.()ï8()l1lEl)lî$l8 I)EIt SEI)lîltlaàsll8fl1h! IkEIIEItIIJJIE. GESCHIEDENIS DER N~D~R1AND~LH~ l~TT~RKUNDE IN DE MIDDELEEUWEN DOOR DR. W. J. A. JONCKBLOET. T WEE D E DEE L. VIERDE DRUK, HERZIEN EN TOT DEN TEGENWOORDIGEN TIJD B1JGEWERKT DOOR C. HONIGH. TE GRONINGEN BIJ J. B. 'VOLTERS, 1889. GESCH'lEDENIS DEB N~D~R1AND~LH~ l~TT~RKUND~ DOOR DR. W. J. A. JONCKBLOET. TWEEDE DEEL. VIERDE DRUK, HERZIEN EN TOT DEN TEtiENWOORDIGEN TIJD BIJ GEWERKT DOOR .C. HONIGH. TE GRONINGEN BIJ J. B. \VOLTERS, 1889. Stoomdrukkerij van B. Avolters. IN H O U D . D E R D E B O E K. DE BURGERLIJKE SCHOOL. Bladz. 1 7 SPREUKEN EN FABELEN . DE BURGERLIJKE SCHOOL 111. Jwcos vAx MAERLAXT . . . . . . . . . . . . . . 17 1V. DE ROMANTIEK IN HANDEN DER KLERKEN. MAKRLAIT . . . . 44 V. DE ROMAATIEK IN HANDEN DER KLERKEN. LODEWIJK VAN VELTHEM. 89 V1. MAERLANT'S LEERDICHTEN . . . . . . . . . 121 V1l. MAERLAXT'S scHoolu. xaoxlsxocuullvus . . . . . . . 146 Vl11. MAERLANT'S SCHOOL. JAx PRAET. - JAN DE CLERK . . . . 161 1X. BOENDALE'S scHOOL. MoRvlsl'sx . . 183 E R D E B O E K. POETISCHE TERUGW ERKING. 1. ROMANS EN SPROKEN . . . . 197 l1. HEIA YAN AKEN. . . . . . 212 111. AUGUSTIJXKEN vAN DORD'I'. B'ILLEM vatx HILDEGAERSBERCH . 241 1V. oMwERxlxG vAx llEx RyZIXAERI' . . . 248 V DIRK POTTER. . . 254 V IJ 1, D E B O E K. 1. KARAKTER DER LYRIEK .' . . 11. HET KrXSTLIED . . . . . . 111. HET wERELDLIJKE VOLKSLIED. . l V HET GEESTELIJKE VOLKSLIED . . . 259 . . 265 . . 285 . 308 Z E S DEB 0 E K. RET DRAMA. Bladz. 1. 'VELKE IS DE OORSPROXG VAX HET KEDERLANDSCHE DRAMA ~ 3~ t) II. HET l\IYSTERIESPEL 330 III. OYERGANG TOT RET WERELDLIJKE DRAMA • 347 Iv . DOOR WIE WERDEN DEZE SPELEN YERTOOND? • 351 V. l\fYSTERIE·SPELEK • • 359 YI. ABELE SPELEN EN SOTTERNIEN 373 VI1. HET TOO~EEL 382 A A N HAN G S E L. 1. II. III. IV. V. VI. VII. VIII. HEf PROZA . TERUGBLIK • Z EVE N DE' B 0 E K. DE REDERIJKERS. DE HERLEVING DER LETTEREX. DE KAl\fERS VAN RHETORICA • • LANDJU'VEELEN EN HAGESPELEN. • ZI~NESPELEN EN KLUCHTEN. • KUNSTVORM DER REDERIJKERS ANNA BIJNS • GEUZEN·POEZIE. • J. B. HOtJWAERT BESLUIT REGISTER. 389 407 415 • • 426 438 456 484 • 494 534 543 549 553 l)ï JEIIiIItL/tJIISIIIIE IaFTTEIIItJSI)E IJ I)ï à1ll)l)ïLEEtJh'EJ. D ER D E B O EK. D E B U R G E R L IJ K E S C 11 0 0 1. . SPREUKEN EN FABELEN. keerpunt in de geschiedenis krachtige der Europeesche beschaving. Eene jonge ? zaacht doet zieh gelden t die eene geheele omkeering zal teweegbrengen in de maatschappj en dus eok in de letterkunde. W as de invloed groot, dien eerst de volksverhuizing , later de invoering van het Christendom , vervolgens de versmelting der Germanen in de Gallo-Romaanscke bevolking van het W esten , en eindeljk de kruistochten op den maatschappeljken toestand en de richting der letterkunde uitoefenden , niet minder gewichtig was hetgeen in dit opzicht bewerkt werd door het bewust optreden der Burgerj in de wereldgeschiedenis. Van dat oogenblik waggelde de feodale maatschappj op hare grondvesten , en al spoedig werd de aristocratische , idealiseerende pezie , waarin ridders en jonkvrouwen werden verheerljkt , vervangen door de nuchtere Didactiek van den positieven poorter. Had de ridderwereld bjkans eene eeuw noodig gehad om zich uit de nog ruwe Frankische-helden-windselen te ontwikkelen , zj z0u nauweljks een vjftigtal jaren in dien hoogsten luister prjken ; en de zekere poëzie , die haar in idealen vorm weerspiegelde , en in de verwachting van eeuwigdurenden bloei en onafgebroken toejuiching zoo :er durfdejubelen , werd op eens door de nog onlangs z0o geminachte dorpers achter de bank gesmeten. Hoe weinig hadden edelen en dichters zich zoo iets voorgesteld , toen Chrestien de Troies in zjn Erec uitriep : W ij zijn genaderd tet een nieuw 11Dès or commencerai Pestoire , Qui tos jours mbs ert en mlmoire Tant com durra Chrestientës 1.99 Joxclksl-oE'r , Ned. Letterk. Jfïtueleeuzcen , 11 , 4e druk. 2 wAAROM DE ROAIANTISCHE PozzlE VERDKIZNT. of Raoul de Houdenc in zijn Mlraugis : Raoul de Houdenc . . . . veult . . . . Un novel conte comencier, Qui sera bons * anouncier Touz jours ne jamès ne morra , M ès tant com cis siècles durra, Durra cis contes en grant pris-' l). En toch , hun tjd was onherroepeljk voorbj. Wj hebben dus wel reden om ons rekenschap te geven van de oorzaken , die deze groote omwenteling te voorschjn riepen. Maar alvorens daartoe over te gaan , is het noodzakeljk op te merken , dat de burgerlj' ke Didactiek den akker al voorbereid vond. Practische geest was het geheele Nederlandsche volk , zoowel in Zuid als in Noord , altjd eigen , en wel in die mate , dat de idealistische ridderpoëzie hier we1 een oogenblik het o0g van den poorter kon verblinden , maar toch nooit diep bj ons heeft kunnen wortelen. Oorspronkeljke riddergedichten , uit eigen behoefte in eigen brein ontkiemd , ontstonden op Vlaamschen bodem eigenljk niet. Eene enkele navonkeling telt niet mede , en nog minder wat aan het Fransch sprekende grafeljke Hof gebeurde. Toen de Romantiek nog in haar schitterendsten glans prjkte , zagen wtj Eene enkele edelvrouwe , zooals de gravin Blanca, gemalin van Thibaut III van Champagne (t 1201) mocht al geen smaak hebben in de ryromans de vanitc', dat was stellig op het eind van de twaalfde eeuw eene uitzondering. evenals de haar toegesproken woorden : 1) Les autres 11 dames de cest mont, (lui plus pensent aval qu'anaont, Si font 1esmençongesr*lmer Et 1es paroles alinier Por 1es cuers raiauzcuroillier Et por honestd avillier. Dame , de ce nfavez.vos cure. De mençonge , qtzi cuers oscure Et corrunpent la clartë d'ame , Nfen aiez cure , douce dame ; Laissiez Cliges et Perceval , Qui 1es cuers perce et trait aval ,. Et 1es roman de vanité-'' Zie Dr. 5V. L. Holland , Crestien von Troies, S. 55., DIE DIETSCHE CATOEN. onzen realistischen aanleg reeds enkele malen doorschemeren. Hj ligt op den bodem van den Relnaert en /overweldigt bljkbaar den dichter van Mol-iaen; dat hj in de romantische eerstelingen der burgerljke schrjvers niet z0u ontbreken , lag voor de hand. En dat die geest den boventoon zou krjgen t zoodra de derde stand zich in vol bewustzjn als onloochenbaar bestanddeel der maatschappj deed gelden , spreekt vanzelf. Maar hj is o0k reeds vroeger waar te nemen in een paar werken , die als de voorloopers der eigenljke burgerljke Ik heb daarbj in de eerste plaats het o0g op eene vertaling van Cato's Disticha de moribus , welke onder den titel van Die Dgfdc/l: Catoen 1) het licht zag , en waarvan Maerlant in zjn Spieghel Historiael (1284) reeds gewaagt. Is het waar , zooals niet onmogeljk is , dat in den Floris een paar regels uit dat werk zjn nagevolgd 2) , opklimmen. Dit wjst ons naar het eind der regeering valz Johanna van Constantinopel (1211- 1244) , die , zooals bekend is , veel deed voor de bevordering van het onderwjs in Vlaanderen ; en het is niet vreemd , dat de vertaling van een boek , dat op de scholen gebruikt werd 3) , omstreeks dien tjd ontstond. dan zou het wellicht tot even v//r 1250 school kunnen worden beschouwd. 1) Door mj uitgegeven onder den titel: Die Dietsche Catoen , een xVf#deJnederlandsh leerdicht , Leiden 1843 en voor de Maatsch. der Vlaemsche Bibliophilen door Dr. D. J. Van der M eersch : De boec rcn Catone, Gent 1846. Naar andere handschrit-ten of drukken werden ze ook uitgegeven door J. H . Halbertsma en C. P. Serrure. Naar alle bekende handschriften gaf dr. A. Beets ze het laatst uit : ttDe TrDlflc/àc Catonis'' in het Nederlandscb.'' Groningen , 1885. Verg. over den Latijnschen schrijver: Der Deutsche Cato , u. s. w. von Dr. Fr. Zarncke , Leipzig, 1852 , en over de bibliografie Bijlage 11 achter de uitgave 2) Floris , vs. 2827 : van Beets. 1,Gi hebt ghedaen a1s die voghelare, Die scone pipet ende blaset, Daer hi die voghelkine mede verdwaset.'' Catoen , vs. l47 (Dist. I , 27) : s7achti jeghen die ghebaren M inlike ; want die voghelaren Scone pipen ende blasen , Daer si die voghelkine met verdwasen.M Dr. A. Beets toont (Inleiding, bl. 4 vlg.) aan , dat deDlstlcha reeds 1* 4 DIE DIETSCHE CATOEN. - oeSOPISCHE FABELEN. De Dhticha zjn tweeregelige verzen , welke lessen van levenswjsheid bevatten. De vertaler heeft ieder distichon in eene vierregelige strophe overgezet , maar niet altjd met de gewenschte getrouwheid. Nu eens geeft hj alleen eene verre navolging , dan weder bepaalt hj zich tot het overbrengen van eene enkele spreuk van een distichon , meestal de eerste helft; zelden geeft hj het Latjn gelukkig of in zjn geheel weder. W e1 wordt in Der .t:ll:?l Spieghel , de Dietsche Dpcfrfzlcl: en de #p,s6 aan deze vertaling een en ander ontleend , en putte nog in 1488 Lambertus Goetman er uit voor zjn Spiegel der Jbzw:r,s j doch de geringe letterkundige waarde noopte Jan van Boendale het werk van den onbekenden berjmer te vervangen door eene betere vertaling. Behalve in zuiver didactischenvorm , vinden wj het zedekundig soms verbonden aan den epischen verhaaltrant betoog : dit is het geval met de Fabel. Zj schildert ons gewoonljk tafereelen , 'aan de dierenwereld ontleend , waarbj evenwel de hoofdbedoeling is j door die voorstelling eene zedeljke waarheid in het licht te stellen. Dit onderscheidt haar juist van het dieren-epos 1). Ook hier was reeds eene verzameling vertaalde , vroeger aan Esopus toegeschreven , fabelen aan Maerlant bekend , die er den hoogsten lof aan toezwaaide. Even na 1280 schreef hj in zjn Spieghel (13, 3 , vs. In Cyrus tiden was Esopus Die favelare, wi lesent dus , Die de favele conde maken, Hoe beesten ende vogle spraken. Hier ute es gemaeet Aviaen Ende andere bouke , sonder waen, Diemen Esopus heet bi namen. W are oec iemen dien si bequamen , Die hevet Calfstaf ende Noydekijn in *t eind der twaalfde eeuw in de scholen - in 't begin der dertiende , ook in Vlaamsche scholen - gebruikt werden en wijst op vs. 24 en 25 van den proloog onzer mnl. vertaling : Een bouc es dattie clercken lesen , Alsi eerst ter scolen gaen. 5 Verg. De Aederl. Letterk. in de middeleeuwen , I D. , b1. 362. ESOPET. 5 Ghedicht in rime scone ende fjn. Souke haer gedichte , hi vinter inne Spellecheit ende wijsheit van sinne-'f Dit schjnt te wjzen op twee samenwerkende vertalers van denzelfden bundel. Toch schjnt mj twjfel veroorloofd , of die opvatting de juiste is 1). Vooreerst is het niet zeer gewoon schrjvers bj hun familienaam , zoo ze er een hadden , te noemen ; het enkelvoud heret mj de twee namen verdacht. Heeft er misschien gestaan : ten andere maakt 11Die hevet Calfstafs sone Noydekijn Ghedicht?'f Haer in het voorlaatste vers zou dan een gevolg zjn van de voorafgaande schrjfout. Bleek dit het geval , dan mochten wj als waarschjnljk aannemen , dat de middelnederlandsche fabelverzameling , die onder den naam van Esopet e) bekend is , en stellig uit de dertiende eeuw dagteekent , van dien schrjver afkomstig is. In den proloog spreekt de dichter altjd van zichzelf in 't enkelvoud (fc , vs. 1 , 17 , 31 , 32) ; maar daar een epiloog ontbreekt , waarin misschien zjn naam genoemd werd , kannen wj niets naders van hem zeggen 3). Is de plaats uit den Spieghel niet bedorven , dan wordt het meer dan twjfelachtig , of wj de verzameling voor ons hebben , die Maerlant zoo hoog proloog leest (vs. 21) : stelde. Alaar a1s men b.v. in den Ontdoet elc wort , ghi vinter in Redene ende goeden sin ,'n Ook dr. Franck betwijfelt het in zijne beoordeeling van dr. Te Winkels Esopet (Zeitschrift f. d. Alterthum und d. Litteratur XXVI) of de verzameling van twee vertalers is. De ongelijkheid der bewerking schrijft hij toe aan latere invoegsels van andere hand. 2) In l 8l9 uitgegeven door Mr. J. A. Clignett in zijne Bûdragen tot de oude Nederlandsche Letterkunde; op nieuw door Dr. Jan Te W inkel : Esopet. 1) (Bibl. van Mnl. ') In twee Letterk.) , Groningen , 1881. handschriften der Koninklijke Bibliotheek in den Haag zes gedichtjes voor van zekeren Noyden of Noydekijn. Ze zijn eerst in verschillende werken gedrukt en ten slotte heeft Dr. Te W inkel ze alle opgenomen in zijne inleiding b1. 7 vlgg. Vroeger was ik van meening, dat wij hier met komen het werk van den dichter van den Esopet te doen hadden LGesch. der Mnl. Dlchtk. 11 , 279) ; ik ben daarvan teruggekomen , en zeg met Dr. Te W inkel (Inleiding , bl. 14) : :,ZiJ- dragen m. i. zgeheel en al het kenmerk der veertiende eeuw-O 6 wordt men geneigd een weerklank van deze regels in Maerlant's slotwoorden te vinden , hetgeen onze gissing in die mate z0u versterken , dat ik zelfs z0u durven voorslaan in vs. 7 Esopet te lezen in plaats van Esopus. Deze titel is niets anders dan de naam van den vermeenden vader der fabel, maar in Franschen vorm. Esopet is het Fransche Ysopet , in den eersten naamval Ysopes , en dit wederom de geromaniseerde naam X sopus. Die uitheemsche vorm is denkeljk daaraan toe te schrjven , dat de bewerker met een der Fransche btmdels , onder dien titel uitgegeven : bekend was. De verzameling bestaat uit 67 naar het Latjn vertaalde fabelen , voorafgegaan door een proloog. Het eenige handschrift , waarin zj voorkomen , is naar allen schjn niet voltooid ; althans er komt , zooals gezegd is , geen epiloog in voor ) en zelfs is het laatste stuk niet geheel voleindigd. Deze fabels zjn van verschillenden aard : nu eens echte dierfabels , dan weer kleine apologieën , in den vorm van sproken. Veelal munten zj uit door kortheid en eene heldere , zuivere taal ; en wj kunnen nog het oordeel van Maerlant onderschrjven , dat zj zjn ESOPET. Ghedicht in rime scone ende fjn : . . . . . . (men) vinter inne Spellecheit ende wijsheit van sinne-f' W j kennen thans de bron , waarnaar deze vertaling bewerkt werd : het is de zoogenoemde Romttl'tts , eene proza-bewerking waarschjnljk van de fabelen van Phaedrus t die men aan den Romeinschen Keizer Romulus Augustulus heeft toegeschreven 1). Die verzameling bevat in haar geheel 83 fabels , zoodat het waarschjnljk is , dat er zestien van de vertaling met den epiloog zjn verloren gegaan 2). 1) Zie Dr. Te Winkel , Inleiding , b1. 22 en Nederl. Letterk. in de middeleeu- en , d1. 1, b1. 365. 5 Wij bezitten nog twee nederduitsche fabelbundels in rijm ; de eene in 1370 vervaardigd , is uitgegeven door 5V. Seelmann , Gerhard von M lnden (Norden und Leipzig, l 882). Ten onrechte gold Gerhard von Minden a1s de maker. Van de tweede verzameling, die l25 fabels bevat , kent men den dicllter niet. HoTmann deelde (Niederdeutscher Aesopus , Berlin , 1870) uit het in Wotfenbûttel berustende handschrift er een twintigtal meê. DE BURRERLIJKE SCHOOL. W j komen tot het eigenljke burgerljke tjdperk : dat het was der vrjwording van den derden stand. Deze opent een nieuw tjdvak van maatschappeljke ontwikkeling , en in gevolg geheel het rjk der gedachte wordt eene volkomen omwenteling t0t stand gebracht. Die vrjwording was niet een feit j dat plotseling uit de lucht kwam vallen. Zj was gedurende anderhalve eeuw voorbereid ; dat aan de ljfeigenen der grafeljkheid de vrjheid werd geschonken , geschiedde vooral, omdat die vrjheid niet meer tegen te houden was. Reeds bj de Germanen schjnt de ljfeigenschap niet zeer drukkend geweest te zjn ; maar toch , de zschalk'', de hoorige , die mocht worden verkocht , verruild of weggeschonken , werkte geheel en al voor zjn meester , wien de vruchten van zjn arbeid bj uitsluiting ten goede kwamen , terwjl aan den arbeider alleen zooveel verbleef , a1s hj voor zjne nooddruft behoefde. Dat daarbj landbouw of njverheid niet zeer vooruitging , behoeft geen betoog. Aan dien toestand werd een einde gemaakt door de landheeren zelf , die , om dr inkomsten hunner bezittingen te verbeteren , de cjnsplichtigheid invoerden , waarbj de dorper de vruchten van zjn arbeid behield , maar daarvan een zeker gedeelte aan den heer uitkeerde. De van den cjnsplichtige , gedurende zjn leven , hing nu van eigen werkzaamheid en beleid af. Maar hj bezat geen eigendom : bj zjn dood verviel al wat hj had aan den heer , en zjne kinderen konden dus weer van meet af aan beginnen. De grootste prikkel tot kapitaalvorming door arbeid en spaarzaamheid , de zorg voor de toekomst van het gezin , ontbrak nog. Maar ook hierin kwam verbetering , toen het stelsel der zoogenoemde keltrmede algemeen werd. De heer had recht op de geheele nalatenschap van den cjnsbare : hj maakte echter geen welvaart 8 ONTWIKKELING DER VRIJHEID. gebruik van dat recht , hj bewees het alleen door uit die nalaten'- schap het beste katteel , het beste stuk vee , te nemen , terwjl de rest aan de nabestaanden bleef , die nu eerst erfgenamen werden. Van dit oogenblik had de dorper zjn en dat der zjnen geheel in zjne hand. En voor hen , die zich binnen steeds in omvang winnende middelpunten eigen stoFeljk welvaren dit gold niet het minst van verkeer , dorpen , vlekken en weldra steden , op handwerk en njverheid hadden toegelegd. Daar ontwikkelde zich de nieuwe orde der dingen het snelst. En geen wonder ; want reeds de toenemende weelde onder den adel na den eersten kruistocht werkte' de verdeeling van den arbeid in de hand : deze had verlevendiging van den handel ten gevolge , die wederom op de ontwikkeling der scheepvaart terugwerkte. Aan nieuwe behoeften , steeds vermenigvuldigd door het toenemend gezellig verkeer , moest worden voldaan : dit scherpte het verstand en wekte den ondernemingsgeest. En dat baarde ook onder die dorpers , die weldra poorters zouden zjn , welvaart en spoedig rjkdom , in welks nasleep de beschaving zich niet wachten laat. Die 6n welvaart , welke de nieuw oprjzende maatschappeljke klasse onder door stoFeljke beslommeringen had verworven , schonk haar, vooral bj het toenemend geldgebrek der Yorsten , waarb% van haar hulp verzocht werd , invloed en aanzien. Dien invloed kon de burgerj verwerven , behouden en vermeerderen , omdat met de stofeljke ontwikkeling ook de zedeljke en verstandeljke zich uitbreidde. Zoo werd het oogenblik geboren , dat de Vorsten den band der schappeljke vanzelf dreigde 1os te springen , vrjwillig ljfeigenschap , welks druk door de yeranderde maatbetrekkingen onljdeljk geworden was , en die daardoor ontknoopten. W j hebben er reeds op gewezen 1) , hoe de ontkiemende burgerjy welke behoefte aan voedsel des geestes had , zich eerst met gretigheid op de letterkunde van den Adel wierp ; maar wj stipten tevens aan , tot zelfbewustzjn kwam , hj zich genoopt moest voelen om zjn eigen wezen ook in het rjk der gedachten in eene eigenaardige Letterkunde af te spiegelen , geljk hj het feiteljk in alle vormen van het dageljksche leven afdrukte. dat naar mate .de kern des Nederlandschen volks meer 1) De Nederl. Letterkunde in de middeleeuwen , I D., bl. l l8. KARAKTER DER BURGERLIJKE LETTERKUNDE. En wat de richting dier letterkunde onvermjdeljk zjn moest, zou men met zekerheid vooraf kunnen bepalen , wanneer wj hier al van het licht der historische ervaring verstoken waren. 0ns volk is nuchter en realistisch van natuur. Het heeft , wat men ook zeggen moge , nooit hoog geloopen met ideale voorstellingen. De Poëzie is hier altjd eene kastplant geweest , al hadden wj ook tal van rjmelaars. De realistische schilderschool van Zui: en Noord bewjst evenzeer die stelling. Zoo de adel zich vermeid had in phantastische riddergedichten , die idealen huldigden , welke meer en meer in strjd bleken met den vreedzamen aard van een bezadigd volk , ja , in tegenspraak met de menscheljke natuur zelf , dan kon dit alleen geschieden , doordien men zich liet meèslepen met een vreemden stroom. En di: was van de burgerj in het meest ontwikkelde der Nederlandsche gewesten op den duur niet te wachten. Bj den dood van Boudewjn YI (1070) was de veete tusschen het Vlaamsche en Walsche bloe: reeds tot eene uitbarsting gekomen , en sedert was de ingenomenheid der Ylaamsche graven met W alsche levensvormen en zeden z met Fransche aristocratische begrippen , gevoedsterd door Fransche dichters , niet geschikt om den Vlaamschen vrjheidlievenden poorter smaak in te boezemen voor iets , dat uit Frankrjk kwam. Hj oog op eigen bodem , op eigen vestigde het landaard , op eigen behoefte. burgerljke letterkunde moest een bj uitstek practisch karakter dragen. Door vljt in landbouw y handel en njverheid had de burgerj zich verheven tot een zelfstandig , invloedrjk lid der maatschappj: haar ging het meest ter harte , het standpunt te behouden en te versterkenj dat zj had ingenomen. Twee zaken waren het bovenal , die de njvere burger daartoe behoefte : van den eenen kant , gezond verstand en kennis , om zjne ondernemingen op vestigen ;, van de andere zj , versterking van dat zedeljk gevoel , waaraan de losbandige ridder- en priesterwereld ontwend was , en hetwelk nu juist noodig bleek om de zekerheid van alle schikkingen en den eerbied voor alle maatschappeljke betrekkingen en verhoudingen te waarborgen. Kennis en zedeljkheid waren de hefboomen van het nieuw ingetreden tjdperk. De poorters voelden , dat zj beter en breeder schaal te En dan kon het niet anders , of de daardoor de overwinning op de aristocratie behaald hadden. Daarin 9 KENNIS EN ZEDELIJKHEID. 1ag hunne kracht, en zj zouien er naar en te volmaken. streven die te ontwikkelen Zj, die voor de poorters de pen voerden , waren daarom uit den aard der zaak veeleer geroepen den dorst naar kennis te lesschen en de zedeleer te prediken , dan het o0r en de verbeelding te streelen met zoete klanken of idealistische voorstellingen. De burgerljke letterkunde k0n niet anders dan didactisch zjn. Slechts bj uitzondering intusschen hebben de schrjvers uit deze school de Didactiek z00 eng opgevat , dat zj ze bloot t0t vakonderwjs deden dienen. Slechts enkele verhandelingen hebben die strekking ; en dan is het toch nog hoofdzakeljk de leer der die daarin Natuur , wordt ontvouwd. Gewoonljk beschouwde men die kennis , welke macht geeft, uit ,een verhevener oogpunt. De meeste schrjvers , die zich in deze sfeer bewegen , houden zich bezig met beschouwingen over de hoofdvragen van den dag , welke belangrjk genoeg zjn om ten allen tjde als hoofdvragen voor het menschdom te gelden. W at ons reeds bj den eersten oogopslag treft , is de breede plaats , die de geschiedenis daarbj inneemt. Ta1 van bjzondere .of algemeene kronieken zien het licht , waarvan de beste niet bloot feiten vermelden j maar ook uit de gebeurtenissen practische leering trachten af te leiden. A1s voorbeeld wjs ik hier op Maerlant's Spieghel ffïdfprfcdl. Die ingenomenheid met geschiedenis kan ons niet verwonderen : want nu de burgerj eene toekomst had , moest .zj zich we1 over het verledene beginnen te bekommeren. Zj begreep t dat het Heden het best wordt verklaard uit het Gisteren , waaruit het zich had ontwikkeld. W at de beschouwingen der scholastieke kerkeljke schrjvers daaromtrent leerden , kreeg voor Yaar belang , en werd daarom den volke voorgehouden in hun verstaanbare taal. Maar buitendien moest de eerste erkenning van een deel des 'menschengeslachts als menschen vooral het o0g doen vestigen op 'het gemoedsleven , op zedeljkheid en deugd ; op datgene , wat meer dan uiterljke levensomstandigheden de eigenljke waarde t den adel van den mensch uitmaakt. En uit dien kring van denkbeelden putte men hoofdzakeljk de wapenen , waarmede men de omwen- 'teling , die had plaats gegrepen , tegen vooroordeel en laatdankendheid verdedigde. 10 EET MAATSCEAPPELIJK VRAAGSTUK. W at had , dus vroeg men , wat had die afgesleten orde van zaken gedaan om de menschen beter en gelukkiger te maken , om rust , vrede en welvaart te bevorderen ? En het antwoord was : niets.Integendeel, wat met Gods gebod en de natuurwetten streed was onder en ) door haar in eere komen , en we1 in die mate , dat het jongste gericht nabj zjn. W ant alles herinnerde aan het woord des Apostels : rln het laatste der dagen za1 een iegeljk slechts zichzelf zoeken.'' Immers gemoest zoover was het gekomen , dat wereldljken en geesteljken , mannen en vrouwen , voor aardsche schatten hunne ziel op 't spel zetten. Arleiers, die hun waren alleen in aanzien , terwjl hj , uitkomen , bespot en vervolgd werd. Goede trouw was een jdele klank geworden ; ja , 't perkament , met der Heeren zegel bekrachtigd , had niet meer waarde dan het jdele woord van den eersten den besten landlooper. Zoo sprak en schreef men. W ie dat opmerkte en daarbj zag , hoe de booze alles verkreeg , wat zjn hart begeerde , zou t0t het wanhopige besluit moeten komen , dat een blind noodlot de wereld regeert , z0o hj niet wist , dat geluk in zonden de naaste weg ter helle is. En als men dan naar de oorzaak vorschte van al daarin naar den mond spraken, die voor recht en waarheid durfde dat onrecht , dat geweld , waaronder de maatschappj gebukt had dat kwaad , zoo lang gegaan ; van de tyrannie t die de machtige over den zwakkere oefende , dan kwam in die dagen natuurljk het vraagstuk van de ljfeigenschap boven alle andere op den voorgrond. Eigenbelang en scholastieke geleerdheid hadden die instelling verdedigd ; maar was zj wel te verdedigen ? W anneer toch alle menschen van éénen Adam was het dan mogeljk , dat de een vrj en edel , was ? Waarom werd de edele gevierd en moest de onadelljke steeds hooren : afstamden , h0e de ander slaaf 11 Fi , Ganc wech , God onnere di ! Du best der werelt scame.'' Men beriep zich , om dit te vergoèljken , op den Bjbel! De ljfeigenen zouden afstammen van Kaïn, den broedermoorder , die door God vervloekt werd ! Maar leerde de Bjbel niet juist , dat diens OORSPRONG DER EIGENHOORIGHEID. geheele geslacht in den zondvloed was omgekomen ? Anderen beweerden , dat de eigenhoorigen de nakomelingen waren van Noach's boozen zoon Cham , die door 's vaders vloek getroFen werd. Dwaling ! Neen , het Duitsche , alom gevierde wetboek , de Saksenspiegel , gaf juister bescheid : op die onwraakbare populaire autoriteit beriep men zich tegenover de scholastieke drogredenen. En daar las men : Uit misbruik van macht is de ljfeigenschap voortgesproten 1). Na een gevecht verkocht de overwinnaar de gevangenen : dat waren zj, op wie men nu zoo laag neerzag. Maar God doet de geslachten der menschen rjzen en dalen. Die Zjne wet versmaadt, wordt ten val gedoemd ; die Hem dient , zal zjn geslacht zien verheFen. Dit verklaart , dit wettigt de nieuwe orde van zaken. W as adel , volgens de leer van Alanus , den Parjschen leeraar , den pdoctor universalis'' , het gevolg van aangeërfd goed , zulk een adeldom kon ieder oogenblik worden men arm , dan was 't gedaan. Neen , riepen uit één mond , neen , de adel steekt in iets anders. Die eerljk en braaf is , dat is de echte edelman , al ware hj zelfs een weggeweggevaagd ; want werd de burgerljke schrjvers loopen slaaf. A1 verkocht men o0k zulk een man , daardoor werd hem zjne innerljke waarde niet ontnomen. Daarom , al wie tot adeldom wil opklimmen , houde drie zaken in het oog : arbeidzaamheid , eerljkheid en oprechtheid. Deugd was eenmaal het begin van adeldom : zoo is het ook nog heden. Dat waren de belangrjke onderwerpen , die door nagenoeg al onze didactische dichters van de dertiende en veertiende eeuw met meer of minder want het waren de uitgebreidheid werden behandeld. Natuurljk y strjdvragen van den dag. zich echter niet t0t deze democratische Men bepaalde waarheden : men liet zich , vooral in den eersten zwjmel , misschien ook wel onder den drang der Christeljke mystiek , verleiden tot communistische droombeelden. Men kwam toch tot de slotsom , dat elke ongerechtigheid , die de kinderen van denzelfden Adam verdeelt j dat hoovaardj en afgunst, die hen tegen elkander in het harnas 1) jNNach rechter warheit so hat eigenschaft begin von getwange und von gevenknisse und von unrechter gewalt, die man von aldere in unrechte gewonheyt gezogen hat und nu vor recht habn wi1.*' COMMUNISME GEPREDIKT. jaagt , voortkomen uit twee woordekens : mqn en dqn. Kon men die doen verdwjnen , er z0a vrede en eendracht heerschen en nergens slavernj zjn t terwjl moord en doodslag zouden ophouden. God heeft immers alle goederen der aarde aan het geheele menschdom geschonken , en er is genoeg voor allen. lang , of het practisch inzicht deed de burgerj van dergeljke onverstandige denkbeelden terugkomen. De democratie bljft , hoewel zich al spoedig kenteekenen voordoen , dieop het ontkiemen eener nieuwe stedeljke aristocratie wjzen 1) ; maar het communisme was als eene dreigende wolk voorbjgedreven. Men bleef nog met ingenomenheid vraagstukken van staatkundigen en maatschappeljken aard behandelen : men ontleedde het recht en den Oorsprong van elk gezag , van Koningen en Prinsen en ontwikkelde zjne inzichten omtrent het wezen van goede vorsten en bruikbare stedeljke regenten. Maar gaandeweg Avordt vroegere toestanden en instellingen gaat over in den toon van verdediging van het bestaande. de strjd minder hevig , en de vjandeljke geest tegen op meer stelligen toon , dat de wereld beter is dan eertjds , en dat het vooral de burgers en boeren zjn , die boven wereldljke en kerkeljke grooten uitmunten door deugd , eerljkheid en goede trouw. Het heet nu Intusschen is men niet blind voor de gebreken , die zich bj de burgerj, in de steden vooral , ontwikkelden uit de te snel toegenomen welvaart. Ook haar overdaad en tentoon- Het duurde evenwel niet zeer jdelheid worden gesteld van hetoogenblik af , dat zj vervalt tot de verkeerdheden , die vroeger in de hoogere standen werden gelaakt. Op die wjze veroorlooft ons de burgerljke Didactiek een diepen blik te slaan in de welke , bjna van zjn eerste optreden zou uitoefenen op den gang der wereldgebeurtenissen. ontwikkeling van dienmaatschappeljken stand , af een overwegenden ) invloed Wat ons bj de schrjvers uit die school vooral treft , het is hun eerbied voor wetenschap en geleerdheid , een gevolg van hun s/even naar waarheid. De letterkunde was dan oOk , zooals zich 13 1) Zie over het verdwijnen der vroegere stedelijke aristocratie , of de staatsrechtelijke gelijkstelling der standen , Dr. J. Te W inkel, Maerlants Yerken beschouwd als efeJe! rcn d6 dertiende eeuw , b1. 256- 263. Leiden, 1877. EERBIED V0OR W ETENSCHAP EN W AARHEID. lichteljk laat begrjpen , uit de handen der dichters in die der klerken of geleerden Overgegaan. Deze bepaalden zich natuurljk niet bloot t0t de behandeling der staatkundige vragen van den dag , maar streefden ook naar het verspreiden van nuttige algemeene kennis. Dit had plaats in eene dubbele richting. Het geschiedde deels opbouwend door leering en prediking en we1 met den meesten jver , zooals bljkt uit het tal van didactische geschriften , die voornameljk bestaan uit vertalingen en navolgingen van nuttige werken , tot op dat oogenblik alleen voor hen toegankeljk, die de taal der Kerk machtig waren. Maar het geschiedde ook afbrekend door vooral te waarschuwen de werken van hettjdvak , waaraan men den rug toekeerde ; tegen de leugentaal dier nvalsche , W alsche poëten , die meer rjmen dan zj weten'' , en in wier phantastische scheppingen het nuchter verstand geen zin had. Hier kwam het niet zoozeer aan op studie of naarstigheid , hier werd warmte van overtuiging gevorderd. En daaraan ontbrak het nergens : zelfs niet aan hartstochteljkheid. Men verwierp niet slechts de poëzie , die ons uit Frankrjk was toegewaaid ; maar 0ok de wetenschappeljke werken , uit het Fransch overgezet , werden , om die reden alleen reeds , veroordeeld. En de gretigheid waarmeè de toehoorders naar zulke taal luisterden , prikkelde den lust der leeraren. Die afkeer voor de hoofsche dichters had niet slechts t0t oorzaak tegen de zucht naar waarheid, maar o0k het gevoel der miskende nationaliteit , althans in Vlaanderen , waar Yorst en Adel bj uitsluiting Fransche Letteren voorstonden en Fransche begrippen huldigden. In het algemeen kan men dus zeggen , dat de burgerljke letterkunde bezield is met den geest van critiek. Maar men zou zich vergissen , wanneer men meende , dat zj in de toepassing daarvan altjd gelukkig is of de juiste maat houdt. Men verwarde maar al te dikwerf de beoefenaars der wetenschap met de wetenschap zelve ; en door het autoriteitsgeloof , dat daarvan het gevolg was , ontaardde de critiek niet zelden in een jdel vertoon van schjngeleerdheid. Zin voor waarheid , ook geschiedkundige waarheid , had een weerzin gewekt tegen de handtasteljke anachronismen , die de volksoverlevering toelaat ; tegen de vreemde bestanddeelen , waarmeê de verbeelding de geschiedenis van volkshelden , als Karel den Grooten ) had opgesmukt. Maar bj het verwerpen van de roman- 14 GEBREK AA~ POEZIE. 15 tische overlevering der ridderpoezie zocht men steun in de meer droge, en daardoor ernstiger schijnende, monnikskronieken, die, in de taal der Kerk gcsehreven , zich op deftige bronnen beriepen, vaak op de getuigenis van Heiligen en Kerkvaders steunden, en daardoor een schijn van geloofwaardigheid verkregen, waarvoor men het hoofd boog. Zoo kwam men intusschen tot de zonderlinge tegenstrijdigheid , dat b.v, Turpijn's kroniek als eene zeer geloofwaardige bron mocht gelden, maar niet de volksgedichten, waaruit die kroniek geput was; of dat men Godfried van Monmouth stelde boven de gedichten, die hem tot voorbeeld hadden, Maar bovendien nam men met onvergelijkelijke naleveteit ieder schijnbaar wetensohappeljjk droombeeld over, zoowel als iedere, ook de beuzelachtigste, legende. Daarbij kwam dan nog de eenzijdigheid, die iedere nieuwe richting onverdraagzaam maakt jegens de haar voorafgaande, en waardoor zij zich j uist tracht te verheffen op de puinhoopen van wat zij heeft omvergehaald; eindelijk de ijdelheid, waarmede de klerken het nieuwe , dat zij verkondigden, en de bronnen, waaruit dit geput werd, hemelhoog verhieven. Dit alles moge ons, die door eene vollediger ontwikkeling verwend zijn, soms dwingen de schouders op te halen over de bekrompenheid, die der nieuwe school aankleeft; wij moeten daarbij niet vergeten, dat de schrijvers eene eerste schrede zetten op eene nieuwe baan, en dat zij niet altijd over de noodige middelen konden beschikken om het spoor niet bijster te worden. Hunne oprechtheid vooral mag niet in twijfel getrokken worden en juist daardoor heeft hun werk vrucht gedragen. Bij de richting, die der burgerlijke Letterkunde uit den aard der zaak was afgebakend, kon er dus bli die school nauwelijks sprake ztln van poezie. Slechts btl zeldzame uitzondering zullen wij daar spranken van dichterlijk vuur ontmoeten 1). Zoo hare voortbrengselen onder de poetisehe gerangschikt worden, is het aIleen om den rhythmischen vorm , waarvan zij zich nog niet heb ben losgemaakt. Eerst bij later, vollediger ontwikkeling zou zich ook vormelijk Poezie van Proza volkomen scheiden. Dat gemis van dichterlijken inhoud mag ons evenwel voor de 1) Om de tegenspraak , die deze zienswijs heeft uitgelokt;_koro~ik er bij Maerlant op terug. 16 WAAROM VERDIENT DE DIDACTIEK BELANGSTELLING ? letterkundige beweging , die in de laatste helft van de dertiende eeuw aanvangt , niet onverschillig maken of haar minder plaats in onze beschouwingen doen inruimen. Zj heeft hare eigenaardige aantrekkeljkheid. Niet bloot omdat zj voor de geschiedenis der maatschappeljke ontwikkeling van dat in zoovele opzichten merkwaardige tjdvak hoogst belangrjk is ; maar vooral omdat zj juist door haar nationaal karakter van overwegenden invloed is gebleven op de richting der Nederlandsche Letterkunde , tot in onze dagen toe. Zj heeft er voor goed den stempel op gedrukt. De ridderpoëzie , die van vreemden oorsprong was , heeft weinig sporen bj ons achtergelaten : zj heeft nooit diepen , in 't geheel geen bljvenden indruk gemaakt op onzen geest. De burgerljke Didactiek destemeer. Aan haar had het verstand vrj wat grooter aandeel dan de verbeelding , en daardoor was zj de getrouwe afspiegeling van het zich bewust wordende Nederlandsche volk. De nationale geest had in haar het kleed gevonden , dat hem paste. En nu mogen in later tjd de snede of de belegsels eenige wjziging hebben ondergaan , de grondstof van dat kleed is nooit afgelegd. De burgerljke Letterkunde uit dit tjdperk wordt gekenmerkt door die eenzjdigheid , die alleen eene groote omwenteling mogeljk maakt. Zj miskent ontegenzeggeljk de eischen van gevoel en verbeelding , ten koste van het nuttige en practische. Die eenzjdigheid kon niet bljven bestaan. Ten gevolge van 's menschen ingeschapen streven naar volkomen en harmonische ontwikkeling van den geest , hernam de verbeelding allengs hare rechten. Maar de dichterljke opwelling zou in hare uiting gewjzigd zjn. De Poëzie kon zich niet meer aan den invloed van den verstandeljken burgerljken factor onttrekken. Had reeds de Vroegere romantiek de naïeveteit van het volksdicht bespiegelend ; gedachte. Zj schildert minder en redeneert meer. letterkundige beweging , welke zoo grooten , zoo bljvenden invloed op de Letterkunde van later dagen en de ontwikverloren , de latere is nog minder naïef , meer meer te veel wellicht - beheerscht door de Maar die keling van onzen -onze belangstelling. geest gehad heeft , eischt juist in de volste mate 111. JACOB YAN M AERLANT. Wij wij den al was hij de onze aandacht in de eerste plaats aan den man , die , eerste , met volkomen bewustzjn , de nieuwe baan heeft bewandeld ; den man , die meer dan eenig ander zjn tjd vertegenwoordigt ; die , a1s stichter der didactische school , den naam van zder dietscher dichter vader'' op dit gebied volkomen verdient. Die man was Jacob van Maerlant. Tot voor weinige jaren stond ons het beeld Van dezen merkwaardigen vaderlander nog maar schemerachtig voor oogen. Bjna alle levensbjzonderheden van dien hervormer onzer letterkunde schuilden in hei duister , en zelfs over een groot deel van zjn letterkundigen arbeid hing een nevel. Gaandeweg is daarin verbetering gekomen ; ja , men kan zeggen , dat in den laatsten tjd a1s het ware reen gelukkig gesternte over den dichter is opgegaan'' (De Vries). Sommige zjner verloren gewaande werken werden teruggevonden , andere meer in bjzonderheden bekend ; en door dit alles zjn wj ook wat beter in de verborgenheden van zjn leven ingewjd. W ant hetgeen wj van hem weten of gissen , van buiten af niets moet uit zjne werken worden opgediept , daar aangaande zjn levensloop bekend is dan hetgeen eene Eauwe , zeer weinig betrouwbare , overlevering daarvan Zelfs zjn naam staat nog zegt. niet volkomen vast. W ellicht luidde die in zjn geheel : Jacob De Cpdf6r van Mael-lant ; maar omtrent dat praedicaat ontbreekt het aan volkomen zekerheid 1). Meestal 1) Hij wordt dus in den Merlljn genoemd ; maar wij zullen later zien , dat hijzelf onmogelijk dit zoo geschreven heeft. Wij zullen dan tevens overwegen , of er r,voldoende reden'' is, om dat s,bericht in twijfel te trekken*y hetgeen Te W inkel ontkent , Maerlants lFer/cen bescbouwd als splegel nan de .dertiende eeukr; Leiden , 1877. b1. 39 , noot 6. Joxcxsx-oxT , Ned. Letterk. M iddeleeuwen , 11 , 4e druk. 18 vindt men van dat toevoegsel De Cpdf:r geen spoor. Over het jaar zjner geboorte heeft men in 't geheel geene aanduiding. De overlevering doet hem in 1235 het levenslicht zien , en als men in aanmerking neemt , dat de eenige datum van een werk zjner jeugd , dien men heeft kunnen berekenen , tusschen 1257 en 1260 valt , kan die overlevering wel geljk hebben. Ook aangaande zjn sterfjaar ontbreekt stellig bericht ; doch het schjnt veilig in of even na 1291 gesteld te mogen worden. Slechts dit is aan geen twjfel onderhevig , dat hj een Vlaming was. Hj getuigt dit zelf in zjnen Franciscus (vs. 125) , en het bljkt evenzeer uit menige plaats van Der Naturen Bloeme 1). Hj werd waarschjnljk in het: Vrje van Brugge , in het Brug's-ambacht , wellicht te Damme , geboren , in welke plaats hj later gewoond heeft , gestorven en begraven is. OP geschriften. In den Aleoeander nameljk , waarvan wj slechts één volledig , maar slecht handschrift bezitten , leest men deze merkwaardige woorden over de vaderlandsliefde (1 , vs. 1081 vlg.) : Dit vermoeden omtrent zjn geboortegrond berust eene niet volkomen duideljke plaats uit een zjner oudste MAERLANT !S GEBOORTEGROND. Owi , Here God , hoe macht sijn , Dat elken minsce int herte sijn So soete dunct sijns selves lant ? Die Brabantsoen prijst Brabant Ende die Fransois Vrankerike , Die Duutsce qprijstq dat keyserrike , Die Baertoene prisen Baertanien , Die Tsampanoise Tsampanien. Also mint die voghel dwout , Daer hi in hevet grote ghewout. Al dademene in een waerme mute , Mach hi , hi vlieghet ute. Dus priset elkezlijc sijn lant. Jfcer seide dat hi noit en vant Also goet lant , alse Bruxambocht. Ic waens hem daerbi heeft ghedocht. Om dat hiere in was gheboren , Bedi prijst hijt te voren-'' 1) Zie mijn betoog in de Handelingen van het zevende. Nederl. Taal- en Letterk. Congres, b1. 60- 61 , of Dr. J. Te W inkel, i%aerlants m eràen, bl. 38, :86 vlg. MAERLANT, S GEBOORTEggoxp. In dezen tekst schuilt zeker eene fout 1) , hetzj' dan , zooals ik zoo goed a1s zeker acht , dat er achter het dertiende vers een paar regels zjn uitgevallen , hetzj dat de misslag in het volgende vers steekt. Men leest gewoonljk dien regel aldus : 11M aerlant seide dat hi noit en vanti'' maar ik houd die verandering voor al te gewaagd. Zoo de dichter zichzelf had willen noemen , dan z0u hj hier denkeljk wel in den eersten persoon overeenkomst met een gesproken hebben. Alaar aangenomen, dat men uit paar andere plaatsen in het handschrift mag vermoeden , dat de afschrjver hier den derden persoon in de plaats van den eersten gesteld heeft , dan betwjfel ik sterk , of hj eenvoudig Maerlant voor Jacob of Jaeob ran Maerlant kon schrjven : ik acht dit in strjd met het gebruik dier dagen ; en bovendien heeft men op dat tjdstip den dichter niet , en hj allerminst zichzelf , met dien naam kunnen zooals later zal Evenwel is het noemen ) bljken. hoogstwaarschjnljk , dat er hier sprake moet zjn van den schrjver van den middelnederlandschen tekst 5 , al kan men niet juist uitmaken , hoe deze plaats oorspronkeljk gelezen werd. Zoo ik er voor het oogenblik niet langer bj stilsta , ik moet er op terugkomen , a1s wj zullen overwegen , waar de Alexander geschreven werd. Waaraan ontleende de dichter zjn naam ? In een der oudste , hoogstwaarschjnljk het oudste , van zjne bekende gedichten , den Alezander , noemt hj zich alleen Jacob , en zoo later nog dikwerf : 1) Ja, meer dan eene. In vs. 1090 b.v. is stellig ook geknoeid. Dit grote ghewout heeft geen zin. Ik beaam geheel de gissing van Dr. Franck , die , op grond van eene plaats uit een jonger gedicht, welke misschien eene navolging van deze regels bedoelt , wil lezen : ,:Daer hi hevet sijns selfs ghewout-'f Zie de aanteekening op 1, 1089 zijner uitgave van Alexanders Geesten, b1. 403. 2) Zoo oordeelden ook de jongste uitgevers van den Spieghel in hunne inleiding, b1. L1V , noot 4 : s?l7och al moge de uitdrukking duister en de tekst wel denkelijk verminkt zijn , de geheele zamenhang maakt het toch meer dan waarschijnlijk , dat door den plaatsnaam in vs. 1094 inderdaad het geboorteland van den dichter wordt aangeduid.'' 2* 20 slechts eene enkele maal , in zjn tweede of derde werk , den Merl'jn , vindt men hem aangeduid als Jacob die Co,sfdr ran M aerlant. In de meest bekende zjner geschriften leest men Jaeob sczl Maerlant ; en onder dien naam wordt hj door zjne navolgers en vereerders aangehaald. W j weten ltellig , dat hj dien naam ontleende aan de plaats zjner tjdeljke inwoning , waar hj bekend en beroemd was geworden. Het toevoegsel Die Cp,sf:r , z0o het al echt is , was zeker geen familienaam : deze woorden zien denkeljk alleen op de betrekking , die de dichter te Maerlant bekleedde. Weldra gaf hj die toevoeging op , denkeljk omdat hj het kostersambt , uit welken hoofde dan ook , had laten varen. Men heeft over de ligging getwist. Vooralsnog schjnt die meening het aannemeljkst t welke die parochie plaatst op het eiland Voorne , in de onmiddelljke nabjheid van Den Briel, met welke gemeente ze later samensmolt 1). 's Dichters verbljf aldaar verklaart zjne betrekking tot Nicolaas van Cats en tot van Maerlant Graaf Floris van Holland , die zjne jeugd op het eiland Voorne doorbracht ; en z0o is ook de aanleiding duideljk , welke hem zjn lferlqn aan Albrecht van qioorne deed opdragen '). HET PRAEDICAAT ,VAN MAERLANT.11 3) Dit Maerlant ,dat door de haringvisscherij bloeide en in 1309 in 't belang dier visscherij een zijner inwoners naar Engeland 1331 nog op zijn eigen zegel (met drie merels) den naam van gemeente. Sedert samensmeltende met Den Briel , schreef bet gerecht dier beide plaatsen zich : schepenen van den Briel en Maertant. In de XVI eeuw werd de laatste naam weggelaten. Van Wijn , Hist. en Letterk. Avondstonden , Amst. 1800 , b1. 290. 2) Ik weet wel, dat Karel Versnaeyen een charter van 1262 heeft opgedolven , waarin sprake is van zekere gemeten lands, s,die ligghen in Suenkerca in Maerlant'' (zie C. A. Serrure , bl. 215). Er bestond dus een Maerlant in 't ambacht van Brugge , en daaraan ontleende de dichter zijn naam met meer waarschijnlijkheid , zegt men. - De naam M aerlant is zeer algemeen en duidt de gesteldheid van den gronë aan : nog srbestaat de zuidwestelijke kant van Zuwenkerke uit een lagen moerassigen grond'' (aldaar , b1. 216) ; doch waaruit blijkt het, dat hier in de dertiende eeuw ook maar een gehucht stond , waar de dichter kon Mronen en wellicht eene kerkelijke betrekking bekleeden ? Let wel ,zegtmen voorts : Maerlant schreef zijn oudste gedicht ter eere Letterk. Geschiedenis rcn Vlaanderen , I D., eener edele vrouw, die wel Gheile (Godilde) geheeten heeft ; en juist j,in zond , voerde in MAERLANT 1S JEUGD. Om welke reden hj zich daarheen begeven , althans zjn geboortegrond verlaten had , en wanneer dit geschiëdde , zullen wj straks onderzoeken. Wj moeten eerst bj een paar andere vragen stilstaan. W aar had hj zjne eerste levensja,ren doorgebracht ? W aar en waartoe was hj opgevoed ? De geschiedenis geeft daarop in 't geheel geen antwoord. Toch is er alle schjn voor het vermoeden , dat hj zjne opleiding in de eene of andere kloosterschool had erlangd. Daar leerde hj Latjn sieken bekend a1s met latere en werd zoowel met de klaswereldljke en geesteljke schrjvers in die taal , waarmede hj reeds bj zjn eerste optreden bljkt. Dat hj er ook Fransch leerde , is niet onaannemeljk , hoewel het de vraag bljft , of hj te dier plaatse we1 die kennis der romantische letterkunde kan hebben opgedaan , welke hj in vertrouwd niet mindere mate bezat. Zooveel is zeker , dat hj geen edelman was , en eene geletterde , dus eene kerkeljke opvoeding had genoten , ofschoon hj daarom nog geen geesteljke werd. Toen men Maerlant's invloed op zjn tjd en op de Letterkunde Z iJ-n er eeuw leerde waardeeren , kon het niet anders , of men moest zick ook de vraag stellen , of deze didactische dichter bj uitnemendheid van den beginne af aan zich slechts met leer- en zededichten had bezig gehouden. Hj zelf geeft in den Rqjmbgbel , dien hj in 't begin van 1271 voltooide , antwoord op die vraag. Hj bidt daarin God om vergifenis wegens de logenachtige werken , waarmede hj zich eertjds had bezondigd , en die hj uit lichtzinnigeen charter van 1243, betrekkelijk Zuwenkerke , wordt er gesproken van het land , j:terram , quam tenent flii Dominae Godildls.'' (aldaar , b1. 21 7). Pleit dit niet voor het Zuwenkerksche M aerlant ? - Men zou kunnen antwoorden met een paar Mredervragen : Is de middelnedel-landsche Alexander zoo oud ? Maar dit al daargelaten , was de naam van Godilde zoo zeldzaam ? En is het waarschijnlijk , dat de jonge dichter verliefd was op eene vrouw , die volwassen zonen had ? A1s toevoegsel op de gronden , die voor het Brielsche M aerlant worden aangevoerd , herinner ik , dat onze dichter in den Roman ran Torec, te midden van allerlei Brlel6 laat optreden (vs. 23858). Personen met Franschenamen ,een ridder Claes rcn den Het stelsel Versnaeyen-serrure schijnt mij toe vrij wat meer steun te zoeken in de vaderlandsliefde dier heeren , dan in logische bewijskracht. 22 heid en rwereltlike minne'' had geschreven 1). In een ander gedicht , van veel vroegar dagteekening , laat hj zich aldus toespreken : MAERLANT VROEGER MENESTREEL? Jakob , dit was oyt (d. i. altnd) dijn doen : Van vrouwen moeste dijn sermoen Altoes beginnen of enden.'' Men bracht dit in verband met hetgeen hj elders zegt , dat die verliefd is , nauweljks in staat wordt bevonden Om iet te pensene dan om sanc ,'' en men leidde daaruit af , dat de gedichten , waarover hj later berouw gevoelde , wellicht lyrische minnezangen waren ; waaruit wederom kon voortvloeien , dat Maerlant in zjne jongelingsjaren een Menestreel , een rondreizende Minnezanger geweest was. W j kunnen thans gerust 'deze onderstelling laten varen , want wj kennen de gedichten , waarop die aanhalingen toepasseljk zjn. Het waren vertaalde ridderromans. Uit het betrekkeljk laat ontdekte volledige handschrift zjner Hhtorie ran Troyen weet men , welke zjne oudste geschriften zjn. In den proloog van dat werk heet het van den dichter : Hier toe voren dichten hy M erlyn , Ende Alexander uytten Latyn , Toerecke ende dien Sompniarys Ende den cortten Lapçdarys.n' In de voorrede van den Merljn wordt hj genoemd als de schrjver , Dien ghi te 11 voren hebt bekant In des Conincs Alexanders jeesten (gestat-'' Mag men daaruit aEeiden , dat hj met den Alezander zjne letterkundige loopbaan intrad ? W j zullen later zien , dat die vraag niet zoo gaaf toestemmend mag worden beantwoord , en dat het 1) In den proloog heet het : M aer nu suldi . . Gode met mi bidden mede Dat hi mi Vergheve dat ic mi besmet Hebbe in logentliken saken , Die mi die lichtheit dede maken Vander herten ende vanden sinne, Entie wereltlike minne-'' MAERLANT S OUDSTE GEDICHTEN. 23 veeleer denkeljk Xlogentlike saken'' gezien : Torec , Aleoeanders Gee8ten , M erline , Die Nf,:- torie ran Troyen. Op al die gedichten zjn de afkeurende uitspralten van Maerlant's is , dat de gedichten , die de later veroordeelde bevatten , in deze volgorde het licht hebben llboec ran jongere werken van toepassing : niet het minst op Tpr6c en Merlqn. De rlogentlike saken'' van het laatste gedicht heeft hj in den Spieghel Sftsfprfcdl herhaaldeljk veroordeeld ; en dat hj daaronder ook den roman van Toree rekende , waarin zde zonderlingste en de meest phantastische avonturen'' zjn opeengestapeld , en waarin de ridderljke galanterie eene groote r0l speelt , zal niemand verwonderen. 0ok weten wj , dat de Alezander uit wereldsche gemegenheid werd vervaardigd ; terwjl in het echt middeleeuwsche gedicht , dat hj de Historie ran Troyen doopte , niet weinig over vrouwen en minne gehandeld werd. gedichten geschreven ? Van den Toreo weten wj den Alezander hebben wj vrj bepaalde aanwjzigingen : hj zag stellig tusschen 1257 en 1260 het licht 1). De bewjzen voor die stelling worden in het werk zelf gevonden , op meer dan eene plaats. lk wjs op eene uit het vjfde en eene uit het zevende boek , en begin met de laatste. Naar aanleiding van den dood van Darius vlecht Maerlant eene zedeles in , ten betooge , dat men beter zou leven , a1s men steeds gedaehtig was aan de pjnen der he1 of de zaligheden des hemels. zijn die oudste niets. Omtrent Daarbj denkt hj aan Keizer Frederik 11 (V1I B. , vs. 657) : W anneer 1,Vrederic en hadde , alse ic wane , Den Paues niet verdreven dane (rcn dccr) , Die gheten was Innocent , Hadde hi vorsien den torment, Dien hi doghet al te hant Lthansjw'' 't Is bekend , dat Paus Innocentius IV , uit vrees voor 's Keizers leger den 30en Juni 1244 uit Rome week ; dat Frederik daarop in den ban gedaan en van het Rjk vervallen verklaard werd , en h' oe hj, na veel worstelens , den 13en December 1250 stierf. Hj wordt in de aangehaalde regels bljkbaar als dood voorgesteld ; 1) Men za1 ontwaren , dat ik teruggekomen ben van het beweerde ia mijne Geschiedenis der Mnl. Dichtkunst , 11 D., b1. 438. TIJDSBEPALIXG VAN DEN ALEXANDER. want dat met het torment , hetwelk hj ondergingj de helsche straf wordt bedoeld , ljdt geen twjfel. De samenhang met de geheele plaats leert het. Daarin wordt eerst in 't algemeen gesproken van het torment'' , waarin de zonde den mensch stort , X en dit wordt nader verklaard a1s pdie rouwe vander helscer pine.'' Voorts wordt na de aangetogen verzen evenzoo gewaagd van 24 11die ketel, daer hi in wallet, Die quade , die in die helle vallet.'' Dit brengt ons dus reeds in 1251 of 52, hier bekend kon zjn. Maar ook van den Paus leden tjd stelt dit gesproken , en daar deze den 7en December 1254 ontsliep , de vertaling van d8n Aleoeander in 1255 of 1256. Maar waarschjnljk valt zj ook niet veel later , daar 's Pausen dood nog versch in het geheugen moest liggen als aanleiding om hier van zjn strjd met den Hohenstaufer te gewagen. die tjdsbepaling leidt evenzeer eene plaats uit het yjfde boek. Het heet daar , met het oog op den held des gedichts , vs. 1205: Tot toen 's Keizers dood wordt in den ver- 11Al de prijs die Julius wan Ende Augustus , die edele man , Ende alle die Keisere van Rome , Dat es ghelijc enen drome Daer men nomet desen here. Bedi Ldaaromt hebben sijs cranke ere , Die bouke makeden van Arture , Van Partonopeuse , van Sornagure , Sine hadden des mans daet ghescreven Ende hem groten prijs ghegheven. (vs. 1223). I-li soude * * @ @ @ @ @ Ware sulc een Coninc teParij s bejagllen groten prijs ; A1 heidenesse soude hi dwinghen ; Men soude van siere (Wner) doget singhen A1 van daer die sonne up staet , Tote daer soe weder neder gaet. W are ooc die Hertoghe van Brabant Sulc een riddere becant, Dien roveren te Rippelmonde Soude dunken grote sonde To1 te nemene met ghewelt Dengenen die varen up die Scelt.f' TIJDSBEPALING VAN DEN ALEXANDER. aanvang dezer plaats medegedeeld , opdat uit de vergeljking met het oorspronkeljke moge bljken 1) , hOe Maerlant daarvan afwjkt , en ook hier toespeling maakt op zjn eigen tjd. De rconinc te Parjs'' geeft we1 het pFrancorum regem'' terug ; doch er is hier geen sprake van Filips Augustus , maar van den Koning , die des navolgers tjdgenoot was. W as onze verklaring van de vroeger dan kan Maerlant , die hier met den rconinc te Parjs'' natuurljk Lodewjk IX bedoelt , onmogeljk het oog hebben gehad op het tjdvak tusschen 1244 en 48 , toen die vorst dralend aanstalten maakte voor zjn eersten Kruistocht , daar de dichter zelf getuigt , aangehaalde regels juist , dat hj niet Na zjne de koning langer dan een half jaar .met bezig was. bevrjding uit de handen der Moslemen , in 1250 , bleef nog geruimen tjd in het Oosten : eerst in 1254 keerde hj naar Frankrjk terug , op den 7en September van welk jaar hj zjn intocht in Parjs deed. Eerst na dat tjdstip kan dus Maerlant's aanmaning tot een nieuwen kruistocht geplaatst worden ; en het is bekend , dat de vorst zelf sedert zjne terugkomst aan bjna niets anders dacht. Dat de dichter , die een zoo vurig voorstander der kruistochten het werk lk heb o0k den 25 Het slot van het vijfde boek luidt in het oorspronkelijke aldus : Tota ducum series , ve1 $, quos Hispana poësis Grandiloquo modulatu stylo , ve1 Claudius altis Versibus insignit , respectu principis hujus Plebs erit , ut pigeat tanto splendore Lucanum Caesarium cecinisse melos , Romaeque ruinam , Et M acedûm clarus succumbit Honorius armis. Si gemitu commota pio , votisque piorum Flebilibus , divina daret clementia talem Francorum regem , toto radiaret in orbe. Haud mora , vera fdes , et nostris fracta sub armis Parthia baptismo renovari posceret ultro , Quodque diu tacuit ; eFusis moenibus alta Ad nomen Christi Carthago refugeret , et quas Sub Carolo meruit Hispania solvere poenas , Exigerent vexilla crucis, gens omnis Jesum , Et sermo caneret, ac non invita subiret Sacrum sub sacro Rhemorum presule fontem. 26 TIJDSBEPALING 5rAN DEN ALEXANDER. was , met den aandrang , velerzjds op den koning uitgeoefend , instemde , is niet vreemd. O0k deze plaats brengt het gedicht niet verder terug dan hoogstens t0t 1255. De slotregels der aanhaling bakenen de tjdsbepaling echter nog nader af. Zj zien bljkbaar op hertog Hendrik III , die in 1260 stierf. De Alezander moet das tusschen 1255 en 1260 vallen. Dit kan nog nader bepaald worden. Er is hier sprake van een tol , die door zekere rroveren'' te Rupelmonde met geweld geheven werd ; maar hoe komt daarbj de hertog van Brabant in 't spel ? Hoe kon die voor de politiezgrg op Vlaamsch gebied aansprakeljk gesteld worden ? Zien wj, of de staatkundige gebeurtenissen geen opheldering geven. In September 1256 was te Peronne , onder bemiddeling des konings van Frankrjk , een vrede beraamd tusschen Vlaanderen en Holland. Er werd van weerszjden een wapenstilstand aangenomen van 24 September tot 13 October , en op dezen datum vinden wj een charter 1) , waarbj het geschil over de tollen , de que8tion brûlante tusschen de twee landen , beslecht werd. Van ouds bestonden er van weerszjden vele grieven met betrekking tot die tolheëng. Het schjnt , dat men in Vlaanderen geen genoegen nam met de tollen ) die de Hollandsche graven op eigen gebied hieven , en dat men zich daarvoor op gewelddadige wjze schadeloos stelde door den Hollandschen koophandel te bemoeiljken. Dat dit de toedracht der zaak was , bljkt uit het later aan te halen diotum van den hertog van Brabant. Niet slechts werden goederen in Vlaanderen aangehaald , maar personen werden gevangen genomen , gekwetst en gedood. De Vlamingen handelden werkeljk a1s roorers '). Bj het verdrag van 13 October 1256 !) Bij Kluit , m storia Crûfcc Comitatus Hollandiae, Tom. 11 , p. 68l seqq. S) 'In de pièces J'udfclîcctfre.s achter het eerste deel van Warnkönig-Gheldolrs Hlstolre de la Flandre komt onder no. XXI een bundel stukken voor, waarin ook het volgende , pag. 865 : Ardcull datl a Florentlo ,1 apud Rupelmondum-'' 11Isti sunt articuli violati infra treugas , 111. De Catche unus interfectus . alter vulneratus ad mortem , qui adhue captivus tenetur et alii septem sunt adhuc capti in lapide Brugis : duas naves habuerunt oneratas avena , valentes centum et octoginta lib. Holland. TIJDSBEPALING YAN DEN ALEXANDER. werd vastgesteld , dat de oude bepalingen (consuetudiîkesj van 1168 omtrent de tolrechten zouden worden nageleefd ; en er wordt uitdrukkeljk bjgevoegd , dat wanneer een Hollander of Zeeuw in Vlaanderen mocht worden beroofd , de Landsheer van den roover moestzorgen , dat de schade vergoed werd 1). Yan weerszjden beloofde men zich te gedragen naar de uitspraak van den hertog van Brabant ') , die reeds denzelfden dag verklaarde , dat de Vl.amingen gehouden waren de gewone tolrechten op de oude plaatsen te voldoen , en dat de Vlaamsche graven niet zouden toelaten , 2. bona valentia Item sabbato ante Laetare .Terus. perdiderunt illi de Reymarswall viginti octo lib. Lovan. Item eodem die perdiderunt homines dni Godefridi 3. de Crunigge bona valentia XV lib. Eand. et quaedam mulier fuit vulnerata cum telo in capite ; quicquid dicto sabbato contigit imponitur famulis dni W lfardi et dni St. dicti Frisonis ; et exiverunt de portu , ubi M artinus manet ab obpositis Lillo. 4. Item tenentur tres homines captivi de Reymarswall apud Rupelmonde , qui fuerunt capti feria quarta qua :,5. Item tenentur duo captivi de Harlem , nescimus utrum fuit intra treugas ve1 extra.f' post Dominicam , cantatur Invocavit me. Dit kan niet zien op den wapenstilstand van September- october 1256 , omdat de vermelde kerkgezangen in dat jaar op 4 en 25 Maart gezongen werden ; maar er blijkt toch uit , hoe het , onder voorwendsel van verhaal wegens tolheëng , toeging. 1) ,,Si quis mercatorum in Flandria de Hollandia sive Zelandia fuerit spoliatus, Dominus terrae illius , in qua depraedado hujusmodi facta est , habitatores terrae illius, unde spoliator extiterit, ad solvendam praedam compellat, alioquin ipse solvet-'' 5 In het vredestraktaat zegt teloneis , statutis locis , in Hollandia cum suis mercedibus et quibuscumque rebus venalibus . dicta telonea transeuntibus ,persolvendis , tam ex parte matris nostrae , quam ex parte dicti Domini Florentii fuerit in illustrem virum , Dominum H enricum , Ducem Lotharingiae et Brabantiae , compromissum , ut ex utraque parte tam pro se , quam dictum suis heredibus in omnibus etPeromnia Super hOc Servare Prorliserint Ducis , nos tam pro nobis quam pro nostris heredibus , comitibus Flandriae , dictum ipsius Ducis , quod super literis , proprio sigillo munitis , vel utroque modo publicaverit , ratum habentes et gratum servare promittimus in omnibus et per omnia bona fide, quantum ad nos et heredes Kluit * , p. 687. hoc ve1 viva voce , ve1 suis nostros , Comites Flandriae , spectaverit idem dictum.'' Guy van Dampierre : s,cum autem super sive Zelandia a mercatoribus Flandrensibus 28 TIJDSBEPALING VAN DEN ALEXANDER. dat de Hollanders deswege werden gemolesteerd in persoon of goederen 1). Zoowel de Vlaamsche a1s Hollandsche gravenbeloofden zich naar die uitspraak te gedragen :). W ellicht is er evenwel al spoedig tegen dat dictum gezondigd. Bedenkt men t in dat geval, dat de hertog zich had verbonden om met woord en daad tusschen beide te komen ten gevalle van Vlaanderen , a1s de Hollanders zich niet aan de vredesartikelen hielden 3) , dan mag verondersteld worden , dat hj ook geljke belofte aan Holland gedaan had. In allen gevalle is het niet vreemd , dat men hem verantwoordeljk stelde voor de niet nakoming zjner uitspraak. Alisschien wilde ook Maerlant alleen den hertog opwekken om de hand aan die uitspraak te houden , en de proveren'' waarschuwen t dat zj op hun tellen te passen hadden. W are dat zoo , dan kon dit reeds kort na het dkt'ttm , misschien nog we1 in het laatst van 1256 geschreven zjn. Maar hoe men het o0k neme , uit de historische feiten bljkt , dat de aangehaalde verzen niet vöör het eind van 1256 konden te boek gesteld worden ; en mag men dus veilig als zeker aannemen , dat de Alezander tusschen de jaren 1257 en 1260 werd vertaald. In de doorwrochte inleiding op zjne uitgave van den Alezander is Dr. J. Franck het eens met mjne bewjsvoering omtrent de 1) :,Si predictus Dominus Florentius , tutor Hollandiae , et Florentius nepos ejus et eorum heredes in Hollandia et Zelandia in locis illis ubi hactenus thelonea recipi consueverunt a mercatoribus et hominibus Flandriae , thelonea receperint et recipi fecerint et permiserint prout ab eis hactenus sunt recepta, dicta domina Comitissa et ejus heredes Comites Flandriae mercatoribus Flandrensibus hujusmodi recipiuntur nec moveri facient nec permittent guerram dictis Domino Florentio et Florentio nepoti suo seu eorum heredibus aut hominibus , et dictos Dominum pro eo quod a thelonea , non movebunt Plorentium et Florentium nepotem ejus aut eorum heredes ve1 homines eorumdem in eorum personis aut bonis non arrestabunt nec arrestari facient nec permittent , nec pignora ab eis nec eorum hominibus capient nec capi facient nec permittent, nec super hoc trahent eos in caussam sive judicium in suam curiam nec in aliam nec coram Judice ecclesiastico nec etiam seculari-'f Bij Kltlit , pag. 696 697. 2) Zie de brieven bil- Kluit, 1. c. p. 697 en 703, en Mieris , Cbarterb. I , bl. 297 en 299. 1) Zie den brief bij Kluit , 1. c. p. 706. TIJDSBEPALING YAN DEN ALEXANDER. beide eerste punten : aangaande het laatste twjfelt hj. Hj zegt (bl. IX) , dat er ongetwjfeld in de aangehaalde stukken sprake is van zeene berooving , die te Rupelmonde schjnt te hebben plaats gehad. Maar er wordt nergens gewaagd van een tol, dien de Vlamzngen met geweld hebben afgeperst. Het zjn veeleer beroovingen in optima forma , die klaarbljkeljk alleen eene weerwraak waren voor de tollen , die de Vlamingen tegen hunnen wil moesten betalen.'' - Bj mj staat niets anders te lezen , en daartegen strjdt ook Maerlant's tekst niet , ondanks het fpJ nemen. - Maar toegegeven , z0o vervolgt hj, dat de gemaakte gevolgtrekkingen juist waren , dan moet het toch vreemd voorkomen , dat Maerlant , een Vlaming , zoo beslist tegen zjne landslieden partj trekt. Doch ook dit buiten rekening latende , dan is het toch niet waarschjn- 1jk , dat hj sden Hertog van Brabant z0u hebben aansprakeljk gesteld , die alleen in zjne hoedanigheid van scheidsrechter de V aamsche W aarom rzijne grieven niet aan het adres van de Vlaamsche regeering gericht?'' Hj neemt daarom , dat rde meest natuurljke opvatting van Maerlant's woorden is ) dat met de roreren Brabantsche onderdanen zjn bedoeld , die dezen tol wederrechteljk en vermoedeljk tot schade van sqaanderen hieven.'' Tolheëng te Rupelmonde kwam alleen den Ylamingen toe , en nu is het szeer goed denkbaar , dat de Brabanders van hunne zjde daar een tolstation hadden ingesteld-'' mFeiten van dezen aard zouden den Vlaming Maerlant zeer we1 kunnen hebben ewagen.'' Hj erkent bewogen van hen op zulk eene plaats te echter t dat er geene historische feiten , die zjn vermoeden bevestigen , zjn op te sporen. Maar in de stukken is geen spraak van wederrechteljke t0lheëng , wel van roof en moord. Had Brabant te Rupelmonde een tolstation gevestigd , dan had dit toch wel niet zonder medeweten van den hertog kunnen geschieden , en de roreren worden voorgesteld als van hem onafhankeljk handelend. Dat de hertog aansprakeljk gesteld wordt , vindt zjn grond daarin , dat deze zich verbonden had tussehen beide te komen , als men zieh niet aan de vredesvoorwaarden hield. lk meen dus mjne zienswjze te mogen roovers had kunnen bestrafen-'' handhaven. Er is nog een andere grond , waarom ik meen dit te mogen doen. Dr. Franck zegt verder ) dat zjne zienswjze geen groot verschil 29 30 in de dagteekening van het gedicht maakt , daar de twee andere gronden van waarde bljven. W j zouden hoogstens rmisschien twee of drie jaren moeten teruggaan , dus tot 1256 of 1255.'' Maar er z0u bj zjne opvatting licht vallen op de vraag , Maerlant den Alexander of nOg in Ylaanderen dan welOP Hollandsch grondgebied heeft geschreven. ln zjn stelsel is het pwaarschjnljker dat hj toen zjn geboorteland nog niet had verlaten.'' W ellicht zouden wj daaromtrent iets meer bepaalds weten , meent hj, als de willekeur van den schrjver van het handschrift niet eene belangrjke plaats had verknoeid. Vs. 861 van het V Boek leest men : WAAR IS DE ALEXANDER GESCHREVEN ? Die coninc 11 quam van Babilone Ghevaren utermaten scone Also verre alst es vander see Tote ïvestphalen ofte mee.'f oog , dat de laatste regel onzin bevat. Dr. Franck veronderstelt , dat er een naam heeft gestaan , die op Westphalen geljkt. Hj denkt aan Westcapelle , een plaatsje noordeljk van Damme , of we1 aan de plaats van dien naam op W alcheren. Maar dit zjn gissingen , die de zaak niet verder brengen. Het verwondertmj , dat de scherpzinnige schrjver niet nauwkeuriger eene andere plaats heeft onderzocht , die toch niet aan zjne aandacht was ontsnapt. Hj schrjft (bl. XI) : pMen zou zich geneigd kunnen gevoelen in de schoone woorden over de liefde t0t het vaderland (1 , 1081 v1g.) de ontboezeming van eenen man te herkennen , die van zjn vaderland verwjderd is. Maar deze opvatting is niet noodig , en ik denk zelfs , dat in dit geval de dichter niet zou verzuimd hebben duideljker op zjn eigene verwjdering te zinspelen. De woorden van Maerlant zjn weliswaar juist weer op deze plaats door de afschrjvers veranderd , maar toch niet zoo sterk , dat wj mogen aannemen , dat er oorspronkeljk iets dergeljks heeft gestaan-'' Is deze redeneering we1 juist ? Mj dunkt , dat eene aandachtige beschouwing van de bedoelde plaats afgedrukt) , ons op de gedachte moet eenige laat het verzuimd heeft regels zich 1(boven , b1. 18 , door mj brengen , dat er vö/r vs. 1094 zjn uitgevallen. Is dit inderdaad het geval , dan aanzien , dat werkeljk Maerlant in die regels rniet duideljker op zjn eigene verwjdering te zinspelen.'' Het springt in 't WAAR IS DE ALEXANDER GESCHREVEN? W at kan er in die overgeslagen regels gestaan hebben ? Mj dunkt , het gezegde omtrent den vogel , die zjn vaderland , het open woud , verkiest boven de pwarme mute ,'' moet een corollarium gehad hebben. De dichter kan , ja , moet zich bj dien vogel vergeleken hebben ; en dan kon er volgen : al leeft de schrjver buiten zjn vaderland in gunstige omstandigheden (in de pwarme mute'') , toch heeft hj het oord zjner ballingschap nooit bjzonder geloofd , maar integendeel het Brugsche ambacht , waarin hj geboren was , boven alle landen geprezen. Is dit niet de meest logische volgorde van gedachten , en moet men op die wjze de fout niet herstellen ? Ik weet wel , ook dit is slechts eene gissing , maar ik waag het te gelooven , dat zj op beter gronden steunt dan die van Dr. Franck , en dat zj de slotsom zjner redeneering omverwerpt , die luidde : De grootere waarschjnljkheid bljft dus m. i. D voor Vlaanderen.'' Later zullen wj nog het een en ander bjbrengen , dat onze meening ondersteunt. Niet lang na dit gedicht bewerkte Maerlant den Graal-Merljjnromqït , ten minste als dit roraantische het buiten twjfel is , dat hj gedicht vertaalde. W j merkten reeds op , dat dit werk was opgedragen aan Albrecht van Voorne. Deze volgde zjn vader in de heerljkheid op tusschen 1258 en 1 Mei 1261 , en de opdracht geschiedde , toen hj eerst onlangs zjns vaders plaats had ingenomen , daar anders de dichter in zjn proloog onmogeljk ha4 kunnen wenschen : (Dat) God den genen moete onnen , In des ere hi dit began , Dat hi moete werden al selken man , Dat des a1t volc ende onse Here M oete hebben 1of ende ere.'f Nemen wj aan , dat de Alezander in 1258 geschreven is , dan kan de Merlqn in 1260 of 61 zjn vertaald. Omtrent den Toreo en de Histolge 'pczl Troyen hebben wj geene aanwijzing. Ik zal vöôr den werk aannemeljk te maken , dat de Toreo Aleoeander geschreven , en mitsdien Maerlant's oudste was , van welks dagteekening wj niets afweten , maar dat bj gissing hoogstens een paar jaar vroeger , dus in 1255 of mogen stellen. De Ilistorie 'ptfzl Troien heeft stellig niet lang wj 1256 straks trachten 32 DAGTEEKENING VAN ZIJNE OUDSTE WERKEN. na de z00 even genoemde gedichten het licht gezien. alle uit dezelfde gemoedsstemming van den dichter zullen zien , dat hj zich in een later werk nog jong noemt 1). Bj menigen lezer rjst waarschjnljk de vraag , die wj reeds van Dr. Franck's lippen hoorden : hoe kon een geboren Vlaming Zij vloeiden voort en wij in den Aleoeander zoo voor Holland en tegen zjne landslieden partj trekken ? Snellaert heeft de gissing geopperd , dat Maerlant een aanhanger der Avennen was , die om die X reden destjds zich buiten Vlaanderen bevond.'' 't Is niet onmogeljk , dat staatkundige redenen hem het verbljf in Vlaanderen vergalden. Dat hj tot het Hollandsche grafeljke hof in zekere betrekking stond , is even aannemeljk. Maar in welke ? Een priester was hj niet , dat bljkt duideljk uit al zjne schriften. Een edelman was die koene woordvoerder der Burgerj o0k niet , ofschoon er een adelljk geslacht van Maerlant bestond. Hj was een dier half geesteljke , half wereldljke personen , die men Klerken noemde. Een tjd lang is hj Koster te Maerlant geweest. Mjne vroegere onderstelling : dat hj later op de kanselarj van den Pronotarius Arnold werkzaam zou geweest zjn , en dus als schrjver of griëer, eerst aan Koning W illem en later aan Floris den Voogd verbonden was , laat ik voor hetgeen zj is. W j hebben haar niet noodig om zjn partjtrekken voor Paus Innocentius , W illem's patroon , tegen Frederik 11 te verklaren. De jongste uitgevers van den Spieghel hebben gegist , 1) Dr. Te Winkel stelt den Torec omstreeks l 263 LMaerlantns Weràen , b1. 43) , en de Historle rcn Troyen een of twee jaar later LRoman van Torec, Inleiding, bl. XXXII) ; maar die jaartallen hangen in de lucht, daar zij steunden op zeer langen adem (45,000 verzen) , en Maerlant er dus zeker ::geruimen tijd aan besteed heeft.'' Ook nadat het gebleken is , dat :lslechts een vierde gedeelte van hetgeen het HS. van den Merlljn bevat, Maerlantfs werk is ,'* zegt dr. Te W inkel , LGeschiedenis der Nederl. Letterkunde 1, 814) :,stellig heeft de valscheveronderstelling , dat de Merbjn een gedicht was van (Maerlantq geruimen tijd aan de Ristorie van Troyen besteed , en op gron; daarvan geloof ik de voltooiing van dit werk niet vroeger dan 1264 of uiterlijk 1263 te mogen stellenl' Het eenige wat wij met zekerheid weten , is , dat de Historie ran Troyen nog tijdens zijn verblijf te Maerlant werd geschreven , blijkens 's dichters eigen verklaring in den Spieghel Histoviael , I Part-, 11 B., C. l 6 , vs. 25 , waarhij belangstellenden verwijst 11Ten Dietsche, dat wide es becant, Ende wl maecten te M erlant.'' LEYENSBIJZONDERHEDEX. dat hj eens te Egmond geweest is 1). Daar intusschen het vermoeden , waarop deze gissing steunde , ongegrond is , moet zj uit Maerlants levensgeschiedenis wegvallen. Dat hj Utrecht bezocht heeft , is waarschjnljk 2). Maar h0e verklaart men dan zjne betrekking t0t den Heer van Cats en tot Graaf Floris V, aan welke beiden hj later een boek opdroeg? Is het niet zeer waarschjnljk , dat hj met hen te Maerlant bekend werd , daar zj natuurljk met de Ileeren van Voornegemeenschap hadden , en werkeljk gedurende Floris' minderjarigheid doorgaans op het eiland Voorne verbljf hielden ? En zoo begrjpt men o0k , h0e hj er t0e komen k0n om in den vierden zang van den Aleoeander het Hollandsche wapen , den keelen liebaard op het gouden veld , in het schild van zjnen held te doen prjken , hetgeen echter o0k een bloot toeval kan zjn. Zoo vele vroegere gissingen moeten laten Varen , WJj*zullen veoralsnog weer t0t andere onze toevlucht moeten nemen , en we1 reeds terstond bj de vraag , wanneer onze dichter naar zjn vaderlan; terugkeerde. Dat dit even na 1261 heeft plaats gehad , komt mj zeer waarschjnljk voor 5. Kort na den vrede was Jan Yan Avennes in 1257 gestorven. Dat hief misschien bj den uitwjkeling een der beletselen voor zjn verbljf in Vlaanderen op , waarheen hj zeker werd getrokken door de verlichte denkbeelden en de burger-politiek van gravin Margaretha , die handel en njverheid voorstond , en wi* J lnlelding , bl. XXVII : ::Brengt men de omstandigheid , dat M aerlant het Egmondsche Chronlcon en de beide - destijds zeker nog niet openbaar gemaakte - giftbrieven kende gin rekeningq , dan schijnt het niet gewaagd te besluiten, dat Maerlant in persoon de abdij van Egmond bezocht en daar vermoedelijk de bouwstoFen voor zijne Hollandsche gravenkronijk verzameld had.'' Deze redeneering steunt op de veronderstelling, dat Maerlant Stoke's kIjmkroniek niet gebruikt heeft; maar wij zullen het onhoudbare daarvan aantoonen , a1s wij over dien Hollandschen Schrijver handelen. :) 3) Dr. Verwijs (Geschiedenis der In Utrecht kwam hij denkelijk eerst laat , in of na 1271. Zie hier, b1. 4l, LNaturen Bloeme, Inl. XXXIX en vlg.) en dr. Te Winkel Nederl. Letterkunde I , 316) stellen M aerlantfs vertrek later, lusschen 1264 en 1269. De eerste sing , dat M aerlant zich omstreeks 1265 of 1 266 in Vlaanderen vestigde ; eene gissing, dat hij kolx na zijn vertrek uit Holland zijn natuurkundig werk zegt (In1. XLVII) o. a. : Het is eene gisschreef ; doch gissingen, die eene niet geringe mate van waarschijnlijkheid bezitten en met welke wij ons biJ gebrek aan stellige gegevens moeten ver- 1) genoegen *9. JoxcKsboaTa Ned. Zeffgr/c. M t'ddelcuumn. 11 , 4e druk. 3 34 LEVENSBIJZONDERHEDEN. reeds in 1252 aan al hare hoorigen de vrjheid geschonken had. Daarbj kwam , dat graaf W illem , misschien zjn beschermer in Holland , in datzelfde jaar 1257 overleed , en kort daarop , in 1258 z ook Floris de Voogd. Dit verslapte wellicht de banden , die hem in Zeeland hielden. Toen nu door de eindbeslissing van Paus Alexander IV, bj eene bul van 28 Aug. gemaakt aan de vjandeljkheden tusschen Margaretha's kinderen , en de Gravin ten slotte in 1260 haar wensch aangaande de 1259 een einde werd erfopvolging in Vlaanderen verkreeg , waardoor de familiestrj: uitgedoofd werd ; toen die toestand n0g meer werd verzekerd door eene laatste bu1 van Paus Urbanus IV van - toen was voor Maerlant de geschikte gelegenheid te verlaten landsche gebied en zich te Damme te gaan vestigen , te eer , wanneer daarbj misschien huiseljke omstandigheden het verbljf op Yoorne weer minder aangenaam maakten. Te Damme zou hj, volgens de overlevering , stadsklerkof griëer zijn geworden. Deze gissingen worden versterkt door hetgeen wj uit een paar zjner werken leeren. Toen hj den Alelander schreef , was hij nog jong , en nam , ondanks zjn deftigen stand , deel aan de genoegens der wereld , die hem , geljk hjzelf verklaart , psoete'' was. Hj was verliefd , en schreef dat gedicht ter eere van eene sedele en aanminnige'' vrouw of jonkvrouw , die zjn hart veroverfl (rgevaen'') had. 't Is te betreuren , dat haar geslachtsnaam niet tot ons gekomen is , daar hj waarschjnljk wel eenig licht over 's dichters levensgeschiedenis z0u hebben verspreid. W j weten thans alleen , dat haar doopnaam Gheile was 1). Omstreeks geljktjdig met den Alezander en de genoemde riddergedichten , volgens sommigen evenwel eerst na de Hhtorie ran Troyen :) , ofschoon ik dit nièt geloof , schreef hj den strophischen dialoog t die onder den naam van Wapene-Martjjn bekend is. Men heeft het betwjfeld , of dit zelfs wel een werk uit 's dichters jeugd zou zjn , maar op weinig afdoende gronden ; want het bljkt zoo duideljk mogeljk uit de warmte, waarmeô hj over de liefde spreekt , 1261 , daar , om het H01- 1) Zie Dr. J. Franck , Alexanders Geesten , Inleiding , bl. XII. 2) Daar, zooals Dr. Verdam herinnert in zijne inleiding op zijne Episodes uff Maerlant's Nlfork'e van Troyen, bl. 4 , noot 2 , van den Wapene-MartIjn in dat gedicht geen melding wordt gemaakt. TIJDSBEPALING VAN DE AIARTIJNS. het sedelste deljt ,'' geljk hj zegt (Couplet 33) , welken hartstocht hj bljkbaar niet bloot theoretisch kende l). Dat dit gedicht vol is van wjsgeerige denkbeelden , maakt geen bezwaar : zj komen evenzeer in den Alezander en den Torec voor 5. 0p dit gedicht schreef Maerlant een vervolg , gewoonljk Dander (dat is de tweede) Acrféjol geheeten. Tusschen beide stukken ligt zeker geen al te groot tjdsverloop , want ook hier komt Jacob nog voor a1s jong j zooals hjzelf het noemt , nog pwilt-'' W ederom begint hj te spreken van wat hem pupt herte leet (ligt) ,'' en dat is : pminne van wiven.'' Daarop antwoordt dan Martjn : r't is weer a1s altjd , uwe redeneeringen moeten immer over vrouwen beginnen of eindigen.'' En zoo was het. Jacob verhaalt nu , dat hj eene vrouw lief heeft 3) , die in 't geheel niets van hem wil 1) 52 , waarin hij Martijn , die de Men zie b.v. couplet liefde een slevel'* genoemd had ,toevoegt : 1,Martijn , du best cen vreemt druut , Du spreecs recht alse een Vriese ruut, D1e noch noyt en minde. Alrehande edel fruut Comt van minnen , uut ende uut , Die noyt dorper en kinde. Die stille mint ofte overluut , Hem can gehelpen el geen crllut , Dan die hem tevel toesinde.'f 2) Zie boven , I D., bl. 406 , en beneden , bl. 49 vlgg. 3) Ik schrijf het vijfde couplet uit om het verband met wat wij van zijne levensomstandigheden gissen. Dat couplet luidt aldus : Alartijn , du salt mi verstaen : Ene vrouwe wel gedaen Hevet mi gevaen met minne. Al dat Gode es onderdaen Lietic al om hare gaen , M ochticse gewinnen ; Nochtan wetic sonder waen , Dat si mijns niet en acht een spaen : Mijn herte doet mi bekinnen , Al souder omme die werelt vergaen , Dat soe (z?J) mi niet en soude ontfaen In hare herte binnen : Hiertoe nes geen verwinneno** In den Alexander zegt hij ook , dat eene jonkvrouwe hem :,heeft gevaen.'* - a: 35 GEAIOEDSSTEMMING. weten : eene andere beminthem , maar hj is voor haar geheel de schoonsie aller vrouwen onverschillig , hoewel zj is. Aan welke moet hj zich hechten ? Ondanks een pleidooi van Maarten ten voordeele van haar , die Jacob's hart gewonnen had , verklaart deze zich voor de vrouwe , die he> bemint , ten nadeele dergene , 36 die ierleke haren sin Te miwaert draecht, ende hare gespin Van minnen elre draecht.'' 't Is , of een geval uit zjne eigene bittere levenservaring aanleiding tot dit gedicht is geweest. lmmers in het voorgaande komt nevens zjne verheerljking der liefde o0k eene klacht voor over de ontrouw der minnenden , die zeer merkwaardig is. (C0upl. 34 , 35). Ware liefde , zegt hj , vindt men niet bj hen of haar , 11Die wankel sijn alse die wint-'' Trouwe minnaars zjn z0o zeldzaam als zwarte zwanen. Menigeen zegt : zIk sterf van liefde voor u'', en achter uw rug lacht hj u uit 1) ! In den Torec komt eene plaats voor , die nog duideljker schjnt te spreken , zooals later zal bljken. Ook daar heet het : Joncfrouwen troest es al gile ,n' en daarin is dezelfde bittere stemming te herkennen , die de zoo even aangehaalde plaatsen kenmerkt. En nu is het zeer opmerkeljk , dat in den Aleoeander , niettegenstaande dit gedicht stellig ter eere eener geliefde vrouw was + geschreven , aan welke de dichter herhaaldeljk de verzekering zjner genegenheid geeft , toch eene verzuchting wordt aangetroFen , waarin de wuftheid en de Zegispt , hoog wordt kilhartigheid der vrouwen sterk worden en daarentegen , als tegenhanger , de vriendentrouw hemelgeprezen , voor welke ontboezeming te dier plaatse wj later eene gepaste verklaring zullen vinden. mag uit dit alles wel het besluit trekken , dat Maerlant eene vrouw of jonkvrouw beminde , die hem waarschjnljk hoop op wederliefde had voorgespiegeld , maar die ten slotte uit de hoogte op hem neergezien en een ander had voorgetrokken. Men 1) Dr. Te Winkel vat deze plaats op LNoord en Zuid IX , b1. 125) a1s f gedcht tegen de mannen en niet tegen de vrouwen. LEVENSBIJZONDERHEDEN• 37 Wellicht was dit de oorzaak, die hem noopte Zeeland te verlaten en zich weer in Vlaanderen te vestigen. Waarschijnlijk heeft hij den lfTapene:Martijn nog te Maerlant geschreven; maar zeer zeker had htl die plaats al verlaten, toen het vervolg bet licht zag. Immers Maarten zegt daarin tot hem: "Jacob, du woens in den Dam"; en dat daarmede de Vlaamsche stad Damme bedoeld is, lijdt geen twyfel, daar in het vorige couplet van het Zwin wordt gewaagd. Men vindt het misschien vreemd , dat Maerlant zich zoo heeft ingelaten met zaken, zoo geheel in strijd met hetgeen men van een eerzamen, ernstigen, deftigen geleerde scheen te mogen verwachten. Dit moet ons echter niet al te zeer verwonderen; want vooreerst was hy zich niet zoo terstond van zijne ernstige roeping bewust, die eerst van lieverlede onder den drang der omstandigheden hem levendig voor oogen ging staan; bovendien, hoe geleerd hy ook was, hij had een hart en was jong, en dit dreef hem voort op zijne eerste baan. Trouwens, hij was niet de eenige, die zoo dacht. De wereldsche, hoffelijke , galante klerken waren in zijn tijd evenmin eene zeldzaamheid als in later dagen de petits abbes in Frankrijk, Hijzelf heeft ons, toen hy deftiger geworden was 1), eene vermakelijke , en voor de karakteristiek zijner eeuw merkwaardige schildering gegeven van die soort van half geestelijke, half wereldlijke petits-maitres , wier verkeerdheden hij nu op deze wijze veroordeelt: ,;'Viven scuwen , dats clerken doen .... Clerken sullen hem versamen An gheselscap van goeder namen, Noch croke winden , no toppen maken. Heileghe minne en wille Diet smaken Gingebras no zeduware , Musscaten noch gyngebare, No wederscnden no ontfaen Clenode, noch laten gaen Salute, subtijleke ghedicht Ende met seonen rimen verlicht." 1) Zie Spieg. iu«, III Part. 1 B., C. 39, vs. 33 vlg, en C. 42, vs. 1 vlg, 38 IuEvExsBllzoxoERlfEoEx. En daarom zegt hij iets verder : Scuwe , maget 1, , sulke clerke , Die bidi soeken de kerke, Om datsi kennen willen ende scouwen Beide vrouwen ende jonkvrouwen , Ende priesterschap bidi ontfaen , Datsi te bet moghen gaen Daer vrouwen sijn ende magede mede , Om te sprekene heimelichede. Dese setten al haer doen An haer surcoet ende haer caproen , Hoe haer gescoyte ten besten staet, Om specie ende mossceliaet, Datsi wel rieken vanden cmlde ; Nuwe scoen met behagelen hude, Thaer gelu enten crooc ; Met vingerlinen verciert ooc : Si gaen rechts of si pleyen souden. Hier af , maget, saltu di houden , Ende peinsen dicke ende vele : Dit en sijn niet clerke , maer menestrele.'' Tot dezulken had Maerlant in behoord , en eerst van lieverlede geworden. Sedert evenwel is er dan zjne jeugd zeker min of meer was hj stemmiger en ernstiger ook van liefde ter nauwernood sprake meer : hj legt zich geheel en al , met hart en ziel , op de Didactiek toe. Hj was daar al vroeg meê begonnen ; want reeds in de Historie ran Troyen herdenkt hj dien Sompniarys Ende den corten Lapidarys.'' Deze werken zjn niet tot ons gissen , wat hun inhoud geweest droomuitlegger : wellicht handelde van droomen uit te leggen. De Lapidarys tlc.pï#crfzf,sl was waarschjnljk een kort vertoog over de krachten , die men aan verscheiden steenen toekende : m isschien wel eene vertaling of omwerking van den Lqpidarius van Marbodus 1) , van 1096 tot 1123 gekomen , en wj kunnen alleen zj. Ducange kent somnçarrius als Maerlant's boek over de kunst 1) Verg. Prof. Grosshans in De Taal- en Letterbode van Verwijs en Cosijn III , 319 , en Herrigfs Archiv , 1881 I , S. 358. TIJDSBEPALING VAN DER NATUREN BLOEME. bisschop van Rennes. In allen gevalle was het een voorlooper vaa het twaalfde boek van het werk : dat thans in de eerste plaats in aanmerking komt. Het voert den titel van Der Naturen Bloeme , en is naar het Latjnsche boek De scftfrï.q rerum van Thomas Van Cantimpré bewerkt. Het oorspronkeljke is vtlpr 1256 , waarschjnljk reeds vppr 1250 voltooid , en men mag aannemen , dat de vertaling niet lang na de straks vermelde werken is t0t stand gekomen , toen Alaerlant eerst kort weder Op Ylaamschen bodem gevestigd was. De opdracht aan Heer Klaas van Cats verspreidt over den tj; der vervaardiging niet veel licht 1) ; maar toch is het niet waarschjnljk , dat de dichter betrekkingen met dien Zeeuwschen edelxnan za1 hebben aangeknoopt, nadat hj Ook in dit werk spreekt hj nog van liefde , wier ketenen hj zelfs een paradjs noemt 2). En terwjl in het werk , dat bljkbaar op Vlaamsch grondgebied geschreven is - hj zegt zelf : shier in Vlaenderlant'' - doorgaans het gemeene Dietsche taaleigen gebezigd wordt , vindt men dikwjls naast de algemeen gebruikeljke Zeeland verlaten had. uitdrukking de gewesteljke Vlaamsche opgegeven. Is het niet , a1s of de schrjver er zich op toelegt om ook voor zjne landgenooten , wier tongval hj zich had afgewend , goed verstaanbaar te zjn ? Dit alles schjnt er voor te pleiten om dit werk terstond na de vroeger vermelde te plaatsen. Daarop volgde denkeljk de Heimelqkheid der Helmeljkheden. Het is opgedragen aan een neef des dichters , van wien men niets naders weet. W ellicht stond hj in betrekking tot het Hollandsche Hof. Onmogeljk niet t dat dit gedicht , hetwelk een cursus over regeerkunde behelst . geschreven zj met het doel , om onder de oogen te worden gebracht van een of ander aankomenë Vorst ; en dan denkt men natuurljk het eerst aan Floris V , t0t is het immers 1) Hij komt nog in diploma's van l 270 , 22 en 74 voor. In het begin van 1283 is hij overleden , blijkens de uitgave van het Oorkondenboek. Vgl. Verwijsf Naturen Bloeme XLI vlg. ; verwarring met zijn zoon , evenals hij Klaas geheeten, is dus niet meer mogelijk. Dat met den jongellng , dien de dichter ergens toespreekt , niet de Heer van Cats is bedoeld , maar elke jongeling , die het boek in handen mocht Qrijgen , springt in het oog. 2) Bij Bormans I , b1. 280. Dit denkbeeld kan echter uit het oorspronkelijke ZiJ'n overgenomen. 39 40 RIJMBIJBEL. wiens vader en voogd Maerlant , naar onze meening , in betrekking had gestaan. Ware die gissing juist , dan gaf zj eene vingerduiding aangaande den tjd der vervaardiging, daar de jeugdige Graaf van Holland in 1266 de regeering aanvaardde 1). Dan komt de It'jmbjjbel , die den eersten dag van het jaar 1271 voltooid , maar zeker wel een paar jaren vroeger begonnen werd. Uit den proloog van dit werk bltjkt , dat 's dichters geschriften herhaaldeljk tegenspraak hadden ondervonden. Dit geschiedde natuurljk vooral van den kant der geesteljkheid , die , geljk wj zullen zien , maar al te dikwerf aan Maerlant's kastjding blooi stond. Men schjnt van de gelegenheid , die zich nu opdeed , gebruik te hebben gemaakt , om hem sterker te vervolgen. Hj getuigt dit zelf in zjn Spieghel ffï.sfprfcdl. l-loever die vervolging zich uitstrekte , zegt hj niet ; en oOk uit de woorden van een zjner scholieren , die er aan herinnert 2) , is het niet met volkomen zekerheid op te maken. Maar het bljkt toch , dat hj zjnen verbolgen tegenstanders het App/'d had moeten bieden J. en waarschjnljk is de overlevering juist , die zegt , dat hj zjn boek aan een onderzoek moest onderwerpen. De zaak schjnt nog al gerucht gemaakt te hebben, daar ook de schrjver van een proza-Bjbel uit dien tjd er toespeling op maakt. Yeertien jaren later begon hj zjn hoofdwerk , den Spieghel H istoriael. Heeft hj in dien tusschentjd niets geschreven ? lk weet alleen twee gedichten van langer adem aan te wjzen , die waarschjnljk in dat tjdvak vallen. 't Zjn de levens van Ste. Clara en van St. Francisclls , waarvan het eerste schjnt verloren gegaan. Daarbj komen dan waarschjnljk nog de Maria-3nirakelen , waarvan wj vroeger 3) spraken , en enkele strophische gedichten. W ellicht had Maerlant zich voor den Bisschop van Utrecht 1) Van Wijn , Nalezlng op m cpcnccr , bl. l 38. 5 Jan de Weert , van Yperen , schreef even vöör 1350 in zijne Disputacie rcn Rogier ende ql'an , couplet 6 , over Maerlant : svant die Bibele hi in 1, Dietsche ontsloot , Ende voor sijn dicht thooft hi boot Voor dies hadde toren-'' 5 Geschiedenls der Ned. Zef/er/c. in de x'Uïcuelccuttleg? , 1 D. , b1. 450 vlg. RIJAIBIJBEL. - FRANCISCUS. - DRIEVOUDICHEDE. moeten verdedigen ; hj schjnt althans zich in de Bisschopssta; te hebben opgehouden 1). Diâr toch werd hem verzocht , waarschjnljk door de Minderbroeders , het leven van den H. Franciscus naar het Latjn van den H. Bonaventura (1261) te vertalen. Hj voldeed misschien te gereeder aan dien wensch , omdat hj door de uitgave van dit werk goed kon maken , wat hj met den Rjjmbqbet verbruid had. Daartoe diende bljkbaar o0k het strophische gedicht Vander Drievoudicheden , dat als eene orthodoxe geloofsbeljdenis is aan te merken , die hj besloot met de verklaring, dat wie met dit Credo niet instemde , den vuurdood , als voorsmaak van de helsche foltering , waard was. Dat dit stuk na den Rjjmbjjbel werd opgesteld , schjnt voldoende te bljken uit toespelingen Op en weerklanken van den proloog en den epiloog van dat werk. W aarschjnljk ook nOg een paar andere strophische gedichten van geesteljken inhoud. behooren t0t dezen tjd Eindeljk in 1284 2) begon hj den Spieghel Hhtoriael.Aan elke der twee partien , die hj geheel afwerkte , besteedde hj ongeveer een jaar. De eerste , die 33,000 verzen telt , is van 1284 tot 1285 geschreven ; de derde , 40,000 verzen groot , van 1285 tot 1286. Sedert sehjnt het werk niet zoo vlug meer gegaan te zjn. Van de vierde partie schreef hj niet veel meer dan 18,000 verzen , en hj moet daaraan toch wel drie of vier jaren zjn bezig geweest , daar het laatste De schrjver werd gedeelte eerst in 1290 te boek gesteld schjnt 3). oud en zwak en was misschien ziekeljk ; immers hj bad reeds bj den aanvang vaa het werk om sgesonde daghe.'' Aan het eind der eerste partie gekomen , schjnt hj zich vermoeid gevoeld te hebben. Hj verklaarde daar eenigen tjd te willen 41 borgstelling van :ldettalfbondert pont'' en onder de ,jborghe van Jacob van den Damme'' o.a. Heynric van Merlant ; hij opperde (Gids , 1881 , 111, b1. 333) het vermoeden , of deze borgstelling betrekking kon hebben tot eene , M aerlant opgelegde geldboete. ') Dr. J. Te Winkel meent (llaerlallt's Worlzn , bl. 58 , noot 2) , dat hij reeds een of twee jaar vroeger aan den Spkeqhel begon ; maar de tijd , dien M aerlant dan aan de samenstelling der eerste partie zou besteed hebben , ware in geen verhouding tot dien , welken hij voor de derde gebruikte. 3) Zie de lnleiding op de uitgave van den Spieghel Historiael door De Vries en Verwijs , b1. LXII-III. 1) Prof. Gallfe vond eene 42 SPIEGHEL HISTORIAEL. rusten. Hij hoopte het werk van Vincent van Beauvais, dat hy navolgde, ten einde toe af te werken, als by bet zoover kon brengen ("connen wyt geleesten"). Misschien vreesde hy, dat hy den Spieghel niet geheel zou kunnen voltooien: hy sloeg daarom de tweede partie over, die hoofdzakeljjk over legenden en martelaren zou loopen, om te spoediger aan de nieuwe geschiedenis te kunnen beginnen. Hy voleindigde de derde partie, maar bleef in de vierde steken. liy had weer rust noodig ; doch hy scheen te voorzien , dat het nu niet "ene stonde" zou zijn , maar wellicht geruimen tyd, voordat God hem zou vergunnen er weer aan toe te komen, En dat gebeurde niet eens, de dood kwam tussehenbeide en andere handen moesten zyn werk voltooien. Gelijk het oorspronkelijke op last van een Vorst werd ondernomen, zag ook de vertaling onder vorstelijke bescherming het licht, en weI van den Hollandschen Graaf Floris V, die zoo vele bljjken heeft gegeven van genegenheid voor de burgeri]. Aan hem werd de Spieghel Historiael opgedragen. Des dichters zwanezang was eene warme aansporing tot een nieuwen kruistocht, die hy betitelde TTan den lande van Oiereee. Daar er in gewaagd wordt van de verovering van Akers door de Sarracenen (12 Mei 1291), is ook de tyd van vervaardiging van het gedicht aangegeven. Daarmee is de lyst van Maerlant's werken ten einde, en tevens het weinigje medegedeeld, dat zich van zyne uiterlijke Ievensomstandigheden Iaat gissen. Hi] sehjjnt , zooals reeds gezegd is, omtrent het jaar 1291 gestorven, en in de stad Damme begraven te zijn, Daar is ruim anderhalve eeuw later ~ene grafzerk voor hem opgericht, met een Latijnseh opschrift, dat zyn lof verkondigt 1). Men beweert, dat Maerlant op een balk in het stadhuis te Damme staat afgebeeld; en dat zou een hulde zijn, hem gebracht als Griffier der stad, De overlevering heeft hem met die betrekkiug bekleed; maar men weet niet, waarop zy steunt, Is het op laatstgenoemde afbeelding, dan is die steun zeer zwak. Het stadhuis J) Ret is zeer te bejammeren, dat bet in 1584, toen de zerk reeds zeer afgesleten 'was, genomen afschrift niet betrouwbaar is. Anders stond ten minste als zijn sterfjaar het jaar 1300 vast. LEVENSBIJZOXDERIIEDEN. 43 zelf toch dagteekent eerst van 1466 1). En als men in aanmerking neemt , dat bedoeld beeldje een man voorstelt in de kleedj van een geleerde , in een boek schrjvende , dat op een lessenaar ligt; voorts , dat er een pendant is , dat Koning David op de harp spelende verbeeldt , dan kon het we1 wezen , dat men slechts in het algemeen de W etenschap en de Kunst of de Poëzie heeft willen voorstellen. En dit komt mj het waarschjnljkst voor. Voor weinige jaren (18ç0) is door het Belgisch Staatsbestuur den verdiensteljken man te Damme een standbeeld opgericht. Mr. C. A. Serrure , .L ran Ilaerlant en zijne werken , 2e uitg. , bl. 1 1. DE ROM ANTIEK IN HANDEN DER KLERKEN. MAERLANT. W j zagen reeds , dat Maerlant , alvorens zich geheel te wjden aan leering en verbetering zjner tjdgenooten , alvorens de belangen van den kleinen man te bepleiten , zich gedurende zekeren tjd bewogen heeftOp het gebied der romantiek. Het is niet meer dan billjk , dat wj hem op dit aristocratisch terrein volgen om te zien , hoe zjne taak als romandichter heeft Daarna zullen wj , voordat wj zjne leerdichten en die aan een nader onderzoek onderwerpen , nog kennis maken met de pogingen van een zjner jverige volgelingen om de romantische @ gedichten uit den sagenkring van Koning Artur , die hj had leeren kennen , voor den hun dreigenden ondergang te redden. h ij zich van gekweten. zjner school W at Maçrlant betreft, moge men zich bj den eersten oogopslag verwonderen , dat hj , de ernstige man , die , toen men hem voor het eerst leerde kennen , niet slechts het toonbeeld was van den nuchteren didacticus , maar die tevens optrad als de meest besliste tegenstander van de romandichters : zich aan diezelfde romantiek bezondigd heeft ; maar hem daarover hard vallen , zullen wj zeker niet. Te minder , als men mag vermoeden , dat de levensomstandigheden waarin hj verkeerde , hem aanleiding gaven tot het kiezen zjner wereldsche stof ; want het ljdt geen twjfel , of hj heeft in die dagen ook zjne jeugd in adelljke kringen verkeerd , en was in luchthartiger dan later , toen zjne levenservaring hem op den ernst van het leven gewezen had. Trouwens de kiem , die zich in 't vervolg z0o rjk zou ontwikkelen , was in dat tjdperk van swereltlike minne'' al bj hem aanwezig : reeds zjne romans ademen min of meer den geest ) waarvan zjne latere werken z0o IS DE ALEXANDER ZIJN EERSTE WERK? geheel doordrongen zjn. Dit bljkt alspoedig uit de keuze zjner onderwerpen , maar vooral uit de eigenaardige behandeling. Zoowel het een als het ander Openbaart zich echter pas van lieverlede. Zjne eerste schreden in de letterkundige wereld zette hj, wanneer wj ons niet bedriegen , en zoo daarin toch de op zuiver aristocratisch-rolnantischen bodem , didactische geest zich , a1s zjns ondanks , openbaart, dan is het bljkbaar met schroom , en als in het voorbjgaan. Deze stelling za1 waarschjnljk vreemd klinken voor al wie meent, dat de Alezander zjn eerste werk was , geljk algemeen wordt aangenomen 1). Maar is dit wel zoo ? Ik heb tegen het heerschende gevoelen de volgende bedenkingen: Vooreerst doet zich de dat Afaerlant, toen had ingeruimd gedichten , zooals wj weten , dat het geval was in Alezanders Geesten , de Hhtorie van Trpgezl en evenzeer in het eerste gedeelte van den Graal-Merljjn-s-oman , of vraag op , Of het we1 waarschjnljk is , eenmaal aan de didactiek h ij z0o groote plaats in twee of drie hj daarna geheel en al zou zjn teruggekeerd tot de ridderljke romantiek, om die na eene proefneming weez op te geven ? Men zou kunnen antwoorden , dat die terugkeer tot de oude richting zich wellicht laat verklaren uit natuurljke oorzaken , b.v. als hj Xmet de nieuwe richting , die hj beslist insloeg , niet zooveel geluk h:d , als hj er zich van voorstelde.'' Dr. Franck , wiens woorden ik hier gebruik 2) , zegt , dat dit werkeljk het geval sschjnt'' geweest te zjn. Maar waar ter wereld is er een spoor van dien schjjn te ontdekken ? De gissing schjnt haar ontstaan alleen te danken te hebben juist aan het Terrassende van het feit , dat anders niet te verklaren z0u Maar de opsomming D .oyen dan , en Net feit, dat in den Merlqn alleen van den Aleoeander gewaagd wordt? ziJ- n. in de Hhtorie 'pcp 1) Ik wijs slechts op deze uitspraak van een zoo kundig man als Dr. J. Franck in de inleiding op zijn Alexanders Gee.sfen , b1. VI : s,lnzonderheid uit de Historie rcn Troyen blijkt , dat Alexanders Geesten het eerst bekende werk van den dichter was . . . . Dus za1 het dan ook we1 de algemeene overtuiging wezen , dat M . met het hier uitgegeven werk het eerst a1s dichter voor het groote publiek is opgetreden.'' 5 Alexanders Geesten , Inleiding , b1. XIV. 46 W at het eerste betreft , weten wj stellig , dat het eerstgenoemde werk niet het oudste is. Er staat immers , vs. 57 ) nadat de dichter zjn naam genoemd heeft : Is DE ToREc ogoER ? Hier toe voren 11 dichten hi Merlljn Ende Alexander uytten Latijn , Toerecke ende dien Sompniarys Ende den corten Lapldarys.'' Nu weten wj , dat het tweede gedicht in het eerste wordt aangehaald 1) , en dus , dat de volgorde hier niet chronologisch is. W aarom zouden wj dan genoodzaakt zjn den Toreo voor Maerlant's derde werk te houden ? A1s de schrjver dier regels hier eens , zjne herinnering raadplegende , van het laatste (derde) was uitgegaan om tot het eerste op te klimmen ? En wat de andere tegenwerping betreft, door Te W inkel aldus geformuleerd :) : slladde Maerlant , toen hj den Merlqn dichtte , reeds iets anders geschreven dan den Alerander , hj zou dit wel niet onvermeld hebben gelaten : de Tprdc is dus geschreven na den Aleoeander en den Merl'jn ;'' - men kan daarop antwoorden , dat voor deze aanhaling , met uitsluiting van een eventueel vroeger werk , allicht eene natuurljke aanleiding bestond. Zou dit niet het geval zjn , als b.v. Maerlant met zjn eerste werk niet veel op had , deels omdat hj van de zuivere romantiek was teruggekomezl , deels omdat het niet goed was opgenomen door zjne omgeving ? Dit laatste De Alezander begint met een proloog , die onmogeljk de inleiding tot een eersteling kan zjn. De dichter moet reeds vroeger a1s schjnt werkeljk het geval te zjn geweest. àoodanig zjn opgetreden met een werk , waarover hj door zjne benjders was doorgehaald. Men oordeele : 1,Het es costume ende sede , Alse men iet nietzwes in ene stede , Eerstwerf vertellen hoort , Some sijn si also verdoort , Dat sijt lacllteren , al eest goet. Ic wane we1 dat nidechede doet , Ofte dat sijt niet en verstaen. 1) Ilerlljn , vs. 36. ') Roman rcn Torec, Inleiding, bl. XXXII. DE PROLOOG VAN DEN ALEXANDER. Some die liede , sonder waen , Die hovesch sijn ende wel gheraect , Segghen dat es wel ghemaect Ende gheven hem prijs ende lof. Groot wonder hebbic daer of, Hoe die werelt es so verk-eert. MTant ons die scrifture leert , Dat God alle dinc maecte goet. W at eest dan , dat den mcnschc doet So sere vergheten alle doghet, Dat ghijt alle merken moget , Als men hem enighe doghet leert, Dat hijt emmer ten archsten keert , Alse hijt niet te rechte en verstaet ? Sere ontsie ic dusdaen baraet. N' ochtan so willics bestaen Dore hare , di mi heeft ghevaen , Te scrivene Alexanders geesten. Ans mi God , ic saelt volleesten , Al lachterent, diet niet en verstaen. Dat willic al te winde slaen. A1 hebben sijs nijt , mine rouc.'' 47 lk weet wel , dat de 22 eerste verzen pniet van Maerlant's eigene vinding zjn , maar eene vertaling van het begin van pGualtheri Prologus in Alexandreïba'' 1) q doch ik vraag , waarom zou hj dit gedeelte van den proloog hebben nagevolgd , wanneer het niet op zjn eigen toestand paste ? En h0e kon hj vermoeden (vs. 27) dat men hem om zjn nauweljks aangevangen gedicht zou plachteren'', wanneer hj zoo iets niet bj eene vorige gelegenheid ondervonden had ? Hj moet dus wel vöör den Alerander een ander werk hebben in het licht gegeven , waarin hj senighe doghet'' had geleerd. W elk was dit werk ? Ik zou wel willen zeggen : de Wapene Xhrff/zl , hetgeen veel zwarigheden uit den weg zou ruimen. Maar ik waag het niet , omdat de toon van dit gedicht voor een eersteling mj te kras toeschjnt. En dan bljft alleen de Tol-ec over. Ik waag het niet uit taal of rjmsysteem eenig gevolg te trekken aangaande den ouderdom van dit gedicht :) , dat door de hand 1) Dr. Franck, Alexanders geesten. Aanteekeningen, bl. 397. 2) Dr. Franck is van oordeel LAlex--ueesten , Inleiding , bl. LXIII) , dat deze roman tot zoodanig onderzoek niet bruikbaar is ; want jyer is geen twijfel 48 TIJDSBEPALING YAN DEN TOREC. van een omwerker , denkeljk dengeen , die het in den Lancelot inlaschte , groote veranderingen heeft ondergaan. Bj nauwkeurig onderzoek vindende , dat het hoofdstuk van didactischen aard in rjm- en spraakgebruik van de rest Onderscheiden is , z0u men daaruit wellicht besluiten , dat dit gedeelte niet oorspronkeljk t0t Maerlant's werk behoorde , maar Varin gevoegd is. Men zou zich bedriegen , daar dit hoofdstuk in vorm bjna geheel overeenstemt met andere deelen van het gedicht , welke minder door den 0mwerker zjn verminkt , nameljk het begin en het eind 1). Eindeljk is het opmerkeljk , dat Maerlant later dit gedicht zelfs niet meer aan , of dit werk is , zooals wij het hebben , niet uit de pen van M. gevloeid. Ik ben zelfs overtuigd , dat het zulke veranderingen heeft ondergaan , dat deze het voor ggenoemde doeleindenq geheel onblmikbaar maken.'' Dr. J. Te Winkel zegt van de stoplappen , dat zij Tgzooral in den roman van Torec, die ook in andere opzichten Maerlantfs zwakste werk is , in te groot aantal voorkomen.f' M aerlant's Y cr/cen , bl. 392. In de inleiding op zijne uitgave van het gedicht zegt hij , b1. XX : lrHet geheel is mat , zelfs de stijl, die rijk is aan stopwoorden . en overrijk aan het telkens voorkomend zijm #cer op daernaer-'' W erkelijk komt het laatste rijmpaar daarin 62 maal voor. De gewone stoplappen zijn niet zoo dicht gezaaid : Godweet , 13 maal ; secglc tt , 36 maal ; sonder waen , 24 maal ; rorwaer , 29 maal ; voorts eene enkele maal (5) twaren en sonder sage. Op bijna 4000 verzen is dat niet veel. 1) Merkwaardig is het , dat noch het rijm daer : daernaer, noch eenige stoplap wordt aangetroFen in de omstreeks 400 verzen den burg srvan aventure'' verhaald wordt. aanvangsregels voor; secgic u tweemaal in de eerste l 50 verzen , en dan niet weer ; orer waer en sonder sage eenmaal in 't begin , en sonder waen eenmaal op het eind. Bij nader onderzoek vinden wij , dat er op dit punt overeenkomst is tusschen vs. 1-600 (A) , 2245-2639 (B) , en 3080-3840 (O) y die van de rest merkelijk afwijken. Ik wijs op de volgende woorden in 't rijm : Godweet (13 maal) , in A. 0 , B. 0 , C. 0 , (ook niet vs. 897-1446). Secgbic u (36 m.) , in A. 0 , B. 2 (in 't begin , vs. 2304 , 2329) , C. 4. dpnder waen (24 m.) > in (2345-2639) waarin het bezoek in Daer : daernaer komt alleen in de A. 2 , B. l (bijna op 't eind , vs. 2628) , C. 5, (niet vs. 997-1409 y noch 3557- 3803). Vorwaer of over waer (23 m.) , in A. 4 , B. 3, C. 6 , (niet vs. 777- 1037 , noch 1372-1608). Daer : daernaer (62 m.) , in A. 2 , B. l , 0. 9. Nu : u (25 m.) , in A. 4 (maar niet vs. 1-398) , B. 0 , C. 6. Doe : toe (4 m.) , in 1k. C. 2. srier 0 , B. 0 , C. 1. Rime riche (l4 m.) , in A. 5 , B. l (op 't eind , vs. 2605) , gelijke rijmen (alle op aen) (6 m.) , in A. l , B. 0 , C. 0. Sle : ml , in A. (vs. 266) ; Amie : di, in A. (vs. 328) ; Drie hi, in B. (op 't eind , vs. 2613) ; niet in C. WAT WERD IN DEN TOREC GELAAKT ? 49 uoemt. Den Merlù'n naam te verraden vermeldt hj en met schampere wenk? samengenomen , redenen v00r het vroeger ontstaan het oorspronkeljk begin en slot van eompilator weggesneden , wj zouden vonden hebben. Over inhoud en Alles althans, zj het o0k zonder zjn afkeuring. Is o0k dit geen meen ik1 dat er gewichtige van den Torec pleiten. W are het gedicht niet door dien misschien daarin licht gedichterljke waarde , of liever onwaarde , hebben wj reeds gesproken 1). Wj kunnen ons hier t0t het behandelen van enkele bjzonderheden bepalen. De eerste vraag , die zich dan opdcet , is deze : zoo het werk door Maerlant's omgeving werkeljk is afgekeurd , wat kan daarvan de reden Zeker niet de stof van het verhaal , waartegen gehoor niets kon hebben in te brengen 5 en de gebreken ) die er in 0ns oog den stempel van 't verval der ïeweest zijn ? een aristocratisch ridderljke kunst op drukken , werden toen zeker niet opgemerkt. D. e critiek kan dus alleen het hoofdstuk hebben gegolden , waarin ju'ist de hoogere stand werd gegeeseld. Dat was iets nieuws , zooals het gedicht zelf zegt , vs. 2243 : Nu labic bliven vander joncfrouwen , YE nde sa1 van Torecke scriven vort Dies gi noch niet en hebt gehort'' 2). Of was het misschien , omdat de jonge dichter daarin toespelingen maakte op zjn eigen toestand ? Zelfs met het weinigje , dat wj van Maerlant weten , is er we1 aanleiding om te vermoeden , dat er o0k van dien kant actualiteit was in hetgeen men in de pcamere van wjsheden'' verhandelde. In den aanvang wordt er in het schap'' brengt voordeel aan ; maar .daarvan niet veel te hooren. Dan algem% n gesproken : svroetder liede dulle moet'' geeft gaat men t0t bjzonderheden Boven , I D. , bl. 404 vlgg. En daarop slaat dan de proloog van den Alexander : Hets costume ende sede , Alse men Qt nk'euztw in ene stede Eerstwerf vertellen hoort , Some sljn si also verdoort , Dat silt lachteren , al eest goet-'f JoxcKsl-oE'r , zved. Letterk. Jfude/eeuttlen , 11 , 4e druk. HET gXIEUWE ,1 IN DEN TOREC. over. Eerst komen , zooals het past , de ,,H0ghe Heeren'' aan de beurt. Zj moesten het algemeen ten voorbeeid dienen , maar ach! hun ontbreekt elke goede eigenschap , en dat werpt zjne schaduw over het geheele volk , want Als lantsheeren sijn van ikllen doene Scamens hem te min die baroene''; doch niet alleen deze , ook het sgemene diet'' vervalt daardoor t0t alle kwaad. Alle deugd teert weg. En dan volgt op eens deze onverwachte wending : 1,Ens gene doget sine comt van minnen.'' Dan gaat men er toe over den voorrang te bespreken , aan sommige goede eigenschappen t0e te kennen. Hovescheid is den wjzen spreker het hoogste 5 want (alweer !) Die dorpere es , . . . . . Hine sverd nemmer wel gemint.'' Daarop wordt de moed geprezen , en verder - na eene bljkbare gaping in den tekst (achter vs. 2457) -- is de mildheid aan de. beurt , die de juiste maat niet overschrjdt 1). Dwaze giften zjn' verkeerd , en te veel geven is domheid. Sommigen , en 11Dat sijn daer ic ane nu taste ,0 leggen dat z0o uit , dat men hun liever is dan hunne eer en zjn goe; niet moet vasthouden , dat het heil hunner ziel ; en dat noemen zij verstandig zijn en maat houden. Maar de ware middelmaat kenteekent een volmaakt man , wat sommigen ook mogen zeggen. Ach , herneemt een ander , de boozen hebben de overhand : 11Conste was wilen groet gewelt: Nu neest anders niet dan gelt.'' Daarbij wordt deze opmerking gemaakt , vs. 2464 : 11M ate es goet in allen spele , Daerne es te luttel no te vele ; Met rechte prijst mense in aventuren , W ant si mach lange geduren.* Dit schijnt mij een inlapsel van den afschrijver of compilator , dat den samenhang verbreekt. Is met Jn aventure'l bedoeld : in ridderromavs' Dan is dit in overeenstemming met den l'Voriaen ; maar stellig niet uit de pen van, den dichter van Torec. Den rijke leent men is dwaasheid : HET ,XIEUw E 11IN DEN TOREC. gewillig het 00r; maar wat de arme zegt, 11Armoede es grote scame ,'' zj stelt alle goede eigenschappen in de schaduw : mildheid , schoonheid en jeugd. Mildheid ? Zj bestaat niet meer ; vrekheid is over de geheele aarde verspreid , want 11Quaet cruut es gewassen Saen.55 Daarop wordt zonder overgang een ander hoofdstuk aangeroerd. Eene jonkvrouw staat nameljk op om den l0f der reine minne van maagden te verkondigen : 11W ant die maget es scone ende rene Recht alse die rose es scoenst allene In den bogaert. Oec sijn van allen Vrouwen die rosen afgevallen'' l). ,1. . . . Settet ieman sinen moet Daer een ander sinen wille doet ?'* W aarom , vraagt ze, Toen stoof eene getrouwde vrouw op , en riep : pwat is dat voor taal?'' 't Is alles onwaar. Eene jonkvrouw geeft woorden , maar toont hare liefde niet door daden ; blzitendien houdt zj er we1 zeven aan haar snoer , en 11Dien si meest mint int covent , Dien doetsi den meesten torment ; Als hi waent sijn ongeval In corten tiden verwinnen al, So eest al verloren op ene wile. Joncfrouwen troest es al gile.'' Vrouwenminne daarentegen is het ware. Zj toont hare liefde. En de getrouwde vrouw weet het z0o aan te leggen , s:lqlatse niemanne sijn pene Eprijs ?q onthout ; Ende dats te prisene utermaten.'' 1) Men ziet, dat ik mij niet vereenig met de door Te W' inkel voorgeslagen verbetering van den b. edorven tekst. 52 TOESPELING OP EIGEN TOESTAXD. Z0o ging de dichter laat het bj deze voorbeelden. het nog lang voort over allerlei onderwerpen ; maar W aarom juist deze gekozen , en waarom z0o van den hak op den tak gesprongen ? Ik waag het te gissen - maar het bljft eene bloote Onderstelling en niets meer dat Maerlant alleen datgene opnam , toestand Hier wordt bljkbaar de zedeljke wat in zijne omgeving viel op te merken , en wat op zijn paste. atmospheer geschilderd , waarin men in de hoogste kringen , misschien wel aan het Grafeljke Hof leefde. Aan den eenen kant werd er veel geld verkwist , maar aan de andere zjde speelde de gierigheid eene groote rol. Dit schjnt den dichter persoonljk geraakt te hebben : hj behoorde zeker tot die door de fortuin slecht bedeelden , die men met den nek aanzag , en hj schjnt over de welwillendheid zjner edele patroons niet bjzonder tevreden. Dat alles maakte zjn toestand daar ter plaatse weinig behageljk ; en kwam er nu nog iets bjzonders bj, dan k0n hj allicht reden vinden om zich uit die omgeving te verwjderen. Het zedeljk gehalte der vrouwen , die hj daar had leeren kennen t was niet zeer zuiver. Reeds in den aanvang van den roman vertellende , dat twee jonkvrouwen samise'' hadden , voegt hij er bij vs . 7 8 : Maer dat was 1, in goeder wise : Dat doe amise hieten sonderlinge , Dat waren getrouwe vrilinge.'' toen; maar in 's dichters tjd had het woord eene andere beteekenis. En h0e weinig gemoedsbezwaren men in dit opzicht had , leert het pleidooi der gehuwde vrouw. W at kon aanleiding geven , dat hier kuische en overspelige zinneljke liefde tegenover elkander gesteld worden ? Is er niet iets , dat ons toe., Quistert : Maerlant , die jeugd en schoonheid bezat , werd door Potiphar's vrouw om liefde aangezocht , maar hj wendde zich van haar af, want hj had zjne liefde geschonken aan eene jonkvrouw , die hem misschien niet ongenegen was , maar hem toch ten slotte Xden meesten torment'' aandeed. Zeer merkwaardig is in dit verband het vjfdecouplei uit den Tweeden X'crffjzl , dat duideljk op toestand schjnt te zinspelen , ofschoon de gevolgtrekking : waartoe de dichter daar komt : bevreemdt. (Zie boven ) b1. 36). Dat hj , dezen Zoo was het TOESPELING OP EIGEN TOESTAND. toen hj den Tol-ec schreef , in de strikken der min verward was , kan nauweljks betwjfeld worden 1). Zjne gemoedsstemming komt , dunkt mj , aan den dag in de woorden , die hj zjnen held in den mond legt (vs. 1228) ; en hj dacht misschien aan hetgeen hem zelf wedervaren was , toen hj de slechte behandeling van Mabilie's minnaar herdenkende , dezen liet uitroepen : 53 Ay minne . . . . es dit u raet - Gi , daer die werelt al bi staet , Gi , die alle hovescheit wiset , Gi , die alle werelt priset , Dat gi joncfrouwen dit brinct ane , Die altoes dragen uwe vane , Te doene aldus gedane daet ? Ay minne , gi sout reinen raet Altoes uwen lieden geven , Die u dienen al haer leven ! Es dit u raet , scone M abilie , Dat gi mi doet sulke mertelie ?'' Ik durf niet zoover gaan van te vermoeden , dat Alaerlant's schoone Mabilie z0u geheeten hebben ; maar dat er verband is tusschen deze regels en hetgeen wj in de pcamere van wjsheden'' vernamen , komt mj hoogstwaarschjnljk voor. De pleidooien , door de twee edelvrouwen gehouden , schjnen mj een naklank te zjn van hetgeen eene eeuw vroeger aan de hoven van Champagne en Vlaanderen vaak geschiedde , waar allerlei spitsvondige vraagstukken over de liefde aan de beslissing der hooge vrouwen werden onderworpen 2). Het is niet waarschjnljk , 1) Vergelijk ook den welgeslaagden minnebrief , vs. 3231 vlgg. 2) In de Romanla XIl , pag. 529 zegt Gaston Paris , na Alienor van roitou , Marie van Champagne en M argareta van Vlaanderen , de zuster van Filips van den Elzas , met den Graaf van Henegouwen gehtlwd , en die in l 190 Gravin van Vlaanderen werd , vermeld te hebben : :,Nul doute qufun des amusements favoris des rlunions que prfsidaient ces belles et peu ,s/père.s princesses n*ait Jtil la solution de questions galantes code et deune jurisprudence dfamour . 11 faut y reconnaître , chez 1es grandes dames de ce temps oh apparaît ce qu'on appelle :,le monde'', un efort et lfdtablissement d'un pour créer et faire accepter aux hommes un amour idlal et raënf, nullement platonique toutefois , et fondd sur la pleine possession , mais ne laissant aux sens qufune part secondaire'f etc. 54 GEMOEDSSTEMAIING VERKLAARD. dat zulke cours #'Jvlpzfr in Maerlant's tjd nog gehouden werden ; maar de losse zeden , die aan de genoemde hoven in practjk en theorie werden gehuldigd , zjn bljkbaar bljven voortwoekeren 1). Is het nu niet aannemeljk , dat Maerlant in zoodanige omgeving dat gedicht schreef? Maar waar ? Nog in Vlaanderen of na zjne overkomst naar Yoorne ? Ik acht het laatste het meest waarschjnljk , daar men anders z0u moeten aannemen , dat dezelfde omstandigheden zich in zjn leven tweemaal hadden voorgedaan. En geeft het vermelden van een ridder pYanden Briele Claes'' (vs. 732) niet den doorslag ? Wellicht heeft hem zjne scheeve verhouding tot de gehuwde en ongehuwde vrouw uit die omgeving verdreven. Zooveel is zeker , dat, ofschoon hj zjn hart voelde kloppen voor jonkvrouw Gheile , hj in het gedicht , dat hj voor haar schreef, toch zjne gevoeligheid over de ondervonden dubbelhartigheid niet k0n verkroppen ; en daarom schreef hj in het zesde Boek van Alezanders G6d.sf6zl, vs. 527 : Die te verre sinen vrient betrout , Ic waent dicke hem berout. Si en weten niet dat die minne Entie vrienschap es wel dinne.'' En vs. 561 : $ En kendi niet der wive nature , Hoe fe1 soe es ende hoe sure ? Si sijn wandelre dan die wint, Ende nieloper dan een kint, Ende wreder dan enich tirant , Ende haerder dan een adamant.'' 1) In het eerste kwart der dertiende eeuw schreef Andrë le Chapelain in het noorden van Frankrijk zijn boek Flos amorls dfre de arte honeste amandi. Daarin , zegt Gaston Paris (l. 1. d'amour une dame , laquelle lui aimëe de lui, elle ne peut donner son amour N un autre ; le chevalier essaie de 1ui ddmontrer que le sentiment qui existe entre un mari et sa femme ne pag. 524) komt een rsdder voor, ,,qui prie objecte que , marile * un Jpoux excellent et peut être l'amour , et que , tout en Jtant une Jpouse parfaite , elle reste libre de donner N un autre cet amour que son mari ne peut recevoir . . . . . La dame conteste ces propositions , et ils conviennent de sfen rapporter N l'arbitrage de la Comtesse de Champagne , dont personne ne pourra rJcuser le jugement . . . . La comtesse Marie dl.cide sans hdsitation . . . . dans le sens du chevalier, ceest-h-dire qu'elle dlclare que l'amour est impossible entre fpoux , et qu'entre amants il est insdparable de la jalousie.'' GEMOEDSSTEAIAIIXG VERKLAXRD. In den geglsten samenhang laat zîch deze uiting van wrevel verklaren , die anders zeer vreemd z0u klinken 1). Toen hj deze regels schreef , was hj reeds te Afaerlant , zooals wj hebben gelracht aan te toonen. En hoe verbitterd hj op de vrouwen was en bleef , leeren ons de merkwaardige regels uit de Historie z'co' Troyen , waarin hj op deze wjze zjn geschokt gemoed lucht geeft ') : Vrouwen vint men selden ghestade : sveten sij enege nuwe saken, Si sullen corten rouwe maken. Aen vrouwen leghet cleine macht , svant toghe weent ent herte lacht. Onghestadich es vrouwen moet , Ende sot ghenoech , die meest es vroet. A1 dat sij seven jaren mint , Es binden derden daghe cen twint gwint ?j. Nie en droech vrouwe Ghestadighen rouwe qtrouwe ?q Noch nemmer en doet ; Haer ketsen , haer jaghen , Haer minne draghen Es saen te voet. Nemmermeer en mocht men sien Aen vrouwen saken so onsien , Haer en dochte ende si en woude , Dat men haer lachteren niet en soude Si en wanen niet mesdoen altoes : Boven alle ontrouheit sijn si loos. Die vele met hem omloept , Ic waen , dat hijt int inde becoept. Dat es al waer dat ic u toghe.'' De slotregel is merkwaardig , en de geheele uitval bewjst , hoe gaarne hj elke gelegenheid aangreep om zjn wrevel bot te vieren. waar , deze regels zijn eene navolging van het Latijnsche gedicht ; maar de vertaler zou ze zeker achterwege gelaten hebben , wanneer zij zijne overtuiging niet uitdrukten. Men mag dit te eer aannemen , daar hij juist hier eene belangrijke wijziging in het oorspronkelijke bracht. Deze opmerking geldt in haar geheel voor de weldra aan te halen plaats uit de Historie rcn Troyen. 2) Vs. 4061 , bij Verdam , Epksodes lfîf M aerlantns Historie rcn Tl.oyen , b1. 159. Verg. de vorige noot. lh Het is OXTW IKKELING VAN ZIJN ETHISCH BEW USTZIJN. En a1s werkeljk de uitweiding in den Torec Maerlant in de pen werd gegeven door hetgeen hj in den laatsten tjd zelf ondervonden had , dan geeft ons dit den sleutel tot zjne latere richting. Hj was om het geschrevene uit pnidechede'' beschimpt misschien en bespot , en dat z0u er wellicht t0e bjdragen om hem uit zjne omgeving te verwjderen ; maar 56 A1 lachterent, diet !! niet en verstaen , Dat willic al te winde slaen ; A1 hebben sijs nijt, mine rouco, roept hj uit : hj ging niet slechts op het nauweljks ingeslagen pad voort , maar hetgeen eerst uit persoonljke verbolgenheid geschiedde , z0u weldra uit edeler aandrang worden voortgezet- Persoonljke grieven wjken op den achtergrond , het heil zjner medemenschen wordt hoofddoel. Z0o ontwikltelde zich de kiem , die van den beginne af aan in Maerlant's boezem aanwezig was door natuurljke oorzaken tot zjn vollen wasdom , en in stede van een hoofsch menestreel , waartoe hem zjne omgeving gemaakt had , werd hj de vrje en vrjmoedige leeraar zjns volks. W j komen thans tot Maerlant's tweede werk , dat van grooter omvang was , maar vooral een geheel ander karakter droeg. Zoo het al de inkleeding , de schors van een roman had ) het pit was degeljker ; en ofschoon hj er niet rechtstreeks voor uitkwam , stapte hj hier reeds op het gebied der historie en der didactiek over. Juist door die tweeslachtigheid is het gedicht , dat den titel draagt van Alezaniers Geesteît 1) ) de natuurljke sehakel tusschen adelljke en burgerljke poëzie. Onder de overleveringen uit de oude wereld zjn er twee , welke nooit geheel zjn uitgestorven : die, welke betrekking heeft op den Trojaanschen oorlog , en die , welke in verband staat met de avon- 1) Voor het eerst uitgegeven in twee deelen , door Dr. F. A. Snellaert : Alezanders Geesten van .Tacob van iklaerlant , znef inlelding , rcrfczlfe'; van hss., aanteekeningen en glossariam , op gezag rc7, ltet Staatsbestuur voor de ecrafc maal ulfr/ e-çetzn. Brtlssel , l 860- 186 l . Men zie over dit dilettanten-werk het oordeel van Dr. Joh. Franck in de inleiding (b1. 1V-V) tot zijne in l 882 , in de Bibliotheek van llnl. Letterkunde verschenen uitgaaf : Alexanders Cce,s/en van .Facob valt J'fcerlcz?f , op zllcuztl uitgegeven. ANTIEKE STOFFEN. tuurljke tochten van Alexander den Grooten. Deze eerst in de taal der geleerden opgeteekend , om des volks over te gaan ; en geen tjd was meer o0k aan het Nederlandsche publiek bekend te waarin de zucht naar kennis en waarheid zich sagen eindelijk in die geschikt onz ze werden maken , dan die y paarde aan het verzet tegen de ridderwereld. Tegen den fabelachtigen Artur en den door de W alsche dichters zoo vaak in een leugenachtig licht geschilderden Charlemagne stelde men den historischen Hector en Alexander , of wat men daarvoor hield. De gedichten uit den antieken sagenkring maken dan o0k door hun half historischen , half romantischen inhoud als het ware de brug uit van het romantische onzer Letterkundc tjdvak tot het zuiver didactische. En dit bljkt nog duideljker t wanneer men ziet , in welken geest die stof uit de oudheid behandeld werd. Grooten hadden al spoedig sterken indruk gemaakt : van Egypte t0t Ilsland , van Perzië tot Spanje namen de volkeren deze sage over ) die al spoedig door het prisma der verbeelding bezien , en steeds avontuurljker gekleurd werd. De oudste opteekening der sage ) dien held betrefende , is de Grieksche roman , gewoonljk ) naar den gewaanden vervaardiger , de Pseudo-callisthenes genoemd. Hj werd , waarschjnljk in de eeuw van Trajanus en Hadrianus, te Alexandrië door zekeren Favorinus vervaardigd , en , naar 't scùjnt , reeds in 't begin der vierde eeuw in het Latjn vertaald : naar het heet , door Julius Yalerius. Deze vertaling raakte in de schaduw en eindeljk geheel in vergetelheid , toen de Archipresbyter Leo , omstreeks de helft der tiende eeuw , eene nieuwe , meer vrje vertaling gaf , de zoogenaamde Historia de Praeliis , die eigenlijk- eene omwerking was naar de behoeften van zjnen tjd 1). Zj werd , vooral door het daaruit getrokken Epitome , in geheel westeljk Europa beroemd t en de De tochten van Alexander den 57 1) Van deze Vita Alexandri avcgnl of Liber Z leoeandri depraeliis verschenen in 1885 twee uitgaven naar verschillende handschriften ; die van Zingerle (Breslau) is nauwkeuriger dan die van Landgraf (Erlangen) , welke laatste evenwel de voorkeur verdient, omdat deze betere handschriften gebruikte. Over de Alexanders-sage raadplege men vooral het belangrijke werk van P. Meyer , Alexandre le Grand, Sparis , l 886) uitmakende dl. IV en V van de Bibliotbèque franLaise t'?u moyen-âge, door G. Paris en P. Meyer uitgegeve'n. 58 DE ALEXANDER-SAGE. moeder van nagenoeg alle bewerkingen der Alexander-sage in de verschillende volkstalen. Z0o was zj o. a. de bron van een Fransch gedicht , dat op den naam gaat van Lambert li Tors en Alexandre de Bernay , hoewel daarin 0ok allerlei wonderverhalen voorkomen , die van elders j b.v. uit de verbeelding der dichters , zjn ontleend. Van lieverlede sloten zich aan dit hoofdwerk andere vertakkingen der sage omgewerkt door dien Pierre de Saint-cloud , die o0k de verhalen over Renart een jongeren vorm gaf 1). Hoe dit zj , die gedichten waren weldra zo0 bekend , dat het twaaloettergrepige vers , waarin zj geschreven zjn , spoedig algemeen gebezigd werd en den naam van Alezandrjn ontving. 0ok hier te lande schjnt deze roman in al zjne vertakkingen vertaald te zjn. Daarvan zjn slechts twee gedeelten tot ons gekomen , die tot eene zelfstandige bewerking van den Franschen tekst behooren '). Onder de zoogenaamde branches van dezen roman was die , welke Le8 Foezfz d,tt Paon of Roman de Cc,s,sczzlv,g getiteld is , eene der meest gezochte. Ook van dat gedeelte werd in Nederland eene zeer verkorte vertaling vervaardigd , waarvan wj een fragment van 1890 verzen bezitten 5 , dat Dr. Verwjs heeft uitgegeven 4). Over den tjd , waarin die bewerking ontstond , is niets met zekerheid te zeggen ; maar ik geloof ,dat men haar we1 in de tweede helft van de dertiende eeuw maï stellen. Maerlant kende den Romaanschen Aleoeander , en het is althans niet uitgemaakt , vermelding daarvan niet het o0g had op de Vlaamsche vertaling 5). Het is overbodig hier bj den inhoud van deze branche of van dat hj bj de en alles te zamen is wellicht aan ; in het begin van de dertiende eeuw :) Zie mijne Renatt , Het eene - van l 77 verzen - werd pag. 330- 337. door Verwijs afgedrukt in zijne Inleiding op den straks te noemen Cassamus ; het andere - 1 50 verzen groot - dat door Verwijs a1s verloren werd beschouwd , is kort daarop teruggevonden en door Alphons W illems uitgegeven in den Taal- en Letterbode 11 , bl. l 58 vlg. 3) Deze 1890 verzen beslaan er in het oorspronkelijke niet minder dan 2951. .) In de tweede aEevering der Blbllotheek van Jfnl. Letterkunde (1869). Aan de inleiding tot die uitgave is het bovenstaande lloofdzakelijk ontleend. ') Omdat Maerlant in zijn Spiegbel Histort'ael van het Walsch of het Romans spreekt, meent Verwijs , lnleiding , bl. XX, dat hij het oog niet op eene vertaling heeft; maar zie hierboven , I D., bl. 310. 1) ktude sur le Aoracn de CASSAMUS. - - ALEXANDREIS. het geheele omvangrjke werk stil te staan. Den geest van het stuk kenschetst men het best met de woorden van Verwjs : zl-let gevoel van overdreven riddereer gaat er in gepaard met een aan vermetelheid grenzenden heldenmoed. Met den brandenden dorst naar schitterende wapenfeiten is vereenigd een hoofsche vrouwendienst , die zich vermeidt in het bespiegelen van spitsvondige vraagstukken der min. Om den strijdlustigen zin , die eene :ere ridderschap streelde en kon aanvuren t0t stoute Ondernemingen , als ook om de hoofsche vrouwenvereering , welke dit gedicht ademde , behoorde deze bl.anche voorzeker tOt eene der meest gezochte der Alexandersage'' 1). Maar niet alleen in de volkstaal werd de sage van Alexander in Frankrjk behandeld , ook in de taal der geleerden werd zj op nieuw bezongen. Immers in het jaar 1180 zag eene Aleoeandreis van Gauthier de Chàtillon in Latjnsche hexameters het licht :) , waarbj hj hoofdzakeljk Q. Curtius volgde. En dit werk werd weldra z0o beroemd , dat men het zelfs boven de klassieken stelde. Zoowel met de Aleoeandreis , als met de Caroleis , die , in navolging van Gauthier , door Gilles de Corbeil geschreven werd , bedoelde men een kruistocht tegen de chansons de geste. Het zal ons daarom niet verwonderen t dat de man , die hier te lande allengs de sterkste kampvechter de Alelandreis ter vertaling koos. De beteekenis van Maerlant's tegen riddergedichten is geworden , gedicht V00r ODZOletterkunde ligt dan ook niet zoozeer in het onderwerp als in de wjze van behandeling. Omtrent den inhoud moet slechts worden aangestipt , dat niet slechts Alexander's bekende oorlogen worden beschreven , maar ook zjne wonderdadige geboorte en zjne avontuurljke tochten naar het eind der aarde t waar hj allerlei vreemde menschen en dieren , monsters en wonderen van verschillenden aard aanschouwde. W at de bewerking betreft , valt op te merken , dat Maerlant ook in dit werk reeds toont , welke geest hem bezielde. Het is hem immers niet bloot te doen om te verhalen : hj stelt zich vooral leering ten doel. Bljkt dit uit den toon van het geheele 59 1) lnlet-ding , bl. XI. 2) Zij was in l l 76- 78 of wellicht rceds l l 70 75 geschreven , maar eerst in het in den tekst genoemde jaar uitgegeven. 60 WIJZE VAN BEH.A.NDELIKG VAN DEN ALEXANDER. werk, vooral springt het in 't oog by de vele uitweidingen, zedelessen en didactische toevoegsels, die hij aan het gedicht van Gauthier vastknoopt. Ik stip er maar de voornaamste van aan, omdat het hier de plaats niet is tot eene doorloopende vergeljjking van voorbeeld en vertaling. Zoo bestrijdt hij b. v. zijn zegsman over de afkomst van Alexander, dien hij niet voor een zoon van Neptanabus houdt ; en als Gauthier verhaalt, hoe de god van den slaap door zijne tegenwoordigheid de sterren zelfs deed stilstaan aan den hemel, geeft .de vertaler onverholen zijn twijfel te kennen. Zoo vlecht Maerlant herhaaldeljjk historische opmerkingen of zelfs verhalen in het werk , als b. v. een groot deel del" J oodsche geschiedenis, of die van Caesar en Augustus. Dan weder ontleent hij eerie bijdrage aan andere diehters , als het pleit over de wapenen van Achilles uit de Metamorphosen van Ovidius; of eene sproke over de vriendentrouw, die in verschillende middeleeuwsche werken gevonden wordt; of wel hij voegt eene ruim 1000 verzen lange schets del" aardrjjkskundo in 1). Daarbij ontbreken ook geen staaten zedekundige opmerkingen ~ waarbjj vooral in 't oog valt de les , die hij den koning door .Aristoteles laat geven: eert de braven en vroeden, want "Elken man, A1 en hadde hi gheen groat goet, Es hi hovesch ende vroet, Van wat lande dat hi si, Al en ware sijn geslachte niet vri, Ware hi geheten van goeden seden , Men sonden eren tallen steden; Want die gene es edel allene, Die hovesch van seden es ende rene." Ja, zelfs treffen wij hier eene verklaring aan van de zons- en maansverduistering, en eenige trekken uit de dierkunde, die sterk aan de latere behandeling in de N aturen Bloeme doen denken. Dit alles toont weI, dat het Maerlant zelfs hier bovenal om leering te doen is, gelijk htl het geheele verhaal , ondanks zUne 1) Zij komt ook in de Historic van Troyen vaal', waarin hij haar bijna woordelijk overnam. GEEST VAN DEN ALEXANDER. vreemde bestanddeelen , wier geloofwaardigheid hj dan ook wel eens betwjfelt , a1s trouwe geschiedenis aan zjne hoorders Opdischt. Uit zjne bestrjding en zijne toevoegselen bljkt ons zjne gemoedeljkheid , die niet naar kunstschoon vroeg t maar zich elke moeite getroostte om waarheid te leveren en degeljke kennis te verspreiden. Hj had intusschen omtrent geschiedkundige waarheid toen nog vrj rekbare begrippen. Ten einde ons zo0 duideljk mogeljk rekenschap te geven van het standpunt , waarop de schrjver zich plaatste , zal het dienstig zjn ons bekend te maken met de bronnen , die hj voor zjne toevoegsels bezigde. Dr. Franck heeft daaromtrent een grondig onderzoek ingesteld 1) , waarvan wj de uitkomsten zullen overnemen. Over het algemeen heeft Maerlant het Latjnsche gedicht van Gauthier bjna van woord t0t woord getrouw vertaald , vooral in den aanvang : later veroorlooft hj zich meer vrjheid. Hier en daar heeft hj feilen begaan , die Franck daaraan toeschrjft , dat hj rniet altjd de moeite genomen heeft om den zin der woorden te doorgronden , maar zich tevreden stelde , als hj slechts de hoofdgedachte van eene eenigszins langere zinsnede begreep.'' Daardoor vindt men zvele plaatsen , welke onjuist zjn vertaald , en waar wij Maerlant niettegen het verwjt kunnen vrjwaren , zjne bron slechts met één oog te hebben beschouwd , en niet genoeg tegen verkeerde opvattingen te hebben gewaakt'' ; hj ging zelfs menigmaal gedachteloos te werk'' â). Dat was stellig het gevolg van de jeugdige overjling , waarmede hj dit werk schreef , hetwelk in zes maanden voltooid werd. pover het geheel'', erkent Franck , zien want wj , dat Maerlant met de vreemde taal vrj goed terecht kon'' ; hj pbezat eene goede grammatische en lexicalische kennis.'' Het ontbrak hem alleen nog maar aan pvoldoende Oefening in de taal'' een gebrek , waarvan hj gaandeweg genezen is. Afaar , zooals wj reeds opmerkten , Maerlant bepaalde zich niet 61 1) In de inleiding tot zijne uitgave , bl. XIX-LXII. :) Zie over de slordigheid , waarmeê het werk schijnt vertaald , buiten de inleiding, bl. LIX , ook de aanteekening op 11 , 1253 (b1. 419) , waar Franck tot de slotsom komt, dat Maerlant misschien s,zijne vertaling, voor een deel althans , zoo vluchtig gemaakt en opgeschreven heeft, dat hij niet de moeite deed , om het latijn we1 te begrijpen.'' W IJZE VAN BEHANDELING. eenvoudig t0t het weergeven van Gauthier's tekst : hj bracht daarin toevoegsels aan vau allerlei aard. Soms wordt het geschiedverhaal aangevuld met nieuwe bestanddeelen , soms alleen uitgebreid , bljkbaar met het doel om duideljkheid te brengen in de al te groote beknoptheid van het oorspronkeljke. Deze aanvullingen 1) schjnen doorgaans uit de verbeelding van den vertaler te zjn voortgekomen , maar toch ook rzich aan te slaiten aan de kennis , die hj zich vroeger van Alexander's geschiedenis had verworven-'' Die kennis had hj meestal geput deels uit Ourtius , deels uit de schrjvers , die den Pseudo-oallisthenes populariseerden. Voorts bezigde hj , betreft , voerig geschilderd worden , het werkje getiteld : Alezandrz .Vc#p,ï epistola de .sff?I Indiae et 'Jfï/lc/-cf/zl in ea rastitate ad x4rïtgfpfdldpl vooral wat de wonderen van Indip die breedprGecepto'rem f$''lfk.f#l TeîvorilllG el liever het geschrift , waaruit de Andere grootere deels înterpretatione Cprzl. Nepotis , of samensteller van dit werk heeft ïeput' uitweidingen zijn deels uit zijn geheugen opgeschreven, heeft hj daarvoor boeken geraadpleegd. De omvangrjkste is wel de aardrjkskundige schets (V1I , 837- 1776) , die een paar algemeene trekken bj Gauthier (vs. 397-402) vervangt. Franck heeft uitgemaakt , dat deze uitweiding geput is uit het in noord-oosteljk Frankrjk , misschien wel in Vlaanderen , opgestelde werk , hetwelk a1s hoofdbron heeft gediend voor het ons behouden boek van Honorius Augustodunensis De ïzzltvïn: Ml4ndi, en dat Maerlant daarbj eene hiermede in verband staande kaart onder de oogen had. Het verhaal omtrent de vriendentrouw (VI , 613-781) schjnt aan het derde hoofdstuk van Petri Alfonsi Disclplina Clericalh ontleend te zjn. Heeft nu Maerlant deze werken van verschillenden aard al gebruikt , en zelf eerst uit hen gecompileerd, of vond hj zjne stof , of deelen er van reeds in eene compilatie ?'' Neemt men in aanmerking dat slechts om een half jaer over dien bouc ghedicht w as'' , hetwelk omstreeks 14000 verzen bevat , dan z0u men geneigd zjn het laatste aan te nemen. Men zou zich echter bedriegen. O0k ter beantwoording van deze vraag heeft Franck een grondig onderzoek ingesteld , en hj komt tot het besluit , dat al wat uit 62 1) Dr. Franck heeft twee-en-dertig zoodanige uitbreidingen aangewezen in zijne inleiding, bl. XIX XXIV. W IJZE VAN BEHANDELING. Julius Valerias , of liever het Epitome , ontleend is , door Alaerlant zelf werd ingevoegd , maar dat hj daarbj puit het geheugen vertaalde'' : die vertaling is soms zo0 getrouw , dat men wel moet aannemen , dat hj menige plaats uit zjne vroegere lektuur woordeljk had onthouden.'' En hetzelfde geldt 00k van de meeste andere door hem gebruikte geschriften. De toevoegsels bepalen zich intusschen niet tot de aan andere schrjvers ontleende plaatsen. Soms lascht de vertaler o0k iets van eigen vinding in. Daarvoor schjnt men te mogen voerige schildering van de Scytische Koningin en hare vergeljking met de vermaardste schoonheden uit oude en nieuwe romans (VIII , houden de uitvs. 77 vlgg.) t) ; voorts de nauwkeurige beschrjving van Alexander's tweede ontvangst te Babylon (X : 1104-35) , waaraan bj Gauthier slechts vjf verzen beantwoorden. Dienen deze uitbreidingen tot versiering van het werk en strekken zj den schrjver t0t lof , er zijn andere , die door Franck ten sterkste worden afgekeurd. Ofschoon M aerlant verklaarde de waarheid te willen zeggen , heeft hj zich in dit opzicht enkele kleine vergrjpen veroorloofd , terwjl hj bjvoorbeeld een naam zelf uitdacht , of een bepaald n getal opgaf , waar zjne bron hem itl den steek liet.'' rHet de vraag , of hj ook niet verder is gegaan.'' En dat is hj : dit bljkt uit zjne interpolatie aangaande de wonderen van Tndië , die wel bewjst , dat hem sniets te wonderbaar of ongerjmd toescheen y om het zjnen lezers als historie op te disschen.'' Dit bljkt verder j a1s hj van den Scyten-oorlog allerlei bjzonderheden verhaalt , die zeker meer op het gebied der verbeelding dan van de nuchtere geschiedenis t'huis behooren. pMisschien ,'' zegt Franck , pscheen het hem geen vergrjp tegen de waarheid het verhaal van een strjd , die feiteljk plaats had , maar waarover zjne bronnen niets uitvoerigs bevatten , naar zjne eigen verbeelding in bjzonderheden uit te werken.'' Eindeljk wjst hj n0g op de gwillekeurige opsiering'' in de beschrjving van het tweegevecht met Porus , en besluit met deze woorden : pl-letgeen hj zich veroorlooft , zjn naar ons gevoelen vervalschingen van de gesehiedenis.'' Dat bj deze didactische strekking het dichterljk gehalte van het werk niet bjzonder groot kan zjn , is vrj natuurljk. De is echter 1) Zie de plaats gedeeltelijk aangchaald in ons eerste deel, b1. 305. 64 KUNSTWAARDE. schrjver heeft oOk niets gedaan om de kunstwaarde van zjn gedicht te verhoogen , althans met geen zjner toevoegsels Of uitweidingell stelt hj zich dat doel voor oogen. Zelfs de vriendschapssage, die hj in het zesde boek heeft ingelascht , is volgens de juiste opmerking van Franck (bl. XI1I) phoofdzakeljk slechts eene illustratie voor de ethische stelling , aan welke zj vastgeknoopt is.'' Ook voor de compositie heeft hj weinig zorg gedragen. Dat door die vele en vreemdsoortige uitweidingen en toevoegsels de eenheid van het stuk niet bevorderd wordt , valt in 't o0g ; maar hj heeft zich zelfs niet veel moeite gegeven om die verschillende stuklten in het kader te ongedwongen doen is daarin soms met groote passen ; ja , hj onbeholpenheid of slordigheid te werk gegaan 1). O0k dit is wederom een gevolg van de overhaasting , waarmeê het gedicht vervaardigd werd 5 maar overigens belette de strekking Maerlant hier de dichterljke wiek te ontplooien , ofschoon hj niet van poëtischen aanleg ontbloot was. Immers vindt men in dit werk een aantal plaatsen , die niet van dichterljk gevoel of talent voor dichterljke beschrjving ontbloot zjn 5 maar elke opwelling van dien aard , elke poging t0t hooger vlueht wordt terstond door het koude , nuchtere verstand onderdrukt. Zoo de Alelander dientengevolge a1s kunstgewrocht niet hoog is aan te slaan , geen gedicht is voor de geschiedenis onzer letterkunde merkwaardiger , omdat het 0ns duideljk doet zien , hoe de eene richting in de andere overgaat; omdat het Ons , beter nog dan de Torec , den burgerdichter in zjne kiem te aanschouwen geeft. Maar het is ook kenmerkend voor Maerlant's eigenaardigheid als schrjver. mllj was geen geniaal dichter ; het doel van zijne werken was vooral leering , maar hj is er in geslaagd deze te geven ,met een niet alledaagsch talent 0ok voor de dacltcortinglte'' 2). In hoeverre de nieuwe richting , door hem met dit werk voor goed ingeslagen , gewaardeerd werd door zijne tijdgenooten , is Doeieljk aan te toonen. H0e gunstig jonkvrouw Gheile er o0k voor gestemd was , over het algemeen schjnt men in die goede meening niet gedeeld te hebben ; ja , hj schjnt om zjne poging veeleer te zjn bespot. O0k bj de letterkundigen moet hj niet veel 1) Zie Dr. Franck , Inleiding , b1. XLV. 2) Dr. J. Franck , Inleiding , b1. LV1II. GERINGE WAARDEERING DOOR TIJDYENOOTEN. - MERLIJN. weerklank gevonden hebben , daar bj geen hunner eenig zeker spoor van bekendheid met , of waardeering van dit werk wordt aangetrofen. Dit verklaart ons dan ook misschien , dat onze dichter zich nooit met ferheld op dit werk zjner jeagd beroept , het in den R'jmbqbel slechts even noemt 1) , en in den Spieghel ffgfprïcdl zelfs met afkeurîng daarvan gewaagt. Heeft dit gebrek aan waardeering den schrjver in zjne overtuiging doen wankelen ? Zoo ja , dan toch niet sterk , want in zjne eerstvolgende werken bljft hj zich op romantisch-didactisch gebied bewegen , om weldra , naar de inspraak zjner eigenljke natuur , de nieuwe richting beslist te volgen en haar te doen zegepralen. Op den Alezander volgde de Merlù'n , waarmede hj zich we1 weer in den maalstroom der romantiek stort , maar zonder daarom in 't minst zjn deftigen didactischen geest te verloochenen. Evenwel , om redenen , die men billjken zal , spreken wj over dit gedicht eerst dan , wanneer wj over De ffïdfprï: ran Troyen gehandel; hebben. Yooreerst omdatwj zoodoende de stofen, aan de oude wereld ontleend , bjeenhouden ; maar ten anderen en vooral , omdat wj den Merlù'n moeten beschouwen in verband met verscheidene andere edichten , die er door een bewonderaar en navolger van Maerlant aan werden vastgeknoopt. Dat vergrjp tegen de chronologiewordt opgewogen door hetgeen wj aan geleideljke voorstelling winnen. In zjne latere werken spreekt onze Jacob herhaaldeljk van een gedicht Fcp, Troyen e) , dat hj te Maerlant vertaald had uit het Op het eind van het boek Judith (11, 259) heet het : Alexander wart * * @ @ in Grieken coninc. Die weten wille hoet hem verghinc , Die historie uten Latine Vint hi ghedicht met miere pine , Hoe hi Darius verwan.f' 2) Daarvan werden vroeger verschillende fragmenten gedrukt door Ackersdijk en Blommaert. In 1873 gaf Dr. J. Verdam een groot deel van het gedicht uit onder den titel : Episodes u2'f 3laerlant's S'ldfork'e rcn Troyen (.sfô/z'ofieek der Mnl. Letterk.t. Sedert werd nog een fragment van Segerfs Prieel ontdekt en afgedrukt door dr. J. H. Gallée in het Tljdscbrè/t roor Aed. Fccl- en Letterk. 11 , bl. 1l8 (Leiden , 1882). JoxcxsLoE'r , Akd. Letterk. lliddeleeuwen , 11 , 4e druk. HISTORIE VAN TROYEN. Fransch van Benolt de Sainte Alore. Aan den dichter worden verschillende werken , die de klassieke Oudheid ten onderwerp hebben , toegeschreven : de romans van Eneas en van Troje. Hj schreef ook nog eene Chronique des Ducs de Normandie , die. waarschjnljk in 1175 het licht zag 1). Het vroegst had hj den Roman tf'fzl6c.: uitgegeven , althans het is hoogst waarschjnljk , dat ook dit gedicht door hem werd vervaardigd 5. Eindeljk schreef hj den Roman de Troie , die denkeljk in 1184 werd opgesteld. Dit laatste , zeer uitvoerige gedicht , dat met de geboorte van Achilles en den Argonautentocht begint , en voortloopt tot den dood van Ulysses , was bewerkt naar bronnen , die voor zeer authentiek golden : de werken nameljk van Dares den Frygiër en Dictys van Creta , die zelve het tienjarig beleg , dat zj beschreven y heetten te hebben bjgewoond. Die Grieksche voorbeelden waren z naar men meende , verloren ; maar Latjnsche vertalingen waren daarvan al vroeg in omloop ; en daaruit putte Benolt. Dat alles intusschen van middeleeuwsche vinding was , bewjst de eigenaardige schildering. Alle helden , hun costuum , hunne denkbeelden , zeden en gebruiken , het geheele decoratief , alles is aan de twaalfde eeuw , 's Franschen dichters leeftjd , ontleend 3). Dit gedicht, dat al vroeg in het Hoogduitsch is overgebracht , werd ook door onzen Afaerlant bewerkt 4). Intusschen was het 66 1) Zie A. Joly in zijne inleiding op de Roman de Troie , pag. 26. Paris , 1870. 2) Aldaar, pag. 91. Van dezen Roman dfEnfas is eene uitgave in bewerking. Joly heeft t. a. p. pag. 61 aangetoond , dat het niet onwaarschijnlijk is , dat deze Benoît en de Abt Benedictus van Peterborough , die in l 193 stierf, J;n en dezelfde wijst vooral ook op grces peintures d'amour , cette galanterie chevaleresque ,qui sera lfun des anachronismes les plus frappants du rfcit de Benoît , mais qui Jtait en mêame temps une de ses grandes slductions , sans doute , pour 1es contemporains, et sa grande originalitd . . . . . Naturellement jamais Darès ni Dictys n'avaient songl N rien de semblable-'* k) Ald. pag. 13 : ::11 a dtJ traduit dans presque toutes 1es langues de l'Europe. 11 est devenu une source , le point de ddpart des dlveloppements de Boccace et de Chaucer. Enfin , eeest N travers les inventions de Benoît que le moyen-lge a vu les ictions homdriques. 11 a ;tJ le crlatxlur de tout un cycle , l'initiateur et le père de la Renaissance classique en pofsie. On peut lui appliquer Pimage magniqque qufHorace appliquait N Pindare ; Benoît a JtJ le fleuve oh toute la polsie classique du moyen-i' ge en languc vulgaire est venue puiserl*' persoon zijn. :) Joly , 1. 1. p. 30 , ROMAN DE TROIE. - SEGHER DIENGODGAF. Nederlandsche publiek reeds lang te voren met een gedeelte van Benott's werk bekend gemaakt. Zekere Segher Diengodgaf , waarschjnljk een Gentsch dichter , misschien een geesteljke 1) , had er het trefendste tooneel uitgenomen , dat een zeker geheel vormde. Zjne vertaling omvat den laatsten strjd onder de muren der belegerde stad , het zevende tjdperk van den veldtocht , dat dertig dagen duurde ') , den daarop gevolgden tweekamp tusschen Hector en Achilles en den dood des eersten. Hj voegde er eene inleiding aan toe , die niet bjzonder voor zjne dichterljke gave pleit , doch geheel den toon der ridderljke galanterie aanslaat : en hj noemde het geheele werk Dat Prieel van Troyen 3). Het fraaiste is , dat Segher zjn uittreksel voor eigen werk wilde doen doorgaan, als hj van zjn onderwerp zegt: Een deel van 1, dat daer gesciede Hebben ghehoort vele liede ; Maer die tromans maecte ende bescreef , Hi vergat , in weet hoet bleef, Een deel der bester aventuren.'' Deze dichter had met veel tact eene keuze gedaan uit het al te uitgebreide gedicht , welks tallooze gevechten tot te veelvuldige herhalingen aanleiding gaven. Het ware wenscheljk geweest het daarbj te laten ; maar Maerlant , of wie hem tot de vertaling van Verg. Dr. J. Verdam , Inleiding op de Episodes enz. , bl. l 6. Verg. Dr. J. Verdam , Inleiding , b1. 20. Maerlant zegt daaromtrent in de inleiding tot zijn gedicht , vs. 12 : Segher Den-Got-gaf Ileft daer afghedicht een deel : Dat is van Troyen dat Proyeel (Dit is ghedicht oee langhen Ende aent Proyeel die V1I tij t) S t 1*iJ* t O* Aangaande den tijd van het ontstaan van dit werk zegt Dr. Verdam in zijne Inleiding, bl. l 75 : lrW anneer wij mogen aannemen , dat de Historie van Troyen gedicht is in 1260 , en dat de Fransche tekst van Benoît van het jaar l l84 dagteekent , dan zal het niet te stout zijn , te beweren , dat voor dien langhen ff/f een tijdruimte van 30 N 40 jaren r?) moet worden berekend , en dat dus het werk van Segher in de eerste jaren der 13e eeuw gesteld moet worden. Er blijven dan toch altijd nog 40 Jaren over , waarin het werk van Benoît in ons land bekend had kunnen worden.'' 5* W IJZE VAN BEHANDELING. het Fransche dichtwerk opwekte , begreep het anders. Met overneming en inlassching van Segher's werk 1) , bracht hj niet alleen het geheele gedicht in onze taal over , beginnende met den Argonautentocht , maar zette het verhaal zelfs voort tot aan de stichting van Rome , en voegde er hier en daar nog het een en ander aan t0e , waardoor het gedicht van Benolt , telde , in de vertaling tot 40000 verzen uitgedjd is. De meesten dat reeds 30000 verzen dier toevoegsels toonenons , evenals die in zjne dat Maerlant in het romantische tjdperk zjner wereldschgezindheid steeds met een vroegere werken , verliefdheid en ernstiger geest bezield bleef. Hoogst zonderling is het intusschen , dat hj romanschrjvers en dichters navolgt om geschiedenis te schrjven ; en uit dit oogpunt maakt het een zeer comischen indruk a1s wj zien , hoe hj den oorspronkeljken schrjver bestrjdt , waar hj rekent , dat deze van den goeden weg af is 2). Even naïef vult hj het naar zjne meening gebrekkige aan , of licht het onwaarschjnljke toe door een beroep op deftige vertrouwbare zegsmannen. Geen werk kan dan ook meer dan dit het bewjs leveren van het volslagen gebrek aan critisch doorzicht , waarbj ons de daarbj ten toon gespreide deftigheid een glimlach afperst. 'Wat de bronnen betreft , waaruit de toevoegsels zjn geput , lezen wj in het gedicht zelf (vs. 8962 der uitg. van Verdam) : 68 Maer uten W alscen ende !, van Dictise , 3) Van Darese ende van Virgilise , Ende uut andren boecken mede Sullen wij nemen die waerhede , Ende in dietscher tale ontbinden.'' duidelijke plaats uit den Spiegbel Historiael nam men vroeger aan , dat Maerlant's vertaling ouder was dan de uittreksels van Segher. De ontdekking van het bijna volledige handschrift van Maerlantfs bewerking, in het bezit van den Graaf van Loë , heeft het tegendeel buiten kkf gesteld. Zie de Inleiding van Dr. J. Verdam , bl. 14-21 , waar al de plaatsen zijn medegedeeld , waarin Maerlant over zijn voorganger spreekt. 2) B.v. over de wijze , waarop het ralladium in handen van Ulysses was gekomen , en hij beroept zich daarbij op ssboecken , die men leest in scolen''; zie Verdam-s Inleiding, bl. 24- 26. Zoo ook over het inhalen van het Tro- 1) Tengevolge van eene minder jaansche paard. 3) Het groote hs. heeft : ran Yslde ; dat , hetwelk Blommaert drukte : van Ancise. Dat beide lezingen verbroddeld zijn , valt in bet oog. XAERLANT VERAIELDT DIT GEDICHT GAARNE. lWmbgbel en den Spieghel fflfprftzpl spreekt Maerlant dikwerf met zekeren ophef over dit werk zjner jongelingsjaren , waaraan hj denkeljk het eerst zjne vermaardheid te danken had. Het is merkwaardig , dat hj in zjn hoofdwerk van den Tprcc in 't geheel geen gewag maakt ; van zjne vertaling van den G1'aalx6rlfjzl spreekt hj eigenljk o0k niet , alleen op den inhoud van het Fransche gedicht smaalt hj 1) ; zjn Aleoeander vermeldt hj wel, maar mede om hem te veroordeelen 2). Van de Hhtorie 'pcs Troyen heet het in den R'jmbjjbel , vs. 7916 : In den 60 Parys nam Helenen : Die wille weten hoet verghinc , Van mi vint hi ghedicht die dinc.'f So was Troyen verloren , als ic las , Dat ic hier voren in Dietsche dichte , Hoement verloos ende hoement stichte-'' En verder: Evenzoo verwjst hj naar zjn vroeger gedicht in den Spieghel , I2, 16. Aangaande de oorlogen , om het bezit der stad gevoerd : Die dat langhe !, wille lesen , Hoe die favelen van desen Dat W alsch spreect entie poëten , Ghae daer wi hem sullen heten , Ten Dietsche , dat wide es becant , Ende wi maecten te Merlant.'' 1) Zie boven , I D., bl. 308-309. 2) In den Rjmbtjbet leest men , vs. 18440 , omtrent Alexander: Die weten wille hoet hem verghinc , Die historie uten Latine Vint hi ghedicht met mire pine-'' In den Spieghel Sgforfceî, 13 , 56 , zegt hij , dat hij de geschiedenis van Alexander za1 verhalen , Die ic dichte hier te voren , Also alse mense vint in auctoren ; Maer daer sijn favelen toe geslegen , Die ic hier niet en wille plegen , Noch der redenen van hem int W alsch Ne volgic niet , want soe es valsch.'f 70 BRONXEN A'AN AIAERLANT'S WERK. In het 14e hoofdstuk hatl hj zich daaromtrent al in dezer voege uitgelaten : 'Iu gaet hier dorloge an Van Troyen , daer menech man Wilen in liet sijn leven : Dat hevet in W alsch bescreven Een , hiet Bonoît de Sainte More. Die poëten hebbent , alsict hore , Ontreint met favelen (valscelike Ende van mi oec des ghelike Eist ghedicht alj openbare , Dat was gheraept harentare , Van Bonoîte ende Virgiliuse , Van Statiuse ende Ovidiuse Ende Omeruse den groten clerc , Ende maecter af ooc een werc , Daer vele nu es bescreven af. Seghere Diere-Got-gaf M aectere sint toe dat proyeel Ende als eene bataelge gheel.'' Ofschoon de jongste uitgevers van den Spieghel door invoeging van de tusschen haakjes geplaatste woorden den tekst trachtten verstaanbaar te maken 1) , en Dr. Yerdam de zaak in orde rekende :) t aeht ik deze plaats nog niet geheel verklaard en verklaarbaar ; maar zooveel is duideljk , dat Maerlant hier van zjn vroeger werk moet gesproken hebben , met opgave van de bronnen , waaruit het was samengesteld , of psamengeraapt'' , zooals hj zich uitdrukt. Werkeljk heeft hj al de genoemde dichters gebruikt , behalve Homerus , wiens naam mj hier 0ok zeer verdacht voorkomt. Benott was zjne hoofdbron; maar te midden van diens werk heeft hj de geheele Achilleî's van Papinius Statius ingelascht 3). hj ponophoudeljk Oviditts en Virgilius bj de hand , om Benott aan te vullen of te verbeteren'' 4). De laatste is nvoor Maerlant , Voorts heeft evenals voor de geheele Middeleeuwen , een orakel'' t dien hj onvoorwaardeljk vertrouwt 1) Inleiding tot den Spieghel Historiael , b1. LVI. 2) Inleiding tot de Episodes enz. b1. 18. a) Aldaar, bl. 22-23. .) Aldaar , b1. 24. BRO~SEX VAX l\IAERLAXr'S "rERK. "Omdat hy was so ,,~ysen clerck.' 71 Hy vlecht dan ook den hoofdzakelijken inhoud der geheele Aeneis in zijn werk. Hi] had in Benolts gedicht reeds het geheele tweede boek gelascht, en toen hy zyne taak als vertaler had volbraeht , yond hy het noodig ook nog de verdere lotgevallen van Aeneas te verhalen en voegde aan het werk eene overzetting van de Aeneis toe van het derde boek tot het einde 1), met eenige bekortingen. Wat Ovidius betreft, ook hem vertaalt hy dikwerf 2): de langste aanhaling is die, behelzende den strijd om Achilles' wapenen uit het dertiende boek der Metamorphosen, waar de 400 verzen van Ovidius tot niet minder dan 1600 verzen zijn uitgedjjd, Dat hy er bijzonder mee ingenomen was, bljjkt uit het feit, dat hij hetzelfde verhaal ook in zijn Alexander vertaald had. Zoo geeft hy ook hier het aardrijkskundig overzicht uit dat gedicht bijna letterljjk terug 3). Ook in dit werk heeft Maerlant, evenals in zyn Alexander een wonderlijk mengelmoes geleverd. Zijn doel was hier eveneens, zoo volledig mogelijke berichten te geven en zoo na mogelijk aan de waarheid. Maar de critiek, die hij daarbij bezigt, is zoo kinderlijk mogelijk, Bij verschil van meening onderzoekt hij niet, maar sluit zich eenvoudig aan bij de autoriteit, wiens naam den besten klank heeft: den wijzen Klerk Virgilius of den Kerkvader St. Hieronimus, aan wien hij b.v, "een onoordeelkundig bewi]s voor het bestaan van Centauren" ontleent: die zou immers geene onwaarheid schrijven! }VIet geschiedkundige waarheid springt hy ook hier even zonderling om als in zijn eerste werk. Immers als hij in zijne bron deze verzen vindt: 1) Dr. Verdam heeft in zijne Inleiding, bI. 27-28, cen overzicht gegeven van den gang van Maerlant's vertaling. Wij zien daaruit , dat zij zeer kort is over Dido, het bon wen van hare stad. "Ende hoese die minne braeht te dwase Vanden seonen Enease. Oee ist ghedieht in Dietsche woert, Dat Iaet ie staen." Verge over deze Eneide boven, I D., bI. 146. ') Zie Verdam, t. a. pI., bi. 28-30. 3) AIdaar, u, 33. 72 WIJZE VAN BEHANDELING. Vers lui s'irest 11 most Eneas , Et , sachiez bien , ne sfen test pas ; Grosses paroles et eniées I ot retraites et parlées''> dan werkt hj die pgrosses paroles'' uit in eene redevoering van 29 regels , die hj besluit met de woorden : 11Dus waen fc dat Eneas sprac.f' Dit laatste gezegde laat wel geen twjfel over , of dit een toevoegsel van Maerlant is ; en zeker mogen wj hem niet verontschuldigen met de gissing van Verdam : rHet is evenwel ook mogeljk , dat hj eene redactie van Benolt voor zich had, waarin de redevoering van Aeneas we1 voorkwam.'' Ten slotte zj nog opgemerkt , dat Maerlant zoowel het Fransch van Benott als het Latjn zjner spoëten'' doorgaans goed heeft weergegeven , hetgeen hem evenwel niet belet om meer dan eens in de zondcrlingste vergissingen te vervallen , die V erdam heeft. aangewezen 1). Ik vind daarvoor geene andere verklaring dan dat hj ook hier zjne taak soms wat luchtig opvatte en ook ditmaal vaak zjn voorbeeld maar met één oog bekeek. W j kunnen thans overgaan t0t het gedicht , den Merljjn pleegt te noemen t maar dat Merlfn-roman behoorde te heeten , zooals de wj in ons eerste deel , bl. 208- 223, hebben schrjver zelf gebruikt in den . l00p van het dat men gemeenljk eigenljk de Graakinhoud leert , dien medegedeeld 5. De werk vervhillende 1) Aldaar , b1. 33-36. 2) Het gedicht is in eeneenig handschrift bewaard gebleven , berustende in de boekerij van den Vorst van Bentheim-steinfurt, waar het de openbaarheid onttrokken was. Eindelijk werd het in het licht lang aan gegeven door Dr. J. Van Vloten , onder den titel: .Tacob rcn Maerlants xlferf#n , nccr het eenïg bekende Stein/orter handschrot uitgegeven. Leiden , 1880- 1882. Op de achterste schutblad van het handschrift vindt men eene opgave van de boeken, die aan gloncherEverwijn van Guterswick , Greve to Benthemf* (142 1- 1445) toebehoorden. Daaronder ,,ten ersten dit boeck Merlijn , twe nye boke van Lantslotte unde eyn o1t boek van Lantslotte . . . . . . van Alexander, de Mazkgreve (Markyse ?) Jvillem , Percevale.'' DE GRAAL-AIERLIJN-ROAIAN. titels , in verband met den inhoud. spreekt hj tot In 't begin van den proloog Alle degene 11 , die dese tale Horen willen vanden Grcle'' ,- en vs. 14 noemt hij dit gedeelte van zijn boek dan oOk : 1:Dese Historie nanden Grale'; en wederom vs. 1117 : 1,Ende hierombe so heet altemale Dit boeck D ie Historie nanden Grale.'' Alaar vs. 4446: 11Daerombe so hetet Merltjns boeck-'' De Graal-historie loopt reeds met vs. 1926 ten einde : hetgeen dan volgt , heeft als opschrift : Hier begint dat 5p6cà van M erline , en dit eindigt met vs. 5715. De volgende afdeeling heeft alleen ten opschrift : Hier begittt dat derde ùpec/c , zonder nadere aanwjzing. Op het eind leest men , vs. 10405 : 11Hier indet kronement ter ure Vanden coninc Arture'' waaruit men z0u kunnen a:eiden , dat in die woorden de titel van het derde boek vervat was 5 maar ik meen , dat deze regels veeleer betrekking hebben op het laatste hoofdstuk alleen , dat handelt Vanden stene daer dat swaert ïzls: stac , en A0: Artur te cpsfzw: wart gecoren. Bj herhaling zegt de schrjver ons , dat het werk uit het W alsclt of Romans is vertaald 1) niet slechts , maar hj noemt ons ook meermalen den dichter van het oorspronkeljke 2) : hj spelt zjn naam Robrecht Daar er twee van Borroen. teksten bekend zjn , waarin het verhaal van 1) Vs. 4, 155, 188, 230, 245, 396, 421, 1620, 1880, 1921, 26539 194, 218, 239, 254, 341, 364, 409, 415, 612, 7060, 10325. 2) Vs. 1619, 1878, 5602, 9348. wELK VOORBEELD Is GEvoLgo ? Robert de Borron voorkomt , een in verzen en een in proza , rjst de vraag , welke van deze twee onze vertaler heeft nagevolgd ? Yan Vloten zegt zeer beslist t dat het phet onrjm'' was 1) , en Dr. J. Te W inkel stemt daarin met hem overeen 2). Toch twjfel ik daaraan. Vooreerst leert eene oplettende vergeljking , dat het middelnederlandsche gedicht bewerkt is naar een voorbeeld , dat dikwerf veel meer met de berjmde bewerking overeenkomt dan met het proza ; ik zou vermoeden , dat de vertaler een zuiverder tekst van die berjming voor zich had dan die door Francisque Michel is uitgegeven. Het pleit schjnt voldongen te worden , doordat te midden van de middelnederlandsche vertaling (vs. 3615) een Fransch rers is blijven staan : Faise de moi ,1 Deus son plaisir ! Sprac die joncfrou , hij vindt mij hier-'' betreuren , dat het door Michel wat vroeger - ter hoogte van vs. 3185 der zoodat wj de overeenkomst niet kunnen nagaan. Maar hoe is dat mogeljk , zal men vragen , daar immers de uitgegeven fraguaent vertaling -- afbreekt, vertaler zelf schjnt te erkennen , dat hj het proza voor oogen had , als hj (vs. 1879) zegt : Het is te 1:Mijn Heer Robrecht van Borroen , Die in dat Mralsch screef al dat doen ; Ende sonder rf??,c algader dichte , Die seghet enz.'' 0f hj zpp geschreven heeft , acht de uitdrukking sonder rime hier veeleer het schjnt mj niet uitgemaakt. Ik dichten bedenkeljk. Men z0u rrayen wachten ; onverantwoordeljk te gissen , dat er zoo iets gestaan heeft , maar dat de vervolg-dichter , die zelf naar een 4 proza-voorbeeld werkte , meende zjn voorganger aldus te moeten verbeteren. Dat hj zich zulke vrjheden veroorloofde , zullen wj later aantoonen. Men bedenke tevens , dat Maerlant , ofschoon hj zjn voorbeeld doorgaans vermeldt als rdie historie'' sdie jeeste'' , geWone rimen veren het is niet met 'scpp6zl of met 1) Inleiding, b1. IX. :) Tbdschrt/t rpor Ned. Taal- en Letterkunde , I , 309. JACOB DIE COSTER YAN MAERLANT ? of sdie Xseghet bj den tusschen , aventure'' , oOk tweemaal (vs. 6035 en 7472) schreef : dat pA6#'Jchf'' , en dat hj in den Spieghel fff,qfprfccl , a1s Merl'jn aanhaalt 1) dien ook noemt pDwalsch dicht.'' Indaar de beide Fransche redactiën doorgaans vrj letterljk met elkander overeenstemmen , heeft het voor Ons weinig belang bj die vraag nog langer stil te staan. W j moeten thans kennis maken met de regels van den proloog , waarin de naam van den dichter wordt aangetroFen. Zj luiden aldus , vs. 36 : :lEnde nu biddic (biddet ?j iu , dat es waer, Jacob , die Coster van M erlant , Dien gi te voren hebbet becant In des coninx Alexanders jeesten , Dat gi gGodq biddet , dat hi volleesten Moete dat hi hevet begonnen ; Ende Hi den ghenen moete onnen, In des eren hi dit began , Dat hi moete werden alsulken man , Dat des al dat volc ende Onse Heer M oete hebben lof ende eer.'' naam , met het toevoegsel die Coster , komt aldus nergens anders voor. Heeft onze Jacob dit zelf geschreven ? Het gebruik van den derden persoon maakt geen bezwaar , daar dit herhaaldeljk voorkomt. Maar ik heb enkele andere opmerkingen. Vooreerst de vraag : Als Jacob hier zjn naam zoo voluit geschreven had , zou hj dan vjf-en-twintig jaar later , in den Spieghel Historiael , dit werk zoo volkomen hebben kunnen verloochenen , als hj deed ? 2). Daarbj komt , dat hj in den loop zjner eerste werken zich alleen Jacob noemt. Zoo hier vs. 1920 : Die Ende .Tacob , die gdith te dichtene nam , Seghet-'' Zoo in het slot van den Alezandel. .. 1,Ic bidde ooc al diengenen raede, Waer so si sijn in elke stede , 1) Zie boven , I D., b1. 308. Stoke noemt echter zijne bron ook eens tgedicbt. 2) Verg. boven , I D., bl. 308- 309. 76 JACOB DIE COSTER VAN MAERLANT ? Die in desen bouke lesen , Sien siere in iet bescreven wesen Daer iet an te beterne es , qlacob bid hem allen des , Dat sijt beteren.f' En in den aanvang noemt hj zich in Historie 'pczl Troyen , vs. 1084 : 't geheel niet. In de Benoit en hevets 11 nemmeer ghedicht Dan hi vant in Daris scricht, Noch .lacob en dicht niet daer naer. @ @ @ * * * @ . . @ . * * Die wille , hore hier nu een liet . . . . Alse Jacob in den svalschen las.'' Nu is het waar , dat men in den proloog van dit gedicht , vs. 53 , leest : 1:In Dietsche dichtet qlacob Fcn M aerlant ; door nyemans scop So en wilt hijs niet begheven , Eer dit es al volscreven-'f In de Naturen Bloeme en den Franciscun is het evenzoo gesteld : in de inleiding voluit : Jacob ran Maerlant , later alleen : Jaeob. In den Spîkghel ffzgfprïc:l wordt dat anders. Daar leest men op het eind van het derde Boek der vierde Pertie , voluit : Ende verstaet, dat Jacob moet Fcn lfqerlant rusten terre stede Vander vierden pertien mede.'' vraag : is het waarschjnljk , dat de dichter zich tjdens zjn verbljf te Maerlant reeds naar die plaats genoemd zou hebben ? W elke reden kon daarvoor bestaan ? Geene enkele. Hj zou zich toen veeleer Jaeob ran Damme of Uten Dam hebben geschreven. De bekende toenaam kan eerst later meening niet alleen zjn ontstaan. Ik sta in deze )maar heb sterke bondgenooten in de jongste uitgevers van den Spieghel Historiael , die zeggen 1) : nln later jaren naar Vlaanderen teruggekomen en te Damme gevestigd, Ik 1) Inleiding, bl. LV. JACOB DIE COSTER VAN MAERLANT? ontving hj naar zfjs rroeger rerbl'jf den toenaam , dien hj beroemd had weten te maken : Jacob ran Jfccrlcsf.'' Die naam za1 hem ook wel het eerst door anderen zjn gegeven , zooals Velthem en Boendale dan o0k doen. w aar , handschriften van den Maar is dat Merl'jn en van den dichter zelf af komstig is , waarom de schrjver steeds in den ofschoon zoowel in het Fransch dan volgtdaaruit ook , dat die naam in de de Historie 'tlczl Troyen niet en dit verklaart ons misschien t derden persoon genoemd wordt , als Middelnederlandsch van dit gebruik voorbeelden te over gevonden worden. In het eerstgenoemde gedicht werd hj misschien door den vervolger van het werk in den tekst gebracht , die ook bj den aanvang van zjn eigen gedicht God bidt , dat het hem gegeven worde Te volmakene !! dese saken, Daer Jacob van Maerlant ierst dat maken Af began.'' Maar hj laat daar de bjvoeging die Coster weg. Toch meen ik, dat hj, en niet eenvoudig een afschrjver , die aanduiding heeft ingelascht. Schreef hj z0o uit zekere wetenschap , of naar hooren zeggen , of misschien maar volgens gissing ? W j hebben geen enkel bewjs , dat Velthem op het eiland Yoorne bekend was : hj onderhandelde wel over eene betrekking met den Heer van Voorne , maar door bemiddeling van een tusschenpersoon , Jan Visier. Toen hj deze verandering in den tekst bracht , was Maerlant stellig al overleden , hetgeen ook eene reden kan geweest zjn om diens identiteit hier zoo duideljk mogeljk te staven. W j weten ook niet , of Velthem den ouderen dichter persoonljk gekend heeft; maar neemt men het jaar 1270 a1s Lodewjk's geboortejaar aan j dan wordt dit niet waarschjnljk. Dat hj , die zich zooveel met Maerlant heeftbezig gehouden , intusschen ook nadere bjzonderheden omtrent hem geweten kan hebben , zal niemand betwisten ; maar of uit de toevoeging van den titel die Cpyf:r historisch zeker volgt , dat onze Jacob werkeljk het kostersambt te Maerlant bekleed heeft , durf ik niet toegeven. Waarschjnljk is het wel ; maar meer niet. ln allen gevalle was die naam niet zeer gangbaar , daar noch Maerlant zelf , noch Velthem later ) noeh Boendale t noch Jan de W eert hem ooit gebruikt. DE PROLOOG VAN DE HISTORIE VAN TROYEN. Eer wj van dit onderwerp afstappen , moeten wj nog opmerken , dat de dichter in 't begin van den proloog van zichzelf altjd in den eersten persoon spreekt : vs. 4 : palsfc in den W alsce vernam ;'' vs. 5 : rso sal ict dichten ;'' vs. 6 : ,,io en salt niet laten ; vs. 10 : so willïc ;'' vs. 15 : rdichte ic ;'' vs. 20 : ni0 wille X ;'' vs. 21 : nic hebbe ghevonden ;'' vs. 30 : nie wane ;'' vs. 34 : sdat sal ïc ilz Proeven.'' En dan op eens vs. 36 : 78 11Nu biddet iu Jacob die Coster van M aerlant-'' Hetzelfde kan men waarnemen in de Hhtorie ran Tl-oyen. Vs. 1 : nMijn hert ;'' vs. 3 : nic moet ghelden ;'' vs. 8 , 17 : nïc wil ;'' vs. 21 : rNu bid 'Jc ;'' vs. 26 : vmijn ghedichte ;'' vs. 46 : rso sa1 ïc ;'' vs. 49 : nic hore''. En dan in eens , vs. 53 : In den Dietsche dichtet Jacob Van Mel-lant-'' Ik acht daarom de plaats in den Merl'jn , vs. 36-50 , deels ingelascht , deels gewjzigd ; die uit de Ilistorie 'dlczl Troyen geheel en al een inlapsel , zooals de verbroken samenhang leert. Vs. 50 heet het : 11Een , hiet Benoot van Sente M ore , Dichtet van Latijn in Romans , M et rimen , Scone ende gans . . . Hoert hier in worde , die sijn licht, svaer af dit (sijn ?j boec al is ghedicht , Ende al dystorie , die daer is inne-'' Dit loopt goed rond en slaat volmaakt op elkander ; maar daartusschen in zjn nu deze regels geschoven : 11In den Dietsche dichtet Jacob Aran Alerlant; doornyemans scop So en wilt hijs niet begheven Eer dit boec is (was ?j al volscreven. Hier voren dichte hi Merlijn Ende Alexander uten Latijn , Toerecke ende dien Sompniarys , Ende den corten Lapidarys.f' Zou Maerlant zelf dien (in zjne pen) dwazen vierden regel IS DE GRAAL-MERLIJN VAN AIAERLANT ? geschreven hebben ? Geloove dit , wie 't vermag. En kan hj de volgorde zjner gedichten z0o slecht hebben aangeduid ? Men z0u haast geneigd zjn die geheele opsomming voor een verzinsel te houden , dat niet het minste geloof verdient , ware het niet , dat Maerlant's auteurschap van den Aleoeander door den Rjjmbjjbel en den Spieghel vaststond. Maar het is toch zeer opmerkeljk , dat , terwjl de beide gedichten uit den klassieken sagenkring later niet door hem verloochend worden , nergens in zjne latere geschriften eenig spoor van den Merl'jn a1s zjn werk gevonden wordt , terwjl hj daarentegen soms op de heftigste wjze tegen een gedicht van dien naam uitvaart. De logische gevolgtrekking , hierdoor gewettigd , zou moeten zjn : de Graal-Merlù'n is niet van Maerlant ; hj werd hem door Velthem toegekend y hetzj deze hem voor den vertaler hield , of hem , om welke reden dan ook , daarvoor wilde doen doorgaan. En daarna heeft een afschrjver , die den ingelaschten tekst kende , diensvolgens den catalogus ingericht , welken hj op zjne beurt in de Historie ran Troyen inschoof. 0p die wjze kwam er dan meer natuurljke eenheid in den ontwikkelingsgang van Maerlant. Eerst een ridderroman met eene didactische of liever persoonljke uitweiding : historie : Alemander Torec 5 dan romantische , Troyen , eindeljk zuivere didactiek. Maar ik durf zoo doctrinair niet zijn : vooreerst omdat ik niet stellig bewjzen kan , dat de inlassching in den Merlfn en de verzekering van Velthem in den. aanvang van zjn vervolg bezjden de waarheid zjn ; ten anderen omdat in het laatste gedeelte van het werk de naam Jacob toch voorkomt ; eindeljk omdat de wjze van behandeling van het eerste gedeelte van den Merl'jn , de bestrjding van het werk , dat vertaald wordt , toch volmaakt met den trant van Maerlant strookt , zooals wj dien in den Alelander hebben leeren kennen l). Eene opzettelijke nauwkeurige studie van de taal en het rijmstelsel moge deze vraag der oplossing naderbijbrengen ; maar daarvoor is het hier de plaats niet. Ik geef tot het laatste slechts eene bescheiden bijdrage in de tabel hieronder, die de uitkomsten bevat van een onderzoek naar de verhouding van eenige kenmerkende rijmen in die werken , welke , als zijne oudste lettervruchten, aan M aerlant worden toegeschreven. 1) 80 ONDERZOEK NAAR SOMMIGE RIJ:MEN. Maar het wordt tijd die wijze van behandeling te bespreken. Over de aesthetische waarde van het oorspronkelijke gedicht, de stof, die de vertaler in een middelnederlandschen vorm had over 00 II ~ 00 I 0 > z > J 0 ~ z ~ ~ -< 0 -< 0 ~ 0 ~ 0 ~ 0 R IJ MEN. ~ ~ 0 ~ 0 ~ 0 ~ 0 0 ~ 0 tn "'14 0 0 ~ C'l ~ 0 Ul ~ 0 ex> 0 C'l ~ ex> II ~ "'14 0 I"""'f ~ ~ ~ ~ -< - =s ~ Ul Godweet 13 I 0 I 3 2 5 1 secgic u , 36 4 I 1 1 1 0 sonder waen . 24 81 53 5 16 3 vorwaer , } 29 10 III 18 7 7 3 over ,vaer • sonder saghe , 1 3 I 7 0 0 0 U : nu , 28 4 I 31 9 10 8 -doe : toe 4 4 I 10 0 6 2 rime riche 25 33 25 1 18 3 4 gelijke rijmen. 6 32 12 3 16 8 ie : i 4 6 14 8 9 0 bem: hem 0 0 1 0 5 5 : bedi . . 0 4 0 0 0 1 ·oe : 0 6 9 - - 9 2 driesilbige rijmen 1 9 6 0 6 8 Hierbij behooren de volgende opmerkingen: In den Alexander komt daarenboven nog tweemaal de stoplap sonder wane voor; en eenmaal volgen er zes gelijke rijmen op elkander. Wat de onzuivere rijmen betreft, hoop ik, dat het onderzoek '. door Dr. Franck begonnen in de Inleiding tot A lexanders Geesten, in Nederland zal worden voortgezet, Noemem : eomen, "dat M. deze heeft gebezigd, behoeft niet door voorbeelden ~e worden bevestigd" (Franck, bI. LXXII). Ook in den Graal komt dit rijm 'herhaaldelijk voor. Daarenboven 2367, 2519, verdoemen : comen, passim so (also) : doe (toe); 35253, doene : tqone, 35907, baroene : den gonen; 9747, zelfs soech : doch. 'Vat ie : i betreft, kan Franck niet ontkennen, dat M. die toelaat, schoon "zij niet aan het dialect van M. schijnen te behooren: hij heeft dit denkelijk nit vreemde gewesten overgenomen." Uit den Graal geeft hij twee voorbeelden op: 5067, gescien : sijn; 9077, tiden: ontbieden, waarvan hij het eerste bedorven acht. Ik vind buitendien nog: 497, fijn : mettien; 1548, mi : besie; 2189, sie : hierbi , 2543, di : sie , 3281, drie : di , 5452, drie: hi; 5916, wijs : dies; 6223, iet : tijt; 6351, mi : nie j 7369, geseieden : tiden; 7449, ' rER HET MAERLANT S VERTALINR TEGENOS OORSPRONKELIJKE. ie gieten , hebben wj hier niet te handelen 1) , we1 over de wjze , waarop hj zich van zjne taak heeft gekweten. mag het zeker bevreemden , dat de vertaler bj voorkeur een werk ter navolging heeft uitgezocht zonder samenhang , welks beide scherp tegen elkander afstekende deelen eigenljk niet bj elkander pasten , terwjl het derde deel , 'twelk er in zekere mate de eenheid aan teruggaf , reeds niet meer voorkwam in het handschrift , dat hj gebruikte 2). En dan nèie ànz-en 1,Riihrende'' rijmen schijnt M. s,gaarne gebezigd'' te hebben : de Graal levert ml,. 8839 , wijs dies. Voorts l 194 , dtkn ,. l 0043 , drt-en . rtlryfen a- 10345 , knlen .. mettien. daarvan voorbeelderi te over. s,elAweemalen hetzelfde woord in bepaald denzelfden vorm en dezelfde beteekenis te rijmen , schijnt M. streng te hebben vermeden-f' Toch leest men , Graal, 6405 , es es; 9399 , beer beer. Dactylische verzen'' vond ik in den Grccl: 48 19 , .qevene : qseèlenda' 7279 , ''ertogede gedogedc; 7983 , klagede wanhagede ,. 832 l , vragede : jagede; 9 7 7 1 y 9867 , anderen Van andere onzuivere rijmen vindt men de volgende : Graal : 1563, gesellen . willen; 3006 , wlste .. reste; 3890 , genaecte wanderen; 99 l 7 , mz-racule tabernacule. achte; 7514, vruehte nlochte; 9962 , swaert roert a' 575 , sach ongemac; 3526 , du v?lccl,s r macht ; 6552 , glnder .. klnde. l 926 , verdroet : boec ; l 930 , doet : oeca. 5343 , coninc .. àfzlf ,. 9476 , leren .. pleghen; 9 798 , bekint : conlnc. Franck oppert twijfel , of M. wel assonancen heeft geduld. Torec : 613, nemt .. gehent a. 11 03, omtrent Jnder?cinf ,. 1439 , seget (fqgef @) doget a. 2 6 6 , sie mi J . 328 :amie dl . 2 6 1 3 , drk-e .' lti ,. 32 52 , lij/ brie/; 94 1 , lcljsdom . roem ,. l 983 , coene sone; 2 l85 , coene scone; 2747 , moete rote; 31 02 , vernomen bloemen ,. 925 . gqf lach ,. 2515 , bederft (k) menechwerf; di ,. 2573 , 3ni zl?> 3. 84 79 , drle l 98 l , nemen .. e??en. Alexander : I1, 1236 , Thamaris daet des ,. IV , l 64 , was Acbilles. 11 , 986 , vaert ; VII , 28 7 , Lombdrdien Romdnien ; IX , 948 , sach . onznccif ,- X , 1410 , ghesant.* lanc. M askaroen : ,lmare 8) 2470 , meer ongehlkr; 2496 , seer gebaern. 2804 , prophete meer sondaer; 2894 , haer kz'cerg 2398 y storven ontborghen. Troyen : 6253 , bttuc stuc; 6849 , edeldom roem ; 738 l , ore .. aventure; 7601 , r'jc ?-c g 7 74 l , segghcn S,g,g/ten ,. 8 53 1 , rtf.g k-c ; 8 7 l 5 , scorde gbeduerde g 10268 , som . bloem ,. l 0514 , ande maende; 10786 , winde senden; negen maal , beroemen t'?pe7aenl comen. 2532 , Sagyttaer vervaet t ,. 9 184 , klnts zzlfnl. Seger : 2787 , brochten acbten ; 4845 , ghebuer onl/ber. 4521 , dorriden z curien. 1) Zie daarover boven , D. I , bl. 242. 2) Verg. boven , I Deel , bl. 243. ,goxclksz-oz'r , Ned. Letterk. M lddeleeuwen , 11 , 4e drllk. 82 MAERLANT'S VERTALING TEGENOVER HET OORSPRONKELIJKK. zeggen , wat zjne keuze bepaalde 5 maar zeker waren het geene overwegingen van aesthetischen aard. lloe weinig kunstzin den schrjver bezielde , toont de wjze , waarop hj met zjn voorbeeld omsprong. Den Aleoeander en de H istorie van Troyen beschouwde Maerlant a1s leerzame en onderhoudende geschiedwerken , ruim zooveel op dachcortinghe'' de didactische aangelegd als op onderrichting ; maar waarbj toch bedoeling nooit uit het oog werd verloren. Dat Het is moeieljk te daarbj de stof van elders waarheid , dat de werd aangevuld ter wille van de historische oorspronkeljke schrjver nu en dan werd verbeterd en bestreden , k0n de bewerker , met het o0g op zjn doel y verdedigen. Maar waar het gold een roman over te brengen , - en daarvoor zal immers de Graal-Mel.ljn wel gegolden hebben daar mocht ondanks zjn mystieken oorsprong - toch van de toepassing derzelfde methode geen sprake zjn. En z0o den vertaler de historische feiten , die hj in 't rRomans'' geboekt vond , niet geloofwaardig genoeg voorkwamen , dan had hj ze stilzwjgend kunnen verbeteren , zo0 hj er althans prjs op stelde den gang van het verhaal niet te verstoren. Maar hj doet het tegendeel. Hj wjzigt niet alleen , maar brengt nieuwe voorstellingen in het verhaal , en werpt nog meer van het oorspronkeljke weg , in die mate r dat het vertaalde , voor zoover dit met het oorspronkeljke gedicht, kan vergeleken worden , het laatste omtrent tot op de helft bekort 1) ; hj vaart zelfs ieder oogenblik tegen zjn voorganger uit. Reeds onmiddelljk bj den aanvang staat de bestrjding op den voorgrond. En daarbj stuiten wj al van meet af aan op de zonderlingste tegenspraak. Eerst heet het , vs. 1 : 11Alle degene , die dese tale H oren willen van den Grale , W anen dat hi eerst quam , Als ict in den W alsche vernam Sal ict dichten in Dietsche vort ; In saelt niet laten door haer wort , Die beniden mijn ghedichte.ff 1) Van het Fransche gedicht zijn omstreeks 4000 verzen over, die in bijna 3200 regels zijn overgebracht ; maar men moet daarvan aftrekken een invoegsel van onge&eer 900 verzen , die 30 Fransche vervangen , en dan vindt men , dat het Middelnederlandsche tot het Fransche staat als 23 : 40. ' rER HET MAERLANT S VERTALING TEGENOS OORSPRONKELIJKE. Maar terstond daarop heet het , dat hij deze stale'' eigenlijk nief zal dichten , zooals hj ze in 't s'Walsche'' hoorde ; want (vs. 20) Ic wille dat ghi des seker sijt , Dat ic die historie vele valsch Ghevonden hebbe in dat W alsch-'f Daarom wjst hj doorgaans aan , wat hj voor onwaar houdt en stelt daarvoor de juister voorstelling in de plaats , die hj aan meer betrouwbare geschriften ontleende , als de Evangeliën , de Gestq Pilati , Ephtola f'flcfï , Mors Pilati , het Chronicon Sï6rpzlïzzlï , of het Bellum 'Tzf#ci'c'lfz?l van Flavius Josephus. Hj doet dat niet zonder den Franschen dichter aan de kaak te stellen. Zelden geschiedt het op dien beleefden toon , waarmedç hj opkomt tegen het beweren , dat Joseph van Arimathea een ridder zou zjn geweest in dienst van Pilatus (vs. 160) : Maer dat hi sijn ridder iet was En secge ic niet : ict nie en 1as In ander historien dan in dese.'' Doorgaans geschiedt heet het (vs. 243) : het op niet zeer malsche wjze. Dan eens !,Maer dat es loghene 'ende ghedwasf'; en evenzoo zegt hij elders (vs. 412) : 1,Maer dat es altemale loghene mede.'' Zoo gaat het nu en dan ; maar pmet bestrjding van het origineel , het Walsch , die tot vs. 641 bjna onafgebroken voortgaat'' 1). De geleerde , aan wien wj de laatste opmerking ontleenden , vindt Maerlant's manier van handelen zeer verdiensteljk '). De wjze , waarop hj het Fransche gedicht ptot zjn eigen werk heeft gemaakt'' doet hem zelfs denken aan pdat waas van oorspronkevs. 155 begint de geregelde 1) zijn opstel over den Graal-i%erljin-roman in het Djdschrkft roor Nederl. Fccl- en Letterkunde , I D., b1. 334. Deze geleerde lleeft die afwijkingen van den Franschen tekst aldaar zorgvuldig opgeteekend in zijne verhandeling over De fprrolp.s .lbseph dnArimathle en i'Verlin in uvccrlcnf.s rertaling , bl. 333- 342. G) Aldaar , bl. 332. 6* Dr. J. Te Ivinkel in 84 MAERLANT'S VERTALING TEGEXOVER uET ooRspRoxuELllxE. lljkheid'': dat Wolfram v0n Eschenbach over zjne navolging van den Franschen Percheval heeft weten te verspreiden ! Gelukkig , dat hj ten minste toegeeft , dat de vertaler van den Graal rminder kunstenaar dan W olfram'' geweest is. Z0u het niet juister en Einker zjn er rond voor uit te komen , dat de wjze van behandeling , waarvan wj getuige waren , alle kunst in 't aangezicht slaat ? Alvorens van deze bestrjding af te stappen moeten wij n0g bij een punt stilstaan. In den loop van zjn gedicht heeft de Borron de verwoesting van Jeruzalem voorgesteld a1s eene boete , eene wraakoefening voor het ter dood brengen van Christus 1). Dit geeft den bewerker van de navolging aanleiding Om terstond bj den aanvang van zjn geschrift den volgenden uitval ten beste te geven (vs. 20): Ic wille datghi des seker sijt, Dat ic die historie vele valsch Gevonden hebbe in dat W alsch , Daer si van Gode , onsen Here , sprac , Datten dat volc van Rome wrac. Daerombe merket dese sake : Een dichte van Ons Heren wrake Leest men, dat es wide becant, Ende makede een pape in Vlaenderlant : Dat seghet dat boec in sijn beghinne ; M aer ic wane in minen sinne , Dat een pape dat niet en dichte , svant men ne mochte ghescriven lichte Hoe sere dat ghelogen si ; Ende dat sa1 ic proeven waer bi In der historie die comt hier naer. Ende nu biddet iu , dat es waer'' enz. Er was zeker geen ongeschikter gelegenheid om dit gedicht Van ozl,s Heren Wrake te bespreken , dan hier bj het begin van een ander werk ; maar deze overweging heeft den schfjver niet weerhouden. En nu het er staat , dienen wj te onderzoeken , welk gedicht hier bedoeld is. Nog tweemaal wordt hetzelfde werk aangehaald. Er is , vs. 195, sprake van de sdertich penninge'' , waarvoor Judas den Heer verraden had , en dan volgt er , vs. 224 : 1) Yerg, ons eerste deel , bl. 2 l0. VAN 0NS HEREN WRAKE. 85 1,Daerombe seghet dat Walscbe vallder lFrcàe Ene logentlike sake ; Dat die penninge sonderlingen W aren van goudinen ringen. Die redene si es al gheloghen , Ende dies ghelovet hi es bedroghen.'f En wat later , vs. 589 , iaar over de genezing van den Romeinschen Keizer door middel van den zweetdoek van Veronica gesproken wordt, leest men : Nu lieghet vele van deser vaert Dat Dietsch van Ons Heren wrake : svant dat seghet , in ware sake , Dat Titus diegone was , Die bi den beelde daer ghenas , . . . . M aer dat gheloghen es al dat Avil ic proeven hier vorwaer enz-'' Dr. Te W inkel meent , dat hier sprake is van reen gedicht , dat uit het W alsch in het Vlaamsch was vertaald'' 1). Daartegen is Dr. Franck opgekomen S). Hj zegt , dat Maerlant zin het begin van zjn gedicht herhaalde malen polemiseert tegen een romans werk 'va3t pzl,s Heren '!?Jz'c/J:'', en dat in de laatstaangehaalde plaats hetzelfde fransche werk nog is bedoeld.'' Hj beroept zich daarbj op vs. 612 vlg. , en meent daarom , dat dietsch hier eene bedorven lezing is. Alvorens de meening van Dr. Franck te toetsen , zj opgemerkt , dat zjn beroep op vs. 612 niet opgaat , want z0o daar dat Wpzzltzzl,s wordt bestreden , dan bedoelt de vertaler daarmeê niet meer het boek Van ()0î,: Heren W rake , maar het gedicht van Robert de Borron , zooals op zoovele plaatsen. En nu , wat de zaak zelve aangaat : Dr. Franck is van meening , dat de tekst aanleiding geeft om aan twee gedichten te denken t en hj acht het zonmogeljk , dat AI. geheel zonder onderscheid nu eens van een fransch , dan van een dietsch werk zou spreken op eene manier , zooals het daar het geval zou zjn. In elk geval had hj moeten zeggen , dat het werk èn in 't fransch èn in 't dietsch was gedichf. Door de 1) T. a. pl. , bl. 343. 2) Alexanders Ceesten , aanteekening op Boek VI.I , vs. l 6 10 , bl. 478. 86 YAN ONS HEREN WRAKE. woorden eyn unde makede eyn 26- 28) is echter volstrekt niet gezegd , Letterljk opgevat heeft hj met de laatste bewering geljk ; maar ik vraag , waarom zou de schrjver tegen een werk van een Vlaamschen priester te velde trekken in een gedicht voor dietsche in Vlanderlant (vs. dietsch was.'' pql)e dat het ooren bestemd , steld ? Daarom noemt als dat werk ook niet in de volkstaal ware 0Pïedat hj het 0ok , vs. 590 , Dietsch. Omdat ditzelfde werk nu vs. 224 dat W alsche genoemd wordt , behoeft men nog niet aan twee teksten , een Dietschen en een W alschen , te denken. Dat W alsch beteekent hier eenvoudig : uit het W alsch d'iehte . . . afkomstig , zooals Maerlant vaker dit woord gebruikt 1). W j mogen dus met zekerheid aannemen , dat in den sprake is van een Vlaamsch , schoon uit het Fransch gedicht Tos ons Se'rdzl wrake , dat , a1s zoovele anderen , verloren is en waarvan alleen in een volksboek eene bewerking Merl'jn vertaald , gegaan , in proza is overgebleven. Die voortdurende alle kunstwaarde. W elbestrjding ontneemt aan Maerlant's vertaling houdt zj van lieverlede op , als de geschiedenis zich niet meer op gewjden bodem beweegt , maar reeds is op het geheel de stempel van een vreemdsoortig , half dichterljk , half beoordeelend werk gedrukt. Ten slotte hebben wj nog de aandacht te vestigen op een invoegsel , dat in het gedicht voorkomt : het zoogenoemde proces van Satan. In het Fransch beklagen zich de duivelen , dat zj te veel geleden hebben t doordien Christus de zielen uit de hel verloste , en zj besluiten het daarheen te leiden , dat een man van hun geslacht geboren worde , van wien zj hulp verwachten , en dan bereiden zj de geboorte van Merljn voor :). Tusschen de klacht en het laatst vermelde feit wordt nu in de vertaling een tusschenverhaal geschoven , dat in de plaats van het dertigtal Fransche verzen er ongeveer negenhonderd bevat , en eigenljk den samenhang van het verhaal verbreekt. De duivelen kiezen een procureur , die van God het menschdom voor hen zal terugeischen. Eerst redetwist Maskaroen , zooals de taalman der he1 heet , met de Maagd Maria , die zich a1s advocaat der mensehen stelt ; en Zie het bewijs daarvoor boven , I D. , b1. 310. Zie boven , I D., b1. 21 7. MASKAROEN. wanneer deze alle tegenwerpingen, welke partjbepleitheeft,heeft doen verwerpen , wordt de beslissing Overgelaten aan Gods Gerechtigheid en W aarheid ter eener , en Zjn Erbarmen en Vrede ter andere zjde. Het proces eindigt met een vredekus , zonder dat er uitspraak gedaan wordt , en dan neemt de vertaling den draad van het Fransche gedicht weer op. Zoodanig pleit behoorde tot de lievelingsstofen der middeleeuwen , en wj zullen haar later in een mysteriespel nogmaals behandeld zien 1). Deze episode in den Merljn is uit het Latjn vertaald , en er bestaat van hetzelfde gedicht nog eene tweede , waarschjnljk wat jongere vertaling , door Dr. Snellaert in het licht gegpven '). Merl'jn deze inlassching zelve bewerk- '' . stelligd , of komt zij voor rekening van een afschrjver ? Dr. Te W inkel beslist in den eersten zin : hj ziet in dit invoegsel pMaerlant's eigenaardigheid'' om stukken van anderen te voegen in het werk , dat hj vertaalde 3). Dr. Joh. Franck daarentegen zegt ten stelligste , dat de Maskaroen pniet door Maerlant is gedicht'' 4). Ik meen mj aan de zjde van den laatsten geleerde te moeten seharen. Het is soms zeer moeiljk uit te maken , of twee werken van denzelfden schrjver zjn , inzonderheid als het waarschjnljk is , dat ze door een omwerker of samensteller nog al zjn gewjzigd , geljk hier we1 het geval is. Ik verwjs daarom naar de tabel , op bl. 80 afgedrukt. Daaruit bljkt , mjns inziens , dat er een te groot verschil is in de eigenaardigheden van Merljjn en Maskas.oen om beide aan één schrjver toe te kennen 5). Heeft de vertaler van den 87 1) Zie over de litteratuur Dr. Te W inkel in het Tljdschr. roor Ned. Fcclen Letterk-, I D., bl. 348 vlgg. 2) Nederlandsche Gedichten ulf de veertlende eeuw enz. , Brussel , 1869 , b1. 493 vlgg. Verg. zijne Inleiding , b1. LXII vlgg. Snellaert hield dit gedicht voor eene omwerking van een mysteriespel; doch het eenige bewijs voor die stelling bestaat in deze woorden (LXXIV) : s,Het verhaal is Eink en loopt zonder hapering af ; het is , gelijk men zegt , uit Jen stuk gesneden. Edoclt het Wcc/'t het uffzfc/tf ran ee), overtreksel soren tooneeltoestanden en samenspraken.'' ') T. a. pl. , bl. 347. .) Alexanders Geesten , Inleiding , bl. LXXVI , noot. 5) Men houde in 't oog, dat de episode elfmaal korter is dan het hoofdgedicht, en dat dus de cijfers van het invoegsel met elf moeten vermenigvuldigë 88 De Tpr6c wjkt in vele opzichten zpr sterk af van den Alezander , dat men geneigd zou zjn die twee gedichten aan verschillende makers t0e te kennen 1) ; maar men bedenke , dat deze roman door den samensteller van den Lancelot waarschjnljk sterk is gewjzigd. Ook de Merl'jn wjkt nog al aanmerkeljk af van den Alezander , maar o0k hier moet de overweging, dat de vervolgschrjver denkeljk 0ok hier zjn invloed heeft doen gelden , 0ns bedachtzaam maken in ons oordeel 2). Daarbj komt o0k nog eenigermate de invloed van den bovenlandschen afschrjver van het handschrift , aan wien wj denkeljk wel het rjm wal al verschuldigd zjn. Eindeljk leert de tabel n0g , dat in het werk van Segher door Maerlant nog al veranderingen gemaakt schjnen , om de geljkheid te bevorderen 5. DE AIASKAROEN YAN AIAERLANT ? worden om het verschil in hetoog te doen springen. De 31 rijmen u .. nu in den Graal zouden in den lvaskaroen , had hij dezelfde uitgebreidheid , tot 99 klimmen; de 9 onzuivere rijmen tot 33; het driemaal voorkomend stoD woord Godweet , tot 22 ; e'/z. 1) A1s voorbeeld diene , dat, bij gelijke uitgebreidheicl, drie kenmerken van den compilator in Alexallder en Torec aldus tot elkander staan : Godweet , 0 : 2 5 ; Secyic gelijke rijmen gaan 7) Dr. Franck aan , dnt van den 4 lltt , in den Iorec alle 1449 u l l2. De zesmaal voorkomende vier op acwtt uit. neemt in de Inleiding tot zijn Alexander , bl. LXVI , ook 3Ierlîj1l Trde oorspronkelijke tekst is omgewerkt , zij het ook niet bijzonder sterk-'' In hoeverre de laatste beperkende opmerking juist is . kan hier niet nader wofden onderzocht. 3) Verg. de aanteekening van Dr. Verdam op b1. l 55 zijner uitgave van de Eplsodes enz. DE ROMANTIEK IN HANDEN DER KLERKEN. LODEW IJK YAN VELTHEAI. Graal-Merl'jn bljkbaar naar een handschrift , dat niets anders bevatte dan dit weinig samenhangend gedicht , hetwelk eindigde met de kroning van Artu: en besloten wer; met de woorden : rEnsi fa Artus esleu et fait rois d0u roiaume de Logres , et tint la terre et le roiaume longuement en pès'' 1). In andere handschriften wordt aan dit werk vervolg vastgeknoopt , draagt , maar volgens heeten '). 0ok dit vervolg werd in het Nederlandsch overgebracht en de vertaler heeft het noodig geacht in het slot van Maerlant's werk eenige verandering te brengen. W aarschjnljk had deze zjne vertaling , behoudens een epiloog misschien , evenals zjn voorbeeld , besloten met deze woorden : onmiddelljk een dat gewoonljk ook den titel van Merl'jn Paulin Paris Le .f,ft)9-: d'ArtIts behoorde te Maerlant vertaalde den DIIS WaS Artur 11 Coninc gecoren , Die dlant van Logres entie stedell Lange hilt met groten vrede.'' De laatste regel werd aldus veranderd : 11Lange hilt met groten onvrede , en daarop volgde dan: Alse ghi horen sult hiernaer , W ant nu eerst ginc an aldaer 1) Zie Paulin Paris , Les romcn.s de la tom. I , pag. 356. :) L. l., tom. II, pag. 103. Table rtlêkt?e , mls en nouveau langage , 90 ' -ERVOLG VELTHEM s A op DEx MERLIJX. Die hate ende dat striden Dat lange duerde op hem in nide Vanden baroenen wide ende side , Die hi al verwan met stride. Hier indet tcronement ter ure Vanden coninc Arture ; Nu suldi vort horen die stride Die hem gescieden in sinen tide.'' Of hj zich nog andere wjzigingen in het werk van zjn voorganger heeft veroorloofd buiten de episode van Maskaroen , zullen wj later onderzoeken. Het vervolg begint met deze inleiding : 11God , die alle dinc vermach , Ende sine moeder, daer Hi inne lach , Si moeten mi in dit begin Geven wijsheit ende sin , Te volmakene dese saken , Daer Jacob van M aerlant ierst dat maken Af began , ende liet sijn dinc Daer Artur coninx crone ontinc, A1st in M erllne bescregen es. Nu wil Heer Lodewijc , sijt seker des , Van Velthem dit voert uutgeven Na dat int W alsc es bescreven; W ant nu ierst gaet an die dinc Van M erline ende vanden coninc, Hoe dat Artur began regneren Altemale bi Merlijns leren.'' Terwjl het werk van Maerlant 10408 verzen bevat , telt dat van Velthem er 25810 , die echter in de uitgave eene doorloopende nummering hebben , zoodat het geheel 36218 verzen telt 1). De vertaling eindigt met vs. 36191 ') , waarop dan nog dit slot volgt : Van Merline en vindic meer bescreven In dat W alsc, ende om die saken En willics meer in Dietsce maken ; W ant hem hevet een wijf gevaen , Daer hi nemmer en mach ontgaen , 1) Een fragment van een ander handschrift, even 300 verzen tellende , werd door Stallaert uitgegeven in Nederlandsch Afuseum , Gent 1880. 2) Verg. Paulin Paris , Les rpzzlcgk.s de la Table ronde, tom. II, pag. 387. EPILOOG YAN VELTHEM S AIERLIJN. No nemmer vernemet van hem man. W' at mach mer meer af secgen dan ? Negeen dinc , so help mi God , Dan dat hi was een ë'n sot. A1 heet hi vroet ende conde vele , Nochtan heeften een wijf bi horen spele , Datsi hem toende menechfoude , Bracht int nette daer si woude. Daer Tle WaS nie 60 5'roet man y Opdaiter wives llerte alteen leide an , Si en hoendene wel int leste 1). Nu moete God ons geven tbeste Altoes te doene van allen saken. In Hem so indet mede mijn maken (Van) desen boeke van Merline , Dat ic dichte met miere pine. Int jaer ons Heren , wiens wondert , Doe men screef dertien hondert Ende .XXV1., opten witten donredach , Die in der weken voor Paescen gelach , Doe was dit boec geint , Daer men scone jeesten in vint.'' 91 De uitgever meende eerst , dat de zes laatste regels van den afschrjver van het handschriftafkomstig waren 2) 9 maar weldra veranderde hj van inzicht , en schreef ze aan den vertaler toe 3) , zoodat het jaar 1326 dat der voltooiing van de vertaling zou zjn. Van die veranderdezienswjs wordt geen rekenschap gegeven. Ik houd ze voor niet gerechtvaardigd , als men het jaartal 1326 wil vasthouden , waarin , zooals ik later hoop aan te toonen , eene fout verzen , waarvan het middelste nog niet in orde is , luidt het eerste in Van Vlotenfs uitgave : Daerby en was met niet so vroet man.'' :) Inleiding , bl. VIII : ssHet afscllrèft van den i'Verlqn , gelijk het bewaard bleef, werd , blljkens de slotregelen van den c/ ,'scbrqver , in 1326 genomen-'' '/ Reeds op den omslag van de tweede aqevering , en op alle volgende, las men :11De slotregelen , bl. 57111 der Inleiding aangehaald , gelden blljkbaar (?q niet dit afschrift , maar de voleinding van et rijmwerk door Velthem zelf , 1) Van de drie laatste en gelieve men ze dus in dien zin te verstaan. Omtrent zich zelf meldt de afschrijver niets , noch ook , wanneer hij zijne taak volbracht.'' Verg. ook het Naschrl/t , b1. 408. 92 SLAA~ DE SLOT'VOORDEN OP DE VERTALIXG ZELVE? moet schuilen; maar overigens geloof ik ook, dat hier de datum van de voltooiing der vertaling bedoeld is. Velthem heeft zijn voorbeeld hier en daar bekort, dit is misschien zijne grootste verdienste: hi] heeft het vrij nauwkeurig vertaaId, maar hy toont door zijn matten stijl en de vele stoplappen , die hy moet gebruiken, dat hij als vertaler niet op eene lyn met zyn voorganger is te stellen 1). Ook hier heeft htl zjjne zucht naar moraliseeren eene enkele maal bot gevierd 2). De Graal-Merlijn is reeds in het Fransch B) niet alleen met het vervolg verbonden, maar ook met den Lancelot. En hier te lande heeft men waarschijnlijk diezelfde gedichten in de vertaling mede tot een groot geheel willen vereenigen en daaraan nog verschillende andere bestanddeelen toegevoegd. Wij zullen trachten dit te bewijzen, Op de Koninkljjke Bibliotheek in den Haag wordt een lyvig folio-handschrift bewaard, da t het tweede, derde en vierde boek van. den Lancelot bevat, benevens een aantal uitvoerige invoegsels. I) In de 25800 verzen komen voor . z I ~ ~ 0 ~ -< ~ ~ ~ ~ C/1 ~ ~ z 0 ~ ~ ~ Iil r.l ~ ~ ::5 H ~ 0 I ~ ~ ~ r.l A .~ ~ 8 ~ ~ ~ p:: ~ ~ z .. 0 A ~ u Z Z ~ 8 ~ ~ r.l ~ .. ril 0 ~ 0 0 0 ~ ~ ~ ~ 0 0 C/1 io C/1 ~ A H c .. ~ P A 94 14381180 1 5 147411331140 I 73 1 0 I 5 1 219 \ 120 Ik voeg er terstond, om later te verrnelden reden , de vergelijking met de 25800 eerste verzen van bet tweede bock van den Lancelot bij. 5 I 69 I 224 I 25 I 8 I 0 I 52 I 28 I 85 I 30 I 2691350 In den Merlijn komt het rijmwoord aldaar ontelbare malen voor. ~) B.v. vs, 27450, de moralisatie over het huwelijk. Die, vs. 26952, is nit bet Fransch nagevolgd, maar met wijzigiugen. Verg, Paulin Paris, Les romans de la Table ronde, tom. II, page 227. 3) Zie Van Vloten, Naschrift , bI. 406-407, en verg. P. Paris, Les romans de la Table ronde, tom. II, page 389. HET HANDSCHRIFT YAN DEN LANCELOT. Het eerste boek ontbreekt. Dit schrift , dat het eerste deel moet gestaan hebben in een handuitmaakte van een geheel , waarvan codex het de Haagsche tweede deel vormde. Vulde het eerste boek dat eerste deel? Zeker aannemen , hetgeen toch meer dan waarschjnljk is , boekdeelen zekere geljkheid van omvang hadden ; want wj kunnen de uitgebreidheid van het eerste boek der vertaling met tameljke zekerheid schatten. niet , als wij dat beide Het Haagsche handschrift bestaat uit 241 bladen of 482 bladzjden , elk met drie kolommen van 60 verzen beschreven , hetgeen , voor elk blad , recto en verso , geeft 3C0 verzen. Het vertaalde tweede boek bevat , na aftrek van de toevoegsels , omstreeks 37000 verzen. Dat tweede boek beslaat in het Fransche voorbeeld, in een der handschriften , omstreeks 100 bladen 5 het eerste boek , 130 bladen , hetgeen , in dezelfde evenredigheid : 48000 verzen voor de vertaling zou opleveren. En aangenomen , dat daarin geen invoegsels voorkwamen , dan ' zouden die 48000 verzen in een handschrift van geljke inrichting als het Haagsche ongeveer 133 bladen beslaan. 0m dat deel tot geljke uitgebreidheid als zjn tweelingbroeder aan te vullen , zouden er nog ruim 100 bladen aan moeten worden toegevoegd. W elnu , de Graal-Merlfn met het vervolg van Velthem telt 36200 verzen , hetgeen door 360 gedeeld , juist + 100 bladen zou geven 1). Mag uit deze middelnederlandsch cjfers al worden gegist , dat werkeljk in het geljke samenvoeging als in het Fransch heeft plaats gehad , dit wordt tot volkomen zekerheid gebracht door de vele toespelingen op en verwjzingen naar den Lancelot , den Merlqn worden aangetrolen. Het is waar , enkele daarvan zjn uit het Fransch overgenomen ; maar andere doen zien, dat de Nederlandsche samensteller naar eigen inzicht te werk ging , daar deze verwjzingen soms ôf auders luiden èf geheel zelfstandig zjn welke in aangebracht. W j zullen dit door enkele voorbeelden trachten te bewjzen. Yooreerst eene vingerduiding naar Maerlant's Graalroman. Vs. 19108 heet het van den Rijken Visscher : 93 1) Behoorden de handschriften van MerlLn en Lancelot in de boekerij van Jonker Everwijn , Graaf tot Bentheim , ook bij elkander? 94 GRAAL-AIERLIJN-LANCELOT. Ende in siner kintheit , secht men mi , Dat hi Broen was geheten , Maer hi hiet die Rike Visscer , a1s wijt weten , Ombedat hi enen visch vinc , Dien hi sette na die dinc Optie tafle van den Grale Alsmen hier vore seide wale 1). Dese hadde den Grael in hoede Alse iu dhistorie vore bevroede.'f Eene toespeling op de Graalqueste , die in het derde boek van Lancelot voorkomt , treft men een weinig verder aan en we1 vs. 19125 , waar van Koning Pelles' dochter gezegd wordt : Si hadde in hoede den Grael: Si was scone ende herde S) noyael , Ende wonede metten ouder vader , Ende hielt den Grael altenengader Tote dat Galaat quam , die dat wan , Alse iu dit boec hier namaels dan Verclaren sal , hoe die Grael nam ende.f' ') W il men eene verwjzing naar het vierde boek van den Laneelot , men vindt die vs. 25598. Daar heet het van Artar en Mordret : Daer hi oem 1, af was ende vader , W ant hine wan an siere suster met , Die coninx Lots wijf was , dat wet. Hierna suldi wel verstaen die dinc , Hoe die strijt tusschen hem verginc.f' 0p hetzelfde boek heeft betrekking , wat men van Morgeine leest , wier haat aan de Koningin Ginevra bleek , vs. 29900 , De uitgave heeft : 11A1s men hierna sal seggen wale'' ; maar er is sprake van hetgeen verhaald is in den Crcc! (Boven , I D., b1. 213). Ik heb in den vorigen regel ook nog het adj. lteligen uitgeworpen, en den volgenden meer rhythmisch gemaakt door van de woorden s:Dese rike visscer'' alleen het eerste te behouden. 2) Uitgave : utermaten. 3) Wij weten niet, of de uitdrukkelijke voorkomt, daar de inhoudsopgave van P. dan tot ons vs. 19091. Zie Les romans de la verwijzing ook in het Fransch Paris op dit punt niet verder gaat Fcùle ronde, tom. 11 , pag. 159. GRAAL-AIERLIJN-LAXCELOT. 95 11Die si minnen soude met allen sinnen Met rechte , want si haers broeder wijf was , Ende si dade haer grote scande nadas , Dat men daeraf sprac al haer leven , Alse iu dit boec wel sal uutgeven.'' 1) Eindeljk , vs.13499 wordt van de stad , die Logres genoemd was , gezegd : Ende dese name duerde haer al bloet Tote na des coninx Arturs doet, Ende na der heren van der Tafelronde. En na alder heren doet ter stonde , Die bi M ordrette doet bleven , Alse iu hierna wael wert bescreven. Tot hiertoe hadden wj te doen met toespelingen , die waarschjnljk alle mede in het oorspronkeljke voorkwamen ; maar ten bewjze , dat de vertaler ook zelfstandig te werk ging , diene het volgende. Vs. 24287 wordt verhaald , hoe Gwinebant â) in het Sorghelike Foreest (la forêt périlleuse) , vrouw , door tooverkunsten bewerkte , dat moest dansen en altjd doordansen , totdat zeker ridder die betoovering kwam ophefen. Ook maakte hj een schaakspel , dat vanzelf ter liefde van eene jonkal wie daar zou komen , tegenspeelde als iemand een stuk op het bord verzette , en waarop alleen diezelfde ridder overwinnaar kon bljven. De onttoovering heeft in den Lancelot plaats 3) ; daarop wordt hier reedsgeWezen , vs. 24293: 11Alse iu dit boec sal secgen hiernaer-''' Het slot van deze plaats luidt in den middelnederlandschen Merlgn aldus , vs. 24391 : 1) 2) Dit beroep Het Fransch heeft Guinebaut : de is uit het Fransch vertaald. Zie P. Pal-is , 1. l., pag. 270. uitgave overal Gwinebant , dat door het rijm vaststaat. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om te dezer plaatse een paar ergerlijke fouten te verbeteren. Vs. 24292 staat : NNDat wout souden keren'f lees : sonder àeren (:,la forêt sans retourf'l ; in vs. 24303 is een woord vergeten , lees : 1,Den scoensten dakès , dien si ie sagen-'' Verg. Paulin Paris , t. a. pl. , pag. l 96. :) 11 B. vs. 16008-16257 begin van 't avontuur, dat vs. 18360-18501 wordt ten einde gebracht. zie boven , I o., bl. 275. 96 TOESPELINGEN YAN DEN VERTALER. Aldus makede !, daer Gwinebant Dat scaecspel enten dans tehant. Daerna dede hi menech scone spel, Ende leerde der joncfrouwen so wel , Datsi menige dinc dede nadas , Sint dat Gwinebant doet was ; Ende si dede sint kel'en ten casteel, Entie danse te M enrangueel M aken in der Stat .spn#cr name.'' De laatste regels leveren geen zin op : gelukkig , dat wj hier den inhoud van het oorspronkeljke van P. Paris te baat kunnen nemen , waar het, pag. 199 , heet : sGuinebaut ne borne pas ses enchantements à, la carole et à, l'échiquier; il apprit secret à la dame , qui sut bien en ouvrer après l.a mort de celui qui l'avait enseignée. C'est ainsi qu'elle éleva le Château tournoyant et d'autres caroles que Méraugis n0m , en achevant sa quète de messire Gauvain.'' Er schjnt dus gelezen te moeten worden : trouvera dans la Citê ycs,: raaint axtre rEndi si maecte tkerende casteel, Entie danse , die M erangueel Vant in die Stat sonder name.nn Bljkbaar kende onze vertaler het avontuur van Méraugis niet , waarheen de Franschman verwees : vandaar de verhaspeling dezer plaats en de verknoeiing van den naam 1). Hj verwjst daarentegen naar den Lancelot , welke toespeling in het Fransch niet schjnt gevonden te worden. De tooverj was z0o ingericht , vs. 24417 , 1,Dat alle die ridders , die daerna quamen , Alle bleven dansene te samen , Tote dat Lancelot quam van Lac Die daerna den dans tebrac , Ende tscaecspel wan , ende sende dat Der coninginnen Jenovren ter stat.'' 1) Mlraugis de Portlesgulz , - Lesguez is de naam van de haven Saint- Brieuc - de held van het gedicht van Robert de Houdenc , wordt nog eens in den llerlljll genoemd , bij r. Paris 1. 1. , pag. 276 , en in de vertaling vs. 30394 , waar de naam ook verkeerd gespeld is : 11Miranges van Porlegues-'' In den Raglsel wordt die naam (zie het Fransch , vs. 1270) verknoeid tot N,Margilans van den Bogaerde'' LLancelot III , l 1662). EEXHEID VAX GRAAL , AIERLIJN , LANCELOT. Daar al deze toespelingen gemaakt worden die gezegd worden voor te komen in het bljkt wel , dat Graal , Merlkjtt en Lancelot eenheid beschouwd worden. Maar men op gebeurtenissen y vervolg van dit lpec, o0k hier als eene ging verder : iemand , die bljkbaar al wat tot dezen sagenkring behoorde t voor zoover hj het kende , bj elkander wilde brengen , heeft in den Lancelot verschillende gedichten tot dit onderwerp nameljk , in het tweede boek een gedeelto Pel'clteval , vs. 36948- 42546 , en den ffpk/kcàl ran Xbrfcdoz , vs. 42547- 47250 ; in het derde Die wrake pppr Itagisel , vs. 11161- 14136 ; twee hoofdstukken . waarvan Lancelot de hoofdpersoon is , vs. 14137- 14580 ; Die Ridde'r metter zzlpêzvldzl , vs. 14581- 18602 ; een nieuwen W alewein-roman , vs. 18603- 22270 ; drie hoofdstukken naar een Fabliak vertaald , vs. 22271-23127 ; den Roman ran Tprcc, vs. 23127--269809 dus samen acht stukken, niet minder dan 10300 en behoorende, gevoegd, van den Rotnan ran 15800 , dus in 't geheel Dit geeft aanleiding tot verschillende vragen : 10. W ie was de samensteller der eerste trilogie ? 20. W ie waj de samensteller , die al de andere gedichten in den Lancelot laschte ? 26100 verzen omvattende 1). 3'. Heeft hjzelf den Laneelot en de andere gedichten vertaald , of bestonden die reeds in 't middelnederlandsch ? 40. Heeft hj in hetgeen hj bjeenvoegde, veranderingen gemaakt? 50. W anneer is de Merljn bewerkt ? Het Haagsche handschrift van den Lancelot eindigt met dit onderschrift in roode letters : mllier in'det (dlboec van Lancelote , dat lleren Lodewjcs es van Velthem.'' Beteekenen die woorden , dat Velthem de bezitter of de samensteller van het werk was ? HoFmann von Fallersleben , die het eerst de aandacht hierop 97 1) Arturs is , hier btziten beschouwing, omdat het onmogelijk van den vertaler van den Lancelot kan zijn , wegens de redenen , opgegeven in de Inleiding tot het tweede deel mijner uitgave , bl. CLXXVI vlgg. Het werd blijkbaar door een Ik laat llet negentiende hoofdstuk van het vierde boek , getiteld : jrconincs wijch optie Romeineff, dat aan Maerlantfs Splegbel Hlstoriael ontleend afschrijver in de plaats van den korteren oorspronkelijken tekst men mocht aannemen , dat Velthem deze verandering op heeft , hetgeen ik niet zeer waarschijnlijk acht. gesteld ; tenzij zijne rekening JOXCKBLOET , Ned. Letterlc. Illddeleeuwen. 11 , 4e druk. 98 vestigde , durfde niet beslissen 1) ; en eigenljk verkeeren wj nog in dezelfde onzekerheid. W ilde de afschrjver zeggen , dat hj Velthem voor den auteur , den vertaler van den Lancelot hield y dan is hj, zooals wj zullen zien , niet te vertrouwen ; en aan zjne woorden eene uitbreiding te geven , alsof er stond : nhet boek , dat Lodewjk van Velthem heeft bjeenverzameld'' gaat niet aan. Trouwens , het woord boec schjnt veeleer op den codex te slaan dan op zjn inhoud. lk geloof daarom : dat wj dichter bj de waarheid bljven , a1s wj hem eenvoudig voor den eigenaar van het. handschrift houden. Maar dit bewjst dan toch , dat hj met den Lantelot bekend was en in dergeljke gedichten belang stelde ; en vermeerdert dit de waarschjnljkheid Merlù'n vertaalde , waarin zoovele gevonden worden , dat deze als het gedicht is te niet, dat de man , die den toespelingen op den Lancelot noodwendige vervolg op dat beschouwen ; die dezen Merl'jn aan Maerlant's Graal- 'r/zzlcs vastknoopte ? o0k de samensmelting van alle drie de gedichten heeft beoogd ? Dit wordt dabbel waarschjnljk , ja nagenoeg zeker , als wj zien , dat de vertaler van den Merlb'n in dat gedicht reeds toespelingen op sommige der invoegsels in den Lancelot maakt , waaruit dan tevens voortvloeit , dat deze ook door hem in dat werk wj ons met den Lancelot bezig te houden. Als deze roman door Yelthem 'met den Graal-Merl'jn is verbonden r dan rjst in de eerste plaats de vraag , of hj dien zelf vertaalde , dan of hj eene reeds voorhanden vertaling eenvoudig overnam. zijn ingelascht. Alaar vooreerst hebben Ik heb mij vroeger , in de inleiding tot mijne uitgavevan het gedicht tegen het auteurschap van Velthem verklaard , datnog, schoon op andere gronden , doen. Dr. Van Vloten is daar uit de hoogte tegen opgekomen , maar zonder eenig bewjs voor zjn beweren bj te brengen. Hj zegt alleen ') : ,,De Lqncelot maakt slechts de laatste hj door Velthem j met inlassching van den Moriaen'' - de Pereheval wordt maar over het hoofd gezien ! - ren toegift van de zoogenoemde Q'ueste (!j , den Toreo , Ridder metter vlpz/x?zlezl enz. in afdeeling van gden Merltjnjuit. Dat ook en blj f HEEFT VELTHEAI DEN LANCELOT VERTAALD ? 1) Ilorae Belgicae, P. I , pag. 54 : j:ouae verba , quid indicent , utrum possessorem an auctorem , equidem nescio-'@ 2) iNascltrl/t , b1. 407. HEEFT YELTHEAI DEN TEKST GEWIJZIGD ? rijm werd verdietscht . . . . is bekend'' 1). Had hj wat nauwkeurig vergeleken , hj z0u niet z0o boud hebben gesproken. Vooreerst heeft niemand aangetoond , dat Velthem de vertaler van den Lancelot zou zjn ; en dat zou ook moeielijk gaan. Zoo de stjl van twee werken uit elkander loopt , dan is het hier , zooals de vergeljking , op bl. 92 geleverd , leert. Daarbj komen dan nog enkele eigenaardige verschillen. Zoo treft men in den Lancelot zeer dikwerf bed'i of niet bedi of maar in het rjm aan , hetgeen in den Merljjn nimmer plaats heeft. 0ok is de woordenschat van beide dichters n0g al verschillend Q). Heeft Velthem dentekst , dien hj overnam , strikt geëerbiedigd ? Dit is moeieljk te zeggen , en voor een omstandig onderzoek is het hier de plaats niet. Ik wjs er alleen op , dat in den Merlù, 's en het geheele beloop vall het Zcsc6lpf-handschrift eene merkwaardige geljkvormigheid wordt aangetroFen in den aanhef der verschillende hoofdstukken , die allebeginnen met een : pDe aventure segt'' , of iets dergeljks q en dit geschiedt o0k in een deel van Maerlant's Merljjn. Dit doet reeds wjziging proen epilogen , benevens enkele zedelessen acht ik vau Velthem's hand , b.v. de 16 eerste verzen van het tweede boek , die niet aan het Fransch zjn ontleend , maar herinneren aan den aanhef van den MerlùTn. Dan het slot van het tweede boek (vs. 47251-62) ; verder den proloog van het vierde boek (vs. 1-296) , eene uitvoerige godsdienstige overpeinzing bevattende , die zoo weinig te maken heeft vermoeden. Ook 1) In eene noot voegde hij hierbij : ryrrenzij men nog altijd met Jonckbloet (Roman rcn Lancelot 1, bl. XLV11) mocht wanen , dat de Velthemsche kerspelpaap den Lancelot s,niet gedicht kan hebben-'' Zijn gansche, van meer geleerden omhaal dan gezond verstand getuigend betoog mag echter, in allen opzichte , wel verouderd heeten-'' S .I Ik druk niet op het verschil in de schrijfwijze van den naam van een der voornaamste helden , in den l'Verlq'n steeds Gawein , in den Lazlcelot altijd 'öralewein genoemd. Dat de afschrijvers van hss. ook met eigennamen vrij willekeurig omsprongen , leert de i'VerlJjn zelf. Het slot is , van vs. 36035 af, door eene andere hand geschreven , die nu den vorm W alewein in de plaats van Gawein gebruikt. Het zou te bezien staan , df de vertaler van den Lancelot niet Gaweln geschreven had : het rhythmus schijnt daarvoor bijna overal te pleiten. Met Gawet-'k laat zich het vers doorgaans lezen : met 'fFdlelvet-n bijna nooit. Men kan toch niet W alwet-ll accentueeren. DE AIORIAEN EERST LATER INGEVOEGD. met hetgeen volgt , dat men geneigd zou zjn ze aan een afschrjver toe te kennen , ware het niet , dat 0ok in de vjfde Partie van den Spkeghel ffl.sfprfcdl soortgeljke onsamenhangende uitweidingen voorkomen (b.v. lI1 B. , cap. 1). Merkwaardig is : op het eind , de bede : 100 Ende ic moete !! dor Uwe genade Alle dese wereltlike daden , Beide die ic doe ende die ie scrive , Gebeteren in desen armen live-ff Eindeljk het slot van het vierde boek , dat ik afschrjf om de merkwaardige overeenkomst met den epiloog van den Mel'ljtt. ,!Ende aldus nemt inde al die sake , Daer ic af hebbe gehouden sprake. Ende meester svoutere M appe , Godweet, Maect hier een inde op dat beheet, Dat hi ne vant te desen male Van Lancelote meer negene tale : Dies makics een inde van al , Soe dat hier nieman af spreken sal Vovtmeer in genen dingen , Hine salre logene toe mingen. Endb haddicker af vonden ander saken In hadde dus niet laten min maken. Gode ende M arien, der maget soete , Biddie dat sijt mi vergeven moeten , Oftic logene hebbe doen verstaen , Daer ic iet aen hebbe mesdaen !** Zien wj thans , welke 'Lancelot er reeds in den toespelingen op de toevoegsels aan den Merl'jn voorkomen. Met betrekking tot den Moriaen vinden wj er geene enkele. W el komt in vs. 31706 een ridder Morian voor , maar dit zegt natuurljk niets. Hei is zelfs zeer de vraag , of dit gedicht door dezelfde hand is ingevoegd , van welke de andere ingelaschte stukken afkomstig zjn. Deze worden steeds zoo ingevoegd , alsof zj wezenljke tot den Lancelot behoorende deelen uitmaakten ; de Moriaen daarentegen staat er buiten. Hetgeen er onmiddelljk aan voorafgaat , vormt een geschikt slot voor het tweede boek : de vss. 42539-46 zjn een aanlapsel , dat t0t overgang moet dienen. Dan begint de nieuwe roman met eenen uitval tegen den oorspronkeljken dichter , waarin het heet : TOESPELINGEN OP PERCHEVAL EN RAGISEL. 101 Ic wane diegene die Lancelot maecte , Dat herh in sijn dichten vaecte , Dat hi vergat ende achterliet Van Moriane dat scone bedlet. M i wondert , wies si hen onderwinden Die dichten wilt ende rime vinden , Sine volbrachten daeraf die tale-'' Mag dit meervoud niet doen vermoeden , dat hier de oorspronkeljke dichter niet alleen bedoeld wordt , maar ook de vertaler ? Straks nog eene enkele opmerking over dezen roman. W at den Percheval betreft , daarop leest men , vs. 21655, deze toespeling : !,Ende dit was dieselve Giromelant , Daermen in Gaweine af bescreven vant , Ende Ginganbrisiel oec mede , Daer hi den camp sint tegen dede-'' H et verhaal , waarop deze regels doelen , leest m en in den geinterpoleerden Percheval 1). In het Fransch komen wel de namen der beide ridders voor , maar van eene toespeling op den Percheval vindt men daar geen spoor 2). Aangaande de toevoegsels achter het derde boek van den Lancelot heb ik slechts twee toespelingen op de W rake 'pczl Raghel in den M erlfj, n opgemerkt. Vs. 22716 wordt gesproken van Ydiers van Noyors : !,Dien hier namaels gesciede dan , In des Conincs Arturs hof ter stede , Dat hi vijf vingerline uuttrac gerede 1) Giromelant met W alewein 11te campe vs. 41961 In den komt het eerst voor Lancelot 11 , 40060 ; zijn wordt beschreven vs. 40575 vlgg. Ginganbl-isiel had beropenff, vs. 38481 , en ook dit tweegevecht wordt kampstrijd svalewein geschilderd vlgg. Ilerlljn heet het , dat dit gevecht vermeld wordt in Gczcclpe. Misschien moet men daarvoor lezen in Perchevale; maar het is ook mogelijk , dat wij de ware lezing voor ons hebben , want het schijnt, dat elk afzonderlijk avontuur , waarvan Mralewein de hoofdpersoon was , naar hem genoemd werd , ook dan , wanneer zoodanig avontuur een deel van een grooter geheel uitmaakte. Men zie de plaatsen uit den Franschen Lancelot da Lac aangehaald in de inleiding op het tweede deel mijner uitgave van het Mnl. gedicht, b1. XLIX en LXI. Q) Zie Paulin Paris , Les ro???cp?,s de la Ihble ronde , tom.11 , pag. 200. 102 TOESPELING OP RAGISEL. Enen ridder, daer iu af al bloet Dit boec sal wonder seggen groet-f' Omtrent deze woorden kan geen twjfel bestaan 1). Maar nog eene tweede plaats van den Merl'jn schjnt te zinspelen op dit invoegsel. Vs. 19498 leest men : Dese Gandijn was goet ten stonden Ten wapene ; oec was hi mede Daer men menege vromecheit dede Vor den casteel van Brulant nadas , Die miner vrouwen Lorien was , Die hi met crachte woude winnen Ende hebben tere vriendinnen ; Ende vor die stat te Gandestroet met, Die heer Gawein bescudde , dat wet , M et siere vromecheit , als ic versta , A1s iu dit boec sal seggen hierna-'' Het eerste gedeelte dezer plaats weet ik niet t'huis te brengen : de laatste regels schjnen wel op Ragisel te slaan , daar in 't Fransche gedicht het kasteel , dat in de vertaling Gandestroet heet , Gautdestroçt genoemd is '). 't Is jammer , dat deze regels niet duideljker spreken , want thans durven wj uit de den naam van 't kasteel niet aQeiden , dat de Merl'jn het hier bedoelde gedicht nog alleen maar in het oorspronkeljke kende en van plan was het te vertalen om het in schrjfwjze van vertaler van den zjnen cyclischen roman te lasschen. 1) Verg. boven , 1 Deel , b1. 395 , in verband met bl. 399. 2) Er is in den Merljjn nog eene toespeling , waarmede Van Keye wordt , vs. 28251 , het volgende gezegd : Hi was een getrouwe !! ridder mede Ende en dade nie ongetrouwiclzede Noch verraetnesse dan ene bloet ; ik geen weg weet. Dat was , dat hi Leoncen sloech doet , Des conincs Artllrs sone , van nide met , In den foreest Perrilleuse , dat wet ; Ende bi den Avaloes Persevalen svas hi gewroeget te dien male Te hove , gelije hem dade verstaen Deremite , diene hem doet sach slaen.'' De inhoudsopgave van Paulin Paris , Les romans de la Table ronde , II, Q45 , is hier zoo bekort , dat zij geen licht geeft. ZIJN ALLE TOEVOEGSELS VAN EENEN SAMENSTELLER? 103 Maar wij zien uit het aangevoerde, dat de Nederlandsche samensteller van meet af aan plan had veel verder te gaan dan ztine Fransche voorgangers, en alles in zijn verhaal op te nemen, wat te zijner kennis was gekomen. Hi] zegt dan ook zelf in het hoofdstuk, dat als overgang van het derde boek van den Lancelot tot de TfTrake van Ragisel dient (vs, 11221): ,,'Vant hierin seldi vinden al Die aventuren groet ende smal Also alsi gescieden gereet.' In den Merlijn wordt dus gBwaagd van den Lancelot, den Percheval en de Wrake van Iiaqisel : van geen der andere ingevoegde stukken is daar sprake. Moet men daaruit opmaken, dat de overige ingelaschte gedichten niet binnen de lust van den eersten samensteller vielen en eerst door een lateren afschrjjver aan het reeds zoo uitgebreide gedicht zijn toegevoegd? Wellicht geeft eene vergelijking van den stijl hieromtrent eenig licht, Zien wij daarom, hoe deze inlasschingen, met betrekking tot enkele kenmerkende rijmen, zich tot elkander verhouden. Ik geef daartoe een vergeIijkend overzicht in de noot 1). 1) R IJ M E K. PERCHEVAL. I MORIAEF.j RAGISEL. I :;\IRo.r'VME. N. 5600 vs. 4700 VB. 2900 VB. 4000 vs. Godweet 15 6 13 13 secgic u. 4l 5 29 20 son del' waen 06 8 9 20 vorwaer ) 32 5 14 20 overwaer I sonder saghe 1 0 1 0 u : nu 35 5 32 25 doe: toe 10 4 4 3 rime riche . I 29 12 14 7 4 gelijke rijmen 1 5 9 2 8 i ie : i , 2 1 1 1 bern: hem. I 3 0 0 drielettergrepig rijm I 3 2 onzuivel' rijm . 13 8 6 : bedi 2 I 2 I twarcn 7 0 10 5 sonder scamp. 2 1 4 2 104 o0g vallend , h0e sterk de Moriaelt van de overigen en van Merlfn en Lancelot afwjkt. 1lj staat , zoo wat het rjmstelsel als andere eigenaardigheden betreft , zpô dicht bj den Alezander en de Historie wc'pl Troyen , dat men in verzoeking komt , dit gedicht mede aan Maerlant toe te kennen. De tekst is niet omgewerkt 1) zooals die van den Torec , als wj werkeljk dit gedicht aan Maerlant moeten toekennen. Deze laatste roman staat, wat stjl betreft , nagenoeg op ééne ljn met den Percheval. Zj komen niet nauwkeurig met Velthem's eigenaardigheden overeen , maar zjn toch bljkbaar sterk door dezen omgewerkt. Ook de Wrake 'pc'l Itagisel draagt vrj duideljke sporen van omwerking , die bewjzen z dat Velthem er de hand in heeft gehad. Het z0u zelfs niet onmogeljk zjn , dat dit stuk door hem wa's bewerkt. Op dezen roman volgen twee hoofdstukken , die bljkbaar van de hand des samenstellers zjn ; daarin speelt Lancelot eene rol , die in verband is gebracht met eene episode uit het gedicht , en dienen moet om dit ingevoegde gedeelte aan het hoofdwerk vast te knoopen. Evenzoo gaat er een hoofdstuk van dezelfde hand aan vooraf ) dat dergelijke bedoeling heeft. De Ridder yz/dff:r qnouwen staat meer Het is in het OP en hare behandeling wjzen op een anderen schrjver. Terwjl de inhoud van al de andere invoegsels t wat bjzonderheden betreft y niet in tegenspraak is met de gegevens van Merl'jn en Lancelot , wordt hier afwjking waargenomen. lk wjs er alleen op , dat hier , en hier alleen)Keye Genevre's o0m heet (vs. 16158 , 16210). Ook de wjze van behandeling is anders. Van Lancelot wordt gesproken a1s van iemand , die buiten den kring van het gedicht lag. Als Clarette's minnaars worden opgesomd , heet het , vs. 15297 : zichzelf. Reeds de stof VERGELIJKING MET DE INVOEGSELS. 1,Men seit, datse Lanceloet van Lac Minde : dat wa's sceren ende een blijf# I'Ii minde Genevren , Arturs wijf'f ; en daarbij niet de minste verwijzing naar den Lancelot-roman y 1) Het verdient ook opmerk-ing , dat terwijl in alle deelen van het Haagsche lzandschrift van den Lancelot door een corrector veranderingen zijn gemaakt , daarvan geen spoor i11 '-len Iî1' oriaen te vinden is. Die corrector heeft zijn werk niet ten eind gebracht, daar het niet verder gaat dan tot fo. 230 recto. Zijn die verbeteringen van Velthemfs hand ? UITKOMSTEN VAN O~S OXDERZOEK. 105 wat toch zoo na voor de hand lag. Ook in andere opzichten draagt dit stuk de kleur van een' nieuweren tijd. Beschouwingen als die over de macht en de eigenschappen der liefde (vs.1525615285), komen in de andere stukken niet voor, evenmin als zedelessen in den trant van vs. 16792 vlgg. Het aantal enjambementen is hier ook veel grooter dan elders 1). Wanneer we nu aIles te zamen vatten, levert het bovenstaande onderzoek de volgende uitkomsten op, bij wier overweging niet nit het oog mag worden verloren, dat ik ze niet geef als mathematisch bewezen, aIleen als zeer waarschijnlijk. 10. Het vraagstuk, of de bekende Vlaming J aco'b van Maerlant den Graal-Merlijn-roman geschreven heeft, blijft nevelachtig. 2°. De trilogie Graal-Merlijn-Lancelot is door Lodewijk van Velthem bijeengebracht, die waarschijnlijk in het eerste en derde gedicht wijzigingen heeft gemaakt, hoofdzakeljjk wat den vorm betreft. 3°. Hti heeft het groote werk stellig aangevuld met de door hem omgewerkte gedichten Percheoal , Wrake van Ragisel en Torec. 4°. De Moriaen, die zeer veel trekken met Maerlant's andere 1) Ten einde overeenkomst en afwijking duidelijk in het oog te doen vallen geef ik van de drie voornaamste stoplappen de get allen , zooals zij ongeveer zouden zijn, indien al de gedichten evenvcel verzen als de Merlijn (25800) bevatten. TIT E L S. GOD\VEET. SECGIC u. S01\DER ,V AEK. MERLIJN 94 438 146 LA1\CELOT. :; 69 232 PERCHEVAL • 84 184 162 MORIAEN. 68 28 24 RAGISEL 33 2Gl 85 R. :\1. l\10CWEX • 117 130 130 TOREC. 84 234 160 LODEW IJC VAN YELTHEAI. werken gemeen heeft , en niet omgewerkt is , 1ag niet in het plan van den oorspronkeljken compilator , evenmin als de Itidder metter zz/pîfzndzl , welke beide er door een tweeden verzamelaar aan zjn toegevoegd , die waarschjnljk ook in het vierde boek een stuk uit Maerlant's Spieghel voegde. Wj hebben thans nog te onderzoeken , wanneer Velthem's Mervertaald -1k!: -7'-b.@t@ en of daarvoor het ,-,-..- .j:;k'b--.4;,-1;!:,. WiJ* jaartal 1326 mogen aannem en ) punten schrjver stilstaan. Lodewjc Van Yelthem was een Brabantsch geesteljke , van wiens uitgever wilde. Daartoe moeten wij bj enkele uit het leven van dezen leven en bedrjf wj alleen het weinigje kennen , dat hj ons in 't voorbjgaan er van meèdeelt. Dat hj een Brabander was , weten wj uit zjn Spieghel Alfpriael , waarover weldra nader. Van zekere gebeurtenis gewagende , zegt hj , V5 , 25 : werd , zooals de 106 Ic scarae rai te seggene dese daet, Datsi in Brabant is gesciet : Al ben ic van Brabant , in wille niet Nochtan achterlaten dese dinge.'' Men heeft gegist , dat hj tot de adelljke familie Van Velthem behoorde , welke tot de aanzienljkste geslachten van Leuven gerekend werd 1) , doch dit is niet waarschjnljk. Misschien is hj dezelfde pLudovicus flius Arnoldi de Velthem'', die in een stuk van 1339 , met den kapelaan van St. Peter te Leuven , van zekeren Leuvenschen wever zlohannes dictus Lobbe de Velthem'', zekere som gelds en meubelen te vorderen had 2). W j treFen hem voor het eerst aan in 1293 of 1294. Hj vertelt in het 38e capittel van boek V zjner kroniek, dat hj tegenwoordig was bj een zeer belangrjk en vertrouweljk staatkundig gesprek tusschen den Hert0g van Brabant en de Heeren van Yalkenburg en van Kuyck. Nochtan hordic selve'', zegt hj , en ik zie geene enkele reden om aan de waarheid dier betuiging te twjfelen. pIn desen tiden'', dus omstreeks denzelfden tjd , heet het iets verder , was hj te 1) Zie de inleiding op het eerlte deel mijner uitgave van den Roman van Lancelot , bl. LV vlg. 2) Aldaar, bl. LVI. LODK\YIJC VAN YELTHE:M. 107 Parijs en zag daar een paar dwergen, welke men den Koning vertoonde: dit wonder "Dit sagie selve metten ogen, Daer ment soude den conine togen.' Hij schijnt daar geruimen tijd te hebben vertoefd, want hij deelt ons - cap. 48 - mede, dat zekere bekende juffer, die op den Pont-Neuf woonde, in den watervloed van 1296 omkwam. Zij was eene beroemde schoonheid, en, zegt hij, "Oee dochte mi sclven wel das, Want iese menechwerf heb gesien.' Wat voerde hem naar Parijs? Misschien studeerde hij er in de theologie. Hij maakt daarop nergens eenige toespeling. WeI vertelt bij (V2, 22) dat hij "Frere Gilys die Lombard?", die "daer las", en wel "in philosophien", persoonlijk gekend had, want hij beschrijft zijne gestalte: "Clene was hi ende bruun, Ende in sijn sien ecn lettel suun'"; maar nader kende hij hem niet: "In weet niet meer van sinen aerde.' Wij vinden Velthem voor hot eerst terug in 1304: hij was toen in eene kerkelijke betrekking te Siehen. In het 55e hoofdstuk van het vierde boek vertelt hy ons: "Doe men .XIII. hondert jaer Ende .1111. sereef openbaer, So geseiede wonder groet Te Ziehenen binncn, dat ie al bloet Sel ve metten ogen sach; Want ie woendc op dien dach Te Siegene, cnde sane daer Ende hadde [hoedde?J dacr Onser Vrouwen outaer," Ofsehoon op de lezing van den laatsten regel weI wat is aan te merken, mag men toeh uit deze plaats opmaken , dat hij toen te Siehen eene geestelijke waardigheid bekleedde: die van Cantor, LODEW IJC YAN VELTHEAI. dat is Kapelaan of wel Pastoor. Ten jare 1313 was hj Pastoor te Velthem. In den winter van dat jaar kwam daar aan de kerk van St. Laurens een man met een kind , die den schrjver der kroniek dus toesprak (V1 B. , c. 4) : 108 Goede Here , 1, doet mi bekinnen , Sidi selve pape hier binnen , Ende sincdi dan hier over jaer Vor Sent Laurens openbaer ? Jaic , vrient ; dese provende es mijn Alse lange als ic levende mach siJ'n.'' W j weten o0k (VIII B. , c. 1316 nog terzelfder plaatse siechede'' aangetast , en werd op wonderdadige wjze door de H. Maagd genezen. Dit geschiedde bljkbaar niet lang , voordat hj 33) , dat hj gedurende de pest van woonde. Hj was zelfs van pgroter zjne had ; immers van deze ziekte was hj n0g geheel vervuld , toen hj het laatste hoofdstuk schreef. Met die kroniek was het volgenderwjze gesteld. Toen Jacob Van Maerlant door dood belet werd de het kroniek voltooid vertaling van Speculum Vincent Van Beauvais te voltooien , terwjl bj de tweede Partie van zjn Spieghel Historiael in 't geheel niet , en de vierde slechts gedeelteljk bewerkt had , werd zjne taak opgevat eerst door Philip Utenbroeke , van Damme , die de tweede Partie vertaalde en toen overleed , en daarna door Lodewjk Van Velthem , die de vierde Partie voltooide en de geschiedenis bracht tot 1256, het had. O0k den jaar , waarin Yincentius zjn Speculum voleindigd datum , waarop de vertaling was afgewerkt , kennen wj. Hj staat geboekt in den Spieghel , 1V8 ) 50 : zJi*n Historiale van Maer doet in Dietsce volmaect was , Screef men oec , sijt seker das , XIIIc. Ons Heren jaer, @ Ende .XV. oec , vorwaer , Op den goeden Sente Stevens dach , Die doe in den Oost gelach.'' Het is dtzs 3 Augustus 1315. Kort daarop bevond Velthem zich te Antwerpen , waar hj getuige was van de feesteljkheden , welke plaats grepen ter gelegenheid van de aanwezigheid van den Hollandschen Graaf W illem ) die een inval in Vlaanderen ging doen VELTHEM EN DE SPIEGHEL HISTORIAEL. (Y6 , 18). Wj kuunen gissen , wat hem toen naar die stad voerde. l-lj had de voltooiing van Maerlant's Spiegltel ondernomen voor Vrouwe Maria van Berlaer , welke toen te Antwerpen woonde. Hare welwillendheid vooral had hem de pen in handen gegeven : hj schjnt voor geld en goede woorden zjne taak te hebben aanvaard 1) ; en in 't begin van September , kort nadat zj ten einde was gebracht , toog hj naar Antwerpen , denkeljk om haar zjn werk aan te bieden. Die datum staat vast : hj zegt immers, dat hj een jaar na den dood van Paus Clemens V : dus in 1315, door Brabant trok , en op Vrouwendag (8 September) ,yint lant van Reen'' was (V6 , 10). W einige dagen later k0n hj dus te Antwerpen zjn. Intusschen hield Reeds toen hj kad hj het plan aan het slot van hj daarmede zjn werk niet voor afgedaan. aan de vierde Partie van den Spieghel bezig was , gevormd er eene vjfde aan tOe te voegen q immers cap. 49 van het achtste boek leest men : Alsic u tellen !, sal ende lien Hier na inder vij fter paertienf'; en zoo nog driemaal in hetzelfde boek 2). 1) Zie Maerlantfs .spleghel Historlael in 40 , Inleiding , bl. LXXVI. De woorden , waarop de hier aangevoerde meening van Prof. De Vries berust , luiden aldus : Bi hare vrienscap ende bi hare hoefschede Heb ic dit gedicht ter stede , Meer dan om enige dinge ; W ant hare hovesceit sonderlinge Heeft mi daertoe Dat ic bin also Te doene al dat si gebiet , A1 ware ic niet daer toe gemiet ; svant si heeft mi daer toe verwonnen nu gebracht , bedacht Met hoefsceit, met goeder jonnen , Dat 5c vortmeer in allen kere Tharen dienst bin emmermere. Sine darf niet bidden , maer gebieden , Alles dies ic mach genieden. Om hare make ic dit boec. S) Zie deplaatsen aangehaald in de lnleiding op Maerlant's Splegltel, b1. LXXX. YELTITEM 9 S A rIJFDE PARTIE. Hj heeft die belofte vervuld. 1Ij was door zekeren Jan Visier overgehaald om voor den Heer van Voorne de rjmkroniek t0t zjn tjd t0e te vervolgen 1) , en het schjnt , dat Velthem zich veel goeds van dezen nieuwen beschermer voorspelde. In de slotverzen Van ZiJ'n werk laath ij zich aldus over hem uit : M aer ic, die om hem dit scrive , E nde noch noyt en sach den Here , Daer mijn begeren nu af es sere, Dat icken yegeren mochte gesiezl, Ic hope dat hi mi na dien Te houder soude wesen , haddics te Poene. svaer oec , Here , dat (ghiq selc persone 2) , 1) Spiegbel Sfdfprd-ce! , V1, 1 5 : Ic saelt den Heren laten weten , Daer rai al goet af es beheten En in het Van Jans monde , die heet Visier. Dor sijns heren wille sal ic hier Dese heymelycheit laten verstaen-ff slotcapittel van het werklezen wij : Oec ben ic dies also bedacht, Dat ic den genen wille vermanen , Die mi hiertoe heeft ontspanen , Dat ic dit dichte den Here van Vorne : was Vilier, die mi te horne 2) bedorven Van hem sede (dede ?j so vele dogede , Dat mi dichtens te bat hogede.'' Ik heb door invoeging van het voornaamwoord , naar ik oog op deze plaats heb ik vroeger, van Lancelot , I D., Inleiding, bl. XXXVI (18465 , betwijfeld, of de schrijver wel recht had op derf naam van Lodewijc van Velthem. Ik kon de woorden yet liete weten niet opvatten als yet wiste, en kan dat nog niet , ondanks het betoog van Prof. De Vries Lspieg. Sk'yf. , Inleiding , bl. LXXVIII vlg.) , ondanks Sp. f'fùf. V2, 24 : lezing hersteld. Met het hoop, de Roman Dat Si lieten nu vaste henen gaen Te Gales werd wat si conden'f ; of V3 25 : 1,Die ander liet vaste henen gaen , Ende antworde niet een word , Ende rcet vaste henen vord.'' Het selc persone staat mij daarbij in den weg : men kan die uitdrukking bezigen van iemand, dien men niet kent, maar toch wel niet van zichzelf. TIJDSBEPALIXG VAN DE VIJFDE PARTIE. Alse die her Lodewijc es geheten Van Velthem yet liete weten. Dat hi dor u gedoen conde , Dat soudi doen in allen stonden. Mijn dienst sal u sijn gereet Van alre dinc, die ic weet , Die gi begerende sijt an mi. Nu blijft gesont , Here vri , God Onse Here die wese u bi Ende mi mede , so waer ic si !'' Het zesde Boek dezer vjfde Partie voltooide hj ,op Onser Yrouwen avont'' van het jaar 1316 ) d. i. 14 Augustus. En nog in hetzelfde jaar schjnt hj het dertiende capiitel van het zevende Boek geschreven te hebben. Hj verhaalt , dat Daniël zekere zaken had voorspeld , die vjf-en-dertig jaar zouden duren. En dat is gebeurd: Dat es ons worden wel in scijn : Binnen desen selven termijn , Van dat men .X.III. hondert vorwaer Ons Heren geborte screef ; daernaer Tot dat 1) men vort screef sestiene So heeft wonder geweest te siene ; Vord es noch .XV1II. jaer Daer Daniël af secget openbaer-'' Hj had dus maar ruim hetgeen zeker al heel kort W j komen thans tot de de slotwoorden (boven , bl. vaardiging van het gedicht? een jaar aan deze vjfde Paroe gewerkt, is. tjdsbepaling van den Merljjn. Slaan 91) op het afschrift dan we1 op de ver- De datum luidt in het handschrift : mijne vroegere verbetering varen en meen door de invoeging van glti de fout verholpen te hebben. Zoo loopt alles geleidelijk af , en selc persone, dat zoo vreemd zou klinken als Velthem van zichzelf sprak, geeft geen aanstoot meer , zoodra hij het in betrekking tot den Heer van Voorne gebruikt. Dat hij laten weten ook bezigt in den zin , dien deze woorden hier hebben , blijkt o.a. uit V4, 13 : Ik laat echter Ende dat si saen Sinen wille nu liete weten Den heren , die daer waren geseten-f' 1) ' Het hs. heeft l''cn dat , hetgeen stellig bedorven is. TIJDSBEPALIXG VAN DEN AIERLIJN. !!Dertien hondert E ncle .XXVI. optcn M-itten donredacll , Die inder weken vor Paescen gelach.e' Men z0u geneigd zijn eene wijziging aan te brengen , b.v. !,Dertien hondert E' nde .XVI. opten donredach , enz.'' De juistheid daarvan moet intusschen nog bewezen worden ; en dan waren wj daarmeê toch n0g niet eens geholpen. Nemen wj daarom vooreerst den datum 1326. A1s dit jaartal juist is , en op de vervaardiging van het gedicht slaat , dan is de Merlù'n na de vjfde Partie van den Spiegltel .J.ff'.:/pz'fc6l bewerkt 1). Zien wj, of wj over dit punt eenig licht kunnen doen opgaan. Vooreerst za1 het ons uit den Spiegltel bljken : dat Velthem met de Artur-sage goed bekend was en er veel meê ophad : het tweede en derde boek leveren daarvan merkwaardige bewjzen. lk begin met het derde boek. Op een tocht door een bosch heeft de Engelsche Koning Eduard allerlei ontmoetingen : hj vindt schild , helm , zwaard en halsberg van reusachtige afmetingen : op het zwaard las men (cap. 30 , vs. 43) : Ic meester Rigaudijn Van W alles smeetde dit swerd :jn 1nt jaer Ons Heren wel gerede .CCCC. ende .LXVI. mede.f' De Koning was door dit alles zeer getrofen. !,Al waert gesciet Arturs maysniede Oft Arture selve , oft svaleweine , Nochtan en waer dwonder niet cleine-'' Hj dacht dan o0k terstond aan de Artur-romans : !!AIi en wondert nu oec niet Vanden M-onderliken dingen , Die ic vord hebbe boren bringen Vanden woude der c?-.on/urcl?-f' En reeds vroeger, cap. 22, had de dichter van dat woud gezegd, 1) Dr. Te Mrinkel LGeschledenis der Nederl. Letterlcunde I , bl. 365 en 366) , stelt den Jlerl'gn na den Spiegltel. YELTHEAI AIET DE ARTUR-SAGE IXGEXOAIEN. 113 1,Datmen seide , dat daer ter stat Die wondere bier vormaels gescieden , Daer die menige ave bedieden Van dat geviel int felle k&!t??zf. Eindeljk vond men een hol: waarin reusachtige menschenbeenderen lagen , en menigeen dacht (cap. 34: vs. 82): 1,Dese bene had gelegen daer Van dat Artur daer over quam Doen hem Mordret sijn wijf nam , Doe hi Luciuse hadde verslagen , (Alse tt7f in #?': derde pertle pe@t/clenl. Dat willense secgen , dat hi daer lande Doen hem Mordret dede die scande , Dat hine daer te wige bestoet ; Ende dat hi daer die ridders goet , Die daer bleven in den strijt , Lecgen dede , des seker sijt. Aveder het gesciede , sone dede , Daeraf en wetic gene waerhede , Oft wiet maecte , oft waent quam , Dat es dat ic noyt vcrnam Anders dan selke doen verstaen , Dat bi Arturs tiden was gedaen. Ende som wildense secgen overwaer, Dattie wapen , diemen vant daer, Scilt ende helm ende swaert oec mede, Ende halsberch , Arturs was gerede ; Ende datten oec in die hagedochte Sijn suster met enen scepe brochte ; W antmen hier vore seide van desen , Doen die strijt hadde gewesen , Daer Mordret in bleef doet, Dat hi doe ginc in enen boet , W ant hi ter doet gewont was , Alsict daer van hem las. Ende om dit voer hi na desen In een eylant om genesen , Ende noyt sint vernaqmj men van hem niet : Dus secgense, dat hi hier versciet, Ende in dese hagedochte diere W ert geleit in deser maniere-ff De laatste aanhaling verwijst naar de beschrijving van den slag JoxcKszaoE'r , Ned. Letterk. Aiiddeleeuwen , 11 , 4e druk. 8 VELTHEAI MET DE XRTUR-SAGE INGENOAIEN. in Maerlant's kroniek ) 1116 , 30 , en de vss. 5 en 6 van onderen zjn zelfs letterljk aan die bron ontleend (vs. 63-64). Maar hetgeen voorafgaat , wjst duideljk op bekendheid met den Merlù'n en den Lancelot. Aan die gedichten , en niet aan Maerlant , ontleende Velthem de kennis van het woud 'ptzs aronturen of het felle Yp'lff , en cap. 23 den born wcgz aventure , al gewaagt hj o0k voor de beschrjving van het bruiloftsfeest van eene Latjnsche bron (cap. 15 , vs. 44). Hoe vervuld hj van de helden dezer romans was , bljkt , als hj , cap. 19 , vs. 38 vlgg., aan de Brabantsche heeren , die in den Limburgschen oorlog hadden uitgemunt , geen hooger lof weet te geven dan dezen : 114 En es svalewein no Perchevale , Haddi die pine over leden , Die daer die minste riddere dede, M en haddem gegeven lof, Dat wetic wel , in Arturs hof-'' Nog duideljker komen zjne bekendheid en ingenomenheid met deze riddergedichten uit in het tweede boek. Het vjftiende capittel heeft ten opschrift : zl-loe die coninc Edewerd een wjf nam , ende vander feeste die men daer dreef.'' Die feesten bestonden hoofdzakeljk in de nabootsing van een hofdag van Koning Artur , waarbj de voornaamste ridders der Ronde Tafel eene rol speelden. Binnen der feesten 11 werd daer geleit Eene tafelronde van ridderen erkde cnapen , Dat wie so wille mochten daer wapen Dragen end e josteren mede. Daer was gemaaect na den sede Een spel, van Arture den coninc 1) , Ende geordineert alse die dinc , Ende uutgecoren 0) die beste saen , Ende genoemt daer, sonder waen , Na die Heren van ouden stonden , Die men hiet vander Tafelronden . . . . Ende swoeren daer opter stede , Te houden na coninc Arturs sede Dat spel ende die tafelronde.'' 1) De uitgave heeft : 15Een spel, na art van den coninc-'f :) Uitgave : :gltgescoren-'f VELTHEX 31ET DE ARTUR-SAGE IXGENOMEN. 115 En in het volgende hoofdstuk worden dan de nagebootste helden &an Artur's H0f genoemd : Daer was Lanceloet 1) ende W alewein , Ende Perchevael ende Eggravein , E nde Bohort ende Gariët E nde Lyoneel ende Mordret ; Ende een Keye was daer gemaect-'' Eerst had er een tornooi plaats , en daarbj kwam Keye , volgens de overlevering der romans , slecht van de reis. Hj werd van het paard geworpen ; want men wilde 'Hem) scande doen (ende al te spele) Omdat mer secgen soude vele (Als ?q van outs , ende boerde maken : Hier scinen noch wel Keys saken !'' Daarop ging men aan het feestmaal , Evenals Artur doel had , Entie Heren vander Tafelronde Dede die coninc ter selver stonden In sittene sitten oec daer mede Gelijc dat coninc Artur dede Alse hi feeste hilt , dat wi gelesen Dicke hebben.'' verklaarde Eduard , die daarbij een bjzonder Bi mire cronen !, sweric dit wort , Eer hier heden gerecht 2) komt vort , So moet ic niemare hebben vernomen''; en dan komen verschillende boden de Heeren tot zekere krjgsdaden in den voorgenomen eerst de Koning zelf , dan tocht tegen de W aloysen en de Ieren opwekken : pLanceloet van Lac'' ; eindeljk een derde bode , een vrouweljk monster , wier afzichteljke gedaante breed wordt geschilderd (cap. 19 , vs. 13-39). Nooit had men vreemder schepsel gezien , ja , 1) Uitgave : s,Tuanter-'- 2) Uitgave : s,gerocht-'* 8* YELTHEAI KEXT DEN AIERLIJN EN DEN LAXCELOT. Die pbnt'/ rouwe #?k men in Perchevael ?-llodf L'n geleec #e3're 19 niet eelt fzcfnf , Soe selsen so was dese gescepen-'' Zj wendde zich tot Percheval en Walewein , want zj kende alle aanwezigen. Ende wi ,1 dat elc es geheten Nader Tafelronde vermeten : Lanceloet , Perchevael , Jvalewein , M ordret , Keye ende Ecgravein , Ende Gariët, ende dander mede-'' Dat v?ï dicke hebben .g6J:,:6Al'' kan op niets anders dan op de romantische letteren slaan , en dat wj aan de middelnederlandsche bewerking mogen denken , dunkt mj onwedersprekeljk voort te vloeien uit de omstandigheid , dat , te midden van herinneringen aan de bekende trilogie , 00k de jonkvrouw uit den Percheval wordt aangetrolen , met wier verschjning ten hove dat gedeelte van dien roman begint , hetwelk in den Lancelot is ingeschoven. Duideljker verwjzing naar den Merl'jn en den Lancelot , met den ingelaschten Percheral , is niet denkbaar. Men moet dus wel tot het besluit komen , dat Yelthem's bemoeiing met de Britsche romans vppr zjne bewerking van den Spieghel ffïyfprïtzcl valt. Dit komt mj ook natuurljker voor. Door de Vrouwe van Berlaer was hj misschien juist aangezocht om den Spieghel ffïtsfprïc:l te voltooien , omdat hj als navolger van Maerlant bekend was ; en het zou bevreemding wekken , dat hj zich zoo diep in de Romantiek gestoken had na zich met zoo deftige historische studiën bezig te hebben gehouden. Men zou misschien nog t0t twjfel genoopt worden , doordien hj in de Vjjfde Ptvfï: van den Spieghel niet gewaagt van zjne vertaling van den Merljjn , noch van de moeite aan de bjeenvoeging van zooveel andere gedichten besteed. Ik kan de reden van dit stilzwjgen niet gissen ; want uit zjn laatste werk bljkt , dat hj nog wereldschgezind genoeg was om zich niet over het vorige te schamen. Ook in het zevende boek zjner kroniek zwjgt hj van zjn romantisch gedicht , ofschoon hj daar eene even gereede aanleiding had om daarover te spreken , toen 1) Uitgave : l,deere-'' VELTHEM KENT DEN MERLIJN. hj Merljn's profetieën op het tapjt bracht. Uit de wjze echter , waarop hj van hem gewaagt ) schjnt wel te bljken ) dat hj niet noodig vond breed over hem uit te weiden , hetgeen alleen aan groote bekendheid met dezen vriend van Artur kan worden toegeschreven. Trouwens , zonder eenige nadere opheldering wordt hj hier met Artur in verband gebracht. In het tiende capittel zegt Velthem , van hem sprekende : Bertaengell 1, hiet bi sinen tide Alle dese landen wide ende side , In manieren , versta ict alsoe , Omdat si waren alle doe Onder den Coninc Arture mede-'' 't begin van het volgende hoofdstuk laat Ic Merlijn sat op enen dach In Bertaengen , daer ic dicke plach Te wandelne , enz-''7 En als hij hem in zeggen : dan schjnt daarin wel eene herinnering opgesloten aan het vele heen en weer trekken , dat hj in het gedicht doet. - Ik meen dus als zeker te mogen stellen , dat de roman ouder is dan de kroniek. En nu de slotwoorden : Nu moete God ons geven tbeste Altoes te doene van allen saken ! In hem so indet mede mijn maken (Van; desen boeke van Merline , Dat ic dichte met miere pine. Int jaer ons Heren , wiens wondert , Doe men screef dertien hondert Ende .XXVI. opten witten donredach , Die in der weken vor Paescen gelach Doe was dit boec ge'fnt , Daermen scone jeesten in vint-'@ Dit is geheel in Yelthem's trant : het zesde boek zjner kroniek : op dezelfde wjze eindigt hj !1Hier nemt die seste boec inde Van al den jeesten die ic vinde , 118 DAGTEEKENING YAN DEN MERLIJN. Die tot op desen tijt , Godweet , Gesciet sijn , lancs ende breet . . . . Totdat men screef Ons Heren jaer .XIII. hondert ende .XVI. vorwaer ; Rechtop Onser Vrouwen avont, Die al Kerstenheit es cont , Dat si te hemele Van desen live , Doen wert gehint Dit boec , in gerechter waerhede.'' gegeven was sijt seker das , oec mede aannemen , dat de zes laatste verzen van den Merljjn zullen bedoelen den tjd der vollooiing van het gedicht , en niet van het afschrift. Maar na bovenstaand betoog , en met het oog op de rhythmiek , is het niet mogeljk , dat er geene fout schuile in den datum : oog op deze geljkheid Met het moet men wel 1:Int jaer Ons Heren . . . . Doe men screef dertien hondert Ende .XXVI. opten witten donredach , Die inder weken vor Paescen gelach.'' Voor een purist zou de nadere omschrjving van den donderdag vöör Paschen als witten donderdag , wegens den laatsten regel, overbodig zjn ; maar. ook als men witten uitwierp , zou het vers nog hinken. Men zou geneigd zjn te lezen : 11Ende .XVI. opten donredach enz-'' Intusschen 1316 is onmogeljk , omdat de schrjver kort te voren , geljk wj zagen , met ander werk de handen volhad. Daar Yelthem geen heksenmeester in de techniek was , en zjn stjl niet door logische beknoptheid uitmunt , durf ik witten niet verwjderen. Maar hoe moet het cjfer wordeu gewjzigd ? Men heeft de keus tusschen .X. en .VI. , en ik z0u het laatste verkiezen. Maar strikt te rechtvaardigen is die voorkeur niet : zj bljft altjd min of meer willekeur. Intusschen geloof ik niet verre van de waarheid te zjn , als ik de vertaling van den Merl'jn en de samenkoppeling der verschillende gedichten in de allereerste jaren van de veertiende eeuw stel. Heeft Yelthem zelf de hoofdstukken uit Maerlant's Spieghel in het vierde boek van den Lancelot ingelascht , hetgeen altjd nog mogeljk bljft , dan zou daarmeê een jaartal LANGZAME OYERGAXG T0T HET LEERDICHT. 119 zjn aangegeven , en daarmeê stond althans het tjdperk 1291- 1313 of 14 vast. Uit bovenstaande onderzoekingen bljkt , dat , schoon op het eind van de dertiende eeuw de burgerj mondig begon te worden , en ook op letterkundig gebied haar eigen weg ging zoeken , de overgang van Romantiek tot Didactiek niet zo0 op eens heeft plaats gegrepen. Maerlant begint als romandichter , maar zonder poot talent , en de omstandigheden zoowel a1s zjn aanleg doen hem al vroeg practische opmerkingen tusschen zjn verhaal strooien. Dan kiest hj de klassieke sage ten onderwerp , om bj deling daarvan met echt prozaïsche nuchterheid half roman en half geschiedenis te schrjven. Maar met Alexanders Gpd.sf:zl en de Historie ran Troyen sloeg hj brug , die naar het rjk der zuivere Didactiek moest leiden , waaruit wj ternauwernood weer zouden verlost worden. Of hj nog een oogenblik geweifeld heeft , en met den Graal-Merlqn een stap terug deed naar het land der gulden droomen , is , voor mj althans , niet overtuigend bewezen , ofschoon het ons verzekerd wordt door den vervolger van den de Merljht en den afschrjver van een handschrift van zjn Historie ran Troyen. Die vervolger , ofschoon ook een Klerk , was niet zoo voortvarend als zjn voorganger en meester, schoon hj eerst als Schrjver optrad , toen deze reeds roem vergaderd en navolgers gekregen had door eene reeks van leerdichten. Lodewjk van Velthem had bljkbaar in zjne jonge jaren in aristocratische kringen verkeerd , en dit had hem smaak ingeboezemd tische letterkunde , waardoor zjne levendige verbeelding zich aangetrokken voelde. Vandaar , dat hj voor hare handhaving eerst z0o krachtig in de bres sprong , ofschoon 'hj voor de aristocralater zich raet den didactischen tjdstroom liet afdrjven. Maar die ljvige boekdeelen , vo1 van de meest romantische avonturen , die in verschillende afschriften verbreid waren , toonen aan , dat er nog een publiek te vinden was voor die letterkunde , welke in den ban geraakte. Zelfs toen de burgerj door haren krachtigen leidsman reeds een goed eind op de baan van verstandeljke ontwikkeling en wetenschappeljk proza was voortgestuwd t waren er nog achterbljvers , die hingen aan die avontuurljke poëzie , voor een tjd z00 in den smaak. Misschien ha4 de vlucht ) die de de behan120 letterkunde in nationaal migen uit de hoogere ingeboezemd , en hebben wj daaraan Yelthem's verzamelîng met uitwassen te danken. Maar dit was dan ook de laatste Eikkering der ster van het Romantisme. Trouwens ) een z00 uitgebreid en toch zo0 fragmentarisch werk was niet meer in overeenstemming met de behoeften van den tjd , die door de dageljksche eischen van het practische leven werd in beslag genomen , terwjl het streven der groote meerderheid van de natie met onweerstaanbare kracht naar elders gericht was. Later zou de ridderljke letterkunde n0g eens beproeven het hoofd op te beuren , maar voor het oogenblik moet zj het buigen vool- den burgerljken geest , die sprak in het leerdicht. gewaad begon te nemen , o0k aan somklasse smaak voor Nederlandsche verzen LAATSTE FLIKKERING DER ROAIANTIEK. VI. AIXERLXNT'S LEERDICHTEN. Bleek ons uit de besproken gedichten , hoe Maerlant in zjne -Jonge jaren de wereld aanhing en zich bevljtigde om den smaak te bevredigen van haar , van wie wj weten , dat zj hem over zjn Aleoeander l0f toezwaaide 5 en om roem te behalen bj de klasse , waartoe zij natuur was niet met den aristocratischen behoorde, zjne nuchtere en tevens wjsgeerige geest doortrokken , en hj was te ernstig en te degeljk van aanleg om zich lang in die onnatuurljke W alsche , valsche denkbeeldige wereld te vermeien. Hj had geen moeite om uit zjn tjdeljken droom te ontwaken , toen eigen levenservaring hem wakker schudde. Door zjne betrekking tot de adelljke en hoofsche kringen was hj waarsclljnljk beter dan eenig ander in de gelegenheid geweest htmne gebreken te leeren kennen. Hj had een open oog en oor voor de maatschappeljke verschjnselen rondom zich : hj doorzag de behoeften van zjn tjd en had een levendig besef van wat de toekomst kon baren. Misschien heeftbeleedigd gevoel van eigenwaarde en ook teleurgestelde liefde hem spoediger en krachtiger voortgestuwd in de richting , die het meest met zjn natuurljken aanleg overeenkwam , in allen gevalle zien wj de burgerljkdidactische kiem , die wj reeds in zjne riddergedichten opmerkten : weldra volkomen bj hem ontwikkeld. Ter zelfder tjde ongeveer dat hj die riddergedichten uitgaf , schreef hj den Wapene-Martjjn 1) ) dat gedicht , hetwelk zeker 1) De Eerste Marttjn werd het eerst uitgegeven door Prof. Siegenbeek in de N . m eràen der M aatsch. van Ned. Letterk. 111 D. , 2e St. , 1834 ; Dander J.fcrfïln in de N mer/ce?? d. 3Z rcol N. L. V D. , 2e St. , 1 84 l ; de Derde A crfï-/?? door G. J. Meyer , Nalezingelt tw het lcdld?à vall .lezus , 1838 ; voorts alle DE W APENE-AIARTIJN. zjn naam vestigde en hem de hulde van al zjne tjdgenooten verzekerde , die er als om strjd van gewagen. En geen wonder 5 want in deze samenspraak zjn al de hoofdvragen van den dag op de voortrefeljkste wjze behandeld. De Wapene-Mal.tjjn is een strophisch gedicht in den vorm eener samenspraak tusschen Jacob en Maarten over allerlei onderwerpen. sW apen (d. i. helaas !) , Maarten ,'' roept de dichter uit, 't is met trouw en eerljkheid gedaan !'' :) En dan wjdt hj verscheiden strophen aan de pluimstrjkers der grooten , die daarvan de oorzaak zjn. Yoorts komt hj op de zonde in het algemeen , de goede werken , God en Zjne liefde. Dit brengt hem op de verschillende soorten van minne , waarvan de wereldljke met warmte besproken wordt. ln verband met Maerlant's vroeger geschetste levensomstandigheden geef ik de volgende coupletten (33-35) : 122 bie derde minne eeschet die tijt , Alse bi naturen elc ontbijt Die bloyende jare. Dat es tedelste delijt , Alse hare scamelheit besnijt , Ende men trouwe hevet mare , Die men vint ter werelt wijt ; svant soe talre stont verblijt , Rechts oft al hare ware. Haer hope nemmermeer teglijt : Die aldus sijn lijf verslijt Alaect sine sinne clare : Hi nes geen ftltselare. Minne es , a1s men bescreven vint , Cracht die twee herten tsamen bint In een reene wanen. Dattie minne hetet blint , Doet dat menich es so kint , Dat hi hem laet verspanen. in het tweede deel van Kauslerfs Denkmöler(1844) ; eindelijk door Dr. Eelco Verwijs , eerst in 1857 : .Tacob van Maerlant's W'rcya6nc-Acrt't/n met de rervolgen , en in l 880 : .Tacob rcn Jlaerlants Strophlsclte Gedichten. Vergel. over deze laatste uitgave de uitvoerige bespreking van dr. J. Franck Lzeitschr. /. d. Alterthum und Literatur , XXVI) en van dr. J. Gallfe (Gids , 1881 , 111). DE W APEXE-MARTIJN. Sine connen minnen niet een twint , Die wandel sijn alse die wint : Si rollen buter banen. Ic waen mer also vele vint M inres in trouwen gehint, Alsmen doet swarter swanen : Dus laet haer minne afplanen. Martijn , ic bem des wel berecht; Het seget a1, eist here , eist knecht , Vrouwen ende joncfrouwen , In sange ende in rime slecht, Dat si met minnen sijn verplecht , Ende men cans niet gescouwen. M i dinke dat al die werelt vecht Jegen der reinre minnen lecht , Ende volgen ontrouwen. Menich seget nu ende echt : Mijn sin es so ane u gehecht Dat ik wane bedouwen !'* Achter maecsi die mouwen.'' 123 Daarop begint eene nieuweafdeeling ) voor ons de belangrjkste handelt met ongewonen gloed s an alle : zij over het ljfeigenschap en zijne oorsprong communistische beschouwing over den invloed van 'f mjn en d'jn. O0k hier kan ik mj van eene aanhaling niet onthouden en wel van couplet 37 en vlg. oorzaken , waaraan zich vanzelf de vraag naar den van den Adel vastknoopt. Dit leidt verder tot eene 1,Lieve Jacop , so berecht mi , Of dat volc al comen si Van den eersten Adame , Twi es deen edel , dander vri, Die derde eygijn man daer bi? Mranen quam dese name ? Twi segemen ten dorpre : !,Fi! Ganc wech , God onnere di! Du best der Mrerelt scame !'' Die edele hevet al tgecri : Men seget : srsvillecome gi !*' Dits dies ie mi vergrame , Mrantet dinct mi ontame-f' 124 DE WAPENE-AIARTIJN. Martijn , den menigen es bedect Die dinc daer dijn sin up mect , Ende du vrages wel verre. W ant hevet een persemier geblect Enten lieden thare ontpect , So wille hi , sonder merre , Onder die eclele sijn getrect ; Al ware hi dusentyrout bevlect , Tgelt claerten van den terre. Dits die dinc die liede wect , Ende menich sin te winne trect , Ende maecter Gode om erre Entie siele in werre. Nu waent sulc , dat tfolc eygijn Comen es van den quaden Caijn , Abelle , Ende dien God verdoemt hiet Dit en es niet Die vezmurde @* S1J n . waer Martijn Bi redene die ie telle ; Want al dat geslachte sijn , Bescrijft ons die bibele fijn , Verdranc dilovie felle. llaer tvalsc dorperlijc venijn Dat Caijn droech , dats noch aenscijn An menegen , die ic spelle Van herten sijn geselle. * @ * Martijn , die Dtzutsce loy vertelt, Dat van onrechter gewelt Eygendoem es comen. Alse een prince wan wijch upt velt , Tfolc, datmen te live helt , Dat hiet hi verdomen Ende vercopen omme gelt : Dits tfolc datmen noch eygijn scelt Ende men scalc hoert nomen. Nature gaet haren rechten telt , Maer avonture wast ende swelt , ATenegen te vromen , Ende tonneren hem somen. DE AVAPENE-AIARTIJN. 125 God gedoget om onse mesdaet , Dat een geslachte nedergaet Ende een ander riset. svie mac,h weten sinen raet ? Hi kent wiene mint of haet , Die al die werelt spiset. Die meest tsinen dienste staet , Alen siet dat sijn oyr ende sijn saet M eest in die ere geriset. Alaer alst vole wert so quaet , Dat die wet Gods versmaet , Averdet te valle gewiset Ende van niemene gepriset. M ine roect wiene droech of wan Daer trouwe ende doget es an , Ende reine es van seden ; Uut wat lande dat hi ran , Dats dien ic der namen an Van rechter edelheden. A1 vercocht men selken man , Hens niemen diene geroven can Siere dogedachticheden. M i dinke dat edelheit began Uter reinre herten dan , Met dogeden besneden , Ende begint noch heden-'' Dan volgt eene nieuwe wending door gedachtenwisseling over de vraag , waaraan eene uitweiding Geesteljken. De laatste vraag , die besproken wordt , is : dragen of de liefde in hetoog , dan wel in het hart ontstaat , zich sluit over den wereldzin der de vrouwen in 't algemeen de 'schuld van onze zonden ? Zj geeft den dichter gelegenheid t0t eene ontboezeming vol geestdrift over het schoone geslacht. O0g , dat de kracht van dit gedicht niet in gesloten eenheid gelegen is. De gekozen vorm , de samenspraak , in die dagen zeer gewild , zooals de geschiedenis der Fransche letteren leert , moge dit minder aanstooteljk maken , 't is en bljft een gebrek , door niets te vergoêljken. Te rerklaren is het , a1s men aanneemt , dat Maerlant juist den vorm van eene dichterljke verscheidenheid gekozen heeft ) om te midden van de liefeljkste Het valt in 't DE W APENE-AIARTIJN. - DER NATUREN BLOEME. zaken 00k Onderwerpen te kunnen aanroeren , die niet afzonderljk zou hebben durven behandelen. toch , dat hj nog betrekkeljk jong was en zich bljkbaar in eene âristocratisc% wereld bewoog. Maar buitendien is er veel , dat ons die bonte verscheidenheid aldra doet vergeten. Vooreerst de bewonderenswaardige technische vaardigheid. Elke strophe toch bestaat uit vier paren twee aan twee gaande regels , alle met denzelfden rjmklank , tusschen welke zich steeds een korter regel bevindt, die op het eind des couplets verdubbeld wordt , welke korte verzen onderling mede slechts op één rjmklank uitgaan. In de tweede plaats , de wjze van behandeling der meeste onderwerpen , tintelende van een gloed , die het echt dichterljk gevoel zeer nabjkomt. En dan , dat grjpen in het hj wellicht n0g Men bedenke volle menschenleven van zjn tjd , in de gebreken zjner eeuw ! De bescherming van den verworpen dorper tegen verdrukking en verguizing , de. gisping en soms vinnige kastjding eener verdorven geesteljkheid , de geeseling der meest algemeene gebreken van zjn tjd , dat leggen van den vinger op alle wonden , dat alles maakt ons warm , doet ons het gebrekkige der samenstelling niet zoo zwaar tellen , en rechtvaardigt onze ingenomenheid met den man , dic reeds in het tjdperk , dat de wereld hem nog psoete'' was , zo0 durfde : zoo moest spreken. Dit alles doet ons de geestdrift begrjpen , waarmeê de tjdgenooten van dit werk gewagen 1). Van dat oogenblik af is Maerlant rusteloos ingespannen om zjne tjdgenooten te leeren en te verbeteren ; want W etenschap en Zedekunde gaan bj hem steeds hand aan hand. Dat bljkt terstond ten duideljkste uit Der Naturen Bloeme E). Het schjnt , dat hj in zjn eersten tjd reeds een vertoog over een deel der natuurljke historie had uitgegeven , een scorten Lapidaris'' ; thans gaf hj 126 1) Dit gedicht werd door Jan Bukelare in het Latijn vertaald , ( Vaderlandsch Museum I). Van eene Fransche vertaling , waarschijnlijk van alle drie Martljns, die tegen 1480 in Brugge gedrukt werd , zijn slechts 3,l strophen bewaard , medegedeeld door prof. raul Frfddricq , Llvdschrt/t r/tlr Ned. Taalen letterkunde , IV). 2) Van de uitgave , door J. H. Bormans bewerkt, verscheenalleen (Brussel , 1857) het eerste deel , den tekst der eerste vier boeken bevattende. Later werd dit werk van Maerlant geheel uitgegeven door Dr. Eelco Verwijs in de Bèwbliotheek van Mnl. Letterkunde (Groningen , 1878). DER NATUREN BLOEAIE. een vollediger voorkomt a1s Dit werk is eene vertaling van het boek De xcfzfrf.g rerum van Thomas van Cantimprp , hetwelk lang , ook door Maerlant , aan Albertus Magnus werd toegeschreven. Vroeger had W illem Utenhove , een priester van Aardenburch , een soortgeljk werk , zj het dan op kleiner schaal , op touw gezet ; maar hj was van den weg der waarheid afgeraakt , zegt Maerlant , W ant hine uten !, Avalsche dichte.'' leerboek , waarin ook een een klein onderdeel. hoofdstuk over steenen 127 Albert van Keulen daarentegen was een man van gezag , en daarom was zjn werk geloofwaardig , hoeveel zonderlings Der Naturen Bloeme is eene verhandeling over de Natuurljke Geschiedenis in haar geheelen omvang. Zj beschrjft den mensch , de viervoetige dieren , vogelen , visschen en reptilen , met inbegrip van de monsters , die onder deze alle gevonden worden ; niet slechts salamanders en draken ) maar ook cyclopen , menschen met é1n voet ? die hun tevens tot zonnescherm dient , en wezens zonder hoofd , wier oogen in hunne sehouders staan ; dan volgen boomen , kruiden , wateren , steenen en metalen. het 0ok bevatte. Zoo diende deze vertaling zeker niet weinig wetenschap onder het volk te verspreiden 5 maar haar hoofddoel zjn toch de zedelessen. Nevens de geneeskundige voorschriften voor het lichaam vindt men er niet minder geneesmiddelen in voor de ziel. Deze zjn gegoten in den vorm van christeljke allegorieën , zedelessen van algemeenen aard of terechtwjzingen voor adel en om de toenmalige geesteljkheid. w aar, de keuze daarvan toont llet is juist Dit werk heeft patuurljk voor ons slechts dit alles vondhj grootendeels in zjne bron , maar welks geestes kind hj was. geschiedkundige waarde, daar de geheimzinnige macht ,die daarin aan zekere steenen b.v. wordt toegekend , ons niet veel meer za1 baten. W j leeren er onder anderen uit , hoe bj Maerlant de critiek nog onder de voogdj van het Geloof staat. Zoo hj aan geen der wonderen twjfelt , die hj beschrjft , 't is omdat hj gelooft aan Gods almacht , voor welke niets onmogeljk is. Die naïeve opvatting, dat kinderljk geloof , dat zoo licht in bjgeloof ontaardde , is den dichter , ondanks zjne zucht naar onderzoek en critiek , steeds bjgebleven. DE HEIAIELIJKHEID DER HEIAIELIJKHEDEN. Zijn eerstvolgend werk was waarschjnljk de Heimelqkheid der Heimeljkheden 1). Dit is , als boven reeds gezegd werd , eene verhandeling over de regeerkunde , en bevat hoofdzakeljk een vertoog over de wjze , waarop een Regent zich a1s zoodanig heeft te gedragen. Daarmeê is echter eene gezondheidsleer saamgevlochten , handelende over de die een landsheer zorg , aan het behoud van zjn leven en zjne gezondheid behoort te besteden. W aarschjnljk zjn in dit boek verschillende verhandelingen vrj willekeurig aaneengeljmd. Het werd aan Aristoteles toegeschreven , wiens Grieksch opstel in eene Latjnsche vertaling in de middeleeuwen algemeen verspreid was. Naar deze bewerkte Maerlant zjne uitgave , en daarbj maakte hj wellicht gebruik van de Franscheberjming van Pierre du Vernon (?). 0ok hierin komen voortdurend beschouwingen voor , die het boek voor anderen dan vorsten lezenswaard maakten. Men denke slechts aan de uiteenzetting van het van de geschiedenis , aan den lof , gezwaaid , aan de verdediging der dorpers tegenover de Heeren , practische nut der beoefening die den koophandel wordt toeaan de leer van de geljkheid aller menschen : en dergeljken meer. Niet het minst merkwaardig is , wat de schrjver over den invloed der geleerde klerken zegt , daar het ons doet zien , hoe hoog hj zjne eigen roeping schatte. Houdt ze wel in eere , zegt hj (vs. 737) want 128 1,svie verhief wilen so scone In die werelt die griexe crone , Daerna Rome ? nu Vrancrike ? Clergie deet al sekerlike ; W ant ridderscap ward nie verheven , Clergie ne moester raet toe gheven-'' Dat is wel de taal eener burgerj, die zich harer kracht bewust wordt. Studie der natuur moge hare aantrekkeljkheid hebben gehad in Maerlant's dagen , voor burgers , die zich geroepen voelden eene belangrjke staatkundige rol te spelen , was er grooter behoefte aan geschiedkundig onderricht. Maerlant , die zulk een helder inzicht 1) Uitgegeven door Prof. Clarisse in de N. merlzn der Maatscb. der Nederl. Ietterk-, Deel IV. (Dordrecht, 1838) en, naar een ander handschrift door Kausler, Denkmöler altniederl. Sprache tfn# Litt. 11 (Tiibingen , 1844). HISTORIA SCOLASTICA. - DE RIJMBIJBEL. had in de eischen van zjn tjd , heeft in die behoefte meer dan eens willen voorzien. In de eerste plaats door de uitgave van een boek , dat onder den naam van den R'jmbjbel 1) bekend is. Ook dit is eene navolging uit het Latjn , en wel van Petrus Comestor's Hhtoria Scolastica. Met dien naam duidde men eene gewjde geschiedenis aan , waarin al de feiten van het oude en Nieuwe Testament , van de schepping der wereld af , bjeengebracht en stelselmatig gerangschikt waren. De Bjbel was daarvoor de hoofdbron , waarbj de schrjver echter verschillende werken ter aanvulling gebruikte , in de eerste plaats Flavius Josephus. Buitendien deelde hij de voornaamste geljk-tjdige gebeurtenissen uit de heidensche geschiedenis meê , volgens Livius , Justinus en andere schrjvers der Oudheid. Eindeljk laschte hj in zjnen tekst menigmaal aardrjkskundige inlichtingen of verklaringen van allerlei aard aan Origenes , Hiëronimus , Augustinus en andere Kerkvaders ontleend. Die Historia Scplcdfïccf vond algemeen bijval : zij werd allerwege bj het onderwjs , in de geschiedenis gebruikt , en gcld voor de hoogste historische autoriteit. In de dertiende eeuw werd zj in het Duitsch en Fransch overgezet ; en het kan ons niet verwonderen , dat zj ook iu den smaak viel van Maerlant. Hj vertaalde het boek , maar met groote vri,iheid ; want hj streefde er doorgaans naar zjn voorbeeld te bekorten. Yan den anderen kant heeft hj er een geheel zelfstandig deel aan toegevoegd. Het laatste gedeelte van Comestor's werk bestond uit een beknopt, samenvattend overzicht der vier Evangeliën , eindigende met de hemelvaart van Jezus 2). 0p verzoek van een ongenoemden vriend , liet Maerlant daarop volgen eene schets van de geschiedenis des Joodschen volks sedert den dood van Christus t0t aan de verwoesting van Jeruzalem door Titus , welke schets eene zeer verkorte vertaling is van het Bellum Jk4cl'cz/- van Flavius Josephus. De val der heilige stad wordt daarin voorgesteld als eene straf voor de kruisiging dîs Heilands , en dit vervolg op het werk is dan ook bekend onder den naam van de W rake ran Jherusalem. 129 1) Uitgegeven door J. David in drie deelen , te Brussel, 1858-1859. :) De Handellngen der dwtufeîen , die men in de uitgaven aantreft , schijnea een later toevoegsel. Joxcxsx-oET , Akd. Letterk. JéW#e/eutcen , 11 , 4e druk. 9 DE RIJMBIJBEL. - DE SPIEGHEL HISTORIAEL. Het ademt een geest van onverdraagzaamheid en haat jegens de Joden , die toont , hoe Maerlant , ondanks zjne verlichte denkwjze y een kind bleef zjner eeuw. De Rjjmbnbel kan op geene letterkundige waarde bogen. Hj bevat een vrj dor overzicht der bjbelsche geschiedenis , en mist alle bjzonderheden , maar bovenal dichterljke opvatting en behandeling. Zelfs geldt dit van het vervolg , dat uit zjnen aard meer epischen gloed zou toelaten , maar dat , behoudens enkele uitzonderingen , even droog en kroniekmatig behandeld is. llet kenschetsende van het werk ligt dan o0k in iets anders. Yooreerst in het. feit zelf , dat een leek in die dagen het durfde ondernemen den volke pder Biblen heimelichede'' bloot te leggen , die tot op dat. oogenblik bj uitsluiting het eigendom van den priester was geweest- Dat het een waagstuk was , hebben wj reeds gezien : het was dat, dubbel door dewjze van behandeling. W ant o0k hier treFen wj , evenals in Der Ncfzdrdzl Bloeme , naast menige mystieke allegorie , zedelessen en zedegispingen aan , waarbj weer vooral de geesteljkheid op den voorgrond staat. Der priesteren geldzucht en symonie , hunne onmatigheid en zedeljke onreinheid , hunne hoovaardj worden onbewimpeld aan de kaak gesteld. Daaraan knoopen zich algemeene waarschuwingen , a1s tegen het zweren en vloeken , het bjgeloof aan toovenaars en droomdieders ; en , wat ook hier weder bjzonder treft , de onverholen leer , dat de armen voor God even goed zjn a1s de rjken : de armen , op wie niet slechts Kerkvoogden en lleeren laag neerzagen , nog door de rministrele'' werden verguisd. Pleit dit alles niet voor een zedeljken moed , die niet genoeg te waardeeren is , en voor eene vrjzinnigheid , ver boven de vooroordeelen van den tjdgenoot verheven ? maar die daarenboven , dezen ten gevalle y bedrjvigheid in het schrjven van legendert en levens van heiligen is (boven , I D. , bl. 450 ; 11 D. , bl- 40) reeds gehandeld ; wj kunnen dus terstond overgaan tot zjn hoofdwerk , den Spieghel Historiael 1) , die in het algemeen dezelfde Over Maerlant's 130 1) D. I en 11 uitgegeven door Clignett en Steenwinkel in l :84-85 ; het III D. gaf Bilderdijk in 1812 ; het IV D. de Tweede Klasse van het Kon. Instituut in 1849. Eindelijk verscheen in 1857- 1863 te Leiden de critiscbe uitgave van Dr. M. de Vries en Dr. Eelco Verwijs , drie deelen in 4*. VINCENTII SPECULUM EN DE SPIEGHEL HISTORIAEL. richting volgt als de Rjhnbjbel , maar waarbj het wereldljk bestanddeel meer op den voorgrond staat. O0k hier putte Maerlant uit eene Latjnsche bron. Vincent van Beauvais , geesteljke van de orde der Predikheeren , voorlezer , boekbewaarder en raadsman van den Franschen Koning Lodewjk den Heiligen , schrjver van een aantal geleerde werken , heeft zich vooral beroemd gemaakt door het uitgeven van eene , vooral voor zjn tjd , reusachtige encyclopedie. Hj bracht nameljk op aansporing des konings al het wetenswaardige bjeen , dat in de voornaamste schrjvers van den ouden en nieuwen tjd gevonden werd. De uitgebreide verzameling moest het belangrjkste uit alle vakken van kennis omvatten. Aan dat srepertorium van alle toenmaals bekende wetenschap'' gaf Vincent den naam van Speculum Ac.jzf.s. Hj noemde het Speculum , omdat het een spiegel voor tjdgenoot en nakomeling zou zjn : majlts , om het te onderscheiden van een vroeger uitgegeven werkjè , Speculum Jfzfs#ï getiteld. Dit reuzenwerk was gesplitst in drie deelen : SpecItlum Ncf?rrcl: , Speoulum Dpcfrïsclc en Speoulum ffgfprfcle. Afet het laatste hebben wj hier alleen te doen. Het behelst een tafereel der algemeene geschiedenis , zoo staatkundige , kerkeljke als letterkundige , van de schepping af tot op des Schrjvers leeftjd , en bepaaldeljk tot het jaar 1250. Zoo Maerlant dit Latjnsche geloofwaardig geschrift tot leiddraad nam , hj heeft bj de bewerking van zjn Spieghel vooral bljk gegeven van zjne zelfstandige opvatting en van zjn helder inzicht in de behoeften zjner eeuw. Broeder Vincent schreef studie der voor de leden zjner orde , om hun de wetenschap gemakkeljk te maken en vooral om hen op de hoogte te brengen der Kerk, van haar hare overwinning. Maerlant had een ander doel. Ilj schreef voor leeken , die niet noodig hadden ingewjd te worden in den geheelen omvang der schoolsche geleerdheid , in al de fjnheden van heidensche wjsgeeren of Christeljke Kerkvaders. pMaar des te meer belang had de burgerj om de nieuwere geschiedenis , den oorsprong strjd sedert de vroegste tjden en ten slotte van en de ontwikkeling der toestanden , waarin zj leefde , te leeren kennen , en tevens te worden opgewekt t0t frissche denkbeelden en eene gezonde levensbeschouwing. Ziedaar de ver- :* van de al te zeer verwaarloosde geschiedenis uitvoeriger 131 132 DE SPIEGHEL HISTORIAEL. houding van Maerlant tot Vincentius aangewezen. De Spzeghel Historiael moest aan de ééne zjde weglaten of bekorten , wat in het Speculum Historiale een te bepaald kerkeljk en geleerd karakter droeg ; aan den anderen kant datgene invoegen of aanvullen , waarvan de kennis nuttig kon wezen voor de Vlaamsche burgerj 5 en daarenboven eene afspiegeling zjn van den vrjen en oorspronkeljken geest des vertalers , die zich nimmer verloochende , waar hj de gelegenheid vond om door het uitspreken zjner liberale beginselen een heilzamen invloed te oefenen Maerlant heeft dan ook zjn voorbeeld , ondanks alles wat hj er het welzjn 0P des volks'' 1). van het zjne inlaschte , meer dan de helft verkort. Die inkrimping werd hoofdzakeljk verkregen door de weglating van alle theologische uitweidingen , die hj voor leeken die hj te eer achterwege liet , om geene i aan de geesteljkheid: wier toorn hj zich Xte zwaar'' rekende , en nieuwe ergernis te geven reeds door den Rjjmbqbel op den hals Hj k0n Bjbelsche de H istoria gehaald had. ook nog op een ander punt bekorten , nameljk op de geschiedenissen. Vincent haalt gedurig stukken aan uit Scolastica; dit had de vertaler niet noodig. Hj kon volstaan met het daar behandelde beknopteljk aan te stippen en to V0rWjZ0I1 naar Zjn VrO0g*0r Work. In de derde plaats bekort Maerlant het geschiedverhaal , waar het de hooge oudheid betreft , die aan ongeletterde burgers minder belang moest inboezemen dan de geschiedenis der nieuwere tjden. Vooral is die besnoeiing zichtbaar in de aanhalingen uit oude schrjvers , hunne bloemen , zooals hj ze , in navolging van zjn voorbeeld , noemt. rDoch terwjl hj op deze wjze , door uitlating of bekorting , den Spieghel meer in evenredigheid bracht met de behoeften zjner lezers , heeft hj aan wden anderen kant een deel der aldus uitgewonnen ruimte dienstbaar gemaakt aan de breedere behandeling van hetgeen hj voor zjn doel meer bjzonder belangrjk achtte. En hier bljkt vooral de geleerdheid van Maerlant , die , met de beste schrjvers van vroegeren en lateren tjd vertrouwd , ook over andere bronnen wist te beschikken , om Vincentius , waar het noodig was , aan te vullen. Voor de juiste waardeering van den 1) De Vries en Verwijs , lnleiding tot den Spiegltel Historiael, b1. IX. W IJZE VAN BEHAXDELING. Snieghel Sgfprfcd; is dit een punt van groot belang , dat Maerlant's werk niet eene bloote vrje vertaling is , maar tot eene zekere hoogte een zelfstandige arbeid , in zooverre daarbj o0k andere schrjvers geraadpleegd en hunne berichten met die van Vincentius tot een eigenaardig geheel verwerkt zjn'' 1). In de doorwrochte inleiding van den Spieghel , waaruit wj deze woorden overnamen , is dit met een tal van bewjzen gestaafd. lk hepaal cr mj toe aan te stippen , dat onder de zelfstandige toevoegselen bjzonder onze aandacht verdienen die , betrekkeljk de geschiedenis der voornaamste Nederlandsche gewesten , inzonderheid Vlaanderen en Holland , evenzoo de belangrjke uitweiding over den eersten Kruistocht , ruim driemaal zoo uitgebreid als het tafereel, dat Vincentius daarvan schetst. Maar onder het merkwaardigste , dat Maerlant's Spieghel ons boven zjn model te lezen geeft , behoort zeer zeker de krachtige , scherpe bestrjding van de Fransche leugen-poëten , die telkens terugkeert , en waaraan soms geheele hoofdstukken zjn besteed. Ja , hj stelt a1s het ware zjn werk tegenover de romantische ietterkunde , de ridderljke verdichtselen , die nog veel te veel in eere waren. Alwie geen smaak heeft in de leugenverhalen van den Graal of van Percheral , roept hj in zjn proloog uit , stelle den Spieghel waarheid , Iiistoriael boven de romans van den dag : hier vindt hj wjsheid , en beter rdachcortinghe.'' W j kunnen dit hier alles natuurljk niet breeder uiteenzetten , maar het is met de meeste degeljkheid gedaan door de jongste uitgevers van het werk , en men zal zeker instemmen met hun besluit 2) : Nu wj weten , dat Maerlant niet blooteljk eene vrje vertaling gaf , dat hj voor een gedeelte zelfstandig te werk ging en naar eigen keus andere schrjvers raadpleegde , staat ons niet alleen het geheele plan en samenstel van den Spieghel ffïts/przlc:l helderder voor oogen , maar oolt de dichter zelf heeft niet weinig in onze schatting gewonnen. Meer nog dan ons van elders bekend was , is hj ons gebleken als een man van uitgebreide geleerdheid , d1e in de kennis der geschiedenis op de hoogte van zjnen tjd stond en de beste bronnen met oordeel wist te gebruiken. Maar vooral 133 1) Als boven , b1. X1I. :) lnleldt'ng , bl. XXXIX. W IJZE VAN BEHANDELING. 1- s h ij *@ Z j 11 e verlichting en beschaving zjner landgenooten wist dienstbaar te maken. De veranderingen , die hj in het Speculttm van Vincentias aanbracht , waren niet willekeurig of toevallig , maar naar de behoeften der Vlaamsche burgerj zorgvuldig berekend. Overal zien wj den wakkeren woordvoerder eener nieuwe letterkundige richting , in onze achting , nu wj hebben met evenveel practischen zin als gerezen kennis opgemerkt , hoe hj juist overleg aan de die , met volkomene bewustheid zjner roeping , weet voor wie hj schrjft en in welken geest hj schrjven moet , om het meeste nut te stichten en een tjdperk van hooger ontwikkeling voor te bereiden. Z0o heeft Maerlant uit het zwaarwichtige en kerkeljkgeleerde Specttllim van den Franschen Predikheer een handelbaar en populair geschiedverhaal weten te scheppen , een echten Spieghel voor het Vlaamsche volk , recht geschikt om door een schat van heilzame leering kloeke poorters te vormen en aan den geest des tjds , die naar vooruitgang streefde , tot een machtigen steun te verstrekken.'' En bj dit alles komt ten slotte n0g dit , dat o0k de zedeljke werking der geschiedenis evenzeer een spoorslag voor hem was ter uitgave van zjn werk , a1s de schildering der feiten. Niet slechts bljkt dit uit de vele lessen en moralisatiën , die hj tusschen zjn verhaal strooit ; maar uit den proloog zien we , dat hj werk , a1s zoodanig , daaraan dienstbaar wilde maken ; dat hj het practische doel had , zjnen tjdgenooten te doen opmerken , h0e de wereldgeschiedenis tengevolge ran de zpstf: eene aaneenschakeling was van tooneelen van strjd en disharmonie , uit welk tafereel Van veel te leeren viel. het geheele verwarring Naast het lichtmag evenwel de schaduw niet verheimeljkt worden. Ook de Spieghel ffïdfprfcel leert ? dat de critiek eerst in hare geboorte was , en dat de geloofwaardigheid der feiten alleen werd getoetst aan de meerdere of mindere deftigheid van den zegsman. Latjnscbe , kerkeljke schrjvers , Kerkvaders vooral , zjn onfeilbaar ; de Fransche poëten daarentegen leugenaars. Hunne werken worden soms tegenover elkander gesteld , alsof hun inhoud onderling de scherpst mogeljke gaat vergeljken , bljkt het tegenstelling vaak , dat beiden vormde ; en als men dan hetzelfde hebben gezegd en uit dezelfde bronnen hebben geput. Zoo wordt hier. b.v. verworpen , wat de jongleurs , of Maerlant zelf op het voetspoor van 134 DE VERVOLGERS VAN DEN SPIEGHEL. Gauthier de Chàtillon van Alexander den Grooten verhaald hadden : dât was rene geveinsde saghe'' , thans z0u het waarachtige geschiedverhaal gegeven worden : en dan volgt nagenoeg letlerljk hetzelfde wat in die zo0 sterk veroordeelde geschriften gevonden wordt. onberispeljk. Zooveel mogeljk geeft Maerlant Vincent's verhaal , waar hj het volgde , trouw terug , hoewel soms met zekere vrjheid. Slechts zeer zelden verstaat bj het Latjn verkeerd ; maar het gebeurt toch we1 eens. Over den stjl valt zliet te roemen. In den regel is hj niet gespierd niet alleen : maar veelal pslepend en krachteloos'' ; en ook al te dikwerf bewjzen de stoplappen , waarvan het boek wemelt , dat het werk den schrjver niet al te gemakkeljk van de hand ging. Intusschen leert de vergeljking met hetgeen een vervolger leverde , hoe deze voorganger ook in dit opzicht velen zjner tjdgenooten vooruit was. De vorm is niet 135 Maerlant heeft den Spieghel niet geheel voltooid. Toen de eerste yartie , geljk hj de deelen noemt, was afgewerkt , liet hj (waarschjnljk slechts voorloopig) de tweede liggen , om terstond de hand aan de derde en vierde te slaan , van welke laatste hj echter niet meer dan de twee eerste boeken en eenige hoofdstukken van het derde boek schreef. De dood belette hem zjne taak af te werken. Zj werd opgevat door zekeren Filips Utenbroeke uit Damme , die de onvertaald geblevell tweede partie bjwerkte , en toen mede overleed 1). Na hem heeft Heer Lodewjk van Velthem de vierde 1) De tweede menten werden partie was lang verloren , en slechts enkelegevonden frap verondersteld daartoe te behooren. In April1 869 ontdekte Karajan op de W eener Bibliotheek een handschrift, dat de verloren partie grootendeels bevat. Thans blijkt, dat de daaraan werkelijk hunne plaats vinden. Ferd. von Hellwald , die over het ontdekte hs. bericht gaf in de Beilage zur allgemelnen Zefïunr/ van 30 Sept. 1869 , (bl. 4214-15) verklaarde, dat waarschijnlijk ssiiber die Person des Dichters wenige und nur sphrliche Notizen toegekende fragmenten daarin daraus zu schöpTen sein diirften*f ; en hij had gelijk. Ook dit gedeelte is in 1879 vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden door von Hellwald , De Vries en Verwijs uitgegeven , als .Tacob rcn xMaerlantns Syfeg#e! Elstoriael , Tweede Partie. Sedert werden in Brugge nog gevonden een fragment van de Tweede Partle ( bjdscbrlt roor Nederl. taal- en letterkunde NELTHEAI S SPIEGHEL. partie vervolgd , waar A1' aerlant had moeten afbreken , en het werk ten einde gebracht. zeggen , daar 0ns van zjn leven niets bekend is : wj weten alleen , dat hj tusschen 1291 en 1314 schreef. Hj was wel berekend voor de taak ) die hj op zich nam : zjne vertaling is over het algemeen trouw en nauwkeurig , en in de hanteering van taal en stjl staat hj vrj wel met zjn voorganger op ééne ljn. W at Heer Lodewjk van Yelthem betreft , hj was , zooals wj reeds zagen , een Brabander. De weinige levensbjzonderheden die van hem bekend zjn ) hebben wj (boven , bl. 106 vlgg.) medege- Omtrent den eersten valt niet veel te deeld. Noch zjn pastoorschap , noch zjne betrekkingen hadden hem veel gebaats want wj lezen , dat hj later nog naar eene goede maatschappeljke positie hunkerde. Het slot vàn den Spieghel Sïtsfprïcd! vertaalde hj op aansporing eener aanzienljke vrouw , Maria van Berlaer , die , waarschjnljk als weduwe , in den omtrek van Antwerpen woonde. Hj werd door haar voor zjn werk betaald. Deze bjzonderheden deelde hj den 3en Augustus 1315 mede. 't Schjnt ) dat de Vrouwe van Berlaer spoedig Toen Yelthem de gesûhiedenis tot op zjn tjd voort te zetten. Daardoor verkreeg echter de stof eene zoodanige uitbreiding , dat het ondoenljk werd daarop gestorven is. Maerlant's Spieghel ging afwerken , besloot hj alles in de vierde partie samen te persen, zonder de evenredigheid met de andere partieën verbreken. Daarom splitste hj den inhoud in tweeën. Tot de vierde partie z0u ongeveer behooren wat in Vincent's werk gevonden werd : daarop standige arbeid volgen ) die als vjfde partie er aan kon worden mocht dan een meer zelftoegevoegd. Dit gedeelte , dat tot nog t0e voor een heeft gegolden , loopt tot het jaar 1316. geheel afzonderljk werk Deels was het naar La- 1) en later la XS'OCJJJJ XXXI nog twee andere van dezelfde partie , afgedrukt in de Annales de Tlznulcfgbn pour l'êtude de P/lfdfofre et des cnfzku/fls' de la Flandre , (1881) en in no. 4 van deel XII der vierde reeks van de Comptes-rendu van de Belgische Commission royale d'histolre (1885). Opmerkelijk is het , dat dit laatste fragment als beschutting diende voor eene beschrijving van de vaderstad des dichters. XELTHEM !S SPIEGHEL. tjnsche bronnen bewerkt , en de gebeurtenissen der laatste vjftien jaren naar de berichten van ooggetuigen medegedeeld. Daarbj heeft de schrjver echter een aantal hoofdstukken ingelascht , aan den later te noemen Jan van Heelu ontleend , geljk hj waarschjnljk ook de Hollandsche kroniek van Melis Stoke geraadpleegd heeft 1). staatkundige gebeurtenissen , ridderljke feesten , phantastische avonturen , alles ligt hier in de bontste kleurenmengeling dooreen , hetgeen dit werk een geheel eigenaardigen stempel opdrukt. Tot de geschiedenis van zjn tjd levert hj hoogst gewichtige bjdragen , daar hj veel wat om hem voorviel , uitvoerig boekt. Hoogst merkwaardig b.v. is het verhaal omtrent den moor; van den Hollandschen Graaf Floris V , en van den Vlaamschen oorlog tegen Frankrjk , die in 1302 door den bekenden Sporenslag beslist werd. W onderen , anecdoten , Het eigenljk geschiedverhaal eindigt met het zesde boek :de beide andere bevatten de profetieën van Daniël , Merljn , Hildegarde en Joaehim , voorts eene schildering van de komst van den Antichrist en van het Laatste Oordeel. weder aan Vincent's Speculum ontleend. Zj vormen het eigenaardig eind eener wereldgeschiedenis , die , met de schepping begonnen , niet beter kon eindigen dan door te wjzen op den jongsten dag , Die laatste tafereelen zjn de voltooiing van den loop der eeuwen. H0e groote geschiedkundige waarde deze kroniek moge hebben t als letterkundig kunstwerk staat zj vrj laag ; als bron voor de kennis van de beschaving in die dagen is zj onwaardeerbaar. De schrjver was geheel een man van zjn tjd j met al diens vooroordeelen en bjgeloovigheid behept. Zjn verkeer in voorname kringen hafl zjn oog geopend voor wereldsche zelfs voor den machtigsten hefboom van menscheljke daden , de liefde. Men zie slechts met hoeveel warmte hj opgeeft van wat hj doen zou , a1s hj ridder was en eene schoone jonkvrouw hem hare minne gesehonken had (5e B. , cap. 46). Ja , zelfs de galanterie tot het uiterste gedreven , vond bj hem geen afkeuring , maar vrooljke instemming. In het zevende Boek trekt hj heftig tegen de bedelmonniken te velde en legt hunne ondeugden en gebreken bloot zoowel als toestanden 1) Zie hierover het volgende hoofdstuk. 138 de schade , die zj aan de maatschappj berokkenden. Hj was dikwerf over de openhartigheid , waarmeê hj zjne meening zei , berispt ; en ofschoon hj zich vrj naïef zelf verbaast over den moed , daarin betoond : liet hj zich toch door niets terughoqden om te openbaren , wat hj voor waarheid hield. Men begrjpt , hoe daardoor zjn trant karakteristiek is , en zjne voorstelling eene eigenaardige levendigheid veel te wenschen over. heeft. De vorm laat echter maar al te Hj erkent zelf , dat hj zich in zjn werk heeft overhaast ; en zjne behandeling draagt daar dan o0k de merkbare sporen van. Zj verraadt , bj den vertaler vooral , niet zelden eene onkunde en slordigheid zonder voorbeeld. Dikwerf is het oorspronkeljke , dat hj navolgt , tot onkenbaarwordens t0e verhaspeld. Taal en stjl zjn mede alles behalve onberispeljk : gebrekkige uitdrukking , stoplappen , sleppnde en hinkende verzen , onzuivere rjmen toonen , hoe weinig het werk beschaafd is , en hoezeer het in dit opzicht beneden dat van Maerlant staat. % Als bron daarentegen voor de geschiedenis en de zedenkennis van die dagen is Velthem's Spieghel , geljk wj reeds opmerkten , onwaardeerbaar. Over sommige gebeurtenissen vindt men hier belangrjke bjzonderheden geboekt , die nergens anders voorkomen. En de wjze , waarop onze Pastoor over die gebeurtenissen en over zjne eigen gewaarwordingen redekavelt , maakt zjn trant zeer eigenaardig , en doet soms de gebreken van den vorm over het hoofd zien. Ziehier , ten slotte , hoe de uitgevers van Maerlant's Spieghel 1) oordeelen over : rYelthem , wiens schromeljke onkunde in 't Latjn , alleen overtrofl'en door zjne slordigheid in 't vertalen , bj iedere in staat is te vergeljken , bladzjde , die men telkens nieuwe verbazing wekt. XEn toch was diezelfde Velthem , bj al zjne oppervlakkigheid en wuftheid , geen alledaagsch man. W aar hj niet vertaalt , maar zich vrj beweegt en zonder overhaasting te werk gaat , schrjft hj l0s , bevallig en onderhoudend , somtjds met leven en geest , menigmaal - vooral in de liederen , die hj hier en daar invlecht, - niet zonder poëtisch talent.'' Tot zoover zjn wj het met dit oordeel eens ; maar wij zijn niet zpö van zijn overwegend talent overtuigd , M aerlantns Spieghel Ht-storlael, Tweede Fcrfk'e , Inleid. bl. XXV. S.r ELTHEM 'S SPIEGHEL. STROPHISCHE GEDICHTEN. dat wj 00k kunnen van zjn werk een Indien wij zuiveren afdruk bezaten , zooals het uit zjne instemmen met de slotwoorden : pen gevloeid is , wj zouden hem schatten. Zelfs in den ontredderden Ongetwjfeld als dichter hoogtoestand , waarin het nu vpör ons ligt , zien wj zijne kunstvaardigheid duideljk doorschemeren.'' 139 Wj keeren na deze uitweiding voor een oogenblik tot Maerlant terug. W j hebben nog stil te staan bj sommige strophische gedichten , waarvan hj de vervaardiger was. Van den Tweeden Jfc.rf#'gz is reeds gesproken (b1. 35). Als een tweede vervolg op den Wapene-slart'jn beschouwt men veelal het gedicht , dat ook getiteld is : Tozl der Drievoudicltede , maar dat ik vrj wat later meen te moeten stellen dan de beide anderen. De denkbeelden , hier door onzen schrjver ontwikkeld , hjj ontleend te hebben aan twee geschriften van den reeds zoo dikwerf genoemden Yincent van Beauvais , het eene getiteld : De Sancta Trïzlïfcf: , het andere : de .D6f Filio , mundi Z'c#6zizy?fpre , sehij nt ofschoon daaromtrentgeene zekerheid bestaat 1). In de 39 coupletten , waaruit dit gedicht is Alaerlant bljkbaar eene wordt gehandeld over samengesteld , heeft geloofsbeljdenis willen aQeggen. Daarin het wezen der Godheitl en hare verdeeling in drie personen , en daarbj 's Vaders alomvattend bestuur , de menschwording van den Zoon , en de werking van den Heiligen Geest geschetst. Zoo het onderwerp verheven is , men mag gerusteljk getuigen , dat de behandeling der stof waardig was. Er komen in dit stuk uitdrukkingen voor , die het vermoeden wettigen , dat het de strekking had om den schrjver te zuiveren van de blaam van ketterj , die hem waarschjnljk was aangewreven , wegens het opstellen van zjn Rqmbjbel. Enkele toespelingen doen ten minste zien , dat dit gedicht na het gemelde werk geschreven werd. misschien we1 Hierop volgt in alle handschriften een soortgeljk stuk , dat ten opschrift draagt : Ene disputacie ran Onser Jrz'pzfv/:zl ende ran den H . Crlcd. Het is een mystiek vertoog over de verdorvenheid der wereld en de noodzakeljkheid om tot behoud der ziele de toevlucht te nemen t0t Christus en de Moedermaagd. 1) Zie Verwijs' Aanteekotingen op .T. v. slaerlant's Sfrflwlf.scl: Cedichtelt , bl. 150. STROPHISCHE GEDICHTEN. O0k in dit gedicht ontbreekt de eenheid , die het t0t een 0nberispeljk kunstgewrocht hebben zeer ongeljke waarde. Dat , waarin Christus zelf sprekende wordt ingevoerd om den menschen hunne zonden onder het oog te brengen , en hen t0t een Kruistocht aan te vuren , is niet alleen het best geslaagde van dit gedicht , maar behoort zelfs t0t het uitmuntendste dat de Middelnederlandsche poëzie heeft aan te z0u verheFen. De verschillende deelen wjzen, en laat zich het gevoegeljkst vergeljken met de beste partjen van den Wapene-Marttjn. De hymne aan de Heilige Maagd , die onder den min eigenaardigen titel : Die Clausule ran der Bible bekend is , vangt aan met allerlei mystieke allegorieën , geljk ze o0k in den R'jmbnbel voorkomen , waarop eene goed gelukte schildering volgt van de alles overtreflbnde schoonheid der Maagd Maria , die G0d den Vader in liefde deed ontbranden. llet slot wordt gevormd door een overzicht van haar leven en de beschrjving harer hemelvaart , waarbj hare betrekking tot 's menschen verlossing wordt uiteengezet. Meer trekt ons Der Kerken Claghe aan , wier inhoud eene loopende Geesteljkheid , geheel in den trant van Maerlant's beste strophische gedichten. Dit stuk ademt een gloed , die zich in de gelukkigste doorklacht is over de verdorvenheid derwereld ,vooral van de bewoordingen afspiegelt , zoodat het terecht onder de voortrefeljkste werken van den dichter gesteld wordt. Eindeljk moeten wj gewagen van de oproeping ten Kruistocht , getiteld : Jrczl de1% Tzcgl(@: ran Overzee 1). De doorgaande strekking van dit schoone gedicht is eene kastjding van edelen en priesters , die meer naar wereldsche schatten dan naar het Koninkrjk Gods streefden. Zelfs het Hoofd der Christenheid , heet het , is van den weg af : de Kerk van Rome is dronken en vraatzuchtig , prelaten en priesters dienen alleen de wereld en besteden het geld der Kerk tot ongebondenheid. Koningen en vorsten , die Christus zjn bloed ontzogen hebben , door de kerkeljke tienden tot zich te trekken , bekommeren er zich niet om , of het Heilige Land verwoest en 140 1) Ik laat het .gedichtje Fcn den . F. vrouden en dat Fcn 0ns Heren wonden (bij Verwijs , b1. 100- 106) buiten beschonwing : het zijn vertalingen van Latijnsche hymnen , maar het is niet zeker, of zij van Maerlant's hand zijn. Van het tweede vond Verwijs den Latijnschen tekst (t. a. pl. , bl. 162 vlgg.). JACOB VAN AIAERLANT. afgeloopen wordt : zj beoorlogen en toch , z0o ooit , dan ware nu het zaak van Christus aan te den tjd niet smet het schild van Christus trekken ; valken bersen OPn0m0n 0n belagen slechts elkander. En oogenblik gekomen , zich de daarom mochten de Vorsten ende jagen'' verkwisten, maar gehoor geven aan de klacht der Kerk ! Eene toespeling datum van dit op den val van Akers (12 Afei 1291) geeft den gedicht aan , dat eene vrucht is van Maerlant's rjpen leeftjd. Als men zich herinnert , dat hj daarenboven ziek en zwak was t zal men zich verbazen over het vuur , waardoor hj hier nog bezield werd , en dat aan deze ontboezeming een treFend dichterljk karakter gaf. 141 Nu wj met Maerlant's schriften hebben kennis gemaakt , zal het niet moeiljk vallen ons eindoordeel over den stichter der bargerljke school samen te vatten. Hj was zeker een buitengewoon man. Yooreerst door zjne geleerdheid. Zjne kennis was verbazend. Buiten zjne moedertaal was hj even vertrouwd met het Fransch als met het Latjn en met het voornaamste , dat daarin geschreven was. l'lj had de V aamsche gedichten van allerlei aard gelezen , die in omloop waren q maar evenzeer was hj bedreven in de Fransche chansûns de ge8te en contes d'czl:zlfzf'r: , terwjl hem de meest populaire gedichten , als die van Rutebeuf b.v. , onder de oogen waren gekomen 1). En wat het Latjn betreft , was hj niet slechts op de hoogte van de nieuwste wetenschappeljke , zoo geschiedkundige als wjsgeerige en godgeleerde werken zjner eeuw ; maar hj geeft niet zelden bljk , dat hj ook in de classieke letterkunde geen vreemdeling was. Eindeljk vinden wj hem ingewjd in de geheimen der natuurleer en van het Duitsche Recht. Hj paarde dus aan de kunde der jongleurs de wetenschap der klerken. En met die wetenschap heeft hj gedurende geheel zjn leven gewoekerd om ontwikkeling en beschaving , vrjheid en recht onder zjne medeburgers te bevorderen ; om de burgerj te verheFen iot die maatschappeljke hoogte , waarop zj volgens zjn oordeel 1) Behalve de hierachter vermelde uitgave van Jubinal is er sedert eene betere verschenen van dr. Kressner : Rustebuef's Gefk'clfe (Wolfenbûttel, 1885). JACOB VAN AIAERLANT. behoorde te staan. Hj had niet slechts den moed om algemeene vooroordeele'n en gebreken te bestrjden ; maar zelfs om den toorn te trotseeren der machtige geesteljken , onder hj zag , die meer wolven dan herders waren. Geen vervolging deden hem van die gedragsljn afwjken. Dat de vele geschriften van Maerlant , alle tintelende van dezelfde warme overtuiging , krachtig hebben bjgedragen t0t uitachterklap , geere hreiding en versterking van het burgerljk element , ljdt geen twjfel : met alle recht mag hj een hervormer genoemd worden. Hj was dit echter minder in opbouwende dan in af brekende richting : voor de toekomst heeft hj alleen het zaad der beginselen wie er zoovelen gestrooid. Hj voelde meer wat er al verkeerds was in de gistende maatschappj, dan dat hj duideljk inzag , waartoe zjn krachtig verzet moest leiden. Hj voelde , dat de kwaal moest worden gestuit ; maar bevroedde niet , hoever de werking van de middelen , die hj daartegen bezigde , zich zou uitstrekken. Hj kwam op tegen gebreken , zonder zich rekenschap te geven , een groot deel onafscheideljk waren van het wezen der dingen. Yandaar , dat hj , ondanks zjn strjd tegen de geesteljkheid , ondanks zjne critische richting , toch a1s trouw zoon van de Kerk aan hare leer , hare heiligen en mirakelen vasthield ) en het autoof ze ook voor riteitsbeginsel bleef eerbiedigen. Hj predikte vrjheid , geljkheid en broederschap ; maar het viel hem niet in : dat hj daardoor de geheele maatschappeljke inrichting van het feodale Europa aan het wankelen bracht. Hj verzette zich tegen de leugentaal der W aalsche dichters ; maar hj kwam niet op de gedachte , dat het recht van onderzoek ook op Latjnsche en kerkeljke geschriften mocht of kon worden toegepast. Trouwens , er zouden n0g eeuwen moeten verloopen , eerdat alles den volke in zjn geheelen samenhang en zjne volledige ontwikkeling helder voor den geest zou staan. Maerlant gaf niet meer dan zjne eeuw geven k0n ; maar dat gaf hj o0k zoo volledig als geen zjner tjdgenooten. En juist daardoor was hj de man van zjn tjd en van zjn volk , die eene school stichtte en den naam verwierf van Vader 4:9- Dietsclte diehters. Men moet dien eerenaam echter niet verkeerd opvatten. Niemand zal de waardj van Afaerlant als didactisch schrjver , a1s leeraar en voorganger zjner tjdgenooten gering schatten of verkleinen ; 142 OVERSCHATTING ALS DICHTER. maar men mag o0k niet overdrjven in zjne vereering. En men gaat , mjns inziens , te ver , a1s men beweert , dat hj niet slechts als geschiedschrjver , als beoefenaar der 3 wetenschap'' en a1s medestichter onzer schrjftaal hoog behoort te worden aangeschreven ) Xmaar dat hj ook in de rj onzer dichters vooraan staat en eene hoogst eervolle plaats beslaat'' 1). Dit ziet niet bloot op zjne strophische gedichten , die Ontegenzeggeljk niet van poëzie ontbloot zjn ; maar moet beteekenen , dat in onze hedendaagsche schatting het geheel van zJi*n werk als het gewrochtvan een dichter, een kunstenaar, moet worden gewaardeerd ; en tegen zulke overdrjving behoort te worden gewaarschuwd. Hj moge pdoor zjne tjdgenooten algemeen voor een groot dichter gehouden'' zjn :) , dit is voor ons nog geene reden , hetzelfde te doen 5 omdat het de vraag bljft , of de maatstaf , dien zj gebruikten ) o0k nog voor ons kan gelden. Dr. Te W inkel , die van meening is , dat het ngeen zin heeft'' een schrjver van vroeger dagen pte meten met eenen maatstaf , waarvan men in zjn' tjd nog geen begrip had'', beroept zich op Boendale als een kenner , en stelt zich tevreden met de karakteristiek , die deze van een dichter geeft 3) : Drie pointen horen toe Elken dichtre , ende segghe u hoe : Hi moet sijn een gramarijn ; Mrarachtich moet hi oec sijn ; Eersaem van levene mede : So mach hi houden dichters stede.'f punten staat De Clerk , wat het eerste betreft , alleen stil bj de eischen van het verstand , de rhetorica ; en Dr. Te W inkel erkent dan Bj de ontwikkeling dier ook 4) : stusschen en dichter was weinig verschil.'' Aangaande den vorm lert hj bj Maerlant daarom ook het grootste gewicht hierop , dat hj voldee; aan Boendale's eisch : seen dichter moet in de grammatica bedreven zijn 5 . . . hij moet ten minste zijne partes kennen'' 5). Dat de woorden rhetor 1) tlende eeuw , b1. 876. Dr. J. Te W inkel, M aevlants 9) 3) A) â) T. a. pl. , bl. 877. Lekenspiegel , B. 11I , C. l 5 , vs. 9. Ifaerlants JFeràen enz. , b1. 378. Aldaar , bl. 389. G er/cen beschouwd als eïepeî rcn de derOVERSCHATTING ALS DICHTER. deed Afaerlant; maar hj heeft o0k per veel t0e bjgedragen om de taal te verrjken en voor goed te vestigen'' l). genoegen Z0R nemon Om een schrjver als dichter te zien begroeten. O0k ten opzichte van de samenstelling'' is Dr. Te W inkel spoedig X tevreden gesteld. Maerlant's te dien opzichte geheel en al. In een sprohemium'' leidt Maerlant zjne lezers in het onderwerp , dat hj behandelen gaat , in ; hj valt niet met de deur in huis , zooals wj 't noemen. Het onderwerp gedichten voldoen OP ditPunt paan Boendales eischen Ik geloof , dat daarmeê thans niemand verdeelt hj z66 , dat'er Overeenstemming en evenredigheid is tusschen de verschillende deelen van zjn werk : de Spieghel ff'gfprfrc:l is in dat opzicht zjn meesterwerk. Wjkt hj voor een oogenblik van zjn onderwerp af , zjne afdwalingen zjn niet groot , en gewoonljk keert hj spoedig tot zjn onderwerp terug met de woorden : 11 Nu keric weder ten redene mijn''' 144 of met eene andere opmerking , die soms eene verontschuldiging inhoudt. Door het aanhalen van rexemple'' of pbispele'' uit schrjvers van gezag siert hj zjne werken behaagljk op 5 wat hj aazlvoert is in den regel ad rem. Ook is het slot zjner werken in overeenstemming met het begin : even a1s zjne zinnen loopt o0k het geheele dichtwerk rond'' 5. Men toetse evenwel deze volzinnen aan Maerlant's heele of halve romantische werken , die immers wel het eerst in aanmerking dienden te komen , en men za1 zien , dat zj zelfs aan deze bescheiden eischen niet voldoen. Bovengenoemde beoordeelaar wi1 niet toestaan , dat wj Maerlant beoordeelen naar ons begrip van Kunst ; maar gaat in omgekeerde richting zoover , van ons den maatstaf van Boendale in de hand te willen dwingen , door o0k aan den modernen kunstenaar den eisch te stellen , dat hj , wi1 hj behagen , alleen werkeljke gebeurtenissen verhale , en zich geene andere vinding'' veroorloove rdan die , welke op den vorm betrekking heeft'' 5. Ik maeen te mogen Zeggen)dat ditgeene gezonde critiek is. Ik 1) B1. 390. 2) Aldaar, bl. 39 1. ') Aldaar , bl. 403, 405. OVERSCHATTING ALS DICHTER. acht juist dit een ronvruchtbaar werk'' , om voor een schrjver j die gedurende het grootste gedeelte van zjn leven niet aan Kunst , alleen aan W etenschap en Moraal gedacht heeft , en in die werken , welke meer bepaald een letterkundig karakter dragen j doorgaans alle kunstregels over het hoofd gezien heeft) zooveel bewondering te eischen. Voor eeneeeuw moge men rjmkronieken en nuchtere leerdichten a1s poëzie hebben opgevjzeld , in onze dagen moet men van die smakeloosheid genezen zjn. W j hebben van poëzie andere begrippen ; en wie aan gezonde algemeene eischen ) welke aan elken kunstenaar , uit welken tjd ook , moeten worden gesteld , niet voldoet , dien ontzeggen wj den lauwerkrans des dichters. Maerlant heeft andere verdiensten , die hem andere , maar even frissche lauweren waarborgen. Hj is een leeraar en weldoener van zjn volk geweest. Zjn brandende jver , zjn moed , zjne volharding in den strjd voor licht , recht en waarheid , ten beste zjner landgenooten gevoerd , deden van lieverlede helderder inzien , waar men stond , waar men heen moest en welke weg daarheen leidde. Het nationale zoowel a1s het burgerljke element in Ylaanderen had veel aan hem te danken ; en het was geen misgreep , toen een Vlaamsch dichter van onze dagen 1) de overwinning , in den Sporenslag bj Kortrjk behaald , als het eerste groote practische gevolg van Maerlant's opwekking voorstelde. 145 Jan van Beers. goxcltsroET , Ned. Letterk. lliddeleeuwen. 11 , 4e druk. MAERLANT'S SCHOOL. KRONIEKSCHRIJVERS. De invloed , dien Maerlant in wjden kring uitoefende, bljkt uit de school , die hj vormde. De voornaamste schrjvers van het eind der dertiende en (1e eerste helft der veertiende eeuw volgen hem na of trompetten zjnen lof. Nemen wj eerst de geschiedschrjvers in oogenschouw. Naar tjdsorde vergt in de eerste plaats eene Brabantsche rjmkroniek onze aandacht , waarvan de schrjver Jan van Heelu (bj verbastering uit : van Heelen) genaamd is 1). Deze kroniek bevat een levendig , dikwerf niet ondichterljk tafereel van den slag van W oeringen in 1288 , tengevolge waarvan hertog Jan I van Brabant het hertogdom Limburg vermeesterde. Het werk is in twee boeken verdeeld , waarvan het eerste de geschiedenis schetst van 's Hertogen jeugd en de aanleiding t0t den oorlog , terwjl het tweede den slag zelf schildert. Yan Heelu had in PerS00n de gebeurtenis , die hij bezingt z bjgewoond 5 en dit , zoowel als de geestdrift , die hem voor zjnen held bezielt , wiens grootsche persoonljkheid hj met stoute trekken teekent , geeft aan zjn tafereel ongemeene levendigheid en schilderachtigheid. Daarbj komt de eenheid van inhoud en de dichterljke toon , die echter we1 eens in het overdrevene zwelt. Dit alles maakt , dat men soms twjfelt , of men met een epos dan met eene kroniek te doen heeft. Van des dichters leven is z0o goed a1s niets bekend. Uit enkele 1) Uitgegeven door J. F. Jvillems , Rqntkroltjjk van qlan van Seelu, b6- treyende den slag van Woeringen. Brussel, 1836. JAN VAN HEELU. - DE GRIAIBERGSCHE OORLOG. trekken , a1s b. v. de zorg t waarmede hj de wapenschilden beschrjft , heeft men , niet zonder grond , afgeleid , dat hj onder de herauten des Hertogs behoorde. Hj droeg zjn verloofde van 's opdat vleiender gedicht op aan Afargaretha van Engeland , de Hertogen zoon. llj bood haar zjne verzen aan , zj er de landstaal uit zou leeren , en er k0n zeker geen hulde worden uitgedacht dan daartoe het verhaal te kiezen van de wordt gemaakt van dit werk tusschen 1291 en 1294 groote daden haars schoonvaders. Daargeen gewag van des Hertogen dood , mag de vervaardiging gesteld worden. In vele opzichten komt met het gedicht over den slag van W oeringen dat overeen , hetwelk , naar zjn inhoud , De Grimbergsclte pprlp.g genoemd wordt. De toon is bjna even dichterljk ; maar de stjl niet zoo los en de inhoud niet zoo overeenkomstig met de werkeljkheid. Het laatste 1ag waarschjnljk daaraan , dat hier geene geschiedenis van den uit een ver verleden. De die in den aanYang dag is geschilderd , maar tooneelen Grimbergsche pprlp.g 1) toch is de strjd , der twaalfde eeuw door de Heeren van Grimberg gestreden werd tegen den machtigen Hertog van Brabant Godevaart met den baard , dien zj weigerden a1s leenheer te erkennen. Die strjd , gedurende vele jaren voortgezet , is met groote levendigheid geschilderd , hoezeer de voorstelling hier en daar niet van gerektheid is vrj te pleiten. O0k dit werk houdt het midden tusschen kroniek en heldendicht. Men heeft als dat van Van Heelu , met den laatsten naam bestempeld ; de cyclische omvang , vooral de op historische waarheid gerichte het , even m aar bedoeling des schrjvers , toonen , dat wj slechts met eene zeer dichterljke kroniek te doen hebben , die hare aantrekkeljkheid te danken heeft aan de levendigheid , waarmede de dichter die gegedeelten , welke hj waarschjnljk- aan volksoverlevering en geloofwaardige bronnen ontleende , aanschouweljk weet voor te stellen. Hj stierf , vörrdat hj zjn werk geheel k0n ten einde brengen , welks laatste 1400 verzen van eene andere hand zjn. W ie was die dichter? Zjn naam wordt nergens genoemd 5 maar bljkbaar 1) Uitgegeven van wege de Maatschappij der Vlaemsche Bibliophilen door C. P. Serrure en Ph. Blommaert (Gent, 1852 en 1854). 10* AIELIS STOKE. sqhreef hj in de tweede helft zooals uit enkele historische niet later , daar in het eerste van de dertiende eeuw. NietVroeger, bjzonderheden bljkt ;wellicht ook gedeelte der Brabqntsche IQ6.sf:9> (1315) eene toespeling misschien op zjn werk gevonden wordt. Hj heeft in zjne manier van opvatting en voorstelling, in zjne techniek en taal , zooveel overeenkomst met Jan van Heelu , dat het vermoeden zich aan ons opdringt , dat de schrjver van den Slag r@n m p6rpnc en die van den Grimbergschen oprltw een en dezelfde is. Het is waar , het valt niet te ontkennen , dat de stjl van het laatstgenoemde werk door stoplappen wordt verlamd , die in het andere niet voorkomen ; maar daarbj kon de meer gevorderde leeftjd van den schrjver wel in 't spel zjn. En men vergete vooral niet , dat wj van den Grimbergschen 0prJp.g geen enkel oud handschrift bezitten , terwjl de betere afschriften , waarnaar de oncritische en weinig bruikbare uitgaaf der Vlaamsche Bibliophilen bezorgd werd , zeer stellig reeds een omgewerkt van invoegsels voorzien handschrift ten grondslag hebben. 148 was ontegenzeggeljk lang bj Vlaanderen ten achter , maar toch niet geheel geesteljkheid was eeuw hadden de Egmonder monniken eene kostbare boekerj 1). er vroeg beschaafd , en reeds in de twaalfde Maar o0k aan de wereldljke letterkunde bleef men niet vreemd. Reeds in den Willem ran oranje in het licht verschjnen , en honderd jaar later werd er de Didactiek beoefend. aanvang van de dertiende eeuw zagen wj daar den zonder letterkundige ontwikkeling. De Holland Maar toch schjnt het , dat de maatschappeljke beweging er meer van den Vorst dan van het volk uitging. Floris V moedigde den grooten Vlaamschen hervormer aan t waarschjnljk omdat er zich geen Hollandsch schrjver opdeed , die in deze richting kon of wilde werken. En toen eindeljk ook hier eene kroniek in de volkstaal het licht zag , welke denkelijk eveneens op aansporing van den Graaf bewerkt werd , was zj meer een geschrift voor 1) Vgl. de reeds vroeger vermelde verhandeling van dr. Kleyn , De catalogus der boeken van de 254: te Egmond. LArchief voor Nederl. Kerkgedclfe# en: II, 122-120). AIELIS STOKE. den adel dan voor de burgerj. Het is Stoke 1). Zj bevat een verhaal van de gebeurtenissen in Holland voorgevallen van de stichting van het graafschap af tot het jaar 1305. Het eerste gedeelte is eene hier en daar wat vervolledigde vertaling van de bekende Latjnsche Egmonder kroniek , die voor onze geschiedenis der twaalfde eeuw z0o belangrjk is , omd* de schrjver gebeurtenissen boekt, die hjzelf had beleefd E). De vertaling is doorgaans getrouw , maar enkele malen slordig , en er zjn soms trekken weggelaten , die niet mochten ontbreken 3). W aar de H01- landscheschrjver niet meer uit de Latjnsche bron kan putten , is hj zeer oppervlakkig , totdat ook hj weer gebeurtenissen van zjn eigen leeftjd begint te vertellen , waarin zeer veel wetenswaardigs is , daar hj in de gelegenheid was of zelf veel te zien of van ooggetuigen te vernemen 3). De kroniek van Melis Stoke is in vrj wat eenvoudiger , huiseljker stjl geschreven dan de straks behandelde werken. Kalm , de Rijznkt-oltiek z'tzs Melin 149 1) Deze kroniek is herhaaldeli-jk gedrukt. Het eerst in l59 1 , voor rek-ening van H.LZ. Spiegel , met eene voorrede van Janus Dousa en aanteekeningen van Sebastiaan. Deze uitgave werd grootendeels door brand vernietigd. In 1620 verscheen een tweede druk , bijna geheel gelijk aan den eersten. Tn 1699 bezorgde Corn. Van Alkemade eene derde uitgage. Deze waren alle in f 0. gedrukt. Eindelijk deed Ba1th. Huydecoper in l 772 eene nieuwe uitgave het licht zien , in drie deelen (8O en 4G) , in zekeren zin een critischen tekst (naar drie 11ss.) bevattende , en verrijkt met vele taal- , historie- , en oudheidknndige noten. De laatste uitgave is in de llor/cen rcn het Historisch Genootschap N. Serie , no. 40 en 42 (Utrecht , 1885 , 1886) bezorgd door dr. W. G. Brill , die evenals Van Alkemade het handschrift (van M Toutel' de Clerc) daaraan ten grondslag legde , maar de afwijkende lezingen der beide andere volledige handschriften benevens die derfragmenten opgaf. S) Men vergelijke over dit Cbrolètkum Egmuzèdanum en zijne de Annales verhouding tot Egmundanl, alsmede over de bronnen van Stoke ,het werk van dr. K. von Richthoven , Die Jlfd3.cn Egmonder Geschlkhtsguellen (Berlijn , 1886). 3) Verg. in Huydecoperfs uitgave , Boek I1I , vs. 1 l 6. Dat hij soms het Latijn slecht teruggaf , blijkt 11 B. , vs. 64l , waar hij tertio anno door drie loarven vertaald. Zie b.v. V Boek , 42 en l 14 ; VI11 Boek , 160 ; X Boek , 528 , 602. Eens beroept hij zich op de eigen verklaring van Geraert van Velzen , IV Boek , l l54 ; en eene enkele maal noemt hij den naam zijner zegslieden tIl D , b1. 446). MELIS STOKE. wjdloopig , soms t0t langdradigheid t0e , keuvelt de rjmer vooral over de gebeurtenissen van zjn tjd ; en hj laat daarbj geene gelegenheid voorbjgaan om uit het verhaalde min of meer toepasseljke moralisatiën af te leiden of daarbj korte spreuken op te disschen 1). Bovendien , aan beuzelarjen , monniks-etymologieën en mirakelen ontbreekt het niet. Zoo vermeldt hj (lI Boek , 521) de geboorte van een monsterschaap ; of hj zegt van Friesland (1 Boek , 77) : 150 De name wanic dat ierst vant Rome , want hets een cout lant-'' Elders (II , 1311) vertelt hij , dat er Quam een ridder 1: van dode te live In Vermendois , de openbare Sprac vele dat te ghesciene ware-'' Enkele malen wordt de schrjver warm : bj de vermelding van de verovering van Jeruzalem door de ongeloovigen , (11) van Ada's huweljk bj de doodsbaar haars vaders, waarbj hj uitroept (11, 1410) : Dl*oeve Wast te SCO11WPDe an y Dat men also saen vergat Den Lantshere op de dootstat ; Daermen hande soude hebben ghewronghen , De lude dansten ende songhen. Dit was te misprisene zere , Al hadt ghesijn volc sonder ere. De dode was in een scip ghedraghen ; TEgmonde ginc men henejaghen : Daer groefmen bi sinen maghen , Aldaer sine vorders laghen. Met alte groter armoede , Nochtan mittes Goedshuus goede Q) , Men brochte den doden ter aerde ; Maer dat was alte grote onwerde , Hijs domp , de der werelt dient : Die dode en hevet genen vrient-'' 1) Verg. b-v. 1V, 272 ; 806 ; VI , 9 l 7 ; 1069 ; V1I , l80 , 656 ; en 111, 188 , 449 , 566 ; V , 1008 ; V1lI , 54. ') Deze vier verzen staan in 't hs. in andere volgorde. Het Latijn heeft : Cui sepulturae funebria , quod sine admiratione dici non potest, non de pro pria rerum substantia , quamvis erat ditissimus , sed de rebus Ecclesiae , tam in Alissarum oblatione , qnam Elemosinarum distributione , celebrata sunt-'' MELIS STOKE. 151 Vooral de moord van graaf Floris brengt zjn gemoe; in beroering : vandaar de levendige , plastische beschrjving van den gruwel, waarbj de verontwaardiging den rjmer zelfs tot dichter verheft (B0ek V). Desniettegenstaande is in 't algemeen de letterkundige waarde dezer kroniek niet hoog aan te slaan , al moet men ook van haar getuigen , dat de stjl zuiverder is dan die van Maerlant's leerdichten , die te veel met bastaardwoorden zjn doorspekt , met welk Vlaamsch zwak Melis zelfs ergens uit jaloezie ? - den draak steekt 1). Het is duideljk , dat dit werk niet in eens geschreven werd , maar eerst alleen de vertaling der Latjnsche kroniek , die aan Graaf Floris V werd opgedragen ; later het vervolg. En toen wer; het geheel toegewjd aan den jongen Willem 111. was hei Het eerste gedeelte schjnt even na het jaar 1283 opgesteld te zjn :) q in allen gevalle vpôr den veldtocht in Friesland van 1287 3) , dus ongeveer 1284-1286. Het tweede stellig vrpr 1317 4) ; en ig waarschjnljk nog in het jaar 1305 geëindigd , nadat hj het aanvaarden van de regeering en het huweljk van den jongen Graaf W illem III , aan wien hj zjn boek opdroeg , beschreven had 5). 1) Verg. Huydecoperfs Aanteekening op Boek V , vs. 1288. S) Hij spreekt , (II , vs. 1329) van den Engelschen Koning Edwarde , De alsnu met sinen zwarde W ales heeft onder ghedaen , crone draghet sonder waen.'' Huydecoper teekende daarbij aan : r:Deeze onderwerping van 't Land van svallis aan de Engelsche ltroon , door Koning Eduard I , is voorgevallen in 'tjaar 12839 en dewijl onze Dichter die tijd uitdrukt door alsnu , schijnt hy in dat zelfde jaar geschreeven te hebben.'* W agenaar zegt omzichtiger LHedendaagscbe Vaderl. Letteroe/enlngen , l 773 , 11 , bl. eschreeven heeft.'' 24) , srdat hy na 't jaar 1283 3) ,,dat ghi soect'f ; en dit wijst op den tijd , voorafgaande aan den tocht naar dat gewest, welks doel was den Graaf als Heer te doen erkennen. *) Yan den Utrechtschen Bisschop Gui van Avennes zegt hij , (VI1, 1025) : Dus was her Ghye 1, Bisscop ghecoren , Ende besit al sonder toren Graaf Floris zou uit zijn werk leeren , wat zijn recht op Friesland was , Tlant van Ende noch Dat Bisscopdoem , weet men M'ale.e' Die Prelaat stierf den 29 Alei l3l 7. ') Verg. de Aanteekening van Huydecoper , 11 D. , bl. 449. AIELIS STOKE. Huydecoplr trok uit den toon der opdracht de juiste gevolgtrekking 1) , dat men daarin pals voor zyne oogen ziet eenen jongen Yorst , die zyne Regeering nu eerst , in vrede , stondt te aanvaarden. Hierom meen ik , dat Melis dit alles noch geschreeven heeft In het jaar 1305 , aanstonds na dat de Graaf , met zyne jonge Huisvrouwe , uit Vrankrjk weder in Holland was gekomen''. Van W jn giste , dat twee schrjvers er deel aan hadden ; maar dit is niet waarschjnljk. Taal , stjl en rhythmiek wjzen op ééne hand. Een vervolger der kroniek zou waarschjnljk de opdracht aan Floris Y , die aan het eerste deel voorafgaat , hebben weggelaten , toen hj het geheel aan W illem III toewjdde. Over den persoon des schrjvers is zoo goed a1s niets bekend. Dat hj geen Utrechtenaar was , zooals we1 eens beweerd is , staat vast : a1s hj van de Hollandsche Landsheeren spreekt , noemt hj ze altjd vovtze Graven'', en de Hollanders heeten rde onse'' 5 ; hj is een Hollander , met Hollandschen afkeer van de Friezen , Zeeuwen en Vlamingen 3). Ook den Henegouwers is hj niet bjzonder genegen 4). Of hj uit het klooster te Egmond afkomstig was , is. niet zeker : daar vond hj we1 de Latjnsche bron voor zjn geschrift ! zooals hj dit op het touw zette , de geschiedenis van Holland (1 , 10) z Also als icket bescreven vant In den cloester tEcgemonde In Latine , in vraier orconde*f; maar hj was er denkeljk geen inwonend monnik ; althans a1s hi.j van de stichting der abdj gewaagt , zegt hj , dat (1 , 575) zonder te zeggen Daer al noch !! op den dach heden tcovent woent aldaer ter steden''. 0118 cprdg.lf 5). 'WiJ' weten , dat hij zich kort na 152 1) Zie 11I D., bl. 445. ) Zie I , 549 , 555, 995, 1095 ; II, 1256 ; V , 506 ; IX , 1028. ') Zie I , 531 ; 1II , 1 l 7 7 ; V , 924 ; IX , 686 ; X , 4 l l . *) Zie III , 1473. % Van deschenking van 863 sprekende , zegt hij , I , 33l : 1,Daer de hantveste dus of seghet, Die tEcgmonde lach of leget-o Misschien mag ook uit deze plaats worden opgemaakt , dat hij geen kloosterling aldaar was. Daarentegen spreekt hij (111 , 701) alleen van llet klooster , daarmeê dat van Egmoncl bedoelende. MELIS STOKE. den moord van Floris te Alkmaar bevond. honden bj zjne ljkbaar zitten (Y , 122) : Ic sacbse beide 1, sitten daer-'' Daar bleven 's Graven nemen , dat hj aan het grafeljk Hof verkeerde. Hj weet immers , hOe het bj kuiperjen aan het hof toeging , en geeft daarvan eene levendige beschrjving 1). Hj schjnt zich gaarne met staatszaken te hebben bemoeid , ofschoon niet bljkt , dat hj daarop invloed uitoefende. Nu eens beklaagt hj zich , dat men hem iets verborgen hield 2) j dan bralt hj er op , wat zjn raad zou geweest zjn , als men dien gevraagd had 3). Dat hj zeer was ingenomen met graaf Floris , bljkt niet alleen uit zjne opdracht van het oorspronkeljke werk aan dien vorst , maar ook uit menige plaats van het tweede gedeelte. Toch was hj er spoedig meê verzoend , dat hj onder Henegouwsch gebied kwam. Als een echt hoofsch vleier weet hj te vertellen van de vreugd , die er in Holland heersehte , toen Jan 11 overkwam , (1X , 48) : Er is alle reden om aan te 111, 1203 heet het: 2) Hij vertelt in Holland werd , en Dit sietmen ghescien alle daghe , Dat nlenich hier na legllet laghe , Ende met allen daer na staet, Hoe hi te hove mach worden raet , Ende hi sine zaken moghe bedriven.'' het vijfde boek , dat Jan van Renessc Balju van Zuidvoegt er dan , (vs. 1066) bj : In can gheweten om welke dinc Men hem sulke dinc beval. krijgsmakkers in het leger van graaf Jan 1 werden toegelaten , klaagt hij (V , 1266) : !,Bi Gode ! dat was jamer groot , Datmen des moste ghehenghen , Dat ment daertoe soude brenghen , Dat een kint aldus dade. 3) Ic weet wel , dat ment nti hal-n' Verhalende hoe Amstel en Avoerden a1s Ic ne was daer niet te rade : Had mens daer op mi ghegaen , Ic hadt helpen wederstaen ; Ende eens anders had ic ghedacht, Had ics wel ghehadt de macht.e' 154 MELIS STOKE. !,Als ment vernam svort dat volc al in roere : Men hadde noyt alsulke voere Van bliscepen , alst we1 sceen ; svant daer ne was huus engheen , Daer ne was tortise of lanteerne Uutghesteken. Si dedent gheerne : Dat volc was overblide'' l). Uitbundig is hj dan o0k in den l0f van dezen graaf bj diens dood 5. 00k over Willem lII laat hj zich steeds met warmte uit , en in zjne toewjding van het werk spreekt zelfs zekere vaderljke genegenheid. Reeds toen hj het werk aan Floris V opdroeg , was hj geen jonkman meer 4 dit bljkt uit den toon , waarin hj hem toesprak. Hj wjst den Graaf terecht over zjne ingenomenheid met vreemde geschiedenissen , waarbj hj wellicht diens betrekking op Maerlant's Spieghel ffffsfprïc6! op het o0g had. Hj wil (1, 5) 1,Segghen wie de Graven waren , De Hollant in baren jaren Hadden onder haer beduanc ; Ende hoeverre dat haer ganc Met rechte gaet in Vrieslant . . . . Mrantet dinket mi wesen scande , Dat de lieden 2) van den lande Ander giesten vele weten , Ende si des hebben vergheten , svanen si selve sijn gheboren , Ende wie si waren hier te voren Die tlant wonnen entie erve , Daersi of nutten die bederve . . . . Dese pine ende dit ghepens Sendic u, Heer Grave Florens, Dat ghi moghet sien ende horen , W anen dat ghi sijt gheboren , Ende bi wat redenen glli in hant Hebbet Zeelant ende Hollant, 1) Verg. ook IX , 257 vlgg. 2) Zie X , 67 l vlgg. ') Dit lieden komt mij verdacht voor ; men zou vermoeden heren ; tenzij men moet aannemen, dat Stoke het gebruikte om niet al te persgonlilk tegen den Graaf op te treden. AIELIS STOKE. Ende bi wat redenen dat ghi soect Vrieslant , dat 11 so sele vloect. Hem bid ic , die noeit en began , Ende die over ghemene man Om te berechtene sette Lantsheren , Dat hi mi dat moete leren , Dat ic de waerheit so verclare , Dat men weten moete dat ware.'f 155 Zoo sprak hj tot den rjpen man : tot den negentienjarigen jongeling richt hj de harteljkste waarschuwingen (X , 1055) : Here van Hollant , edele Grave , U hevet ghemaect teenre gave Dit boec ende dit werc Melijs Stoke, u arme clerc , Godc teren ende uwen live. W' acht , dat niet verloren blive De name , de ghi hebt nu : Ende dorvijs nu , dat seg ic u , Dat quader wort dan te voren , Entie pine es al verloren. Altoes penset om de doghet , Ende ghevet als ghi gheven moghet : Ende wat ghi ghevet , ende wien , Ende den smekers suldi sien Inden mont , ende merke wale svaeromme si segghen hare tale, Oft om ghewin is haer Qateren. Aveest ghelike anderen Heren : Hollt u liede ende u lant te rechte Jeghens heren ende knechte enz.'' En zoo gaat het ruim vjftig regels voort 5 wees rechtvaardig , wees hoofsch , matig , godsdienstig t weldadig q en ten slotte : God gheve dat behouden blive 17 werelt ere in desen live ! Ende na desen live comt daer boven , Daer dfengelen Gode loven ! Des onne u Marien kint ! Seghet : amcn , de den Grave mint-'' Ofschoon in zekeren zin tot Maerlant's school behoorende , en in het tweede gedeelte met diens Spieghel waarschjnljk wel be156 kend , had hj te weinig liefde voor , of begrip van de democratische beweging zjner eeu. , om in alles met dezen in te stemmen. Hj staat veel meer op de zjde der aristocratie , voor welke hj zjn boek eigenljk bestemde ; en hj had zeker niet veel op met die gemeenten , rdie steeds nieuwe verwarringen zoeken , in de hoop daardoor grooter vrjheid te winnen'' , hj Zjn geheele werk getuigt van vrj bekrompen ontwikkeling. Zoo hj , evenals Maerlant en diens eigenljke scholieren , veel plaats inruimt aan' beuzelarjen , bj hem wordt dit niet opgewogen door wjsgeerigen zin. W el wedjvert hj met den Ylaming in zedekundige opmerkingen ; maar hj weet daarover niet v0lzooals zich uitdrukt 1). komen den gloed te werpen , die juist genen kenmerkt. Hj heeft ook niet diens belezenheid. De Alezander , de nllistorie ran M er- 1f//1'' , en waarschjnljk ook die ran Trpyc3'l waren hem bekend , en hj haalt eenmaal Ysidortzs aan 2) , welke plaats waarschjnljk STOKE !S ONTWIKKELING. 1,Die meente . . . . . . Die ummer wil nie pijnlijchede . Op avonture , oft quame in desen Dat si te vrier mochte wesen-'' S) In het vierde boek verhaalt hij , dat ender Floris V de Hollanders en Zeeuwen dapper tegen de Friezen streden , en dan heet het , vs. 41 2 : 'Ic wane , dat nie Alexander Noch Prittmus vochten so *' En in het vijfde boek lezen wij , vs. 425 : 1,Alexander wilde niet ghedoghen , Dat si quamen voer sinen oghen , De Darius doden , haren Here ; Ende dede hem so groot onnere , Dat hise slepen dede met scanden , Voeten binden ende handen , Ende deedse hangen bider kele , Of pinetse anders also vele , Alsmekt .ç/keqscrcrcn llocll oncch slkn a. Ende sprac : srDit mochte mi ghescien ; Dien ic alre best betrouwe (Mach mi best beraden rouwe.'f 13k distorl'e rcn l'Ueerlinc Vinden wi tghelijk an scine , lloe Vertigier gaf den raet , MAERLANT EN STOKE. oOk wel aaneen Nederlandschen schrjver Ontleend is. Maar overigens schjnt hj in de romantische letterkunde van den dag een vreemdeling gebleven te zjn. Heeft hj de didactische geschriften van zjn tjd wellicht gekend ? Men heeft opgemerkt , dat enkele hoofdstukken uit Maerlant's Spieghel Historiael doorgaans letterljk overeenkomen met zekere plaatsen van Stoke's kroniek 1). De jongste uitgevers van den Spieghel , die de opmerking maakten , besloten daaruit 2) , dat zstoke , die kort na Maerlant schreef , en bj dezen voor een deel zjner taak gedaan werk vond , gemakshalve de vertaling van den giftbrief van 929 en enkele andere stukken , te zamen ruim honderd verzen , van zjnen Vlaamschen opvolger heeft overgenomen.'' Reeds Dr. J. Te W inkel aarzelde om die voorstelling over te nemen 3) : hj had gerust kunnen zeggen , dat genoemde uitgevers Ende toebrochte al de daet , Dat hi den Coninc morden soude Opdat hi dat rike behoude. Nochtan dede hise radebraken , Of verbernen al an staken , Die ghene de deden de daet; Dus stac hi van hem dien raet , Ende wilde niet, dat op hem quame. Dus mochte hijs bliven sonder blame Voer de lieden , al wast beweven Bi hem selven , dat hi liet tleven. Dtlstaen exemple hebwi van desen-'' Hij heeft het oog op Maerlanfs Merhjll , .waar deze vs. 4493-4680. De vergelijking met die plaats leert, onnauwkeurig uit zijn geheugen aanhaalde. Eindelijk leest men VI , l l 16 : Ysidorus seghet 1, tot eenre stede : Vrient , wiltu verheven sijn , So oetmoedighe therte dijn , Dattu verhevene niet en valles , W attu does ende wat du calles ; W ant oetmoet weet ghenen va1.** Spiegbel Historiaet, IV1 , cap. 45 , vs. 9- 86 en Q5-46 , te vergelijken met Stokefs I B., vs. 312- 402 , 2) Inleiding , b1. XXVII. 3) Maerlants Yer/ce)? enz., b1. 4l8 , noot 3. geschiedenis voorkomt dat Stoke hier vrij cap. 46, vs. 1--10y 463--490. 158 LODE\VIJC VAN VELTHE)I. - JAN DE CLERK. zich in hunne beschouwing bedrogen. Tegen zUne redeneering, is, dunkt mil, niet veel in te brengen. Men oordeele: "De vierde partie van den Sp. Hist. is niet v66r 1286 begonnen , waarschijnlijk in 1290 gestaakt, en denkelijk weI niet in 't licht verschenen v66r Maerlant's dood , die zeker na 1291 is te stellen. Eerst na 1291 heeft Stoke alzoo Maerlant's behandeling der Hollandsche gravengeschiedenis kunnen kennen, en nu [blijkt het] , dat het eerste deel van Stoke's werk [omstreeks] 1283 is vervaardigd ...." Reeds dit zou genoegzaam zijn om aan te toonen, dat Stoke onmogelijk Maerlant heeft kunnen naschrijven, terwijl het omgekeerde zeer aannemelijk is. Het eerste gedeelte van de Hollandsche kroniek, v66r Maerlant's vierde Partie geschreven, was zeker afzonderlijk in het licht gegeven v66r Graaf Floris' dood, en Maerlant kon dit dus bij zijn werk gebruiken. Maar hetgeen de zaak buiten kijf stelt, is Te Winkel's slotopmerking: "Ook moet men niet vergeten, dat weI [de aangewezen verzen uit den] Sp. Hist. bijna woordeljjk met Stoke overeenstemmen, maar dat Sp. Hist. IV·, 46, vs. 13-24 allen schijn heeft van een uittreksel te zijn van Stoke I, vs. 405-445; en zoo ook Sp. Hist. IV·, 46, vs. 25-46 eer door Maerlant uit Stoke I, vs. 463-490 verkort, dan door Stoke uitgebreid sehijnt te wezen." Voor al wie de bedoelde plaatsen wil vergeljjken , zal de laatste slotsom zoo juist en zeker blijken, dat aIle redelijke twijfel moet ophouden. Stoke heeft dus , toen hti het eerste gedeelte zjjner Kroniek schreef, Maerlant's Spieghel Historiael niet gekend en zelfs de vierde Partie niet kunnen kennen. In Brabant zagen wij reeds Lodewijc van Velthem als vervolger van Maerlant's Merlijn en van zijn Spieghel Historiael optreden. Alles, of liever het weinige, wat wij van hem weten, hebben wy reeds medegedeeld en kunnen dus volstaan met daarheen te verw! jzen 1). In dat hertogdom, en weI te Antwerpen, draagt de boom, door .Maerlant geplant, de rijkste vruehten, Daar leefde en werkte de uitstekendste zijner leerlingen , Jan Van Boendale, naar ztine ambtsbetrekking - htl was Griffier by de Antwerpsche Schepenbank - gewoonljjk Jan De Clerk geheeten. 1) Zie boven , bI. lOG vlgg., 136 vlgg. DE BRABANTSCHE YEESTEN. zjne beteekenis voor de burgerljke letterweldra nader : hier een kunde spreken wj enkel woord over de historische geschriften , waarmede hj zjne loopbaan begon. Hj schreef eene kroniek , waaraan hj den naam gaf van Die Arclczlfdc/le Yeesten 1) , d. i. de daden (gestaj der Brabanders : en waarin de geschiedenis der hertogen geschetst wordt van de vroegste tjden t0t in 1350. zjner landsvorsten ; maar hj l'Iet is hem genoeg , hen als afstammelingen van Karel den Grooten voor te stellen. Hj heeft niet noodig op hunne afkomst van den Zwaanridder te brallen ; ja 't is vooral om dergeljke leugenverhalen uit te roeien , dat hj De Clerk beoogde de verheerljking wilde dit niet ten koste der waarheid. zjne schrjft. Ook hj wi1 dus de geschiedenis tegenover de sage , wetenschap tegenover poszie stellen en handhaven. Maerlant had reeds in zjn Spieghel de yeesten der Hertogen te waren dââr onder allerlei andere zaken kroniek Over den man en boek gesteld ; maar zj bedolven. Daarom wordt hier een uittreksel uit dat werk gegeven. Buiten deze bron kent de schrjver nog Van Heelu's kroniek , en een paar malen wjst hj op een Latjnsch voorbeeld ; ook de Grimbergsche oorlog was hem bekend. Yoorts vertelde hj wat hj of zelf gezien of van ooggetuigen vernomen had. De stjl is hoogst scheidt zich van dien eenvoudig , zonder eenige verheëng , en ondervan Maerlant alleen door het gemak , waarme; hj vloeit. In het algemeen doen Boendale's werken zien , hoe uitnemend taal en stjl zich in een kort tjdsbestek hadden ontwikkeld. op eenmaal tot stand gekomen. Het eerste gedeelte , waarschjnljk in 1309 of 1310 begonnen , loopt tot vs. 900 van het vjfde boek , eindigt met het huweljk van Jan I1I , en is kort daarop , denkeljk in het jaar 1315 , voltooid. De overige 4000 verzen van dat boek beschrjven de regeering van dien Hertog , het verhaal breekt met het jaar 1350 af. Laier werden nog twee boeken aan deze kroniek toegevoegd , waarin de gebeurtenissen tot het jaar 1440 worden verhaald. Hoewel voor de geschiedenis van uitnemend belang , heeft dit O0k deze kroniek is niet 159 ') In l 839 en 1843 te Brussel uitgegesren door J. F. Avillems in de Collection des (Yro/klçues Bel. qes , onder den titel Les gestes des Ducs de Brabant . terwijl het derde deel , uitgegeven door J . H. Bormans , in 1869 verscheen. 160 VAN DEN DERDEN EDEWAERT. toevoegsel niet de min'ste letterkundige waarde en behoeft hier niet verder besproken te worden. Wj gewagen slechts volledigheidshalve van een ander geschiedwerk van De Clerk , rcp, den derden Eduard 1) getiteld , dat misschien maar een fragment is van een grooter werk 2) , even a1s wj weinig te zeggen hebben van de Vlaamsche rjmkroniek door Kausler uitgegeven 3). Zj omvat het ruime tjdvak van 792 tot 1404 , maar op vrj oppervlakkige wjze. Deze kroniek werd door twee personen geschreven. De eerste schjnt in het begin der veertiende eeuw geleefd te hebben , en bediende zich van bekende Latjnsche en Fransche bronnen , nu en dan eene vrj groote levendigheid van voorstelling geboren die niet zonder talentzijn bewerkt , waaruit wordt. omvang , of geschriften , die eene historische strekking hebben , als Valk de #6.g:3?, Besten , kunnen wj met stilzwjgen voorbjgaan , daar zj niets opleveren ter kenschetsing van den tjd. W j gaan over tot de moralisten uit Maerlant's school , wier werken uit dat oogpunt des te belangrjker zjn. Ook andere kroniekjes van minder Uitgegeven in ft Belgisch Aktqseuon IV (Gent, 1840) door J. F. W illems : Fcn den Derden Edewaert , Confnc nan En.qelant , At/on/cro?l't//c .qescbreven oznïrenf het J'ccr l 347 door .Tcp de Klerk rcn Antwerpen. 5 Zie Dr. F. A. Snellaert , Nederlaltdsche inleiding , b1. XLVIII, (Brussel, 1869). 3) ieratur (Tiibingen , l 840). In het eerste deel zijner Delllcmliler c/fp?kktferllokdk-.scler Sprache u?k# Litediclttezl ttk-f de # t'eerfk-ep#e eeuw , 1) V1I1. AIAERLANT'S SCHOOL. JAN PRAET. -- JAN DE CLERK. Onder de echte leerlingen van Vader Maerlant behoort in de eerste plaats gerangschikt te worden de schrjver van den zoogenaamden Vierden-Martqn , welk gedicht in 1299 het licht zag. W j spreken daarover later , als wj over Hein van Aken handelen. Onder de navolgers van Maerlant durf ik ook den schrjver rangschikken van een leerdicht , dat Prof. Bormans heeft uitgegeven , en waaraan hj den titel gaf van Speghel der 'rFz#.9Adif PJ Leeringhe der Zalichede 1). De dichter heette Jan Praet ') , en was bljkens zjn dialect een West-vlaming 3). Daar proloog en slot van het werk ontbreken 4) , waarin wellicht iets naders omtrent 1) Speghel der m'@lel'f o.f Leeringbe der Zalicbede , van .Tan Praet , me,sfvlaemschen Dichter rcn 't einde der X llleeeuw, voor de eerste maal uitgegeven van wege de Koninklijke Akademie van België , door J. H. Bormans , Rustend Hoogleeraar te Luik , (Brussel , 1872). Q) A1s Vrouw srGhedinckenesse'' hem allerlei vermaningen heeft gegeven , besluit ze , vs. 1681 , aldus : Hier makic ende 1, van minen sermoene. Ic gheeft di up a1s in pardoene , *) ./cn Praet , die dit dicht begonste , Dat duut vulbringhs na dijnre conste.'' Zoo zegt hij , vs. 4136 van eene Latijnsche spreuk : Dit vlaemscht zo inden latine.'f Aan het begin ontbreken twaalf bladen , of 244 verzen ; acllter vs. 2485 , zes bladen , of 372 verzen ; achter vs. 4558 , twee bladen of 124 verzen ; eindelijk llet slot, dat naar Bormans* schatting omstreeks 180 verzen bevat heeft. W è1 kon hij (bl. 208) dit handschrift , dat het eigendom van een nonnenklooster geweest is , s,een sedert lang verstompeld kloosterboek'' noemen. JoxcKsx-ox'r , Ned. Letterk. il.liddeleeawen. 11 , 4e druk. ') 162 zjn persoon ware te vinden geweest , kunnen wj niets met zekerheid van hem zeggen. Hj was denkeljk een geesteljke : vooreerst is hj met het Latjn en de Vulgata .goed bekend , verscheiden malen haalt hj Latjnsche versjes , spreuken Of bjbelplaatsen 1) aan , en in vs. 1949 noemt hj Lucifer nproost Hj was denkeljk niet jong meer. Als hem verweten wordt , dat hj mooi praat , maar vergeet wèl te handelen , dan wordt er aan van der helle-'' toegevoegd (vs. 4086): JAN PRAET S LEERINGHE DER ZALICHEDE. A1 oudstu, dune worts 1: niet te vroeder: Dats een point, dat jeghen di gaet; W ant God heeft leeder die mesdaet Van ouden lieden dan van jonghen-'' Als men mag aannemen j dat de zonden , waarvan hj zich beschuldigt , niet uit de lucht gegrepen zjn , dan moet hj in goeden doen geweest zjn. Dit bljkt uit vs. 1737 : 1,Omoedschede es mi ontooen , Hoverde hout mi in haer bandoen : Dat mach men zien an minen staet.'' en vs. 1791: In goeden v-ine, in vetten capoenen, In dieren cleedren van saysoene , Daer in hebbic groot delijt-'f Naar lange sermoenen luisterde hij niet gaarne , blijkens vs. 2010 : 1,Maer melodie ende nieuwe sanc Ende goede spise ende goede dranc, Dat soude mi greyen vele te bet.'' En werkeljk verwjt zjne goede raadgeefster hem herhaaldeljk y dat hare sermoenen hem vervelen (vs. 2213, 2367) , hetgeen haar evenwel niet belet er meê voort te gaan. Dat hj vpdr het eind der dertiende eeuw schreef , maakt Bormans ( Voorrede , bl. II) op uit het feit , dat hj, pschoon een kustbewoner en met het zeemansleven welbekend, van het zeehkaodm ,p aas l,s oumitt rezjnnt hgeedt icjhata r (v1s3.00 uitgevonden , nog niet gehoord 631-39) bljkt , waar hj slechts , 1) B.v. bl. 41 , 53 , 54 , 57 , 147 , 175, 180 , 182 , 202 , 206 , 208. JAN PRAET S LEERINGHE DER ZALICHEDE. 163 ondanks den besten wi1 om zjne kundigheid te toonen , alleen het van ouds gebruikeljke waterbakje met zjn vlottenden magneetsteen en naald weet te beschrjven : Die scipman hevet ,1 oec drie saken Die hem vroet maken van der sterre . . . . Dats naelde , steen ende water mede ; Aen deze neemt hi zijn engien , Dat hi wel weet der sterren stede , Al mach hise niet ghesien.''' De pyzis nautica of bolasole kende hj dus nog niet-'' De titel: Speghel der Jfrg,s/l6ff PJ Leeringhe der Zclic/ldA is van Bormans' vinding , en schjnt maar voor de tweede helft juist te zjn. De inhoud toch van dit werk is gegoten in den vorm van een gesprek tusschen den dichter Jan en Vrouwe Sapientia , welke hem vermaant , berispt , leert en vertroost. In den l00p van het gedicht zegt de Vrouwe tot hem , (vs. 4092) : 1,Ghedinke , als du begonst te dichten , Dattu mi baeds eene bede , Dat ic dijn herte soude verlichten Met der leeringhe der zalichede. Dat hebbic di we1 ghedaen.'' Dit gaf de eene helft van den titel aan de hand , en daar Sapientia en anderen hier herhaaldeljk van haar spiegel of van zich te spiegelen spreken 1) , werd daarop het eerste deel van het opschrift aangenomen , ofschoon , naar mj voorkomt , op minder goeden grond. Herhaaldeljk roept de schrjver dan ook Vrouw Sapientia aan :) , b-v. vs. 1725 : 11O Sapientia , Vrouwe fne , Om dat ghi spelt de dromen mine , So soudic u gherne vraghen , enz.*'; O Sapientia , werde Vrouwe Vertroost mi van dezer rouwe , Eer dat mi wanhope verslaet.'' of vs. 4752 : 1) 'Cs. :65, 893, 1385, 2283, 4814, 4904. 2) Zesmaal noemt hij haar alleen s,vrouwe'f, en zij spreekt hem niet minder dan zeventienmaal met den naam :,t'l'an'' aan. l1# 164 JAx PRAET'S LEERIXGHE DER ZALICHEDE. En daarom verwjst Vrouw rGhedinckenesse'' hem naar zjne raadgeefster (vs. 1686) : Ganc ter Sapientien scole Ende merc we1 bi haren rade Oftu wilt bliven sonder scade.'' Eenmaal komt er ter zjde van luidende : psapiencia spreect hier dinct harde vele lieghen-'' De samenspraak , of liever het onderwjs , loopt over allerlei onderwerpen , betrefende godsdienst en zedeljkheid , en komt daardoor o0k niet zelden op maatschappeljk gebied , ofschoon de zaken doorgaans meer in 't afgetrokkene worden behandeld dan bj Boendale of de schrjvers uit zjne school. 00k Jan Praet springt van den hak op den tak en vergeet zich soms in uitweidingea , die het bjna onmogeljk maken den draad weder te vinden. De aanvang van het fragm ent verplaatst ons te midden van eene lofrede op de Heilige Maagd , die bljkbaar Sapientia in den mond gelegd is. Dat daarbj de mystiek eene r0l speelt , ligt in den aard der zaak. Vs. 197 begint eene beschouwing over de symbolische beteekenis van de letters , waarmede de naam M aria gespeld wordt. M.-Mediatro (middelighe) , A.-Auoeiliatrioe (hope ende toeverlaet) , R.-lleconciliatriz (vertroostighe) , L-llluminatriz prccïce (verlichtighe van gracien) . . en daarbj komt hj (vs. 414) op het beeld van een schip en de scheepvaart , hetgeen hj in het breede uitwerkt , om van lieverlee in allerlei bespiegelingen te vervallen , die hem zjne mystieke naamsverklaring in den steek doen laten. En dat duurt tot vs. 3913 : dan maant Sapientia hem aan om den afgebroken draad weer op te vatten : den tekst een opschrift voor , tieghen Hoverden , die haer Ganc in dijn gedicbte voort, Van dat der Maghet toebehoort, A1s metter lettre van der 1, Die toebehoort haere name vri-'' En nu voleindigt hj zjne beschoawing over I , om dan ten slotte tot de laatste A over te gaan , die beteekent : Amatriz D:ï reris- ,sfzp,c (minnighe Gods). Men kan uit dit eene staaltje opmaken , hoe los de inhoud aan elkaar hangt : de draad , welke door die verschillende allegorische , JAN PRAET #S LEERINGHE DER ZALICHEDE. mystische en moralistische schilderingen en bespiegelingen loopt , is de behoefte van den schrjver om zich te laten onderrichten en op den goeden weg brengen. Het is onmogeljk een overzicht van dat alles te geven. De lange uitweiding bevat niet het minst merkwaardige. Daarin biecht Jan zjne tekortkomingen : hj is met alle zeven hoofdzonden behept , waartegen vooral tegen de hoovaardj. Aferkwaardig is zedeloosheid der geesteljken , volkomen in den Sapientia hevig uitvaart : Jan's schildering van de trant der overige leerdichters (vs. 2022-2210). Dat is niet goed ,zegt Sapientia (vs. 2339) : A1 es het waer, en doghet niet Te begripene dinen heere , Daer God in di zelven siet Ghelike sonden veele meere.* Bovendien spreekt hj maar kwaad van anderen om zichzelf schoon te wasschen , (vs. 2411) : W ant du wilt di bescudden mede Metter quaetheit van clergien.f' De geesteljken staan meer bloot aan de verleiding van Satan dan andere menschen , en z0o er kwade onder hen gevonden worden, er zjn ook goede onder. Ondanks den lossen samenhang en de breedsprakigheid van dit werk , heeft het toch meer aantrekkeljkheid , ik z0u haast zeggen , hooger aesthetische waarde , dan eenig ander van de tot ons gekomen leerdichten , Maerlant's Dialogen uitgezonderd. Dit ligt deels aan de Warmte , Zoodat er ntl en dan een Waas Van over zjne bespiegelingen gespreid aan het meesterschap over den vorm j waarvan de dichter zonder ophouden bljk geeft. In die bjna vjfduizend verzen geen enkele waarmeè Jan Praet niet zelden de pen hanteert , iets , dat op poëzie gelijkt , is. Maar meer misschien nog stoplap ! En wat dat zegt , za1 men ontwaren , a1s men eenig ander middelnederlandsch gedicht , welk ook , ter vergeljking opslaat. En dan die afwisseling van rhythmisehe vormen ! In steê van in zoogenaamde paar aan paar rjmende regels geschreven te zjn , is dit werk doorgaans in strophen van verschillenden bouw opgesteld. Sapientia spreekt gewoonljk in achtregelige coupletten , die , wat het rjm betreft , aldus behandeld zjn : a, b , a : b J' c .- d , c .' d. De strophen van Jan zijn aldus samengesteld : a : c, .. b , a : a : à? , 1s6 en bevatten dus slechts zes regels. Nu en dan wordt dit rhythmus door andere vormen afgewisseld. Zoo b.v. vindt men (vs. 141 vlgg.) eene hymne aan de H. Maagd van zeven achtregelige coupletten , aldus rjmende : a : g .' a . b , a : a .. a .. b. Dan komen er in het eerste gedeelte (tot vs. 2000) 24 maal , in het laatste ééns , korte twaalfregelige strophen met slechts twee toonverheëngen voor , onder de benaming glossa , die aldus rjmen : a a b , c : c b , (bis) 1). Zoo wordt Hoçerde sprekende ingevoerd in rnieuwe rime'', zjnde coupletten van zesregels in den laatstgenoemden vorm , en wel ten getale van 331 , waarop herhaaldeljk geantwoord wordt , in soortgeljke maat. Eindeljk wordt , vooral in het laatste gedeelte , ook nog de viervoetige maat' met paar aan paar rjmende regels gebezigd. Hetgeen deze ongedwongen behandeling zeker in de hand heeft gewerkt , is , dat dit gedicht waarschjnljk niet , zooals de meeste andere leerdichten , uit het Latjn vertaald , en uit spreuken of gezegden van groote autoriteiten samengesteld is. Slechts eenmaal , tegen het einde, wordt een naam op us aangehaald (vs. 4631): JAN PRAET , S LEERINGHE DER Zxcjcusss. 11Dat sect ons Sinte Jheronimus''; en tweemaal wordt Mattheus vermeld (vs. 4864 , 4908). Overigens toont de schrjver geringe belezenheid in de wereldljke letterkunde. Eenmaal schemert eene herinnering door aan de Heemskinderen '). Ik geef duidelijkheidshalve Gn voolbeeld , vs. 1495 : Gierichede Pleecht sulke sede Vs. 3350 : In allen zinne , Dat soe laet varen Om haer begaren Trouwe ende minne. Al waert al goet Der weerelt vloet , (Soe es soe stridell) Ende soe in hare Al liepe clare ; Haer zwelgh bleve idel-f' !,So scone een dier Sach noyt man hier Als Beyaerdinne , Daer ic up ride-'' JAX PRAETIS LEERINGHE DER ZALICHEDE. 167 Wat hj mag bedoelen met de volgende verzen , die Christus in den mon; gelegd worden , is mj duister (vs. 4443) : sFes milde den aermen 1, van dinen goede: Ic was di milde van minen bloede ; Want tgoet es mijn , bet dan dijn : Niet langer machture herde of zijn , Dan mi ghenoeght ende wel ghelieft ; Dat hevet nature wel ghebrieft In dfe legende van Aventuren , Dattu de doot hier suls bezuren ; Maer du ne vorweits dach no ure : Bedi moet heeten aventure.'' W ordt hier een bjzonder werk aangeduid , of wi1 de schrjver , naar de opvatting van Bormans , alleen wjzen op zde gebeurtenissen van iederen dag'' ? lk kan dit moeiljk aannemen. Hoe meer men vertrouwd raakt met het werk van Jan Praet , hoe meer men betreurt , dat er zoo goed als niets omtrent zjne persoonljkheid bekend is. De man , die reeds in het De Clerk. Hj ontleende zjn naam aan een gehucht in de nabjheid van Tervueren , van waar zjn vader waarschjnljk herkomstig was , en is zelf , vermoedeljk tusschen 1280 en 1290 , in laatstgemelde plaats geboren , en t0t den geesteljken stand opgeleid. Hj toog naar Antwerpen , waar hj , denkeljk sedert bet jaar 1310 ongeveer , behoorde tot de klerken der Schepenbank , hetgeen aanleiding gaf , datzjn geslachtsnaam van lieverlede in onbruik raakte en vervangen werd door de benaming aan zjne ambtsbetrekking ontleend. Boendale stond met de aanzienljkste mannen van zjn tjd in letterkundig verkeer. De Yeesten schreef hj ten verzoeke van Heer W illem Bornecolve , een der invloedrjkste personen van Antwerpen , van 1304 tot 1307 schout der stad , en markgraaf van het lan; van Rjen. Ook met Heer Rogier van Leefdale , drossaart en kanselier van Brabant , burggraaf van Brussel , kwam hj reeds vroeg in aanraking en droeg hem verscheiden zjner werken op. Aan Hertog Jan III bewees hj dezelfde hulde. boven alle anderen in aanmerking komt , is de vorige hoofdstuk genoemde Jan Van Boendale of 168 JAN DE CLERK. Men weet niet veel meer van hem , dan dat hj in zjne betrekking herhaaldeljk de Schepenen op hunne reizen in het belang der stad verzelde. Over zjn sterfjaar heeft men getwist. Als men de processtukken bedaard overweegt , mag men veilig tot het besluit komen , dat hj in de derde week van September des jaars 1365, in hoogen ouderdom is overleden 1). Zjn eerste zedekundig werk , dat voor ons is behouden , noemde hj : Jans Té6tsf'fj: 1) , dat is : Jan's meening , of overtuiging , eigenljk : wat A.# zïc/l in 'f App/# gezet heett. Het werd tusschen 1315 en 1325 geschreven. W j hebben hier niet meer te doen met uittreksels uit de geschriften van een ander , waartoe de schrjver in zjne jeugd zich bepaalde, maar met een zeer merkwaardig zelfstandig werk. De Teestjje is eene samenspraak tusschen twee sgezellen'', Jan en W outer , handelende over allerlei onderwerpen van groot belang in 's dichters tjd 5. In de eerste plaats een breed betoog van de juistheid der stelling , dat het menschdom thans ruim zoo braaf was als ooit te voren. Verder eene uitgewerkte verhandeling pvan den state alrehande des volx , der papen ende der heren ,'' waarin vooral de l0f van akkerbouw en koophandel wordt uitgetrompet. Eindeljk een tafereel van het jongste gericht en eene beschouwing over hemel en hel. ergens , als hervormer. De Clerk heeft hem steeds in den zjne stellingen tot het uiterste. Adel en geesteljkheid ondergaan hier eene scherpe kastjding. Maar niet slechts wordt thans veroordeeld wat vroeger z0o hoog in eere was gehouden , daar tegenover wordt uitdrukkeljk verklaard , dat er slechts twee standen zijn 1waardoorzedeljkheid en deugd , ja , de maatschappj zelve op de been kan worden gehouden : de burgers nameljk en de boeren. O0k in anderen vorm doen zich de democratische begrippen dan ontwaart men in dit werk Maerlant's invloed mond , en drjft Z0o 1) Een nieuw onderzoek naar de levensbijzonderheden van dezen geleerden dichter deed dr. F. A. Snellaert in de Inleiding op zijne Nederlandsche Ge- #lcifen uit de veertiende ccuttl , enz. , (Brussel, bl. XXXII vlgg.). 2) Uitgegeven door Dr. F. A. Snellaert , in zijne Nederlandsche Gedichten uit de veo.tiende eeuw , bl. 137- 275. 3) Een breed overzicht van dit werk heb ik gegeven in mijne Geschiedenls der M nl. D ichtkunst , I1I D., bl. 21 9- 239. JANS TEESTIJE. gelden. Herhaaldeljk wordt er laten het volk verdrukken en 0P gewezen j h0e heeren en preuitzuigen ; en z00 daarbj al gedqld gepredikt wordt , met verwjzing naar de belooning in den hemel , de geschiedenis der Vlaamsche gemeenten leert ons , h0e noode men zich door het vooruitzicht op eene latere vergelding liet paaien. Trouwens , hier wordt reeds met bljkbaren trots gewezen op de afhankeljkheid der vorsten van de gemeenten , en dat moest wel aanzetten om op dien weg voort te gaan. Eer, zoo heet het , is van der vorsten h0f gebannen , waar slechts verraad en hebzucht wonen ; waar een Jood , die geld leent , meer welkom is dan een ridder , die het Heilige Graf had gewonnen. Daarom is ook schande hun deel. Men zie slechts , h0e God alle heeren plaagt , koningen of graven , die de dichter des noods zou kunnen have hebben noemen , geljk hj verklaart. Macht , eer en zj verloren. Hoogst merkwaardig is ook de llier over en tegen de stedeljke welke hj kapittelt en terechtwjst. daarentegen is verdwenen , wat we1 een bewjs is van de grooter vastigheid, die de nieuwe orde van zaken verkregen had , en van de meer practische denkbeelden , die zich daarbj ontwikkeld hadden. Op kerkeljk gebied heeft hier het liberalisme het toppunt bereikt. Niet alleen geeselt de schrjver de ondeugden en gebreken der priesters , maar hj voorspelt reeds eene Kerkhervorming en vermeet zich zelfs de macht der Heiligen te ontkennen. De Heilige Maagd maakt hierop alleen uitzondering. Terecht zegt Snellaert 1) : nlans T::tsf'fy: spiegelt uitmuntend den zedeljken toestand af onzer gewesten in de veertiende eeuw. Grooten die meer en meer zich van het volk verwjderen en ongevoelig het Boergondisch beheer voorbereiden ; hoog en laag recht voor geld en gunsten veil ; afzetterj onder 's lands ambtenaren ; woeker en omkoop onder de hooge geesteljken , wier hoogmoed de vernedering hunner minderen nog meer doet uitschjnen ; de adel veracht , zjne erfeljkheid ontkend ; ieder man gewapend , waarbijvechten en manslag dageljks gebeuren.'' De communistische tint toon , dien de Schepenklerk zich overheidspersonen veroorlooft , 1) T. a. p1. , Inleiding, b1. XIII. 1s9 DER LEKEN SPIEGHEL. Nog duideljker misschien spreekt de geest des tjds uit Der Leken Spéeghel 1) j des dichters hoofdwerk , waarin pde didactische school haar toppunt van bloei bereikte.'' 0ok dit gedicht , dat tusschen de jaren 1325 en 1330 geschreven , volgens Snellaert ') , den 6 Augustus 1328 voltooid werd , is aan Rogier van Leefdale opgedragen. De Hoogleeraar De Vries , die er eene uitmuntende uitgave van heeft bezorgd , karakteriseert het aldus : Uitgaande van het denkbeeld om aan de onwetendheid der leeken te gemoet te komen , door hen als ïzl een spiegel al datgene I te doen beschouwen , wat op hunne geesteljke belangen betrekking had , ontvouwt de schrjver in de eerste plaats het ontstaan van het menscheljk geslacht en h0e het door God was opgeleid tot op den tjd des Christendoms (Ie Boek) ; doorloopt vervolgens de wording en verdere geschiedenis der Christeljke Kerk , in verband met de ontwikkeling der wereldljke macht (IIe Boek) , en verklaart de geheimen der symbolische kerkleer benevens de wetten der Christeljke zedekunde in al hare verschillende toepassingen (II1e Boek) , om eindeijk op de heerljke toekomst van het zegepralende Godsrjk te wjzen (IYe Boek). Zoo doet hj het verledene strekken totverklaring van het tegenwoordige en tot voorbereiding voor de toekomst , ten einde de leeken , den blik met dankbaarheid achterwaarts en met vertrouwen voorwaarts wendende , hier op aarde niets ernstiger zoeken mochten dan de uitbreiding hunner kennis en de verbetering van hunnen wandel.'' De kern van het werk , door den schrjver het meest met voorliefde behandeld , is het derde boek , waarin de practische zedeleer wordt ontvouwd. Het behandelt alle plichten , die de mensch te vervullen heeft jegens G0d , zjn naaste en zichzelven , opgehelderd door sprekende voorbeelden en vertellingen , aangedrongen door wenken en raadgevingen. Der Leken Spieghel mag als een meesterstuk van zjne soort worden genoemd. Zjne waarde zit hoofdzakeljk in de wjze van voorstelling , de levendigheid van den verhaaltrant , den vurigen 1) Uitgegeven door Dr. M. de Vries in drie deelen in de M'erken der Vereeniging ter ôerorddrfzw der 0. zved. Letterkunde. (Leiden , 1844- 1848). 2) Nederlandsche Gedichten uit de veertiende eeuw, Inleiding, b1. XLVI. DER LEKEN SPIEGHEL. jver , die de pen des schrjvers bestiert , de schilderachtigheid , d;e het geheel erlangt door een ta1 van practische voorbeelden en eene keur van treFende vergeljkingen. Met de Teestqe heeft Der Leken Spieghel in velerlei opzicht eene merkwaardige overeenkomst 1) ; maar misschien zjn de punten van verschil nog opmerkeljker. Bjna al wat in het eerste werk belangrjks voorkomt, vindt men o0k hier terug ; maar met minder heftigheid , met minder strjdzucht voorgedragen. Er is iets in den geheelen aanleg van het boek , dat ons zegt , dat de schrjver het beschouwde als eene betere lezing van het vroegere : het is uitvoeriger , systematischer, maar tevens van een bedaarder geest doortrokken. Hj wenschte , dat men door de lezing zjner geschriften beter mocht worden ; en waarschjnljk was hj van oordeel ) dat de Teest'j 6 ) om den vinnigen toon , niet kon gerekend worden onder die geschriften , sdies te bat dat leke vole hadde.'' Daarom zette hj dit nieuwe werk op eene belangrjke wjziging ondergaan. Nog beweert hj in theorie , dat, daar allen van éénen Adam afstammen , ook allen geljk zjn , en deugd alleen adel uitmaakt ; nog erkent hj , dat de Vorst zjne macht te danken heeft aan de opdracht der gemeente ; maar in de practjk loopt hj zoo hoog niet meer met die geljkheid. De vorsten moeten immers tot raadslieden alleen mannen kiezen , rcomen van goeden bloede''; want die niet rvan goeden tronke'' is , heeft minder staatkundige beschouwingen hebben aanleg tot eerljkheid. En de volkssouvereiniteit : zoo even gepredikt , maakt ook aldra plaats voor het droit dirin .. Go; heeft de pheerschappjen'' ingesteld om het volk te bestieren. De tegenspraak des dichters met zich zelven moge gedeelteljk daaruit voorspruiten , dat het derde boek , eenige jaren later geschreven dan de vorige , tevens de vrucht van studie was , waarbj 't getouw. Vooral zjne 171 1) De Vries was van gevoelen , dat de in 1331 , geschreven is , zie de Inleiding tot gedicht, bl. LCI- XCVII , en Snellaert was de Inldding op zijne Nederl. Gedtkhten uit de heb de gronden voor de tegenovergestelde Geschiedenis d6r An!. Dicbtkunst , III D., bl. Teestije eerst na Der Leken Swïcg/tel, zijne uitgave van laatstgenoemd ook van die meening, blijkens reertiende eeuw, bl. XLVII. Ik meening ontwikkeld in mijne 253- 256. 172 DER LEKEN SPIEGHEL. vooral Latjnsche bronnen , kerkeljke schrjvers , zjn geraadpleegd y en dat daarom minder dan de vorigen de rolksmeening uitdruk-t ; geheel wordt zj daardoor niet verklaard. Zj vindt stellig ook haae grond in eene veranderde zienswjs van den schrjver , waarschjnljk een gevolg van de ervaring , dat de burgerj niet geheel beantwoordde aan de verwachting , van haar gekoesterd, en dat de democratie hare gevaarljke zjde had. De burgerj had immers den weg niet gehouden , die haar was aangewezen. De Clerk getuigt zelf , h0e welvaart weelde geteeld , en in haar nasleep vele ondeugden gekweekt had. De verstandige en eerljke man moest wel iets van den 10f ) haar toegezwaaid , en het vertrouwen in haar gesteld , terugnemen. gezegenden waren soms gevaarljk voor de maatschappj. Dat de geest van verzet tegen de gestelde machten bj de bevestiging der nieuwe orde van zaken veel kwaad stichtte , daar men bj volksoploopen het vooral gemunt had En de minder Op rike liede ende 1, welgheborenf' , zooals het in een der laatste hoofdstukken van de Brabantsche Yeesten heet , mocht hen , die zich tot de twee genoemde klassen rekenden , we1 tot nadenken brengen. Zoo werd de conservatieve richting te geljk met de stedeljke aristocratie geboren. En dat die al spoedig tot koude zelfzucht overhelde , bljkt uit De Clerk's werken maar al te duideljk. Zelfs de edelste eigenschappen , mildheid b.v. , zjn , naar zjne leer , hoofdzakeljk daarom aan te kweeken , omdat zj pvan groter baten'' zjn. De hoogste wjsheid was dan ook vervat in deze regels : 1,Boven allen creaturen Sal die mensche telker uren Hem selven minnen , des sijt vroet ; Ende so wie des niet en doet, Ende enen anderen liever heeft , sveet , dat hi onwijslijk leeft-ff Ondanks die bekrompen zelfzucht , diekleinzielige , engburgerljke middelmatigheid , behoort onze schrjver toch tot de zeer liberale denkers van zjne eeuw niet alleen , maar tevens tot de achtenswaardigste raadgevers zjner tjdgenooten. Behalve de genoemde werken , het boek pgeheeten Eoeemplaerb', DIE DIETSCHE DOCTRINALE. dat niet t0t onsgekomen is , maar dat hjzelf aanhaalt 1) , en een ander , dat hj beloofde , maar misschien nimmer schreef , schonk De Plerk ons nog één , misschien we1 twee of drie leerdichten , waarvan hj het eene Die .llïdfqsc/l: Doctrinale 5 noemde en in 1345 of 1346 in het licht gaf. Zjn naam komt in het werk niet voor; maar innerljke bewjzen , uit de vergeljking van de Doctrinale met andere werken van De Clerk , staven de identiteit des schrjvers 2). Dit leerdicht is in drie boeken verdeeld. Het bevat in 't algemeen zedelessen , opwekking tot deugd , en een voorschrift van plichten , hoe men zich in alle standen , te allen tjde en bj elke gelegenheid , zoo ten opzichte van het Opperwezen t van zjne medemenschen , als omtrent zichzelf , te gedragen hebbe. Het eerste boek stelt het nut van sleringhe'' in het licht , en geeft voorts algemeene wenken omtrent Geloof , Hoop , Liefde en goede werken. Het tweede geeft practische voorschriften van zedeljken levenswandel ; terwjl het derde meer wjsgeerig sommige menscheljke hoedanigheden beschouwt , om eindeljk met eene bespiegeling over God te besluiten. De algemeene strekking van dit uit het Latjn vertaalde geschrift komt geheel Spieghel, zoowel wat vorm , wjze van behandeling en toon , hoofdgedachte betreft. Daarin spreekt evenwel een nog rjper , kalmer , practischer ontwikkeling. Het kenmerkende , eigenaardige , van de Doctrinale ligt in de leer, dat studie en wetenschap de en al overeen met het derde boek van Der Leken als bronnen zjn van alle aardsche goed. Dit denkbeeld wordt hier herhaaldeljk ontwikkeld ; en dat za1 niemand vreemd dunken , die weet , Zoo De Clerk het hoeveel waarde de Scholastieken aan Doctrina hebben gehecht. maatschappeljke vraagstuk uit dit oogpunt 173 D letsche Doctrinale , III , vs. 1152 : Van 1111 doeghden cardinale , Die ic scone vertrecke ende claer Int boec gheheten Exemplaer. Dat het door Verwijs (Fcc!- en Letterbode 111) medegedeelde fragment hiertoe behoort, is zeer twijfelachtig. 2) Door mij uitgegeven onder den titel : Dî'e Dietsche Doctrinale , Leerdicht van den J'cre 1345, toegekend aan qTan Deckers, Clerk der Sfcd Antwerpen. fs-Gravenhage, 1842. ') Verg. Geschiedenis der Jfnl. Dichtkunst , I1I D. , b1. 260-266. MELLIBEUS. behandelde , het was misschien , omdat hj zich meer en meer in zjne studeer-cel terugtrok , en dus meer in de boekenwereld leefde ; maar het laat zich toch o0k aanzien , dat hj het deed , omdat die bron van maatschappeljke welvaart en ontwikkeling te veel werd verwaarloosd. geschreven: komt in aanmerking de Mellibeus 1) , een gedicht grootendeels gegoten in den vorm van een gesprek tusschen een man van dien naam en zjne vrouw Prudentia , beide meer allegorische dan wern0g twee werken , die hem door sommigen worden toewj zullen onderzoeken , met welk recht. Het eerst keljke wezens. Allerlei onderwerpen van practischen en wjsgeerigen aard worden daarin , gcheel in den trant van Boendale's werken , behandeld , met het hoofddoel om zedekundige leering te verspreiden. Ziehier de korte geeft :) : Eens gegaan X , latende daar zjne echtgenoote en zjne dochter , zjn eenig kind , braken zjne vjanden bj middel van ladders in zjne woning , sloegen beide vrouwen en lieten de dochter voor dood achter. Thuis maakt schets , dat Mellibeus van huis was die Snellaert van den inhoud Er zijn gekomen Mellibeus groot misbaar over 'het gebeurde. De vrouw wegens zjn wanhopig gedrag. De man bekent , dat zjne droef heid te ver gaat , doch voor verontschuldiging wjst hj op den Godmensch, die over Lazarus weende. Daarop verzendt de vrouw hem naar zjne vrienden : zW at zj u raden t doe dat'', zegt zj; rzoo zult gj later niet zeggen dat ik u raad gaf strjdig met uwe eer.'' berispt hem Mellibeus beroept eene vergadering , waar vele vrienden op verschjnen , oprechte vrienden , maar ook vleiers en tafelschuimers. De eersten zjn voor den vrede , de laatsten voor de wraak. Mellibeus wil zich aan de zjde der laatsten voegen , en geeft redenen op om niet te wjken , tegen den raad in zjner vrouw. Deze houdt vol ; en zoo gaat de twist voort met macht van wetenschap uit heidensche en kerkeljke schrjvers , uit schriftuur en wetten. Het 174 1) Gedrukt in Snellaertfs Nederlandsche Jedl'c//fdl; ult de reertlende dd&@/J y enz-, naar het Oxfordsche hs-, bl. 1- 133 , (Brussel, 186$. Een nieuwe druk zou zeer gewenscht zijn. Het is te betrenren , dat er zoo weinig gebruik is gemaakt van het Hamburger ms., dat veel vollediger is. 2) III Een uitvoerig overzicht gaf ik in mijne Gescbèkd. der Mn.l. Dichtkunst a D., bl. 284 vlgg. AIELLIBEUS. geschil wordt telkens hernomen , om te weten of de man den raad zjner vrouw za1 aanhooren. Men handelt over vrjheid ) over studiën en scholieren , over goeden en slechten raad , over vleiers , vrekken , dronken lièn , hovaardigen , over twist en oorlog , over rjkdom en armoede , over goede faam , over ontfermigheid en goedertierenheid , en zoo wjders. Eindeljk gevoelt zich Mellibeus overwonnen door Prudentia's redenen . De zoendag is daar , Mellibeus vergeeft zijnen vijandenen schenkt hun den mondzoen.'' Dit werk was alweer niet oorspronkeljk , maar eene vertaling van het Latjnsche boek over de vertroosting in tegenspoed van Albertano van Brescia , in het jaar 1246 Als men des schrjvers gedachtengang geschreven. ZJi'ne wijze van voorstelling , zjne taal , de manier , waarop hj zjn onderwerp aankondigt , nagaat , dan komt men in de verzoeking t ook dit boek aan den Antwerpschen Schepenklerk toe te kennen ; doch tegen deze onderstelling schjnt zich een wichtig bezwaar op In het naschrift , dat in het Oxfordsche handschrift den Mellibeus te doen. besluit , heet het, (vs. 3758) : 175 Dit boec wart met mire pinen Ghetracteert uten Latine , A1 tAntwerpen in die poert, Int Jaer na Gods gheboert .XIIIc. XL. ende twee , Te half Aprille , min mo mee-'' Uit het rjmwoord mag men opmaken p dat er in deze tjdsopgave geene fout schuilt , tenzj men mocht meenen , dat in plaats van 1342 moest gelezen worden 1352' , waarvoor zooals wj straks zullen zien , nog al wichtige gronden zjn aan te voeren. Voorloopig echter moeten In de Doctrinale maar de schrjver schjnt het alleen in 't oorspronkeljke te hebben wj 1342 aannemen. wordt naar het boek van Albertano verwezen ; gekend. ln het tweede boek van dat werk komt eene plaats voor , die in het teksthandschrift geheel bedorven is , maar bljkbaar aldus moet gelezen worden (vs. 3441) : 11Maer men heeft in ouden stonden Valsche lereren ghevonden , Die segghen wouden alsoe , Is DE MELLIBEUS YAN DE CLERK ? Datten rechtrc niet en hoert toe Der quaetheit wrake , groot no clene , M aer Gode onsen Here allene-'' Dit werd gestaafd met verkeerde autoriteiten (vs. 3455) : Oec soe proefden si daer toe , Dat autoriteyt spreect alsoe : En wi1 niemen doemen , ende ghi En wert niet ghedoemt daer bi.*' Ende want si dat qualec verstoeden , So willics u te rechte bevroeden , Alsoe a1st meester Albertaen In sinen boeke doet verstaen , Alsoe ict 1as in dat Latijn.'' En dan volgt het betoog , dat den rgheesteliken lieden'' geboden was , als zj een slag op de wang ontvingen , de andere te bieden ; maar Paulus heeft gezegd , dat de Rechter niet zonder reden het zwaard draagt : dat het is , om de boozen te strafen. En dit leest men werkeljk bj Albertaen. Nu is het merkwaardig , dat de Doctrinale drie of vier jaar na den Mellibeus heet geschreven te zjn , in 1345. Die datum komt in alle handschriftenvoor , en schjnt wel de juiste te zjn , ook al vindt men in de nadere bepalingen van dit jaartal eenige fouten. Men leest (111 , 1959) : Dese boec wert volmaect aldus In die maent van Junius , Doen men screef Christus gheboert Dertien hondert ende .XL. voert, Ende oec vive 1) daer toe mede , A1 tAntwerpen in die stede.'' Als nu Boendale in 1345 de vertaling niet kende , die in 1342 z0u vervaardigd zjn , dan kan hj onmogeljk de auteur van den Mellibeus zjn. Het is intusschen opmerkeljk , dat stuk van de Doctrinale verscheiden er in het aangehaalde hoofdregels voorkomen , die men Aagenoeg letterljk in den Mellibeus terugvindt. Tusschen de twee hierboven aangehaalde plaatsen leest men (vs. 3449) : 1) Daar het 34e jaar der regeering van Jan III in 1346 valt, zoowel als het vierde van die van Clemens VI (verg. vs. 1965-72) , moet men misschien voor vlve wel sesse lezen. IS DE MELLIBEITS YAN DE CLERK ? Onse Here seit : lrGheeft 1, mi die wrake , Ende ic sal lonen die sake. Ende oft men u an dene wanghe smit , Soe biedt die andre daer toe mit ; Ende eest datmen u neemt een cleet, Soe biedt den mantel mede ghereet.'' 177 Dat was de autoriteit , waarop men zich beriep ; maar men moest die woorden in hun verband nemen , (vs. 3476) : !5Toten gheesteliken lieden Es dit woert ghesproken , dat verstaet : 1,Eest datmen u an deen wanghe slaet , Soe biedt die andere ghereet ; Ende neemt men u dat cleet, Soe biedt den mantel mede.f' Dit hoert ter gheestelychede-f' Daarentegen weet men , (vs. 3487) : !,Den rechtere hoel-t toe dit woert , Dat ghi hier voren hebt ghehoert , Dats dat die rechter zwaert draeght, Dat het niet en es sonder sake ; W ant het es om die wrake Te doene over die quadien.f' Als in den Ilellibeus uiteengezet is , som welke sake datmen vechten mach'' 1heet het , (vs. 3242) : 1,Ic sceide uut in desen doene Liede van religioene , Die der wapene niet en horen toe ; sYant tote hem spreect God also : Gheeft mi op die wrake Ic sal lonen wel die sake ; Ende eest oec , dat u yeman sleet Aen u wanghe , biedt dander ghereet; Beroeft men u van enen clede , Soe biedt den mantel 1) daertoe mede.'' Aldus en selen , wats ghesciet, Gheestelike liede vechten niet.'' 1) De beide handschriften lezen : biedt dcnder. JoxcKsLox'r , Ned. Letterk. l.ff#de/eeupcel? , 11 , 4e druk. 12 IS DE AIELLIBEUS VAN DE CLERK ? En a1s Mellibeus gezegd heeft , dat men wraak moet nemen over gedatm onrecht , W ant 1, hem dander quadien Daerbi te bat castien'' antwoordt zjne vrouw (vs. 2607) : 1,Dat ghi segt, dat es waar ; Maer dat en behoert alsoe Nieman dan den rechter toe , Die selen pinen die quadien Ende van hare quaetheyt castien . . . . Die rechter, diet we1 besiet , En draghet sweert sonder redene niet, Maer ter wrake , vroech ende spade Over die mesdadighe quade.'' W jst die overeenkomst niet op een en dezelfde hand ? Maar dan moet ook de Mellibeus noodwendig niet in 1342 , maar in 1352 geschreven zjn. Is er dus alle reden om het aannemeljk te maken y dat dit gedicht door Boendale werd vervaardigd 1) , dan zullen wj ons tweemaal bedenken om hem het Boec rander zfprcàczl te ontzeggen , waarvan Snellaert heeft trachten te betoogen 2) , dat dezelfde schrjver dit op hoogen leeftjd z0u hebben vervaardigd. Dit werk werd mede te Antwerpen opgesteld 3). Daarin wordt herhaaldeljk melding gemaakt van gebeurtenissen uit de jaren 1345, 1349 , 1350 en 1351 ; en de schrjver schjnt van Paus Clemens VI te spreken , alsof die reeds overleden was , daar hj , hem vermeldende (111 , 1877) zegt , dat hj zsjn h0f hielt tAvenioen-'' Hij zou hem bj zjn als hj doet , over zjne teisterde. Dit z0u ons tot 1353 leven misschien o0k niet z66 berispt hebben houding gedurende de epidemie , die Europa brengen , daar Clemens den 6en December 1352 stierf. In allen gevalle kan het boek niet vroeger 1) Ook is er eene in het oog loopende overeenkomst tusschen een aantal plaatsen uit dit werk en de Doctrinale , waarvan ik enkele voorbeelden heb medegedeeld in mijne Geschied. der Mnl. Dichtkunst , III D., bl. 291-293. 2) In de Inleiding op de Nederlandscbe Gedfc/tfen uit de t'eertk'ende eeuw , bl. XXII- XXVI. Het gedicht is in dien bundel afgedrukt, bl. 287 vlgg. 3) noemd ; b-v. II, 5649 111, 1637 , 2050, 2228. Herhaaldelijk wordt die stad , a1s die van des schrijvers inwoning geHET BOEC VAN DER W RAKEN. dan tusschen Januari 1352 en laatstgenoemden datum geschreven zjn , daar het (111 , 2223) vertelt , dat in 1352 in Antwerpen de tjding kwam van den scheepsstrjd bj den Briel , die den 12en November 1351 geleverd werd 1). Met dien datum strjdt ook niet de toezending van het werk aan Hertog Jan III , die eerst in 1355 overleed :). En als nu WiJ* dat in den M ellibeus van de wraak OverWegen , het vraagstuk schering en inslag is , terwjl hier met voorbeelden wordt aangetoond , dat en hoe God wraak neemt over de ongerechtigheden der menschen , terwjl de stelling met warmte wordt bepleit , dat de wereldljke en geesteljke macht hand aan hand -' behooren te gaan (1 B. cap. 6) , en in het begin van het derde boek het voorschrift wordt ontwikkeld , pdat die mensche selve niet wreken en sal , ende hoe die rechter recht doeh sal'' 5 1dan 179 1) En niet 4 Juli , zooals Snellaert zei , Inleiding, b1. XXIII. Had hiJ Huydecoper op Stoke (111 D., bl. 586 en 593) dien hij citeert , ingezien , hij zou gemerkt hebben , dat hij 't oog had op een verkeerden St. Martijn. 2) Hoe Snellaert (l. 1., bl. XXIV) in de verzen III , 2510 vlgg. eene opdracht kon zien aan lreenf vermogend edelman , die in dienst gestaan had van hertog Jan 111* is onbegrijpelijk. Zie ook aldaar , bl. LIII. 3) Hoe zeer hij vreest voor onderdrukking van de wereldlijke macht door de geestelijkheid , blijkt uit de merkwaardige plaats I , 4l0 : Ach, duchte die goede man doe, Die tijt sa1 comen toe , Dat dechterste paepscap segghen sal : W ine hebben coninc , groet no smal, Dan den Paeus onsen Here.-' iylacen! wat groter zere Ende wat jammerliker wraken Sa1 dan der clergien naken , Alsijt daertoe hebben bracht, Dat die Keyser es sonder macht ! Dan sal ertrike na desen Staen in wel groter vresen , Dat noyt sulc jammer vore dien Onder dloetscap en wart ghesien A1s sijn sal in Kerstenhede Om des paepscap ghierichede. Des Paeus macht ende sinen ban Selen luttel helpen dan , 12* HET BOEC VAN DER W RAKEN. komt men tot de vrj natuurljke gevolgtrekking , dat het Boeo wcspr wraken het aanvulsel wan den M ellibeus is , welk laatste werk dan ook niet veel vroeger dan dit kan geschreven zjn. vraag is maar , of wj de Wrake o0k aan Jan De Clerk mogen toekennen ? De naam des schrjvers toch wordt er niet in genoemd. Het begin van den Proloog z0u ons doen twjfelen : De Allen kerstenen menschen , Die na Gods gratie wenschen , Gruetic, onnutte knecht, Van sinne zere plomp ende slecht, Metter gratien van Onsen Here-'' Dat wegwerpen van zichzelf , a1s een ponnutte knecht'' 1moet bj een man als Boendale verdacht voorkomen. Intusschen is dit wellichtop rekening van den ouden dag te stellen. De schrjver noemt zich in het derde boek (vs. 1638) ovan sitten mat'', hetwelk ik zou willen verbeteren in : pvan siecten mat'', en het slot toont ook , dat hj zjn einde voelde naderen. Ay ! hoe menichwerven heb ic gheseit , Dat ic niet sijn en mochte sonder arbeit, In moste lesen ofte scriven ; Maer nu moetict laten bliven , Ende sien dat worde ghereet Aen te doen dat achterste cleet Des ellendichs lichamen , Dats die eerde , daer wi af quamen ; M rant mi arbeit ende outheit Bracht hebben in siecheit, Dat ics ghedoen en can mere. Maer altoes danckics Onsen Here Des goets , dat Hi mi heeft ghedaen.'' De eerste regels dezer aanhaling verwjzen ons naar hetgeen men leest in de Prologen van Teestfe en Der Leken &.pi6#A6J.' in het eerstgenoemde werk heet het , (vs. 64) : Alse die macht vanden zwerde Ghejaghet es hare verde , Ende die clergie wilt ghemene Ertrike berechten allene , Ende die keyserlike moghenthede Sverpen uut hare steden.'' HET BOEC VAN DER AVRAKEN. 181 Mijn sin en mach niet ledich wesen , In moet scriven , dicllten of lesen ; W ant mijn nature hevet so in , Ende al moyet minen sin , Daer om sone latix niet.'f op gewezen (bl. XXVIII) , dat ook in Het Spdc ran der W raken een aantal plaatsen voorkomen , die aan Boendale's werken herinneren , alsmede op rde lange ontleeningen in den derden schrjver voor eigen goed uitgeeft'' Daartegenover staan nu enkele zang aan vorige werken van Boendale , welke de (b1. XXX). afwjkingen , die wj niet mogen over het hoofd zien. Vooreerst , dat het aantal stopwoorden op bedenkeljke wjze toeneemt , en dat het rjmstelsel slordiger wordt 1). Maar ook dit kan wellicht op rekening van den oudep dag gesteld worden. Voorts heeft Snellaert er Het gedicht is in drie boeken verdeeld , waarvan de twee eerste van de onmiddelljke wrake Gods handelen en het derde over de wraakoefening der menschen.Het geheel bedoelt eene wjsgeerige beschouwing der geschiedenis , ten betooge , dat regenten en onderdanen zich hunne ongevallen , hunne vernedering en zelfs hun ondergang op den hal; halen als eene gerechte straf voor hunne gebreken en tekortkomingen. De inhoud is deels uit geleerde geschriften getrokken :) , deels aan de werkeljkheid ontleend. Maar het valt niet te ontkennen , dat wj hier nog bonter mengelmoes voor ons hebben , dan de bekende gedichten van Boendale te zien geven : allerlei zaken worden dooreengemengd , feiten uit de oude geschiedenis en de zoodanigen , welke voor weinig tjds gebeurd waren , terwjl ook in de wjsgeerige beschouwingen de draad soms moeiljk te vinden is. Alles samengenomen , pleit veel er voor ? om de twee 't laatst 1) 14 maal voorkomt , treft men hier in een gelijk getal verzen 24 maal aan ; dat zcef , staat 4 tot 28 ; tzvaren , a1s l tot 2 1. Vier gelijke rijmen , als 3 tot 1 7 ; rime riche , 2 tot 25 ; assonance , 0 tot 4. Eens vindt men zelfs (111 , 397) Sonder waen , dat in de 3780 verzen van het tweede boek der Doctrinale #/?dz??-cf 2) Hij Latijn aan , b-v. I , 1925 ; 11 , 186 , 494 , 735 , 8 l 0 , l2l 7 ; I11 , 987 , vooral Methodius , eene enkele maal de Trkàet-tita Hlstorla (111 , 308) , lnnocentlus (11T , 341) of Valerius (111 , 454). sjit f'ijf gheseyt. haalt vaak het 182 behandelde gedichten ook aan de vruchtbare pen van Jan De Clerk t0e te kennen. Men ziet uit dit alles gemakkeljk , van hoeveel gewicht de kennis van de lettervruchten van dezen arbeidzamen man voor de geschiedenis der burgerljke denkbeelden in Nederland is. Zjne ontwikkeling was geheel die van zjne eeuw , o0k in de verschillende tjdperken , die zj doorloopt. Het dualisme , dat hem kenmerkt , is het eigenaardige merkteeken eener eeuw van volkomen maatschappeljke hervorming , waaraan weifelen , zoeken en mistasten natuurljk verbonden is. W j zullen ons dan ook niet verbazen t a1s wj hem tegeljkertjd hoogst vrjzinnig vonden en aartsbekrompen ; kinderljk naïef en tevens doorzult met schoolsche geleerdheid ; de overlevering stout vertredend , en zich vastklemmend aan mannen van gezag ; vol liefde tot den naaste , en onbegrjpeljk zelfzuchtig ; steeds het oog richtend op beoefening en practjk , en toch vasthoudend aan eene daarmeô strjdende theorie. Maar waarin hj, met zjne eeuw , ook moge weifelen , ééne zaak staat bj hem vast : het is de overtuiging , dat de burgerj de kern der maatschappj uitmaakt , die de wereldgeschiedenis za1 beheerschen , mits zj zich steeds door studie van en streven naar verjonge en hare kracht voede practische zedeljkhdid. Het belang van De Clerk's werken , geljk van die der meeste schrjvers van deze richting , is meer sociaal dan letterkundig en steekt dus meer in den inhoud dan in den vorm. Toch bljkt uit zjne taal duideljk , hoe gunstig de burgerljke school o0k in dit laatste opzicht gewerkt had. Vergeleken met Maerlant's gedichten , toonen de geschriften van De Clerk een merkbaren vooruitgang in fjnheid van taal en losheid van stjl. Hem vooral komt de lof toe , door leer en voorbeeld totdien vooruitgang te hebben medegewerkt. DE CLERK ' S ONTw IKKELING. IX. BOENDALE'S SCHOOL. MORALISTEN. Hoe de veertiende eeuw beheerscht wer; door de denkbeelden, die Maerlant en Boendale , de twee hoofdleiders der burgerljke , didactische school , onder h'et volk verspreid hadden , bljkt uit het aantal zedekundige geschriften van dien tjd , welke tot onze kennis zjn gekomen. Men ontwaart daarin vooral den invloed , dien De Clerk heeft uitgeoefend , daar Der Leken Spieghel of Doetrinale bljkbaar aan de meesten dier geschriften tot voorbeeld gestrekt heeft. Slechts eene enkele maal vinden wj n0g eene navolging van Yader Maerlant's strophische gedichten. Bj den schrjver daarvan moeten wj in de eerste plaats stilstaan. Een der uitmuntendste leerlingen van Maerlant en Boendale beiden , was Jan De D clerc in surgyen''1 leefde , in zjne vaderstad werd zgekent ende geëert'' , en waarschjnljk in het begin van 1362 is overleden. begonnen met het schrjven van die soort van gedichten , die sder werelt genuechde te lesen.'' Zj zjn ons onbekend gebleven. Sedert veranderde ook hj van richting Evenals Maerlant had hj zjne loopbaan en schreef twee werken , waarbj wj een oogenblik willen stilstaan. Het eerste , dat waarschjnljk in 1351 het licht zag , is de W eert , een geneeskundige van Yperen, een die in de eerste helft van de veertiende eeuw Nieuwe Doctrinael of Spieghel der Sonden 1) , en boete gesproken wordt , we1 in pedanten vorm , maar toch in een klaren , vloeienden stjl, en met eene levendigheid van voordracht , die zonder wedergade is. De voorbeelden uit het dageljksch leven en eigen ervaring geput , waarmede het gedicht is doorzaaid , dragen daartoe we1 het meeste bj. waarin over zonde 1) Uitg. in Blommaertfs oudvlaemsche Gedichten , 111, 25 vlgg. (Gent , 1851). JAN DE W EERT 'S NIEUM'E DOCTRINAEL. geen ander werk , waardoor men een zoo helder inzicht krjgt in de maatschappeljke denkbeelden der veertiende eeuw , a1s juist door dezen Spieghel #:z- Sonden. De tekortkomingen van de geesteljkheid met haar zelfen hebzucht , van den heersch- en roofzuchtigen adel , van de hoovaardige en overdadige gemeente , worden ons hier met de scherpste trekken geteekend. Men za1 't ons zeker niet euvel merkwaardig geschrift eenige aanhalingen veroorloven. Vooreerst eene ter kenschetsing der verschillende standen , en tevens a1s een proefje van zjn stjl (vs. 377 vlgg.) : duiden ,z0o wij ons uit dit Er is wellicht onder alle leerdichten Dat meeste deel der predicaren , svanneer si staen ende openbaren , Hoe men sal scouwen quaethede , Soe swighen si vander gierichede ; W' ant spraken si van hare te vele , Si nepen hem selven bi der kelen. Ic hebbe prochiepapen ghekent, Die selve maecten dat testament, Daer haer prochiane siec lagen : Haers ondanx ende ooc der maghen W aest beseghelt ende bescreven , Eer si tsacrament wilden gheven. Men vint noch sulken cappellaen , Als hi tot enen sieken sal gaen , Ende hem niet en wille gheven In sijn testament Soe gaet hi bidden 11Ic en soude niet Comen met desen Dus crighen die Ende maken Daer sijn noch Judase bi hopen , Die Cristuse, ginghe hi noch op derde , Verraden ende doen souden onwerde , Op datter hem testament af quame.'' bescreven , ende claghen sere : dorren vor minen here testamente.95 prochiepapen renten , Gode om vercopen. Voorts heet het , als er over yhoerdom'' gesproken wordt , (vs. 1829 , volgens het Leidsche handschrift) : M'ant het is nu so ghemeine Die pape met siner concubine , JAN DE W EERT !S NIEUWE DOCTRINAEL. 185 A1 waert huwelijc in scine. Si winnen kindre ende voeden , Ende brenghense te huwelijc ende goede An de beste , eest in steden of opt lant ; Of eest toter geesteliker stant , So crighen si provenden ende personaet ; Die heren treckense in haren raet , Het worden rentmeesters ende toelnaren. Aldus so en placht niet te varen , Men placht der papen kinder te scuwen , Ende niement en wouder gherne an huwen , Noch comen aent gheestelijc goet. Nu dunc mi , ic en weet nirt wat doet , Dat mense alomme trect boven In paus, in conincs , in heeren hoven ; Si makent overal so a1s si willen. Die selke en sijn oec niet te stillen Met eenen wive , twee ofte drien , Als sij stade ende stonde sien , Sijn sij eerloes wiven oft hebben si man , Moghen sijs ghecrigen , si comen daer an , Eest met beden , oft met ghiften; Ja , ic hebbe ancxt , al warent haer nichten , Si en maken daer gheen conciëntie in'' 1). Merkwaardig is , wat hj o. a. zegt van den adel. Na diens gewelddadigheid en roofzucht te hebben gebrandmerkt , gaat hj voort , (na vs. 634 in hetzelfde handschrift) : 1:Ander heren sijn van selc ambachte , Datsi riden ghewapender hant , Ende halen die rike liede opt lant Verradelijc uut haren huse , Ende slaense in stocken met confuse Op haer castelen oft haer borghen , Daer si dan sitten in leden sorghen. Si pijnse dan met tormenten so groot Dat si dicwile bicant sijn doot, Om van hem goet te hebben oft scat; Anders en weten si hem witen wat. Dit selve doen si ooc den coopman : 1) Dat die onzedelijkheid der geestelijken niet verzonnen of geheel overdreven is , blijkt uit eene plaats van Ruysbroecfs Expositle ran den Tabernacule, in W illems' Belgisch ljluseum , IX , 167 vlgg. 186 In bosschen , in velden , si comen daer an , Daer hi wandelen waent met vreden : Daer coraen si dan op hem ghereden , Si slaen , si steken , si nemen hem tsijn. Dat willen dan liede van wapen siJ' ny Ende selen goede liede heten ! So waer datsi orloghe weten , Daer verhuren si haer lijf Om te dolen , te roven , man ende wijf , Om steden te bernen ende verraden , Die hem noit niet en mesdaden. Och , dier neringhe ende der pleghen , Dat si haer aldus Gode ontweghen ! Ja, si versmaden oec ende blameren Den ghenen die haer broot winnen met eeren : Si hetense carels ende vileyne. Haer ontfermen ende haer doecht is cleine : Si sijn in die quaetheit so verhart, Datter nimmermeer doghet an en wert. Hare ambacht dat is roof ende moort. Dat leeren si haren kinderen voort. Hoe wie so mach hem sijn te moede Dien si ghecrighen onder haer roede ! Nochtan hoe vele quaets dat si pleghen , Si hebben heeren , die so dreghen , Ende mede deilen an haer roven , Ende loven (?j hem huise , daer si boven Ter noet op riden ende hebben onthout. Dese heeren tellic menichfout Argher dan die dese ondaet doen ; Ende si sijn daer al af occusoen ; Maer dit sijn so ghemein saken , Dat si daer gheen concientie of en maken-f' En nu de Gemeente ! (vs. 190) : 11Ach lacen ! ende dat volc es beden In vulre hoverden soe ghetreden , Dat cume yemant es op ertrike , Die den andren houdt over sijn ghelike Ende dit es een vreselijc leven !*' Daarbij voege men nog deze merkwaardige plaats , (vs. 820) : 11Een beniden , Dat ic niet en can gheliden , JAN DE W EERT !S NIEUW E DOCTRINAEL. zxN DE A EERT ' s xlEUWE DOCTRINAEL. Dat ander liede mijns ghelike Draghen oft hebben , al ben ic rike Ende alre welde hebbe ghenoech ; Nochtan eest mijn onghevoech Ende een benidende wanhaghen Dat si ghelijc mi willen draghen. Dese graet regneert nu sere op erden Ende es gheminghet metter hoverden. Besiet papen ende clerken , Mannen ende wive , ende al haer werken , Van clederen dien niwen snede , Nauwe gheployt ende daertoe mede Wijt ende lanc , ghevoert wel M et martelen ende met bonten vel. Elc wi1 doen als dander doet. Dat laken en can soe Die ghemene Die rike vrouwen maken niet sijn wive willent goet, mans draghen. $ An haer hoeft ende Vergoude spellen seven paer Steken si op haer doeke van side; Die ghelu haer ghevlochten wide, Horen caken recht als cornetten ; groot behaghen OP haer haer: Si gaen ter feesten ; Het scinen bet ghehornde beesten , scepen haer ansichte of blancketten A1s si sullen Daer sicomen , dan anders yet . . Ende haer manne die sijn mede Soe sot , dat sijs hen volghen al . . . . Die manne en connen haer selver niet, Nocht haer gout, langher sluten : Si nayent op haer cleeder buten , Of an groten , breeden riemen. Elc wi1 draghen of hebben dat niemen En heeft of draghet, can hijt gheraken. Dus doet hoverde tfolc hem ontmaken 1).55 Ook het Boek der Y rckcn laakt de dwaze kleederdracht. B. 11 , vs. 458 : 11Die manne draghen cledere mede Cort tote hare scamelhede ; Vrouwen draghen cledre lanc, Daer si in sjn ghepranct , Datmen daer dorre merct ghereyt Die vorme herre scamelheyt, AVEELDE DER BURGERIJ. En dan de onkuischheid , die uit den gelddorst ontsproot (vs. 1161) : Och armen ! 11 al dat men mesdoet Es om dit onghevallighe goet. En es cume soe sconen wijf , Si en hout te cope ziele ende lijf Den ghenen , die hem ghelt wilt gheven. Daer si die manne mede leyden Te gheloesder loesheyden. Si tonen hen die keleghereet , Ende willen des sijn ghemeet. Die vrouwen in ouden daghen Hen nauwe te decken plaghen. Mi ghedenct wel , dat ghijt wet , Dat een vrouwe niet en had gheset Op hare hoet haers mans caproen , So groet was hare scamelheyt doen.O Ik herinner daarbij aan de woorden der Teestlje , (vs. 2680) : !!Dwijf begheert oec sonderlinghe Scoenheyt boven alle dinghe , Ende daartoe grote sierhede, Beyde omt hoeft ende om die lede; Ende daer op verheft si haer sere Ende wilt beter sijn vele mere Als si die sierheyt heeft Dan doe si thuus was an y endeSpan. Dat wijf boven al scoenheyt begheert : Dat moghedi merken , want si smeert Haer aenschijn ende hare ghedane Anders dan God maecte daer ane , Ende maken hoerne twee , Ghelijc enen .stommen vee ; Ende enen sleyp na haren ganc , Oft waer een steert, twee ellen lanc. Dits wonder boven alle saken , Dat aenschijn aldus maken , Beestelike vorme aen haren lichame , M enscheliker naturen te blame-f' Er is niets nieuws onder de zon ! Dtk Rose bevat mede velebijzonderheden over vrouwelijken opschik. Men vergelijke ook Jubinal , Contes, Dlts, Fabliaux , tom. 11 , pag. l 74 , en llet Testament de qfean de M eung , in het hoofdstuk getiteld : 9:De l'autour des femmes'f , bij Aldon , Romall de la Rose, tom. IV, Pag. 64. JAN DE 55r EERT ' S NIEUM rE DOCTRINAEL. In scanden ende in sonden leven , Ende haer ziele te nemen Gode , Diese sciep te sinen ghebode , Ende te bringhen in sduvels ghewelt, Dit doen si , moghen si hebben ghelt. Dusdanighe coopmanscap , dunct mi , Is nu ghemene , verre ende bi; Ja , vele esser vanden sotten , Diere mede spelen ende spotten , Ende dies hem gteq beroemen plien , Dat hem sulc voerdeel mach ghescien. Daertoe es sulc onsalich keitijf , Die 'laet sitten sijns selfs wijf , Die hi ghesworen hevet trouwe , Ende gaet bi eenre vuulre vrouwe , Daer hi sijn goet al mede verteert, Ende laet thuys enen couden heert. W ijf ende kinder liden ghebrec. Ende hebben hongher in haren bec. Ende oft twijf mesdade dan Bi al-moede an enen andren man , sviens ware die sculde dan des man ?'' 180 Maar al genoeg , om te doen zien , blik gunt in de zeden van den rgoeden oaden tjd.'' Zoo men uit des schrjvers strjd tegen de ondeugd zjn strengen zedeljken zin kan aieiden , zjn gezond verstand komt helder uit , als hj tegen de aQaatverkoopers jvert , den beeldendienst aan de kaak stelt , of de bedevaarten veroordeelt. Men ziet daaruit bj den eersten oogopslag , wien de schrjver zich ter navolging voorstelt ; het is vooral Jan De Clerk , wiens stjl hj hier zelfs t0t zjn voorbeeld koos. De rhythmus daarentegen begint slordiger te worden : de Onkunde van de regels van den versbouw , die tot de ongebondenheid der Rederjkers moest leiden , begint zich te openbaren. In een tweede gedicht sluit Jan De W eert zich nader aan bj Maerlant , met wien hj zeer hoog liep , en wiens samenspraken hj bljkbaar navolgde in de Dhputaoie 'pcs Rogiere c't#: ran Jhzlzl: 1). hoe de moralist ons een 1) Uitgegeven door Itausler in zijne Denkmöler altniederl. Spracbe und Litteratur, 111, 14- 82. (Leipzig , 1866). 190 vAx ROGIERE ExpE vwx JwxxE. Hj wjst zelfs nadrukkeljk op dien grooten in de vierde strophe Rogier laat zeggen : voorganger, als hj scaendi den ghenen !, spreken horen Up wien Merlant hadde vercoren ? Hiet Martin , ic ne bems niet.f' En z0o antwoordt Jan in de zesde: Van vare es di gheenen noot ; A1 es Jacop van M erlant doot , W ille mi een woart horen : Duchstu van mi wederstoot ? Mijn conste en es niet also groot Als Jacops hier te voren ; W ant die Bibele hi in Dietsche ontsloot , Ende voer sijn dicht thoeft hi boot Voer dies hadden toren. Menich goet dicht uut hem vloot , Des hopic, in Abrahams scoot Es hi dies vercoren , Ont:oen den helschen moren.'' De onderwerpen in dit strophische , in drie afdeelingen gedicht , behandeld , behooren t'huis op het gebied der moraalphilosophie : de hoofdbeginselen der zedeleer worden daarin naar het schoolsche stelsel , maar op populaire wjze , ontwikkeld. gesplitste t godgeleerde Er wordt gehandeld over den vrjen wil , de erfzonde , den invloed van het lichaam , van den duivel en de wereld op den mensch ; over genade , natuur en dergeljken meer. De dichter was een geleerd en belezen man 5 en schoon hj in zjn vorig werk bljken gaf , dat hj stjl en taal in zjne macht had en levendig k0n schilderen , staat toch dit laatste geschrift in aantrekkeljkheid verre beneden het vorige. De schoolsche bewjsvoering belette hem hier een weerschjn te geven van dien gloed , die Maerlant bezielde 5 en de gekunstelde vorm der coupletten heeft bljkbaar een ongunstigen invloed gehad op stjl en taal. W j hebben nog een aantal leerdichten te vermelden , waarvan de meesten denkeljk iets later vallen. W j noemen in de eerste plaats Die Sp6à ra1% Seden , waarvan DIE BOEK VAN SEDEN. -- SENECA LEEREN. -- LUCIDARIUS. 191 wj slechts gedeelten overhebben 1). Het bevat onderricht in de practische moraal, in den trant van den Dietscen Ccfpdzl , maar uitvoeriger. Het handelt hoofdzakeljk xvan hoveschede'', en rbi wilen van vroetscap'' , en heeft in gedachtengang en soms zelfs in de uitdrukkingen eene in het oog vallende overeenkomst met het vierde hoofdstuk van het derde boek van Der Leken Spieghel; maar taal en stjl hebben wat ouder kleur dan De Clerk's werken. Opmerkeljk is het , dat de schrjver nadrukkeljk getuigt , dat zjn werk Es niet ghetrocken 11 uut walschen lieden Noch uter walscher aventuren-'' Ook dit Een schjnt op een wat vroeger tjdperk te wjzen. soortgeljk werk is dat , getiteld Seneca Leeren 5 , eene navolging van een Latjnsch prozawerk 5 , waarin een vader zjn zoon terechtwjst en troost bj het leed , dat hem wedervaart. Maar de inhoud is droog en stroef en de versbouw uiterst gebrekkig is. Een der uitgebreidste leerdichten , ruim 6300 verzen bevattend , is de Dietsce Lucidarius #) , eene vertaling van het Latjnsche Elueidari'um van Anselmus , Aartsbisschop van Canterbury , uit de weinig ter zake en laat ons koud , terwjl de stjl elfde eeuw. De maar die alleen ongenoemde vertaler was bljkbaar een geesteljke , overnam wat voor leeken-ooren geschikt was (vs. 39). Het werk is verdeeld in drie groote afdeelingen. De eerste handelt over God , het ontstaan aller dingen , Adam's va1 en 's menschen verlossing. De tweede bespreekt de voornaamste leerstukken der Kerk : den zonde , voorbeschikking , boete , de hoofdzonden , de verkeerdheden oorsprong van het kwaad , den vrjen wil , de erfvan verschillende klassen der maatschappj , Gods eigenschappen , 1) Het eene is afgedrukt in Kauslerfs Denkmaler, II, 561-599 tTubingeny 1844) ; het andere in tBoec van Catone, uitgegeven door Dr. J. Van der Meersch (Gent, 1846). Uitgegeven door Jhr. Ph. Blommaert in zijne 1, :3-84 (Gent, 1846). ') s,s:xcerpta quaedam e libris Senecae-f' 3 Uitgegeven door Jhr. Ph. Blommaert in zijne 111, 1- 74 (Gent, 1851). Die uitgave wemelt van zinstorende fouten , die grootendeels zijn verbeterd door Prof. J. Verdam in het Tljdschrvt roör Ned. Tccl- en Letterkunde, 1, 232- 257. oudvlaemsche Gedicbten , 2) oudvlaemsche Gedtkhten 102 DE DIETSCE LUCIDARIUS. de schutsengelen. De derde afdeeling schildert het toekosaende leven, den hemel, de he1 en het vagevuur, de teekenen van den dag de's Oordeels , de komst van den Antichrist en het laatste Oordeel. De toon van het geheel is mystisch-ascetisch , maar niet zonder levendigheid. Onder de eigenaardigheden van het boek behooren des schrjvers denkbeelden over de voorbeschikking , die hj zeer ruim opvat ; zjne geringe sympathie voor de boetedoening en pelgrimstochten. Omtrent de geesteljken erkent hj , dat er velen onder zjn , Die den duvel dienen geheeln ; maar hj waarschuwt herhaaldeljk , dat men daaruit geene gevolgtrekkingen tegen den godsdienst moest a:eiden , en zelfs mocht men om hunne ondeugden de priesters niet sjugeren'' t die pvan bloede ende vleesche'' zjn a1s elk ander mensch , deze aan de rtemptacie'' hadden de gispingen van de valsche herders , waarmeê Maerlant en Boendale zoo kwistig waren , een slechten invloed op de gemeente gehad : daartegen komt de Lucidarius op en tracht den wagen weer in 't rechte spoor te leiden. en meer dan van den duivel blootstaan. Misschien n0g een aantal leerdichten , die wj met bloote vermelding hunner titels kunnen voorbjgaan. Ik noem Der (lofprggs Bloeme 1) , jjv r Z @IJ* 11 de Be%edenhse 'pcs der A'Jt:tsczè 2) , Sf. Bernards Epistele 5 , Dit d'fjoz die .X. plaghen ende die .X. G/z:ôptf: 4). Geen dezer stukken behoort ons langer op te houden. Evenmin staan wj stil bj de natuurkundige geschriften als de Natuurkunde ran Broeder Gheraert 5) , of De Cracht der mane van Heinric van Hollant 6) of Der 'rfrpy- 1) In 1855 ook afzonderlijk door A. C. Oudemans Sr. gedrukt uitgegeven (Amsterdam , 185:). 2) Uitgegeven door denzelfden in de Wzor/cezl rcn de Maatsch. der Nederl. Letterk. Nieuwe reeks , VII , bl. vlgg. (Leiden , 1852). 3) Uitgegeven door Ed. von Kausler, Denkmliler altn. Spracbe und Litteratur , 111, 1- 13. A) In Snellaert's Nederlandsche Getflcifen der XI Fe eeuw, bl. 551- 638. ') Uitgegeven door Prof. Clarisse in de cer/cen ean de Maatsch. der Nederl. Letterkunde. Nfeuv?: Reeks IV (Leiden , 1847). 6) Uitgegeven door Dr. M. de Vries , naar een afschrift van Prof. Clarisse , in de Verslagen en .rel'k'cIfel? der Feree?dl. çfn: voor oude Ned. Lett-, b1. 5 vlgg. (Leiden , 1847). in de D letsche W arande en NATUURKUNDIGE GESCHRIFTEN. gen s6fz/ldlïcAcff 1) of de n0g onuitgegeven Heimelzoheden wcs man ende rrpzfv?. W j kunnen ons ook niet ophouden bj de verzamelingen van spreuken en priamelen , waaraan wj , vooral in de veertiende eeuw , tameljk rjk waren '). H0e belangrjk zj ook zjn mogen uit een ethisch oogpunt , als letterkundige voortbrengselen is daarvan niet veel te zeggen. 193 Wj school , stilgestaan bj de burgerljke didactische lang. Zo0 de waarde harer schrjvers vroeger te hoog werd aangeslagen , en hunne werken als de volmaaktste hebben lang genoeg maar zeker niet te uiting van den dichterljken geest in de middeleeuwen werden gevierd , wj zullen ons wachten ze te laag te stellen. M oge het leerdicht al onzen kunstzin onbevredigd laten t het verdient dubbel onze aandacht om onze echt nationale richting , om zjne groote beteekenis voor de toekomst. W j gaan het tijdperk van verzet tegen die eenzjdigheid in oogenschouw nemen , en wj zullen terstond zien , hoe de Poëzie , toen zj er naar streefde hare rechten weer te doen gelden , er niet in kon slagen zich van het overwicht van het nuchter verstand los te maken. Zj werd in Nederland steeds door dien kogel aan 't been belet eene hooge vlucht te nemen. 1) Uitgegeven door Jhr. Ph. Blommaertvoor de Maatschappij der Vlaemsche Bibliophilen (Gent , 1846). 2) Ik verwijs den weetgierigen D lchtkunst , III D., b1. 297. Vaderl. M useum , 11 , 1) l lezer naar mijne Geschiedellis d6r xVnl. vlg. , VI , l84 vlg. Blommaert, oudvlaemscbe Gedlcbten I1I , l 13 Aleded. d. Maatscb. van Ned. Letterk. 1885 , 1886 , enz. Belgisch M useum , vlg., Handel. ezz goxcKsLoE'r , Ned. Letterk. JfîWdcleeukren. 11 , 4e druk. /E JEpëkLà5g8C2E LEIIELkLSgE IJ gE àllggELEëL#ïE5, V I E R D E B O E K. POZTISCHE TERUGW ERKING. 1. ROMANS EN SPROKEN. W j hebben natuurljk alleen de hoofdwerken der didactische school besproken , en wel die , welke voldoende de richting aanduiden , waarin de maatschappj zich sedert de opkomst van den derden stand bjna uitsluitend bewoog. Men ziet echter vanzelf in , dat , h0e ingrjpend de burgerljke geestesuiting ook was , de Letterkunde op den duur onmogeljk binnen den kring van het leerdicht kon beperkt bljven. Tegen de uitsluitende heerschappj der eigenljke didactische poëzie openbaart zieh al spoedig kenbaar verzet , in het leven geroepen , deels door het noodwendig streven van den menscheljken geest naar harmonische ontwikkeling van al zjne krachten , maar zeer zeker ook in de hand gewerkt een onmisdoor die buitengewone stoFeljke welvaart , waarvan wj in het vorige boek eenige staaltjes onder de oogen hebben gehad. De nieuwe voortbrengselen der Poëzie toonen echter , hoe Pegasus voor goed in het gareel van 't verstand geslagen was. Het eerste verschjnsel der poëtische terugwerking was , dat men met vernieuwde gretigheid , voor eene poos althans , de ridderromans weder ter hand nam. Dit bljkt uit het aantal handschriften van romantische gedichten , die in de veertiende eeuw werden geschreven. Men bepaalde zich daarbj niet altjd tot het afschrjven der oude teksten ; men maakte ze vaak ook leesbaar voor een jonger geslacht , terwjl men zich er op toelegde de onverstaanbaar geworden uitdrukkingen door nieuwe te vervangen en het minder gekuischte rjm en den rhythmus te poljsten. Men za1 begrjpen , dat dit vaak geen onnut werk was , als men in aanmerking neemt , dat de volkstaal o0k in de algemeene snelle volksontwikkeling deelde , en dat er dus vormen , woorden , toespelingen voorkwamen , die ) vroeger algemeen verstaan , van lieverlede ophielden gangbare DE SPROKE. munt te zjn. En gaandeweg , vooral toen de rjmwerken meer gelezen , en niet bloot voorgelezen werden , ontstond behoefte voor het o0g aan meer zuivere rjmen , ter vervanging van vroeger dikwerf voorkomende assonancen. Het een zoowel als het ander had echter niet altjd op de gelukkigste wjze plaats , zooals wj o. a. bj den Ferguut zagen 1). Men ging verder : men trachtte O0k n0g enkele gedichten naar de manier der oude school te vervaardigen. Dit geschiedde of in meer burgerljken of in reactionair-aristocratischen geest ; doch in geen geval tot voordeel Onzer letterkunde , geljk wj bj de waardeering van enkele dier werken reeds deden uitkomen 5. Maar de groote riddergedichten hadden afgedaan : zo0 wj er ietwat later nog een enkel aantrefen , het is a1s uitzondering. De tjd voor uitgebreide gedichten met den traditioneelen inhoud van vroeger dagen is voorbj : in de plaats van den ridderroman treedt thans de sproke. De sproke is , evenals het Fransche fablel (van fabulaj , eene korte vertelling , even verscheiden van inhoud a1s van vorm. Nu eens is ze een verhaal van een ridderljk mingeval , dan eene schildering van een tafereel uit het volksleven ; soms is het onderwerp een Heiligen- of Maria-mirakel , soms eene zedeljke waarheid onder het kleed der allegorie voorgedragen. Hier kiest de den vorm van het hekeldicht , ginds dien van moralisatie ; nu eens vertelt hj eene geschiedenis toon gesteld , dan weer heeft het lyrische bestanddeel de overhand , en niet zelden huwt zich daaraan de dramatische vorm : als de dichter zjne gedachten bj wjze van samenspraak mededeelt. Men zou de sprolcen in drieërlei soort kunnen verdeelen , waarvan elke de eigenaardigheid eener verschillende klasse van de sprookspreker bespiegeling of in verhalenden maatschappj vertegenwoordigt. 't Eerst komen die in aanmerking , welke op ridderljken bodem zjn ontstaan. Maar ze zjn gering in aantal, zooals zich van zelf wel liet gissen. Die , welke getiteld is de Borehgrarinne ran Fergf 5 , 198 1) Zie boven , I D., b1. 334. ') Zie boven , I D., 394 vlgg. z) Uitgegeven door Jhr. .Ph. Blommaert, in zijne oudelaemsche Gedichten , I D., bl. 57 vlg. ; later door S. Muller Hzn. (Leiden , 1873) ; het oorspronkelijke in Mdonfs Fabliaux et Contes , tom. IV , pag. 296. MORALISEERENDE SPROKEN. in 1315 uit het Fransch vertaald burggravin beantwoordt heimeljk ridder , dien de hertogin van Bourgondië t0t verboden minnehandel tracht over te halen. Als dit haar niet gelukt , beschuldigt zj bj den hertog den ridder van aanvallen op hare eerbaarheid. Als de hertog nu den ridder met verbanning bedreigt , openbaart deze om zich te rechtvaardigen , aan zjn' heer zjn hartsgeheim. De vorst belooft geheimhouding , maar de hertogin , die de vriendschappeljke verstandhouding tusschen haren gemaal en den ridder ziet voortduren , weet den eersten het geheim te ontlokken. Op een holeest verraadt zj dat nu in 't bjzjn van andere edelvrouwen. De burggravin , die meent , dat de ridder haar verraden heeft , doodt zich in de swaerderebbe'' (kleedkamer) , waarna o0k haar geliefde zich doorsteekt. Te midden der dansenden klooft de hertog zjne gemalin het hoofd. De geheele behandeling dezer sproke toont hoezeer dit terrein was uitgeput : wj behoeven er daarom ook niet stil te staan. is de meest bekende. Deze de liefde van zekeren langer bj Dan volgen de moraliseerende stukken , die nog vaak over liefde handelen , maar daarbj toch meer en meer de allegorische voorstelling kiezen. Deze soort is het sterkst vertegenwoordigd , en men mag daaruit opmaken , dat reeds in de veertiende eeuw de poëzie , waarin de deftige lui behagen schepten , zich grootendeels bepaalde tot zstichteljke bespiegelingen.'' A1s voorbeeld van deze dichtsoort wjs ik op het gedicht Vander Feesten , een Proper Oïsc 1) , dat in den vorm van eene samenspraak tusschen eene edele vrouwe en een klerk , in vierregelige eoupletten met kruisrjmen , geschreven is. Het behelst een vrj droog en breedsprakig vertoog over de liefde. Merkwaardig is daarin alleen de opsomming van romanhelden , Die hen der minnen onderwonden , Entie van hare dicke ontfngen Toter doot we1 diepe wonden , 1) 't Eerst uitgegeven door Jhr. rh. Blommaert , achter zijn Theophilus , eerste uitg., bl. 67- 93 , tweede uitg., b1. 44- 65. Later en beter afgedrukt door Dr. Eelco Verwijs in zijn bundeltje Fco/ Vrouwen ende ran Mlnne (in de Bibliotheek van M nl. ielteràun4e) , b1. 1-33. 200 MIDDELNEDERLANDSCHE ROMANS VERMELD. Alse Partenopeus eude Amadas , riramus ende oec Florijs , Athijs ende Porphirias , Eneas , Triestram ende oec Parijs ; Ende die Ridder metter Mouwen Machmen rekenen wel daer mede.f' De meesten dezer namen zjn 0ok van elders bekend, en komen reeds in Maerlant's Alezander voor 1). rMet Piramus wordt zeker gedoeld ,'' zegt Verwjs 5 , ,op de bekende minnesproke Fcs tween kinderen , die droeghen ene starcke z/lfzls: , een psfprzzp6lzj'c dino'' 3). Nieuw is de herinnering aan den Franschen Roman d' dfAï,s et de J5-&AïNc,s , die dus 0ok wel in het Nederlandsch zal zjn vertaald ; want ik ben het met Verwjs eens, rdat in een Nederlandsch gedichtromanhelden zouden worden niet in de moedertaal bekend genoemd , z0o de romans zelve waren , is niet waarschijnlijk''. Trouwens , het verhaal , dat het eerste gedeelte van den Athis uitmaakt , is hier te lande herhaaldeljk bewerkt , onder anderen door Maerlant in zjn Alezander (VI j 612 vlgg.) , naar de Dhciplina Cldrfcclï,g van Petrus Alphonsus 4) ; voorts in de sproke Jrczl tween ghesellen , die :Jc roer anderen sterren wilden 5) , waarvan men de bron nog niet heeft kunnen opsporen 6). Met het oog op dergeljke aanwjzingen a1s in den Aleoeander , rander Feesten , enz. , mag men Verwjs wel nazeggen : puit deze plaats bljkt ons weer , hoeveel er van onze oude letterkunde is verloren gegaan'' 7). 1) Zie boven , I D., b1. 305. :) T. a. pl. , lnleldillg , bl. XIV. z) Uitgegeven door Willems , Belglscb Verwijs in zijne Bloemlezlng , III , 1. Eene tweede bewerking is uitgegeven door Prof. E. Martin in Haupt's Zeitechrvt o/'gr D. A. , X11I , 348 , en door Prof. J. Verdam in de Taalkundige Bljdragen , I , 244. Men zie daarover Dr. G. Penon , Bljdragen tot de Geschiedenis der Nederlandscbe Letterkunde, 11I , 1 vlgg. .) Zie boven , b1. 62. Alkedrukt in Kauslerfs Denkmaler , III , l65 F. 6) Zie Kausler t. a. pl. , S. 500. %) Fcn Vrouwot ende van Minne, Inleiding , b1. XVI. Ik neem daaruit over de volgende verzen van den berijmden Proloog van Sidracs sprake metten coninc Bottus , een werk , dat in 1329 te Antsverpen werd voltooid : M useum , X , 89 , en door ') 11Dicken hebbic die genen bescouden, Die hem an die boeke houden , KARAKTER DER SPROKEN. Waar men de moraliseerende sfeer verlaat en t0t eigenljke schildering terugkeert , vertoont de Kunst zich onder den vorm van het meest naakte realisme , dat niet alleen dartel en spottend , maar ontegenzeggeljk vaak onkiesch en plat in Opvatting en voorstelling was. Doch dat realisme is gedurende eeuwen de frissche tegenhanger onzer stichteljke rjmen geweest , en daaruit had zich eene edeler , wezenljk nationale Kunst kunnen ontwikkelen , wanneer niet te kwader ure in de zeventiende eeuw de klassieke der echt-vaderlandsche overheersching de veredeling Kunst had tegengewerkt en gestuit. In de poëzie , die de wezenljke des tjds in de veertiende en de eerste helft der vjftiende eeuw , vindt men dus op merkwaardige wjze het burgerljk-patricische , het dor-deftige , en het frissche volkselement vertegenwoordigd. Het eerste heeft een meer lyrisch karakter 5 maar overigens is de hoofdtoon didactisch en mystisch : bespiegeling en redeneering uitdrukking is van den geest staan op den voorgrond. De gedichten , welke hiertoe behooren , Hof en in de gezelschapszaal van den edelman evenveel opgang maakten als in den deftigen burgerkring , loopen veelal , wat omvang en inhoud betreft , zeer uiteen , en zjn voor velerlei benamingen vatbaar. Daaronder zjn stukken in doorloopende regels , maar o0k anderen in coupletten afgedeeld , waarin vraagstukken worden been die aan het vorsteljk 201 Daer si cleene orbaer in lerell , Also in yeesten van heeren , Van Pertenapeuse, van Amadase , Van Troyen ende van Fierabrase , Ende men-ighen andren , des sijt vroet , Daer men luttel orboren in doet , Ende hets half loghene of meere , Ende anders heeft si ghene lere Dan vechten ende vrouwen minnen , Oft land ende steden te winnen , Daer anders niet an en leit Dan der werelt ydelheit ; Ende legghen die boeken onder die voet, Daer men wijsheit, doeghet ende goet, Ende troest van allen goeden rade In mach leren vroe ende spade-'' 202 DE BOERDE. handeld Over liefde , zedeljkheid ) de menscheljke natuur , 's werelds loop ; of het zjn disputaciën , samenspraken , klachten Over achteruitgang van liefde , deugd , vroomheid ; vrooljke ontboezemingen over gelukkige min of lessen in de minnekunst ; verklaringen van de beteekenis van bloemen of kleuren ; geneeskundige of huishoudeljke recepten ; 1of of berisping voor beiderlei kunne en elken stand , waarbj niet zelden de vrouwen het meest te ljden hebben 1). De lyrische en verhalende kunstvormen loopen ineen : het is dikwjls niet uit te maken , of men eene sproke dan wel een lied voor zich heeft. Het laatste wordt meer bespiegelend , meer schilderend , meer t0t didactische allegorie verbreed. Het decoratief of de inkleeding heeft daarbj o0k iets eigenaardigs. Meestal bestaat ze in een nachteljk avontuur , een droom ) een visioen , dat den dichter gelegenheid geeft tot mededeeling zjner didactische wenken of totontboezeming van zjn gevoel. Die soort van gedichten dragen veelal den gemeenschappeljken naam van sproke , en daaronder worden de zoodanigen , welke den erotischen inhoud in een allegorisch kleed hullen , van lieverlede overwegend , geljk wj straks met een enkel voorbeeld zullen aantoonen. Eene sterke tegenstelling met deze stukken maakt de eigenljke volkssproke j vaak naar haren vrooljken inhoud ook boerde geheeten. Zj is terecht de uiting genoemd van sdartelen moedwil en spotzieke uitgelatenheid 5'' want dit kenmerkt het best den toon , welke heerscht in die tafereelen , aan het werkeljk leven ontleend , en met de sprekendste kleuren gemaald. Het moge in onze dagen vreemd klinken , toch is het waar , dat het Nederlandsche volk van nature lang zo0 deftig niet is , als het zich thans , vooral in Noord-Nederland voordoet. sNatuur en waarheid'' worden schaars meer toegelaten binnen den kring , die op nieuwerwetsche conventioneele pfatsoendeljkheid'' boogt ; en de gulle lach is naar de onderste lagen onzer maatschappj 1) Ik verwijs hier o. a. ook naar den door Dr. Eelco Verwijs uitgegeven bundel, getiteld : Fcn Vrouwen ende rcn M inne , in de Bibllotbeek van Jfnl. Letterkunde (Groningen , 1871). DE BOERDE. Bj den Spaanschen kraag met de deftige stolpplooi paste die deftige tronie , eigen aan de stedeljke aristocraatjes der zeventiendeeeuw , welke bevreesd waren om geljkgesteld te worden met die burgerj , waaruit zj pas waren voortge'komen ; thans mochten wj wel van dien toon verlost worden. H0e het zj, de ernst , welke onzen volksaard altjd kenteekende , werd in vroeger tjd merkeljk getemperd door eene vrooljke wereldbeschouwing en eene ingeboren en ongedwongen spotlust , die over de menscheljke gebreken liever lachte dan misbaarde. Dit za1 vooral uitkomen , als wj over de beginselen van ons nationaal tooneel handelen ; hier herinneren wj slechts , dat die richting voldoende 'bljkt uit de populariteit , aan den Iteinaert gedurende eeuwen in het geheele land te beurt gevallen. Dat voor onze weinig idealiseerende , maar met groote waarnemingsgave bedeelde poorters en dorpers het werkeljke leven alleen aantrekkeljkheid had , zal ons niet bevreemden. Daarom luisterden zj gaarne , als zj niet alleen stichting maar ook eens vermaak zochten , naar verhalen , aan dien kring ontleend ; verhalen niet gerekt 1 , maar puntig , toen levendigheid en geestigheid In geheel Europa waren dergeljke verhaaltjes onder het volk en ook bj de hoogere standen zeer gewild. Hun oorsprong is vaak onnaspoorbaar , en hunne bakermat soms in het verre Oosten te zoeken. A1s eene vrooljke bende heidens trokken zj door het levendig en geestig , zooals men verstond. geheele W esten 1) , en het zou wel vreemd geweest zjn , a1s onze levenslustige oude Nederlanders ze niet hadden nagevolgd. En hoeveel was er niet in dat rvolle'' alledaagsche leven , dat door zjne vermakeljke tegenstellingen en zonderlinge tegenstrjdigheden , die men maar voor 't grjpen had , zich t0t onderwerp eener boerde a1s het ware opdrong ! De verhouding tusschen man en vrouw , en niet het minst die van priester of monnik tot zjne verbannen. 203 schilderachtig is het gezegde van Demogeot (Histoire de la Littêrature J'rcnçck'ye , p. l 25) , door Verwijs aangehaald in zijne X Goede Boerden , bl. 11 : srces contes , naïfs et moqueurs , ressemblent k, une rieuse troupe de bohlmiens venus on ne sait d'ok, peut-être du fond de POl'ient , qui parcourent 1*E urope en chantant et se multiplient au hasard sur 1:t route-'' * !) Juist en 204 DE BOERDE. leeken j was dikwerf van dien aard , dat zj in de eerste plaats t0t meesmuilen moest uitlokken. De bedrogen 1ot op den hals wordt in onze boerden de bedrieger het slachtoler van zjn botgevierden lust , en de straf , die hj ondergaat, wordt dikwjls op comische wjze geschilderd. Dat voorts de spottende leek zich vaak verkneukelde in vrooljke tafereelen , waarin ontrouwe herders der geesteljke kudde werden ten toon gesteld , zal niemand verwonderen. De geesteljke had menige zwakke zjde en vele wondechtgenoot leverde , omdat hj veelal zelf zich zjn gehaald had , stof tot lachen. Maar niet zelden bare plekken , die het gevolg waren van zjne eigenaardige stelling buiten het familieleven. Het gedwongen coelibaat k0n we1 de hiërarchie bevorderen , doch daar het de menscheljke natuur buiten rekening had gelaten , had het noch de zedeljkheid noch den eerbied voor de heiligste familiebanden versterkt. Het ingrjpen van den geesteljke in het huiseljk leven en den huiseljken vrede van burger en boer was dan ook de rjke bron , waaruit menige lachverwekkende boerde is gevloeid. Vele dier verhalen zjn aanstooteljk door hun inhoud of door de min kiesche wjze van voorstelling. Maar aangaande het eerste zal de billjke beoordeeling moeten erkennen ) hoe het terstond in het oog springt , dat deze stukken niet het doel hebben om de zinnen te prikkelen of den hartstocht op te wekken ; maar dat het bloot zjn zmet levendigheid geschetste genre-stukjes , eer geschikt om een harteljken lach te voorschjn te roepen'' (Verwjs). En wat het onkiesche in voorstelling of uitdrukking betreft , vergete men niet , dat wj onrecht zouden plegen , als wj hier den maatstaf van onzen kieskeurigen en overgevoeligen tjd wilden aanleggen. Nog eeuwen later vonden de meest ontwikkelden in Nederland , zelfs hooggeplaatste VrollWen , smaak in geschiedenis van ons tooneel in de zeventiende eeuw schetsen. J'a , het is niet te ontkennen , dat zelfs nog heden ten dage , ondanks onze preutschheid , die trek uit onze volksnatuur niet geheel is weggewischt , en dat een ietwat vieze bjsmaak den prikkel van het zout onzer kwinkslagen en boerterjen schjnt te verhoogen. duideljk uitkomen grOV0 , a1s wj de Een zeker aantal van die boerden is voor ons bewaard gebleven personen en beschaafde scherts. Dit zal in het zoogenaamde Hulthemsche handschrift te Brussel. Ze zjn DE BOERDE. thans gedrukt , maar in verschillende tjdschriften 1) , en het zou wenscheljk zjn , dat ze , ofschoon geen lectuur voor jongejufrouwen of schoolknapen , in één bundel werden vereenigd ; want h0e onkiesch sommige naar onze begrippen ook zjn mogen , Verwjs noemde ze te recht puitingen eener gezonde volksnatuur , die , misschien onbewust , het gevaarljkste wapen , de scherts , tegen huichelarj en geveinsdheid opvatte , harde kleuren schilderde als ze zich in het leven vertoonde'' '). en de zedeloosheid in even Van dien tak onzer letterkunde getuigde dezelfde schrjver , dat zj rmede bjdroeg de groote beweging bereiden , welke het aanzjn van Europa zoozeer zoude veranderen , in llerk en Staat voor te die , hoe los en lichtzinnig ook , zeker veel er t0e bjbracht , om de laatste overbljfselen van eerbied voor eene van haren ouden luister vervallene Kerk en voor hare diep bedorvene dienaren te ondermjnen.'' En daarom juist zjn deze boerden overwaardig te worden bestudeerd als opborrelingen eener gisting , die gaandeweg noodzakeljk tot eene uitbarsting moest leiden. Boerden van verschillenden inhoud , van verschillende kunstwaarde , zjn voor ons bewaard gebleven. Ze stellen ons in staat om over het genre te oordeelen , ofschoon we zeer stellig slechts met zeer weinige bekend zjn , die bewaard bleven van de vele , welke in omloop moeten zjn geweest. Het getal der tot ons gekomene staat niet in verhouding tot de groote menigte van stichteljke sproken , die wj groot het getal der eerstgemelde gedichten is ; let men op geest en strekking der haar Latjnsch gewaad 5 op den toon , de veertiende eeuw aanslaan ; herinnert men zich inhoud en inkleeding der latere kluchtspelen , - dan moet men we1 aannemen , kennen. Ziet men , hoe in Fransch-vlaanderen Reinaert-litteratuur , ook in dien zelfs de moralisten in dat een groot deel van dien tak der Letterkunde is verloren van verschillende kleur , 205 De meesten in W illemsf Belgisch Iluseum , D. X , Serrurefs Vaderlandsch Jfu.seuzn, I , 11 en III D. Een tiental durfde de Gentsche Hoogleeraar niet drukken s,om den onzedelijken of onkieschen inhoud.'' Eelco Verwijs heeft dit gewaagd in zijn boeksken : Dit qsl(/n X Goede Boerden Cs Gravenhage, 1860). Zie er eenige vermeld en vluchtig beoordeeld in mijne Geschiedenz's der Mnl. D ichtkunst , III D., b1. 305. Zie ook Kausler*s Denkmaler , III Deel en Van Vloten , Dietsche W arande V1I , IX enz. 1) ;) T. a. p1. , bl. V1II. DE BOERDE. ï0ï&&X' van wulpsche , zedelooze , ergerljke verhalen hebben bezeten a1s waarvan de Fransche verzamelingen wemelen , omdat nlerkwaarvraag, of wj ooit eene z00 breede reeks digerwjze t terwjl onze geheele Romantiek uit het Fransch werd vertaald , het kleinste gedeelte en boerden aan die taal werd der ons bekende Nederlandsche sproken woorden : misschien is dit alleen daaraan toe te schrjven , dat men hier kon putten uit het leven , en niet , zooals bj de ideaontleend , dan zou ik antlistische Romantiek , genoodzaakt was anderen na te schrjven. W ant ik kan niet veronderstellen , dat men daarin hier te lande van nature minder smaak had. Z00 er van die soort niet veel is Stelde men de bewaard gebleven , vindt dit zjne oorzaak wellicht o0k daarin , dat de invloed der leer- en zededichters zich ook op dit gebied heeft doen gevoelen. Zj , die op beschaving aanspraak maakten , begonnen zich denkeljk al vroeg , lang vöpr de Renaissance , voor zoodanige uitingen van den ongekunstelden volksgeest te schamen. Het begon zfatsoendeljk'' te worden smaak te hebben in deftige stichteljke bespiegelingen.'' Dit leert de groote verzameling van gedichten in een Haagsch handschrift , waarin de meesten uit de veertiende eeuw zjn 1) , en die in Ilolland zjn opgesteld. Overal staat daar bespiegeling , redeneering , didactische strekking op den voorgrond. En hoe diezelfde geest onze poëzie tot in de daaropvolgende eeuw bleef beheerschen , zullen wj aan de gedichten vaa svillem Van Hildegaersberch ontwaren , den meestgevierden onder de Hollandsche sprooksprekers. Dit mag dus mede tot de Oorzakenbehooren , die veel vrooljke sproken deden verloren gaan , maar er kwamen er 00k nog andere bj. In de eerste plaats de dramatische richting , die de eigenljke volkspoëzie hier te lande al vroeg schjnt gevolgd te zjn; en zeker oOk de ernstiger tint , die in de eeuw der Hervorming alles aannam , deels ten gevolge van de puriteinsche kitteloorigheid der Calvinisten , deels door de jammertooneelen , die aan de orde van den dag waren. Zoo de Kunst misschienbj dat verlies weinig verloren heeft , de juiste waardeering van den Nederlandschen volksgeest en van onzen letterkundigen smaak in die dagen heeft er niet bj gewonnen. 1) Dit handschrift is uitvoerig bcschrcven door Prof. Julius Zacher in Ilauptfs Zet'tscltrn- / , I , S. 24 l fl-. SPREKERS. nog een woord over de vervaardigers dezer gedichten en de wjze , waarop zj werden verspreid. In de vroegste tjden heette de Germaansche dichter dcvp/ en scôp , dat is de scheppende , de vindende 5 ook de uitdrukking sangari (zanger) komt al vroeg voor. In het Romaansch heet de dichter trobador of troverre , dat denzelfden zin heeft. Ons woord dichter komt van het Middellatjnsche dictare , dat niet slechts zeggen beteekende , maar evenzeer voor schrqven in den zin van opstellen , gebruikt werd , welke beteekenis ook het Afiddelnederlandsche woord dichten had 1). Yan ouds droegen de dichters of zelf , of , zooals in Frankrjk , door den mond van jongleurs 5 hunne gedichten voor aan de hoven der vorsten , op de burchten van den adel , op de bruiloften en verdere feesten der burgerj , en eindeljk ook voor de groote menigte op markt en plein. Daartoe trokken zj het land door , zelfs zj , die in dienst van bjzondere vorsten of heeren waren. De kunstenaars , die de gedichten voordroegen , heeten hier nog in de dertiende eeuw menestreelen , eigenljk minhteriales , d. i. dienstlieden , welke naam mettertjd van de dichters in dienst van een enkelen Heer werd overgebracht op de rondtrekkende Thans 00k zangers. Langzamerhand wordt die naam , alleen aan rondreizende door de klerken in rninachting gebracht, muzikanten gegeven; aan die rpypers , vedelaers , trompenaers'', welke in later tjd , althans in Frankrjk, de declamatoren op hunne zwerftochten vergezelden. De declamator zelf wordt in de veertiende eeuw Spreker genoemd , ook we1 Zegger en Dichter. Die namen worden op den duur dooreen gebruikt : slechts enkele malen komt in dienzelfden zin de uitdrukking Heraut voor. Zelf noemden de sprekers zich onderling Gesellen. Het declameeren heette : sproken spreken of ghedichten segghen.. Jongleurs en sprekers werden door hunne toehoorders soms met geschenken ) maar vaker met geld beloond. Naarmate evenwel de Kunst van den burcht naar den voorburcht en het marktplein 207 1) Prof. Gallée (Gids , 1887 111, bl. 167) meent , dat dichten langs een omweg - van dtkht en dit van het Latijnsche dictam - uit het Latijn af komstig is. 5 Verg. boven , I D., b1. 83. 208 SPREKERS. afdaalde , nam ook de mildheid van de hoorders af. Dat bleef niet zonder invloed op het gehalte der kunstenaars , die hun talent tot een handwerk , eene alledaagsche kostwinning verlaagden , en , waar het gesproken woord den geestdrift niet genoeg opwekte , zich soms verbonden met goochelaars , vedelaars , potsenmakers ) en zelfs met vertooners van wilde dieren. Vandaar dat het aanzien der Sprekers merkbaar afnam. Reeds in zjn Naturen Bloeme trekt Maerlant tegen hen te velde. Hj vergeljkt hen (B0ek 111, vs. 2133 vlgg.) bj den Garrulus , een vogel , die geen duur heeft en dier noch mensch ongemoeid laat : Van bome te bome vlieghet !, ende springhet, Ende crijscht ende gariet meer dan singhet . Noch gheduurt in ghene stede. MTat so bi hem lijt ooc mede , Ist man of voghel . of eenich dier, Bespot dit voghelkijn onghehier, Ende conterfeit alrehande lunt Vanden voghelen daer uut.e' En dan maakt hj de toepassing : !,Garrulus die dinke mi vele Bedieden some menestrele , Die altoes sijn onghestade , Ende callende vroe ende spade , Vele boerden , vele gheloghen , Ende conterfeiten diesi moghen Bede rudders ende cnapen , Pol*tel*s , YrollMren endePapen , Daer si scone om sijn gheplumet. Maer dicke ghevallet, dat sulc cumet, Alsi sijns selves niene nemt ware , Metten helschen sperware , Diene metten clawen lauwet Als hi pijpt , blaest ende mauwet ; W ane selden heeftmer enich srernomen , Die te goeden ende sijn comen. Alse menich heilich , na mijn wanen , Also vele sijn swarter swanen.f' En ook al in den Wapene Martù'n had hj gewaarschuwd tegen bunne vleitaal (coupl. 30) : SPREKERS. M*es vromech , omme !! die doget sweet , Dat men di niene matte Onder der ydelre glorien cleet, Daer menestraudie mede ommegeet.'' 209 grooten sneden zj hunne gedichten op , maar o0k voor de burgerj en het volk : op huiseljke en openbare feesten , bj kermissen en bruiloften lieten zj zich hooren. Ondanks de weinige achting , die de menestreelen langzamerhand begonnen te genieten , waren zj een tjd lang aan het Hollandsche Hof zeer gezien. Vooral Graaf W illem IV en Albrecht van Beieren hebben de kunst in eere Niet alleen voor vorsten en heids-rekeningen , giften aan dichters was hun stand gehouden , zooals bljkt uit de Grafeljkwaarin herhaaldeljk melding wordt gemaakt van of sprekers uitgereikt. Maar over het algemeen op de maatschappeljke ladder tameljk laag , en om aan den kost te komen moesten zj zich vaak tot potsenmakers vernederen: voor wezenljke kunst had men geen geld meer over. Eene merkwaardige bjdrage tot de kennis van het standpunt der rondreizende sprekers levert een gedicht , getiteld : Deen gheselle 4 ealengçel't den anderen tf1 wandelinghe 1). Laat toch de swandelinghe'' varen , roept de een den ander toe , die !,Ghi siet In lanc soe meer verderven : Oec siedi de meneghen sterven , Beide van breke ende van armoeden.'' Vroeger waren de Heeren rrive van haren ghelde'' ; maar thans , 1,A1 woudi U ghedichte En condi ghene reinaerdie , Smeken Tleyen? , no lecken berden , Men sa1 segghen : sst.laet uwer verden , Hier en es uws niet te doene , Noch te horen van uwen sermoene-'' nu openbaren ende u menestrie , Maar met dat a1, er valt menige vette brok af en menige nap wjn werd genoten , waarvoor men niet hard behoefde te werken. En het ideaal van die lieden , 1) Uitgegeven door J. F. Mfillems , Belgisch Jftt,seuon , V1I , bl. 318. aoxcxsLoE,r , ihkd. Letteî.k. J./ltftfeleeukcen , 11 , 4e druk. 14 210 SPREKERS. Dats eten , drincken !, metten bliden , Ende vroe wesen tallen tiden'f ; en het gezelschap pvander losser dobbelder vrouwen'', en Te cussen haer mondekijn root.'' Maar werken , een sambacht hanteren'' 1) , gedwongen arbeid z dat niet ! Van de kunst is geen sprake. Geen wonder , dat dergeljke lieden meer en meer in de algemeene achting daalden. rit de Grafeljkheids-rekeningen van Holland , uit die der Hertogen van Brabant en van de Heeren van Blois zjn ons vele bjzonderheden bekend geworden omtrent de plaats , die Poëzie en Kunst op het eind der middeleeuwen in de maatschappj bekleedden e). Wj leeren er uit , dat het getal sprekers overgroot was 3). Vele trokken rond op eigen rekening ; maar niet weinige waren in dienst van bjzondere Heeren , ja zelfs van steden. Zoo vinden wj in een stuk van 1394 rder stat spreker van Gent'' vermeld ; misschien we1 dien Boudewjn Van der Loren , die in zjn omstreeks 1389 vervaardigd gedicht nde Maagd ran G6sf'' verklaart , dat de Gentsche stedemaagd hem in hare hoede had. En het is bekend , dat de Hollandsche Graaf W illem IV , in 1338 , een dichter met een vast Vele dier sprekers dragen hunner geboorte ontleend , a1s jaargeld begiftigde. eigennamen , meestal aan de plaats. Jan Van Ylaanderen , W illem Van 1) Het blijkt uit dzt stuk , dat de Sprekers ook nog met een of ander handwerk den kost konden verdienen. Evenzoo heet het in het merkwaardige Fransche gedicht srDes deux troveors ribaux'f, bij Jubinal, Loehvres de Atffeùeu-/', tom. I , pag. 38l suiv. : Mais je sui mout très-bons ovriers , Dont je me puis bien recouvrer : Se de la main voloie ovrer, Ansi com ge voi mainte gent , Ge conquerroie assez argent'f ; maar ook daar heet het : 11M ais N nuz tens ge ne faz oenvre.'' Zie de bijlagen van het derde deel mijner Geschiedenis der Mnl. Dichtkunst. 5 Enkele namen van Sprekers , met de stukken door hen vervaardigd , heb ik vermeld in mijne Geschiedenis der Mnl. Dlclt/cundf , 111 D., b1. 31 1 , 312 , 389-396 en 590-592. De voornaamste was wel Boudewijn Van der :) Loren , van wien verscheiden stukken bekend z*Jl* n. SPREKERS. Hildegaersberch t Pieter Van Breda , Jan Van Mechelen. Maar niet zelden worden zj o0k , volgens een oud Duitsch gebruik , met zeer karakteristieke bjnamen aangeduid , a1s Pieter Vreugdegaar , Jan Vrouwentroost , Vrouwengeschal, Snelriem , de Jonkheere van der Minne , de W ilde V0s , enz. De Sprekers komen meestal alleen voor , slechts enkele malen in gezelschap van anderen ; soms zijn zj verzelschapt van muzikanten. Deze en de zangers komen regelmatig in groepen voor , soms zelfs ten getale van zes of tien. Somtjds reizen zj , als reeds werd opgemerkt , in gezelschap van goochelaars , hetgeen ik echter nooit van sprekers aan het Hollandsche Hof vond opgeteekend ; soms oefenen zj zelf goocheltoeren uit 1). Men ziet daaruit , dat de rol , die de Kunst bj de genoegens van den Adel vervulde , nog al groot was. Sprekers , menestreelen en zangers deden zich gewoonljk aan tafel hooren , en niet slechts inlandsche kunstenaars vonden daar gehoor , maar aan de Hoven van Brabant en Holland althans trefen wj dikwerf vreemden. Dit eigenaardig verkeer met het buitenland is niet het minst merkwaardige verschjnsel. Zien wj thans , welke werken ons uit bleven , hetzj dan sproken in enger zin , tende gedichten van langer adem , naar de den tjd ingericht. dit tjdvak zjn overgeof zich daarbj aansluilevensopvatting van 211 1) jyGokelaers , spelers van appertise , tumelaers'', dansers , vertooners van vreemde dieren of kunstdieren komen in de rekeningen herhaaldelijk voor. IIEIN YAN AKEN. Zo0 de kortere sproken over het algemeen de gedichten van langer adem en in 't bjzonder de riddergedichten vervingen , het was toch niet op ljfstraf verboden zich aan het vervaardigen van uitgebreider verhalen te wagen. Maar zouden ze gelezen en geliefd worden , dan mûesten ze van een anderen geest dan vroeger doortrokken zjn. Dit leert de ervaring. Zoo wj nog een paar ridder-romans aantreFen , het zjn slechts bleeke spookgestalten uit een verleden , dat men al lang achter den rug had. Daarentegen sloegen die gedichten van grooter omvang op tjdsomstandigheden en werden populair , wanneer zj zich aan de moraliseerende sproke aansloten. Staan wj , om ons daarvan teovertuigen , bj enkele der meest invloedrjke dichters stil : in de eerste plaats bj Hein Van Aken. Deze dichter , vermoedeljk in Brussel geboren , was Pastoor te Corbeke , een dorp bj Leuven. Zjn vroegste werk valt omstreeks 1280 , en hj stierf in het eerste kwart der veertiende eeuw , 1330 : want in den Lekenspieghel , die zjn lof verkondigt , vöör wordt hj als reeds overleden vermeld 1). Hj schjnt veel te hebben geschreven q maar nlet alles is tot ons gekomen. Staan wj stil bj die gedichten , welke wj kennen en waarvan hj met meer of minder zekerheid als de schrjver geldt. Daartoe behoort een niet zeer uitgebreid strophisch , uit het 1) Het derde boek van den Lekenspieghel vermeldt eene spreuk van Van Brusele 11 Heine van Aken , Die wel dichten conste maken.'f HUGO YAN TABARIE. - D1E ROSE. Fransch vertaald gedicht , getiteld Hltgo ran Tabarie 1). Hierin wordt verhaald , h0e de ridder Hugo van St. Omer , die met de heerljkheid van Tiberias beleend was , in gevangenschap raakte bj Saladjn , en h0e deze zich door hem ridder deed slaan. Hugo verklaarde daarbj den Sultan de symbolische beteekenis van al de handelingen , welke bj dergeljke plechtigheid plaats grjpen , en erlangde daarvoor zjne vrjheid. De vertaling is grootendeelsletterljk , maar toch vloeiend. De strekking van het stuk is bepaald didactisch. Het verhaal was geene de dichter zelf te kennen De tjd der vervaardiging van dit gedicht is niet met juistheid aan te wjzen : waarschjnljk viel het tusschen de beide volgende , waarvan het eene , die Wpd: , een werk uit de jeugd des dichters , het andere , de Roman ran Limborch , een gewrocht zjner rjpe hoofdzaak , wèl de leering , die er uit te trekken viel , geljk geeft. * Jaren WaS. beroemden Die ./?p:e :) is eene vertaling van den Roman de la Rose , door Guillaume De Lorris begonnen , en tussehen 1260 en 1270 , door Jean De Meung Dit gedicht , in 't middelnederlandsch ook wel geheeten ) gekleed. De droomer ontwaart in een lusthof een schoonen rozelaar veertig jaar later t voltooid 3). Spieghel der Minne is een allegorisch verhaal , in den vorm van een droom vol heerljke rozen , en voelt eene onweerstaanbare begeerte er 213 Uitgegeven door Avillems , Belgisch M useum , VI , b1. 94 vlgg-; door lkausler in zijne Denkmaler , I1I , S. 83 fl-. ; en door Snellaert, onder den titel : Dlt es rcn Saladine , in zijne Nederlandscbe Gedlchten uit de reerffende eeutc, b1. 539 vlgg. (Brussel, 1869). De teksten der drie hss. , naar welke deze uitgaven gedrukt zijn , loopen vrij wat uiteen. Snellaert heeft de voornaamstepunten van verschil opgeteekend in zijne inlciding , bl. LXXXIII vlgg. oorspronkelijke , getiteld Li ordene de chevalerle de Stfpn de Fcùcrïe , vindt men in Mdon's Fabliauz et Contes , tom. I , pag. 59 suiv. Het 2) Uitgegeven door Ed. Von Kausler in zijne Denkmökr , 11 , 1-482 (1844) , en eritisch door Dr. Eelco Verwijs , Die Rose rcn Heinric llc,n Aken , znet de J-rcgwenïen der ftndctfe vertaling Cs-Gravenhage , 1868). De oorspronkelijke Roman de la Ilose werd eerst door M ëon , later door Francisque Michel uitgegeven. Over de slordigheid dezer laatste uitgave zie men Verwijs , Inleiding , b1. VII , noot 2. ') Zie over die tijdsbepaling Verwijs , Inleiding , b1. X X1I. A'' > LE ROMAN DE LA- ROSE. eene te plukken. In zjne pogingen daartoe wordt hj geholpen of gedwarsboomd door allerlei zinnebeeldige personages , a1s den Alinnegod, de Rede, Kwade-Tonge, Schande, Schoone-ontvangst, Jaloezie , enz. In 't eind roept Amor , wien hj manschap gezworen heeft , zjne vasallen op (al de verpersoonljkte eigenschappen , die een minnaar moet bezitten) , om de muren , waarbinnen de roze veilig is , te bestormen. Venus zelve steekt den brand in de veste , die ten slotte zich moet overgeven. De minnaar plukt nu het voorwerp van zjn hartstocht , en daarmeê is natuurljk het verhaal uit en de droom ten einde. Geen werk is wellicht in Frankrjk zoo populair geweest als de Roman de la #p,s6. En toch , als verziering staat het niet hoog. Allegorie is een voortbrengsel van het verstand , geen bestanddeel van waarachtige verscheidenheid kunst. Bovendien is de eenheid hier te veel aan de opgeoFerd om een bevredigenden poëtischen indruk achter te laten. De waarde zit geheel in de bjzonderheden , vooral in de levendigheid , de weelderigheid der beschrjvingen. Maar ook nog uit een ander oogpunt had het gedicht eene veelzjdige aantrekkeljkheid voor allerlei lezers. Vond de wereldling er eene aanlokkeljke theorie der liefdespractjk Zedeljkheid verhefen hier hare stem. De eerste in , ook Rede en treedt verpersoonljkt herhaaldeljk op om hare waarschuwingen te doen hooren ; en de moraal spreekt luide in spreuken , lessen , terechtwjzingen. Ook de ontluikende geest van critiek vond hier bevrediging in de doorloopende satyre , die geen gebrek spaart, van welke maatschappeljke klasse ook. De wjze van behandeling is niet doorloopend dezelfde : de manier der twee dIichters verschilt hemelsbreed. Dr.Verwjs , die eene uitmuntende uitgave van de middelnederlandsche vertaling van dit gedicht leverde , kenschetst die aldus : XGuillaume De Lorris is de gewone trouvère , die over minne en vrouwen dicht , zonder veel praal van geleerdheid , naar alle waarschjnljkheid alleen bekend met Ovidius' werken. Jean De Meung is de geleerde dichter , toegerust met een schat van wetenschap , in niet geringe mate vertrouwd met de klassieken. Hj vervolgt het werk van zjn voorganger om het als voertuig te kunnen gebruiken voor de denkbeelden , die in zjnen tjd maatschappj en kerk beroerden. Een aartsvjand van femelarj en 214 TW EE XIDDELNEDERLANDSCHE VERTALINGEN. dweepzucht , trekt hj met bitterheid te velde tegen den kanker zjner dagen , de steeds meer in macht en aanzien toenemende bedelorden. Een verachter van het vrouweljk geslacht , misschien omdat hj reeds pte veel en te velen had lief gehad'', liet hj geene gelegenheid ongebruikt om de vrouwen met smaad en schimp te bedekken. Een man zjner eeuw , niet vreemd aan de democralische en communistische denkbeelden t welke meer en meer in het brein van velen begonnen te woelen en te gisten , en die ze met snjdende Ilet za1 scherpheid verkondigde.'' niet bevreemden , dat zoodanig werk o0k hier te lande y 1en tjde van den eersten opgang van Maerlant's school , zeer in den smaak viel. Er werden dan ook weldra twee vertalingen van ondernomen. Van de eene zjn slechts fragmenten bekend 1). Zj is stroef en gedwongen , en daar de schrjver dikwerf zjne toevlucht moest nemen tot uitbreidingen om het oorspronkeljke terug ie geven of een rjmwoord te vinden , is het werk nog gerekter dan het reeds lange Fransche gedicht. Het verlies van het geheel is niet zeer te betreuren. Van de tweede bewerking t die van Hein Van Aken , zjntwee volledige handschriften tot ons gekomen , wier teksten echter < ms z44 verschillen , dat men den eenen wel voor eene omwerking van den anderen kan aanzien. Deze vertaling is over het algemeen gelukkig geslaagd : in vloeiende , smjdige taal wordt het oorspronkeljke vrj getrouw vertolkt. Toch kan zj kwaljk de vergeljking met het Fransche gedicht doorstaan ; want o0k in de best gelukte plaatsen mist men soms ongaarne een fjnen trek , een eigenaardigen overgang , eene meer passende uitdrukking t die in de worsteling om den vorm verloren ging. Er komen zelfs enkele misvattingen in voor ; ja1 woord hangen, zonder naar de beteekenis te vragen. zelfs bleef de vertaler soms aan den klank van een Het is eene onbetwistbare verdienste van Hein Van Aken , dat hj het uitvoerige Fransche gedicht nog al aanzienljk heeft bekort zonder aan het geheel te schaden. In de navolging van Jean De Meung's werk is hj met tact sober te werk gegaan , door de breedsprakigheid van dien dichter te vermjden. Grootere uitlatingen 215 1) Samen afgedrukt achter Verwijs' uitgave van de andere vertaling, bl. 243 vlgg. 216 DIE ROSE. - DE VIERDE MARTIJN. zjn, deels het gevolg van de zucht om het langademige werk (22000 verzen) wat in te krimpen , deels van de Overtuiging , dat diep wjsgeerige en zuiver wetenschappeljke uitweidingen best achterwege konden bljven. Misschien was de aanstaande Pastoor van Corbeke ook niet tegen de vertolking dier plaatsen opgewassen. Dat hj bjzonderheden van plaatseljken aard , voor den Nederlandschen lezer van geen belang , achterwege liet , was prjseljk ; en men zal het hem ook niet zeer ten kwade duiden , dat hj , uit vrees voor het geesteljk of wereldljk gezag , zich soms niet waagde aan de vertolking van kwetsende uitweidingen. Eindeljk liet hj het aanstooteljkste , het meest wulpsche en schaamtelooze weg , dat in het oorspronkeljke soms als de hoogste wereldwjsheid wordt gepredikt 1). Pleit dit voor den schrjver , het pleit niet minder voor het publiek , dat hj wilde gerieven. Dr. Yerwjs heeft het zeer aannemeljk gemaakt , dat deze vertaling omstreeks 1280 het licht heeft gezien en een werk der jeugd van Hein Van Aken * ln geweest is. onmiskenbaar , ofschoon dan ook getemperd door de dartele levensopvatting der jeugd , in zjn volgend gedicht toont Hein Yan Aken zich geheel de ernstige volgeling van zjn ernstigen voorganger. Dat gedicht is de zoogenaamde Vierde Jfczr/zj'zl ') , eene strophische samenspraak , zoo geheel in den trant van de soortgeljke stukken van den beroemden Vlaming , niet slechts wat vorm , maar ook wat geest en strekking betreft , dat men daaraan eigenljk alle oorspronkeljkheid moet ontzeggen. Herhaaldeljk komen hier dan ook toespelingen op , of aanhalingen uit de Mart'jns , Vanden Lande tltzzl overzee en den Spieghel voor. De dichter , pdie van Martine vant'' , had hem dan ook , volgens zjn eigen getuigenis , penen brant'' gezonden ; en het ligt in den aard der zaak , dat Van Aken niet eer dan na Maerlant's dood het denkbeeld opvatte om op die gedichten , welke bljkbaar veel gerucht gemaakt hadden , een weerslag te geven , zooals de aanhef dan ook bevestigt. Deze Martù'n Is die Wpd: de geest van Maerlant 1) Die bekortingen en uitlatingen zijn uitvoerig aangegeven door Verwijs in zijne Inleiding , bl. XVI-XX. ' ' . 5 Uitgegeven door Prof. C. P. Serrure in zijn Vaderlandsch lvuseum , IV , bl. 55 vlgg. DE VIERDE MARTIJN. is nauweljks 000 verzen groot en werd in 1209 voltooid. Terecht zegt Yerwjs 1) : puit den inhoud maken wj op , dat de dichter een man in de kracht des levens was , op wien de gebeurtenissen in de maatschappj in zjne onmiddelljke nabjheid niet alleen , maar o0k die , welke op het groote tooneel in Europa voorvielen , diepen indruk maakten , en den gloed verklaren , die in het geheele dichtstuk heerscht.'' Evenwel is de letterkundige waarde van het stuk niet groot. De bezwaren , waarmede de vervaardiger te kampen had om slechts twee rjmklanken in de negentien regels van elk couplet te brengen , hebben de helderheid en gespierdheid van zjn stjl niet bevorderd. Ik twjfelde vroeger S) , of men Hein Van Aken we1 voor den dichter van den Vierden Jftfr/fjzl mocht houden : ik ben van die onzekerheid teruggekomen , na rjpe nadere overweging van de gronden , die Serrure indertjd voor Van Aken's auteurschap had bjgebracht. Dat de schrjver een Brabander was , heeft men terstond erkend : een Brabander alleen kon zooals hj tegen Hugo Capet uitvaren , omdat deze den Hertog van Lothrjk had doen vangen , aan wien , a1s afstammeling van Karel den Grooten , de kroon van Frankrjk toekwam. En nog dtzideljker bljkt het uit de vraag , die Jacob aan Maerten doet (vs. 514) : Marten , vrient , wie es die man , Daer ghi therte so legt an , Eest u lantshere ? Eest die fiere hertoge Jan ?'' Dat deze Brabander niemand anders is geweest dan onze Hein Van Aken , schjnt men te mogen opmaken uit eene andere plaats van het gedicht. Daarin worden o. a. de eigenschappen van een volmaakten ridder opgenoemd : daartoe behoort , ten slotte , dat hj zich bj eede verbinde om Te scuwene 1, alle blame''. En dan besluit de dichter met deze woorden (vs. 742) : 1) T. a. pl., Inleiding, bl. XXIV. 5 Tweede druk , I D., b1. 203. 218 DE YIERDE MARTIJN. Doe en mochte 11 geen ridder sijn , (Dat orcondet 1oy ende tgedèkhte znf/nl 1) , Van lachterliken seden.'' gedicht van zjne hand . waarop hj zich beroept ? Men heeft op die vraag geantwoord : Hugo ran Tabarie J' en werkeljk wordt daarin herhaaldeljk de eisch bepleit , dat een ridder rein van zeden moet zjn. Yan het ridderwezen in het algemeen heet het daar, (vs. 83): W elk is dat ,1svant het sijn so hoghe saken, Ende sijn so vo1 heilichede.'' Een der symbolen van de ridderwijding beteekent, (vs. 101) : 1,Dat ghi al oncuusheit versmaet Ende leydt een reyne leven na.'' Voorts , (vs. 119) : Heer, ghi selt van alre smette Reyne ende wit syn als een zwane.'' Dan wordt , evenals in den Martù'n , de leer gepredikt (vs. 165) , dat armen , weduwen en weezen moeten worden beschermd en dat de ridder 11Beyde vrouwen ende joncfrouwen'' diene en helpe (vs. 204). Eindeljk wordt het gedicht besloten met deze toespraak aan allen , die naar ridderschap stonden (vs. 275) : ,1Nu siet , ghi riddren , dan mede, Alle die ridderscap begheren , Dat ghi houdt der ridders seden , Ochte ghi ridderlijc wilt varen.'' De schrjver beschouwde dus zjn gedicht a1s een formulier voor aankomende ridders en hj kon er daarom later wel op verwjzen als op een soort van wetboek. lk acht het daarom thans hoogstwaarschjnljk , zooal niet volkomen uitgemaakt , dat Hein Van Aken 1) Dr. J. Te Winkel ziet LGeschiedenis der Nederl. Letterkunde I , 324 , noot) in loy eene zinspeling op den Saksenspiegel en in tgedkhte -0/97 op den Eersten Jfartnn. Hij houdt niet Hein Van Aken , maar een tot dusver onbekenden dichter uit Maerlanfs school voor den vervaardiger. DE ROMAN YAN LIAIBORCH. o0k den Vievden Jfcrfgo? dichtte : te eer , omdat er hier min gebruikeljke uitdrukkingen voorkomen'', die o0k in worden aangetrofen 1). Dit strophische gedicht valt dus , evenals de H'ugo ran Tabarie , na de Rose en vptsr de voleindiging van den Roman '?7td3/ Limboî-ch 2). enkele d'ie Wp's: Dezen roman 3) heeft Yan Aken eerst op zjn ouden dag voltooid. Het was een werk van vlug van de hand te gaan. Hj bracht er een groot gedeelte van zjn leven mede door : het gedicht schjnt immers in 1291 begonnen , eigen vinding , en dat scheen hem niet zeer en niet voor 1317 afgewerkt te zjn t zoodat er 26 jaren aan werden besteed 4). 1) Zie Verwijs , DQ Aode , Inleiding , b1. XXIII , noot 2. Q) Prof. Serrure heeft de veronderstelling geopperd , dat Hein Van Aken de schrijver zou zijn van de vierentwintig laatste strophen van den Rlnclas , die ook Helnrec heette ( Vaderlandsch Museum , III , b1. Q85). Maar ofschoon daarin ook eenige weinig gebruikelijke woorden voorkomen , die mede in die Rose te lezen zijn , mag vooralsnog de gedane vraag niet bevestigend worden beantwoord. Dezelfde Hoogleeraar heeft ook , jrals bloote gissing'', gevraagd, of het satyrieke gedicht De Frenesie , waarvan wij een fragment bezitten (ten laatste gedrukt in Verwijs' X Goede boerden , b1. 3:) , niet te beschouwen is als eene dartele uitspatting van Van Aken's jeugd ?'' 3, Maar Verwijs heeft het onwaarschijnlijke dier gissing doen uitkomen. Hij zegt o. a. (Dle Rose, Inleiding, bl. XXV) : rrDe vermelding van de dorpen Coudenberge en Biesterveld en van de Kempen doet veeleer in den schrijver een Noordbrabander, of een bewoner der Kempen vermoeden. Ook taal en schrijftrant , voor zooverre het kleine fragment er ons over kan laten oordeelen , herinneren niet aan den dichter der Rose, den Brusselaar Heill Van Aken.'' Uitgegeven door Mr. L. rh. C. V. d. Bergh , Nleuwe Reeks van Y er/cen ean de Maatschapplj der Ned. fzefferk.. Deel 11 en 111. (Leiden , 1846 , 1842). Een later gevonden fragment van ongeveer l50 verzen werd door prof. De Vries afgedrukt in het Tljdschrift voor Ned. taal- en letterkunde III , b1. 50 3) vlgg.; prof. J. Verdam leverde in de Kon. Academie (Jan. 1888) eene verhandeling over de waarde van het Brusselsche handschrift met betrek-king tot den door Van den Bergh uitgegeven tekst. *) De tijdsbepaling steunt op de gegiste verbetering van de bedorven slotregels van het eenige zuiver middelnederlandsche handschrift. De dichter, die zich Heinriic noemt , zegt , dat hij zijn werk beqonste in dien tide , % # Dat men screef ons Heren jaer IIIIc , dat es waer, 220 TIJDSBEPALING VAN DEN LIAIBORCH. H0e vreemd dat o0k moge schjnen , in het werk zelf vindt men aanwjzingen , die het bevestigen. boeken , waaruit het bestaat , begint met eene inleiding. In de eerste boeken heeft de dichter steeds de vrouwe in den mond , te wier liefde Ellt der twaalf hj het gedicht ondernam. Met het tiende boek begint een andere toon te klinken. Hier spreekt een bejaard , pversleten'' man , wiens vespertjd'' begint te naken. In steê van minne D prjst hj het genot der tafel 1). In het elfde boek bidt hj om vergifenis voor de njdelheid'', in het werk verspreid. Eindeljk in het twaalfde spreekt XX min ende NL gheèht Als men den daet ghescreven vent Vander geborten ons Heren , Dien Maria droech met XVIII hondert jaer (God hoede ons van messciene !) Op Sente Sebastiaens dach , Die op enen vridach gelach. Uit de dagteekening der voltooiing moet blijkbaar de eerste V worden uitgeworpen , die den afschrijver waarschijnlijk uit het getal op het eind van den regel tegenblonk. Dit geeft het jaar l3l 7 (1318 n. stijl) , toen St. Sebastiaansdag (20 .Tan.) werkelijk op een Vrijdag viel. De derde en vierde regel moeten blijkbaar dus gelezen worden : Xlllc , dat eren y ende XVII e S 5V aer IX min ; ende was Ecfkq gheënt enz. dan men het jaar 1280 , zou hebben , hetgeen wel niet Laat men .XX. staan , iaar over dit werk maar mij toch heel lang dat hij dezen roman terstond na de Rose begonnen , andere gedichten gelchreven heeft. krij gt gezwoegd voorkomt. Btzitendien acht ik 1) Die tiit , die liidt ende oververt , Ende oec alle dinc vertert , Ende verliest hoedanieh tsi , zoodat hij zesendertig onmogelijk is , het niet waarschijnlijk , en inmiddels allerlei Hi heeft soe versleten mi , Dat mct mi naect der vespertiit. A1 mine joye ende miin deliit ' Leit in die scotele ende in den nap ; Van minnen en hebbie maer den clap , Anders en dogicker niet toe ; Nochtan ben ie blide ende vroe A1s icker iet af spreken hore.'' DE ROAIAN S'AN LIAIBORCH. 221 hj als een grjsaard , die naar den hemel haakt en zich gelukkig rekent, dat zjne taak volbracht is. De schrjver noemt zich alleen Hendrik ; maar dat wj hier werkeljk met den vertaler der Rose te doen hebben , bljkt uit menige bijzonderheid : dat werk niet het minst uit des dichters vertrouwdheid met 1) ; maar o0k uit het gebruik van zekere onzuivere rjmen , de gewoonte om den zin in den tweeden rjmregel te laten doorloopen (enjambement) , en uit enkele min gebruikeljke uitdrukkingen , die de H'ttgo 'pcyl Tabarie : de Rose en de Roman 'pt's Limborch met elkander De inhoud van den roman wordt gevormd door de avonturen gemeen hebben. der kinderen van een Hertog van Limburg. Van zjne beide kinderen , Heinric en Mergriete , die hj op eene jachtpartj verdwaalt Mergriete , reist eerst met een' koopman , dien verder, doch wordt spoedig geroofd , en naar Athene waar zj in dienst komt van den graaf. op haar verliefd , zj wjst zjn aanzoek van de hand , waarop de gravin haar wi1 doen verbranden. Echites redt haar echter van den vuurdood. Daarna weet de gravin te bewerken , dat Mergriete , die hare afkomst verborgen houdt ) door den keizer ter bediening zjner dochter wordt opgeëischt. medeneemt) zj ontmoet gevoerd : Diens zoon Echites wordt Intusschen had de koopman van Margaretha , en haar broeder gaat op weg om haar te zoeken. Na de belegerde inwoners van Trier geholpen te hebben , staat hj de erfdochter van Milaan bj tegen haar oom. Uit zjn omgang met haar wordt een zoon , Olivier , geboren. Nu trekt hj verder ? werpt zich op als verdediger van de eer der koningin van Calabrië en vertoeft daarna twee jaar op het slot der koningin Venus. aan hare ouders bericht gedaan Echites was in dien tjd Mergriete naar Ponstantinopel gevolgd , en zj zegt hem hare liefde toe , zoo hj zich riddereer verwerft. Hj Men vergelijke Van den Bergh's Inleiding , b1. XXV, en zie vooral III B., vs. l 1 62 vlgg., bepaaldelijk 1324- 29. De beschrijving der Parken , aldaar vs. 1272 vlgg. , komt ook in het onvertaalde gedeelte 1) der Rose voor. Zeer blijkbaar is het grootste gedeelte van het X Boek eene herinnering aan de Rose. Men zie ook de toespeling B. XI , vs. 653 , 666 LRosez 1 659) , en 854. - Het is opmerkelijk , dat bijna alleen naar plaatsen uit den Roman de la Rose verwezen wordt , die niet in de vertaling zijn opgenomen. 222 DE ROAIAN VAN LIAIBORCH. trekt vervolgens uit op avonturen , verslaat den reus Alorant en diens broeder , bevrjdt Hendrik's beminde , en verovert met behulp zjns zoogbroeders Evax Sessoen (Soissons). Beide vrienden brengen den hertog van Limborch bericht van zjne dochter en strjden tegen de Saracenen. Echites kampt voor de koningin van Calabrië , ontmoet in het Yenuswoud Hendrik en trekt met hem naar Constantinopel , dat door den ssoudaen'' Yan Babylonië belegerd wordt. Evax , in Arragon achtergebleven , wordt waanzinnig door liefde t0t de koningin. Eerst als hj den Saraceenschen vorst gedood heeft , vereenigt de koningin zich met hem en na den dood des konings regeert hj met Sibille over het rjk Arragon. Hendrik en Echites kampen voor Constantinopel , de eerste wordt na den dood des keizers t0t voogd over het rjk benoemd , de laatste trekt na een gesloten wapenstilstand naar Armenië , dat hj van zjn oom had geërfd , maar evenwel eerst op de Berberen en llunen raoet veroveren. Daarop keert hj hervat naar Constantinopel , waar het beleg wordt. De ridder Jonas wordt naarArragon gezonden om zjn' vorigen heer Evax ter hulp der belegerden te ontbieden. Op dien tocht komt hj op den burcht van Aventure , waar hj een visioen heeft t en verlost eene jonkvrouw , met wie hj huvt , nadat hj eerst Evax naar Constantinopel brengt. Daar komt 00k de hertog van Limborch met zjne gemalin om zjne kinderen te bezoeken. Het beleg spoedt nu ten einde. De olifanten der belegeraars worden met vernuftige werktuigen , door den smid Tubal uitgevonden , gedood , de soudaen sneuvelt , zjn broeder slait den vrede , laat zjn geloof varen en huwt eene Grieksche prinses. Echites huwt met Margaretha , Hendrik verwerft de hand der keizerin Eusebia en het rjk van Constantinopel. Talrjke feesten besluiten de plechtigheid en het gedicht. De vele historische namen en de herhaalde kampstrjd met de Saracenen geven aan dezen roman eenige overeenkomst met de oudere chansons de geste ; de behandeling daarentegen voert ons steeds de Artur-romans voor den geesi. Stellig was ook de schrjver met verschillende geschriften uit het laatste tjdperk der Romantiek bekend , die niet zonder invloed op zjn gedicht zjn gebleven : in 't bjzonder was dit het geval met de Rose en den Parthenopeus. Vooral het zevende en het achtste boek herinneren ten sterkste CRITIEK YAN DEN ROAIAN. aan laatstgemelden roman 1) ; maar o0k straalt er bekendheië door met den Lancelot (IV B.) , Willem 'JJAI Oranje (VI B.) , Aleoeandet. (VIII B.) , de Hhtork'e ran Troyen (IX B.) en den Torec. Maar al heeft de Roman 'pczl Limborclt met die romantische gedichten menigen familietrek gemeen , toch bljkt het duideljk dat de feodale maatschappj te afgeleefd was om n0g een kunstwerk voort te brengen , door haren geest bezield. Men gevoelt t dat men hier met bloot geheugenwerk te doen heeft. Allerlei herinneringen zjn op grillige wjze dooreengemengd ; avonturen zonder onderlingen samenhang aaneengeregen , soms we1 op kunstige wjze , maar niet zoo , of men ontwaart , dat het jdele vormen zjn , waarin geen ziel meer leeft. Alles j zoowel samenstel als uitvoering , stjl en rhythmus , draagt het kenmerk van matheid en uitputting. Om die vormen op nieuw te bezielen was de aanblazing van het genie noodig , en onze Hendrik was geen Ariosto. De Roman ran fzfzzl?lprc/z behoort tot die werken , welke bljkbaar eene reactie tegen de burgerljke Letterkunde beoogden : hj staat echter boven de meeste dier richting door meer zelfstandigheid en grooter waarschjnljkheid in de feiten. Eigenaardig is het , dat in al die gedichten de familieband meer beteekenis krjgt. Omstreeks geljktjdig met de werken van Hein Van Aken werd de 223 1) Van VII , 585 wordt onder de verdedigers van Constantinopel s,die grave Crifdore'' genoemd , hetgeen wel eene verbastering schijnt van Cifdore. In de inleiding op het elfde boek zegt de schrijver, dat hij zijn werk heeft opgesteld q,om gerechte leringhen , en dan : W at Sinte Pauwels seit dat , W at ghescreven es tenegher stad , Dat emmer es daeromme ghescreven, Dat ons leringe soude gheven : Ende alsoe es dit oec ghedaen.'' wel eene navolging van de inleiding van den Dit schijnt Parthlnopeuu (Ed. Crapelet , I , pag. 4) : 1,Sains Pols , li maistres de la gent , Nos dist en son enseignement Que quanqu'est ès livres escrit , Tot i est por nostre proft, Et por nos bien endoctriner , Qufen saçons visces escbiver-'' 224 ROMAN VAN FLAXDRIJS. Roman van Flcs#rg.s geschreven , dien wj niet meer in zjn geheel bezitten , maar waarvan wj vjf fragmenten op tien perkamenten bladen overhebben t samen bjna 1800 verzen uitmakende 1). Het was een ridderroman , wat den gang van het verhaal betreft , geheel in den trant der Artur-gedichten , alleen met dat onderscheid , dat de held niet t0t de Ronde Tafel behoort en dat de geschiedenis niet in Artur's rjk , maar rtusschen Dunauwe enten Rjn'' voorvalt. ontmoeten den held van het gedicht , die Flandrjs geheeten is , voor het eerst in een gevecht met twee reuzen t die de jonkvrouw Ysabele , dochter van den heidenschen ridder Justiniaen , met geweld geroofd hadden. Als hj beiden gedootl heeft , brengt hj de jonkvrouw naar haren vader. In diens kasteel bljkt , dat Flandrjs waarschjnljk was uitgetrokken om zjn eigen vader to wreken over zeker onrecht, hem aangedaan door den boozen Koning Aligorant van Keulen. Hj had derenswaardige zwaard Tyclopidant 's Anderen daags trekt hj verder om zjne onderneming te volzjn OP toeht al het bewonen een wonderschild veroverd. brengen , maar wordt in eene hinderlaag aangevallen door Justiniaen's zoon Fallax , dien hj echter doodt. Dan ontmoet hj de jonkvrouw , die hem de kostbarewapenen , welke hj droeg , gewezen had. Om eene haar vroeger gedane belofte te vervullen , gaat hj op weg bestrjden , die met den toovenaar Tarcarus den Sprc/l ran vlw:sfzfg-:?à bewoout , en die der jonkvrouwe orl den reus Polosus te een kostbaren te herwinnen. poorten , die hj achtereenvolgens door moet , worden verdedigd door beren , luipaarden en metalen automaten. Hj overwint ze allen en komt in de zaal , waar de spiegel door eene jseljke slang bewaakt spiegel had ontroofd , welken Flandrjs moest trachten Hj komt aan den burcht, waarvan de verschillende wordt , Tigris geheeten. Te midden van het gevecht breekt het eerste fragment met vs. 1073 af. W j vinden den ridder terug aan tafel met Colosus : het maal schjnt door den toovenaar toebereid 5 want als Flandrjs het teeken des kruises over een kapoen maakt , verdwjnt die. De ridder W ij 1) Uitgegeven door Joh. Franck onder den titel : Flalldrqs , Fragmente vlne.s mlttelniederlandlschen Rittergedichtes (Straszburg , 1876). Verg. de toevoegsels in Zeitschrt/t /gr D. Z. , Neue Folge , IX , 466-470. ROMAN ArzkN FLANDRIJS. wapent zich en doet hem met zjne vuist vechten , voordat hj Maar het is niet menten voort te zetten. De uitgever omvang heeft vermoedt terecht (bl. 9) , dat het gedicht grooten gehad. Ofschoon ergens op een oorspronkeljk gedicht gewezen wordt 1) , schjnt toch ook deze roman gpene vertaling. Dr. Franck heeft trachten te bewjzen , dat de dichter van dit verhaal uit allerlei werken bjzonderheden heeft opgezameld en die aan personen vastgeknoopt , wier namen hj deels uitdacht , deels aan andere gedichten , geschiedwerken of de werkeljkheid ontleende , om ze tot een nieuw geheel samen te ljmen. Misschien zelfs gebruikte hj alleen Nederlandsche gedichten 2). En werkeljk valt het ieder in het O0g,dat wiJ' hier metherinneringen aan oudere gedichten , a1s Historie 'pczl Troyen en zjn Ferguut , W alewein , Maerlant's Toren , Spieghel ffït:fpz'ïtz6l te doen hebben. Vooral de herinnering aan den Centauroen-sagittaer uit de Histos.ie wcz? Troyen in het derde fragment is trefend. Dr. Franck heeft dit zeer uitvoerig aangewezen 3). En ofschoon ik niet met hem instem ? dat de dichter van den Flandrtb de bedoelde plaatsen onmiddelljk wilde navolgen , en alleen woordeljke overeenkomst met voorbedachten rade heeft vermeden , om zjne ontleeningen te verbergen 4) , ljdt het toch geen twjfel , dat ze hem , in het algemeen , levendig genoeg voor den geest stonden , en dat hj dus , ook zonder beoogenblbk een lang gebed: de ongewapende reus gaat te ljf, doch Flandrjs weigert met hem te gewapend is.... noodig de inhoudsopgave der volgende frag- 225 1) j,Dat seit tghedichte-'' 2) S. 11 : TrDer Verfasser des Flandrijs hat @aus allerlei Dichtungen Motive zusammengetragen , diese an Personen geheftet ,deren Namen er theils erfand , theils anderen Gedichten , der Geschichte , oder dem gewöhnlichen Leben entnahm , und sie dann zu einem frei erfundenen Romane - soweit nach dem gesagten noch von freier Ersndung die Rede sein kann - aneinxndergereiht. Die Quellen , welche er benutzte , sind zum grössten Theile nachweisbar. Vielleicht waren es nur niederl:ndische Dichtungen.f' ') T. a. pl. , S. *) j,W ir sind unzweifelhaften 12- 30. schon darauf aufmerksam geworden , dass der Dichter bei Entlehnungen sich möglichst fern hhlt von wörtlichen Anklhngen. Das erklârt sich sehr gut durch die Voraussetzung dass ihm daran gelegen war , die sviedererkennung seiner Quellen zu erschweren-'' S. l 7-38. JoxcKsr,oE'r , zve#. Letterk. JéW#e/eeuzcex , 11 , 4e druk. l 5 226 TIJDSBEPALING VAX DEN FLANDRIJS. paald af te schrjven of zoo strikt na te volgen als de dichter van den Moriaett deed , eigenljk niet veel anders dan een samenstel van nagebootke oude stoFen leverdl) , een oorspronkeljk t dat is , niet vertaald werk , dat niets oorspronkeljks bevat 1). Hier geldt dus volkomen wat wj (bl. 223) over den Roman van fzïkzèôprc/z gezegd hebben. De geleerde schrjver was echter niet zonder talent , en men kan het Dk*. Franck toestemmen : dat hj betrekkeljk weinig stoplappen gebruikt en over het algemeen vrj levendig vertelt. Ten slotte hebben wj de vraag te beantwoorden : uit welken tjd is dit geiicht ? Dat wj met een pMachwerk'' uit jonger tjd te doen hebben , bljkt reeds uit het voorafgaande. Dr. Franck heeft er op gewezen , rnuchtere zin'' tot ons spreekt , die tot dezelfde uitkomst leidt. Buitendien strjdt de held we1 tegen monsters of booswichten , maar van een kampstri,jd tusschen twee rid4ers , alleen om hun ridderljken moed te toonen , is nergens sprake. Zoodanige gevechten , die geheel den geest ademen van het eehte ridderwezen t komen den dichter zelfs niet meer in de gedachte ; en ook dit schjnt den tjd van het ontstaan van dit gedicht aan te duiden 2). Eindeljk heeft dezelfde verdiensteljke geleerde er op gewezen , dat de Flattdrjs verscheiden zeldzame uitdrukkingen met de Rose en den Roman ran faïozàôp/'c/l gemeen heeft. Bovendien neemt hj eene nog opmerkeljker overdat uit het werk een zekere eenstemming met laatstgenoemd gedicht aan. Daarin komt een Heidenkoning Colosus voor : in den Flandrjjs een reus van dien naam q en beide hguren zouden niet onafhankeljk van elkander gevormd zjn. Die Colosus schjnt , zooals Dr. Franck betoogt 3) , ontleend aan den coperinen Ctlfpdzf,s (van Rhodus) , dien Maerlant in zjn Spieghel beschrjft. Maar dit monument moest eer leiden tot de voorstelling relts eens : dan was de overgang tot den Koning niet zoo moeieljk. De Roman wcyl Lilnborelt moet dus dien naam aan den Flandrjjs ontleend hebben : met andere woorden , de laatste is ouder dan eerstgenoemde. Daar de Flandrtju Maerlant's werken denkeljk eerst van een 'reus dan van een Koning. Bestond de 1) ,,'s'ras uns erhalten ist , beweist zwar , dass unsere Erzâhlung ein Original ist, aber durchaus nicht , dass sie etwas originelles enthielt-f' S. 38. 0) Verg. Dr. J. Franck , t. a. pl. , S. 61 . ') T. a. pl. , S. l8. IS REIN VAX AKEN DE DICHTER? 227 na diens dood heeft gebruikt, valt deze roman dus tusschen de jaren 1300 en 1317. Tot hiertoe kan ik met de redeneering van Dr. Franck meegaan ; maar tegen net overige van zijn betoog heb ik ernstig bezwaar. Hij neemt (mijns inziens ten onrechte) woordeljjke overeenkomst, dus overneming, aan bij eene plaats uit het derde boek van den Roman van Limborch, (vs. 477), vergeleken met een paar regels uit den Flandrijs (I, 291). In het eene werk weigert de held de hand eener jonkvrouw met deze woorden: ,,~laer mijn j oncfrou'we es mere eren Werdich ende groter heren Dans mijns'", en in het andere heet het: ,,~Iaer uwer doch tel' (ghine selt U verbelghen), ic niet begere Si es werdich merre ere." Hie" moet, volgens hem, de prioriteit aan den Roman van Limborch worden toegekend, daar het derde boek weI niet lang na 1291 kan zijn opgesteld. Dus zouden beide gedichten wederkeerig iets van elkander hebben overgenomen. Hi] acht dit niet onmogelijk , als men aanneemt, dat de beide dichters met elkander bekend en bevriend waren en gaandeweg elkanders werk inzagen. Hij tracht dan zoodanigen vriend van Hein Van Aken op te sporen. Alvorens bij dit gedeelte van zijn betoog stil te staan, moeten wij vragen: waarom dan niet beide werken aan denzelfden dichter toegekend? Daarvoor zou, dunkt mij , veel te zeggen zijn, In beide is dezelfde methode gevolgd en de taal zoowel als andere overeenkomstigheden ondersteunen die gissing. Dr. Franck verwerpt haar. Hij herinnert 1) aan het verschillend karakter der beide gediehten. Maar dit is, dunkt mij, bij de omstandigheden, waaronder zij samengesteld werden, geen geldig bewijs. Ten anderen vindt hij te groot verschil in de namen der personen: in den eenen roman zijn zij gewone historische namen, in den Flandrijs daarentegen zijn Justiniaen en Fallax gevormd en bestemd om het karakter der personen aan te duiden. Maar om dezelfde reden zou 1) T. a. pI., u. 45, noot 2. 15* DE PICHTERS vwx DEx ROAIAX DE LA ItosE. men den M adoe niet aan den dichter van den Reinaeè-t mogen toekennen. Ik zou meenen , dat er veel voor pleit , om Hein Van Aken ook voor den dichter van den Flandr'j .s te houden , zonder dit n0g als bewezen aan te nemen. Zien wj thans , h0e Franck aan dien vriend van Hein : den gewaanden auteur van den Flandrj'js , komt. Wj moeten daartoe voor een oogenblik t0t de Rose terugkeeren. In het oorspronkeljke beklaagt vfozlp'llr zich , dat hj zjne beste vrienden : Tibullus , Gallus , Catullus en Ovidius verloren heeft, 228 Qui bien sorent 1! d'amors traitier''; en dan vervolgt hj : !,Vds-ci Guillaume de Lorris , Cui Jalousie , sa contraire , Fait tant d*angoisse et de ma1 traire , Qu'il est en pdril de morir . . . - 5 Si seroit-ce moult grant domage , Se si loial serjant perdoie . . . . . Car por ma grâce dlàservir Doit-il comencier le Eomans Oh seront mis tuit mi comans , Et jusques-h le fournira Ok il N Bel-Acueil dira, Qui languist ores en prison A. dolor et sans mesprison : 11Moult sui durement esmaiés Qu' entr'oblif ne m'aids , Si en ai duel et desconfort. JamLs n'iert riens qui me confort , Se ge pers vostre bienvoillance Car ge n'ai mLs aillors fiance.'' 1) 20 Ci se reposera Guillaume , Le cui tombel soit plains de baume, D'encens , de mirre et d'aloé : Tant m'a servi , tant m'a lod. Puis vendra Jehans Clopinel , Au cuer jolif , au cors isnel , Qui nestra sor Loire k, Mëun , Qui h, saoul et N gfun 1) Dit zijn ook de laatste woorden van het werk van Guillaume de Lorris , bij Mdon , tom. I , pag. 164. . ) k) t,l DE DICHTERS VAN DEN ROAIAN DE LA ROSE. AI e servira toute sa vie , Sans avarice et sans envie ; Et sera si trLs-sages hon , Qufil n'aura cure de Raison , Qui mes oignemens het et blasme , Q ui olent plus soef que basme ; Et sfil avient , comment qufil aille , Qufil en aucune chose faille . . . . Le cuer vers moi tant atlra fin , Que tous jors , au mains en la tin , Quant en cope se sentira , Du forfet se repentira : Ne me vodra pas lors tricllier. Cis aura le Roman si chier Qu'il le vodra tout parfenir Se tens et leu Pen puet venir : Car quant Guillaumes cessera Jehans le continuera Aprbs sa mort, que ge ne mente , Ans trespassls plus de quarente , Et dira por la meschfance , Par paor de désesplrance , .50 Qu'il ait de Bel-Acueil perdue La bien-voillance avant éue : 11Et si l'ai-ge perdue , espoir , A poi que ne mfen ddsespoir'' 1) Et toutes 1es autres paroles , 55 Qud qu'el soient , sages ou foles , Jusqtl' àu tant qu'il aura coillie Sus la branehe vert et foillie La très-bele Rose vermeille , Et qu'il soit jor et qu'il sfesveille. lauis vodra si la chose espondre Que riens ne s'i porra repondre ; Se cil conseil metre i péussent, Tantost conseilli; mfen Jussent ; AlLs par celi ne puet or estre , Ne par celi (lui est h, nestre ; Car cil nfest mie ci prfsens. Si rfest la chose si pesans , Que certes quant il sera nJs , Se ge n*i viens tous empenlls , 1) Dit zijn werkelijk de eerste woorden van het vervolg van Jean de A. leung. 230 DE DICHTERS VAN DEN ROMAN DE LA ROSE. ror lire li nostre sentense , Si tost cum il istra d'enfance , Ge vous os jurer et plevir , Qu'il n'en porroit jamLs chevir. Et por ce que bien porroit estre Que cis Jehans qui est h, nestre , Seroit , espoir , emplfeschids . . . . Pri-ge Lucina la ddesse D'enfantement , qu'el doint qu'il nesse Sans mal et sans encombrement , 80 Si qu'il puist vivre longement ; Et quant aprbs : ce vendra Que Jupiter vif le tendra . . . , Et qufil ou bersuel sera mis , Por ce qu'il iert tant mes amis , Ge l'afublerai de mes esles Et li chanterai notes teles , Que puis qu'il sera hors d'enfance Endoctrinl de ma science , 11 Qdutera nos paroles 90 Par quarrefours et par escoles , Selonc le langage de France , Par tout le rLgne en audience , Que jamès cil qui les orront , Des dous maus d'amer ne morront , Por queil le croient fermement : Car tant en lira proprement , Que trestuit cil qui ont h, vivre , Devroient apeler ce livre Le ilfiroer as amoreus.n' meenen , dat dit gedeelte , hetwelk alleen past op de omstandigheid , dat twee dichters zich met het werk bezighielden , onmogeljk letterljk was te vertalen , waar slechts één man a1s vertaler optrad. Zien wj , wat de daaromtrent leert. Maar vooraf middelnederlandsche navolging ons zj herinnerd , dat de twee handvan Die .J?p,s: bezitten , het schriften t die wj Amsterdamsche (A) en het Coburger handschrift (C) , een nu en dan van elkander afwjkenden tekst geven. De eerste 23 verzen worden aldus vertaald : Men zou Siet hier van Brusele Heinrike , Dien ver Jalousien swaerlike Torment ende pijnt , bi mire trouM en , DE YERTALER 5'AN DIE ROSE. 231 So dat hi sterven waent van rouwen. Nu es hi mi comen te rade Alse een , die mijn vrient ghestaede Es ende al eigin mijn , Dus moetic hem gehulpich sijn . . . Mrant mi so ware scade groot , Dat wi so getrouwe knape verloren , Ende ic hem mochte betren sinen toren ; Ende ic bent sculdich te doene mede Doer sine getrouwe dienstechede , Daer hi mi mede heeft gedient , Ende noch wille dienen alse mia' n vrient Ende maken tDietsch , daer in sal staen M ine gebode ,die hi sal saen Onbinden ende Opdat hire mach comen ane , Die nu so vaste legt in rouwen , Dat mi deert , bi mire trouwen ; W' ant en canics niet ghewinnen , Dat sal mi deren int herte binnen. seggent Suete rC. Sconej Ontfane , In troeste mi in niemen el Dan in u lieden , dat weet wel , Gi sijt mijn troest in allen saken. M ochten wi Henricke gemaken In hoghen , die so hovesch es , Ende so milde , geloeft mi des , Ende mi ghedient heft so wale , Ic souts verbliden altemale.'' In de plaats van Guillqume de étlrrï.s wordt 'van A.?-'?z(,s:!: Heinl.ike 'gesteld , de vertaler , en dan gaat het goed tot vs. 10 van het oorspronkeljke ; maar hetgeen er verder in de vertaling volgt , is volslagen onzin. Er kon hier geen sprake zjn van de regels , waarmeê Heinric zjne taak volbraeht om die aan een ander over te laten , en daarom had al wat hier volgt , behooren weg te bljven. Als dan in het oorspronkeljke Jehan Olopinel genoemd wordt , heet het in 2 .' 1,Nu coemt hierna Jhan , sijn geselle , Een hovesch knape , daer ic af telle , Ende mi eerlic heeft gedient Alse een mijn getrouwe vrient , Ende vort dienen wilt gereit , Sonder nijt ende giericheit.'' DE VERTALER VAN D1E ROSE. Dit is , dunkt mj , eene ondoordachte navolging van de Fransche verzen 24- 29 ; en hoe gedachteloos de vertaler maar voortrammelde , zonder te vragen , of er 0ok kin was in hetgeen hj schreef y bljkt uit hetgeen kwam in de plaats van de Fransche verzen 30- 43 : Ende dore Redenen 1, niene wilt laten , Ende alle mine specie (C. cuelneq doet haten Die bat riect dan balseme doet : Daer bi eist recht , dat si moet Faellieren ter meniger stont. Ende Heinric , dats mi wel cont , Die dit Dietsch begonnen heeft , Avillet volenden , opdat hi leeft , Ent's hem God Onse Here jan , W ant hi es mijn getrouwe man-'' Alen ziet , hier is Jan weer v6rdwenen , van wien men niet kan zeggen , wat hj eigenljk is komen doen : al wat in het Fransch te dezer plaatse van Jehan gezegd werd , wordt , zoo goed en kwaad als 't kon , op Heinric overgebracht. Zoo ook het volgende : Opdat hi mach Suete (C. Sconeq Ontfane Vercrigen , ende die welgedane Rose , die hi heeft so wert , Ende van herten so begert , So dat wijt emmer moeten doen ; svant sijn gebot ende sijn sermoen Sal werden gelesen ter meneger stat , Ende men saels ons dienen te bat.'' De Fransche verzen 44-55 moesten natuurljk achterwege bljven , en de zes volgende verzen zjn zoowat ten naastenbj weergegeven. En verder worden de vss. 64- 76 dan vervangen door de volgende plaats : !,Nu eest wel recht , sekerlike , Dat wi den toename van Heinrike Seggen ende condich maken ; svant die toenamen si sijn saken , Daer die mttn bekint mede es. gvan Akenej , sijt seker des , Es sijn toename , ende es prochiaen Te Cortbeke , alsict hebbe verstaen.'@ DE VERTALER VAX DIE ROSE. aangeroepen , natuurlijk niet om Over zjne geboorte te waken , maar om te zorgen : dat hj de Rose plukke ; en Jupiter t dat hj hem ,in die bljthede'' mogen behouden ; 'lraltt , en dit rwant'' is al even onzinnig als hetgeen er onmiddelljk aan voorafgaat , Dan wordt Lucina 233 M'ant hi wilt 1, desen boec al uut A1' aken , daermen dat suete cruut Sal vander minnen mogen kinnen.'' c??z. lk geloof , dat uit de plaatsen , die wj vergeleken hebben , ten duideljkste bljkt , dat de vertaler gedachteloos den Jan uit het oorspronkeljke gedicht overnam , en in steè van weg te laten , wat in zjn werk niet paste t zich met woorden zouder zin behielp. Om dit te doen uitkomen was het noodig zoo uitvoerige aanhalingen uit de beide teksten te doen. De afschrjver van het Comburger handsehrift heeft voor dien onbruikbaren Jan een anderen naam in de plaats gesteld , terwjl hj , behoudens kleine afwjkingen , met het Amsterdamsehe handschrift eensluidend is. Eerst in de tweede aangehaalde plaats is verschil, Jait wordt vervangen door M ichiel , hetgeen niets anders kan ook voor een afschrjver hield die zjn naam hier kad ingeschoven zjn dan de naam van den afschrjver , welke missehien Jai% om hem te vereeuwigen. Hetgeen volgt , is aan de regels Nu eest wel recht , sekerlike'' el?c. , waarvoor hij het volgende geeft: 11Doch qtlaemt dat Heinric niet vulcaede , Ende Michiel hi endet mede. Entie Heinric was prociaen , Ende Michiel adde de name onttken. Ende bedi dat dese Heinrijc Ons dienen aal ghetrauwelijc Als hi de Rose heeft te sinen wille , Die nu van wanhopen zwighet stille , Nu comt Michiel , sijn gheselle , Een hovesch poertere , daer ic of telle-'' weder geheel gelijk aan .2 , totdat hij komt 234 DE VERTALER VAN D1E ROSE. Biddic der Godinnen vri Lucinen . . . . . . M'ant hi ende M ichiel willen maken uut Dit boec , daer men dat soete cruut Sal vander minnen in moghen kinnen.'' enz. Uit de vergeljking der beide lezingen bljkt vooreerst , dat de afschrjver heeft overgeslagen , en dat de afschrjver van C den onzin n0g meer verbroddelde. lk zie van A het een en ander uit den onverstaanbaren tekst geen kans zjn tekst terecht te brengen of te verklaren. W ellicht is ook hetgeen in .1. over den toenaam van Heinric gezegd wordt , niet van dezen zelf af komstig , maar van den afschrjver , ofschoon uit de verbroddelde lezing van C bljkt , dat er toch wel van een naam of toettaam sprake moet zjn geweest. Dr. Franck is van eene geheel andere meening. Hj beweert (S. 55) , dat de vertaler pdurchaus nicht sinnlos ûbersetzt hat.'' Hj vindt zelfs , dat deze rganz verstiindnissvolle Yerënderungen'' heeft aangebracht , behoudens de vermelding van Jan , die hier niets te maken heeft. Maar geheel anders , zegt hj , is het met Michiel in U, die geen bezwaar oplevert ; want de dichter : die wel wist , dat aan het Fransche voorbeeld twee dichters gewerkt hadden , bedoelde het volgende : Hj noemt eerst zichzelf en dan zjn gezel , en vervolgt aldus : ,,1k denk zelf het werk ten einde te brengen , a1s ik bljf leven. ls dat echter niet het geval : gaat het mj zooals het Guillaume de Lorris gegaan is , dan zal mjn gezel Michiel het werk voortzetten.'' W aarom z0u die gedachte niet bj hem opkomen ? Hj werkte langzaam , en kon dus , met het voorbeeld van den Franschman voor oogen , we1 zoo iets vreezen. Maar h0e zou hj er toe gekomen zjn , tegen allen redeljken zin aan , den Jean meê over te nemen ? W j mogen dus dezen niet in de plaats van Michiel behouden , tenzj men den vertaler t0t onzin bekwaam rekene , rwozu uns nichts berechtigt.'' Maar h0e kwam Jan dan in den tekst ? De afschrjver van 2 wist waarschjnljk t dat geen Michiel aan het werk deel had , wierp dien naam daarom uit , en zette daarvoor , met het Fransche gedicht voor zich , den naam Jan in de plaats. Deze geheele redeneering steunt op deze twee regels : Doch quaemt dat Heinric !1 niet vuldede , Ende M ichiel 11i endet mede-'' DE VERTALER VAN DIE ROSE. - FLANDRIJS. Deze kunnen slechts aldus worden opgevat X ; en z00 Hendrik het tweede vers al niet zôô geschreven heeft , zoo blijkt toch uit het vorige duideljk genoeg , dat het dezen zin moet hebben gehad. Misschien is endeweg te schrappen.'' Tot zoover Dr. Franck. AIj komt het voor , dat in de geheele plaats , waartoe die twee verzen behooren , zooveel geknoeid is , dat niet is uit te maken , wat er oorspronkeljk gestaan heeft. Maar om er uit af te leiden : wat Franck er uithaalt : behoort meer verbeelding dan op historisch gebied kan worden toegelaten. O0k dat de afschrjvers hun voorbeeld naar het oorspronkeljke gedicht zouden hebben trachten te verbeteren , wi1 er bj mj niet in. Des te minder kan ik de verklaring van Franck aannemen , omdat ten slotte Michiel toch geen part of deel aan de vertaling de gehad heeft. Ik ben nog van meening , dat mjne beschouwing dichter bj waarheid is dan die van Dr. Franck ; maar laat daaromtrent het eindoordeel aan bevoegden over. Geheel zeker van zjne zaak is Ofschoon hj het voor zentschieden Fransche Jehan Franck intusschen ook niet. unmöglich'' houdt , dat de zou zjn overgenomen ,kan men zich toch voorstellen , dat de vertaler met zjn Jan een hem bekenden landsman had willen noemen , sin der erotischen Poesie hervorgethan'' kon hebben , en dat de afschrjvers zich aan veranderingen hadden schuldig gemaakt. Maar de uitkomst z0u dezelfde zjn , dat Heinric nameljk tot een anderen Nederlandschen dichter in nadere betrekking had gestaan , dan tot eenig ander , die zich op die zich ook het gebied der erotischepoëzie verdiensteljk had gemaakt. En nu tot den Flandrù's terugkeerende , merken wj op , dat Franck het auteurschap van dit gedicht geheel willekeurig aan dien vermeenden dichter Michiel toekent. Ofschoon Heinric , zoo redeneert hj , de Rtlse zelf voltooide , pware het licht mogeljk , dat zjn vriend hem daarbj op de eene of andere wjze geholpen had. In elk geval zou hj het werk met groote belangstelling hebben gadegeslagen , en er zeer vertrouwd meê geworden zjn. Z00 ware het niet te verwonderen , dat hj, door zjne bjzondere be- @ kendheid met het werk en den persoonljken omgang met den dichter , zich de eigenaardigheid zjner taal eigen gemaak-t , en zeldzalne uitdrukkingen van hem overgenomen had . . . . Evenals 235 236 SEGHELIJN VAN JERUSALEAI. bj de Ro'?e , z0o volgde Michiel ook bj den Roman n4/21 Lilltborclt het werk van zjn vriend , en kende hj de deelen daarvan zooals zj gaandeweg ontstonden ; en omgekeerd kreeg ook Heinric inzage van Alichiel's eventueele geschriften.'' Op die wjze z0u de overeenkomst van sommige plaatsen uit de beide romans verklaard zjn. Ik kan met zoodanige breed uitgesponnen pvermuthung'' - want voor meer geeft Franck haar niet en houd liever aan het andere vermoeden onmogeljk meêgaan , vast, dat beide gedichten een gemeenschappeljken schrjver hebben gehad. middeleeawsche ridderromans is die , welke den titel voert van Seglteljl't tltzp Jevltsaleltt 1). Te streng misschien is hj door Van W jn gekarakteriseerd als een nsamenweefsel van dwaze verdichtselen'' ; althans zoo oordeelt de jongste uitgever, ofschoon hj erkennen moet , dat des dichters poging om ons door de wonderen , die hier schering en inslag zjn ? te boeien , Een der laatste N' ederlandsche jdel'' is gebleken. Ook hier hebben wj te doen met een kind ? dat van zjne ouders gescheiden is en allerlei zonderlinge avonturen trotseert om hen terug te vinden. Het mystieke element peelt daarbj eene zoo voorname rol , dat het gedicht het midden houdt tusschen roman en legende. De meest wilde romantiek huwt zich daarin dan ook aan de wansmakeljkste legende-wonderen. was de zoon van Prides Segheljn van Jeruzalam en diens koning moeder heefthem , onbekend met zjne afkomst : doen opvoeden bj een visscher , daar voorspeld is , dat hj zjn' vader zal dooden. Later verhaalt zjne moeder hem zjne afkomst. Gewapend met het zwaard , dat aan Petrus had toebehoord , bedekt met een' xhalsberch'', die niet doorstoken k0n worden , trekt hj uit op avontuur en maakt reeds spoedig het vat daeruit G0d drauc'' een geessel met knopen vive'', zdrie naghelen ons Heren'' , benevens ndie crone die God droech'' buit. Hj verlost zeven koningsdochtez's , bj wie hj zeven zonen verwekt , later de Zeven W ijzen van Rome. gemalin Blance:eur. Zjne 1) Naar het Berlijnsche handschrift en den ouden druk vanwege de A1 aatsch. der Nedel-l. Letterkunde uitgegeven door dr. J. Verdam (Leiden , 1878). Serrure gttf vroeger een fragment van een ander llandscllrift , eveu honderd regels , uit in het Vaderl. xlTlftseu?n 1'V , bl. l 45 vlg. SEGHELIJN 5rAN JERUSALEAI. Daarna wordt Segheljn vjftien jaren in Babylonië gevangen gehouden. Intusschen worden de buit gemaakte reliquieën verborgen gehouden door God , die hem elken Yrjdag in den kerker verschjnt. Eindeljk verlost een engel Segheljn. Ten tweeden male verlost nu Segheljn zjn o0m , den dwergkoning en trekt daarna keizer Constantjn van Rome ter hulp. 's Keizers vjanden worden verslagen en Segheljn wordt verloofd met 's keizers dochter Florette , nadat hj zjne vorige minnaressen afgezworen had. Hiervoor boette hj : een verraderljk medeminnaar ontroofde hem zjn zwaard Rosebrant , zoodat Segheljn gedood ware , indien de Moedermaagd hem het zwaard niet had teruggegeven. Met zjne zeven zonen en zjn neef Talifer trekt Segheljn nu heen ter opsporing &an het Heilige Kruis. In zjne afwezigheid worden de zeven moeders van Segheljn's zonen , door een boosaardig hoveling gedood aan 't hof van Florette , bj wie ze a1s camerieren'' dienden. Florette zelf ontkomt diens lagen door de hulp van Gautier van Loriken , van wiens hof zj door een verrader verbannen wordt. Op haar eenzamen tocht bevalt zj van weldra sterft : en geraakt in handen een kind t dat van iemand , die haar verkoopt. Intusschenverkrjgt Segheljn na velerlei wederwaardigheden het Heilige Kruis , dat hj later moet verdedigen tegen den reus Glorilandes ; hj doodt dezen en komt daardoor in het bezit van den balsem , waarmede Jezus werd gezalfd. Op de zeereis huiswaarts vindt hj Florette , die schipbreuk had geleden , op eene plank ronddobberen. Met veel pracht en praal deden zj met het Heilige Kruis hun intocht in Rome. Allen t die Florette leed hadden aangedaan , werden zwaar gestraft. Na den spoedig daarop gevolgden dood van Oonstantjn en Helena werd Segheljn keizer. Zjn vader , koning Prides ? die aan eene doodeljke kwaal leed , hoopt op genezing door den balsem , dien Segheljn bezit. Als pelgrim komt hj met de koningin in Rome , afwezig is , en maakt zich aan Florette bekend. die de harteljke omhelzing van Prides en Florette gezien heeft , bericht aan Segheljn , dat de keizerin in 't paleis een' minnaar verborgen heeft. Segheljn doorsteekt daarop 's nachts zjn' vader en zjne moeder y waarna een engel hem openbaart wat hj misterwjl Segheljn Zekere Gades , 237 SEGHELIJN VAN JERUSALEM. dreven heeft. Florette sterft van schrik , en Segheljn doet vjftien jaar ,,op enen boem'' boete als heremiet. Daarna werd hj tot paus gekozen en leefde nheilichlike'' onder den naam van Benedictus. W j hebben hier wederom een onvertaalden roman voor ons , maar ook al een , die ruim zooveel aan het geheugen als aan de dichterljke verbeelding zjn oorsprong te danken had. Dr. Verdam heeft daarop gewezen , vooral op de merkwaardige rnavolging van tlen Flattdrjs'' 1). Maar ook hier , evenmin als in den Roman wcf/l Limborch , of den Flandr'js , eenige zweem van frissche voorstelling : het geheugen heeft het voornaamste deel aan de samenstelling. De avonturen der ridders van de Ronde Tafel en de wonderbare verschjningen uit den Graal-roman komen ons ieder oogenblik in de gedachte , terwjl o0k aan de Karel-romans verschillende trekken zjn ontleend. 's Dichters naam staat niet vast : hj heette waarschjnljk Loy Latewaert , en Verdam houdt hem voor een Vlaming. Men zou haast zeggen , dat hj meer geschreven en zjne eer als dichter op te houden had ; want hj smeekt om de hulp van de H. Maagd bij zij n werk : 238 Soe dat ik ,1 blive in mijn ere , Sonder scande ende lachter Van hem diet sullen lesen hier achter Ende hoeren sullen , sijt leec of clerck-'' Omtrent den tjd , waarin hj leefde , kan geen twjfel bestaan : geest en inrichting van het verhaal , zoowel a1s de matte stjl bewjzen , dat het een voortbrengsel is van het tjdperk van uiterst verval der ridderljke poëzie. Hart noch verbeelding wordt er door aangedaan , want de vroomste bedoeling kan het volstrekt gemis aan waarde in dit lapwerk niet vergoeljken. Dr. Yerdam stelt den tjd der vervaardiging van dit werk tusschen 1330 en 1350 , pen niet later'', vooral om de taal , die niet uit een tjdperk kan zjn lang na Maerlants dood'' 2). Maar daarom is het hier niet minder op zjne plaats. Vermelding verdient evenzeer de Nederlandsche vertaling van 1) Inleiding tot zijne uitgave , bl. VI. 2) T. a. pl. , b1. 1V. DE BORCHGRAVE VAN COUCHI. De borchgrave van Cpzlfc//ï'', die waarschjnljk in denzelfden tjd is vervaardigd als de Seghel'jn 1). Het Oorspronkeljke Fransche werk , dat aan het onze tot voorbeeld verstrekte , is thans geheel onbekend q ook van de vertaling , die een grooten omvang moet gehad hebben , zjn slechts fragmenten te zamen ruim 3000 regels - overgebleven. Het in Frankrjk zoo geliefde en in verschillende vormen bezongen verhaal van den burggraaf van Couehi en diens liefde tot de vrouwe van Fayel maakt er den inhoud van uit 2). ln het eerste fragment wordt verhaald , dat de burggraaf bj gelegenheid van 't Pinksterfeest in Parjs zjne geliefde , Beatrjs , de gravin van Famweel - deze nog niet ten volle verklaarde naam vervangt in onze middelnederlandsche fragmenten het Fransche Fayel - terug ziet : van wie hj vier jaren gescheiden was. Als koopman verkleed woont hj de feesten bj , die koning Lodewjk houdt , nu zjn zoon Karel den ridderslag ontvangt. In het tweede fragment wordt medegedeeld, hoe 's graven neef Eduard zjn oom Florant haat en dien achterdocht weette doen koesteren tegen den heer van Couchi. Deze laatste komt ook in strjd met Masebrouc , een bastaard van den hertog van Ardennen , die hem zjn wettig erfdeel onthoudt. Omstreeks dezen tjd sterft koning Lodewjk. Uitvoerig wordt diens plechtige uitvaart beschreven , die Beatrjs met Couchi weer samenbrengt. De jonge koning Karel bewerkt , op verzoek van beiden t de verzoening van Couchi en Beatrjs met den graaf van Famweel. De laatste behield evenwel in zjn binnenste den ouden wrok ! Koning Karel werd luisterrijk il1 Reims gekroond , bj welk feest Beatrjs de eereplaats aan 's konings zjde inneemt , terwjl Couchi als oppertafelmeester dienst deed. Na afloop der feesten hervat Couchi den strjd tegen Masebrouc , die den naam van Reinier had aangenomen. Beide partjen hebben tal van aanhangers : Florant heeft op aandringen zjner vrouw , doch met een kwaad hart , 239 1) Prof. De Vries , die de eerst onlangs ontdekte fragmenten uitgaf LlhjdqscArpyf rcn de àvaatschapplj der Nederl. Zefferlru/lde V1I , bl. 97-250) denkt aan het midden der 14e eeuw. 2) Men vergelijke over de verschillende bewerkingen de belangrijke inleiding van prof. De Vries. 240 Couchi 2000 man geleverd. Reinier weigert den strjd door een tweekamp met Couchi te beslechten. Er volgt nu een algemeen gevecht tusschen de beide legers , waarin Couchi met den bastaard strjdt. Den aEoop vernemen wj niet , daar de tekst hier afbreekt. Of ons gedicht met het Fransche dezelfde bloedige ontknooping gemeen heeft gehad , is niet uit te maken , doch de uitgever acht het zeer waarschjnljk 1). Deze bewerking wjkt , ondanks enkele punten van overeenstemming , geheel af van de bekende Fransche verhalen. Uit inhoud , taal en stjl leidt de uitgever af , dat de vertaling niet jonger dan 1350 , niet ouder dan 1330 is. De geheel onbekende vertaler kweet zich goed van zjne taak , er is gang en leven in ; waar hj personen sprekende invoert , zelfs bezieling en gloed. Zeer zeker is het gedicht in zjn geheel , niet alleen door de afwisseling en verscheidenheid van tooneelen , maar ook door den lossen en sierljken verhaaltrant , voor onze voorvaderen eene boeiende lectuur geweest '). DE BORCHGRAVE YAN COUCHL T. a. p1. bl. 23 van den afzonderlijken afdrtlk. T. a. p1. bl. 35. AUGUSTIJNKEN YAN DORDT. - W ILLEM VAN HILDEGAERSBEROH. Wj komen tot enkele toemd waren en met wier sprooksprekers, die in hun tjd zeer bewerken wj tameljk wel bekenll zjn : van Dordt en Willem van Augustjnken llildegaersberch. De eerste bloeide omstreeks de jaren 1350- 1370. Zjn naam komt zeer dikwerf voor in de grafeljke rekeningen van Holland en Bloys. In een kroning haaldeljk burg , in te geljker tjd met Mr. Jan van Vlaardingen. In 1362 sprak hj te Antwerpen voor den Hollandschen Graaf. Hj bevond zich reeds sedert geruimen tjd in Brabant , want zes weken vroeger treft men hem te Mechelen aan , sprekende voor zjner gediehten treft men eene toespeling aan op de van Keizer Karel IV in 1355. In 1358 liet hj zich heraan het Hollandsche Hof hooren : in September te Rjns- November en December te 's-Gravenhage , de laatste maal den Heer van Bloys. was hj weer rin den Hage'', aan het grafeljk Hof , waar de Heer van Bloys hem zes mottoenen schonk. W einige maanden later tradhj voor denzelfden heer te Gorinchem op. In Februari 1364 vinden wj hem te Schoonhoven , in 1366 te Brussel , en een jaar later zoowel te Bergen in Henegouwen als ïe Utrecht ; eindeljk in het laatst van 1368 te Aken , telkens in het gevolg van den Graaf van Bloys. Na dat jaar komt zjn naam in de rekeningen niet meer voor , zoodat hj waarschjnljk omstreeks 1369 gestorven za1 zjn. Hj was , zooals duideljk bljkt , een rondreizende sprookspreker t van wien wj niets weten te vermelden , dan dat hj in de aanzienlijkste kringen vrij hoog stond aangeschreven. aoxcKBl-oz'r , Ned. Letterk. M iddeleeuwen. 11 , 4e druk. Een jaar later 242 AUGUSTIJNKEN VAN DORDT. Betrekkeljk weinig is 0ns van zjne gedichten overgebleven 1) , maar genoeg om hem en den smaak zjns tjds te beoordeelen. Zjn talent was niet boven het middelmatige verheven : hj munt noch door dichterljke verbeelding , noch door vorm uit. De' laatste is zelfs vrj slordig. De inhoud zjnez gedichten is of moraliseerend of allegorischmystisch. Nu eens geeft hj zedelessen , die hem doen kennen a1s een dichter uit Maerlant's school, en tuchtigt hj de verdorven zeden zjner tjdgenooten ; dan vermeit hj zich in eene mystieke verklaring van het getal zeven , of moraliseert over het verband tussehen de kleuren van het adelljk blazoen en de verschillende tjdperken des menscheljken levens. Elders levert hj eene droge wjsgeerigmoralistische bespiegeling over de Drieëenheid , naar aanleiding van het begin van het Evangelie van Johannes , of we1 eene beschouwing over de wisselvalligheid van alle aardsche goed. De allegorie j de lief hebberj van die dagen t wordt niet door hem versmaad. Zoo bevat zjn gedicht De borch ran FrpzfAglryc eene niet onaardige , hoewel gezochte allegorische beschrjving van het hoofd eener jonkvrouw. Het Scheepje is in denzelfden smaak. De dichter vertelt daarin , h0e hj de Merwede afvaart en landt bj een kasteel , waar zeven K oninginnen aan de vensters staan , terwjl honderd schoone vrouwen bezig zjn met het bouwen van een schip. Dat schip zelf heet zsekerheit'' en de verschillende deelen van het tuig hebben allegorische namen. Op dit schip moesten de zeven Koninginnen worden ingescheept , die t0t groot nadeel van rust en vrede uit menig land verstooten zjn. Zj heeten : Verstand , Standvastigheid , Eerbaarheid , Trouw , Gerechtigheid , Matigheid en Mildheid. Toen deze het kasteel verlaten hadden , bleef het in de hoede van Vrouw gevuld , staat thans ledig , want hare vjanden , de verpersoonljkte ondeugden ) zijn in groot aanzien. De Vrouwe, die den dichter dit alles uitlegt , heet pontfermicheit-'' Het besluit is eene bestraëng van ridderen en knapen , die de zusters van Vrouwe Eere verjaagd Eere ; doch haar hof , eertjds met ridderen en knapen hebben. W aarschjnljk werd dit gedicht geschreven kort nadat 1) Verscheiden zijner gedichten zijn gedrukt in het derde deel van Jhr. rh. Blommaert's Oudvlaemsche :etfîkifen. W ILLEM YAN HILDEGAERSBERCH. Hertog Albrecht Ruwaard van Holland geworden was (1358). Het ziet op den treurigen toestand des lands na het uitbalsten der Hoeksche en Kabeljauwsche twisten ; en juist daarom vond het , ondanks het gebrek aan dichterljke gedachte en den ongekuischten vorm , zeker een gewillig oor. Uit alle gedichten van Augustjnken bljkt , dat Poëzie en smaak geen vereischte meer waren om opgang te maken zelfs in de hoogste kringen. Hetzelfde bewjzen ons de meeste stukken van W illem van Hildegaersberch. 243 Grafeljkheidsrekeningen twintig maal voor van 1383 tot 1408 1). Gewoonljk sprak hj voor den Graaf te 's-Gravenhage : eenmaal (1390) te Middelburg. I'Ij voerde zjn naam naar het dorp in den omtrek van Rotterdam , waar hj was geboren. Van zjne levensgeschiedenis is zeer weinig bekend : men weet alleen , dat aan zjne opvoeding niet veel was ten koste gelegden dat hj waarschjnljk , door zich met rjke lieden te willen geljkstellen , en te leven pals een baroen , die oyermoedich is ghestelt'' terwjl hij maar zmaet van goede'' ) was , zichzelf tot armoede gebracht had. Geen wonder dan ook, dat hj bjna een volslagen vreemdeling was in de letterkunde van zjn tjd. Hj had in vele landen rondgezworven , bereikte een vrj hoogen ouderdom en was a1s dichter en spreker in de adelljke wereld zeer gevierd. En toch heeft hj als kunstenaar weinig te beduiden. Een groot aantal stukken wordt hem toegeschreven , welke echter misschien niet alle van zjne hand zjn , ofschoon de verschillende handschriften , die wj kennen , ze alle bevatten , hetgeen toch voor de identiteit des dichters pleit. Die , waarop hj stellig recht schjnt te hebben , bestaan hoofdzakeljk uit moralisatiën , mystieke bespie- .gelingen , allegoriën , meestal gerekt , langdradig t zonder verheëng of poëzie. Slechts hier en daar loopt er een levendig vertelsel , zelfs we1 eens eene gelukkig geslaagde boerde onder 2). Van zjne moraliseerende stukken zjn die verreweg de beste , waar hj , alge- Deze dichter komt in de Hollandsche 1) Dr. Verwijs heeft in zijne straks te noemen uitgave de plaatsen uit de rekeningen nog eens opgesomd , Inleiding , bl. VII- VIII. 2) B.v. Vanden waghen of Vandelè paep die st/n baeclc ghestolen ?cerf , of Vanden monick. AVILLEAI YAN HILDEGAERSBERCH. meenheden zeden en w as van daarlatende , het gebied der actualiteit betreedt en de ongerechtigheden van zjn eigen leeftjd hekelt. Verwjs meening , dat hj eigenljk het slachtofer van den geest zjns tjds was ; want dat hj rvoor het mystiek gekwezel , het stichteljke gebeuzel alle gaven miste , en schipbreuk leed , a1s hj er zich aan waagde'' ; maar dat hj , rhoewel op verre na geen dichter van den eersten rang , toch op vele plaatsen niet onverdiensteljk'' is geweest (bl. XI). Inderdaad , hj was b.v. niet blind voor natuurschoon. Dit leert de aanvang van enkele zjner gedichten 1). B.v. in dat Vanden zyp6rz? ende rander linde (no. XCIX) , geeft het zien van Die doern schoen , van zoeter lucht, Die linde groen al daer byneven'' hem aanleiding tot deze ontboezeming over de Meimaand : Die Meye mach !, wel draghen croen Voer alle tyden binnen den jaer ; W ant waer hi comt , dats openbaer , M en sieten vriendelic ontfaen: Hi doet die heyden groene staen Entie cleyne voghel singhen , Lover uten bome dringhcn , Daer si hem selven mede verchieren. Crude wassen menighertieren Opten berch ende inden dael ; M en hoort wel an die nachtegael, svanneer die M eye comt an hant.'f En de beide boomen , waarover hj zal handelen , schildert hj aldus : sAlthans soe vandic een ghelijcke Bider doern , die daer stoet Mit scarpen tacken we1 behoet , Soet van roecke , rijc van bladen. In sijnre stammen was gheladen Sonderlinghe hardicheit. Oeck merct ic an die' linde breit , Dat si had een zoeten naem , Hoer telghen , bladen , wel bequaem Aen te scouwen , a1s mi dochte. 1) Dit is reeds Opgemerkt door Dr. G. Kalf, Het Lied in d6 Midd6l66uwen , b1. 348 , 371. AVILLEAI VatN HILDEGAERSBERCH. 245 Die die linde wel besochte , M en souder sachticheit in vinden-'' Toch behelst het gedicht niets anders dan eene dorre bespiegeling. Men hoore hem o0k in dat Vandeî. liever lf/f (no. L1V) : ,1A1s die winter was gheleden Entie zomer over medezl In sijnre cracht begonste te rysen , Als natuer hem doet bewisen , Quam ic ghegaen daert schone was. Lover, bloemelt ende gras , Sachmen daer lustelic openbaren ; Der M eyen her mit sinen scharen Quamen ghestreken moghentlijcke ; Van zoeten sanghe waren sy rijcke , Die voghelkijns in haer verblyden-'' Ik wjs eindeljk op de liefeljke beschrjving , waarmede het gedicht Vanden psf#6zl ende randen ./pp#Ac?z (no. XXXII) aanvangt : Als die somer was gheresen , Soe dat die daghen mochten wesqll Opt alre lancste vanden jaer , Die nachten cort , dat weder claer , Die vruchten vol van horen doene , Die velden rijck , die wouden groene , Berch ende da1 van douwen nat , Doe ghine ic in enen smalen pat Itecht als die dach begonste te glymmen. Die lewerijek sachmen opwarts clymmen Mit horen vlederkijns nader lucht ; Hoer sanghe maecte zoet gherucht Anden velden an allen zyden ; Een trurich hert mocht hem verbliden . Dat noch quam op sulken pas. An enen bosch , dat schone was , Soe lach dit padekijn ghestrect. Die nachtegael was oeck verwrect , Mit dat si den dach vernam ; Den anderen voghelen boven clam Alit horen stemme , mit horen sanghe. Nae desen tijt en wast niet langhe , Die dach en hadde den nacht verwonnen ; Het quam int risen vander zonnen , Die tijt verclaerde hoer al te male-'' W ILLEM YAN HILDEGAERSBERCH. Intusschen rde dichtkunst was hem (ten slotte toch grootendeels niet meer dan) een beroep , een middel om in zjne levensbehoeften te voorzien'' (bl. XVIl).' Het merkwaardigst voor ons zjn zjne geschied- en staatkundige gedichten , waarvan een enkel nadere vermelding verdient , b.v. dat , getiteld : Van, tregimevtt ran goeden heeren , waarin de 1of gezongen wordt van Floris V en W illem III , die orde en veiligheid en zoodoende ook burger en koopman beschermden. Aan de van den laatste is de stof ontleend geschiedenis tot het stuk Vai't drien cpr63z , waarin betoogd wordt , dat de beste keuze , die een Yorst kan doen t de liefde zjner onderzaten is. Hoe dierste .pcrfg?z in Holland gvczzl6zl is van het grootste belang.voor de geschiedenis der Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. Dit stuk behoort tot des sprekers eerste gedichten , en droeg zeker niet weinig bj om de aandachtop hem te vestigen. W illem Van Hildegaersberch beschouwde bljkbaar de roeping des dichters als van geheel practischen aard : zjn hoofdstreven is verbetering het tafereel , tjdgenoojen. Eh daaraan was wel behoefte ; want hj ons van hunne zeden ophangt , is vrj treurig. Hj schildert ons de zelfzucht van alle standen als de oorzaak der bedroevende staatkundige twisten. Voor vergeljkende zedekunde is de uitgave zjner werken , ons door Verwjs en Bisschop geschonken 1), hoogst belangrjk : men kan er uit zien , of wj in vjf eeuwen al zJi'ner dat dan niet zjn vooruitgegaan. Alerkwaardig is de reactie ten voordeele van het Grafeljk gezag , die allerwege in zjne gedichten doorstraalt , hetgeen aan zjne didactiek eene eigenaardige tint geeft. XZatheid en levensmoeheid'', zegt Verwjs 2) , pstralen in (zjne) laatste gedichten bjna overal door ; het o0g wordt omhoog gericht naar een beter vaderland , en menig bitter beklag ontsnapt aan 's dichters mond , dat de sscone exempelen ende goet'', die hj voor de heeren had gesproken , z0o weinig vrucht hebben gedragen , dat hj zoo menigmaal ran doofmans doer'' had geklopt. Elders weder deelt hj ons zjne overpeinzingen mede betrekkeljk dood en eeuwigheid , die hem door het hoofd woelden , toen hj rmit 1) Gedichten van Willem van Hildegaersberch , uitgegeven door Dr. JF. Bisschop en Dr. E. Ferwïjs , (*s Gravenhage , 1870). 5 T. a. p1., Inleiding , bl. Y1II. W ILLEAI VAN HILDEGAERSBERCH. siecten wert ghevant'' ; dan weer laakt willen wesen'' ; en telkens is het de vaert'', aan den eeuwigen rechter , die den grondtoon zjner bespiegelingen uitmaakt.'' Men ziet , dat hj afgemat en uitgeput was , toen zjne loopbaan ten einde spoedde. hj het , dat ndoude jonc gedachie aan pdie langhe Is de didactische inhoud zjner gedichten op zichzelf weinig aesthetisch , dit wordt door de behandeling maar spaarzaam vergoed ; want in steè van dichterljke schildering zien wj meestal ook de beste gedachte op dorre , gerekte wjze voorgesteld , en in een vloed van weinig beteekenende woorden verwaterd. Men zou zeggen , dat hj zich Augustjnken tot model gekozen had : overigens schjnt bj slecht op de hoogte van de letterkunde. Evenwel , Maerlant's strophische gedichten waren hem mhschien bekend. Stellige vertrouwdheid toont hj alleen met het gedicht Valt neghen den besten , en vooral met den Lekenspiegltel , Die menighe wijsheit binnen heeft, Ende elken dichter leringhe gheeft, 'W at hem mit rechte toebehoert'' zooals hj in het gedicht Tos Ghilden (no. LXI)zegt. Hj nam daaruit zelfs eenige hoofdstukken over. Eindeljk maakt hj herhaaldeljk toespelingen op den Reinaert. Die toespelingen , in verband met enkele andere opmerkingen , hebben mj zelfs de gissing doen opperen 1) , dat W illem van Hildegaersberch zich wellicht aan eene omwerking van dit populaire gedicht waagde. In hoeverre die gissing houdbaar is , zullen wj in een volgend hoofdstuk onderzoeken. 1) In de eerste uitgave van dit werk , I D., b1. 337 vlg. Daartegen is Dr. Verwijs opgekomen in de Inleiding tot de Gedicbten rcn Willem rcn H ildegaersberch , bl. XIX vlgg. 1V. OMW ERKING YAN DEN REINAERT. Slaan wj eerst een blik op den inhoud van die omwerking , ten einde dan de vraag te overwegen , of zj aan W illem van Hildegaersberch mag worden toegekend. Het oude gedicht 1) is daarbj geheel behouden , alleen van een anderen proloog voorzien en van een gewjzigd slot. Daaraan wordt dan een vervolg van het verhaal , een tweede boek , zooals men het genoemd heeft , vastgeknoopt. De vos verlaat zjnen burcht niet : de Koning verlengt den hofdag en nieuwe aanklachten worden tegen Reinaert ingebracht. Nobel , doof voor elken raad , roept zjnen heirban op en wil Maupertuis gaan belegeren. Grimbert snelt heen om zjn o0m te waarschuwen. Zj begeven zich te zamen naar het hof , waarbj Reinaert , evenals in het oude gedicht, , zjne zonden biecht. Hj krjgt de absolutie en wordt nog geprezen om het verstand , waarvan hj bj zjne schelmstukken bljk had gegeven. Ten hove gekomen , beweert hj onschuldig te zjn aan al wat hem ten laste gelegd wordt. De Koning verwjt hem echter het onlangs gebeurde met Cuwaert's hoofd , en dit doet Reinaert verbleeken en stom staan. Vrouw Rukenau , de apin , Reinaert's nicht , treedt tusschen beiden en maant den Koning , in eene rede , doorspekt met aanhalingen uit Seneca en den Bjbel , tot goedertierenheid aan. Zj herinnert aan de fabel van den man en de slang , om aan te toonen , dat Reinaert 's Konings roem bevorderd had door hem een wjs vonnis te doen slaan. Buitendien zou het niet verstandig zjn Reinaert's machtige nabestaanden te ontstemmen door het hoofd huns geslachts streng te vervolgen. Reinaert krjgt nu verlof zjne zaak te bepleiten. Hj is verbaasd , zegt hj, over hetgeen hj van Beljn's boodschap hoort. llj had hem drie kost- 1) Zie boven , 1 D. , bl. 360-390. VERYOLG VAN DEN REINAERT. bare kleinooden mehgegeven voor de Koningin , en betreurt het bitter , dat ze verloren zjn. Hj geeft eene breede beschrjving dier kostbaarheden , waarbj Yoorts herinnert hj den verscheiden fabelen worden ingelascht. Koning , hoe de oude Reinaert ,die een groot geneeskundige was , en te Montpellier gestudeerd had , 's Konings vader door eene wolfslever van eene doodeljke krankte genezen had , en hoe Isengrim weigerachtig was geweest om zich voor zjn Heer op te o/eren. Dezelfde gehechtheid aan den Koning was op den Reinaert overgegaan : hj heeft dat onder anderen getoond bj gelegenheid , dat hj met den Koning en den wolf jagende , beter dan Isengrim den buit verdeeld had. Hj zou nog meer voorbeelden kunnen bjbrengen , als de tjd het gehengde. Die rede , doormengd met zedespreuken en bespiegelingen , stemt Koning Nobel tot genade ; en reeds waande Reinaert vrj van daar te kunnen gaan , toen Isengrim opnieuw tusschen beiden kwam en hem nogmaals velerlei mishandeling , hem en zjner vrouw aangedaan , verweet. Reinaert trachtte al die aanklachten te ontzenuwen en zjne schuld op zjne wolf , begrjpende , dat er met pleiten niets te winnen viel , daagde zjn tegenstander tot een gerechteljken tweekamp uit. slachtofers te laden. De Reinaert was daar weinig mede gediend ;maar degedachte,dat * Jonïen Isengrim van zjne klauwen beroofd was , d%d hem de uitdaging aannemen. Zjne magen bleven dien nacht bj hem. Vrouw Rukenau deed hem kaal scheren en met olie insmeren , opdat men geen vat aan hem mocht hebben. Zj gaf hem den raad zooveel mogeljk te drinken en dan op de kampplaats zjn ruigen staart met het gedronkene te bevochtigen en daarmeè den wolf in de oogen te slaan 5 hj moest zjne ooren plat tegen het hoofd houden en zjne tegenpartj met zand in de oogen werpen. Eindeljk sprak zj eene tooverspreuk over hem uit, die hem onverwinneljk zou maken. Men liet nu den kampioen wat slapen , en 's morgens bracht de otter hem een eendvogel voor zjn ontbjt. Zoo gesterkt verscheen hj in het krjt. De strjd was levendig ; maar eindeljk raakte een van Reinaert's pooten in Isengrim's muil , en nu zocht hj zich door schoone beloften te redden : hj wilde voor hem ter bedevaart gaan , zjn dienstman zjn en voor hem jagen. Maar lsengrim weigerde naar hem te luisteren : hj somde al zjne grieven nogmaals op , en dat verdubbelde zjne woede. Inmiddels greep Reinaert 249 VERVOLG VAN DEN REINAERT. ongemerkt met zjne vrje hand hem heftig in eene zeer gevoelige plaats. Isengrim viel t van pjn vermand , in onmacht , en Reinaert sleepte hem al slaande en stootende door het krjt. De Koning kwam tusschen beiden. Reinaert werd natuurljk vrjgesproken , tot 's Konings geheimen raad .en souverein-baljuw over heel het land benoemd. Het geheel wordt besloten met eene moralisatie over de lieden rdie connen Reinaerts conste.'' Terwjl de oude dichter de avonturen van Reinaert bezong , omdat ze pin Dietsce onghemaket bleven'', zei de omwerker en navolger : seen deel es daer afterbleven.'' Dat vulde hj aan ; en het is met dat gedeelte , dat wj ons hier alleen bezig houden. Als de bronnen , waaraan dit toevoegsel is ontleend , worden o0k hier pwalsche boeken'' vermeld ; maar toch is de verhouding tot het oorspronkeljke nu geheel anders dan in het oude gedicht. De navolger heeft ontwjfelbaar verschillende onderdeelen (branchesj van den Franschen Renart gekend ; maar bj zjne bewerking raadpleegde hj even stellig alleen zjn geheugen , zoowel wat verschillende ingelaschte episoden , als wat het hoofdverhaal betreft. Z0o tot dit laatste waarschjnljk de zoogenoemde negentiende branche werd zoo door en door gewjzigd gaf , zj , dat er zelfs sprake van navolging kan zjn. rade gaan met het geheugen , in steê van met geschreven bronnen , zou pleiten voor de stelling , dat Hildegaersberch , die zoo weinig vertrouwd bljkt met de geschreven Letterkunde , de omwerker was. Dat de navolging niet van vöpr zjn tjd dagteekent , bljkt uit de pdonrebussen ende bombaerden'', waarmeè de Koning Reinaert's slot wil beschieten (vs. 3753, 3811). Het gebruik van dergeljk geschut en van buskruit schjnt , in Holland althans , niet hooger dan tot de helft der veertiende eeuw OP klimmen. Van buskruit wordt het eerst gewaagd in 1351 , bj de bestorming van het kasteel van Rozenburg door de Kabeljauwen ; te en vdonrebussen , cruyt , loot'' komen in een staatsstuk van 1374 voor 1) ; dus even voor Willem's bloeitjd 2). aanleiding nauweljks Dat te 250 1) Wagenaar , Vaderl. Nlforl'e, Ille D. , b1. 279 , 307. :) Een te Rome alvermogende Kardinaal van Valois , van wien vs. 4606 gesproken wordt, heeft Mrillems niet kunnen opsporen. Is het gewaagd hem te herkennen in dien Filips van Alentpn , uit het huis van Yalois , die in IS HILDEGAERSBERCH DE DICHTER? Er z0u voor de hypothese van zjn auteurschap eene schaduw van bewjs gewonnen zjn , wanneer uit te maken ware , dat de navolger en omwerker ook W illem heette. Daaromtrent is echter niets met zekerheid te zeggen. W aarschjnljk is het , daar hj anders wel zjn naam in den veranderden proloog zou geschoven hebben. Maar zoo hj al W illem heette , volgt daaruit dan ook maar met waarschjnljkheid , dat het onze Spreker , Willem van Hildegaersberch , was ? Uit de taal van den Reinaert is zeker Er komen uitdrukkingen in voor , die bepaald naar Holland wjzen (ape , stier , bunsing) , terwjl wederom anderen stellig Vlaamsch gekleurd schjnen (musont , fluwjn , kerspetten). Men vindt hier geen bewjs te putten. voorts woorden en zegswjzen , die Hildegaersberch eigen zjn ; maar dit kan bloot het gevolg daarvan wezen , dat wj met geschriften uit een zelfde tjdvak te doen hebben. Elders neemt men hetzelfde Ook in verschijnsel waar. manier en denkwijs is overeenstemming tusschen de gedichten van Hildegaersberch en het vervolg op den Reinaert. Hier zoowel als daar beklaagt de dichter er zich over ) dat zjne openhartige taal hem ondank heeft op den hals gehaald 1) ; hier 'zoowel als daar komen geljksoortige moralisatiën voor , en is b. v. de omkoopbaarheid der rechters een met warmte behandeld onderwerp. Maar ook die punten van overeenkomst geven den doorslag niet ; en daar staat tegenover , dat alle plaatsnamen 5 , die in den Reinaert voorkomen , Vlaamsch zjn , hetgeen van een Hollandsch dichter , hoe bereisd ook , toch kwaljk te verwachten is ; te minder , 1378 door Urbanus V1 tot Kardinaal en tot zijn Vicaris-generaal benoemd werd en van de meest uitgebreide macht werd voorzien ? Hij viel kort daarop in ongenade en verloor zelfs den lkardinaalshoed , die hem echter doar Boni. facius IX in 1389 teruggegeven werd. Bevat de Relnaert werkelijk eene toespeling op dezen prelaat, hetgeen ik voor zeer aannemelijk houd , dan werd de omwerking waarschijnlijk tusschen 1378 en 1389 geschreven. 1) Verg. Reiitaert , vs. 7:33 vlp, en Hildegaersberch , Gedichten , no. LII, b1. 102. :) Dat in vs. 9292 wase moet gelezen worden , in steê van iklase, is voldingend bewezen. Zie Verwijs , t. a. p1., b1. XX .-XXI. 252 HILDEGAERSBERCH SCHIJNT DE OMSVERKER NIET. daar de genoemde plaatsen alle klein , van geen beteekenis en dus ter nauwernood bekend waren. Als men nogmaals zorgvuldig gewikt en gewogen heeft , moet men erkennen , dat er in 't geheel geen voldingende bewjzen zjn aangevoerd om vast te stellen of aannemeljk te maken , dat W illem van Hildegaersberch de vervolger en omwerker van den Reinaert is geweest ; en dat , ofschoon de vraag nog niet volkomen is opgelost , opmerkingen van Dr. Yerwjs , om het vermoeden te wettigen , dat niet onze sprookspreker , maar dat stjdens Willem van Hildegaersberch aan 's Graven h0f sprak , een 'Nctzvldc/l: tjdgenoot den toch genoeg gewicht moet worden gehecht aan de Reinaert dichtte-'' Dit staat in allen gevalle vast , At de omwerking van het merkwaardige gedicht stellig in het laatste kwart der veertiende eeuw , en niet vroeger tot stand kwam 1). Nu de vraag : hoe heeft de omwerker rest nog zich van zjne taak gekweten ? Ofschoon het toevoegsel niet zulk eene gesloten eenheid uitmaakt als het oudere gedicht , en hoewel Iliet onduideljk bljkt , dat verschillende van elkander onafhankeljke een mozaïek zjn vereenigd , moet men toch erkennen , dat dit niet zonder talent heeft plaats gehad '). De grootste verdienste van den navolger bestaat daarin , dat hj doorgaans het karakter der dieren , geljk zjn voorbeeld die zoo meesterljk had gepenseeld , trouw heeft bewaard. Overigens bestaat er tusschen beide deelen avonturen hier tot een groot verschil, niet alleen in spraakvormen 3) , maar in den geheelen geest. Duideljk zien wj, dat de dichter in een anderen tjd leeft , waarin de frissche epische toon heeft moeten wjken voor didactieche vormen , voor redeneering en zelfs geleerde pralerj. A sopische fabels worden bj herhaling in het gedicht gevlochten , op romans en geleerde werken vindt men toespelingen gemaakt , 1) srDeze meening wordt door de taalvormen over het geheel bevestigd-'f J. W . Muller , De fcclrorp?en rcn Reinaert I en 11 LTvdschrkft voor Nederl. taal- en letterkunde V11, b1. 1). ;) Zie vooral dr. J. W . Muller , De oudere en de pbplere beîcerking van den Aeslcerf. Amsterdam , 1884. 3 Zie het hierboven aangehaalde opstel. BEOORDEELING VAN HET GEDICHT. en geen der dieren laat , z0o min als de dichter aan het slot van zjn werk , de gelegenheid voorbjgaan , om zjne wjsgeerige beschouwingen over de maatschappj en al het bestaande aan den man te brengen. Ondanks die redeneering en de didactische strekking heerscht er toch veel levendigheid in de voorstelling t waarbj vooral de schildering van den kampstrjd uitmunt. Reeds vroeg zjn beide deelen aangemerkt geheel uitmakende. Dit ging , eerst in eene Nederduitsche berjmde vertaling over , voorts in Hollandsch Proza , reeds in 1479 te als slechts één Gouda gedrukt. Zoo groot was de indruk , dien het gedicht maakte , dat het naar de Nederduitsche bewerking in bjna alle talen van ons werelddeel werd vertolkt , en zoodoende t0t op heden populair bleef. Het is eene verdienste op zichzelf van den omwerker , dat zjne toevoegsels die bljvende populariteit niet hebben in den weg gestaan. 253 DIRK POTTER. Het laatste groote gedicht der eigenljk-e middeleeuwen , waarbj wj hebben stil te staan t is Del- J.fïylzldzllp:.p van Dirk Potter 1). De dichter was een gegoed Hollandsch edelman ) omstreeks 1370 geboren :). Hj was minstens sedert 1402 3) tot 30 April 1428 , den dag van zjn overljden , geheimschrjver van de verschillende elkander opvolgende graven van Holland. Buitendien was hj een tjd lang , tot in het begin van 1409 , toen hj eene verre reis ging ondernemen , Baljuw van den Haag. Reeds zjn vader , Gerard Potter, komt al in 1363 voor a1s Secretaris van hertog Albrecht. Dirk's verschillende meesters , van W illem VI af , tot Filips van Borgondië toe , schjnen veel vertrouwen gehad te hebben in zjn diplomatiek beleid : allen hebben hem bj herhaling met allerlei , ook gewichtige , zendingen belast 4). Eene daarvan bracht hem in 1411 naar Rome , waar hj zich meer dan een jaar ophield 5). Gedurende zjn verbljf te Rome , dus in 1412 , heeft hj zjn gedicht , dat eene soort van .4,3,: amandi is , vervaardigd 6). 1) Uitgegeven door P. Leendertz , AVz. in de merl-en der Fereenùfn: fer berordering der oude Akd. Letterkunde , 2 dln. (Leiden , l 845-47). :) 11 B , vs. 2465 zegt hij , dat hij over de veertig jaren oud was. ') Zie Kluit , Geschiedenis det. Staatsre.qering enz. , V , bl. 278. Reeds in de Hollandsche Grafelijk-heidsrek-ening van 1405/6 komt Dirc Pottersg:knechf' of clerc'' 1: lleestgezl voor. A) s) enen g. te huescheden Zie de Inleiding van Leendertz , bl. XIV- XIX. In de Grafelijk-heidsrek-ening van l4l 1/2 leest men : l,ltem (30 Januari) bode , die van Rome quam h., an sinen rade ende anden met alrehande Dirc Potters brieve an m. tresorier , rorende van alrehande gestande , geg. 2 fr. cronen-'' 6) Zie I B., vs. 85 vgg. Ik maakte vroeger uit 11 , vs. 2238 op, dat het werk eerst na fs dichters terugk-omst uit ltalië geschrevezl was. De variant toont , dat ik mij bedroog. PER MlxxExLoEp. 255 Hj schreef het tot rtjtcortinghe'' van eene xminnentlike schone'' (1 , 69) 5 maar ook tot onderricht en waarschuwing voor anderen , Hoe si by maten sullen minnen Ende die liefde sedelic draghen-'' Het werk is verdeeld in vier boeken , die e1k een afzonderljk deel van het onderwerp bevatten. Het eerste handelt van pghecke minne'' het tweede van rgoede reyne minne'', 1 die weder in vier graden verdeeld wordt , waarvan de drie eersten hier worden beschreven. Het derde boek bevat de rongheoerlofde minne''; het vierde , de sgheoerlofde minne'' in den vierden graad. Dit alles wordt niet alleen beschreven , maar door veelvuldige voorbeelden opgehelderd. Die voorbeelden zjn mingevallen , welke meer of minder uitvoerig bewerkt zjn , en het grootste gedeelte van het werk vullen. De dichter verhaalt ze t omdat plastische voorstelling trefeljker werking doet en zich beter in 't geheugen prent dan eene zedeles. Hoewel dus leering bljkbaar zjn hoofddoel was , heeft hj toch die verhalen met voorliefde bewerkt. Zjne hoofd- , doch niet zjne eenige bronnen waren de Heroïdes en M etamorphoses van Ovidius. Ondanks de zeer uiteenloopende tafereeltjes , waaruit het bestaat , vormt toch het gedicht een vrj goed geheel. Het plan om dergeljke tafereelen in épne ljst samen te vatten ontleende de dichter misschien aan Ovidius , ofschoon het even waarschjnljk is , dat het geschiedde onder invloed van Boccacio's Decamerone. Bj het algemeene doel, dat Dirk Potter zich voorstelde , kwam klaarbljkeljk nog de wensch om een tegenhanger , of wi1 men , een tegengif van Die J?p.s: te leveren. Ms hj b.v. in het vierde boek over de geoorloofde minne handelt , somt hj al de gevaren OP , waaraan deze den minnaar niet blootstelt zooals de ongeoorloofde minne doet , en in die plaats (II , 81- 146) schjnt hj doorloopend Die #p,s6 op het o0g te hebben. Dit werk wordt we1 niet uitdrukkeljk door hem genoemd , maar er zjn een aantal plaatsen , die zeer duideljk eene toespeling daarop bevatten. Moge de inhoud van beide gedichten in zooverregeljksoortig zjn , dat het eene zoowel a1s het andere de liefde verheerljkt , in de behandeling bestaat een hemelsbreed onderscheid. Dirk Potter waarschuwt overal voor de gevaren , waartoe Hein Van Aken aanspoort. Terwjl wulpschheid in toon en strekking het Fransche 256 DER MINNENLOEP EN DIE ROSE. gedicht kenmerltt , bestuurt de zedeljkheid steeds de pen des Hollandschen schrjvers ; en zelfs waar hj een tafereel van ongeoorloofde minne ophangt , vermeit hj zich niet in zedelooze schilderingen , maar bljft altoos eerbaar en kiesch. Evenwel vorme men zich geen te hoog denkbeeld van zjne moraal : zj was die van zjn tjd. Reine min is bj hem nog alles wat er slechts even door kan. Hj is zeer toegevend , vooral jegens de mannen ; het eenige wat hj vergt , is , dat men schandaal vermjde. Voor de vrouwen daarentegen zjn zjne eischen strenger. Overigens ligt over het geheel eene moderne kleur verspreid : ondanks aristocratischen stand en afkomst t is de schrjver geheel onder den invloed der burgerljke begrippen. De middeleeuwsche geest heeft afgedaan , de middeleeuwsche Letterkunde uitgebloeid. De stjl van Der Minnenloep is 1os en ongedwongen. Dirk Potter keuvelt op gemeenzamen toon met zjne lezers of hoorders 5 maar hj is daarbj onderhoudend en boeiend , vooral door den rjkdom zjner beelden. Het grootste gebrek , dat hem aankleeft , is , dat hj zjn onderwerp soms uitput. In dit opzicht is hj een voorlooper van Cats. Zjne taal is alles behalve :jn en gekuischt : vreemde , vooral Hoogduitsche woorden , die men reeds bj Hildegaersberch aantreft , vermenigvuldigen zich hier al te veel. Dit was de invloed der Beiersche Vorsten , die in Holland regeerden. Onder de Borgondiërs hield dit op ; maar toen werd de taal door een heirleger van Fransche inkruipsels bedreigd , welke het Dietsch bjna onleesbaar 'maakten. Gelukkig , dat in de zestiende eeuw de Amsterdamsche letterkundigen haar van dat onkruid begonnen te zuiveren. gE 5EgëLLàdg8(2E LEIIELELjZE lj gE IIPgELEELïFj, V IJ F D E B O E K. H E T L l E D. 1. KARAKTER YAN DE LYRIEK. nog toe trokken wj binnen den kring onzer beschouwing alleen wat onder den algemeenen naam van epische , dat is verhalende poëzie kan worden samengevat. Slechts bj uitzondering , in het voorbjgaan , gewaagden wj van gedichten , die tot eene andere , tot de Lyrische dichtsoort behooren , zooals de strophische werken van Maerlant en enkelen zjner leerlingen in menig opzicht zjn , terwjl niet weinig sproken in meerdere of mindere mate daartoe gerekend kunnen worden. Thans is het oogenblik daar , om meer bepaald het oog op de' Lyriek der middeleeuwen te vestigen , zoowel als op de Dramatische poëzie , die hier al spoedig een eigenaardig , echt nationaal karakter aannam. Tot A1s men onderscheid maakt tusschen epische en lyrische kunstvoortbrengselen , dan is dat geene willekeur : dat onderscheid ligt in het zeer uiteenloopend wezen dier beide twjgen van de Poëzie. De Epische Kunst verhaalt gebeurde zaken , schildert vooral menscheljke handelingen. Deze worden bepaald door twee factoren : door 's menschen wi1 en door uiterljke omstandigheden. In het Epos , waar de dichter aan geene beperkte tjdsruimte gebonden is , werkt hoofdzakeljk de tweede factor : het uiterljke speelt daar in de schildering de grootste rol. Niet slechts wordt aan de omstandigheden een groote invloed op de handelingen der menschen toegekend ; maar ook de menscheljke wilsuiting wordt meer in hare uitwerking geschilderd dan in hare beweegredenen ontleed. En dit kon we1 niet anders , omdat het eeht: Epos zich ontwikkelt in de frissche jonkheid der volken , in een tjd , waarin zich veel neiging voor natuurleven en ontvankeljkheid indrukken , maar nog weinig aanleg tot ontleding voor zinneljke der roerselen van den geest openbaart. 17* EPOS EN LYRIEK. De lyriek daarentegen , eene jongere spruit der nzenscheljke ontwikkeling , is meer innig : zj versmaadt , in hare zuiverste uitdrukking , de wereld buiten ons q zj stort alleen de aandoeningen des gemoeds uit , zj is de spiegel van het zieleleven. In de werkeljkheid t in de geschiedenis der Kunst , is evenwel de tegenstelling tusschen beiden niet altjd zo0 scherp , z0o volkomen. W ederkeerig werken Epos en Lyriek op elkander terug. Wat het Epos betreft t zal men begrjpen , dat dit bj ons niet anders zjn kon. De Nederlanders waren het tjdperk der naïeve indrukken al grootendeels ontwassen t en te veel verstands-menschen geworden , toen het Epos hier werd beoefend. ln de school van Chrestien de Troies doet zich persoonljke opvatting Ineer gelden. De indrukken , de opvatting van den verhalenden dichter beginnen eene grooter ro1 te vervullen q redeneering vervangt de plastische schildering. Ook de gemoedstoestand der helden openbaart zich , vooral in alleen- en samenspraken , meer op lyrische dan epische wjze. En van den anderen kant hecht de Doet Lyriek zich vaak aan de uitwendige verschjnselen. zj dit ,dan is het echter alleen om den indruk te malen t dien zj op den geest des beschouwers achterlaten. Is de Lyrische Poëzie , in engeren zin , tot Ode en Lied beperkt , men zal zich niet verwonderen , dat lande , bj geringer poëtische verheëng en onze neiging tot zij hier te onmiskenbare waarneming en werkeljkheid , niet zelden zich verbreedt tot Ballade en Romance t waarin met meer of minder uitvoerigheid de verschjnselen der wereld buiten ons worden geteekend. Maar het lyrisch karakter wordt daardoor bewaard , dat de schilderj zelve geheel subjectief is opgevat , en dat zj slechts dient om de aandoeningen te doen uitkomen : die zj bj den beschàuweropwekt. De Sprekers van het laatst der veertiende en het begin der volgende eeuw hebben zich vooral van die manier bediend. Zelfs de uitgebreider gedichten a1s die Zàp.s: en Der Jffp?s6Allp6yl hebben geheel dat karakter. W aar zj zich meer op eigenljk lyrisch terrein houden , vervallen de Sprekers doorgaans in stichteljke beschouwingen , die vaak van alles vo1 zjn behalve van poëzie. Den dichterljken toon behoudt de Lyriek alleen in het lied. 260 DE GESCHIEDENIS VAN HET LIED , WEINIG VOORBEREID. 261 Hadden wj bj de voorafgaande boeken van dit werk doorgaans eene ruime en ter verdere bearbeiding vaak rjpe stof t0t onze beschikking t die ons in staat stelde met de noodige zekerheid aan ons tafereel voort te weven , en de ontwikkeling van het Nederlandsche volk op episch-romantisch en didactisch gebied in haar wezen en haren samenhang te schetsen , bj dat gedeelte van ons werk , hetwelk thans moet worden behandeld , is onze taak vrj wat moeiljker ; en i.k durf mj nauweljks voorstellen hier tot eene bevredigende uitkomst te geraken. Het ontbreekt n0g aan geordende stof : in den liederschat , dien wj eenmaal bezaten , bestaan groote gapingen , en de liederen , die ons zjn overgeleverd , werden bj lange na niet grondig onderzocht. Er is zeker reeds het een en ander ter voorbereiding eener geschiedenis van het Lied gedaan , maar de vroegere arbeid mist veelal de gewenschte wetenschappeljke degeljkheid 1). Eene eerste poging tot grondiger behandeling der stof leverde Dr. G. Kalf in zjn Academisch Proefschrift , dat ten titel heeft : Het Lied ïzl de 3J'ï484636684v7601 (Leiden , 1883) , waarheen wj dan ook dikwjls zullen verwjzen :). Hj behandelde daarin alleen het wereldljk lied. Kort daarop 1) Een overzicht van de litteratuur over dit onderwerp leverde Dr. G. Kalf in het zoo even te noemen werk H et Zfec! in de xsfïtftfeleeu@cen , b1. 6- l 5. 2) Ziehier hoe hij , b1. l 7 , den inhoud van zijn boek omschrijft : lrlk koos de behandeling van het wereldlijk lied tot de helft der l 6e eeuw. . . . Door een inleidend hoofdstuk heb ik getracht een denkbeeld te geven van het wezen des lieds en van daarmede samenhangende zaken. Daarna gaf ik een overzicht van de bedoelde liederen ; den inhoud deelde ik van de gewichtige afzonderlijk, van vele gelijksoortige in eene schets mede. Zooveel mogelijk teekende ik ook in een paar trekken de omge' ving , waarin die liederen ontstonden. W aar ik het vermocht , stelde ik een onderzoek naar de liederen in , trachtte hunnen ouderdom te bepalen , besprak den tekst en ging na of zij al dan niet oorspronkelijk nederlandsch waren. Dik-wijls vergeleek ik te dien einde een lied met bewerkingen in andere talen en beproefde dan op te sporen , aan welke zijde men had overgenomen en hoe het lied in dat geval behandeld was geworden. Ook trachtte ik vast te stellen , hoeveel er verloren moet zijn gegaan. Daarna besprak ik verschillende andere onderwerpen , die bij de studie der liederen te pas komen , als : den vorm en de samenstelling , de dichters enzangers der liederen en de liedeboeken. Eindelijk gaf ik eene schets van de lotgevallen dier oudere liederen in latere eeuwen om daardoor mijne voorstelling zoo volledig mogelijk te maken.'' 262 VOLKS- EN KUNSTLIED. schreef dr. J. G. R. Acquoy eene belangrjke studie over : rHei geesteljk lied in de Nederlanden v/ör de Hervorming'' 1) waarop wj later terugkomen. Alvorens het eigenljk gebied der geschiedenis van onze lyrische poëzie te betreden , moet nog worden opgemerkt , dat , evenals de oudste Epiek , o0k het lied zich onderscheidt in volkslied en individueel kunstlied. Hetis vaak moeieljk de juiste grensljn tusschen de beide soorten te trekken , althans die met woorden te omschrjven. Misschien steekt het onderscheid veeleer in den min of meer gekunstelden vorm van de laatste dan in den algemeenen inhoud ; en wat den geest betreft , kan men zeggen , dat zuivere lyriek doorgaans alleen in het kunstlied wordt aangetroFen ? terwjl het volkslied dezelfde onderwerpen meer episch kleurt en ze veelal in het gewaad der Romance kleedt. Zuiver lyrische uitstortingen van het gemoed eischen of veronderstellen een graad van ontwikkeling t waartoe in de oudste tjden het volk niet is opgeklommen , ook al neemt men dat woord , zooals de waarheid eischt , niet in den zin van de onderste klassen der maatschappj , maar in dien van het groote gros der natie. Men moet zich , zooals wel eens geschied is , het ontstaan der volksliederen niet zoo voorstellen t alsof het geheele volk , of althans een groot getal personen , aan het dichten daarvan deel had t waarbj een van allen aanheft t die dan door een ander wordt gevolgd , terwjl later een derde er of een vierde voor de eenheid en eenige strophen aan toevoegt , afronding van het geheel zorgt. Eene enkele maal mag dat z0o geschied zjn , maar doorgaans is dit niet het geval. Gewoonljk is het lied het werk van éénen dichter t en a1s hj inderdaad volksdichter is , dan treft hj den waren toon , die zjn gezang weerklank doet vinden in aller gemoed. Daar het eigenljke volkslied vooreerst alleen mondeling wordt voortgeplant , kan het niet missen , dat er allengs kleine wjzigingen in worden aangetroFen ; en leeft het lang , dan kunnen die wjzigingen bj veranderde omstandigheden en vervormde zeden t zich zelfs zoover uitstrekken , dat het oorspronkeljke lied bjna onkenbaar wordt. 1) In : Arcbz'qf noor iWederlandsche Kerlcgeschiedenis 11 , b1. 1 l 13 , (*s Gravenhage , 1886). OUDHEID VAN HET VOLKSLIED. . vroeg ook andere dan historischepische liederen werden gezongen , ljdt geen twjfel. Het is bekend , dat de Christeljke Kerk zich al van den beginne tegen het lyrische volksgezang verzette , en het vooral bj kerkeljke plechtigheden weerde , waar het , als een overbljfsel uit het heidendom , werd aangewend. Reeds Bonifacius verbood het 1) in het jaar 803 , en evenzoo verschillende capitularia der Frankische Koningen. Vooral het pgezellige lied'': het wineleod werd verboden , en er is dikwerf sprake van 'vltlgares of seeulares clzlfff:zlc: , eantiea 'r'lfdfïctz et ïs6wfc :). Maar de Kerk vermocht niet het volksgezang uit te roeien. Grooter invloed had daarop de mode ; want toen in de tiende en elfde eeuw in Duitschland de goede toon aan de Hoven , onder den Adel en de hooge Geesteljkheid eischte laag neer te zien op hetgeen in de volkstaal werd gezongen , k0n het niet missen , of het volksgezang , dat nu aan de onderste klassen der maatschappj overgelaten was , moest wel achteruit gaan , verbasteren en al lager zinken. En daar men onder de meer ontwikkelde standen zich niet verwaardigde er wat van op te teekenen , is ook daardoor veel voor ons verloren De volksliederen in Dat onder het volk al zeer zin ïeïaan. eigenljken behooren natuurljk tot die periode , waarin aller ontwikkeling nagenoeg op hetzelfde peil staat. Daarin openbaart zich dan de geheele innigheid des gemoeds , het algemeen gevoel van het volk , evenals het episch volksgedicht de meer uiterljke volksindrukken teruggaf , door groote gebeurtenissen teweeggebracht. De kennis van het volksgezang heeft meteigenaardige bezwaren te kampen. W aar het lied niet verdwjnt en eindeljk in vergetelheid raakt , omdat de indruk , die het in het leven riep , door andere vervangen wordt , daar is het , zooals wj reeds opmerkten t in zjnen vorm aan allerlei veranderingen onderworpen , zoodat wanneer het ook al gedurende eenige eeuwen door overlevering bewaard bljft , het ons toch maar hoogst zelden een juist beeld van zjn oorspronkeljken vorm za1 opleveren. 263 1) gjNon licet in ecclesia choros secularium ve1 puellarum cantica exercere nce convivia in ecclesia praeparare-'' 2) Verg. W . W ackernagel , Geschichte der Deutschen Litteratur , 12 , 42- 48. 264 WIJZIGING VAN DE VOLKSLIEDEREN. Uit de oudste tjden , en wj bedoelen daarmeé de twaalfde en dertiende eeuw , schjnt ter nauwernood een volkslied in rechte ljn en onveranderd tot ons gekomen te zjn. Uit de veertiende eeuw bezittenl wj er enkele , uit de vjftiende een grooter aantal ; en het is we1 als zeker aan te nemen , dat een groot deel der liederen t in deze en de volgende eeuw opgeteekend , reeds van het meer frissche tjdperk der middeleeuwen afkomstig zjn 1). W j kunnen evenwel daarbj eerst stilstaan , als wj een blik geworpen hebben op den hoofschen kunstzang der ridderljke klasse. 1) Verg. W . Wackernagel, t. a. pl., S. 333. HET KUNST-LIED. Frankrjk en Duitschland hebben eene geheele reeks van adelljke minnezangers aan te wjzen. In de Nederlanden heeft onder de voorname edellieden , zoover wj weten , alleen de . Brabantsche Hertog Jan I missehien' in de volkstaal gezongen. W el hebben 0ok andere Nederlandsche vorsten de lier bespeeld , maar zj bedienden zich van de Fransche taal. Z44 Boudewjn van Konstantinopel, zöö Hendrik III van Brabant en Hertog W enceslas. Bovendien hebben in Fransch-vlaanderen en Brabant een aantal hooggeboren trouvères in de ridderljke lyriek uitgemunt. De eigenljke Nederlandsche Adel schjnt daarentegen , behoudens geringe , later te vermelden , uitzonderingen , weinig zin gehad te hebben voor het hoofsche minnelied :. misschien we1 omdat zj . die zich buiten de Fransche beweging hielden , welke aan de hoven van Brabant en Vlaanderen den toon gaf , wat achterljk waren in overfjne beschaving. Intusschen rjst de vraag, of de 35e strophe van Maerlant's lfrc.pdne- Ma,t'tjjn 0ns niet het tegendeel leert. Daar heet het : Alartyn , ic bem 1, des wel berecht : Het seget alif, eist here , eist knecht , Vrouwen ende joncfrouwen , In sange ende in rime slecht , Dit si met minnen sijn verplecht.f' Dat dit op minneliederen wjst , ljdt geen twjfel q maar waren zj in het Vlaamsch of in het Fransch gedicht ? Dr. Kalf meent 1) , dat aangezien Maerlant pslechts het oog heeft op den adel - hj l ,1 Ilet Zfed i1t de 3.f iddeleeuwelt , bl. 253. MINNELIEDEREN VAN JAN 1. spreekt slechts joncfrouwen zjn geweest.'' daar , zooals de bedoeld wordt : van ridders , knechten (schildknapen) : vrouwen ende alles aanwjst , dat het Fransche liederen zullen Ofschoon here en knecht niet juist is weergegeven , tegenstelling svrouwen ende joncfrouwen'' leert , oude en jonge lui , valt toch niet te ontkennen , van den Adel ; maar of dat er hier sprake is daardoor Vlaamsche liederen geheel worden uitgesloten , en of het pminstens zeer onwaarschjnljk'' is , dat rde Nederlandsche lyriek zich toen reeds zöözeer zou hebben ontwikkeld'', zou ik niet durven beamen. De liederen immers , die op den naam van Zuster ffcpvpfjc/l gaan , en waarover nader j behooren tot de dertiende eeuw. Kan men Hertog Jan I van Brabant onder de Nederlandsche Zangerstellen ? Het is waar , hj zocht Fransche en Duitsche minnezangers op zjde te streven , maar het is schjnlljk , dat hj zjne zangen in de Wj kennen negen minneliederen van hem , welke gevonden worden in de zoogenoemde verzameling van Manesse , die langen tjd ter Nationale Bibliotheek te Parjs werd bewaard , doch thans weer in de bibliotheek te Heidelberg berust. Deze verzameling bevat alleen midtwjfelachtig , ja onwaarlandstaal heeft gedicht 1). delhoogduitsche gedichten , en de minnezangen , die op naam van den Hertog gaan : zjn ook alle in dien tongval geschreven. W illems , die ze in het licht gaf :) , was van meening , dat ze pblykbaer door den afschryver uit het Vlaamsch in het Zwabisch overgesteld'' zjn 3) , en hj vertaalde ze , zoo goed en zoo kwaad dat ging , weer in het Middelnederlandsch. Mone was ook van oordeel , dat de tekst oorspronkeljk in het Vlaamsch was opgesteld 4) ; en z0o dacht Gervinus er o0k over 5). Daar de Hoogduitsche tekst niet bjzonder zuiver was t meende de laatste , dat hj slecht vertaald was 6) , en de eerste zet met andere woorden hetzelfde 7). Het zou intusschen ook mogeljk zjn , dat de onzuivere middel- 266 Ik nam vroeger het tegendeel aan , Oude Vlaemsche Zfe#eren (Gent , Aldaar , bl. 25. Uebersicht , S. 194. Geschichte der Poé-ffdc/len iWational-Literatur der Deatschen , IIQ, S. 67. I tweede uitg/ve , I D., bl. 232. 1848) , b1. 1 1 vlgg. Nothdiirftig verhochdeutscht.'' Hij zegt, dat de meesten r,dtlrch ihre niederlhndischen Formen ihren Ursprung deutlich anzeigen.'' MINNELIEDEREN VAN JAN 1. hoogduitsche vormen aan eene andere oorzaak moesten worden toegeschreven , en wel daaraan , dat de Brabantsche zanger niet zöö volkomen vertrouwd was met den tongval, waarin hj wilde dichten , dat hj zjn tekst altjd vrj van feilen wist te houden , weshalve men dan ook : zooals Kalf het kuitdrukt 1) , die liederen het Vlaamsche ziet doorschemeren.'' Twee no. 1 en 8 zjn , bljkens de rjmen , stellig niet in het Vlaamsch Xoveral in daarvan, opgesteld : dit leidde Mone tot de slotsom , dat ùf deze twee liederen niet aan den Hertog moeten worden toegekend , ôf dat hj ook in het Hoogduitsch gedicht heeft 2). Daar al deze negen gedichten denzelfden geest ademen : en het niet aan te nemen is t dat twee vreemde kunstvoortbrengsels onder het werk van den Hertog zouden geraakt zjn , moet men wel aannemen , dat hj in al deze liederen getracht heeft de Hoogduitsche dichters na te . X volgen in hunne taal , geljk fransche trouvères deden'' (KalF). Maar Ook al schreef Hertog Jan in eenen niet-Nederlandschen tongval , ik acht het toch eene uiting zjner vaderlandsche gevoelens , dat hj niet het voorbeeld zjns vaders volgde en de Fransche lier hanteerde. de andere Zuidnederlandsche dichters het de Noord- In die negen liederen ziet men overal de hoogste ingenbmenheid met het schoone geslacht uitblinken , waarmede de zanger t zooals genoeg bekend is , dweepte q en daarin treFen ons de liefeljkheid en onnavolgbare naïeveteit der inkleeding. De vergeljking met de liederen zjns vaders toont ons het onderscheid tusschen Duitsche en Fransche opvatting der liefde ; en dat heeft waarschjnljk de keuze der taal , die de Hertog bezigde , bepaald. Stond Hertog Jan met zjne naar Hoogduitsche voorbeelden gestemde lier alleen ? Het tegendeel is niet zonder grond vermoed. Dr. KalF houdt hetDvoor zeer waarschjnljk , dat menig 'Brabantsch edelman zal zjn gevolgd , waar zjn hertog hem voorging-'' En bovendien zullen rEimburgsche en Kleefsche edelen , die het be- 1) Het Lied in de Middeleeuwen , bl. 255. 2) HoFmann von Fallersleben zegt in sicht der 3TnJ. Dichtung , S. l29 : rjNach hochdeutsch und die letzte Str. des freilich hat der niederlândische Shnger dem Hochdeutschen herûbergenommen , z. Is dit laatste wel aannemelijk ? de tweede uitgave van zijn Uebermeiner Ansicht ist nur das 8. Lied 6., die aber gar nicht dazu gehört; einige ssrörtel' und W endungen aus B. tougen (clam) , diu bluot (EosJ.'' 267 268 schaafde middelhoogduitsch misschien niet goed machilg waren , en wier taal toch . . veel dichter bj het Duitsch stond , in de veertiende eeuw minneliederen gedicht hebben in hunne eigene taal , die den overgang vormde tusschen Duitsch en Nederlandsch'' 1). Hj wordt tot die veronderstelling gebracht door het bestaan van een bundel , 145 minnezangen bevattende , die door de Vlaemsche A'Jôlïpyl/lïldzl zjn uitgegeven onder den titel van oudrlaemsche .L9- deren en andere Gedichten der XI 'n en X 'n eeuwen.Deze minneliederen zjn alle gedicht in den trant der Hoogduitsche hoofsche M innesinger , vo1 van hun dikwerf geaFecteerd , conventioneel , gekunsteld huldebetoon , meer vorm dan gevoel, minder de taal van het gemoed dan een spel van den geest , zoodat ze inderdaad veelal niets anders zjn dan rgeestige praatjes op rjm'' , zooals Scherer ze noemde. En hetgeen daarbj opmerking verdient , is , dat de meesten zoo sterk Duitsch gekleurd zjn , dat men niet weet , welke der beide talen men voor zich heeft'' 2). W aarschjnljk zjn zj niet alle van denzelfden dichter , daar het eene lied veel meer Duitschen tint verraadt dan het andere. KalF heeft den trant dier liederen geanalyseerd (bl. 261 vlgg.) : ik kan volstaan met daarnaar te verwjzen. A1s bewjs , dat , ondanks het gekunstelde en koude der meesten , ook menig schoon lied in deze verzameling wordt aangetroFen , brengt hj eenige voorbeelden bj , waarvan ik de twee volgende gaarne overneem. No. 125 : DE OUDVLAEMSCHE LIEDEREN.'' D Aloëtte , voghel clein , Dyn nature es zoete ende reinl, So es dyn edel sanc ; Daer dienstu met den H ere allein'$ ' Te love om sinen danc.! Daeromme ben ic met di ghemein , Ander voghel willic ghein Dan di , myn leven lanc. Aloëtte , voghel clein ,' Dyn nature es zoete ende rein , So es dyn edel zanc. t) Ilet Lied fn de u'lf' iddeleeuwell , bl. 2 7 l . :) T. a. pl.. ' , b1. 259. DE OUDVLAEMSCHE LIEDEREN.'' Nider boos , onreine vilein , Die rouc die es wel dyn compein , Neimt dien in uw bedwanc. Laet minlic hertzen syn bi eyn , Sonder loos bevanc. Aloëtte , voghel clein , eltz.'' 269 Voorts no. 140 , een fraai lied tegen de kwellende gedachten : Vaer wech , ghepeins , God gheve dir leit, Dattu ye quaems in myn ghedacht; Du bist vortan van mi ontseit , Ende ic ontsegghe al dyn gheslacht. Vaer wech ! Vaer wech ende vliet van mi ghereit , Dune laets mi rusten dach no nacht. Du aens ghebrant met onbesceit Myn hertze ende al myns zinnes cracht ; Mi dwinct so zere dyn aerbeit , In haen no vruecht, no vruechden macht. Vaer wech ! Vaer wech ende doe van mi ghesceit , Dune laets mi rusten dach no nacht. Ach groen nu zi myn ommecleit, W ant ich mi nie so moede en vacht , Helpstu mir niet , soot mir nu steit , So werdic zaen ghevanghen bracht. Vaer wech ! Vaer wech , helf God om vroilicheit , In can gherusten dach no nacht-f' Behalve deze half-Hoogduitsche zangen ongeveer veertig liederen voor , in zuiver Vlaamsch geschreven. Allerlei genres zjn daarin vertegenwoordigd , X van het ridderljke minnelied tot het schimpdicht tegen de kerels , van het philosophische en moralizeerende lied tot het luchtige danslied en de soms al te dartele liefdesavonturen van monniken en poorters.'' 1) Als dichter dier liederen noemt zich zekere Jonker Jan van Hu1st in de beginletters der laatste regels van een gedicht. Hj was een komen er in dien bundel KalF, t. a. p1., b1. 270. 270 JAN VAN HULST. man uit edel later in het bloed gesproten , die de zonden zjner vrooljke jeugd priesterkleed zocht Ie boeten. Hj stond in vrj nauwe misschien in die van pedagoog t betrekking , tot Jan van Gruuthuse , een lid van het machtige Brugsche geslacht van dien naam. Opmerkeljk zjn onder zjne zangen die t welke Kalf roemt als Xfraaie klaagliederen over den dood van zekeren zanger Egidius , aan wien de dichter bljkbaar innig gehecht was'' 1). Ik voer er dit couplet van aan als proefje van zjn stjl : Egidius , waer bestu bleven ? Mi lanct na di, gheselle myn. Du coors die doot, du liets mi leven ; Dat was gheselscap goet ende fijn , Het scheen , teen moeste ghestorven syn 2).55 Uit twee andere liederen , in een waarvan de lof der muziek bezongen wordt , mag men opmaken , dat Jan van Hu1st en zjn vriend behoorden tot een muzikaal gilde t waarvan in beide liederen gesproken wordt , waaruit volgt ) 4at zj tegeljk dichters en musici waren. Uit zjne deelneming aan zoodanige broederschap , waarin natuurljk zjne liederen gezongen werden : volgt , dat ze , ofschoon door vorm en geest ongetwjfeld tot de kunst-poëzie bèhoorende , toch in zekeren zin als den overgang tot het volkslied zjn te beschouwen , dat ze slechts in kieschheid en netheid van inkleeding overtrelen. Bljkt uit de liederen van Jan van Hulst , op hoe hoogen trap van ontwikkeling het lierdicht al in de veertiende eeuw stond , wj bezitten een bundel voortreFeljke gedichten van die soort , die nog tot in de dertiende eeuw reiken. Ik gewaagde reeds met een woord van de minnedichten , die aan zekere kloosterlinge , Zustel. ffc&kwïjc/l , worden toegekend ; wj moeten er thans opzetteljk bj stilstaan. F. J. Mone beschreef in 1838 voor het eerst , in zjn Uebersicht der Niederlöndischelt Zfffdrcf?fr lilterer Zeit , S. 195 , een handschrift der Brusselsche Boekerj , dat eertjds had toebehoord aan à) T. a. pl. , bl. 588. 2) Aloet men niet lezen : :,llet sceen , dat moeste ghesceiden sijn ?'' ZUSTER HADEW IJCH. het mannenklooster Rodendael of de #p& -Of$f,s: te Brussel. Daarin komen , behalve 45 minneliederen godsdienstige bespiegelingen in proza en visioenen, voor , gevolgd door zestien pLiebesgriissen oder- Briefen'' zooals Mone t of pmengeldichten'' zooals de uitgevers ze noemden. De Duitsche geleerde stelde dezen codex nog in de dertiende eeuw , terwjl hj een afschrift daarvan , ter zelfder bibliotheek berustende , aan het begin der veertiende eeuw toewees. Dit handschrift werd voor de Maatschappj der Vlaamsche Bibliophilen gedrukt door Dr. J. F. J. Heremans en Dr. C. J. K . Ledeganck , onder den titel van Jn r/cdzl ran Zuster ffctf6f/gfjc/l , waarvan in 1875 de eerste a:evering verscheen , bevattende de liederen, diplomatisch uitgegeven.'' Diplomatisck : dat wil hier X zeggen : zonder interpunctie en zonder verbetering of aanwjzing der zinstorende schrjfouten t die zoo talrjk zjn , dat daardoor vaak de tekst volkomen onverstaanbaar wordt. In zjne bekroonde Verhandeling orer de lnederl.Letterkunde , bl. 73 , kenschetste Snellaert deze liederen als pminnezangen van den hevigsten liefdegloed blakende'' ; maar hj was zeer geneigd , Xdezelve voor louter mystieke uitboezemingen aan te zien.'' In de vierde uitgave zjner Sohetn eener G:qsc/lï:c/:zlf.s der Nederlandsche Letterkunde (1866) verklaart hj : rW j zien eene non , Hadewich , een zwaarlyvig boek volschrjven met prachtige geesteljke zangen , welke van afvraagt , of ze niet eerder tot een menscheljk wezen dan tot den Hemel gericht zjn'' (b1. 58) 1). De eerste indruk , dien de lezing dezer liederen op mj maakte , zoo een hevigen liefdegloed blaken , dat men zich was , dat ik mj nauweljks kon voorstellen , dat iemand , die deze verzameling werkeljk gelezen had , zich nog de minste illusie kon maken omtrent haar quasi hier ten steiligste met En toch , hoe bedriegeljk was die eerste indruk ! Bj dieper studie bleek ontegenzeggeljk , dat wj toch inderdaad we1 mystieke vermystiek- godsdienstig karakter , daar wj wereldljke minneliederen te doen hebben. 271 1) J. A. Alberdingk Thijm borduurde daarop aldus voort in zijne Littlrature Nêerlandaise -à diylrentes êpoques , pag. 70 : s,Les vers de cette âme jeune et ordente portent Pempreinte d'une si grande passion ascftique , qu'ha chaque moment on croit sentir sous la robe de bure les battements dfun coeur qui soupire pour un enfant de la terre.'' ZUSTER HADEW IJCH. zuchtingen voor ons hebben , maar in zoo wereldschen vorm gegoten , dat het moeite kost zich van haar wezenljken geest te doordringen. Heeft men zich eenmaal van de bedoeling der dichteres overtuigd : dan vindt men ook onder de meest wereldsche schors de geesteljke liefde tot den hemelschen minnaar. Die mengeling van stoFeljken en geesteljken hartstocht doet het vermoeden ontstaan t dat wj hier ingewjd worden in de zielskwellingen eener jonkvrouw t die , ten gevolge van een ongelukkigen minnehandelj in het klooster geraakt was , en thans hare vleescheljke herinneringen aan vrome troosten of te bedwelmen. verzuchtingen paart en zich daarmeê tracht te Die liederen zijn stellig door eene vrouw gedicht ;maar wiJ' bezitten zusier geene uitdrukkeljke aanwjzing , dat zj eene geesteljke was , tenzj men daarvoor de Latjnsche woorden wil houden , die in een paar liederen voorkomen 1). Toch laat de geheele strekking van den buudel daaromtrent geen twjfel over. Het eenige , wat wj van hare uiterljke omstandigheden kunnen gissen , is , dat zj van goede geboorte was : althans zj spreekt (XXIII , 50) van Xmjn hoege gheslachte'' 2). Yerder weten wj t dat zj bekend was met wereldsche erotische poëzie. In no. XXVII heet het : 272 Ons es wel meneghe hoghe mare Van der minnen doen verstaen , Datse overal gheweldech ware Ende al hevet ommevaen , Ende bedwinghet al dat levet.-' En wederom , no. XL : 1) B.v. in het referein van het eerste lied , waarvan ik de beteekenis niet vat , (Verg. de aanhaling bij Mone , S. l97h , in de derde strophe van het 14e, en de slotverzen van e1k half-couplet van het laatste. ') 9:Als zij van haar jlhoege geslachte'' spreekt , mag men daaruit m. i4 niet met Jonckbloet opmaken , dat zij van goede geboorte was ; blijkbaar doelt zij daar op hare hooge af komst als mensch van goddelijk geslachf', dr. G. Kalf, Gids, 1888 , I , 249. En later zegt dezelfde schrijver (bl. 250) : lldat de dichteres van g,goede geboorte'' was , geloof ook ik , echter niet , omdat zij melding maakt van haar 1,hoege geslachte'', maar omdat hare beelden en vergelijkingen zoo dikwerf aan het ridderlijke leven ontleend zijn.'' ZIJS TER HADE WIJCH. 273 ,!Die dus verwint der minnen cracht , Hi mach sijn kimpe wel bekillt ; Mrant men leest van der miltllen macht , Datsi alle andere dinc verm-illt-'' Maar dat is o0k alles ? wat wj van hare uiterljke omstandigheden te weten komen ; want zj heeft zelfs in deze liederen haar naanl verz et al beveet , Dat en weten ghene ureu de gheburen.'' Men ziet, zj had haar al opgegeven, en haar gruwde van het leven! Zj had de zon van het geluk voor zich zien opgaan; maar # ach ! die vreugd was maar een waan geweest , en zoo vreeseljk is hare wanhoop , dat zj uitroept : 91Al storve ic , wie es , dies mi wanconne ?'* In dien toon van bitter terugzien naar het verleden onder den prikkel van de hevigste liefde voor een afwezig minnaar , die zj op den hemelschen bruidegom overbrengt , zjn doorgaans deze liederen vervat, van Francesca's woorden: die een zoo treFenden commentaarschijnen te leveren 1,Nesstln maggior dolore , Che recordarsi del tempo felice Nella miseria-*f Zoo leest men : (1 , vs. 25) : Ay , wat salic doen , ellendech wijf ! Met rechte maghic wel tghelucke llatel). Mi rouwet wel sere mijn lijf : lc en mach minnen noch laten ; Te rechte mi es beide fel , Gheluc ende avonture ; 276 Z U ST 1!1 It JI ADEAV IJ C i1. l.c dole , mij ns e11 es niement el : Dat scijnt ieghen nature. Ay , vale , vale millies ! I.J allen laet dies ontfarmelk , Si dixero non satis est , Dat minne mi dlls laet cttrmezl.'f lk q'ltef nog' een paar coupletten uit het vier-en-twintigste lied , die haar toestltnd met levendige kleurell malen : A'rall l'ninltell !, benic ollder : llat e1ï hevet )ni gheen AA'onder , ssT'ttllt si es stttl-c ellde 1- c ben cranc : Si doet mi sijlls selfs onvri . * * * @ * e * * @ * @. J'tltoes alle l'ni llelk (1 ttnc ; Si doet m et In 1- dat si ghebi edt. A'Iij Iïs selfs el't es mi blevelï ni et : llies ic rike was te voren , 1)1- es beni c lll'm : 1- 11 minlle eest al vel-loren. lleide vremde elldt! vrielltle , Dien ic te vol-ell diende , Benic afghestttell ; Ere eude rttste hebbic begheven , Om dat ic wille leven Vri ende in millne ontfaezl ; Dies mi verall lleves sonde S-J'. lfoghe , rijclleit ende eondtl. lc en mtteclls niet ontberen : Tc en hebbe el niet , ic moete ()1) minne teren. Ende ic bell 1111 lleghevelt Van alle dien , die leven , Dats oppenbaer in scit'.in ; Ochte ic in minnen Niet en mochte 3) winnell , Avat soudic dan sijn ! lc ben nu cleine , in ware dttll Iliet : t) In de uitgave ontbreekt deze regel , en is de vt,rige met dçn volgenden tot Jén geworden. :) In de uitgave staan deze verzen in omgekeerde volgorde. 3) Uitgave : macb. ztrsryElt IIA DEWIJCII . 'Ic ben ellendech , sine versiet ; Ic en hebbe raet , si en moet mi Gheven daer ic bi mach leven v1'i.'* Dat zj door vreemden illvloetl in zoo droevige omstandigheden gekomen was , bljkt uit het volgende couplet , -- tenzj wj die vremde'' moeten opvatten als de wereldsche hartstllchten X , die haar nog bestormden. Op die tegenwerking terug , bv. XX X : ,1'M.i doilll de vremde AAel-edt! Soe ongemate lede , In dit ellellde swaer , Met harell valschen rade ; Sine hebben mijns ghene ghenade , Si doen mi melleghen vtter ; W ant si mi met haerre blentheit doemen ; Sine connen daertoe niet comell , Dat si de minne verstaen , Die mijn herte met luste llevet gllevaen-'' van pvreemden'' komt zij herhaaldel*ijk :1Die minne moets mi onnell ! lc hebbe minne begonllell , Dies mi die vremde wallconnen , Dies mi benemen niet en moghell ; Ic hebbe minne begonllen , God gheve , dat ic hara moete doghen !'' Zoo ook in 110. XXXVII, Het begint aldus : waarvan ik wat meer moet aanhalen. Het sal de tij t ons naken sciere , Dat ons de somer sine baniere Set op met bloemen meneghertiel'e : Dies werd verblijdt de meneghe fiere. svant ons de daghe werden lanc , Ende die voglen hoghen haren sanc ; Dien minne doet suete al sijn bedwanc , 11i mach hare segghen lieven dane. lc danete u oec , minne , hltddijs verdient, Met alle , alse een uwer armer vrient ; 51aer sint ghi mi ierst in u iol: spient , lladdie ye mijn gheluc ontsient. 278 ZUSTER HADEWIJCH. Ghi doet goet den ghenen , dien ghijs ont ; Mi sctint , dat ghijs ghedoghen en cont , Dies droevet mijn herte , dies claget mijn mont , Dies es mine cracht wel onghesont. Avaerdi , minne , minne alse ghi wel sijt , svaer soudi nemen vremden nijt , g- Daer ghi den gonen met dore snilt , Die u gevet cussen in alre tiJ't.'f Ik laat hier terstond nog de twee volgende coupletten hooren , die deze poëzie zoo scherl) karakteriseeren : Ja , ghi sijt al minne , ghi sijt so vroet , Uwe name es Minne , ende van prise goet ; Hets emmer ghenoech al dat ghi doet, W ie dat blivet in den wedermoet : Tlwe name verciert, u ghelaet verscoont , IJ ophouden verteert , u gheven croont ; Hoe sere ghi ons hebt ghehoont , Met enen cusse ghi al volloont.s' Zj komt nogmaals op die vreemden terug in het 32e lied : waaruit ik een paar coupletten aanhaal , die bewjzen , dat zj hare lyrische ontboezemingen alleen voor zichzelf zong : Die nu droeghe bant van recbter minnen , Alse men wel sculdich ware , Dies sollden hen saen onderwinden Die wrede vremde al oppenbare : Si doen hem meneghen groten vare , Dien , die staen in hogher minnen hoede ; Maer wat si hem doen te sware , God danc, dat es tc cleynen spoede . . . . Minne es meester menegher dinc , Si ghereet suer ende suete. Sint ic van hare ierst smake ontfinc , Licghic altoos op hare voete : lc bidde hare , dat haer ghenoeghen moete , Dat ic dor hare ere drage Quale ter doot al sonder boete , Ende ics den vremden niet ne clage. ZUSTER HADEWIJCH. 279 Die den vremden dade cont W at men verdraghet omme minnen eere , Hi 1) maecte hare therte we1 onghesollt , Ende quetsltle hare nature seere ; W ant sine verstaen milt noch meere. W at 2) men dore rechte minne moet doghen , Avonture ende sware kere , Ochte si in hare minne sal hoghen.'- Er zjn oogenblikken , dat zj moed houdt en op de toekomst vertrouwt. In het negende lied heet het : 11Die moghende metter sterker hant , Op hen verlatic mi noch sere , Die altoes werken in minnen bant , Ende en ontsien 3) pine , noch leet , noch kere. Si 4) willen dorevaren al dat lant , Dat minne met minnen in minne ye vant , Haer ;ne herte es soe ghehere , Die weten , wat minne met minnen lere , Ende hoe minne de minne met minnen ere . . . . Dicke roepic hulpe alse die onverloeste. Lief , wanneer ghi comen selt , Soe noepti mi met 'nuwen troeste , Soe ridic minen hoghen telt , Ende pleghe mijns liefs alse alre vroeste. Ochte die van Norden van Suden van Oeste Van W est al waren in miere ghewelt, Soe werdic saen te voete ghevelt. Ay , wat holpe mine ellende vertelt !'' X Diens liefs'' )dien zij hier aanriep, gedenkt zij ook elders : no. XXVI : 11A1 es verdroevet dach ende tijt, Dies si al God gebenedijt, M en saelt saen beter scouwen. Lief , dat ghi mi so verre sijt , Ende aen u staet al mijn delijt , Dat sijn gestade rouwen s) , 1) Uitgave : Hille. ') Uitgave : ontsiet ') Uitgave : gestaden rouwe. 2/ Uitgave : m cnt. .) lTitgave : Sine. ZUSTER HADEW IJCH. Dats wel recht miere herten licht , Daer ic bi soude levell. Doelt na 11 al ; Siet , wat ic sa1 , A1i en es een twent niet bleven-'f Alen za1 toestemmen , dat men moeite heeft hier aan geesteljke liefde tot den Heiland te denken. lk geef ten slotte nog het twaalfde lied : Men 13 mach der nuwer tide Op den nuwen dach W'el hopen in elke side , <oes a1st nu wel mach. Die minne bekint dell menegen slach , Dien ic door haer lide. Soe leve ic voert op minnen sach Met droeven herte blide. A1 haddic nuwe iare Ende nuwen tijt ende groene , Nochtan leefdie met vare In al minen tone (doene ?) , Met vollen nuwen ongheroene , Het en si dat minne mi haer openbare Ende haer selven gheve 1) in verdoene In allen nuwen clare. Het ware hem nu wel ongherede , Die nu woude pleghen trouwe , Hem soude ghescien wel lede ; Met meneghen nuwen rouwe Sotzdene de vreemde wrede blouwen ln meneghe nuwe veede , Eer hi dat lantscap mochte scouwen , Daer minne haren vrient doet ghelede. Ay , hoert ghi nuwe liede , Die nu minnen wilt pleghen , Ende merket wat ic u diede , Ende wacht u wel daer ieghen : 1) Uitgave : gheheel r/'ecc. Z L1S TER 11 A D E W l J CH . 281 Diere es vele , die scinen ochte si negen Daer men hem minne riede , Ende dolen uter trouwen iu vreemden weglten : Dit saghic dat ghesciede. Selke wanen iu minne Hebben groet gheval : Hem scijnt in allen sinne Ghebloyt berch ende da1 : M aer alsmen ter waerheit gripen sa1 , Soe esser lettel inne. Ane werken van trouwen proeft men al Ochte men ane minne iet winne. Het es te ellendich lcven Hier sonder lief dus lanc : Dat doet ons dicke sneven Ende bringhet ons in meneghelt wanc. Avaert tijt , ic wists der trouwell danc , W oude si ons dat wesen gheven , Dat ons gheleide in minnen bedwanc, Ane hare nature een cleven. AVi connen ons wel vermeten , Du mi , lief, ende ic di , Behaghen hevet ons beseten , Ghenoechte maect ons vri : Ende wi moghen ghedueren , ay mi ! Dade ons minne eens weten Dat edele wesen dat si si , svine mochtens ure vergheten. Nu merket , ghi alle , vroede , Hoe der minnen cracht es groet : Si hevet die gheweldegbe roede Over al dat God gheboed ; Si brachte hem selven toter doet ; Over minne en es ghene hoede. W erket in minnen trouwe ende wert hare genoet : Ende doersmaket haer edele goede. Wien minne ye van binnen stoet q1. scoet ?j , Hi es van soe heren moede, svat hi ghedoghet in wederspoet 19 , Hets hem ten besten spoede.'' 1) Uitgave : wederstoet . 282 ZUSTER HADEWIJCH. Zoolang men zich n0g niet met den geest van den geheelen bundel heeft vertrouwd gemaakt , zou men allicht dit stuk voor een wereldljk lied houden ; doch eens op het spoor , dan ontdekt men weldra uitdrukkingen , die omtrent de strekking van het lied geen twjfel overlaten q en zo0 is het bjkans doorgaans in de geheele verzameling. Hoe men ook over den inhoud dezer liederenmoge denken men voelt terstond , dat zj uit het gemoed eener wezenljkedichteres zjn gestroomd. Innigheid van gevoel ontbreekt hier evenmin als rjkdom van gedachten. De vorm , waarin zj gegoten zjn , laat soms te wenschen over. De uitdrukking kon vaak duideljker wezen ; maar vooreerst is die nevelachtigheid aan de mystiek eigen q en ten anderen gebruikt zj vele ongewone uitdrukkingen , terwjl eindeljk de zeer bedorven lezing van het handschrift de bezwaren nog komt vermeerderen. De moeiljkheden der techniek hebben haar niet afgeschrikt , integendeel : bj voorkeur zoekt zj moeiljke rjmverbindingen en veelvuldige herhaling van denzelfden rjmklank. Over de zuiverheid haar rhythmus valt niet te oordeelen : zooveel schjnt zeker , eene zoo begaafde vrouw onmogeljk z66 heeft kunnen schrjven als de tekst zich thans aan ons voordoet 1). Het is ondenkbaar t dat deze voorloopster van Anna Bjns , die met de Antwerpsche dichteres der zestiende eeuw zooveel gemeen heeft , in de dertiende met hare lyrische ontboezemingen alleen zou etaan t en dat zj zonder voorbeeld hare kunstige rjmen zou hebben uitgedacht ; maar buiten haar werk schjnt , behoudens de gedichten in de Oud- P'fcdzp,.sc/l: Liederen ? niets van dien aard uit dezen tjd voor ons behouden , en voorloopig moeten wj ons met deze weinige voorbeelden van oude kunstlyriek tevreden stellen. vraag , die wj ten slotte op te lossen , luidt : met welk De aangaande deze dichteres nog hebben recht worden deze liederen aan Zuste't. Yan dat Veel ongunstiger oordeelt dr. Jan Te W inkel Letterkunde I , 288) s,zij lijdenff - zegt hij - . wat mate aan eentonigheid , zonder veel schade voor den 1) LGeschiedenis der xvederf. inhoud betreft , in hooge zoodat men zelfs de strophen zou kunnen omzetten zin , die bovendien dikwijls zeer duister is. Kunstvoorwerpen zijn zij echter niet , veeleer ontboezemingelz en verzuchtingen zonder veel samenhang. Zij maken eer den indruk van muzikale variaties op één en hetzelfde thema dan van zinrijke gedachten.f' ZUSTER HADEWIJCH. Hadelrjjch toegekend , daar F. Stallaert heeft ons het zj zelf haar naam verzwijgt ? Prof. K. antwoord mogeljk gemaakt. ln een kort artikel over rKlooster-Bibliotheeken'' 1) gaf hj een uittreksel uit den Brusselschen zlflauwaert'', bevattende o. a. een inventaris uit de veertiende eeuw van de Boekerj der Abdj te Roodklooster t waarin onder de zdietsche boeke die ons toe behooren'' vermeld wordt : ltem noch drie boeke van Hadewighen , die beghinnen X aldus : Gp# die de clare minne.'' Een jaar later toonde de Heer A. A. Angillis aan 2) , dat het hier bedoelde werk juist het door Mone beschreven handschrift is , waarin de gedichten worden svoorafgegaan van twee boekenproza , het eerste handelende over de Goddeljke minne t en het tweede behelzende visioenen. Het eerste boek heeft inderdaad het incipit : pGod die de clare minne , die onbekint was ) verclaerde bi siere doghet daer hi alle doghet bi verlichie in siere claerheit der minnen t Hi moete u verlichten ende verclaeren metter claerre claerheit daer hi hem selven claer metes ,enz-'' ln een dat artikel heeft Mr. C. Serrure (de zoon) het aanhangsel op vermoeden geuit , dat deze Hadewjch dezelfde Hadewjch was , die in 1248 als abdis van het klooster Aywiers , (Hawieres bj Luik) stierf , en dat zj in betrekking zou zjn geweest met den Prior W illem van Aëighem , die het leven heeft beschreven van de H. Lutgardis , welke in hetzelfde klooster twee jaar vöör Hadewjch gestorven is. (1246). Zooveel is zeker , dat deze monnik zich met hare werken schjnt bezig gehouden te hebben 3) : indien althans hetgeen hj over het geschrjf van zekere non der Orde van Citeaux mededeelt werkeljk op haar toepasseljk is. Serrure neemt dit aan , daar 283 Alberdingk Thijm's Dietscbe Warande 111, 1857 , b1. 190-191. 2) Vad. Museum , 11 , 140. Verg. Dr. K . L. Ledeganek in de Handelingen 'ccn het X VI1e Nederl. Taal- en Letterkundig Congres (1 879) , bl. 255. 3) Ik lees in HoFmann von Fallerslebenfs Uebersicht der iHnl. Dichtung , Zweite Ausgabe , S. 92 , evenals in het Fcd. M useum , 11 , bl. l42 het volgende uittreksel uit Hendricus Gandavensis'' (d. i. Hendrik Goethals van Gent) boek De niris illustribus , uit de tweede helft der dertiende eeuw : 1) In J. A. W ilhelmus , Monachus Aëighemiensis , et idem aliquando prior , vitam Dominae Lutgardis , a fratre Thoma (Cantipratano) latine scriptam , convertit in teutonicum rhythmice , duobus sibi semper rhythmis consonantibus. Dictavit etiam latine quamdam materiam satis eleganter de quadam moniali Cisterciensis ordinis , quae Teutonice multa satis mirabilia scripserat de seipsa.'f ZUSTER HADEWIJCH. Trithemius onder de werken van W illem van Aëighem ook OPnoemt : Visiones c'?yzlf,s#lz4 monialis. Het handschrift : dat de aan Hadewijch toegekende werken bevat , houdt o0k risioenen in q het is dus aannenleljk , dat phetgeen W illem uit het nederlandsch van eene cistercienser nonne vertaalde , risioenen waren'' 1). Ten slotte toonde Serrure aan , dat Vlaamsche kloosterzusters , in W aalsch- Brabant gevestigd , geene zeldzaamheid waren. inderdaad gegrond vermoeden , dat deze liederen van dezelfde Zuster Hadewjch zjn , welke in de eerste helft van de dertiende eeuw Er bestaat dus leefde en in 1248 stierf. 284 'Vaderlandsch Jfu.scu?zl , 11, l 42. 111. HET W ERELDLIJKE YOLKSLIED. minneliederen schaarsch is , ons blijft te onderzoeken , of het volkslied ook rjker oogst oplevert. ln de vjftiende en zestiende eeuw bezaten wj een schat van geesteljke en wereldljke volksliederen : sedert heeft de classieke richting , die t0t het fatsoen behoorde , ze weggevaagd. Onder die liederen van vroeger tjd zjn er enkele , die stellig reeds van de veertiende eeuw dagteekenen t eu zelfs van nog vroeger q want levensvatbaarheid is één der kenmerken , waardoor het volkslied zich onderscheidt van het kunstlied'' (K alfl'). Alaar ook al ware dat het geval niet , al kon men geen der bekende stukken hooger dan de vjftiende eeuw opvoeren , zou dan het bestaan van een zoo groot aantal zangen ollder veel ongunstiger omstandigheden ons geen recht geven aan te nemen , dat in vroeger tjd het volksgezang nog veel weliger gebloeid heeft ? Die waarschjnljkheid neemt t0e , als men zich herinnert , dat n0g in de zestiende eeuw van de Zuid-Nederlanders getuigd werd , dat zj den meest natuurlijken aanleg voor muziek en zang hadden , % en daarin de leermeesters van Europa waren 1). W j mogen dus wel aannemen : dat in België althans , gedurende geheel de middeleeuwen het volkslied heeft gebloeid. vraag ? hoe te bewjzen ? dat van die oudste volksliederen iets tot ons gekomen is. Nu is het maar de Z0o het aantal der hoofsche 1) Guicciardini schreef in l 550 , in zijne Descrittione dei Paesi Bassi , van de Belgen : lrouesti sono i veri maestri della Musica , e quelli che lfhanno restaurata e ridotta a perfettione , perche l'hanno tanto propria e naturale , che huomilèi e #o?kpkd calttann naturalmente a zzlfqsurc , con grandissima gratia e melodia. En Cavallo , de Venetiaansche Gezant aan het Hof van Karel 'V, getuigde in datzelfde jaar : ,,1 Paesi Bassi sono hoggedi il fonte della musica-'' OUDE LIEDEREN BEW AARD. ln twee handschriften van de vjftiende eeuw worden geesteljke liederen aangetrofen , waarvan vele werden gezongen op de wjze van bekende oudere wereldljke liederen. Die wjs wordt aangegeven door vermelding van den eersten regel van het bekende wereldsche lied , waarvan de melodie populair was. In het jaar 1544 zag te Antwerpen , bj Jan Roulans , een Liedekens-Boeck'' het licht , waarin rveelerhande X liedekens , oude ende nyeuwe'' voorkomen. Onder de ouden zjn er verscheidene , wier begin reeds in de zoo even aangetogen vjftiende eeuw worden vermeld. Het liedboek van 1544 heeft dus zeker eenige liederen uit de veertiende eeuw voor ons bewaard , enkelen misschien die handschriften van de n0g we1 hooger opklimmen 1). W jzullen dit nader trachten te staven door de tot ons gekomen volksliederen zelvè in Ook hier wordt rangschikking in Romancen in aanmerking , die half epische , halflyrische zangen , die a1s het ware den overgang van epos tot zuivere lyriek uitmaken, en dan o0k in menig opzicht aan het heldendicht herinneren 2). Daaronder zijn er , die zooal niet in vorm , inhoud tot de hoogste oudheid opklimmen. lk wjs op dan toch door hun het lied van Ilalewjn, den toovenaar, zjn gezang de maagden dwingt hem te volgen en ze dan vermoordt , maar wiens ure ten leste ook slaat. Ziehier de inhoudsopgave die door de onweerstaanbare macht van volgens Kalf (bl. 54) : oogenschouw te nemen. het overzicht gemakkeljk gemaakt door eene soorten. El1 dan komen het eerst de Balladen 60z 286 !!Heer Halewyn sanc een liedekyn ; Al wie dat hoorde , wou by hem ziJ'n.'' XAldus vangt het lied aan , dat in veertig dergeljke strofen het verhaal bevat. Een schoon koningskind hoort de verleideljke tonen. 1) HoFmann von Fallersleben heeft zich vooral omtrent onze oude liederen verdienstelijk gemaakt door de uitgave l*. der Niederlândische geist liche Lleder des X V .fahrhunderts , die het tiende stuk der Horae Belgicae vormen ; 2*. van den herdruk van het liedboek van Jan Roulans naar het eenig overgebleven exemplaar LHor. Belg. , pars XI) ; 3*. van de Niederlöndische Volkslieder in den tweeden druk van Pars 11 der Horae Belgicae. 2) Zie de karakteristiek bij Dr. G. KalF, Het Lied enz. , bl. 52 vlg. LIED YAN HALEWIJN. Zj smeekt achtereenvolgens vader , moeder en zuster om t0t den zanger te mogen gaan , maar allen weigeren en waarschuwen haar: die derwaert gaen en keeren niet.'' Van haren broeder verkrjgt zj eindeljk het gewenschte poorlof.'' Nu tooit zj zich met hare schoonste gewaden en vertrekt. Er is iets onbeschrjfeljk bekoorljks in de schildering van die schoone koningsdoehter : de kroon van goud op het blonde haar, in het met paarlen bezette opperkleed , dat het met gouden banden gesnoerde keursje en het roode met gouden knoopjes versierde onderkleed ziehtbaar laat , schrjlings op Naar paard gezeten , z0o rjdt zj zingend door het bosch en den zanger te gemoet. Spoedig is hj gevonden en rjden zj naast elkander voort. En niet lang hebben zj gereden of 287 Zij kwamen al aan een galgenveld , Daer hing zoo menig vrouwenbeeld.'' Hj deelt haar mede , dat zj sterven moet ; zj zelf moge beslissen op welke wjze. En a1s zj het zwaard gekozen heeft , spreekt zj tot hem : M aer trekt eerst uit !, uw opperst kleed , 'W ant maegdenbloed dat spreidt zoo breed.''' Haar besluit is genomen. Terwjl hj zjn kleed en dus ook zjn zwaard uit de hand legt , houwt zj hem met snellen slag het hoofd af. Zingend is zj gekomen en zingend rjdt zj weer huiswaarts met het afgehouwen hoofd bj zich. zy nam het hoofd al by het haer En waschte 5t in een bronne klaer. Zy zette haer schrylings op het ros , Al zingend en klingend reed zy door 't bosch-'' Triomfeerend rjdt zj Halewjns moeder voorbj , steekt den horen , die aan de poort van het vaderljk kasteel hangt en wordt met gejuich ontvangen. Daer werd gehouden een banket , Het hoofd werd op de tafel gezet.'' Dr. Kalf zou dit lied in de vijftiende , misschien wel in de veer288 LI E D VA. N H A L E W 1 JN . tiende eeuw willen plaatsen (bl. 55) ; (lit moge den tegenwoordigen vorm gelden : maar ontegenzeggeli.jk klimt de sage , waaruit het is voortgekomen : t0t in het heidendom op. De vergeljking met een ouder Noorsch lied leert , dat de zanger oorsprollkeljjk een nikker, een watergeest is geweest , welke wezens om hunne liefde tot gezang en dans bekend zijn. Die liefdesbetrekking tusschen eell watergeest en eene stervelinge heeft , volgens den reeds zo0 dikwerf aangehaalden jougen geleerde , waarschjnljk pharen oorsprong wel te danken aan het innerljk welbehagen , dat de natuurmensch ondervond , als zjne van de jaeht vermoeide ledematen op het :jne rivierzand rustten en de koele golfjes om hem heen kabbelden.'' Gaandeweg is het lied gewjzigd : het bovenaardsche wezen werd een mensch : en het slot luidde waarschjnlijk- ook wel anders en vierde den triomf van den Geest. Men kan in dit lied ook n O g van een anderen kant het verbleeken der oude sage waarnemen , als men ziet , h0e gaandeweg de karaktcristiekste trekken al iauwer en Pauwer worden , om eindeljk alle beteekenis te verliezen. De bovennatuurljke wezens zingen in tooverrunen , die de vogels zwjgen en llet water zelfs doen stilstaan 1). In de middeleeuwen heeft de melodie van llevoorrechte zangers de zelfde uitwerking , zonder dat er van tooverformulen sprake is. Zoo wordt van Horants zang i)z de Glbedt.oeît , str. 379 gezegd : DA sich diu naht verendet Hôrant begunde singen , Geswigen alle vogele und ez begunde tagen , daz dth bi in den hagen von sinem stiezen sange.e' In het lied van Ha,letl'qsit wordt door zijn liike magische kracht uitgeoefend , maar de niet meer t0t het volksbewustzjn. Ook het lied van Daklielkeit , dat de bekende geschiedenis van Tannhëuser in den Venusberg bezingt , bevat gedeelten : die tot in nog verwonderdaarvan kwam zang oorzaak 1) Dr. KalF dedt , b1. 58 , de volgende stropl)e meê uit een Deensch lied , D vergens Datter . Saa slog 111ln de Runeslag , At H arpen saa vel m aatte klinge , Den vilde Fugl pasa Qviste sad Forglemte sin sang at synge.f' LIEDERE 5- UIT DEN HE I DENSCHEN TT.TD. het heidendom opklimmen 1). De Nederlandsche tekst is intusschen bljkbaar naar het Duitsch bewerkt : met dien verstande evenwel , dat men als hoogstwaarschjnljk moet aannemen , dat de Nederlandsche zang nog bestanddeelen van een ander lied in zich opnam , raan de naam Danielben waa ontleend is e). Evenzoo is het lied van De /0,/J6: Koningsdochterkens zeer oud : in de sage : welke er aan ten grondslag ligt , is bljkbaar de Christeljke tint eerst later aangebracht. Op het gebied der historische sage brengt ons het lied J'%Al delt tlzftpzl Hillebrant eene verbleekte jongere bewerking van hei oude Hildebrands-lied 3) ; maar ook al niet oorspronkeljk Nederlandsch. W ant dat het ruit het Duitsch is vertaald , daarover kan geen twjfel zjn voor elk , die het slechts vluchtig vergeljkt met de Duitsche liederen'' 4) ; en wel uit het Nederduitsch. De vertaler heeft door zjne invoegsels en veranderingen het stuk niet verbeterd ; integendeel , het verwaterd , rtammer en huisbakkener gemaakt.'' Ofschoon dit lied in zjn tegenwoordigen vorm eerst tegen het eind der vjftiende eeuw opgeschreven werd , is het bljkbaar veel ouder , waarschjn- 1jk zoo oud als zjn Hoogduitsch voorbeeld , dat tot de dertiende eeuw opklimt. Er bestaat een dat ten opschrift heeft Mi Adel en Hir vffez/g#'zl. Beiden waren Koningskinderen en huwden elkander , waarop hj voor zeven jaar llaar het Heilige Land vertrekt en zjne jonge vrouw onder de hoede zjner moeder achterlaat. ln plaats van de schoondochter eer te bewjzen , behandelt de uitvoerig lied van 246 verzen booze moeder haar z0o hard mogeljk , laat haar wasschen , bedden opmaken , bakken en brouwen. Als Alewjn eindelijk terugkeert , vindt hj zjne vrouw bj eene fontein , waaruit zj water moet putten. Zj keeren nu te zamen naar het slot. Alewjn wil zich op zjne moeder wreken : maar op de voorbede van Mi Adel wordt zj alleen in een klooster verbannen. KalF is van meening : zdat wjj hierin 289 1) Dr. Kalfl-, t. a. pl. bl. 64 vlgg. , (no. CLX in het Liedekensboeclc van Jan Roulans). 2) Zie dit nader uiteengezet door Kalf, t. a. p1. , bl. 7 l vlg. 3) Verg. boven , I D. , b1. 27-29 , (no. LXXXIII in het Liedekensboeck van Jan Roulans). .) Kàlfr, t. a. p1. , bl. :8. Joxcxsrox'r , zve#. Letterk. M iddeleeuwen , 11 , 4e druk. HISTORISCHE LIEDEREN. de weinige ziet zelfs in overbljfselen hebben der Gudrun-sage (bl. 95)''4 en hj dat lied een echo vau een der afzonderljke liederen , waaruit , volgens Mitllenhol, het epos zou zjn samengesteld. lk erken gaarne , dat er zekere overeenkomst tusschen den inhoud van dit lied en het jongste deel van het Gp6tfrppzl-gedicht niet is te loochenen 1) q maar zj is te algemeen om tot stellige verwantschap te besluiten. Ja, ik kan niet aannemen , dat deze romance, die in haar geheel beloop de sehoonste , meest grootsche motieven, al het karak-teristieke dersage achterwege laat , eene jongere bewerking daarvan zou zjn. Dit neemt niet weg , dat uit vele bjzonderheden bljkt , dat dit lied eene omwerking van een veel ouder moet zjn. Jammer , dat ook hier duideljke sporen van navolging uit het Duitsch aanwezig zijn. De ff6rfp. ç van #?'zf/l,98?JfJ'/f meest romantische avonturen , dat o0k al uit het Duitsch werd is de titel van een lied v0l van de nagevolgd. In het oorspronkeljke zjn twee sagen samengesmolten, die van Hertog Ernst en die van Hendrik den Leeuw. Ofschoon dit lied in zjn tegenwoordigen vorm eerst tot de vjftiende eeuw behoort, wortelt het tocll in veel ouder bewerkingen '). Niet het minst merkwaardig is het lied op Gerael't pJ,/'l Velsett en Graef Flot.is. Dat dit kort na den moord , zeer zeker niet later dan in de eerste jaren van de veertiende eeuw gedicht werd , is meer dan waarschjnljk. En het zal niemand verwonderen , dat een z0o populair Vorst al spoedig door het volk bezongen werd. Dit lied is frisch en levendig van voorstelling : ik waag geheel over te neme: 3) : het in zijn 290 l ,:MTie wil horen een nieu liet ? En dat sal ic u singhen , Hoe Gheraert van Velsen Graef Floris verriet : 't Sijn wonderlike dinghen. 1) Verg. boven , I D. , b1. 39 vlg. 2) Kalfl- is later ( Tndschrkft voor Nederl. Taal- en Letterkunde V , 79 ) van dit gevoelen teruggekomen en gelooft niet meer aan den hoogen ouderdom van dit lied. Hij oordeelde , dat dit lied g,waarschijnlijk'f niet ouder is lydan de eerste helft der l6e eeuw.'' ') Naar HoFmann von Fallersleben , Nlederl. Volkstieder , 2e Ausg* . S. 19. LIED V A N G H E RA E RT V A N Y 14 Iu S EN. 291 2 Graef Floris tot Ghel-aert vCtlï Velsezl sprttc : 1,Gheraert vall Velsen , glli moet hijlicken A1 aen eelt weetztjen , heeft goets ghenoech , En si is also suverlike.'f 3 !, De schant el1 gllesehiet mi llemmermeer'': Sprac Gheraert van Velsen tot sinen lantsheer , Eer ghi mi soudt brenghel' in sulc verdriet , I.'J versleten schoenen e)1 Av il ic 11iet.** 4 1,Gheraert van Velsell , mijlt lieve neef , Hadt ghi dat woordeken gllesweghelt ! Ghi sultse draghen , tsi u liet' of leet , Al hadt ghijt bi uw riddershals ghesvrol.en !'' 5 Een corte wijl en svas daer lliet lttnc , Gheraert van Velsen ghinc een hllisvrotlw trouwen. Graef Floris schreef Gheraert van Velsell een brief , En dat hi bi hem comen soude. 6 Gheraert van Velsen dorst llet latell lliet : Hi reet aen gheen lantsouwe. Terwijl sliep den Grave van llollttllt Al bi sijn overschone vrouwc. 7 Si riep so luit : :,cracht e)1 gheu-elt ! Mrat doet ghi mi , lantshere ? 'Wasser een ander op mi ghestelt , Ghi soudt hem met uw swaert afkel'ell-'' 8 Crijten en kermen mocllt haer btttell lliet , Haer eer moest si daer laten. En doe hi sijn willeken hadde glledaen , Reet hi tot lTtrecht al in der stratell. 9 Gheraert van Velsen had eell soete lief Van Nvoerden tot enen wive : Daer meende hi mee vrolic te sijll , Maer ft moest Graef Floris boeltje bliven. 10 Doe Gheraert van Velsen weer tlltlisîlrttel't qtlam , Sijn waerde vrou quam hem lliet gl'oeten : W at isser mijn waerde vroutje gllestllpiet , Dat si mi niet en comt te moetell ?n* 1 9* 292 Ia1EI) V AN GHERXERT VAN VEI.SEN. l l Gheraert van Velsen op de camer quam : Hi vant sijn soetelief in rouwe. Heeft u iemant groot leet ghedaen ? Secht mi , wel overschone vrouwe.f' 12 - l,Gheraert van Velsen , mijn lieve man , Nu isset al verloren Te slapen onder mijn groene sijd : Graef Floris heeft mijn eer ghenomen.f' 13 - rjDat hi uw eertje ghenomen heeft , Dat is u , soete lief , al vergheven ; Ghister was hi mtin heer , nu ben ic de sijn , En dat sal hem costen siin leven.'' t.e 14 Hi sette een valc al op sijn hant , Of hi spanceren soude riden ; Hi dede een spronc al van enen haes , Of hi Graef Floris soude ontliven. 15 - lroch Glleraert van Velsen , mijn liesee neef Woudt ghi mijn leven laten , Ic sal van uw bastertdochterken Een Gravinne van Hollant maken-f' 16 - s,llat en doe ic nu noch nemmermeer ! 'K en wilse gheen verrader gheven ; Ghi hebt er mijn huisvrou ghenomen haer eer , En dat sal costen uw leven. 12 Dat ghi mijn broeder hebt vermoort, Dat had ic u al vergheven : Nu hebt ghi ghenomen mijn huisvrou haer eer, En dat sal sal costen uw leven.'' 18 Hi wierp hem twee hantschoen voor sijn mont, Op dat hi niet en soude luiden ; Hi voerde hem van ft huis te Cronenburch Tot op dat hoghe huis te Muiden. 19 Snachts , omtrent de middernacht , Omtrent de middernachte , Doe lach de Grave van Hollant Ghesloten in boeijen so vaste. LIED YAN GHERAERT VAN VELSEN. 203 20 Smorghens doe het was schoon dach , De heren souden daer wat eten : Doe docht de Grave van Hollant : 1,Rijc God , nu ben ic al vergheten !'* 21 Si brochten hem een stuc berenspec , Sijn swinenspec was onghebradel) ; Doe docht de Grave van Hollant : ltijc God , nu ben ic al verraden. 22 En haddic nu eell schiltcnecht goet, Die mi verloste van den bloede , lc sou hem schenken mijn bruine schilt , En daer toe mijn iseren hoede.'' 23 Gheraert van Velsen was rat ter llant , Hi wies Graef Floris van den bloede : - s,secht mi , o Grave van Hollant , Hoe is u nu te moede ?'' 24 - g:Hoe mi nu te moede is ? En ic moet immers sterven ! Had icker een wijf met een elein kint , Die der mijn grote goet mocht erven ! 25 Ic heb noch wel een soon , heet Jan , Hi is so ver in vreemde landen : Dat hi sijn goet niet regheren en ean , Dat is hem also grote schande. 26 En daer toe minen bastertzoon , Het is noch jonc van weken : Al quam hi noeh over hondert jaer , Sijns vaders doot sal hi wel wreken.'' Een corte wijl was daer niet lanc. Gheraez't van Velsen wiert ghevanghen. Hij docht so dicwils bi siner eer : 1,l'tijc God , nu sa1 ic moeten hanghen-'f 28 Hanghen en was hem noch niet goet ghenoech , Hi moest noch sevenmael meer liden : Si deden een vat vo1 spikers slaen , Daer moest hi selve in gliden. 294 J...IED VAN GHERAERT VAN VELSEN. 29 Si rolden hem drie daghen lane, Drie daghen voor den noene: -- "Gheraert van Velsen, wel lieve man, En hoe is 11 nu te mocde ?" 30 - "Hoe mi TIn te moede is? Dat sal ik u wel segghen: Ie ben noeh al die selve man, Die Graef Floris sijn jone leven nam.'1'1'l'l Dit gedicht is geheel in den volkstoon. De taal is gemoderniseerd, er zijn wellicht enkele trekken bijgekomen, maar over het algemeen hebben wij hier toch weI het lied voor ons, zooals het oorspronkelijk gezongen werd. Kalff heeft het vergeleken met een ander lied op hetzelfde onderwerp, dat zeker tot de vijftiende eeuw opklimt, en al den schijn heeft van naar het vorige te zi]n bewerkt 1); hij houdt dat stuk meer voor eene Sproke dan voor een lied. Ik geloof dat niet, ofscboon ik hem gaarne toestem , dat wij daarin het werk hebben van een rijmer , die voor een geheel ander, een verfijnder gehoor dichtte, die meer gekuischt was in voorstelling en uitdrukking, maar daarentegen het frissche en schilderachtige van den volksdichter miste. Niet minder leerrjjk is de vergelijking met een lyrisch gedicht van het jaar 1612, dat ook het volkslied ten voorbeeld name Het is bekend, dat de Drossaart Hooft zijn Gheraert van Velsen naar dit lied dichtte 2). In de "Rey van Amstellandsche Joffren", die het eerste bedrijf besluit, hebben wu een weerklank van het oude lied, waarvan zelfs nu eens een treffende regel, dan een geheel couplet is overgenomen. De vergelijking leert, hoe de fijn beschaafde dichter van zijn voorbeeld wist party te trekken, er het beste uit overnam en het zoo polijstte, dat het zijner ontwikkeling geen oneer aandeed. Onder de romances, welke zeker tot de veertiende eeuw opklimmen, behoort die van Thysken van den Schilde, later door Dr. Sam. Coster tot een drama omgewerkt 3). Het is de geschiedenis van een 1) Medegedeeld door Van Vloten, Nederl. Geschiedzanqen I, 15. 2) Verg, Geschiedenis del' Ned. Letterkunde in de Zecentiende Eeuw, I D. .i) "Van Thysken oanden Schilde'" is no. L IX in 'It Liedelcens-boeck van Jan Roulans. Evenzoo leverdc het "Oudt liedeken", dat er onder no. 35 voorkomt , hem de stof voor de klucht van Teeuwis de Boer. LIEDEREN l1IT DE VEERTIKNDE EEUW. 295 roofridder, die voor zijne euveldaden met de galg gestraft wordt. Zijne vrouw blijft hem in 't ongeluk aanhangen en trekt naar het "hoghe huis te Delder", waar htj gevangen zat. Door het tralievenster der gevangenis heen, voeren zi] een ges prek, waarin hy haar verwijt, dat zij de oorzaak van ztin val is: zoo hij genoodzaakt was te "ruiten en te rooven", het was , omdat zij wilde "draghen dat silver en root gulden." - Dat was te veel: zonder dat verwijt, zou zij hem hebben losgekocht: ,;~Iet silver ende rode gout haddie u op doen weghen", zegt ze; "nu sal (dat) u -costen dijn fiere ionghe lijf." En zij laat hem aan ztjn lot over. Ik vermeld slechts in 't voorbij gaan de romances Van mijn Here van Malleghem 1), Mooi Aaltje, Van Gerrit van ..Raephorst, om een oogenblik stil te staan btl een lied, dat groote vermaardheid heeft verworven: dat namelijk , hetwelk, naar den aanvangsregel, genoemd wordt Het da,q het in den Oosten ~). Waren het hoofdzakelijk avontuurlijke gebeurtenissen, die het onderwerp van de besproken liederen uitmaakten, hier speelt de liefde de hoofdrol, en weI treffende zelfopofferen de liefde. Ik kan mij niet weerhouden het in zijn geheel over te nemen: Het daghet in den oosten, Het liehtet overal , Hoc luttel wect rnijn lief'ken Och! waer ie henen sal 3). 2 Och, warent al mijn vrienden, Dat mijn vianden sijn , Ie voerdu uiten laude, Mijn lief, mijn minnekijn l" 1) No. eXIII in "t Antuierpscli Liedekens-boek. 2) Ook dit lied is in de zeventiende eeuw tot een drama verwerkt , en wel door den beroemden G. A. Bredero. ') In den tekst van het Antwerpsche Liedekens-Boeck van Jan Roulans, waarin het als no. LXXIII voorkomt, wordt de voorlaatste regel van elk couplet nog eens achter den vierden herhaald. Dit is een inlapsel van later tijd .en daarom door mij weggelaten. 296 HET DAGHET IN PEN OOSTEN. 3 :ylèlats waer sotldi mi voeren , Stout ridder , wel ghemeit ? lc ligghe in mijns liefs armkens M' et groter weeldicheit'' 15). Lichdi in !! uws liefs armen ? Bilo ! Ghi en secht niet waer : Gaet henen ter linden groene , Velslegllen so leet hi daer.ef tRleisken nam haren mantel Ende si ghinc enen ganc Al totter linde groene , Daer si den doden vant. rloch , lichdi hier verslaghen , Versmoort al in uw bloet ! Dat heeft ghedaen uw roemen Ende uwen hoghen moet. !!Och , lichdi hier verslaghen , Die mi te troosten plach ! Msat hebdi mi ghelaten ? So meneghen droeven dach !'* 8 tMeisken nam haren mantel Ende si ghinc enen ganc X4.1 voor haers vaders poorte , Die si ontsloten vant. 9 - r,och , is bier enich here Oft enich edel man , Di mi nu minen doden Begraven helpen can ?'* 10 Die Heren sweghen stille , Si en maecten gheen gheluut ; Dat meisken keerde haer omme , Si ghinc al wenende uut. l l Si nam hem in haren armen , Si custe hem voor sinen mont ln ener corter wilen Tot also menegher stont. àh De uitgave heeft waerdicbeit. HET DAGHET ix DEN OOSTEN. 207 Met sinen blanken swaerde Dat si die aerde op groef, M et haer sneewitten armen Ten grave dat si hem droech. Met hare claerder stemme Die misse dat si sanc , Met haer sneewitten handen Dat belleken dat si clanc. ,!Nu wil ic mi gaen beghevell In een clein cloosterkijn , Ende draghen swarte wilen Ende worden een nonnekijn-f''' De oudheid van dit oorspronkeljk Nederlandsch lied waarborgen ons de Bollandisten , die veertiende eeuw de Heilige verhalen , dat in de eerste helft van de Geertruid , begjn van Delft en geboren te Voorburg 1) , gewoon was het dageljks te zingen. Het merkwaardigste daarbj is , dat zj dit zeer wereldsche lied betrekkeljk maakte op Christus 2). Dit wi1 waarschjnljk niet zeggen , dat zj het eenvoudig opzong met het oog op den hemelschen bruidegom : maar dat zj het tot een geesteljk lied omwerkte , geljk zoo dlkwerf met andere wereldljke liederen het geval was ö). Geèn wonder , dat de vrome zuster , die zelve in hare jeugd de ongestadigheid der liefde ondervonden had ? door den gloed ? de levendige schildering en het diepe gevoel dezer romance werd medegesleept : 0ok de hedendaagsche lezer kan daarvoor niet blind zjn. llet is moeiljk zich iets voortrefeljkers voor te stellen. En wj vereenijen ons * ten volle met de opmerking , die Dr. KalF aan zjne beschouwing van dit lied vastknoopt 4) : p Wanneer men op een gegeven tjdstip bj een volk een zoo ontwiltkeld gemoedsleven , zulk een seherp 3) Zie over haar Dr. G. lkalf, Het Zk'ed in 2) Acta Sanctorum. Bolland. Jan. , 1, 348 : suum Jesum Christum.-f de ividdeleeuwen , b1. 629 vlgg. referexïdo carmen ad dilectum z) Prof. Moll heeft in zijn : .lohallltev fruglnc'l 11 , bl. 168 vlg. den in eene 1,devote romanee'f veranderden tekst van dit lied medegedeeld. Eene schooner vergeestelijking van hetzelfde lied deelt prof. Acquoy meê LArchiel'voor zve#erd. Kerkgeschiedenis 11, b1. 43 v1g.;. Ap Het Lied f?? de xl.ffdtfe/eeu?ce?k , b1. 155. 298 DE LIEFDE IN HET LIED. waarnemingsvermogen , in schoone taal weer te zooveel talent om die ontvangen indrukken geven en zooveel meesterschap van schildering aantreft , dan zullen al die eigenschappen zich niet slechts in é4n lied vertoond hebben , maar dan moeten er veel meer geweest zjn ? al zjn velen daarvan reeds lang weggestorven.'' Met dit lied beginnen onze romancen een ander karakter te historische krijgen : het element wordtvervangen doorKReer Zö4 in het lied met den algeineen menscheljke beweegredenen. Ic dfpp.f op Ap#Adrl bergen (Antw. aanvang aangrjpende van De Avtlzlïzlgd#pc/lfer van Jan Roulans Liedekens-Bneckt meestal aan het Duitsch ontleend zjn l). Eene eigenaardige soort vormen eenige romancen ? waarin gehuwde vrouwen eene hoofdrol spelen , die een minnaar hebben. zAan die verhouding wordt ge- Liedekens-Boeck , no. 87) ; het 7. het oudt liedeken , no. 45 en zoovele anderen, die echter woonlij k op bloedige wjze een eind gemaakt : de beleedigde echtgenoot doodt de echtbreekster of harell minnaar , soms beiden , of hj zelf valt onder het zwaard van zjn tegenstander ; slechts in twee gevallen is de ontknooping minder bloedig'' 2). lk noem daarvan sleehts de romance ran Ar'àfselprc/l of Brandenbot.ch , die hier te lande uit de veertiende eeuw schjnt testammen. Ook de classieke Oudheid heeft stof tot middeleeuwsche romancen geleverd. Daaronder munt uit die , welke rt4zl twee conincskinderen ten opschrift draagt , en eene zelfstandige bewerking der bekende sage van Hero en Leander bevat. Die sage schjnt in Europa al tot de hoogste oudheid op te klimmen q ja , men meent , dat de Germanen haar uit het Oosten hebben meègebracht. In de twaalfde of dertiende eeuw zouden Nederlanders ze t0t in Moravië hebben overgeplant 3). Ilet lied zelf schjnt tot de veertiende eeuw op te klimmen , en het verdient volkomen den 1of , dien KalF er aan loekent (b1. 227) : s1n roerenden eenvoud en plasticiteit kunnen slechts weinige romancen de vergeljking Ook de sage van Pyramu8 :n, Thisbe gaf aanleiding tot een lied , dat wj al vroeg uit het Duitseh overnamen q en het laat zich met deze doorstaan.'' 1) Zie t. a. p1. , bl. l 72 vlgg. , 180 vlgg ;) Dr. G. Kalf t. a. p1. , bl. l 99. ') Zie Kalf t. a. p1. , bl. 229. AIINXELIEDEREN. aanzien , dat ook nog andere classieke stolen tot volks-romancen zjn omgewerkt. W j hebben ons in het bespreken der romancen zeer beperkt , en alleen voorbeelden van verschillende genres aangehaald. Yoor uitvoeriger berichten moet ik naar het boek van Dr. Kall verwjzen , waar echter niet de geheele schat van verhalende liederen ? dien wj eenmaal bezeten hebben , kon worden besproken ; want men mag wel aannemen , pdat er ontzaggeljk veel liederen verloren moeten zjn , waarvan ook niet het geringste spoor meer overig is'' (bl. 248). Natuurljk : wat er belangrjks voorviel in stad of dorp , werd we1 is waar vaak bezongen q maar met de menschen , wier lotgevallen er in werden verhaald t moesten de meesten dier liederen we1 vergeten worden. Slechts die , welke diep in de ziel grepen of van meer belang waren t hadden kans om te bljven voortbestaan t en sommige hebben zich werkeljk in een taai leven mogen verheugen 1). En toch , wie za1 zeggen , hoevele van die soort spoorloos verdwenen zjn ! Van de verhalende liederen over gaan tot de meer zuiver lyrische , en we1 in de eerste plaats Men zal zonder moeite inzien , dat deze niet zoo vroeg onder het volk konden bloeien , omdat deze innige poëzie een hoogeren graad van ontwikkeling vergt , die eerst in de vjftiende eeuw gemeen goed kon worden. Toen bereikte de bloei dezer landen eene tot dien tjd ongekende hoogte. Die welvaart bevorderde niet weinig de kanstontwikkeling. De bouwkunst , de schilderkunst , de muziek namen eene hooge vlucht ? en ook voor de volkspoëzie brak een nieuw tjdperk aan , beantwoordende aan het meer en meer ontwikkelde gemoedsleven des volks. De ervaring komt dit staven. Immers reeds in de zestiende eeuw worden de regels van sommige liederen gebezigd om de melodie aanvangs- Van een wi' J tot de minïteliederen. 299 1) Dat enkele nog lang werden gezongen , blijkt uit Pelsf Gebruik en 1Vlsbruik des Tooneels ( 1 68 1) : En dafglijks zingt men , op der oude Barden trant (! ) , Nöch liedekens van de Oude , én jonge Hillebrand , Van Vélzen , ltypelmonde , én Raaphol'st, én van Gelder, En Heeroom Knelis , by de Boeren klaar , én hélder , Iuuidskeels ter borst uit-f' 300 AVACHTER- EN AIEILIEDEREN. geesteljk lied aan te is , sedert geruimen En a1s wj dan dan vinden wj , dat die liederen der liefde in twee groote afdeelingen kunnen gerangschikt worden : de samenspraken en de zuiver eu deze moeten dus geven , zeer bekend , dat tjd in omloop zjn geweest. den schat Overzien van hetgeen behouden is , lyrische ontboezemingen. W at het onderwerp der samenspraken is , kan men gemakkeljk gissen. 't ls een jongeling , die er zjn hart in uitstort voor een meisje : dat in den aanvang niet naar hem luisteren wi1 , maar gaandeweg zich laat vermurwen. Dit onderwerp is op allerlei manieren gewjzigd. Tot diezelfde soort behooren o0k de zoogenoemde W achterliederen , aldus door Kalf gekarakteriseerd 1) : ,De inhoud dezer liederen is (met grooter of kleiner afwjkingen) deze : De nachteljke samenkomst van een minnend paar loopt ten einde q de morgen breekt aan en de wachter , die in het geheim is , blaast den horen of zingt zjn lied om den minnaar tevens te waarschuwen , dat hij moet vertrekken. Zj kunnen niet gelooven : dat hun geluk nu reedg weer ten einde is en eerst na eene herhaalde waarschuwing verwjdert de minnaar zich . . De oudsten bestaan niet slechts uit eene samenspraak tusschen het minnende paar , of tusschen een van beiden en den wachter , maar zj geven gewoonljk ook nog eene schildering van hetgeen aan de samenkomst voorafgaat ; dat zet aan 'het lied nog dramatischer.'' Er zijn er verscheiden uit de vjftiende eeuw tot ons gekomen ; de meeste zijn onder Duitschen invloed ontstaan , nog meer handeling bj , maakt de voorstelling hetzj ze rechtstreeks vertaald , hetzj ze nagevolgd zjn : pslechts weinige zjn (voor zoover ik kan nagaan) oorspronkeljk Nederlandsch , en ook deze zullen m. i. door Nederlandsche dichters vervaardigd zjn in navolging der Duitsche volksdichters'' 2). W j komen tot de Meiliederen. Zeer juist zegt Kalf (bl. 298) : nDe komst der lente heeft voor ons Germanen sinds onheugeljke tjden eene bekoring gehad ) waarvan de zuideljke volken zich geene voorstelling kunnen m aken.'' De kam p tusschen Zomer en W inter werd in de oudste tjden als een strjd tusschen twee ll'et Lied fzl de zuft/dc/eetztcen , b1. 28 1. T. a. p1. , b1. 297 . :'IIEI- LIEDE}{E~. 301 mythische wezens hezongen 1). Een aantal oude gehruiken hangt samen met de viering van de komst der Lente. En geen wonder: als na de koude mistige winterdagen, die aIle verkeer bijna stremden, "eindeIijk zwellende knoppen en zedige madeliefjes en frissche geuren en de geheimzinnig-e roep vall den koekoek de komst der lente hadden aangekondigd, dan look menig bedroefd hart weer op, dan verheugden allen zich , dan had men behoefte aan die opgeruimde stemming lucht te geven in spel en dans en gezang." Zoowel de liederen van Hertog Jan van Brabant als die van Zuster Hadewijch drukken herhaaldelijk die stemming uit ; en ook in de Oudvlaemsche liederen komt een Meilied voor. Maar over het algemeen schijnen de tot ons gekomen volksliederen over dat onderwerp weI niet hooger dan de vijftiende eeuw op te klimmen. Zij schilderen ons den minnaar, die den meiboom voor de deur der liefste plant of haar op andere wijze zijne liefde bekent. Ik geef als een staaltje het 132e lied uit Jan Roulans' Liedekens-Boeck, EEN LIEDEI(EN "'"ANDEN ~IEY. "Och, ligdy nu en slaept , Mijn uutvercoren bloeme , Och, ligdy nu en slaept In uwen eersten droorne? Ontwect u, soete lief, . Wilt door [1. voor?J u veynster cornen! ' Staet op, lief, wilt ontfaen Den mey met sinen bloemen l" 2 - ,.'-\Vat ruysschet daer aen die muer , Dat mi mijn ruste berovet? Die mi tsceyden maect suer Die leit hier op gedooghe In minen arm so vast, Wi en connens niet ontsluyten. Mijn beddeken heeft sinen vollen last, Plant uwen mey daer buyten." 1) Verg. boven, I D., u. 45. 302 MEl· LIED. 3 - .,,0 suyverlijcke jueeht: Wilt nu u rusten laten, Doet op dijn veynsterkijn Ende eoemt u lief tel' spraken. Al om te vinden troost So ben ie hier tot u geeomen, Staet op, lief, wilt ontfaen Den mey met sin en bloemen l" 4 - ~,Al stondy daer tot morgen, Ic en sal u niet in laten; Mijn boel leyt hier verborgen, Ghi en eondt mi niet vermaken. Mijn herteken op u niet en past, Noeh op gheen spel van Iuyten , Mijn beddeken heeft sinen vollen last, Plant uwen mey daer buy ten." 5 - "Ie sie den liehten daeh Al door die wolcken dringen , Ie sie die bloemkens sehoone Al uut del' aerden springhen , Ie sie die sterren elaer Die verliehten inden throone, Staet op, lief, wilt ontfaen Den mey met sinen bloemen I" 6 - ,,'Vaent ghi dat ic nu slape, Ret is anders dat ic dachte: Die Mey hout my in wake, Daer na mijn herteken wachte , Niet als inder aerden wast, Roosen, bloemen, oft ander virtuyten; Mijn beddeken heeft sinen voUen last, Plant uwen mey daer buy ten. 'I' ''I Wij bezitten nog eene andere soort van schilderende minneliederen, die tot geen der genoemde soorten behooren. Zij behelzen alle een liefdesavontuur, in welks schildering doorgaans het meest naakte realisme gehuldigd wordt. Kalff zegt er van (bl, 306): "In doorzichtige beeldspraak worden daar schilderingen van zinnelijk genot gegeven, die dikwijIs geestig, dikwijIs plat, altjjd dartel of wulpsch of onbeschaamd zijn. Nooit is de taal van het volk beeldLYRISCHE AIINNELIEDEREN. 303 rjker of schilderachtiger danv wanneer de liefde in het spel komt. Als het ssoete spel'' bedoeld of aangeduid wordt , hebben zj steeds weer nieuwe , soms platte , maar gewoonljk oorspronkeljke of geestige uitdrukkingen bj de hand.'' De eigenljk ringen t ontrouw of scheidenssmart , vooral o0k over nyders en clappaertu , die de samenkomsten der minnaars bespieden en hun geluk bedreigen. Deze onderwerpen zjn in allerlei modulaties gewjzigd. Dat ook hier de realistische opvatting en voorstelling zich niet verloochenen , zal men , met het oog op hetgeen wjvan het volksklachten karakter weten , niet vreemd vinden. De meesten dezer soort van lyrische minneliederen bevatten doorgaans mjmeover onverhoorde of ongelukkige liefde , over liederen zjn oorspronkeljk Nederlandsch en het is merkwaardig y dat daarin'' sde invloed van het klassicisme zich al spoedig doet gevoelen in mythologisch klatergoud en geleerde citaten.'' Dit neemt intusschen niet Mreg, dat ook de aan den Germaan- # lust voor natuurleven zich evenzeer schen stam eigen in deze liederen laat gelden , geljk den Reinaert af tot zj in onze beste verhalende gedichten , van Hildegaersberch toe , wordt aangetrofen. pDe minnaars'', zegt KalF 1) , pwelke in die liederen voor onze oogen worden g'ebracht , kunnen zich geen recht , vo1 genot der liefde voorstellen dan onder den blauwen hemel , langs velden en wegen , in het geurige bosch , aan den oever van een riviertje of onder de groene linde. Spreken zj over den zomer , dan denken zj dadeljk aan de wandelingen buiten met hunne uitverkorenen en omgekeerd vangt een minnelied zeer dikwjls aan met eene kleine natuurschildering , die er als het ware de ouverture van uitmaakt.'' Hj geeft daarbj de volgende proefjes van die rouvertures'' : ,1Het ginghen twee ghespelen Breken ende lesen bloemen , Daerbi daer stont dat groene wout , Daer songhen die vogelkens jonc ende out.'' ,!Daer soude haer een maget vermeyden , Vermeyden so woude si gaen : Roode rooskens wou si plucken, Die aen der heyden staen.'' Of wel : 1) Het Lied in de xsfïtftfeleeu?pen , bl. 343. 304 Eindelijk: LYRISCHE 2\nN~ELIEDEREX. "Het was te nacht, also soeten nacht , Dat alle die vogelen songhen, De fiere nachtegale hief op een liet en sanck Met zynder wilder toughen."!"! Spelen de bloemen eene rol in deze liederen, nog meer doen dit struiken en boomen: vooral de linde , de hazelaar, de meidoorn en de eglantier komen er dikwijls in voor. De linde was van ouds de boom der liefde en werd algemeen gevierd. Daaronder komen de minnende paren gaarne bijeen , daaronder vindt het meisje het lijk van haar verslagen "boelken". Ook de vogels ,vorden dikwert vermeld: vooral de nachtegaal, de vertrouwde der minnaars, die zij niet zelden met eene boodschap aan de geliefde belasten, of naar wier minnezang zij luisteren. Voorts de lentebode, de koekoek, die ook als profeet gold. Vraagt men, wie in deze liederen de hoofdrol vervullen, dan kan men antwoorden: vertegenwoordigers van aIle standen der maatschappij, vrouwen zoowel als mannen. Vandaar dan ook , dat ze ons een zoo ruimen blik in het volksleven gunnen. Vooral ruiters en lansknechten, die gedurende de langdurige binnenlandsche oorlogen, welke van de veertiende tot de zestiende eeuw het land teisterden, hunne lusten botvierden, staan op den voorgrond: "wij treffen hen gewoonlijk aan op de bierbank of in de armen hunner liefjes, platzak in het wijnhuis, berooid in de schuur, waar zij een nachtverblijf hebben gezocht, of knielende voor het zwaard van den scherprechter" t). Ook de boeren worden geteekend en weI met alles behalve vleiende kleuren: zij zijn niet veel beter dan wilden. Dan komen de geesteIijken, wier inhaligheid in de eerste plaats wordt bespot; maar niet minder leverde de vertrouwelijke omgang tusschen paters en nonnen of burgervrouwen de stof tot dartele liederen. Vooral de jonge klerken, die zich tot den geestelijken stand voorbereidden, werden dikwerf geteekend. Onder de neringdoenden zijn het vooral de molenaars, op wie het gemunt is. Niet slechts wordt hunne diefachtigheid aan de kaak gesteId, maar vooral hunne liefdesavonturen behandeld. Zij golden 1) Kalff, t. a. pI., u. 388. LYRISCHE AIINNELIEDEREN. vooral a1s de vertegenwoordigers van het zinneljk genot q en hoe zj in dit opzicht bekend bleven , leert ons Bredero's Klucht ra'n den M olevtaar. Niet alleen de mannen worden hier in vrj dubbelzinnig licht ons voor oogen gesteld , maar ook de vrouwen ; en daar van bescheiden meisjes en eerbare matronen niet veel vrooljks te vertellen valt , zjn het gewoonljk de zoodanigen , aan wie een steekje los is : die ten tooneele verschjnen. Jonge vrouwen : die aan oude mannen gehuwd zjn , zoeken troost bj jeugdiger speelnooten ; maar o0k pronkzieke vrouwen ontvangen minnaars bj zich om de fraaie geschenken , die ze haar bieden ; of ook alleen omdat hare lusten overprikkeld zjn. Zelfs de jonge meisjes blinken niet altjd uit door deugd en ingetogenheid : vrooljkheid voert dikwerf tot uitgelatenheid : en deze tot misstappen. Maar ook het treurig uiteinde van die dartele deerns wordt dikwjls bezongen : ôf zij sterven een rampzaligen dood , ôf zj raken geheel op 't wild. Een zeer gelief koosd mikpunt voor den volksspot was de verliefdheid van een oud man of eene oude vrouw'' : het roud mal gaat TroFen ons die vele boven al'' wordt dikwerf zeeraanschouweljk voorgesteld. staaltjes van algemeene ongebonden levensvreugd , die geene palen kende , en die de vjftiende eeuw vooral doen kennen als een tjdperk van diep zedeljk verval , dit komt nog trefender uit in de liederen , aan de zoogenaamde ngildekens'' , dat is de slempers , verkwisters , pretmakers van beroep , gewjd , hetzj ze afzonderljk zich aan ons vertoonen t berooid , maar onbezorgd en vrooljk ) hetzj we hen aantreFen , a1s ze zich hebben aaneengesloten tot een gilde , waarvan Sint Wdgl-zfïf en Si'nt Fbg-vp6rc de schutspatronen zjn , om des te joliger have en goed door de keel te jagen. En dat het daarbj niet zediger toegaat , als de beide kunnen vertegenwoordigd zjn , kan men zich voorstellen. Opmerkeljk is het intusschen ? dat eigenljke drinkliederen slechts in zeer beperkt getal voorkomen : eerst in de zeventiende eeuw vermenigvuldigen zj zich. Dansliederen daarentegen komen vaker voor. De dans bewoog zich toen langzamer dan thans : het was een afgemeten pkoordans'', die het mogeljk maakte , dat men er een lied bij zong. Het bekende : Daar ,gf/lg eeït patertje Iczlg.: den kqnt : dat zeker een zeer oud Mei-lied is , Joxcwslaos'r , Ned. Letterk. Mî'ddeleeawen , 11 , 4e druk. 20 305 KARAKTER VAN YIET VOLKSLIED. geeft ons een denkbeeld van den toenmaligen dans en van de wjl*ze ? W j betrekkeljk groot aantal liederen de algemeene k-araktertrekken samenlezen ? en toch is het zeker , dat hier zeer veel is verloren gegaan , zooals bljkt bj het inzien der aanvangsregels van liederen , door HoFmann #on Fallersleben in de inleiding tot zjnen bundel Niederléindische Volksliede,l'. bjeenverzameld , en waarvan vele bljkbaar t0t minneliederen behooren. Terwjl wj deze oppervlakkige schets van de ontwikkeling van het wereldljke volkslied in de veertiende en vjftiende eetzw besluiten , en wj den indruk trachten samen te vatten , dien dat lied op ons maakte , springt het allereerst in het oog , dat hier niets van dat gemaakte , sentimenteele valt op te merken , dat de kunst-liederen kenteekent. Integendeel , gezonde werkeljkheid is de bodem , waarop deze volkszangen zjn voortgekomen. Dat vormt er de aantrekkeljkheid van , al zjn wj ook de uitgelaten dartelheid en het ruwe naturalisme , dat ze kenmerkt , ontwassen. Innig , waar gevoel , opgewekte levenslust , groote frischheid van opvatting en levendigheid van voorstelling zullen hen lang doen waardeeren , al munten ze o0k in den meestal jongeren tekst , die tot ons gekomen is , niet altjd uit door gekuischten vorm en overregelmatig rhythmus. Maar liederen zonder de melodie zjn waarop hj door zang begeleid werd. konden uit een bjkans lichamen zonder ziel. Gelukkig zjn heel wat oude zangwjzen voor ons bewaard gebleven , die in de verzamelingen van Willems 1) en De Coussemaker 2) staan afgedrukt ; andere leven ten huidigen dage nog voort in den mond van het volk. Om zich een juist denkbeeld van de aantrekkeljkheid dezer volkszangen te maken , moet men ze hooren zingen , vooral met dat talent , dat indringt in den geest van het lied , hetwelk vroeger J. F. W illems bezat , en dat thans Prof. Paul Fredericq te Gent kenmerkt. Al wie het genot mocht smaken hen aan die gewrochten 306 1) oude Vlaemscbe liederen , fen deele met de melodiën. Gent , 1848. Na W illems* dood (1846) voltooide Snellaert dit werk , waarvan Willems slechts een klein gedeelte llad verzameld. :) Chants populaires de.% Flamands de France (Gand , l 856) ; sedert verscheen nog : Lootens en Feys , C/tcn/.s populaires Tczncnd: avec le,s airs notês. (Bruges, 18:9). KARAKTER VAN IIET VO1z1( SLIED. der oudheid weer leven te hooren inblazen , heef't zich een denkbeeld van de waardj van onzen liederschat kannen maken , dat eene bloote letterkundige bespreking niet geven kan. Maar toch , ook z66 komen ons die overbljfsels uit een grjs verleden dubbel aantrekkeljk voor , als men ze vergeljkt met de walgeljke straatdeunen j die in onze dagen , alth>ns in Noordnederland ) het oor en het gevoel kwetsen. Het gezonde volksgevoel , dat zich in gene openbaart t de naïeveteit of schalkschheid , waardoor zj zich kenmerken , geven , ondanks het voorbehoud , dat wj moesten maken , een genot, dat , met het oog op den treurigen toestand van heden , even verbljdend als verrassend is. 307 20* 1V. IIET GEESTELIJKE VOLKSLIED. W j gewaagden reeds van geestelijke liederen in handschriften uit de vjftiende eeuw : dat zich daaronder ook oudere stukken bevinden , Bj den godsdienstzin , die ons kenmerkte , is het niet vreemd , dat naast het wereldljk lied ook het geesteljk lied bloeide. Dit werd veelal , evenals later de psalmen , op de wjze van wereldljke liederen gezongen ; en niet zelden waren de geesteljke gezangen door eene geringe omwerking uit deze voortgekomen. Dit bewjst reeds , ;at ze populair moesten zjn en dat vele dezer geesteljke liederen op den naam van volksliederen aanspraak hebben. De geesteljke lierdiehten laten zich in verschillende soorten verdeelen. Allereerst komen de oudste shymni'' of zlofzangen'', dat vertalingen zjn van luatjnsche kerkgezangen. Zoo bevat een handschrift uit de XIV eeuw zdie dietsche VII psalmen'', de yghetiden is nog niet overtuigend bewezen 1). onser Vrouwe'' eene vertaling van het : ,,o intemerata'' en vele hymnen en andere kerkzangen. Yan het nDies est laetitiae'' telt Over en uit de geestelijke liederen deelde Moll Lqfobannes Wrte?zlcx 1I) veel belangrijks mede. Eene uitmllntende studie leverde dr. J. G. R. Acquoy : Het J/ees'felzgj/c lied ïn de Nederlanden Ndr dc Herrorming (Wrc/lfe./- voor Nederlandscbe kerkgeschiedenis 11 , b1. 1--1 l 2). Hij beschreef (t. a. p. bl. 9-16) de handschriften , (b1. 16-25) eenige der voornaamste gedrukte liederboekjes , die geestelijke liederen bevatten. Behalve de reeds vermelde verzamelingen van Hofmann von Fallersleben LNiederl. geistlicbe Volkslieder) en die van Avillems , De Coussemaker , Lootens en Feys en de door Van den Bergh , Le Jeune , Moll in enkele verzamelwerken en tijdschriften medegedeelde geeste lijke liederen raadplege men J. A. en L. J. Alberdingk Thijm's verzameling omgewerkte sroude en ztietlwel'e Kerstliederen'' (Amsterdam , 1852) en A. Angz. 1) Angillis , Geestel'b'ke f/etfk-c/à/en. LEYSEN. men minstens vjf , van het pstabat Mater dolorosa'' minstens zes verschillende berijmi rlgen. Eene eigenaardige plaats leysen in 1). Werden de pas sluitend bij den openbaren ook aan in huisgezinnen'? scholen e11 ln de godsdienstoefeniug werdel) zj nemen onder de geesteljke liederen de genoemde lof- en kerkgezangen uiteeredienst gezongen , de leyselt hief men godsdienstige gezelschappen. niet uitsluitend door het koor gezongen , maar ook door kleinere groepen in de kerk. Sommige leisen waren geheel , andere half in 't Latjn , half in de landstaal geschreven , bv. 309 Doe sanc met bliden geschnlle ioseph alleluya ende die engelen ralle'l in excelsis gloria et in terra pax llomilliblts vala sus vala sus swiget soete ihesus hi sijt ons domizlus g Et in terra pax llomiltilllls 2). geesteljke liederen en leysen bestaat voorts daarin , dat de strophen der laatste steeds door eene soort van refrein of door eene soort van da capo worden gevolgd. Dit terugkeerend gedeelte is niets anders dan wat men in de muziek door X koor'' 1 X tutti'' of Xallen'' aanduidt. Vall sommige leysen het mtutti'' niet door allen gezongen , maar gesproken. Leysen waren dus beurtzangen , waarin tlpne stem door alle stemmen werd afgewisseld en ze vormden dus een overgang van het eigenljke koor- tot het gemeentegezang. Ofschoon er o0k paasch- :) , hemelvaarts- : pinkster- en bedevaarts-, werd Het onderscheid tusschen 1, leis'' ' oudtijds gespeld srleys'f > ,, leyse'' > 11leysene'' enz. komt af van l,ltyrie eleison'' of liever van de afgeknotte vormen gyltyrieëleisf'# 1,Kyrieleisf' en dergelijke. Zie dr. J. G. 1t. Acquoy , Kerstliederen e1t Ze./?.sen (Verslagen en Mededeelingen der Kolj. Akademie van Wetensch. Afd. Letterkunde , 3e Reeks , deel IV) , wien: beschouuring hier gevolgd is. ') Door Aequoy aangelzaald (bl. 864) uit : Trl-lit is een suuerlijc boexken , in welcke staen scone leysen ende veel scone g'heestelike liedekens.'' Ant- 1) Het woord werpen , l 508. ') Het oude paaschlied : g,christus is opgestallden-'f is ettlle echte leis. Vgl. dr. Acquoy , Archie/ ?loor Nederl. Xerlr/e.çtt/àk'tWepk'.s 1 (*s-Gravenllage , l 885) b1. 1 vlg. KERSTLEYSEN. zelfs schippers- en maaiersleisen bestonden 1) - de meeste leysen waren kerstzangen. Omstreeks 1500 verloor men het onderscheid tusschen kerstliederen en kerstleysen langzamerhand uit het oog en in 1574 wist Kiliaan niet beter, of eene leis was een kerstlied. Enkele van de kerstleysen bevatten legenden betrekkeljk de geboorte van Jezus , eene o.a. dat een landman , die bezig is met zaaien en wiens koren door een wonderwerk plotseling komt, daardoor koning Herodes in den waan brengt ? en het kindeke reeds lang geleden zjn voorbjgegaan , een waan waardoor de vervolging gestaakt en het kindeke gered tot rjpheid dat Maria wordt. Als voorbeeld mogen hier enkele strophen uit die leys volgen ') : Joseph die souder vast voor gaen schryen , M aria Godts Moeder sou naer gaan reyen , Al op den wegh naar Egypten waert , Daer wasser dat kleyne Kindt we1 bewaert , Zijt willekom Heer Itoninck Heer Jongelinck , Die ons van boven is neder geseyndt , Ghy zijges een Maghet Maria haer kindt , Ghy zijges een Heer boven alle ltoningen. M aria die reder al sonder verbeyen , Daer eenexl goeyell Acker-man ginck zaeyen , Zy sloegh haer Benedictie al over dat landt , Dat koren was rijp aen haer rechter-handt , Zyt willekom Koninck ghij zijges ons Heer 5Vy danckel) , wy loven dat kleyne kindt seer, Mry dancken , wy loven Godt alle gelyk : Dat wy'er mochten komen in et eeuwig rijck. Godt vordert 11 man die 't koren gaet zaeyen , Keert u weerom aen df ander eynd' maeyen , I-T koren dat isser gebenedijdt Dat heefter gedaen marla haer K yndt , Zijt willekom Heer Koninck Heer Jongelinck getc.)j 1) In de vorengenoemde verzameling van De Coussemaker worden vijfmaaiersleisen medegedeeld , die nog in Fransch-vlaanderen worden gezongell. 2) Zie Acquoyfs vcrhandeling over jslterstliederen en leysenff, b1. 388 eIt Eene Kerstleisf', (Archie/ noor Nederl. Kerkgesclt. 11 ,' , bl. 393 %-.','. . GEESTELIJKE LIEDEREN. Ten wasser oock geen drie urelk geleden , Doen qtlamen Herodes knechten gereden , Sy groeten den man , sy reden voor-by , Hebdy niet gesien een Jonck-vrouw fyn ? Zijt willekom Koninck , ghy zijges ons Heer retc-j. Doen ick dat koren zaeyende was , Dat ick ntl gaen maeyen vast af , Doen reder voorbij een Jonck-vrouw fyn , Artet eenen soo kleynen kindekijn , Zijt willekom Koninck , Heer Jongelinck retc.uh Den eenen al op den anderen sagh , ls dit daer geleden soo menighen dagh , Soo ist misselyck 1) waer zy heenen magh zijn , Sy magh daer wel uyt den landen zijn , Zijt willekom Koninck ghy zijges ons Heer CL.etc.) Herodes die spracker tot synder scharen , Laet ons wederom naer huys toe varen , Jvant waer wyse soecken wy vindense niet , Des leyter mijn hartjen in zwaer verdriet , Zijt willekom Heer Koninck Heer Jongelinck Cuetc.q In eene andere leys van allegorischen aard wordt Christus voorgesteld als de pelikaan , Maria als eene duif en Herodes a1s eene gier. De eerste uitgever :) noemde deze leis terecht om hare :jnheid van gedachte en liefeljkheid van versbouw in hare soort een juweeltje. De derde gezegde rgeesteljke liederen'' knoopt het kerkeljk jaar , anderdeels staat hj daarbuiten. Tot de eeïste behooren dus hoofdzakeljk nieuwjaars- en driekoningenliederen , passie- en paaschliederen , hemelvaarts- en pinksterliederen ? advents- en kerstliederen , en voorts liederen op heilige dagen. En onder deze zjn de talrjkste en de schoonste de kerstliederen 3) , waarvan vele het kenmerk dragen groep - de eigenljk zich eensdeels vast aan 1) Onzeker. S) Moll in zijn qlobanlles Braflman 11 , (b1. 162) ; naar eene oudere bron uitgegeven door Acquoy t. a. pl. bl. 391. 3) Een der rijkste handscllriften (ter Koninklijke Boekerij te Brussel) bevat 338 Nederlandsclle geestelijke liederen , waaronder 65 kerstliederen , 40 op het lijden des Heeren ellz. KERSTLIEDEREN. van vrj oud te zjn : enkele klimmen misschien tot de veertiende eeuw op. Enkele leefden , schoon zeer verminkt : tot op onze dagen voort. En dit verwondert ons niet , wanneer wj den inhoud dier kerst- en driekoningenliederen nagaan. Zj bestaan gewoonljk uit tafereelen van Jezus' kindschheid : die even naïef a1s levendig zjn geschilderd. Hier ziet men , hoe de os en de ezel bj de krib des Heilands hun voeder laten staan om het kindeljn te verwarmen ; daar wordt ons het kind zelf voorgesteld in het bad liefeljk met de hand plassende , dat het water uit het bekken springt. Die naïeveteit is niet in onze hedendaagsche taal weer te geven , en zo0 ergens , dan is het hier : tradl4ttore , traditore. Ik ben daarom we1 genoodzaakt een paar aanhalingen te doen. Iloe natuurljk is de geloovige voorstelling 1) , die herhaaldeljk voorkomt : de Engel heeft nameljk de aankondiging gedaan : 312 A1s Joseph 11 dat verstonde , Dat Maria was bevrucht , Hi peinsde in sinen ghemoede Hem waer beter ghevlucht. Des hem die Enghel schonc Toesprac ende riet : Joseph , Davids sone , En wiltse begheven niet ; Noch en ontsiet te nemen Die M oeder Gods , M arien ; Dat van haer wort gheboren Sa1 ons van sonden vrien.'f En hoe liefeljk is dit tooneeltje in de armoedige hut te Betlehem 2) : Een os ende ooe een eselkijn A1 bider cribben stonden : Si verwarmden dat soete kindekijn , Daert lach in doekelkijn ghewonden.'' Bj het volgende stuk 5 merkte Hofmann terecht op , dat het op ons 1) No. 1 9 der : Niederlândische Geistliche Lieder des XF .lahrhunderts , aus gleichzeitigen Handschrvten herausgegeben von So#lncnn von Fallerslebell. :) Uit no. 12 der Niederl. Gegf/fcie Liedo.. *) No. 14 uit dezelfde verzameling. XERSTLIEI)EltEX. denzelfden indruk maakt als de schilderj van een der oude Aleesters. Met zjn zoet referein heeft het al den schjn van een vroom wiegelied te zijn. lk neem het in zjn geheel over : 1 l/3lAs ghenaket die avontstar , Die ons verlichtet also claer. Avel was haer doe. Susa ninna , susa noe , Jesus minne sprac Marien toe. Dat huus dat hadde so menieh gat , Daer Christus in gheboren was. W e1 was haer doe. Susa ninna , susa noe , Jesus minne sprac M arien toe. Si sette dat kint op haren schoot , Si cussedet voor sijn mondekijn root , Het was so soet. Susa ninna , susa noe , Jesus minne sprac M arien toe. 4 Si sette dat kint op hare cnien , Si sprac : lrGroot eer moet u gheschien ! 5Vel was haer doe. Susa ninna, susa noe , Jesus minne sprac Marien toe. 5 Si sette dat kint op haren aerm , Mit groter vrouden sach sjt aen , Het was so soet. Susa ninna , susa noe , Jesus minne sprac Marien toe. 6 Die moeder makede den kinde een bat, Hoe lieiic dattet daer inne sat ! Mrel was haer doe. Susa ninna , susa noe , Jesus minne sprac Marien toe. Dat kindekijn pleterde mitter hant, Dattet water uten becken spranc. 'W e1 was haer doe. Susa ninna, susa noe, Jesus minne sprac Marien toe. 314 DE VLUCHT NAAR EGYPTE. 8 Die os ende ooc dat eselkijn Die aenbeden dat soete kindekijn. Avel was haer doe. Susa ninna , susa noe , Jesus mipne sprac M arielï toe.'' Vooral ook de vlucht naar Egypte geeft aanleiding t0t uitvoerige huiseljke tafereeltjes. Men llzistere naar de volgende eoupletten uit no. 24 : Joseph doe den csel nam Al bi den toom. W at vant hi aen den weghe staen ? Een dattelenboom. Och eselken , du moetste stille staen , W i willen die dattelen plucken gaen : MTi sijn seer moede.'' Die dattelenboem ter eerden neech In M arien schote. Maria 1as die dattelen In haren schoot. Joseph was een otlt man , Dats hem verdroot. Maria , laet die ,1 dattelen staen , W i hebben noch veertich milen te gaen : Het wort seer spade-'' 5Vi bidden dat weerde kindekijn Door sine ghenade. Joseph nam dat eselkijn Al bider hant. Si quamen bi schoonre sonnen In dat Egiptelllant. Egipten is een seer goede stat , Daer Joseph ooc die herberghe bat. Seer ellendich r?-j. Maria die span veel goedes gaerns M it haren handen. M aria die conde spinnen Dat vrouwelijn ; Joseph die conde timmel'en : Si gheneerden sich fijn. LIEDEREN DER XINNENDE ZIELE. 315 Doe Joseph niet meer timmeren can , Doe hi was also ouden man , Hi haspelde garen. eresus droech dat gaernken te hnus Den riken ende den armen-'' Had HoFmann geen geljk , toen hj verklaarde , dat in deze oude gedichten vaak iets ligt , dat wj t zelfs met onze hooge kunstontwikkeling . niet bereiken kunnen ? geesteljk-e liederen niet op bepaalde dagen en feesten toepasseljk zjn , is hun inhoud zeer verscheiden. Eigenljk gezegde liederen op God zoekt men er vergeefs onder ; talrjk die op Jezus , Maria en de Heiligen : liederen op de Heilige vuldigheid , het Sacrament en de vreugde des hemels. De liederen op Jezus en Maria bevatten dikwerf doelde liefdesbetuigingen. Van deze zjn die op Jezus in den regel nog weer de innigste , om niet te zeggen de meest hartstochteljke.'' Deze , vooral talrjk in de vjftiende eeuw t bewegen zich gewoonli.jk om de gedachte , dat Ohristus de bruigom is , naar wien de vrome ziele reikhalst. Dikwerf staat men in twjfel ? of men niet een wereldsch lied voor zich heeft , met zoo gloeiende kleuren is de geesteljk bemystieke liefde geschilderd q en men zal dit begrjpen , als men ZiJ-n Drieweet , dat Ohristus vaak eenvoudig den minnaar in een wereldsch volkslied heeft vervangen. Niemand za1 zich over deze Voor zooverre de richting van den geest verwonderen , die bedenkt , welke vlucht de mystiek in de dertiende en veertiende eeuw genomen had : men herinnere zich slechts de werken van den beroemden Johannes Ruysbroeek. En het kon we1 niet anders , of de lyriek moest zich in die gemoedsstemming vermeien. Uitgeputte zinneljke geneugten of ongelukkige wereldsche liefde heeft menigeen in de armen der mystiek geworpen. Dat bj dezulken nog dikwerf het onheilig vuur der herinnering op het altaar der kuische geesteljke liefde brandt , is natuurljk. Geljk wj die vermenging van aardsche hartstochteljkheid en hemelsche zielszucht bj zuster Hadewjch waarnamen , vinden wj ze ook in andere geesteljke liederen terug. Bewijzen voor het gezegde vindt men te over , b.v. in no. 43 : Ic heb so langhe ghenoechte ghesocht In .minnen der creaturen : 316 LIEDEREN DER AIINNENDE ZIELE. Dat heb ic also duur becocht , Haer vroude en mach niet duren. Si moeten al ghelaten sijn M et herten ende ooc met sinnen , So blivestu vri ende onghesraen Van hare valscher minne. O lieflic lief , een ruen ?j heimelic troost , lc wil mi tot u voeghen , Ende minnen onbecant te sijn r?j , In di is mijn vernoeghen. Oeh enieh een ende anders gheen , W' anneer wildi mi troosten ? lc doghe so menich hertenwee : Och woudi mi verlosen !'' Denzelfden gedaehtengang vindt men in no. 69 : Help rike Here God 55 , mi is so wee , Mijn herte wil mi tebreken Van rouwen ende van droevicheiden ontwee , Ic en cans niet uut ghespreken. Het en is gheen rust in deser tijt , Verdriet dat doet mi singhen ; Ic was bestricket in minen ghedachten M et deser eertscher minnen. Help rike H ere God enz. Ic sochte solaes ende lustelicheit In minne der creaturen , Doe ic die waerheit overleide , Ten mochte niet ewelic duren. Help rike Here God e'ka. Och bloeyende joghet vo1 edelheit Siet aen mit vroeden sinnen : Si hebben so menighe tegbenheit , Die leven in eertschez' minnen. Help rike Here God enz. Comet mi te hulpen , soete lief, lc bin in stride van binnen. Die viant lopet om mi a1s een dief , Aen u staet mijn verwinnen-'' LIEDEREN DER AIINNENDE ZIELE. Eene andere ongelukkige klaagt , (n0. 67) : Ic hebbe die werelt so !, langlle ghedient , Dat rouwet mi also sel'e ; Die cierheit w1l ic laten af , Ende keren mi tot onsen lieven Heren-f- Zj omhelst den geesteljken staat , en het eerste , wat men haar leerde , 1,Dat was , ic soude sterven leren Ende laten die creaturen a,f , Ende keren mi tot onsen lieven Heren. Si toghen mi alle mine cleder uut, Si deden mi mijn haer af sniden , Si toghen mi aen ene mantele die was grau , Si leerden mi die oorden ghetiden. Hoe mi doe te moede was , Dat en sal ic niemant claghen Dan Jesus , die in den hoghe hemel woont , Die salt mi helpen draghen.'' W e hebben hier bljkbaar met de ontboezemingen van vrouwen te doen q en het schjnt : dat vele dezer liederen door Geesteljke Zusters zjn gedicht. Zoo wordt no. 47 besloten met deze strophe : 5!Die ons dit lietken heeft ghedicht , Dat was (l. is ?q een maghet reine : Si wil die werelt varen laen 1) Ende dienen God alleine-'f En no. 110 heeft tot suster , die clusenarinne tutrecht.'' Zj stierf aldaar in 1514. Zal men zich , bj zoodanigen oorsprong van de zangdrift , verwonderen , dat menig g'eesteljk lied nauweljks van een wereldljk minnelied te onderscheiden is ? Meu oordeele b.v. uit deze aanopschrift : pDit liedekjn heeft ghemaect Baert vangsstrophe van no. 95 : !!Een liedek ijn wil ic singhen , Die minne dwinghet mi daer toe . Van enen dien ic minne , Hi maket mijn hertken vro. 1) W oorden als haen , te lteime , laen , wijzen blijkbaar op Duitschen oorsprong. 318 LIEDEREN DER AIINNENDE ZIELE. Hi is so fier ende minnentlijc , A1 ander liefde wil ic laten , Ende dienen hem tot alre tijt-e' Ziehier no. 48 in zijn geheel: l syrlAoon mi doch nu , mijn lieiic lief , Dijn oversoete minne tot mi , Op dat ic sonder enich verdriet Minne mit minne mach ghelden di. 2 Als ic ghedeuc der groter trouwen , Die du van ewen heefst tot mi , So mach ic wel te recht sonder rouwen Ewelic voort dienen di. 3 Maer ic ontblive , laets di ontfarmen , Mijn hertelic lief, des biddic di , Ende laet mi rusten in dijn armen , Ach die so wide ontloken sijn. 4 A1s ic dijn hooft gheneiglzet sie Van minnen , die du heefst tot mi , So wil ic stadelic vervolghen die , Om minne mit minne te ghelden di. 5 Dijn schone verwe is bleec gheworden Van overgroter minnen tot mi ; A1s ic des sie , so moet ic out t--?j worden Om minne vor minne weder te gheven di. 6 Dijn herte is so wide ontloken , Van minnen so houdende tot mi , Sint ic dat soetelic heb gheroken , Ic en woude niet scheiden , lief, van di. 7 Ach , mijn ontbliven laet di ontfarmen, Mijn enich lief , des biddic di, Ende laet mi vlien in dinen armen , A1s mi ghenaect och (1. oit ?) des dodes pijn. 8 En toon mi dan dijn grote trouwe Van ewen so draghende tot mi, Op dat ic sonder enighen rouwe M inne voor minne mach ghelden di.'' LIEDEREN DER MlxxExoE ZIELE. Eene zonderlinge mengeling van hemelsch en aardsch levert no. 98 op , dat er intusschen vrj fragmentarisch uitziet : l Heer Jesus , uwen brunen cop , Hi bloeyt a1s enen wijngarts cnop. 2 Heer Jesus rockelkijn dat was groen , Ende al sijn lijf ken als ene bloem. 3 Heer Jesus is een avontgangher , Tot eenre jonferen was alle sijn ganc. 4 ?!Si hebben mi lief , si minnen mi seer , Daer om bin ic bi den jonferen gheern-f' 5 ,?Maria , hoedet uwen soon , Datten u die jonferen niet en nemen (?j.** 6 T,lc en cans ghehoeden niet, Hi heeft die reine herten lief.ff 7 l/c heb si ooc also duur gheeoft , Daer om en mach icker niet wesen of.'' 8 Hi nam een corf in sijn hant , Hi 1as die sprockelkijn daer hise vant. 9 Hi nam die cruke , hi haelde water, Hi halp sijnre moeder dat moesken cakeu-f' Hoe dicht die geestelijke liederen blijven bij da wereldsche , waarnaar zij zijn bewerkt , leert b-v. het Mei-lied no. 104 1) q en no. 100 is blijkbaar eene navolging van een drinklied : Het is goet in Jesus ,1 taverne te gaen Betalen is daer afgedaen , Dat is ons seer ghenaem. svie is die man , Die niet en can In Jesus kelre te wijn gaen ? Hhel. Jesus , weert , schenket ons den wijn A1 uut den milden herten dijn , Ghi hebten so wel betaelt Al metter soeter minnen dijn enz. 1) Merkwaardig is de A:devote romance'f uit NNHet daghet in den Oostenff ontstaan. M oll deelde die - s,lohannes Brugman'' 11 , bl. l 68 - mede. Eene ' veel schooner vergeestelijking van dat beroemde lied vond dr. Acquoy en drukte die af (t. a. p1. b1. 43 v1g.) 320 TOON EX WAARDE DER LIEDEREN. In de liederen , die met het kerkeljk jaar in verband staan en bepaaldeljk in de kerst-, nieuwjaar- en driekoningenliederen , heerscht een opgewekte , bljde toon. Maar verreweg de meeste andere getuigen van eene gedrukte , sombere stemming. Daarom kan men er vele groepeeren tot boet- : smeek- en klaaggezangen , beschouwingen van de wereld , afscheidsgroeten aan haar en afmaningen van de zonde. Voorts zjn er, die niet passen in de reeds genoemde rubrieken en die men dus sGeesteljke liederen van gemengden inhoud'' zou kunnen noemen. Op de groote kunstwaarde van enkele liederen wezen we reeds ; eommige zjn inderdaad uitnemend schoon. Doch daar tegenover zjn er , die niet meer dan middelmatig , onbeduidend , zelfs plat en smakeloos zjn. Als voorbeeld van de laatste gelde o.a. de laatst aangehaalde coupletten uit het geesteljk drinklied , dat bljkens de daar bjgevoegde melodie werkeljk gezongen werd. Sommige geesteljke liederen zjn buitgewoon lang gerekt en daardoor tot vervelens toe langdradig. M en heeft er verscheidene , die dertig , veertig strophen tellen , ja er zjn er van zeventig , een zelfs van honderd vier en twintix coupletten. Ook de dooreenmenging van Latjn en Dietsch is wansmakeljk 1). Geschiedde dit oorspronkeljk met eene goede bedoeling - nl. om den inhoud voor ieder verstaanbaar te maken later wisselde men beide talen af om aardigheden te kunnen zeggen : die daardoor des te belacheljker klonken. Een bekend voorbeeld daarvan is 't reeds in de 14e eeuw gezongen kerstlied , dat begint : In dulci ilzbilo Singhet ende weset vro ! Al onse hertewonne Leit in presepio , Dat lichtet als die sollne In matris gremio. Ergo merito , Ergo merito , Des sullen alle herten Sweven in gaudio. 1) Vgl. over deze gemengde liederen Hofmann von Fallersleben : !,In dulci iubilo Nun singet und seid froh ,'' 2e Ausg. Hannover, 1861. AIEESTERSCHAP OYER DE TAAL. Avat den vorm dezer liederen aangaat , zij n0g opgemerkt , dat vele zangerig gebouwd zjn en zeldzame meesterschap over de taal vertoonen. Of bewjzen dit niet coupletten a1s : O Jesus bant , o vurich brant , Hoe heeft u minne in mi bewant Mijn hertken onbedwonghen ! Dat doet a troostelic onderstant. Mrat lof wort u int hemelsche lant Ghesongen Al mitter enghelscher 1) tonghen ! Of de volgende regels uit eene nyvolging van een wereldljk lied : O roode mont , Ghi maect ghesont In alder stont Al die ghijs gont. O soete gront Seer hooch ghepresen Al sijn si totter doot ghewont Ghi moechtse saen ghenesen. Schoon is door den vorm en inkleeding ook o.a. het lied van Zuster Bertke , dat aanvangt met : Ic was in mijn hoofkijn om cruyt gegaen , Ic en vant niet dan distel ende doorn staen Q). Behalve deze allegorische voorstelling treft men soms ook onder de geesteljke liederen romancen aan , waaronder die van rDes Soudaens dochterkjn'', reen der liefeljkste gewrpchten der kristeljke dichtkunst'' (Van Vloten) is. Yeelvuldiger de Ziel, den Beminde zjn ons slechts weinige bj name bekend. Als dichteres van 't vergeesteljkte ,,Het daghet in nog komen samenspraken voor , tusschen Jezus en Bruidegom en de Bruid , de minnende Ziel en haren Van de dichters en dichteressen en dergelijke. Vertaling van jgangelicus''. O.a. afgedrukt bij Moll Voh. Brugman in mijne sronverwelkte Bloemen. Een liederkrans 1882 , bl. 30l . JoxcKsros'r , zve#. Letterk. .zvz'##e/ee?zztYn. 11 , 4e druk. 11 , 186) , Acquoy uit vroeger tiJ'd.'' t. a. p1. en Arnhem , 21 322 DICHTERESSEN EN DICHTERS. den Oosten'' wordt Geertruida Van Oosten genoemd. Menig schoon lied werd vervaardigd door Zuster Bertke , die in 1457 aan de Buurkerk te Utrecht werd ingekluisd '). Slechts de namen dezer beide dichteressen zjn bewaard en toeh werden vele geesteljke liederen door vrouwen vervaardigd. Dit bljkt meestal uit den inhoud , maar o0k meer dan eens uit de laaiste strophe. Yan den Rector van het Fraterhuis te Zwolle : Dirk van Herxen (t 1457) bezitten we een paar zoetvloeiende liederen , en van den beroemden Johannes Brugman weemoedige zangen. Uit de 16e eeuw valt Tonis Harmansz. van W arvershoef een tweetal schoone te vermelden. Deze namen verwjzen naar Noord-Nederland en toch schjnt Zuid-Nederland rjker aan dichters en dichteressen van geesteljke liederen geweest te zjn , al kennen we hunne namen niet. De oudste geesteljke-liederboekjes toch werden in Vlaanderen en Brabant gedrukt. 1) Zie over haar vooral Moll, Zuster fertlrc (Kalender voor de Protestanten . Amst. 1863). gï 48282Là528228 LEIIELkLJgE ld gE ylggELEEg#yEj, Z E S D E B O E K. H E T D R A A I A . W ELKE IS DE OORSPRONG VAN HET NEDERLANDSCHE DRAAIA ? Sedert Ohrestien de Troies openbaart zich jp de verhalende poëzie van geheel Europa eene gypote neiging tot dramatiseering 4 der voorstelling : in dien zin nameljk , dat aan samenspraken eene breede plaats wordt ingeruimd , hetgeen , zooals wj reeds opmerkten 1) , eene buitengewone levendigheid en aantrekkeljkheid aan dergeljke tooneelen geeft. Niet alleen bljkt dat uit onze wereldljke en gewjde epische gedichten , en uit de samenspraken der burgerljke school , ook onze lyrische poëzie draagt in hooge mate dat karakter. Dit kan geen toeval zjn , maar moet het gevolg wezen van * natuurljke oorzaken. Dat de dialoog aan het verhaal eene meer concrete , meer aanschouweljke wending geeft , zal een ieder zonder veel inspanning inzien ; hj komt onzer verbeeldingskracht te hulp : wj kunnen ons bjna voorstellen , dat het tooneel , hetwelk ons bezighoudt , niet verhaald wordt , maar onder onze oogen gebeurt. En het zien heeft altjd dieper indruk gemaakt dan het bloote hook.eèt. Uit die behoefte : om door levendiger voorstelling hooger genot te smaken , moet deze wjze van behandeling van het verhaal zjn voortgekomen. Het groote publiek hunkerde naar zoo aansehouweljk mogeljke voorstelling : het wenschte vooral te zien. En natuurljk , hoe geringer de ontwikkeling van den geest was , b.v. bj de onderste lagen der maatschappj , des te geringer ontvankeljkheid was er ook aanwezig voor minder zinneljke schildering. De volksmenigte , vooral in de Zuideljke Nederlanden , wag bj uitnemendheid k'jkgraag. Het kan dus niet missen , of wj zouden , zelfs als de ervaring omtrent geheel het overige westeljk 1) Zie boven , I D., b1. 322 , 349 , 356. AARD VAN HET DRAMA. Europa dit niet leerde , hier te lande al spoedig het ontstaan van het eigenljke drama mogen verwaehten. En die verwachting wordt ook niet teleurgesteld. Wj vinden in de laatste helft van de vqertiende eeuw in Vlaanderen een voor den tjd buitengewoon ontwereldljk wikkeld tooneel. Alvorens tot de beschouwing daarvan over te gaan , dienen wj ons rekenschap te geven van de wjze , waarop het was ontstaan. Tot recht verstand van ons betoog za1 het intusschen dienstig zjn , althans in algemeene trekken : den aard en het wezen van het Drama te schetsen , terwjl wj ons voorbehouden eerst later , als wj het streven onzer dramatische Muze naar hooger volmaaktheid in de zeventiende eeuw verhalen , dit onderwerp wat dieper op te vatten 1). Terwjl het Epos rerhaalt wat er in het verledene gebeurd is , stelt het Drama ons de feiten voor, alsof zj op het oogenblik zelf voor onze oogen plaats grepen. Het bootst dus in de eerste plaats voor het oog feiten na. Die feiten bestaan hoofdzakeljk in menscheljke handelingen. Het Drallta geeft , zooals zjn aan het Grieksch ontleende naam aanduidt , handeling te zien. W aar het dit niet doet , waar het eenvoudig betoog , redeneering in den vorm van een dialoog giet , zooals de 'wjsgeerige samenspraken der didactische school , houdt het op een drama te zjn. Handeling is de eonditio qs?rzl: handeling op zichzelf reeds aan , wezenljk geboeid wordt onze belangstelling eerst , wanneer die :'?f tt non van het Drama. Trekt ons het waarnemen van eene belangrjke t krachtvolle handeling de uiting is van een krachtigen wil; vooral: a1s deze bezwaren en hinderpalen heeft te bekampen en uit den weg te ruimen om zjn doel te bereiken. Dit geschiedt alleen , wanneer hartstocht aan den wil zjne hoogste spankracht g'eeft. Maar elke hartstocht openbaart zich bj de verschillende menschen in zeer verscheiden vorm en graad , naarmate van hunne persoonljkheid , hun karakter. Za1 de dramatische handeling ons geheel meêslepen , dan behoort zj het noodwendig gewrocht te zjn van een hartstocht , zooals die eene concrete persoonljkheid tot handelen moet 326 1) Zie Geschiedeltis der Nederl. Letterkunde i1t de XI-11e Fetf?t! , 1, hoofdstuk X11. WAARUIT OXTSTOND OXS WERELDLIJK DRAMA ? drjven. W j eischen dus in het drama handeling , door karakteristieke drjfveeren gemotiveerd ; met andere woorden , de hoofdeigenschappen van het drama zjn : haltdeling en karaktel's. Dit weinige is genoeg , maar ook onontbeerljk , voor ons volgend betoog. Richten wij thans onze aandacht op de van het ontstaan van het tooneel in die vroege dagen. W j beginnen met de herinnering , dat het drama zich in de middeleeuwen op tweeërlei wjze voordoet t als geesteljk of kerkeljk geschiedenis mysteriespel en als wereldljk tooneelspel. W at die beide soorten onderscheidt , zal ons weldra duideljk worden. In het grootste gedeelie van Europa is het eerstgenoemde niet slechts aan het tweede voorafgegaan , maar het wqreldljke drama heeft zich daar ook uit het kerkeljke ontwikkeld. Gedurende geruimen tjd heeft men aangenomen , dat Nederland op dien algemeenen regel eene uitzondering had gemaakt , en dat daar het wereldljke drama zich uit eene zelfstandige kiem had ontwikkeld. Ja t een der voorstanders van dit stelsel , Dr. J. H. Gallée , gaat zelfs zoover van te zeggen:dat het onmogelijk X is , dat ? zooals Mone , Hase , Ulrici , Alagnin ? Malone e. a. aannemen t het volkstooneel uit het kerkeljk mysteriespel zoa ontstaan zjn'' l). De vader van dit stelsel was Alone 2) , die zei : sAus der Gespr:chform ist bei den Niederliindern das eigentliche Drama hervorgegangen , und die dialogischen Gedichte sind daher als die Anfânge der dramatischen Kunst zu betrachten.'' Sedert vond het onder ons vrj algemeen instemming 3). Men stelde de zaak aldus voor : Onze letterkunde levert een zeker aantal tweespraken op , en het is zeer aannemeljk , dat deze door twee Sprekers werden voorgedragen , pdie met hun beiden de twee in het stuk voorproefschrift : B ijdrage tot de Geschiedenis der #?w??lctisclte ?'erfoop/ksweo, l3l de Nederlaltden r/ptfuren#c de Jffff#eleeuwen , (Haarlem , l 8 7 3) b1. 51 . Later , (bl. 1 l 5) , zegt hij wat minder streng : srllet kerkelijk mysteriespel heeft zeer weinig of geen insrloed zehad op het latere tooneel-'' c ) é-zi bersicbt #er nè 'ederlöndiscbest Volks-Litera-t ur iilte-r er Zeit. k.Tiibingen , 1838) S. 343 Eg. ') Voorstanders van dat stelsel waren Prof. A1. de Vries , ik zelf, Dr. Van AN) Zie zijn academisch Vloten , Dr. Snellaert , Mr. H. E. Moltzer en Dr. J. H. Gallde. 328 HET VROEGERE STELSEL. komende personen voorstelden door gebaar en woord'' 1). A Ien achtte dit bewezen , althans szeer waarschjnljk'' gemaakt , door de posten uit Stads- en Grafeljkheidsrekeningen , waarin melding werd gemaakt van twee Sprekers , pdie voir mjns Heren tafel spraken.'' Yele dier dialogen , zei men , kunnen inderdaad voor tooneelstukjes doorgaan en de voordracht door twee personen mag dus reeds rin zekeren zin'' dramatische voorstelling heeten. Yooral geldt dit , waar men met sdriespraken'' te doen heeft , die palweder bljkens enkele rekeningen schjjnenb' te zjn voorgedragen : hier krjgt men mzeer zeker al eenig recht van drama te spreken.'' Uit de plaats van Maerlant , die ik (bl. 208) heb aangehaald , leidde men af : dat niet slechts die voordracht ongetwjfeld met gebaren vergezeld ging , dat men daarbj zekere theatrale vormen in het costuum in acht tol*feiten'' '' 2)* rondzwervende trekken als 't ware moede , hun woelig en avontuurljk leven vaarwel ggezegdj : zj gingen zich vestigen in de steden'' 3?. Het nam : ja zelfs bepaalde personen trachtte te mcon- In de dertiende en veertiende eeuw hebben de eenmaal zangers en Sprekers, shet heen en weêr reizen en stadsleven moest wel invloed op hen oefenen , daarin bestaande y dat ze , evenals de opifces tot collegia (X Kaufmanns- und Handwerksgilden) , zich dageljks zullen hebben vereenigd tot gezelschappen met volmaakt hetzelfde doel als alle andere , te weten : gemeenschappeljke beoefening en uitoefening hunner kunst bj zoo menige gelegenheid van feesteljke bjeenkomst of optocht als de Aliddeleeuwen boden.'' Yan dat oogenblik matische kiem zich wel ontwikkelen , en Xmoest die geringe drade berjmde samenspraken djden weldra , waarschjnljk tengevolge van den opgang , dien de geesteljke spelen maakten , tot wereldsche tooneelspelen uit'' 4). Dit volgde vanzelf uit de aantrekkeljkheid , die deze voordrachten reeds voor de menigte mochten hebben. llnmers de stadsbevelking , het sschaulustige Yolk'', had behoefte paan plastische voorstellingen , die zj hoorende zien en ziende hooren konden , eene omstandigheid , 1) A 11-. H. E. Moltzer , D6 ividdelnederlandsche Dramatische Poëzie t'in de Bibl. ran .1.fn!. Letterkundet , lnleiding, b1. XXXV. 2) Geschledenis der kYTnJ. Dichtlcunst , HI , 51 0. ') A1'r. H. E. Moltzer , t. a. pl., b1. XXXV. *) Gescltiedenis #er 1î11ll. Dt'chtku1lst , t. a. pl. Mr YBRANDS : MrElxtksoolxG. 329 die verklaarbaar maakt waarom levendige verhaaltjes , goede boerden , satirieke liedjes en meer bjzonder tweespraken zoozeer in den smaak moesten vallen : gemeenzame ) dialoog , trok de levenslustige en practische haar @'' juist dat levendige , dat factische ) dat dat ongedwongene , even zooveel kenmerken van den menigte aan en boeide 5Uit een en ander , met elkaar ip verband beschouwd , meende gmen) den oorsprong van ons wereldljk drama vpldoende te hebben verklaard , en mitsdien het goed recht gder gestelde) hypothese voor bewezen te mogen houden'' 1). Men zal hebben opgemerkt , dat het stelsel in het algemeen enkel op eene aaneenschakeling van veronderstellingen rust ; en ik voeg er al terstond bj , dat de feiten t waarop men zich beroept , de oude rekeningen , niet juist zjn opgevat. Dit is vooral helder in het licht gesteld door Aem. W . W ybrands 2) , die , naar mjne meening , het vroegere stelsel volkomen weerlegd heeft. Hj bestrjdt. vooreerst de pals een onbetwistbare waarheid beschouwde bewering : pde sprekers hebben ongetwgfeld hunne tweespraken op dramatische wjze voorgedragen.'' '' Kan uit de bedoelde plaats van Maerlant worden afgeleid , pdat zj bj het spreken of zingen , hetzj dan door houding , gebaren , kleedj of masker , bepaalde personen trachtten na te doen en ze sprekend Of handelend in te voeren ?'' In den samenhang kan pconterfeiten'' dat niet beteekenen. zGeljk de vogel garrulus pconterfeit alrehande luut vanden voghelen'', zoo waren er ook menestreelen , die Maerlant niet ljden mocht , Omdat zj ,,op ieders woorden echo gaven'', ieder dien zj voorhadden , adel, burgerj en geesteljkheid , sals eksters nabouwden'', zoowel ridders als poorters en papen vnaar #dz?, mond yraatten'' 3). Dâéraan (niet , dat zj hun gedichten op dramatischp wjze voordroegen , maar dat zj zulke allemanspapegaaien waren) hadden ze dan ook hunne mooie veeren te danken 4). 1) Mr. H. E. Moltzer , t. a. pl. , b1. XXXVI. 2) ln een opstel, getiteld : Opmerkihqen otler het Geestelnlc Drama hier te Jtznde in de ividdeleeuwen , geplaatst in de Studiè'n en fgtfrcpen van Moll en de Eoop SeheFer , 111, 2e St. , b1. 193- 294. lk citeer naar de pagineering van den afzonderlijken afdruk. pl. , b1. 52 ; en hij haalt daarbij mijne verklaring van de uitdrukking aan , Geschiedenis der ivnl. Dichtkunst , 111, 5l0 , noot 2. *) llen zie over dit punt de tweede aanhaling hierboven , bl. 215. 3) T. a. 330 Met betrekking tot de rekeningen voert hj het volgende betoog , dat ik in zjn geheel moet overnemen : Daarop komen ja posten voor , betaald aan D ttree of aan dl'ie sprekers : maar uit niets bljkt : dat bj zulke gelegenheden die sprekers , bj elkander behoorende , met A04zl tweeè'n of dl'iehl een gedicht hadden opgezegd. Maar t zal men zeggen , al staat dat dan ook niet uitdrukkeljk vermeld t de bedoelde posten maken het toch waarschjnljk. Bj aandachtig onderzoek bljkt , dat er ten minste evenveel tegen als vôôr die waarschjnljkheid te zeggen valt. Die rekeningen doen o.a. opgave van 't geen er betaald werd, als , vooralop feestgetjden , aan 't hof zwervende kunstenaars van verschillende soort , muzikanten , goochelaars : rtumelaars'', zotten , enz. , van alle oorden waren opgekomen : 't gebeurde dan niet zelden t dat sprekers rvan verschillende heeren'' elkander op zulk een avond aan 't hof te 's-Gravenhage of elders ontmoetten , en , ieder op zjne beurt , hunne poëzie ten beste gaven. Meestal komen de sprekers in die rekeningen alléén voor 1) q malen is er melding van twee of drie sprekers , die samen betaald worden. Als wj op 1392/3 lezen : sltem degaersberghe , Mr. Jan ran .//l6zzl,:#pzlc ende enen spreker toebeslechts zeer enkele Meester Ivillem. '?Jc?? Hilhorende den grave van Hoeusten , e1c 3 gl. ltem enen vreemden spreker sonder wapen 2 gl.'', dan volgt hieruit nog niet , dat de drie eerstgenoemden samen gesproken hebben : men zie slechts even lager 1393/4 : pltem enen spreker ende eenre J'p//kpîf die cplrdld'' conde , 6 nye gulden elx.'' En zou 't een ander geval zjn, op 1389/90 lezen : Middelburch 4 gl. dordr. ; item W illezn 'plzl Hillegael-tsberghe ende a1s WiJ* Ghegheven den 4 pipers vander Stede van twee andere sprekers , mit hen tsamen 4 gl.?'' Z0u hier het samen àetaald worden ook samen werken doen vermoeden ? Men vergl. op 1365/6 : penen vedelaer , enen seggher ende enen tumelaer t 3 heneg. riders.'' - Bepalen wj ons een oogenblik bj XVI.. Willem 'pczl Hillegaertsberch. Hj komt (1383- 1408) ongeveer twintig maal op de grafeljkheidsrekeningen voor ; meestal alleen : driemaal slechts wordt hj te geljk met anderen betaald : n.1. op de twee reeds genoemde plaatsen : en nog eens : (1385) t,Mr. Willeln, den dichier , Abcoude den yeraude en Hannekilt die zangher van Apeoude , 3 gl.''). M- YBRANDS , M. EERLEGGIXR. 1) In de door mij uitgegeven uittreksels l 16 maal. r BRwxos' M Y w EERLEGGIXG. s;e zouden dus moeten aannemen , dat M r. W çllem voor die enkele maal , dat hj ook eens een dialogisch gedichtje had voor te dragen , een kunstgenoot tot medehelper nam : en dan telkens weer een anderen. De rekeningen zelven geven evenveel grond om te vermoeden , dat als Mr. Willem eens een héél enkele maal 1) een dialogisch gedichtje had voor te dragen ? hj dat wel , onder zjne andere bjna alle monologische gedichten door , alleen zal gedaan hebben :) : die manier van voordragen althans schjnt destjds niet onbekend te zjn geweest , zooals wj opmaken uit de rekening 1388/9 : renen anderen , die een speelkyn voir minen here seyde 1 gl.'' 3). Ten slotte nog eene kleine opmerking : de door Mr. Moltzer verzamelde vier posten , waarop drie zeggers of sprekers samen betaald worden , hebben kracht van bewjs voor hem , die met dien schrjver geneigd is te gissen , dat de sprekers ook driespraken voordroegen : voor hem , die : in de ons overgebleven letterkunde dier dagen geen enkele driespraak vindende , het onwaarschjnljk acht , dat deze dichtvorm plag gebruikt te worden , zjn die posten juist een krachtig bewjs tegen de meening , dat het samen betaald worden van de sprekers pok een samen werken in den bedoelden zin zou aanduiden.'' l.h1 *. . In den tamelijk zitten , trof ik maar drie of vier 2) Voor die zwaren bundel , dien wij van Mr. Willem bedialogische gedichtjes aan.'f opvatting schijnt ook het slot te pleiten van die zijner gedichten , welke eendialoog bevatten , b.v. no. LXXXVII Vander Anontuer (bl. l83 in de uitgave van dr. Bisschop en dr. Verwijsj , dat aldus eindigt : ,1Dit bispel heeft ons W illem ghemaect , Dat elcman se1 verduldich sijn , Van Hildegaersberch , oec wijen laect , Hi seit u hier den rechter fll'n-f' Evenzoo no. CII , Een disputatie (b1. 220) : !,Daer om raet u W illem , zonder waen , Van Hildegaersberch boven al , Dat ghi selt pensen enz-'' vraag , of hier op een spreker dan op een zanger gedoeld wordt : de geheele post luidt : !,2 sanghers , die daer voir minen here songhen , 2 g1. Item enen anderen , die een speelkijn voir minen here seyde , 1 gl.'' Intusschen wordt soms door één persoon gezongen en gesproken ; 1393 : lrgegheven enen kn. die sanc ende dichte voir minen here gheheiten die Mrilde Vos , bi sinen bevelen geg. 6 g1.'' 2) Het is de 332 DE DIALOOG :NIET VOOR 't'ERTOOXIXG BESTEMD. Mij komt dit betoog volkomen afdoende voor, en ik vereenig mi] daarmede zonder voorbehoud : te eel', daar er wel twee of meer Sprekers te zamen beloond worden 1), maar nergens gezegd wordt, dat zij te zamen spraken, hetgeen daarentegen wel van muzikanten vermeld wordt "}, van wier ghesellen dan ook meermalen wordt gewaagd 3). Men zal misschien wijzen op een post als dezen: _,Item Goeswijn van Ghelre, den dichter, ende sinen ghesellen, elx 1 gulden" (bI. 603); om daaruit af te leiden, dat die ghesellen van den spreker vooral bestemd waren om met hem samen te ioerken , en dat daardoor de hypothese omtrent de tweespraken weer op de been wordt geholpen. Ik zou dit besluit voorbarig achten, daar wij van elders weten, dat Sprekers, althans Willem van Hildegaersberch, hunne gedichten weI door een ander, eenen bijzonder daarvoor bestemden voorlezer of opzegger lieten voordragen 4). Zoodanig een wordt hier waarschijnlijk gheselle genoemd. En beschouwt men de dialogische gedichten zelve, dan valt het 1) Bij de in den tekst aangetogen plaatsen voege men nog: "Item meester Pieter den dichter van Breda ende .Ian Vrouwentroost , 12 gr." (Geschiedenis der Mnl. Dichtkunst III, bl. 600): "Janne Fisier ende .A..ugustienkine, segghers" (bl. 623); maar doorgaans zijn het ongenoemden, die bijeengenomen worden : "t"Tee sprekeren" (bl. 608): "twee duytschen segghers" (bl. 620): "t,vee ghesellen , die alrehande dichten spraken" (bl. 616), en dit wijst toch wel niet op samenwerking , "twee knechten, die voir mijns heren tafel spraken" ~bl. 641, 644). Voorts "drie sprekers , die genen here en hadden" (bl. 610): "Item drie sprakers" (bl. 652): "Item drie seggheren" (bl, 630, 644): "Item vier segghers" (bl. 636~. Een paal' maal in "t algemeen "den sprekers , die voer m. h. tafel spraken" (bl, 599, 607 . ~) ~,Item .... ghegheven des Biscops twe speliaers van Wiertsberch , daer die mit een orghelkijn speelde, ende die ander met eenre guterne , te hoveschede , 8 gulden. Item enen anderen, die mit dien tween speelde op eene roete , ende yon Straesberch was , ghegheven 2 gulden" ~bl. 603); - "Item ..•. l\Ieeu, sijn ghesellen ende haer ghesellinnen, die mit him pleqhen te sinqhen , 2 gulden')" (bl. 605); - "Item des woensdaghes daerna, te Rotterdamme, 2 zanghers , die een dicht zonqhen can mercrouicen doet can Hollant , 4 st." (bl. 621). J) B.v. u. 601, 618, 622. 4) Zie mijne Geschiedenis der .Mnl. Dichtlcunst , III, 408-410, en Dr. Eelco \Terwijs" inleiding op zijne uitgave del' Gedlchten 'lXH1 H'illem van Hildegaersberch, bI. IX-X. PE DIALOGEN NIET DRXAIATISCH. in het oog , dat die , welke wij kennen . lllijkbaar niet voor dialogische of dramatische voorllracht bestemd waren : noch de Jvapevte- Jftzr/fjs , noch de Dietsche Z?/c?'t'/fp).ïd/s. , noch eenig grooter didactisch werk. Van alle geldt de omschrjving : neen populaire dogmatiek in den vorm eener samenspraak'' 1) p bj alle ligt meene vergeljking met den Heidelbergschen Catechismus (altjd wat den vorm aangaat) mépr voor de hand , dan de meening ? dat dialogen , tot dit genre behoorende , voor mondelinge , dramatische voordracht zouden bestemd zjn geweest'' 2). En zooal onder de kleiuere sommige vrj wat losser en aangenamer geschrevell zjn , toch vindt men r er overal enkel redeneering : van gebeurtenis , van handeling geen schjn of schaduw.'' 'W ybrands heeft ter ter toetse gebracht , en matische voordraeht verdediging van die stelling eenige gedichten aangetoond , dat zj onmogeljk voor dragebruikt konden worden (b1. 57) q ik moet hier volstaan met daarheen te verwjzen. Op de stelling dus : rde sprekers hebben ongetwjfeld hunne dialogische gedichten met hun tweeën ? dramatisch voorgedragen'', valtnog al wat af te dingen. Alaar al behelsde zj waarheid t welk een afstand zou er dan liggen tusschen zulk eene voordracht van meerendeels betoogende stukken en een drama , hoe eenvoudig ook. Het heeft zich daartoe eerst van lieverlede men. Maar , en ik geef hier wetler het woord geheel aan den Heer W ybrands 3) , mzoodra men wil aantoonen , ltoe men zich dan eigenljk voorstel.t , dat het dialogisch gedicht te onzent is zuitgedjd'' tot een drama , komt het mj voor , dat het weinig aanbevelenswaardige der stelling al duideljker bljkt. ,,De derde man moet er bj komen'', zegt men. ,.Het drama'', zegt Mr. Moltzer ? smoet de aanschouweljke voorstelling geven van een gebeurtenis , een plastisch verhaal zjn als het ware. Dat zulk een verhaal boeiend . ontwikkeld ? zegt wezen znoet , spreekt vanzelf , maar - en hierop komt alles aan - de voorstelling moet levendig wezen ; actie is het !6t'6??,:!)6. gïFî,96î , het fp be p?- ltot /p be .?7ét/l het tï/'c-tt'' . . . . En nu verder. ln den regel rzal het juist de derde man zjn , die de levendigheid , de actie zal aanbrengen en de eentoonigheid der tweespraak- verrassend 1 ) M'ybrands , t. a. 1)1. , b1. 55. 3) Aldaar , b1. 57 vgg. Aldaaz-, bl. 56. 334 afwisselen zal. Hj za1 het verhaal der beide anderen meer ingewikkeld maken en z/ö de ontknooping voorbereiden-'' Toegestemd ! Maar onze tweespraken zjn nu eenmaal redeneeringen , waarin geene gebeurtenis verhaald of verwacht of voorbereid wordt : ik weet waarljk niet , wat bj ééne onzer tweespraken een derde man anders zou komen doen , dan öök nog wat moralizeeren, disputeeren , redeneeren. Kortom , de dichtsoort , waartoe onze tweespraken behooren , slait iedere gedachte aan gebeurtenis , handeling , actie geheel en al uit. lk moet hier nog bjvoegen , dat er van de driespraken , gedichten door drie sprekers dramatisch voorgedragen'' a1s ik mj niet vergis , geen spoor in onze 1 oude letterkunde te vinden is. Het eenige, wat hiervoor bj Mone en Moltzer genoemd wordt , is het ( Uebersicht , bl. 347) als pGesprëch der drei Könige'' opgegeven gedichtje. - Een pgesprek'' mag dat intusschen niet genoemd worden. Het is lkter uitgegeven in W illem' Vlaemsche liederen , en in die verzameling M en zie slechts. 't Gedieht is 24 waarschjnljk 't best op zjn plaats. regels lang , waarvan er door elk der drie koningen 8 uitgesproken of gezongen worden. En we1 van dit gehalte : XDRIESPRAKEN KOMEN NIET VOOR. Deerste Coninc , Salich kint vol heilecheden ! Uwer conincliker mogentheden Presentere ic hier van goude Mine oflkrhande , a1s die houde Ziele ende lijf van u te lene ; Mrant ic ghelove int herte reue , Dat ghi sijt God ende mensehe , Ende al die werelt hebt bracht te wepsche. Dander Coninc. O ghebenedide dracht Van onsen menscheliken gheslaeht , Hogheboren inder naturen , enz. Die derde Coninc. O God ende mensche in een gheboren , Ende u Maria , maget uutvercoren , Van mirre ic u Presentere , enz. XIn de aanteekening - van Snellaert - lezen wj , dat de gewoonte van omstreeks driekoningendag dergeljke liedjes te zingen thans nog bestaat. sDe zangers zjn gedrieën , verkleed met witte tabbaerden en HET AVERELDLIJK DRAAIA U1T HET AIYSTERIESPEL ONTSTAAX. gekleurde einde een slujers : een hunner draegt een langen stok , aen wiens geoliede papieren star is vastgemaekt.'' Het gedicht bljkt in allen gevalle niet te kunnen dienen , om den overgang tusschen de tweespraak en ons abel spel waarsehjnljk te maken.'' Opmerkeljk is het , dat , waar in eene rekening van Blois , de drie Koningen vermeld worden als onderwerp van een spel , het eene vertooning is , die door een enkel man gegeven wordt l). Ik zeg het den geachten schrjver na : mOp grond der bovengenoemde bezwaren meen ik : dat de sprekers en hunne dialogische gedichten niet kunnen beschouwd worden als de grondleggers van ons wereldljk drama.'' Er bljft ons dus wel ook hier te lande het nemen , dat ernstige wereldsche drama zich , evenals elders t ontwikkeld heeft uit het geesteljke mysterie-spel , terwjl de klucht , zooals wj zien zullen , waarschjnljk uit de Vastenavondgrappen , die overoud zjn , is voortgekomen. niets anders over dan aan te 1) Rekening 1362/3 (b1. 630) : r,ltem aldaar (d.i. Trte Grose in Behem*') ,. bi heren Muul van Binvelt enen Dan , die minen here een spel toende vanden heylighen 3 coninghen , 19 beemsehe gr.*' En zoo leest men in de Hollandsche rekening van 1388/9 : r/tem enen aqderen die een speelkIjn voir, minen bere selde-'' II. HET MYSTERIESPEL. W anneer wj zullen bewjzen , dat het wereldljk tooneel in de middeleeuwen zjnen oorsprong verschuldigd is aan het geesteljk drama , dan is het noodig , dat wj in de eerste plaats bj dit laatste stilstaan , om ons rekenschap te geven van zjn wezen , zjne wording en ontwikkeling. W j zullen reeds terstond zien , dat het geesteljk drama , het mysteriespel , uit de liturgie der Katholieke Kerk , zooals die op hooge feesten in zwang was , is voortgekomen op zeer geleideljken weg. De Kerk heeft zich altjd wjs'' op wat men terecht In de elfde eeuw toegelegd op maanschouweljk ondergenoemd heeft zplastische katechese''. reeds begon de geesteljkheid gedeelten uit het Bjbelverhaal , vooral uit de geschiedenis van Jezus , en later ook uit de legenden der Heiligen , den volke te rertoonen. Die vertooningen hadden op hooge kerkeljke feestdagen plaats. Men stelde het Evangelie van den dag voor, het kerkeljk mysterie : dat men vierde ; en daarom heetten die voorstellingen , toen zj genoegzame zelfstandigheid verkregen hadden , M ysterie-t later ook Mirakel-spelen. Oorspronkeljk was het bljkbaar niets anders dan een gedramatiseerd reciteeren of zingen van het Evangelie van den dag. Bj den kerkdienst in de Ljdensweek b.v. had er tusschen den dienstdoenden priester ,den diaken en het koor waarbj de rollen der personen , die door verschillende bj het Kerstfeest plaats. Hadden y>n oudsher de priester en het koor de antiphonen en responsoria gezongen , zooals de beurtzangen heetten , dit werd langzamerhand uitgebreid. Pe eene priester zong de antIàhone , een ander het respolèsol-iuln , het doorloopende verhaal een beartzang plaats , in het ljdensverhaal voorkomen , Zangors werden voorgedragen. Hetzelfde vond HET UTRECHTSCH AXTIPHOXARICM. 337 werd door het koor gezongen, en de dialogen aan enkele leden van dat koor opgedragen. Zoo vindt men reeds sporen van dramatische voordracht in een antiphonarium . dat in de twaalfde eeuw door de kanunniken van St.-Marie te Utrecht werd gebruikt. Dr. J. H. Gallee heeft daaruit eenige zeer merkwaardige proeven medegedeeld 1), waarvan ik een paar staaltjes zal geven. Ten eerste eene nocturne van den Kerstnacht: Iiespons. Respons. la Anti}: 2a Anti}: l"o:r. Anti/one. Vox. Respons. Vox. Respons. 'J~ResjJonsorium. Hodie nobis celorum rex de virgine nasci dignatus est, ut hominem perditum ad regna celestia revocaret. Gaudet exercitns angelorum, quia salus eterna humano generi apparuit. Gloria in excelsis Deo et in terra pax hominibus. Quem vidistis , pastores ? dicite, annunciate nobis, in terris quis apparuit ? Natnm vidimus in choro angelorum salvatorem. Dicite quidnam vidistis et annunciate Chrysti nativitatem. Natum vidimus etc. o magnum mysterium et ammirabile sacramentum, ut animalia viderent dorninum natum iacentem in praesepi. 0 beata virgo cuius viscera meruerunt portare dominum deum. Domine, audivi auditum tuum et timui: consideravi opera tua et expavi in medio duum animalium jacentem. Beata dei genetrix, Maria , cuius viscera intacta permanent, hodie genuit sal vatorem scculi. Ipse invocavit me, alleluia. Pater meus es tu, alleluia. Misericordias domini. Letentur celiae, exultet terra ante faciem domini quoniam venit. Cantate domino. Sancta et immaculata virginitas , quibus te laudibus referam, nescio , quia, quem celi cap ere nou poterant, tuo gremio contulisti. Benedicta tu in mulieribus." De missa in prime qalli cantu is in nog stelliger dialogischen vorm, ~,la Antif, 20 Antif. Sa Antif. Quem vidistis pastores, dicite, annunciate nobis in terris quis apparuit. Natum. vidimus in choro angelorum salvatorem dominum, Alleluia, alleluia. Genuit puerpera regem, cui nomen aeternum et gaudium matris habens. 1) Bijdrage tot de geschiedenis der dramatische certooninqen in de Nederlanden qedurende de ....1fiddeleew.t·en, bl. 54 vg. JOKCKBLOET, Ned. Letterk. jfiddeleeuwen. II, 4e druk. 22 338 HET CTRECHTSCH ASTIPHOX.UUU:U. Angelus ad pastores ait : Annnncio vobis gandium magnum , quia natus est nobis hodie sulvato r mun di , alleluia." Ik sla hetgeen voIgt over, om een oogenblik stil te staan by de begroeting der drie Koningen. De hymne geeft het verhaal: "Ibant magi, quam viderant stellam sequentes, per viam. Lumen requirunt lumine, Deum fatentur munere. Lavacra pura gurgitis, celestis aguns attulit. Peccata, que non detulit, nos abluendo sustulit, Gloria tibi, Domine." Dan staat er met roode letters tusschen geschreven: "Respons. Ia Lintz): 2a Antij: "Reges Tharsis ex insule munera offerunt.')'1 Ab oriente veniunt magi in Redeem adorare dominum et apertis thesauris suis praeciosa munera obtulerunt. Aurum sicut regi, thus sicut Deo , vero mirram sepulturae eius ac viae. Magi videntes stellam dixerunt: hoc signum magni regis est, eamus et inquiramus et offeramus munera. Afferte domino filio Dei, adorate dominum, omnes gentes veniant ad adorandum." Ik bepaal mij ook hier slechts tot een fragment, om nog een blik te slaan bU de nocturne v66r den Paaschdag: "ResjJons. Respons. Angelus. Mulieres, Angelus. Angelus domini descendit de celo et accedens revolvit lap idem et supra eum sedit et dixit mulieribus: nolite timere . . .. crucifixum queritis. Surrexit, surrexit , venite et videte. .Alleluia , alleluia. Ecce praecedit vos in Galilea, ibi eum videbitis , sicut dixit. Vobis iam surrexit. Maria Magdalena et altera Maria ibant diluculo ad monumentnm Jhesus. Dum transisset Sabbatum, Maria Magdalena et Maria Jacobi et Salome emerunt aromata ut venientes unguerent Jhesum. Alleluia. Et valde mane una sabbatorum veniunt ad monnmentum, orto iam sole nt venirent. Quem queritis in sepnlchro , 0 Chrysticole? .Ihesum Nazarenum, 0 Coelicola! N on est hie. Surrexit sicut praedixerat; ite nunciate , quia surrexit , dicentes: Surrexit ...dominus de sepulchre.' OXTW IKKELING DER PLASTISCEE YOORSTELLING. Ten slotte volgt nog de dalena. Ofschoo.n dit overoude stuk zich kenmerkt door grooten eenvoud van vorm , en n0g vrj is van wereldsche inmengsels , straalt er toch reeds een begin van dramatische voordracht in door. Niet slechtszjn de dialogen levendig ? maar bj de begroeting der drie Koningen begeleidt reeds eenige handeling den zang. Terecht merkt Dr. Gallée op 1) : sllet tusschen den tekst staande reges z??,?f/?:rp oferunt gde Koningen oferen hanne gavenj doet denken aan eene vertooning , die waarschjnljk voor het altaar plaats greep , welke door het responsorium nab oriente '?76,p,ï'??7kf magi'' verklaard wordt.'' Hoe zich gaandeweg het dramatisch element bj den ritusOntwikkeld heeft , ziet men , als men een sprong doet in de vjftiende eeuw , en daar een drie-koningen-mysterie waarneemt. Terwjl de optocht der Koningen aanvankeljk slechts diende , om eene aansehouweljke voorstelling te geven van hetgeen in het gezang verhaald werd , breidde zich dit tot groote afmetingen uit , terwjl zang en vertooning ineensmolten. ln 1498 werd n0g in de kerk te Delft een rspel van de drie coningen'' vertoond , dat aldus wordt beschreven 2) : 5Upten sondach nae dertienendach nader Vesperen te drie uren , soe worde hier gespeelt een spul van de priesters , die tot verscheyden doeren der kercken te pairde inne quamen rjden , elcx met sjn gheselscap vergaderende in 't midden der kercken ; ende upten groeten orgel waren Engelen , singende Gltlr,ia in :zc:/tsï,s , ende benede lagen die harders ende speelden ; ende daer quam een sterre scietende van after wt die kercke nae thoech outair toe , ende bleef dair staen , wysende die drie coninghen den nieuwen gheboren coninck ) twelck ghemaect was met levendighe persoenen upten hoghe outair , daer dese coninghen eensdeels sprekende , ende eensdeels singhende hair oFerhanden deden ; ende dair was alsoe veel volcx inder kereken beneden ende boven , datter nye zoe veel volcx inder kercken gezien en was.'' ontmoeting van Jezus en Maria Maglh T. a. pl., b1. 58. 2) Zie Bleiswijck , Beschrijvinge der Stadt Delft , bl. 203. Gallfe haalt aan W alich Sywaertz , Roomsche mysteriën ontdekt , Amsterdam , 1604. 22* OXTW IKKELIXG DER PLASTISCHE VOOR%R'EI,LINI4. T0t zoodanige uitbreiding kwam men natuurlijk eerst van lieverlede j en wel op geleideljke wjs ? zooals wj later zullen doen zien ; maar reeds poude liturgische documenten bewjzen , dat de priesters ook in 't gebruik van eigenaardige k-leederdracht de personen , wier woorden zj zongen (bi.j 't Paaschfeest b.v. vrouwen , engelen) , duideljker trachtten voor te stellen. Daarbj kwam dramatische actie : men stelde zich b.v. met Paschen op eene of andere plaats in de kerk het sepulcrum voor : dââr was hj, die de woorden des engels zong , geplaatst , in een wit gewaad gehuld q zj , die de woorden der vrouwen zongen , .gittgetè :/' beekè ; later ook Joannes en Petrus , maar sloallnes moest sneller loopen dan Petrus'' 1) (volgens Joh. XX , 4). Ziedaar'', aldus gaat W ybrands voort , wiens woorden 2) ik hier gebruik , mziedaar reeds een klein begin van drama ; op dergeljke wjze ging 't ook op 't Kerstfeest en bj andere buitengewone gelegenheden. Men had nu een Latjnschen beurtzang (meestal X bestaande uit woorden van 't evangelie en van bekende kerkliederen , op dramatische wjze , met komen en gaan , en reeds hier en daar ook met ander gebarenspel en vertooning (mise en scène) voorgedragen. Uit verscheidene ons overgebleven oude stukken kunnen wj van trap tot trap nagaan , hoe dit eenvoudig liturgisch drama 't uitvoerig mysteriespel van lateren tjd geleideljk deed ontstaan. De ontwikkelingsgang was iu hoofdzaak aldus : Het verhalend gedeelte treedt hoe langer h0e meer op den achtergrond ? daarentegen komt de gesprekvorm tot meer uitgebreidheid en hooger ontwikkeling. Straks wordt ook van de landtaal t hoewel aanvan- Bij Gallfe , bl. 65 , lees ik : 9,Op pag. 864 zijner 'Uàtus liturgia X/6- mallnica geeft Gerbert de volgende tooneelaanwijzing behoorende bij een mysteriespel van 1260 te Zllrich : rrstantes mulieres quasi in tapposito angeli devote cantant : qais retltldrel , angelus : quem tyuerf/ïs . . et interim duo antiquiores et honorabiliores canonici casulati , repraesentattlri Petrum et Johannem , qtzasi festinanter vadunt ad altare martyrum. Sed junior cititls seniore etc.'n 1) Zie nog andere plaatsen aldaar betrekkelijk het lferstfeest en de begroeting der drie Koningen , bl. 65 66. 21 Opmerkinge't orer het geestelqik #rc??kc enz. , bl. : vlg. ONTWIKKELIXG VAN HET Af YSTERIE-SPEL. kelijk zeer karig , wijzen. Somtijds tijn maar andere die 't volk vooral gebruik gemaakt 1). Dat geschiedt op verschillende zjn groote gedeelten van 't zelfde spel iu 't Lakleinere (nu en dan slechts een enkele regel , goed '!':?',:/tzc// moest) in de landtaal geschreven : een voorbeeld daarvan biedt eene overoude dramatische bewerk-ing van de geljkenis der wjze en dwaze maagden , waarin Christus , de Alulieres enz. in den regel Latjll , soms Provençaalsch spreken of liever zingen , de A' Iercatores daarentegen zich alleen van de langue d'oc bedienen. Meer gebruikeljk echter werd het , eerst den Latjnschen tekst te zingen , daarna ten gerieve der toehoorders de vertaling in de landtaal ttit te .s.pr6/J:zl,. op deze wjze : Hoc signum 11 magni regis est.'f Dit is ein zeigin sicherlichen O Des kuningis van himelrichen. Daarmede laat ook het mysterie hoe langer hoe meer van zjn liturgisch karakter los : om een katechetisch doel te bereiken : op de vertaling in de landtaal komt het den toeschouwers meer aan , dan op 't authentiek Latjn : het cantare gzingenq wordt hoe langer hoe meer door dicere gsprekenj vervangen ; het Latjnsche k-erklied raakt op den achtergrond , en 't g'esprek in de landtaal wordt hoofdzaak. W aar men , bj de uitbreiding van 't spel en het daarmeê klimmend aantal dramatis personae , de hulp van leeken moest inroepen (waarover naderq , werd vooral het doorloopend gebruik van de landtaal verkiesljk. Nog langen tjd , en in mysteriën van breeden omvang , waarin de gesprekvorm reeds zeeè levendig is , vertoonen zich sporen van de oude Latjnschliturgische af komst : sporadisch komt er het kerklied n0g in voor ; in andere stukkell ? waarin overigens geen Latjn of kerklied meer gevcnden wordt , zjn toch nog de onderrichtingen voor de spelers t de didaskaliën , in 't Latjn tusschen den tekst geschreven. Eindeljk verdwjnen lterklied en kerktaal geheel , en daarmeè hebben de geesteljke drama's de meest Ititwez'td'ige kenteekenen 1) Alen vergelijke A'ooral de bijdrstge van Aem. AV. Avybrands : rrl-let oudste , in de landtaal het Normandisch-Fransch geschreveu geestelijk drama d#c??, , mystère Ju =Y1I siècle.nn ( Het Tooneel 1 ren eenige-j jaarg. , Utrecht , -' N l 878 , bl. l l 7 v1g.). 342 ONTWIKKELING VAN HET MYSTERIE-SPEL. van hun oorsprong innerljk wezen , hun bewjzen hunner afkomst dragen.'' Zoo ging het kl een groot deel van Europa , zoo ook ten afgelegd ; maar in hun samenstel , in hun organisme , bljven vele de onloochenbare onzent 1). Het Utrechtsche antIshonari'um deed ons een blik slaan OP ons straks den voortgang dier ontwikkeling doen zien. Het toont , den aanvang , het zoogenaamde Afaastrichtsche paaschspel zal zooals Gallée herinnerde , hier en daar nog nauwe verwantsehap met de Utrechtsche stukken , schoon veel vrjer bewerkt en zoo goed a1s de volkstaal De geheel in geschreven. liturgisch-dramatische vertooning , Oorspronkeljk eenvoudig en beknopt ? breidt zich dus allengs uit. Er worden gaandeweg meer tafereelen in opgenomen , hetziaj , dat dit vooral geschiedde om van alle aanwezige krachten en talenten gebruik te maken , hetzj dat het alleen een onvermjdeljk gevolg was , voortvloeiende uit den aard der zaak zelve. Het Delftsche Drie-Koningen-spel gaf ons daarvan reeds een staaltje (boven bl. 336 vlg.) q maar men bepaalde zich daar niet toe. Eerst kwam in plaats van Kerstnacht of Passie het geheele leven van Jezus , of de volledige legende eens Heiligen ; maar eindeljk begon niet zelden het spel met de schepping der wereld en werd eerst met den dag des oordeels besloten. Men kwam daartoe niet langs onnatuurljke wegen. De verzoeningsdood werd gemotiveerd door den zondenval, en de Doemsdag werd de natuurljke aanvulling van beide. De uitbreiding werd eindeljk z0o groot t dat men meer dan 1én dag noodig had om zoodanig spel te vertoonen ; maar het publiek werd niet moede er zjne aandacht en belangstelling aan te wjden. Uit al wat wj weten bljkt , dat in alleNederlandsche gewesten A1s hoogst merkwaardig haal ik nog aan , wat W ybrands , in de noot op bl. 9 , mededeelt uit den ouden Ordinarius der L. V. Kerk te M aastricht, uit de eerste helft der veertiende eeuw , betrekkelijk het oëcie van den Paaschdag : grouibus initis persone constitute et ordinate per cantorem facient visitationem sepulchri sicut collsuetum esf in ecclesia. Et post visitationem peqreqgrini (de Emmausgangersj recipient sudarium a Maria Magdalena , et ante chorum stantes et in altum levantes ostendent eum populo in signum 1) resurrectionis Xpi.'' HET KERKELIJK DRAMA VOORTDUREND BEOEFEND. het kerkeljk drama van de dertiende tot diep in de vjftiende eeuw , bj voortduring en toeneming werd beoefend 1). Het mysteriespel werd itt de kel'L- vertoond : toen het zich nog nauweljks van de liturgie losmaakte , voor het altaar q maar later schjnt er een tooneel gemaakt te zjn , waar de geheele voorstelling beter door al het verzamelde volk kon gezien worden. Dit was echter zeer eenvoudig ingericht : eene ionde verhevenheid in het schip der kerk of ook wel een langwerpig vierkant. t Z0o te D0- naueschingen , waar de estrade in drie afdeelingen verdeeld was : de eerste bevatte de he1 , de poort van Jeruzalem , den tuin van Gethsemané en den Oljfberg q de tweede het huis van Cajafas en van Pilatus , benevens de zuil , waaraan Jezus gebonden was ; de derde eindeljk de drie kruisen , het graf en den hemel 2). 343 aangezien in 1227 op de lferkvergadering te Trier uitdrukkelijk verboden werd ljludos theatrales fleri in ecclesia et alios ludos inhonestos'f, welk verbod eene Utrechtsche synode in 1 293 llerhaalde , jrde groote kracht van het kerk-elijk .drama was gebrokenef' Indien er al niet zoo op eens een einde aan kwam , dan was dit , omdat zoowel de geestelijkheid als het volk er aan gehecht was. Maar waar het nog werd het alleen j,oogluikend toegelaten.'' (Gal1de , t. a. pl. , bl. 70-71). Bij zoodanige kwijning zou uit dat geknakte kerkelijke drama , ruim eene eeuw later , natlzurlijk het wereldlijk drama niet hebben kunnen voortkomen. - lntusschen heeft de Heer Mvybrands Lopmerkingen , enz. , b1. 10-20) met klem van redenen betoogd , dat jrmen alle reden heeft , om , op zijn minst genomen , ernstig in twijfel te trekken , of 't mysteriespel in de l 3e eeuw , 'tzij hier tc lande 'tzij elders , is rerboden geworden-'' Hij toont vooreerst aan , dat onder de verboden ludi theatrales blijkbaar geen vertoond werd , 1;- M en heeft dit we1 tegengesprok-en , el1 beweerd , dat mysteriespelen , maar lymaskaraden en andere ergerlijke vertooningen en grappen zijn bedoeld , zooals het ezelst-eest , het narrenfeest , enz-e' En verder , dat tijdens het verbod lrhet mysterie nog wel weinig anders zal geweest zijn dan ten hoogste eene kleine uitbreiding 'van 't eenvoudig liturgisch dramaf' ; en deze liturgische plechtigheden , jlallerwege door de ordinarii voorgeschreven'' za1 men toch wel niet onder de lttdi fnlo?ieqsff hebben kunnen of willen rangschikk- en. Integendeel , de geestelijkheid en de vrome leeken waren hoog met het kerkelijk drama ingenomen , en allerlei bescheiden leeren ons dan ook, dat het zich tot het einde der middeleeuwen ongestoord ontwikkeld heeft. Eene opsomming van mysteriespelen , die sedert de veertiende eeuw tot de helft der zestiende in de kerk vertoond werden , geeft W ybrands , t. a. pl., b1. l 8 vlgg. Q) Zie Gall/e , t. a. pl. , bl. 66. 344 HET )IYSTERIE BeITEN DE KERR. In de veertiende eeuw werd het spel buiien de kerk verplaatst. Vooreerst, waarschijnlijk omdat het gebouw het publiek niet meer kon bevatten, naar het kerlcho], De viering van den H. Sacramentsdag had daarop invloed. Met toenemenden luister werd het Hoogwaardige, ti-jdelijk van het altaar weggenomen, in plechtigen optocht langs de straten rondgevoerd. "Vele processien , die volgens de oude ordinarii vroeger alleen binnen de kerk of soms over kerkhof, plein en straat random 't gebou w plaats vonden, trokken welhaast, als lange en prachtige optochten, door de geheele stad. Vereenigingen van allerlei aard werkten mede, om die optochten te doen toenemen in grootte en luister" 1). Vooral in Zuid-~ederland bestond van ouds , en bestaat nog heden ten dage, onder aIle klassen groote liefhebberij voor optochten, ommegangen, tooneeivertooningen. De algemeene welvaart deed die al spoedig in aantal toenemen en met steeds grooter pracht opsieren. Allerlei gelegenheden werden tot zoodanige feestviering aangegrepen : intochten van vorsten , plechtige gedenkdagen, in de eerste plaats de jaarfeesten del' meest gevierde Heiligen of del' schutspatronen van kerken , steden en gilden. Dikwerf waren dit slechts zoogenoemde stomme vertooninqen , eene soort van tableaux »ioo.n ts, die lang in zwang bleven 2); maar al vroeg werden zij afgewisseld 1) Wybrands , t, \ a. pl., bl. 21; zie vooral ook Gallee , Bijdrage, enz., bL 79 vlgg. ~) Ret zal wel niet noodig zijn door vele voorbeelden aan te wijzen , hoe die certooninqen waren ingericht. Een enkel staaltje moge volstaan. Toen Filips de Goede in 144() zijne intrede in Brugge deed, nadat de in opstand geraakte stad zich onderworpen had, ontmoette hij op zijnen weg eerst een wagen als eene woestijn toegesteld, waarop een personage zat, die Johannes den Dooper verbeeldde. Op den wagen las men: "Ego vox clamantis in deserto , parate viam Domini." Voor de poort zat Job, geheel naakt, op den mesthoop, omstuwd door vrouw en vrienden, Boven dat tooneel las men, in de taal del' Vulgata: "De Heel' heeft gegeven, de Heel' heeft genomen, wat den Heere goeddacht, is geschied." De toespeling op de tijdsomstandigheden is duidelijk. Verder stonden op pleinen en bruggen verscheiden tableaux vivants, voorstellende: Abraham's offer, de geschiedenis del' Koninginne Esther, de geboorte en verrijzenis van Jezus , de verheerlijking op den berg Tabor. Van de blijde inkomst van denzelfden vorst te Gent in 1458 zie men de beschrijving door Blommaert in zijne Geschiedenis der Rethorykkamer: de Fonteine, b1. 20. Verder raadplege men over dergelijke vertooningen bij de plechHET AIYSTERIE 0P HET AIARKTPLEIN. met , 0ok wel vervangen door gesproken spelen. Het kerkeljk drama kon zich aan (lie beweging niet onttrekken : het verhuisde naar het marktplein , en dit was soms n0g te klein Om het aantal schouwlustigen te bevatten 1). De processiën werden ook niet zelden door zoodanig spel opgeluisterd , zonder dat dit daardoor van karakter veranderde 2). Alleen lag het in den aard der zaak , dat de heiligenlegenden meer het onderwerp der spelers werden. Dit was intusschen geene nieuwigheid. Yele kerken vierden behalve de algemeene Ohristeljke nog die van haar patroon Of van den Heilige , wiens relieken er bewaard werden ; en te dier feesten o0k gelegenheid gaf men gaarne 00k een kerkeljk spel , dat nu geen algemeen Christeljk mysterie , maar de legende van den Heilige 345 tige intrede van ltarel Geschiedenis (f63- Rederijkers In H olland gingen naderhand die stomme vertooningen over in gesehilderde tafereelen met berijmde bijschriften. Nog in 1594 , ter gelegenheid van de komst van Prins M aurits te Amsterdam , na het veroveren van Groningen, had er op den Dam eene zinnebeeldige stomme vertooning plaats, waarbij o. a. de Schepen en beroemde schrijver Coornhert Saul voorstelde. In l 609 werd de sluiting van het Bestand gevierd door s,negen vertooningen'', de dwingelandij van Tarquijn en Brutus' ijver voor de vrijheid verbeeldende ; maar hier waren het geene plastische voorstellingen meer , maar geschilderde tafereelen , waarbij Hooft de uitlegging in dichtmaat schreef. Ook in l 6 l 8 had eene soortgelijke vertooning ter eere van Maurits plaats , vanwege de Oude Kamer OP den Dam , door de Brabantsche OP de Verkenssluis en door de Academie te water op negen T,steigerschuiten.'' Ook daar hebben wij met geschilderde voorstellingen te doen , evenals in 1648 het geval >v's-as bij de viering van de ,?eeuwige vrede-'' De laatste tatkreelen waren waarschijnlijk onder toezicht van Dr. Samuel Coster vervaardigd , die daarvan althans cene V in l 51 5 in verschillende steden , Dr. Schotel's in hmedez.land , I D. , b1. l 73 vlg. korte verklaring'' leverde. Later zullen wij zien , hoe J an Vos stomme allegorische vertooningen weer in zwang bracht. 1) Z(;(; te Mechelell in 1492 , volgens Schotel , Geschiedenis der 11, 2 73. 2) Dr. Gallée heeft ,Blj, tfrtzpe enz., bl. 74 vlgg. trachten te betoogen , dat het processiespel'f, zooals hij het noemt , niet van gelijken oorsprong is a1s het kerkelijk mysteriespel, maar dat het regelrecht ontstond uit de gebruiken bij de processie in zwang , waardoor het dan ook eell geheel anderen stempel zou dragen. Die meening is , naar mij voorkomt , zegevierend weerlegd door W ybrands , Opmerkingen , enz-, bl. 23 vlgg. Rederijkers , AIIRAKEL-SPELEN. ten onderwerp had. Zoo kent men verschillende bewerkingen van de St. Nicolaaslegende uit de twaalfde of dertiende eeuw , van die van de H. Katharina uit het begin der veertiende , die nog komen het kerkeljk karakter dragen 1). Er zjn verschillende van die spelen bekend : die geen karakter dan het volander gewone mysterie-spel vertoonen : behalve dat men zich hier minder aan verhaal Of hymne gebonden rekende en dus meer in de gelegenheid was der verbeelding den teugel te vieren. Daarmeè was het mysterie-spel echter niet voor goed uit de kerk verbannen : nog lang werd het daarbinnen vertoond. In 14V2 , ' speelden de rghesellen' te 's-Gravenhage rin der kerken'' een spel van rons Heren verrisenisse'' ; in 1418 wordt van eene vertooning van het pspel van Herodes'' in den D0m te Utrecht gewag gemaakt ; en n0g in 1498 zagen wj door de priesters in de kerk te Delft een sspel van de drie coningen'' vertoond. 346 1) Mrsbrands , t. tt. pl. , bl. 26. N og ten jare 1532 vertoonde het St. Katherfnen- pï/#e te 's-Hertogenbosch op de markt de legende van zijne patrones ; zie Gërard , Recherches historiques concer?kcrlf les Chambres de Rblthorique Jfcôîz-e: dans les Pays-Bas , handschrift ter Kon. Bibliotheek te fs-Gravenhage , pag. 74. 111. OVERGANG TOT HET W ERELDLIJK DRAAIA. geesteljk spel het Mrereldljk drama kunnen ontwikkelen ? Zj , die dezen oorsprong aannamen : waren vroeger vrj algemeen van oordeel , dat dit op de volgende wjze geschied was. ln de mysteriën komen nu en dan allegorische Eguren voor ) als : de zonde , de dood , geloof , hoop : liefde t Ecclesia : langzamerhand begon de allegorie eene grooter ro1 te spelen , en zou eindeljk aanleiding gegeven hebben tot de zoogenaamde zivtnespelen : moralite's , die het eerste spoor vertoonen van een dramatischen knoop , en dus aan te merken zouden zjn als de eerste schemering der nieuwere dramatische kunst 1). Maar daartegen was de opmerking al gemaakt ? dat hier te lande het wereldljc drama , zoowel het treur- als kluchtspel , reeds veel vroeger bekend was. Avanneer wj dus de laatstvermelde meening zoowel als de hypothese van de afstamming uit de dialogen der Sprekers moeten lasten varen , dienen wj naar een anderen weg om te zien : waarlangs het wereldljk drama tot ons gekomen is. En wj behoeven zjne afkomst van het bjbelsch-kerkeljk spel nietop te geven : de tusschenterm was evenwel niet het zinnespel , het legende- r:aar en mirakelupel. W anneer het geesteljk drama in steê van een geloofsmysterie het leven van een Heilige , eene legende , ten onderwerp had , kon het zich , ontdaan van den band der liturgie , niet alleen vrjer bewegen, het kwam er uit den aard van het onderwerp o0k toe , Hoe heeft zich uit dit 1) Zoo Malone in zijn Historical Xcc/urif of tbe A%f//2'.s/t Stage , in Ohalmer's uitgave van Shakspere , I , , pag. 51 , 56 , door mij met instemming aangehaald , Geschiedenis der 3./nJ. Dicbtkunst , I1I , 508 ; en daarnaar Alr. H. E. M oltzer in zijne Geschiedenis rcn het l-t-ere/dlt'/lr toolleel, enz. , bl. 70. 348 om mèer toestanden uit het dageljksch , maatsehappeljk leven voor te stellen. Zoo Ellgelen of de H. Maagd hier n0g eene r0l speelden , het was voornameljk om den knoop van het drama te ontwarren , maar eene hoofdrol speelden zj daarin niet. De legende van Heiligen en Martelaren bracht hen in aanraking met allerlei wereldsche , historische personen , met wier driften zj in botsing kwamen. En dit alles werd vertoond in het kostuum van den tegenwoordigen tjd. W erden nu deze geschiedenissen , zooals vaak geschiedde , ievendig en schilderachtig behandeld , dan was ': er nauweljks pmeer dan één schrede te doen , van een spel waarin de historie van- St. Gommer of St Quintjn , t0t een spel , waarin de historie van Griseldis , van Palmerjn of van Arthur vertoond werd'' (W ybrands). Een blik op de dramatische letterkunde in Frankrjk leert , h0e dicht het legende-spel soms bj het wereldljk drama stond. Daar had de tooneelkunst ontwikkeling bereikt , op dramatisch invloed op het overige Europa ) zoo goed terkundige sfeer. Een merkwaardig voorbeeld van de ontwikkeling en ? als ik het zoo noemen mag , van de seculariseering van het legende-spel levert de historie van St. Nicolaas. Reeds in de twaalfde eeuw werd zjne legende in liturgische drama's in het Latjn voorgesteld en n0g in verband gebracht met de mis 1). Hoe breed zich dit ontwikkelen kon , leert het Jlt.R Yroegerdan elders een en 00k vrj hoogen trap van gebied had Frankrjk als in elke andere letde St. Nicolai , door Jean Bodel uit A.trecht tegen het midden der dertiende eeuw gedicht. Hier bljkt , hoe geleideljk het legendespel van het kerkeljk tot het wereldljk drama voerde. Men heeft immers zelfs dikwerf getwjfeld ? of dit stuk moest gerangschikt worden onder de geesteljke dan onder de wereldljke spelen. Alen zou het tot de laatste rubriek brengen , indien niet uit enkele trekken samenhang met de eerste bleek. Het werd daags v//r het lbest van den Heilige vertoond : begon met eene zegenbede voor de hoorders en eindigde met eene aanmaning' om samen het Te Ddz/px laudamus te zingen. Behoudens dat er een Engel in optreedt , doet het stuk ook in de verte niet meer aan een kerkeljk mysterie denken. De handeling valt voor in de Saracenenwereld t en de Zie svybrands , t. a. pl., b1. 62. HET LEGENDE-SPEL VOR31T DEN OVERGAXG. HET LEGENDE-SPEL VORMT DEN OVERGANG. persenen hebben allen een wereldljk type 1). Een dergeljken indruk maakt het Miracle c/: 'Thlophile van Rustebuef. En dat dergeljke stukken geene uitzonderingen waren , veertig mirakel-spelen van 0. L. Vrouw , waarschjnljk van even vprr 1350 , uit Valenciennes , afkomstig van eene geesteljlte broederschap. pZj naderen insgeljks de grenzen van 't wereldljk tooneel : we zien hier Libanius en Julianus , daar Clovis en Clotilde , ginds leert een bundel van den koning van Hongarje en den ridder uit Schotland , Lotharius en den prins van Grenada , of Robert van Normandië , anders gezegd Robert le Diable , optreden q en soms worden er groote gedeelten van zulk een drama afgespeeld , zonder dat een mirakel of 't optreden van een bovennatuurljk persoon , zonder dat iets ter wereld ons komt herinneren , dat wj hier een geesteljk drama voor ons hebben. Soms ontleenen zj hun onderwerp aan oude legenden , en dan staan zj op de grenzen van een soori van historisch drama q of zj verhalen o0k mirakelen , volgens n0g loopende geruchten t aan een landmeisje , een ouden herder enz. geschied : en zj stellen dau personen en toestanden uit het hedendaagsche leven dramatisch vôör'' 2). Neemt men dit in aanmerking : dan zal het niet verwonderen , dat in het noorden van Frankrjk al vroeg een weyeldljk tooneel ontstond q en werkeljk hebben wj in de stukken van Adam de la Halle overbljfselen daarvan uit het laatst der dertiende eeuw. Ziehier den inhoud van het eerste : le t/k.: de 1J, feuillie of Spel 'ptzgz het Azffzldf#'/r (1262) , volgens Mr. C. Serrure 3) : ,,Hj verbeeldt er in , hoe hj de studie had laten varen om een schoon en jeugdig meisje , dat hj vurig beminde , te huwen , en hoe hj : weldra afkeerig van hetgeen hem vroeger verrukte t haar had verlaten. Het is een tafereel , waarvan de opvatting en de détails noch door kieschheid , noch door zedeljkheid uitmunten.'' Het spel van Robin et Jfczrïp?l , dat hj twintig jaar later voor Robert 11 , Graaf van 349 1) De personen Amiraus : del zijn : li Angeles , St. Nicholais , li Rois , li Senescaus , li Coine , d'Orkenie , d'Oliferne , du Sec-Arbre ; Auberons li Courlius( 1e courrier) , li Crestiens , Uns Crestiens (of : li Preudom) ; Connars li Crières , li tavreniers , Caignès (son valet) , Raoulbs tautre crière) , Clikès , PincedLs et Rasoirs Ooueurs et voleurs) , Durans (geolier). Q) 'Wybrauds , t. a. pl., b1. 64. 3) Letterkundige Gescbiqdenis k.cpà Vlaalèdere't , I , 406. SPELEN VAN ADA3l DE LA HALLE. Artois , op Sicilië schreef , rmag uitbreiding eener middeleeuwsche Alarion waren de men aanzien als de dramatische pastourelle. Inderdaad Robin en destjds type der eenvoudige en trouwe dorpsliefde.'' Dat er intusschen ook al vroeg spelen van een meer verheven inhoud : aan de ridderljke wereld ontleend , werden vertoond , was uit den aard der zaak waarschjnljk , maar wordt bovendien t0t zekerheid door de vermelding ? dat in 1351 Rij ssel de a'Vcrùpkzl//d. 0P een stuk werd vertoond t getiteld : La fltite 6/6.: enfans vlg/zrl:rg de markt te Al deze stukken wjzen naar Noord-Frankrjk. , de streek , die aan Vlaanderen grensde of er tjdeljk meê verbonden was 1). Het laat zich aanzien , dat het voorbeeld van Frankrjk ook van invloed is geweest op het Nederlandsche graafschap , en daar tot navolging uitlokte om het wereldljk drama in het leven te roepen. En werkeljk zjn de middelnederlandsche drama's uit de tweede helft van de veertiende eeuw , die wj bezitten , in Vlaanderen gedicht. A1s men het bovenstaande overweegt , moet men erkennen ) dat het scherpzinnige betoog van W ybrands geene volmaakte zekerheid geeft , en ruim zoo hypothetisch als historisch is. Het heeft dan ook niet allen overtuigd. Zoo vond Prof. Aloltzer nîlog geene vrjheid'' om zich bj dat stelsel aan te sluiten 2). A1j komt het voor logisch te zjn en waarschjnljker dan eenig ander : meer kan men, bj den tegenwoordigen stand van het vraagstuk niet verlangen , en daarom meende ik er mj bj te moeten aansluiten. Zien wj thans , of ook de kennismaking' met de vertooners van het geesteljk drama den samenhang tusschen dit en het wereldljk tooneel komt versterken. 350 1) Uit die streek zijn ook afkomstig de t-ragmenten van een oud kerst-drama, het yrDuinkerker kribbetje'', waarover hierachter , bl. 359. 2) De xlflil. Dramatische Pollzkk , Inleiding , b1. XL11, vlgg. DOOR W 1E W ERDEN DEZE SPELEN VERTOOND ? zagen wij , dat priesters en rghesellen'' in de kerkeljke drama's' optraden : dit noopt ons om de het eind van het Op tweede hoofdstuk vraag in 't algemeen te onderzoeken , wie de vertooners dezer spelen waren , waarbj wj dan nog nader zullen zien , hoe het wereldljk drama zich aan het geesteljke vastknoopt. Zoo in den beginne alleen priesters en andere kerkeljke personen aan de vertooning der mysterie-spelen deel namen , gaandeweg werd dit anders. Toen bj de uitbreiding der stukken gebrek ontstond aan een voldoend getal kerkeljke personen om alle rollen te bezetten 1) , heeft men wel de hulp moeten inroepen van leeken. Aanvankeljk zullen 't wel de koorzangers of akolythen geweest zjn , de p&h-gsellen van den chpere'' of pyynppz:. k- erckqn'', zooals zj genoemd worden. Bj verdere uitbreiding van het spel moest nog van anderen medewerking worden gevraagd. Omstreeks 1420 reeds werd er te Damme gespeeld door pde ghesellen vander kercke ende anderen'' 2). Die leeken-gezellen vormden in den beginne natuurljk geene blijveqde vereeniging : mysterie vertoond t en daarmeê hunne taak afgeloopen was , gingen zj weder uiteen. Zoo schjnt het , althans op sommige plaatsen , geruimen tjd gebleven te zjn. Maar als bj herhaalde vertooningen de keus op dezelfde personen , als de meest geschik-te , viel , en deze dus vaak tot hetzelfde doel bjeenkwamen , konden vaste verzoodra hèt 1) Soms was voor de latere uitgebreide spelen een getal van 40 , 163 * 265 man noodig. Zie 511*. H. E. M oltzer , De ZVn/. Dramatische P/é'zk'e , Inleiding , bl. IX. 2) W ybrands , Opmerkingen , enz. , bl. 70. 352 GEESTELIJKE GILDEX. eenigingen niet gewagen van lang uitbljven 1). 'Wj hooren dan 00k al spoedig stukken , gespeeld door mpriesters ende den ghemeynen gheselscepe.'' W ellicht , waarschjnljk zelfs , maakten de leden daarvan al vroeger deel uit van eene vereeniging , ofschoon die oorspronkeljk met een ander doel was ingesteld ; zj denkeljk tot eene geesteljke confrerie , een kerkgilde , gewoon 0.a. meé te werken tot opluistering van den kerkdienst. De geest van samenwerking doet zich Onder de volken van Germaanschen stam al vroeg voor , en we1 in de eerste plaatsOp geesteljk gebied , waar hj leidde tot vereenigingen van leeken : die gemeenschappeljken eeredienst en liefdewerken ten doel hadden. ln Engeland en Frankrjk dagteekenen zj achtste eeuw. llad de vrees voor het oordeel na al van de zevende en behoorden dit leven geestete vormen om ljken bewogen , vereenigingen voor elkander zielmissen te lezen , 00k de leeken wilden verzekerd zjn , dat na hun dood voor hen gezorgd werd e) , dat o. a. zielmissen voor hen werden gelezen. Vandaar legaten en fundatiën met dat doel ingesteld ; vandaar tallooze vereenigingen , geesteljke gilden , die voor de uitvaart harer leden zorgden , maar daarenboven ook geregeld samenkwamen om voor elkanders zieleheil op velerlei wjze te werken. Ze hadden eene eigene kapel bjeen , hielden vergaderingen en gezellige maaltjden. De werken , waarop zj zich toelegden , verpleging , hulpbetoon aan armen , kleeding van rarme kens'' enz. 3) ; waartoe zij processie. Zo0 gaf b-v. de illustre L.-V togenbosch jaarljks eene ruime of zj droegen bj t0t versiering van de kerk , behoorden , tot opluistering van den eeredienst , de @-Broederschap te 's-llerbjdragein de onkosten van processiën ? en 00k aan eene andere broederschap , die gewoon was de Passie te spelen. - sls het niet hoogstwaarschjnljk'': vraagt W ybrands , pdat juist sommige dier geesteljke gilden , z0o bereid om aan den kerkdienst luister bj te zetten , en met de priesterschap klercksen altaar , brachten gelden goede waren zeer verschillend : zieken- 1) In Mechelen speelde eene vaste vereeniging in 1498 , l 53l , l 566 bf de legende van St. 'Rombout bf het spel van Onze Lieve Vrouwe. (Hs. van Gérard , 1, pag. 1 07 , 1 14). 2) Zie hierover Ivybrands , t. a. p1. , b1. 80 vlg. 3) Nadere bijzonderlleden , aldaar , bl. 82. GHESELLEN ARANDEN SPELE. in den regel , om meer dan p/ne reden , op zoo goeden voet, aanvankeljk hulp hebben betoond bj 't mysterie-spel , a1s het den priesters aan personeel ontbrak ? dat zj op meer dan p/ne plaats de pghemeene gheselscappen'', de mghesellen vandql' spelç'', of , zooals te Thielt ? de mrhesellen vander conste'' geweest zjn , die den priesters en ghesellen vander kercken of akolythen jaar op jaar bjstand verleenden bj 't spelen van passie , verrisenisse enz. , en die straks ook bj intochten en andere feestelijke gelegenheden de geschikte elementen verschaften voor esbatementen en allerlei vertooningen ? dat op hun voorbeeld straks allerwegen nieuwe gezelschappen verrezen ? zich inrichtende op b'ltlî,lîe wjze ?'' Alj dunkt , deze vragen mogen gerust toestemmend beantwoord worden ; en zoo zien wiqj allerlei vereenigingen ontstaan , die wj later onder den naam van Kamers van Rethorica , Rederjkers , zullen terugvinden. En die vereenigingen , dezelfde gezellen , speelden zoowel wereldlijke a1s geesteljke stukken. Daarom worden zoowel zj ? die aan geesteljke vertooningen meôwerkten , als zj, die wereldli,jke spelen vertoonden , met denzelfden naam ghesellel't z'tz.il#y// spele of 'vailden. cpllyf: genoemd. In de Hollandsche Grafeljkheidsrekening vinden wj den derden Alei 1393 gewaagd van mden ghesellen van den spele inden Hage.'' Men mag daaruit opmaken , dat daar toen reeds eene vaste vereeniging bestond , en wj zullen zien , dat zj beiderlei soort van spelen vertoonde. In 1395 werd uten Hage , die een spel gehadt hadden upter guldens'' vereerd. In 1398 werd xop den vastenavont den ghesellen inden Hage , die voor minen Here ende mire Vrouwen een spel gespeeld hadden inder zale'', twintig pnye guld. om te verdrincken'' !,den ghesellen plaetsen , 4 nye gegeven. W aarschjnljk is hier sprake van wereldsche stukken. Alaar diezelfde gezellen ontvingen in 1408 een geschenk uit de hand der Gravin zelve voor het vertoonen van een geesteljk spel. Item des manendaghes in die paeschheilighe daghe mynre liever Vrouwen gegeven in hoir selfs hant , ende sy voirt geven soude den ghesellen , die Ons Heren verrisene inder kerken gespeeld hadden , 2 gelr. guld.'' Zoo zien wj , dat de gezellen van Deinze , die in 1400 , en in de geheele vjftiende eeuw veelvuldige malen op Paschen Ons H. Verrisenisse speelden , ook wereldljke stukken gaven , en niet zelden op groote kerkeljke feesten. In 1431 speelden Joxcltsy-oE'r , Akd. Letterk. kl:flt/t/e/eezf?f,e?l , 11 , 4e druk. 23 353 GHESELLEN YANDEN SI'ELE. zj een spel z'rt?z Arnottte , in 1444 gaven zj op pons Liever Vrouwendag'' het spel rvander wyghe van Ronchevale'' en in 1483 Op den derden paaschdag het spel pvan Florysse ende Blanche:oere'' 1). Ook nog later zien wj geesteljke vereenigingen wereldsche stukken vertoonen. Zoo speelde in 1532 het Barbava-gilde te 's-Hertogenbosch , ter gelegenheid van den ommeganck , verschillende spelen , als pvan de neghen besten en vau de negen quaetsten , te peerde met achtien banieren'', en ,,op St. Jans kerckhof de legende van St. Jan , item van de seventhien lantsheeren , te peerde.'' Veelal ontvingen deze gezellen van de stedeljke regeeringen eene tegemoetkoming in de onkosten der vertooningen , en zo0 komen ze op de stedeljke rekeningen voor. Doorgaans klimmen die niet hooger op dan tot de eerste jarender vjftiende eeuw , maar met het o0g op ons onderwerp zjn de stedeljke archieven n0g niet z66 onderzocht a1s wenscheljk ware. Vandaar , dat onze kennis in dezen vooralsnog maar stukwerk is , betoog ontbreekt. Maar wat wj weten , geeft ons toch recht te besluiten , dat dezelfde personen beide soorten van spelen vertoonden , hetgeen het verband tussehen beide nog waarschjnljker maàkt. en dat volkomen zekerheid aan ons Zoo dit van de wereldsche geldt ernstige stukken , de abele spele'n ,hoe is het dan met de klucht ? Het lag voor de hand , dat dezelfde ghesellezt zich daarmeê bezighielden. In het mysterie ontbreekt soms het komisch element niet : wj zullen het in een der stukken , waarbj wj moeten stilstaan , terugvinden in den vorm der diablerie , en in 't Fransch is de favce vaak aan het mysterie verbonden. Maar de wereldljke klucht was meer in 't bjzonder voorbereid door de Vastenavostdgrappen. Dr. Gallpe heeft ons op voortrefeljke wjze de ontwikkeling van die Vastenavond-vertooningen uit oud-heidensche gebruiken gesehetst 2). Het Joelfeest , het groote feest ter eere van den zonnegod Freyr t gevierd : dan volgde dat ter eere van Freya , de godin der aarde. Die feestdagen duurden tot in Februari en waren meestal gewjd aan uitbundige vrooljkheid. Men verkleedde zieh met hertevellen , koe- of schapehuiden. Het hert was een zinnebeeld van de zon , werd na den winter-zonnestilstand (25 December) svybrands , t. a. p1. , bl. 73. Bijdrage , enz. , bl. 2 l vlgg. DE VASTENAVOND-SPELEN. 355 de koe en het schaap van de regenwolken, welke de aarde weder aan haren winterslaap zouden ontrukken, terwijl de zon zijne stralen zou afzenden en haar als zijne vrouw koesteren. Ook lang na de invoering van het Ohristendom bleven die uitgelaten mommerijen in stand, welke moeite geestelijken en kerkvergaderingen ook aanwendden om ze te doen ophouden. Integendeel, ze gaven aanleiding tot nog andere potsierlijke optochten in 't begin van het jaar, als die van den Ezelpaus enz. Men trok vermomd de straten rond, plaagde meisjes en eerzame burgers; men drong de huizen binnen, zong daar kleine Vastenavond-liederen en vroeg eene bijdrage voor den maaItijd of het drinkgelag, waarmee het feest besloten werd. Die liedjes dijden langzamerhand tot dramatische vertooningen uit. Hoe dit, althans in Duitschland geschiedde, is bekend: daar zijn omstreeks 150 Vastenavond-spelen bewaard gebleven, die ons een blik in hunne ontwikkeling gunnen 1). Zoo vangt een der eon voudigsten aan met eene begroeting van den huisheer, en de mededeeling, dat de gezellen allerlei merkwaardigs gezien hadden. Dit vertellen zij dan, en de ontmoetingen zUn alles behalve kieseh , maar uitgelaten dartel. Ten slotte vraagt men verschooning voor de genomen vrijheid. Dan volgen eigenlijke kluchten, gedramatiseerde boerden. Ik noem slechts het spel "von dreien posen weiben, die nemen das vich vor der helle": ze maken zulken indruk op de duivelen, dat deze haar niet durven vervolgen. ~Ioraal: "Ain pos weib ist arger dann del' teufl.' "Ret zijn", zegt Gallee (bl, 35) "over het algemeen ruwe voorstellingen van aan het volksleven ontleende grappen; karakterschildering is er zeer weinig in, en ook de grappen en geestigheden missen dikwijls en kieschheid en aIle komische kracht. Enkele er onder onderscheiden zich vrij gunstig van de overige, ook wat de meer kunstmatige inkleeding betreft." Tusschen deze dramatische tafereeltjes en de boerde bestaat nauwe verwantschap: en het kon weI niet anders, of dezelfde geestesrichting moest ook tot dezelfde uitkomsten leiden, hetzi] men hetgeen men in zijne omgeving waarnam, vertelde hetzij men het nog levendiger voorstelde. Wie waren de vertooners dezer sotternien of kluchten? Nu eens waren het de jongelieden uit de verschillende stadswijken die, zich 1) Zie t. a. pl., bI. 31 vlgg. 23* VERTOONERS DER SOTTERNIEN. daartoe vereenigden : geljk het begin der vjftiende eeuw Maar boven anderen waren waren de geesteljke drama's daarvan waren priesters met en andere klerken van wij weten : dat te Dendermonde in (1413) rakt f??f#.$' gebruikeljk- was 1). zj daartoe geroepen , die gewoon te vertoonen. De oudste vertooners scholieren , metchoralen , akolythen en weldra lageren rang ook met andere gezellen.W elnu , het is bekend : dat juist deze sedert eeuwen jaarljks allerlei kluchtige vertooningen gaven. Men denke aan de dwaasheden van den sepiscopus puerorum.'' Herhaaldeljk- komt deze in de Grafeljkheids-rekeningen voor 2). W ybrands zegt (1)1. 74) : In de Zuideljke Nederlanden gaf vaak de Bisschop der Scholieren , de Zotten- of Ezelsbisschop zjn maaltijden'' ; soms werd daarbj van stadswege wjn geschonken , en men vindt uitdrukkeljk- ,tc0llegie vander Kerken'' genoemd , a1s het feest van den zBisscllop der lnnocenten'' vierende. Het luidruchtigst ging het t0e 1)j het zeer oude feest van den Ezelpaus. Priesters ? klerken van lageren 1) M en leest in de Stadsrekening over 14 I 3, aangehaald in het Vaderlandsch Jfuseum , V, bl. 9 : lrGhegeven . . . groot Vastenavond , gbehjc Awn oltllq es ghecostumeert , den jongen lieden vander poort , die doen speelden up waghene goede solaselike spelen (amme de goede lieden te verblidene , vier wyken , dats te weten de gheselle'k van der Scheldestraten , die van St. Gillijs , de ghesellen vander Savaenstraten ende de .qhesellell van llp Greflkninghell , elken wyke gesehinckt twee kannen wijne , coste de stoep te Lieven Vander Stappen ende te Pieter Steems vier groot , ende te erall Claus Eillsch wijn de stoep ses groot.'* De wijk-gezellen gelegenheid van de Sacraments-processie : vijf stadswijk-en namen daal'aan deel LBelg. avu.seu?zl , V1, 383) ; en nog in 1467 , bij de inkomst van Karel dell Stouten gaven in hetzelfde jaar te Atldenaarde eene vertooning ter te Mechelen , vertoonden de ntRetorilcers van de ktpt) 'clceltn' verschillende stukken voor den Beyaert , d. i. het Stadhuis (Hs. van Gfrard , 1 , pttg , l 13). Soms vormden zich andere tijdelijke vereenigingen. ln 1456 vertoonden de steenhouwers , die aan de kel-k te Lier werkten , en qsqesellelt tlc'? der Ioqiell'' t ' genoemd worden , ter gelegenheid van den outntegalèck het spel van de Passie LBelg. Jfu.setfpi , VIII , 292). 1343/4 : l,den seolieren die singhen quamen voer mijns heren herberghe met haren biscop'' ; evenzoo in het jaar daarop. ln l 358/9 gaf mell op St. Matthijs-avond rrden scolieren van Haerlem , die met horen coninc voer minen here quamen bidden , 2 s. gl'.'s en den 14 Februari 1415 : syDell conillc ende coninginne der scoelkinder in den Hage tho dyincgelde ende tho huefscheden , tot F?tlre/, vastelèab'ond gegeven 8 s. g1'.e' 2) VERTOONEICS DER SOTTEICNIEN. rang , scholieren , vereenigden zich in allerlei vermomming , om een zotten paus'', een pledech vader'' (in tegenstelling X van ahelech - vader'') te kiezen. Gewoonljk werd er een diaken of subdiaken toe benoemd. Ze hieltlen dan kluchtige proeessiën : en pleegden t in echte uitgelatenheid , allerlei dwaasheden : de pprochiepapen ende clercken bedreven dan groot ghenouchte'', zj gingen pal vastenavondsche wjze'' te werk , maakten 't soms met hun grappen aan de huizen der burgers lastig , en sghecreghen groote vulichede.'' '' (svybrands , bl. 75). Alen ziet uit dezevoorbeelden , die g'emakkeljk te vermenigvuldigen waren , dat dezelfde gezellett, die het geesteljk en het ernstige wereldljk drama vertoonden , zich ook de klllcht , de sottet'nie : aantrokken ; want het is volkomen juist ? wat W ybrands : (bl. 75) : zegt : ,,lndien onder zulke vereenigingen t waar zj zich aan de tooneelkunst wjdden , waar ze rollen leerden en zich kostutneerden , ook niet op dat gebied de lzitgelaten levenslust zich had doen gelden , indien er onder hen geen sotternie of klucht was ontstaan: - 't zou inderdaad mégr dan vreemd zjn geweest-'' Ook in dit opzicht, is er nauw verband ttzsschen het g'eesteljk en het wereldljk drama. WiJ' zagen de tjdeljke vereenigingen in bljvende overgaan , die in den beginne slechts in de stad hunner inwoning optraden ; eindeljk vormden zich ook gezelschappen , die tevens buiten hunne woonplaats hunne talenten deden schitteren. Zoo vinden wj in 1441 in Audenaarde melding gemaakt van de Gbesellelt t'andek' Retorike ,die in verschillende steden stukken te vertoonen werden uitgenoodigd om hunne 1). In datzelfde jaar schonk de Alagistraat van Lier aan zekeren Hendrik Bal van Alechelen , die mmet sjn gesellen'' gekomen was om het door hem gedichte spel van St. Gommaer te vertoonen , tien stuivers en twee stoopen wjn 2). Twee jaar later gaven de mgesellen van Antwerpen'' aldaar eene stomme vertooning pten ommeganck'', waarbj zj , zooals het heette ,de Personagien maekten.'' De dichter Bal stond bljkbaar aan het hoofd van een vast ge- 1) Belfl. . xîlaseum , V1, 384 , 388. 2) HS. van GJ' rard , I , 1 , 1 13 ; Belg. 3T- useam , :*111 , 29 l . Twee jaar later vervttarcligde clezelfde dichter het Sztel t'n?t Oltser /?'c!?e7- 'ls-otf@ren , dat toen evenwel door priesters werd vertoond. Belfl. .41 u,s. V1II , 292. VASTE TOONEELGEZELSCHAPPEN. zelschap , dat zich denkeljk door zjne vertooningen zekeren naam had verworven. Misschien was het eene geesteljke broederschap. ln 1440 ontmoet men te Brugge zekeren plan de Cuelenaere met sinen gesellen'', die aan een tooneelwedstrjd deelnamen. 't Schjnt , dat zich reeds eene kleine eeuw vroeger zoodanige troepen gevormd hadden , die zich vooral op het spelen van wereldsche stukken gingen toeleggen. W ellicht is ons het repertoii'e van een hunner overgebleven. Men ziet , onze kennis van den oorsprong en de ontwikkeling van het wereldljk drama is verre van volledig q door gebrek aan bescheiden , vooral oudere , is er menige gaping in onze wetenschap dienaangaande 1) ; maar ik durf toch beweren , dat wj over het algemeen genoegzame gegevens bezitten , om ons te kunnen voorstellen , hoe de zaak zich heeft toegedragen. Uit de stedeljke archieven kan nog menige bjzonderheid worden opgediept : ik vertrouw , dat zj de verkregen uitkomsten zullen schragen , niet omverstooten. Thans kunnen wj de tot ons gekomen overbljfselen van het geesteljk en wereldljk drama in oogenschouw nemen. 358 1) 96: Eene laatste aanhaling uit het voortretlklijke opstel van qvybrands , bl. Vöördat de geschiedenis der oude tooneelkunst , ook ten onzent, geschreven kan worden , is 't noodig , dat nog veel meer bijzonderheden aan *t lieht worden gebracht. Vooralsnog moet men in menig opzicht zich tot gissen bepalen. ln dezen toestand komt het er maar op aan , welke gissing door de tot nog toe bekende berichten het meest gerechtvaardigd wordt.'' MYSTERIE-SPELEN. ln het Fransch en mysterie-spelen over. W j zjn minder gelukkig 1) ; maar twee van de drie stukken , die wj kennen , zjn voor de ontwikkelingsgeschiedenis van het geesteljk drama van onschatbare waarde , daar Hoogduitsch zijn verscheidene uitvoerige zj ons het mysterie doen kennen , zooals het ternauwernood van 1) Aem. MT. Wybrands vestigde in het tijdschrift : Het Tooneel le (en eenige) jaargang , U trecht , 1878 , bl. l 10 vlg. de aandacht op het l,Duinkerker Kribbetjeff, een kerstdrama , dat in 1853 in de Altnales du Comitl Jczncn# de France, uit de mond eener oude xrouw werd opgeteekend. Terwijl Weinhold en Hartmann in Duitschland , Du Mfril in Frankrijk , Hone en Sandys in Engeland veel kerstspelen verzamelden , bleef in onze taal slechts 't boven- # genoemde bewaard , dat lrin zijn tegenwoordigen vorm , waarschijnlijk van de l8e eeuw dagteekent , - maar vooral in het tweede tooneel - nog zeer getrouw de traditiën van het oude lterstdrama heeft bewaard. Tot omstreeks l 820 werd dit kerstspel jaarlijks in eene der zalen van het ryhospice civil'' te Duinkerken vertoond. In 't eerste tooneel verschijnt de Engel aan Maria om haar de geboorte van Jezus aan te kondigen , de samenspraak is in deftige alexandrijnen gesteld in dezen trant : Den Geest uit 's hemelsdal za1 komen I.T bestralen , Den Allerhoochsten zal op U , M aria dalen. Het tweede en levendigste tooneel stelt ons Maria en Jozef voor op weg naar Bethlehem. Nadat in het Derde Tooneel de verschjning van een engel aan de herders is voorgesteld , hooren wij in het Vierde , jrMlaria in het stalleken , met haar kindf', een lied voor den jonggeborene zingen : Mrellekomme , Jesse blomme Uyt de hoven Van hierboven ,'' enz. Een groot deel van dat lied bevat allerlei dogmatiek omtrent de menschwording van den Zoon. Veel aantrekkelijker is het slot : 360 HET ~lA.A.STRICHTSCHE PAASCHSPEL. de liturgische windselen ontdaan is, en zooals het zieh In zjjue hoogste ontwikkeling aan ons voordoet. Van het eerste bezitten wij een groot fragment 1), uit het tweede vierendeel del' veertiende eeuw, geschreven in het naar het Xederduitsch zweemende dialect, dat in Limburg geslJroken werd. Of het oorspronkelijk dan wel eene navolging is, durf ik zelfs niet gissen. Ziehier den inhoud van het stuk, waarvan ik den aanhef wat uitvoeriger mededeel: Dit is begin, icie uuee Here die uierelt zen irsteu Leqonde ze machene eiule allet des he beJel'de, eude Sj)J'Cig dus : Eyo suo: alfa et o. - Unee Here (su sicl: selceri : "Ich ben ende ende aneginne , Gewor Got, gerechte minne." Hie mackt Unse Here dat irste , dat ioas lcimel eude erde. "Nu willich , dat gewerde HImel ende erde , Jnde wille haven schone l(leynen l(olllng, Laet mij langen , :\Ielk en honing Van uw wangen l Ach , wat soet een mondeken! Komt , mijn kindje, Komt t mijn vrindje, 'k Sal u warmen , III mi]n armeu , Drukken aeu mijn herteken 1 In het Vijfde Tooneel komen de Herders, In het Zesde (en laatste) de cine Koningen hunue hulde brengen aan den jongen Messias : \Yy komen alle drie uyt vremde lunden , I Iyt Orienten door een sterr" geleydt" euz. 1) Uitgegeven door Pror, Julius Zacher In Haupt's Zeitschrijt f ur Veut:;ches Alierthum , II, 302 tf, en door Mr. H. E. Meltzer in zijue ...lInt. Vralllallt;che Poeeie, bl, 496 vlgg, Door Zacher werd het - en ill navolgmg van hem ook door anderen "PaaschspeP" genoemd, orschoon het niet alleen de upstanding, maar de geheele geschiedenis vall de Scheppiug tot de Hemelvaart voorstelde , ,,~Iaastrichtsch')') heet net , daar het voorkomt in een liS., af'komsng uit het Slawanten-klooster bij Maastricht, en nu berustende in de Koninklijke Bibhotheek te "s-Gravenhage, HET )lAASTRICHTSCHE P AA~CHSPEL. Engele in mineu trone , Die min en lof sengen lnde immer in vrouden rengen.' 361 Hier senqen: die enqele: Gloria in exceleis Deo, darua besucli (?) sick Lucifer 'in die drioeldicheit iiule sprach due: "Ich sien in minen claren schin Dat is mich duonke werdich sin, Dat ich minen stul in oisten Sezze, ende gelich dem hoisten: Nu pruovet , gesellen alle , 'Vie uch dit bevalle." Eiu engel, Satan, CO}' si alle spricht : "Uns dunckit gut de selve wain, Dar umbe wir dich gestain." Hie" tcirt Lucifer oirstosen, eude spricht Unse Here: "Lucifer, din overmuet Hait dir benomen al dat guet, Iridc dat del' himel beveit, Dat del' zu vrouden was gereit, Ende allen dinen gesellen. ~u vart zu del' hellen , Dar ir quelit iune Van disen aueginne, Immel' sunder ende In jemerlich meswende." De in duivelen herschapen engelen beklagen huune dwaasheid , en dan gaat de Heel' over tot de schepping del' wereld. - Hoe dit herhaalde scheppingsproces vertoond werd, is moeielijk te zeggen. Uit den hemel daalt men nu af op de aarde: A.dam en Eva zijn in het Paradijs; dan voIgt de zondenval. Als zij uit den lusthof verdreven zijn, spreekt de Heel' de Intfarmeherthiqeit (Ontfermherticheiii aan en vraagt haar, of er mogelijkheid bestaat ~ dat de banneling eenmaal "dat erve wider gewinne?" Die Intbarmicheit spricht : "leh was ie cnde sal Immel' ~yn Din dohter , ende du del' vader min: Intfarmicheit ben ig genant, De name is mil' van dir bekant: 362 HET AIAASTRICHTSCHE PAASCHSPEL. In woldis du dere nit infarmen , Die up dig scrien ende karmen , Mrie wers du dan der vader min , Of wie blive ig die dohter din ?'' Zj raadt daarom God zjne armen te openen , en zich vaderljk te ontfermen over Adam's kinderen. Nu wendt God zich tot de Gerechticheit , zjne andere dochter , en vraagt ook haren raad. Deze , die optreedt met de woorden : Ig ben genant 1, Gerehtigeit ,'' wil erbarming slechts toestaan als het mogelijk is , !!Dat eine mait ein kent gebere Ende blive mait , a1s si was e.'* Dat kind mocht dan het erf herwinnen waaruit Adam verdreven was. Daarop volgt een monoloog Gods , die tot zichzelven zegt : pDaar mjn profeet David eenmaal - 't is lang geleden gesproken heeft : mGerechtigheid en Yrede hebben elkander gekust ,'' zoo wil ik , dat de aarde van mjne ontferming vervuld worde : ik zal Rechtvaardigheid en Barmhartigheid met elkander verzoenen : en zal op nieuw doen , wat ik met Abraham deed , wien ik eenen ram zond om dien in steê van zjn zoon te verbranden. Ik za1 het 1am Christus , dat nooit zondigde , op aarde zenden , opdat door Zjnen dood het menschdom worde verlost. Door den mond mjner profeten za1 ik bekend maken t dat ik mjnen zoon wil zenden in den schoot eener maagd om des duivels macht te fnuiken.'' Daarop volgen , ten verzoeke van Vro'ttw fccl6tsïc, , de profetieën omtrent dea Messias van Balam (Bileam) , Ysayas en Virgilis (Vergilius) , als inleiding tot de geschiedenis van Jezus , welke dan in verschillende tafereelen voorgesteld wordt. Nu geschiedt door Gabriël de verkondiging aan Maria , waarna Eoclesia der Maagd geluk wenscht als rrose 'aller wive'', uit wie de Verlosser der wereld za1 geboren worden , en die ,!Sa1 dragen crone ln den hoisten trone , In den hemelriche, Immer, eweliche.'' Na den beurtzang der herders verschjnen de drie Koningen , voorafgegaan door de ster en daarna de koningen eerst voor HET AIAASTRICHTSCHE PAASCHSPEL. Herodes , zingende : Ilirve t-es ï93 eteî-ltîllkî, .! hunne oFerande te Bethlehem. Jozef en De kindermoord wordt aangekondigd Herode'u ende ,:?fJcék?/ di /::0//. Rachel , ontzet over hunne vreeseljke gebaren , vraagt hun , wat zj komen doen. De ridders grjpen de kinderen aan , en Rachel barst in roerend weegeklag uit. De ridders brengen Herodes de boodschap , dat zjn last voltrokken is ; en op bevel des Engels trekken Jozef en Maria met het kindeken weer uit Egypte. Dan volgen zeer uitvoerig de meest bekende t00- neelen uit het leven van Jezus. lk vermeld alleen het optreden van Maria Magdalena. Zj is geheel onder den A'rooljken indruk Vervolgens brengen ze Maria vluchten naar Egypte. door : Ilie llkfpz6gk,f die ?-'?7t'?#6?-p van de herlevende natuur: 363 Vrout ug alle !! , junc ende a1t , Mrent die vroude is manichfalt , Die men syt nu over al , Up den berg inde in den dal. M an hoert vorden walde , Dat vorgangen is dat kalde , Mrent die blumen sprengen Inde die vogele sengen , Dat velt cirt sich over lut. An der erden drengen ut A'Ianicherhande bluomen , Der ich nit inkan genuomen. Der vogel sanc wirt ofenbor , Inde die lucht wirdet cloer : Vorgangen is uns og dat sure. Des vrout sig manich creature : Der nog hait geweset bange , Die vrouwet sich bit bliden sange. Also willich e it lanc Van vrouden sengen nuv-en sanc 1.99 En dan zingt zj het volgende liedje : 3!Alle creaturen 'Vrouwent sich der liver zij t , Eosen , blumen hure !) Siet man springen wider strijt ; Si woren versLSw-junden , . 364 HET AIAASTRICHTSCHE PAASCHSPEL. Si httllt or 1) leit vorwonden , Sie dun uns deu sumer kunt : Susze , suverliche , Jverde ich vrouden riche , Dat deit mir din roder munt-f' Zj plaatst zich voor kleinigheden aan haar den spiegel en bedisselt al pratende allerlei keurig toilet. Dan spoort zj maagden en sier te maken en het leven knapen aan , goede te genieten. Hare zuster Martha verwjt haar heure lichtzinnigheid en liefde tot de wereld , die ,in kan nit dan ligen inde bit sunden umbe gaen.'' Niet iHaria , maar zondares is de naam t die haar past. Alaria laat zich door Alartha bekeeren. - Ik geef n0g het slot van het tooneel in Gethsemané. De Engel Gabriël komt den Heer troosten. Hj maakt zich bekend als den bode , die eenmaal t0t 's Heeren moeder gezonden werd zum des minschen noit.'' Om dienzelfden nood moet de Heere den dood smaken , dien de Yader voorzien heeft. On1 de sehuld in het paradjs moet hj ljden , geljk hj weet. Om het menschdom te bevrjden heeft de Vader hem gezonden , om een zoen tot stand te brengen tusschen God en de wereld. De dag is aangebroken : dat de strjd zal volstreden worden. Jezus moge zich troosten ; want zonder schande zal hj om 's menschen wil den' dood smaken en zjn rxd bloed storten : 1,Dan sa1 dich nit wesen leit ; svant van dir gescreven steit , Dat du suls werden sunder noit Geleit als ein schaif zer doit. N u vair ich wider in dat lant Dan ich here ben gesant-'' DSlaapt, Apostelen , waartoe die in de hand kinderen : geniet de rust'', spreekt Jezus dan tot de XJudas genaakt weldra met mjne vjanden. lange rust ! Des menschen Zoon wordt overgeleverd der zondaren. W ie twee rokken heeft ) verkoope den eenen en schaFe zich een zwaard aan : daaraan is behoefte , wien het lief of leed zj. W ant er staat geschreven : ik zal den herder slaan , zjne schapen zullen verspreid worden. Alaar als ik za1 zjn opgestaan , ga ik u voor naar Galilea.'' Ontwaakt ! HET AIAASTRIOHTSCHE PAASCHSPEL. Nadat Petrus de opmerking gemaakt heeft , dat zj twee zwaarden hebben t begeeft Judas zich tOt de Joden en spoort hen aan haast te maken : M'ilt irne vangen !! oz-e slaell , So mtlst ir balde bit mir gaen-'' l'lit At)k-/ezl die J'kft/p// ellde plotseling af , waarvan het einde verloren is gegaan. Zeker liep de geschiedenis voort t0t aan Christus' hemelvaart. Alen z0u ter nauwernood kunnen gelooven t dat een zoo uitgebreid stuk tot vertooning bestemd was , als men niet wist , dat soms dagen aan de opvoering daarvan werden besteed. En bljkbaar is o0k dit mysterie niet alleen in verschillende tooneelen maar ook in van elkander . . Daarmede breekt het handschrift afgedeeld t grooter , schijnbaar onafhankeljke tafereelen gesplitst , die stellig niet terstond op elkander volgden , en waarschjnlijk door tusschenpoozen , misschien wel van een geheelen dag , waren gescheiden. Van ons tegenwoordig standpunt uitgaande , zal men niet veel kunst in dit stuk vinden. Zondert men de handeling uit , dan ontbreekt er zelfs het eigenljk dramatische kenmerk aan. Niet de gemoedstoestand t het karakter der handelende personen bepalen de ontwikkeling der gebeurtenissen , maar omstandigheden buiten hen. AVj hebben hier veeleer eene epische voorstelling , slechts met dit onderscheid , dat de inhoud niet rerhaald , maar , a1s werkeljk voorvallend , rertoond wordt. En toch van den anderen kant : hoe treFend komt te midden van de en verhevene denkbeeld uit , hetwelk aan dit stuk ten grondslag ligt , en den draad uitmaakt , die de verschillende tafereelen verbindt ! Dit is toch niets minder dan de verlossing des menschdoms uit de ellende , die eigen schuld hem heeft berokkend. De indruk kinderljkste naïeveteit het grootsehe daardoor , ook bj de gebrekkige inrichting van het stuk ? op een zinneljk , maar diep geloovig volk gemaakt , moest groot zijn q te meer , daar het vrj is van die komische inmengsels , die elders voorkomen , en zeker de ernstige , verheven werking van zoodanig mysterie moesten verminderen , ofschoon zj de levendigheid der voorstelling bevorderden. Trouwens' aan levendigheid ontbreekt het hier ook niet , getuige dat tooneel , waarin Maria Alagdalena 0ptreedt , hetwelk zeer nabj de alledaagsche werkeljkheid staat. 366 HET AIAASTRICHTSCHE PAASCHSPEL. Dit stuk is een paasch- of passiespel. Yan den eenen kant staat het nog rium : het der gebeurtenissen geheel er mede overeen ; zeer dicht bj het ritueel van het Ftrechtsche antiphonaheeft vooreerst geheel dezelfde volgorde in het verhaal en verder komt het , wat den tekst betreft , op sommige plaatsen is het zelfs eene woordeljke vertaling , terwjl van tjd tot tjd n0g de Latjnsche tekst de vertaling voorafgaat , b.v. vs. 330 : pouem vidistis ? pastores ? dicite ) annunciate nobis.'' Er hirden , !, wie gebert ir so ? Alig dunc , ir siet van herten vro , Saget , wat hait ir virnomen , Of wat is uch zu voren kumen ?'' e)?z. 1). nOg mané , vs. 1399 ; eitz. t'/dc. En daarentegen heeft het eene uitbreiding erlangd , waarover men zich waarschjnljk verbaast. l'loe het oudtestamentische voorwerk zich geleideljk uit de liturgie heeft ontwikkeld , zullen wj met een enkel woord aanstippen bj de behandeling van het nu volgend mysterie-spel. Sommigen , zooals Mone, hebben gemeend , dat dit Passie-spel een Franschen oorsprong had. Dat het niet vrj bleef van Franschen invloed , zooals menig ander mysterie , mag men aannemen ; maar overigens stem ik in met Aloltzer's verklaring 2) : puit enkele gegevens evenwel te besluiten , dat ons Paaschspel de vertolking van een Fransch origineel of de copie van een Fransch voorbeeld ,, 2 zou wezen , durf ik vooralsnog niet , hoofdzakeljk , zomdat mj geen mysterie bekend is , dat die gevolgtrekking wettigt. En de taal van het spel geeft Het volgende mysterie is getiteld : De :6/-,:/: Bliscap 'pcyà xjlal.ia 3) , en werd waarschjnljk den 240n Alei 1444 voor het eerst op den Zavel te Brussel vertoond. Die eeè.ste bljdschap der H. Maagd was er zeer zeker allerminst recht toe.'' de aankondiging van den Engel , dat uit haar de Heiland der wereld z0u geboren worden. Het getal der haar toegekende bljd- Alen zie ook het tooneel tusschen Jezus en Petrus in Gethse- 1) Verg. Dr. J. H. Gallfe , B'jdrage , enz. , b1. S) De iHlll. Dramatisclte Poak'e , Ipleiding , b1. 3) Uitgegeven eerst door J. F. Mmlllems in IX , bl. 59 vlgg. en ook afzonderlijk- ; laatstelijk zijne Jlnl. Dramatische Poafe , bl. 329 vlgg. 6 1 . XNV. 1 845 in het Belg. Jfudeuon , door Mr. H. E. Aloltzer in DE EERSTE BLISCAP VAN AIARIA. schappen was , geljk men weet t zeven. In proloog en het stuk wordt meêgedeeld , dat op last van de anderen van jaar tot jaar zouden worden ten tooneele In dit eerste stuk werd intusschen niet alleen de der verlossing vertoond , maar ook de aanleiding' schen zondenval. epiloog van Stad , de zes gebracht 1). aankondiging daartoe in 's men- Het eerste tooneel verplaatst ons in het rjk van Lucifer. Zjn opstand wordt hier overgeslagen , en de Proloog zegt , dat dit met opzet gedaan is : pW i laten overlien Lucifers val met sjnre partien-'' Na den va1 der Engelen raadt de (verpersoonljkte) zNjt'' zich daarover op den mensch te wreken , en haalt het serpent , dat ook sprekende wordt ingevoerd , over , om daartoe mede te werken. De handeling wordt dan naar het paradjs overgebracht. Het eerste menschenpaar eet van de verboden vrucht , waarna God zelf optreedt , die hen ter verantwoording roept. Beiden verschjnen nu smet eneu blade gedect'' , waaruit men wel moet opmaken , dat zj in het voorgaande tooneel geheel naakt optraden , welke naïeve voorstelling wj weten , dat ook elders plaats greep. Uit het Paradjs verbannen , hebben zj berouw , en Adam neemt de spade ter hand. A1s zj uit het Paradjs gebannen zjn , juicht ,?Njt'', dat nu alle menschen zullen sterven en eene prooi der hel worden. Njt en Lucifer brengen Adam voor God en vragen een rechtvaardig vonnis over hem. God ) die uaar sredene ende recht'' moet handelen , doet uitspraak : het geheele toekomstige menschengeslacht wordt vermaledjd ; waarop sgroet gerommel ende geruusch in de helle'' vernomen wordt. Adam pversleten t out en cranc'', ligt in stervensnood. Hj zendt zjn zoon Seth naar het Paradjs om den wachthoudenden Engel tevragen , hoe men den smesval blusschen mochte.'' Terwjl Seth op weg is , sterft Adam. De Engel Cherubim geeft Seth een takje van den boom der kennis : dat moet hj planten onder het hoofd 1) Moltzer Lividdeln. dramatische Poëzie, bl. XX111) haalt eene plaats uit Serrurefs Vaderl. Jf' useam aan , waaruit blijkt , dat behalve de Eerste ook de Zevenste bliscap indertijd bewaard is gebleven. Als berijmer van beide stukken wordt daar genoemd Franchoys van Ballaer , de Factor der Brusselsche Itamer Het A-t?r6k/ôloezn/ce?k. 368 DE EERSTE RLISCAP YAX ~IARIA. van Adam: er zal een schoone boom uit groeien, die verlossing zal geven. Adam .in ballingschap hoopt echter reeds op Gods genade. Ret volgende bedrijf toont ons Adam en zijne kinderen in de hel. Honderden jaren hebben zij er reeds doorgebracht met de overige "Vaders ," van welke David, Job en Jesayas sprekende worden ingevoerd. De laatste wijst op zijne eigen profetie omtrent de verlossing door een kind uit eene maagd geboren. "Verhuecht u, vriende, ende blijft in hopen: Die prophecie en mach niet liegen", zegt Adam, waarop "Sane of spel" gehoord wordt. Van daar gaan wij weder naar de aarde, waar "Bitter-Ellende ," die "op crucken, ermelic gecleet", treurt, door Adam gezonden. zich tot "Innich-Gebet" wendt, en haar om hu1p smeekt, ten einde de "oude vaders" uit de hellepijn te verlossen. Innic~-Gebet boort een gat in den hemel , waardoor zij binnendringt. Zij overreedt "Ontfermicheit" om bij God voor de ongelukkigen in de bres te springen, Nu wordt er een p1eidooi tusschen deze dochter Gods, hare zuster "Gerechticheit" en "de Waerheit" gevoerd, waarbij deze meent, dat alles geschikt zou kunnen worden, als iemand die "suver bleef", geneigd was "tsmenscen sonde metter doot te beteren." Geen mensch is daarvoor te vinden, allen zijn zondig. De Engelen zouden bereid zijn, uit gehoorzaamheid jegens God; maar niet "uut minnen" jegens den mensch. Dan raadpleegt God met zijn Zoon en den Reiligen Geest, en er wordt besloten, dat de Zoon het menschdom zal verlossen door zijn dood. Hierop verschijnt de Vrede en kust dankbaar "Gerechticheit", die daarrnee voldaan is. Met een lierzang tusschen "Gerechticheit, Waerheit en Ontfermicheit" wordt het bedrijf besloten. Het derde bedrijf is ontleend aan de kerkelijke overleveringen betrekkelijk Maria, Daarin komen voor of worden behandeld : Joachim en Anna; Verwerping hunner offerande; de boodschap des Engels aan Joachim; de geboorte van Maria; hare jeugd; haar huwelijk met Jozef; een Engel had verkondigd, dat de man van Davids geslacht, die eene droge roede droeg, welke ging bloeien, Maria tot vrouw zou hebben; Jozef acht zich onwaardig, maar hij bleek de uitverkorene te zijn; de boodschap van den Engel Gabriel met deze tooneelaanwijzing: "Gabriel knielt VOl' Marien, ende si leit en leest in haer camere , haer hande te Gode wert hebbende." Ret geheeI wordt besloten door eene "Na-prologhe." ONTSTA/N VAN HET VOORW ERK. W ybrands noemt dit Spel tlcs 0. L. Tzè.pî/stl: Boodschap seen van de zuiverste typen van het t0t zjn breedste ontwikkeling gekomen kerkeljk drama'' 1). Men komt t0t dit besluit eerst na dieper studie van het onderwerp , want bj eene oppervlakkige beschouwing zou men zeggen , dat men hier te doen had pmet een zonderlillg samenvoegsel van allerlei op de vreemdste wjze aaneengeregen tafereeltjes.'' Ziehier , hoe genoemde geleerde de zaak verklaart. Al vroeg werd vö/r sommige drama's , tot de X hooge feesten behoorende, een klein Oud-Testamentisch voorspel gevoegd. Dat voorspel ontstond niet uit luim of toeval , maar was in de liturgie zelve geworteld. Vooral bj de spelen , die tot den kerst-cyclus behooren , kreeg dat voorspel spoedig eene tameljke uitgebreidheid ; eensdeels gaf de kerst-liturgie daar rechtstreeksche aanleiding toe , anderdeels moest dit liturgisch voorspel hier vooral welkom zjn , omdat de kerstgeschiedenis zelve weinig stof bood voor dramatische behandeling. 't Evangelie zelf volgende , had men voor 't kerstspel alleen Maria-boodschap , het tafereel der herders : de drie mMagi'', Ilerodes. dat meer bjzonder paste voor 't spel van Driekoningen , van Onnoozele Kinderen enz. Zou 't kerstspel tot eenigen omvang aanmaar daarmede betrad men toch al reeds eenterrein : groeien , twee aanvankeljk korte bestanddeelen leenden zich gemakkeljk tot meerder uitbreiding : 10. het liturgisch oud-testamentisch voorspel werd uitvoeriger: en 20. aan de boodschap van den engel aan Maria werden de legenden omtrent de vroegere geschiedenis van Jezus' moeder en van hare moeder toegevoegd.'' Vestigen wj thans de aandacht op een ander voorvoegsel, het pleidooi , waarin , na den zondenval W aarheid en Gerechtigheid tegen Barmhartigheid en Vrede pleiten voor Gods troon. Dit pleidooi is overoud : wj vonden eene eigenaardige behandeling daarvan ingelascht in Maerlant's Merljjn (boven , b1. 86) ; znaar W ybrands heeft aangewezen helft der dertiende eeuw in verschillende als inleiding van tot den kerst-cycius behoorende spelen. A1 zeer vroeg werd in die spelen nog een ander element opgenomen : nameljk het optreden van oud-testamentische profeten , en met bewjzen gestaafd , dat het sedert de mysterie-spelen voorkomt soms vergezeld van Yergilius , de Sibylle ,die hunne voorzeggingen 369 1) opmerkin1q Aen , enz. , b1. 28. Joxcltsl-oE'r , zve#. Letterk. ikliddeleeuwen , 11 , 4e druk. 24 370 OXTSTAAN VAN HET VOORWERK. omtrent den Verlosser uitspraken , voordat de eigenljke kerstgeschiedenis werd vertoond. Dit had al vöör de twaalfde eeuw plaats. De oorsprong van dit toevoegsel is te zoeken in den kerkeljken dienst van den kerstnaeht. Reeds pin de dagen van den Advent werden in de kerk allerwege messiaansche profetiepn , vooral van Jesaya , gelezen. In den nachtdienst van het Kerstfeest werd door 't voorlezen daarvan en Van Jezus vroeger hadden geleefd , van dezen dienst dacht men gesteld , h0e de geboorte van was voûrspeld en hun ? die in dat vroeger tjdperk ten nutte kwam. Met name in de tweede nocturn aan hen , die onder 5 de wet waren : David en de profeten en meer anderen.'' Ziedaar den liturgischen oorsprong van 't profeten-voorspel . en tevens van 't pleidooi in den hemel. Dit laatste toch is ontleend aan de woorden van Psalm 84 t volgens de Vulgata . rMisericordia et Veritas obviaverunt Justitia et Pax osculatae sunt.'' andere geschriften in het licht sibi ; laatste der liggen dus - Die Psalm nu is juist de drie psalmen van de tweede nocturn : in die nocturn de liturgische grondslagen voor profeten-voorspel en pleidooi beide (bl. 37- 38).'' Niet zelden ging aan dit alles ? een eerste deel vooraf , dat den voorstelde , waardoor het geheel merkeljk in harmonie won. Maar ook hier was de liturgie weer leiddraad. Drie nachteljke missen werden er gezongen : de eerste te middernacht , omdat de vaders van 't eerste tjdperk van alle licht waren verstoken ; de tweede in de morgenschemering , en men dacht daarbj aan 't schemerlicht van wet en profetie ; als het dag was geworden , vierde men de derde mis : de volheid des lichts bj de komst van den Yerlosser. geljk in ons drama , nog zondenval en zjne gevolgen De gedachte aan den kerkdienst verbonden werd dus geheel in het drama teruggevonden. In dien geest is dan ook De eeî.ste Bliscap ran Maria geschreven , en de uitwerking van het schema heeft aanspraak op Onzen lof. Terecht prjst Wybrands dit drama (bl. 42) om de klaarheid en de regelmaat , waarmede het de groote gedachte der liturgie weergeeft t terwjl het sbewerkt is met zooveel van die prjsljke soberheid , a1s waarin de goede smaak van den dichter zich doet kennen. Hier geen noûdelooze opeenstapeling van kleine tafereelen, waardoor (zooals in andere Mysteriespelen) der eenheid schade wordt VANDEN SAPRAMENTE YANDER NYEPW ERVAERT. gedaanq en toch is hiergenoeg levendigheid , afwisseling , indrukwekkende tegenstelling , ook door de goedgeplaatste diablerieën 1). De ontwikkeling van het geesteljk drama in Nederland wordt dus zeer geleideljk aangetoond door drie merkwaardige overbljfsels der oudheid : het Utrechtsche Antlshonarium , het Maastrichtsche Paaschspel en de Eerste Bliseap ran Vtzrïc,. Het tweede staat tusschen beide uitersten in : terwjl het zich aan het liturgisch beurtgezang van het Antiphonariîtm nog woordeljk aansluit , bevat het , ondanks zjne eenvoudige en soms nog plompe bewerking : reeds al de bestanddeelen , die in het jonger mysterie tot breeder ontwikkeling zjn gekomen. hier en daar Het jongste geesteljk drama , dat als op de uiterste grens staat , die het eigenljke middeleeuwsche tjdperk sluit , is het Sp.ql ran #r,!l Heiligelt Sacrameltte //4,4/,413- Nyeuwerraet't. ') , dat omstreeks * 1500 door zekeren Smeken te Breda werd vervaardigd 3). Reeds in 1407 en volgende jaren werd te Audenaarde een optocht gehouden met het Heilige Sacrament. De Minderbroeders gaven had eene daarbj al spoedig vertooningen. Ook te 's-llertogenbosch dergeljkeprocessie plaats , en in Breda was zij de voornaamste van alle Ommegangell. ningen het eerst melding gemaakt van een Spel van t/ezl Sacra- 3zl:zlf: , dat op St. Jansdag gespeeld werd 4). Dit stuk wjkt meer dan eenig ander van de bjbelsche historiën af , en wint het in dramatische samenstelling en meer gekuischten In 1500 wordt in de Stadsrekevorm van het zoo even besprokene. Het merkwaardige van dit Xspel'' is , dat het den volkstoon in het geesteljk drama brengt , 371 -dF2' t) iï.3t l-tl Minder gunstig is het oordeel van Prof. Moltzer LDe Mnl. Dramatiscbe Inleiding , bl. X1V) , die het rrin zeer geprononceerden preektoon , ja bijna kanselarijstijl, zonder eenige de minste kleur of tint gedicht'' acht. Overigens ziet men , dat ik de stelling van Dr. Gallfe niet aanneem , dat De eerste Bliscap een specifiek Processie-sjlel zou zijn. Ik acht haar door het betoog van den Heer W ybrands weerlegd. Men ziet ook , dat ik teruggekomen ben van mijne vroegere meening , dat dit stuk een verknipt en omgewerkt stuk van een grooter mysterie zou zijn. 2) De eerste bruikbare uitgave gaf Dr. E. Verwijs, Leeuwarden , 1867. Sedert . h. werd het stuk herdrukt in Moltzer's xklnl. Dramatische Poé'zkc , b1. 41 9 vlgg. 3) 4) Zie Dr. Eelco Verwijs , lnleiding tot zijne uitgave , b1. V. Zie Dr. EelcoVerwijs , t. a. pl., bl. 111. YANDEN SACRAMENTE VANDER NYEUAYERYAERT. door sterker dan in eenig ander mysterie-spel onder het Heilige het Komische te mengen. Te midden van de ernstige tooneelen treden twee duiveltjes op , die den band vormen tusschen de anders weinig samenhangende deelen. ,,De duivels Sol'tdiclt Becoren en Belet 'ptzkz deughden , shelsche geesten'' , rleelycke beesten , van quader valscher nature'', v0l vrees dat het Heilig Sacrament door Jan Bautoen zal gevonden worden , trachten alles in 't werk te stellen ten einde dit te verhinderen ; hun advocaat Macharius wordt overwonnen ; wat zj ook doen , alles is vergeefsch ; zj moeten voor de wonderkracht van het Sacraynent zwichten : zoodat zj besluiten te vertrekken en op andere plaatsen stvolc te temperen met sonden'' '' 1). Die komische tafereelen getuigen van talent q want zonder hen ware het stuk eene onmogeljkheid. Zj brengen er leven en beweging in en verdienen daarenboven den lof , dat , hoe dartel hun toon ook zj, die nergens de perken te buiten gaat. Tntusschen , 'hoe de vereerders van het ssacrament'' door dit stuk ook mogen zjn gesticht 2) en opgevrooljkt tevens , veel kunstwaarde kan men er niet aan toekennen. Toch mag men niet voorbjzien , dat de duivels , die er zoo'n hoog woord in voeren , vrj wat meer aantrekkeljks hebben dan de dorre , koude allegorische fguren , die spoedig het tooneel beginnen te overheeren. 372 enz. , p1., bl. X'U , dat dit stuk rlkennelijk is gemaakt niet tot stichting . . . . , lliet tot leering . . . . , maar tot genoegen van het publiek , dat ook gewis meer schik heeft gehad in de luimige scherts der duvelrye'' dan in de wonderen en teekenen van het Heilige Sacrament.'' Ik meen echter, dat in die dagen het een het andere niet uitsloot. 1) Dr. J. H. Gallée , Bûdrage, b1. l 07. 2) Prof. Moltzer meent , t. a. VI. ABELE SPELEN EN SOTTERNIEXN. Maken wj thans kennis met deleeuwen. In het zoogenaamde het wereldljk tooneel in de mid- Hulthemsche handschrift van het begin der vjftiende eeuw zjn ons eenige stukken bewaard gebleven : die uit het laatst der veertiende schjnen te dagteekenen , hoogstwaarschjnljk in Vlaanderen geschreven werden , en bljkbaar van dezelfde hand zjn. W ellicht hebben wj daarin het répertoire van eene vaste vereeniging. Dat zj voor vertooning bestemd waren , bljkt vooral daaruit , dat het publiek er nu en dan in wordt toegesproken. Ze zjn tien in De titels der abele Esmoreit , ende randen getal 1) : vier ernstige spelen en zes kluchten. (d.i. fraaie) spelevt , zooals men ze noemde , zjn : Gloriant , Lanseloet t'czl Denemerken , Vanden W'-ïzîfdr Somer. Om eenig denkbeeld te geven van den ontwikkelingsgraad onzer wereldljke dramatische kunst in die dagen , zal eene beknopte inhoudsopgave van een enkel stuk althans kunnen dienen. Ik kies daartoe den Esmoreit. De personen : die daarin optreden , zjn : de Koning van Sicilië , zjne gemalin , Esmoreit (hun zoon) t Robrecht ('s Konings neef) , de Koning van Damascus , Damiëtte (zjne dochter) , Meester Platus (zjn sterrewichelaar). Het stuk vaflgt aan met een proloog , waarin eerst God wordt geprezen , die het menschdom verlost heeft. Dan heet het : 19 Uitgegeven , eerst door HoFmann von Fallersleben in de Pars V en V1 zijner Horae Belgicae , en door Prof. H. E. Moltzer , onder den titel : De kvïdtfclnctferfco/#.sc/te Dramatische Poëzie, in zijne Bibliotheek rcn Mnl. Letterku nde (Groningen , l 868 1875). 374 ESMOREIT. Nu biddic u , heren 11 ende vrouwen , Dat ghi wilt swighen ende hoeren ,'' waarna eene inhoudsopgave van het beloop der handeling wordt medegedeeld. Het spel zelf wordt geopend met eene alleenspraak van Robrecht , die woedend is ? dat zjn oom een zoon geboren werd , waardoor hemzelf het uitzicht op de kroon ontvalt. Hj besluit dat kind om te brengen. Het volgend tooneel verplaatst ons naar Damascus. De Koning verneemt van zjn sterrewichelaar , Platus , dat hj door een zoon des Konings van Sicilië zou worden gedood , die tevens zjne dochter tot het Christendom zou overhalen en buwen. Ten einde dit , ware het mogelijk , te verhoeden , reist Platus naar Sicilië. Robrecht heeft het kind in handen gekregen en wil het dooden q Platus doet hem van dat plan afzien. Hj biedt hem duizend pond voor het wicht , en als de koop geklonken is : trekt hj er meê naar Damascus , om het als een rgoet payien'' op te voeden. Robrecht verheugt zich , dat het jongsken uit de voeten is en dat hj bovendien eene groote som gelds machtig werd. De Koning van Damascus laat nu het kind , dat Esmoreit heet , door zjne dochter opvoeden , aan welke hj alleen zegt , dat het een vondeling is. Damiëtte , door de bevalligheid van het wicht ingenomen t belooft hem tot zuster en moeder te verstrekken. De Koning van Sicilië zoekt intusschen troost bj zjn neef over het verlies van zjn kind. Robrecht gebruikt die gelegenheid om bj dan ouden vorst diens jonge gemalin in verdenking te brengen : uit liefde voor een ander staat zj hem naar .het leven , geljk zj reeds , uit haat tegen den vader t haar kind had gedood. De Koning , die zich niet z0o zjne gemalin voor een engel had gehouden , laat terstond bepraten en roept de beschuldigde voor zich om haar te hooren. Robrecht Euistert der Koningin toe , dat de Koning waanzinnig is geworden. Tegen des ouden mans heftige verwjten over hare gewaande misdaad : en de bedreiging , dat zj die met den dood zal boeten , stelt zj de eenvoudige betuiging , dat zj hem bemint , en dus tot zoo iets niet in staat was. De opgehitste echtgenoot wil naar niets luisteren , en beveelt Robrecht haar in de gevangenis te werpen , hetgeen deze onder geveinsde leedbetuiging doet. In de gevangenis houdt de Koningin eene roerende alleenspraak , ESMOREIT. waarin zj God en de Heilige Maagd om hulp aanroept , opdat hare onschuld moge aan den dag komen. Het tweede bedrjf speelt achttien jaar later en begint met eene alleenspraak van Esmoreit , waaruit bljkt , dat hj zjne schoone zuster nietongenegen is. Ms hj in het volgend tooneel hare bekentenis heeft afgeluisterd , dat zj den onbekenden vondeling bemint, maar dat zj uit vrees voor haar vader die liefde verbergt t bidt hij haar hem in te lichten omtrent zjne af komst. Hij wi1 dan zjne ouders gaan opzoeken. Zj smeekt hem te bljven : na haars vaders dood wil zj hem huwen. Htp' is van meening' , dat eene schoone Koningsdochter met geen vondeling alles zjne ouders zoeken. A1s hj niet hem een lint , dat hj a1s kind had mag paren , en hj wil vtspr is te weerhouden, geeft zj gedragen : wanneer hj dit om zjn hoofd wond , zou men hem daaraan herkennen. Hj vertrekt , terwijl zij hem snikkend naroept : pvergeet mij niet !'' Esmoreit komt naar Sicilië en voor het venster der gevangenis van de Koningin , die hem natuurljk voor haar zoon herkent en hem met zjne afkomst bekend maakt. Hj verneemt tevens , dat zj tengevolge der inblazingen van een verrader is gevangen gezet 9 en hj begrjpt , dat dezelfde booswicht hem van zjne ouders verwjderd heeft. Hj snelt naar zjn vader om dien het verraad te ontdekken. Robrecht heeft met schrik de terugkomst van Esmoreit vernomen. Hj betreart het , dat hj hem niet gedood heeft : thans zal hj misschien voor zjne booze daad gestraft worden. Op last des Konings verlost hj de Koningin uit de gevangenis. Esmoreit verhaalt nu zjne geschiedenis en zegt , hoezeer hj Damiëtte bemint. Robrecht doet zich a1s opgetogen van vreugde voor en verklaart , dat hj den onbekenden schelm zou wenschen te strafl'en : die den jongen prins geroofd had. De Koningin wil daar niet van hooren , maar haar geluk onverdeeld genieten. Intusschen kan Damiëtte het afzjn langer hem drttgen : van Platus verzeld ? gaat zj zoeken. Aan het Hof van Sicilië gekomen : wordt zj door haar geliefde herkend , en aan dezeu verloofd. De schelmerj van den valschen Robrecht wordt door Platus aan den dag gebraeht , en de verrader opgehangen. Evenals het stuk met een korten proloog aanvangt , wordt het met een epiloog besloten , wijzende op de moraal, die er in vervat is : van Esmoreit niet 375 376 zllx DIE SPELEN VERTAALD ? Aldus eest menechwerf ghesciet : Quade werken comen te quaden loene , Maer reine herten spannen croene , Die vo1 doeghden sijn ende vo1 trouwen. Daer omme radic , heren ende vrouwen , Dat ghi u herte in doeghden stelt , So wordt in dinde met Gode verselt Daer boven in den hoghen troene, Daer die ingelen singhen scoene : Dies onne ons die hemelsche vader ! Nu seght Amen alle gader.'' De stof dezer tragedie , want zoo mag ze we1 heeten , herinnert aan den roman : sDe zeven wjze meesters'' ofschoon men niet zeggen kan , dat zj daaraan ontleend is l). Mr. C. Serrure heeft er op gewezen 5 , dat in de drie eerste stukken de namen der helden aan bekende romans ontleend zjn , dat b.v. in den Baudouitt de Astè'lp'lfz'c de namen van Esmerls , Gloriant , ltolxgeliolt Op etteljke bladzjden vermeld'' worden. Prof. Moltzer , daarop voortwerkende , heeft niet slechts eigennamen van onze abele spelett , maar ook verscheiden situaties teruggevonden in de gedichten , die t0t den cyclus van den Zwaanridder behooren , waaronder ook de Baudouin de S'lùpzfrc behoort 3). Maar van waar de middelnederlandsche dichter ook zjne stof hebbe , rertaald schjnen zjne stukken niet 1) 5 en die Zie Mn H. E. M oltzer , De xlf' nl. Dramatiscbe Ppêzl'e , lnleiding , bl. XLVII vlg. 2) Letterkundige Geschiedenis van Vlaanderen , 1, 405. Verg. Wybrands , Opmerkingen , enz. , b1. 65 , noot. ' M oltzer , t. a. pl., b1. XLVJII vlgg. .) De vraag , o$' deze stukken uit het Fransch vertaald zijn , acht W ybrands (b1. 66) niet voor beantwoording vatbaar, maal' hij is toch geneigd aan te nemen , dat grons wereldlijk tooneel ontstond in navolging van het Fransche.'* Moltzer is (t. 1. a. pl., bl. XLIV) van een tegenovergesteld gevoelen. svij moeten ons vooralsnlg tot een nolt liquet bepalen. Maar ik wijs toch op eene tegenstl-ijdigheid , die ik alleen aan Franschen invloed kan toeschrijven. Deze stukken zijn blijkbaar voor een zeer gemengd publiek bestemd : is daarmeê niet in strijd de toespraak in den proloog der twee eerste abele spelell , en arme ende rike'' in dien van Lanseloet, waar de epiloog 1, heeft : Nrlleren , vrouwen , wijf ende man'', evenals Wvn/er ende Somer , vs. l ? Zoo ook Trghi goede liede'' in den epiloog van de klucht 1, vs. l85 ; I1, vs. 2059 proloog 111, vs. l ; maar 1V, vs. 1 : g,ghi herenq'; V, vs. 82. BEOORDEELINR DER SPELEN. stof is door den tooneeldichter met talent t0t zjn doel verwerkt. Alle vereischten voor een drama zjn in deze eerste proeve reeds aanwezig : handeling en karakterteekening in de eerste plaats. W at de handeling betreft ) zj wordt ons in eene afwisseling van tooneelen voor oogen gesteld , die wel getuigt van gebrekkige technische ontwikkeling , maar toch o0k van juist gevoel van het wezen van het drama. Alle karakters zjn personen meer zjn samengetrokken op de terwjl de fguren geschetst en wat in de schaduw gehouden zjn. De handeling eindeljk is het gewrocht van goed geteekend , ofschoon die van de hoofduitgewerkt dan de anderen. A1 het licht is Christen-lfoningin en den verrader Robrecht , van Esmoreit en Damiëtte slechts in omtrekken hartstocht , oj die bepaalde karakters werkende : daardoor Ontstaat 0ok een wezenljk dramatische knoop. Het valt echter niet te Ontkennen , dat aan dit alles de diepte die in onze minder naïeve van opvatting ontbreekt , dagen gevergd wordt om zulk een stuk tot een kunstwerk te stempelen. Maar ieder Onbevooroordeelde zal moeten erkennen , dat de dramatische kunst, die z4ö begon , eene benjdbare toekomst zou hebben gehad , ware zj in hare ontwikkeling niet belemmerd door inmenging van vreemde bestanddeelen , die wj later zullen leeren kennen. ln de tweede plaats moet worden opgemerkt , dat de andere abele ,:y)6/691 niet in ieder opzicht zoo goed geslaagd zjn als dit eerste. De Gloriant staat in karakterteekening daarbj verre ten achter. ln den Lanseloet wordt 0ns de minnarj voorgesteld van 'een Jonkman van grooten huize met een eenvoudig meisje. 's Minnaars moeder , bevreesd voor een huweljk beneden Lanseloot's stand , weet te bewerken , dat hj het meisje verleidt en dan van zich stoot. Sandrine neemt daarop de vlucht. Lanseloot gevoelt weldra , dat hj zonder haar niet kan leven en laat haar overal zoeken ten einde haar te huwen. Sandrine heeft inmiddels aan een ander ridder hare hand geschonken en af. Deze , niet voor de waarheid durvende uitkomen : berieht zjnen meester , dat zjne geliefde van hartzeer gestorven is. Lanseloot vloekt in wanhoop zjne moeder en doorsteekt zichzelven , t0t straf voor zjne misdaad. wjst Lanseloot's bode De situatie is uitnemend tragiseh. De strjd tusschen den adel- 377 378 BEOORDEELING DER SPELEN. trots der moeder en den hartstocht van den zoon is wel geschikt om onze aandacht te boeien ; zjn al te oppervlakkig geschetst. Zo0 de moeder al in enkele sprekende trekken is gemaald , en de persoon van Sandrine , ofschoon slechts in onzekere omtrekken , toch niet zonder ingenomenheid is behandeld , de minnaar is z00 Qauw , zoo nevelachtig geschetst , dat daardoor het geheel veel van zjne waarde verliest. op zichzelf maar de karakters Staat dus ook in dit opzicht dit drama beneden den Esmoreit , het valt niet te ontkennen , dat daarentegen de handeling zich o0k hier met eene levendigheid en eenheid voor ons o0g ontrolt , die getuigen van den buitengewonen dramatischen aanleg des dichters. De zedeljke strekking dezer stukken springt in het oog en daardoor hebben zj eene eigenaardige actualiteit. Geljk de zeden en tekortkomingen der burgerj in de sotternieè'n worden gegispt , zo0 worden de abelespelen dienstbaar gemaakt aan de kastjding der gebreken van de hoogere standeu. In den Esmoreit wordt de gewetenlooze zelfzucht ten toon gesteld , en in den Laktseloet de verblindheid van den adeltrots , terwjl in den Gloriant de gedachte is uitgedrukt , dat het eenzjdige , snoevende ridderwezen alleen werkeljk beschaafd wordt door den invloed van een echt menscheljken hartstocht : de liefde. Behalve de drie behandelde stukken bevat dezelfde bundel nog het Spel randen TzfGzlfd'r eltde randen Spzzldr , dat een geheel ander karakter vertoont. Het is een nagalm van eene tot in de hoogste oudheid reikende sage. De symbolische strjd van Zomer en W inter en de triumf van den eerste , is van heidenschen oorsprong , en tot volksfeesten gaf aanleiding en ook Onze dichter heeft die stof gedichten. op zjne wjze behandeld : rhet symbool heeft plaais gemaakt voor de allegorie'' (Moltzer). W j hebben hier reeds volkomen een zinnespel in den trant van de latere Rederjkers. 't Is een woordentwist tusschen de beide jaargetjden , die elk uitsluitend willen bestaan , omdat zj meer voordeel aanbrengen. Allerlei allegorische personages trekken voor of tegen een der sprekers partj. De slotsom is , dat W inter en Zomer elkander behooren af te wisselen , wjl de goede God het alzoo besteld heeft. Na een abel y.p:î werd gewoonljk eene sottel.tîie , eene klucht DE SOTTERNIEEN. 379 vertoond. Klucht beteekent eigenlijk afdeeUng 1) en staat bij verkorting voor sotte kluchi , d. i. de komische, vroolijke afdeeling der vertooning. Van die kluchten bevat de vermelde bundel er zes, hoewel sommige slechts gedeeltelijk. Die zes kluchten schilderen ons tooneelen uit het lagere volksleven. Ze zijn hoogst eenvoudig van vinding, daar meestal slechts een enkel feit, eene enkele dwaasheid wordt ten tooneele gevoerd, waarbij het noch om individueele karakterschildering te doen is, noch om eene samengestelde verwikkeling uit te spinnen of te ontwarren. Hare verdienste zit niet in het onderwerp, maar bepaalt zieh , evenals dat met de echte volkssproke het geval is, geheel en al tot de levendigheid van voorstelling en de frischheid van koloriet, waarmede die uit het leven gegrepen toestanden worden geschilderd. De inhoud van een enkel stuk worde medegedeeld om een denkbeeld van aller toon te geven. Ik kies daartoe: Die Bussenblaser 2). Een oude boer, die een jong wijf heeft, keert van de markt terug, waar hij eene koe had verkocht. Hy heeft een groot denkbeeld van zijne behendigheid en slimheid. Hij ontmoet een man, die zich uitgeeft voor een duivelskunstenaar, en den ouden, leeljjken boer wijsmaakt, dat hy zich verjongen kan door in eene bus te blazen , die hy hem voorhoudt. De oude, die zijn jong wijf wil behagen, doet het, en geeft den vreemde uit dankbaarheid zijne geheele beurs. In plaats van jonger en schooner te zijn geworden, is hij zoo zwart als een Moriaan, t'Huis komende roept hy zijn wijf om hem te bewonderen: hij heeft zich in eene jeugdbron gebaad. - "Hoe vindt ge mij? Nu, die schoonheid heeft mij ook al het geld onzer koe gekost." Als hij de waarheid verneemt, is hij geheel verslagen. Hij krijg-t van zijn buurman den raad zich te wasschen met het bijtende vocht, dat ieder bij de hand heeft. Dan komen de verwijten der vrouw, die hem niet meer in huis wil laten. - "Kom, kom ," zegt de man, "ik heb zooveel leven niet gemaakt, toen gij met broeder 1) Het is cen met kluft , dat voor stadswijk nog in gebruik is, en komt van klieoen. Verg, gracht, graven. 2) De overige stukken heeten: Die sotternie van Lippijn, Die hexe, Drie da,r; he here, Die truwante, Hubben, 380 Lollaart het geld van onze blare k0e ik bovendien nog vrj wat ergerljker Die ergerljke tooneelen worden dan in Het slot is , dat de vrouw hem met lk voeg er een kort overzicht van in latere omwerkingen zich eeuwen haafd heeft. hebt doorgebracht , terwjl zaken van u gezien heb.'' bjzonderheden uitgeplozen. slaag den mond stopt. ltu,bben bj , omdat die klucht lang op het tooneel gehand- Een boer beklaagt zich , dat hj eerst sedert drie maanden gehuwd is , en dat evenwel zjne vrouw hem reeds een spruit heeft geschonken. A1s hj daarover zjn schoonvader aanspreekt , rekent deze hem voor , dat hj zich ten onrechte ongerust maakt. Hj moest de drie maanden zjner vrjage melrekenen , en dan de nachten van zjn huweljk , die weder drie maanden uitmaken. Dit alles te zamen zjn er negen. En de zot voelt zich zeer gelukkig , dat hj z0o goed onderricht is. Behalve deze zes sotternieën van een zelfden dichter, hebben wj nog de Cluyte ran Playerwater en de Clute 'van N'lr noclt , niet minder vermakeljk dan de reeds vermelde t en waarbj wj niet behoeven stil te staan , zoomin als bj enkele tot ons gekomen Tafelspeelken: 1). Men kan omtrent deze kluchten aanmerken , dat zj niet zeer kiesch zjn van inhoud ;maar heeft men het recht zich daaraan te ergeren en ze daarom te veroordeelen ? In onzen tjd zouden ze kwaljk voegen op het tooneel , omdat ze in strjd zjn met de ontwikkeling der negentiende eeuw , die fjner scherts en beschaafder toon eischt; maar ter richtige beoordeeling dier voortbrengselen van vroeger tjh verlieze men niet uit het oog , dat die :jnheid en kieschheid geen eigenschappen maar eischen , gesteld voor den schouwers en dichters. zjn van het bljspel op zichzelf , graad van beschaving van toe- Die betrekkeljke den luim , die zich de waarheid dier onkieschheid wordt ruimschoots opgewogen door in deze dartele uitspattingen kond doet ; door zedesehetsen , uit het meest werkeljke leven genomen , waarin de natuur als op heeter daad betrapt is. 1) Al deze stukken in Moltzerfs iklnl. Drantatische Poâ'zk'e , bl. 257 vlgg. De eerstgenoemde Cluyte bleef voortleven tot in de zeventiende eeuw , blijkens een opstel van Dr. J. Te 'W inkel in De Bibliotbeek , b1. l 7 (Letterlcundig Bljblad van den zesden jaargang van lWoord en Zuid). DE SOTTERNIEZN. BEOORDEELING DER SOTTERNIEZN. Dergeljke kluchten waren het natuurljk gewrocht van een tjd en een volk : vooral op zichzelf lettend , en geneigd zjne gebreken meer als dwaasheden dan als doodzonden te beschouwen. De werkeljkheid leverde de wonderljkste tegenstellingen op , en die zjn uit den aard komisch. Bj den zin voor plasticiteit , die onder het volk bestond , moest dit wel leiden tot zichtbare voorstelling , tot dramatiseering. Geen wonder dan ook , dat hier het Bljspel : de Klucht ontstond , die geheel in het leven en de werkeljkheid wortelt , en meer de gave van opmerking en luchtige levensaanschouwing vordert dan verbeeldingskracht en ideale verheëng : welke hier te lande nooit bjzonder inheemsch zjn geweest. De Klucht was dan o0k bj uitstek nationaal en heeft , in N00rd- Nederland tieriger n0g dan in het Zuiden , lang voortgeleefd , ofschoon zj zich zelden tot het hooger bljspel heeft ontwikkeld. De reden daarvan is niet ver te zoeken. Terwjl sedert het laatst der zestiende eeuw het letterkundig leven in Zuid-Nederland voor werd zien geruimen tjd in het Noorden het volkselement in onderdrukt, WJj* zjne ontwikkeling gestoord door het Classicisme en de daaruit geboren oppervlakkige voor elke gevoelsuiting terugbeeft. De hoogere standen nfatsoendeljk'' deftigheid , die sloegen een weg in , waarop het volk ze onmogeljk volgen kon.Daardoor werden beschaving en veredeling van het kluchtspel afgesneden. Of niet de Klucht een tjdlang geslapen heeft , is moeiljk te beslissen ; maar zeker is het t dat gedurende geruimen tjd hare geschiedenis niet is na te gaan. De tjden werden ernstiger en de vraagstukken van den dag diepzinniger : weldra zou de lach voor langen tjd niet meer om de lippen der Nederlanders spelen. Ja , zelfs het ernstige wereldljk drama schjnt nauweljks genade gevonden te hebben in de oogen der Rederjkers , die het volgend tjdperk beheerschen : zj sluiten zich veel meer aan bj het geesteljk drama , dat soms den vorm van het zinnespel aanneemt. 381 VII. HET TOONEEL. Ten slotte nog een enkel het tooneel weten. woord over het weinigje , dat wj van Toen het kerkeljk drama naar markt en plein werd overgebracht , moest er o0k gezorgd worden , dat men de vertooning kon zien : er ontstond behoefte aan een verheven en min of meer afgesloten tooneel. Er was een houten staketsel opgeslagen , dat eerst geheel open , maar later waarschjnljk aan drie zjden afgesloten , en van boven bedekt was : dat was het tooneel. Meestal werd het in drie verdiepingen afgedeeld , waarvan de bovenste den hemel , de middelste de aarde , de onderste de hellekrocht, of althans den ingang daartoe , Maar over de het duister. Niet alleen over dat , waarop de mysteriespelen werden vertoond , maar ook omtrent dat , waarop de wereldsehe voorstelde. inrichting van het tooneel schuilt nog veel in stukken werden gespeeld 1). Z0o deze laatsten in den beginne o0k al in de open lucht werden gegeven , het laat zich aanzien , dat ze soms plaats vonden in eene herberg , of dat een huis er voor gehuurd werd. Men heeft gemeend , dat de wereldljke tooneelstukken gewoon- 1jk op de bovenverdieping of den ruimen , onbetimmerden zolder van een (openbaar ?) gebouw vertoond werden. Dit volgt niet uit de rekening van Bloys 1363/4 , waar het heet : prl'ot eenen spele op eenen solre , dat mjn here ghinc sien , 8 sc.'' ; want hier is 1) Zeer belangrijk voor de inrichting van het tooneel, de kostumen en alles wat met het technische der mysteriespelen in verbancl staat, is het uitvoerige stuk van R. Brandstettel' , Die Zucerner Bûhnen-Rodel (Germania , Band XXX en XXX1). HET TOONEEL. is bljkbaar met dien soller een planken staketsel bedoeld 1) , en er is dus hier sprake van eene vertooning in de open lucht. Mr. C. Serrure zegt wel 2) , dat in pde stadsrekeningen'' - hj zegt niet welke - pvan zolders of bovenkamers gewag gemaakt wordt'' ; maar ik ben niet zeker , of die mededeeling betrouwbaar is. Een ander bewjs , dat de voorstellingen plaats hadden op zolders of bovenkamers heeft men meenen te vinden in het slot van den Esmoreit : 383 Gaet alle dien graet okeder , Ghenoeghet u , soe comt alle mergen weder , en in dat van de sotternie : bie .sîffs/rdnlltztîdr Ghi goede liede , dit spel es ghedaen : Ghi moght wel alle thuusweert gaen Ende lopen alle den graet neder, Ghenoeghet u , comt alle weder. gl-aet , een trap af'' 3). Maar volgde daaruit , dat, de toeschouwers zich op eene bovenverdieping bevonden ? Geenszins. - Allereerst is het niet zeer waarschjnljk , dat men voor tooneelvoorstellingen binnenshuis juist eene tweede of hoogere verdieping zou gekozen H et publiek m oest derhalve , om huisw>T arts te gaan , een hebben. Prof.Moltzer kwam het onwaarschjnljk voor 4) : dat phet publiek , geljk thans in een paardenspel het geval is met den tweeden en derden rang , op een hoog schavot was gezejen , waarheen een trap voerde.'' W ybrands toont aan , dat deze opvatting wel de ware moet zjn en dat de toeschouwers , evenals nu nog in de kermistenten in opklimmende rjen waren gezeten. Deze wjze van plaatsing was 1) Dit is stellig soller , blijkens de door De Lange van W ijngaerden uit de rekeningen van Bloys aangeiaalde plaats : ,,Te Berghen in Henegouwen van een solre td hueren , daer si op saghen steken , 56 st.'' LGeschiedenis der Heeren van der Goude , I , 588). 2) Letterkundkge Geschiedenis van Vlaanderen, 1, 406. 3) Aem. 5V. W ybrands , De vertoonplaats onzer oudespelen (Het Tooneel , I , qen eenige) jaargang , Utrecht , 1878 , bl. l 27 vlg.) wiens betoog wij hier de beteekenis van Overnem en. .) Geschiedenis van het wereldlijk tooneel , bl. 78. HET TOONEEL. in de middeleeuwen niet Onbekend. ,In Cornwall vindt men nog overbljfselen van vaste vertoonplkatsen voor middeleeuwsche drama's. Daar vindt men nog te Gwennap en elders ruime amphitheaters in de open lucht , met verscheiden rjen zitplaatsen , een daarvan met zeven opklimmende rangen. ln 't midden van de voor het tooneel bestemde plaats is een kuil, die voor 't infernum dienst moet hebben gedaan.'-' Bj deze opvatting is o0k verklaarbaar ? h0e Hofmann von Fallersleben schrjven k0n : zes ist sogar nicht unwahrscheinlich , dass Gloriants Ross selbst mit auf die Biihne kam.'' Een paard met bovenkamer van een huis immers berjder op de ware eene ongerijmdheid. is dan o0k hier de aanwjzing : Xende gaet alle dien graet neder t'' nog iets anders dan een pleonastisch toevoegsel aan 't voorafgaande : mghi moghet wel alle thuus weert gaen.'' Het publiek kan naar huis gaan , en wordt uitgenoodigd dit ordeljk te doen , niet naar voren over de banken te dringen , ten einde spoediger uitweg te zoeken , maar zich van den gewonen , expresseljk daartoe vervaardigden uitgang , langs den graet te bedienen'' 1). * Bj deze opvatting vervalt o0k de vroegere meening , dat de toeschouwers gedurende de pauze zich in het benedenlokaal begaven en er , als in eene soort koëekamer eenige ververschingen gebruikten t eene meening , die reeds op andere gronden werd weerlegd :). Of ergebruik gemaakt werd van tooneelschermen (coulisses) , is moeiljk te beslissen ; maar dat er iets van dien aard diende om de verbeeldingskracht der toeschouwers te hulp te komen : is zeker. Zoo hebben op het wereldljk tooneel stellig enkele boompjes of struiken het woud helpen voorstellen : en uit sommige stukken bljkt duideljk , dat een huis of eene gevangenis op de eene of andere wjze aanschouweljk werd gemaakt. Eindeljk zj n0g opgemerkt , althans in kerkeljke spelen , de dat , evenals in Duitschland , vrouwenrollen door mannen werden W ellicht'' zegt s7ybrands 384 1) 5V, ybrands , t. a. p1. , l 28. S) Door dr. Jan Te Mrinkel , in De Taal- e9l Letterbode VI , bl. 74 vfj. DE YERTOOXIXG. vervuld 1) , hetgeen in Frankrjk 00k bj wereldljke plaats had ; evenzoo in Engeland , zelfs lang na Shakespere. Bj het eerste optreden eener vrouw in Othello moest men die afwjking van de gewoonte n0g in een proloog vergoeljken. W j mogen aannemen , dat ook hier te lande alleen mannen meèspeelden , hetgeen zelfs in de zeventiende eeuw niet ongewoon was 2). Over den tjd , waarop de vertooning plaats had , heeft men mede geene stellige berichten. Dat de voorstellingen in de open lucht over dag werden gegeven , ljdt geen twjfel. Of de kalètel'npelen altjd evenzeer bj daglicht werden ten tooneele gebracht , staat niet zoo vast. Het gebruik van nog veel later tjd zou er voor pleiten om dit aan te nemen ; maar reeds zeer vroeg vindt men eene klucht tegen den avond aangekondigd. Die aankondiging geschiedde door omroepers , herauten ; en toen de vertooningen n0g tot de zeldzaamheden behoorden : althans niet soms tot naar vrj ver afgelegen gezonden , om vorsten of edelen tot de bjwoning van dit feest uit te noodigen. Later zullen wj dit gebruik bj de Rederjkers terugvinden. op gezette tjden plaats grepen : streken werden die kondschappers 385 1) Zie de bewijsplaatsen aangehaald Geschtkdenis der 3fnl. Letterkunde , III , 518. :) Zie Geschiedenz's #:r zve#. Letterkunde fx de X Fffe Eeuw , I , hoofdstuk XVIII. JoxcKsLoz'r, Ned. Letterk. M iddeleeuwen. 11 , 4e druk. gï jEgELLàJg8CCE LEITELkLJgE lJ gE JIIPZELEELIyEJ, A A N H A N G S EL. H E T P R O Z A. H E T P R OZ A. Toen wj over den vorm onzer middeleeuwsche lettervruchten spraken 1) , wezen wj er op , dat het rhythmische kleed regel, het Proza uitzondering is. Maar toch klimt het Nederlandsche Proza al t0t de dertiende eeuw op ; en wil men begrjpen , h0e het in de zestiende en zeventiende kon zjn , wat het in de pen van Marnix en Hooft geworden is , dan dient men zich wel rekenschap te geven van zjne vroegste ontwikkeling , al behooren de geschrifteu , waaruit wj het leeren kennen t ook juist niet tot het gebied der Kunst , en al passen zj daarom ook ter nauwernood in onze ljst :). W j zullen er daarom ook maar vluchtig bj stilstaan , daar wj ze alleen als een Aanhangsel beschouwen op de Middelnederlandsche Letterkunde in den geest van dit boek. De oudste ons bekende proeven van Middelnederlandsch proza , dagteekenen , geljk gezegd is , uit de helft van de dertiende eeuw. Het charter van het Vlaamsche Bochoute uit 1249 3) en de groote Middelburgsche keur van 1254 4) bewjzen reeds eene betrekkeljk groote mate van ontwikkeling ; dat de oëciëele penvoerders er evenwel nog niet best meè terecht konden , leert de vergeljking met de voortrefeljke taal van den Reinaert. Meer op letterkundig gebied behoort de oudste prozavertaling van den Bnbel. Er bestaan daarvan verschillende redactiën , de eene iets meer , de andere iets minder uitvoerig ; evenwel bepalen schjnt we1 die , welke vroeger , maar geheel ten onrechte , aan alle zich tot het Oude Testament. De oudste dier redactiën 1) Boven , I D. , bl. l47 vlg. Verg. boven , I D. , bl. 2. Serrure , Letterk. Geschiedenis van Vlaanderen , I , b1. l 9 ; Cartulaire 2) a) sj de St. Bavon , .) p. 256. M ieris , Charterboek , I , b1. 27 1 , en Kluit , Hist. Orl'tlt.c , 11 , p. 654 ; Van den Bergh , Oorkondenboek ran Holland en Zeeland (Amsterdam , 's-Gravenhage , 1866) I , b1. 310 vlg.; boven , I D., bl. 142. DE BIJBEL. Maerlant werd toegeschreven 1). Het is moeiljk den juisten ouderdom dier vertaling te bepalen , maar zeker klimt zj tot omstreeks het jaar 1300 op. Het oudste handschrift daarvan werd in 1358 vervaardigd. Deze Bjbel heeft een vrj beperkten inhoud. Het eerste gedeelte bevat den Pentateuch , Jozua , de Richteren , de vier boeken der Koningen. Die boeken zjn naar de Vulgatq vertaald , hier en daar echter wat vrj : soms is er wat verkort : soms wat weggelaten , dat de schrjver meende zjnen lezers onnut te zjn '). Daarentegen lascht hj een aantal toevoegsels , aan de Historia Scpltzdrïcc, ontleend (verg. boven , bl. 129) , in zjne vertaling. Zj bevatten enkele malen verklaringen of stichteljke opmerkingen , doch voor het grootste gedeelte verhalen , die in de bjbelboeken niet gevonden worden. Enkele dier bjvoegsels zjn aan eene andere bron ontleend. Godolyas , dat is Jeremias 44 met eenige bjvoegsels , meest volgens de Vulgata q dan de historische hoofdstukken van Daniël ; daarna de geschiedenis van Het tweede gedeelte bevat Tobias , Darius en Cyrus , grooiendeels naar de Historiq Scolastica ; voorts Judith : Esdras en Esther. Verder eene uitweiding over Alexander den Grooten, de geschiedenis der Alachabeën, die van Joachim en Anna , aan welke geboodschapt wordt , dat zj de Maagd Maria za1 ter wereld brengen ; eindeljk wordt er gehandeld over Herodes , Caesar en Augustus. Het boek bevat dus , volgens de juiste opmerking van Leendertz , het historische gedeelte van de boeken des Ouden Testaments , aangevuld en voortgezet tot daar , waar de historische boeken des Nieuwen Testaments een aanYang nemen. De vertaling, die , naar het schjnt, in Holland vervaardigd werd , is niet altjd even goed geslaagd , daar de bewerker nietgenoegzaam bedreven was in het Latjn. Maar zjne taal is helder en zjn stjl vloeiend , zelfs zöö , dat men zich ter nauwernood kan xoorstellen een prozawerk van zoo hoogen ouderdom voor zich te hebben. 390 1) Het best werd daarover gehandeld door Leendertz in den Navorscher van 1861 , I D. , bl. 337. 2) Zoo zegt hij b.v. aan het slot van Exod. XXI : Tloec geboet God voel vreemde dinge vander Joden wet , die al niet en dienen ; daerom laet icse after bliven.'' .HET LEVEN VAN JEZUS. Deze Bjbelvertaling onderging enkele wjzigingen en toevoegselen , maar zj is toch over het algemeen dezelfde , die in 1477 te Delft bj Jacob Jacobs-soen van der Meer en Mauricius Yemantssoen van Middelborch , ,ter eeren Gods , ende t0t stichticheit ende leerynghe der Kerstenghelovighen menschen'', gedrukt werd. Geheel aan dezen B'jbel sluii zich een werk aan , dat onder den naam van Het leven s@Al Jezus bekend is , en door den Gr0- ningschen Hoogleeraar Mejer werd uitgegeven l). Het is eene Evangeliën-harmonie volgens de Vulgata , uit de laatste jarell van de dertiende of de eerste der veertiende eeuw : een handschrift daarvan werd in 1332 Dit werk is blijkbaar uit Zuid- Nederland , of liever Limburg : afkomstig. Of het in de abdj van Sint-Truyen j waar lang een afschrift daarvan bewaard werd , vertaald is , geljk Mejer aannam , alleen op grond van het dialect van het eenige manuscript , dat hem onder de oogen kwam , is niet uitgemaakt. Het verhaal begint met de aankondiging der ontfankenis van den Heiland en loopt voort ptote an den tide dat hi sendde sinen heileghen gheest sinen jongheren in hen te blivene ende met hen te sine.'' Het geheel was door den schrijver , wiens naam ons onbekend is , maar die - volgens Moll , Johannes Brugman 11 , 8 waarschjnljk een geesteljke , maar zeker een geleerd , beschaafd en verlicht mensch was j ten verzoeke van een vriend , met groote moeite , uit de vier Evangelisten bjeengebracht. Daar de tekst zelf voor den gewonen lezer .nog allerlei bezwaren bleef bevatien , trachtte hj daarin te voorzien door het toevoegen van glossen en verklaringen. Ook hier hebben wj eene eenvoudige , heldere taal voor ons , die het beste bewjs is voor de vroege beschaving der Dietsche geschreven. poorters :). Het Leven tlloz meest verspreid was door alle landen van Europa een Jezus , van den Karthuizer Prior Ludolph van Saxen (j- 1377) en waarbj deze gebruik maakte van 't eveneens in 't Latjn 391 1) Groningen , 1835 , waarop in 1838 Nalezingen verschenen. t) Verg. Willems in het Belgisch zvwseu?n , IX D., bl. l59 vlg., en Van Vloten , kerzameling 'pln Nederl. Prozatukken , b1. 22 enz. 302 HET LEVEN VAN JEZUS. geschreven leven van Jezus , door Bonaventura (f 1274). Misschien reeds vöpr 1400 werd het gedeelteljk in onze moedertaal overgebracht en het was weldra een der meest gelezen boeken onzer voorouders , bljkens het achttal handschriften , dat er van bewaard bleef. Deze vertaling : meestal het Bonarentura-Ludolphiaansche Leven van A zzf,s genoemd , werd vervaardigd door een onbekend gebleven geesteljke , wien het werk volgens zjne eigen verklaring suer'' w as sgheworden.'' Misschien lag dit gedeelteljk X aan 't onnauwkeurige , gebrekkige handschrift , dat hj gebruikte. Hj liet dan ook drievierde van 't oorspronkeljke en daaronder alle geschied- en oudheidkundige en andere wetenschappeljke aanmerkingen , waarmede Ludolph zjn werk opgehelderd had , weg. In vierenvjftig hoofdstukken verdeelde hj zjn geschrift , waarvan de eerste dertien , eerst naar middeleeuwschen trant, uitvoerig handelen over Maria's jeugd en hare deugden en daarna 's Heeren geboorte , besnjding , de vlucht naar Egypte verhalen en loopen tot den doop van Jezus. De hoofdstukken X1V tot XXII beschrjven het openbaar leven van Jezus , van den doop tot de tempelreiniging. De daarop volgende ljdensgeschiedenisbeslaat niet minder dan twaalf hoofdstukken , terwjl de laatstej(XXXV-LIV) de nederdaling ter helle , de opstanding , de verschjningen van Jezus en de uitstortingen des Heiligen Geestes vermelden. naïef , soms , vooral in de ljdensgeschiedenis , trefend , teeder. Kritiek heeft hj op zjne voorgangers niet toegepast , maar neemt goed-geloovig ook de grootste zonderlingheden over l). Ook toen dit Levelt van Azv,s , 't eerst in 1487 , De vertaler verhaalt zeer gedrukt werd , bleef het , bljkens de herhaalde uitgaven in algemeene eere '). Behalve deze vertalingen bezitten we er in handschrift nog verscheidene van grootere of kleinere gedeelten van de bjbelboeken 3) j z0o zjn er b.v. handschriften bewaard , die de Psalmen , Het Hooglied , de Epistelen of Dat Lyden ende die passie 0ns Heren ') Moll gaf t. a. p. 266 vlg. - voor- en narede en als proeve l1e-- hoofdstnk : grHoe hi (Jhesusq tot Jherusalem onder de leraer bleef-'' 2) Zie Moll , t. a, p. . bl. 272 283. 3) Zie Moll , in Kerkhistorisch Archief IV (Amsterdam , 18661. HET LEVEN VAN JEZUS. Jhesu Christi bevatten 1). Soms werden die bepaald voor 't kerkeljke jaar ingericht , handschrift van 1348 Lectionarium , in handschrift ter bibliotheek der Maatsch. van Letterkunde te Leiden , werden in de vertaling de pericopen aangewezen. In andere handschriften bracht men de vertalingen bjeen van zooals Die Erangelien metten Epistelen , welk dagteekent b). Soms ook als o.a. in 't psalmen en lofzangen der heiligen uit het Oude en Nieuwe Testament. Dit is o.a. het geval met een handschrift : De Sp?xf:z' t dat ter Leidsche bibliotheek berust en afkomstig is uit de boekerj van Johan , graaf van Nassau. Het handschrift , dat uit de 14e eeuw dagteekent , bevat naast het Latjn de vertaling , die in Nederrjnschen tongval is gesteld. Een ander So.uter in handschrift , in 1423 vervaardigd , bevat behalve de psalmen en de lofzangen uit het Oude Testament , o.a. ook nog Job , de Spreuken van Salomo en van Jezus Sirach. Vooral moeten hier vermeld worden de vertalingen van liturgische geschriften door Geert Groote vervaardigd 5. Zj bevatten Onzer Vrouwen getjden, de zeven boetpsalmen , de litaniën enz. Deze vertalingen , hoewel zooveel mogeljk woordeljk t bekoren nu nog door innigheid en eenvoud van taal en uitdrukking. W e weten dan ook , uit de mededeelingen van die dagen , a1s de conversen en leekebroeders van W indesheim op de akkers van het convent aan eenigen lichten arbeid waren , en huiswaarts keerende dreven zj samen de zeven psalmen lazen zj het ploegvee voor zich heen , zingende palta voce teutonice'' de door Groote verdietschte psalmen , zoodat de dieren zelfs , de ploegossen en paarden , a1s op den goddeljken klank vromeljk voortschreden'' 4). Ook de vorm wisselde af , zoo is er in een handschrift van 1405 een Leven 'pl,zl Jezus vervat in den vorm van toespraken 5) , een 303 1) Middeln. Letterkunde) Afl. 19. :) Zie hierover Moll , t. a. p. 11 , l 97 , en Stutliën en B i/#rtlge?y op *f ge. bied der historische theologie IV (b1. 288-307) l 880. Een handschrift met dezen titel gafl dr. A. Holder uit LBibllotb. voor :) Geert Groote's Dietsche vertalingen , beschreven en Moll. guitgeg. door J. G. R. Acquoyq Yerhandel. d. Kon. Afd. Letterk. X11I. toegelicht door SV. Acad. van W etensch. A) Moll , t. a. p. :) Zie A1oll, t. a. p. , 254 256 , waar hij eene proeve geeft. 394 JAN 5'AN RUYSBROECK. ander , dat in eene uitvoerige verzameling van gebeden het leven des Heeren behelst 1). Na de Heilige Schrift komen het eerst in aanmerking de werken van den gelukzaligen Jan van Ruysbroeck 2). Deze mystieke schrjver was in 1294 geboren in het Brabantsche plaatsje , waarnaar hj zjnen naam voert. In alle stilte verliet hj , toen hj e1f jaar was , zjne moeder om ten huize van een zjner familieleden , die kanunnik was , gelegenheid de wereldsche en daarna aan de te hebben aan de St. Gudula-kerk in Brussel zich eerst aan geesteljke studie te kunnen wjden. De scholastische theologie en de mystiek van den dag zoowel a1s van vroeger moeder vernomen trokken hem zeer aan : de laatste zelfszoo , dat , toen zjne en zich naar Brussel had had , waar hj vertoefde , begeven , Ruysbroeck om alles te vermjden , wat hem van de beschouwing zou kunnen aftrekken , weigerde zjne moeder te zien. Ze begaf zich toen in een klooster van devote vrouwen te Brussel, waar Johannes somtjds kwam ; zoo alleen kon ze hem van tjd tot tjd zien en hooren. nToen Ruysbroeck 24 jaren oud was , werd hj priester. Van zjn verbljf te Brussel is ons niet veel bekend. Alleen weten wj , dat hj spoedig kapellaan werd aan de St. Gudula-kerk. De neiging tot beschouwing werd met de jaren steeds sterker. Hj bekommerde zich weinig om zich zelve en om de dingen der wereld'' 3). Op vjftigjarigen leeftjd legde hj zjne betrekking neder. Hj verlangde zjne overige levensdagen geheel aan de goddeljke Contemplatie te kunnen wjden. Met de hem vergezellende vrienden begaf hj zich naar het Soniënbosch (forôt de Soignies) in de nabjheid van Waterloo. Hier stichtten zj in 1344 eene kapel. In 1349 namen zj het kleed der reguliere kanunniken aan , en Ruysbroeck werd door den bisschop van Kamerrjk tot prior van hun tot het klooster Groenendaal verheven verbljf. Hj vervulde die waardigheid , totdat hj in 1381 overleed , 87 jaren oud. benoemd 1) 2) Het laatste en het uitvoerigst handelde over hem A. A. Van Otterloo in zijn Academisch proefschrift : qTohannes Ruysbroeck , #:37 bljdrape tot de lznnl rcn den ontwikkelingsgang der mystiek. Amsterdam , 1874 , waaraan hier enkele bijzonderheden ontleend zijn. ') Dr. A. A. Van Otterloo , t. a. p., bl. 125. Zie Moll , t. a. p., 256 vlg. waar een gebed wordt medegedeeld. JAN VAN RUYSBROECK. -- PREEKEN. Zjn leven was een voorbeeld vopr zjne broeders in de eerste plaats , maar o0k voor de talrjke scharen , die de roep van den vromen en heiligen prior naar Groenendaal trok. Van die bezoekers noemen wj alleen Johannes Tauler en Geert Groote. Meer invloed nog oefende Ruysbroeck uit door zjne geschriften : hj was een der vruchtbaarste mystieke schrjvers : ofschoon hj pals echt mysticus alleen dàn de pen opvatte , als het gemoed hem te vo1 werd.'' Hj schreef in zjne moedertaal eene geheele reeks van geesteljke traktaten en preeken t die niet alleen voor de kennis van onze spraakvormen , maar ook van het godsdienstig mysticisme van zjn tjd hoogst opmerkeljk zjn 1). A1 die geschriften 2) kenmerken zich door kracht en innigheid van taal en voorstalling ; doorgaans ook door eenvoud , hoewel des schrjvers onuitputteljke phantasie hem wel eens tot valsch #ernuft verleidt. Voorts munten zj uit door een vloeienden stjl, zoodat dit Ruysbroeck's aanspraak wel wettigt op den naam van mNeerland's besten prozaschrjver uit de m iddeleeuwen-'' Ruysbroeck's hoofdwerk is de m Chierheit der gheesteliker frzflpc/lf dat in 1350 voltooid was en door een der grondigste kenners der middeleeuwsche mystici 3) rdie kunstreichste mystische Schrift der Germanischen Mystik des Mittelalters , ein wahrhaft architectonisches Gebëude'' genoemd wordt. 395 1) F. Jostes oordeelt in zijne studie : Beitrlqqe zur Kenntnisz der niederdeutschen .l.f.?/.sfi/c (Germania XXXI) dat in de geschiedenis der mystiek nog veel onverklaard is. De verhouding van Ruysbroeck tot zijne voorgangers , zijn invloed op zijne tijdgenooten , op zijn nageslacht en de verdere ontwikkeling der mystiek in Nederland is grootendeelsnog duister, volgens hem. In genoemde studie deelt hij , uit handschriften afkomstig uit Nederlandsche kloosters , preeken en tractaten mede in een Geldersch (?) dialect. 2) Door J. David werden vanwege de iklaatschapplj der Vlaemsche Bibliophilen zijne werken uitgegeven in 6 deelen. (Gent , 1858-18689 ; d1. 1 en 11 : Dat boec rcn den gbeesteleken Tabernacule; d1. III : Dat boec rcnden twaev Dogheden; Die Spiegbel der eècù/ter Salicheit a. Vanden Kerstenen Ghelove; dl. IV : Dat boec van VI1 Trappen ïn delè graet der gheesteliker iklinnen ; Dat boec van seven Sloten ; Dat boec rcnden Rike #er Gltelieven ,. Dat boec rcnden vier Becoringhen ,. d1. V : Dat boec der gheesteleker Brulocht ,. Dat Dat boec der ltoechster îvaerlteit. rcnden twae/ We,g/tfnen ,. d1. VI : Die Chierheit Hant vingherlljn o/t vanden blickenden Sfeeneg 3) Böhringer , aangehaald door Van Otterloo , t. a. p. , 147. RUYSBROECK , S PGHEESTELEKE BRtvysotyyyyohl XHet genoemde werk dus zegt Yan Otterloo drie boeken , analoog met de drie trappen , die de richting overal in het streven naar de volkomenheid onderscheidt. Het eerste boek handelt over het werkeitde , het tweede over het bestaat uit nieuwe mystische innige , het derde over het sehotttvende leven. Aan het geheel is een tekst ten grondslag gelegd en we1 het bj de Mystiek z66 geliefde schriftwoord : nsiet , die l/r?.f#:. gp3n coelnt , gaet vlf helkt te 0?3p:f:.'' De vier onderdeelen van dezen tekst worden nu achtereenvolgens op e1k der trappen toegepast , natuurljk telkens in dieperen zin. Siet , beschrjft telkens , hoe de mensch zich op het standpunt , dat hj inneemt , op God moet richten , en wat hj daartoe noodig heeft. Die lrffïc/dppizl komt , toont telkens de wjze aan , waarop gemoet telkens den mensch als handelend voor in God. God den ziende te komt. Gaet wt stelt zjne betrekking tot moete schildert telkens de ontmoeting van God en mensch of zooals de aanhef in 't oorspronkeljke luidt : rNu spreect dan die meester der waerheit xpus Ecce 'sykpzltsv,s enz. psiet die wt hem te moete.'' In desen woerden Hem te brudegom coemt, gaet leert ons xpus onse minnaer IIIJ dinghen. In den eersten gheeft hi ons een ghebot : indien dat hi sprect : Siet. Die blint bliven ende dit ghebot versumen , die siin alle verdoemt. In den anderen woerden toent hi ons t wat wi sien sellen , dat is die toecoemst des brudegoms , daer hi male leert hi ons ende sprect : die !?r,4#:#t?p3 eoemt. Ten derden ghebiet wat wi doen sellen : indien dat hi spreeckt : gaet wt. In den vierden woerde daer hi sprect heln te moete , soe bewjst hi ons profyt ende orbaer al ons wercs ende al ons levens ; dats een minnelic ontmoete des brudegoms'' 1). Uitvoeriger dan dit geschrift was zijn : Boec nt'fzl#p/l Gheestelekelt Tabernacule'' eene voortdurende allegorie ,, waarbj de tabernakel geldt a1s type van het mystische levenj: en met den geheelen Joodschen eeredienst tot in de kleinste bjzonderheden wordt toeepast op het Christendom. rbie prophete.' Moyses'' - dus zegt Ruysbroeck in de inleiding - pbescrivet ons VIJ punten die al behoeren tot enen wisen loep der minnen ende in elken punte van den sevenen wert God ghevonden ende beseten , ende altoes 19 Zie de medegedeelde fragmenten in de reeds aangehaalde Verzameling van Van Vloten , b1. 31 vlg. GHEESTEL. TABERNACULE. TW. DOGHEDEN. SP. D. SALICHEIT. 3 97 in meerre minnen ende altoes in meerre ghevoelen ende altoes in meerre wysheit , na diere wiis ? dat die mensche opclimmet die punten ende die graden , die der minnen toebehoeren'' 1). Ruysbroeck geeft hier bljken van zjn onuitputteljk , schoon vaak spitsvondig vernuft. Doch tegeljk vindt men hier bladzjden zoo eenvoudig en innig , z0o schoon in taal en voorstelling ? dat zj Ruysbroeck inderdaad doen kennen a1s rden besten prozaschrjver uit de middeleeuwen.'' Gedeelteljk tot ttanvulling van de vgheesteleke fr?/lpchf'' schreef Ruysbroeck: nbat ftldc raltdelt twaelf .Dp#A64:?z.'' Als grondslag van alle deugd wordt de roetmoedicheit'' genoemd. Dit geschrift ademt minder dan de andere werken van Ruysbroeck een mystischen geest. Zeer practisch zjn vaak de daarin vervatte zedelessen t b.v. waar hj leert , dat rsulke lieden (die) hem seer of trecken vanden luden ende waren gaerne allene t ende inder kerken'', daarom nog niet het best handelen , rmer'' zegt hj mdu salte inden werken ende steden geljc ghemoede draghen ende een ghelike trouwe mynne ende eernst tot Gode.'' Of waar hj zegt , dat niet pgrote wtwendighe dinghen doen , alse vasten , waken ende diergeljke'' de beste rpenitencie'' is , maar dat mdie alre gewaerlichste ende beste penitencie ende daer men alre hoechste mede comet tot Gode is , dat die mensche hebbe enen warachtighen toekeer iot Gode , dat is tot alle duechden om Gode , mit enen volcomenen afkeer van allen , dat na sinen bekennen tieghen Gode is ende nymmermeer te willen doen t omme ghene dinc dat ghescien mochte , ende dan een gans betruwen te hebben op die goetheit Gods , dat hi ons eweliken helpen sal.'' Of waar hj handelende over de navolging van Christus tot de slotsom komt : mdaerom is beter te achten een verstandich gheestelic werc dan een lichamelic werke , want also xps vaste viertich daghe t also volget gheestelic na ende pjnt u te vasten van allen sonden'' 2). In den nspieghel 4:3* ewigeè. SclïcA:ïf'', dat hj schreef om peene lieve gheminde in onsen Here'', worden de drie graden van het mystische leven toegepasi op het kloosterleven , vooral het Avondmaal , waaraan het grootste deel van dit geschrift (Cap. IV-XVI) gewjd is 5. IN Zie de medegedeelde fragmenten bij Van Vloten , t. a. p, , 42* vlg-, en 353. C') Aldaar, b1. 43- 33*. 3*; Aldaar , bl. 3: vlg. # 398 Van geringer omvang zijn : r Vaitdelt Xdrdf:kzdll Gheloveb', eene uitlegging van het Sylllbolltllt .z/Atï/ltd,sïcznzfàzl 1) en Dat At):c 'valt VIJ trappen 'inden gl-aet (9?- gheesteliker ??lï,/lAl6?l t). Voor rEender heiligher nonnen Jonckvrouwe Mergriete van Meerbeke , Cantersse des cloesters van Sinte Claren te Brussel'' schreef Ruysbroeck het m Tractaat ran & t':?l Slotett. De heilige Clara , die besloten was in VIJ sloten wordt de non als D voorbeeld getoond , hoe zj hare kloosterplichten te vervullen heeft 3). Het nBoec vandezt .J?i/c: der ghelieven', is eene uitvoerige behandeling van den tekst : pdie Here hevet wederleidet den gherechten die gherechte weghe ende hevet hem ghetoent dat rike Gods.'' Groote gedeelten daarin zjn berjmd. Misschien koos Ruysbroeck dezen vorm om die stukken beter te doen onthouden 4). In nbat Wpcc vaztden vier #6cprï?l##6p,'' spreekt Ruysbroeck over de rvier becoringhen (die) indertyt deser werelt regneren-'' Deze zjn : 10. een onbedwonghe natuer , ende dat syn alle dieghene , die leven na welluste des ljfs ende der synne ,'' 20. Dese naeste grote prueven dat veel lude vallen in die ewighe duysternisse , die nochtan gheestelic ende heylich schynen.'' 30. Die derde becoringhe, die is noch subtylre te verstaen - hiermede werden bedroghen al die subtyle menschen die inder natuerliker wysheit of in ghedolinghe comt wt enen geveynsden gheest , die heilicheit bewyst daer eghene en is ende hiermede machmen leerder consten hemselven verhefen ende mit hemselve ende mit hoeren eyghenen licht clymmen willen sonder die ghenade Gods.'' 4e. Hiernae soe volcht die vierde becoringhe die noch meer te ontsien is ,'' daarin vallen allen , die sonder oefeninghe van duechden , mit enen onghebeelden verstaen hoer weselic sjn in hem hem vinden ende besitten , in bloter ledicheit hoers gheest ende hoerre natueren'' 5). Grooter v@n omvang is : Dat ùpdc 'vandelt /'?wc:îJ Beghinen, waarin het begin - de samenspraak van twaalf bagjnen en hare lofspraken op Jezus - en nog zes hoofdstukken berjmd zjn. RUYSBROECK 1S VERDERE PROZA-SCHRIFTEN. 1) Van Vloten , t. a. p., bl. 40. S) Van Vloten , t. a. p., bl. 36. 3) Van Vloten , t. a. p. , b1. 23. .) Zie o-a. bij Van Vloten , t. a. p. , b1. 33. 5) Zie Van Vloten , t. a. p., bl. 362. ' 'ERDERE RUYSBROECK s : PROZA-SCHRIFTEN. 1, Tlet satenf' -- zoo vangt het aan -- JIIJ Beghinen, . Ende spraken om Her Jhesuse den fnen , Jeghewelke in haer Nu prisen wi die Si es suete inden beghinne , Ende utermaten sachte'' l). ghedachte ; minne , 399 Dit uitvoerige werk ljdt aan gebrek aan samenhang. Achtereenvolgens behandelt het o.a. de ketters , menschen , het ljden des Heeren. Dit laatste gedeelte munt boven anderen uit 2). Symbolisch is het kleine geschrift : Dat Aczlfrïsg/ldrlfjs oft wtzsden blickenden tsf:6zl: naar aanleiding van Apocol. 11 : 7 en 17. Xbeschouwing , de dwalingen der de schepping t den invloed der sterren op het 1ot der over Jezus als type van den volmaakten monnik , over Ten slotte vermelden we nog een geschrift , Dat lp6c der hoechster waerheit dat hj op verzoek van sommige vrienden vervaardigde om enkele zjner leeringen t0e te lichten of om hen : die zich aan sommige zjner lessen stieten , gerust te stellen. Het is dus merkwaardig a1s apologie van Ruysbroeck's mystische denkbeelden. nog opgemerkt , dat , zoo de Christeljke mystiek de grootste plaats in die geschriften beslaat , deze toch ook menigen practischen wetlk bevatten , vooral voor het leven der Geesteljken 3). Men za1 dit niet vreemd vinden van den man , die tot de innigste vrienden behoorde van den beroemden Geert Groote , welke vaak Ten slotte zj 1) Hoe weinig dichterlijk de lofzangen zijn , blijkt uit het door Van Otterloo medegedeelde fragment : Her Jhesus is een soet conduut (= kanaal) Daer vloyet alle bliscap uut : 'Ic houde met hem taverne Hi is mine ende ic bin sine , Mi en staets niet tonberne (= ontberent Hi is my ghegeven in myn lot, Ende hi is my een soete not : (= noot) Diene niet en craken , die syn sot, Verweentheit (heerlîjkbeid , zoetheidt is die kerne.'' S) Zie Van Vloten , t. a. p., b1. 354. 1) Vergelijk hierover vooral in Van Otterloofs werk , Hoofdstuk VI : ,,De practische zijde van Ruysbroeck's mystiek , b1. 206-269. jrDel' praktischnqchterne Sinn der Niederlhnder war der speculativen Mystik freilich von vornherein nicht giinstigff zegt F. Jostes in het hiervoor aangehaalde opstel. 400 HENDRIK MANDE. weken en maanden in het gesticht van Groenendaal doorbracht. Over Geert Groote zelf kunnen we na de vroeger talingen kort zjn. W at hj verder in de landtaal opstelde , is van geringen omvang 1) : bjna al zjne werken schreef hj in het Latjn. Eenigszins langer moeien wj stilstaan bj Hendrik Mande , rden Noord-Nederlandschen Ruysbroeck'', die , waarschjnljk omstreeks 1360 te Dordrecht geboren was, als Secretaris van graaf W illem (V1) van Oostervant werkzaam was. vermelde veren tot 1395 aan 't hof van Holland Door Geert Groote's prediking bekeerd , begaf hj zich van Deventer en werd kort daarop - daar hj om zekere , niet genoemde , redenen , niet t0t den geesteljken stand kon worden bevorderd - als rreddiet'' in 't klooster te W indesheim. Ofschoon in 't fraterhuis hj dus met de reguliere kanunniken niet geljk stond , overtrof hj hen a1s visionaris t als sverluchter'' - versierder van handschriften - en a1s schrjver. Hj overleed in 1431 in 't klooster Sion bj Beverwjk , dat hj hielp stichten 2). Niet minder dan twaalf geesteljke werkjes vervaardigde hj en schreef die zelf met fraaie hand. Lang waren ze verloren , maar nu zjn ze op enkele na teruggevonden en meerendeels uitgegeven. Drie daarvan , afkomstig uit het nonnenklooster het poude Convent'' of rst. Jan Evangelistenhuse'' te W eesp , werden door prof. Moll uitgegeven 5. Het zjn : 10. Een ùp:/rts/cgs ran drien staten eens bekierden mensche , dairin begrepen ï,g een splcpzzleAl gheestelic !:'p:AlJ. 20. Een ùtl6/gts/ctrjyl ran den ù:rdytffsg/l: ende rercieringhe psd6r ïAlwendigher '?zlpdzlïs.ç/ldzl , 30. Een corte enighe sprake der minnender sielen mit haren gheminden. Reeds uit den titel van het eerste werkje bljkt , hoe Mande geheel in den geest van Ruysbroeck schreef ; de lezing van 't geheel doet ons dit uit de indeeling en behandeling der stof ten duideljkste zien. De drie rstaten'' op den weg der volmaking , dien hj beschrjft naar aanleiding van den tekst : pW ert bekeert t0t my in al uwer herten ende sindet uwe herte ende niet uwe clederen'' (Joe1 11 , 12 , 13) zjn : 1B pdat werkende leven , dat is een stervende leven ; dat wy die sonden 1) Een fragment geeft Van Vloten , t. a. p. , 366 vlg. Q) Zie over hem : dr. J. G. R. Acquoy , H6t klooster Windesheim en z'i/n inrloed I , 260-21 7 (Utrecht , 1875- 1880). 3N' Als bijlage VI van zijn werk over .Tohallnes Brugman I , bl. 259< 13. HENDRIK MANDE. sullen leeren sterven , 20. gheestlic leven dat is inwendich of ynnich leven , 30. scouwende leven , dat is die minne Godes ende die minne ons naesten mit alre herten te hebben.'' Het tweede geschrift is eene allegorie naar aanleiding van Psalm CXXXI : 13 , 14 : sDie Here heeft uutvercoren Syon. Hy heeft se uutvercoren t0t eenre woeninghe. Dit sel wesen mine ruste in ewicheyt der ewicheyt. Hier wi1 ic woenen , want ic heb se uutvercoren.'' Alle deelen der woning en 't voornaamste huisraad worden hier vergeesteljkt. psyon'' beduidt de pscouwinghe'' de rwoeninghe'' is de ziel, sdiq men moet keren met enen bessem'' gemaakt van de weldaden des Heeren. Het skeerquaet'' (vuilnis) zjn de zonden : de zcorf '' daarvoor is ronse vaste memorie.'' Het pbedde'' is de vrede , de rhoeftpelu'' een noetmoedich onderworpen wille ; dat onderste slaeplaken sa1 wesen ontfermhertichelrt , dat overste slaeplaken dat sa1 wesen gronthertighe mildicheyt. .'' En zoo gaat Mande voort , op de wjze a1s Ruysbroeck'in zjn : Gheestelike Tabernacule , vernuftig alles in de woning zinnebeeldig te besehouwen. Het derde geschrift is t geljk de titel aanduidt , eene samenspraak pder minnender sielen mit haren gheminden.'' 't Is het kortste , maar 't innigste van het drietal. Een vierde geschrift van Mande heeft ten titel : nEne claghe pé enighe &?-c/c4 der 331.?/3//?:/?413. zielen tot horen gdozlgAlps om 'p:r/ps'/ te v/prts:zà'' en is in denzelfden geest geschreven als 't laatstgenoemde 1). pDie Spieghel der volcomenheit'' vroeger slechts gedeelteljk in druk Q) , en sedert in ZiJ*n In geheel uitgegeven 5 , wordt aan Hendrik Yan Erp toegeschreven. zjn geheel werd ook uitgegeven : De bynnenste pp,.s lieven leyden , terwjl van zjn De raptibus nog maar ontdekt d). Drie andere geschriften van Mande : spiegel der waerheit en Vanden zeven gcw:oz de8 heiligen .g::,s/'' werden we1 ontdekt , doch nog niet door den druk bekend gemaakt 5). XDat lp:c randen lioht der waerheit , Eep weghen die daer fp: een fragment is 401 1) Uitgegeven door prof. Moll in den Kaloldev roor tfe Protestaltten in lWederland V (Amsterdam , 1860), 2) Van Vloten , t. a. p. , l37 vlg. 3) Katholiek (1887) , bl. 289 vlg. 1) N. C. K. de Bazel, Een rer/oren fleacbt werky'e ?)cp? Hendrik Jf ande (Leiden , 1886). 5) Zie Acquoy , t. a. p. , 269. aoxclkslaoE'r , Ned. Letterk. M iddeleeuwen. 11 , 4e druk. 26 402 BRINCKERINCK EN BRUGMAN. Menig goed voorbeeld van oud-Nederlandsch Proza leveren ook verschillende preekbundels op. Van Vloten heeft er eenige proeven van meêgedeeld - in den regel waren ze ongedrukt - en daaronder een fragment uit eene driekoningspreek , voorkomende in een handschrift der veertiende eeuw , herkomstig uit een vrouwenklooster te W eesp , van welke preek hj terecht getuigt 1) , dat zj is ruitmuntende door innige vroomheid , keurige taal en liefeljke welsprekendheid'', zoodat hj haar roemt als phet schoonste stuk proza misschien uit geheel onze letterkunde.'' Van Jan Brinckerinck t den rector van 't zusterhuis te Deventer en het vrouwenconvent van prediker , toespraken teekend '). predikers was pater Brugdie in man, van de orde der Alinderbroeders, de tweede helft der vjftiende eeuw bloeide. In 1452 reisde hj, die omstreeks 1400 in Kempen geboren was , predikende door Groningen , twee jaar later door Friesland en van 1455 tot 1464 trefen wj hem in verschillende steden van ons land aan , o.a. te Kampen , Deventer , Arnhem , Njmegen , 's-Gravenhage , Zutphen , Gelre , Amsterdam t Haarlem en Kuilenburg. Van 1469 of 1470 af schjnt hj zich voorname- 1jk in zjn convent te hebben opgehouden , waar hj in 1473 overleed '). Hj maakte zulk een indruk op de menigte , dat n0g het spreekwoord is bewaard gebleven : pal kost gj praten als Brugman-'' Van zjne welsprekendheid bleef weinig bewaard : dat weinigje getuigt van de Onder de levendigheid : vooral de beeldrjkheid , van zjn stjl 4). geesteljke geschriften van de veertiende eeuw rangschikken wj ook de geschiedenis van den ridder Tondalus , naar het Latjn van Vincent van Beauvais vertaald ; en tot dezelfde De beroemdste van alle Nederlandsche Diepenveen , die grooten naam had a1s maar die uit het hoofd preekte , zjn slechts een achttal bewaard , die door eene geesteljke zuster waren opge- 1) T. a. p. , bl. 76*. 2) Vijf gaf (Moll er uit in het hkrkhistorisch Archief IV (Amsterdam , 1866) b1. 9: vlg. z) Zie over hem het meermalen aangehaalde werk van prof. Moll. à) Een sermoen over Psalm XXIII 5 , qteen seer suverllck sermoen rcn drorhande ta/elen'' gaf prof. Moll uit , t. a. p. I , bl. 22 1 vlg. ; verder eene in Archie/ ?J. Kerkgeschiedenz's I (1886) b1. 208- 228 , en nog eene aldaar 11 (1887) bl. 307-326. HEILIGEN-LEGENDEN. - DAT BYENBOEC. 403 gedachtenreeks behoort Sint Patricius Vaqeouur , over den inhoud van welke werken boven reeds gesproken is (1 D., bl. 460). Het verhaal van Tondalus wordt reeds door Jan De Clerk in den Leekenspieqhel aangehaald, en valt mitsdien in het eerste vierendeel der genoemde eeuw. Levens van Heiligen komen onder onze oudste prozaschriften niet zelden voor. Ret loont echter de moeite Diet ze aIle op te noemen, Ik hepaal mi] tot het vermelden van eene vertolking van de verzameling legenden, door Jacobus de Voragine, op het eind van de dertiende eeuw, onder den titel van Aurea legenda Sanctorum , bijeengebracht. De vertaling is meest bekend onder den naam van 't Passionael , Somer- en Winterstuck , en dagteekent waarschijnlijk uit de eerste jaren van de vijftiende eeuw. Reeds in 1478 werd zg, ofschoon wat gewijzigd, en niet zelden ook verrninkt , te Delft bij Gerard Leeu gedrukt 1). Van denzelfden tijd schijnt het zoogenaamde Vaderboeck of het Leven der Heiligen Vaderen in der JVoestinen te dagteekenen, eene vertaling van eene Latijnsche navolging van het Grieksch van den H. Hieronimus. Ook dit werk werd al vroeg dikwerf gedrukt, b.v, in 1480, 1498 enz. Onder de zedekundige geschriften, die niet onvermeld mogen blijven, rekenen wij het Byenboee, eene vertaling van het Bonum universale de Apibus van Thomas van Cantimpre , tusschen 1256 en 1263 geschreven. De auteur neemt uit het leven der hijen aanleiding om te handelen over "den gemenen staet der menschen , alre meest der prelaten ende ondersaten ende besonderlinge hoe men in den cloester sal leven." Wellicht klimt de vertaling tot de tweede helft der veertiende eeuw op: zij was zeer populair en behoorde dan ook onder de eerste boeken, die hier te lande werden gedrukt (te Zwolle in 1488) 2). Voorts noemen wij Des Conines Somme , naar de ten jare 1279 in het Fransch uitgegeven Somme le Roy, vertaald door Jan van Rode, "convaers der cartuser oerde tot Seelem" in Brabant. Deze vertaling, die onvolledig bleef', werd in 1408 begonnen: door eene latere hand is zij evenwel voltooid, en het geheel reeds in 1) Zie de uittreksels hieruit bij Van Vloten, t, a. p., bI. 225-242. 2\ Zie Van Vloten, t. a. p., bI. 281-297' 26* 404 1478 te Delft gedrukt en later meer dan eens herdrukt. Het is een ascetisch geschrift , welks strekking , zoowel a1s de verklaring van den ietwat duisteren titel , aldus in de inleiding wordt aangegeven : Des Coninx summe : ende heet een summe X : want veel goede materien te samen vergadert sjn tot eenre summen eens reckeliken levens q ende heet des Coninx summe , want se den Ooninc van Yrancrike ghemaect was q of , gheestelike te verstaen , so macht des Coninx summe van hemelrjc heeten , want het leert ons h0e wi onse rekeninghe maken sullen teghen den groten rekendach , daer men summam summarum voor den groten Coninck brengen moet.'' Terecht wordt het werk door Van Yloten geprezen rom zjne levendige voorstelling der menscheljke zaken en het aanschouweljke van zjn taal en inhoud.'' Tot de rubriek der didactischegeschriften van dezen tjd moet ook gebracht worden het Schaakspel , eene verhandeling over gemeld spel met allerlei toepassing op het dageljksch leven , uit het Latjn vertaald door zekeren Franconis. Dit boek geeft in onderhoudende en ongekunstelde taal eene voorstelling der menscheljke maatschappj naar de begrippen des tjds , met velerlei vertellingen toegelicht. De oudste gedrukte uitgave is van 1479 1). Al vroeg openbaarde zich hier te lande die smaak in reisbeschrjvingen t die zoo lang heeft voortgeleefd. Om daaraan te voldoen? verschenen reeds van het OP door een het eind der veertiende eeuw vertalingen verslag , Paar beroemde reizigers van hunne tochten naar het verre Oosten gegeven. ln de eerste plaats noemen wj de Reis wJ4 51' alldeville. Sir John de Mandevyl was een Engelschman : die ten jare 1322 eene reis ondernam door Turkje , Armenië , Tartarje , Perzië , Syrië , Arabië , Egypte , een deel van Ethiopië : Chaldea, rAmazonië'' en Indië , van welke landen hj de wonderbaarlijkste zaken wist te vertellen. Hj beschrjft zelfs draken : grifoenen , reuzen , pygmeeën, monstermenschen zonder hoofd of met hondekoppen , en wat niet al ! Afaar buiten dat fabelachtige vindt men in dit reisverhaal ook een aantal waarachtige t wetenswaardige den en volken. Het een en bjzonderheden over de bezochte lanhet ander verwierf aan die beschrjving eene Europeesche vermaardheid. De Nederlandsche vertaling is DES PONINCS SOAIME. - 6CAECSPEL. 1) Zie drie fz-agmenten bij Van Vloten , t. a. p . , b1. 77 86. REIS VAN XANDEVILLE. - JOH. DE HESE. 405 vloeiend en in eene zuivere taalopgesteld; zj werd reeds in 1483 te Zwolle gedrukt 1). W as de reis van Mandeville schreven , momdat coys dan Latjn'', deze laatste taal werd door een ander schrjver gekozen om zjne reisindrukken meê te deelen. Die schrjver was Johannes de Hese , een Maastrichtsch Geesteljke , wiens familienaam waarschjnljk W itte was en die zjn naam aan het Limburgsche dorp Hees ontleende , en in 1389 eene reis naar Palestina en Egypte deed. Zjn Latjnsch bericht werd , waarschjnljk reeds in 1398 , in het Dietsch vertaald. Hoewel dit verhaal , dat eigenljk meer een reiswjzer is , veel beknopter uitviel dan dat van Mandeville , geeft Hesius dezen niets toe in het opsnjden van wonderen. Alen vindt bj hem gewaagd van eene plaats , Paradjswortel geheeten , waar drie etmalen drie uren schjnen , en waar het nimmer nacht is: van een berg: op welks top men de muren van het paradjs aanschouwt , of een eiland , waarop zich het vagevuur bevindt 9 een ander , dat in zee wegdook , toen men er vuur op wilde ontsteken , en bleek een visch te zjn. Voorts leest men van den zang der Sirenen , van Gog en M agog , van menschen met twee aangezichten , en dergeljke sterke stukken meer. Van de vertaling is slechts een groot De Yries uitgegeven Z. ) , die het geschreven acht pmet eene boeyende fragment bewaard , door eenvoudigheid en naïeveteit van uitdrukking , die de lezing zeer onderhoudend maken.'' Ik schat die uitspraak wat al te vleiend : eenvoudig en helder is de taal zeker , maar de afgebroken stjl van den vertaler maakt , mjns inziens , de lezing niet z0o onderhoudend als den eersten uitgever voorkwam. De sprong is we1 niet al te groot : wanneer wj hier op het gebied der historie overstappen. Slechts luttel valt daarop te vermelden. In de eerste en voornaamste plaats , de kroniek van den zoogenoemden solerk uyten laegen landen byder zee'', in wien men , ofschoon hj pongenoemt'' is , den beroemden Philippus a oorspronkeljk in het Fransch gemeeste veel van den lieden bet verstaan Fran- 1) Zie de uittz-eksels bij sran Vloten , t. a. p. , bl. 249 25-, . 2) In : Verslagen en berigtelt #:r Vereeniging ter @?e?Jt?r#crk'/?.ç det. oude xsTd#er/. tettel-k. 1 ( 1845) b1. 5- 32 en daaruit overgenomen door Van Vloten , t. a. p., bl. 68 7 7. 406 GESCHIEDSCHRIJVERS. - PROZA-ROMANS. Leidis heeft meenen te herkennen. Het werk , dat tot 1316 loopt , schjnt tusschen 1350 en 1356 te zjn voltooid. Het is , op weinig uitzonderingen na : uit Melis Stoke en de kroniek van Beka , vooral uit deze laatste , samengesteld , maar verdient om de zuiverheid van taal en deh betrekkeljk vloeienden verteltrant de aandacht. Het werd in 1470 door Fr. Van Mieris uitgegeven. Omstreeks 1350 schreef Jan Van der Beke (Beka) , een Utrechtsch Kanunnik , de zoo even genoemde , door vorm en inhoud uitmuntende Latjnsche kroniek der Bisschoppen van Utrecht , die door een ongenoemde , zeker nog in dezelfde eeuw , in het Hollandsch werd overgebracht , en gedrukt is in de Analecta van Mattheus. Het oordeel over deze vertaling komt nagenoeg met dat omtrent het vorige werk overeen. Eindeljk moeten wj nog wjzen op proza van de meest geliefkoosde middeleeuwsche rjm-romans. Het is moeilijk na te gaan , wanneer die omwerking begonnen is ; maar waarschjnljk was zj in de vjftiende eeuw al volbracht. Het is de vele omwerkingen in onnoodig over die zoogenaamde volksboeken breed uit te weiden , ook niet als modellen van proza , daar ze , vergeleken met de oorspronkeljke gedichten , te zeer bj deze achterstaan om veel aantrekkeljks voor ons te hebben. Van den Bergh heeft er eene uitvoerige monografe over geleverd 1). W j nemen daarmeè afscheid van hetNederlandsch middeleeuwsch Proza. Veel meer dan wj vermeld hebben meenden te moeten volstaan met het aanstippen van het voornaamste op dit gebied. Schreven wj eene geschiedenis van de Nederlandsche taal , in steê van die der Letterkunde , wj zouden deze en meer andere proza-schriften nader in bjzonderheden moeten behandelen en vergeljken ; hier , waar wj eigenljk slachts een overzicht leverden , had dit geen nut. is erover q maar wij 1) De iWederlandscbe Volksromans , een: budrage tot de geschiedeltis onzer Jefferèuntfe, door Mr. L. Ph. 0. Van den Bergh. (Amst. , 18379. T E R U G B L IK. W j zjn dus gekomen aan het eind van het eerste tjdvak der geschiedenis van onze Letterkunde. W at daar onmiddelljk op volgt, is een tjdperk van overgang , van gisting en voorbereiding , waarin de veranderingen , die in de zestiende eeuw op het gebied der feiten zouden tot stand komen , reeds ontkiemden op het gebied des geestes. W j staan dus hier aan 4en uitgang van een afgesloten tjdperk , dat we1 verdient nog eenmaal met één blik in zjn geheel te worden overzien. W j hebben kennis gemaakt met eene eigenaardige maatsehappeljke ontwikkeling en beschaving , die niet meer te loochenen zjn ; en wj hebben ontwaard , hoe zj zich afspiegelen in eene Letterkunde , die , zoo ze hare schadawzjde heeft , ook op wezenljke verdiensten mag bogen. Op hare schoonheden , hare frischheid en aantrekkeljke naïeveteit , hebben wj te zjner plaatse gewezen. W j herinneren slechts , dat we in de volksgedichten dikwerf niet alleen echt dichterljke , ja zelfs majestueuse tafereelen aantreFen , maar dat ook het kunstideaal zich van lieverlede louterde : zoodat werkeljke kunstgewrochten konden ontstaan a1s b-v. de Walewein (zie I , bl. 343) , de Parthenopeus (1 , b1. 351) en vooral de Reinaet't (1 , bl. 361) , die thans nog voor een meesterstuk geldt 5 om van enkele geesteljke gedichten te zwjgen. Maar toch , wat ons a1s algemeene indruk het sterkstbjbljft , het is de eigenaardige schaduwzjde der ridderljke beschaving en& Letterkunde. Vooreerst is die poëzie , in haren hoogsten bloei , slechts voor een klein deel des Nederlandschen volks geschreven , en zelfs voor het meerendeel des Adels was hare basis te onnatuurljk en te eonventioneel. Niet de menscheljke natuur wordt er in kehuldigd , maar een kunstmatig : een zeer beperkt en bekrompen ideaal , dat niet wortelt in de werkeljkheid. Geen men408 TERUGBLIK. schenmin , geene vaderlandsliefde , geene huiseljkheid , kuischheid of haweljkstrouw werden in het ridderljk ideaal gevorderd ; dat alles werd des noods aan den verachten dorper overgelaten. Door verhevener eigenschappen moest de edelman zich kenmerken , eigenschappen voor de groote menigte onbereikbaar. Fier op zjnen naam , mocht hj slechts jagen naar bloedige lauweren ; wat hj zjne eer noemde , moest hem gelden boven alle maatschappeljke of huiseljke belangen , en in doellooze tochten moest hj zjn roem trachten te vermeerderen q eene zinledige galanterie , bestempeld met den grootschen naam van vrouwenhulde , prikkelde de zinnen t terwjl zj over het algemeen het hart koud liet. Geen wonder dan o0k , dat die weinig met de menscheljke natuur overeenkomstige richting , waardoor de ridderljke poëzie ons zoo koud laat , geen diepte had en o0k toen niet ingreep in 'de ziel , en slechts uiterljke vormen in het leven riep. W are beschaving , ware zedeljkheid werden er niet door bevorderd. Maar van den anderen kant is het ook natuurljk , dat de Poëzie , die zulke idealen najoeg , ze niet kon verwezenljken in persoonljkheden van gloed en leven q dat zj zich moest bepalen tot algemeene typen . Waaraan het echt menscheljke , het individueel karakter ontbrak. Er zjn uitzonderingen : het is waar , maar deze doen de algemeenheid van den regel uitkomen. En zoo b.v. de Reinael't nog prjkt als een altjddurend getuigenis van de kunstvatbaarheid van den voortjd , dan is het juist , omdat de helden van dat dichtstuk op een geheel anderen bodem staan. W at wj thans duideljk inzien , gevoelde de Nederlandsche t vooral de Vlaamsche Burgerj reedsOP eeuw ; en haar komt de onsterfeljke eer toe , tegenover die uit den vreemde overgenomen valsche idealen het nationaal gevoel weer te hebben opgewekt en het Nederlandsch zelfbewustzjn te hebben gered 1). De Fransche riddergeest, de Fransche galanterie , het eind van de dertiende 19 Hoe ijverig de Burgerij , ook de kleine burgerstand , zich de nieuv e letterkunde aantrok , blijkt uit enkele boekenlijsten , medegedeeld dotr Napoleon De Pauw in zijne Bqdragen tot de Geschledenis der .Un /. Letterkunde k'n Vlaallderen , overgedrukt uit het Akderla'èdsclt uvuseup? van Heremans (1879). MTij zien , dat in de helft van de veertiende eeuw een TERUGBLIK. de Fransche wuftheid waren hier niet diep doorgedrongen, al aan de Hoven triomfeerde dat alles vooreen tjd van Brabant en Vlaanderen. Toen het grooter deel der natie tot zelfbewustzjn kwam , viel die kunstmatige wereld ineen ; en juist omdat de ridderljke beschaving zoo weinig nationaal was , kon het der burgerljke Didactiek gelukken hare poëzie in zo0 korten tjd te verdringen. Van dat oogenblik dagteekent een nieuw tjdperk onzer ontwikkeling en onzer Letterkunde. Eerst heeft het verstandeljk element geheel den boventoon , en daarbj is van eigenljke Kunst geen sprake. Toen de Letterkunde voor goed dien plooi had aangenomen , openbaarde zich eene reactie ten voordeele der Poëzie ; 409 eenvoudig handschoenmaker te Gent , Jan de Beere ,vijf Vlaamsche boeken in eigendom had : Een Evangelie , den Bestiaris , den Lucidaris , een ,,xlfcrtln'n, en Fcnden Lalldheeren (b1. 24,) . ln eene akte van l 365 vinden wij vermeld , dat de boekenschat van den rijken poorter Avillem van den Pette , die tevens Lakeltsnidere te Gent Ystoriaelle in 4 bouken was , bestond uit r,deelft van den Spieghel ghescreven'' (b1. 35). Eindelijk leeren wij de bibliotheek kennen van Meester Symon Elyaes , een geleerd burger , waarschijnlijk een chirurgijn , en wel uit eene akte van l 376. Zij bestond uit ,,1 coFer ende 14 bouke, Barlam , l Cleinen Spieghel ende l deel van der Biblen.'n Belangrijk vooral was de Vlaamsche boekerij van een eenvoudigen Gentschen burger, Jan svasselins , in 1388 : ,reen Bible in Vlaemsche , een bouc heet qlhans Testeye , in den selven bouc den Vlaemschen Doctrizlaei, in den selven bouc den Bouc van den Paeusen , end int selve de Groete Passie; item de Coronike rcn Viaeltdren ende rcn Brabant ende rtzol Vraltkerike, de Bouc pcn Senica ,. ende rcn item een papierbouc tusschen berderen ; item eell bouc tlc/? astronomien medicinen een bouc; item een bouc van uîlittibeus . int selve Pietagoras bloume , item int selve Bestiaris; de bouc rcn Adame entfc tlan A-epen ; item enen bouc van l-e/en ende van Adame , ende een bouc van de Passye; item eelt bouc van medicinen in papiere ; noch een boucskin rcn medicinen , twee cleinere boucskine van medicinen . een Doctrinaet; een lpcypïol ivartin ,. een bouc van Oegiere; item Segheln'n L?) lsenbaert ; twee privilegien ; een boucskin rall knedïcïnen , een boue rcn ptaneten ) een bouc rtzn R eqllaerde , een papierken valt smenschen (vt) cloestere, ende een gheestelic boec Valtder Zieleno. item een die bouc van Alexanders parabeten , ende een gheestelic boucskin Vander J//àuddire baglte.'' Moet men niet met C. Serrure instemmen , dat de syvlaamsche burgerij , zoo ijverig om de rechten der moedertaal te doen eerbiedigen bij dit alles voor de vaderlandsehe letterkunde niet onverschillig bleef?''f Llvetterk. Geschied. van Vlaanderen , 1, 4207*. TERUGBLIK. maar de Kunst zou daar niet veel bj winnen , omdat het den kunstvoorstanders eigenljk ontbrak aan een stellig beginsel , dat gloed en kracht kon schenken. Bovendien bleef de phantasie gedrukt door den loodzwaren mantel van bespiegeling en redeneering , dien zj niet meer kon afschudden. Zou de Kunst nieuwe levenskrachtontvangen , dan moest zj herboren worden uit het volk , uit dat geieelte der natie , waarbj de Nederlandsche natuur zich onbelemmerd had ontwikkeld t en in hare onvervalschte eigenaardigheid was bewaard gebleven. Zj begint zich dan ook weder op te beuren in de volkssproke , maar vooral in het volksdrama. De dramatische vorm toch , door de verhoogde zinneljke behoefte des tjds in het leven geroepen , en die genoegzame speelruimie liet aan het bespiegelend , redeneerend verstand , zoowel als aan het jokkend en hekelend vernuft des volks, die zich hier niet in betoogenden trant , maar in levendige kunstfguren en uit het leven gegrepen toestanden openbaarden : die vorm was de meest geschikte om het gewenschte doel ie bereiken. Men begrjpt echter licht , dat onder zulke omstandigheden alleen de kiem tot het Nederlandsche volksdrama kon gelegd worden. Die kiem moest nog worden ontwikkeld : de opvatting veredeld , de vorm beschaafd. Dat kon geschieden bj rustige ontplooiing der volksgeschiedenis ; maar de groote gebeurtenissen , omsireeks het jaar 1500 op e1k algemeene omwenteling teweeg , zoowel in a1s in dat der feiten , waardoor ook het Nederlandsche drama in zjne natuurljke ontwikkeling werd belemmerd. Ja , weldra z0u in Nederland de beschaving een keer nemen , die voor alle volksgebied, brachten eene het rjk der denkbeelden poëzie landsche tjdvak onzer letterkundige geschiedenis zien , waartoe het tjdperk hoogst nadeelig was. W elken invloed dit op de Neder- Kunst gehad heeft , zullen wj vooral in het tweede der Rederjkers den Ovorgang mogen wj de vraag niet onbeantwoord Maar reeds hier laten , of dit oudste gedeelte onzer Letterkunde reeds veroorlooft ons eene voorstelling te maken van het letterkundige karakter , de poëtische vatbaarheid van het Nederlandsche volk. Die vraag kan niet anders dan bevestigend beantwoord worden , Bn WjJ*mogen dat antwoord niet terughouden , al is het niet bjzonder vleiend voor onze nationale jdelheid. uitmaakt. 410 ONZE LETTERKUNDIGE AANLEG. W aartoe het te verbergen , wat een ieder moet in 't oog springen : dat onze Letterkunde in haar oadste tjdvak aan volslagen gebrek aan oorspronkeljkheid ljdt ? Noch op het gebied der ridderljke Romantiek , noch op dat van het burgerljke Leerdicht hebben wj eenig werk van beteekenis aan te wjzen , waarvoor wj eigen vernuft dank weten. Als vertalers waren moeid q maar z0o dikwerf wj aan eigen verbeelding standige schepping trachtten af te dwingen , liei de ons in den steek. De idealistische sferen der phantasie zjn ons WiJ- onvereene zelfvormkracht te hoog. W aar hetdaarentegen waarneming geldt van hetgeen in en om ons plaats heeft : staan wj op eigen , vasten bodem , en weten het waargenomene op eigenaardige wjze terug te geven. Dit bljkt op de meest aantrekkeljke wjze uit onze volksliederen. Maar niet minder openbaart dit ons eigen talent zich in de teekening en het koloriet van den ReIkaert , van onze boerden en kluchten. W j zjn realisten , maar toch geen bloote photografen van de verschjnselen , dit onze aandacht trekken. De wereld rondom ons wordt uit een metbewustheid gekozen standpuntbezien : met een schalksch oog. Onze natuurljke levensopvatting bepaalde ook onze kunstrichting. Deze moge zich door geene ideale verhevenheid kenmerken , het wezenljke kunstelement ontbreekt er niet aan , - zoolang wj onszelf durfden zjn. Maar waar wj ons in deftige voornaamheid boven den meestal wat ruwen , lustigen , jokkenden , bjtenden trant t die onzer natuur eigen is , verheven vielen wj reeds in de middeleeuwen in die fjne spiegelingen , die eigenljk de tegenvoeters zjn van alle poëzie. W at zal met dien aanleg onze toekomst op lettergebied zjn ? Is het niet te vreezen , dat als de voorgaande beschaving de achtten , verstichteljke benaïeve opvatting en de daaraan beantwoordende , zoo aantrekkelij ke wjze van voorstelling en uitdrukking za1 hebben weggevaagd ; a1s het Classicisme , dat in aantocht is , het volkselement zal hebben overvleugeld en ons eigenaardig realisme in een slechten reuk gebracht , is het niet te vreezen t dat dan ook de natuurljke Nederlandsche kunstkiem zal zjn dorre , onpoëtische bespiegeling , in dost , ons alleen zal overbljven ? Het vervolg dezer geschiedenis za1 het gegronde dier vrees maar gesmoord en dat de deftige klinkenden woordenpraal ge- 411 ONZE LETTERKUNDIGE AANLEG. al te zeer doen uitkomen. De kortstondige gloed van een heldentjdperk moge al een tjdlang met zjn weêrschjn ook onze Letterkunde vergulden , weldra zouden de dikke , maar aan Poëzie arme kwartjnen onzer dichtgenootschappen getuigen , dat oOk we1 wat vau de Nederlandsche Muze geldt , 412 Turpiter atrum Desinit in piscem mulier formosa superne-*' gë jïgïkL)Jg8(gï LETIELkLJgE lj gE àllggELëEL##'E5 Z EV EN D E BO E K. D E R E D E R IJ K E R S. 1. DE HERLEVING DER LETTEREN. Het tjdperk , dat wj in oogenschouw gaan nemen , is dat , waarin van lieverleè al de Nederlandsche gewesten onder ééne regeering , die van het dat zich heeft Bourgondische Huis , geraakten ; een tjdvak , gekenmerkt door eene stofeljke welvaart , zoo dat men zich daarvan ter nauwernood groot, een denkbeeld kan maken ; en waarin tevens de wetenschappen , doch vooral de beeldende kunsten , uitnemend hebben gebloeid. Maar het was bovenal een tjdvak , waarin groote ontdekkingen en uitvindingen hebben plaats gehad , welke een geheel nieuwen horizont voor de werkzaamheid van den menscheljken geest openden. Zj waren de voorboden van die ontzagljke omkeeringen , die binnen een betrekkeljk klein aantal jaren den toestand van Europa zoo wjzigden , dat , terwjl Filips de Eerste den scepter zwaaide over een nog geheel middeleeuwschen staat , Karel de Yjfde zich verplaatst zag te midden van eene volkomen verschillende orde van zaken, die geheel tot de nieuwe geschiedenis behoort. Al de Nederlanden , onder één scepter vereenigd t omvatten tegen het eind van dat tjdvak , volgens Guicciardjn (1560) , meer dan tweehonderd bemuurde steden en omtrent honderd-en-vjftig open vlekken , die om hun pwelgestaetheyt'' a1s besloten steden te beschouwen waren ; voorts meer dan 6300 groote dorpen , behalve de gehuchten. En onder die steden waren er , wier aanzien , luister , rjkdom en ontwikkeling eene elders onbekende hoogte hadden bereikt , zooals Brugge , Gent en Antwerpen. Scheepvaart en handel , die bronnen van al deze weelde , hadden een nog hooger vlucht genomen ) toen , op het eind van de vjftiendeeeuw ) van den eenen kant Amerika ontdekt (1492) , en van de andere zj een nieuwe weg naar Oost-lndië geopend was door het omzeilen van deKaap de Goede Hoop (1498). Daardoor werd 416 BLOEI DER KUNSTEN. bovendien de handel verplaatst , hetgeen zoowel op den staatkundigen a1s maatschappeljken toestand van westeljk Europa den grootsten invloed heeft geoefend. De weelde had , onder medewerking en we1 is waar meer prachtevenwel op de kunsten en Schilderkunst. aanmoediging van de dan kunstlievende Bourgondische vorsten , gunstig teruggewerkt , vooral op Bouw- Had gedurende de dertiende en veertiende eeuw de zoogenoemde Gotieke bouwstjl de heerljkste Christenbedehuizen doen ontstaan , in de vjftiende werd de bouwtrant nog weelderiger. In plaats van den meer eenvoudigen spitsbogenstjl treedt de zoogenoemde vlammende stjl (style Famboyant) , die zjn naam heeft naar de op vlammen geljkende ornamentatie van rozen en vakken van vensters , en die , ofschoon reeds veel plaats inruimend voor versierselen vall détail , toch weldra n0g wordt overtrofen door den al te overladen style Fettri. Ook op niet kerkeljke gebouwen zien wj die kunst aangewend : in 1402 wordt het overschoone stadhuis van Brussel begonnen , in 1448 dat van Leuven , een der prachtigste voortbrengselen der latere middeleeuwsche bouwkunst. Niet slechts trokken de kerken aan door uitwendigen luister , maar ook door inwendigen tooi. Daartoe droeg vooral de Schilderkunst bj, die eene hooge vlucht nam. W j behoeven slechts de namen te noemen van Hubert en Jan van Eyck , die zich omtrent 1400 te Brugge vestigden en eene geheele omwenteling in de schilderkunst teweegbrachten door de volmaking van de methode van het schilderen met olieverf , die zj door de uitvinding van droogstof en vernis eerst uitvoerbaar maakten. Hunne groote verdienste steekt evenwel niet daarin , maar in hun talent , in hun zin voor natuur : in het sprekende hunner Eguren , de frischheid der kleur en de volmaaktheid der perspectief : met één woord in al datgeen , wat het eigenaardig karakter der Renaissance uitmaakt. Jan van Eyck was de eerste , die den Byzantjnschen goudgrond door een natuurljken aehtergrond verving. De onderwerpen door beiden behandeld , zjn echter nog doortrokken van den mystiekgodsdienstigen geest der middeleeuwen : men herinnere zich slechts hunne Aanbidding tlczl het Lam , dat beroemde altaarstuk met meer dan driehonderd hguren , dat zelfs in zjne verbrokkeling n0g aller bewondering opwekt. BLOEI DER KUNSTEN. - DE POZZIE. 417 Nevens hen staan hunne leerlingen , van wie wj slechts enkelen noemen , als Gerard Van der Meire , Rogier Van der W eiden , Hans Memmeling. De laatste was tevens een groot miniatuurschilder. Ook deze tak der Kunst deed in de vjftiende eeuw een grooten. stap vooruit. De Bourgondische vorsten waren minnaars van schoone handschriften , met kleurige en vergulde arabesken : keurige teekeningen en prachtige miniaturen versierd. Daarvan getaigen nog onze openbare boekerjen. Ook de glas-schildering bloeide , zoowel als de Graveerkunst. De Muziek eindelijk , in België z00 inheemsch , werd in dit tjdvak door groote meesters vertegenwoordigd: Guillaume Dufay , Jan Ockegem vooral , waren toonzetters , door geheel Europa vermaard. W ellicht was de roem van des laatsten leerling Josquin Deprès n0g grooter 1). Bj dien bloei der kunsten zou men meenen o0k geljke verschjnselen op het gebied der Poëzie te mogen verwachten , en toch vindt men zich in dien waan bedrogen. In de lettervruchten der Rederjkers , die dat tjdvak beheerschen, vindt men slechts bij * oorzaak daarvan is niet zeldzame uitzondering een sprank van dichterljk talent. De moeilijk op te sporen : zij ligt bljkbaar daarin , van voorbereiding , dus van weifeling ; van af breken en wat door langdurig bestaan vermolmd was ; niet van zoodanig een , waarin de tot volkomen bewastzjn ontwikkelde geest des tjds zich in dat hier sprake is Yan een tjdperk Van Overgang, geheel daaraan beantwoordende vormen uitdrukt. Alleen positieve denkbeelden zjn vruchtbaar voor de Kunst , en die ontbraken thans op het geheele gebied van letterkundige ontwikkeling. De Hoogeschool te Leuven , in 1426 door Hertog Jan IV opgericht , had wel gelegenheid gegeven tot degeljker studie naar de oude schoolsche methode , en vormde o0k eenige kundige mannen van die richting ; maar het stelsel zelf was te bekrompen om op den duur ie voldoen. 1) Zie hierover E. Van der Straeten , La zntzq?-çu: cuz Pays-Bas , cpcnf le X1X dgc/e, (Bruxelles , 1878) en Naumann , Illustrirte Musikgeschichte 1, zehntes Capittel. Joxclksl-oE'r , Akd. Letterk. lTf##e/eeutceli , 11 , 4e druk. DE RENAISSAXCE. Een andere weg was, land ingeslagen door de in zekere mate althans , in Noord-Nederstichting van den Deventersman Geert Groote : . de Broederschap, 'pcl 'f gemeene leven. Op de scholen , door haar in 't leven geroepen , had de zoogenoemde Herleving der Oude Letteren den grootsten invloed. Die Renaissance : zooals ze gemeenljk genoemd wordt , is een der merkwaardigste verscbjnselen in de Geschiedenis. De Middeleeuwsche maatschappj was af- en uitgeleefd : men begon allerwege te gevoelen , dat de bestaande vormen niet meer de uitdrukking waren van den geest , die allengs was ontwaakt. Op elk gebied werd dit zichtbaar : het vroegst in de Beeldende Kunst. Van lieverlee komt de Schilderkunst nader OP den voorreeds sederi Giotto mneer de openbaart d uidelitj k er . kerkelijktraditioneele opvatting wordt afgelegd : het bewustzjn der individualiteit , der persoonljkheid komt meer en meer aan den dag. Het streven der Kunst is niet meer bevrediging van het godsdienstig gevoel , maar verwezenljking van het ideaal in het rjk der schoonheid door idealiseering van de vormen des gemeenen levens. op lettergebied openbaart zich weldra eene soortgeljke beweging. Het vormeljke der schoolsche kerkeljke wetenschap bevredigde niemand meer. Ook hier was de behoefte ontwaakt aan vrje , natuurljke en zelfstandige ontwikkeling van den geest. Terwjl de Beeldende Kunst die aandrift trachtte te bevredigen door zich de natuur ten voorbeeld te kiezen , en eerst bj gebleken onvermogen - althans in Italië - hulp zocht bj de overgebleven Antieken t was men op het terrein van W etenschap en Letteren wel genoodzaakt aan de Plassieke Oudheid het geheim van hare Ook kracht en schoonheid te vragen. De studie dier Oudheid nam van dat ZOO grond , en men kan zeggen , dat zj uitdrukking wordt van het werkeljke leven. W eldra zich in Bouw- , Beeldhouw- en Schilderkunst steeds de herboren zin voor harmonie en sehoonheid. De vlucht , schappeljke werd van Herleving der Oude Letteren qRenaissance) , waarmede men die geesteljke omwenteling bestempelt. De geschriften der Ouden waren gedurende de middeleeuwen niet onbekend. Het Latjn was de taal der Kerk gebleven : dit moest hooge werd zoo de bljvende grondslag degeljke wetenontwikkeling , dat daardoor de naam gerechtvaardigd oogenblik van alle 418 DE RENAISSANCE. reeds tot studie uitlokken. classieke kunstvorm de 5Yj zagen zelfs, dat meer dan eens de modevorm werd van den middeleeuwschen smaak 1). Dat verschjnsel was echter van voorbjgaanden aard. De beoefening der classieke geschriften bleef tot een betrekkeljk uiterst kleinen kring beperkt en had weinig invloed op het leven ? daar men hoofdzakeljk hun vorm zocht na te bootsen in plaats van zich te doordringen van hun geest. Dit werd nu geheel anders. De classieke uit het stof der bibliotheken opgerakeld , gekozen. De belangstelling was zoo algemeen : dat er spoedig een eigenljke geleerde stand verrees , die gevierd werd met eene geestdrift , waarvan men zich thans nauweljks een denkbeeld kan maken. Dat de beweging uitging van Italië , zal niemand bevreemden. Men deed daar als het ware zjn eigen glansrjk verleden herleven : en hoeveel was er niet , dat daar aan de classieke beschaving herinnerde ! schrjvers werden thans verklaard en ten voorbeeld Het was vooral Petrarca t de beroemde dichter t die met gloeienden jver de studie der Ouden zelf ter hand nam en ze aanmoedigde en verbreidde. Men kan zeggen , dat hj eene school stichtte. Alaar eerst toen ook de Grieksche Letteren weer verstaanbaar werden , heette het met recht , dat de Oudheid herleefde. Nu en dan hadden geleerde Grieken uit Byzantium een leerstoel in Italië bezet , vooral in het kunstlievende Florence. Het Concilie , te dier stede in 1438 gehouden , dat zich ten doel stelde de hereeniging der Latjnsche en Grieksche Kerk , had sommige voortreFeljke geleerden naar Italië gebracht , waardoor de kennis van Grieksche Poëzie en wjsbegeerte (Plato) eene groote schrede voorwaarts deed. Die ingenomenheid met de Classieken deed nu allerwege naar handschriften zoeken , die vljtig afgeschreven en ook gedrukt werden , waartoe de beroemde pers van Aldinus Manutius te Venetië weldra gelegenheid zou geven. De hoofdzetel der humanistische beweging was Florence q en hoe groot de bloei van Letteren , W etenschap en Kunst daar onder de Afedici geweest is , weet iedereen. Ook Rome was vaak een der 419 1) Zie boven , 1 D. , bl. 63. 2:* DE RENAISSAXCE. - HET HUAIANISAIE. brandpunten van die nieuwere besehaving : vooral toen Nikolaas V den Pauseljken zetel had beklommen. Na zjn dood waaide de wind in de eeuwige stad we1 weer uit een anderen hoek ; maar toen Leo X , uit het huis der Medici , aan het bewind kwam , stelde hj er eene eer in Rome op nieuw met Florence te doen wedjveren. En die beweging bleef niet tot Italië beperkt. schrjver terecht opmerkt : was de classieke wereld voor de geheele menschheid aan het graf ontstegen. Voortdurend was Italië a1s de bakermat der beschaving beschouwd , waar leergierige vreemdelingen heen stroomden , zooals in later tjd gebruikeljk bleef. Door hen werd dat rnieuwe Euangelie'' naar alle oorden van Zooals een Duitsch Europa overgebracht. lk wjs slechts op de Etiennes , om te herinneren , hoe spoedig in Frankrjk de nieuwe school bloeide ? waaruit weldra Salmasius zou voortkomen. In Engeland zien wj haar vertegenwoordigd door Colet en Thomas Morus. In Duitsehland was de bekende Reuchlin een harer voornaamste vertegenwoordigers , nevens wien ik slechts Ulrich von Hutten behoef te noemen. In Nederland had zj aldra schitterende brandpunten. De sBroeders van 't leven'' hadden reeds de gemeene Scholastiek laten varen en hare bronnen met de studie van de eenige bron der Christeljke Theologie , den Bjbel ? verwisseld. Maar o0k de beoefening der Classieken was reeds door hen met kracht aangevat. In hunne school was W essel Gansvoort gevormd , die stoute bestrjder der hiërarchie en beoefenaar der Platonische maar ook de Hegius , welke Deventersche zoovelen , in betoog , hoe vorderen. wjsbegeerte ; beroemde Groninger Rudolf Agricola en Alexander laatste eene reeks van jaren Rector der vermaarde fraterschool geweest is. Deze beiden hadden , a1s Italië hunne ontwikkeling voltooid. Het behoeft geen zulke mannen de studie der Classieken moesten beletterkundige over Nederland en Noord-Duitschland werden hoofdzakeljk goeden smaak zouden ook de nieuwe methode , die daaruit moest voortvloeien , allerwege Deventer werd het brandpunt , dat zjne stralen uitschoot. Aan zjne school de leeraren gevormd , die z0o gunstig op den werken en met den zin voor bronnenstudie zoaden verbreiden. 'Wat deze richting hoofdzakeljk kenmerkt , is die geest van vrj 420 HET HPAIANISAIE. onderzoek , dat afzweren elke wetenschap een nieuw in verband bracht met de van alle autoriteits-geloof , waardoor aan leven werd ingeblazen , dat haar nader Letterkunde lingsuitspanning van die werkeljkheid. Toch stond de Classieke den voorgrond , en Latjnsche Poëzie OP was de lievemannen , wier scholen daz! ook doorgaans den naam van spoëten-scholen'' dragen. W anneer daarbj o0k al te veel de vorm werd nagebootst , de degeljke studie der Ouden kon niet nalaten vanzelf den smaak te veqedelen q en het was vooral de kennismaking met Plato en den onvervalschten Aristoteles , die den grootsten invloed oefende op wjsgeerige vorming en wetenschappeljke methode. Zoo al nieteen iegeljk zich geroepen voelde om diepe geleerdheid , steeds het deel van weinigen , te helpen opbouwen , toch werden door die algemeene aandrift ook in breeder kring gekuischte smaak en waarheidszin op het gebied der dialectiek voortgeplant ; en juist daardoor werkte de Renaissance meer onmiddelljk op het leven , vormde meer jongeren en verzekerde den grooten opgang ,dien het Humanhme in de meest ontwiïkelde klassen der maatschappj weldra maakte. Dat Humanisme , op den breeden grondslag van vrjzinnigheid , gezond verstand en goeden smaak gevestigd, was het rjk van de 4 ware aristocratie des geestes , waarin misschien aan het zelfgevoel wat al te breede plaats werd ingeruimd ; maar waarin men , wars van bekrompen stelselzucht , zich tegen elk dwangjuk op het gebied des geestes verzette. Zoo kwam die school in de eerste plaats in verzettegen de schoolsche methode , die zwaaide , geljk ljke orthodoxie : in Noord-Nederland in later dagen ook op het gebied der staatkunde voortgezet , toen de vertegenwoordigers van het Humanisme a1s regenten van stad of gewest in het vaarwater kwamen der nog altjd op de universiteiten den scepter zj evenzeer in botsing moest raken met de kerkeop die dorre Scholastiek gebouwd. Die strjd werd Protestantsche kerkeljke voorvechters , vaak onbeschaafde , uit de onderste klassen der maatschappj voortgekomen jveraars , die thans op hunne beurt den staat aan hunne oppermacht wilden onderwerpen. Eerst in de zeventiende eeuw ontwaart men hier ten volle den ongeloofeljken invloed der Renaissance op onze beschaving en 421 422 ERASl\IL"S. onze Letterkunde 1). Dan blijkt hare kraeht ter ontwikkeling, maar niet minder de schaduwzijde van haar eigenaardig wezen, die zich bier maar al te sterk deed voelen. Juist daarom moesten wij te dezer plaatse wat uitvoeriger bij baar stilstaan, al was ook haar invloed op de volksmassaas niet zoo merkbaar, dat zij gunstig werkte op de veredeling der volksletterkunde in de zestiende eeuw. Ret aristocratisch karakter , dat haar eigen was, en nog versterkt werd, doordien men zich te veel op classieken bodem verplaatste en maar al te vaak slaafs in de doode oude wereld opging, was aan echte nationale ontwikkeling niet bevorderlijk , en deed tusschen de verscbillende standen der maatschappjj eene klove ontstaan, die aan de eene zy de humanistische eenzijdigheid moest doen toenemen, en van den anderen kant de eigenlijke volksbeschaving hard doen achteruitgaan. De Drost van Muiden, de dichter en historieschrijver P. C. Hooft, was in de zeventiende eeuw hier te lande de meest karakteristieke type dier richting. De man, die al terstond de voortreffelijkste vertegenwoordiger van het Humanisme is geweest, en die met krachtige band de Scholastiek van kloosters en hoogescholen aantastte, was Desiderius Erasmus van Rotterdan (1467-1536), die, voor een deel althans, als leerling van Hegius is aan te merken. Erasmus was de man van degelijke studie : hy deed niet aIleen veel voor de kennis van Grieksche en Latijnsche Letterkunde, maar betoogde vooral ook de noodzakelijkbeid om aIle kennis uit de onmiddellijke en daarom zui vere bronnen te putten. Hi] drong er onder anderen op aan, dat men de Theologie niet langer in Scotus en Tbomas van Aquino zou bestudeeren, maar ze nasporen in de Griekscbe Kerkvaders en vooral in bet Nieuwe Testament. Hoeveel goeds bij daardoor ook gesticbt hebbe, zijn grootsten roem verwierf bij door zijn onvergelijkelijk letterkundig talent, dat hij dienstbaar maakte aan de kastijding der vele verkeerdheden zijner eeuw. Het meest populaire zijner werken is de Lor der 1) Zie Prof. Moltzer's vertoog . De invloed der Renaissance op onze Letfel'· kunde in zijne Studiell van Nederl. Letterkunde , bl. I vlgg, DE L0F DER ZOTHEID. 423 Zotheid , waarin hj de dwaasheid , die zich in alle menscheljke betrekkingen doet gelden , op haar zelf sprekend en haar scherpe wijze hekelt. Hij voert eigen lof verkondigend in. Moria (M(ogl'a) , de dochter van Plutus , in de gelukkige eilanden geboren , door dronkenschap en ongebondenheid gekoesterd , is heerscheres over een machtig rjk , waarin alle Imaatschappeljke standen zjn vertegenwoordigd. Zj schildert ze alle , en staat bjzonder lang stil bj de Geesteljken , die zooveel aan haar te danken hadden. Zj spot vooral met de kronkelingen der theologische dialectiek , met de syllogismen , waarmeê men de Kerk , als Atlas den hemel , steunde ; vooral o0k met den priesterljken jver denkenden. ' Voorts komt zj op de smerigheid en onwetendheid der hunne dwaasheden en hun ruwen en in het verdoemen van andersmonniken , preektrant. Ook krakeelenden de Bisschoppen worden niet gespaard ,die zich meer om goud dan om hunne zielen bekommeren ; zelfs de Roomsche Ourie en de Paus ontkomen aan den geesel der satyre niet. Dit werkje , dat reeds vrj algemeen gangbare denkbeelden in een kort bestek samenperste , en den geest der eeuw uitdrakte in een vorm , die aan alle eischen der beschaving voldeed , had eene onbeschrjfeljke uitwerking. - Nog bj het leven des schrjvers zagen daarvan zeven-en-twintig uitgaven het licht , en het werd in alle talen overgebracht. Meer dan de vinnige Ephtolae osdcurpr'uAzl rirorum , ja , kmeer dan eenig ander geschrift heeft het de anticlerikale richting van den tjd bevestigd. De meesten dezer denkbeelden , vooral voor zoover zj de practjk des levens betrofen , waren hier sedert lang inheemsch. De Humanisten bereidden in dit opzicht den gezichtskring der burgerljke moralisten van de veertientle eeuw verder uit , en igaven aan hunne betoogen een breeder en degeljker grondslag. En nu stelle men zich niet voor , dat deze leer , omdat zj aanvankeljk in de taal der geleerden verkondigd werd , slechts voor weinigen vracht droeg : het tegendeel is waar. De kennis van het Latjn was in ongeloofeljk korten tjd t0t velen doorgedrongen, en w>ar deze niet heen reikte , spraken vertalingen tot allenj die belang stelden in de groote vraagstukken van den dag. En sedert Johan Gutenberg omstreeks 1450 ta Mentz de boekdrukkunst , dat is de kunst om met beweegbare metalen letters te drakken ? tot practische volmaaktheid had gebracht , en die 424 kunst zich binnen eene halve eeuw reeds over geheel westeljk Europa verbreid had , - sedert dien tjd had de algemeene ontwikkeling bj de burgerj en zelfs daar beneden reuzensehreden gedaan. Omstreeks de helft der zestiende eeuw getuigt daaromtrent Guicciardjn , naar de vertaling van Kiliaen : pHier hebben eertjts gheweest : ende syn nu noch veel geleerde mannen , in alle wetenschap ende konsten wel geschict. De gemeyne lieden hebben meestendeels wat in Grammatica beginsels : ende konnen schier al t'samen , ja o0c de boeren endelantlieden , ten aller minsten lesen ende schrjven. Hebben daerenboven de conste ende wetenschap van gemeyne wonderen is. W ant daer landts en hebben geweest , nochtans konnen , behalven heur moederljcke tale, veel vreemde talen spreken , besonder Fransoys , wele onder hen seer gemeyn is : Veel spreken Duytsch , Engelsch ? spraken so synder veel gemeynsaem , die , hoe we1 sy noyt buytens dattet te ver- Italiaens : en ander vreemde talen.'' En hoeveel hier we1 gelezen moest worden , valt in het oog y als men zich de lofFpraak herinnert, die dezelfde schrjver aan de vermaarde boekdrukkerj van Plintjn te Antwerpen wjdt 1). ALGEAIEENE ONTW IKKELING. 1,Wel so lustig ende wonderlijck als alle het voorseyde , is te sien ende tf aenscbouwen , onder alle andere cleyne Druckeryen die hier zijn , ChristoFel Plantijns des konincklijcken Druckers groote ende heerlijcke Drtzckerye , alleen ende verscheyden staende van den Boekwinckel, met besondere ende bequame huysingen , welcke Druckerye verhalens ende vermarens weerdich is : want tot n u tOegeen diergelijcke in gantsche Europa gesien is geweest , noch gesien en wort, daer meer perssen , meer letteren van allerley soorten , meer priltten ende gereedschappen , meer bequame ende 'geschicte mannen , groote loonen winnende met wercken , corrigeren ende oversien in alle talen , soo we1 sonderlinge a1s ghemeyne , geen uytgenomen , diemen het gantsch Christenrijck door ghebruyct : soo dat al te samen we1 gereàent , in dit huys met synen aenhanc ende toebehoorte , meer dan drie hondert hierlantsche guldens , welck meer dan ander halt' hondert croonen zijn , alle domelijcke dage uytgegeven ende becosticht worden : welc voorwaer ene edele ende Konincklijcke sake, niet alleen den loFelijcken aengever ende meester, mael oock der stadt grootelijck tot profljt ende eere is : want syne schoone ende welgestelde wercken worden met groote menichten de gantsche werelt door gevoert ende verbreydt.*' Aangaande het niet zeer duidelijke woord prilltol zij opgemerkt d..2 de Italiaansche oorspronkeli-jke tekst heeft : stampe. De Latijnsche vertaling geeft het terug door jbrmulae : de oude Fransche overzetting (Amsterdam , 1625/ , door casses, waarollder men misschien letterkassen heeft te A-erstaan. GEEST VAN CRITIEK. 425 00k in de terug , dien bestaande , eigenljke volksletterkunde vindt men denzelfden geest geest van tegenspraak , van veroordeeling van het weldra ook van onderzoek omtrent de groote vraag- In dien zin had de adem stukken van den dag. der Renaissance ook de Nederlandsche burgerj Alle tot nog toe gangbare aangeblazen. denkbeelden , die zich in de vormen van Staat en Kerk verlichameljkt hadlen , worden met groote vrjmoedigheid aan critiek onderworpen q men voelt , dat het oude afgeleefd is, eene nieuwe wereldperiode wordt voorbereid. De omwenteling op het gebied des geestes is in volle werking , en uit die gisting z0u weldra de groote omkeering geboren worden , die op kerkeljk gebied de Hervorming heet en op wereldljk terrein de Revolutie , met den strjd tegen Spanje in haar gevolg. Alvorens in de beide richtingen eene nieuwe orde van zaken is tot stand gekomen en een zekeren graad van vastheid gekregen heel't , is er geen ruime oogst op het veld der Poëzie te wachten. Eerst als de m iddeleeuwen geheel hebben plaats gemaakt voor de eerste positieve verschjnselen uit de nieuwe geschiedenis ? door een frisschen verjongden geest bezield : eerst dan za1 er weer van nationale Kunst sprake kunnen zjn. Ook de akker der Poëzie moest een tjdlang braak liggen , opdat later de nieuwe bloesems des te krachtiger zich zouden kunnen ontplooien. De Rederjkers zjn de zwakke kunstenaars uit dit tjdperk van overgang : hunne werken hebben dan o0k meer eene maatschappeljke dan eene letterkundige beteekenis. Maar het wordt tij d met dievertegenwoordigers der kwjnende Kunst kennis te maken. DE K/.MERS YAN RHETORICA. De letterkundige vereenigingen , die als Kamevs 'ptzrl Rhetorica bekend zjn en wier leden den naam van Rederjkeng dragen , zjn als zpptflAlï.g en onder die benaming waarschjnljk met de Bourgondiërs uit Frankrjk tot ons overgekomen. Maar zj konden zich hier te lande zelfstandig ontwikkelen uit de kiem , die voorhanden was. De Rederjkers toch hebben in menig opzicht slechts voortgezet, wat door de geesteljke broedersehappen was begonnen. Wj vernamen reeds , dat als vertooners van mysterie-spelen nu eens eene geesteljke c:nfrerie, een gilde , tdan eene vereeniging van Rederjkers genoem; wordt. De twee benamingen bedoelen bljkbaar dezelfde zaak. Het is bekend, dat geene nering of ambacht als vrje bestaan zonder ook eene geesteljke broaderschap maken ; dit was , zooals wi.j zagen , de oorspronkeljke band , die corporatie mocht of gilde llit te de leden vereenigde. Hetzelfde geldt van de Rederjkers. In Diest was de oudste Kamer , de Lelie , haren oorsprong verschuldigd aan de vertooningen ter gelegenheid van den pommeganck'' op het feest van Onzer-Lieven-vroueen-Hemelvaart , en zj erkent dan o0k zelf in 1503 , dat ,'t geselscap ende gulde vander RNetorjcken der Leliën van Dieste . . . . kis geërigeert ende geïnstitateert ter eeren Onser-Lieven-vrouwen-Assumptionen jaerlycx in deselver stadt Dieste te eerene ende te verchierene'' 1). Hetzelfde is waarschjnljk met alle oude Kamers het geval ; want zeer zeker hebben tot hare vorming , tot de in de vjftiende eeuw gestadig toanemande tooneelbeweging , de geesteljke broederschappen , die zich ook aan tooneelvertooningen wjdden , in i) Belg. Jfwqeu?n , III , 98. ONTSTAAN DER KAMERS. den beginne den eersten stoot gegeven. lk wjs ten voorbeelde n0g op die , genaamd M aria t' :63*:/1 te Gent , en op Paoe Tsbsfs te Audenaarde 1). De verwantschap tusschen die geesteljke gilden en de latere Kamers bljkt nog uit menige bjzonderheid. 55:j zagen (bl. 352) : datzorg afgestorvenen de eerste , de hoofdreden van het bestaan der Broederschappen uitmaakte : daarom was ieder 1id gehouden voor dat doel eene jaarljksche contributie te storten , die de doodschuld (#p6ftscpsff,/ genoemd werd. Diezelfde bjdrage, onder denzelfden naam, werd o0k van de Kamerbroeders gevorderd 2). Evenals Priesters deel voor het zieleheil van uitmaakten van en veelal het bewind voerden in de geesteljke broederschappen , zo0 trefen wj doorgaans Geesteljken in het bestuur der Kamers. Verscàeiden Kamers maakten aanspraak op hooge oudheid : die van Diest wilde tot 1302 opklimmen , en die van Aa1st ontleende zelfs het jaar 1107 aan een chronogram uit hare spreuk zaMor Vlnolt'' gelezen. Daaronder moge n!z vergissing t of wat dies meer zj : schuilen 3) , geheel uit de lucht gegrepen kunnen die beweringen toch niet zjn : eene natuurljke verklaring vinden ze ? a1s men ze betrekkeljk maakt geweest is. Xconst van op eene confrerie , die de bakermat der Kamel. Eindeljk zjn enkele Kamers , toen ze ophielden de Rhetorica'' te beoefenen a1s zuiver kerkeljke gilden bljven bestaan 4). 1) Belg. x'lfudeum , 1,434 ; 5'11 , 24. Verg. Mfybrands , Opmerkingen , enz. , b1. 79. S) In het reglement, der Thieltsche Kamer (1462) heet het : lrr-ren dootghelde zo sal men gheven XVI sc. par. ofte daerboven , telckers gheliefte-'' In den gildebrief van de Kamer te Veere (zie de Schets van Kops , bl. 333) leest men : s,'irnde a1s sy aqivich worden dan zullen zy geven voor haar dootschult zes stuvers : des zullen alle gildebroeders gehouden zijn te komen oferen over den dooden , a1s zy de wete hebben vanden knape , ende dat opte verbeurte van een pont wasch tsgilden proijte-'' Voor de Middelburgsche lkamer was bepaald : s:ltem dat alle gildebroeders in 't voirs. gilde stervende zullen mogen betalen hare dootschult met twee schellingen-'f z) Het jaar 1302 voor de Kamer van Diest : Christus Otven , aangenomen , moet bij nader inzien in l 502 worden veranderd , blijkens Serrurees Vaderl. l'Vuseum, 111, b1. l 1 7. Ook het bestaan eener Kamer te Dixmude in 1394 is niet te verdedigen. Zie Zie Mrybrands , Belg. Jfttyeu?n , A-1 , b1. 394. Opmerk-iltge't enc.l, bl. 86. 428 ONTSTAAN DER KAMERS. Trouwens, uit menigen bevestigingsbrief van een gemeentebestuur , welke weldra vopr eene Kamer vereischt werd om recht van bestaan te hebben , bljkt de geesteljke afkomst ten duideljkste. lk geef een uittreksel uit dien van 1462 voor de Thieltsche Kamer in de noot 1). Maar, zegt men wellicht , de Kamers onderscheidden zich van die Broederschappen vooral daarin , dat zj niet bloot tooneelstukken vertoonden , maar die ook zelf vervaardigden en in 't algemeen veel werk maakten van poëzie of wat zj daarvoor hielden. Die bedenking is reeds door W ybrands uit den weg geruimd :). pW aar letterkundig ontwikkelde , meer dan 't gros begaafde mannen zich bj deze Broederschappen aansloten (en dat dit vaak gebeurde , kon niet uitbljven) , behoefde men de spelen niet van anderen over te nemen , of door dichters , t0t andere confrérieën behoorende , te laten samenstellen : daar bracht de broederschap zelve hare gewrochten voort ; anderen mochten meer werk maken van décoratief 1) !95Vy Bailliu ende Schepenen vander stede vttn Thielt doen te wetene . dat voor ons commen ende ghecompareel't zijn in propren personen Mr. Janne van Putthem pbre als deken, Sanders , Ellebuuc . . . a1s ghezwoernen , mitsgaders eenighe andere jonge ghesellen vander Gulde ende Broederscepen van Retoricquen , ons te kennen ghevende , hoe dat zy een tijt es leden , upghestelt ende onderhanden hebben , by consente vanden Heere ende vander wet naer haer lieder besten vermoghene een minlic ende eersaem gheselscip ende broederscap ter eeren van Gode van hemelrijcke ende van Mijnenheere Sente Jan Baptyste , ten aultare van Ste. Franchoys binnen de kercke van Thielty omme te doen ende te continueerne den goddelijcken dienst, al dwelcke sy niet en vermoghen te doene ende te continueeren , het ne ware sy daerup hadden onsen espressen consente ende open letteren . . . . , inder manieren vande andere Gulden van neeringhe ende ambachten , ons daeromme neerents biddende ende versouckende . . . Altwelck gheconsidereel't . . . wy . . . willecueren by dese onse letteren den voornoumden supplianten van nu voort an te haudene ende te blivene ten eeuwelijcken daghen eene Gulde ende confrerie ter eeren van Gode van hemelrijcke ende van Mijnenheere Sente Jan Baptyste ten aultare van St. Franchoys , binnen de kercke van Thielt , volghende de ordonnantiën ende statuten hiernaer verclaert van woorde te woorde.'' Daarop volgen de artikelen : de eerste handelende over inkomstgeld , doodschuld , reparatie van 't altaar , bepaald aantal missen , enz., requiem voor overleden gildebroedez's ; daarna over het bestuur , enz. Door Avybrands , b1. 87 , meêgedeeld , even a1s het octrooi der ltortrijksche Kamer van l 5 14 (ontleend aan Belg. xlfuseuw, 111 , 1 l). S) T. a. p1. , b1. 88. GEESTELIJKE DICHTGENOOTSCHAPPEN. en vertooning , hier traden de broederschappen als dichtgenootschappen op.'' Men behoeft zich niet tot gissingen te bepalen : er bestonden werk-eljk al van ouds genootschappen , die zich hoofdzakeljk poëzie , zj het dan ook van eene bepaalde soort t tot taak stelden. In 't noorden van Frankrjk vinden wj in de dertiende , misschien reeds in de twaalfde eeuw , zekere broederschappen aan de H. Maagd gewjd : onder anderen de ten jare 1229 opgerichte confrérie N. Dame du Puy'' te Valenciennes. D Ik ontleep de karakteristiek van dat genooischap wederom aan den Heer W ybrands 1). W eldra pbegon zj , geheel overeenkomyèg haar aard en doel , gedichten aan hare Patronesse gericht , te bekroonen . . . En voortaan beperkte deze broederschap zich niet t0t het verrichten van gewone devote handelingen en 't ondersteunen van broeders of zusters , die door songeluk , ziekte of ouderdom'' arm waren geworden : maar hield o0k groote feestdagen : eens in 't @Ja&P WaS 0r concours ; 't beste gedicht , werd bekroond. Zo0 werd de vereeniging en ook hier drong , onder de vrome broeders , heid , de geest van levenslust door q onder de gedichten , die er bekroond werdeny. Maria komen niet alleen stichteljke voor , aan gewjd . t 'maarook verscheiden sottes c/ltzs,spzld. Zoo nam haar dichtkunst een wereldljk karakter aan . . * aan de Maagd gewjd , een dichtgenootschap : de wereldsgezind- Zj bleef iniusschen op Maria-hemelvaart ook veriooningen houden , en waarschjnljk gaf zj ter eere harer Patrones ook nog andere tooneelvoorstellingen. Men heeft daarom de niet onaannemeljke gissing geopperd , dat de veertig door ons vermelde spelen van Onze Lieve Yrouw (boven , bl. 349) van haar afkomstig waren. En ik herinner daaromtrent nogmaals , hoe dicht die stukken bj het wereldsche drama stonden. Hebben naast de confraterniteiten , die hier de processie , elders het passiespel zich aantrokken , o0k dergeljke confraterniteiten van 0. L. V. in Vlaanderen bestaan t en haar invloed mede doen gelden op het ontstaan der Kamers ? W j zouden 't vermoeden , en verzuimen daarbj niet , te wjzen op 't bericht 2) , dat reeds in 420 1) T. a. pl. , bl. 89. 2) slessager des sciences Alforkue.s de Belgique , 1850 , p. 42l , aangehaald bij Schotel , Geschiedenis der f/etferï/lier.s , I , b1. 49. 430 DE KAMERS ONAFHANKELIJK VAN DE KERK. de twaalfde eeuw in Vlaamsch-Nieuwpoort eene vrome confraterniteit za1 hebben bestaan , pdont les membres s'exerçaient à faire des rimes en l'honneur de la Sainte Vierge.'' '' Onder de vleugelen der Kerk opgewassen maakten deze gezelschappen zich echter van lieverlede meer en meer vrj daarvan. Ofschoon geesteljke confrerie bleven vormen , wereldljk element meer op den voorgrond , vooral toen de poëten meer aandeel aan de werkzaamheden begonnen te nemen. Yan daar waar de Hervorming Ze, er zich niet tevens eene tegen verzette , kwam toch het toen af kon menzeggen , dat de eigenljke Kamers van Rhetorica gevestigd waren , al verloochenden zj in hare werken nooit geheel hare afkomst. Intusschen k0u het niet anders , of de geest des tjds moest zich ook binnen de Kamerwanden doen gelden ; en schoon ook de uiterljke vorm aan het verledene bleef herinneren , onderging de geest van lieverlede eene volkomen verandering. De geesteljke broederschappen , uit den boezem der Katholieke Kerk voortgekomen en geheel in haren geest werkende , zjn nog geheel de tooneelspelers der middeleeuwen. Tot stichting der gemeente legden zj zich hoofdzakeljk toe op het vertoonen van geesteljke drama's , eigenljke mysterie-stukken. De Rederjkers verlaten het gebied der kerkelijke overlevering , en komen zelfs weldra in botsing met de leer der Kerk. Bj de vertooning hunner verstandeljke zinne-spelen is hei hun meer nog om leering en ontwikkeling hunner tjdgenooten te doen dan om hunne bloote stichting. En het spreekt vanzelf , dat bj die critische richting , enkel vertooning geen hoofdzaak kon bljven , maar dat de bearbeiding der tooneelstof meer en meer op den voorgrond moest treden. Z0o worden hunne Kamers langzamerhand de bakermat der poëzie van een nieuw glansrjk tjdperk onzer geschiedenis. De oudste Belgische Kamer schjnt de Alpha :3: omega van Iperen geweest te zjn. Dan volgen in Brabant de Violieren van A ntwerpen , in 1400 opgericht, en het Boek te Brussel , in 1401. In Vlaanderen bezat Kortrjk reeds eene Kamer in 1427 en Brugge in 1428. In Noord-Nederland houdt men de Middelburgsche Kamer voor de oudste : zj bestond al in 1430. Dan volgen die van Vlaardingen , in 1433 , Gouda in 1437 en Delft in 1487. In Amsterdam schjnt reeds in bekende , met de ingericht. Haarlem BLOEI DER KAAIERS. 1496 eene Kamer bestaan te hebben ; maar de zinspreuk : b% liefde bloeyende , werd eerst in 1517 had er eene in 1503 , Utrecht eerst in 1577. 431 In korten tjd groeide het aantal dier Kamers in zoodanige mate aan , dat er in de eerste helft van de zeventiende eeuw nog meer dan tweehonderd bekend waren , vooral in Zuid-Nederland , waar ter naulernood een aanzienljk dorp gevonden werd , dat er niet meê gezegend was 1). Alleen in de W aalsche gewesten tierden zj niet zoo welig , ofschoon Doornik , Douai en Atrecht al vroeg zoodanige De instellingen bezaten : de laatste stad reeds vöör 1431. staatkundige gebeurtenissen der veelbewogen zestiende eeuw hadden reeds grooten invloed op uitbreiding en bloei der Kamers gehad. Alva's bloedraad bracht , vooral in België , de meesten tot zwjgen ; en eerst na het sluiten van het Bestand in 1609 kwamen zj er weer eenigszins boven op , ofschoon zj haar vroegeren luister niet terugkregen. Sedert het begin der achttiende eeuw gingen zj raeer en meer achteruit. Voor Holland daarentegen had de strjd tegen Spanje gunstige gevolgen. Na de overgave van Antwerpen aan Parma (1585) vestigden een aantal Belgen t die , hun vaderland ontweken , geruimen tjd in den vreemde gezworven hadden , zich metterwoon in Noord-Nederland , daar de vrjheid in het Zuiden voor goed geknakt scheen. Daaronder waren veel geleerden , letterkundigen , kunstenaars en waardoor de bloei Rederjkers , der Hollandsche Kaoers op eens zeer toenam. Maar in het Noorden bestond toen en bestaatnog liefhebberj voor optochten en openbare vertooningen , die het Zuiden kenmerkt ; en voor een deel is het zeker daaraan t0e te schrjven , dat de Kamers hier nooit dien trap van luister hebben bereikt , waarop België zich beroemen kon ; en dat zj ook veel spoediger te niet liepen dan in veel mindere mate die daar. Op het platteland hielden ze zich hier het langst staande , omdat de herbergiers , die er het best bj voeren , ze aanmoedigden door de onkosten bj hare prjskampen te dragen. Maar de laagte 1) Eene opgave der Kamers , die hier te lande bestonden , vindt men in Dr. Schotelfs Geschiedenî's der Rederûkers in Nederland . I D. , blz. 56 vlgg. Zoo ook 11 D. , bl. 227 vlgg. BLOEI DER KAMERS. der ontwikkeling dezer latere Kameristen en- de hoogte hunner uitspattingen deden hen eindeljk reeds in den aanvang der achttiende eeuw geheel ten va1 neigen , terwjl zj in België tot de eerste jaren onzer eeuw haar leven voortsleepten. De bloei der Kamers was voor een deel het bescherming van Vorsten en Grooten , rechten begiftigden , maar soms tot haar lidmaatschap toetraden. Filips de Schoone schonk het blazoen aan de Gentsche Kamer gevolg van de die ze niet alleen met voorde Balsem : waarvan hj lid was , geljk bloeyende het hare van Keizer Karel V Brabant , de stichter der Leuvensche de Brusselsche Kamer het fpélr' : en Willem van Oranje achtte het niet beneden zjne waardigheid hoofdbestuurder Of beschermheer de Amsterdamsche In liefde ontving. Hertog Jan van Hoogeschool , was lid van (Prins) van deAntwerpsche Violieren te zjn. Aan het hoofd dierzelfde Kamer vinden den Heer van Berchem t dan weer (1561) Schets , Heer van Rumst , en Anthoni Van Stralen , Heer van Merxem , Burgemeester der stad. Evenzoo is het bekend , dat in 1581 vjf Burgemeesters en acht Schepenen lid waren van de K amer bt liefde bloeyende J. en in de registers van die van Geraertsbergen vindt men de namen van wj nu eens den Schepen (1510) Melchior Montmorency , de Gavre , Schoorisse , Bouchaute , Hoorne , Lannoy , Halewjn , Borluut , enz. , die waarschjnljk door aEaten en andere geesteljke voorrechten t aan de vereeniging geschonken , waren gelokt , maar haar daarom niet minder luister bjzetten. De Kamers kenmerkten zich door hare eigenaardige inrichting. Ze werden onderscheiden in rl.je en onvrje.De laatsten waren vereenigingen op eigen gezag , zonder eenige erkenning of goedkeuring ) van wien o0k , tot stand gebracht. De vrje Kamers daarentegen waren door de Overheid en hare evenknieën erkend. W j bezitten nog enkele octrooibrieven aan Kamers verleend , waarbj tevens hare statuten of reglementen worden vastgesteld 1). natuurljk 432 1) Zoo moesten de Fonteinisten van Gent, volgens den brief van Schepenen en Raad der stad van 9 December 1448 , alle zondagen te zeven uur de mis hooren in eene bijzonderc daartoe aangewezen kapel der St. Nikolaaskerk. Zij betaalden een intree-geld en eene wekelijksche bijdrage. Het eerste bedroeg zestien grooten , de andere zes mijten , en minstens twee schellingen rldoodBLAZOENEN. Betrekkeljk de uiterljke inrichting is het bekend , dat de Rederjkers gewoonljk vergaderden op eene door het stedeljk bestuur aangewezen skamer'', waar dan gedurende de bjeenkomst het wapen der vbreeniging uithing. Elke Kamer had nameljk een eigen blazoen , waaraan zj haar naam ontleende , en onderscheidde zich door eene spreuk of een devies. 433 geld.'' Voorts waren zij aan zekere boeten onderworpen , b-v. bij niet verschijnen of het verstoren der orde op de vergaderingen , ook wanneer de een den ander ergerlijke woorden toevoegde , oî als iemand kwaad van vrouwen sprak. - Bijzondere artikelen regelden naam , blazoen , devies en bestuur der vereeniging; anderen de eigenlijke werkzaamheden van de gildebroeders. Over beide punten spreken wij later. - Eindelijk hadden de leden een onderscheidingsteeken. Zij waren gehouden om de twee jaar een l,caproen'' te laten maken met het devies der Kamer en van de kleur door de bestuurders aan te wijzen. De leden der Gentsche souvereine Kamer de Balsem droegen de bloeme der Balsemen op die rechter scoudre ende rechter burst.f' Die artikelen beloofde men bij zijne aanvaarding van het lidmaatschap lyby trouwen ende eerenf' na te komen. (Zie het stuk bij Blommaert , Geschiedenis der Rhetorykkamer de Fonteine te Gent , bl. 98 v1g.). In de statuten der Kamer van Veere, in 1530 door Adolf van Bourgondië , den Heer der plaats , herzien , komen hoofdzakelijk dezelfde bepalingen voor; maaz- d aarin wordt in veel meer bijzonderheden getreden. Ik vestig de aaendacht op twee daarvan. Met betrekking tot de aanneming van een nieuw lid heet het : g:zoe wien belieft int voorseide broederschap te comene , die sal den prince ofte dekens bidden , oft doen bidden , omme int geselschap te mogen worden ontfangen ; ende dan sal die prince oft dekens vragen den medebroeders daer present sijnde , oft den versoeker bequaem is om ontfangen te mogen worden. Indien sij hem ontfangen willen zoo sa1 men hem de Carte lesen , op dat wete waer voor hij hem wachten sal. Oik moet hij belooven ende zweeren op 't tanneel , te houden de puncten ende articulen hierna volgende.'' Opmerkelijk is het ook nog, dat de leden verdeeld werden in werkende en niet werkende : de eersten heetten llde gezworen , dat zijn die nut zijn om spelen-'' Zij betaalden slechts de helft der geldelijke bijdrage van hen , die nyet nut om spelen'' waren. De eersten waren ook vrij van alle schutterlijke lasten. Zie den brief achter Kops' Schets eener Geschtkdenis der Redergkeren , in het tweede deel der 40 werken van de Leidsche Maatschappij van Letterkunde , bl. 33l vlgg. Ik wijs ook nog op het octrooi en de statuten van de Kamer van Hoogstraten , van l 534 , in het Belg. M useum , V.II , 377 , van de Gentsche Kamer M aria t* eeren , van 1478 , Belg. M us., I , 434 vlgg. enz. - Niet alleen te Veere , maar vrij algemeen , werd een jaarlijksche maaltijd gehouden. Jolcltsrol'r , Ned. Letterk. ividdeleeuwen. If , 4e druk. 28 INRICHTING DER KAMERS. llet blazoen , ook tanneel of kamer-merk geheeten , wàs een ruitvormig wapenschild , waarop eene symbolische voorstelling afgebeeld was : terwjl gewoonljk in den bovenhoek , hetzj van het schild , hetzj van de ljst , die het omgaf , het wapen van deB Souverein prjkte en in de andere hoeken de wapens der plaats , waar men t'huis behoorde , en dat van den Prins der Kamer. Va'n het schilderen dezer blazoenen werd veel werk gemaakt , en op de feesten werden regelmatig prjzen voor het best geschilderde uitgeloofd 1). De Kamers werden bestuurd door Hoofdlieden en Dekens: boven den hoofdman stond eene soort vanbeschermheer of eere-voorzitter , die enkele malen den titel van Keizer , meestal dien van Prikîs voerde. De ziel van de Kamer was de Faotor , die gewoonljk namens haar in rjm het woord voerde , voorts meer dan eetlig ander de hand had in hare tooneelstukken en vertooningen , en aa'l wien de rolverdeeling was opgedragen. Tot het personeel behoorden verder de Nar en de K'naap of Bode , die onder anderen ook de Kamers in andere steden Of gewesten tot de bjwoning van feesten ging uitnoodigen. 434 1) HeiligeEen paar Geest voerde in haar schild een hart, waarin zich eene duif bevond, voorbeelden van zulke blazoenen. De Brugsche Kamer de omgeven van wolken en rondom verlicht door een stralenkrans , met de spreuk : Mljn werck es hemelic. - De oudste ltamer van Iperen had in haar blazoen eene vrouw geschilderd , voorstellende Rhetorica : daarboven de symbolische voorstelling der Drieëenheid , het al door een stralenkrans (de geest) blaast waar hij Vader, houdende het boek met de zeven zegelen en het Lam op zijne knieën , waaronder een banderol met de letters A & fl , omgeven , met de spreuk : spirat u/?ï 'vult , d. i. wil. De Brusselsche Kamer het Boeck : God den omgeven door Apostelen en Profeten , zingende : jsHeilig , heilig'' enz. met het devies : 0nt beters wille. De beroemde Amsterdamsche ltamer De Eglentier : Christus , uitgestrekt op een eglentier , groeiende in den vorm van een kruishout ; met het randschrift , ontleend aan Psalm 1 : :?A1s een boom aan de waterbeken zo zijn ook de vroomen geleken'', en de spreuk ; ln liefde bloeyende. Soms bevat het blazoen een wezenlijken rebus. De Kamer van de Barbaristen te ltortrijk voerde Ste. Barbara , houdende in den linkerarm een toren en in den rechterarm een korenhalm. Daaromheen ziet men boven aan : God den Vader , in den linkerhoek een voet , in den rechter eene veêl (viool) , onder twee zotshoofden ; en uit dat alles moest men de spreuk lezen : God daarvoedt reel zotten. DE SOUVEREINE KAMER. Over de wjze, waarop de Kamers elkander onderling erkenden , weten wj niet veel ; alleen dit t dat men : om in het bondgenootschap opgenomen te worden , behalve den erkenningsbrief van de Overheid , ook n0g een doopbrief moest kunnen aanwjzen van de Hoofdkamer van het gewest. De doop bestond waarschjnljk in het toe- of erkennen van spreuk en blazoen van het nieuwe gilde. A1s zulke Hoofdkamers komen voor : de Fonteine te Gent t de Alpha en omega van Yperen , H. Geest van Brugge , terwjl de Goudsbloem van St. Nikolaas zich hoofdkamer van het Land van W aas noemde. In Holland daarentegen schjnt de doop in eene samenkomst van verschillende Kamers te zjn toegediend , zonder dat daar van eene Hoofdkamer gewaagd wordt. Men heeft al vroeg eenheid in de Kamers willen brengen door een gecentraliseerd bestuur. de goede afectie ende ghenegentheid , die hy X dragende was totte Filips de Schoone , bekend wegens weerdigher const van der Rethorjcke ,'' achtte dit in het belang der zaak ; en hij riep daarom , bj open brief van 20 Maart 1493 , afgevaardigden van alle Kameren pvander dietscher tonghen'' uit Brabant en Vlaanderen t tegen den 1en Mei te Mechelen bjeen t om met gemeen overleg daarin te voorzien. Daar werd toen , na afloop der tooneelvertooningen , eene poverste ende souvereyne Camere'' ingesteld , onder den naam van Jezus metter lltzlqs:pz bloeme , aan wier hoofd de Hertog zjn Kapelaan Pieter Aelturs plaatste , met den titel van pprince souvereyn vander voorseider Rethorijcke-'' Xvolle macht omme binnen allen rene ende makene nieuwe cameren : broederscepen ofte gheselscepen van Rethorjcken.'' Aan alle Kamers werd tevens verboden rvan nu voortan eenighe nieuwicheyt te ordonneren noch up te stellen , anders dan by ordonnancien deser onser hoofdcameren.'' 't Schjnt , dat deze Kamer , die van den beginne af aan te Gent gevestigd later werd haar was , eerst in 1503 tot stand kwam. Twee jaar reglement vernieuwd en uitgebreid ; in 1507 en nog nader in 1511 werd zj door Maximiliaan bevestigd en hare rechtsmacht ook over Holland en Zeeland van toepassing verklaard. Zj vond echter veel tegenkanting : vooral van de oude Hoofdkamers , in de eerste plaats van de Fonteine te Gent ; vandaar , dat het in 1512 nogm aals noodig werd geacht haar een nieuw 28* Hj verleende hem als zoodanig landen ende steden te ordonne- 435 PLAKKATEN TEGEN DE REDERIJKERS. octrooi te verleenen t behelzende de bevestiging van de instelling en wjziging harer statuten 1). Die tegenkanting had waarschjnljk haar grond deels in het verzet tegen den Bourgondischen centralisatiegeest ; maar zeker , en misschien voornameljk o0k daarin t dat men de nieuwe instelling beschouwde als een middel om de Kamers , die al een meer wereldsch karakter hadden aangenomen , weder geheel in het kerkeljk gareel te spannen 2). Aan deze Souvereine Kamer was dan o0k geen lang leven beschoren. In 1577begroette zj den Prins van i Oranje nog q maar dit was o0k het laatste teeken van leven , dat van haar uitging. Trouwens , terzelfder tjd neigden de Rederjkers zelf ten val. Hadden de Kamers zich in het eerste tjdperk van haar bestaan verheugd in bescherming van Vorst en Overheid , zj moesten die welhaast derven niet alleen , maar door allerlei plakkaten werden zj bemoeieljkt. De aanleiding daartoe was het verzet der Rederjkers , vooral op kerkeljk gebied , en de verspreiding van revolutionaire denkbeelden , waaraan zj zich , geljk wj weldra zien zullen , schuldig maakten. In het begin van 1560 (n. st.) werd reeds een plakkaat afgekondigd , waarbj verboden werden alle esbattementen , kamerspelen , liedjes ) die zaken inhielden pofenderende directeliek oft indirectelick de catholjcke religie ofte geestelicke persoonen ,'' terwjl de zinnespelen en stomme vertooningen onder censuur werden gesteld der geesteljke overheid. Soortgeljk plakkaat werd wederom in 1561 gegeven q maar zonder het beoogde gevolg. In 1593 poogde men in Vlaanderen weer verlof te krjgen Xomme anderwaerf up te stellene de cameren , vergaderinghen ende exercitien van de Rhetorique 5'' maar de Raad van Vlaanderen , in aanmerking nemende pde groote abuusen t desordren , inconvenienten ende schandalen , die hier voormaels daer duere zjn ghesciet t'' gelastte de hand streng aan de bestaande verbodsbepalingen te houden. In 1597 werd het koninkljk plakkaat van 1560 hernieuwd. Door dat alles , vooral door de jzeren hand van Alva , werd in het Zuiden de instelling der Rederjkers geknakt. 436 1) Al de stukken , tot de instelling dezer Souvereine Kamer betrekkelijk, vindt men in het Hs. van Glrard , II, 145- 201 . 2) Men zie daarover Mrybrands , Opmerkingen enz., b1. 93 vlgg. PLAKKATEN TEGEN DE REDERIJKERS. 437 00k in Holland bemoeide zich in 1564 de Kerkvergadering van Haarlem met de zaak , en in 1583 was de Prins van Oranje genoodzaakt , om de opspraak , die zj verwekten , alle openbare spelen en battementen in Zeeland te verbieden , zooals ook in 1587 in Den Haag plaats had. De besluiten : door de Staten van Holland in 1594 en 1595 tegen de vertooningen der Rederjkers genomen , waren waarschjnljk het gevolg van de uitspattingen , die zj zich veroorloofden , en die aanleiding gaven tot het woord : Rederqkers , kannekjkers. Vooral was dit ten lande het geval , waarom dan ook het Hof van Holland noopt vond in 1606 te W assenaar , Monster , Naaldwjk en dergespreekplatten zich geljke plaatsen , de spelen en openbare vertooningen geheel te verbieden. Dit schjnt het kwaad niet te hebben uitgeroeid , want in 1609 nam hetzelfde college geljk besluit , omdat rde spelen der Rederjkeren meestal strekkende waren ter verkorting en schimp van Gods W oord , de Religie en de Regeering van den Lande.'' Tjdens het Bestand en onder het bestuur der Aartshertogen look de kwjnende instelling in België nog weer wat op , maar bracht het toch niet verder dan een zwak , slepend leven. In Noord-Nederland ging zj te midden van de kerkeljke twisten van 1618 grootendeels te niet. 111. LANDJUW EELEN EN HAGESPELEN. bepaalden zich niet tot het geven van vervan tooneelstukken tooningen en het spelen in de stad hunner inwoning : niet zelden brachten zj bezoeken aan kunstbroeders in naburige gemeenten. Dit had altjd met zekere plechtigheid plaats , en van dergeljke feesteljke bezoeken wordt llog al vaak in de oude stadsrekeningen gewaagd onder den naam van pintreyen ,'' omdat de Magistraat de bezoekers gewoonljk met een geschenk van wjn vereerde. Zoo zien wj, om met een enkel voorbeeld te volstaan , in 1528 op Sacramentsdag de Rederjkerskamor van Douai te Audenaarde , waar zj een esbattement in het Fransch vertoonde , dat door de vele hooge personages , die daarbj tegenwoordig waren , zeer werd toegejuicht 1). Maar die intreyen op kleine schaal werden weldra in de schaduw gesteld door de zoogenaamde landjuweelen of groote Rederjkersprjskampen. Het denkbeeld zoowel a1s den naam ontleende men aan de groote schuttersfeesten 1) , die de Rederjkers aanvankeljk De kamerbroeders 19 Belf). ikluseum , V1I , b1. 31 . S) Ziehier. hoe Van Meteren het eerste boek zijner Ilistorie .. 1,In de Nederlanden is van ouder herkomen een loflklijck gebruyck , dat in elcke stadt, vrijheden ofte groote dorpen , eenige Gilden (dat zijn broederschappen) opgerecht zijn gheweest , die haer op sekere dagen oeflknden in wapenen als schutters , met den voet-boge , met den hant-boge , ende schermers met alle manieren van wapenen : ende in onse vaders tijden zijn oock bussenschutters opgherecht. Dese dienden niet alleene tot beschuttinge ende defensie van haer stadt , maer oock tot garde ende lijfbewaringhe vande Princen ende Lantsheeren . Also dese broederschappen oft gilden tot oeflkninghe der wapenen dienden tot 's lants ende Princen versekertheyt; so waeren dtter ooc diergelycke gilden ofte broederschappen , daer inne den geest ende sinnen beide instellingen beschrijft op het eind van SCHUTTERSFEZSTEN. 439 hielpen opluisteren. zekeren graad van Neerland's bodem Toen evenwel de Kamers van Rhetorica ean ontwikkeling verkregen hadden en zich over begonnen uit te breiden , bleven zj in den nasleep der schuttersgilden , maar vierden op hun voorbeeld eigen letterfeesten , op soortgeljke leest geschoeid. Die feesten , waarbj vaak een groot aantal Kamers verschenen, niet langer geoefent werden , in geleertheyt , konstige ofte Rethorijcke , dat is soo veel te seggen als Redenrijcke , waer onder men altijt vont sulcke als den Lantsheere ende gemeente met eerlicke speelen , als tragedien , comedien ofte esbastementen , baladen , liedekens ende refereynen konden den geest ende sinnen verheugen ende verquicken Dese lieten haer gebruycken in alle blyde inkomsten der Lantsheeren te congratuleren , te willekomen , ende met alle triumphe vercieren. Maer in tyden van oorlogen ende ordinaerlick , hadden sy haer private oefeninghe op llaer Kamers . . ende maniel'lijcke welsprekentheyt @ In tyden van payse werden onder de steden van dese gilden prijsen opgestelt van kleynen weerde , om maticheyt te toonen , daertoe sy de gilden van haerder ghebueren steden nooden , om met haer die prijsen met beste schieten , ofte in ander wapenen te oefenen , te gewinnen. Die stadt , die dat gewon, was gellouden ter gelegener tijdt die weder op te stellen , ende llen ghebueren te nooden ofte bidden. Dese brachten gemeynlick de ander gilden van Rethorisijnen mede , ende also vergaderden de gilden , steden, ende ghemeynten , in alle deucht ende eerbaerheyt , in grooter triumphe ende kostelijckheydt , dickmaels te vele , ende was een onderhout van alle eenicbeyt , vriendelijckheyt , vrientschappen , ende oeflkninghe van deucht ende eerbaerheyt.'' Ten einde eenig denkbeeld van die sclzuttersfeesten te geven en nader te doen uitkomen , dat zij werkelijk- aan de ltedel-il'kers-bil'eenkomsten ten voorbeeld strekten , geef ik hier een tzittreksel uit eene kroniek der vijftiende eeuw , waarin zoodanig volksfeest bescllreven wordt. lk ontleen het aan een artikel van den heer Van der Meerseh in het Belg. A uscuzn , V1, bl. 380. 1,Int jaer 1408 , den achtsten in Julio , do was deerste incommen vander scutterie van Audenaerde van den voetboghe ; dwelc een: de meeste ende scoenste scutterie (d. i. hier schuttersjeest? was , met al datter toe behoorde van batementene , van te vierne in alle lleirbeerghen , van scoenen spelen te spelene , die daer te voren hadde gheweest in 60 jaren , alzo die goede lieden zeiden , die daer ter scutterie commen waren om te schietene , ende oec om te ziene den staet ende die ordonnancie van der stede van Audenaerde , ende van den steden , die daer commen waren om naar prijs te schietene. Zij zeiden dat zij noyt rijckelicker spel van den voetboghe en zagen , noch zo wel gheordinert, elc up tzijne. Avant alle die poerters van der stede ende die Jvet ende die Ghezwoernen van Pttmele , ende andere rijcke lieden waren alleleens ghecleet , met keel'ls (dat zijn lange overrokken , tuniekenj , deen zijde groene ende dandere zijde wit ; ende alle met caproenen. Ende die 440 LANDJUWEELEN. niet alleen uit naburige steden , maar soms zelfs uit afgelegen gewesten , droegen den naam van Landjuweelen; en , geljk wj rceds zeiden , ook die naam was van de schuttersfeesten overgenomen 1). Het woord had oorspronkeljk eene andere beteekenis. De kostbare prjzen , die werden uitgeloofd : noemde men juweelen : welke uitdrukking vroeger in veel ruimer zin werd opgevat dan thans t). In Audenaarde b.v. werden in 1413 door Schepenen zekere kostbare prjzen uitgeloofd , na welker vermelding de stadsrekening , waaraan dit feit ontleend wordt 3) t zegt : pwelcke juweelen ghegheven waren den ghesellen die tscoenste ende beste spel maecten ter eeren van den Heleghen Sacramente.'' En omtrent het jaar 1426 leest men in hetzelfde stuk 4) , dat de gezellen van Aude- Overdeken van St. Joris gulde , ende die twaalf scutters die scoten in der name ghecleet; ende alle die poerters ende alle dandre lieden vander stede , die yet rijcke waren , die hadden caproenen groene ende wit. Ende den grave Jan van Vlaenderen , Hertoghe van Bourgonie , ende mijn geduchte Vrauwe , zijn wijf , waren beide ter scutterie. Ende den grave Jan scoet metter stede van Audenaerde , ende noch menich edelman , die in die gulde van St. Joris te Atldenaerde was. Ende den grave Jan moeste selve zijnen boghe draghen op zijnen hals , ende Jan Jacops die spien hem zijnen boghe. Den uppersten prijs waren twee selverin cannen , weert !, zijnde 18 ponden groot vlaemsch. Den tweetsten , twee selverin potten , weert zijnde 14 ponden groot ; den derden , twee selverin vierendeelen (d. z. kleine kannen) , weert zijnde 10 ponden groot ; ende den vierden , twee selverin verdecte coppen , weert zijnde 6 ponden groot. 11Ende daer waren 44 steden ter scutterien ; ende daer scoeter twee sdaechs. Ende die van Gent wonnen den uppersten prijs ;ende van Alaubeuge,in lTenegouBre , den vierden. Ende dese scutterie den anderen ; ende die van Brugghe den derden ; ende die van A . gheduerde 24 dttghen; ende zijschiet ende vel- ghinc met prise ende met g-roeter eeren.'' 1) In een handschrift : Fcn de dnfkkuk'fq/en der stadt Zkàr heet het LBelg. iHus. , V11I , b1. 2 04) : 11In ft jaer 1466 wiert tot Lier gehouden een groot loFelijck lantqjuweel van schietspelen van den edelen voetbogen'' enz. :) .luweel was eigenlijk al wat kostbaar is of waar mcn grooten prijs op stelt ; zie het glossarium van Der Jffnne?ifooy?. Kiliaen vertaalt het s,l:tes preciosa, chara, et gaudio aëciens. Res sive supellex pretiosa elegansque.'' ') Belg. Jfuyeu)n , VI , bl. 383. A) Aldaar , bl. 385. gezwoernen vander gulde ,ende die vander stede , die waren oec alleleens LANDJUW EELEN. -- HAAGSPELEX. naarde te Dainkerke swonnen twee .j'?,f?4?:éî6p,, die zy der stede Presenteerden-'' Landjuweel (w'l4ùîïc:) werd uitgeloofd , Terwjl de groote feesten allengs , naar den uitgeloofden prjs , den naam van Landjuweelen kregen , wordt ook n0g gewaagd van eene andere soort van bjeenkomsten , waaraan de naam van Haa'gprjs , die omciëel van overheidswege of opgehangen , zooals men toen zeide 1). was dan de hebben , dat , terwjl op en kleine steden werden de eersten toegelaten , op rrgheden en dorpen niet waren uitgesloten. Toen in 't begin van Augustus 1561 hetwjdberoemde Landjuweel men er terstond een tweede feest aan te Antwerpen - waarover nader - gehouden werd , voegde toe , drie weken na den aanvang van het eerste te vieren , waaraan in de eerste plaats zou worden deelgenomen door de stedeljke Kamers , die niet op 't LandjItweel hadden kunnen verschjnen , maar tevens ook door die der landeljke gemeenten. De uitnoodigings-àlcrf leert ons , dat het eene nieuwigheid was , hier voor de eerste maal in toepassing gebracht. 't Schjnt , dat , terwjl het gebruik wilde , dat de overwinnaar op het Landjuweel op zjne beurt binnen een bepaalden tjd ten zjnent een geljk tusschen beide schjnt daarin bestaan te alleen de Kamers uit de groote de laatsten 0ok die der spelen werd gegeven. Het hoofdonderscheid 441 1) Dit het reeds blijkt uit eene oude rekening van de stad Lier, voorkomende in aangehaalde hs. Fcn de Antiquiteiten enz. , Belg. llus., VI1I , 299 : 11Item geschonck-en der Rethorijck camere van de Prensen (van Leuven) , den 30 Augusti , doen sy llier quaem ter feest van dongeleevde, dry stoopen rijnschen wijn. De stadt schonck tot (juweel datse op hinghen 2 7 stuyv. 6 grooten-'' Nog in l t 72 was dit woord in die beteekenis in zwang : immers in eene beschrijving van een tocht door eene Kamer van Lier in dat jaar naar St. Nikolaas gedaan , waar zij de overwinning behaald had , vertelt een der broederen , dat toen zij bij den terugkeer verwelkomd werden door de autoriteiten , zich in haar gevolg ook bevond een jrmaegdeken te peert zittende'' en rfn haer rechter hant droeg zy llet Landjuweel , den zilveren caflkpotf' (aldaar b1. 323). Ik vind dan ook in de Excellente Cronjjcke van Vlaenderen , betrekkelijk het Rederijkersfeest te Antwerpen in 1496 , de uitdrukking gebezigd , dat daar was gehouden dye grote ende schoone triumphe ende den lantprjs van Eethorycke-'' 442 HAAGSPELEN. feest zou uitschrjven , z0o iets voor de Haagspelen niet verlichtend P was 1). W at nu de beteekenis van het woord aangaat , ik zou het vertalen niet door landel'jk spel , maar door b'jzonder , niet oëciëel , of wel minder aanzienljk spel , naar analogie van andere soortgeljke samenstellingen 2). Toen de landjaweelen eenmaal in zwang gekomen waren , de werkzaamheden , daarmede in verband staande , de hoofdbezigheid der Kamers uit ; en men legde er zich vooral op t0e , om elkander bj plechtige intochten de loef af te steken , veel meer dan om de Kunst te ontwikkelen. maakten Het is ongeloofeljk , hoe vele BD dien aard over geheel Nederland hoe prachtige feesten van gevierd zjn , en door hoe vele Kamers die werden bjgewoond. Yan sommige Landjuweelen zjn de vertoonde stukken gedrukt , van anderen bestaan min of meer uitvoerige beschrjvingen , de meesten worden slechts vermeld. Ik heb van 1431 tot 1620 er niet m inder dan 65 opgeteekend. M en zal d, cjfer niet gering achten , vooral wanneer men zich herinnert , hoe dikwerf de staatkundige toestand aan zulke volksfeesten een spaak in 't wiel kwam steken ; en toch ben ik zeker , dat vele 1) Ik deel hier het gave der handelingen 11Aengaende den observatien ende bericht$1totten goetwillighen leser'' mede , dat de uitvan het Antwerpsche haagspel voorafgaat : haechspelen , es te weten dat die van andere natuere , ordonnancien zijn dan de Landt Juweelen , niet houdende eenighen zekeren tijd van weder op te hanghen , etc. Dan wort sulcx ghemeynlijk gebruyct in alle heerlijcke triumphen zoo wel in Rhetorijcke als schietspelen van importancie , betreflknde de groote steden ende solemnele feesten , om door zulckx hunnen triumph te besluyten met een nieu recreatie van minder costen , maer niet altijt van minder conste ofte gheneuchte, ghelijck hier genoech bltickt, oock en is niemant tot zulcx ghehouden te comen dan dient vuyt jonsten belieft, ende moghen sodanighe haechspelen also wel op de dorpen ende Vrijheden , a1s in de Steden ghehouden worden , ja dat meer is ,op alle plaetsen daer besworen gulden ven Rhetorijcke , Bussen, ende Boghen zijn, gheene vuytghesteken , opdat alle Liefhebbers der voornoemder consten jonstich zouden mogen vergaderen ende bij malcanderen comen zonder zodanighe excessive costen, triumphen van incomen , vieringhen ende dierghelijck tot groote beswaringhe te doene.'' 2) Kiliaen vertaalt haegh-spel door l,ludi pagani, non publice aut communes , non celebres''; dergelijke verklaring geeft hij ook van haegh-schole , AccJ/t-fcw. GROOT AANTAL LANDJUAVEELEN. 443 niet te mjner kennisse met bjvoeging van het daarop verseheen 1). Er was dus veel zj n gekomen. lk geef ze in de noot op, aantal Kamers, dat: voor zoover bekend, beweging : ja , de Kamers lieten zooveel van zich hooren , dat men wel met zekeren schrjver 2) kan zeggen , dat men bjna niet anders en hoorde spreken , als van cartellen X en brieven , die het een of het ander konstgenootschap zond in verscheyde steden , dorpen of vlekken , of daarvan ontfng , elkander noodigende om op hare spelen te komen , de prjzen te winnen , de vriendschap te vermeerderen , de konsten te varbeteren , en alle herten op te wekken tot z0o eerljke tjdkortingen.'' Al zeer vroeg werden deze feesten gevierd met dergeljken grooten luister , als alleen mogeljk was in een land zoo welvarend als Nederland onder de Bourgondiërs. Het oudste : waaromtrent ons eenige bjzonderheden bekend zjn , was het Landjuweel: dat in Mei 1496 te Antwerpen gevierd werd. Naar alle kanten waren boden uitgezonden om de Kamers uit te noodigen naar de rjke prjzen te komen dingen. Acht-en-twintig Kamers , uit Vlaanderen t Brabant , Zeeland en zelfs uit Holland , gaven aan de roepstem 1) 1431 Brugge, 1432 Gent, 1442 Sluis, 1452Kortrijk , 1458 Mechelen , 1460 Kortrijk , 1462 Audenaarde , 1464 Dendermonde ,1466 Lier , 1480 Veurne , 1483 Hu1st , 1488 Lier , 1490 Diest, l49 l Brussel , 1492Lier (?) , 1 493 Brussel en Mechelen , 1496 Dendermonde , Gent en Antwerpen (28 K.) , 1498 Mechelen, 1499 Audenaarde Lrejèrein-/eest) , l 502 Antwerpen Lrejkrein-/eest) , 1504 Leuven (re/erein-feestt , l 507 Reimerswaal , 1510 Herenthals , l 51 2 Kortrijk , l 5l4 Mechelen (1 5 K.) , l 5 18 Leuven , l 52 l Nickerspoele en Diest (8 K .) , l 530 Gent , 1532 Blmssel (l4 K .) , 1533 Doornik , l 535 Mechelen , Honschoten en Gent , 1539 Gent (l9 K.) , 1 540 Audenaarde , 1541 Diest (l0 K.) , 1545 Gerartsberge , l 55l Brussel , l 560 Vilvoorde (Ilaagspel) , l 56 1' Rotterdam , Antwerpen (1 4 K.) en Brussel , l 562 Brussel Ltejèreln-jkestt , 1563 Brussel en Lier Lrejèreinfeestt , l 564 Audenaarde (9 K.) , l 566 Brussel LHaagspelt , 1566 Brussel , 1571 Brugge (?) , 1581 Delft (l0 K.) , l 596 Leiden , l 600 Ninove (40 K.) , 1601 Brussel, 1603 Schiedam (7 K .) , l 606 Haarlem (l2 K.) , 1610 Antwerpen , l 6l3 Haarlem en Amsterdam (l2 K .) , 16 15 den Bosch , l 61 6 Vlaardingen (1 3 K.) , 1620 Mechelen (28 K.). Het feest van Mechelen was het laatste aanzienlijke Landjuweel , dat gegeven werd. Later komen ernOg enkele voor, b-v. l 7 7 7 St. Nikolaas , l 782 Poperinge , maar lrde tijd huns vroegren bloeis was heen !'' 2) Histortk , regels en bemerkingen k&'e,gen.s de Akderduytscbe At/?ncon-sf , Antwerpen l 7 73 , aangehaald Belg. J.fttseu??z , 1, bl. 143. 444 LUISTER DER FEESTEN. gehoor. Uit Vlaanderen drie van Gent , maar dezer Kamers deden kwamen e1f maatschappjen , waaronder geene enkele uit Brugge. Twee-en-twintig haar sintreye'' te lande op denzelfden dag : zes vierden die intrede een dag daarna te water , te weten de Fp>- teine van Gent , benevens die van Bergen-op-zoom , Reimerswaal , Sluis , Oostende en Amsterdam ; min intreyen t'' Ezcellente O/lrpzlf/cà: 'van Vlaenderen , pbeide te watere ende te lande grote ende onbegripelicken cost ende triumphe ghedaen was , so dattet met lettel redenen niet schryvelick en ware.'' Geen wonder welcke zegt de dan ook , dat de opsteller der kroniek , in die Rethorjcke , track van Brugghe ende sach al diesser of ghebeurde'', grote ende schone triumphe ende den lantprjs van Rethorjcke t daer of den upperprjs vanden spele van sinne waren drj sulveren cannen , welcken upperprjs wonnen die ongheleerde van Liere.'' die pals ghenouchte hebbende daer omme te Antwerpen , getuigde : dat dit was rdye De indrukwekkende pracht , door de Kamers bj dergeljke gelegenheden ten toon gespreid , bestond vooral in het groot getal rjk uitgedoste gildebroederen : die aan den optocht deelnamen. Z0o leest men : dat op het Landjuweel te Herenthals in 1510 , de twee Antwerpsche Kamers de Violieren en de Goudblomme we1 met vierhonderd man optrokken , sende waeren seer costeljck.'' In 1514 verwierven de broeders van de Antwerpsche Violieren den prjs van 't schoonste inkomen te Mechelen , sende hadden wel ses hondert mannen alsoo te paerde ende te voet , ende hadden al eenderley cleederen aen ende hoeyen'' 1). Het prachtigste feest van dien aard , dat wellicht ooit gevierd was het Landjuweel te Antwerpen , den werd , 3en Augustus 1561 begonnen. XOp den gestelden dag werden de Kamers, onder het geluid der klokken eu het geschal der klaroenen , door de Violieren ingehaald. De stad vertoonde eene verbazende levendigheid : overal waar de stoet voorbj trok , schenen de huizen liefhebbers en adel om strjd t0t vreugde uit te noodigen ; elke woning was op het bevalligst versierd , de straten wemelden van slingerend bloemfestoen , en 't was ) alsof het juichend volk den triomfalen intrede bi%jwoonde van den redder des vaderlands'' (Snellaert). 1; Hs. van G Jrard , 1, l 2 7. LAxozuzvEEL vAx 1561. 445 Als merkwaardig tafereel voerig bericht mede , dat ran .sïzlzl: er van gegeven niet ghesien en hebben , worden min doch meer oft geweest ende alles met hen des tjds ) deel ik in de noot het uitde uitgever der toen vertoonde Spelen heeft popdat die ghene die dese feeste volcomeljck van als souden onderricht zy teghenwoordich Tandwerpen hadden ooghen ghesien'' 1). 1) llEerst ende al vore zijn die voorghenoemde Cameren van Retorijcke , soo wel van buyten . als van binnen der stadt van Antwerpen , inghehaelt gheweest vande Camere ende Guldebroeders vande Vlolleren , opsetters derselver feesten , vanden welcken Prince was Heer M elchior Schets , Schepen ende Heere van Rumst, ende Hoofdman Heer Anthonis van Stralen , Ridder, Heere van Merxem , ter selver tijt Borghemeester der voorzeide stadt ; ende waren 65 te peerde , alle seer rijckelijck ghecleet in violette rijtabbaerts , hoeyen ende sluyers vanden selven , haer wambaisen , coussen ende leerskens wit, die plumagien violet , root ende wit. Den sot seide : ::lck ben soo fray , ick en kenne my selven niet.'' Inden eersten presenteerden hem die Goubloeme van Andtwerpen , 48 te peerde, met roode mantels binnen groen , roode hoeyen , haer wambaysen . coussen , cranssen ende plumagien wit ; eenen ghecierden speelwagen opt antijcx met acht personagien. Den sot sat op een oubollich vreemt ghemaect peert ende seyde : gylck en kenne my selven niet.'' (De cranssen omgaven den hoed, evenals de sluyers , weldra genoemd ; de laatsten hingen waarschijnlijk met slippen naar beneden , in den trant der latere lamfers). tweeden den van Andtwerpen , 47 te peerde , met groene wambaysen, coussen , plumagien ende cranssen wit : eenen speelwaghen toegerust opt antijcx met vier pezsonagien. Den sot sat met twee jonghe sottekens op eenen esel , segghende : lllck en salse niet verliesen.'' Ten derden de Vreuchdenbloeme van Berghen op den Zoome !, , 54 te peerde , met taneyte klicht bruine? casacken , roode hoeyen ende wambaysen , swerte coussen , witte leerskens , die plumagien wit ende swert , die cranssen root ende gheel; twee speelwaghenen opde maniere der antiquen met personages daerop ; twelf waghens , die huyven overdect met taneyt laken , op elck twee guldebroeders , houdende twee toortssen, achter uut elcken waghen staken twee vierpannen. Den sot hadde een catte in de hand , segghende : rylck hebse vonden.'' 11Ten vierden die Pione van Mechelen , 356 te peerde , ghecleet in rocken van ;jn incarnaet stammet, (eene soort van zeer fljn lakenq gheboort met gouden passement, roode hoeyen , wambaysen , coussen , plumagien gheel , die cranssen gout, swerte leerskens ; seven welghecierde antijxe speelwaghens met personagien, waeraf dleste punt so constich ende excellentelick ghemaect ende toegerust was , datment onghepresen niet en behoort voorby te gaen , Ten hoeyen , haer Olùftack 446 Alen kan zich daaruit eenige voorstelling maken van de bonte pracht , bj dergeljke gelegenheden tentoongespreid , ook al is er geene opgave gedaan van het aantal edelen rdie haar in dese l,-xxplt-wEEru vax 1561. wesende een os , op sat, ende S. Jan Evangelist, met sijnen arent benevens hem ; noch sesthien andere hubsche waghens , boven viercant ghemaact , seer plasantelijck , elcx versiert met acht diveersse schoone blasoenkens , overdect met root laken , ende guldebroeders daarop , houdende een paer toortssen , ende twee vierpannen achter uutstekende. Den sot seyde : Avaer kijct den sot ute mouwe-ff Ten vijfden den Groeyenden Boom van Liere , l08 te !, peerde , in groene roeken met wit geboort , groene hoeyen , roode sluyers , wambaysen ende coussen wit , met roode ende witte plumagien , swerte leerskens , elc een toortsse inde handt ; twee speelwagens antiquen , met hen personagien , die gheciert nade maniere vanden ouden al singhende hare incomst deden ; l 5 andere wagens, overdect met groen laken , met guldebroedel's daerop , die twee toortssen hielden , ende achteruut staken twee vierpannen. Den sot sat te peerde , met een net inde hltnt , segghende : daer eenen S. Lucas eerseling gten-achterste-vorenq !!Ick vange al quade tonghen-'' 11Ten sesten die Lisbloeme van Mechelen , 49 te peerde , e1c met een lisbloeme inde handt, hen hoeyen , zadels ende rocken blau , geboort met silveren passement, den sluyer toque d'argent , hen wanbaysen ende coussen rood met witte plumagien , hen leerskens swert ; twee waghens met guldebroeders ende vierpannen. Den sot droech een cat in eens menschen hert . segghende : !!S)r is daer.'' ,1Ten sevensten die Cauwoerde van Herenthals , 51 te peerde , in bruyne taneyte casacken , groene hoeyen , peersche sluyers met witte plumagien , hen wambaisen ende coussen root , hen leerskens swert ; acht wagens , overdect met bruin tanneyt laken , op elcken waghen vier guldebroeders , houdende twee toortssen , ende achter staken uut twee vierpannen. Den sot reedt op een houten peerdeken, segghende:1,'W ildy mee , sit op-'' Ten achtsten die Goubloeme van Vilvoirden , 40 te peerde , groene rocken , ende hoeyen , roode sluyers , wambaysen ende plumagien wit, coussen root met swerte leerskens ; eenen speelwaghen gheciert opt antijcx met personagien daerop ; sestien waghens , overdect met groen laken , met guldebroeders , houdende twee toorssen , ende achter uut den Den sot hadde een kinder- oft kermisslanghe wagens staken twee vierpannen. in de hand , die hy open ende toe dede , ende daar waren vier cleyne sottekens op ghemaect , ende seyde : ,1Tis al pays-'f 9:Ten negenden die Leliebloeme van Diest , 25 te peerde , met taneyte casacken , groene hoeyen , die sluyers ende wambaysen root, plumagien ende cranssen gheel ende wit ; coussen swert met witte leerskens : acht waghens overdect met taneyt laken. Den sot hadde een catte ; segghende : rrsiet waerse kijct.'f !,Ten tienden de Lelikene uuten Dale van Leeuwen , 40 te peerde , elck met LAXDJCM-EEL Ix 1561. 447 compaingie in grooter getale hebben laten vinden'', noch 00k ,,h0e vele datter van elcx ghekleet waren in Quweel , satjn , damast , camelot , torx groue greyn'' 1enz. En als men daarbj bedenkt , hoeveel volk werd op de been een toortsse inde hant , rocken ende hoeyen taneyt, roode wambaysen , gheele coussen , plumagien gheel ende wit, de cranssen gheel ende root; ses waghens met guldebroeders ende vierpannen. Den sot ghinck in eenen rolwaghen op twee blaesbalken , die int gaen al gbeluyt gaven , ende seyde : l,lck moet daer oock zijn-'f Ten elfsten die Cbrlstus otwle van Diest , 38 te peerde , elck met een toortsse inde handt , in rouwaensche oft goudgheele rocken , hoeyen ende coussen root, wambaysen blauwe , plumagien ende leerskens wit , groen sluyers ; 20 waghens overdect met rouwaensch laken , met guldebroeders ende vierpannen ; eenen speelwaghen toegherust nader antiquer maniere met personagien. Den sot sat te peerde , hebbende eenen boeck , die vo1 brillen gheschildert was , ende seyde : r:lck lese al brillen-'' Ten twaalfsten die Roose van Loven , 40 te peerde , met incarnate oft lilfverwe rocken met wit gheboort, swerte hoeyen met roode sluyers , wambaysen ende coussen swert, plumagien root ende wit; vijf waghens met guldebroedezs, toortssen ende vierpannen daerop. Den sot sat in sodanigher manieren op eenen esel , dat hy al rijdende eenen cordewaghen voor hem cruyden , segghende: rsHoe sullen zy dit scheyden ?'' Ten 13en den Vlerighen Doern van sHertoghenbosche , 125 te peerde , ghecleet in groene rocken met gouden passement gheboort, met een root hanghende mouken , wambaysen , coussen , hoeyen oock root , met witte plumagien ende swerte leerskens ; eenen ghecierden antijcschen waghen met personagien ; thien wagens overdect met groen ende root lakenen , op elck twee guldebroeders ende vier toortsen , den sot segghende : !,Salt soo sijn ?'' Ten l4en ende leste het M arien Cransken van Brussel , 340 te peerde , alle ghecleet in roode cramoiside lange casacken , gheboort met silveren passement , roode hoeyen ghemaect in fatsoene van antijcsce helmetten, wambaysen , plumagien , leerskens wit , ghegort met eenen gordel zeer curioselijck ghevlochten van gouden tocque , van vierderley coleuren : gheel , root, blau ende witte. Seven antijcsche speelwaghens , seer lustich ende plaisantelijck toegherust met diveersse personagien ; die voorghenoemde waghens werden van binnen zeer behendelijck ghedraghen. Boven desen noch 73 schoone, heerlycke waghens met toortssen , alle overdect met root laken met wit ghestreept ende gheboort ; alle die waghelieden hadden roode mantels , ende op dese wagens saten diveersse personagien , z'epresenteerende veelderlei schoone antijcxsche fguren , wiens bediedinghe was , hoe datmen wt jonsten sa1 versamen gtoespeling op de spreuk der Fïofferen) ende vriendelijck scheyden , dwelck alle dandere steden oock fguerlijck ende moralijck deden.'' 448 gebracht ter bewondering van zoo'n optocht van 1400 ruiters , 22 prachtige zegekarren met zinnebeeldige fguren , 196 andere wagens j mede prachtig versierd en luisterrjk verlicht , waarop minstens nog een driehonderdtal kameristen gezeten waren , terwjl boven dat alles een ta1 van pantjxsche banieren'' iadderden , en eene menigte trompetten , scalmeyen t pjpen ende trommen'' de lucht met hun geklank vervulden, dan zal men tevens eenig begrip krjgen van den indruk , dien zulk een luister op de menigte maken moest. Dat dergeljke pracht groote kosten na zich sleepte , spreekt vanzelf , en men vraagt zich af , h0e die werden goedgemaakt. De gewone bjdragen der kamerbroeders waren daartoe niet voldoende : hoe men doorgaans in de behoeften voorzag. deed vooral veel werk De plaatseljke jdelheid van de intochten maken , en men was tuk op den prjs voor het striumphantelljcst incomen.'' W aren er meer Kamers in ééne stad , dan lootten zj onderling om te bepalen , welke harer naar dien prjs zou dingen 1). W as op die wjze eene Kamer daartoe aangewezen , dan moesten ook die harer leden : welke verhinderd werden mede te trekken , eene geldeljke bjdrage leveren. In het reglement der Fonteinisten van Gent was zj reeds in 1449 op rvier schellingen parisis'' ziehier , bepaald 2). Maar dat was niet voldoende : ook de stedeljke besturen moesten medewerken. En dat deden ze meestal op niet karige wjze. Ziehier een paar voorbeelden. Toen in 1426 de gildebroeders van Audenaarde te Duinkerke twee prjzen hadden gewonnen , werden zj t'huis komende feeste- LAxpzuwEEL Ix 1561. Zoo leest men in de stadsrekening van Diest , Fc#. M useum , III , bl. l07 : !,Op den 24en dach Maii anno 1561 hebben de gesellen vander Cameren van der Lelien ende die Christus-ooghen alhier op der stadt huys geloct, soe wye van hun tot Antwerpen om het scoenste innecomen van den cleyne steden soude trecken. Soe eest selve gevallen den gesellen van den Christus-ooghen alhier bij cavelinghe en loetinge om het schoenste innecomen te trecken.'f S) rrltem , zoo wanneer tvorseide ghezelschip werdt vermaendt te treckene teenegher stede omme prijs te winnene , ende daer eeneghen beliefde te treckene , zo zullen de :) ghuene die thuus bliven gehouden sijn elc te ghevene te hulpen thaerlieder costen , vierschellingen parisis , behoudens altijts haerlieder goede jonste boven dien.f' Bij Blommaert, Geschledenis der Rbetorykkamer de Fonteine , bl. 102. ONKOSTEN DER FEESTEN. ljk onthaald niet alleen , maar van de Stad kregen zj twaalf stoopen wjn ten geschenke benevens eene rhofschede'' (gratifcatie) van 48 ponden parisis ter bestrjding der gemaakte onkosten 1). Men was zeer mild in het vereeren van wjn aan eigen of bezoekende vreemde Kamers ; maar niet minder in het toekennen van onderstand , waar het de eer der stad gold. Ziehier een paar posten , ontleend aan de stedeljke rekeningen van Mechelen : de stad : waar men zeer veel voor de zaak der Rederjkers overhad. Toen aldaar in 1515 het Landjuweel gevierd werd , schonk de stad aan de Kamer de Peoen , tot goedmaking der kosten , 75 Brabantsche ponden , en aan de Lhblomme 7 pond , 15 st. Aan elke der vjftien Kamers , die op het feest verschenen , vereerde zj zes stoopen Rjnschen wjn , elke ter waarde van 18 grooten ; en aan den hoofdman der Antwerpsche Violieren buitendien vier die zich te dier gelegenheid stoopen. De muzikanten , hadden doen hooren , ontvingen 38 st. , 3 d. In 1566 gaf dezelfde stad aan de Kamer de Peoen de som van 85 gulden ter toen zj naar Voor de intrede bj het straks beschreven Antwerpsche feest van 1561 vergoedde de stad Lier aan hare Kamer 200 gulden 3). Voor hetzelfde feest stond de stad Diest aan hare beide Kamers , die er heen togen , elk eene bjdrage toe van 60 Rjnsche guldens ? hetgeen voor diegene : die naar den prjs van het schoonste inkomen tegemoetkoming in de onkosten door haar gemaakt , het Landjuweel te Brussel trok 2). zou mededingen, met 20 guldens werd verhoogd. Toen in dezelfde stad Diest in 1541 een Landjuweel gehouden werd , stond de Magistraat daarvoor de volgende bjdragen toe : Tweehonderd zeventig carolus guldens, den eerewjn, die den vreemden genootschappen zou worden aangeboden den vrjdom van accjns voor een brouwsel halfstaivers bier , den vrjdom van stadsrechten voor al wat er verder zoa verbruikt worden , de onkosten vallende op het opbouwen en afbreken van het tooneel. 449 1) Belg. Afuseum, VI , b1. 385. 2) Hs. van Gfrard , I , 106. ') Hs. van Gdrard , I , 8. aoxcxslzos'r , jNe#. Letterk. xkliddeleeuwen , 11 , 4e druk. 450 ONKOSTEN DER FEESTEN. gezellen der Kamer de Lelie pdie eere van die voerscreven stadt , gelyk dat behoert , gewaeren'' 1). Men ziet , hoe de sommen grooter worden : naarmate de weelde bj die intreden toeneemt , of ook wellicht omgekeerd. Hoever de algemeene geestdrift voor die feesten , en de welwillendheid der stedeljke regeeringen soms gingen , bljkt uit hetgeen te Audenaarde gebeurde bj gelegenheid van het Gentsche Landjuweel van 1539. In Februari van dat Foïtteine de uitnoodigingskaart Vobis onthaalden hem en schonken hem bovendien jaar bracht een bode van de Kamer de naar Audenaarde. Die van Paz Xeen Voor het een en het zilveren teecken , verwapent metter stede wapene.'' ander brachten zj der Stad 22 pond parisis in rekening. samengeroepen , maatregelen te beramen om het feest op luisterrjke wjze bj te kunnen wonen. Het besluit , toen genomen , is licht op te maken uit den volgenden post in de stadsrekening : DItem betaelt diversche oncosten by dese stede Terstond daarop werd de Groote Raad ten einde ghesupporteert ende ghedoocht int reysen metten gheselscepe vander rethorjcke deser stede naar Ghendt , ende aldaer intreye ende alle manieren van triumphen ghedaen , omme ende naer dbewjs vande quaerte der rethorjcke vanden Fontanisten van Ghendt : danof uutghegheven ende by hemlieden beschreven ; XMet welc gheselscip alle , emmers den meesten deel van den edelmannen , poorters , coopmannen ende andere inwoonende ende ghebueren : mede trocken : in grooten ghetalle ende menichte , teeren deser stede ende omme de stede van Ghendt als hoofdstadt Daarvoor zouden de vanden lande van Ylaenderen te eerene ! XYan welcken gheselscepe Edele ende W eerde Heere Mr. Joos Yan Joingny , Baron van Pamele , heere vanden lande van tus- 1NJ gemamd : Vaderl. Museum, III , b1. 107 , 105. De Kamer had de onkosten aldus 1,Aen Den Pl*lrzen . . . maeltijt den heeren gesellen gegeven . l00 car. gulden ; Voor die speelluyden t . . . . 30 car. guldens ; Het uitschryven van den Bode , voer eene silveren tasse , etc. 6 guld. Somme totalis 336 carolus guldens.e' Jldaar , b1. l 06 , noot. 80 onzen zilvers ; ONKOSTEN DER FEESTEN. schen Maercke ende Ronne , enz. Prinche was ende daer toe ghecoren by den voorseyden gheselscepe , die hem alle accompaignierden met cleedinghen van oraigne colueren , met roode coussen , riemen , hoeyen , ende daerop schoone witte plumen ; daerinne dat vele groote ende excessive costen ghedaen waren , behourelic omme de eere vanden selven prinche ende deser stede ; loopende tot groote sommen ? soot bljckt by zekere rekeninghe danof ghehauden , ende inhaudende particulariteit ; bedraghende de somme van 2280 ponden , 19 schell. en 3 den. parisis.'' Men zal we1 toestemmen : dat dit eene hoogst aanzienljke uitgave was voor de eer eener kleine stad. Toch werd de uitgave goedgekeurd door de commissarissen , met het sluiten der rekening belast , die er bj aanteekenden : vtranseat , omme dat tvoyaige ende den cost ghedaen es gheweest , volghende der resolutie vanden Ghemeenen'' 1). De intreden mogen al een voornaam bestanddeel van een Landjuweel hebben uitgemaakt , zj waren het geheel niet. Zien wj daarom , hoe het in het algemeen op zulk een feest toeging. Men begon met verlof te vragen om het te mogen uitschrjven. In 1539 althans wendden zich Schepenen van Gent tot de Gouvernante , verzoekende het Landjuweel , dat de Rederjkers in hunne stad wilden geven , in al 's Keizers landen en heerljkheden te mogen afkondigen , en vrj geleide gedurende het feest en veertien dagen daarvppr en daarna , voor een iegeljk , zoodat niemand in persoon of goederen zou worden aangehouden wegens schulden of andere civiele zaken. Dit verlof werd verleend '). plaats voor het Antwerpsche Landjuweel. Bj het verzoek werd de uitnoodigingskaart ter inzage aan de Regeering overgelegd , benevens 24 vragen voor het zinnespel, opdat zj daaruit eene keuze mocht doen. Het bewind koos er drie uit t aan de Kamer overlatende t welke daarvan zj zou willen uitschrjven. Bj het verlof was de voorwaarde gevoegd t dat alle mededingende Kamers zouden worden gewaarschuwd zich niets Hetzelfde had in 1561 451 th Belg. sfuseum , V1I , b1. 38 , 40. 2) Zie den octrooibrief bij Blommaert , Geschiedenis der A/le/orzylr/cc/ner de Fon/eloke, bl. l l0. 452 BELOOP VAN EE~ LANDJUWEEL. te onderwinden tegen den godsdienst of's Vorsten hoogheid , op straffe van "arbitraire eorreetie en verlies van privilegien" 1). Als er bij Magistraat of Regeering geen bezwaar bestond, dan werd de Knaap of bode der Kamer , die het feest uitsehreef, rondgezonden om het aan te kondigen en de prijskaart rond te brengen 2). De prijskaart was in den regel in verzen 3): uit haar inhoud blijkt het beloop van het feest. Wij willen een oogenblik bij dat van Antwerpen stilstaan. De kaart bevatte in de eerste plaats de uitnoodiging, met opgave van dag en uur der bijeenkomst. In 1561 was er bijgevoegd: "MaeI' niet min dan sesthiene compt ten feeste.' Dan volgde de opsomrning der uitgeloofde prijzen. Als eerste prijs was "eene sehale van ses oneen" aangewezen voor 1) Zie de stukken Vaderl. Jlluseum, I, u. 105 vlgg. Merkwaardig is het volgende uit het verzoekschrift van den Antwerpschen Magistraat: ."la dicte Gulde est oblige vel'S les autres confreryes et Guldes de la Rhetorique des autres Villes et Franchises en Brabant et de Malines, d'eriger le septieme , qui est le dernier Lantjuweel de la Rhetorique en Brabant, dont du sixiemc ils ont emporte le prix en la ville de Diest, en I' an 1541. Et puisque ceux de Vilvoirde, qui ont eu a Diest le second prix et ont I'annee passe (sans estre tenu) prevenu ceux d'Anvers, ne pouroient les Remonstrans, Sans blasme et grande obloquation, plus differer a satisfaire a leur obligation, attendu Ie terns de paix, et que plusieurs des aultres villes ou places sont desja tres-mal contents et murmurent, et reprochent aux Remonstrans que ceux de Vilvoirde, avecq leur second prix, les ant precede." Den eigenlijken octrooibrief in "t Vlaamsch vindt men in het Hs. van Gerard, II, bI. 205-215. 2) De bode werd gewoonlijk feestelijk onthaald en ontving niet zelden nog eene zilveren plaat met het stadswapen ten geschenke. Zie boven, bI. 450 en verge Belg. llfus., VI, bI. 385, 389; VII, 22, 33, 34, 38; VIII, 304; Blommaert, Geschied. der Fonteine, bI. 113, 114. Ik schrijf een enkelen post nit de stadsrekening van Lier over: "Anno 1561 quam tot Lier eenen bode van Antwerpen van de Violier-Camer, ende brachte aen de Gro,7Jende ende dOngheleerde eene caerte van den lantsjuweele, te houden den 3 Augusti daer naer, ende de stadt schonck tot haerder costen, om den bode te tracteren, 16 gulden. De Grouende behaelden vier prijsen, bedraghende 16 oncen silvers." (Belg . .111us., VIII, bI. 307). 3) Eene proza-prijskaart del' Kamer van Hulst, in 1483, vindt men Belg . .J..l{useum, V, bI. 411. BELOOP VAN EEN LANDJUWEEL. 453 !,W ie triumphanst incompt vanden meerder steden , Schoonst , figuurlijcst , met meest volcx-f' Een tweede prjs reen schale van vier oncen'' werd den rminder steden'' aangeboden. Bj die pincomst'' moest iets zinnebeeldig worden voorgesteld , hier was het : rlloe dat (men) wt jonsten versaemt , als broeders eerljck , en minneljck sal scheyden.'' Dit werd door groepen voorgesteld , geplaatst op die santyexe'' wagens , die wj vermeld vonden. Ook daarvoor waren twee prjzen uitgeloofd , eene zilveren Tro'uw , wegende vier oncen , en eene Iuiefde van twee oncen. Elke Kamer moest haar sierljk geschilderd blazoen meèbrengen , dat bj den optocht voor haar uit werd gedragen en altjd aan de feestgevende Kamer werd aangeboden. Daarbj behoorde eene verklaring , bestaande ditmaal uit svier derthienen t'' d-i. een referein van vier coupletten , elk van dertien regels. Aan het rlogjs'' gekomen , was het gewoonte , dat elke Kamer dit den avond , voordat zj ten tooneele zou verschjnen , gedurende een uur deed pversieren'' met een zoogenaamd ppoëteljk punt'' over een opgegeven onderwerp. Te Antwerpen was daartoe de Vrede (van 1559) aangewezen , die het mogeljk maakte een zoo luisterrjk Landjuweel te vieren. Dit rpoëteljk punt'' bestond uit eene zinnebeeldige schilderj , die met een referein van een bepaald aantal strofen moest worden verklaard 1). 1) Ten voorbeeld kies ik de versiel'ing van het logijs van het lvarien Cransken van Brussel. Zij bestond in een dtlbbel tafereel. Aan den eenen kant eene hulk met Trojanen , dobberend op de bewogen baren ; in de wolken Jupiter, die hen met den bliksem bedreigt ; op den voorgrond , Neptunus , die de zee efent. Aan de andere zij een srorator'' te midden eener opgewonden menigte , aangevoerd door een helsch gedrocht. Daaronder een citaat uit Vergilius , Aeneid. 1, l 24 : r,lèntel-ea magno misceri murmure pontum ,*' enz. en 14l volg. : :,Ac veluti magno in populo ctlm saepe coorta est seditio'f enz. Ik voeg bier een enkel couplet uit de verklaring bij : !,Dit poëtelijck punt , der zee vol baren , Beteekenet trasende werregaren Der quader ghemeynten , roerich int wesen ; En Eneas , saechtmoedich en vervaren Deuchdelijck leytsman der rrroyaenscher scharen , Beteekent der steden Hoofden gepresen , 454 BELOOP vAx EEx Lwxoztèw>lEs. Den dag na den intocht werd pin presentie vande Borghemeesteren ende heeren der stadt , Hooftmannen , Princen t Dekens ende facteurs der Rhetorjcken'' geloot om de rangorde van het spelen te bepalen 1). Den dag daarna wederom een optocht : dan deden de Kamers haar rsolemnelen ende fguerljcken kerckgang''; en opdat ook dit met den noodigen luister zou plaats hebben , waren dattrvoor prjzen uitgeloofd. Dienzelfden middag vertoonden de Violieren een zinnebeeldig welkomst-spel. De daarop volgende dag was niet zelden aan de dwaasheid gewjd. Z00 had in Antwerpen de Z0t of nar der Violieren palle dandere sotten ghenoot opte scena oft speelhuis om te comen drincken de langste toghen , aldaer de selve sotten veel belachljcke cluchten bedreven ende voorstelden.'' Een dag later - want men rekte meestal den duur der feesten zoolang mogeljk feestmaaltjd : reen rjckeljk banquet met rethorjck ende musjck'' door de pheeren vander stadt'' aan ralle de princen , hooftmannen ,dekens ende facteurs'' aangeboden. Dewelcke dicwils (c'm drucx ghenesen) Van dwanckelbaer volck versoeckeltSeere , (Sonder acht heurer deucht) sijn tonder gheresen , Verstooten , verworlpen , maer weder na desen Voorts ghecomen tot seer grooter eere , Nimmermeer verlaten van Godt den heere , seere de twistighe daer sijn thegen. W e1 hem die sijn tllt vrede bedeghen-'' Daar , waar volk oproerig wordt , heet het verder, zijn het niet bloot de schoone woorden der poLten , die den storm kunnen bezweren , maar de Rhetorica .. Dus segghen wy , dat meest !! in alle staten , Dwel spreken , donpaeyse tot vrede can saten.'f 1) Alleen te Gent behoefden de Fonteinisten niet meê te loten : zij hadden den een hun in 1476 door Karel den Stouten Hoe voorrang volgens privilegie , geschonken , houdende : rgque d*ores en avant , tant queil nous plaira, i1s puissent à, leurs despens faire faire et porter robes et chaperons broudles de notre divise du fusil et de nos couleurs de noir et de sanguin , toutes 1es fois que bon leur semblera , eulx estants en la diete confrarie , et que ceulx d'icelle confrarie soient avant tous aultres preferez à, jouer esbatements , mistLres et histoires qui se feront en nostre dicte ville de Gand , sans ce qu'ilz soyent tenus de lothir ou geter sort , aillsy qufil a estf faict par cydevant-'' Zie het geheele stuk bij Blommaert , Gescltiedenis der Fonteine , b1. 104 vlgg. BELOOP YAN EEN LANDJUWEEL. 455 Eerst den zesden dag begonnen de tooneelvertooningen of de eigenljke prjskamp. Elk speelde een spel van ,:1,16 over een opgegeven onderwerp ; een proloog en eene factie , die met een liedje besloten werd. Geljk de Violieren de feesteljkheid met een poëtisch welkom hadden ingeleid , besloten zj haar met een dramatisch rverlof oft adieu.'' Nog niet tevreden geduurd had, werd begonnen, hetwelk bjzonderheden wj met dit prachtige feest , dat dagen achtereen terstond daarop (23 Augustus) een haagspel weinig minder luisterrjk was , maar bj welks niet behoeven stil te staan. 1Y. ZINNESPELEN EN KLUCHTEN. W at waren nu de stukken , die de gildebroers ten tooneele brachten 1) ? In de eerste plaats komen in aanmerking de Spelen ran zïzlzlp. Het zjn bespiegelingen in samenspraken over eene zedekundige vraag : geheel in allegorischen vorm , zelfs zoo , dat daarin geen enkel wezen van vleesch en been optreedt, alleen zinnebeeldige fguren. Ja , waar de mensch op de ljst der rpersonagien'' voorkomt , wordt daarmeè niet een bepaald , concreet persoon bedoeld , maar bloot eene verpersoonljkte abstractie :) 1) Eene bibliographie van de op land-juweelen voorgedragen stukken is te vinden ln de j,Bibliotheca belgica'f, aqev. 38- 41. 2) Bij mij rijst twijfel, of spel ran sinne (in ft enkelvoud , zelden : van sinnent wel iets anders beteekent dan : spel van rerstand, verstandelijk , d-i. allegorisch , drama. svant ofschoon alle optredende personen in den regel zinnebeeldige figuren zijn , worden niet allen , maar slechts enkelen als sinnekens aangewezen. Ziehier ten voorbeelde een paar lijsten van s,pel'sonagien'' aan de Antwerpsche zinnespelen van l 56l ontleend : 1. lrvernuftighen sin , een jonck man fray gecleet. M 'etenschap, een cierlijcke vrouwe. Voorsichticheyt , een vrouwe nae haeren eyse. Eendrachticheit , een vrouwe. Tbehendich ordonneren , siltnewijs. De wijsheyt op den throon sittende. Tvierich beminnen , sinnewijs-n' 5. l:Tgoethertich vermeughen. In consten verheughen. Discoordich Voorstel en Onwetentheyt, twee sinnekens. Simpel van verstande. Rechte kennisse. Des waerheyts bewijs-'' ô. lrsinnelijcken nichtken. Dwerck appetijt, een zkee-//cep? o/ sinneken. Onghehooz-saemheyt, een Gods , een jonckman. Sgeests gracie. Redene , een vrouwe. Kennisse , een vrouwe. Liefde , een vrouwe. Conste, een vrouwe. Loon , eenen man seer rijckelijck ghecleet-'' 4. srlAwist , als een crijsman. Ledicheyt , als een vrouwe , Sinnekens. Den mensche, met sijn vijf sinnen althoos neven hem , ghecleet alsjonghe nymphen. EEx zlsxEsplL vwx 15s1. Beginnen wj met den inhoud van zoodanig spel te doorloopen , om een denkbeeld van de inrichting dier stukken te geven. lk kies daartoe dat , hetwelk in den beroemden Antwerpschen prjskamp bekroond werd. De vraag was : p'W at den mensch aldermeest tot conste verwect?'' Bj den aanvang van het stuk ziet men het Verlangend-Herte , gekleed als peen stateljk man ,'' zitten te mjmeren. Hj houdt eene vrj lange alleenspraak , waarin hj zich beklaagt over zjn toestand. Hem verschjnt de Geest-der- lvrzj'd/leï# , in de gedaante van een Engel , met den die het o0r leent aan gevleugelden Mercurius-staf in de hand , zjne klachten en belooft hem uit zjne treurigheid te verlossen. Hj geeft daarbj te kennen , dat hj door de Liefde gezonden was. Het Hert zegt hem , dat er eene zaak is , die hem in 't bjzonder drukt , nameljk de onzekerheid omtrent de vraag : ndwelck den mensche tot conste verwect aldermeest-'' W ist hij dat , 4at hj pter liefden der liever , ze hem pfguerljek toonen-'' Het volgend tooneel wordt geopend personages , Natuurljjke-lnclinatie en vrje platte taal , elkander den voorrang hj ware gerust. De Geest antwoordt hem , Jonckheyt'' de oplossing zal geven , of door twee vrouwelijke Begeet.te-om-weten , die , in betwisten. lntusschen ligt de Mensch pin den stoel der onwetentheit'' te slapen. Hj ontwaakt , en vraagt , wie zj zjn ? Zj beiden porren hem om niet Armoede , een vrouwe.Arbeyt, eenen man. Liefde , een vrouwe. Godt den Hemelschen Vader. Gods gheest.ff In een ander stuk komen ,:Y'del blijdsehap , een vrouwe'' , en s:Dwase dolinghe , a1s eenen sot'' met het toevoegsel : bttwee > sinnekensnn >voor. In de vier andere stukken , toen vertoond , treft men dit toevoegsel niet aan , toch worden deze alle spelen van sfnne genoemd. M eer dan twee sinnekens vindt men nooit. M'aarin het kenmerkend onderscheid tusschen deze en de overige l:personagienf' eigenlijk bestond , is niet duidelijk ; wellicht zat het alleen in de kleeding , die misschien iets phantastisch had , terwijl de andere personen het gewone menschelijke gewaad droegen. Kiliaen geeft niet veel licht ; hij zegt : btsinnekens int spel , in boetsen ntaeckerc'' en dit verklaart hij : jyAtellanus seenicus , gesticulator , histrio , pantomimus , mimus , ludio.'' En 1,Nejkens'' evenzoo : ,,A.tellanus , scenicus , prodigus.'' Soms vertegenwoordigen de sinnekens het comisclle , althans het alledaagsche bestanddeel. 458 langer onontwikkeld voort te dommelen. De Menselt erkent , dat hj zo0 gaarne verstaan zou , wat hj om zich ziet : den loop der planeten in het Ermament ? zon en maan , bloem en kruid , de zee en de wateren , vfgelen ? visschen en dieren : Die dat mocht weten , hoe 11 soumense achten !'' EEx zlxxEspEL vAx 1561. Maar 's menschen gedachten zjn veel te b0t ! Op de aanmaning van Begeerte wil hj zich evenwel op kennis toeleggen. Hj krjgt dell raad zich vooreerst t0t het minste te bepalen : !!Alet lesen en schrijven , sijt daarmede content , Sijt doch obediënt , leert diversche talen ;-' dat is de grondslag van alle kennis. Die raad geeft tevens gelegenheid om hier eene toespraak tot het publiek in te vlechten over de opvoeding der jeugd. Nu volgt een tusschentooneel, waarin de Geest-der- 'lFzf#/lditf met het Hert redekavelt over hetgeen den mensch in de jeugd tot studie kan opwekken. Daarop ziet men den Mensch in een volgend tjdperk des levens : hj zit aan eene tafel met muziekinstrumenten en sferen bedekt , al iuitende te schilderen. Hj krjgt een bezoek van seen personagie geheeten Arbeit , met een spade in de handt ,'' die hem ernstig Kunsten en Letteren. De aanspoort tot het beoefenen der schoone Mensoh jammert over de moeieljkheden , waarmeê men daarbj te kampen heeft. 11Arbeyt overvloedich , wie sou dat behagen ? svant ghy sijt een plage boven alle plagen !''j roept Van hj uiy; maar geeft Arbeit. Hj is evenwel al vermoeid en valt weer in slaap. Na eene nieuwe pauze wordt de slenselt uit zjne dommeling gewekt door Hope-tot-ltoocheit en Sorge-voor-sehande , die hem voor oogen stellen , h0e ellendig het is , verstoken van alle beschaving zjn leven door te brengen. Na de krachtigste opwekking beloven zj hem te onderwjzen t sommen dan in het breede op , wat hj al moet aanleeren , en eindigen met aan te toonen tot welke hoogte kansten en wetenschappen iemand kunnen opvoeren. In een tableau verschjnt hem nEere ) sittende in eenen troon , met een ghelasen ten laatste toch gehoor aan de vertoogen werelt ende eenen scepter in haer handen ; by haer sitten de EEx zlxxEspEla vwx 1561. 459 philosophen , poëten , doctoren , ambassaten, raetsheeren en advokaten : ende andere desgeljcx eerljcx volcx , lesende ende schrjvende-'' De M ensch , dat ziende , wordt overtuigd , en belooft alle krachten te zullen aanwenden om de wjsheid te verkrjgen , want rlof t eere en prjs'' is de grootste spoorslag t die den mensch kan prikkelen. W j hebben bj voorkeur hetspel der Leuvensche Kamer t de Roo'u , ten voorbeeld gekozen, omdat het , zonder bjmenging van eenig staatkundig of kerkeljk- element , de zuiverste uitdrukking is van den allegorisch-didactischen smaak des tjds , en dus het ge'tt%'ehet best kenschetst. Dit geldt intusschen alleen van den vorm , het beloop van het stuk. W at den toon der behandeling van de stof betreft t mist men hier dien classieken bjsmaak , in die dagen reeds overwegend , en die in de meesten dier stukken voorkomt. Ten einde duideljk te maken : in welke mate dat plaats had , zal het niet overbodig zjn hier ook den inhoud te laten volgen van het zinnespel van den Groeyenden Appozl van Lier , dat te dezer gelegenheid den tweeden prjs wegdroeg. Ook bj den aanvang van dat stuk zit de mensch te slapen , maar nu in een stoel rgenoemt den kleynen staet-'' De Vrede , die men door dit feest pminljck is feesterende'' , treedt op en verheugt zich , dat Die goede Venus , diet 11 al heeft verbeden Dee Aeolus met zijn winden vertrecken , Phebus stralen blincken hier beneden , Op dat de mensch sijn gave sou ontdecken. Nou 't dus ghevreedt is , wat sal hem veru acken Meest tot der consten goet en sucadich ?'' op vraag met hare twee kinderen : het eene : komt de Liefdeï0V0n,die optreedt onsterfel'jke-Glorie'', heeft zj op den hals'' het andere : r Treck-der-Naturen'', aan de hand. Dit laatste zendt zj op den mensch af , om te trachten hem pdoor hope der gloriën onsterfeljk claer'', tot consten te wekken. Zjt gj , dus vraagt het , door God niet geschapen Het antwoord die Met den hoofde opwaertsl,, dat ghy sout aenscllouwen Themels loop , naer Ovidius ontvouwenl'f 460 Daarom 't hoofd omhoog , en naar glorie gestreefd door loFeljke kunsten ! De mensch ziet daar tegen op : hj acht het phooverdije'', maar wi1 zich tot de boeken begeven om daaruit het noodige te leeren. Treck wjst hem op schrjvers EEx zlxxEspEL vAx 1561. A1s Cleantes , M 1: enander en Cicero , Als Ovidius , Virgilius en Plato , W elx lof men daghelijcx noch hoort vermeeren-'' Na de pauze treden en Ydel-Bljdschap op : hebt gj den mensch D Onsterfeljke glorie''1 neemt Dwase-bolinghe , Dulase-bolingh6 , pals eenen sot'' gekleed , en houden een gesprek met Fame. ,,W at ooit geschonken ?'' vraagt men haar. - antwoort!t zj. ,,'t Is wat fraais'' her- Avant wie haer oyt socht , heeft druck ghevonden ; Euripides wert verscheurt vanden honden , Cleantes van honger sijn leven liet , Thales moest door dorst en hitte sneven , ziet-'' Verder wjzen zj nog op Anaxagoras , Empedocles : Themistocles y Plato : Pericles , Menander , wier ongelukken worden aangestipt. Tegen deze voorbeelden stelt Fame die van Diodoras Siculus en Isocrates over, en besluit aldus : 91 * *. . . Cicero meer naer glorie haecte Dan naer spijse , die hy ook niet en versaecte. Staet daer niet Metamorphosi int sluyten ? My Ovidium heeft desen boeck doen uyten , Om als my de doot sa1 comen benouwen Soo sal ick dalder beste behouwen Dat naer mijn doot zal bliven onbederfijck Hemels , en hier eenen naem onsterfijck , W elck van water oft vier en sal werden verslint.'' De M ensch , die dit gerevel aanhoort , weet niet wat te besluiten, nu de zinnen kjven. Dwase zegt : wilt ge u op de kunsten toeleggen , d0e het pom ghewin-'' Daartegen verzet zich Fame ) en de Mensch leent haar het oor en verjaagt de beide platte prozaïsten. ln het volgende tooneel zit de M' elà,sc/z te studeeren ,,in diversche boecken , met een sphera by hem en andere instrumenten'', tot EEx zlxxEspEla vAx 1561. groot genoegen van W elbehaqben en @A beginnen te onderwjzen in 461 Neet.stich- (7',$6:6?l , die hem !!de rechte manieren Die nootlijck sijn tot der consten vercoren-'' De M ensch ziet tegen maar Neerstich houdt hem daarvan het hoofdbreken delen ; tot vljt , en haalt het voorbeeld van allerlei de Oudheid aan , als Aurelius Alexander t Orpheus. De M ensch laat zich naar buiten om zich te gezeggen ! gaan wanterug t spoort hem aan njvere personages uit Apollonius Tyaneus , maar gaat toch met haar OP en wil !!vermaken int groene Door bosschen , velden en schoon valeyen.'' In 't volgende tooneel voeren Fame , Dwase-bolinghe en Ydel- A/trjdc/lc.p een gesprek. Beide laatsten willen de Faam belezen om bj haar te bljven t maar deze wi1 voort , om 's menschen naam overal bekend te maken , Midts dat hope der onsteriijcker gloriën Hem tot consten verwect , die met victoriën W t den claren hemel comen ghesproten.ff Zj hangt een tafereel op der zeven vrioje kunsten en zwaait daarbj den grootsten l0f toe aan Poëzie en Schilderkunst ; !!Mrant een schilder een swijghende poëte es , En oock is een poëte , verstaghet expres , Een sprekende schilder met luyder faconden : Met Rhetorica sijn sy verbonden , Als Cicero seyt-e' - :,De mensch zal zich gek studeeren , als Crates van Thebe'', zegt Dwase-bolinghe. - sOf a1s Demokriet'': voegt Ydel-Blipchap er bj. De eerste , die het platste positivisme vertegenwoordigt , gaat de Faam aldus te ljf : Versiet u van hier , ghy clapachtige Fame , Die overal maect soo veel ghesnaters : svat overvliegt ghy al lants en waters , Heel uwen persoon en is maer een wint !'' 4s2 Doch de Faam , verheugd , dat de mensch door hoop op onslerfljkheid tot de kunsten is opgewekt ? vliegt heen om dit overal uit te bazuinen. De beide tegenstrevers zjn nu geheel ontmoedigd : en maken zich weg , EEx zlxxEspElz vAx 15s1. !!tot die ydel dwase , Die om gelt willen ondersoeken saen W ercken die onder den hoochsten constenaer staen'f ; want hier voelen zj zich zmet rechte doctrjne . . . nedergeworpen-'' Een nieuw tooneel geeft ons den Mensolt te zien in gezelschap van Neerstich- Uset.ett , Ivelbehaghen en Treck-der-Naturen. Hj roept de Muzen aan , dat ze hem hare gaven schenken mogen , bidt zjne geleiders hem te bljven steunen , en zet zich dan op nieuw tot studie. Daarop verschjnt de Conste hem inderdaad , rint gulden cleet , met eenen spiegel in haer hant'' : volgens haar eigen % enis ,wordt zij gheïetui- !!GheLstimeert boven alle Godinnen.ef Als de Mensch haar ontwaart , wordt hj door hare schoonheid en pracht verrukt. Zj prjst hem , dat hj haar lief heeft om glorie , niet om goud of zilver. Zj wjst hem op het voorbeeld van Anaxagoras en Democritus : die hetzelfde deden. De Mensch haalt daarbj op zjne beurt Lucianus aan. - sllope van glorien'' is de beste spoorslag , zegt Kunst. Ter belooning geeft zj hem een visioen te zien. In de wolken verschjnt rde name Gods in Hebreusche , ommeringt met Cherubinnen'' , en Fame roept uit : !!Aensiet dat nu , dat eeuwich blijft tot allen daghen , Daer de Antiquiteyt met nauwer listen Altijt op ghehoopt hebben sonder vertraghen , Om te kennen daer sy niet af en wisten.'' Nadat zj nu nog eens haar eigen lof heeft uitgegalmd met een beroep op rvirgilius Maro'', beveelt zj haar beschermeling in de hoede van Neerstich- r7.s:r:zl , en hj verklaart nogmaals , dat hj hoopt op wat is Vanden Poëten ghenaemt Elisius da1 , Daer de sielen onsteriijk eeuwig regneren.f' CLASSICISME. Men ziet , hoe de studie der Oudhcid veld heeft gewonnen , en algemeen is geworden. De ridderljke heldensage schjnt vergeten : men treft geene enkele toespeling aan op vaderlandsche overlevering of poëzie. En zooals het hier is , was het elders. De poëtische wetgever van dien lezen toont in de tjjd , Matthjs De Oasteleyn , die zich zeer beoude dichters , maakt slechts één enkel maal , in een politiek lied (no. 6) , toespeling op mGaweloen'' q en zjn eenige gedicht op populairen trant is het Sermoen wcs Sente J?:fzlvzff. Overal daarentegen : worden , ook in de zinnespelen , Romeinsche en Grieksche dichters : wjsgeeren en kunstenaars vermeld of aangehaald. A1s men hoort t h0e door de Rederi.jkers over Kunst en Poëzie gesproken wordt , ja , de Grieksche tragedies zelfs a1s modellen worden voorgesteld 1) q en men ziet daarbj , hOe weinig de practi,jk in overeenstemming is met de leer , welk een breede y onoverkomeljke kloof er gaapt tusschen die voorbeelden en deze onbeholpen zinnespelen t dan voelt men , dat de volkspoëten we1 de classieke klok hadden hooren luiden , maar nog niet juist wisten , waar de klepel hing. Van eigenljke herleving der Ouden was geen sprake ; maar wel had de studie der Oudheid bj hen nog reeds de tal- 463 1) In het stuk , in 1561 door de de Losljcke Fcme J Antwerpsche Goudsbloem vertoond , zegt Homerus hier af 1, de vader certeyn is En thoot van alle Griexse Poëten , Euripides heeft hem oock wel ghequeten Hier inne , a1s schrijver der Tragedien , Aristophanes constighe Comedien Sijn prijselijck om verheven noch te sijne , En Sophocles heeft ghetoont een schoon doctrijne , Die seer weerdich hier oock is om noemen ; Dus segghe ick int corte , son ick my beroemen .Al der Griexser Poëten lof te verhalen , 1ck behoefde beter te sijne ter talen Dan Mercurius selve , seer facondich ; Ja , al haddick hondert monden wel mondich En hondert tonghen , ick segghe noch int sluyten Den grooten lof waer seer quaet om uyten Vander Griexser Poësie , die laudabele En weert alder eeren sijn. 464 PSEUDO-CLASSICISME. looze Rederjkers gewend aan beelden en klanken. Die werden uit jdelheid overgenomen , het behoorde reeds tot het fatsoen ; en uit de laatste aangehaalde regels van het spel van Lier ziet men , hoe daarmeè tevens die voor eene Christeljke maatschappj z0o zinledige heidensche mythologie ten troon werd verheven , tengevolge waarvan de poëzie weldra onverstaanbaar z0u worden voor een iegeljk , die niet met Olymp en Acheron vertrouwd was. W ant weinig poëten hadden den moed en het gezond verstand , die de Kamer van 's Hertogenbosch deden zeggen : Die neghen M usen , soo !, sy som versieren , Die men als voesters van dese (constenj voor sou setten , Laet ic driven , opdat men sou letten Op den geest der wijsheyt , daer sy alle wt spruyten.'' Z0o nu al de classieke geest en smaak nog weinig tot de menigte waren doorgedrongen ? des te meer de geest van critiek , die ook de Renaissance kenmerkte. En toch verwondert men zich misschien , dat , beteekenis der brandpunt der zjn , de hetgeen aller dat dit juist Hervorming wj gezegd hebben omtrent de sociale (bl. 425) , in de stad , die weldra het en van den opstand tegen Filips zou zinnespelen zoo geheel vrj bleven van toespelingen op gemoed in beweging bracht. Maar men vergete niet , bj deze gelegenheid op strenge straFen verboden was , terwjl het zoo harde plakkaat van 1560 , pvan de strafheit van dien (naar de uitdrukking van Bor) vele onpartjdige rechteren hen seer waren verwonderende endeontsettende'' nauweljks een jaar oud was. En toch waagde men zich aan vrj duideljke toespelingen. W ant is het mogeljk , dat men niet aan Inquisitie en ketterjacht werd herinnerd , door verzen a1s deze , uit het spel van de Kamer van Bergen-op-zoom : na hetgeen Rederjkers 1TLaet ons liefde onder malcanderen houwen , Sy is vriendelijck , sy en begheert niemants haet, Sy bemint den vrede ende des wijsheits raet, Sy is goedertieren en gheeft langmoedicheyt , Daer sy domineert is dlant in voorspoedicheyt. @ @ @ * * @ @ * @ @ * * * @ @ De liefde ghebruyct goede ordenantie , De ghemeente blijft in concordantie, De hoocheyt sietmen totter ghemeenten voeghen.'' TOISPELINGEX OP TIJDSOMSTANDIGHEDEN. Ook in het slot van het stuk der Brusselsche Kamer het Mal.ien Cransken vindt men eene opmerking over liefde en eensgezindheid ; maar vooral 's-Hertogenbosch liet zich vrj duideljk uit : 465 Christlijck huyshouden vriendelijck !1 en gheduldich Teghen een yeghelijck en is gheen cleyn conste , Daer e1c mensche , midts der liefden jonste Op hoort te achtene vrij , sijn leven lanck. * * @ @ * * * @. @ @ @ * @ @ * W aertoe is de kennisse ons ingheplant En tredelijck verstant ons ghecomen by , Dan dat wy malcanderen als broeders vry Tot dienst souden leven naer der liefden aert. @. @ @ @ @ @' @ * @ @ * * @ @ @ * * Hebt lief uwen naesten , is God vercleerende , Als u selven , so volbrengdy de wet. Aldus dan , die de liefde aehterset , Den Gheest Gods seer net hy oock van hem jaecht-f' gaarne erkennen , dat de mannen , die , ondanks het zwaard van Damocles , dat hun boven 't hoofd hing q ondanks de voorbeelden van vervolgzucht en verbittering , hun allerwege gegeven , van liefde beschaving waren , ook al maakten zj afschuweljke verzen , en al is hunne wjze van voorstellen ook soms schoolmeesterachtig pedant. Men bepaalde zich echter niet tot enkele wenken : soms is een zoo durfden spreken , en die daarbj toonden te blaken voor W etenschap en Kunst , wel de voortplanters der geheel Landjuweel gewjd aan het bespreken der vragen des tjds. Het zinnespel was altjd , wat Hooft het genoemd heeft : reen stichtelyke vermaakelykheit'', en had t geljk wj reeds opmerkten t van ouds eene zedeljk-godsdienstige strekking. Men ziet dat reeds aan de vraag in 1496 te Antwerpen ter beantwoording voorgesteld : W elck aldermeest mysterie oft gratie ware , dat Godt verleent heeft tot des menschen waarmeô de Kamer van Herenthals den eersten prjs wegdroeg : Xhet sacrament des altaars.'' Maar hoe geheel anders was de geest , die sprak uit de stukken in 1539 te Gent opgevoerd ! De vraag , bj die gelegenheid uitgeschreven , had , met het oog op de tjdsomstandigheden , eene gewicitige beteekenis ; zj luidde aldus : p 'Xdlc den mensche stervende meesten troost es ?'' goxcKsLoz'r , Ned. Letterk. M iddeleeuwen. 11, 4e druk. salicheyt ?'' Toen luidde het antwoord , W ie zal niet DE VRAGEN DES TIJDS. Negentien Kamers gaven daarop antwoord 1) , en de meeste dier antwoorden ademen geen katholieken geest : integendeel , uit bjna alle spelen , toen vertoond t spreekt de Hervorming luide. Men schept zich evenwel omtrent den inhoud dier stukken een verkeerd denkbeeld , a1s men meent , dat ze doorloopend svljmende hekelingen tegen den Paus , de monniken , a:aten , bedevaarten en andere eigenaardigheden der Roomsche kerk'' bevatten (Snellaert). Niets is minder waar : dergeljke aanvallen komen hier maar bj uitzondering voor. De groote beteekenis der Gentsche zinnespelen van 1539 schuilt in de leer , die er in gepredikt wordt : gepredikt , want het zjn inderdaad niets anders dan berljmde en gedialogiseerde preeken , waarin de leer van rechtraardiging uit genade tegenover die der goede werken wordt verkondigd ; waarin overal op den Bjbel en Augustinus , nergens op Thomas van Aquino of Scotus wordt gewezen q waarin eindeljk het lezen van de Heilige Schrift als een recht der leeken wordt gehandhaafd s). 466 1) r,Hiernaer Aeolghen de reglen van solucyen van den 19 Cameren van in summa , ghegheven op de vraghe voornomt Rhetorijcken , , naer dordonancye dat die haer Brugghe: Tbetrauwen duer twoordt , op op dontfermhertigheyt Godts, met berau van zonden. lperen .. Tlevende woordt Godts. Nieukaerke: In Christo Jesu sterven en verryzen , dit ghelooven duer sgheests bewyzen. iWieuport : Christtls moet alleen des menschen troost zijn. Antwerpen : De verryzenis des vleescbs. Thielt : Tbetrauwen dat met Christo alle dijngh ghegheven es. Tblenen .. De ontfermhertigheyt des heeren. Axele .. Een goe we1 gheruste conscyencye. Bt.uesel: De Beloftenesse Godts. ikleenene : De roerijnghe sgheests , betughende den pays met Godt. Audenaerde .. De ghetughenesse des gheests dat wy kinderen Godts zijn. Camerncke : De ontfermhertigheyt Gods midts hope. Corterljcke .. Godts ontfermhertigheyt int onderdanigh maken des vleeschs onder den gheest. Loo in Vueren-ambocht : Jesus Christus advocaet en vulspelen vertooght hebben : Lemjnghe. Hope der ghenaden Christi. Christum alleene. xveesene .. Tbetrauwen doender voor Godt den Berglte .. Tbetrauwen dat Hope duer schriftuere.'' 2) In het spel der Kamer van Vader. Edgnghen .. De verryzenisse Christi. mïnnoca'- u Christus en zynen gheest ghegheven es. Deynze : Brugge leest men : Voorwaer onder alle ghiften ghemeene Van Godt den vadere ons ghelaten Oorboorlicker gheene , tot onzer baten Dan dhelighe schriftuere , waer duer men kendt Van onzen gheloove het recht fondament.'' DE GENTSPHE ZINNESPELEN VAN 1539. 467 Merkwaardig is het daarbj , dat in al die negentien stukken , die een geheel boekdeel vullen , de H. Maagd slechts een enkel maal , en dan nog maar in 't voorbjgaan genoemd wordt. Niet alleen worden verkeerdheden afgekeurd , zooals b.v. de qpatett , zelfs in het zeer Katholieke stuk der Kamer van Meesen 1) ; maar o0k goede werken ? a1s het vasten ? de bedevaartgangen , vereering van Heiligen , vinden berisping Q) ; evenwel zonder heftigheid of ironie. Daarop vraagt Tèt'ijyklic-zr Jn .. lEyst niet ghenough datse de ! gheleerde weten ? Op dat zy ons waerschuwen van ghebreken Daer wy in misdoen ?'' Maar het antwoord van Schrlftuerlic- Troost , een personage , die in vele dier stukken voorkomt , luidt : t:Hoort Paulllm spreken : A1 datter gheschreven es , verre of naer , Es tot onzer leerijnghe gheschreven vorwaer , Ende een andere gheift ons verstandt Dat elc magh nemen boucken inde handt En lezen , erlezen , waer dat zy gaen , Tot dat zyze duer veil lezens verstaen , Zo cryghende een vast gheloove expres.'' 1) Zie de plaats bij Kops , bl. 245 , of bij Schotel , I D., 1n1. 31 l . 2) ln hetzelfde spel van Brugge heet het : 1,W ,at h e e tghy goe ghewaerken ? - Pelgremagen , vasten , Bidden en feektelicke daghen vieren , M esse hooren , en al zulcke mannieren ; Kaercken stichten , aultaren , capellen , Voor de zanten en zantinnen kaerskinsstellen , Op dat zy ons verwachten voor thelsche refuus-'' En hoe luidt nu de tegenwerping ? ?De mondt es in de kaerke , therte es thuus , Wy drijncken droncke , wy vieren de daghen , W y hooren de messe , wy vlolzcken , wy plaghen o W y stichten kaerken met ander liens goet , W y vesten kaerskins , wy stillen den moedt Omme tanziene eens anders meszit , W y loopen tot smeikens , wy laten den smit , W y dienen de zanten , God stelwy bezyen. DE GENTSCHE ZINNESPELEN A-AN 1539. Over het algemeen is de toon hoogst ernstig en opwekkend. Geen wonder dan ook , dat men aan dit Landjuweel steeds zoo grooten invloed heeft toegekend op de verbreiding van den geest der Hervorming , en dat Van Meteren , op het einde van het eerste boek zjner Historie , reeds van de toen vertoonde spelen getuigde : y,s)- hebben oorsake geweest , dat vele menschen hare salicheydt in Christo , ende niet in andere middelen t ende haren troost tegen alle wereltsche ellende in de verrjsenisse des vleesch gesocht hebben.'' Maar niet altjd werd die bedaarde toon aangeslagen : SOD;S wordt van de meest b. v. in een stuk , dat ten zelfden jare , weinige maanden later , te Middelburg gespeeld werd , en tot titel heeft : Den ùtlpvl der tscArïfbjtende satyre gebruik gemaakt. Dit geschiedt teuren. Het vangt aan met eene samenspraak tusschen Christus , die 468 Voort de ghewaercken die ghy daer verhaelt En mueghen niet helpen teenygher ueren W ant zy moghen zonder gheloove ghebueren , En Paulus zeght wt jonstyghen gronde , Al dat niet wt gheloove gheschiedt es zonde. '' Die van M eesen laten den ijf ensch zeggen : Avare trijcdom van 1, haven in my prezent Zo mochtic brieven van pardoenen coopen , ITutvaerden , Om daer duere te jaerghetyden stiehten by hoopen , z )'ne wt purgacye ;'' waarop Gltetughe-des-gheests hem te gemoet voert : 11Neen , mensche , dat ware God Moght ghy duer eyghen invencye zijn zaligh , Zo en hadde Christus niet ghezijn betaligh d 1- l:a ma cy e : Voor menschelicke gheslaghte.'f En als in het spel van die van Nieukerk de mensch vraagt : 1,Zal ic dan ter waerelt in gheenen houcken Pardoenen noch aiaet van zonden zoucken , Dan alleene in Christum en nieuwers el ?@* dan antwoordt Schrt/tuerlic- Troost : En tratlwen neen , dit verstaet ghy wel : Duer hem es ghegheven den grooten afaet , Dat es verghevinghe van alder mesdaet : Totten Romeynen staet, alzo wy lezen , Godt heift zijn liefde jeghen ons bewezen Dat Christus gheprezen voor ons es ghestorven.'' DE BOOM DER SCHRIFTUREN. niet genoemd , maar a1s zde Medicjn der zielen'' en Elc-Bysonder , eene vrouwe in het gewaad zegt haar : pzoolang gj mjn wil doet , zal ik mjn oogappel'' ; en hij waarschuwt daarbj tegen van welke hj zegt : aangeduid wordt , eener non. Hj voor u zorgen als valsche profeten , 469 Si verleyden mijn schapen aen elcken cant Duer tsophistisch verstant dat si useren : Diet wil contrariëren , moet werden verbrant Oft verdreven wt het lant-'' dezen raad , welke Hj geeft haar voorts in dien mond nog al zonderling klinkt : 1,Jaecht menschen leeringe van 11 , als dief wijt , Eygen wijsheyt , natuerlijc begheren laet , Leeft hier in . . . . Van onder desen boom niet wech en gaet , Blijft in dit priëel , vliet smenschen afaet , Die puerlic staet op eyghen verdienste. 1st paus , prelaet , potestaet , legaet , Die sulcke daet defendeert , tis quaet Ypocrytich raet , seer obstinaet.''' de eigenschappen , waartegen gewaarschuwd is , verpersoonliqjkt op : Menschelgke-Leeringhe met zjne dienaars Eyghen- I'F'!), 'sheyt en Natuerlycke-Begheeren , aan wie hj opdraagt hem Elc-Bysonder te gaan halen , waarmede hj in het huweljk wi1 treden , en die in het priëel van Suver-conscientie onder den sppz?/ der schriftueren rust. - plk zal mjn best doen ,'' belooft Eyghe3l- F'fjtshcpf t sen ik vermag wat : In een volgend tooneel treden juist Alle schriftueren can ic controlueren , Devangelische doctueren can ic verstelen : Aristoteles , Ovidius , daer wt can ic preken , Virgilius , Plato en Thomas d' Aquijn , De Lyra , Scotum , Donatianum , ic hebse al duerkeken. Met vernufte woordekens onder een duechdelic schijzl Breng ic tvolc en mi in deewich gepijn ; Is dat niet fijn ?'* Zj krjgen tevens last om sder schriftueren boom'' te vernielen. Beiden rusten zich toe tot den tocht door zich te verkleeden. 470 DE BOOM DER SCHRIFTUREN. Eyghen- m#k/l6yf vermomt zich in een roemen van duechdelike wercken'' en tschjn van deuchden.'' Als zj bj de haar met liefeljke vleitaal toe en doen woordt , dat er reeds een is , die haar gewaad , genaamd mtbede ander tooit zich smet vrouwe komen , spreken zj hunne boodschap. Zj ant- A1s bruyt , suster en vriendinne !! heeft ghecocht Met zijnen bloede--' Tot onderpand zjner trouw heeft zj rhet testament synder woorden'' ontvangen , waarin zj dikwerf leest om haar leed te verzetten. De afgevaardigden smalen op den afwezige , die haar dus alleen laat ; en wat het lezen der Schrift betreft y Daer isser om verllrttnt , onthalst , versnAoort , Dus laet doch dryven die mametterye , De meeste menichte houwent voor ketterye , Latet goeden nadtllt hebben , sonder veel gepijns-'f Zj halen haar over door vrees van den eenen kant , en van den anderen door schoone beloften ; zagen daarop den boom der schriftueren t die in haar rrosier'' staat : af , en voeren de bruid tot hun meester , dien zj aldus beschrjven : !!Sijnen rechten naem is 's menschen leeringhe : Int geestelijcke Sodoma is sijn verk-eeringhe , Binnen Babilon , die groote , heeft hi sijn gewelt ; Leviathall is sijns rijcx vermeeringhe , Appollion alle sijn vianden quelt , Pluto den godt heeft hem machtich ghestelt Boven alle coninghen hier opter aerden , Tduystere Egypten is syn triumphantich velt , Hi sidt opt beest met seven hoofden , vol eerweerden.ee De bruid wordt dan gekleed met het kleed van rYpocrisie'', versierd met afgoderj en symonie , en zj dekt haar hoofd met Xblauwe devocie.'' Terwjl zj met haren bruigom gaat banketteeren , geven de beide dienaren eene beschrjving van den burcht huns heeren : de muren heeten obstinaatheid 5 onkunde , overdaad en schandeljk gcwin , en zjn samcngcmctscld met bloed en zweet van weduwen en weezen. Heer en dienaren redekavelen verder , DE Boox OER scHRlFTt7aEx. 471 onder een hartigen dronk , over hun wezen en hunne macht. Eindeljk roept de bruid , die reeds menigen beker geledigd heeft , uit: Tsa ! met desen wijn !! dient wel ghenet Elck zijn kele , dus doe ic aldus. En dees brocken souwen mi schier maken vet : Hoe heet dit ? ltabeamus en rapiamus , Ende dits date , dits requiem ende dit paudeamus , Ende de schotele die heet rrdies heb ics v)'e-'f En bey hola , laet mi spellen tsus , tsus , tot vlus , Tis in manibus meis portabullt te , Brellghet al in mijn llant , dat is goet ze ; Tc holld t so me ; wiet anders ontkeert. Peccavi , dats haest tgoet vermeert, Neen , daer wil ic al me te neste draven-'' Hetgeen den heer verlokt t0t deze vrooljke ontboezeming : !!Elc-Bysondere heeft haest mensehelike leeringe gheleert , En tis beter dan wercken en slaven. Vercoopet Doopsel , al , sacramenten en graven , kerckganck , keerssen en pellen , Seheert , trect , pluct af tvolcs haven , Verhuert de steden om de kisten te stellen , Olocken en schellen , orghels , sanck ende bellen , Avilt 11 tol verhueren pooghen tsal 1.1 proijt zijn , Diet goet heeft siet , tsy kercken oft cellen , Si sijn wijs gheacht al mogense sot somtijts toesien Ende voor tvolc suldy ghebenedijt zijn Doer blau devocie en ypocrisl-e. M*ildic met 11 tavent niet in jolijt zijn , l.c sou u leeren al de weerlycke boeverye , Ontweghen , ontmeten met allen fraudye , Ontsweren , ontkennen en suleke dinghen.'' A1s het zoover gekomen is , roept de Medicjtt //9. zielett het Geloof op, om een einde te maken aan het rjk van Menseheljjke- Aeyrïpg/l: , en Elc-Bysonder uit diens klauwen te redden. Geloof wordt door de beide dienaren afgesnauwd : ,!Sydy oock een van die duytsche doctoren ? ln mijnen thoren doe ie branden en versmoren , Oz'k, wiktl-tztlsen al voren ; ghi M i1t miju rechten verstoren , Prelttetscepen en choren , die M'i heylichlic orboren. 472 DE B00M DER SCHRIFTUREN. W y gheleerde zijn van God vercoren boven andere tresoren Oft costelike yvoren ; en slichte doren willen scriftuere storen , W ech , ruyde mooren ! 5Vy geleerde geschoren Nemen schriftuere byden ooren , tis in ons macht , M eendy dat Elc-Bysonder op u preken acht !'' Maar Geloof strjdt met stsweert van twoort G0ds'', en zoo wordt Elc-Bysonder overgehaalt tot haar peerste terug te keeren. A1s Geloof zjne tegenstanders geducht de waarheid gezegd heeft ? verschjnt eindeljk de Medicjjn der Zielen aan het kruis , allen , die bedrukt zjn tot zich roepende met uitgebreide armen ; en dan volgt eene toespraak tot het publiek , waarin het o. a. heet : lief'' Ic bidde elc byzonder 11 dat hi bewaert Tgoddelic woort der lleyligher schriftueren ; A1 u wercken , hoe duechdelic vermaert, En sullen in Gods aenschijn niet staende gedueren. Niet dat ghi meynt , reclelicke creatueren , Dat men u goe wercken misprijst : Tbeste werc is barmherticheyt in liefden Dwelck wt Gods woort doer tgheloove rijst-ff gebueren , Eindeljk wordt alles besloten met eene heilbede voor pdees Neerlanden'' den Keizer en salle heeren die ons regeeren.'' Uit deze voorbeelden , die licht te vermeerderen waren 1) , bljkt In hetzelfde deeltje, waarin het laatst behandelde stuk voorkomt , staat nog een: Spel van sinnen op tdlrde , tvierde ende frï/-/#e capittel rcn dwerck der Jpostelen , ten zelfden jare door de scholieren ten tooneele gebracht. De toegpeling op den tijd is zeer in het oog vallend : vooral de vervolgzucht tegen de rrnieuwe predicanten'' wordt ten toon gesteld. 1,Als de gheestelicheyt is verwoet So doetse dat den duvel niet en doet.'f In de l,conclusie'' wordt er dan ook op gewezenu: ,1 Hoe nu wordt geschent des waerheyts predicatief': en in het stuk zelf wordt herinnerd : 11En hoorde ghi niet van tghebot spreken Hoe datser niet mueghen af clappen en muyten : Ende groote correctie ende buyten', * Hooft en voeten ft ware al verbuert.f' Tegen de vervolgzucht wordt nadrukkelijk gewaarschuwd , 11 W ant malcander te haten en is gheen duecht',- Alaar in paciencie leyt die rechte vruecht.'' AANBLAZING YAK DE HERYOR:\IIXG. 473 weI, hoe krachtig de Rederijkers meewerkten om de denkbeelden der Hervorming te verbreiden; en uit de wijze, waarop dit geschiedde, zoowel als de middelen, die zij bezigden om's yolks aandacht en belangstelling te wekken, kan men opmaken, hoe groot hun invloed moest zijn. Twijfel en afwijking op kerkelijk terrein was in die dagen het begin van verzet tegen de Overheid op staatkundig gebied. Dit lag in den aard van den toenmaligen toestand opgesloten; en gelijk de Protestantsche schrij vers over staatsrecht de theorie erkenden en verdedigden 1), zoo hebben Karel V, Filips en Alva zich met ijzeren hand tegen hare practiik verzet. Vandaar dan ook, dat er onder de Sententien des laatsten zoovele doodvonnissen Rederijkers troffen ; men denke slechts aan den Hoofdman der Antwerpsche Violieren, den Burgemeester Van Stralen, die een der eerste slachtoffers is geweest. Hoe nauw het verband was tusschen staatkundige en kerkelijke meeningen, blijkt weI uit de vraag, in 1562 te Brussel uitgeschreven : Wat den Landen can houden in rusten ?" De refereinen, waarin die vraag beantwoord werd , schilderen den jammerlijken staat des lands, "te deerlijk gescheurd door geloofsgeschillen, waarom men elkander tegen het uitdrukkelijk bevel van God, haat en vervolgt"; en vermanen "eenen iegelijk den twist te sehuwen, en zich te benaarstigen om slechts in God te gelooven en zijnen evenmensch te beminnen" 2). Eigenlijke zuiver staatkundige poezie vinden wij in de zestiende eeuw minder op het tooneel dan in de liederen, baIladen en refereinen. Een geheele bundel Politieke Balladen, Refereinen, Liederen en Spotdichten, aIle tegen de Hervorming en den Opstand gericht, werd door de "Maatschappij del' Vlaamsche Bibliophilen" in het licht gegeven, en maakt als het ware een tegenhanger uit van het Geueen Liedt-boeck. Eerst op het Rederijkersfeest in den zomer van 1616 te Vlaardingen gevierd, en waaraan de voornaamste Kamel'S van geheel Holland I) Men zie b.v, Vindiciae contra Tyranrws:, door Hubert Langnet in het licht gegeven. 2) Kops, Schets, u, 260. 474 VERBAXD TusscHEx KERKELIJKE Ex STAATK. MEExlxGEx. deel namen , staat de eigenljke Politiek op den voorgrond l). De vraag voor het zinnespel was : W at middel dat best dient ghenomen 11 byder handt, Die 't Gemeen nodigst is , en vorderlijkst voor *t Landt ?'* op pvlaerdings Redenrjck-bergh'' geplant , waren alles behalve geurig '): wj zullen er daarom best over zwjgen. Hoe de staatkunde ook op poëtisch gebied aan de orde kwam , zullen wj zien , als wj spreken over het kerkeljk-staatkundig drama van Coster en Vondel , dat nagenoeg terzelfder tjd ontlook. Men bepaalde zich niet tot stukken met bloot zinnebeeldige personages : ook de zoodanigen bleven in zwang , waarin historische fguren optraden , aan den Bjbel , de geschiedenis der Oudheid of ook aan de vaderlandsche kronieken en sagen ontleend 3). Daarin vervulden evenwel de zinnekens nog steeds hunne rol , en veelal waren zj o0k daar tot een tweetal beperkt. In de zoo even herdachte spelen waarin nevens de helden uit de Grieksche van 1616 vertoonde de Delftsche Kamer een spel , geschiedenis , Themistocles , Aristides , Pausanias enz. , ook Eendracht , LIefde en Trouw De bloemen toen 1) Tot onderwerp van een lied werd dit thema opgegeven : Door eendracht die macht maeckt , is een Landt sterck en krachtich , Maer door inlandschf onvree winnelijck en onmachtich.'' Eindelijk werd voor de zoogenoemde knie-gedichten als refereinregel voorgeschreven : 1! Dus b.aert onvrede vree , en vrede weer onvree-f' 2) Schotel is in zijne Gescbied. der Rederijkers fn Nederland, 11 , 39 van eene anderemeening. ,,De poëzy onderscheidt zich gunstig van die der overige Kamers , en vooral verdient de Togt van Xerxes tegen Griekenland en diens nederlaag, van den dichter G. van Hoogendorp , eene gunstige onderscheiding. De stijl is ook veel beschaafdel' en de taal ztliverder.'' 3) Bij Schotel , Geschled. der Rederljkers in iWederland, I D., bl. l 34 , vindt men de volgende titels opgegeven : De Handel der Amoreusheyt . . . van eTupiter en Yo (Brussel l 583) ; Spel van sinne van Charon de helsche schippere ; Spel van Narcissus ende Echo (1 552) ; Spul van Jason , Orfeus , Alexander , den Koninck van Vranckrike , Abrahams wtganck ; Abrahams oflkrhande , Nahman Prinche van Syriën. Een geestelyck spel van sinnen seer leerlyk : Hoe Christus zit onder die Leeraers , (1560). Drie spelen van dwerck der Apostelen , door Jvillem van Haecht. De bekeeringhe Pauli ( 1563). Van Sint Jans onthoofdinghe (1 562). HERoïscHE SPELEN. voorkomen ; in dat van Schiedam aanschouwt men nevens Oicinius , Brutus , Marcus Yalerius , enz. , ook Roma , de Geunieerde #rp,ïAlciè'n en Goddeljjcken Raedt. 't Is eindeljk bekend genoeg , hoe nog in Hooft's Gerard ran Velzen buiten de historischepersonen , twee drietallen : Twht , Geweldt , Bedrogh , en Eendraght , Trouw en onnozelheidt optreden , om van den Stroomgodt de Vecht niet te gewagen. Het is merkwaardig , dat de onderwerpen der oudste niet zinnebeeldige stukken aan de ridderljke Romantiek ontleend zjn , zooals wj boven (bl. 353 en 354) zagen. Bj de daar genoemde stukken zj nog vermeld : dat in 1498 door sde ghesellen vander Retorjcke van Peteghem tspel wlzl Gryselle (Griseldisl'' vertoond de werd 1). Maar weldra begon men op die overleveriug laag neer te zien en moest de Romantiek voor het Olassicisme wjken. Reeds in het begin der zestiende eeuw had Houwaert proeven van antiek historisch of helden-drama gegeven in zjne Aeneas c,4 Dido en enkele andere stukken , hoofdzakeljk sden handel der amoureusheyt'' voorstellende. Onder al die heroïsche stukken uit dittjdperk is er geen enkel , dat om zjne kunstwaarde verdient besproken te worden , en de soort levert te weinig karakteristieks op , om er uit dit oogpunt bj stil te staan. Eerst in het volgende tjdvak heeft het Nederlandsche ernstige drama aanspraak op uitvoeriger beschouwing. Hoe eerzaam didactisch de smaak des tjds in het bloeitjdperk der Rederjkers ook geweest zj, het volkskarakter had men niet z0o verloochend ) dat het comische geene aantrekkeljkheid meer had voor de menigte. Van de eerste helft der zestiende eeuw althans kan men het tegendeel aanwjzen. Geljk men zich nu en dan tegen de ondichterljke allegorie t aan het abele spel der middeleeuwen aansloot , zoo gaf men ook de Klucht niet prjs q ja? het schjnt , dat nevens het mysterie- en zinnespel het comische drama , zj het al niet door innerljke voortrefeljkheid , dan toch door talrjkheid van uitingen werkeljk gebloeid heeft. a1s het ware uit verzet Overal medien vinden wj sedert de vjftiende eeuw gewaagd van ncoofte esbattementen'', dat zjn de vrooljke opvolgers der 1) Serrure , Vaderl. uvuseuzn , V , l l . 476 KLUCHTEN. oude klucht , in aanleg en strekking van die der veertiende eeuw niet verschillende. Het zjn nog altjd tafereeltjes uit het volksleven , die worden vertoond q niet zeer ingewikkeld en zonder kunstig geweven intrigue , niet veel meer dan gedranzatiseerde sproken , waarin misbruiken en volksondeugden met naïeve naaktheid worden ten toon gesteld . maar daarmeê tevens ten scherpste gehekeld. Zj mogen daardoor veelal losbandig van inhoud en onkiesch van inkleeding zjn (verg. bl. 380 v1g.) , men krjgt ook hier den indruk t dat geen aanblazing der hartstochten , maar zedegisping t dus verbetering ? het doel was , dat de dichters beoogden. Veel van die kluchtspelen zjn verloren gegaan , en de namen hunner opstellers meestal niet tot ons gekomen. Onder de bekenden en gunstig bekenden behoort Cornelis Everaert , die van 1509 af een aantal esbattementen en tafelspelen dat zjn kleine stukjes , welke bj gastmalen vertoond werden - heeft geschreven. Een dertigtal daarvan is in handschrift bewaard , en MTillems getuigde er van : zj zjn mwaarltjk geestig: tooneelmatig bewerkt : en moeten y door de kluchtige situatiën welke er in voorkomen , voorvast het Brugsche publiek , in den schouwburg der Drie Stzkàcff'zlzl:zl , harteljk hebben doen lachen'' 1). Everaert was namelijk Factor der Kamer van dien naam , te Brugge gevestigd. Als een proefje y waaruit men het genre kan leeren kennen , volge hier een beknopt overzicht van het stuk , getiteld : Stout 6,84/: onbescaemt , waarvan uitdrukkeljk getuigd wordt , dat het eene boel.de was , den Facteur der Kamer suut jonsten verteld.'' Het stuk wordt geopend met eene welke zich beklaagt : dat zj een man alleenspraak eener vrouw , heeft ? Die juecht noch vruecht !* en heift in tlij-cf7 terwjl zj zichzelf als meen we1 lustich wjf'' schildert. Zj zou zich gaarne door een ander laten opvrooljken t al ware hj rcoster of clerc.'' De Koster van het dorp vindt haar in die stemming, en weldra worden beiden het eens , om 's nachts in de schuur sam en te komen , alwaar een paerdich chierken'' van lekker eten en wjn zal gereed staan. Inmiddels valt de avond , en twee speellui , Stout en Onbescaemt , die een nachtverbljf zoeken : kloppen bj de vrouw Belg. kvtfseu?n , VI , bl. 4 1 . CORNELIS EVERAERT. aan, maar worden onmeêdoogend afgewezen. Zj sluipen hierop in de schuur en leggen zich daar ter ruste. Omstreeks tien uur komt het verliefde paar , en nu begint een tooneel , waarbj , zooals W illems zich uitdrukte het vjfde des vierden bedrjfs van Molière's Tartufe slechts eene kleinigheid is. rAly dunct ,'' zegt de eene muzikant , ptsal gaen bruloft wesen.'' - sJa ,'' iuistert de ander t en ic zal de bruloft pypen.'' En inderdaad beginnen X zj te pjpen en te tamboeren , dat de schuur er van dreunt. W jf en Koster vliegen op van schrik en nemen overhaast de vlucht ; want zj wanen dat er de nnecker is ofte eenich ander ghedrochte.'' Daarop vergasten de twee landloopers zich vrooljk aan de achtergelaten lekkere brokjes. Den anderen morgen gaau zj naar het wjf en vragen nog betaling voor de gemaakte muziek. puut ontsienisse by bedwanghe'' is zj verplicht hen tevreden te stellen ; en het stuk eindigt met deze moralisatie van Onbescaemt : !!Ofse alle zo voeren , die zijn van dien , Sen zouden sule werck niet so lichte ghetemen.'f moge onze kieskeurigheid zich schamen bj dergeljke grappen te lachen , toch moet ons de frischheid van deze uit het volksleven gegrepen kluchten dubbel trefen , als men ziet ? wat het comische onder de handen der moraliseerende kamerbroeders worden kon. Op het Antwerpsche Landjuweel van 1561 toch vertoonde men na de ernstige spelen ook nog pboerdeljcke ende zeer belacheljke Factien of Oluchtspelen ,t' geljk de uitgever ze genoemd heeft. Maar zj hebben weinig recht op dien naam , want het zjn bloot gedialogiseerde didactisch-allegorische ontboezemingen zonder geur of leven , waarin de geestigheid z00 diep verborgen ligt , dat ze terecht tot opschrift hebben den regel , aan een van haar ontleend : Nu !!Wy sijn soo vrolijck al laghen wy opt sterven-'' Omtrent de tooneelvertooningen nog een paar opmerkingen van algemeenen aard. Vooreerst zj dongen naar den vier- of vjf- tot bljkt uit eene herinnerd , dat de lengte der stukken , die meèprjs , altjd vooraf werd bepaald : doorgaans van zeshonderd regels. De inrichting van het tooneel teekening , die geplaatst is voor de uitgave der 478 Gentsche spelen van 1530. Het tooneel , dat op de markt was opgericht , is daar aan drie zjden open : wordt ingenomen door den voorgevel van een gebouw in Renaissance- stjl opgetrokken , en bestaande uit eene halve roionde in het midden , ter weerszjden ge:ankeerd door een dubbelen eereboog van veel geringer afmeting. Het middelstuk is in twee verdiepingen verdeeld , beide op vier kolommen rustend , waarvan natuurljk de twee middelsten nog al sterk vooruitspringen op het proscenium ; deze rotonde wordt , zoowel als de zjbogen , gekroond door een koepel, mede op pilastersrustende. De bovenste kroonalleen de achtergrond van het middenstuk is met lij st verschillende Yorsierd , en op elken der drie koepels De bovenverdieping diende waarschjnljk tot de plaatsing van tableauz of allegorische tafereelen , die in alle zinnespelen voorkomen (verg. boven bl. 457 , 462 vlg.). Denkeljk waren zj meestal geschilderd , maar soms schjnelt zj o0k uit meer eigenljke beelden te hebben bestaan , althans in 1496 stelde de Kamer van Nivelle te Antwerpen de Penitentie sint was'' voor. Het tooneel zonder decoratief , in den wellicht geschikt voor het vertoonen van de statige zinnespelen zonder locale kleur; voor historische stukken was het zeker weitegenwoordigen zin , was nig passend. Trouwens , toen het uit de open lucht binnen schouwburgzalen werd overgebracht , is dit zeker o0k veranderd. W e1 ziet men uit de platen van den eersten schoqwburg te Amsterdam 1) , hoe uiterst eenvoudig de inrichting nog in de zeventiende 9 eeuw was ; maar dat men aan decoratief en kostuum al vroeg waarde begon te hechten , bljkt van verschillende kanten. W elk Xkunst- en vliegwerk'' men al te baat nam om op de verbeelding der toeschouwers te werken , bljkt uit de middelen door Yan Mander, den bekenden ning van zjne stukken. ln het spel van Salomon en A'bzlïzwï/lzl: Seba voerde hj kemelen en ander vreemd gedierte, door hem schilder en poëet , gebezigd bj de vertoogesehilderd , ten tooneele q verder. Hj had , om den zondvloed te verbeelden , op een groot en in zijn Noaclt ging hij nog veel doek ljken geschilderd. Dit werd over het tooneel getrokken , terwjl er door Yan menschen en dieren , in het Nvater drijvende , wapenschilden staat een beeld. In Van Lennepfs Vondel , 1II , ô20. y'wcTlEx vAx 1561. W IJZE VAN VERTOONING. middel van pompen en waterleidingen t die het water hoog opvoerden , zoo zwaar een plasregen viel , dat de toeschouwers genoodzaakt waren achteruit te wjken. De Ark scheen werkeljk op het water te drjven , en , voegt Van Mander's levensbeschrjving er bj, de teerhartige oude lieden konden op 't zien van zoo natuurljk eene vertooning , hunne oogen van tranen niet welrhouden , bewogen door medeljden met de menigte der verdronkenen , en de angst en bekommernisse van de in levensgevaar verkeerende menschen 1). Onder den invloed van Jan Vos zullen wj dit pKunst- en Vliegwerk'', zoo op den voorgrond zien treden , dat het bjna geheel de plaats van de dichterljke opvatting en inkleeding inneemt. aangaat t in verscheidene zinnespelen wordt de rjke kleedj der voornaamste personages aangegeven :) Hier en daar werden dan ook prjzen uitgeloofd , niet slechts voor de beste uitspraak , maar ook voor de schoonste kleeding. Dit had b.v. in 1509 en 1620 te Meehelen plaats 3). het zich aanzien , dat vroeger , hier geljk elders : de vrouwenrollen door manspersonen werden vervuld , in de zestiende eeuw schjnt het optreden van vrouwen niet overal aanstoot ge- Laat geven te hebben. Dit mag men althans opmaken uit de statuten der Kamer van Veere , welke verboden vrouwen in de vergadering te brengen , pten waeren eerbaer vrouwen oft maeghdekens , die mede in spelen speelden'' 4). De rolverdeeling had we1 min of meer met gemeen overleg plaats 5) , maar toeh was men verplicht de rol , door Prins of En wat het kostuum 1) Zie ook Schotel , Geschiedenis der Redernkers , I D. , b1. 142. 2) Ik kies eenige voorbeelden uit de Antwerpsche spelen van zinne van 1561 : Loon , eenen man seer ryckelijck ghecleet. De lie/de 51 , verciert nae der consten aert, op haer hooft hebbende eenen crans van roode roosen. Recht in gulden cleederen , met eenen lauwer crans op haer hooft. Fame van eeren , vol ooghen , tonghen en twee vloghels op haer lijf. Den g/lee':f #er Wajsheyt , a1s een ingel met M ercurius sceper met vleugelen. Ledicheyt , een cierlycke vrouw. Behoefticheyt, een vrouwe armelyck gecleet. Natuerlqck Leven , een vrouwe ghecleet int hemelsblau met groen cruyden inde handt. Vreese des Heeren , een mans personagie na den Jodensche wyse ghecleedt.'f 3) HS. van Gllard , I , l04 , l l 1. #) Zie Kops , Khets , b1. 334. ') Verg. de statuten der Kamer van Hoogstraten , Belg. Museum VII, b1. 382. 480 HET IXSTUDEEREN. Dekens opgelegd , te aanvaarden op straFe van eene geldboete. Verloor men zjn afschrift , dan was men gehouden het op eigen kosten op nieuw te laten rolleel'en. Had men eenmaal de ro1 ontfaen'' en den rlast daeraf aenveerd'' dan X h moest men voorts ook de oefeningen of repetitie bjwonen t zoo dikwerf de bevoegde macht , gewoonljk Deken of Factor , dat verlangde. W eigerde men de rol , terwjl men pabele ende idoine ten spele'' was , dan mocht vreemde medewerking ingeroepen worden 1). Te Lier hadden de gezellen bj het vproberen'' van een esbattement het recht 5eene OP drinken , en bj een spel van zinne twee Q) ; en zoo was het waarkanne biers den kost der Camer'' te schjnljk ook elders. Daar goede spelers en dichterszeldzaam waren , deed de plaatseljke jdelheid soms kunstenaars van naam uit de stad hunner inwoning lokken door het aanbieden van voordeelen. Zo0 leest men in de stadsrekeningen van Audenaarde 3) van 1513 en 1514 van zekeren ploos van Coye , retorisien , den welcken in m eeninghe was uit deser stede te stede vertreckene , omme te gaen wonene in de van Aelst , daer hj versocht was te commene om zjne conste van rhetorjcken ; daaromme hem onthauden ende gheordonneert te ghevene 12 pond parisis.'' De Rederjkers waren met hun werk hoogeljk ingenomen. Ik wjs , ten voorbeeld , op den lof , dien de uitgever der Antwerpsche spelen van 1561 aan de in zjn oog onnavolgbare poëten van zjn tjd toezwaait , eene loftuiting die zoo op stelten gaat : dat zj ons onweerstaanbaar tot lachen noopt 1). W ant e1k , die kennis gemaakt bij I11 , S) 1) Zie de statuten der Fonteine bij Blommaert 1. c., b1. l0l : die van Veere Kops , Schets, b1. 333 ; die van de Christus otwdn te Diest , Vaderl. M useum , bl. 1 l9. Vaderl.Jfuseu?zl , 111, bl. 1 l 9. 3) Belg. Museum , VII , 22. .) In de beschrijving van het feest heet het, dat s,die conste der Poesien inde voorg. Landt-luweelen noyt soo seer geooreert en heeft, a1s nu in onsen tijden , noch die conste in sodanigher abundancien byden Componisten gebruyct als in deze feeste W ant die voorgaende Landt-luweelen en hebben maer een Batement verthoocht, maer nu als die verstanden cloecker zijn ende alle consten in meerder kennisse , der Poeten vele ende der liefBEOORDEELING DER ZINNESPELEN. heeft met deze stukken , noch door inhoad , noch door vorm poëtisch of aanlokkeljk , zal tot de overtuiging zjn gekomen , die Kops deed uitroepen , sdat de pracht en staatsie , bj deze gelegenheid , meer dan de poëzie heeft uitgemunt.'' En waarljk , het kon wel niet anders. Op den naam van dramatische kunstvoortbrengsels mogen ook de meest opgehemelde zinnespelen niet de minste aanspraak maken. Eene eerste voorwaarde van het Drama is , dat er in gehandeld worde : zonder dat laat de vertooning ons koud en onbevredigd. En van eigenljke handeling is hier nergens sprake. Maar al ware men ook toegevend genoeg , om in die dialectische schermutseling: die het wezen van het zinnespel uitmaakt , handeling te zien , dan zou zj nog lliet kunnen boeien , omdat hier alleen abstracte personages optreden in steê van wezens van vleesch en been ? van individualiteiten , ons plastisch voorgesteld , doordien zj zich onder den prikkel van den hartstocht , in zjne uiting door de eigenaardigheid der karakters gewjzigd, tot handelen genoopt voelen. Bewuste handeling van karakteristieke individualiteiten stempelt het Drama a1s zoodanig , geljk wj reeds opmerkten (boven b1. 326) ; dit alleen maakt het voor ons aantrekkeljk en geeft er kunstwaarde aan. Allegorie en dialectica vermogen dat niet. zinnespelen als drama's nog niet zoo geheel verwerpeljk waren , zj zouden a1s allegorische tafereelen toch Maar indien ook de op het gebied der Kunst niet veel te beteekenen hebben. 481 hebbers sonder ghetal , ende Castaliusfonteyne haren vloet nt1 ter tijt door dese Nederlanden wtghespreyt heeft ,zijn Apollinis kinderen sonderling verwect geweest , om te laten blijcken den liefelijcken smaeck die zy inde Musen , inwoonerssen des berchs Helicon , bevinden , hebbende overvloedelijck met sondellinghe harmonie te samen ghevoecht ende verthoont , diveerse materien deser consten , soo in Comedien , Ebatementen , Moralen , a1s inde Poetijcse punten , Epigrammen , Baladen , recht soude moghen segghen dat den berch Parnassus bij ons nu opgheresen is ende Castalides dat onse Poeten , ghelijck Ttalien met haren Petrarcha ende Ariosto , Vranckrijck met Cl. Marot , Ronssard , enz. tot vereeringhe der edeler consten Retorica ende vercieringhe van onse Nederlandsche tale. '' Nlrmphae hen wooninghe by ons vercoren hebben, hopende wy eer langhen tijt sullen monsteren ende paragonneren moghen met Retrograden ende Devijsen , sulx datmen met aoxcKsr-ox'r , Ned. Letterk. M iddeleeuwen , I1, 4e druk. 482 ALLEGORIE ONAESTHETISCH. Allegorie is een verstandswerk , geen voortbrengsel der scheppende In phantasie , en dus onaesthetisch. de Kunst moet de vorm de onmiddelljke en tastbare uitdrukking zjn eener gedachte, die plastisch voor onze zinnen waarneembaar kan worden gemaakt. W aar de vorm de gedachte niet volkomen uitdrukt, of ook waar het denkbeeld niet terstond door den vorm heen schijnt , wordt het gevoel van het Schoon niet geboren , en er is geen' spraak van Kunst t die dat moet teweegbrengen. Afgetrokken denkbeelden , het begrip van vergeljking of quantitatieve verhouding , en dergeljken , zjn niet zinneljk voor te stellen en vallen dus buiten het bereik der Kunst. Noch het begrip noch het tweemaal twee van grooter of kleiner , is vier kan door Plastiek , Toonkunst of Poëzie worden uitgedrukt. O0k DE Deugd kan niet aesthetisch , dat is voor de zinnen waarneembaar t worden geschilderd : wel eene bepaalde zich in de handeling eener Daarom deugd , in concreete gegeven omstandigheden individualiteit openbarend. Twht , Ledigheid , Liefde of Conste onmogeljk ten tooneele te brengen. Als men peenen man seer rjckeljk ghecleet'' ziet optreden , dan bestaat er gens de bedoeling van den *IS geene enkele reden om daarin , vol- Rethorisien t Zppzl , te zien ; evenmin als men , zonder op het gebied van verstandeljke vergeljking of conrentioneele beeldspraak over te stappen , op de gedachte kan komen , dat een slang , met den staart in dbn bek , de eeuwigheid verbeeldt. spelen van zinne niet alleen den boventoon , maar heerscht daarin alleen en oppermachtig. Nu mag men om phet grootmoedige en menscheljke'', dat in deze moraliseerende dialogen heerscht , die altjd beoogen een zedeljk of maatschappeljk vraagstuk dialectisch op te lossen , zich aangetrokken voelen tot de mannen , die zoo onbesehroomd eene nieuwe Het verstandeljk reglement heeft in de orde van zaken voorbereidden , men heeft evenwel geen recht zich deswegen over pden form'' heen te zetten of dien te vergoeljken. Ook in de onderdeelen , in baschrjvingen of ontboezemingen , verwachte men geene poëzie : de wind woei niet uit dien hoek. Eene slecht gecomponeerde schilderj kan nog de aandacht trekken door technische behandeling of door schoonheden van détail ; men kan weigeren in Danecker's Ariadne het door Theseus verlaten en door Bacchus vertrooste slachtoFer te zien , zj bljft eene DE REDERIJKERS VERVULDEN EEN BURGERPLICHT. voortrefeljke vrouwen:guur , evenals de Madonna's van Murillo niet zonder trefende werking bljken , ook op hem , die daarin mist , wat de Maria''s van Rafaël juist tot Madonna's stempelt. Maar ook dat ontbreekt bj de Rederjkers. Ik herinner mj niet twee poëtische gedachten of eene enkele wegslepende schildering te hebben opgevischt uit die zee van zinnespelen , bj wier lezing men gelukkig is het luctor et dzzldr. gp te kunnen uitspreken. Trouwens , naar poëzie streefden die rexcellente poëten'' ook niet. Zj schreven pden toehoorders tot een stichteljck vermaen'' ; en de Antwerpsche Oljjftak drukte volkomen de richting des tjds uit , toen zijhare Muze lietZeggen: 483 11Ick Rhetorica W ilt dichten tot stichten van des menschen gemoet.ff En zj waren vast overtuigd , daarmeè een burgerplicht te vervullen; want zj kenden der Poëzie eene groote rol toe in de ontwikkeling der menschheid. Als Van Meteren van Frankrjk's diep zedeljk verval onder Hendrik 11 gewaagd heeft , laat hj er deze woorden op volgon : pdaer seer toe hielpen veel Fransoysche poëten ende rjmers die veel vuyle t lichtveerdighe poësien dageljcx voortbrochten , die veel goede , wjze lieden toeschrjven de verdiende strale , den rjcke van Yranckrjck overvallen-'' Een anderen , een tegenovergestelden weg in te slaan , was eene eigenaardige , Nederlandsche Rederjkers. Alleen in het Battement , de Klucht , plaatsten zj zich op een ZiJ* het dan ook geene poëtische verdienste der voor de Kunst meer gezonden bodem. Na hetgeen wj daarover reeds gezegd hebben , behoeven wj hier over het ontluikende Nederlandsche comische Drama niet verder uit te weiden. Y. KUNSTYORM DER REDERIJKERS. W at den poëtischen vorm betreft , de Rederjkers zochten dien , in hunne dramatische zoowel als in hunne lyrische voortbrengsels , hoofdzakeljk in kunstenarjen met het rjm , waarover wj straks eenige wenken zullen geven. Hoe kunstig hun rjmen ook was , meester van de taal waren zj niet ; ja , niets verwondert ons meer , dan den eersten uitgever van zinnespelen te hooren gewagen van dé rvercieringhe van onse Nederlandsche tale'', waartoe de dichtwerken der Rederjkers zouden bjdragen. Zoo ooit , dan was de man hier het slachtofer eener zonderlinge zinsbegoocheling , want de taalverbastering nam onder hunne handen op schrikbarende wij ze toe. Tjdens het bewind der Graven uii het Beiersche Huis was de Nederlandsche taal, vooral in Holland , besmet met Hoogduitsche woorden en taalvormen : germanismen van allerlei aard. Daaraan stelde toenmaals de overgang van het gebied in het Bourgondische Huis paal en perk ; maar nu deed zich een nieuw gevaar op , dat weldra bleek veel dreigender te zjn (verg. b1. 256). De invloed van een Fransch sprekend Hof was altjd nadeelig voor de zuiverheid der moedertaal geweest. Het Vlaamsch en Brabantsch was dan o0k veel meer dan het Dietseh t dat in Holland ? zelfs onder de Henegouwers , geschreven werd , door bastaardwoorden ontsierd. Toen de Bourgondiers over al de Nederlandscbe gewesten het Fransch a1s Hof- en Kanselarjtaal verbreidden , bereikte de kwaal spoedig eene ongekende hoogte. Van dien tjd dagteekent verfransching van vele onzer spraakkunstige vormen q toen kwamen een aantal nieuwe uitdrukkingen en aan het Fran,sch ontleende spreekwjzen op , die onze taal wezenljk hebben gewjzigd; toen raakten allerlei W aalsche zoogenoemde stadhuiswoorden in YERFRANSCHING DER TAAL. het dageljksch leven in quasi-vlaamschen volzin stapelen , a1s maar immer den tast genomen , en in hoe ver dat ging 1). zwang , en werd het mode om in een zooveel bastaardwoorden op elkander te mogeljk was. Een paar voorbeelden , op de noot medegedeeld , mogen doen zien , 485 In 1539 hoorde men te Gent in een derzinnespelen : maer !,lc wilde wel coopen , ic en hebbe niet Daer ic mede zoude meughen doen payment, W are trijcdom van haven in my prezent, Zo mochtic brieven van pardoenen coopen, llutvaerden , jaerghetyden stichten bij hoopen , Om daer duere tezyne - N' een , mensche , dat ware uutpurgacye. God defamacye ; Moght ghy duer eyghen invencye zijn zaligh Zo en hadde Christus niet ghezijn betaligho, enz. Tn een ander: Tes tijt dat hier werdt inft beqwame gheprouft Den zin der Chaerten duer ons arguweren , Op dat wy mueghen int clare solveren Met apetyte ongheveynst propoost es Avelc den mensche stervende meesten troost es.** In Middelburg hoorde men tenzelfden jare deze taal : !!Lamenteren blyvic in desperacien , Jont mi wat gracien , in corter spacien , Ter confortacien van mi arme slichte , Oft doer de turbacien dwingt mi de desolacien Ter murmeracien en arguacien , Daer ie in desperacien by sou comen lichte-'' Houwaert schreef b.v. deze regelen : Nu ghepresupponeert , dat iemant iseloquent En dat hy inder Rhetorijcke is exellent, Dat hy Philosophelijck can argumenteeren , Dat hy de harmony der Musijcken kent, Mitsgaders dell loop weet van et firmament , En dat hy alle hantwercken can useren , Dat hij de republycke weet te regeren , Dat hy kennis heeft van Nigrom ancye , Dat men hem in de rechten heeft sien doceren , Dat hy gheleert is in alle const en cleergye , So en weet hy nochtans niet ten selven tye ,- Ten s)r dat hy weet te doen de wille van Godt. Die buyten Godts woort wilt wijs zijn , is sot-'' oEFExlxoEx. Z0o al in den regel de tooneelspelen door de Facteurs der Kamers werden vervaardigd , de overige gildebroeders bepaalden zich niet bloot tot het vervullen der rollen en het deelnemen aan schitterende intreyoe .. allen oefenden zich op gegeven dagen in de rjmkunst. Hoe dit toeging , zal het best bljken uit het daartoe betrekkeljk artikel der statuten van de Gentsche Fonteinisten J. want zoo a1s het daar ging , geschiedde het overal. Item , zal men alle drie weken tsondaeghs X ten tween naer noene up de camere vander Fonteine gheven een hoedeken , ende de ghuene dien 't ghegheven zal worden , zal zjn ghehouden binnen derden daghe daer naer over te ghevene een refrain , van alzo vele veersen als hem ghelieven zal , omme 't ghezelschip binnen den drye weken daer naer te dichtene. O0c za1 hy upstellen eenen prjs , zulc ende alzo cleine van prise als hem ghelieft , omme te hebbene den ghuenen diene best nae doen zal. Ende tsondaeehs ter drie weken omme za1 e1c ghehouden zjn ten twee ueren naer noene , ende ter plaetse voorseit , over te ghevene voor 't ghemeen ghezelschip 't ghuent , dat hy daer naer hedaen zal hebben. Ende de ghuene die 't holdeken alzo ghehadt za1 hebben , zal dan den ghezelschepe te voren gheven eenen pot wjns van zes grooten , ende voort by haerlieder rade 't hoedeken overgheven in de manieren voren verclaert. Emmers we1 verstaende , dat de commende ten referaine : ghehouden werdt ten incommene commende voor 't ghezelschip te dichtene twee veersen , of meer , ofte zynghene of anders yet bourdelicx te doene, up verbuerte van eenen grooten.'' Men begrjpt , dat die driewekeljksche leveranties niet veel waarborg voor de uitnemendheid der dus verkregen kunstvoortbrengselen opleverden. En toch was men over de snelheid van het werk nog niet tevreden en streefde naar nog grooter vaardigheid in het handwerk. Daaraan hadden de zoogenoemde kniedichten hun oorsprong te danken , die echter : naar het schjnt t' alleen in Holland bekendwaren ; althans Matthjs De Casteleyn vermeldt ze niet. Kniedicht beteekent sneldich,t , eztetnpore , dat als het ware op de knie geschreven werd. Als het z/ll,re; want of dit in eigenljken zin ooit heeft plaats gehad, valt zeer te betwjfelen. Op het Vlaardingsche Rederjkersfeest. van 1616 werd ook een prjs voor het kniewerk uitgeloofd , dat moest bestaan in een referein van vier eoupletten , e1k van dertien regels , waarvan de laatste telkens moest luiden : 486 KNIEDICHTEN. Dus baert onvrede vree en vrede weer onvree.'' 487 De vraag werd 'smorgens om tien uur uitgegeven , met den last : De antwoordden besteldt , ten tween ,! op het tooneel In handen van degeen die zitten ten oordeel.'' Er werd dus vier uren tjds gelaten : en omtrent de wjze van werken was niets bepaald. De Factor der Vlaardingsche Kamer De Akkerboom , welke den prjskamp had uitgeschreven , de prul-poëet Job Van de W ael , schreef bj de uitgave van pder Kameren Proef-stuck'', zooals hj de verzameling van de toen geleverde kniedichten noemde , eene in kreupel-rjmen vervatte verklaring van pwat het is op d, e knie te dichten'', waarin hj allerlei bjzonderheden vertelt over de wjze , waarop dit eertjjds plaats had 1). Maar uit niets bljkt , dat het 1) j:Waerom dit by 't Rederijck Knie-dicht hiet gemeenelijck , Ditfs om dat eertljts dit dicht W orde op de Knie verricht. De Knie was het schrijfkantoor. Op de Knie quam ft dicht te voor. Op de Knie worde beprooft W atter staak in 's Dichters hooft. Dit ging toe op dese wijs : Den Voorsteller stelde prijs Op 't Voorstel , en riep by een Alle Dichters in 't gemeen , Die dan Knie-wercker woud' zijn , Die quam daer dan ten voorschijn , En onting Eerst een Twee schrijf-pennen wel gesneen , Enen Incktpot met inckt reen , Een zandt-doosien met stof-zandt ('t was de manier) schoon ve1 post-papier , Van het beste dat men vandt , Dfene zat bij dfander neer, A1 vervolgens in een heir, Elek worde een Kaert gebrocht Daer hy hem na houden locht. So haest als die was doorzien , Leyd' men Papier op de Knien , W ant daer was noch bort noch planck , Tafel nochte oock Schrijf-banck : Daer en was noch dit noch dat Daer men op mocht leggen wat , Het gebruyck niet toe en liet Dat men daer toe bruyckte yet , So nauw' sach men op den naem Die met 't doen over een quaem , Datter niet een enich ding Mocht zijn tot behulleping : Maer daer het de naem van droech Moest zijn tot het werck genoech ; Avast een Liedtjen of gezang , Daer was tijdt een ure lang , Een Re-î:ier-een of Rev'reyn , Hadd' twe uren loops gemeyn. Na de grote of de kleent' Van 't werck worder tijt verleent. Elck die schreef daer strijt om strijt , Elck die bruyckte kunst en vlijt Om by tijts hebben gedaen , En daer niet beschaemt te staen : Niemant was'ergaren lest , Daerom so preegh elck zijn best ; Avant de leste kreegh een jouw , En die niet gereet zijn souw , Moest horen tot een verwijt : Ghy een verlang-Dichter zijt. 488 KNIBDICHTEN. ooit werkeljk zôd gebruikeljk is geweest. 't Schjnt veeleer , dat de zaak in 1616 nog vrj nieuw was 1) en dat zelfs de naam , dien men er aan gaf , verklaring behoefde. Dat op de Referein-feesten , die niet zelden gegeven werden , en waarop verschillende Kamers om den prjs van het beste Referein dongen , dat stormdichten werd aangemoedigd of beoefend , ware eene gissing, door geen enkel bewjs gesteund. Dat de kniedichten niet veel om 't 1jf hadden t za1 niemand verwonderen. Zelfs den eerzamen Van de W ael kwamen zj niet vlekkeloos voor , bljkens het sonnet , dat hj er bj ten beste gaf , en dat wj uitschrjven als een proefje van de laagte , waartoe de Hollandsche Kamers op dat tjdstip gezonken waren. Ghy Dichters die veel tijdt , wanneer dat, 1, ghy sult dichten Zit heele daghen lang en zindt en weer-verzindt , En alst u trage Pen alschoon heeft voor de windt , Salse thien regels nau des daegs konnen verrlchten. En wilt ghy door den druck yet brengen in het llchte , Tien kladden maeckt ghy ooek eer dat het komt in 't print ; 1st wonder datmen u ghedichten netter vindt , Dan die u dach-werck in een quartier uers beslichte ? Doch ghy sult seggen dat wel-doen veel is ghedaen : ft Is waer , ick staet u toe : maer doorziet eens de blaen ln ft Kameren Proef-stuck ghemaeckt met haeste vaerdigh ; Ghy vindt daer dichten die niet en zijn te versmaen , Die ick , om de haestigheyts wille souw verstaen Meer eere , als de verlangzame te zijn waerdigh-'' Men ziet het , de haestigheyt was de proefsteen der Kunst ! Om over de techniek der Rederi.jkers-poëzie te kunnen oordeelen , behoeft men slechts kennis te maken met De ffpzl.sf van Rethoriken van den Factor der Audenaardsche Kamer Paoe Fbôk',:6?/&l , Matthjs De Casteleyn , waarin men onderricht vindt rniet alleen in allen soorten ende sneden van dichten , maer oock in alles dat der edeler konst van Poësien aankleeft.'' De schrjver van dit werk leefde te Audenaarde van omstreeks 1488 tot 1550 : hj was Geesteljke en Apostolisch Notaris , maar 1) Ik vind het woord voor et eerst gebruikt in l 6 13 , zie Kops , Schets, bl. 290. MATTHIJS DE CASTELEYN. bovenal Factor van de rpaxvobianen en der Kersauwieren.'' Als zoodanig was hj de ziel der Rederjkkamers zjner vaderstad , voor wier bestuurderen hj een onontbeerljk man was geworden , zoo voor het vervaardigen van gelegenheidsgedichten , a1s voor het ontwerpen van openbare volksfeesten. Ofschoon Geesteljke , was De Casteleyn toch een vrooljk gezel. Dat bljkt uit verscheiden zjner refereinen en liederen 1) , waaronder niet slechts drinkliederen , maar ook vele tameljk dartele minnezangen worden aangetrofen :). Hj komt er voor uit , dat hj van jongs af met vrooljke gezellen , allen bj name door hem genoemd , pden wjn ghedroncken en goet chier ghemaect'' had. Hj was desniettemin een zeer ontwikkeld man , uitnemend met de Ouden bekend en gansch niet van vernuft ontbloot , zoodat vele zjner balladen en refereinen t a1s voorbeelden in zjne R'jmàpzldf ingelascht , zich ook thans nog met genoegen laten lezen. Zjn hoofdwerk , waarom het ons hier te doen is , was zjne Rjjmkonst , die hj schreef , omdat de Kunst al te zeer mishandeld werd door pveel Facteurs'', die niets dan screpel dichten'' in de wereld zonden. llj was we1 bevoegd om lessen te geven , want hj had eene lange practjk achter zich. Hi.j had zooveel gedichten geschreven , Zaeghdy den hoop, ghy zaudes !, verwonderen.'' Behalve een groot aantal tooneelstukken 3) , en eene menigte 489 Uitgave van 1616 , bl. 70 , 84 , l 60. Aldaar , b1. 11 l , 1 13 , l35 , l45 , l49.Ter karakteristiek het volgende. Bl. 51 : Naer dat ick beseFe ende klaer aenschauwe, Zoo en isser in des warelts landauwe Men zie ook 3) Ziehier Niet importuundere dan een preussche vrauwe.'' de Ballade nan zevenen , bl. 56. zijne eigen opgave , b1. l 7 l , Couplet 2 12 : ,5Ick hebbe ghedicht met bliden talenten , In M ercurius tenten van minen beghinne , Onder veuren en naer, zesse en dertich esbatementen , Achte en dertich tafel-spelen , zom in prenten , Ende in twaleve staende spelen van zinne. Voort hebbick ghemaect (met paeis en minne) Dertich waghen-spelen . ik moet vermanen , A1s iek Factuer was te kleenen ghewinne Vanden Keersauwieren ende Paxvobianen.'' 400 kleinere gedichten , gaf hj in het licht : de Hhtorie van pprlAzlt4, ende T/lïdù: 1) , de Balladen ran Doornycke en een Liedekens-boek. De R'jmkonst is geschreven in negenregelige strofen , die kunstig gerjmd zjn ; en elk voorgchrift wordt steeds toegelicht door een voorbeeld, aan natuurljk tjds teekenen. Zoo vindt men hier de leer , door alle Rederjkers steeds in practjk gebracht , dat het in de Poëzie niet zoozeer aankomt op poëtische gedachten , als we1 op sschoon termen'' (O. 60) , of , 's meesters eigen werken ontleend. Wj zullen slechts bj die wenken stilstaan , die den smaak des geljk hj het elders uitdrukt (CT 101) , Int paeien der ooren leit de !, scientie meest.'' Hij geeft dan 0ok deze 1es (C. 66) : DE CASTELEYN S KONST VAN RETHORIKEN. sjDus verheft dijn redenen vul staten statelick , W ilt naer schoon gocabelen op elck saeysoen spoen , M en zietse verachten ende haten hatelick ; Die alle haer redenen met daghelicks sermoen voen.f' De inrichting der verzen verschilt zoowel van den Middelnederlandschen a1s van den tegenwoordigen regel. Oudtjds werden de silben C,niet geteld , alleen de toonslagen (verg. I D., bl. 149) ; thans moet , buiten de Ode , het vers bestaan uit regels , die een geljk aantal lettergrepen van dezelfde kadans bevatten. Bj de Rederjkers heerschte op beide punten willekeur , waardoor dan ook hunne verzen in ons oor te veel hobbelen en te weinig rhythmisch zjn , om ons maatgevoel te streelen. Volgens De Oasteleyn mocht men naar welbehagen een geljk getal lettergrepen in de regels houden , of ook niet. Gewoonljk gebruikt men regels van negen of twaalf lettergrepen , maar dit is geene wet , zegt hj. Men mag tot vjftien gaan , zooals de pauwers'' dat deden 2). 1) Zie over dit tooneelspel : dr. G. Penon , Blj. drakqen tot de geschledenis #er Nederlandsche Letterkunde (Groningen , 1884) III , bl. 10-1 5. 2J Bl. 29 , Couplet 102 : 1,Angaende van langden , end der metren verstant , Dat blijckt voor de handt , zoo elck mach weten : Neghene en twaleve usiertmen hier int lant , Niet min , elcke Kamere heeft haer verbant, DE CASTELEYN 1 S KONST vAN RETHORIKEN. 491 Nagenoeg alle gedichten waren in coupletten (nnedettj afgedeeld : het aantal regels , waaruit die mochten bestaan , was onbepaald. ln een Refel-ein kon men echter niet verder gaan dan tot twintig. Hj waarschuwt tegen nieuwigheden : !,M et tgeen dat vonden es haudt u te vreden , Maect gheen nieu sneden.'' De meest gebruikeljken waren de Ballade , het Refet'eill en het Rondeel. De Ballade omvat , volgens sommigen , Allerande dichten , hoedanich sy zjn.ee Gewoonljk bestaat zj uit coupletten van zeven , acht of negen regels. - Een gedicht uit tien- tot twintigregelige coupletten samengesteld , waarin de slotregel a1tj4 herhaald wordt , heet referein. p'Van Refererene heetet een refereint't ,!W t causen om dat den stock wordt gherefreert.'' Rondeelelt bestaan uit sneden van acht regels : waarvan de eerste , vierde en zevende geljkluidend zjn en de tweede met den laatsten. Voorts komen nog in aanmerking Ketendichten en Retrogz-aden , hoewel die reeds tot de 'vreemde 'szlc#:s gerekend worden. De W aergy dicht , dat en zult ghy niet vergeten : W y leeren nochtans uten Poëten , t'Wiens compositie ick ooit vul weerden zagh) Dat een reghel duert , onghetelt , ongemeten , Also langhe a1st eenen aesseme heerden magh . . . . Doet u oock een syllebe , oft twee , quellage , Laet liden , en maeckt daer gheen verdeelen in , svant ick advertere 1.1 , in dit passage , Een syllabe bedeerft eenen gheheelen zin . Als ghy dicht wt ghenouchte , niet om prijs , Laedt u ghesegghen , volght mijn advijs , Stelt van uwen sylleben tot vijftienen , Veel schoon sententien zullen 11 dienen Die u zonder dat , zouen vallen fantelick : Ons Ausvers , die in dees koust kroone spienen , Hebbent dus gheuseez't , dus volghet stautelick-'' 492 eerste zjn dus genaamd , omdat de rjmklank telkens in 't begin van den volgenden regel herhaald wordt , welke schakels het geheel als een keten aaneensnoeren. B.v. : DE CASTELEYN S KONST VAN RETHORIKEN. hYy lesen dat Socrates wijs 11 boven schreven , Verheven in sijn leven ende vu1 practijcken , Tkijken der sterren hebbende begheven , Benevens den kinders vreucht heeft bedreven'' enz. Retrograden konden even goed van achteren naar voren als omgekeerd worden gelezen. Ziehier een voorbeelp , aan het Antwerpsche feest van 1561 ontleend : 11Versaemt , jonstich , broeders , hout peys en rrede Lustelljcken , comt in Andtwerpen binnen Beschaemt , en straft discoert vo1 onsede Rustelljcken , prijs en eere wilt winnen.n' Nog kunstiger aldus bj Anna Bjns : Betamelic vreese ick u schepper almachtich kvarachtich eeuwich woort geboren lichameljc Blamelqc gegeesselt gecroont onsachtich Gedachtich weest ons verlosser namelljc.n' Het gedicht bestaat uit 24 zoodanige strofen , wier aanvangletters nog daarenboven het alfabet uitmaken. Eindeljk gewaagt hj nog van zekere vreemde vormen , die hj samenvat onder den naam van rrethorike extraordinaire'', waarvan men volstaan kan met de namen te kennen , waartoe ik naar de noot verwijs 1). B1. l 72 ,(),' . 2 0 6 : 11Hier zuldy gaen lezen dan vry zonder swichten , Om aerbeits verlichten , of Godt macht beletten , Intricate Baladen , die menighen ontstichten , Dobbel steerten ende Ketendichten , Vreemde sneden , schaeckbert , vrij van smetten , Veersen in dichte, Simpletten , Dobbletten , Ricqueracken , Baguenauden , als qua juweelen , M et twee stocken , al dichten en hart om zetten , Linien , of Deëanchen , ende Rondeelen. RIJMKUNST HOOFDZAAK. 403 Uit de laatste proeven zagen wj reeds , welke plaats de rjmkunst , in eigenljken zin , bj hen beslaat. Ik wjs o0k nog op de zoogenaamde dobbelsteerten , waarvan de tweede aanhaling op bl. 490 een proefje heeft. Niet tevreden met de rjmklanken op het eind der regels aan te brengen , was men ook zeer gesteld op het middenrjm , dat reeds in de middeleeuwen a1s eene schoonheid gezocht werd. Dit bestond in de herhaling van den rjmklank midden in het vers , zoodat hj in twee regels minstens driemaal voorkwam. Bj Balladen en Refereinen was dit bjna een vereischte. Dat men in de eerste n0g op vaak herhaalden rjmklank prjs stelde , bljkt b.v. uit de laatst aangehaalde noot. Het toppunt van kunst was natuurljk het aldieht , waarin e1k woord rjmde , als : Voort , zijt niet moe , wilt mi saen versinnen , Hoort , zwijt , siet toe : stildt , wij gaen beginnen-'' 207. Tbegin ende hende van zommighen spelen , Benedicite zal ick quelen metter gratien Superiue dicht en zal u niet vervelen, Parabolen , Cocorullen en mach ick niet helen , M oralen , Regheldicht noch Comparatien , Hendelveers , Sproken ende Interrogatien , Epitaphien , Proverbien , ick verklare , Gheraetsels ende Eed der Rethorijcscher natien : Ende dit heete ick Rethorike extraordinaire.'' ANNA BIJNS. Na hetgeen over de luttele waarde der Rederjkers-poëzie gezegd is , za1 men niet verwachten , dat wj lang zullen stilstaan bj de bundels , die van lieverleê het licht hebben gezien. Ik verwjs dan ook slechts naar de verzameling Politieke Balladen , Refereinen : Liederelt en Spotdichten #6/- X VIC fp?/f/7 : voor de Vlaemsche Bibliophilen uitgegeven door Jhr. Ph. Blommaert. Ztj bevat 67 stukken door een' Spaensch-gezinden 5 in eenen bundel verzameld'' : het jongste is van 1584. Evenzoo noem ik alleen de Refereinen :zl andere .ç:tfïc/àfcol Eeltto , verzameld :?z afgeschreven #ppr Jan de Bruyne , uitg. door K. Ruelens voor de uit de X rf: Antwerpsche Bibliophilen. De verzamelaar t een Antwerpenaar , die in de jaren 1579- 1583 leefde , bracht in zeven boekdeelen een aantal gedichten bjeen : slechts een dier deelen , 144 stukken bevattend , is tot ons gekomen , waaronder van Anna Bjns : W illem van Haecht ? Jan Fruytiers t Pieter I-leyns , Frans Fraet , enz. Slechts zeer enkele werken verdienen eene korte beschouwing. W j meenen te kunnen volstaan met de bloote vermelding van Jakob Vilt , van Brugge , die van 1462 tot 1466 eene , deels in proza : deels in verzen vervatte vertaling bewerkte van het geschrift van Boëthius De Cpzldplcfïpzl: Philosophiae. Even weinig valt tezeggen van Lambert Goetman en zjn Spiegel der e/brlgdr,s , omstreeks 1488 te Antwerpen gedicht en 't eerst in 1488 in Leiden , in 1490 en sedert herhaalde malen in Antwerpen gedrukt. 1). W e1 was in zjn tjd zeer beroemd de Bruggenaar Anthonis De Rovere , van wien reeds in 1466 te Lier verschillende spelen vertoond 1) Door C. P. Serrure later op nieuw uitgegeven voor de ivaetsch. der Vlaemsche Bibliophilen , (3e Serie , no. 8). ONBEDUIDENDE INHOUD. werden , en wiens Rethoricale W ereken in 1562 te Antwerpen het licht zagen ; maar tot karakteriseering van den tjd hebben wj niet noodig ons bj hem op te houden , evenmin a1s bj sommige anderen , wier namen wj zelfs niet noodzakeljk rekenen aan de vergetelheid te ontrukken. Hoe weinig beteekenend de genoemden waren , de ongenoemden z iJ-n van nog minder gehalte. En men za1 zich daarover niet verwonderen, als men weet, dat in het begin der zestiende eeuw de Ylaamsche zanger weinig aanmoediging genoot , althans aan het Hof te Brussel, waar Margaretha van Oostenrjk alles deed om Fransche Kunst en Poëzie te populariseeren en ook hare opvolgster , Koningin Maria , alleen de Fransche Muze vierde. Men heeft we1 het denkbeeld uitgesproken 1) t dat veel van hetgeen geschreven is , niet werd gedrukt , omdat men zich niet waagde aan de censuur , en dat men waarschjnljk onder dat nog onuitgegevene piets beters , of ten minste iets belangrjkers zal aantreFen dan in de met goedkeuring gedrukte bundels van dien tjd.'' Ik vrees , dat die hoop niet za1 worden verwezenljkt : de stukken door de Vlaemuche en Antwerpsche Bibliophilen in het licht gebracht , weerspreken die goede verwachting. Hj ware bj den toenmaligen stand van zaken ook bjna onmogeljk. De Ylaamsche geest behoefde een nieuwen en krachtigen prikkel om iets karakteristieks voort te brengen : dien prikkel gaf de Hervorming. W j zagen reeds , wat zj uitwerkte op dramatisch gebied ; maar ook op dat der Lyrische Dichtkunst bleef haar invloed niet achter. Terwjl op het tooneel doorgaans de aanval op de Roomsche Kerk zich rtriomphanteljc'' deed Ballade meestal tot hare niet gewaagd , uit deze omstandigheden af te leiden , dat de meerderheid der poëten , en zeer zeker ook het publiek , hetwelk in de tooneelvertooningen belang stelde , in de nieuwe richting was gelden , zien wj Lied , Referein en verdediging gebruikt ; en het is zeker meègesleept , hetgeen trouwens door de staatkundige geschiedenis van Nederland bevestigd wordt. Des te achtenswaardiger komen ons daarom de weinigen voor , die , ondanks de bljkbare , zj het 495 1) K. Ruelens in de lnleidin.q tot de Re/ereinen enz. uit de .xYFfe Eeuw , b1. XIV en XVIII. 496 dan ook tjdeljke , impopulariteit der Katholieke beginselen in het Zuiden , moedig voor hunne overtuiging uitkwamen en met de scherpste geesteljke wapenen de nieuwe dwaalleer bestreden. Te meer treft dit , a1s wj zien ? dat de moedigste en meest talentvolle dier verdedigers eene vrouw was. Die vrouw was Anna Bjns. En het zj terstond opgemerkt : dat zj a1s dichteres in deze richting niet alleen stond. Terwjl zj zich vooral tegen de Luthersche ketterj verzette , stond in de rjen der bekampers van Calvjn Catharina Boudewjns vooraan. W j meenen evenwel te kunnen volstaan met eene beschouwing der eerste en meest beroemde , die grooten naam heeft verworven , en niet zonder invloed breedvoeriger op haar tjd gebleven is. Zoo wj wat over haar handelen dan misschien met het bestek van dit werk overeenkomt , men zal dit , hoop ik , ter opklaring van den nevel , die deze merkwaardige persoonljkheid tot n0g toe omhulde , niet geheel ongepast rekenen. Anna Bjns bloeide in de eerste helft der zestiende eeuw. Tot voor weinige jaren schuilden nagenoeg al hare levensbjzonderheden in het duister. De geschiedenis zweeg q authentieke stukken op het Antwerpsch Archief gaven niet veel niet , dat hare werken eenige bjdrage kunnen teekenen. licht , en men vermoedde leverden om haar beeld te ANNA BIJNS. Uit het Archief bleek : dat zekere Anna , pdochter van Jan Bjns , kousenmaker , en van Lysbeth 's Yoochts'', met haar broeders een huis had bezeten aan de groote markt , genaamd de m pltlïzlzle; en verder leest men in een stuk van 7 September 1573 , dat rluFrouwe Anna Bjns al noch ongehoulyckt , out omtrent tachentig jaeren'', een huis pgeheeten troosterken'', in de Keizerstraat, verkocht. Die stukken zjn meêgedeeld in een Vlaamsch tjdschrift , en uit de bewoordingen van het laatst aangehaalde heeft men opgemaakt , dat de daargenoemde Anna omstreeks 1494 geboren was 1). Het is meer dan waarschjnljk , dat daar werkeljk sprake is van de vermaarde dichteresse. Immers de hier bedoelde vrouw was bljkbaar algemeen bekend. W elnu , de dichteres had in 1528 1) Zie het artikel van den Heer P. H. Moons van der Straelen in D6 Vlaemsche ,9/100! , V , b1. 132. AXNA BIJXS. een eersten bundel uitgegeven , die veel opgang maakte , menigmaal herdrukt , en zelfs in 1529 in het Latjn vertaald werd 1). In 1548 volgde een tweede boekdeel en in 1567 zag eene derde verzameling gedichten van hare hand het licht door de zorg van B. Henrick Pippinck , Minister Provinciael T van deser Nederduytslanden.'' In zjne voorrede zegt deze , dat dit gcleyn boec seer consteljc gemaect (was) van een godljcke wjse Catholicke maget , Anna Bjns , binnen Antwerpen residerende ende in verre landen seer wel bekent 2) , die altjt in het recht geloove heeft ghepersevereert , ende die joncheyt onderwesen , met groote love ; die tegen Luthers doctrine vol fenjne t over vjftich jaer oft daer ontrent , vromeljc heeft gescreven , als twee diversche boecken , die noch in die handen der menschen zjn , we1 getuygen , daer zy seer schoon verclaert die vruchten wt Luthers schole geresen , ende alle andere seeten van diverscher conditie'' enz. Het oudste gedagteekende gedicht , dat wj van haar kennen 5 , is een Meilied van het jaar 1522. Uit den datum mag men aEeiden ? dat de dichteres ten minste in de laatste jaren der vjftiende eeuw , eer wat later dan in 1494 , geboren werd ; en ook dit pleit voor de eenzelvigheid van de dichteres met de dochter van rlan Bjns , kousenmaker.'' Sommigen noemen haar eene schoolmatres 4) , ofschoon daarvan in de Antwerpsche akten niets bljkt , waarin we1 haar broeder XMeester Merten Bjns''? in een stuk van 23 November 1573 , 407 1) j,per doctissimum latus *' staat er op den lielmum Vorsterman. Anno 29 Hij zegt niets te denkelijk door Een schrijver van zijn tijd. 3) Het komt voor in het later tebespreken Brusselsche handschrift , fo. : v@. Misschien heet zij zoo in de gemelde voorrede , ofschoon de uitdrukking 51 die die jon.cheyt heeft onderwesenf' ook in 't algemeen op de strekking harer gedichten zou kunnen slaan. heet het: srde Jonckheidt instruerende in het oprechte Catholijck geloove.'' De uitgever van Den Gheestelycken Naclttegael , een onvolledigen nadruk van den derden bundel , en in het jaar 1623 te Antwerpen in het licht verschenen , Mttar evenzeer op den titel van dien bundel k) aoxcltnl-os'r , Ned. Letterk. uvidtfeleeuznegl. 11, 4e druk. 32 virum Eligium Eucharium in linguae latina transtitel, en de druk geschiedde gjAntverpiae apud Gui- MDXXIX , cum Gratia et Priviligio.'' veel, want tot zelfs in Zuid-Frankrijk was haar roem, de Latijnsche vertaling van haar eersten bundel , verbreid. uit die streken rekent haar onder de drie beroemde vrouwen 498 AxxA Blzxs. als pschoolmeester'' voorkomt 1). Op den titel harer twee eerste bundels komi die benaming ook niet voor , die wellicht alleen aan een misverstaan van de door Pippinck gebruikte uitdrukking moet worden toegeschreven. Misschien is ze zich later na 1548 aan het onderwjs gaan wjden ; want dat zj het in hare jeugd reeds zou hebben gedaan , is hoogst onwaarschjnljk : toen dacht zj aan heel wat anders. De geheele zaak is zeer aan twjfel onderhevig. nog toe Anna Bjns bj uitslaiting voorstelde a1s eene eerzame , bedaagde Bagjn , welke zich met de wereldsche zaken buiten haar schoollokaal alleen bemoeide voor W anneer men zich tot zoover zj die ernstig bedreigd rekende door den aartsketter Maarten Luther , de oorzaak daarvan 1ag in de beide bundels , waaraan zj haar roem ie danken had , en wier inhoud , of althans wier titels in het geheugen bleven , terwjl de derde verzameling in later jaren weinige , althans weinig aandachtige lezers schjnt te hebben gevonden. ilaar eerste werk verscheen licht. Van die uitgave thans in de Koninkljke vermeldt o. a. : pDit is een schoon ende dende veel schoone constige refuteerende alle dese grote dolingen comende uut die vermaledjde Lutersce secte . . Gheprint Tantwerpen bi my Jacob van Liesvelt , int jaer 1528.'' Het schjnt, dat daarvan verschillende herdrukken in het licht verschenen zjn. Na verloop van vele jaren gaf Marten Nuyts te Antwerpen een tweeden bundel van haar ten jare 1528 te Antwerpen in het is slechts een eenig exemplaar bewaard , Boekerj te Brussel berustende. De titel suverlije boecxken inhourefereinen van diveerscen materien uit , waarschjnljk eerst in 1548 , bevattende een t'weede ôpp/c soortgeljke gedichten ; en nu werd , naar het zich laat aanzien , noemt haar in zijne voorrede l,eene Maghet kleyn van af-komste maer groot van verstande , Godt-vruehtich van leven : eertijds , ende in de meeste troubelen van onze Nederlanden met de Jonckheydt binnen Antwerpen tonderwijsen , tot vry consten te stieren , goede recreatien te oeflkpen haer generende-f* Aubertus Le Mire noemt haar in zijn Loy'-spreacke vöör de gezamenlijke uitgave van hare werken van 1646 : ljMaeghet en School.Aleestersse tot Antwerpen.'f 1) De Vlaemscbe Scbool, V , bl. 133, kol. Q. DE BRABANTSCHE SAPPHO. ook de eerste verzameling , onder een gewjzigden titel, als het eerste boek herdrukt 1). Vöör dat tweede boek prjkt een eerwaarden Levinus Brechtanus , waarin eene verdienste toerekent , dat in haar Latjnsch gedicht van den hj het der dichteres tot werk Ni1 Ventls in sancto sibi carmine vindicat ulla'', waarom hij haar toeroept: 499 Hoc opus , Anna, tuum , casto 1, veneranda pudore In rithmis Sappho , Lesbia teutonicis-'' Sedert is haar die naam van Brabantsche gegeven, zonder dat men vermoedde, dat op had dan uit hare anti-Luthersche verzen ln 1567 , toen zj dus ongeveer zeventig geljk wj zeiden , eene derde verzameling gegeven door B. Henrick Pippinck 2). Sappho herhaaldelj k zj er meer aanspraak vielOP 'Jaar oud was , werd ) van hare gedichten uitte maken. 1) De titel is gelijkluidende met den eersten druk, behoudens het begin : Het yerste boeck inhoudëde veel scoone constige referynen enz.'' s,Gheprint inden gulden Eenhoren bij Marten Nuyts.f' Aan het slot wederom : :rfl.heprint buyten die Camer poorten by Marten Nu)-ts-f' Daarachter is het keizerlijke wapen gedrukt, maar geen datum. Doorgaans is daarmeê samengebonden : s,llqet constighe Refereynen , vol scrifturen ende leeringhen van menigherhande sttken , na uutwijsen der regulen die hier int register navolghen , seer subtijlijck ende Rethorijckelijck gemaeckt vander eersame ende verstandigh: maecht Thantwerpen inden gulden Eenhoren tweede boeck volschoone ende Anna Bij ns seer trefrelijck straflknde alle ltetterijen ende dolinghen van desen onsen tijde. Gheprint Thantwerpen inden gulden printer by Keyserlijcke gracie ende Privilegie.'f Toch verscheen er aldra een nadruk van dit tweede boek bij Jan van Ghelen , j:gheswooren boecprinter ende Librarier van Antwerpen'', waarvan het volkomen met het vorige overeenstemmellde privilegie is gedagteekend !,den lesten Februarie Anno 1553.99 2) Dit boek was Tyflheprint Tantwerpen by Peeter van Keerberghe op onser Vrauwen Kerchove inde gulden Sonne. Anno 1567.5* Het privilegie is gedagteekend : yyA.nno 1566 den 6 M artii , stilo Brabantie.'' In 1875 zijn die drie deelen in édnen bundel herdrukt door Dr. W . L. ô2* Eenhoren by Marten Nuyts gheswooren 500 HANDSCHRIFTEN AIET NIEUWE GEDICHTEN. Dit zjn geen schimpgedichten op Luther : de stukken , hier bjeengevoegd , zjn onder vier verschillende rubrieken te rangschikken : 1. achttien Jofzangen op Christus en de H. Maagd , 2. achttien Nieuwejaars- of Kerstgedichten , 3. achttien boetzangen , 4. vjftien refereinen van verschillenden inhoud. De refereinen van dezen bundel zjn , naar het schjnt , vroeger nooit met aandaeht doorlezen , althans de vele toespelingen op het leven der dichteres , die daarin voorkomen , werden niet opgemerkt. nog bjna geheel onuitgegeven bronnen , waaruit vrj wat kennis van hare levensbjzonderheden te putten valt. Vooreerst een handschrift , dat eenmaal aan J. F. W illems toebehoorde , en thans ter Koninkljke Bibliotheek van Brussel bewaard wordt 5 ten anderen een manuscript , toebehoorende aan Bovendien bestaan er den Heer Eugène Van Damme te Brugge. Het eerste handschrift (A) , waarin het jongste gedicht omstreeks 1540 geschreven werd , is , bljkens de handteekening op de twee perkamenten schutbladen , af komstig van Pater Engelbrecht Van der Donck , Minderbroeder te Antwerpen. Deze was niet alleen bezitter van het boek , maar hj heeft het meer dan waarschjnljk zelf geschreven. Het bevat ook verscheiden gedichten , die al den schjn hebben van zjne hand te zjn ; doch verreweg het grootste deel is afkomstig van Anna betrekking tot hem gestaan Bjns , welke bljkbaar in zeer nauwe heeft. Onder die stukken van onze dichteres zjn er vele , die reeds in hare gedrukte werken voorkomen : zeventien in den eersten , twee in den tweeden , en drie in den derden bundel q maar de meeste en belangrjkste zjn nog geheel onbekend. Het tweede handschrift (B) t evenals het eerste op papier , maar een tiental jaren vroeger geschreven , bevat vooreerst zeventien reeds gedrukte gedichten , op twee na alle uit den eersten bundel; voorts vjf-en-dertig stukken , die alleen nog in het eerstgemelde handschrift voorkomen ; en eindeljk negen-en-vjftig anderen , noch Van Helten , onder den titel : Xe-tkreinen rcn Anna ft/n,s , naar de nalatenscltap pcn M r. A. Bogaers uit. qegeven. - Enkele refereinen komen ook elders voor : twee in de Politieke Balladen , Refereinen enz. uitgegeven door de Vlaentsche Bibliopbilen , en twaal/ in de Refereinen enz. door K. Ruelens uitgegeven voor de Antwerpsche Bibliopbilen. LEVENSBIJZO"SDERHEDEN. 501 in den Brusselschen codex, noch in eenige uitgave te vinden. Zeer merkwaardig is daarbi] , dat onder vele der hier opgeteekende refereinen een datum staat: denkelijk weI die, waarop zij vervaardigd werden, ofschoon hij misschien ook maar den tijd van 't afschrift aanwijst 1). Zien wij thans, wat die bronnen ons omtrent haar leven leeren. Zg, die zich Anna Bijns op traditioneele wijs voorstellen als een bedaagd, godvruchtig "kwezeltje", zullen moeilijk kunnen gelooven, dat zij eenmaal jong en schoon geweest was, en gedurende eene reeks van jaren aan de verlokkingen der wereld gretiger oor geleend had dan zij op rijpen leeftijd voor haar geweten kon verantwoorden. Toch betuigt zij ODS dit zelve. J a, als men de heftige uitdrukkingen, die zij bezigt, letterlijk moest opvatten, zou men er wellicht voor terugdeinzen om de diepte van haren val te peiIen. In hare boetverzen roept zij Gods genade in, nu eens door een referein met den stokregel ~,Ic bidde ghenade op beyde myn knien", dan weer luidt het: "De sonden myner jeucht en wilt niet ghedincken", of weI: "Here, al come ic spade, u genade waeckt.' En waarvan klaagt ze zich al niet aan! In het algemeen heet het : "AIle sonden ben ic gewoonlic , Vleeschlijc levende, als mensche sinlic" . . .. ~) "Soude ic u mijn sanden noemen bysonderlijc , "t Wacr my onmogelijk, want sy zijn ontellijc" •... 3) I) Beide handschriften zouden door Dr. Van Helten en mij 'worden uitgegeven. In 1880 verscheen dan oak bij ~T. B. Wolters een eerste stuk, 66 refereinen bevattende volgens hs. B. Maar de belangstelling in Noord- en Zuid-Nederland 'was zoo groot, dat er 13 exemplaren van werden verkocht. Vandaar , dat de uitgave niet werd voortgezet. Vanwege de 111aatschappij der Vlaeinsche Bibllophilen is sedert de hier bedoelde uitgave verschenen onder den titel: "Nieuu;e refereinen va-tz Anna Bijns en andere rederijkers uit de X VI eeuu:,~., als no. 6 del' 4e Serie del' door haar uitgegeven " ...erken. ~a6 2) In de uitgave van Van Helten, u. 397. 3) t. a. p., als boven. 502 LEVENSBIJZONDERHEDEN. Soude ic repeteren al de articulen Daer ic in sculdich ben ; van sticke te sticke , W aer ic misdaen hebbe , met wien en hoe dicke , 't W aer onmogelijcqf @ @ @ @ 1)@ W el had zj gestreden tegen de aanvechting ; maar het vleesch had doorgaans gezegevierd over den geest 2). Is het ook uit te maken , waarin hare zondigheid eigenljk bestond ? W j hebben hare gedichten maar na te gaan om die vraag te beantwoorden. Daaruit zal ons bljken , dat waarschjnljk niet alles , waarover zj zich later schaamde , zoo ergerljken naam verdiende , a1s zj er aan gaf , en dat zj geen' ongeljk had , toen zj verklaarde : 1, *. . . Mijn arm beladen conscientie Van cleyne gebreken maect groote mentie , Die ic , gesont zijnde , niet eens en achtte'' ' :. Toen zj ouder werd , vond zj het verschrikkeljk , dat niet al hare gedachten aan God gewjd waren geweest , en dat zj uit gezelligheid de wereld had aangehangen : 11 * * * *De werelt vecht my ane seer sterckelick , Ic luyster na haer , want ic ben gesellic'' A). Dat noemde zij zijn 11Verslonden gheheel in eertschen dingen.'' Daarom verwijt zij zich : 11Is dlijf inde kercke, therte is daer buyten , Al hoor ic Gods woort, ic en stelts niet te wercke ; t. a. p., 368. Ziehier een paar bewijsplaatsen : !!En altijt gevoele ic in my de voncke Der quader begeerten , contrarie Gods wet , Al wil ic ft goet volbrengen , 't wert my belet , Dus doe ic dicwils etgene dat ic lake'' . . . . *). !,Den geest soude geerne wat goets aenveerden , 't Vleesch soect wellust, nae zijn oude plege. . . .*' tA. # t. a. p. , 388. A) t. a. p., 398. t. a. p. , b1. 369. t. a. p., 355. LEVEXSBIJZONDERHEDEN. 503 Maer, lacen ! ic hercke meer nae sotte cluyten , Ic hoorde veel liever herpen en luyten , Bommen en Quyten , oft ander instrument Dan tgodlijc woort'' '). Men begrijpt nu ook , wat zij bedoelt , als zij zegt ; 1,Spaerlic doe ick deucht, maer veel quade cluchten , Gheruchten hoor ick gheerne, van eertscher ghenuchten'' Q). In 't algemeen een vrooljk leven , dat was haar begeerte : 1,Den geest begeert al hemelsche dingen , Het vleesch wilt lachen en singen , Hoveren , boeleren , dansen en springen , Ydelheyt hantieren'l . . . 1,Spelen en singen , alomme inde feeste , Is svleesch begeerte . . . svaer een ydelheyt wil pleghen , ben ic de tweeste'' *). Dit noemde zij later : Den costelycken tijt heb ic overbrocht In ydelheden'' 5). Dans , muziek , gezelligheid , tooneelvertooningen , vrooljkheid , ziedaar haar verleden. Zj had er ook de poëzie bj kunnen voegen , want terecht dankt zj God voor de vele gaven , waarmede zj bedeeld was : - 1,O milde Heere , ghy hebt my veel gaven Gegeven , beyde gecstelijc en natuurlijc . . . . 6) . . . . Ghy hebt my verleent cloecke sinnen , Subtijl verstant'' 7). Alaar, zegt ze, 11Myne lichamelijke gaven , die heb ic meest Tegen God gebruyct en deerlijc verquisf'; . . . . 8) 1,Mrille , verstant , ende ooc memorie , Die crachten mijnder zielen , mijn sinnen vijve , En hebbic niet gebruyct tot Gods glorie , Maer tot ydelheyt der werelt, so ic schrijve'f e). 1) t. a. p., 362. .9 t. a. p., 363. 1) t. a. p., 351. :) t. a. p. , 378. 5) t. a. p. , 86l . i') t. a. p. , 354. 'h/ t. a. p. , 401. 6) t. a. p. , 351. 9) t. a. p. , 35l . 504 IuEvExssllzoxpsausoEx. Dat wi1 zeggen , dat zi.j niet altjd ter eere Gods gedicht had y maar om den l0f der wereld te verwerven : In ydelheden ben ik mijn verstant scherpende , Om der wereld 1of te studere , ic dichte , De godlijcke inspraken vander hant werpendene. . . . 1) In idel glorie ken !! ic my schuldich , 's Werelds 1of begerende'f S). En die lof was niet uitgebleven. Het 22ste referein uit haar tweeden bundel 3) leert dit. Het is niet van haar , maar van een harer vereerders , die haar we1 snoyt met Ooghen sach'', doch hoogelijk met haar ingenomen was , en haar sprincesse , alder Rethorisienen vrouwe'' en onder constenaers een robyne fer'' noemt. Ook in andere opzichten had zj getoond veel aan het oordeel der wereld te hechten. Ondanks haren wereldschen zin had zj zich steeds als eene eerzame jufer gedragen , en voor het uiterljke hare godsdienstplichten waargenomen , niet alleen ; maar zj liet zich daarop niet weinig voorstaan en trok den neus op voor wie niet z0o :jn was a1s zj. Ik heb ook hierin , zegt ze : 1,Gods eere niet gesocht , maer altijt de mijne : Ick was so behangen met 's werelts terre , Diende ic somtijts God 't was met valschen schijne ; Eel'den hem de lippen , et herte was hem verre'f . . . #). En al mocht ic somtijts wat deuchden plegen , Sy is onpuer, meest met qtlade ghemingt'' 5h. !,Myn eigen wercken , sijn my verdoemelijck , Avant ic heb gheleeft seer ypocrijtelijc 'Can mijnen weldaden my beroemelijc , En ander menschen haer crancheyt verwijtelijc Theghen mijnen naesten stuerlijc en spijtelijc lleb icmy gehadt , seer ongenadelijcff 6). En daarenboven, !,Dat tot wellust des lichaems scheen profjtelijc Heb ic gesocht seer appetijtelijck , Niet achtende, al wast der sielen schadelijc ; Van eertscher genuchten , was ic onversadelijc , En hoe meer gepleecht, hoe meer gebrekelijc'' 7) . 1) In de uitgave van Van Helten , bl. 370. 2) t. a. p., b1. 350. 3) ln de uitgave van Van Helten , b1. 1 75. *4 t. a. p. , bl. 349. ') t. a. p. , bl. 368. 6) t. a. p., b1. 399. 7) Als boven. MINNARIJ. Daardoor had zj dan ook wel eens hare ingetogenheid vergeten , zoodat rvader , moeder : niet gheëert'' werden , en nu en dan ook wel eens sde heilich dagen niet geviert'', zoodat zj verklaren moest : 505 Ik kenne , dat ic 1: door quaet exempel Mijnen evenmensch heb geschandaliseert.'' geweest , dat zj op de spraak kwam , zj beklaagt zich althans , dat men hare eer bekladde en haar belasterde l). En het schjnt , dat men , aan hetgeen haar te laste gelegd werd , geloofde :). Het is echter duideljk : dat , z0o ze door buitensporig levensgedrag ergernis gegeven heeft , dit niet van den beginne af aan geschiedde. W j kunnen de aanleiding tot hare tekortkomingen met den vinger aanwjzen : eene ongelukkige liefde was hier , als z0o dikwerf , de bron van het kwaad. W j wisten reeds uit haren derden bundel , dat zj een bjzonderen rriend had gehad , om wiens dood zj pvan herten beswaert'' was , en wiens ziel zj in Gods genade aanbeval. Thans weten wj nog iets meer omtrent die betrekking. Hare deels nog onuit- #e#6Ve11 minder refereinen leeren ons ten duideljkste , dat die rriend niets dan een minnaar was. Dit was misschien oorzaak Daù de ,eerzame'' Anna Bjns eenmaal tot over de ooren toe verliefd was , klinkt zoo vreemd , dat het wel bewjs behoeft. In beide handschriften , vooral in het Brugsche : treft men een aantal 1 ) zoo b.v. in het 8e referein in den derden bundel (bij Van Helten , b1. 248) , in het tweede van de Nieuwe Acykrefnen , b1. 3. 5 Zij zegt zelve : 1,Al willen quaey tongen mijne fame berooven En loghenen versieren tegen mijn eere, En mijn vrienden , willen zij hen laten verdooven , Haer logenen meer dan de waerheyt gelooven , Tis al menschen werc , ic en achts niet seere . . . . . Men mach my niet belieghen aen onsen Heere W ant hy can tbinnenste der herten aenschouwen : Mrie dat my afgaet , met hem wil ickt houwen. Ick set alle danck by (hemj , mach ick hem behaghen , Doen my de menschen anders dan si souwen , Den Heere sal ick alleene mijn lijden clagen.'' MINNARIJ. gedichten j die het buiten kjf stellen ; maar wj moeten spaarzaam zjn in onze aanhalingen. Ik wjs op een paar refereinen , die ons doen zien : hoe de afwezigheid of ontrouw des geliefden haar martelde. Men zie Nieuwe Ref. , bl. 17 , 22 , 70 , 78. Ik schrjf uii het tweede een paar strofen af , die ons ook nog van eene andere zjde een blik in haar leven gunnen : Al mocht ic hoveeren , eten ende drincken , Al waerder alle vruecht , diemen mocht bedincken , Tamboeren , velen , herpen ende luten , Geen spel en mach mij in dooren clincken ; Maer alle genuechte die dunct mij stincken ; Uut my en can geen blijscap gespruten ; Het derven van lieve mij therte doet sluten Vruecht blijfter buten. Al hoordic oec uuten Consteghe woordekens der rethorijken soet, Refereynen , baladen , oft ander cluten , Ic bleve in muten ; Ten baet geen Quten Oft soeten sang der eedelder musijcken goet. Liefs derven na lieve altijt omkijcken doet, W ant tes quaedt langhe van lieve te sijne Duer tderven van lieve therte beswijcken moet : Dus seg ic noch eens te desen termijne : Wat liefs te dervene es groote pijne. A1 ben ic bij gheselscap genoodt ,1 uut trouwen, Daer vruecht anthieren mannen ende vrouwen , A1 te samen en acht icx niet een haer Al mach ic van buyten tghelaet me houwen, Van binnen es mij therte vol rouwen A1s dalderliefste verre es van daer. Och , wat liefs te derven es alte swaer ! Elcken dach , voorwaer , Schijnt meer dan een jaer, M'anneer dalderliefste moet absent sijn ; Therte heeft dagelijcx anxt, vreese ende vaer Voer sijn liefste paer , En daer haket naer , Altijt zoudt gheerne zijnen lieve omtrent sijn. Als twee herten beyde vo1 liefden geprent zijn , Eendrachtelijc treckende altijt een lijne , MINNARIJ. 507 Het scheyen van desen moet we1 groot torment zijn , Bitter a1s galle , vo1 van venijne ; Wat liefs te dervene es groote pijne. Liefs derven doet somtijts 1, veel nachten waken Ic weet bij mij zelven van deser saken , Dus derf ic te stouter tvonnisse gheven'' enz. Maar toch , Ghij blijft int herte al sijdij uut den oogen'' is de sstock'' van een in A (f 0. 33) , terstond daarop volgend roerend minnelied , waarvan ik , om niet al te uitvoerig te worden , slechts dit eene couplet durf aanhalen : !!A1 quamer een coninck met sijnder croone , En dat hij ware als Absolon schoone , Zoo frisch van persoone en wel besneden Van allen leden , W e1 sprekende , wel singende , soet van toone , A1 wilde hij mij setten in zijnen troone , Ick en achte niet een boone zijn mogentheden , Landen oft steden ; Veel bat ben ic met u , liefken , te vreden. U eerbaer seden mij zoo zeer behagen , A1 waert dat alle menschen haer beste deden Met giften , met beden, bij nachte , bij dagen , Ja , dat sij mij ooc dreyghden met allen plagen , Die dooghen oeyt sagen , zij en zouden niet moogen Mijn liefde tuwaert doen vertragen : Ghij blijft int herte , al sijdij uut den oogen.'' A.l spoedig schjnt ze echter gezien te hebben , dat hj haar niet met geljke trouwe aanhing : althans zj was bitter jaloersch. Zj bekent hem , dien zj toespreekt (A , f0. 54) a1s : Vercoorne vrindt , die ic mijn herte boot , U eyghen te zijne tot inder doot'' dat zj aan hem twjfelt, vooral daar zj ziet , 11Dat er vele uwen persoon beminnen , Die met allen sinnen u bijsijn begheeren--' Die twijfel , 508 JALOEZIE. Die doet mij verteeren vleesch 11 ende bloet , W ant verloor ic 1.1 , waer soudic mij gheneeren ? . . W ant ic u beminne boven alder werelt goet-'' En toch , 11Ic moet daghelijcx scouwen Dat ghij sprect teghen maechden en vrouwen . . . 'W' aer ic slape oft wake , Altijt comt mij dit ghepeys te voren . . . Ic heb u ghegheven mijn herte reene , In mijn herte staet ghij alleen ghescreven . . . En ic sie ghij zijt alder weerelt ghemeene , Groote en cleene minlijc bereet , Dits tprincipael puntken , daer ic meest op beene-'' Op deze bittere , aan het hart ontwelde klacht , volgt een antwoord', dat zj hem in den mond legt , en waarin hj haar van de trouwste liefde verzekert. Daarin komen deze merkwaardige uitdrukkingen voor : Op u en peysde ic noyt vilonije , Maer een eerbaer vrije es tusschen ons beyen . . . . . lcke en ghije en sullen niet scheyen ; A1 waert , dat alle menschen quaet van 11 seyen. W' ilden zij mij verleyen duer selcken melden , Ic en soude niet achten smeeken oft vleyen-'' Haar te zien is zijn geluk ; maar , zegt de pstock''1 Mijns herten begheerte ghebuert mij selden ;'' en als zij verre is , 11Zoe en dunct mij smaken spijse noch dranck Gheen snaren gheclanck mij oock verhuecht , Rethorijcke , musijcke , der voghelen sanck.'' W j hoorden hem eene toespeling maken op kwaadsprekers , die wantrouwen tusschen hen zaaiden. Iets dergeljks vindt men in een Meilied in Hs. B (f0. 92 v0.) . Daar verwenscht zj de sclappaerts en clappeyen'' die hen tegen elkander wilden opzetten , maar zj stoort er zich niet aan , en zegt hem : 1,Alder weerelt vrientscap heb ic om u versaeckt.'' zAruoEzlE. 509 Het laat zich aanzien , dat hare bloedverwanten er onder roeiden ; immers in een stuk in hetzelfde handschrift (f0. 55 v0.) , heet het : A1 zouden mij onterven neven ende nichten , U eygen sal ic zijn ;'' en in Hs. A leest men (f0. 56) q Vrienden en maghen 11 , neven en nichten Teghen mij vichten en willen mij krincken-'' In 't eind moest zj hem we1 wantrouwen. W j zagen reeds , dat hj niet altjd bj haar kon zjn. Hj schjnt soms gevaarljke reizen te hebben gedaan , zooals bljkt uit deze woorden van een gloeiend minnedicht (Hs. B , ft). 84) : !,Rethorizienen , oratueren , poëten , M arcurius geesten , Baerdt nu u consten in alle feesten , Verblijdt u met mij , minste met den meesten , Tot mijnen gelucke Es mijn liefken verlost uut veel tempeesten , Over zee , over sandt , door wilde foreesten , Uut grooten drucke ; Door zijn comste ic vruchten van minne plucke.'' Daar schijnt zijne trouw evenzeer a1s te huis bezweken te zijn. Immers toen hj zich ,in vremde contryen'' had laten sverleyen'', verweet zij hem in een brief zijne ontrouw (f0. 113) : 11Met ander vrouwen houdij u bancketten !'' Zj verviel wenschte te de wereld te den Xstock'' : tot wanhoop : zj was ter dood toe bedroefd en sterven (f0. 104). Toch trachtte zj hare smari voor verbergen , bljkens een gedicht (f0. 112 v9.) mei Ic moet leeren sterven , suchten en zwijgen.'' zj er aan t hem vergifenis te schenken , vooral toen hj berouw huichelde. Eens gestruikeld is toch zoo erg niet , zegt hj (f0. 90) ; maar zj weet , dat hj haar wel honderd maal bedrogen heeft. Dat maakt vergifenis onmogeljk (f0. 90 , 66). En nu stort zj haar zieleleed in een referein uit , waarin b.v. deze regels gevonden worden (Hs. A , P. 56 v0.) : Een oogedblik dacht 510 MINNELIED. Die voermaels mijn vrient hiet , heeft 11 mij bedroghen , Schoon bueselen hij mij int ooren stiet , W anckelbaer a1s een riet , dobbel en duertoghen Heb ic hem vonden , al scheen hij schoon voor Trouwe es vervloghen , dit doet mijnen moet sincken. Dlijden es groot, dat ic moet ghedoghen : oghen. Ic segt ongheloghen , die woerden clincken , Meer suers dan soets moet ie eenpaerlije drincken.'' Op dat thema zingt zij allerlei variatiën ; b-v. , (N.R. , bl. 17) , een referein , met den pstock'' : 11Gheen meerder lijden dan Nrients ontrouwe ,'* of een ander , bl. 19 met dit slotvers : Vriendts ontrouwe as quaet om verdragell ,** en waarin zij uitroept : Noyt lijden zoe zwaer oft siecte zoe wreet , Trouwe es onghereet , dwelc ic nu eerst weet : Dit doet mij trueren. M ach liefde zoe vercoelen , zy scheen soe heet ! Noch dinck mij zo en speet , dus es lijden mijn cleet Tot allen hueren-'' En zj mocht wel treuren , te hebben : (b1. 80) want zj schjnt hem niets geweigerd ,1Der minnen vruchten ic u mildelijck gaf, Maer een eewich zuchten hotlde ic daer af : Ic salt draghen int graf.'' Het vermoeden is niet ongegrond , dat zj tegen die zielskwelling aieiding en troost gezocht heeft in den maalstroom der wereld. Zeker is het , d.at de verleiding op haar aasde. In hare droefenis riep men haar toe (lIs. B , f0. 60) : Verchiert u , steldt recht u tuytkens , Vermaect uwen geest met herpen, met l'Iytkens , svilt eten drincken , Gaet dansen en springen met bommen , met iuytkens.'' Niewe amoruesheit doet zwaerheyt verlichten , W ilt soete refereynkens van minnen dicllten , VERLEIDING. Maect goede chiere ; Soeckt vrolijck geselschap , dat droef heyt doet swichten , Slaet u minlijcke oogskens op schoone aensichten , A1s Venus cameriere ; En sorcht niet , de mans en sijn niet diere. Dit veersken wel speldt , Hebdy eenen verlooren , ghy crijehter viere Dus met vijven telt.'' En wederom (f0. 89) : Wilt hij u om een ander lief ken laten , Gaet , tapt ghy ook vrueght uut niewen vaten . . . . Vrouwen herte en es gheenen steene , Speles ghij hem twee , speeldt hij u eene . . . . Gaet , speeldt met andere inde groene rijsen , Hij sal al janckende noch na u bijsen , Momt met tortijsen en maeckt goede chiere , Dus zout ghij hem leeren , dit zijn de ghijsen.f' In den beginne sloot zj hare ooren voor die lokstem. Zj waarschuwde den ongetrouwe (fB. 64 v0.) : Daer zijn lieden , die willen mij verleyden , Van u doen scheyden , Zij zenden mij brieven , gesteldt in dichte.'f Nog staat zj pa1 (f0. 68) : A1 ben ic versocht meer dan van thienen , Ic sa1 u vertroosten ja , cundijt verdienen.'' Ja , zoolang zij nog op hem durfde hopen , is het (f0. 60) : Totter doot blyve ic u , 11 lief , getrouwe.'' Toen hij voor haar verloren bleek , hield het gevoel van betameljkheid haar nog in 't rechte spoor ; want, zegt ze (P. 112 v0.) : 1,W aer ic een lichte dille , Ic hadt langhe vercooren twee voor eenen.'' Eindelijk zwichtte zij : op hem mocht de schuld van haren misstap komen ! In een referein , waarvan de pstock'' is : Niewe vreugt doet ouden druck vergeten ,'' 512 TROOST GEzocH'l'. heet het (Hs. B , f0. 111) : Heb ic eenen verlooren , Twee daer voore vercooren , dwelck de seden ;jn Opten dach van heden zijnf' . . @ TW ant mijn lief heeft eerst gebroken 1 de trouwe , Dus , wat ic brouwe , het werdt hem verweten'' . . Sot ben ic, dat ic ona hera dus druck verpachte, Bij dage, bij nachte gae suchten en trueren; Ic salt aventueren En ontfangen wat goedts a1st mij mach gebueren. Trouwe wi1 ic schueren a1s oudt en versleten En sluyten alle droef heydt buyten der dueren ; Nieuwe vrueght doet ouden druck vergeten.'' Dergeljke plaatsen waren gemakkeljk te vermeerderen. En nu begrjpt men , wat zj bedoelt in haar derden bundel; als zj zich aanklaagt , dat ze in bezoeking haar troost elders dan bj God zocht. In no. 38 (bj Van Helten , b1. 350) bekent ze : slk heb , 11A1s u vaderlijcke hant my wilde castien Geenen troost aen u gesocht in mijn lijen , Maer inde creaturen.'' En daarmeô hangt geheel samen deze andere ontboezeming (no. 41 , bl. 361) : Ic minne God lauwelijc , maer vierich blake ick In eertsche liefde : nae creaturen hake ick ; Heel nachten wake ic , ent is my cleyn seer , In der werelt dienst-'' Toen ging de molen door den vang (Hs. B , f0. 135 v0) : 11Ick sangck , ic sprangck , ic verkeerde , ic speelde . . . Duer vleeschelijcken wellust , die in mij brande , Verquiste ic Gods gaven menigherande ;''' en dat noemde zij o0k hier : 1,In teghenspoet ghesocht troost in creaturen.ff Een ander tafereeltje schetst zj ons iets verder (P. 137 v0) , waar zj zegt : Ik heb ljMijnen tijdt versleten in ijdelheden , H eel daghen lanck aenden disch gheseten , DE MAALSTROOM DER W ERELD. W ellust gesocht in drincken , in eten , Om de lecker beten Gods ghebot vertreden . . . Tot allen feesten , in dorpen , in steden , Gheloopen , ghereden-'' 513 Maar zj leerde hare gezellen kennen ! In corter uren es haer trouwe vervloghen , Het begheeft mij altsamen , vrienden , ghebueren , . . . Ic werde verspoghen.'' Toen kwam zj tot inkeer , klaagde over den verloren tjd ? en vergeleek zich bj Maria Magdalena. In dien toon zong zj een boet-referein in het Brusselsche handschrift , f0. 79 vo t waarin zj zich van de wereld afscheidt en tot Jezus wendt : Ontfermbertighe God , zijt milns ghenadich , A1 ben ick mesdadich , En weest u edel handtwerck niet versmadich , Minlijcke Heere , W ilt my niet vreygheren , al come ic spadich , Zijt mij beradich. Och, menschelijcken troost es zoe onversadich , Dwelck ic nu leere : Daghelijcx vinde ict zoe langhe zoe meere. Zoete Jesu , ons glorie , ons eere , Op mijn mesval siet. Heb ic voormaels eerdtschen troost ghesocht te zeere , Verghevet mij , want als ick ten halven keere En dole ic al niet. T;j valsche weerelt !! en al u ghesinne , T;j eerdtsche minne , Ghij loecht op mij zeer vrientlijck , ten beghinne Docht ghy mij zoe ;jn ; Uwen dranck heeft meer gallen dan honich inne. Nu ic u kinne , Voerwaer zoe hate ick ghelijck een spinne JONCKBLOET, U valsch venijn. U vrientscap en es niet dan eenen schijn , Ongheduerich , broosch , cranck a1s verrotten twijn , Ick hebt zoe vonden vrij. O edel Samaritaen , gheeft mij medicijn , Legt mij op u beestken , olie ende wijn Ned. Letterk. M iddeleeuwen , 11 , 4e druk. 33 514 BEROUW. Ghiet in mijn wonden , ghij ; W ant aylacen ! mijn vrienden , die mij stonden bij , Hebben mij begheven , haer valscheyt proef ic. Afgront der ghenaden , wie sa1 deurgronden dij ? Troost mi-j , bone Jesu , want troost behoet' ic. O eerdschen troost, die ic te minnen plach , Ghij betaelt u ghelach Met quader munten , ic naems wel verdrach : Noyt schaers meer en sneet. Almachtighe God , aenhoordt mijn gheclach . Sluyt my niet buyten , och , Al heb ic menichmael ghebroken mijnen eet En schandelijck besmet mijnder zielen cleet . . . Troost mij, zoete Jesu , en 1, beydt niet langhe , Maer metten ganghe Conforteert mijn herte , het es zoe banghe. Vader ghebenedijt , Eest dat ic van u gheenen troost en ontfanghe , Daer ic na hanghe , Zoe sal haer verblijden de helsche slanghe , Diemy welvaert benijt. Heb ic in eerdtschen troost te zeere Tes mijn schuld , Heere , ic kent en ick lijt . . . . verblij t Princhelijcke Prinche , daer alle princhen voer beven , Zoet euwich leven , Al begheven mij vrienden , nichten en neven , N' u wil ic hopen . . . . Heb ic van eerdtscher weelden ghesopen , Levende beestelijck , W ilt mijn herte met uwer gracien nopen : Als de verloorne zone come ick gheslopen , Ontfanct mij feestelijck. Mijn vleeschelijck herte wilt maken geestelijck , Laet aen mij niet verloren u bitter doot , Als den windt der temptatien waeydt tempeestelijck , Troost mij , bone Jesu , ic hebs groot noot-'' Roerend is die kreet der ziele , welks beteekenis niet te miskennen valt. Het is onmogeljk hier bloot aan mystieke overdrjving te denken 5 het is de bede om hulp en kracht voor de zondares , die zich uit den poel der ongerechtigheid wil opheFen , waarin zj verzonken was. JARENLANGE BEDWEL:MING. 515 En ongetwijfeld was zij daar dieper in afgedaald, dan men over het algemeen bij 't vernemen onzer eerste zeer onvolkomen aanwijzingen 1) weI heeft willen gelooven. "DIeven lust my, tvIeeseh treet my, de werelt vleyt ," zegt ze ergens naar waarheid. En aan die lokstem had zij gehoor gegeven. Zingenot, "wellust", als zij 't noemt, ging haar boven alles. Ja, zij deinst niet terug voor de sterkste uitdrukkingen: "AI he b ie onredelije geleeft als een beeste, In deerde gewroet, gelijc de swijns" ... 2). "Ie heb leggen wroeten jaren, maenden, weken In den dreek del' sonden" ... Uit de laatste aanhaling kan men al opmaken, dat het geen voorbijgaande vlaag van zinsbedwelming geweest was. Zoo zegt zij elders: "Heere, Ais Ghy my riept, ie steldet wte tot merghen, Van jare te jare nemende "t vertreek, En hoe langer gheleeft, hoe die per in den dreck"... • . . . . "Ie heb den wolven gheslacht, Hoe ouder, hoe arger, vol van fenijne ... 3) "Want tot noeh toe heb ik geweest verblint: Hoe ouder hoe arger, van jare te jare My selven ghes,oeht en de werelt bemint." Intusschen, niet bloot hare eigen neiging volgde zij daarin, maar, gelijk wij zagen, ook de stem der verleiding. Zij beklaagt zich over degenen, die "naer (haer) siele stonden"; want "Tallen tijen Bestrijen my vyanden, die om my swermen" It). Zij had dan ook het meeste kwaad, waarover zij later zoo'n berouw toonde, in gezelschap van anderen gepleegd, en herinnert herhaaldelijk, dat God weet, met wien zij 't bedreven had. B.v. III, no. 40, bl. 360: 1; In de eerste uitgave van dit werk, I D., bl. 480 vlgg. 2) Bij Van Reiten, t, a. p., bI. 357. S) Bij Van Helten, t. a. p., bI. 359. 4) t. a. p., bI. 348. ~3· 516 JARENLANGE BEDWELMING. Here , ic moet voor U , ick en machs niet ontvlien , Reden geven van elcken ooghenblicke , Die ick misbruyckt hebbe , Ghy weet waer en met wien ;'' of no. 3 , b1. 229 : De boecken sullen opgaen , als 11 staet geschreven , Daer wt sal blijcken , waer oft met wien W y tegen Gods wet oyt yet bedreven.f' Hoever was zj daarin we1 gegaen ? Zj klaagt zichzelven aan (H1 , no. 38 , b1. 352) : 11Ick en vinde my selven niet vry gheheel Vanden hoofdsonden ; maer in alle sevene Kenne ic my schuldich , te zninyfen een deel.'' Steekt in de laatste woorden reeds een opmerkeljk voorbehoud , dit wordt nog duideljker in de aanklacht : In onsuyverheit , fen minsten metten gedachte't , Ken ic my schuldich.'f En zj schjnt er prjs op te stellen bj herhaling te doen uitkomen , dat , zoo hare gedachten niet altjd volkomen rein waren , zj toch metterdaad den Rubicon niet overschreden had : 11Ileb ic may door d-erc niet oncuyschlijc gedragen, Ic heb door consent gesondicht misschien.'f W at beteekeni hier door cpAîtsdzlf ? Bljkbaar wil het alleen zeggen : in g:tfcc/lfes , of ivt den geest. Daarvoor pleit ook deze uitdrukking , b1. 398 : 11De boose geest die is my ooc quellic : Dit heeft my dicwils doen sondigen merkelic Met wille in consente en ook werckelic.'f Die zucht naar genot was in menig opzicht gevaarljk. Zj was niet bem iddeld. Zi.j klaagt zelve (N. R. , bl. 52) : W aer ic rijck van goede , haddic gelt en scat , Zoo souden mij wel veel vrienden aencleven In mijn leven ; Maer nu es mijn borse van gelde plat , Dus vallen mijn vrienden tot mijwaert prat-'' JARENLANGE BEDM'ELMING. Zoo sprak zj , kort nadat haar ontrouwe minnaar haar in den steek gelaten had. En uit hetgeen er volgt , mag men opmaken , dat het goed , dat zj eenmaal bezeten had , haar door onrechtmatige processen was af handig gemaakt. 517 Elck wilt mij verdrucken , Heb ic lettel goets , dat werdt mij ontkeven , Onttelt en ontschreven : dat zijn mijn gelucken. Gae ic te rechte , trecht gaet op crucken-'f 't Is , alsof ze daardoor van hare familiebetrekkingen afhankeljk geworden was : althans in het 23e referein van haar tweeden bunde1 verklaart ze aan de eer van Gods Kerk alles ten ofer te willen brengen. Ja , roept ze uit , Ic en soude naer goet, nichten oft neven vragen.'' Maar al vroeg raakte ze met dezen in onmin. W ellicht had de laster er onder geroeid : zj wist althans (111 , no. 68) : Een dobbel tonghe .... Van broeders en susters maect si doot vyanden , Dat si malk-anderen vervolghen en quellen.'' Misschien was de klove ontstaan misschien ook omdat toegedaan , terwjl zj de vjandschap staat dat zj verdrietig is , wegens hare eerste minnarj ; hare betrekkingen der Hervorming waren er zoo hevig tegen jverde l). Hoe het zj , vast ; want nu eens zegt ze (Hs. A , P. 56 v9.) , sFant vrienden en maghen, 11 neven en nichten Tegen mij vichten en willen mij krincken :*' en elders (111 , no. 8) : 1) Tot die gissing geeft aanleiding , dat zij (111 , no. 34 , b1. 338) tot de Christelijke Prinsen zegt : svilt de ltoomsche Kercke voor u moeder kinnen. Raden u contrarie neven oft nichten nu , Segt met suchten swaer : O Heere , wilt alle blinden verlichten nu Met dit nieuwe jaer/' Er moet toch wel eene reden geweest zijn , welke haar hier die neven en nichten deed te pas brengen. Of was het enkel de dwang van ft rijm ? 518 ONMIN MET BLOEDYERWANTEN. GELDZUCHT. Vervolgen Ten is van W ant van my mijn naeste , tzijn doude gewenten , gisteren niet oft van heden , mijnder jeucht zy noyt anders en deden Danse altijt quaet van my hebben ghesproken . . . Almogen zij mijn fame een weinig croken , Is Godt met my , wie mach my schaden ?'' Om haar dorst naar genot te kunnen lesschen moest zj zich geld verschaFen ; en het sehjnt , dat dit niet altjd op de meest eervolle wjze geschiedde. Zj erkent het (111 ) n0. 38) : Om dlichaem te voeden heb 11 ic gedaen list , Daertoe ghebruyckende al mijn engien : Op tvoetsel der sielen seer weynich gegist'' . . . W elnu , in datzelfde gedicht , waarvan elke strofe slait met het referein : !!Des biddic genade op beyde mijn knien ,'* wordt tweemaal die zucht naar tjdeljk goed in verband gebracht met onkuischheid. Van de hoofdzonden sprekende , zegt ze (b1. 352) : 11In giericheit kenne ic mij te snevene , Recht oft ic eeuwelijk- meynde te levene Mrercke en slave ick vroech en late , In allen dinghen soeckende eygen bate. In onsuyverheyt, ten minsten metten gedachten , Ken ic my schuldich-'' En verder nog duideljker : 11Al en heb ick niet ghestolen , goet ront , 1ck heb door bedroch , uut mijnen gierigen gront , Om goet te vercrijgen geleyt veel lagen. Heb ic my door dwerc niet oncuyschlijc misdragen , Ick heb door consent gesondicht misschien : Valsch getuych gegeven , gelogen met Des bidde ic genade op beyde mijn vlagen. knien-fe En in het Brusselsche handschrift , f0. 80 v9., leest men : 11W at baten eest , dat men hier veel tritlmpheert , En om tijtlijck ghewin mallcaltderen fru3n/keer/ .''' Ik kan en mag geene gissing wagen omtrent den aard der GEluozvcll'r. 519 gelegde lagen ; maar ik moet toch verwjzen naar deze woorden , die de verleiding haar toeiuisterde (Hs. B , f0. 61) : Daer zijn veel schoone , frissche 1, jongelingen , . Die uus wel begeerden , Zij bieden u juwelen en propere dingen , Schoon silveren riemen en gouden ringen Van grooter weerden-'' Tegen dergeljk aanbod was zj niet bestand , en het schjnt we1 , dat zj op die wjze geld winnende , zich met recht kon noemen 11Door quade costuyme ter onduecht gewent , Seer diligent int winnen van eertschen goede.'' Er kwam dan ook schreef ze (Hs. B , f0. een tjd , dat geld haar alles was , en toen 147) een geheel referein op het thema : 1:Gheen beter vriendt dan geldeken in de handt ,'' waarin de merkwaardige betuiging voorkomt : 11Al quaemdy in uus eyghen broeders huys , Men zal de lippe op 11 laten hanghen , W ijsen u duere en maken een cruys.'' En zj zooals men practjk zjde meè gesponnen te hebben , uitdrukkingen mag opmaken 1). Men moet dus we1 toegeven , dat zj wat dieper gezonken was dan dat men hare latere verzuchtingen eenvoudig a1s mystiekascetische overdrjving eener benauwde ziel mag opvatten. schjnt uit enkele harer er in de Zou het mogeljk zjn iets naders te weten omtrent de personen , Van haar stervensuur sprekende , kegt zij : !,Tgene dat ic heb vergaert en gespaert met liste Moet ic hier laten.'* En zij gewaagt van 1,Mijn vrienden , Die meer mijn goet dan mijn leven begheeren ,'* 1,A1s mijn magen , die naer my mijn goet sullen erven Mijns niet en achten , maer na plonderen kijcken.f' 520 NAAMVERZEN. met welke Anna Bjns in betrekking heeft gestaan ? Als wj hare gedrukte zoowel a1s ongedrukte gedichten met de noodige aandacht onderzoeken t geven zj ons wel eenig antwoord op die vraag , al is het nog niet volkomen voldoende. W j moeten ons hier evenwel een kleinen omweg veroorloven om tot ons doel te komen. Het was al bekend , dat onze dichteres , evenals Matthjs De Casteleyn 1) , naar wien zj zich stellig gevormd had , er van hield om haar eigen naam te vermelden , en wel door middel van zoogenoemde naamverzen , waarbj men bjzonder op de aanvangletters der regels te letten heeft. In haar eersten bundel komt terstond achter de tafel der refereinen zoodanig naamvers voor. In den tweeden vindt men er drie , en in den derden wordt men er veertien malen op vergast. Soms is de naam daarin slechts eenmaal gevlochten , soms meermalen op zeer kunstige wjze :). Evenzoo vindt men nu en dan haar naam in de voorletiers van het slotcouplet van een referein. nog andere namen dan de hare in hare verzen te spellen , onder anderen manneljke persoonsnamen. Het slot van H1 , no. 9 , bl. 253 bevat dien van Dierick 2#rï@6Al.9; III , 30 , bl. 324 geeft : Patere GkxïlA8îzzlzlf.: ; 1II , 33 , bl. 334 Pater Acff/lïld; het Brusselsche handschrift , f0. 34 : (#.) Franciseus. Er zjn ook Deze namen komen , zoo wj goed gezien hebben , slechts een- 1) Zie b-v. zijne Konst rc'l Rethoriken , uitg. van 16 l 6 , bl. l 16 , 130, en verg. bl. l :4. 2) Ik geef slechts dit voorbeeld uit den eersten bundel , bij Van Helten , tegenover b1. 1 : Artiûciael gheesten , die na consten haect , N iet en eest gemaect dan wt rechter trouwen sterc , N eemt hier aen gemerc , op dat ghi jonste smaect, A l isser yet misraect ; peyst tis al vrouwen-werck. Ik verwij s 347 , 358 ; 420 B equame sinnen , onder correctie reene Ic mi stelle , mach wilsheit in mi vermeert sijn Jn consten kenne ic mijn prefectie cleene , Noch leerkint , dus meesters moeten gheëert zijn , Seer gheerne wil ic van constenaers geleert zijn. voorts naar b1. 8 , 149 , 18l , 1 9 1 ; 269 , 290 , 294 , 300 , 339, 440, 444, 448, 454, en nog kunstigez' bl. 267 en 310. wIE wAs HAAR MlxxAwR ? maal voor. Zeer dikwjls daarentegen , zoowel in den derden bundel a1s in de handschriften , vindt men dien van Bonaventura. Dit was stellig de Heilige van dien naam 1). Ook de H. Bernard wordt op dezelfde wjze een paar maal vermeld 2). Te zamen noemt zj hen uitdrukkeljk in het 28e stuk der 7T. W. (b1. 62). Gods passie , Dit es dat boeck , den !, costelycken pandt , Daer Paulus in vandt , dat vat uutvercooren , Smakelijcke wijsheyt , die hij in menich landt , Daer hem de Heere sandt , heeft laten hooren. Bernardus , Bonaventura sonder stooren Beleden al vooren , dat dit boeck contempleeren Hen meer heeft geleerdt dan meesters oft doctooren.'' Evenals van deze Heiligen vormen de voorletters van sommige harer verzen de namen van M aria en vooral dien van hare patrones A'nna , voor wie zj natuurljk eene bjzondere devotie had. Maar hoe komt die Franciscaner Heilige Bonaventura zoo dikwerf op geheimzinnige wjze bj haar voor ? Twee zaken zjn daarbj opmerkeljk : 10, dat hj bjna altjd in een adem genoemd wordt met de H. Hzàzlc , 20, dat hj alleen voorkomt in gedichten , die op haren ontrouwen minnaar betrekking schjnen te hebben 3). W ordt men niet a1s vanzelf tot de naast hare patrones den patroon gedachte gebracht, dat zj van haar minnaar noemde? lk weet er geene andere verklaring voor. Zien wj, of ' wj iets naders omtrent dien minnaar kunnen opsporen , en onderzoeken wj in de 1) Vroeger rtweede uitgave , I , 336) was ik van meening , dat met dien naam haar minnaar zelf bedoeld was. Dit was eene misvatting. 2) Drie refereinen van den derden bundel, nos. 21 , 23, 36 (bl. 293, 299 , 347) beginnen de eerste regels van het slotcouplet met de letters : Bern. A1s men in no. 2 l de eerste letter van den vijfden regel verandert door Also te lezen in plaats van So , verkrjgt men den naam Bernard of Bernardelus. Diezelfde naam schuilt blijkbaar ook in de twee andere plaatsen, waar hij gevolgd Dat de afschrijvers , die het geheim van de dus ingevlochten namen niet kenden , zich vaak kleine veranderingen in enkele woorden veroorloofden , leert wordt door dien van d. Anna. de naam Bonaventura meer dan eens. M en zie b-v. N. R., b1. 26. 3) B.v. bij Van Helten , 111, no. 42 , b1. 364 ; x'Vt R. , bl. 19 , 2 l , 24 , 28 , 30,enz. DIERICK ADRIAENS. eerste plaats , of een der boven vermelde namen Op hem past. Sommige verzen , waarin zj voorkomen t bevatten bljkbaar eene terechtwjzing voor iemand , die 't zoo nauw niet nam. Dezelfde strekking hebben al de nieuwjaarsdichten , waarin de naam voorkomt , en wier laatste strofe duideljk op een bepaalden persoon het oog heeft. Zoo 1II , no. 22 , bl. 296 ; no. 26 : bl. 309 ; no. 29 , b1. 320 ; no. 42 , vs. 366. Ontwjfelbaar wordt een bepaald persoon bedoeld in 111, no. 25 , b1. 306 , b-v. : 522 Besnijt u herte , vernieut ,! u conversatie Opdat ghy niemant meer en schandaliseert ; Neerstelijc neemt waer des Heeren vocatie , Als den ouden aer u jeucht renoveert'' enz. En zoo is het met alle. W at Dierick drfrïc6z/,s betreft , men mag zjne persoonljkheid beoordeelen naar 't gedicht : waarin zjn naam wordt aangetrofen. Men luistere slechts naar de eerste regels , bl. 251 : Het opperste goet , vo1 alder gerusticheyt , Daer elck mensch natuerlijck toe heeft appetijt , Soect deene in hoocheyt, dander in wellustichelrt, De derde in rijckdom en tijtlijck proijt , De vierde in genuechte en eertsch jolijt , In dansen , in springhen , in drincken , in eten , In ciericheyt des lichaems , in pompeus habijt ; En dese dolen al in haer vermeten ;'' want, zegt de stock.. ,!Niet en mach ons versaden dan God alleene-'' aan ,dathj onder die wereldlingen behoorde. Dit had hj dus gemeen met dien vriend , die een minnaar van wereldsch genot , van Poëzie en Muziek was en overigens geen zeer stichte- 1jk leven schjnt geleid te hebben. W ellicht was deze Dierick de ontrouwe minnaar; immers is men geneigd dat af te leiden uit de bittere toespeling , die zj maakt : Alles duidt :1Mindt men creaturen , oft is men daer af gemint , Ontrouwe is int eynde de gagie-'' En het is hoogst merkwaardig , hoe daarop weldra de verklaring DlEalcx woRlwExs. 523 volgt : dat de aoeiding t die zj in zingenot gezocht had , de droefheid haars harten uiet kon wegvagen : Amoreuse Volcxken heesten , ï fray Godinnekens , die Venus legende studeren , Aen eertsche ghenuchte leggende haer Dansen en springhen en triumpheren , Haer lachen , haer singen en haer boeleren sinnekens, En blijft (nietq altijt in zijnen Eeure , Tijtlijck jolijt moet metter tijt passeren : Daer Arruecht int huys is staet druc voor de duere. Al hadden Wy van genuchten onsen cuere , Sy en can ons niet volcomelijck vermaken : Als de vruecht cesseert , therte bltj/t in getruere. Diet proeft gheeft tvonnisse : ghy weet vander saken. Bancketeert , hoveert , vult wel u kaken , Schinckt , drinckt den wijn met potten , met cruycken , Sijt ghy heden versaet en verhuecht door tsmaken , Morghen haeckt ghy naer voetsel met ydel buycken. Avilden wy wel ons verstant ghebruycken , W y hielden ons van eertscher ghenuchten reene : Niet en mach ons versaden dan God alleene.'f Onmogeljk is het dus niet , dat wj hier den waren naam van den minnaar hebben leeren kennen ; ofschoon uit het aangehaalde gedicht evenzeer is op te maken , dat Dierick Adriaens een der eerste vrienden geweest is , met wien Anna zich heeft zoeken te troosten over de ontrouw van dien eenen , dien zj eigenljk nooit vergeten heeft. Maar zj heeft oOk in zekere nauwe daaromtrent ook n0g tot anderen, zj het dan misschien later j betrekkingen gestaan. Geven hare gedichten eenig licht ? Die , waarin de namen van de Paters Guilhelmus en Matthias voorkomen , niet. Het is misschien al te gewaagd , bj den laatsten aan Matthjs De Oasteleyn' te denken , ofschoon hetgeen wj van zjne persoonljkheid weten , de gissing niet afsnjdt , dat hj de ontrouwe minnaar geweest is. Hetgeen tot die gissing eenige aanleiding geeftj is , dat zj ergens tot dien minnaar zegt (Hs. B , P. 111) : X 1,Casteleynken mIjnder herten ic u houde ,'' terwjl zj elders (f0 151 v0.) verklaart : 524 P. FRANCISCUS. Moest ic u , mijn alderliefste goedt laten , Alder werelt schat my min dan lueren dochte , Twaer al niet, wat tradt van avontueren brochte ; Wilde zij van my het liefste greyn drijven ; Met u ic broodt van dueren te dueren sochte , Mocht ic by u , mùns herten castelleyn blijven'' 1). Is die toespeling op den naam toevallig ? De werken van De Casteleyn geven geen licht in deze duisternis. En wat nu het gedicht betreft , waarin men Ptaterh) Franciscus aantreft (Hs. A) , het is een nieuwjaarsgedicht , dat op verbetering van zeden aandringt. Daarin komen uitdrukkingen voor , als deze : Met den nieuwen jare , na Paulus vermaen soet , Trect vuyt den ouden mensch, den nieuwen aendoet : Ghiericheyt , onctlysheyt , hooverdije En tyrannije Es den ouwen mensche , weest in tverstaen vroet. * @ @ * *' * @ * *. * * * * @ * * * * Vernieut in duechden en laet u leven quaet, Dout sondich sneven moet zijn verdreven , jaet, Oft anders sellen de helsche honden De ziele verslonden. @ @ * @ @ * * * @ * @ @ @ * * * @ Ghelijc den ouden aer moet vernieuwen u jeucht nu , Snijdt af het quaeye en aenveerdt de duecht nu; Laet varen den ouden sondighen ganck.'* Het sloteouplet luidt in Hs. A. aldus : Prinche bemindt, mijn vrindt vuytvercoren 1, zeere , Feestelijc ontfanct den nieuwen gheboren heere , Rasch ofert hem myrrhe , wieroock ende gout. A 1 u sonden vuytspout. N eemt myrrhe des berous op dat Gods thoren keere , Claer gout der liefden geeft God al voren eere , Innich wieroock des ghebets , den heere betrout ; Siet dat ghy wel onthout. 1) Maar ook in een gedicht, dat denkelijk niet van haar is , schoon het onder hare Nieuwe Re/ereinen , bl. 66 voorkomt , leest men : 11Daer en mach maer eene int herte certeyn , Diet bewael-dt en regeert als ftc:felesyn ,'% en daar is sprake van eene vrouw. P. FRANCISCUS. Cleyn acht u selven en bekent 11 schout , V veest niet 1au oft cout , maer suvert u Sijdij in sonden verschimmelt , verout , Eest dat u berout, God en sa1 u niet laten. Neemt altijt Gods passie , zijn wonden te baten , vaten. Nestelt in die gaten , al zijdij een sondare , Doet gheerne werken van charitaten , Niemant en wilt haten , verre oft nare , Vernieut in duechden met den nieuwen jare !** 525 Daarop laat zj den naam van hare patrones volgen : Aenveerdt mijn dicht slicht , al eest van consten bloot, Neemt dancklijck , ontfanclijc , vuyt liefden , diet riet ; Niemant en laect , al eest mesraect , want vuyt jonsten sproot , Aenmerct den sin , tes vrouwen ghespin , wiet siet-'' Evenzoo had ze boven het gedicht dit distichon geschreven : Vuyt reynder jonsten overvloedich claer W ensch ic u een nieu salich , voerspoedich jaer-'' 0P, jeugd te doen hebben, uit het? Is maet Plater @) verborgen ligt, een man, eene aanroeping van des Franciscus? Het laatste Alles wjst er dat worden door die twee bijzonder nauwe staan. W j zouden orde geweest ware. Het zooeven aangehaalde stuk is in Hs. A het derde van eene reeks nieuwjaarsdichten. Het eerste is kort na 1523 geschreven : waarschjnljk nog in 1524. Daarin klaagt de dichteres t dat de zonden toe- en de deugden afnemen. In het bjzonder : pliefde , trouwe , es doot.'' Maar zj beschuldigt noch zichzelf , noch haar wj hier met een gedicht uit Anna's den tjd harer eerste liefde. W ien geldt Frqvtciscu'n , wiens naam in de slotstrofe een monnik bedoeld , of is het alleen beminden schutspatroon , den Heiligen komt mj het waarschjnljkste voor. Wj patronen gewezen op iemand , die in eene betrekking tot de orde der Franciscanen moest niet zeer verwonderd zjn , als hj een lid dier vriend. Het tweede begint met het opschrift : Een eerlijck leven , Gods rijcke 11 hier naer , siet Anders en wensche ic u voer een nieujaer niet ,'' BROEDER EXGELBRECHT. waarop dan de eerste strofe aldus aanvangt: Het nieuwe jaer mij op vrienden 1, doet dincken , W ant vrienden malcanderen ghiften goed schincken ; Dus wensch ic u oeck , maer God moet gheven Een eerlijck leven-'' Het geheele gedicht dringt levenswandel aan. op de wenscheljkheid van zoodanigen Ook hier nog geen verwjt ; en het komt mi.j voor , dat er aan de woorden uit het derde maar toch eene sterke aanmaning q wel eenig gewicht is te hechten couplet : !,Die wolf wel somtijts eens lams habijt draecht , Maer God hier na elcken ypocrijt plaecht-'' Het derde eindeljk bevat de aanmaning om het zondige leven te laten varen. De veranderde stemming is opmerkeljk ; want men is wel gedrongen aan één en denzelfden persoon te denken. W elnu het slotcouplet van het tweede stuk bevat een naam : Beminde vriendt , mijn dicht wilt knouwen wel, Reyn duecht vermeerdt , wilt sonden scouwen wel , Ons eyghen wercken sal God ons loonen. En laet u niet hoonen ; Die nu eerlijck leeft , twerdt hem vergouwen wel. Een eerlijc leven vuecht mans en vrouwen wel. Recht eest, datmen eerlijcke duecht sal croonen : En ick wilt bethoonen. Noyt en liedt de Heere eerlijcke personen. God wilder in woonen , tzijn tempels ons Heeren. Eere der weerelt en is niet weerdt twee boonen : Laet dan duechden verschoonen den naem van eeren. Bij desen wilt eerlijcke wercken vermeeren Mn vaedt mijn slecht leeren , dwelck jonste Eerlijcke deuchden zijn dalder beste cleeren. R asch wilt u keeren tot dat Godt gheboot , Tot dat ghij vemverft een salighe doot.'' ontsloot : Broeder Engelbeert : dat is de bezitter , de afschrjver van het handschrift 1) , waarin dit gedicht voorkomt , en dat ook verschei- 1) De lettertrekken zijn overal gelijk aan die van de beide handteekeningen op de schutbladen. BROEDER EXGELBRECHT. den verzen van zjne hand bevat; want in het voorwerk zegt hj van dit boeksken: Het is ghemaect vuyt conpassien , siet , Van twee persoonen , dwelc jonste bloot riet. Hj was Franchkaner , en dus is het stuk , waarin de stichter zjner Orde wordt genoemd , bljkbaar ook voor hem bestemd. Maar ziet , die namen Franciscus en Broedeî. Engelbeert zjn eerst later in de slotstrofen gebracht , beide malen ter vervanging van Bonaventura. In het Brugsche handschrift (B) , waarin de drie gedichten , wien het hier geldt , niet terstond op elkander volgen , luidt de variant van de laatstaangehaalde strofe aldus , Nielg'u)e #:J6r. , bl. 7 : Beminde vriendt , mijn dicht wilt cnouwen wel , Op duechden 1et , wilt zonden schouwen wel, ITC: stin wercken sal God een yeghelijck loonen , Als scriftueren ons thoonen , Vvie eerlijck leven , Gods geboden houwen wel. Een eerlijck leven vuecht ooc mans en vrouwen wel. N oeyt en sachmen eere zonder duechden croonen ; Tquaet sa1 elcken hoonen. V vien zal de gratie Gods bewoonen ? Reyn eerbaer persoonen : tsijn A l deertsche eere en is niet M aer duecht moet verschoonen Altijt wildt eerlijcke wercken vermeeren Na mijn simpel leeren , dwelck jonste ontsloot , N amaels zijn duechden der zielen beste cleeren. Altijt wilt u keeren tot dat God geboot , Zoe zeldy wel sterven een salighe doot. tempels des Heeren. waerdt twee boonen , den naem der eeren. Het slotcouplet , dat in Hs. A , f0. 34 den naam #. Franciscus bevat : en waarop daar het aangehaalde naamvers volgt , luidt in Hs. B , N. ff. , bl. 30 , aldus : Beminde , mijn vrindt , uutvercooren zeere , Oflkrt giften den niewen gebooren heere , Neempt geestelijck wieroock , mirre ende goudt , Al u zonden uutspoudt. V vieroock des gebeedts geeft God al vooren eere , En mirre des berous , op dat Gods tooren keere , Noch goudt der liefden ; ziet dat ghijt wel onthoudt, 528 BROEDER ENGELBRECHT. Tquaet altijt schoudt. V veest vierich in liefden , niet lau oft koudt , Rasch mijn woorden knoudt , en wiltse wel vaten , Al zijdij in zonden verschimmelt , veroudt , &1s u tquaet beroudt , God en sal u niet laten. N eempt Gods passie , Gods wonden te baten , Nestelt in die gaten, al zijdij een sondare , Altijt doet wercken van charitaten , En wildt niemandt haten , verre ofnare , Vernieut in duechden met den niewen jare ! De vergeli.jking der teksten leert t dat die van het Brugsche handschrift (B) de oudste , de oorspronkeljke isq en het ljdt o0k geen twijfel, dat de veranderingen van de hand der dichteres zelve zijn. waaruit de Vanwaar anders het naamvers achter het couplet , wjziging haar naam had doen wegvallen ? Heeft men geen recht uit dit alles te besluiten t dat zj in de verzen , voor het publiek bestemd , den naam haars minnaars verzweeg; plaatse dien persoonsnaam in de plaats van den schutspatroon kwam ? Dat dize Broeder Engelbrecht in eene nauwe betrekking tot de dichteres stond , ljdt geen twjfel. Hj heeft eene menigte gedichten van haar bewaard t afgeschreven en met de uitvloeisels van zjne eigen poëtische ader in éénen bundel samengebonden q in die vermaar in het exemplaar , dat ze hem toezond , te dezer naam vulde ? W at kan anders de reden zjn , dat die zameling ontbreekt o0k het antwoord niet , dat door den ontrouwen minnaar aan de jaloersche schoone werd toegezonden ; en eindeljk noemt zjzelve hem haar (boven Noopt dit alles ons niet tot de vraag : brecht Van der Donck niet de minnaar der Ejne zus geweest zjn ? Vooralsnog is die vraag niet met zekerheid te beantwoorden ; maar mag daarop het antwoord bevestigend luiden , dan rjst die andere , of hunne betrekking dagteekent uit den tjd , dat hj nog niet tot den geesteljken stand behoorde ? Men kan dit moeiljk beminde vrindt , vuytvercoren zeere'' bl. 524) , wien zj een gedicht rvuyt 1 liefden'' toezendt. zou deze Broeder Engelaannemen , daar men dan zou moeten veronderstellen , dat de eenmaal losgereten band weer was aangeknoopt t toen zjne opname in het Antwerpsehe Franciskaner klooster hem voor goed in hare nabjheid bracht. En daarvoor is uit geen enkel gedicht een bewjs te putten. Dat Geesteljken in die dagen soms wat wereldscher DART'ELHEID DER KLOOSTERLINGEK. 529 leefden dan men zou gewenscht hebben, is bekend genoeg. Matthijs De Castelyn stond in menig opzicht op eene IUn met Breeder Engelbrecht, en Anna heeft ons in het 13e referein van haren eersten bundel reeds op de tekortkomingen der geestelijken gewezen , die ze vergoelijkt met de opmerking: "Ten sijn gheen inghelen, maer menschen crane." Daarom zegt ze dan ook: "Oft priesters ooc som met vrouwen om ghaen ,'" dat mochten de wereldsche lichtmissen niet· al te zeer veroordeelen, want "Oft de priesters ooc somtijts hadden een care, De dnvel die u qnelt, hen ooc tempteert: Haer lichaem, als duwe, gheseyt int clare, Is tot alder crancheyt gheinclineert." dus luidt de stock: "PI iesters zijn ooc menschen als ander Iien." Dat dit ook haar minnaar gold, bIijkt. In het van hem afkomstige handschrift vindt men een aantal verzen van zijne hand, zoo dartel , zoo getuigende van een zeer wereldschen geest, dat de vele aanmaningen tot verbetering van IevenswandeI, door Anna tot haar vriend gericht, zeker weI door den dichter dezer stukken mochten ter harte genomen worden. En dat het in zijn klooster niet ten eenenmale toeging, zooals het weI moest, blijkt uit een gedicht, dat op fOe 37 v", van het Brusselsche handschrift voorkomt en tot slotregel heeft: "Twaer goet, weert zoe, maer ic sorghe neent."" Dat zij zel ve eene Begijn was, zegt de overlevering. En deze schijnt bevestigd te worden door het tweede der Nieuwe Refereinen (bI. 3) , waarin allerlei uitdrukkingen voorkomen, die bewijzen , dat zij eene geestelijke was; nog duidelijker door het eerste, waarvan de tweede strofe aldus aanvangt: "AI hebben wij begheeven vader ende moeder En achtergelaten ODS haven en erven, JONCKBLOET, Ned. Letterk. Middeleeuicen. II, 4e druk. 34 530 AVAARDEERING HARER POZZIE. Vrienden en magen , suster en broeder , En moeten alle weerlijcke dingen derven , Nochtans zoo mueghen wij dat wel verwerven , Om vroolijck te zijne , alst zoo es ghelegen-'' En dat die Begjnen-vrooljkheid nog al d0l kon zjn , leert het XXIe referein uit dien bundel , hetwelk evenwel denkeljk niet van hare hand is. Anna's minnarij valt omstreeks het jaar 1525 : dit blijkt uit verschillende toespelingen op de tjdsomstandigheden en komt 00k overeen met de dagteekeningen in Hs. B. Van Broeder Engelbrecht Van der Donck weet ik alleen , wat W illems in eene aanteekening vooraan in het Hs. zegt : rDeze wordt vermeld in een schepenbrief van den 12 April 1548 onder de Seitillt'e.? :?? Discreteit der Minderbroeders te Antwerpen.'' lloeveel nevelachtigs er ook nog in Anna's geschiedenis overbljve , dit schjnt wel vast te staan , dat zj in hare jonge jaren smaak had in de vermaken der jeugd , in poëzie , muziek , dans en spel , dat ze later door de ontrouw eens minnaars er toe gebracht werd om heul te zoeken in den zwjmelkroes van meer uitgelaten genot , om eindeljk voor die uitspattingen G0(1 op beide knieën vergiFenis te vragen. Zj schjnt een hoogen ouderdom bereikt te hebben t als zj he: werkeljk is , die in een stuk van 1573 nog vermeldt wordt. W at daarvan zj , de gedrukte werken van onze dichteres werden lang hoog gewaardeerd , bljkens de vele uitgaven , die het licht zagen. En die ingenomenheid was ten volle verdiend. Zoo hooge poëtisehe vlucht al niet het hoofdkarakter van haar talent uitmaakt, het overtreft in dichterljk gehalte verreweg dat van hare tjdgenooten , (als men Matthjs De Casteleyn uitzondert) zoowel wat vorm a1s inhoud betreft. Ofschoon de kring harer gedachten tameljk beperkt is , ontplooit zj binnen dien digheid van verbeelding en zooveel bijtend eene doorgaans heldere , zuivere , niet zelden zj ook thans nog de aandacht trekt. Bastaard-woorden komen bj haar , buiten den dwang van het rjm , veel zeldzamer voor dan bj eenig harer tjdgenooten ; en zoo hare verzen al niet geheel aan ons begrip van rhythmus voldoen , zj bezat een ingeboren kring eene levenvernuft , geklee: in krachtige taal , da: WAARDEERING HARER POZZIE. 531 gevoel voor harmonie , dat ze voor ons o0r nog aangenaam doet klinken en er waarljk peene gratie van liefeljkheid'' aan geeft. Daarbj verbazen wj ons over de vaardigheid in het vermenigvuldigen van rjmklanken , die zich als vanzelf aan hare pen schjnen op te dringen. Dat zj met onkiesche uitdrukkingen kwistiger is dan thans wenscheljk voorkomt , is een verwjt , dat haar nauweljks ten halve kan trefen , omdat , geljk wj later zien zullen , de maatstaf der kieschheid toen een andere was dan thans. Al hare gedrukte gedichten hebben eene strekking. De merkwaardigsten , ben vermaard gemaakt , zjn die , ketterj te velde trekt. Die bestrjding is heftig , en men vindt dit misschien vreemd bij eene vrouw ; maar uit hare eigen gezegden bljkt, h0e veelvuldig vrouwen zich met Theologie inlieten , vooral om de nieuwe leer ingang te doen vinden. zedeljk-godsdienstige die haar naam wjd en zi.jd hebwaarin zj tegen de Luthersche Men ghelooft precaren oft 11 observanten niet , Maer den spinroc devangelie exponeert. * * @ @ * * @ @ * @ @ . . @ Doctoren , pastoren , licenciaten Averden nu vanden wijfs onderwesen ,'* roept zj uit ; en ofschoon sche doctorinnen'' te velde zj dit afkeurt 1) en tegen die m Duyttrekt : laat zj zich toch door haar voorbeeld meêslepen en gordt zich aan ter verdediging van de Roomsche Kerk. Dat dit in verzen geschiedde , is niet te verwonderen , want de aanval had vaak op geljken trant plaats. Men denke slechts aan de anti-lfatholieke rjmen van dell Factor der Haarlemsche Oude Kamer , Hendrik Adriaanse ? die hj in 1568 met zjn leven moest boeten 2). Anna Bjns zegt zelve : Al hebbic hier gescreven wat verwytelijc iet Tegen de Luteranen , ten es gheen wonder v1*)- svant sy scryven wel noch eens so spytelijc siet Teghen de heylighe kercke , daer sy tonder by Brenghen tgheloove ; ic fundere bysonder my Opt woort dat de wijseman sonder spot seyt : Ghy seldt den sot antwoorde naer sijn sotheyt-'' 1) Zie de Ballade op het a b c in den eersten bundel , bl. 45, die van 1523 is. 2) Zie Kops , Scltets, b1. 26l vlg. 532 WAARDEERING HARER POZZIE. En herhaaldeljk geven hare refereinen een weerslag op een kettersch gedicht 1). Ilverend voor het geloof ,'' zegi een Katholiek X beoordeelaar terecht 2) , rbestreed zj in hare refereinen , met eene bjtende scherpte en eene buitengewone zeggenskracht : de allengs Finnende nieuwe denkbeelden en bepaaldeljk , zooals zj zegt : die rermaledjde î'dffA6r,$: secte. Zj heft den wapenkreet aan en verwittigt ieder tegen het kwaad. Zj moedigt de getrouwen aan en bedreigt de afvalligen. Zj herinnert de volbrenging der voorzeggingen en de nieuwe beloften van God. Zj ontbloot de gebreken , de ondeugden en bedriegerjen der ketters en betreurt hunne laatdunkendheid en de gevaar van den aenstaende desolatie der seden. Zj waarschuwt van het omgang bereid aan de ongehoorzamen. Zj toont den oorsprong : de oorzaken en byzonderljk de gevolgen der lutheraansche ketterj. In de twee eerste boeken , zegt Pippinck , pverclaert si die vruchten wt Luthers schole eonditie , dorpen , steden ende landen toe comen door valsche opiniën , door ende alle andere secten van diverscher groote perjckelen ende schaden , daer geresen , si vertoont die met de boozen en van de straFen voor- Bij een gedicht , met den grstock-reghel'' : En onder 't schijn van deuchden soect ghy der lien kiste , teekent zij aan : !!Teghen een Luters Refereyn vol venijns Es dnavolghende ghemaeckt duer vrindts begeeren , Daer den stock af was , tdocht selcken wat fjns : En onder tschijn van duechden sy de schapen scheeren.'' Bij een ander , met den stock : Dit sijn de ghone die Martinum Luter minnen , zegt zij : Teghen een Luters Refereyn was dit gemaect Ter eeren Gods wt rechter charitaten : Dit sijn ghene Luter. haten.fq Niet onaardig is deze commentaar op een ander gedicht : 1,5Vt lieften totter waerheyt es dit volendt vry , Hoe mijn sinnen licht int onthouden gedwaelt hebben Hadt ic dluyters refreyn ghjhadt ontrendt my , Ic soude den facteur licht beter betaeldt hebben.'' den sin we1 smaeckt : de 3VaS , die M artinum Dr. H. Collaes in de Dietsche JFcran#e VII , bl. 60. Daer den stock af 'VAARDEERING HARER POEZIE. 533 secten diemen vry ende vranc laet geworden." Zy wenkt zelfs op valschheden, dolingen en onrechtvaardigheden van het Lutherianismus en roept tegen hetzelve de hulp in der theologanten, predi .. kanten en wereldlijke vorsten." Hoewel zij daarbij nu en dan ook de verkeerdheden der hooge Geesteliikheid bestrijdt en de tekortkomingen van priesters en nonnen meer vergoelijkt dan verschoont, is zij alIes behalve conciliant in hare polemiek, ~,Die anders seyt , te rechte ic hate ;''1 zegt zij; of weI: "Snijt af de quay leden eel' theel lichaem verrot ,"" roept zy elders uit ; en hare spreuk ; .Meer suer dan soets past volkomen als motto voor hare anti-Luthersche poezie. GEUZEN-POC' ZIE. In haar derden bundel roept Anna Bijns haren tijdgenooten toe : Maer schout de sangen die !, ketterye smaken , Die alsnu in veel landen werden geuseert-'' Zonder ze te schuwen zullen wj er echter niet bj stilstaan. Het Geu.sen-Liedtboeck is misschien de zuiverste uitdrukking van de theologico-politische richting der menigte ; maar wj hebben niet noodig het te doorbladeren om met de stemming , die deze liederen in de stukken , die er in voorkomen , behoort zeker het lzfrïf/z:îpzzfrs-lied van Marnix : waarvan de tekst al in vergetelheid moge zjn geraakt, doch welks (nieuwe) melodie nog altjd de uitdrukking is van het vaderlandsch gevoel , dat in de Yorsten uit het Huis van Oranje pen gaf : bekend te worden. Onder de belangrjksto de afstammelingen eert en liefheeft van dien pW illem van Nassouw en'', die de Redder #c,: Vaderlands genoemd werd. Men verwacht misschien hier eene beschrijving der vrij vele Roomsche en on-Roomsche geesteljke lied-boeken , die uit de tweede helft der zestiende of de eerste der zeventiende eeuw tot ons gekomen zjn ; maar de geringe poëtische inhoud dier bundels ontheft ons van den last van dit langademig werk. Slechts bj een enkel wensch ik , om zjne bjzondere belangrjkheid stil te staan 1). 1) Men leze hierbij vooral het van Max Rooses , Geuzen- e?7 belangrijke , door proeven verduidelijkt opstel anti-geuzenliedere'è der -YVI edukc (in Nieuw Schetsenboek- , Haarlem , z. j.) en voor de liederen zelve , voor zoover men niet over de oorspronkelijke uitgaven beschikken kan : Politieke balladen , re/ereinen , liederen en spotdichten der X V1 eetfktl , naar een gelijktijdig handschrift (uitgegeven door Ph. Blommaert voor de Vlaemscbe bibliopbilell) ; Van Vloten , xhkderlandsche Gescltiedzalbqen , 2 bundels (Amsterdam , 1 852 1864) ; H. J. Van Lummel , x'Yieuw Geuzetl-liedboek (Utrecht , l 872). LIED-BOEKEN. 535 Van de Katholieken vermeld ik alleen het boeksken onder den volgenden titel verschenen : ken , in den welcken ghy Gheesteljcke liedekens , allen menschen tot devotien verweckende. Op nieuw ghecorrigeert ende verbetert. - Noch zyn hier achter van nieus by ghevoecht vele schoone geboort-luiedekens t Leysenen , Hymnen : ende Gheestelycke Liedekens. - tAmstelredam by Cornelis Claesz.op 't W ater , int schrjfboeck by de nieuwe Brugge.'' Het is zonder jaartal: maar op bl. 45 v0. leest men : sDe liedekens ende Leysenen zjn gevisiteert , om ghedruckt ende vercocht te worden , door M. Heyndrick Yan den Donghen, Canonick : uyt bevel van den Bisschop van Antwerpen , den 17en November in Dit is een schoon suyverljck Boecxvinden sult veel schoone Leysenen ende 't Jaar 1552'' 1). De inhoud levert niets bjzonder merkwaardigs op. Als curiosum neem ik dit Notabel over (b1. 23 v9.) : 1:Dient Godt vier uren alle daghen Dry uren neemt voedtsel tuwen behaghen , Slaept seven uren , oft condt ghy , min , Dan sorgt acht tzren om u ghewin. Twee uren mocht ghy verscherpen den sin. Mfilt dus den tijdt smaldeellich kiesen , Soo en sult ghy siel noch tijdt verliesen.e' Merkwaardiger is het volgende geuzen-bundeltje , ook om de oudheid van den inhoud : rEen Geestelyck Liedt-Boecxken : Inholdende veel schoone sinrjcke Christeljcke Liedekens : Oock troostrjcke Nieuwejaren , Claech unde Lof-sanghen , ter eeren Godes : Alle oprechte Godt-meenende Liefhebberen der W aerheyt-ohristi , Olden ende jonghen , seer diensteljck : Deur D. J. Ps. 89 , vs. 1.:' Het bevat op 92 bladen of 184 bladzjden , een aantal , meest alle gedagteekende liederen , uit de jaren 1529- 1536 : benevens n0g acht andere stukken, en wordt toegekend aan den beruchten David Joris , een der Hoofden van de W ederdoopers. Inderdaad schjnen ook verscheiden liederen van zjne hand te zjn , bljkens het klaverblad , dat er onder staat. Het Referein tot Lof des 1) Zie over dit en andere boekjes vooral bl. l 7-22 der reeds genoemde verhandeling van prof. Acquoy , Het peesfe/t//c lied i1t de Nederlanden rddr de fferpprplïnp. LIED-BOEK VAX DAVID JORIS. Nedet.landts $/446 del. .D,,fy/,sc/?6'8. khlvaeckeit : îltet ,szj'pl liedekest , f0. 85 v0., geeft het hoofddogma van dien profeet terug. Maar hj had verscheiden medewerkers. F0. 71 v0. leest men : svolgen hier na drie liedekens , waeraf het eerste gemaeckt is b)r Jacob Symonss unde die twee andere navolghende by Alichael Janssen.'' Het eerste is gedagteekend 1534 , het tweede 1532 , het derde 1531. Voorts : rNoch een ander Liedt gemaeckt by Anneken N. op de W yse : Na Oostlandt zfpï! ick rarelt.'' Jacob Symons is de martelaar , die in 1533 (Stil0 Curiae) te Delft ter dood werd gebracht : Anneken N. was waarschjnljk Anneken Jans , die in 1537 hetzelfde lot onderging. De inhoud dient de vrome vreeseljke strafoefeningen na de bekende gevaarljke aanslagen der W ederdoopers op Leiden en Amsterdam) q de toon is mystiek ) apocalyptisch 9 de taal , doorspekt met overlandsche vormen. Bj het eerste couplet van elk lied staan de zangnoten. lk geef uit dezen hoogst merkwaardigen bundel een paar proefjes. wjzen op de vervolgingen , die ondergaan geestdrjvers (men denke aan de Yooreerst het Nieuwejaars-lied , f0. 5 vû : lvooral, om te hadden Die Salichmaker pleyn , is gheborn kleyn Hy brengt ons ghemeyn , int openbaer':k W ant anders gheyn , mach ons maecken reyn Dan alleyn dat greyn , int Nieuwe-jaer. Ghy Armen kompt voort, tot dit accoort , Christus gheboort, werdt openbaer : Hoort Suyden unde Noort , dat Godtlijcke Avoort Is Vleysch geworden int Nieuwe-laer. Ghy Christen-Tuuyden , wilt nu verblyden , U Coninck kompt ryden , sachtmoedich eenpaer : Voor u te stryden , sonder eenich myden , Om u te bevryden int Nieuwe-laer-'' Van Annekens lied geef ik de coupletten 10- 12 , (f0. 84 1.0.) : 1,Den tijt is hier om te maeyen , Want die boosheydt heeft die overhandtl, Daer en is schier gheen plaets om te saeyen , Het Oncruyt Arervult dat gantsche lant : Die Somer is byna voorleden , M' en hoort der Trompetten ghepijp : LIED-BOEK VAN DAVID JORIS. 537 Die Verachters verachten den vreden , T' is tijt die Persse te treden , Slaet aen u Zeyssen den Oogst is rijp. Die Heer sal alle vogelen een maeltijt bereyden , Te Bosra in Edom , so Ick las , Van et Vleysch der Coningen en Princen beyden , Compt ghy Ghevoghelt' versaemt u ras : MTilt u van des Landts-Heeren Vleysch voeden , So sy deden , wert hen gherlaen , Maer ghy oprechte Christens sijt vroom van moede , svacht ghy u voeten te storten bloede , Mrant dit loon sullen onse Roovers ontfaen. Verblijt 11 met vreuchden unde joechen , Speelt op u Herpen een nieuwe Liet , Avilt u in onsen Godt verhoechen , Ghy alle die dese wraecke voorsiet. Die Heer compt om te betalen Ende te wreecken ons aller bloet : Sijn gramschap begint te dalen , Mry verwachten die leste schalen , O Bruyt gaet u Heer en fv'oninck tegemoet.'' Zulke verzen teekenen dcn tjd. - A1s curiosum geef ik nog de zoogenoemde (f0. 92 v0.) : BALLADE op de duydeljjcke Duytscbe sprake. Het vernedert Nederlandt sal wt nederheyt oprysen , Die duydelijcke Duytsche spraeck ghaen boven alle Spraecken : Daerom moet ick Nederlant und' het Duytsch hooch-prysen , JV' ant Godt wil s' W erelts wijsheyt hier deur tot niet maecken : Ja alle Tonghen die den Geest der Mraerheyt versaecken Sullen opholden , unde vergaen aen allen oorden , A1s men nu die Geestlijcke Gaven sal smaecken , Die ons ghegheven sijn in die duytsche Woorden : W ant den Geest des Heeren die rust hier int Noorden.'' Zachar. 6. 1,Ennde deses teghenwoordighen Liedt-Boecxkens.'' Fanatischcr Yaderlandsche ontboezeming zal men niet licht vinden. ln sommige der geestelijke Lied-boeken vindt men liederan door 538 HET RIJPER LIEDT-BOECK. martelaars voor 't geloof gedicht of op den brandstapel gezongen ; waar het slachtoFer vrouw en kinderen gedenkt , kan men die smartkreten niet zonder betraande oogen lezen. Hoe diep die vreeseljke treurtooneelen in 's volks gemoed drongen , bljkt daaruit , dat zj nog Immers in de Ryp , by 1636'' leest men o. a. b1. 285 : sHet 116e Liedt t welck is g'emaeckt van een jonck Broeder, genaemt Joost Joosten, ghebooren van Dergoes, een stedeken in Zeelandt, ende is ghevanghen ghenomen ter Veer in Zeelandt jaren lang een echo in de gezangboeken vonden. den tweeden druk van Het Ryper fzïetyf-l?ppcz/zdp/ : sln Claes Jacobsz. , woonende in de Laeckenwinckel , anno doen hy achtien jaren oudt was , ende zwaerljck ghepjnigt zjnde ? heeft hy dat verduldeljck ende vromeljck geleden , niet willende van de waerheydt wjcken : soo is hy ten laetsten veroordeeld om verbrant te worden , ende in het stroyen huysken staende daer mede hy verbrant werde , so heeft hy noch 't laetste veersjln van dit sjn liedeken ghesongen , den Heere danckende ende lovende , ende heeft also sjn leven vromeljck gelaeten om Godts woord ende waerheydts wille.'' Of bl. 287 het volgende : sluiet welck is ghemaeckt van een jonghe Dochter , die haer jonge leven ghelaten heeft om het woord Gods , ende haers Bruydegoms Ohristi wille , doense maer veertien jaren oudt was , is tot Rotterdam ghedoodet , alwaer sy is onder het 1Js gesteecken ende verdroncken'' 1). Dit zjn vreeseljke illustraties van 't verhaal van B0r , dat de slachtoFers ster dood gaande , bljdeljk en vrjmoedeljk , alsof âj ter bruiloft of t0t een heerlijke of bljde feeste zouden gaan , psalmen zongen , lofzangen en geesteljke liedekens.'' En wjl ze door hun voorbeeld velen tot hun geloof overhaalden , ssoo werdt de vervolghing oock dageljcx grooter.'' Vreeseljke tjden ! Naarmate het Protestantisme veld w0n , deed zich , ook bj de Katholieken , de behoefte aan stichteljk gezang gevoelen. Daaraan kwam in 1539 Jhr. W illem Van Zuylen van Nyevelt te gemoet door zjne Soute'r Liedekens , eene vertaling der Psalmen , ingericht en 1) Deze en verscheiden andere liedboeken bevinden zich ter Konink-lijke Bibliotlzeek te 's Gravenbage. Alell vindt er enkele ljamen t'll vele sllreuken van de liedjes-zangers in. PSALMBERIJAIINGEN. bestemd , som in die plaatse van sotte vleescelike liedekens t'' op de mqest populaire wereldsche zangwjzen gezongen te worden ? ter stichting van de Katholieke jeugd. Zj dienden echter niet alleen tot huiseljk gebruik , maar werden zelfs bj de Protestantsche preek gebezigd. Die uitgave voldeed zo0 aan de behoefte , dat binnen het jaar zes oplagen daarvan het licht zagen. De berjming is niet zonder kunstwaarde : zj munt vooral uit door eenvoud en zuiverheid van taal. Evenwel werd zj op den duur voor kerkgebruik bj de Protestanten minder geschikt gerekend , en in 1566 vervangen door die van Jan W tenhove 1) : een Gentsch edelman , die zich een groot voorstander der Kerkhervorming getoond had , maar wiens werk uit een letterkundig oogpant verre bj dat van zjnen voorganger achterstond. Ook deze vertaling werd verdrongen door die van den beroemden of beruchten Petrus Dathenus , den jveraar bj uitnemendheid , welke naar het Fransch van Clement Marot bewerkt was en ten zelfden jare in het lieht verscheen , om weldra en dikwerf herdrukt te worden. Tot op het laatst der achtis het oëciëele gezangboek ïiende eeuw zj voor de Hervormden in Noord-Nederlandgebleven :). Het is onnoodig ons lang bj deze psalmenbundels evenmin bj dien , welken de schilder Lucas De Heere in 1566 in het licht zond , of dien , welken W illem Van Haecht in 1579 voor de Luthersche gemeente te Antwerpen deed drukken. Het zj genoeg op te merken , hoe uit de menigvuldige oplagen der verschillende psalmberjmingen tantsch-godsdienstige zin was opgewekt ook in Zuid-Nederland , vooral te Gent t waar , geljk men weet t Datheen met Hembyse geruimen tjd aan het hoofd eener Calvinistische republiek stond. bljkt , in welke naate d e Protesop te houden , Onder de Protestantsche schrjvers , die 4)m den invloed door hen geoefend en de waarde hunnergeschriften eene ietwat meer uitvoerige vermelding verdienen ? bekleedt Filips van Marnix , Heer van St. Aldegonde , eene eerste plaats. Ziehier h0e Motley dezen voortreFeljken Nederlander karakteriseert : 1) Zie over hem : dr. F. Pijper , xlan Utenbove , zijn leren en zïp-ne werken , (Leiden , 1883). S) Vergel. J . 5V. Margadant , lnvoering der nieuwe psalmberijming in den jare l 773 (in : Stemmen roor 'Waarheid en Frede XXIV). 540 MARNIX YAN ST. ALDEGONDE. Sint Aldegonde was een der uitstekendsie X mannen zjner eeuw. Hj herinnert aan de grootheid van de helden der oude tjden. Hj was een dichter met eene krachtige verbeelding begaafd q een prozaschrjver , wiens stjl door niet eell zjner tjdgenooten overtroFen werd ; een staatsman , op wiens bekwaamheid en omzichtigheid W illem van Oranje zich in de belangrjkste onderhandelingen immer verliet; een spreker , die als zoodanig in verschillende politieke omstandigheden de opmerkzaamheid van Europa trok ; een krjgsman : wiens dapperheid op meer dan een slagveld , in meer dan een hevigen strjd uitblonk ; een in den godsdienstigen pennestrjd zoo bedreven godgeleerde ) dat hj aan eene vergadering van bisschoppen , in het hun bjzonder eigen vak , zegevierend het hoofd bood. Kortom : hj was een zoo door en door geleerd man , dat hj niet alleen de klassieke en verscheien neteligste den levende talen sprak en schreef , maar ook de psalmen David's uit het Hebreeuwsch , ten gebruike van het volk , in Vlaamsche verzen vertaalde ; en dat hj op het einde van zjn leven door de Staten-Generaal der Bataafsche Republiek Schrift over te zetten , een werk , dat gelast werd de gansche de dood hem belette te volvoeren/' W j hebben hier alleen met hem te doen als dichter en prozaschrjver. En dan valt niet te ontkennen y dat zjne psalmberjming , deels in ballingschap , deels in de gevangenis en onder andere bekommernissen geschreven , de meeste vertalingen van zjnen tjd verre overtreft regelmatigen rhythmus t door sierljke , kernachtige en zuivere taal. Yerschillende oorzaken verdoor vloeienden : hillderden de invoering van Marnix' Psalmberjming. De boekhandelaars in meer dan eene stad - o. a. te Dordrecht - verzetten er zich tegen , omdat het privilegie Noor het drukken dier vertaling aan Gillis van den Roede te Antwerpen was gegeven , waardoor zj in hunne geldeljke belangen zouden geschaad worden. Toen de Synode van 1586 besloten had , Aldegondes berjming in te voeren , werkten verschillende oorzaken , waaronder ook wel weder de belangen der boekverkoopers behoorden : mede om dat te beletten 1). l z J . J. Van Toorenenbergen , De Psalmberijming van Ph. van Marnix , door de boekhandelaars met succes belaagd , en door de nationale synode van l 586 zonder succes tot kerkelijk gebruik aangenomen (in : Arcltief ctlt?r Nederl. Kerk.qescbiedellis 1, 's-Gravenhage , 188445. MARNIX VAN ST. ALDEGONDE. 541 Overigens staat hj als prozaschrjver in het algemeen hooger dan als poëet. Hi.j zond een aantal geschriften in het licht , zoowel in het Fransch , als Vlaamsch , over kerkeljke en staatkundige onderwerpen 1). Munten die alle door een helderen en krachtigen stjl uit , één werk is er , dat uit een letterkundig oogpunt bjzondere waarde heeft , dat hem a1s hekelschrjver en prozaïst den eersten rang verzekert : De Byenkorf der H. Sppzzldch6 Kercke. Dit werk verscheen in 1569. Een Fransch theoloog , Gentiaan Hervet, had een geschrift uitgegeven om den Roomschen lgodsdienst tegen de aanvallen der Hervormden te verdedigen. Marnix nam daarait aanleiding om der Roomsche Kerk een geweldigen knak toe te brengen. Hj bezigde daartoe het scherpste wapen van spot en ironie. Schijnbaar sluit hj zich bj Hervet aan En bekrachtigt diens betoog met nieuwe teksten ;. maar de bewjzen zjn zoo gekozen , dat zj het verkeerde van het stelsel der tegenpartj doen uiikomen en vooral de dwaasheden en schandalen , waaraan de priesters zich schuldig maakten. Om nu aan zjne spotternj de kroon te zetten , draagt hj het boek op aan dien Sonnius , Bisschop van Den Bosch , die als de hevigste ketterjager bekend stond. Nooit heeft de Roomsche Kerk heviger aanval te verduren gehad ; en den bitteren spot van dit sfenynich boeck'' kwam zj toen in Nederland niet te boven , ondanks de vele conflttatièbt , die daarvan werden opgesteld. Terecht zeiden de jongste uitgevers : sEen getrouw denkbeeld van den Byenkorf af te schetsen , is geene geringe zwarigheid. Allerhande geest , allerhande stjl - uitboezemingen van toorn en vloek bjtende , bitsige hekeling , luchtige , geestige spot - hoogdravende gedachten , ruwe uitdrukkingen - dit alles komt in 1) Uitgegeven door Alb. Lacroix J. J. van Toorenenbergen , Ph. rc?l en kerkelijke geschriften , voor het eerst rische en taalkundige opheldering Cs-Gravenhage , maar zakelijk overzicht van Mavnix' werken , en eene waardeering van zijne persoonlijkheid gaf prof. Paul Frldfricq , onder den titel : ivarnix en zj'ne Nederlandscbe Cescbrijten (Gent , l88 1. Uitgave van het Willems-fonds). en Alf. W illems in acht deelen. Voorts Marnix rcn St. Aldegonde, Godsdienstige of in herdruk uitgegeven met histo- 1871- 78). Een beknopt, 542 ANNA BIJNS EN AIARNIX. den Byenkol'f voor , in een elkander hortende mengeling , uit welker botsing de bliksem moet ontschieten , die de middeleeuwsche kerk za1 vernielen.'' Wat den titel betreft, de schrjver geeft daarvan de volgende verklaring in zjne opdracht : nEnde , om dat dit van velerley en menigerhynde bloemk-ens by een geraept is , genaemt Delt Wyp/î-/cpr/' der Wppzlldc/?d/' Kereken , om te kennen so hebbe ick het selve te hande bloeme alleene , maer uyt vele verscheyden geven , dat geljcker-wjs a1s een Honich-bey niet uyteinderharen honich bereyt , also en staet de Roomsche Kercke oock niet op hande Schrift , Bybel , Concilie oft Decreetboec , dan sy raept einderhet uyt een yegeljck , 't geene dat haer alderbest dient'' enz. Het valt niet te loochenen , dat men als vanzelf genoopt wordt tot eene vergeljking van Marnix met Anna Bjns. Beiden waren met hetzelfde vuur bezield , beiden beschikten over een buitengewoon talent , beiden hadden geest , beiden zwaaiden niet alleen den geesel van spot en satyre , m aar ook den moker der argumentatie tegen kerkeljke tegenstanders. En toch is er onderscheid. Het allerminst is dit daarin gelegen , dat de een tot den hoogmoed , de ander tot de ootmoedigheid zou spreken , als beweerd is ; niet daarin , dat deze peene hemelsche vrouw , gene een ingeljfde plaeggeest'' was ; maar de tegenstelling openbaart zich hierin t dat de begaafde vrouw worstelt t0t instandhouding eener levensbeschouwing , die de uitdrukking is van een tjdperk der historie , dat voorbjgegaan was , terwjl Marnix de krachtige woordvoerder is van den nieuwen tjd. W aarin hj haar bovendien verre achter zich laat , 't is in de taal. De taal der fljnheid van zjn Antwerpsche jufer geest en de keurigheid zjner is de laatste Eikkering van het Middelnederlandsch , evenals hare refereynen de laatste spranken zjn van middeleeuwsche poëzie. Het proza van Marnix is reeds dat van Hooft, van Brandt , van Yan der Palm en Opzoomer. Het Nederlandsche Ruysbroeek in de pen van Marnix krjgt het die kracht , die sierljkheid en smjdigheid , die het tot het geschikte voertuig maakt der nieuwere denkbeelden. Proza , met de burgerij geboren , had met een grooten stap ter ontwikkeling gedaan 9 m aar eersi J. B. HOUW AERT. Nog één dichter moet genoehld , eer wj van de Zuidnrderlandsche Rethorjkers afscheid nemen : 't is Jehan Baptista Houwaert , die in zjn tjd voor den beroemdsten letterkundige van Brabant gold. Houwaert was in 1533 te Brussel Yan eslachte'' geboren 1) en bewoontle nabi.j Schaarbeek een door hem zelf bouwd landhuis pKlein Venetië'', ook phet Kasteel'' of ,,de ïenaamd. was , hetgeen trouwens door zjne gedichten wordt bevestigd. Overigens bezitten wj niet het minste bericht over zjne jongelingsjaren. Zjne schriften verraden eene zeer uitgebreide geleerdheid , de kennis der oude , zoo gewjde als wereldljke schrjvers. Het in Hij erkent zelf , dat hij delicatelijck opghevoedt'' een hoogen graad klassieke karakter zjner wetenschap laat ons veronderstellen , dat hj het keurig onderwjs der pBroeders van het gemeenzame leven'' of pllieronymieten te Brassel genoten had'' 2). Zjn broeder , de monnik Balthasar , stichtte te Brussel eene Luthersche gemeente. Onze dichter ha4 de Moederkerk wel niet ge- Borcht'' edelen verlaten , ofschoon hj haar niet zeer toegedaan was , toch nam hj een jverig deel aan de staatkundige gebeurtenissen van den dag. In 1568 werd hj daarvoor in den kerker gesloten , waar hj onmenscheljk gefolterd en door den Bloedraad ter dood veroordeeld werd. Over de familie van Houwaert en van diens Coudenberg raadplege waert. Documents inldits 2) schouwd als dtchter cp? als vrouv- Oouwenberg of men vooral K. Ruelens , Ze polte ./ccn Baptiste Hou- LBibliophile Belge 111). K. F. Stallaert in zijn belangrijk opstel ttql'an .Ncy?/?'.:/c Ilouwaet't , bestaatsburger (Nederlandsch Museum 11 , b1. 81 vlg. , Gent , 1885) dat vele nieuwe en ander ontleend is. levensbi-jzonderheden bevat en waaraan hier een 1) 544 PEGASIDES-PLEYS. In zijn werk: "De vier Wterste", maar dat volgens een bevoegd beoordeelaar met meer juistheid zou heeten: "De laatste dag eens ketters" heeft hjj ons een blik doen slaan in zijn kerker, waarin toen verscheiden aanzienljjke personen, onder anderen de ongelukkige Antwerpsche burgemeester Van Straelen, gevangen waren. Houwaert zegt o. a.: In donker coten en eyselijcke gaten, Waer dat ,vy gheboeyt en ghevarghen saten, Aloft wy gheweest hadden seer misdadich, Wy werden wel bewaert van wreede soldaten, Die ons (weer wy sliepen, droncken oft aten) Tracteerden als moordenaers onghenadich; Veel vileynighe acten en woorden versmadich Moesten wy van hun verdraghen en lijen. Nero, die seer wreet was en van bloet on versadich En plocht d'onnooscl soo niet te castijen Als de tyrannighe rechters in dese tijen Ons castijden , sender recht, reden oft schult. Hij weet wat lijden is, die de roeden ghevult. Sy hebben grouwelijck hun leet op ons gbewroken; D'een hebben 8Y in t' pijnen t'l ghebeente ghebroken; D'ander die hebben sy doen vermincken , Eenighe deden sy die leden croken, En die crancken, die in den hoeck lagen ghedoken, En wilden sy een druppel nats niet schincken, Soodat sy haer eyghen water moesten drincken Om den onlijdelijcken dorst te verslaen; En omdat de cavieten 1) te meer souden stincken, En hebben sy het mest niet uytghedaen, Soodat wy som Iiever tel' doot hadden te gaen Dan langher te blij ven in sulcken dal van weene. Menich mensch die sterft thien dooden voor eene. Soo onmogelijck als mij waer , met goeden bescheet, Te tellen al de druppelen van de zee, En al de sterren die in den blauwen hemel staen, Met aIle de voghelen en aIle het vee, Soo onmoghelijck waert mi] (tot hunnen lee) Hier te verhalen met klachtich vermaen Al die tijrannye die sy ons deden aen. 1) Kilaen; kaveete, cavea, career == kerker, PEGASIDES-PLEYN. Reeds een had men hem jaar had hj in dien kerker gezucht, meer dan eens het uur van zjn dood aangekondigd, zjn voortreffeljken vriend Van Stralen had men reeds van zjne zjde naar het schavot gevoerd. Toch werd hj , volgens sommigen niet dan door eene afzwcring van het protestantisme , ontslagen. Sedert dien tjd trad hj handelend op a1s medestrjder tegen Spanje : hj werd popperbestuurder'' der verdetligingswerken van Brussel. Bj plechtige gelegenheden , o. a. bj de inkomst van W illem den Zwjger in 1577 , en bj die van Matthias in 1578 te Brussel , trad Houwaert als feestredenaar op. Na eenigen tjd a1s buitengewoon lid der Rekenkamer van Brabant werkzaam te zjn geweest, werd hj in 1585 afgevaardigd om mede te onderhandelen: aangaande de overgaaf van Brussel aan Spanje. Houwaert bleef t0tzjn d00d in de Zuideljke Nederlanden wonen en overleed er in het jaar 1599. Ondanks zjne bedrjvige loopbaan heeft hj tjd gevonden om veel te schrjven. Behalve enkele tooneelspelen heeft hj vooral didactische gedichten nagelaten. lrtersten wcz?, den Dtlpf , ran het tlprtf:6l , de Py3zp dev Helle , schriftureljck gheinventeert ende rhetorickelyek g/l:cprzlwprld6r/. Voorts : Den gnneralen fzpp. p der W erelt , begrepen 'J3à ses rermakeljcke lp6càep,y en Paranesis Politica , Polityceche 0nran deeuwiche Leven , ran derwysinghe fpf dienste 'ptzs alle mensohen : om te gebruycken zzldf lnatigheit in 'ppprtswpdf en tg/tzzltfzhctvff,g/l:ï# in tegenspoed. Eindeljk zjn hoofdwerk : Pegqsides Pleyn ende D:?l L'ust-hof dev Maecltden , waarbj wij een oogenblik moeten stilstaan. W ij vermelden alleen De z'ïdr Het is een gedicht , in zestien boeken vervat , en in strofen van elf regels geschreven. De toon is die der huiseljke keuvelarj. In het eerste boek verhaalt de dichter : hoe hj eerst bj Venus op pder welden berch'' lustig leefde. Daarbj spelen allerlei allegorische personages eene rol, want pso wanneer Poëterye ghelesen wordt met Allegoria (dat is met eenen deughdeljcken sin) s0o is sy seer orboorljc entle pro:jtelick.'' Pallas redt hem uit dien ioestand en zegt : M'ilt met my vertrecken uyt !, deser contreyen , Ick sal u a1s een goetjonstighe vrindinne In Pegasides Pleyn en gheweste leyen , JoxcltsroE'r , -Ve#. Letterk. lff##:leeuktlell. 11 , 4e druk. 546 PEGASIDES PLEYN. M en vint gheen playsanter plaetse om vermeyen , Voor const beminders , gheesten en jonghe jeughden , Noydt mensch en is mistroostich van daer ghescheyen , En dees plaetse is ghenaempt den berch van vreughden , Parnasus , Helicon , oft den berch der deughden , Daer Phoebus hout sijn habitatie , En daer eeuwighe vreught is sonder dolatie. In desen pleyn meught ghy in vrede wandelen En meught daer volmaeckte conste leeren , Phoebus leertse met vrolyckhede handelen Syn liere , die in desen pleyn verkeeren , Soo wie die const hier dan hout in eeren , Die wort terstont vermaert in alle wijcken , Avant Phoebi const can elx fame vermeeren , Om datter gheen const en is te ghelijcken By die edel const der Rhetorijcken , A1s men den sin verchieren can mette dichten , En in goede manieren dan eleken stichten-f' Het zjn vooral de vrouwen , die hj nstichten'' wil. Het geheele gedicht is eene doorloopende waarschuwing tegen de gevaren der liefde , min of meer een tegenhanger van den Roman de fc, Rose , dien hj stellig kende. De didactische strekking komt duideljk uit in deze woorden van de voorrede : 'W ant ghy, eersame Lesers , in dese sesthien boecken deughdljcke instructie ghenoech vinden sult om manierljck , betameljck t eerbaerljck ende deughdeljck te leven : al waren eenighe dochters oft vrouwen oock soo slecht (d. i. eenvoudig) , dat sy maer onthouwen en consten sommighe stichteljcke sententien , oft dergeljcke : Kent zf selvett oft Houdt Middelmate.'' Houwaert muni als d'ese uit door noch in beschouwingen , poëzie , zjne verhalen : die als voorbeelden het betoog opluisteren. Niet alleen , dat hj meestal slechts berjmd proza geeft , maar niet zelden is hj , voor onzen smaak ten minste , al te plat. En a1shj een zonderling verhaal boekt, kwaljk onder het oog eener jonkvrouw passend , dan verontschuldigt hj zich met te wjzen op den Bjbel , waarin ook historiën gevonden worden rdie onstichteljck ende ondeughdeljck zjn , ende oock onsen leven schadeljck , alsmen die naer de letteren soude willen verstaen . ende naervolniet noch in de BEOORDEELING. ghen.'' Onder de vereischten hj moet Als Cato prolixiteit verfoeyende ,1 zijn ;'' maar juist is prolimiteit zijne zwakke zijde. Dit bracht het gem'e zjner poëzie mede , dat hem nu eens noopt te verhalen , hoe hj door de Fevre g?xtzrf6ys: in het schrjven bemoeieljkt werd ; dan weer om aan de schildering van zjn buitengoed , in het begin van het negende boek , niet minder dan negen-en-twintig strofen te wjden. W j mogen hem dank weten , dat hj maar zestien boeken geschreven heeft, want hj had wel pmaterie'' gevonden van een dichter rekent hj , dat !!Om te schrijven , zoo Chrysippus dede , Zeven hondert boecken met goet vermaen-'' ls de onbeduidendheid van den poëtischen inhoud , gepaard aan groote onzuiverheid van taal en groot gemak in het rjmen , kenmerkend voor den tjd , niet minder de classieke behandeling. Geene enkele toespeling op vaderlandsche overlevering , letterkunde of geschiedenis komt er in die zestigduizend verzen voor; daarentegen ontbreekt er ter nauwernood één naam uit de classieke mythologie en historie. Ja , zjn Classicisme gaat zoover , dat hij niet alleen gewaagt van 11Jovem den hooghen , lieven Godtif' maar zelfs vertelt , hoe hj door 't springen van een kruidtoren ernstig bedreigd werd door groote steenen , die door de lucht gierden , !!Maer Juppitter houwende syn moghende hant Voor my , hiel van 't gheschut de weghen vr)-f. Ondanks dat alles werd hij door zijne vrienden ten hemel toe verheven. Zekere Peter Custodis schreef : !,Ghy wort als een Po/et voor elcken ghepresen 1ck dencke datter eenen nieuwen Virgilius is verresen , Homerus oft Petrarcha , vo1 constighe conserven , Ovidius die leeft noch al moest hy sterven. @ *. @ * @ @ * @ * @ @ @ @ * Homerus , Maro , Ovidius alle drije Syn gheweest seer groote verstanden wijt ln haren tijt , maer tis seker dat ghije Nu den Ceur van alle dese landen ziJ't.'' 548 JAN S'AN DER NOOT. En dat oordeel kwam tameljk wel met zjne eigen meening overeen. Niet licht , zegt hj , zou iemand in z0() korten tjd (zes maanden) iets dergelljks inventeeren 1). Dergeljk gevoel van eigenwaarde zat in de lacht. Jonker Jan Van dér Noot , die een aantal lofdichten op Houwaert geschreven heeft , getuigt evenzeer van zichzelven rqu'il e:t devenu en sa langue , par ses perfections ) graces , et vertuz poëte tant bon , tant grand et tant perfaict , poëtiques , luy tout seul , comme entre les Laiins Virgile l'est # seulement es vers heroiques ; Horace es vers liriques , Ovide es en toutes sortes de vers et d'oeuvres élégies , Tibulle es épigrammes , et autres en autres sortes de vers.'' Elders roemi hj van zichzelf : Soo dat ick 11 , snydende myn eere , Diep in der Famen tempel sterck , Bekendt sal sijn tot allen keere Over ft gants' eerdtrijck , deur mijn werck. Deur het straf Duitslandt , over Rijn , Bebaeydt , Verfraeydt Van de Denouwe , sal ick zijn Eeuwich bekendt, met lof besaydt.ff ûverlgens munt deze dichter uit door nauwkeurige , zuivere taal , en door bjzonder regelmatigen versbouw. Hj schjnt een der eersten geweest te zjn , die het Alexandrljnsche vers met regelmatig afwisselende toonslagen bezigde ? lang vöör dat Heinsius of Hooft dat gebruik algemeen maakte ; want hj leefde van 1538 tot even na 1595. Tjden van maatschappeljke gisting zjn den Muzen niet voor- !,Die ghene die myn wercken met schimpicll verwijt Zullen verachten oft vitupereren , Moesten die soo vlitich , en op soo korten tijt , Ghelijcke sestien boecken inventeren , En (sonder behulp) in Rethorijcke coucheren , M en soude daer ter aventuren i)1 vinden Veel meer fauten om te corrigeren , Al en sou ick my dat niet willen onderwinden , De meeste ezels (die noyt konst en kinden) Jugeren als Midas tot hunder oneeren , En de soegh wilt A'linervam leeren.'' BESLrIT. 549 deelig ; nog minder dagen van omwenteling en algemeene beroerte. Poezie en Kunst eischen eene kalme omgeving; en waar de dichter den strijd tusschen genade en goede werken, tusschen gemoedeluke overtuiging en inquisitorialen mutsaard, tusschen absolute Monarehie en mederegeering der Algemeene Staten, tusschen Spaansche soldenieren en Nederlandsche burgers aanschouwde en zelf in het strijdperk geworpen werd, daar kon een Geuzenlied ontstaan of een referein voor of tegen Luther en Calvijn, maar degelijke kunst ontwikkelt zich niet in dien dampkring. Zeer terecht zei dan ook Houwaert: "Heb ick my in "t dichten niet wel ghequeten j Oft is u de materie niet aenghename, Oft heb ick daer in te stellen iet vergheten, Ick bid u, laet dat toch on verweten , Want dat is toekomen door den wonderlijcken tijt. "t Is qualijk moghelijck dat de divijn .Poeten Haren geest konnen baren in tyen van strijt. Ais ick meynde werken , heb ick dickwijls .rubijt Voor de penne de wapen moeten aenveirden , En voor de boecken de briesschende peirden." En reeds Anna Bijns schrijft (N. R., bI. 46): "Men hantierdt nu niet veel rethorijcken Oft soeter musijcken; men houdt nu geen feesten Zoot voortijdts dede , maer zweerden en pijcken Doen nu bezwijken Marcurius geesten." Weldra zou het in Zuid-Nederland nog erger gesteld zijn, Te midden der Spaansche beroerten gingen Kunst en Letteren te niet; ja, de geheele algemeene ontwikkeling werd er voor langen tijd achteruitgezet, omdat al wat aan de spitse der beschaving stond of den toon gaf, de nieuwe begrippen in Kerk en Staat was toegedaan en, zich dus niet veilig achtend onder het Spaansch bewind, het land verliet. Reeds v66r, maar hoofdzakelijk gedurende Alva's bestuur had de uitwijking bij duizenden plaats gevonden: in die mate , dat eenmaal bloeiende steden kwijnden en het gras op de straten groeide. De staatkunde, door Parma gevolgd, was niet geschikt om het vertrouwen weer op te wekken: hij was even uitsluitend als zijne voorgangers. Toen door den val 550 van Antwerpen in en de strjd ten 1585 , Noord en Zuid voor goed gescheiden , voordeele der absolutistische staatkunde beslist scheen , begrepen staatslieden , geleerden , kunstenaars en geletterden , dat zj de lang gekoesterde hoop om eenmaal naar het geliefde vaderland terug te keeren , moesten opgeven. Maar in den vreemde ? zonder hof of haard , kon men niei, altjd bljven zwalken : men wendde den blik naar Noord-Nederland , waar zeden en gewoonten niet veel van die van Brabant en Ylaanderen verschilden 5 waar dezelfde Dietsche taal gesproken werd en waar de denkbeelden , voor welke men zich het martelaarschap getroost had, zegevierden. Men besloot zich daar te vestigen en Holland tot vaderland aan te nemen. Zoo kon het gebeuren , dat sedert eeuw Holland de bakermat de laatste jaren der zestiende der nieuwere Nederlandsche ontwik- Kunst en Letteren keling werd , dat W etenschap , hier in ongelooEjk korten tjd eene buitengewoon hooge die Europa zou verbazen. Van dit oogenblik der middeleeuwen op. Zoo België tot dien tjd aan de spitse Holland de eereplaats innemen. Maar het dien bloei zonder naijver aanzien , want zaaiers , die daar den oogst bereidden. vlucht konden nemen , houdt de geschiedenis stond , van nu af zou geteisterde Zuiden kon het waren vooral zjne BESLUIT. EINDE VAN HET TW EEDE DEEL. R E G I S T E R OP DE MIDDELEEUW EN. Agricola (Rudolf ), zie Rudolf Agricola. Achlry (D') , 1j 77. Aimoinus , I , 364. Achilleis , 11 , 70. Aiol , I , 14, 414 vlg. Achterban van het Romantisme (De) , Aiol (Chanson d') , I , 414. I , 393. Aken (Hein Van) , zie Hein Van Aken. Ackersdjk , Yan Troyen , 11 , 65. Alanus , 11 , 12. Acquoy (J. G. R.), I , 25 ; 11 , 297. Albéric de Besançon , I , 128. Acquoy (J. G'. R.) , Het geesteljk lied Albericus Triumfontium : I , 185, 409, in de Nederlanden voor de Hervor- 414. ming, 11 , 262, 308 vlg , 319, 321. Albertano Van Brescia , 11 , 175. 535. Albertus M agnus , I , 3539 11 , 127. Acquoy (J. G'. R.) , Het klooster Albrecht Van Yoorne, 11 , 31. W indesheim en zjn invloed , 11 , Aldinus Manutius , 11 , 419. 400, 401. Alençon (Filips Yan) , zie Filips Van Acquoy (J. G'. R.) , Kerstliederen en Alençon. leysen , I1j 309, 310, 311. Alexander, I , 128, 305, 3 53, 375, 407, Acquoy (J. G. R.) , zie Archief voor 436 ; I1, 45, 156, 200, 223. Nederl. Kerkgeschiedenis. Alexander (Middelhoogduitsche) , l , Adam de la Halle , 11 , 349. 46, 47. Adenez , 1j 116, 356, 416. Alexander (Ouderdom van den), l1, 24. Adenez le Roi , zie Adenez. Alexander Hegius, 11 , 420. A denls li Rois , zie Adenez. Alexandre de Bernay ) 11 , 58. Aeneis, 11 , 71. Alexandreis , 11 , 59. Aesopische fabelen , 11 , 4. Alexandrjnen, I , 96, 409 ; 11 , 58, 548. Aesopus , I , 365. Alexanders geesten , zie Franck. Aëighem (W illem Van) , zie W illem Aliénor van Poitiers , I , 304 ; 11 ? 53. Yan Afighem. Alkemade (Corn. Van) , Rjmkroniek Agnes Yan Lgon , 1, 136. van M. Stoke , 11 , 149. A. 552 Alkuïn , I , 5;. Allegorie onaestheiisch , 11 , 4 82. Alliteratie , I , 29. Amadas , I , 391. Amadas en Ydoine , 1, 306. Amand (Sint), 1, 456. wmis et Amiles, 1, s9, 96. i, wubri de sorgengoen , I , 411. wnalecta van Mattheus, II, 406. l wugustjnken van oordt , II, 241 vlg. André le Chapelain , I , 304 , 11 , 54. j Aurea legenda Sanctorum , 11? 403. Angillis (A. A.) , 11 , 283. 1 Avianus ) I t 365. Annales Egmundani, 11, 149. i Anna Bjns , 11 j 494 vlg. B Anthonis de Rovere , 11 , 494. . Antieke stoFen , 11 ? 57. Antiphonarium (Het Utrechtsch), 11 , Babrius , l , 365. 337, 366. Ba1 (Hendrik) , zie Hendrik Bal. Apcoude (Hanneken Yan) , zie Han- Balladen en romancen , l1, 286 vlg. neken Van Apcoude. Ballaer (Franchoys Van) , zie Fran- Aquino (Thomas Van) , zie Thomas choys Van Ballaer. Van Aquino. Bang (A. Ohr.) , I , 23. Archief voor Kerkgeschiedenis , (Kist Bangert , 1, 412. en AIo1l) , I1, 342, 402. Barden , l , 24. Archief voor Nederl. Kerkgeschiedenis, Barlaam en Josapbat , I , 432, (J'. ()'. R. Acquoy en H. C. Rogge) , Barrois (J.) , Ogier , 1, 415. I , 25, 58, 365, 434 ; 11 , 148, 262, Bartsch (K.) , 1, 85, 162. 297, 308, 309, 310, 540. Bartsch (.K.) , Flovent , 1, 412. Ardenoes (W illem die) , zie W illem l Bartsch (K.), Untersuchungen iiber das die Ardenoes. Nibelungenlied , I ? 161. Arimathea (Jozef Van) , zie Jozef Yan Bataille d'Aleschans (La) , 1, 189. Arimathea. Bataille de Loquifer (La) , l , 91. Aristoteles, I1, 421. Baudouin de Sébourc , l1, 376. Arnold , 1, 36. Bazel (N. C. K. de) , 11, 401. Arnold (Pronotarius) , lI, 32. Beatrjs , 1, 447. Ars amatoria, I , 319. Beauvais (Vincent Van) , zie Vincent Artur , I , 106. Yan Beaavais. Artur (Merljn 11), I , 223. Bediedenisse vander Alissen , 11, 192. Artur-gedichten (Karakter der), 1, 108. Beerte metten breden voeten , l , 356. Artur-romans , I , 206. Beets (A) , De disticha Catonis, 11 , 3. Artur-romans (Episodische) , 1, 318. Begin der geschiedenis onzer letter- Artur-sage , 1, 106: 117 ; 11 : 112 vlg. kunde? l , 4. Arthure (La morte d') , l . 290. Begin der Middelnederlandsche Let- Artus (Le livre d') , 11 , 8H. terkunde (Eigenljk) , 1, 126. Astronomus , l , 78, 84. Athis t l1, 200. j Ascetisme in de kunst (Het) , 1, 445. ! Assonnance , I , 100. l:- r Assenede (Diederik Van) , zie Diederik ! Van Assene de. oe&LKPIN- BEGIN. BEIEREN- BLOMAIAERT. 553 Beieren (Hedwig Yan) , zie Yan Beieren. Hedwig j Bibliotheca belgica , 11 , 456. Bibliotheek van Mnl. Letterkunde , Beka , 11 , 406. l , 143, 146, 150, 165, 166, 175, 190, Beke (Jan Yan der) : zie Beka. 196, 202, 203: 305: 306, 324: 325, Bekker , 1, 358. 335, 339, 342, 356, 359, 360, 411, Belgisch Museum , 1, 29, 100, 203: 412, 418, 422, 423, 424, 428, 433; 4,54 ; 11 , 160, 185, 193, 200, 205, 11 , 3, 5, 6, 32, 33, 34, 4b, 47, 56, 209, 213, 356, 357, 366, 391, 426, 58, 65j 122, 126, 199, 202, 328, 393. 427, 428, 433, 438, 439, 440, 441, Bilderdjk , Alalagjs , I , 427. 443, 449, 451, 452, 416, 419. Bilderdjk , Nieuwe Yerscheidenheden, Bellum Judaicum , 11 , 129. l , 427. Benamingen onzer taal , I , 16. Bilderdjk , Spieghel historiael, ll, 130. Benedictus Van Peterborough , I1, 66. Birch-Hirschfeld , Die Sage vom Gral , Benetlcia, l , 112. l , 244, 245, 247, 248, 249, 252, Benlby, 1, 363. 298, 299, 312. Benoit de Sainte More, 1, 146 ; I1, Bisschop (W .), Aiol, I , 414. 66. Bisschop (W .) en E. Yerwjs , Ge- Beôvulf , I , 36, 74. dichten van Mrillem Van Hildegaers- Bergh (L. Ph. C. Yan den), I , 140. berch , I1, 243, 244, 246, 247, 251, Bergh (L. Ph. U. Van den) , Aubri 331, 332. de Borgengoen , I , 411. Blazoenen der Rederjkerskamers, l1, Bergh (L. Ph. 0. Yan den) , De Neder- 433 vlglandsche volksromans , II, 406. Bleiswjck , 11 , 339. Bergh (L. Ph. C. Van den) , Geeste- Blommaert (Ph.) , zie Serrure. ljke liederen, 11 , 308. Blommaert (Ph.) , Aubri de Borgen- Bergh (L. P. 0h. Van den) , Oorkon- ; goen , 1, 411. denboek, 11 , 389. Blommaert (Ph.) , Borchgravinne van Bergh (L. Ph. C. Van den) , Roman Yergi , l1, 198. van Limborch , lI, 219, 221. Blommaert (Ph.) , Der Vrouwen Hei- Bernard's (Sint) , Epistelen j 11 , 292. melicheit, 11, 193. Bernay (Alexandre de) , zie Alexandre Blommaert (Ph.), Dietsce Lucidarius, de Bernay. 11 , 191. Bernlef, l , 25, 33. Blommaert (Ph.) , Geschiedenis der Berte aus grans piés t I , 88, 116, 356. j Rhetorykkamer de Fonteine , 11 , Bertke (Suster), 11 , 317, 321. l 433, 448, 451, 452, 454, 480. Bertremiels , l , 462. Blommaert (Ph.) , Leven van Sinte Besançon (Albéric de), Albéric Amand , 1, 456. de Besançon. Blommaert (Ph.) t Nieuwe doctrinael, I Bessell, 1, 56. 1 l1, 183. t Blommaert (Ph.) Bestiaris , l , 382. , Oudvlaemsche ge- Bestuur der Rederjkerskamers , 11 t dichten , I , 433 ; 11, 183, 191, 193, 434. 198, 242. 554 BLOMMàERT- BREDERO. Blommaert (Ph.), Politieke balladen Bormans (J. H.) , Fragmenten van den enz., lI, 473, 494, 534. Parthonopeus van Blois , I , 354. Blommaert (Ph.) , Seneca Leeren , 11. Bormans (J. H.), La Chanson de Ron- 191. cevaux : l , 175. Blommaert (Ph.) , Sinte Brandaen , Bormans (J. H.) , Legende van Sint I , 433. Servaes, 1, 131. Blommaert (Ph.) , Theophilus : I , 454 ; Bormans (J. H.) , Leven van Sinte 11 , 198, 199. Christina, 1, 458. Blommaert (Ph.) , Tondalus , I , 460. Bormans (J. H.) , Leven van Sinte Blommaert (Ph.) , Vander sielen en Lutgardis , I , 456. vanden lichame , 1, 461. Bormans (J. H.) , Malagjs , l , 427. Blommaert (Ph.) , Yander feesten een Bormans (J. H.), Natureù Bloeme, proper dinc , 11 , 199. 11 , 39, 126. Blommaert (Ph.) , Van Troyen , 11 , 65. Bormans (J. H.) , Saksenkrjg, 1, 196. Bodel (Jean) , zie Jean Bodel. Bormans (J. H.) , Speghel der W js- Boec van den Houte (D'), l , 443. heit , 11 , 161. Boec van Seden (Die), 11 , 190. Börne (0.) , I , 399. Boèce , I , 96. Borron (Helie de) , zie Helie de Borron. Boekdrukkunst , 11 , 423. Borron (Robert de) , zie Robert de Boekerj der abdj te Egmond (De) , Borron. I , 58, 64. Borroen (Robrecht Van) , zie Robert Boendale (Jan Van) , zie Jan Yan de Borron. Boendale. Boudewjn , I , 378. Boerde (De) , 11 , 202 vlg. Boudewjn Yan der Loren j 11 , 210. Boerden , 11 , 355. Boudewjn van Konstantinopel , 1: 117 ; Boerden (X. Goede) , 11 , 203 vlg. 11 , 265. Boëthius : I , 56 ; lI, 494. Bovennatuurljke in de Kunst (Het) , Bogaers (A.) , 11 , 500. l , 444. Böhringer , 11 , 395. Brabant (Jan Yan) , zie Jan Van Bonaventura , 11 , 392. Brabant. Bonaventura (De Heilige) , I , 452. Brabantsche Yeesten , 1, 353; 11 , 148, Bonnardot (F.) , 1, 200. 159 vlg., 167. Bor (P.), 11, 464. Brakelmann : l , 248. Borch van Vroudenryc (De) j 11 , 242. Brandaen (Sint), l , 143, 346, 433. Borchgrave van Couchi, 1, 383 ; 1l, 239. Brandstetter (R.) , l1, 382. Borchgravinne van Yergi, 11 , 198. Braune (W .) , l , 61j 133. Bordeaux (Hugo Yan), zie Hugo Van Braunholtz (E.) , I , 432. Bordeaux. Breda (Pieter Van) , zie Pieter Yan Bordeaux (Huon de), zie Huon de Breda. Bordeaux. Bredero (G. A.) , 11 , 295. Bormans (J. H.) , De Brabantsche Brescia (Albertano Yan) , zie Alber- Yeesten , 11 , 159. tano Van Brescia. BRET- CHANSOXS. 555 Bret , 1, 248. Bretonsche Cambrensis (Giraldus) , zie Giraldus zangers ? 1, 107. Cambrensis. Briele (Claes Van den) , zie Claes Cambrian Biography : I , 293. Yan den Briele. Campbell (M. F. A. G.) , Patricius Brill (W . G.) , Rjmkroniek van AI. Vaghevier ? 1, 460. Stoke ? 11 , 149. Campbell (AI. F. A. G.) , Reynardus Brill (W . G.) , Sint Brandaen , 1, 433. Vulpes , 1, 378. Brinckerinck (Jan) , zie Jan Brincke- Oantilène de Saint Faron , l , 83. rinck. Cantilinae , 1, 83. Britsche legende door trouvères ver- Cantimpré (Thomas) , zie Thomas werkt , 1, 206. Cantimpré. Broederschappen , 11 , 428: 4s0. Capua (Johannes Van) , zie Johannes Brouwer (P. A. S. Van Limburg) , ! Van Capua. I , 366. ,Caradoc Van Lancarvan , l , 293. Brugman (Johannes) , zie Johannes j Carel ende Elegast , I , 177, 408. Brugman. ' Carel Yan Afander , 11 , 478. Brunaburh , l , 63. Carmen de rebus gestis Ludovici Pii, Bruneborch (Romance van) , 11 , 298. I , 79. Brusele (Heinrike Van) , zie Heinrike Cassamus (Roman van) , 11: 58. Yan Brusele. Casteleyn (Matthys de) , zie Afatthys Brut , 1, 107, 248, 249, 309. de Oasteleyn. Bugge (S.) , I , 23. Cato , 11 , 3. Bukelare (Jan) , zie Jan Bukelare. Cato (Der deutsche) , 11 , 3. Bulletin mensuel de Numismatique et $ Oatoen (Die Dietsche), I1, 3. d'archéologie: 1, 142, 375, 376. Cats (Nicolaas Yan) , zie Nicolaas Van Burgerljke School (De) , 11 , 7. Cats. Burgerj en de ridderpoëzie (De) , l , Oavallo , lI, 285. 118. Oaxton : 1: 290. Burman , 1, 64. Chabaille (P.), l , 370. Busch (H.) , 1, 161. Chalmer , 11 ? 347. Bussenblaser (Die) , 11 , 379. Champagne (Alaria Yan) , zie Maria Bjbelvertalingen , 11 : 389 vlg. Yan Champagne. Bjbelvertaling van Ulfla ? I , 56. Chanson d' Antioche (La) : l , 127. Bjns (Anna) , zie Anna Bjns. Chanson de geste in het Romaansch, Byenboec (Het) , 11 , 403. l , 76. Chansons de geste (Oudheid der), 1, 86. Chanson de geste (Voordracht der) , l , 94, 101. Caesarius Yan Heisterbach , l , 449. Chanson de geste (Vorm der) , l : 95. Calfstaf , 11 , 5. Chanson de geste (Vorming der) l , 85. Cambrai (Raoul de) , zie Raoul de Chanson d' Yon , I , 200. Cambrai. Chansons des Saxons, 1, 88. 556 Chapelain (André 1e) , zie Andrl le ' Clute van Nu noch (Die) , 11 , 380. Chapelain. Cluyte van Playerwater (Die), l1, 380. Charlemagne à Jérusalem t (Voyage Codex argenteus : 1, 56. de) 1, 96. Ooinsy (Gatztier de) , zie Gautier de Charrette (La) , I , 207, 294, 301. Coinsy. Charrette (Conte del) , I , 318. Colet , 11 , 420. Charrette (Li contes de la) , 1, 255, Collaes (H.) , 11 , 532. 260: 288. Comestor (Petrus) , zie Petrus Co- Charrette (Roman de la) : l : 111. mestor. Charroi de Nlmes (Le) , I , 189. t Oommendatie Ch ? 1, 112. arters (Ylaamsche), 11 , 389. l Communisme, 1l, 13. Chatillon (Gauthier de), zie Gauthier 1 Concilie van Florence, 11 , 419. de Chatillon. ( Confrerieën, I1, 427, 4ë9 vlg. Ohevalier au lion (Le) , l , 319, 320, itContes d'avonture , l , 109. 348. i Conventioneele idealen , 1, 113. l Cholevius , l , 366. Coornhert (F.) , 11 , 345 l). Chrestien de Troies , 1, 117, 207, 244, Ooradin , I , 321 , 386. 260, 300, 311, 318 vlg. Corbeil (Gilles de) , zie Gilles de Christina de W onderbare (Leven van Corbeil. Sinte) , I , 458. Oornelis Everaert , 11 t 476. Chronica Flandriae t 1, 187. Coronemens Looys (Li) , 1, 110. Chronicon Hieronimi , I1, 83. Coster (Jacob de) , zie Jacob de Coster. Chronicum Egmundanum : 11 , 149. Coster (Samuel) : ll: 294. Olaes Yan den Briele , 11 , 21. Cosjn (P. J.) , Oud-nederl. psalmen, Clara (Sinte) t 11 , 40. l 1, 13, 135. Clarisse , Heimeljkheid der Heime- ) Couplets similaires , I ? 97. ljkheden , 11 , 128. Couronnement du roi Louis , 1, 79, Clarisse, Natuurkunde van broeder 189. Gheraert , 11 9 192. j Coussemaker (De) , 11: 306, 308, 310, Classicisme, 11 , 463. ( Ooye (Joos Yan), zie Joos Yan Classieke Letterkunde : I1: 419. j Coye. Cl ausule van der Bible : 11 : 140. l Cracht der Mane (Die) : l1? 192. Clerc (Guillaume 1e) , zie Guillaume Creta (Dictys van) , zie Dictys van le Clerc. Creta. Ulerck (Jan.de) , zie Jan de Clerck. Cuelenaere (Jan de) , Zie Jan de Cligès , I , 207 , 319. ouelenaere. Clignett (J. A.), Esopet , 11 , 5. ' Curtius (Quintus) , zie Quintus Cur- Clignett en Steenwinkel, Spieghel his- tius. toriael , 11 , 130. ( Custodis (P.) ) 11 , 547. CIIAPELAIN- CUSTODIS. Y Bij vergissing wordt bl. 345 D. V. Coornhert genoemd : *t was zijn broeder Frans , die genoemde rol vervulde. DAAR- DIJKSTRA. 55; Disputacie van onser Vrouwen ende van den H. Cruce, 1I, 139. Daar ging een patertje langs den Disputacie van 1 Rogiere ende van kant , 11 , 305. Janne ? 11 , 40, 189. Damascenus (Job.) , zie Johannes Da- Disticha de moribus , 11, 3. mascenus. Dictys Yan Creta , 11 , 66. Dante , 1, 286, 441. Dit syn die X plaghen ende die X Dareg de Frygiër , 11 , 66. Ghebode : 11 , 192. Dathenus (P.) , 11 , 539. Doerne ende van der Linde (Yan David (J.) , Rjmbjbel, 11 , 129. den) , 11 , 244. David (J.) , W erken van Van Ruys- Donck (Engelbrecht Yan der) , zie broeck , ll, 395 vlg. Engelbrecht Van der Donck. Decamerone (Boccacio's) : I1: 255. Doodschuld : 11 j 427, 432. Deen gheselle calengiert den anderen Doon de Mayence , I , 411. die wandelinghe: 11 , 209. Dordt (Augustynken Yan) , zie Au- Demogeot , 11 , 203. gustynken Yan Dordt. Dpnys Piramus , I , 352. Doulens (Gauthier de) , zie Gauthier Der Naturen Bloeme , 11 ? 126 vlg. de Doulens. Des Conincs Somme, 11 , 403. Dousa (J.) , Rjmkroniek van M. Stoke, Deventersche fraterschool : I1, 420. 11 , 149. Deviezen der Rederjkerskamers , 11 , Dozy (R.) , 1, 108. 433 vgl. Drama (Het) , 11 , 323: vlg. Dialoog niet voor vertooning bestemd , Drama (Aard van het) , 11 , 327. 11 , 332. Drama (Oorsprong van het Neder- Dicere-scribere : I , 299. landsche) , 11 , 325, vlg. Dictys Yan Creta : Il, 66. Drama , uit het mysteriespel ontstaan Didactiek , 1I, 1: 16. (Het wereldljke) , l1, 335. Diederik Yan Assenede, I , 145, 354. Drien Coren (Van) , 11 , 246. Dien God gaf (Segher) , zie Segher. Drie daghe here ? I1, 379. Dierenfabel : 1, 361. Driespraken komen niet voor , II, 334. Dierenfabels (Grieksche), I , 365. Drievoudicheden (Van der) , 11 , 41, Dierenfabels (Latjnsche) , I , 365. 139. Diernovellen (Indische) , 1: 366. Druïdische zinnebeelden , 1, 252. Dieren-sage (Ontstaan der) I , 361. Ducange, 11 , 38. Dietsce Catoen (Die) , 11 , 191. Du Aléril (Edélestand) , I , 197, 358. Dietsce Lucidarius , 11 , 191. Dufay (Guillaume): zie Guillaume Dietsche Doctrinale (Die) , 11 , 173 vlg. Dufay. Dietsch-Duutsch , l , 17. Duinkerker Kribbetje (Het) , 11 , 350, Dietsche W arande , I ? 414 ; I1, 205. 359. Dirk Van Herxen , l1, 322. Duitsche vorsten in Frankrjk opge- Dirk Potter ! I1, 254 vlg. voed , I , 127. Disciplina clericales , 11 , 200. Djkstra (R.) , I , 379. D. 558 ' Etiennes (de) , 11 , 420. Ettmiiller , 1, 36. Ecbasis Captivi , l , 6S. Evangelien-harmonie van Tatian , 1, Eckehard , 1, 64, 66. 56. Edmund (De Heilige) , 1, 353. Evangelien metten epistelen (Die), 11 , Eduard (Yan den derden) , 11 , 160. 393. Eerste Bliscap van Afaria (Die) , 11 , Everaert (Cornelis) , zie Cornelis Eve- 366 vlg. raert. Eigenhoorigheid , 11 , 12. ' Everwjn van Guterswick (Jonker) , Eilhard von Oberg, 1, 128. 11 , 72. Einhard , I , 28, 75. Excerpta e libris Senecae , 11 , 191. Elie de Saint-Gille , 1: 414. j Exemplaer , 11 ! 173. Elucidarium Anselmi , 11 , 191. g Expugnatio hibernica , 1, 298. 1 - k (Hubert en Elzas (Filips Yan den), zie Filips !E) c Jan Van) , zie Hu- Van den Elzas. l bert en Jan Van Eyck. Emg (Rudolf von), zie Rudolfvon Ems.l Enfances de Guillaume (Les) , 1, 189. I j,a. Enfances Ogier (Les) , 1, 416. lr Engelbrecht Yan der Donck , 11 , 500, l Fabelen , 11 , 1. 530. l Faro (Cantilene de) : 1: 73. Eneas (Roman d') , l1: 66. Fauriel , l , ;8. Eneas , I , 146. Favorinus , l1, 57. Eneïde, I , 132, 146, 391. Feesten , een proper dinc (Yander), Enelt, 1, 128. lj 11, 199. Episodes uit Alaerlant's Historie van I Fergus (Roman de) , I , 323. Troyen , 11 , 65, 67. j Ferguut (Roman van), I , 324, 346 ; Epistola (Alexandri Magni) , 1J , 62. j l1? 225. Epistolae obscurorum virorum , lI, 423. ltFerguut (Uitgaven van den) , l , 324. Epistola Pilati , I1, 83. t Feys , 11, 306, 308. Epitome etc. , 11 j 57 , 63. j Fierabras y 1, 391. Epos (Yorming van het), I , 29. ' Filips Utenbroeke t 11 , 135. Epos en Lyriek , 11 , 260. Filips Yan Alençon , 11 , 250. Erasmus : 11, 421 vlg. Filips Van den Elzas , I : 11; ; l1, 53. Erdmann (0.) , 1, 46. Fischer (H.) , Forschungen ûber das Erec , l , 129, 207, 3199 l1, 1. Nibelungenlied , 1, 24? 31, 161, 162. Ermoldus Nigellus , 1, 79? 83. Fisier (Janne) , zie Janne Fisier. Ernst (S P.), I , 139, 140. Flandrjs , 11 , 224 vlg., 238. Esbattementen , 11 , 475 vlg. Flavius Josephus , 11 , 83, 129. Eschenbach (W olfram von) , zie W ol- Fleck (Konrad) , zie Konrad Fleck. fram von Eschenbach. Floire et Blance:or , l , 145. Esmoreit , 11 , 373 vlg. Floovant (Chanson de) , I ? 412. Esopet , I , 365 ; 11 , :. Florence , 11, 419. F ECBASIS- FLORENPE. FLORIS- GESCHIEDENIS. 559 Floris Y , 11 , 39, 42. Gandersheim (Gerbirg Yan) , zie Ger- Floris en Blance:oer , I , 306, 354 ; birg Yan Gandersheim. 11 , 3. Gansvoort (Wessel) , zie Wessel Gans- Flovent , 1, 74. Förster ('W.) , Aiol , I , 414. Förster (W.) , 1, 319, 414. Garjn van Montglavie , I , 411. Fraet (Frans) , zie Frans Fraet. Gautier (L.) , Chanson de Roland , 1, Franchoys Yan Ballaer , 11 , 367. 169, 176. Franciscus (Sint) , l , 307, 452 ; 11 , 40. Gautier (L.) , Les épopées françaises , Franck (Joh.), ll, 5. I , 26, 63? 72, 74, 76, 83, 85, 86, .voort. Garin le Lohérain , I , 197. Franck (Joh.) , Alexanders geesten , 87, 89, 91, 94y 96, 97, 100, 143, I , 305, 306, 375 ; 11 , 19, 28, 34, 45, 47, 56, 61, 64: 85, 87? 88, 1 19. Gauthier de Châtillon , 11 ! 59, 135. Franck (Joh.) , Flandrjs , 11 , 224, Gauthier de Coinsy , l , 372, 454. 225, 226, 227. Gautier de Doulens , 1, 312. Frankisch , l , 10. Gauvain (Roman de) , I , 145. Frans Fraet , 11, 494, Gaweloen , 11 , 463. 16 9 ? 4 1 8 . Frans Van Mieris , 11 , 406. Fredegarius , I ? 364. Frédéricq (Pau1) , I1, 126, 306, 541. Geert Groote , 11 , 393, 395, 400, 418. Frenesie (De) , 11 , 219. Geertruid Van Oosten , 11 , 297: 322. Friesch, 1, 11. Geesteljke dichtgenootschappen , 11 Fromund Yan Tegernsee , I , 67, 364. 429. Fruytiers (Jan) , zie Jan Fruytiers. Geesteljke geschriften , I , 56. Fuite des enfans Aymery de Nar- Geesteljke gilden , 11 ? 352, 427 vlg. bonne (La) , 11 , 350. Gekunsteldheid der ridderpoëzie, 1, Fulberti (Yisio) , l , 461. 115. Gebrek aan Redichten poëzie bij didactici , 11 t 15. gelezen ? I , 99. Geraert (Broeder) , I , 457. Geraert Yan Viane : l , 411. Gérard , 11 t 346, 357, 436, 444, 449, 452, 479. G. Galanterie (Ridderljke) , I 9 303. Gerard Yan der Meire , 11 , 417. Galie ende Morant , I , 391. Gerbert , 11 , 340. Gallée (J. H.) , I , 13 ; 11 , 41, 65, Gerbert de Montreuil , I , 312. 122, 207, Gallée (J. H.) , Bjdrage denis der dramatische-vertooningen Germania, I , 37, 188, 293, 412. in de Nederl. , II, 327, 337, 339, 340, Gervinus , Reschichte der deutschen Gerbirg Van Gandersheim , I ? 64. tot geschie- Gerhard von Minden , 11 , 6. Dichtung, 1, 363; 11 , 266. 366, 371, 372. Gervinus , I , 288, 298. Gandavensis (Hendricus) , zie Hendri- Geschiedenis der Mnl. Dichtkunst , ctls Gandavensis. zie Jonckbloet. 343, 344, 345, 354, 354, 355, 356, 5s0 GESCHIEDEXIS- VAN HAAIEL. Geschiedenis der overlevering , 1, Gesta Pilati , 11 , 83. Gewijde poëzie , I , 431. Geyter (J. De) , I : 379. Gheile, I1, 20, 34. Ghelre (Rhoeswjn Yan) , zie wijn Yan Gelre. Gheraert (Broeder) , 11 , 192. Ghesellen : 11 , 332. Ghesellen vanden spele , 11, 351 Ghilden (Yan) , 11 , 247. Ghoeswjn van Rhelre , 1I, 332. 70. Grein , 1, 36. Grieksch aan het hof der Saksische keizers , I , 64. Grimbergsche oorlog (De): 11 , 147, 159. Ghoes- Grimm (Jacob) , I , 8, 37: 47, 68, 298. Grimm (J.) , Geschichte der deutschen Sprache, 1, 16. Grimm (J.) , Reinhart : 1, 370. vlg. Grimm (J.) , Reinhart l Fuchs , 1, 361, 364. IlGroote (Geert), zie Reert Groote. Gielis van Molhem , 1, 462. Grosshans , 1I, 38. èilles de Corbeil , II, 59. Grumelkrut (Johan) , zie Johan Gilles de W evel , 1, 456. Grumelkrut. Giraldus Cambrensis , I , 207, 298. Guessard , Les anciens poètes de la Glichesaere (Heinrich der) , zie Hein- France , l , 409: 410, 411, 412. rich der Glichesaere. Ruicciardini , 11 , 285, 424. Gloriant, 11 , 373: 377, 378. Guillaume de Dole (Roman de), I , 323. Godefroi de Lagni , 1, 300. Guillaume Dufay , 11 , 417. Godfried van Monmouth , I , 107, 205, Ruillaume le Clerc , 1, 323, 334. 249, 307. Ruillaume de Lorris , 11 , 213, 214, Goedroen, I , 38. 228 vlg. Goedroen-sage , II, 290. Guillaume d'Orange, 1, 86, 88, 189. Goethe, I , 379. Guiron le Pourtois ? l , 248. Goetman (Lambertus) , zie Lamberius Gutenberg (Johan), zie Johan Gu- Goetman. tenberg. Graaf Rudalf, I , 127. Graal , I , 319. H. Graal (Roman du Saint-) : I : 209. Graal uit het Latjn vertaald (De) , Hadewjch (Zuster) , lI, 270 vlg., 301. 1, 249. ( Haecht (W illem Van) , zie W illem Graal-xerljn . l , 208 ; 11 , 45, 72, 89, Yan Haecht. 92 vlg., 119. Haeghen (F. Yan der) , 1, 427,. Graalqueste (De) , I , 244, 280, 297, Haerlem (Klaes Yan) , zie Klaes Van 301 ; 11 , 94. Haerlem. Grafenberg (W irent von) , zie W irent Hagespelen , 11 , 438 vlg. von Grafenberg. Hahn (K. A.) , 1, 288. Grandmaison , I , 410. Halbertsma (J. H.) , I , 253. Grâter (F. D.) , Reinhart Fuchs , 1: Halbertsma (J. H.) , Die dietsche Ca- 361. toen , I1, 3. Gregorius van Tours , I , 71. Hamel (A. G. Yan) , 1, 97. VAN HAMEL- HOE. 561 Hamel (A. G. Van) , Renclus , I , 462. Helten (W. L. Yan) , Refereinen van Handschriften , 1, 101. Anna Bjns , IIj 499, 501, 502, 503, Handschriften zorgvuldig bewaard , 504, 505, 515, 520, 521, 522. 1, 91. Helten (W . A. Van) , Yan den Yos Hanneken Yan Apcoude, 11 , 330. Reynaerde , 1, 361) 374. llans Memmelingj 1I, 417. Hendricus Gandavensis , 11 , 283. Hansen , I , 427-.' Hendrik , 1, 462. Hariulfus , 1, 77 , 83, Hendrik Adriaanse , 11 , 351. Hartmann , 11: 359. Hendrik Bal , 11 , 357. Hartmann von Aue , I , 129. Hendrik 1II van Brabant : 1I, 265. Hase , 11 , 327 vlg. 1 Hendrik 11 van Engeland, 1, 107. Hedwig Yan Beieren , I , 64. Hendrik Yan Yeldeke, I , 128, 129: Heelu (Jan Van) , zie Jan Yan I-leelu. 131, 137, 436. Heemskinderen (De) , I , 117, 187, Hendrik Mandej 11 , 400 vlg. 418, 430 ; 1I, 166. Hendrik Pippinck (Br.) , lI, 497, 499, Heere (Lucas de), zie Lucas de Heere. 532. Hegius (Alexander) , zie Alexander Henning , I , 160. Hegius. Heremans en Ledeganck , W erken van Heiligenlegenden , 1I, 403. Zuster Hadewjch , II, 271. Heimeljkheid der Heimeljkheden , Hero en Leander , 11 , 298. 11 , 128. Heroïdes (De) , 1I? 255. H eimelicheden van man ende vrottw, Herwig-sage , I , 46. 11 , 193. Herxen (Dirk Yan) , zie Dirk Yan H einrich der Glichesaere , I , 321, 370. Herxen. Heinrie van Hollant , 11 , 192. Herzog (Hans) , I , 359. Heinrich von dem Tûrlin , I , 289. Herzog Ernst , I , 136. Heinrike van Brusele , lI, 231. Hese (Johannes de), zie Johannes de Hein Yan Aken , 11 , 161, 212 vlg., 255. Hese. Heinsius (N.) , I , 64. Hexe (Die) ? 1I, 379. Heinzel, 1, 161. Heyns (P.) , zie P. Heyns. Heisterbach (Caesarius Yan) , zie Cae- Heyns (Z.) , I , 366. sarius Yan Heisterbach. Hildebrandslied , I , 27 vlg. Heldendicht in Frankrjk (Het) , 1, :0. Hilde-sage , I , 46. Heldenepos en volksoverleveringj 1, 31. Helgarius, I , 73. Helie de Borron , l , 247: 248, 291, 300. Helinandus , I , 248, 249, 308. Hêljand , 1, 59. Hellwald (F. von) , I , 36 ; 11 , 135. Helten (W . L. Van) j Over middel- Hildegaersberch (W illem Yan) , zie Avillem Van Hildegaersberch. Hippeau (C.), Messire Gauvain , I , 399. Historia britonum : I , 205, 249. llistoria de Praeliis , 11 , 57. Historia Scolastica , 11 , 129, 390. Historie van Troyen,ll, 31j 78, 119, 225. Hoe dierste partien nederl. versbouw , I , 149. in Holland quamen, Helten (W . L. Van) , zie Jonckbloet. 11 , 246. JoxcKsLoz'r , Ned. Letterk. Jff4dcleeutnen , 11 , 4e druk. 36 HOFFMAXX- IW EIN. Holmann von-. Fallersleben , l , 356, Hrabanus Maurus , l , 5;. 359, 422, 428 ; I1, 30s. llrosvitha van Gandersheim , I , 64. HoFmann von Fallersleben , de Abele llubert en Jan Yan Eyck , 11 , 416. spelen , 11, 373. Hucbald , l , 61. Hofmann von Fallersleben , Floris en l'lucher (E) , Le Saint Graal, I , 209. BlanceQoer , l , 359. lluet (C. Busken) , Het Land van Rem- Hofmann von Fallersleben , llorae brand , l , 119, 120, 388, 300, 450. belgicae , 1, 177, 359, 4239 11 , lluet (G. Busken) , I , 433. 286, 373. Hugdietrich j I , 74. HoFmann von Fallersleben, Liedekens- Hugo van Bordeaux j I , 409. boeck van Jan Roulans, 1I, 286, 289. Hugo van Tabarie, lI, 213, 218. Hofmann von Fallersleben, Nieder- Huizinga Bakker , 1, 148. deutscher Aesopus , 11 , 6. Humanisme j l1j 419 vlg. Hofmann von Fallersleben , Niederl. Ilugo van Morville, 1, 288. geistliche Lieder , 11 , 286, 308, 312. Hulst (Jan Yan) , zie Jan Yan Hulst. Hofmann von Fallersleben , Niederl. Huon de Méri, l , 299, 323. Yolkslieder , l1, 286, 290. Huon van Bordeaux , I , 420. lloFmann von Fallersleben , Vbersicht Huydecoper (Ba1th.) , Melis Stoke , I y d. Mnl. Dichtung , 11 , 267, 283. 310 ; 11 , 149, 179. Holder (A.), Dat Lyden ende die Passie Hymni , 11 , 308. Ons Heren Jhesu Christi , 11 , 393. Holland arm aan heldensagen , I , 37. 1. Holland , Chrestien von Troies , 1, 298, 300, 311, 312, 320, 322 ; I1, 2. Ic stond op hoghen bergen j 11 j 298. Hollant (Heinric van) , zie lleinric Immuniteit , 1, 102 , 112. van Hollant. j Indeeling onzer letterkunde, I , 5. Holtzmann (A.) , I , 29. Indo-Germaansche taalstam , 1, 7. Holtzmanu (A) , Uxltersuchungen ûber Innocentius 1 IY , 11 j 23, 32. das Nibelungenlied , 1, 85, 160, 161. Intreyen der Rederjkers , 11 , 438. Homagium , 1 , 112. lnvallen der Noormannen , I , 77. Hone , 11 , 359. lnvloed d. lfruistochtenj 1, 90, 103, 126 Honigh (C.) , 1, 447. lnvloed der levenswjze op de Poëzie y Honigh (C.) , Geen zomer , 11 , 447. 1, 93: 105. Honigh (C.) , Onverwelkte bloemen , lnvloed (Fransche) , I , 116. 11 , 32 1. lnvloed van het Fransch op onze taaly H onorius Augustodunensis , 11 , 62. 11 , 484 vlg. Hooft (P. C.) , 11 , 294, 422, 465. Invloed der vreemde letterkunde op de H ooft van Iddekinge , 1, 139, 140. onze, I , 116. H orant , 11 , 288. Invloed van het Christendom j 1, 55. Houdenc (Raoul de) , zie Raoul de Isidorus , 1, 56. Houdenc. Ivain , I , 207. Houwaert (J. B.)j II, 485, 543. lwein, I , 129. 562 JACOB--JONCKBLOET. Jeune (Le) , 11 , 308 Job Van de W ael, 11 , 487, 488. Jacob die Coster van M aerlant , 11,. Johannes Brugman , 11 , 322, 402. 17, 75. Johannes Damascenus , 1, 432. Jacob van Maerlant , 130: 146, Johannes de Hese , 11 ? 405. 305; 11 , 17, 44. Johannes Tauler , 11 , 395. Jacob van Maerlant (Levensbjzonder- Johannes Yan Capua, 1, 366. heden van) 11 , 32, 52. Johanna van Constantinopel , l , 117. Jacob Yilt , 11 : 494. Johan Grumelkrut , I , 423. Jacobus de Yoragine , lI, 403. Johan Gutenberg , 11, 423. Jan 1 van Brabant , 11 , 265 vlg. Johan Yan Soest , I , 423. Jan Brinckerinck , 11 , 402. John de Mandevjl j II, 404. Jan Bukelare , 11 , 126. Joly (A..) , Roman de Troie, 1, 146 ; Jan de Clerck, 11 j 4, 143, 158 vlg., 11 , 66. 167 vlg., 403. Jonckbloet (W. J. A.) , Beatrjs en Jan de Cuelenaere ) 11 , 358. Carel ende Elegast , 1, 177, 185, Jan De W eert, 11 , 183 vlg. 187, 408, 409, 447. Jan Fruytiers , 11 , 494. Jonckbloet (W. J. A.) , Die Dietsche Jan Ockegem , 11 , 417. Catoen, 11 , 3. Jan Praet , 11 , 161 vlg. Jonckbloet ( W. J. A.) , Etude sur le Jan Roulans' Liedekensboek , 11 , 286, roman de Renart, 1, 320, 363, 371, 289- 372, 373, 386, 388 ; 11 , 58. Jan Yan Boendale , zie Jan De Clerk. Jonckbloet (W . J. A.) , G'eschiedenis Jan Yan Brabant , 11 , 301. der mnl. dichtkunst , I , 51, 63, Jan Van der Beke, zie Beka. 176, 197, 203, 342, 353, 363, 416, Jan Van Heelu , I , 308 ; 11 , 137, 418, 419 ; 11 , 5, 23, 168, 171, 173, 146. 174, 178, 193, 205, 210, 328, 329, Jan Yan Hulst , lI, 269. 332, 347, 385. Jan Yan Mechelen , 11 , 211. Jonckbloet (W . J. A.) , Guillaume Jan Yan Raemsdonc , 11 , 330. d'Orange, 1, 83, 84, 86, 91, 189. Jan Yan Rode , 11 , 403. Jonckbloet (W. J. A.), Middelnederl. Jan Yan Ruysbroeck , lI, 185, 315, Yersbouw , I , 148. 394 vlg. Jonckbloet (W. J. A.) , Moriaen j 1, Jan Yan Ylaanderen , 1I, 210. 335. Jan Yan Ylaardingen j II, 241. Jonckbloet (W . J. A.) , Roman van Jan Yisier , 11 , 110. Lancelot , I , 230, 250, 260, 288, Jan Yrouwentroost , 11 , 211, 332. 296, 300, 314, 394, 402, 403 ; II, Janne Fisier , 11 , 332. 97, 99, 101, 106, 110. Jans Teestye, 11 , 168. Jonckbloet (W . J. A.) , Roman der Jean Bodel, 1, 196 ; 1I, 348. Lorreinen, I , 168, 202, 204. J'ean de Meung, I1, 213, 231 vlg. Jonckbloet (W . J. A) , Roman van Jendeus de Brie , I , 91. W alewein , I 9 145, 330, 349. :6* J. 563 564 JONCKBLOET- KLUCHTEN. Jonckbloet (W. J. A.) , Yan den Yos Karl Meinet , 1, 408. Reinaerde, 1, 361, 373, 382, 383, 386. Karel-romans , I , 167. Jonckbloet (W . J. A.) en W . L. Yan Karelsagej I , 105. Helten , Nieuwe Refereinen van Karlamagnus-sage , I , 188. Anna Bjns , 11 , 501, 505, 506, 507, Karna, I , 23. 510, 516, 521, 524, 527, 529, 549. Karna-siegfried , I , 23. Jongleurs , 1, 83, 84, 87. lfatteel (Het beste) , 11 j 8. Jonkheere Yan der Alinne, 11 , 211. Kauflann , Ij 56. Joos Yan Coye, 11 , 480. Kausler (E. von), Denkmëler altnie- Joris (David) , 11 , 535. derl. Sprache und Litteratur, II, Jornandesj 1, 22, 25. 122, 128, 160, 189, 191, 192, 200, Jostes (F.) ; I1, 395, 399. 2059 213. Jourdain de Blaives , 1, 96. Kausler (E. von) , Disputacie van Jozef van Arimathea, I , 208. Rogiere ende van Janne , 11 , 189. Jubinal , 11 , 210. Kausler (E. von) , Die boec van sedenj Jus de St. Nicolai, 11, 348. 11 , 191. Jus de la feuillie, 11 , 349. Kausler (E. von) , Die Rose, 11 , 213. Kausler (E. von) . Heimeljkheid der K. j heimeljkheden , 11 , 128. 1 Kausler (E. von) , de Martjns, 11 , 122. KalF (G) , Het lied in de middel- Kausler (E. von), St. Bernhards episeeuwen , 11 , 244, 261, 265, 267, tele , I1, 192. 268, 269, 270, 286, 288, 289, 297, Keller (A. von) , Karl Meinet, I , 408. 298, 300, 303, 304. Keller (0.), 1, 363. KalF (G.) , Middelnederl. Fragmenten, Keltische mythologie, 1, 106, 294. 1, 36, 74, 143, 151, 165, 166, 167, Kemble, 1, 36. 168, 175, 190, 196, 203, 411, 412, lferken Claghe (Der) , 11 , 140. 413, 428. Kern (H.) , 1, 11. Kalila en Dimnah , I , 366. Kero , 1, 56. Kamers van Rhetorica, 11, 426. Kerstliederen , 11 , 312 vlg. Kamers (Yrje en onvrje) , 11, 432. Kerstspelen , 11 : 358. Kar (Ridder met de) , I , 208, 291. Kettner, l , 161. Karajan, 11 , 135. Keuren , 11 , 389. Karakter der Burgerljke letterkunde, Keurmede (De) , 11 , 7. 11 , 9. 4Kiliaen , l1, 421. Karakter van de Lyriek , 11 , 260. Kinzel (K.) , I , 128. Karel de Groote teekent oude liederen Klaes van Haerlem j I , 194. op , I , 75. Klankverschuiving , 1, 8. Karel ende Galiëne, I , 391, 408. Kleyn (H. G..)j I j 58, 64 ; 1I, 148. Karel-gedichten , 1, 407. Kloosterscholen , 1, 57. Karel-gedichten (Ffagmenten van) , Kluchten , 11 , 4;6 vlg. , 3;9 vlg., 1, 409. 456 vlg. KLUCHT- LEVENE. Klucbt van den Alolenaar , 11 , Kluit , 11 j 254. Kluit , Historia Critica , 1, 50, II, 26, 27j 28, 389. Kniedichten , 11 , 486 vlg. Knorr (W.) , I , 372, 374. lloenraad, 1, 128. Kok (A. S.), 1, 286, 441. Konrad 9 I , 31, 67, 162. Konrad Fleck , I , 358. Konstantinopel (Boudewjn Van) , Boudewjn Yan Konstantinopel. Köpke (R.) , I , 66. Kops , Schets eener geschiedenis rederjkeren , 11 j 433, 467, 479 , 480 , 531. Koschwitz (E.) , I 1 96. Kressner , 11 , 141. Kr1st (Otfried's) , I j 58. Krône (Diu) , I 9 289. Kronieken , 11 , 405. Kuhn (A)., I , 23. Kunstlied (Het) j 11 , 265. Kunstvorm der Rederjkers 1 vlg. Kuonrad tpfaflbl , 1. 69. Kûpp , (0.) , 1, 311. 11 , 305. Lambrecht , I j 128. Lambert li Tort , I ) 96 ; 11 , 58. 3;8 ; Lambertus Goetman , 11 , 4, 494. Lamprecht , I , 69. Lancelot , I , 207, 254, 255, 306, 317, l 339 ; lI, 223. Lancelot du Lac , 11 j 101. Lancelot (Roman van) ? I , 260, 288, 394, 402, 403; l1, 92. Lande van Overzee (Vanden) , 11 , 140. zie Landgraf , 11 , 57. Landjuweelen, 11 9 438 vlg. Landjuweel van Antwerpen , 1I, 441. der 444 vlg., 477, 480. 473, Landjuweel van Gent (Het), 1Ij 466 vlg. Languet (H.), 11 , 473. Lanseloet van Denemerken , 11 , 373, 377 vlg. Lanzelet , I , 287, 288. Lapidaris (de) , 11 , 38, 126. Latjnsche gedichten : I , 4. Ledeganck (C. J. K.) , 11 , 271. Ledeganck (K. L.) , 11 , 283. 484 Leendertz W z. (P.) , 1, 148 ; 11 , 390. Leendertz W z. (P.) , Minnenloep , II: 254. Leenwezen , I , 112. Leerdicht (Overgang tot het) , 11 , 119. L. Leerdichten (Alaerlant's) , 11 , 121. Legouais de Sainte-More, 1, 319. Lachmann, I , 289. Legendespel , 11 , 347. Lachmann's Theorie over de Nibelun- Legende (De Heiligen) , I , 432. gen , I j 85. Leibnitz , I , 185. Lachmann , Uber die urspr. Gestalt Leken Spieghel (Der) , 11 , 170, 212. der Gedichte von der Nibelungen Lenval , I j 391. N0th , I , 85. Leo , 11 , 57, Lachmann , Zu den Nibelungen u. Leo X. , 11 , 420. zur Klage , 1 , 85. Lerberghe (L. Yan) , l , 350. Lacroix (A.) j 11 , 541. Letterkunde (Omschrjving van) , I j 1. Lagni (Godefroi de), zie Godefroi de Letterkunde (Poëtische) , I j 3. Lagni. Levene ons Heren (Yanden) , I , 439, Laistner , Ij 364. 446. 5s5 566 Leven van Jezus , 1, 14, 140, 4539 Liederen bewaard (Oude) , II, 286. Il, 391. Liederen en Gedichten (Oud-vlaem- Leven van Jezus (Het Bonaventura- sche) , 11 , 268. Ludolphiaansche) , 11, 392. Liever tjt (Yander), ll, 245. Levinus Brechtanus , 11 , 499. Limborch (Roman van) , 11 , 213, Leysen, 11 , 309 vlg. 219 vlg. Lied (Het), 11 , 2.59. Limburg (Ontwikkeling van), I , 139. Lied (De liefde in het) , 11 , 298. Limburgsch dialect , I , 415. Lied op Gheraert van Yelsen , 11 , 290. Liudari , I , 25. Lied van Danielken (Het) , 1l, 288. Liudgeri (Yita) , I , 25. Lied van den Hertog van Brunswjk , Lodewjkslied (Het) , I , 63. 11 , 290. Lodewjk Yan Velthem , I , 224, 305, Lied van de Koningsdochter (l-Iet) , 317, 402 ; 11 , 88, 106 vlg-j 135 II, 298. vlg-, 158. Lied van den Ouden Hillebrant (Het), Logeman (H.) , I , 378. 11 , 289. Look (H. Yan) , l , 352. Lied van de twee Koningsdochterkens Loon (Agnes Van) , zie Agnes Van (Het), Il, 289. Loon. Lied van xDes Soudaens Dochterkjn'', Lootens , 11 , 306, 308. I1, 321. Loren (Boudewjn Vander) , zie Bou- Lied van Gerrit van Raephorst (Het) , dewjn Yander Loren. Il, 295. Lorrains (Chanson des) , 1, 811 197. Lied van Halewjn (Het), II, 286 vlg. Lorreinen (Lied der) , I , 80, 88. Lied Het daghet in den Oosten (Het) , Lorreinen (Roman der) , I , 197. 11 , 295. Lorris (Guillaume de) , zie Guillaume. Lied van Mi Adel en Hir Alewjn Loy Latewaert , 11 , 238. (Het) , 11 j 289. Loyhier en Malaert , I , 428. Lied van Mooi Aaltje (Het) , 11 , 295. Lucas de Heere , 11 , 539. Lied van mjn here van Malleghem , Ludolph van Saxen , 11 , 391. Il, 295. Lummel (H. J. Yan) , Nieuw Geuzen- Lied van Thysken vander Schilde liedboek , 11 , 534. (Het) , lI, 294. Lutgardis (Leven der H.) , I j 456. Liedboeken , 11 , 534. Ljfeigenschap , l1, 7. Liedekens-Boeck van Jan Roulans , 11 , 286, 289 vlg. X . Liederen der minnende Ziele , 11 , 315 vlg. Maastrichtsche Paaschspel (Het) , 11 , Liederen (Historische) , l1, 290. 360 vlg. Liederen uit den heidenschen tjd , Maatschappeljk vraagstuk (Het), 11 , II, 289. 11. Liederen uit de veertiende eeuw , lI, Mabinogion , 1, 384. 295. Aladock , I , 382. LEVEN- XADOCK, AlztERL,txT- Mzox. 5s7 Maerlant (Jacob Van) , zie Jacob van Alartin (E.) , Reinaert , 1, 140, 361, M aerlant. 378, 383. Maerlant (Ligging van) , 11 , 20. Martin (E.) , Le roman de Renart , 1, M agnin , II, 327. 371, 374. Magnus (Albertus) , Albertus Alartin (E.) , Wackernagel's Geschichie Magnus. der d. Litteratur , I , 29, 128, 137. Malagjs, I , 384, 426. Martin (E.) , Zur Gralsage , 1, 252, 289. M alone, 1I, 327, 347. Alaskaroen , II, 87. Malory (Thomas) , I , 290, 292, 293, Massmann (H. F.) , Partonopeus un; 294. M elior , I , 354. Mande (Hendrik) , zie Hendrik Alande. Massmann (1-1. F.) , Roman der L0r- Mander (Carel Yan) , zie Carel Yan reinen , I , 202. Mander. Matthes (J. C.) , 1, 416, 419. Mandeville (Reis van) , 11 , 404. Alattbes (J. C ) , De vier Heemskin- Mandevyl (John de) , zie John de deren , 1, 418, 419, 424. Alandevyl. Matthes (J. C.), Fragmenten der Lor- Manesse (Ilandschrift van) , 11 , 266. reinen, l , 202. Manessier, I , 117, 312. Alatthes (J. C.) , Reinout de Montal- Mannhardt (W .), I , 23. baen , 1, 418, 422, 423, 424. Alanutius (ztldinus) , zie Aldinus Ala- Matthes (J. 0.) , Ogier I , 417. nutius. Afattheus , 11 , 406. Map (W outer) , zie W outer Map. Matthys de Casteleyn , 11 , 488 vlp, Marbodus , I , 454 ; 11 , 38. 520 , 523. Margadant (J. W .) , 11 , 539. Mayence (Doon de) , zie Doon de M argaretha Yan Vlaanderen , 11 , 53. Mayence. Margaretba Yan Oostenrjk , 11 , 495. Mechelen (Jan Van) , zie Jan Yan M aria van Champagne , I , 117 ; 11 , 53. Mechelen. Maria-dienst , I , 447. Meersch (D. J. van der) j De boee Maria-mirakelen , I , 456. van Catone , 11 , 3, 191. Marnix Yan Sint Aldegonde , 11 , Meersch (J. van der) , Die boec van 540 vlg. Seden , 11 , 190. Marot (Clement) , 11 , 539. Aleeu , 11 , 332. Martjns (De) , 11 , 35. Aleiliederen , 11 , 300. Martjn (Eerste), 1l, 121. Alelis Stoke , I , 50, 116, 310 ; II, Martjn (Dander) , 11 , 35, 121, 139. 75, 137, 149 vlg. , 1799 406. Martjn (Derde) , I1, 121. Mellibeus (De) , 11 , 174. Martjn (Yierde), 11 , 161, 216 vlg. Memmeling (llans) t zie Hans Alem- Martjn (W apene) , 11 , 35, 121, 208, meling. 265, 333. Aléon , Roman du Renart , I , 370. Martin (E.) , Fergus , I , 324, 334. Aléon , Roman de la Rose , 11 , 218, Alartin (E.) , Kutrun , I , 31, 43, 45, j 228. 46, 48, 49, 50. l Allon , 11 , 198. 5s8 MERAUGIS- MOXXOUTH. Meraugis le Portlesgucz , I , 823, 300 ; lI, 2, 96. Mlri (Huon de) , zie Huon de Méri. Merljn , I , 217, 2234 11 , 17, 32, 65, 72, Merljn Merljn Merovingische sagen , I , 71, 413. 111, 369, 409. (Historie van), 11, 156, 157. (Vervolg op den) , 11 , 90 vlg. Minden (Gerhard V0n) , zie Gerhard Yon Minden. Minneliederen , 11 , 299. Minneliederen (Lyrische) , 11 , 303 vlg. Minneliederen van Jan I van Brabant , II, 266. Minnenloep (Der), 1I, 254 vlg-j 260. Miracle de Theophile , 11 , 349. Metamorphoses (De) , 11 , 255. Mirakel-spelen , 11 , 336 vlg-, 347. Metamorphosen , 1, 319 ; 11 , 60, 71. Miserere, l , 462. l Molhem (Gielis Yan) Metellus von Tegernsee , zie Gielis Yan , l , 162. j Meteren (Van), Historie, 11 j 438, Molhem. 468, 483. Moll (W .) , I , 25. Metbodius , I1, 181. Moll (5V.), Johannes Brugman , I1, Metrum , I , 2. 297, 308 vlg., 311, 319, 321, 391, Meung (Jean de) , zie Jean de Meung. 392, 393, 400. Mejer (G. J.) , Leven van Jezus en Moll (W.) , Zuster Bertke, 11 j 322. Nalezingen , I , 202 ; 11 , 121, 391. Moltzer (IT. E.) , 1. 160. Afejer (G'.) , I , 363. Moltzer (H. E.) , Floris ende Blance- Mejer (P.) , 1, 399. floer , 1, 356, 358, 359. Mejer (P.), Alexandre le grand, I1, 57. Moltzer (1T. E.), De invloed der Re- Mejer (P.) , Histoire de la légende naissance op onze Letterkunde , d'Alexandre , 1, 85, 128. 11 , 422. Meyerus , I , 187. Moltzer (H. E.) , Middelnederl. dram. Afichel (F.) , Le chanson de Rolant , poëzie , I1, 328, 329, 333, 334, 35% 1, 63. 351, 360, 366, 367, 371, 372, 373. Michel (F.) ) Le Roman de Frégus , 376, 380. I , 324. Moltzer (H. E.) , Geschiedenis van hei Michel (F.) , Roman de la Rose , 11 , wereldljk tooneel: l1, 347, 383. 213. M oltzer (.H. E.) , Studiën van Nederl. Michel (F.) , Le Roman du Saint- letterkunde, 1I, 422.. Graal , 1, 209, 218. Mone (J. F. J.), I , 168. Michelant j I , 399. Mone , Malegjs , 1, 427. Michelant et Guessard , Floovant , I , Mone (F. J.) , Reinardus Yulpes , 1, 412. 68, 367. Michelant (H) , Renous de Alontauban , Mone (F. J.) , Ubersicht d. niederl. 1, 41:, 419, 425. Litteratur ëlterer Zeit , I , 418 ; 11 , Middelnederl. gedichten aangehaald , 267, 270, 272, 327, 334. I , 306. tAloniage (Le) , 1, 190. Mieris (Frans Yan) , zie Frans Van Alonick (Yanden) , I1, 243. AI ieris. Monmouth (Godfried Yan) , zie God- Mieris , Charterboek j II, 28, 389. fried Yan M onmouth. MONTALBAEX--ONS. MontalLaen (Reinout Van), zie Rei- Mysteriespel (Ontwikkeling van het) y nout Yan Montalbaen. 11 , 341 vlg. Montauban (Renaus de) , zie Renaus Afystisch-ascetische letterk. (Waarde de Afontauban. der) , I , 463. M ontbéliard , I , 245. Montreuil (Gerbert de) , zie Gerbert N. de Montreuil. Moons van der Straelen (P. H.), 11 , Naturen Bloeme, I , 382 ; 11 , 39j 208,. 496, 498. Naturis rerum (De) , 11 , 127. Morf (H.) . 1, 97. Natuurkunde van Broeder Gheraert , Moriaen (Roman van) , I , 37, 314, 11 , 192. 316 , 335; 1I, 9;, 100, 104, 226. Naumann , l1, 417. Mors Pilati, 11 , 83. Nederlandsche tongvallen , I , 11. Mort du roi Gormont (La) j I , 77. Neder- en lloogduitsch , 1, 9. Morus (Thomas) , zie Thomas Morus. Neghen besten (Yan) , 11 , 1s0, 247. Morville (H, ugo van) , zie Hugo van Nevelingen-lied (Het) , I , 31, 151. Morville. Ne&-elingen-lied (vertalingen van het), Mouskès (Phil. de) , zie Philippe de 1, 151, 165. Mouskès. Nicolaas Yan Cats , 11 , 39. Mouwen (Ridder metter) , I , 402. Nikolaas Y j 11 , 420. Mule sans frein (La), I , 339. Nieuwe Doctrinael (De), 11 , 183. MiillenhoF (K.), I , 25, 61. Nigellus (Ermoldus) , zie Ermoldus AlûllenhoF (lf .) , Kudrun , I , 85. Nigellus. MûllenhoF (K.) und Haupt , Zeitschrift Nivardus (Magister), I , 368. f. deutsches Alterthum , I , 21, 45, Noord- en Zuid-Nederland , I j 3. 47, 49, 128, 135, 140, 188, 319, Noot (J'an Van der), II, 548. 363, 364, 310, 4s0. Normqnd (J.) , Aiol , I , 414. Mûllenhof (K.), Zur Geschichte d. Notker Labeo , I , 56. Nibelungen N0t : I , 160. ) Noureddin , I , 320. Muller (J. W.) , De oude en jongere 1 àNoydekjn , 11 , 5. bewerking van den Reinaert , 1, 378, j 388, 390 ; 11 , 252. 'i 0. i Muller Hzn. (S.) j Borchgravinne van Yergi , 11 , 198. Oberg (Eilhard von) , zie Eilhard von Mûller (AI.) , I , 23. Oberg. Mitller (R.) , I , 49. Oberon , I , 409. Munlium , I j 112. Ockegem (Jan) j zie Jan Ockegem. Muspilli , 1, 56. Oehlenschlëger , 1, 379. Mussafa , I , 399. Ogier , 1, 117, 353, 423. Alystieke Britsche romans , I , 205. Ogier le Danois , l 415. Mysteriespel (lIet) , 11 j 336 vlg. j Oranje (Willem van) , I , 3539 11 j 223. 359 vlg. Ons Heren verrisenisse , 11 , 346, 353. 5s9 ONS--PERCHEVAL. Ons Heeren Wonden , (Yan) , 11 , 140. Paris (G.) , Les romans en vers du Ontwikkeling der Yrjheid , 11 , 8. Ontwikkeling in Vlaanderen en Limburg, I , 12. Ontwikkeling van het Nederlandsch , cycle de la table ronde , I , 100, 107, 128, 205, 200, 300, 301, 312, 321, 323, 340, 342, 345, 346, 349, 397, 399, 402, 404. I , 6 vlg. Paris (P.) , I , 298. Paris (P.) , Les Otfried, I , 58. aventures de maltre Otterloo (A. A.. van) , Johannes Ruys- Renart , I , 370. broeck , 11 , 394, 395, 399 vlg. Paris (P.) , Les romans de la Table Oudemans (A. C)., Bediedenisse van Ronde , I , 224, 247, 249. der Alissen , 11 , 192. Paris (P.) , Li romans de Garin le Oudemans (A. C.), Der Ystorien Lohlrain , I , 197. Bloeme , 11 , 192. Paris , (P.) , Nouvelle ltude sur le roman de Renart , I , 363. 11 , 245. Oud-Nederlan dsch ,I , 6. 1 1 van) Oud-Nederlandsche psalmen, I , 140. . , I , 354. Oudt-liedeken , 11 , 298. Parthlnople de Blois , I , 145. Overlevering (Arische) , I , 23. Parzival (W olfram von Eschenbach's), Overlevering (Vervorming der), I , 26. I , 37, 129. Ovidius' Aletamorphosen , I , 319 ; 11 , Passau (Piligrin Yan) , zie Piligrin 60, 71. Yan Passau. Owen , I , 293. Passionael ('t), 11 , 403. Oxford (W alter van) : zie W alter van ' PatriciusYagevuurtsint), 1,460; 11,403. Oxford. Paul und Braune, Beitrëge zur Gesch. d. deutsch. Sprache u. Litteratur j 1, 43, 61, 166. P@ Paul AYarnefried , I , 22, 5;. Pauw (N. de), 1, 384, 427. Paaschspelen , 11 , 360 vlg. j Pauw (N. de), Bjdrage tot de Ge- aeschspel, (Het Maastrichtsche) , schiedenis der Mnl. Letterk. in 11 , 360. Vlaanderen , 11 , 408. Paep , die syn baeck ghestolen wert Pauw , Etude sur le poème . . . . du (Vanden) , lI, 243. Renard, 1, 377 , 385. Pakscher (A.), 1, 87, 177. Penninc , I , 349. Palamedes , I , 248. Penon (G.) , I , 383, 412, 414. Pantschatantra , I , 366. Penon (G.) , Bjdr. tot de Geschied. Paon (Les voeux du) , 11 , 58. der Nederl. letterk. , l1, 200, 490. Paris (G.), 1, 33, 145, 245, 288, 293, Percheval, 1, 207, 244, 254, 306, 307, 295, 302, 318, 413 ; II, 53. 310, 339. Paris , (G.) , Histoire poltique de Percheval (Middelnederl.) j I , 315 ; 11 j Charlemagne, 1, 63, 185, 188, 425. 97, 101. Parthenopeus, 1, 306, 351; II, 222, 407. Parthenopeus en Melior (Fragmenten Ouden ende vanden jongben (Vanden) 510 PERK--REFEREINFEESTEN. 5;1 Praet (Jan) , zie Jan Praet. Preeken (A liddelnederl.) , 11 , 402. Prieel van Troyen , 11 , 65. Peter Yan Pisa , I , 57. Prise d'Orange (La) , 1, 89, 189. Peterborough (Benedictus van) , zie Processiespelen j 11 , 371. Benedictus van Peterborough. Proza en Poëzie , I , 1, 2. Petrarca, lI, 419. Proza, I , 2. Petrus Comestor, 11 , 129. Proza in de middeleeuwen (Het) , 1lj Pfeiler , I , 162. 389 vlg. Phaedrus , 1, 365; lI, 6. Proza-romans (Britsche), 1, 207. Philip Utenbroeke , 11 , 108. j Proza-Yoltsboeken , l , 429. Philippe de Alouskès: I , 7;, 413) 424. ' Prudens Yan Duyse, I , 379. Philippus à Leydis : 11 , 405. Psallere , I , 25. Pierre de Saint-cloud , 1, 323, 371, 384. j Pseudo-callisthenes , 11 , 57, 62. Pierre du Yernon , 11 9 128. ' Pyramus en Tllisbe, 11 , 298, 490. Pieter Heyns , 11 , 494. Pieter Van Breda , 11 , 2 l1, 332. Pieter Vostaert , I , 349. Q. Pieter Yreugdegaar , 11 , 211. j Pjper (F.), 11 , 539. : Quintus Curtius 1 , 1I, 59, 62. Piligrin Van Passau , I , 31, 67- j Piot , I , 356. ) Pippinck (Br. H.) , zie H. Pippinck. j R* Piramus , 11 , 200. ! Pisa (Peter van) , zie Peter van Pisa. lj Raemsdonc (Jan Yan), zie Jan Yan Plaatsnameninhet G'aedroen-lied, 1, 47. Raemsdonc. Plaid (Le), l , 371. Ragisel (Die Wrake over) , I , 394 ; Plakkatentegende Rederjkers, lI, 436. 1I, 96 v1g , 102, 104, 105. Plantjn, Il, 424. Raguidel (La lengeance de) , I , 307. Platduitsch , I : 10. Raimbert , I , 416. Plato , 11 , 421. Rajna (Pio) , Origini dell'epopea fran- Poenitentiarius , I , 68. cese, I , 28 , 33, 74. Poeta Saxo, 1, 28, 71, 15. Raoul de Cambrai , I , 80. Poëtenscholen , 11 , 421. Raoul de lloudenc , 1, 145, 323, 399 ; Poëzie, I , 2. 11 , 2, 96. Poitiers (Aliénor Yan) , zie Aliénor Raumer (Fr. Yon) , I , 353. Yan Poitiers. Rederjkers (De) , 1I, 415, 426 vlg. Potter (Dirk) , zie Dirk Potter. Rederjkersfeest te Ylaardingen , II, Potvin (Ch.) , Le roman du Renard , 473, 486. I , 363. Rederjkers op de hervorming (In- Potvin (Ch.) , Percheval le Gallois , vloed der) , l1, 436, 4ç4 vlg. 1, 311. Refereinfeesten , 11 j 488. Perk (M. A.) j I , s6. Pertz , I , 25. Peter (A.) , 293. REGIMENT- RUDOLF. Robert de Houdenc, 11 , 96. Robrecht Yan Borroen j zie Roberk Reilenberg 1, 409. de Borron. Reiflbnberg, Mouskès , I , 77. Rochat (Alfred) , I , 311. Reinaert, 1, 22, 175, 430 ; lI, 241, 407. Rode (Jan Van), zie Jan Yan Rode. Reinaert de Yos , I , 131. Rödiger (M.) , I , 160. Reinaert (Oudere en jongere bewer- Roelants-lied , I , 144, 169. king van den) , I , 378, 388. Rogge (H. C.) , zie Archief v. Nederl. Reinaert (Omwerking van den) , 'II , Kerkgeschiedenis. 248 vlg. Rogier van der W eiden , 11 , 417. Reinaert (Uitgaven van den) , I , 361. Roland (Chanson de) 1, 87, 98, 128, Reinaert in Nieuw-Nederlandscbe ver- j 169. I Romania, I , 339 zen (De) , 1, 379. 145, 1:7, 200, 206, Reinaert gevolgd naar het Fransch , 245, 285, 288, 289, 293, 294, 295, I , 373. 299, 300, 303, 304, 318, 319, 340, Reinardus Vulpes, I , 68, 367. 346, 353, 413, 432. Reinaut vanden W itten Dorne t 1, 419, Romans en sprokenj 11 , 197. Reinhart Fuchs , I , 361. Romans (biographische) , I j 206. Reissenberger (K.) , 1, 370. Romans (Byzantjnsche) , I , 351. Remedia amorls , I , 319. Romans (episodische) , I , 206. Renaissance , 11 , 415, 418 vlg. Romantiek in handen der klerken Renart (Roman du) , I , 320 , 370. (De), 11 , 44. Renart (Etude sur le roman de) , 1, Romantiek (Tjdeljke bloei der) , 1, 320, 363, 371 ; 11 , 58. 124. Renaus de Montauban, I , 91. Romulus , I , 365; 11 , 6. Renaus de Montauban (Chanson de) , Roncevaller slag (De), 1, 430. I , 185. Ronde Tafel (De), 1, 206. Renout van Montalbaen , I , 418. Rooses (Max), 1, 151. Restor du Paon (Le) , I , 186. Rooses (M.), Reuzen- en anti-geuzen- Rhythmische vorm der sagej I , 28. liederen , 11 , 534. Richthoven (K. von) , 11 , 149. Rose (Die) , 11 , 188, 213 vlg-, 255, Ridderpoëzie in Frankrjk , 1, 102. 260. Ridderpoëzie niet nationaal (De) , I , Rothe (A.) , Les romans du Renardj 124. I , 370. Ridder metter mouwen , 11 , 97 , 104. Rother , 1, 74. Ridder met den zwaan , 1, 33. Rou (Roman de) , I j 107. Ridderwezen , I , 111. Roulans (Jan) , zie Jan Roulans. Rinclus (Li) de Moliens j I j 462. Rovere (Anthonis de). Zie Anthonis Rinclus , 11 , 219. de Rovere. Robin et Marion , 11 , 349- Rubbenj 11 , 379. Robert de Borron , I , 243, 244, 248, Rudolf Agricola, lI, 420. 311 ; lI, 73, 84, 85. Rudolf Von Ems , I , 129. Regimeni van goeden heren (Van 't) II, 246. 572 RUELENS - SERRURE. Ruelens (K.), Le poète J. B. Hou- Salmasius , 11 , 420. waert , I1, 543. Salomon , I , 136. Ruelens (K.), Refereinen en andere Sandys , 11 , 359. gedichten , II, 494, 495. San-Marte , 1, 273, 293. Ruodlieb j I , 67. San-Alarte , Die Sage vom Gral , I 1 Ruolandslied , .1, 128. 245. Rutebeufj 1I, 141, 349. San-Alarte , Zur Gral- und Arthur- Ruysbroeck (Jan Yanlj zie Jan Yan sage , I , 106. Ruysbroeck. Saxen (Ludolph van) , zie Ludolph Rjm, 1, 96 , 100. van Saxen. Rjmbjbel, I , 130, 383; 11 j 21, 40, Scaecspel, 11 , 404. 129 vlg. Scheepje (Het) , 11 , 242. Rjmkroniek van Melis Stoke, 11 , Schefel, I , 253. 149. ScheFer (J. G. de Hoop) , I , 148. Rjmkroniek van Jan Yan Heelu , Scherer , Geschichte d. deutschen Lit- II, 149. teratur, lj 29, 31, 49, 59, 67, 137, 138, 160, 363. Scherer (W .), Jacob 8 Grimm , I , 363. * School van Chrestien de Troies , I , 323. Schönbach , I , 370. Sacerdos et Lupus, I , 68. Schuttersfeesten, lI, 439. Saint-cloud (Pierre) , zie Pierre de Schotel (G. D. J.) , Geschiedenis der Saint-cloud. Rederjkers , 11 , 345, 429, 431, 467 j Saint-Gille (E1ie de) , zie Elie de 474, 419. Saint-Gille. Schröder (C.) , I , 436. Saxo Grammaticus, 1, 44, 47. Schrëder (E.) , 1, 128. Sage (Aard der) , 1, 24. Scof , I , 25. Sagen der Goten , 1, 22. Scotus t 11 , 422. Sagen in het Goedroen-lied (Holland- Seelmann (W.) , Fragment van den sche), I j 49. Parthonopeus , 1, 354- Sagen in den Zwaanridder (Oude) , Seelmann (W .) , Fragmenten van Va- I , 36. lentjn en Nameloos , 1, 428. Sagen in Duitschland (Merovingische) , Seelmann (W .) , Gerhard von Minden , 1, 74. ll, 6. Sagen (Plaatseljke) , I j 80. Segheljn van Jerusalem j 11 , 236 vlg. Sagenkring van Karel den Grooten , Segller Diengodgaf , 11 , 65j 67. 1, 78. Seiler , I , 67. Sainte More (Benoit de) , zie Benoit Sermoen van Sente Reinuut , II, 463. de Sainte More. Serrure (C. A.) , l , 131, 4149 II, Saksenkrjg, I , 196. 43j 219, 283. Saksenspiegel, 11 j 12. Serrure (C. A.) , Geschiedenis der Saksischj I , 11. letterk. in Ylaanderen j I , 375. 5;3 SERRURE--SPEL. Serrure (C. A.) , Letterk. Geschiedenis Snellaert (F. A.) t Schets eener geschiev. Ylaanderen, 1, 142, 143, 354, 378, denis d. Nederl. letterkunde , 11 , 3839 II, 20, 349, 376, 383, 389, 409. 271. Serrure (C. A.) , J. Yan Afaerlant en Snellaert (F. A.), Yerhandeling over zjne werken , I1, 43. de Nederl. letterkunde , 1I, 271. Serrure (C. P.) , l , 350, 427, 443. j Snelriem , 11, 211. ! Soest (Johan Yan) Serrure (C. P.) , Die dietsche Catoen , , zie Johan Yan 11 , 3. Soest. Serrure (C. P ) , Miserere, I , 462. Sompniarys, II, 38. Serrure (C. P.) , Nevelingenlied , I ) Sotternien , 11 , 355. 151, 165. Sotternien (Yertooners der) , II, 355 Serrure (C. P.) , Segheljn van Jeru- vlg. salem , 11 , 236. ' Sotternie van Lippjn , 11 , 379. Serrure (C. P.) , Spiegel der Jongers , Souters , II, 393. 11 , 494. Southey (R.) , 1, 290. Serrure (C. P.) , W iselau , I , 167. Souvereine Kamer , II, 435- Serrure (C. P.) en Ph. Blommaert , Speculum majus , 11 j 13t. uitgave van den Grimbergschen oor- Speculum mundi, II, 131. log, 11 , 147. Speghel der W ysheit of Leeringhe Servaes (Sint), I , 13, 14, 131, 135, der Zalichede j 11 , 161. 140, 144, 146, 436. Spelen der Rederjkers (Heroïsche) , Sibille (Koningin) , I , 391, 408. 11 , 475. Sidrac en Bottus , I j 353. Spelen en Sotternieën (Abele) , 11 , 373. Siegenbeek (AI.) , 1I, 121. Spelen van Zinne, 11 , 456 vlg. Siegfried , I , 23, 24, 33. Spel van Arnoute , 11 , 354. Siegfried van Moringen , I , 49. l Spel van Arthur , 11 , 348. Slag van W oeronc (De) , 11 , 148. Spel van de drie Coningen, II, 339, 346. Smeken , 11 , 371. Spel van Florysse ende Blanche:oere , Snellaert (F. A.) , 11 , 32, 327 vlg. 11 , 354. Snellaert (F. A.), Alexanders geesten , ! Spel van Griseldis, 11 , 348. , 1I 56. jl Spel vanden Heiligen Sacramente van- Snellaert (F. A.), Dit es van Saladine ,I der Nyeuwewaart (Het), II, 371 vlg. II, 213. Spel van Herodes (Het) , 11 , 346. Snellaert (F. A.), Dit syn die X pla- Spel van het huweljk , 11 , 349. ghen , 11 , 192. Spel van Onze Lieve Yrouwe, II, Snellaert (F. A.), Jans Teestye , II, 352, 357. 168 vlg. Spel van 0. L. Yrouwe boodschap Snellaert (F. A.) , Mellibeus , II, 178, (Het), 11 , 366 vlg. 179. Spel van Palmerjn , II, 348. Snellaert (F. A.) , Nederl. gedichten uit Spel van St. Quintjn , II, 348. de XIY eeuw, II, 87, 160, 168, 169, Spel van den Sacramente j 11 , 371. 170, 171, 174, 178, 181, 192, 213. Spel van St. Gommer j 11 j 348, 357. 5:4 SPEL--TOOXEEL. 5;5 Spel van St. Rombout , 11 , 352. Tabarie (Hugo Yan) ) zie Hugo Yan Spel Yanden AYinter en vanden Somer , Tabarie. 11 , 373, 3;8. Tacitus , l , 21, 25. Spel vanden wjghe van Ronchevale : Taliësin j 1, 253, 254. 11 j 354. Tannhëuser , 11, 288. Spiegel (H. Lz.) , 11 , 149. Tarbl (Prosper) , 1, 260. Spieghel Historiael , l , 307, 310, 346, Tatian , 1, 56. 424 ; 11 , 39 41, 100, 108, 130, 154, Tauler (Johannes) , zie Johannes 226. Tauler. Spieghel der Minne (De) , ll, 213. Tegernsee (Fromund Yan) , zie Fro- Spieghel der Sonden , I1, 183 vlg. mund Yan Tegernsee. Sprekers, lI, 207 vlg., 332. Tegernsee (Metellus Yan) , zie AIe- Spreuken en fabelen , 11 , 1. tellus Yan Tegernsee. Sproken , 11 ? 198. Tennyson , 1, 108. Stafrjm, I , 29. Tergouw (J.) , 1, 419. Stallaert (1f. F.) , J. B. Houwaert j j Theganus , 1, 28, ;9. lI, 543. lTheophilus , l , 454. Stecher , Histoire de la littlrature Thomas Yan Aquino , 1l, 422. Néerlandaise en Belgique , I , 116, Thomas van Cantimpré , I , 457 , II, 124, 380, 432. 39, 127, 403. Steenwinkel , 11 , 130. Thomas Alorus , 11 , 420 . Steinhöwel , I , 366. Thjm (J. A. Alberdingk) , Fragment Stengel, I , 197. van Floris en Blanceooer , I , 359. Stoke (AIe1is) , zie Alelis Stoke. Thjm (J. A. Alberdingk) , Karolingi- Strophische gedichten van Maerlant , sche verhalen , 1: 177, 190, 359, 419. II, 139. Thjm (J. A. Alberdingk) , Littérature Studie van het Duitsch j 1, 57. néerlandaise , 11 , 271. Studiën en bjdragen op 't gebied der Thjm (J. A. en L. J. Alberdingk) , historische theologie, 11 , 393. Oude en nieuwe kerstliederen , 11 , Suchier (H.) , 1, 248, 353, 433. 308. Sundmacher j I , 359. Tideman (J.) , Leven van Sint Fran- Symons (B.) j I , 23, 128, 364. j ciscus j I : 452. Symons (B.) , Kutrun , I j 43, 44, 45, Tideman (J.) , Boec vanden Houte , 46, 47, 48j 49. 1, 443. Titurel, I , 253. T Tnugdali (Visiolj I j 460. * Tondalus Yisioen, I , 383. Tondalus , I , 460. Taalk. Bjdragen, 11 j 200. Tonis Harmansz. van Warvershoef , Taal- en Letterbode j I , 186, 359, 11 , 322. 417, 427 ; lI, 38, 58, 173, 384. Tooneel (Het) , 11 , 359, 383. Taalgids , I , 330. Tooneel (Inrichting van het), 11 , 382. TOONEEL- VERSBOUW. (Het) , V. Toorenenbergen (J. J. Yan), 11 , 540, Yaderboeck (Het) , 1I, 403. 541. Yaderlandsch Museum , 19 151, 165, Torec (Roman van), 1, 4039 I1, 46, 167, 414, 443, 462 ; 11 , 126, 193, 88, 9;, 104, 105, 223, 225. 205, 216, 219, 236, 283, 284, 356, Tort (Lambert li), zie Lambert li 367, 427, 448, 450, 452, 475, 480. Tort. Yagevuur van St. Patricius , I : 294. Tours (Gregorius Yan) , zie Gregorius Valentjn en Ourson, I , 429. Yan Tours. Yalentjn en Nameloos , I , 428. Tristan , 1, 128, 129, 306, 307, 319, Yalerius (J.) , I1, 57, 63, 181. 391. j Yalois (De Kardinaal van) , 11 , 250. l Yander Avontuer Triumfontium (Albericus) , zie Albe- , 11 , 331. ricus Triumfontium. Vander Feesten , I j 353. Troie (Roman de) , 11 , 66. Vanderkindere (Léon) , I 9 10. Troies (Chrestien de) , zie Chrestien Yan der Afeire (Gerard) , zie Gerard de Troies. Yan der Meire. Trouvères , l , 84. Yander Sielen ende vanden Lichame , 'Troyen (Historie van), 1, 407 ; 1I, I , 461. 156, 223. Yan der Straeten (E.), 1I, 417. Truwante (Die) , II, 379. Yan der W eiden (Rogier), zie Rogier Tûrlin (Heinrich von dem) , zie Hein- Yan der W eiden. rich von dem Tiirlin. Yastenavondspelen , 11 , 355. Turoldus , I , 169. Yeldeke (Hendrik van) , zie Hendrik Tween ghesellen (Yan) , II, 200. van Yeldeke. Tjdschrift voor Nederl. taal- en let- Velthem (Lodewjk Van) , zie Lodeterkunde , I , 202, 209, 243, 249, wjk. 250, 251, 255, 383, 414, 428, 433; Verdam (J.) , 1, 409, 427 ; 1I, 191, II, 290. 200, 219. 'Tjdsbepaling van de Borron's Graal- Yerdam (J.) , Oude en nieuwe fragroman j I : 245. menten van den Aiol, 1, 14. Verdam (J.) Episodes uit Maerlants historie van Troyen, 1, 146. Verdam (J) , Malagjs , I , 427. Uhland (L.) , I : 1ç8. Yerdam (J.) : Segheljn van Jerusalem , Ulfla, 1, 56. 11 , 236, 238. Ulrici , 11 , 327. Yerdam (J.), Theophilus , I , 454, 455. Ulrich von Zatzikhofen, I , 287, 288. Yermeulen (P. J.) : Yanden levene ons Ulrich von Zetzikon? 1, 287. Heren , I ? 439, 446. Urbanus VI, 1I, 251. Yernon (Pierre du) , zie Pierre da Utenbroeke (Filips) , zie Filips Uten- Yernon. broeke. Yersbouw (Middelnederl-) j I j 147. Tooneel bj de Rederjkers 11 , 478. 576 VERSMAAT- VOORNE. 5;7 Vincent Van Beauvais, 1I, 41, 131, 139. Versnaeyen (K.) , 11 , 20. Violette (Romltn de 1a) , I ? 94. Versus de Gallo , I ? 68. Visier (Jan) , zie Jan Visier. Yertaalde gedichten besproken ? (Moe- Visio Tnugdali , I , 294. ten) , 1, 120. Visscher (L. G'.) , Ferguut , 1, 324. Vertaalde gedichten nationaal , 1, 121. Vita Gildae , 1, 293. Yertaalziekte, 1', 119. Yita Merlini , 1, 249. Vertooningen (Stomme) , 11 , 344. Yita Sancti Willelmi , I , 83. Yertooning der geesteljke drama's , Vitalis (ordericus) , 1, 86? 89. 11 , 351. Yitry (J. De) , 1, 380. Verval der ridderpoëzie , l , 391. ( Vlaamsche charters , I , 142. l Vlaamsche Verwjs (E.) , 1, 17, 186, 433, 462 ; j wereldhandel , l ,141. 11 , 173. ?lYlaanderen (lnvloed van) , l , 15. Yerwjs (E.) , Cassamus , 11 : 58. Ylaenderen (Margaretha Van) , zie Yerwjs (E.), Die Rose : 11 , 214, 216, Margaretha Van Ylaenderen. 217, 219. Vlaenderen (Jan Van) , zie Jan Yan Yerwjs (E.) , Dit syn X goede boer- Ylaenderen. den , l1, 203, 205, 219. Ylaardingen (Jan Van) , zie Jan Van Verwjs (E.) , Fragment van den Ylaardingen. Parthonopeus, I , 354. Yloten (J. van) , Nederl. Geschied- Yerwjs (E.), Ferguut , I , 324, 325, zangen , 11 , 294, 534. 327. Vloten (J. van) , Merljn , I , 217 ; l1, Yerwjs (E.) , Martjn , 11 , 122, 139. 91 vlg. Yerwjs (E.) , Maerlant's Strophische Yloten (J. van) , Verzameling van gedichten , 11 : 139, 140. Nederl. Prozastukken , l1, 391: 396, Verwjs (E.) : Naturen Bloeme , 11 , 397, 398, 399, 400, 401, 402, 403, 33, 39, 126. 404, 405. Yerwjs (E.) , Spel vanden Heiligen Yoigt (E.) , Ecbasis captivi , I , 66, 363. Sacramente vander Nyeuwervaert , Yoigt (E.) , Ysengrimus : l , 68, 367, 11 , 371. 368. Yerwjs (E.) , Van tween kinderen , Yolks- en Kunstlied , 11 , 262. l1, 200. Yolkslied (Het geesteljke) , l1, 308. Verwjs (E.) , Yan vrouwen ende van Volkslied (Karakter van het) : 11 , 306. minne , 11 , 199, 200, 202. Volkslied (Oudheid van het) , I1, 263. Yerwjs , zie Bisschop. Volkslied (Het wereldljke) , 11 , 284. Verwjs (E.) en M. de Vries , Spieghel Yolkspoëzie , l , 25. historiael , 1, 309 ; 11 , 40, 70, 76, Volkspoëzie (Oudduitsche) , 1, 21. 109, 110, 130, 132, 133, 135, 138, Yolkspoëzie in Latjnschen vorm, 1, 63. 157. ' Volksverhuizing , I , 26. Yier Heren W enschen , I , 166. Voûrdracht der gedichten , l , 94. Viétor (W .) , I , 197. Yoorne (Albrecht Van) , zie Albrecht Villemarque (Th. de la) j I , 252, 296. Van Voorne. JoxcikBl-ou'r, Ned. Letterk. klfïddeleeukcen. 11, 4e druk. 37 Versmaat , 1, 110. 578 VOORTPLANTIXG- WILLELMUS. de overlevering , schen Litteratur , l , 17, 32? 66, I , 71? 83. 127, 128, 136, 137, 370; 11, 263, 264. Yorm der middeln. poëzie, I , 147. W ackernagel (W .) , Handbuch d. deut- Vorming van het volksepos , I , 29. schen Litt-, 1, 29. Voragine (Jacobus de) , zie Jacobus W ackernagel (W.) , 1, 289, 363. de Yoragine. W ael (J0b Van de) , zie Job Yan de Yortigern , I , 106. W ael. Vos (Jan) , II, 345, 479. Wagenaar (J.), Yaderlandsche historie , Vostaert (Pieter) , zie Pieter Vostaert. 11 , 151 , 250. Yragen des tjds bj de Rederjkers , Waghen (Yanden) , 11 , 243. 11 , 466 , 473. W agner (A) , 1, 460. Yreugdegaer (Pieter) , Pieter j W aitz , 1, 11. Yreugdegaer. i W alewein (Roman van) ! , I , 330, 343: Yries (Af. de) , 1, 202. ( 353, 430 ; 11 , 97, 226, 407. Yries (AI. de) , Borchgrave van Couchi : W alewein en Keye ? I , 402. 1, 383. l W alter van Oxford, 1, 107. l Waltharius Yries (AI. de) , Cracht der manen , , 1, 65, 93. 11 , 192. W alther-sage , 1, 45. Yries (AI. de) , uitgave v. e. fragment W apene-Alartjn , 11 , 121 vlg. v. d. Lancelot , I , 255, 260. Ward (Henry) , 1. 248. Vries (M. de) , Johannes de Hese, W arnatsch , 1, 290. 11 , 405. W arnefried (Pau1), zie Paul W arnefried. Vries (AI. de) , Leken Spiegel , 11 , W arnkönig-Gheldolf , Histoire de la 143, 170, 171. Flandre , 1, 141 ; 11 , 26. Yries (M. de) , zie Yerwijs. Weert (Jau De), zie Jan de W eert. Yries (AI. de) , Taalzuivering , l , 360. Weiden (Rogier Yander) , zie Rogier Yrouden (Vanden V) , 11 , 140. Vander W eiden. Vrouwen Heimelicheit (Der) , II, 193. W einhold , 1, 66 ; l1, 359. Vrouwen ende van minne (Van) , 1I, W enceslas (Hertog) , 1I, 265. 199, 200, 202. W erken der Yereeniging ter bevor- Vrouwengeschal? 11, 211. dering van Mnl. Letterkunde , I , Yrouwenrollen door mannen vervuld ? 168, 202, 350, 443, 452 ; II, 254. 11 , 479. W erner, 1, 69. Yrouwentroost (Jan) , zie Jan Vrou- W essel Gansvoort , 11 , 420. wentroost. . W etenschap geëerd (De) : 11, 14. W evel (Gilles de) , zie Gilles de W evel. W -. W igalois , 1, 128. W ilde Yos (De) , I1, 211. W ace , 1 , 107, 206, 248, 309. W ilhelmus Clericus , I : 377. W achtendoncksche psalmen, 1, 13. W illehalm , I , 194. W achterliederen , 11 , 300. W illehalm von Oranze , 1( : 129. W ackernagel , Geschichte der deut- W illelmus Flamingus, 1) 377. Yoortplanting van WILLELAIUS- YSEXGRIMUS. 570 Winkel (J. Te) , Esopet ! 11 , 5, s. W illem die Ardenoes , I , 416. W inkel (J. Te) , Gesch. d. Nederl. W illem van Aëighem , l , 457 ; 11, 283. letterk., l1, 32, 33, 112, 2 18, 282. Willem Van Haecht : 11 : 494 , 539. W inkel (J. Te) ? Maerlants Werken W illem Utenhove , 1, 382 ; 11 , 127. beschouwd , I1, 13, 17, 18? 32, 41, W illem (dichter van den Reinaert) , 48, 143, 144, 157. I , 3:4. W inkel (J. Te) , Roman van Moriaen, W illem van Hildegaersberch , 11, 206, 1, 31 , 50, 311, 316, 335, 338, 339, 211, 241 vlg. , 330 vlg. 340, 342, 343. Willem van Oranje , I ? 143, 188. Winkel (J. Te) , Roman van Torcc , Willems (J. F.) , De eerste bljdscbap 1, 402 , 40; ; l1, 32, 46. van Alaria , 11 , 366. ! sYinkler (Johan) , 1, 17. Willems (J. F.) , Fragment van de $ Wirent von Grafenberg , 1, 128. Lorreinen , 1, 202 , 203. Wisselau (De Bere) , I , 143, 167. Willems (J. F.) , Hildegaersberch , Wolf (F.) , Vber zwei niederl. Yolksl1, 209. bùcher , 1, 408, 410. Willems (J. F.) , Hugo van Tabarie Wolf (F.) , Pber die Laïs : 299. 1I, 213. W olfdietrich , 1, 74. W illems (J. F.) , Ogier van Ardennen , W olfram von Eschenbach , I , 129. I , 416. W outer Map , I , 208, 296, 300, 461. W illems (J. F.) , Oud-vlaemsche lie- W raken (Boec van der) , 11 , 118 , vlg. deren , I , 29 ; l1, 266, 306, 334. 187. W illems (J. F.) , Reinaert de Yos , W rake van Jherusalem : lI, 129. I , 361, 373, 383. W rake (Yan Ons Heren) , 11 , 84 vgl. W illems (J. F.) , Rjmkroniek van J. W tenhove (Jan) , 11 , 539. Yan Heelu , 11 : 146. 'Wjbrands (Aem.W .), De vertoonplaats W illems (J. F.) , Van den Derden onzer oude spelen , 11 , 383, 384. Edewaert , 11 , 160. Wjbrands (Aem. W )., Opmerkingen W illems (J. F.), Yan tween kinderen, over hei geesteljk drama hier te 11, 200. lande , 11 , 329, 330, 331, 333, 340, Willems (J. F.), Willem van Oranje, 341, 342, 343, 344, 345, 346, 348, 1, 190. 349, 351, 352, 354, 357, 358, 369, Willems (J. F.) : Bewerking van Rei- 370 , 376, 427, 428, 429, 436. naert de Vos , 1, 379. M-jbrands (Xem. W .) , Duinkerker Willems (J. F.) en J. H. Bormans, Kribbetje , 11, 359. Brabantsche Yeesten , I1, 159. W jn (H. Van) , 11, 40, 1b2, 236. W illems (Alphons) , 11, 58, 541. W jn (H. Yan) j Hist. eu letterk. Willems (A.) ) ztude sur le poeme avondstonden , 11, S0. Van den Yos Reinaerde , I , 377. W ind (S. De) , 1, 409. Y. Mrinkel (J. Te) , l , 209, 243, 249, 1 Ysengrimus 414: 428 ; 11 , 87, 380, 384. , l , 68, 367. W illelmus Physicus, 1, 378. YSIDORIJS- ZW AARD. Ysidorus , II, 156, 157. Ystorien Bloeme , 11 , 192. Zeven wjzen van Rome (De) , 11, 236. Zingerle , 1, 399. Zingerle , I , 145 ; 11 . 57. Zinnespel, 11 , 347. Pber Raoul deHondenc, %. Zacher (J.) ? 11, 206. Zacher, Uitgave van het Maestrichtsche Zinnespelen (Beoordeeling der), 1I, 481. Paaschspel. Il, 360. Zinnespelen te Antwerpen , 11 , 465, Zarncke , Zur Nibelungenfrage , 1, 85. 479. Zinnespelen , 11, 456 vlg. Zarncke (Fr.) , I1, 3. Zatzikhofen (Ulrich von) : zie Ulrich Zinnespel von Zatzikhofen. (Het), 11, 468 vlg. Zinnespelen te Gent , 11, 465, 466 vlg. de Boom der Scllrifturen Zeitschr. f. d. Alterth. und Litterat. , Zotenberg, 1, 432. I1, 5, 200, 206, 224, 360. Zumbini , 1, 356. Zeitschrift f. Deutsche Philologie ? 1, Zuylen Yan Nyevelt (W . Yan), 11 , 538. 133, 161, 245, 248, 252, 254, 273- Zwanenjonkvrouwen? 1, 3;. Zetzikon (Ulrich von) , zie Ulrich Zwaanridder (De) , l 9 33, 43 0. von Zetzikon. Zwaard des Graals (Het) , l , 254, 273. 580 D R U K F O U T E N. Dl. 1, b1. 298 , noot 2 , staat : Die Sage vom Graal , lees .. Die Sage vom Gral. D1. 1, bl. 312 , noot 2 , staat : Die Sage vom Graal , lees : Die Sage vom Gral. Dl. 1, bl. 372 , regel 12 boven staat: Gautier de Coillsi , lees : Gautier de Coinsy. Dl. 1, bl. 434 , noot , staat : Acquoy en Aloll , lees .. Acquoy en llogge. D1. 11 , b1. 345 , regel 22 onder , staat : :,de beroemde schrijver Coornhert''. Dit is niet juist ; 't was niet Diederick Volkertsz. , maar diens broeder Frans , die zie D. V. Ooornhert's opdracht van zijne Comedie ?'t4?? Israel (Mrerken 111, 542) wel T?van de konstf', maar toch geen beroemd schrijver was. Zie dl. 111 , bl. 25 , noot l . UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS TE GRONINGEN. Asselijns werken, uitgegeven door Dr. A. de Jager. . . . . . f 3,60 J oh, Berghuis, Het opstel voor de volksschool • • . . . - 0,50 A. M. Bogaerts en M. J. Koenen, Practische Taalstudie. I: Woorden en Uitdrukkingen . . . . . . . . . . . . . 8ste druk - 1,25 A. M. Bogaerts en M. J. Koenen, Practische Taalstudie. II: Taal en Taalstudie. • • . • . . • • • . • • • . . 5de druk - 1,25 A. M. Bogaerts en M. J. Koenen, Practische Taalstudie. III: Taalgebruik en Woordverklaring • • • • • • • . .• 6de druk - 1,25 B. van Bruggen, Stijloefeningen. . . . . . . . . - 0,75 H. W. Dijken, Woorden en zinnen. 7 stukjes. . • . . . . it - 0,07 5 Douwes, Renssen en van der Veen, Verstandig schrijven. Oefeningen voor de hoogste klasse der Volksschool . . . . • . . . . . . - 0,25 Douwes, Renssen en van der Veen, De kleine Wekker. Stijloefeningen voor de Volksschool. Ie stukje . . • . . 3de druk - 0,20 Douwes, Renssen en van der Veen, De kleine Wekker. Stijloefeningen voor de Volksschool. 2e stukje . . . . . . • • 3de druk - 0,20 Douwes, Renssen en van der Veen, De kleine Wekker. Stijloefeningen voor de Volksschool. 3e stukje . . . . . . 3de druk - 0,20 C. F. van Duyl, Eerste trap van het Taalonderwijs, A Eerste stukje: Taaloefeningen • . . . . • . . . • • . • . 6de druk - 0,25 C. F. van Duyl, Eerste trap van het Taalonderwijs, A. Tweede stukje: Taaloefeningen • • • • • • 7de druk - 0,25 C. F. van Duyl, Eerste trap van het Taalonderwij s , A Derde stukje: Taaloefeningen • • . • • • 7de druk - 0,25 C. F. van Duyl, Eerste trap van het Taalonderwijs, A Vier de stukje: Taaloefeningen . . • . • • • • • 5de druk - 0,25 C. F. van Duyl, Eerste trap van het 'I'aalonderwjjs , A Vijfde stukje: Taaloefeningen . . . . . . . . . • . . . . . - 0,25 C. F. van Duyl, Oefeningen in 't zuiver schrijven van 't Nederlandsch 5de drulc - 0,50 Eerste trap van het Taalonderwijs, B Eerste stukje: • • • • • . • . . . • • • . 2de druk - 0,25 Eerste trap van het 'I'aalonderwjjs , D Tweede Stukje: • • • . • • 2de druk - 0,25 trap van het Taalonderwijs, B Derde stukje: · • • • • • 2de druk - 0,25 trap van het Taalonderwijs, B Vierde Stukje: • . . • • • • • • • - 0,25 C. F. van Duyl, Stijloefenjngen c. F. van Duyl, Sty loefeningen C. F. van Duyl, Eerste Stijloefeningen C. F. van Duyl, Eerste Styloefeningen UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS TE GRONINGE~. J. L. Ph. Duijser, Nederlandsche- 'I'aaloefeningen voor inrichtingen van middelbaar onderwijs en Normualscholen . . . . . . . . . f 0,25 J. L. Ph. Duijser, Theoretisch-practische handleiding bij het onderwijs in de Nederlandsche taal. 1e Oursus . . . . . . . 2de druk - 0,50 J. L. Ph. Duijser, Theoretisch-practische handleiding by het onderwijs in de Nederlandsche taal, 2e Cursus . . . . . . . 2de druk - 0,50 J. L. Ph. Duijser, Theoretisch-practische handleiding bij het onderwijs in de Nederlandsche taal, 3e Cursus . . . . . . . 2de druk - 0,50 J. L. Ph. Duijser en G. A. C. van Goor, Letterkundig leesboek. I. Bloemlezing uit de werken van de voornaamste schrijvers der 17e en 18e eeuw - 1,25 J. L. Ph. Duijser en G. A. C. van Goer , Letterkundig Leesboek, II. Bloemlezing uit de werken van voorname schrjjvers der 1ge eeuw - 1,25 J. G. Frederiks, Oefeningen in het sehrjjven der Nederlandsche taal - 0,90 J. J. A. Goeverneur, Nieuw Fabelboek, met 24 gekleurde platen, 4 deeltjes 9de druk a - 0,90 De Groot, Leopold en Rijkens, Nederlundsche Letterkunde. De voornaamste schrijvers der 4 laatste eeuwen, 2 dIn.. . . . . . 6de druk - 3,80 Dr. W. L. van Helten , Kleine Nederlandsche Spraakkunst 5de druk - 1,90 Dr. W. L. van Helten, Nederlandsche Spraakkunst, ten behoeve van onderwijzers, I, II . . . . . . . . . . . . . . . . - 3,75 Dr. W. L. van Helten, Vondel's taal, Grammatica van het Nederlandsch der zeventiende eeuw. . . . . . . . . . . . . . . . - 3,75 Dr. W. L. van Helten, Vaderlandsche-Taalstudie in Nederland. - 0,60 Dr. W. L. van Helten, Middelnederlandsche versbouw . - 1,90 Dr. W. L. van Helten, Middelnederlandsche Spraakkunst . - 7,50 Dr. W. J. A. Jonckbloet , Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, 6 deelen, ingebonden. . . . • . . . . . . . 4de druk a - 2,90 Dr. W. J. A. Jonckbloet, Beknopte Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, uitgegeven door Dr. G. Penon . 3de druk - 2.50 Dr. W. J. A. Jonckbloet , Vanden Vos Reinaerde . . . . . . - 4,90 Dr. W. J. A. Jonckbloet , Etude sur Ie roman de Renart. . . . - 6,90 Dr. W. J. A. Jonckbloet , Het professoraat in de Nederlandsche Taal- en Letterbode • . . . . . . . . . . . . . . . . . . . - 0,60 Dr. W. J. A. Jonckbloet en Dr. W. L. van Helten, Nieuwe refereinen van Anna Bijns, I. . . . . . . . . . . . . . . . . - 1,50 M. J. Koenen, Eerste aanschouw. taalonderwijs, Voorlooper v. h. Nieuwe Taalboek. Gehoor-, Spreek-, Lees- en Schrijfoefeningen 3de druk - 0,25 M. J. Koenen, Het Nieuwe Taalboek, Taal-, Stijl- en Dicteer-oefeningen voor de verschillende klassen der Volksschool. Eerste stukje 8de druk - 0,20 M. J. Koenen, Het Nieuwe Taalboek. 2e stukje . 8de druk - 0,20 M. J. Koenen, Het Nieuwe Taalboek. 3e stukje . 6de drulc - ·0,20 L'ITGAVEN VAN J. B. W OLTERS TE GRONINGEN. M. & .ffpezl:s , Het Nieuwe Taalboek. 4e stukje le gedeelte ede druk f 0,20 M. J. Koenen , Het Nieuwe Taalboek. 4e stukje 2e ged. 3#6 druk - 0,25 M. J. Koenen , Het Nieuwe Taalboek , Taal- , Stjl- en Dicteer-oefeningen voor voortgezet lager onderwi.is en de eerste klasse van normaallessen. Yjfde stukje 6#: druk - 0,50 iV. J. Xp:zles , Het Nieuwe Taalboek , Taal- : Stjl- en Dicteer-oefeningen voor voortgezet lager onderwjs en de tweede klasse van normaallessen. 6e stukje 4#: druk 0,50 leerkringen voor de verschillende klassen der Yolksschool. le Stukje 2#: druk - 0,20 IL J. ILoenen, Denken en Schrjven. 2e Stukje 3f. J. ILoenen, Denken en Schrjven. 3e Stukje lf. J. ILoenen, Denken en Schrj ven. 4e Stukje AL J. ILoenen, Denken en Schrjven. 5e Stukje M. J. Xp:vzevz : Beknopte Handleiding ten gebruike bj de Steloefeningen in vjf leerkringen . - 0,50 2de dr'uk 0,20 2de #z'.?xk - 0,20 2#: druk 0,25 0,25 @ M . J. Koenen , Denken en* S @ @ @ @ chrijven. Steloefeningen in vijf M. J. Koenen , Een kleine Sleutel.Toelichtingen bj 't gebruik van mpractische @ * * der Nederl. Taal , in linnen 3* druk - 0,25 Txalstudie'' I . . AI. J. Xp:zîe'pz, Zakwoordenboekje M . J. Koenen , Staring. ningen en portret L. .Ldp. pp/#, Hoofdpersonen uit de geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Met 36 portretten . . . . . 2de druk - 4,50 0,25 Keur uit Starings gedichten , met aanteeke- . . . . . . . . - 1,00 J. A. en L. Leopold , Van de Schelde tot de W eichsel. Nederduitsche dialecten in dicht en ondicht. 2 dln. . . . . . . - 17,50 M, Zdpylpf: ,De nieuwe Aesopus. Groot Fabelboek voor jong en oud. M et 160 platen . . . . M. en L. Leopold , Een Sleutel. Rj vanoorspronkeljkeP*rozastukken ter voorbereiding van de studie onzer letterkunde . 5de #rlfk - 1,90 M. en L. Zdoy?pîtf, Een Sleutel. Rj van oorspronkeljke Ge d i c h t en ter voorbereiding van de studie onzer letterkunde . 3de druk - 1,90 M . en L. Leopold , Oud en Nieuw. Letterkundig Leesboek , I . M . en L. Zdpzapltf, Oud en Nieuw. Letterkundig Leesboek, 11 Kath. .r:p/loftf: Tooneelstukjes voor kinderen P. Lou'trerse, Rjmpjes en vertellingen voor onze kleinen. Yjf prentenboeken met gekleurde platen in groot folio à - 0,75 R. en V. Loveling, Gedichten , gebonden . 2de *'lf/c 2,90 1,75 1,75 . - 0:75 G. < . Dr. J. C. Lorendaal , Lied der Liefde . 1,50 Matthes , De vier Heemskinderen . . - 1,50 Dr. J. C. A cff/ldd, Geeraerdt Brandt's Leven van P. C. Hooft en de Ljkreeden . - 1,50 - 7,50 UITGAVEN YAX J. B. W OLTERS TE GRONINGEN. Dr. J. C. Matthes , Regels voor de geslachten en de spelling 4de druk f br. J. C. Matthest Uit onze beste schrjvers , Leesboek bj het middelbaar en gymnasiaal onderwjs . . . . . . . . . . . 2(& druk - 1,90 Mr. H . E. Jfpf/zer en Dr. Jan te W inkel , Bibliotheek van Middelnederl. letterkunde j met medewerking van Prof. G. <. Brill , J. F. J. 0,60 de Vries. 43 M I.. H. E. J.fpîfz:r, Anna Roemers Yisscher Prof. T#r. J. ,1. Jonckbloet , Prof. J. Verdam en Prof. M. A.fl. . . . . . à - 1:50 M r. M oltzer , Hareniana . M r. .vpî/zer, Richting in de Taalkunde . M r. M oltzer , Studeeren en studeeren is twee Mr. Moltzerb Bilderdjk en het Nederlandsche volk . Mr. M oltzer , Heiligerlee Mr. M oltzer, Shakspeare 0.30 @- 0.75 @- 0.40 *- 0.60 *- 0.60 @ Mr. Apîfzdr, Historilche beoefening der Ned. taal . Mr. Moltzer , Yolksverbeelding in het rjk der Taal . M r. M oltzer , Historisehe beoefening der Ned. letteren Dr. H . J. Nassau's Geschriften uitgegeven door M r. H . J. Smidt , 1 , Dr. H . J. Nc,sqstz'?x Nool.dewier j J. B3uls en 2. JF'. Stellwagen. 3 deelen , 0,40 @- 1,50 . - 0,50 . - 0,25 . - 0,25 15,00 . - 0.60 met portret . . . . . . . < . ran Palntar , De Golden Kette . . . Dr. G. Penon , Bjdragen tot de Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde D1'. G. 5,70 Penon , Nederlandsche Dicht en Prozawerken. 1, III , IY? V. (Bloemlezing bj Dr. Jonckbloet's Letterkunde) , gebonden < . Reinkingh, De Nederlandsche werkman . . 2,90 1,20 < . Reinkingh , 'n Oetmiening ien 'n Jachtwaide - 0,25 A . < . Stellwagen , Proza. Leesboek voor school en huis 2de druk - 2,50 A . < . Stellwagen , De levende Taal. Een boek voor Gymnasia, Hoogere Burgerscholen en jonge onderwjzers . . . . 4de druk 1,50 )a T. Terwey , Xederlandsche Spraakkunst , ten behoeve van inrichtingen van middelbaar onderwjs en tot opleiding van onderwjzers 1de tfro//c - 1,25 T. Terwq , Beginselen der Nederlandsche Spraakkunst T. Terwey , Korte Nederlandsche Spraakkunst T. Terlrey , Oefeningen bj de Korte Nederlandsche Spraakk. 5de druk - 0,60 G . J. W endel , Schets van de geschiedenis der Nederlandsche letteren , 1,00 5de tfrlf/c - 0,60 3de druk 1,00