Cï8Cl1lEgEjl8 l)EltjEgELLàjPSCLE LETIELkLJZE'
0E8CHlEDEXl8
DER
jig@2tààgS(ë@tëIIë2#ëà#y
D E Z E V E N T I E N D E E E U W
DOOR
D.. W . J. A. JONUKBLOET.
TW EEDE DEEL.
'kzgs )këï, 2EL8Is5 yï TûT pyj TkçîjiqûLglçks TIJP ZIJâCACLET
oooR C. H O N IGH.
TE GRONINGEN BIJ J. B. W OLTERS j 1890.
GESCHIEDENIS
DER
N~D~R1AND~~H~ l~TT~RKUND~
DOOR
DR. W. J. A. JONCKBLOET.
V I E R D E DEE L.
VIERDE DRUK, HERZIEN EN TOT DEN TEGENWOORDIGEN TIJD BIJGEWERKT
DOOR C. IIONIGH.
TE GHONINGEN BIJ J. B. WOLTERS, 1890.
Stoomdrukkerij van J. B. Wolters.
V O O R R E D E.
Ik heb in 't streven naar waarheid het soms gewaagd te laken . waar sleur
of nationale ijdelheid eene loftuiting tot gewoonte had gemaakt. Ik heb getracht
mijn oordeel op regels te bouwen , ten einde aan het verleden eene
vingerwijzing voor de toekomst te ontlokken. Ik laat ter verklaring en verdediging
mjner wijze van doen twee vreemden voor mij spreken.
In de eerste plaats Ahnfelt , in zijn Leven van Elias Sehlstedt , voor het
O
vijfde deel van diens S am l a de S a n g e r o c h V i s o r :
O O O Vi hafva inom var literatur manga berömda , manga 11 klassiska namn , om
hvilkas odödliga vkrde och Grtjenst det skulle kunna synas som ett majestits.
brott att ett ögonblick tvifa. Och likvhl, nhr det kommer till denna obevekliga
kritik , som skiljer mellan guld och förgyld koppar , mellan lefvande blommor ,
uppspirade ur naturens varma och innersta sköte , och eftergorda vaxblommor,
O O O
da fyagar ironikern : hur mycket haller profvet af allt detta ?''
Voorts A. W . Ambros , G e s c hi ch t e d e r M u s i k , IV, 407 :
11So sicher es auch heissen muss , dass bisher noch keine g,Theorie der
schönen Kiinste'' auch wirklich jygchöne Kiinste'' hervorzuruyfen vermocht hat,
eine so wichtige Stelle nehmen gleichwol die Theoretiker in der Geschichte
der Kunst ein. Das wirkliche Kunstgesetz geht , wie das Kunstwerk selbst,
letzterem immanent, immer ntzr aus dem Geiste des schaFenden Kiinstlers
hervor; der Theoretiker mag sich auch wohl in abstrakte Speculationen . . . . .
vertiefen - den Kiinstlern und dem Verstândniss ihrer Schöpfungen niitzt
er am meisten , wenn er den Kunstwerken die Kunstgezetze abfragt , wenn er ,
nach des Dichters W ort, ,rsuchet den ruhenden Po1 in der Erscheinungen
Flucht'' - und aus der Mannigfaltigkeit der ihm in Menge entgegentretenden
Kunstwerke das e in e Gesetz aufzuspiiren trachtet , welches gemeinsam ihnen
zu Grunde liegt. - Hat er es gefunden, dann ist sein Fund jedenfalls ein
sehr werthvoller. Dann mag auch die Kiinstlerschaft , insbesondere die heranbliihende
neue Generation an ihn herantreten , Belehrung suchen und fnden -
und zwar eine Belehrung, welche jetzt hinwiederum dem eigentlichen Kunstschaflkn
zum Nutzen gedeiht.'f
Ik meen hiermede te kunnen volstaan ; en druk slechts nog de hoop uit,
geen onbruikbaar werk te hebben geleverd.
DEx HAAG , 15 Februari 1882. JONCKBLOET.
1 N H O U D.
T W E E D E B O E K.
TIJDPERK VAN LUISTER.
BUITEK AMSTERDAM. eAMPHUYZXN , - DE ZEIUFEN . .
JAKOB CATS
111. CONSTANTIJN HUYGENS. . . . .
lV. PLANETEN. HEELE EN IIALVE CATSIANEN .
V. 'VONDEL . .
YI. KRITIEK . . . .
Y1I. oE LIERDICHTER .
V111. DE DRAMATISCHE DICHTER . . .
IX. voxoEru's scHoolu
X. MINXEDICHTERS .
Bladz.
3
. 20
. 52
. 106
. 133
. 159
. 18 1
. 2 1 1
D E R D E B O E K .
TIJDPERK VAN ACHTERUITGANG.
1. TERUGwERKIAG vAN HET ROMANTISME. JAN v0s
1I. DE PROZA-ROMAN . . .
111. xlL VOLENTIBUS ARDUUM .
1Y. HET BLIJSPEL . . . .
REGISTER OP DE XVIle EEUW .
. 373
. 400
. 413
. 440
. 473
D 8 U K F E I L E d E N 9 E 8 B E T E 8 I d G E 8 .
Dl. 111. b1.
X
,1
X
1,
n
X
D
19 , reg. 9 v. b. een diepen sluier , lees : een dichten sluier.
23 , r 14 r de vjf overigen , lee8 : de vjf overige.
26 , noot : Coornhernt , lees : Coornhert.
28 , reg. 3 v. b. een moedigen inborst, fed,s:eene moedige inborst.
40 j p 19 v. o. Kilianus , d. i. Kiel , lees : van Kiel.
40 j r 20 v. b. Becamus , lees : Becanus.
48 , r 19 r dat 's u , p dat s' u.
87 , r 10 v. o. beteekenis, ,, bekentenis.
93,
98, 12 r
dramatische.
D 17 v. b. Daraîde , D Dareïde.
romantische-dramatische , lees : romantischreg.
v. b. en bl. 131, reg. 22 v. b.
wat dr. J. Ten Brink in zijne voorrede
112 , reg. 5 v. o. famile , lees : familie.
Vergeljk evenwel
van de Lucelle zegt.
126 , noot 1 en 2 moeten verwisseld worden, evenals op bl. 132.
168 , reg. 1, 2 en 3 v. b. beNooren bj de noot op bl. 167.
220 , r 3 v. o. tegenover , lee8 : tegen over. .n 222, r 3 v. b. maekkt, maeckt.
K 223,
11224,
230,
D 238,
240, p
D 241, noot: R. H.
4
D
,1
D
O litierarisch, ,, litterarisch.
9 r sultter , r sulter.
6 v. o. voor het vertreden , lees : over het vertreden.
15 indiviqualiteit ,
12 v. b. heeft de dichter
lee8 : individualiteit.
Kollewjn ,
schrjver , lees : die de schrjver.
277 : reg. 9 v. o. hebben , lees : hadden.
290 , noot : Klucht 'JJAI den AzlevleAlcer, lees : K lucht ran de koe.
D 291 , reg. 22 v. b. de comische toestand , lees: den comischen
lees : hebben de vertooners.
lees : R. X. Kollewjn ; en die den
19
toestand.
X 101,
294 , noot : reg. 7 v. o. geringen . lee8 : geringe.
301 , reg. 2 v. b. Hutade . lees : Hurtado.
X 305, noot : reg. 1 v. o. bl. 240- 242, leesï 233- 235.
317 , reg. 1 v. b. drie spruiten, leest drie vrouweljke spruiten.
11320 , noot 5, vermeldt, lees : deelt.
O 340 , reg. 2 v. b. zorgvuldige , lees: veelvuldige.
X 344 , s 3 o gestelde-syllabenmaten , lees :getelde-syllabenraaten.
345, reg. 2 v. o. moeten , lees : moet.
360 , z 3 v. b. onze, onzer.
367 , p 6 v. o. maakt , maakte.
C. C. B. L.
gï SEgELLJJZSCCE LïIIïkkL5gE 15 I)E /EïEJTIESI)E EELï.
T W E E D E B O E K.
T IJ D P E R K 5' A N L U l S T E R.
BUITEN AMSTERDAAI.
PAMPHUYSEN - DE ZEEUW EN.
De kampstrjd tusschen de twee najverige richtingen , die elkander
in het begin der zeventiende eeuw op letterkundig gebied de heerschappj
betwistten , was gestreden. De worsteling was kort , maar
hevig geweest. Tot nog t0e had zj ternauwernood de aandacbt
onzer gescbiedschrjvers getrokken. Wj hebben haar trachten te
schilderen : omdat dit voor de kennis onzer ontwikkeling van belang ,
ik zou wel durven zeggen , onmisbaar is : omdat dit ons getuigen
doet zjn van de diepte , waarin bj
wortel gesçhoten , en ons verklaart , hoe het later mogeljk was ,
dat , ondanks de grootere talenten in vele opzichten van de mannen
der Classieke richting , Jan Yos en de vertalers van het Spaansche
drama zoo triomfanteljk het hoofd omhoog hielden. Maar in den
aanvang was de uitslag van den strjd , dat de Classieke School,
het volk de Romantiek had
bj de beschaafden althans , volkomen zegevierde q dat eene wezenljk
nationale kunstrichting , zooal voor het oogenblik nog niet vernietigd
, toch in hare ontwikkeling en veredeling gestuit werd.
Met den triomf van de mannen uit den Muiderkring is het tjdperk
van voorbereiding besloten. Wj hebben de Classieke richting
zien zullen ontluiken , wj haar weldra in haren hoogsten luister
waarnemen , als wj bj het leven en de werken van Vondel stilstaan.
Maar vooraf moeten wj ons met enkele andere dichters bezighouden
, die eene eigenaardige plaats in de geschiedenis onzer
Letteren innemen ? en , ook om het chronologisch verband , beter
hier dan later kunnen worden behandeld : te eer,
de draad , die door onze geschiedenis gaat , te gemakkeljker zal
zf , Lvaechdenplicht
? den Selfstrjjt en het Tooneel der Mannelicke Achtbaerheyt.
De titel van het eerste dezer werken is eigenljk : Proteus PJ
Minne-beelden rerandert ïAl Sinne-beelden. Men ziet heel spoedig ,
dat hier de uitingen van verschillende levenstjdperken zjn
.gevoegd. Het werk bestaat uit eene reeks van prenten
schriften , deels in poëzie , deels in proza. Onmiddelljk onder elke
plaat staan twee Hollandsche achtregelige coupletten , naast elkander.
bij eenmet
bij -
Het eerste is steeds op het gebied van Amor eene toepassing van
de gedachte , die de voorstelling opwekt 1) , het tweede eene meer
algemeene zedeljke beschouwing , peen borgerljcke berichtinge'',
zooals hj 't noemt. Daaronder volgt dan beider omwerking , eerst
in Latjnsche , dan in Fransche verzen. Voorts twee aanhalingen ,
meest in gebonden stjl) aan Latjnsche of Fransche schrjvers
ontleend 5 eindeljk eene bespiegeling in Latjnsch proza , naar aanleiding
van een geschrift der Oudheid , met de vertaling er naast ;
en als toegift n0g weer een paar aanhalingen uit classieke schrjvers
, in proza en poëzie.
Dan volgt eene nieuwe , wat kortere afdeeling , bevattende: eerst
eene godsdienstige bespiegeling , seen stichteljcke bedenckinghe'',
de Sinne- en M innebeelden ,
1) De prenten zijn s,stomme beelden , ende nochtans sprekende . . .. om datmen
door het uyterlijcke beelt , eenen innerlijck-en sin te kennen is gevende.''
DE SINNE- EN MINNEBEELDEN.'' 37
Over hetzelfde onderwerp , in Hollandsche verzen , met de navolging
in 't Latjn en Fransch : ten slotte weder een Latjnsch proza-opstel
met de vertaling , en eenige aanhalingen , nu veelal uit Kerkvaders
of den Bjbel genomen.
Het is vermakeljk te zien t hoe de deftige Cats hjzelf heeft
dat epitheton herhaaldeljk in den mond - zich in de voorrede
verontschuldigt over de onbetameljkheid , dat hj pde mallicheden
der jonckheydt gevoeght heeft , niet alleenljck met de leere der
zeden , maer oock selfs met hooger ende stichteljcker bedenckingen ;
ende sonderlinge dat (hj) de sotheden der jeught de eerste plaetse
in dit werck hadde vergunt'' : 't was enkel: omdat p't eerste deel
van dit boecxken meest is gheweest het uytworpsel van onse blinde
jonckheyt t dewelcke , door de gewooneljcke
die jaren , mitsgaders door eenige lust tot de
genegentheden van
dicht-konste gedreven
zjnde , hadde nu ende dan soo eenige minneljcke Sinnebeelden ,
dat is geckeljcke invallen , daer henen ghestelt.''
Door dit werk vestigde de schrjver zjn naam : wellicht nog
meer als d: pgeleerde Oats'' zooals Huygens hem in 1622 toesprak
, en zooals hj bjna overal genoemd wordt t dan als Dichter;
want de belezenheid ,
gewoon. Veel poëzie moge er niet in schuilen
ontbloot van 'zeker vernuft t
onverwachte koppeling van gedachten.
In denzelfden trant is de ran den
die er in aan den dag Itwam , was buitentoch
was het niet
dat vooral uitblinkt in eene soms
Spiegel
waarbj o0k
ouden 6zl Nieuwen
Tjdt (1632) geschreven ,
uit het dageljksch leven bevatten ,
bespiegeling
De Self-str'jt ) dat is : Onderlinge
prenten , die voorstellingen
aanleiding geven tot
en eene vracht van aanhalingen uit allerlei
berijmde
schrijvers.
kvbvstelinge ralt goedeett g'lfctf:
Gedachten (1620 , 1621) bevat , volgens de In-leydinghe rvierderhande
exempelen , alle van verscheyden aert ; als te weten , voor
eerst, een jongelingh gedrongen
in de vrolickheyt sjner jeugt : ten tweeden een self-strjdt van een
eerbare huys-moeder , en 't gene daer uyt is ontstaen ; ten derden
een merkelycke bekoringe eenen krjgs-oversten (wesende met eene
een man van State) plotseljck voor-gekomen ; waernae dan komt
te volgen'' (veel breeder en als hoofdverhaal) sde bedenckinge van
den Godtvreesenden Joseph t die h)r gehadt mach hebben ten tjde
in een bekommerlick geval midden
hy by Potiphars wjf wierd' geterght en geverght tot onkuysheit.''
38
Het l'ooneel #:r mannelieke Achtbaerheyt (1ç22) doet ons de
pleidooien hooren tegen en voor de Koningin Vasthi , Assuerus'
gemalin. Het doel is raen te wjsen verscheydene huysgebreken ,
die oock hedendaeghs niet dan al te veel by verscheydene huyshoudende
personen (G0d betere 't !) te vinden zjn ; welcke alle,
by gelegenheyt van dese geschiedenisse t en de bedenckinge hier
over genomen , licht sullen kunnen uitvinden verscheyde dingen ,
elck in het zjne , die ter eener en ter anderer zjde dienstigh zjn
ofte gedaen , ofte we1 nagelaten te worden.''
Dat het hoofddoel des Dichters van den aanvang aan altjd was
het stichten en verbeteren zjner medemenschen , bleek ons uit de
besproken werken. Hj wasovertuigd , dat er aan zoodanige poëzie
groote behoefte bestond. Hij klaagt immers in de voorrede tot zjn
eerste werk , dat rde jeught onser eeuwen wel meest (God betert !)
soo verre is vervallen , dat alleen een stichteljck opschrift van
eenich boeck genoechsaem is om 't selve hun uyt de hant te
slaen , . . . als in hun teere ooren niet anders konnende verdragen
als soo eenich soetgalmende geluyt van (ick en weet wat) liefkoosende
klinckdichten.'' Deze pmeepsheyt'': zooals hj het noemde t
wilde hj bekampen. De richting zjner poëzie bleef dan o0k tot
den einde toe stichteljk.
Het waren geene afgetrokken wjsgeerige betoogen of verheven
bespiegelingen , waarmede hj op zjn doel afging : de meest gewone
voorvallen van het dageljksch leven gaven hem doorgaans aanleiding
tot zjne opmerkingen en raadgevingen ter verbetering van
zichzelf en anderen. Zoo heet het in ouderdoltt e?1 Buytenlevelt :
CATS 1 STICHTELIJKE RICHTIXG.
11Ick ben geneyght, uyt alderbande saken
' Te trecken eenigh dingh , dat my kan beter maken ;''
en hj moedigt dan o0k zichzelven aan:
En valt u dan yet in dat swacke sielen sticht ,
Soo stelt het na den eisch en in een kort gedicht ;''
want , heet het in den Trott-l.ingh ,
Misschien of mijn beleyt , gelijck llet is geweest
A'locltt yemant dienstigh sijn die mijn gedichten leest-'-
Hij mocht dan ook in een zijner laatste werken juichen :
:!Tot lliertoe , waerde siel , is by ons veel geschreven ,
M*ttt yemant dienen kttn omtrent het ydel leven.eCATS
! DICHTTRANT. 30
Het waren vooral de shuyshoudende personen'', die hj op het
o0g had , en dat streven gaf 00k aanleiding t0t zjn hoofdwerk ,
het Houwelick , dat voor 't eerst in 1625 het licht zag. De inhoud
in 't algemeen zal het best bljken uit de mededeeling van den
volledigen titel , die aldus luidt :
bel6yt des Echten-staets , afgedeylt
Maecht : Vrjster : Bruyt : Vrouwe ,
mede de mannelycke tegenplichten.'' Men zou het thans kunnen
noemen : splicht en Roeping der Vrouw.''
De twee eerste afdeelingen zjn opgesteld in den vorm van
samenspraken tusschen twee jonkvrouwen. Dien vorm bezigde hj
o0k elders 1) : 't was een uitvloeisel van den schoolschen geest ,
Houwelick , dat is , het gansch
in ses Hooftstucken , te weten ,
Moeder , W eduwe q Behelsende
die er prijs OP
en elken
stelde de behandelde zaak van alle kanten te bekjken
: er voor of tegen pleit : zorgvuldig te
toetsen en te
grond : die
wegen :).
W aar het gedicht zelf niet in dien vorm kleedt , daar wisselt
h ij
waarin dan het 'pppr en tegen van het behandelde uitgeplozen , en
niet weinig getheologizeerd wordt. Zoo b.v. in den Trou-ringh. Of
hj stapelt aanhaling op aanhaling Om de verschillende schakeeringen
zjner gedachte aan den man te brengen , zooals in de
hj
soms hetberjr:d verhaal af saet eene samenspraak in proza,
eerst besproken werken.
In de vier laatste hoofdstukken van het Houweliok laat hj de
samenspraak varen , en geeft eene doorloopende bespiegeling over
de plichten van de gehuwde vrouw , met eene macht van aanhalingen
aan den voet der bladzjde , uit allerlei oude en nieuwe schrjvers
getrokken , waaraan hj of een denkbeeld ontleend heeft , of die hj
te hulp roept om het gezegde in den tekst nader aan te dringen.
Het zal door niemand worden ontkend , dat dit leerdicht een
schat van nuttige lessen bevat , waarmede menigeen , ook heden
ten dage nog , zjn voordeel kan doen ; dat het , zooals de uitgever
zei , ralle menschen kan dienen , niet alleen tot vermaeck , maer
oock t0t heylige leeringen , omme sjn leven naer den staet sjns
ouderdoms te richten tot de deught en eerbaerheydt.'' Maar of
wj het verder met hem eens behooren te zjn , als hj het 0ok
1) B.v. in den Sevètrtjt , 't Tooneel der plcnne/-yc/o'e Achtbaerbeit.
S) Verg. Van Lennep in zijn Vondel, X. D., b1. 451.
40 HET HOUWELICK.''
een paerel onder alle poëtische wercken deses tjds'' noemt , is
eene andere vraag.
Het z0u ter waardeering van den man en zjn tjd niet ondoelmatig
zjn het stuk in zjn geheel te doorloopen ; maar waar zou
het heen , wilden wij die bonte rij
wàarschuwingen en voorbeelden monsteren ) omtrent kwistigheid ,
gierigheid , vinnigheid , het kwaad , dat eene vrouwentong kan
brouwen , en wat dies meer zj !
I-let hoofdthema , dat gedurig wederkeert , is , dat de man voortrefeljker
is dan de vrouw , dat deze in hem moet opgaan en
hem gehoorzamen (f 0. 103) :
van voorschriften , opmerkingen ,
lck wil in alle ding de menschen doen beseflkn ,
Dat mannen over al de wijven overtreflkn ;
Dat meest in alle ding , ook schoon het niet en leeft ,
A1 wat een man gelijckt , een hooger wesen heeft-''
Daarom , zegt hij , f 0. 85 :
Een wijf van rechte stot' behoort !, in alle stucken
Den sin van haren man ten nausten uyt te drucken ,
Het is een groote deught , een ciersel van de bruyt ,
Haer man te drincken in , haer man te drucken uyt-''
En hj raadt de huisvrouw nadrakkeljk :
,!Staet niet op eygen breyn , keert uwe sinnen om ,
En weest aen uwen man eer. rechte Sonne-blom-''
Het kan dan ook geen verwondering baren , dat hj der vrouw
de keuken en de kinderkamer nagenoeg bj uitsluiting' tot hare
sfeer aanwjst. Maar daar is zj dan ook heerscheres (f 0. 79) :
Daer syn bescheyde zaken
Die maer het wijf alleen ,of haere boden , raecken :
De keucken is vooral haereygen heerscllappy ,
Het lywaet , met de wasch , en mart-gang dient'er by.
Noch staet tot haer besorgh de maeghden aen te leyden ,
E n , nae de reden eyscht , haer diensten af te scheyden ;
Oock is de kinder-queeck de vrouwen toegepast ,
Ten minste eel' de jeugllt tot seve jaeren wast. *
Het ligt dus ook geheel in den aard der zaak , dat het H ouwelick ,
ter ontleding van het sohristelyek Huyswyf'' bestemd , allerlei
goeden raad voor vrouwen bevat : niet alleen omtrent den huiseBET
»BOUWELICK." 41
lijken omgang met haar Heer, ter bewaring van huiselijken vrede
en geluk, of werken betrekkelijk hooger vrouwelijke deugden;
maar ook voorschriften en recepten aangaande de meest alledaagsche
zaken, b.v, het koken, braden, inmaken en dergelijke bedrijven
meer. De huisvrouw behoefde dat echter niet aIles zelve te doen,
maar moest het kennen:
"Niet dat met eygen hant dit juyste moet geschieden,
Ret dient, op dat de vrou te betel' magh gebieden;
Een die niet recht en "Teet den grant van haer bedrijf
Is staegh een slappe gans, en noyt een handigh wijf ,""
Daar hij nu zelf, ondanks zijne belezenheid en zijne bemoeiingen
met het huishoudboekje 1), hier niet op eigen wiek kan drijven,
roept hij hulp in. Hij bekent aan de dames (f". 124):
"Ai watje naest bevint op u bedrijf te passen,
Is verr" het minste deel op mijne grant gewassen:
Een ander geeft de stof, en ick het rijm alleen;
Ik menge slechts de kalck , een ander geeft de steen."
Hier en elders was zijne vrouw te hulp geschoten.
"Mijn weerde bed-genaat , rnijn siel en tweede leven,
Heeft menigh schoon j uweel aan onse Vron gegeven;
Want als mijn trage pen by wijlen stille stont ,
Sao kreeghse "Teder stof uyt haren Iieven mont."
Die vrouw kon trouwens wat meer.
"In plaetse dat de jeugt romansche grillen leest,
Soo is Plutarchus selfs haer tijdverdrijf geweest ,'I"
zegt hij; en die persoonlijkheid gaf hem zeker de volgende regels
In de pen (Houwelick fOe 138):
"Ghy, die God heeft gejont een van de kloecke wijven,
'Viens raet en geestigh breyn u machtigh is te stijven,
Geeft danck voor dat behulp , en neemt tot uwer baet
Dat uyt sijn eygen aert tot uwen dienste staet;
Niet in het huys aIleen (gelijck wy voren spraecken)
Of in het licht besiagh van kleyne keucken-saeken ,
Maer oock in ander werck dat vry wat houger gaet,
Al raeckt het menigmael den gront van uwen Staet."
1) Zie .Xluseum Catsianum, pag. 83-84
42
Z0u Bilderdjk geljk hebben gehad : toen hj beweerde , dat Cats
ook in de staatkunde ponder den toFel'' 1) zat ? Hoe het zj t ook
minder begaafde vrouwen mochten door hare mans niet worden
verwaarloosd :
CATS RICHTING EN TRANT.
Die God sijn oflkrwerck , den Prins sijn tollen geeft ,
Die leere dat een vrou oock haere rechten heeft.''
En die leer wordt in eene lange verzenreeks aangedrongen.
Dit zj genoeg ter kenschetsing van het voornaamste voorfbrengsel
van Cats' pen en van zjn didactischen trant. Wj kunnen volstaan
met de blooteopsomming zijner overige werken.
De Spiegel pc'?l den Ottden dzè Nieuwen T##f , die in 1632 het
licht zag , werd reeds herdacht. Daarop volgde (1634) 's Werelts
Begin , Midden , Eynde , besloten in den T'rpîf-rïzlg/l , met den proefsteen
ran den .s:I'p:01 , bevattende eene reeks verhalen , die verschillende
huweljksgevallen ten onderwerp hebben. Geen enkel daarvan
munt door schilderaehtigheid uit : ook niet het meest bekende , dat
van het S.pc:z/.g Heydinnelje 2).
zjner laatste jaren houden zich hoofdzakeljk met
zjn eigen persoon bezig. o'ttderdom , Buyten-levep, en Sb//dtscc/lft?s
op Sorghvliet J' Invallende gedachten p.
p roorvallende ghelegentheden;
Dpp#/-kïdf: wppr de Levendige of Sinnebeelden vyf Godes mppr#f ,
aenlrjsende de àprff/pf/ffg/ldpf , ydelheyt en onsekerheyt rczl 't ?Al:ssoheltjck
bedrjf. Eindeljk Tachtighjaerige Bedenckingen , Tachtighp'Jrïg/
z Leren en .ffvy,sAp'lI#fAlgA op Sprg/lpllf , Gedachten p.
p slaepepptl,
s: nachten , en ten slotte het Twee-en-tachtig-jarig leven. Eene
De gedichten
zonderlinge tegenstelling maakt te midden van dit alles vBly-eyndend-
.s.
p:f Aspasia''t aan een der gevallen van den Troq-ringh ontleend ,
maar waarvan in geen enkel opzicht iets goeds te zeggen is.
Vatten wj de verschillende indrukken samen , die de lezing van
het ljvige boek van Oats op ons maakt , dan mogen we we1 buiten
kjf stellen , dat hj de hoofdeigenschap des Dichters mist. Het
mangeli hem aan fantasie. Hj vergoedt dit gebrek in zekere mate
1) Geschledenis des Vaderlands , V1II D. , bl. l l 9.
t) Overgenomen door Penon , iged. dicltt- en prozawerkelt , IV , bl. 3-43,
waar ook (bl. 43- 53) een zestal rlNieusA-e-jaers-gesangen'' zijn afgedrukt.
CATS RICHTING EN TRANT. 43
door een buitengewoon geheugen t dat hem : men z0u zeggen
zonder inspanning , waar hj 't noodig heeft de overwinst zjner
bjzondere gave van opmerking weer voor den geest brengt. Niet
slechts wat hj bj honderden van schrjvers gelezen heeft, voedt
zjne verzen ; men ontwaart al spoedig, dat aan zjne opmerkzaamheid
geene bjzonderheid , h0e gering ook , ontgaat , van wat er
binnen het bereik zjner zintuigen valt, Allerlei onbeduidende opmerkingen
over planten ,dieren en menschen leveren daarvan schier
op iedere bladzjde het bewjs.
Het groote doel van al zjn schrjven is altjd , zooals hj aan
het slot der voorrede van den T'l.ou-ringh zegt , zjne rLantsgenooten
met vermakelickheyt wat goets te doen lesen , en daerdoor
bequamer te maken t0t het huyselick en borgerlick leven , en een
gelucksaligh sterven.'' Maar bovendien schrjft hj ook wel wat als
Pommissaris van Politie , immers (Holtwelick , f 0. 130) :
Geen staet en kan bestaen , geen Vorst en heeft gebiet ,
Indien het woeste grauw geen hell of hemel siet.''
Bespiegeling en leeringen , sdie wekken'', staan daarom steeds
op den voorgrond q maar hj wisselt , om der svermakelickheyts''
wille , het betoog niet zelden af m et voorbeelden , rdie trekken'' ;
leerrtjke geschiedenissen ? aan werkeljkheid of historie ontleend.
Jammer slechts , dat de inkleeding doorgaans z0o weinig boeiend
of aantrekkeljk is , tengevolge van zjne langwjlige breedsprakigheid
, zjn gemis aan goeden smaak en dichterljke
de doorloopende platheid en niet zelden van de
verheëng , van
onkieschheid der
schildering.
Men verwondert zich vaak over het gemak ,waarmee de eene
volzin den anderen voortbrengt ;als een enkel woord eene nieuwe
gedachten- en verzenreeks doet
uitgesponnen ,
werp , geene enkele stelling wordt losgelaten , voordat ze van alle
kanten bekeken , omgekeerd , uitgeplozen en volmaakt uitgeput
zjn. Hoe vermoeiend dit voor den lezer wordt , springt in 't oog.
En 't is dit te meer , daar de rhythmiek van Cats bj uitstek verontkiemen
, die zoo breed wordt
dat het eind niet te vöorzien is. Geen enkel ondervelend
is. Hj rjmt met het grootste gemak ; maar aarzelt ook
nooit zjne toevlucht te nemen tot steeds wederkeerende , niets
beteekenende stopwoorden , terwjl zjne overregelmatige Alexan44
(lrjnen , die steeds de rust in 't midden hebben en zich wel wachten
ooit te enjambeeren , eene slaapwekkende eentonigheid bezitten.
Soms heeft hj zelf gevoeld , dat zjne breedsprakigheid buiten de
kerf ging. Z0o roept hj ergens in het Houwelick (f 0. 111) uit :
CATS TRANT.
Maer iemant sal misschien op onse 1! rijmen kijven ,
Om datse veel te lang in desen handel blijven.''
* Had hj zich maar ernstiger doordrongen van de juistheid zjner
eigen opmerking (aldaar , f 0. 82) :
,!W 'at heeft men in het kleyn van alle ding te seggen ,
En tot de gronden selfs de saecke bloot te leggen ? . . . .
En pijnt u , Zeeuwsche pen , niet al te ront te schrijven ,
Daer moet ook dit en A gint voor uwen leser blijven.5,
Maar de natuur was ook hier sterker dan de leer !
Het zou een al te verdrietig werk zi.jn om door voorbeelden te
staven , in welke 'mate hj met dat gebrek behept was. Wie verlangt
toch de 108 Alexandrjnen op nieuw te lezen , die hj noodig heeft
om te verhalen , h0e een kwakzalver hem van de koorts geneest ?
Een enkel staaltje moge evenwel bewjzen , hoe weinig hj voor
den lezer te denken overlaat. ln het voorwerk t0t het Houwelick
(f 0. 9) schildert hj aldus de bezwaren , die het kweeken eener
teere plant heeft :
!!Avat heeft , eylaes ! u teer begin ,
svat heeft 'et angst en moeyten in !
M en vreest van boven voor den storm ,
M en vreest van onder voor den worm ,
Men vreest den vorst en sijn gewelt,
M en vreest den hagel op het velt ,
Men vreest de dampen van den nacht ,
Men vreest de mist e11 hare dracht ,
Men vreest het schendig hof-fenijn ,
Men vreest een heeten zonne-schijn ,
Men vreest het steken van de piel' ,
Men vreest het bijten van de mier ,
Alen vreest de rups en harell beck ,
llen vreest het qtlijlen van de sleck ,
Alen vreest des efter niettemin
Het weven van een vuyle spin ,
Alen vreest vooral eeiR dertel kint,
Dat is het slimste wat men vint-''
POZTISCHE OASEN IN CATS' VERZEN. 45
En dit laatste
plozen ,
Naehtegael
Za1 ik
gevaar wordt dan in twaalf regels nader uitgedie
ik den lezer schenk. Intusschen is 0ns uit de Zeeuwsche
gebleken , h0e fratti men dit uitpluizen indertjd vond.
hier n0g de veertig verzen overschrjven , die het rverhael
van de gemacken uyt den Lantbou en plantagie voortkomende''
in zjn ouderdom (f 0. 22) uitmaken ? M s proeve van laag bj den
grond kruipende Opvatting en prozaïsche voorstelling z0u het zjn
nut hebben ; maar ik kan het niet van mj verkrjgen er dit hoofdstuk
mee te verlengen.
Het ware onbilljk te beweren , dat in de duizenden verzen , die
Cats schreef , geene enkele dichterljke gedachte , Of geen enkele
schoone regel z0u zjn aan te wjzen. Het tegendeel is waar.
Poëtisch is b.v. de tegenstelling , a1s hj (Ouderdom , f 0. 72) op de
schildering der bloedige Romeinsche kampspelen in den Circus ,
volgen laat :
Ick sie met blyder oogh een jeuchdich boomtjen groeyen ,
Een roosjen open gaen , een aerdigh haeghjen bloeyen.''
Hoort , wat hj van een njveren man met eene pronkzieke vrouw
zegt : 't is niet bjzonder kiesch t maar alles behalve prozaïsch
(Hottuleliok , f 0. 128) :
Het loon van sijnen staet, de vruchten zijner renten ,
De winst van dat hy koopt om weder uyt te venten ,
Versmelt gelijck een mist : en al sijn bitter sweet
En druypt maer op het wijf , en wort een sijde-kleet.''
Schoon zijn o0k de bekende regels op de peerste trouw'' :
A1s van twee gepaerde schelpen enz. 1).
Hj heeft soms o0k breeder tafereelen geschilderd : die levendig
genoeg van teekening en kleur zjn ; maar waarbj men zich niet
mag verhelen , dat hj slechts trouw had terug te geven wat hj
in de werkeljkheid waarnam , om een hooger toon aan te slaan.
Voor die werkeljkheid was hj niei blind. Hi.j had gevoel voor de
natuur , en menige goedgelukte plaats levert daarvan het bewjs.
Hj had o0k een open oog voor Holland's weelde , door handel en
njverheid voortgebracht en gevoed. Ik kan mj niet weerhouden
1) Zie het geheel in mijne Onverwelkte .s/tle??len , Arnhem , 1882.
46
een paar grepen
op de nwonderen die God Almachtigh
met welke ontboezeming hj zooveel op had : dat hj haar tweemaal ,
eerst in het Houwelick (f 0. 121) en later nog eens in den oaderdom
(f 0. 40) liet afdrukken.
te doen uit het tafereel v0lgloed , waarin hj wjst
aen Hollant verleent'' ieeft;
TAFEREEL VAN HOLLAND !S AVEELDE.
1,Danckt vry den grooten Godt , ô vrye Nederlanden !
Van sijn gestreckte gunst , en uwe rijcke stranden ;
Mrat naer of verre wast , watuyt
Dat koomt u raet de zee ter haven
God is gelijck de Son , die duysent gulde stralen
Laet van den H emel af , op tlwe steden dalen ;
der aerden
ingevloeyt.
groeyt,
W at oyt aen boomen hingh , of op de velden stont ,
Dat komt door Godes handt u vallen in de mont.
Men wint hier in het Lantgeen most of rijpe wijnen ,
Gelijck men elders doet , daer heeter stralen schijnen ;
En des al niettemin , soo heeft tz gantsche kust
Van mosten wils genoegh , van wijnen volle lust.
Al wat de Necker geeft , al wat de Fransche dalen ,
Al wat M adera sent, het speelt in uwe schalen.
Alwaer in eenigh lant een rijpe druyve berst,
Daer wordt tot u behoef een segen tzytgheperst.
W at lijtfer menigh volck des somers heete vlagen
Om aen dit verre lant sijn vruchten op te dragen !
Hier is geen suycker-riet dat in de dalen wast ,
En noch wort hier de jeught met suycker overlast.
Het Indisch rijck gewas , de peper , tbely , noten ,
'Wort hier , gelijck het graen , op solders
Alen pluckt hier geen kanneel, geen
JVy deelen ft evenwel met gantsche schepen uyt.
Of China maer alleen en backt de porceleynen ,
uytgegoten :
ander edel kruyt ,
En boutse menigh jaer , gelijck de lieden meynen ,
Alen vint hier onderwijl de fijnste lijckewel
Of by een schippers wijf , oi' by een bootsgesel.
Al sijn in deze kust geen onder-aertsche slaven ,
Die koper , yser , stael in diepe kuylen graven ,
Soo woont doch hier het volck , dat groote stucken giet
En met een holmetaal door harde mueren schiet.
Al sijn hier in het lant geen steyle boom-gewassen ,
Die tot een hooge mast op groote schepen passen ,
Noch sijn hier evenwel meer seylen op de ree ,
A1s oyt een machtigh Vorst had op de ruyme zee.
't ls maar een kluyte lants , dat hier de lieden banen,
Noch sijn de solders vol, en buygen van de granen. . . .
BEOORDEELING VAN CATS TRAXT. 47
Hier is geen rijcke worm , die ons de syde spint ,
En waer is 't daer men meer Quweel en syde vint ?
Avie kent'er eenigh gout in onse kust gewassen ?
Noch vint men even hier veel dnysent rijcke kassen , . . .
A1 wat u Lant besit , dat is een eygen
ln alle rijek ghewas sijn uwe velden schrael ,
Ghy noch , die niet en hebt , ghenietet altemael.
A1 wat de werelt vangt , dat valt in onse fuycken.
Geef maer, ô goede Godt ! dat wy het wel ghebruycken,
Geef ons een danckbaer hert , een ingebonden geest ,
Die uwe gunste lieft , en uwe straflk vreest !''
Mronder.
wanneer hj niet door waarneming van de werkeljkheid
geïnspireerd wordt : bljft hj laag bj den grond : ook als het
onderwerp vanzelf tot verheëng uitlokt. Hoe ondichterljk toch
zjn de gedachten ? die de sehepping van den mensch bj hem doet
oprjzen (Trou-ringh ,
van Adam's jeugdige gade op haar eersten levensmorgen?
fo*5) ! En wat dunkt u van de voorstelling
Doeh
1,Hoe vreemt sagh Eva toe in dese nieuwe saken .1
Sy wist niet watse sagh , maer sagh het met vermaken.
Sy wist niet wat een man , of vryer is geseyt,
Toch . . . . . .''
Toch is ons de Eva uit
liever.
den L'ucifer of Adam 'Jzl Ballingschap
Erger nog is de walgeljke platheid , waarmee hj de opstanding
beschrjft (ottderdom). pDit verhael gaet boven ons gedachten'',
verzekert hjzelf 5 en men wordt daarvan overtuigd , als men stuit
op regels als deze :
!,De soon van Jonathan en sal dan geensints hineken,
Het zeer van Lazarus en sa1 niet leelijck stincken ,
En Lea , die wel eer hadt mangel aen 't gesicht ,
Sal vinden in haer oogh een glans van suyver licht.''
Men zal uit deze voorbeelden we1 bemerkt hebben ) dat schoone ,
dlchterljke plaatsen slechts oazen waren in de onmeteljke woestjn
van maar al te dikwerf kwezelachtige of langwjlige stichteljke
bespiegelingen , soms doormengd met de zonderlingste afdwalingen
van het bjgeloof. En dat wordt niet smakeljker gemaakt doof
den toon , dien de schrjver doorgaans aanslaat. Dat hj dikwerf
van zaken gewaagt : waarbj thans eene vrouw moet blozen; dat
48 YROEGERE VERHEERLIJKING VAN CATS.
hj herhaaldeljk uitdrukkingen bezigt , die ons plat of onkiesch in
de ooren klinken , kan hem t0t geen verwjt worden gemaakt : dit
was aan de
laste gelegd
schoolmeester vaak het
nog niet :jn gepoljste eeuw eigen. Maar wat hem ten
kan worden , is , dat hj met het fanatisme van een
aanstooteljke en onkiesche uitpluist , omdat
hj nu eenmaal alles aan zjn onderwjs wil dienstbaar maken. Hj
doet dat met voorbedachten rade. W el werd hj eene enkele maal
bevangen door een
verkleumen ,'' a1s
onkieschen aard zou
huveringe , die (hem) de vingers scheen te
hj onderwerpen van al te kieschen of liever
gaan behandelen 1) ; maar hj overwon dien
schroom uit overweging , dat hj nuyt een goet gemoet , en met
andersgeen voornemen als om 1et vermaeckelickheyt te stichten''
schreef. Trouwens hj meende zjne mededeelingen pin de schemeringe
der eerbaerheyt'' te hullen , o0k waar hj pverscheyde vuiligheden
t t0t waerschouwinge'' bespreekt ; en overigens zei hj : pweest
niet dertel en dit en sal u nietergeren.11
ons , zoowel a1s deprozaïsche vergeljkingen en
beelden , die hj gebruikt ; de platte , alledaagsche gedachten , die
hj , ook aan de meest hooggeplaatste personen , in den mond legt.
Moet , mag dit alles verzwegen worden onder voorwendsel , dat
het doel de middelen heiligt ? En was het critisch standpunt van
W itsen Geysbeek het juiste , toen hj zei : pW j zoud. en eene geheele
ljst van wanvoegeljke uitdrukkingen uit zjne werken kunnen opteekenen
, doch dit z0u slechts dienen om spotters wapenen tegen
den goeden Oats in handen te geven , dien wj liever in eere
willen houden z0o lang wj kunnen'' 2). In die stemming komt
men licht tot heiligverklaring , zooals Jeronimo De Vries , toen
hj schreef 3) : sde eenvoudige , godvreezende en deugdlievende
eerbiedigt nog heden ten dage , in spjt der waanwjsheid vân , z0o
zj meenen , meer verlichte betweters , Cats als een heiligen tîc/lrfjzh6r,
en zjne gedichten a1s godgewjde werken , die hem vermaken en
stichten tevens.''
Toch ergert het
1) Zie het Noot-wendigh ùerz'c/lf roor den leser vöör het vijfde deel van het
Houwelzkk.
S) Zie de aanteekening 7 achter het tweede deel zijner uitgave van Cats ,
b1. 624.
3) Proeve eener Geschied. der i'Yederd. Dicbtkunde , 1 D1. , bl. l l 9.
REDEX A. AX CATS 1 POPULARITEIT. 49
over de stichtelijkheid zjn wj het eens q intusschen is 't hier
de vraag niet ? wat pgodvreezende'' zielen in Cats behooren te
aanbidden : maar of de schrjver
kundige critiek , op aesthetisch gebied kan rechtvaardigen. W aar
de hoofdgebreken zoo overwegend zjn , mogen wj ter wille van
het goede doel , dat de Moralist beoogde : Cats niet als Dichter
ophemelen , maar hebben recht hem uit dien hoofde te veroordeelen
en zijn werk voor poz,s ongenietbaar
Voor ps:: het voorgeslacht dacht er anders over, en geen
Dichter heeft zich ooit in grooter populariteit mogen verheugen.
te verklaren.
zich voor de rechtbank der letter-
Bj zjn leven reeds werden zjne werken bj tienduizendtallen van
exemplaren verspreid 1) , en verschillende zjner gedichten . in llet
Latjn en Hoogduitsch vertaald. Hjzelf zag zich a1s Vader Cats
alomme gevierd. W aaraan is dat toe te schrjven ?
Het Nederlandsche Volk vond in Oats den weerklank
nationale deugden en gebreken. 1)e meesten zjner lezers
z0o zj met evenveel gemak de pen gehanteerd hadden , niet anders
geschreven hebben dan hj. Onze godsdienstigheid , zoo sterk , dat
ze door overmaat we1 eens tot ondeugd oversloeg , en op kerkeljk
gebied vaak tot onchristeljke liefdeloosheid verlokte , maar die in
het practische leven zich niet karig openbaarde in werken der
liefde , zj vond ruim voedsel in het rBoek van Cats.'' En niet
minder werd er in opgewekt tot die huiseljkheid , die hier altjd
ZJi'ner
zouden ,
1) De uitgever
ik by de vijftig
Zelfstrijt
dfeen door d'ander
zegt in l 655 : l,van ft Huwelijk weet
duysent gedrukt te tellen , van dfEmblemata, Alaegdeplicht,
en Manlijke achtbaerheyt , weet ik so naau 't getal niet , maer kan
weynig min zijn ; de Spiegel van den ouden en nieuwen
Tijdt, stel ik op 25 dtlysent vast : de Trouring, hoewel verscheyde jaren na
d'andere werken uytgekomen , overtreft dat getal : en iô in twee besondere
steden weer
uitgave zijner dichtwerken met ophelderingen en 200 gravures.
En die werken hebben Cats goed geld opgebracht. Uit een brief van
Huygens aan Cats blijkt, dat de Hollandsche boekdrukkers hem goede aanbiedingen
deden , en dat hij niet l,af keerig was om van Cats de kunst te
leeren om met schrijven ook iets te verdienen. Hij wenschte hierover Cats*
op de pe1's.''' Nog in 1878 verscheen te Dordrecht eene nieuwe
oordeel te vernemen-'- Zie Prof. Boofs besellrijving der Lat. Brieren t'alt
f.&?yr?e)?.$. , bl. 18 (Verhandel. der K. Academie van W 'etensch-).
aoxcKBl-os'r , Akd. Letterk. , Xvlle Eeuw , 11 , 4e druk.
der verzamelde werken
50
inheemsch is geweest , en de kweekster was van menige goetle
eigenschap , die men elders niet aantrof.
Maar vau den anderen kant , zoo het goede Nederlandsche volk
al de deugden had , die den njveren burger behooren te versieren ;
het behoefde zich echter nimmer , en ook nu nog niet , te ver-
Ontschuldigen , dat het zich aan dichterljke geestvervoering is te
buiten gegaan. Daarvoor was het te lluchter , te practisch. De
hooge vlucht van Vondel maakte het duizelig : het meer tamme )
gemoedeljke vernuft van Oats kon men gerast met een goedkeurenden
hoofdknik genieten , zonder dat de pjp uitging of het
kasboek uit het oog verloren werd. En dan , men behoefde zich
niet sterk in te spannen om hem te genieten. Zjn lofredenaar stoft
er op , dat ,hoe rjk ook de schat van zaken is : die hj aanbiedt ,
bj het lezen zjner gedichten geen diep nadenken vereischt wordt'' 1).
't Is volmaakt waar : Cats had dit boven Vondel vooruit , dat ,
terwjl de laatste soms een al te verheven , ik had haast gezegd :
een on-Nederlandschen toon aansloeg , de eerste laag bj den weg ,
maar deftig was ; en dit werd de schoonste eigenschap gerekend ,
waarnaar men kon streven.
op de wjze , waarop
men gesticht en vermaakt wilde wordvn : de Dichter was met ons
van eenerlei beweging. Zelfs de breedsprakigheid , die thans begint
te hinderen , was eene aanbeveling te meer : ze lag zoo geheel in
het volkskarakter. Dat afdalen in allerlei kleine bjzonderheden ,
dle microscopische ontleding , die uitputting van het onderwerp ,
dat was juist wat men begeerde : dat was de geliefkoosde vorm
der Nederlandsche wereldbeschouwing. Nog voor luttel jaren kon
dan ook de feestredenaar bj de onthulling van het standbeeld van
Cats in zjne geboorteplaats , met den meesten ernst , zonder een
zweem 4an ironie , uitroepen :
zweeft , Om er honig uit te
welke onbeduidendevoorwerpen zjn geest zich al niet bezig houdt ,
Geljk de bj over alle bloemen
zuigen , zoo kan ik niet zeggen met
en hoe zjrle verbeelding overal , op het veld , in de keuken , op
de groenmarkt , ja waar niet al zweeft (!) , om uit dat wat hj er
Men werd door Cats gesticht en vermaakt
REDEN 5v AN CATS ! POPULARITEIT.
1) Aveinig regels te voren had hij gezegd : ,,Wi1 men door den onkundigsten
zelven begrepen worden , men vervalt al ligt tot platheid , en beleedigt den
man van kunde en smaak'' ! ! Feestrede , bl. l0.
REDEN 5 r AN CATS ! POPULARITEIT. 51
vindt , geljkenissen en zinnebeelden te putten , Om ons daardoor
ongemerkt en al spelende op den weg van wjsheid , deugd en
levensgeluk te leiden-''
Dat was de hoogste l0f ! Requiescat in pace ! Aan zulke beschouwingen
zjn wj ten minste ontwassen , en dat is een gelukkig
teeken des tjds. Terwjl wj de goede bedoeling van den bestevaer
bljven waardeeren : en erkennen , dat er menige nuttige les
uit zjne sehriften te putten is , meesmuilen wj , als men hem ons
nog voor een groot Dichter wi1 opdringen.
4*
111.
CONSTANTIJN HUYGENS.
In Den Haag leefde terzelfder tjd n0g een 'Dichter , die even
als Cats eene zeer geletterde opvoeding had genoten , tot een hoog
staatsambt was geklommen , en . geljk deze , zich hoofdzakeljk
op het gebied van huiseljke poëzie bewoog , ja , nog vele andere
punten van overeenkomst met den eenmaal zoo gevierden zededichter
had. En toch , grooter tegenstelling dan tusschen den rmann
op Hofwyck''
denken. Zoo
Rjmer van Sorghvliet laat zich nauweljks
weinig de tweede onze sympathie kon opwekken ,
en den
zoo aantrekkeljk is de eerste , vooral als Mensch q maar ook als
Dichter is hj zeer verdiensteljk. Ik bedoel Constantjn Huygens.
Doch hoe vreemd is 's werelds loop ! Ofschoon hj met de eerste
letterkundigen en geleerden van geheel het beschaafd Europa
gedurende zjn langdurig leven in drok verkeer stond q ofschoon
hj in onderscheiden talen , vooral in 't Latjn en Hollandsch een
tal van nagelaten ; ofschoon
hj rn Componist een gevierden naam had ; en eindeljk
als jverig en getrouw dienaar van drie opvolgende Oranjevorsten
bjzonder veel invloed 00k op 's Lands zaken heeft geoefend, toch
en kleiner grooter dichtstukken heeft
als Musicus
is zjne nagedachtenis bj ons volk bjna onopgemerkt voorbjgegaan
, terwjl Cats geruimen tjd de Volksdichter bj uitnemendheid
is geweest.
De
buiten den kring zjner
gemaakt , ligt gedeelteljk
zeker ook we1 aan de onloochenbare duisterheid , die hem aankleeft.
Misschien ook daaraan , dat hj alleen in de hofkringen
verkeerend , weinig met het volk , het groote publiek in aanraking
opgang , dien Huygens als Dichter
vrienden en persoonljke bekenden heeft
aan den aard zjner pittige poëzie , en
kwam. Hoe dit ook zj , de man , dien wj reeds herhaaldeljk in
oorzaak van den geringen
AFKOMST. 53
zjne betrekking t0t den Muiderkring hebben vermeld 1) , is èn om
zjne persoonljkheid , èn om zjn talent , Onze aandacht Overwaardig.
Zjn merkwaardig leven begint
Jorissen zette voor achttien jaren eene grondige sstudie'' daarvan
op 't getouw , die hj toen niet heeft ten einde gebracht , maar die
wj hopen , dat hj weder zal opvatten , als eene nieuwe volledige
uitgave van Huygens' gedichten, het licht heeft gezien '). Bj de
onzekerheid des levens heb ik gemeend thans reeds uit die briefwisseling
een aantal bjzonderheden in dit beknopt overzicht van
zjn leven en letterkundig streven te mogen inlasschen.
Constantjn was de zoon van dien Christiaan Huygens , die als
Secretaris van W illem den Zwjger , later van den Raad van State ,
zich verdiensteljk heeft gemaakt. De vader was te Ter Heyde bj
Breda geboren , en zjne moeder uit het land van Turnhout afkomstig.
bemiddeld
llet ljdt
afkomst.
Hjzelf was gehuwd met Susanna Hoefnagel , die tot een
Antwerpsch geslacht behoorde 5.
dus geen twjfel, of onze Dichter was van Brabantsche
Meer is daaromtrent niet bekend.
meer bekend te worden. Prof.
Bestaat reden er geen om zich af te vragen , hoe het komt ,dat
eene zoo weinig bekende familie zöö in de gunst en het vertrouwen
vau het Huis van Nassau deelde als met de Huygensen het geval
was ? Christiaan wordtop zijn zeven-en-twintigste jaar Secretaris
van Prins W illem l ; over zjn oudsten zoon stond Prins Maurits
als Peter , over den tweeden o.a. Justinus van Nassau. Constantjn
was als knaap het troetelkind van Louise de Coligny 4) , en toen
hj in 1627 huwde , begaf zjn Peet zich ondanks zjne hooge jaren
van Leiden naar Amsterdam om dat huweljk bj te wonen ô). Toen
1) Zie XVII Eeuw , 1 D., bl. 10 , 15 , 16 , 31 6 , 320 , 335, 345 , 353 , 355.
S) Over die , welke de Hollandscbe ivaatscbapplj 'van FraaIje ffundfen en
l'lzretensc/àcykyen zou uitgeven , en waarvan slechts twee afeveringen zijn verschenen
, leze men Penon/g Bljdr. tot de Gescbiedettis der iNederl. letterk. 111,
b1. l 75 vlg.
3) Zie Th. Jorissen , Constantin Suz/.gen,s , 1 D. , b1. 329 en 5. Zie de geslachtslijst
der familie Hoefnagel a1s bijlage in J. H. 5V. Unger's Dagboek rcn
Constantljn flutypez?.s , Amsterdam , 1885.
#) Jorissen , t. a. pl. , bl. 20.
.5) Zie den brief in Mr. G. Groen van l'rinsterer , Archives , efc. Deuxième
Serie , tome 11l , p. l 6.
54 AFKOMST.
hem twee jaar later een zoon geboren werd , verzocht hj de Gravin
van Nassau diens meter te zjn 1). Zelf was hj van 1625 af t0t aan
zjn dood t0e Secretaris en Raad der verscbillende Oranjevorsten.
Vanwaar al die onderscheidingen ? W as er aanleiding toe in
familiebetrekkingen , die wj niet kennen ?
In 1666 schjntde Prinses-Douairière onzenHuygens verweten
te hebben , dat hj geen edelman was. Hj antwoordt haar in een
brief van 5 December : sll est vray que nous ne sommes pas nobles
d'Ilollande , mais dans la Province d'où nous venons t nous avons
à dire des choses dont plusieurs d'Hollande n'oseroyent se vanter ,
je dis du costé de pèreet de mère-''
Veertien jaar vroeger schjnt hj belangrjke inlichtingen omtrent
zjne afkomst ontvangen te hebben. ln 1652 toch had de Leruchte
Madame de fzpp''rcïl': 2) , Beatrix de Ousance (eerst met den Prins
van Cantecroix gehuwd en later met den Hertog van Lotharingen ,
niettegenstaande zjne vrouw nog leefde) , met welke Huygens in
drokke briefwisseling stond , hem een geschenk gegeven t dat betrekking
had op zjne afstamming : misschien portretten , misschien
o0k familiepapieren 3). Zj schjnt er een commentaar bjgevoegd te
1) Brief van 7 October l 629 in de
Boekerij der K. Academie te Amsterdam.
2) Zie over haar de mededeeling van Em. de Borchgrave in de Bulletins de
l'Acadlmie Royale de Belgique , 2e Sfrie , Tom. XXXVI ( 1 873) , pag. 57 l suiv.
3) In een brief van 9 December 1652 schrijft hij haar uit Den Haag :
Madame ; V. A a veu mon impuissance quand il n*a est: question que de
luy rapporter les actions de grace qui m'avoyent esté dicttaes en chose qui ne
me touchoitpas : Je la supplie tres-humblement de considerer , oh j'en suis ,
maintenant que l'obligation que V. A. a daignf s'acquerir sur moy ne pese
ue sur mes espaules , et s'il est bien apparent que je respire soubs tant de
faix pour m'acquiter un peu de bouche de ce que je doibs : V, A. d'un present
qu'il luy a pleu me faire aveq une prumptitude si noble et si genereuse , que
la chosemesme , qui m'est chere en son espece , mfen est devenue inestimable.
11 est .rray , Madame , que j'ay esté bien ayse de rellcontrer mes ayeuls dans
la ville d'Anvers , oh ils ont esté de quelque consideration anciennement ;
mais de les avoir trouvl logez au cabinet de V. A. , de les avoir tirés de
ceste illustre llrison , quand j'ay voulu , de les en avoir veu sortir chargez de
marques de vostre bienvueillance qufils ne quitteront , jamais , c'est une suitte
de fortunes dont il importe que jfestudie chasque degré apart , comme jfespere
fltleV. A. me fera la race dfagreer que je mette peine h g les reconnoistre en
Correspondance de C. Nuygen.s , in de
AFSTAMMING EN OPVOEDING. 55
hebben q en uit een lateren brief mag men Opmaken , dat zj hem ,
hetzj in ernst of in boert t dit is niet duideljk , een kleinzoon van
haar overgrootvader had genoeml 1). W ant in een brief van 29
April 1659 , aan den Heer van Obdam ') , noemt zj den Dichter
mon bon Parent en X Adam et en Eve.''
Intusschen veel licht wordt 0ns hierdoor niet verschaft , en wj
zullen ons moeten bljven vergenoegen met de wetenschap , dat de
familie Huygens door toewjding aan de nieuwe orde van zaken
naar boven is gekomen a1s zoovele andere zoogenoemde Oude-Geuzen.
Onze Oonstantjn werd den 4en september 1596 in Den Haag
geboren. Hj ontving eene zeer zorgvuldige opvoeding. Onder de
leiding van J. Dedel werd al op zjn tiende jaar de studie van
't Latjn aangevangen 3) , waarop het Grieksch volgde. O0k op de
nieuwe talen legde hj zich met jver toe : het Engelsch ? Hoogduitsch
, Spaansch : vooral het ltaliaansch was hj weldra machtig ,
en dit heeft hem later niet weinig gediend om in de wereld
vooruit te komen. Het Fransch was hj volkomen meester en dit
destail , h, mesure que j'auray l'honneur d'en rencontrer 1es occasions , car,
comme t'.ifay voulu dire dfentrëe , la somme totale m'accable et n*y a que la
bonté de ma creanciere qui puisse sauver ma reputation-ff
1) Brief van 30 Januari 1653 : l,Aladame ; j'accepte pour un second present
la grace que me faict V. A. de recevoir en bonne part la libertt Blzrlesque
dont j'ay usé en luy representant la proximitt de sang dont jfay l'honneur
de luy apartenir. 11 reste que mes comportemens me rendent digne de la
gloire dt1 parentage , et que je me glzarde de faire la beste , puis que V. A.
me reçoit au rang des hommes , et ne faict pas scrupule de me qualiier petit
fils de son Ayeul. C est de quoy j'aurtty t:n soin lres-exact anx occasions que
J * 5 en l. enoontls elx a)w o jq .59
2) Correspondance de C011st. ffql/gen.s in de Boekerij der lt. Academie te
Amsterdam.
Vöör Dedel had de oude Cllristiaan als onderwijzer bij zijne kinderen
Domillique , na dezen kwam in Alei l 604 Brouart , die in Augustus weer
vertrok. In Nov. 1609 bagon Oonstantijn onder Dedel met Latijn , maar reeds
vroeger had Uonstantijn daaraan iets gedaan. ln 't op de volgende bladzijde
3)
vermelde dagboek lezen we : 1603 , Environ Octobre (ayant 7 ans et un moiz
Dominiqtle le françois 6 moiz (toen werd deze namelijk vervangen door
Brouart). Verder teekent Constantiju aan : l 605 9 rjaarl : En Jullet soubs
Brouart je commencoy le Latin. l.n httndschrift C (zie Jorissen , C. Huygens ,
bl. 342) zegt hij : A 8 ans et 8 mois je commencoy le Latijn.
56 OPVOEDIXG.
was noodig , daar het sedert geruimen tjd in den Haag de hoftaal
was 1). Zjne briefcisseling voerde hj zoowel met Hollanders als
vreemdelingen doorgaans in die taal. De wiskunde beoefende hj
met buitengewonen jver. ln bjna alle lichaamsoefeningen , die tot
de opvoeding eens edelmans behoorden , als paardrjden , schermen ,
dansen , was hj spoedig bedreven :?. Maar hetgeen hj het vroegst
en het gemakkeljkst zich eigen maakte , was de Muziek. De eerste
beginselen dier kunst leerde hj van zjn vader : en den aanleg
schjnt hj van zjne ouders geërfd te hebben. Op zjn vjfde
jaar begon hj den zang te leeren 3) : daarop volgde een jaar later
de viool : op zjn zevende jaar begon hj met de luit , waarbj later
het klavier en de theorbe gevoegd werden. Gedurende zjn geheele
leven is Huygens een hartstochteljk muziekliefhebber gebleven :
hj zong , speelde en
en wj zullen later
componeerde tot in zjn hoogen ouderdom ,
gelegenheid hebben om te hooren , hoe groote
Hoe laag men in de hof kringen op het Hollandsch neerzag , blijkt uit
het journaal eener reis in 1657 l 658 naar Parijs , ondernomen door twee
neven van den Heer Van Sommelsdijk. Het geheele reisverhaal is in het
Fransch geschreven , en in 1862 te Parijs onder dell titel qlournal d'un rqycpe
à Paris e?? 1657- 1 658 uitgegeven door A. P. Faugère. Men leest daar o-a.
p. 84 , van de vrouw van den Ambassadeur Boreel: s:c'est une bonne et grosse
1)
femme et une vraye pas de grand entretien ,
et pour contenance elle a quantité de petits chiens avec lesquels elle ioue. 11
la faut entretenir en iamand , car elle ne parle ny entend le françois , ce
qui nous estoit desia une assez grande peine , nous estant desaccoustumés de
nostre langue . . . . . . Nous fusmes traitez h, la mode de llollande , y ayants de
la bierre , du beurre et du fkoumage , et le tout servy en plats de porcelaine ,
Amsterdamsche zvoer a. elle nfest
ce qui sent ibrt son Amsterdam-''
En niet minder karakteristiek is de volgende plaats , p. 377. ,:11 notls vint
des visites de trois ou quatre provinces de noy quartiers , de Gueldre , de
Hollande et de Zeelande On eust dit qu'ils sfestoient donné le mot pour
se treuver tous ensemble chez nous : et afin que nous jamendissasions plus
amplement , le Sr. Lamere y vint aussy. Ennuyts d'avoir si ma1 employé
une partie de Papresdinée nous c11 tksmes profiter l'autre chez madame (te
Saint-Armant-''
') Alleen het zwemmen kon hij niet leeren.
3) ln het door Unger uitgegeven Dagboek van Constantljn Huygens (Amst.
1885) staat : s:lhllnviron Decembre h, l'aage de 2 ans et 3 moiz je chantay 1es
X commandemens. l60 l : En cet an ayant 5 ans jfay apprins la musique :
dancer'' (b1. 7).
OPVOEDING.
waarde hj aan die kunst hechtte. Die opvoeding ware echter door
zjn vader als Onvolledig beschoawd , z0o zich daaraan niet de
noodige godsdienstige en kerkeljke opleiding gepaard had : hj
werd dan 0ok gevormd t0t een orthodox geloovig , schoon zelfstandig
gereformeerd Christen t anti-paapsch , maar geen onverschillig Humanist
als Hooft. Hj kwam daarvoor ook openljk uit 1).
Aldus toegerust , ging
waar hj slechts een jaar
Die korte tjd was te eer voldoende , omdat hj zich t'huis geruimen
tjd in de theorie van het Recht , onder leiding van zjn oom , den
Raadsheer Suerius , en waarschjnljk in de praktjk bj den Procureur
Boot geoefend had 2). N0g achtte men zjne studiën niet geheel
voltooid. Althans den 15en Maart 1618 zond men hem op zjn verlangen
naar Zierikzee 3) , bljkbaar met het doel om er zich verder
te ontwikkelen. Toch werd hj reeds tegen Paschen teruggeroepen ,
hj in 1616 naar de Leidscl'e Academie ,
doorbracht met de studie der Retshten.
en we1 tegen zjn zin 4). Zjn vader , die n0g al Op den penning
ï) ln zijn Gebruyck o/ Ongebruyck rcn Ot Orgel , uitg. van l 64l , b1. 49 ,
erkende hij : rrln openbaere partijschapp tegens de Roomsche gesintheid ben
ick , God lof , geboren , gevoedt ende getucht , ende hope daerin dit leven te
eindighen , ten ingangh van een beter.'f
Q*)
29 ln de Aanteekeningen
Zie Th. Jorissen , Constantin f-fql/peêk,s , 1 D. , b1. 25.
rcn Const.Hufgens , bij Jorissen ' t , bl. 343 , leest
men : ,,15 Martii l 6 l8. Je vay ï Zierixzee.'' ln een brief aan zijne
den l 8en uit die stad geschreven , heet het : s/e suis arrivt en ceste ville
hier, qui fut Samedi , environ 1es six heures du soir , estant parti de Rotterdam
le jour auparavant environ le mesme tempe . .
advisasse de mes besoignes de pardeça , mais n'y
moeder ,
*llesteroitque Je VOUS
ayant estré que une nuict
encores avec la moitil d'un sombre et melancholique dimanche , j'en trouveray
les excuses en vostre discretion , en intention d'en faire scavoir les nouvelles
: mon laère la prochaine fois , apres que la suite de quelques jours m'aura fait
ouverture desapparences que je pourray profiter en cette escole , ot1 au
moins je puis juger d'estre le tbrt bien venu chez des gens qui me sont fort
aflkctionnez et amiables , et avec cela vont en besoigne goet Zeeuwsch goet ront.''
#) Brief van l l April 16 l 8 aan zijne moeder : lrrfres-chere
viens dfescrire h, mon Pere vous pourra servir de responce sur ce qufil
de ce
Mere. Ce que
* Je
vous a pleu me mander touchant mon retour k, Pasques. Je ne scauroy
m'imaginer pourquoy c'est qu'on me veut empecher de parachever ce queon
n'a pas trouvé desraisonable de me faire commencer. J e voudroy que leon
creut que ce n'est pas quelque menll plaislr recherclle qul me tient icl' ,
mais bien une occasion pl'opre et longtemps desirte , laquelle du regard de
58 EERSTE REIS NAAR ENGELAND.
schjnt geweest te zjn , had we1 gewenscht , dat Oonstantjn van
die gelegenheid gebruik maakte om naar een rjk Zeeuwsch meisje
om te zien ; maar de jonge man had daar geen ooren naar : hj
toonde zich nog een bepaalde tegenstander van het huweljk 1).
Misschien we1 omdat hj eenmaal was bedrogen. In 1616 , kort
vöör dat hj naar Leiden ging , had Dorethea Van Dorp zich aan
hem verloofd. Eerst onderhielden beiden eene drokke briefwisseling ;
maar weldra vergat zj hare belofte. Ofschoon dit hem diep schokte 8) ,
bleef hj innig aan haar gehecht met
Een vruntschap sonder sorgh , een liefde :! sonder smert,
Twee herten in een siel, twee sielen in een hert ,
Een twee-gemeynen wil , een eendracht van gepeynsen'' 3).
W eldra werd voldaan aan
landen te zien. Den 8en Juni
's jongen mans zucht om vreemde
1618 vertrok hj onder de hoede van
den Engelschen Gezant Carleton naar Engeland , en kwam den
llen dier maand te Londen aan. Hj nam hier zjn intrek bj onzen
Gezant Noel de Caron , ofschoon men hem zei , dat hj er weldra
genoeg Yan Z0u hebben 1). Het nadeel van het verbljf te diens
mon aage je ne s-oy pas comment rfattraper si une fois elle m'eschappe.
nfest pas non plus que je pel'de mon temps N me pourmener. Tout au contraire
je suis souvent par deux ou trois jours sans bouger seulement du logis ,
et tache dfavancer mes estudes aussi dru que les aFaires particulieres de mon
petit Maitre et ma santé propre me le veulent permettre. De façon que ce
m'estgrande facherie de veoir que je ne scauroye me satisfaire h moy mesmes
sans le desplaisir de ceux qui ont : me commander'' etc.
1) In denzelfden brief heet het verder : jrTue Mariage de Vande Asreerde :
ce qufon tient , est asseuré ; c'est une riche heritiere qufil va espouser, au
despit de beoucoup de Blauwscheen-Heeren qui n'avoyent point attendu leur
cassade de ce costé lN. Pour ce qui est de moy , je vous baise les mains
Poulprix.
Quand la potence vaudroit 100.000 francs , je lleai pas envie de me faire
Pendre de si bonne henre.f'
le bon advis que me donnez , d'en chercher une pour moy au mesme
t) Zie het gedicht , getiteld Doris o/t Herder-clacbte, in de Volledige Dicbtwerken
(1 88 1) , I D. & bl. 7 l 3. Dr. H. J. Polak twijfelt er attn , dat met Doris
bedoeld werd Dorothea Van Dorp. Lconstantin ffuygens, Gids , 1 889 1, b1. 51 7 v1g.)
3) Aldaar , b1. l 5.
:) Brief van l 7 Jnni aan zijne ouders : !!A ce que l'un et l-autre me
preadvertit j'auray bien tost mon saoul du mesnage de C-aron.e' En werkelijk
een paar dagen later (2l Juni) noemt hij hem : srtkntasque , morne et facheux
envers ses domestiques tout ce qui se peut.'f
EERSTE REIS NAAR ENGELAND.
huize mocht zjn : dat hj niet zooveel gelegenheid z0u hebben om
zich in het Engelsch te bekwamen , a1s hj wel wenschte 1). Daarenboven
woonde hj buiten , ver van de stad : het heen en weer
trekken z0u hem telkens wel zooveel kosten als eene reis van Den
Haag naar Leiden. Hj had goede brieven van aanbeveling , en
was zoodoende in de gelegenheid veel te zien : Londen , het land ,
het Hof en den Adel.l'ltj werd zelfs aan den Koning voorgesteld
en aan Prins Karel. De Koning , die door Caron van zjn uitmuntend
spel op de luit gehoord had , deed hem voor zich spelen 1).
59
1) Brief van l 7 Juni.
2) Brief van l Sept. 1618 oude st. : Monsieur Caron ,1 print occasion de
ramentevoir k Sa Majestd ce qu'autrefois il 1uy avoit parlta en mon regard ,
avec beaucoup d'autres bonnes recommandations en ma faveur. Sur quoy Sa
Majest; se resouvenant encor bien de ce que dessus , comme il estoit apres h,
se botter h la chasse , respondit qu'il me desiroit entendre sonner du luth :
son retour. Mais le bon-heur fut qu'un orage de pluie et de vents extraordid
a,1* 1 .PS . l*empecherent de sortir , bien que desia il eut le pied dans la
portiere pour monter en carosse. De façon que retiré dans sa chambre privée
il s'amusa N passer le temps au cartes , avec son grand mignon le Lord
Marquis de Buckingam et quelque autre Gentilhomme de la chambre. Quelques
deux heures apres il se souvint de me mander dedans la Chambre de
Monsieur'caron , lequel en cette occurence desirant specialement me tesmoigner
combien il a mon honneur en l'ecommandation , volontairement et sans que
mesme je l'en priasse me favorisa de sa conduite a la présence de Sa Majesté ,
oil (je ne scay quo Daemone dextro qui m'encouragea : faire quelque chose
digne de lforeille d'un grand Ro)r) une petite demie heure je m'en acqitay si
passablement bien que ce Prince , naturellement peu adonnc * la Musique , fut
tiré : interrompre par diverses fois son jeu h, me donner audience ; comme il
llt fort debonnairement ; sans espargner ses serments ordinaires , pour m'asseurer
du contentement qufil y prenoit ; me faisant mesmes lfhonneur de
parler h, moy avec un visage doux et soubsriant. Sur quoy luy ayant baisé
la main je prins mon congc omni meliore modo ; assez esjouï du bon succes
des petites aFaires.''
De Koning had reeds in Juli , bij de eerste voorstelling , beloofd hem te
zullen hooren spelen. Caron zei bij die gelegenheid , dat zijn jonge vriend was
!,flls du premier Secretaire de nostre Estat , et qufau reste jfavois acquis si
bonne perfection sur le lut-''
De Koning :rloiia beaucoup d'exceller en un si be1 art k'ce sont ses propres
paroles) sans totztefois estre du mestier ; comme Monsieur Caron (N ce que
*ie lfezz avoye priép luy fit assez entendre que ce n'estoit nullement de ma .
profession-'' Brief van 4 Juli o-st.
60 JONOELINGSJAREN.
De tjd : hem door zjne Ouders voor zjn uitstapje gegund ,
spoedde ten einde : zjn vader wilde , dat hj met Carleton zou
terugkeeren ; maar de jonge man scheen over dezen niet bjzonder
tevreden en weigerde dat bj herhaling. Eindeljk vond hj gelegenheid
om zich bj de Engelsche godgeleerden aan te sluiten , die
de Synode van Dordt gingen bjwonen , en den 2en November was
hj in de ouderljke woning teruggakeerd.
Deze reis was deels voor louter genoegen ondernomen , maar
had tevens gediend om zjne weetgierigheid te bevredigen , en
hem de gelegenheid geschonken zich in het Engelsch te oefenen.
ln het vaderland teruggekeerd , zien wj hem al spoedig aan het
werk om naar eene openbare betrekking te dingen. Toen de Prins
in de eerste dagen van het jaar 1619 naar Utrecht
oude Huygens zjn zoon mee ) niet bloot tot zjne
keling 1) ) maar wel degeljk om te solliciteeren bj de leden der
Staten en den Griëer Van llilten , ten einde begiftigd te worden
met eene der vacante Oommanderyen , die ter begeving van de
Staten stonden. Ofschoon de Prins , Graaf Ernst en de Prinses
ging , zond de
verdere ontwik-
Douairière daarbj ztjne voorspraak waren , schjnt hj niet geslaagd
te zjn. In Juli was hj met de Oommissarissen uit de Staten
Generaal te Utrecht , Harderwjk , Hasselt , Kampen , zonder dat is
uit te maken in welke betrekking'.
ln Februari was hj met zjne moeder en zusters naar Amsterdam
geweest op de bruiloft van àlarcus de Yogelaer , en van dien tjd
dagteekent de kennismaking met Hooft en de dochters van Roemer
Visscher. Anna had hem zelfs met een vers r'tbeleefde wellecom''
toegeroepen , en toen zj weigerde hem daarvan afschrift telaten ,
gaf dit aanleiding t0t zjn eerste gedicht aan haar , dat 14 Febr.
1619 is gedagteekend 2). l-loe hoog hj met die kennismaking liep ,
bljkt daaruit, dat hj het in Den Haag aan ledereen vertelde , en
voorts uit de veleverzen , die hj dat jaar aan de Amsterdamsche
vrienden wjdde 3). A1' en ziet er uit , op h0e vriendschappeljken
voet zj met elkander verkeerden. ln hetzelfde jaar schjnt hj ook
Zeeland te hebben bezocht en kennis te hebben gemaakt met Cats ,
lh Verg. Th. Jorissen , Constantin f-/qyry:n.s , 1 D. , b1. 40.
î) Voltediye .Dk'c/t/ktreri'c/? , 1 D. , b1. 1 7 .
3; Aldaar , b1. 18 2 ë ; 24 25.
REIS NAAR VENETIZ. sl
met wien hj # la vlp#e de Bretagne verwant was 1). Weldra
zOu hj eelle belangrjker reis olldernemen. In 't begin van 1620
werd de Heer van Sommelsdjk als Gezant naar Venetië gezonden ,
ter overbrenging van het met dien Staat gesloten tractaat. Hj ,
een vriend der familie Huygens , nam den jongen Constantjn op
onder de aanzienljke jongelieden : die tot zjn gevolg zouden behooren.
Den 25en April 1620 uit Den Haag vertrokken :) , kwam
het Gezantschap den llen Juni te Venetië aan , en bleef er slechts
t0t 5 Juli. Reeds onderweg 3) hatl onze jonge man den Rezant
verzocht hem tot zjn Secretaris aan te stellen , daar geen ander
hem daartoe geschikt voorkwam q en Aerssen voldeed niet slechts
aan dat verzoek, maar gaf hem den titel van Gezantschaps-secretaris.
Zjne kennis der ltaliaansche taal maakte hem voor die betrekking
uitnemend geschikt 4).
Margriet
vrouw. Zie Th.
2) Hij hield
een brief van
de Vogelaer , Huygensf achternicht , was de zuster van Catsg
Jorissen , t. a. pl. , bl. 43 . noot l .
van de Venetiaansche reis een journaal :
19 Mei uit Stuttgart aan zijne ouders :
hij zegt daarvan in
Peut estre qu'en mon j ournal il se trouvera quelque chose de plus particulier
, mais avec vostre permission je desire de reserver cela * mon retour.
Je nfespargne point de peine * soigneusement tenir note de ee qui me semble
le meriter : mais souvent aussi le loisir mfen defaut ; et parmi une troupe
confuse comme nous sommes quelque fbis j'ay bien du mal N me trouver seul
et N l'escart , toutefois je m'imagine de vous debvoir apporter quelque plaisir
par ce pen qufen auray peu rapsodier.'' De jonge Sommelsdijk had een lang
relaas der reis aan zijne moeder gezonden.
3) Postscriptum van een brief ven kwam. Reeds sedert 1630 , of zelfs 1622 , is er in de
1) Zie over Vondel's rrbekeering''
xToost Fcn den Vondel, bl. 51--52 en 67-68. Ik acht diens zienswijze aannemelijker
dan die van Mr. J. E. Banck , die de vraag geopperd heeft , of Tesselschade
sgwellicht protestantsche neigingen heeft gehad'' ( Vondel berdacbt , bl.
52) , in welk feit hij dan eene reden van verwijdering tusschen haar en den
meer en meer Katholieken Von#el ziet.
S) Zie Alberdingk Thijm , Portretten rc'l .Toost Fcn den Yrt/lk&/ , bl. 85.
J.- A. Alberdingk Thijm , Portretten rcx
Joxclksz-os'r , iNed. Letterk. , XVIIe Eetzw , 11 , 4e druk. 10
146 OVERGAXR TOT DE ROOMSPHE KERK.
onderwerpen en den geest zjner gedichten eene verandering van
zjn gemoedsleven en zjne politieke en godsdienstige overtuiging
te bespeuren. szeker mysticisme , vroeger vreemd aan zjne zangen t
doorademt nu zjne poëzy , en vertoont zich al sterker en sterker:
totdat eindeljk zjne gedichten reeds bljken droegen , dat hy van
godsdienst veranderd is , alvorens hy n0g Openljk zjn vroeger
geloof heeft afgezworen ; en , eenmaal openbaar tot de Roomsche
Kerk overgegaan , geeft hy deze ruime stof om zich op deze aanwinst
te verhoovaardigen , want t0t zjn dood t0e betoont hj zich
haar warmen aanhanger en verdediger'' 1).
Die veranderde geloofsovertuiging moge voor den Dichter eene
bron van inwendige kalmte geweest zjn , zjne uiterljke levensomstandigheden
werden er niet door veraangenaamd. Zoowel de
heftigheid , waarmee hj zjin nieuw geloof voorstond , als de ommekeer
in zjne staatkundige beljdenis verwekten opspraak en wrevel ?
en deden hem menigen vriend verliezen.
XZyne Roomscheit had zyn liefde tot den Staat en de
niet vermindert ,'' zegt Brandt 2) ; maar zj had toch zjne
van beide zeer gewjzigd. Niet slechts keurde hj den opstand
tegen Spanje af ; niet slechts hield bj op , den zegezang aan te
hefen bj Oranje's overwinningen ; maar hj morde ook tegen de
bestaande orde van zaken. In 1644 schroomde hj niet , in een
gedicht op den oud-Burgemeester Joost Buick (IV, 419) , de Oude
Geuzen voor te stellen als hebbende in der tjd
vryheit
opvatting
't Oproerich graeuw al t' eerloos opgeruit ,''
terwjl de
aen Godt en
reeds
Spaanschgezinde Regent geroemd wordt als sgetrouw
't Recht.'' Bleek daaruit zjne staatkundige overtaiging
minder
de Spaansche gezant D. Estevan de Gamarra Amsterdam bezocht ,
deinsde hj er niet voor terug , vrj duideljk zjn wensch te kennen
duideljk genoeg , in de Leeutrendalers
Onverholen uit. Weldra ging hj n0g
sprak hj haar niet
verder. Toen in 1657
te geven, dat men zich weder onder den scepter van den Spaanschen
Alonarch mocht buigen. Niet alleen wordt de gezant
Mraerop men jaeren heeft gebeit ,''
1) Van Lennep , Vondel's Wrer/cen , 1II D. , bl. 624.
2) Leven rcn Vondel, uitg. van Verwijs , bl. 99.
VERANDERDE OVERTUIGING. 147
met bijzondere innigheid verwelkomd (VII, 27); maar den ondankbaren
Nederlanders tevens voorgehouden, hoe vaderlijk de Koning.
hun genegen is,
"Die al den Peruaenschen schat,
Den zilverbergh, en goude vlieten
Met heele vlooten wenscht te gieten
In Hollants schoot" . . . . .
Daarop wordt dan vrij duidelijk onderwerping aan dien Koning
gepredikt. "Rti in," zoo spreekt de Dichter tot den Gezant,
"Rij in, onthaelt van out en jong,
En alle kunne, en arme en rijcke,
Dat al het Y zijn vlaggen strijcke,
Tel' eere van uw Meesters kroon.
Dees Stadtwas al van outs gewoon
Zijn Grootvaers in haar schoot t' ontfangen."
Niet slechts Karel V, maar ook Filips II werd hier als Heer
gehuldigd en legde er
- "ten steun van 't Recht del' vroomen"
den eed af in handen van den straks geprezen Burgemeester
Buick .... "Nu hopen wy" .... De natuurlijke gedachtengang
bracht mee : "ook uw Meester te huldigen"; maar dat ware dadelijk
oproer kraaien geweest, en daarom voIgt nu een slot, dat kwalijk
bij het voorgaande past.
Zulke gevoelens konden zijne vrienden niet allen verdragen:
't allerminst Hooft, wiens vader eene zoo voorname plaats onder
de Oude Geuzen bekleed had, en die er bovendien niet van hield
opspraak te verwekken.
Zij hadden drok met elkander verkeerd. In 1620 noemde Vondel
den Drost "die groote Apollo ~ die onze nederduytsche tale den
dagh en zijn treffelijck geslacht schoonder luyster geeft" (I, 166);
en de brieven van dezen toonen , hoe hoog hij den Dichter schatte.
Nog in 1630 staan beiden op zeer vriendschappelijken voet en in
vrij drokke briefwisseling 1); maar toen reeds liet Vondel zioh in
een zijner brieven over de Inquisitie uit op eene wijze, die IIooft
1) Zie Hooft"s Brieven, II D., u. 44, 49,74,197.
10*
VERKOELING TUSSCHEN VONDEL EX HOOFT.
vreemd voorkwam , weshalven hj dat schrjven geheim gehouden
wilde hebben : daar men het paenstoteljck''
ofschoon hj wist : rdat de schrjver zich aen geen kleentjen stoot'' 1).
In 1632 vraagt Vondel nog Hooft's oordeel over zjn werk 2) , en
in 1634 laat deze den Dichter
z0u kunnen vindenq
nog van zjnentwege vriendeljk
groeten door zjn zwager Baeck 3) 5 ja , zelfs in '36 is het verkeer
tusschen beiden nog levendig 4). Sedert schjnt het opgehouden ,
althans minder drok geworden te zjn , hoewel wj in 1641 Yondel
nog in aanraking zien met Barlaeus 5).
In 1643 of 1644 , het jaar : waarin Vondel de Oude Geuzen had
aangevallen , was de breuk tusschen hem en Hooft volkomen , en
had de laatste hem , zooals hj zich uitdrukte , y,zyn geuse taafel
verboden'': dus zjn huis ontzegd. En dat de staatkunde hiervan n0g
meer oorzaak was dan de godsdienst mag men uit eene uitdrukking
van Vondel opmaken 6) , zoowel als uit het feit , dat Jan Vos ,
ofschoon Roomsch : evenmin als Tesselscha , die denzelfden godsdienst
beleed , uit den Muiderkring geweerd werd 7).
Avellicht ook meende Hooft , dat Vondel hem door ongepaste
bedreigingen ten voordeele van sommige ppausgezinden'' in 't Gooi
had willen stemmen 8). Hoe dit zj , in 1645 was de Drost meer
dan ooit van hem vervreemd , en liet zich ? toen Vondel weder
1) De geheele plaats luidt in den brief aan Baeck , van 25 Aug. 1631 ,
aldus LBrieven , 11 D. , b1. 198) : g?'t Boexken van d' inquisitie is my welkoom.
Vondele zeint er eenen kluchtighen brief by , dien ick U. E. toeschikke om
den deun , ende quansuis te toonen dat van hier ook wat nieuws komen kan.
M aar die dient niet verslingert , om dat eea quaedtwillighe daer yet aenstotelijx
uit zuighen moght. We1 is waer , dat de schrijver zich aen geen kleentjen
en stoot : maer om andere inzichten , hier te lang.''
2) Ilooft's Brkkven , 11 D. , bl.2 82 .
3) Aldaar , bl. 370.
:) Aldaar , I1I D. , bl. 1 42.
5) Barlaei Epistolae , p. 855 , 858.
6) Brandt vermeldt in zijn Levelt rcn Vondel , b1. 62 , dezen brief van
onzen dichter : Tr'lk wensch Kornelis Tacitus een gezont en zaalig nieu jaar ,
en dewyl hy my zyn geuse taafel verbiedt om een onnoozel Ave Maria , zoo
za1 ik somtijds noch een Ave Maria voor hem lezen , op dat hy sterve zoo
devoot Catholyk , als hy zich toont devoot Polityk.''
7) Van Lennep op Vondel , IV D. , bl. 420.
8) Brandt , Leven rcn Vondel, bl. 63.
VAN HOOFT YERVREEMD. 149
een zeer Katholiek gedicht had uitgegeven , buitengemeen schamper
Over hem uit 1).
lntusschen waren de letterkundige vrienden , die , met Hooft ,
Vondel gesteund hadden , voor en na gestorven. sonze Maecenaten
smelten vast. Reael leit in de W esterkerk ; Plemp t Baeck,
Victorjn en Mostert leggen in de Nieuwe Kerk onder de zercken
gekropen ; een teken , dat wy volgen sullen : Godt geve ter zaliger
ure. onze goede en wjze Grotius is oock al hene'' 3) , schrjft
Yondel in weeke stemming in Juli '46 aan den Drost bj de toezending
zjner proza-vertaling van Virgilius. Uit den geheelen toon
van den brief bljkt , dat hj vpör zijn dood verzoening wenschte j
en eene toenadering hoopte uit te lokken , waardoor ,de Staetsabbat
(hunner) onderlinge kunstbroederschap'' mocht eindigen.
Hooft vatte evenwel ,de hand , die hem Over de graven hunner
vrienden werd toegestoken'' (Van Lennep) niet aan , maar antwoordde
op beleefd koelen toon.
Dat ook Huygens , die althans in den beginne niet hoog met
Vondel geloopen had 3) , nu meer dan ooit den neus tegen hem
optrok , bljkt. W ant ofschoon de Virgilius (sMaro en geen kerkgeschil''
4) , aan hem was opgedragen , weerhield hj zieh niet er
het volgende puntdicht op te maken :
,!oeneis en dit boeck zijn even langh te lesen ,
En dit is wel soo langh , maar 't sal soo langh niet wesen'' 59.
Ook Barlaeus liet zich zeer scherp over het werk uit 6). Beider
critiek van de vertaling werp zeker niet door hun oordeel over
den vertaler getemperd.
Toch schreef Vondel op Van Baerle , toen hj in 1648 overleed ,
1) Boven , XVII E., 1 D., bl. 337.
$ .?' Llooft's frïenen ,
IV D. ,
b1. 205.
k): N,
+
#N
krsi îkp?
6 hJ
,9Virgilium Vondelii legisti , aut 'pftfk'.sff saltem (!) , verum exsanguem , exsuccum ,
elumbem. Si legeret Augustus , non vindicaret hunc M aronem a fammis , nisi
Zie b-v. zijn oordeel in l 628 uitgesproken in Hooft's Brieven , 11 D. , b1. 459.
Zie Voudel's zoo even aangehaalden brief , bl. 206.
Korenbloemen , Sneldicht , XVII B. , no. l3.
ln een brief aan Huygens heet het (Hooft's Brieven , IV D. , bl. 324)
quid tu , docte Trebate , dissentis.f'
150 BETREKKING T0T VROEGERE VRIENDEN.
een ljkzang 1) ; maar de Opgeschroefde toon
hart te komen. Alleen in het slot is eene
a1s de dichter de onverstoorde vriendschap
gedenkt , die eenmaal o0k zjne vrienden geweest waren 2). Hooft's
dood heeft hj overigens niet bezongen ; maar dat hj , ofschoon
hj r't misnoegen t eens opgevat , langsaam aoei , en 't gewaande
ongelyk niet licht vergat'' (Brandt) t den Drost nooit geheel uit
zjn hart wischte , bljkt uit den aanvang van het bruiloftsvers op
diens zoon 3). Dat het verscheiden der dochters van Roemer Visscher
hem geen klank ontlokte : geeft nog geen recht te besluiten , dat
o0k tusschen haar en onzen Dichter verkoeling was ontstaan 4).
De dood van Tesselscha moest hem we1 geheel neerdrukken en
hem kracht en lust ontnemen om naar de lier te grjpen. Na haar
verscheiden maakte hj in drie jaren haast geen verzen meer ,
schjnt niet uit het
opwelling van gevoel ,
van Barlaeus en Hooft
zooals Brandt reeds opmerkte.
Maar wat de nschrandre kindren'' van Laurens Baeck betreft ) met
d' oprechte sucht ,
Die oyt de Baecken tot (hem) droegen ,''
was het nu uit. W e1 wordt in hetzelfde jaar het treurspel Salomoil,
aan Joost Baeck opgedragen , misschien uit herinnering aan
Soo veelerley 1, genoten goed'' 5) ;
maar uit de opdracht zelf bljkt we1 , dat de persoonljke betrekking
sinds lang had opgehouden B).
1) Vondel's Wor/cen , V D. , b1. 694.
S) Van het graf des overledenen sprekende , zegt hij :
11Men houwe 'r in een' lauwerkrans
Dees letters op, ten roem des mans :
Hier sluimert Baerle neflkns Hooft ,
Geen zerk hun' glans noch vrientschap dooft.''
Vondel's Ilor/cen , VI D. , bl. 368.
Van Lennep in Vondel's W'Qrken , V1 D., b1. 127.
5) Men herleze het Tsllankdicht
G) ,TU' we onder de kunstbeminners gez-ekent, zal met den zijnen , die
11,1st in dusdanige stoflk plaghten te scheppen , dit niet ongerijmt vinden , en
gelieven t' ontfangen met zulck een genegenheit , a1s het u opgedragen wort ,
tot een blijck , dat ick blijve Uwe E. dienstwillige J. v. d. V.'' (V D., b1. 709).
aen Jacob Baeck'' van 1628 , Il1 D., b1. 35.
1)
3)
HET TWEEDE DEEL DER A'ERSCHEIDE GEDICHTEN.'' 151
Hoe Vondel zich dat alles 0ok aantrok , het had hem niet weerhouden
om metovergrooten jver szjne pen en kunst'' aan zjne
nieuwe Kerk te wjden ; en hj ging daarmee voort , geljk een tal
van dichten van grooter Of kleiner omvang getuigen. Dit lokte
van verschillende kanten heftige weerspraak uit. Yoornameljk was
dit ter gelegenheid van zjne Maria Stuart het geval. En nu moge
het al waar zjn , wat Jan Yos van zjne tegenstanders getuigt :
Hun tanden zyn, !! hoe hardt van been,
Gelyk hun pennen afgesleeten ,
Op Vondels vaarzen stomp gebeeten ,
Gelyk een reekel op een steen'' 1) ;
zj wisten toeh te bewerken , dat hj op nieuw gerechteljk vervolgd
, en tot eene geldboete van honderd-en-tachtig gulden veroordeeld
werd.
W at misschien bj zjne vrienden n0g meer kwaad bloed had
gezet , was de uitgave van het zoogenoemde Grotius Testament ,
waarin Vondel door uittreksels uit des
strjdschriften trachtte te betoogen ,
gestorven was. Men beweerde nu , dat
alleen datgeen uit De Groot getrokken had , wat hem diende , met
weglating van wat tegen zjne bewering streed ; ja , dat hj van
sommige plaatsen eene valsche vertaling had gegeven. Hj werd
grooten ballings jongste
dat hj in 't Roomsch geloof
de schrjver te kwader trouw
van pmoedwilligh bedroch'' beschuldigd.
Dit alles werd hem op de scherpste en meest
verweten in de voorrede voor een tweede deel
dat zonder
uitgegeven
grievende wjze
zjner gedichten ,
zjn weten in 1647 het licht zag. In de ten
Verscheide Gedichten had men Vondel's
jare 1644
hekelverzen
en wat hj verder aanstooteljk vond ,
werden nu als tweede deel van dien
weggelaten. Die stukken
eersten bundel uitgegeven ,
te geljk met andere gedichten , waaronder juist de zoodanigen ,
welke de schrjver sedert zjne geloofsverandering verwierp en liever
niet in het geheugen teruggeroepen zag. Dit smartte hem zeer ,
vooral om de rvoorreden'' waarin men hem op de laagste en
grofste wjze zjne geloofsveranderingen verweet , die hj, z0o zei
1) lsAan d' algemeene Rymers of galbrakers , toen J. v. Vondel het treurspel
vxn Maria Stuart uitgatt'' Gedichten , (1 126) , 11 D., bl. 514.
152 BRANDT EN WESTERBAEN TEGEN VONDEL.
men , wel met den overgang tot het Jodendom k0n bekronen , z0o
hj niet krankzinnig werd of wellicht al was 1).
Dien kwaadaardigen aanval had de jeugdige Gerard Brandt zich
1) Ofschoon het stuk door Van Lennep in zijn Vondel , V D., bl. 542
vlgg., weer is afgedrukt , acht ik het belangrijk genoeg om het grootendeels
onder de aandacht mijner lezers te brengen.
Hier geeven wy u het tweede deel der PoLzy. De Poët te noemen is ,
mijns oordeels, onnoodig. Evenwel doet het de Drukker; gelijk of e1k vaars,
ja elk woordt niet volmondig genoeg sprak, en te kennen gaf dat deez' pijlen,
uit Vondels kooker quaamen. Ik zeg pijlen , om dat ze scherp zijn , en meenigmaatl
door 't Hof, door Kerk , door den Reehtbank der viel-entwintigen , door
't Concilie van Trenten , van Dort , door d' oude en nieuwe Bloedraadt heenen
vloogen. Deeze lklartiaal ontziet niemant; maar
zy vreezen , dat hy noch de vyandt van al
stantvastig is hy in sijn voornemen . . . .
lleznosthenes plach te
ging , en ooverlegging; v6lharding is. Deeze beginseten heeft onzen
Poët wel doorkroopen. Men vraag dat zoo veel Kerkken , a1s hij uit en in
gong ; maar het endt zal men zien , ten ende van sijne leven : en sijn laaste
aadem za1 het begin en ende van sijn volstandigheit wesen. lk weet niet
waar over ik my 't meeste zal verwonderen : oft oover den Dichter, oft over
de Dichten ? df een zouw men zonder d' andren niet konnen kennen. W at ot'
yder beeft voor hem , om dat
zijn vrienden zal worden : zoo
seggen :
het endt
dat het begin van alle deucht, beraadtslaamen
oover hondert jaaren van sijn vaarzen zal zeggen ? za1 men niet oordeelerl
dat *er meer a1s een Vondel moet zijn gev eest? oft, indien het verdeelde
ltristenrijk altijdt za1 moeten onderscheiden worden door de naamen van
Roome , van Geneeve , van Armillius, Jfezlno , en andren : zullen de naakoomelingen
dan ook niet altijdt , wanneer zy sijn beroemde dichten ondersoeken ,
onder malkander overhoop leggen : en yder tegens den ander staande houden ,
dat Hy hun geloof omhelst heeft ? zal 't een yder uit sijn schriften ook niet
konnen bewijsen ? ja zullen zommigen ook niet gelooven Hy,
vechter van zoo veel Gelooven , zelf niet geloott heeft? of dit ook al zoo
waar : niet-te-min zullen zy alle sijn vaarzen willen leezen . . . .-'
dat een Voor-
En dan Nolgt eene opsomming van de verzen , die in het deeltje zijn opgenomen
, vergezeld van opmerkingen , waarvan ik slechts deze afschrijf: s:lllees
Zang-godin verandert meenigmaal van gewaadt''.
Dan gaat de Schri,jver aldus voort :
Deeze gezangen hebben wy u niet derven onthouwden. Oûtfangtze dan ,
zoo a1s zy zijn : en bespeurt gy eenige onordre in dees verzaameling, zoo
denk dat het leeven van den Dichter ook vo1 onordre , en billijk is , dat *k 1*
geen verschil tusschen den Poët en sijn werken zy. lk vertrouw , dat mijLl
arbeit u wel behaagen sal, en wensch dat het den Dichter slech zoo aangenaam
waar , indien het Hem tgeeniger tijdt onder d' oogen koom : want dat
BRAXDT EN WESTERBAEN TEGEN VONDEL. 153
vermeten t Over wiens houding tegenover den beroemden man wj
later uitvoeriger zullen handelen.
00k W esterbaen kwam in een gedicht , getiteld Kracht des
Gefpp/',s tegen zjne geloofsverandering Op , in denzelfden geest als
zoo een Mensch , die niet als Roome, Roomeroept, die uit godsdienstigheit
niet naar 't autaar gaat, maar kruipt, sijn oogen op een deel van deez'
weereltsche vaarzen zal slaan , kan in my niet koomen. Sijn beezigheidt sal
hem hier wel aftrekken. Hy yvert nu te zeer om d' afgedwaalde leeden der
Roomsche Kerk in de schoot van haar lieve Moeder te leiden. Nu schrijft ,
en wrijft , en zweet, en draat't hy dach en nacht , om al sijn vrienden te
bekeeren , die medoogeu met hem hebben. Daar door was het, dat een der
weereltwijste en geleerdste Mannen van Hollandt sich deese woorden liet
ontvallen : My deert des mans , die geenes dings eerder moede schjjnt fe worden ,
dan der ruste. Waar wi1 't noch met Hem heenen ? waar zal sijn onrustige
razerry endigen ? wat dwaalweg sa1 hy nu al weêr in slaan ? of hy wel weet
wat ter rechter of ter slinkker handt is ? eenige vreezen dat Hy noch we1
Joodts mocht worden. lk vrees wat anders. iklontaigne verhaalt het rampzaalig
ende van Tasso . . . . Ik zorge dat het met onzen Poët niet beeter za1 aooopen :
indien hem slech noch niet erger beschooren is. Hy begaat alreede mislaagen ,
die men van niemant als van een zinneloose behoorden te dulden. Ten blijft
noch by geen mislaagen. Sijn moedtwillig bedroch begint haar rol te speelell.
De toomeloosheit van sijn ongebonde pen , misbruikt de goude Vryheit, die
Hollandt voor vrienden en vyanden bevochten heeft. Dit is de pen , die het
schrift dat de naam van Grotius Testament voert, ter weerelt bracht. Het
lustmy nu sijn onbeschaamtheit in ft licht te brengen , en aan te wijsen ,
door wat valscheidt hy de Hollanders heeft getracht in te scherppen ; dat den
Heere De Groot zoo Papist was , a1s
dat dit hier niet voegt voor sijn
daar hij seit :
Hy is. Men kan my te gemoedt voeren ,
Poëzy : maar men hoor hem self hier op ,
M%jn yrer dwaalt van 'f spoor , hy slacht den Predikstoei.
Mijn yver slacht de sijne , het moet *er nu meê door. Hy heeft het zich self
op den hals gehaalt , met dingen te schrijven op de naam van een ander ,
die nooit sulcx dacht . . .'' En dan volgt het betoog , dat lk niet noodig reken
over te nemen om den geest der Voor-reden te doen kennen , die aldus
besloten wordt :
11Bescheyde Leezer, ik misbruik uw geduldt. Vergeef voxoxlu dat hy u
bedroogen heeft : en my dat ik u zoo lang ophieldt , om 't bedroch t' ontdekken.
Vetmaak u , naa 't hooren van dus lang een Voor-reeden , in sijn
onnavolgelijke Saterdichten. en geloof : dat hy beeter Poët, a1s Theologant is.
Vaar wel. P.
Uit zzlz/n boekrertrek , den eersten dach twn den jaare l 647.
154 HATELIJK PUXTDICHT.
de schri,jver der pvoor-reden'', en daarachter stond het volgende
puntdicht afgedrukt , dat eene toespeling bevatte op Vondel's spreuk
Just'us #(f: ririt , en met dezelfde letter P. was onderteekend , die
o0k onder de svoor-reden'' stond :
Zoo een rechtvaerdig mensch door ,! het Geloove leeft ,
Hoe zeeker gaet gy dan , Heer Vondel , boven and'ren !
Gij hebt straks weer een nieuw , als u het oud begeeft ,
De beesten dyen best, die veel van wey verandren.l'
Men ziet , hoe 's Dichters openheid en jver hem velerlei leeds
en onaangenaamheden verwekten. Hj kon het zich getroosten in
het bewustzjn , dat hj streed voor wat hj waar en goed achtte.
Bovendien bleef hj zjnen aanvallers niets schuldig , en zjne slagen
slagen , want niemand was als hj meester van
taal en vorm. Reeds op het jaar 1640 zegt zjn levensbeschrjver ,
dat hj stot op den hoogsten top van den Hollandtschen Parnas ,
door langduurigen vlyt en daaghelyksche oelening , scheen opgestegen
, en dat al die zich hier te lande nu met dichten bemoeiden ,
waren geduchte
hem in de laaghte maar van verre naooghden , en langs d' aarde
kroopen , terwyl hy boven de starren zweefde. W ant in hem zagh
men zaaken uitblinken , die in geen' van al de Nederlandtsche
Dichters deezer eeuwe zoo overvloedig in allen deele plaats hadden :
dat was zuiverheit van tale , klaarheit en kortheit van zinuitinge ,
kracht van redeneeringe , rykdom van aardige vonden , en eindelykzoetvloejentheit
met hoogdraventheit ; twee dingen die zelden in
't dichten t' zaamengaan'' 1).
Die verdiensten werden eindeljk in 1653 openljk gehuldigd ,
toen een honderdtal schilders , poëten en kunstvrienden, uitmakende
de pbroederschap ? door Kretsers raadt'' opgericht :) : onder 't pre-
1) Brandt , Leven van Vondel , bl. 6 1-62.
2) Zie Jan Vos , Zeege der Scbilderkunst ,
het heet :
Gedichtelt , 1 D. , bl. 206 , waar
't Zal grimmelen van Schilders en Poëeten :
Deez' zullen in dit hooft der watersteên ,
Een broederschap , door Kretsers raadt , oprechten :
Om u Cde Kunstj op etjaargetij ten dienst te staan.
Briezd za1 , tot sieraadt , t'estonnen vlechten
Van speel- en bou- en wapenttligh , en blaàn
L0F VAN VOXDEL. 155
van Joan Huydecoper , den Dichtcr , ter gelegenheid van
hen gevierde St. Lucasfeest , als gFeniks van 0ns Landty''
plechtig met een lauwerkrans kroonden.
overigens baarde het leven Vondel niet veel rozen. Zjne zaken
gingen sedert den dood zjner vrouw hard achteruit : die der zjnen
n0g meer. Hj had nameljk een zoon , pdie kleen van geest en
1os van hoofde was'' (Brandt) , en eene vrouw getrouwd had , die
veel geldts verdeè'' 1). Aan dezen had hj , toen hj op jaren
kwam , zjn kousenhandel overgedragen q maar toen de zoon het
door slechte huishouding zoover gebracht had , dat zjne nering
te niet , en hjzelf bankroet stond te gaan , redde de vader zjn
goeden naam , pgroote sommen voor hem betaalende'' 1men zegt
wel 40 000 gulden.
Door dit alles had de Dichter t die inmiddels een zeventiger
geworden was , te nauwernood meer middelen van bestaan , en
moest om eene betrekking bedelen 2). Door tusschenkomst van de
sidium
het door
Van lauren oflkren op uwe altaaren.
Zoo wordt uw Faam behoedt voor ondergang.
Apollo zal hier met Apelles paaren.
De Dichtkunst met haar Dochters Maatgezang.
Hier ziet men Rembrandt , Flink , de svit , Stokade
Daar van der Helst , de Koningen , Quillien ,
Van Loo , Verhulst , Savooy , van Zijl , wiens daade'
In 't kleen zoo groot zijn dat de Doodt moet vliên :
Men ziet er Bronkhorst , K a1f en Bol uitmunten ;
penseel en plet,
Veel waarder schatten dan de heldre punten
Van dierbaar diamant in goudt gezet.''
1) Deze zoon huwde in 1643 ; zijne eerste vrouw stierf in 1648 , hem drie
kinderen nalatende. In 1650 ging hij een tweede huwelijk aan met Baertje
Hooft. Men leze over dezen zoon vooral Unger , Vondeliana Loud-Holland 1V,
bl. l 16 vlg.) die verschillende documenten mededeelt , waaruit niet alleen
blijkt , dat de jonge Joost een slecht koopman was en door zijn ongeregeld
leven en slecht beleid veel geld verloor , maar die ook geene gunstige getuigenissen
2) Unger
l 673) l,die zegt hij
levensjaren. Naar het
aQeggen van Baertje's gedrag en van hunne onderlinge verhouding.
deelt t. a. p. kbl. 121) eene notarieele acte mede (d. 28 Junij
een eigenaardig licht werpt op Vondels laatste
sehijnt , was het kapitaal van zijne dochter Anna voldoende
om er met haar vader zuinig van te leven. Vondel kon dus llet
grootste gedeelte van zijne bezoldiging gebruiken om de nog onvoldaang0-
En Graat en Blom en die
15s IN DE BAXK VAN LEENING.
echtgenoote van den Burgemeester Yan Vlooswjk, eene geletterde
vrouw , liefhebster van het tooneel 1) en zelf dichteres Z) , werd hj
den 31en Januari 1658 tot Boekhouder in de Bank van leening
aangesteld : hetgeen hem een voor dien tjd gansch niet gering
jaarljksch inkomen van zeshonderd-en-vjftig gulden bezorgde.
Dat hem het werk , 'twelk hem hier was opgelegd , verdroot ,
za1 niemand verwonderen ; evenmin , dat de oude man , die niet
voor prozaïsch practischen arbeid in de wieg gelegd scheen , de
boekhouding dikwerf voor 't verzenmaken yerzuimde. Toch hield
hj het bj de Bank tien jaar vol , en werd eerst in 1668 , met
behoud zjner wedde , emeritus verklaard.
ln die tien jaren was zjne dichterljke
zijn hoogen ouderdom , nog
gedichten van geringer omvang , bewerkte hj in dit tjdperk zjns
levens niet minder dan veertien , z0o Oorspronkeljke als vertaalde
treurspelen , en gaf bovendien den geheelen Virgili'us uit , in H01-
landsche dichtmaat vertolkt , benevens drie groote leerdichten 3).
En h0e krachtig zjn geest nog was , bljkt allerwege. W el klaagt
scheppingskracht, ondanks
niet verminderd. Behalve een ta1 van
hj reeds in 1657 , toen hj zeventig jaar otzd was (V11, 593) :
Mijn ouderdom wort traegh !! in ft stijgen ,
Hier valt Parnas te steil en spits ;*'
bleven schulden van zijn zoon te betalen. 'Indien hetnog noodig is , bewijzen
voor Vondel's nobel en eerlijk karakter bij te brengen , dan zou deze acte ,
dunkt mij , bovenaan geplaatst moeten worden in de rij van dergelijke bewijsstukken.
Op zeventigjarigen leeftijd een niet onbeteekenend vermogen -
weinich meer dan veertig duizend gulden'' zegt Brandt - te oflkren , daardoor
genoodzaakt te worden uit nood een ondergeschikte bediening aan te
nemen , die voor hem s,meer dan tien jaren een halve kerker'' was gebleven
en dan nog, oogen ,
houden , van het betrekkelijk geringe traktement , jaarlijks , gedurende veertien
jaren , de schulden van Joost af te lossen , zulk een handelwijze is zeker
steeds met het doel voor den naam Vondel onbesmet te
boven allen lof verheven.''
Vondel schildert haar in de
Die
Als Neêrduitsch dicht ,
opdracht van den .Lepbta (VIlI D., bl. 9) als
Franschen , ltaljaenen ,
in hunne spraeck verstaet ,
En menighmael tooneelen zagh in traenen.''
2) Verg.het bijschrift van Jan Vos op haar portret , Gedichten , (1 726) ,
1 D. , bl. 250.
3) De Bespiegelingelt rcn Godt e?) Godsdienst , .lobannes de Boetgezant , de
Heerlljkheit der Xerke.
KRACHTIGE OUDERDOAI. 157
toch gaf hj tien jaar later : in zjn Noalt , n0g het bewjs , h0e
gemakkeljk hj beschikte over skeurigheid van diktie en het liefeljke
der Poëzy'' (Yan Lennep) : getuige , onder meer , die dartele
en toch z00 aandoenljke zang uit het derde bedrjf :
!!Zou het al zincken en vergaen ,
W aer bleef de zwaen ?
Avaer bleef de zwaen ,
De zwaen , dat vrolijcke waterdier ,
Noit zat van kussen ?
Geen watren blussen
Haer minnevier.
't Lust haer te nestlen op den vloet.
Zy queeckt den gloet ,
Zy queeckt den gloet
Met haere vrolijcke wederga ,
En kipt haere eiers ,
En acht geen schreiers ,
Noch vreest geen scha.
Vliegende jongen zwemmen me ,
Door stroom en zee ,
Door stroom en zee.
groeit in 't levendigh element ,
En wast de veêren
En vaert spansseeren
Tot 's levens endt.
Stervende zingtze een vroolijck liet
Iu ft suickerriet ,
ln 't suickerrriet.
tart de nijdige doot uit 11,1st ,
Met quinckeleeren
En triomfeeren .
En sterft gerust.
Stervende zoeckt haer Qaeu gezicht
Noch eens het licht,
Noch eens het licht,
Den bruitschat van de natuur te leen
Aen elck gegeven ,
Om b1y te leven.
Zoo vaertze heen.''
Klinkt dit niet als des Dichters eigen zwanenzang ? Evenwel hij ging
nog voort smet quinckeleeren.'' En zoo hj op zjn drie-en-tachtigste
jaar, in een lierzang aan Geeraert Bicker gewjd, al uitriep (XI , 270) :
158 OUDERDOAI EN DOOD.
1ck wenschte een' liertoon 1, op mijn snaeren
Te zetten , u ten dienst alleen :
M aer d' ouderdom , te zwack, moet zwichten.
De geest bezwijckt , en kan niet dichten.
De wil is groot , de maght is kleen ,''
toch bljkt uit het vers zelf , hoewel over 't algemeen niet dichterljk
van inhoud , dat er nog spranken van het oude vuur bj
hem konden schitteren. Ja , als het hart sprak, vond de oude man, $
Ook n0g een jaar later , zjne kracht terug, om d?n Ystroom van zjn
geesteljken zoon Antonides met een lofdicht te vieren (XII , 26).
En in datzelfde jaar 1671 , het vier-en-tachtigste zjns ouderdoms,
gaf hj zelfs nog eene dichterljke vertaling van de Herschep-
.pïzl.
gd/l van ovidius uit , zeker al vroeger vervaardigd , maar die
hj nu in het licht zond , door zjnen jongen kunstvriend Antonides
))overzien'' (XI , 272).
Nog hing hj de lier niet aan de wilgen. Tot zijn zeven-entaehtigste
jaar sehreef hj gedichten , die getuigen , dat hj nog
een warm deel nam in hetgeen er in enger of wjder kring om
hem voorviel. Sedert verboden hem de geneesheeren àlle hersenwerk.
In de laatste jaren zjns levens was hj door verzwakking aan
huis en stoel gekluisterd : zjn grootste genoegen bestond in het
bezoek van vrienden , met welke hj over den ouden tjd praatte.
Daaronder de zonen van zjn overleden vriend Plemp , Gerard
Brandt , met wien hj zich , na eene vrj langdurige staking der
onderlinge betrekking , weer verzoend had , voorts Antonides en
de schilder Filips De Koning. Eindeljk ging zjne levensvlam den
vjfden Februari 1679 zachtkens uit : toen hj den ouderdom van
ruim een-en-negentig jaren bereikt had 1).
Hj werd te Amsterdam in de Nieuwe Kerk , in het graf der
zeer met hem bevriende familie Blesen begraven. Kort na zjn
verscheiden werd zjn Joseph op den Schouwburg vertoond , voorafgegaan
door een. voorspel van de hand van G. Bidloo , getiteld :
Joost zwzl Vondels Zycàyfccy , waarmee den Diehter eene passende
hulde werd gebracht.
1A) Volgens mr. N. De Roever ( Vondels Ster/huls in : Amsterd. qlaarboekje
voor geschiedenis en letteren , 1888) in het huis srde witte molen , Singel 20l
bij de Huiszittensteeg.''
V1.
K R l T l E K.
ln alle dichtvormen heeft Vondel zjn talent beproefd : zoowel
in de epische en dramatische a1s de lyrische poëzie. In deze
laatste soort vooral heeft hj uitgeblonken a1s geen ander.
Op episch gebied heeft hj niets t0t stand gebracht , ofschoon
hj meermalen van heldendichten zwanger ging , waarvan één half
voldragen was. W j laten Johannes de Boetgezant buiten rekening ,
'tgeen wel een episch verhaal, eene dichterljke levensbeschrjving ,
maar geen eigenljk Epos is. Nog minder staan wj stil bj de
leerdichten , welke niets dan den Alexandrjn met het Epos gem
een hebben.
Toen hj
omstreeks
nagenoeg het toppunt van vermaardheid bereikt had ,
1632 , wenschte hj het voetspoor te volgen der groote
dichters van Homerus af tot Tasso toe , en zette een heldendicht
op touw , dat den tocht van Oonstantjn den Grooten zou bezingen.
Aangemoedigd door Huig De Groot , werkte hj er vljtig aan
voort. In 1634 was het vjfde boek voltooid , dat hj op het Muider
slot ging voorlezen 1). Het geheel zou pses paer boeken'' omvatten 8).
W einige maanden later , in Februari - volgens Unger in Januari -
1635 , Wierf zjne echtgenoot ; en ofschoon ook haar schim hem
scheen t0e te roepen : ga voort :
En wil uw' heldenwerk niet staecken !''
toch had zijn scouragie eenen krak gekregen :'' zooals hij
1) Hooft's Brieven , 1II D. , bl. 8.
2) Zie het gedicht aan De Willem , Vondet's Wferàen , 1I1 D., bl. 159.
160 HELDENDICHTEN.
waarschjnljk in 1635 - aan De Groot schreef 1) ; en , het rheldenwerck''
bleef liggen , zoolang totdat hj met het afgewerkte
gedeelte geen vrede meer had , en het - h0e veel tjds er ook
aan ten koste was gelegd verscheurde 2).
Het valt te betwjfelen , of dit een wezenljk verlies voor de Kunst
geweest is , daar alles ons leert , dat zelfs b'j Yondel's beschrjvende
poëzie het lyrisch element den boventoon had. Hoe dit ook
zj, later , in 1660 , schjnt hem op nieuw , ondanks zjne hooge
jaren , het plan t0t een heldendicht te hebben voorgezweefd , dat
den strjd tusschen Civilis en de Romeinen zou bezingen , maar
waarin geheel het roemrjk tafereel van Neerland's geschiedenis t
bj wjze van voorspelling , zou zjn ontrold 3). Dat er niets van
kwam , zal niet verwonderen , als men overweegt , wat sedert aan
zjne pen ontvloeide.
Den geheelen rjkdom
best kennen uit die lange
veelzjdig van inhoud a1s
van zjn dichterljken geest leert men het
reeks van lyrische ontboezemingen , zoo
verscheiden van vorm , die van zijne
1) Uit het antwoord van De Groot van 5 Juni , waarin hij Vondel eenige
inlichtingen geeft omtrent spelen der Grieken en Romeinen wordt volgens
Unger Loud-Holland, I1, bl. 295) de meening van Van Lennep ten stelligste
weerlegd , als zou Vondel's 1:1st om aan zijn heldendicht voort te werken ,
dtlor dit verlies gebroken zijn. Integendeel scheen Vondel opgewekter dan
ooit. Eerst jaren later zouden andere oorzaken hem van zijn plan doen afzien.
Zie volgende noot.
Onderde redenen , die hem daartoe noopten , mag die gegolden hebben ,
Oudaan van Vondel's vriend D. De Breen , vernomen had : dat de Dichter
had lybeginnen te zien , dat Konstantijn zoodanig de man niet was , a1s hij
zich in 't eerst wel had ingebeeld , en voorgestelt, en dat het met hem ,
Vondel, voornamentlijk begon te haperen, toen hij aan 't stuk van den zoon
Crispus , met de Stief-moeder Fausta quam ; beijde daar over van lfonstantijn ,
df eerste uyt blinde drift en minne-ijver , en d' andere uijt heete wraakzucht ,
ter dood gebracht; daar hij met goed gevolg niet van zag te maken , om
zijnen Held buijten opspraak te houden , of voor zoo groot en heijlig te doen
henen gaan , als hij hem in ft eerst had opgeheven , doch wat hier van zij ,
wij moeten dit , gelijk veel onzekerheden , de invrindselen des tijds bevolen
laten.'f Zie den brief van Oudaan aan G. Brandt van l l Dec. 1682 bij Dr.
G. Penon , Bljdragen enz. , 11 D. , bl. 139.
2) Zie de opdracht van zijn Virgilius aan Burgemeester De Graef , 'hlorlzn ,
I1I D., bl. 1 33.
2)
welke
WELKE GEDICHTEN 0XS KOUD LATEN. 1ç1
jeugd t0t aan
zjne pen zjn
Aan al wie
zjn graf , meestendeels zoowel uit zjn hart als uit
gevloeitl.
dien schat ook maar vluchtig beschouwd heeft , moet
het wel met onweerstaanbare kracht in het00g springen , dat wj
met een waarachtigen dichter te doen hebben : met welk voorbehoud
men dien lof 00k meene te moeten beperken.
Staan wtj in de eerste plaats bj dit voorbehoud stil , en hooren
wj v/lr de heiligverklaring ook des Duivels advocaat.
Een dichter , die zooveel geschreven heeft a1s Vondel , kan zich
onmogeljk overal geljk zjn gebleven. Niet zelden heeft hjj zeker
de pen alleen opgevat , omdat zjne maatschappeljke stelling dit
meebracht ; 0ok we1 omdat hj 't gepast rekende hulde te brengen
aan een dier aardsche gGoden'', wier bescherming dichters en
dichtkunst in die dagen z0o vaak behoefden q of omdat het gebruik
bj bruiloft en uitvaart een vers eischte , en men het o0g bj v00rkeur
op hem sloeg 1) ; soms misschien ook als een vers hem besteld
en betaald werd.
De laatste veronderstelling heeft niets beleedigends in : het was
eene gebruikeljke zaak. De meest gevierde dichters hebben er
zich niet aan gestooten : Barlaeus ontving zoowel a1s Jan V0s
voor sommige gedichten een zreëel compliment ;'' en we weten
buitendien , dat Yondel voor zjn werk soms niet alleen een vereerend
geschenk ontving 2). Is het dan ongerjmd te veronderstellen ,
dat dit meermalen geschiedde ?
W aar een gedicht op die wjze ontstond , laat het ons niet zelden
koud , geljk de Dichter zelf zeker koud bleef. Maar waar oprechte
geestdrift hem naar de lier deed grjpen , waar zjn hart sprak ,
en innerljke aandrang hem t0t zingën noopte , daar zet hj o0k
ons in vuur t sleept ons mee , en dwingt ons sympathie en bewondering
af.
1)
2)
Verg.
De geschenken , door Vondel ontvangen , vermeldt Brandt in zijn Leven ,
de wool'den van Heinsius , boven , XV1Ie Eetlw , I D., bl. 62.
bl. 1 l 0- l l l . Daar ziet men in de noten , dat hij voor een vorstelijk bruiloftsvers
van Burgemeesteren eens 100 gulden ontving ;
Keurvorst Maximiliaan van Beyeren Amsterdam bezocht, betaalde de Regeering
hem voor een gedicht op dat bezoek dertig gtllden , en de Keurvorst
Ezelt' - een gouden rijder !
JoxclksLox'r , iWed. Letterk. , XVIIe Eelzw , 11 , 4e druk.
en toen in 1662 de
1C2 HEIDEXDOM.
De stukken , welke 0ns het minst aandoen , zjn doorgaans die s
waarin hj zjn eigen gebrek aan warmte onder de herinneringen
aan het classieke heidendom tracht te verbergen. Hj sloeg dien
toon meestal aan , waar hj het woord richtte tot die voorname
personages , voor wie hj als Amsterdamsch burgerman een slaafschen
eerbied koesterde , dien hj in de practjk nooit heeft afgelegd
, h0e hoog hem de vrje borst o0k klopte , als hj in het
afgetrokkene over de verhouding van den kleinen man t0t de
Grooten'' D mjmerde 1).
HOe koud laat 0ns b.v. niet datstatige , heidensche bruiloltsvers
1) Als hij zelf in l 628 in Duitschland al de ijselijkhedell van den oorlog
gezien heeft, roept hiJ uit (lI D., b1. 68 1) :
Heer , hoe lang , hoe lang hebt ghy besloten
Den aerdboôm tot ecn' roof te gcven aen de grooten ,
Mrier staetsucht 's vollecks vleesch als roest het yser
D' onschuldige gemeent' die staet op bloed en sweet
Hun overdwaelsche pracht. Om met een pop te prijcken
De wijde wereld word een kerreckllof vol lijcken'' enz.
r 1.- ee t ?.
5
Hoe diep hij echter boog voor diezelfde jrgrooten'', voor
Dat goddelijck gezagh , dat uit de wolcken straelt ,''
blijkt b.v. uit zijn kruipend vers op Koningill Christine van Zweden (V1y
l 59) of de ieemende lofzangen op Karel 11 van Engeland (V1I1, l07 , l 19) ;
niet het minst uit zijn ttAntsterdams Wellekomst ce?? ztjn f.îtltw/ie.yc,@,f' waar wij
regels als deze aantreflkn (II , 672) :
Mijn Burgery
Sa1 in 't hart met oFer-vier
Fredrick Henricx 1of vermeeren
En sijn' groote Godheyd eeren.''
En 't was niet alleen voor vorsten en gekroonde hoofden , dat hij zooen.
ontzag had : voor de stedelijke Regeering van Amsterdam in et bijzonder ligt
hij in het stof geknield. Reeds in 't begin van zijne loopbaan , bij de opdracht
van zijn Htkrusalem Verwoest aan Burgemeester Hooft , beweerde hij g,dat
geen verstandige zicll mct recht zal belgen dat Ts-y oorzaeck nemen in uwe
E.
gerustmoedigh hebben geschuylt'+
(1 , 665). En zoo blijft het tot op zijn ouden dag : uit nagenoeg al zijne
persoon te verheFen cn als qen te sft/tlen de zeer heusche en beleefde
Regeeringe , onder wiens vleugelen wij zoo
opdraehten en uit zoo menig bruiloftsvers zouden staaltjes zijn bij te brengen
van zijn eerbiedig opzien tot dat
eerlijck bloet
Ter heerschappy geteelt , gequeekt en aengevoedt. ,*'
4VI D. , b1. 641) dat ons tot walgens toe verbaast.
bj het tweede huweljk
zeggen (11, 642) :
PLATHEID. -- VALSCHE SAIAAK. 1ç3
van Hooft , waarin hij 0.a. Venus laat
Doen 't my
Geluste mijnen soon in Duytsche poLsy
Te sien volleert , ick hem te M uyden ley ter scholen ,
En liet den leerling 91 Hooft der dichteren bevolen-''
Maar Hooft was o0k de voorname Burgemeesterszoon , de statige,
aristocratische Drost ; en zoo iemand vrjde of trouwde niet a1s
een gewoon mensch : zelfs
ft Lippendrukken is hier !, drostelijck !''
Adam Yan Lockhorst (1V, 32)
Jan Van W averen , z0o A'0l deftige mythologische onnatuur (VIl ,
658) , en bj zoovele anderen.
Tegenover dergeljke personen moest hj hoogst fatsoenljk zjn ,
en daarom spreekt hj hen op hun eigen trant aan ,
0P
1of bj dat, ter eere van Jonker
En h0e haalt men de schouders bj 't bruiloftsdicht op Ridder
En prijst voor onzen Godt een hoop verdichte Goden.''
hj dien burgemeesterljken klinkklank ter zjde laat ,
geeft hj, onder geljke omstandigheden , bj gebrek aan vuur,
vaak niets anders dan berjmd proza. (W eet iemand b.v. iets
ters dan het bruiloftsgedicht voor Joan Yan de Pol (111 ,
Dat dit o0k het yeval is , waar de Dichter verzen gesmeed
op alledaagsche voorwerpen , spreekt vanzelf. Men leze bj voorbeeld
slechts het gedicht op eene tafel met mozaïeken rand (XI , 626).
Leidt gebrek aan inspiratie soms tot platheid , niet zelden o0k
t0t opgeblazen bombast , die bovendien een gevolg is van te weinig
ontwikkelden smaak. Concetti waren te Vondel's tjde in de mode ,
Plat-
294)8
heeft
en hj heeft ook daaraan toegegeven , b.v. in dezen regel (IX, 402) :
En waar
De strael van 't oogh bereickt wat 's winckbraeus boogh beschiet'.
Valsche smaak is het ? a1s hj in een der koren van de -1ft/q/7d/&?d
van de bloeddroppelen der martelaren zegt
of als hj in de
't Martelaarsboek
!,ATen drinckt by Uodt uit goude koppen
Verzet met dees gestremde droppen ;''
opdracht van Peter 69,3 Pauwels de bladen van
noem t :
164 VALSCHE SMAAK.
lelien met rozen overstroit ,
Spierwit satijn met martelinckt beschreven.''
Dat valsch vernuft gaf hem o0k
uitvaart zjner kleindochter Maria :
dezen regel in de pen bj 4e
Het hemelsche uurwerck telt 11 geen stonden'' 1).
Volmaakte bombast , Of , wil men 't met Van Lennep liever
Xhyperbolisch'' noemen , is dit couplet uit het gedicht op de Beurs
van Amsterdam (lV, 25) :
Uw veder , op 't papier gewent ,
Vlieght van het een aen 't ander endt
Des aertboôms , en beschaduwt d' assen
Des hemelkloots van wederzy.
Zy vlieght de weerelt zelf voorby ,
En ziet den d ach vergaen , en wassen.''
Zonderling klinkt zeker ook deze plaats uit de Inwydinghe rcp,
'f Stadhuis (VI t 662) :
11Terwijl elck element van blijschap juichen zal ,
De hemel huppelen , en alle starretransen
In 't ronde , als hant aen hant , rontom ons Raethuis danssen.''
Of in het gedicht op den Zeetriomf van 1666 :
Ik durf daarbj de woorden
Hofpriester tot den Levyt richt :
!!Als of d' afgront , uit zijn kolcken
Opgedondert do1 van spijt ,
W eckte een' nieuwen reuzenstrijt.''
voegen , die in den Jeptha de
11Beschry terstont den postmuil. Vliegh den tijt
Met kracht voorby'' 2) ;
1) lk kan mij niet van den weg af laten brengen door Van Lennep's aanteekening
op dit vers , X D. , 1 65 : rlfraaie regel, 't onthouden wel waard.''
2) Vondel gebruikt de uitdrukking ook elders , b-v. in het gedicht op den
kerkbrand van 1645 :
11Hoe jaeght het vier den tijt soo snel voorbij :''
maar daardoor is zij nog niet gerechtvaardigd. Den . wind voorbijstreven of
rennen , zooals in ft begin van Ludfer, of X D. , b1. 480 , is verstaanbaar ;
maar den tijd ?
KLINKKLANK.
voorts het bekende
~,Ick ben met eenen doot voor al mijn leven vry;""
165
uit den Gysbrecht, hetgeen misschien de (minder j uiste) poetisehe
inkleeding moet zijn van de platte gedachte, die Vondel voor den
geest zweefde, en die hij in de Leeuwendalers dus weergeeft:
~,Wie sterft, die is zijn kost gekocht.
Ja, ik vrees zelfs er het altijd zoo hooggeroemde vers uit den
Lucifer onder te moeten rangschikken:
"vVie is het, die zoo hoogh gezeten
Van tijt noch eeuwigheit gemeten,
Noch ronden" 0 0 0 0
Mij geeft het althans geen denkbeeld van Gods grootheid, dat
hij noch door den tijd, noch door de eeuwigheid bepaald is
(gesteld aI, de eeuwigheid ware een maatstaf); dat bij dus noch
tijdelijk, noch eeuwig is. En Vondel had weI gelijk, toen hij
elders zei 1):
"Geen wezen kan men ons betoonen, of de tijt
Besluit het in zijn ronde, of "t sprei t zich overwijt
Zoo wijt als d" eeuwigheit, en voor en na onendigh,"
Zou de dichter zich bij dergelijke klinkende maar zinledige
woorden, die hem nu en dan ontsnappen, niet moeten rangschikken
onder hen, die, naar zijne eigen woorden, »kunstig zwetsen, doch ....
met woorden van anderhalven voet lang, of een doorgaande bravade
en louter blaeskaeckerye?" En denkt men, als men ziet,
hoe velen dit fraai en verheven vinden, niet noodwendig aan
hetgeen bij er op volgen laat: "A.ldus winnen ze gunst by den
slechten hoop, die den mont vergeet toe te doen, en gelijck naer
hemel val gaept" 2)?
Uit die neiging tot het hoogdravende is het te verklaren, dat
Vondel in zijne treurspelen dikwijls de fout begaat van al te
dichterlijke uitdrukkingen en beelden te leggen in een mond ,
waarin die geheel misplaatst zijno De poetische vergelijkingen van
1) Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst, ll7"erken , X D., bl. 405.
2) Aenleidinge ter Nederd. Dichtkunste, Werken, VI D., bI. 46.
1ss PLATHEID.
den bode in den Gysbrecht zjn een ieder bekend ; maar wj
vinden ze overal. Reeds in het Paseha wjzen wj op het weegeklag
van den Egyptenaar in 't begin van het vierde bedrjf ; voorts op
de beschrjving van Ursul door Juliaan in de Haeghden ; op de
eerste tirade der Levyten in het vjfde bedrjf der Gebroeders , of
de rei der StaatjoFeren in het tweede van Maria Stuart , of de
kunstrjke beelden in den mond der Pisaners in het derde van
Salmoneus , en meer anderen.
Tegenover het al te hoogdravende steekt het platte sterk af ,
dat , in ons oog althans , de gedichten van Yondel dikwjls ontsiert.
In een gedicht op het portret van Jonkvrouw Van Rjn
leest men :
Dat poesligh 1, en gezult albast
Des blancken boezems , ô dat sopje
Van schaepestremsel, lecker kropje'' . . . .
Van Lennep schreef daarbj deze noot
van 't verhevene in 't platte treft men
aan.'' Dit is evenwel eene
al te groote ingenomenheid genie ; want op
platheden stuit men te midden der meest dichterljke wendingen
z0o dikwerf , dat het moeiljk valt zich t0t weinig voorbeelden te
bepalen. lk geef er enkelen op den tast :
(V1I , 24) : pzulk een val
zelden of nooit bj Yondel
verblindheid ,alleen te verklaren uit
met een onfeilbaar
11Zijtghe krijghsmans , haelt uw staerten
Niet verbaest, a1s reekels in'' (V1, 148).
!,En Sint Matheus stonck gelyck een tollenaer'' (V1, 148).
In het schoone gedicht op de inwjding van 't Stadhuis , betreurt
men regels a1s deze (VI : 695) :
Om 't out Stadhuis te noemen
By zijnen rechten naem , en zonder te verbloemen
Die rotte vuiligheit van ft af breck : och , wat was 't ?
Een ijslijck rottenest , zich zelf een overlast.-'
Elders (VI1, 606) heet het :
!!Wat was de glans van et Rijck ,
Die flus zoo leevend blonck ,
Nu anders dan een lijck ,
Dat ongebalzemt stonck ?'-
ONGEPOLIJSTHEID DER EEUW. 1s7
Of wel (X1, 28) :
Haer ys-er schepte !, 11.1st de krancken
Te stlltten , en ontzagh geen stancken-''
Dergeljke voorbeelden zouden zeer te vermeerderen zjn ; vooral
wanneer men ze ook uit de treurspelen trok , die van platte uitdrakkingen
krielen.
In het Pascha zegt Pharao t0t A'Ioses en zjn broeder :
ATy dunckt ghelijk de Aiugghen
Ghy om de kaersse swermt, tot dat ghy Bedelplugghell
U vleughelen verbrant : ick rade , ick rade 11 blaest
Eer ghy dit heete moes wilt proeven met der haest''. . . .
Ik haal deze plaats bj voorkelzr aan , omdat eene aantcekening
van Van Lennep aangaande die regels ons de
het rechte standpunt aan te wjzen , waarop
te plaatsen. Hj zegt : 't zjn salle beelden uit het dageljksche
bargerljke leven gegrepen , en even treFend a1s aanschouweljk.''
(1 , 125). Maar is dit voldoende om ze te prjzen ? Hj erkent zelf ,
dat die beelden rniet tragisch noch koninkljk zjn , maar de kenmerken
dragende van Vondel's subjectiviteit als Nederlander , als
gelegenheid zal geven
de Critiek zich behoort
XZ00n
En dit behoort men niet over 't hoofd te zien. Vondel was in
deS VO1ks.'' ''
merg en been de Nederlander , de Amsterdammer der zeventiende
eeuw ; en wat ons soms plat en gemeen voorkomt , was toen , ook
in de deftigste kringen , geoorloofd.
Ik spreek nu n0g niet eens van het platte , vieze en gemeene ,
dat niet slechts in de guitige stukjes van Roemer Visscher werd
gevonden en dat ook den dichters van eene halve eeuw later nog
aankleeft. lk zou anders ruimschoots gelegenheid hebben om op
het in 0ns oog aanstooteljke te wjzen in vele van Huygens' Snelx'/
ïc/lf:zl , of op het allerplatste realisme in de Klucht van dezen
hoveling , waarvoor ook de minst kiesche moet terugdeinzen. Geen
wonder dall o0k , dat de kluchten voor den gemeenen man geschreven
, dikwerf alleen aantrekkeljk waren door de walgeljkste
smerigheden in voorstelling en uitdrukking ,
nauweljks een denkbeeld kan maken.
Ik bepaal mj thans t0t een ander soort van onhebbeljkheden ,
die den maatstaf geven van de weinig gevorderde vormeljke bewaarvan
men zich
ONGEPOLIJSTHEID DER EEPW .
schaving van die dagen, Tal van voorbeelden zjn daar Om dit te
bewjzen. Ik ontleen ze niet aan de werken van Bredero of Ooster ,
maar aan die van den aartsdeftigen Ridder Rodenburg. In zjne
Hertoginne Celia ontboezemt een meisje , in een lied , hare zucht
om door haars minnaars kussen rgetroeteld'' te worden , en zj
gebruikt daarbij o. * a. deze woorden :
,,Zo uw Laura dus
Door de
getroetelt
vreughd , in faeuwt geraeckt ,
En ghy na heur borstjens wroetelt,
Daer de lievers ziel na haeckt ,
Myn hert , myn ziele , gaet uw gang ,
Troetelt zo uw leven lang.''
Uit de Jalottrse Sfk/tfdzlf:?l hebben wj 1) reeds eene plaats aangehaald
, waarin eene jonkvrouw zich al vrj gewaagd uitlaat over'
het kussen en de gevolgen van dien. W j behoeven die niet op.
nieuw af te drukken 5 en wj onthouden ons van het bjbrengen
van meer voorbeelden van dien aard.
Z0o spraken
kwaad in. Maar
toen de kuische maagden , en men zag er geen
o0k metterdaad waren zj zeer vrj , althans op.
het tooneel. Zelfs in onze dagen zou men de tooneelaanwjzing uit
het M ays-spel kunnen uitvoeren , die ons toont : rEmilia legghende
in haer bedde ) ontwaeckende uyt haer slaep.'' Maar z0u men ook
nog het volgende letterljk kunnen vertoonen ? - sZy vlieght van
't bedde in haer hembt.'' Trouwens , er werd toen nog vrj wat
anders te zien gegeven ; men denke aan het tooneel uit de Lucelle ,
waarvan wj vroeger gewaagden 2).
Het zonderlingste staaltje der halve beschaving van die dagen,
levert misschien de S'ighml4nd :zl M anuella , dat zelfs de naïefste
onkieschheden der middeleeuwen verre achter zich laat.
Manuella is Ongesteld : zj heeft twee minnaars , die zich beiden
in de ziekenkamer bevinden. De een , Sigismund , heeft slechts
toegang verkregen door zich voor een geneesheer uit te geven.
Men lette nu op 't geen in dat tooneel geschiedt :
Sigisntund.
Laet my 1.1 water zien , waer is het Urinael ?
XY11e Eeuw , 1 D. , bl. 268.
Zie boven , XY11e Eeuw , 1 D. , b1. 286.
ONGEPOLIJSTIIEID DER EEUW .
Arestina Lde ?n0e#er).
169
llier is het , lteer.
Sigismund.
Hier is nech al melancholye.
gantschlijck moet de quelling aen de zye
@ @
oft een glas , om 't water in te proeven.
Basilaus Lde ' rc#er).
Jofl-rou , ghy
Nu stellen
Een roemer ,
Te proeven ft water , Heer ?
Sigismund.
't Gesicht ons wel bedrieght.
Ick cureer na mijn wijs , de proef m)r selden lieght.
iqlanuella.
Mp'n heer , ick vrees' dat u het water sa1 staen tegen.
Sigismund.
Acht ick 11 vryer ben , en u so ben genegen ,
W at van u lichaem komt my gantsch niet tegenstaet.
Doctoren zijn niet kies. LH4 proeftj. Het water is niet quaet,
't Gevalt my wel.
Constantyn Lde andere rr-#er).
Mijn Heer , so ghy het vol wilt schinken
Op haer gezondheydt sal ick 't met een teugh uyt-drincken-'f
Hoe gemakkeljk de fatsoenljkste heeren en vrouwen zelfs zich
door drift lieten vervoeren tot taal en handelingen van een vischwjf
, leert nagenoeg ieder stuk. lk za1 mj tot é4n enkel staaltje
bepalen , dat ook nog om eene andere reden merkwaardig genoeg
is om hier te worden aangevoerd.
Het is ontleend aan Rodenburg's Trouwen Batavier. Jonkvrouw
Margriet heeft W arnaer's liefde met ontrouw beloond. ln het vierde
tooneel van het tweede bedrjf ontmoet hj ze , en doet haar nu
de bitterste verwjten over hare wuftheid ;
vervloeckte Griet'' r ) n snoode pry'' 1 en
trouwelooze voor hare geveinsheid strafen en haar teekenen. Hj
ja , hj scheldt haar zelfs
arghe teef.'' Hj wi1 de
grjpt ze bj 't haar. Zj tracht hem eerst door zoete woorden te
paaien , en a1s dat niet helpt , ontstaat er eene kjfpartj , die voor
de kennis der zeden van den tjd karakteristiek is.
i'rcrncer.
1,1ck zal u uw ghedarmte uyt u lichaem trecken.
Margriet , meent ghy my tot medoghen te verwecken ?
ïlargri'et.
Ghy overgheven fielt , verschrickelijcke gheest :
170 ONGEPOLIJSTHEID DER EEUW.
Half mensch , half bock , half wolf , o onnatuurlijck beest !
Zo ghy ghelooft dat ick u nimmer kost bezinnen
Zo hebt gy 't recht ghetreft , wat zoud ick toch bemillnen ?
Uw bottea platten muyl? uw vuylen geyten baert ?
Uw eezels ooren , flelt ? uw stinckend' vlees onwaerd ?
Uw grijnzich stuur ghezicht ? uw kevelkin , ghy tandeloos ?
l'fzorncer.
W at zegt ghy ?
iHargriet.
svat ick zeg ? ghy schalcken guyt en schandeloos.
lYorncer.
Aen my , ghy vuyle teef ?
.1Vargriet.
Aen u, ghy oude gheck.
m crncer.
'k Verwonder ick uw tong niet uyt uw backhuys treck.
Ghy onbeschaemden
Ghy aldersnootsten
Ghy plompen botten
Ziet nu den droes
Ghy droncken dullen
Mrel wat
ivargriet.
zot , ghy dwaezen mallen Fobert ,
flelt , ghy ongeschickten grovert ,
dief, ghy stertelooze hond ,
eens staen , ha , ha , schelm rtlyckt ghy lont ?
dief , ghy schuymbrock des rabauwen.
W at-naer.
gheraes is hier ? durft ghy my dus toesnauwen ?
slargriet.
Ghy beer , ghy uyl, ghy bock , ghy stier , ghy bul, ghy nar ,
Uw' namen zijn zoo veel dat ick daer in verwar ,
Ghy lammen , strammen schelm , ghy aldersnootsten stinckert
Ghy braynelooze geck, schavott*ghe vuyle linckert ,
Ghy onverzaechde boef , ghy Godvergheeten zwijn ,
Ha dat ick waer een man !
I'Vorncer.
'Wel wat zoud' dan doch zijn ?
Vargriet .
Dat zoudf ghy zien , gby tlelt.
m crncdr.
lck zoud' u levend' eeten.
ivargriet.
'Waer meedf ghy oude zot ? uw tanden zijn versleeten.
lV-crncer.
Ghy duyvel , komter uyt , ghy baselissche Griet.
'* 31 'a r,q r'iet .
Ghy dief.
ONGEPOLIJSTHEID DER EEUW.
JVarllaer.
Ghy meer.
Jlarrtriet.
Ghy schelm.
Warnaer.
Comt ghy maer hier.
Marqriei.
'k Wil niet.
Moort I moort! ay me, hoe raeck ick uyt zijn handen T'
171
Na eenige worsteling ontvlucht zij, maar met achterlating van
haar valsch kapsel in zijne kn uisten, 't geen hem aanleiding geeft
tot deze vermakelijke bespiegeling:
,,'t 'Vas niet ghenoech dat zy schalck veynst heur doent en wezen
Dan heur zichtbacrc haer most oock bedriechlick wezen,
Ghy kunstighe Poeet bcziet dit hayr als goud,
Beziet de mommery daer ghy zoo veel van houd.
Uw vaersen nu herroept , uw voetghedicht als prijzen,
Des Vrouwen hooghe waerd : beziet wat zy bewijzen
Door 't listelijck bedroch, die dus vercieren 't hooft,
Ghelijck dees booze Griet, die yewerts heeft berooft,
ITyt zorn verschricklijck graf, dit haer om te vercieren
Heur haerelooze hooft, is 't hier om dat wy tieren,
En raezen gh'lijck verzot? 0 alderslechtst' ghezind!
Dus werden wy verleyd, ziet wat men doch bemind I"~ enz,
Ook op andere wijze komt het ongepolij ste der zeden aan den
dag. In het Wraeck-gierigers treur-spel b. v. geeft de jonkvrouw
Castiza den bode, die haar namens des Vorsten zoon van liefde
komt spreken, een klap om de ooren, zeggende: "Daer's uw loon I"
Men denke voorts aan de heftige tooneelen in Coster's treurspelen
, b.v. in de Polyxena, waar Hecuba Polyxena de oogen
uitplukt , hetgeen trouwens ook elders als een geoorloofd sterk
aangrijpend tooneelmiddel besehouwd werd. Shakespeare b.v. deinst
er niet voor terug in zijn Richard III; en dat het in het spraakgebruik
was opgenomen, blijkt b.v, uit zijn Rape of Lucrece, waar
Lucretia van Helena sprekend zegt:
,,8ho,," me the strumpet that began this stir,
That with my nails her beauty I may tear."
En in Measure for' measure zegt Isabella in het vierde bedrijf':
,,0, I will to him and pluck out his eyes I"~
ONGEPOLIJSTHEID DER EELW .
Dit alles werd toegejuicht , want het was niets anders dan de
afspiegeling van hetgeen in het werkeljke leven plaats greep. W il
men een sterk sprekend staaltje ten bewjze hoeveel er nog aan
de levensvormen , ook in de hofkringen in Den Haag , ontbrak ,
men zie , wat Alexander Van der Oapellen in zjne Gedenkschriften
(1 D. , bl. 67) op het jaar 1622 boekt :
omtrent deze tyt is in den Haghe questie ontstaen tussen de
Gravinne van Nassou Anna Sophia , Gemaelinne van Graef Ernst
Oasimir , ende d' Ambassatrice van Engelant over 't voorgaen ,
willende de voorn. Ambassatrice gaen voor myn Vrouw van Nassou,
waer over sy van haer Genade te rugge getrocken , ende gesouf-
Qetteerd is geworden.''
W aar in den h0f kring z0o werd gehandeld 1) , daar zal men er
niet van opkjken, dat den eenvoudigen burgerman wel eens een
1) Dat het ook in Parijs , dat als den zetel dcr beschaving gold , vijf-endertig
jaar later niet anders toeging , leert een reisverhaal derwaarts van twee
Hollandsche jongelieden , aan Aerssen verwant. Men leest in dien door Faugère
llitgegeven Voyage è Paris en l 657- 58 , p. 49 ;
Nous ouïsmus parler d''une querelle arrivde au ieu entre le duc de Roquelaure
et le Sr. de Bragelone : celuy-cy reçut un soufllet de l'autre sur quelques
paroles qui aprochoient dfun dementi ; mais il s'en ressentit sur le champ ,
car luy ayant sauté au collet, il le jeta par terre et luy donna quelques
coups de pieds et de poingts : Chacun en parla h, sa mode et la pluspart
tesmoignoient de la ioye de ce que ce gentilhomme s'estoit si bien vangé-''
Zoo ook p. l49 : ,IA l'entrle des Thuilleries nous treuvasmes 1es Srs. de
Gillier et Saleon , qui nous accostèrent et nous dirent que Messieurs 1es ducs
de Vendosme et d'Espernon avoient eu ce iour mesme querelle ; sur ce que
M . dfEspernon , sortant de la chambre de la lteyne et voyant venir de loin
A'1. de Vendosme , demeura ferme dans la porte de l'antichambre , feignant
de raiuster quelque chose ; M. de Vendosme se tenant par les costes voulut
passer , et en mesme temps choque A1. d'Espernon qui faisant semblant de
chanceller tomba sur M . de Vendosme , et luy donna un coup de poing au
dos. M . de Vendosme luy dit tout en colLre : j:commcnt, coquin , vous me
voulez disputer le passage ? vous vous faites fort du lieu otl vous estes , car
si ie ne le respectois ie vous ferois roiier de coups de baston par mes gens-''
Tout cecy fut rapportl au lloy qui pour empescher 1es malheurs qui en
pourroient arriver , commanda au comte de Uharost et au Sr. de Navaille ,
eapitaines des gardes du Corps , de les mener coucher tous deux è1 la Bastille,
ce qui fut d'abord extcutf-''
ONKIESCHHEID. 173
onvertogen woord ontvalt ; te minder , daar de voorname lui 00k
in beelden en gedachten niet al te kiesch waren 1).
En Vondel was een burgerman en schaamde zich , ondanks zjne
betrekking tOt zoovele Patriciërs : noch zjn stand noch zjne nering
Z00 schertste hj in 1638 , toen een zoon van den beroemden Blaeu
een blaauwtje geloopen had (111 , 461) :
!! Blaetltj e ' met ).- ou blaeuwe scheentj e'
Lieve tl'eurt doch niet om eentje.
Hebje een blaeuwe kous van doen ?
'k Hebber noch van goed fatsoen.''
De ontwikkeling der eeuw en de omgeving des mans geven
ons den sleutel tot menig beeld en menige uitdrukking , die ons
nu aanstooteljk toeschjnen , en wj wjten daarom minder aan
Vondel dan aan zjn tjd de menigvuldige plat- en onkieschheden
zelfs , die men 00k in zjne beste gedichten aantreft.
Z00 iets , dan gaven ten onzent bruiloften niet zelden aanleiding
tot dubbelzinnige aardigheden , weinig kiesche kwinkslagen , toespelingen
en gelegenheidsverzen. Zoo dat in later tjd nog niet
geheel had opgehouden , ook in vrj beschaafde kringen , dan kan
men zich voorstellen , hoe het daarbj in vroeger eeuw toeging.
Het is daarom niet vreemd , dat men zich heeft afgevraagd , hoe
Vondel , die een groot aantal bruiloftsverzen gedicht heeft , zich ?
met opzicht t0t de kieschheid , van deze taak gekweten heeft.
Hj is soms te hard , dus sonbilljk'' beoordeeld , a1s hj op dit
gebied svooral onkiescll'' werd genoemd ; ofschoon zj , die zich
daarover ergerden , niet genoeg gelet hebben op de toevoeging
naar onze ghedendaagschej opvatting'' 2). Als men rekening houdt
1) Een enkel voorbeeld. De fljne hoveling Huygens schreef aan den voornamen
Drost , toen hij hem eenige zijner lettervruchten had voorgezet: lrsy
moghen ten minsten dienen om U. E. te doen walghen , ende soo wat uyt te
werpen daer een deel van de wereld naer grabbele.'' Hooft's Brieven , I D. ,
b1. 330. Zie ook den brief van Huygens' vader bij Jorissen , I , 130 , 132.
2) Zoo schreef ik in de vroegere uitgaven van dit boek. Een artikel van
den Heer A. MT. Stellwagen in Van Vloten's Nederl. Kunstbode van 1874 ,
bl. 9 l , noopte mij tot eene nieuwe studie der Bruiloftsdichten , die mijn oordeel
wat gewijzigd , of liever , den vorm waarin het vroeger werd uitgesproken ,
merkelijk verzacht heeft , zoodat ik hoop thans niet meer van algemeene verDE
BRUILOFTSDICHTEN.
met den tjd , dan moet men zich
ingetogenheid , waarmee Yondel zjn
al kan men o0k de meeste dier
van Onze J' ongel' qFrouwen geven.
uit een dier verzen toepasselijk :
veeleer verwonderen over de
onderwerp veelal behandelt ,
gedichten thans niet in handen
Immers op zeer vele is de regel
,!Dit leert de menschen hoe zy op de vreerelt komen ,*'
terwjl er anderen zjn, swaarin onkiesche uitdrukkingen voorkomen
en die het plat-werkeljke al te zeer op den voorgrond plaatsen ,''
zooals een groot voorstander dier gedichten moet toegeven 1).
Intusschen zal men omtrent vele dier gedichten kunnen instemmen
met Potgieter's lofspraak , waar hj ze karakteriseert 2) als szangen
der liefde , vol gloed , het is waar , mits ge v0l gezonden gloed
zegt ; weelderig t ik geef het u t0e , maar zooals weelderige naturen
het zjn in den bloei harer kracht. LoQiederen van den echt , in
## e0n woord , gaarne zingen hoorde , en zingen
lnocht ) dat zich voor het zinneljke van den band niet schaamde .
zooals een volk er
dewjl het voor al het zedeljke van dien band eerbied had. Vondel
was ook de dichter van pd' oprechtste Trouw.''
Zonder voorbehoud ) met het oOg Op onze begrippen van kieschheid
, is deze hulde niet : dit verlieze men niet uit het oog.
Ten einde allen misverstand uit te sluiten , meen ik hier ook in
het algemeen mjn oordeel over de aesthetische waarde dezer gedichten
te mzoeten uitspreken. Zj is zeer ongeljk. lk heb bl. 158-
160) de oorzaak aangestipt , waarom wj in sommige
En daeuw en geur , uit tijm van PoLzy gezoghen ,''
missen ; maar er zijn er ook , die liefelijk , schoon en dichterlijk
klinken , zooals men van een genie a1s Yondel mag verwachten.
Het minst geslaagd zjn , behoudens enkele uitzonderingen , als b.v.
het vers op Jan De W itt , de deftige stukken in statige versmaat 5
doch waar de lyrische vorm wordt gebezigd , en de heilwensch als
oordeeling van dezen tak van Vondelfs kunst beschuldigd te worden. Ik heb
er daarom , hier wel wat buiten het logisch verband , een woord van algemeene
waardeering der Bruiloftsdichten aan toegevoegd.
1) Stellwagen , t. a. pl. , bl. 92.
2) E. J. Potgieter, Het Rijksmuseunt t6 Amsterdam.
DE BRUILOFTSDICHTEN. 175
lied schatert , daar komt de heerljke gave van den lierzanger >an
den dag. H0e schoon is niet het gedicht op Aernout Hooft , of
dat op Cornelis Bakker t met dien innigen aanhef :
W ie noit proefde wat een vrouwe ,
En haer vrientschap waerdigh is ,
Noit den mont van zijn getrouwe
Kuste , suft in duisternis ,
Van eenf dicken damp betoghen ;
A1s een blinde , zonder zon ;
Zonder in het licht der ooghen ,
d'Aenghenaeme minnebron ,
Zich te spieghlen , zoet te grieven.
W at *s een leven zonder licht ?
W at 's gedeeltheit van gelieven ?
W at quetst zoeter dan de schicht
Van de stlickerzoete minne ,
's Aveerelts groote Koninginne ?''
Liëfeljk is de Bede c:zè het 'll'rdtsfdzfpïzltf6/z: voor P. Van Buren q
allerliefst het gedicht op Yentidius Riccen (1658) ; schoon en vloeiend
De fzpe'd:v? aen bandt voor David Leeuw (1651) , en weinig minder
aantrekkeli,jk de Hooghtqdt van Marten Looten (1653) , of het
La,ntgezangh aan Reinier Van Esvelt (1659). Uitmuntend is dat op
Jakob Linnich (1658) , waarvan ik gaarne met Stellwagen zeg :
XEr ligt een dichterljk waas over van den reinsten levenslust en
het teerste gevoel ; - het is echt menscheljk en , om z0o te
spreken , voor ieders bruiloft , voor ieder bloeiend paar gezongen.''
lk geef het , als proeve, in zjn geheel :
1,Ter Bruilofte
?7cn den etfeîen Bruidegom
JAKOB LIxNIcH
en de edele B rult
KATHARINE JAKOBS DE VRIES.
!!Hooghste wijsheit , wiens beleit
d' Eeuwigheit
Voor het menschdom door het paeren
Hanthaeft , en met volle vreught
Onze jeught
Zegent onder 't zoet vergaêren ;
17s DE BRUILOFTSDICHTEN.
svie kan u met hal'te en mont
Voor den vont
Van dien staet ten vollen eeren ?
Avie verlanght niet, hant aen hant ,
Naer dien stant
Uit te treên op uw begeeren ?
Deze vreught en blijde feest
Magh geen' geest
Magh geene Engelen gebeuren.
Godt heeft aerdsche zaligheit
Hun ontzeit ,
Binnen 's hemels hooghe deuren.
Schoon zy rijck zijn van genà ,
Zonder gà
Zweven deze in 't eeuwigh leven.
d'Enghel, vry van minnezucht ,
?Teelt geen vrucht.
Dit 's den mensch van Godt gegeven.
Dus beleeft den mensch veel troost
Aen het kroost ,
Dat hem uitbeelt met zijne ooghen ;
Nu een dochter , dan een zoon ,
Even schoon
En geluckigh opghetoghen.
Avie dien Staet verkleinen wil
M ercke al stil
HGe de hemel zelf aen d' aerde
Troude , en dit geluckigh paer
Jaer op jaer
Ons een' schoot vol vruchten baerde
W ant hy zeghent ons landou ,
Zijne vrou ,
Met een' milden daeu van reghen ,
En beschijntze van om hoogh
Met zijn oogh ,
Oorzaeck van zoo groot een' zeghen.
Als hy , reis op reis belust ,
d' Aerde ktlst ,
En belonckt met zonnestraelen ,
DE BRUILOFTSDICHTEN.
MTint de zeghenrijcke bruit
Bloem , en kruit ,
Telgh , en tack , in beemt el1 daelen.
Dan verquickt by lentedagh
Brat eerst lagh
Onder wintersneeu bedolven :
Dan gevoelen plant en dier
't Alinnevier.
Jlrat begraven lagh komt boven.
Op dit voorbeelt toont de May
Deze bey ,
Eens gezint , lfatryn en Linnich.
Alerckt eens hoe de jeught van 't jaer
En dit paer
t'Zaemenstemmen dus aenminnigh.
Bruiloft , bruiloft , singht de ATa)-
ln de wey :
En wy zinghen met verblyen :
Bruiloft , bruiloft. Schenckt den
Zonder pij n ,
Zoo zal 't huwelyck gedyen.
55'1J 11
Jakob , zonder tijdtverlies ,
K us De Vries ,
Op dien wensch voor mont en kaecken ,
En bezeghel met u twee
Onze beê ,
Dat kan Godt en ons vermaecken-''
177
Dat was
frisch die
het lied van een man van een-en-zeventig jaar ! Hoe
ouderdom was ) bljkt uit menig lied o0k van nog later
tjd. En op zjn ouden dag kwam hj t0t het inzicht , dat de
Olympische Goden , waarmede hj te veel bralt , zoowel a1s
Necktar en ambroos !! zijn droomen ;''
en daarom riep hij in 1666 Fr. Yan lmstenraedt t0e :
!,M raer toe Venus wederom ,
June , en Bacchus tlitgheroepen ?
Neen , men hoore eene andre wijs ,
Gode en zijnen Zoon ten prijs,''
Ik besluit met des Dichters eigen verontschuldiging over tooq
'en inhoud dier zangen :
JoxcKsx-os'r , iTed. Letterk., NVI1e Eetlw , 11 , 4e druk.
178 I~YLOED VAN DEN 'l'IJDGEEST.
~,'Vy loven d'allerzoetste wet.
Ay kreuckt het hooft niet belghzieck met een rimpel.
",Vy zinghen slecht en recht en simpel ,
Eenvoudigh heen, doch niet te naeu gezet."
Dat Vondel overigens nu en dan ook wel onkiesche, ja, soms
vieze beelden gebruikt, valt niet te ontkennen; maar ik herhaal
het, bij de beoordeeling van 't een en 't ander verlieze men zijn
tijd niet uit het oog.
Niet onjuist is de oprnerking van Bakhuizen 1): "Schoon wij
geenszins willen beweren dat onze eerste dichter altoos de wetten
van goeden smaak en kieschheid hebbe geeerbiedigd , aarzelen wij.
daar, waar Vondels geest tot het platte en walgeljjke afdaalt ~
zulks toe te sehrijven aan gebrek aan zin voor hetgeen wezenlijk
edel, rein en welluidend is. Hy heeft hierin veeleer, onzes inziens ,.
of de bedorvenheid zjjns tijds gehuldigd of [in zijne hekeldichten
b. v-l de reeds op zich zelve scherp gepunte pijlen moedwillig in
zwaveldamp en vuilnisstank gestoken, om de wonden, welke hU
toebragt, bovendien nog walgelijk te maken. Want, waar hij kiesch
moest zijn, wist Vondel zoo zeer als iemand reinheid van woorden
en gedachten te parent Gij herinnert u zijne beschrijving van Eva
[in den Lucifer]."
Maar wat ook ter verontschuldiging van zekere uitdrukkingen
of wendingen kan worden aangevoerd, dit belet niet, dat waar
de platheid tevens een prozaisehe dissonant te midden der Poezie
is, de blaam geheel voor rekening van den dichter blijft. En dien
blaam heeft hij meer dan eens verdiend.
Wij hadden reeds herhaaldelijk gelegenheid op te merken , dat
de Amsterdamsehe tooneeldichters, in de voorstelling van tragische
personages zich niet van de burgerlijke toestanden, die de werkelijkheid
aanbood, hebben losgemaakt. Ook Vondel niet. Maar hetgeen
by hen, althans voor een deel, eene bewuste fout was, sehjjnt bij
Vondel eene volkomen onbewuste afspiegeling geweest te zijn van
den kring, waarin by zich gewoonlijk bewoog.
Van Lennep heeft er op gewezen, hoe in den Adonias, "het
onderhoud tusschen den Oosterschen Prins en de Odaliske, hier
en daar een weinig zweemt naar een morgenkout tusschen een
1) Studiifn en Schetsen , II, bI. 39.
INVLOED V.AN ZIJNE Ol\IGEVING. 179
Amsterdamschen burgemeesterszoon en eene welopgevoede koopmansdochter"
(IX D.; bl, 315). Daar kan niemand iets tegen
hebben. Oostersche zeden in de XVlle eeuw op een Hollandsch
tooneel gebracht, zouden weinig aantrekkelijks hebben gehad.
Buitendien moet men by deze waardeering ook die van Bakhuizen
(Studie:n en Schetsen, II, bl, 40) niet vergeten, die met zooveel
lof van dit tooneel gewaagt. Maar erger is het, als Vondel aan
de platheid van het dagelijksch leven eene plaats inruimt ; als
b. v. in den Noah deze met zijne zonen een gesprek voert, dat,
volgens Van Lennep (XI D., bI. 82), "zeer natuurlijk moge zijn,
en misschien werkelijk gevoerd tusschen een schipper die I naar
Oost-indien ging en zune passagiers, zoodat Vondel het afgeluisterd
en teruggegeven heeft;" maar waarvan gy moet erkennen: "het
klinkt hier te beuzelachtig."
Ik geef nog een paar voorbeelden.
Als in Jeptha de radelooze moeder na den dood van hare dochter
t'huis komt, laat de hofpriester het schavot wegbreken en zegt:
"Brengt stoelen, brengt hier rozewater dra,
Eel' zij bezwijm"."
En als zij van uitputting en aandoening nederzijgt:
"Nu zetze in dezen stoel :
Het hart wordt flaeu , laet rozewater brengen,
Het aengezicht met eenen tack besprengen.
Staetjoffers , helpt: ghy ziet hoe zy verflaeut.
Ontrijghtze, ontrijght~e om ltenim , quae ne sibi eveniant, metuunt homines , ea
cum evenêre aliis , commiserationem et hunc paliunt aFectum. Viri autem
probi qui calamitatem horreat , est nemo. nemo enim sibi idem propter probi21s
Wj zjn daarmee aangekomen bj het tweede vereischte van het
tragische drama : de karakterteekening. In hoeverre wordt daaraan
gewicht gehecht ? In hoeverre wordt de lotswissel , het tragische
ljden , afhankeljk gesteld van de persoonljkheid des helds ? Zjn
karakters , in den engeren zin des woords , noodig of niet ?
Yossius zegt over de mores in de Tragedie niet veel (Lib. 11 :
Cap. XIV, p. 70). Alleen in het algemeen , dai ze pseveriores''
moeten zjn , en dus slechts die van hooger geplaatste personen.
Maar zj mogen niet ontbreken : waar ze minder gelden dan de
acumina'' der handeling , is het niet in den haak. 5 En dit maakt hj
juist tot een verwjt aan de stukken , die op naam van Seneca gaan 1).
op dit punt uitvoeriger ; maar volkomen duideljk is
zjne voorstelling , althans bj den eersten opslag , niet : ofschoon
zjne bedoeling we1 uit den samenhang zjner redeneering is op te
maken. Men kan gerust aannemen , dat hj wel degeljk eigenljke
karakteristiek bedoelt , zj het ook : dat hj we1 eens den schjn
Heinsius is
heeft het
Hj gaat
menschen
op het drama eischt hj , dat de tragische dichter zjne personen
schildere , niet zooals zj zfch in de historische werkeljkheid mogen
voordoen , maar zooals ze in het stuk zjn moeten , toegerust met
oog alleen te hebben op typische ttlgemeenheden.
uit van het juiste beginsel ? dat het we1 of wee der
van hunne daden afhangt 2). Bj de toepassing daarvan
gepaste pmores'' en den noodigen hartstocht 3).
DE TRAGOEDIAE CONSTITUTIONE.''
tatem #cujus praemium
improboê ex infelicitate in felicitatem recte conjeceris. nihil enim minus tragicum.
quia , quorum ne commiserationem quidem movet , recte hic excluditur
calamitas. Atqui nulla improbi calamitas, commiserationem movet. quae idcirco
et excluditur-'' Rest dan eene derde soort , p. 76 : j,ls autem est , qui cum
putatur , eventurtlm arbitratur. Xeque magis
imprudens peccet,
tl*ansgl'essl1s , neque
loquuntur , hoc est, inconsulto peccat.''
1) Videndum, ne ita consectemur
neque -viri boni meretur nomen : quia oëcium illius est
contra improbi ; qtlia sine praelectione , ut in scholis
acumina , ut mores minus appareant. -
Quà in re peccant pleraeque tragoediae earum , quae Senecae tribuuntur-f'
2) L. c., p. 66 : s,tl'am vero , Fabulam non homines , qua homines , expl'imere
ve1 imitari , sed qua agunt ,
eum ex actionibus eorum ac vita ,
supra quoque a nobis dictum est. quillpe
infelicitatem ac felicitatem nasci sit necesse.'f
3) L. c. , p. 22 : lrldeoque longe gravilzs poëtae munus esse quam historicl ,
Philosophus ostendit. quia alter quae sunt, alter, non quae sunt, sed ut sunt ,
repraesentat : nec personas modo singulas , quoties vel mores aptos iis tribuit
felicitas
DE TRAGOEDIAE CONSTITUTIONE.'' 217
zeggen , dat hj al datgeen verstaat ,
wat iemand van een ander onderscheidt ) wat zjne eigenlijke persoonljkheid
uitmaakt 1). En het is dus 0ok niet meer dan natuurljk
, dat daarbj de eisch wordt aangedrongen , om die smores''
het geheele stuk door v01 te houden 1).
Uit het een en ander ligt de gevolgtrekking voor de hand , die
onder 5mores'' z0u men
bj de overweging van des schrjvers woorden meer en meer juist
bljkt , dat karakters , persoonljkheden , individualiteiten , door hem
worden bedoeld. Tegen die opvatting is , dunkt mj , niets in te
brengen. Alleen drukt hj er zeer sterk op , dat het den Tragicus
niet bloot te doen is om zedeschildering , maar in de eerste plaats
om handeling 3). Dit staat zoo bj hem op den voorgrond , dat hj
ve1sensus ; sed quod hujus proprium est loci , verisimili totius , quae in
dramate exhibetur , actionis constitutione et arte . . . Hanc vero pal'tem , longe
Praecipuam esse , multis ab Aristotele probatur-''
1) L. c. , p. 128 : s,Mores , quibus primus merito post fabulam debetur
locus . non tam mores, quam proprietas eorum quaedam , ista voce designetur
: qui pro singulis habitibus , aflkctibus , nationibus , aetatibus , secunda
aut adversa fortuna , esse in singulis diversi soleht. Habitibus ; ut si quis
justum aut mitem inducat, aut temperantem. AFectibus ; ut amantem si quis
repraesentat,
2) L. c. ,
Iniles autezn
pag. 143 : s,rlAertium praeceptum est , ut similes sint mores. Dissiratione
possunt esse duplici. ve1 in parte , vel in toto. ln toto ,
ut si quis , e-c. , Alacis mores tribuat Ulyssi , quorum alterum fortem , bellicosum
, invictum , simulandi juxta ac dissimulandi ignarum; alterum , imbellem ,
timidum , vafrum ac versutum , fuisse constat. ln parte ; ut si quis postquam
Ajacem exhibere coepit, quaedam ab ïngenïo illius aliena et indole, aëngat
ei . . . (Aristotelisq postremum est praeceptum , ut aequales sint mores. hoc est,
ut eodem usque modo , sine ulla morum varietate , eadem inducatur persona.
Si quis , e. g., asper , crudelis , iracundus , fingi coeperit ; talis ad tragoediae
usque exitum continuetur. eodem modo , si quis blandus , benignus , ac mitis.''
. * Ook Vossius stelt denzelfden eisch , a1s hiJ , t. a. p1., p. 91 den tragischen
dichteraanspoort te zorgen , :,ut in singulos tum primariae actionis , tum episodiarum
personis, sui immemor, aliorum mores ,
c., p. 23 : :,pl-ima ergo pars est ikbula , . .
actione mores imitatur hominum vel sensus , sed per istam .
et absque moribus actio , sine actione esse non possant mores . . Actionis
qualitates sunt mores. Quod si qualitates imitari, summus Tragici esset finis ,
homines qua probi sunt vel improbi , justi vel injusti , imitari posse , h'nis ejus
esset quod nec proprium illius est , nec finis.'' Cf. et pag. 25.
3) L,
Adde quod
aut iratum-''
et aflkctus , induat, et assumat.''
@. actio. Nemo enim sine
DE TRAGOEDIAE CONSTITUTIONE.'' X
aan dramatischeschrjvers een raad geeft , die ons bj den eersten
oogopslag wel wat in de war kan brengen. Zj behooren , zegt hj ,
eerst den loop der handeling vast te stellen , met haar lotswissel
en de daaruit geboren aandoeningen van vrees en medeljden;
zjn zj daarmede gereed, dan worde er gedacht aan de personen
en de eigenschappen , die hun behooren te worden toegekend l).
S hjnbaar wordt daardoor de persoonljkheid tot c vrfj onbed'uidende
proporties teruggebracht : en haar invloed Op den gang der gebeurtenissen
veel te gering
den samenhang met hetgeen
meer dan schjn , geboren uit de zucht om toch goed te doen uitkomen
, wat het sine g'lfc non voor de juiste werking van een
drama is , waardoor de schri,jver in de fout is vervallen om te
aangeslagen. Maar vat men dit op in
voorafgaat en volgt , dan is dit niet
scheiden wat eigenljk ondeelbaar is :). Het ljdt geen tegenspraak ,
dat er toestanden zjn , die ons door hun algemeen tragisch karakter
treFen. sfanneer een dichter zich daardoor voelt
ze voor het tooneel te bewerken )
kunnen geschieden , wanneer hj de peripetie afhankgljk maakt
van de karakters der handelende personen. Doet hj dat niet , dan
komt ook de meest tragische toestand niet tot zjn recht ; en de
ervaring leert dan ook , dat menig uitmuntend onderwerp bj de
bewerking van een onbekwaam dramaticus alle kracht en geur
aangetrokken om
dan zal dit alleen. met vrucht
verloor.
Zoo aan die regelen gehouden heeft , dan vindt
men in de algemeen gangbare theorie van zjn tjd de verklaring
van zjne practjk , die hem misschien de lauweren zjner tjdgenooten
deed inoogsten ; maar dit stempelt hem nog niet tot een
groot dramatisch kunstenaar y want die voljt niet bloot voorgeschreven
regels. Studie alleen stelt hem niet in staat een roerend
een dichter zich
1) L. c. , pag.' 90. De dramatische dichter zorge eerst j,eam quam sibi
imitandam proponit, disponet ac delineabit actionem . Si implexa, an
Agnitionem , an Peripetiam , . . . admittat. An ex rebus terror, an commiseratio
nascatur. quomodo denique et qua ratione cum superioribus cohaereat
mutatio. Postquam hoc jam factum fuerit , de personis cogitabit. Quarum ipse
habitus mente ac eFectus induet. ut hac rcff/ne spectatorum quisque suos in
poëtaagnoscat ; luxuriosi, libidinosi, iracundi ; senes, pueri, viri;
Q) Hij heeft b1. 18 nog eene volledige , ofschoon beknopte
Tragedie gegeven.
foeminae, servi-e'
deinitie eener
GRONDSLAGEN VAN CRITIEK. 219
treurspel te
z00 duideljk
schrjven : het voorbeeld van Heinsius zelf bewjst dit
mogeljk 1). Daartoe behoeft hj natuurljken aanleg ,
dramatisch , dichterljk genie. De man , die de voorschriften gaf ,
wist dat 0ok wel , en heeft het in den aanvang zjner verhandeling
nadrukkeljk in het licht gesteld 2).
Bj de beoordeeling van Vondel's treurspelen za1 men den dichter
volkosaen recht laten wedervaren
in de eerste plaats
Vossius toetst , welke in zekere mate o0k thans nog als richtsnoer
1wanneer men zjn tooneelwerk
aan de voorschriften van Heinsius en soms van
kunnen dienen. Mocht het bljken j dat hj hunne leer niet heeft
in practjk gebracht : dan zal men er vanzelf toe komen , zich af
te vragen , of dat niet veroorzaakt werd door een gemis van dramatisch
genie , dat hem evenwel als lyrisch dichter volkomen in
zjne waarde laat.
Vroeger liet men zich met grondig aesthetisch onderzoek weinig
in. De Critiek maakte zich toen hare taak vrj gpmakkeljk : zj
meende met eenige brommende loftuitingen te kunnen volstaan 3).
En a1s zj haar oordeel soms staafde , dan geschiedde dat op de
1) Zie boven , XVII Eeuw , b1. 68-69.
2) L. c. , p. 3 : jlprimus Aristoteles , et quod Critici est accurati , vitia
notavit : et quod veri est philosophi , L virtutibus multorum , unam fecit artem :
simulque utrunque docuit ; tum de aliis quid statuendum : tum in nostris , quid
sequendum esset. Frustra tamen : ni ingenium accedat. sed poëticum in primis.
Neque enim qui haec sciet , ideo Tragoediam conscribet , sed si aptus h, natura,
ac ingenio accedat , ideo perfectam scribet.''
Prof. Moltzer stelde echter studie boven inspiratie , toen hij schreef (Studiè'n
en -scbetsen , bl. 22 1) : slln stede van eene aesthetiek samen te Eansen van
eigen vinding g?) of het oor te leenen aan den eersten den besten beunhaas
in schoonheidsleer q?) , zal de treurspeldichtcr verstandig handelen met dat
boekske qvan Aristotelesq te lezen en te bestudeeren g,noctesque diesque ,''
bevorens zich tot het werk te zetten.'' En Shakespeare dan ?
Jeronimo De Vries , b. v. zegt in zijne bekende bekroonde Proeve , 1
D. , bl. 158 : ,,Hy was een treurspeldichtel- bij Sophokles , Euripides , Seneca
en anderen te vergelijken ;'' en hij past op Vondel's tragedies de woorden van
Scaliger toe : :!A1le zijn van zulk een schoonheid , dat zij mij en anderen ,
hierin meer ervaren lieden , alle hoop benemen op zulke oefeningen'' (b1.
l 6 1) ; van Lucifer
woorden : T,van deze
drank , was ik liever
en Gysbregbt in ft bijzonder bezigt hij mede Scaliger's
en dergelijke gedichten , zoeter dan der Goden spijs of
de maker, dan Koning van geheel Al'l'agon.e'
3)
220 DE CRITIEK VAN VROEGER.
zonderlingste wjze. Of de stukken al in naanleg of plan zelden
geheel onberispeljk'' bleken : deed minder af : schoonheden van
détail maakten dat weer goed , vooral de sheerljke lteyen'' 1).
Zoo oordeelde men in de eerste jaren dezer eeuw , en zoo oordeelt
men vaak nOg heden : alleen met dit onderscheid , dat men die
meening niet meer z0o naïef uitdrukt , maar haar in een wonderspreukigen
nevel hult. Men heeft immers de , zachtst genomen ,
zonderlinge stelling verkondigd, dat treurspelen als zoodanig groote
gebreken kunnen hebben , ja , in 't geheel niet beantwoorden aan
Dde dramatiek ,'' maar desniettegenstaande smeesterstukken
van poëzy'' kunnen zjn ; of , geljk Van Lennep het uiteischen
der
drukte , nals #ïc/lf,sfdfà besehouwd , groote en onwedersprekeljke
verdiensten'' bezitten 2).
Men kon zich nog maar niet voorstellen , dat Vondel's treurspelen
a1s zoodanig , als dramatische dichtstukken , dus als dichtstukken
in hun geheel beschouwd , slecht zouden kunnen zjn ; ja ) men
vreesde nog te oneerbiedig te spreken van den sprins onzer Dichters'',
a1s men bj die veroordeeling voegde ) dat zj evenwel schoonheden
van détail van den eersten rang bevatten , juweeltjes van
1
,9 Van Kampen erkent in zijne Belcn. Geschied. der Zellc?'eo, en Wetensch. ,
I D., bl. 1 69 : ,,De aanleg of het plan zijner sthkken is zelden geheel onberispelijk
;'' toch had hij het oordeel vooropgesteld : lrvondel is de grootste
Treurspeldichtel- der N atie. Hij volmaakte de Grieksche manier in de
Nederlandsche Treurspelen , die voozal door derzelver heerlijke Reijen uitmuntten.''
Verg. boven , XVII Eeuw , 1 D., b1. l95 , de aanteekening.
Dit is ook nog het standpunt van Van Lennep. A1s hij b.v. Adonias a1s
tragedie veroordeeld heeft , laat hij er op volgen (1X D., bl. 31 2) : !,5V!j
vergeten echter het een en het ander bij 't lezen van den heerlijken zang,
die volgt , en waarin de Rei , na op de treflklijkste wijze'' e'lz.
29 Zie b. v. het critisch ove'rzicht van Darid Ilerstelt , IX D., bl. 141 . ls
het niet, of men zei : aan dit landschap ontbreekt al wat het tot een landschap
maakt : boomen , water , lucht ; maar toch is het eene voortreflklijke
schilderij : vooral de lijst is schitterend ! De lijst ,
Daer menigh onverstand de schildery om prijst/'
als Huygens in zijn Ilofwyck schreef.
Beter drukte Macatzlay zich uit , toen hij van Aeschylus zei : LEssais 1,
l4) : lrconsidered as plays , his works are absurd But if we tbrget the
characters , and think only of the poetry , we shall ttdmit tllat it llas never
been surpassed in energy and magnificence.''
YONDEL GEEN DRAMATISCH GENIE. 221
beschrjvende en lyrische poëzie. Alen zondigde veel liever tegen
de critiek en het gezond verstand door eene tegenstelling uit te
denken tusschen het sdramatisch gedicht'', het drama , en het
5dichtstuk.''
Toch moet hetOnpartjdig oordeel, overigens
Vondel als dichter ingenomen , erkennen , dat hj geen dramatisch
dichter was 1). Het ontbrak hem daartoe aan vormkracht 2). ln
theorie wist hj wel: dat de tooneeldichter alleen dan zjn doel
bereikt had , als ?,d' aenschouwers verruckt , zich lieten voorstaen
in der daet te zien herleven de persoonen ,
grooten , ten spiegel der leerzaeme: vertoont'' 3) ; maar 't is hem
en den handel der
in de werkeljkheid altjd een raadsel gebleven , door welke middelen
dat doel was te bereiken.
h0e sterk 00k met
De dramatische en tragische toestanden en eischen voelde hj
niet a1s kunstenaar , maar hj speurde ze na door vljtig onderzoek.
Zjne drama's ontrolden zich niet voor het oog zjner verbeelding q -
hj zag na bj Scaliger : Heinsius en Vossius , op welke wjze hj
ze behoorde in te richten. H0e geheel anders bj Shakespeare !
Deze vroeg niet angstvallig naar de wetten van Aristoteles : hj
voelde : hj zag met het o0g van den dichter wat , en h0e hj het
den toeschouwers moest vooroogen stellen ; en daardoor werd hj
het grootste dramatische genievan den nieuwen tjd. Vondel daarentegen
liep in het gareel der Classieken , zocht bj anderen naar
wetten , die niet leefden in zjn eigen geest , en bracht het op
dramatisch gebied nauweljks tot het middelmatige 4).
Men za1 zich tweemaal te bedenken hebben vöör meu Vondel den titel
van dramatisch dichter van meer dan gewone gaven ontzegt.'' Zoo oordeelt
Alberdingk Thijm gerust zeggen , dat
ik mij meer dan tweemaal bedacht , maar geen aanleiding gevonden heb om
1)
in De tzï#.s 18:9 , I , bl. 344. Ik durf
op dit punt van overtuiging te veranderen.
S) Yerg. boven XVII Eeuw , I D., bl.308-309.
3) Opdracht van Oedipus, Iverken , VIlI D., b1. 669. Hij drukte in de
laatste woorden het gevoelen uit van Vossius , die t. a. pl., bl. 11 zegt : !,QuGd
ad finem Cp4/zaisg ; quam ei proposita sit institutio aliena , morumque emendatio ;
argumento illud erit , quod eorum scriptores speciatim 3t34oexx),( vocarentur ,
et , ctzm fabulam exhiberent , docere eam dicerentur-''
#) Om eene volmaakte tragedie te schrijven , 1as hij eerst nog eens al de
schrijvers na , die over dat onderwerp gehandeld hadden , zie het Berecht
222 DRAMATISCHE GEBREKEN.
Misschien heeft hj o0k , omdat hj de didactische strekking van
van het tooneel te zeer in 't 0og hield , den eigenljken aard van het
Drama te veel voorbjgezien ; en zocht hj te meer door swelsprekendheid''
uit te munten , naarmate hj meer voor handeling
terugdeinsde. Maar stellig ontbrak het hem aan genoegzame psychologische
diepte Om wezenljke
karakters te scheppen. Wel heeft men zjne fjnekarakterteekening
ten hemel t0e verheven ; 't valt echter niet te ontkennen , dat
Vondel er doorgaans alleen naar gestreefd heeft om , als in zjnen
Jeptha , gelcke personaedje naer zjne Oude (ouderdom) : staet , en
gelegentheit uit te beelden'', zonder aan eigenljke individueele
karakteristiek te denken. Ja , hoe zonderlinge denkbeelden hj van
karakterschildering had , bljkt , a1s hj in de Gebroeders de meedogendheid
en het sdeizen'' van David verdedigt met een beroep
op autoriteiten , en ten slotte zegt : nHet dfézp,f eer met de tlppq
g6-
Wckheid David met barmhartigheid te bekleeden , als van alle
menscheljke genegenheid te ontblooten'' 1).
't Grootste gebrek , dat hem aankleefde , is wel, dat hj geen
juist inzicht had in den eigenljken aard van het Tragische. Door
het voorbeeld van Seneca verleid , en wellicht ook door te enge
opvatting van het woord van Vossius 2) , zag hj dit alleen in de
ongevallen , die den ljdenden persoon trefen , welke de ptreurrol''
speelt , en die voor hem de tragische fguur van het stuk was.
Maar 00k toen Seneca bj hem achter de bank was geraakt , en
hj min of meer met de Grieksche treurspeldichters bekend werd ,
bleef het echt Tragische hem nog eene verborgenheid. W el heeft
hj zich de algemeen erkende voorschriften herinnerd , toen hj in
de opdracht der IFgenie (X , 600) schreef : sllet gaet zeker dat
het een eige deught des treurspels is hartstoghten te verwecken ,
en ontiez de hartstoghten schrick en medeljden , ook zulcks dat
individualiteiten met eigenaardige
voor .Teptha , V1lI D. , bl. 16- 1 7. Zoo zei hij in zijne Aenleidinge ter Ned.
Dichtkunste, J#or/tzn , VI D. , bl. 51 : ,?De hemelsche Poëzy moet op den
toetssteen van een beslepen oordeel proef houden , naer de tcetten by de Geleerden
daer toe voorgeschreren , waer toe wy gewezen worden.ef
t)
2)
Zie de opdracht aan Vossius, I1I D. , b1. 637 638.
L. 1. p. 61 : llrrrahitur argumentum tragicum ex calamitalibtls atrocibus
quae heroibus , et regibus , accidere-''
HET TRAGISPHE VOLRENS VONDEL.
by Aristoteles dit deel boven de welsprekenheit gestelt wort ;''
maar voelde hj Ook a1s Dichter , hetgeen zjn verstand beaamde ?
We1 heeft hj soms medeljden opgewekt of schrik ingeboezemd ;
maar niet die tragische aandoeningen , waardoor alleen de aaa:s4rov
'oxnoetç kan worden te weeg gebracht , waarvan Aristoteles mede
spreekt. En toch zweefde die onzen Dichter ook voor oogen; want
meer dan eens stelt hj aan het treurspel den eisch om , zooals
hj het in de voorrede tot Joseph ï/l 't .Sb/' (111 , 219) uitdrukte ,
te doen uitkomen : gGods wonderbaerevoorzienigheid , die de boosheid
der blinde menschen , buiten hun wil , weet te bezigen en te
beleyden tot behoudenisse van geheele koninkrjcken , landen en
volcken'' 1). Maar die theorie was hem geen richtsnoer voor de practjk.
Bj dit alles komt nog, dat hj zich eigenaardige bezwaren schiep,
welke ten nadeele van den vorm zjner tooneelstukken uitliepen.
De stof van vele zjner tragediën is aan den Bjbel ontleend ,
en zjn ontzag voor het W oord Gods gedoogde doorgaans niet ,
dat hj zich de geringste afwjking in de voorstelling of rangschikking
der Bjbelsche feiten veroorloofde :). Nu begrjpt men
gemakkeljk , dat in het geschiedverhaal alles niet altjd even bevorderljk
is aan dramatischen gang of karakteristiek. En waar die
bj Vondel ontbreken , gaat het niet aan , dit te vergoeljken met
de opmerking : p't Is een dichterljke ) aanschouweljk voorgestelde
en dramatisch behandelde (?) parafrazis van het Bybelverhaal , en
als zoodanig moet zy dan ook beoordeeld worden.'' Allerminst
heeft maen rechtzoodanige uitspraak te besluiten met deze woorden :
rEen vraag , of aan de eischen der tragische Muze voldaan zj ,
223
1) Merkwaardige overeenkomst met hetgeen Albert Réville schreef in de
Revue Pol. et Litt. de Nov. 1880 , p. 459 : ,,ou'est-ce que le tragique ? C'est
la mise en évidence , par l'exposd d'un Jvdnement, ou dfune situation , ou
d'une destinée humaine , d'un ordre suptrieur des choses , tcrasant sous sa
marcbe irrésistible nos petits calculs , nos prtvisions restreintes , notre sagesse
vulgaire , s*avanrant imperturbablement vers son but sans se sducier de ces
fils d'araignte , et arrivant b ses ûns avec la flxitc , la régularité , la sftretf
d'un mouvement astral. Que l'on prenne dans l'histoire ou dans l'art n'importe
quel exemple de tragédie émouvante , et l'on verra se vérifier cette défnition.''
2) Toch heeft hij zich hier en daar wel afwijkingen veroorloofd , b.v. in
David Herstelt , Yeràen , IX D. , bl. l4l . Of hij geeft toevoegsels aan het
Bijbelsch verhaal , zie Wzver/cen , X1 D. , bl. 82.
224 DRAMATISCHE GEBREKEN.
komt hierby derhalve minder te pas'' 1). Die vraag beheerscht
integendeel alles bj de beoordeeling eener Tragedie.
In de tweede plaats heeft des Dichters eerbied voor de zoogenaamde
Aristotelische eenheden 2) de handeling niet bevorderd 3) q
maar wel lange verhalen in het leven geroepen , die %em vaak
gelegenheid gaven tot die fraaie schilderingen , waardoor vele
zjner stukken schitteren , maar die den dramatischen gang stremmen
? het dramatisch karakter aan 't geheel ontnemen , en soms
groote dwaasheden meebrengen 1). En daarenboven wordt , op
't voorbeeld van Seneca , het eerste bedrjf gewoonljk geheel
ingenomen door eene alleenspraak , die t0t expositie dient , terwjl
het vjfde meestal bestaat uit het rerhaal van den. dood des helds ,
hetgeen , daar niets de nieuwsgierigheid of de belangstelling meer
prikkelt t den hoorders doorgaans vrj langwjlig moet hebben toegeschenen.
0ns oordeel over Vondel's dramatische gedichten is niet vleiend ;
maar eene eerljke Critiek mocht het niet achterwege houden. Ter
1) Van Lennep in Vondel's mer/cen , IX D. , b1. 73.
2) Ook hierin kon hij zich op VosFius beroepen , die , t. a. pl., bl. 12 zegt :
At naturâ dutl eam drama magnitudinem exigit , quae ,! aequalis sit spatio
unius diei , vel paulli majore.'' Hoe hij dit 'laturâ :u; zou goedmaken , is
raadselachtig. Hij is dan ook het betoog schuldig gebleven , maar geeft alleen
voorbeelden : Phoenissae , Oedipus Tyrannus.
3) Dit blijkt het duidelijkst uit den .Teptha , in welk stuk hij I;s niet op
het tooneel laat sterven , ofschoon hij erkent , dat
beweeght dan het aenhooren en verhael van het
vöör het stuk , VI1I D. , bl. l5. 't W as misschien om aan dat begrip te
!,het zien meer de harten
gebeurde-'' Zie het Berecbt
gemoet te komen , zonder zijn fatsoen als Classicus te schaden , dat hij Jan
Vos btaanmaande'' om een theatrale :rvertooning'' in het stuk op te nemen.
Midden in, het schavot, met zwart behangen , waarop de dochter knielt :
11Jeptha heeft het slachtmes in zijn rechtehandt , met de slinke bedekt hij
zijn aengezicht-'' En dit alles was nog omstuwd met allerlei allegorische
fguren. Zie de Gedicbten van Jan Vos , I D. , b1. 608. Vossius had , 1.1., Cap.
1V, p. l 6 , geleeraard : l:siquid in dramate sit turpe visu, atque indecorum ,
id vel narrabitur , vel voce aliqu: interius exaudit: signiscabitur.'' Cf. et p. 66.
#) Als b.v. in de Gebroeders Abjathar eene lange beschrijving van 's lands
toestand heeft gegeven , antwoordt de Koning :
!,svat klaegt ghe my in 't lang der stammen noodt en smarte ?
Ick weet dit al te wel.
lloe vaak zou ergeen aanleiding zijn tot zoodanig antwoord !
PAFO1V '' 225
geruststelling van hen , die gewoon waren Vondel in alles ten hemel
te zien verhefen , herinneren wj , dat hj , ook nadat het kaf van
het koren gescheiden is , genoeg echt dichterljke verdiensten overhoudt
, om 0ns met volle recht trotsch Op hem te doen zjn.
Staven wj thans ons oordeel door een beknopt overzicht van
zjn tooneelwerk.
In 't voorjaar van 1612 verscheen een tooneelspel in druk ,
waarmee Vondel , waarschjnljk niei zeer lang te voren 1) , dus
op n0g geen vjf-en-twintig-jarigen leeftjd , op de zstellagie'' der
Brabantsche Kamer de Lavendel Bloem 2) , de dramatische loopbaan
intrad. Hj gaf er den titel aan : nHet Pcyc/ll , ofte de 'rorlpd.sïzw:
Lql-aè.ls '?/dxf Egypten , Tragecomedischer wjse een yeder t0t leeringh
opt Tonneel gestelt-''
De eersteling is in vorm en bedoeling een echt Rederjkersstuk ;
maar zooals het te Amsterdam Omstreeks 1611 ) , ontstaan k0n ,
waar Hooft den weg tot beter stjl gewezen had. Het drama moge
hier in alle
v0l rethoricale woordvoegingen , archaismen , bastaardwoorden ,
valsche klemtonen en hiaten , toch steekt de techniek , zoowel als
de dichterljke toon in het oog vallend gunstig af bj de verzen
van De Koningh en Kolm , ja t zelfs bj die van Coster's of Bredero's
ietwat jonger ernstig drama. Men voelt duideljk , dat men
voor het werk staat van een dichter , die eenmaal z0u heerschen
over taal en prosodie.
De dramatische opvatting is uiterst zwak. Trouwens , dit stuk
opzichten zwak zjn , de verzen dikwerf n0g hard t
was meer het werk van den zedemeester , die verbeteren wil ,
dan van den kunstenaar , zonder bjoogmerk strevende naar de
volmaking van zjn kunstgewrocht volgens de wetten , die het
beheerschen. De pleeringh'' stond op den voorgrond t geljk reeds
de titel ons zei ; en wel ptweezinnigh'', zooals Bredero in een
lofdicht zich uitdrukte. Uit de voorgestelde feiten is eene dubbele
1) In de
wy voorbenen
opentlyck vertoonen.''
2) Dit blijkt uit den slotregel , waarin de spreuk dier Kamer ( Uut levolder
.Tonstt voorkomt.
atlxcKBLoxT , Ned. Letterk. , XVIIe Eelzw , lI, 4e druk.
voorrede , gedagteekend 29 Maart 1612 , leest men : lgzoo hebben
deze Tragi-comedie voor een ieders oogen willen op de Stellagie
226
1es te trekken : eerst de natuurljke ; en dan heeft men nOg te
letten op de zinnebeeldige beteekenis.
De Dichter verklaart ons beide in een slotkoor , hetwelk , naar
zjne eigene uitdrukking , ,de leerljcheit ofte moralisatie van 't spel''
bevat. Dat zoodanige mystieke zwang was , zagen
wj reeds bj de beschouwing van Bredero's Rodderick l). Uit dat
verklaring in
slotkoor schri.jven wij eenige regels af :
PX8OSA '' 5 .
*s Hemels goetheyt !! die voorhenen
Ons Voorvaders heeft beschenen
ls hier opt Toneel herspeelt ,
En na 't leven afgebeelt.
Tijt noch de verghetenissen
Hoort uut ons gemoet te wissen
Dees weldaden overgroot
Neêrgedaelt uut es Hemels schoot.e'
Maar er is nog meer in. De verlossing uit Egypte beteskende
verlossing van het menschdom door Christus uit het rjk der
duisternis en der zonde ;
Nu het Rijc Egypten is
Oft beteyckent duysternis.''
En de mystieke verlossing wordt dan in bjzonderheden uitgewerkt.
De gebeurtenissen , die tot deze vergeljking aanleiding gaven ,
zjn met weinig woorden te omschrjven. Mozes weidt zjne schapen
aan den berg Horeb. In eene alleenspraak schildert hj zjn smaak
voor natuur en herdersleven. Z0o hj ,'t ghewoel van groote
Heeren'' schuwt , 't is deels uit nood , om den verslagen Egyptenaar
, deels en vooral uit pherteljc begeeren.'' O : k0n hj Jakob's
Huis aan de harde slavernj ontrukken ! De zorg voor zjne kudde
heeft hem voorbereid tot leidsman van zjn Volk. Jehova zelf verschjnt
, en wjdt hem rtot eenen aertschen God.'' Dan maakt
Mozes zich op , en spreekt den Hoofden van Israël moed in. Na
te vergeefs uit naam van Jehova de vrjheid geëischt te hebben ,
dwingt hj eindeljk Pharao door zjne wonderdaden het verlof af
om met de Israëlieten weg te trekken. Alleen het wonder van den
staf , die in eene slang verandert , heeft op het tooneel plaats. De
1) Boven , XVII Eeuw , l D., b1. 222.
PA8t)Hz..'1 227
andere wonderen en
meld , dat daarbj
plagen worden door het Koor zingende verongetwjfeld
op geschilderde tafereelen wees.
Pharao krjgt berouw : en jlt met zjn leger de aftrekkenden
achterna. De sFaam'' verhaalt in eene lange rede , die het grootste
gedeelte van het vjfde bedrjf vult , het gebeurde in de Roode
Zee ; dan zingt de plsraëlietsche rye'' een sllymne ofte Lof-zangh'',
Mozes oFert een dankoTer , en daarmee is het stuk uit , waaraan
eindeljk nog de reeds besproken moraliseerende slotzang van het
Koor wordt toegevoegd.
Men vat zonder moeite , hoe weinig dit alles voldoet aan den
natuurljken eisch van het drama. Trouwens , uit de voorrede mag
men opmaken , dat in die dagen het wezen van dit deel der kunst
den dichter maar in zeer nevelachtige trekken voor dell geest
stond. Het was hem genoeg , dat eene gebeurtenis werd voorgesteld ,
waaruit leering viel te trekken 1). Daar evenwel het Pascha in
eene manier geschreven is , die tot het verledene begon te behooren ,
en weldra door den Dichter verlaten werd , zullen wj bj de aanwjzing
der zwakheden en gebreken van het stuk niet lang stilstaan.
Of het den toehoorders werkeljk kunstgenot verschaft heeft ? valt
1) De Ouden , zegt hij , hebben getracht , lreen yeder te brenghen tot een
goet , zedigh , ende natuerlijck borgerlijck leven , ft zij door eenige F'oëtische
Fabulen , ende verzierde ghedichten , oft door andere bequame Regulen ende
svetten : dan onder andere hebben sy voor goet inghezien de maniere van
eenighe oude Historien ofte vergheten Geschiedenissen wederom te ververschen ,
ende voor al de W erelt op 't Toneel te stellen ; om alzoo door zekeze aerdighe
toegemaecte Beelden en Personagien , levendich uut te drucken ende na te
bootsen tgeene tijt ende outheyt rnet veel verlopen eeuwen ende afgemaeyde
jaren bykans uut tghedacht ghewischt hadde , in voeghen a1s oft die eerst
teghenwoordich geschiedden ; waer inne sy betoonden hoe int eynde alle goet
syn belooninghe , ende alle quaet syne eighen straflk veroorzaeckt ; opdat zelfs
plompe, rouwe ende ongheleerde menschen , die al hoorende doof, ende al
ziende blindt waren , zonder bril mochten hun feylen a1s met den vingher
aenghewezen , ende door sprekende Letteren kan ghecierde Figuren ghetemt
ende ghezedight werden , ende alzoo volghens de spretzcke Horatii 'tprofjt
met genoechten leeren.''
Van de gelijkenissen van Jezus zegt hij dan ook : yswat zijn et anders , als
naecte Comedien , ende Tragedien , om daer mede te leeren die menschen,
de welcke op gheen ander maniere de verborghen misterien van ft Rijcke der
Hemelen verstaen konnen.ef
228 "PASCHA." -- "HIERUSALEM VERWOEST."
te betwijfelen. Dat het hen gesticht heeft, is waarschijnlijk; en
dat was het, wat de Dichter beoogde, "wenschende dat het met
zoodanighe vruchtbaerheydt ghelezen werde, dat het ghedije tot
prijs van den heylighen en ghebenedijden Narne Godts, en dat
door het overdencken van deze Trage-Comedie ofte dit Blyeyndichspel
, de droeve Tragedie oft het droevich Treurspel van ons
ellendich leven, mach nemen een vrolyck eynde ende ghewenschten
uutgangh. Amen."
Daarop voIgt, eerst in 1620, Hierusalem Verwoest, welk stuk
met den naam van "treurspel" prijkt, maar nog minder van een
drama heeft dan het vorige. Hier vindt men zelfs niet de geringste
handeling, maar bloot verhaal. En nog wel een zoodanig, dat
niet van gerektheid vrij te pleiten is. De verschillende, soms
nauwelijks samenhangende tooneelen zijn als 't ware brokstukken
van een episch gedicht, welks stof de dichter geput heeft uit de
historiesehrijvers , die hy in den "inhoudt" opgeeft. Aan het slot
houdt de Engel Rafael eene soort van preek, 288 verzen lang,
hier en daar in den trant der Paters Redemptoristen, waarin hy
aan de "Ohristen pelgrims" verklaart
~,'1t Geen aen te mercken staat in Isr'els droeven val.""
Dus ook hier weder "de leerlijcheit ofte moralisatie van 't spel."
Vondel heeft in dit stuk veel hoogdravender toon aangeslagen
dan in het Pascha : maar evenals Hooft, en wellicht op diens
voorbeeld, vervalt hy daarbij maar al te dikwijls in brommende
snorkerijen. Ret ware verhevene was nog niet gcvonden. Overigens
is op technisch gebied merkelijke vooruitgang te bespeuren. Geen
archaismen meer, weinig bastaardwoorden: soms nog weI een stroef
vers en een verkeerde klemtoon, maar over 't algemeen rolt de
rhythmus reeds met eene, zelfs aan Hooft niet volkomen eigen
vloeiendheid.
De eerstvolgende dramatische werken van onzen Dichter kunnen
hier onbesproken blijven. In 1625 zag de Palamedes het licht,
waarover reeds als politiek stuk gehandeld is 1), en dat overigens
1) Zie boven , XVII Eeuw , I D., u, 260 vlg. Volgens een "Bericht, geplautst
achter een exemplaar van den Amersfoortschen druk van 1736) in
YONDEL ALS VERTALER. 220
geene dramatische waarde heeft. ln hetzelfde jaar was 0ok de
Amsterdamsche s6c'lfl(I verschenen , naar de Troades van Seneca
vertaald , maar ,by my alleen niet gerymt'', zooals Vondel in het
naschrift op de pverscheide Gedichten'' van 1644 zegt (bl. 405).
Aan Seneca werd verder in 1628 de HIàpolytus ontlcend. Bj de
beoordeeling van Yondel's dramatisch talent kunnen die navolgingen
onbesproken bljven ; maar het ware onrecht plegen aan
den Dichter , zoo wj niet wezen op zjne groote verdienste als
dichterljk vertaler. W ie zich daarvan wi1 overtuigen , vergeljke
Vondel's van de Troades met die vertolking van W esterbaen. De
laatstemoge nader bj het oorspronkeljke woord bljven , hj wordt
verreweg door den eerste overvleugeld , waar het aankomt op
kernachtige , poëtische wjze van zich uit te drukken. Yondel bljkt
Ook hier een meester , terwjl de Heer van Brandwjck een naawkeurig
liefhebber bljft.
Zeven jaar later (1635) volgde de Sofolnpanean PJ Joseph ïzl
'r Ho(', naar het Latjn van Huig De Groot , en eindeljk in 1637 ,
ter inwjding van den nieuwen Schouwburg 1) , weder een oorspronkeljk
stuk , de Gysbreght wczl Amstel , waarbj wj moeten
stilstaan. Vooraf herinneren wj
van het drama nog niet was
met de voorschriften der school beter bekend was 2).
slechts , dat Vondel's opvatting
veranderd , ofschoon hj nu zeker
ln aanleg heeft dan ook de Gysbreght de grootste overeenkomst
met Hiergsalem rdrzflp:tsf .' 't is geen drama , maar eene reeks van
't bezit van Dr. G. Penon , zou het stuk rreerst in onrym ontn-orpen'' zijn door
den Leidschen Hoogleeraar Meursius , rren wel op 't verzoek van den Hr. van
der Myle , Barnevelts schoonzoon ,'' en eerst Trdaer na door Vondel in rym
ebracht '' Zie Penonfs Bqj'dragen , enz., 11 D., bl. l39 , noot 1. ln hoeverre g
dit rllsericht'' waarheid bevat , moet nog worden onderzocht.
1) Vgl. J. H. Rössing, De eerste vertooning van 'Gysbrecht Van Amstel.
( Bibliotbeek rcn xhmooî d e?? Zuid l 885 , bl. 5 v1g.)
mag men opmaken uit het glBerecht'*
11 , 344 , waarin de dichters genoemd worden ::uitbreiders van de gedachtenisse
der naemhaftige helden , die door hunne verworven eer en onstèrfelijcken
naem en faem de nakomelingen ter deught aenprickelen , wanneer ze over29
Dit vöör den Palamedes geplaatst ,
weegen hoe
!!Voor dfonverwonne deught men wieroockgeuren queeckt,
En elck van zulck een' helt en Oodt op aerde spreeckt.''
230
brokstukken uit een epos , geljk menig ander stuk van dezen
dichter. Handeling zoo goed a1s geen ; maar daarentegen overvloed
van verhalen. Dit za1 niemand verwonderen die weet , dat Vondel
hier eene navolging heeft geleverd van den tweeden zang der
X neis van Virgilius. Nu heeft men we1
juist daarom z0o voortreFeljk moest zjn ,
is van een deel van een z00 uitmuntend
beweerd , dat dit treurspel
omdat het eene nabootsing
epos ;
dat een driehoek uitmaar
is dat niet
even ongerjmd , als dat men beweerde ,
nemend geslaagd was , die op de eigenschappen van den cirkel
werd gebouwd ?
Kan dit stuk dan al geen treurspel heeten , en maakt het op
ons als drama weinig indruk , zoodat het hoogst bevreemdend is ,
dat het zich steeds op het tooneel heeft staande gehouden , al
wordt het dan ook slechts een paar
men begrjpt toch t dat het de geestdrift
jaars vertoond ,
der Amsterdammers van
maal 's
1637 in hooge mate Opwekte. Het was zeker geene ongelukkige
gedachte daarmee den nieuwen pschouwburg'' in te wjden. Die
gedichten zjn pden volcke smaekeljck'', heet het in de opdracht ,
welke rsaecken ververschen , die hunne Vorsten en voorouderen
betreFen-'' Dit was o. a.
d' Amsterlanders en sjn
spel : met de voorspelling
wel geschieden , waar de gevallen van Amsterdam ten tooneele
gebleken , toen rde Drost van Muiden
geboortestad streelde , in Velsens treurvan
de Vecht'' ; en dit moest hier ook
gebracht werden en zjne toekomstige grootheid , die men beleefde ,
in statige verzen werd geschilderd.
Dat Hooft's genoemd treurspel den dichter van den Gysbreght
voor oogen stond , is duideljk. De voorspelling van Rafaël is we1
eene navolging van de verschjning van Crease's geest : maar zeer
zeker onder invloed van die van den Stroomgod geschreven. En
in 'tbegin van het eerste bedrjf wordt Gysbreght ons geschilderd,
zoo als hj zich in. het treurspel van den Drost voordoet : a1s de
onschuldige , verleide , die zich nooit z0o diep in het verraad had
willen steken als zjne makkers.
Er lleeft hier we1 lotswissel , ,staetverandering'', zooals Vondel
't noemtle plaats , maar is het een tragische ? Is de wegdrjving
van den Heer van Amstel uit
eigen schuld ? Neen , want de Gysbreght bj Yondel is vlekkezjn
zwettig erf '' een gevolg van
loos rein.
GYSBREGHT S'AN AMSTEL.''
GYSBREOIIT vwx wxsTxla.'' 231
redeljker wjze geen
eoe machina , Rafaël ,
knoopt niets. En al deed hj het , dan z0u zulk eene ontknooping
toch de goedkeuring der toenmalige gezaghebbende Critici niet
hebben weggedragen 1).
eigenljk niet : men kan dan 00k
eigenljke ontknooping verwachten. De Deus
maakt een eind aan het stuk , maar ont-
Ook aan karakteristiek is niet veel gedacht. Gysbreght is de
Pius oe neas : van hem wordt rerhaqld , dat hj dapper en zorgvol
voor huisgezin en gemeente was ; maar daarvan bljkt uit zjn eigen
bedri.jf niet veel. En Vondel had toen toch al uit de gesprekken
met Vossius geleerd , dat dit eene fout was 3). Alleen in het laatste
tafereel , waar zjn held vrouw en kinders wi1 doen vertrekken , om
zich onder het puin zjner stad te begraven , is eenige handeling.
Badeloch is de weeke , liefhebbende vrouw ,
l0t maar die zich in 't eind
beangstigd voor het
tot heldhaftigheid
Een dramatische knoop is er
haars echtgenoots ,
opwindtom niet van hem
De persoonljkheid van Gysbreght's gade behoort zeker t0t de
aantrekkeltjkste van Yondel's fguren ; maar zj treedt , buiten dit
tooneel , niet handelend op , ja , staat z00 op den tweeden Of
derden grond , dat er voor diepgaande karakterschildering geen
gelegenheid gelaten werd.
't Genot van dat laatste , inderdaad aandoenljke tooneel , het
eenige , waarin dramatische handeling voorkomt , wordt ons thans
nog vergald door den alledaagschen , burgermans toon , waarin
het pathos zich uit 3). Maar ook al ware dat niet zoo - en in
gescheiden te worden.
1) ln het zoo dikwijls aangehaalde werk zegt Heinsius , p. 96 : jjEvenil'e
solet , tit qui nodum nectit, mox eundem aegre solvat; interdum vero rei
diëcultate victu: , prorsus abstinere se cogatur; sic poLta saepe nectit , quae
aut nulla ratione aut non recte extricare potest. Huic rei usitatem solutionem
invenêre , quam e machina dixerunt quae xec artis quicquam habet , ef ut pluriznuzzl
cam arte pugnat.n'
S) Later schreef Vossius in de lnstitutiones fbaïcce, L. 11, C ap. X1Il ,
p. 66 : j:sedulo despiciendum , ne solum narrentur , quae agi et subjici oculis
oportet. Nam , ut est apud poëtam Venusinum :
Segnius irritant animos demissa per aures
Quam quae sunt oculis subjecta fidelibus , et quae
lpse sibi tradat spectator.f'
3) Verg. boven , bl. 179.
232
Vondel's tjd zal wel niemand zich daardoer bezwaard gevoeld
hebben eene enkele dramatische episode is niet genoegzaam
om het gemis van tragische en zelfs dramatische eigenschappen
in het geheele beloop van het stuk te vergoeden.
En toch beweert Yondel , in zjne opdracht aan Huig De Groot t
dat hj het onderwerp niet alleen stofeerde en bekleedde , ,na de
wetten , regelen en vryheyd der poësye'' 4 maar roock na de tooneelwetten
, waer tegens (zegt hj) wy wetende niet en misdeden.''
Dat bljvend gebrekkig inzicht in de eischen der dramatische
kunst moet ons verwonderen , daar de dichter thans denkeljk al
kennis gemaakt had met de Electra van Sofokles , die in het
1639 door hem vertaald werd uitgegeven. Hier had hem een
@ Jaar
beter
licht kunnen opgaan. Electra ) gedwongen hare moeder te verafschuwen
, en naar haar dood te haken , als zoen voor den moord
haars vaders , is eene tragische fguur. Maar daarvoor had onze
Yondel geen oog : hj was nog te veel in 't net van den door elk
geprezen Seneca 1) verward. Immers als hj in de opdracht aan
Tesselscha van de voortreFeljkheden van dittreurspel gewaagt ,
bljkt uit niets , dat hem het tragische in Electra's toestand getroFen
heeft. Slechts dit zag hj er niet in voorbj , dat de straf
op de misdaad volgt (111 , 484). En dat schjnt hj toen reeds als
een onmisbaar bestanddeel van 't Treurspel erkend te hebben ,
hoewel hj noch in den Gysbreght , noch in een der eerstvolgende
stukken dien regel in practjk brengt.
Daarentegen moeten wj Vondel en de schrjvers van zjn tjd
vrjpleiten van zekere sgrove misslagen'', hun door eene onbedachte
Oritiek ten laste gelegd. Men verwjt hun , dat ze anachronismen
begaan en tegen kostuum en zeden van den tjd zondigen.
Voor onze dagen , waarin men het voorrecht heeft , dat het
onderwjs allerwege zjne weldaden verspreidt , mogen dit langzamerhand
gebreken worden ; voor Vondel's publiek was dat
anders. Men merkte dat niet 0p. Maar bovendien , had hj Romeinen
, Joden of middeleeuwsche baronnen voorgesteld ; denkend ,
sprekend en handelend zooals met de strikte oudheidsleer overeenkomstig
was , hj zou daarmee ztjne toehoorders koud gelaten
GEBREKKIG BEGRIP 5r AN lT DRAMA.
1) Heinsius , 1. c. . pag. l20 : r:ln Latinis Lucius Seneca mirifice excellit.q'
DE ANACHRONISMEN. - DE AIAEGHDEN. 233
hebben 1). De dramatische dichter , wiens personages door een
gemengd publiek onmiddelljk moeten begrepen en gewaardeerd
wûrden , is tot de schjnbare fout verplicht , zjne schepselen grootendeels
in de gemiddelde ontwikkelingsvormen van zjn eigen tjd
te doen optreden. Had Vondel b.v. in den Gysbreght niet het
anachronisme begaan , het Amsterdam van de zeventiende eeuw
te schilderen , hj zou waarschjnljk weinig indruk gemaakt en
weinig sympathie gewekt hebben voor de verwoesting van het
visschersdorp van den jare 1304 2).
ln 1639 volgde het treurspel De Maeghden , voorstellende den
moord , door Attila op de H. Ursula en de elfduizend Maagden
voor Keulen gepleegd. Geltjk Vondel met zjn Gysbreght de stad
ziJ'ner
Keulen
inwoning verheerljkte , droeg hj De :V'tz:,g/l#6?l aan de stad
op , als
lrEen klein bewijs van (slijn genegentheden
En groote zucht tot (slijn geboorteplaets.''
Van dit gedicht geldt al wat van den Gysbreght gezegd is : het
is geheel in denzelfden smaak , maar veel onnatuurljker en nog
zwakker van samenstelling. De schildering van den Hunnenkoning
moet als geheel mislukt beschouwd worden. 't Is , alsof Yondel
de gebreken van het werk voelde , toen hj in de opdracht dezen
regel schreef:
11Dees stof kan ruim 't gebrek van geest vergoeden.''
De geest van Sinte Ursula , die al eene groote rol gespeeld heeft
in de verdediging der stad , verschjnt ten slotte nogmaals in eene
Van Lennep , die deze l:feilen'' en s:grove misslagenf' nog in het Pascha
veroordeelt (1 o. , b1. 124) , plaatste zich op juister standpunt bij de beoordeeling
van Adam in Batlingschap (X D., b1. 425) , toen hij in overweging
gaf s,of , waar een schrijver , in een moderne taal, tot een modern publiek
spreekt , h)r zijn personaadjen een andere taal kan laten voeren en andere
denkbeelden ontwikkelen , dan gangbaar en meest verstaanbaar zijn voor zijn
1)
lezers of toehoorders-''
2) Verg. ook : Jorlssen , Palaîètedes en Gljsbrecht P-c?? Amstel , Kritische
Studiën. Amsterdam , 1879.
234
wolk : - waarsckjnljk om die , welke voor Rafaël gemaakt wasz
nog eens te kunnen gebruiken , - en doet eene voorspelling van
beter tjden : evenals dat in den Gysbreght plaats heeft.
(lAzslttllzolgss.'' r
Gebroeders , ten zelven jare gedicht , en in 1640 in het licht
gegeven , heeft een ander karakter 1). In dit stuk; dat de geschiedenis
gchildert van den val van Saul's Huis , die men leest 11 Sam. XXl t
vs. 1- 14 , is we1 degeljk handeling , dat eerste vereischte van een
drama ; hoewel 00k hier verscheiden al te lange verhalen aan
's dichters g0W0ne manier herinneren. En toch is o0k De G6ùrpcders
eene mislukte tragedie. Wel komt er veel aandoenljks i11
voor ; wel stemt ons dat geheele uitroeien van den koninkljkell
stam , a1s zoen voor eene ongerechtigheid door Saul gepleegd ,
tot medeljden , en niet het minst de wanhoop der beide moeders ?
die haar geslacht zien te gronde gaan , maar dat is n0g niet het
echt tragische medeljden.
Tn de opdracht aan Prof. Yossius verklaart Yondel , dat dit
treurspel het behartingswaardige aantoont der spreuk
De
Leert rechtvaerdigheit betrachten ,
En geen Godheid te verachten.''
De misdaden van Saul worden geboet door geheel zjn geslacht ,
op Gods bevel en David's gehengen , die hier , in de opdracht , als
de godvruchtige man bj uitnemendheid wordt voorgesteld.
Het stuk zelf daarentegen maakt een anderen indruk. Daarin
valt bjzonder in het oog , dat de Hoogepriester Abjathar , onder
schjn van Gods orakel te spreken , de zonen van Saul aan zjne
persoonljke wraakzucht opoFert . en dat David daartoe meewerkte
uit vrees voor . het verlies zjner niet geheel rechtmatig bezeten
kroon. In 't algemeen wordt David geschilderd als een zwak ,
karakterloos , door priesters geregeerd Yorst , die blaakt van heerschen
zelfzucht , maar alles onder den mantel van godsdienst bedekt.
Alle glans daarentegen valt op zjne fere slachtoFers en de twee
overbljvende ongelukkige vrouwen.
Alles gewikt en gewogen , dan is er reden te vermoeden , dat
wj ook hier met een fdzltf:pzz-stult te doen hebben , en dat de
IJ Zie over dit stuk ook D. C. Nijhofl-, Vondels Ihcuba, Gebroeders en
Maria Stuart , aestbetisch-critisch beschouwd. Utrecht , 1886.
rGEBROEDERS. !, yJOSEPH.1h 235
dichter de schrikkeljke gevolgen heer-t willen schetsen van dell
haat van priesters of predikanten.
De geheele voorrede , z00 volkomen in strjd met den tekst, dien
zj heet te verklaren : moet zeer zeker als bittere ironie worden
opgevat. Tevens strekte zj
vrjwaren tegen den wrok van hen , die hem om den Palamedes
vervolgd hadden. Hjzelf schjnt op de ware bedoeling van het
stuk te zinspelen in deze zinsnede (111 , 638) t wier beteekenis
anders onverklaarbaar is :
den dichter tot schild om zich te
Xlck moet
Yan geen
gelegenheid ter loop aanvoeren , dat luiden ,
geringe geleertheit en wetenschap , zich luttel met
by deze
oëzije Pm
eesters
bemoeiende , by wylen al te naeuwe en strenge keurzjn
, over deze kunst , begrjpen t
te teer en te edel zj om zulck een harde proef uit te staen ,
zonder een groot deql van haere aertigheid en luister te verliezen.
Men moet haer inwilligen een voegeljck misbruik , of liever eene
en niet we1 hoe die
noodige vryheid-''
mogen de drie stukken volgen , die de geschiedenis van
Jozef ten onderwerp hebben.
llet eerste , Sofompatleas PJ Joseplt ï/l 'f Hof, dat reeds in
1635 geschreven werd , laten wj buiten beschouwing , als zjnde
vertaâlt uit het Latjn van zjne Excellentie Huigh De Groot.'' X
De beide anderen zjn , het eene den llen , het andere den 23en
van W jnmaand 1640
evenmin als de Joseph
is een gedialogiseerd
aan Jozef gepleegd door zjne broeders. W j hebben hier wel eene
Xbewegeljcke historie ,'' eene aandoenljke voorstelling van rde
misverstanden en huisgebreken: gevoed door nayver van kinderen
gedagteekend. De Joseph ïzl Dothan is
in Aky.pf:zl eene tragedie. Het eerste stuk
tafereel van het verraad , uit njd en afgunst
en gebroederen , aen d' eene , en d' onvoorzichtigheid en eenzjdigheid
der ouderen , aen d' andere zjde , waer uit dlckwjls groote
ongelucken geboren worden ;'' geschikt
om yemants gemoedt , al waer het een steenrots , te vermurwen ,
en te verzetten ,'' althans om er leering uit te trekken ; maar het
echt tragische ontbreekt er aan.
Ja , zelfs als drama zit deze schets van den triomf der meest
alledaagsche gemeenheid slecht in elkander; terwjl bj de afweren
dat alles is misschien
Thans
23s
king het platte realisme maar zelden door dichterljke détails
wordt vergoed 1). Zo0 als het daar ligt , moet het stuk een onBevredigenden
,
lk weet
pjnljken indruk achterlaten.
wel , dat ter verschooning van Vondel kan worden
aangevoerd , dat hj er in zjn tjd op mocht rekenen , dat de
JosEpH Ix ooTuax.'' 3
1) lk weet in dit opzicht
spraak, welke Joseph tot
Judas kocht, maar welke
nauwelijks iets anders aan te halen dan de toeden
Vrachtmeester houdt, die hem zoo even van
op dat oogenblik in zijn mond toch kwalijk past :
Och lsmaëller !, , ntz mijn 1ot
.N1)- onder 't lastigh juck leert zuchten
Om troost en hulp tot Abrams Godt;
Gedenck hoe Ismaël most vlughten
Met Agar , dwars door ft gloeiend zant ,
Zoo wijdt uit aller menschen oogen ,
Daer kint en moeder waer door brant
Versmacht, indien het mededoogen
Des Engels , in die zwoele zon
Haer bey niet had te recht gewezen ,
En met een koele en versche bron
Het moeders hart en 't kint genezen
Van dorst, veel feller dan de doot :
W eest zoo een Engel en behoeder
Van my , die op mijn moeders schoot,
En aen de borst der lieve moeder,
Verstreckte een lieve waarde vrucht,
Niet min a1s Ismaël de zijne ;
Toen zy , vermoeit en afgezucht ,
ln dorre dorstige woestijne ;
Hem leide in schaduw van de blaên ,
En riep , een boogscheut afgeweken ,
Godt zelf al heesch om bystant aen ,
En kreet : wie kan dat hart zien breecken ?
W aer op een trooster neergedaelt
Beloofde hare spruit te zeegnen ,
Die nu zoo breet den adem haelt.
Zoo moet u heil op
Zoo zegen Godt
Als ghy voortaen een* vrygeboren ,
Onschuldighlijck voor slaef verkocht ,
Zult handlen , zonder wraeck of toren.
Och lsmaëller , druek mij zacht ,
Gelijck een telg van uw gheslacht.'f
wegh bejeegnen.
uw' langen toght,
JosEpzl Ix oozswx.'' 237
bjbelvaste toeschouwers zich het slot der grschiedenis , den eindeljken
triomf van het slachtofer , vanzelf zouden te binnen brengen.
Hoe hj rekende , dat dit vanzelf sprak , en dat daardoor dan 0ok
de geschokte gemoederen van de aanwezigen tot kalmte en berusting
zouden gestemd worden , mag men opmaken uit zekere
uitdrukkingen , die in de opdracht van het stuk aan Joachim Yan
W ickefort voorkomen ? waar hj o.a. zegt (111, 731) : nW y zien
hier , als in eenen klaeren spiegel , h0e Godts voorzienigheit zich
hiervan ('t boven aengestiptej we1 weet te dienen , tot uitvoeringe
van zjn verborgen besluit , ten beste van 't menscheljck , inzonderheit
van Abrahams geslacht , 't welck hj belooft hadde te
zegenen , en te vermenighvuldigen , als de starren aen den hemel ,
en waer uit de Messias z0u geboren worden.'' Yan dit alles
intusschen komt in het stuk niets VO0r,en dit ware toch volstrekt
noodig geweest om #ppz' het stuk
De eenheid van plaats is hier
den gewenschten indruk te maken.
niet , die van tjd wèl in 't o0g
gehouden : phet treurspel begint met den dagh , en eindight na
den middagh ,'' zegt de sinhoudt ;'' en dat is niet in 't voordeel
van den beoogden indruk. Door de toespelingen op de voorkeur
des vaders voor Jozef, op diens droomen en zelfverheëng, wordt
de heftige wraakzucht der broeders niet genoegzaam gerechtvaardigd.
W are de partjdigheid van den ouden , rsufen'' Jakob den
toeschouwers in feiten voor oogen gesteld ;had men gezien ,hoe
Jozef 's puritanisme hem verleidt om de tekortkomingen zjner broeders
aan zjn vader te sverklicken ,'' of h0e hj hen vernedert door
het verhaal en de uitlegging zjner droomen , de oorzaak van
't gezette kwaad bloed z0u ons duideljker in het o0g springen q
te meer , omdat de dichter gelegenheid zou hebben gehad in enkele
trekken de karakters van sommige van Jakob's zonen scherper te
teekenen. Dit heeft nu geen plaats , en hj schetst ons alleen typen.
Simeon en Levi zjn in zeer algemeene omtrekken aangeduid :
Judas en Ruben wat meer uitgewerkt ; maar de volslagen zwakte
van genen,
nauwernood
aangewezen grens zjn
De persoonljkheid
matische sympathie te weken , is het niet genoeg , dat hj ons
op eenige individualiteit aanspraak maken. Binnen de
zj met eene Ejne stift geteekend.
van Jozef is het zwakst van alien. Om drageroemd
wordt als
de weifelende deugd van den laatste kunnen ter
238 JOSEPH IN DOJf HAN.,1
1:Een bloem , van zestien jaer , of naulix zeventien ;''
a1s een :
Aen wien natuur bestede al haer bevalligheên
En gaven-''
nog iets anders zjn dan dat ; maar vooral geen
pedant , bedorven jongeheertje , dat zich boven al de zjnen verheven
waant , en met de grootste naïeveteit . er op pocht , dat
Engelen hem den weg wjzen.
Die Engelen spelen overigens nog eene zonderlinge ro1 in het
stuk : hun rei nspreekt de voorrede ,'' en zingt de kooren , die ,
naar 't classieke voorbeeld : elk bedrjf besluiten.
Dat Vondel zelf wel voelde , dat hj meer een gedialogiseerd
gedicht , dan eene waarachtige tragedie schreef , mag wellicht
worden afgeleid uit de zinsnede , waarin hj zegt , dat het behandelde
onderwerp zou kunnen trefen ponder 't spelen PJ lezen.''
Een drama is niet bestemd om gelezen te worden : men moet
het op het tooneel genieten. Kan het die vuurproef niet doorstaan ,
dan is het geen drama. Het tooneelstuk heeft eigenschappen , die
tot zjn wezen behooren , omdat en slechts zoolang het vertoond
wordt; maar die voor andere zouden moeten plaats maken , als
hei alleen geschreven werd om gelezen te worden. Zulk een zoogenoemd
dramatisch gedicht , dat evenwel naar de eigenschappen
van het Drama streeft , is als kunstwerk altjd zwak. 't Is daarom
ondoordachte wildzang , W anneer men van zoodanig werk beweert ,
dat het als tragedie niet onberispeljk ,maar als dichtstuk onovertrefbaar
schoon is. W e1 kunnen er in zoodanig gedicht vele schoonheden
van détail worden aangetroFen ; maar 't springt in 't oog ,
dat dit tot de afronding van 't geheel weinig afdoet. Dat is slechts
met een klein aantal plaatsen uit den Joseph in Dothan het
geval , die ons door schildering en gedachte in verrukking brengen ;
want men kan het niet voorbjzien , dat de toon dikwerf plat is ,
en dat valsche smaak en bombast mede aan dit gedicht niet
vreemd zijn.
De held moet
De Joseph ïAl Egypten is van beter allooi , ofschoon men dit
stuk in onze dagen niet voor een volmaakt treurspel zal houden.
Het behelst de voorstelling van den aanval, dien Potiphar's huisJOSEPH
IN EGYPTEN.''
3 239
vrouw op den schoonen , kuischen Jozef deed , en h0e ze hem ,
toen hj haar versmaadde , bj haar gemaal aanklaagde ; hem sgewelt
en schennis te last ley ,'' waarpp de onschuld in de gevangenis
werd geworpen.
Vondel had voor velejaren , in 1628 , den Ilippolytus van
Seneca vertaald ; thans bracht hj een Bjbelschen ponverzierden
Hippolytus'' op het tooneel , en meende , dat die pstichteljcker'' dat
is treFender , zou zjn dan de Attisch-Romeinsche. Die meening
rustte op eene verkeerde opvatting van het tragische. Dat bljkt
uit de opdracht van het latere stuk aan Joan Yechters. Zj , die
den Hippolytus hadden zien spelen , heet het daar (111 , 803) ,
lieten tranen , langs hunne kaecken , biggalen 5 , over den rampzaligen
val des onschuldigen jongelings , sneuvelende van den
wagen , langs het strant , daer 't zeegedroght , opgeweckt door
's vaders vloeck en bede , opborrelende , en opbruizende , de paerden
aen 't hollen broght : zeker een deerljck onnozel erbarmenswaerdigh
ongeluck-''
Dat
tragische t
zaken er toe gebracht wordt voor haar stiefzoon in onheilige min
te blaken , en hem , a1s hj haar weerstaat , door eene valsche
aanklacht den dood berokkent. Voorts dat zj , zich eindeljk bewust
geworden van het afschuweljke harer handelwjs , een eind aan
trefende , zeker niet het meest
dit , dat Fedra door allerlei oorhaar
leven maakt , en z00 de eeuwige Gerechtigheid verzoent. Het
tragische zit niet in het ongeluk , dat den onschuldigen Hippolytus
overkomt ; maar in het noodlottige van den hartstocht van Fedra.
Terecht heeft dan ook Racine , in zjne navolging , het stuk naar
was evenwel niet het meest
in het treurspel. W el
haar genoemd.
Dit zag Vondel over 't
W aS ,
tigheit
een ledigh lecker en jolerachtigh volck (dat in de roozen en
hoofd , toen hj meende , dat het genoeg
a1s zjn held suit kracht van zjn geloof en zjn godtvruchvrywilligh
, midden in een koningljck h0f , midden onder
violetten der vleiende wellusten tuimelde) de zoetprickelende lusten
temde ,'' en daardoor jnist ongelukkig werd. Dat noemde hj sstichteljck
;'' maar
Jozef in den
vergat , dat de ondeugd triomfeert , en dat de vrome
kerker wordt gesmeten.
En toch is hier veel , dat den toeschouwer moest boeien en de
fjnste snaren van zjn gemoed doen meetrillen. Niet de schildering
240
van den hoofdpersoon : die hoogst onbeduidend is : en zich slechts
daardoor kenmerkt , dat hj is een rsteen , die geenen treck tot
JoFers gevoelde ,'' en daarvan bljk geeft door wjdluftige godzalige
redeneeringen. Het beliefde den Dichter hem sals een' zuiveren
spiegel van
kamer der
onverzettelycke kuischeit : op te hangen , in de slaepjongelingen.''
Maar die volmaakte deugd , zonder eenigen
strjd , die afwezigheid van menscheljken hartstocht of zwakte ,
maakt hem tot eene abstractie , weinig geschikt om ons te boeien 1).
Jempsar daarentegen is de ziedende hartstocht in
men 't platter uitgedrukt t met Joseph's woorden ,
persoon , of , wil
zosEeH Ix xovpa,sx.''
Haer geile 11 toght is heet ,
Ja ziedt , gelijck een pot , alree aen 't overloopen-''
zj is te veel de abstracte hartstocht. Zj heeft dit met de
Phèdre van Racine gemeen. Hare geheele persoonljkheid , hare
individualiteit , bljft ons een gesloten boek : en Omdat niets 0ns
zelfs doet gissen ? wat haar karakter dien plooi gegeven heeft ,
dat zj zich zoo geheel door hare drift laat meeslepen , daar bi,j
ons van wraak of jverzucht van Venus tegen Diana geen sprake
kan zjn , als bj Euripides , - verbeurt zj onze sympathie. Het
tragische medeljden ontkiemt niet. Intusschen waar het aankomt
op schildering van den alles verteerenden gloed , daar bljft Vondel
niet beneden den Franschen Dichter. Hooren wj Jempsar zelf in
hare lyrische ontboezeming :
Maar
11A1 gaf my het geluck te dragen
Den scepter met den tullebandt ,
En d' eigen kroon die Pharo spant ;
Al zat ick op des ltonings wagen ,
1) Aristoteles , Heinsius en Vossius , die bakens op Vondel's dramatische
tochten , hebben zich allen tegen die absolute deugd verklaard. Intusschen
kon Vondel zich toch op den laatste beroepen , die , t. a. p1. , p. 61 wel zegt :
Optimae autem tragoediae sunt in quibus inducuntur personae , nec prorsus
probae , nec plane improbae ;'' maar er op wijst , dat het bij de Ouden toch
niet altijd zoo is : lrAegysthus et Clytaemnestra, plane improbi ; Electra bona
inducitur-''
En ten slotte heet het dan : ?rN'on putandum , peccare tragoedias, in quibus
aliter flt quam Aristoteles praecipit : sed stattlendum , ab eo praescribi optimam
tragoediae formam.''
JOSEPH IN EGFPTEN.''
3
Gcëert a1s Koningin van ft lant ;
'k Had tienmael liever te bellagen
Uwe oogen , bruin als diamant ,
Dan fs Konings oogen , en de zielen ,
Die voor deze aerdsche Goden knielen ,
En hen verhefen hoog in top.
Ick nam de kroon van mijnen kop,
En kroonde uw hooft met ptlick van stralen.
Een kus zou ft altemael betalen.
't Genot van eenen kus is meer
Dan al ft genot van staet en ee1'.''
241
Hooren wj haar verder in gesprek met hare voedster. Deze raadt
haar voorzichtigheid :
Ay bindt , om slaven en gezin !, , uw toghten in.
lck schrick voor uwen heer : wat , schaem u voor 't gezin.O
*Iempsar.
Ick pas op eer noch schant , noch op mijn eigen leven.
De Min vervoocht het a1.
Voester.
W ael- wort mijn kint gedreven
Van dolle . razerny ?
Noch scheldt geen razerny
lrit rijpe reden wort mijn
Gemeene schoonheit magh gemeen
Dat reuckeloos slechts ziet de dingen over ft hooft,
Ol* licht bestemt, 't geen 't oogh al blindeling gelooft ;
Maer wie met oordeel mint, zal zich alleen vergapen
Aen eenigh puickschoon : tot verwondering geschapen ;
Gelijck dit uitheemsch licht, dat leider al te kuisch
Vergult gewelf en zaeï van ons gezegent huis :
En dunckt het 11 dat ick noch revel zonder reden ?
.Tcmpsar.
Ay moeder , spreeck zoo niet ,
mijn redelijck verdriet.
hartewee geboren.
vernuf't bekoren ,
Bezie den Jongeling ,
Hoe vrouw Natuur aen
van boven tot beneden ,
hem te kost leide al haer' schat.
Avat wraeckt uw ool'deel hier ? svat wenscht ghy anders , dat
Niet strax tot misstal streckt ? Avat rots wort niet bewogen ?
Nooit zagh een valck in 't hof zoo Meacker uit zijn oogen ,
Die oogen , daer de min , gezeten op zijn' stoel ,
Het alles brant en blaeckt , en blijft zelf koudt en koel.
Het hooge voorhooft schijnt een glans van zich te spreien.
Men ziet het blonde hair zijn locken aertigh zweien ,
xyoxcKnl-oET , Ned. Letterk. , XVIIe Eeuw , 11 , 4e druk. 16
242 JosEpl.5 l Jx EovpyEx.''
En zwi3en over neck en over schouders heen.
In 't aenzicht glocit de verf. W ie zagh ter weerelt leên
Van maecksel zoo volmaeckt , zoo net , zoo evenmatigh ?
De mont (die ft zeggen dorst) te stemmigh , en te statigh ,
Zou yet vrijpostigers vereischen , 't geen een' mensch
Van zulcke jaeren voeght ; zoo had ick al mijn' Mrensch ;
Zoo zwom ick in een zee van allerhande volheit.
Ay moeder, noemt ghy noch uw dochters liefde dolheit ?
Och Joseph , Joseph , och de reden leert het my ,
Dat ick u minnen moet, al schijnt het. razerny.
Voester.
Dit queeckt uw koorts : is 't vreemt dat ghy zoo lang blijft quijnen ?
eTempsar.
Gelijck langseene beeck de bloemen
Daer ft water
schooner schijnen ,
zijn eedle geest
Zijn ziel wel ruim zoo schoon , door 't lichaem , schoon van leest s
W aer in met overlegh dees kiesche geest quam daelen ,
En iikren , eveneens gelijck verdroncke straelen ,
In mynen , en gelaet , en voeghlijckheit , en a1,
W at yegelijck bekoort en treckt , met zulck een val,
Dat hy zich meester maeckt van vrouwen en van heeren ,
over drij ft zoo schijnt
En waert is niet een huis , maer rijcken te regeeren.
Och Joseph , Joseph , och , de reden leert het my y
Dat ick u minnen moet , al schijnt het razerny.
Voester.
Ghy zijt te krachtig en hardneckigh in 't verbeelden.
.lempsar.
De hemel overgoot met overmaet van weelden
Dit huis , geduurende 't voorzichtige beleit
Van dat lieftalligh kint. Het weeligh veldt ontzeit
Ons vruchten noch gewas : de dienaers en de knaepen
En slaven spoên hun werck : mijn heer magh veiligh slaepen .
Op Josephs waekerheit: de Koning en al 't hof
Onthalen Potiphar met ongemeenen lof.
Hier hapert niets , dan dat wy hem vergeefs beminnen ,
En 14)- te krygcl valt , en al te stijf van zinnen ,
In 't weigren van mijn bede , en dagelix verzoeck.
Voesterz
Zoo keer uw' slaef den neck met een verdienden vloeck.
.Tempsar.
Och Joseph , laet mijn vloeck veel eer my zelve tre:en ,
Dan uw alwaerdigh hooft , het welck ik wensch te hefl'ext
Tot aen de starren toe ; te kranssen met een' krans
Gevlochten van mijn hair, met tlitgelezen glans.
zosElau Ix Eovlazsx.'' 243
svie haet zijn eigen hart , of wordt 'er op verbolgen ?
W anneer de zonnebloem vergect de zon te volgen
Met loncken ; wanneer haer verdriet 9t geliefde licht
t'Aenschouwen , met een zoet en minnelijck gezicht:
Dan za1 ick dien Hebreeuw, mijn lief , den neck toe
Een aengewende min valt lastigh te verleeren.
Voester.
keeren.
't Valt licht te haten , die ons gunst en vrientschap haet.
Hy blijft toch even schuw , en vliedt u , waer ghy gaet.
Tempsar.
Te feller wort mijn vier door 't weigren aengesteecken.
Voester.
Gelijcke liefde kan gelijcke liefde queecken.
.Tempsar.
voel Gelooftme in 't geen ick : de liefde in haer
Is heetst
bejagh
op 't wildt , 't welck zy niet achterhalen magh ,
En heeft min treck tot iet , dat macklijck wort gevangen.
Begeerte groeit te meer , door 't vierige verlangen.
De min is haer geen ernst, die om het afslaen suft.
Rechtschape dapperheit wort niet zoo licht verbluft.
Voester.
Ghy kocht dien knecht voor slaef: wat lief hebt gy verkoren !
*Tempsar.
Zwijg stil : verkleen hem niet : gy moordt mijn ziel door d' ooren :
W at zwerft *er menigh heldt, dien ft aen geluck ontbreeckt,
M aer niet aen stam noch deught : al wat in Joseph steeckt
Gelijckt niet slaefs , maer heers : dat zweemsel en die gaven
Getuigen , hoe hy nam zijn oirsprong uit de braven :
Doch 't zy zoo ft wil, ick wensch voor zijn slavin te gaen.
Geluckigh waer de vrouw , die onder hem moght staen.
Voester.
Het minnende oogh vergroot die dingen zonder oordeel,
Acht alle droomen waer , en rekent schade voordeel.
M evrouw, 't is valsche waen , die uw verstant misleit.
Verkies een veyligh padt : geloof niet watze zeit.
Al gaf hy schoon gehoor , zoo leert uw staet u duicken ,
Ghy mooght de jongeling niet openbaer gebruicken,
Maer steelswijs , en ter sluick , en ergens in een' hoeck ,
En met een hart vo1 schrix.
.llmpsar.
Dat is al 't geen ick zoeck.
Gesloke min smaeckt zoetst, in dtlistre en diepe holen :
Daer leeft men by den nacht : daer glimmen Venus kolen
M et levendiger gloet , dan by den lichten dagh-''
244 JosEpl.l lx EGvpTEx-''
Ondanks de lange aanhaling durf ik n0g een wj1 gehoor vragen
voor haar onderhoud met Joseph in het vierde bedrjf.
*Tempsar.
11Ondancbre Jongelingk , hoe lang zult ghy gaen pratten
Op dat verganklijck schoon , en zoo veel rijcke schatten ,
Als vrouw Natuur aen u te dartel 1ey te kost.
Natuur had beter zulck een werckstuck noit begost ,
Of het begonnen beelt verwaarloost op te maecken :
Naerdien ft niet anders doet dan pilnigen , en blaecken
De harten , die het vangt door d' oogen. 'k Vloeck dien dagh ,
En uur, en oogenblick , dat ick u eerstmael zagh.
@Iosepll.
O Schepper , is *er iet behaeghelijcx geschapen
In my , Waer aen 00n V1*O11W haer glori zou Yergapen ,
En leef ick eenigh mensch tot weerwil en verdriet ,
En tegens 't hart ; men wijt het den onnooslen niet:
Uw schepsel draegh geen schult , 'k ben van u afgegoten
Op zulck een vorm , gelijck uw wijsheit had besloten.
*Iempsar.
Ghy zorght vast voor mijn eere , en weigert my mijn' lust.
De lust ga boven dfeer , zoo dfeer oit wert verkust.
.Toseplt.
De hitte van de lust gaet eflkn voor ft gevoelen ,
Hoe korte weelde smert ; maer eer die lust aen *t koelen
Geraeckt , waerdeert men , wat verlies van naem en eer
Zou gelden , kreegh men dfecr om gout of traenen weêr.
@Jempsar.
lck heb mijn tranen ja mijn oogen al verkreten ,
Verkreten , maer vergeefs.
.Toseph.
Het werdt my niet geweten.
.Tempsar.
Met reden : ghy alleen zijt oirzaeck van mijn quael.
qTosepll .
W at hoor ick , dagh op dagh , niet eens , maer hondertmael.
*Iempsar.
Getroost u , 't heeft een endt , 'k berey my om te sterven ,
O onmedoogent gast.
.Toseph.
Hoe kan ick u bederven
Alet my , om 't snoot genot van . . .
JOSEPH IN EGYPTEN 11
!) . 245
*Tempsar.
Hoe , wat noemt ghy snoût ?
Dat kk u waerdigh acht fomhelzen in mijn schoot ?
Te biên dien verschen mont ? Die vriendelijcke wangen ?
Ileze oogen , die zoo zeer niet naer den dagh verlangen
Als om uw aengezicht t'aenschouwen 's morgcns vroegh ?
Noemt ghy dit snoot genot ? En heeft hy breins genoegh ,
Dieaengebode min zoo schimpigh gaet versmaden ?
qToseph.
Dc min , beroit van hooft , laet zich van niemant raden.
Al 't voordeel , dat men treckt uit wellust is gering ,
En meer niet dan een dolle en vuile prickeling
Van 't lijf , terwijl 't gemoedt vast wroeght door 't overwegen.
Dat 's al het voordeel , zet me hier al 't nadeel tegen.
Het overspel begaet terstont een dubble smet ,
Besmet 'er twee : 't ontwijdt en scheurt het heiligh bedt ,
Vol onrust , vol krackeel : de weerga haet heur gade ,
Behaeght den boel alleen , en gaet met hem te rade :
df Onwettige erfgenaem geraeckt in 't wettigh goet :
De vader mist zijn kroost , en twijFelt aen het bloet :
Het acllterdenken groeit : de twist doorkruipt de leden
Van 't maeghschap : in het kort , het houwelijck bouwt steden ,
Gelijck het overspel ('t welck God en mensch zich belght
Al slaet men 't in den wint) die in den gront verdelght,
Door moort en vyandtschap , al razende en bezeten;
En sleept derampen na , gelijck een lange keten
Haer schakels. Ts 't dan vreemt , dat alderhande liên
En tongen , in dit stuck , met wetten zich voorzien ?
@Tempsar.
Avktt wetten de Syriers , Hebreen , Arabers hebben ,
Of wjr , ick achtze a1s ragh , en dunne spinnewebben ,
Daer ruischt de groote door , de kleene kleeft *er vast.
Mijn 34-e1111st zy mijn wet. W at niemant anders past ,
Past my , dic zich van wet noch recht laet overkraeien :
Men leeft hier op zijn hoofsch.
.Toseph.
Zoud ghy uw heer zoo paien ?
@Tempsar.
Afen veltgeen vonnissen op ongegront vermoên.
En most mijn heer op 't naeuwste eens rekeninge doen ,
Het stont dan teoverzien , hoe hy zich had gedragen.
W at doen de mannen niet , dat zy geen vrouwen vragen ?
De rechter zuiver zich van ft zelleve gebreck ,
Yerdient het zulck een' naem. W ie leeft 'er zonder vleck ?
246 zosEI>5 u Ix EovlozEx.''
.Tosepb.
Ghy waert om hals , quam hy op 't stuck u overvallen.
.lempsar.
Zoo storf ick om de min , de zoetste doot van allen.
Mijn zinlijckheit waer my die suickre doot wel waert ,
En waer heeft oit de doot rechtschape min vervaert ?
svat vreesselijcke doot kan ware liefde scheiden ?
Al blijft het lichaem hier , de zielen zelfs geleiden
Malkanderen beneên , in 5t onderaertsche veldt ,
In 't vrolijck
d'Een dfander
men , daer vertelt ,
zijn fortuin , en eerste sluickeryen :
Daer wordt men weder maeght : daer leert men weder vryen ,
Als waer het noit geschiedt : daer lacht een zaligh dal.
Men treckbeckt onbenijt als dtliven zonder gal.
Men brandmerckt niemant daer met lasterlijcke namen ;
Noch 't heet 'er overspel , zoo twee llit min vel'zaemen ,
Al wisselt men zomtijts uit zinlijckheit van lief,
Dat draeght alleen den naem van vrientscllap en gerief.
Het beurt *er dagh op dagh : men volght daer in de wijze.
gt ls een verandering en ltzst naer versche spijze:
Naerdien een zelve kost de gasten walgen doet :
Ja ft grofste lasterstuck wort met een kus geboet.
De wetten worden nu de vrouwen voorgeschreven
Van mannen , die toch zelfs om wet noch regel geven.'-
mirtebosch : daer kust
En als hj steeds bljft weigeren : werpt zj zich aan zjne voeten:
'Ick val voor uwe knien , en oflkr aen dees voeten
Dit lichaem , en dees ziel bereit haer schult te boeten ,
Door zulck een doot , als een wanhopende betaemt.
Avat draeit ghy 't aengezicht , zoo schuw , en zoo beschaemt ,
Van mijn gezicht? Ay , zet de schaemte een poos ter zyden.
svant schaemte niet vermagh , vermoge 't medelyden
M et een die sterven moet en kan . om uwent wil.
Ay , wisch mijn tranen af.
@Toseph.
Doortrapte krokodil ,
Laet 1os , laet 1os : ghy moort met dit bedrieghlijck steenen.
Hartneckige , ô wat
Ga hene met dien roem van zulck een morgenstar,
Voor wien ghy dfoogen sluit. Ga melt nu Potiphar ,
Hoe mannelijck , hoe kuisch zich Joseph heb gequeten ;
Op dat het eeuwigh my in 't aenzicht werd verweten ,
.Tempsar.
hoon ! Hartneckige , ga henen ,
JesEpl.l Ix EovpTxx-'' r 247
Van hem ; h0e Jempsar, verontwaerdight van haer slaef ,
Zich hebbe , voor al *t hof , ten t'oon gestelt zoo braef :
Alaar neen , ghy zult noch zoo uw' moedt aen my niet koelen.
Ghy hebt mijn min versmaet , ghy zult mijn wraeck gevoelen.
1ck weet die schantvleck wel te decken met een' schijn
Van eerbaerheit : ick zelf zal in de voorhael zijn.
Och Voester, slaven helpt : ô wie verhoort mijn klaghten.
Helpt slaven , Voester helpt : een slaef wi1 my verkrachten.
Och Potiphar , sta by : och Yoester , help uw vrouw.
svael- blijft nu al ft gezin ? Is niemant my getrouw ?
Daer vliedt hy : och hy vliedt. Jvat moght mijn kermen baten ?
Dat is die koele knecht : hy heeft my 't kleet gelaten ;
Tot een getuigenis. Ghy slaven jaeght hem na.
(lch , leit my aen een zy , tot dat dit overga.''
lk heb te eer dit geheele tooneel afgeschreven , omdat er niet
alleen Jempsar's hartstocht in geschilderd wordt met gloeiende
kleuren , maar ook tevens om hare volslagen bedorvenheid te doen
uitkomen. A1s Joseph , door Potiphar voor schuldig gehouden , wordt
veroordeeld , gaat zj bedaard nieuwe minnarjen te gemoet ! W aar
is in dit alles het tragische ? W aar de verzoening der gemoedsaandoeningen
?
't Is waar, de slotrei luidt:
Hoe menighmael bedrieght 1, de schijn.
De trouw kan nergens veiligh zijn.
De nare kercker , ysre keten ,
En lasteringe op 't alderboost
Verwacht te hoof de deught : wiens troost
Bestaet in Godt en 't goet geweten.
Z*omhelst haer lijden met gedult,
Terwylze boet een anders schult.f'
Maar bj menigeen mocht
lot , der onschuld beschoren ; en
waerschuwen ?''
En wat de karakterteekening betreft , daarin staat dit stuk nog
beneden het voorgaande. De vergeljking met den Hippolytus,
waaraan menige plaats herinnert , doet dit nog duideljker uitkomen.
die ptroost'' niet opwegen tegen het
hoe kon dit heeten ,de jongkheit
Een jaar later verscheen de Peter en Fcsff?Jeld. Zonderlinger
stuk dan dit zoogenaamde treurspel is niet te bedenken.
248
Eerst komen de geesten
uit zden helschen gloet''
OP
verhaald
te zetten. Als Simon
heeft, roept hj
hem behulpzaam te zjn.
van Simon den toovenaar en Elymas
opduiken , om Rome tegen de Apostelen
zjne geschiedenis aan zjn vertrouwde
al den drommel'' van geesten op , om
PETEa Ex pwcw Etks.''
d'Aerde loeit, en fsidderend 11 barst van een,
Nu braecktze zwavelvier , en roock , en stof , en steen.
Daer zijnze.''
Na deze helsche vertooning wordt men
vrome Christenen verplaatst. Nachteljke
bekeerde
op eenmaal onder de
bjeenkomst van twee
vrouwen , die de beide gevangen Apostelen willen verlossen.
Dan de kerker , waarin Peter en Pauwels wederkeerig hun
hart aan elkander uitstorten en treuren om 't geen zj in vroeger
tjd jegens Christus misdreven hebben. De beide vrouwen dringen
tot hen door en trachten hen te bewegen de gevangenis te vem
laten en zich in de catacomben te bergen : de deuren staan open
en de wacht slaapt. De Yaders weigeren uit eene soort van god.-
dienstige verbjstering. Zj wenschen den dood , en haken naar de
rust in 't hemelsch paradjs. Met geweld voeren de vrouwen hen mee.
Het tweede bedrjf brengt ons te midden der hcidensche wereld.
De paertsoferwichelaer'' en de smoeder der nonnen van Yesta''
beklagen zich , dat Nero den ouden godsdienst laat vervallen : hj
heeft geen eerbied voor het heilige , baadt zzjn onzuiver ljf'' in
Xde bron van Mars ,'' en schoFeert de Yestalen. Zj schrjven dit
toe - hoewel de samenhang niet duideljk is , - aan den invloed
der Christenen , en besluiten den Keizer t0t strengheid tegen deze
aan te zetten.
't Hof des Keizers. Nero heeft eene geestverschjning gezien :
't was Simon , die het leven van Simon Petrus van hem eischen
kwam. En a1s nu de Abdis der Yestalen denzelfden eisch doetz
geeft de Keizer gereedeljk toe.
In het derde bedrjf komen de ontvluchte Apostelen naar Rome
terug : zj zoeken den dood. Christus is hun op weg verschenen ,
zjn kruis dragende ; en op de vraag: waarheen? heeft hj geantwoord :
11Dat gaet naer ltome , om my noch eens te laten kruissen.''
Zij zien daarin het bevel om zich in zijne plaats ter dood te
laten brengen. MTaren de vrouwen , toen zj hen terugzagen , vezPETER
Ex pwcwsLs.'' 249
baasd , niet minder 's Keizers Opperste , aan wien zj eenige episoden
uit hun leven verhalen. Hj laat ze wegvoeren om hen ten bloede
te doen geeselen.
In het buiten eenige
beiden ter dood verwezen :
verhouding korte vierde bedrjf worden
Paulus , als Romeinsch burger , t0t het,
zwaard , en Petrus tot het kruishout. Hj verzoekt met het hoofd
naar beneden gekruisigd teworden , t0t straf voor zjne verloochening
van Christus , hetgeen hem wordt toegestaan.
In het vjfde bedrjf is Nero krankzinnig geworden , zonder da:
men vat, h0e dit met de overige gebeurtenissen samenhangt. De
schimmen van al de slachtoFers van zjnen bloeddorst vervolgen
hem. Als Agrippa hem heeft weggevoerd , komen de vrouwen aan
Linus , psint Peters nazaet ,'' het verhaal der terechtstelling van
de martelaren doen.
W ie ziet niet , dat dit stuk eene verheerljking beoogt der hoofdhelden
van de Roomsche Kerk , vooral van Petrus : die bjzonder
gevierd wordt ; - maar wie zoekt hier niet te vergeefs naar een
treurspel , zell's naar een in zjne deelen samenhangend kunstgewrocht
? Het verbaast ons dan o0k niet , dat dit stuk nooit vertoond
is 1).
Het duurde vjf jaar , eer een nieu. tooneelwerk het licht zag A
de Maria Stuart PJ Gemartelde Majesteit , met welks plan de
Dichter echter al eenige jaren omging 2). Dit treurspel bevat een
gedialogiseerd tafereel van de laatste levensuren , en een verhaal
van den dood der Schotsche koningin , die niat alleen als volkomen
schuldeloos , maar als eene heilige martelares van het Geloof wordt
voorgesteld. Yondel wilde schilderen
Tloe de nicht van llenderick 11 den zevende
(Dewijlze in errefrecht en godsdienst niemant zwicht)
Tyrannigh wort tot stof gemalen van haer nicht.''
Wj staan niet stil bj de ontleding van dit stak : dat alleen als
politiek pleidooi de aandacht verdient , maar lattel dramatische
waarde heeft. Vondel voelde zelf , dat dit treurspel niet voldeed
1) Verg. Brandfs Zeren rcn Vondel, b1. 60.
29 Zie hierover het vroeger aangehaalde proefschrift van D. C. NyhoE
250
aan de wetten , die
hoewel hj in hare
hj reeds herhaaldeljk a1s geldig had erkend ,
practjk dikwjls
schuldeloos Oferlam gekeeld ; en hj wist , dat dit geen tragische
etof was. Ziehier , h0e hj zich daaromtrent in de opdracht, die ,
zooals gewoonljk , tot voorrede dient , uitlaat (Y, 434) :
De tooneelwetten ljden by Aristoteles naulicks X , dat men een
personaedje , in alle deelen zo0 onnozel, z0o volmaeckt , de treurrol
laet spelen ; maer liever zulck eene , die , tusschen deughdeljck en
faalde. Hier wordt immers een
gebreckeljck , den middelwegh houde , en met eenige schult en
gebreken behangen , of door een' hevigen hartstogt , of misverstant,
'tot iet gruwzaems vervoert wert : waerom wy , om dit mangel
te boeten , Stuarts onnozelheit en de rechtvaerdigheit van haere
zaeck met den mist der opspraecke en lasteringe en boosheit van
dien tjdt benevelden , op dat haer Christeljcke en Koningkljcke
deughden t hier en daer wat verdonckert , te schooner moghten
uitschijnen-''
Twee opmerkingen. Yooreerst : hier Yondel
zich op schrjvers vall gezag , die
Hj streefde er naar , die wetten
reeds opmerkten , uit 't
werken , bljkt ons ,
het Tragische Drama
en elders beroept
Xtooneelwetten''gesteld hebben.
te eerbiedigen 5 maar , geljk wj
allerminst uit zjne dramatische
kunstgevoel hem de wetten van
niets ,
dat zjn
had
eigen
geopenbaard.
Ten anderen : is het tweede gedeelte van zjne redeneering niet
duideljk. Zal zj iets beteekenen , dan moet de laster de deugden
der Koningin zôô beneveld hebben , dat de toeschouwer minstens
aan het twjfelen raakt ; maar a1s door den laster heen de deugden
der heldin te schooner komen uit te blinken , h0e kon dan het
kunstmiddel dienen om het erkende pmangel te boeten ?''
Eindeljk zj er n0g op gewezen , h0e hier weder bljkt, dat
Vondel eigenljk in den ljdenden persoon , sdie de treurrol speelty''
de tragische fguur ziet. Dat is wel soms het geval, maar in het
moderne drama althans is niet zelden de tragische persoon tot
aan de ontknooping t0e triomfeerend , in plaats van ljdend. Ook
daar, waar de botsing van verschillende hartstochten of de strjd
lusschen neiging en plicht hem in zekeren zin als ljdend doet
voorkomen , is er altjd een slachtofer zjner drift , dat veel meer
ljdt in stoFeljken zin. Het tragische medeljden - men kan dit
niet genoeg herinneren is niet dat , hetwelk door zoodanige
M.&RIA sTgwxy.',
s
oE IuEsvwExowl-Elts.'' 251
smarten wordt opgewekt ; maar dat , hetwelk de held inboezemt,
voor wien wj sympathie of ontzag hebben , doch van wien wj
met zekerheid voorzien , dat zjn eenzjdige hartstocht hem zal verlokken
tOt eene daad , die hem zelf te gronde moet richten , Omdat
de eeuwige Gerechtigheid zich niet ongestraft laat bespotten. Die
schrik en dat medeljden alleen zjn waarljk tragisch , omdat zj
tot berusting en kalmte leidel). Dat heeft Yondel maar duister
gevoeld , en daarom mist hj z00 dikwerf zjn doel.
In het jaar 1647 zag
lvettdalers. Het is een
sterschen vrede
een zuiver
een nieuw tooneelspel het licht 1) : de Leeugelegenheidsstuk
, ter viering van den Mungeschreven.
Alen mocht daarom wanen , dat het
politiek drama is , vol van de gebeurtenissen des tjds ;
maar men zou zich bedriegen. W e1 is de staatkundige achtergrond
duideljk merkbaar ; maar het is Vondel's talent gelukt : dien zoodanig
in de schaduw te houden , dat hj een boeiend tooneelspel
kon leveren.
Hij koos
het noemde ;
den vorm eener pastorale , een rlandspel ,'' zooals hjzelf
en daarbj maakte hj g'ebruik , zj het o0k een matig
gebruik, van Italiaansche voorbeelden. Zoowel herinneringen aan
den Aminta van Tasso als aan den Pasto Fï#tl van Guarini
hebben hem bj het schrjven van de Leeu'wendale3-s voor den
geest gezweefd.
Ik heb vroeger 2) beweerd , pdat Vondel het hooftldenkbeeld van
dit stuk aan Rodenburg's Trpîffcezl Batavier ontleende.'' Dit maakt
niet volkomen duideljk t wat er gebeurd is. Het kan niet worden
betwjfeld , of Vondel het stuk van zjn voorlooper heeft gekend.
Hj ontleende daaraan niet slechts de namen van Heereman en
Vrederjck 5 maar ik geloof niet te ver te gaan , wanneer ik zeg t
dat Rodenburg hem op het denkbeeld gebracht heeft om eene
1) Gewoonlijk , ook door Van Lennep , wordt dit stuk op het jaar 1648
geplaatst. Toch bestaan er twee in-40 uitgaven van Abraham de svees, die
het jaartal MDCXLVII dragen. Merkwaardig is het, dat op sommige exem-
Illaren van een dezer drukken achter het jaartal een 1 is bijgedrukt, zoodat
Ilet MDCXLVIII wordt. Beide uitgaven , ook een exemplaar met veranderd
jaartal , zijn voorhanden in de rijke Vondel-bibliotheek van den Hr. J. H.
5V. Unger te Rotterdam.
S) Tweede uig-, 11 D., b1. 44 , 62.
252 DE PASTORALE IN NEDERLAXD.
Italiaansche Pastorale op vaderlandsche toestanden toepasseljk te
maken. Dit alleen verklaart ons , h0e hj er t0e kwam om dezen
idyllischen vorm te kiezen ; iets waartoe anders bj hem geene
enkele aannemeljke aanleiding kan worden uitgedacht.
In Italië was de idylle evenals het comische drama de openbaring
van verzet tegen eene prozaïsche , afgeleefde , onnatuurljk
conventioneele maatschappj l). Het comische verzet was zoo natuurljk
mogeljk : het andere daarentegen niet vrj van ziekeljke gemaaktheid.
Bj ons te lande was het comische drama meer een
teeken van gezon;
op het tooneel dan
eene navolging
omdat hj zich
ergeren aan onze
eenige ideale verheëng ;
alleen meeslepen in het zog der
wie zjner tjdgenooten voelde
nuchtere ,
m aar
verzet tegen het sentimenteele , hoog-romantische
in de maatschappj. En z0o Hooft zich aan
van de pastorale waagde , dan was het wellicht t
onder den invloed van Tasso en Guarini had leeren
prozaïsche levensopvatting , zonder
waarschjnljker nog liet hj zich
ltaliaansche hoofsche mode. W ant
de noodzakeljkheid van zulk een
1) jrl/idillio era il riposo di una societh stanca , la quale , mancata ogni
seriet: di vita pubblica e privata , si rifuggiva ne' campi, come lfuomo stanco
cercava pace nei conventi . . L'idillio italiano non è imitatione , ma . b
creazione oziginale dello spirito . . . . . I popoli , come gl'individui, nel pendio
della loro decadenza diventano nervosi , vaporosi , sentimentali. Non L. un
sentimento che
troppo sensitiva e lacrimosa .
Accanto al comico e al romanesco si sviluppa il sentimento idillico , con
tanto pih forza quanto la societ: era pih artificiata e raënata. Lfidillio si
presentava come contrasto tra leonore e l'amore , tra la citth e la villa , tra
dalle cose , ciL che L proprio della venga sanit: , ma è un
sentimento che viene dalla loro anima
le leggi sociali e le leggi della natura. Naturalmente è lfamore o la natura
che vince. La fellcit: posta nellf eth, dellf oro , cioè a dire fuori de* travagli
e delle agitazioni della vita reale , ne1 riposo o tranquillith dell' anima , la
vita rustica con quelle belleze della natura, c0n quella vita di godimento
scmplici , con quella spontaneith e ingenuit: di sentimenti era quel naturale
contraposto di un mondo convenzionale , che senti nell' Aminta e ne1 Pastore
di E rminia. Lfideale poetico posto fuori della societh in un mondo pastorale
rivelava una vita sociale prosaica, vuota di ogni idealith. La poesia incalzata
da tanta prosa si rifuggiva , come in un ultimo asilo , ne' campi , e 1N gli
uomini di qualche valore attingevano le loro inspirazioni ; di lN uscirono i
versi del Poliziano , del rantano , del Tasso-'' Storla della Letteratura ltalianq
di Francesco de Sanctis , terza edizione (1872) vol. 11 p. l 74, 196.
OORSPROXG YAN DE LEEUWENDALERS.M 3 253
idyllisch tegengif tegen de richting van de Hollandsche samenleving?
Rodenburg zocht in dezen vorm , zoowel als in zjn heroïsch
tooneelwerk , misschien een
en meer in den volkstotln
waardigen tegenhanger tegen de meer
verwilderende klucht , evenals dit in
ltalië had plaats gehad 1). Maar voor dergeljk sentimentalisme was
de bodem hier niet geschikt , en de proeve slaagde niet.
Wat k0n Vondel zoovele jaren later nopen een onderwerp aan
dit bljkbaar niet populaire geikre te ontleenen ? De maatschappeljke
toestand van zjn tjtl gaf er geene aanleiding t0e , en de gelegenheid
, waarvoor hj schreef , weert vanzelf het vermoeden , dat hj
geleid werd door het motief , dat Rodenburg's pen bestuurd had.
Ik durfzeggen , dat de strekking van het stuk wel degeljk 'het
vermoeden wettigt , ,,a1s zou vrees om links of rechts iemant te
hinderen of zjne overtuiging te moeten verbloemen , hem afgehouden
hebben van het betreden eens staatkundigen bodems'' 2).
Daarom was hem de vingerwjzing welkom , die het stuk van Rodenburg
hem gaf , om onder den dekmantel van het herderskostuum
zjne wenschen uit te spreken. Rodenburg heeft , zooals Alberdingk
Thjm het uitdrukt 3) , sden Pastor Fido , uit de verte en met
hoogst nuchtere
evolgd-''
den inhoud
tusschenvlechting van Hollandsche toespelingen
lk geef om de zaak zoo duideljk mogeljk te maken ,
van 't oorspronkeljke en de navolging in de noot 4).
soggetto pascolo della plebe , il dfamma
pastorale era il grato trattenimento delle corti , che ci trovavano un linguaggio
pih castigato e predicatore di virth fuori di ogni applicazione alla vita pratica.
Percib , come la commedia divenne sempre pih licenziosa e plebea , il dramma
t) !,Come la commedia a el.a i 1
pastorale prese aria cortegiana , e quel mondo semplice della natura si manifestb
con una raënatezza degna delle nobili principesse spettatrici-'' De Sanctis ,
1. 1. p. l 97.
S) J. A. Alberdingk Thijm , in De Gids l 879 , 1 D. , bl. 337 , wiens woorden
ik aanhaal, is van eene tegenovergestelde meening.
3) T. a. pl. , b1. 336.
1) De inhoud van den Pastor Fido komt hierop neer :
Een edel herder , Aminta genaamd , was door Lucrina , de wonderschoone ,
M a senza fede a marviglia e vana ,
bedrogen. Hij had Cinthia om wraak aangeroepen , en zij zond dood en verderf
onder de Arcadiërs. Men raadpleegde het Orakel, en dit verklaarde ,
dat het onheil kon worden afgewend , a1s Aminta de ontrouwe nimf, of eene
andere van denzelfden stam , in hare plaats , aan Diana oflkrde. M aar Aminta
254
Zien wj thans , h0e Vondel
omtrekken te schetsen der
Leeuwendael'' voorvalt.
Bj zeker tumult hadden Warandier , een zoon des Woadgods t
en Duinrjck , een zoon van Pan , die den vrede wilden herstellen z
het leven ingeschoten. Sedert dien tjd waren de Noord- en Zuidzj
zjne taak heeft opgevat , door de
handeling , die in een denkbeeldig
DE LEEUWEFDALERS.'' (PASTOR FID0).
verkoos liever zichzelf dan haar te dooden. Door die opoflkring
benam Lucrina zich met hetzelfde staal het leven. En nu beval
men jaarlijks eene vrouw of jonkvrouw zou oflkren , waarvoor zich echter een
plaatsvervanger uit hetzelfde land mocht stellen.
Ten slotte wordt het Orakel op nieuw geraadpleegd , en op de vraag ,
wanneer die schrikkelijke plaag zou ophouden , had het geantwoord :
Non avr: prima fin quel che v'oflknde ,
Che duo femi del ciel congitlnga Amore ;
E li donna infedel l'antico errore
getrofen .
Diana, dat
L'alta pieth dftln Pastor Fido ammende-f'
M ontano , priester der Godin , en afstammeling van Hercules , door dit orakel
opgewekt, bewerkte , dat zijn eenige zoon Silvio plechtig verloofd werd aan
Amarilli ; eenige dochter van Titiro , die van Pan afstamde. M aar de bruigom
had alleen hart voor de jacht, en wilde van liefde niets weten. En Amarilli
werd vurig bemind door den herder M irtillo , die doorging voor een zoon
van den herder Carino , een Arcadiër van geboortp , maar die sedert geruimen
tijd naar Elis verhuisd was. Zij , van haren kant , beminde hem evenzeer ,
maar durfde er niet voor uitkomen , uit vrees voor de doodstraf , waarmede
de wet elke vrouw elijke ontrouw bedreigde. Maar ook Corisca was op Mirtillo
verliefd : zij haatte natuurlijk hare medeminnal-es , en hoopte door haar dood
Mirtillo aan zich te kltlisteren. Zij weet eene samenkomst der gelieven in
eene grot te bewerken. Door een Satyr verraden , worden zij beiden gevangen
genomen , en Amarilli , die hare onschuld niet kon bewijzen , werd ter doocl
veroordeeld. M irtillo wilde voor haar sterven , hetgeen de wet toeliet. De
Priester Montano geleidde hem , zooals zijn ambt meebracht , ter dood , toen
Carino , die hem ging opzoeken , toevallig ter plaatse kwam. Hij beminde
hem a1s zijn eigen zoon. Om hem van den dood te redden trachtte hij te
doen uitkomen , dat de Jonge man een vreemdeling was , en dus niet gerechtigd
om voor een ander te sterven. Maar zonder het te willen bracht hij
daarbij aan den dag , dat zijn Mirtillo eigenlijk de zoon van Montano was.
Deze, wanhopig dat hij zijn eigen kind ter slachtbank moest voeren , verneemt
van een blinden wichelaar de ware beteekenis van het orakel: dat er nu een
eind zou komen aan de ellende van Arcadia , zooals voorxpeld was. Men zag
nu in , dat Amarilli niemand anders dan M irtillo kon huwen. Intusschen had
Silvio , meenende een hert te treflkn , Dorinda , die hcm de vurigste licfde
(ROoExBt:RG's TROUAVE BA1'AvIER.'') 255
der streek , rdoor haet en njt gedeelt ,'' en voerden onophoudeljk
strjd : de Zuidzj onder Lantskroon , de Noordzjde onder Yrerick s
die beiden den titel van slleerschappen'' dragen. De eerste heeft.
Warandier's zoon Adelaert a1s zjn kind aangenomen en opgevoed.
Duinrjck's weduwe was op de vlucht gegaan , en gestorven , nadat,
zj eene dochter had ter wereld gebracht , die , door hare zoogtoedroeg
, gewond , en door die omstandigheid veranderde zijne natuurlijke.
ongevoeligheid in liefdevol medelijden , ja liefde. Intusschen genas de wond
gelukkig , en daar Amarilli met Mirtillo gehuwd was, mocht nu ook Silvio
zjne Dorinda huwen. Ten slotte krtjgt de berouwhebbende Corisca vergiflknis.
voor ft geen zij misdaan had , en wijkt in de schaduw terug.
En nu de navolging. Ik ga het stuk , dat zeven bedrijven heeft, niet in
alle bijzonderheden na , maar stip slechts dat aan , wat ter vergelijking met'
het landspel van Vondel kan dienen , waarbij ik mij gemakshalve bedien van,
den s/nhoud ,'' die vöör het spel geplaatst is. De ontrouw eener vrouw , door'
twist en bloedstol-ting gevolgd , was oorzaak geweest , dat Diana zoo in toorn
werd ontstoken , l:dat zy om Batavia te plaghen een al vernielende Pest zonde
door ft gansche land. Daerbeneven datmen alle jaren heur opoFeren zoude
een Bataefsche maeght. De Batavieren overvallen zijnde met deze ellenden x
verzochten meedoogen aen den Hemel , en door lange ootmoedige bede ant-.
woorden ft Orakel dit navolgende :
Batavia niet eer en zult 51 ghy zien op houwen
De wreede droeve straf daer ghy meed zijt gheplaeght ,
Voor datter tweeuyt liefd in Echte tf zamen trouwen
Oock beyd'van Hemels bloed : en
D* ontrouw van
gelijck
en dat verstorte bloedt
ons heeftmishaegt
retronel ,
Een ander door herts trouw die Vrouwsontrouheyd boet.''
51Nu wasser niemand in Batavia te vinden als l'Ieereman , Hoogh-priester
van Diana, afspruytende van Hercules , en eenen Zeeg-heer, van Pans afkomste,
df een hebbende een zoone , W' oud-heer , en df ander een dochter Orania , waer
over deze twee vaders , ghenegen wezende tot het Vaderlands ruste , besloten
het huwelijck ,en verbonden svoud-heer en Orania in beloften om in d' echt
te treden.
5,Den voorzeyden Heereman had noch een zoone ghehad , svoud-lleer ghenaemt,
wezende d' eerste ghebooren , welcken zone hy had verlooren in 'tjaer
1574, ten tyde a1s den Spangiaert Leyden beleghert hebbende , en heur
Hoogmo. de Heeren Staten Oeneraal , beneven zijn Extie de Prins van
Orangie , tot ontzet vande Stadt de Land-scheyers-dijck hadden laten door-.
steken , met een springhvloed , welcke ebbe mede nam een driftich wieghsken :.
waer door Heereman zijne zoone verloor. et Zelve wieghsken werden aenden
oever vanden ltlln ghevonden met het kindeken , door eenen Vrede-rijck , die
25s
moeder Kommerjn te vondeling gelegd , van den Heemraad der
Noordzj , Volkaert , gevonden , en door de zorg
Vrerick , onder den naam van Hageroos , was groot gebracht.
Dè landzaten boeten hunne misdaad door jaarljks , op het gebod
van Pan's priesteres , een jongeling , door het l0t aan te wjzen ,
aan den moordlust van zekeren vervaarljken rW ildeman'' prjs te
van Grooten
geven. Dat oFer zou eerst ophouden , en aan het wederzjdsch
krakeel een einde komen , als het dubbelzinnige orakel vervuld was ,
dat zei : swanneer de wilde boog Pan zelf micke naer zjn hart-''
Dat die duistere orakeltaal door niemand wordt verstaan , spreekt
vanzelf.
Inmiddels zjn twintig jaren voorbj gegaan , en Hageroos is tot
eene schoone jonkvrouw opgegroeid. Dat Adelaert op haar verliefd
wordt , is niet te verwonderen : meer misschien , dat zj preutsch
'en hooghartig den minnaar afwjst , die haar te voornaam is door
DE LEEUWENDALERS.''
''t kind berghden , en vermits hy 't vond in een wieghsken van Cypreschhont
gemaeckt, noemden 't kind Cypriaen , en voeden 't op ghelijck zyn eyghen.
't Was nu zo , dat alhoewel het huwelijck met svoud-heer en Orania
gheraemt was , dat W oud-heer gheen beweghingh van liefde hadde , maer zich
allcen vermaeckte in ft jaghen en 't waeyen. Ten zelven tijde was Cypriaen
door zijn ghewaende , of ghevonden vader Vrederijck ghezonden om zijn studie
te vervolghen te Leyden , en 't ghebeurde dat Orania op den tweeden October,
'als de vertooninghen aldaer gheschieden vande belegeringe en ontzet der zelver
stede , vanden H aghe te Leyden was ghekomen , om die Mronderbare wercken
en ghenade Godes speel-wijs afghebeeld te zien-'' Zoo maakten zij kennis , en
hij werd terstond smoorlia'k op haar verliefd. Ook zij werd hem genegen ,
Daar omdat zij met 'Woud-heer verloofd was llweer-liefden zy hem heymelijck ,
maer zonder 't zelve hem te laten blijcken.''
Intusschen had W oudheer ook zijne koelheid afgelegd en had zich tot
Yreerliefde laten bewegen door zekere juflkr Theodora , die hem beminde.
Ten gevolge van een samenloop van omstandigheden , door eene jaloersche
'medeminnares verwekt, wordt Orania onschuldig ter dood verwezen. Cypriaen .
dat vernemende, lrbegheeft zich ter dood in heur plaats , ende schenkt heur
ft leven , a1s trouwe liefdens blijck. En gebrocht zijnde ter plaetse waer de
oflkrhande zoude geschieden , quam daer by ghevalle Vrederijck , die vindende
zijn ghevonden zoone Cypriaen in doodts noodt , begheerde voor hem te
sterven. D' Hoogh-priester onderzoekende het stuck , ontdeckt dat Cypriaen
zijn eyghen zoon was , metgroote verheugingh , dies hy huwt met Orania en
Theodora met W oud-heer : waer doort orakels voorzichte volbrocht was , en
Batavia bevrijdt vande te en het op-ofl-'ren' van een Pes , maeght alle jaer-f*
DE LEErwsxoaktzElts.'' 257
zjne geboorte en 0ns wat te sentimenteel-poëtisch ljkt. Zelfs a1s
hj haar , die op de jacht door een kinkel aangerand was , ontzet,
is zi.j wel dankbaar : maar weigert hem toch hare Mredermin. Evenwel
2ie koelheid is misschien meer gemaakt dan waar : in allen
gevalle
Z' ontveinst haer minne , en weet zich wonderlijck !! te wachten-''
na die weigering krjgt Adelaert de tjding , dat het
10t hem heeft
hp@* l*s
@*
Z1J n .
aangewezen a1s slachtofer van den W ildeman , en
gelukkig weldra van den last des levens bevrjd te zullen
Hageroos daarentegen is diep bedroefd. Maar nog heeft hare
maagdeljke ferheid de overhand , en zj slaat 4e bede van Heere-
Tnan ,
tjdsdos , met muziek en wjn en lekkernjen te gemoet te gaan ,
hem dronken te maken en in slaap te sussen ; ofschoon a1s hj tot
den volgenden dag doorronkte , het gevaar voor Adelaert z0u geweken
zjn t daar slechts 4én dag in 'tjaar voor het ofer bestemd is.
Lantskroon is diep ter neer gedrukt : hj wil een ander in
's jongelings plaats gesteld , of nog eens overgeloot hebben. Zjne
smari is inderdaad aandoenljk ; maar Vrerick verzet zich daartegen
en dringt aan op 't brengen van het aangewezen oFer.
Eindeljk geeft Lantskroon t0e , omdat anders de Mrildeman allen
mocht in 't verderf storten , terwjl buitendien
den Heemraad derZuidzj , af , om den Mrildeman in hoog-
Terstond
s:tl.lodtvl-uchtigheit verbiedt de Godtheit te verkorten-''
getroost. De W ildeman genaakt en maakt
zich onder eene snorkende toespraak gereed den jonkman te doorschieten
: daar komt
haar minnaar. Zij bekent nu
voor het zijne wil ten oFer
Hageroos aangevlogen en plaatst zich v/ör
dat ze hem lief heeft en haar leven
brengen. 't Is een liefeljk tooneel, a1s
de een den ander van den dood wi1 redden; 't doet denken aan
een dergeljk voorval in den Flovis :)1 Blailcepoel.. De Nvildeman
is op het punt van beiden te doorschieten ; maar ziet , daar verschjnt
Pan en zegt :
** Adelaert is in Z IJ 11lot
11Hou op , o Mvildeman : gehoorzaem ons gebeden :
Ontspan den wilden boogh ; nl1 mickt ghy naer ons hart.
Het huwlijck van een paer , geteelt uit Ackergoden ,
Vereenigh' Leeuwendael, na zooveel twist en smert-f'
JoxcKBx-oE'r , xWed. Letterk. , XVIIe Eeuw , 11 , 4e druk.
258
Kpmmerjn , ter goetler uur uit den vreemde teruggekeerd , losi
het raadsel op , door te verhalen wiens kind Hageroos is. Nu
bljkt , dat het daistere orakel vervuld werd , want
Dees maeght is 't hart van Pan , haer grootvaer 11 en behoeder-''
DE LEEUW ENDALERS.'' 3
De gelieven worden dan vereenigd ; Lantskroon jubelt in de
herstelde eensgezindheid t en besluit :
!,Ick stel my heden in , gelijck een Vredevader ,
Op dat men haet en nijt , a1s in een graf , bedelf,
De Noortzy blijf voortaen een VRYHEIT op zich zelf ,
Zyn Heemraet onderdaen. Dat Volkaert daer regeere
Ten beste van het volck , en twist en onheil keere.'''
En ten slotte , dank aan God ,
Die in verlegenheit zijn kinders redden kan ,
Hen zegent , na den vloeck , en op der vromen bede ,
Door lanttwist baert den wegh tot rust, en Pwls , en VhEoE.''
Men ziet bj den eersten oogopslag , dat Vondel, ofschoon hj
alles behalve eene navolging van Guarini's stuk gegeven heeft,
zooals Rodenburg bedoelde , toch een aantal trekken aan den
f'çzdfpr Fidn ontleend heeft ; maar tevens , dat er in de Leeuwendalers
ook bjzonderheden ' voorkomen , die niet in deze bron gevonden
worden.
verschuldigd van het jaarljksch,
zoenofer; van een dubbelzinnig orakel ; van jongelieden t die
afstamden van de Goden ; van :en geheimzinnig opgevoed kind )
van den strjd der gelieven om voor elkander te sterven ; eindeljk
van de verlossing van het land uit de ellende door een huweljk-
Maar b ij Yondel is het niet dejonkman : die af keerig is van
het meisje , maar juist andersom. Hoe kwam hj aan die omgekeerde
verhouding ? Zj werd hem aan de hand gedaan door
Tasso's
Hj was er het denkbeeld aan
Aminta , waaraan hj Ook het incident ontleende van de
aanranding van Hageroos op de jacht en hare verlossing door'
haren minnaar , zoowel als de verandering , die ten slotte in het
gemoed der halsstarrige schoone plaats grjpt 1).
1) Ziehier ter vergelijking een zeer beknopt overzicht van den inhoud van'
den Aminta.
Aminta , een herder, die van kindsbeen af zijn hart gehangen heeft aan de.
(Twsso's AMINTA''). 250
De twee , a1s drama geheel onvoldoende Italiaansche herdersspelen
1) mogen Vondel de gegevens t0t zjn sluantspel'' geleverd
hebben , ,hj heeft met een alvermogend meesterschap die gegevens
t0t een geheel verwerkt'' ') , tot een meesterljk schoon tafereel )
nimf Silvia , wordt juist daarom van haar niet weder bemind , maar gehaat ;
want , zegt ze , grodia la mia onestate.'' Zij was onvatbaar voor de liefde ;
haar eenig genot was de jacht :
5111 mio trastullo
Fu la cura dell' arco e degli strali ;
Seguir le fere fugaci , e le forti
Atterrar combattendo-''
Nu gebeurde het , dat Silvia bij de bron van Diana door een Satyr verrast
en aan een boom gebonden werd , zoodat haar het ergste te vreezen stolld.
Ter goeder uur komt Aminta haar te hulp en verjaagt het monster. Hij had
l'tl , meende hij , gegronde hoop , dat Silvia met dankbare liefde die hulp zou
vel'gelden ; maar hij bedroog zich , en dit bracht hem tot volslagen wanhoop.
Hij vernam weldra , dat zij op de jacht door wolven verscheurd was ; en
door smart vermeesterd , wilde hij haar niet overleven , maar stortte zicll in
een afgrond. Hij was intusschen door een valsch gerucht misleid : Silvia Al'as
niet dood , maar had zich deor de vlucht gered. Van hare gezellin Dal'lle
verneemt zij het ongelukkig tliteinde van den herder , en nu doet het medelijden
haar haat in liefde veranderen , en zij besluit dan op hare beurt zich
te dooden om haar ongelllkkigen minnaar in het volgende leven te troosten.
Vooraf wil zij zijn lijk begraven. Maar in het dal gekomen , waar Aminta
zijn einde zotz hebben gevonden , blijkt hij nog te ademen. Door struiken
was zijn val gebroken , en daardoor de aioop niet doodelijk geweest. Als
Silvia zich op zijn lichaam neerwerpt en bem hartstochtelijk liefkoost, worden
daardoor zijne levensgeesten weer opgewekt ; en men bcgrijpt , dat het stuk
besloten wordt door het huwelijk der beide gelieven.
zegt in zijne Storia della Letteratura ltaliana , terza
edizione , Vol. 11 p. l90 : l,lzfA.minta non Là un dramma pastorale e neppure
un dramma. Sotto nomi pastorali e sotta forma drammatica L un poemetto
lirico , narrazione drammatizata , anzi che vera rappresentazione , come erano
le tragedie e le commedie e i cos-l detti drammi pastorali in Italia-*'
En p. 200 : :,11 Pastor Fido è cosh poco un dramma come 19 Aminta,
ancllorch7? ne abbia maggiore apparenza nel suo meccanismo. Ma la sua vita
1) Fr. de Sanctis
orgttnica è quelle medesima delr Aminta , suo speccbio e sua l-eminiscenza ,
e tutti e due sono poemi lirici , narrazioni , descrizioni , canti , non rappresentazione.
Le situtzzioni drammatiche si sviluppano fuori della scena, e non
te ne giunge sul teatro che Peco lirica.'f
') J. A. Alberdingk Thijm in D6 t2f#.s , 1879 , I D. , b1. 343.
260
dat hj daarenboven in eene geheel andere , eigenaardige ljst
plaatste 1).
Het valt licht in te zien , dat hier eenheid van gedachte wordt
aangetrofen niet alleen , maar 00k meer gang dan in de meeste
tooneelspelen van onzen dichter 2). Deels is daaraan de aantrekkeljkheid
van het stuk toe te schrjven ; maar zeer zeker o0k aan
de levendigheid , waarmee de beide hoofdpersonen , Adelaert en
Hageroos , geteekentl zjn. Yooral de laatste is zeer natuurljk : een
Qink karakter , v0l gevoel van eigenwaarde ; en zoo hare preutschheid
hier al niet voldoende gerechtvaardigd is , zj gaat op de
geleideljkste wjze in opoferende liefde over. Maar er komt o0k
n0g dit bj , dat werkeljk , zooals Yerwjs in de inleiding op zjne
uitgave van het stuk zei : pvondels landspel onder zjne hand
geheel nationaal is geworden : de handelende personen , het landschap
, de beelden zjn zuiver Nederlandsch , al heet dan o0k het
stuk in Arcadië te spelen , en al moge de invloed der ltaliaansche
I)E Ll:Eb-u-r:sllzkt,Elts-''
1) Eene nauwkeurige vergelijking van de Leeuwendalers met de genoemde
Italiaansche gedichten , zal doen uitkomen , dat Dr. Jan Ten Brink den
Pastor Fido niet duidelijk voor den geest had , toen hij in De Gids van 1864 ,
IV D. , bl. 12 l schreef : rrllat Vondel Amlnta tot model zijner Leeuwendalers
bezigde , zal . . . . moeyelijk te ontkennen zijn-'' Minder juist is dan ook de
voorafgaande beschouwing (bl. 1 1 7) : j,schoon het even gemakkelijk is aan te
toonen , dat Vondel zoowel den Aminta als den Pastor FJID voor oogen had ,
toen hij zijne Leeuwendalers bewerkte , is de overeenkomst met het eerste
ktlnststuk sprekender, dan de toevallige aanrakingspunten met het tweede (?!).
De hoofdflguren van den Aminta staan in het naauwste verband met de
llageroos en den Adelaert uit de Leeuwendalers. De hopelooze liefde van
Aminta en Adelaert en de kokette af keer van Silvia en Hageroos zijn op
dezelfde wijze gemotiveerd , mocht de ontknooping om de verschillende oekonomie
der beide herderspelen ten eenemale uitecnwijken.'' Van Helten , die
in zijn : Iets ot-er den Italiaanscbenoorsprong ( Tljdscbr. roor
xNederl. taal- en letterlc. 1I, bl. 6 l v1g.) de drie herderdrama's vergelijkt, komt
dan ook tot het besluit , dat Vondel's schepping in hoofd- en bijzaken ,
karaktel-teekening en bewerking , in elementen der fabula , in uitdrtlkkingen
en voorstellingen herhaaldelijk aan Guarini*s , zelden aan Tassofs tooneelwerk
der Leeuwendatkrs
herinnert.
2) Van Lennep getuigt , Vondel , V D., b1. 676 , dat onder alle tooneel.
stukken van Vondel srer wellicht niet een is , dat, als drama beschouwd , het
in voortrefelijkheid wint van (dit) stuk . . . . . niet een , dat zoo in allen deele
aan de vorderingen der Kunst voldoet-''
DE LEEtrwExnALEIts.'' 2ç1
school op enkele plaatsen doorschemeren.'' Dat de toon geheel
anders is dan bj de zoetsappige ltalianen , valt 0Ok sterk in het oog.
Maar het puntige ontleende het stuk toch aan (le herinneringen ,
die 'het opwekte. Alen verwondert zich misschien , dat de politieke
toespelingen zoo gering zjn in dit gelegenheidsspel , en de overeenkomst
tusschen werkeljkheid en poëzie zich schjnt te bepalen
tot den gestoorden en herstelden vrede en de vrjverklaring
Xoordzj. Maar de staatkundige beteeltenis steekt meer in den geest
dan in de feiten van het stuk. Dit zal vooral uitkomen , wanneer
wij het oOr leenen aan de gesprekken , tusschen de wederzjdsche
Heemraden en lleerschappen gevoerd.
Vondel k0n zich niet te veel in de historie van den nu besloten
der
oorlog verdiepen , omdat hj , na zjn overgang tot de Roomsch-
Katholieke Kerk , daaromtrent geheel andere denkbeelden was
gaan aankleven dan die hem bj het schrjven van zjn Pasclta,
bezielden ; omdat hj thans snoch voor de helden van den vrjheidsoorlog
, noch voor de zaak , welke zj hadden voorgestaan ,
de geringste sympathia voelde'' 1).
Noch de zegen van de bevochten onafhankeljkheid, noch die
van de verworven gewetensvrjheid kon dus met gloeiende kleuren
door hem worden gemaald. Alaar met den vrede op zichzelf kon
hj ingenomen zjnj en jubelen over het ophouden van de rampen,
die de Oorlog baart. En dit thema heeft hj dan o0k aangegrepen
en op voortrefl-eljke wjze dramatisch aanschouweljk uitgewerkt.
ln eene voorafspraak , die door losheid van toon uitmunt : wjst
hijzelf de allegorie in zijn stuk aan :
Hoe dit !! kleine Leeuwendael .
Dtll'f heel Neerlant overschreeuwen ,
Dat met wapenen , vol leeuwen ,
(N u getoomt , en mack , en tam)
Brullende te velde quam.
Lantskroon houde 't woort van Spanje ,
Vrerick ga hier voor Oranje ,
Heereman van genen kant ,
Volckaert hier , voor Staet van 't lant ,
Dat gereten aen twee deelen ,
Zuidt- en Noortzy hoort krackeelen-''
1) Van Lennep in Vondolns 'l-frerl-e?t , V D. , b1. 67 8.
262 "DE LEEU'VENDALERS."
Maar hij wenschte, dat men niet te diep in die allegorische
beteekenis zou omsnuffelen: men mocht er venijn uit trekken 1).
Er komt in het stuk vrij wat voor, betrekkelijk bet verschil van
inzicht tusschen de aristocratische Staten-partij en den aanhang
der Stadhouders: dit te doorgronden kon aanleiding geven tot· een
wanklank in de algemeene harmonie. Maar het was niet het ergste.
Voor den dichter immers zou het gevaarljjker zijn , als men er
zDne vrij wat on-Nederlandsche gedachten uit opdiepte,
En daartoe behoefde men niet eens lang te zoeken. Vooreerst
bljjkt al spoedig, dat bij de oorzaak van den strijd in geen zeer
edele beweegredenen zocht. Als Vrerick toch van de "ondanckbre
tijden" gewaagt, zegt Lantskroon:
"Ondanckbaer weI te recht voor veel genoten goet,
In pais, die neering baerde , en wcclde , en overvloedt ,
Die baerden hovaerdy, verwaent en trots, en smadich:
Zo quam de tweedraght voort, en bijster en baldadig ;"
en dit wordt hem door niemand tegengesproken.
Dan springt het in 't oog, dat de uitslag van den oorlog den
dichter maar weinig bevredigde. Zijn ideaal was blijkbaar gelegen
in een huwelijk tusschen Zuid en Noord, en niet in die "Vryheit
op zich zelf", welke in zijn drama zonderling uit de lucht komt
vallen. Zyne vooringenomenheid met de mannen van het Zuiden
blijkt niet minder uit de rollen, die hij hunnen vertegenwoordigers
in bet stuk toedeelt. Zoo de boeren van weerskanten elkander niet
veel te verwijten hebben, de Heemraad der Zuidzijde is met yrti
wat schooner kleuren gemaald, dan die van 't Noorden; maar
vooral wordt Lantskroon veel flinker en edelaardiger voorgestelJ
dan Vrerick. Diens grootste verdienste ligt in hetgeen hijzelf aldus
uitdrukt:
"Mijn naem is rijck van vree : "t is vrede al wat ick wensch."
1) In de opdracht zegt hij : "Honigbijcn zuIlen nit deze bloemen niet dan
honigh en neckter zuighen. Indien by ongheval een spinnekop hier venijn
nit trecke , het komt by haeren aert, niet by de bloem toe. De Voorredenaer
zal het wit van dit werck ontvouwen. 'Vie hier te diep in verzinckt , en
neuswijs in alle personaedjen , vaerzen en woorden , geheimenissen zoeckt ,
zal ze er niet visschen."
DE IuEEvwExoztluEus.', 263
Datzelfde wenschen Ook Lantskroon en de zjnen : maar aan de
Noordzj houdt men meer het eigen- , dan het algemeen belang in
't oog. Alen Oordeele :
Lantskroon.
Mil-n Heemraet Heereman wenscht llartelijck 1, om vreê.
Frerkc/c.
Mijn lleemraet Volckert wenscht uit al zijn hart dit meê.
Lantskroon.
De vroomsten onder ons zijn oock tot pais genegen.
Vrerick.
De slimsten onder ons versteuren zulck eenf zegen.
Lantskroon.
De slimsten onder ons zijn van geenf beter aert.
Vrerick.
De baeuucbt treckt genot uit 's anders qualijckvaert.''
Welnu , 't is aan de Noordzj , dat ons die baetzucht geschilderd
wordt ; b.v. in dit gesprek :
Volkaert.
Mrat zoeckt ghe , rust of twist , en altijt wint te breecken ?
Zoo racckt men niet gelijck ; zoo wort geen dorp geredt.
Hoe roept men dus om
Het spreeckwool't zeit :
svant geen krackeel zoo
W aer slagen vallen , valt
'llrcrxer.
vrede ? Ik kan den vrede missen.
in troebel water is 't goet visschen ,
klein , men haelt 'er voordeel uit.
emeenelijck goe buit. g
Volckaert.
Zoo woudtghe om eige baet den pais wel eeuwigh derven ,
Al zou *er jaer op jaer een lanst of tien om sterven ?
llrcrner.
Alen sterft maer eens. Wie sterft , die iszijn' kost gekocht . . . .
Men vint' er meer dan ick , die passen wat te hebben.
Een ieder vlamt op winst. De spinne spint haer webben
Om winst : om winningh vlieght de bye naer beemt en bosch.
Om loutl'e winningh zit de vliegh op koey en ros ; . . . .
Om winningh loopt de kat uit muizen in het velt.
Als ick 'er vet by wordt , wat roert my wien het geldt-''
De Catsiaansche beelden zjn niet zeer edel , maar passen volm
aakt in den mond , die den laatsten regel uitspreekt.
Dit staaltje is genoegzaam om te doen zien , waar 's dichters
sympathie was. De Katholieke Zuidzj trekt zjn hart. Het Noorden
264
wordt met eene vrj wat zwarte k00l geteekend. Geen woord van
de opoferingen , die men zich daar getronst , van de verdrukking ,
die men verduurd had 5 geen zweem van ingenomenheid , zelfs
niet met de staatkundige zjde van 't geschil. De verhevenste ,
edelaardigste gevoelens komen aan de Zuidzj vool'; en geen wonderz
Adelaert is de pleegznon van Lantslcroolt, den rechtmatig gekroonden
Heer dezer landen : een edele aard is alleen het erfdeelYan
wie eerbied heeft voor de Alajesteit van den Spaanschen Monarchstuk
was kort voor het sluiten Het van den waartoe de
onderhandelingen
vrede ,
lang sleepten , t0t stand gekomen , en werd na de
afkondiging van het verdrag, zoowel reeds vpôr a1s na de oëcieele
feestviering van 5 Juni , vjf maal kort achter elkander vertoond 1) z
maar verdween toen van het tooneel. Alen beschouwde het dus
als een gelegenheidsstuk , zonder meer : de echt dramatische en
dichterljke eigenschappen , die het boven het gewone peil doen
uitmunten , werden over het hoofd gezien. Of deed de Spaansche
geest , die er in doorstraalde ) het van het répertoire schrappen ?
3DE LEEUAVEND&LERS. -- ,SALOAIOX.
Dat Vondel zich in dit tjdperk zjns levens meer en meer tot de
hoogte van den dramatischen dichter wist te verheFen , bljkt niet
slechts uit de Leeutcendalers , maar o0k uit het treurspel, dat kort
daarop , in 1648 het licht zag : de Salomon , na het zooeven behandelde
stellig het beste van Vondel's tooneelstukken , die wij
vooralsnog leerden kennen 2). De hoofdgedachte is dramatisch en
tragisch , ofschoon die eigenschappen bj de Lewerking grootendeels
verloren gingen , omdat de dichter zich te angstig aan de Bjbelsche
overlevering hield.
Salomon , door voorspoed en weelde opgeblazen , sverslingerde
al te jammerljck op Koning Hirams dochter , hier Sidonia genoemt''
(Inhoudtj , en wel zoo , dat hj zich liet verleiden om aan de Godin
Astarthe te oleren , swaer over Godt met een onweder van gramschap
tegens hem uitborst ,'' en door den Profeet Nathan hem oorlog >
verwoesting en ellende , tot straf zjner misdaad , liet aankondigen.
1) 7 , 1 l , 14 Mei ; 2 en 23 Juli 1648. Zie het opstel van C. N. Jvybrands
in de Dtktsclte I brarande , X D. , bl. 423 vlgg.
2) In zijn gelleel afgedlmkt in : Penonfs btskderl. dkltt- e)l prozastukkelt.nv
IV, b1. l83 vlg.
sALoxox-',
s 265
In dit treurspel wort
stort ,'' heet het in de
van dien val wordt aldus
geen bloet, maer (eenej groote ziel ge-
Opdracht aan Joost Baeck; en de oorzaak
geschetst (Y, 600) :
Het misbruick van n Godts overvloedigc gaven ,
tot verbode schoonheden teelen zulck eenen
de wellust , ea
begeerte
schrickeljcke
stichten op
oegst van
jammeren , en leveren stof om dit treurtooneel te
dien deerljcken afval des allergezegensten Konings z
die naulix Godts tempel volboawt en geheilight hebbende , ziclt
zelven door het bewierooeken der afgoden ) en d' allergruwzaemste
oflbrhanden zo0 lasterljck ontheilighde.''
shrie ziet niet dat dit het thema kon ZJi-n Yan een Zeer
treflbnd treurspel?
optreden , in den bloei der
baren hartstocht , waaraan
den invloed van Sidonia's
krachtig koning voor on&
jaren, beheerscht door een onbedwinghj
eindeljk willens en wetens q onder
lonken , en voortgezweept door zjn
overmoed , zjn God en zjn geloof brengt ; om dan , tot.
bezinning gekomen , van zjn geweten aangeklaagd ) door de profetie
van den Godsgezant verpletterd te worden.
Maar in steê van zulk een koning , in staat alle tragische snaren
ilz onzen boezem te doen trillen , hebben wj te doen met een
zwak , nietswaardig Yorst , die hoogstens een alles behalve tragisch
mededoogen , maar niet de minste sympathie opwekt. Hj is afgeleefd
en niet meer voor de regeering berekend :
ten ofl-er
in )
AI aar dan moest een
11Zijn hoogen ouderdom zoeckt rust. De Vorst wordt ouder ,
E n zwack , en onbequaem tot zulck een lttstigh pack.''
Zoo schildert hem een
ljfwacht. En die grijsaard
comisch dan tragisch. Do0r
leiband eener uitgeleerde
hj zich kneden als was
wij hemzelf :
zjner vertrouwden , het hoofd zjner
is verliefd. Dat is op zichzelf reeds eer
zjne zinneljke drift loopt hij aan den
coquette , en van den anderen kant laa:
door den Hoogepriester Sadock. Hooren
IIoe beeft mijn hart ! svat raet ? Ick drijf verbaest in 't midden
Van Godt, en afgodt. Och , wien staet my aen te bidden ?
Te wieroocken ? Helaes , wat zijde kieze ik nu ?
Ecn worrem knaeght mijn hart , van Sidons godtheit schtlw ;
En ondertusscllen blaeckt de Min het onder 't knagen.
Hoe kan men Sadock en Sidonia behagen ,
Al te eflkns ? W ie van bey za1 S>lomon gebiên ?''
26ç
Behoeft men zich nu te verwonderen , dat die man , nauweljks
een man meer , wankel is als de zee , en dan eens belooft den
wensch zjner geliefde te vervullen , om weldra , zonder veel kamp,
aan Sadock het tegendeel te beloven , en ten slotte evenwel toch ,
na allerlei nietige uitvluchten , in de zonde ta vervallen ? Even
natuurljk is het , dat hj op één donderslag ineenkrimpt , en zich
voorts van zjne onderzaten laat beschimpen. Eindeljk , a1s Natban
hem de les leest :
Hy gaet verstomt !, naer binnen-''
SALOAION. 11 ,LUCIFER.11
Het is wel niet noodig op andere zwakheden van het stuk te
wjzen , b.v. op de gerekte theologische redeneeringen , die het
geheele eerste bedrjf vullen t of op de lange verhalen , die a1s versiering
bedoeld , juist eene tegenovergestelde werking hebben. Dit
is bjzaak : terwjl in de hoofdzaak deze tragedie reeds bljkt lliet
aan de eischen van de Kunst te voldoen. En dit hoofdgebrek wordt
niet weggecjferd door de erkenning , dat de typen van den zwakken ,
weifelenden koning en der behendige sirene goed zjn geschetst.
K arakters in den eigenljken zin zjn het niet ; en in allen gevalle
z0u zelfs daardoor de tragedie a1s zoodanig niet worden gered.
In 1654 verscheen de Lucifer. Na den Gysbî-eght is dit stellig
het meest bekende , althans het meest besproken van Vondcl's
looneelstukken. Sedert geruimen tjd heeft zich bj onderscheitlell
Critici de overtuiging gevestigd , dat deze tragedie vooral onze
aandacht verdient , omdat zj eene merkwaardige , vrj
nende staatkundige allegorie beöogt. Die bedoeling des
bleef tot in onze dagen onopgemerkt. Dit was zeker vreemd , en
men heeft daarin zelfs aanleiding gevonden om die nieuwe ontdekking
voor ongegrond te verklaren. Maar naar mjne meening
springt het.doel z0o duideljk in het o0g , dat het door de zonderlinge
verblindheid van vroeger dagen niet kan worden weggedoorschjdichters
fjferd. Trouwens van niemand behoeft ons zoo iets minder te
verwonderen dan van den dichter der hekeldichten , van den Palaozl6#:.
s , en van zoovele andere tooneelstukken , die of geheel
politieken bodem staan , of waarin allerlei toespelingen op
staatkundige gebeurtenissen schuilen. Ja , alles schjnt er op te
wjzen , dat hier de politieke bedoeling van overwegenden invloed
OP
de
LUCIFER !, EENE POLITIEKE ALLEGORIE. 267
is geweest op de samenstelling van het drama. Wj zullen ons
daarom in de eerste plaats met dezen kant van het vraagstuk
bezig houden.
Men heeft het Vondel wel eens a1s een groven misslag toegerekend
, dat hj hier Engelen heeft geschilderd met menscheljke
hartstochten en neigingen. Die aanklacht verdient zelfs geene
weerlegging : in welken anderen vorm z0u hj ze op het tooneel
hebben kunnen brengen ? W e1 mag men vragen : heeft hj ze ook
al te menscheljk voorgesteld ? heeft hj niet in zjne schildering
van den opstand tegen G0d kleuren gebezigd , die aan het tafereel
die in de oogenschjnljke ljst niet passen en ons een glimlach
afdwingen ? - tenzj men aanneme , dat hj dit met voorbedachten
rade , met een bepaald doel gedaan hebbe.
Bj eenige oplettendheid moet men deze onderstelling als de
zjn hemelsch karakter ontnemen ? bjzonderheden vermeld ,
juiste aannemen , en het besluit opmaken , dat de te ver gedrevene,
in haar:jne bjzonderheden uitgewerkte verzinneljking van het
geesteljke , zoowel a1s enkele afwjkingen in het karakter van
Lucifer zelf , met bewustzjn in het drama gebracht werd. en t omdat
Vondel daarin reene verbloemde voorstelling van den opstand der
Nederlanden tegen Filips'' wilde geven.
Op eene mogeljke allegorie had de Dichter zelf ons al voorbereid
, a1s hj in de opdracht getuigt van zjn held , dat deze xten
spieghel van alle Oitdalnckbare Staetzuchtigen , zjn treurtooneel ,
den hemel , bekleet q'' en verder : sop dit rampzalige voorbeeld
van Lucifer volghden sedert bykans alle eeuwen door , de wederspannige
geweldenaers , waervan oude en jollge Flïtsftlrïl'lz getuigen ,
en toonen hoe gewelt, doortraptheit en listige aenslagen der ongerechtigen
, met glimp :4 sch'jn 'ptpl wettigheit rërgzz/pznf , jdel en
krachteloos zjn , zo0 lang Godts Yoorzienigheit de geheilighde
Afaghten en Stammen handhaeft , t0t rust en veiligheit van allerhande
Staeten.''
Dat hj met
hetgeen ons
Lucifer den Prins van Oranje k0n bedoelen , zal na
uit de Leeuwendalers is gebleken , niet twjfelachtig
zjn ; te minder , als men weet t dat hj met dien naam herhaaldeljk
h0t revolutionair beginsel bestempelt , en in 't bjzonder den zelfzuchtigen
oproermaker , terwjl hj sedert 1639 W illem Van Oranje
in dat licht had leeren beschouwen.
268
Evenzoo treedt 00d in de plaats van den Koning van Spanje ,
en Adam verbeeldt den Kardinaal van Granvelle )
Een aerdtworm , uit een' klomp van aerdc en 11 klay gekroopen ,*'
over wiens verheëng Lucifer klaagt :
BEETS 5 TMrIJFEL AAN DE ALLEGORIE.
Zoo za1 een vreemdelin.1, q , een worm , het hooghste woort
Hier boven voeren , en een ingeborelt zwichten
Voor vreemde heerschappy ?''
I'Ioudt men dit in het o0g ,
kunnen verklaren , die anders
een man van zooveel smaak en
dan zal men menige uitdrukking
onbegrjpeljk moest schjnen bj
ontwikkeling als Yondel.
Ilet zou de grenzen van dit werk verre te buiten gaan , wilden
wj al de plaatsen en uitdrukkingen aanwjzen , die de allegorische
bedoeling duideljk maken en wederom uit deze hare verklaring
ontvangen. lk moet naar monografën verwjzen 1).
mag evenwel niet verzwjgen , dat een man van talent, Dr. N.
Bects , tegen deze zienswjze is opgekomen 2). Hj is van oordeel ,
dat de voorstanders dier meening rveel te ver gegaan'' zjn , door
dezen reen bepaald opzet en beredeneerd plan
lk
zich bj Vondel in
voor te stellen.''
Zjn hoofdargument is ) dat z0o Vondel werkeljk bedoeld had ,
wat wj toeschrjven , hj dan pin de uitvoering van zjn plan
zoo weinig geslaagd zou zjn , dat twee eeuwen hebben moeten
verloopen eer het door iemand werd bemerkt of zelfs vermoed.''
1lj zoa dus peen allezins ondankbaar werk'' verricht hebben ;
want amen doet zulke dingen toch gewoonljk niet dan in de hoop
dat ten minste iemand den malice bemerke of vermoede : niet
hem
zonder eenen enkelen intilne in hetgewichtig geheim in te wjden.
Yan het een noch het ander eenig bljk.'' Noch vriend noch vjand
heeft er eene politieke allegorie in gevonden : zelfs niet zj? die
naar toespelingen zochten.
Desniettemin han Beets zelf smenige toespeling'' niet over het
hoofd zien ; en hj loochent dan ook de mogeljkheid niet ) som
1) Zie Van Lennepfs aanteekening , Vondelns lFerlzn, VI D. , bl. 302-31 9 ,
en mijn eigen opstel : Vondelns Lucl/er , eene politleke allegorie , in den Ovet -
nsselscben Almanak van 1849.
') In het tweede stuk zijner J'ersclleidenbeden , bl. 137 vlgg.
DE POLITIEKE ALLEGORIE GEHANDHAAFD. 269
te midden der verhevene tafereelen , waarop de Dichter (ons) in
zjnen L 'l.Icf/dr onthaalt , en als daardoor heen , den byzonderen
bistovischeit cc/lf6rgrpnc/ te zien doorschemeren , uit welken de
'Dichter somtjds geput , naar vz':!l'6/$ hy (f'J/r?T'(r/l,s omgezien heeft ,
en op welken hem , al ware het zjns ondanks , menige fpe.vt'liy?.g
mag pkz/tspcyf z'jlt.'' En aan het einde van zjn opstel geeft l)j
nogmaals t0e , pdat Yondels persoonljke denkwjze , niet alleen over
opstand tegen gestelde machten in het algemeen , maar bepaaldeljk
o0k over den afval der Nederlanden , op de behandeling van zjn
onderwerp iltvloed had gehad , en voor den zeer aandachtigelt bedc/
kpzfîc6r 11% meer 4(ï01 eene , hetzj dan #:?t'?;l(& PJ onwillekettl-iget
/p:.îz6@f4# doorschemert-',
Alaar a1s nu de zeer aandachtige beschouwer'' ontdekt, dat do
toespelingen'' z0o veelvuldig ? en van dien :) aard zjn , dat ze ,
geljk wj straks nader zullen aanstippen , het geheele beloop van
het stuk en het karakter van den hoofdpersoon beheerschen , heeft
hj dan n0g geen recht aan meen bepaald opzet en beredeneerd
plan'' te denken ? Neemt hj dat niet aan , dan bljft hem niets
over dan Yondel a1s kunstenaar al zeer laag te stellen ; en daartoe
wettigt , mjns bedunkens , de studie van 's Dichters werken niet.
Zeer onlangs is Dr. Jan Te W inkel ook tegen mjne uitlegging
van den Lucifel- opgekomen 1). Volgens hem swas de opstand tegen
Spanje te lang geleden ; de overwinningen op de Spanjaarden
waren door Yondel te dikwjls bezongen ,
roemrjk bekroond door den vrede , dien o0k Vondel verheerljkte ,
dan dat het ons gemakkeljk valt , die strekking aan den Lueifettoe
te schrjven. Veel meer dan in het verleden leefde Vondel ia
de worsteling was te
het tegenwoordige ; in 1654 was er voor onzen dichter niet de
geringste aanleiding om een vpôr zjne geboorte begonnen en sinds
lang voldongen feit meer te willen hekelen.'' Maar toch erkeni
hj : .de Lucifer is ongetwjfeld een politiek stuk , en in de opdracht
geeft Vondel dat ook zelf te kennen.'' Het is echter de
Engelsche geschiedenis , het drama , waarin Karel I en Cromwell
.de belangrjkste rollen spelen , dat hem voor oogen stond. Intusschen
Xmoet men zich niet voorstellen , dat Yondel dit stuk heeft geschreven
met het vaste plan om een staatkundig hekelspel te
1) Bladzûden uit de Gesch. der zsk#. Letterk. , b1. 263 vlgg.
270 DE POLITIEKE ALLIZEGORIE GEHANDIIAAFD.
verraardigen , maar veeleer denken , dat hem Onder het bewerken
zjner stof van zelf in de gedachte kwam , wat hj in den laatsten
tjd in Engelan'd had zien gebeuren , en wat zulk eenen indruk
op hem gemaakt had , dat hj niet kon nalaten , half onwillekeurig
cn zjns ondanks , daarop onder het schrjven nu en dan te zinspelen
: of zich te uiten in woorden t die hem nog vast in het
lloofd zaten , omdat hj er zich van had bediend bj het beoordeelen
van de Engelsche omwenteling.''
lk beken , dat de laatste volzin mj niet volkomen duideljk is ,
evenmin a1s de soortgeljke uitspraak , straks van Beets aangehaald.
Ik meen er echter uit te mogen aieiden , dat de schrjver Vondel
al zeer losjes met de samenstelling van zjn drama laat omspringen.
Vondel leefde in het tegenwoordige : ja , maar hoezcer hj met
de gebeurtenissen van den opstand tegen Spanje vervuld bleef ?
leeren de toespelingen in den Adonias van 1661. 'Trouwens hetgeen
hier tegen den Lttcifet. wordt ingebracht , moest Yondel evenzeer
weerhouden hebben om b.v. zjn Pasclta te schrjven. Overigens
is het, dunkt mj, de vraag niet , of shet ons gemakkeljk valt''
de politieke strekking nemen ;
het ons mogeljk is de pvele toespelingen'' op p/?.g: gescbiedenis z
die er in voorkomen , weg te cjferen. Neemt men die niet aan ,
of loochent men , dat de Dichter het pvaste plan had om een
staatkundig hekelspel te vervaardigen ,'' dan begrjp ik niet , wat
van den Lltcifel. aan te maar Of
men van het stuk kan maken.
Ik herhaal , het is vreemd , dat
Vondel's toeleg op het spoor is
geljktjdig de ontdekking gedaan
'vele fpé-qzélïs-tyt?/z 00k maar vermoed , die Beets zelf niet meer kan
gedurende twee eeuwen niemand
gekomen , tottlat van twee kanten
werd ; maar wie heeft vroeger de
voorbjzien ? W ie heeft vroeger in de Leeutrelidalers gevonden , wat
er toch zoo duideljk in te lezen staat ? En heeft het niet allen schjn ,
dat de Salmo3keus' en misschien o0k de Gebî-oedez's een allegorischen
achtergrond hebben ) al heeft tot nog t0e daaraan niemand gedacllt ?
Tegenover de bestrjding van Beets kan ik op de instemming
l'oelne1A vltn een zoo bevoegd beoordeelaar als Alberdingk Thjm ,
die den Lttcifet. ook peene politieke allegorie'' heeft genoemd 1).
' ) Jos. A lb.
b I . l 4 7 l 4 F.
Alberdingk Thijm , Portretten rtzn .Toost van den Fo?/tfef x
DE POLITIEKE ALLEGORIE GEHANDHAAFD.
ofschoon met de niet zeer
minder een meesterstuk van
Dat Vondel zjne bedoeling
niet te verwonderen , a1s men
in de Leeuoeendalers
duidelijke toevoeging : nmaar niet te
M rJi- e Poëzy-''
z00 geheim hield , behoeft ons 001c
ziet : h0e beducht hj was y dat men
Xneuswijs'' naar sgeheimenissen'' mocht zoeken )
terwjl
W eer
zjne
toch
zangster niet in toom houden , maar deed hem
zjne tong bedwingen. Zo0 hj misschien aan enkele geestverhj
zelfs zjne swjdluftige uitlegging'' op den Palamedes
verbrandde. De vervolging , om dit stuk ondergaan , kon
satirieke
wanten het
genoeg
Na Vondel
geheim van de malice mededeelde , zj waren verstandigdit
niet aan de klok te hangen.
heeft dichter van naam uit dat de
groote vraagstukken
gebracht. De zeventiende eeuw liep ten einde , en met haar de
geestdrift , de jver t da hartstochteljkheid , die haar hadden gekenmerkt.
Dat alles was de
en zoowel in
tinteling van een verhoogd leven geweest q
zoo goed
sukkelde voort. In de Kerk ha4 de
kerkeljke a1s staatkundige kringen stond dat leven
als uitgebluscht te worden. Er volgde kalme rust. Alen
Orthodoxie getriomfeerd : men
legde er zich bj neer. En z0o in de staatknnde n0g partjschap
bestond , zj was van minder edel gehalte geworden. Men kuipte
liever dan dat men hekelde. Heftige gemoedsbewegingen t door
grootsche feiten of gedachten opgewekt, - behooren tot het verledene.
Door velen is de waarde van dit stuk in geheel iets anders
gezocht, en
Zoo zegt b.v. Alberdingk Thjm 1) : zYondel kroont zich als Prins
werd de Lltcifer pvondel's meesterstuk'' genoemd.
van het NederlandscheTreurspel in den Lucifev-t'
W j dienen daarom ook zjne waarde op zichzelf ?afgescheiden
van alle toespelingen ,voor zoover dit kan , te Onderzoeken. Dat
onderzoek zal, dunkt ons , iederen onbevooroordeelde moeten nopen
tot de erkentenis , dat , ondanks de wezenljke schoonheden van
détail , die ook in dit , zooals in de meesten van Vondel's treurspelen
, in geen geringe mate aanwezig zjn , de Lztcifer toch als
kunstgewrocht , als Drama, den toets der critiek niet kan doorstaan.
Er zjn twee hoofdgrieven tegen dit stuk aan te voeren , welke
men , h0e ingenomen ook met Yondel , onmogeljk kan over het,
geen
betreltkeltjk Kerk en Staat meer op
tjdperk
het tooneel
1) T. a. pl. , bl. 147.
271
272
hoofd zien ; en die inderdaad beletten dat dit drama ons kan bevredigen.
de andere is ontleend aan de
De eeno betreft eene hoofdgedachte , die alles beheerscht;
karakterteekening van den hoofdpersoon.
De plaatsing van het tooneel in den heme.l brengt eigenaardige
%ezwaren met zich , en leidt maar al te dikwerf tot eene , op zijn
zachtst genomen , zonderlinge voorstelling van het gebeurde. AVj
zullen bjzaken en kleinigheden buiten beschouwing laten ; maar
Yrag'en ,of menmag voorbjzien , dat de uitslag van het verzet der
afvallige Engelen tegen God , volkomen in strjd is met e1k denkbeeld ,
dat men zich van den Alwjze en Almachtige kan vormcn , en of
daardoor alleen reeds het stuk niet de tegenvoeter van eene ware
lragedic wordt ?
'W at is toch het geval? God heeft aan den mensch zekere
voorrechten geschonken , die den Engelen aldus door Gabriël,
Qods geheimenistolck ,'' worden 7) aangekondigd :
LCOIFER ' ' D .
De hoogste Goetheit ;
Dees Goetheit schiep den mensch haer eigen beelt gelijck ,
Oock d' Englen , op dat zy te zamen et eeuwigh Rijck
E n noit begrepen goet, nafet vierigh onderhouden
Der opgeleide
Zy boude ft
Der weerelt ,
Op dat hy in dit hof zou heerschen , en vermeeren ,
wet , met Godt bezitten zouden.
wonddrlijck en zienclijck Ileelal
Gode en oock den mensche te geval ;
Met al zijne af komst hem bekennen , dienen , eeren ,
En stijgen , langs den trap der v eerelt , in den trans
uit wiens boezem alles vloeit
Van ft ongeschapen licht, den zaligenden glans.
Al schijnt het geestendom alle andren fovertreflkn ,
Godt sloot van eeuwigheit het A'Ienschdom te verheFen ,
Oock boven ft Engelsdom , en op te voeren tot
Een klaerlleit en een licht, dat niet vcrschilt van Godt-'f
voorrang aan alle menschen toegekend , is het ,
hoogmoed der Engelen kwetst 1). 'Wel volgt op de aangehaalde
regels nog een aanhangsel ) waarin het heet, dat phet eeuwigh
W oort , bekleet met been en aren ,'' eenmaal a1s Rechter over al
het geschapene z0u zitten in den hemel 5 en
Dit ,die wat den
1) Dit erkent Van Lennep ( Vondei's Jlorl-ex , VI D., b1. 295) : y/let is
de gelukstaat der menschen , die aanleiding moet geven tot den opstand der
Engelen.''
Maar dit alles
bedenke toch :
Ltrcly'Ex !'
5 . 213
Zoo ras hy innery , wien
Oock boven ons natuur
't menschelijck gestalt ,
vcrheel,elijckt , gevalt ,
Dan schijnt de heldre vlam der Serafijnen duister ,
By 's menschen licht , en glans , en goddelijcken luister.
Oenade dooft Natuur en al haer glansen uit.
Ditfs noodlot : difs een onherroepelijck besluit.q'
is in zjn samenhang niet heel duideljk. Men
Godt sloot van eeuwigheit het M enschdom ,! te verhefen ,
Oock boven 't Engelsdom.''
De menschen zjn. dan ook van veel heerljker gestalte dan de
Engelen. Hoe kan de menschwording van shet eeuwigh W oort-'
iets bjdragen t0t de verheerljking van 't menschdom ? Hoe kan
het menschdom daardoor eerst heerschappj krjgen over de Engelen ?
Bovendien , er is hier van zondenval en verlossing geen sprake :
naar het plan van het stuk had God die niet voorzien. Het Ls
daarom in 't geheel niet duideljk , om welke reden phet eeuwigh
W oort'' zich zou bekleeden pmet been en aren-'' Op het mystieke
toevoegsel kan geen klem gelegd worden : de verheëng des
menschdoms m oest zoo worden opgevat , dat Adam reeds terstontl
ter hemelheerschappj was bestemd. En zoo vatten de Engelen het
o0k op , b.v. Lucifer en Belzebub 1). En geen wonder, want het
slot van Gabriël's toespraak is een gebod aan de Engelen om
1) Lucifer zegt in ft begin van het tweede bedrijf :
Ons slaverny gaet in. gaet hene , viert en dient
En eert dit nieuw geslacht , als onderdane knapen.
De menschen zijn om Godt , en wy om hen geschapen.
't ls tijt dat 's Engels neck hun voeten onderschraeghf,
Dat iederop passe : en op de handen draeghf. .
De zoon des zesten daghs , den Vader soo gelijck
hen
Geschapen , strijckt de kroon-''
En Belzebub antwoordt :
,1Afen boefde Appollion naer df onderste landouwen
Niet af te vaerdigen , om nader ga te slaen
svat Adam al bezit , zoo laegh beneên de maen :
Ilet blijckt hoa heerltpk hem de G odtbeit begcnadight . . .
Een acrdtworm , uit eenf klomp van aerde cn klay gekropcn ,
Bravccrt uw mogenhtit.ff
Joxclksr-oy:'r , xveJ. f etterk. , XVII ) E euw , 11 , 4e Cruk.
274 5LrcIFER.''
Adam en zjne woonstel te beschermen. Dit gaat zelfs zoo ver ,
dat hj gelast :
tMen) matige op zijn pas een ieder element ,
Naer Adams wensch , of legg' den blixemstrael aen banden ,
Of breidele den storm , of breeck' de zee op stranden.
Een ander sla de treên des menschen gade op 't velt.
De Godtheit heeft zijn hair tot op een hair getelt.
Men draegh' hem op de hant , dat hy zijn' voet niet stoote.
W ort iemant, a1s gezant, gezonden van een' Groote
Aen Adam , fs aertrijcks Yorst , dat hy zijn last verricht'.
Zoo luidt mijn last , waer aen de Godtheit u verplicht.f'
het , wat Lucifer's hoogmoed in die mate krenkt , dat
hj zich tot verzet tegen God laat verleiden en den strjd tegen
zjno heerscharen waagt. De
a1s vaézelf spreekt ,
D P1Oft ,
keljk hj in zjn rberecht''
endeljck , van Godts blixem
waarmeê de dichter zjn doel zou bereikt hebben , daar ,
voor het stuk zegt , mdaer Lucifer
getrofen , ter helle stort , ten klaeren
spiegel van alle ondanckbaere staetzuchtigen , die zich stouteljck
tegens de geheilighde Maghten , en Majesteiten , en wettighe Overoproerige
Engel wordt echter, z0o
met de zjnen overwonnen en in den afgrond
heden durven verheFen.''
Intusschen a1s de Rey juicht :
Dat is
Zoo moet het gaen , die Godt en zijnen stoel bestrijden ,
Den mensch , naer fs hemelsch beeldt geschapen , 't licht benijden ,''
dan verschijnt op eenmaal Gabriël met de onverwachte Jobstijding :
1,Ilelaes , helaes , helaes , hoe is de kans gekeert !
Mvat viert men hier ? 't is nu vergeefs getriomfeert !''
Lucifer is wel overwonnen , maar heeft de overwinning vruchteloos
gemaakt. Hij sprak :
11Nu is het tijt om wraeck
Te nemen van ons leet , en listigh en verbolgen ,
Met onverzoenbren wrock dea hemel te vervolgen ,
ln zijn verkoren beeldt , en et menschelijk geslacht
Te smooren in zijn wiegh , en opgang , eer het maght
In zijne zenuw kryge , en aenwinne in zijne erven.
Mijn wit is Adam en zijn af komst te bederven.
Ick weet , door *t overtreên der eerstgestelde wet ,
Lvcll'Ea ''
5 . 275
Hem aen te wrijven
Dat hy, naer lijf en
Vergiftight, nimmer
W aer uit men ons
zulck een onuitwischbre smet ,
ziel, met zijn nakomelingen
zal ten zetel innedringen ,
verstiet, edoch gebeurt het al
Dat iemant bovenstijge , ecn kleen , een dun getal ,
En noch door duizent doôn , en arrebeit , en lijden ,
Zal steigren tot den Staet en kroon , dieze ons benijden . . . .
(Ick wil) wat Adam teelt in eeuwigheit verdoemen ,
Door gruwelstuck op stuck , Godts naem ten trots begaen.
Zoo dier wil hem mijn kroon, en zijn triomFeest staen.''
En hj bereikt zjn ' doel , door Belial in den vorm eener slang
den mensch af te zenben om hem ten OP va1 te brengen. De
mensch , eerst boven Engelen en Aartsengelen geplaatst , wordt
nu vernederd en gestraft :
De Godtheidt dreight de vrou , die Adam heeft verleit ,
Met ween, en baerensnoot, en onderworpenheit :
Den man met arbeit , zweet, en zorge , en lastigh slaven ;
Den acker , die den menseh ten leste za1 begraven ,
Met onkruit , en veel ramp.''
Om hem te troosten belooft G0d hem wel , dat uit zjn zaad de
Yerlosser za1 voortkomen , die de slang phet hoofd za1 pletten ;''
maar dit neemt niet weg , dat de wraak van Lucifer God dwingt
wjziging te brengen in zjn ronherroepeljck besluit.'' doe is die
triomf der Hel te rjmen met de eischen , door Vondel zelf aan
het treurspel gesteld ?
En de tweede grief : de karakteristiek. Het zou onredeljk zjn
te eischen , dat een karakter in den eigenljken zin , zooals mell
dat kan waarnemen bj een mensch , in de gewone menscheljke
maatschappj geplaatst , aan den Aartsengel ware toegekend. W jj
willen Lucifer nu ook alleen beschouwen als type van hoogmoed ,
a1s gedreven door die phoovaerdy en nydigheity'' die de stwee
oirzaken of aenstoockers van dezen afgrjsseljcken brandt van
tweedraght'' waren.
Satan , die weet , dat hj zich te vergeefs tegen God aankant ,
maar wiens allesverteerende hoogmoed zich juist daarin openbaart ,
dat hj hem dwingt tot een verzet , waarin de trotschaard zich bewust
is niet te kunnen zegevieren ; dat hj hem verbiedt zich in de ure
der weifeling deemoedig tot Gods genade te wenden , - die ongel8*
276
lukkige , z00 voorgesteld , maar 00k niet anders , is zeker eene
uitnemend tragische fguur. Hoe heeft Yondel zjn Lucifer opgevat ?
Bj zjn eerste optreden verklaart rGodts Stedehouder ,'' dai het
bevel , door Gabriël afgekondigd, moet worden gehoorzaamd ; maar
't bljkt ten duideljkste , hoe het hem grieft t dat een nieuw
gestarnte zjne glansen zdoot schjnt-'' Hj is ruim zo0 jdel a1s
hoovaardig : dit openbaren 00k andere tooneelen. En zjn vertrouwde
Belzebub kent hem goed , want hj werkt juist
om hem tot rebellie aan te hitsen. - nlloog boven
de eerste was t wordt Adam verheven : de staat des hemels zal
weldra veranderd zjn.'' - sDat za1 ick keeren ,'' bralt Lucifer.
op die jdelheid
hem , die eens
wil hj wjken , maar zich verzetten Geen voet , al moest het zjn
va1 worden.
A1s de ontevreden Engel eenmaal tot het besluit gekopen is j
om zich tegen Gods raadsbesluit te kanten , dan zou de hooghartigheid
, waarvan hj de type heet te zjn , meebrengen , dat hj
dit met open vizier deed. Dit alleen kan hem het ontzag , zoo niet
de sympathie des toeschouwers Aerwerven. Niet alzoo Lucifer. Deze
neemt zjne toevlucht tot de bekende staatkundige fctie t dat hj
eigenljk voor Gods eer s.trjdt ; en hj rèkeni het niet beneden
zjn karakier , om zich van list te bedienen
1,En treken van vernuft en loosheit uitgebroet-*'
Ltrclpsrt-''
moge uitnemend geweest zjn voor een staatsman der zestiende
eeuw
staatsman ; want hj weet niet , wat hj
doet een sprong in 't wild : men moest maar eerst AX slag
en pdan wjder zich beraden.''
1voor Lucifer is die politiek niet gepast. Hj is buitendien
een slecht wil, en
slaan ,
krachtig handelend op : zjne ondergeschikten ,
Belial , Apollion en Belzebub drjven hem , geljk zj de jverzuchtige
sckaren ophitsen. Als het oproervuur is aangeblazen , veinst Lucifer
getrouwheid aan God , en maant de zjnen tot onderworpenheid
aan 5 eindeljk laat hj zich overhalen , bjna dwingen , om zich
aan hun hoofd te plaatsen , maar onder protest :
Hj treedt o0k niet
Dit
Vorst Belzebub , getuigh , en ghy , doorluchtste Heeren.
Apollion , getuigh , getuigh , Vorst Belial,
Dat ick , uit noot en dwang , dien last aenvaerden zal ,
Tot voorstant van Godts Rijck : om ons bederf te keeren-''
Lccll-sx-'' n 277
Dit alles is we1 geschikt om zekere minachting te kweeken
jegens het Hoofd van den opstand tegen Spanje , maar niet om
den boosaarligen Satan te schilderen.
Als eindeljk Rafaël hem gewezen heeft op den szwavelpoely''
die pmet opgespalckte keel'' hem wacht t wanneer hj in zjn opzet
volhardt , begint Lucifer te weifelen. Hj beschuldigt zich van
ondankbaarheid jegens God , en spreekt van zjn plasterstucken''
en zjne pverwatenheit.'' Hier is voor 't eerst spraak van eenigen
gemoedsstrjd ; maar die duurt niet langer dan 22 regels. En z0o
de booze gedachte zegeviert , het is niet , omdat hj den trotschen
nek niet wi1 buigen , maar uit wanhoop :
Hier baet geen deizen , neen , wy zijn te hoogh geklommen.e'
Ontegenzeggeljk wordt het geheele beloop van het stuk beheerscht
door de staatkundige bedoeling , die er achter schuilde : deze woog
bj den dichter hooger dan de kunstgedachte. Hj oferde er de
Tragedie aan op en bedierf er den persoon van Lucifer door. A1s
men dit niet kan tegenspreken , dan late men zich voortaan niet
rneer verleiden om ? uit sleur of tegen alle duideljkheid in , den
Lueifer een dramatisch rmeesterstuk-'' te noemen 1).
De toestel van pden kosteljcken en kunstighen tooneelhemel''
voor 4en L'ucifer had veel onkosten veroorzaakt : toen nu het stuk
na twee reizen speelens'' van het tooneel X geweerd werd , vond
Vondel zich bewogen om , ter gemoetkoming van ohet nadeel
geleden by het W ees- en Oudemannenhuis ,'' den Salmoneus te
dichten (16, , ten einde van dien ptooneelhemel'' gebruik te
1) Reeds in 1854 toonde A. Fischel in zijn :
.T. r. d. Vondel
Zï-/'e and the kt,rffinp.s o-f
aan , dat M ilton Vondel's werken gekend en daaruit geput
had. Gosse wees er in zijn Milton and Vondet (in zijne Studies ïn the Literature
of ATorthern Europe) op , dat die invloed van Vondelfs Luctfer zich bcpaalde
tot Miltonfs Paradise Lost en hoofdzakelijk tot het 6e boek. Edmunson
toonde ( Milton cnd Vondel. d curiosity 0/ Literature , London , 1885) aan , dat
niet alleen in boek l , 2 , 4 en 9 van Paradise Lost , doch ook in Paradise
rer/cfped en Samson Agonlstes stukken ontleend zijn aan Vondel's qloannes #en
Boetgezant , dt/c?n in Ballingschap , fe.sy?fepe/fnryen van Cod en Godsdlknst en Samso'l
o/ de ieldkke wraak. Zie over het Milton-vondel vraagstuk en wat J. W.
Brouwers daaromtrent mededeelde , Moltzer's klilton en 'Iz-bnde/ LNoord en Zuid
IX , bl. 254 v1g.)
Tbe
278 5swLxoxxcs-''
kunnen maken. Het is vooral die omstandlgheid , die het stuk
bedorven heeft.
Salmoneus j Koning van Elis , wordt door zjne echtgenoot , en
deze weder door den phofpriester'' Hierofant aangezet , pom zich
boven den top der koninckljcke tot de goddeljcke Majesteit te
verheFen , en Jupjn , den Koning der Goden en menschen t geljck
te schjnen ,'' zooals de pinhoudt'' zegt. Daartegen verzet zich de
priesterschap , die het volk op hare hand heeft. Toch is de Koning
op 't punt van te triomfeeren ; maar op het oogenblik , dat hem
goddeljke eer bewezen wordt ,
fant wordt daarop door de menigte verscheurd en de tot wanhoop
N
treft hem Jupiter's bliksem. Hierogebrachte
Koningin verhangt zich. Ten slotte bekleedt de Aartspriester
van Jupjn den veldheer Bazilides met het koninkljke purper.
Ziedaar in korte trekken den inhoud van het treurspel , dat
wederom den toeschouwers moest toeroepen :
1,Leert rechtvaerdigheit betrachten ,
En geen Godtheit te verachten.''
't Valt echter te betwjfelen , of die spreuk we1 iemand zou zjn
ingevallen bj het 1ot , dat Salmoneus treft , daar roor pn: in het
geheele stuk van geene aanranding der Godheid sprake zjn kan.
Ja , het laat zich niet aanzien , dat de Salmoneuu ooit veel toejuiching
heeft kunnen inoogsten. W at z0u daarop aanspraak geven ?
Het gaat toch niet aan , bj een modern publiek belangstelling
te veronderstellen voor iemand , die zich als een G0d wil laten
aanbidden. Dit is voor onsgeen vorm van hoovaardj of heerschzucht
, maar van waanzin. En dubbel onmogeljk wordt de belangstelling
, waar die kranke jlhoofdige middelen bezigt , alleen geschikt
om een medeljdend schouderophalen teweeg te brengen.
Salmoneus , begrjpende ,
huizen , heeft de gebouwen zjner stad met geschilderde wolken
dat een God in een hemel behoort te
omhangen ; in ons oog , zoowel als in dat der priesters , niets anders
dan cen sspinnewebbe en kranck tooneeltapjt.'' En zeker stemi
een ieder in met de woorden van Theofrastus , den Aarts-priester :
1,Ghy haelt noch eer noch prijs
By mannen van verstant, by geenerhande volcken ,
Met schilderhemelen , gemaelde lucht, en wolcken ,
En starren zonder vier.''
SALMOXEUS.', 279
Even dwaas is het , dat hj zjne hovelingen t0t ondergeschikte
Goden benoemt , welke dan in eene wolk uit dien kunsthemel
nederzalen op het tooneel ) Om tegenwoordig te zjn bj de eerste
die den nieuwen G0d zullen hekatomben , worden geoferd.
man , die in zulk sspeeltooneel ,'' in zoodanige maskerade de
verwezenljking zjner hoogste wenschen ziet , is een dolhuisman ,
geen tragisch held. Daarbj komt zjne volslagen nietige persoonljkheid
, die holle klanken geeft , a1s een ledig vat , en altjd aan
eens anders leiband loopt.
Als het volk zjn pronkbeeld heeft gehoond en zjn veldheer
hen gaat bedwingen , bralt hj:
De
,1Nu zal ft blijcken dat men schent
Een Godtheidt, die geen aerdtsch noch bluschbaer element
Tot haeren scepter voert , maer eenen staf , die reuzen ,
Bestormers van de lucht, het beckeneel kan kneuzen ,
Bestulpen, onder klip, en steenrots, en geberght,
De radelooze maght , die onzen donder terght.''
Maar hj durft toch niets ondernemen zonder de koningin Filotimie
, die hem te gemoet jlt. Tegenover haar toont hj zich zeer
onthutst wegens het gebeurde. Hj schjnt een oogenblik t0t bezinning
gekomen :
11W at brommen svy met dezen hemel hier;
Mijn donder heeft geen kracht, mijn blixem vlam noch vier-'f
De Koningin verwjt hem deze suFerj en beduidt den Qauwhartige
, dat het met hem gedaan is , a1s hj wankelt. Toch weifelt
hj uit vrees voor den Aartspriester en wil onderhandelen. A1s
Filotimie en Hierofant op krachtsbetoon aandringen j verschjni
gelukkig Bazilides , de Yeldheer ; en de zwakke Koning grjpt deze
gelegenheid aan om het nemen van een besluit te verdagen , door
diens raad in te winnen. Bazilides zegt hem , dat , als 't oproer niet
gedezapt wordt,
1)Ghy zult noch Jupiter, noch t' Elis Koning zijn-''
Evenwel zendt Salmoneus nog eene boodschap aan den Aartspriester
, of hj o0k over te halen mocht zjn om te zwichten. A1s
deze onwrikbaar bljft , wi1 de Koning nog svoor een poos wat
dulden en ghehenghen ,'' en het oferfeest uitstellen. Ilj tracht
280 sALMoxErs-''
zijne besluiteloosheid met groote woorden en deftige spreuken te
bemompen ;'' maar in 'X t eind is het toch :
11W at eischt M evrou van my?'*
en l1j volgt gedwee
Yondel meende
het spoor, dat zj hem voorteekent.
waarschjnljk meer belangstelling voor zjn held
te winnen , wanneer hj hem , naar den regel van Aristoleles , niet
a1s volkomen goddeloos voorstelde : en de grootste schuld op den
hals van anderen wentelde ; maar hj zag voorbj , dat hj hem
juist het heldenkarakter ontnam door hem t0t het zwakke werktuig
van eene vrouw en een Priester te maken.
Filotimie , de koningin , zoa eene krachtige treurspelheldin zjn ,
indien het doel , waarvoor zj alles op het spel zet, zooveel krachtsontwikkeling
waard was. En dan handelt zj nog nict eens uit
eigen aandrift : zj wordt voortgestuwd door Hierofant. Dezen noemt
Theofrast mverleider van ons h0f ;'' van hem zegt de Aartspriester :
1,Hy brout dees nieuwiglleên en broeit een pest in 't lant ;**
en ook de Koning erkent, dat de kloof tusschen Yorst en Priester
eerst ontstaan is
Toen ghy quaemt ten hove , uw aanzien boven dreef,
En Theofrastus glans in 't licht stont aen ons zijde-f'
Hij was jong , krachtig en geslepen , of , zooals de Koningin
lzet uitdrukt ,
51Natuur bcscllonck zijn jeught met goddelyck verstant-*'
De Aartspriester daarentegen teekent hem anders : plly is wel
loos , en boos en stout.''
Hoeveel invloed hj op Filotimie oefende , bljkt , als hj haar
durft raden den Ifoning , sdie niet wil luisteren , te dwingen ;'' en
zich zelfs vermeet te zcggen :
11Ja slcip hem , wil hy u niet volgen met gemack-f'
W at is daarbj zjn doel ? llandelt hj uit bloote zelfzucht , of
acht hj den Staat te zeer overheerscht door Theofrastus j die reen
onverzctbaar drjver'' genoemd wordt ? De laatste beweert , dat
zjn tegenstander er op lzit is om
SALMONEUS,1 .
llet grijze Priesterdom te zetten uit zijn erf
E. n voort al 't overschot te deelen by versterf ;''
281
want
:1By wisseling van Staet zal hy de Kerck gebien-''
En zoo heeft Vondel zich hem o0k gedacht ; want toen hj de
groote macht van den Aartspriester schetste , was dit niet om haar
mct eene zwarte kool te teekenen. Die macht kwam hem rechtmatig
voor , mits door de rechtmatige priesterschap geoefend. En
wat Yondel daaronder verstond , is voor niemand twjfelachtig.
Theofrastus en de priesterrei vertegenwoordigen godsdienst en
maatschappeljke orde : zj zjn krachtig en machtig en worden
zichtbaar door den llemel gesteund. ls het z00 vreemd , wanneer
de gedachte zich aan ons opdringt ? dat Yondel o0k hier een
bjoogmerk had , en niet zoozeer den val van Salmoneus wilde
schilderen , als we1 de macht en heerljkheid der ware Kerk 1) 8
Zj zou zegevierend keeren uit den strjd , door revolutionairo
priesters of gcesteljken , gesteund door het wereldljk gezag , tegen
haaT ondernomen. Dan zou zj hem kronen , die in de eerste plaats
haar trouw wilde zweren , geljk in het stuk met den Yeldheer
Bazilides geschiedt.
De allegorie zou althalls zin leggen in het gedicht , ofschoon zj
het a1s kunstproduct niet zou redden.
Z0o de Salmokkeus geene dramatische waarde heeft, de zwakke
bellandeling en de matte toon stellen het stuk beneden de meeste
van Yondel's tooneelwerken.
1659 volgde Jeptlta. Yondel had alle krachten illgcspannell
om een meesterstuk tot stand te brengen. Jaren lang had hj
zjne gedachten over het onderwerp laten gaan : eindeljk , 11a
't lezen en herlezen van eene reeks van schrjvers over dramatische
kunst , was hj, naar hj meende , er in gqslaagd om aan allo
eischen dier kunst te voldoen , zoodat hj dit stuk aan jeugdige
In
1) Dit vermoedcn wordt bevestigd door een briefje van Vondcl attn
j,Alonsietlr Branf' (2 Nov. 1654) waarin htj spreek-t van een s,tragedie , daer
commentarien op passen-'' Iloogstwaarschijnlijk is daarmede :,salmoneusf' bedoeld.
Vgl. Unger , Vondeliana qoad-llolland, 11 , b1. l 24 v1g.)
282
dichters alseen ,tooneelkompas'' durfde voorhouden I). En toch ,
hoe zwak is dit treurspel !
Jeptha, de onechte zoon , rgeschupt van zjn broêrsy'' is rooverhoofdman
, en zoo berucht geworden , dat eindeljk Israël , om zich
van de Ammonieten te verlossen , troost zoekt bj zjn degen. Hj
doet in den slag de bekende roekelooze gelofte , en meent zich
stipt aan de letter daarvan te moeten houden , door zjne lEs ')
Gode te oferen. 5Vè1 erkent hjj dat het nooit in zjne gedachten
was geschoten zjn kind te slachten ; wèl toonen de priesters , die
h ij
en die kindermoord in 1 strjd met Gods rwet
en uitgedruckt verbodt ,'' - 't helpt niet. sYan den geest der
raadpleegt1duideljk aan , dat zjne opvatting van zjn eed
onzinnig , zondig is
dwalingen gedreven ,'' zooals de Priester zegt , slacht hj met eigen
hand zjne dochter.
hj 't volbracht , of hj erkent zjne schuld. Hj
'roept der zon t0e , toch spoedig onder te gaan , om anderen te
beschjnen t welke het meer waard zjn
Nauweljks heeft
zE.eyJIA.,,
4an dees schelmsclle dochterslaghter , . 1,
Aertsmoordenaer , bloetschender , wetverachter,
Die naer den mond der vetgeleerden , noch
Godts pricsters niet wou luistcren.''
En de Hofpriester wijst er op , dat er niets lofeaardigs was in
de daad , die bovenal voortsproot uit
11Hardneckigheit , die haeren eigen zin
Bewieroockt, meer dan Godt, en Godts beveelen-'*
Alles toont aan , dat Jeptha uit verblinde koppigheid heeft gehandeld
, zoodat de toeschouwer den indruk niet kan krjgen , dat
hj het slachtoFer is van zjne gehoorzaamheid aan Ood of van
irouw aan zjn eed. Toch voorspelt de Priester ten slotte , dat hj n0g
1) Dat in de achttiende eeuw qTeptba nog zeer hoog stond aangeschreven ,
blijkt uit deze woorden van Vlaming in zijne voorrede tot zijne uitgave van
Spieghel's Hertspiegbel : jrtvondel) , die waarlijk de Grieken met zijne Treurspelen
niet alleen naar de kroon stak , maar in zijnen Jefta , dat Juweel der
n'reurspelen , volkomen opwoog-f'
C) Vondel liet zich in de keuze van dien naam niet afscbrikken door de
sterke af keuring van Heinsius in zijn boek De Tragoediae Constitutiokle, pag. 206.
JEPTIIA-',
Voor ieder op den hoogen zegewagen
Der Heiligen , in 't midden der Hebreen ,
Ten toon gevoert , geviert en aengebeên':
283
zou wordent
W aar men der Voorzienigheid zoo'n zonderlinge r01 laat spelen ,
geen sprake zjn van eene waarachtige tragedie. En toch ,
a1s men dit treurspel toetst aan de regels , door Heinsius of
Aristoteles voorgeschreven , kan men niet ontkennen , dat het
kan wel
daaraan grootendeels
ontbreekt niet,
in medeljden door opgewekt.
voldoet. Er is handeling
en de pagnitio'' evenmin ; er
in ; de peripetie
wordt zekere vrees
Maar ondanks dit alles kan dit treurspel ons evenwel niet voldoen
, en ik betwjfel o0k , of het in Vondel's tjd opgang gemaakt
heeft. Het werd bj zjn leven , van 1659 tot 1663 ) slechts elfmaal
vertoond en sedert niet meer 1). En dit zal ons bj nader inzien
niet verwonderen ; want , zo0 ergens ,
niet voldoende is om naar voorschriften
dan bljkt hier , dat het
te werken , als men een
tragisch kunstgewrocht wi1 leveren :
ingenium'' niet ontbreken. En wederom levert dit X stuk het bewjs ,
hier mag het dramatisch
dat Vondelgeen o0g had voor het ware tragische. Heeft hj dat ,
vraagt men allicht , dan niet gezocht in den zielsstrjd des Yaders?
Die moest dan toch we1 een uitvloeisel zjn van de psychische
eigenaardigheden des helds : en van zoo iets ontbreekt de aanduiding
ten eenen male. Bj den bekrompen , stjfhoofdigen soldaat
is van eigenljken zielsstrjd geen spraak. Door een toeval op den
Richtçrstoel geplaatsi , betreurt hj het vooral , dat zjn geslacht
met hèm zal uitsterven , en dat hj daaruit geen opvolger in 't bewind
zal hebben. Yerder klaagt hj wel over zjn smarteljk verlies ,
maar in voor hem veel te poëtische woorden dan dat die smart
innig z0u wezen. Zj tast hem ook niet sterk aan t en belet hem
niet met eigen hand , na driemaal herhaalden slag , zjn kind te
dooden. Hj gaat in zjn leed niet te gronde : hj wacht er zich
wel voor , en raimt zooveel mogeljk te duchten bezwaren op. lIj
berooft daarom zjn slachtofer zelfs van den laatsten troost ,
1) Uit het opstel van den Hr. C. N. svybrands in de Dietsche mcrcnde,
X D, , b1. 423 vlg. leeren wij , dat het stuk in l 659 zcsmaal , in *60 driemaal,
en in '62 ea '63 telkens nog eenmaal werd vertoond.
284
waarom zj gebeden had : een kus harer moeder. Ilj had deze
door prozaïsche huismiddeltjes weggezonden , om in hare afwezigheid
de daad te voltrekken. I1j vreesde voor eene uitbarsting harer
wanhoop ; en wat die verwachten liet , schetst de Hofmeester. Men
zou haar wellicht
JEPTIIA '' 5 .
Haer nagels fel zien 11 zetten in het licht
Der oogen van haer' man , llem in 't gezicht
Aengrijpen ; niet met handen , maer met klaeuwen
Gewapent llem aenranden . . . . .
De vader . . . moght nutter aen een keten
Zijn gemalin dan sluiten , eer haer hant
Dit heerlijck hof k-ranckzinnigh staecke aen brant ,
E n zy in ft vier uit wanhoop quam gesprongen.''
Tot zulke wanhoop vervalt Jeptha zelf niet , en hj weet zich
voor hare uitbarstingen bj anderen te vrjwaren l).
Duideljk springt het in 't oog , dat Vondel o0k hier weder het
tragische niet gezocht heeft in een zielsstrjd , die den held deerljk
slingert , maar dien hj , getrouw aan wat plicht gebiedt , te boven
komt , al bereidt hj zichzelf daardoor den
opvatting' , die vaak bj de Ouden wordt
ondergang. Bj deze
aangetrofen bljven ten
slotte we1 verzoening en berusting achterwege ; maar toch , daarin
is iets grootsch , dat den mensch verheft. Daarnaar streefde Yondel
niet : 't was hem genoeg door de voorstelling van het schuldeloos
geoferde lam en van de wanhoopskreten van vader en moeder
het zenuwgestel der toeschouwers te schokken.
De Hofpriester besluit het stuk met eene toespraak , waarin
vooral deze woorden trefen :
De hemcl kon dien slagh des doots beletten ,
lndien het hem beliefde : maer hy wou
Dat ieder zich aen Jeptha spieglen zou ,
En wachten van dit reuckeloos beloven.''
Dat rreuckeloos beloven'' had hem het leed berokkend , waarvan
men getuige was geweest. Door de schildering van dat ljden
1) Ilij moge al erkennen , dat hij niet waard is het zonlicht te aanschouwen
, llij wacht zich wel zich de oogen uit te rukken , zooals Oedipus deed
in het treul spel van Sofokles , met welks vcrtaling Vondel zich omstreeks
dien tijd bezig hield.
JEPTIIA.'' 285
zoowel a1s van de wanhoop der moeder en het schuldeloos bloed
der dochter streeft de dichter er naar
Om 't volck te zien in bloed en 11 traenen smelten ;''
en in die tranen zelve , in die pathologische zenuwaandoening .
zoekt hj het tragisch genot; want , laat hj den Hofmeester zeggen ?
svant schreien is oock aengenaena en zoet,
Zet hartewee , lang aengegroeit by droppen ,
Met kracht van ft hart, na *et langhzaem innekroppen.''
Na dus het stuk in zjn aanleg veroordeeld te hebben , hebben. wj
miet noolig ook nog op de gebreken in de samenstelling te wjzen 1).
1) Prof. Moltzer is
Studiè-n en Scbetsen
ekomen ,
wensch , dat hij mii*
niet geschied , omdat
dan ik heb
niet onomstootelijk zijn.
.Teptlta is volgens
miet af , of het stuk s,voor
aesthetisch-critisch oogpunt
naam van kunstvoortbrengoel, van schoon alzoo.'' En op die vraag zou llij
3,geen oogenblik aarzelen met een bevestigend antwoord.f' Ja, hij gaat nog
hem in ieder opzicht een meesterstuk. llijvraagt zich
zijn tijd een goed stuk was , . . . . . maar of , uit eell
besrhouwd , de tragedie aanspraak heeft op den
verder : rlln waarbeid , het staat met de .leptba geschapen a1s met de kabinetstukjes
van Gerard Dou , die , naarmate ze nauwkeuriger en langduriger met
llet gewapend oog worden bestudeerd , van te grooter kunstvaardigheid en
meesterschap getuigenis geïen'' (bl. 249).
Hij is dan ook met den held van het stuk ingenomen , die een echte
lreurspel-held is ; want llhij wekt de ware deelneming en de ware bezorgdheid''
(b1. 237).
Maar is d1t den
in zijne studie over ssvondels Jefthay'' geplaatst in zijne
tot een geheel tegenovergesteld oordeel over dit treurspel
meenen te moeten uitspreken. Ten slotte uit hij den
mocht bekeeren tot zijne opvatting. Dit is vooralsnog
ik meen , dat de gronden , waarop zijne meûning rust ,
wel zoo ? Volgens schrijver zelf (b1. 240) r,moet de tl'agische
figuurf* onder anderen aan deze voorwaarde voldoen : :rzij moet i1:
haar ongelijk de aanspraak op onze achting en genegenheid niet verbeuren ,
zoodat wij er ix1 gemoede van overtuigd zijn , dat haar ongeluk onze rechtmatige
deelneming wekt, aangezien zé onverdiend , of althans meer dan zij
verdiend , liJ'dt-f'
Dit zou metJeptba het geval zijn , a1s hij werkelijk in zijne vasthoudendheid
aan zijn onberaden eed zondigde j,tegen andere geboden Gods , minste' s
even Aefnk als het gebod zljner gelo/te' (bl. 231). Maar boudt de heer Moltzer
zelf dat gebod we1 voor heilig, of kan het op den toescbouwer dien indruk
maken ? Het tegendeel is wattr. Men leest b1. 2r0 : ,,Aan zijne zienswijze
286
W at den stjl aangaat , die is
bj Vondel het geval is : de
tendeels alledaagsch en plat.
Eene gunstige uitzondering maakt de Rey tlczl M aeghden , dat
schoone koor , 't welk het derde bedrjf besluit , en waarin wordt
lager bj den grond dan gewoonljk
veelvuldige redekavelingen zjn groogewezen
op de uitkomst , door G0d aan Jochebed in haar angst
geschonken , en de bede geslaakt : mocht o0k Ifs' moeder z0o
getroost worden !
Ik kan mj niet weerhouden het in zjn geheel uit te schrjven :
zEp1-1IA.''
Toen d' oude dwinglant !, van den Nijl
Besloot Godts stamhuis plat te treden ,
De droeve Jochebed een wijl
Het kraemkint berghde , en door haer leden
Alle oogenblick een grilling ging ,
En angstigh aen elck haer ,
In schrickelijck gevaer ,
Een druppel dootzweet hing:
Het.
minste ruisschen van een bladt
De kraemvrou , al te vroegh ,
Met kracht ter nedersloegh ,
Belaên met haeren schat :
Bevalze , uit hoogen noot, het kint ,
In eenen rieten kist verborgen ,
De wufte gunst van straom, en wint,
En 's hemels vaderlijcke zorgen.
Oodt weet hoe 't moederlijcke hart ,
In dien bedruckten stant ,
Om 't kostelijcke pant
Beklemt was en benart :
Toen zy ft op 't water drijven liet,
houdt hij vast met,1eene hardneckigheid , die haeren eigen zin bewierookt
meer dan Godt en Godts beveelen'' (vs. 1726 en v1g.) , met eigenzinnigheid
dus.'f Die eigenzinnigheid is zoo dcof voor goeden raad , dat ik er geen
anderen naam dan koppigheid voor weet. En nu vraag ik , of een vader, die
zijne eenige dochter daaraan opofert, jjde aanspraak op onze achting en
genegenheid niet verbeuren'' moet ? Is het mogelijk sympatbie te gevoelen,
voor dezen Jeptha , niet Aeoor den Jeptha zooals hij ons hier en daar beschreven
wordt , maar zooals hij in het stuk zelf handelend optreedt? Doch daarmede
valt dan ook Moltzeres betoog.
zEIa1'IIA.,,
De zuster al belpêa
Het stil zou gadeslacn ,
Gedoken achter 't riet.
1. TEgExzAxo.
Hoe kon d'ondanckbre !, vorst zoo haest
Dien voesterheer des volcks vergeeten ,
Al Josefs weldaên ! och , hy raest ,
Gelijck een tiger, van zijn keten
Geborsten , om onnozel bloet ,
De toevlught der Hebreen .
Oock zonder recht , en reên ,
Te plompen in den vloet :
De manlijcke afkomst algelijck
De telgen , uit den stam
Geteelt van Abraham ,
Te roien uit het rijck.
De krokodil, dat moortgedroght ,
Verschoonde ft kint tzit mededoogen.
Denck of zijn moeders achterdoght
Dit hartewee alleen haere oogen ,
En Gode klaeghde daer ze zat
Op d' oevers van
W at
den vliet.
kermt , wat klaeghtze niet ,
Van zuchten afgemat !
Hoe kropte zy de jammerklaght
Inwendigh , en zagh , stom
Van angst en dootschrick , om ,
Beducht voor 's ltonings wacht !
1I. zAxG.
1,D* alziende wachtcr die noit sliep ,
En Jakobs af komst trou bewaeckte ,
Zagh uit dcn llemel neêr , zoo diep ,
Op *t vlotend kraemkint: dat genaeckte
Dell oever , daer de koningin
I)e dochter in llet groen
Vtln ft lachende saizoen ,
Verquiekte hurt en zin.
Het kleentje viel llacr in den schoot,
A1 Schreiende , zy kust
En welkomt het met lust ,
Beschut voor es wktters noodt.
Zij kocstert llet ttelt fs moaders borst.
28;
288 n ZEPTIIA .,,
En trcckt het hcerlijck op in 't ende ,
Voor haeren zoon , gelijck een' A'orst ,
Tot dat het , na geleên elende ,
Zijn stamhuis ruckte uit Furoos mrtght ,
Die voort met zwaert en speer ,
In 't midden van het meer,
Het roode meer , vel'smacht :
Daer Godts genootschap op het strant
Met zang en spel Godt looft ,
En aller stammen hooft ,
Gehanthaeft van Godts hant.
II. TEGEXZAXG.
Och , of Godt mede ecne ultkomst gaf
Aen Ifls onbewustc moeder :
Ten beste van haer vrucht , dus straf
Te handelen van haeren hoeder ,
En eigen Nader, om een woort ,
Een onbeschaefden eedt,
Te sterken overwreet
Door ft oflkr , noit gehoort :
Zoo moght haer dochter noch , ten stut
Des lants , een' braven helt
Gewinnen , die in 't vclt ,
A1s Moses , 't volck beschut.
W at zal men eerst beklaegen , of
De schoonheit, of het jonge leven ,
Of haer stantvastigheit ? een stof
Voor dichteren , om op te zweven.
W at gaet de ontstelde moeder aen ,
A1s zy , verheught van geest ,
Op et blijde zegefeest,
Dit jammer zal verstaen ?
Svae1- me versahoonen Mry voor haer
Ons stillezwijgentheit
Van *t oflkr , lang beschreit ?
O schendigh moortaltaer !''
In het jaar 1600 zagen
eene vertaling van den
waardeering van Vondel's
bjgaan. W eldra volgden
David Herstelt.
vier tooneelstukken het licht. Vooreerst
0ed%$%t.% van Sefokles , die wjj bj de
talent a1s treurspeldichter , kunnen voor-
Koniîtg David 5;1 Ballilègschap en Koaitl;
DAVID IN BALLINGSCHAP 11 EN IIERSTELT ,1 X 1 r . 289
van treurspelen : het zjn eenxoulig
gedialogiseerde verhalen. Het eerste geeft 0ns te aanschouwen
, h0e David door zi,in zoon Absalon uit Jeruzalem wordt
verjaagd; het tweede
weer op nog
vreemdend. Absalon , hoewel aan 't hoofd van een grooter leger-
'macht, wordt overwonnen , omdaj zjn staatkundige raadsman ,
Achitofel , terstond na het slagen der omwenteling , uit vrees voor
, h0e het0Pr0er
den troon hersteld wordt. Die ommekeer is
bedwongen , en de Koning
al beeene
mogeljke mislukking , hem verlaten en zich verhangen had.
En David wordt , zonder verdere tegenkanting , weer door Israël
als koning aangenomen , ofschoon men hem verjaagd had , omdat
'men van hem walgde , wjl hj
Beide deze stukken hebben niets
1:Op overspel , verraet en Godtvergeeten mllortl'
.s #eklampt'' had. Hoe was dat zo0 op eens vergeten ?
In dien dus gemotiveerden val is eene tragische grondgedachte
niet te miskennen ; maar men moet haar terstond weer
fmdat men
opgevenj
geen zweem van symgathie jdus ook geen medeljden
kan hebben met den ouden : onzelfstandigen huichelaar , die , ofschoon
hj pGod noch menschen'' ontziet pin moorden en schofeereny''
zich voordoet a1s een ryvraar voor de wet ;'' die dageljks zeven-
'maal in plechtigen optocht gaat bidden , maar op het eerste gerucht
van den opstand lafhartig afdruipt.
En in het tweede stuk is hj misschien nog karakterloozer voorgesteld.
Hj laat zich door zjn veldheer Joab leiden en ringelooren ,
en doet zelf niets dan treuren en weeklagen om zjn zoon ; -
Yan Lennep spreekt zelfs van poud-wjfs-getreur'' (1X D. , bl. 140).
Vondel heeft hier de onuitbluschbare kracht der ouderliefde willen
wschilderen , en meende , dat hj er in geslaagd was een treurspel
te schrjven , pdat alle treurspelen in droef heit te boven gaat-''
'Stellen wj ons voor , dat hj daarbj dacht aan wat er in zjn
eigen hart omging , aan wat hj bleef gevoelen voor dien zoon ,
die hem het leven verbitterd had , dan hebben wj deernis met
den grjzen Dichter , maar daarom n0g niet met zjn held. Bj dezen
is die rzoonzucht ,'' zooals Vondel 't noemt , die zich door niets
verklaren laat , dan dat het mden schoone't Absolon'' geldt , slechts
mene zwakheid te meer. AYare die vaderljke liefde in strjd geraakt
znet het plichtgevoel van den monarch , er zou een zielverscheu-
Joxclksx-cz'r , Ned. Letterk. , XVIIe Eelzw , 11 , 4e druk. l 9
200
rende tragische toestand
komt met den wil van den
van wonder rauwe seden t',
heeft de dichter zjn doel gemist.
Bj dat alles komen nog tal van fouten tegen de samenstelling ,
zoodat de veroordeeling dezer stukken volmaakt gerechtvaardigd is.
Eindeljk verscheen ten
'Wraeck. 't Is de bekende
of ze echter geschikte stof opleverde voor een treurspel , valt te.
zelven jare nog Samson PJ Heilige
geschiedenis uit het Boek der ltichterell :.
geboren zjn : nu zj alleen in botsinp
ruwen , wraakgierigen Joab , seen helt
zooals Cats hem noemt (Ottderdo3ît) ,
betwijfelen.
Samson t
De oogen zijn hem
door slechte voeding ,
tuchtknaap,
zich uiterlijk : hoe wordt zijn innerlijk wezen geschilzerd ? 'Wij zien,
hem voorgesteld als een woestaard ,
ziel. Niet slechts tegenover de Yorstin van Gaza jammert hj over
zjne ellende : tegen den eerste den beste weeklaagt bj en steekt
daarbj zelfs de hand uit a1s de meest alledaagsche bedelaar. De.
Rey van Joodsche vrouwen zag hem dat terstond aan :
zonder eenige grootheid van
het meest vernederende werk doen. Z0o vertoont hj
door Dalila verraden , is de gevangene der Filistjnen.
uitgestoken , en hj moet , geketend y uitgeteerd
steeds bedreigd door de zweep van den'
DA5v ID IX BALLIN SCHAP 11 ,1
) EN nHERSTELT.
!,Het scllijnt hy bidt ons om een aelmoes , gansch verlegcn
Van bittere armoede-e'
En zj bedrogen zich niet ; want hj voegde terstond het 3:-001-41
bj de daad :
!,0ch , ontferm u toch. Godt zegen ,
Godt hocde u allen : wie ghy zijt , of niet mooght zljn ,
Vertroost en helpme toch , in dezen droeven schijn ,
Eenf armelp blillden mall , op zijnen hals gevangen ,
Geboeit , geketent , met een ruwe py behangen . . . .''
Aan zijn hartstocht viert hj op dierljke wijze den toom. Als
hj de wraak in 't verschiet heeft :
!!Hy schuimbeckt , knarstant , brult. dfooghwinckels in zijn hooft
Broêzn wraeck , en gruwelen. de wraeck begint tf ontsteecken.
11)- selludt llet hooft. 11)- trapt , en stampt , en kan niet spreeeken-'f
En i1l de dagen zjner macht heeft hj zich evenmin getemd. Ilj
lleeft zich in wellust gebaad en met afgodische Dalila's zich verSAA1sOx
''
5 . 20 l
loopen. Dat juist had hem ten val gebracht en in de handen
geleverd dier vjanden , die hj bj honderden verslagen , en wier
land hj aan vuur en verwoesting prjs gegeven had , aan het
hoofd van
Zoo veel geweldenael's , die goôn en menschen plaegen ,
En onder schijn van recht en godtsdienst, moorden , jaegen ,
Beeltstormen , branden en schoflkeren.'f
Daarvoor oefenen zj nu het oorlogsrecht aan hem ; en dat ze
daarbj niet eens zoo gruweljk te werk gaan a18 de Joden weleer ,
doet hun Vorst duideljk uitkomen : door er op te wjzen , h0e
hun Koning Adonibezeck mishandeld was. Nauweljks was hj g.e-
Yangen ,of
Men hout
Van hant
hem , in de vlught gegreepen ,
en voeten af. toen most hy, als een hont
De kruimen , van den disch gevallen , met den mont
Van d' aerde zamelen , op handen en op voeten
Gekropen , in het stof zich wentelen , en wroeten ,
En , naer Jerusalem vervoert met veel geschals ,
In banden sterven , en het boeten met den hals
Zoo kan dan Samson met geen reden zich beklaegen.
55' 'ie andren plaegen wil verdient de zelve piaegen.''
flux de duimen
En daartegenover wordt die Yorst van Gaze ons geschilderd a1s
wjs , rechtvaardig , hoFeljk en goedertieren ; als een , die de kunst
waardeert en beschermt. En toch wordt hj met duizenden uit zjjll
volk door Samson op de vreeseljkste wjze ter dood gebracht. De
geheele geschiedenis is afgrjseljk , maar niet tragisch.
De vernedering , welke Samson ondergaat , had hj zich zelf o2
den hals gehaald , t0t eene rechtmatige straf. Niet alleen zegt de
tuchtknaap :
Zoo vaerenze met recht , die zich niet spaenen konnen
Van schoone boelen , valsch en trouweloos van aert ;''
maar 0ok in de opdracht schreef Yondel:
ondienstigh Samson in zjne versmaetheit ten tooneele te voeren ,
om wulpsche zinnen in te tomen van alle ongeregeltheit.'' - Ea
Ick oordeelde niet
vaq den Vorst getuigt Van Lennep terecht (IX , 215) : shy boezenlt
ons genoegzamen eerbied in , om ons medeljden te doen gevoelell
met het l0t , dat hem te wachten staat , en 'twelk hy niet schjlit
l9*
2@2
te verdienen uit anderen hoofde , dan omdat hy tot een wangeloovig
ras behoort.'' Dat is het , wat alles moet vergoêljken en
Samson's wraak als eene tuchtiging Gods doen aannemen. Maar
was dat we1 geschikt om eerbied in te boezemen voor en te doen
berusten in den wi1 van een Opperwezen , dat eigenljk zoovele
onschuldigen alleen verdelgt om te toonen , dat Jehova sterker is
dan Dagon ? Want waardoor berokkent de Vorst zich zjn deerljk
iteinde ? Door bj Dagon te zw'eren , dat hj zjne belofte nakomen u
zal , en er bj te voegen :
8A3fsox '' ' .
ls ergens stercker Godt , waer by men zweeren magh
Hlr rucke 't kerckgewelf van Dagon dezen dagh ,
In ft midden van de vreught , op 't hooft der Filistijnen ,
Begrave en overstulpe al die te feest verschijnen !''
Vondel schjnt zelf gevoeld te hebben , dat de indruk , dien dit
alles op het tooneel moest maken , niet de gewenschte kon zjn ;
en hj heeft dat zoeken te keeren door vooraf duideljk te doen
zien , aan hoe ergerljke afgoderj de Filistjnen zivh schuldig maakten.
Daarom heeft hj het stuk laten aanvangen met de verschjning in
levenden ljve van , Dagon zelf 1) , die wordt afgeschilderda1s een
helgeest , een pecht leeljke , vuile en vieze duivel'' (Van Lennep) ,
omgeven van een stoet,
11Die naer den zwavel stinckt , en morssigh , vuil van roet,
Met kromme krauwels kemt tzlijn pruick , en ruige locken ,
A1 giftige adders , boos en afgerecht op wrocken.''
Een Yorst en Volk , die zulk een afgotl eerden , waren wel
waard om verdelgd te worden . . . . Dit moge de gedachte van
den Dichter geweest zjn , a1s grondgedachte voor een treurspel is
zj niet bruikbaar.
1) Alles schijnt er op te wijzen , dat die personage
voor het stuk werd geschoven. W are dit eerste tooneel het eerst
Vondel zou niet hetgeen daarin wordt verhaald , nog eens door
hebben laten meedeelen. En is dieglssing juist, dan kan er geen twijfel bestaan
omtrent de reden , waarom Vondel deze zonderlinge iguur hier laat optreden.
Voorts zij nog opgemerkt , dat het in dit stuk ook niet ontbreekt aan toespelingen
op den opstand tegen Spanje.
Eell lleillo ls moortgespan . .*@ (b1. 1 76? , en die der lkoorwaerzeggerin ,
b1. 200 20 1 .
B. v. in de tirade van den Vorst :
geschreven ,
Samson zelf
eerst later kn of liever
AooxTas-', 203
Wj komen t0t Adonias PJ Rampzalige Ar/-ppzlzvc/lf , een jaar
later (16s1) in het licht verschenen.
Men heeft Vondel dikwerf verweten , wat men zjn gebrek aan
locale kleur mag noemen. In dit stuk kan hem , wat een alles
beheerschend hoofddenkbeeld betreft , die feil niet ten laste gelegd
Avorden. Afaar de uitwerking, die dat op den lezer van onzen
heeft, toont beter dan eenige
aan dat onverdiende verwjt
tjd
redeneering , h0e verkeerd een eisch
ten grondslag gelegd werd.
David heeft zjn jongsten zobn Salomon , op wiens geboorte
lluitendiennog een smet kleefde , tot zjn opvolger doen uitroegen ,
van zjn oudsten zoon Adonias met voorbjgaan , die naar recht en
gebruik de aangewezen natuurljke erfgenaam van den troon was.
AlaaF God : heette het , had Salomon bepaald t0t koning uitverkoren.
ln den theokratischen Staat alleen was zoodanige oplossing
nlogeljk.
In dien geest nu heeft Yondel zjn stuk willen schrjven. Maar
die opvatting is zoo in strjd met onze tegenwoordige denkbeelden ,
dat de dichter niet volkomen aan zjne grondgedachte is getrouw
gebleven , en wj het niet van ons kunnen verkrjgen , Salomon
en zjne medestanders , die Adonias en de zjnen ter dood brcngen ,
anders te beschouwen dan als overweldigers , door het vuigste
eigenbelang gedreven. De Koning vooral komt ons sonmenscheljk ,
onnatuurljk en ondankbaar'' voor. Geen wonder dan ook, dat men
bevangen wordt door een gevoel pvan wrevel jegens den Koning
en zjne raadslieden , welken. ïzl#rzl/r het zd/cdr niet f4 ',s dichters
plan lag te rerwelcken.'' W j bezigen de uitdrukkingen van Yan
Lennep (lX D. t
k-leurtheorie : men ziet er uit , waartoe dat stelsel leidt.
bl.314--315),een voorstander van de locale-
Maar ook wanneer wj de gebeurtenissen bescbouwen in het
licht , waarin de dichter ze geplaatst
alleen , naar de regels , die hj zelf erkende , leiden tot geheele
veroordeeling van het treurspel als zoodanig.
Adonias had zich vroeger al eenmaal tegen de veranderde troonswilde
hebben , kan dat
opvolging verzet , maar moest toen bukken. Hj had vergifenis
verworven en scheen te berusten. Maar neen : hiv
j bleef haken naar
de kroon , waarvan hj zich nu op slinkschen weg wi1 meester
maken. Hj staat naar de hand van Abizag , die , althltns in naam ,
met David was gehuwd geweest. Naar Oostersche opvatting kon
201
alleen de Opvolgende Koning de weduwe zjns voorgangers tot
vrouw nemen ; ja , zoodanig huweljk stempelde haar echtgenoot
tot Regent. Yerwierf Adonias Abizag's hand , dan zou de wettigheid
van Salomon's regeering in twjfel raken , en de pretendent
een glimp aan zjn ondernemen geven , waardoor hj ten minste
alle misnoegden op zjne zjde kreeg. Op die wijze hoopte hj den
uitverkoren Gods van den troon te dringen.
W ekt dit ondernemen - in de gegeven veronderstelling -
niets dan afschuw , de wjze, waarop hj t0t zjn doel wi1 geraken t
boezemt pns geen achting voor Adonias in. En hj wordt er niet
beter op in onze schatting , als wj zien , h0e hj, zonder eenige
zelfstandigheid , aan den leiband loopt van twee eerzuchtige afgezette
ministers , die hunne plaats in den Raad des konings willen
herwinnen , en ten slotte bljken niets dan karakterlooze lafaards
te zjn. Wj kunnen 0ns eindeljk niet weerhouden henl te verachten :
a1s bljkt , dat hj , om tot zjn doel te geraken , Abizag misleidt t
en eene liefde huichelt , die hj niet gevoelt ; terwjl hj ten slotte t
zonder eenige grootheid t de vlucht neemt , in een hollen boom
wegkruipt , en jammerend sterft. Zulk eene persoonljkheid boezemt
sympathie noch belangstelling in : men voorziet bedaard het mislukken
zjner onderneming , men hoopt dit zelfs , zonder dat er
eenige hartstocht bj den toeschouwer wordt opgewekt.
En hoe gemakkeljk ware het hier geweest een boeiend treurspel
te schrjven , a1s eenvoudig Adonias zelfstandiger en edeler , Abizag
wat staatzuclltiger ware voorgesteld ; a1s de rechtmatig'e troonopvolger
, die in de zaak berust had uit eerbied voor den wil zjus
vaders en in het belang van het Rjk , zich eindeljk had laten
vervoeren door een allesverteerenden hartstocht voor Abizag ;) ;
als de koningsweeuw hare hand alleen had willen schenken aan
Aooxlas ''
: .
1) vondel
llet tweede
schijnt daar wcl iets van gevoeld te hebben ; want ofschoon uit
bedrijf blijkt , dat de liefde , die de Prins in het eerste voor
Abizag scheen te koesteren , slechts gehuicheld was , wordt in het koor , dat
ltct vierdc bedrijf besluit , zijn val weder aan de liefde toegeschreven :
Dat komt van 11 reuckloos minnen ,
En staen naer koninginnen.
Abizag staet hem dier.
W ie alverteerend vier
Genaeck-t verbrant tot assen-f'
àooxzws-'' 295
hem , die haar weder ten troon verhief , hetzj den Koning , hetzij
den held , die de plaats , welke hem toekwam , durize veroveren . . . .
Maar het is niet noodig de schets verder uit te werken. Alen
behoeftgeen dichter te zijn om in te zien , dat op die wijze tragische
belangstelling voor Adonias ware op te wekken , in wiens
toestand men zich kon verplaatsen , zonder zich al te misdalig te
achtell ; maar in wiens val men toch zou moeten berusten ? omdat
geen hartstocht , noch liefde , noch eerzucht een vrjbrief geeft
om oproer te stoken en eene orde van zaken omver te werpen ,
waarill men zelf berust had. En die slotindruk z0u vtloral zjn
teweeggebracht , a1s in den 100p van 't stuk gebleken was , dat
David werkeljk in 's lands belang had gehandeld , toen hj den A wjzen , bezadigden Salomon , die zich geheel aan de zorg voor zjjn
rjk wjdt , op den troon bracht in steê van dien Adonias , wiens
gloed ons in vuur k0n hebben gezet , maar die toch te hartstochteljk
, te onbesuisd en zedeljk te zwak was , om rust en voorspoed
te schenken aan een Staat , door zooveel slingeringen geteisterd.
dit , als in de meeste van Vondel's
stukken , uitmuntende parsjen. Men veroorlove ons ook hier eene
proeve vall 's dichters talent te geven , door mededeeling van de
samenspraak tusschen Adonias en Abizag uit het eerste bedrjf.
Overigens vindt men in
,De hut van Aron zingt den Godt der vadren 101*:
En rijst Abizag niet , de morgenstar van ft hof ,
E n joffrentimmer , die mijn vader Davids oogen ,
Met eene dunne wolck van otlderdom betogen ,
Noch kon verquicken , toen zy hem in ft llarte seheen ,
Het leven langer rcckte in d' afgeleefde leên ,
En ft bloet , ilï deaderen bevrozen , zacht ontdoide ?
Geen morgenglans , ter kimme uitrijzende , bestroide
Het aenschijn van het ooft mct schooner roozeblaên ,
Gelijck Natuur haer
Zoo schoon
MraDg.
dat een
daer komt die schoonheitaen ,
geschapen , princen hart zou ltlsten
ln haeren sehoot , vol gloets , en blancken arm te rustcl).
Hoe reizigh muntze in tt1 dien sleep hofjofren uit.
De hemel zette u hacst te prijck , aenstaende bruit ,
En trouwe uw rechte hant aen mijne , ô overschoone.
Ghy waert den vader lief, en zijt den outsten zoone
Noch lies'er. my verlangt naer geenen blijder dagh
20ç Aooxlws-',
Dan dat ick in uw hart de kroon eens spannen magh.
De hemel geef het. och , gcbeurde my die zegen ,
lck zou hct tegens gout noch kroonegout opweegen.
Ghy schoone , belgh u niet , noch keer zoo streng en rkts
Uw blinckende oogen van den prince Adonias .
Abizag.
Doorluchtste prins , van Godt gezegent,
svat stroitghe zulck een loof voor my ,
Die noit van u dus ben bejegent ?
Deze eer gaet boven mijn waerdy :
Oock lijdt de tijdt niet dartle rede
Zoo vroegh te voeren. het gebeent'
Van uw' heer vader rust in vrede.
Ick heb mijne oogen uitgeweent ,
Het rougewaat pas uitgetogen.
De lijckklaght en het hofgeschrey ,
Jerusalem en ft rijck bewogen.
llet is te vroegh van bruilortsrey ,
En bruit , en brulloften te reppen.
Oock leerde vader dagh en nacht
My lust in M oses wetten scheppen.
Dat voeght het vaderlijck geslacht.
svat leerde ick al verborgentheden
Uit 's konings mont , daer Godt door sprack !
Toen hy my 's nachts , op mijn gebeden ,
De fackel van Godts woort ontstack ,
A'Iy wees den wandel der aertsvaderen ,
En monsterde eeuwcn , die voorheen
Verliepen , of van verre naderen ,
Daer Jakobs hoop en troost uit scheen.
Hy leerde my Messias kennen
Uit schaduwen , en ommetreck.
Ick zweefdeop Cherubijne pennen ,
En tradt de leeuwen op den neck
lIy toonde my de schets des tempels ,
Zo i'ijckelijck door Salomon
Te bouMeell , koor , altaer , en drempels ,
E n wat geen mensch bedenken kon.
Zijn aendacht heeft mijnf geest ontsteecken.
Het lustme allecn van Godt te spreecken.
zLflo'èûls.
Aooxlws-''
Is loTelijk , doch eischt zijn stonden :
Daer staen de priesters aen gebonden ,
Die voor ons waecken in 't gebedt.
Het vryen eiscllt oock zijne tijden ,
En voegt den jongelingen eerst.
De liefde, die bet al beheerst ,
Gebiet ons in dit velt te strijden.
Zoo gingen al de vaders voor ,
En noodden ons hun streeck te houden.
Heldinnen , die geslachten bouden ,
Verdaegen ons op ft zelve spoor.
Het is my ernst. ick hoop u heden
Noch aen te zoeken by het hof.
O schoone , 't
Och neigh
Zy
UW OOr naer
met u verlof@
mijn gebeden.
Abizag.
Dat is een donderslagh in 't oor.
Zou my de prins ten hove aenzoecken ?
Daer komt hy langhzaem tot gehoor.
Bedenck u wel. leef raet met kloecken.
Verschoon uwe eer en achtbaerheit :
Uw broeder zoeckt u niet te huwen.
En word uw aenzoeck u ontzeit,
Al 't joFrentimmer zal u schuwen.
't Verzoeeken staet den prince vry :
Maer kuntghe my hier in geloven ,
Gby raecktf er licbtelijck in ly ,
Of kommerlijck dien hoeck te boven.
W ie t*ontijt vruchten plucken wil ,
Za1 't zwaerlijck naer zijnf wensch gelucken.
W at hindert uitstel ? hou u stil.
Ontijdigh ooft valtsvrang in 't plucken.
Adonias.
Betrout glly ft ons , men heeft de zaeck
Met wijze mannen overwoogen ,
En raet van aenzien en vermogen.
Ghy zijt de liefste , om wie ick blaeck.
Afen za1 dit aenzoeck zoo beleiden ,
Dat ons-de bruit niet kan ontstaen.
W y vangen 't werck niet reuckloos aen ,
Maer rijp , omzightigh , en bescheiden.
201
298 5 Aooxlas .,,
Abizag.
Wie zijn die raeden ? meltze my.
Zie toe, en laet 11 niet verblinden.
Ga hier een luttel aen een zy.
Svat grontvest heeft dit onderwinden ?
Adovias.
De groote aertspriester Abjathar
M et veltheer Joab onderstutte
Mijn huwlijx voorslagh in Godts hutte ,
O licht des rijx ! ô Alorgenstar ! . . . . .
Abizay.
Ghy stut met afgezette maghten
En maghtelozen raet uw daet.
Avat uitkomst staet u hier te wachten ,
Indien dit averechts beslaet?
Doch is uw jeught aldus op trouwen
Verslingert , ga te keur in ''t hof ,
En kies de bloem uit alle vrouwen.
Een prins als ghy ontbrack noit stof.
Adonias.
Mijn vader had u uitgekozen
Uit twalef stammen , waer de zon
Een schoone
Ghy zijt
Verquick mijn hart met tlwen geur ,
En zwelgh mijn ziel in met de tippen
Van uwell mont en roode lippen.
maegt besellijnen kon.
de bloem van ll1 de rozen.
svaerom verschietghe dus uw kleur ?
Ik hoop de honighleckernyen
Uit uwen mond , in uwen schoot ,
Te zuigen , daer de min my noot.
Ick ga hier op ten hove vrijen.
Daer komt nu d' oude koningin
Ter hutte treden naer Godts outer.
De liefde maeckf den minnaer stoutel.
De hemel zegene ons begin.
Abizag.
svat my belangt , ick :ta gelaeten ,
Aen 's konings wil , en Sadox stem.
De hemel zeegne Davids staten ,
BAT. GEBROEDERS. ,, jjyox '' wowx '' pFA . , .
En waecke voor Jerusalem.
M Fy zullen ons gehoorzaem draegen.
W at Oodt behaeght , za1 my behaegen.
299
De Batavisclte Gplrpd#do'.: , die nu volgen (1ss2) , worden door
Yan Lennep , wiens beoordeelingen maar al te dikwerf loftuitingen
zjn , sonder de beste van Vondel's dramatischc gewrochten gerangschikt''
(IX , bl. 724). Ik ben daarentegen van oordeel, dat dit
stuk niets van een treurspel heeft. 't ls weder niets anders dan
de gedialogiseerde geschiedenis van den druk , dien de Batavieren
van de Romeinen hcbben en van de
straf
niet gedacht hebben. Dit moge nu al treFend zjn voorgesteld : het
is toch niet genoeg om dit gedicht t0t een treurspel te stempelen.
Onrechtvaardige
O P roer , waaraan zi.j
lletzelfde oordeel geldt in n0g sterker mate van Faëton p/'ffcvckcloze
Stoutlteit , welk stuk kort daarop (16ç3) het licht zag , en
misschien we1 geschreven was om den hemel van Ll.tcifer en Salkzlprl:'
ll.s n0g eens te kunnen gebruiken. De bekende geschiedenis
uit het tweede boek der Metamo3.tbseit van Ovidius , met wier
vertaling Yondel zich te dier tjd bezig hield , was we1 allerminst
geschikte stof voor een drama , nog veel minder voor een treurspel.
De held van het stuk komt ons nauweljks onder de oogen. ln
llet eerste bedrjf verlangt Faëton zijn vader te leeren kennen ; in
llet tweede wordt hj aan Febus voorgesteld en eischt , dat deze
hem , ten bewjze dat hj werkeljk zjn zoon is , voor één dag den
zonnewagen za1 laten mennen. Febus stemt er in t0e , ofschoon
11j de droevige uitkomst vreest en het den vermetele niet aan
waarschawingen laat ontbreken. Faëton stapt in den wagen en
verdwjnt voor altjd uit het gezicht. De drie overige Ledrjven
zjn met langwjlige verhalen gevuld t die ons volkomen koud
laten. 'W aar is hier de tragedie ?
te ljden ,
die hunne beide vorsten treft voor een
Het zonderlingste van al de door Vondel geschreven tooneelspelen
is wellicht dat , hetgeen hj doopte : Adam in #c!!@n#,sc/lJ1:
OJ Aller Trévk-tsyl:/col Treurspel (1664). Noch de opvatting , noch
de inkleeding kan den toets der critiek doorstaan l).
Verg. ook 't oordeel van Beets over dit treurspel ( Versclleè-denheden 1I, b1. :8)*.
300
moge ontegenzeggeljk een aandoenljk verheven
thema zjn , voor tragische bewerking was het niet geschikt , hoe
dikwerf men 't ook beproefd hebbe. Dit bljkt reeds uit de mysteriespelen
, waaraan Vondel's gedicht vanzelf herinnert. En Onder
zjne handen heeft noch het dramatisch t noch het tragisch bestanddeel
op den gang (ler geschilderde gebeurtenissen het noodige
overwicht verkregen. De mensch wordt hier meer als speelbal der
helsche machten voorgesteld , dan a1s slachtofer van eigen hartstocht.
Dit mocht in de kindsheid der tragedie , bj Aeschylus ,
voldoende zjn om den tragischen indruk teweeg te brengen , een
hedendaagsch publiek eischt iets anders 1). En terwjl van den
eenen kant de vraag rjst , of uit het oogpunt der poëtische gerechtigheid
de straf we1 evenredig is aan de overtreding dier
onnoozele , verschalkte Eva , maakt van den anderen kant met
onweerstaanbare kracht de indruk zich van ons meester , dat hier
eigenljk de triomf der boosheid gevierd wordt. Avant ofschoon ,
Godts veltheer X M ichaël'' wordt
De zondenval
ADAM lx Bwlutzlxgscuwla.''
1,de wacht
Bcvolen van den hof, om 't goddelijck geslacht ,
Het menschdom , ga te slaen , zoo ver het Godt gehenge ,
Op dat geen helsch gespan zich in de bruiloft menge,
En bruidegom en bruit, versteecken van zijn hulp ,
Den doot niet drincken uit een parlemoere schulp,''
toch kon Lucifer, in het vjfde bedrjf , met volle recht braveeren :
Zoo wort nlijn wraeck verzaet. nu triomfeert de hel.
Dat mijn erfvyant rGod-j zich nu weere en wetten stelll,
Om zulck een inbrcuck van eriasteren te keeren :
AVy passen langer op geen* hinderdam noch bceren
Van wetten , en belofte , en vreeslijck dreigemcnt.
Natuur leght onder , plat getreden , en geschent.
A1 't menschelijck gesl:tcht is mijn , en errefeigen.''
1) Kan iets worden ingebracht tegen dit oordeel van Louis Ganderax in
de Revue des Dett.'r M ondes van Nov. l 88 l , p. 22 l :
1,Les évfznements ne nous touchent plus guLre ; 1es apparences matérielles
de la vie ne savent plus nous tromper : la seule-chose , N prtsent , qui nous
importe est la prdsence de lqhomme ; le seul spectacle qui nous attache est
celui d*une :me telle que la nature 1*a faite ou que la socitt; 1*a mfadiflle ;
ce que nous prisons , en fin de t'ompte , ce n'est plus lfinvention ou l'arrttngement
des faits , cfest l'tztude des caractLres et des moeurs-''
AoAx Ix swt.lulxoscHwla.''
5 301
En h0e zonderling plat wordt de verzinneljkte voorstelling bi.j
de uitwerking der bjzonderheden ! Aartsengelen , die van God
gezonden worden om Adam op zi.jn bruiloftsfeest te complimenteeren
en een lauwerkrans aan te bielen ! En dat bruiloftsmaal met de
hemelsche gasten , die niet kunnen genoopt worden van tafel op
te staan :
En niemant minder dan d' Aertsengel 11 Gabriëll''
En dan die pauze onder het feestmaal , op het eind van het
derde bedrijf waar
!!De gasten vangen aen den hemel toe te danssen ,''
en Adam en Eva , omstawd door hunne wachtengelen , lustig rondtrippelen
, terwi.jl Adam zîngt :
Laet ons dan den feestdans leeren
En den trant ,
Van den grooten heer der heeren ;
En den hemel nabootseeren
M et verstant.
Volght de vaste en wufte lichten .
Op hun spoor.
Dat*s op df aerde een' hemel stichten !''
Dit is misschien eene natuurljke voorstelling van de feestvreugde
op eene burgerbruiloft , als de wjn de beenen rap had gemaakt;
maar of het o0k gepast is bj dit onderwerp ? De naturalistische
voorstelling is daarmee niet uii :
De dans heeft zijn beslag ; nu weêr ten disch gelegen
Daer Gabriël u noot op 's hemels verschen zegen !''
Z0o noodigt de Rei q en in het volgende bedrjf verneemt men y
hoe de Aartsengel zich verder van zjn last gekweten heeft door
het uitbrengen van een feestdronk. Eva, die nog geheel vervuld
is van het feest , za1 het ons vertellen. pGelukkig ,'' zoo roept zj uity
Gellzckigh zijnze, die met engelen verkeeren.
De milde bruiloftsdisch vereerde ons hemelspijs ,
En manne en druif , gegroeit in *t aerdtsche paradijs ,
Die al het ander ooft door leckerny verdoven :
Maer fs engels rede ging al 't bruitsbancket te bogen-''
Hj had dan ook eene toespraak gehouden , die hem eenige
inspanning gekost had.
302
d'Aertsengel most zich op die rede eerst zelf bezinnen-''
En geen wonder , hj had hun de pracht gemaald van dat andere
aradijs en ten P , slotte gezegd : dat
ADAM Ix sxLlulxcscllwla-''
5
15(Hy) hoopte 't menschdom eens in fs hemels paradijzen
Te wellekonlen , op een blijder bruiloftsfeest !''
Dat zij zich in dat vooruitzicht verheugden , sprak vanzelf , want
*t Gesteente geeft den gront een grooter heerlijckheit.
De jaspis , de safier , smaragden , en berillen ,
Sardonix , sardius, en ametisten willen
Chalcedon , chl'izolyt , noch genen chrizofraeq ,
Noch hiacinten , noch den moedigen topaes
#In 't praelen wijcken. Elck is moediger in ft proncken.
De muuren steigren hoogh , en dicht aen een geklancken
U t louter jaspis , net op een vierkante maet.
De poorten , elck een perle , en elcke schoone straet
Met klinekklaer gout gevloert , gewilligh doorgang geven
Aen ttlle geesten , die llier heene en weder zweven-'f
Dat was de dichterljke voorstelling , die aan de geldwinnende
Amsterdammers van dien tjd geviel. Als de verbeelding zich in
het labyrinth van zoodanige voorstellingen ging verwarren , schilderde
zj nog heel wat andere tooneelen. Men denke aan de schets ?
die Gabriël in het tweede bedrjf van het paradjs geeft , waarin
het o.a. heet :
!! Men ziet hct vee geds-en .
By keur van geurig kruit, en duizend leckernyen.
De rllgh van 't dertel lam , gedost met eene vacht ,
Van gloênde purperverf, getuight door zijne draght
Jn welck eenf beemt het weit , en draeght livrey en wapen
Van koning Adams hof, ter heel'schappy geqchapen.
De boom zweet honighdau. De beeck geeft room en wijn'' 19.
Die zonderlinge , echt fantastische voorstellingen halen echter nog niet
bij de vltlcht , die de verbeelding in onze dagen neemt, waar de toestand
van het paradijs geschetst wordt in de periode , die ook Vondel schildert. lk
lees tocll bij Culman , Die Chrè-stlicbe Ethik I , 47 : jjso wenig der Geschlecllts-
1)
gegensatz einseitig an Adam fxirt seyn konnte , ebensowenig die andern.
Polal'ititen des menschlichen Leibes , a1s da sind : hinten und vorn , oben und
unten , rechts und links-'' Heel begrijpelijk is dit niet ; wellicht vindt men
licht in het te dier plaatse geciteerde : C. A. von Schade , Prâliminavien zu.
eincr Gestaltungslebre des M enscllen.
ADAM IN BALLIXGSCIIAP.'' 303
Zonderling klinkt bj dit alles ze taal van hemel- of heltrawanten ,
a1s zj beelden gebruiken , aan de mozerne beschaving ontleend.
A1s b.v. Lucifer uitroept :
Gewis het !, kan niet feilen ,
W y zullen in den wint dien hoeck te boven zeilen ;''
1,Een parlemoere schulp ,
3V aer in men druiven perst, en rijpe muskadellen ;''
a1s Gabriël gewaagt van
of Lucifer zich en de zjnen vergeljkt bj sbandyten ; en Asmode
verklaart , dat er bj alles geluk noodig is , want
*,zonder dit
Schiet d' outste schutter mis , en bniten 't rechte wit';
en Adam : al met het boomkweeken bekend t verklaart :
!,M en ent de plant op plant.f'
Slechts zelden verheft zich de dichter
of t0t echt
tloor Belial
tevcns zoo
poëtische vlucht. In het
zijn eenige dichterlijke
m enschkundig :
Belial.
tot een roerend tafereel
verleidings-tafereel van Eva
plaatsen , vooral de aanhef ,
11Geluck , ô bruit , aenstaende moeder
Der ecuwen : heil in d' echte staet.
De hemel zy en blijve uw hoeder,
De bruidegom uw toeverlaet.
De roos en leli ltlicken onder
Uw voeten schooner op. O bloem
Der schoonste bloemen , weereltswonder
Van alle schoonheê'n : die haerf roem
En vlag voor uwe sclloonheit st1 ijcken ,
Nocll schooner moetge namaels prijeken.
Eva.
W at stem genaccktme uit dichte blaedren
En schaduwen ? Avie komtme llier
Alet zulck een' gloet van liefde naedren ?
Zoo gy een geest zijt , of een dier ,
Ontmom , vertotln u. Laetme kennen
Mvie rny dus minnelijck begroet.
304 Aowx Ix szïlzlulxoscuwe-',
llet zy gy zweeft op lucht en pennen ,
Of df aerde treet met uwen voet ;
Ontwolck u , dat de zon hier doorschijn ,
Of zijtge mensch , koom vrij te voorschijn.M
Maar ondanks den lyrischen vorm , hier zoo juist gekozen , speelt
de dialectiek in die samenspraak eene te groote rol. Als later Eva
haren gemaal overhaalt met haar van de verboden vrucht te eten t
vindt men in dat tooneel eenige trefende plaatsen ; maar het
geheel wordt door Eva's bedreiging , dat zj wegloopen als
Adam haar zin niet doet : al te naturalistisch ; en bovendien toont
Adam zich hier een al te onbeduidend man. Weldra vervalt hj
tot jammerljke wanhoop ; en dan komt de Qinke , veerkrachtige
persoonljkheid van Eva heerljk uit.
za1
Eva.
svae1- blijft uw 11 hoogh vernuft , dat
Avaer is het helder licht van uw
Indien mijn traenen , en ootmoedigegebeden
U niet bewegen , zoo vergunme , op mijn geklagh,
Dat ick aen uwe zijde , en teflkns sterven magh :
'W ant 't lust me zonder u genootschap niet te leven.
'k Ontken geensins dat ick dit misdrijf heb gesteven ,
Mijn snoeplust u vervoerde in dezen droeven staet.
Zoo laet ons tfzamen dan de schult van zulck een
Oock boeten. svoudtghe my
'k Zal haer verdiende straf gewilligh leeren draegen.
Daer is mijn haut. Ick ben de doot getroost. Vaer voort.
Nu suf niet langer. Tre my voor. Nu sta uw woort,
A1s een rechtscllapen man. Geen doot zal my vervaeren,
Te ploflkn van een rotse, of in de zoute baren
Te plompen, hant aen hant. Ick troude deze hant.
door de dootschult
quaet
behaegen ?
Adam.
naer de starren draeft?
verlichte reden ?
Och liefste , et is mijn schtllt. Mijn troost, mijn waertste pant ,
1ck wil mijn leven , u ter liefde , noch verlengen.
Avisch af dees traellen , die de bleecke blaên besprengen
Van uwe kaecken. Zet uw edel hart gerust.
Schoon hier
AIy g unst ,en aenschijn. Mijn getrouwe ,
zult niet , in den schijn van eene weduvrouwe,
geelllevens lust meer overschiet , noch lust
ft leven om uw
Gy
Den eersten bruiloftsdagh beschreien , en alleen ,
E n dootsch , en hangends hoofts , op eenen kouden steen
AoAx m Ix swLLlxgscllwp.''
Gezeten , klaegen dat uw man , van rou verwonnen ,
De handen aen zich zelf mistroostigh heeft geschonnen.
'k W i1 mijn mistroostigheit intoomen , en al stil
Verwachten 't uiterste , en wat hier op volgen wil.
Era.
305
W at hoore ick daer ? Een storm begint hier op te steecken ,
De donckre en zwangre lucht onstuimigh uit te breecken.
De bladers ruischen uit vier hoecken heene en weêr.
De bulderende wint smijt bosch en boomen neêr.
Het aerdtrijck davert , dreunt , en loeit, en huilt van onder.
Het blixemt blick op blick. Op 't weerlicht rolt de donder.
De donderklooten door de wolcken slagh op slagh ,
En dfavontschaduw jaeght den ondergaenden dagh.
Adam.
Hoe beeft het hart van schrick ! Hoe sidderen mijn leden ,
Van eene kille koortse en dootschrick hardt bereden !
Mijn haeren rijzen. A1 het bloet treckt snel by een.
d'Alziende rechter , om het gruwzaem overtreên
Van zijn gewijde wet , te trots geterght tot toren ,
Genaeckt. Avaer vluchten wy ? Hy komt , en laet zich hooren.
Mijn liefste , vlught met my ten bosch in , daer noit zon
Haer aldoordringend licht en straelen schieten kon.
Geen web van vijgeblaên kan onze naecktheit kleeden.
De hartekenner ziet , van boven tot beneden ,
Van top tot teen , niet heels aen lichaem en aen ziei.
Hoe kort treet 's hemels straf het misdrijt' op den hiel!
Duick onder , liefste : ick za1 u met mijn schaduw decken.
O lust ! O appelboom ! O schande ! O lastervlecken !
O bosch , bedeck ons , zoo uw schaduwe iet vermagh !
Het boogh gerecht verschijnt. O droeve bruiloftsdagh !'*
W aarom is het geheele stuk niet in dien toon geschreven ?
A1s men ziet , hoe die vrouwen bj Vondel, eene Eva of Badeloch ,
in de ure des
is het ,
lischen , zwaartillenden Vondel slaat , en liefeljk treedt ons het
rustige beeld van Maike de W oll te gemoet.
gevaars haren mannen zoo krachtig een steun zjn , dan
of men een blik in de binnenkamer van den melancho-
Het stuk is nooit vertoond , ofschoon , bljkens de opdracht ,
Vondel het daarvoor geschreven had ; maar de naaktheid , waarin
de hoofdpersonen optreden , alleen gekleed min het zuivere gewaet
van onnozelheit en rechtvaerdigheit ,'' maakte hun optreden zelfs
voor het publiek van die dagen onmogeljk.
aoxcKsyuos,r , Ned. Letterk., XVIIe Eeuw , 11 , 4e druk.
306
Z'ltngcltin pf otldel-gqng #:?- Sineesche s6p?-tscA6f.p.py: , in 1666 in
't licht verschenen , is wel het zwakste van alle tooneelstukken
van Vondel. De behandelde gebeurtenis moge ,
opmerking in ée opdracht van het stuk (X D. ,
dichteren rjcke stof (geven) , om eene llias hier mede te stoFeeren ,''
't was een misgreep haar tot een treurspel te bezigen.
De Chineesche keizer , (lie zjn naam aan 't stuk geeft, wordt in
volgens zjne eigen
bl. 494) , shelden-
Peking door rebellen belegerd. Verraad baant hun den weg binnen
de stad. Zungchin's eerste gedachte is nu te vluchten. Als dit
onmogeljk bljkt , wi1 hj zich met den moed der wanhoop op de
vjanden werpen ; maar als 't o0k hiertoe te laat is , doorsteekt hj
zjne dochter , en hjzelf zoowel a1s zjne echtgenoot hangen zich
met hun kouseband aan een pruimeboom op. O0k de Rjksbestuurder
verhangt zich bj de mare der overwinning van de rebellen , tot
welke daarentegen de Aartskanselier terstond overloopt.
Te midden van dit alles vertoont zich nu en dan Vader Adam
Schal, Hoofd der smissie'' in China , verzeld met een rei van
priesters. Hj neemt geen deel aan de handeling dan om herhaaldeljk
's hemels zegen voor den keizer en zjn rjk in te roepen.
De Tegen-lfeizer schjnt in alle opzichten beter dan zjn voorganger
: hj heeft althans meer moed , beleid en wilskracht. Ook
hj belooft aan de Christenzendelingen zjne bescherming.
Ten slotte verschjnt de geest van den Heiligen Xaverius , den
Apostel van Japan , om te verkondigen , dat het nieuwe bewind
geen stand zal houden , maar door de Tataren verdreven worden :
eindeljk za1 de hel , sdol van njt t''
Bestaen den Godsdienst straf te dreigen ,1 en vervolgen-''
zuxgcl-llx.'' 5
Met dit weinig troostrjk vooruitzicht is het stuk ten einde. -
Niets anders dus dan de geschiedenis , ik had haast gezegd het
verhaal , van de verovering eener stad en het tegronderichten van
het regeerend stamhuis , zonder eenige leidende zedeljke gedachte ,
bjna zooals in den Gysbreght , aan welk stuk Zungchin in de
verte herinnert ; swat alles ,'' geljk Yan Lennep terecht opmerkt
(X D. , bl. 559) , wat alles zeer akelig is , doch niemand byzonder
treft q want niemand bekreunt zich om dien keizer en zjn lafen
hofstoet , die niets gedaan hebben. om den overweldigden troon te
verdedigen ; terwjl bovendien de soort van dood , die pruimeboomen
3xOAH.'' 307
en die kousebanden onwillekeurig de lachspieren in beweging
brengen , in plaats van een traan van medeljden af te dwingen.''
Toen volgden n0g drie vertalingen uit het Grieksch ; terstond
na Zungchivt , in 1666 , Ipgenie ïyl Tawren ; iwee jaar later de
Fenieiaansche , beide naar Euripides , en Herculen ïs Trachin van
Sofokles , over welke vertalingen wj hier niet te oordeelen hebben.
In 1667 had hj zjn laatste oorspronkeljk treurspel Noah PJ
ondergang der Eerste Weerelt geschreven. Het gstichtzaem'' doel ,
daarmee beöogd , was , geljk hj in de opdracht zegt (X1 D., bl. 26),
een voorbeeld van Godts rechtvaerdige oordeelen , ten nutten
spiegel der aenschouweren , openbaer ten toon te stellen.'' Zien
wj , h0e de dichter zich van zjne taak gekweten heeft.
Het geheele menscheljk geslacht , gedurende eene eeuw tot
berouw aangemaand , eindeljk om zjne ongerechtigheden van den
aardbodem weggevaagd , dat is ongetwjfeld eene bj uitnemendheid
tragische gedachte. Maar was zj , in de verhoudingen , die zj
eischte , in een drama te verwezenljken ? Zeker niet zonder een
helder bewustzjn van de eischen van Drama en Tragedie.
Het geheele menschdom kan natuurljk alleen voor ons optreden
door enkelen vertegenwoordigd. Heeft Yondel zoodanige vertegenwoordigers
gekozen , in wier handelingen het algemeene zedebederf
zpö uitkomt , dat wj een duideljk inzicht krjgen in die geheel
bedorven maatschappj , waardoor de straf gebilljkt wordt , terwjl
we toch door de persoonljkheid der helden eer worden aangetrokken
dan afgestooten ? Dit valt te betwjfelen.
Eene eerste fout , waarin de dichter ook hier weer vervalt , is ,
dat de grootvorst en de grootvorstin , die de misdadige maatschappj
vertegenwoordigen , niet handelen. Er wordt wel over hunne vergrjpen
gesproken , maar men ziet er niet veel van. Buitendien ,
hetgeen er ons van wordt medegedeeld , is in 't geheel niet van
dien aard , dat ons de straf evenredig moet voorkomen aan de
tekortkomingen , die toch wel
zjn. Daarbj komt , dat die
kondigd : zj is dus nauwelljks
voor hetgeen zj persoonljk misdreven , en dit verzwakt natuurljk
de tragische belangstelling in zeer sterke mate.
gruweldaden hadden behooren te
straf al sinds honderd jaar is aangeals
eene vergelding aan te merken
En waarom worden zj eigenljk gestraft ? Omdat hunne levens-
20*
308
opvatting verschilt van die van een Asceet. Want men verlieze
niet uit het oog, dat Noah ons wordt voorgesteld als een middeleeuwsche
vertegenwoordiger van het ascetisme,
"Die noit wou luisteren naer 't vleien van gemack,
Terwijl hy "t lichaem temt, en schuw van huis en dack,
Blootshoofts, en barrevoets , met moedcrnacckte been en ,
In ope lueht, langs "t velt, door "t slijck en scherpe steenen
De raeuwe voeten quetst, in "t waschbadt noit gestooft.
By wijlen slaet hy eens een sehaepevaeht om "t hooft
En schouders."
Achiman, de Grootvorst, wordt OTIS daarentegen geschilderd als
de vertegenwoordiger van een levenslustig, naar zingenot hakend
geslacht, dat zich weinig bekommert om een "hier namaals,"
waaraan het eigenlijk niet gelooft. Zoolang evenwel die philosophie
niet tot gruweldaden voert, kan ze, op het tooneel vooral, hen
niet zoo bijster strafwaardig doen voorkomen. En wat wordt hun
als het grootste, ik zou haast zeggen bet eenige vergrijp toegerekend?
Dat zij toegeven aan de, ook bij de Joden in zwang
gebleven, veelwijverij.
"Te reuckeloos verhangtghc 11'Y ziel aen schoone vrouwen ,"
roept de boetgezant hun toe; en dat is de "oorsprong der elende."
De galanterie is de bron van zooveel ander kwaad: daaruit is een
geslacht voortgekomen, dat
" boosaerdigh
Een pest en vlegel streckt van 'It mcnschelijck geslaeht,
Een afkomst, die noeh wet, noeh recht, noch regel acht,
Geene andre Godtheit kent dan "t zwaert, op zy gehangen.
• • • • • • "t Gewelt, een afgodin,
Geeft wellust, eel' en staet, en sleept den rijckdom in."
Maar van dat alles blijkt nauwelijks iets; ja, zelfs met de veelwijverij
schijnt het, gelijk wij straks zullen zien , ook niet al te
ernstig gemeend.
Achiman haalt de schouders op over den ouden man, die zich
"verkort
Dit leven met vergeefs te huilen en misbaeren."
Hij kenschetst hun verschil in zienswijze aldus:
"Zy neemen 'It hier te naeu , of wy te ruim."
XOXS 10 : . 300
Intusschen , als hj bericht krjgt van een ongewonen springvloed
, begint hj te twjfelen , of Noah misschien de waarheid
voorspelde , toen hj met een zondvloed dreigde. Hj denkt er aan
zich met Lamech's zoon te verzoenen. Urania , de Grootvorstin ,
komt daar tegen op : eerst met ironie , dan met een beroep op
zjn verstand. Maar hj is geheel moedeloos en heeft berouw , dat
hj, ter liefde van haar , schatten en kostbaarheden heeft bjeengesleept
; want
Zy slickt een weerelt in , aen ringen 1, , en cieraet ,
eTuweelen , perlen , gout , gesteente , en pronckgewaet--'
Eindeljk herinnert zj hem aan de eerste tjden hunner liefde
en werpt ten slotte den ondankbare hare kostbaarheden voor de
voeten , terwjl zj hem toeroept :
Ghy trouwelooze , ga nu heen ,
Ga heene , bergh uw lijf in Noahs beestekist.''
Tegen die hooghartigheid is hj niet bestand en htj buigt zich
weer onder het zoete juk.
W il men zich een juist denkbeeld maken van dat tooneel , men
hoore Vondel zelf.
Urania.
Ghenadighste , heet dit uw gasten onderhouden ?
Achiman.
Nu stort mijn staet , waeraen alle Asianen bouden.
Urania.
Wat onraet jaeght u naer ons cedren lustbosch heen ?
Achiman.
ft Geberghte en 't laege lant , in 't harnas tegens een.
Urania.
W at 's oirzaeck van krackeel ? zy leefden eerst in vrede.
Achiman.
Dees droeve lantplaegh sleept een' staert van plaegen mede.
Uranla.
De kudden weidden eerst gerust in 't groene velt.
Achiman.
Aertsvader Noah heeft dien springhvloet lang gespelt.
Urania.
Begintghe Noalls droom , een klucht , geloof te geven ?
Achiman.
llet water rijst. wie kan de waerheit tegenstreven ?
310 5 XOAH .''
De zee vloeit herwaert aen. al 't lantvolck schreit om hulp.
M en dient te vlughten , eer de zee ons overstulp'.
Urania.
Zoo dientghe in Noahs kist uw leven flux te bergen.
Achiman.
Dat komt van vrouwenminne , en 's hemels roe te tergen,
Uranla.
De vrouwen draegen dan de schult van deze straf ?
Achiman.
De vrouwen dompelen al 't menschdom in een graf.
Urania.
Het water kon weleer een lantgewest verdrincken.
Achiman.
Nu schijnt al d- aerdtkloot in den afgront wech te zincken.
Urania.
Natuur regeert het a1. deesstuurvrou zit aen 't stuur.
Het vloeiende element
En komt van boven
volght eeuwigh zijn natuur ,
naer zijn middelpunt toerollen.
Achiman.
Nu steigert het ten bergh. Dc muren staen geswollen.
Urania.
@
@ Laet zich onweetenden
Aen beelden van een
vergaepen
wolck ,of schricken voor een' schicht
En staertstar , root van vier , en schittrend wederlicht
Van blixemstraelen , en het baldrep van den donder ;
Met zulck een staetgrijns houdt men kleene kinders onder
1)e roe : maer wie natuur in 't wercken onderkent ,
Beseft waerzy begint , en voortstapt, en volendt.
Gy plaght de liefste al uwe opmerckinge in te scherpen ,
En rietze zich natuur gehoorzaem onderwerpen ,
1)e dertle toghten wijs involgen met een lust.
Zoo voelde 't lijf geen smart : zoo bleef de geest gerust :
Terwijl men , tusschen wiegh en graf , bevrijt voor treuren ,
Gebruickte al wat den mensche in 't leven magh gebeuren :
En wortghe nu misleit van eenen guighelaer,
Belachen van elk een , omtrent de hondert Jaer?
Acbiman.
W y volghden u dus lang , helaes , gelijck een slave.
Uw schoonheit staet ons dier.
Uranio.
Dc sclloonheit is een gave
Aen weinigen gegunt.
XOXS ''
5 .
Acbiman.
W y zijn door haer misleit ,
Vervallen in Godts toorne. ô smart, ô onbescheit !
O schendigh misbruick van veel schoone vronwen t'zamen !
31l
@ *
Het is geraên bedtgenootgchap vlught',
Gelijck een adder , die bevrozen , na *et verwarmen ,
Een die haer koestert in den boezem , onder d'armen ,
Naer 't slaepend hart steeckt , en in
Verleister , toveres , wat tovergrijns
Mijne oogen , datze blint op schoonheit zich verslingeren ! . .
Urania.
zijnen slaep vcrmoort.
bekoort
lndien u ft lastren lust , beschuldigh ons met reden.
Acbiman.
*
dat ik uw
De vrouwenmin alleen is oirsprong van al 't quaet.
1ck gorde in haren dienst, niet wettigh , als soldaet
En grootvorst , 't zwaert op zy , maer eer gelijck een roover
De landen stroopende , gaf u den roofschat over ,
En goot in uwen schoot, tot *s nabuurs harteleet,
Den nooddruft , die hem stont op arbeit , bloet en zweet.
Urania@
Zoo droegh de lantsheer schult , en d*onderzaet most bloeden ?
Acbiman.
Om uwe hoovaerdy te stercken , en te voeden ,
Uw hoofsche pracht en prael en dartele overdaet
Te houden in haere eere , en achtbaerheit , en staet.
Mejoflkr laet zich met den nootdruft niet genoegen.
De heer maeit 's anders oogst , al zou *er 't hart af wroegen.
Zy slickt een weerelt in , aen ringen en cieraet ,
Juweelen , perlen , gout, gesteente , en pronckgewaet.
Haer dartelheit bedijt by 's armens bloet en traenen
En jammeren. zy leert den wegh ter boosheit baenen ,
Met woecker en gewelt insleepen wat men kan.
Zoo Godt de weerelt straft , wie is hier oirzaeck van ?
1TMr schoonheit, slechts een schijn van schoonheit , in het leven.
Ghy weet afzichtigheit een' glimp , een verf te geven ,
Gebreck tf ontveinzen, en beguighelt ons gezicht.
Avie , door *t ontveinzen ziende , u dit momaenzicht licht,
Beklaeght dat hy zijn ziel verhingh aen goude snoeren
Van jofrevlechten , die kranckzinnigen vervoeren.
Urania@
Is dit u danckbaerheit voor lang genote deught?
Heel anders zongtghe , toen wy ft eêlst van onze jeught ,
De roos des maeghdoms , voor den daeu noch toegeloocken,
312 ' XOXS .''
En 's levens dageraet, noch nllchtre en OnbeSP1*OOCken ,
U oflerden daerghy , van top tot teen verzaet,
Verruckt wiert buiten u door wellust , zonder maet.
W y hingen , mont aen mont , en arm in arm
Twee zielen beide in een gesmolten en gemengelt.
gestrengelt ,
W at zwoertge niet ! de- zon van straelen eer beroott
Te zien dan 't minnevier in uwe borst
Is dit het jaergety
M et reuzen , maghtigen , geweldigen , en heeren ,
Steeckspeelen , renstrijt , en tooneelpracht noit voorheell
Zoo heerlijck toegerust ! de morgenzon bescheen ,
Noch zagh , oprijzende uit het heldere oosten nimmer
Zoo groot een heerlijckheit, noch schooner vrouwentimmer :
Daer
op het bruitsaltaer te prijck ,
En , blaeckende onderling van minnegloet, verzaemen.
Durf nu de grootvorst dus zijn grootvorstin beschamen
Voor al de weerelt ! och een scllantvlack, eene smet,
hYy ,de schoonste van ft opwassende oostenrijck ,
Ons zouden zetten
Metgeenen oceaen te wisschen uit ons bedt.
Ghy rouwelooze , ga nu heen : vervloeck de vrouwen :
Verlaetze : maer ick zweer het za1 u rouwen.
gedooft.
der bz-uiloftsstaetsi eeren ,
eeuwigh
Daer leggen oorcieraên , de trouring , van mijn hant
Gestreecken , in het slijck , juweelen , halskarkant,
Uw vrybuit, ons ter gunst , behaelt al P onrechtvaerdigh.
Tast aen , en eigenze u : wy zijn deze eer onwaerdigh.
Ghy waert te lang verleit , vervoert door vrouwelist.
Ga heene , bergh t&w lijf in Noahs beestekist.
Acltiman.
W at raet, helaes , wat raet ? het schijnt haer ernst te scheiden.
Och liefste , sta een poos.
Urania.
De tijt verbiet te beiden.
Het water rijst ten bergh. bidt Noah om gena ,
En bergh uw leven , eer de zon te water ga.
Achiman.
fk Beken , het is mijn schult , en wilze dubbel bceten.
'k Verneêrme ootmoedigh aen het outer van uv- voeten ,
Van uwe schoonheit, waert gedient en aengebeên.
L-rcnfc.
Zoo spraeckghe flus niet.
Achiulan.
Oc11 ick wert vervoert, bestreên
Van wederzy , gelijck een bergheick , out van daegen ,
Met eenen lantorckaen ter neder wort geslagen.
NOAH :1
s .
Uw liefde rucktme hier , daer Noahs dreigement.
Hy is genade waert , die zijne schult bekent.
Urania.
Rechtschape helden staen geen vrouwen ter genade ,
En vrouweliefde wordt gekocht met schande en schade.
Van wederzijde dreight u een gewisse doot.
W at scheelt het ofghe sterft in eenen vrouweschoot ,
Of in het water ? zoeck geene adder aen te queecken ,
Die u al slaepende het hart dreight af te steecken.
Achiman.
Te reuckeloos is my een onheusch woort ontslipt.
Een onderlinge min wort nimmer naeu bestipt.
Zij kan ten minste een woort verteeren en verduwen.
Urania.
Een jofrenhaeter leere in tijts een adder schuwen ,
En duizent plaegen , door een overtolligheit
Van vrouwenmonstren , al de weerelt door gespreit.
Achiman.
W aer vintmen balssem , om dees hartquetzuur te heelen ?
Urania.
Gy hoeftme langer niet te vleien , niet te streelen ,
Verloochenaer van liefde , en toegezwore trou.
Meineedige , verlaetme , en kies een liever vrou.
Achiman.
Gebeurtme langer geen genade te verwerven ;
1ck troostme van uw hant , op staenden voet , te sterven ,
En legh dien blooten dolck voor uwe voeten neêr ,
En ruck den boezem op. ghy mooght met dit geweêr ,
Dit koude lemmer vry mijn brandend hart afstooten :
Of weigert gy 't , verkies uit al dees bedtgenooten
De strengste , die het reeht uitvoere streng en straf ,
Naerdien ick u te brusk in 't hart dien smaetsteeck#'zt/.-
U rJNI'J.
1ck neme u in genade , uit enckel mededoogen ,
Omhelze u a1s voorheen. ghy hebt mijn hart bewogen.
Steeck op , steeck op den dolck , en overleef mijn tijt.
Hervat uwe eerste trou , in *t aenzien van den nijt.''
313
Men za1 wel
boeiend is ; doch
onzelfstandigen
weinig in voor ,
ook geen sprake
niet ontkennen , dat dit tooneel even levendig als
het verhoogt onze achting niet voor den geheel
sensualist. Van den anderen kant echter komt er
dat op gepleegde gruweldaden wjst. Er is eigellljk
van veelwjverj : Urania is en bljft voor Achiman
314
de eenige , innig geliefde vrouw. W è1 wordt in het volgend tooneel
over het al of niet voegzame der polygamie getheoretiseerd ; maar
dat is niet voldoende om den indruk weg te nemen , dat de grootvorst
het geheel met Noah eens is :
VONDEL % S BEGRIP 5. AN , T TRELy RSPEL !, .
Wat is natuul'ltjcker dan twee verliefde herten ,
Verknocht door eenen bant van ongeschende trou !''
Maar de driften zjn gaande geraakt ,
den brand te steken in Noah's Arke ,
mislakt. En als nu de aartsherder komt
tingen de bruischende watervloed aanricht ,
bedreigd wordt , werpt Achiman den rjksstaf weg en ook Urania
vervalt t0t wanhoop. Ten slotte verschjnt de wraakengel Uriël :
4e Vorstin smeekt om genade , maar hj roept haar toe :
en de grootvorsten trachten
welke toeleg hun echter
verhalen , welke verwoesen
h0e aller leven
Dees naklaght komt te spa.
Vertreckt uit ons gezicht. ghy zijt in dfongena
Te diep verzeilt ; doch komt ghy met berou te sterven ,
Zoo kuntghe , hier gestraft , genade omhoogh verwerven.'f
Mj dunkt , dat het aangevoerde voldoende de uitspraak rechtvaardigt
, dat deze tragische stof onder Yondel's handen geene
waarachtige tragedie geworden is.
Het kon ons doel niet zjn Vondel's treurspelen in alle
derheden te ontleden en te beoordeelen : daartoe ontbrak
aan ruimte. Maar dat was ook niet noodig. W aar het vpör alles
op aankwam , was , in het licht te stellen , of Yondel al dan niet
een juist inzicht , of liever de kunstenaarsintuïtie had betrekkeljk
den aard van drama en tragedie. En z0o we de ondankbare taak
hebben volbracht , in de meeste zjner tooneelstukken het gebrekkige
der opvatting aan te toonen , dan was het zeker niet om
het treurige genoegen te smaken een groot Dichter eenige misslagen
te kunnen verwjten , om paan zynen lof te knabbelen.''
Maar wj meenden het aan een man a1s Vondel verschuldigd te
zjn , ons oordeel met bewjzen te staven ; terwjl van den anderen
kant onze aesthetische opvoeding , o0k onder het beschaafd publiek ,
achterljk genoeg is om te rechtvaardigen , dat wj de eischen der
tragedie wat meer in bjzonderhedenin het licht stelden.
Nu wj een overzicht van Vondel's dramatischen arbeid hebben ,
bijzonhet
hier
"VONDEL EN HET TRAGISCHE." 315
kunnen wij beter vatten, wat hij zich eigenlijk onder eene tragedie
dacht. Dat handeling er de hoofdzaak, de ziel van was, zooals
zj]n leermeester tot vervelens toe herhaalt, heeft hy niet in het
cog gehouden. Hy meende, dat niets anders werd vereischt dan
de dialogische voorstelling van een treffend geval: bij voorkeur
de "veranderingen van Staeten en doorluchtige personaedjen ,"
zooals de brand van Amsterdam, de val van Faeton , de dood van
Burgerhart. Vandaar dan ook , dat hy het tweede boek der Aeneis
van Virgilius noemde "het wijt befaemde Trojaensche treurspel,
vol hartroerende treurspeelen" 1). Daarop, zegt hij in de opdracht
van Zungchin (X D., bI. 494), "draven de treurspeelen doorgaens
ten tooneele, die, naer datze van te grooter nadruck zijn, te
heerlijcker boven de minderen uitsteecken." Om die reden stelde
hy Adam in Ballingschap en Noah, waarin de ondergang eener
geheele wereld, of de verdoeming van geheel het menschelij k
geslacht geschilderd wordt, boven aIle andere.
't Valt niet te ontkennen, dat, bij zoodanige opvatting j het
tragische aIleen gezocht wordt in eene schildering van smart en
Iijden , die op pathologische wijze de zenuwen der toeschouwers
schokt. Maar' wat droevig en aandoenlijk blijkt, is daarom nog
niet tragisch. Het medelijden , hetwelk lichamelijke smart, eene
wond of beenbreuk, opwekt; zelfs dat, hetwelk wordt teweeggebracht
door wat Vondel, met Heinsius, noemt treffende "staetveranderirtge
," is nog het medelijden niet, dat de tragedie beoogt.
Het waarachtig tragische ontstaat eerst daar , waar de van het
heldenkarakter onafscheidelijke eenzijdigheid tot handelingen vervoert,
die den ondergang des helds doen voorzien. Het daardoor
opgewekte medelijden is niet meer het gewone medegevoel uit het
dagelijksche prozaleven. En juist in den ondergang der mensche19ke
grootheid, in die "staetverandering ," die niet zonder eigen
schuld wordt geleden, openbaart zich de kracht, de macht der
Voorzienigheid, de verzekering der zedelijke wereldorde ; en daarom
~aat de smartelijke aandoening van den toeschouwer in een gevoel
van verzoening, van berusting over, des te onvermengder, naarmate
de tragische personage zelf zich meer helder bewust is, dat
hy zijne straf verdiend heeft.
1) In de opdracht aan P. H. De Graef, Werken, VI D., u, 717.
316
Met de noodzakeljkheid van dat verzoenende bestanddeel bljkt
Vondel in theorie bekend (boven , bl. 222) ; maar dat hj er zelf
niet van doordrongen was , volgt even duideljk uit het feit , dat
het zoo dikwerf in zjne drama's ontbreekt. En ziet , omdat hj
niet voelde , dat het l0t van den tragischen held in het Drama
hoofdzakeljk bepaald wordt door de eigenaardigheden zjner individualiteit
, waardoor de hartstocht , welke hem beheerscht juist op
de daad , welke hj pleegt , moet uitloopen , daarom kwam het o0k
niet bj hem op : de karakters zdô te schilderen , dat zj ons de
noodwendige wording verklaren van de daad , in den vorm waarin
zj geschiedt , en geen anderen. Zoo nauw hangt de uitwerking
der deelen met de opvatting van het geheel samen.
Het is dat minder juiste inzicht van den Dichter , dat de veroordeeling
zjner tooneelstukken wettigt , ja , eischt. En het zj
nogmaals herhaald , dat wj hem daarmee geen
eerst voldoet hj in de practjk doorgaans zelfs niet aan de eischen ,
die men in zjn tjd aan de tragedie stelde ; ofschoon hj ze ook
onrecht doen. Voorin
theorie beaamde. Alaar wj doen hem ook geen onrecht, wanneer
wj meer eischen dan wat in de stelsels van zjne dagen misschien
voldoende geacht werd ; wanneer wj ons bj de beoordeeling op
een ander standpunt plaatsen dan waarop hj stond. W j veroordeelen
niet , omdat zjn tooneelwerk al of niet aan zekere willekeurige
eischen van deze of gene school voldoet ; mxar omdat het
kwaljk overeenkomt met datgeen , wat alleen het Drama overal
en te allen tjde aantrekkeljk en genietbaar maakt. En men vergete
niet , dat het publiqk van Vondel's dagen , zj het ook met
minder helder bewustzjn , en in anderen vorm , datzelfde oordeel
heeft uitgesproken. Het bleef bj de tragedievan Vondel koud en
er ter nauwernood ging meer heen.
Te laat , om er in mjne
doorloopend gebruik van
bewerkte studie van Dr.
speldichter 1).
hebben doen
hoofdstrekking
beschouwing over Vondel's treurlpelen
te kunnen maken , gewerd mj de vljtig
Jan Te W inkel over Ilbndel als frevr-
Zj z0u mj zeker wjziging in sommige onderdeelen
maken , waardoor evenwel geen verandering in de
van mjn betoog zou zjn gebracht. lk mag echter
DR TE W INKEL'S OORDEEL GETOETST.
''
; *
1) Zij maakt het tweede stuk uit van zijn werk , getiteld : Bladzljden uit
de Geschiedenis der Ned. Letterk. , b1. 135- 343.
DR r 1 ,, r . TE MINKEL S OORDEEL GETOETST. 317
dit gedeelte van mjn onderzoek niet besluiten zonder een enkel
punt uit die verhandeling te bespreken.
In den meest beleefden en bescheiden vorm geeft Dr. Te W inkel
te kennen , dat hj het niet eens is met mjn oordeel over Vondel's
dramatisch talent. Ja , hj verwjt mj , dat ik den dichter groot
onrecht doe. Zien we , wie van ons geljk heeft.
W aarom, vraagt hj, boeien Vondel's treurspelen pvele beschaafde
menschen t aan wie men geen goeden smaak kan ontzeggen , niet
meer?'' (b1. 227). Omdat men ze toetst aan peigen subjectieven
smaak.'' - sMen herinnert zich bekende dramatische regels , waaraan
zj niet meer voldoen , of bepaalt er zich toe , de stukken te
vergeljken met andere stukken , welke men wèl met genoegen
heeft gelezen : stempelt de punten van afwjking met den naam
van gebreken , en maakt de
als treurspelen zjn Vondel's
gevolgtrekking : in hun geheel , d. i.
stukken gebrekkig.'' - sEn dat is de
roote fout-''
A1s het oordeel alleen rustte op de vergeljking met andere
stukken , dan kon de schrjver wel geljk hebben. Zjn betoog is
evenwel te veel op dit gedeelte zjner argumentatie gebouwd q en
hj vergeet , dat hj o0k gewaagd heeft van zekere vbekende #rlmatische
regels ,'' waaraan die heterodoxen vinden , dat Yondel's
stukken Xniet meer voldoen.'' En daarop komt het toch hoofdzakeljk
aan.
Hj erkent
naar'' m et
(bl. 223) , dat zoo men Yondel pals karakterteeke-
Shakespeare vergeljkt , onze dichter oeen zeer mager
Eguur'' maakt , en rmen geneigd zou zjn hem een zeer zwak
dramatisch schrjver te noemen : als'' let we1 rmen maar
overtuigd +@S , dat ieder soort van drama volstrekt OP dat van
Shak espeare moet geljken.''
Maar wie heeft dai beweerd ? lk zeker niet.Maar ik houd vol ,
dat e1k drama , classiek of romantisch ,za1 het ons kunnen bebagen
, aan zekere wetten moet voldoen , die in het wezen van het
drama zjn geworteld. W aar het op deze wetten aankomt , gaat
het j dunkt mj , niet aan , eenvoudig den aangehaalden volzin te
besluiten met deze woorden :5Vondel's drama's zjn geheel iets
anders, en eischen dus ook eene geheel andere wjze van beschouwen.''
In Yondel's tjd zei men : handeling is de ziel van het Drama ;
en wj spreken niet anders.
318
Toch zpzf men zïc/l bedrogen vinden , indien Azl:zl handeling alleen
PJ iït de eerste Jlîtlfff,s b'j Vondel z/Jïld: zoekeït.'' llet is Dr. Te
W inkel, die 0ns dit op bl. 224 verkondigt. pEen tooneelstuk van
Vondel kan het best vergeleken worden bj eene harmonisch aaneengeschakelde
rj van beeldengroepen , een groot beeldwerk , dat eene
geschiedenis voorstelt. Ieder fragment er van is als 't ware een
groep of een tafereel. De personen , die optreden , schilderen zich
zelf of geven in een verhaal ons eene beweegljke schilderj te zien !''
En h0e schilderen zj zich zelf ? Leest bl. 222. Nadat is aangewezen
, dat Yondel de personen in zjne stukken we1 vergeljkt
bj flguren eener schilderj , volgt er : sEvenals de schilder in de
eerste plaats het uiterljk voorkomen zjner personen tracht weêr
te en van hun karakter alleen die trekken geven ) kan aanduiden ,
welke zich dooreene zekere gelaatsuitdrukking , liefst een bljvendell
Illooi in het gelaat , openbaren , zoo ook besteedt Yondel zjne
grootste kunst aan het schilderen van het uiterljk voorkomen
gjner helden : en doet hj alleen sterk sprekende karaktertrekken ,
a1s onveranderljke eigenschappen zjner helden , goed uitkomen.
F'jnheid 'ptzzl karakterteekening , vooral het weergeren ran de gelei-
#6!/47/:: ontwikkeling der karakters , moet men, ô'fj hem niet zoeken.
In de àvzl.sf om een ingewiklceld karqkter te pAlfJ8#6/l , ett de .sr/zzlezlwerking
der deelen te doen zï:/l - het geheim. ran Shakespeare
lteeft /1# het niet rer gebraeht J' 'maar het VJJ.g er hem 00k zlïdf om
te #pezl. H,j wilde reeleer yp/ctsfït:c/l roorstellen , wat er met de pers'pAl6s
in z#'Al: stukken
opgeven ) die /lpzl z'tts
gebeurde , dan de #rfy/p:er6zl evt làvlddqçrdtfdzld'zl
PJ zpp deden handelen.''
Ik laat daar , dat het punt van vergeljking niet juist door den
criticus is uitgewerkt , daar hj sdien bljvenden plooi in het gelaaty''
die aan de beeldhouwkunst past , op
wier karakter juist beweegljkheid is. Maar ik druk destemeer
op de hier aan Vondel ontzegde Fjnheid
ln geljken zin spreekt hj ook later , bl. 272 : rllet Paseha is
voor ons hoogst belangrjk . . . . omdat het a1s treurspel en drama
type van Yondel's treurspelen mag genoemd geen
stuk komt het karakter van Yondel's tragische kunst over het
algemeen zo0 duideljk uit , als in dit.'' En waarin bestaat dit
karakter ? Op b1. 275 leest men : rDe personen in het stuk beteekenen
weinig en zjn niet gekenmerkt door scherp geteekende
worden . . . . In
de schilderkunst overbrengt,
rcp. karakterschildering.
DR. TE AVINKEL S OORDEEL GETOETST.
DR TE W INKELIS OORDEEL GETOETST.
''
X * 319
karakters , intrigue ontbreekt er geheel aan , zelfs de ontknooping
mag op haren naam eigenljk geene aanspraak maken.''
Als ik deze stellingen Overweeg , dan k0m ik mj zelf niet al te
overmoedig voor , wanneer ik verklaar , dat ik er niet door overtuigd
ben , dat ik mj bj de beoordeeling van Vondel als dramatiseh
Dichter op een onhoudbaar standpunt plaatste.
Zie ik zoo als ik verkeerd , meen te dat Dr. Te
W inkel
Dat ,
noodzakeljke eigenschappen van het drama te behooren , handeling 64
karakterteekeningt zonder welke een drama onmogeljk den gewenschten
indruk kan maken bj eenig publiek , - daarnaar heeft Vondel ,
volgens zjn getuigenis , niet gestreefd. Wat hj heeft gewild : is eenvoudig
(bl. 229) seene opeenvolging van beeldengroepen en schilderingen
van tafereelen , die met elkaar eene geschiedenis voorstellen.''
Dit is volkomen waar. Doch is dit genoeg om iemand te bevredigen
? lk zeg niet hem , die over de natuur van het Drama heeft
nagedacht ; maar elk schouwburgpubliek , dat toch alleen belangstelling
kan gevoelen voor het lot van menschen , die waarachtig
menschen zjn , met eene sprekende individualiteit ; en dat alleen
dan met ingehouden adem ziet en luistert , a1s die menschen handelen
onder den machtigen invloed van den hartstocht ; a1s het
met een beklemd hart den aioop te gemoei ziet van dien bewogen
handel, die den eenzjdigen held ten verderve moet voeren? #
lk durf hierop in gemoede geen bevestigend antwoord geven.
schrjver 0ok nog , dat Vondel, ofschoon
hj zich met alle kracht op de studie van Aristoteles en zjne
commentatoren geworpen had , evenwel ver beneden de tragedie
der Ouden gebleven is t omdat (bl. 316) shj van den eenen kant
hen al te slaafs als
kant niet
op den voet volgde , terwjl hj van den anderen
genoeg was doorgedrongen in het wezen hunner kanst .
De oorzaken , waardoor Vondel belet werd , treurspelen te schrjven ,
die in alle opzichten de vergeljking met die der ouden kunnen
doorstaan , zjn door Camper m. i. juist opgegeven 1). Vondel vatte
de tooneelwetten van Aristoteles te veel naar de letter , te weinig
Ten slotte erkent de
naar den geest op. H'j had ze aangeleerd , niet pwsïd'lrv/ roor zich
ontwaren t
mj eigenljk , tegen wil en dank , volkomengeljk geeft ?
wat ervaring en analyse ons geleerd hebben tot de meest
:) P. Camper , Dissertatio de .Tusto Vondelio , Poeta Tragico. Lugd.-Bat. l 818.
320
ontdekt , met dit gevolg , dat , waar hj ze toepaste , ze hem eer
belemmerden dan voorthielpen.''
Heb ik iets anders geleerd ? Het is verraseend , hoe wj langs
verschillende wegen tot dezelfde slotsom komen. Ik mag dus vooralsnog
mjn oordeel handhaven , dat Vondel op dramatisci gebied
geen meester is geweest.
Niet al zjne stukken zjn ten tooneele gebracht ; en van de
meeste , die werden vertoond , is het nooit tegengesproken , dat
ze zich nimmer in grooten toeloop mochten verheugen 1). Brandt
echrjft dit alleen t0e aan uitwendige oorzaken. Het is meer dan
waarschjnljk , dat de hevige predikatiën van Ds. Wittewrongel
en anderen vele vromen van het bezoeken van den Schouwburg
terughielden , vooral wanneer daar rBjbelstof '' werd behandeld.
Uit Vondel's Tooneelschilt weten wj, h0e de dominés tegen het
tooneel in 't algemeen en tegen aan de Schrift ontleende onderwerpen
in 't bjzonder bleven uitvaren ; maar niet een ieder liep
aan den leiband van de predikanten.
VONDEL S STUKKEN MAKEN GEEN OPGANG.
1)
W ybrandfs mededeeling in de Dietsche W arande, geeft aan , hoe dikwijls
tijdens het leven van den dichter zijne treurspelen op den Amsterdamschen
Onderstaand lijstje , door den Heer J. H. Rössing opgemaakt , uit
Schouwburg zijn vertoond. Het jaartal wijst het eerste jaar der vertooning aan.
1638.
l 638.
Gysbreght rcn Aemstel
.Tose.f of Sofompaneas ,
Hugo de Groot) . . . . . . . .
Electra , (vertaald uit het Grieksch van Sophocles).
.Toseph in Akkyylen
1639.
1640.
y @ @ @ @ * l 19 maal.
(vertaald uit het Latijn van
64
32
10
!,
Ongev.
1 64 0.
1 64 l .
.Toseph in Dof/lcn
De Gebroeders .
44
46
l 647. D6 Leeuwendalers.
l 650. Salomon .
1660. De Maegbden .
l 6 55. Luct/er .
l 652. Salmoneus
1 659. .leptha . . . . . .
1660. Davld in Ballingschap .
l 660. Samson . . . .
1661. David herstelt . . .
1663. Batavlscbe Gebroeders
l 6 6 5. Palamedes . . . . . . . . . . . .
1665. Edipus vertaald uit het Grieksch van Sophocles.
5
2 9
5
2
7
l 1
5
3
5
3
3
3
VONDEL EN JAN VOS. 321
Vondel zelf beklaagde zich : naar 't schjnt , dat Jan V0s , Hoofd
of Bestuurder van den
aan onbekwame sgelers
oude verslete klederen''
zij n uit nydicheit , of , zooals Brandt het uitdrukt , omdat Vos
er op uit was rzynen roem te vergrooten , met anderen te verkleenen.''
Daaraan schreef hj 't voornameljk toe , dat er bj
Vondel's stukken sweinig toeloops volgde.'' Zou men evenwel de
zaak niet kunnen omkeeren , en de vraag doen , of de weinige
zorg aan de vertooning besteed , o0k een gevolg was van den
geringen toëloop , dien deze treurspelen verwierven ? W elke reden
bestond er toch voor Jan Vos om jaloersch te zjn ? Het treurspel,
waarmee hj in 1641 zjne loopbaan begon , werd uitbundig toegejuicht
, bleef op het tooneel ? en verwierf hem zulk een naam , dat
hj kort daarop door Burgemeesters t0t Regent van den Schouwburg
benoemd werd. Buitendien stond hj met Yondel op een
goeden voet 2). Hj noemt hem rden Koning der Poëeten'' 3). Wj
zagen (bl. 151) hOe hj hem in 1646 tegen zjne belagers verdedigde
; en hoeveel hj in 1653 als tooneeldichter met hem ophad ,
bljkt uit het vers , dat hj maakte op Vondel's beeltenis , in dat
jaar door Govert Flinck geschilderd , waarin het heet i) :
Schouwburg zjnde , de rollen zjner stukken
gaf : die daarenboven zin ongerymde en
ten tooneele kwamen l). Dit z0u geschied
De treurtooneelen zijn door dit !! vernuft herbooren
En daavren door zijn pen vol traanen , bloedt en gal-''
Toen ,de Burgemeesteren en Regeerders
't vertoonen van Yondels Saloknozt met haar Ed.
(waarschjnljk bj de eerste vertooning
welkom met een gedicht , dat een lofdicht op Vondelwas , waarin
onder anderen gewaagd wordt van svan Vondel's fenixveêr,''
waarmee hj Salomon gemaald had ô). In dat alles is geen zweem
van njd te ontdekken.
Het is waar , na 1659 vinden wj geen spoor meer van onderlinge
welwillendheid tlzsschen de beide mannen , en het kan geen
byzyn vereerden ,''
in 1648) heette Vos hen
der Stadt Amsterdam
1) Zie Brandt , Leven rcn Volldel , bl. 89 ; en verg. Dr. G. Penon , Ilistoriscbe
en bibliograpbiscbe Beschouwing rcn Vondels Hekeldichtelt , b1. l 96 l 99.
2) Zie beneden , Hoofdst. X. 3) Gedichten , I D. , b1. 797
#) Aldaar , I D., bl. l 55. 5) Aldaar, 11 D. , b1. 457.
aoxcitl?t-oE'r , i'Yed. Letterk. , XV11e Eeuw , 11 , 4e druk.
322 VONDEL EN JAN VOS.
verwondering baren , dat het groote verschil van richting Op kunstgebied
hen gaandeweg van elkander vervreemd had. Is daarvan
evenwel het gevolg geweest , dat Jan Vos door onwaardige middelen
Vondel's stukken van het tooneel heeft trachten te weren ?
Brandt zegt het , en hj steunt daarbj op een brief van Antonides t
waarvan hj , uit vjandschap tegen V0s , den inhoud nog vrj wat
verscherpt heeft 1). Maar ook op de verzekering van Antonides
valt nog al wat af te dingen. Over de slechte plunje der tooneelspelers
kunnen wj niet oordeelen ; maar wat het toekennen der
hoofdrollen paen onbequame personadiën'' betreft , dit moet worden
tegengesproken. op het voetspoor van W ybrands heeft Dr. J. A.
Worp aangetoond 2) , sdat althans in het speeljaar 1658- 1659 de
rollen van Vondel's stukken niet alleen niet slechtwaren bezet ,
maar dat zj door dezelfde tooneelspelers werden vervuld , die in
het treurspel Lzlrtzs en Tïfzrd) van V0s de voornaamste rollen
hadden. Nu is het mogeljk , maar niet zeer waarschjnljk , dat
dit later anders is geworden. Im mers waar , zooals dat aan den
Sehouwburg hetgeval schjnt te zjn geweest , een bljvend personeel
is , wordt de rolverdeeling slechts zeer zelden veranderd. A1 is het
dus niet zeker , toch schjnt het wel , dat de klacht van Yondel
over de pnydicheit'' van den ander op niet zeer vasten grondslag
rustte.'' Buitendien weten wj uit de statistiek door C. N. W ybrands
opgemaakt 3) , dat gedurende het Regentschap van Yos de treurspelen
van Vondel alles behalve van het tooneel geweerd werden ,
daar zj , zelfs in de eerste jaren na de verkoeling , telkens 19 , 17
of 11 malen zjn vertoond , terwjl na den dood van V0s terstond
die getallen tot 2 y 1 , 11 , 0 , 0 , 0 t 2 worden teruggebracht 4).
Men heeft het bekende distichon :
,àvie wroet des Amstels 1 Schouburgh om ?
Een Akervercken bot en dom ,''
in het jaar 1664 gesteld , en het als op Jan Vos doelende aangemerkt
5) ; maar het komt reeds voor in 1659 6). Daar het met de
Zie Dr. J. A. Avorp , ./'cn 'UO.: , bl. l 0 l .
In de Dlktsche 'Warande , X D. , b1. 423 vlgg.
Zie het lijstje in W orp's aangehaald boek , bl. 104.
Verg. Dr. G. Penon , Vondels Helceldichten . bl. 190.
Aldaar , bl. 192.
T. a. pl. , bl. 102.
WAAROX VONDEICS STUKKEN GEEN OPGANG MAAKTEN. 323
vertooning van den Gysbreght in verband staat ,
van het jaar 1637 zjn 1) q en het kan dus niet
Aan wien moet men dan denken ? Dr. Jan Te
zal het ook we1
op Jan Y0s slaan.
W inkel heeft 0ns
bekend gemaakt met eenlge schotschriften , waarin aan Simon
Engelbregt , die in 1637 Regent van den Schouwburg was , den
bjnaam gegeven wordt van sde man met zjn slagtanden.'' Op
hem past dus volkomen de uitdrukking Akerrercken (wild zwjn) :
door Yondel gebezigd , zooals de genoemde geleerde zeer juist
heeft opgemerkt 2).
Neen : zoo de Schouwburg bj de vertooning van Vondel's stukken
ledig bleef , dan moet daar eene andere : innerljke oorzaak voor
geweest zjn ; en wel deze , dat die stukken niet populair kondeu
worden. Daaraan ontbrak , wat het publiek lokt : levendigheid van
handeling en hartstocht. ,,De verhevenste zedeleer , betoogend voorg'edragen
, maakt den aanschouwer geeuwerig en onverschillig''
(Snellaert). Brandt erkent dat naïef genoeg , als hj het publiek
verwjt , dat het de voorkeur gaf aan sspeelen , meest uit het
Spaensch vertaelt , die door 't gewoel en veelerley verandering ,
lloewel 'er somtydts weinigh kunst en orde in was , den grooten hoop
tzich aan 't
behaagden ,
ydel gezwets en den poppentoestel vergaapende) zoo
dat men kooper boven goud schatte , en Yondels treurspelen
achter de bank wierp.''
De gedachte kwam niet bj hem op , dat hj hier de werking
eener vaste wet waarnam. Toch is het zoo , en zelfs Yan Lennep ,
die vroeger eene andere theorie huldigde 3) , moest dit later zelf
erkennen , toen hj schreef 4) :
W at zoekt de menigte wel inzonderheid in den schouwburg ?
Men lette op het woord scholtwburg zelf , op dat van spectacle , van
theatrum , men lette op de klagt van Horatius over het Romeinsch
publiek : op die van Brandt in het leven van Vondel over de
Amsterdamsche volksmenigte , op die van onze hedendaagsche tooneelkjkers
en men zal vinden , dat het volk in den Schouwburg
meer de vermaken van het gezicht dan die des gehoors komt zoeken.
lh Aldaar , bl. 193.
S) Bladzjden uit de geschiedenis der J.Ve#. Letterk-, bl. l32 en Worp , .Tan
Ft).s , b1. l00 , aant. 3. 3) Zie boven , XV11e Eeuw , 1 D. , b1. 306.
A) Leren ran C. en D. ./. Fcn Lennep , IV D. , b1. 1 50.
324
l'let is wat ongepast , dunkt mj , hiertegen 5 als tegen een verbasterden
smaak te schreeuwen. Naar mjn inzien is het even
natuurljk dat de menigte dit , als dat het kleinst en meer beschaafd
gedeelte des publieks iets anders g?1 verlangt.''
Voor den lezer behoudt Vondel's tooneelpoëzie altjd groote
waarde om de schoonheden van dltail , die er ontegenzeggeljk in
voorkomen. Zj munt over 't geheel uit door kracht en sierljkheid
van taal en meesterljke behandeling van de techniek der verzen.
Bovendien ontmoet men er?
menige treFend uitgedrukte
vingen en lyrische
op zichzelf beschouwd , meesterljke brokstukken zjn ; ja , nu en dan
komen er geheele tooneelen , of , wi1 men , samenspraken in voor ,
behalve zo0 menig dichterljk
niet zelden
beeld of
verheven gedachte , beschrjontboezemingen
, in de verhalen en reien , die ,
die door levendigheid van voorstelling boeien. Wj hebben daarvan
een paar proeven bjgebracht , die gemakkeljk waren te vermeerderen
, indien ons bestek het gedoogde.
Maar dit alles stempelt Yondel's tragedies nog niet tot pmeesterstukken-''
scilooxllEoEx vAx D;TAIL.
En a1s wj nu ons oordeel over Vondel zullen samentrekken , dan
moeteu wj bekennen , dat hj ons als mensch achting en sympathie
afdwingt. IIj moge al bj Hooft achterbljven in hoofsche vormen ,
in geestigheid en luim , als karakter siaat hj oneindig hooger.
11 ijwas , zooals Van Lennep tereeht heeft opgemerkt , (1V D. , bl.
443) nlevendig , rusteloos , onvermoeid strjdende voor hetgeen hj
waarheid achtte te zjn , en by dien strjd niemand ontziende ?
vooral zich nimmer terug latende houden door gedachten aan eigen
voordeel , aAn eigen gevaar-'' Niet zelden wat al te eenzjdig , al
te openhartig ; maar nooit zonder diepe overtuiging. Daarbj was
hj arbeidzaam , nederig , opreeht ,
leven en zjn werkgeven , als Antonides het uitdrukte ,
eerlij k en braaf. Zjn geheele
Blij k
Van ft vroom en kuisch gemoed , zich zelfs alom gelijk.''
En als dichter zal niemand hem den roem betwisten van te zjn
Een paerel der PoLten ,
Van sterker geest a1s anderen bezeten ,
Des Amstels roem ,n%
L0F VAX VONDEL.
zooals W esterbaen hem ,
teekende. Hollander en
gebeente , neemt hj in
vaderstad t0t roem en eer
zj het dan 00k met ironische bedoeling ,
Amsterdammer t0t in het merg van zjn
alles deel , wat zjn vaderland en zjne
verstrekt , en verheerljkt die met zjne
kanst. En toch , daar hi.j in zichzelf gekeerd was van natuur :
vierde hj in de lyriek zjne schoonste triomfen. Innigheid van
gevoel is zjne meest karakteristieke eigenschap. Zjne verbeelding
draagt denzelfden stempel : zj leidt hem meer tot bceld en vergeljking
, dan tot het scheppen van veelzjdige persoonljkheden of
toestanden. Toch neemt zj vaak te hooge vlucht om in llolland
waarljk populair te worden. .A1s hj wezenljk geïnspireerd @is , bljft '
hj , bj al zjne verhevenheid , echter eenvoudig en natuurljk. Hj
moge dikwerf den smaak des tjds gehuldigd , en zich in het classieke
harnas der Patriciërsgewrongen hebben ; ondanks den eerbied t
dien hj als burgerman voor de slleeren'' koesterde : was hj zelfstandig
en waarachtig dichter genoeg y om natuur en eenvoudig
gevoel: waar het aanging , het woord te gunnen boven voorname
gekunsteldheid.
Zjn vorm is meesterljk.
onder zjne hand geworden
vroegere met zjne latere
In Vondel bereikte de
W at Ilollandsche taal, stjl en versbouw
zjn , ziet men 't best , a1s men zjne
gedichten vergeljkt.
Nederlandsche dichtkunst haar zenith.
Toch wordt hj in onze dagen meer geprezen dan gelezen. Isdit
niet beschamend voor het levend geslacht ? Mocht de dag spoedig
aanbreken , waarop de Geschiedenis met waarheid kon getuigen ,
wat Brandt zei (Leven 'van lz-pzlt/cf , b1. 108) : rAI wat llollandsch
spreekt of verstaat , en Poezy bemindt , gewaaght nu van zynen
lof.'' Misschien kan alleen eene critische volksuitgave van zjne
werken het Nederlandsche volk daartoe in staat stellen. Mocht
eene bevoegde hand ons die weldra schenken!
325
112.
YONDEL'S SCHOOL.
De invloed van een buitengewoon man doet zich altjd gevoelen :
ook dan , wanneer hj door zjne tjdgenooten in 't algemeen niet
gewaardeerd wordt , zooals hj verdiende , en dus niet populair is.
Die opmerking wordt niet het minst bewaarheid op het gebied
der letterkunde ; en het voorbeeld van Vondel zoowel als dat van
Bilderdiqjk is daar , om ons daarvan te overtuigen.
Yondel al door het der natie moge gros a1s dichter beneden
Cats g'esteld , en in zjne omgeving waarschjnljk meer om zjn
karakter geëerbiedigd dan om zijn genie geprezen zjn ; door de
letterkundigen van zjn tjd werd hj naar waarde geschat , vereerd ,
en - zj het ook van verre - nagevolgd. Vooral el1 hoofdzakeljk
was dit in Holland het geval : daar vormde hj eene school, en
wj dienen met de vermaardsten onder de volgelingen van pden
grooten
Oudaan ,
Reyer Anslo werd in 1626 te Amsterdam uit Doopsgezinde
ouders geboren. Zjne familie stamde uit Noorwegen ; zjn grootvader
zag te Oslo (later : Christiania) het levenslicht : vandaar de
Agrippyner'' kennis te maken ? althans met Anslo , Brandt ,
Vollenhove en Antonides.
tot Anqlo verbasterde geslachtsnaam. Zjne moeder Hestertje W illemsdr.
ging in 1631 een tweede huweljk aan met Jan Rodenburg t
en zo0 kwam het praatje in de wereld , dat onze Reyer pvan zjne
moeders , Hester Rodenburgs wege , uit adelyken stamme'' was.
Hj was een eenvoudige burgerzoon , uit eene lakenkoopersfamilie 1) ;
en zelfs zjn stiefvader was niets anders dan een plebeïsche koekebakker
:).
1) Verg. van Lennepfs 'Vondel, 111 D., bl. l 69.
2) Zie Mr. W . J. C. Van Hasselt in De Dietsche Warande , VI D. , b1. 260.
REYER ANSLO. 327
De jonge Reyer werd
van den Leroemden rector
zorg Opgevoed: hj volgde de lessen
Adrianus Junius, aan wien hj in 1646
een zjner eerste gedichten opdroeg. ln datzelfde jaar was hj door
den doop t0t de kerkeljke gemeente zjner Ouders toegetreden q
maar twee of drie jaar later werd hj door de Paters Jezuïeten
tot het Katholicisme bekeerd.
met
Nog in 1647 , in zjn gedicht zAan de Yolmagtigden der Vrye
Nederlanden tot Munster t,' veroordeelt hj rAlbaas zielendwang ,''
herinnert aan de noodzakeljke vrjheid van geloofsovertuiging, terwjl
!!Spanje met gewelt dat godtlyck recht bestormen''
dorst ,
hadden. Maar
eh herdenkt de ndierbre marteldroppen ,'' die hier gevloeid
spoedig werd het anders. Vanwaar die plotselinge
ommekeer? Ik waag eene gissing. ln 1647 of '48 schreef hj een
treurspel: de Parysche fg-zfïlp/'f , dat alles behalve voortrefeljk
was , en dat hj alleen liet drukken pter gunste van een , die my
zoo lief is als het licht'' (Poëzy , bl. 382). 't Is bekend , dat hj
het handschrift ter keuring had aangeboden aan de letterlievende
jonge vriendin van Barlaeus , sMejofl'er Magdalena Baak.'' Dit
geschiedde met een zeer vleiend gedicht (b1. 269). Is het nu z0o
onaannemeljk , om in haar , die van geljke jaren was als de
Dichter 1) : degenq te zien t die hj lief had a1s het licht ? Zj is
ongehuwd gestorven. Heeft zj wellicht een huweljksaanzdek van
hem afgeslagen , en opende dit zjn oor voor de lokstem der Paters ,
die hem tevens uitzicht gaven om zich aan het priesterljk coelibaat
te kunnen wjden ? Hj werd althans
tocht tot reyzen , ,, en lbegaf zich in
missehien 0ok we1 om de opspraak , die zjn overgang tot de
Roomsche Kerk moest verwekken : te ontlonpen. I'lj schjnt daar
den geesteljken stand omhelsd ie hebben , werd Secretaris vall
spoedig nbevangen met een
September 1649 naar Rome ;
den Kardinaal Caponi , en stierf te Perugia in 1669 :).
Men heeft vroeger en later Anslo's poëtische gave hemelhoog
verheven:zjn vriend Six van Chandelier noemde hem rprins der
Amstelsche Poëeten ;'' Brandt begroette in 1646 zjne eerstelingen
1) Verg. Van Lennep's Yondel, X11 D., b1. 185.
2) Zie over hem het zeer verdienstelijk artikel van J. A. Alberdingk Thijm
in De Dietsche m crcnde , V D., b1. 475 vlgg.
328 REYER ANSLO.
a1s phemelsche gezangen'' 1) , en latere beoordeelaars roemen zjne
Poëzy a1s pkrachtig en vol van fjne en oorspronkeljke gedachten''
(Jer. De Vries).
't ls waar , hj legde zich reeds
behaalde daardoor aldra eer. Zjn
dat meer proza dan poëzie
de Heeren Burgemeesters ,
vroeg op de dichtkunst t0e , en
gedicht op het sNieu Stadthuis ,''
ademt , maar akelig Eeemend is voor
werd van stadswege met eene zilveren
schaal vereerd. Door bemiddeling van den Zweedschen Resident
Michiel Leblon , had hj kort daarna aan Koningin Ohristina een
lofdicht aangeborlen , nde Zweedsche Pallas'' getiteld ) en zj schonk
hem daarvoor een gouden keten ,
Een keten , daar de Vorsten zelfs !, meê proncken !''
voor ) dat men te veel ophef van hem heeft
gemaakt. Slechts zelden heeft hj waarljk poëtische gedachten in
eell daarmee overeenstemmend kleed gehuld ; doch waar hj dit
doet , toont hj buitengewonen aanleg. Doorgaans is het anders.
Terwjl hj naar 't verhevene streeft , schrjft hj niet zelden bombast ,
afgewisseld door het platste proza. Z0o b.v. in het uitgebreide
gedicht pDe Pest t0t Napels ,'' dat hj in Rome vervaardigde. Met
verbazing ziet men het door de meeste beoordeelaars roemen als
Toch komt het ons
Deen waarljk verheven stuk , waarin men rjkdom van denkbeelden ,
zoowel a1s hooge dichterljke vlucht bewonderen moet.''
geeft hj meer klinkklank dan de uitdrukking van
waar gevoel. Gedeelteljk is dit daaraan te wjten , dat hj veel
ophad met (bl. 203)
Doorgaans
11Het dichters erfgebruik van goden en godinnen.''
Zjn rzweedsche Pallas'' b-v. (Poè.zy , bl. 185) is vol mythologischen
bombast ; en a1s men in pAluiden in Rou'' leest tbl. 362) j
dat de Drost moest sterven , want
Dat ltlio droef van hart Apol niet kon bewegen ,
Noch 't noodlot wederstaan , toen zij voor 't veege bedt
Dus sprekende den Drost zoo garen hadt geredt :
O voesterheer Apol , stel nu te werk uw zinnen ,
Om Pallas , ryk van geest, om negen zangheldinnen
1) G. Brandtfs Poè-zy (uitg. in 40 van l 688) , b1. 540.
REYER AXSLO. 329
En zoo veel andre goôn ; om 't Hooft van uwe kunst
Te toonen in zyn' noodt een teeken van uw gunst . . .
En lydt ge , dat zy nu , die hem heeft aangegrepen ,
IJM- gaven , hem verleent, met hem in 't graf zal slepen ?
't Is ofge u niet bekreunt, dat gij uw kunst te werk
Niet legt om dien pilaar vttn uw Apolloos kerk è'*
bljkt daaruit dan niet voldingend , h0e
de heidensche goden in de Hollandsche
dienen om door rammelende klanken
verbeelding te verbergen ? En toch
onnatuurljk de r0l is , die
poëzie spelen , en hoe ze
het gebrek aan gevoel en
veroorzaakte Hooft's dood
hem t naar zjn zeggen , een pdiepe hartquetsuur'' (b1. 264) !
Met meer innigheid herdenkt hj Barlaeus en Vossius nevens
Hooft t in sHet gekroonde Amsterdam'' (bl. 240 vlgg.) : dit waren
trouwens de mannen , naar welke hj zich als diehter gevormd
had. Maar bovenal had hj zich Vondel ten voorbeeld gekozen ,
op wiens gedichten dan ook herhaaldeljk toespelingen bj Anslo
voorkomen , en wiens stjl en manier hj zich trachtte eigen te
maken 1). Geheel in den besten Vondeliaanschen toon is b.v. zjn
gedicht : ,,Op de tweedragt der Christenen en den Turkschen oorlog''
(P0è'zy , bl. 171) , of zjn zzcgetempel voor Fredrik Hendrik'' (bl.
175). De huiseljke trant , aan zoo velen zjner tjdgenooten eigen ,
achtte h ij beneden zich : hj was als het ware voor heldenverzen
in de wieg gelegd.Maar toch munten 0ok deze stukken
door vorm dan inhoud uit. Hetbeste , dat hj schreef ,
zjn sAfscheit van Amsterdam ,'' den 12en September 1649 pby
't Bingerlogh'' ontworpen , en door Alberdingk Thjm terecht szoo
eenvoudig , zoo zuiver van gevoel en zoo roerend'' genoemd. Ik
neem het in zjn geheel over o0k als document voor zjne levensnog
meer
was wellicht
geschiedenis :
Hier , daar de Ryn met radde watrell stroomt
Door bergen hardt van steenen , vol geboomt,
Of wyngaartranken ,
Hier reize ik heen , maar gy , myn voestervliet ,
Myn Amstelstroom , al zie ik u hier niet ,
lk wil u danken
1) Zelt's ztn valschen smaak A'olgt hij na , b-v. a1s hij (b1. 8-' spreekt van
1!'t Geronnen bloedt gestremt tot vlammende robynen-f'
330 REYER ANSLO.
Voor al uw gunst , waar van ik roem en boog.
O MTaternimf , gy zyt my uit het oog ,
Niet uit het harte.
't Is waar, myn stadt , dat ik van u niet lang
Ben afgeweest , maar 't is mij reets te bang
En groote smarte :
Myn hart wordt iaau , a1s 't denkt om al zyn bloet ,
Om vrient en vreemt , in myn zo0 teer gemoet
Zoo diep gekropen ;
Ik acht my aan myn bakermat verplicht ,
En toen ik nu uit Hollant en het Sticht
Mras uitgeloopen ,
Toen keerde ik my heel twyiend langs de brug
By Nieuwersluis tot driemaal toe te rug
Naar Amstels vesten ,
Tot datrayn geest, bevangen met een' tocht
Tot reizen , my weêr aan het reizen l-,rocht ,
En sprak op 't leste :
Op , maak u op , om met eenf hoogen toon
Te Rome voor des Tybers Myterkroon
Latyn te spreken.
lk stond verbaast, en even als die geen ,
Die voorwaarts dryft , en door de stroomen heen
Niet ziet te breken ,
Maar ziet nogh eens , zoo ver nu van den kant,
Zoo deerlyk om naar ft lieve vaderlant ,
Zoo waardt als 't leven ;
Zoo is 't met my, die om het Roomsche feest 1)
lT , die zoo lang my zyt zoo lief geweest ,
Nu moet begeven-ff
Veel meer bekend dan Anslo bleef zjn vriend Geraert Brandt ,
die zich èn als uitstekend prozaïst en historieschrjver (boven ,
Xvlle E. , I D. , b1. 358) èn als kernachtig dichter een goeden
naam had verworven.
Hj
fàmilie stamde ook al uit
werd mede in 1626 te Amsterdam geboren , maar zjne
Antwerpen , waar zj in goeden doelt
schjnt geweest te zjn. De vader had zich genoodzaakt gezien
eene broodwinning bj de hand te nemen , en had zich te Amsterdam
als horlogiemaker neergezet , in welk beroep ook de zoon
1) Het jubeljaar l 650.
GERAERT BRANDT. 33l
werd opgeleid. De vader was sedert 1642 een der lloofden van
den bchouwburg 1) , waaruit volgt , dat hj een letterlievend man
moest zjn. Dat de zoon zich op de letteren toelegde , is dus niet
onnatuurljk ; evenmin , dat hj in 1643 , op zjn zeventiende jaar ,
de baan der poëzie betrad met een treurspel De Veinzende Tp9'-
quatlts getiteld 2). Dit stuk gaf hem naam , en baande hem den
weg tot de vriendschap van Barlaeus , die o0k een Antwerpenaar
was : en met wien de familie misschien vroeger al in betrekking
had gestaan. Dezen beschermer hing
zeer ook onder den invloed van den
hj steeds harteljk aan. Hoe-
Professor , Brandt bleef van
diens Paganisme vrj. Dit bljkt uit de gedichten zjner jongelingsjaren.
Maar zj hebben op hooger lof aanspraak , want zj zjn vol
van echt poëtische gedachten , in krachtigen vorm vervat 3).
A1 zeer vroeg zou hj ook de eerste proeve geven van zjn
meesterschap in 't Hollandsch
Hooft was den 21en Mei
Proza.
1647 in Den Haag ontslapen , en dell
27en te Amsterdam begraven. Den volgenden dag sprak Adam
Vangermez 4) seen der welsprekendste tooneelspeelderen zjner
eeuw'' (Brandt) : in den Amsterdamsehen schouwburg , sten aanhooren
van een ongelooleljk getal van menschen ,'' eene ljkrede
op den Drost uit. Zj was door den twintigjarigen Brandt vervaardigd
, zooals hj voorgaf ; maar eigenlijk was het eene onbeschaamde
letterdieverj, daar het geheele stuk , voor zooveel mogeljk , letterljk
was vertaald naar de oraison J'Mntèlz': van Ronsard : door
W agenaar, Amsterdam , in-fo , 11 D. , bl. 398.
2) Het stuk is blijkbaar ontleend aan het zesde deel der eerst onlangs
weder bekend geworden verzameling van vertaalde ltaliaansche Novellen ,
die , onder den titel van Tragedische ofte klaechlycke Historien , omstreeks 1 618
het eerst het licht zagen , en in 1650 werden herdrukt. Zie het merk-waardig
opstel van Jhr. M r. J. De W itte van Citters in De iWederl. Spectator van 3
Mei 1873, b1. l40 vlg-, in 't bijzonder bl. 142.
3) Zie zijn ljuitvaart van Hugo de Groot ,'' Poèby in-40, bl. 36 1 , en vooral
3,Het Klagend Holland op df uitvaart van zijn Hoogheit ,''* bl. 368 , beide o.a.
in Penon , Dicht- en wrozczner/cen 1V, b1. 297 vlg.
1
:) Zie over zijn persoon en deze schrijfwijze van den naam , die gewoonlijk
Fcn Slermes luidt , J. A . Alberdingk Thym , Portretten nan Vondel, bl. 1 34-
135 ; en vooral zijn opstel in Dr. J. Van Vlotenfs Nederl. Kunstbode van l 874 ,
b1. 8 1- 83.
332
den (lateren) Kardinaal Du Perron opgesteld. Slechts enkelen waren
met deze omstandigheid bekend . en bjna allen juichten de ljkrede
toe. Zoo zj hen popgetogen'' deed staan , 't was , omdat , zooals
Anslo het uitdrukte :
GERAERT BRAXDT.
Zijn tong kon ,! harten treFen-''
Onder de toehoorders bevonden zich Huygens , Vall Baerle ,
Vondel en Anslo. Deze laatste haastte zich aan zjn vriend Brandt
te melden , hoe pdes Amstels treurpoëet'' 1) in den lof des jongen
lofredenaars had uitgeweid. Hoe , had Yondel gevraagd ,
!!Hoe eer ik best voor Amstels lofaltaar
Met l()f en dank haar' eersten redenaar ,
Die vry van taalgebreken
Haar 't schoonste Dtlitsch leert spreken ? . . . .
Dat nu de ziel van Muidens grooten Drost,
Ontbonden en van es lichaams pak verlost,
Mogt met haar lzemelsche ooren
Haar' eigen lyklof hooren !
Zy waar' verheugt. Dees heeft Natuur te baat ,
Het zy hy schryft op maat , of zonder maat.
Zyn oordeel is ervarell !
't Verstant quam voor de jaren'' S)@
Hoe die lof voor Vondel pleit ! Hj had moeten aanhooren , dat
de spreker met de pberoemde naamen'' van sden wyzen Zuilichem''
en
Yondel , met sJtilzwjgen voorbjging! llj had moeten aanhooren ,
dat Hooft de pllooft-poëet der Hollanders'' genoemd werd ; sdat
den schrandre'l Barlaeus ,'' Z iJ-n e rede eindigde , en hem ,
de Hollantsche Poësie , die met den Ridder Hooft geboren was ,
o9k met hem gestorven is ;'' dat de Drost pd' eenig'e Poëet (was) ,
die d' Amstel heeft voortgebracht ,'' pd' eenige Fenix der Dichters ;''
dat zzjn lofgerucht den roem van al de Poëten zjner tjdt in zjn
leeven te booven ging.''
W at was de reden van die miskenning. , die g'rievende behandeling
? Zj wordt niet verklaard door de gissing, dat Brandt alleen
zfï/ kieschheid Vondel hier geheel zou verzwegen hebben , zooals
Yutn Lennep scllrij l't , Vondel , V D. , bl. 469 : Keurpoëet.
Anslo's Poèbl , bl. 265.
BRANDT TEGEN VONDEL. 333
door een talentvol geleerde beweerd is 1). SDe verhouding van
Vondel en Hooft dus schreef hj ten betooge van die stelling
was in de laatste jaren niet z0o geweest : dat allen beider naam
samen konden hooren noemen zonder daaraan te denken. En in
een Ljkrede z0u toch Brandt gaarne elken wanklank willen vermjden.''
Het eerste gedeelte dezer redeneering moge volkomen
waar zjn , het slot verklaart noch het doodzwjgen van een man
als Vondel , noch de voor dezen kwetsende verklaring , dat Hooft
de eenige dichter was , dien Amsterdam had voortgebracht. Te
minder , daar andere levenden , die o0k onder des sprekers gehoor
zaten , met l0f vermeld werden , waardoor de zaak eerst erger-
1jk werd. Dubbel ergerljk : daar voor hen , die de verhouding
kenden , Vondel juist werd voorgesteld als Hooft's vriendschap niet
waardig.
geliefden weerzien : zdan za1 hy
t' ontvangen , al die zfjzl rriendschap
Immers eenmaal , zegt de lofredenaar t zou Hooft zjne
bereit staan om met oopen armen
tvaardig 'à/lltzrps . . Onder
deeze verdienen d' eerste plaatzen , gy , 0 wjze Zuilichem ! en gy ,
schrandre Barlaeus , llooft der Latjnsche Posten ! die d' uitgang
des doorluchtigsten Drost , de laatste eer beweest : gedoogt dat ik
met uw beroemde Naamen mjn Reeden eindig !'' Men ziet daaruit ,
dat het ook niet aangaat , Brandt van alle hateljk opzet vrj te
pleiten op grond , dat hj het oorspronkeljk Fransch op den voet
zou gevolgd zjn. Dat deed hj hier en daar juist niet 2), Daaruit
volgt dan ook , dat het in 't geheel niet opgaat , wat Dr. Matthes
beweerde 3) ? dat men uit die ljkrede zgeen beslaiten aangaande
Brandt's . verhouding tot Vondel mag trekken.''
Nog eens , wat mag de reden geweest zjn , dat de jonge schrjver
z0o heftig tegen Vondel optrad ?
Dr. G. Penon , Ilistoriscbe e)? Biblioqrapbiscbe Beschouwi3lg ptzkd Vondel's t.r
Ilekeldtkbten , bl. l 82.
:hz
De lijkrede is , met dcn Franschen tekst van Du Perron daar tegenover ,
in 1874 gedrukt door Dr. J. C. Matthes , achter zijne uitgave van Brandt's
Leeven tlcn Hooft. Hoe ook geneigd om veel op rekening van het Fransche
origineel te stellen , moet Dr. Matthes toch herhaaldelijk bekennen , dat Brandt
er zich niet altijd aan hield. B.v. bl. X : s?Dat durft Brandt zoo niet over te
nemen ;'' en bl. X1I1: s,ilij wijzigde natuurlijk , wat met het oog op den
Hollandschen dichter verandering behoefde-''
3) T. a. p1. Inleiding , bl. XV. Ook bl. l 01 . !,De Lzjkreeden bewijst nietsl'
334 BRANDT TEGEN YOXDEL.
llet is bekend , 2at er gedurende zekeren tjd tusschen beiden
verwjdering'' heeft bestaan : maar van wanneer dagteekent ze ,
en waardoor is zj veroorzaakt geworden ? Het antwoord op deze
vragen is niet gemakkeljk te geven ; men moet zich voor een groot
deel met veronderstellingen behelpen. De hier volgende komen mj
voor eene groote mate van waarschjnljkheid te bezitten.
De eenige , hoezeer o0k weinig duideljke aanwjzingen , die onJ
ten dienste staan , zjn van Brandt zelf afkomstig. ln zjn Leren
ran 'Zpzl#df zegt hj 1) ) dat deze sweleer ten aanzien van de
dichtenzyner gBrandtsl jeught , en de lykrede op den Drost Hooft :
met 1of en gunst sprak. Doch (zoo gaat hj voort) de verscheidenheit
van Godtsdienst , en eenigh tzzdf/cr geschil , elders gemeldt ,
veroorzaakte sedert wat verwydering, vermindering van genegenheit,
en een langdurigh zwygen : tot dat d' oude liefde , toen hem Brandt
in zynen hoogen ouderdom somtydts bezocht ? weêr boven quam.''
Sedert .. op welken tjd ziet dit ? Bljkbaar na 1647 , en waarschjnljk
geruimell ijd daarna , althans wat de pvermindering van
genegenheit'' van den kant van Vondel betreff ; want in Brandt's
boezem was de genegenheid al veel eer gebluscht. De sverscheidenheit
van Godtsdienst ,'' was bj dezen misscbien al vroeger in
het spel : bj Vondel begon zj misschien eerst levendig gevoeld te
worden , toen in 1657 Brandt's boeksken , getiteld Verlaet 'lfffp eigen
Vergaederinge zlï:f , werd uitgegeven. Zooveel is zeker , dat in
1652 beiden nog niet openljk van elkander vervreemd waren ,
want in dat jaar maakte Vondel nog een gedicht op het portret
van Brandt's bruid 2). W j weten o0k , dat Brandt den 24011 November
1654 nog vriendschappeljk met Vondel omging en toen zekere
verklaringen omtrent zjne hekeldichten uit zjn mond opschreef 2).
Dit wordt 0ns bevestigd door een brief van Antonides aan Oudaan
van 20 Maart 1673 , waarin hj zegt , dat toen de beteekenis der
toesgelingen in den Palamedes van Vondel niet te vernemen waren ,
alzooze zjne E. door den hoogen ouderdom meest ontvallen en
tTitgave van Verwijs , b1. l 05.
2) Van Lennepfs Vondel , VI D., bl. l l3. Dezelfde opmerking had Matthes
reeds gemaakt , Leeven rco? Hoojt , bl. l0l , maar hij haalt er de onjuiste
gevolgtl-ekking uit , dat Brandt toen Vondel*s vriend was.
3) Verg. Dr. G. Penon , Historiscbe e?? Bibliographlscbe feyclptl?rf/?: ??cn
Vondels Hekeldichten , b1. l 80.
1)
BRANDT TEGEN VONDEL.
zyne uitleggingen daer van raedsels zyn. Doch (.z00 vervolgt hii)
Ds. Brant heeft een' Palamedes , die van regel t0t regel , in het
l6.sf: v@n Fpzl#6l,: fyf ? uit zjnen monde is aengetekent , en alles
op de rechte geschiedenis toegepast'' :). Evenwel was hj, naar
Brandt's eigen gatuigenis , drie jaar later n0g in staat dezen belangrjke
mededeelingen te doen ; want , zegt hj, ofschoon zjn
geheugen verzwakte pheeft hy echter , op myn vraagen , verscheide
dingen openhertig gemelt , die hy voor henen plagh te bedekken :
rondt uit bekennende dat het ffczld/cpf , het liedt van den otter ,
en Reyltfe de Jrp.s , met verscheide andere gedichten , in voortyde
zonder naam gedrukt , pylen uit zyn kooker waaren. In dat jaar
1676 verklaarde Brandt dan ook , dat hj van plan was van den
inhoudt en bediedenis'' van het Treurspel eerlang D te spreken 2).
Dat hj aan dit plan althans een begin van uitvoering gegeven
heeft , en dat uit zjn nagelaten handschrift de aanteekeningen ,
bj de z. g. Amersfoortsche uitgave gedrukt , zjn voortgesproten ,
heeft Dr. Penon in het vierde hoofdstuk van zjn straks aangehaald
werk bewezen.
T0t in 1654 was Vondel Brandt's vriend : in 1676 wederom.
Tusschen die twee
vallen. Zien wj ,
In 1644 waren
datums schjnt het tjdperk van verwjdering te
of wj daaromtrent iets naders kunnen vaststellen.
Vondel's verspreide kleine gedichten verzameld
en gedrukt onder den titel van J. ,v. 'rrpnt/el,s Verscheide Gt?#ïc/lf6ll ,
waarin echter de hekelverzen niet voorkwamen. ln Januari 1647
werd te Rotterdam een zoogenaamd Tweede deel pc0?. Vondel.g
f'p:z?/ , zonder diens voorkennis uitgegeven 3). Daarin vond men
1) Zie den brief in Dr. G. Penon's
had het handschrift van Brandt alleen
Bîjdragezl enz., 11 D., b1. 153. Antonides
mogen l?zien en lezen ten zijnen huize s
zonder het te mogen naeschrijven ;*' daarom durfde hij er niets uit mededeelen.
2) Dr. Penon , Hist. en Bibl. Ae:c/àoutpfpr/ rall Vondels Hekeldichten , bl. 164.
3) .I. r. Vondels Poesy , o/te Verscheide Gedichten. Het tlceede Deel. Tot
kkhiedam , tze#rucl:f 'voor An Autbeur , l 647. Zie over beide uitgaven den Catalogus
der Vondel-Tentoonstelling ,n0. 1 54 en l 55. Ik heb twee verschillende
uitgaven van s,het tweede Deel ,'' van hetzelfde jaar , met denzelfden titel ,
behoudens de toevoeging g?llen tweeden druck verbetert en vermeerdert ,'' voor
mij liggen ; beide uit de bibliotheek van den Heer Unger. In de tweede
editie Zijn de dl'tlkfouten der eerste 'Verbeterd , en Zij bevat 55 bladzijden
meer , en daarin Zeker enkele gedichten , die niet van Vondel zijn , b. v. de
efcclf vall Cupido , waarover zie boven XVII Eeuw , 1 D. , bl. 66.
335
336
verscheide dichten , die de Dichter naa 5 zyn afwyken tot het
Pausdom verwierp , en liefst hadde gesmoort'' (Brandt). Aan dat
deel was eene voorrede toegevoegd , waarin geljk wj zagen 1) ,
Vondel in de grievendste taal werd over den hekel gehaald pover
syne verandering in den Godtsdienst, van 't Mennist tot het
Remonstrantsch , en van
werd hem te laste
't Remonstrantsch tot het Paapsch.'' Tevens
gelegd , dat hi.j bj hei uitgeven van het boeksken
, getiteld Grotius Testament , rin 't by een stellen en vertaalen
niet ter goeder trouwe hadt gehandelt ,'' sdewyl hy uit de Groots
schriften alleen hadt getrokken 't geen hem meê , en verzweegen
't geen hem tegen ging : dat hy zommige
onkunde : of uit drift en yver voor zyne kerke ,
taalt , verdraait of vervalscht'' 2).
W ie was de schrjver dier voorrede , welke met eene .P. was
geteekend ? Vondel , wien dit alles ssmertelyk viel ?'' ried er te
vergeefs naar. Eerst verdacht hj er Pieter De Groot van t later
weer den rechten man te konllen vinden.''
plaatsen t 't zy uit
quaalyk hadt ver-
Brandt ofschoon niet volkomen
anderen , rzonder
geeft ons eene aanwjzing , die ,
helder : toch doorschjnend genoeg is. s't W as (zegt hj) een jongeling
van twintig jaaren , dien hy korts te vooren , op verkeert
aanbrengen, t' onrecht en
door een ander voort
scherp hadt bekeven ,
gaande gemaakt , met zulk een Yoorrede hadt
willen wreeken. Maar ik weet dathy t tot meer jaaren gekoomen ,
en de zaak van achteren inziende , aan verscheide vrienden , ook
aan Vondel zelf , heeft betuight , hoe leedt hem was dat hy zulk
een vermaarden man zoo schendig hadt doorgestreecken'' 3).
Alen heeft wel eens gedacht , dat Oudaan hier te beschuldigen
viel 4) ; maar die gissing is voldoende weerlegd 5) ; en ook mj komt
het bjna onmogeljk voor , hier niet met Van Lennep , Eelco
Verwjs en Alberdingk Thjm aan te nemen , dat Brandt daarmee
eene bekentenis omtrent zich zelven'' heeft afgelegd. Hj was in
1646 juist twintig jaar.
en die dat ongelyk ,
BRANDT TEGEN VOXDEL.
1) Boven , b1. l49 l 51.
E) Brandt , Leven rco? Vondel, b1. 7 l , 72.
3) Brandt , Leven van Vondel , bl. 73.
#) A. D. De Vries Az. in Van Vloten's xVe#. Kunstbode van 1874 , bl. 101.
5) Door J. A. Alberdingk Thijm , t. a. p1., b1. 108.
BRANDT TEGEN VONDEL. 337
geweest is , dat Vondel den jongen man
ligt in 't duister. Men heeft de volgende
gebracht : In 1615 had Yondel zjne Altaergeheimeitissen
uitgegeven. Daarover werd hj hevig aangevallen
door W esterbaen in een gedicht , getiteld : Kracht &,9 Geloofs van
den '?rpprfr6//klfyà6zl ende res'maarden, Nederduytschen fàpddf Joost
ran Trtlzlty:lds , te speuren in de Altaer-geheimenissen , waarin hem
ook al de hekeldichten , die een geheel anderen geest ademden ,
worden voor de voeten geworpen en ,ieder woord als wapen wordt
gebruikt , en de dichter met zjne eigene woorden wordt gehekeld'' 1).
Daarachter had een onbekende , die zich P. teekende , het smalledoen
drukken, dat wj boven, bl. 154, hebben
W at de aanleiding
!, scherp bekeven'' had)
gissingen in 't midden
ljke puntdicht
meegedeeld.
Kan nu 00k,'' vroeg Verwjs :) , raan Yondel zjn aangebracht ,
dat de jonge Brandt hiervan de maker was , en hierop de scherpe
lichtgeraakte man den jongeling , dien hj wegens zjne talenten
zich had aallgetrokken , duchtig hebben doorgehaald ? Brandt ontkende
de aantjging ten sterkste Hierop diep gekrenkt zinde
hj op wraak , en meende geene betere te kunnen vinden dan een
tweede deel van Vondels Poëzie uit te geven , waarin'' enz. .
OBrandt, ten onrechte door Yondel bestraft over het puntdicht y
waarvan hj de maker niet was , onderteekende nu de Voorrede
met diezelfde letter P. , om den dichter geheel en al van het
spoor te brengen-''
Dit is zeker vernuftig uitgedacht ) maar alles behalve bewezen.
Deze gissing rust Op
gedicht vöpr de uitgave van het Tweede deel ran Fbzlt/6l,: Poëzy
het licht zag , en dat is in 't geheel niet uitgemaakt , of liever ,
het tegendeel staat vast.
De Altaer-geheimenissen heeten gedrukt te zjn Te Keulen ïzl de
Nie'uwe Druckerye. W esterbaen's gedicht heeft op den titel Tot
Schiedaln : in de Oude .flrsc/çdrg:. De qualifcatie der drukkerj is
natuurljk eene tegenstelling met die van Vondel's werk q maar
vanwaar de plaatsnaam ? ls die ontleend aan den titel van het
breede deel '/7tzol Ilbndels Pp?'zy , dat ter zelfder plaatse uitgegeven
eene andere : nameljk , dat W esterbaen's
1) Dr. G. Penon , Hist. en f2'ô/. Beschouwing 'pcn Vondels f.fd/cef#k-cifen , bl. 98.
2) In zijne inleiding op Brandt's Leven van Utln#e/ , b1. XV.
Joxcltsl-os'r , Ned. L etterk-, XV1Ie Eeuw , 11 , 4e druk. 22
738 BRANDT TEGEN VONDEL.
heet , hoewel Brandt in het Levelt Rotterdam noemt ? Of is niet
juist het tegendeel het geval ? W esterbaen's gedieht werd eerst
afzonderljk uitgegeven in een 40 boekje van 16 bladzjden. De
Kl-acltt des G:/ppJ,s loopt tot bl. 13 : op de volgende pag. leest
men de toevoegsels , door Van Lennep vermeld , Voltdel , IV D. ,
bl. 614- 615 , onder anderen het vierregelig puntdicht met P. geieekend.
Maar het merkwaardigste is , dat men OP
voet van het hoofdgedicht , deze vier regels leest :
Getrocken uyt de Registers van de Besoignes D by droomen ende
in-beeldinge ? voor-vallende op den Berg Helicon , F0l. o. ende
J?6.st?p,/#:0, aen (9:1 uytgevel' 'pc'l het Ttveede Deel ::@01 Vbndels #p?'z// :
door last van de H. Vergadersng'' 1).
Dat er met beide uitgaven een geljk doel werd beoogd , is
reeds elders opgemerkt 2) , en er is tusschen beiden bljkbaar con- $
nexiteit 3). De P uit het eene stuk schjnt mj dezelfde als de P
uit het andere ; en dat aehter die P. de jonge Brandt schuilde ,
die er van hield zich achter andere letters te verbergen 1) , schjnt
mj niet voor redeljke tegenspraak vatbaar. Hetgeen mj in die
meening versterkt , is de opmerking , dat een Latjnsch puntdicht
van omstreeks 1650 , en waarvan men Brandt voor den dichter
houdt , geteekend is met het woord Pl-udenter D) , dat geheel Brandt's
k-arakter uitdrukt , en welk woord ik meen terug te vinden in de
-P , waarmee hj elders onderteekende.
bl. 13 aan den
daarop al min of meer de aandacht gevestigd , schrijvende
, herdrtzk van Bresterbaen's gedicht van l 65l , in de Verqsc/?
ed'#e?l i'Yederduytvcbe Gedicbten , de volgende noot voorkomt : g?gezonden aan
den uitgever van het Tweede Deel van Vondels PoLzy-'' Bqdragen tot de
Geschiedenis der Xe#. Letterkande , 1 D. , bl. 58.
Dr. G. Penon , Vondels Rekeldichten , bl. 98 : 9,De Hekeldichten worden
(door Westerbaen)tegen den vervaardiger zelven gewend , en de uitgave van
het Tweede Deel rcn Vondels .!Eba?y had dan ook alleen deze bedoeling-''
3) Brandtfs geraaktheid was , toen Vondel hem had bekeven , sldoor een
ander voort gaande gemaakt.f' W as die ander ook de Heer van Brandwijck ?
Er is, dunkt mij , heel wat te zeggen voor eene bevestigende beantwoording
dier
5)
Vraag.
ln den Catalogus der Vondel- Fenfoondfe//fotç lees ik onder n0. 8 : grportret
1) Dr. G. Penon , Bijdragen , 1 D. , 48 , 50 , 51 enz.
van Vondel , vermoedelijk van omstreeks 1650 . . . . Ets door J. Lievensz. , met
onderschrift ,,J. Livius deliniavit ,n' en een vierregelig Latijnsch vers door
1,Prudenterf' (waerschijnlijk G. Brandt) , uitgegeven bij A. De Avees-n'
2)
Dr. Penon had
dat in den
BRANDT TEGEN VONDEL. 339
Maar h0e dit ook zj , 't is hoogst onwaarschjnljk , ja Onmogeljk
, dat de oorzaak van 't geschil in h:t puntdicht moet gezocht
worden , en daarmee valt Yerwjs' vernuftige gissing. Wj weten
n0g altjd niet , wat aanleiding t0t Vondel's bestraëng heeft gegeven
l). Zeker is het , dat Brandt voortging met Vondel slecht te
behandelen. W einige maanden na de uitgave der Vborrede schreef
hj de Lykl'eeden p.p Hooft , waarin ik de uiting van kwaljk
bedwongen wrevel niet kan voorbjzien. En het bleef daar niet bj.
In 1651 deed Brandt een nieuwen aanvalop zjn ouden vriend.
ln dat jaar verscheen het eerste deel van de Verseheyde :V6#6rdltytsche
Gedichtelt ) en na het betoog van Dr. Penon in zjne
Bkjdragen kan niemand er aan twjfelen , of Brandt was van dien
bandel de hoofdverzamelaar en uitgever. Men weet , dat de schilder
G. Pz. Van Sy1 een portret van zjne aanstaande , Susanna Van
Baerle , had geschilderd en hem ten geschenke gegeven : welnu , de
opdracht , waarin de schrjver zich ,de uitgever'' van het boek
lloemt , luidt aan dien Schilder , en daarin heet het , dat hj gaarne
deze gelegenheid aangrjpt pom uw E. Gedichten voor schildery
el1 woorden voor verwen aan te bieden. Dit zjn de Verscheyde
bichten die ik u opdraegh en onder uwen naem den dagh laet
sien : niet soo seer om al wat Neêrduytsch spreekt genoegen en
vermaek te geven , als om niet ondankbaer te schjnen by uw
beleeftheyt.'' En hj was het , die een exemplaar van het pas verschenen
werk met een vers aan zjne Susanna zond , terwjl in
1) De Heer A. D. De Vries Az. heeft in den Nederlandschen Kunstbode
van I)r. e1. Van Vloten , I jaargang (1874) , b1. l08 , gevraagd : jrltan het
geschil ook samenhangen met de Lucifer-beweging ? Brandt was tijdens het
ten tooneele voeren van den Lucifer (Febr. 1 654) regent van den Schouwburg
. Had Brandt in den strijd over den Lucifer (die na twee voorstellingen
van het tooneel werd geweerd) wellicht niet genoegzaam partij gekozen
voor Vondel ? Zelt's een lijdelijk aanzien van de hatelijkheden zijner oude
vijanden , de predikanten , kon voor Vondel genoegzame reden zijn geweest
om met Brandt te breken-f'
lk acht die gissing niet gegrond. In eene noot heeft Dr. Van Vloten er
reeds op gewezen , dat Brandt, die toen al predikant was , geen Regent van den
Schouwburg kon zijn , en dat men waarschijnlijk aan zijn vader moet denken.
Alaar buitendien moet het geschil niet in l 654 maar al vöör 1647 zijn ontstaan
, toen de slechte behandeling van Vondel door Brandt een aanvang nam.
22*
340 Bltwxo'r TEGEN VONDEL.
den bunde'l zelf al een paar gedichten , aan haar gericht , zija
Opgenomen.
Alberdingk
bracht 1). I'lj
ooren in Hooft
Thijm heeft nog een ander onwraakbaar bewjs bjgewjst
er op t dat Brandt sten jare 1647 , tOt over de
zat ;'' en als hjj hier den lof der gematigdheid van
De Groot verkondigt , door de getuigenis , dat hj een Christen
was , pdie , ziende veel van 't oudt voor oovergeloof , veel van
't nieuw voor neuswijs aau , en scheuring uit scheuring spruiten ,
zoude
gebaakt
plaats uit Hooft's Nedet.l. ffï.qfprïl''?z
waardig , dat Brandt , die met deze woorden zeer ingenomen was ,
ze n0g twee-maal heeft aangehaald , of eigenlijk D in zjne opstellen
tusschenbeide heen met grondtpunten alleenljk ,
hebben ,'' - hj daarmee eene
aanhaalde. En nu is het merkgeerne
den wech der waarheidt
versmolten. Op bl. 261 van het eerste deel des tweeden druks
zjner Histol.ie der #:JpA'?zlc/ï6 , zegt hj Hooft . . . . dezelfde woorden
weder letterljk na ; en bovendien zegt Brandt onder 't portret van
Cassander - op wien Hooft's woorden in de Historien slaan -
het volgende t geteekend G. B.
11 * * * *'k zagh veel van 't oudt voor waan-
Voor wan- voor by-geloof , van 't nieuw voor neuswijs aan.
Uit scheuring , seheuring spl'oot. Hier trad ik tusschen beiden ,
Grondpunten zijn alleen de baakens , die ons leiden.'f ''
Terecht trekt hj er dit gevolg uit : zllet zofl al heel verwonwezen
dat gtwee verschillende personenj zich zo0 ontzagljk
plaats van Hooft verkneukeld hadden q'' en de aanhaling in
de Vbor-l.eden moet dus wel van Brandt af komstig zjn. Bovendien
lleeft Dr. Van Yloten algewezen 2) op het pbijna alles afdoend
bewijs ,'' dat in die Vbos.-redesî, eene zinsnede wordt overgenomen
uit een brief , in April 1645 door Hooft aan Van Baerle geschreven
qîlrievei't 1V, bl. 182) pen door Van Baerle dus zeker aan Brandt
meêgedeeld-''
'W elnu , in dien bundel werd niet alleen 'W esterbaen's Ks-acltt
des G:JtItIJ,M opnieuw afgedrukt , maar natuurljk ook de daaraau
toegevoegde , daarmee samenhangende gedichten : onder anderen
derlij k @
ia die
1) In Dr. J . Van Vloten's Nederl. Kunstbode van 1874 , bl. l 09.
2) In eene noot op bl. l09 aldaar.
BRANDT-WESTERBAEX TEGEN VONDEL. 341
de Copye 'pp,Al eevdge F':drzdzl , by de E. ./.1'::3- Joost '??c'î delt #rpîl#el
voor dezen '?xïf.
ç:.geplezl , ende p6à/z'tzc/lf i'n é:A/ gedieht #c/,f hy gemaekt
heeft pz de Dpp#f van Koni'ng Henrik de Grppfp. Het zjn name-
1jk zestièn regels , die de Katholieke Kerk en kerkleer hekelen.
Nu leert ons Dr. Penon 1) , dat Vondel's gedicht Uitvaert tltzzè
Henric'us de G./'ppf: voor het eerst gedrukt werd in De Torsïczfv/4:
Guldett 'rïzlc/c:l , van 1622 , smaar daar ontbreken de bedoelde
zestien regels.'' ,,ln den tweeden drak van het gdoor Brandt bezorgdel
Tweede Deel van Yondels Poësy komt het geheele gedicht Uitvaert
enz. voor , en DAAR vinden we de zestien besproken regels.''
Vpôr dezen tweeden druk van het Tweede Deel Poëzy en vppr
svesterbaen's Kracht de8 G6ft)pJ.: was de Uitvaert slechts ééns
gedrukt , in 1622 , en in dien druk ontbreken de zestien regels.
ln 1650 nam Yondel de Uitvaert , schoon met veranderden titel ,
in zjne Poesy op : maar ook daar ontbreken die verzen. Bljkt
uit dit alles niet , dat ze niet van Vondel zjn , maar hem door
W esterbaen-Brandt toegedicht zjn enkel om hem met zichzelf in
tegenspraak te brengen en hem te
gedicht en de bedoelde verzen , met de bjvoeging , dat ze door
Vondel rvoor dezen uitgegeven gwarenl , ende gebracht in een
gedicht dat hy gemaekt heeft op de Doodt van Koning Hendrik
krenken ? W anneer W esterbaen's
de Groote ,'' in 1651 weder worden afgedrukt , dan is de bedoeling
lliet twjfelachtig : men wilde op hetzelfde aanbeeld slaan als vroeger ,
en met het oog op de tweede uitgaaf van Yondel's Poesy van het
vorige jaar , was dit als het ware eene insinuatie , dat deze xt: de
lledoelde verzen eenvoudig had weggelaten.
De onvriendeljke houding van Brandt tegenover Vondel oOk
nog in 1651 is duideljk ; maar op hetzelfde oogenblik bjna
Voniel door zjn gedicht op het portret van Susanna Van
het bewjs , dat hj van die kwaadaardige aanvallen Brandt niet
verdacht hield , die dan 0ok alles gedaan had om zjne betrekking
t0t de Verscheide Gedichtevt te verheimeljken. En drie jaren later
verkeert hj met den ouden man op denzelfden vertroaweljken
voet en komt achter het geheim van de toespelingen , door hem
geeft
Baerle
in zjne hekeldichten bedoeld ! Dit alles werpt
licht op het karakter van Geraert Brandt. Hoe
geen
geheel anders had
schitterend
1) Bljdragen , I 1). , bl. 59.
312 BRANDT TEGEN VOXDEL.
men zich de zaak voorgesteld ! llooren wj Verwjs 1) : ,Na het
schrjven der Voorrede hield Brandt zich natuurli,jk verre van
Vondel : den man toch te zoeken , dien hj, onder een masker verborgen
, had weten te trefl'en , kon hj niet van zjn hart verkrjgen.
Vondels naam werd in zjne Ljkrede opzetteljk verzwegen ; want
maakte hj van hem gewag , het moest met l0f en roem zjn.
Vondel , dien Verwjs zich reeds a1s op Brandt vergramd voorstelde
Vondel zoude dan zeker den jongen kunstbroeder de
harteljke vriendenhand weder hebben toegestoken , en kon , mocht
Brandt die aannemen met de schuld der Voorrede op zjn geweten ?
Juist de l0f , door Vondel den jongeling toegezwaaid , moest den
rechtgeaarden Brandt nog huiveriger maken voor nadere aanraking :
en geen wonder dus dat hiervan nverwjdering , vermindering van
genegentheit en langdurigh zwjgen'' tusschen beide mannen het
'evolg was.''
W anneer Brandt zich later bezadigd , en prechtgeaard'' getoond
heeft , in zjne jongelingsjaren liet hj zich door wrok en onverdraagzaamheid
verleiden tot eene onwaardige houding
Yondel. lloe heeft Totdat Brandt meer
tegenover
dit geduurd ? 5t0t
jaaren gekomen'' was. Alvorens te onderzoeken aan welken tjd
wij daarbj moeten denken , dient eerst de vraag beantwoord : vall
wanneer dagteekent de pverwjdering ,'' dat wil zeggell de verbolg'enheid
van Yondel , el1 wat was hare eigenljke
n1j de zaak ztsp voor. llet beter ik was eindeljk bj Brandt boven
gekomen , hj schaamde zich zjner dubbelhartigheid , had er berouw
oorzaak ? Ik stel
Over, en bekende toen aau Vondel wat er was gebeurd. Ligt het
11u niet geheel in Vondel's karakter om vertoornd te zjn , meer
n0g
hj niets meer van Brandt weten wilde , hem zjn huis verbood ,
zalgeen verwondering baren , en dat dit lang duurde nog minder ,
daar Brandt zelf getuigt (bl. 106) , pdat hy 't misnoegen , eens
opgevat : langsaam a:et1en 't gewaande ongelyk niet licht vergat-''
oat alles had plaats na 1:54, misschieu wel na 16:,7, wellicht eerst
omstreeks 1665, zoo Brandt toen op het standpunt gekomen was,
'eschilderd in zijn kh-eedzame O/l9.ï,sf6s , in dat jaar uitgegeven 2).
over de huichelarj dan over de kwaadaardig'e aanvallen ? Dat
lang
1) Brandtes Levelt ?Jcll Voltdel, lllleiding bl. XVI.
7) Verg. Verwijs , Brattdtns Leveït rtl?? Vondel , lnleidlllg b1. X V11.
GEHAERT BRA~DT. 343
Dan bleef er nog tijds genoeg over om de klove lang te doen
gapen, want eerst in Vondel's "hoogen ouderdom" werd het geschil
biigelegd , en dat wjjst weI naar het jaar 1676, waarin wtj boven
zagen t), dat de oude vriendsehap hersteld was.
Ofschoon Brandt zich dus, naar onze opvatting, in de drift
zijner jeugd zwaar tegen Vondel vergrepen had, heeft hi], eenmaal
man geworden, manneljjk zUn ongelijk erkend en bekend, zoowel
aan Vondel zelf als aan diens vrienden. Dat de oude Dichter zich
ten slotte met zyn aan rander verzoend heeft, was zeker daaraan
toe te sehri] ven, dat hij zich overtuigd hield van de innigheid
van Brandt's berouw; en deze heeft trouwens na des Dichters
dood , in 1683, door zUn Leven van Vondel ruimschoots het lang
verleden en reeds vergeven misdrijf geboet.
Dat hij daarbjj het gebeurde in een zekeren nevel hulde en
alleen verstaanbaar wilde zyn voor hen, die van de zaak af wisten ,
zal niemand hem euvel duiden. Vandaar dan ook de onzekerheid
omtrent de eigenlijke toedracht del' zaak, waarin men zoo lang'
verkeerde. Reb ik licht in dien schemer ontstoken? Ik geloof ja ;
maar toch, voor hoe waarschijnlijk ik ze ook houde, ik heb niets
anders kunnen neersehrij ven dan veronderstellingen.
In t usschen ging Brandt voort met het beoefenen del' poezie , en
schreef eenige verzen, waarin hij "de boeyens van het rym" versmaadde,
zooals b.v, in het gedicht "De eeuwige Vrede" (Poifzy,
bI. 487). Ofschoon dit stuk veel schoons bevatte, vond het even weI
(naar 't zeggen van zijn levensbeschrijver, bI. 10) "geenen ingang
by Hollantsche ooren, die aen den rgmklank op het einde van
't vaers gewent, geenen smaek konden vinden in het rijmeloos."
't Is echter de vraag, of bloot ontstentenis van 't rijm den opgang
belette: dit laat zich wellicht met meer grond daaruit verklaren,
dat bjjna aIle regels enjambeeren, waardoor de melodie van 't vel'S
geheel verloren raakt en er volslagen gebrek aan harmonie tusschen
vorm en inhoud ontstaat.
Kort daarop stierf zijn Maecenas Van Baerle, en hoe smartelijk
hem die dood trof, voelt men onder 't lezen van het roerend vel's,
waarin hij zijn "harteleet" uitstortte (bl. 376). Eene del' dochters
1) Bi. 334, 335; en verg. Brandfs Leven van Vondel, bI. 93.
344
van den overledene had des jongen Dichters hart gestolen zoowel
door haar prjp verstant'' als door rschoonheid , jeught en deught'' -
z0o kenschetst haar Yondel ; en Brandt zelf schilderde haar bj
haar dood (Poëzy , b1. 402) a1s
s'rlcHTEfulzxs GEolcuzsx-''
Verzien van geest , verstant !: , van gaven
En deugden , die veel hooger draven
Dan 't peil van 't vrouwelijk geslagt.l'
Dit bljkt werkeljk uit de niet onaardige verzen , die zj maakte ,
en waarvan wj er een paar kennen 1). Iloewel zj hem wederk-eerig
lief had , rstondt haer zjn beroep , namelijk horlogiemaken , geweldigh
tegen ,'' en op haar
twee-en-twintig jaar oud , in de
jaren inspanning werd hj tot predikant beroepen
Susanna.
aandrang ging hj, ofschoon reeds
theologie stadeeren. - Na vier
en huwde zijne
De theologie nam hem haast geheel in beslag : voor poëzie bleef
weinig tjds over.
Met veel ander werks verkropt ,
W erdt die ader toegestopt ,*'
schreef hj aan zjn zwager (bl. 284) ; en men za1 dit begrjpen ,
a1s men nagaat hoeveel arbeids hem zjne Histol.ie 463- Refol.lnatie
gekost heeft , die hj omstreeks het jaar 1657 aanving. Toch liet
hj de Muzen niet geheel varen , en de vrucht zjner jongste oefening
warell de Stichteljke Gedichtett , die hj in 1665 het licht
lleed zien. Zij moesten de rijmen zijner jeugd , pdie van geen Of
ïveinig stichtinge waren ,'' en die in 1649 buiten zjn weten waren
uitgegeven , vervangen en doen vergeten. Zj geven bljk van
ltleesterschap over den vorm. llet merkwaardigste daaronder is het
uitgebreide leerdicht : pDe vreedzame Ohristen ,'' dat , zoo 't al
geen hooge poëzie ademt , van echt Ohristelljken
der liefde en verdraagzaamheid , doortrokken is.
geest :
Hij zag
den geest
1:Hoe boze twist hier eendraght kon verdelen ,
En Avat styfzinnigheit de t:4 eedraght stltande 1l()lldt ;'*
1) Ze zijn afgedrukt in het 11 D. van l'enollfs B tjt/rcrye?? , bl. 95 en 103.
àlen zie ook de plaats uit Brandts Leven door Johtll J)e Haes , a afgedrukt
t. 1. a. p. , b1. 85.
HISTORIE DER REFORAIATIE.'' 345
en daartegen trok hj te velde. Sprak hj uit het hart, en niet om
te declameeren ? En was 't hem ernst , toen hj in de Opd. raeht
zei (P0è.zy , bl. 157) : sllet komt hier , gelyk
deughden , op het doeit voornaamelyk aan : 't is niet genoeg ,
men de vredelessen hoore , weete en schryve , men moetze betrachten
ook omtrent alle
dat
en beleven ?''
Men heeft Brandt , op grond van dergeljke uitingen , voor een
verdraagzaam
Moonen noemde hem
en gematigd christeljk schrjver en mensch gehouden :
de Vrededichter'' en zjn levensbeschrjver
J. De llaes stelt hem anderen in dat opzicht ten voorbeeld , zeggende
, dat zjne
dertale t' eenen
Zijne Historie der W:/pA-3?>tzfï: getuigt zeker niet van zijnevredelievendheid.
De Remonstrantsche Broederschap had pzoo lange
geroepen en z0o zeer gejvert om eene Remonstrantsche Historie'' 1)
en het schrjven daarvan eindeljk , in 1657 , aan Brandt opgedragen.
Deze wilde niet , dat het publiek zich zou houden aan de voorstelling
van Baudaert en anderen , en de Broeders nvoor een deel
oproermakers en lujden zonder religie achten.'' Die nloogenen en
lasteringen'' moest men Qink aan de kaak stellen , en daarbj noch
Regenten
llet eerste deel dier Historie , met spanning
in 1668. llet behandelde de gebeurtenissen
noch Contra-remonstranten ontzien.
verwacht, verscheen
vöör 1600 en vond
deugd sden dichteren en opbouweren onzer moespiegel
kan dienen'' (bl. 3 0).
weinig tegenspraak.
Maar bj het Tweede deel , in 1674 , brak de storm los. Om
den inhoud : want het geheele deel liep over den strjd van gGom- l mer en Armjn ,'' en Om de opdracht aan de Leeraren der Publieke
Gereformeerde Kerken in Holland.''
Rulaeus beweerde ervan : sBrandt geeft
oorlog in den zin ; hj bekleedt het altemaal met den dekmantel
van vrede en eenigheid in de Religie , maar hj heeft voor heerschappj
te gebruiken over Staten , Magistraten , den Prins van
Oranje , Kerkeraden ) Synoden , en alle Predikanten : hj wil vrede
met hen houden , ja , a1s zj hunne vroegere daden herroepen en
condemneren , en de Arminianen in haar Landt beroerende .
vrede VOOr,maar heeft
1) Jvoorden van Brandt in een brief van l 660 , atkedrukt bij Dr. G. Penon ,
Bljdragen enz. , 11 , bl. l 54 vlgg.
346 BRANDT'S KARAK'fER.
dwaling-en justificeren." Als men de verklaringen van Brandt zelf
in het oog houdt, dan mag er weI waarheid schuilen in Ruyl's
beschuldiging. En terecht zegt Dr. Penon I): "Men bedenke zich
eerst, voordat men weer over Brandts "vredelievendheid," "zachtaardigheid"
en "verdraagzaamheid" den een of anderen volzin
neerschrijve."
Maar hij was niet aIleen een weinig verdraagzaam kemphaan:
ook van zijn karakter in het algemeen valt maar weinig goeds
te zeggen: integendeel, dit was zijne zwakke zijde. Wij zagen dit
reeds in zijne houding tegenover Vondel. Ook bij andere gelegenheden
heeft hij zich van geene heel gunstige zijde doen kennen.
Voor de Historie del" Reformatie heeft hij herhaaldelijk gebruik
gemaakt van inlichtingen en mededeelingen, hem door Oudaan
verstrekt, gelijk wij uit diens brieven weten 2); maar nimmer heeft
hij zijn naam genoemd, ofschoon , zooals zijn zegsman meende,
"onze vriendschap in de jaren onzer jeugt haren aanvang heeft
genomen" 3), en niettegenstaande Brandt zelf in de voorrede tot
het werk verklaarde: "Mij dunkt, dat het geen oprecht man be·
taemt t' ontveinsen van wien hij zich diende" ~).
Op later leeftijd schijnt hij tot beter inzichten bekeerd te zijn:
toen bekende hy Vondel hetgeen hij jegens hem misdaan had, en
misschien bracht hij de schoone gedachten, in zUne verzen glimmende,
ook in practijk, en toonde, denkelijk weI tot verbazing
van wie hem vroeger gekend hadden, dat mannen van verschillende
inzichten elkander konden achten en liefhebben. Althans toen hij
met zijn vriend, den orthodox-Gereformeerden Predikant Joannes
Vollenhove, hun beidor lofdichten op den overleden Vondel gezarnelijk
zouden uitgeven, schreef de laatste schertsende: "De liefhebbers
hadde 't misschien vermaakt, dat de kunstgenootschap
der poezye Remonstrantsche en Contraremonstrantsche Predikanten
aldus kon vereenigen in 't verheffen van een' poeet , als poeet ,
1) T. 1. a. pl., bI. 162.
2) Die brieven zijn afgedrukt in Dr. G. Penon's Bijdragen enz., II D.,
bi. 109 vlgg.
3) Aldaor , bI. 109.
If) Verg. aldaar , de noot op bl. 130-131, en zie Dog een ander gevul
vermeld in de noot op b1. 165.
BRANDT ' s 5'ERDIENSTE.
die zeer hardt erf bygelovig Paapsch was , en by geen' van die
beide daar in te
Geen wonder ) dat Brandt , de man , sdie van nature zelf Lang
was sin haaperinge te raaken'' '' 2) 1doar den storm , dien zjne
P r )r zen'' 1).
Historie der Reforlnatie onder de orthodox Gereformeerde predikanten
deed opsteken , zich genoopt vond om zich niet verder met
theologisch geschrjf in te laten en zich geheel aan de Letteren
te wjden. Reeds in 1666 had hj de Historie van Ak/c/lzfïzes te
boek gesteld , en kort daarop de Latjnsche brieven van Barlaeus ,
die kostbare bron voor de geschiedenis der Letteren , in het licht
gegeven. Ook van Hooft's Gedicltten en Nederlandsche ffïsfprïl'rl ,
bezorgde hj een nieuwen druk , zoowel a1s van de Poëzie van
Vondel (1682). Eindeljk schreef hj zjn meesterstuk , het Levevt
'&lAI de ffzfïfey' , waaraan hj honderd dagen lang veertien uren
daags besteedde 3).
Welke verdiensten h ijalsprozaschrjver bezat, hebben wj
aangestipt #). Als dichter had hi,j buitengewone gaven , en men moet
het betreuren , dat hij van meening w' as , zich a1s Predikant niet
te mogen afgeven met wereldsche poëzie , met sydelen arbeit ,''
welltcht pzjn ambt onwaardig.'' llj verontschuldigde zich zelfs ,
dat hj zich aan sstichteljke rjmen'' schuldig maakte. Daardoor is de
keuszjner onderwerpen en het getal zjner gedichten zeer beperkt.
't Is werkeljk te bejammeren , want de gespierde verzen zjner
jongelingsjaren boeien door oorspronkeljke , manneljke , verheven
poëzie , en wekken het vermoeden , dat hj voortrefeljke kunstwerken
zou geleverd hebben , als hj onbeschroomd aan zjne
dichterli.jke verbeelding den teugel had durven vieren. Thans moest
hj zich bepalen tot onderwerpen van huiseljken aard, die hj niet
zelden aantrekkeljk maakte door den eenvoud der behandeling en
het innig gevoel, dat er in leeft.
Alaar binnen zoo enge grenzen vermocht hj zjn dichtvuur
reeds
1) Brief van Vollenhove achter Het Leven rcn Brandt door Johan 1)e
llaes , bl. 201.
S) Dr. G. renon, Historisclte en bibliograpbisclte bescltouwing rcn Vondel's
Hekeldicbten , bl. 102.
3) Z1e de lnleiding en twee fragmenten daaruit in Penon , -Ve#er/. dichten
prozawerken , 1V, 31 0 vlg.
1) Boven , XVII Eeuw , 1 D. , b1. 358.
348
kwaljk te beperken : en
trokken hem aan. Durfde
allerlei onderwerpen van meer beteekenis
hj ze niet in epische breedte behanin
en vervaardigde daarop een
naam verworven hebben van
delen , hj sloeg een nliddenweg
aantal bjschriften , die hem den
onzen kernachtigsten epigrammatist.
Twee opmerkingen dringen zich als vanzelf bj de lezing zijner
verzen aan ons op : vooreerst deze , dat de geest , dien deze poëzie
ademt , in z0o opmerkeljke tegensgraak is met hetgeen wj van
's mans karakter weten ; ten anderen , dat de manneljke gespiertlheid
zjner jeugd niet geheel te gronde is gegaan in het likken en
verschaven , dat hem gaandeweg eene behoefte was geworden i).
Brandt stierf als predikant te Amsterdam den 12en October 1685.
De poëzie was erfeljk in zjn geslacht : zjne zonen Kasper en
Joannes zjn a1s dichters bekend , maar doen in oorspronkeljkheid
en kracht voor hunnen vader verre onder.
BRANDT S ZONEN. -- OUDAAN.
Onder de navolgers en leerlingen van Vondel heeft altjd eene
grootç plaats bekleed Joachim Oudaan. ln zjne pLykgedachtenis
va'n den grooten Agrippyner'' noemt hj zich zjn sdankbaar
leerling'' qptlëzy , 11I , 506) ; en in zjne brieven gewaag't hj van
onzen heerljken Voorganger'' of onzen Patroon'' 2) ofschoon
hj erkent (b1. 520 , 517) ,
$Vy kruipen slegts van verre hem in !! zyn schaduw l1a ,
En oogen waar hy vliegt . . . . . .
Jvie nu dien Adelaar , in ft zweven op zyn wiekell ,
àleent in te winnen , of door v01g1:1st aangenoopt,
Hem te achtel halen , op zyn voetspoor , daar hy loopt ,
't Zij hoe grootmoedig zich die trant verheflk in 't schryven ,
Die komt , a1s lkarus , op wasse vletlgels dryven'' 3;.
1Z) Zeer juist- is de opmerking van Dr. G. Penon , Bîjdragezt enz. , 11 D. ,
bl. 31 : ,9BiJ' Brandt , die veel van verbeteren en schaven llield in sommige
opzichten een model-dichter voor de dichters der achttiende eeuw - zijn
veranderingen in latere drukken talrijk. Hij maakte afschriften en omwerkingen
, en de nieuw e redactie verschilde soms vrij wat van het oorspronkelijke
gedicht-'f
2) Zie den brief van l l Dec. l 682 attn Bl ttndt , bij Dr. G. Penon , Bijdragen ,
11 D. , bl. l4l , 142.
35 Zie het geheele gedicht in Penon*s Dicht- e1t prozawerken l V, b1. 339.
JOACHIAI OUDAAN. 349
man , die zoo sprak , was een bakkerszoon van Rijnsburg ,
waar hij den 7en october 1628 geboren werd. De vader was R0tterdam
ontweken tjdens de hevige vervolging der Remonstranten ,
en sloot zich aan bj de bekende Rjnsburger Collegianten , van
welke fjne sekte zjn schoonvader , Jan Van der Kodde , de 'stichter
was. llet kan dus niet vreemd schjnen , dat de zoon een streng
Protestant en jverig anti-paapsch was 1). Joachim toonde al vroeg
grooten aanleg van geest : dit bracht hem te Leiden op de Latjnsche
school , waar hj van Rjnsburg dageljks heen wandelde. Desniettemin
bleef hj zjn vader fn de broodtakkerj helpen. De jonge
man trok aldra de aandacht der geleerden , en Scriverius , die
blind begon te worden 2) , nam hem bj zich in huis 2s secretaris
en voorlezer. Hier vond hj ruimschoots gelegenheid om zich in
de kennis der Oudheid te oefenen , van welke studie in later dagen
De
zjn boek over de Ronmsche kvb.g:sfheïf , dat stresoor van ongemeene
geleertheit t'' de vrucht was. Tengevolge van zjn huweljk
verplaatste hj zich later naar Rotterdam , waar hj de steenbak-kerj
van zjn schoonvader overnam , die hj tot kort voor zjn dood
(1692) bestuurde.
Ondanks zjn prozaisch bedrjf 3) ontwaakte reeës in zjne jeugd
in hem de zucht voor Poëzie. Als bjna al zjne tjdgenooten begon
hj met een treurspel. Vondel's Mariq Stuart , in 1646 in 't licht
verschenen , had veel ergernis gewekt en tal van tegendichten in
1)
11 D. , b1. l l0) : lsl.k weet niet door welke ingebore neiging , of erfbezit
mijner Voorouderen , door een bykomende overweging en redenmatigheit
In een brief van l 669 van Brandt schrijft hij (bij Penon , Btjdragen ,
gesterkt , ik voele zodanigen ingedrukten af keer , en vergruwing , van alles ,
wat die Roomsche Kerk , als zodanig , eigen is , (gelijk ik , opdat ik dit in
't voorbygaan
spaart , door
toonen) dat het m)r niet anders als ten hoogste welsmakelijk is , 't geen met
zegge , in 't korte , zoo my df Almaghtige hiertoe het leven
eenig werk , althans by my onder handen , noch nader hoop te
reden haare in den gront verdorventheit voor de werelt ten toon stelt , om
alle menschen daar van af te schrikken.'' - Geen mooie volzin , voorwaar ,
voor een poëet !
2) Zie boven , XVII Eeuw , 1 D. , bl. 58.
3) W . Van Heemskerk spreekt hem aldus toe (Oudaan's Ihoneelpoèbie,
vöör den Konradynt :
Gy die, voor mond en maag, door hand en voeten,
De broodkorst kneed , en treed , en maakt tot kruym . . . !''
350 JOACHIAI OUDAAN.
het leven geroepen l). :,De beste critiek ,'' zegt Yan Lennep , rwelke
op het stuk geschreven werd , was die van den jeugdigen dichter
Joachim oudaen , die , als een tegenhanger van het treurspel op
Slaria Stuart , mededingster en slachtofl'er der Protestantsche Elizabeth
, een treurspel schreef op Johanna Gray , mededingster en
slachtofer der Katholjke Maria Tudor , welk stuk twee jaren later
het licht zag.
De Johanna Gray is evenwel een d0r en smakeloos stuk , zonder
handeling of karakters. Evenzoo de Konradyn , die een jaar later
in druk verscheen. Het hoofdtooneer in het eerste drama is eene
tweespraak over de voortreflbljkheid van het Protestantisme boven
de Katholieke leer , en de Kons-adyn is vo1 lange historische verhalen
, voor een Hollandsch publiek alles behalve boeiend. Midden
in de deftige Alexandrjnen stoot men daarenboven vaak op de
platste uitdrakkingen of vergeljkingen.
Vele jaren later , in 1671 ) misschien omdat pde genegentheit
tot de rjmkonst , een poos lang by (hem) a1s verstorven gelegen
heeft'' 2) - schreef hj Het 'l/:o'vlpr.p:zl huis 'pcoz E li , dat in aanleg
en bewerking overal de sporen draagt van op de leest van Vondel's
Gysbreght geschoeid te zjn.
De Hoogepriester sterft , nom eene te lafhartige en verwaarloosde
kindertucht zoo strengelljk gestraft :'' a1s hj verneemt , dat de
Bondsark in de handen der Filistjnen is gevallen , bezwjmt hj
(b1. 238) , en
ls te heflkn noch te wenden ,
Mits zljn swaarlijvigheid , en 't knakken van zijn lenden ,
W' aarop hy nederploft, en deerlijk breekt den hals.''
Na dit staaltje zal men het billjken , dat wj niet langer bj
deze tooneeldichten verwjlen , die met de Kunst niet veel uitstaande
hebben , daar phet eenige oogmerk is . . . . dat deze dingen
ons t0t voorbeelden geschied en beschreven zjn , op dat we tot
het quade geenen lust en zouden hebben )'' geljk het in de Uytleiding
heet.
Men had reeds terstondo Pzijne verzen vrij wat aan te merken ,
1) Verg. Van Lennep , Vondel , V D. , bl. 51 2 en iWalez. , b1. l 0.
2) Naar zijne eigen woorden , bij Penon , t. a. pl. , JI , b1. l l 1 .
JOACHIAI OUDAAN. 351
zegt zjll levensbeschrjver Dav. Van Hoogstraten ; m'aar hj verontschuldigt
hem wegens ,de schaersheit van goede voorgangers ,
zynde meestal wat men toen zagh geschoeit op de leest van den
Ridder Jakob Kats , die alle huisgezinnen met zjne gedichten vervult
had'' (bl. 19). pHier las men ,'' gaat hij voort , svaerzen
van mannelyke kracht t en eenen anderen trant van muzyk , dan
daer de ooren aen gewent waren.''
Oudaan oefende zich in 't Ilollandsch door vertalingen , en
trachtte Hooft op zj te streven , pwiens manier van schryven ,
hoewel veelsins hart en stram , hj stelde boven al wat 'er oit
was uitgekomen'' (bl. 21). Later evenwel verklaarde h)r (P('è'zy'
1II , 517) :
!!Zoo iemant ook een styl in onrym zich verkoze ,
lk ken geen majesteit die boven Vondels Proze
Zich heFe in rykdom , kracht, of helderheid van taal.''
zegt , dat hj sdoor de kunstkenners
altyt
er toch
dingen.
Poëten van Nederlant getelt is ,'' valt
OP de voortrefeljkheid zjner gedichten vrj wat af te
VanLennep, een bevoegd rechter, geeft dat toe (ïsondel,
IX , 611) : pschoon men aan zjn vaerzen geen kracht uoch soms
verheëng betwisten kan , z0o zjn zy over 't geheel behebt met
zekere stroefheid en duisterheid , die het lezen er van vermoeiend ,
en wat mjn indruk daarvan is verveelend maakt.'' Dit
was reeds erkend door zjn levensbeschrjver (bl. 61) : die het ook
met Van Lennep eens is (bl. 67) , dat de vertaling der Psalmen
en de ruitbreiding van het boek van Job'' zich gunstig onderscheiden
rdoor de kunst om de zangmaten , waar h)r zich van
bedient , af te wisselen en daarvan partj te trekken.''
De duisterheid was voor eell deel toe te schrjven aan de jacht
op ongebruikeljke woorden , waarin hj eenig is. Maar duisterheid
en stroefheid zjn niet zjne grootste gebreken. Het laatste betreft
slechts den vorm en heeft toch niet belet , dat die vorm uitmunt
door eene technische afronding , die misschien meer dan iets anders
de uitspraak van Van Hoogstraten (bl. 62) wettigt , dat phet klaer
bleek , dat niemant Vondel zo0 na wist te komen als h)-.''
zelf , of , wil men , tegen de inkleeding , kan
menig gewichtig bezwaar worden ingebracht. Over het algemeen
Tegen den inhoud
van Oudaan
onder de vermaertste
Ofschoon Poot
352 JOACHIAI OUDAAN.
zij n zij ne
lood in
gedichten onbeschrjfelijk koud en vervelend : 't is , of er
die verzen zit. W el is de toon deftig en de uitdrukking
brommend , maar toch is de man arm aan dichterljk gevoel en
phantasie. llj schrjft proza in technisch onberispeljke versregels.
lloe weinig begrip de vrome Dichter eigenlijk van poëzie had ,
bli.jkt uit de reden , die hj opgeeft , waarom hj Vondel boven
Homeer en Maro stelt (Poezy , 1II , 513) :
Tlomeer en Maro zyn in Vondel 1, beide herboren :
Alaar met een' bet'ren zwier van schikking , min verkragt
Van onnatuurlykhefen . .. . . .
By Vondel word geen schild van een' Eneas ooit
Met een geheel gevolg van eeuwen opgetoit ;
Dry hondert tempelen in eene stad besloten ;
De gantsche zee bedekt met vyandlyke vloten ;
Daar 'tschip des hoofdmans , en de hoofdman op zyn schip ,
En kenlyk word om 't hoofd de scheepskroon van Agript?) ;
By Vondel zwetst geen spies , noch spreken geene paarden ;
Zyn richtdraad houd doorgaans gevoegzaamheid in waarden.f'
Zulk een Dichter bezong natuurlijk even gaarne shet konststuk
der brandspuiten'' qpoezy , 11 , 192) als den svader des Vaderlands''
(1)1. 150) of de zluykgedachtenis van den grooten Agrippyller''
(111 , 505). Maar bj voorkeur ontboezemt hj vrome bespiegeling ;
want , zegt hj (II , 219) :
!,Gods eer te vord'ren , en zyn waarheid in myn werk
Oit voor te staan , was steeds myn opperste oogemerck ;
En heb ik dat , gelyk ik hope en wensch , bekomen ,
En wachte ik eer by God , en prijs by alle vromen :
W at dees of die van my nu vonnist of gevoelt,
Dat raakt my niet, ik weet waarop ik heb gedoelt-''
Zjne vroomheid had
lnvloed , dat zj er het
uit zeide dat Godts
zjn levensbeschrjver
Bpraak. ,,Men vermeie
op zjne gedichten althans dien gunstigell
Paganisme uit weerde , pwaarmede hy ront
naem geschonden en onheilig wiert ,'' getuigt
(bl. 55). En zjne gedichten staven die uitzich
in d'Oudheid ,'' roept hj uit (111 , 523) ;
!!Maar dat men zich zoo diep hier in verzinke , en duik',
En zoo gemeenzaam werde in zynen goden-hemel,
Dat telkens ons dien broei voor de oogen male , en wemel,
En 't brein bemachtig', dat die drift haar kracht ontdekke,
Dat 's ver de paal voorby , en buiten ft vroed bestek.''
0t-DAA5-. - A-OLLE#HOA-E. 353
Ja , hj schreef zelfs een geheel gedicht : sHet Godendom ontdekt''
(I, 31) , om de shedendaagsche dichters'' te waarschuwen
tegen die
Queeksels 11 van den nacht,
Op vleermuis-vleugelen ter wereld ingebracht'' ?kII , 331).
onder de vernuften dier dagen , die hun tjd tusschen theologie
en dichtkunst verdeelden , en zich een dichterljken naam verwierven
, nog te worden genoemd de Haagsche predikant
Joannes Yollenhove. Hj werd in 1631 te Kampen geboren , huwde
tweemaal, werd vader van veertien kinderen t bracht in 1674 a1s
behoort hier
gezantschapsprediker verscheiden maanden in Londen door, en
besloot zjn overigens onbelangrjken levensloop te 's-Gravenhage ,
waar hj in 1708 overleed.
Volgens Brandt 1) liep Vondel zeer hoog met hem , en getuigde ,
Xdat hy niemant kende , zonder pluimstrykery gesprooken , die
hem in dit renperk (der poëzie) voorbystreefde.'' De rLykklagt''
op Serini (Yollenhove's Poezy , b1. 255) , die dezen 1of uitlokte ,
rechtvaardigt dien niet. Maar men bedenke , dat Vondel acht-enzeventig
jaar oud was t toen hj z0o sprak. In 't algemeen verdient
Vollenhove den roep niet , die van hem uitgaat t en dien hj vooral
aan de familie Brandt verschuldigd is 2). Trouwens de dichterljke
aandrift schjnt eerst betrekkeljk laat bj hem te zjn ontwaakt j
1)
Q)
onder de
De oude Geraert Brandt rangschikt hem in zijn Zepen van Vondel ,
weinigen , die zijn held ,,in styl allermeest geleeken ,*' en laat zich
vertellen , dat Vondel hem zijn ggzoon in de kunst'' noemde. In zijne Poèïzy
roemt hij hem wel (bl. 348) a1s
11Vermaarde man , cieraat van Nederlant ,
Doorluchtig door uw wonderbaar verstant ,
Uw' grooten geest, geleertheit , deugt
maar van zijne groote poëtische gaven zwijgt hij. Zijn zoon Kaspar begroette
hem Lpoezy , bl. 203) a1s
en zeden ;*'
Leven ran Vondel , b1. 104- 105.
Van 't Statenhof ,
en bl. 226 a1s s,N'eel'landts licht
(b1. 27) Vollenhove's poëzie looft
,!Die zoo vo1 krachts en geurs na Hoofts en Vondels tyden
Geen ouden hoeft hun eer noch luister te benyden.''
xyoxcltsLox,r , Ned. Letterk. , XVIIe Eenw , II, 4e druk.
ziine gedichten
Edel puikjuweel
ons geestryk 's Gravenhage ,''
en luister ;'' terwijl Johan in
a1s
354 JOZVNN>2S VOLLENHOVE.
daar hj een gedicht van 't jaar 1655 noemt (bl. 409) peene
onrype vrucht van myne jonge jaren.'' 't Is waar t dat hj pin
stijl'' Vondel zeer nabij komt 1) q maar dit ziet alleen op het uiterlijke
der verzen. Van zijn oKruistriomf ,'' zijn voornaamste werk ?
verklaarde W itsen Geysbeek , dat shet geheele dichtstuk door ,
kracht en gevoel op eene meesterljke wjze gepaard is.'' lk heb
er dit niet in kunnen vinden. 't Is veeleer eene met groot gemak
berjmde stichteljke verzuchting , die meer klatergoud dan krachtig'e
poëzie ten toon spreidt. De pGezangen ,'' die er op volgen , bevatten
eenvoudig Christeljke gemeenplaatsen en weinig dichterljks ;
maar de verscheidenheid van maat : waarin ze zjn gerjmd : pleit
voor Vollenhove's meesterschap over den vorm. Hetzelfde geldt
van zjne kunstige sonnetten. Zjne zHeldendichten'' zjn waardig
van toon , maar missen den geest van Vondel. Zjne huiseljke
stukken klinken predikanteljk deftig , en steken wonder af bj den
natuurljken toon van W esterbaen. Zjne brieven zjn zoo prozaïsch
mogeljk : en enkele gedichten zoo overplat , dat ze aan klappermans-
rijmelarij doen denken 2). Hij heeft wel gelijk , a1s hij zijne
poëzie noemt (bl. 135) :
Behaaglyk voor geen al !! te keurige oren-''
Maar altjd en overal is hij meester van den vorm : de taal is
duideljk en de rhythmus vloeiend. Hij maakte daarvan ook bjzonder . *
werk en onderwierp zjne verzen vaak aan de vjl van zijn vriend
Brandt. lloe angstvallig hj over woordenkeus en toonval peinsde ?
leeren zjne brieven 3). Alen ontwaart duideljk , dat de knutselgeest
: die ljmde en vjlde , plooide en poljstte : die den vorm
boven alles stelde , die bezieling en waarachtige poëzie deed ver-
Eauwen en wegteeren , al begini op te doemen. W eldra werd dit
de geest der eeuw.
lhij met Vondel ophad , blijkt onder anderen uit het aandeel ,
Brandt nam aan de uitgave van den Franekerschen druk van
's grooten Dichters Poezy in 1 682. Zie Dr. G. Penon , Historische en Bibliographische
fesz/touupïn.g rc'z Vondels Hekeldlchtezl , b1. 143.
2) B.v. de rrGeboortekrans voor myn schoonmoeder,'' bl. 192.
3) Achter het Lecen tlt'n Brandt door Johan De Haes. Zie vooral den brief ,
bl. l48 , betreFende het gedicht ter eere van Hooft, in zijne Poezy , b1. 468.
i) Hoeveel
dat hij met
JOANNES VOLLENHOVE. 355
boekverkopers verzoek'' maar aanvulde met salles
(hj) Onder (zlyne papieren vont,'' som het boek wat te vergroteny''
zjn maar zeer weinig stukken , die verdienden bewaard te bljven.
Onder de besten behoort de pBrant van Londen'' (bl. 182) en
,)Op den
o0k in
Kerktwist'' b1. 337) 2) , het innige verjaardicht op
(b1. 194) 3) en het lofdicht ter eere van Hooft (bl.
gruwzamen nachtstornz van 1660'' (bl. 188) 1) , die dan
alle bloemlezingen voorkomen. O0k de nlflagte over den
zjne vrouw
468) zjn zeer
r0p
bykans wat
waard aan de vergetelheid te worden ontrukt.
Yollenhove was een geleerd en verlicht man , de vriend van
Brandt en diens zonen, aan een van welke hj schreef:
In den kwartjn van 792 bladzjden , dien de Dichter des
1,Hoe ons Kerkles ooit verscheelde ,
Trekt Parnassus zich niet aan ;''
hj was een braaf predikant , wiens kanselwerk geroemd wordt ;
maar een groot dichter was hj niet. Zjne
volkomen de uitspraak van Jer. De Vries 4) , hier nziet men duideljk
zekere ver:aauwing en koelheid insluipen , die den dichttrant
van dien tjd merkeljk benadeelt : de inspanning en verheëng
van geest is minder , de ware hoogdravendheid zeldzamer ; iets
geljkmatigs en eentoonigs begint veld te winnen; eene beschroomdheid
, om tegen taal of juiste tzitdrukking te zondigen , brengt eene
angstvalligheid te weeg , die der Dichtkunde ook in later tjd zeer
nadeelig geweest is.''
lloëzy rechtvaardigt
Yondel had van Yollenhove gezegd : rlammer dat hj een Predikant
is.'' En waarljk , de theologie heeft op menigen dichterljken
aanleg schadeljk gewerkt. Het voorbeeld van Geraert Brandt is
daar om dit te bewjzen. En waar zj geen beperking van den
dichterljken horizon met zich bracht : daar heeft haar geredekavel
doorgaans iets dors en pruikerigs in de plaats gesteld van de
frissche phantasie. Immers niet een ieder werd daarvoor , zooals
1) Zie renon , l'kederl. Dicbt- en yrpzckt,er/cen 1V, 359.
2) Als boven , b1. 373.
3) A1s boven , bl. 362.
1) Proere eener Geschied. der Ned. Dichtk. , 1 D. , b1. 254.
356 ANTOXIDES VAN DER GOES.
Camphuysen , door zjne onvergeljkeljke natuurljkheid en naïveteit
behoed.
't Is een waar genot buiten dien deftig gebeften poëtenkring
weer eens een onbevangen t waarachtig dichter te ontmoeten.
Die naam kan niet onthouden worden aan den laatsten dichter
der heldenperiode , eene ster van bjzonderen glans onder de vele
planeten , die de twee of drie zonnen : omgeven q hem , dien de oude
Vondel gemeenljk zjn zoon noemde , en van wien men aanneemt ,
dat hj den rAgrippjner'' het naast op zj streefde. 't ls die Jan
Antonisz. , meer bekend als Joannes Antonides Van der Goes ,
welken naam men hem ried aan te nemen ,omdat men daarmee
voegeljker dan onder het burgerljke patronimicum rde vermaertheit
te gemoet'' kon gaan.
Hj was in 1647 te Goes geboren t maar te Amsterdam opgevoed ,
waarheen zjne ouders , peenvoudige doopsgezinde burgeren ?'' in
1651 verhuisd waren. De knaap kreeg eene geletterde opleiding -
hj was , evenals zjn schoolmakker en vriend Broekhuizen , voor
de apotheek bestemd , gaf de eerste proeven van dichterljken
aanleg in Latjnsche verzen t maar werd aldra door den roem van
Hooft en Vondel geprikkeld om ook in de moedertaal zjn gevoel
uit te storten.
Naar de gewoonte dier
treurspel. Ik weet niet , wat
van China door de Tataren
dagen waagde hj zich terstond aan een
aanleiding gaf , dat de overheersching
in 1647 hier op eenmaal eene geliefkoosde
rtreurstof '' werd ; maar Vondel behandelde haar in zjn
Z'uvtgchin , die in 1666 het licht zag (verg. boven , b1. 306) ; en
terwjl hj daarmee bezig was , vernam hj t dat een zeventienjarige
knaap zich hetzelfde had onderwonden. Hj zocht hem op t maakte
kennis met zjn werk , het treurspel Trazil PJ overrompelt Sina ,
en was er zoo mee ingenomen , dat van dien tijd de innige vriendschap
tusschen die beiden dagteekent. Hoe die onderscheiding den
jongen
jarigen leeftjd werd hj op
op de ingeslagen baan ! 0p twintigeens
beroemd door het in 1667 uit-
Dichter voortstuwde
gegeven gedicht op den vrede , getiteld : Bellone aen bant , onder
hetwelk rd'oadste en grootste poëet'' verklaarde zjn naam wel
te willen zetten. Het gedicht werd als verslonden en pvan vele
geestryke jongelingen van buiten geleert.'' In 1671 verscheen De
Iofz-ppzzl , ptot verwondering van al de werrelt (zegt D. Van
ANTOXIDES VAX DER GOES.
Hoogstraten) , die in hare eerste opgetogenheit riep , dat de kunst
nu in dezen jongen helt haer hoogsten tOp bereikt had.''
Een vermogend Maecenas , Dirk Buisero , Secretaris van Vlissingen
? trok zich nu den Dichter aan , liet hem te Utrecht in de
Medicjnen studeeren , en verbond laier den jongen Dokter aan
zjn persoon. Zelf lid van de Admiraliteit op de Maze (te Rotterdam)
geworden , bezorgde hj zjn beschermeling eene betrekking
bj dat college ? waardoor hj onbekrompen kon leven. Maar Antonides
had er niet lang genot van : hj werd den 18en September
1684 in den ouderdom van slechts zeven-en-dertig jaren : door
eene bloedspuwing uit het leven gerukt.
Ofschoon wj thans moeten erkennen , dat Antonides bj zjn
leven wel wat overschat is ? kon toch Joan De Haes in zjn lofdicht
met het volste rechtZeggen :
357
Gy zyt naest !! dfagrippynsche zon
De roem van onzen Helicon.ff
Hj was een waarachtig dichter. Reeds de Trazil leert , hoe
uitstekend zjn aanleg was. De taal is echt dichterljk, te dichterljk
zelfs ; en in de techniek had die beginner reeds het meesterschap
bereikt. Maar bovendien is dit treurspel als zoodanig ongetwjfeld
het beste , wat van dien aard in Holland geschreven was. Hier
is handeling , die overal bj onze Olassieken gemist wordt. Bljkbaar
voelde de jonge Dichter dit gebrek en sloot zich daarom bj
de school van Coster en Jan Vos aan. Maar ofschoon hj er niet
voor terugdeinst om verschillende personnages op het fppn::l te
doen verworgen en op het hart te trappelen , is toch zjn stuk niet
zoo monsterachtig a1s b.v. de Aran en Tïfvd. Dit is ook daaraan
toe te schrjven , dat het verzoenend element der Tragedie hier
nog duideljker op den voorgrond treedt.
De regeering van Zunchin , maakt ,
was eene reuvele regering ,'' ja , eene pwreede tieranny-'' De
Koning ? die van den troon gebonsd en gedood wordt , was een
Xbloedhond t'' een saertstieran ,'' die de edelen zjns lands deed
ombrengen of in ballingschap zenden': hj had zjn lot verdiend.
Maar hj had een edelen zoon , die zeker z0u hebben goedgemaakt
, wat de vader had misdaan , hadde hj slechts den troon
beklommen. Trazil trad hem in den weg. Deze was een dapper
waaraan Trazil een eind
358 A.NTOXIDE~ YAN DER GOES.
krijgsheld, die roemrijke overwinningen bevochten had; maar 't was
niet aan hem den Koning te straffen, nog veel minder om zich
in zijne plaats te dringen.
Zunchin had hem uit nederigen stand opgeheven - hy was
waarschijnljjk een bastaardlid van het koninklijk geslacht - en
hem met weldaden overladen. Toch schroomt de "ondankbare"
niet den Vorst op 't ledikant met eigen hand, uit louter "kroonzucht
," te vermoorden. Hy toont zieh verder ijdel en wreed. Hy
doet den edelen Namolizant en diens zuster, 's Konings kinderen,
ombrengen; en het blijkt, ook uit zijne betrekking tot zijne boel
Celione , dat hy zich door zyne booze hartstochten laat beheerschen,
Als hy den Prins de oogen heeft doen uitsteken en eindeliik
verworgen, 'tgeen zelfs zyn ruwen veldheer tranen afperst, zegt
het "godloos basterzaet" heel koel:
"Hy leit'er toe: dat "s uit; nu zijnwe buiten noot."
Ten slotte, als hy, verwonnen, de schimmen zyner slachtoffers
voor zich ziet ryzen; en de Priester hem toeroept:
,,'It Zyn de goden,
Ondankbre ryxpest , die u pynigen , geen dooden ,"
gaat hy heen om zich te verhangen.
Nog een ander had besloten aan de heerschappij van Zunchin
een einde te maken: de gewezen Veldheer Simkio, in wiens plaats
waarsehijnlijk Trazil gesteld was. Maar hij is niet door den Koning
beweldadigd: integendeel; hij werd "in ballingschap ter ryxstede
uitgejaegt." Hij handelt uit rechtmatige wraak, "en die is loffelyk."
Hy levert de stad in handen van de Tataren. Doch hij is eene
edele natuur: hy weifelt en klaagt zichzelf en zyne "versteende
ziel" aan; hij is diep bewogen by het lot der Prinses. Wellicht
ware hy nog teruggetreden; maar hij is zwak en laat zich voortdrijven
door Hungian, wiens vader door den Koning vermoord is,
en die er daarom op staat om zich te wreken ~
"Zoo datmen noit den naem van dat vervloekt geslacht
Meer hoore."
De figuur van den zwakken, doch niet verdorven Simkio, die
evenwel een "verrader" heet, en ten slotte zilne zwakte met den
ANTONIDES VAhr PER GoEs. 359
dood boet , dient bljk-baar
van Trazil n0g meer te
van den eerste dient om
om , door de tegenstelling t de laagheid
doen uitkomen. En juist het verraad
de reehtmatige straf aan den tweede te
voltrekken.
Xunchi , de Tataren-Khan , wordt met de schoonste kleuren gemaald.
Hj is van nature geen veroveraar : Trazil heeft indertjd
den oorlog tegen hem uitgelokt , en de overwinnaar is zichtbaar
het werktuig van de straf in de hand der Voorzienigheid.
Uit dit alles bljkt , wat zelfs Van Lennep niet durft ontkennen 1) ,
dat Antonides rmeer dan Vondel inzicht had in hetgeen het
theater-efekt vereischt.'' Evenwel er bljft nog veel aan te merken.
Er is overmaat van wat Van Lennep nhorreurst' noemt q maar
vooral t karakteristiek is meer aangestipt dan uitgewerkt : deels
ook ten gevolge daarvan ? dat alle personen altjd dezelfde hoogpoëtische
taal spreken. Alen vergete echter niet: dat de Dichter
nauweljks den kinderschoenen was ontwassen. En men zal Van
Lennep wel willen toestemmen , dat pware hy in 't leven gebleven ,
had hy : op den ingeslagen weg voortgaande : nieuwe dramaas
geschreven , zich daarby , evenmin als in het vorige t te streng
aan eigendunkeljke tooneelwetten gehouden t maar zich , door een
meer gekuischten smaak : door een meer bezadigd oordeel'' - en
ik voeg er bj , door dieper karakterstudie rlaten leiden ? hy
onze grootste tooneeldichter geworden ware-''
Maar hj verkoos het episch-lyrische genre. Hij was geen man
van huiseljke poëzie : het Verhevene was bj uitnemendheid zjne
zaak. Hj was voflr het heldenvers geboren ; in pzegezangen''
vooral schittert zjne Muze. Reeds in zjne jeugd toonde hj dit.
rDe Zeetriomf der Yenetianen'' 2) , de rNederlaeg der Turken'' 3) ,
zjn Vondel waard. rDe Teems in brant'' en de svrede tusschen
Frankrjk en de Nederlanden'' handhaven dien roem. Maar 0ok
zjne bruiloftsdichten zjn niet van een alledaagschen rjmer , çn
onder zjne ljkzangen zjn er die voortrefeljk mogen heeten. lk
herinner slechts aan dien voor Gregorius Alees ,,op het overljden
zijner Gemalinne'' (b1. 180) 1). Die op Yondel daarentegen is zwak.
1) Vondels Wor/cen , X D. , bl. 562. <#
S
,) Bij Penon , Lgederl. Dicbt- e?l prozawerke'. 1V, 38:.
3) Aldaar , bl- 388. Jê) Aldaar, bl. 4lî.
360 ANTOXIDES VAN DER GOES.
Hj heeft ook enkele
(bl. 304) 1) is even
Ondanks den lof ,
bjschriften geleverd : dat op Tromp
geestig als pittig.
hem z0o kwistig toegezwaaid , bleef hj nederig.
Daarvan overtuigt ons het fraaie vers , aan Brandt gericht pop zjn
verzoek dat ik mjn gedichten weêr uit zou geven'' (b1. 255) 2).
Bj de onbetwistbaar groote dichterljke verdiensten , die hj
heeft , kleven hem gebreken aan , die niet mogen worden over
't hoofd gezien : gebreken , van dien aard , dat zj het genot , dat
hj schenkt ? merkeljk temperen. Het grootste verwjt , dat hem
kan worden gedaan , is , dat hj zjne altjd
genoegzaam weet te beteugelen , waardoor het verhevene niet
zelden in gezwollenheid of bombast ontaardt. Hj zingt , om de
woorden van den Ystroom te gebruiken (bl. 70) :
vurige verbeelding niet
trelendè
Met dreunende geluit en !! een' verheve trant
Van spreken , die my lang noch daeverde in mijn ooren ,
A1s of hy bromde door de boghten van eenf horen.f'
Dat brommende gaat soms zoover , dat men onwillekeurig aan
Swaanenburg denkt , wien het lustte
Op een bas , met hart gespanne snaaren
Van styven wind gezweept , den aerdbol om te vaaren-f'
Daarbj komi het overmatig gebruik , men kan wel zeggen misbruik
, van de heidensche mythologie. Nergens vindt men zooveel
Goden , zooveel) classieke klanken bjeen , a1s bj hem ; en de
Ystroom maakt daardoor niet zelden denzelfden indruk als de
gemaniëreerde titelprenten van Romyn de Hooge : waarmee het
werk geïllustreerd is. Dat ligt in den geheelen aanleg van het
gedicht , 'tgeen als het ware een kaleidoskoop is van de meest
afwisselende tafereelen ter verheerljking van het skooprjk'' Amsterdam
, tafereelen , door éénen mythologischen band aaneengestrengeld.
Dit gebrek treft ons echter meer dan het voorgeslacht , dat,
hoezeer enkele stemmen er zieh tegen begonnen te verhefen , a1s
sieraad bewonderde , wat ons a1s klinkklank koud laat.à
Eindeljk moeten wj nog opkomen tegen de al te kwistig aan-
1) Aldaar, 402. 2) Aldaar , 413.
ANTONIDES VAN DER GOES.
gebrachte en daardoor niet zelden gezocht
die eer afmatten dan opwekken.
schijnende vergelijkingen ,
Met dat al doet het goed , te midden onzer redeneerende en
theologiseerende rjmschrjveren o0k eens een talent aan te trefen ?
dat zondigt door overmaat van stoutheid der gedachte en weelderigheid
van inkleeding. Te eer , als men tevens geboeid , opgetogen
of geroerd wordt door echt dichterljke schilderingen en
voorstellingen , waaraan eene krachtige , welluidende taal , gegoten
in smjdige Alexandrjnen . vol afwisseling van snede , het gewenschte
relief geeft.
361
MINNEDICHTERS.
schitterende onmiddelljke navolger
dat opzicht
zeventiende eeuw af. W eldra komen de voorloopers van de achtop
classieke leest is het uit q en iu
sluit hj het bloeitjdperk- onzer letterkunde in de
tiende , aan het woord , en de periode van knutselarj begint.
W j moeten evenwel , alvorens dat tjdperk van achteruitgang in
oogenschouw te nemen t onze aandacht nog wjden aan twee eigenaardige
uitingen van het postisch gemoedsleven onder ons volk :
het minnelied , en de romantische terugwerking tegen de
tooneelpoëzie ; en eindeljk spreken over den Proza-Roman.
classieke
Het is bjna ongelooijk, h0e onder dit kalm , nuchter, practisch,
handeldrjvend en winstbejagend volk 1) het Minnelied gebloeid
heeft. In het tjdperk van ontluiking der zeventiende-eeawsche
poëzie en ook later hebben wj er meermalen op gewezen ') , en
gedarende dit geheele tjdvak zien wj die zangerigheid zich handhaven.
Te recht kon dan ook een der dichters : die zich op dit
gebied een naam heeft gemaakt,de Nederlanden roemen 3) a1:
Antonides is de laatste , maar
van Vondel. Met heldenverzen
Landen , 11 die de Min.Godinne
Boven Eryx schynt te minnen;
Landen , die haar keurig Kind
Boven Cyprus heeft gezint.f'
1) De Decker, die wel bekend was met den Amsterdttmschen geest , schrijft
in de Z0/ #er Geldzucbt , b1. l 73 , niet zonder eenige overdrijving :
,1ln 't winnen acht myn volck zoo hoog een zoet te steken ,
Dat geen verwyt hoe snood , geen' hoon , geen' lasterstek-en
Het worden toegedouwt , die 't niet heel koel verzet
Niet gretig op en kaent voor suiker en banket ,
W anneer het slechts daer by wat voordeels mag gebeuren .. .
op zt. n op ztr n @ eez . te passen-''
29 Zie XVII Eeuw , 1 D. , bl. 54 , 92 ; 11 D., bl. 124.
3) Roozelyns oogjes , ontleed (Dt?r Dan. Jonctys , 3e druk , bl. l l9.
et Heeft liever bors dan
DAXIZL JONCTYS. 363
W ij
die zich
hebben hier ter plaatse te wjzen op drie minnedichters ,
nauweljks Op ander gebied hebben bewogen en die in de
periode van luister niet misplaatst zjn. De dichter ,
genre in de eerste plaats onze aandacht verdient , is Daniël Jonctys.
Uit de zooeven aangehaalde verzen bljkt reeds , hoezeer hj t0t
die in dit kunstde
Classieke School behoort : a1s zoodanig reeds moet hj vöör
zjne meer romantische vakgenooten gaan : wier oudere in jaren
hj buitendien ook was. Hj werd in 1600 te Dordt geboren en
vormde zich tot arts. Een banvonnis , door den Kerkeraad over
hem uitgesproken , tengevolge van zjne dichterljke satyre De heden-
#@@#:cA: Fenus ds Afinerva, waarin hj o0k aan de theologen vrj
harde waarheden gezegd had , deed hem in 1643 naar ltotterdam
vertrekken t waar hj weldra z00 geacht was, dat men hem tot lid
der schepenbank verkoos. Hj overleed in 1654. Hj heeft verschillende
gedichten en prozageschriften in het licht gegeven , maar
zjn roem alleen te danken aan zjne minnedichtjes , die hj tusschen
1620 en 1623 uitgaf onder den titel Roozelyns opg.jd.s ontleed.
Als bevallig minnedichter bekleedt hj eene aanzienljke plaats
onder zjne beroemde tjdgenooten ,'' zei Witsen Geysbeek 1) ; en
alle Critici wedjveren in zjnen lof. Alleen Yan Kampen was niet
zoo rverrukt.'' Hj oordeelde , dat de denkbeelden van dezen Dichter
niet zoo nieuw zjn als werd beweerd , en dat zjn sgeheele verdienste
in de liefeljkheid der uitdrukking bestaat.'' Maar is dit
eigenljk niet lofs genoeg , waar het een onderwerp geldt , zoo
oud als de wereld ?
Jer. De Vries heeft Jonctys wellicht wat al te
door te verklaren , dat zjne gedichten sallerwege
nieuwe wendingen , geestige vonden , beschaafde
roerende beelden en overliefeljke tegenstellingen'' 3). Natuurljk
hebben de 59 dichtstukjes , waaruit de bundel bestaat , niet alle
hoog geschat ,
overvloejen van
uitdrukkingen ,
evenveel waarde , noch door vorm , noch door opvatting ; maar
toch is de indruk over 't algemeen zeer bevredigend. Ligt er al
iets eentonigs in den inhoud - de zestigmaal herhaalde verheerljking
van een paar oogen , dit wordt vergoed door de verscheidenheid
van wending en dichtvorm.
1) Bioqr. , Antbol-, C. f/f-sc/? kFoordenboek % ' , IV D. , bl. 2 l .
2 .) Proek'e eener Gescbied. der x.'V/tf. Dichtk. ,
1
D. ,
b1. 203.
364
Met dat al ligt er iets Onbeschrjfeljk afmattends en Ook stuitend
onnatuurljks in die voortdurende verpersoonljking van Amor. En
dat het aanhoudend optreden van de zinledige figuren van den
Olymp en van de Classieke
Galathee : maar al te dikwerf valsehen smaak en gemàaktheid in
herders en herderinnen , Tyter en
zjn nasleep heeft : za1 men gemakkeljk begrjpen. Die mgeestige
vonden'' wekken het vermoeden , en dit is de grootste grief , die
men tegen dat deze gedichtjes meer kinderen
zjn van het vernuft , dan uitvloeisels van het hart.
hem kan inbrengen
Ziehier een enkelproefje van gemaaktheid (b1. 97) :
Ondoorgrondeli-!, jke gronden !
'k Gaa niet veilig , zonder nood ;
'k Ben niet vrolijk , zonder wonden ,
'k Kan niet leven , zonder dood.
't Zijn twee oogen die my geeven
Dood , en doodelijke wond :
En dat dooden doet my leven ;
En dat wonden maakt gezond.
Hierom , op dat ik zou moogen
Hoeden my voor doods gevaar ;
Zoek ik stadig naa deeze oogen ,
Om gezond te zyn van haar.
Zoete wonden , zonder sterven !
LieEijk sterven , zonder dood !
Aardig steelen , zonder derven !
Avonder derven , zonder nood !'*
Maar de billjkheid eischt o0k iets beters onder de oogen onzer
lezers te brengen. Ik kies eene der kortste proeven (b1. 71) :
Ofschoon mede
!!O , waardige oogen , aardig licht ,
Die heete harte-vuurtjes sticht ,
Die wonderlijke vonkjes giet ,
Die zonderlinge lonkjes schiet !
Doordien den Minne-God uw gloed
Acht hooger dan hy Gnidum doet ,
En maakt van u zyn hemel-zaal;
Zeg , met hoedanig eeren-taal
Zal ik u groeten ? Avant , ik zie ft ,
Gemeene oogjes zyt gy niet.
Geen oogjes ? Neen. ft Zyn starren , wis ,
Daar zo een God gelegert is.**
t0t de Classieke school behoorend , is Joan Van
DANIZL JOxcTYs.
JONCTYS. BROEKHtVIZEN. 365
Broekhuizen lang niet z00 eentonig , en gemaakt. Hj was een
echt Dichter t wiens gevoel zich in natuurljke beelden en zangerige
verzen uitstort 1). Zjne herinnering mag niet verdwjnen , al is de
bundel : dien hj ons naliet t gering van Omvang. Hj heeft meer
Latjnsche dan Hollandsche verzen geschreven , maar die weinige
Nederlandsche stukjes verzekeren hem voor altjd eene plaats in
de gesehiedenis onzer Letteren.
Broekhuizen werd in 1649 te Amsterdam geboren, en tot apowant
ook hj was een burgerzoon. theker opgeleid , Ilj kreeg echter
al spoedig weerzin in dat beroep , begaf zich in den krjgsdienst
en bracht het tot Kapitein. Toen hj in 1697 t na den vrede van
Rjswjk t ontslagen was , zette hj zich buiten , bj Amstelveen ,
neer. Gedurende zjne krjgsmansloopbaan , ook in het veld of op
's Lands vloot , had hj steeds veel werk van de dichtkunst gemaakt :
't is niet meer dan natuurljk , dat hj zich nu onverdeeld aan haar
overgaf. Van lieverlee trok hj zich geheel uit de wereld terug en
legde zich met alle krachten op de studie der Classieken en de poëzie
toe , totdat hj ziekeljk werd naar lichaam en geest , studie en
dichtkunst liet varen , om zich alleen in stichteljke lectuur en vrome
overdenkingen te verdiepen. llj bezweek op 't eind van 1707.
Op het gebied der vaderlandsche Letterkunde nam hj Hooft tot
voorbeeld , met wien hj zoo hoog liep , dat hj zelfs zjne gebreken
navolgde. Ook Yondel was hem eene baak in zee. D. Van Hoogstraten
, die zjn leven beschreven heeft , wjst er op (bl. 15) : hoe
zjne maenminnigheit van zeden zich ook zien liet in zyne gedichten
, waer in geen gemaektheit , geen neuswysheit , geen pyniging
van verstant , maar een natuurlyke zwier en wondere bevalligheit
, die hem alleen scheen te voegen , te bespeuren was.''
Hj heeft zich vooral op het gebied van het minnelied en wat
daaraan grenst, bewogen. Zjne liefde voor de schoone en geestrjke
Charlotte Lochon , die geene onbevallige dichteres was , schjnt
daartoe aanleiding te hebben gegeven :).
1) Zie over hem Dr. H. E. A'loltzer , Studien en Schetsen ran Nederl. Letterk. ,
bl. 55- 100 en Jan van Broekhuizen's igederl. çetfïcifen uitgegeven en toegelicht
door R. A. Kollewijn. Amersfoort , 1883.
2) Zie over haar en andere geliefden van Broekhuizen en zijn proces met
Susanna Borremans , de weduwe van Antonides van der Goes , Nederl. Spectator
, 1881 , bl. 390 en 403
366 BROEKHUIZEN. - LUYKEN.
De herderszangen , die den kleinen bundel openen t zjn ietwat
gemaniëreerd : er ligt een waas van Latjnsche deftigheid over.
Maar hoe liefeljk is de minnezang , getiteld sAan de Moezel''
(bl. 20) , h0e aantrekkeljk die pzang'' (b1. 31) , waarin hj zjn
zielsverlangen naar de geliefde uitstort ; hoe frisch , hoe echt dichterljk
, die rMorgenzang'' (bl. 36) , waarin het landeljk tafereel
met de stift van Hooft en Vondel geteekend is ! Maar ook in
gelegenheidsstukken toont hj zich een waarachtig dichter : men
vergeljke slechts zjn gedicht op den dood van Antonides (bl. 51)
met dergeljke ontboezemingen van anderen. Even zoo toont de
bruiloftszang , waarboven hj pDe ontwapende Mars'' schreef (bl.
55) , ondanks de in onze oogen smakelooze
naam der bruid (Geertje Poort) , welke
woordspelingen op den
uitnemende variatiën een
echt talent op zoodanig afgezaagd thema weet te spelen. Hoe jammer
, dat het geheele bundeltje slechts 58 bladzjden in-80 beslaat.
W elk eene tegenstelling met de beide voorgaanden , vooral met
Jonctys , maakte Joan Luyken , in hoevele opzichten hj ook met
hen overeenstemme , zooals uit den aard van het onderwerp volgt;
want ook hj was een minnedichter.
't Is onbegrijpeljk , dat Jer. De Yries , die zoo terecht , sdat
vrje , bevallige en liefeljke'' in zjne poëzie wist te waardeeren ,
ten slotte toch verklaart , dat hj als dichter Hooft , Jonctys en
anderen pniet kan op zjde treden ,'' maar hen alleen smet vasten
tred volgen-'' Mj dunkt , eene ernstige vergeljking moet er t0e
leiden , om Luyken onvoorwaardeljk boven Jonctys te stellen.
Vooreerst tintelt hier overal die natuur , die wj bj den Dordtenaar
missen , terwjl de veelzjdigheid van zjn talent zich in de
groote afwisseling van onderwerpen , en niet minder in de groote
verscheidenheid van opvatting , verraadt.
Luyken werd in 1649 te Amsterdam geboren en t0t schilder
opgeleid 1). Hj heeft zich vooral als etser en plaatsnjder roem
verworven :), maar was ook, volgens een tjdgenoot, pvan natuur
1) Men vergelijke vooral de studie van H. Italie in Oud-Holland (V1) , ql'an
Luykens jongelingsjaren en z'Jn: Duytse lier. Fene biograpltisclt-litterarische studie.
2) In 1884 werd te 's-Gravenhage eene verzameling gravures , etsen , teekeningen
enz. van Jan en Caspar Luyken geveild , waarbij o.a. eene verzameling
van bijna 400 boek- en plaatwerken met etsen en gravures van hunne hand.
J OAN LUYKEN. 367
een Poëei'' 1). 0p zjn zes-en-twintigste jaar trok hj zich uit het
gezellige leven geheel terug , werd Overvroom en leefde z0o karig
mogeljk van hetgeen hj met zjne etsnaald verdieude : sin alle
getrouwheid , 't geen boven zyn geringe nooddruft was t) , zyn behoeftigen
naesten blymoedig mededeelende.'' Den 5en April 1712
heeft hj te Amsierdam pdezen sioFeljken rok uitgetrokken.''
vroeger
toen hj pden Heere
beoefenen
Evenals bleef hj ook in zjne latere levensperiode ,
in veel dorheit gediend'' heeft : de dichtkunst
stichteljke bundels 1 uit. Daarin moge
hier en daar nog een sprank van Poëzie glinsteren , zj kunnen
gerust in de schaduw bljven ; en zj zouden zeer zeker der veren
gaf een aantal
getelheid geheel zjn prjsgegeven , waren zj daarvoor niet bewaard
door de etsen , die ze versieren.
Anders is 't gesteld met een bundel uii zjne vroegere jaren :
de minnedichten , die hj onder den titel van D'ttytse Liir in 1671
in 't licht gaf , en die verdiende meer gewaardeerd te worden dan
geschiedt.
Toen hj, tot
schuwde , trachtte
frissche jeugd te
Men mocht uit die
mystieke vroomheid vervallen , de wereld verafhj
o0k de exemplaren van dat werk zjner
vernietigen , hetgeen hem evenwel niet gelukte.
veroordeeling allicht opmaken , dat die gedichten
onkiesch en wulpsch waren : men zou zich bedriegen. Er zjn in
't geheel. sleehts twee stukjes , waarin het realisme al te vrj te
werk gaat : overigens heb ik nergens in de Duytse Lier een zinneljken
geestgevonden , rdie haar verontreinigt'' (Hofdjk). Ja , ik
durf gerust zeggen , dat ze , met die geringe uitzondering , ook
thansnog
W at de gedichten van Luyken in de eerste plaats gunstig
herdrukt kan worden:zj is dat dubbel waard 3).
onderscheidt , is de natuur , die er in leeft. Alen ziet duideljk ,
1) Kort tterhaal rcn het podnruc/lff.g leren nan .T. Zuflzn , vgörz Ji- n werkj e
getiteld : Des menschen Begin midden en einde.
2)
moedig afstervende al wat de natuur lief was , dezelve niets geevende , a1s dat
hy niet ontberen konde , naauwelyks bloote nooddruft ntemende van spys ,
drank , slaapen , kleeding, enz. , hoewel h)r 't zelve rykelyk konde missen ; om
dus zyn Heer en M eesters voetstappen op 't beste na te volgen.'' Kort Verhaal.
39 Een nieuwen druk bezorgde Van Vloten er van in het Letterk. Pantheon.
lrlfij sloeg den weg van verloochening met groote getrouwheid in , kloeb
(Schiedam , 1860).
368 JOAN LUYKEN.
dat innerljke aandrang hem t0t zingen noopte , dat zjne verzen
de echo zjn van hetgeen in zjn gemoed omging.
Zjne levensopvatting was toen alles behalve zwaarmoedig. Men
leze b.v. het stukje (b1. 25) 1) , dat aldus aanvangt :
't Is een vermaak , 't is een vermaak te minnen ,
Ik schat die vreughd veel hooger dan het gouti''
om te eindigen met de verklaring : laat de schoone mj lang zonder
weermin gaan ,
lk scheyd er van , ik laatze , 1: ik spoel die minne
lk spoel die smart
Slechts rustig van het hart
Met eene kroes vol wijn
Geswollen aan den Rijn-''
pvry
los'' geleel'd had : vooral als men zjn vromen levensbeschrjver hoort
verhalen , dat hj later rzyn oud en slecht gezelschap verlaatende ,
zich voegde by de vroomen van dien tyd.''
Men zou zich denkeljk ook hier bedriegen ; althans de Duytse
Lier leert het tegendeel. In dat uit het hart gewelde afscheidslied
aan zjn vriend Joan van Rozendaal (b1. 100)
geest 2). W el herinnert hj ook hier , hoe zj
leeft een andere
Dit leidt wellicht t0t het vermoeden , dat hj wat wild en
De zorgen van het harte spoelden
M et Liber, die de doFen maakt verblyd ;''
maar hij w.ijst toch bij voorkeur op eene andere szoetheyd :''
1,Hoe dat wy met de Zang-godin ,
W iens schoonheyd ik zoo hoog bemin ,
Niet ver van daar het Y koomt bruysen ,
Zoo liefelyk gedooken in het riet,
Uyt aller menschen ogen lagen,
Gekoestert naar ons wel behagen ,
Van niemant dan de weste wind bespiet.''
En hoe ware met de gewraakte opvatting dat liefeljke , huiseljke
tafereel te rjmen , zoo vol gezonde levensfrischheid , dat hj
In Penon , Nederl. Dicht- en prozawerken IV , bl. 420.
t. a. p., bl. 428.
Jozkx IacvxEx. 3s9
0ns penseelt in zjn gedicht : ,0p het verjaren van Nik. De Vree''
(bl. 104) 1) ? Trouwens , welke kunst hj 00k vereerde , op de vraag :
welke de beste kunst zy ?'' antwoordt hj (bl. 108) :
1,W el-levens kunst word noyt volpresen ,''
en hj werkt dit denkbeeld in vier coupletten uit.
Zjne erotische dichtader sluit dan o0k geen echteljke liefde en
huweljkstrouw uit , die hj integendeel in verscheiden zangen viert.
En dat is nog al natuurljk , daar hj eerst sedert twee jaar met
de uitmuntende zangeres Maria De Oude gehuwd was.
De Duytse Lier bevat eene rjkeverscheidenheid van stof. De
meeste stukjes zjn wel eigenljke minneliederen , maar daarnevens
staan idyllen : verhalen ? romancen , sprookjes , en zelfs eene enkele
maal eene ernstige , wjsgeerige beschouwing.
00k hier komen classieke herinneringen voor , maar zj dringen
zich niet op den voorgrond ; integendeel,
cisme van Jonctys ademt Luyken's Duytse
romantischen geest. Soms
Dooraltus'' (bl. 114) in het X
anderen kant , hoe innig en naïef kan hij zijn ! B.v. in het gedicht :
Lier onmiskenbaar den
vallen enkele romances , b.v. die van
ultra-romantische ; maar van den
XHet wout heeft ooren'' (b1. 69) , waarin men een echo uit de
beste tjden der middeleeuwen waant te vernemen. Daarentegen is
er weer iets antieks in dien schoonen beurtzang op b1. 74. En
overal tintelt poëzie , ofschoon het hem nu en dan wel faalt aan
goeden smaak , en hj niet bjzonder kiesch is op het rjm.
Een enkel staaltje moge ons oordeel bevestigen.Ts er iets liefeljkers
te denken dan dit couplet (bl. 78) :
tegenover het Olassi-
1,De dageraat begint
De roosjes zijn aan
De nucht're zon komt
te blinken ,
't open gaan ;
peerlen drinken ,
De zuyde wind speelt met de blaan :
Het nachtegaaltje Quit ,
En 't schaapje scheert het kruyt ;
Hoe zoet
Is een
Afet zulk
gemoet,
een vreugd gevoet !9'
1) t. a. p. , bl. 43l .
JoxcKsr-oz'r , Lged. Letterk. , X'Vlle Eeuw ; I1, 4e druk.
370 JoAx LcvxEx.
En zou de Drost zich het volgende geschaamd hebben ?
Och Leliana ! och al mijn goet ,
Die mijn hartje branden doet
Door uw lonkjes ,
Vo1 van vonkjes ,
Vonkjes, die van 't lodder oog
Quetzen , als pijltjes van een boog.
Schoone , waar schuylje hier in 't groen ?
'k Moet my laven met een zoen ,
Voor de tipjes
Van uw llpj es ,
Lipjes , die als rooze-blaan ,
Zijn met een zoete dauw belaan.
't Rijzend zonnetjen gaat my voor ,
Wenkt mijn lusjes , om zijn spoor
Na te reppen
En te leppen
't Vochtjen van uw montjen zoet,
A1s hy 't van zijn Laura doet.
Nu dan , mijn waarde , s1a geluyt ,
Steek uw hooft ten groenten uyt :
M et dit wachten
Mijn gedachten
Raaken in een diep gepeyns ,
Lelienhalsje , dat 's geen reyns.
Of hebt gy uyt boertery
Voorgenomen, dat je my
W at zoud quellen
En eens stellen
In een vuur van ongedult,
'k Sweer datje 't my betalen zult.
A1s ikje nu maar vinden kan ,
Prille Nimph , zo moetj'er an ,
Hondert kusjes
Zijn mijn lusjes
Niet genoegzaam tot een wraak :
't Gelt dan u halsjen , mont en kaak.''
gï JïgëLLàJg8f2ï LïIIïLkLJgE lJ gE /EïëJIlëjgE EEL/
D E R D E B O E K.
TIJDPERK VAN ACHTERUITGANG.
I.
TERUGWERKING V.AN HET ROM.ANTISME.
J .A. N V 0 s.
Vondel was de dichter van de aristocratie des geestes. Zijne
streng classieke richting maakte zijne werken, vooral zijne tooneelpoezie
, tot de schoonste uitdrukking van "de Renaissance in het
Nederlandsch ," waarvan Hooft zeer te recht "de Vader" is genoemd
1). Zijn buitengewoon dichterlijk talent, zijn genie had er
vooral toe bijgedragen om die richting, niet slechts in Amsterdam,
maar in het beschaafdste gedeelte van Nederland te doen
zegevieren.
En toch, over dien triomf werd niet algemeen, zeker niet door
de burgerij en het volk, gejubeld. Vandaar dan ook, dat zich
daartegen eene sterke reactie moest opdoen. Reeds ten tijde van
Vondel's hoogsten bloei begon het tijdelijk onderdrukte Romantisme
het hoofd weer op te steken, en op het tooneel had het geruimen
tijd den toeloop.
Intusschen heeft ten slotte het Classicisme in den geest van ons
Yolk de bovenhand gehouden. De geschiedenis onzer letterkunde
werd er tot op onze dagen geheel door beheerscht. En geen
wonder: de meest ontwikkelden onder ons werden op de talrijke,
voor "fatsoenlijke" beschaving onontbeerlijke, Latijnsche Scholen
met den classieken zuurdeesem doortrokken. In het bloeitijdperk
der zeventiende eeuw behoorden al de dichters van genie en talent
tot die richting. Na hen gaat onze zelfstandigheid te loor, en wij
bepalen ons tot het nahinken van vreemden, De voorstanders van
1) oa, Busken Huet, in zijn artikel over "Hooft's Poezie ,'" in De Gids
1881, I, u. 418.
374 STRIJD VAN RET ROMANTISME.
het Romantisme mochten al in den geest der meerderheid werken,
het ontbrak hun, vooral in de tweede helft der eeuw, aan talent.
Ook door zich vast te klampen aan Lope de Vega en Calderon
vermochten zij zich niet op het tooneel of in de belang stelling
der meer en meer in beschaving winnende burgeri] te handhaven.
De Romantische school werd op nieuw naar den achtergrond gedrongen
door een bentgenootschap, dat zich in 't gareel van het
nieuwe Fransche Classicisme liet spannen, en dat door gekuischten
vorm boven hunne tegenstanders uitmuntend, zich voor den
beschermer van poezie en beschaving wist uit te geven, en
zoodoende alom meester werd van het letterkundig veld, door
bemiddeling der dichtgenootschappen, waaraan hun voorbeeld het
aanzijn schonk. Het romantisch streven werd weldra , als de aandacht
van alIe beschaafden onwaardig, zelfs uit het geheugen
gewischt, en het conventioneele Classicisme werd de eenige toetssteen
voor onze letterkunde.
Latere onderzoekingen hebben allengs onzen gezichtskring uitgebreid.
Men haalt thans tegen de uiting van den volkssmaak den
neus niet meer Ope
Wij zullen dan ook onze aandacht hebben te wijden aan het
kortstondig herleven van het Romantisch Drama.
De voorstanders dier school volgden deels het spoor, hun in het
begin der eeuw door de Amsterdamsche "Geesten" gewezen, deels
sloten zij zich aan by het in geheel Europa veldwinnend Spaansche
drama, waarin dezelfde geest leefde.
In de eerste plaats hebben wij ons bezig te houden met den
man, die op de terugwerking tegen het Renaissance-Classicisme
den grootsten invloed heeft geoefend.
In November 1641 werd in den Schouwburg een treurspel vertoond,
dat algemeen opzien verwekte. Het stuk was getiteld:
Aran en Titus, of Wraak en Weerwraak. De dichter was een
burgerjongen, een glazenmaker, zonder eenige kennis van de
Grieksche, Latijnsche of eenige vreemde taal ; zyn naam, toen
nog geheel onbekend, luidde Jan Vos, Sommigen schreven het
stuk aan Vondel toe 1), en Professor Barlaeus was er zoo mede
1) Zie Dr. J. A. Worp, .Tan Vos, u. 38.
JAN VOS. 375
ingenomen , dat hj den dichter zelfs geljk stelde met Sofokles.
Op zjn aansporen gingen zjne vrienden het zien spelen: Hooft
en Van der Burgh stonden verbaasd : en Vondel verklaarde , dat
de dichter een genie was. Van Baerle zelf k0n zich aan de tragedie
niet zat zien : zevenmaal achtereen ging hj zich daaraan vergasten.
Hj was er zoo vo1 van t dat hj er brieven over schreef aan zjne
vrienden 1) , en Huygens uitnoodigde over te komen om haar te
bewonderen. De jeheele Oudheidhad , volgens hem , geen zoodanig
treurspel aan te wjzen : het wekte echt tragische aandoeningen
op en was geschreven in de taal van Hooft en Vondel. Eindeljk
wjdde hj er een Hollandsch gedicht aan , dat geen meesterstuk
is , en aldus eindigt :
lk stae gelijk bedwelmt en overstolpt van geest.
De Schouburg wordt verzet, en schoeyt op hooger leest.
Rijst Sophocles weêr op ? stampt oe schylus weêr hier ?
Of maekt Euripides dit ongewoon getier ?
Neen , 't is een ambaehtsman , een ongelettert gast ,
1) Den loen November 1641 . # Domino me totum
schreef hij aan svicquefort : s:zulechemi
oflkr , et dic Tragoediam hic recitatam , authore vitriario ,
homine omnis litteraturae et Graecae et Latinae ignaro , cujus vix pudeat
ipsum Sophoclem. Stupent mecum Hoofdius , Burghius , Vondelius, et quibuscunque
vis est tanta dignoscendi.f' Epistolae, p. 854- 5.
En den l5en December aan Huygens zelf : rrDiviniore oestro hic vitriarius
noster , homo illiteratus , tragoediam scripsit , fctilicet
est saepius , nec adhuc saturari auditor potest. Ego
morem meum , qui istis actubus non nisi semel aures commodo. Audivit ,
me hortante , Hoofdius , et stupuit. Audivit van der Burchius , et haesit
attonitus. Audivit Vondelius , et portentosi ingenii virum dixit. Verbis loquitur
quibus Zulechemus , Dominus Satrapa , Vondeliusque loquuntur, et scribunt.
argumenti. Recitata
audivi septies , praeter
Sententiae graves sunt et densae et plane lpig zt,vuoesv lcd rezzû. Nullam habet
tota antiquitas Tragoediam magis tragicam. Et fbrte ob hoc unum frontem
corruget rigido censori , quod nimis tragica sit. Interim duos Tragoediae partes
miriice explet , Tà 'àgtxèp (zzlores) et Ti al.%xTtzùp (c-lecfud). Totam tragoediam,
prout est , memoria circumtulit per semestre , postea dictavit. Tragoedias
nostratium , etiam scripta tua omnia ad unguem callet et recitat. Digna
est , quam ve1 audias coram , ve1 legas , est enim sub proelo. Ubi huc veneris ,
pulsabit in tui gratiam orchestram Andronicus , praecipuum Tragoedia drama.
Ego versiculos aliquot Belgicos illi scripsi , ut quid de authore et opere
sentiam , publice testarer . . . . . De Tragoedia judica ex choris , quos mitto ,
recitata
ut salivam tibi moveam-'' 1. 1.P.858- 9.
37s
Die nu de gantsche rey van Helikon verrast.
Die noyt gezeten heeft aen Grieks of Roomsche disch ,
Wijst nu de weerelt aen , wat dat een Treurspel is-''
De rseldsaeme glasmakery'' zooals Huygens hem noemt 1) , schreef
bjna te geljker tjd de bekende klucht van oene , die niet veel
beter is dan het slechtste : wat men in dat soort vertoonde q maar
't schjnt , dat men z0o verlekkerd was op al wat hj voortbracht ,
dat men zelfs dit platte stuk hemelhoog verhief :). Hjzelf was
verstandiger , en wilde het in 1662 niet opgenomen hebben in de
verzameling zjner
publiek , want er
en daarvan
gedichten. Toch was het zeer gewild
zjn niet minder dan dertien drukken van
bj het
bekend ,
zjn er twee opmerkeljk gewjzigden vermeerderd 3).
Door zjne tragedie werd hj op eens beroemd. Letterkundigen
zoowel als patriciërs trokken zich zjner aan. Hooft noodigde hem
))eens
uitnoodiging drok gebruik te hebben gemaakt , ofschoon het merkwaardig
is , dat in de brieven van den Drost nooit van den glazenmaker
gewaagd wordt. W j trefen hem te Muiden nu eens in
gezelschap van Tesselscbade , dan met Van der Burgh , Barlaeus ,
of Huygens ; en bj die gelegenheden werd er meestal muziek ge-
V00r a) ,? 'op 't Huis te Muiden 4) ; en hij schijnt van die
maakt , waarvan Vos zoowel a1s Van der Burgh en Huygens een
groot lief hebber was 5). Hj werd daar niet alleen gastvrj ontvangen
, maar de grjze Hooft zag vaak het werk des jongen
Dichters na.
Yan zjne dankbaarheid voor den Drost geven dan o0k een
aantal puntdichten getuigenis. Dat Van Baerle mede zich veel aan
1) Hooft's Briecen , IV D., b1. 45.
2) Barlaeus schreef aan Huygens in 't begin van l 642 LEpk-stolae, p. 868) :
,comoediam jocularem scripsit , quae sub proelo est , tam densa facetiis et e
media plebe petitis salibus , quam tragoedia graviter dictis-''
3) Opgesomd door Dr. J. A. M'orp , .Ta1k '12-tly , b1. 74. Dr. R. A. Kollewijn
heeft LNed. Spect. , l 882 , b1. 1679 aangetoond , dat Vos de stof van zijne klucht
't zij middellijk of onmiddellijk aan een Engelsch bljspel heeft ontleend.
Ik) Zie het puntdicht no. 754 in J. Vosf Gedichte't , 1 D., b1. 550.
5) Die muzikale aanleg zat in de familie. Van zijn vader heet het :
Hij minde maatgezang, deurmengt met klank en snaaren ,''
LGed. 11 , 393) ; en van zijne zuster Anna getuigt hij :
Haar brein was vo1 van geest : haar keel van nachtegalen.'''
JAN VOS. 377
hem liet gelegen zijn, is natuurlijk. Bij diens dood belette de
smart zijn beschermeling "een treurdicht te zingen;" maar hij
spreekt hem hartelijk toe in het kort daarop verschenen gedicht
op den Vrede, en roemt
"Den mondt, die mij zoo vaak met spreuken onderhiel."
Met Vondel raakte hij van den beginne af aan in vriendschappelijk
verkeer. 't Is bekend, hoe deze eenige verbeteringen maakte
in den Aran en Titus, voordat het stuk gedrukt werd ; en uit
het 293e puntdicht van Vos blijkt, dat beiden later ook op vertrouweljjken
voet verkeerden. Van de ingenomenheid van Vos met
de "Rijnzwaan" hebben wij al eenige staaltjes bijgebracht (boven,
bl. 321). Ook andere dichters bejegenden den glazenmaker met
achting, en wederkeerig zond elk den ander zijne werken toe. Dat
was, om een voorbeeld te noemen, zelfs met Huygens het geval '),
Maar ook de voorname lui maakten hem het hof, en boden hem
allerlei Kleine geschenken: wijn, suikerwerk, banket. Wij vinden
hem nu eens op eene vastenavondpartij bij Mevrouw Van Vlooswijk,
dan weer noodigt de jonge Huydecoper hem ter jacht of aan zijne
tafel, of hij gaat ter maaltijd bij diens echtgenoot. De oude heer
Huydeeoper , de bekende Burgemeester, die zoo groot aandeel in
de gebeurtenissen van 1650 had, was zijn bijzondere beschermer;
en men kan haast zeggen, dat Vos diens huispoeet geworden was.
Herhaaldelijk vinden wij het bewijs van's Dichters aanwezigheid
op des Burgemeesters buitenplaats Goudestein; en niet alleen de
leden der familie werden vaak door hem bezongen, maar ook
allerlei kleine huiselijke bijzonderheden.
Het beste bewijs van de bescherming, die hij genoot, was zijne
benoeming in 1647 tot een der zes Hoofden of Regenten van den
Schouwburg. In die betrekking vooral heeft htj grooten invloed
geoefend. Alvorens daarover te spreken, een enkel woord over
hem als Mensch en Dichter.
Hoe kwam Jan Vos in de Amsterdamsche wereld zoo gevierd,
verre boven Vondel , die hem toch in talent hemelhoog overtrof?
Daar werkten allerlei redenen toe mee. Vooreerst de patricische
1) Zie over de verhouding van Vos tot de dichters van zijn tijd meer in
bijzonderheden: Dr. J. A. 'Vorp, .Tan Vos, bI. 8 vlgg.
378
jdelheid. Jan V0s bleef bovenal glazenmaker en werd veel meer
beschouwd als de beschermde gunsteling dan Yondel, wiens karakter
zich z0o iets niet liet aanleunen , tegen wien men min of meer
opzag , daar bj hem de Dichter den burgerman deed vergeten.
Vondel schaamde zich zjnen burgerljken stand niet (boven , bl.
173) : Yos liep er , zj het o0k niet zonder jdelheid , we1 wat mee
te koop ; en hj boog diep. Yan schilderkunst en poëzie zegt
hij ergens :
Deez' twee zijn by de Grooten !! groot geacht ;*'
JAx A-os Ex DE PwTRlclilRs.
maar hj wist bljkbaar zeer goed , dat dit vooral het geval was ,
a1s zjne kunst die sGrooten'' verheerljkte.
!!Wie lof van andre schrijft heeft dubble kracht bedreeven.
De Dichters leeven als zy anderen doen leeven.''
W at pluimstrjkerj maakte hem gewild 1) , en verwierf hem zeker
bj Mevrouw Huydecoper-Koeimans den naam van pApol.'' Toen
haar echtgenoot in 1661 gestorven was , ging die pluimstrjkerj
zoover , dat ze hem in 's Burgemeesters grafdicht (11 D. , b1. 373) ,
deed Zeggen:
1,svaa1' geen Meceenen zijn versterven alle gunsten.
Men schrijf dan op zijn graf ; hier leit hy die de kunsten
Handthaafden'' enz.
Alwie in Amsterdam hooge ambten en waardigheden had ,
schjnt door Vos te zjn bezongen'' 2).
Voorts heeft het hem stellig gediend , dat hj , met opofering
zjner burgerljke individualiteit , op end' op een slaaf der patricische
classieke phraseologie was , door Vondel te vaak afgeschud.
Maar bovendien was hj geestig en vrooljk , vol zelfvertrouwen , en
hie-zd er van met allerlei slag van menschen op een goeden voet te
Dat hij daarvoor bekend stond , blijkt uit het versle , waarin het heette :
De Vos is vol van snootheyt ,
Hy voegd hem na de tijt , hy hout het met de grootheyt,
Al was de Duyvel baas , hy badt die vlytich aan ,
Als Schouwburg maar in Eer, en hy in gunst mach staan.''
Zie Dr. G. Penon , Bqdr. tot de Gesch. der Ned. Letterk. 1 D., b1. 67 , noot.
2) Dr. J. A. A5rorp , t. a. p1. , bl. l 6.
JAN YOS. 379
staan. Zijne Roomsehheid sloot hem dan ook geene enkele deur,
want hy zelf was alles behalve uitsluitend; ja, geheel het tegenbeeld
van den leerling van Marius. Op maatschappelijk en staatkundig
gebied trok hy eene lijn met de Politieken.
Veel levensbijzonderheden zijn ons niet van hem bekend: men
weet zelfs niet, in welk jaar hij geboren werd ; doch dit sehijnt
tusschen 1615 en 1620 te mogen worden gesteld 1). Hij was in
1639 gehuwd, maar zijne vrouw ontviel hem al vroeg en liet hem
een doehtertje na. Zijne vrienden noopten hem dikwijls tot een
tweede huwelijk. Hij hertrouwde evenwel niet, omdat hij zijn eenig
kind geen "stiefmoer" op wou dringen ; want
"Het t,veede huwlyk baart vervloekte huiskrakeelen ,'"
sehreef hy aan Vondel, Aan Govert Flink gaf hij als reden op,
dat hij "de sehoonst' en wijst' der vrouwen" beminde, nameliik
de Diehtkunst. Dies, zegt hij,
"Dies stel geen ander voor , ik wissel niet in "t minnen" 2).
Toeh is er reden om te twijfelen of dit weI de ware oorzaak
geweest is. Hi] heeft althans een aantal verzen, gloeiende van
liefde , gedieht op een meisje, dat hij Laura noemde; geen denkbeeldig
wezen, daar zg met hem in verkeer stond , en hem
omtwijfelbare bewijzen van wederliefde gaf 3). Hij stierf in Juli
1667, en werd den 11en dier maand in de Nieuwe Kerk te
Amsterdam begraven 4).
Ofschoon Vos slechts een gering deel van zijn tijd aan de poezie
kon besteden, heeft hij toch een aantal heuchelijke gebeurtenissen
in uitvoerige gediehten bezongen: de Vreede van Munster, den
Zeekrijgh met Engeland in 1652, waartoe ook behoort de Scheepskroon
, ter eere van de Ruiter en Tromp, wegens de Iauweren
door hen in dien ooriog behaald 5); het Ontzet van Koppenhaven
1) Zie Dr. .r, A. 'Vorp, Jan Vos, u. 1.
2) Verg. zijne Gedichten, II D., bI. 390; I D., bI. 450, 55l.
3) Verg. zijne Gedichten, I D, bI. 497; II D., bI. 451, 460, 478, 488, 495,
505; I D., bI. 540, 491, 520. Zie ook Dr. J. A. Worp, t, a. pl., bl. 4.
ft ) Zie A. D. De Vries Az. in den IVed. Spectator van Mei 1879, bI. 152.
5) Bij Penon, IVederl. dicht- en prozaioerken IV, bI. 283.
380
door W assenaer ; voorts de Vergrooting van Wz/ltsfdrtfcvl, de Inwy-
#ïAl.g ran Aôf Stadthuh. Daarbj voege men de Zeege der Schilderà'lfzldf
en de beschrjving der buitenplaats Kommerrust van Mr.
Joan Uitenboogaardt.
Op den aanleg van bjna al die stukken is vrj wat aan te
merken t vooral op het misbruik van allegorie en mythologische
namen ; maar niet zelden boeien zj ons door zeer levendige beelden
en schilderingen , die , ofschoon al te hoog gekleurd , ja , soms tot
bombast toe gezwollen , toch de tolken zjn van een buitengewonen
dichterljken aanleg , die alleen beschaving , besnoeiing van al te
groote weelderigheid : behoefde. Gunstig steken de twee genoemde
gedichten
overigens eene
verdiende lofspraak , als Dr. W orp van hem getuigt : sHj maakt
eene uitzondering op de meeste dichters van zjn tjd , in wier
bundels het wemelt van stichteljke liederen en gedichten'' 1).
Vos is vooral plastisch. De lyrische innigheid ? waardoor Vondel
schittert , ontbreekt bj hem geheel. In zjne grootere gedichten
streeft hj naar weelderigheid van beschrjving : in de kortere is
hj epigrammatisch. Hj heeft een tal van bjschriften op afbeeldingen
en schilderjen nagelaten , waarvan niet veel te zeggen is.
Hj hield veel van puntdichten , maar is doorgaans in dit genre
meer stekelig of grof dan puntig en geestig- In al zjne verzen ,
die wat hooger toon aanslaan , is hj slechts zelden l0s en natuurljk
: hj was te veel gewoon op stelten te stappen , en zjne stoute
onzen zeeroem af , vooral de Scheepskroon OP .. beide
hebben een veel meer Hollandsch karakter. Het is
verbeelding werd niet getemperd door gekuischten smaak. Hj
schjnt daar oOk niet naar gestreefd , maar zjne eigenaardigheid
steeds in zekere bandeloosheid gezocht te hebben. Het was dus
geen gebrek in zjn talent , maar veeleer in zjne natuur. Hj wist
zeer goed t wat er bj Hooft , Huygens en Vondel te leeren viel,
want hj kende hunne gedichten van buiten ; maar hj wilde er
zjn voordeel niet mee doen.
De beteekenis , die Jan Yos voor onze letterkunde heeft , ligt
dan O0k minder in zjne dichtwerken dan in den invloed , dien zjn
smaak op het tooneel en de dramatische poëzie heeft geoefend.
W ij wezen reeds op de plastische richting van zjn geest. Die
1) T. a. p1. , bl. 32.
KARAKTER ZIJNER PO2zIE.
ZIJNE PLASTISCHE RICHTING. 381
eigenaardigheid openbaart zich 00k in zjn smaak voor schilderjen
en zjn omgang met schilders : maar zj komt vooral uit in het
aandeel , dat hj had in de verschillende vertooningen , waarop bj
plechtige gelegenheden de Amsterdamsche gemeente door de Overheid
werd onthaald.
Zoo werd b.v. de Munstersche vrede luisterrjk gevierd. Op Den
Dam stonden drie tooneelen opgericht , waarop verschillende vertooningen
plaats hadden. De samenstelling daarvan was opgedragen
aan Samuel Coster , Geraert Brandt en Jan Yos. Op het tooneel,
door dezen gestoFeerd , zag men afwisselend voorgesteld en met
verzen toegelicht : r't Gewapende Europe , 't W oedende Oorlog ,
Afgestrede Vorsten , Omhelsde Vrede, Eeuwige Vryheidt, Bezwoore
Vreede , Geboeide Belloone , 't Yeilige Neederlandt , Moeder der
Vreede-''
Hj schjnt den smaak voor dergeljke vertooningen in stand
gehouden en verlevendigd te hebben t althans komen zj onder
Z iJ-ne
Zoo
Drost van Muiden , ten verzoeke der drie steden van diens Baljuwschap
, door een optocht van szes tooneel-waagens'' met zinnebeeldige
iguren t die door de stad van Muiden trokken 1). En dat
was nog niet genoeg : in den Amsterdamschen schouwburg werd
leiding meer en meer in zwang.
luisterde hj de rblyde inkomst'' op van Gerard Bikker a1s
het feit met drie allegorische vertooningen begroet.
De vrede met Engeland in 1654 werd door tien vertooningen
op Den Dam opgeluisterd. Bj het bezoek , door de Prinses Douairière
van Oranje met verscheiden aanzienljke personages , aan
Amsterdam gebracht , trokken zestien sstaatcywaagens'' met allegorische
groepen en dichterljke bjschriften door de stad ; en in den
schouwburg werden drie allegorische tafereelen te harer eer vertoond.
Toen in 1660 de Prinses met haar zoon te Amsterdam kwam , vertoonden
zich weder twintir sstaatcywaagens'' met groepen, die nog al
ergernis gaven 2). En z00 bj verschillende andere gelegenheden 3).
En dat Jan Vos met die inrichting niet bloot belast werd , maar
de aanlegger daarvan was , valt in 't oog , a1s wj hem ook bj eene
1) Zie de uitvoerige beschrijving in zijne Gedicbte'l , I D., -bl. 569 vlgg.
S) Verg. Van Lennep's Vondel , VI11 D., Nalez. bl. 3.
3) Jan Vos , Gedichten , I D. , bl. 56 l s-lgg.
382 ZIJNE PLASTISCHE RICHTING.
andere gelegenheid aan dien smaak zien botvieren. Op geljke wjs
handelde hj bj het huweljk van Joan Hinlopen met de dochter
van zjn beschermer Huydecoper 1) q en het gedicht op de vergrooting
van Amsterdam is op zjn bestel sop d'Amsterdamsche
Schouwburg , door meer dan tachentig persoonen uitgesproken en
vertoont'' 2). Trouwens , wj weten uit zjn eigen mond , dat hj
met die vertooningen veel ophad.
Men kan gemakkeljk gissen , welken invloed die smaak op
het tooneel moest hebben , zoodra de dichter daarmee in aanraking
kwam. En dat bleek terstond bj zjn eerste optreden. De Aran en
Tïfff,s is , wat geest en richting betreft , geheel de tegenvoeter van
Vondel's rustige classieke Tragedie : en sluit zich veel meer aan
bj Cosier en de Romantische School.
1)
S)
Aldaar, 11 D. , bl. 289.
Dat hij voor dergelijke bemoeiingen door den Magistraat met geld beloond
werd , kan niet verwonderen. Een voorbeeld daarvan geeft Verwijs in
eene noot op Brandt*s Leven rcn Vondel , bl. 1 l0. Zoo weten wij uit het 58e
puntdicht , dat bij een dier gelegenheclen :,lBul'gemeesteren van Amsterdam
ghemq eenigh zilverwerk , daar haar wapen op stondt , vereerden.ff
M aar ook gedichten werden hem betaald. Voor dat op de vergrooting der
stad ontving hij van de Regeering vijftig gulden. (Verwijs , t. a. pl., bl. l l l).
De Prinses Douairière van Frederik Hendrik schonk hem eene gouden medaille
met het beeld van haar gemaal LGedichten , 11 D. , bl. 499) ; en hoe hij daarmee
ingenomen was , blijkt , wijl hij haar niet alleen terstond met een gedicht
daarvoor bedankte , maar er nogmaals op terugkomt in dat op haar dood
(II D., bl.361).
Ook bijzondere personengaven hem wel hunne dankbaarheid door geschenken
te kennen. Zoo weten wij uit het 127e puntdicht , dat zeker heer g:lzijnq
dochtertje zeekere goude gedenkpenning aan dwong ,'' die q?zwaar van wicht''
was , en voor welke s:mildheidt'' de vader haar s,driemaal dank'' deed zeggen.
De vraag rijst, of hij voor particulieren ook gedichten voor geld schreef ?
Hij had er den naam van , maar ontkende ket herhaaldelijk. Zoo in dit
puntdicht (468):
1,Gij vraagt of ik ooit dicht om geldt ; et heeft blijk noch schijn.
Ik mis : ik dicht om geldt : maar ft moeten glazen zijn.'f
En in een vers aan Huygens , niet in de latere uitgaven zijner Gedichten
opgenomen , maar in die van l 662 , b1. 850 , voorkomende , zegt hij , met
toepassing op zijne nering :
!!Ik dicht het best om niet , en 't slechtst' dicht ik om geld.''
Maar waarom behoefde hij zich op dit punt zoo te verdedigen ?
ARA.x Ex Tlzus-''
n 383
De Romeinsche veldheer Titus Andronicus viert zjn triomf over
de Goten. Hj wil hun overwonnen veldoverste Aran , een Moor ,
aan Mars Oferen ; maar de gevangen koningin Thamera redt
dezen , die haar minnaar was t van den dood , door den keizer
Saturninus hare hand te schenken. Aran wreekt zich op Titus op
de gruwzaamste wjs. Hj haalt de zonen van Thamera over om
Bassianas , des keizers broeder , die met Titus' eenige dochter
Rozelyna verloofd was , te vermoorden , de maagd te schenden en
haar , opdat het schelmstuk niet mocht uitlekken , tong en handen
af te snjden. Hj weet het vermoeden van den moord van Bassianus
op twee zonen van Titus te wentelen , die daarvoor ter d00d
worden veroordeeld. De boosaardige Moor beduidt den vader , dat
hj zjne zonen kan redden t als hj zjne rechterhand afhakt en
die den Keizer levert. Dit geschiedt ; maar in plaats van zjne
zonen worden hem hunne hoofden gebracht. Eindeljk wordt Titus
met de ware toedracht van zaken bekend , en na doodt hj de
zonen van Thamera , doet ze braden en zet die spjs aan de moeder
en den Keizer voor. Dan doorsteekt hj zjne dochter Rozelyna ,
om haar voor verder leed te bewaren , verbrandt den Moor en
doorsteekt diens medepliehtige t Thamera. De Keizer velt daarop
maar wordt zelf door diens zoon Titus neer , Lucius afgemaakt ,
die zich daardoor deheerschappj
Van Lennep had wel geljk , dat hier shet tooneel herschapen
werd in een bloedblad , waar , op 't laatst , bjna niemand overbleef
om de overigen te begraven.''
Het onderwerp is hetzelfde als dat van het aan Shakespeare
toegekende treurspel Tittts .zls#rppzïczfd. Hoe Jan Yos , die geene
vreemde talen verstond , er mee bekend is geworden , ligt in 't duister;
maar ondanks zeker verschil in de détails heeft hj stellig zjn stuk
aan dit treurspel ontleend. Waarschjnljk zag Vos het drama door
Engelsche tooneelspelers in Amsterdam vertoonen 1). In karakterteekening
staat het n0g bj het Engelsche achter.
over Rome verwerft.
1) Verg. Dr. J. A. Worp , Jan Fp.s , bl. 51-53. Later (in zijn opstel : De
ïnrlped der Enqelscbe letterkunde op ons tooneel ïn de 12e eeuw, T'ij#efepef , 1887)
oordeelt dr. W orp , dat men niet tot een direct verband tusschen den Aran en
Titus en den Titus Andronicus kan besluiten. Vgl. hierover ook hiervoor d1. I ,
b1. 83 noot.
384
Merkwaardig is het , dat : Ondanks de afgrjseljkheden , waarvan
het vo1 is , dit treurspel , zoowel te Londen a1s te Amsterdam den
grootsten toeloop had van het publiek ; ja , het Hollandsche stuk
werd daarenboven in het Latjn vertaald 1). Te verklaren is echter
die opgang wel. Immers de geleerden en de dwepers met hetgeen
men een sRomeinsch bedrjf '' heette , waren opgetogen over de
vele herinneringen uit de classieke Mythologie en de geschiedenis
van Rome , die de oorspronkeljke samensteller had aaneengelapt ,
en waaruit een geheel ontstaan was , dat zelfs Seneca de loef
scheen af te steken. En wat het groote publiek betreft , het skjkgrage
volk ,'1 zooals Gervinus het noemt : dit werd aangetrokken
door de veelheid der feiten , die voor zjn ' oogplaats hadden : het
werd geboeid en in spanning gehouden door die elkander opvolgende
bloedige wraakoefeningen , waarvan men met angst het eind verbeidde.
W ant dat had dit stuk , v0l onnatuurljkheden , boven het
gepoljste Olassieke Treurspel vooruit t dat het de gemoederen in
beweging bracht door den toeschouwers het schrikkeljkste te doen
zien. Dit genot zocht men vooral: de Dichter bewjst het ons door
een trefend voorbeeld. In de voorrede tot zjn Medea zegt hj :
Zoo menigmaal als Ulysses in het treurspel X van Polixena , door
den vermaarden Samuel Koster gedicht , Astianax , het zoontje van
Hektor en Andromache : van de toorentrans wierp , scheen het
nagebootste kint d' aanschouwers z0o hardt op het hart geljk op
d' aardt te vallen : men zagh de traanen niet min uit d' oogen
dan het nagebootstebloedt langs het tooneel vloejen. Begeert gy
starker bewjs ?''
Maar niet alleen werden de aandoeningen door Aran :Al Titus
Opgewekt , het stuk toonde evenzeer , h0e de straf altjd op de
misdaad volgt. Beide deze eigenschappen hadden Barlaeus zeer
bjzonder getroFen.
Daarbj komt eindeljk nog , dat het , a1s de meeste van Vos'
gedichten , in vloeiende , soms gespierde verzen geschreven is , en
een aantal kernspreuken bevat , die zoo in den smaak vielen.
Met dat al is de Aran en Titus als dramatisch kunststuk zeer
zwak : niet alleen
of het volstrekt
door de noodelooze opeenhooping van gruwelen
onnatuurljke van sommige toestanden , maar vooral
1) Zie het 642e puntdicht van Vos.
Aawx Ex TlTgs,''
GEBREKEN DER ROMANTISCHE SCHOOL. 385
door het volslagen gemis van karakterteekening, tengevolge waarvan
het alleen geschikt is om physische aandoening van het geschokte
zenuwgestel op te wekken.
Hoe jammer, dat geen der ontwikkelden , die over het stuk
hadden verstomd gestaan , zich rekenschap heeft trachten te geven
van de oorzaak , die het z0o aantrekkeljk maakte voor beschaafden
zoowel als onbeschaafden ! H0e jammer , dat geen hunner er naar
gestreefd heeft Om t met behoud van het levenbrengend element ,
dat aan de Classieke School ontbrak , het ruwe , bloot zinneljke
dezer richting te kuischen en de hartstochteljke daad door het
karakter te motiveeren.
Daartoe z0u Yondel de man geweest zjn , zegt men wellicht.
Ja , mits hj Vondel niet geweest ware. W ant vooreerst bepaalde
zjne stichteljke en mystieke geestesrichting zjne keuze veelal tot
BjbelstoFen , en wj zagen , h0e dit zjne vrjheid in 't bewerken
van zjn onderwerp aan banden legde. Maar ook uit anderen
hoofde was Yondel er de man niet naar om Holland's Shakespeare
te worden. Hj was immers een volbloed Classicus, die een heiligen
afschuw had van al wat naar Romantiek zweemde. Maar bovendien
bracht zjn dichterljke aanleg het niet mee : hj was van nature
lyrisph dichter , geen dramaturg : meer colorist dan meester in
teekening of compositie. En juist omdat het hem mangelde aan
eigen inzicht (intuïtie) in de waarachtige eischen van het Drama ,
moest hj wel met zi,jne hooggeleerde vrienden te rade gaan en
zich aan de wetten der Ouden vastklampen.
Coster had wellicht natuurljken aanleg en gave genoeg om ons
romantisch Drama te beschaven ; maar ook hj was in de classieke
school van Heinsius opgevoed , en na een paar korte zjsprongen
keerde hj t0t de deftigheid terug ; denkeljk ook omdat hj zich ,
geljk wj zagen , door het groote talent van Yondel liet meeslepen.
Daarom bleef de Humanistische Olassieke Tragedie , als eene
schitterende uitheemsche plant , door weinige liefhebbers gekoesterd
, wel de lieveling der letterkundigen en der patricische heeren ,
maar schoot nooit wortel in den nationalen bodem ; en het romantische
Drama , aan de natuur overgelaten en van zorg verstoken ,
verwilderde meer en saeer.
Men stelle zich niet voor , dat Jan Vos met den Aran en Tïfl,v
aoxcKnz-oE'r , Ned. Letterk. , XVIIe Eeuw , 11 , 4e druk. 25
386 HET ROMANTISME.
eene eigenljke omwenteling op het tooneel t0t stand bracht. Het
tegendeel is waar : het waren de Classieken , die tegen den volkssmaak
en den Opgang: maakten ,
trachtten te reageeren. Maar dit kon zelfs een man van genie a1s
Vondel niet geheel gelukken : hj moge den smaak in salet of
studeerkamer gewjzigd , en in de classieke sleur geleid hebben ,
op het tooneel is hj geen overwinnaar gebleven. Eerst later heerschte
eene andere classieke Tragedie oppermachtig ; maar toen was het
met het eigenljke leven op het tooneel gedaan.
Met Bredero , Coster en Rodenburg was het romantische drama
niet gestorven ; maar het waren
noch ialentvolle navolgingen ,
bleven streelen en de menigte
geen eigen scheppingen meer ,
die den smaak van het groote publiek
naar den schouwburg lokken. Het
waren alleen min of meer gelukkig geslaagde vertalingen. Yooral
het Spaansche drama werd daartoe gebezigd ; en de oude romandien
de romantische stukken
tische stukken werden wederom drok op de planken gebracht 1).
Omtrent den toeloop , dien de stukken , uit het Spaansch vertaald ,
hadden , verwjs ik nogmaals naar het getuigenis van Brandt (boven ,
bl. 323) , en ik voeg er de opmerking van den tooneelpoëet
J. Blasius bj Q) , dat het van algemeene bekendheid was , pdat
veel Fransse , ja verre de meeste , Tooneelspeelen uit het Spaans
overgeset zjn-''
Evenals de ltaliaansche letterkunde zekeren invloed had
op het tooneel , zoowel in Engeland a1s hier te lande ,
later de Spaansche een belangrjke factor in de letterkundige ontwikkeling
van Frankrjk en Nederland.
Sedert de helft der zestiende eeuw werden Spaansche romans
en weldra o0k tooneelstukken in onze taal overgebracht : de eersten
doorgaans door bémiddeling eener Fransche vertaling , zooals wj
geoefend
zoo werd
bj de beschouwing van het proza nader zullen aanwjzen. W j zagen
Zie omtrent de stukken van Rodenburg, XVII Eeuw , I D., bl. l25 en
160, noot 1. Voorts verwljs ik naar de lijst door C. N. W ybrands gegeven
in Ilet Amsterdamsche Tooneel , bl. 256
1)
vlgg., waarin al de stukken worden
van 1638 tot 1665 op den Ouden Schouwburg opgenoemd# vertoond.
2) Zie de plaats uit de opdracht zijner Edelmoedige V%janden , aangehaald
door Dr. J. Te Winkel in zijne studie over den Invloed der Spaanscbe Letterk..
in het Leidsche Tijdschrift , afzonderlijke afdruk, b1. 46.
INVLOED VAN HET SPAAXSCHE DRAMA.
reeds , hoe Bredero zjn Spaanschen Brabander aan eene Nederlandsche
bewerking van den Lazarillo de Tprvl:.s ontleende , en
sedert zjn Spaansche tooneelstukken hier bj de vleet vertaald en
vertoond. Dr. J. Te W inkel heeft de verdienste , 0ns op den Invloed
der Swcczlyc/l: Letterkunde p.
p de Nederlandsche 'in de zeventiende
66.1f0:7 gewezen te hebben in eene zeer
was zij dan ook , naar zijn eigen getuigenis ,
zien daaruit , dat natuurljk in de eerste plaats Lope de Yega en
Calderon werden nagevolgd ; maar bovendien werden vele andere
bekende en onbekende schrjvers aan ons tooneel cjnsbaar gemaakt.
In België viel het cl>ssieke Treurspel niet in den smaak , en
had er o0k onder den druk der censuur kwaljk kunnen tieren ;
de Romantiek , gehuwd aan het platste realisme , heerschte er
weldra oppermachtig. Maar er werd vooreerst toch niet vertaald.
Onder de tooneeldichters zjn er maar een paar , die verdienen
merkwaardige studie , al
niet volledig 1). W j
genoemd te worden.
Jonker Frederico de Oonincq streefde er naar om de
Comedie
Spaansche
op Nederlandschen bodem over te planten : hj stelde zich
Lope de Vega ten voorbeeld. Maar de zeden , die hj schildert ,
zjn dan oOk niet inheemsch : veel intrigue , pmet naehtbezoeken ,
ontschakingen ) schoFeeringen , dolksteken , roovers , bravaden''
(Snellaert) , is niet genoeg om den lof te doen inoogsten van een
goed Comicus te zjn. wj Oornelis De Bie als vertaler
van Spaansche tooneelstakken in België leeren kennen.
Eene volkomen tegenstelling met deze vormt Guilielmus Ogier ,
wien de l0f toekomt , zjn eigen tjd en zjn eigen volk , zj het ook bj
voorkeur de smalle gemeente , op het tooneel te hebben gebracht.
In 1618 geboren 2) , schreef hj op zjn zeventiende jaar zjn eerste
Later zullen
bljspel : Droncken-Heyn , later G'ulsigheydt getiteld , terwjl hj
11Noch van reghels (heeft) gheweten
Noch van goedt of slecht gedicht.''
Twee of drie jaar later werd hj lid van de Kamer de Olyf-tack ,
en hj onderwierp zjne comedie toen aan de beoordeeling van
1) In het T'qdscbr@t voor Ned. Taal- en Letterk. , uitgegeven door de
Maatschappij der Ned. Letterk. te Leiden , d1. I , bl. 59-1 15.
2) Volgens M. Rooses , wiens opstel over Ogier in het iWieuw Schetsenboek
(b1. l 12- 159) vele nieuwe bijzonderheden over dien dichter bevat.
25*
388 GUILIELMUS OGIER.
des Camers wyse mannen ,'' die er niets 5 van wilden hooren ,
omdat zj tegen de gewone regelen zondigde. Het Hoofd der
Kamer echter , Joan Janssens , en zekere Van den Bosch waren
van eene andere meening en brachten het stuk in 1639 op het
tooneel , met dit gevolg , dat
1:Onse stadt scheen noyt versaedt
In het zien en in het hooren :
Hondert maal en cond' niet stooren ;''
en die toeloop bleef het veertig jaar lang behouden.
Zo0 ging het ook met de overige stukken dès Dichters , waarvan
sommige mede in Holland opgang maakten en lang op het
tooneel bleven 1). Tot onderwerp had hj de hoofdzonden gekozen ,
waarvan hj er vjf had behandeld. Dertig jaar later voegde hj
er, OP
ze in eenen bundel
verzoek zjner vrienden, de twee overigen aan toe: en gaf
bjeenverzameld uit. In den tusschenijd had
hj rmeer verheven saecken in Rjmery gestelt ,'' waarvan ik beken
geen kennis te dragen : waarschjnljk waren ze van minder belang
voor ons dan zijne comedies :).
En toch zjn die stukken zeer middelmatig van aanleg. 't Zjn
niet veel meer dan platte kluchten , zonder wezenljke verwikkeling
en zeer gebrekkig uitgewerkt. De personen komen , gaan , keeren
terug , zonder genoegzame reden , evenals in de poppenkast. Karakterteekening
ontbreekt geheel. Enkelen doen aan Bredero denken ;
maar hoever Ogier beneden hem staat , leert b.v. zjne Hooreerdigheidt
, welks pFrancisco , vermeynde Joncker ,'' ter vergeljking
met Jerolimo uitlokt.
Toch valt het niet te 0n tkennen , dat er in verschillende too'-
neelen
aan die
van beweging
volksleven.
onmiskenbare rirt'us cppzfcl schittert ; maar hetgeen vooral
stukken zooveel toeloop bezorgde , was de levendigheid
en de waarheid van kleur dier schetsen uit het
&,Een zijner stukken, De Gramschap of de Moedwlllige bootsgezel werd tot
laat in de XVIII eeuw te Amsterdam opgevoerd.'' M . Rooses , t. a. p. 137.
Ook ttllaet ende N'éFf** hield zich zoo lang staande op het Amsterdamsche
tooneel. Zie M oltzer , Gids 1883 , 111, 297.
:)
Klucht
Rooses kent alleen zijn qtMaltomet ende Irene'' (1661) en voorts eene
ran het belacbelljk lklisverstand ofte Boerengeck (1680).
1)
GUILIELMUS OGJER. 389
Ogier durfde blijkbaar geene andere onderwerpen kiezen, want,
zegt hjj , "te handelen de Politique ofte Wereldt heerschende
saecke, is ongelegen voor gheruste Borgers, als wesende vol van aIle
peryckelen, daer geene Vrienden in beschouwt en mogen worden:
want d'open-hertigheyt kan schadelijck wesen, en de gheveynstheyt
kan op den waeghen van Triumphe ingehaelt worden."
flij bracht de volkszonden op het tooneel in al hare afzichtelijkheid
en met heuren geheelen treurigen nasleep, Hij had daarmee,
dacht hij, "met der handt ghevat alles dat tot vermaeck en leeringh
soude konnen dienen." "Leeringh" vooral lag in zijne bedoeling,
en hij laat ergens zijne stukken zeggen:
"Wy dienen, om vermaeck, en by geval te leeren
Het gheen een Predicant ook geiren seggen souw"
Wou maer den wysen stoel, in een Thooneel verkeeren."
Hij meende dan ook niet beter te kunnen doen dan het kwaad
in zijne uitspattingen en gevolgen met het meest onverbloemde
realisme ten toon te stellen. Het verst gaat hij daarmee in
Onkuyscheydt; en toch, dat stuk
"Beviel de kenders weI, soo gheestelyck als weerelyck ,"
want het was waar, wat hij in de voorrede zegt, dat "van begin
tot het eynde deser Comedie geen bekoorlijckheydt oft inleydinghe
tot ontucht (door vriendelijckheydt waer langhs dese grouwel sijnen
wegh is nemende) en sal verthoont worden: maer het ongesontste,
gevaerlykste ende ten hooghsten het onsalighste: ende dit alles
niet ten halven ghenoegh."
Daardoor konden zijne stukken der goe gemeente "tot eenen
Spiegel" dienen, maar werden daarom nog geene volmaakte blijspelen.
De groote en langdurige toejuiching, die het publiek er
aan sehonk , ook in Holland, toont evenwel , dat Ogier de onmisbaarste
eigenschappen van een tooneeldichter bezat, en dat zijn
talent maar behoefde gekuischt en ontwikkeld te worden. Dat is
niet geschied, waarschijnlijk juist omdat hij zich al te veel bezig
hield met wat hij te kwader ure "meer verheven saecken" achtte.
Hij stierf den 20en Februari 1689.
In Noord-N ederland legde men zieh , gelijk wij zagen, hoofd300
VERTALINGEN UIT HET SPAANSCH.
zakeljk op
uit Dr. Te
vertalingen toe. lk geef hier , naar tjdsorde , de ljst ,
W inkel's mededeeling opgemaakt , voor zoover het
tjdvak betreft , dat wj thans behandelen , met inbegrip van enkele
vroegere. Het eerste jaartal is dat der vertooning.
1639. Biron door H. Roelandt , reeds in 1629 gedrukt , maar tien
jaar later voor het eerst te Amsterdam gespeeld. Herdrukt
in 1631, 1634 , 1651, 1661 , 1694 ,1700.
1642. Mendosse (naar Lope de Vega ?).
1644. De S.ptz:zl.sc/l: Heidint door M. Gansneb Tengnagel , in 1643,
1657, 1671, 1677, 1718: 1753 l).
1645. Vervolgde Zqvrl, naar Lope de Vega, door A. K. Yangermez
; herdrukt in 1679 (2 maal) , 1716.
1646. De G:tfv/pzl,
g:s Vrient , naar Lope de Yega , door Isak Vos ;
1649, 1678, 1704, 1743.
Thamar's ()/d/.>./'/,//J'?-/d.
// , door J. C. Meyvogel.
1647. Het ren.warde .#.fpl, naar Lope de Vega , door L. De Fuyter ;
herdrukt in 1650, 1665, 1671, 1679, 1699, 1740.
1648. Debeklqeglfcke tfzflcyzg , naar Lope de Vega , door Isak Vos
berjmd , naar Barokes vertaling : heeft minstens dertien uitherdrukt
in
beleefd : herdrukt in 1655 , 1661 , 1669 , 1677 t 1694 ,
1720, 1729, 1764, 1780.
Zabynaja PJ rermomde îppt:A6ï# , berjmd door J. Zoet.
1649. Voorzigtige dolheit , door Joris de Wjze.
De Spaensche ff:ï#ï/l, door C. Dusart Verwers, gedrukt in 1644.
1650. De gestrafte Jrrtltlz?zzw/lf , door Dirck Heynk.
1652. De .sfcsfsldfk: Isabella , door L. De Fuyter.
1653. Alezander de Medicis : door J. Dullaert.
1654. H et leven ï,s maa'r tfrppvl , naar Calderon , door Schouwenbergh,
gedrukt in 1647, 1654, 1662, 1668, 16955 1705,
1707, 1738, 1767 2). (Reeds Rodenburg's Sigismund 64
Manuella behandelt vöpr Calderon hetzelfde onderwerp),
1655. D0n Jan de Tessattdier , naar Oalderon , door L. De Fuyter ,
1655, 1716.
gaven
1707,
1) Vgl. J. H. W . Unger , Mattheus Gansneb Tengnagel Loud-Holland 1) ,
bl. 222 enz.
2) In l 767 verscheen ook eene vertaling van N. W. Op den HooF. Vgl.
hierover en over de naar Calderon bewerkte stukken : Nederl. Spect., 1881 , bl. l 82.
A'ERTALINGEN U1T HET SPAANSCH. - C. DE BIE. 391
Den geheymen 'z/ï/lzlcvr , naar Lope de Vega t door Kath.
Questiers.
1656. Casimier ofgedempte Appgmp6f , naar denzelfden , door dezelfde.
1657. Den .grppf6yl Kurieen , door Thomas Asseljn , gedrukt 1657
en 1669.
Den grppf6s Tamerlan, door Joh. Serwouters, minstens elfmaal
gedrukt: 1657, 1661, 1662, 1665, 1671, 1672, 1678,
1685, 1719, 1736, 1745.
1663. be glqsen Dpcfppr , herdrukt in 1678 t 1679.
Het reranderljjk geval , door D. Heynk.
1664. Joanna ffp/lïzlgïzl 'vavt Napels , naar Lope de Vega , door
H. De Graef , herdrukt in 1669.
1665. De toveres Ciree , naar Oalderon , door A. Bz. Leeuw , gedrukt
in 1670 en 1690.
1668. Don fpzl/ï,s de Vargas , naar Calderon , door D. Heynk Pz.,
herdrukt in 1701, 1707 , 1725 , 1729 , 1762 , 1783.
Uit een later tjdperk kent men nog vjf in Noord-Nederland
regelrecht uit het Spaansch vertaalde stukken. In België was het
vooral Oorn. De Bie , die de Spaansche Muze op het tooneel bracht.
XVan de vjf-en-veertig stukken , door hem geschreven j die meest
alle nog bestaan , terwjl van sommige nog maar de titel bekend
is . . . . twjfel ik niet , of bj nader onderzoek zouden bjna alle in
het Spaansch kunnen weèrgevonden worden'' l). Men kent van hem :
1671. Armoede 'ptz'?z
1672. Den .grppf6rl
1673. Roelant de'n
A zl graere Florellus;
hertoghe z'czl Moskorien ,
K lapper , herdrukt in 1702.
1678. Den rerloren sone osias , gedrakt 1689.
16 . Het lichtreerdigh Ff6zrz?/.
'j6Az en Gfj.s Snufeleer.
Voorts had Francisco W outhers te Antwergen al in 1655 De
rerliefde Stiefmoeder , naar Lope de Vega , uitgegeven.
Eindeljk komen nog verscheiden stukken in aanmerking , die
we1 naar een Spaansch
Fransche vertaling of
stuk , maar door bemiddeling van eene
omwerking , op het Nederlandsch tooneel
zjn gebracht ; doch zj behooren , behoudens een paar uitzonderingen
) tot het volgende tjdvak.
Men ziet uit dit alles , hoe groot de invloed van het Spaansche
1) Dr. J. Te W inkel . t. 1. a. pl. , bl. 38.
302 JAN VOS.
tooneel op was , en h0e lang die zich heeft gehandhaafd.
Dr. J. Te W inkel wjst er dan ook terecht Op 1) , pdat wj ten
mlnste reeds eene kleine veertig stukken uit het Spaansch vertaald
kunnen aanwjzen, waarbj men bj nader onderzoek n0g wel een
even groot getal za1 kunnen voegen.'' En daaronder zjn dan de
vertalingen uit het Fransch nog niet gerekend.
het onze
Keeren wj thans tot Jan V0s
dat hj niet slechts door zjn
terug , om in het licht te stellen ,
invloed het romantische drama op
de planken gehandhaafd heeft , maar vooral heeft meegewerkt om
aan ons tooneel eene richting te geven t z/ö eenzjdig en verkeerd ,
z/ö tegen alle waarachtige Kunst gekant , dat zj het geheel moest
te gronde richten. Nog minder dan iemand zjner tjdgenooten was
hj geschikt of geneigd ) om het naar het Spectakel-stuk hellende
volksdrama de fjnere eigenschappen te geven : die zjne plastische ,
maar ongepoljste natuur niet aangeboren waren. Van hem was
geene psychologische motiveering der forsche handeling te wachten ;
en het kuischen van zjn smaak was een eisch , die met zjne
persoonljkheid in strjd scheen. 't ls , alsof hj vreesde
spronkeljkheid te verliezen , als hj anderen eenigen
zjn :anleg gunde. Ilj stelde er prjs op Jan Vos te bljven. Yooral
voor claesieken invloed was hj bang. Men had geen Latjn noodig
omyl dichter te zjn , dacht hj, en speelde met die gedachte in een
puntdicht (no. 735). In de voorrede zjner Medeq wjst hj er met
zJi'ne oorinvloed
op
welbehagen op , dat Hooft hem weleer het vers van Spieghel had
voorgelezen :
1,Moet juist een Duitsch PoLet nu noodig zijn ervaaren
In Griex , Latijn ?''
neen , zegt hj : de taalkunde maakt wel geleerden , geen
dichters ; zij is peen brug daar men over moet gaan als men een
ander zijn wysheidt wi1 ontleenen ? om die voor zijn eigen uit te
geeven. geen dochter van uitheemsche taalen ,
maar van d' overvloed des geestes , die zich in gedachten uitstorten
,'' - en daarmee was hj , naar eigen Overtuiging , genoegzaam
bedeeld.
De dichtkunst is
W e1
1) T. 1. a. pl. , bl. 46-
JAN Av OS 1 DRAMATLEGIE. 303
Maar juist omdat hj den vormenden , beschavenden invloed der
Plassieken miskende , is hij in zijn
ondanks zjn aanleg en zjne veelal
des Tooneels. In de voorrede t0t de Medea , in het jaar 1ss5 geschreven
, vindt men eene geheele dramatische geloofsbeljdenis.
Hj komt op tegen de tirannie der tooneelwetten van Horatius
of Aristoieles. De wetgevers zjn het onderling niet altjd eens : is
het derhalve niet beter de Natuur te volgen , die rdoor oeFening
eigenwaan te gronde gegaan ,
juiste opvatting van de eischen
gesleepen , de beste tooneelwetten schrjfth'' Daarom verklaarde hj
zich tegen de eentonige regelmaat der stukken op classieke leest
geschoeid. Die , waarin de meeste verwarring heerscht t mits het
niet tegen de natuur strjde ? en zj zich pgevoegeljk ontwarren ,''
zjn er te beter om. Dat hj zich tegen de neenheden'' verzet ,
spreekt vanzelf , en hj geeft er goede gronden voor aan.
Ook met betrekking tot den toon , die behoort aangeslagen te
worden , plaatst hj zich op het realistisch standpunt van Bredero
en Coster. Een Koning spreke niet geljk een burgerman : dit
W are peen
geen onderdaan spreke als een Koning ? voî men zet een purpere
lap op een hairen kleedt , daar het kleedt , al was de 1ap meer
op een vorsteljke staatcydisch ;'' maar
dan het heele kleedt waardig , door bedurven wordt.''
Even wanvoegeljk rekent hj alleenspraken , tenzj a1s iemands
gemoed hevig bewogen is ; maar één monoloog vulle vooral geen
geheel bedrjf , zooals vaak geschiedt. Er moet handeling zjn.
Handeling : die is hem alles ; of liever t de practjk vau de
algemeene spreuk : rhet zien gaat voor het zeggen.'' W il men
hartstochten opwekken , men geve vooral veel te zien. pW ie het
volk in de Schouwburg wi1 houden , moet hun oog met de koorden
van gevoegeljke bekoorljkheden aan het tooneel binden . W ie
niet tegen de gebeurde dingen wil zondigen , moetze , zoo het
mogeljk is , na het leven vertoollen , al streedt het teegens al de
houte schotel
wetten der oude tooneeldichters.'' De classieke regel gedoogde
niet , dat iemand op het tooneel gedood werd l). Hj stoorde zich
1) Heinsius : De Tragoediae Collstitutione , pag. 68 : ,,Et hoc est quod Critici
notarunt , Aeschylum , sine erudita fraude , ope histrionum perturbationes
concitasse et aflectus. Id fit autem , cum horrenda , vel commiseratione digna,
eo modo spectatoribus z'epraesentantur; caedes , nempe , laniatus , aut tormenta :
394
daar nietaan , omdat hij meende , dat de oorzaak van dat verbod
alleen daarin gelegen was , dat men z0o iets niet natuurljk genoeg
kon nabootsen. Dit moge voor de Romeinen gelden , zegt hj,
gewoon ,in hun Schouwburgen de menschen van leeuwen , tigers
en beeren zo0 te zien scheuren , dat de gereeten ingewanden, noch
half levendig en druipende van bloedt , door de moordtwonden ten
buik en borst uitstorten ;'' maar voor ons is de nagebootste moord
genoegzaam om de gemoederen in beweging te brengen. En
moordtooneelen'' in natura zjn niet geschikt som 't hart door
kunst te kneên'' : dat vermag alleen de nabootsing , omgeven door
het waas der Poëzie 1).
.TAN VOS DRAMATURGIE.
De menschen kan men best door schoone 11 verzen streelen ;''
mits het hooren niet boven het zien ga , want
1,De daaden die men ziet , zijn meer dan die men leest . . . .
De waarheidt weet men eer door d' oogen dan door d' ooren.''
Dit werd den volke verkondigd bj de inwjding van den nieuwen
Schouwburg , den 26en Mei 16655 en het
geheel ingericht om die theorie van het
kunnen brengen.
Zj had er al vroeger toe geleid , om in de classieke stukken
zooveel mogeljk tafereelen , tableaux vivants en balletten te
gebouw was dan ook
laten zien in practjk te
lasschen. In 1660 b.v. werd de XBeleegering en 't Ontzet van
Leiden'' ten tooneele gebracht. Jan Vos voegde daaraan een vjftal
vertooningen'' toe , ieder bestaande uit eene allegorisch-historische
hoofdgroep met vjf sverschieten,'' d. z. tafereelen op kleiner schaal,
en waarschjnljk geschilderd. O0k de treurspelen van Vondel werden
op soortgeli,jke wjze opgeluisterd. De svertooning'' in den Jeptha
leerden wj reeds kennen (bl. 224 , noot 3) : evenzeer werd aan
aliaque id genus , guae sunt extra artem. Aut cum in apparatu quaeritur , quod
ex ipsa actionum constitutione petendum.-'
G. Vossius , lnstitutiones Poeticae , cap. 1V, p. 16 : :,siquid in dramate sit
turpe visu , atque indecorum , id vel narrabitur, vel voce aliqu: interius
exaudit: significabitur.f'
1) Verg. het welkomstgedicht aan Burgemeestel-en bij 't vertoonen van
Vondel's Salomon , Ged., JI D. , bl. 457 , en lnwyding van de Schouburg , aldaar ,
I D., bl. l 76.
HET ZIEN GAAT YOOR HET ZEGGEN.'' 395
den Lucifer een allegorisch ballet toegevoegd , waarin shet vervolg
van 't spel , de goude en zilvere eeuw uitgebeeld'' was. Zelfs de
Aran en Titus werkte n0g niet geuoeg op de zinnen en werd
voorafgegaan van eene svertooning ,'' die den triomftocht van Titus
voorstelde : rRoomen , dat W jsheidt , W akkerheidt en Dapperheidt
by zich heeft , treedt gdaarbjj haar veldheer te gemoet . . . de
Tiber beurt zjn hooft , met pjnboomblaaderen gehult , uit zjn
vloedt , de bosch- en berggooden koomen hem lauwerieren en
kristal opoferen :'' enz.
ln den nieuwen Schouwburg werd dat werken op het gezicht
hoofdzaak. Bj de inwjding was een allegorisch stuk vertoond , en
waren daarbj den toeschouwers allerlei tafereelen voor oogen gevoerd
, vergezeld van eene
de vertooningen'' plaats
men al zoo
poëtische verklaring , zooals steeds bj
had. Eindeljk werd aangekondigd , wat
OP dat tooneel zou zien. Pallas spreekt:
lk zal u noch , eerlang , lusthoven , ,! rijk van vruchten ,
En hellen , vo1 van spook en zielen , die naar zuchten ,
En hemelen , vol glans , op 't wonderlijkst, doen zien.
Hier zullen Gooden en Goodinnen komen vliên
Op zwaanen , arenden , en pauwen , vol van oogen.
Men zal Medea , van twee draaken voortgetoogen ,
Doen rennen deur het zwerk , dat om haar wagen zwiert.
De menschen zullen hier vel'scheppen in gediert ,
En boomen hart van schors , en boomen weêr in menschen.
Natuur zal uwe kunst, van spàjt , in d' afgrond wenschen.
Olldt ltoomen , daar de roem van speelen heeft gewoont,
En Grieken , dat om 't Spel met lauwren wierd gekroont ,
Vertoonden nooit zoo veel.''
Ja,
Dichter
opend
dit alles , en veel meer nog t kwam in de Hedea van onzen
voor , met welk spektakelstuk de nieuwe Schouwburg gewerd.
De gruwelen , die ook hier den toeschouwer voor
oogen gesteld werden , zjn maar bjzaak , al is 't ook , dat de
heldin van het stuk ptot barstens toe v0l spjt , do1 van gramschap,
en overheet naar weederwraak , haar kinderen van haar waagen ,
die van vuurbraakende draaken door de lucht wordt getrokken ,
op d' aard smjdt , om het brein en bloedt in het aangezicht van
Jazon , de vaader , te doen spatten.'' De hoofdzaak waren bljkbaar
de rkonst- en vlieghwerken ,'' en de tooverjen , die de menigte
moesten lokken.
396
0m grooten indruk op het publiek te maken , laat Medea het
terstond bj den aanvang van het stuk t pdonderen en blixemen.''
De lusthof , waarin zj zich bevindt , verandert op haar wenk in
een woest, bergachtig oord ; en sde boom daar 't guldevlies aan
hangt , stieren t draak )krjgsluiden er1 Jazon koomen met rook en
vlam uit de grondt opschieten.'' Yoorts verandert zj den eenen
hofwachter in een pilaar, den anderen in een boom. Op een nieuwen
wenk herneemt de lusthof zjne vroegere gedaante ; maar den pilaar
verandert zj in een beer en den boom in een tjger , om hun
gelegenheid te geven zich weg te pakken t terwjl zj zelve svan
een helsche geest , die haar te gemoet komt vliegen, opgenoomen ,
en deur de wolken naar de hel gedraagen wordt.''
Het derde bedrjf speeltdan 00k in de
sterke kunsten vertoont als
hel , waar Medea even
op aarde. Eerst doet zj Charon's roeispaan
rozen dragen ) dan vervormt zj een boom in een naakt
kind , dat terstond weder verzinkt. Eindeljk sverandert de he1 o)
haar stampen in een bosch ,'' waarin phet oordeel van Paris : door
vervormde spooken ) in een dans wordt uitgebeeldt ,'' waarna shet
bosch weêr in een hel verandert.'' Cerberus braakt vuur, Proserpina
verschjnt op een wagen , pdievan spooken voortgetrokken wordty''
en vertoont allerlei monsters.
op paauw ,
een reegenboog in haar klaauwen heeft , komt daalen t'' z0o ziet
men in het volgende seen hemelkloot , die met starren versiert is t
van 't gewelfsel daalen , die zich in acht stukken ontsluit , daar
de zeven Planneeten , elk naar zjn eigenschap uitgebeeldt , uit
koomen , die na datze gedanst hebben , weder in de kloot gaan ,
die zich van zelf sluit en omhoog verdwjnt.''
Het vjfde bedrjf speelt in den hemel,althans pin gedaalde
wolken.'' pluno en Venus verschjnen e1k op een waagen , d' een
wordt van twee paauwen , door Iris en Rjkdom bestiert , en d' andere
Gelijk in het vorig bedrjf plris een vliegende die
van twee zwaanen , door Kupidoos gement, voortgetrokken.'' Later
komt Alerkuur aanvliegen om haar te vertellen , wat er met Jazon
gebeurd is. Ten slotte verschjnt Jupiter nop een vliegende arent.''
Hj komt
XDXDA '' 5 .
In een bestarnde wolk , van d'opperhemel daalen
Zijn kroon en blixem zijn vol schitterende straalen'' -
om de toekomst zoo wat te voorspellen.
NAS-OLGING VAN VOS. 307
Bj geljktjdige schrjvers trefen wj niet zelden de verzekering
aan van sden gelukkigen uitslag ,'' waarmee de vertooning van dit
stuk bekroond werd. lk wjs ien voorbeeld op hetgeen A. Leeuw
in de voorrede t0t zi.jn Toveres Grc: (1665) zegt , (welk stuk v0l
konst- en vliegwerken en allerlei herscheppingen was) dat sde
gelukkige uitslag , die Medea van Jan Vos voor eenige maanden
gehad heeft : een groote beweegreden is geweest ) om een werk
van zo moeyeljken omslag met lust bj der hand te neemen , en
met jver uit te voeren.'' Voorts nog op de voorrede , die L. Mejer
voor zjn treurspel Het Ghulde FJ/.S (1666) plaatste , waarin hj
getuigt , dat de Medea nmet oversterken toevloedt van anschouwers,
en gheen minder voordeel voor den Schouwburgh ten treurtooneel
#hevoert is'' 1).
Het gevolg daarvan was dan ook , dat eene reeks van soortgeljke
spelen als uit den grond oprezen , en dat de spoppentoestel'' hoofdvereischte
werd voor het Treurspel. Er verscheen geen drama ,
dat niet op den titel pronkte met de toevoeging : pvol heerljke
1) Merkwaardig is hetgeen hij daarop laat volgen : !,Zo zoude echter het
luttel lofs , welk hy (Jan Vosq daar meede by den l'echtzinnighen konstenaaren
, en verstandighen kenneren der Tooneelpoëzye ingheleght heeft, my
t' eene maalafgeschrikt hebben , om een treurspel van dierghelijken slagh ,
te weeten , met konst- en vlieghwerken bepronkt , die d' Onduitsche M achines
noemen, by der handt te neemen ; indien ik my hadde konnen inbeelden ,
dat daar van daan de minaçhting haaren oorsprong hadde ghenoomen , en
uit dien hoofde den treurspeele overghekomen waare. Maar in teeghendeel zo
klaar als de Middaghzonne bespeurende , en daar by van anderen niet duisterlijk
hoorende oordeelen , dat uit die bron, al 't gheluk , welk het zelve
ten opzichte van 't gheloop der kijkers , en 't nut der Armen , te beurte
ghevallen was ; en al 't ongheluk van de misprijzing der konstghenooten , en
verstandighe liefhebbel's van elders her vloeiden , hebbe ick my verstout met
mijne kiel , hoewel op zulk water noch onervaaren , van landt te steeken.''
Zie een breed overzicht dier voorrede bij Dr. A. J. Kronenberg : Het ktfndfgenootscbap
J.M 'U'- d. , bl. l 2 vlgg.
zag zich met de grootste populariteit bekroond ; eene reeks
van uitgaven zag daarvan het licht (Dr. J. A. svorp , ql'an 'UJ,s , bl. 65) , en
het bleef lang op het tooneel.
Nog in l 762 werd de oejledea l,een geheele week lange' gespeeld , en , zegt
een beoordeelaar van dien tijd : lrllet algemeen genoot het grootste genot-''
Zie Joh. Hilman , Ons Tooneel , bl. l0l . Over eene Duitsche vertaling van de
M edea zie Nederl. Spectator 1886 , b1. 332 vlg.
Ook de Medea
308
veranderingen ,'' of : smet konst- en vliegwerk.'' Onverholen kwam
men er voor uit , pdat dusdaanighe tooneelspeelen meer voor de
ooghen , dan voor de ooren zjn : en dat derhalven de dichter zo
zeer niet doelan moet , om het harte te raaken door aartighe , en
onghewoone voorvallen , welke , met kracht van redeneeringen en
teederheidt van hartstoghten doorsuikerdt , den anschouweren de
zielen door d' ooren streelen ; als wel om 't ghezicht te vleyen
door heerljk ghepraal , en verscheidenheidt van konstighe werken ,
en prachtighe vertooningen.'' Zo0 schreef L. Mejer in 1667. 't Mag
dan ook niet verwonderen , dat dezelfde Schrjver in allen ernst
beweren k0n , dat een treurspeldichter , wellicht meer dan in de
dichtkunst , bedreven moest zjn in ,de schilderkonst, de bouwkonst
en de ghezichtkunde'' gperspectiefj , niet alleen ; maar dat hj
daarenboven nog moest bezitten skennis van teeghenwichten t van
beweeghingen over katerr/llen en windassen , om de werken te
doen gaan , welke konst de Latjnen met een Grieksche naam
Mechanica gedoopt hebben.''
Het Ghulde Vlies van dezen mechanicus is dan ook zoo overladen
met katrolwerk , dat wj verbaasd staan over de hoogte ,
de tooneel-machinerie het gebracht had waarop ; maar niet minder
bedroefd over het
Die spektakelstukken zonder eenige letterkundige waarde , en
die 't allerminst op den naam van treurspelen aanspraak hadden ,
diepe verval der eigenljke Dramatische Kunst.
huldigden en bedierven meer en meer den algemeenen smaak. Is
het te verwonderen , dat de Schouwburg leeg stond bj de vertooning
van Yondel's Classieke Tragedie, zonder handeling , en
J-uist alleen uitmuntend door wat deze dramaturgen en dit publiek
gering schatten ?
Op dien verkeerden weg had Jan V0s de Kunst gebracht door
den 'invloed , dien zjn talent en zjne betrekking als bestuurder van
den Schouwburg hem gaven. Om dien invloed heeft hj aanspraak
op eene plaats in de Geschiedenis onzer Letteren , al is het ook
niet op die eereplaats , die zjne tjdgenooten hem toedachten.
W èl werd , van den Aran en Tïf'lf,s af , de richting van Jan Vos
bestreden , ja , hevig aangevallen door de voorstanders van het
Ulassicisme , maar het Hoofd van den Schouwburg stoorde zich
daar niet aan. In zjne zelfgenoegzaamheid wilde hj zelfs de schotschriften
, die tegen hem waren aitgegeven , vppr zjne gedichten
xoxs'l'- Ex vzulsow ssx.''
SLECHTE INVLOED VAN VOS. 309
laten herdrukken ; maar het kwam niet bj hem op , zich te verantwoorden
l). En hj had macht genoeg om zjne theorie te doen
zegevieren : hj werd gesteund door Burgemeesters en hét publiek.
Niemand onder onze letterkundigen of dichters was in staat den
volkssmaak te kuischen , of dacht er aan , den romantischen stroom
binnen de perken der echte Kunst terug te brengen , door zich
van den traditioneelen voornamen classieken band l0s te maken.
Meer en meer bleek , gering onze aanleg voor 't heroïsche
Treurspel was , dat evenmin als het Bljspel hier te lande eene
schoone toekomst k0n te gemoet gaan. De tjd der vertalingen uit
hoe
het Fransch was aangebroken en daarmee ging alle oorspronkeljkheid
volkomen te l00r. 't ls waar? de vertolkingen der schoonste
tragedies van Korneille (sic) en Racine hadden vrj wat hooger
letterkundige waarde dan de vertooningen uit de school van Jan
Yos ; maar de ervaring had kunnen leeren , dat ze , juist door de
eigenaardige gebreken van het Fransehe Olassicisme 2) , het publiek
koud zouden laten en niet medewerken om een nationaal tooneel
in 't leven te roepen.
1) Hij schreef aan de Dichteres rrlufl-rouw Anna Ter Haar'' LGed., 11 D.,
b1. 525) :
* ,1Noch durft de Vos, omheint van bits' en dolle honden ,
IJ naadren met een vaars dat Karels deugd ontleedt.
Avie deugdt van Vorsten schrijft ontziet geen lastermonden.
De leeuw vergramt zich niet, schoon dat hem d' ezel treedt.
Nooit wapent df arent zich om uilen te verslinnen.
W ie fier is wreekt zich aan geen laf en reedtloos beest.
De leeuwrik kan de spreeuw door zwygen overwinnen.f'
2) ,:La tragédie française ne fut , dans le principe , qu'une imitation mal
comprise de la tragédie ancienne : caractères communs , situations banales ,
peu ou point d'intérêt; l'action simple , mais froide , réduite N quelques personnages
et * des actes fort courts ; le style , grave et noble quelquefois , le
plus souvent tendu et trivialement boursouët , exceptd dans les choeurs , oh
il s'dève , s'anime et s'épure-'- J. P. Charpentier , Tableau bistorique de la
Litt. jranLaise aux X P: ef X VIe siècles , pag. 260.
D E P R 0 Z A - R 0 M A N.
W as eenmaal de Poëzie
mische vorm de eenige ,
aard der zaak anders
alleenheerscheresse , of liever , de rhythdie
gebruikt werd , dit moest uit den
worden , toen hoogere beschaving zich bedat
het iets anders is tot de verbeelding wust werd , dan tot het
verstand te spreken ; dat aan de uitstorting van gemoed en gevoel
een eigen kleed past , en een ander aan de logische ontwikkeling
van gedachten : aan wier vorming vooral het begrip aandeel heeft.
Yoor het laatste begon men het Proza te bestemmen , den ongebonden
stjl , die ook de vorm van de taal des dageljkschen
levens was. Intusschen : niet alleen aan huiseljk gebruik of zuiver
verstandeljk betoog werd bi.j uitsluiting het Proza dienstbaar gemaakt
: het werd allengs ook gebezigd als middel van kupstige
schildering.
Door Jan Van Ruysbroeck gevormd , door Marnix en Ooornhert
veredeld , was het Hollandsch Proza in de pen van Hooft en de
geniale Schrjvers der zeventiende eeuw tot eene hooge mate van
volkomenheid gerjpt , die het geschikt maakte om er de treFendste
en levendigste tafereelen mee voor de verbeelding te tooveren.
Groot was Hooft's invloed en lang heeft die gegolden. Zoo dit
zjne goede zjde had , men mag toch niet voorbjzien , dat de
onnatuurljke , on-Hollandsche deftigheid , die den Drost eigen was ,
oorzaak werd , dat zich eene klove vormde tusschen spreek- en
schrjftaal , waardoor de verwezenljking van het ideaal eener beschaafde
? algemeene : eenige schrjf- en spreektaal , dat Vondel reeds
voor oogen stond 1) , gedurende een paar eeuwen werd tegengehouden.
Dat men Hooft vooral in den historischen stjl tot model kiezen
1) Zie boven , XVII Eeuw, I D., b1. l 7.
BATAVI8CHE ARcApIA.'' X 401
zou, lag voor de hand: en
Brandt dat deed met een
wj zagen dan ook, h0e eerst Geraert
talent , hetwelk hem niet zelden boven
zjn meester plaatste. Zelfs nog omstreeks de helft der vorige
eeuw heeft Jan W agenaar dat spoor
W j zullen later zien , hoe de deftige stjl in 't vervolg , bj gebrek
aan talent of karakter , in den plechtig-gemoedeljken wateren-
melk toon overging; voor 't oogenblik hebben wj te onderzoeken ,
of minder deftige onderwerpen ook niet op minder statigen trant
werden behandeld , en of het Proza niet mede tot iets anders dan
historische geschriften werd gebezigd.
gehouden.
vroeg , eeuw , beproefd. De eerste
toch , wien hiervan de eere toekomt , is de Haagsche Raadsheer
Johan Van Heemskerk (1597- 1656). Zjne minnedichten , zjne
navolging van Oorneille's Cid 1) noemen wj slechts pro memorie ,
daar hj alleen als schrjver der Batarische Arcqdia is bekend
Dat is al al in de zeventiende
gebleven.
Een
een
zonderling werk , die Arcadia .? Het bevat het verhaal van
speeltochtje, dat een
en waarin de gevoerde
voor verliefde paartjes , daar de Schrjver ze gebruikte om in eene
romantische ljst ralderhande gedenckweerdige geschiedenissen op
't aerdighste te pas te brengen t'' zooals hj zegt , opdat men
Donder 't soet van minne-praetjes , al spelende komen zou tot
Haagsch gezelschap naar Katwjk doet t
gesprekken hoofdzaak zjn. Rare gesprekken
kennisse van onze Vaderlandsche gelegentheden , daer niemandt
een vreemdelingh in behoort te zjn-''
Men begrjpt , welk een mengelmoes daardoor ontstaat. Herders
en herderinnen - geheel in den trant der latere opéra-comigue -
maken elkander het h0f op den meest ziekeljk gemaniëreerden
toon van suikerzoete galanterie , dien de schrjver in Frankrjk
aangeleerd had : in peen opgeswollen vloed van cierlyke woordeny''
volgenszjne eigen uitdrukking. Daarbj steken op de poisierljkste
wjze de geleerde gesprekken af , waarmee deze verliefde paartjes
elkander den tjd korten. Niet slechts houden zj historische verhandelingen
over het kussen , dat er n0g eenigszins door zou kunnen ;
maar zj scheppen niet minder behagen in rechtskandige vertoogen
1) Hoe lang die vertaling op het tooneel bleef , ondanks de verzen , rrzo
stijf a1s ze zijn ,'' ziet men uit Corverfs Tooneel-Aantekeningen , bl. 182.
JoxcKBLox'r , l'Yed. Letterk. , XV1Ie Eeuw , 11 , 4e dl'uk. 26
402
en bespiegelingen
groot deel der
opgeluisterd en toegelicht door
geleerde Latjnsche aanteekeningen !
In 1637 zag de eerste uitgave het licht , die in 1639 door eene
tweede : en weldra door meer andere werd opgevolgd t die een
steeds geleerder aanzien hadden. Het ging den Schrjver als Cats :
hj schaamde zich het werk zjner jeugd , en wilde die jeugdige
loszinnigheid onder een vracht deftigheid bedekken.
Nu moge het een lofwaardig streven zjn , om naen onse Hollandtsche
Jeught te verschaFen een inheemsch tjdtverdrjf , dat
haer strelende met minnemalligheydtjes , al mallende , de liefde
tot het Vaderlandt , en yver voor de vryheidt soude inscherpeni''
hetmoge eerbiedwaardig zjn , tegen de pjnbank en onzinnige
heksenprocessen te protesteeren ; waar zoo tegensirjdige zaken
op zoo zonderlinge wjze worden aaneellïesmeed , Ontstaat geen
navolgenswaardig kunstwerk.
Toch heeft het boek een rist van *1Il
over heksenprocessen , of vertellen elkander een
vaderlandsche geschiedenis. En dat alles wordt
een tal van zeer breede en zeer
navolgingen het leven geroepen
1) ! En de Critiek noemde , niet lang geleden , die Arcadia
nog een rbevallig'' boek , waarin de gesprekken pop de geestigste
wjze'' gevoerd , en de deftigste zaken pop de aardigste wjze'' aan
de galanterie verbonden worden ') !
Overigens is de stjl , waar hj werkeljk vertelt , en de galanterie
zoowel als de dorre kroniek achterwege laai , 1os en natuurljk
en over 't algemeen kan men zeggen t dat de Schrjver zjne taal
goed meester is.
Maar reeds in de zeventiende eeuw begon zich het Proza op
meer stellig kunstgebied te bewegen , en wel op dat van den
Roman.
BwTwvlscss Aacxolw.''
Er werden hier bljkbaar veel romans gelezen. Eerst vertalingen
uit het Spaansch 3) , die vooral in de zestiende eeuw het licht
1) Zie over deze het opstel van Elise Soer, Iets oper enkele Xrccdïtfs (Nederland
1885 11, b1. 3 v1g.)
2) Avitsen Geysbeek, Biogr. anth. crit. woordenboek , 1II D. , b1. 108.
3) Zie Dr. J. Te Ivinkel , De fnrdtletf der Spaansche Letterk. in het Tljdeci?-?
7't roor Ned. Taal- en Letterk. , afzonderl. afdruk , bl. 19 vlgg.
ROMANS IN DE MODE. 403
zagen , en waarvan ik alleen de overzetting vermeld van Mendoza's
Lazarillo de Tprvl:,s , onder den titel van De Ghenuechljjke ende
cllfc//fk/z: Historie ran fzczcr'àf.s ran Tormes vpf Spaingen , in 1579
te Delft gedrukt , en te Antwerpen uitgegeven. Daarop kwamen de
Fransche romans in de mode , hetzj in het oorspronkeljke of vertaald.
De beroemde Amadis 'ptzs Gaule was al vroeg , niet uit het
Spaansch , maar naar de Fransche bewerking in het Nederlandsch
overgebracht. Reeds in 1546 was er denkeljk , en wel te Antwerpen
, eene vertaling van de vier eerste boeken verschenen ; en
stellig in dezelfde stad in 1568 en 1574 eene van dezelfde boeken.
De volgenden werden tusschen 1598 en 1624 op versehillende
plaatsen in Nederlandsch gewaad uitgegeven. In 1645 behoorde
deze roman nog tot de lievelingslectuur l). Van het begin der
zeventiende eeuw dagteekenen hier de navolgingen , a1s de Palvl6.
rzj'zl van olire , die in 1602 en 1613 te Arnhem gedrukt werd.
Maar het is moeieljk te zeggen : of die werken toen reeds grooten
invloed hebben geoefend. Sedert de tweede helft dier eeuw vindt
men in velerlei geschriften herhaaldeljk van Romans en pRiddersboeken''
gewag gemaakt :).
De middeleeuwen hadden geleefd van de Fransehe Letterkunde ,
en ook later had deze maar al te veel invloed op de onze. W j
zagen reeds herhaaldeljk de namen van Du Bartas en Ronsard
vermeld onder de dichters ; maar ook de Fransche tooneelpoëzie
was, vooral sedert Oorneille , hier in den smaak gekomen. Het bleef
In de voorrede van Casp. W achtendorp's Corte Rym-Kronyck, in l 645 te
Amsterdam uitgegeven , heet het : ,!W y vreesen dat Amadis de Gaule, Lazarus
de Tormes , en andere diergelijke Fabulen en droomen : en oock de ongeschickte
Liedt-boeckskens , veele oude en jonge luyden uyt de' handen sullen
vallen , die liever de oude Hollandsche Historien , haerer Voor-ouderen daden
lesen sullen , als sulcke vreemde ende monstrueuse vertellingen.'' Ook Starter
ontleende voornamelijk aan hoofdstuk X , XI en X1I van de Amadis de stof
voor zijne Dardde. (Moltzer's Studiën en Schetsen , bl. 203 vlg.)
S) B.v. in De rermalcelyke Avanturier (1695) heet het , 1 D. , b1. l42 :
Sedert ik my op het lezen van ltomans en Ridders-boeken !! gelegt had ,'' enz.
Bl. l45 : lràlyn gemoed had door het leesen van Romans en andere liefdensgeschiedenissen
al te lang in de week geleegen'' enz. Dat hier Fransche romans
worden bedoeld , blijkt uit bl. l l2.
In den Voqage è Paris en 1 657-1658 , leest men , pag. l 75 : !,Ce jour lN
nous demeurasmes au logis et employasmes le temps * lire un roman.''
26*
404
daar niet Lj , want het weinig aantrekkeljke Romantisme in proza ,
dat sedert de helft der zeventiende eeuw in Frankrjk den boventoon
had , vond hier wellicht nog meer bewonderaars.
Op de Amadis-romans volgden de zoogenoemde heroïsche romans
van Costes de la Calprenède en Mademoiselle de Scudéry 1) , voor
de geschiedenis van den smaak nog steeds niet van belang ontbloot.
De Fransche roman in de tweede helft der zeventiende eeuw had
een eigenaardig karakter. Het was de terugkeer op letterkundig
gebied van de middeleeuwsche ridderljkheid en galanterie, die door
de tjdsomstandigheden uit het werkeljke leven verbannen waren.
Die eigenschappen werden dan o0k in eene denkbeeldige ? naïeve
maatschappj overgebracht , en het Fransche Proza doet ons hetzelfde
verschjnsel ogmerken als de Italiaansche Poëzie : als tegenstelling
werd de pastorale geboren. De Astrée , Clllie , Pharqlnond , en hoe
ze verder heeten mogen , dragen alle min of meer dien stempel.
Even overdreven van inhoud als in de middeleeuwen de avontuurljke
Artur-romans , waren het nu die idealiseerende verhalen ,
waarin even onmogeljke heldendaden en eene even uiterljke
vrouwenvereering de hoofdrol spelen. Maar hetgeen ze voor ons
eigenljk ongenietbaar moest doen zjn , was de gemaaktheid van
den vorm , de aFectatie van den stjl van dat suikerzoet gekoos.
Sedert Frans 1 in Madrid had g0VaI1g0l1 gezeten , WaS , VOOral
door bemiddeling van Antonio Perez , de Spaansche E'ntilo c'xf/p
den Franschen stjl binnengeslopen , zoowel a1s het Eltphliïsme der
Engelschen en de Coneetti van Marini.
Het Hôtel de .//tzz/lùpffïlldf , waar Balzac en Voiture den toon
gaven , werd het brandpunt der nieuwe letterkundige
de prekiewses :) : die daar Catherine de Vivonne
beweging. Zoo
omringden , den
AMADIS- EN HEROïSCHE ROMANS.
1) Van
Faramond in l 66l (een Amsterdamsche nadruk in 1664) ; van de tweede :
den eersten verscheen Cassandre in 1642 , Cleopatre in 1663,
Ibrahim ou l'ïllustre Bassa , . vier deelen , in l 64l ;
Clllie, mede tien deelen , in 1654 (1 66l , 1666) .
2) De naam had vooreerst niet den bijsmaak van ridicule , die er sedert
Cyrzts , tien deelen , in l 6539 #
Molière onafscheidelijk aan verbonden is. In den Voyage è Paris en l 657-
1658 , leest men , pag 372 : lrNous allasmes voir la marquise de la Fayette ; . . .
c'est une femme de grand esprit et de
on voit la pluspart des polis et des
une des pretieuses du plus haut rang et de la plus grande volée.''
grande reputation , oh une fois du jour
biendisants de cette ville. . . . Enûn cfest
RET HOTEL DE RAMBOUILLET. 405
slechten smaak in de letteren hebben ten troon verheven, waarvoor
ze door Moliere genoeg gestraft ztin, de toon , die daar
heerschte, had evenwel de verdienste de ruwe manieren en ongebonden
zeden uit den tijd van Ligue en Fronde te verzachten, en
ten slotte werd de goede smaak der eeuw van Lodewijk XIV er
toch door voorbereid 1).
Men zal begrijpen, dat inhoud en vorm beide die werken
weinig geschikt maakten voor het Hollandsch publiek ; maar wij
hebben altijd de dwaasheid gehad eigen armoede te bedekken
door maar te pronken met hetgeen elders opgeld deed, zonder te
vragen, of het kost was voor onze monden. Zoo worden tegenwoordig
de Fransche tooneelspelen ons opgedischt, aIleen maar
omdat ze te Parijs grooten toeloop hadden, ofschoon dikwerf de
geschilderde toestanden voor ons onverstaanbaar of ongenietbaar
zijn. Zoo werden in de middeleeuwen de ridderromans aan de
Vlaamsche poorters voorgezet, en in de zeventiende eeuw pastorales,
die hier weinig sympathie konden wekken. Toch werden die boeken
niet zelden nagedrukt, doorgaans vertaald, en met gretigheid
gelezen. Ruim eene eeuw bleven zij de geliefkoosde lectuur der
lieden du ton, zooals uit de romans van Wolff en Deken en ook
uit Van Effen's Spectator blijkt 2), welke laatste sterk te velde
1) "L' Hotel de Rambouillet eut encore une autre gloire: les moeurs rudes
et farouches de la Ligue et de la Fronde s~y adoucirent. Dans le commerce
des femmes, les bommes prirent cette decence de manieres , cette grace de
langage, cette delicatesse d'esprit, qui furent long-temps Ie merite et le caractere
de la societe francaise, Les tendresses pretentieuses de I' Hotel de Rambouillet,
les fadeurs de I' Astree , etaient un bien; les esprits et les caracteres
y perdirent leur rndesse et leur libertinage: ils depolirent et s'ornerent , la flatterie
[I'affeterie F] prepara la grace, la recherche le bon gout. Les exagerations
ingenieuses et delicates de I'amour en firent naitre la naivete et la franchise.
Les grands sentimens entretinrent la noblesse de I'ame et la fierte : les subtiles
dissertations, le gout des plaisirs de I'esprit, Flechier et Bossuet firent
a I' Hotel de RambouilIet leurs premiers essais: le siecle de Louis XIV y
naquit."
.I. P. Charpentier, Tableau historique de la litt. franc. aux XVe et XVIe
siecles , p. 288.
~) In het 211e vertoog noemt hij eenige heIden en heldinnen , "del' betooverende
Romans of liefdensgeschiedenissen" van den dag op: Cyrus, Aruns,
Pharamond, Rozemond, Clelia, Cassandra, Cleopatra. In no. 255 heet bet:
40ç ZUCHT TOT XAYOLGING.
trok tegen die sschryvers der ouwerwetsche en nieuwmodische
Romans en levensgevallen , die 't meest t0t het publiek tydverdryf
toegebragt hebben of nog toebrengen t'' zooals rde beruchte Heer
en Jufrouw Scudéry'' 1).
Niet alleen was de stjl dier werken onnatuurljk en gemaakt 2) ,
de inhoud was nog dwazer door overdreven sentimentaliteit. De
hoofdzaak was avontuurljke galanterie ,
ten , duëls , schaakpartjen , serenades ,
wat dies meer zj. Van EFen heeft 0ns eene alleraardigste schetsparodie
van zulk eenen opgeschroefden , gemaniëreerden ridderopgeluisterd
door gevechwanhopige
omdolingen, en
roman geleverd in zjn 255e vertoog ; en daarmee pwillen bespotten
de dwaze aankleving en drift voor die volumineuse versieringen ,
schoon ze krielen van de buitensporigste en walgelykste ongerymt-
11Van
stigheid door 't onophoudelyk heerlyke versieringen , geoefent ,
en aangekweekt , en eer ik noch acht jaren oud was , wist ik alle de omstandigheid
van de Historie der wkr Heemskinderen en Ourson en Valentyn zo wel
op myn duimpje , als of ik overal zelfs by geweest waar , en voor 't vermaak
ft welk ik 'er in vond , zou ik niet te bruiloft hebben willen gaan. De wonkindsbeen
heb ik dezemyne
leezen van zulke
(romantische) gaven met de uiterste naarderlyke
gekost , en in ryper jeugd hebben Pharamond , Cleopatra en Cassandra my
zo vermagert en uitgedroogt , dat niemand twyfelde of ik had de teeriug
Kalloandro heeft my daar na meenigen schoonen nacht slapens
onder de leden.''
ziet , hier zijn
Marini's Prins Kalloandro , grzynde een werck van bysondere vindingh en
vol-geestige aerdigheid , omtrent de voorstelling van veelerley seldsaeme en
seer aengenaeme geschiedenissen ,'' zooals op den titel staat, verscheen in
l 672 eene vertaling van Simon De Vries , die een jaar te voren De weergadeloose
Stratonica van Luca Assarino had in 't licht
Van Eflkn klaagt nog in zijn l l6e vertoog over de srromans en grollen ,
gegeven.
waarvan de tegenwoordige eeuw zodanig overvloeid , dat men daaruit klaar
bemerken kan hoe zeer de smaak van onze landsgenoten bedurven is.'' En
in no. 21 5 gewaagt hij van personen , die hun lrtoevlugt nemen tot die grote
meenigte van onstichtelyke romans , en andere beuzelgrollen , welke onze
landen sedert korte jaren als overstroomt hebben , en die ten uitersten nadeelig
Men vooral de straks genoemde romans bedoeld. Van
zijn voor de goede zeden.''
1) Hollandsche Spectator, 274e vertoog.
2) Mrolfr en Deken noemden dat rrden Celadonschen styl van Mademoiselle
Scudery'f ( Willem Leevend, 1V, 23) , welk epitheton zij (V11l , 37) vertalen
door romanesq-f'
INVLOED DER FRANSCHE ROMANS.
de waarschynlykheid een openbaren 00r10g kunnen
274).
Toch werden ze verslonden , niettegenstaande de vertalingen
daarenboven doorgaans bitter slecht waren , deels ten gevolge van
de eigenaardige pdeftigheid'' onzer schrjftaal, deels door de 0nkunde
der vertalers.
vooreerst , dat wj meer en meer verfranschten
; ons meer en meer aan voor ons zinledige voorstellingen
en uitheemsche zedeschilderingen gewenden ; naar geen waarheid
of diepte meer vroegen , terwjl onze letterkundigd smaak meer en
meer bedorven werd ; en in de tweede plaats , dat bj hen , die het
Het gevolg daarvan was
oorspronkeljke met de vertaling konden vergeljken , de meening
veld dat het Hollandsch als letterkundige won , taal volmaakt 0nbruikbaar
was 1).
Dat die sdwazeaankleving'' eindeljk ook tot min of meer oorspronkeljke
navolgingen moest leiden , spreekt vanzelf. De Batatlïdc/
l: Arcadia gaf ons daarvan reeds een voorproefje. Maar de
eerste eigenljke nabootsing verscheen in 1668 onder dezen weidschen
titel : pDe W onderljke Vryagien en Rampzaalige , doch bly-eyndige
trouwgevallen van deze tjdt , tusschen Arantus en Rosemondt ,
Grannadus en Cielinde , Ooredon en Leliana , Fierandus en Leonora,
heden , die
aandoen'' (n0.
407
vertoog van den Spectator zegt de schrijver , j,dat het aan
een volk tot luister kan strekken , dat zyne moedertaal in zekere opzichten
gebrekkig zy.** W ij kunnen er roem op dragen , dat het met onze taal sjschl'aal
gesteld is , wat aangaat geschikte woorden , om af te beelden al 't geen betrekking
heeft op 't geen de levendige Fransjes galantery noemen . Hoe
Eaauw , stijf , en dor onze taal zy , wanneer zy zich met diergelyke stofen wil
In het l4e
bemoeijen , blykt aan alle die gene , die in 't Fransch , en in onze moedertaal
Romans hebben gelezen. Het onderscheid tusschen beiden is zo tastelyk, dat
onze juFertjes , die 't meest op die gevaarlyke schriften verlekkert zyn , zodra
zy dezelven in 't Nederduitsch doorloopen daar van walgen , en met een
dwaas vooroordeel tegens de gantsche Vaderlandsche taal worden ingenomen.
''
Zoo schreef hy in l 731.
1)
Hoe slecht de vertaler zich soms van zijne taak kweet , leerde mij de veo
gelijking van Gn stuk althans , De Musket-draagende Heldin , waarvan de
tweede druk in l 680 verscheen , met D hlroine Mousquetalre , waarvan ik een
Hollandschen nadruk van 1678 gebruikte. Ik haal dit boek aan , omdat uit
een der Economische Zïetf-jes van WolF en Deken (11 D. , b1. 105) blijkt , dat
het in l78 l nog zeer in de mode was , als ,?kostlyk werk , geprezen by elk een.
''
408 DE OUDSTE HOLLANDSCHE OORSPRONKELIJKE ROAIAX.
Herkelus en Narsise , voorgevalle in het roem-ruchtigh Hollandt t
herwaerts in weynigh jaeren , door B.B.'' 1).
Een zestigtal jaren later behoorde deze roman nog tot de modelectuur
, ofschoon de toon volkomen overeenstemt met den inhoud :
hj is vol van het walgeljkst overdreven sentimentalisme , van
hyperbolen en mythologisch klatergoud. Evenwel ploft de schrjver
ieder oogenblik van zjne stelten neer in het proza der meest alledaagsche
bjzonderheden van het gewone leven.
De helden van het boek, wier avonturen wel worden ineengestrengeld
, maar niet met elkander in verband gebracht , zjn
meest Hollandsche koopmanszonen ; en het laat zich we1 aanzien ,
dat de origineelen
werkeljke jeuztessetfprle van dientijd te vinden waren.
Ook dit was eene navolging van Fransche voorbeelden ; want
aan de meest gevierde heroïsche romans gaven de toespelingen op
de tjdsomstandigheden y of herinneringen uit het leven van bekende
personen juist een ongemeen aantrekkeljken geur 2) , evenals thans
met de romans van Alph. Daudet plaats heeft.
van de verdichte romantische namen onder de
1) De schrijver was waarschijnlijk de Amsterdamsche s,Boekverkooper in
de Niezel,f' Baltes Boekholt , bij wien het boek werd uitgegeven.
2) Ziehier eenige citaten , die ik ontleen aan J. P. Charpentier, Tableau
historique etc., p. 399 :
Boileau , Lettre XXIV, à, Brossette : ,,Je vous rëpondrai au sujet de la
Clltie, que c'est, en eFet , une très-grande absurdité * la demoiselle , auteur
de cet ouvrage , d'avoir choisi le plus grave siècle de la rdpublique romaine
pour y peindre 1es caractères de nos François ; car on prttend qu'il n'y a
pas dans ce livre un seul Romain ni une seule Romaine qui ne soit copié
sur le modèle de quelque bourgeois ou de quelque bourgeoise de son quartier.
On en donnoit autrefois une clef qui a couru.''
Talemant des Réaux , p. 275, t. Y. : srvous ne sauriez croire combien 1es
dames sont aises d'être dans 1es romans , ou , pour mieux dire , qu'on y voie
leurs portlaits-''
Patru , Eclairc. sur l'histoire del'Astrle, t. 11 , p. 592 : Trpoul- vous dire done
le peu que j'en sais , vous observerez , sfil vouq plait , que toutes les histoires
de ln Astrle ont un fondement véritable ; mais l'auteur les a toutes remanifes ,
si j'ose user de ce mot: je veux dire que , pour les rendre plus agréables , il
les a toutes mêldes de fictions , qui quelquefois sont des fictions toutes pures ;
mais le plus souvent ce ne sont que voiles dfun ouvrage exquis dont il couvre
de petites vdritts , qui autrement seroient indignes d'un roman/f
DE VERMAKELYKE AVANTURIER.'' 409
De Schrjver was volkomen verstoken van talent , zoowel wat
de samenstelling van het geheel a1s wat zjn stjl aangaat. De
minnedichten , waarmee het boek , bljkbaar naar 't voorbeeld der
Arcadiq , doorweven is , zi.jn niet beter dan de rest.
Gunstig steekt daarbj een andere roman uit deze school af ,
die na 1675 werd geschreven 1) , maar eerst in 1695 in het licht
schjnt gekomen te zjn 2) , en waarvan de titel luidde :
makelyke Avanturier , ofte de wispelturige en niet min wonderlyke
levensloop van Mirandor.'' Leendertz zei niets te veel , toen hj
verklaarde , dat phoe grof en onkiesch deze roman ook op vele
plaatsen moge zjn , bj uitmunt door geestigheid en levendigheid
van stjl.'' Het is een echte roman ylfctzr6,sg'l/: , in den trant van
Lesage's Gil-blas of den door hem vertaalden Guzman #'z//crtzc/l: ,
XDe verde
zonderlinge en sterk gekruide avonturen bevattend van een
vrooljk jonkman van geringe af komst , die gezegd wordt zjn
levensloop aan den Schrjver te hebben medegedeeld , welke pdeselfde
styl, die hy in 't verhalen gebruikt hadt'' in zjn geschrift
volgde , waardoor er we1 eens wat in wordt aangetroFen : dat
nwat te vrypostig'' is.
Het verhaal boeit ons door voorstelling : altjd
wordt er geschilderd ) niet geredeneerd. Daarbj is de trant van
den Schrjver geestig en schalkaehtig , zjn stjl ongedwongen t los
en natuurljk ) slechts hier en daar wat al te plat van uitdrukking.
Toon en taal zjn steeds in overeenstemming met het behandelde
onderwerp , waardoor eene aangename afwisseling van vorm ontstaat.
Men kan zeggen ) dat hier voor 't eerst met talent de taal
van het dageljkseh leven in een boek is overgebraeht 3).
levendigheid van
( l 675) a1s
niet lang geleden herdacht, en op b1. 273 komt eene toespeling voor op de
,!afgebrande dorpen van Bodegraven en Swammerdam.f' Dr. J. Ten Brink zegt
en m. 1.op goede gronden (dr. iHicolaas Heinsius ./r., Eene studie over den
H ollandschen Schelmenroman der l 7: eeuw , Rotterdam , l 885 , bl. 35) : lrluist de
jaren 1695 en l 696 sehijnen als aangewezen voor het bewerken der beide romans-''
&A Zie P. Leendertz W z. in den Navorscher , VI1 D. , b1. l 93.
3) Men vergelijke over dezen roman vooral 't boven aangehaalde werk , waar
dr. Ten Brink (bl. 204 v1g.) o-a. opgeeft , wat Heinsius aan anderen ontleende.
Ook wordt er - bl. 2 16 vlg. - gehandeld over een tweeden , naar 't Fransch
bewerkten roman van Heinsius , die evenwel veel lager staat dan de vermelde
Avonturier.
1) Op bl. 95 van het eerste deel wordt de dood van Turenne
410
De Schrjver , die zjn naam slechts met de letters N. H. (stellig
Nikolaas Heinsius) aangeeft , was een belezen man , met Fransche
en Nederlandsche Letterkunde bekend , waarover hj een vrj juist
oordeel velt. Met de opvolgers van Cats , Huygens en Vondel
loopt hj niet hoog 1). Hj maakt zelf een zeer goed minnedicht
(1 ? 171) en parodiëert op de aardigste wjze den Rederjkerstrant
(1 , 275) zoowel als den gewonen romanstjl (1 , 154) , aan welke
laatste soort van boeken hj in de voorrede verwjt t dat zj door
het verhaal van songelofeljke dingen'' het rgesondt oordeel doen
misbruiken''.
Als een echt Hollandsch Schrijver wilde de autenr zijn nvermakelijk''
geljk hj nadrukkeljk op den titel vermeldt 2). Zjne spreuk was :
Ridendo X dicere verum''.
boek doen dienen tot stichting zjner medeburgers t
zegt t
Fielding hem zjn meester noemde. Hier te lande beleefde het
Men dat zjn werk in vier talen werd overgezet 5 , en dat
boek acht uitgaven , waarvan de laatste in 1756 het licht zag.
Hoe Fransche zeden afbreuk deden aan de Hollandsche huiseljkheid
en degeljkheid , leeren de dames-clubs , die allengs ontstonden.
Coenraad Droste wjst er in zjn Geheugohenis , vs.
6287 op , dat er in 1684 zekere dames-sociëteiten ontstonden A).
DE VERMAKELYKE AS-ANTURIER.''
zegt hij , van de poëten sprekende :
11het handwerk is nu zoo gemeen , en de stad van Amsterdam zoo overvloedig
in Poëten , datse al de tabakspinders en kruideniers van de stad met hun
werken in vuil papier onderhouden konnen , die hen voor het pond van hun
versen niet meer als ten geeven. my onlangs
van een geloofwaardig man verhaalt, dat hy al de werken van den doorlugten
en sinryken lauwerdrager , Jan Van der Stok zaliger , by een spek-koper had
hoogsten twee blanken Ook is
vinden leggen , die hem op zyn verdoemenis swoer , dat hy voor de zes pond
van zyn werken niet meer , als zeeven stuivers gegeven had , hoewel daar
1) Zie b. v. I D., b1. 139. Bl. 223
over de agt aan vuil papier aan was.''
S) Het heet daar , dat de ssklugtige en vermakelyke bejegeningen , wonderlyke
toevallen , aangename amourettes ofte vryeryen'' verzeld zijn van slnuttelyke
aanmerkingen op den hedendaagschen werelds-loop ; strekkende tot aanwysing
en bestraënge der meest in swang gaande lastez's , swakheden en sotternyen
van veelderley stands-personen.''
3) Dr. Ten Brink heeft rt. a. p. , bl. 2l0 vlg.) maar twee vertalingen , eene
in het Fransch en eene in het Italiaansch kunnen vermelden.
#) Zie de aanteekening van Dr. R. Fruin op din plaats , bl. 509.
DE HEDENDAAGSCHE ZALET-JUFFERS.''
r 411
Hj noemt ze elders rMaetschappy van lanterfanten''. De Fransche
geest en de Engelsche onzedeljkheid uit den tjd van Karel 11
waren allengs Holland binnengeslopen. Fruin haalt het volgende
aan uit de aanteekeningen van L. Saen : pNiettegenstaende
oorlogen en zware tjden nam de dertelheyt in Hollant seer t0e ,
daervan Zeelant ook niet vrj was , alwaer men geheele societeyten
maeckte om des avonts te sitten spelen , en daer men tot
11 à, 12 uuren in den nacht sat . . . . . Daer wierd ao 1696 van
de
alle fraeye , bedaerde luyden seer
so0 dartel wierden en in alle
geklaegt , dat de Haegsche jufers
ydelheit de jufrouwen van de
nabuerighe natiën navolghden , niets doende a1s salet te houden t
te spelen en te gaen kuyeren , wat lekkers te eten , sonder haer
te becommeren hoe sulcx gewonnen werd en toebereyt , en wie
het het huyshoaden by haer maeckt , wordende voor een schande
gereeckent'' ; enz.
Deze clubs
datzelfde jaar
gaven aanleiding t0t een boeksken , hetwelk in
1696 het licht zag , en dat in den vorm is gegoten
van een roman , ofschoon het bljkbaar niet veel anders is dan
wat wj een blauw-boekje zouden noemen. De titel luidt : Het
Leren 6// Bedryf r@n de #:#:zl#Jc#.îc/l6 Haagsehe :/1 Amsterdamsche
Zalet-lufers , rertoonende ï81 reelderhande G6,schïe46zlï,s.sezè ,
rreemde rtlpr.pcff6s en aanmerkeljke zaken , haar geveinsden handel ,
listig beleid , aardige zhtlfrperïzl.
gyzl t .s/lp#: bezigheden , ondoorgrondelgke
gedqgten , bedriegel,jke aanleidingen , vqlsehe 'p6rfppzlzlzlg6zl ,
en rerfoeyelfke t/pprfrtz.pf: bedrjjven. t' x4z/l.gfeo-#c?zl b'j Tim. f6Al
Hoorn , 1696.
Het zjn vooral pde jufers van het Hof '' (b1. 123) in Den
Haag , die hier aan de kaak gesteld , ja , aan de algemeene verachting
prjsgegeven worden : op eene zoo ergerljke wjze , dat
wj het boeksken de eer der vermelding niet waard zouden
hebben geacht, z0o het niet in verband stond met een merkwaardig
teeken dés tjds.
De feiten , die hier geschilderd worden , zjn echter zoo schandeljk
, dat de schrjver voor niets anders dan een pamiettist van
de laagste soort , een gemeenen lasteraar , mag gehouden worden ,
die waarschjnljk de ten tooneele gevoerde personen zoo heeft
geschilderd t dat men aan vermeende origineelen kon denken ,
terwjl ook sommige feiten wellicht op sterk overdreven waarheid
412
steunden. Ik
drift voor
geef in de noot een uittrekseltje ; dat wellicht de
deze clubs in een niet al te overdreven daglicht
plaatst 1). Overigens beveelt zich dit samenlapsel van avonturen
noch door inkleeding noch door stjl aan. Het wjst op schromeljken
achteruitgang in zeden , in smaak en in kunstzin.
DE HEDENDAAGSCHE ZALET-JUFFERS.I'
1) Eene der dames maakt op deze wijze eene nieuwelinge met den aard
harer vereeniging bekend (b1. 79) : !,W y zijn JuFrouwen uit de voornaamste
van 's Gravenhage , en niet alleen negen in getal a1s gy hier ziet , maar de
gantsche Stad is *er vo1 af ; want die van eenige qualiteit en middelen is ,
tracht sonder ophouden onder ons gild te zyn , en verwerpt liever geen
dingen , hoe eerloos of kwaad die in zich zelfs zijn , om daar toe te komen ,
als datzy zich daar af uitgesloten soude zien. Den een die door gebrek van
geld hier af wanhoopt , soekt liever door een eerlijke diefstal van alle menschen
eeuwig schuldig te zijn hier toe gelegenheid , als dat h)r daar af door
zijn eigen brood te eten . en alle menschen te voldoen , ontslagen blijft. Een
ander stelt zich liever des nachts ten dienst aan die veel geld over werpen
ttls balling van ons te blijven ; en een derde eet eens om de drie dagen om
zich van kleederen te versien , die de waardigheid van onsen staat vereischen.
Dese besteeld haar Vader , een anderbedriegd haar Moeder ; sommige leven
op de beurs van haar Minnaars ; en verscheiden zijn ten ru'fne van vrienden
en maagen , en duizend dingen meer om de eer te hebben van onder onse
konstgenoodschap te zijn , gelijk wy ons Collegie met recht noemen , alzo
daer uit een reeks van duisend listigheden voortkomt. Men geeft aan ons de
titel van Zalet-jufers , een naam die ons niet zeer onëigen is , mits wy geen
andere vergader-plaats hebben als het zalet van die onder ons gild zijn , daar
wy den anderen onderwijsen , oefenen , ltren en bekwaam maken om onse
wet t' onderhouden.e'
111.
NIL YOLENTIBUS ARDUUM.
De zeventiende eeuw neigde ten einde. De Qauwheid der achttiende
kondigde zich reeds aan. Nog had Vondel zjn hoofd niet
ter ruste gelegd , en reeds was het met den luister onzer letterkunde
gedaan. Toen die zon ter kimme neigde , werd het nacht.
Zelfs de dichters uit zjne schoolwaren , met uitzondering van
meer navolgers Antonides , over het algemeen van zjn vorm dan
erfgenamen van zjne dichterljk-e bezieling geweest. W eldra zou
ook de laatste echo uit het heldentjdperk verstommen.
De zuideljke gewesten sliepen onder :et Oostenrjksche bestuur
den langen winterslaap geruster dan ooit. En wat het Noorden
betreft , de prikkel der verjongingskuur , welke men daar op het
eind der zestiende eeuw ondergaan had , toen het warmer zuideljke
bloed zich met het onze vermengde , had sedert lang uitgewerkt
, zonder bljvende gevolgen. Maar toch zullen wj hier ten
minste
aantrefen.
nog sporen van leven , zj het ook van dommelend leven ,
Van Onzen Stadhouder tot Koning van Grotlt-
Brittanje sleepte ons mee op de Europeesche slagvelden ; maar
ofschoon wj medewerkten om der Fransche politieke overheersching
paal en perk te stellen , begonnen wj al meer en meer
onder den invloed van Fransche zeden , mode en smaak te komen.
Toen de herroeping van het Edikt van Hendrik IV ons land
met Fransche uitgewekenen overstroomde , verfranschten wj geheel
en al.
De verheëng
In de Letterkunde was dit antinationale zwak al veel vroeger
aan den dag gekomen , een zwak , dat niet slechts ons gebrek
aan zelfstandigheid , maar vooral ook ons volslagen gemis van
oorspronkeljkheid in het licht stelde.
414
Gedurende het tweede Stadhouderlooze tjdperk verdwjnt alle
veerkracht op e1k gebied : Eauwheid en onmacht zjn de eenige
kenmerken zoowel van onze Staat- als van onze Letterkunde.
Plebejers verbreedt zich gaandeweg.
Terwjl de eersten in domme zelfgenoegzaamheid steeds
hooghartiger op de laatsten neerzien , maar niet minder op wetenschap
en kunst , beginnen deze zich meer met wetenschap , en
weldra ook met staatkunde bezig te houden. Maar terwjl de
kleine burgerj aanvangt zich te roeren , wordt het hlisterachtige ,
dat haar aankleeft , de geest des tjds. In de letterkunde vooral
openbaart zich de ongehoordste kleingeestigheid.
Nationaliteit en zelfstandigheid werden in den Franschen leiband
verstikt , terwjl in den vorm , op de kleingeestigste wjs
vergoeljking gezocht werd voor gebrek aan grootschen
of liever
gepolijst ,
inhoud :
nog : elke oorspronkeljke gedachte ging onder de vjl
verloren. llver had de plaats van 't genie ingenomen : knutselarj
en handwerk gingen voor kunstoefening door. Dichtgenootschappen,
door de krachtige persoonljkheden van de zeventiende eeuw
op den achtergrond gebannen , prjkten weldra weer in den vollen
glans van het klatergoud , a1s voorloopers of tegenhangers van
politieke clubs of zoogenoemde leesgezelschappen. Mannen a1s
Dr. en Andries Pels werden toongevers Op den Hol-
De kloof tusschen Patriciërs en
Mejer
landschen Parnas.
Wj hebben er reeds op gewezen 1) , hoe het tal van rjmers ,
van ronnut lettervolk'', dermate toenam , dat daaruit gevaar ontstond
voor de kunst. Dubbel deed zich dat bezwaar gevoelen ,
toen , tengevolge van toenemende gegoedheid , allerlei slag van
lieden begonnen zich met letteroefeningen af te geven. De Decker
heeft daarvan een levendig tafereel opgehangen in zjn L0f der
Geldzlteht (bl. 153). Dat middelmatigheid , ûlisterachtige pedanterie
en jdelheid nauw samenhingen met die overproductie , za1
niemand vreemd vinden. De qualiteit ging in de quantiteit onder.
Zoo deze stemming der gemoederen het ontstaan van de ondichterljke
dichtgenootschappen bj ons svergaderziek volk'' (Reesema)
verklaart , in Amsterdam leidden n0g bjzondere omstandigheden
tot het stichten van eene vereeniging van letterkundige dwinge-
ALGEMEENE ACHTERUITGANG.
1-h Boven , bl. 106 10t.
NAVOLGING Ar AN 1T FRANSCHE DRAMA. 415
landen , die eene eeuw lang loodzwaar op fle kunstontwikkeling
des Lands gedrukt heeft.
Nergens leert men duideljker de waarheid inzien van het :
Vatum iritabile g:Alv,s , dan in de geschiedenis der letterkundige
twisten te Amsterdam. Persoonljke vriend- of vjandsehap heeft
er niei zelden op lettergebied een overwegenden invloed gehad ;
ja , soms zelfs eene geheele omwenteling teweeggebracht.
Bj de schildering der jongste lotgevallen van de Dramatische
Poëzie (boven , b1. 374) zagen wj , hoe het classieke Treurspel
overvleugeld werd door de spektakelstukken met konst- en vliegwerk
, uit de school van Jan Vos ; en wj betreurden het , dat
niemand in staat scheen den volkssmaak met betrekking tot het
ernstige Drama te veredelen. Het was aan gekwetsten eigenwaan
voorbehouden daartoe eene poging te wageu.
Den strjd tusschen de Classieke en Romantische school zagen
wj met afwisselend geluk strjden ; maar de strjders waren gaandeweg
in gehalte verminderd. Oorspronkeljkheid was t zoowel op
tragisch als comisch gebied , zoo goed als verdwenen : vertalers
hadden alleen het woord 1).
Men begon meer dan ooit het oog op de Fransche tooneel- 1
dichters , vooral op Corneille : te slaan q maar het waren in de
eerste plaats' stukken in den trant zjner rpièces à, machines'',
zooals La Tpïdps d'or (1661) , die nagevolgd werden q en daarbj
kwamen ,zooals wj gezien hebben t niet weinig vertalingen uit
het Spaansch.
Die navolgingen
en leverden niet
taal van het
waren daarenboven
zelden hetbewjs)
verstond.
doorgaans bitter slecht t
hoe weinig de bewerker de
oorspronkeljke
hoofdzakeljk de romantische tooneelspelen en spektakelstukken
, die door de Regeering in beseherming genomen en
door de Hoofden van den Schouwburg op het rppertoire gebracht
werden , waarschjnljk omdat ze het meest in de gunst van het
publiek bleken te staan.
llet waren
Onder de jverige lofredenaars en navolgers van Jan Vos merkten
wj Dr. Lodewjk Mejer op , wiens , aan Corneille ontleend
trearspel Het Ghulde Vlies , dat in 1668 het licht zag , doch
1) Verg. boven , bl. 390.
416
waarschijnljk al eenige jaren ouder is , wj ter loops bespraken
(b1. 398 ). Deze onbeduidende taalgeleerde , wiens Woordensckat
evenwel een aantal uitgaven beleefde en nog Qauw bj enkele
vakmannen bekend is t deze geleerde was ook , althans in eigen
oog , een groot Dichter.
Na de vertaalinge van twee tooneelspeelen'' n gevoelde
ook geen van eigen maaksel ter weereldt te brengen''.
1658 De fppgAdsccr
onbekenden datum
hj lust er
Hj had in
1644) gegeven , en op een mj
naar Oorneille. In 1668 ver-
(Le Menteur ,
Heracli'us , beide
scheen Het Ghulde lJ'lï6,s , dat hj geheel voor eigen werk schjnt
te Willen laten doorgaan , ofschoon ook hier Corneille nu en dan
over zjn schouder komt kjken. Maar reeds veel vroeger had hj
de hand aan 't werk geslagen om een zoogenoemd oorspronkeljk
treurspel te bewerken. In 1652 had hj De 'rzrdr/pp/'tf: Koninksbruidt
opghezet'', toen hj nog geheel van den geest van Jan Vos was X
doordrongen , en zich door den opgang , dien Aran en Titus maakte ,
geprikkeld voelde tot navolging. Hj had , rmet nutter en noodigher
beezigheeden meêrmalen bekommerdt , by hooy en by ghras , a1s
't spreekwoordt zeidt , daar aan ghewerkt , en het (had) somtjdts
gheheele jaaren na elkanderen , achter de bank gheleeghen''. Eindeljk
voltooide hj het , en vond het zoo voortreFeljk , dat hj
hoopte svan het gheluk te zullen ghenieten , om daar meede het
hermaakte Tooneel in te zien wjen''. Maar , zoo klaagt hj : rdat
heeft my ghemist , en die , welken dat bewindt , en opzicht , te
dier tjdt , aanbevoolen stondt , hebben een ander tooneelspel tot
dat werk waerdigher ghekeurdt''. En dat waardiger stuk was geen
ander dan de Medea van Jan Vos. De ffpzlïsàyôrzfïtff werd Xeen
half jaar na (sljn Ghulde FJï:.s'' uitgegeven.
Daarbj kwam wat later nog iets anders ) dat des teleurgestelden
wrok ten top voerde. Hj was in het jaar 1665 onder de Regenten
van den Schouwburg opgenomen 1) ; maar in 1668 weder uit dat
college sgebonst'' : waarschjnljk omdat hj er , na den dood van
Jan Yos , den baas wilde spelen , en er zjne vrienden of creaturen
in brengen 2).
LODEW IJK MEIJER.
1) Blijkens de Regenten-lijsten , medegedeeld door C. N. Wybrands , op b1.
229 van zijn werk Het Amsterdamscbe Tooneel.
S) Zie hieronder.
LODEWIJK MEIJER. 417
Dat baas spelen openbaarde zich 00k in pogingen om de richting y
die hj n0g onlangs hemelhoog had verheven , van het tooneel te
bannen. Hj had , naar het schjnt : twee medeleden op zjne hand q
maar na heftigen strjd wonnen zjne tegenstanders het pleit ,
drongen hem en zjne aanhangers uit het bestuur : en kozen zjn
ergsten vjand : Mr. Johan Blasius , tot mederegent 1).
Die miskenning heeft Dr. Lodewjk Mejer Jan Vos en den
Regenten van den Schouwburg nooit kunnen vergeven. Het duurde
nu o0k niet lang , of hj liet de vroeger gehuldigde theorie varen ,
daar rhet licht der konst (hem) nöch onlanks'': d. i. omstreeks
1668 , meerst toegescheenen'' had. Hj, die eenmaal de meest
radicale Romanticus geweest was ') , werd toen de fanatische aanbidder
van de Fransche classieke regelmaat , wierp zich als oppermachtig
kunstrechter op en veroordeelde al het bestaande.
Als kunstenaar stond hj niet hoog. De 'rorlpp/'#: Koninksbrttidt
, waaraan hj zoo lang geknutseld had : was alles behalve
een meesterstuk. De aanleg had vrj wat overeenkomst met Aran
en Tïfzfd. Veel tegenstrjdige aandoeningen
dar ptoekykeren'' in beweging ; maar de
brengen de gemoederen
onhandige wjze van
bewerking maakt , dat wj er geheel op moeten toepassen , wat
wj b1. 384 van den eersteling van Jan Vos gezegd hebben. Den
inhoud had hi,j pten deele van anderen ontleendt , ten deele zelf
verdicht'' 3) : hj plunderde nameljk Corneille's Rodogune zoowel
a1s Seneca's Thyestes. Dit geschiedde , naar zjn eigen getuigenis ,
omdat hj rnoch onkundigh in de tooneelwetten , en reeghelen
1)
:)
ven had: W y leeven in een andere lucht en eeuwe , als de Ghrieken , en
Romeinen. 't Geen hun behaaght heeft, zal onzen tydtgenooten
lieden mooghelijk mishaaghen. De Oude hebben in hunne Tooneelspeelen
weinigh persoonen , luttel werkelijkheidts en ghewoels , en meest al langhe
alleen- öft samenspraaken van twee öft ten hooghsten dry , (Jft vertellingen
ghebracht, 't welk hunnen toehooreren misschien niet onaanghenaam viel!
De onze daarentee.
qben z#n rcn eenen heelen anderen gheest gbedreeven , willen
korte reedenen , veel leevendighe beelden op het tooneel , en in de zelve
en landtsveel
ghewoel en werkelijkheidt , en te ghelijk ooren en ooghen hun vermaak
Verg. Dr. A. J. Kronenberg,
Hij vergat toen , dat llij in de 'Voorrede van Het Ghulde Fffe,s geschreverschaft
hebben.'f
Het Kunstgenootschap N. F. X. , b1. 94.
3) Voorreeden van De nerloofde Koninksbruidt.
aoxcltsl-ox'r , Ned. Letterk. , XVIIe Eelzw , II, 4e druk.
418
der Konst'' was. Er waren dan ook niet weinig pgheen gheringe
misslaghen'' in het stA , waarvan zeker de voornaamste in zjn
oog wel moest zjn , dat het naar het model van het beroemde
stuk van Jan Yos geknipt werd 1). Sedert was immers zjn noordeel
in Tooneelwerken wat ryper geworden'', en shet licht der
Konst'' had hem eindeljk ptoegescheenen''.
Hj gaf daar bljk van in eene zeer uitvoerige Vbort.eedeît , bj
de uitgave in 1668 vpör het stuk geplaatst , waarin hj vertelt ?
h0e hj het treurspel van gebreken gezuiverd en volmaakt had 2) ,
en het toetst aan de tooneelwetten , vooral die , door Corneille
aangenomen , welke hj zeer in 't breede uiteenzet.
Dit alles ,'' zegt hj ten slotte , sdus wjdtloopigh 5 , en van de
ghrondt op te haalen , heeft ons niet ongheraaden ghedacht , om
den tooneelbeghonstigers , en kunstghenooten , die door ongheleeghenheidt
haarer bezigheeden gheen tjdt ) öfte door onkunde
der taalen , gheen gheleegenheidt hebben , om de reeghelen der
tooneelkonst naauwkeurighljk te doorsnufelen , en na te vörsehen ,
wat lichts in hun oordeel , en arbeidt , t0e te straalen : opdat , de
rechtschapene kennis eens volmaakten tooneelspels , en in de
maakers , en in de kykers , de overhandt krjghende , de tooneeldichter
niet meèr , door onkunde der wetten van de konst ) öfte
DE VERLOOFDE KONINKSBRUIDT.''
1) In de Voorreeden heet het : ,t%%y willen wel niet ontkennen, dat wy ,
toen dit werk eerst opghezet wierdt , ziende eenighe tooneelspeelen , daar veel
moorden , en wreedheeden in ghepleeght wierden , met ghrooten toeloop van
ltijkers , en l4f der Dichters vertoonen , op zulk een dwaallicht t' zeil gheghaan
zijn ; Maar sints heeft de ervaarenheidt gheleerdt, dat ook, zonder zulke
vertooningen , de Anscbouwers te behaagen , en in den Schouwburgh te
lokken waaren-''
2) Karakteristiek voor den man zijn de volgende woorden : rrEindelijk
hebben wy daar in veele gheen gheringe misslaghen verholpen ; veel, dat
doof en döf van ghlans was , luister by ghezet; veel, dat te slecht voor een
treurspel , en te laf vloeyde , met wat deftigheidts hooger doen draaven ,
eenighe verouderde zinryke woorden , daar toe uit den schimmel voor den
dagh ghesleept, en andere nieuwghesmeede invoerende ; veele rouwigheeden
beschaafdt ; veel, dat zenuwloos bezweek , met kracht en nadruk gheschoordt.'f
Verder over zijne misslagen sprekende , heet het : lrDöch wy verhoopen dat
de kracht van vaerzen , daar deeze klaghten meede afghebeeldt worden , de
naauwkeurighe konstkenners eenighsins de ooghen zal blindtdoeken , om deeze
misghreep over 't hoofd te zien-f'
HET KUNSTGENOOTSCHAP. 419
om groot gheloop voor zjn werk te verwerven van de onverstandighe
, die ghewoonljk den ghrootsten hoop uitmaaken , vervalle
, om wanschepsels van schouwspselen ten tooneele te voeren''.
Behoeft het nog gezegd , dat hj laag neerzag op
die gespeeld werden , en meende onzen tooneeldichters
den bestuurders van den Schouwburg eene les te moeten geven ?
En hj had vrienden , die eenstemmig met hem dachten. Zj sloegen
de stukken ,
zoowel a1s
de handen ineen om de kunst te redden.
In het najaar van 1669 legde Mejer met eenige andere jongelieden
rde gronden'' van een slfunstgenootschap'' dat, naar
't schjnt ? eerst de zinspreuk Latet Utilitas 1) , maar weldra de
meer hooghartige
uit de volgende leden : Dr. Lodewjk Mejer t Mr. Andries Pels ,
Mr. W illem Blaauw , David Lingelbach y Johannes Alltonides ,
Nil rt?fdzàfïl'l/,s ardu'um aannam. Het bestond
Ysbrand Vincent , Dr. Joh. Bouwmeester , Dr. Ant. van Coppenol
,
W ynants 2). Dr. Mejer ? van wien het denkbeeld schjnt uitgegaan
, werd weldra hunne vraagbaak ; en buiten den kring gold
hj voor hun hoofd , pden Ammiraal Generaal, die de groote vlagh
van de steng voerdt 3).'' Bjna allen waren miskende genieën.
Dr Dr. Reynier van Diephout en . Moesman Dop , Denijs
Men vergaderde tweemaal in de week : eerst sin den Burg op de
Cingel , te dier tyd Stil Malta genaamt'' ; sedert 1676 pin het
huys van den schilder Laresse''. Tien jaar lang bloeide het genöotschap
, maar reeds in 1679 begon het p veel van haar glans
te verliezen , doordien eenige leden al dood , en Pels , Mejer en
1) Verg. echter Dr. A.
bl. 42 , noot.
2)
schap
Amsterdam 17 18 , van bl. 27 tot 31 .
De meeste bijzonderheden van
vindt men in het Zedig en
feitelijken aard betrekkelijk het Genoot-
Dicht-lievend onderzoek op Aran en Titus ,
ln 1671 liet zich Laurens Bake , Heer van W ulverhorst onder de leden
opnemen. Ter vervanging van leden , die het genootschap waren ontvallen ,
werden in 't begin van 1626 Dr. Stoppelaar, Lucas W atering en Philip van
Papenbroek aangenomen ; in l 677 Reynier La Clee ; in 1697 Van Gileyn en
Thomas Arends , :,dien grooten dichter !'' Voorts vind ik genoemd Jac. van
Rijndorp en P. A. de Huibert, Heer van Kruiningen. Verg. Dr. A. J. Kronenberg
, t. a. pl , bl. 83.
3) Zie het i'Yabericht achter De Griekse XnfiJone. (1 670).
Kronenberg, Het Kunstgenootschap U'Vt F. A. ,
420 HET KUNSTGENOOTSCHAP.
Bouwmeester aan het bewind van de Schouwburg gekomen waren ,
Vincent na Vrankryk vertrokken ; en dus hebben deze . . vergaderingen
van tyd tot tyd beginnen te cesseeren''.
De werkzaamheden bestonden deels in het houden van redevoeringen
,in het openbaar 1) , deels in letteroefeningen van verschillende
soort :) , waarbj men elkanders werk beoordeelde. Zoo
b. v. werden in de vergadering van 15 April 1670 de leden Pels ,
Mejer , Blaauw en Bouwmeester belast met het mnazien en verbeteren''
van den Ystroom van Antonides , en het schjnt , dat
de rol , die zj daarbj dachten te spelen , aanleiding gaf tot de
oneenigheid , welke dezen dichter noopte uit de bent te treden ,
en hem tot hun onverzoenljksten vjand maakte 3).
Hoofdzakeljk hield men zich met tooneelarbeid bezig , waarbj
zelden iets oorspronkeljks , maar veelal vertalingen geleverd werden
:). Zj traden daarbj voornameljk op als hervormers van het
Zo heeft Mr. Andries Pels op den 8 Novemb. l 622 !, tot veragtinge van
't misbruyk van de Mode geredenkavelt , Dr. Meyer agt dagen daaraan
volgende van de natuur der goedheid en quaadheid der dingen gesproken :
op den 29 November daaraan volgende liet David Lingelbach zich over de
natuur en eygenschap der Heel-konst horen. Den 20 December daaraan hield
Dr. Bouwmeester een reden-voering over de waerheid : Den 20 January des
volgenden jaars , heeft Denys Wynants tot veragtinge van den Oorlog geredeneerd
: Den 24 hier op volgende , hoorden zy M r. Andries Pels tot Lof der
Vley-kunst spreken , 't geen hy ook daar na in geschrifte heeft overgegeYen ,
en , zo ik my niet bedriege , wel haast nog het licht zal zien.'' Zedig en
Dichtlievend Onderzoek , bl. 30.
2) lgHet was op den 29ste December l67 1 , dat Dr. Koppenol op zig nam
om .lustinus over te zetten , Dr. Dop om het eerste Capittel der Klaagliederen
Jeremiae in vaerzen te paraphraseeren , Scheepen Blaauw het eerste deel Del
Duca Fllentïno over te zetten , Mr. Andries Pels La Tïrcnnfde del Interesse in
vaerzen te brengen , David Lingelbach een Treurspel op te maken , Dr. Meijer
zijn Gvammatlca Generalis in 't net te brengen, Vincent L' Art de plaire etc.
te vertalen , en Dr. Bouwmeester het leven van Hay Eb ben .Tokdan , uyt het
Arabisch over te zetten-'' Aldaar , b1. 29- 30.
D
e
verzogt Zijn Ed. alle de beste Spaansche Tooneel-stukken voor het Konstgenootschap
te 5: illen kopen-'' Zedlg en Dfcif lierend onderzoek , b1. 29.
Verg. Dr. A. J. Kronenberg, Het Kunstgenootschap zV. F. A., bl. 103.
In 1671 schreef Meijer g,aan Dr. Vallan , a1s doen te Madrid zynde en
Over de geringe waarde hunner vertalingen zie Dr. A. J. Itronenberg,
t. a. pl., bl. 66 , 70 , 72.
HET MANIFEST. 421
tooneel. En er viel heel wat te hervormen in de stukken ? die
toen ter tjd werden toegejuicht , maar zoowel ten opzichte van
den vorm als van den inhoud verre beneden het middelmatige
bleven. ln den beginne schenen zj aangaande de te volgen richting
n0g niet recht te weten wat zj wilden : slechts één ding
stond bj hen vast : ghet den Schouwburgregenten lastig te maken ,
en zelf invloed te krjgen'' 1). Zj streefden er echter aldra naar
om zichzelf de regels , die gevolgd moesten worden , duideljk te
maken. Zij begonnen met een Naattwkeurig ps#:rzfl'fj.s in de
Tpfp/dpfrl-y?pFz',cy en eenige a'ndere deelen der ffzf/lyl , zo wel ran de
00/#6 als van de Hedendaagsche Dichters op te stellen , waarvan
de verschillende hoofdstukken den 17en December 1669 onder de
leden verdeeld werden. Zoo kwam het werk binnen twee jaar
tot stand , en werd toen door Dr. Mejer en Dr. Moesman Dop
naagezien , en in éenen stjl gebragt'' ; maar dit werd eerst in
1765 in het licht gegeven ').
lnAusschen waren zj reeds in het begin van November van
dat jaar 1669 met een manifest opgetreden , dat tot sde E.E. Heeren
Regénten van het W eeshuis en Oudemannenhuis'' gericht werd.
Daarin dat de Bestuurders van den Schouwbqr;
beklaagden zj zich ,
slechts stukken deden vertoonen ,
hoop , het graauw'' te behagen ) waarin het er dan ook niet op
aan kwam , n6î de manier van spreeken duidelyk , öf onverstaanelyk
; het rédeneeren krachtig pf laf; de stelling goed , pf kwaad
zy ; wanneer maar veele kpsteljk toegemaakte poppen met de
armen veel gezwiers , én met de tong veel gesnors maaken''.
En daarbj was sdie schaadelyke gewoonte ingekroopen'', dat
bestemd om .pden meesten
men niet de Dichters uitnoodigde , maar de stukken speelde , die
den Regenten werden aangeboden. En door wie ! Deels door de
zoodanigen , die een verkeerd pad hebbende ingeslagen , en , ofschoon
shunne dwaaling mérkende ) liever verdoold willen blyven ,
dan met moeite én verdriet op den réchten wég keeren''; deels
door dezulken , sdie meer domme drift , dan geoeflbnden yver,
én meer geest dan verstand hebbende , branden om eens een boek
l ) Dr. Jan Te Avinkel , iïlr. ./ocn Blasius , in zijne Bladzîjden uit (Ie Gesch.
d6r Nederl. Letto-k. , b1. l l 3.
:) Verg. Dr. A. J . Kronenberg , Het K'anstgenootschap xV. F. X., bl. 45.
422 HET :MANIFEST.
in de waereld te brengen , en mede onder de Schryvers 6f Dichters
geteld te worden. . . En die twederli]e slach van Liefhebbers,
hebben meest van aIle tyden, doch voornaamlyk nu, die plaats
in, die den Burgeren tot leerzaam tyd verdryf, en het Wees- en
Oudemannenhuis, tot onderstand van hunne Armen vergund is".
Het grootmoedig denkbeeld was bij hen opgekomen om eens
te toonen, dat zij het beter verstonden dan die sukkelaars; en
daartoe deed zich spoedig de gelegenheid op, toen "het loffelyk
Tooneelstuk van den Heer Quinault (..A.grippa) , hoewel jammerlyk
vertaald zynde, en slordig berymd, zo verre zelfs dat aan de vyf
Hoofdpersonaadjen, geene uitgezonderd, reeht verkeerde karakters
gegeeven waaren, echters volgens de sleur , door gunst op bee
verleend, tot verdriet van alIe verstandigen, op het wyd beroemde
Schouwtooneel verschynen zou",
De vrienden haastten zich eene betere vertaling te vervaardigen ,
met het erkende doel , zooals het in de voorrede voor den derden
druk heet, om "het voordeel te bez6rgen van den Schouwburg,
dat menigmaal door onkunde, en kwaad bewind, belet wordt;
en in het voortzetten der Dichtkunst, als mede om de Nederlandsche
spraak , reeds door braave vernuften t6t grooten luister
gebragt, verder op te bouwen., te polysten, en te beschaaven".
En zij aarzelden niet te verklaren, dat zij van hun kunstvermogen
"weder proeven gegeeven (hadden) in dit Treurspel."
Het schijnt, dat deze vertaling grootendeels het werk was van
Antonides , geIijk hy in verscheiden andere stukken de hand had 1);
en dit was waarsehijnlijk de reden, dat Vondel op den "weIvertaalden
.Ag-rippa" een vierregelig lofdichtje maakte, waarin dit
treurspel aan de' "kunstkenners" werd aanbevolen, want
"Zo schuift men lompen aen een kant."
Dat stuk droegen zij aan de Regenten van het Wees- en Oudemannenhuis
op; en het is uit die opdracht, dat wij eenige zinsneden
hebben aangehaald. Verder werden de Heeren daarin
aangemaand, om zich "niet te laaten wysmaaken, als 6f'er Dichters
en dicns v61gens Tooneelstukken gebrek zouden zyn, indien
men geene breekebeenen te werk stelde". Ten einde op dat punt
1) Verge Dr. Jan Te Winkel, lVlr. .loan Blasius, hI. 114.
HET MANIFEST. 423
alle vreesweg
genoeg , om uit zjn naam en dien zjner smedehelpers'' te beloven ,
dat zy hun zaad gaarne in (den) akker zullen werpen , wanneer
die lé/lpprdîg/c gewied zfppz'#f , én zy dienst te doen geâcht worden ,
die goede Tooneelstukken léveren , in plaats dat men 't altyt tôt
gunst gerékend heeft die aan te neemen.''
Zj meenden , dat dit den toeloop naar den Schouwburg z0u
nemen ? was de schrjver , Dr, D0p , grootmoedig
bevorderen , en
schafen aan z0o voortrefelyke lieden , als Amsterdam bewoonen ,
én die nu door gebrék aan eerelyk tydverdryf , dat hunner ooriets
loFelyks in plaats van iets verëchtelyks
deel waardig is , zo zélden in den Schouwburg komen.''
Dr. Te W inkel maakte uit dit stuk de zeer juiste gevolgtrekking
op , dat de leden toen snog niet in richting van de Schouwburgregenten
verschilden ; tegen den inhoud der stukken treden
zj nog niet op'' t). Had men hen uitgenoodigd de stof voor den
Schouwburg te leveren , de strjd zou misschien niet zjn uitgebarsten
q maar de Regenten gingen voort met vertalingen van
hunne eigen vrienden te doen vertoonen.
Zj van hun kant haastten zich nu tegenvertalingen te maken ,
zoodra zj hoorden : dat een nieuw stuk in den Schouwburg zou
worden vertoond. Zoo lieten zj terstond tegenover het Bljspel
D'ubbel en Enkel van Joan Blasius (1670) , de Gelyke T'?#J6:Iï'p.,g6Al ,
naar de Menechmen van Plautus , (door Antonides) a1s tegenstuk
berjmen ; en zj zeiden het zelf , dat de liefhebbers uit de vergeljking
der twee bewerkingen sklaar hebben konnen zien , dat hy
(Blasius) zelfs met de gemeene Rymers , niet op eenen dag is te
noemen ; maar als een onnozele kreupel onder de sléchtste spéllemaakertjes
behoort geplaatst te worden.''
Ongeveer ter zelfder tjd zonden zj Het qvpp/cdzltff Weeuwtje in
de wereld , a1s tegenhanger van De scc/lf,vpp/g6sd: jufer , door
Adriaan Peys naar het Fransch : L'Esprit Jpff6f , berjmd ; en bj
die uitgive beloofden zj bj dergeljke gelegenheden neene Critique
ofte naauwkeurige Aanwyzinge der gebreken van 't wérk onzer
tegenpartyen te laaten uitgaan''. Zj kwamen al spoedig die belofte
na bj het Het Azfvglg/c ran prppzà#tzf6,s en Statira , pbly-eindendte
1) Dr. Jan Te W inkel , Mr. .Toan flcasïws , b1. l l6.
424 BLASIUS EN ENGELBRECHT.
Treurspel'', door denzelfden Blasius in 1670 uitgegeven 1). Zj
schjnen het vooral op hem gemunt te hebben , omdat hj onlangs
pverheven (was) t4t een Lidt van eene Yergadering , aan
wie de keur staat om de Tooneelspelen ten tooneele te doen
voeren , of daar af te houden''.
Hj was nameljk in dat jaar tot Regent van den Schouwburg
benoemd 2). Het meest hadden daartoe bjgedragen Tobias Domselaer
en Simon Engelbrecht. Op dezen laatste vooral was Mejer
geblten , die hem zelfs in zjn graf n0g met zjn haat vervolgde 3) ;
en daarom werd diens beschermeling de man , tegen wien het
kunstgenootschap vooral te velde trok. De strjd , waarin hj zoodoende
gewikkeld werd , heeft zjn naam aan de vergetelheid
ontrukt , die hj als poëet dubbel verdiend heeft 4).
Tegen zjne vertaling stelden zj de hunne over (1670) niet
alleen , maar zj deden die voorafgaan door eene voorrede , waarin
op onuitstaanbaar hoogen en waanwjzen toon de gebreken van
Blasius scherp werden gehekeld 5). Men was al eens tegen hunne
laatdunkendheid opgekomen in de voorrede tot Den Dollen Ammiraal
, en tegen dit stuk spuwden zj nu hunne gal op de meest
onkiesche wjs uit ; maar vooral Blasius , en in 't voorbjgaan
ook pzyne in de Konst doorgeleerde amptgenooten'', moesten het
ontgelden.
Zj , die zoo aangevallen werden , konden daar natuurljk niet in
berusten , en zj lieten er geen gras over groeien om van zich
af te bjten. Na weinige maanden reeds, den 1en October 1670,
werd hun ongezouten antwoord openbaar gemaakt. Dit geschiedde
1) In 1 65l was al een stuk, getiteld : Orondates en Statira , op den SchouM'-
burg vertoond. Zie W ybrands , bl. 230.
S) Zie Wybrands t. a. p1., en verg. Dr. Jan Te Winkel , Mr. xLoan Blasius,
bl. 120.
3)
#)
Zie het venijnige klinkdicht op ztin dood bij Te Winkel , t. a. pl.
Deed Dr. Jan Te Winkel zijner onbeduidende persoonlijkheid niet te
veel eer aan door hem eene monogratie van l 50 bladzijden te wijden?
5) Dr. Jan Te Winkel zegt in zijn .loan Blasius, b1. l24 : s:ilet oordeel is
alles behalve gunstig, en de toon, waarop het wordt
beleefd , dat het de vraag is , of Mrij hier niet van
spreken , die zich te allen tijde bij de kunstrechtel's hebben geopenbaard ,
welke persoonlljke grieven te wreken hadden-'' :,F: allen ft/tfe .!''
uitgesproken , zoo weinig
slechte 11 manierenf' mogen
VERWEERSCHRIFT. 425
bj den herdruk van het treurspel De Grïellts: Antigotte , waarvoor
zj een Bericht tztzs alle Beminnaars der 'pFzg plaatsten ,
waarin onder anderen gezegd werd , dat seenige , by afzonderinge ,
onder den anderen hebben opgerecht , (geljk zy 't noemen) een
Reedenschool, daar het doch , ten rechten genaamt ) niet anders
is , als eene Poëetische Inqaizitie , ofte een slaafachtige onderzoeking
der Kunst , waar by alles , (wat niet met den Kanon , ofte
reegel van dat Concilium over een komt ;) werdt verkettert t ende
verworpen , als onwaardig tot eenigh nut ;'' . . . . pdat zy voorgeven
de Schouwburg te zullen herstellen , terwyl daar , by mangel
van wat goedts , niet dan vodden en werden vertoont , en dat
door gebrek van kennisse , en quaade directie der Regenten , de
goede dingen , (waar door de Schouwburgh zoude berucht worden)
aan een kant geschoven , en niet dan wanschepselen aan den
dagh gebraght werden.''
Merkwaardig vooral is deze plaats , waarin den bentgenooten
verweten wordt , dat zj handelden ,'t zy uit een bezondere wraak ,
van datze niet en hebben konnen bereyken het wit van hun voorneemen
; ofte inwendigh getroFen zjnde met zodanige wonde ,
waar van hun de smart en de pjn gedurigh bybljft ; ofte dat hun
eenige onverwachte smaatheidt is voorgekomen , waar door hun
de spjt en de knaaging bynaa a1s verteert.''
De laatste beschuldiging werd niet weersproken in het later
door het Genootschap gegeven antwoord , ofschoon hier duideljk
gedoeld werd op Mejer's bedrogen hoop bj de inwjding van den
Schouwburg , op zjn verloren Regentenzetel , en den niet vervulden
wensch van twee andere leden des Genootschaps om tot
Regenten van den Schouwburg te worden benoemd 1).
19 Dit leert ons de toespraak tot N. F. A. door Asselijn vöör zijn Moordt tot
Luyk geplaatst , waarin hij zich verdedigt tegen de beschuldiging van zelf naar
het Regentschap te hebben gestaan , en dan aldus de s,vrienden'' toespreekt:
Maar dat een uwer voornaamste beschermers , doenmaals regent zijnde,
voor had , om twee (zijnde a1s nu medeleeden van uwe Kunstgenootschap) :
den eenen om de voet dwars te zetten van die weerdigheyt niet te bereyken ,
en den anderen met alle kracht daar in te dringen , om een plaats te vervullen
die leedigh stondt. Doch niet denkende , dat zijn val zelfs zoo naaby was , uyt
den stoel met armen wierdt gebonst; is altoos zeker en waar. En vertrouwe
dat dien Heer van dien onverwachten slagh noch eenighsins gevoeligh is.''
426 VOORTGEZETTE STRIJD.
Ten slotte moest de man het Ontgelden , die a1s het Hoofd
der bent werd aangezien , en het eerst met dat critische smuggesiften''
was begonnen. Dit geschiedde in het Nabericht , achter
het stuk geplaatst. In 't algemeen werden de Nil- 'rfpîdzlfcr.s uitgemaakt
voor pW indbrekers die hinkten aan dat zelfde zeer , en
te meer , alzoo zy van 't hoofd tot de voeten , zelfs niet dan met
sweeren en stinkende etter-buylen bezet zjn , zoo dat 'er niet
gezondts aan 't heele lichaam kan gezien werden ;'' en die rin
den draf van laatdunkentheyd en
dat wordt bewezen door een
terwijl
eygen inbeeldinge leggen.'' En
heftigen aanval op Dr. Mejer's
Antonides Verloofde ffpzlfzl/cdlz'vïc/f , en Pels in 't voorbjgaan
een snauw krjgen.
Men hoopte nu , dat deKtm stgenootschappers phier door wat tot
*stilligheyt (zouden) gebracht werden ;'' maar men rekende buiten
den waard. Een Antwoord p.
p het Kppr- Jzè Naabericht by de
zsfkpp,/ gevoegd zag aldra het licht. Daarin werd eerst geïnsinueerd
, dat de aanval van de Schouwburg-Regenten zelve kwam ,
terwjl vrj duideljk werd te kennen gegeven t dat men Thomas
Asseljn voor den schrjver hield.
Deze werd zeer uit de hoogte beùandeld , en hem verweten ,
dat , zoo hj pgeduurig roept om eigene vindingen''sl) , dit alleen
geschiedde sdewyl hy , niet meèr als zyn moeders taal kennende ,
én de andere , naar 't loFelyke voorbeeld van Jan Vos , verachtende
, al lang verzwooren (had) iets anders , dan eigene vindingen ,
voor den dag te brengen.''
W at zjn raad betreft , dat zj maar moesten beproeven den
Regenten goede stukken aan te bieden , die dan wel zouden worden
aangenomen t dien wjzen zj met verachting van de hand ; want
zj waren sgeen lieden om mét neêrgeslaagen oogen te keeren na
een plaats , die , zo lang zy niet beter gezuiverd wordt , voor alle
verstandige verachtelyk moet zyn.''
De verdediging der Irerloofde Xtlzlïzlàtsl?-'?,fï#f lieten zj aan den
Dichter zelf over , die ze vrj uitvoerig te berde bracht , om zjner
tegenstanders ronnozelheid dén Liefhebberen klaar te doen zien ,
Jn van hen vrygesprooken te worden.'' Hj vergat daarbj natuurljk
19 Hij had dat gedaan in de opdracht van zijn lvas Anjello (1 6699 , zie
noot 2 op bl. 455. Op Thomas Asselijn komen wij weldra terug.
THOAIAS ASSELIJN. 427
niet Asseljn allerlei grof heden te zeggen , en op te merken , dat
Xhy die groote zyn domme aanhang hém voor
aanziet q'' dat hj integendeel niets anders was dan seen domme
duitsche klerk t'' sden aap van Jan Vos , dien hy overal als een
Kreupel naahinkt ,'' waardoor dan ook de twee treurspelen , die hj
Meester niet is daar
geschreven had ,
Dat Asseljn
In 't begin van 1671 plaatste hj voor
moordt t0t fz'Mï/c een zendbrief Aan Nil
Xzulke twee onbehouwene wanschepsels'' waren.
niet weinig verbolgen was , is natuurljk genoeg.
ontkent
zijn nieuw treurspel : De
Volentibus xlrtczfvozl , waarin
hj vooreerst de schrjver van het Fbgr- en Nabericht te
zjn , maar toch niet onduideljk te kennen geeft , dat ze met zjn
medeweten en toestemming het licht hadden gezien. Dan belacht
hj Mejer wegens het zjn rvastgeankert aan het overzetten t'' en
verwjt hem zjne pverwaantheyt en eygen inbeelding'' om zjne
stukken den Schouwburg niet te willen aanbieden , rmaar daar
toe te willen zjn verzocht.'' En dit , zegt hj , ris de grondt van
al uwe bitterheyt. Indien uw Kunstgenootschap waar opgerecht ,
geljk de zelve in Vrankrjk werdt geoefent , dat is : alle misslagen
met een bezadight oordeel aan te wjzen , de Schouwburgh de
handt te bieden , en de kunst te voeden ; wy zouden niet alleen :
maar veele met ons 1) tot u overkomen , daar wy nu , in tegendeel ,
door al het lasteren , schélden en raazen , (dat niet , dan alle verwarringen
en onorden in de kunst voortbrengt) van u afgeschrikt
W erden''.
Maar al genoeg over
dit overzicht van de
die persoonljke veete 2) : het wordt tjd
oorzaak en aanleiding tot het stichten van
het invloedrjkste K'ttnstgenootsohap te besluiten. lk doe het met
de woorden van Pieter Rixtel , die t in de opdracht van zjn rTreur-
Blyeindend-spel'' Den Grppf6zl Itobbert (1672) schertst over de pvele
Dichteren onzer eeuwe , die , alleen om in hun Voorreeden elkanderen
op een hair te heekelen , en te scheeren , geheele Tooneelspeelen
uitsweeten ; dewelke zy niet , als gebeden , aan den Amstel Schouburg
willende opoferen , met zulk een ontsteltenisse ,en last in de
19 Hij had dus wel, zooals Meijer beweerde , ryzyn aanhang , die h;m voor
hun Opperhoofd achtten'f.
2) Zie over andere strijdschriften : Dr. A. J. Kronenberg , Het Kunstgeltootschap
N. F. A., bl. 88 vlgg.
428 AANLEIDING TOT HET BEXTGENOOTSCHAP.
mage dragen , dat zy daer aan zouden barsten , zo0
niet in alle gezelschappen uitbraakten , en e1k Poëet
alle Personagien speelde''.
Uit alles bljkt , dunkt mj , ten duideljkste , dat gekwetste eigenliefde
de bentgenooten had bjeengebracht en aanleiding tot hun
zy die zelfs
alleen , voor
gewjzigd kunstbegrip gegeven.
Ondanks hun talent en hun jver hadden zj vooreerst het bestuur
van den Schouwburg en steeds het Publiek tegen zich. Dit bljkt
uit de verklaring van Asseljn in 167 t , dat , Ofschoon ,de Schouwburg
de hervormde zuyvering niet heeft aangenomen , (hj toch)
tegens al uw woelen aangroeyt , in 't vermeerderen van haar
inkomsten , niet tegenstaande , daar niet a1s vodden , zo0 gy zegt ,
werden vertoont''.
Toch gingen zj voort met woelen en schreeuwen ; en eindeljk
gelukte het hun in 1677 twee plaatsen in het bestuur van den
Schouwburg te heroveren. Het tooneel werd in 1672 , zoo het
heette , wegens het vertoonen van aanstooteljke politieke stukken ,
gesloten : dit was eene eerste overwinning op Asseljn , wiens
treurspelen zoodoende door de kabaal mede van 't tooneel werden
verjaagd l). En toen vjf jaar later het verbod werd opgeheven ,
en door Burgemeesteren nieuwe Regenten werden aangesteld , vindt
men onder hen de coryfeeën van de bent , Dr. Lodewjk Mejer ,
Mr. Andries Pels , en Dr. Jan Bouwmeester 2).
Het bleek intusschen aldra , dat hunne stukken , die nu natuurljk
vertoond werden , het publiek niet trokken. W ant al beweerde
Pels , dat er onder zjn beheer jaarljks vierduizend gulden meer
was overgewonnen dan vppr de sluiting , toch klaagden in 1680
1)
waarin men hem, b1. 53, verweet r,zijn slechte en ongeluckige Spellen , die
by al de waereld voor ergerlijk en oproerig veroordeelt zijn , voornamelijck
in die tijden toen ze vertoont wierden'f. . . . . rrgelyck dat wanschikkelyk Spel
van iîlas d3pee//o , dat ellendig en wanordentelijk Spel van l'lrcr/kfz/, beide
door den zelven Poëet gemaakt. A'laar de Heeren Burgemeesteren , willende
lk maak dat op uit de Tsaamevspraalc over de Klucbt van .Tcn Klaasz.
alle Staat- en Kerkgeschillen , en bzzondere Persoonen ongerttakt laten , hebben
, by wijze van lnstruetie , de Regenten der Schouwburg verboden deze
voorgenoemde punten niet aan te roerenf'.
2) svagenaar , Amsterdam , in f0. 11 D. , bl. 399 ; en C. N. Jvybl'ands ,
Het Amsterdamsch Tooneel , bl. 233.
GEWIJZIGD SCHOUWBURGBESTUUR. 429
de Regenten van de Godshuizen nover 't nadeel , welk de armen
leeden , by de tegenwoordige besturinge'' 1). Dit had eene wjziging
van het bestuur ten gevolge , en toen , daarmede in verband , een
jaar later de Schouwburg verhuurd werd t vinden wj Dr. Mejer
wel aan het hoofd der pachters , maar zj maakten geene rekening?
en moesten in 1687 de zaak laten varen.
Had dit dichtgenootschap niet veel
dramatische kunst binnen Amsterdam ,
gedaan in het belang der
het oefende weldra in het
Land den allernadeeligsten invloed , toen eene reeks van soortgeljke
gezelschappen ontstond , die alle in zjn geest en naar zjne voorschriften
het handwerk der rjmelarj dreven.
Reeds van den beginne waren de Arduanen er op bedacht, de
wereld met een algemeen dichterljk wetboek te verrjken. Het
SDichtkunstig onderzoek en oordeel over het Treurspel van Orondates
én Statira'' (1670) wordt besloten met deze woorden :
onze byeenkomsten , uit de wélke de waare Liefhébbers te zyner
tyd te wachten hébben een onderwys ïzl de Tppn:6lyppl'zp: zo we1
van de Oude , a1s hedendaagsche Dichters''. W j hebben reeds opgemerkt
, dat dit werk niet door hen werd in het licht gezonden ,
daar het eerst in 1765 gedrukt werd (boven , bl. 421). Toen men
er mede bezig was , werd Pels belast met het vertalen van zoodanige
plaatsen uit mlloratius , Dichtkunst'' , die sdienstig waren
om de meeste én de voornaamste wetten , die een Tooneelsplldichter
te onderhouden heeft , door het gezag van dien grooten
Man te bekrachtigen''. Dit gaf hem aanleiding het geheele werk
over te brengen.
Het duurde evenwel n0g een aantal jaren, voordat hj er mee gereed
was. Hj gaf eindeljk zelfs twee poëtische wetboeken uit. Het eene
heette : Ilbrati'us Dïc/lf/cîfsdf , op psz6 tyden & zlden ,gm c':f , eerst
in 1677 in 't licht verschenen , maar al sedert reenige jaaren'' in
bewerking. Het andere was getiteld : Gebruik Jzl M isbruilc des Tppneels
, en werd in 1681 : als een vervolg op het eerste uitgegeven.
Uit die stukken bljken nog nader hun geest en hunne wjze
van werken.
De Académie Française , door den Kardinaal de Richelieu gesticht,
1) 'Wagenaar , t. a. pl. , en Wybrands , bl. l 41 .
430 RICHTING VAN HET GENOOTSCHAP.
strekte den heeren tot voorbeeld. Nog altijd "wiert (door hen)
dagelijks gearbeyt tot voortsettinge van onze Taal en Dichtkunst".
Maar dit was hun eenig doel niet: zij achtten zich nog steeds
miskend. "De Dichtkunst heeft," zoo leest men in een der voorredenen,
"by mangel van hooge aankweekers, schaars haare beminnaars
gevonden, en menigmaal gezien dat haare Voedsterlingen,
of niet, of kwaalyk beloond zyn. Om welke redenen ook veelen
de lust verging tot het arbeiden en yveren in het geene vereischt
wordt, tot voortzetting van deeze nutte kunst". En daarom, wil
men de Kunst doe:n bloeien ,
,;'t Voornaamst" zal weezen , dat men toevoege eel' en voordeel
Den Kunstenaaren , van ervaarenheid en oordeel:
Want niets is zekerder, als dat men hier te land'
Al wat geen winst geeft, aeht voor zonde, ik zwyg voor .sehand".
A qooerno voor de Heeren Regenten van den Schouwburg. In
afwachting van 't geeischte honorarium, trokken zich twee Patriciers
het lot der Pelsianen aan, en Pels zelf ontving "van hooger' hand
de lieve last" om het Gebruik op te stellen. Die Heeren schenen
hun nu, zooals natuurlijk en billijk was,
"Tot Redders van 'It verval des sehouwtooneels verkooren !'1'1
Weinige jaren na de oprichting des genootschaps meenden de
leden vol zelfvoldoening te mogen zeggen: "Tot voortzetting van
Taal en Dichtkunst strekte ook altyd het oogmerk van ons Konstgenootschap,
dat wy vermeinen zeer veel nut en voordeel gedaan
te hebben, zo tot de herstelling , en het in stand houden van den
Schouwburg, als tot verbetering der taale, en Tooneeldichtkunde;
waar toe derzelver Leden altijd hebben geyverd, onder malkanderen
gebruikende eene edele vrijheid over elkanders Werken en Schriften,
ieder zyn gevoelen openhartig te uiten, te berispen, en alzo gezaamentlyk,
by overlegginge te verbeteren".
Maar wij zagen, dat de berisping bij voorkeur hen trof, die
het genootschap niet als oppersten rechter op kunstgebied erkenden
en niet voor zijne uitspraken bogen. De bentgenooten wisten het
aIleen. In de voorrede tot de Dichtkunst verontschuldigt Pels
zich , dat hy de vrienden, en Dr. Meijer in 't bijzonder, sprekend
EIGENWAAN. 431
invoert 1) ; maar 't is , vomdat ik niemand wist te vinden , die
zonder eigen belang zo vrymoedig van schriften , én gedichten
oordeelt , als by ons , en hém gewoonljk gedaan wordt : want in
deeze eeuw is Onder de meeste van de weinige , die bekwaamheidt
hlbben , die zötte heuschheid van alles goed , pf die (rbarmlyke
nydigheid van alles kwaad te keuren''.
Dat zj niet alles goedkeurden , bleek van den beginne. En zj
handhaafden met klem hun recht van spreken , en betoogden ,
dat niemand zich inbeelde récht te hebben om aan Dichteren én
Liefhebberen de vryheid te beneemen van hun oordeel over To0-
neelstukken , én het wél pf kwaljk uitvoeren derzélve in den
Schouwburg , hun wettig Oefenschool , eertjds uit grootachting
t4t de geleerdheid , Academie genaamd , én tôt voortplanting van
de Néderduitsche taal en Dichtkunst opgerécht , te betwisten , én
die hoognutte kunsten , uit onkunde , te onderdrukken''.
Maar zj keurden o0k niet valles kwaad'' : alleen dàt , wat niet
uit hunne fabriek kwam. Als hunne berispers zeiden :
Een sptl , hoe fraaij gemaakt , deugt langer niet met allen
Of et moet Nil arduum Volentibus gevallen'f,
dan wees men er op , dat men ook werkeljk de wjsheid in pacht
had : vooral sedert de gezegende samenwerking.
,!Onze oude stukken', eer wy kunstgenooten wierden
Zyn vodden , maar die toen het speeltooneel versierden ,
Als iets uitsteekends , Cn te dier tyd hoog geroemdl:
Zo dat men die alleen met reden vodden noemt
ln vergelyking van onze and're laater stukken ,
W aar voor z)r moeten , én zeer gaarne willen bukkenf'.
1) 1,Indien gy een gedicht vertoont aan Dökter Meijer ,
Die zal u zdggen , daar , verb/ter dit én dat.
Geeft gy tot antwoord , 'k heb al veel papiers beklad ,
En twt , drymaal verzöcht , Lf ik het kon vermaaken ,
M aar na vergeefsche vlyt myne arbeid moeten staaken.
W él , ztgt hy , kunt gy 't niet verand'ren , schrab het uit ;
Of smeê het , fn htrsmeê 't zo lang , töt dat het sluit'.
M aar , zo ge liever , dan verbft'ren , uw' gebreken
W ilt voorstaan , za1 hy niet een Jnkel woord meer spreeken ,
Nöch ydel wfrk doen ; maar hy gunt u mét uw' pop
Alleen te speelen naar uw zin' , Jn schiet u op''.
432
De naïeve eigenwaan komt n0g duideljker aan den dag , waar
Pels over zjn eigen werk spreekt. Zjne Dido was : volgens hem ,
een fraai stuk , en hj wjst er met welgevallen op ,
EIGEXW AAN.
Hbe haar' gevoelige , haar heftige 11 , dn verscheidene
Hartst6gten veeler ziel zo troflkn , dat men licht
De ontroernis van ft gemoed kon speuren in 't gezicht''.
Maar toch : van achteren bleek van dit treurspel , zoowel als
van het comisch intermezzo van Jttlfus ,
!,*t Zyn échter vodden ,
Te maalen ; doch alleen dit in ft voorbygaan
lang van leggen
zeggen,
Dat zulke vodden niet verwérp*lyk zyn , zo lang
Geen beter kdnnis van Tooneelkunst gaat in zwang ,
Gelyk wy hoopen , dat op 't voorbeeld van de stukken ,
In 't licht gebragt door 't Kunstgenootscbap , zal gelukken''.
laat 'er ons niet
En na die stukken te hebben opgenoemd , besluit hj aldus :
W eet onkundige , ën leer vry ,
Dat uit het onderscheid van die verschaafde W drken ,
Zeer ligtflijk 't wanstal van hun voorschrift is te mdrken ,
En , voor die gaauw is , af te àyken op wat voet
Een kunstenaar in zyn verbefren aangaan moet''.
Zj hadden al spoedig
nooit verloochenden. In
dat fraaie standpunt ingenomen , dat zj
1679 stelde dan 00k Oudaan , in zjne
Lykgedachtenis van
wjst er op
Prozawerkeït ,
saaar van verre te evenaren:
Vondel: hunne camaraderie aan de kaak. Hj
(Poëzy , III D. , bl. 507 en Penon , Ned. Dicht- en
IV 339) , hoeveel moeite het in had Yondel ook
jAl achten and'ren Niets bezwaarlyk voor die willen ..
Daar d'een den and'ren helpt , met plukken , reiken , tillen ;
En 'tgeene vaarde stut , of Hontje byt-me-niet
Hen by de slippen sleurt, of nabast in 't verschiet :
Men mag hier, zoo men wil , in 't klimmen zich behagen ,
M et onderling behulp elkand'ren onderschragen ,
Die Klimmerszag
Te reuckeloos bestaan dient and'ren tot een baak''.
men som' neerstorten dat het kraak' :
Elders (bl. 519) lacht hj hen uit ,
OORDEEL VAN OUDAAN EN ANTONIDES. 433
11Om dat de Dichters thans , 't geen and'ren niet en zien ,
Een innig konstgeheim bespieg'len , en bevitten'' :
en hj stelt hen (bl. 522) terecht aan de kaak ,
Die , met Pigmalion , verslingerd op de zwieren
Zyns zelfs-gevormden beelds , te zott'lyk , dat wil vieren ;
Het drukt , omhelst, en kust , en spoorloos , eindlyk , op
Uitzinnfge wys , boeleert met zyn ivoren pop :
Die dwaasheid loopt te ver-'.
Nog veel harder had zich Antonides al in 1671 over hen uitgelaten
, ofschoon hj een tjd lang met hen meegewerkt had , en
toen , bljkens het Nabericht achter De Grï:/ct:: Antigone (1670) ,
by hun gehouden (werd) voor het orakel der hedendaaghsche
dichtkunst''. Xaar hj was die bent eindeljk ontloopen 1). Hj
wjdt hun eene geheele satire , Marsias geheeten (Gedicltten bl.
269) t waarin onder anderen deze regels voorkomen , die hj Pels
in den mond legt , of die hem bedoelen :
Avaar vintmen , zegt hy by zichzelven , mijns gelil'k ?
W ie zal by M arsyas niet wenschen te verkeeren ,
Om uit mijn eigen mont zoo groot een konst te leeren ,
Die niemant zich verstaet , als ik , a1s ik alleen ? . . . .
My dunkt ik zie nu e1k alreê den mont gesnoert ,
Die ooit vermetel my zouw durven tegenspreken ,
En hun gestraft die naer mijn zangkroon dul'ven steken ,
Ten minsten zal ik by mijn Saters hooggeacht ,
En mijne Nimfen hier van allerlei geslacht ,
Al wieme in -t licht durft staen , haest weten klein te maken
Met bitter en vol nyt by elk hun konst te laken.
Zoo blijft de glorie als in eygendom verpant
Aen my , en hun die my navolgende op dien trant ,
Zich onder mijn banier in 't velt van eer begeven ;
En weten , dat men maer moet willen , om te streven ,
Ten steilte rcn een /co??,sf , daer zoo veel lof aen kleeft . . .*'
1) Zie over de aanleiding daartoe Dr. A. J. Kronenberg , Het Kunstgenootschap
N. F. A. , bl. 103. Antonides schrijft aan Oudaan den 28en Sept. 1671
(bij Dr. G. Penon , Bljdragen , enz. 11 D. , bl. l50zN :
!!Uit het gezelschap , bekent met den naem van Ni1 volentibus arduum ,
ben ik over eenige maenden al gescheiden , om redenen , die ik , wanneer
mij dfeer van uw gezelschap gebeurt , gaerne zal openbaren , en die ik gelove
dat uwe E. metmy zal goedvinden.f'
atlxclûsruoE'r , Ned. Letterk. , XVIIe Eeuw , 11 , 4e druk. 28
434 ANTONIDES~ KASTI.JDING.
De Boxvoet, by zijn dom gevolg in grooten naem ,
Verbeelt zich , tot de konst is hy alleen bequaem.
Hy daegt elk even stout om tegen hem te spelen,
En komt 'er een , zijn Konstgenootschap spart hun kelen
Al tevens open, schreent hem voor verwinnaer nit".
Maar al genoeg:
"Rnk hem de ruige pels niet verder van het vleesch !"
Reeren wij liever tot de didactische geschriften van het genootschap
terug.
Men legde zich in 't algemeen toe op "het opbouwen onzer
spraak". In de Dichikunet wordt daaromtrent meegedeeld, dat men
schreef "volgens de regelen, die ons Konstgenootschap, na lang overleg,
daarop gevonden heeft", en waarover niet breed wordt uitgeweid,
"alzo 'er eene Nederduitsche Spraakkunst, waar in van alles
breedelyk en naauwkeuriglyk gesproken wordt, onder handen is".
Zij is nooit in het licht gekomen 1) en ook zelfs niet geheel
voltooid; maar dat is geen ongeluk geweest, want terecht zegt
Dr. Kronenberg, die er eenige proefjes uit aanhaalt 2): "wanneer
dat hoek had moeten dienen om op de openbare scholen in Amsterdam
gebruikt te worden - zooals de bedoeling was - zijn de
meesters en scholieren te feliciteeren geweest dat het nooit voltooid
is." Onder de eigenaardigheid der schrijfwijze behoort het teekenen
der scherpe 0 en e met een streepje, waarover Antonides schertste,
van Vondel zeggende (Lyk- en grafgedichten, bl. 177):
"liij heeft zyn letters met geen spietsen te verweeren,
Zy zyn gehart: niets kan zijn regimenten deeren."
De taal was intusschen slechts middel: Poezie was het doel. Gladheid
stond daarbij op den voorgrond, en die verkreeg men aIleen
door langdurige verschaving, waaraan soms jaren besteed werden 3).
1) Zie Dr. A. J. Kronenberg, t, a. pI., bl, 43, noot.
2) Het Kunstgenootschap lV. V. A., bI. 79.
3) In de voorrede tot de Dichtlcunst zien wij , dat, toen Pels met zijne
be werking gereed was, die werd onderworpen aan de critiek del' leden,
"zonder welker aanmerkingen het werk vry ruuwer voor den dag zou gekomen
hebben , alzo men "er , toen het eerst nit myne handen kwam , zoo veel op te
zeggen gevonden heeft , dat my het maaken mindel' moeite geweest is, dan het
verschaaven, eene del' oorzaken, dat het eenige jaaren later in het licht komt".
vERscHwvlxg.
Dat men op 't poëtische van inhoud of inkleeding niet zoozeer
stond , leeren de werken van den grooten Pels zelf. 't Is waar ,
hj had er op gewezen :
435
Deeze acht de gladheid in een vaers de ,! grootste luister,
E IA 't wtrk wordt zfnuwloos , Jn 1af aan één gestdd'' ,
maar toch bleef die pgladheid'' hoofdzaak :
1!Een dicht zy niet alleen fraaij , sierlyk , maar ook zoet
En vloeijend . . .
De Néderduitsche taal wierd haast zo hoog geacht
A1s onze Koopmanscliap , en alzo vér gebragt ,
W tn wy ons maar de moeite , dl1 arbeid van 't verschaavell
Getroosten wilden , tfn ons wérk niet uit en gaaven
Mét zulk een driftigheid . . . .
E1k woord zy ménigmaal verblterd , en verschrapt ,
Versmeed , veranderd ; tzn ft onnoodige uitgekrabt''.
Dit werd de theorie voor de dichters der volgende eeuw. Die
verschavingsmanie begon echter in de zeventiende reeds algemeen
te worden. ln zjne dikwerf aangehaalde monografe over Blasius ,
deelt Dr. Jan Te W inkel den volgenden raad mede (bl. 60) , door
den ouderen dichter Jonas Cabeljau aan Blasius gegeven. rslzoey
en schaaf t'' roept hj hem t0e :
,!en 1ek hoe langs hoe meer uAv sangen
Van 't minste tot het meest , neem weynig vrijheyd aan . . . . .
So doe ik , en so sie 'k mijn Lauwer daaglijx groeyen ,
Gelijk een jonge spruyt tot een volwassen boom.
Dus doende , sal uw naam tot straf des haters bloeyen ,
Gij leeft onsterfelijk , hij smoort in Letbes stroom''.
lntussehen was , geljk wj reeds zagen , tooneelpoëzie het eigenljk
hoofdwit voor deze Aristarchen : zien wj , h0e zj de Dramatische
Kunst opvatten.
llet doel des Sehouwburgs is ,
1,De Nederduitsche taal , de zedeu voort te zetten ,
En met voorbeelden van een burgerlyke deugd ,
En leeringen 't gemoed van de onérvaarne jeugd
Te leiden , hen de lust van 't volgen in te schdrpen ,
En hunne tögten aan de reden te onderwerpen''.
Moge al de didactische strekking te veel op den voorgrond gestaan
hebben , men begrjpt , dat de dramaturgen , die onder den
28*
436
invloed van Dr. Metjer stpnden ? niet geheel l0s konden zjn van
de leer , die hj vroeger in practjk had gebracht. Zo0 het Drama
gebloeid had , het was , en dit kon men niet ontkennen , omdat de
Dichters er op uit waren
PELS W ETBOEKEN.
Om hunn' gedachten door bet oo.
q J)l oor te drukken
In 't hart , én heviger de zielen te verrukken'';
maar toch zag men voortdurend laag . neer op de navolgers van
Jan Vos t reen ambachtsman , een ongeletterd gast'' , die er slechts
op uit waren :
Met weidsche öpsnyjery van woorden !, ', én mét prullen
Van ballingsköppen 't oor, én oog des völks te vullenq-.
Men meende , dat die stukken alleen toeloop hadden gehad om
't klatergoud en het donderend stemgeluid der vertooners, en men
zag de eigenljke oorzaak van 't succès voorbj. 'Tegenover dergeljk
Romaniism e stelde m en
Een spél,
Dat stichtend , kunstig , na de rëgels is , fn wdl''.
En die had men maar voor 't grjpen bj de Franschen :
!!Laat de fransche ons töt een voorbeeld zyn':
Hoe nft zyn die van taal ! hoe zedenryk ! hoe fyn
In kunst van schikking , in hartstogten dn gedachten'f.
Vandaar dan ook , dat men zich bj voorkeur bleef toeleggen op
vertalingen , die op e1k gebied aan de orde kwamen : in de eerste
plaats overzettingen van Fransche treurspelen. Vooral moesten de
regels nagevolgd , die Corneille daarvoor had gesteld : altjd vjf
bedrjven , eenheid van tjd en van steè : en geen inmengsels van
min deftigen aard. Niet te veel handeling !
,!Sier slechts met hevige hartstögten zö de spelen ,
Dat lange redens zelfs de Aanschouwfren niet vervelen''.
In dat opvolgen der conventioneele regels.
zat alle heil. Van een
genie , dat bj intuïtie de waarachtige wet van 't Drama voelt en
in practi.jk brengt t had men geen denkbeeld. Men waarschuwde
er tegen :
PELS WETBOEKEX. 437
O Dichter, wacht u dan wanördentlyke sttlkken
(Schoon ze op een Schouwtooneel somwylen eens gelukken
Te maaken ; volg, hoewd omzigtiglyk , de W ét
En Rdgels , op het spél mét overlég gezét .
Gy mist zeer grdf, wilt gy et gebaande pad verliezen ;
Al te eigen wys , een veel gevaarelyker kiezen ,
En , met onduurzaam löf te vréden , doen, gelyk
De groote Rfmbrtvnd , die 't by Titiaan , van Dyk ,
Nöch Michiel Angelo , nöch Rafel zag te haalen ,
En daarom liever koos doorluchtiglyk te dwaalen ,
Om de eerste ketter in de schilderkunst te zyn''.
ln de keuze van het
zelfstandigheid ; want
onderwerp , zoo min mogeljk vrjheid of
Verkiestge ook töt de stöf uws treurspels eigeng vinding ,
't Zal wildzang weezen , Jn vermeetele ondervinding . . . .
Völg dan Horatius veel liever , min vermeeten ,
Die u na de Ilias én de Odyssfa wyst ,
En dan uwe édfle drift , ô schouwspéldichter , pryst ,
MTdn gy die stöflkn zo kunt kneeden , draaijen , wJnden ,
Datzy nooit eveneens beginnen , loopen , énden''.
En welke opvatting men van het wezen van het Treurspel had ,
bljkt uit deze waarschuwing :
Het treurspél (laat u töch het voorbeeld niet verleiden
Van Grieksch , noch van Latynsch treurdichter , noch 't geschreeuw
Der blinde volgfren) wraakt in déze laaterf eeuw
Een' stöf , daar zy gestraft , tn in elénde blyven ,
Die zonder schuld zyn, t;f onweetend kwaad bedryven.
Het treuren , ik beken *t, misvoegt een treurspél niet ;
M aar noemt men spél, 't geen ons niet aandoet als verdriet ?''
W aren daarmee de meesten van Yondel's stukken veroordeeld ,
ook uit een ander oogpunt vonden zj geen genade : zj behandelden
veelal Bjbelstof , en het Kunstgenootschap leeraarde :
Op BybelstoFen , öf op zaaken , die omtrent
Onze eeuw geschied zyn , is 't niet raadzaam zich te lilggen-''.
Geen wonder dan ook ) dat het elders heet :
M en hoort dan wél te récht de Prtdikstoelen dreunen ,
AYén zich het Speeltooneel wil mét Göds woord bekreunen.
Een Leeraar , die dat niet bestraft , vergeet zyn' pligf'.
438
zich de middelmatigheid en de
bekrompenheid ten troon. En 't voorbeeld , door Amsterdam gegeven ,
werd maar al te jverig nagevolgd. Lang zwaaide Nil zhpldsfïùv.s
arduum alleen den scepter : niet alleen in Amsterdam , maar over
hetgeheele land 1) , en eindeljk .gebeurde op nieuw , wat Pels van
een vroeger tjdperk geboekt had :
Met dergeljke voorschriften hieven
PELS W ETBOEKEN.
't Volk , in !! liefde ontsteeken
Ter Dichtkunst , wilde dat vermaak ook aan de leeken
Deelachtig maaken , dien men door gansch Nederland
Vergaderplaatsen tot dien einde heeft geplant''.
De Dichtgenootschappen schoten a1s paddenstoelen uit den grond
op : van 1680 tot 1718 verrezen er meer dan dertig. Van de latere ,
meer bekende : werd te Amsterdam het rvrjdags gezelschap''
qLibertate et) Cpylcpr#ïtz in 1734 opgericht ; in 1759 , te Utrecht ,
Dltlces c'/lf: Omnia x ktsc: ; in 1766 ,.
te Leiden , Kunst 'lflpr#f #pp'-
Arbeid verkregen; in 1772 , in Den Haag , Kunstliefde d.pccrf geen
wlfjf ; om van anderen , die minder naam of invloed hadden , niet
te gewagen. Freule De Lannoy zei dan ook in 1780 , dat
1,Nu schier geen stad van rang in Neerland wordt genoemd ,
Die op geen Maatschappij van fraaye lettren roemt'' 2;.
Zj zag daarin een bewjs van smaak zin deez beschaafde tjden''.
W j denken er anders over , ziende hoe , en wat er gewerkt werd.
ongeveer was een lid van het genootschap , Ryndorp, een
beroemd tooneelspeler en schrijver van het blijspel De Geldzucbt , en van eene
bewerking van Kloris en Aotm'e , Directeur van hetHaagsche tooneelgezelschap.
Mr. L. Ph. C. Van den Bergh , ': Gravenhaagsche Byzonderheden , I , b1. 26.
Dr. A. J. Kronenberg is in zijn meermalen aangehaald werk , bl. l l 7 vlg.,
van meening, dat N. V. A. geen slechten invloed op onze letterkunde heeft
gehad. Het heeft dit goede bedoeld , j,dlt het trachtte , wat vuil en gemeen
was , van het tooneel te weren'', hetgeen echter niet volkomen gelukte. A'Iaar
3,het genootschap heeft die tijden niet pruikerig gemaakt, maar die pruikerige
tijden hebben het bestaan van zulk een Genootschap gewettigd. En dat het 't
genie den kop zou hebben ingedrukt, is onmogelijk : er was geen genie, dus
van Tykop indrukken'' kan geen sprake zijn.''
Omtrent het laatste heeft hij volkomen gelijk ; maar llet voorbeeld van
Amsterdam heeft nadeelig gewerkt in zooverre , dat het de opkomst der
dichtgenootschappen , die scholen der middelmatigheid , in de hand werkte ,
zoowel als de navolging van vreemden.
0) iYagelaten Dichtwerken , bl. 3:.
1) Sedert 1690
AANWAS DER DICHTGENOOTSCHAPPEN. 439
lk haal als voorbeeld aan een gedicht van Mr. 0. Van Lennep ,
niet den minsten Onder de broederen : waarmee hj den 8en Januari
1784 het genootschap , waarvan hj 1id was, toesprak ster gelegenheid
van de jaarlyksche maaltyd'' 1) :
1,Te recht , beleefde Rei van braave Kunstgenooten !
Voegt ons een Vriendenmaal dus , jaarlyks , by elkaêr ;
Een onzer (ook te recht heeft dit Uw' W et beslooten)
Moet vieren met een vaars den
Dit past een M aatscbappy
De nuttige oef'ning zyn van die daar toe behoort :
Dit kan , dit moet altyd een Dicht'renrei betaamen
Voorhl wen naarstigheid hunnf aller ziel bekoort.
Maar, is het billyk (gunt dat ik U dit moog' vraagen)
Dat e1k van ons , zomtyds , een Dichter wezen moet ?
Moet ieder , naar het Lot , die lastzyn opgedraagen
Dat hy zyn' Broederen met Feestgezang begroet'?
Dit, schoon 't Gebruik dit eischt , klinkt my wat hard in de ooren ,
Elk wordt niet evenëens ontstoken door dit vuur ;
aanvang 5'an het jaar.
daar Taal en Dichtkunst zamen
Het is en blyft steeds waar r:lElen Dichter wordt gebooren'',
En niemand wierdt dit ooit in weêrwil der Natuur''.
De les was verdiend , maar baatte niet. Overigens geven deze
regels , zoowel a1s de spreuken , de richting aan , waarin men
werkte. s't W as een geest van jverige , maar geestelooze deelneming
, van gemoedeljke , maar hoogst bekrompen inspanning.
Het was eene stemming , welke zich vleide door onverdroten jver ,
met nauwlettende opvolging van zekere regels van versbouw, maat
en rjm , te kunnen bereiken t wat alleen de rjkste gaven van geest
en gevoel geven kunnen'' :).
Allen werden door hetzelfde gebrek aan geest beheerscht : navolging
was het hoogste doel. rzoete maar onbeduidende taal,
gladde maar krachtelooze verzen , gerekte , koele redekaveling ; -
nergens licht , leven , vuur , echte kern van gevoel en hartstocht''
(Reesema). De pruikentjd was geboren : Pels en het pkunstgenootschap''
mochten zich als peters beschouwen.
1) Het Zed,en 'pcn C. e?l D. .I. Fcn Lennep door Mr. J. Van Lennep , 1D. , b1. 33.
0) Mr. 5V. S. Van Reesema , Redevoerihq over de Dicbt- en Letterkundige
Genootschappen fn ons Vaderland, b1. l 7. Zie vooral ook Het Zeren rcn C. en
D . .T. Fcn Lennep , door M r. J. Van Lennep , 11 D. , bl. 60.
H E T B L IJ S P E L.
W . D. HOOFT , ISAAK VOS , A1. W ALTES ) AI. FOCKENS , A. B. LEEUW
JOHAN VAN PAFFENRODE, W. G. YAN FOCQUENBROCH,
P. BERNAGIE , TH. ASSELIJN.
Is het noodig , is het wenscheljk , stil te staan bj de reeks van
treurspelen , die , op de leest van 't aangewezen stelsel geschoeid ,
doorgaans uit het Fransch vertaald , in grooten getale gedrukt en
leestal ook voor het Amsterdamsche publiek ten tooneele gebracht
werden ? Mj dunkt ) wj kunnen volstaan met het noemen van
eenige titels en namen.
Dat de spektakelstukken afnamen , zal niemand verwonderen :
toch gaf D. Lingelbach , die in 1687 een der pachters van den
Schouwburg werd , in 1669 er nog een , getiteld : De liefde ran
Diana en fzl#fzzlït?p , rtreurspel met konst- en vlieghwerk'' ; en
De verraderyen ran Abiran , door P. Dubbels , in 1668 gedrukt ,
en in 1671 sop nieuw overzien en verbetert'' , wordt op den titel
genoemd een tooneelspel ,,vol heerljke veranderingen''. De Toveryen
ran Armida , smet konst- en vliegwerken'' , door A. Peys zag in
1695 het licht (herdr. in 1697 en 1751) ; en in het jaar 1697
Pluymer's Reino'ut ïAl het betoverde /lPJ (herdr. in 1747) nmet konsten
vliegwerken , verscheidene Sieraaden en Baletten''.
Daarbj sloten zich de stukken
school
aan , uit de Spaansche romantische
waarbj wj reeds hebben stilgestaan overgenomen , (b1. 390).
En het is hoogst merkwaardig te zien , h0e zj , ondanks de aanmatiging
en den invloed van het pKunstgenootschap'' : zich op het
tooneel en in de gunst van het publiek wisten te handhaven. Hoe
taai het leven van het romantische drama was , en h0e weinig
HET CLASSIEKE DRAAIA.
N. V. A. in den smaak van het volk viel , leeren o. a. de vele
herdrukken van die stukken , zoodat, n0g in 1707, lsaak Vos, in
de Opdracht voor de zesde uitgaaf van De beklaaglyke #-cs#, kon
zeggen : ,llet dunkt my Ongerymd in het rymen van tooneelspeelen
voor de tegenwoordige tjd , te letten op de voorledenen , nu het
oog nefens de ooren , wi1 aandeel hebben in hetgeen haar vertoond
werd''*
Toch zegevierde gaandeweg het Fransch-classieke Drama. Een
van de vroegst vertaalde stukken is de Cid geweest , in 1640 door
J. Heemskerk uitgegeven , en waarvan Pels getuigt , dat het veel
toeloop had :
Heeft ieders achting steeds doen groeijen , nooit verloren'' :
waarschjnljk omdat het geheel 'in den trant der Romantische
school was behandeld.
Het sKunstgenootschap'' had behalve AgrIàpa nog orondates
ln Statira , Andromaché, Ipgenie , Cinna , Mithridates j Astrate gegeven
, benevens eenige bljspelen ; en de bewerkers zelf getuigen :
Men ziet, dat zy het volk a1s na de Schouwburg rukken ;
Zy geeven niet alleen voor een maal , maar zoo vaak
M en ze ophaalt, voordeel, vergenoeging , én vermaak''.
W j werden
maar hoe dat
evenmin als de
of de #t)p#
neille'' van
Ariadne door
ran Xdrp
(1714) , de
ragioniam
Het
di îpr.
bljspel , de klucht , verdient eenige nadere beschouwing ,
op dit gebied althans een paar dichters opstonden omdat , die zich
boven hetgewone peil verhieven.
De eigenljke klucht bleef , vooral in den beginne , even plat ,
even ergerljk en doorgaans o0k even weinig echt comisch a1s
ooit. De toeschouwers bloosden hiet zeer spoedig , wat er ook op
de planken gebeurde. In de treurspelen kwamen soms tooneelen
tegen die voorstelling van zaken gewaarschuwd ;
zj , ze hebben onzen letterroem niet verhoogd ,
Brittanicus van Joh. De Canjonele (1693) , Otho
'dl(fAl Galba : suit het Fransch van den Heer P. Kor-
S. Van der Oruyssen (1695) , de Nicomedes en de
Kataryne Leseailje (1692 en 1693) , Haverkamp's Dood
(1709) ) de Electra , naar Crebillon door Ph. Malfart
Cato van Addison (1715) , en zoovele anderen. h'on
reeds
412 ONKIESCHHEID OP HET TOONEEL.
voor , die thans moeiljk te vertoonen zouden zjn ; b. v. hetgeen
met Rozeljn in den Aran ::1 Titus , of o0k dat , wat tusschen
Jempsar en Jozef roorralt. Er was evenwel al eenige vooruitgang ,
want Pels doet opmerken , dat, z0o dit nog rertoond wordt ,
't Geschiedt sléchts in een' hoek van 't Schouwtooneel, ,1 fn kort,
Zo dat daar naauwelyks acht öp geslagen word''.
Maar de kluchten hingen dikwjls van zulke oneerbare handelingen
aaneen : en in woorden werd het onkiesche nog breed
uitgemeten , hetgeen Jer. De Decker in een zjner puntdichten
doet uitroepen :
Gy laet uw' dochters gaen tot Kamers en tooneelen ,
Alwaer men niet en hoort a1s ongewassen kout,
Alwaer men niet en ziet a1s parten van bordeelen''.
En wanneer ze niet oneerbaar zjn , dan vervallen zj niet zelden
in z0o walgeljk vieze aardigheden , dat men zich ter nauwernood
kan voorstellen in welke vuilnisbakken men den prikkel voor den
lachlust der toeschouwers zocht. Eene andere opmerking , die zich
aan ons opdringt , is deze , dat het publiek al even weinig gevoel
van eerljkheid
te hebben q want het bestelen van de ouderljke kas door kwistzieke
en loszinnige zonen , is schering en inslag dier stukken , maar
geeft nooit aanleiding tot eenig vertoog , waaruit zou zjn op te
'maken , dat men dit ergerljk vond.
Het misbruik schjnt echter tot reactie geleid te hebben. Hera1s
van eerbaarheid en betameljkheid schjnt gehad
haaldeljk Holland het tooneel verboden :
teinsche
werd in meest uit puriwegens
de ergernis , die tooneelspelers
gaven. Zoo in 1608 in Den Haag , omdat de voorstellingen waren
Xschandeleus en schadelyk voor de gemeente'' 1). In 1650 werden
daar wederom alle tooneelvoorstellingen geschorst 1) - en dat
verbod bleef zeven jaar in stand - vooral ten gevolge van de
onkiesche kluchten , die er vertoond werden , zooals W esterbaen
ons geleerd heeft 3). Gedurende de jaren 1672- 1678 bleef de
steilheid , maar ook
1) Mr. L. Ph. C. Van den Bergh , ns Gravenhaagsche byzonderheden , 1, bl. 2 1.
29 Mededeelingen 'pcn #e Vereeniging ter beoefening der Geschiedenis van
's Grcren/lc#: , 11 D., bl. l 25.
1) Zie boven , bl, l l2.
HERVORMING IN DE KLUCHT. 443
schouwburg zoowel in Den Haag als in Amsterdam gesloten, deels
om staatkundige redenen, wijl men er feiten op het tooneel gebracht
had, die aan de buitenlandsche mogendheden aanstoot gaven; maar
deels ook omdat, zooals Pels zegt, men zich niet had "bekreund
met kunst noch zeden", omdat men voordeel gezocht had "uit
vuile, uit Bybel- of Staatspelen". Ziehier hoe hij zich uitdrukt 1):
Werd de Schouwburg
"In 'It j aar van twe en seven tig gesloten,
Uit de oorl6g is aIleen zulk sluiten niet gesprooten;
Maar Karel Stuart op het haatelykst vertoond ,
En Vrankryk in de Moord des Admiraals gehoond,
"t Geen mee begonnen was na Stuarts moord te speelen,
Was eerder de oorzaak van dat sluiten op "t beveelen
Del' Burgemeest'ren, die eerst na het vyfde jaar
Op lang, en stark verzoek toelieten, dat men daar
"'Veer speelde, d6ch, met veel verbet'ring in de wetten ,
Om op de zeden , om op kunst, en taal te letten ,
En niet op "t geld; om schemp , en ontucht eeuwig van
"t Hervormde Schouwtooneel te doemen in de ban",
Die hervorming schijnt niet zonder bljjvenden invloed geweest te
zijn , althans op eene andere plaats (bl, 22) zegt dezelfde schrjjver :
"Onnoodig is het, dat ik honderd kluchten noern",
Die door geen and're drift, als geilheid, zyn beschreeven.
De meeste heeft men van ons Schou wtooneel verdreeven
Sint weinig jaaren. Gene aIleen is na de dood
Des Dichters, die zyn" klucht zelf doemde, uit hooge nood,
En groote schaarscheid van verand'ring weer herbooren ,
Maar had geen uitslag als voorheen: zo waaren de ooren
Alree gezuiverd door "t afschaffen van die smet".
En Langendijk gewaagt in een zijner blijspelen van de stukken
van vroegere dagen aldus:
"Als men de oude kluchten leest van dien tyd , zyn ze niet zoo schandeleus
en vuil geschreven,
Dat men ze nu niet zou speelen, zo ze aan den Schouwburg wierden gegeven ?"
Zoo er eindelijk verbetering kwam, dan was dit te danken aan
de "wyze beveelen", die de Burgemeesters van Amsterdam in
~) Gebruik en Misbruik des Tooneele, 1681, bl, 30.
444 W. D. HOOFT.
't begin der achttiende eeuw gaven , om ,,a1le aanstootelykheden
van den Schouwburg te weeren'' : zooals men in opdracht en voorrede
leest van het zinnespel de uv'p#: , door het Konstgenootschap
Latet gzfpgzf: Utilitas in 1732 uitgegeven.
Terwjl de kluchten , die verdwenen waren , zoowel als die ,
welke nog werden gedicht , om de aangegeven gebreken , zelfs bj
name ter nauwernood bekend zjn gebleven , hebben o0k de ietwat
beterebljspelen , die ze vervingen , geen gelukkiger lot gehad. Zoo
ging het met die van Thomas Asseljn , en zelfs met die van het
n Kunstgenootschap'',
sten opvjzelt 1) , en ofschoon zelfs een man als
gewaagt van rdat volgeestig stuk De gelyke
was het met de bljspelen van dezen Dichter , die , ofschoon in den
beginne een vereerder en in vele opzichten een opvolger van dp
hoe hoog Pels 00k de verdiensten dezer laat-
Langendijk ergens
I'tl-t't'lt-ltql'll'' Anders . *
wetten van shet voortreFeljk Kunstgenootschap Nil z'pf:pz/ïls,:
arduum'' , geljk hj het zelf noemt , toch te veel talent a1s bljspeldichter
aan den dag legde : om in den grooten stroom te verdrinken.
Maar hj behoort tot een volgend tjdperk. Hier mogen wj echter
bj een zjner voorgangers een oogenblik stilstaan , terwjl wj een
paar andere slechts even vermelden.
In de eerste plaats behoort genoemd te worden
Hooft , die van 1635 mee aan 't hoofd der ex-ottde Kamer stond ,
en terstond in 1637 tot Regent van den Schouwburg werd aangesteld
, welke betrekking hj tot 1641 bekleedde , en voorts van
1644- 1647 en 1651- 1652. Van hem zjn vjf kluchtspelen bekend ,
namelijk : Andreq de Piere , peerde-kooper nvertoont op de Brabantsche
Kamer , anno 1628 , nu weder op nieuws gespeelt op de
Amsterdamsche Kamer , anno 1634'', en nogmaals gedrukt in 1616 ,
boovtrapte .X':Jï.s (1623) , Stjve Piet (1628) , waarvan in 1644 de
derde druk verscheen , en wederom een nieuwe in 1682 5 De ff:#6s-
W illem Diederikz.
1) Ziehier hunne titels : Ilet eoo/u-ezld lUbeuztlj'e , blysptl ; De gelyke F'trJlingen
, blyspél ; Gierige Geeraard, blyspél (met een atkonderlijk uitgegeven
voor- en 3?c@JJ) , De Vryer i1t de /cî'.s/ , kluchtspdl ; De ttlcyl/àeôôet'y/ce Lietde ,
kluchtspcl ; De D6kter tlgen Danlc, blyspél ; De Bekeerde Alcltemist , kluchtspél ;
Het gedtcongen Huwelyk , De Schilder #007- Liejde , De 'lz'ertthctzCkf/e Hollandsclte
J'rcnsc/tmcn , De Gelukte Zk'.sf , blyspelen.
W . D. HOOFT.
daegsche z'prlppr:s dpprl , (gedr. 1630 , 1640) , en Jalt Sqly (1622)
waarvan in 1644 de derde druk verscheen.
Niettegenstaande deze dichter Bredero bjzonder had bestudeerd ,
missen toch zjne kluchten alle aanspraak op den naam van comedies.
Doorgaans bestaan zj uit eene aaneenschakeling van grappige ,
maar uiterst onkiesche of vieze tooneelen : en daarbj ontbreekt er
alle gevoel van zedeljkheid aan. Jan Saly b.v. is de geschiedenis
van een ouden vrek , die een meisje trouwt , dat reeds bj een
anderzwanger is. Na eene maand gehuwd te zjn bevalt zj, en nu
verbeeldt Jan Saly zich : dat hj in twaalf maanden even zooveel
kinderen zal krjgen en hj koopt twaalf wiegen.
Alleen bj het eerstgenoemde stuk moeten wj een oogenblik
stilstaan , omdat het allen schjn heeft , dat de dichter een tegenhanger
heeft willen leveren op Bredero's Spqansche Brabander ,
door de hoe een eerljke en eerzame voorstelling , Antwerpenaar
in Amsterdam bedrogen wordt.
Andrea de Piere , zoon
met vjfhonderd ducaten
van een rjk Antwerpsch koopman , komt
naar de hoofdstad van Holland om paarden
te koopen.Hj slaagt niet en houdt dus het geld in den zak. Eene
lichtekooi heeft aanzjne oude minnemoer t Besje Sybrich , allerlei
bjzonderheden omtrent zjne familie ontlokt , en maakt daarvan
gebruik om hem te beduiden , dat zj eene voordochter van zjn
vader is. Daarmee lokt ze hem in haar huis en haalt hem over ,
den nacht daar door te brengen ? met het doel hem te doen
van kant maken en zich het geld toe te eigenen. Hj valt door
eene verrotte plank in het rsekreet'' , kruipt er uit , en raakt zoo
buiten het huis. Hjj maakt
men wi1 hem niet kennen.
geraas om ingelaten te worden , maar
Dieven , die het graf van een rheer-oom''
willen gaan bestelen , vinden hem en dwingen hem in het graf te
duiken, en de kostbaarheden : die hei bevat, voor hen te rooven.
Hj houdt een rjken robjnen ring voor zichzelf , en de dieven ,
gissende dat hj hen bedriegt , sluiten hem in het graf. Een paar
andere nachtwandelaars : op denzelfden buit belust, openen het graf
weer , en zoo vindt hj gelegenheid te ontkomen. Zjn waard voorziet
hem van andere kleeren en dan vertrekt hj voor dag en voor dauw
uit de stad : den gestolen ring meenemende. De snol , die hem
bestolen heeft , koopt het stilzwjgen der buurvrouwen , die het
nachieljk gerucht gehoord hebben, door haar op een lekker glaasje
445*
44s ISAAK VOS.
te trakteeren ! Men ziet , de zedeleer, die hier gepredikt wordt , is
niet zeer fjn. Er zjn grappige toestanden in het stuk , maar het
vieze voorkomen van den bedrogen Antwerpenaar , die elks reukzenuwen
op onaangename wjze aandoet , vormt de groote aantrekkeljkheid.
lsaak Yos1) begon zjne dramatische loopbaan met eene vertaling
naar Lope de Vega : De G6#zf?pzlq
gd/î Vriendt , welk stuk in 1646 ,
1678 , 1704 en 1743 gedrukt werd. Hj gaf nog drie vertaalde , en
voorts drie oorspronkeljke stukken , die zich lang op het tooneel
hielden en dikwerf herdrukt werden. Ik geef de titels in de noot 2)
en bepaal mj tot een enkel woord over Pekelharittg ïzl de Kist.
Het is eene opera-boufe , die geheel gezongen werd , en sgespeelt
op d' Amsterdamsche Schouwburg'' den 15en October 1648. Het is
eene niet onaardige , maar platte klucht. Eene vrouw ontvangt in
de afwezigheid van haren man Pekelharing 5 maar op 't oogenblik
dat deze aan zjne verliefdheid denkt bot te vieren , komt een ander
minnaar , de vaandrig , hen overvallen , en nu wordt Pekelharing
in eene kist verstopt. Als de snorkende vaandrig allerlei van' zjne
reizen opsnjdt , komt onverwachts de man t'huis. De vrouw zegt
tot den bevreesden zwetser , dat hj den degen moet trgkken en
met veel rumoer een man zoeken , die hem quasi bestolen heeft.
Man en vrouw zweren , dat er zich niemand in huis bevindt , en z0o
raakt de vaandrig de deur uit. Nu komt Pekelharing uit de kist ) en
de man denkt ? dat hj de vervolgde dief is. De man laaft hem voor
den uitgestanen angst met brandewjn en wil hem wegzenden 5 maar
zjne vrouw beduidt haren wederhelft , dat het weer te slecht is , en
hj laat zich overhalen om hem in huis te houden. De verloste geeft
dan den man een ducaat om eene Eesch Spaanschen wjn te halen , en
1) Zie over hem vooral het opstel van Dr. J.
voor Nederl. fcc/- en letterkunde 11I , bl. 63 vlg.
S) De beklaeglycke Dwallg , blyeindend treurspel , naar Lope de Vega , gedrukt
1648 , 1655, l 66 l , 1669 , 1677 , zesde druk 1694 , driemaal in l 707 ,
1720 , l 229 , l 764 ; tiende druk l 780 ; Pekelltarin.q ïn de fflf , srzingende
kluchf', l 650 , l 705 , l 708. lemant en ihIiemant , blijspel , le dr. 1 645 ; 5e
dr. 1670 ; 8e dr. l 706 , 1707 , l 729.
De klucht van de mof', 1644 (?) , 2e dr. 1649 , 1660 , 1663 enz. - Klucht rcn
de zzlo'n , al gespeeld in 1642 ; gedr. in 1644 , l 650 , 1 657 , 1662 , l 744 enz. -
Robbert Leverworst , klucht , l 66 l , l 699 , l 725 , l 729 , 1739.
A. Jvorp , in het Tjdscltrl/t
M. AVALTES. - 31. FOCKENS. - A. LEEUW. 447
terwjl dit gebeurt, spreekt de vrouw met hem af , wat er gebeuren
zal , als de man slaapt.
Van M. W altes vermeld ik alleen de Klucht plzl de .& #rpp,ç:
Gierigaart , die in 1653 gespeeld , en een jaar later gedrukt werd.
Hj bedoelde bljkbaar navolging van Bredero , maar miste daartoe
het noodige talent.
M. Fockens schreef drie kluchten : Dronkken Hansje , den 22e11
October 1657op den Schouwburg gespeeld , en in datjaar , alsmede
in 1663 uitgegeven ; De verliefde Grysert , 1659 ; De Italiaansche
Sc/lppy-tqf6pzl'p:,
g:'r , 1662. Het eerste dier stukken is een voorlooper
van Langendjk's Krelis Zpzfvldp,. Een dronken schaarsljper wordt
door een Graaf in huis gehaald , en houdt zich gedurende een dag
voor een groot heer. De Dichter pocht op zjne oorspronkeljkheid.
Ik doe niet a1s die kreupele Rymers : ze maakten niet een liedt
Of niet een Bruylofts-digt , of ze hebben 't uit de boeken ,
Ze moeten 't uit Vondel, of Krul , of uyt Van der Veen zoekkenff.
Het schjnt , dat het derde stuk zekere vermaardheid had , daar in
Bernagie's bljspel Het S'?,fvp6lfj/c sluiten , van 1685 , gezegd wordt
(bl. 31) : rJe sult een historie-szien , daar de Italiaansche dc/lppo--
steenreger prul by is-''
A. B. Leeuw zou met zjne zeven stukken 1) geene vermelding
verdienen , ware het niet , dat zjne Klucht ran Pyramus en Thisbe ,
ofte boertig treurspel ,'' uit het Hoogduitsch vertaald , groote overeenkomst
had met Shakespeare's M idsumnernights dream. Leeuw's
Pyramus en Thisbe is eene min of meer vrje vertaling van
Gryphius' Peter Squenz. 2) 't Is eene dartele grap , nog overdrevener ,
maar ook vrooljker dan Gramsbergen's Bedrooge Stzrfp.g ran Pierl6.
pp0z 1650) , welke klucht 0ok met een gedeelte van Shakespeare's
genoemd stuk overeenkomt 3).
1) Kosroè-s, treurspel , 1656 ; Leo Arminius, treurspel (naar A. Gryphius) ,
1 659 ; De 'vryerzieke rryster , o/ ltet huweljjk om niet , kluchtsp. l 662 , l 67 1 ,
1678 , l 70l , 1725, l 729 ; Broersbert , kluchtsp. l 668 , l 683 , l 720 , l 7Q9 ; Pyramus
ezl Thisbe , klucht, (naar A. Gryphius) 1669 ; De liefdendoctor , kluchtsp.
naar Molière, 2e dr. 1680 , 1696 ; De Toveres Circe , met kunst- en vliegwerk ,
naar Calderon , 1670 , 1690.
2) Zie Penonfs Bljdragen 111 , b1. 22 vlg.
3) Zie Penon , t. a. p. 111, bl. 18 vlg.
448 J. 5-AN PAFFENRODE.
Onder de beteren , die in eene Geschiedenis onzer Letteren niet
mogen ontbreken , rekent men doorgaans Johan Yan Palenrode ,
Yrjheer van Gussigny , Commandeur militair X der stad van Gorinchem
en het quartier van dien , Luitenant Colonel ende Capitein.''
Hj schreef twee kluchten en eene tragedie. De laatste , getiteld :
De tlzltfdrqgcp,.g ran Jonkheer Willem ran Arkel , heeft niet veel te
beduiden , ofschoon zj herhaaldeljk werd gedrukt (1662 , 1669 ,
1705, 1711). De kluchten heeten : De àîzfc/lf ran Sr. Filibert genaemt
oud-mal op het spreekwoord : Als Oud-Mal begint te scheuren ,
soo is 'er geen stoppen aen-'' Zj werd den 12en Maart 1657 op de
Gorcumsche Kamer Vernieuwt 'Myf Liefde gespeeld en in dat jaar
gedrukt : zoo o0k in 1663 , 1669 , 1705 , 1711. Voorts : Bedroge
gfrk/l:y: ofte Boertige Cp?zlp6#ï6 van ffpwzzlczè Ulrich , 1661 , 1665,
1669 , 1705, 1709 , 1711. Deze stukkken zjn niet onaardig , maar
zoowel het eene a1s het andere is : wegens den onkieschen inhoud
en de vuile en gemeene grappen 1) , ongeschikt om hier ontleed
te worden 2). Zj hebben ook niets van een regelmatig bljspel , en
geven den schrjver geen recht op eene eereplaats in de geschiedenis
der Letteren 3).
W j zullen ook niet veel woorden verspillen over den burlesken
poëet W . G. Yan Focquenbroch , tusschen 1630 en 1636 geboren ,
en in 1675 gestorven:
druk zjner werken, A.
4) ofschoon de uitgever van een verbeterden
Bogaert , van hem getuigde :
11Dees Dichter mag
By Brand , by Vos ,
Ja zelfs
Zyn PoLzy, een gadelooze schat ,
Is niet dan geest en kunsten , t' zaam gevat
Als in een bondel-'.
by Hooft , by W esterbaan ,
by Kats en Dekker staan ,
by Vondel.
Behalve zjne travesti's heeft hj o0k een paar bljspelen geschreven
: De 'rorv/crtf: Jalouzy en De Min ïrl 't fzczcrzfdhzfg , naar
') Er is invloed van W . D. Hooft merkbaar.
S) Verg. Dr. A. J. Kronenberg , Het Kunstgenootsnhap zV. P. d., bl. 27 vlgg.
3) Dr. J. A. W orp wijdde hem eene monografe in het Tljdschrift noor
Ned. Taal- en Letterk, , I , blz. 165- 190.
#) Dezelfde criticus schreef een opstel over Focquenbroch in de Gids van
1881 , lIl , 499- 532.
W. YAN FOCQUEXB#OCH. - P. BERNAGIE.
Tuope de Vega's Zp: Zpcp: de Valenciq bewerkt 1). Dr. J. A. Worp
oordeelt ever dit stuk wat heel gunstig : hj noemt het séén der
beste bljspelen van het laatst der zeventiende eeuw . . . . De verwikk-
eling is niet onaardig en de comische tooneeltjes zjn even
menigvuldig als de dwaze zetten , terwjl het stuk niet platter is
dan de andere bljspelen van dien tjd.'' Het is zes maal gedrukt ,
en was 130 jaren later nog op het tooneel :), Andere heeft hj
misschien onvoltooid achtergelaten : althans Th. Asseljn heeft in
1692 een kluchtspel berjmd , dat naar sden Heer W . G. Van
'Focquenbroch gevolgd'' was. Het had gerust achterwege kunnen
bljven , want het is eene uiterst platte klucht , zonder eenige
intrzgue , waarin het mofen-patois van den Duitschen kwakzalver
en de vieze aardigheden van zjn knecht voor geest moeten gelden.
Vermelding verdient verder Dr. Pieter Bernagie 3), die in 1656 te
Breda geboren werd en zich in Amsterdam als geneesheer vestigde.
In 1669 werd hj
drie jaar later tot
stierf hij .
schreven 4). De laatsten zjn nauweljks wat Witsen Geysbeek ze
toegelaten Om schirurricale lessen'' te geven , en
Hoogleeraar aangesteld. Op het eind van 1699
Hj heeft vjftien treur- , blj- , en kluchtspelen ge-
449
1) Zie Dr. J. A. W orp in De Nederl. Spectator
2) Zie t. a. pl., bl. 25- 26 van den afzonderl.
3)
1884 , bl. 223.
afdruk.
Zie over hem vooral het stuk van Dr. J. A. W orp in het Tljd&chrLft
eoor Nederl. taal- en letterk-, III , bl. 123 vlg.
#) Een allegorisch Voorspel werd den 28en December 1683 vertoond , waarin
M elpomene en Thalië , onder het oog der Burgemeesters om den voorrang
pleiten : ten slotte bepaalt Apollo , dat ze hand aan hand moeten gaan. Zie
hierover W orp , t. a. p. bl. l28 , noot 5.
In 1684 werd zijn treurspel Constantljn de Groote , Eerste Christen Kdser
gedrukt : in l 738 verliet het nogmaals de pers , en in 1757 was het nog op
het répertoire , ondanks de afschuwelijke verzen , waarin het geschreven is.
ln hetzelfde jaar verschenen verscheiden kluchten van zijne hand : Den
Ilawelq, ken Staat , herdrukt in l 724 en l 785. Toch bevat dit stuk slechts
redeneeringen voor en tegen het huwelijk , zonder de minste intrigue , en is in
onmogelijke verzen geschreven.
De belachelyke .Tonker , herdrukt in 1724, 1733, l 78l , in beter verzen eene
aardige beschrijving der veranderde zeden bevattende , maar ook geen sprankje
intrigue.
Het Studentenleven is geene onaardige klucht ,waarin althans eenige handeling
gevonden wordt.
JoxcKslaozT , Ned. Letterk., XYlle Eeuw , II, 4e druk. 29
450 P. BKRNM IE.
keurde 1) , slosse j natuurljke schilderingender vadcrlandsche zeden
van zjn tjd''. Enkele daarvan hebben zich lang op het Amsterdamsche
tooneel gehouden , hetgeen mag bevreemden , ook als men
aan zoodanig werk niet al te hooge eischen stelt. Zj zi.jn niet
ontbloot van comische zetten of tooneelen , maar munten noch door
verwikkeling , noch door karakterschildering uit , terwjl de ontknooping
zelden gerechtvaardigd is. Dr. Yan Helten heeft in 1871
het Studenten Leven en De GpJ Vrouw op nieuw uitgegeven e) pals
de meest aantrekkeljke van het negental bljspelen''. Toch zjn
het nietdeze , die het langst op het répertoire hebben gestaan 3).
Meer aandacht verdient Thomas Asseljn j die omstreeks 1620 in
VoortsHet betaald bedrog , een onmogelijk stuk , dat evenwel in 1685 en
nog eens zonder jaartal herdrukt werd.
Het jaar 1685 is ook rijk aan voortbrengselen zijner pen. Vooreerst Paris
en Helene , dat van eene Tragedie alleen den naam draagt.
Het Huwelqk sluyten , s,blijspel ,M in 1239 , ja , in 1826 nog herdrukt. Dit is
verreweg het beste zijner spelen , ofschoon dan ook niet meer dan eene klucht
in drie bedrijven. Gelijk in al zijne overige stukken , is ook hier de ontknooping
ter nauwernood gerechtvaardigd.
De ontrouwe Kantoorknecbt en lichtvaerdlge dienstmaagd, heeft ook niets om
ft lijf , maar werd toch in l 737 herdrukt en was dus nog op het rlpertolre.
De Romanzieke J'uyer is een zeer overdreven vertoog tegen het romanlezen y
zonder handeling.
In 1686 Armlnius , Beschermer der Duytsche Vrybeid, treurspel , beter dan de
vorigen ; maar het verbaast toch , dat het nog in l 725, 1735, 1745 en l 785
werd herdrukt.
De Debauchant , blijspel naar Plautus , in l 747 herdrukt.
De Goe Frouw , kluchtspel: platte schildering van het leven, zonder handeling,
grootendeels geschreven , terwijl de auteur g:de Colloquia van Erasmus
voor zich had liggen'', zooals duidelijk blijkt uit de vergelijking door Dr. J.
A. Worp ingesteld LNed. Spectator van 9 Oct. 1880 , b1. 326 vlgg.)
De ontrouwe Voogd is eene niet onaardige klucht , en werd dan ook in
12 15 en 1782 weder gedrukt.
Eindelijk wordt hem toegekend : D6 xjlode, Zinnespel , dat ondanks de koude
allegorie , in 1698 , 171 1 en 1751 gedrukt werd. Het werd uitgegeven door
het Ifonstgenootschap Latet quoque UtilitasnM en onder 51 deze spreuk had
Bernagie steeds geschreven ; maar 't valt te betwijfelen , of hij de dichter van
het stuk geweest is. Zie hierover W orp , t. a. p. bl. 159.
1) Biogr. Anth. en Crltisch moordens. I D., b1. 291.
') In : tbDrie Kluchtspelen der zecentiende eeuw.''
5 Zie Worp , t. a. p. bl. 166.
TH. ASSELIJX.
Dieppe geboren werd , maar reeds z00 jong in Amsterdam kwam ,
dat hj ,in merg en been Nederlanler werd'' 1). Eerst was hj
boekbinder , later (1653) werd hj karmozjnverver , en speelde in
die hoedanigheden eene r0l in het St. Lucasgilde. Reeds in 1639
wordt hj genoemd a1s Hollandsch dichter. De
Nil Fplczlffù'lf.s hebben ons geleerd , dat hj,
geletterde opvoeding verstoken ,
tooneelwereld ; dat hj a1s Hoofd der onafhankeljken werd beschouwd,
die niet aan den leiband van het Genflotschap wilden loopen ').
een man van invloed was in de
Tevens is ons niet ontgaan , dat hj in 1683 al een man van leeftjd
genoemd wordt : hj was toen reeds sinds veertig jaren a1s Poëet
bekend. Op hoogen ouderdom overleed hj in 1701.
ln 1453 gaf hj een dichtstak uit: 0p de'nrcczlkïzw ran Apelles
en Wypllp pJr Jaargety wczl St. Zsfcc.s , en in 't volgende jaar :
Broederschap der Scltilderkunst 3). Weinige jaren later (21 Sept. 1657)
trad hj voor 't eerst als tooneeldichter op met een treurspel : Den
Grppf:n K'urieen , PJ Spaansehen Bergsman , dat z0o onbekookt van
aanleg , en z0o kinderljk van bewerking is , dat men het ter nauwernood
kan uitlezen. Zjne overige treurspelen 4) staan niet veel
hooger , en leveren volkomen het bewjs , dat zjn talent OP
gebied niet lag. Dit was het eigenaardige zjner richting , dat hj
oorspronkeljk wilde zjn en erniet voor terugdeinsde om het realisme
dat
te huldigen ook door eerst onlangs gebeurde historische feiten
het tooneel te brengen 5). W are hj een tragisch genie geweest ,
OP
of
strjdschriften van
ofschoon van eene
451
1) Zie over hem vooral Dr. J. A. W orp in het Djdschr. v. Ned. taal- en
letterk., IV , bl. 45 en l00 , V , b1. 62- 65 , Ned. Spectator 1887 , bl. 165.
C) In een lofdicht van den reeds genoemden A. Bogaert wordt hij geroemd a1s
Die, onafhanklyk 1, van een ander
Op 't Schouwburg plant den zegestander''.
3) Op nieuw uitgegeven in : ttAsseljinns Worlzn ultgegeven dppr Dr. X. De
.Tc#:r , Ie (en eenige) deel, bl. 3 vlg. Groningen , 1878.
#) 0p- en ondergang van J.fc, Aniello , of z'Vcpelye Beroerte (1 669 , 1675,
1685 , l 701) , De Moort tot Luyk door den Graaf rcn Warfusee aan den Burgermeester
De La Ruelle (1 s7 1) , De Dood 'pcn de Graaven Egmond en Hoorne ,
1gtreurspel, versierd met vertooningen'', (24 Nov. 1685, l 699 , 1222 , 1738 ,
1754) , Juliaan de 3.fe#2'c1 (1691) , De belegering van Samaria (1 695).
5) In de opdracht van zijn Mas Anjello aan Joan Van Vlooswyk , Secretaris
van Amsterdam , zegt hij : q:lk oFer hem U. E. A. dan gants armelilk , en
veragt, doch in een vry kleet, van geen Spanjaardt , noch Fransman ontleent ,
29*
452
had hj OOk maar wezenljk dramatisch talent gehad , hj zOu misschien
een hervormer geworden zjn en eene betere toekomst voor
ons tooneel hebben voorbereid : thans k0n
classieke vertalers niet volhouden , die ondanks hun bekrompen
stelsel , met behulp der deftige Patriciërs , toch de zege behaalden ,
deels omdat zj zich vastklampten aan de werken van Corneille en
hj den strjd tegen de
Racine , deels omdat
stonden dan hunne
zj in letterkundige ontwikkeling zooveel hooger
bestrijders.
Daarentegen heeft zjne realistische richting hem ,
eerst op gevorderden leeftjd , op een ander gebied
hj zich t' huis gevoelde. Als comisch tooneeldichter
zj het dan o0k
gebracht , waar
heeft hj immers
eenige uitmuntende proeven geleverd j die zeker verdiend hadden
op het tooneel te bljven , wanneer de fjner kieschheid van later
eeuw zieh niet gestooten had aan den dikwerf al te platten toon ,
die er in heerscht.
Van de twaalf hj heeft nagelaten , zjn er
bljspelen enkele , verdienen , terwjl
andereslechts kluchten zijn zonder veel innerljke waarde 1). Dat ,
waarmee hj in 1682 optrad , en 't geen stellig zjn beste is , bespreken
we straks , met de aanhangsels , wat uitvoeriger : omtrent
de andere slechts eene korte aanduiding.
Vooreerst DeStiefmoer , kluchtspel , in 1684 gedrukt. Hier vindt
mcn het vermakeljk tafereel van een huishouden , waarin een welcomische
stukken , die
die inderdaad den naam van
px sTlEI.xoza-,,
noch omswachtelt met PoLetsche droomen ; maar alleen naar de waarheyt der
zaaken. s;y hebben hier door een SPOO1*
genooten , want willen wy dat onze vaarzen geroemdt zullen werden , en onze
Schouwburgh doorlugtigh werdt, laat ons dan niet sweeten om door 't overzetten
van uytheemsche Tooneelspeelen beroemdt te werden , schoon gy haar
van veel gebreeken zuyvert : of de zelve zoekt te polijsten met cieraat van
woorden ; ghy en kunt u dezelve doch niet toeeygenen , wat blokt ghy dan? . . .
Laat ons dan tragten eygen vindinge voort te brengen , en toegang neemen
tot de Historien , en op alle voorvallen onze bedenkingen laaten gaan. W at
zoude ons verhindren , dat wy niet zoo we1 a1s de Spaanse , Franse en Engelse
zoude konnen voortbrengen zoodanige gedichten , gelijk ons dagelijks van haar
op onze Schouwburgh werden vertoont ? W y zyn hier dan in voorgegaan , wie
my volgt , kanmijn gebreeken myden , en verbeteren hetgene , 't welk volgens
de gemeene keur noch mach deurgaan''.
1) Een - De dobbelaar bleef alleen in haudschrift bewaard. Zie Dr.
J. A. W orp , Ned. Spectator , 1883, b1. 125.
trachten te maaken voor onze kunstDE
STIEFVAAX.'' 453
gesteld man uit den kleinenburgerstand een tweede huweljk heeft
aangegaan met zjne Westfaalsche dienstmeid, die hem nu beheerschi,
zjne voordochter mishandelt , zjne verwanten brutaliseert en haar
eigen dochtertje vertroetelt en bederft. Als eindeljk hare hannekemaaiers-
familie mee van de ruif komt eten , loopt de maat
en de man weet haar weer op
eene zeer levendige schildering
zulke omstandigheden , in een Hollandsch burgerhuishouden toe-
Over ,
hare plaats te zetten. Het geheelis
van de wi.jze , waarop het , onder
ging 1) ; maar toch niet meer dan eene klucht , waarin de lachlust
hoofdzakeljk wordt opgewekt door de kjfpartjen en het optreden
der drie MoFen. Alle Eguren zjn hier ongetwjfelfl naar het leven
geteekend.
Het schjnt , dat het stuk goed bevallen was : immers hj schreef
er een pendant op : De Stiefçaar , dat hj ditmaal een rbljspel''
noemde , en 'tgeen in 1690 en 1784 gedrukt werd.
Hier is het de weduwe van een voornaam koopman t die tegen
den zin harer vrienden met haar eersten mans knecht gehuwd is.
Zj is eene dame ? hoewel zeer ruw en plat in den mond : hj is
altjd de oude pakhuisknecht gebleven , met peen schootsvel , dat van
traan en smeer wel over end zou kunnen staan'' , en altjd bj de
nering. Hj eischt hetzelfde van zjn vrouws voorzoon , een jonkertje
11Afet een deegen op zy, en een rottinse in de hand,
en dus geprtlikt N la mooden'f
dat erg door Mamaatje bedorven wordt. De man speelt den baas
in huis , en terwjl hj van zjn stiefzoon knechtswerk verlangt ,
laat hj zjn eigen zoon de opvoeding van een edelman geven. Dat
dit de aanleiding wordt tot ergerljken huiseljken twist : begrjpt
men : deze loopt eindeljk z00 hoog , dat de vrouw , die alles behalve
:jn is , en hard tegen haar man heeft opgespeeld , eindeljk van
hem wi1 scheiden. Vooral toen hj door het vergaan van verscheiden
schepen alles verloren had , wilde zj van hem af. De vrienden
beduiden haar evenwel, dat men haar metden vinger z0u nawijzen.
1) Ik teeken hier de bijzonderheid op , dat toen nog alleen de Jufrouwen
kornetmutsen droegen, niet de dienstmeiden. Tante Aaltje verwijt Mette : r?W at
hier al meê kornetmutzen wil !'* En als Jochem haar later de kleeren zijner
eerste vrouw laat aqeggen , zegt hij :
!!En die kornetmuts moet ook of , en de heele Jnflkr uit''.
454 oz scEvxHEllulol vRovw.'' - 5 5MELCHIOR ossExop-''
Daarop worzt dan vrede gemaaktj op voorwaarde, dat de man in
'tvervolg niets z0u doen zonder zjne vrouw te raadplegen.
Voor 0ns heeft deze klucht weinig aantrekkeljks , waarin noch
handeling noch karakters worden aangetrofen , en waarvan de
aardigheid alleen steekt in de tooneelen , waarin ze elkander uitschelden.
A1s zedeteekening is ze niet onbelangrjk. 't Is bjvoorbeeld
merkwaardig te hooren , hoe eene vrouw uit den deftigen
stand zich toen erger dan een vischwjf kon uitlaten tegen haar
man , wien zj b.v. toevoegt (bl. 16) :
Zo je me aanraakt , ik vliege zo dryvende in 't gezicht ,
En ik zelje , dat zweer ik je , de oogen uit de kop haalen ,
En zo taisteren , al zou ik je een hiel jaar in 't bed
houwen , en miesterloon betaalen.
Of mienje dat ik je ontzien zel? begin maar , dunkt het je goed''.
Dat beide stukken , waarin de natuurljkste toon ter wereld
heerscht , waarin sterk gekleurde fguren optreden , die sommige
verkeerdheden uit het volksleven op kluchtige wjze in het licht stelden
, en die vaak comische tooneelen of geestige zetten bevatten ,
dat die stukken indertjd met genoegen werden gezien, ofschoon ze
het hoogste niet bereikten, wat het genre geven kan , is natuurljk.
W eldra volgde , nog in 1690 , De Schynheilige 'rrrpsf- , welk stuk
hj wel een pblyspel'' noemt , maar dat inderdaad een der zwakste
kluchten is , die hj geschreven heeft. Melchior Acrpzl de tlts,se/cpw
(1691) is een vrj plat stukje , waarin twee verloopen oëcieren met
behulp van een knecht een Duitschen Baron uitplunderen , en dan
OP
de
hunne beurt door diens knechi en de meid uit de
huig gelicht worden. Alles komt echter weer terecht, ten bewjze ,
herberg van
Dat het spreekwoord wel zegt : onreclltveerdig goed en bedyd niet''.
XHet skluchtspel'' De Schoorsteenveger #ppr Liefde , van 1692 ,
heeft mede niet veel om het ljf. Een vader heeft niets tegen het
huweljk zjner dochter met Jaeomo 5 maar op eenmaal krjgt hj
den inval ze hem niet te geven , tenzj het hem gelukte haar op
zekeren dag in huis te spreken , niettegenstaande de vader alle
maatregelen zou nemen om het te beletten. Hj za1 daarin het bewjs
vinden van des jonkmans slimheid en behendigheid , die hem een
waarborg zouden zjn , dat hj in alles pwel deur de waereld raeken''
p: splLpxxxlxg-'' 5 455
zou. Men begrjpt , dat de minnaar Onder de vermomming v&n een
schoorsteenveger alle voorzorgen verjdelt.
Wj hebben reeds opgemerkt 1) , h0e het Hollandsche publiek
zich vermaakte met de brabbeltaal van vreemden. Asseljn heeft
datgemakkeljk middel om te behagen herhaaldeljk gebruikt , en
zeker niet zonder goed gevolg. Men heeft hier lang een afkeer van
vreemdelingen gehad , en ze altjd gaarne belacheljk afgeschilderd :
daarom verkneukelde men zich , als de pmoFen'' werden ten toon
gesteld , hetzj als hongerige , winzieke hannek-emaaiers (b.v. in De
Sfg/z?lpc#drl , hetzj als zwetsende hoogadelljke baronnen (in Baron
ossekopj. Om dezelfde reden werd ook het Koeterwaalsch van de
rottige W alen'' toegejuicht (in De 1) Schoorsteenvegerj.
Nog een ander onderwerp was op het tooneel zeer gewild : de
overzindeljke en kjvende huisvrouw , die de meid narjdt , tegen
haar man opspeelt , en vooral de baas wil zjn. In verschillende
stukken van Asseljn vervult deze fguur eene belangrjke rol. Maar
er begon zich een ander type te vertoonen : de sgilzieke verkwistende
vrouw , en die heeft hj naar het leven geteekend in De
(1693, 1784).
stukken z00
Spilpenning 1726,
W einige geven eene allermerkwaardigste schildering
van de zeden en de weelde , die toen in de handelswereld heerschten ,
als dit pblyspel'' in drie bedrjven.
Van de spilzieke vrouw wordt ons hier een zeer geljkend , zeer
sprekend portret geschilderd , dat misschien wat sterk gekleurd is ,
maar daardoor te eer den gewenschten indruk kon verwekken. Die
uitvoerigeschildering maakt de aantrekkeljkheid van het stuk uit.
De luttele , weinig beteekenende handeling vormt niet veel meer
dan den achtergrond.
Jufer Joanna kon sals een Princes leeven , en houwen een aanzienljke
burgers staat''. Zj was bemiddeld , en had +f 20,000 mee
ten huweljk gekregen ; maar dat geld was haar door de vingers
gedropen. 't W as ten gevolge van hare verkwisting zoover gekomen ,
dat zj niet alleen op straat wegens schulden werd gemaand , en
dat haar man geld had moeten opnemen ; hj moest zelfs van
Koopman t0t Makelaar , svan Heer t0t Knecht'' afdalen : en waar
dat geschiedt , is het pmaar passeljk gesteldC'.
1) Boven, XV1Ie Eeuw, I D., bl. 292.
456
H0e was die toestand geboren ? Dat wordt Ons in bjzonderheden y
met groote levendigheid voor oogen gevoerd.
Zj was spilziek in haar gewoon huiseljk bedrjf , en vooral in
hare liefhebberjen. Zj heeft b.v. maanden lang , zonder noodzaak z
drie schoonmaaksters in dienst , tegen het toen zeker hooge l00n
van stwaalf stuivers en de kost toe''. Zj laat , schoon ze 't ook
niet behoeft , sfjn gaaren spinnen van drie gulden het pond''. Thee
van J 9 het pond is haar te gemeen. sDaar komt geen thee
onder de vyf en twintig gulden in myn mond'' , zegt ze ; ja , zj
heeft pnoch een pondje van dertig gulden in besprek'' 1). Met
sam aars'' , die zj twee maanden gedragen heeft , durft zj niet Xm
eer bj de raenschen komen.
En dan hare liefhebberjen ! Zj loopt elk pkostelyk erf huis'' af
om kostbare en onnoodige dingen , vooral pwat raars'' te koopen q
en rte duur kan 't er niet zyn''. De kooplui van dure snuisterjen
en overtolligheden loopen haar huis plat : altjd is er sgerit en
geloop van uitdraagsters , Postelein verkoopsters aan de deur'' 1hetgeen
men op vermakeljke wjze te zien krjgt. Als haar man om
zaken uit is , geeft zj feesten , dames-wrïl: , waarop p't zy een
verkeertje , of , met de kaart , a lombre , of basette'' gespeeld wordt ,
waarbj kalkoenen , patrjzen en watersnippen van den kok te pas
komen , en asperges opgedischt worden , die als rnieuwe vrucht''
(primel4r) , drie gulden de bos kosten. De oesters worden bj zeshonderd
te geljk besteld , waarvan phonderd gebraàn'' ; en gebak y
confturen en klein banket bj hoopen ; ook Xbotelges met vin
Claret''.
Zoowel haar man als hare ouders hebben haar
waarschawd , maar te vergeefs. Ten einde zich te vergewissen ,
ver hare verkwisting gaat , en h0e ze hare skosteljke samaars ,''
wel honderd gulden gekost hebben , voor een spotprjs verkoopt y
om maar aan contanten te komen , verkleedt de moeder zich a1s
eene uitdraagster en vader en man als Poolsche Joden , hier eenvoudig
psmouzen'' genoemd. Zoo bljkt hun alles , en ten slotte
wordt de julrouw te midden van een kosteljk avondpartjtje met
hare vriendinnen verrast.
gehoe
die
bj herhaling
DE splrupsxxlxg-''
n
1) Ook elders , zoowel bij Langendijk a1s bij Asselijn , wordt van de hooge
prijzen der thee gewaagd.
JAx xruwwszsx-'' s 457
Het eind is , dat haar man haar rsteekind'' maakt , en besluit
met den uitroep :
lk wensch maar dat die , welke met diergelyke 1, spilpenningen
belast zyn , my daar in volgen mag !''
Eindeljk gaf Asseljn nog in 1693 Gusman de Alfarache , PJ
Doorsleepene Bedelaars uit. Maar het is best over deze , weinig
vermakeljke episode uit het leven van den sedert 1732 door de
pen van Lesage meer algemeen bekend geworden vrooljken bedrieger
, te zwjgen. Staan wj liever bj het eerste en beste voortbrengsel
zjner comische Muze stil , bj het rblyspel'' Jan Klaaszen
PJ Gewaande dienstmaagdt dat in 1682 (gedr. 1682 , 1683 , 1709 ,
1732 enz.) voor 't eerst op het tooneel kwam , ofschoon het ral
voor veele jaaren opgesteld geweest was''. 1)
Luisteren wj naar den inhoud.
Jan Jaspersz en Diwertje Gerbrants zjn een paar bekrompen ,
kleingeestige en zuinige Meniste burgerluidjes , die in 't oudste
gedeelte van Amsterdam , op 't Kattegat woonden. De man is
makelaar in granen en verdient een aardigen duit : bovendien zit
hj er warmpjes in , en zorgt zjn goedje pdeun'' bjeen te houden.
Hj steekt niets in gewaagde handelsspeculatie ; want , zegt hj ,
. . . . . . Een koopman is *er het best ook niet an , die zijn welvaerd by
der Zee avontuuren moet,
Den eene tyd is hy 'er hiel boven op, en dan leid hy weer eens hiel onder
de voet:
Daerom pleeger myn Vader zaliger in 't minste niet van te houwen ,
Van zyn kapitaal zo los an de Fortuin van de zee te vertrouwen ;
Hoor, zeide hy , kindren , laet ik je een stuivertje na , volgt hier in myn raed ,
Van geen geld te avontuuren dan daer de ploeg gaet ;
Brengt het zo veel niet op , je zelt 'et weer door geen storm of onweer verliezen
,
Daerom wilje gerust weezen, zoo wilt altoos het zeekerste verkiezen.
En die 1es heb ik noch onthouwen , daerom volg ik ook diezelfde trant,
Myn middelen bestaen miest in vaste goederen , en in rentebrieven op het land.
Altoos hvy bezitten zo veel , dat we 'er mooi en gerust kennen van leeven.
En de maakelaardy , die kan dageliks ook noch wat geeven'*.
Hj behoort tot die vromen , die gaarne onder de sverdraagzamen
en vroeden'' gerekend werden , en , ook op kerkeljk gebied , voor
1) Laatste uitgave in Penon's Nederl. Dicbt- enprozawerken , IV , b1. 409-492.
458
opspraak vreesden en den middelweg bewandelden. Zoowel a1s zjne
vrouw , is hj vooral op uiterljke netheid , fatsoen en deftigheid
gesteld. Diwertje heeft in huis de broek aan : zj regeert dochter
en dienstmeid oppermachtig met eene sterke roede , altjd met de
beste bedoelingen , maar doorgaans op weinig verstandige wjs.
De meid vertrekt, omdat de Vrouw het haar al te lastig maakt ,
en bovendien , eens aan 't kjven , hare tong niet weet te bedwingen.
Als zj Lyntje zonder reden beschuldigt van wat licht te zjn ,
ontstaat er eene twist , waarna men wel genoodzaakt is de meid
op staanden voet weg te zenden. Dat was het begin de ellende,
die men beleven zou.
De dochter des huizes , Saartje Jans , wi1 bjster graag aan den
man. Zj heeft een vrjer , Jau Klaaszen , een rjk jonkman , die
wat ruim leefde en misschien wat 10s van zeden was , ofschoon wj
daarvoor alleen het niet zeer te vertrouwen getuigenis van Diwertje
hebben. Saartje zelf hield hem voor beter :
Hy is een eerlyk Jongman , op zyn persoon en valt in 't minst 11 niet te zeggen*,
zAx xzuAxszxx.''
5
betuigt
OP
eerljk gemoed bezat.
Driemaal heeft hj Saartje ten huweljk doen vragen , maar telkens
is hj afgewezen : deels om persoonljke redenen , want de moeder
heeft haar kind niet
ze ; en in allen gevalle bljkt duideljk , dat hj,ofschoon
sommige dingen niet al te nauwgezet , toch inderdaad nog een
11dus ver met eeren gebrogt
Veur zulken ligtvink, zulken dommenateu' r, die niet en weet a1s van verteeren''.
Maar vooral was men tegen zjne familiebetrekkingen gekant : en
die waren zeker niet bjzonder aanlokkeljk ; want, zegt de moeder,
,1Je zoud daer onder ien volkje koomen , dat ik noch niet wil hoopen :
Zyn ft niet meest alle Zielverkoopers , of die zo transpoorten en maandceelen
opkoopen ?
Iszyn neef niet , hier dichte by , in de vergulde pellekaan ,
Die zyn eigen vrouw heeft laeten zitten, met ien ander deur egaan ?
En om 'er gien doekjes om te winden , gelyk het elk een we1 mag weeten ,
Heeft zyn oom Jan Stompvoet nou niet by de twee jaaren by de wittebroods
Kinderen in 't tuchthuis ezeten ?
En Eevert Platbek, hier buiten in de halve maan ,
"JAN KLAASZEN." 459
Heeft die niet noch korteling om twie valsche verklaaringen t' Amsterdam
an de Kaek estaen?
En dit zyn al van zyn naeste vrienden, weI men behoordeze as de pest te
schouwen".
Onder die omstandigheden komen de vrienden van een Kwakersgezin
de hand van het meisje vragen voor Reinier Adriaense,
volgens de zynen, den tegenvoeter van Jan Klaaszen:
". • • • • • • • • • -It is een J ongman die de deugd gelijk is,
Vroom en opreeht, hoewel dat hy niet wel zo ryk is
Als Jan Klaasen, maar die echter , by versterven
Van zyn Peet Lysbet en Kourtoom , mee een redelyk kapitael staet te erven ,
Geen Tuiseher of Dobbelaer , of die werk maakt van krakeelen en twisten,
Een vriend van spaaren, en een vyand van verquisten,
Geen gierigaart, gelyk 'er zyn, die "er laeten regeeren van 'er goed;
Maar die van zyn oversehot, hoe klein dat het is, een arm mensch noeh
goed doet,
Die de He-bergen haat, niet dat hy van geen eerly ke byeenkomsten zou
houwen ,
Maar om die onnutte verquisting, en dat dobblen en speulen, en gulzigheit
te schouwen ,
Snyt hy die teenemaal of, en zo hebben onze Voorouders ook gedaen,
Deur dat middel Ieidenze kapitaalen op, en konden eehter met "er familie
bestaen,
Zo dat het een perzoon is van een net en burgerlyk leeven".
Maar met al die deugden, was hy, zooals wy later zullen zien ,
een zoo drooge Klaas, die 't lachen voor ijdelheid houdt, zoodat
zelden iemand minder geschikt kon zgn om een meisje te behagen.
Dit belet niet, dat de hylikmakers terstond zeer vriendelijk
worden ontvangen, want de familie van den eerzamen jonkman
was het paar in 't Kattegat zeer naar den zin.
"Zouwen wy zyn geslaeht niet kennen 1"
roept Diwertje uit:
"Dien ouwen Adriaan Pietersen dat was een eerlyk man,
Die niemand zou verongelyken, ja by had een gruwel "er van
Dat 'er onder de Broederen zo zwakken wierden gevonden,
Die "er hart an's weerelds goed zo hadden verbonden,
Dat ze deur oneerlyk gewin zochten te verrijken hunnen staet",
Buitendien weten we, dat men ieder aanbod zou aannemen om
maar van dien Jan Klaaszen af te zijn. Dit getuigt Saartje zelve:
4s0
et Zou myn Ouwers ook niet verscheelen , hy kwam dan 11 ook wie der maar
kwam ,
Al was ft een Beedelaer van de straet , 't zou heur al wel weezen , als ik
maar Jan Klaasen niet en nam'f.
u s xzuwwszxx.''
5
Van de laatste ontboezeming der moeder trekken de vrome bezoekers
partj om een donker tafereel op te hangen van de kwade
praktjken , waardoor velen van de pBroederschap'' zich verrjkten ,
en zj insinueeren , dat Jan Klaaszen smeê van dat zelve stof is
opgeleid''. Daarop herneemt Diwertje :
11Hy myn Dochter hebben ? in der eeuwigheid niet , wy houwen 't met de
vroomen ,
En zullen daar wel een schot veur schieten , zie daer ik zeg 't zo ik het mien y
Dat ik 'er liever na 't Kerkhof zag draagen , eer ik toe zouw laeten , dat dit
zou geschiên :
Zulken ondeugenden hoop , die aller goed met bedrog en knevelary hebben
W at waarenze noch over weinig jaaren ?
En nou is men e1k te ryk , in kostelykheid en pracht.
Hoor Tjerk Henderikse , al heeft men ft zo breed niet , zo houw ik noch veel
van een eerelyk geslacht,
Dat men zyn Hoofd by elk een vry en veilig mag opsteeken''.
gewonnen ,
Ze hebben immers met niet begonnen .
Ook de Vader is met het aanzoek
de vrienden de geldswaarde zjner
't maar pwereldsche dingen'' zjn.
Als de
ZJi- n,
ouders
toestemming gegeven is en de boodschappers vertrokken
wordt de dochter onderhanden genomen ; en hoe hard de
jegens haar zjn , bljkt uit de verklaring van beiden.
ingenomen , en hj meet tegen
dochter n0g al breed uit , ofschoon
qlan .Tasperz.
s/k wilje dat wel zeggen , Saartje , zo jy zo voortgaat met jou eerlyk geslagt
dus te schennen ,
Dat ik je van deuze uur of veur myn kind niet ze1 kennen.
En al kwamje te vervallen tot de uiterste armoede en elend ,
Zo gel ik geen meerder barmhertigheid met je hebben a1s had ik je nooit
gekend.
Dlwerfe.
En al zag ik ze van honger vergaen, ja zo , dat ze niet een woord kon uiten ,
En ik konder met een stuk brood helpen , zo zal ik 'er myn trezoor veur sluiten.
Laetze met Jan Klaasen dan an de wind loopen , gelyk dat wel meer beurd
en dagelyks geschiedo.
zAx xLwwszEx.'' 461
't Meisje kan die harde behandeling niet langer verdragen , noch
Alle dagen in zulken rusie en 11 onrust te leeven''.
Zij belooft niet te zullen trouwen zonder haar vaders zvolkomen
konsent''; maar zij wi1 niet gedwongen worden.
W el neen , herneemt de moeder t
1,Dwingen , ei hoor , hoe averegts , en hoe verkeerd datze dat trekt ,
Is dat dwingen ? jou het best veur te houwen ?
Daer men so klaar jou bederf in ziet , jy zult na onze sin , en niet na
jou zin trouwen''.
Dat Saartje hier niet veel zin in had , zal men begrjpen. Haar
Dinnaar weet haar dan ook over te halen om zieh niet te verzetten
tegen het bezigen van een huismiddeltje , dat hare ouders wel zou
noodzaken, hunne toestemming t0t het huweljk te geven. Zoo zj
nog weifelt , het is vooral , omdat het peen geroep maken'' z0u en
een klank geeven over de heele stad'' ; maar ook een beetje Om
den indruk , dien het op haar moeder z0u maken.
1,Ik vrees dat 'et 'er an *er zinnen zal gaen , in der eeuwigheid ze1 ze
ft niet vergeeten''.
ze , volgens haar eigen vader , wat al te plosse zinnen''
had , en de meid haar nog vrj wat erger verwjt doet , ziet ze
toch tegen den gewaagden stap op ; maar Martyntje de pbesteedster''
, die er tevens het bedrjf van koppelaarster bj waarnam , en
met pvyftig dukatons'' door Jan Klaaszen voor zich gewonnen was ?
weet haar door allerlei drogredenen te beduiden , dat niemand haar
Xiet onhebbelyks'' zou kunnen verwjten. Saartje is evenwel nog
niet volkomen gerust , en ontdekt het beraamde plan aan haar
gebuurtjes'' Marritje Jacobs en Grietje Pieters , die 't we1 zeen X
overstout bestaan'' noemen , maar toch , omdat zj er toe gedwongen
wordt door de prechte steiloorigheid van 'er Ouwers'' , haar voornemen
niet ontraden ,
mochten zijn , voor haar in de bres te springen.
en beloven , a1s de oude lui heel boos
Ofschoon
,,Ga jy der maer zo op an , Saartje , en komt 'et 'er toe , beroepje slechts op
ons , wy zellen ze wel zien ter neer te zetten.
En ook alle bei met fatzoen, en goede redenen ondergaenf'.
Dat geeft het meisje moed : en haar voornemen om zich aan de
onaangenaamheden van het ouderljk huis te onttrekken , wordt
462
niet weinig versterkt, als haar moeder haar over 't lang uitbljven
weer hard behandelt.
De sgebuurtjes'' doen haar best de zaak van Jan Klaaszen bj
Diwertje te bepleiten. Zj maken haar opmerkzaam , dat men de
volgehouden weigering nog wel eens zou kunnen sbeschrjen'' :
wie weet , wat de jongelui uit baloorigheid ,er we1 durven onderwinden
en bestaen'' ; en de gezondheid van haar kind kon er wel
eens erg onder ljden. Dit wordt met voorbeelden gestaafd. Maar
Diwertje antwoordt a1s ,een onverzettelyke vrouw'' :
zAx xswwszsx-''
5
Daar kreunewe ons niet an , word ze 'er al do1 om, 11 zo wou ik 'er noch
liever opsluiten ,
Dan dat ik zou zien , dat ze an Jan Klaasen trouwen zou''.
Zij krijgt daarop van Marritje t0t bescheid :
11Dan moetje verwachten wat *er van komen zal , licht zelje noch wel wenschen
om die dag te mogen zien'';
maar trotseert met een pdat moet zjn beloop hebben !'' alle gebeurljkheden.
Over die srechte styfkoppigheid'' zjn de buurvrouwtjes
zoo ontsticht , dat Grietje uitroept :
s/k zeg dat de jonge 1ui we1 hebben gedaen , dat ze 'er zaak op die wys
hebben angeleid ,
En ik mien a1s den bommel nou uitbreekt , dat men Diwertje vry gemakkelyker
zel kennen beleezen''.
verwittigd , dat de
onverstaùdige onverzetteljkheid der ouders grootendeels schuld was
van 't geen stond te gebeuren , - en er is al een tip opgelicht
van den sluier , die voor ons nog 't geheim bedekt: - het optreden
van den Kwaker Reynier Adriaensz zelf is wel geschikt om Saartje
te verontschuldigen , als zj alles doet om maar van hem verlost te
bljven. Geen meisje z0u hem willen hebben. Ziehier h0e vermakeljk
(le Dichter hem voor ons doet optreden :
Is het publiek zoodoende dubbel en dwars
Relnler Adriaensz.
11Ja wel ! kan dat de liefde doen , ik zeg 't zyn wonderlyke dingen !
Hoe krachtig dat ik 'er in den geest tegen stry , nochtans het vlels schynt
me te dwingen.
En wi1 ik het van me wegwerpen , a1s een waerelds en tydelyk bedryf,
Zo komt het vleis , en verwekt zulken orkaan , en barning in men lyf,
Dat ik , als een vuur, of een oven schyn te blaaken.
zAx xruwwszsx.'' 5 463
En nou ik 'er in ben , wat raed om *er uit te raaken ?
Zie ik moet bekennen , dat 'er iets inwendig by men is , dat me wederhoud ,
En daerom denk ik dan weer by me zelven 't is immers gien zonde dat men
trouwd.
Hoewel dat de reinigheid veul volmaaktheid wordt toegeschreeven :
Maar ik denk datze my en de rest slachten , dat de meesten die in schyn , en
de minste in der daad heleeven.
Zie , ik spreek nu in myn
En nou ik die prikkeling, en 't geen my noch meerder drukt
Niet wederstaen kan , zo is het zo ver met me gekoomen ,
Dat de geest teenemael verzwakt is , en *t vleis de overhand heeft genoomen ,
Zo dat zk het
swakheid , als deur den vleesche verrukt :
by me zelven nu zo heb overleid,
Om fer over heen te stappen , en voegen my an de kant van de vleizelykheid :
Te meer, daar is men peet
Hoor, Reinier Adriaanse ,
Lysbet die me alle dagen an ft oor leid te teemen ,
zeidze , hylikke moetje , vaAr, of al myn kostelyke
goedje ze1 vervreemen :
Zo jy geen erfgenaam krygt, vervalt het hiel an een andfre kant ;
Gelyk an de Kindren van W alligje Symes , en Lobberig Krimps in Water
land :
Achter Zusterlings keijeren , die 'er vast op leeg gaen en luyeren ,
Daerom volgt men raedt , en gaet nou zo zachjes iens heen kuijeren ,
Hetspoor is al gemaakt, en van deuze drie hebje noch de keur :
O5e naer Marten Jacobs dochter wilt gaen , op de Braak in de gouwe Steur,
Of naer 't W eeuwtje in de rykebuurt, in de drie groene Fuiken ,
Of naer Jan Jasperses dochter, in 't Kattegat , in de zes stiene kruiken,
Dat is ien eerlyk man , en we1 de minste in pracht ,
En dat wint uit, vaêr , watje doet, ziet toch nae ien eerlyk geslacht.
De lesten heb ikje toegelesd , alsje daer kend an raaken ,
En ik heb't deuzen dag de vrinden ook al bekend doen maaken,
Daer zou ik nou iens heengaen , maar evenwel dit's er van ,
't Meisje is vry wat wulps , en gaeren an de man ,
En daer by jonk , en dat jonk is wil gemeenlyk we1 wat mallen.
Nou, terwylmen de geest zo krachtig 'er niet van en getuigd , wie weet hoe
't noch uit zal vallen''.
In het gesprek , dat hj weldra met Saartje heeft , is de vrjer z0o
droog en z0o dwaas voorgesteld , als maar immer mogeljk. Men
hoore j h0e hj, na lang aarzelen , haar ten huweljk vraagt. Hj
heeft haar herinnerd , dat ,de vrinden'' de zaak al beklonken
hadden : en als zj daarop antwoordt , dat dit haar niet raakt ,
herneemt hj:
,,Zo, zo, niettemin hoop ik datje 't van kracht en waerde zelt houwen.
En om alle ydele woorden, die men in 't vrilen gewoon is , te schouwen,
4s4 JAx xLwwszEx.''
Gelyk alle andre ontugtigheid , die men dan gemeenlyk wel doed ,
Geheel en al verby te gaen , want ziet Saartje Jans , dat stryd tenemael tegens
myn gemoed ,
Zo kom ik je verzoeken , en dat in deugd en eeren ,
En terwyl myn Geest getuigd om jou vleis te begeeren ,
Zo kom ik u men zelfs eerbiediglik bieden an,
Op dat gy mogt worden myn echte vrouw, en ik jou wettelyke man,
Om alzo te zamen dit aardsche deel vruchtbaerlyk te beleeven''.
De geest is bij haar intusschen pzo vaerdig niet'' ; maar , zegt ze ,
M aer zo veul als me die tot noch toe getuigd , is 't maer 1, verlooren arbeid'f.
Hj neemt dat n0g al kalmpjes op en vertrekt.
Door dit bezoek zjn nu ook alle bezwaren van Saartje opgeheven
; en op hetzelfde oogenblik verschjnt Martyntje met Jan
Klaaszen , de laatste als dienstmeid verkleed , om de plaats van
het weggezonden Lyntje in te nemen.
Moeder Diwertje was tegen den gevreesden minnaar op hare
hoede : zj had den luifel van het huis laten afbreken , puit vrees
of hyze beklimmen mogt'' , want hj is een gevaarljk sujet :
11Hij zou tegen ien muur opvliegen, en wat hy grypt dat houd hy vasf'.
Alaar tegen de meid heeft zj geen argwaan, ofschoon ze, a1s zj
haar wat aandachtiger bekeken had, z0u bemerkt hebbenj dat zj
oogen had pals een valk'', en al haar aan de kin begon te krjgen.
Zj meende het al heel
van Jan Klaaszen te
wjs overlegd te hebben om alle aanslagen
voorkomen t door de nieuwe dienstmaagd te
gelasten alle nachten Saartje's slaapkamer te deelen ; en zj bindt
haar op 't hart toch voortdurend een o0g in 't zeil te houden.
In het derde bedrjf breektde bom los. Eerst dat het
alles verkeerd
bljkt ,
nieuwe dienstmeisje ofze 'er leeven
geen huiswerk had
doet , palliens
gedaen'' 5 en dat geeft aanleiding tot een paar
potsierljke tooneelen. Maar eindeljk vertelt de buurvrouw wat de
oorzaak der onhandigheid van de meid is , en : ?,Een knecht , een
knecht !'' is al watDiwertje kan uitbrengen. Dat de beleedigde
ouders hunne aandoening lucht geven in geen malsche woorden ,
kan ons niet verwonderen. Te vergeefs vragen de schuldigen vergifenis.
Eindeljk weet Saartje er niets beters op te vinden dan
Eauw te vallen , en dan slaat de schrik de moeder terstond Om 't
hart , niettegenstaande ze vroeger in hare onstuimigheid er op geJAx
KLwwszEx.'' 465
brald had , dat zj hare dochter nog liever d00d z0u zien dan ze
aan Jan Klaaszen te geven. Zj smeekt nu de buurvrouw :
Och 1 Maritje Jacobs, terwyl 't nou zo leid , wou je men 3, man nu wat zoeken
te beleezen''.
&
J'an Jaspersz verzet zich niet , en nadat hj Jan Klaaszen zjne
plichten heeft voorgehouden , volgt de ouderljke toestemming tot
het huweljk.
dat de wat uitvoerige en toch n0g zo0 vluchtige
echets hare rechtvaardiging vindt in het talent , waarvan het stuk
getuigt. Er bljkt toch uit , dat wj hier een wezenljk en degeljk
bewerkt bljspel aantrofen. De toestand is comisch en in de schil-
Ik vertrouw
dering der bjzonderheden streeft Asseljn Bredero gelukkig op zj.
Niet alleen zjn alle tooneelen levendig en natuurljk , en de dialoog
vloeiend , o0k de verschillende personages zjn met zorg en buitengewoon
talent geteekend.
H0e men met het stuk wasingenomen , en hoe plastisch de personen
daarin geteekend waren , leert de
geestige schilder Troost gemakkeljk
zjne uitmuntende teekenpen terug wist te geven 1).
En ieder zal licht begrjpen , bj
vertooning volkomen was : maar juist die levendigheid van vooromstandigheid
, dat de
de voornaamste tooneelen door
dat de comische indruk de
stelling gaf aanleiding tot groot schandaal. De vromen verweten
den Dichter , dat hj bekende personen naar den lyve had gekonterfeit;
men woelde zoo , dat door Burgemeesters aan de rpaskwilleuze
klucht'' Xtot naader order het Tooneel ontzeyd''
noopte Asseljn , toen al peen man van hooge jaren'' , het stuk te
werd. Dit
doen drukken en zich in eene voorrede te verantwoorden (6 Defember
1682). Hj verklaart daarin , dat dit bljspel , niet dan rpuur
verdichtzel'' bevatte , pzonder dalderminste gedagten te hebben ,
van door de Perzoon van Jan Klaasz. of d'andere Perzonaadjes
ymand te verbeelden1of te betekenen''. Zjn er , zoo besloot hj ,
Ozynder eenige die zig dit aantrekken , of toe eigenen , die stellen
zich zelfs , en wy niet ten toon''.
1) Zie hierover : A. lsing , .lan Klaaszen en andere kluchtspelen aan d6 Acnd
van Troost geschetst , 's-Gravenhage , 1879.
goxcKBLol'r , Ned. Letterk-, XVIIe Eeuw , II, 4e druk. 30
466
De exemplaren van dien druk waren spoedig svoor ses stuyvers
't stuk'' uitverkocht , en ta1 van andere uitgaven volgden.
Nu werden er allerlei boekjes tegen hem uitgegeven 1) , die
hoogst plat zjn j en niet veel om 't ljf hebben. Men vroeg daarin ,
of het Thomas Asselyn vry stond , ieders gebreken D en misslagen
OP het tooneel ten toon te stellen ! Een groote onbeschofte onbeschaamdheid
voor een man , die , zo hy het Tydboek van zjn
leven eensopenslaat, en zjn bedrjven naziet , genoeghzaam aan
en in zich zelf , za1 vinden te berispen''.
Men beweerde , dat in den druk de
weggelaten en rwel zestien passagien
genoeg aanstooteljks in het stuk
ergerljkste plaatsen waren
veranderd'' ; maar er was
overgebleven , dat vooral 0ok
daarom seen ergerljk ontwerp'' was , omdat de jeugd er uit kon
leeren seen nieuwd kunsje , kwansuis beter als met malkanderen
door te loopen , om hun Ouders huis te onteeren , en in spjt van
alle schuldige en noodige voorzorg , hun eigen roekeloze zin te doen''.
Dit alles zou ons waarschjnljk nog geene aanleiding geven om
het stuk te veroordeelen : toch lokt het eene ernstige opmerking
uit. Men staat nameljk verbaasd over de omwenteling in de volkszeden
en zelfs in het volkskarakter , die hier valt waar te nemen.
De ouders van het meisje hebben zich wel is waar het ongeval ,
dat hen treft , door eigen gebreken op den hals gehaald , en die
gebreken zjn op comische wjze geschilderd : vooral de overdreven
nettigheid der moeder en hare behoefte om in huis den baas te
spelen , waardoor zj haar Saartje van zich vervreemdt en ruim
baan maakt voor eene nieuwe dienstmeid ; niet minder de stjfhoofdigheid
van beide ouders om liever elk ander dan Jan Klaaszen
t0t hun schoonzoon te kiezen , niettegenstaande zj het daaruit
voortspruitend ongeluk hunner dochter en hunne eigen ongelegenhei;
konden voorzien. Maar met dat al is er iets , dat 0ns doet aarzelen
BEOORDEELING YAN NJAN KLAASZEN.11
In de jyNaamrol van Ned. tooneelspellen'' van Van der Marck vindt
men , bl. 42 , de volgenden vermeld , waarvan ik alleen het eerste ken :
11Jan Claesz Blyspel , nevens de samenspraeck en antwoord op de samenspraak
, Kristalijne Bril , en Verdrag of Vredeschrift.
j,ltlucht-praetjen van der bedeckelijcke Hoeren , gedrukt achter Slok.op , daar
de Boeren Schijten , so so , so.
1)
,:De geestdrijvende so so , of de Klucht van 'tNickers-praetl-en''. Zie over
deze en andere : W orp , t. a. p. 70 --::.
BEOORDEELING VAN 5JAN KLAASZENJ' 4s7
die oudjes van ganscher harte uit te lachen. Onweerstaanbaar
dringt de gedachte zich aan ons op , dat in dit echtpaar een
vroeger tjdperk van Hollandsche zeden en gewoonten , ja , het
Outlhollandsch karakter zelf wordt belacheljk gemaakt.
Z0o Diwertje wat rap is om woorden te gebfuiken , die ze niet
heel goed verantwoorden kan , dan spruit dit voort uit een gebrek
aan maatschappeljke beschaving, dat vooral aan een nog niet lang
verleden tjdperk eigen was. Buiten netheid en een
naam heeft zj geene idealen. De eerste moge zich
en eene eeuw later
hebben; aan den
onbesproken
gehandhaafd ?
nog het type van Martha De Harde opgeleverd
laatste begon men op het eind der zeventiende
eeuw , naar het schjnt , al minder te hechten. Geld ving aan ieder
gebrek te vergulden en werd de spil , waar alles om draaide. Men
hoore Grietje Pieters :
geslacht zien ? wis niet kind , die
bekken zyn al lang hersteld ;
Doet de ronde vry overal , 't woord datje mekaâr in 't oor byt , is geld ;
Geld , geld is de leus , 't geld gaet voor alle zaaken ,
Daer dat is , gaet men voort , daer de andre zitten en kyken en kennen niet
an de man raaken.
Praatje nou van geslacht ? ik stae dat metje toe , kan men ft allebei naer zyn
zin bekoomen ,
Ik zouder meê thuis weezen , maar a1s 't anders niet en kan , behoorde men
van gien zwaerigheid te droomen.
Jan Klaasen het een schoon kapitaal, Diwertje''.
11Zou men nou naer geslacht zien ? naer
Dit toont OP
bljkt o0k van elders. Men
njveren stand , welke ons
Klaaszen blootlegt , als b.v.
winkels zjner verwanten :
zichzelf reedseene verslapping van zeden ; maar die
denke slechts aan de streken van den
Tjerk Hendrikse , en evenzeer Jan
de laatste ons een kjkje geeft in de
::llaer zelje grofgryne en sargje de dames vinden , en al andfre stofen naar
advenant ;
Maar ik wilje raede wel toe te zien , want ze hebben zomtyds stukken die in
de verf of in de pars zyn verbrand ,
Neemd het ook zo ligt niet op 'er woord , want ze vallen zo wat ruim van
geweeten ;
En a1s Je 't al gekocht heb , zo past wel op 'er handen , ziet, ze zyn zo heel
pluis niet in *t meeten.
Zo dat ik je dit zeggen wil , koopje wat , past datle veurje ziet-''
ô0*
4s8 VERAXDERDE ZEDEN.
Z00 waren ze niet allen , en Martyntje , die dus gewaarschuwd
was , kent er nog anderen ,
Dat zyn eerlyke lui, die in de koopmanschap zyn bedreeven ,
Die men op *er woord gelooven mag, en e1k het zyn durven geevenf'.
Maar de oneerljkheid begint het hoofd op te
zeker samen met de toenemende weelderige
ook enkele toespelingen voorkomen. Die leidde bj de andere standen
t0t uitspattingen , waarin eene ontboezeming van de koppelaarster
steken , en dat hangt
levenswjs , waarop hier
ons inwjdt. Yan 't verschalken van jonge dochters , zegt ze ,
O , wat zou ik een register van diergelyke loopjes 11 kunnen op tellen !
Daer heb ik weêr een krytertje tot mynent ekregen om in Waterland te bestellen !
Dat W aterland , dat W aterland ! keyeren dat weet wat !
Nou , dit is *er of , het neemt weêr veul quaede corruptie , zwaere zinkingen
weg uit de stad ,
Daerom is ft ook vastgesteld , gelyk ik heb hooren zeggen ,
Als datze Buiksloot tot Nieuwendam toe zullen uitleggen ,
Zo neemt dat woelen toe , en zo groeid die neel'ing an ,
En dat zo bedektelyk, dat de Man niet weet van de Vrouw , noch de Vrouw
van de M an.
Daerom , dat ik klappen wou, daer zou wat uit komen , zou ik mienen ,
En dat 's de reeden , datze my alle rykkelyk van klink klank kloribus moeten
geeven , zel ik 'er trouw dienen ;
En al zeg ik 't zelfs , wat is 'er ook al meenig meisje en iongman dien ik op
deuze wys bestel,
En zelden neem ik iet voor , of altyd lukt 'et myn wel.
Ik heb 'et ook zo drok , dat ik 'er mooy en rykelik kan van leeven :
En al had ik vier lyven , ik zouze altemael werk kunnen geeven''.
Dat was anders dan toen de Spaansche Brabander uitriep :
11Zemer 't gemeyne Volck is hier we1 rouw en fel,
Ten maeckt geen onderscheit in een pompeuse ziel ,
En eenen grooven fiel, die simpel , slecht en sot is ;
Zekers ick bedruyf may dat hier het Volck soo bot is'-.
Dien veranderden maatschappeljken toestand heeft Asseljn in
zjne stukken trouw weergegeven. Maar zoo hier de vromen van den
ouden stempel belacheljk gemaakt , en door den guit Jan Klaaszen ,
met instemming van de geheele buurt , bedrogen worden , de Dichter
bedoelde daarmee toch niets anders dan een gullen lach te ontlokken
door dartele speling met comische toestanden : niet de verdediging
of aanprjzing van het kwaad. Dit bljkt duideljk uit twee vervolgen
VERVOLGEN OP ,JAN KLAASZEN.11 469
op dit stuk , Kraambed , PJ kandeel-maal ran z%c?'(# Jans , rrouw
van Jan Klaaszen (30 Dec. 1683 , 1684 j 1727) , en de Eohtscheiding
van Jan Klaanz. en Sccrtj, e Jhs,s'' getiteld (1685) , waarin hj dezelfde
personages ten tooneele voert , en nu doet zien , wat er we1 worden
moest van een huweljk onder zoodanige omstandigheden geslofen.
erger vervallen. Hj heeft zich
het mom der Godzaligheid omgehangen , en eerst eene eerljke
dochter bedrogen , die haar va1 besterft ; dan ten koste van zjn
Jan Klaaszen is van kwaad tot
schoonvader allerlei oplichterjen gepleegd , zoodat hj eindeljk ,
onder een toeloop van duizenden menschen , die , zjn eigen femelachtigen
toon parodiëerend , riepen : swel dat is goed , dat is goed !''
naar de gjzeling gebracht werd , want hj was
11By 't Ouwe France Padt in de morgen stond by een getrouwde Vrouw op
't bed betrapt ,
Die er Man na Koninkxbergen was , om daer wat orden op zijn zaken te
stellen''@
En Saartje had zich ook laten beheerschen door hare losse natuur
: zj eindigt met door te gaan met zekeren Dr. Gardenier.
Geen wonder dat Diwertje in deze klacht losbarst :
11Ziet keieren , dat komd er van trouwen , e1k neemd er een exempel aan ,
gelijk jy hier ziet ,
En dat volgd er op als men zo hartnekkig zijn eigen hoofd wil volgen , en
lopen al willens in zijn verdriet :
En datmen niet wil geraden zijn , wat hebben wy we1 weers gedaan om het
te keeren , en te stuiten ?
Maar neen , men praktizeerden daar een kunsje , waar door dien bedrieger,
die guit der guiten ,
Tot zijn voornemen kwam , en zo heeft men ons schandelijk bedrogen en misleid''.
Uit die stukken bljkt , hoe groot de populariteit van Jan Klaaszen
was , die aan den banvloek van Burgemeesteren had weten te ontkomen.
Dit bljkt ook n0g uit De Schynheilige Frpsfvg , welk stuk
op den titel dit toevoegsel vermeldt : rmet de uitvaard van Jan
Jasperzen , vader van Saartje Jans''. Die begrafenis nameljk wordt
bediend door een der hoofdpersonen uit het stuk , Barend van
Dockum , saanspreeker ter begrafenisse''. Men ziet er uit , dat het
publiek in de familie belang stelde. W j vernemen hier ook nog, hoe
het met de beide hoofdfguren aEiep. Als de tjding is medegedeeld ,
dat Jan Jasperzen shet zo heeft afgeleid'', zegt de een ,
470 DE SCHYNHEILIGE 3*R0r35*.:'
G rz* ej'e.
Hoe ze1 het Diewertje stellen ?
Fcn Dockum.
Die het noch een lyfrentje inkomen daar ze het meê ze1 konnen strekken ,
Maar van Saartje Jans , daar trekken de vrinden de handen hiel van ,
En zederd dat 'er dat Doktertje verliet, isze geweest schier veur alle man.
Tr #nLie.
Dat was ook een vagebond , eerst 'er te verleijen , en daar na zo schandelijk
weêr te verlaaten.
Fcn Dockum.
En nou, zeggenze , houd zy het met een Sargiant van de soldaaten.
Maar het zoontje van Jan Klazen , na dat ik heb verstaan ,
Dat nemen de vrinden na haar, en daar zullen zy meê beraAn ,
En 't zelven in de W yk of te Haarlem School besteeden.
Grietie.
M aar , wat hoort men van Jan Klazen toch ?
Fcn Dockum' .
Jan Klazen die is al lang in Oostindiën op Batavia in 't siekhuis overledene'.
Uit dit alles bljkt duideljk , dat het niet in de bedoeling des Dichters
lag om oudhollandsche deugd te bespotten. Integendeel , in het
laatste stuk legt hj Grietje deze woorden in den mond :
Daar spreek je recht in , moêr, dat deeze eeuw van de voorgaande geheel
is ontaard ,
En dat we tegenwoordig een zeer bedorven tyd beleeven ,
En gelykje wel zegt , dat dit alleen de kwade opvoeding moet worden toeg
eschreven''.
Het Kraambed van Sccrlj: Janu , hoewel het niet de verdienste
van het eerste bljspel bezit , getuigt nog van des schri.jvers onloochenbaar
comisch talent ) dat in de Echtscheiding merkeljk aan
het tanen is.
ontwaren , dat aan Th. Asseljn
geene onzer Letteren mocht worden onthouden.
reuzenstappen vooruitgebracht t hj
geschreven t die iets meer zjn dan oppervlakkige kluchten , ja : die
recht hebben op den naam van comldie de moeurs. Een daarvan
heeft zich , om de voortrefeljke bewerking , in een welverdienden
roem mogen verheugen.
Asseljn was de wegbereider voor Pieter Langendjk ;
maar die behoort , a1s gezegd is , tot een volgend tjdperk.
Thomas
plaats in de geschiedenis
Heeft hj als comisch Dichter de Kunst al metgeene
heeft toch verscheilen stukken
Uit het een en ander za1 men
TERIJGBLIK.
Wj zjn aan het eind gekomen van 0ns tafereel der kunstontwikkeling
van het Nederlandsche Yolk in de zeventiende eeuw.
Vergeljken we dit tjdperk met het vorige , dan zien wj , dat eene
groote Omwenteling is t0t stand gekomen , voorbereid door de didactische
dichters der middeleeuwen , en voltooid door de Renaissance
en de Hervorming ) onder den invloed van de groote ontdekkingen ,
die het eind van devjftiende eeuw kenmerkten.
geest is ontwaakt : en geprikkeld door de geweldige
gebeurtenissen , die de nationale zelfstandigheid hebben gebaard t
neemt die geest eene ongekende vlucht. De volksenergie verovert
vrjheid , welvaart , macht en aanzien. De nationale dichters , door
diezelfde aandrift gedreven , zingen onsterfeljke zangen.
Geeft in de middeleeuwen het Zuiden den toon aan , thans treedt
het Noorden op den voorgrond ; maar de zuideljke invloed bljft
zich doen gevoelen. Evenals onze grootste staatslieden uit dat tjdperk
der grootsche worsteling , met luttel uitzonderingen , uit Brabantsch
en Vlaamsch bloed gesproten waren , zoo stammen ook
onze voortreFeljkste Dichters uit het bloeitjdperk , dat wj beschouwden
, uit dezelfde gewesten. En onder hen de Prins onzer Dichters ,
Joost Van den Vondel. Maar toch , ze waren Hollanders geworden
wat hier de gemoederen met hart en ziel ; ze bezongen in beweging
bracht en de polsen deed kloppen. Hunne lauwers groenden op
Holland's bodem en Noord-Nederland heeft in de eerste plaats recht
De individueele
.op de erfenis van hunnen roem.
De meesten , zij wier namen vooral zjn bljven leven ,Waren
zonen der Renaissance en voorstanders van den classieken vorm.
zjne goede zjde wegens de kuisching van den smaak ,
die er ontegenzeggeljk door bevorderd werd , de schaduwkant valt
misschien n0g sterker in het oog. Het invoeren der heidensche
Goden in onze poëzie werkte het gebruik van zinledige klanken in
de hand , en maakte tevens onze verhevenste Dichters onverstaanbaar
voor het volk. De classieke opleiding der Patriciërs deed tasschen
hen en de Plebejers eene klove ontstaan , die zich meer en meer
moest verwjden ; en toen men in het begin der eeuw pogen wilde
de wetenschap onder het volk te brengen , waren het hoofdzakeljk
de Predikanten , die zich daartegen hebben verzet. W aar de eenhei;
van ontwikkeling zöö wordt verbroken , moet de beschaving en
veredeling van het Volk schade ljden. De geschiedenis van het
Had dit
471
472 TERUGBLIK.
tooneel levert daarvan hetduideljkste
vandaar graag ; dat het romantische
middeleeuwen
den strjd tegen
houden. Wj hebben dien strjd trachten te schetsen ? en zjn ten
slotte getuige geweest van den val van het romantische Drama ,
maar tevens ook van ons tooneel. W eldra van de sympathie der
verfjnde Renaissancemannen
verstoken , en aan zichzelf overgelaten , moest het we1 verwilderen.
En hoever dit gaan kon , zien wj aan de Klucht. Maar de geschiedenis
leert ons tevens , dat er nog iets anders was , dat het dramaen
der neusoptrekkende Patriciërs
langst volgetisch
leven ten onzent moest verstikken : dramatische vormkracht
bewjs. De menigte is kjktooneelspel
hier al sedert de
gewild was. het tooneel heeft het Romantisme
het meer
Op
rhetorische Classicisme het
schjnt ons ontzegd.Toen het Renaissance-classicisme zich niet
de planken kon handhaven , omdat het miste , wat het publiek boeit y
ging 0ok het Romantische Drama a1s uiting van den nationalen
geest te niet. Wj moesten ons met vertalingen behelpen , die doorgaans
slecht van maaksel , daarenboven stukken op de planken
brachten , van aanleg en inhoud zoo on-llollandsch mogeljk. En
toen de mode ons weer in het Fransch-classieke gareel dwong ,
deed men zelfs geene poging om oorspronkeljk te zjn , ja , dit werd
zelfs uitdrukkeljk afgeraden. Sederi dien tjd heeft ons tooneel van
vertalingen geleefd , en het is zeer de vraag , of dit, met onzen
aanleg , wel ooit anders za1 worden.
Eindeljk vraagt men : hoe gedroeg zich het publiek tegenover
de Dichters ? Het antwoord is niet moeiljk : Cats' Godzalig maar
doorgaans volkomen onpoëtisch gekwezel werd in tienduizenden
van exemplaren verslonden : bj de hooge vlucht van Vondel bleel
men koud. W anneer de geestdrift zou verkoeld zjn en de middelmatigheid
met haar knutselend gerjmel de plaats der dichterljke
geesten had ingenomen , kon het niet anders , Of stichteljkheid en
langwjlig gefemel moesten hetlgeestesvoedsel der middelmatigheid
worden.
OP
Verheugen wj er ons in , dat in het beste tjdperk der zeventiende
eeuw het waarachtig dichtvuur althans eenigen Nederlanders
de borst geblaakt heeft , en laven wj ons aan de krachtige en
liefeljke uitingen van hun genie. De letterkunde der zeventiende
eeuw is en bljft eene bron van aesthetisch genot.
R E G l S T E R
OP DE XvIIe EEUW .
Amstels-Eglentiers Klacht (Rodenburg's)
, I , 117.
Xbrahams Uytgangtcoornhert'sl,l, 29. Amsterdamsch Tooneel (C. N. Wy-
Academie (Coster's) , I , 139 j 188. brands' , Het) , I , 19 , 140 j 160 ,
Academie en Kerkeraad (J. H. Gal- 180, 181 j 184, 192 , 193, 252 ,
11e's), 1, 147 , 1;2 , 180 , 252. 360, 386.
Achilles en Polyxena (Hooft's) j I , 72 , Xmsterdamsche Hecuba (Yondel's) , 1,
104, 133, 205. 183, 264 ; II, 229.
Adam in Ballingschap (Vondel's) , I , Alsterdamsche Juflbrtjen (Struys' ,
861 ; lI, 299. Het), 1, 186.
Addison , 11 , 441. Amsterdamsche Kamer , 1, 186 , 191.
Adonias (Yondel's) , I , 264; 11 , 178 , Amsterdamsche Musyck Camer, 1, 190.
29:. Amsterdamsche Oude Kamer , zie Eg-
Aensiet Liefde (De Vlaardingsche Ka- lentier.
mer) , I , 248. AmsterdamscheRederjkers (De), 1, 18.
Agnes (Yondel's lof van Ste.), lI, 144. Anachronismen bj Yondel, II, 233.
Agrippa (Quinault's) , II, 422 , 441. Andrea de Piere, (W . Hooft's), II. 444.
Aitzema's Herstelde Leeuwj II, 25. Andromache (N. Y. A.'s) , II, 441.
Albonius en Rosemunda (Struys') , 1, Angeniet (Bredero's) , I , 230.
186. Angillis , I , 60.
Alexander (Rodenburg's), 1, 163, 266. Anna Roemers , I , 317 ; II, 15.
Alexander de Medicis (J. Dullaert's) , Anslo (Reyer), 1, 316 ; 11 , 326.
11 , 390. Antidotum vant gebruyck vant Orgel
Allard (H. J.) , II, 129 , 144. (Calckman's), 11 , 105.
Allegorie in de Leeuwendalers, lI, 261. Antonides, (Joannes), 11 , 335, 356 ,
den Lucifer 9 II, 266 X D , 395. 419 , 420.
Amadis-romans , 11 , 403. Apollo of ghesangh der Musenj I , 55.
Ambacht van Cupido (Heins') j I j 65. Apollo over de inwyd. van de Acad.
Aminta (Tasso's) , II, 251 j 258. (S. Sixtinus') 1, 141.
474 APOLOGIE- BELEGERING.
Apologie (An) f0r Poetry (Sidney's) , Barlaeus j I , 315, 31s j 323, 328 ;
I , 200. II, 35, 82 , 86 , 103.
Aran en Titus (J. Yos') , I , 83 , 240 ; Baron Ossekop (Asseljn's), II, 454.
II, 374 , 383 , 417. Batava Tempe (Huygens') , 11 , 90.
Arcadia (Batavische) , II, 400. BatavierseYryagie-speltRodenburgs'),
Arends (Th.) , 11 , 419. j I , 125, 133.
Aretino , I , 352. Batavische Arcadia (Heemskerck's) ,
Ariadne, (Dannecker's) , I , 194. 11 , 401.
Ariadne (Cath. Lescailje's) , 11 , 441. Batavische Gebroeders , (Y0ndel's) , I ,
Ariosto, 1, 164 , 166 , 246. 264 ; 11 , 299.
Arminius (Bernagie's) , 1I, 450. Battaefsche Vrienden-spieghel
Armoede van den Gr. Florellus (C. De (Ko1m's) , I , 123, 132.
Bie's) , I1j 391. Baudart's Memorien , I j 250.
Arp (J. Yan), 186 , 187. Beaumont (S. Yan), lI, 17.
Asseljn (Thom.) , I , 261 ; 11 , 392 , Becanus , I , 41.
425, 427 , 444 , 451. Bede voor het Walen Weeshuis (Von-
Astrate (N. Y. A.'s) , 11 : 441. del's), 11 ! 199.
Astrée , 11 , 404. Bedroge girigheyd (PaFenrode's) , 11 ,
Auriacus (Heins') , I , 60 , 62. 448.
Aurelia (Rodenburg'slj l , 126 , 189. Bedrooge oierigaart (M. Waltes') j 11 j
Avanturier (De vermakelyke), II, 409. 447.
Avare (Molière's) I , 297. Bedrooge Hartog van Pierlepon
(Gramsbergen's) W , 11 , 447.
* Beeckzangh (Yondel's), 11 , 200.
Baeck (Joost), 1, 315, 316, 3249 II, 150. Beemster (Vondelrs) , 11 , 198.
Baerle (Susanna Yan) , 1, 57, 73, 339 ; Beets (Nic.) , I , 313, 318 , 319 , 320 ,
lI, 66 , 98. 324 ; lIj 211, 268, 270, 299.
Baerle (Susanna Yan) , 11 , 344. Begroetenis aan Fr. Hendrik (Y0n-
Baeto (Hooft's), I , 77 , 213, 351. del'slj 11 9 181.
Bake (L.) , 11 , 419. BekeerdeAlchemist (N.Y. A's): II, 444.
Bakhuizen v. d. Brink (R. C.) , I , 14 , Beklaegljcke dwang (Is. Yos') j 11 j
250 , 252 j 255, 294, 206 , 298 , 390, 441.
301 , 30; ; lI, 133, 139 , 178 , 179. Beknopte Geschiedenis der Letteren
Bakker (P. Haizinga) , I , 343. enz. (Yan Kampen's) , I , 195, 331 ,
Balzac (De) , I , 11 , 60 , 63 ; 11 , 404. 359 ; II, 220.
Ban (J. A.), l , 315. Belachelyke Joncker (Bernagie's) , 11 ,
Banck (J. E.), 11 j 144 , 145. 449.
Barlaai Epistolae, 19 17, 263, 316, 323, Belech van Leyden (Zevecote's) , 11 ,
326 , 331, 334, 335, 337, 342, 357, 108.
375, 376 ; 11 , 83, 142, 148 , 149. Bellone aen bant , II, 356.
Barlaei Poëmata , I , 9 , 322 , 325 , Belegering van Samaria (Asseljn's) j
329 j 330 , 333. 11 j 451.
BELGISCHE- BURMANNUS.
Belgische uitwjkelingen in Holland ,
1, 5; II, 100 j 413, 471.
Bergh (L. Ph. C. Yan den), l , 81 ;
II, 438, 442.
Bernagie , 1Ij 449.
Beschrjving van 's-Gravenhage (De
Riemer's) , 11 , 111.
Beschrjvinghe der Nederlanden (Ki1iaan's)
, 1, 40.
Bespiegeling van Godt (Yondel's) 11 ,
156 , 165.
Betaald bedrog (Bernagie's) , l1, 450.
Bibliotheca Duncanniana , 11 , 141.
Bibliotheek der Ned. Anonymen , 1, 66.
Bidloo (G.) , 1, 125, 12; ; 11 , 158.
Bie (C. De) , 11 , 391.
Biestkens , (C.) 1, 13 , 139 , 148 , 291.
Bilderdjk ('W.) , 1, 36 9332 ; lI, 42.
Bilderdjk's Briefwisseling met de Tydemans
, 1, 26.
Borstwering (Eglentiers Poptens) , 1,
11; , 119 , 1s0, 173, 184 , 200) 3s1.
Boshuysen (WaelburgYan), 1, 134, 152.
Bouwmeester (J0h.), 11 , 419 , 428.
Boxhorn (M. Z.) , l , 63, 64.
Brabantsche Kamers (De) , I , 20.
Brabbelingh (Roemer Yisscher's) , I ,
32 j 38.
Brabbeltaal op het tooneel, I , 292 ; 11 ,
455.
Brandt (Geraert) , I , 332 , 358 ; 11 ,
320 , 330.
Brandt (K. en J.) , 11 , 348.
Brandt en Yondel , 11 , 152 , 332.
Brandt's Hist. der Reform-, I , 251 ,
358 ; 11 , 344 , 345.
Brandt's Leven Yan Vondel, I , 15 ,
100 , 263 ; 1I, 132 , 133 , 143 9 146 ,
148 , 154 , 155, 321 , 325 j 334 , 336 j
344 , 345 , 353 , 382.
Brandt's Ljkrede op llooft , lI9 331.
Brandt's Karakter , 11, 341 , 346.
Bredero (Gebr. Adrz.), 1: 21 , 43, 55 ,
Biographisch , Anth. , Crit-,
(Witsen Geysbeek's) , 1, 97 ,
359 ; l1, 30 , 179 , 363 , 402 , 450.
Biron (Roelandt's) , 11 , 390.
Blaauw (W .) , 11 , 419.
Blasius (Joan) , 11 , 417 , 423, 424.
Blinde van Jerichotcoornhert's),
Bloei van Holland , l , 3.
Bloei van het Tooneel , l , 148.
Bloei van W etenschap en Kunst , I ,
Bloem-llof van de Nederl.
130 , 153, 207, 229 , 230, 285, 288 ,
54 j 250 , 281 j 310.
Jeught , 1, 297 , 301 , 3239 11 , 260 , 409 , 410.
Brittannicus (Racine's), 1, 197 ; lI, 441.
85, 220, 285, 300 , 316.
Bredero (Critiek van), I , 306.
Bredius (A.) , I , 93 , 94.
Breedsprakigheid (Cats') , 11 , 43.
Brink (Ernst) , l 9 4 , 317.
Brink (Jan Ten) , I , 27 , 28 , 85j 89 j
Blommaert (Ph.) , 11 , 108.
Bljspel , I , 281 ; 11 , 440.
Boccacio , 1, 29.
Boeck-maeck-lust , 11 , 106.
Boekholt (Baltes) , 1I) 408.
Bogaert (A..), II, 448.
Boileau , 11 , 448.
Boot (J. C. G.) j De Lat. brieven
Huygens , I , 331 ; 11 , 49,
Borchgrave (Em. De), II) 54.
Broekhuizen (Joan Yan) , lI, 365.
Broershert (A. Leeuw's), 11 , 447.
Brosterhuysen (J.) , I , 315 , 316.
Brouwers (J. W.) , 11 , 277.
Bruiloftsdichten (Vondel's), 11 j 173.
Burger-dichters j 11 , 115.
Burgh (J. Yan der) , I , 292 , 3154
316 j 332.
Burmannus Secundus (P.) j I j 58 , 329 ,
331 , 335.
475
476 BRUYLOFTS--DAREIDE.
Bruylofts Bancket , I , 48.
Bjdragen enz. (G. Penon's) , I , 332 ;
1I, 4, 53, 111,119,133,160, 229,
335, 338 , 339 , 340, 344, 345, 346 t
348 , 349 j 318 , 447.
Bjns (Anna) j I j 31.
Clercq (Willem De) , 1, 308.
Clucht van Claes Klick , I , 291, 364.
Cluys-Werck (Huygens') , I1, 27 j 71 y
75, 79 , 88.
Cohn , I 9 80.
Comedie van Israël (Coornhert'slj 1, 29.
l Comische (Het) j I , 280.
C. Comische Drama (Het), 1, 280 ; II, 441.
Comisch intermezzo (Het) , I , 224.
Cabeljau (J.) , 11 , 435. Commelin , Beschr. van Amsterdam y
Calckman (J. J.) , 11 , 105- I , 128 , 132 , 161, 185 , 188.
Calderon , II, 390, 391. Commines (Ph. De) , I , 40.
Campanus (M.) zie M. Yan Yelden. Concetti , 11 , 1639 406.
Campen (N. Yan) , I , 192. Conincq (Fred. De), II, 387.
Camphuysen (D- Rz.) , 11 j 4 , 126. Constantiniade (Yondel's) , 11 , 159.
Canjonele (J. De) , 11 # 441. Constantjn de Groote (Bernagie's),
Carel van Castilien (Yoskuyl's), 1, 187. 11 , 449.
Cassandra (Rodenburg's), 1, 125. Constantjntje (Vondel's) , 11 , 199.
Cassandre , 11 , 404 , 406. Coomans (Johanna) , 11 , 9 , 12 , 34.
Casimier (K. Questiers') , 11 , 391. Coppenol (A. Yan) , 11 j 419 , 420.
Catalogus der Vondel-Tentoonstelling , Coornhert (D. Yz.) , I , 25, 42.
1, 188 ; 11 , 144 , 335, 338. Corneille, 1, 197 ; 11 , 73, 415, 416 ,
Cato (Addison's) , 11 , 441. 417 , 436.
Cats (Jacob). 1, 344 ; 11 , 8 , 13 , 20 j Corver (M.) , II, 401.
83, 84 , 129 , 141. Coster (Sam.), I ), 56, 85, 99, 128, 134,
Cats' Gedichten , 11 , 32 , 42. 135, 139: 151, 175, 316, 363 ; I1, 386.
Cats' standpunt in de kunst, IIj 35, 42. Costes de la Calprenède , 11 , 404.
Cats' karakter 11 , 22 , 31 , 141. Costuum op het tooneel , I , 366.
CeliatRodenburg's) , I , 112 , 124 , 126 , Couranten , I j 351.
272 , 273 ; 11 , 1s8. Crebillon , 11 , 441.
Charpentier (J.P.) , 11 , 399 , 405, 408. Critiek (Roeping der) , 11 j 213.
Christliche Ethik (Culman's) , 11 , 302. Critiek (Gebrekkige) , 11 , 219.
Cid (Heemskerck's) , 11 , 401. Culman (J.) , 11 , 302.
Cinna (Corneille's) Ij 197 ; 11 , 441. Cyrus , II, 404.
Citters (J. J. de Witte Yan) , I , 83,
290 ; 1I, 331. D.
Classicisme, I , 12 , 310 ; 11 , 3.
Classiek en Romantisch Drama , I j Daget uten Oosten (Bredero's Het),
84, 373. 1, 229 , 231.
Clee (R. La) , 11 , 419. Dagh-Werck (Huygens'), 11 j 95.
Clélie , 11 , 404. Damme (Is. Yan) , 1, 187.
Cléopatre , 11 , 404. Dareide (Starter's) j I , 93.
DATHEEN S--ENGELSCHE. 4;7
Datheen's Psalmberjming, 11 , 130.
Daudet (Alph.) , 11 , 408.
Dousa (J.) , 1, 5s.
Dozy (Ch. M.), I , 88 , 314.
David in Ballingschap (Yondel's), l1, Drama (Aard van het) , 1, 195, 101.
288. Droncken Heyn (Ogier's) 9 lI, 387.
David herstelt (Yondel's), I , 264; 11 , Dronkken Hansje (Fockens') , II, 447.
289. Droste (C.), I , 342 ; II, 410.
Debauchant (Bernagie's) , 1I, 450. Daarte (Francisca) , I , 315.
Declameeren , 1, 366. Dubbel en Enkel (J. Blasius') , lI, 423.
Decker (Jerem. De) , 11 , 106 , 115. Dubbels (P.), 1I, 440.
Decoratief van den Schouwburg, 1, 361. Duisterheid in Oudaen's gedichten , 1Ij
Decretum Horribile (Yondel's), 1I, 139. 351.
Deftigheid , J , 13. Dullaert (J.) , 11 , 390.
Diana en Endimion (D. Lingelbach's) , Duyse (Prud. Yan), I , 344.
IIj 440. Duytse Lier (Luyken's), II, 367.
Diane (Kru1's) , 1, 185.
Dichterljke Schoonheden van Yondel's E.
tooneelpoëzie, 11 , 324.
Dichters uit de XYlle eeuw, 1, 108 ; Echtscheiding van Jan Klaasz , II, 469.
11 , 8. Economische Liedjes van Wolf en De-
Diehtgenootschappen , 11 , 438. ken , II, 407.
Dido (Pels'), 11 , 432. Edmunson, 1I, 217.
Diephout (R. Yan) , 11 , 419. Eemd (G. Van der) , 1j 184 , 211.
Dokter (De) tegen dank (N. Y. A.,'s), Eenheden van het Drama , I , 196.
11 , 444. Eerlycke Tytkorting (Krul's), II, 123.
Dolle Bruiloft (Sybant's) , Ij 83. Elen (Van), 11 , 405, 406, 407.
Domselaer (T.) , 11 , 424. Eglentier (De), I , 18 j 22, 23j 42 j 46 ,
Don Carel van Castilien (Yoskuyl's) , 71, 79 , 93, 97, 101, 102 , 119, 130,
I , 187. 155, 160, 184, 187 , 325; 1Ij 134.
Don Juan de Tessandier (L. De Fuy- Eglentier en Academie, I , 189, 216.
ter's) , 1I, 391. Eglentiers nieuwe-jaers gift (Roden-
Don Louis de Yargas (D. Heynk's) , burg's) , 1, 13: , 205.
lI, 391. Electra (Ph. Malfart's) , 11 , 441.
Dood van Egmond en Hoorne (Asse- Electra (Sofokles'), 1I, 232.
ljn's), 19 261, 11j 451. E1st (Yan der), II, 128.
Dood van Nero (Haverkamp's), lI, 441. Emblemata (D. Heins'), I , 65.
Doodkiste voor de levenden (Cats') j Enarratio Obsidionis Harlemi (Heinsii),
II, 42. Ij 62.
Doorninck (J. J. Yan), 1, 66. Engelbrecht (S.) , I1, 424.
Doortrapte Melis (W. Hooft's), IIj 444. Engelsche tooneelisten in Holland,
Dop (Moesman), II, 419 j 423. 1, 80.
Dorp (Dor. Yan) , 1, 819 ; IIj 58 , 67. Engelsche tooneelstukken nagevolgd:
Dorsten (J. C. Yan) , I , 187. I , 83; lI, 383.
ENGELSCHE--GOUW .
Engelsche Tragedie (H. Moor's): 1, 186. Gebruyck en misbruyck van tydtljcke
Epigrammen (Spieghel's) , I , 37. have (Coornhert's), 1, 30.
Epos en Drama , 1, 195. Gebruyck of Ongebruick van 't Orgel
Erp (Christina Van) , I , 73 ) 339. (lluygens') , l1, 57 , 86 , 104 , 112.
Esprit follet (L') , 11 , 423. Gedwongen Huweljk (N. Y. A.'s) ,
Estilo Culto , II, 406. 11 , 444.
Etymologeticon (Kiliaan's) , 1, 40. G edwongen Vriendt (1s. Vos') , I1, 3901
Eubeërs (Rei van) , 11 , 208. 446.
Euphuïsme, 11 j 406. G'eest (De) van M. G. Tengnagel in
Eymael (11. J.) , II, 99 , 100. d'andere wereld , I , 101 , 110 , 168 ;
11 , 12 1.
F. Geheymen minnaar (K. Questiers') ,
11 9 391.
Faëton (V0ndel's), 1, 264, 364 ; II, 209. Geldzucht (Ryndorp's) , 11 , 438.
Fallet (Gideon) , 1, 42. GeldzuchttDeDecker'sLof derlyll, 119.
Faramond , 11 , 404. Gelukte List (N. Y. A.'s) , 11 , 444.
Feniciaansche (Vondel'sl, lI, 307. Gelyke Tweelingen (De) , 1I, 423, 444.
Fielding , 11 , 410. Genle , I , 81.
Fischel (A.) j 11 , 277. Genootschappen (Dichtlievende) , 11 ,
Fockens (M.), 11 , 447. 438.
Fockens (P.) , I , 265. Geeraerdt van Velsen (Hooft's) , I , 77,
Focquenbroch (W. G Yan) , 11 j 448. 105 , 167 , 210 , 351 , 362 ; 11 , 230.
Fontein (B.)j I , 185. Geraert van Yelsen leyende (S. Six-
Fontein (N.) , 1, 55, 185 ; 11 , 122. tinus') , I , 141.
Frederiks (J. G.) , 11 , 66 , 71. Gestrafte Kroonzught (D. Heynk's) ,
Friesche Lusthof (Starter's), 1, 94. I1, 390.
Fruin (R.), 1, 3, 4 , 5, 342 ; II, 72, 410. Geysbeek (Witsen), 1, 17, 99, 331, 359 ;
Fuyter (L. De) , 11 , 390. II, 30, 48j 179, 354, 363, 402, 450.
Gheschier (P) , 11 , 128.
G. Ghulde Vlies (L. Meyer's) , 11 , 397 ,
398 , 415, 416 , 417.
Galathea (Cats') , 1Ij 36. Gids (De) , I , 12 , 250 j 215 , 338 ,
Gallée (J. H.) , I , 147 , 172 , 180, 339 ; 1I, 212 , 253, 259 , 260.
252 , 317. Gierige Geeraard (N. Y. A.'s) , 11 , 444.
Ganderax (L0uis) j 11 , 300. Gileyn (Yan) , 11 , 419.
Geboorte-Klocktvondel's), IIj 65, 183. Glasen Doctoor (De) j II, 391.
G'ebrek aan scheppend vermogen , I , Gee Yrouw (Bernagie's) , 11 j 450.
278 , 308. Gordjn (Tooneel-) , 1, 364.
Gebroeders (Yondel's), I , 265, 329 9 Gorp (Jan Van) , I , 41.
363, 365, 366 , 369 ; II, 234. Gorter (W . De) , I , 49.
Gebruik en Misbruik des Tooneels Gosse (E.)j 11 j 277.
(Pels') , 1j 362 ; l1j 420 j 443. Geuw (J. Ter) j 1j 298.
478
GRAEF- HILMAN.
Heemskerck (J. Yan) , 11 , 401 , 441.
Graevius op Florus , I , 330. Heemskinderen (Historie der vier) , 11 y
Gramsbergen (M.) , 1, 83; 11 , 447. 406.
Rranida (H00ft's) , I , 17 , 80, 104, 201. Heere (Lucas De) , I , 20.
Gravenhaaggche Bjzonderheden ('s-), Heerlyckheid der Kerke (Yondel's) y
1, 81 ; 11 , 438 , 442. I1, 156.
Griane (Bredero's), I , 98 , 136 j 226 , Heidensche toon (Barlaeus') , I , 336.
370. p p (Yondel's) , 11 , 162.
Griekse Antigone , 11 , 419 , 425. Heins (Zacharias) , I , 20.
Groebe (D.), 1, 333. Heinsius (Dan.), I , 9, 45, 55, 59, 215,
Oroot (H. De), 1, 316. 318 , 344; l1, 13, 85, 214 , 231 ,
Grooten hertoge van Moskovien (C. De 282 , 393.
Bie's) , 11 , 391. Heinsius (N.) , I , 331 ; II, 409.
Grooten Kurieen (Th. Asseljn's) , 11 , Hekeldichten (Vondel's) , 11 , 137.
392 , 451. He1 en Hemelvaart van Th. en 0.
Grooten Tamerlan (J. Serwouters') , (Moor's) , 1, 186.
11 , 392. Hellemans (Eleonora), 1, 74 , 339.
Grooten Robbert (P. Rixtel's) , 11 , 427. Hellwald (F. Yon) , I , 365.
Gratenhuys (J.) j I , 102. Helten (W. Van), 11 , 260 , 450.
Grotius Testament (Yondel's) , 11 , 15l , Helvaert van Juno (Yan Arp's) , 1, 186.
336. Hendrik de Groote (Hooft's) , I , 77 ,
Gryphius (A.)j 11 , 447. 342 j 353.
Guarini, Ij 20; j 278 ; 11 , 75, 251. Heraclius (Corneille's), 11 , 416.
Ruicciardini , I , 5, 40. Hercules in Trachin (Yondel's) , I ,
Gusman d'Alfarache (Asseljn's), 11 , 209 ; 11 , 307.
457. Heremans (J. F. J.) , I , 39.
Gysbreght van Amstel (Yondel's), I , Hermans , (C.) 11 , 131.
188 , 193, 362, 367 ; II, 229. Herodes Infanticida (Heinsii), Ij 63, 68.
Héroïne (L') mousquetaire , 11 , 407.
H. Heroïsche Ramans , 11 , 404.
Herscheppingen van Ovidius (Yon-
Haeghen (F. Yan der) j 1, 28 , 39 j del's) , 11 , 158.
49. Hertog (C. H. Den), I , 220 , 226 , 230.
Haes (J. De) , I , 201 ; 11 , 344 , 354. Hertspiegel (Spieghel's) , I , 35, 36.
Harcilia (A. Yan Milders') , I , 186. Hervorming der Oude Kamer, 1, 102.
Harpoen (Yondel's) , 11 , 139. Heuiter (Pontus De) , 1, 39 , 354.
Hasselt (W. J. C. Yan) j I j 81 j 113 ; lleye (J. P.) , l , 315.
11 , 326. Heynk (D.), 11 , 300 , 391.
Haverkamp , II, 441. Hierusalem verwoest (Yondel's) , 1,
Hedendaagsche Zalet-lu/ers , IIj 411. 218 ; II, 228.
Hedendaegsche Yerloren Zoon (W. Hildebranden (Voskuyl's) , 1j 110.
Hooft's) j 11 , 444. Hilman (Joh.) , 11 , 391.
Graef (H. De), I , 391.
479
HIPPOLITUS- INWYDING.
Hippolitus (V0ndel's) , 1, 183 ,
229 , 239.
264 ; Huygens (Constantjn) . I , 63 , 64y
316 j 320, 345, 355; 1I, 16 , 52.
Historie der Reformaiie (Brandt's) , 1, Huygens' Yolledige Dichtwerken , 11 j
257 , 358 ; 11 , 844, 345, 347. 53 , 58 , 60 , 85.
Historie van Enkhuizen (Brandt's) j II, Huygens' Brieven , lI, 24, 55, 57, 58 ,
347. 59 , 61 , 62 , 63, 64 , 66 j 67 , 68 ,
Hofwyck (Huygens') , 11 , 71, 80, 100. 69 , 72 , 73, 74 , 78 , 84 , 85, 86 j
Hoghendorp (Gjsb. Yan), I , 14!. 87 , 88 , 90 , 91, 102 , 104.
Honigh (0.) , I1, 45. Huygens' karakter , 11 , 71 , 80.
Hoo/ (N. W. Op den) , II, 390. p zin voor Muziek , 11 , 75.
Hooft (P. Cz.), I , 70 , 101 , 312 j 323; Huygens (Th. Jorissen's Const-lj I ,
11 , 13. 73; II, 53j 60, 62 , 67 , 72 j 84,
Hooft (W. D.), 1, 295 ; II, 444. 94 , 96 , 98 j 90 j 102 , 104.
Hooft en de Muiderkring, I , 312. Huygens en Cats , lI, 84 , 99.
Hooft en de Oude Kamer , I , 54 j 55 , Huygens over Yondel , 11 9 149 , 180.
70 , 76 j 101. Huygens en de Muiderkring, 11 j 81.
Hooft als geschiedschrjver j 1, 77, 353. Hymnus van Bacchus (Heins'), 1, 68.
Hooft's Gedichten, I , 56 , 77 j 346. Hymnus op de Scheepvaert (Vondel's) ,
Karakterj I , 76 , n 337 , 351. 1Ij 191.
X Yrienden, 1, 314; II, 81, j@
135, 147.
Hooft's Prozaj I , 352. Ibrahim , 11 , 404.
Hooft's Brieven , uitg. door J. Yan Ie bljfd in eele doen , 1, 156 , 190.
Yloten , Pa,u.%im. Iemant en niemant (1z. Yos') j II, 446.
Hoogdravendheid (Yondel's) j II, 165. Ifgenie (N. Y. A.'s) j 11 , 441.
Hoogstraten (D. Yanlj IIj 107. Ifgenie in Tauren (Yondel's) , 11 j 307.
Hoop Jr. (A. Yan der) , I , 332. Ilver, Spreuk der Academie , I , 142.
Hooveerdigheidt (Ogier's) , 11 , 388. Inrichting van den Schouwburgj 1, 360.
Hopman Ulrich (Pafenrode's), II, 448. p van het tooneel , I , 360.
Horae SuccessivaetBeaumont's), II, 18. Institutiones Poëticae (@. Yossii) , 11 ,
Horatius Dichtkunst (Pels') , I , 365; 214 , 216 , 218 , 221 , 394.
II, 429 j 430 , 434. Invallende Gedachten (Cats') , II, 42.
Hôtel de Rambouillet, II, 404 , 405. Invloed van de Renaissance , I , 9.
Hout (Jan Yan) , I , 344. van het Fransch , 11 , 403.
Houwelick (Cats'), 11 , 33, 39 , 44 , 45. p van den strjd met Spanje , 2.
Huet (Cd. Busken) , I , 209 , 338 , 346 ; Invloed van Hooft op het proza, II, 400.
ll, 373. Invloed van Vlamingen en Brabanders ,
Huibert (P. A. De) , II, 419. Ij 5; II, 109 , 412 , 471.
Huweljk van oroondates en Statira Inwydinge van het Stadhuis (Yondel's),
(J. Blasius'), II, 423. 1, 3;2 ; 11 , 143, 191.
Huweljk sluiten (Bernagie's) , 11 , 450. Inwyding van het Stadhuis (J. Vos') :
Huweljken Staat (Bernagie's), II, 449. 11 , 380.
480
IPHIGENIE- KLUCHTEN.
K.
243, Ka1;(G.) ? 1, 88 , 89 j 22s , 230 , 285,
290 , 359.
lsing (A.) , 11 , 465. Kalloandro (Prins) , 11 , 406.
ltaliaansche Schoorsteenveger (M. Foc- Kampen (M. Yan) , I , 67.
kens') , 11 , 447. Kampen (N. Yan) , 1, 195, 331 , 359 ;
Italië (H.), II, 366. 1I, 220.
Itys (Coster's) , 1, 131 , 235. Karakter (Cats') , 11 , 22, 31 , 141.
Karakter (@. Brandt'g) , II, 341 , 345.
J. Karakter (Hooft's) , I , 337.
(Huygens'), 11 , 71 , 80.
Jacht van Cupidû (Heins') , I , 66 , (Yondel's) , I , 337 ; 11 , 143,
11 , 335. 324.
Jalourse Studenten (Rodenburg's) , I , der Letterk. in de XYlle
267 , 363. Eeuw, I , 7.
Jan Klaeszen (Asseljn's) , 11 , 457. Kerkeljke twisten , I , 182 , 250.
Jan Saly (W. Hooft's) , 11 , 445. Kerkeraad en Academie, I j 147 , 171 ,
Jephthah (De Koningh's) , I , 132 , 211. 179 , 180 . 253.
J'eptha (Yondel's) , 1, 36; ; 11 , 281. Kersliedt (Yondel's) , II, 199.
Joanna van Napels (H. De Graef 's) , Kejser Otto en GaldradetRodenburg's),
II, 391. 1, 115, 125 , 266 , 365.
J'oannes de Boetgezant (Yondel's), lI, Kiliaan (C.) , I , 40.
156, 159. Kinder-lyck (Vondel's) , II, 198.
Johanna Gray (Oudaan's) , II, 350. Klaes Cloet (Biestkens') , 1, 148 j 151 y
Jonctys (Dan.) , 11 , 363. 291, 370.
Jonge Yan Ellemeet (De) , IIj 22 , Klaghte op den brand der N. K. (Von-
31, 35, 40. del's), II, 195.
Jonkheer van Arkel (Paflbnrode's) , 11 , Klockmuzjck (Vondel's) , 11 , 198.
448. Klönne (B. H.) , II, 144.
Jorissen (Th.), I , 57, 73, 74 , 75 ; 11 , Kloppenburg, I , 182.
53, 55, 57 , 60 j 62 , 67 , 72 , 84 , Klucht en bljspel, Ij 281.
94, 96 , 98 , 99 j 102 , 104 , 233. Kluchten (Starter's) j 1, 98.
Joseph in Dothan (Yondel's) , I , 3s6 ; Klucht van de Koe (Bredero's) , I , 289.
11 , 235. Klucht van de Meulenaer (Bredero's) ,
Josèph in Egypten (Vondel's) , 1, 327, l , 289 , 293.
361; 11 , 235 j 238. Klucht van de Mof (Iz. Vos') , 11 , 446.
Joseph in 't Hof (Yondel's), I , 3639 Klucht van de Moën (Iz. Vos') II, 446.
I1, 229. Klucht van Filibert (Pafenrode's) , I1,
Julfus (Pels'), II, 432. 448.
Juliaan de Medicis (Asseljn's) , 11 , 451. Klucht (De), lj 281, 374 ; 11 , 441.
Juliana en Claudiaen (Krul's)j I , 191. Kluchten (Bredero's) , 1, 101, 224, 289.
aoxcKBLox'r , Ned. Letterk., XVIIe Eeuw , II, 4e druk. 31
Iphsgenie (Poster's) , 1, 148 , 251.
Ipocrito (Aretino's) I , 352.
Isabella (Coster's), 1, 1ss , 1s8 ,
362.
481
482 KLUCHTEN- LIEDT-BOECK.
Kluchten (Ruwe en platte) , 1, 231 ; Lantgezangh (V0ndel's) , 11 , 201.
11 , 441. Latet quoque Utilitas , 11, 444 , 450.
Kluchtige Tragoedie (Gramsbergen's), Latjn (Heerschappj van het), 1, 10, 11.
Laurentius(Petrus) j lI, 144.
Lavendel Bloem, (Kluyver (A.) , I 9 40. De) , I j 19 , 164 ,
Kollewjn (R. A.), 1, 101, 144, 146,
169, 175 , 220 , 254 , 285, 3659
Kolm (J. Sz.) j
Kommerrust (J.
Koningh (Abr. De), I , 20 ,
123, 132 , 184, 233 , 249 ,
Iy 20, 55, 123, 132, 184. 301 ; 11 , 403.
Vos') , 11 , 380. Leden van N. Y. A.., 11 , 419.
167, 166 , 183 ; 11 , 225.
316. Lazarillo de Tormes(Mendoza's) , I ,
104 , 113, Ledighe
361. Leendertz
uren (Huygens') , l1, 66 , 82.
(P.), I1, 409.
Konradyn (Oudaan's) , 11 , 349. Leendertz' Uitgave van Hooft, Passim.
Konst- en vliegwerk , 1, 170 ; 1I, 395, Leeuw (A.) , 11 , 391, 397 , 447.
440.
I , 83.
Leeuwendalers (Vondel's), l1, 251, 253.
Konstantiniade (V0nde1's) , 11 , 159. Leevend (Willem) , 11 , 406.
Korenbloemen (Iluygens'), 11 j 66 j 81 , Lenaertz (Adriaen) , l , 99.
89. (C. Van) , 11 , 439.
Kort Begrip enz. der Kamer in Liefde Lennep (J. Van) op Vondel , I , 112 ,
bloeyende , 1, 42.
Korte Aen-wjsinge enz. 1I, 105.
127, 167, 211, 21 8, 252, 260, 263,
264, 274, 296, 314, 317, 326, 327,
Kosroës (A. Leeuw's) , 11 , 447.
Kostelick Maltlluygens'), IIj 85,89, 90.
Kraambed van Saartje Jansj l1, 469.
Krelis Louwen (Langendjk's) , lI, 447.
Krombalch (A.) , I j 323.
Kronenberg (A. J.) , 11 , 307, 417, 419,
420 j 421, 427 , 433, 434, 437, 438. Leo Arminius (A. Leeuw'sl, lI, 447.
Krul (Jan Hz.) , I , 19 , 185 , 190 ; Lescailje (Cath.), lI, 441.
366, 372, 3739 II, 31, 35, 39, 113,
141, 142, 143, 146, 152, 160, 166,
178, 220, 223, 233, 260, 267, 272,
289, 291, 299, 306, 324, 326, 327,
334, 350, 351, 359, 381.
11 , 120.
Kunst j 1, 223.
Leven van C. en D. J. Yan Lennep,
lI, 323, 439.
Kunst in de XYI1e Eeuw, 1, 7.
Kunstbode (Dr. Yan Yloten's) , 1Ij
171 , 331 , 336 , 339 , 340.
Kuyssche Roelandyne (Voskuyl's) j I ,
187.
Leven (IIet) is maar droom (Schouwenbergh's),
1Ij 390.
Leven van Vondel, zie op Brandt.
11 ,1 De Ruiter (Brandt's) , I ,
358 ; lIj 347.
Lichtveerdigh Pleuntjen (C. De Bie'sly
II, 391.
Liedboekenj 1, 47.
L.
Laen (G. Yan der) , I j 251.
Lambrecht (Joas) , I j 39. Lied-Boeck (Coornhert's), 1, 31.
Land (J. P. N.) , I j 315 ; 11 j 7:. Lieden op het Yader ons (Spieghel's),
Langendjk (P.) , I , 365 ; 11 j 444 , 44:. 1, 38.
328, 329, 337, 360, 3629 363, 365,
Lannoy (Jonkvr. De) ) 11 , 438. Liedt-Boeck (Bredero'sl) 1, 89, 103, 230.
LIEFDENDOCTOR- MITHRIDATES. 483
Mas Anjello (Asseljn's), II, 426, 428,
Lindebladen (Tengnagel's), 1, 108. 451.
Lingelbach (D.), II, 419, 410. Masker van de wereld afgetrocken
Lof der Geldzucht (De Decker's), lI, (Poirters'), II, 120.
113, 119, 362, 414. Matthes (J. C.)j II, 333, 334.
Lof der Ghevangenisse (Coornhert's), Matthjs (Hanslj 1, 48.
1, 30. Maydeuntjes (Yondel's), 1I, 201.
Lof der Zeevaert (Yondel's), 1I, 191. Maylied (Spieghel's), 1, 38.
Lof van het dansen (spieghel's), 1, 38. Mays-spel (Rodenburg's), Ij 189, 266.
LoF van de Mutse (Roemer Visscher's), Measure for measure (Shakespeare's),
1, 32. 1, 2119 1I, 171.
Lofelt (A. C.), 1, 19, 84, 107, 112, Medea (Hooft's), 1, 183, 219.
119, 135, 138, 151, 154, 161, 168, 278. Medea (J. Vos'), lI, 392, 393, 395, 416.
Lofsanck van Bachus (Heins), 1, 68. Mededeelingen der Haagsche Yereeni-
Lofsanck van Jes. Chr. tHeins'l, 1, 68. ging, I1, 442.
Lofzangvan'tGoudttcoornhert'slyl, 30. Medecyn der Sielen (Coornhert's), 1, 30.
Looghenaar (Mejerhs), II, 416. Meerhuyzen, 1, 35, 312.
Loosjes Pz. (A.), 1I, 88. Meldert (P. Vanlj I1, 9.
Lope de Vega, II9 390. Mellibea (Rodenburg's), 1, 124 , 137,
Lorraine (Madame de), II, 54. 267, 278, 363, 371.
Lucelle (Bredero's), Ij 101, 131: 231: Xenechmen (Plautus') j 1I, 423.
285. Mendosse, II, 390.
Lucidamor en Fluria (Yan Dorsten's), Mendoza (D. Diego Hurtado de), 1, 3019
1, 187. 1I, 387, 403.
Lucifer (Vondel's), 1, 362, 3639 11, 266. Mengelingh (lluygens'), II, 101.
Luyken (Joan), lI, 366. Menteur (Cdrneille'slj II, 73, 416.
Ljkgedachtenis op Yondel (Oudaan's), Messalina (Yondel's), 1, 265.
IIj 352, 432 . Meisgner, 1, 80.
Ljkrede op Hooft (Brandt's), II, 331. Mejer Jr. (D. C.), 1, 112, 154, 209, 339.
Ljk- en Grafgedichten (Antonides'), Mejer (L.), 1, 261, 364 ; II, 397, 415,
lIj 434. 424, 426, 428, 430.
Meyvogel (J. C.), II, 390.
X. Mey-Waghen (den bloeienden), 1, 54.
Michel (Em.), lI, 121.
Macaulays' Essais, IIj 220. Midsummernights-dream (Shakespea-
Maechdenplicht (Cats'), lI, 36. re's) j I1, 447.
Maeghden (Yondel's), 1, 362 ; I1j 233. Milders (A. Vanlj 1, 186.
Mander (K. Van), 1, 20, 55, 344. Miltonj II, 277.
Maria Stuart (Yondel's), 1, 265, 362 ; Min in 't Lazarushuis (Focquen-
II, 249. broch's), II, 448.
Marius (Le0n.), lI, 144. Minnelied, 1, 54, 92j 347 ; II, 124, 362.
Marsias (Antonides'), II, 433. Afithridates (N. Y. A.'s), II, 441.
Liefdenddctor (A. Leeuw's), I1, 447.
31*
484 MODE- OTIA.
Mode (De), 11, 444, 450. Nieomedes (Cath. Lescailje's), I1, 441.
Moltzer (H. E:), 1, 8, 38, 80, 83, 88, Nieu jaar Liedekens der Oude Kamer,
97, 230, 265, 291, 301 ; 1I, 71, 219, 1, 23.
277, 285, 365, 388, 403. Nieuw-laerlieden der Academie, 1, 139.
Momenta desultoria (Huygens'), 1I, 86. Nieuwen Lusthof (Den), 1, 48.
Mont (T. De), 1, 187. Ni1 Volentibus Arduum, II, 412, 419.
Moor (H.), 1, 186. Noah (Yondel's), II, 157, 307.
Moord der Onnoozelen (Heins'), 1, 68. Noot (Jan Yan der), 1, 344.
Monrdt tot Luyk (Asseljn's), 1I, 427, Nyhol (D. 0.), 1, 265; lI, 234, 249.
451.
Moorrees (F. D. J.), 1, 27. @.
Moortje (Bredero's), 1, 131, 134, 292,
297, 299. Ockenburgh (Westerbaen's), II, 111.
Mostart (Dan.), 1, 315, 316, 326, 355. Oedipus (Vondel's), II, 288.
Muiderkring (De), 1, 73, 183, 313, Oefening (Onderlinge), 1, 15.
334 ; II, 136. Oene (Klucht van), II, 376.
Muller (Fr.), 1, 252. Ogier (Guilielmus), lI, 387.
Maseum Catsianum, II, 31,35, 41. Onderwjs in de Academie, 1, 142.
M usket draagende Heldin, II, 407. Oneenigheid in de Oude Kamerj 1, 101.
Mussem (Jan Yan), 1, 39. Ongepoljstheid der XYIIe Eeuw, II,
M usyck-Kamer, 1, 190. 167.
M uziek op het tooneel, 1, 190, 271, 366. Onkieschheid in de Poëzie, lIj 167.
Mjl (Abr. Yan der), II, 9. Onkieschheid der Kluchten, II, 442.
Ontrouwe Kantoorknecht (Bernagie's),
X. II, 450.
Ontschakingkvanproserpinatstruys'),
Naauwkeurig nnderwjs in de Tooneel- 1, 186.
poëzye, 1I, 421, 429. Ontwikkeling van Holland, 1, 3.
Nachtspookende juler (A. Pays'), II, Ontzet vanLeydentzevecote'sljll, 108.
423. Ontzet van Koppenhaven (Jan Vos),
Navolgers van Cats, 1I, 34, 106, 113, II, 379.
119, 125, 126, 128. Ontrouwe Yoogd (Bernagie's), II, 450.
Navolging van Huygens, II, 16. Oogen-Troost (Huygens'), 1I: 99, 100.
Navolging der Fransche Proza-rnmans, Opera, 1, 98.
II, 403. Opitz (M.)9 1, 68.
Navolging van het Fransche drama, Orgel (C. Huygens' Gebruyck of on-
11 , 415. gebruyck van 't), II, 57, 86, 104, 112.
Kederduytsche Poëmata (Heins'), 1, Orlando Furioso, 1, 164, 166, 221, 246.
66, 70, 318, 344. Orondates en Statiraj lI, 423, 441.
Nederlandsche Historign (Hooft'slj 1, Otho of de dood van Galba (V. d.
77, 78j 354. Cruyssen's), lI, 441.
Neerlants treurspel (Ko1m's), 1, 132. Otia (Huygens'), I1, 66j 76, 86.
OTTER- PURISME.
Otter in 't Bolwerck (Vondel's Een), 344, 3469 347, 348, 349, 350, 355,
II, 139. 359, 368, 369, 378, 319, 432, 433, 457.
Oudaen (Joachim), 1, 59 ; lI, 133, 136, Perron (Du), 1I, 332, 333.
348. Peter en Pauwels (Yondel's), 1, 265,
Oude Kamer, zie Eglentier. 362 ; 11, 247.
Ouderdom (Cats'), II, 22, 38, 45, 46. Peutemans (Dr.), lI, 15.
Oudste Hollandsche roman, II? 407. Plantjn, 1, 40.
Ourson en Yalentjn, II, 406. Platheid, 1, 14.
Overjsselsche Almanak, IIj 268. Platheid (Yondel's), 11, 163, 167.
Oyen (A. A. Vorsterman Yan), 1, 72 ; Plauti Amphitruo (J. Yan Damme's),
II, 133. 1, 187.
Plebeïsche Dichters, II, 115.
Plemp (C. Gz.), 1, 327.
Paflbnrode (J. Yan), II, 448. Pluimers, II, 440.
Palamedes (Yondel's), 1, 260 ; 1I, 138, Poirters (Adriaan), II, 128.
182, 206, 228. Polak (H. J.)j 1, 58.
Palmerjn van Oljven, 1, 220, 229 ; Politiek-Kerkeljk Drama, 1, 248.
II, 403. Politieke gedichten vanYondel, II, 137.
Pampiere Wereld (Kru1's), I1, 121, Politieke toespelingen (Yondel's), 1,
122, 125. 182, 261, 266, 292.
Panpo:ticon Batavim (Bidloo's), 1, 127. Polyxena (Coster's), 1, 143, 148, 150,
Papenbroek (Ph. Van), 11, 4 l9. 241, 254 ; 11. 171.
Parerga peregrina (Huygens'), 1I, 87. Populariteit van Cats, II, 20, 49.
Paris en Helene (Bernagie's), 1I, 450. Portretten van Yondel (Alb. Thjm's),
Pascha (Yondel's), 1, 210, 264, 363; 1, 31, 33, 86, 339 ; lI, 145, 270, 331.
II, 135, 225. Potgieter (E. J.), II, 36, 174.
Pastorale in Nederland (De) , I1, 252, Potter (Dirk), 1, 290 ; II, 36.
404. Prlcieuses, lI, 404.
Pastor :do (11) , 1, 207 ; 1I, 251, 253. Predikanten tegen het Tooneel ge-
Patriciërs en Plebejers, II, 414. stemd, 1, 147.
Patru, I1, 408. Princelied (Vondel's), 1I, 181..
Peerlkamp (P. Hofman), 1, 330; II, 88. Proeve eener Gesch. der N. Dichtk.
Pekelharing in de kist (1s. Yos'), 1I, (Jer. De Vries'), 1, 195, 331 ; II, 49,
446. 117, 219, 355, 363.
Pels (Andriesly 1, 362, 365 ; 1I, 419, Protest tegen den slaep (Coornhert's),
428, 433. 1, 30.
Pels (Klaes), 1, 107. Proza (Coornhert's), 1, 29.
Penon (G.), 1, 30, 32, 35, 38, 74, 89, Proza (Hooft's), 1, 77, 352 ; II, 400.
90, 95j 101, 155, 220, 263, 332, 348, Proza-roman (De), II, 400.
365; lI, 4, 42, 99, 117, 118, 133, Psalmvertalingen, II, 112.
134, 136, 183, 191, 229, 321, 322, Publiek (Schouwburg-), 1, 81j 369.
323, 334, 335, 337, 338, 339, 340, Purisme (HoOh's), 1, 35s.
485
486 PURISME--SCABAELJE.
Purisme en Basterdtaal, Ij 16. Rodenburg's Kunsttheorie, 1, 200.
Pyramus en Thisbe (A. Leeuw's), 1I, Rodenburg's iooneelspelenj Ij 125, 156,
447. 160, 267.
Q. Rodogune (Corneille's), II, 417.
, Rodomont en Isabella Quaedt syn meester loont (Rodenburg s (Rodenburg's),
't) 1, 164, 243.
, 1, 110.
Qaestiers (Kath Roelandt (H.), II, 390. .), lI, 391. R
Qainault oelant den Klapper (C. De Bie's), lI, , IIj 422.
391.
R. Roever (N. De), 1, 319 85, 294, 303,
Racine, 1, 199. 317, 319 ; 1Ij 116, 158.
Rampzaaligheden van den Huize van Rogiers (J.), 1I, 15.
Medicis (Hooft's), 1, 78. Romans in de modej II, 403.
Rape of Lucrece (Shakespeare's), II, Romantisch en Olassiek Drama, Ij 84 ;
171. II, 3, 220, 374, 385.
Rauwenhofj IIj 212. Romantismej 1, 84 ; 1I, 3, 373, 385.
Reael (Laarens), 1, 315, 320, 325, 332. RomanziekejuFertBernagie's), II, 450.
Reesema (W . S. Yan), 1I, 439. Romeo en Juliette, (Struys'), 1, 83, 186.
Reinout in het betoverde hof (P1uy- Rommelpot (Yondel's), IIj 139.
mers'), I1, 440. Ronsard, 1, 344.
Reizangen, I1, 210, 286. Roomsche Mogentheit (Oudaan's), II,
Renaissancej 1, 9. 349.
Revengers Tragedy (Tourneur's), 1, Rooses (M.), 1, 40 ; II, 129, 387, 388.
278. Roozelyns Oogjes (Jonctys'), I1, 363.
Revius (Jacob), II, 130. Roskam (Vondel's), 1Ij 139.
Responsa Prudentium (Huygens'lj I1, Rössing (J. H.)j 1, 18j 85, 98, 101,
105. 107, 119j 129, 193; l1, 229, 320.
Rlville (Alb.), 1I, 223. Rjmoeleningen (De Decker's), lI, 115.
Revue des Deux Mondes, lI, 121, 300. Rjndorp (J. Yan), l1, 419, 438.
Revue Politique et Littérairej II, 223. Rycke-man (Coster's), 1, 128, 231.
Reyntje de Yos (Yondel'slj II, 139. Rynstroom (Yondel's), 1I, 204.
Rhythmus (Hooft's invloed op), 1, 343. S
Riemer (De), II, 111. .
Rivet, 1, 62. Salmasius, 1, 64.
Rixtel (P.), 1I, 427. Salmoneus (Yondel's), 1, 265, 362, 363,
Robbert Leverworst (Iz. Yos'), II, 446. 367, 371 ; II, 277.
Rodderick en Alphonsus (Bredero's), Salomon (Yondel's), II, 264.
1, 98, 220 ; lI, 226. Samson (Yondel's), 1, 264 ; II, 290.
Rodenburg (Theod-lj 1, 18, 55, 105, Sanctis (Fr. de) Storia della Lett. Ital. ,
112, 121, 174. II, 252, 259.
Rodenburg model van Jerolimo, 1, 152, Sasbout (Matthias), 1, 40.
303. Scabaelje (D.)j Ij 251.
SCHEEPSKROON--STEEXBORN.
Scheepskroon (Yondel's), II, 186.
Scheepskroon (Jan Yos'), II, 370.
Schefer (J. G. De H00p), 1, 320.
Scheppend vermogen (Gebrek aan), 1,
308.
Schilder (De) door Liefde (N. Y. A.'s),
II, 444.
Schinkel (A. D.), II, 23, 71.
Schlegel (A. W . von), 1, 84, 218.
Schoone (Het), 1, 194.
Schoorsteenveeger door liefde (Asseljn's),
II, 454.
Schouwburg (De Amsterdamsche), 1,
192.
Schouwburg gesloten, II, 442.
Schouwburg-publiek, 1, 81, 369.
Schouwenbergh, 1I, 390.
Schrjfzucht, 1I, 107.
Schueren (Ger. Yan der), 1, 40.
Schull (P. S. Van), 1j 333.
Schjnheilige Yrouw (Asseljn's), II,
454.
Schyn-Heiligh (Hooft's), 1, 352.
Scriverius (Petrus), 1, 45, 47, 58, 70,
140, 332.
Scudéry (Romans van), II, 406, 408.
Sccundus (Janlzs), 1, 59 ; 1I, 111.
Self-strjdt (Cats'), lI, 36, 37.
Seneca (Navolging van), 1, 183, 218,
287 ; lI, 417.
Serwouters (Joh.), II, 392.
Shakespeare nagevolgd, 1, 80 ; 11, 447.
Sidney (Sir Ph.), 1, 200.
Sigismund en Manuella (Rodenbttrg's),
1, 120, 189, 2;8 ; II, 168, 390.
Sinnemal (A. Yan de Yenne's), II, 16.
Sinne- en Minnebeelden (Cats'), 32,
34, 36.
Sinne- en Minnepoppen (Roemer Visscher's),
1, 34.
Six (J.), 1, 100, 115.
Sluiter (W.), I1y 111, 127.
Smout
II,
Sneldicht (Huygens'), 1I, 102.
Snellaert (F. A.), II, 129, 323.
Soer (E.), lI, 402.
(Ds.), Ij 1:9, 182, 254, 259;
139.
Soetekauw (Klucht van Jan), 1, 98.
Sofompaneas (Yondel's), I1, 229.
Sophompaneas (De Groot's), 1, 326 ;
II, 229.
Sophonisba (Y. d. Eemd's), 1, 184, 211.
Spaansche Brabander (Bredero's), 1,
151, 154, 300 ; 11 : 445.
Spaansche drama (Invloed van hetlj
II, 387.
Spaansche Heidin (Tengnagel's), lI,
390.
SpaanscheW jsheit (Huygens'), II, 101.
Spaensche Heidin (C. D. Verwers'), lI,
390.
Spectator (Yan Eflbn's), II, 405, 406,
407.
Spektakelstukken, II, 395.
Spel des geschils tot Athene (Scabaelje's),
1, 251.
Spel van sinne op de lotery van 't
Gasthuis (De Koningh's), 1, 233, 367.
Spiegel van de Yrouwen (D. Heins'),
1, 66.
Spiegel van den o. en n. Tjdt (Cats'),
II, 37.
Spieghel (H. Lz.), 1, 35j 42, 71j 121,
158, 313, 344.
Spilpenning (Asseljn's), 1I, 455.
Spookendt Weeuwtje, 1Ij 423, 444.
Spraakkunstenaren, 1, 38.
Stalpaert Yan der Wiele (J0han), II,
129.
Stantvastige Isabella (L. De Fuyter's),
l1, 390.
Starter (J. Jz.), 1, 93, 231.
Stede-stemmen (Huygens'), 1I, 86, 95.
Steenborn (Françoiselj 1, 133.
487
488 STEENBUREN--TRAGISCHE.
Steenburen (Maria), 1, 117, 151. Terugblik op de zeventiende eeuw,
Steilwagen (A. W .), II, 100, 173. II, 471.
Sterek (J. F. M.), II, 99. Terqgwerking van het Romantismer
Stichteljke Rymen (Camphuysen's), II, 373.
1I, 4. Tesselschade, 1, 51, 152, 287, 315, 317,
Stichteljkheid (Cats'), 1I, 28. 321 ; lI, 141, 145.
Stiefmoer (Asseljn's), ll, 452. Teuthonista (Y. d. Schueren's), 1, 40.
Stiefvaer (Asseljn's), 1I, 453. Thalia in Amsterdam, 1j 2:8.
Stomme Ridder (Bredero'sly Iy 229. Thamars OntschakingtMeyvogel'sly 1Iy
Stockmans (Magdalena), 1, 88, 230. 390.
Stoppelaer, II, 419. Thee, hoog in prjs, II, 456.
Struys (J.), Ij 83j 186. Theocritus a Ganda, 1, 6ç, 68.
Studentenleven (Bernagie's), II, 449. Thesaurus Theut. Linguae (Plantjn'sh
Studie der Dichters in de X'Vlle Eeuw, 1, 40.
1, 16. Theseus en Ariadne (Hooft's), 1, ;2,
Studiën en Schetsen (Moltzer's), 1, 8, 105, 132, 205, 207.
38y 83, 88, 89, 97, 230 ; 1I, 219, 285, Thyestes (Seneca's), I1, 417.
365, 403. Thjm (J. A. Alberdingk), 1, 31, 72,
Styrus en Ariane (Struys'), 1, 186. 74, 86? 114, 275, 296, 319, 324,
Stjve Piet (W. Hooft's), II, 444. 339 ; II, 131, 145, 221, 253, 259,
Sulridus Sixtinus, 1, 141. 210, 327, 336, 340.
Swelinck (J. en D.), 1, 314. Tideman (J.), II, 17.
Sybant (A.), 1, 83. Timbre decardonetstarter's), 1, 83, 93.
Sylloge Epistolarum (P. Burmanni), 1: Toeloop naar het tooneel , 1, 240, 369.
13, 16, 58, 329, 331, 335, 336. Toison d'or (Corneille'sl, 1Ij 415.
Symen sonder soeticheit (Bredero's), 1, Tooneel der mannel. Achtbaerheyt
224, 289. (Cat's), lI, 36, 38.
Tooneel-Aantekeningen (Corver'slj 1I,
T. 401.
Tooneelinrichting, 1, 3s0.
Taalzuiveringj 1, 15, 39, 44, 356. Tooneelisten (Vreemde), 1, 81.
Tableau historique de 1: Litt. Franç. Tooneelschermen, 1, 361.
(Charpentier's), 11, 405, 408. Tooneelschilden, 1, 363.
Tachtigjarig Leven (Cats'), II, 29. Tooneelgpelen van Rodenburg, 1, 125,
Tacitus (Hooft's), 1, 78, 325. 156, 160, 266.
Tacitus en Hooft, 1, 78, 354, 356. Tooneelspelers der 0. Kamer, 1, 160,
Talemant deB Réaux, 1I, 408. 316.
Teeuwis de Boer (Coster's), 1, 100, 282. Tooveres Circe (A. Leeuw's), II, 391,
Tegenschriften op plan Klaaszen'' 1I, 399. '
466. Toveryen (De) van Armida (A. Peys'ly
Tengnagel (M. G.), 1) 107) 108, 110j II, 440.
159, 168 ; 1I, 121, 390. Tragische (Het), 1, 199 ; II, 222.
TRAGOEDIAE--VERVOLGDE.
Tragoediae (De) constitutione (Heinsii), V.
1j 215; I1, 214, 282, 393.
Trazil (Antonides'), 1I, 356, 357. Vangermez (A. C.), II, 331, 300.
Trello (Lucretia Van), 1I, 99. Vechters (J0an), 1, 326.
Treurspel (Het) hier geen kans van Yeinzende Torquatus (Brandt's), 1I,
slagen, 1, 279. 331.
Treurspel van de moordt van W. van Yelden (M. Van), 1, 229, 321.
Orangien (Hoghendorp's), 1, 141. Venne (A. Van der), II, 16.
Treurspelstjl, 1, 223, 242. Veranderljk geval (D. Heynk's), IIy
Trigland, 1, 155, 182. 391.
Trineus (K. Pe1s'), 1, 110. Yerdam (J.), 1, 29s ; II, 89.
Triomf van 't Fransche Classieke Dra- Yerdeeldheid onder de leden van den
ma, 1I, 414, 441. Eglentier, Ij 101.
Triumps Trompet (Fontein's), 185. Yereeniging van Eglontier en Acade-
Troades, II, 229. mie, 1, 184, 189.
Trouwen Batavier (Rodenburg's), 1, Yerliefde Grysert (Fockens') II, 447.
114, 125, 278 ; II, 169, 251, 255. Verliefde Stiefmoeder (F. Wouther's),
Trouwringh (Cats'), II, 23, 27, 33, 38. II, 391.
Trjntje Cornelis (Huygens'), II, 101. Verloofde Koninksbruidt (L. Mejer'sly
Tsaamenspraack over Jan Klaasz. , lI, 1, 261, 364 ; II, 416.
428. Verloren sone (Den) Osias, II, 391.
Tsestich (Anton), 1, 39. Verlost Jerusalem (Tesselschade's), 1,
Tweede deel van Yondels poëzy (Het), 324.
lI, 151, 335, 337. Yermakeljke Avonturier (De), II, 403,
Twee-en-tachtig jarig leven (Cats'), I1, 409.
23, 25, 29. Yermakelycke Uyren (Kru1's), 1I, 123.
Tjd der tooneelvertooning, 1, 365. Yernieut uit Liefde (Gorcumsche Ka-
Tjdperk van bloei, II, 3. mer), 1, 249.
Tjsken van der Schilden (Coster's), 1, Yerovering van Grol (Yondel's), II,
101, 284, 310. 184.
Tjdperk van achteruitgang, IIj 373. Yerraderyen (De) van Abiran (P. Dub-
Tydeman (H. W.), 1, 26. bels'lj II, 440.
Verschaving en gladheid, II, 348, 354,
U. 4:4.
Uitvaert (Yondel's), lI, 198. Yerscheide Ned. Gedichten, 1, 332 ;
Uitvaart van Tromp (Yondel's), II, 189. 1I, 151, 335.
Uitweidingen in tooneelspelen, 1, 308. Vertalingen uit het Spaansch, II, 387,
Unger (J. H. W .), 1, 89, 100, 107, 402.
108, 111, 112, 114, 115j 118, 126, Vertooners der tooneelspelenj 1, 365.
155, 159, 168, 301, 317, 319, 320 ; Vertooningen, II, 381.
II, 53, 56, 121, 134, 135, 138, 155, Verval van het tooneel, II, 398.
160, 251, 281, 335, 390. Yervolgde Laura (Vangermez'), II, 390.
489
400 YERWAANDE- VRIES.
Yerwaande (De) H011. Franschman, Yondel's Leven, 1I, 123.
(N. V. A.'s), II, 444. Karakter, II, 143, 324.
Yerwarde Hof (De Fuyter's), II, 300. s inzicht in het Tragische, 1I,
Yerwarde Jalouzy (Focquenbroch's), 221, 223, 227, 229, 232, 239, 250,
11, 448. 283, 315, 885.
Yerwers (O. Dusart), II, 390. Yondel's stukken niet in trek, I1, 321.
Yerwoestinge van Londen (Yondel's), Yondel als vertaler, II, 229.
II, 196. Yondel en Brandt, IIj 152, 323, 332.
Yerworpen huis van Eli (Oadaan's), Yondel en Milton, lI, 277.
II, 350. Vondel tegen 't volkstooneel, 1, 312.
Yerwjs (Eelco), 1, 15, 301, 308, 310 ; Yondels Lykstacy (G. Bidloo's), 11, 158.
1I, 1339 135, 143, 1469 154, 337, Vondels W erken door Yan Lennep,
342, 382. Passim.
Victorjn zle Vechters. Yondel's Hekeldichten (@. Penon's),
Vincent (Y.), 1I, 419. Ij 155, 263, 321, 322, 323, 333, 334,
Vinding (Gemis van), 1, 218, 308. 337, 338, 354.
Virgilius in proza (Yondel's), II, 149. Voorhout (Huygens'), II, 83, 89, 90.
Yirgilius in dichtmaat (Vondel's), II, Yoorspel (Bernagie's), 1I, 449.
149, 156. Yoorzigtige Dolheit (J. De Wjze'sl,
Yisscher (Roemer), 1, 31j 42, 313, 317. lI, 390.
Yisscher's dochters (Roemer), 1, 57, Yorlesungen ûber dram. Kunst (Schle-
317 ; 1I, 15. gel's), 1, 84, 218.
Yita Propria (C. Huyg6ns' De), II, 88. Yos (Jan), 1, 111, 226, 316, 364 ; II,
Vivonne (Cath. De), II, 404. 151, 154, 374, 392.
Ylaamsche dichters, II, 107, 109. Vos en Yondel, 1I, 321, 377.
Ylaardingsche wedstrjd, 1, 249. Yos (Iz.), II, 300, 441, 446.
Vlack (Michiel), 1, 48, 49. Yoskuyl (D.), 1, 187.
Ylaming, 1, 38 ; 1I, 282. Voskuyl (J.), 1, 110.
Ylaming (Spieghel's Hertspiegelj uitg. Yoskuyl (M. Dz.), 1, 187.
door), 1, 36, 38 ; II, 282. Yossius (Ger.) 1, 3285 II, 214, 216,
Vlitius (J.), 1, 10, 331. 221, 224, 231, 394.
Yloten (J. Yan), 1, 14, 33j 72, 94, Vossius (ls.), 1, 58j 327, 329.
959 96, 316, 323, 336, 352 ; II, 130, Yoyage à Paris en 1657, 11, 172, 403,
131, 339, 340, 367. 404.
Yolksboeken, 1, 185, 205, 220, 220 ; Yreede (Jan Yos'), IIj 379.
II, 403, 406. Yreemde Tooneelisten, 1, 80.
Voiture, II, 404. Yriendschappeljke verhouding der
Yollenhove (Joh.), II, 3469 353. Amst. Kamers, 1, 20.
Yondel (Joost Yan den), 1, 315, 317, Yries (A. D. De), 1, 321 ; IIj 134, 135,
333 ; X l1j 133. 336, 379.
11 Lyrisch Dichter, lI, 181. Yries, (Jer. De), 1, 195, 331 ; II, 48y
D DramatischDichter, 1I, 211j 385. 115, 12;j 219, 328, 355, 363.
VRIES- ZUNGCHIN.
Yries (Af. De), 1, 206, 208. Woordenboeken, 1, 39.
YrouwenrollentYervulling der), 1, 366. Woordenschat (L. Alejer'slj II, 4 16.
Yries (S. De), 406. W orp (J. A.), 1, 80j 83, 185, 230, 320,
Vrje Zeevaert (V0ndel's), II, 185. 832, 352 ; II, 35, 109, 113, 322, 375,
Yryer (De) in de Kist (N. Y. A.'s), 376, 377, 378, 379, 383, 307, 446,
lI, 444. 448, 449, 450, 451, 452, 466.
Yryerzieke vryster (A. Leeuw's), I1, . Wouthers (Fr.), 1I, 391.
447. W raeck-gierigers Treurspel (Rûden-
Yjgeboomke (lIeù), 1, 20. burg's), 1, 121, 155, 161, 266, 278,
370 ; II, 171.
W * Wjbrands (C. N.), 1, 19, 140, 160, 180,
Wachtendorp's (C.), Rym-kronyck, II, 181, 184, 192, 193, 252, 360, 366,
403. 36; ; II, 264, 283, 322, 386, 416,
Wagenaar (Jan), 1, 359. 424, 428, 429.
svagenaar's Amsterdam, 1, 112, 129 ; Wjn (H. Yan), II, 24.
I1, 331, 428. Wjze (J. De), 1I, 300.
Waltes (M.), 1, 295 ; lI, 447. Wynants (D.), 1I, 419.
Wanhebbelyke liefde (De) (N. Y. A.'s), v.
II, 444. , jt a56 s6().
Ystroom W (Antonides ), , ,
arfuzé (Asseljn'slj IIj 428, 451.
Warenar (Hooft's), 1, ;;, 143, 148, 295. V.
Watering (L.), lI, 419. Zabynaja (J. Zoet's), II, 390.
Weergadelooze Stratonica (De Yries'), Zangspel, 1, 98 ; l1j 446.
I1, 406. Zedekunst (Coornhert's), 1, 28.
Wellevens-Kunste (Coornhert's), 1, 28. Zedeprinten (Huygens'lj II, 86, 94.
W erelds Proefsteen (P. Geschier's), 1I, Zedig en dichtl. on4erzoek op Aran
128. en Titus, 1I, 419, 420.
Werve (Jan Yan de), 1, 392. Zeege der Schilderk. (J. Yos'), II, 380.
Westerbaen (Jacob), lI, 106, 109, 337. Zeekrjgh (J. Yos'), 1I, 379.
W esterbaen tegen Yondel, lI, 153, 337. Zeemagazjn (Vondel'slj II, 195.
W etenschap in de landstaal te beoefe- Zeestraet (Huygens'), 1I, 87, 100.
nen, 1, 44, 142. Zeetriomf (Yondel's), 1I, 190.
W ickevoort (J. Yan), 315, 316, 336. Zeeuwsche Nachtegael, lI, 7, 26, 34.
Willems (J. F.), II, 128. Zeeuwsche dichtersj 1Ij 8.
Wiltzangh (Yondel's), 1I, 207. Zevecote (Jacob van), 1I, 107.
Winkel (Jan Te), 1, 43, 85, 105, 226, Zeventiende Eeuw (De), 1, 1.
229, 290 ; lI, 269, 316, 323, 386, Zientllet) gaat voor het zeggenj 1I, 395.
391, 402, 421, 422, 423, 435. Zinnepoppen (Roemervisscher's), 1, 33.
WolF (D. E. W.), 1, 12. Zinnespelenj 1, 248.
Wol/ en Deken, 1I, 406, 407. Zinnespelen (Coornhert's), 1, 29.
Wolf (Mayke De), II, 134, 305. Zoet (J.), II, 390.
Wonderlycke Yryagienj II, 407. Zungchin (Yondel'slj IIj 306.
401
ëlTçàïid ïà5 1 3. Aû:Tî:8, 18 ç:0ï1ïçîï,
Aeschylusa Agamemnon , vertaald door Dr. W . Hecker
Asselù'n's werken , uitgegeven door Dr. A. tg Iager .
Bibliotheek van Nederlandsche Letterkunde. Dicht- en
der voornaamste schrijvers van de I 7de tot de Igde
geven en van eene inleiding en aanteekeningen voorzien door
.7! Terwej.
. / o,7s
@ - a,6o
Prozawerken
eeuw , uitge-
Vondel's Jeptha . .
IN VOORBEREIDING :
Vondel's Gijsbrecht van Aemstel , Salomo , Bloernlezing tlit de hekeldichten.
Hooft , Baeto , Bloemlezing uit de minnedichten. Episode uit de Nederlandsche
historiën.
H uygens' Zeestraet , Bloemlezing uit de kleine gedichten.
Cats' Spaens Heydinnetje uit den Proefsteen van den Trouringh.
Brederoo , Het Moortje.
Antontdes , De Ystroom.
Poot , Bloemlezing uit zijne gedichten.
Langendjk , Het wederzijds htlwelijksbedl-og en Spiegel der vaderlandsche
kooplieden.
0. Z. o'Jzz Haren , De Geuzen en Agon , stlltan van Bantam.
Bt'lhrdy' 'J , De ondergang der eerste wareld en Bloemlezing uit de lyrische
gedichten.
Staring, Tollens en Da Costa , Bloemlezingen uit hunne Mrerken.
A. M Boooeaerts en M. J. Koenen , Practische Taalstudie.
W oorden en Uitdrukkingen
A. M Bogarrts en M /. Koenen ,
@ @ @ @
A. M . .st/gtzrr/.ç en M . .f. Koenen ,
Taalgebruik en W oordverklaring 6tle zfroz;
A. G. C. en C. A. van D uyl, Nichten en Neven.
P* SstTr ataflrsrt/uâd ief. 11,12 5:
ractische
3Ve Jz'z/â / I,z5
Practische Taalstudie. 1I1 :
Taal en Taalstudie
J 1,25
Novellen,
1:
schetsen en anders zwervers f 2,90
UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS a TE GRONINGEN.
L Z. Ph. Dutjser, Nederlandsche Taaloefeningen voor inrichtingen
van middelbaar onderwijs en normaalscholen . . . f o,2S
f. Z. Ph. Duù'ser, Theoretisch-practische Handleiding bij het
onderwijs in de Nederlandsche taal. Ie cursus 3tle tfrz/; f o,go
/. L. .#â. Dujsrr , Theoretisch-practische Handleiding bij het
onderwijs in de Nederlandsche taal. ze cursus 2de Jrz/â f o,so
h L. .#â. Dujser , Theoretisch-practische Handleiding bij het
onderwijs in de Nederlandsche taal. ge cursus 2êe zfrz/â / o,so
h L. TJ. Dujser en G. A. C. van Goor, Letterkundig Leesboek.
I : Bloemlezing uit de werken van de voornaamste schrijvers der
I 7e en I8e eetlW . . . . . . . . . . . f I)2S
f. Z. Ph. Duù'ser en G. A. C. van Goor, Letterkundig Leesboek.
11 : Bloemlezing uit de werken van voorname schrijvers der I9e
. . . . ./ I , 2 S
Nederlandsche lectuur.
eetlW . . * @ * * @ @
f. L. .#â. Duù'ser en M W. Groeneveli,
Proza en poëzie voor middelbare en andere scholen. I
h L. Ph. rz/#-ç:r en M I.E Groeneveli, Nederlandsche lectuur.
Proza en poëzie voor middelbare en andere scholen. 11 / 0,:6
J. van F'àz; , De Nederlandsche Spectator. Bloenllezing door A.
< Stellwagrn / 2,g o
h G. Frrzfyrfâ-ç, Oofeningen in het schrijven der Nederlandsche
taztl
h J. A. Goeverneur, De Keesiade o,so
De Groot, Z:p/ply en Rqjkens , Nederlandsche Letterkunde. De
voornaamste schrijvers der 4 laatste eeuwen. 2 dln. 68e tfrfzâ f 3,80
f o,9o
Dr. W . Z. z/tzr H rlten, Kleine Nederl. Spraakkunst qtle Yrv' 1,90
Dr. W. L. van H elten , Nederlandsche Spraakkunst , ten behoeve
van onderwijzers. I a 11 . f 3,75
Dr. JE L. van H elten , Vondel's Taal. Grammatica van het
f o,6o
Nederlandsch der Iyde eeuw
Dr. W. Z. van Helten, VaderlandscheTaalstudie in Nederland / o,6o
Dr. < Z. van H elten , M iddelnederlandsche versbotlw 1,90
Dr. < L. van H elten , M iddelnederlandsche Spraakkunst :,60
Dr. A. & Zager, Taal- en Letteroefeningen . . . - I,oo
Dr. < /. A. .fpz;JâJJp:/, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde.
6 deelen, gebonden . . 4#: druk à f 2,90
Dr. < J. A. Jonckbloet, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde.
2 deelen Luitverkochtj cp tlruk / Iz,so
/ 3,75
UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS, TE GRONINGEN.
Dr. m ./2 A.
Letterkunde ,
Ionckbloet ,Beknopte Geschiedenis der Nederlandsche
uitgegeven door Dr. G. Penon 3/9 tlruk / z,so
Dr. m .1 A. Zoncksloet, Van den Vos Reinaerde - 4,90
Dr. m .1 A. .fprlâllpr/, ztude sur le roman de Renart 6,90
Dr. JE ./ A. .fpz;J;JJp:/, Het professoraat in de Nederlandsche
Taal- en Letterkunde . / o,6o
Dr. W J. A. Jonckbloet en Dr. JE Z. van Helten , Nieuwe refereinen
van Anna Bijns. I .
Dç.G.Kaly, Trou moetblijken. z,5o
M f. Koenen , Een kleine Sleutel. Toelichtingen bij 't gebruik van
Practische Taalsttldie I'' . .
M 7. Koenen, Zakwoordenboekje der Nederlandsche
/ o,z5
I* N j 2-AneN
taal )
tfrz/â
De Practijk der Spraakkunst
4ie J o,z5
in Lessen en Oefe-
@ @ @ @ @ @ / 1,50
Tooneelstukkenuit de I6e eeuw
M . .f. Koenrn ,
ningen .
M J. Koenen , Stijlleer J I,oo
M 7. Koenrn , Korte lessen der Nederlandsche Spraakkunst met
opgaven en oefeningen / o,6o
M J. Kaenen , Staring. Keur uit Staring's gedichten , met aantee-
@ @ / I,oo
Practische in lessen en oefeningen
/ IJoo
M /. Koenen , Proefsteen voor 't Examen.
onderwijzers . . . .
M /.
de
Een boek voor candidaat-
/ 0,60
Koenen , Kleine Nederlandsche Spraakkunst. Een boekje voor
hoogste klasse der volksschool . / o,so
M. J. Koenena Ter herhaling. Vragen over de Nederlandsche Spraakkunst.
Een repetitieboekje voor candidaat-onderwijzers f o,9o
Z. Z:p/pll, Hoofdpersonen uit de Geschiedenis der Nederlandsche
Letterkunde , met 36
f
M en L. Zrp/p/zf, Een Sleutel.
/17,50
Rij van oorspronkelijkeP r o z astukk
e n ter voorbereiding van de studie onzer letterkunde.
Gebonden . . 6We Jrrâ / 1,90
M en Z. Z:p//lzf, Een Sleutel. Rij van oorspronkelijke G e d i c hte
n ter voorbereiding van de studie onzer letterkunke. Gebon-
portretten 2de yrf/z / 4,50
A. en Z. Z:p/plzf, Van de Schelde tot de W eichsel. Nederduitsche
dialecten in dicht en ondicht. 2 deelen
keningen en portret
den
M en Z. Z:p/pltf o Oud
I
3Ve zfr/zâ / 1,90
Nieuw. Letterkundig leesboek.
2Je tfz-z/â J 1,75
UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS, TE GRONINGEN.
M. en L. Leopold, OudenNieuw. Letterkundigleesboek. II f 1,75
Kath. Leopold, Tooneelstukjes voor Kinderen - 0,75
R. en V. Loveling, Gedichten. Gebonden. zde druk - 2,90
G. W. Lovendaal, Lied der Liefde - '1,5°
Dr. J. C. Matthes, De ,Tier Heemskinderen - 1,50
Dr. J. C. Matthes, Geeraerdt Brandt's Leven van P. C. I-Iooft en
de Lijkreeden . f 1,50
Dr. J. C. Matthes, Regels voor de Geslachten en de Spelling
4de druk f 0,60
Dr. J. C. Matthes, Uit onze beste Schrijvers. Leesboek bij het
middelbaar en gymnasiaal onderwijs zde druk f 1,90
Mr. H. E. Moltzer en Dr. Jan te Winkel, Bibliotheek van Middelnederlandsche
letterkunde, met medewerking van Prof. G. W.
Brill, J. F. J. Heremans , Prof. W. J. A. Jonckbloet, Prof. J.
Verdam en Prof. M. de Vries.
IN H a U D.
a. Dr. A. Beets, De "Disticha Catonis" in het Middelnederlandsch f 1,50
b. Dr. F. Buitenrust Hettema, Ret Nederd. Glossarium van Bern > 1,90
c. Dr. W. G. Brill, Van Sinte Brandane . . .. .. . 1,50
d. Dr. J. France , Alexander's Geysten . . . . . . . . .. 9,75
e. Dr. W. L. van Helten, Van den Vos Reynaerde. . . . .. 3,00
f. Dr. Alfred Holder, Dat lyden ende die passie ons Heren J. C.. 1,50
g. Dr. G. Katff, Midc1elnederlandsche Epische Fragmenten . .. 4,50
h. Dr. J. C. Matthes, Renout van Montalbaen . . . . . .. 2,50
i. Dr. J. C. fifatthes, Roman del' Lorreinen . . . . . . . - 1,50
k. Mr. H. E. Moltzer, Middelnederlandsche dramatische poezie . - 7,50
I. Mr. H. E. Moltzer, Floris ende Blancefloer. . . . . . . - 3,00
111,. Dr. J. Verdam , Episodes uit Maerlant's Historie Troyen . . - 4,50
n. Dr. Eelco Verwijs, Roman van Cassamus . . . . . . .. 1,50
o. Dr. Eelco Verwijs, Van Vrouwen ende van Minne . . . . - 3,00
p. Dr. Eelco Veruiijs , Jacob van Maerlant's Naturen Bloeme. . - 7,50
q. Dr. Eelco Virwijs, Maerlant's Strophische Gedichten . - 4,40
r. Dr. Eelco Verwijs, Ferguut, cloor Dr. J. Verdam . . . . - 4,50
s. Dr. Jan te Winkel, Roman van Moriaen . . - 3;00
t, Dr. Jan te Winkel, Aesopet . . . . . . . - 1,50
Mr. H. E. Moltzer, Anna Roemers Visscher . . f 0,40
Mr. H. E. Moltzer, Hareniana . - 1,5°
Mr. H. E. Moltzer, Richting in de Taalkunde - 0,50
Mr. H. E. Moltzer, Studeeren en studeeren is twee - 0,25
Mr. H. E. Moltzer, Bilderdijk en het Nederlandsche volk - 0,25
UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS, TE GRONINGEN.
M r. M E. M oltzer, Heiligerlee
M r. M E. M oltzer, Shakspeare
0,30
@ @ @ @ @ @ * 0,75
M r. ./.A E. JWp//z:r, Historische beoefening der Nederl. taal o,4o
Mr. H . E. Moltzert Volksverbeelding in het rijk der Taal o,6o
M r. H . E. M oltzer, Historische beoefening der Nederlandsche letteren
Dr. H ..f. Nassau's Geschriften , uitgegeven door Mr.
Dr. M J. Nassau Npprzgzd/gr, 7. Brals en A. J,E
met portret. 3 deelen
JFC van Palmar, De Golden Kette
Dr. G. Prnon , Bijdragen tot de Geschiedenis der
/ o,6o
M /. xS'zz/z'df/,
Stellwaoovn,
f 15,00
o,6o
Nederlandsche
Dr. G. Penon ,
(Bloemlezing bij Dr.lonckbloet's Letterkunde.)
m Reinkingh , De Nederlandsche werkman
W W'r/rlz'roo'l , 'n Oetmiening ien 'n Jachtwaide o,as
W. Schrlts zpl/z Kloosterhuis , Een toetssteen bij de studie van de
@ @ *
Nederlandsche Dicht- en Prozawerken.1, 111,
Gebonden à
/ 5,70
IV, V.
/ 2,90
T ) 2 O
Letterkunde . .
Nederlandsche letterkunde @ @
P. Roorva , De klankleer en hare practische toepassing
A . Jrrf/:szltzotrrr,proza. Leesboekvoor schoolenhuis. ztlevruk 2,Jo
A . IE Stellwagen , De Levende Taal. Een boek voor gymnasia ,
hoogere burgerscholen en jonge onderwijzers. 4tle zfrz/â / I,Jo
Hélène Szz/lr/l , Kindersprookjes , met gekleurde platen I,z5
Dr. B. Symons, Jacob Grimm
7. Ierwej, Nederlandsche Spraakkunst
.T F:rY:#', Beginselen der Nederl. Spraakkunst. zVe Jrc; I,oo
7'. 7:rY:#', Korte Nederlandsche Spraakkunst. 6Vr Jz'câ o,6o
Z Terwrj , Oefeningen bij de Korte Nederlandsche Spraako,
6o
Dste Jrz/â I , 2 5
kunst
&: / Wenvel,
Letteren
4tIe tfrvâ / o,6o
Schets van de Geschiedenis der Nederlandsche
3tIe Jrfzâ / I,oo
/ o,5o
- I,zg
M - -