()ï8fl11EI)l!Jl8 l)EltJEl-)l(llLîJI')8l?I1ë LEIIEIt,ktJJIIEGESCHIEDENIS DER N~D~R1AND~~H~ L~TT~RKUND~ IN DE TWEE LAATSTE EEUWEN DOOR DR. W. J. A. JONCKBLOE'l'. E E R STED EEL. flEt1DE DRUK, HERZIEN EN TOT DEN TEGESWOORDItiEN TIJD BIJHEWERKT DOOR C. HO~IGH. TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS, 1891. 0E8CH lEDENl8 DER jë#E2tàj#8f#ëLEIIë2àëdg@ D00R DR. W . J. A. JONOKBLOET. V IJ F D E D E E L. ylsltl)il RIJk , I1EItïli:5 Ilï TûT l)i15 TktllîïM'tptlltllltlllj TIJ) 3IJIJIIIIXRkT oooR 0. 110 N IG H. TE GROXINREN BIJ J. B. W OLTERS : 1891. Stoomdrukkerij van B. MToltery. INHOUD. E E R S T E B 0 E K. V. DE DAGERAAD EENER BETERE TOEKOMST . I. HET BLIJSPEL . II. NAVONKELING . III. IV. VI. VII. VIII. IX. TOONEEL EN DECLArtL<\.TIE • . OMZICHTIGHEIDS-POETEN EEN RLIK OP RELGIE. EEN MORALIST • . DE ROMAN ZELFKENNIS EN CRITIEK TWEEDE BOEK. Bladz. 3 29 . . • • 63 105 154 . 207 . 210 . • 220 284 1. INLEJ DING TOT DE NEGENTIENDE EEUW I I. VERDRUKKING EN BEVRIJDING III. TOLLENS EN ZIJXE SCHOOL. • . 325 354 . . • • • 390 gï jëgELLàJg8(ëE LETTEZkLJgE lj gE TïEE L)lI8IE EEgbyEj. E E R S T E B O E K. D E A C H T T I E N D E E E U W . HET BLIJSPEL. De zon der Poëzie , die de drie eerste kwartalen der zeventiende eeuw soms zoo schitterend verlicht en gekoesterd had , was gaandeweg ter kimme gedaald. Omstreeks 1670 was de schemering begonnen ; van lieverlede zou het volslagen nacht worden. Die nacht overschaduwt een groot deel van de achttiende eeuw. Nederland : aan zichzelf overgelaten , ging in ieder opzicht achteruit. Na het heldengeslacht komt de epigonenteelt : de kunstenaars worden vervangen door liefhebbers 1). Tot welke laagte wj na den dood van W illem III waren gezonken , zoowel ten aanzien van binnenals van buitenlandsche staatkunde , is maar al te bekend. En ook op maatschappeljk gebied was groote achteruitgang merkbaar , althans zoo men nog iets anders op prjs stelt dan stofeljke welvaart. Eigenbelang en jdelheid zjn de machtigste drjfveeren , die ons in beweging brengen. Flauwheid en bekrompenheid van inzicht beletten elke grootsche opwelling. De politieke conventies maken voor de Regenten en kennis en karakter en degeljkheid onnoodig. Bj de erf-Burgemeesters en Vroedschappen , de bj onderling contract van voordeelige betrekkingen in de hooge Oollegiën van 1) 9,De scheppende kracht , l 7e eeuw, evenals geheel Europa , ook Nederland zich onderscheiden had , was tijdelijk uitgeput. De natuur , vermoeid van het voortbrengen , scheen weder op adem te willen komen. Te midden van een verbazenden , onveranderden welstand, en ofschoon Nederland voortging onder de groote mogendheden van Europa te behooren , stond op een heldengeslacht eene epigonenteelt te volgen. W as de l7e eeuw op bijna ieder gebied de eeuw der kunstenaars , de l8e zou op bijna ieder gebied de eeuw der liefhebbers zijn.'' Cd. Busken Huet , Litt. Fantasien, vierde reeks , 11 D., b1. 5. waardoor in de eerste helft der ZEDENVERBASTERING. Gewest , Generaliteit , of Admiraliteit verzekerde Patriciërs , die zich ten slotte de Koningen van het land waanden 1) , wedjverde vaak opgeblazen laatdunkendheid met onkunde en domheid. Der Burgerij was het alleen om winst en stofeljke welvaart te doen. Geestkracht en ondernemingszueht , die eenmaal onzen handel hadden geschapen , gingen in de meer en meer toenemende couponknipperj te niet. W j hebben vroeger reeds opgemerkt :) , dat we meer en meer onder den invloed van Fransche zeden , mode en smaak kwamen ; en dit nam alle zelfstandigheid in wezen en maar evenzeer een goed deel van ons voorkomen , volkskarakter weg. Ook hetverbljf van den zoon van den Engelschen koning Karel l hier te lande, en onze betrekkingen tot het Britsche hof hadden geen gunstigen invloed op onze zedeljkheid gehad 5. W ie de Journalen van Constantjn Huygens' oudsten zoon heeft doorgebladerd , moet versteld hebben gestaan over de vele gevallen van dronkenschap en gemeenheid , daar vermeld van mannen uit den fatsoenljken stand ; of van speelzucht en verregaande zedeloosheid bj een aantal vrouwen , dikwerf uit de voornaamste kringen , en die de Secretaris van W illem III met zjne vrouw bepraatte en in zjn dagboek opteekende :). Daarmee gaat een gebrek aan veerkracht en Qinkheid gepaard , dat men verwachten kon in de eeuw , waarin het theedrinken algemeen werd 5). En volgens een openhartig schrjver 1) Het woord van den Groningschen Raadsheer Lucas Trip. 2) D6 Nederl. Letterkunde fn de Zeventiende eeutc , 11 D. , bl. 414. 3) In het .lournaal van 1688 tot 1696 gehouden door Const. Huygens , den Zoon , leest men op l 7 April 1692 (II D, , b1. 43) : l,smidd. at de Marests by ons , en seyde dat hij van sin was over een jaar of twee , als de vrede gemaeckt soude wesen , te gaen reysen met sijn soon , ende dat Portland hem geseght hadde , dat hem de sijne oock medegeven wilde , ende hem naer sijn twaelf jaer uyt Engelandt soude doen , om de debauche niet te leeren fn dat landt-'' #) Ik was begonnen eenige plaatsen op te teekenen , waar men staaltjes van zedenverbastering ontmoet; maar ze zijn zoo talrijk , in het eerste deel twintig , in het tweede meer dan vijftig , zoodat ik volstaan moet met te zeggen : passim. 5) Herhaaldelijk wordt in genoemd .Tournaal van theedrinkers gewaagd ; b.v. I D., bl. 89 , 98 , 102, 103, 387, 41 1 , 412 , 427. uit dat .Tournaal DE W ETENSCHAP BESCHERMD. uit de achttiende eeuw was in den aanvang daarvan rde oude Hollandsche rondheid al rjkeljk achtkantig geworden'' 1). Dat die algemeene verslapping en ontaarding ook van invloed moesten zjn op de letterkunde , ljdt geen twjfel. Alleen met de wetenschap toonde men zich nog al 5 ingenomen , maar op eigenaardige manier : bj voorkeur Busken Huet heeft daarvan de Nergens, X bj den rjkdom gevonden , dan toenmaals in Nederland. als rverzamelaar en liefhebber-'' volgende levendige schets gegeven 3) : kan men zeggen , heeft ooit de wetenschap meer steun Overal leggen door de fortain begunstigde particulieren kostbare verzamelingen aan : van penningen , van munten t van gesneden steenen , van schelpen , van rupsen , van kapellen , van prenten , van etsen , van schilderjen , van autografen. Hunne kabinetten zjn wereldberoemd , en op de onbekrompenste wjze stellen zj die ter 5 1) M. Corver , in zijne Tooneel-Aantekeningen (geschreven in l 782) over Punt sprekende , zegt , bl. l99 : rrHij was in 't jaar l 71l geboren , dus , schoon de oude Hollandsche rondheid al rijkelijk achtkantig was geworden , eene opvoeding , zeer verschillende van den tegenswoordigen tijd , genoten. Reken dat men te dien tijde de Kinderen beter indruksels , als tegenswoordig, gaf : dat *er minder geest, en meer gezond vernuft onder den Burger huisvestede , dat men in 't algemeen bij alle Lieden , nog schaamte zag regeren, en hadt en dat men aftewijzen ; die in hun lagen burgerstand , en waarlijk deugdzaam waren : de Vader van Duim , die eerwaardige Grijsaart, die ik als mijn buurman vele jaren gekend heb , strekte daarvan een waarnog menschen vond , die alle rampen met een sterke ziel wisten verhevener als Vorsten dachten , achtig voorbeeld.'' M en mag deze ontboezeming, bl. 79 : T/k vonden , dat vriendschap niets dan eene chimere , en geene wezenlijke zaak heb mij al lang verbeeld , te hebben onderis , even a1s eer , deugd, llefde, trouw , christelljke pligten , enz. enz. enz. , altemaal mooije klanken , die in proza en in verzen cierlijk pronken , en op den gantschen aardbodem bijnaar niet te vinden zouden zijn : een arm onnozel mensch, die zou ze moogelijk , in een ver afgezonderd leven , wenschte zulk eenen we1 eens aan te trefen.'' geenonderwij s dan van de natuur en het licht der redeontvangenhadt , kunnen bezitten ; maar ik intusschen niet verhelen , dat Corver een pessimist was , blijkens :) Niet algemeen : BetjeWolF immers zucht in baar Lierzang aan B. de Moor. 11O kunstrei, door Onweetendheid verstooten , En gy , o W etensehappen , niet altijd 3) Naar uw waardy gekend by onze Grooten !'' Litterarische Fcg?fcdfen , vierde reeks , 11 D. , bl. 7- 8. DE W ETENSCHAP BESCHERMD. beschikking van nelis Yan Lennep de geleerden. Schoemaker helpt Van Loon ; Corhelpt de herdrukkers van Huydecoper's Proeve ; Schynvoet, Vincent , d' Acquet helpen de uitgevers van Rumphius' Rariteitkamer. Linnaeus brengt drie jaren in Holland door , op het buitengoed van George CliFord , wiens kabinet en plantentuin hj verzorgt , en onder wiens dak hj zjne eerste werken schrjft. Nog meer : deze verzamelaars en beschermers vormen tevens het publiek , dat de werken der geleerden koopt 1) . . . . . . . . Volgens de overlevering van boekverkoopers uit die dagen , bleef bj de oplaag van elk werk van eenig belang de helft binnen Amsterdam. En die werken zjn meestal monumentaal : X zware folianten of kwartjnen , gcbonden in bruin leder (geheele bibliotheken zagen er toen zoo lzit) en versierd met honderden kopergravures van Houbraken , Hoet, Picart, Vinkeles ,Balen. Ik noem de Godsdienstpleehtigheden van Maubach ; den geïllustreerden Bjbel ; W agenaar's Vaderlandsche Geschiedenis ; zjne Beschrjving van Amsterdam ; het Kruidboek van Rumphius ; den Hortus M alabaricus van Van Rheede ; de beschri.jving van Japan door Montanus ; de Vaderlandsche Insekten van Sepp ; gde Vogels van) Nozeman ; de verzameling van Zee- en Landtogten ; Sepma's Kabinet van Zeldzaamheden ; planken vol . . . . . Tot die soort van werken heeft o0k Valentyn's Oud en Nï6'lfvl Oost-lhdie , met zjne pmeer dan tienhonderd en vjftig prentverbeeldingen'' behoord-'' En men durfde voor die werken veel geld besteden : een exemplaar van Nozeman's Vbgels b.v. kostte 424 gulden. Men mag aannemen , . dat de zucht om den Patriciër , den Maecenas uit te hangen hier doorgaans meer in 't spel was dan eigenljke liefde t0t de wetenschap q maar die jdelheid wrocht hier althans iets goeds. Ook op het gebied van Kunst en Poëzie hebben de hooge beschermers zich niet onbetuigd gelaten ; maar hier konden ze niet veel voortreFeljks in 't leven roepen. Grootsche gedachten of dichterljke beelden ontkiemden niet meer in het brein onzer saletjonkers : gemaakt : en de vj1 speelde in de poëzie de hoofdrol. Doch daar alleen van den vorm werd veel werk 6 1) !,En leest ,'' voegt hij er biJ , hetgeen ik om goede redenen achterwege laat. De bibliotheek , de verzameling behoorden , volgens den ook door Huet aangehaalden Van Lennep , vooral rrtot het ameublement.'' MAECENATEN. uiterljke vroomheid en regelmatig kerkbezoek tot de deftige vormen van den tjd behoorden , spreekt het vanzelf , dat godzaligheid en kwezelarj in de plaats traden van bjna elk ander vereischte in de talrjke letterproducten , waarmede wj werden overstroomd. Uit het gezegde valt reeds op te maken , dat , ondanks de geringe dichterljke aandrift , die ons bezielde , het toch niet aan zoogenoemde Zij zijn integendeel legio ; maar het was meer bestelwerk dan iets anders. En geljk het met de dichtkunst ging t zoo ging het ook met de andere kunsten. Zj zouden misschien geheel te gronde zjn geraakt , hadden stofeljke welvaart en patricische jdelheid haar niet een uiterljk schjnleven verzekerd. Jakob Van Lennep , die met de achttiende eeuw goed vertrouwd WaS : heeft ditvoor een deel uitstekend in het licht gesteld in zjn Ferdinand ffvgcà 1) : xHoewel onze Amsterdamsche Patriciërs enkele en treFeljke uitzonderingen) weinig met de beoefenaars der kunst op hadden : zj konden , bj de steeds klimmende weelde , de kunst zelve hoe langer hoe minder missen. Men bouwde overal (ik spreek hier in 't algemeen : er bestonden nieuwe en prachtige huizen : kunstvoortbrengsels mangelt. maar dan moesten goed : men betaalde de bouwmeesters wel q portalen en er ook beelden en vazen zijn in de voorgangen ; schilderjen op de behangsels ; basreliefs boven de deuren , allegorieën , beeldspraken en deviesen aan de gevels , stoepen , tuin- en zomerhuizen. Men had fraaje rjtuigen ; - maar de paneelen moesten met de wapens des eigenaars en met keurig schilderwerk prjken. Men had cierljk aangelegde lusthoven ; maar dit moest een ieder weten ,en daarom moesten die in een deftig dicht'', geljk men 't noemde , bezongen X worden. Men had boekerjen ; - maar het was niet altjd de zaak des eigenaars om die zelf te verzamelen. Eindeljk , men had van Augustus en Maecenas hooren spreken , van de aanmoediging en bescherming , door hen aan de kunst verleend , en hoe zj , ter wedervergelding , door dichters en kunstenaars werden geëerd en geprezen : en nu moest ieder , die geld had , een Augustus of Maecenas worden en ten minste aan een paar schilders of dichters zjne hooge gunst doen bljken. Dat bj sommige aanzienljke ingezetenen een wezenljk gevoel voor het schoone en goede bestond , kan niet geloochend 7 1) 1 D., b1. 72-74. 8 MAECENATEN. worden , en ik zal de eerste zjn om hulde te doen aan mannen , geljk ik er velen gekend heb , die met den luister hunner geboorte en het aanzien , dat stand en rjkdom hun gaven , vernuft , geleerdheid , goeden smaak en echten kunstzin wisten te vereenigen ; maar dat het bj de meesten een zaak van mode was, zal evenmin wedersproken worden door iemand , die van den toemaligen tjdgeest slechts een Eauwe kennis heeft : - en zöö gebeurde het dat schilders van den eersten rang hun goddeljke die te doen strekken tot het vercieren kunst moesten verlagen om van vertrekken of staatsiekoetsen of tot het teekenen van perspectieven aan het einde eener laan en op de wanden eener oranjerie : of we1 tot het af beelden van hun beschermer en zjn huisgezin , in de door hen gekozen , vaak belagcheljke gewaden en houding : dat de dichter zjn vlucht beperken moest binnen de ter eere van den rjkaart , die hem enge grenzen van het lofdicht , betaalde , en van het beschrjven: gedicht, ter verheëng van de buitenplaats , waar hj nu en dan het onwaardeerbaar voorrecht genoot van een paar dagen door te brengen , wanneer er nameljk geene meer aanzienljke gasten waren dan de jongste boekhouder en diens familie. W ant, waagde hj het, hooger toonen aan te slaan , hj kon van te voren berekenen , dat. zj hem geen stuiver zouden opbrengen.'' Men veroorlove ons hierbj eene aanmerking. Zoo de rol der patriciërs hier naar waarheid is geteekend , die der kunstenaars wordt al te zeer met een poëtisch oog bezien. W aar waren die t schilders van X den eersten rang''1 goden'' misbruikt werd ? W aar de vlucht intoomden om niet te wier genie door ilollands saardsche dichters , die met moeite hunne steigeren boven de bevatting of de bestelling hunner beschermers ? llet werktuigeljke hunner kunst mogen zj doorgaans meester zjn geweest , dat valt niet te ontkennen 5 maar van de sgoddeljke kunst'' 1die hunnen boezem blaakte , kan alleen de ironie gewagen. gaf dit alles aan het geheele tjdperk eene tint , een vernis van beschaving , dat gunstig afsteekt bj hei gebrek aan Vorm en , Intusschen tjd soms vervalt. Men late zich slechts door dien oppervlakkigen schjn niet bedriegen yq maar vrage zich af , of die vormen ook een inhoud hadden. En op die vraag zal maar Tiaarin later hooWgseti nzigel dveenrk weeink kbeeljvkrse dsitgaeant donasntwoord te geven zjn. dus te wachten bj de beschouwing ABRAHAM ALEW IJN. van dit tjdperk onzer letterkunde , dat daarom echter niet minder leerrjk za1 wezen , als het ons opmerkzaam maakt op datgeen , waarvoor de dichter zich te meer moet wachten , naarmate onze natuurljke eigenschappen er ons te meer toe trekken. 9 Alleen althans in op vooreerst nog eenig leven waar te nemen , het bljspel, dat het spoor , door Asseljn gebaand 1) nog eenigen tjd met goed geluk volgt. Hetgeen daarbj ook de aandacht trekt , is , dat het muzikale drama weer in de mode komt , over welks waarde of aantrekkeljkheid wj evenwel niet kunnen oordeelen , daar wj volkomen in het duister verkeeren aangaande de rol, welke de muziek daarbj kunnen op geen voortrefeljkheid bogen. De man , die het eerst onze aandacht vergt , is Abraham Alewjn 2), die zich a1s bljspeldichter zekeren naam heeft verworven , en wiens stukken indertjd nog al toeloop hadden , hem zelven mag gelooven. Toch moet dit verwondering vervulde : de teksten der stukken althans wanneer men baren , want zj hebben alle iets mats en langdradigs. Hj schreef : Orpheus helleraart pzzl Euridice ) muziek-spel , zonder jaartal , dat a1s letterniet veel te beduiden heeft. Daaraan sluiten zich het tooneel is dat gewrocht musicaale Xtwee zaamenspraaken'' waarvan ik alleen weet te zeggen , de sage gaat , dat ze pmet een goed gevolg'' werden vertoond. In 1693 gaf hj Amarillis , blj-eindend treurspel , waaruit later mede een zangspel werd getrokken. Men ziet daaruit , hoe vroeg de opera hier in zwang kwam. Voorts vermelden wj in 't voorbjgaan nog twee pHarders-spelen'', het eene voor de bruiloft van F. 57. Alandt, op 14 December verjaring van Cornelia Pruimer , De ùd#rppqç: Woekeraar, bljspel , werd in 1702 en 1739 gedrukt. Verder : Latona , PJ de rerandering #6r boeren ïzl kikvorschen , Xkluchtig treurspel, met kunst- en vliegwerken'', zoo :auw mogeljk en alles behalve seene niet prl. g:6.sfïg: satyre op de in zjn tjd nog bestaande boerenrederjkerskamers'', zooals W itsen Geysbeek het 1699, geschreven; het andere ter den 20 Februari 1702. we1 geliefde te noemen. 1) Zie Gesch. d6r N6d. Letterk. in de XVI1e Eeuw , 11 D., bl. 45l vlgg. :) Zie over hem vooral het opstel van dr. Jk A. Worp in het Tjdschr. n. Nederl. taal- en letterkunde 1V, bl. 246. 10 Phil%àpjjn , Mr. Koppelaar , bljspel van 1707 , is stellig het beste zjner stukken , ofschoon zonder veel comische kracht en zonder boeiende intrigue. De schrjver vertrok naar Batavia 1) en zond van daar drie spelen over t die zich lang op het Amsterdamsche tooneel hebben staande gehouden. Het eerste : Beslikte ksfgltzczltj: en Drppg: Fobert , PJ de boere reehtbank , bljspel, in Februari 1714 geschreven , en in 1715 en 1742 gedrukt , bevat eene onbeduidende , langwjlige parodie van de pleidooien , voor eene boeren-rechtbank gevoerd. Daar de vertooning evenwel van meen zo goeden uitslag geweest (was) , door de groote toevloejing der liefhebbers van vermaaklyke tooneelstoFen'', schreef hj er in 1718 een vervolg op , getiteld : De Puiterwddzl. sc/l: Hellereeg PJ Be8likte svJclkz(# aaït den ftz.p, waarvan alleen te zeggen valt , dat men zich moet verwonderen , dat zoodanig in 1782 stuk , voor 't eerst in 1720 gedrukt , nog herdrukt werd. Eindeljk in 1721 gaf hj Jan fzp,s of den bedroogen tlpqsfïzltfïtsc/l Valr. - Hj bralt er op , dat al die stukken pmet eene goede uitwerking ten tooneele gebracht'' zjn , hetgeen zeker noch voor de ontwikkeling noch voor den smaak van zjn tjd pleit. Zoo dergeljke stukken gich op het tooneel hielden , dan was het , althans wat later , door het uitnemende spel der groote tooneelspelers Punt en Duim :). Gelukkig hebben wj een naam te noemen , die in onze ooren een beter klank heeft , dien van Pieter Langendjk. Deze tooneeldichter werd den 25en Juli 1683 te Haarlem geboren , . waar zjn vader , die eigenljk Kort heette , dezen naam had aangenomen naar het Noordhollandsche dorp , was 3). Dien vader : een welgesteld metselaar , comicus al vroeg , en de weduwe , eene zeer . slechte huishoudster , waarvan hj afkomstig verloor de aanstaande verviel allengs tot armoede. Zj vestigde zich in Den Haag, waar zj kommerljk van de opbrengst van een klein winkeltje leefde. Haar zoon : die in de goede dagen een tjdlang te Amsterdam bj den bekenden spraakkunstenaar W . Sewel onderwezen was , legde zich thans op het teekenen toe. Dit hielp hem niet aan den kost , ABRAHAM ALEW IJN. 1) Zie over zjne betrekking daar , W orp , t. a. p. , 266. :) M. Corver zegt in zijne Tooneel-Aantekeningen , b1. l22 : ,,ZiJ speelden ook de Twee Advocaten in d6 Boeren Rechtbank zeer schoon , zoo men mj gezegt heeft.f' Verg. Joh. Hilman , 0ns Tooneel , b1. 107. 3) Zie J. A. Alberdingk Thijm in De Gids 1880 , II, b1. 457. PIETER LANGENDIJK. 11 maar was hem toch van dienst , toen hj de Damastweverj begon , en naar eigen patronen kon werken. Eindeljk trok hj naar Amsterdam , waar hj als teekenaar voor een voornaam fabrikant een onbekrompen leven kon leiden. Hj begon thans vooral aan zjne zucht voor de dichtkunst boi te vieren , toen hj met letterminnaars en poëten , waarschjnlljk de leden van Nil 'ppl6zlfïlzr.s Arduum , in aanraking kwam. Op zeventienjarigen leeftjd had dat nu , in 1701 , andere bljspelen : De Zwetser en Ilet wederzyh ffzfv/:lg/c.slp6tfrp.g ; het eerste , een kluchtspel vol geestigheden en X boerteryen'', zegt zjn levensbeschrjver. ln 1715 verschenen Krelis Zpzrvld/l en De Y ï.s/rps,sfdzlclr.g , welk laatste , volgens den zooeven aangetogen hj zjn eerste bljspel, Don Qzfïcàpf, geschreven, werd vertoond. Een jaar later volgden twee beoordeelaar , shet uitmuntenst zyner spellen'' zou wezen. Tegeljkertjd zette hj een ander bljspel op 't getouw , waaruit een tooneel buiten zjn toedoen werd openbaar gemaakt onder den titel van Boertige ù:qsc/lrywfzl. g ran den dzzltsf:rtftlzp.,sc/l:s Schouwburg , en het 'p6rfppzàezl ran Aran en Tïfvd. Delevendigheid van dit fragment doet het betreuren t dat hj het stuk niet voltooide : hj heeft het , waarschjnljk wegens de ontjdige in het licht zending van dit tooneel, niet voortgezet. Ofschoon hj getoond had bjzonderen aanleg voor het Comische te hebben , bracht het toeval hem in aanraking met de tragische Muze. Hj hielp nameljk zjn vriend Herman Angelkot in 't vertalen van Addison's Cato , waarbj zoo'n groote haast was , dat Langendjk twee bedrjven moest vertolken. Eenige jaren later , in 1720 , vertaalde hj , onder den titel van Julius Cesar JAl Kato , Xtreurspél'', een stuk van De Champs. Hj volgde in dit voortbrengsel zjner pen de spelling van het rKunstgenootschap.'' Het boertige bleef hem echter bjzonder aantrekken. Ik gewaag maar pro memorie van zjne der X neis , in navolging van eerste boeken gedaan had. Ik parodie-vertaling van 't vierde boek hetgeen Focquenbroch voor de beide wjs liever op de nieuwe bljspelen , die de tjdsomstandigheden hem in de pen gaven : De mïp#/l@zl#6- laars , in 1720 4n 't licht verschenen , en weldra gevolgd door Arlequyn dcffpsïdf , welke beide herhaaldeljk onder levendige toejuiching vertoond werden. ln 1721 gaf hj zjne gedichten uit t in twee kwartodeelen , later 12 PIETER LANGENDIJK. door een drietal andere gevolgd. Van die verzen is niet veel te zeggen. Ofschoon ze vjf kwartjnen beslaan , zouden zj zjn naam niet tot ons gebracht hebben , wanneer daaronder niet zjne bljspelen waren. Zjne ernstige gedichten kunnen niet op poëtischen inhoud roemen : daarbj zjn ze meestal pruikerig en gemaniëreerd van vorm , ofschoon met groot gemak berjmd. Men kan daarom zjn levensbeschrjver wel toegeven , dat zjne pherders- en visscherszangen'', in welken vorm hj doorgaans zjne bruilofts- en andere gelegenheidsverzen kleedde , pdoor hunne malsche vloejendheid'', en nu en dan ook pdoor zjne schilderachtige tafereelen'' uitmunten ; maar paltoos behaaglyk blyven'' is alleen voor meer wezenljke , innerljke verdienste weggelegd. In 1722 vestigde Langendjk zich in zjne geboortestad , en had daar a1s toekenaar voor verschillende fabrikanten peene rykelyke kostwinning''. Maar de spilzucht zjner met hem samenwonende moeder stond aan zjne welvaart in den weg. En toen die moeder in 1727 overleden was , huwde hj eene vrouw , die hem , èn door hare kwistigheid èn door haar onaangenamen inborst , het leven vergalde. Zj stierf in 1739. Hszelf schjnt ook geene bjzondere orde op zjne zaken gehad te hebben , want zj gingen eindeljk dermate achteruit , dat hj zich gelukkig moest rekenen op zjn ouden dag , door de gunst der stedeljke Regenten , met den titel van 1)Stads-llistorieschrjver'', in het Proveniershuis onder dak te komen. Ondanks dat alles verloor hj echter zjn goeden luim niet : hj bleef poëtiseeren en schreef onder anderen nog drie bljspelen. Hj overleed in 1756 op drie-en-zeventig-jarigen leeftjd. Behalve zjnel tooneelpoëzie en zjne veelvuldige gelegenheidsverzen , heeft hj n0g enkele uitgebreider gedichten nagelaten , welke hjjals Fccfpr derHaarlemmer Rederjkerskamer Trouw moet blgken vervaardigd had , maar die z0o weinig dichterljke waarde hebben , dat wj ze stilzwjgend kunnen voorbjgaan. Omtrent den vorm zjner gedichten was: hjzelf , bljkens het Vborbericht , voor zjne eerste bundels geplaatst , zeer op rnaauwkeurigheid'' gesteld 1). Toch nog niet genoeg om den smaak der L) ::My is niet onbekend dat sommige geleerde mannen , en groote vernuften, de naauwkeurigheid der letterkonstenaarsl beschimpen : maar dewijl die konst een wezenlykt cieraad dec' Poezy is , volgt daar uit dat men hier niet te naauwkeurig weezen kan.'' PIETER LANGENDIJK. verschavers'' te voldoen. Alihans in zjn rLeven'' heei het (bl. X 31) : xongemeen vaardig was hy in 't dichten , en de verzen rolden hem als uit de pen ; deze vaardigheid , waarop hy dikwils te veel vertrouwde , was ook veeltyds oorzaak dat hy den tyd niet nam om zyn werk naar eiseh te besehaven.'' Toeh moest men erkennen : XByzonder heeft hy zich toegelegd wraakende de zinnelykheid der mannelyken styl des zinryken schryver in zyne gedrongenheid op de vloejendheid der vaerzen , zulken die , verlekkerd op den Hoofts , dien onvergelykelyken poogen na te volgen.'' De uitspraak is zoo karakteristiek mogeljk voor den tjd. Bezien wj thans zjne comische drama's wat van naderbj, waarvan een tjdgenoot getuigt : rzjn bljspelen deden voortdurend genoegen'' 1). In de verschillende tjdperken zjnslevens draagt zjn tooneelwerk een verschillend karakter. In dus gedurende zjn verbljf te schreef hj eigenljk kluchten , ofsehoon hj er den naam van bljspelen aan gaf. Sedert zjne verhuizing naar Haarlem , had hj zich mmeer dan twintig jaaren niet met de tooneeldichtkunde bemoeid'' ') , en toen hj dat gebied weer betrad , heeft hj er naar gestreefd , proeven van hooger bljspel te leveren. Met de rstakken in (zlyn jeugd ten halven afgemaakt ,'' had hj niet bjzonder veel op : de lateren stelde hj veel hooger. En toch , de eersten zjn bjna tot heden op het Amsterdam zjne jeugd , van 1711 tot 1720 , tooneel gebleven , de anderen geheel in 't vergeetboek geraakt : zj worden zelfs niet meer herdrukt, terwjl in 1831 die eer nog aan de kluchten ten deel viel. Vanwaar dat onderscheid ? Is het , omdat zjne vroegere gewrochten zooveel voortrefeljker zjn ? 't Valt te betwjfelen. De D0n Qzlc/lpf was , volgens des Dichters eigen getuigenis , van den beginne af mvry gelukkig op het tooneel.'' En toch , het stuk is noch van aanleg , noch van inkleeding bjzonder geestig. De dolende ridder , die er in optreedt , is eigenljk alleen comisch voor die den roman van Cervantes kent. Hj heeft met de intrigue van het stuk niets te maken. Een land-edelman t eene soort van heereboer ,wi1zjne dochter liever aan den dommen maar rjken 13 1) Zie het geschrift , aangehaald bij J. Hilman , Ons Tooneel , bl. 108. 2) Nabericht van Xantippe, Gedichten , IV D., b1. 132. LANRENDIJK 1 S DON QUygyyory. landbouwer Kamacho geven , dan aan den Edelman , die minder van de fortuin begunstigd is , maar hare liefd. e bezit. Deze veinst zich uit wanhoop te doorsteken en dan wordt hem toegestaan in crffczfîp morth te huwen. Zoo men lacht , 't is om de fguur van Don Qaichot en schildknaap , en om de brabbeltaal van den Franschen kok ; aan eigen geest ontbreekt het geheel , en zelfs de ruwe scherts is zeer dun gezaaid 1). De tjdgenoot was dus meer dan beleefd , toen hj dit stuk noemde : ZJi*n m aar Een blijspfl zo vol geest, Dat ieder die het ziet of leest, Dien schrandren Dichter hoog moet achten , Die , door de schors , met zijn' gedachten , Tot in het merg der zaaken dringt.'' Men zou zeggen , dat er wat achter stak ) en dat de Dichter nog een hooger doel had beoogd dan door de vertooning van eenige domme dwaasheden de lever te schudden. Hj heeft daartoe trouwens zelf aanleiding gegeven. In de opdracht zegt hj van sden vroomen Ridder Don Quichot'' : 11Ik voer hem hier ten schouwtooneele, Opdat hy met zijn zotterny Voor and'ren (zyns gelyken) speele , Dat alle waan maar zotheid zy ; Hoe al des waerelds schoone dingen Maer by verbeeldingen bestaan , En even als ft geluid na 't zingen , In wind en lucht terstond vergaan.'' 't Moge de levensaanschouwing van den armen wever geweest zjn 5 maar die treurige wjsbegeerte zal waarschjnljk niemand uit het stuk putten. Deze klucht kan er alleen döpr , wanneer zj zonder eenige pretentie optreedt ; - maar waardoor zj zich zoolang op 't tooneel gehouden heeft , niet wist, met h0e weinig geest het groote Hollandsche publiek tevreden was en is. Yoorts heeft het spel van goede auteurs , z0u een raadselzijn 1a1s men a1s b-v. van den pgeestigen'' Schmidt ,die volgeus S. Stjl peen 1) Witsen Geysbeek noemt het LBiogr. Ant. en Crit. Woordenb., IV D. , bl. 151) :qeen zeer geestig en vroolijk stuk , dat nog in onzen tijd behaagt-'' LANGENDIJK !S ZWETSER. 15 koddige ,'' volgens Corver Deen beste Sanche'' was 1) , zeker tot de populariteit van het stuk bjgedragen. De Zv/df.sdr heet seen kluchtspel vo1 geestigheden en boerteryen-'' Ik kan er niets anders in zien dan eene platte klucht voor 't zklootjesvolk-'' Een vader wi1 zjne doehter niet aan een burger geven : 't moet volstrekt een edelman zjn , al was het ,1Een sltoeshaan , daar niets schynt als harsen aan te ontbreken-'' Een pmof '' doet zich als adelljk Kapitein voor , maar wordt te goeder uur ontmaskerd 5. En dat is niet moeiljk , want hj weet eigenljk van niets te spreken dan van pfressen ond saufen 5'' en bluft op ironisch onmogeljke heldendaden , zoodat het meisje dan ook uitroept : ,1Papa , ik kryg nu al wat zin in deezen heer ; W ant vechten , zuipen , dat is braaf , wat wil men meer ?'* De aardigheden bestaan deels in platheden van den vader , als : DGj zult de snater roeren ,'' of : slk zeg u dat gj aan myn' dochter niet zult ruiken ;'' deels in onbeschoftheden van den mofen-knecht Slenderhinke 5 eindeljk in 't overlandsch dialect : dat de vreemden spreken. Men vond dat van ouds heel aardig 3) , en in de meesten van Langendjk's boertige stukken komt dan ook een W aal voor , die 't Hollandsch radbraakt. Het Wederzydsch ffzfzth:lgà.sô6#rp.g is een bljspel in vjf bedrjven , waarmee de dichter stellig de in Holland stervende comische Muze wilde te hulp komen 4). pverbetering der zeden'' stond daarbj 1) Zie M. Corver , Toneel-Aantekeningen , bl. l 18. 2) Die rol werd zeer goed vervuld door R. Drayer, voorts door W ighman en Starrenburg. Stijl noemt den laatsten in dit stuk sronnavolgbaar,'' doch Corver trekt hem de beide eerstgenoemden voor. Zie t. a. p., b1. 122. 3) Verg. Gescbledenis der Nederl. Letterkunde fn de XVII Eeuw , I D., b1. 29: ; 11 D., bl. 455. #) In het voorbericht heet het van Dichters en Kunstkenners : s,l'ltoe schaars zyn die heden te vinden ! Zwermen van Vaerzemaakers , die met een ydel gesnor, en woorden van een' halven vaam den zangberg verveelen , komen genoeg te voorschyn , en vertoonen de waereld wat ze zyn , naamelyk zotten. Vitters die de zaaken over 't hoofd zsen , en aan de woorden knabbelen zyn 'er ook geen gebrek ; maar mannen die der Nederduitsche taal kundig, de LANGENDIJK S W EDERZ. HUW ELIJKSBEDROG. geheel op den voorgrond 1) , volkomen in den geest van Nil FpIeAltibus. Hj had intusschen ook over de wjze nagedacht , waarop dit doel moest worden nagestreefd. Hj meende , dat de dichters het zouden bereiken , a1s zj rde kentekenen (karakters) der ondeugden met kunst op 't tooneel bespotlyk maken ;'' en hj stelde zich zoowe1 Hooft en Bredero a1s Molière ten voorbeeld e). Of hj daarin met dit stuk geslaagd was : liet hj oaan het oordeel der kunstverstandigen'' over ; maar , dus besloot hj zjn voorbericht , xlees en aanschouw het, tot leering , en verfoejing van een gebrek dat al te veel by onzen Landaart is ingekropen , naameljk : kaal en groots te zjn , en het laatste door bedrog staande te houden-'' Toch is het H'ttwelykubedrog geene oomaie de oaraotère. De intrigue heeft niet veel om 't ljf. Eene arme dame van goeden huize wi1 hare dochter aan den man brengen , en doet zich daartoe als rjk voor. Een even arme edelman : die maar eerljk en deugdzaam is gebleven Zo veel als ft de armoede en de nood heeft konnen lyden ;'' die , door een liederljken knecht verleid , zich met valsch spelen op de been houdt , geeft zich voor een rjken Poolschen Graaf uii en dingt naar de hand van 't schatrjk gewaande meisje. De dochter tooneeldichtkunst zelf luister 'er , helaas ! weinig over. Boven al schynt het blyspel den geest te geeven , verdrukt door een menigte historiespelen , weinig dienende tot verbdtering der zeden , 't welk de grootste eigenschap is , die het tooneel luister byzet-'' Gedichten , 11 D. , b1. 138. 1) s,Wat zou den Nederlander beletten om de Franschen in het blyspel, ja ook in het treurspel te boven te streeven , indien men in het eerste de ongebondenheid , en in het laatste de hoogdravendheid wat maatigde ; mitsgaders de onkuische uitdrukkingen , en snorkeryën verbandde , die niemant dan het graeuw , en de losbollen kunnen behaagen.'' Sommigen willen Vrankryk de eere toeschryven dat 1, Molière ons eerst de oogen geopent heeft, in 't verbeelden van de aartsgebreken der raenschen: maar zy zyn verdoold ; Holland heeft den roem dat de doorluchtige Drost, P. K. Hooft, een spel van dat slag dichtte , naamelijk : W arenar met de pot, :) en de Geestige Brederoo zijnen Spaanschen Brabander , die we1 haast gevolgd wierden van verscheidene onzer Landgenooten. W el is waar dat de schikking deezer spelen in dezen tyd gebrekkelyk is ; maar de natuur hunner Personaadjen wykt nergens van haar eigenschap, noch doet zulke buitenspoorige sprongen a1s men in MoliLre vind.'* byzetten , zyn LANGENDIJK 1S W EDERZ. HUW ELIJKSBEDROG. laat zich door hare moeder tot het bedrog gebruiken , hoewel zj nu en dan tegenspartelt , b.v. als Mama haar wi1 laten schaken ten einde van het geven van een bruidschat verschoond te bljven , en dus de eer van haar kind minder dan haarschjn-fatsoen telt. In 't eind komt alles uit 5 maar de jongelui zjn oprecht in elkander verliefd geraakt , en krjgen elkaar , daar een broeder van 't meisje te goeder uur met een fortuintje uit de lucht komt vallen. De toestand is ontegenzeggeljk vermakeljk, en sommige tooneelen zjn werkeljk kluchtig en getuigen van echt comisch talent. Ik wjs b.v. op dat , waarin Charlotte , in gezelschap van haar minnaar door schuldeischers overvallen , deze weet te beletten aan 't woord te komen (IV , 9). Maar van :jne karakterteekening geen spoor. Vorm en dialoog munten ook door niets uit. Toch is dit bljspel , vergeleken met de kluchten van den tjd , een meesterstuk , en op zichzelf niet onverdiensteljk. 't Heeft bovendien de goede eigenschap niet oneerbaar en niet plat te zjn in de uitdrukkingen. In de opdracht getuigt dan ook Langendjk met zeker welbehagen , ,1Dat 't kenners heeft gesmaakt , en niemants oor ontsticht Door snoode boertery of vuile onkuische reden. Tooneeldicht jokt somtyds ; maar ze is een reine maagd.'' In den Krelh fzpzfvld/l , die drie jaar later verscheen , is merkeljke vooruitgang te bespeuren. De Dichter noemde dit stuk een kluchtig I?If/.TJJ somdat men meerendeels gewoon is een spel van een enkel Bedryf een Klucht- , en een van drie of vyf Bedryven een Blyspél te noemen ,'' terwjl dit t ofschoon in drie bedrjven , slechts zeen kluchtig geval behelst ,'' en het niet aan de hooger eischen van het bljspel voldeed'' 1). Het stuk is in lossen , natuurljken toon geschreven en vermakeljk van inhoud. Kees , de hoofdpersoon , is een boer : hj heeft eene weduwe getrouwd , bracht. Evenwel is Alida niet het kind der hare die eene voordochter mee ten huweljk Yroegere boerin , maar dat van meesteres : de vader was naar 't buiienland ver- 1) Blijspelen zijn , volgens het vooorbericht , srspelen die een ernstiger taal vereischen , naamelyk : zulke , waar in zich hevige hartstochten van liefde en haat onder persoonen van staat opdoen , met tusschenpoozingen van blijdschap en droef heid , tot dat zy in volle vreugde eindigen.'' Gedichten , 11 D., bl. 229. JoxcKsl-os'r , Ned. Letterk. in de fkre: laatnte Aku?pen , 1 , 40 druk. 2 18 LwxGExolzx's xRELls Louwsx. trokken en men had sedert niet meer van hem gehoord. Het meisje werd als eene jufer opgevoed : hare pleegmoeder had haar In Braband ook van alles 11 laten leeren , En dus bequaam gemaakt met ieder te verkeereno'' Daarom kon dan ook een rjke jonge heer op haar verlieven en haar ten huweljk begeeren. De boer had een lot uit de getrokken en daardoor was hem het hoofd geheel op Hj was een bezoeker van de kroeg geworden , waar hj gansche nachten kon rmet de boeren zitten zuipen'' en zwetsen. Nu hj rjk is , moet hj ook van adel worden : loterj ho1 geraakt. 11Hij wi1 naar Duitsland gaan , en doen zich ridder maaken-'' De jdelheid maakt hem onhandelbaarder dan ooit , dronken is , slaat hj zjne vrouw harder dan gewoonljk. Ferdinand , de minnaar van het meisje , wi1 hem van zjne nieuwe dwaasheid genezen. Hj heeft een tooneelstuk geschreven , dat door de acteurs goed gespeeld is ; en de gewoonte brengt meè , dat men hen dan onthaalt. Daartoe zullen zj naar Ferdinand's buitengoed komen , waar dan tevens repetitie zal gehouden worden van h ij nieuw stuk. en a1s een Krelis wordt in volkomen dronken toestand naar het kasteel gebracht , en men beduidt hem bj zjn ontwaken , de Groote is. De tooneelspelers , in oostersch dat hj Alexander gewaad , vervelen hem met hunne plichtplegingen. Maar weldra ondervindt hj nog sterker de schaduwzjde der grootheid : een afgezant van Porus verklaart hem den oorlog , Prins Ferdinand ten huweljk te geven. Het kasteel wordt bestormdj Krelis neemt de vlucht in den kelder en wenscht weer boer te omdat hj weigert zjne dochter aan zjn a1s voorheen. Eindeljk lost alles zich op , en 1,Och jy hebt groot gelyk , 't was beter Kees te weezen Als Mallesander; want toen leefde ik zonder vreezen-f' Hij vraagt zijne vrouw vergifenis , die ze hem schenkt , mits hij niet meer denke aan 't koopen van adeldom of heerlijkheid. Hj is volkomen genezen en antwoordt : 'k Beloof je dat ik nou naar Duitslangt niet ze1 loopen.'' LANGINDIJK 7 S KRELIS LOUW EN. Dat ten slotte de verloren vader terugkeert en Ferdinand zjne Alida huwt , spreekt vanzelf. Men heeft indertjd dit stuk te hoog gesteld door het als eene fjue comedie te beoordeelen 1) : terwjl het niet meer is dan de voorstelling van peen kluchtig geval ,'' maar met veel levendigheid geschilderd. Kees is de echte dronken boer , wiens verplaatsing in de wereld zjner idealen comische toestanden schept. Maar ook de teekening der bjzonderheden verdiensteljk. Hoe levendig is niet het verhaal , dat Kees doet van zjne vrjage (b1. 242) , waarbj men genoopt wordt aan Bredero te denken â) ; en niet minder natuurljk zjn de tooneelen , waar hj aan zjne identiteit twjfelt en zich voor 't eerst in zjn nieawen toestand tracht te schikken (b1. 275 vlgg.). De verdienste van den diehter is som s zeer werd daarenboven vaak door uitmuntende tooneelisten , als Gerrit De Ridder en Spatzier , in het volle licht geplaatst 3). Alles samengenomen , dan begrjpt men , dat dit stuk zich lang op het tooneel gehandhaafd heeft ; maar de zeden , die er in geschilderd worden , beginnen te veel te verouderen om het er nog op te houden 4). De 'cï.s/czfsqgf6zlctv,s golden stukken : ik weet evenwel niet , en gelden nog voor hei beste zjner waarmee 't dien lof verdiend heeft. 1) Zoo zei b. v. De Tooneelknker (111 D., 1818 , b1. 397) : :,De dichter houdt hier alle menschen eenen helderen spiegel voor, waarin elk het beeld zijner dwaasheid in vollen glans kan zien*' enz. 29 Niet altijd is Langendijk zoo gelukkig geslaagd. Van vrijerij in een anderen stand had llij geen begrip. Men herleze slechts het dwaze tooneel uit de Windhandelaars (1 , V1H , bl. 381). 3) Stijl had van Spatzier gezegd : jyvan Krelis Louwen heeft hij zo veel eer gehad als Langendijk.'' Daarop antwoordt Corver fTooneel-Aantekeningen, bl. l 19) : ,,Dat is wat sterk ; hij speelde , dat is waar, Krelis Louwe zeer goed , hij was een schoone Boer : maar Gerrit de Ridder, waarvan gij niets rept , en dien gij ook al niet gekend hebt, was ruim zulk een sterke Krelis Louwe a1s Spatzier.'' - Ik herinner mij in mijne jeugd die ro1 voortreflklijk door Stoopendaal te hebben zien vertolken. 1) Men denke slechts aan de maatschappelijke positie der tooneelspelers. Die is nog niet benijdbaar , maar in 't stuk behandelt de knecht hen met eene gemeenzaamheid , die niet voor hun aanzien pleit, te minder daar zij hem met zeker ontzag toespreken. Zie b. v. b1. 246 , 250. Verg. omtrent dit punt Ferd. Von Hellwald , Geschichte des Holl. Theaters , S. 48 E 20 Ik beken , dat er levendige en vrooljke tooneelen in zjn , b.v. het vierde van het eerste bedrjf t waarin de knecht aan den minnaar het verhaal doet zjner zending ; maar als geheel heeft die klucht weinig te beduiden. Dat de samenkomst der verschillende personen in de herberg te Loenen door niets gereehtvaardigd wordt , laat ik daar ; want zelfs de grootste lofredenaars van Langendjk zjn het eens over de pgebrekkige zamenstelling'' zjner spelen 1) ; maar de kern van dit stuk , de strjd tusschen de twee geleerden , of de aarde om de zon draait dan omgekeerd , is noch op zichzelf , noch door de wjze , waarop hj gevoerd wordt , comiseh of aantrekkeljk. De helden zjn hier zelfs als caricaturen niet vermakeljk q Duim , die voor Eelhart speelde Q) t moest door zjn spel veel goed maken. Quincampoiz PJ de Windhandelaars is zoo zeer een gelegenheidsstuk , dat het thans de analyse nauweljks waard is. Nog veel minder is dit de arlequinade , het rkluchtig blyspély'' van Arlequyn ccffppïdf. Beide maken de dwaasheid der agiotage van 1720 aanschouweljk 3). Missehien had hj nog te Amsterdam de vertaling berjmd , door een vriend voor hem gemaakt , van een Fransch bljspel , getiteld : De bedriegery 'ptxs Cartouche , dat vrj vermakeljk is , maar waarbj wj niet langer behoeven stil te staan. Ik hqrinner slechts , dat dit en de Vaderlandsehe Xpp. plïp#e?1 de eenige stukken van Langendjk zjn , in vrje rjmregels. geschreven , terwjl al zjne andere tooneelwerken in rhythmisch regelmatige verzen prjken. Na zich meer dan twintig jaren van allen tooneelarbeid onthouden te hebben , werd op eens Langendjk's lust voor het Drama weer opgewekt. Hj schreef het pblyspel'' Xantlàpe PJ het ôppz: wyf de8 Flpzpp/': Sokrates beteugeld. Dat zjne eigen huweljkservaring hem dit onderwerp in de pen gegeven heeft : mag worden vermoed. Sokrates , de bekende wjsgeer , wordt te Athene bezocht door Daria , de Koningin der Amazonen , die zich in platonische liefde tot den rwjsten aller menschen'' voelt aangetrokken. Dit wekt de jverzucht der booze Xantippe , die pin verwoedheid uitspat , maar de macht en dapperheid der Amazoone ontziende , zich alleen op Sokrates zocht te wreeken. Dus wordt die princes de onschuldige 1) Zie b. v. De Tooneelkgjker , III D., bl. 54. S) M. Corver , Tooneel-Aantekeningen , bl. 126. 3) Verg. 'Wagenaar , XVIII D. , bl. 224 vlgg. LANGENDIJK !S W ISKUNSTENAARS. - XANTIPPE. LANGENDIJK S XANTIPPE. oorzaak van een echtscheiding , waardoor Xantippe , door 't verlies van haaren bruidschat , in de uiterste armoe en wanhoop gebracht , tot kennis van zich zelve komt, en weder met Sokrates op de voorspraak der vorstin vereenigt'' (Nabericht). Langendjk zelf had vrj hoogen dunk van dit stuk , dat rgeen gemeenschap heeft met eenige tooneel-speelen , die van alle oude tyd af tot op heden het licht hebben gezien , en derhalven een nieuwe vinding is.'' Hj stelt het vooreerst als oorspronkeljk werk tegenover de navolgingen uit het Fransch , die in sommiger oogen alleen genade vonden. Dat ook hj hier vooral optreedt tegen 't Kunstgenootschap ,'' springt in 't oog 1). Maar hj beschouwde dit stuk ook als eene proeve van hooger bljspel : van comédie de caractère. Dit bljkt uit de karakteristiek , die hj in 't Naberioht van de hoofdpersonen geeft. Bovendien meent hj paan het allervoornaamste oogmerk van een blyspel voldaan te hebben , namelyk , de opleiding tot de deugd , zonder welke alles Verg. Geschiedenis der l'Yederl. Letterkunde in de X VI1e feuw , 11 D. , b1. 486. Ziehier , hoe hij zich .in het Nabericht (Gedïcifen, IV D. , b1. 132) uitlaat : !:*t Vooroordeel , de waanwysheid , de knibbelzucht en onkunde van rymers loopen zoo ver, dat zij meenen dat *er geen volk onder de zon is , zo bequaam om treur- en inzonderheid blyspellen , uit den geest te maaken a1s de Franschen : Duitschers , Nederlanders en Engelschen , staan als botterikken en weetnieten by dezelve te boek , zy blyven verwonderaars en aanbidders van de Fransche geesten ; zij stellen al hunne krachten te werk om de glorie deezer natie ten hemel te heFen , denkende dat het hep tot een byzondere eer verstrekt , a1s zij een tooneelstuk , naar de regelen der Nederlandsche rym- en taalkunst , hebben vertolkt. Men moet deernis met die arme geesten weezen zyn. Hoe dikwils byten zy hebben , om een ongeloooijken arbeid , daar zy op Parnas toe veral hunne nagels af , om een rymwoord te vinden , verslyten zy hunnen tyd , tot dit vermaak geschikt , in slaaverny zonder de vryheid te durven gebruiken , om zelf iets groots in dat aan den zin van hun voorschrift niet te kort doet. Dus hunne moedertaale te onderneemen. Ondertusschen worden erfziekte , namelyk, een onverdraagelyke waanwysheid , die hen aanzet , om dg werken van hun vaderlyk vernuft onvernuftig te veroordeelen , indien zij onder het vertaalen ongevoelig Ij* besmet met een niet rymen OP @ een recht van meesterschap bekomen hebben , om over alle speelen den Franschen leest geschoeid zijn ; . denkende datZydoor hun van eigen vinding bidden om hem de oogen te openen ; opdat zy , hunne dwaasheid ziende , van te oordeelen. Indien ik een heiden waar, zoude ik Apollo 1) rymers in poëten zouden veranderen.'' 22 ydelheid is. Hiertoe was niets nutter uit te denken , dan de kennis van zich zelven ; een leerstuk , dat alle menschen behooren te betrachten , en eigenlyk de ziel van dit blyspel is.'' Hoe heeft hj zich van zjne taak gekweten ? lk spreek niet van de handeling , die luttel is , en waarvan het comische meestal in stokslagen en platheden bestaat. Hj verontschuldigt zich over dit laatste zelf : dit is alleen in het stuk gebracht rom het gemeen te behaagen , dat doorgaans met zulke Ook het gebrek aan handeling heeft maar zonder daarin te slagen 1). En die laat mede te wenschen over. vodderyen word aangelokt-'' hj trachten te vergoeljken , wat de karakteristiek betreft , Hj heeft Sokrates willen voorstellen als pvooral niet besmet met de zotte gemaaktheid der geleerde flozoofen, die men pedanten noemti'' en toch is er nauweljks iets pedanters uit te denken dan juist die Sokrates. Een enkel staaltje. Hj voegt zjner vrouw toe : LANGENDIJK 1S XANTIPPE. Ik grimlach nooit om u : maar wel om uw gebrfken. Myn tydverdryf , indien ik 't zoek , Is in een welgeschreven boek. Al myn betrachting is my zelv' te leeren kennen.'' En zulke bewjzen van nederigheid en eenvoud op elke bladzjde. Ook strekt het niet om den eerbied voor den wjsgeer te verhoogen , wanneer men hem als een sukkel ziet voorgesteld , in wiens huis ieder meester is behalve er de wet niet stelt, dan is het oude wjsgeer op de Amazone wat bespotteljk. hjzelf ; want a1s zjne Xantippe Diogenes of Daria. Dat voorts de verliefd wordt , maakt hem ook wel vindt men schier ,1Sommigen schynen te denken , dat dit blyspel te veel of te lange redeneeringen heeft, en voor een blyspel op die plaatsen veel te ernstig word. M aar schoon ik in myn ouderdom , de vrolykheid nog niet verlooren hebbe , zie ik wel dat de voorwerpen zeer verschillen , welke myne blydschap opwekken moeten. Stukken te leezen , daar niets voor ft verstand in is , in plaats van my te verblyden , zouden my onderdrukken , daar tusschenbeiden eene verstandige aanmerking my op de gevoeligste wyze vervrolykt. M en zegge dan niet , dat redeneeringen maar wel , dat dit stuk Van deezcn aartgeen stof is voor blyspellen : geen blyspel voor jongelosbollen is ; evenwel men ziet , dat ik iets ten hunne gevalle gedaan heb.'' 1) LANGENDIJK 1S XANTIPPE. En nu zjne vrouw ? Zi.j wordt geschilderd als een toonbeeld van kwaadaardigheid , maar op zoo'n ruwe wjs , dat daardoor alle eerbied verloren gaat voor den man , die met zulk eene vrouw kon huishouden , en zelfs durfde beweren , dat ze hem ten zegen is , 11Ja , en zelfs tot vreugd , W ant ze is de wetsteen van myn deugd.'' Niet slechts dat zj in hare uitdrukkingen zich steeds zoo plat en onbeschoft mogeljk voordoet , ook hare daden zjn van geljk allooi. Zj dreigt haar mans boeken te vernielen , spreekt van hem af te touwen , snoeft dat zj hem zal doodslaan , en vliegt hem ook werkeljk naar de keel om hem te worgen. Zjne vrienden , zjne slaven en slavinnen , jaagt zj het huis uit of slaat er op l0s met den bezemsteel. Diogenes voegt zj toe : Vrees dezen bezem ! vrees myn nagels ! vrees myn tanden-'' De lieve vrouw is daarenboven huichelachtig en op haar ouden dag nog jdel en coquet. Het geld is haar afgod. Zj verwjt Sokrates , dat hj haar om haar bruidschat getrouwd heeft ; zj wil Daria niet bj zich in huis nemen , maar a1s deze haar eene ruime som geeft , is het blaadje gekeerd , en zj zegt vleiend : 11Heb dank , grootmoedige heldin, Wij neemen u met eerbied in.'' De boosheid zat haar dus we1 in merg en bloed. En toch , als haar bruidschat en hare juweelen , die zj bj het scheiden van haar echtgenoot meeneemt , haar ontstolen worden , verandert zj op eenmaal van aard. Diogenes tracht dat te verklaren : hj ziet in , dat eene vrouw 11Die driftig is , als gy , door slaagen niets kan leeren : ATaar dat de Ilerael haar door rarapen raoet bekeeren-'' Op het goud , door haar verloren , 11Daar hebt gy op gesteund ; dat maakt u onverdraaghelyk Voor ydereen.'' 5:Ik heb my zelven op den rykdom verhoovaardigdp' Ja ) zegt zi. j1 m aar nll , 24 LANGENDIJK S XANTIPPE. - PAPIRIUS. lk leer ray zelven heden kennen. Ik- hoop de dwaasheid van myn driften my te ontwennen . . . . Ik ben vernederd en wil voortaan nedrig weezen. fk Ben arm gelyk een worm ! maar fk za1 den Hemel vreezen , Die heeft my wonderbaar verlicht. De vliezen vallen van 't gezicht. Gy schildert my de deugd zoo heerlyk voor myne oogen , Dat ik llaar volgen zal met al myn zielsvermogenl' Zj kruipt dan , a1s bewjs van onderwerping , gewillig in de ton van Diogenes. En om de kroon te zetten op alle willekeurige omwenteling in haar binnenste , zegt ze later van Sokrates : Zyn goedheid heeft 1: myn ziel gered , Myn dwaaze zinnen omgezet, En leert my de ydelheid van *s waerelds goed verachten-'' Het is te verwonderen , dat eene tooneelkunstenares van talent , zooals mej. Bouhon , zich verwaardigd heeft die rol te spelen. Zj deed het nochtans , en Stjl zegt zelfs , dat zj peen onbetaalbare Xantippe'' was , waarbj zich Oorver aansluit met de verklaring , dat zj die ro1 we1 speelde'' 1). Ik heb bj deze eerste proeve van hooger bljspel wat langer stilgestaan , om de vraag te kunnen beantwoorden , of Langendjk , toen hj meer over den aard van het Comische Drama had nagedacht , ook beter kunstwerk geleverd heeft ? Die vraag moet , althans met betrekking tot dit stuk , ontkennend beantwoord worden ; en ik geloof ook hier niet mis te tasten , a1s ik zjn slagen verklaar door datzelfde gebrek aan scheppend vermogen , dat wj a1s een algemeen gebrek van onze dichters hebben leeren kennen :). Ook in kwaljk zjn volgend pblyspel'' : Papirius , of het pwrpdr detrrouwen sïzlzlds Romen )komt 'Nj die klip niet te boven. Kalfurnia is boos , omdat haar zeker staatsgeheim wordt verborgen gehouden. Als haar man weigert het haar mede te deelen , tracht zj 't haar zoon te ontlokken , zelfs door onedele middelen : 1) Iooneel-Aantekellingen , b1. 122. Van der Goes deelt in zijn opstel : Le J'cznïdie Bouhon (Het Tooneel 1, b1. 282; twee anecdoten mede , waaruit blijkt, dat zij voor woeste partijen bij uitstek gesehikt was. S) Verg. Geschiedenis der Nederl. Letterk. in d6 X VIIe Eeuw , 1 D. , b1. 308. LANGENDIJK ' S SPIEGEL DER 5 r A D . KOOPLIEDEN. door hema te afkeer voor hem bedreigen , dat zj zjne nieht , welke hj bemint , zal inboezemen. Hj maakt haar nu wjs , dat de Senaat besloten heeft in 't afnemend getal van Romeinsche burgers te voorzien door ieder Romein nog eene vrouw te laten trouwen. Zj verspreidt dat gerucht , en de geheele vrouweljke bevolking komt in verzet. De burgerwjven loopen te hoop om tegen het Kapitool op te rukken. De Senatorsvrouwen plaatsen zich aan haar hoofd. Op 't Raadhuis bljkt spoedig , dat alles op misverstand berust , en dat de Senaat nooit zoodanig plan gehad heeft. De dames zjn bevredigd , maar de w'jren stellen al te kwade voorwaarden. Intusschen verloopt haar leger , en de plebeïsche woordvoerdsters worden voor vjf-en-twintig jaar naar 't spinhuis gezonden. De hoofdgedachte van het stuk is niet zeer comisch : zj kon het alleen worden door inkleeding en uitwerking. Dit had in het tweede bedrjf moeten geschieden ; maar daar vindt men niets dan platheid , geen zweem van geest of karakterteek-ening. Eindeljk komen wj aan zjn laatste , zelfs niet geheel van zjne hand voltooide stuk t den Spiegel der raderlandsche koopliedelt 1). Dit is ontegenzeggeljk het beste zjner bljspelen , eene comédie de op,oezfr.s , zooals wj er wellicht geene tweede hebben aan te wjzen , en. waarvoor hij misschien in zijne Haarlemsche omgeving de stof had gevonden 2). TAvee eerzame kooplieden hebben door eerljkheid , vljt , orde en zuinigheid goede zaken gedaan , en ten slotte hun kantoor met hun vermogen overgedragen aan hunne beide zonen , bj welke zj blijven inwonen. De jongere chefs der frma zijn kinderen van hunnen tjd. De oude eenvoud is voorbij , zoowel als de spaarzaamheid : lichtzinnig en kwistziek , omdat zij rijk zijn , willen zij de aanzienlijke lieden in leefwjs , weelde en overdaad niet slechts evenaren , maar overtreFen. Gastmalen , speel- en comediepartjen , maskerades bljven aan de orde van den dag , ofschoon de kas lang uitgeput is en de goederen uit het pakhuis beleend zjn. Om geld voor de speel- 1) Afzonderlijk met eene inleiding en eenige aanteekeningen uitgegeven door F. G. Van Pesch , (Deventer , 1875) , en ook in zijn geheel afkedrukt bij Penon > Nederl. Dicht- en prozawerken V, bl. 8 vlg. 2) Men denke aan den lotswissel van den koopman Koolaart. LANGENDIJK !S SPIEGEL DER VAD. KOOPLIEDEN. tafel te vinden worden zelfs kostbaarheden verpand. Zj weten , dat zj op den rand van 't bankroet staan , dat hunne wissels geprotesteerd zjn , en dat de gerechtsdienaars op hun stoep wachten om hen te vatten : toch bljven zj zich in den zwjmel der vermaken storten. De jdele praalzucht heeft hen o0k hardvochtig gemaakt. De zonen zoowel a1s hunne vrouwen zien laag neer op de oude ouderwets- eenvoudige vaders , die zj in huis hebben , en voor wie zj zich schamen. Zj maken hun het leven zuur door schampere behandeling , en denken er over hen naar 't Oudemannenhuis te zenden. De oude zjn de volmaakte tegenstelling hunnerzonen : Xoude patriotten ,'' eerljk , zuinig en eenvoudig , maar korzel genoeg over de hun aangedane behandeling om den naam van rknorrepot'' te verdienen. Toch drjft hunne goede natuur boven. Zj hebben vjftienduizend pond sterling in eene Engelsche loterj gewonnen , en daarmee komen zj hunnen kinderen , of eigenljk hun eigen goeden naam , te hulp , want geen hunner wil heeren Dat zyn zoon met een afront raakte uit zyn zaaken.'' Maar nu nemen zj het beleid dier zaken ook weder op zich. Er wordt in dit stuk misschien wat te veel geredeneerd , te weinig gehandeld. Voorts valt het niet te ontkennen , dat de fguren t ofschoon juist van teekening , wat al te schril gekleurd zjn , dat de tegenstellingen van toestanden en karakters al te scherp afsteken. Daardoor dreigt niet slechts de natuurljkheid soms in caricatuur over te gaan , maar - en dit is de grootste grief tegen het stuk - door dit alles komt de didactisch-ethische strekking zoo op den voorgrond , dat het geheel iets doctrinairkils en dors verkrjgt. Men ziet, dat de dichter oud en deftig geworden is , en ernstiger dan misschien met het bljspel overeenstemt. Zjne boert is tot een minimum ingekrompen , en het rAtthisch zout'', waarvan hj ergens gewaagt 1) , is niet met kwistige hand gestrooid. Toch 19 In het Nabericht tot de Xantippe heet het : r,ons inzicht is geweest, om met dit blyspel tevens kundige en onkundige aanschouwers te vermaaken , en daarom hebben we onder het boertige zo veel Atthisch zout gemengd , dat geleerde en deftige mannen smaak in dit blyspel hebben gekreegen , die anders niet veel achting voor het tooneel hadden.f' ' SVAARDEERING VAN LANGENDIJK S TALENT. steekt er wezenljke verdienste in de studie van menschen en zaken , zoowel als in de verscheidenheid en levendigheid van voorstelling. En er worden hier tooneelen aangetrofen , die niet kunnen nalaten eene comische werking te doen. Aardig is het b.v. , hoe beminneli.jk de kinderen worden t als zj merken , dat de oude heeren een honderd halve rjders bezitten , die zj hun tot speelgeld ter hand stellen ; en hoe natuurljk , dat men dan terstond zpapa lief '' te 1jf gaat om een harddraver te betalen , dien men pop een dronken avond gekogt heeft.'' En hoe o'verbeleefd worden ze , als zij vernemen , dat de vaders groote sommen gewonnen hebben ! VoortreFeljk vooral is het , dat ze maar niet begrjpen dat de oude heeren hun niet terstond te halp zullen snellen. kunnen , W aarom ? W el omdat het de grootste onredelykheid van de !, waereld weezen zou Dat zy hunne eigen kinderen niet in den nood zouden byspringen !'' Goed geslaagd is ook het tooneel , waarin op het theesalet eerst de poëtenclubs van den dag worden aan de kaak gesteld en dan de kwistigheid der dames zoo natuurljk mogeljk aan het licht komt. Uitmuntend , dat , waar de verkwisters , als de afgrond voor hunne voeten begint te gapen , elkander gaan verwjten , dat zj daarvan de schuld zjn. Uit al het aangevoerde zal men we1 met ons willen instemmen , dat Langendjk als bljspeldichter oneindig veel hooger staat dan zjne tjdgenooten q ja , dat hj buitengewonen aanleg voor het Comische Drama bezat. Corver , die met zaakkennis kon spreken , noemt hem dan o0k onzen laatsten waren dramatischen dichter t na wiens dood wj slechts pYertalers en dichters , die iets zeggen wilden'' halve eeuw vroeger geleefd , hj zou Rjmers, maar geen Tooneelhebben gehad l). Had hj eene waarschjnljk voltooid hebben , wat Bredero had begonnen. Maar hj kwam te laat in de wereld , en kon zelfs zjn talent niet bj tjds , in de frischheid zjner manneljke jaren , ontwikkelen. Daaraan hadden zjne levensomstandigheden en zjne vrj verwaarloosde opvoeding schuld. Eerst viel het laag-comische , dat zich meer vermeit in kluchtige gevallen dan in geestige scherts , in zjn smaak , evenals het bj voorkeur in den smaak van het publiek viel. Hj heeft daardoor ook te veel toe- 19 Tooneel-Aantekeningen , bl. 117. 28 gegeven aan platheid , waarbj men echter niet mag vergeten , dat hj nooit onzedeljk is. Toen hj zich aan 't hooger bljspel waagde , omdat hem edeler kunstuiting voor den geest zweefde , leverde hj althans één stuk , dat hem nevens Molière eene plaats had moeten verzekeren. En toch , het handhaafde zich niet op het tooneel 1) , terwjl Krelin Zpvz/ldzl , Don Qzfïc/lpf , De Wiskunstenaars voor weinige jaren nog steeds voor ons werden vertoond. W at is daarvan de oorzaak ? Yoor een deel het zeker daaraan,dat men dat de ruim zoozeer het voelt , Spiegel is van wijsgeerige bespiegeling als van onmiddelljke plastische aanschouwing des Kunstenaars , waardoor dit stuk den gloed mist , die in de werken van Bredero tintelt , waardoor het ook in sommige opzichten beneden de bestgeslaagde blj- of kluchtspelen van Asseljn bljft. Maar stellig moet de vergetelheid , waartoe dat stuk gedoemd werd , nog veel meer daaraan worden geweten , dat ons publiek , ook thans nog , meer aangetrokken wordt door de klucht dan door de Comédie de ccrccfâr: , het hooger bljspel. kooplieden voortbrengsel ligt der raderlandsche W AARDEERING VAN LANGENDIJK S TALENT. 1) Misschien kwam het er in 't geheel niet op , omdat het bij des schrijvers ood nog niet voltooid was. I1. NAVONKELING. W j vatten in dit hoofdstuk eenige dichtwerken samen ? die . hoe verscheiden ook van vorm en inhoud , toch dit met elkander gemeen hebben , dat zj nog niet het wezen der poëzie in onberispeljk vloeiende verzen zoeken , zooals de school van Nil Fp!:Altibu, R cr#lzfpz dat meebracht. Zj zjn dan ook in zekere mate te beschouwen als eene navonkeling van den gulden tjd onzer letterkunde. Trouwens , het zou wel vreemd zjn , dat er geene enkele uitzondering gevonden werd op de doorgaande middelmatigheid , die thans aan de orde komt , al zjn ze ook geen zoo vonkelende sterren a1s waarvoor zj lang gegolden hebben. In de eerste plaats komt Elisabeth Koolaart , geb. Hoofman (1664- 1736) , in aanmerking. Te Haarlem uit welgestelde ouders geboren , ontving zj eene zorgvuldige opvoeding , die haar in staat stelde niet alleen Hollandsche , maar ook Latjnsche verzen te maken. ln 1693 huwde zj een voornaam koopman uit hare geboortestad , maar die door eene al te weelderige levenswjs en dwaze verkwisting , en ten slotte doorbelangrjke handelsverliezen, in bekrompen omstandigheden verviel. ln 1721 erlangde hj eene betrekking bj den Landgraaf van Hessen, en verhuisde naar Kassel. Hj kon nu met de zjnen op bescheiden voet leven , en zjne vrouw toonde hare dankbaarheid door een tal van verjaarverzen op hun weldoener. Bj diens dood , in 1730 , werd hun inkomen tot op de helft besnoeid , ondanks het deftig gedicht , waarmede Elisabeth den opvolger verwelkomde. Toen Koolaart in 1732 overleed , bleef de weduwe in kommerljken toestand achter , die waarschjnljk twee jaar laier , bj het huweljk harer dochter met den Hofboekdrukker Hermes , wat verbeterde 5 maar zj had daarvan weinig genot , daar zj in Juni 1736 overleed. ELISABETH KOOLAART. Van haar zesde jaar af maakte zj reeds verzen. Zj had zieh door vertalingen van de Klassieken geoefend en ging eindeljk haar eigen weg. Niet alles , wat zj dichtte , is tot onze kennis gekomen. Eerst in 1774 gaf W . Kops eene bloemlezing ait hare Naagelaatene Gedichten uit , ofschoon hj verklaarde t dat zj gedurende haar leven pals een wonder haarer eeuw werd aallgezien.'' W at kan de oorzaak geweest zjn , dat hare gedichten zoo laat het licht zagen ? Niet Omdat ze uit het brein eener vrouw kwamen ; want Kops aan welke der beide zei , dat phet thans moeiljk te beslissen valt, kunnen in ons Vaderland in 't oefenperk der Poëzje de lauwer toekomt 5'' waarbj men echter in het oog houde , dat hi.j den bundel aan Lucretia Yan Merken opdroeg. Ik meen ter verklaring van àet feit te mogen wjzen op de volgende ontboezemingen van den uitgevcr : (bl. V1). rDe kieschheid deezer eeuwe za1 over het geheel, hier en daar , stofe tot vitten vinden , voora'l om dat 'er somtjds meerder vrjheden gebruikt zjn , dan men thans den dichteren toestaat ;'' en elders (bl. XVI) : pde thans heerschende kieschheid , die op zig zelve lofwaardig is , zoo zj niet , geljk somtjds gebeurt , meer op de schors dan aarzelen op 't weezen der zaake let , heeft mj dikwerf doen om deeze verzaameling in 't lieht te geeven.'' Het begin der laatste aanhaling strekt het dichterljk gevoel van Kops tot eer , en is niet minder merkwaardig ten opzichte van den tjd a1s van de diehteres , die eene uitzondering op den algemeenen trant maakte. De verzen van Elisabeth Koolaart dragen de bljken van hare bedrevenheid in het werktuigeljke van hare kunst : zj vloeien gemakkeljk. Ik geef als proeve haar Veenberger Beekzqng (bl. 27) , waarin een eenvoudige , natuurljke toon heerscht , gunstig afstekende bj het overdeftige oude-mannetjes-achtige van haar suitnoodiging aan myne Gespeelen , dat ze my op Veenberg , in Aalbertsberg , komen bezoeken ,'' dat toch mede uit hare J-eugd is. Klaare beek , wier kronkel-stroomtjes Schitteren met gouden zoomtjes, A1s het licht natuur doet leeven ; W at kan ons uw waterval , In dit zielbetoovrend dal , Niet al lust en blijdscha'p geven ? ELISABETH KOOLAART. 31 fs Morgens , eer de zon de dropjes Afdroogt van de roozeknopjes , Lust ons , vrolijk , korf en mandjes , Van ft gebloemt , dat langs uw boord Ons op 't veldtapijt bekoort , Op te vullen langs uw randjes , Of in ft lommer neêr te duiken Van nabuurige elzestruiken , Blijden morgenzang te paaren , Met de weergalooze keel Van de schelle Philomeel, Dat het scllatert door de blalren. 's Avonds , a1s uwe ijpe-dreeven Langer schaduw van zich geeven , Schaft ge ons aangenaame plassen , Laauw van middagzonneschijn ; Daar we ons in uw kristalijn , Loopend , lobb'rend , speelend wasschen. Deze streek is vrij en veilig , Boom en bron Diana heilig , Zonder laagen , zonder smetten ; Daar geen Satijr , daar geen wigt , Trots op zijn gevreesde schigt , Dartle voeten in durft zetten. Hier verslijt men , zonder zorgen , En den avond , en den morgen , Middernagt en middag-uqren ; Altoos lustig, altoos blij , Altoos vreeze en kommer vrij. Lang moet zulk een leeven duuren !'' Ik voeg er nog het kleine stukje Bruin ùptlezl Blond bj (bl. 158) : Ruilt nooit uw verf , bevallige Bruinetten , Voor blanke kleur of blonde kuif. De roos verbleekt voor bruine violetten , De witte wijkt de purpren druif. De bloesemknop, zo teêr , zo ligt verstooven , Zwigt voor de rijpe kers in geur. De staatige eik , hoe bruin van verw , praalt boven De taaije wilgen , wit van kleur. 32 ELISABETH KOOLAART. - LUCAS SCHERMER. Al wat natuur poogt kragten bij te zetten , Hult ze altoos met een bruine huif. Ruilt nooit uw verf , bevallige Bruinetten , Voor blanke kleur of blonde kuif'' Hoe gemakkeljk deze verzen ook rollen , hoe ze door eenvoud en natuurzin uitmunten , nieuwe beelden , verrassende wendingen , dichterljke verheëng treft men er niet in aan. En dit geldt over het algemeen van harepoëzie t die ook hoofdzakeljk uit gelegenheidsverzen bestaat 1). Als zj in een herderszang (b1. 109) den smaak des tjds huldigt , doet haar werk voor geen geljksoortig stuk onder ; maar zj weet dien smakeloozen trant door geen enkelen nieuwen greep aantrekkeljk of pittiger te maken. En waar ze hoog wi1 steigeren , zooals b-v. in den Schouwburg #6rl Vel'woestinge (bl. 49) , een droomgezicht , waarin haar de vernietiging van al wat geschitterd heeft voor oogen wordt gevoerd, en Ter nutter leer , (haarj- in het !, hart geprent ,*' daar toont zj onbeslagen op glad js te staan. Hoe glansrjk zj ook de vergeljking met de latere helden van de vj1 kan doorstaan , al het aangevoerde zal ons toch doen meesmuilen a1s wj zien , dat Siegenbeek haar pals de vrouweljke Yondel , aan het hoofd der Nederlandsche dichteressen''op hare plaats achtte. Hoe grif men vroeger was een rjmkunstenaar met Yondel te vergeljken , bljkt uit hetgeen eenmaal getuigd is van haar ietwat jonger Haarlemmer medeburger Lucas Schermer (1688- 1711) , nameljk , dat hj , ,1Had hy slechts meêr leevens tyd gehad , Voor Neêrland mooglyk waar geweest een tweede Vondel.'' Zo0 sprak sonnet geplaatst vöôr Schermers Pppy t in dood , door P. Vlaming uitgegeven. En wj hj bj zjne vergeljking nog zes Latjnsche en twee-en-dertig weerklonken t waarin hj nu eens heet de 1712 , kort na zjn verwonderen ons , dat twjfelt , als wj ons herinneren , dat Hollandsche lofdichfen hem ter eere groote of de uitmuntende , dan de hoogdravende , zoetvloeiende en zinrjke , of roemruchtige P. A. De Huybert , plleer van Kruiningen ,'' in een 1) Het beste is zeker wel de Geboortezang voor Landgraaf Karel op bl. 95. LUCAS SCHERMER. dichter ; dan weer de roonkerster ,'' rprins der Nederdyische Dichleren ,'' sApolloos grootste zoon ,'' die pal de Poëten groot te boven gingh.'' Men verklaarde , dat zjn werk en zjn naam palreeds aan d'eewigheit gewjd'' waren. Die groote verdienste , 33 Die deed (zijnq 1of aan 't blaau Asuur 11 gewelf trompetten , En ghemq in d' eerste rang van Hollands Digters zetten-f' Geen wonder dan ook, dat bj zjn dood ,5De Stroomgodt van *t vermakelyke Sparen Ruktgeq uit zyn hooft vol rouw de zilvre hairen , En klaagt dat al zyn eer met Schermer sneeft-'' op dien uitbundigen lof af te dingen ! 5en September 1688 te Haarlem geboren. Eerst voor de wankele gezondheid , echter ook in dit vak de studie der Godgeleerdheid , later , wegens voor die der Rechten bestemd , heeft Z iJ-ne h ij eindpaal zjner studiën niet bereikt , daar de pjnljke kwaal , die hem al van zjne jeugd af gemarteld had , reeds den loen Februari 1711 een einde aan zjn twee-en-twintigjarig leven maakte. Hj heeft dan ook niet kunnen houden , wat hj scheen ie beloven , hoe vroeg hj ook de lier begon te hanteeren. Het oudste gedicht , dat wj van hem kennen , een rverjaardicht'' op zjn vader , werd vervaardigd , toen hj eerst veertien jaar oud was. Het getuigt zeker van aanleg , maar had gerust ongedrukt kunnen bljven. Het is evenwel merkwaardig , omdat de mengeling van natuurzin en classieke woordenkramerij er ons op wijst , hoe natuurljke aanleg kan worden bedorven door den geest des tjds. Voor een goed deel is daaraan dan o0k wel te wijten , dat hj zich van den beginne af aan meer voelde aangetrokken door het deftige dan door het verhevene , dat trouwens boven zjn bereik was. Hj heeft zich bljkbaar vooral Antonides ten voorbeeld gesteld , maar moest overigens op eigen wieken drjven , daar hj in Haarlem ternauwernood iemand vond , van wien hj eenigen raad had kunnen ontvangen 1). En toch , hoeveel is er niet Lucas Schermer werd den 1) In Vlamingfs j:Aan den Lezer ,'' vöör de gedichten geplaatst, heet het: ,,Menigwerven beklaagde hy zich dat *er in zyn geboortestad zeer weynige gevonden wierden, die zo veel kennis van zaken bezaten , dat hy zyn werk hen konde voorlezen , om door eens anders oordeel zyn eigen nut te bevor- JoxcKsLoxT , Ned. Letterk. in de twee laatste Eeuwen, 1, 4e druk. 3 34 LUCAS SCHERMER. Vlaming , die den druk zjner gediehten , door hemzelf begonnen r voltooide , spreekt met den grootsten l0f van zjn karakter en van zjn talent. Het eerste is aannemeljk , en er is geene reden om aan zjne zedigheid te twjfelen l). Maar wat het oordeel over zjn talent betreft , dat zullen wj slechts onder benefcie van inventaris kunnen aanvaarden e). Intusschen , men heeft hem zoo lang oe goed geloof ten hemel verheven , dat het noodig schjnt ons afwjkend oordeel met bewjzen te staven. gewaag niet van zjn treurspel Meleager en Atalante , da: niets van eene tragedie heeft. Ook zjne pMengeldichten'' zullen ons niet lang ophouden : zj bestaan deels uit bjschriften , in den vorm van sonnetten , op de krjgsoversten , die hj reeds in anderen Ik vorm verheerljkt had , deels uit bruiloftszangen. Ik ga niet te ver , wanneer ik verklaar , in de eersten geene enkele oorspronkeljke gedachte of eenig dichterljk beeld , dat ons aangrjpt , gevonden te hebben. En de tweeden bevatten zelden meer dan klanken deren , en , het geen zyne gedachten ontbrak , door de vernuftige onderrichtinge van eenen anderen te vervullen en te verkrygen , een der nodigste zaken waarlyk voor hen , die in de dichtkunde zoeken uit te blinken , . schoon zy door velen , die, naauwlyx leerlingen zynde , zich groote meesters wanen , te dwazelyk van de lland wordt gewezen.'f 1) T. a. pl.: s,overal spreekt hy zedig van zich zelven we1 verre van dat hy zich by Virgilius of Horatius durfde gelyken , (eene ongehoorde stoutheit, hem naar waar zommiger opgeblazenheit zich nu niet schaamt toe te komens achtte hy zyne gedichten meermalen minder dan hunne waarde , en voldeed altoos de waereld meerder dan zich.'' beloofde den vaderlande eenen dichter , die de steeken , en weynige van onze Dichteren zyn in die jonge jaren zoo verre in de Nederduitsche dichtkunde gekomen.Zyne Ilerderszangen zyn teder , natuurlyk en eenvoudig , eene eigenschap die hunne schoonbeit maakt. grootsch is zyn Treurspel. verheven en vo1 schoone gedachten zyn zyne Heldendichten , waar in hy vier der hekigste jaaren van dezen bloedigen oorlog den Lezer in zo veel kunstige taferelen voor ogen stelt . . . meen , dat men die van De voortreFelykheit van de ader zyner dichtkunde is zoo ongegeenen misslag beschuldigen kan , a1s van te grote. en te onbesnoeide rykheit en weelderigheit , de beste dichteren in hunne jeugt meest eigen : andere oordelen staan hem niet te duchten . . . . . Ik twyfel dan , en met groot recht, niet het allerminste aan de algemeene gunst, met welke - deeze verzameling van de gantsche waereld staat te worden ontvangen.'f ;) T. a. p1.: jyzijn Poezye beste naa de kroone zoude LUCAS SCHERMER. vo1 onnatuur 1). Men ontwaart bj de lezing , hoezeer de smaak veranderd , en ik durf zeggen , gelouterd is : wat nog in het begin dezer eeuw , voor buitengewoon werd geholzden , geldt thans voor niet veel meer dan jdelen klinkklank. Dat leeren ons ook die gedichten , die hem bjzonder kenmerken , en waarop hoofdzakeljk zjn roem gebouwd is : ik bedoel zjne herders- of visscherszangen en zjne heldendichten. vroeger ,en zelfs poëtisch sieraad genre , te onnatuurljk en te gemaniëreerd is om ons nog te kunnen behagen, ook al wordt het gebrek aan waarheid en wezenljk gevoel getemperd of beschaduwd door naieve opvatting en dichterljke inkleeding, die hier echter doorgaans ontbreken. Bj Schermer moet men zich vergenoegen met de herhaling van honderdmaal misbruikte klanken. Toch heetten zj xteder , natuurljk en eenvoudig-'' Ja , in buitengewone mate. Alen denke slechts , hoe een Hollandsche koopmanszoon en zjne bruid ons dooy twee xby beurten zingende''Arcadische herders worden voorgesteld 2) : De eersten behooren tot een dat uit den aard der zaak 35 MsRls. 1,Nu zal die wakkre knaap , vol kuische minnelusten , In d'armen van Alcippe op roozebladen rusten , In eikelover, daar het kronklend beekie vloeit. Koaloox. Ntv za1 die schoone maacht , wanneer haar man vermoeit Des avonts wederkeert, uit klaverryke dalen , Haar lief op lekker moes en schaaperoom onthaalen.f' H0e weinig die echo van classieke bucolica uit het hart welt , hoe kunstmatig de opwinding uit de ontleding van een gedicht , dat zjne aantrekkeljkheid juist alleen aan eaar gevoel kon ontleenen. Ik bedoel rAmintas Veltgezang , of lof van het Haarlemmermeer'' (b1. 412). Gewoonljk zjn bj hem de eerste verzen van een stuk de beste ; z00 O0k hier : is , die er uit spreekt, moge blijken 11De Maizon rees in 't oost met goude morgenstraalen , Yerwelkomt met een liet van duizend Nachtegaalen , 1) Verreweg het beste is het gedicht jyTel- zilvere bruilofte van Matthys Houbakker , en Agneta Kille ,'' b1. 377- 380. :) ::A.lcippe. Herderszang, ter bruilofte van den Heere Jakob van Oosterwyk, en Jongkvrouwe Anna Bruin ,'' b1. 210- 215. 36 LUCAS SCHERMER. Als gints in 't donkerste der groene lommerstreek , Daar ft zilver duinkristal der krinkelende beek De Hemelnimfjes noodt, om Febus gloet t' onduiken ,*' Amitas , d' eer van 't wout'' tusschen struiken X en bloemen in slaap valt , en door rRozemontje en haar zoete speelgenooten'' ontdekt wordt. Sommigen vatten hem bj armen en beenen , W yl d' andre maagden met haar mandetjes belaaden , Narcissen , violet , en teedfre roozebladen , Noch versch van morgendauw , tot boertig tydverdryf , By heele handen vo1 hem wierpen op het lyf.*' Zoo dwingen zj hem een lied te zingen , en nu begint hj te kweelen , hoe de Mingod ,1hout alles in zyne orde en evenwicht , En doet den wereltkloot rontom zyn aspnnt draajen-f' Hj spreekt dien god dan ook eerbiedig aldus toe : Gevleugelt wichtje tuk op duizent zoete laagen , Dat gulde schichten wet by Pafos mirtehaagen , Of op uw moeders schoot van duifjes door het zwerk Getrokken , u ter eere op aardt zo meenig kerk Ziet toegewyt , wy alle armzaalge herders knaapen , En nimfen opgevoet by onze onnoosle sehaapen , En teedre lammetjes zo meenigmaal geslacht Op ft auter van de min , erkennen uwe macht ; W y wyden ook in 't groen der ritselende telgen Aan u ons veltgezang , al zou 't Apol zich belgen , Apol en Atlas Neef , beide op de gulde lier Bedreeven , beide door *t Idalisch minnevier Zo meenigmaal ontfonkt,gy kunt getuigen weezen Emonisch Tempe , en gy o Rynstroom , die voor deezen Uw zilvre stroomen met de golven van de zee Mocht mengelen , en , a1s gevlerkte Alcione By held'ren zonneschyn haar broeinest maakte op 5twater, M et Doris dochteren , en Glaukus op 't geschater Der vlugge Tritons , ging ten reie aan 't vlakke Eer u rampzaalige, eer u 't opgestoove zant De keel toestopte , en gy uw noodlot alle dagen Op Katwyks duinen zat den Oceaan te klaagen , Uw droevig noodlot, dat wy zingen in ons liet.f' strant y Heel geleerd , heel zoetsappig ; maar weinig waar en weinig H0llandsch voor eene vaderlandsche ontboezeming. Lvcws SCHERMER. 37 In een belommerd dal op Cyprus , waar 11E1k telge is schier bezet met schelle nachtegaalen ,'* had pde koningin der liefde ,'' haar verbljf , Verzelschapt met haar zoon , en drie bevalligheên ; Eontom haar zweefde een zwerm van zuikerzoete kusjes , Van dertle jokjes , en gevlerkte minnelusjes , Als byen om hun korf-'' nMajaas vlugge zoon'' bespiedde haar eens in 't bad , stal haar gordel en snelde er mee heen. Het minnewicht hem na j dat hem onder 't vliegen een pjl in de borst joeg : de gewonde liet toen den gordel uit zjne hand gljden , dien de knaap aan zjne moeder terugbracht. Maar nu durfde Merkuur , uit vrees voor spotternj, niet naar den hemelgaan. W jl hj niet cjnsplichtig wilde worden aan de Min , besloot hj zich daar te verbergen , 11Alwaar men tot zyne eer nooit duif of doflkr slachtte ,*' en ging naar Holland , welks bewoners hij aldus beschrijft : 11Daar is een strytbaar volk , dat nooit dan wapens achtte , Gevoerde Pantsers, die geen py1 doorbooren kan , En ronde schilden , elk is daar een oorlogsman , M et eene morgenstar, of harde knods gelaaden ; Zy stryden nooit om eer, om palm of lauwerblaaden, M aar om de vryheit , hun veel meer dan ft leeven waart : M en noemtze Bataviers , gf Katten wreet van aart. By hen ging zich Merkuur voor 't minnewicht verschuilen.'* Daar liep hij rond a1s een peenvoudig visschertje-'' 11De zilve Dageraat , na ft wyken van de Nacht , Rees uit de morgenkim , veel schoonder als zy placht , A1s Godt Merkuur , van elk een Dorilas geheeten , In een bepekte boot . tot visschen neergezeeten , Dreef met de golfjes van den kabbelenden Rhyn , Allengskens naar de zee, wiens ruischend kristalyn , Vermits de Hemel metgeen neevlen was omtoogen , Vol diamanten scheen te Cikkeren in dfoogen ; Brittanjes krytgebergte , en ft omgeleege duin W eerkaatsten wederzyds op hun verheeve kruin , Het vrolyk strantgedruis der dertele meerminnen : M en zag *er Amhtrite , en andre Zcegodinnen , 38 LUCAS SCHERMER. Cimothoë , Panope en Drimo blank als snee , De Nimfjes van den Rhyn op 't vlak der stille Zee , Ten dans noôn , ieder ging de gulle vreucht aan *t herte ; Palemon , Inos zoon , voor deezen Melicerte , Sloeg heene en weder met zyn blaaugeschubden staart Het water, dat het schuim in Tritons groenen baart Quam stuiven , overal zag men bruinvisschen leeven , En tuimlende dolfyns rontom de pinkjes zweeven , Mraar in knaap M ikon , met Jölas , wyl hy 't want Hadt uitgeworpen , vast een lietje , zoet van trant , By beurten , tot vermaak der vlugge Zeegoôn speelde. Schoon alles dertelde , schoon alles was in weelde , De grootste vreucht nochtans hadt Proteus.'' Deze drukt peen Rhyngodinnetje'' in zjne armen. Op haar gezicht vergeet Merkuur zjne angelroe : het minn' evuur tast hem aan. Hj poogt haar van haar minnaar af te brengen , door hem in al zjne veranderljkheid te schildéren. En hjzelf is niet wat hj schjnt : A1 In 't arme boere dekt mf een' Visscherspy, al schyn ik ongeacht hutje , eenvoudig opgebracht: 't Kleet kan een edfle ziel aan glans noch luister helpen , Zo schuilt de parel in verachte mosselschelpen, De Diamantsteen in een grondelooze myn. fk Ben ook onsterfelyk, o dochter van den Rhyn , Ik mag Godt Jupiter a1s mynen Vader eeren, Ik ben zyn afgezant , en kenbaar aan myn veeren , En gouden slangenstaf-'' Maar dit alles mag niet helpen. De verstoorde god schaamde zich nu , dat bj Ten spot der Hemelgoon een 1, slechte vlietgodin In een verachten schyn zo lang hadde aangebeeden.'' W are de god niet in drift ontstoken , 1,Helmryke heuveltjes Gy zout noch hedendaags van uw verheeve kruin Zeeharder Proteus met zyn Nimfje blont van haaren , Neptunus schulpkaros zien volgen door de baaren ; Gy zout noch heden zien den Rhynstroom , wiens kristal Uit Zwitsersche Alpen spruit, en langs een groot getal Van wyngaart heuvelen en sterk bemuurde steden , Als een gekrulde slang komt slingren naar beneden, van lfatwyks zandig duin , LUCAS SCHERMER. 39 Gy zout hem heden noch aan uw schulpryken voet , Zien bruisschen in de zee met onbekrompen vloet. Het heucht u al te wel , gy kunt het noch verhaalen O duinen ; hoe Merkuur 't gezicht vol bliksemstraalen , Driewerf naar zee toe wierp , en driewerf naar den Rhyn , En eindlyk uitbol'st, gy zult dan te vreden zyn , En my met uwe bruit in 't aangezicht braveeren, A1s of myn Godtheit u noch uwe min kon deeren : O monster, dat veracht en zonder hoEykheit , In een bemoschte rot: , dolfyn en zeekalf weit, En , in 't gezelschap van lzw beesten opgetoogen , Ook hebt deu woesten aart der beesten ingezoogen , M aar 'k zweer vermeetle by den bliksem , by de zon , En by den zwarten kolk vln stix en fegeton , Gy zult niet langer meer uw Nimfjes En streelen my ten trots haar poezelige zy bekleeden , leden.'' Daarop begeeft hij zich pijlsnel Naar ft out Eolië , ft onstuimig vaderlant Iler storlnen ,'' en wendt zich tot den beheerscher van dat rjk : 1,Gy die zo menigwerf uit goud en zilvre schaalen , (Dus sprak Merkuur den voocht der stormen aan) verheucht Ter Tafel van Jupyn den Nektar drinken meucht, En eertyts om uw dienst, dien gy zo trou deedt blyken , M et d' alderschoonste Nimf van Junoos hof gingt stryken , O Eolus . . . . . .'* En daarmee breekt gelukkig het fragment af. Het is moeiljk te gissen , wat de loop van het gedicht zoa geweesi zjn , hebben wj van deze Arcadische klanken al meer dan genoeg. En dat was dan de poëzie , welke men te dier tjde ten hemel verhief s en waarvan 's dichters vriend Geldorp getuigde (bl. 490) , raaar zeker 1,O , had de dood hem niet gerukt ter neer, W at zoudt gy dan , o Haarelemmer Meer ! DoorZ)T11 gozaDg VoropllAsrigt Zyn gebleven , W aar van hy reets een schetse heeft gegeven. Dan hadde hy op wieken van de Faam , Aan *s werelts end doen klinken uwe naam , A1s de Ystroom , door Antonides beschreven , Zoo zoudtï: medeop ieders tonge leven-'' 40 LUCAS SCHERMER. Z0u het iemand nog invallen dien dichter een tweeden Vondel te noemen ? Zeker niet hem , die zich de moeite gegeven heeft den bnndel door te lezen. En nu de pheldendichten ,'' die reeks van beschrjvingen van de heldendaden der bondgenooten in de jaren 1706- 1709. W il mea een opgeschroefden toon verheven poëzie noemen , ja , dan staan deze zegezangen hoog ; maar wie iets anders begeert dan schelle klanken , klatergoud matig eenige staaltjes ) genooten van den jaare 1708'' : en overdreven gekleurde beelden , za1 maar met dien sehitterenden klinkklank zjn ingenomen. ziehier den aanhef van pDe Dapperheit der Bont- W i1 mea Hoewel myn Zangeres , die 't 11 buitenleeven mint , En steets haar veltdeun strooit onachtzaam in den wint, A1s Kumaas Strantsibil haarf Goddelyke zangen , W eêr lauwertelgjes schroomt om d' edfle kruin te hangen Der Helden , die ft gewelt van Vrankryk tegenstaan : Nochtans biedt haar Apol de goude citer aan , Om , onder het gedreun van hondert veltmetaalen , Te heflkn hunnen lof tot aan de zonnestraalen. HoortVaderlanders , hoort naar onzen zegetoon , En zwaait vo1 dankbaarheit d' onsterFelyke Goôn Den eelsten balssemgeur van ft morgenbaarend Oosten. 't Herleezen zal misschien uw naazaat kunnen troosten , W at dappfre telgen van Heenstooven door den Gradivus, in dit jaar, gloet der vyantlyke schaar , En , volgende gezwint de Heerszucht op de hielen , Haar nederzwaaiden , en met heete zegewielen Rontsleepten om het heir , tot Vrankryks ongenucht. Naauw week de winterkou voor aangenaamerlucht, Die 't Westewintje blaast uit Zefirs roozenhoven , Of 't vreeslyk plondernest Duinkerken , door zyn rooven Op zee van outs befaamt, braakt een geheele vloot Vo1 watermonsters uit, voorzien met kruit en loot. W acht u o Edenburg , o Schotlant 't zal u gelden ; De dapp're Ridder van Sint Joris , met zijn Helden , Rydt moedig op een draak , die bliksemvlammen spout, Om lz , die licht te veel op 't Leliryk vertrout, Van 't Bontgenootschap met Brittanjen af te rukken , Brak niet 's ryks Admiraal zyn dreigement aan stukken-'' Zooals men ziet, moeten opgeschroefde groote woorden a1s uitdrukking van verheven gedachten dienst uitzondering. B.v., b1. 99 : Lccws SCIIERMER. 41 doen. En dat niet bj O Febus , die ft heel al verligt met 11 goude straalen , Trof u de schrik dan zo der loeiende metaalen , Dat gy uw vierspan, langs de heirbaan van de lucht Aanzweêpende, zo snel gelyk een arentsvlucht , A1s of de werelt schokte in duigen uit haar assen , Vooroverstruikelde in Neptuinus zoute plassen. Hoe loofde u Vrankryks macht, doortintelende Zon , Die, door degunst des nachts , ten deele ontvluchten kon Het alverteerend vuur der dappere Oorlogsgoden , Die, vechtende in den mist der duisterheit , noch dooden En vleugelen , die zy ontdekken by het licht Der oorlogsfakkel , hun geslingerd in ft gezicht. Hoe zwol uw zilvfre plas , door 't driftig nederstroomen Der bloetrivieren , langs uw schaduwryke zoomen , O Schelde , toen gy zaagt Vorst Marlbourg en Eugeen Op bekkeneelen en verslaage rompen treên !** Of heerscht er misschien geen schromeljke overdrjving in eene schildering als deze , b1. 102 : 1,Ach onbezweeke Eugeen! Daar snort een kogel door uw gouden hellem heen , En treft uw waardig hooft, waar uit het bloet komt stroomen , A1s water uit de kloof der bergen , langs de zoomen Der zilvfre Deule ; die , al zuchtende , ter sluik Dit dierbaar purper vangt in haar kristalle kruik , W aar in zy et stroomkleet doopt, dat, leliwit, voorheenen, Den gloet van Tirus tart.e' Eindeljk het laatste staaltje van onnatuur (bl. 115) : 11Het dreunen van 't kanon vervult aan alle zyen H et platte lant met schrik. De teere Boschnimf vlucht : Den geilen Sater, die den damp der buskruitlucht Inademt, lust het niet haar kuischeit te belaagen , Noch zich te schilderen , by d' opgeschoote haagen, Met root moerellesap , hy denkt niet om zyn krans Van pynloof , noch den rei te leiden aan den dans Op ft rieteiuitje , neen , de Boksvoet weggeschoolen Krimpt beevende a1s een blat in 't binnenstf van zyn' En gy, o Schclde, schoon uw oor zo menigmaal Vermoeit wierdt door ft geloei van gaapend veltmetaal, hoolen : 42 LUCAS SCHERMER. - H. CZ. POOT. Gy echter in uw hart van grooten schrik beneepen , Vloot naar uw oirsprongk toe , en liet de vlugge schepen , Ten dienste van 't beleg met oorlogstuig gelaan , Te deerlyk , door 't gebrek van uwe stroomen , aan Den modderigen gront hun' zwakke kielen stooten.'' Dat is de poëzie , waar men , langs de trappen van Antonides , Anslo , Oudaan en Yollenhove , toe moest afdalen. Gekunstelde verheëng , onmatig gezwollen beelden , is al waartoe de machteloosheid in staat is zich op te schroeven. Er is hier navonkeling van den goeden tjd , maar toch meer het knetteren der vonken dan verwarmende L nlet meer mooi gloed. Ik hoop , dat men dit soort van poëzie zal vinden , ook al erkent men , dat de jonge dichter hier en dayr een vuurpjl laat schittereu , die toont , dat h ij omstandigheden tot iets beters in staat zou zjn geweest. Maar wat een enkele dichterljke sprank niet kan veronder andere goeljken , is dat doorgaand gebrek aan waarheid en innig gevoel , dat schier alles tot klinkklank en klatergoud maakt. W j komen op natuurli.jker bodem met Hubert Oornelisz. Poot, die dan o0k a1s natuurdichter buitengewonen naam maakte. W j moeten er evenwel voor waarschuwen , dat men ook hier de verwachting niet al te hoog dienste is te ontzeggen , gekweeld , werd hj toch hooger geschat dan hj doorgaans in hyperbolen. W anneer men zjne gedichten kon lezen zonder zich te herinspanne ; want ofschoon hem geene verofschoon hj menig liefeljk gedicht heeft gedurende meer dan eene eeuw we1 wat eigerljk verdiende. Alaar men sprak toen Deren , wie WaS j en leefde hj wanneer hj , men zou zich soms verwonderen , dat er zoo ongemeene ophef van hem gemaakt is. Maar als men bedenkt , dat hj , die in 1689 te Abtswoud , nabj Delft , geboren werd , een eenvoudige boerenzoon was , in een tjd toen onder den boerenstand nauweljks eenige beschaving werd aangetrofen ; dat hj in het bedrjf zjner ouders opgevoed , na luttel dorpsschool-onderwjs , zichzelf gevormd had , dan vindt men het niet meer dan natuurljk , dat deze pboerenzangery'' zooals hjzelf zich doorgaans noemde , met verbazing werd aangestaard en alomme gevierd ; ofschoon het van den anderen kant verwondering moet wekken , dat hj z00 bovenmatig werd gelauwerd in een tjd , toen natuur en waarheid z00 geheel buiten het gewone H. CZ. POOT. dichterljkeprogramma tegael van Abtswout'' in de aehttien gewjd door Hoogvliet , genieën , ruim zooveel bewonderd a1s een rzeldsaem wondery'' a1s die zpaerel , gevist in zwart moeras ,'' dan geprezen om zjn talent. En waar men dat op het oog had , gold het denkeljk vooral die 0n8 koud laten. lagen. Maar waarschjnljk werd pde nachljkzangen , die hem werden Smits , De Haes en een aantal onbekende stukken , welke Maar juist de scherpe tegenstelling met den gemaakten , opgeschroefden modetrant , die men in zjne beste stukken aantreft , in die , waarin hj zichzelf durfde zjn : doet hem a1s eene aangename verschjning begroeten op die heide , die zoo weinig frisch gebloemte oplevert. Hj had eene aangeboren neiging t0t Kunst en Poëzie : de laatste vooral trok hem aan , en hj scheen sdoor de natuur als met eige handen in den schoot der zanggodinnen nedergezety'' zegt zjn levensbeschrjver 1). Hj maakte kennis met de Rederjkers uit de buurt , wier werk hem pverrukte.'' Maar weldra kwamen hem beter voorbeelden onder de oogen : Hooft en Vondel; en men beweert ') , dat zj pniet alleen met oordeel van hem gelezen , maar zelfs door veel herlezens als in merg en bloed bj hem verandert waren ;'' hetgeen nog al veel zegt. In het algemeen had hj zich door studie zooveel mogeljk ontwikkeld : en het was dus meer jdelheid dan iets anders , 'die hem betuigen deed , dat hj zjne gedichten had gezongen pin het midden myner vee- en akkerbezigheden , zoo goed , zoo quaet a1s ik van de natuur , myn eettigste hulp en ldïA Ze tlz'pzf in dezen Y ontvangen Hoe het hebbe-'' zj , 1721 vermeerderd een tweeden gevolgd werd. Ilj wilde dien eersten bundel doen in 1716 gaf hj zjn eersten bundel uit , die in en verbeterd het- licht zag , en in 1727 door verschjnen onder den titel van Minnezangen; maar de uitgever vond dien pwat te afzigtigh', : daarom werd aan die stole nog eenige mengelpoëzie toegevoegd en de titel daarnaar gewjzigd. Sommigen dier minnedichten zjn natuurljk en goed , een enkel zelfs uitnemend (1 j 272). Men oordeele : 43 1) In het derde der 80 uitgave zijner gedichten , b1. 248. 2) Aldaar , b1. 252. 44 H. CZ. POOT. UCHTEKSTONT. Aurore , die het al verblyt Behalven ons , wat wrevle nyt Prest u zoo vroeg te wagen ? W ilt gy de snelle morgenstar Te rugge ryden met uw kar Om lieven dus te plagen ? W y lagen immers stil in vrê : De midnacht zweeg : myn Doris mê. W at doet u dan vergrimmen ? Ik wed gaf fs ouden Thitons koets IJ wat min leets en wat meer zoets , Gy zoudt wel later klimmen. Een jongeling hielt 11 gewis Op 't rozendons in hechtenis : Daer zou Cefael u boeien. M aer, goede goden , 'k most dat woort Zoo luid niet denken dat ze 't hoort; Het mogt haer bet doen spoeien. En gy , myn lief, schoon 't licht alrê De werelt op haer oude stê Komt leveren en wyzen , svat raekt ons , fs hemels wenteling ? Die om geen nacht te bedde ging Hoeft om geenf dagh te ryzen.ff Maar zeer vele anacreontische zjn gemaniëreerd , en niet zoo liefeljk en rvol zoetvloejendheid'' als Van Kampen het wilde doen voorkomen 1). Over het geheel waren zjne eerstelingen , zelfs volgens het getuigenis van zjn levensbeschrjver , pzwellend van stjl ten alleruitersten ,'' daar hj zich toelegde om pde sterkstuitgezette spreekwjzen'' van Antonides na te volgen (111 , 249). Spoedig echter zag hj het overdrevene dier richting in en keerde meer tot de nataur terug. Hj zou intusschen geen kind van zjn tjd geweest zjn , z0o hj zich geheel door dien drang had laten leiden. Hj geeft maar al te dikwjls toe aan zucht naar hyperbolen ; en waar hj classiek en deftig wi1 zjn , vervalt hj doorgaans in valschen smaak. W at ons echter overal treft , is de zuiverheid zjner taal , en het gemak zoowel als de verscheidenheid zjner verskunst. 1) Beknopte Geschiedenis der Letteren enz. , 11 D. , bl. 89. H. CZ. POOT. De waardj zjner gedichten is zeer verschillend , er is veel kaf onder het koren ; ja, het eerste heeft misschien de overhand. Toch bljft er onder 't wannen tameljk veel goeds over. Van zjne Bjjbelstofen , Brieven of TQJf- en Zeezangen valt niet veel te zeggen. Onder de Mengeldichten zjn er een aantal , die los , natuurljk en bevallig zjn. Onder anderen : Glori der Azfgf , 11 , 6 1) ; Nut wcAl den Fkd& , 11 , 16 :) ; Morgenzang , 11 , 69 3) ; Dankbaerheit , 11 , 90 4) ; Poëtenstryt , 11 , 99 5j. Beoordeelaars , die meer hunne verbeelding dan zjne gedichten raadpleegden , hebben beweerd , dat zjn verbljf op het land aan zjn geest , pwanneer het schilderachtige tooneelen gold , eene veel grootere levendigheid bjzette , dan wanneer dezelve binnen de stedeljke muren in een naauw boekvertrek was opgesloten geweest ;'' en dat de landbouw rhem dageljks gelegenheid verschafte om de voortbrengselen der schepping , waarvan hj zich omgeven Zag , naauwkeurig gade te slaan , en het verhevene en goddeljke , dat in derzelver aanzjn doorblinkt , naar het leven en met juistheid en warmte te bezingen'' 6). Waarschjnljk heeft alleen het zeer bekende uitmuntende oordeel uitgelokt ; want niet zelden is zjne natuurbeschouwing stlzkje ) Akkerleren getiteld (II , 59) 7) , dit die lofspraak niet waard. Lantrermaek , b.v. (1I , 212) 8) is eene zeer alledaagsche bespiegeling ; al vrj laag bj den grond bljft hj in zjn Zomer (II , 220) 9) ; terwjl het Zomeronweer (lI , 224) 10) , ofschoon erg gekunsteld , niet meer dan berjmd proza mag Beter is de Herfst (II , 228) 11) ; goed , hoewel niet vrj van valsch vernuft , het lofgedicht op de Mei (II , 216) 12) ; natuurljk en liefeljk Een tsc/lpprl: daglt (II , 246) 13) ; smeltend en geheel in overeenstemming met het onderwerp , Naeht (II , 252). Niet zelden zjn o0k zjne huiseljke gelegenheidsstukjes bevallig, daar zj bljkbaar uit het hart waren geweld. Z66 de Geboortezang op de acht-en-zestigste verjaring zjns vaders (11, 237) 14) , de geheeten. 45 1) Bj Penon , Ned. Dlcht- en prozawerken , V, 88. S) 3) t. a. p., 99. A) t. a. p., 101. 5) t. a. p., 102. 6) Zie W itsen Geysbeek , Biogr. czlf. en crit. 'lFoordenù-, V D., b1. 120 121. D Penon , t. a. p., 97. 8) t. a. p., 117. 9) t. a. p., 122.14 10) t. a. p , 125. 11J t. a. p., 128. i2) t. a.p., 1Q0. 13) t. a. p., ,131. 11) t. *a. p., 111. 46 H. CZ. POOT. lukwensch voor zjne aanstaande (1I , 329) t) , het gedicht op zjn huweljk (111 , 150) 2) , de Nagedachten pw het J/.9fdrt'6Al mjner moeder (111 , 176) 3) , en eindeljk het liefeljke stakje 0p & doot pc/l m'jn #pc/lfdrtjd (111 , 234) 4) , dat zjne laats'te poëtische snik was. Gaarne geef ik een paar staaltjes van zjn talent. M ORGENZANG. ui6n den ffeere Valerius lïover. De blanke dageraet bemaelt 11 met gulde glanssen De dagkim , a1s hy plagh. Het kriekende oosten pronkt met koele roozekranssen , En gaet in arbeit om den arbeitzamen dag Te baeren. midlerwyl verkrygen alle dingen Hun verf en wezen weêr. D' ontwaekte nanacht wykt : de stomme wouden zingen , Beluistert van het velt langs 't vlakgekemde meer. Gins streeft een herderin die fer op natte struiken Heur naekte voeten zet. De ploeger wekt zynf os : de visser licht zyn fuiken. De reizer tygt op wegh : de jager spant zyn net. Thans ziet men melkerbuur den vollen eemer dragen ; Hy zingt en kent geen leet. Hy pryst zyn jeugdigh vee : hy pryst de jeugt der daghen : Hy pryst de klaverwei die room en boter zweet. Hy hoort den nyvren smit het heiligh kouter smeden Dat zynen akker bout. Ook toont hem 't nuchtre licht dehuiverige steden Daer hem de noeste markt zyn zilver telt en gout. O lachende uchtentstont, gewenscllte troost der kranken , En leven van myn lier, Ik zou met langer liedt uw vrolyke aenkomst danken , M aer och ! gy vaert te snel , gy vaert te snel van hier. Uw vliegent radt draeit radt, en d'avont volgt den morgen Dus nadert ons de doot. De dagen zyn haer schreên , verzelt van bleeke zorgen : W ie zou den lust versmaên daer hem de tyt toe noodt? Legt ge , o Valeer, nu nogh van loomen slaep bekroopen En staet ge nogh niet op ? Ai koom toch vaerdigh hier ; hier gaet de hemel open. D'alkoesterende zon vergult der bergen top. 1) , Penon , t. a. p., l l4. 2) t. a. p., 134. 3) t. a. p. , 106. #) t. a, p., 137. H. CZ. POOT, 47 Neem uw Kornelia, d1e Rovers kan beknellen In boeien , aen uw hant. Zoo doe de morgenvreugt twee eedle harten zwellen Gelyk de milde dau het dorstig groen op 't lant.'f AK KERLEVEN. Aen den Heere M r. Kornelis *: Graevezande. Hoe genoeglyk rolt het leven Des gerusten Lantmans heen', Die zyn zaligh lot , hoe kleen , Om geen koningskroon zou geven ! Laege rust braveert den lof Van het hoogste koningshof. A1s een boer zyn hygende ossen 't Glimpend kouter door de klont Van zyn' erflklyken gront, In de luwt der hooge bosschen , Voort ziet trekken , of zyn graen ft Vet der klai met gout belaên ; Of zyn gladde mellekkoeien , Even lustigh , even bly Onder 't grazen , van ter zy , In een bogtigh da1 hoort loeien ; Toon my dan , o arme stadt , Zulk eenf wellust , zulk een' schat. W elige akkers , groene boomen , Malsche weiden , dartel vee , Nieuwe boter , zoete meê , Klaere bronnen , koele stroomen , Frissche luchten : overvloet Maekt het buitenleven zoet. Laet eenf koopman koopmanswaeren Huis en hof en kas en gout W' aegen op het schuimend zout Daer de witte zeilen vaeren , Vaeren , maer met groot gevaer, Veemans rykdom blyft vandaer. Laet de drokke pleitzael woelen, M enigh vreezen dat de schael Van de vierschaer ryze of dael* Voor de strenge rechterstoelen ; Veeman houdt zich by zyn vee , En daer blyft zyn zorregh meê. 48 H. CZ. POOT. Zaeien , planten en verzetten Geeft hem werk , hy vist en jaegt. Dikwyls valt hem eer het daegt Vliegent wilt in looze netten : Dikwyls voert hy met zyn raên Grazigh zuivel stêwaert aen. Appels enten , peereplukken , M aeien , hooien , schuur en tas Stapelen vo1 veltgewas , Schaepescheeren , uiers drukken ; Zeven kinders en een wyf Zyn zyn daeglyx tytverdryf. Vork en riek en schup en spade Zetten zyne lusten pal, 't Zy de welgemeste stal , ft Zy de boomgaert hem verzaede, ft Zy de kruitben niet te loom Op zyn laege tafel koomf. Als de lente 't lant beschildert, A1s de zomer zweet en gloeit Ploegt en spit hy onvermoeit. A1s de winter 't wout verwildert Houdt hy den berookten haert Met zyn vrienden, ront van aert. ft Herfstsaizoen , vooral te danken , Snyt hem druiven , perst hem most, Most die slechts wat moeite kost: Hemelwaerde wyngertranken Vullen dan met wyn zyn ton ; Onlangs schutten ze ook de zon : W ant des zomers , na veel zwieren , Neemt hy , om zich goet te doen Onêer 't loof een slaepje in ft groen Daer de vogels tierelieren , Daer een levendige vliet Van de steile rotsen schiet. Els , zyn liefste door het trouwen , sriegt raetzang Schoonze vry al wyder gaept Dan de hoofsche staetjonkvrouwen ; En hy kust 'er Elsje voor. hem daer hy slaept Dus brengt Melker 't leven door. Zeg my nu , o fs Graevezande , Die behalve meer ook weet H. CZ. POOT. 49 Hoe een boer zynf tyt besteet : Toon me , o Rechtlicht in den lande , (Zoo zy u myn zang gewydt) W ie zyn leven zachter sl)-t.'' 11Zoo verdween met natte leden 's W inters graeuwe dwinglandy Voor de groene monarchy Der bebloemde lieQykheden. Zoo genaekt de zomerbrant 't Vee- en vischryk Nederlant. D* overvriendelyke Lente, W eêr bezielt door 't zonnevier , M onstert met haer' schoonsten zwier. D' eedle Bloeimaent , naer gewente Met de prilste blaen bekranst , Pronkt en lonkt en lacht en danst. -t W esten waeit, met bolle vlaegen , W eligh t' onswaert , pas op pas. Spichtigh riet en molligh gras Danken 't zoet der zachte dagen Voor den groei , die ft hart bekoort, Daer men hem nu piepen hoort. Haegen worden paradyzen. En het verschöntloâen kruit W aessemt zulke geuren uit , Dat 'er doden van verryzen. D* aerde toont , in wyk by wyk , Schaduwen van 't hemelryk. 'k Zie het dartelende Arkaedje Met zyn bruine heuvels hier. 't Beemtheilzaligt mensch en dier. Akker , weide , duin , bosschaedje , Zeen , rivieren , grysheit , jeugt : Alles zwymt byna van vreugt. D* uchtent dauwt Godts zegeningen Op de bloesems , boôn der vrucht. Loof en wemelende lucht Hoort men liefdedetlntjes zingen. 't M innen had noit beter aert. Zie # ei zie #hoe alles paert. -TnYf!R nT.nmhrr Lpttprjz .,'e) d. fv/7y!, lnnlgf. F'-e?zvzwn T .4e rlrlxk'. 50 H. CZ. POOT. Zie , hoe ft ront gaet met de jaren. Daer de snoek lest schoot door 't nat , Graest nu 't levend botervat , Dicht by malssche zomerâiren , En daer 't al in hemelwol W echkromp , staet de weelde vol. 't Velt vergeet zyn' mont te sluiten. En de steên , met lust verlaên , Ryden, varen nu, en gaen On: een Afeigezigt naérbniten. Daer verdwalen d'oogen bly In Gods lantschapschilderlr. A1 hing myn gezang van roozen , Leli/n en tym aenëen , ft Zon zyn ampt te schrael bekleên. Ja al schreef ik , zonder poozen , Met een straelpunt van dit licht , 't Hechtte naeu. Maer zwyg , myn dicht. Dat de Blyschap , langs dees velden , Met al haer lieftalligheên , Zelf voor ons in 't vleesch verscheen , Heel zou zy niet kunnen melden 't Schoon, dat ons de M eityt biedt. Denkt nu eens , die 't hoort en ziet : Bleef qt geschapen onvolprezen Van den keûrelyksten toon ; Hoe volmaekt en overschoon Moet de Schepper dan wel wezen 1 O hoe kunstigh is de hant , Die het Oost en W est bespant ! Hemel , leer ons recht bemerken , Hoe gy voor ons welzyn waekt, En de tyden vruchtbaer maekt. Leer ons in die milde werken U meer vinden , vrij van smart, En vernieu ons wintersch hart. Dat blyv' dor noch koudt van deugdeny Afaer vereere uw Alajesteit W asdomryke dankbaerheit. Met de schepsels die 't verheugden Hou 't uw' lof zoo fris en groen A1s gy 't groenste bloeisaizoen-'' H. CZ. POOT. 51 OP DE DOOT VAN MYN DOCHTERTJE. Jakoba 11 tradt met tegenzin Ter snode werelt in ; En heeft zich aen het endt geschreit , In haere onnozelheit. Zy was hier naeu verscheenen , Of ging , we1 graeg , weêr heenen. De moeder kuste 't lieve wicht Voor 't levenloos gezigt , En riep het zieltje nogh te rug : M aer dat , te snel en vlug, W as nu al opgevaren By Godts verheugde schaeren. Daer lacht en speelt het nu zoo schoon , Rontom den hoogsten troon ; En spreit de wiekjes luchtigh uit , Door wee noch smart gestuit. O bloem van dertien dagen , Uw heil verbiedt ons 't klagen.'' Ten slotte geef ik een gedicht van later tjd , dat de zwakker zjde van zjn talent aan den dag brengt : LANTVERMAEK . Aen #en Heer Mr. Simon Schaep , Raedsheer in den Hove van Hollant enz. 5:Datmeestentyts de steên heel graeg Is vreemt noch wonderlyk. naer buiten willen Zy schudden 't heet gewoel , waervan' haer leden trillen , Eens af, langs velt en dyk. Daer hieten Beurs noch Veer het klokgeslagh te tellen , By markt- of graftgeruisch. Daer blyft geen blint geschil ft alweegend Recht oit quellen , In Raedzael of Stadhuis. Geen eeuwigh straetgeschreeu , noch staêg geklop van maken En breken , letten daer. Het quinkeleerend ruim heeft louter leedverzaken , Voor lust en aendacht , klaer. ft Vertoont , gereedt en breet , den overschoonen hemel, 't Lief vaderlant der deugt : 4* 52 H. CZ. POOT. Ook 't ront der blanke lucht , wiens schildrend wolkgewemel 't Begeerigh oog verheugt. Voorts schynt nogh eenigszins te blyken , dat het goede , Toen 't qu: 't weleer verstiet , In velt en akkerhut , schoon droever na die woede , Den jongsten voetstap liet. M et reden ruilt gy dan , om iet de zorg te sussen , O wyze Schaep , niet nô , In uw' ontslagen tyt , het raedsheerlyke kussen Voor een begraesde zô. Met reden zoeken dan uw rechtsgeleerde zinnen , Gedrukt door hoogen plicht , Verquikking in het wout , dat , om zyn stilt' te minnen , U groet in myn gedicht. Zo plagt out Rome mê te veldwaert om te kyken Naer rust voor ft staetsverstant. O d' aerdsche zaligheit schuilt in de groene wyken Van 't welgelukkigh lant. Dat vlecht , van nieu gebloemt , den bruiloftskrans der Lente , En houdt den Zomer groen ; Ja geeft ons , met een Herfst , een jaerelyksche rente , Tot troost in 't Sneeusaizoen. Hoe biedt de werelt ons haer beste zaeken buiten , Ten trots der rykste stadt ! Geen vest , hoe ruim , kan oit de schoonheên binnensluiten , Die 't breede groen bevat. Hier hebt gy bosch by bosch , der Duitschqn oude tempels ; Daer beemden , bly en frisch ; Gins weligh graengewas , den zegen aller drempels ; En elders vliet en lisch. fk Zie weide , blaeu gebergt , vlak dal , bemoschte bronnen , En zee, die zedigh barnt ; Bescheenen altemael van vriendelyke zonnen , En zegenend gestarnt. Godts werken zyn zoo goet , zoo schoon en uitgïlezen , Die 't lant den oogen biedt, Dat hy we1 dubbelblint en harsenloos moet wezen , Die geenen Schepper ziet. Of wil men hem niet zien ? dat 's een vervloekte blintheit. Naer 's afgronts nacht daermê. Doch 't schepsel hechte ons ook , door kleevende aerdschgezintheit, Noit aen dees laege stê. Zo ga fk dan 't schoonste schoon des aerdryks voorts beschouwen , En geef den Hemel lof. H. CZ. POOT. 53 O liefelyke lucht ! o vrolyke landouwen ! W at schaft ge al zingens stof ! Gy brengt my , met genoegt', myn' ouden stant voor d' oogen , En kommerlooze jeugt ; M et welke bei de tyt gezwint is heengevlogen. Hier zie 'k myn' lust en vreugt. De lantbou , ros van ve1 , puurt gout , in duizent perken , Uit klei , die mynen dooft. Dus is het leven niet, te wezen , maer te werken. Godt vordert hant of hooft. Afen weidt of raelkt het vee; en ent of plant, pzat spader Of vroeger , ruim of dicht. Of zet den. wynöogstvoort , des lachens milden Al wellust voor 't vader ; gezigt. ft Loos vischnet tyd ter beek , ft fix vogelroer aen 't mikken , En ft jagen vangt al aen , Eer nogh de blyde zon den nuchtren dau komt likken Van gras en koele blaên. Voorwaer, ft zoet Lantvermaek en lieve Buitenleven Herbaren ziel en hart, En hebben menigmael den boezem rust gegeven , 4 Van eedle zorg benart ; Van eedle zorg , getrou , onwankelbaer, en eerlyk Besteet aan Lant en liên. En znlk een rust voegt wel , staet deftigh en hoogheerlyk , En maekt niet min ontzien. Dat dies, welbraeve Schaep, de lustkaros u drage Nogh langh , langs akkerlant, En tuin, en velt , en heî , van 't hoofsche 's Graevenhaege Naer 't heesche fs Graevezant. Stier daer , ter Quxe jagi , uw snoggre duinmolossen Den noordewint voorby ; Of schiet , by dichte heg , en laege kreupelbosschen , Patryzen , zy aen zy : Of kies de bruine schaeu der zingende priLelen Uws Lusthofs , eeuwigh ryk. Zoo moete u Godt zyn gunst en zegen mededeelen Aiet dierbaer blyk op blyk. Ik wensch u overvloet van luisterryke jaeren , Tot heil van 't heiligh Recht ; En neem dus afscheit nu van beemt en frissche blaêren , W aeraen O Zaligh Lantvermaek ! O aller myn geest zich hecht : o Veltvreugt, zoet en aerdigh ! weelden Stoel ! 54 H. CZ. POOT. U kroont verdiende lof. Gy zyt der glori waerdigh. Het dwarlend stêgewoel Kan by u slechts een' krans bereiken of berennen , Daer 't waenen 't weten schupt , en 't kiezen gaet voor 't kennen.'f Samengenomen , boer , die zichzelf gevormd en zoo veelzjdig ontwikkeld had , daarvoor niet slechts onze bewondering ; maar men moqt zelfs erkennen , dat , waar hj getrouw bleef aan de natuur , en door jdelheid of slechte voorbeelden niet genoopt werd een gekunstelden classieken vorm na te jagen: vele Doch verheven zjner verzen zich nog met genoegen laten lezen. poëzie zoeke men bj hem niet te veel. Trouwens , men bedenke , dat hj stellig menig vers berjmde om het geldeljk voordeel, dat het hem aanbracht 1). Niant den akkerbouw gaf hj in 1724 Hj had zich in 1732 in het huweljk begeven en Delft tot verbljf gekozen , waar hj ruim een jaar later stierf 5. Niet minder komt , ofschoon uit een ander oogpunt , Balthazar Huydecoper in aanmerking , die , in 1695 te Amsterdam uit het bekende patricische geslacht gesproten : eerst als dichter opgang op , en hj was niet door de fortuin gezegend. maakte , eeuwigen. Zoo wj ook bj hem stilstaan , At is vooreerst , hj ons de gelegenheid aanbiedt om te wjzen op hetgeen voor de studie der moedertaal gedaan werd , en ten anderen om nog eens een blik te slaan op het wegstervend heldendrama. Reeds zagen wj , hoe de aandacht onzer dichters op zuiverheid om later a1s uitstekend taalkenner zjn naam te veromdat Alles dan verdient deze Hij zegt ergens (1 , l 8l) , van zijne jeugd sprekend : Toen zong ik slechts uit lust ; nu d.11 wingt my 't lot daer toe ; W ant noodt is bitter kruit. in noodtyt bulkt de koe.'' Dit geldt vooral zijnen Trouzangen , waarin hij jjde paerende gelieven , zoo ik le in hunnf persoon en verdiensten al niet kende, dierwyze beschreven heb , gelyk ze my door anderen , daer ik met reden geen wantrou van verwachten kon, beschreven waren.'' Aen den Lezer , vöör het tweede deel zijner gedichten , zie de uitg. in 80, I D. , b1. 50. 2) Poot was slechts 20 maanden gehuwd. Zijne weduwe hertrouwde , meer in den stand harer fttmilie , met J. Van Hees , wiens geslacht wel bekend is onder de ambtenaren van den ouden prins en de republiek. Zij stierf 25 April l 722. Zie de mededeeling van J. G. Frederiks , Ned. Spectator 1882 , bl. 428. 1) TAALSTUDIE. 55 van taal, werd gevestigd : weldra zullen wj ontwaren , hoe zj daarvan het meeste werk maakten. Niets natuurljker dus o0k , dan dat in dit tjdperk wetenschappeljke taalstudie met grooten jver werd ter hand genomen. In 1706 had de dichter Arnold Moonen eene zeer verdiensteljke Nederduitsohe Spraakkunst in het licht gezonden ; en twee jaar later gaf Sewel de zjne uit. David Van Hoogstraten had de beoefening der taal bjzonder gebaat door zjne Geslachtlpt der Zelfstandige zltzczzlznpprAzl , waarvan steeds verbeterde uitgaven elkander opvolgden 1) 5 maar het was vooral Lambert Ten 'Kate , die in 1723 de wetenschappeljke studie der taalwetenschap hier plantte door de uitgave van zjne Aenleiding fpf de FrdAlzlï,st:: ran het rerheven deel de'r N6#6r#.yf.9cA: Sprake (twee deelen in 40) , waarin hj , hoe Bilderdjk ook , puit louter taediam vitae ,'' tegen hem uitvaren moge ') , de eerste degeljke proeve gaf van historische en vergeljkende taylstudie zoowel als van wetenschappeljke etymologie. man , die meer n0g dan Ten Kate den eigenljken stoot aan de ernstige studie der moedertaal gegeven heeft , was Huydecoper. Reeds bj zjn eerste optreden wees hj op den plicht der dichters om er naar te streven rom de volmaaktheid onzer schoone en heerlyke moedertaale te bereiken'' 3). W eldra zou hj eene poging doen om hun daarin behulpzaam te zjn. Een eerste , maar uitmuntend geslaagd , bewjs van zjn ruim taalonderzoek gaf hj in zjne Proeve 'pcAl Taal- en Diohtkunde , in wr#zzlpd#ïqg: aanmerkingen De 1) B.v. in 17 10 , van Ad. Kluit. Zie ftProgratlr;a V0Or 2) Brieven , 11 D. , b1. 3) Aan het slot der voorrede tot zijn Achllles (1 719) roept hij uit : jjDit moet ik alleen noch zeggen , dat het schande is , dat er , in een tyd als deezen , in den welken immers alle wegen en toepaden om de volmaaktheid onzer schoone en heerlyke moedertaale te bereiken , geopend zyn , noch stukken in het licht komen , in eene taal , daar noch schikking, noch spelling , noch waarneeming van geslachten , ja zelfs daar dikwils is. Anders oordeelen alle andere volkeren , die zeggen , kennen moet, gaat; by ons neemt men 't zo naauw niet : men schryft , en men kent zelfs de taal niet , in de welke men schryft ; ja men durft het spreeken en redeneeren over de zelve eene onnoodige tydkwisting, en lafe hairkloovery noemen.'' geen zin in te vinden dat men eerst de taal eer men aan 't dichten 1722 , l 733 , 1759 , 1783 met de merkwaardige inleiding over Van Hoogstraten de bijdrage van Th. Nolen in 1886 van 't Erasmianum. 166. 56 BALTHAZAR EUYDECOPER. op Fpp& I.9 vertaalde Herseheppingen ran oe f4ï'?x,s , die in 1730 het licht zag , en waarvan in 1782 eene veel verbeterde uitgave door Van Lelyveld en Hinlopen werd bezorgd. Vooral om historische taalverklaring was het hem daarin te doen. Nog grooter invloed heeft misschien zjn tweede wetenschappeljk werk gehad , waarin hj vooral de 'aandacht op onze middeleeuwsche schrjvers en taalvormen vestigde , nameljk zjne uitgave van de Rnmkronjjk ran Melis Sfpà: , met Historie-oudheid- en Taalkundige Aanmerkingen , in 1772 in het licht verschenen. Dit was eene eerste critische uitgave van een oud-Nederlandschen schrjver , als zoodanig zjne waarde , die bjzonder verhoogd werd door de uitnemende taalkundige paanmerkingen ,'' welke nog heden met vrucht worden Proeve van en had geraadpleegd. Huydecoper heeft zich door die twee werken eene onvergankeljke gedenkzuil gesticht , meer dan door zjne poëzie , ofschoon deze hem indertjd misschien grooter vermaard heid heeft verworven. In 1737 heeft hj eenoberjmde vertaling uitgegeven der dichten en Brieven van Horatius , die wj buiten beschouwing laten , zoowel als de gelegenheidsverzen , welke voornameljk den inhoud uitmaakten van den in 1788 (na zjn dood) uitgegeven bundel zjner Gedichten , ofschoon in beide wel stof tot prjzen voorhanden is. Wj bepalen ons tot zjn tooneelarbeid , omdat daaraan steeds bjzondere waarde is toegekend. Hj was daarmede als Dichter opgetreden , en had eene vertaling van Corneille's Ed%àu,u (1720) benevens drie oorspronkeljke treurspelen vervaardigd : De Trïp-y//leerdzl#: standrastigheid (1717) , Anhille8 (1719) en Arzases PJ het edelmoedig rerraad (1722). Men heeft hoog met die stukken geloopen : zj heetten ,zeer we1 bewerkt , en wezenljke sieraden des Amsterdamschen tooneels'' met seen echt oorspronkeljk karakter'' 1). Het laatste kan Einkweg worden tegengesproken. Zjn eerste stuk is eerbiedigljk geschoeid op de leest der voorschriften door Pels , pin zjn des Tooneels ,'' geschreven. Hoe Hekelonwaardeerbaar werk van het gebruik en misbruik gegeven , en geheel in pde maniere der Franschen'' bjzonder hj met Pels en zjne bent was ingc- 1) Witsen Geysbeek , Biogr. anthol. crit. W oordnnboek . III D., bl. 432 , 3. Zie ook De Fooneedàpker , 11 D., bl. 91. BALTHAZAR HUYDECOPER. nomen , bljkt ook uit de voorrede van den Edipus ; en zeer zeker werd hj tot die vertaling geprikkeld door de overweging , dat Nil Fpl:zlfïlzf.s er vruchteloos eene beproefd had j terwjl men zei : dat dat Konstgenootsehap niet heeft kunnen vertaalen r , zal niemand wel doen-'' Dat hj ook hunne verschavingslessen betrachtte, bljkt uit zjne verzekering : pik heb zeer dikwjls stil gestaan , ja sommige vaarzen drie of viermaalen moeten vertaalen , om my zelven te voldoen-'' dat men het heeft gezocht l* n dl*e Xlierzangerige alleenspraken , die ,'' volgens Jer. De Yries1) , shet gebrek van Rejen , welke de zedekundige toepassing aan de Treurspelen bj de Ouden gaven , eenigzins vergoedenl' 2) ; maar men vergat daarbj, dat Huydecoper voor dien vorm bj Corneille was ter school gegaan , evenals Dr. Mejer , in zjne Verloofde ffppïzlàdbruidt , al vroeger gedaan had. Ook op de dramatische waarde valt wel wat af te dingen. De Arza8es b.v. waarvan Van Efen in den Spectator (no. 200) zei , dat men dit sbillyk het pronkstuk noemen mocht der Nederlantsche treurspelen van eigen vinding ,'' zal waarschjnljk in onze dagen een minder vleiend oordeel uitlokken. Het stuk heeft wel is waar 't Schjnt, oorspronkeljke in dien bloeitjd der vertalingen de verdienste , dat pzo wel de stof als de vaerzen'' den Dichter peigen'' zjn , zooals hj in de voorrede getuigde ;maar daarmee is dan ook alle verdiende 1of uitgeput. De luchtigste omtrek van den inhoud kan dit oordeel staven. Yaranes heeft zich van den troon van den onmondigen Arzases meester gemaakt en dien negen jaar lang bezeten , pgevierd door 't gansche land.'' Eindeljk begint hj te vreezen , dat de jonge Prins , dien hj aan zjn h0f heeft opgevoed , zjn erfdeel zal terugeischen , en hj besluit hem ter dood te doen brengen. 's Prinsen o0m Tiridates , die tot hiertoe den mopgeworpen dwingeland'' trouw heeft ter zjde gestaan , biedt zich aan om dat vonnis te volvoeren. 57 1) Bekroonde Verhandeling, 1J D., b1. 129. :) Die zinledige uitspraak van srden belezenen en smaakvollen'' Jer. De Vries , vonden de beoordeelaars fraai genoeg om haar de ronde in hunne boeken te laten doen. Men vindt haar herhaald in den Tooneelknker ; t. a. p. en bij W itsen Geysbeek , t. a. p. 58 Dit aanbod is evenwel niets meer dan eene list om tjd te winnen. Hj heeft besloten zjn neef weer op den troon zjner vaderen te plaatsen ; en daar nu eensklaps diens aanhang overgroot is geworden, slaagt hj er in , dit pedelmoedig verraad'' te volbrengen. In dit alles heerscht niets dan bloote willekeur : geen der voorvallen is Op geen sprake zjn : alle Eguren zjn houten van vleesch en been. Ten einde de te winnen , meende de Dichter hem , volgens den Aristotelischen regel, te hebben voorgesteld pnoch heel snood noch heel deugdelyk.'' Maar , de deugdeljkheid van den regel daargelaten , hj is er toch niet in geslaagd hem anders te schilderen dan a1s een snoodaard , die een troon vermeestert en zich daarop door moord wil handhaven. En nu is het meer dan naïef , a1s hj ons in de voorrede toeroept , dat men hem raanzien moet als een man , die onder de deugdelyken en vroomen gesteld zou mogen worden , indien zjne staatszucht hem niet misleid had-'' Het klinkt dan ook bjna comisch a1s de geweldenaar op het eind van het stuk uitroept : eenigerlei wjze gemotiveerd. En van karakters kan poppen , maar geen wezens belangstelling voor Varanes HUYDECOPER 1S ARZASES. 11ek Ontsluit te laat myn oog , en zie, in deezen schyn , Dat ik te deugdsaam was , om een tiran te zyn-'' En zeker stemt men in met Tiridates' antwoord : 'k Beken , het voegt u wel , op uwe deugd te roemen. Dat bleek , toen gy my zelf tot 's Prinssen beul dorst noemen , En my verwyzen , meê te sterven door uw woên , Indien ik weigrig was uwf wreedheid te voldoen !'' Dit staaltje moge voldoende zjn. Yoeg daarbj de onbehageljke verzen , zonder eenige poëzie t doorspekt met de potsierljkste , platte uitdrukkingen j zoodat de doorgaande toon van het' stuk eer in eene parodie van een treurspel dan in eene werkeljke tragedie past. Trouwens , uit van handeling en stuk naar zekere de voorrede , waarin Huydecoper rekenschap geeft karakters , bljkt ten daideljkste , dat hj het regels in elkander zette , maar dat daarbj geen dichterljke aandrift in het spel was. Toch zwaaide de Critiek er uitbundigen lof aan toe j en nog HUYDECOPER !S ACHILLES. eene eeuw later vereenigde W itsen Geysbeek zich met Van EFen's Xwelverdiende lofrede van dit treurspel'' 1). Nemen wj thans den Aohilles in oogenschouw , die zoo lang op het tooneel bleef , en in den Tooneelkgker (b1. 105) opgehemeld werd als reen zeer verdiensteljk treurspel , en der vertooning overwaardig ; . . . . dat den dichter en de natie , welke het met wellust aanschouwt , vereert : den dichter om het schoon dat hj wrocht : de natie omdat zj dat schoon gevoelt.'' W at is er dan , dat dien Achilles aanspraak geeft op onze sympathie ? Agamemnon heeft hem zjne gevangene , Brizeïs t men weet niet waarom , of onder welke omstandigheden , afgenomen ; en daarover is de pheld'' zoo vertoornd , dat hj zich in zjne tent terugtrekt en de Grieken aan het zwaard der Trojanen prjs geeft. Huydecoper zelf zegt ons in de voorrede , dat Achilles' karakter poploopende , onverbiddeljk , wraakgierig , hoogmoedig is'' : hj had er bj kunnen voegen : jdel , laatdunkend , wreed en bloeddorstig. Zjn leermeester Phenix zelf noemt hem (V , 3) Ben m an , 11Die fs lands welvaaren min , als eige glorie, telt.'' En niet slechts het volk moet het slachtoFer van zjne woede worden , maar aan zjne gekrenkte jdelheid oFert hj zelfs zjn besten vriend op , van wien hj voorziet , dat hj den dood zal vinden in den strjd tegen Hector. Toch had Agamemnon zich in 't algemeen belang voor hem vernederd : hj had Ulysses en Ajax tot hem gezonden , met de verklaring , dat hj hem rvoor 1) Biographisch , Antbologisch en Critisch A1s curiosum deel ik hier het volgende stuk mede : ,,De eenheid der plaatse heb niet in acht konnen neemen , of daar W oordenboek , III D., b1. 432. uittreksel uit de voorrede van het ik hier zo zuiver naar den regel is eenige gedwongenheid in , di.e wel door het gebruik gewettigd , maar volgens de natuur der zaake niet onberispelyk is. W ant dat Varanes met Tiridates en Artaban eenen geheimen raad houdt , op dezelfde plaatse , overlegt, hoe men den dwingeland aantasten en overvallen zal, strydt roîkomen met d6 reden en de voegelnkheid. Ik weet wel , dat my dit niet tot eene fout gerekend za1 worden , omdat men , gewoon zynde zulks te zien , zelfs in daar Tiridates naderhand metZynevrienden de fraaiste Fransehe stukken , hierin geene aanstootelykheid meer vindt, evenwel . . . .'' Evenwel brengt hij de fout in practijk ! 60 Huvo>zcopEn's ACHILLES. al het leger'' de meest sprekende voldoening zou geven. Maar neen , had Achilles gezegd (1 , 3) : Vlei u niet . 1, . . . dat myn harte Door hunne klagten , of door de algemeene smarte Vermurwd za1 worden , neen. Ik za1 hen hooren , maar Alleenig om my te verheugen in 't gevaar, W aar in de Grieken zich gebragt zien.'' Niets j niets kan hem vermurwen : hij eischt van den Koning (11, 3) : 11Hy zelve zal my tot zyn' vriendschap komen nooden , En vallen my te voet , en smeeken om genaê ;'' zoo niet , dan mogen zijne geliefde , zijn halsvriend , alle Grieken , vergaan : 11W ant ik kan zonder hun wel leeven , Maar zonder eer leeft Held Achilles niet !'' Zoo luidt het vjfmaal herhaalde alleenspraak ,'' waarmee hj het zegt dan ook Agamemnon (Y, 3) : referein van de plierzangerige vierde bedrjf opent. Zeer juist 1:W at heeft dien wreeden tot bedaaren oit gebrogt ? Dien toomeloozen , die , door ydele gedachten Vervoerd , waant , dat hem e1k , gelyk een God , moet achten-'' Had hj geen geljk ? Men oordeele uit iets later (V) 5) toevoegt: hetgeen Achilles hem 11Gy zyt het Hoofd van 't heir : maar uwe heerschappy Strekt zich zo ver niet uit, dat die ook over my Gebieden zou. Neen ; 'k ben gekomen voor deezf wallen , Om hen door myne hand ter neder te doen vallen : Niet , om te luisteren naar Agamemnon ; niet , Om uit te voeren , 't geene een ander my gebiedt.'' Brizeïs had hem goed beoordeeld , toen ze zich beklaagde (V, 2) : 11Hoe schoon , hoe heerlyk zoude Achilles heldendeugd Niet blinken door 't heelal indien hy van zyn' jeugd W at minder hadt betrouwd op zyn' gevreesde krachten ! Nu wi1 hy , dat hem e1k , a1s zynen Heer , za1 achten ,1 Om dat de Godspraak hem voorspeld heeft, dat zyn* hand Het moedig Troje za1 doen vallen in het zand.'' HUYDECOPER S ACHILLES. Dat was het , wat hem het hoofd op hol gebracht had ; en die jdelheid doet hem dan ook herhaaldeljk wenschen , dat Patroclus toch niet te veel mocht overwinnen. Na diens dood noopt de woede hem naar 't zwaard te grjpen , en hj verslaat Hector. A1s hj dan triomfeerend terugkeert , vindt hj Agamemnon in zjne tent , die hem ' Brizeïs terugbrengt en zich voor hem vernedert. Daarop beduidt Ulysses hem , dat de Goden hem om zjne wraakzucht gestraft hebben door den dood van Patroclus , en dat ziet de woestaard dan op eens in , en hj verzoent zich met den Koning. Daarbj van het vergete men niet , dat die held tot geheel aan het slot stuk werkeloos in zjne tent zit t en , met de toesciouwers , mde deftige welsprekendheid , die bedrjven gestadig heerscht , en veelligt volken gevallen zoude'' 1) , aanhoort. dat een schouwburgbezoeker van onze dagen kan aantrekken ? Is hier iets , dat ook maar eenigszins de stof van een modern treurspel kan uitmaken ? De bewonderaars van het stuk redden zich met te zeggen : rdat Huydecoper ons den Achilles van Homerus heeft willen schilderen , en dat dus de beoordeelaar van het treurspel dien Achilles dient te kennen'' :). Maar de mbeoordeelaar'' is het gemengde schouwburgpubliek , dat naar eigen indrukken , getoetst aan eigen levensopvatting , oordeelt , en niet vraagt naar de werking , die de stof op Grieken gedurende de vier eerste bj geene meer levendligle Is er in dit alles iets heeft kunnen maken. Hoe heeft dan dat stuk zich zoo lang op het tooneel vermogen te houden ? Vooreerst wellicht omdat het weinig ontwikkelde publiek zich bjzonder voelde aangetrokken door de svertooningen'', 1) De Tooneelknker , 11 , 95 , die den aangehaalden comische woorden : maar van groote uitwerking is op den 1, meerder koelen en deftigen Nederlander , voor wien het stuk geschreven G) Aldaar , bl. 92. Dit was toen en al wat vroeger een mode-denkbeeld. A1s Corver in mache tot het onderwerp van een treurspel te maken , voegt hij er bij : zijne Tooneel-Aantekeningen , b1. 91 , Stijl uitnoodigt Andro- 1,Homerus kan uw leidsman zijn , maar zorg, dat gij als Racine , die zijne helden en heldinnen meest alle verfranst heeft , 'er geene Hollanders van maakt ; maar treft de Characters zoo wel , als Huidecoper in zijnen Wer d .9: Achilles gedaan heeft, en het zal goed zijn-'' volzin besluit met deze 62 die er in voorkwamen , en in geestdrift raakte bj het schouwspel , hoe Achilles het ljk van Hector aan zjn strjdwagen door het stof sleurde 1). Maar zeker ook omdat er eene krachtige persoonljkheid in voorkomt , die een goed tooneelspeler de gelegenheid schonk om zjne gaven te toonen en daardoor het publiek mee te slepen. En men weet , dat de beroemde Jan Punt , en later de niet minder vermaarde Andries Snoek en W ard onder groote toejuiching speelden. Maken wj de tooneelspeelkunst en de voornaamste tooneelspelers dier dagen. Bingley die ro1 daarom kennis met HUYDECOPER S ACHILLES. 1) P. Haverkorn van Rijsewijk , De oude Rotterdamsche Schouwburg , bl. 122. TOONEEL EN DECLAMATIE. Punt heeft een buitengemeen begaafden en in zjn tjd zeer gevierden levensbeschrjver gevonden in Simon Stjl , die ons met enkele merkwaardige bjzonderheden heeft bekend gemaakt aangaande de tooneelspeelkunst omstreeks de helft der achttiende eeuw. Dat boek is geruimen tjd vooral beschouwd als een pronkstuk van historischen stijl; maar het komt mj voor , dat het in dit opzicht thans zjn roem overleefd heeft , evenals het gebleken is ook om den historischen inhoud hebben. Het laatste wordt ons duideljk uit de van den (toen rustenden) uitstekenden tooneelspeler M. Corver , welke , a1s antwoord op Stjl's levensbericht , in 1786 het licht zagen , en de rjkste bron werden voor de geschiedenis der tooneels/ eelkunst van 1730 tot 1780. Corver verwjt hem daarin zelfs (bl. 102) , dat zjn boek ruit logenachtige berichten verzamelt , en opgesmukt ter nedergesteld'' was. men moeten toegeven , dat die in gemaaktheid en zoogenaamde En wat den vorm aangaat , hoogdravendheid geheel en al beantwoordt aan den hoog opgeschroefden toon , aan deze eeuw eigen , en dien wj reeds in de besproken heldenverzen hebben opgemerkt. Corver , geen zachte , wellicht geen geheel onpartjdige beoordeelaar van het werkje 1) , kenschetst den stjl nu eens a1s rpedante uitdrukkingen , (b1. 36) , za1 geene bjzondere waarde te Tooneel-Aantekeningen 1 Dat er overal T:wrok'' ) en ijverzucht tegen zooals Joh. Hilman op verschillende plaatsen van zijn jongste werk , 0ns Tooneel (b1. 14l , 152 enz.) , te kennen geeft, is niet juist. Men kan veeleer aannemen , dat Stijl , gekrenkt door Corverfs geringen dunk over de tooneeldichters van zijn tijd , zich j,trachtte te wreken ,'' door in' het Leven rcn .l'an Punt Corver te beschimpen , zooals r. Haverkorn van Rijsewijk zegt Oude Rotterdamsche Schouwburg , b1. 97. * Z iJ*n Punt in zou doorstralen , 64 GOEDE TooxyrELspELERs. dan a1s pklatergoud'' , of rzoogenaamde verheve uitdrukking'' (bl. 37) , dan a1s spoëtisch pho , pha'' (bl. 174) : en haalt voorts de volgende regels uit den vertaalden Mhantrope aan (bl. 36) : Die schilderende still , die elk zo schijnt 11 te vleijen , Gaat buiten rede , en ordre , en buiten waarheid weijen. 't Is zoo wat opgepronkt, doch altemaal gemaakt. O ! de Natuur die spreekt heel anders : klaar, en naakt. M aar , 'k zie 't, onze eeuw vervalt geheel tot valsche smaaken.'' Ik erken ,dat die critiek maar al te dikwerf verdiend is 1). Aan beide geschriften zullen wj enkele bjzonderheden ontleenen , voor zoover ze in onze ljst passen '). Dat sedert Vondel zich zoovele dichters tot de dramatische kunst voelden aangetrokken , moet zeer zeker ook daaraan worden toegeschreven , dat , vooral in de achttiende eeuw , hunne stukken op den Amsterdamschen Schouwburg werden vertoond met eene volmaaktheid , die het publiek in verrukking bracht , en zoodoende den roem der dichters ook niet weinig luister bjzette :). W j hebben er vroeger op gewezen 4) , dat , ofschoon het gebouw geen speler lreen geestigen kamerling van Thalia'' te noemen ? En wat denkt men van gezegden als dit : srBij den pragtigen bouw van den nieuwen Amsterdamschen Schouwburg , dacht niemand , dat ook hier de bijkorf door vuige hommels zoude onteerd worden , veel min dat de buitenspoorigste bastaardij dit grootsch Tooneel , inderdaad de W aereldstad waardig, zo willekeurig beheerschen zou ?'* Of we1 dit : :,Om te begrijpen , hoe 't eene vergrijp uit 1) Is het b-v. klinkklank , in nuchter proza het ander geboren werd , moet men deze Horzelen zelve hunnen roem hooren uitbrommen ?'' 2) Zie over Punt ook nog Joh. Hilman , 0ns Tooneel, passim en Van Vloten's opstel : Punt en Corver , Bndrage tot de Nederlandsche tooneelgeschiedenis der l8e eeuw. (Het Toonee! , I , Utrecht, l 872). een comischen tooneel- 3) Stijl meende er op te mogen wijzen , s,hoe de Hollandsche Helikon in achting toenam en rijk aan glorie bloeide ,'' en dat s,de beroemde Feitama ,'' uitgelokt door den toeloop dien Punt's spel had , s,eene menigte van de beste Fransche stukken , te voren reeds door hem vertaald , op nieuw herzien , en achtereenvolgens ten tooneele gevoerd heeft. Vele anderen volgden dat voorbeeld-' f Leven van .Tan Punt , uitg. van 1851 , bl. 102. Zie echter ook de opmerking van Corver , t. a. pl., b1. l 12- 1 17 , en hetgeen wij later over de zaak zelf zullen zegyen. 3 Zie Geschiedenis der Nederl. Zelferklfnd: in de X VII Eeuw , I D. , bl. l 92- 193 ; 360- 361. AMSTERDAMSCHE TOONEELSPELERS. van lieverlede beter naar de behoefte werd ingericht , en vooral ook aan het decoratief meer en meer zorg werd besteed , toch de classieke treurspelen , zelfs die van Vondel , het publiek niet trokken , dat een tjd lang alleen oog en oor had voor rspektakelstakken zonder eenige litteraire waarde''. Daarin kwam intusschen vrj poadig verandering. Het Amsterdamsche pKonstgenootschap'' s bracht weer classieke treurspelen op het tooneel 1) , en het gelukte Mn een uitstekenden troep tooneelspelers ook het publiek weer na'ar de zaal te lokken. uitmuntende tooneelspelers gehad t o. a. dien A. 0z. Vangermez (Adam Carelszen) , door Brandt a1s peen der welsprekendste tooneelspeelderen zjner eeuw'' geroemd; voorts Ad. Bz. De Leeuw , Jac. Sammers, Dan. Admiraal , H. Yan Akersloot , Jeuriaan Baut , Abr. Hz. Blank , Kornelis Lz. Krook , H. Van Halmale , H. De Boer ; en vooral Th. Van Malsem , Th. De Keyser : of Herm. Koning : van wien Corver (b1. 3) rin (zljne jeugd goeds (had) hooren zeggen , en die voor Punt niet behoefde te wjken. Beide glaatsten) zjn zj door oude lieden zeer veel zeer goede Treurspelers geweest.'' Verder Daniël Kroon en Enoch Krook. Deze laatste , in 1677 aan den Schouwburg gekomen t heeft zeker grooten invloed op de vorming van de Amsterdamsche tooneelspelers uitgeoefend. Zelf leerling van Prof. Francius , die in de voordracht door A. Cz. Vangermez was onderwezen , werd Krook , denkeljk in 1708 , Actrices'' (Corver , bl. touwwinkel deedt ,'' werd Corver geboren (1727). De Amsterdamsche Schouwburg was de eenige in Nederland , die aangesteld a1s onderwjzer svan Acteurs en 20). In zjn huis , waarin zjne vrouw peenen door een vast gezelschap bespeeld werd , en daar had zich langzamerhand eene school van acteurs wier Reeds in de zeventiende eeuw had men vertegenwoordigers tegen het begin van het tweede kwart der achttiende eeuw , volgens sommigen , het hoogste toppunt van kunst hadden bereikt. En toch was hunne stelling in de maatschappj noch eervol, men z0u dus zeggen , weinig aanlokkeljk. Immers sedert de tooneelspelers hunne kunst a1s zelfstandig en bezoldigd bedrjf uitoefenden , stonden zj bj geene enkele klasse der Nederlandsche maatschappj hoog aangeschreven. Wj gaven van de minachtende behandeling, die noch voordeelig : evormd , 65 ') Aldaar, 11 D. , b1. 415 , 441- vmv mvv v.v mva-, ï%TArl r nt4n..B J.a WA 4q,..,A lnntoeo >Qa,a,,Av, 'r z4 o zl .*441,. 66 TOOXEELSPELERS WEINIG GEACHT. hun ten deel viel , een staaltje , ontleend aan $ Langendjk's Krelis Louwen 1) ; en daarvan zjn voorbeelden te over. Toen de jonge Corver zich aan den . Amsterdamschen Schouwburg a1s acteur wilde verbinden , ried Jan Punt t de gevierde tooneelspeler , hem dit sterk af , womdat het , in ons land : eene laage broodwinning was'' 2). Eerst later kwam hj tot de bittere ervaring van de waarheid dier woorden. ln zjne Toovteel-Aantekeningen gewaagt hj herhaaldeljk van de geringe waardeering , die de tooneelisten genoten en de minachting , waaraan zj bloot stonden. Reeds terstond op b1. 1 zegt hj , rdat men in Holland de Tooneelspelers , wanneer zj goed zjn , gemeenljk mishandelt.'' Zj worden , rnaar de wjze van ons land , betaald en - vergeten.'' Op b1. 25 erkent hj niet zonder bitterheid , dat men rvooral hier in Holland , eenen Tooneelsp'eler gantsch niet , of zeer weinig acht . . . . . Ja een goed Acteur is nog nimmer in ons Vaderland , naar waarde beloond , maar wel gesmaad , als hj zich aan geen gekken , waar van wj in ons land rjkeljk , ja overvloedig voorzien zjn , onderwerpen wil.'' Z0o de in bepaalde steden verbonden tooneelspelers al niet hoog stonden aangeschreven , met de reizende stond het nog erger geschapen. Corver (b1. 176) had deze raltjd met verachting zien beschouwen ,'' ofschoon. ook de besten , als mlufrouw Jordaan , Adriana Maas , de Ridder , Brinkman , Spatzier , Punt zjn eerste VZOQW 11 dit niet beneden zich rekenden. Toch was het Xdat men bj het grootste Grooten , die niet beter landloopers uitmaaktgel'' pl.). tooneelisten kwamen doorgaans uit de laagste klassen voort , waren zonder beschaving , dageljksch leven door een toon en door manieren , die hun omgan: weinig begeerljk- maakten voor de fatsoenljke standen. Het is te betreuren , dat daarin zelfs in onzen tjd geene algemeene en afdoende verandering is gekomen , want daarin ligt een voornaam beletsel voor de ontwikkeling van ons tooneel. De geldeljke belooning was ook niet van dien aard , dat men beter ontwikkelden voor het tooneel kon winnen. De artiste. der maatschapp% en onderscheidden zich in het W aar , gedeelte des Burgerstands , ja zelfs bj weten , de reizende Tooneelspelers voor (t. a. Troawens , zelfs onze beste ** 1) Zie boven , b1. 19 , noot 3. 2) M . Corver , Tooneel-Aantekeningen , b1. 48. TOONEELSPELERS BEZOLDIGING. trokken eerstgeen jaargeld , maar werden of bj de week , of vaker nog per speelavond dat in het jaar 1664 de Amsterdamsche Schouwburg drie-en-twintig tooneelisten bezat , die elk voor iedere speelbeurt eene bepaalde som gelds ontvingen , zonder dat de hoeveelheid vermeld wordt. In 1658 waren er acht tooneelspelers , die per speelavond minder dan betaald. Ferd. Von Hellwald deelt ons mede1) , zeve: gulden tot 2 gulden , 15 stuivers , terwjl Jan Meerhuysen , Heere 1 gulden t 16 stuivers ontvingen 5 anderen kregen van 2 Pietersz. en Jilles Noseman drie gulden ontvingen ; alleen de beroemde A. Cz. Yangermez kreeg vjf gulden. De meeste dames trokken 2 gulden 10 stuivers , met uitzondering van Adriana Noseman , die tevens dansereswas , en 4 gulden , 10 stuivers ontving. Yan Enoch Krook is het bekend , dat hj in 1677 , bj zjn eerste optreden , e'Jn per speelavond kreeg , in 1680 tot 1 gulden 16 stuivers verhoogd , in 1690 tot 2 gulden 5 ' stuivers , in 1691 tot 2 gulden 10 stuivers , in 1695 tot 2 gl. 16 st. , en eindeljk in 1703 tot 3 gl. Zoo was het in de zeventiende eeuw : in de volgende iets beter. gulden Ptlrver geeft het volgende ljstje , betrekkeljk Punt en zjne eerste vrouw (bl. 57) : z1730. A. M. de Bruin w0n per spel J 4- ; 1732 verhoogd tot f 4 : 10 ; 1733 tot f 4 15. In 1733 getrouwd met Jan Punt Junior , die 1732 per spel won J 4 10 ; 1733 verhoogd tot J 5 5. Zjne vrouw , die van 1730 in dienst is geweest , w0n per spel J 4 15; in 1737 verhoogd tot J 5 ; 1738 tot f 5 5 ; 1735 een Jaarljksche Recognitie voor hun beide J 50 ; 1742 verhoogd tot J 100. 1744 Recognitie voor hem alleen J 50. Zj is in 1744 overleden ; hj heeft gediend tot 1745. In 1753 is hj weder aangenomen op een vast Tractement van f 1072 : 10 's Jaars ; zjnde op 90 Spellen gerekend , tot J 5 5 ieder spel. Dit maakt dus eene somme van J 472 : 10 in 't jaar : en J 600 voor eene Recognitie. In 1755 den 3 October is hj tot Castelein aangesteld , alleen per spel J 5 5, zonder Recognitie rwegens de voordeelen , die aan deze betrekking verbonden warenl.'' In 1747 trok Spatzier een jaargeld van f 400 (1.1. , b1. Rotterdam voor 18 47) en wj weten : dat Oorver in 1774 te voorstellingen J 1400 bedong :). 67 1) Geschichte des Hollandischen Theaters, S. 48. 2) Zie over traktementen van tooneelspelers vooral P. Haverkorn van Rijsewijk , D6 Oude Rotterdamsche Schouwburg , passim. 68 MEDE-ACTEURS VAN PUNT. Toen Punt in 1732 zich aan den Amsterdamschen Schouwburg verbond , vond hj er verscheiden zeer gevierde kunstbroeders 1). Daar was Kornelis Bor , vroeger lid van het gezelschap van J. Yan Rhyndorp , en die op zjne reizen rden grooten Baron'' dikwerf had zien spelen , van wien hj veel had overgenomen. Punt, die door hem onderwezen was , had veel met hem op q en Corver zegt (bl. 18) : Zoo Bor de rol van Agamemnon in de X Iphigenia zoodanig gespeeld heeft , a1s ik het hem van Punt , op zjne kamer , heb zien nadoen , moet het zeer schoon werk geweest zjn.'' Voorts Van der Sluis , volgens S. Stjl pom zjne overheerljke deklamatie en uitvoerige manier'' vermaard ; en omtrent wien Punt aan Corver verzekerde, gehoord heeft : dan van hem ; dat hj zoo lang Xdat h ij nooit lieFeljker noch schooner uitspraak muntend Acteur was , maar , als hj zweeg , van den geenen , die tegen hem over speelde , altjd met beide de handen in de zjden stondt t en dus de gedaante van eenen pot hj sprak, een uitgedurende de reden met twee ooren uitmaakte'' (Corver , bl. 16). Volgens zjne afbeelding was er pveel edelheid'' in zjn voorkomen. qrerdernog Em. Robjn, Van der Hoeven , Yan Hattum , Krinsje, volgens Corver (.Brinkman , bl. 86) een uitstekend tooneelspeler , die zin talent voor Duim noch Punt behoefde te wjken-'' Toen Punt het tooneel voor de eerste maal verliet , speelde hj diens rollen rdikwjls met veel toejuiehing'' en xmet meer activiteit als Punt'' (bl. 40). Hj had het gebrek , dat hj zjne r0l niet altjd kende : en dat hj rsomtjds een weinig outreerde.'' Oorver verdedigt hem met warmte tegen de onverdiende critiek van Simon Stjl. Eindeljk de pberoemde'' Duim , weldra Punt's mededinger , die , zooals Stjl zegt , sgeljk de laatste in het grootsche , zelf in het deftige onnavolgbaar'' werd geacht. Deze bétrad in 1727 , op zjn een-en-dertigste jaar, voor 't eerst het tooneel met de ro1 van Juba in Cato (Oorver , b1. 125) en speelde tot zjn tachtigste jaar. In 1776 vervulde hj ten afscheid de titelrol uit hetzelfde stuk : waarin hj het eerst was opgetreden. Hj stierf in 1782 :). Ofschoon voorireFeljk in het Treurspel , speelde hj in den beginne , zoowel IJ Zie over de tooneelspelers van de zeventiende en achttiende eeuw vooral ook Ferd. Vbn Hellwald , Gesehichte des Holldndisehen Theaters , S. 31 F; 48 fl-. ') Ferd. Von Hellwald , Geschicbte des Hollönd. Theaters, S. 59. MEDE-ACTEURS VAN PUNT. als Punt , ook in het Bljspel , en eerst later werd hj van dit emplooi ontheven (1.1. bl. 126). In het Bljspel muntten vooral Fokke , Gerrit De Ridder , Jac. Jordaan , Yerkuil , Spatzier en Schmit uit. Van Fokke had Corver (bl. 119) pwonderen gehoord ,'' en hem van kundig en onkundig altjd hooren X prjzen-'' De Ridder Xwas een overaartig comiecq Acteur ,'' getuigt dezelfde (bl. 124) ; Xzulke susjetten komen 'er niet weer.'' Van Spatzier legt hj hetzelfde vleiende getuigenis af a1s van Brinkman ; en een ander tjdgenoot verklaarde : pzjn voorkomen alleen is toeschouwers in te nemen'' 1). Lekain , die hem in genoeg 1760 zag spelen, om de prees hem als n'un fort :pw, ccfdvr'' 2). Hj had echter het gebrek , dat hj dikwerf snakerjen vertoonde , die niet in zjne rol pasten 3). Ondanks zjn talent is hj , volgens Corver , rin Amsterdam nooit naar zjne merites betaald geweest'' (bl. 47). Toen de Schouwburg in 1747 wegens de tjdsomstandigheden bjna twee jaar gesloten werd , zag deze kunstenaar zich dan ook genoodzaakt , om niet van honger te sterveu . het schoenmaken bj de hand te nemen , pn men zag hem smet een schootsvel voor , en een hoosje , voor 't kerven van 't pikdraad , aan de hand , langs de straat sehoenen t'huis brengen.'' Hj overleed den 9en September 1776 psubit'' aan eene beroerte 4). Maar Punt vooral was de magneet , die het publiek aantrok. Zjn stout spel pmoet een betooverend vermogen gehad hebben'' Om ODZB bedaarde natie te kunnen meeslepen , geljk hj jaren lang deed. Hj was den 2en April 1711 te Amsterdam uit geringen stand geboren : - zjn vader was drager aan de waag 5). Hj had slechts driemaalop een liefhebberj-tooneel gespeeld , toen hj sterstond op het groot Tooneel gerraagd wierdt'' 6). Hj trad voor 't eerst in den Amsterdamschen Schouwburg op tegen kermis van hetjaar 1732 , dus op zl-jarigen leeftjd , met de rol van Rhadamistus in Crébillon's treurspel van dien naam , en gaf daarin szeer veel genoegen'' 7). 69 1) Zie P. Haverkorn van Rijsewijk , De Oude Rotterdamscbe Scbouwburg , bl. 47. 2) H ldaar , bl. 48. 3) Aldaar , bl. 49. #) Aldaar : b1. 182. 5) Corver , Tooneel-Aantekeningen , bl. :9. 6; T. a. p1. 51 . % T. a. p1. , b1. 2 l . 70 JAN PUNT. Toen hj voor de tweede maal optrad in de ro1 van Agenor in Quinault's Astrate , slaagde hj maar matig , evenals in zjne derde eol Karel fr//rïp.g ran Spanje ; doch bj zjn vierde optreden t in de titelrol van Huydecoper's Aehilles , muntte hj zo0 uit , rdat de I'eer Huydecoper direct naar boven bj de Regenten ging , en tot hun zeide , zpp lang als deze Jftzpî aan het Tooneel ï,s , geen 1/14/60- Achilles als A# t dit rerzoek ik rriendeljjk tlppr m'jn dfv/c , dat , zo lang Punt aan 't Tooneel is geweest , ook geschied is'' 1). Punt muntte verder vooral uit in de rollen van Caesar in Corneille's Pompejus 1van Mithridates in het en in die van Don Luis in geli,jknamige stuk van Racine , het naar Calderon vertaalde stuk Don Zvf.s de 'rorgtz,s e) , dat zeer geliefd was. In de eerste jaren speelde hj ook , zooals reeds gemeld is , in het Bljspel , maar hi.j verzocht al spoedig daarvan ontheven te worden om tjd over te houden voor het teekenen en graveeren 3), waarmede hj had bezig gehouden. Hj behoefde dan ook maar de negentig speelavonden op te treden. In 1 733 huwde hj de schoone en talentvolle zich al veertig vroeg maal in tooneelspeelster Anna Maria De Bruin , die hem den 24en Mei 1744 ontviel. Een jaar later verliet hj , waarschjnljk om dat verlies , het tooneel , spelende tot afscheid rmet veel luister'' de rol van Herodes in K. Lescailje's treurspel van dien naam 4). Zjne rollen werden aanvankeljk door Brinkman zeer goed gespeeld 5) , en wat later door Bor. Toen deze aan het tooneel ontviel , werd Punt , dien men noode ontbeerd had , met buitengemeenen aandrang : door aanzienljke aanbiedingen aangezocht zich op nieuw aan het tooneel te wjden. Ofschoon ; zjne tweede vrouw Anna Maria Chicot er veel tegen had, meende Punt evenwel geen weerstand aan de herhaalde aanzoeken te moeten bieden : daar hj met zjn werk slechte zaken deed , en men hem , naar zjne eigen king peen schoon Tractement'' toelegde , meer dan 1072 gulden en 10 stuivers in uitdrukhetgeen het jaar beliep. Den 22en September 1753 , des zaterdags vlôr kermis , trad hj weder intusschen niet schilder- 1) T. 1. a. p1. 2) Verg. Gescbied. der Ned. Letterk. ïn de A-r././e E. , 11 D., b1. 39 l . 3) Verg.. M. Corver , Tooneel-Aantekeningen , bl. 126. #) T. a. pl., bl. 34. 5) Aldaar, b1. 39. JAN PUNT. op in den Aehilles , voor eene zaal popgepropt van aenschouweren.'' Die toeloop hield echter slechts korten tjd , tot den 18en October , stand. Toen hj op dien avond de ro1 van Orestes in de Eleetra speelde t die mede een zjner beste genoemd wordt , pwas het hek al verdraaid'' 1) : hj vond peen bjnaar ledige zaal.'' Zoo bleef het ook de volgende avonden , en Corver beweert (b1. 63) j sdat het naderhand evenveel was , of hj speelde of niet.'' In October 1755 was hj daarenboven Kastelein van den Schouwburg geworden : hetgeen hem t behalve de daaraan verbonden voordeelen , ook vrje woning gaf. Toen zjne tweede vrouw in 1771 gestorven was, huwde hj niet lang daarna de verdiensteljke tooneelkunstenares Cath. Elisab. Fokke. En in die laatste jaren verdiende hj met zjne betrekkingen aan den Schouwburg en met zjn schilderwerk geld genoeg - Oorver zegt (bl. 79) peen 7 à 8 duizend guldens ,'' wat hem in staat stelde paard en rjtuig te houden , tot groote ergernis van de patriciërs , die het ongepast vonden , dat hj pzoo een front sloeg-'' Maar weldra zoa die welstand te gronde worden gericht. Den Schouwbarg af , en Pant verloor daarbj al wat hj bezat : zjn inboedel, zjne ieekeningen , gravures en de schilderjen , die hj verzameld had. Simon Stjl heeft in zjn Leven wcs Punt die verwoesting meesterljk geschilderd , maar terecht heeft Corver hem verweten (bl. vermelden , hoe manmoedig Pant wanneer hj zjn Vroaw weder vond , tot haar zeide : Kiltd , wj hebbett zo #ïà'?gJdr/ die grppfe zielen , die #ppr It'ttnne rcvlyezl gedrukt , 128) t dat hj daarbj vergat te dien ramp verdroeg t daar hj eehter Ipzpdzl het geval 'p:0'/l:?J:#l bleven , op het Tppzl86l rerbeeld: laat tlzl,s n'u, ftlp-pz , dat '?#Jz# het '?w6zdn#lfj/c z'jn , en '8r ïdet meer fgtzzl spreeken. W aarop hj over iets anders begon te redeneeren-'' Had de verhaler geen geljk , toen hj er bjvoegde : zlk vind dit groots in zulk een omstandigheid.'' ? Thans rees de vraag , of de Schouwburg weer zou worden opgebouwd. Terwjl die vraag nog hangende was , legden de Regenten aan de tooneelspelers , welke reeds voor het volgende speelsaizoen waren aangenomen , een wachtgeld toe t0t Mei 1773 t ronder voorllen Mei 1772 brandde de 71 1) M. Corver , t. a. p1., b1. 6 l . 72 PUNT TE ROTTERDAM. waarde , dat zj zich allen , wanneer 'er een nieuwe Schouwburg kwam , weder zouden engageren'' (Corver , bl. 133). Aan Punt en zjne vrouw bood men J 1000 benevens vrje woning , vuur en licht. Hj bedankte voor het geld , maar nam de woning aan. Intusschen had hj reeds in Augustus het plan gevormd pom een soort van een Societeit-Theater in Amsterdam (Corver , bl. 130) , waardoor hj , toen de Regenten OP er achter kwate richten'' men , rin groote disgratie'' bj hen geraakte , daar zj hem nog als hun ambtenaar (kastelein) beschouwden. Men noemde dit een onderkruipen'' van den Schouwburg , een pverraad'' X ; en hem werd aangezegd , dat hj tegen Mei zjne vrje woning ruimen moest. Punt maakte er nu werk van om verlof te krjgen in Rotterdam te spelen , hetgeen hem in Mei 1773 gelukte. Hj had inmiddels zjne oude makkers overgehaald zich bj hem aan te sluiten , en trachtte hen te overreden , zich te verbinden om niet weer bj het Amsterdamsche Tooneel in dienst te treden , tenzj men ook hem en zjne vrouw weer aannam. Den 26en Mei 1773 werd de Rotterdamsche Schouwburg geopend in een lokaal , dat door den stalhouder Erkelens in 1766 gebouwd was , en hetwelk Punt voor acht dukaten per speelavond huurde t ofschoon hj er nog veel geld aan moest ten koste leggen om het tot peen zeer mooi en proper Schouwburgje'' in te richten (Corver , b1. 137). Maar Punt was de man niet om een Schouwburg te besturen. Al spoedig lieten zes zjner acteurs , onder wie de treFeljke Juffrouw Bouhon , hem in den sieek en gingen te Utrecht voor eigen rekening spelen. Hj vulde zjn gezelschap zoo goed mogeljk aan , maar weldra verminderde de toeloop van het publiek en de zaken gingen achteruit. De Rotterdammers , die toen reeds veel voor het Tooneel over hadden , vormden eene vereeniging : er traden Commissarissen van de deelhebbers a1s bestuurders legde zijne directie neder. Hij werd nu met zijne traktement van f 3200 geëngageerd en tot kastelein benoemd , OP een met vrje woning in een huis , dat J 700 huur deed. De vereeniging nam kleederen en tooneelschermen voor zeven of acht duizend gulden van hem over , en liet nog eenige verbeteringen in het lokaal aanbrengen. Men speelde daar toen met vrj goeden uitslag tot kermis 1774. Ten gevolge van oneenigheid met den eigenaar over den huurOP, en Punt VrOuW PUNT TE ROTTERDAM. prjs , besloot men een eigen weken voltooid werd , zoodat 27en December konden gebouw te stichten 1) , hetwelk in 32 de vertooningen daarin reeds den aanvangen , wanneer Yan Merken's M aria ran WpsfrgpAldïl' werd ten tooneele gebracht. Maar weldra ontstond er twisi tussehen Punt en de Oommissarissen. Punt was onder anderen erg ontstemd , dat men Corver (over wien had aangenomen om tweemaal spelen , daarbj veel volk naar den Schouwburg trok 2). Reeds bj den bouw van den nieuwen schouwburg hadden er onaangenaamheden plaats gehad , en bovendien viel Punt als acteur niet mee , terwjl het hem vooral scheen te ontbreken aan jver om nieuwe stukken in te studeeren. De breuk bleek onheelbaar , toen Jufrouw Punt in de onaangenaamheden betrokken werd. Zj schjnt hooghartig en jdel te zjn geweest. A1s zj niet speelde , ging zj in de loges zitten , palsof zj de geljke was van de dames der aandeelhouders en Commissarissen.'' Men was daarover zoo verstoord , dat men haar daarvoor op kleingeestige wjze strafte. In den G'jsbreght speelde zj voor Badeloclt , volgens haar emplooi , en nu wilde men haar dwingen hei tableau in het klooster ook als Egurante op te treden. Zj later) 's maands te en dat deze b ij weigerde , en werd toen maar ontslagen. Daar wegens de slechte zaken , die de Yereeniging deed , de bezoldiging der acteurs moest worden verminderd , ook die van Punt, wilde zjne vrouw het hoofd in den schoot leggen 5 maar bj Commissarissen werd de zaak als afgedaan beschouwd : zj bleef Xgedemitteerd.'' Daar Punt zelf o0k bezwaar gemaakt had om tot het nieuwe engagement toe te treden , werd hj mede pgehouden bedankt te hebben.'' Nu begon men met Corver te onderhandelen over de directie, en toen dat ongeveer zjn beslag had gekregen , kwam men terug op het besluit aangaande Punt , daar men aarzelde hem aan den djk te zetten. Hj bleef kastelein en werd voor achttien voort) Zie daarover vooral P. Haverkorn van Rijsewijk , De Oude Aofferdamsche Schouwburg , bl. 80 vlgg. Q) :,De ontvangsten aan het bureau en bij den kastelein op den dag, dat hij optrad , bewijzen dat er dan tweemaal zooveel menschen kwamen als anders.'' P. Haverkorn van Eijsewijk , De Oude Rott. Schouwburg , b1. 157. 74 Zjne vrouw verliet zoon werd : hoofdzakeljk om wangedrag , ontslagen. De voorstellingen brachten echter al minder en minder op een traktement van f 600. t776 het tooneel, en ook zjn aangenomen , met October OP : men moesi op nieuwe bezuinigingen denken , en daar er kans wasOP het verpachten der kasteleinj , besloten Commissarissen , pdatin aanmerking genomen de zware Lasten van den Schouwburg en de weinig of geen dienst die het tooneel gheeft) van den Acteur Jan Punt , wiens gemis in het minst geen schade teweeg brengt niet alleen , maar daarenboven zjn tractement word uitgehaald en de Casteleinj alsdan den Schouwburg ten bate komen zal , den genoemden J. Punt niet weder zal worden geëngageerd.'' De eenmaal zoo gevierde kunstenaar was door dit besluit zeer verbitterd. Hij protesteerde ; maar het hielp niet : in de maand September 1777 trad hj voor 't laatst Semiramis van Nomsz 1). In October Punt keerde nu naar Amsterdam op als Ninus in het treurspel verliet hj Rotterdam 2). terug ; maar de zeven-enzestigjarige kunstenaar trad niet meer op in den nieuwen Stads- Schouwburg , die op het Leidsche Plein gesticht was. Hj stierf reeds den 18en December van het jaar 1779. Zjne vrouw overleefde hem verscheidene jaren. In 1781 werd zj Kasteleines van den Rotterdamsehen Schouwburg. In 1788 werd haar , wegens noodige bezuiniging , die betrekking ontnomen ; maar om haar behoeftigen staat werd haar een jaargeld van (' 250 toegelegd rals dat van 't batig slot af kon.'' Den laatsten April 1789 kreeg zj voor 't laatst haar geld. Zj verhuisde toen naar Amsterdam , waar zj in 1791 in het Oude Mannen- en Vrouwenhuis stierf 3). Sic transit stellingen 's jaars gloria mundi ! Vooral in de jaren 1732 tot 1745 oogstte Punt de meeste lauwers in. En terecht , want hj was waarljk een groot acteur , ofschoon JAN PUNT. 1) Haverkorn van Rijsewijk zegt (t. a. p1., b1. 18% , ssden l4en Aprili'' maar dien avond werd niet Ninus , maar lphigenia in Aulis gespeeld , zooals blijkt uit den brief, dien hij , bl. l 79 , zelf aanhaalt. Joh. Hilman zegt Lons Tooneel , bl. 156) , dat het in September was. Q) Uitvoerig wordt de geschiedenis van het ontslag der familie Punt mee. gedeeld in P. Haverkorn van Rijsewijk , De oude Rotterdamsche Schouwburg , b1. l 53 , 155 , 177. Verg. ook Corver , Tooneel-Aantekeningen , bl. l 70. 3) Aldaar , b1. 250 , 285. PUNT 1S TALENT. meer door de natuur dan door diepe studie tot kunstenaar gevormd. Hj had niet veel tjd aan zjne algemeene ontwikkeling kunnen geven : wat de Oudheid betreft , zei hj zelf , pdat hj Plutarohu8 doorlezen , maar anders niet veel tjds aan het lezen besteed hadt'' (Corver , bl. 63). Hj had zich vooral op het teekenen en etsen toegelegd , hetgeen hem natuurljk als tooneelspeler voor zjne standen en drapeeringen te stade kwam. Eerst later, na 1742 , liet hj zich onder het etsen door zjne leerlingen eenige malen in de week voorlezen ; maar dit was hoofdzakeljk uitspannings lectuur 1). Hj muntte vooral door natuurljke gaven uit : zjne houding was rdeftig'' en edel , phet scheen dat hem ongevoelig iets heldhaftigs aankleefde'' (Stjl). speelde ppathetiek'' (Corver , b1. 194). Hj had beweegljke gelaatstrekken , en was meester in de mimiek. Ziehier , hoe Corger , in Daarbj was hj vol vuur , en vele opzichten zi.jn tegenstander , en eene geheel andere kunst- Hchting toegedaan , hem beoordeelt ; en ik haal die plaats te eer wat uitvoeriger aan (bl. 7- 9) , omdat er uit bljkt , hoe uitnemend Punt ondersteund werd. gewagend , herinnert Corver aan peene van die rollen in welke zj het meest uitmuntte . . en die ik altjd onder de schoonste zaken , die ik op verscheidene Tooneelen gezien en bjgewoond heb , telle , de rol nameljk van (Nrnelia in Pompejus. Dit was inderdaad iets heerljks ; en ik kan mj nog verbeelden haar in die rol te zien , en de volgende regels te hooren Van Anna Maria De Bruin uitspreken : Zie , Caesar ! mij geboeid , u en mijn' ramp trotseren. Gij kunt mij kluistfren , maar niet tot Slavin verneêren, Vertrouw niet dat mij 't 1ot zoo fel kan neder slaan , Dat ik u hulde doe , of eerbied toe zal staan. Hoe zwaar ten doel gesteld van doodelijke rouwe , 'k Blijve echter Crassus en Pompejus W eduwvrouwe, Een telg van Scipio, een Romeinin , wiens moed Dit alles overtreft, dit all' te niete doet.'' lvaak , Caesar ! waak ; 't is tijd : Men stemt , men zweert uw' val: 't verraad doemt u te sneven.'* En verder: 1) Zie de werken opgenoemd bij Corver, Teoneel-Aantekeningen, b1. 65. 76 Nog: PUNT S TALENT. Ik wi1 rechtvaardig u naar 't helden leven staan. Pompejus heeft nog zoons : die moeten u verslaan ; Die moeten aan het hoofd van hunne krijgsslagsörden , In 't aanzien van uîv heir , door mij gemoedigd worden-*f Gelijk ook : Neen ; nog niet naar Rome , !, ô Caesar ! neen-'' Z En in dit laatste t waar zj met de Ljkbusch van Pompejus verschjnt , was zj uitmuntend . . . (En niemand zou) Punt , in dat zelfde stuk spelende ) zjnen welverdienden 1of hebben kunnen onthouden. Zjne opkomst in het charakter van Caesar was groots , recht groots. A1s Brinkman , die de ro1 van Ptolemeus speelde , t0t hem zeide : 11Mijn Heer , beklim den throon ; aanvaard mijn z-ijksgebied !'' was het spel en oogenblikkeljk veranderen der wezenstrekken , en het gantsche gelaat van Punt , eer hj hem antwoordde , en op zjn zeggen dadeljk dus toesprak : 11W at snoode vleijerij ! hoe ! kent gij Caesar niet.?f' verwonderlijk ; wanneer verder Septimius , aanbieden , tot hem zeide : ,, 'MiJ- n T'Teer ,. . . .'' en hij antwoordde : hem Cornelia komende 11Ontrouwe l wi1 uw' Meester gaan berichten Datjnooit verrader mij kon met zijn dienst verplichten. Vertrek , ontiart Romein ! keel' tot uw slavernij ; Ga dien eenf Vorst, daar ge eerst Pompejus diende , en mij ,'' sprak hj dit met zulk eene ferheid en op zulk eenen heldhaftigen toon uit , dat ik het nimmer schooner gezien heb , en het na zjnen tjd , ook nimmer wederom zoo gespeeld is. De verachting dien hj op de woorden : Ga ? dien een 'Kprdf , liet vallen ) en daarop zich verheFende, daar ge met een oogenblik volgbaar. De wjze , op welke hj deze regelen uitsprak , maakte eerst ppzzlw6qj'lf.s diende , en op een laager toon tusschenpoozing en z?z# , uitsprak t was onnaPUNt T 'S TALENT. 77 den Speler , die Septimius vertoonde , zoo van zjn stuk , dat hj bedremmeld van het Toneel ging.'' En elders (bl. 26) : sHier valt mj j wj1 wj op het articul van schieljke gelaatsverandering zjn , een geval in 't geheugen , dat ik , in den jaare 1742. of 1743. , heb bjgewoond. Men vertoonde M ithridates ; Punt vervulde deeze rol , Duim die van Xiphares , en Brinkman die van Pharnace8 , welke laatstgenoemde ro1 ik nimmer door iemand ter waereld zoo goed , a1s door laatstgemelden Acteur heb zien uitvoeren ; Anna Maria de Bruin speelde Monima bj uitstek ; Appel . . . . . vervulde de rol van Arbates , en speelde dien avond meesterljk. Als men nu in het stuk zoo verre gevorderd was , dat M onima tot Mithridates zegt rseigneur , vous changez de visage'', door Arends in onze Nederduitsehe Moederspraake onvergeeijk aldus overgezet: 11Mijn Heer, gij schijnt ontsteld ; wat doet u dus verandfren ?'' veranderde het gelaat van Punt zo snel, even a1s van iemand , die , in weerwil van zich zelven door zjn gelaat verraden wordt ; en op het zelfde oogenblik herstelde hj zich zoo spoedig , dat hj een bedaard gelaat vertoonde , toen hj antwoordde : rGeenzins Mevrouw : 't is wel enz.b', dat het te verwonderen was. Men was ter dier tjd zo gereed niet als tegenwoordig , om een Acteur met handgeklap te vereeren , maar ik hoorde rondsom mj zeggen : XKjk Punt ! kjk Punt ! dat 's wonderbaarljk ! zie hem zjn gezigt veranderen !'' Hj deedt dit , zonder met het ljf of de handen eenige beweeging te maaken , of eenigzins van stand te veranderen , enkel met zjn aangezigi. Ik heb het nooit weêr zien doen.'' En eindeljk (bl. 157 , noot) : rzie hier noch iets . . . . 't welk ik van hem gezien heb in Sesostriu , daar hj in het eerste Bedrjf , van het tweede Tooneel , beschouwende de plaats daar zjn Vader en gantsch Geslagt vermoord is , zegt : En gij , helaas ! wsens rookend bloed Zich aan mijn' oogen hier vertoont aan alle kanten , O waarde Schimmen van mijn' ed'le Bloedverwanten ! Gij spookt , en schreeuwt noch uit het naarste van uw graf , En eischt de wraak van mijn' getergde handen af.'' Dit sprak hj op zulk een toon , dien hj mei een gezieht en houding paarde , a1s of de schimmen voor hem alleen zichtbaar , 78 en voor de Aanschouwers onzichtbaar rondsom aanhitsten en hj tegen hen sprak : dit is , Ware spelen-'' DZjne uitvoering was zoo doordringende ,'' zegt Stjl met nadruk (b1. 26) , rdat zj dikwjls op de aanschouwers een al te diepen indruk maakte.'' Men za1 dan ook wel willen gelooven , dat als er soms een stuk was , zooals b-v. Don Zzfï.s de F'crgc,g , waartegen de spelers waren ingenomen , en dat sommige dichters wel gaarne van het tooneel wilden gebannen hebben , mpunt het zelve door zjn talent : in hunnen wederwil deedt uitmunten , en voor de aanschouweren behaagljk maakte'' (Corver , bl. 15). Zoo zegt ook Le Francq van Berkhey in zjn Hekeldicht tegen Nomsz 1) : hem stonden, hem mjns oordeels , het Uwe onvolmaaktheid zelfs volmaakt de kunst van Punt.'f PUNT S TALENT. Achilles , in Huydecoper's treurspel , muntte hj uit. Hj speelde die zoo , dat hj , naar de uitdrukking van Stjl, in het oog van kenners , pniet meer Punt, maar de goddeljke Achilles zelf '' was. Bj de treFendste plaatsen voelde ieder toeschouwer geheel met den held mee, en Punt oogstte Xalgemeen handgeklap'' in , en het algemeen geroep : pde donder! dat is speelen ! dat is schoon ! dat is fraai ! dat is het regte'' (Corver , b1. 59). Ofschoon wj gaarne izan het onbetwistbare talent van Punt 11 rechtmatige hulde brenjen , bljft er toch we1 reden tot verwondering over den ovjlrweldigenden indruk , dien hj teweeg I bracht. Niet zoozeer orjzdat hj de mcaprice ,,had om b.v. de Romeinen met handschoehen en linnen aan te Yooral in de ro1 van spelen ') (Corver , bl. 115) , of in de ro1 van den Leidschen Burgemeester Van der W erf met rmantel, carrépruik en bef'' op te treden (aldaar, bl. 60) ; maar vooral moet de gemaakte indruk hem vreemd voorkomen , die zich herinnert , op hoe overdreven wjze toen gedeclameerd werd , geheel in strjd met de meer nataurljke voordracht t die thans geëischt wordt op straFe van smakeloos of belacheljk 1) Gedichten (1 776) , b1. 120. S) Tot het kostuum van Achilles behoorde o. a. jqeen staartpruik , lobben en witte zijden kousen-'' P. Haverkorn van Rijsewijk , De Oude Rotterdamsche K houwburq , b1. 66. DECLAMATIE. te schjnen. De toon was miet in overeenstemming met den toestand of het karakter der personen , men scheen er alleen op uit om verzen te declameeren '). Vooreerst moest men , zooals Porver getuigt (b1. 76) , rten dien tjde altjd iets gemaakts bezitten , en dat noemde men Romeinsch.'' De declamatie was dan ook t naar Stjl's verzekering (bl. 76) , slepend a1s peene soort van muzjk ;'' en Punt droeg de verzen voor op reen vierde van den zang, nu eens meer dan minder.'' Voorts eischte men daarbj reen verheven trant , die , geljk Antonides zich uitdrukt , lang daarna nog davert in onze ooren , en die niets gemeen heeft met dat ongelukkige gerabbel , hetwelk sommigen tegenwoordig den nieuwen smaak noemen.'' Hj bedoelt daarmee de meer natuurljke voordracht t die Corver weer in dien hj in bescherming neemt , aldus (bl. 64) : pRemeenljk verheft de dichter zich wat boven den natuurljken spreektrant , somtjds zwang wist te brengen. Stjl verdedigt den trant, vrj verre ; zoo doet ook de tooneelspeler . . Zulk eene afwijking is noodzakeljk om aan den toestel der diehtsieraden en aan de Van een tooneel te voldoen. pracht aanzienljk Men verbeelde zich den Atlas van het Stadhuis : aanwjzingen uitgedrukt eene smalle laan ? En zoa zJi- verre !'' Die stelling is in het algemeen waar ; doch dat wettigt de overdrij ving niet , die regel werd , en evenwel ieders bewondering opwekte. Men galmde bovendien zoo , dat de zaal er letterljk van daverde. rW jl de Schouwburg zeer nadeelig voor de stem gebouwd was'' (Oorver , bl. 45) , moest men , om verstaan te worden , psterk articuleeren ,'' of liever schreeuwen. En dat werd dan ook meer en meer gedaan. Yan EFen beklaagt zich in het 28e vertoog van den Spectator al over dat en Corver vermeldt (bl. 5onmanierljk geschreeuw der acteurs ;'' 68) het pbulken en verzen brommen y moeten zjne spieren niet met sterker worden , dan die van een tuinbeeld in hj daarom onnatuurljk sehjnen ? Dat 79 19 de Haverkorn van Rijsewijk haalt in zijn Oude Rott. dcAouzpùurp , bl. 40 , volgende plaats aan uit R. Prölls' Geschichte des neueren Drama's, waar hij zegt , dat in Frankrijk in de tragedie T,man tkst alle aufmerksamkeit auf die stilisirte Declamation legte , die nicht aus der Natur des Gegenstandes und der Charactere , sondern aus einem falschen Begrife der W ohlsthndigkeit und Klapgschönheit entwickelt war und sich a1s een Mittelding von Gesang und Rede darstellte-ff 80 DECLAMATIE. dat thans voor reciteeren doorgaat'' l). Dat noemde men sden Hollandschen Heldentoon'' (Corver , b1. 159) ! Ook Punt liet zich daartoe verleiden, misschien we1 omdat zjn orgaan van nature zwak was , en , zooals Duim zei , siets vrouwaehtigs had'' (Corver , b1. 45). Reeds op het eind van zjne eerste periode geschiedde dat. In een vlugschrift van 1745 heet het o.a. ') : Want ziet Timantes gd.i. Puntj schreeuwt 1, zoo luid , Dat men ZO Waar gevaar ZOu loopen, Om ft met een doof heid te bekoopen, Wanneer dat hij zijn liefde uit-'' Dat schreeuwen schjnt een inkruipsel van later tjd geweest te zjn : zoo althans beweert Corver (bl. 157). En hj vertelt , ten bewjze daarvan (bl. 68) , hoe eene vrouw , omstreeks 1660 geboren , ouden jeugd placht te geschieden : ren dan reciteerde ze maar vrj goed ook : 't was geen bulken noch verzen brommen , dat thans voor en die raltjd veel den Schouwburg bezogt'' had , op haar dag sommige treurrollen declameerde , zooals dat in hare reciteeren doorgaat , neen het was spreeken op maat en rjmirant ; en wanneer ze uit Joseph , of eenig ander stuk van Vondel , of uit Genoveva reciteerde , wisi zj we1 natuurljk te beduiden , op welke wjze Hermanus Koning en Van Malsem dat uitgesprooken hadden , met gebaarden en al, en , naar mj haar beduidenis en geluid nog voorstaat , zjn die voornoemde Lieden zeer goede Acteurs geweest-'' En evenzoo had hj rde oude JuFrouw Niewellon te Leiden ,'' reen Actrice van den ouden tjd ,'' de rol van Kas- .stzstsrc in Agamemnon hooren opzeggen in de manier , die men Xnieuw gelieft te noemen ,'' en rzoo goed'' had hj het rin lange jaren op ons Tooneel niet gehoort'' (b1. 158). Het declameeren was dus eenmaal niets anders dan rspreeken op maat en rjmtranty'' en Punt zou rin zijn eersten tijd (d. i. vpör 1755) in die Spotvogels drukten zich aldus uit (Corver, bl. l l8) : ryMen vertoond . . . . Treurspelen, daar men het verhevene in brengen wil , met zo almachtig te schreeuwen , datmen de Regenten bewegen moet, hunne Tooneellisten meerendeels van Breukbanden te voorzien , wi1 men zorg voor hunne behoudenis dragen , en dat ons a1s het vijlen van een zaag in de ooren klinkt.'' Verg. ook P. Haverkorn van Rijsewijk , De 0ud6 Rott. Scbouwburg , bl. 39. Q) Zie t. 1. a. pl. , b1. 40. 1) DECLAMATIE. 81 manier gespeeld'' hebben (verg. b1. 203) : eerst later skon men zjn spelen eer zingen als spreken noemen.'' Het is niet waarschjnljk , dat Corver's geheugen hem hier geheel bedroog ; daartegen pleit de volgende anecdote. Toen hj op zjn achttiende jaar , dus in 1745, dat is lang voor Punt's tweede tooneelperiode , den uit Yondel's Palamedes voor hem declameerde , had Punt voordracht zoo gebrekkig gevonden , dat hj hem toeriep : JJ 'lz ziJ'ne XSchei er maar uit , want het deugd niet met al'' (b1. 50). pEenigen tjd daarna ,'' zoo verhaalt hj verder (b1. 202) , rvond ik op een van onze werktafels (in Punt's teekenatelierj , onder eenige boeken , die daar gemeenljk lagen , een J. 'p. Vondel's Palamedes ; ik naP hem zonder erg in de hand , en de ro1 van Ajaz , in het vierde bedrjf , opslaande , zag ik , met verwondering, , de gantsche ro1 met inkt aangehaald ; en het wit papier , buiten den druk , hier en daar : met zeer kleine letters beschreven : ik las dezelve met veel nieuwsgierigheid , en bevond , dat het eene volmaakte 1es was , van de wjze op welke men deze schoone verzen declameren moest . . . . Deze 1es was van geen onkundige hand : en zeer duideljk en klaar , doch echter zeer eenvoudig opgesteld. lk nam dit boekje des avonds mede na mjn huis , en begon er zoo vljtig in te studeren x dat ik het binnen weinige dagen volkomen meester was q nog zoo vast in mjn harsenen geprent , dat ik het nooit vergeten zal. Eenigen tjd hier na , een zeker Joodsch Heer , die bj ons het Teekenen leerde, mj op een middag verzoekende dat ik iets voor hem reciteren zoude , en Punt dit toestaande , en het is begon ik dezen Aiaz op te zeggen. Punt luisterde scherp , en toen ik voleind had t zeide hj: dat is zoo goed als het gedaan kan worden ; maar waar hebt gj dat van daan gehaald ? lk antwoorde dat ik 'erop gestudeert en het dus gevonden V d ; maar verzweeg hem dat ik met zjn kalf geploegd had ; doch in 't vervolg van tjd heb ik het hem ontdekt. Deze 1es heeft mj een groote handleiding gegeven. Hieruit kunt gj duideljk zien , dat Punt in dien tjd , even in dezelfde manier waargin) ik spele t gespeeld heeft. De gantsche muziek van het vers , die ik vast vertrouw van den Heer de Roode's werk geweest te zjn , was als proza , en zo na aan de natuur , en de denkenswjze van Yondel in deze r01 verknocht t dat het niet anders wezen kan , of Yondel zou , zoo hj in wezen was geweest, gezegd hebben : shet moet niet anders uitge- JoxclkBLox'r , Ned. Letterk. k'n d6 twee laatste Eeuwen , 1, 4e druk. 6 82 drukt worden : zoo begeer ik Ik heb mj verder op dat onderwezen.'' Daar staat nu wel tegenover , dat een medewerker van Yan EFen , die in het 14e nufnmer van zjn Spectator , den 3en Maart 1733 in het licht verschenen , verslag gaf van eene tooneelvoorstelling , onlangs te Amsterdam heid''verwjt en pdat hy op 8preeken ,'' maar van 't begin af aan niet deed dan oonophoudeljk aan Punt gegeven, reeds sgemaakthet tooneel niet scheen te kunnen zingen of schreeuwen.'' Daarbj zou hj szoo kwistig in zyn' gesten'' geweest zjn , pdat zyne armen en handen a1s door yzerdraden getrokken werden , zo nochtans , dat de linker den regter by beurten aQoste , tot datze eindelyk beide in beweging geraakt , elkander hulp boden , om de natuur kragt en geweld aan te doeu en d'eene souEet op de ander te geven.'' Daaronder speelt stelligveel overdrjving. Punt moge toen op het tooneel harder en meer gemaniëreerd gesproken hebben dan hj dit in de beperkte ruimte van zjn atelier zou hebben goedgekeurd t dat is waarschjnljk. Maar eerst later schjnt hj zich het sschreeuwen'' meer en meer te hebben aangewend. Immers de zeer gunstig voor hem gestemde schrjver van het Leydsclte xs'c/lp'lfvgù?zfrp-lrï6v-: over 1765 kan niet ontkennen , dat hj phier en daar zjne stem wat overschreeuwd'' had , of dat hj pbj zjn afgaan van het tooneel somwjlen te veel schreeuwde'' 1). Dat hj evenwel toen reeds onophoudel'jk zou geschreeuwd hebben , is daarom te minder aan te nemen , omdat. hetgeen van zjne gebaren wordt gezegd , onmogeljk waar kan zjn. Had hj z66 gegesticuleerd als de berichtgever wil doen gelooven, hj zou zeker door kenners niet z0o zjn toegejuicht geworden. Alaar wj weten , .dat er eene sterke scabaal'' tegen hem bestond : daarvan heeft zich de correspondent van den Spectator t0t tolk gemaakt, zoowel als de schrjver van het hekeldicht , dat verspreid werd , toen Brinkman eens de rol van Heroden gespeeld had , en dat Oorver ons (b1. 39) heeft meegedeeld. Het luidde aldus : het , en zoo heb ik het gemeend.'' voetspoor geoeFend , en ben daarin JAN PUNT. Herodes is nu weer gespeeld. Heeft u dat schreeuwen niet verveeld? Of keurt gij ook voor goede munt 1) Zie Joh. Hilman, 0ns Iooneel, b1. l 12 , l 13. JAN PUNT. 83 Het btllderen van Monsieur Punt ? Neen , Brinkman speelde deze ltol W at meer bezadigd , minder dol ; En ft geen het beste was van hem , Hij bleef steeds meester van zijn stem. De Bak in oordeel veel verscheelt , W ie van deez' twee het beste speelt : Zelfs Michel 1) sprak , en dat was veel , Een fraai Copij van 't orgineel.'' De Staanplaats vonniste op het lest : Punt speelt zeer wel , maar Brinkman best-f' De laatsie regel bewjst de overdrjving van de eerste. Maar hoe dat ook zj , men vond dat bulderen over 't algemeen zeer fraai , ook buiten het tooneel. Halma , de bewonderaar van Lucas Rotgans , en uitgever zjner gedichten , geeft ons een duideljk denkbeeld van die al te overdreven voordracht van vaak bombastische Voorbericht vöör vriends verzen , als hj in het dat deze menigwerf zjne gedichten voor goede vrienden smetzooveel kracht van zyne donderende stemme uitbromde , dat er d' aarde pronkvaten en glazen van weerklonken , en de wanden en grondt zelfs , als op nieuw , aan 't beeven scheenen te raaken , geljk (soms) de natuur der zaake , zjns gedichts , en zjner doordringende uitspraake , wanneer hj ze op dien hoogsteigerende toon zette , medebragten.'' En hoe schoon dit geacht werd , bljkt uit eene andere plaats : W anneer hy sommige zyner hoogdravende dichtstukken t in 't gezelschap van vrienden uitbromde , geschiedde zulks met zoo eene donderende en luidruchtige uitspraake , dat vloer en wanden en het vertrek noch naderhant Z iJ-ns Poëzy herinnert , scheenen te beeven, eenige uuren lang g!!) met zyne schaterende uitgalminge , by 't ryzen zyner stoFe (want bj het daalen wist hy wonder wel zyne stemme te matigen) vervult scheen : waarom Zyn Edt. voor een der grootste personaadjes op den Schouwburg , vooral in den heldentoon , en van zyn eigen tooneelstukken (ware dat bedrjf voor hem niet te onwaardig, en tot zyne verkleininge geweest) zoude gespeelt hebben.'' Hoe indrukwekkend men die rdonderende uitspraake'' rekende , 1) Michiel de Roode , kundig liefhebber en vriend van Punt : hij was een dier T,rrooneelrechters ,'' die zelden deze voorstelling oversloeg. BULDERENDE DECLAMATIE. ziet men daaruit , dat Hoogvliet in (bl. 31) ook God laat spreken : zjn Abraham de Aartsvader Met een verheve stem , bezielt ,! van hemelval , svaar door de dorpels en dq hemelposten beven.'' Dat bulderend declameeren bleef lang in zwang. Bilderdjk was er een meester in , en men zal dat begrjpen , als men hoort , hoe hj in het zjn vader prjst. In zjne Eigen l:p6Al.s#:.:c/lf6#:01ï,: ( Vad. Gesch. , XI D. , bl. 173) verhaalt hj het volgende : XOnder de begaafdheden , waar men vroeger wel den meesten prjs op stelde , was het declameeren van verzen. Geen gezelschap van eenige statigheid of van eenige vroljkheid t of jonge meisjes moesten er zingen , en jonge Heeren een rol uit een Treurspel, of we1 eenig ander vers reoiteeren. Hier in muntte mjn vader uit. Zjn stem was sterk en buigzaam , en hj had haar op 't voorbeeld van Duim , die in zjnen besten tjd daarin den meesten roem had , leeren leiden. Zonder eenig het minste gevoel of (geljk men het noemt) gehoor voor Muziek , was hj echter volstrekt meester van zjn toon , en ik heb in mjn kindschheid hem meer dan eens porceleinen kommen op een ouderwetschen sehoorsteen , onder welke hj zat te reeiteeren , te barsten zien leezen. Voor mj , ik heb Duim in zjn kracht niet gekend , kan hem dus in geen vergeljking brengen , maar Punt en zekere Adriaanse . . . . overtrofen mjn' vader in het krachtig en tevens aangenaam reciteeren , doch geene personen dan die twee kwamen bj hem in aanmerking.'' Hoe algemeen die gemaakte manier schoon gevonden werd , uit het 28e nummer van Van Efen's Spectato'- : ,W i1 een Zyn bljkt Vader kind pryzen , de .jpzlg: , zegt hy , leest c,î.: een 'ptlprl:z:r , 'tgeen beteekent , dat hy zingt , in plaats van te spreken , en zo a1s het geval het goed vind zyne tonen verheft en vernedert , zonder dat aan de natuur of reden de minste invloed op die belagchelyke deun gegund wordt.'' In hetzelfde vertoog heet het verder , dat zoo men meer op een natuurljken toon bj 't lezen lette , pmen zoude op ons Tooneel zulke onverwagte uitvallen , die kant noch wal raken , zo dikwils niet hooren 4 onze Tooneelspeelers van beide de sexen zouden zich waehten voor een onmanierljk geschreeuw , 'twelk in de eerste Bedryven , daar in 't gemeen de hevige hartstochten noch geen plaats hebben , reeds begint ; waar TOONEELKUNSTENARESSEN. door de stem heesch en schor geworden , 'wanneer 't 'er op aan komt , versche en onaangename pogingen doet , om de vinnigste gemoeds beweginge te beantwoorden. Men moet zich doen verstaan , dat is waar , maar dat geschied beter met duidelyk te spreken , dan met gillen en bulderen , en men tracht luiden van aanzien , die doorgaans niet schreeuwen , af te beelden , en geen kruyers en appelwyven.'' Dat schreef hj den 28en Januari 1732 : en men ziet daaruit, dat de verstandige lui in dat opzicht naar verandering haakten. Vooral beschaafde vrouwen. Freule De Lannoy keurt in haar Gastmaal (DïcAf- Werken , bl. 76) rde ysseljke galm'' van een declameerend poëet af , en Betje W olF schreef in de voorrede van hara Economhche .fvï:#.#,9 (1 D. , bl. XXIII) : rDe meeste menschen lezen zo dat men zich moet slegt , bedroeven als men dat hoort. Lieden , vooral de lezen ons hunne Vaerzen zoo zynen ergsten Maar die vyand waarlyk enkele protesten mochten niet veel baten , en het duurde nog jaren , eer men van dat gebulder verlost werd en tot rnatuur en waarheid'' terugkeerde. In de dagen t waarvan wj hier spreken , was het eene gezochte eigensehap , op het tooneel niet slechts in de mannen , maar ook in vrouwen gewaardeerd , ja , hemelhoog geprezen ; en dat niet bj uitzondering , maar a1s regel. In het tweede kwart der achttiende eeuw mocht de Schouwburg op verscheiden zeer goede tooneelspeelsters bogen. W j noemen slechts Adriana Van Schajen , geb. Maas 1) , Anna Maria De Bruin, die in 1734 Punt's eerste vrouw werd ; voorts de dames Bor , Yan Til , Jufvr. Jordaan geb. Van Tongeren , Cath. Elisab. Fokke (Punt's derde vrouw) , door Stjl ponvolprezen'' genoemd , welk poëten , die wel: die schoon schrjven , armhartig voor , dat een' mensch het niet zoude wenschen.'' 85 ! h J Zij was s,de dochter van een Biertapper , en in hare jonge jaren een naaister , die bij de luiden . . . . haar brood won'' rcorver , bl. 102). llln die kwaliteit kwam zij bij Jufrouw van Tongeren . . , . Deze Actrice liet zig door haar dikwils hare Rollen overhooren , en vond zoo veel naturel en talent in haar , 'er veel genegenheid voor betoonde , liet zich niet lang noodigen-'' had buitengemeen veel met haar op. Hij noemt haar, b1. 4 , syde beste actrice , die het Amsterdamsche Tooneel by heugenis gehad heeft,'' s,de Hollandsche Clairon'' (bl. 6) , j,de lkoningin van alle actrices'' (b1. 101). Verg. Joh. Hilman , Ons Tooneel , bl. 129 , 130. datzij haar voorsloeg om het Tooneel te betreden. Adriana Maas , die Corver 86 ONNATUURLIJKE VOORDRACHT. oordeel volgens Oorver (bl. 92) echter pte vleyend'' was ; en vooral Jufrouw Ghyben (f 1759) 1). Onder hare voortreFeljkheden rekent Stjl (b1. 95) , nevens hare Juno-gestalte , Corver zegt : rhaar postuur was vrj kloek'' (b1. 93) - ook oeenen schellen toon , die met overredende kracht door hart en nieren drong , en de uitvoerigste werkzaamheid van gebaren , met bekoorljker handen bestierd , dan immer door Yan Djk geschilderd zjn.'' En pwanneer zj eenmaal uitborst , om , bj voorbeeld als Octavia of Oamilla , Rome in brand te vloeken , dan rolde er eene algemeene siddering door den ganschen Schouwburg.'' De rol van Roxane scheen voor haar geschapen ; sen geen wonder , dewjl geen speler noch speelster ooit zooveel gemeenschap had met den heldentoon van Antonides , die hier gedurig onder dondert.'' En ioch werd het publiek door dergeljke voordracht in verrukking gebracht. Een enkel bewjs nog slechts. Toen de dochter der laatstbesproken kunstenares , Jufrouw Bouhon , in de school der moeder gevormd , en in 1752 aan het tooneel gekomen , in de rol van Hermione in de Andromaehe de woorden uitsprak : Ach ! moest ge luistren naar een minnares 1, vol woede !'' riep reen gemeen man van de staanplaats : Dat kan geen sterveling op den aardbodem u nazeggen.'' W at hare manier van zeggen was , leeren ons de Amsterdamsche verslaggevers van 1762. rZj teemde te veel in de teerhartige rollen q de woorden sprak zj te onnatuurljk , te zingende uit. In J'ulius Ceqstzr heeft zj de rol van Octavia behoorljk gespeeld , behalve het gewone galmen harer stem. Door haar tragischen toon verwierf zj in De Deugdzame Hoveling veel toejuiching. Zarucma had zj verrukkeljk gespeeld ? doch zj ttturl'jk in hare stem geweest , en had de stem geweld aangedaan met klagend uitgalmen'' :). was al te onna- Men begrjpt licht , dat die declameeren in de gedichten plechtige , statige manier van jdelen woordenpraal , bombast en 1) Zie over haar F. Van der Goes , De familie Bouhon , (Sef Tooneel 1, bl. 27 1 vlg.). S) Joh. Hilman , Ons Tooneel , bl. l 12. Men vergelijke over haar het hiervoor genoemde opstel van F. Van der Goes. MARTEN CORVER. sesqltkàedalia verba niet weinig in de hand werkte 1) ; terwjl bj de aanwezigheid van zooveel , zj het ook verkeerd begrepen , talent van uitvoering , de aandacht doorgaans van den gebrekkigen inhoud der tragedie afgetrokken , en geheel op den tooneelspeler overgebrachi werd. Ik laat daar , nadeel voor kunst en wezenljk kunstwaardeering was , om er op te wjzen , dat mei het verval der tooneelspeelkunst , met het uiteenspatten van den Amsterdamschen troep, waarbj o0k zjne kunstoverlevering verloren ging , de aantrekkeljkheid van het hooge treurspel verdat het eene zoowel als het andere een dwjnen , en dus o0k deze twjg der poëzie verdorren moest. 87 Een onverhoopt geval bracht dit grootendeels te weeg : de brand nameljk , die in 1772 den Schouwburg verwoestte. De kunstenaars verspreidden zich : gedeelteljk trokken zj naar Rotterdam , waar Punt t geljlt wj zagen , zich weldra genoopt vond de tooneelspelersloopbaan vaarwel te zeggen. Toen weinige jaren later de prachtige nieuwe Amsterdamsche Schouwburg gereed stond , pwas het getj verloopen om naar goede spelers om te zien'' : men nam wat men krjgen kon , en het tooneel verviel deerljk. Inmiddels had zich in Den Haag een nieuw tooneelgezelschap gevormd , waarvan Alarten Corver de ziel was. Deze voortrefeljke acteur 2) en tooneel-hervormer werd in 1727 te Amsterdam t in het huis van den tooneelspeler .Enoch Krook . uit eenvoudige ouders geboren. Hj heeft zich eerst op de teeken- en graveerkunst toegelegd , en volgde daarin van 1742 tot 1748 de lessen van Punt. Dat hj zich te dier tjde reeds ernstig met tooneelstudiën bezig hield , hebben wj straks gezien (boven bl. 81) ; en hj vertelt zelf , 1) Corver wees er op , dat het verval der tooneelpoëzie l,al over jaren een aanvang genomen'' had , namelijk tijdens het ontstaan van het kunstgenootschap Nil Volentibus. Sedert :,is het by trappen vermindert ; en thans (1782) is het zoo ver, dat men versen , zonder gedachten kan maken. 't Tooneel poëtiseeren wordt thans een gekkespel, en zulks is dat groote legioen zooge- 'noemde dichters , maar geensints de Tooneelspeelers te wyten'f (zooals Stijl beweerd had). Men vergelijke ook bl. l l7. 2) Zie over hem P. Haverkorn van Rijsewijk , De Oude Rotterd. Scioukrbur .q , b1. 9 1 vlgg. 88 MARTEN CORVER. (b1. 51) , dat hj in die zes jaar seen getal van bj de honderd rollen , alle van het eerste emplooi , Helden uit den stoet van Melpomene . . geen hem later , zich nam , zeer te stade is gekomen. Hj dikwerf hooren declameeren ; en schoon het naar de letter waarheid was , dat hj diens sleerling in het tooneelspelen nooit geweest'' was , zooals hj zegt (b1. 50) , had deze toch zeker wel invloed op hem geoefend 1). Overigens speelde hj ook op lief hebberj-tooneelen , ongevoelig zo vast van buiten toen hj dat pemplooi'' aan geleerd'' had ; hetden Schouwburg op had zeker Punt ook Punt hetgeen hem sterk afried. Corver had tot leermeester gehad , rden advocaat Jan Seba Marcus.'' Die man , saan wien (hj) de gronden (zljner kunst te danken (had) , die onder den Professor Vrjhof (die een groot Tooneelkundige was) gestudeerd had die mj (zegt hjà en andere Liefhebbers onderweezen heeft , die over mj vjf jaaren lang een streng regter is geweest . . was extra streng in zjn onderwjs , gantsch niet toegevend , en onpartjdig in zjn oordeel'' (bl. 41). Dit had hem zeker op den goeden weg gebracht met betrekking tot de opvatting der karakters. Hoe ernstig hj dit behartigde , bljkt daaruit , dat hj vooral trachtte door te dringen in den geest der rollen , die hj te vertolken had. Daar de Hollandsche vertalingen dikwerf erbarmeljk slecht waren (zie boven , bl. 78) nam hj zjne toevlucht tot het oorspronkeljke. rW anneer ik studeer (zegt hj , bl. 204) , bestudeer ik altjd mjn origineel ; en een uit het Fransch vertaald stuk , van wie het ook zj , confronteer ik altjd , zoo ver ik de taal versta , tegens zjn origineel ; niet in de verzen , maar in de gedachten : ik zoek in mjn Moedertaal , de gedachten van Corneille , Racine , Voltaire , of wie het weezen mag , mjnen aanschouwer , zoo veel mj moogljk is , voor te dragen ; en schik mjne declamatie na 't caracter dat ik verbeelden moet , en verder na de scheiteek-ens mj voorgeschreven , en ik ben van gevoelen dat deze mjne studie op goede gronden steunt.'' Zoo voorbereid kwam hj in 1749 aan het tooneel , waarheen zjn renthusiasmus'' hem gedreven had. Hj was eigenljk al in 1747 aangenomen ; maar toen in dat jaar de Schouwburg wegens de tjdsomstandigheden gesloten werd , en tot den 28en Juli 1749 1 , ' Verg. ook Joh. Hilman , Ons Tooneel, bl. 141. MARTEN CORVER. 89 gesloten bleef j was hj naar huis gezonden pmet toezegging (dus verhaalt hj , b1. 48) dat , als de Schouwburg weder geopend wierdt, en ik mjnen dienst wilde presenteeren , men mj weder aan zoude neemen.'' Toen hj zjn wedervaren aan Punt mededeelde : wiens discipel'' hj toen nog was , en die al sedert X eenige jaren het tooneel verlaten had , hield deze hem voor , pdat ik nog terug moest treeden , en het Tooneel verlaaten ; dat het , in ons land , eene laage broodwinning was , mj teFens de gantsche directie van den Schouwburg voorhoudende , waarin hj de Regenten niet spaarde; maar schoon ik alles , wat hj zeide ) ja noch veel meer , naderhand ondervonden heb , kon ik toen ter tjd op Ik bleef volstandig met dat Enthusiasmus in het jaar de rollen mjn gemoed niets winnen. ingenoomen , en heb mj 1749 weder aan laten neemen.'' Men wilde hem terstond van Eneas in Eneas en Tzfowv,s , Xlàhares in Mithridates Wqgdwpr in Astrate laten spelen ; maar op raad van zjn meester verschoonde hj zich daarvan , tot dat hj sbeter geformeerd'' zou wezen. Juba in Cato was rde eerste ro1 van aanzien ,'' die hj , op aanraden van Duim en J. De Marre , schoon pmet zeer veel schroom ,'' den 13en December 1749 op zich nam. Een paar jaren later keerde ook Punt tot den Schouwburg terug , en Corver stelde zich daarvan veel goeds voor ten bate zjner eigen vorming (b1. 58) ; maar hj had buiten den waard , of liever buiten Punt's najver en njd gerekend. Iets later (bl. 123) vertclt hj : r1k partageerde met Punt in de Jeunes Premiers , en uit deze partage ontstond onze oneenigheid'' 1). Die oneenigheid met hare onaangename gevolgen was oorzaak y dat Corver besloot den Amsterdamschen Schouwburg vaarwel te zeggen. Daar kwam nog iets anders bj. Van 1760 af deelde het Hollandsche tooneel al minder in de gunst zoowel van de Regenten 19 Hij speelde o-a. bbcyrus, Er/prins , Servilius in Manlius Capitolinus , Orestes in Agamemnon , Pyrrhus in Philoctetes , Gysbrecht van Amstel, Sifsmundas , Lynceus ixf Ilypermnestra , Farnabasesn' (bl. 1 55). Punt zegt llij was altoos nijdig , als ik een rol van het eerste emplooi gpeelde , ro1 mij was opgedragen en die hij in vroeger jaren gespeeld had , een cabaal en bovendien Jaag genoeg, om , toen men de Cyrus vertoonde , welke van jongens te formeren , die mij in het eerste en tweede bedrijf uitEoten ; doch in het derde dwong ik hen tot zwijgen , en het geschiedde dien avond Abenzaid , de 02*: , Karel niet weder-'' FRANSCHE EN ITALIAANSCHE OPERA. als van het publiek. Het Hollandsch begon a1s minder fatsoenljk beschouwd te worden , en vreemde tooneelisten , vooral de Fransche Opera werden begunstigd en deden veel nadeel aan het nationaal iooneel. En zoo is het , helaas ! althans in de Residentie , maar al te lang gebleven. In . Den Haag van eene Fransche Opera 1). Al vroeger hadden Santo Lapis en Ferrazi het beproefd te Amsterdam eene Opera te vestigen , maar zj hadden geen verstand van de zaak , en hunne onderneming gewag gemaakt verliep. In 1760 bevond zich daar ter stede de uitstekende comische zanger D'Amicis , met zjne dochter en een derde , Singoni genaamd : in Augustus traden zj in den Schouwburg op ; en daar zj nuitstekend maar zelfs het zj pniet alleen de Grooten , gemeene volk , dat hunne taal niet verstond , maar uit hunne gebaarden en houding hen volmaakt kon verstaan , naar den Schouwburg'' (Corver , bl. 82). Maar drie personen was niet genoeg : men noodigde D'Amieis , die zeer gezien was en wiens #oed waren'' trokken wordt al in de zeventiende eeuw 1) Men vergelijke vooral het belangrijke opstel van dr. H. C. Rogge , De opera te Amsterdam Loud-oesederland V, bl. l 77- 201 , 241-263) , waaraan wij het volgende ontleenen. In 1686 werden te Btliksloot zangspelen gegeven , in 1688 speelden in Den Haag en Amsterdam eene r,compagnie operaisten.'' Ook Duitsche gezelschappen, o.a. dat van Abt vertoefden enkele weken , vooral tijdens de kermis , in Amsterdam of buiten den kermistijd in de nabijheid der stad. In 1752 vestigden Fransehen een eigen tooneel te Amsterdam , dat meer dan eens verplaatst werd. Hlln repertoire van kleine operafs is bewaard gebleven. Vooral 't gezelschap onder directie van Dallainville en Brochard , dat driemaal in de week speelde , en ook Italiaansche opera's gaf , vond veel bijval. Liefhebberij-genootscllappen werden opgericht , die ook opera's gaven - o-a. in 1 :50 een van Portugeesche Joden , die Spaansche tooneelstukken en operaes-bouflk vertoonden. In l 787 werd een grlloogduitsche tooneel-societeit'' opgericht, die in l 79l in de Amstelstraat een Hoogduitschen Schouwburg opende , waarin tooneelspelen en opera's werden gegeven en die onder velerlei lotswisseling tot 1852 bleef bestaan. Een Joodsch Hoogduitsch tooneelgezelschap , dat ook opera-voorstellingen gaf- , werd in l 784 opgericht, en in 18 15 ontbonden. Het had geen eigen schouwbtzrg , maar wel eene tooneelschool, die onder leiding van Dessauer tot 1838 bleef bestaan en ook geregeld voorstellingen van tooneelstukken en opera's gaf. In l 788 werd op de Erwtenmarkt het Theâtre français geopend , de daar gespeelde operafs stonden bij die der Duitschers achter. Hierover en over de Italiaansche opera-gezelsehappen leze men verder het opstel van Rogge. AIARTEN CORVER. talent alom gewaardeerd werd , uit , om een volledigen troep te vormen. Hj voldeed daàraan , rdeedt volk overkomen , onder anderen eenen schoonen Zanger , den Heer Magalli . . . . en formeerden eene zeer goede Opera.'' Zj gaven nu alle Dinsdagen eene voorstelling smet veel toeloop'' : in die mate , dat het afbreuk deed aan het Hollandsch tooneel , rwant 's Maandags was 'er gemeenljk geen volk , en de afkeer der Lieden van de B0n Tpp, voor het nationaal Schouwtooneel werdt 'er niet door verminderd'' (Corver , bl. 85). Ofschoon die troep reeds het volgende jaar te niet ging 1) , schjnt er toch al spoedig een nieuw operagezelschap gekomen te zjn , en het bleef mode voor wie als fatsoenljk wilde aangemerkt worden zich voor die voorstellingen te interesseeren en het Hollandsch tooneel aan de pBurgerluidjens'' over te laten '). Onder die omstandigheden besloot Corver in 1763 , met zeven zjner makkers , onder wie Bouhon en zjne vrouw , Amsterdam te verlatqn , en een reizend gezelschap te vormen , dat sgantsch Holland ,'' in de eerste plaats Rotterdam, Leiden en vooral Den Haag bezocht. Reeds omstreeks 1660 was hier een vast gezelschap , dat in 't begin der achttiende eeuw ook elders , ja zelfs buiten 's lands voorstellingen gaf 5 maar het schjni omstreeks 1730 verloopen te zjn 3). Sedert was er af en toe door een reizend gezel- 1) Zie over de oorzaak Corver Tooneel-Aantekenin.qen , bl. 83-84 , en Ferd. 'von Hellwald , Geschichte des Holl. Theaters , S. 126. 2) Uit bl. 263 van het 11I deel van Wolf en Deken's roman Cornelia Gïltbc/tttf (1 792) zien wij , dat men toen rrmeest altoos operaes speeltde) ;'' en dan heet het verder : rronze comedie was vöör dat men die speelde geheel in verval, en een jong Heer die hier veel komt, en veel verstand in de wereld heeft, zei ook altoos , dat de Hollandsche Comedie voor de Burgerluidjen: was , maar , zo als ik zeg , sedert men er altoos opera's speelt, is zy zo vol , als onze Fransche kerk zelve.'' D. I , bl. 82 hadden zij al gezegd : s,lk hoor dat het hier even vidicul is in de Hollandsche kerk als in de Hollandsche Comedie te gaan.51 Van Efen En als men er kwam , dan gedroeg men zich niet zeer betamelijk. klaagde al Lspectator , no. 176) over het onbetamelijk gesnap van het publiek in den schouwburg ; en uit Sara Burgerhart blijkt (1 D. , bl. l 87) , dat omstreeks 1780 j?lachen , praten , badineren , onder ft spelen van de zielroerendste treurspelen , thans de ton is ; en dat menig Champignon en Champignone de Fortune daarmede ontegenzeggelyk bewyzen , dat zy lieden van rang zyn , en ten minsten reeds deeze zes laatste jaaren geweest zyn.'' 3) Zie Mr. L. Ph. C. Van den Bergh , Haagsche Bjponderbeden, I , bl. 28. MARTEN CORVER. schap gespeeld. Zoodanigeoeondgaande troepen waren niet ongemeen, hetzj men denke aan acteurs van den Amsterdamschen Schouwburg , die zich in de vacantie-maanden vereenigden om de provinciën te bezoeken , standplaats. Onder de laatsten komt in de eerste plaats voor dat van J. B. Van Fornenburg , voorts dat van Jacob Van Rjndorp , waarbj onderscheiden goede tooneelspelers gevormd werden 1). Eindeljk besloot Corver zich in Den Haag te vestigen pom er des W inters vast door te spelen ;'' r't welk , zegt hj (bl. 153) , ik of wel aan bljvende gezelschappen zonder vaste ook van den jaare 1766 tot 1773 gedaan heb.'' Hj bouwde er met geldeljke ondersteuning van twee Duitschers 2) een eigen schouwburglocaal , dat hem minstens f 30000 kostte. In 1774 ontbond zich zjn troep , en ging bj de heropening van den Schouwburg rte Amsterdam spelen'' (b1. 164). Hjzelf schjnt zich toen in Leiden gevestigd te hebben , waar hj driemaal 's weeks speelde , terwjl in Den Haag pde Duitschers (zljn Tooneel occupeerden'' (bl. 165). In dat jaar werd hj aangezocht om te Rotterdam tweemaal per maand te spelen voor eene somma van 1400 guldens (b1. 166) : hj deed dit , zooals wj reeds groote toejuiching van het publiek. Eindeljk van dien schouwburg opgedragen , dat hj den 14en October 1776 aanvaardde (b1. 169) , om het in 1779 weer op te geven. Na 31 zagen , (bl. 67) onder werd hem het bestuur Mei 1782 schjnt hj niet meer te zjn opgetreden. Hj vervulde toen te Rotterdam de rol van Cato in Addison's treurspel van dien naam 3). Hj bleef echter vol belangstelling voor het tooneel 4) en 92 1) Verg. Ferd. von Hellwald , t. a. pl. , bl. 73 en zijn opstel Nederlandsche ttloneglqpe/ers in Duitschland (zVe#. Tooneel 1 , 25l vlg.). Vgl. ook het , bl. 239 vlg., daar meegedeelde. In Duitschland , tot in Iveenen toe , gaAeen onze landgenooten voorstellingen. Ook in Stockholm en ltopenhagen speelden ze van tijd tot tijd. In 1684 speelde in Altona , Kiel, Lubeck en Hamburg een H01- landsch gezelschap. In laatstgenoemde stad was zelfs een Hollandsch tooneel , waar eerst Van Rijndorp , later Spatsier speelde. Van Rijndorp dichtte ook een gelegenheidsstuk : !!De blijde der Deenen'' welk stuk den 1 l geboortedag van Frederik de Vierde , Koning Oct. 1703 gespeeld werd. 2) De slAschbaas'' J. Brants en de l,Bontwerker'' G. C. Schmolk (zie bl. l 53). 3) P. Haverkorn van Eijsewijk , De Ottde Rotterd. Schouwburg , bl. 244. #) Wij lezen t. 1. a. pl.: gr'ln 1793 liet Oorver , volgens een vel'haal in de Arke Noacbs , zich naar den schouwburg dragen om Andries Snoek te zien spelen-'' CORAv ER lS HERVORMINGEN. 93 was nog eigenaar van den Haagschen schouwburg , die toen door Xonze Nationale tooneelspelers'' (b1. 2) bespeeld werd. Hj stierf den 9en Augustus 1794. Corver is niet slechts een uitmuntend tooneelspeler geweest, maar heeft zich ook a1s tooneel-hervormer zeer verdiensteljk gemaakt. W at het laatste betreft , is het bekend , dat hj als directeur bj zjn gezelschap de noodige zsubordonantie'' had ingevoerd , die in Amsterdam ontbrak (bl. 169). rAlles vloog op commando.'' En dat is voor de goede uitvoering van een stuk een hoofdvereischte. W aar niet een aesthetisch gevormde en strenge tooneelmeester (regisseur) de tucht handhaaft , eenheid van opvatting , licht en bruin benevens perspectief in de vertooning van een drama brengt , kan die vertooning onmogeljk goed zjn. Eenzjdig inzicht , jdelheid , onkunde en waanwjsheid van acteurs , die , ongedisciplineerd , er zich alleen om bekreunen in hunne eigen ro1 te schitteren , zonder zich om samenwerking met hunne medespelers te bekommeren , bederven vaak alles en beletten , dat zelfs een goed stuk die uitwerking heeft , die het zou kunnen hebben. Dat groote gebrek is in onzen tjd de kanker , die het Nederlandsoh Tooneel belet zich te ontwikkelen. Voorts weten wj , dat hj eene hervorming bracht in de dwaze plaatsing der personen op het tooneel 1) en de vaak smakelooze en de ongeschiedkundige tooneelkleedj. Maar wat wj vooral aan hem te danken hebben , was de wederinvoering van eene minder onnatuurljke wjze Wj wezen er op , hoe het te Amsterdam gebruik geworden was om op het tooneel de verzen onnatuurljk zingend Xuit te galmen.'' Corver daarentegen had al spoedig zich op eene van declameeren. en bulderend 1) In de ntlot op bl. l52 zegt hij : 9,De Tooneelrang in mijn tijd , aldus : de Vorst moest altijd in het midden staan , even als een Trekpot voor een schoorsteen , daar men de kopjes en schoteltjes ter wederzijde plaatst. De Prinses moest altijd op de hoogerhand staan , de Vertrouwde aan haar linkerzijde , en bij wat gelegenheid het ook ware , zelfs in de uiterste verwarring, trachtte men altijd dezen rang te bewaren. Ik heb deze onnatuurlijke en zotte stijfheid van het Tooneel gebannen : maar welk een moeite had ik hier in Amsterdam niet mede ! ik was een Ketter in de Kunst , bij de meeste mijner fanatiken medebroeders , die de domme meenigte gaarne hadden opgemaakt, om mij te steenigen.'' was te Amsterdam 94 natuurljke voordracht toegelegd , die hj door studie en het navolgen van goede voorbeelden steeds verbeterde. Toen hj voor 't eerst den Rodrigo in den Cid gespeeld had , was hj , op raad van den heer J. J. Mauricius naan het bestuderen der Fransche Tooneelspelers gegaan , 't geen deze hoog noodzakeljk voor alle onze Tooneelspelers vond'' (bl. 189) , iets waarvan Punt noch Duim in hunne pwaanwjsheid'' wilden hooren. Hj volgde den raad en ging daartoe in 176 1 naar Parjs 1) , waar hj alle avonden den Franschen schouwburg bezocht. Hj zag en bewonderde er Le Kain : pzjn Nero in Brittannicus zal mj noolt vergeten ,'' bl. 160. vNero door Le Kain , B'ttrrus door Brizard ) Britrannic'tts door Molés , is het van mjn leven gezien heb'' (bl. 161). l-lj kwam dan ook uit Partjs terug , pvervult met veel goeds , 't welk (hj) er in dien korten tjd vergaard'' had (bl. 1601. Maar die natuurljker toon , die ongedwongener trant, die hj we1 niet van de Franschen geleerd of afgezien had , maar waarin hj toch door hun voortreFeljk spel versterkt was , dit alles was een doorn in het oog van den najverigen Punt. Hj maakte dit Agrippina door Dumesnil , en schoonste dat ik in het Treurspel tot een thema van de hevigste en meest ongegronde verwjten en klachten tegen Corver , en zjn vriend en levensbeschrjver Simon Stjl is daarvan de , waarschjnljk niet verzwakte , echo. Nu eens heet het : pllj ontleend van eenige gemeene Fransche Speelers een nieuwe manier , en ziet hun verder eenige postuuren af , die bj geval eens met eenig handgeklap vereerd werden.'' Dan weer (bl. 130) : pvermits de goede Man , behalven eene onzuivere uitspraak , eene valsche en piepende stem had , moest 'er een hulpmiddel ter liefde van deeze gebreeken gezogt worden. Geen gereeder middel in 's Gravenhage dan den Franschen slag 'er over te leggen ; dat is te rabbelen , zo snel als de adem door neus .en mond kon vliegen : onverstaanbaar , en daarom zonder fouten.'' Elders spreekt hj svan die schorre geluiden en gewrongene stuipen, CORVER 1S NATUURLIJK SPEL. 1) Ferd. von Hellwald meldt in zijne Geschichte des Holl. Theaters , S. 93 , dat het in 1262 plaats had. Corver zelf zegt , b1. 2 l : s,voor 24 jaar , toen ik in Parijs was ;*' maar bl. l59 duidt hij dit nauwkeuriger aan : ,,De Troup van Parijs . . . . was in den jare 1261 , toen ik de zelve gezien heb , zoo schoon , dat men ze in geen Eeuw mogelijk weer zoo goed zien zal-'' CORSv ER 1S NATUURLIJK SPEL die het voortrefeljkste gedeelte van zjne nieuwé manier uitmaakten.'' Punt pplagt diergeljke discoursen , achter (zljn rag we1 te Yoeren 11 speelde, (b1. 156) : zj waren zeker hateljk genoeg , en overdreven ook. W at zjn orgaan betreft , erkent Oorver (bl. 162) , dat hj op zjn 19e jaar paan de linkerzjde van de keel eene schorrigheid bekomen . . zen omdat (hj) in plaats van schreeuwen , sprak en trachtte hj (hem) door diergeljke redenen te verslagen'' (had) , door het al te zwaar spelen Minnenjjd y in een Societeit of Liefhebberj ,'' en hj voegt er bj : pDit heeft mj zo lang werk verschaft , om mjne organe in order te krjgen , maar ze heeft mj , sints ik uit Amsterdam vertrok , van tjd tot tjd verlaten. Ik wil zulks niet verbergen , als weinig ter zaak doende.'' Elders , bl. 156 , zegt hj : plk wil op mjne organe niet roem en ) gewerkt en durf welzeggen , dat ik van het jaar 1752 tot 1763 heb , om dezelve te formeren , en van dien tjd af , vast te stellen-'' Men ziet daaruit , hoeveel moeite hj zich gaf om dat Orgaan zjn natuurljker spreken en gebaren aangaat , toont hj bj herhaling aan , dat dit niets nieuws was ; en daarenboven zegt hj (bl. 158) : plk heb Hollandsche , Duitsche , Engelsehe en Spaansche Tooneelspelers gezien , en alle die goed onder dezelve waren , speelden op een en dezelfde wjze ; eenvoudig op de rede en de natuur gegrond : zonder geweld : ferm en niet te verbeteren. En wat opsnijend toon-'' En langd , die heb ik nooit gemaakt, daartoe verstaa ik de Contrasten te wel , en kan noch te veel teekenen , om dit in navolging van in den valschen eindeljk : pwat gewrongene stuipen en gebaarden be- zoogenoemden Hollandschen Heldeniemant over te nemen.'' van Claudius in de Ontegenzeggeljk bracht Corver de natuur weer t0t haar recht 1). XHj was geheel natuur , maar de natuur veredeld ; nimmer daalde hj tOt het gemeene , nimmer vergat hj kunstenaar te zjn. 't ls mogeljk dat hj daardoor in sommige zoogenaamde hoogdravende rollen , bj velen minder indruk maakte , omdat de verzen , die 1) Onder de actrices speelde Juf. Molster , geb. Van Thil , in zijn trant. De een noemde haar s,een Comeeriaan in 't natuurlijk spelen ,'' en een ander zegt, dat ze i:in de Fransche smaak'' speelde. Zie P. Haverkorn van Rijsewijk , De oude Rotterd. Scbouwburg , bl. 46. Joh. Corn. W attier was ook uit grcorvers school.'' Aldaar , b1. 100. CORVER GEW AARDEERD. hj voordroeg , zëlf onnaiuurljk waren , doch hj maakte desniettegenstaande opgang'' 1). Hoe groot die opgang was , kan men uit een brief eener beschaafde vrouw van den jare 1781 opmaken ') : roorver ! W y hebben zo véll gehoord van Garrick , maar zo Corver al geen Garrick zy , dan echter , is hy de beste acteur die ooit onze Schouburgen beroemd maakte ! Ik za1 u alleen dit zeggen , dat hy in zyn onderwerp döördringt , en dus de schoone natuur , op het allertreFends , naar volgt. Hy is Corver niet ; hy is Mercurius ; hy is de oude Man : al de trekken van alles beantwoord aan zyne rol. Hy moet zyn gelaat j alle de bewegingen zyner oogen , volkomen onder zyn gebied hebben , of ik begrjp niet hoe alles tot het oogmerk dus kan medewerken.'' Zelfs Bilderdjk , die den ouden trant van declameeren was toegedaan . gelooven 3) , zdat er niet licht iemand by ons op zal staan , die betuigde te hem OP de hielen treedt-'' De meer natuurljke voordracht was dan ook beter in harmonie met de afnemende deftigheid der maatschappeljke vormen, en met den toon van het zoogenoemde Burgerljke Drama , dat begon te ontluiken 4). Zeker is het , dat , toen , volgens de uitdrukking van Stjl , die heerljke gtooneelspeelqkunst met de laatste snikken van Punt en Duim den adem uitgeblazen'' had , ook het deftige classieke treurspel in de schaduw raakte. Lang daarna gaven Snoek: W ard Bingley en Mevr. W attier-zizenis er weer een schjn van leven aan; maar thans schjnt het voor goed ten grave gedaald. Moet men dit betreuren , of er zich in verheugen ? Ik waag mj niet aan de beantwoording dezer vraag ; doch men vindt haar misschien vanzelf , als men zich rekenschap tracht te geven van de oorzaak van het verschjnsel. Is ze niet voor een deel daarin gelegen , dat het ideale in onze moderne maatschappj meer en meer inkrimpt ? Is het niet , omdat wj gaandeweg al lager en lager bj den grond kruipen en het Verhevene weinig 96 1) Mr. L. Ph. C. Van den Bergh , t. a. pl. 2) Wolfr en Deken , Brieven over verscheiden onderwerpen , 11 D., b1. 26. 3) Brieven , III D., bl. 306. 1) Zie daarover vooral P. Haverkorn van Rijsewijk , De Oude Rotterdamsche Schouwburg , bl. l42 vlgg. , 325. HET BURGERLIJK DRAMA. aantrekkeljkheid voor ons heeft ? Ik durf daar geen neen op zeggen. Sedert de Renahsance had men er zich toe opgeschroefd ; maar ratuurljk en nationaal was bj ons die neiging nooit. Toen de Aris- %ocratie had uitgebloeid , was er nauweljks iemand meer te vinden , die voor patricische onderwerpen in aristocratischen trani partj 'koos : men had genoeg van heldentragedie en alexandrjnen. Het burgerljk element , dat op den lande , zoowel a1s in Frankrjk en in een anderen toon , meer in voorgrond trad , eischte hier te Duitschland , andere onderwerpen , overeenstemming met hetgeen men eondom zich zag en hoorde ; en daarmede was het burgerljk drama van Beaumarchais , van Lessing en Schiller geboren 1). Trouwens , geleefd , dat wj hadden al zoolang , het we1 niet anders misschien altjd , van navolging kon , of wj moesten ook weer Yooreerst kwamen hier de navolgingen uit het Fransch opgang. werden onze modellen. W at later meegaan. op het tooneel en maakten terstond La Harpe groote man on ook Iëand. Het Vaderlqke Sz/ï: , De 'Tc#dr.g van den laatste , werden a1s Destouches , Diderot , werd Kotzebue de vooral Afenschenhaat en Jydr/v- van den eerste , meesterstukken uitbundig toegejuicht en bleven bjna eene eeuw op het répertoire. 97 Rotgans had men nauweljks een oorspronkeljk treurspel Deer gezien. Hj behoorde eigenljk nog tot de achterhoede van het vorige tjdperk , en had ook zjn to1 betaald aan de heerfchende mode , door op te treden met twee treurspelen : Aeneas es Turn'ttn en Seilla ; naiuurljk znaar het voorbeeld der Fransche tooneeldichteren-'' Zj 'talingen te zjn , en dat was toen al veel 2). Maar daarom hadden ten minste de verdienste geen verza1 men mog niet met Halma's uitspraak instemmen , dat Sedert Des dichters hooge geest munt in het treurspel uit-'' Evenwel , z0o zijne drama's al niet door tragische toestanden 1) Men denke aan den Barbier de Seville , Le Mariage de Figaro , Emklia 'Galotti, Die Raûber. D) Van Efen zegt in den Spectator, no. 27!, I D. , b1. 309 : :,lk ken maar twee treurspelen , die oorspronkelijk de onze zijn , geschikt volgens gemelde 'tooneel-wetten , door den vermaarden Rotgans.'' Joxcxnrox'r , Ned. Letterk. in de fwe: laatst6 A'euwm; , I , 4e druk. 7 LUCAS ROTGAKS. noch door karakterteekening uitmunten , toch moet men erkennen , dat daarin , vooral in zjn Scilla , tooneelen voorkomen , pathetiscb genoeg om het publiek te boeien 1); en het verwondert dan ook niet , dat die stukken sop den Amsterdamschen schouwburg eene algem eene hebben'' goedtkenninge en toejuichinge der aanschouwers behaalt (llalma). Dien toeloop hadden zj zeker ook te danken aan de plechtige en verzen , die , gelijk wij zagen , toen in den smaak viel. En nu y schaterende uitgalminge'' 5 der brommende wat volgde daarop ? Hoofdzakeljk de vertaalde stukken, die , zooals Simon Stjl zich uitdrukte , rde beroemde Feitama , te voren reeds vertaald ? kthansq op nieuw overgezien ) en achtereen ten Tooneele gevoerd'' had. Hj achtte dit een bewjs , rhoe de Hollandsche Helicon in achting toenam , en rjk in glorie bloeide-'' Maar w% zien daaruit , met hoe weinig men toenmaals tevreden was , en h0e gemakkeljk het viel zich daarover in hyperbolischen stjl op te blazpn. Corver reeds heeft dien rjkdom van glorie tot de juiste termen teruggebracht. Hj vertelt ons :) , hoe in 't geheel van Feitama in drie zich slechts twee jaar zes stukken waren vertoond 3)) waarvan er Pyrrhus minste van al OP en Gabinia staande het tooneel hielden :5zes stukken , waarvan gebleven zjn , en Gabinia , dat het die bovengenoemde Spelen is , altoos het meeste volk getrokken heeft. Een schoone smaak in dien z0o beroemden 98 1) Verg. over Scilla , Stijl, Leven van .Tan Punt , b1. 67. 2) Tooneel-Aantekeningen , b1. l l 2 vlgg. 3; Pyrrhus, den 9en December 1754 op het tooneel gekomen , en toen jjtwee maal achtereen vertoond ,*' voorts 10 Mei l 755 , 19 M aart en 12 November 1757. Gabinia volgde den loen Februari 1255 en werd toen g,vijfmaal achtereen gespeeld ;*' ook nog 19 November 1757 en in Mei l 758. Stilico werd sedert l 7 November l 755 lrdrie maal achtereen gegeven.*' Pertbaritus, 15 Maart l 256 sytwee keeren achtereen.'' Het stuk viel, omdat het jjmet spelen wierd gerabraakt ,'' daar het jjnog door de Aanschouwers nog door de Spelers regt verstaan wierd.'' Het was q,wat hoog voor Amsterdam om het zelve we1 te verstaan , en moogelijk wel voor meer plaatsen hier te landw'' Brutus , 16 September 1256 , dat tweemaal gespeeld werd , jr't geen goed ging, maar de vertaling van Haverkamp behield het veld-'f Marius, 7 Februari l 757 j,twee keeren achtereen-'' Darius, 5 December l 757 , tweemaal. :qllit stuk had ook zijn va1 aan de ritvoering te danken.f' VERTAALDE TREURSPELEN. 99 tjd !'' Van December 1755t0t Februari 1763 werden drie-en-twintlg vertaalde stukken vertoond 1) , niet alle helden-treurspelen '). Over de oorspronklljke stukken laat hj zich in dezer voege uit (b1. 115) : Op den 21 Januarj 1754 , deed 's Lands n Grarinne Ada , door den Heer Steenwjk vervaardigt , haar intreede Dit stuk is zoo straf van het onthouden elkander vertoond. Op den 26 April deszelven jaars , gaven wj Krhp'jn Fïlpdppw/l. Dit Bljspel , kan 'er even door. In 't jaar 1755 was de geest der Dichteren , zo 't scheen , niet werkzaam in eigeh vindingen. Maar den 26 April des jaars 1756 trad M'ustafa V0rZ0n) datg00n 00n Van ONZ0 TrO0P, t6n dion kon : het wierd vier malen bij zijn intrede : tjde j achter en Zeanger ten Tooneele : dat elendig stuk , moesten de arme Tooneelspeelers , tegen hart en zin , als een spoegdrank in nemen ... 1) j,l 755 , 15 Dec. Aristomeltes , drie maal agter een gespeeld. l 756 , 8 Nov. AFantippe, drie maal , 22 dito De Heracliden , twee maal. l 757 , 18 Apr. De 'loràtcldfer, twee maal. l 758 , l 6 Jan. Philoctetes , twee maal. 20 Maart De Graa/ van Essex , twee maal. l l Nov. Hendrik en Pernllle , eens. l 759 , l 2 Feb. Dionys de Tlrcn , twee maal. 12 Maart , De W cder. qeî:onden Zoon , vier maal. l : April, De Nleukve W eereld, vier maal. 26 Nov. 3lelanide , drie maal. l 760. l 7 April, Cenle , drie maal. 3 Nov. .lugurtha , twee maal. l 5 Dec. Naninc, twee maal. l 76 l , l 9 Jan. Gustavus ; drie maal. l 4 Maart , Edaard de Derde , twee maal. 20 April, Demopltontes, drie maal. 8 Dec. De m e&rflenonde Dochter, drie maal. l 762 , l 5 Febr. Hypermnestra , drie maal. 15 Maart , 'f Valsch Vooroordeel , twee maal. 5 April , De Moeder Jkrtrouwde van haar Dochter , twee maal. 8 Nov. Adêla , drie maal. 1 763, 7 Febr. De 'Hvqs/?ellurùe , drie maal.ff S) Elisabeth W' ol# roemt rerbranden des Amsterdamscben vonden zoon : in haar Zedenzan.q ccn de Menschenli6de, ù,y het Scbouwburgs, in l r72 , vooral den W edergeAndreas ! nimmer scheen dedeugd voor ons zx schoon , Dan in u : menig ging door u verbeterd, heenen : W at hebt gy menigmaal J weergevonden zppn .! Het eerlyk hart geroerd , en ft staarend oog doen weenen !'' De hoofdrol in het stuk werd door Punt gespeeld (Corver, bl. 127) , dien de dichteres in het aangehaalde stuk tegelijk met Duim prijst : 1,W ordt weêrgaêlooze Punt van braven niet geprezen ? Is Duim , de schrandre Duim , niet ieders achting waard ?'' Haar grootste lof van et Amsterdamsche Tooneel luidt : 11Hier was Thalia wars van laFe en vuile kluchten , Hier toonde M elpomeene ons , dikwyls , onzen pligt.'' :* OORSPRONKELIJKE STUKKEN. Men besloot 'er het Tooneel mede , en om de fraaiheid , wierd het 'er weder mede geopend. In het jaar 1757 , 1758 en 1759 zjn in de Haven van Amstels Helicon geen eigen vindingen gearriveert : zo 't schjnt was de wind hier toe niet gunstig : maar den 10 Maart 1760 arriveerde de 'Zkg/l#dc/lc. p, q dit wierd vier maal achter een vertoond , en in dit stuk ss waarljk veel goeds . . . . In 't jaar 1760 openden wj , op den 4 Augustus met de Opening ran 'f Saisoen ; een Alegorisch stukje door gden tooneelspelerj Starrenburg vervaardigt , dat niet gedrukt is : het is vier maal gegeven. In het jaar 1762 , den 12 J'anuarj , gaven wj Arunti'tts twee maal. W agt mjn Heer t ik kan de Guasker en Spzczzlfr: van Van Elverveld , hetgeen men waardig oordeelde om in de M in fzl 'f Lazarus ffzlï.s vertoond te worden . hier niet voorbjgaan ; die is ook een eigen vinding , en op dien tjd mede in Helicons Haven gearriveerd. Nu vind ik 'er tot het jaar 1763 geen een meer , als de e/kfc/ld/lA Schouwb'urg van Pater, die wj op de 125 verjaaring van den Schouwburg, den 4 Januarj des gemelden jaars , met gesloten Deuren , voor Heeren en verdere Burgemeesteren voornaame na het Treurspel Polieukte , en vervolgens gaven ; zo dat in tien jaaren twee middelbaar , en het personen , pabliek agtmaal achter elkander tjds , drie Treurspelen , waar van andere een zeer slegt stuk was ; een tameljk middelbaar Bljspel , eigen Zeedespel , twee Allegorisehe vinding , van drie Bedrjven , een zoet Tooneelspelen , met een Parnas Bergje , en een Apollo 'er in . . . q en eindeljk een Marionetten Spel alle gerechten door zuivere Vader en Moederstadsche Koks toebereid !'' Heel voornaam was dit alles niet 5 en waar zoo weinig oorspronkeljk talent en zoo luttele scheppingskracht aanwezig waren , kon het ook niet missen , of het Treurspel moest vervallen en allengs achter de bank raken. Men deed ook niets om dramatische dichters te lokken of aan te moedigen. Het was steeds gewoonte geweest , dat de schrjvers hunne stukken aan de Regenten om niet aanboden 1) , en dat bleef zoo ; alleen rkreeg een Dichter voor zjn stuk een vrje Entré, volgens ordre, voor een jaar, raaar hield haar gemeenljk voor al zjn zoo meenigmaal als zjn Stuk leven , en vier Lootjes in de Bak , vertoond werd'' e). Misschien was 100 1) Verg. Nederl. Letterkunde in de X plfe Eeuw , 11 D., b1. 421. % eorver , t. a. pl., b1. l 17. HET SCHOUW BURG-PUBLIEK. dat echter ruim genoeg beloond voor het slag van dichters van dien tjd. rllet grimmelt tegenswoordig (zegt Corver , bl. 117) van Knaapen , eenige tjd geleden , tot mj, rhunne naam is die zich Dichters laaten noemen. Zeker Poëet zeide Legio , want zj zjn veele , maar konde ze met hun alle maar een vierde van een Hooft of Vondel maken , het zoude beter zjn.'' '' En het publiek ? Mogen wj Corver gelooven , dan was het , vooral te Amsterdam , al zeer weinig geneigd of bevoegd om een gunstigen invloed op het tooneel te hebben. Vooreerst verminderde de lust om er heen te gaan. ronze Natie ,'' zegt 'Corver (b1. 75) , schjnt voor de Tooneelspeelen niet langer geporteerd te zjn , X vooral niet voor 't Nationale.'' En dan , hoe weinigen waren bevoegd tot oordeelen ! W j zagen reeds , hoe het slechtste der stukken van Feitama steeds het meeste volk trok. Geen wonder dan ook , dat Corver uitriep (bl. 164) : pllet getal van Tooneelkenners is door gantsch Holland klein : in Amsterdam ishet schande , dat 'er zo weinig zjn.'' En elders (bl. 67) teekent hj aan : rhet getal Liefhebbers is in gansch Holland klein , en het getal der als ik 'er de Vreemdelingen uitzonder , zal in gansch naauwernood OP Persoonen De Duitsche tooneelspeler Pilotti, rdaar de Hollanders zoo van schreeuwtdlen ,'' zei tot Corver : pW at moet ik van uwe landslieden zeggen ? W at een kluchtig volk is dat ! Zj zjn Liefhebbers van de tooneelspelen voor een tjd ; evenwel bezitten zj gelds genoeg om die te soutineeren , en de donder haal mj , zoo ze verstand of 50 of 60 kunnen berekend worden.'' smaak van de schouwspelen bezitten : hoe komt dath'' Ik haalde mjne schouders op , en antwoordde , dat ik dat alles voor lttng al ondervonden hadde , pmaar ,'' zeide ik tot Pilotti , rwaar beklaagt gj u van ? men doet immers regt aan uwe talenten ? gj wordt hier a1s aangebeden.'' pAch1wat donder houdt gj mj voor een Narh'' zeide hj. rW anneer ik iets goeds speel, dat ik zelf gevoel , dat het goed is , laat men mj koelkens vertrekken , en wanneer ik Narrerjen en Hansworsterjen vertoon , klapt men in de handen t0t aan de wolken en schreeuwt bravo ! bravo ! alsof 't wonderen kundigen : Holland ter waren , die ik verrichte.'' Hij speelde o.a. den Deserteur. pvind gj 't goed ?'' zeide hj. rNeen ,'' antwoordde ik , rgj speelt hem vrj slegt-'' pzeg vrj , duivels slegt ,'' zeide hj , ren uwe Natie houdt het voor mooi! neen , zj bezitten geen kennis van het Tooneel-'' 101 102 HET SCHOUWBURG-PUBLIEK. ervaren , toen hj en zjn pconfrater'' Starrenburg te Amsterdam seene weddingschap aangingen , om beiden onze Rollen averechts verkeerd en dwars tegens alle reden aan te speelen , het welke wj ten uitvoer brachten , waar over wj met zeer veel handgeklap toegejuicht wierden ; en , wanneer ik in het laatste deel mjnen toon veranderde , en wel naar de reden speelde , ritselden 'er geen mensch , en het scheen hun niet aan te gaan'' (b1. 42). Men begrjpt licht , dat zoodanig publiek niet naar den schouwburg ging om den inhoud , de aesthetische waarde der stukken. Een tjdgenoot klaagde reeds 1) , dat zelfs bj Punt's optreden in den Aehilles pde menschen niet allen attent waren , maar een gezelschap gedurig badineerde , zoodat het moedwillig de schoonste Corver had dat zelf passages zich ontglippen liet , aanstoot gaf aan de oplettende aanschouwers en de speelers hinderde.'' Men werd alleen aangetrokken door de stukken met gruwelen of met vertooningen (tableaux vivants). p'Deze werden zoo op prjs gesteld , dat op de biljetten het bericht niet vergeten werd als een stuk was pversierd met vertooningen.'' '' Soms werd de beschrjving er van gedrukt achter het treurspel 2). Zie P. HaArerkorn van Rijsewijk Yerg. ook de noot alhier , b1. 9 1. 29 Aldaar , b1. 6 l , 125. Om een denkbeeld van die vertooningen te geven deel ik hier hét vervolg dier plaats mede : !,De fraaiste vertooningen varen wellicht te zien in Bontius' Het beleg en ontzet der Stad Leiden, blyeindend treurspel. Daarin moesten worden vertoond en werden werkelijk vertoond de zegewagen van Alva, de verdrukte Provintiën , de vlucht der Edelen , de zwerende burgerheel-en. Maar ft puikje van alles waren de vertooningen van de wreedheid der Spanjaarden , die eerst werden voorgesteld zittende aan een tafel , waarop een kleine galg, een roede en eenige zwaarden lagen , vervolgens twee jongens wurgden , en een aan de galg hingen , een vierden radbraakten , een vijfden op het schavot onthalsden , en een gebakerd kind in maar die 't vuur wierpcn. Misschien was de vertooning van den hongersnood nog akeliger : ltinderen knaagden aan een beestenvel , kloven op een been , droegen een doode weg, en de burgers smeekten om brood , te midden van een aantal 1 ijken. Aan het slot kwam een voorstelling van den intocht van Boissot en den Prins Aean Oranje , waarin vooral schuiten , het water waarop deze voeren , en een vreugdedans der bootsgezellen met hun riemen eflkct maakten.'' Ik verwijs voor meer voorbeelden naar het boek zelf , en herinner dat wij jaarlijks in den Gysbreght nog de aanlokkelijke tableaux Qunnen bewonderen. De oude Rotterd. Scbouwburg 1) , bl. 59. slechts , vivants HET SCHOUWBURG-PUBLIEK. 0ok het ballet behoorde tot de aantrekkeljkheid : zonder dans kon er geen voorstelling worden gegeven. In het begin van 1645 werd er al op den Amsterdamschen Schouwburg gedanst 1) , en van het ballet werd steeds veel werk gemaakt. nog veel dieper. In 1774 onthaalde b.v. een Franschman het Rotterdamsche publiek op het tooneel op eene nabootsing van het gezang van verschillende vogels '). Corver haalt verder eenige merkwaardige bjzonderheden aan (b1. 178) waaruit bljkt , hoe uiterst laag het peil van het schouwburgpubliek was. slleeft men wel immer ,'' vraagt hj, pden schouwburg zonder Apenspel in Amsterdam kunnen voortkrjgen , of doen bestaan ? ten minsten in geen 40 of 50 Jaren. Zoude men bj u de Maar m en zonk Min ïzl 'f Lazarus Sifï,s we1 willen zien , indien dit Bljspel door geen Aapenkuren ontsierd wierd ? op een balk die op twee schragen legt als op een koord te dansen : Lieden a1s door betoovering stil te doen staan, en dan het aanzigt met stroop te besmeren , en daar veren in te plakken , en honderd gekhedens noch lager a1s op de stellaadjes voor de Spellen te maken , doen immers uwe Stadgenoten met meenigte naar den Schouwbarg loopen ; en deze Aapenkuren zjn zoo ruchtbaar in ons Land , dat , waar ik het gemelde stuk gespeeld heb , ik altjd genoodzaakt was , die gekheid te volgen , wilde ik geld met het zelve ontfangen : ja ik maakte het hoe langer boe gekker , in hoop dat het publiek 'er een walg van zou krjgen : ik heb zelf in 't gemelde spel een levendigen 0s , in zekere Stad , op het Tooncel gebracht ; die door Marten en Klaasje laten verloten ; en het Volk kwam waarachtig om den Os te zien. . . . . Het geheugd mj, dat ik de Toverjen van Armlda eens zeven maal , te Amsterdam , achtereen heb helpen rabraken : ik heb 'er Loges zien verhuren, enkel om den Aap te zien , die door het Kind van Schmit zeer aardig gemaakt wierd : de gantsche Stad was vo1 van het Aapje in Armida ; ja men kwam bj het uiteinde van het spel met heele Gezelschappen achier het Tooneel het Aapje visite geven-'' Elders 3) vinden wj gewag gemaakt van een tusschenspel swaar 103 1) Joh. Hilman , Ons Tooneel , b1. 189. Zie over dq balletten uit de achttiende eeuw P. Haverkorn van Rijsewijk , t. a. p., b1. l37 vlgg. :) T. 1. a. p1. , b1. 128. 3) P. Haverkorn van Rijsewijk , De Oude Rotterd. Schouwburg , b1. 63. 104 HET SCEOUWBURG-PUBLIEK. een acteur met zwartsel werd ingezeept , daarna met poeder wit gemaakt - pdaar we1 om gelachen werd'' - met een zkleine houwer'' geschoren , en met reen overgroote menigte'' water overstelpt. Vervolgens werd hj gekamd met een proskam ,'' en hj die dat deed , klopte telkens den roskam op den grond uit en trapte op den vloer , alsof hj rongediert'' doodde. Het kon wel niet anders , of in dien Eauwen tjd moest de Eauwheid zich ook op deze wjze openbaren. Zoo erg is het thans niet ; maar is het veel beter ? Kunnen wj bogen op oorspronkeljke stukken ? Zjn de vertaalden met veel takt gekozen ? Kan men zeggen , dat er thans een aesthetisch ontwikkeld , a1s ik het oordeelkundig Schouwburg-publiek is ? Zeg ik te veel > betreur , dat men ook thans met weinig tevreden is ? en dat dikwerf grappen van het minste gehalte het uitbundigst, worden toegejuicht ? Maar 't is hier de plaats niet daar dieper in door te dringen y later zullen wj gelegenheid hebben het zeer belangrjke vraagstuk van het Nederlandsch Tooneel met zjne spelen , zjne auteurs y zjne acteurs en zjn publiek nader te behandelen. IV. OMZICHTIGHEIDS-POXTEN. De dichters , die wj in dit hoofdstuk zich bjna allen ook aan dramatische naam , dien zj verwierven , danken de hetgeen zj op het gebied van het Is die naam verdiend ? Daaraan vrees van hun te kort te tafereel van het letterkundige eene plaats in de geschiedenis mits die plaats niet te breed zj. Zoo ze vroeger hooger werden geschat dan ze in waarheid verdienen , het kwam daar vandaan , dat de Critiek meer laimig dan wetenschappeljk was , en zich niet zelden vergenoegde met de echo te zjn der overdreven loftuitingen , waarmee de vrienden der dichters vaak maar al te kwistig waren geweest. Daarbj kwam , dat men veelal begreep , dat de geschiedenis niet anders dan een doorgaande lofgalm mocht zjn , op strafe van den schrjver a1s een verrader des Vaderlands beschouwd te zien. W j moesten nu eenmaal een poëtisch volk zjn j en zelfs de middelmatige rjmwerken der achttiende eeuw moesten Men denke zullen bespreken , hebben poëzie g-ewaagd ; maar den meesten hunner alleen aan Heldendieht hebben geleverd. mag getwjfeld worden , zonder doen. Evenwel vordert een volledig streven onzes volks , dat ook hun onzer Letteren worde ingeruimd , dat bewijzen. slechts aanlofspraken als aan Elizabeth Koolaart , of Lucas Schermer toegezwaaid dit hoofdstuk werden , en de even hoog opgeschroefde , die wj in nog zullen ontmoeten. Staan wj thans , tegen het einde van de negentiende eeuw , op een beter critisch standpunt ? Kunnen en durven wj de waarheid beter onder de oogen zien ? Als dit in vele gevallen nog ontkend moet worden , dan ligt de schuld aan ons. Er zjn er immers nog , (ik wi1 veronderstellen , dat het uitzonderingen zjn) , er zjn er n0g , die geduldig de versleten overlevering bljven aankleven , DE CRITIEK. omdat het zoo gemakkeljk is , als men niet uit eigen oogen behoeft te zien. En waartoe heeft men Critici en Aristarchen , a1s men hen niet mag napraten ! Maar was de Critiek altjd eerljk , en lieten niet sommige harer penvoerders zich liever leiden door onaesthetische beweegredenen , soms zelfs door afgunst , haat of wrok , dan door zucht tot waarheid ? Heeft men mj niet verweten , dat ik heb durven zeggen , dat de geschiedenis onzer letterkunde maar al te vaak een doorgaande lofgalm geweest is , en dat men ons per Jc,9 et S8JJ.9 tot een poëtisch volk heeft willen lnaken ? - W aar was dit beweerd ? wie had dat gezegd ? - En de tallooze voorredenen dan , en de levensbeschrjvingen , en de lofdichten ? Ik gaf er al een paar staaltjes van , en zal in 't vervolg nog op verscheidene nndere wjzen. Ten overvloede leze men een brief , door eene schrandere vrouw , den 4en Januari 1776 geschreven 1). Die vrouw was Elisabeth W olF, voor wie men wel nog deze enkele aanhaling , ontleend aan eenig crediet za1 hebben ; zj schrjft : pEr zjn thans zo een ontzacheljke groote menigte Dichters en Dichteressen , dat het raer er van af is. Ik eenvoudige ! heb altoos geloofd , dat er , exept een waar vriend , niets zeldzamer was dan een Dichter j en zie daar ! lees zelf de a1s Lijsten onzer bekwaame Lieden : de minste is , Puik en Panpoëet. Milton 't je blieft 1een en Pope zjn er maar leerlingen bij . . . .'' Men ziet dus , dat ik met mjne overtuiging niet alleen sta. bljf haar dan ook handhaven, en zoa mj niet verantwoord rekenen, wanneer ik thans nog nationale jdelheid boven de waarheid stelde. Dat wj geene uitstekende heldendichten geleverd hebben , za1 niemand verwonderen , die met ons instemt omtrent hetgeen wj over het gebrek aan dichterljke vormkracht bj ons volk gezegd hebben. En dan bedenke men , dat in de achttiende eeuw de tjd voor het Epos lang voorbj was , terwjl de geest der Poëzie , die , onder gunstige omstandigheden j slechts weinigen waarljk bezield had , nagenoeg geheel ontbrak , en het wezen der Kanst alleen in technische vaardigheid gezocht werd. Het beschrjvende genre was hier altjd zeer gewild geweest : het kwam met onzen volksaard overeen. Bj minder geestdrift had Ik 1) Aan Lucretia Van Merken , afgedrukt in Ned6rland 1878 , 11 D., b1. 425. LUCAS ROTGANS. 107 het zich bepaald tot huiseljke onderwerpen , met eerzame en leerzame bespiegelingen opgesmukt ; bj opgewekter stemming waagde het zich aan schilderingen van merkwaardige heldenfeiten of treffeljke Europeesche gebeurtenissen. Het poëtisch gehalte , de meer of minder lyrische verheëng hing daarbj van de bezieling des dichters af. De achttiende eeuw had te weinig gelegenheid en neiging om lyrisch gekleurde zegezangen te ontboezemen , en voor huiseljke poëzie was zj te deftig en te ingenomen met zichzelf. Het plechtige , historische heldendicht , dat meer gaf en minder scheen te eischen , moest in haar smaak vallen. Dat zj er de hand aan sloeg , kan ons niet verwonderen : evenmin , dat zj het daarin niet boven het middelmatige bracht en meer dichterljke , neen berjmde levensgeschiedenissen , dan wezenljke kunstgewrochten vervaardigde. In de eerste plaats komt de Stichtsche patriciër Lucas Rotgans in aanmerking : die in 1654 te Amsterdam geboren werd. In 1672 nam hj vrjwillig dienst , en werd spoedig tot vaandrig bevorderd. Hj legde evenwel na twee jaren het zwaard af en vestigde zich , nadat hj eene reis door Frankrjk gedaan had , op zjn buitengoed Kromwjk aan de Yecht , niet verre van Maarseveen. Hj huwde Anna de Salengre , die hem eehter reeds na twee jaren ontviel. Sedert was de poëzie pzjne voornaamste bezigheid ,'' hetgeen evenwel niet belette , dat hj , vrooljk van aard , van gezelligheid hield en daarbj soms pwel wat buiten de maat uitspatte.'' Het is zjn vriend en levensbeschrjver François Halma , dia dit verhaalt , en er bjvoegt , dat a1s voorname vrienden hem kwamen bezoeken , pzoo kon hy we1 eens boven de peil van heughelykheit =et hen vrolyk , en door het geestwekkend druivenvocht, in Rinkau of Bacharach geteelt j wat ruimspqakelyker in redenwisselingen , en milder in 't uitbrommen zyner vaarzen zyn , die hy meest gelukkig in zyn geheugen hadde-'' Hj stierf in 1710 aan de kinderpokken. Rotgans stelde zich Vondel ter navolging voor , maar hj slaagde er alleen in dien in het werktuigeljke der kunst op zjde te streven. In zjne Mengeldichten rollen klanken en strofen hem gemakkeljk genoeg uit de pen , maar Poëzie zoekt men daarin te vergeefs , zoowel als pstoutheid van denkbeelden en kracht van LUCAS ROTGANS. uitdrukking'' 1). Als hj verheven wil en de klinkklank wordt maar al te zjn , is hj vaak bombastisch , veel vermeerderd , doordat zjn werk pdoorgaans sierlyk met de fabelkunde doorstikt'' is , geljk men toen zei. Dit was grootendeels een gevolg zjner verkeerde opvatting van het wezen der Kunst , dat ook hj te veel in het uiterljk stelde. daarbj vooral teren haarer Hj maakte veel werk van de taal , en raadpleegde Vollenhove en Moonen , pdie twee groote keurmeeszuiverheit.'' Hj werd overpuristisch. Halma getuigt : niet de minste schryFeilen of hardigheit mogten X door den beugeli'' en men wist , dat hj pzyne vaarzen wel tienwerf , en somwylen mneer,overlas en herhaalde-'' Vooralop 't laatst van zjn leven was hj zheel scherp : en niets toegeevende omtrent de gronden der taale , spellinge , en rymklanken.'' Dat bj die richting het oorspronkeljke en dichterljke buiten rekening bleven , springt in 't oog 5 en zelfs zjn hoogdravende loftrompetter moet erkennen , %dat niet altoos de langstbeschaafde vaarzen, vooral wegens woordtwyfelingen omtrent de keuze , de beste zjn.'' Rotgans trad , geljk wj zagen , met twee treurspelen op ; maar hj rekende zich vooral tot Episch dichter in de wieg gelegd. Zjn Xvoornaam hoofdwerk'' was getiteld W ilhelm de Derde, door Gp#.: genade Koning ran Engeland , enz. izl heldendieht ??6.gc/lrdpd/l , en behandelde in acht boeken 's Konings leven tot aan den Rjswjkschen vrede (1697) , gesloten :1Op 't huis te Nieuwburg , daar 't muziek van 't pluimgediert Dien zegenryken dag op groene telgen viert k!).'' 't Is 1wat men er gekleurde levensbeschrjving , eene rwaarachtige #eschiedenisse ,'' die hj rtot het voorwerp van (zlyne bezigheden uitgekeurt'' had. Om er den vorm van seen heldendicht'' aan te geven , en pdeze @ ongemeene stofe niet op eene gemeene wyze , en als een Rymkronyk , te verhandelen ,'' begint hj de levensgeschiedenis niet van meat af aan , maar laat dat wat hj overgeslagen heeft door rde Teemsgodin , op 't prachtigst versiert ;'' aan rhaaren W aterstoet'' verhalen ! De allegorische en mythologische personages ,die hier ook vanzoggen moge , niet meer dan eene hoog- 19 W itsen Geysbeek, Biogr. anth. erit. W oordenboek, V D., b1. 184 , kent hem die toe. ' DERDE. ROTGANS WILHELM DE -- BOEREKERMIS. 109 vaak onder de heldenfguren optreden , maken niet zelden eene potsierljke vertooning en gevenaan het geheel eene wanstaltigheid , die het dichtstuk , ondanks eenige schoone plaatsen en levendige beschrjvingen , ter vergetelheid gedoemd heeft. Dat Rotgans' naam tot ons gekomen is , heeft hj hoofdzakeljk te danken aan zjne Boerekermis , een comisch gedicht in twee zangen , dat , toen het in 't licht verscheen , pmet de grootste greetigheit en blakinge , in geen kleen getal , begeert en verkocht ?'' werd. Het bestaat uit eene reeks van tafereelen , op boertigen toon geschetst , waarin niet de minste eenheid wordt aangetrofen j en waarvan de toon maar al te vaak gewrongen , would-be-aardig is. De voorstelling is bjna doorgaans plat en dikwerf onkiesch , ja zelfs vies , zoo door den aard der tafereelen zelf als door de vergeljkingen , die ze heeten op te sieren. 't Is waar , men kan aan die groepen , die langs ons heen slenteren , geene levendigheid en waarheid ontzeggen , voor zoover ze bljkhaar naar het leven gecopiëerd zjn. Dit heeft wel eens doen wjzen op hare overeenkomst met de voortbrengselen onzer oude bonte meestal schilderschool; maar zoo ze al het onderwerp daarmee gemeen hebben , ze staan daarbj geheel in de schaduw , wat oorspronkeljkheid en geestigheid van opvatting en voorstelling betreft. 0ok de vergeljking op ander gebied leidt tot geen zachter oordeel : men hergnnere zich slechts de geestige tafereeltjes in den ouden Reinaert , of die , welke ons door Bredero en Huygens schetst , om te voelen wat hier ontbreekt. Men heeft dan ook geen reden om te roemen op vooruitgang in den volkssmaak , die zoo 115: ZiJ- n geop de boert van Rotganste gast ging. Hoogvliet , grootste gedeelte van in 1687 te Vlaardingen geboren , bracht het zjn leven aan verschillende kantoorlessenaars door , en eindigde het ten jare 1763 in zjne vaderstad als tafelhouder van de Bank van leening. Als Dichter heeft hj zich grooten naam verworven , zoodat Feitama hem zelfs begroette als Arnold 11De eer van Neerlands hoofdpoëten ,'' en sommigen zoo met hem dweepten , dat zj rzelfs de minste ongunstige aanmerking voor heiligschennenden laster'' uitkreten. Hj trad de diehterljke loopbaan in met eene vrj stroeve vertaling van Ovidius' Fasti (1719) , schreef twee deelen Mengeldichten, 110 die niet danken Abraham hebben , en had zjn roem vooral te twaalf boeken verdeeld dichtstuk : en peYen deftige huisgezinnen aangetrolen werd'' (Witsen Geysbeek). H0e hoog men er ook meô geloopen hebbe , toch valt er niet weinig op af te dingen. Yooreerst is 't eene volledige levensbeschrjving , waarin de held wordt geschilderd sedert 1727 e1f uitgaven beleefde , Cats , a1s huisboek in verscheiden veel te beteekenen aan zjn uitvoerig , in de Aartsvader , dat a1s de werken van Schier van zyn wieg tot 11 aan zyn graf ;*' A ! . HOOGYLIET S ABRAHAM DE AARTSVADER. en al wie den moed heeft gehad de 288 kwarto-bladzjden achter elkander door te lezen , zal levendig getrofen zjn door het gebrek aan kunsteenheid , waardoor vanzelf een bevredigende totaalindruk onmogeljk wordt. Den Dichter stond dan ook veeleer een ethisch dan een aesthetisch doel voor oogen. Zjn stervende vader had : met het oog op de heidensche Fasti, den wensch uitgesproken , dat de zoon een gedicht mocht vervaardigen , hetwelk de eer van den eenigen waren God kon bevorderen : aan dien wensch moest de Abraham voldoen , voorgesteld als een toonbeeld van geloovige onderworpenheid aan God ) wiens nboezemvriend'' hj genoemd wordt. Dat vrome zielen het vrome dichtstuk in eere hielden , is natuurljk : te eer , daar het in vloeiende , gepoljste verzen geschreven was 1). Toetst men het echter aan de eischen der Kunst , dan komen de elf uitgaven : die het beleefde : ons onverklaarbaar voor. Maar zoo was ons volk : godsdienstig en vroom , doch zonder veel kennisse des onderscheids , waar het de Kunst gold. Bj de bewerking heeft Hoogvliet zich geheel aan het bjbelverhaal gehouden , hetwelk hj paraphraseert , en soms aanvult. Dat hj bj dit naschrjven allerlei zaken moest opnemen , in over- 1) (Hj hechtte veel aan den vorm , ofschoon hij op kunstgebied niet de hoogste macht aan de vijl toekende. Van zijne Voorbericht , dat j:eenige oordeelkundige dat j:de beschaving langzamerhand had konnen geschieden ,*' en hiJ geeft daarop dit antwoord : j,W egens 't schaven en polysten , ntwelk den geest rerstompt , belyden wy , dat deze onze lettertelgen van den dierbaren levenstyt alreede deels genoeg hebben wechgesleept, zoo dat 'er by de naarekening niet veel meer voor haar overschoot.'' Ilengeldlchten lezers'' waarschijnlijk zegt hiJ in het zouden meenen, A. HOOGVLIET #S ABRAHAM DE AARTSVADER. eenstemming met eene andere levensbeschouwing dan die in den nieuweren tjd kan gelden , springt in 'toog; maar dat hj zoodoende het voorgestelde doel niet bereikt , is even duideljk. E,n waar hj het bjbelverhaal aanvult , is hj , verleid door de zucht tot navolging der Ouden , en door de gewone smakeloosheid van zjn tjd , in onbegrjpeljke buitensporigheden vervallen. Ik wjs slechts op de beschrjving van de hemelstad en den hemelraad , 15Die wonderlyke Raat van godtlyke Eigenschappen ,'' in 't begin van het tweede boek , waarop zijn eigen regel toe- . . . % passelj k is : ,1Ai my ! hoe schemert al die dwaasheit in myne oogen !'* W at voorts het gedicht a1s zoodanig niet aantrekkeljk maakt y is het theologisch geredekavel, dat er eene zoo ruime plaats in beslaat , en waarbj de brave Arnold Hoogvliet veel meer zjne eigene orthodox-gereformeerde beschouwingen en indrukken meedeelt dan die van den Aartsvader. Daarbj komt eindeljk zekere eentonigheid streven om alles , ook het eenvoudigste en even statig te beschrjvell. Het ontbreekt hier geheel aan tweeden grond of perspectief , hetgeen trouwens bj een mozaiek , waaraan het gevolg van een nietigste ) even deftig , dit dichtstuk doet denken , niet vreemd is. Slaat men het oog op de bjzonderheden , dan ziet men , dat het Proza daar welig tiert , zoowel in den vorm van uitvoerige schildering van allerlei ondichterljke kleinigheden , als in weelderigheid van nuchtere en alledaagsche opmerkingen. Maar van den anderen kant kan men ook niet blind zjn voor de lichtpunten , die zich daarbj voordoen. Z00 Hoogvliet niet uitmunt door breede , dichterljke opvatting van het onderwerp , hj had eene levendige verbeelding in het klein , a1s men zich zoo mag uitdrukken. Dit bewjzen de tallooze vergeljkingen , als versiersel aangebracht , die meestal juist zjn , ten laste kan leggen , dat ze met overdadige kwisiigheid zjn en waaraan men alleen gestrooid. De poëtische kracht van den Dichter reikt eehter verder : vele zjner beschrjvingen zjn trefend van levendigheid en waarheid t en die enkele fraaie plaatsen hebben zeker niet weinig bjgedragen ABRAHAM DE AARTSVADER. -- NAVOLGINGEN. om den roem van het werk te vestigen en te onderhouden. Ik herinner aan de goedgeslaagde schildering van de drokte , die te Memfs heerschte (1 B. , b1. 17) , aan het afscheid van Abraham uit Ur (111 , 66) , de overrompeling van Laomer's dronken heir (Y, 115) , de liefeljke eindeljk de krachtige van Siddim (VlI , 170). De opgang , dien de van zjn dichter moesten we1 tot navolging uitlokken. Nederland werd dan ook weldra overstelpt met eene geheele raeks van zoogenaamde heldendichten , die bjbelsche personages vierden. W j hadden reeds Paulus , Judas de Verrader , Jonas de Boetgezant , thans kregen wj nog en Darid. Dat wj die bjna alle met stilzwjgen voorbjgaan , za1 men niet vreemd vinden , als men zich het juiste oordeel herinnert, door Van Kampen over het minst gebrekkige van die alle , Steeneen Gideon , Mozes , Jacob , Jozef, Jofrzf.g beschrjving van den avond (X , 223) , en voorstelling van de verwoesting van het dal Abraham maakte , het gezag en de invloed wjk's Gideon , geveld 1). 112 De geest van den tjd proeft men best uit dezen regel van Poot (II , 346) aan Hoogvliet : De glory is voor ,1 zweet te koop.f' Die woorden schenen de zinspreuk geworden van een rjmkunstenaar , die. wellicht evenveel invloed heeft uitgeoefend a1s Pels , en die zeker meer dan eenig ander de richting van Nil FpI:9ztibus vertegenwoordigt. Die man was Sybrand Feitama, in 1694 te Amsterdam , uit bemiddelde doopsgezinde burgerouders , geboren. Sinds twee geslachten werd er in die familie gepoëtiseerd. Zjn grootvader , ook Sybrand geheeten , en met wien hj we1 eens is verward , was , naar eigen getuigenis , peen oud drogist ,'' en schreef eene reeks van Christelyke en Stichtelyke sïAl#:Al , die hj in 1684 , op vier-en-zestig-jarigen leeftjd, Rym-oefeuitgaf Q). 1) Beknopte Geschied. der Letteren , enz., 11 D., b1. 122 : j,l-let plan is onberispelijk, de eenheid van het geheel wordt nimmer geschonden ; de stijl is vloeijend , het vers welluidend , en de taal keurig; er ontbreken slechts twee vereischten : roëzy en smaak.'' 5 In 80 te Amsteldam , biJ Fredrik Vorster. SYBRAND FEITAMA. Daarin komen in de eerste we1 kan zeggen , dat de boren was. Daar de kleinzoon niet studeerde hj voor kunde en de zicht van den noodig had van een beroep te leven , Poëet : L. Ten Kate onderwees hem in de taaltreurspeldichter 01. Bruin in de Poëzie , onder toeoordeelkundigen'' Ch. Sebille. Hj begon met zich aan het drama te wjden , en leverde achtereenvolgens , wat Hoogvliet noemde (1 , 442) plaats vertalingen voor , zoodat men vertaaldrift den jongen Sybrand aange- 113 Een schoone ry Van dertien fyne treurjuweelen ,'' welke alle , mige OP daarvan hebben na , uit het Fransch vertaald zjn. Over somwj boven (b1. 98)gehandeld. zegt hj : sllet ware te wenschen , dat alle , en inzonderheid jonge dichters , nevens het poëtisch vuur, altoos de noodige bezaadigheid, en het verëischte geduld behielden , om zich met de voltnojing hunner kunstwerken wat langzamer dan doorgaans gebeurt , en dus ook tevens wat veiliger en gewisser te spoeden.'' En hoe hj t van den beginne af aan , die les in practjk bracht , bljkt uit zjne verklaring , dat hj , het zinnespel De triomferende Ppl'zy en Sc/lfîAràvzldf pvan den jare 1719 af tot in 1724 hebbende gedicht en beschaaft ,'' het bj eene volgende ujtgaaf nog weer met pde beschaving van sommige harde verzen verbetert'' had. Zjne tooneelpoëzie gaf hj in 1735 in twee deelen uit. Reeds twee jaren vroeger was zjne vertaling in alexandrjnen van Fén/- lon's Télémaque verschenen , een werk , dat hemelhoog geprezen In de voorrede werd , en waarvan een der loftrompetters zei ? twee Dat al de wereldt juicht op dat bazuyngelulrdt, En staat verbaast, en van verwondfring opgetogen. had dan leveren , ook zijn uiterste best geene tyd 5 en vlyt te hebben gedaan Yaerzen11 gegpaart'', zoodat hj svele vaerzen dikmaals op drie- of vierderlye wyze (had) moeten verrymen-'' Toch was hjzelf met zjn werk te en bekent n0g niet tevreden en ging zjn geheele leven , dat is nog vjf-entwintig jaren , voort met het te beschaven. Die verbeterde berjming werd in 1763 door zijn vriend P. Van Steenwjk , den .dichter van Gideon en het treurspel Gravinne Ada , in 't licht gegeven. JoxclkBlaox'r , Ned. Letterk. in de fwee laatste Eeuwen , I , 4e druk. 8 H ij om rvolwrochte FEITAMA #S HENRIK DE GROOTE. doorgeworstelde beryming'' van den Telemachus begon hj eene vertaling van Voltaire's Henriade. De bezwaren , daaraan verbonden , deden haar , na de bewerking van den eersten zang , staken ; maar pdoor eenige voorname dichtminnaren noopty'' vatte Feitama in 1735 het werk weer op, ofschoon zjn verklaarde, vooral aangevriend Sebille het gedicht voor popvertaalbaar'' Xten ongemeen krachtige uitdrukkingen en der welrgalooze beknoptheid des styls.'' Maar dit was juist voor den vertaler een prikkel te meer. In 1738 was hj somtrent halverwegs gevorderd ,'' toen de dood zjns vriends hem sbjna een jaar lang*' lust en moed benam om verder te arbeiden. In 1743 had hj echter aanzien der den weer opgevatten draad afgesponnen ; maar hj durfde zelfs Xna de volkomen afryming ,'' geljk hj in de voorrede getuigt y Xniet eenigen tyd berekenen , te zullen voleindigen , veel min werk waarop bepalen , wanneer ik dachte myne beschavinp ik het gantsche aan 4 rverstoutte'' hj zich dan ook eerst in 1753 , nadat het werk , dat :% Henrik de Grppf: doopte , dus bjna twintig jaar onder handen het gemeen zoa kunnen lededeelen.'' Daartoe was geweest ; en toch besloot hj zjne voorrede nog met deze woorden : rrl'ot het wagen van dien hagehelyken stap , door den vernieuwden aandrang myner dichtlievende vrienden min overreed y dan door hun gezag overwonnen , verklaar ik daarby we1 ernstig , volkomen overtuigd te zyn , dat ik , met alle myne omzichtigheid , de gewenschte volmaaktheid op verre na niet bereikt heb.'' Ta1 van lofdichten verzelden de uitgave. Het brommendst van alle was dat van Lucretia W ilhelmina Yan Merken , die den vertaler , als pdes Aemstels hoofdpoëet ,'' toeriep : Terstond na de !!De dichter onzer eeuw , dien wy op 't hoogst waerdeeren , . . . . Die 't kunstorakel strekt der vrye Nederlanden , Is de eerste lauwerkroon , met Pope en Vondel , waerd. Met recht wordt u die kroon door 't kunstchoor toegeheiligd , Beroemde Feitama ! nû ge ons uw' Henrik wydt.'f W erkeljk werd hj als een orakel beschouwd door Neerland's 5zanggezinde Rejen ,'' aan wier lier hj , volgens de genoemde Dichteres 1) psieraad en leven gaf.'' Gedurende eene lange reeks Verschelden Gedichten , achter Het Nut dev Teflenspoeden , bl. 305. SYBRAND FEITAMA. - DIRK SMITS. van jaren was die man - hj stierf in 1758 - de vraagbaak der aankomende diehters : geen wonder, dat aomzichtigheid'' in de plaats trad van het dichterljk genie. 115 lk zou de tallooze zoetvloeiende , rkeurige t'' m aar terljke poëtasters , wel geheel met stilzwjgen willen voorbjgaan ; maar het is ons om geene lofrede te doen , we1 om eene karakteristiek van den tjd. En daarom zullen wj althans de voornaamste , hen , die het hoogst stonden aangeschreven , hoe weinig zj dit inderdaad ook verdienden , in oogenschouw nemen. De eerste , die zich ter beoordeeling aanbiedt , laat zich in onze weinig dichuit de school van Pels en Feitama voort. gekomen , dagen misschien nog het best van allen lezen , ofschoon het alleen de vorm is , die hem tot aanbeveling strekt. Dirk Smits was in 1702 te Rotterdam geboren , waar hj een klein postje aan het kantoor van impost op den wjn bekleedde , hetgeen hj in 1745 met een niet veel beter ambt te Hellevoetsluis verwisselde 1). Na een kommerljk bestaan stierf hj ten gevolge van een ongeluk in 1752. Hj gold bj zjn leven voor een Feniks : de groote Smits ,'' noem de hem Lucretia Yan D M erken , en H oogvliet zoowel als Bernardus De Bosch vleiden hem a1s rder Zanggodinnen lust.'' Lucas Pater , weldra zelf als pde Apollo onzer eeuw'' gevierd , bewierookte hem als rde Orfeus onzer eeuw'' â)1 Ook volgende beoordeelaars hebben hem hemelhoog verheven. Moge hj nu al vroeger en later te uitbundig zjn geprezen , onder de Dii minorum gentium munt hj , a1s gezegd , toch zoozeer uit, dat wj hem te kort zouden doen , wanneer wj hem onbesproken lieten. Hj heeft tal van onbeduidende , liefeljk vloeiende verzen nagelaten ; maar het gedicht , dat zjn naam aan de vergetelheid ontrukt heeft , is zjn Rottestroom , in drie zangen , waartoe hj bljkbaar door Antonides' Ystroom opgewekt werd. Het werd prachtig in quarto uitgegeven , aan den Erfstadhouder opgedragen j en in niet minder dan dertien lofdichten bewierookt. De dichter had ,er den ijd toe genomen. Aa.n het slot van het 1) zie over hem ook : dr. A. De Jager , Dirk S/nf/.s , eezle voorlezing. Rotterdam , 1852. 2) Poëzî) rcn Lucas Pater , bl. 3 l 5. 116 DIRK SMITS. derde boek staan de jaartallen 1738- 1745 , en de stoewying'' is eerst pden 15en der Herfstmaand , des Jaers 1750'' gedagteekend. Trouwens , uit alles bljkt , dat het gedicht den maker niet gemakkeljk uit de pen schoot. Stoutheid van opvatting , hooge dichterljke vlucht lagen niet in zjne natuur. Afen kan W itsen Geysbeek toegeven , dat hj pbevallig , kiesch . . . en zoetvloeyend'' is - ik laat met voorbedachten rade de qualiEcatie van rnaïef '' achterwege - , en met Jer. De Vries (1I , 138) zeggen , dat piets muzjkaals'' in zjne gedichten het oor aangenaam aandoet zachtheid en bevalligheid'' zjner taalwendingen X ; men kan er bjvoegen , dat hj in beschrjving , zelfs in schildering , soms gedoor de lukkige aldus het oogenblikken heeft ; maar als men dat toegegeven , en talent van Smits erkend heeft, dan is hj ook al den lof deelachtig, waarop hj aanspraak kan maken. Talent van uitdrukking , van vorm toont het gedicht , maar het is zonder wezenljken dichterljken inhoud : de voorstelling is gemaniëreerd , gekunsteld ; het ontbreekt Smits aan innerljke waarheid t aan smaak, en, 't geen erger is aan waar gevoel. Een sterk sprekend bewjs van het laatste vindt men in deze plaats uit het tweede boek van De Spff6- stroom (b1. 90). Hj verhaalt , wat de rivier al in haar loop ontmoet. Zacht ! . . . Hier groet zij Hilgondsberg , Daer 't , op 't kabbelen der baren , Haer belonkt uit loof en blaêren. W at uw strand myn cyter verg', 'k Moet , o Dorp ! den lofgttlm smoren , Die uw buurt ten stroomdansf ncod ; fk M ogtf myn kroost , dat in uwf schootf Sluimert , in zyn grafrustf storen. Boeit ge my ? Ja , 'k word gespoort , Om Kornelisje en zyn Zusje Nog te omirmen , en een kusje . . . M aer de Rotte trekt my voort. Ei , bewaer myn huwlykspanden Hoe ? met welk eenf lossen zwierf Kromt en draeit de stroom zich hier'' enz. Ziehier daarentegen een proefje van zjne bevallige schildering. Als , in den eersten zang (bl. 12) , het der Rotte lust Pindus stoet , M et ons zwevende op haerf vloedt , SMITS 1ROTTESTROOM. Haer gevallen op te zingen , Yder vlyt zich by haer neêr ; 't Spelend nat vergeet te bruisschen , 't Windje doet geen blaedjes ruisschen , Kuscht geen bloempje , roert geen veêr. 'k Luister des met hart en ooren Naer dat langgewenscht verhael. Stil ! laet niets haer gladde tael, 't Vloeijen van haerf stroomzang storen : Vlietgodessen , Beeknajaên , Danssende Rivielworstinnen , !!Stroompoëet en Zanggodinnen , !,Die ten reij' gaet langs myn paên ; Vogeltjes , die aen myn zoomen Zoo bevallig tiereliert ; Zwanen , die hier zwemt en zwiert ; Spruiten , bloemen , velden , boomen , Pronksieraden van mynf vloedt , lteijen , die , naer elks behagen , 11My , op mynen waterwagen , Stadig volgt en hulde doet ! !,svilt ge, uit weetlustf, hier verzamen ; 'k Za1 u toonen , dat ik my , Alyner stille heerschappyf, 11Noch myn' daden heb te schamen-f''' 117 Liefeljke breedsprakigheid , niet waar ? In den tweeden zang wordt o.a. de turfmakerj uitvoerig baschreven , hetgeen wellicht het TBrandziek landt'' mocht behagen , maar voor ons weinig aantrekkeljks heeft. Of schept ling'' te volgen (bl. 64) , gj er genoegen in, den pnyvren Bagger- 1,Hoe hy , onder 't vlytig slooven , Araek geleenigt door een liedt, 't Baggerwerktuig grond waerds En vo1 veengronds trekt naer boven ; Hoe de veenklomp voorts de veen Met al de opgehaelde flodder, Dikke vocht en taeije modder , Roert en mengelt onderëen ;'* schiet , en hetgeen er meer volgt in dien trant ? Evenmin kunnen wj ons verlustigen bj de schildering der svlugge W aterrejen ,'' die den dichter swelkoom zingen ,'' terwjl 118 SMITS ROTTESTROOM. Tweemael 11 zesden Stroomnajaên Schieten molenwieken aen ,** (welk een smakeloos beeld !) en den stroom te doen zwellen. Gelukkig dat dit gezochte gebrabbel weldra vervangen wordt door deze regels , die van 's dichters natuurzin getuigen (b1. 88) : 'k Zie den schoonen Bergschenhoek , fk Zie het frissche Berkel pryken. W aer de Kunst Natuur doe wyken , Hier fs Natuur de Kunst te kloek In het schildren van gezichten , Dorpen , hoven, meer en plas , Velden , ryk van graen en gras , Die voor geen uitheemsche zwichten.'' Ik zou nog willen wjzen op de beschrjving der visscherj in den tweeden zang (b1. 67) , die van ervaring in het vak getuigt , en waarin soms gelukkige grepen gevonden worden , a1s b.v. 11W ie kan melden , met wat vlyt Hengelaer, op deze vloeden , Met zyn bogtige angelroeden , Zyn geduldige uren slyt ? Hoe het simple vischje dartelt ? Hoe et om ft aesje spelemeit , Tot het, door 't bedrog verleit, In zyn bun of korfje spartelt ?'' W il men een proefje van gemaaktheid en wansmaak , men herinnere zich de plaats , waar hj vertelt , hoe hj, nadat een 11gryze Stroomnimf'' hem den weg gewezen heeft , zich voortrept : 'k Zeil weêr voort , op uwen raedt , Teer belonkt van beemden , weyen , W aer natuur gaet spelemeyen In haer loddrig landgewaedt.'' Terwjl hj door het rustige gedeelte van den vliet trekt , look zjne Muze hare oogen, ,1't Zy de kunstbespiegeling , 't Zy de slaep haer kracht beving.-f En dan heeft ze een prachtig visioen , want toen SMITS 1 ROTTESvuooM. 11Zag ze een Afaegdt, wiens aengezicht Glinsterde , a1s het morgenlicht , 't Bloem- en grasryk veldt betreden. Een verheven stedekroon , Juist doormengt met klaverblaêren , Sierde haer ontsnoerde haren , Die a1s van haer schoudren vllôn. 't Kleedt , dat hare leden dekte , W as Quweel of groen satyn , Met een' zilvren wederschynf, Die de zon tot spiegel strekte. Juist gelyk de Rottestroom Kronklend vloeit langs kromme paden , Golfden ook haer praelgewaden , In wier eêlgeweven zoom Goudswaerdt , Schepers en de namen Starrenburg , 'pcn Boetselaer , Vander Does en Wassenaer , Schielands Heemraên , zich verzamen. *s Dykgraefs naem , haer glorytrap , Straelde uit haer ontzaglyk wezen , Op haerf gordel stond te lezen : Schieiands Hooge Heemraedschap . . . . Aèn haer zyde trad een Maegdt , Haer en all' den veldrey' dierbaer , Schielands H of en hooge Vierschaer , Die en zwaerdt en schalen draegt. W aer dit edel Paer de zolen Drukte op klavergroen en gras , Bloosde kruidt en veldtgewas , Bloeiden rozen en violenf' (! !). 119 Is dit niet voldoende om ons oordeel te rechtvaardigen ? Yalt er veel te zeggen , dat is , goeds te melden van Jan De Kruyf? Z0o weinig ,dat ik hem zelfs ter nauwernood zou hebben genoemd , ware het niet , dat hj ponder de verdiensteljkste dichters van zjnen tjd'' gerekend was , en geschilderd sals een' man van schranderheid , vindingrjk vernuft en gezond oordeel'' l). Het laatste za1 niemand ontkennen 5 maar is dat voldoende om hem 1) Witsen Geysbeek , Biogr. dnt/à. en Critisclt moorAn&-, IV D., b1. 135. 120 JAN DE KRUYFF. tot een verdiensteljken dichier te stempelen 8 De bandel zjner Gediehten , in 17:7 door zjne zonen uitgegeven , en door dezelfde Critiek voor xkeurig'' verklaard , bevat , mjns inziens , niet een sprankje poëzie. Jan De Krayf werd in 1706 in het rparadjs'' van Leiden (b1. 182) , pHollands Tempe'' (b1. 180) geboren , en hj stelde er eene eer in een Leidenaar te zjn (bl. 190). Zjne opvoeding was niet schitterend geweest : hj was niet slechts ponbedreven in Geleerdheids Moedertaal'' (bl. 122) , maar o0k in de moderne vreemde talen (bl. 129) ; en dit was zeker mede een van de redenen , dat hj de oorspronkeljkheid tegen de vertaalwoede van zjn tjd in bescherming nam in het gedicht , dat hj noemde Spoore fpf Eigen Vinding aan een gezelschap tlczl beroemde Dicltteren (bl. 124- 135). Ook kwam hj op tegen (b1. 66) Die valsche smaak , thans sterk gewild , Doch daar 't gezond vernuft van grilt ,'' namelijk Om wonder veel in schijn , maar waarlijk niets te zeggen ;'' maar dit neemt niet weg , dat hij , evenals Poqt en al de anderen , toch van meening was , dat p'Kunst wordt door arbeid verkregen'' q want de ware dichters zijn (b1. 32) Poëten , Die yvrig zwoegen , werken , zweeten , ln ft klauwtren op den Helicon-'' Het varstand heeft dan o0k we1 het meeste deel aan die vier-enveertig gelegenheidsstukken , die zjn bundel uitmaken. Hj achtte het goed snaar roem te streeven ,'' mits wj maar (b1. 143) ,1 wars van hovaardy', . Aan 't leerzaam nut den voorrang geeven.'' Die weinige gedichten uit eene tjdruimte van twee-en-dertig jaren (1743- 1775) zjn met zorg door de zonen uitgekipt uit den grooten voorraad , omdat zj rgeen stuk der drukpersse waardig keurden , dan 't welk den toets der kundigen doorgestaan had : of voorheen reeds gunstig ontfangen was'' 1). Toch is er niet één onder , dat 1 : Aan den Lezer , vöör de Gedicbtenv', bl. lX. JAN DE KRUYFF. om den #ïc/lferlVàd'l inhoud voor de waard bljven. De KruyF bevroedde Dichtkunst niet bestond , ofschoon zochten. Zoo hj al een voorstander hj was te verstandig om niet te daaraan zooveel gewicht te hechteny nakomelingschap moest bewel , waarin het wezen der zjne tjdgenooten het daarin van het pbeschaven'' is geweest , vatten , dat het verkeerd was , 121 A1s oft de ziel der ,1 dichtkunst waar ;** maar , ondanks den goeden waarachtige aanblazing der poëzie ook we1 , en was bescheiden ; en geesteskinderen niet in de wjde klaarde , zeker in alle oprechtheid dunk zjner kinderen , heeft hj de nooit ondervonden. Hj wist dat daarom had hj misschien zijne wereld gezonden ; want hj ver- (bl. 26) : 11Ik pas niet by een reeks alöude Konstenaaren , Vergood door hunne snaaren. Ik wijk , met eerbied , graag voor die van jong'ren tijd , Den Zangberg toegewild ;*' onder anderen voor Lucas Trip en Le Francq van Berkhey. Ik geef a1s proeve van zjn trant het gedicht Aan den Weledelen gestrengen Heer Mr. Zlfcc.s TrI;p , Raadsheer der stad Gr/zlïolg6'l , enz. enz. enz. by de uitgaave ran zyn' Tydwinst in Ledige uuren ? onder de Zdffdrt:. M . L. doclt byzonderlyk , op uitmuntende Dfc/lfdf'lfà , ten p.pdcArï/f voel'ende , Godt zichtbaar in 't onaanzienelyke. het daarin geplaatste 11ô Trip ! wilt gij uw' naam vernommen ? W eet, dat uw dichtpen u verraadt , En straks een' leezer doet verstommen , Die konst en oordeel gadeslaat , En noch bij spel, noch wijn , kan duuren , Maar Djdwinst zoekt ïn ledlge uuren. Een hard gevoelen , streng bepleit', Een stof , een tekst, door speelend gissen , Min klaar ontvouwd , dan uitgebreid , Moge u , zomtyds , het wit doen missenl, Uw Godsvrucht en 't natuurlijk schoon Staan, echter , blad voor blad ten toon. Doch geen van alle uw puikgezangen Verschaft ons aangenaamer stof , Die langer d' aandacht houdt gevangen , 122 JAN DE KRUYFF. Geen vordert algemeener lof, Dan dat , waarin ge ons God leert merken In ft onaanzienlijkst zijner werken. W at es uw tooneel ? een dorre hei : svie zijn uw spreekende persoonen ? Een Vlieg, een blaauwe Bes , een Kei : En moeten die Gods aanzijn toonen ? Ja, zij verkonden zelfs Gods eer , Gods almagt , wijsheid , en nog meer. Verwacht niet , onnavolgb're Dichter, Verwacht niet, kristen ilosoof , Dat ik , ô schrandre Zielenstichter, ô Breidel van het ongeloof , Dat ik uw dichtstuk za1 ontleeden , Of , hinkende , u poogf na te treeden ! Neen , wijze Trip ! ô neen , mijn pen Is niet vermaagschapt aan uwf veder , En , daar ik mijn geringheid kennf, Buige ik me , eerbiedig , voor u neder , En gaa , met graagte , vast ter feestf> Op de eelste vruchten van uw' geest. Maar , schoon ge uw ziel , e)k uwe snaaren , Aan God en godsdienst hebt gewijd , Zo lang gij dagen telt en jaaren , Denk echter , dat ge op aarde zijt , En zonder lofspraak natejaagen , Naast God , ook menschen moogt behaagen. Ja, 'k twijfel , of et niet pligtflyk zj , Naar wezenlijken roem te streeven ; Als wij maar , wars van hovaardijl Aan 't leerzaam nut den voorrang geeven : Is ooit een ingeschapen trek , Naar eisch bestierd , een zielsgebrek ? Het pronkstuk- uwer konstgedichten , Dat , aan geen kerkbegrip veltuit , Elk leeren , streelen kan , en stichten , Haalt mij uw' 1of ten boezem uit. Hoor , Trip , wiltge allen roem verzaaken , Dan moetge eerst slechte verzen maaken. JAN DE KRUYFF. 123 Verstand , vernuft , verbeeldingskracht, Natuur- schei- tuig- wis- hemelkunde , M et oordeel dan te pas gebracht , A1s u de stof ft gebruik vergunde ; Dit alles siert uw meesterstuk ; Geluk dan , Trip , nog eens , geluk ! W at kan de gaaf van schrander denken , Verzeld van grijze kundigheid, Ons niet een' schat van wijsheid schenken , Als haar 't vooroordeel niet misleidt ! Hier van geeft ons uw vers bewijzen ; En zou 'k u dan , ô Trip , niet prijzen ? Beschouwt mf uw dichtstuk in den grond , ft Is mannentaal , 't is geest, 't is leven ; Elk woord , e1k bijwoord weegt een pond, En doet den Godverzaaker beeven , Die , vaak voor 't licht der reden blind , Zijnf Schepper in uw verzen vindt. W ie kan aan ft leezen zich verzaaden , Daar zo veel wond'ren van Gods hand De siersels zijn van uwe bladen , De slijpsteen van uw vlug verstand ? Uw pleiten voor een Alvermogen Verdient den naam , schier , van betoogen. Hoe streelt, verrukt ge 't keurigst oog , Door geestig schild'ren , konstig trefen ? Elk prijst uw vinding hemelhoog ; E1k hoort mf uw stout penseel verhefen : Dus vrolijk weidt het scherpst' gezigt In alles , wat ge schrijft of dicht. Maar , groote Geest ! 'k wil niets verbloemen : Hoe mild ge ook anders zijt begaafd , Nog egter zou mf u grooter noemen , W aar heel uw werk nog meêr beschaafd ; Men kan , in zulke dichtjuweelen , Geen naauw'lijks zichtbaar vlekjeveelen. Verschoon mijn ongeveinsd bestaan ; ft Is uit geen vitlt1st voortgesprooten ! Op taalsieraaden acht te slaan 124 JAN DE KRUYFF. W eegt zwaar bij onze tijdgenooten ; Ja , bij de mcesten zelfs zo zwaar . Als of 't de ziel der dichtkonst waarf. Zo kies en vies zijn onze Baazen , Hoe min ook voor 't verwijt beducht , Dat ze al te graag , te . dikwerf aazen Op buitenlandsche lettervrucht , Zij laaten elk , dien 't 1:1st , maar smaalen Op 't lastig ambacht van vertaalen. M aar dus is ft niet met u gesteld , ô Denkend Eerlid der Poëeten. Neen , de achting , die uw werk verzelt , Hebt ge aan geen and'ren dank te weeten : 't Is eigen vinding, eigen teelt , A1 wat uw gunst ons mededeelt. W ie , wie toch zou ft dan durven waagen , Door zwakgespierde Poëzyf, Uwe eed'le pooging te onderschraagen , Daar niemand d'eerprijs won , dan gij ? Elk wi1 die blaas van ijdelheden Zo ligt ook niet te barsten treeden. Uw brein , geleerdheids voorraadschuur , sveet zelfs uw drift nog aan te spooren , En levert dichtstof , op den duur , Daar zo veel schoons uit wordt gebooren : W el , schoei dan nog op netter leest , En voeg dus 't minste ook bij het meest. Maar 'k heb te veel mij onderwonden : Vermaane ik u , daar ik , helaas ! Zo vaak , gebrekk'lijk word bevonden ? Hoe dus vermetel, hoe zo dwaas ? Verzot , verslingerd op uw toonen , Moest ik hen eeren , maar niet hoonell. Ik hoonen ! neen , geloof me , Trip : Het kan me , tot in 't hart toe , deeren'. : Wen slechts u ft minste feiltje ontglipp', svaar door me u niet genoeg zou eeren : ft Is dan , men noem' het zo men will' 't Is louter een verliefde gril. JAN DE KRUYFF. ft Zou vruchtloos zijn , u natestreeven ; Nooit denkt ge , of ft is iet ongemeens ; En moet ik daar een schets van geeven , Ei , leen me dan uw dichtpen eens ! 't Is zonder haar niet uitteleggen : Elk ziet we1 ft fraai', maar wie kan ft zeggen ? Bij u vindt mf altijd gangfbre munt ; Vaar voort dan , deugdgezinde Zanger ! Als u de Rechtbank tijd vergunt; Uw ziel gaat toch van konstmin zwanger. Zo worde uw naam , uw faam verbreid , In weerwil uwer ned'righeid-'' 125 Wj zullen later aantoonen , hoe de vriendschap den lofzanger in zjn oordeel verblindde , terwjl hj juist zag , als het zjne tjdgenooten in het algemeen gold (coup. 16 , 17). Met het oog op de navolgingswoede der dichtgenootschappen kan ik mj niet weerhouden uit de Spoore fpf eigen tlïgzWz?.g een paar coupletten af te schrjven. Van het vertalen zegt hj (bl. 126) : fk Beken , ft is prijslyk en menschlievend : Maar is 't ook niet wat gloriegrievend , W at laag voor een' Bataafschen geest, Niet dau verwonderaar te blijven Van 't vreemde schoon , en voorts , in et schrijven Te schoeijen op eens anders Leest?. W at heeft men telkens de eer van 't denken Aan buitenlandsch vernuft te schenken ? Is onze ziel dan niet bekwaam , Om eigen werk in 't licht te geeven ? M oet ze eeuwig in de laagte zweeven , Of pronken met eens anders naam ? . . . En , daar ge reeds doorluchte blijken Van 'bondigheid in ft oordeel strijken , Van geest , van vuur , van kennis gaaft, M ag 't dan wel edelmoedig heeten , Dat ge u , als waart ge Broodpoëeten , Aan 't overzetten dus verslaaft ? Al de eer , die ge immer, door 't vertaalen Van eenig dichtstuk, kunt behaalen , # Of u , met recht, te vord'ren staat , 126 JAN DE KRUYFF. Is in deez' maagfren roem gelegen , Die noit uw arbeid op kan weegen , ft Is net , ft is sierlijk nagepraato'' En zoudt ge u , voor uw letterploegen, Met zulk eenf schralen loon vernoegen ? Neen , Dichters ! neen , uw kunst , zo eêl, Heeft, om geen armoê van gedachten , Dit schimpig vonnis ooit te wachten : Het vaars is goed ; maar '11 t zegt niet veel.f* Men mooge dan vrij lauw'ren plukken , Als Tolk van grootsche meesterstukken ; De eer blijft nochtans van laager soort , Dan die , door geestige Eigenvinding , Door werk van eed'ler onderwinding , Ons rtlim zo billijk toebehoort . . . . (Waare ik , in talen ookq ervaren ; 'k Leende echter nooit zo graag mijn snaaren Aan ft vreemde dichtmuzijk , hoe schoon : Zijn fraai zou -k poogen aftekijken , En daar mijn ziel dan meê verrijken : . Dit 's taalgeleerdheids grootste loon. Dus hoeft men juist geen Tolk te weezen , Om nut te trekken uit het leezen. Een Tolk , voorwaar, een arme Bloed ! Hij geeft al wat hij op kan delven ; En houdt 'er niets van voor zichzelven ; Met reden : 't blijft eens anders goed . . . . 't Is konst , maar boven al zijn 't zaaken Die 's Dichters naam onsterf'lijk maaken : En dat dit waar zij , toont uw vlijt , Om ons geen and're dichttafreelen , Van Theems of Seine , meê te deekn , Dan die ft vernuft zijn toegewijd . . . . . Het spijt me in 't hart , dat (wle onzen dichten , Zo schaars , zo traag , eene eerzuil stichten : W ie weet, hoe spaarzaam et zij geschied ? 'k Za1 hier niet naar de reden gissen ; Schoon deeze stelling niet kan missen ; @ 't Strekt zeker tot onze achting niet-'@ LUCAS PATER. Kon standige men den wi1 voor de daad nemen , dan had deze verbeoordeelaar rechtop al den lof , die hem al8 DïcAf:r is toegezwaaid. Maar zoo zjne gewroehten niet door poëtisch gehalte uitmunten , het zal niemand verbazen , dat een man van zjn doorzieht en oordeel, verzen heeft nagelaten t die door eenvoud en natuurljkhqid zich zoo gunstig onderscheiden van de opgeschroefde , gekunstelde manier zjner tjdgenooten. Hj voelde ten minste de gebreken van de heerschende mode , en door zjne meening onverholen uit te sprekén , heeft hj misschien Iets bjgedragen om eene betere toekomst voor te bereiden. 127 W elk eene tegenstelling maakt met De KruyF's stemmigen octavo-bundel , de rjke kwarto , in 1774 uitgegeven , die de Poëzy ratt Zzfcc.s Pater bevat , en die in 1784 door een dunner kwartjntje met Nagelaaten f'pFzg werd gevolgd. Mocht men geloof slaan aan de opgewonden taal zjner zestien ljkzangers , dan leed de Nederlandsche zangberg door zjn dood een onherstelbaar verlies. In hem stierf de mkunstheld ,'' de rlfunstvorst ,'' Die ktzndigen vergastte op keur van poëzy ;'* de Apollo onzer eeuw ,'' de pwakkere Aristarch X ,'' mde eer van Febus voedsterlingen ,'' van wien het zelfs heette : !,W ie ook , in kunst , voor Hooft moet wyken , W ie zwichten moet voor Vondels toon , Hy stak henbeiden naar de kroon.'* En zelfs de jonge Bilderdjk beweende hem als Het dierbar hoofd van Neêrlands Dichtrenreien , De grote Pater.'' Het is waarljk grappig op te merken , hoe bj elke ljkstatie van poëten of poëtasters hetzelfde misbaar werd gemaakt , en hoe naief men de groote trom sloeg om elkander op te hemelen ! Jammer slechts , dat ook later historieschrjvers dit alles voor goede munt opnamen , en het niet waagden zich rekenschap te geven van het al of niet overdrevene in die loftuitingen. lk wil niet ontkennen , dat ik mj verbaas over de lauwers , waaronder een middelmatig kunstenaar a1s Pater schier is bedolven. Lucas Pater (1707- 1781) was een Amsterdamsch koopman , die LUCAS PATER. zich verbeeldde een groot dichter te zjn , en in die meening niet weinig gestjfd werd door de leden van het genootschap Oefening beschaaft de Xvzl.sfezl , waarvan hi.j vier-en-dertig jaar lid is geweest. Hj was , volgens zjne vrienden en medeleden , rbljgeestig , vreemd van waan ;'' maar , hoe deftig , hoe godgevallig , hoe gezellig hj ook moge mj niet overtuigd , geweest zjn , de lezing zjner werken heeft dat hj 128 In de eedle poëzy vo1 vuurs 11 heeft uitgemunt ,*' zooals zjn zboezemvriend ,'' zjn slonathan ,'' Bernardus De Bosch , onder zjn portret schreef. Behalve hetgeen hj voor het tooneel leverde , en dat niet schitterend was , heeft hj hoofdzakeljk drie soorten van gedichten nagelaten : Sonnetten , Trouw- en Grafdichten en vooral vertalingen. Ze zjn deftig , ze zjn stichteljk , ze zjn glad berjmd en angstig beschaafd , maar daarom niet minder ki1 en laag bj den grond kruipend , ofschoon vol van wat hj zelf noemde rkeurig dichtbanket ,'' gezochte , klinkende uitdrukkingen , maar arm , zeer arm aan poëzie. Dat deze genootschapszanger een groot vereerder was van den grooten Feitama , spreekt vanzelf. Het verwondert ons niet , dat een zoo jverig vertaler a1s Pater dien pllollandsche Aristarch ,'' pder Dichtren Letterzon ,'' vooral roemt 1) a1s d. i. vo1 van 11Die met den schoonsten zwier , la Motte , Crebillon , De Caux , Duchd, de Brueys , Voltaire , Fenelon En twee Corneilles volgde op onnavolgbre toonenl' Toen deze pEer Groote het licht deed eindelijk zjn Henrik de zien , was het rop aandrang (zljner dichtlievende vrienden ,'' en daaronder in de eerste plaats van Pater , die den sverheven Puikpoëet'' eene Spoore gaf , in zjn bundel opgenomen (bl. 344 vlgg.). De stukjes , die zich nog met genoegen laten lezen , niet omdat er veel poëzie , maar omdat er eene zekere pointe in steekt , zjn gemakkeljk te tellen. lk geef er hier een paar a1s proeve ; maar ik waarschuw , dat men zich deerljk zou bedrogen vinden , als men waande , dat de geheele verzameling van geljk gehalte was : het zjn letterljk uitzonderingen. Eerst > des Amstels'' in 1753 1) sgqaer Gedachtenisse van den beroemden dichtez' den Heere Sybrand Feitama ,*' in zijne Poëzy , bl. 380. een staaltje van zjn laag bj den buitengewoon natuurljk van vorm : Lvcws PATER. 129 grond loopenden trant, maar op HzT Gsxososx 1). A1 kan ik aan een' kostbren disch Mijn Vrienden daaglyks mild onthaalen ; Al pronkt myn huis met grootsche zaalen, Daar alles even sierlyk is ; Al vliegen dienstboôn op myn wenken ; Al kan geen Nyd myn welvaart krenken ; A1 heb ik goedren , land en erf , ft Is niets , zo ik 't genoegen derf. A1 is myn kelder opgevuld M et allerhande soort van wynen ; Al kan ik voor elks oog verschynen M et rytuig , zwaar en trotsch verguld ; Al kan ik vlugge draavers ryden ; A1 moet my e1k zyne achting wyden Opdat hy myne gunst verwerv'; 't Is niets , zo ik 't genoegen derf. Genoegen ! grootste schat op aard', Zo schaars gezien in Vorstenhoven ! W ie kan u dan naar waarde looven ? W at is 'er dat u evenaart ? Kom altoos in myn huis vernachten ! Vervul myn zinnen en gedachten , En blyf my by totdat ik sterf ! 'k Derf alles zo 'k uw' invlocd derf.'' Onder de betere reken ik deze vier op elkander volgende stukjes ') : BITTERE 8PIJT. In een vermaard Paleis , de roem 1, der Stadgenooten , Daar Rykdom , wys bezorgd , haar' schat verbergt voor 't licht , Daar Themis op haar' stoel voor goud noch bede zwicht , En dierbre wetten geeft , die 't heil des Volks vergrooten ; Daar de eedle Trouwgodin haar choordeur heeft ontsloten, Voor harten , diep gewond door 't kleine M innewicht; In 't achtbaar praalgebouw , dat W elvaart heeft gesticht , Toen Dwinglandy door Deugd wierd van 't gezag verstooten ; 1) Pouy , b1. 4 l 4. s) Aldaar , b1. 434 vlgg, Joxcxsxaoz'r , N6d. Letterk. in d6 twee laatste Eeuwen I , 4e druk. 9 130 LUCAS PATER. Daar de Ontrouw word gestraft, de Onnozelheid versehoand ; Daar X hoog en ruim gewelf een' open hemel toont ; Daar Bouw- en Beitelkunst elks oogen kan bekooren ; Daar 't marmer echoos vormt , op 's Volks herhaald gedruis ; In 't agtste W onderstuk , in 't Amsterdamsch Stadhuis Heb ik (ô bittre spijt !) myn' Neusdoek laatst verloren-f' or Dx asroo. O Jeugd , zo vol 11 aanminnigheden ! ô Lente van den Sterveling ! W ie kan naar eisch uw zoet ontleeden , Bevallig door verandering ? De lagchjes heerschen in uw jaaren : Is 't vreemd dat e1k u hulde bied ? Gy huuwt de keel aan heldre snaaren , En weet van zorgen , noch verdriet. Een frissche verw versiert uw kaaken : De Liefde zet uw borst in brand , En doet u naar een weêrhelft haaken : 't Genoegen leid u by de hand. G zyt het schoonsf getf van ft leven, Het dierbaarsk' tooisel der Natuur : M et reden word gy hoog verheven : M aar ach ! wat zyt gy kort van duur !'' OP DEN OUDERDOM. 11Wanneer de jaaren ons ontvliên , Dan is *er geen meer vreugd te hoopen : Dan moet men op drie beenen loopen : Dan moet men door vier oogen zien. M en kan ons byzyn niet verdraagen : Men hoort ons steenen , kugchen , klaagen : De jicht maakt onze leden krom. ô W elk een last is de Ouderdom ! De Veenzon , Moet in dien staat ons koestren , stooven : W y zitten in een' hoek verschoven : Ons leed wordt dag aan dag verzwaard : De krachten hebben 't 1yf begeeven : Ons leven is byna geen leven. ô W elk een last is de Ouderdom ! aan den warmen haard , Nochtans e1k Stervling wenscht 'er om.'' LUCAS PATER. 131 PILLIS BEELDTENIS. Min ! hoe groot Js uw vermogen , Nu myn hart verwonnen is ! Alles watmy komt voor oogen Toont my Fillis beeldtenis. A1s de nachtegaal haar zangen 't Luistrend boschje hooren doet , W aan ik Fillis toon te vangen; Zy zingt , dunkt my , ook zo zoet. Streelt de slaap myn matte leden , Straks komt Fillis in den droom Naar my toe met zachte schreden , En ik kusch haar zonder schroom. Als de zon aan de oostertz-anssen Haaren gloed verspreid op 't kruid , Vergelyk ik haare glanssen By de schoonheid van myn Bruid. Als wy ons in 't groen vermaaken , svord ik onverwacht verrukt : In de minste zelfs der zaaken Vind ik haar gelaat gedrukt ; 'k Vind haar in een madeliefje , In een lelie , in een roos. Waarde Fillis ! hartediefje ! Blyf de myne voor altoos.'' VERGELYKING. W anneer 11 ik ben by Leliaanf, Avier schoon gelaat de Herders roemen , Dan vergelyk ik haar by allerhande bloemen , Die voor myn oog te pronken staan. Zy kan dit dartlen niet verdraagen, En wenscht uit wraak , om my te plaagen , Dat ze in een bloem verandren kon , Opdat ik nooit haar hart verwon. Ach , Leliane , indien uw wensch u mogt gelukken , W ord dan een hiacinth , of roos , Of veldviool, of tydeloos : 'k Verzeker u , ik zal u plukken : M aar word , tot Damons groot verdriet, Toch nooit het kruidje roert my niet.'' 132 L. PATER. - B. DE BoscH. - F. DE HwEs. Ik vestig nog de aandacht op het puntdicht (b1. 462) : ONTYDIGE NOORZORG. Jan , die vol droef heid voor lyne Egaês krankbed zat . Sprak haar dus aan : Myn lief ! myn schat ! 'k Zal, vrees ik , in het kort het eind zien uwer dagen : Ei , geef my raad in mynen rouw : W ie denktgy dat ik moet , na u , ten huwlyk vraagen ? Gy weet toch dat ik niet kan leeven zonder vrouw. Zy noemt hem Hillegond. W aar word gy heen gedreven ? Zei Jan ; haar M an isnog niet dood ; Zelfs heeft by nog geen'stervensnood. W el , sprak Sophia , ik ben ook nog in het leven.'' Van Bernardus De Bosch (1709- 1786) zj het gepoeg te zeggen , dat hj een braaf man en een pkeurig'' berjmer was van stichteljke onderwergen , die rnetheid , zuiverheid van taal en zoetvloeyendheid de hoofdzaak achtte in een dichtstuk'' (Witsen Geysbeek) ; en het kan daarom niet van ons gevergd worden langer bj hem stil te staan. Thans volge Frans De Haes. Hj stamde uit een geslacht van rjmers. Zjn grootvader en Brandt) , schreef Diens zoon Joan naamgenoot (de schoonzoon van Geraert verzen , waarin de vroomheid de poëzie vervangt. (1685- 1723) , stond wellicht iets hooger op den Parnas , en werd door Poot , die zjne gedichten uitgaf , boven e1k ander gesteld. Hj is evenwel alleen bekend gebleven door zjn Leven van Geraert Brandt , dat eerst in 1740 het licht zag. De kleinzoon , naar zjn grootvader Frans genaamd (1708-1761) t werd als de X gloriel' van zjn zstam''1 ,,De wellust gzijnerq tydgenooten , De vreugd van 't kunstryk Rotterdam'' beschouwd. Hj was koopman te dier stede 5 maar het schjnt , dat zjne zaken niet voordeelig gingen. Dit bluschte soms zjn dichtvuur. 1,Merkuur maekt dat ik thans aen Febus niet kan denken !'' zegt hj in een vers aan Elzevier 1) , en uit zjn Dankoner aan Mr. Abr. Du Bois :) leeren wj , dat deze' Burgemeester hem op zjn verzoek begunstigd had met een post. Zijne gunst Nagelaten Gedichten , bl. l 32. ;) Aldaar , bl. 159. FRANS DE HAES. 133 11Zij heeft een balzem uitgevonden Tot zalving myner nierewonddn , Die 't zittendf leven heeft gevoed ; Ja koomt om Dyne smert te weren , Op myne beê, my dien vereeren : svat is haar heuschheit mild en goed ! Zy lokt my uit de sombre dalen Van 't diep gepeins , dat zooveel kwalen Voor 's menschen geest en lichaem baert. Staek , roept ze , dat gedurig denken ; ft Is lang genoeg met harssenkrenken En letterblokken 't hart bezwaerd. %Yy zullen uwe nyvre zinnen , Die loflklijken arbeid minnen , W el stof verschafen , om hun vlyt Aen minder slaefsche bezigheden , Ten dienst' der M aesstad en haer Leden , Te wyden voor uw* levenstyd. Zoo spreekt ze , en doet me een plaets beschouwen In een der otzdste Hoofdgebouwen , W aer 't heilig Recht zyn zetel sticht , En eene reeks van Amtenaren , Veel duizenden van Handelaren En Burgers , door hun vlyt verpligt. Hier, laet zy anderwerf zich hooren , Hier is ook u een post beschoren-f' Hij was daar zeer mee ingenomen 5 want , zegt hj 1,Myn leven , vaek in leed gesleten , Za1 nu voortaen eerst leven heten. De welvaert treed my te gemoet-'f * Hj trad in 1744 op met een Poëthche Uitbreiding en Bespiegeling pti6r de Evangelisehe gelykenis 'pc'zl den 'n rlprd'?l Zpp/l , die ondanks het volslagen gebrek aan dichterljke verdienste nog in hetzelfde jaar herdrukt werd. In 1746 volgde een deftige kwartjn met Stichtelyke Gedichten ; en het is zeer merkwaardig , dat zjne nicht Lucretia Yan Merken het noodig vond dien druk te doen voorafgaan van een Spoore ccAl de .Ppl'feAl , dat zy mynen Ale'p: Fk.atts de Haes ft/:g6s.s de '?.fïf. gc:/ zyner Stiehtelyke Gedichten , ter :6/*: zingen , waaruit ik alleen dit couplet aanhaal t waarin van zjne pBybeldichtnimf '' gezegd wordt : 134 FRANS DE HAES. Zy is gedaelt van 11 's Hemels boogen ; Haer afkomst schittert uit haere oogen , En blykt aen haer' verheven zwier; Zy huwt , door wonderbaer vermogen, Elks aandacht aen heur gouden Lier-'' De bentgenooten konden nu natuurljk niet zwjgen , en zes loftuiters , onder wie Hoogvliet , Versteeg en Smits , deden de trompet schetteren om al die stichteljkheid voor pzuivren hemelval'' te doen aannemen. Men moet wel gelooven , dat zj te goeder trouw waren ; en toch komt het ons nauweljks mogeljk voor. Onze indrak is , dat wj hier niet veel meer dan de afgezaagdste gemeenplaatsen aantrefen in overdeftigen dos , soms tot klinkklank opwaarts strevende. W aar hj zich tot het Verhevene laat vervoeren , slaat hj de groote trom op wjze , en moet daarbj niet zelden zjne toevlucht nemen tot de platste stoplappen. Ziehier een proefje uit het eerste gedicht van den bundel , het Tafereel des Zpzl#wlpdts.s , ter gelegenheit der p'pdr.sfrppzzlïzl,g:s iït den jare smakelooze 1741 : den Nederlanderen toegewydt , deel onderwerp ) omdat het nog in onze eeuw als proeve van een Xregt dichterljk'' tafereel heeft dienst gedaan. Noach treedt dat ik te eer aan ieders oor- Zyn driftig cederhuis en waterwoning in , Die , ter beveiligingf van al haer huisgenooten , Voor golf en regenvlaeg terstond word toegesloten , En op het digst' voorzien door 't Opperste beleid. Fluks daelt , als op den wenk van Gods Gerechtigheit , De strenge Hemelwraek in een verschriklyk weder Op gloende vleugelen van bliksemstralen neder. Zy Jkl de aerd' beeft torst een vlammend zwaerd in hare rechterhand. op haer komst. Natuur schokt uit haerf stand , En gilt haer' Schepper toe. De lucht verschrikt, de Starren Bezwymen op haer wagt , en menglen zich , en warren Van doodschrikk' onder een. De M aen besterft. De Zon , De bron van ft aerdsche licht, zoekt schuilplaats by haer Bron , En haelt het glansryk hoofd zelfs op den middag onder. 't Is sveerlicht wat men ziet. Al wat men hoort is Donder. De stormen rukken 1os , en schudden 's aerdryks grond. Detweepaer winden treên dolzinnig in verbond : bulderen van Oost en W est en Noord en Zuien , jagen , voortgezweept door felle hagelbuien (!) , Zy En FRANS DE HAES. Het schuimend Element langs berg en heuveltop En steile torenspits (!) ten hoogen Hemel op. De Lucht en de afgrond loeit , en zetten , als bekropen Van doodscbrikk' in het hart, hun sluizen teFens open , W e1 veertig dagen lang en een gelyk getal Van nachten . . . . Iloe deerlyk En kleen en oud en ryk en arm en groot jong in dezen hoogsten nood'. Hoort gy dat kermen wel , dat blaten en dat loeien Van mensch en stom gediert', van schapen en van koeiep ? Onze ooren dreunen van dat jammerlyk akkoord l 't Is al in rep en roer'. De nood slaet ylings voort. De dood waert over al , niets kan zyn woên ontwyken : De vloed spaert hoog nogh laeg , en grimmelt van de lyken. Daer poogt een vrouw haer' man , ginds weêr een man zyn vrouw Te redden uit den nood' ! wiens hart breekt niet van rouwf ? @ worstelen nu Daer dryft een zuigeling met toegesloten oogen By df omgekeerde wieg , door ft zeeschuim overtogen. Ginds zoekt men by een' boom zyn laetste toeverlaet. Daer neemt men vlot en plank en dieren zelfs te baet. M aer dier noch plank noch vlot noch boomen kunnen baten , W aer 't menschdom aen Gods wraek' ter prooie word gelaten. De vloed verslint het al , en dompelt boom en duin En kerk- en toorenspits , ja de allerhoogste kruin Des allerhoogsten bergs., o onbegryplyk wonder , W el vyftien ellen diep als in een' afgrond onder.'' En nu de toepassing. Zoo ook thans een watervloed dreigt , 135 Vraegt, vraagt my niet wat God , de Aertsgoedheit, 11 heeft bewogen Om ons met bliksemende en alverschrikkende oogen Zoo grimmig aen te zien , en Neêrland , al voor lang , Te dreigen keer op keer met zynen ondergangq. Datvrage een ieder , wie zich zelf ' niet heeft vergeten , Slechts aen de Orakelstemm' der ziele , 't rond geweten , Dat verbolgendheên. De vloek der zonde , al lang hier boven 't peil gestegen , wyzen op ons en onze daên alleen, Jkls de oorzaek en de bron van Gods zal Doet thans den watervloed opryzen allerwegen , En zwellen boven 't peil, terwyl hy dag op dag Vast steigert , en ons dreigt a1s met den laetsten slag. De Geldzucht, Dronkenschap , de W ellust, booze zeden , De Gramschap, bitsche Nyd , vervloekte Ontuchtigheden , De Luiheit , W aen , Verraed , Schynheiligheit en Pracht, 136 FRANS DE HAES. Zyn zoo veel Belials , die door hun helsche kracht, De pylen van Gods wraek' en heete gramschapp' wetten , En fs afgronds sluizen thans in Neêrland open zetten ; Terwyl een dolle storm van opgeblazen moed Den stroom nog opwaerts jaegt , en daeglyks ryzen doet. W ie twyfelt of een' reeks van zooveel gruweldaden Zoo zwaer een strafvermag op onzen hals te laden ? W ie twyfelt of Gods stem des al voorlang niet riep : ft Berouwt my dat ik ooit in Neêrland menschen schiep.'' Voorwaargeen glansrjk getuigenis , sgod'lyk voorgeslacht'' uitgereikt. En hj was werkeljk zoo overtuigd van onze diepe verdorvenheid , dat hj de aanklacht nog eens herhaalde in Het rerheerlykte en rernederde Portugal , in 1758 uitgegeven , naar aanleiding van de aardbeving , die drie jaar vroeger Lissabon had verwoest. Die verwoesting was de straf voor hunne zonden , en geljke straf staat zjnen landgenooten te wachten. éan het Of laetge min uw hart , * @ * Zien we Niet vaek voor Jkls gy den hoogmoed eert; de schandlyke ontucht voedt; De heiligschennis steunt; de pracht en vreelde broedti-... Kan brassende overdaed uw' dartlen ingeboren , ô Neêrland ! minder dan den Portugeesf bekoren ? W eet valschheit , slinksch bedrog , vermomde huichlary , Meineedigheit , geweld , en wat een schandvlek zy Te houden in een volk , by u een ro1 te spelen Min schrikkelyk dan op Barbaersche schouwtooneelen ? Nog zwygen wy een kwaed , een' gruwel voor natuur', 't Geen eertyds heele steên , gestraft door Hemelsch vuur, In 't helsche heeft gesmakt , 't bedryf der stomme zonden , En korenzatheit , och ! niet min by u gevonden u , met lofgeschallen , Dagonsen Astartes nedervallen , 1,Gy hebt niet min misdaen . . . . door afgodsdienst, beheeren ? Dan in het wulpschste deel van 't gansche weereldal . . . . En zoudt ge van een' God , die 't al bestuurt naer reden, W iens zuivre heiligheit geen vlek of rimpel duld , Eene ongelyke straf , door een gelyke schuld', Verwachten ? Neen , gewis , dat waer' u zelf misleiden.'' lk zou wenschen , dat wj hier met vrome overdrjving te doen hadden , maar wj weten j dat ook elders geen bemoedigend tafereel lnawxs DE HAEs. van ons zedeljk gehalte wordt opgehangen 1). Dezelfde klacht wordt dan ook teruggevonden in zjn Gebed wppr den Welstande &,: Vaderlands ') : 137 ,,Gy hebt ons Nederland , weleer zoo zwak en kleen , Gelyk een zon , in 't oog van 's weerelds Mogendheên , Doen Qonkeren , en zyn bewooners zoo gesteven , Dat zy zelfs Koningen en Vorsten deden beven ; Maer , met den aenwas van uw* gunst en heil, o Heer , Zyn onze zonden ook Des zien sFant Wy gewassen meer en meer . ons wel haest ook door uw tuchtroêslaen , wy, wy hebben meer dan Ninivd misdaen , Die stat viel u te voet met zuchten en gebeden , Beweende , in zakk' en aschf, hare ongerechtigheden , En zocht , met hart en ziel', 't boetvaerdige gemoed Te reinigen in 't bad van zulk een' tranenvloed. Doch waer heeft Nederlant, niet min bevlekt van zonden , In die ootmoedigheid en boete ooit smaak gevonden ? De W ellust , die zich daer heeft op den troon gezet , Geeft aen den mensch', zoo 't schynt , veel liefelyker wet Dan die , waer door ft berouw van alli e onze euveldaden Ons afgevorderd word in uwe Orakelbladen. De ontmenschte Dronkenschap , wiens drift uit de Daer ze op haer' ronden voet langs markt en straten zwiert , W eet in ons Nederland , helaes ! in alle deelen , Oogen viert , Haer eervergeten rol te jammerlyk te spelen. De Hoogmoed , van de deugdf en godvrucht' gansch ontaerd , Verblind zich in den glans van zynen paeuwenstaert. Geen Neêrlandsch lkoopman zal, in 't leveren der blyken Van trotsheit, Babels Vorst of Sidons Koopman wyken. E1k bouwt zoo veel hy mag , en roept verwaent en stout : Heb ik dit Babel niet tot mynen roem gebouwt ! 1) Weinige jaren later , in l 778 , leest men in de Hedendaagsche Vaderlandsche Letteroelèningen (bl. 193) : s,Mèen legt zich thans veelal nergens anders op toe , dan om zyn tyd door te brengen in losbandige vermaken , meest geschikt om de zeden te bederven , de gezondheid te ondermynen , en zich zelven en zyn huisgezin in den grond te helpen. Het algemeen bederf der zeden is ontegenzeglyk thans zoo hoog geklommen als het nog immer onder onze natie geheerscht heeft. 't Is niet ongelyk aan eenen verderfelykën vloed , die van alle kanten uitbarst, en met een toomeloos geweld doorbreekt, het beklaaglyk gevolg van zulk een levenstrein.'' :) Stichtelyke Gedichten , b1. 125. 138 FRANS DE HAES. Dus spot men met uw magtf en hooggeduchte wetten , En durft op 't hartaltaer verzierde goden zetten. Hoe meenig is fe1', die , a1s ft Heidendom , nog leeft, En eenen Tuin- en Bosch- of Huis- of Haertgod heeft, Dien hy het reukwerk van zyn liefde , na het paeien Van zynen heeten lust, gedurig toe za1 zwaeien , En wenscht, met Babels Vorstf, dat e1k , met mond' en Den god', dien hy verkiest , ook reukwerk aen koom' biên ? . . . Hoe vaek word thans uw naem , niet dan met diep ontzag Van Serafynen zelfs te noemen , dag op dag Ontheiligt en misbruikt , op zulke snoode wyzen , Datwy op -t herdenken daervan yzen ! W aer word de Sabbathdag geviert als Gy begeert ? Ouders van hunn' kindren thans met reden knien , s7aer worden de geëert ? blyft onbevlekt van snoode menschemoorden ? W aer word de Huwlyksknoop , die , met gewyde koorden , Door U bezegelt is , zoo heilig in zynf aert , A1s uwe W et gebied, in dezen tyd' bewaert ? W ie durft thans niet bestaen zyn' naesten iets ontstelen , En weet het met den naam' van gaeuwheit niet te heelen ? W at is 'er meenig een , die , met een valsch gemoed , En eene tong', gehuurt voor weinig gelds of goed , De zuivre onnoozelheit, aen dubbelheên en treken W at stat En nooit bedreven kwaedt, voor schuldig uit durft spreken ? Och ! wierd die zonde door geen zonde nog vermeêrt, W aerom gy steden zelf in asche hebt verkeert , En Neêrland ligt voor lang in asch hadt doen verkeeren , Indien geene Abrahams , om zulk een straf te weren , Zoo geen oprechte Loths , door geestelyk geweld , Zich hadden in de bres voor 't Vaderland gestelt.'' Relukkig , dat er nog Abrahams en Loths in genoegzaam aantal gevonden werden om Nederland aan het hemelsche wraakvuur te onttrekken ! Maar men ziet , in welke poëzie men voor eene eeuw behagen schiep ! Dit is meer te verwonderen dan dat deze melancholicus , wiens stemming door eene pjnljke ziekte , welke hem jaren lang kwelde , niet rooskleuriger werd , zich in zoodanige ontboezemingen vermeide. Overigens heeft hj meestal gelegenheidsverzen geschreven , bruilofts- en ljkdichten op vrienden en magen , enkele bjschriften en zedeljke bespiegelingen , die in 1764 , drie jaren na zjn dood , door zjne weduwe ztjn uitgegeven onder den titel van Nagelaten Gediohten. Geen enkel daarvan verdient hier FRANS DE HAES. toch zou willen stilstaan bj het laag bj den grond kruipende zedekundig vertoog , in zestien tienregelige coupletten , op De S.pïzlzl:/cp.p (b1. 185) , of bj het Tafereel r@s het kwaede F:r&lp6&s (bl. 229) ! En toch eischt de eerljkheid hem om eene keuze te doen. 't Meest karakteristieke misschien , ter kenschetsing van zjn trant t en ter afmeting van de kracht zjner nog van een anderen kant te doen kennen. Ik sta verlegen zangwiek , zjn de gedichten aan zjne beide vrouwen gewjd : die mengeling van zekere harteljkheid en volkomen alledaagsheid , waar hj niet in godzaligheid zwemt , toont hoe weinig dichter hj eigenljk was q en tevens hoe weinig waar gevoel er in den boezem der dichters van dit tjdperk klopte. Het gedicht 0p het negen en 'dertigste rerjaren myner waarde Azfïdtlrpzfvg: Alida .!l::.:.:6Al 1) , in achttien zestienregelige coupletten , is wat te te nemen : ik doe dus liever een greep in den Gelt 0/1///16 lang om hier over Lofde'. Lydzaemheit ; h'uisrrouwe Adriana 'pczlA y- Tooren : harel't 22en Jorjaerdag , den 15en der Slachtmaend #6,s Jaers 1735 : in herinnering te worden gebracht. W ie 139 Gij vergt !1 , o Adriana , my , o Tweede leven van myn leven , Dat ik , op uw verjaergety , U zoude een teeder snakje geven Van myne duitsche Poëzy'. M aer zeg , wat kan u des bekoren ? Ei zeg my toch , om welke reên , Geeft gy myn' dichtgeest/ dus de sporen ? 'k Heb op uw' jaerdag , my voorheên , Toch meer dan eenmael laten hooren. Kan 't zyn ook , dat ge denken zoudt, Dat myn bedrukte Huwlyksliefde, Door kille droefheit, is verkoudt, Sints u de bleeke ziekte griefde, Die 't minvuur onder de assche houd ? Neen , neen , dat waer' 't vertrouwen krenken , Dat ge op myn liefde hebt gevest, Toen gy my hand en hart woudt schenken. Oprechte liefde denkt het best ; Des kan ik dat van u niet denken. 1) Nagelaten Gedichten , bl. 296 vlgg. 140 FRANS DE HAES. W at dan ? Indien ik zie op 't pit En merg van uw weetzieke reden , Dan meen ik is alleen uw wit Te zien of 'k , in uw tegenheden , Myn hart in lydzaemheit bezit. Dit zyn alle uw bekommeringen. o Ja , gy knikt my toe , welaen , 'k Za1 des , om van die twyi-elingen , Myn Allerliefste , u gansch te ontslaen , Der Lydzaemheit ter eere zingen.e' Daarop volgt , in een-en-twintig coupletten , eene koude t kunstmatige schildering van de verperàoonljkte Lydzaemheit , waarbj van zjne eigen aand.oeningen , of de aanleiding er toe , met geen woord gerept wordt. Dan besluit hj het gedicht aldus : Zie daer , o svellust van myn leven, W at dunkt u myne zielvriendin , Zou zulk qen M aegd my reden geven , Om , uit een dwazen tegenzinnf, Haer wyze wet te wederstreven ? Neen , neen , ik zal, in myn gemoed Die Schoone eenf schoonen Tempel bouwen : W ant al wat God' en menschf voldoet, Is by de Lydzaemheit te aenschouwen In eenen vollen overvloed. Ik oflkr Haer myn dankbre toonen , Of ik , door lieiyk kunstgeschal, Haer liefde en bystand af mogt' troonen , Opdat ze , in vrengde en ongeval, Voor eeuwig aen myn zy' moogf wonen , Ten blyk', dat ik dit wit beöog , Bid ik , deez' dag , geen aerdsch verblyden Voor u , myn Liefste , van omhoog , Maer dat ge , in voorspoed' en in lyden , W enscht dat Gods wi1 geschieden moog'-'' Ten slotte herinneren wj ) dat hj , ter wille van de netheid van taal, eene spraakkunst opstelde ? die na zjn dood werd uitgegeven , en die omstreeks 200 bladzjden in quarto beslaat. LUCAS TRIP. Ook het Noorden liet zich niei onbetuigd in de godzalige rjmelarj. Het wordt vertegenwoordigd door Lucas Trip , in 1713 geboren en in 1783 overleden te Groningen , waar hj als Raadsheer en Burgemeester leefde. W aren de zoo even besproken dichters vroom en braaf , Trip spande daarin de kroon t ook door zjne steile rechtzinnigheid. Hj liet in 1764 te Leiden een bundeltje drukken , waaraan hj den naam gaf van Tydwinst ïs ledige vfzfrd?z , PJ Proeven 'pcs Stigtelyken aandagt , maar de letters M. L. plaatste. Ofschoon van jongs af aan door waarvoor hij niet zijn naam , 1,dichtvuur ontgloeid , #esmolten t verhemeld ,'' deinsde hj 5uit schroom voor vervolginge ,'' uit vreeze rdat (zlyne konstfeilen en ruwigheden ketelige kenners zouden afschrikken ,'' er voor terug t de zkinders van (zlyne herssenen of harte'' de wjde wereld in te zenden. Men pporde'' hem echter ter uitgave. Nog weifelde hj , toen hj zjne toevlucht nam tot het raadplegen van den Bjbel als orakel. ptzlyne aandagt werd gevestigd op Efezen V, vs. 19 en 20 in den samenhang beschouwd. - En straks was de Uitgave bepaald ; ja Voorrede , Opdragt , en Tytel , gevonden-'' W ant , heet het verder , pspoorde ik verstandig na , wat Godt wilde , volgens vs. 10 , ik vond , dat hj smaak hadde in eene algemeene stigtinge onder malkanderent 4ppr P8almen , Lofzangen en Geestelyke Liedjes , naar de lesse van het 19ëe.'' En nu begreep hj tot de uitgave verplicht te zjn : rlk had dan geen uitvlugt meer , om myne bespiegelingen en gezangen langer ie verdonkeren. Zorg voor eigene eere , moet voor verpligting tot Godts eere onderdoen-'' En wat DW aren deze uitspanningen geboren in ledige uartjes, door wederhoudende genade ontrokken aan onwyze gezelschappen ; Uurtjes van beteren smaak en nasmaak , dan die van overdaad ; hoe kon ik dit myn onschuldig , neen pligtschuldig tydverdryf , beter dopen dan met den naam van Tydwinst ïzl ledige den titel betreft : Uuren 8'' En wat den inhoud aangaat , komt hj er rond voor uit , dat vroomheid verre boven poëtische aanblazing staat : rlfitteling van eigene vindinge verrukke eenen hoogmoedigen Zanger , en wekke de jalouzy van konstgenoten : hier is de konst en het genoegen zoo veel volmaakter , hoe nader men , ontbloot van eigen zinlykheid , kome aan de gevoelens en gemoedsaandoeningen van den Heiland ; hoe zuiverer het geschiede in den name wlAl onzen Jfdr: Jezus Xrf.sfvd.'' Hj zendt dan ook de kinderen van zjnen 141 LUCAS TRIP. geest de wereld in met de bede : pGeeft mynen Lezeren een stigtelyk tydverdryf !'' Doch al genoeg aanhalingen uit de stichteljke 5Voorreden-'' Leest men de gedichten , dan staat men verwonderd over het samentrefen van zoo uiteenloopende trekken : hier Eitsen van vernuft , spranken van natuurzin en fjne opmerking : daar smakelooze platheid en geestdoodende gerektheid. Zoo het onderwerp , de gedachte , soms dichterljk is , bjkans nooit wordt het dichterljk opgevat of uitgewerkt. Daarbj komt de eentonigheid van uit alles godzaligheid te zuigen. Hoe kwam een man van smaak als Jero. De Vries er toe om stichteljkheid voor poëzie te houden , toen hj schreef 1) : rllet dirhterljk schoon uit de echte bronnen puttende , verhief hj zich boven het lage van zjnen tjd-'' Alsof niet al zjne tjdgenooten denzelfden toon aansloegen ! En in poëzie steigert hj niet hooger dan een hunner. W eet men iets platters dan al de zestien eoupletten van den Spiegel der Verdorrenheid , in 't .g:FJC/J ran den Heere 0. Z. ran Haren (b1. 176) , iets smakeloozers dan De #ïJfï#: Spinnekop (bl. 58) , of den Inral p.p het zien 'pczl een zydeworm (bl. 131) ? Gaarne hadden wj iets bewaard gezien van zjne erotische poëzie , waarvan hj zegt (bl. 1) : 142 Ik zong we1 eer , M aar nu niet meer, Door onrein vuur ontstoken , Op dart'len trant een minnelied ; Myn Heidensch hart ontzach zich niet In schaduw van Godts huis der Astarot te roken.'' Maar hj heeft waarschjnljk we1 a1, wat hj ten vure gedoemd. Als proeve van zjn trant uittreksels uit het aan vrouw en kinderen a1s opgedragen gedicht, getiteld in dien geest schreef , geef ik een paar 5Nieuwjaars Gift'' DE WARE VRIENDSCHAP. 11W are Vriendschap ! zalig zoet Van 't gezellig Menschen-leven ; W ellust-dauw van Edens dreven Artseny van tegenspoed , 1) Bekroonde Verhandeling , 11 D., b1.y 246. LUCAS TRIP. 14& Spiegelglas , dat onze kwqlen Door mêwarigheid verkleent ; En aan onze blyschaps stralen Luister by verdubb'ling leent ; W aar, waar is het , myn Beminde ! Dat ik u , o Vriendschap ! vinde ? Zelfsbelang , door Veinzery M et blanketzel overstreken , Heeft u houding afgekeken , Datze net gelykt als Gy. Maar , heur smeerzel , dat de dagen Onzer Lente , ons heil, verduurt, Rimpelt door onze onluksvlagen , A1s een herfstbui 't aanzicbt schuurt. W aar, waar is het , myn Beminde ! Dat ik u , die stand houdt , vinde ? Zoeke ik U by lagen rang , Die , als onderdane slaven , Van de han.d gewillig draven , Uw vertoning duurt zo lang , A1s ft geklater van de schyven : Neemt Fortunes wind een keer , 'k Zie uw beeltenis verdryven. 't Graau mint Voordeel boven Eer. W aar, waar zytge , myn Beminde ! Dat ik u , die stand houdt, vinde ? Zet ge uw* troon op *t Kapitool? Of by Hoofsche Baanderheeren ? Neen ! de ervaring kan my leren , Dat ik in die mening dool. Dikwerf ligt het eerbewyzen Den begunstigden de voet : Agterklap steekt onder 't pryzen ; Zelfs , a1s hoofschheid hulde doet. W aar, waar zytge , myn Beminde ! Dat ik u , die 't egt meent, vinde ? Houdt ge , o Zielen-harmony ! Niet te grootsch , noch dorperachtig , Maar der middelmaat gedagtig, By de nyv're Burgery 144 LUCAS TRIP. Ilwe haardstede en altaren ? Daar zich , vry en zonder waan , Trek en zeden konnen paren , Om in ëJn gareel te gaan ? Is het hier, o myn Beminde ! Dat ik uw verblyfplaats vinde ? Neen ! ik mag niet voor de hand ft Zegel aan die stelling stryken. Daar , helaas ! de Borgerwyken , Al te veel door misverstand Erg verdeeld , den W revel roken. Huizen , daar de Jalouzy , Bitze Haat , en Schimplust, spoken , Gaat der Vriendschaps voet voorby. W aar, waar zytge , myn Beminde ? By wat rang , dat ik U vinde ? Zeker zogte ik U in 't bloed , Dat, uit énen stam gesproten , Onder bloed en stamgenoten Ligt dezelve neiging voeèt ; Sprong me niet het spreekwoord tegen *t Geen , och armen ! Kains koers Overbrengt op onze wegen : E/ndragt vindt men schaêrs by Broêrs. By wat Vrienden, myn Beminde ! W oont ge tog , dat ik U vinde ? 'Iu, nu wete ik waar ge rust Zo ge op aarden zyt te sporen; ft Huwelyk , die zegenhoren Van genoegens , troost en lust, Schudt de peluw voor een Vrindschap , Die door Liefde in Jén geweld , En gesteund door 't lachend Kindschap , Beider welvaart samensmelt. Hier vertrouwe ik , Dat ik uwe slaapstê myn Beminde ! vinde. Dan, hoe strelend , lief , en schoon , Zich de jeugd dien staat verbeelde ; ft Is een onvolmaakte weelde , Een verwelkerende kroon. LucAs TRIP. 145 Huwlyks Vriendschap slagt de rozen : Doornen van onze av*regtsheid Steken onder 't lachend blozen ; Daar men Evaas schuld beschreit. W aar , waar zyt ge , myn Beminde ! Dat ik egt en regt U vinde ? Zoek vry beide polen rond , Van dien morgen af, dat Eden Toegemuurd wierd hier beneden , Tot der waerelds avondstond ; Noch zo zult ge u , diep verlegen , Zo geen glimp uw oog bekoort, Na al 't zoeken , wikken , wegen, Houden aan dat raadloos woord : W aar , waar zyt ge , myn Beminde ! W aar tog , dat myn ziel U vinde? En dan volgt in zeven coupletten het betoog , dat men die vriendschap alleen vindt Daar men Jezus aanschijn ziet ;* terwjl deze vriendschap W enscht men hem in ngzlyne keus'' is. verhevener nen , dan ziet men waarschjnljk Godt ziehtbaar ï/l 'f onaanzienelyke : ::Al Keit sltwzflô:tst:: , en Vlieg , waarop wj Jan De KruyF zulk een warm loEied hoorden zingen , en dat Jero. De Vries nog als een rheerljk dichtstuk'' ter lezing aanbeval 1) , swaarin men telken reize nieuwe schoonheden ) meerdere voortrefeljkheid ontwaren'' zou. Ik verbeeld mj echter , dat de hedendaagsche lezer zich bj de kennismaking onaangenaam zal bedrogen vinden. Ontwjfelbaar leent zich het onderwerp tot dichterljke behandeling , en ik za1 niet ontkennen , dat de dichter somn den rechten toon aanslaat ; maar over 't algemeen kan dit stuk eer eene wjsgeerige bespiegeling dan een gedicht heeten , bovendien is het niet van gerektheid vrj te pleiten en het wemelt van platheden in voorstelling en uitdrukking. Reeds de statige aanhef wordt weldra ontsierd : bespiegelingen te leeren kenuit naar het gedicht getiteld : rertoont ïzl de ù:dc/lpvvlïAlg: ra.tt t) Bekroonde Verhandeling , 11 D., bl. 250. JoxcKsLos'r , Ned. Letterk. in de twee laatste Eeuwen 1, 4e druk. 146 LUCAS TRIP. Laaten duizend 11 zonnestelsels In Natuurs oneindig ryk , Schoon 't een bott'rik voor vertelsels Houden mag , waarschynelyk, Namaals aan vergeestlykte oogen , In den staat der zaligheid By Godts werken rond geleid , fs Heeren majesteit betoogen Eën der minste hemelbollen ; Die in 't ongemeeten zwerk Rondsom onzen dachtoorts rollen , Levert hier genoegzaam werk Aan vernufts bespiegelingen. De Aarde , een kleine waereldstip , Heeft een waereld voor 't begrip , Daar geen sterv'ling door kan dringen. W ysheit, Almagt , Goedheid , hangen Lootjes van des Scheppers beeld , Naar de drie verscheiden rangen , Daar de stof zich in verdeelt, Aan e1k keitje , blompje , diertje , Dat uit ft albezielend nat Groei door aêr of vezel vat : Godt is groot in pt minste siertje.f' Daarmee is het onderwerp aangegeven , en het bewjs wordt aan de drie genoemde vertegenwoordigers der drie natuurrjken ontleend. Kei en diamant zjn geljk in waarde : de eerste is bewonderenswaardiger : zie hoe hj gevormd wordt : Honderd millioenen zandjes , Fyn geâderd , scherp getakt, Sluitende in elkanders tandjes , Op hun broeinest , 't Oer gezakt, Lymen zich in stille gronden , Talryke eeuwen agter één , Tot eqn Key , een' groven steen Van onnoemelyke ponden.'' W ordt deze schildering niet bedorven door de toelichting ?' !,M enschenkonst bakk' tichelsteenen Uit in éJn getreden klei ; LUCAS TRIP. Zand rolt door de vingers heenen , Knikkerzand en gruis van kei Laaten zich ongaarne binden Door de rondheid , die hen scheidt. Goddelyke Alwetendheid W eet alleen hun 1ym te vinden.'' 147 En wat dunkt u van de volgende opmerking ? Vraag niet (*t zou geen !, wysheid heeten ;) Of het wel der Godheid past, Dat zy de eeuwen noch laat zweeten Onder ztzlken zwaaren last , Nu Civilis agterneeven , Hunnen lyken , ongebust , Ter verzek'ring van hun rust, Zerk in steê van Keisteen geeven ?'' W el neen , want de kei heeft nog zjn nut : Spotters ! die u zagt laat wiegen In een rytuig over straat , Ziet , eer ze 1.1 in 't aanzicht vliegen . W aar 11 Koetswiel over gaat ! Om den modder te plaveijen Onindrukbaar voor de vragt , W as des Hemels zorg bedagt , Op een vloer van harde keyen. Om de lompe styl te schooren , Die des Heiboers nooddruft schraagt , En de balkjes , onder ft koren Zuchtende , op zyn endhout draagt , Vergt hem Godt geen kostbfre vonden , Heijing , zerknoot , of tiras. Op dit steenen veldgewas Mag de boer zyn stulpje gronden.'' Kleingeestiger teleologie is we1 niet denkbaar. Ziehier nu het eerste couplet van de toepassing voor die preek : Hebtge dan , o Ongodisten ! Niet de grofste kei in 't hoofd ; Die Godts aanzyn durft betwisten , Daar de Duivel aan gelooft ? LUCAS TRIP. Zoo ge in dit verbaazend teeken Hem niet eert met diep ontzach ; In den grooten oordeelsdach Zal die Kei u tegen spreeken.'' Nog een laatste proefje uit de blaauwbessen- en vliegen-afdeelingen : Schaft de Rykdom ananassen , Kaapschen wyn , en suikerpragt ; Godt, die de armoe op gewassen Van 't gemeene veld verwagt , Tapt haar drank uit blaauwe vlessen M et een zeegroen lint bekroond , Daar geen W aerd noch Gastheer woont , Om den heeten dorst te lesschen . . . . Lacht niet, Dichters ! met die speeling Van uw' gryzen Bestevaêr ; Vliegen zyn eene onderdeeling Van Jehovaas legerschaar , Om verharde muitelingen , Aan te randen in hun erv' ; En by straff van landbederf , Tot gehoorzaamheid te dwingen.'' En dit heetten pde eelste vrachten van gzjnj geest'' ! Dat zjn nu , die door velen nog geprezen dichters ! Za1 men ons tegenspreken , als wj zeggen : hoewel allen meester zjn van den vorm , is de inhoud van hun werk zoo onbeduidend mogeljk 1) ? Maar hoe zou men ook pittige poëzie verwachten van die verwjfde , gekapte , gepoederde , rhofpoppen'' , rdie mannelyke vrouwtjens , die Hermaphroditen , ten minste naar de ziel zyn'', zooals Van EFen zjne tjdgenooten schildert in het negen-en-dertigste vertoog van zjn Spectator 2) ! 1) Corver sprak in zijne Tooneel-Aantekenin.qen , b1. 18l , niet ten onrechte van gedichten l:in een Cabinet geëxamineerd en gelikt, zoo als thans (1782) veel Dichtertjes doen , die beter voor schoolpedanten als voor Poëten kunnen doorgaan''. ;) Hetgeheele vertoog , van 10 Maart l 732 , is wel waard gelezen te worden , maar te lang om hier af te drukken. Veertig jaar later (16 Augustus l 774) schreef Betje W olF: :,*t Is my onbegrypelijk , dat er eenig mensch , die gezond verstand heeft, een jaar aaneen in de Beaumonde leeven kan. Niets is zoo fade, zo insipide als het leeven onzer grooten. Gedebaucheerde 'WINTER. W . YAN MERKEN. W j dienen echter althans een oogenblik te verwjlen bj een dichterpaar , dat vrj algemeen tot de besten uit die school gerekend wordt. Nicolaas Simon Van W inter , een rjk Amsterdamsch koopman , was in 1718 geboren en had het waarschjnljk aan den letterkundigen roem zjner tweede vrouw , Lucretia W ilhelmina Van Merken te danken , dat zjn naam aan de vergetelheid ontkwam. ln zjne lyrische ontboezemingen en in zjne fabelen vindt men niet veel meer dan alledaagsche gedachten in vloeiende rjmen. Dat is ook het karakter van zjn Amstelstroom , een beschrjvend gedicht in zes zangen , dat in 1755 het licht zag. Terecht kon hj uitroepen (b1. 138) : 149 W as myn kunst- !, en zangvermogen Aan myn' yver nu gelyk . . . . 'k Zong op vader Vondels trant . . . . M aar myn lier kan ft kunstgeluid , Van zyn dichttrompet niet vatten''. P rees zjne schoonmoeder zjne r tooverende lier'' ,en zijne vrouw , zjne pgouden vaerzen !'* Het laag bj den grond zwevend gedicht is vol van o ! zoo lieve partjtjes , met een :jn penseeltje getoetst. Hj versmaadt het niet eene brandspuit te beschrjven (bl. 47) of eene pverwe- en drukkerj'' (bl. 131) ; en in den vorm spelen verkleinwoordjes eene groote rol. Men hoore slechts , hoe hj kweelt (b1. 40) van het aanstaande Toch 1,Veldtapyt van malsche kruidjes , Daar men onder duizend spruitjes Duizend boterbloempjes telt !'' lichaamen , zenuwlooze (permitteer my dit woord !? , kinderachtige neigingen , een popachtige smaak , eenige oppervlakkige lecture , iets dat naar vernuft zweemt ; zo zijn de meesten die figuur in die Gezelschappen maaken , welke ik zoo zeer veragte. Onze dames doen niet veel meer eer aan eene Sexe , die de liefde en glorie licences a1s 't volk zich verbeelden durft , begaan zy , wende drift voor dat monster van slegten smaak , de Opera , ziedaar dit is haar kenmerk ; en eene Jufr. Neytz overtreft eene Van Merken zo zeer by is van e1k wel denkend man Grooter eene alles overschreeuhaar als Niëvri , Col-vel--ff Bij Mr. R. H. J. Gallandat Huet , 'lzrcn e2t orer BeLje +0!1, bl. 80. zielen LUCRETIA WILHELMINA 5rAN MERKEN. In 1769 volgden zjne Jaargetyden , in vier zangen. Jarenlang had hij delen'' (Voorbericht). Bj de uitwerking maakte hj veel gebruik van Thomson's gedicht over hetzelfde onderwerp , en ook bj voorraad vergaderd'' om die stof rin X poëzy te verhananderen ging hj ter leen. ,,De dichtkunst , door een Christelyke W jsbegeerte gesterkt in het beschouwen der schepselen te doen dienen tot eer van den grooten Schepper'', ziedaar zjn doel. Hj heeft dan ook niet veel meer dan eene berjmde verhandeling geleverd , deftig van toon , maar weinig poëtisch. W at hier vooral ontbreekt , is natuurfrischheid. Alles is gekunsteld. Soms zou men wanen , dat men Cats voor zich had , maar een Cats met een allongepruik op. De vorm is In 1768 ging hj een tweede zeer jeugdige jonkvrouw Lucretia 1721) , die de boezemvriendin zjner eerste vrouw geweest was. Beide dichters hadden elkander bj aanhoudend huiseljk leed , dat zj doorleefd hadden , getroost: thans brak voor hen een tijdperk aan van rustig geluk. Lucretia was eene ontwikkelde en beschaafde vrouw , die onberispelijk : Feitama waardig. huweljk aan met de reeds niet W ilhelmina van Merken (geb. 1!De Dichtkunst zocht op 't glibbrig gloripad'', onder leiding van den maar ondanks den doopsgezinden Predikant Pieter Fontein 1) : roep , die van haar is uitgegaan , een zeer middelmatig dichtgenie. Zj versi:ceert gemakkeljk , maar hare opvatting is zelden dichterljk q doorgaans vervalt zj in bespiegelingen , die van Poëzie niets dan den vorm hebben. W i1 men haar kunstideaal leeren kennen , men zie slechts hare waardeering van hare poëtiseerendè--fTdgenuqtln. Yan pden grooten Smits'', gApolloos grootsten zoon'' bewierookt zj de stooverende lier'' '). Hoogvliet's Abraham vond zj , èn als geheel, èn om de pgouden vaerzen'' , verruH end schoon 5. Van Snakenburg getuigde zj , dat ,de zuivre galm van (zjn) verheven zangen'' hem peindlooze eer verwerven'' deed 4). Feitama was natuurljk voor haar ,de roem van Neêrlands 1) Zie hare Verscbeidot G edichten , achter Het z'Vuf #er Tegenspoedeït , bl. 186. n) Verscbeiden Gedicllten , achter Het z'Vtff #er Teqenspoeden , bl. 238 , 240 , 243 , 254 , 255. 3) Aldaar , b1. 276 , 277. 6 Aldaar , bl. 283. LUCRETIA WILHELMINA VAN MERKEN. lettergrooten'' ; szjn geest , verliefd op keurig maatgeluid'' die zich in rzyn verrukkend dicht'' openbaarde , kwam haar zoo buitengewoon voor , dat zj den gladden vertaler herhaaldeljk bj Vondel vergeleek 1). W aar zj haren natuurljken zj zich bepaalt tot eenvoudige haar viel waar te nemen , of tot ontboezeming van waarachtige gemoedsaandoeningen , laten hare verzen zich met genoegen lezen. Maar als zj hooger vliegen wi1 , vervalt zj of in klinkklank of in ondichterljke redeneering. Haar gedicht op Het n'ut der Tegenspoeden , dat tweemaal gedrukt werd (1762 , 1768) , staat niet hooger dan De Waare Geluksbedeeling (1792) ; en de rjm-brieven , aanleg geen geweld aandoet , waar schildering van hetgeen rondom waarin zj veel smaak had , worden niet zonder inspannning doorgelezen. Er bestaan twee groote , verhalende gedichten Vooreerst David : in fvlccff boeken : hetwelk twee uitgaven beleefde (1767 1768). Zj heeft haar held pvan zyns Vaders huis af : door eene menigte van rampen ep wederwaardigheden ? naar den ryks zetel van Juda geleid''. Zj had pdoor het schroomachtig volgen van willekeurige kunstwetten een gewyde historie geen geweld willen aandoen of verduisteren'' , maar toch skarakters uitgewerkt'' en pde eenvoudige schoonheden der bevallige natuur getracht te schilderen''. Zoo zegt zj in haar voorbericht. Die den moed gehad heeft de twaalf boeken door te worstelen , za1 zich kwaljk beloond vinden. Het geheele gedicht is niets dan eene breedsprakige paraphrase van het Bjbelverhaal : het staat tot een Epos ongeveer a1s Vondel's dramatische gedichten tot de echte Tragedie ; met dit onderscheid echter , dat men hier niet als bj Yondel schoonheden van behandeling vindt ;want er behoeft niets teruggenomen op Bjbelsche berjmde geschiedenissen uitgesproken. Men moet zich dan ook verbazen over de ingenomenheid te worden van het oordeel blz. 112 over de met dit dichtstuk van eene zoo ontwikkelde vrouw a1s Jufrouw W olF ') 5 en niet minder over den 1of , die hier en daar nog heden aan dit gedicht wordt toegezwaaid , van hare hand. 15t 1) Aldaar , bl. 303 , 304 ; en verg. boven , b1. l 14 , 133. ') Zie haar brief aan Van Merken van 5 Maart l 774 , Nederland, 1878 , 11 D., b1. 413. 152 dat verre bj Hoogvliet's Abraham achterstaat , en door eentonigheid en volslagen gebrek aan alle poëzie hoogst afmattend is. Het moge geschikt zjn om rin een aantal brave godsdienstige . huisgezinnen de genoegeljkste uren van voorlezing en aangename stichting kan het zeker niet. llet te verschafen'' (Jer0. De gunstig Critici over dezen Darid geveld , tische Critiek hier ontwikkeld was. Yries) , den kunstzin voldoen , oordeel , vroeger door de meeste toont wel , hoe weinig de aesthe- Nog minder vleiend moet ons oordeel in zdtsfïdzl boeken, die in 1779 volgde. zijn over den Germanicus , Hier is : zoo mogelijk nog minder eenheid dan in den Darid. Het is eene van des Imperators krjgstocht in Germanje eenige , soms goed gelukte , natuurschilderingen vooral in het laatste boek , - en opgesmukt met brokken uit eene oudheidkundige verhandeling en een handboek der oude aardrjkskunde , maar alles berjmde kroniek opgeluisterd door behalve een Epos. De Germanicws is een werk van vljtige studie , niet van poëtisch vernuft : men bewondert het geduld der schrjfster , maar zj laat ons koud. De reden daarvan is niet ver te zoeken : er is hier geen held : die ons al8 mensch sympathie inboezemt. Germanicus wordt ons wel voorgesteld als een edel veldoverste , die tegenover Tiberius meer of min de ro1 van David tegenover Saul vervult ; maar eenesprekende persoonljkheid , in wiens gemoed wj lezen , en aan wie wj ons hechten , in wiens persoonljke l0tgevallen wj belang stellen , wordt ons niet geschilderd. W at aan het geheel ontbreekt , leert duideljk de episode van Flavius uit het derde boek (b1. 73-86). En daarbj komt er geen eind aan het werk , dat overigens , zooals van zelf spreekt , glad gerjmd is. Hoe de schrjfster ook wegens dit gedicht gevleid werd , als die seen streit met Homerus en Virgilius heeft durven waagen'', die haar dezelve onster:jkheid'' a1s deze twee zou bezorgen T , leert ons een brief van den geleerden David Runkhenius van 6 Januari 1779 l). LUCRETIA W ILHELMINA VAN MERKEN. Medegedeeld door Prof. Th. Jorissen , iWederland, 1878 ,' 11 D. , bl. 4 l 5. Ook de Letteroe/eningen van l 780 , b1. 84 toonden groote ingenomenlleid met het dichtstuk , dat zij prezen , omdat geen rrmachine'' in voorkwamen. Voorts wezen zij op de ::voortrefl-elyke schilderingen , die wy durven 't zeggen , in de levende talen geheel zonder voorbeeld zijn.'' Eindelijk wezen zij op de groote kennis hier grals een tresoor vergaderd'' er geen srbovennatuurkundige svezens''7 waardoor het gedicht in de toekomst ::een classicaal gezag'' zou hebben. 1) LUCRETIA W ILHELMINA VAN MERKEN. Grooten naam had de Dichteres ook als dramatisch schrjver. Zj heeft inderdaad een aantal zoogenoemde treurspelen vervaardigd en doen vertoonen , die eerst afzonderljk uitgegeven , later , met enkele van haar echtgenoot , in twee bundels Tooneelpoëzy verzameld zjn (1774 , 1786). Den roem , dien zj op dit gebied verwierf , had zj bljkbaar meer te danken aan den vaderlandschen inhoud van vele dier stukken 1) , dan aan hunne aan de eischen eener ware dramatische waarde. Geen enkel voldoet Tragedie. Maar het kan niet bevreemopgewekt vaderlandsch gevoel , toen en ùlp6f der Vereenigde Nederlanden den , dat in die dagen van Simon Stjl zjn Opkom8t in het licht gaf , stukken , welke rde natuurlyke , burgerlyke , en godsdienstige vryheid , en liefde voor het Vaderland'' tot onderwerp hadden , grooten opgang maakten. Zj had , om xaan deeze uitmuntende onderwerpen'' zooveel recht te doen als in haar vermogen was , den dramatischen vorm gekozen , rals zynde best geschikt om de karakters en hartstochten in hun waare licht en sterkste werking te vertoonen'', ( Vborbericht). Toch heeft zj geen meesterstukken geleverd. Grooten toeloop schjnen zj 0ok niet gehad te hebben , als men Corver m ag vertrouwen , die haar niet meer dan een suecès d'estime toekent 2). 153 1) Zie het oordeel der Hedendaagsche Vaderlandsche Letteroefeningen , aangehaald door J. Hartog in de Gids , l 82y , Ille D. , bl. 92. :) s:svij kunnen op onze tooneelpoëzij niet roemen : wij hebben tegenwoordig (1782) wel braave dichters , maar rechte tooneel-poLten hebben wij sints zestig jaren niet gehad. De stukken van JuFrouw Van Merken , alsmede eenige andere van onderscheiden dichters , veracht ik niet ; daar is veel goeds in , en men had die sedert den tijd , datze het daglicht zagen , al moeten afgespeeld hebben , om dus een voorbeeld tot opwekking voor anderen tegeven ; mooglijk , door den tijd , nog we1 iets uitmuntends voor den dag komene'. Tooneel-Aantekeningen , bl. 196. dan zou 'er DE DAGERAAD EENER BETERE TOEKOMST. Tegen de gladgekemde vormkunst kwam verzet , en wel het eerst uit het Noorden , uit Friesland. Het openbaarde zich op merkwaardige , zj het dan ook zeer eenzjdige wjze , in het streven van twee mannen , die , zonder zich om de regelen der kunstgenootschappen te bekreunen , hun eigen weg gingen : de gebroeders W illem en Onno Zwier Van Haren. Uit een edel Friesch geslacht gesproten , hoog in aanzien aan het Stadhouderljk hof , in voorname ambten geplaatst , bj uitsluiting in aristocratische en diplomatische kringen verkeerend , meer gewend Fransch dan Hollandsch te spreken en te schrjven , en dus denkeljk ook te lezen , moesten zj als vanzelf onttrokken worden aan den invloed der burgerljke school. Aristocratisch in alles , ook in de Letterkunde , vroegen zj aan geen Letterlievend Genootschap een brevet. De oudste , W illem , in 1710 geboren , is bekend geworden door enkele lierzangen en een groot episch gedicht. De eerste , ofschoon niet zonder dichterljke waarde , hebben doorgaans meer staatkundige beteekenis. Dat hj echter a1s ethisch-lyrisch Dichter iets uitmuntends kon tot stand brengen , bewjst het stuk , dat het .f:zltsc/l:lfjà Leven is getiteld. Trouwens , het was uit zjne ziel gegrepen , naar aanleiding van eigen bittere levenservaring. Ik wjs slechts op enkele plaatsen : Helaas l helaas ! hoe vlieden 11 onze dagen , Hoe spoedt zich ieder uur met onzen luister heen ! Hoe Qaauwe vreugd , hoe bittre plagen , Hoe min vermaak , hoe veel geween ! WILLEAI VAN HAREN. 155 O dierbaar perk van drie tot zeven jaren , Als ieder voorwerp 't oog bekoort , het harte streelt : Och , of ze zonder einde waren , Als alles lacht, a1s alles speelt ! Beminlyk kind , speel, nuttig u deezf dagen , W ant 's waerelds grootheid schaft aan ons 't genoegen niet , Dat u door uwen houten wagen En door uw kaartenhuis gesehied. Haast za1 men u door strenge meesters leeren , W at taal Demosthenes verkondde in Pallas stad En Cicero voor 's werelds heeren , Toen Rome nog de kroon op had. O moeilyk werk , benaauwde en pynlyke uren Ze is maar een schets , deezf roe , waarmeê men u kastyd, Der slagen , die ge eens zult verduuren Van ft stuursche 1ot in laterf tyd . . . . . . In zulk een stryd ziet gy de dagen klimmen , Gelyk het fris gebloemt zich opheft in een' tuin, En word een man. M aar, ach ! wat schimmen Omcingelen op nieuws uw kruin ! Nu vlugt de slaap reeds in den vroegen morgen , Ja , somtijds heeft de nagt geheel voor u geen rust. Vermoeden , vree' s wantrouwen , zorgen Verdoven kennis , yver , lust. Nu ziet ge eerst klaar de broosheid aller dingen , Hoe min het wuft geluk naar breidel hoort en toom , En hoe de staat der stervelingen Gelyk is aan een' vluggen droom. Terwyl de vreugde u bloemen scbynt te geven , Ach , zieldoorgrievend nieuws ! ontrukt u 't lot een' vrind , Een' vrouw , beminder dan het leven , Of 't waardste pand , het liefste kind. Vlugt dan , reis vry naar afgelegen staten ; Zeil door de middellyn naar 't verre Zuiderland ; Hun denkbeeld zal u nooit verlaten , Het staat , het wagt u reeds op strand. 156 W ILLEM VAN HAREN. De droef heid is gelyk aan wreede dieren , Verwoeder dan een leeuw , in netten styf verward , Doorknagende , a1s een worm , de nieren, Verscheurende als een gier het hart . . . . . Zomwylen rukt, voor ft eind van uwe dagen , Fortuin uw staat ter neer , gelyk men in het woud Een hoogen eik , omverrf geslagen , Na 't woeden van den wind aanschouwt. Dan wordt een dwaas op uwen stoel verheeven , 't Geweld verwoest uw erf ; de laster verft uw kleed ; Geen vriend durft zich naar 't huis begeven , Daar 't bleek gebrek den vloer betreed. W at is de mensch , hoe magtig, hoe vermetel? Genaakt het uur, al staat een heir rondom het hof , De Koning valt van zynen zetel En wordt een handvol asch en stof . . . .'' In al de lierdichten leeft een krachtige , edele , wjsgeerige geest , die zich echter in wat al te stroeve verzen uit. In 1741 verscheen het gedicht , dat ten opschrift heeft Gerallen t)col Friso , Koning der Gangariden en Prasiaten : in twaalf boeken 1). Het werd door de tjdgenooten , onder pafkeuring van alle dichtgezelschappen'', zeer ongunstig ontvangen a1s peen onrjpe vrucht''. Niet alleen omdat het aan den eisch des tjds : keurige taal en vloeienden rhythmus , niet voldeed ; maar o0k als pstrjdig met de z0o hoog geroemde eenheid der daad , of des oogmerks van een Heldendicht'' :). De latere Critiek daarentegen heeft den Frho soms tot in de wolken verheven. Yoor den een is het een pheerljk gedicht'' 3) , voor den ander misschien het eenige eigenljke heldendicht, dat wj bezitten'' #). Of zoo men dit wil betwisten , zegt dezelfde : sik laat mj echter niet gemakkeljk ontstrjden , dat het een uitnemend 1) Zie het eerste boek in Penon's Dlcht- en prozawerken, V, bl. 141. 2) In de Taal- en Dichtkundige Btjdragen , aangehaald door Jer. De Vries in zijne voorrede tot het le deel der Dichterl. llor/cen der Fcn Harens (uitg. van Westerman) , bl. l0. 3) W itsen Geysbeek , Biogr. anth. crit. Woordenb-, 11l D., bl. 89. :) Jer. De Vries , Bekroonde Verhandelinfl , 11 D. , bl. l 79. W . YAN HARKN S GEVALLEN VAN FRISO. en zeer leerzaam dichtwerk is'' l). De leerzaamheid was voor die Critici de hoofdreden van goedkeuring 1) , en daarbj kwamen dan in de tweede plaats schoonheden van détail. Jer. De Vries erkent 3) , dat rde geschiedenis voor allen niet even belangrjk en aanlokkend is'', maar pdat werk is vol diehterljke schoonheden , stout en schilderachtig , vervuld met de heerljkste lessen''. Die schoonheden zjn niet altjd oorspronkeljk , maar men rekende dit eene verdienste te meer : pwelk eene fjne navolging en begluring der Homerische en Virgiliaansche schoonheden'' #) ! Een onbevangen oordeel zal moeten erkennen , dat het verhaal der omzwalkingen van een Indiaanschen Prins , zonder doel, zonder eenheid van gedachte , op weinig kunstwaarde aanspraak heeft. De poëtische behandeling had dit eenigszins kunnen doen vergeten , geljk Van Kampen reeds heeft opgemerkt ; maar hj komt er eerljk voor uit : rhet twintig maal gemis daarvan doet dit gedicht , bj den besten wil, uit de handen vallen. Hard als metaal zjn de verzen : zj dragen den stempel eener nog ruwe j ongevormde taal; men verbeeldt zich tot de zestiende eeuw teruggekeerd te zjn , en het schjnt , dat Spiegel , wanneer hj een helbendicht gemaakt had , omtrent zoo zou geschreven hebben''. Daarbj komt eene stroeve versi:catie. Maar wat het ergste is , doorgaans is de gedachtengang hoogst prozaïsch. W e1 treft men er veel philosophie , veel bespiegeling in aan ; hier en daar komen , het is waar , enkele krachtige of fraaie schilderingen en kleurige vergeljkingen voor ; maar dat alles vormtnog geene dichterljke opvatting of inkleeding. Ik twjfel dan ook , of Bilderdjk's voorspelling za1 bewaarheid worden (DW . VIII , 300) : 1) Dezelfde , in de Voorrede tot de Dichterl. meràen der Fcn Ilarens , 1 D., bl. l2. T. 1. a pl. wordt het , b1. 10 , vooral geprezen Nrom wijze regeer- en staatkunde van deugd en Godsdiensf'. En b1. 14 : ,,De Friso is , als het ware , een werk der klassieke oudheid , een eenvoudig, maar toch eerbiedwaardig leerboek van zeden en staatkunde voor volkeren en vorsten''. Van Kampen alleen heeft een juister oordeel geveld. Zoo hij al de ver- 2) de lessen van diensten van het gedicht erkent (Geschied. der Letteren , 11 D. , bl. 138) . hij i! ook niet blind voor zijne gebreken (b14 143). 3) Bekroonde Verhandeling , 11 D. , b1. 180. :) Jer. De Vries , Voorrede enz. bl. l4. 158 WILLE1\{ EN O. Z. VAN HAREN. "Doch wat nimmer zal versterven, Is u w naam, 0 Praziaat! Zoolang hart in Friesland slaat, Hollands strand in 'It water baadt, Zal hy eel' noch glorie derven , Maar steeds nieuwen roem verwerven, Nu van Harens Heldenlier Hem omvlocht met Dichtlaurier l" Willem Van Haren maakte den 4en Juli 1768, door het nemen van vergift, vrijwillig een einde aan zijn leven 1). Zijn broeder Onno Zwier was drie jaar jonger. Het grootste gedeelte van zijn leven bracht hij in de beslommeringen van het politieke leven door: het was in zyne laatste jaren , dat hij, volgens Halbertsma's uitdrukking 2), "als staatsman bezweek en als dichter opstond". Het is zeker een merkwaardig versehijnsel , dat deze Franschsprekende, in de Fransche letterkunde doorknede aristocraat, die tot op rijpen mannelijken leeftjjd , tot zijn zeven-en-veertigste jaar , zich in hofcirkels, en staatsvergaderingen en diplomatieke salons bewogen had, op eens behoefte gaat gevoelen om in dichterlijke taal voor zijne landgenooten bloot te leggen, wat er in zijne ziel omgaat. Eene sehrikkelijke gebeurtenis uit zijn eigen leven schijnt daartoe de aanleiding geworden te zijn. Zoowel als zijn broeder leefde hij in de zeer bedorven hoflueht dier dagen. Dit verklaart, hoe hij er toe komen kon - want aan zijne schuld valt niet te twijfelen - om zich ten opzichte van twee zijner dochters te laten verleiden tot "onbetamelijkheden" van de ergerlijkste soort. Die dochters lieten zich overhalen daarover eene verklaring af te leggen, die den familiekring, vooral zwagers en aanstaande zwagers, in groote opschudding moest brengen. De zaak werd echter gesust, toen Onno Zwier den 18en Februari 1760 zich de onderteekening eener acte liet afpersen, waarbij hy zijne schuld bekende en zich verbond de provincie Holland te verlaten, en daarin niet zonder schriftelijk verlof terug te keeren, 1) J. H. Halbertsma, Letterkundige Naooqst , bl. 478. 2) Aldaar , bl. 457. ONNO ZW IER YAN HAREN. Toen hj evenwel in de Staten-Generaaleen jaar later op nieuw vanwege Friesland was afgevaardigd , liet hj zich verlokken naar Den Haag te gaan en daar den 15en April 1761 in de vergadering van hunne Ho. Mo. te verschjnen. De Hertog van Brunswjk , die in naam van den onmondigen W illem V de teugels van 't bewind voerde , en die reden meende te hebben zeer op Van Haren gebeten te zjn , gaf de hooge vergadering kennis van hetgeen gebeurd was , en toen werd besloten den Frieschen afgegevaardigde niet toe te laten , zoolang hj zich niet gezuiverd had van de sysselyke geruchten'' die over hem liepen , van de beschuldiging aangaande de pongehoorde misdaed , waer van de natuur een afschrik heeft''. De zltak werd toen ruchtbaar en de gevallen staatsman trok zich op zjn buitengoed bj W olvega terug , en deed nu al wat in zjn vermogen was om zich te rehabiliteeren > niet slechts door het schrjven van deductien , waarin hj zjne maar ook en vooral onschuld trachtte bewjzen , door zuiver letterkundigen en dichterljken arbeid. Deze stelling van Busken Huet komt verklaart zoo volkomen Onno Zwier's Diehter , dat ik niet aarzel van den dichter in hem ,'' verklaar- en verstaanbaar-'' mj zoo juist voor? en optreden a1s Schrjver en haar over te nemen. pllet ontluiken zegt hj 1) , pwordt alleen op die wjze OTe zamen en afzonderljk hebben al zi.jne geschriften ten doel , zoo mogeljk den indruk van het gebeurde in Februarj 1760 uit te wisschen. Overal treedt te dien einde de regtzinnige burger , de brave echtgenoot , de teerhartige vader op den voorgrond. Telkens wordt den lezer de gevolgtrekking in den mond gegeven , dat wie zoo edel dacht , zich onmogeljk aan zulk eene buitensporige overtreding kon hebben schuldig gemaakt. En dat nog heden ten dage over Onno Zwier's schuld of onschuld strjd wordt gevoerd ,. is een bewjs , dat zjn toeleg niet ongelukkig geslaagd is''. O0k hj schreef lierdichten 2) en een groot poëem , maar maakte zich tevens als dramatisch dichter bekend. Op zjne lyrische gedichten is in nog grooter mate toepasseljk , wat van die zjns l59 19 Litter. Fantasien , Nieuwe Reeks, 11 D., bl. 46. De geheele studie over de Van Harenfs , aldaar, bl. 1- 57 , is overwaard gelezen te worden. 2) Zie een zestal daarvan bij Penon , d1. V. 160 broeders geldt : nameljk , dat zj meer door wjsgeerigen trant dan door dichterljke opvatting uitblinken. Daarbj komt veelal een vertoon van geschied- aardrjks- en oudheidkundige kennis , die het vermoeden wettigt , dat zj meer uit het hoofd dan uit het hart zjn geweld. Behalve een allegorisch gelegenheidsstuk Piefe 6n 2.gAl9(# PJ de tfpp.s ran Pczltfprc (1779) , dat van verre naar het Fransch gevolgd is , en waarin tooneelen voorkomen , die niet onaardig zjn , schreef hj twee treurspelen : Agon , Sulthan wcol Bantham (1769) en Willem de Eerste. W j zullen alleen bj den Agon , verreweg het beste der twee , eenige oogenblikken stilstaan. Het stuk werd bj zjne verschjning door de Critiek veroordeeld: niet wegens dramatische gebreken , maar om de stroef heid der verzen. In de N. F'cArlczltfdc/l: Letteroefeningen heette het : slloeveel toegevendheid men ook wille gebruiken , men vind zich , dat Stuk doorbladerende , genoodzaekt te zeggen , het verzenmaken en rymen is 's mans werk niet. Des het voor ons een raedzel zy , wat de Autheur mag bewogen hebben , om dit Treurspel in het licht te geven'' 1). Hooger eischen dan een gladden vorm , stelde men aan het Treurspel niet. Toch werd de Agon , zoowel als de beide andere door Corver ten tooneele gebracht,waarschjnljk omdat de Amsterdamsche Schouwburg dit weigerde. Corver j die van de gevierde tooneelwerken zjner dagen zei : r't Zjn niets dan mooje opgesmukte woorden , zonder zaken'' ') , noemde Van Haren's stukken sgoed''. Toen hj ze liet spelen rtrokken een menigte liefhebbers hanne neuzen op''. Men riep : ywelke vaerzen ! welke vaerzen ! h0e kunt gj lieden die van buiten leeren ?'' Hj antwoordde , dat men den Agon in veertien dagen geleerd had. Hoe echter het publiek tegen de beide stukken was ingenomen , bleek bj de vertooning. Ondanks den goeden wi1 van Corver had hj den 18en April 1780 geen toeschouwers , nadat hj den 16en W illem de Eerste had vertoond ; en den 24en Mei , toen Agon was aangekondigd , kon de voorstelling niet doorgaan , omdat er niemand kwam'' 3). stukken , ONN0 ZW IER VAN HAREN. 1) III D, , le st. (1770) , bl. 237. ') Tooneel-Aanteekeningen , l 786 , b1. 183. 3) P. Haverkorn van Rijsewijk , De oude Rotterdamsehe Scbouwbur,q , bl 186. 0 9 . Z. VAN HAREN S AGON. Men ziet , de strj; liep uitslaitend over het rhythmische der verzen. Corver wilde die van Yan Haren , uit oppositiezucht, zoo slecht 'niet vinden : maar hj liet toch duideljk doorschemeren , dat hj ze niet bjzonder gepoljst vond 1). Ongetwjfeld steekt de Agon gunstig af bj menig stuk , dat niet tegen de gladheid van versiffatie zondigde : er was ziel in de verzen ; maar is dat genoeg , om er eene goede Tragedie in te zien? Agon wil verdeelen. afkeerig; en de vader , beducht , OP hoogen leeftjd zijn rjk onder zjne beide zonen Sedert hunne jongelingsjaren zjn deze vjn elkander dat de Hollanders in Batavia daarvan partj vermeesteren , tracht daarom beiden tevreden te stellen door hun een deel van mochten trekken om ook Bantam te 't gebied af te staan. De oudste , Abdul , zou Bantam hebben ; de jongste , Hassan , xTartassa's mindre kroon'' en de hand van Fathema , de dochter van wjlen den verdreven Sultan van Macassar , die aan het hof van Agon is opgevoed. Hassan en Fathema beminnen elkander. Abdul staat o0k naar de hand der wees , rmaar bloot uit haat jegens zjn broeder en omdat zj de erfgename van zjke landen is , die hj met behulp der Hollanders hoopt te erlangen. Deze zenden , op zjn verzoek , eene vloot af om Agon ïe dwingen alles , ook de hand van Fathema , aan Abdul af te staan. De Bantammers verzetten zich : in den strjd brengt de ontaarde zoon , die reeds de kris tegen zjn broeder getrokken had , zjn vader eene doodeljke wonde toe. Hassan wordt vermoord , en Fathema doorsteekt zichzelf , nadat zj den Renegaat Steenwjk , die de min eervolle rol van politiek opruier vervuld geveld. Agon , wien dit alles verhaald wordt, sterft Yoegen wj er tot aanvulling dezer schets bj , dat het stuk geheel op de Fransche leest geschoeid is. Er wordt veel in rerhaald; maar toch komen er enkele trefende tooneelen in voor , die eene heeft , had neerdan op het tooneel. sterke werking konden hebben. Fathema is eene grootsche fguur , vo1 leven en edele gevoelens. Men kan in 't algemeen zeggen x dat de karakters goed geteekend zjn. Zoo daardoor het stuk aan zekere dramatische eischen voldoet , mag het daarom ook a1s tragisch 1) Tooneel-Aant. , bl. l87 : jrHij die lamme en stijve voor gepolijste verzen verkiest, toond een elendigen smaak: maar 'gepolijste verzen zonder ziel, zijn nog elendiger a1s ongepolijste daar ziel in zit-'' JoxcKBrosT , Ned. Letterk. in de twee laatste Feutcen , I , 4e druk. 162 drama op onze goedkeuring aanspraak maken ? W aar is hier het Tragische ? Zoo men medeljden gevoelt met de drie edele personages , is het een tragisch medeljden ? Is hun val een gevolg van eigen vergrjp tegen de zedewet ? Zageviert hier niet de booshei: in den ergerljksten vorm van landverraad , broeder- en vadermoord ?' Of moet men het tragische daarin zoeken , dat het zich wel vermoeden laat , dat Abdul de vrucht van zjne snoodheid niet smaken zal, dat de Hollanders Bantam aan zich zullen onderwerpen ? Maar kan Abdul daardoor ooit een tragisch held worden ? En aangenomen y # dat zjn töekomstig lot al met genoegzame duideljkheid in het. oog sprong , kunnen zj , die als de zedeljk medeplichtigen van den snoodaard worden geschilderd , wel optreden als de wrekers, van het geschonden Recht ? Al ware het stuk niet om volslagen gemis van het Tragische teverwerpen , dan zou het zich toch op. geen Nederlandsch tooneel kunnen handhaven , omdat de sprekende âchtergrond der handeling gevormd wordt door de sluwe ea onedele politiek van het voorgeslacht , die voor geen middel terugdeinsde om te verdeelen ten einde te heerschen. W j komen aan hei uitvoerige , stro:sche gedicht , in een tWintigtal zangen , dat eerst (1769) onder den titel zltzzl het Vaderlanl het licht zag , in 1772 omgewerktr, op nieuw gedrukt werd onder dien van De Gev,s6zl , met de bjvoeging : pproeve van een Vaderlands Gedicht''. In 1776 verscheen eene derde uitgave, waarvoor de naam Licht zou men van De G:vqsezl behouden bleef. uit die herhaalde drukken opmaken, dat het ontvangen: toch zou men in 1776 : shet gemeen nam weinig deel in het werk.'' De geringe aandacht , door het publiek aan dit gedicht geschonken , is zeker gedicht met groote ingenomenheid wer: zich bedriegen. De Dichter zelf erkende voor een deel te wjten aan het allerongunstigste oordeel , daarover' door de Nieuwe Vaderlandsche Lettel.oefeningen bj de verschjninp van de eerste uitgave uitgesproken. Men zei (1771 , IV D. , bl. 85) : TMen heeft grond te vertrouwen , dat Jonkheer van Haren dit onderwerp met 1of in prosa zou kunnen uitvoeren ; maar ieder , die des Autheurs Agon gelezen , en die proeve zyner bekwaemheid ter poëzye met deernis heeft aengezien t staet verwonderd , dat hy 't anderwerf onderwind , om zig eenigermate aen Rym en Maet te binden 5 daer 't duidelyk blykt , dat dit , hoe bekwaem zyn Ed. ook anders zy , volstrekt zyne zaek niet is-'' VAN HAREN 9S AGON. -- DE GEUSEN. 0 1 . Z. VAN SAREN S DE GEUSEN. Bj de uitgave van 1772 (Hedendaegsche Vaderl. Letteroefeningen , 1773 , 11 D., b1. 252) zjn dezelfde beoordeelaars , misschien wel om het daarmel beoogde doel mvan Nederlands vryheid en welvaaren'', een weinig zachter gestemd. Ofschoon zj het nog betreuren , dat deze zangen niet voldoen paan de keurige regels der Dichtkunde'', meenen zj toch , dat het gedicht aan velen snog al genoegen in deze verborgenheid'' 1). De exemplaren werden door Van Haren pmeest geven'' zou. Terecht is omtrent die critiek opgemerkt : sdat schelp een parel zat , was voor de Letteroefeningen eene alle aan zjne het eigenljke goede vrienden weggeschonken'' (Halbertsma) : en publiek raakte er nauweljks meè bekend. Er kleefden ook te groote gebreken aan om het dichtstuk opgang te doen maken. Bilderdjk , die er zeer hoog mee liep , erkende het : ,De ruwheid van versmaat , of liever , 't gebrek aan een geregelde en draagljke versmaat ; de hardheid , de gedwongenheid der uitdrukkingpn , de ongeljkheid van den stjl , die nu eens tot de hoogte der Heldentrompet opklom , dan weêr tot de laagste platheid verzonk, het volstrekt gebrek aan eene zuivere dikwjls aan eene leesbare en verstaanbare taal . dit alles moest noodwendig De Gcvts6zl in hunne geboorte a1s versmoren , en in de vergetenheid brengen , zelfs eer zj bekend konden zjn. Vandaar dat eenparig verslag in de letterkundige berichten , die den schrjver alle aanspraak op den eernaam van dichter ontzeggen'' 2). Maar hj was tevens van oordeel , dat er ware Poëzie onder die ongenietbare schors school ? en hj bewerkte daarom , met behulp van Feith , eene uitgave , die in 1785 het licht zag. De geheele aanleg was behouden , maar de stjl beschaafd , door rhem aan zich-zelven geljk te maken , en er meerdere waardigheid aan bj te zetten.'' Van Haren zelf had het voorbeeld van zoodanige verbeteringen egeven : gaandeweg is de vorm in de elkander opvolgende gaven gekuischt.Yoorts zjn niet slechts de vjf laatste zangen eerst later aan het geheel toegevoegd , o0k enkele strophen werden weggelaten , andere ingevlochten , hetzj om het verhaal te verduideljken , hetzj om het met vergeljkingen op te sieren. Maar xlit- 1) zie J. Hartog, Ult het ?epen van een z'gicAr'y'f , in De Gz4, 187: , 11 D., bl. 498 ; en verg. III D., b1. 8a. :) voorrede tot de door hem bezorgde uitgave, bl. xIII. ll. 164 daarbj zjn dikwerf natuur en eenvoud verloren gegaan of is eene. gelukkige en krachtige uitdrukking verwaterd. Dit laatste geldt ook van Bilderdjk's bewerking. Is nu , ondanks de groote gebreken in den vorm , 0ok van de latere uitgaven , dit gedicht evenwel een rwaardig kleinood'' (Bilderdjk) , een zmeesterstuk van waarachtige Poëzy'', het ,pronkjuweel onzer Dichtkunst'' (Van Kampen) ? Men twjfelt , a1s men ziet , welk een verschillend karakter aan het geheel is toegekend. Van Kampen zou daaraan pongaarne den naam van heldendzcht ontzeggen'' ; Bilderdjk daarentegen wil het aangemerkt hebben als een Samenstel van vaderlandsche Lierzangen X , die met elkander een geheel uitmaken.'' Zonder over den naam te twisten , mag men echter de vraag stellen , of eenheid van opvatting en afronding in de voorstelling De G:?.f.::> tot een waarachtig kunstgewrocht stempelden ? Een beknopt overzicht van het gedicht moge die vraag beantwoorden. Het geheel bestaat uit vier-en-twintig zangen van een onbepaald getal tienregelige strophen 1). De eerste zang vormt de inleiding. Nederland wordt door Spanje onderdrukt : maar evenals uit de overstroomingen van het Njldal welvaart ontstaat , zoo baarde ook druk hier de Vrjheid. Verzet der Geuzen , aanbieding van het smeekschrift te Brussel. Montigny en Bergen naar Spanje. Het vonnis van 's Konings Raad is : dood aan alle Nederlanders. In den tweeden zang komt de wraak over het land. De edelsten worden onthalsd. W ie zal hulp verleenen ? Oranje alleen kan de vrjheid met zich brengen.Hj roept de Geuzen te wapen : Lamark stelt zich aan hun hoofd. zang schilderen de inneming van Den Briel; de vjfde en zesde de verdediging tegen Als hj verjaagd is , wacht men getroost Oranje's overkomst. Daarmee is het eerste tafereel voltooid. Verder volgt , in zes zangen (7- 12) , een hors-d'oeuvre. De Prins ziet in een droom Neerlands roem en toekomstige grootheid. De slotschildering vertoont den jubelenden intocht van Willem IV als Stadhouder te Amsterdam. Dan keert de Dichter tot de Geuzen (13- 15) verhalen De Rjk's tocht naar Engeland om hulp terug. De drie volgende Zangen den aanval van Bossu. De derde en vierde 0 9 . Z. VAX HAREN S DE GEUSEN. 1) ln de eerste uitgave bestaat iedere zang regelmatig uit zestien strophen. 0. Z. YAN HAREN #S DE GEUSEN. te halen. Voorts ziet men in detwee volgende afdeelingen (16- 17) , hoe de Spaansche vloot , met den Landvoogd Medina aan boord , komt opdagen ; en de zwakke Zeeuwsche scheepsmacht haar te gemoet trekt en aanvalt. In den achttienden en negentienden zang wordt de strjd geschilderd : het hoofdtafereel is de heldendaad van Schipper De Lange , die , door vier driedekkers ingesloten , zich met vriend en vjand in de lucht doet springen. De twee volgende zangen (20 - 21) geven ons andere episoden van den strjd te aanschouwen. Eindeljk wordt de Spaansche oorlogsvloot vernield , de Hoofden redden zich ter nauwernood in eene sloep op de Vlaamsche kust. De nacht daalt neer , de storm steekt op , en buldert over de Spaansche wrakken , waaruit de ljken langs Maas en Schelde spoelen. De twee-en-twintigste zang schildert het liefeljk en aandoenljk huiseljk tafereel van De Lange's gade en kroost in Ter Yeer. Zj heeft haar echtgenoot aangezet het leven voor de vrjheid veil te hebben - maar toch , zj zou zjn dood niet overleven. Met hare drie kinderen wacht zj zjne terugkomst ; en , ofschoon de storm daarbuiten woedt , vindt zj troost en kracht in het gebed en slaapt gerust in. Men hoore den dichter zelf , naar de uitgave van 1772. 11't Geweld der winden aan het woelen Heeft niet alleen aan Vlaandfren's rand , Maar hare werking ook doen voelen Langs W alchfrens W est en Noorder Strand , Ter Veer , de Oostlykste der Fteeden Heeft door het Onweêr niet geleeden M aar reegen wel gehoord en wind. W ie kan gerust in stormen weezen W anneer men heeft in Zee te vreezen Voor Lot van Vader, M an of Kind ? Maar niemand heeft in deeze wallen Met meerder angst den avondstond En donkfre nacht verhaast , zien vallen A1s Gy , deugdryke Rosemond ! 't Is juist agt jaaren thans geleeden , Dat Rosemond beroemd door zeeden , Haar Trouw de Lang' aan u verbond ; Dat gy , gelukkigste der menschen Genoot het toppunt van uw wenschen In 't bly bezit van Rosemond l 166 0. Z. VAN HAREN S DE GEUSEN. 't Is waar , wanneer de Lente-dagen M et d' eerste milde Sonne gloed , Verdwynen deeden wintervlagen , En minderen der golven woed' ; Dat jaarlyks dan , uw nyvfre zorgen , U maanden lang voor 't oog verborgen Van uwe Vrouw en Huisgezin ; Maar welke vreugd', in Na-jaars tyden ! A1s Vader , Huys en Vrouw , verblyden En voeden kwam door zyn gewin ! Zo lang de Dwinglandy , aan ft woeden , Nog wederstand nog paalen kend , W as hare zorg voor drift te hoeden De Langf , aan hare raad gewend : Dog als nu God , getergd door Spanje , De Vryheid toonde by Oranje , W as zy de eerste , die haar Man Vermaandf , in kryg en in gevaaren Syn bloed en leeven niet te spaaren , Daar God en Land hem roepen kan ! Sy zeide , ik za1 nooit overleeven ô W aard' , ô dierbaar' Echtgenoot , Den dag die u de dood zou geeven , Voor 't Vaderland , op Kust of Vloot ! M aar 'k wensch het einde van myn dagen Veel eer , als datmyn oogen zagen Dat voor gevaar, de Lange beefd; Dat ik verwyt zou moeten hooren, Dat laflk rust hem kon bekooren , Als 't Vaderland hem nodig heeft ! Hy antwoord , ô myn ziels beminde Myn welzyn altyd is gewis , Mits Rooemond maar ondervinde Dat hare man haar waardig is ! Ik ga voor Godvrueht, en de Landen , Voor Rosemond , en onze panden , De Vryheid zoeken of de dood ! Het zal Oranje nooyt berouwen W at zyne zorg mag toe vertrouwen Aan my , te landf of op de Vloot ! 9 0. Z. YAN HAREN S DE GEUSEX. Hy scheen nog meer te willen spreken , Maar ft oog gezwollen , toond een Vloed Van vogt , gereed om door te breeken In weerwil van zyn taeye moed ! Dog Rosemond durfd vrylyk storten Die traanen , welk' ons leed verkorten ! Een kus scheid haar en hare man ; Een teed're kus , die op de lippen Haar beider zielen zaêm doed glippen , En kuyssche M in maar geeven kan ! W y1 Tweedragt uit de Hel ontslooten Rondsom in Neêrland rust belet, En dat het menschebloed vergooten Rivieren , Kust , en Zee , besmet , Vuld zagte Vreê (de Deugds belooning) ô Rosemond ! uw hart en wooning , In beid' is alles even rein ! Geen driften gaan in ft harte zweeven , Geen W eelde smoord de rust van 't leeven , Het zeedig huys is net, en klein. Drie kind'ren , zoet' Gewenscht , verkregen Vermeerderen de en waarde panden , in haar Trouw , Zo heilig by De oudste Soon teedfre banden , de kuyssche Vrouw ! nu zeeven jaaren Spreekt reeds van op de Zee te vaaren; Het meisje De meerdfre speeld bij 's Moeders schoot. gunst schynd haar te spyten , W anneer de Moeder , op het kryten Van ft zuygend kind , de borst ontbloot. Een weinig melk , een weinig water , Met meel (misschien een ey) gemengd , Geeft d' eene vroeger , d' and're later H et voedzel eerst op vuur gezengd. Terwyl gaan fs Moeders oogen dwaalen , Sy zoekt op wien zy meest kan praalen , ft Is egter of zy 't hoogste prykt , M et hem , die haar is eerst gegeeven , Die verst gevorderd is in leeven , Die meest na haren man gelykt ! 167 168 0. Z. VAN HAREN 9S DE GEUSEN. Dç buyen , die ft Gehuil der zig laten hooren , winden in de lucht, Koomt deeze zoete vreugde stooren , En oorzaakt meenig bange zucht. W ie weet, zegd zy , in zwaare reegen , W ie weet waar hy nu is geleegen , Of zwerfd verwaeyd in woeste Zee ! Sy spraaken laast van uit te vaaren , En nergens Spanjens Vloot te spaaren , # Zelfs niet op Engflands Kust of Reê ! ô Dat men tyden mogt beleeven , Dat ieder ted're jonge Vrouw , Niet hoefde voor haar Man te beeven , Nog wie haar W eezen voeden zouw !. Haar W eezen ! Rosemond bewoogen Voeld reeds de tranen in haar oogen ! Haar handen veegen die we1 af , M aar d'oudste kind'ren laaten 't speelen Om door haar zoentjes 't leed te heelen ft Geen ieder vreesde dat hy gaf ! Die kind*ren vergen nieuwe zorgen , Haar matte leeden eysschen rust , d' Aanstaande nacht za1 voor de morgen Bereiden kracht en nieuwe lust ! De moeiheid blykt alreed' aan ft gaapen , Een kort gebed verhaast de slaapen ; Haar rust is zuiver , onverstoord ; W y1 Rosemond a11* oogenblikken , En met verdubbeling van schrikken , *t Verzwaaren van het onweêr hoord ! Sy denkt , wat kan myn zorgen helpen ? Hy is , ô God ! in uwe hand , 't Zy hem de golven overstelpen , Of zyne plicht hem vindf aan land ! Ik moet voor deeze kindfren leeven , Nog eens de borst aan ft klein gegeeven ! En a1s de lamp is uitgeblust , Keerd Rosemond zig , in gebeeden , Tot 's Hemels goedertierenheden ! En haare slaap is ook gerust.'' 0. Z. VAN HAREN'S DE GEUSEN. 169 Drie-entwindgste zang. Eerst eene uitweiding over de moederliefde en eene warme hulde aan zijne eigen vronw : Maar welk' is van 11 de Schouw-tonneelen Die 't menschdom aan uw oog ontdekt, 't Geen u het minste kan verveelen Of meest genoegen by u wekt ? Het is , wanneer de M oeders borsten Verzagten eigen kind'rens dorsten , En voeden ft kroost dat God haar gaf ! Als zy , haar teed're zuigelingen , Bewaard voor melk van vreemdelingen , En weigerd aan 't ontydig graf ! Gelukkig hy ! aan wien in leeven De Voorspoed zelv' dit deede zien ; Aan wien de Godheid heeft gegeeven Een Vrouw die driften kan gebiên ; Die hare jeugd in Voor hare kind'ren jonge jaaren durfde spaaren : Die , by de dart'le Rey gelaakt , De W eeld' en W ereld za1verachten , Die streng haar plichten gaat betrachten , Die zagt, haar huys een Hemel maakt ! W ie kan 't genoegen ooyt bezefen , Van hem die zulk een lot geniet ? Die , als de Nyd en Haat zig heflen , Om zig, de stille Deugden ziet ! ' M aar reeds bedekt de bloos uw koonen ! Ik zal uw zeedigheid verschoonen , o Adeleid' ! ik noem niet wien ; Dog voeld men 't vuur in versen gloeyen , Zo hart , en Mroorden , zamen vloeyen , Ik schilder 't geen myn oogexl zien ! Sy zien we1 niet die frisse wangen , Ilaar roos en lely voor verdween; Daar by de schoonheid , jeugd gevangen , En veertig jaar gekeetend , scheen ! Maar nog is voor myn oog gebleeven Uw zoet, en vriend'lyk , meede-leeven , Uw weldoend' inborst, heusche mond ! Dtls koomt , na Phebus gulde straalen , De Maan in silvfre luister praalen , En çierd een lieoyk' Avondstond ! 170 0. Z. VAN HAREN !S DE GEUSEN. Misschien dat Haat, in korte daagen , (In Neêrlands rust !) en Man , en Vrouw , Door moorden doed ten grave dragen Gevolgd door zeven kind'ren 's rouw ! Zo egter myne Lier mag leeven , En et lydend hart tyd korting geeven , Of ooyt kan sussen ongeneugd: Gun dan, ô gy, dien Nyd deed bukken, Een zucht aan beider ongelukken, Een traan aan Adeleidefs deugd !'' Na dit aandoenljk intermezzo vervolgt de Dichter zjn verhaal. De Zeeuwen bergen den buit ? welks rjkdom in bjzonderheden beschreven wordt. In den laatsten (24en) zang heeft Oranje tjding gekregen van 't gebeurde. Een groot deel van Nederland ziet verlangend naar hem uit; reeds jubelt men : roranje komt en 't Land is vrjl'' Noordholland heeft zjne zj gekozen : de Yrjheid daalt op Holland's bodem neer , en ieder biedt haar zjn dienst aan. Paulus Buys noodigt den Prins uit zich herwaarts te begeven. Hj komt. Zoo de Voorzienigheid den weg gebaand heeft , het verdere staat aan zjn beleid. En de Dichter besluit : ,1Nu rust , mijn lier , Oranje koomt !*' Uit deze schets bljkt , dat van de vier tafereelen , waaruit het gedicht bestaat , er slechts drie innig samenhangen , terwjl het vierde , 's Prinsen droom , werkeljk een hors-d'leuvre is wegens zjne al te groote uitgebreidheid , waardoor de verhouding eener episode tot het geheel verbroken wordt 1). De oorzaak dier wanverhouding en der verloren eenheid ligt daarin , dat de Dichter op twee gedachten hinkte. Hj had lang het denkbeeld gekoesterd den triomf van zjn vriend W illem IV te bezingen : later vatte hj het plan op , het stout bedrjf der Geuzen te vereeuwigen : ren ,'' zegt hj :) , rhet kwam mj niet onmoogeljk voor om de Revolutie van 't jaar 1747 hier in te kunnen brengen''. Dit was eene fout , door niets te vergoeljken , 1) Die droom beslaat l05 van de 415 strofen , dus ruim een vierde van het geheel. De episode van Roosemond , De Langefs echtgenoot , beslaat er slechts 16. :) In de Ophelderingen achter de uitgave van l 776 , bl. 160. 0 9 . Z. VAN HAREN S DE GEUSEN. wat hj er ook van zeggen moge. W ani er is niet veel kracht in het volgend beioog 1) : XDrie tegenwerpingen zjn er gedaan tegen dit Byverhaal 10. of 't niet te lang is na eevenreedigheid van het gebeele werk ? 2e. of het natuurljk uit het Gedicht is vloeyende ? 30. of het er noodzakeljk is ? Myn antwoord op het eerste , dat elk die het te lang vind zig zelven kan helpen , met het over te slaan. Op het scfvzlrlyke , dat niet de Autheur , maar ieder Leeser eigensmaakelyk hier over moet gevoelen. En eindeljk voor zo veel het noodzaakelyke aanbelangd , dat in een verhaal van de daaden der Geuzen , dit By-verhaal zeekerlyk niet noodzakelyk was : alzo weinig als de reys van oe neas na de Elizeesche Yelden , dewyl Virgilius dien Held van Troojen na Alba had kunnen zenden , zonder dat die omweg noodzaakelyk was''. Dat pbyverhaal'' is evenwel niet rover te slaan'' zonder het gedicht te verminken , daar allerwege bljkt , hoe 's Dichters ziel vervuld was met de herinnering aan den laatst overleden Stadhouder. Ja , het geheel wordt door de gedachte aan de pRevolutie van 't jaar 1747'' beheerscht. De komst van Oranje alleen reeds was redding voor 't Land. Yandaar, dat eene episode uit den vrjheidsoorlog , met die komst besloten , in Van Haren's oog een afgerond geheel was. Op den aanleg is dus vrj wat aan te merken ; en zelfs Bilderdjk meende t dat rmen zich daarvan geene naauwe uitpluizing veroorloven'' mocht :). Zeer zeker heeft De Geusen niet de allerminste aanspraak op den naam van Heldendieht. Men zou er veel eer dien van Romance op groote schaal aan kunnen geven. Het heeft er althans den stroEschen vorm en den lyrischen toon van. Niettegenstaandehet vele voorbehoud, dat men moet maken , wordt toch de lezer meegesleept door den krachtigen , waarljk poëtischen geest , die er ons uit tegenwaait. Als men pas Hoogvliet of Feitama uit de hand heeft gelegd , is het , of men in eene andere eeuw , in eene andere wereld verplaatst wordt. De teekening van dezen meester moge schetsachtig zjn , zj is Qink en stout , de toetsen breed en krachtig , het koloriet gloeiend. De Gel.s6?l werpen op eenmaal de 1) Aldaar , bl. 162. 2) Zie zijne Brleven , 11 D., bl. 244. 172 gekemde , gekuischte en verschaafde omzichtigheids-poszie in duigen , zoowel a1s de meening , toenmaals aan pde meeste Hollanders'' eigen j pdat Vriesland niets dan turfboeren uitlevert'' 1). Ondanks de gebreken in bestek en uitwerking bljft dit gedicht een glanzend lichtpunt aan den grauwen letterkundigen hemel der achttiende eeuw. Een meesterstuk kon het niet worden ; want een volmaakt technisch ontwikkeld dichter wordt niet op eenmaal in zjn drie-en-vjftigste levensjaar geïmproviseerd ; en men .is geen meester over Holland's taal , als men zjn leven lang in 't Fransch heeft gedacht en geschreven. Maar er zit pit in : de Dichter heeft er zjne geheele ziel in uitgegoten ; en dat geeft er eene aantrekkeljkheid aan , die geen omzichtigheidswerk der broeders uit de Lik collegies'' ') bezit. Hier geldt juist het tegendeel X van hetgeen , volgens Elisabetk WollBekker 5 , de eigenaardigheid van deze uitmaakt : 0 9 . Z. VAN HAREN S DE GEUSEN. 11Ja 't vaers is glad ; maar ! ft Zeid niet veel !*' #). Bj dezen waarachtigen Dichter vond men iets anders dan , zooals Van Elen zich in den Spectator (ne. 96) uiidrukte , pkeurlyke woorden , die wonder wel gelyken naar geborduurde kleederen met stroo opgevult.'' Onno Zwier Van Haren stierf y na zich in den herfst zjner dagen door de bitterste huiseljke rampen geteisterd te zien , in 1779. Moeten wj, na in Onno Zwier Van Haren den morgenglans van een beteren dag aanschouwd te hebben , ons nog bezig houden met de wegstervende achttiende eeuw ? Als men eene uitzondering maakt voor Rhynvis Feith , aan wien wj eene uitvoeriger beschou- 1) De Hollandsche Spectator , no. 7y. 2) Het woord is ontleend aan de E. Bekker, wed. àvolfl- en A. Deken Brieven over verschelden onderwerpen van (1 78 1) , 11 , b1. l 13. Op blz. 308 aldaar wordt gesproken van jrhet Likkers veem op den Vygendam.f' 3) #) Bilderdijk in een brief aan Kesteloot (Brieven , V , bl. 249) : syMèijn vader maakte zeer goede verzen , maar beschaafde en likte ze dan altijd zoo lang (en dit somtijds tien of twaalfmaal weêr op nieuw en Jaren achter ëën) tot Beemster- 'Xfnfcr-ôuïfenlepen (1 r:8) , bl. 6. Het s,likkeno moest wel alle geur aan de verzen ontnemen. Men hoore hy ze meestal bedorven had-'f CHR. DE NEUFVILLE. M. YAN DER W JLP. wing zullen wjden , zal men ons veroorloven daaraan niet meer tjd te besteden dan noodig is , om te doen zien j van hoeveel duisternis dat schemerlichtnOg OmgQVQX WRS; Om dan 00n OOgenblik stil te staan bj die weinige mannen , die met hem aan de bezorgde rjmkunstenaars den rug toekeerden , en de hope op eene betere toekomst verlevendigden. Aan vrouweljke Rjmers , of , wi1 nlen , Dichteressen , heeft ons land nooitgebrek gehad;vooral niet in de achttiende eeuw 1) ; maar de laatstbedoelde dames staan niet hooger dan hare kunstbroeders. W j zullen dus niet bj haar verwjlen : zelfs niet bj Christina De Neufville (1713-1781) , of Sara Maria Van der W ilp (1716- 1805) , ondanks het diploma van pmanljke deftigheid ,'' haar door de Letteroefeningen uitgereikt , die er bjvoegen : pZe doet 'haar eer aan , als een bewys haarer maniere van denken ; terwyl haare zuiverheid van taal , keurigheid in 't gebruiken van woorden en spreekwyzen , en vloeibaare trant van verzen , samenloopen om een ieder deezen dichtkundigen bundel aangenaam te maaken'' '). Dit bewjst nog niet veel voor het poëtische van dien bundel , evenmin a1s het overvleiend getuigenis door de ietwat jongere Dichteres Elisabeth W olf omtrent beiden afgelegd 3) , op welke vermaarde vrouw wj terugkomen. Een enkel woord ter vermelding verdient Juliana Cornelia De Lannoy , in 1738 te Breda geboren , en aldaar in 1782 overleden. Volgens hare eigen uitdrukking , was zj reeds a1s rjonge maagd der diehtkunst toewjwjd'' #) , en had daarbj raad en hulp genoten van Prof. Schonck 5). Als treurspeldichteres verwierf zj een naam t die zich evenwel niet heeft kunnen handhaven. 173 1) Vergel. Jer. De Vries , Bekroonde Verhandeling , 11 , b1. 269. 2) Jaargang l 272 , 1, b1. 224. Zie J. Hartog , in De Gids van 1877 , 111, b1. 80. ' 3) Aan zngnen geest (1 :74) , bl. 42 : Ik weet 11 de smaak is vry. M en kieze Hoogvliet, goed ; voor my , ik kies van M erken. Gy weet , 'k lees dag en nacht Neufvilles schoone werken , Haar noem ik een Genie van de allereêlste soort : M aar -k duld , dat Van der W ilp een ander meer bekoort. En word het geene ik schrijf , ook niet met smaak geleezen? Hoor, dit te ontveinzen , zou alleen gemaaktheid weezen.'' Dichtkundige Yerken , bl. 13. 5) Aldaar , b1. 10. JUL. CORN. DE LANNOY. Haar Leo de Groote b.v. (1767) werd door Le Francq van Berkhey in een brommend lofdicht 1) ten hemel toe verheven t omdat hj puit eigen denkbeelden keurig opgesteld'' en niet vertaald was zooals Feitama's tooneelstukken. 0ok de N. Vaderl. Letteroefeningen gaven haar grooten 10f 2). Bilderdjk was uitbundig in het roemen harer pschitterende verdiensten'' 3). Op zjne eigen vorming als Dichter had zj dan ook , geljk hj dikwerf erkende , grooten invloed gehad. En zeker , ofschoon zj tegen Feitama en Hoogvliet als onsterfeljke Poëten hoog opzag 4) en hun deftige , bespiegelande geest maar al te dikwerf hare lierzangen beheerscht, moet men toch erkennen , dat er in de door haar 5n 1780 uitgegeven DichtkItndige W erken verscheiden stukken voorkomen , die 1os en levendig van toon zjn , en getuigen zoowel van schalkschen geest 5) a1s vau krachtiger dichtvuur dan gewoonljk in haar tjd smeulde. Zj liet bj haar dood een , volgens Bilderdjk , rkeurigen voorraad'' van Fransche gedichten in handschrift na , dien hj beloofde uit te geven 6). Maar later erkende hj , dat de Dichteres geljk had , toen zj er niet meer in zag dan wat pfransch gerjm'' 7) ; de bundel werd niet gedrukt , omdat hj pkrielde van feilen tegen de Fransche versifcatie'' 8). Is zi.j soms al wat gezocht geestig , doorgaans is zj natuurljk , niet gemaakt: dat was hare betere eigenschap , die on8 vooral treft. 't W as in haar tjd bjna een waagstuk , dat zj in hare voorrede 174 1) Gedichten , b1. 318- 19. 2) I D., le st. (1 7689 , b1. 13l vlg. Het heet daar o.a. : j,MejuFrouw Jul. Cor. Lannoy , die dit haren eersteling noemt, geeft door deze vinding een gchitterend bewijs van hare bekwaamheid voor die soort van Dichtkunde ; te meer daar de tael- en dichtcieraden over 't geheel zeer we1 aan *t onderwerp beantwoorden. De verscheidenheid der characters is 'er inzonderheid uitmuntend wel in 'toog gehouden , en ieder persoon speelt bestendig de rol die hem eigen l* S.59 3) In zijne voorrede van hare door hem uitgegeven Nagelaten Dlchtwerken. Zie ook zijne Brieven , 1, bl. 42 , 50, 91 , 92. #) Dichtkundige meràen , b1. l l , 29. 5) Vooral bekend is het stukje , getiteld onbestendlgheid , t. a. pl., b1. 193. 6) Voorrede voor hare Nagelaten Dichtwerken. T) Dichtk. mer/cen , bl. 29. 5 Bilderdilk's Brielwisseling met de Tydeman*s , I , bl. 153. HUIZINGA BAKKER. - J. LE FRANCQ YAN BERKHEY. 175 durfde verklaren , dat ponze schoone taal toch niet minder geschikt is voor die beschaafde gemeenzaamheid die men den stjl van 't goed gezelschap noemt , als voor de verheven onderwerpen in welke ze zoo voortreFeljk uitmunt.'' Zj streefde er naar , de praktjk in overeenstemming te brengen met hare theorie : maar in beide liet ze zich n0g te veel beheerschen door de gejkte overlevering. En wie van de Dichters verdient een blik ? Slechtszeer weinigen. Pieter Huizinga Bakker (1713-1801) , wien men den bjnaam van den pkeurige'' heeft gegeven , schreef een reeks van gedichten , die hj eerst op zjn ouden dag in het licht zond. Zj behooren niet tot de slechtste uit zjn tjd ; maar zoo men al het oordeel van den njdigen Le Francq van Berkhey , die hem onder de Mejeriaansche Dichters'' rangschikte 1) , en sprak X van zjne rstyve en afgelikte Gedichten'' :) , niet bjzonder gewettigd acht , toch za1 niemand hem voor een groot poëet houden ; en ik verbeeld mj , dat de Critiek hem niet licht meer, met W itsen Geysbeek 3) , een pvindingrjken geest'' en plevendige verbeeldingskracht'' ol Xgoeden smaak'' za1 toekennen ; rzuiverheid van taal en zoetvloeyendheid van versifcatie'' willen wj hem niet ontzeggen ; maar zoo het pdaarop in zjn' tjd hoofdzakeljk aankwam ,'' thans stellen wjaan een dichter andere Verre beneden hem staat eischen. zjn vinnige Francq van Berkhey , die evenwel gedurende eene lange reeks van jaren ten hemel toe werd verheven. Ter eeuwfeest van Leiden's ontzet , 3 October openbaar een gedicht voorgedragen , Het rerheerlgkte Leiden getiteld , dat uitbundig werd toegejuicht en de opgewondenheid der toehoorders gaande maakte. Het gedrukte stuk toont aan , dat die gelegenheid van het 1774 , had hj in Eet geestdrift , waarvan Leiden's straten weergalmden , moet worden toegeschreven aan de warmte van voordracht en de feesteljke , opgewonden stemming van zjn gehoor. En toch werden er lofdichten op gedrukt , die ons met stomme verbazing een (J. De Kruyf) zei : vervullen. De beoordeelaar Dr. J. Le 1) Zie over Dr. L. Meijer, Gesch. der Ned. Letterk. in de XV1Ie Eeuw, II, b1. 41 5 vlgg. :) In het Noodig Voorberigt voor zijne Gedichten (1 226) , b1. IV. 5 Biogr. Anthol. en Crit. Woordenboek, I , b1. 194. 176 J. LE FRAXCQ S'AN BERKHEY. sgNeen groote Dichter, neen , wij kruipen , daar gij vliegt. 't Is stout , 't is trotsch genoeg , schoon met verstandig schroomen , Uw Zangeres van ver slechts onder 't oog te komen-'' Een ander (Yan Rojen) jubelde : Uw Lier verstomt Homeer en Naso en Virgil : Ja , Vader Vondel zelfs zou 't U gewonnen geeven.* De lof , dien Bilderdjk hem toezwaaide , ziet meer op zjn Oranjevuur dan op zjne poëtische gave : Berkhey ! wij volgen u , wij hangen aan uw klanken Hef aan ! ons zwakke riet verstomt voor uwe Luit , Uw Dichtvuur schittert niet van de echte Hemelspranken , Maar vlamt, en bruischt , en knalt en barst ten boezem uitf' 1). dat Elisabeth W oll zoo hoog met hem 1 iep. In een brief van 24 Januari 1777 schreef zj ') : pHj is een groote genie : hj is misschien de eenigste ware Dichter die wj thans hebben , schoon er ellendige bonken in zjne vaerzen zjn : maar er zijn ook somtijds trekken in die mij verstommen . . . . Zijn smaak is niet kiesch genoeg ; en zijn vernuft fopt somwijlen Vreemder klinkt het zjn oordeel. Zelden of nooit vind men ware verhevenheid , en natuurljke eenvoudigheid in een extra net Dichter. Onze Van Merken zou veel grooter zjn , zo zy minder likkers gebruikte. Zo heeft yder genie zjn fort. Het mjne b.v. is de rNatuur-'' Ik schreef , wat ? Niets dan 't geen ik voel.'' 't Schjnt , dat ze zjn veel zlikkers.'' Daaruit genie stelde in het gebruiken van niet bljkt , dat zj het Noodig Trpprùdrïgf aan den Leezer , vpör zjne Gedichten , gelezen had , dat een jaar vroeger was gedrukt ; en dan is zeker de volgende volzin (b1. IY) niet zonder invloed gebleven op haar lof : ,Is de geestige JuFrouw W oll, geboore Bekker , niet daarom boven alle , die van haare kunne zyn , te stellen , dewyl dat schrandere wyf haare geestigheid aan geene banden legt , maar het vuur der Dichtkunde door sterklichtende qonker-vlammetjes naar haare eige manier van denken aantinteld-'' sröör Berkheyfs Lykgedachtenis rcn W illem T . Nederland, 1879 , no. 6 , b1. l 51. L LE FRANCQ VAN BERKHEY. Intusschen, ondanks ondanks den 1of van met hare afkeuring zal men bj hem smaak , stelde er roem in niei te geest of dichterljk vernuft zoeken. Hj behooren tot die dichters , welke hun werk rop de schaafbank van meetzieke schrynwerkers'' brachten , en hj laat zich daarover sterk uit in het Voorberzgt , dat voor de kennis van den tjd belangrjker is dan de poëzie , die er op volgt , waarom ik er de merkwaardigste plaatsen in de noot uit afschrjf 1). Zj vergunnen ons een blik in de eigenzinnige , schoolzjne hooge ingenomenheid met zichzelf , dat sschrander W yf'' is er meer reden om dan met haar 1of in te stemmen : te vergeefs 177 1) !!De Bondel , die U, geagte Lezer, hier voorkomt en aangebooden wordt, zal naar gedagten onder de menigte, die men thans , by de toeneemende zugt tot de Dichtkunde, ziet uitkomen , Gn der byzonderste zyn , nademaal dezelve zoo ten aanzien van de stof, als van de schikking der M engeldichten , geheel afwykt van die streng-vittende Regelen en die styve bellandelingen , welke in onze dagen zoo veele begaafde Dichters of Diehteressen doen beeven , om iets van hunne eigene en natuurlyke vindingen aan den dag te brengen ; - W y , en meer weldenkende Beminnaars der vaderlandsche Dichtkunde , zien met grievend leedweezen , hoe de zuivere en op goede regelen gegronde keuze van op een vryen en vrolyken trant te dichten in de geestige , en door de natuur met vinding bedeelde, Dichters en Dichteressen moet zwigten en bukken voor zulke Dichters en Dichteressen , die , door een of andere Cabale ondersteund , niet in staat zyn om twee regels naar de naauwgezette paalen van hunnen al te kieschen smaak voor de vuist te maaken , of zy moeten eerst van stad tot stad , ja van huis tot huis, op de schaafbank van meetzieke schrynwerkers gebragt zyn , welker onderscheide manieren van werken zoo zeer van elkander verschillen , a1s het oude kabinet-werk van het nieuwe . . . . . Zekerlyk zoude men op dezen by gelykenis voorgestelden grondslag na genoeg kunnen aantoonen , gelyk zulks door den kundigen Boekhandelaar C. Heyligert in het Leidsche Kunstgenootschap vry sterk betoogd is , dat onze hedendaagsche Dichtkunst in zeker opzigt, in plaats van te verbeteren , in een vry laager staat schynt, dan voor dezen. Onze gestelde gelykenis is jtzist het Zinnebeeld van onze hedendaagsche Dicbter-cabale . . . . , het is eene Cabale, een t'zamengespanne menigte die gezworen heeft alles , wat door haare gezellen niet word gekookt, koopers niet â la ragoût , à la bon ton word opgedischt, door haare Koks en Boekveren niet door haare mostert-wyven en jongens met agt-daagsche verlengte mostaart smaaklyk word gemaakt , als gemeene spys , of , zoo 't nog genadig is , als stinkende oude Hollands'e Kaas en starke Boter te veragten , tervryl men Kaas en Boter thans op de Hoofsche tafels zoo wel, als de deftige, vrye en stoute Oudhollandsche Dichtstylelders* met den nek aanziet.'f Na zich over zijne vijanden JONCKBLOET,Ned. Letterk. fn de twee laatste A'du@tMn I , 4e druk. 12 J. LE FRANCQ VAN BERKHEY. meesterachtige hetwelk , onder cabaal der toenmalige dichtgenootschappen , als dat , de zinspreuk Kunstliefde spaart geen rlyt , in Den Haag , en dat , 't geen onder die van Kunst v?p,.#f door arbeid verkregen , te Leiden bloeiden. - Het z0u een verbljdend verschjnsel zjn , a1s werkeljk talent tegen dien dwang en de verschavingsmanie ware opgekomen , maar wj hebben hier hoofdzakeljk gekrenkte. jdelheid in rekening te brengen. Hj zelf dacht niet gering van zjne dichtergave : zuit deze staaltjes za1 men , zoo ik vertrouw z klaar genoeg kunnen zien (immers , als men zien wil) dat ik niet minder genoegen schep in zagte en tedere Vrienden-toonen te. slaan , als dat ik gedwongen zynde stoutelyk durf doordraavvn.'' Ik za1 zeer spaarzaam zjn met aanhalingen ; maar eene enkele is noodig om mjne uitspraak te rechtvaardigen. Ziehier een staaltje uit : J0k en frsdf , PJ de onaangenaamheden ecs het p/ltlpprzkfï.g Rekeldicht , sehertsend roorgesteld aan het aanzienlyk .Dïc/lflfdtldzld genootschap Kunst Ypr4f door arbeid rerkregen , rergaderd ??ïAlgcdzy de dfc# Leyden , den 20 ran Bloeimaand Ao 1773 , en aldaar pme: genoegen gehoord en ontfangen.'' 178 Ik hefmyn Dichttoon lustig aan , Om , zonder hovaardy of waan , Voor aller oor te leeren , Hoe ft ons , a1s braave Dichfren voegt , Dat wy, daar kunstdrift zweet en zwoegt, Met luister triumpheeren. te hebben ving, de beklaagd , gaat hij aldus voort : s,zekerlyk houde ik de beschaabesnoeijing, en den kieschen smaak van Gedichten van deze drukpersse , voor zoo verre men de paalen van bescheidenheid niet op een meesteragtigen trant te buiten gaa, voor goed en zelfs noodwendig ; - maar zoude ik , om dat ik myne Gedichten niet wi1 laaten likken , of op die gesleepen pers laten drukken , nogte zoo styf zyn als anderen , zou ik daarom altyd eigenzinnige en ingebeelde schoolmeesters ontzien , ofte onder de plak zitten van factien of van zulke , die , a1s zy de billen hunner Scholieren eerst blaauw geslagen hebben , door de etterbuilen hunner schoolmeesterlyke strengheid het schurft aan hunne handen krygen , en eindelyk hunne Leerlingen met zulke fouten , die zy opzettelyk willen schynen te vergeeten , en zy zelfs aan hen te vooren geleerd hebben , aan de kaak stellen : - Neen zeker niet , ik wil liever den naam hebben van een koppigen scholier , die de plak ontloopt , dan op de krukken springen van een verminkten Schoolmeester, die niets a1s kinderachtige prentjes uitdeeld , en zelfs in de kafstoel zit.'' J. LE FRANCQ VAN BERKHEY. 179 Verkiest men dan de snaaren vry Op eene Hemel-melody Te tokkflen en te dwingen ; Men weere dan gehaaten spot ; Men loove en pryze eerbiedig God , M et al de Hemelingen,ff Alle onderwerpen moeten worden behandeld ; b.v. : !1Men geevf Natuurkunde ook een beurt, Daar zy veel' wonderheên bespeurt , In vlieges , vloon en luizen , Doch dat men , daar zy rangen schikt , Niet smaadlyk van Linnaeus kikt ! Hy maakt ons Vledermuizen.'f Ziehier een proefje van deftige poëzie. Voor de sclterp-lasterende laster-zugt selterp-hekelend Hekeldieht , uit de Herdenkel. tlczl den 9 Juny 1766 (bl. 134) : 1,Vervloekte Laster, yslyk M onster, godloos Beest , Afschuwelyk Gedrogt, *t welk He1 nog Hemel vreest : Gy , die in 't lngewand van Razerny Aan uw* heillooze Moer den boezem gedraagen , kon doorknaagen , Tot gy in 't Ikker-hol des Afgronds aan de borst Van eenen Vloek-Draak zoogt , tot lessching van uw dorst. ô Ondier ! kon de damp der Helle u niet versmooren , Toen ge uit het stinkend zaad des Satans wierd gebooren ? Moest gy Opregtheid, Deugd en Trouw den oorlog bien ? Moest W aarhet'd U ook by haare Aartstirannen zien ? En kan de Liefde zelfs uw' woede niet ontvlieden ? Of durft nu niemant meer aan u ô Ja ! al vreesde ft Een al , zyn ik vrees uw laster niet: weerstand bieden ? uw schoft metSchaapen-vagten ziet Bedekken, word door u in zulk een schyn bedroogen ; Ik zie u onder 't vel met scherp doordringende oogen ; Uw' Baseliskusvtong ontdekt zig aan ft geluid , En spuuwd met honing drop uw' bitt're spot-gal uit , ek Hoor uw Sireenen-zang , wyl adderen en slangen M et lillend blaauw Venyn En vloeken door den muil uw' uw heeschen gorgel prangen , Laster-spreuk vast voort Tot daar ze in df Echo van de schyndeugd worè gesmoord ; Het heilloos Buskruid , in uw oog-straal aangetonderd , Door 't smeulend vuur van wrok , houd and'ren vry bedonderd , Ontzet, beangst, verschrikt , als ge in de duisterheid Gelyk een tygerin uw loens gezigt verspreid : ander, die 180 J. LE FRAXCQ VAN BERKHEY. Ik nogtans vrees u niet , nog schrik niet voor uw' laagen; Uw Klaauw mag wonden , en de W rok u zelve plaagen ; 't Geweeten schetse op uw gelaat. door svangunst , vry Megerafs Irekken , en uw eigen Schildery : Het lust my tog, ondanks uw lasteren en vloeken , '(J in den M oord-kuil, daar gy huisvest , op te zoeken . . . , Ja , ik zoek , o Gedrogt, 't welk God en Godsdienst tart, T-T in den Jammer-poel van fs menschen godloos hart, Daar leeft , daar zweeft uw Geest , daar kunt gy met uw vrinden , Snoode Afqunst , W'ijd en Toorn , om beurt een gchuilhoek vinden. Uw Vloek-verwandtschap spand zyn god vergeeten raad ; Daar, onder schyn van Deugd , ja opgeruid door Haat En 'lFrepel , Hoogntoed, W(/#, ontvlammen de Ingewanden In Laster , daar de Ziel verteerd door ''t hevig branden : Dan spand ge in 't einde met de tong gantsch listig zaam , En loeid de logens op de schend-bazuin der Faam ; Of , is dit niet genoeg, dan kiest gy te gaan woonen By ïvyn-bacchanten , en by kallende Matroonen ,. Doch daar de gulle Vreugd en ft eerlyk tydverdryf Opregte Zielen streeld , daar houd gy geen verblyf'' W iJ men hooren , hoe uitnemend hj den kindertoon weet te vatten , men luistere naar deze proefjes uit den Nieuwjaars kinderzang wppr de lieve /cï'n#::'6p. 'van N. N. (bl. 261) : Kom myn Zusje 1, , laat ons zingen , Volg my met uw Itinderstem ! Geeven wy door huppflend springen Vrolyk aan Natuurwet klem ! Die was nooit van ltindervreugde , nog van haare deuntjes schuw , A1 ons hipp'len , al ons tripp-len , vriendelyke Ouders , is voor U. Hebben wy , op onze koontjes , Lente-roosjes malsch en teêr ; Hebben lelietjes hier troontjes ; Pluk ze van onz' wangen weer ; Want de bloempjes onzer kaakjes , en de blosjes van ons bloed , Kreegen uit uw zuiv're liefde , uit uw koest'ring eerst haar gloed. A1 die vonkjes , Kreegen uit uw Lonken onze jeugdige oogjes M et onnooz'le vriendlykheid , Lacht de wenkbraauw ; zyn die booges Tekens van aanminnigheid ; al die lonkjes , al die lachjes van Natuur , liefdestraalen zuik een hartenstreelend vuur.'' J. NOMSZ. Mj dunkt , met deze proeven van zjn talent zal men wel tevreden zjn. Ik besluit met de opmerking , dat zjne Nat ?fzfrltrjl': historie wcp, Ilblland meer bekend is gebleven dan zjne dikwjls smakelooze gedichten. Zullen wj van den veelschrjver Jan wagen , die zichzelf in alle vakken een zoogenoemd heldendicht W illem de Eerste , in vier-en-twintig zangen , is nauweljks door te worstelen ; en zjne tooneelstukken verdienen , vàor zoover ze oorspronkeljk zjn , in geen enkel opzicht den naam van treurspelen. Onder zjne vertalingen uit het Fransch zjn er sommige (Athalie , de G# , Zaïre) verdiensteljk. Ze zjn vrj wat beter dan zjne vertolking van Florian's Numa Jbmylflïzrs' of de gebrekkige navolging der fabelen van La Fontaine. T0t bljspeldichter had hj meer aanleg , maar toch heeft geen zjner vrooljke stukken zich Op het tooneel kunnen handhaven. Hoe gering zjn inzicht in de tragische kunst was , bljkt uit het volgende. In 1767 had bj Amosis uitgegeven , phet eerste stuk zyner eigen vinding'', dat niet zeer gunstig was beoordeeld 1). Maar men had hem buitendien beschuldigd van plagiaat van Steenwyk's Beon , waarvan hj pde schoonheden heimelyk gestoolen'' zou hebben. Daartegen kwam hj o.p in eene afzonderljke brochure. Er was wel eenige geringe overeenkomst in beide stukken ; maar , zegt hj , dat is onvermjdeljk ; pwant de onderwerpen zyn geheel uitgeput ; 'er zyn geen Treurspellen meer te maken ; zonder dat men in het eene of andere Tooneelstuk valt , dewyl 'er geene Caracters of zyn , die niet reeds geschikt en ten Nomsz (1738- 1803) gemeester waande ? Zjn onderhandelingen meer tooneele gevoerd zjn'' 2). Hj schreef pom roem te behalen'', en tevens r0m de Stad eer , en de Godshuizen voordeel aan te doen''. Het laatste wit heeft hj geruimen tjd bereikt onder medewerking van sommige tooneelspelers , die in enkele rollen uitblonken ; maar roem heeft hj weinig verworven. Zjne Maria ran Lalain , ofschoon elke eigenschap van eene Tragedie missende , heeft zich lang op het tooneel gehouden , deels door het talent van Mevrouw W attier t deels door 181 1) Nleuwe Vaderlandsche Letteroefeningen I D., le st-, (1 :68) , bl. 444-448. h Zie de beoordeeling van zijn Noodlge Onderricbting ran .I. Nomsz, omtrent nerschddene uffdfroof,sel,s , rakende zyn Treurspel Amosls , aldaar , b1. 529. 182 HIERONYMUS A-AN ALPHEN. den pgloed van vrijheids- en vaderlandsliefde'', die er in tintelt. Hij stierf , geheel verarmd , in een gasthuis 1). Ten slotte zou toch de tirannie der Dichtgenootschappen worden gebroken 5 en het is ons eene verademing , als wj kennis gaan maken met enkele dichters, die niet in hun gareel liepen , maar zieh naar beter modellen vormden of natuur en gevoel tot leids- Trouw en nam en. Meer dan eenig ander is Hieronymus Yan Alphen bekend gebleven , zj het dan ook om eene bjzondere reden. Hj werd in 1746 te Gouda geboren , bekleedde verschillende hooge staatsambten , doch werd ten gevolge der omwenteling van 1795 tot het ambteloos leven teruggebracht , en overleed in 1803 in Den Haag. Hj trad de letterkundige loopbaan in met eene Proeve wczl stigtelyke Jfdn.geîwpl'zp, in 1771- 1772 uitgegeven in gemeenschap met zjn vriend Pieter Leonard Van de Ifasteele 2) , evenals hj , een bewonderaar van de Hoogduitsche dichters. Sedert heeft Van Alphen nog verscheidene bundels het licht doen zien , die alle denzelfden godsdienstigen geest ademen. Ofschoon hj door sommigen (Van Kampen b.v.) tot in de wolken verheven is , moet de nuchtere Critiek bekennen , dat hj juister is beoordeeld door De Génestet , die zegt 3) : zvan Alphen was zeker een goe; en edel dichter , maar sporen nialiteit, zult ge zeldzaam bj hem vinden. Daar klinken weinig nieuwe tonen van zjn gemoedeljke getuigen niet van zeer fjnen smaak of luite. Vele z iJ-nerdichtregelen keurig oordeel. Schoon dichter , hj is geen zeer dichterljke persoonljkheid''. Zelfs zjne Cantaten , geroemd als pmeesterstukken , die noch vôdr , noch na hem in Nederland hunne wedergade hebben gezien'' A), stempelen hem niet tot een genie. De Starrenbemel , het meest gevan oorspronkeljkheid , vernuft, ge- Joh. Hilman heeft eene lans voor hem gebroken in 0ns Fo/neel, bl. 316. 2) Van de Itasteele (1748-1810) gaf in 1798 eene vertaling van de Oden van Klopstock en W ieland uit, en in 1793 eene metrische navolging van Ossian. Zijn zoon Jacob Curel bezong in 1822 Het *d Gravenhaagsche Bosch. 3) In zjne verhandeling Over Xfnddrwoéb'e , geplaatst achter het tweede deel zijner Dichtwerken (182 1) , bl. 32 1. #) Van Kampen , Beknopte Gescltied. der Letteren , 11 D., 376. Verg. b1. 379. 1) HIERONYMUS VAN ALPHEN. 183 yrezen van den aanhef genre, moge ons door den verheven eenvoud aantrekken , weldra verwatert het zich in alge- D eenheden , die de uitspraak van De Génestet volkomen wettigen. Maar zjne gedichten ademen toch een beter geest q en hj heeft 1en minste de verdienste , dat hj zich losmaakte van de keurigheids- sleur , en niet , zooals doorgaans zjne tjdgenooten , laag neerzag op de Duitsche dichters , die eene geheel andere inspiratie volgden. V j zullen later zien , dat hj een juist inzicht had in de gebreken der kunstgenootschappeljke verzenmakerj , en den Apollo's zjner eeuw de waarheid durfde zeggen. Als oestheticus vooral heeft hj eene betere toekomst willen voorbereiden. stuk van het Den meesten naam heeft hj door zjne Kindergedichfe? verworven , nog bj velen , a1s onovertrefbaar door hun kinderljken eenvoud , in hooge achting. lntusschen , zoo zj al , volgens Jeron. De Vries , rproefondervindeljk welbehageljk gevonden zjn'', dan wekt dit thans onze verwondering. W ant dat die gedichtjes doorgaanu alles behalve kinderljk van toon , nin 'f algemeen te wjs en te pedant'' zjn , en de kinderen , die er in optreden , voor ons vaak ponuitstaanbaar'', heeft De Génestet niet ten onréchte gezegd 1). W el heeft hj de hardheid van dat oordeel getemperd , thans Over Xïnderwopl'e , bl. 31 1 , waar hij spotachtig ondeugend zegt : Hieronymus ! daar ligt voor mij in dien naam iets deftigs 11 , gemoedelijks , breeds , iets zwaar-op-de-hands , iets, kinderdeugd-achtigs, dat bijzonder overeenstemt met den persoon , beschouwd als vervaardiger van allerlei ouwe-mannetjes-gedichtjes en allerlei onaangename , hoe za1 ik zeggen , de naarstigheid-dieonnatuurlijke Jantjes en Pietjes , kleine Hieronymusjes. Het voorgeslacbt vergeve mij . ... ik ben terstond bereid toe te geven , dat er wel vier , (neen maar , daar zijn er waarlijk meer dan vier 1) aardige kinderversjes in 't beroemde bundeltje te vinden zijn. Maar vele kinderen van mijn kennis en ik vinden die gedichtjes in 't algemeen te wijs en te pedant voor ons en de zedelijke heldjes gedichtjes min of meer onuitstaanbaar. Wij hebben meer sympathie voor de hollandsche jongens van Hildebrandf'. . . (b1. 316). sjln hem , die waarlijk uw dichter wezen zal , die u , o mijn lieve en dartele , mil'n rijke en heerlijke kinderwereld ! uw poëzie zal geven ; poëzie , die uwe ooren kluistert, uw hartje kloppen doet, die niet alleen uw gemoed stemt en treft, legelijk uw fantazie ontwikkelt (dat doet Van Alphen nooit !) , uw vernuft scherpt, uw geest bezielt ; poëzie , die u niet tot zoete , schoolsche knapen , tot ondenkbare engeltjes opleiden, wil ; jongens , vol edel gevoel, vo1 levensmoed en lust , en kracht'' - in hem eischte llij eigenschappen , die juist Van Alphen in zijn tijd missen moest. raaar ook maar u vormen kan tot frissche , wakkere 5-an di e 1) 184 HIERONYMUS VAN ALPHEN. door er op te wjzen 1) , dat Van Alphen niet alleen pgebreken''z maar ook puitnemende deugden'' bezat ; want , zegt hj, klinken in deze dichtjes fpc/l ook Y:J zeer gelukkige tonen'', er zjn pware meesterstukjes'' onder : pde naïefste en heerljke poëzietjes'' ; - maar men za1 moeten erkennen, dat die pmeesterstukjes''> 5daar slechts bj uitzondering tusschen het mindergeslaagde :onkeren. En toch , hoe waar die beoordeeling o0k zjn moge ran prl.stegenwoordig standpItnt , zj laat Yan Alphen geen volkomen recht wedervaren. 11 Jc'lff juget' !:,9 bkrits #'toerâ.s leur date , geldt hier vooral. Komt ons de toon te vaak onkinderljk V00r) men zal het oudemannetjes-achtige van sommige zijner swichtjes'' begrijpen y a1s men de prentjes bj de eerste uitgave beziet. De kinderen ilt die dagen zagen er , met hunne haarzakjes , stjve statie-rokjes en korte broekjes , a1s miniatuur-volwassen-menschen uit. En vergeljkt men deze kinderdichtjes met den zooeven aangehaalden pkinderzang'' van Berkhey , dan kalt het in 't oog , dat Van Alphen , ook in zjne minstgeslaagde stukjes , toch vrj wat natuurljker is. Hoe. zjn werk dan ook werd gewaardeerd en bruikbaar geacht , bljk: uit het feit , dat het binnen vjf jaren twaalf maal werd gedrukt. In het algemeen bedenke men , alvorens Yan Alphen te har: te vallen , in welken tjd , in welke atmosfeer deze gedichtjes geschreven werden. W ie zjner tjdgenooten zou het niet beneden zich geacht hebben zulke stof te behandelen ? En wie hunner zoa er ook maar in de verste verte toe zjn in staat geweest ? lk geloof thans ook , dat zjn voorbeeld gunstig gewerkt heeft , en neem met Hofdjk aan , rdat Yan Alphen onzer Letterkunde missehien het voordeeligst is geweest als kinderdichter , en dat zjne gedichtjes voor kinderen (wellichtl meer dan eenige andere dichtbundel hebben bjgedragen tot de terugkeering van het natuarljke in onze poëzy'' 5. Den meesten naam van alle dichters van het eind der achttiende eeuw heeft wellicht Jacobus Bellamy gehad , ofschoon hj jong gestorven is. pHj is een van de geliefkoosde dichters der natie : men kent zjne meesterstukken van buiten'' zei Yan Kampen 3) ; 1) Aldaar , bl. 351. ;) Aangehaald door J. Hartog , in D6 Gids van l 877 , III D., bl. 109. 5 Beknopte Geschiedenis d6r Letteren , 11 D., b1. 393. JACOBUS BELLAMY. en in geljken zin liet men zich eene halve eeuw geleden doorgaans uit. Ja , tot welk eene walgeljke aanbidding die bewondering kon stjgen , leert ons de lofrede van Yereul , die zooveel wierook aan Bellamy's phemelsche gedichten*' toezwaaide , dat hj er zelf van duizelde. Moge thans onze 1of al niet zoo hoog arkennen dat deze dichter opgeschroefd zjn , toch wJi' gaarno, met eere verdient te worden genoemd. Hj werd in 1757 te Vlissingen geboren en aanvankeljk tot de bakkerj bestemd. Enkele lettervrienden , onder welke de latere professor te W ater , die door des jonkmans aanleg getrofen waren , lieten hem eene betere opleiding geven en zonden hem eindeljk naar de Utrechtsche Hoogeschool. Nog voordat hj het leeraarsambt in de Hervormde Kerk kon aanvaarden , stierf hj in 1786. Zjn eerste bundel Gezattgen zzlz#z/:r jeugd , in 1782 uitgegeven , zou misschien de opmerkzaamheid niet getrokken hebben , wanneer niet bjna geljktjdig zjne 'Vaderlandsche Gezangen ran Zelandus , evenzeer zonder vermelding van zjn naam , het licht hadden gezien , die terstond grooten opgang maakten. De laatste verschenen oorspronkeljk a1s vliegende blaadjes van 14 tot 16 bladzjden druks en werden 0ok wel in openbare bjeenkomsten voorgelezen 1). Bijna zjne geheele dichterljke nalatenschap Q) is in 1816 in een deeltje herdrukt. Bj het intreden der poëtische baan had hj zich aan het gewone mythologische klatergoud vergaapt : weldra kwam hj daarvan terug , waarschjnljk door de lezing van De Gdzfz:s , die grooten indruk op hem maakten. Hetgeen ons dan ook vooral in Bellamy treft , in tegenstelling met de gevierde dichters , die hem onmiddelljk voorafgingen , is eene loFeljke zucht om tot natuur en eenvoud terug te keeren. Ook als hj daarin niet slaagt , is toch zjn streven onmiskenbaar. Zjne Vaderlandsche forschheid moeten ademen , getuigen dikwerf van Gezangen , die wezenlijke bezie- 185 1) Nederl. Spectator, 1882 , b1. 92. 29 Enkele min algemeen bekende gedichten , die in de Vaderl. Letteroeyènfngan het licht zagen , heeft de Heer J. Hartog aangewezen in D6 Glds , l 877 , 11I , bl. l l 8. Verg. b1. 120 , en Van Vloten , Uit Bellamy's nagelaten ôrferen en papleren , Middelburg , 1878. 186 JAC. BELLAAIY. - PIETER NIEUWLAND. ling ; maar toch hindert opgewondenheid en t0t aan Zoo o.a. in het door ons ook menigmaal zekere ziekeljke 't belacheljke klimmende bombast. alle bloemlezers opgenomen en opgevjzelde gedicht Aan eenen verrader &.: Vaderlands 1). Elders is hj niet van gezochtheid vrj te pleiten ) die zich openbaart in jacht op efectmakende uitdrukkingen of gekunstelden eenvoud. Evenwel gepichten als b.v. Het onweder ') toonen , hoeveel waar gevoel hj heeft en welk een open oog zoowel voor liefeljke a1s verheven natuur. Zjne erotische stukjes bevallen ons het minst ; zj zjn doorgaans te gemaniëreerd om waar te zjn : slechts enkele, a1s bj voorbeeld de Y'fjtv:dr , maken daarop eene gunstige uitzondering. Hj is vooral bekend gebleven door zjn roerend-eenvoudig verhaal Roosje , dat het innigst gevoel aan den grootsten eenvoud paart , ofschoon de aanleg van het geheel toont, hoeveel de dichter nog aan zjn smaak te beschaven had. Eindeljk nog een kort woord over Pieter Nieuwland (1764- 1794) , die niet alleen den naam mocht verwerven van peen voortreFeljk mensch'' te zjn , zoowel als een degeljk , buitengemeen ontwikkeld geleerde , maar o0k a1s dichter overgrooten lof heeft ingeoogst, hoe kort ook zjn poëtische zaaitjd mocht wezen. Te Diemermeer ,uit den handwerkersstand geboren, werd ook hj door de bescherming van aanzienljke Maecenaten , onder welke vooral de gebroeders Bernardus en Jeronimo De Bosch te noemen zjn , in staat gesteld , zjnen uitnemenden wetenschappeljken aanleg le ontwikkelen. Niet slechts in de letteren , maar vooral in de wis- en natuurkundige wetenschappen bereikte hj eene buitengewone hoogte , en werd eindeljk in 1792 Hoogleeraar aan de hoogeschool van Leiden. vroeg eenen ongemeenen aanleg , waarvan hj reeds op tienjarigen leeftjd merkwaardige proeven gaf. Op dien aanleg rust hoofdzakeljk zjn naam. Het is mogeljk , dat hj ronze beste dichters in alles zou geëvenaard , of misschien overtroFen hebben , indien hj zich geheel der dichtkunde kad toegewjd'', zooals een zjner lofredenaars zei; hj heeft zeer zeker niet kunnen verwezenljken , wat hj scheen te beloven. Hj Bovendien toonde hj al dichterljken 1) Z1e Penon , Nederl. dlkht- en prozawerken V, 325. 5 A1s boven , b1. 333. HERLEVING VAN GEVOEL EN NATUURLIJKHEID. stierf daarvoor te vroeg. Evenwel , hj heeft goedgeslaagde vertalingen nagelaten , zoowel uit nieuwe a1s uit oude Dichters ; en zjne eigen stukjes , ofschoon gering in aantal , toonen doorgaans gevoel , soms oorspronkeljkheid van opvatting en altjd groot gemak in de bewerking. Zjn roem steunt voor een groot deel op zjn lierdicht Orion , dat zeker enkele schoone , dichterljke , zelfs schitterende trekken bevat 5 maar waaraan de wetenschap toch grooter aandeel heeft dan de verbeelding t en dat in enkele opzichten voor Starrenhemel Van Alphen's onderdoet. Roerend daarentegen is zjn ljkdicht op echtgenoote en kind , waarin ongekunsteld , waarachtig gevoel spreekt , en dat ons juist daarom treft door eenvoud en natuurljkheid. Dit was het , wat Nieuwland en Bellamy , en weinig minder ook Van Alphen , gunstig onderscheidde van de gevierde dichters der achttiende eeuw : hunne poëzie welde uit het hart. Dat was het , wat hunne tjdgenooten moest trefen en hun eene lofspraak ontlokte , die niet meer kon zjn dan een wissel, getrokken op eene toekomst, voor de twee jonggeknakte legd. Hoezeer men ook draafde in 't gareel der blokkers , men kon niet voorbjzien , dat de matheid , die aan deze eigen was , hier werd weggevaagd door het opbruischend gevoel. W ant ofschoon Nieuwland op zjn tiende jaar tot kweekeling van het Haagsche Dichtgenootschap werd aangenomen , dat ook Bellamy reeds vroeg Ilichters nietWeggeonder zjne vleugelen nam , wisten beiden zich , zoo goed als' Onno Zwier Van Haren , boven den fabriek-arbeid der rlikcollegies'' te verhefen 1). Eigen aanleg en aandrift waren daarbj de hoofdfactoren ; maar dat die zoo eigenaardig konden werken , moet toch voor een groot deel worden toegeschreven aan de opgewekte , hartstochteljke stemming van den tjd , waarin zj leefden. De kalme rust, waarin wj zoo lang hadden gedommeld , was voorbj; de maatschappj 187 1) ,jHet verdient opmerking dat terwijl Feith en Bilderdijk , zijne tijdge- Aooten , destijds nog in het geheel niet weigerden , gouden en zilveren medaljes aan te nemen uit handen van de hemel weet welke kunstrechters - schrale eer, die zij met Kornelis Van der Palm , met De Stoppelaar, ja met Olivier Porjeere , den kropsla- en tuinboondichter, moesten deelen ! - Bellamy daarentegen niet fen enkel pz-ijsversdelict voor zijne rekening heeft.'f Huet , De Nederl. Letterl. Letterkunde onder de Bataa/sche reyttùîz'eà. 188 RHIJNVIS FEITH. werd weer in gisting gebracht door de edelste denkbeelden , waarvoor de menschheid kan kampen. Vaderland en Vrjheid waren de tooverklanken , die menigen boezem deden zwellen , die menige verbeelding prikkelden en in vuur zetten. Die gisting moge in Europa de voorbode van strjd en bloed en tranen zjn geweèst , in zoodanige atmosfeer en verbreekt de klopt het hart onstuimig , bruischt het gevoel, Dichtkunst haar boei. Daarom staarde men met welgevallen en met gespannen verwachting op Bellamy en Nieuwland , echte zonen van hunnen tjd , voorloopers van een schooner dag 1). De dichter , die meer dan eenig ander de schakel tusschen de achttiende en negentiende eeuw uitmaakt , is Rhjnvis Feith. W are aan Bellamy en Nieuwland een langer leven gegund geweest , zj zouden met huntjd meegegaan , en hun invloed op het nageslacht waarschjnljk merkbaarder geweest zjn , dan nu het gaval is. Feith was in dit opzicht ganstiger bedeeld. Met Bilderdjk heefi hj , ofschoon beiden in de verte niet op geljke poëtische gaven kunnen bogen , een beslissenden invloed op onze Dichtkunst van later dagen gehad, en men zou kunnen weifelen , of de Zwolsche zanger Bilderdjk tot het volgende tjdperk moet worden gebracht ; maar alles samengenomen behoort hj beter hier t'huis. W ant z0o de laatste zjne beste werken in de tegenwoordige eeuw schreef , en vooral tegen de denkbeelden , die haar in beweging brachten , strjd niet met even veel recht als voerde x om toch a1s Dichter meer en meer ten voorbeeld aan het jonger geslacht te strekken , achttiende eeuw naam gemaakt , en siaat hj door inkleeding en heeft de eerste zich vooral in de manier van behandeling toch nader bj hen , die hj verving , dan bj het geslacht , dat hj hielp vormen. Rhjnvis Feith werd den 7en Februari 1753 te Zwolle uit een burgemeesterljk geslacht geboren : hj opvoeding , aan de Leidsche hoogeschool voltooid , waar de jonge ontving eene zorgvuldige 1) jjBellamy is de vaderlandsche dichter, in wiens persoon onze poëzie den overgang gemaakt heeft van het conventioneele en leugenachtige der achttiende tot het waarachtige en natuurlijke der negentiende eeuw.'f Huet, t. a. p. , 135. RHIJNVIS FRITH. Rechtsgeleerde reeds in 1770 promoveerde. Hj werd eerst Burgemeester zjner geboorteplaats , later Ontvanger der Convoyen en Licenten ; maar hj getuigt zelf , dat zjn leven pgeheel aan de Poëzy toegewjd'' was. Met eene hem waardige gade sedert November 1772 vereenigd , sleet hj zjne schoonste dagen op het buitengoed Boschwjk , in de onmiddelljke nabjheid der stad , waar hj den vrjen tjd , die van sgeestverdoovende bezigheden'' overbleef , tusschen letteroefeningen en gul vriendschappeljk verkeer verdeelde. Hj was alom geacht en geëerd , en zoo vloeide zjn leven kalm daarheen , tot hj den 6en Februari 1824 overleed. Hoe hoog men ook met Feith geloopen hebbe 1) , thans kan men , na kalme overweging , gerust zeggen, dat hj geen poëtisch genie was ; maar hj heeft de verdienste , dat hj de geestdrift wist op te wekken , doordien zjn voorbeeld een einde maakte aan die verzen-fabricatie , waaraan gevoel of verbeelding z0o weinig deel hadden. Zjne bekendheid en ingenomenheid met de nieuwere Hoogduitsche Dichters , zoowel als zjn aanleg , hadden hem , even als van Alphen , een anderen weg doen inslaan. De zanger der Messiade trok hem bjzonder aan : hj schjnt gedacht te hebben diens hoofdgedicht te vertolken 2). Even hoog liep hj met W ieland en Kleist. Zelf gevoelvol en droefgeestig van naiuur , dweepte hj met Young , den zwaarmoedigen sentimentalist , en met Ossian , naar zijne eigen uidrukking ) pde vriend der treurigen , er zelfs aan de dichter van het hart.'' Hj ontboezemde het eerst zjn dichterljk vuur in eene reeks van lierdichien. Het uitgeloofde eermetaal van het Leidsch Dichtgenootschap Kunst fwpr#f #ppr arbeid rerkregen (!) lokte hem sedert 1779 menigmaal in het strjdperk , en doorgaa- was hj overwinnaar. Zjne meeste lierzangen zong hj ) zooals hjzelf zegt , Voor God, voor Vaderland 11 en Deugd-'' 189 In het Voorberigt van 1812 zegt hj : zlk heb als Oud Nederlander , ik heb a1s Christen gedicht . . . . . (Ik vertrouw) dat mjne Gedichten altjd door dezelver inhoud , en het warm gevoel, waar- Men zie b-v. Bilderdijk's uitbundigen lof , Brieven , I D., b1. 31. Zie Bilderdijk 4) s Brieoen , I D., b1. 38.' 190 RHIJNVTS FEITH. mede ze vervaardigd werden , bj Nederlandsche en Godsdienstige harten eenige waarde zullen behouden , en mogeljk hier en daar nog een gevoel verwekken , of verlevendigen , dat den onsterfeljken mensch helpt vormen , en hetwelk de kunst alleen noch verlevendigen kan.'' Zjn streven werd weldra nagevolgd. Hj getuigt in het voorbericht voor het eerste deel zjner oden en G6tsïc/lfdzl (1796) ndat er eenmaal weinig (stukken) in dien smaak bj ons vervaardigd werden , en dat zj dus medegewerkt hebben , om die dichters onder ons te vormen , gezangen de mjne overtrefen.'' En later wees hj er nogmaals met voldoening op , dat hj in dit vak was voorgegaan 1). Het valt niet te ontkennen , dat sommige zjner Oden blikkeren van phet vuur der jeugd'' niet alleen , maar ook wezenljke Poëzie bevatten , die soms eene hooge vlucht neemt , ja , t0t duizelingwekkende stoutheid klimt. Maar men mag o0k niet verhelen , dat het verhevene nog vaker in opgeschroefdheid ontaardt q en dat zjne godsdienstige ontboezemingen , waar zj niet tot onpoëtische bespiegelingen afdalen , niets beoogende dan mnuttige waarheden , zinneljk en in het bevallig gewaad der dichtkunst'' voorgedragen , meestal in de algemeenheden van holle klanken zwemmen. Bljkbaar overkwam hem al te dikwerf , wat hj maar een enkele maal guluit durfde bekennen (De .Sp60zl) : wier thans oneindig ATergeefs vond ik raij de aarde onttogen, Uw grootheid schemert voor mijne oogen ; Mijn aandrift groeit , mijn dichtkunst zwicht.'' 1) In het voorbericht voor het vierde deel der Oden en Gedlchten heet het r Toen ik eerst a1s dichter op het tooneel verscheen , was 11 de toestand onzer Nederlandsche dichtkunst ver van zeer bloeijende te zijn. In den lierzang bearbeidde ik een vak , dat geheel in verval was. Behalve dat men toen vrij algemeen het wezen van de lierische poëzie enkel in het metrum stelde , en een' lierzang meende vervaardigd te hebben , zoodra men zich slechts van geen Alexandrijnen bediend had , hetzelfde van welk eene, en het geheele onderwerp lijnregt tegenwerkende , maat men vervolgens gekozen mogt hebben , was die soort van wijsgeerige ode bij ons ten eenemale onbekend , welke nuttige waarheden zinnelijk voordraagt , en zich , in het bevallig en aantrekkelijk gewaad der dichtkunst, toegang tot het hart der denkbeelden ook weet te bezorgen-'' vooral sHlzxvls FEITH. 191 Gelooft ge niet aan onnatuurljke opschroeving , a1s de stadsman , de Ncfv'llr verheerljkend , uitgalmt : Kan men Kerkhof: O zalig hij , die aan de kimmen Der steden torens slechts zietglimmen , Maar wien het lot aan 't veld verbindt , En ditir ,op dons van malsche zoden, Bij veel genot en weinig nooden , Een' hemel in zijne onschuld vindt !*' zich eene voorstelling maken van dat blaadje op Het Dan ruischt 't gebloemte 11 een blaadjen af , En dwarrelt op de zerk , En draait in kleine kringen rond Zich tot een kransje aan Gn , Dat, vo1 van zoete profectie , Zich vast hecht aan den steen.'' W aar hj niet geleid wordt door het waar gevoel , loopt hj aan den band van het rjm , dat hem nu eens verleidt tot het gebruik van zeer onjuiste uitdrukkingen , of gemeenplaatsen , dan weer in den ellendigsten klinkklank doet vervallen. Ik geef daarvan een enkel staaltje ; in de gedichten , die wj in 't geheel zullen mededeelen , za1 men de bewjzen te over vinden voor onze stelling. !,De tijd drukke overal zijn stappen In rots of stuivend muurcement , Hoe rusteloos zijn wieken klappen , Hij spoedt met arendsvlugt ten end-'' Sommige zjner vaderlandsche ontboezemingen wekken thans , om den hooggespannen toon , wellicht een glimlach ; maar men miskenne daarom de bedoeling niet , noch vergete de opgewondenheid van den tjd , waarin zj werden geslaakt. Men begrjpt , dat h ij of 1 de vurige Patriot , gedurende den Engelschen oorlog , in '86 '95, liederen vol vrjheidszin en vaderlandsliefde zong - dat dczl mjjn Vaderland (1786) is een zjner besten - ; en men treurt met hem , a1s later het verval zjner rschandeeuw'' hem de wanhoopskreet uit de keel wringt : 11Vergeten wij hetgeen wij waren , BiJ- 't wreed gevoel van 't geen wij zijn l'' 192 ItHlzxvls y'EITH. Ziehier een paar voorbeelden van zjn trant. Door angst en zorgen 1, voortgedreven, En vaak onzeker van mijn' pligt, Blijft hier mijn oog , van nacht omgeven , Op u, o Oorsprong van mijn leven ! Beschikker van mijn lot l gerigt. Hoe onnaspeurlijk zijn uw wegen , O God ! a1s ge u met magt omkleedt ! Een siddring rilt mijn' beendren tegen - Hoe vreeslijk wisslen straf en zegen , Mraar ge , Eeuwige l ten oordeel treedt ! Mijn ziel voelt d' eindpaal harer krachten ; En zinkt in stomme aanbidding neêr. Gedachten zwijmen op gedachten ; lk dool bij voor- en nageslachten , Maar ken mijne eigen eeuw niet meer. Zelfs in dit eenzaam woud gezeten , W aar ik weleer de zielrust vond , En , bij een stil , gerust, geweten , Altijd mijn nooden kon vergeten , W aart om mij bange kommer rond. Slechts luttel jaren zijn vervlogen , En zetels zonken aan mijn zijf. Ik zie , verbaasd , mij zelvf onttogen , Een nieuwe wereld voor mijne oogen , En eeuwen schijnen achter mij. De Heerschzucht sprak, maar korts geleden , En de aarde knielde zwijgend neêr. De menschheid lag in 't stof vertreden , En Quisterde in ft verschiet de Reden , Haar qaauwe stem verloor zich weêr. Een kerkleer die de menschheid hoonde, Zat met de dwinglandij ten troon. Zij doemde, wat Geweld verschoonde, En als de W aarheid zich vertoonde s W as een veracht schavot haar loon. RHIJNVIS FEITH. 193 Daar schoot een lichtstraal uit de wolken ; Maar de Afgrond trok zijn magt bijeen , Bezielde heiren , wette dolken , Opdat geen Eikkring 't oog der volken In hunnen donkren nacht bescheen. Vergeefs ! de menschbeid werd gewroken. H et licht verwon dien tegenstand. ft Geweld zag df ijzren arm verbroken , En 't bijgeloof , in woede ontstoken , Vond doove bliksems in zijn hand. Daar juichte ik , in mij zelv' verloren , Het uitzicht aan , dat ik mij schiep , Totdat de He1 mijn vreugd kwam storen , En feller noodkreet dan te voren Mij uit mijn zoete droemen riep. 'k Ontwaakse, en waar mijn oog zich wendde , Een stroom van rampen dreef voorbij ; M aar nieuwe bronnen van ellende , W ier namen et voorgeslacht niet kende , Ontsprongen rustloos aan mijn zij*. fk Zag wijzen in het strijdperk treden , En duizend schimmen slonken neêr. ft Vooroordeel viel , alom bestreden ; Maar de eigen hand trof deugd en zeden , En gaf het hart aan de ondeugd weêr. Ik hoor de schoonste leer belijden, M aar in ft verschiet geeft de eigen bron Beginslen, die het hart verwijden , Bij daden, die het moer der tijden Aan 't oog naauw zwarter toonen kon. Hier zwelt mijn ziel bij halve Goden , En lacht verheven menschheid aan ; Dl, myn vrind ! Hoop ik , dat zy dien band ontbindt, Thans al 't genoegen van myn leven.'' ELISABETH W OLFF '- BEKKER. Cornelis Loosjes , is geboren te Zaandam 7 Nov. 1723 , was van 1744 tot 1751 doopsgezind leeraar te Gouda , daarna aan de Oostzjde van Zaandam , en werd in 1763 naar Haarlem beroepen , waar hj in 1792 overleed 1). Hj was een man van geleerdheid en van smaak , de oprichter van de Vaderlandsche Letteroefeningen. Hj was veertig jaar , toen hj naar Haarlem kwam. W anneer Betje W olF met hem in kennis raakte , is niet bekend ; maar dat de betrekking in 1769 zeer innig was , hebben wj gezien. Zj bezocht hem nu en dan. In een brief van Augastus 1774 gewaagt zj van zoodanig bezoek :) ; en in Februari van datzelfde jaar verklaarde zj 3) : pDe verstandigste man die wy thans hebben , is zeker de Sociniaansche Menist Do. Cornelis fzppts.j6,g . . . . de Yredemond myner Poesi , aan wiens Onderwijs ik mijn Geleerd- 236 1) Hij was een zoon van Adriaan Loosjes , den grootvader van Adriaan Loosjes Pz. den bekenden schrijver, uit diens eerste huwelijk met Guurtje Klaas Visser, die vier dagen na de geboorte van Cornelis - l 1 Nov. 1223 - overleed. Ik dank deze mededeelingen aan de welwillendheid van den heer A. Loosjes te Amsterdam , den bezitter van het geslachtboek der familie Loosjes. Over de betrekking van zijn overgrootvaders half broer tot Betje schrijft de heer Loosjes mij o.a. : s,vooral heb ik bezwaar tegen de uitdrukkingen , (voorkomende in de derde uitgave, bl. 238 en 242) : qrzoo althans komt mij hare betrekking . enz-'' , en : jsofschoon er reden is om te gelooven , dat hij niet onverschillig voor haar bleef.'e Ik ben van meening , dat deze onderstellingen al even ongegrond zijn als de gissing omtrent het geboortejaar (Jonckbloet had namelijk , daar de biograische wool-denboeken 't gebool-tejaar van Cornelis Loosjes niet vermelden , gegist, dat dit omstreeks l 730 zou zijn). Bij hetgeen Betje zelve schrijft of dicht , moet men haar karakter en den sentimenteelen tijd , waarin zij leefde, in aanmerking nemen , maar indien er iets bekend geweest was van eene minder geoorloofde betrekking tusschen haar en C. Loosjes , dan was mij dit wel ter kennis gebracht bf door mijne grootmoeder, de weduwe van den schrijver van Maurits Lijnslager , die veel met mij over de voorvaderen sprak en steeds met achting over de ondeugende Betje; Vries , 1862 in gojarigen ouderdom ontslapen , die gaarne over den ouden tijd sprak ; bf door prof. Samuel Muller , die mij deze bijzonderheid omtrent mijn voorzaat niet zou gespaard hebben. Maar er is onder ons niets van bekend , bf door Dr. A. de ofschoon Cornelis Loosjes in de familie geene liefelijke gedachtenis naliet. Hij moet een lange , droge , dorre , lastige man geweest zijn-f' $) Zie Mr. R. H. J. Gallandat Huet, Fcn en Oper BeLie moîy, bl. 7l. 3) Aldaar , bl. 54. ELISABETH W OLFF- BEKKER. weezen ('t zj dan klein of groot) schuldig ben. Hj was haar vraagbaak en haar geweten. Zj noemt immers in denzelfden brief haar geweten : pBetje W olfs Loosjes-'' Toen Betje een-en-dertig jaar oud was , telde hj er zes en veertig ; en het zal ons niet verwonderen , dat zj dieper in zjne denkende oogen'' gekeken had dan goed was 11 voor de rust van haar hart. In welke mate hj hare teedere pvriendschap'' of platonische liefde beantwoordde j kan ik niet met zekerheid zeggen. Maar anderen waren door hare aantrekkeljkheid zoo bekoord , dai zj iets meer verlangden dan vriendschap. Er was er zelfs een , die niet schroomde haar te doen weten , dat hj maar op den dood van den ouden heer W olf wachtte om haar te kunnen huwen. Immers in 1770 meldde aan Noordkerk 1) , Adriaan is z0o over de huizen heen z jJ* geschreven : ponze lieve op zjn Betje gecharmeert , dat hj alleen de dood van zjn collega afwacht , om een partjtje tlte-à-tête te proponeeren ; ja , kindlief , hj heel't my zjne confdente gemaakt, en ik zeg dat ik er zeer content mede ben. Heer , liefje , hadden wj u eens uit dien rsljk onreine'', zooals gj uwen laatsten dateert. 0 , 't is zulk een lieven man : Moortje zel, dat gy net een vrouw voor zjn groote vriend zjt , en ik zeg het ook , niet uit de zucht van Echo te speelen , maar waarljk en ter goeder trouw.'' Het is zeker nog al vreemd , eerzame lui zoo over de hand eener vrouw te zien beschikken , die nog geen weduwe was ! Maar hooren wj hare vriendin verder. De Dominésche had hem een 1)orlogebandje'' geschonken , en zj schreef : pBetje , zoo waar als wy beiden vjandinnen van hypocrisie zjn - hj heeft het gekust , en zeide nog : dat lieve hartje ! W at denkt ge van z0o een dame ? O , ik heb ze zoo lief als d'appel van mjn o0g !'' Hoe kwam Betje er toe , dat zoo klakkeloos en ongevraagd aan haren braven vriend Noordkerk over te brieven ? lk weet er geen verklaring voor dan door aan te nemen , dat zj , op de spraak geraakt zjnde , de zaak als niet ernstig , maar als eene grap , wilde voorstellen. Dat er toen en nog lang daarna over haar gepraat September dat Mevrouw De Moor haar had 237 1) Medegedeeld door Dr. Van Vloten in Nederland, 1880 , no. 5 , b1. 7 ; zie ook zijn Elis. JFoy , Levens- en Karakterbeeld, b1. 56 vlgg. ELISABETH W OLFF--BEKKER. werd , bljkt onder anderen uit haar eigen brief aan Vollenhoven 1) van 17 April 1774 , waarin zj eene oude baker deze woorden in den mond legt : pllet mensch word danig gelasterd, en ze zeggen dat zj 't mat de lange Loosjes houwt , maar ik geloof er niet aan , want ze gaat altjdt Zundags eens te kerk en ze houd magtig van alle braave menschen.'' Zj voelde zeker we1 , dat zj aanleiding tot dergeljken laster had gegeven , en zj wist er niet beter op dan zoodanige betrekkingen , die zj niet geheel kon of wilde loochenen, zoo luchtig te bespreken , een aardige hartigheid zich zou afwerpen. Te huis schjnt de zaak ook al onweerswolken aan haren huweljkshemel te hebben vergaderd. De bejaarde echtgenoot had zulke dingen niet aardig gevonden en was gemeljk en norsch geworden. Men hoore , wat Betje aan Noordkerk schrjft , terstond achter die lacht gy niet om zulk periode ?'' vertrouwende , dat ze door die openelk vermoeden aangaande een ernstigen hartstocht van aardige periode'', en a1s het ware om zich te verontschuldigen : Mijn man gaat weêr'' - 't was dus al meer gebeurd ! - pzonder X mj te waarschuwen veel minder te vragen , of ik mede wil , voor een week of drie naar zjne familie ! W at zal ik doen , dan door geduld en inschikkeljkheid de gedistingueerde achting mjner vrienden waardig te bljven ? Maar wat heb ik een chagrin door zulk een onvriendeljk gedrag !'' Hoe jammer, dat wj den brief niet kennen , dien Noordkerk haar hierop schreef , en die waarschjnljk veel licht over dit tjdperk van haar leven zou hebben verspreid. W j kennen alleen haar antwoord van 19 October' 1770. Zj schrjft 2) : rGy oordeelt zeer wel , dat ik een groot deel ondervinding hebben moet voor het frequenteeren der beau monde. lk ken de waereld door den eenigen weg waardoor zj te kennen is , ondervinding ! Met een hart , gescheurd tot aan den wortel t0e , en wiens wonde na tien jaren treurens nog niet nalaat eens te bloeden , heb ik de verrukkingen eener jeugdige liefde betaalt ! Als men de waereld in eene boerepastorj en de menschen op zjn boekenkamer achtte te leeren kennen , is men zeer bedrogen . . . . 238 1) Bij Frijlink, E. mo/y en A. Deken , Bljvoegsels , bl. 6. 2) De h'avorscber, XII D., bl. 198. ELISABETH W OLFF- BEKKER. Ik ben nooit geweest hetgeene men maar l'irrésistible en charmant art de daarvan ontfangen. Mjne Drommel; ik kaapte alles op Altqd TF:J te komen sobre uitgevallen , zult gj zeggen : een ouwe boeren dominé ! Gy hebt geljk , d0g wagt , dat ik Mes Af6ry/îpïrd.g eens in 't licht geef , om te oordeelen of ik we1 een zot stukje begon , toen ik 20 jaar eene schoone vrouw noemt , plaire , heb ik in vergoeding zuster is eene beauté ! Dog , haal me de voor haar neus weg wat het hart had en smaak had. Mjn fortain is echter oud , mjne familie tot één t0e , en ma très chère patrie adieu zeide om in het stjve Noordholland met een oud statig man te hokken. Ik heb mogeljk meer recht op den schoonen titel van Philosophe dan gy denkt. Indien de Philosophie ook bestaat in te triumpheeren over de sterkste en vurigste hartstocht waarvoor 't aandoenljke hart vatbaar is , uit een loleljk principe , dan usurpeer ik dien titel niet , indien wy uit het denkbeeld van pligt alles doen , wat men buiten het hart doen kan . . . . Ik heb mjne hartstocht overleefd. Uwe geheele Sex zie ik met de onverschilligheid van eene statige matrone. De reden ? Ik doe ze Michal zeggen in eenen brief aan David : fk Heb David teêr bemind - wie zou 1) mij tog bekoren ?** 239 Vriendschap is sedert mjne idole , maar mjn vriendschap is zo teder , dat zj niet behoeft te wjken voor de liefde van een Duitscher (ik durf geen ander tolk noemen). De wereld kennende is 't onmogeljk dat ik haar zoude nodig denken tot mjn waarachtig geluk ! Een ding is jammer , dat ik mjn wensch niet heb , de geleerde waereld zoude nooit met mjne Poëtische fratsen zjn opgescheept geworden. hebben, dan mjn lieven jongen beminnen en nagt en dag mjn lk zou niets Gods ter waereld gedaan harsens hebben gebroken ? om t0g zjn heele hart te houden , want ik zou er speldeknop vrouw , in de wereld komende geen klein stipje van hebben kupnen missen a1s een kleine root. - 't Is een charmant pleizier voor eene jonge de hommages te ontfangen van elk poliet man , en zoo bljven a1s een boerenmeid , die niet weet , dat er Cupiào , except in haar liedeboek , op de wereld is. Die verbruide plat heeft mj genoeg in de knjp gehad 5 doeh wat zegt mjn vrome vader Cats ? vrij te 240 ELISABETH WOLFF '-BEKKER. De jeucht , de rauwe jeucht moet kooten vroeg of spa.'' Nu , ik heb vroeg gekoot , maar zoo weêrga's gekoot , dat ik dacht met nommer een te hebben het gelag moeten betalen-'' Uit dit antwoord kan men licht opmaken : wat Noordkerk haar geschreven , en waarvoor hj haar gewaarschuwd had ; maar a1s wj haar brief in het verband der datums beschouwen , valt het ook niet moeiljk hare bedoeling te raden. Of is men verre van den weg , als men daarin den toeleg leest om e1k vermoeden van een nieuwen hartstocht van zich af te weren ? Daarom , dunkt mj , doet zj het voorkomen , alsof zj maar ten halve van hare eerste liefde genezen was ; en daarom betoogt zj t dat die verbroken eerste minnarj haar vermogen om te beminnen had gedood , en dat zj nu alleen voor vriendschap vatbaar was. Misschien wilde zij zich zelve van de waarheid daarvan overreden ; want wij hebben hier pW ahrheit und Dichtung-'' W at zj voor vriendschap wilde doen doorgaan , was toch niet anders dan liefde , zj het ook van de platonische soort , behoudens die rteèrste zugten ,'' die . . . der Deugd betaamen-'' En zj wist misschien , X dat die liefde met innigheid beantwoord werd. svj hebben daarvoor eene vrj sterke getuigenis , waaruit tevens bljkt , dat onder de vrienden : die minnarj le secret de la cpvl6Wï: was. In datzelfde jaar werd Betje door eene hevige galkoorts aangetast , die haar dreigde ten grave te slepen , en waarvan zj door de goede zorgen van haar Hoornschen geneesheer en vriend herstelde. Zj zelve heeft van het beloop dier ziekte en der behandeling verslag gegeven in een brief aan Loosjes 1) , op schertsenden toon in bjbel-taal geschreven , maar vol van de aandoenljkste sehilderingen , echten humor. Zj vertelt daarin , dat de geneesheer tot haar sprak : nZo gy Yïlf dat 11- Vriend , die zich neder sloeg aan de overzyde der Riviere , hy die Doopt ende Predikt ende zyne talenten in geenen zweetdoek weg legt , leeft , zp leeft gy J' want ik weet gan8ehelyk zeer , dat hy sterven zal ende niet leren , indien gy sterft ende 'lï:f leeft-'' En toen zj meende te sterven , verzocht zj den arts sden man gharerj jonkheid'' te troosten in zjne smart 5 want hj beminde 1) Overgedrukt in Dr. Van Vloten's Elt's. mo(#', Levens- en Karakterbeeld, bl. 6 1 vlgg. ELISABETH W OLFF--BEKKER. Aaar rals een Vader de Dogter die hy lief heeft.'' Maàr onmiddelljk liet zj er op volgen : rGroet hem die aan de Riviere is , en zeg hem : 0 , gy Zoone der W ysheid , zy , die U S:J had, is gestorven , en za1 niet meer uw aangezichte zien.'' Maar de crisis was spoedig voorbj, en zj noodigde den arts op zjn gemak uit te rusten. Toen zj hem had doen kleeden in xden Japon , bygenaamt de Cartesiaansche'', (eene toespeling , die haar correspondent moest verstaan) , toen werd daardoor het beeld van den geliefde haar voor oogen getooverd : pToen hief ik myne oogen op , ende ziet , was niet zyne gedaante als de gedaante van hem , dien myne y ' ziele lief heeft ? ' Het tooneeltje is eer belacheljk dan bekoorljk of poëtisch 5 maar het toont , hoe diep zjn beeld in hare ziel gegrift was. Heeft zj zich niet met juistheid geteekend , toen zj zich 1) noemde peene vrouw , die mogeljk alle de dwaasheden , alle de zwakheden harer eigene sexe meer of min tol betaalde ; eene vrouw , die in haar aart zacht en blymoedig , goedhartig en lichtbeweegljk is ?'' Gelukkig dat haar temperament niets meer verlangde dan de rteêrste zugten :'' nvriendschap'' was voor haar, shetgeen drift is bj meer dierljke gestellen-'' De oude Dominl wist dan ook te was , om zjne buien van jaloersche gemeljkheid niet te overwinnen. Dat bleek o.a. toen Betje in de zooeven vermelde ziekte wel, dat er geen kwaad bj verviel. zHy verliezen ; en toen zij buiten gevaar was , nwas hy wien men zegt : Ziet , U is een Zoon gebooren !'' hj bj die gelegenheid nog op eene harde proef gesteld. Een schoone was a1s een die radeloos is'' van angst haar te a1s eenen aan Toch werd jonge Zanger'' - misschien G. Van der Jagt - , die minder op de aantrekkeljke dominés vrouw verliefd te zjn , was op het vernemen van het gevaar , waarin zj verkeerde y bljkbaar niet schjnt geweest aangesneld, en wierp zich met hartstochteljkheid paan de zyde (haars) Legers.'' Hj werd gerustgesteld en trok weer af om een lied te maken , waarin hj jubelde over haar herstel. Maar zoolang hj dââr was , week de echtgeuoot niet van zjne zjde. pDe jaloezie , die 't harte verteert , ende het huis afbreekt met hare handen , stond op, ende vertrok niet, voordat de jonge Zanger was heen gegaan-'' 241 1) In de voorrede van den tweeden druk van haar Walcberen. Ook biJ Dr. Van Vloten , Het Leven en d6 Uitgelezen Verzen , b1. 334. JoxcKBroxT , Ned. Letterk. in de twee laatste Eeuwen, I , 4e druk. 16 242 ELISABETH WOLFF --BEKKER. Intusschen herstelde de goede verstandhouding zich en de goedaardige oude man , liet zjn ppopje'' voortdurend vrjheid van beweging. Zj maakte er ruimschoots gebruik van : zelfs in oogenblikken dat men haar liever t'huis zou gezien hebben. Den 3en April 1774 schrjft zj aan Gallandat : pMjn waarde man wor; zeer caduc , en zyne beenen worden monstreus dik y en zeer pjnelyk; zyne regterhand is dik , en hy kan hem niet gebruiken . . . De goeye man is 67 jaar gezond geweest , zo dat hy is wat lastig , want hy weet van geen ellende. Maar ik heb ook niets te doen dan hem optepassen zodat als hy maar weer beter word ben ik we1 te vreden. O , die goeye man ! lach waaragtig niet , ik z0u veel aan hem verliezen : hy is al zo veel myn Vader als myn man'' 1). Di: belette niet , dat zj den 19en Augustus k0n schrjven : pzeder: April ben ik weer in den draaykring der Beau monde geweest z en heb zoo almagtig sterk mee gedraayt , dat het wonder is dat ik n0g genoeg bon sens heb overgehouwen, om te kunnen begrypen'' enz. 2). En zoo bleef het. Dit bljkt b.v. uit haar brief aan haar vriend Grave te Amsterdam 3) ,van 15 Augustus 1776 ,waarin het heet : slk heb van mjn ik tot Mei in een fauteuil een redeljk schepsel a1s mjn ouwe meid en fraaye patryshond te zien) mjne vrienden te gaan bezoeken. Endew'jl de lieve ouwe Paey geen personeel plaisir meer heeft , smaakt hj dat in het genoegen van zjn Popje , die hj , geloof ik , a1s de beste der Vaders zjne dogter beschouwd. Endewjjl hj mj maar voor de Pronk houd kan hj niet om mj verlegen zjn'' 4). Maar 's wlnters viel er aan geen uitstapjes te denken , zelfs viel goedaardigen man vis à, vis hem za1 vrjheid , om (voor da: geplakt bljven , zonder het moeiljk de betrekkingen met het dorp aan te houden 11Door 's Beemsters taaye klei en blaauwe slik.'' 4 1) ') 3) :9 Bij Mr. R. H. J. Gallandat Huet , Y'Wn en over fej'e mol#', b1. 65. T. a. pl., bl. 2l. Nederland, l 879 , no. 6 , b1. 123. lkarakteristiek voor de verhouding van man en vrouw aan denzelfden Grave van 31 Aug. 1776 (t. a. p1. , bl. 127) : ,TZO zeidde ik ook tot den man mijner jeugd , hij die mij is als een vader'f. . . . . . . j,W ant doen de dag was opgestanden , kwam mijn goeye Domint in mijn slaapkamer : Betjelief . . . . . schatjelief slaap je nog ?''. . . . . is ook een brief ELISABETH W OLFF- BEKKER. Gelukkig dat zj t'huis in die lange winterdagen bezigheid en a:eiding vond. De ontwikkeling , die haar ten deel geworden was uit de lessen van Noordkerk , werd vermeerderd door den omgang met haar man en het gebruik zjner boekerj. Ook onder den invloed van Loosjes is zj zich vooral met de studie van de wjsbegeerte gaan bezig houden l). En al spoedig na hare komst in de Beemster begon zj meer dan ooit van letterkundigen arbeid werk te maken. Hare vrienden bevorderden hare studie door hunne boekerjen te harer beschikking testellen :). Zj begon toen peerst regt op (haar) dreef te raken , en schreef a1s of 's Lands welvaren er aan hing'' 3). pMjne dagen ,'' z0o vertelde zj den 18en September 1770 4) , rmjne dagen vloeyen , roor my z:l/', z0o stil en eenparig voort ; ik heb door eene goede directie en exelent slag van een meid , bjna niets te doen dan my te oefenen , en door eenig handwerk mjn vermoeid hoofd wat rust te geven. lk kan dus met orde leezende veel afdoen , en eene vaste memorie doet er my Men denke evenwel niet, dat zj eene pedante bas-bleu was. Verre van dien. Zijheeft ons van hare manier van leven en werken een aardig tafereel opgehangen , stippen 5). Des zomers zat zj bj voorkeur in haar in de open lucht te schrjven. letterwerk bestemd. Al mocht ze over s ï roen prieeltje'', In den winter was de avond voor dag gaarne op hare kamer, bj hare pkaarten , printen , boeken'' zjn , toch verzuimde zj niet als vrouw haar plicht'' te doen , en rekende het niet beneden X zich pde wasch aan kant te maken :'' zj meende , dat zj daarop was saangenomen toen zj in 't huweljks fuikje trad.'' waarvan wij eenige trekken aan- 't nut van smaken.'' 243 Proeve van M engeldicbten, achter haar W alcberen , bl. 236. S) Den 18en September l 770 schreef zij aan Noordkerk LNederland, 1880 , no. 5, bl. 7) : :rMijnheer Bogaert , Heer van Alblasserdam , de zwager van den heer Radermaker, mijnheer De Moor, Ds. Couperus , en de heer Houttuyn (te Hoorn) bieden my, nevens mijnheer Des Amorie , hunne rijke en schoone bibliothèques aan. Die beleefdheid is groot , te meer daar zy my lijsten van 't voornaamste sturen , om uit te kiezen wat ik hebben M-il.'' 3) Brleven van versch. 'rn/ltlzId, III D. , bl. 98. 1 # #) J) Nederland, 1880 , no. 5 , bl. 7. Ivinter-Buitenleven , geschreven in 1274 , b1. 19 vlgg. 244 ELISABETH wOLFF- BEKKER. A1s de thee was opgeruimd , het licht ontstoken j phet vuur wat aangeboet ,'' ging ieder aan zjn werk : Tlet groene scberrapjen en de kaars Staan tusschen Onze lessenaars. Op tafel ligt een boek of twee. Dan is 't : srik groetje , Domint-'' - sgql'ou ook myn kind , tot hallef tien.'' De meid , die r's avonds niets te doen'' had , moest zich stilhouden , want rlufvroaw'' hinderde pook het minst gedruis.'' Men gaf haar daarom vaak Vader Cats in handen , want W at lezen kan kan hem verstaan.'' De pkleine'' Dominésche las t schreef of vertaalde. Eerst hield zj zieh vooral met poëzie bezig. ln 1762 gaf zj haar eersten bundel gedichten uit , hare Bespiegelingen ptlcr het Genoegen weldra door vele anderen gevolgd. Maar al spoedig begon het Proza hare pen in beweging te brengen , en raakte de dichtkunst wat meer op den achtergrond. Zj beoefende die nog wel, maar niet meer zoo bij uitsluiting als vroeger : 'k Bemin haar met 11 die drift niet meer Als in het vurigst myner jeugd ,'' riep zij* Kaeer, Ja bied , en met hare gansche ziel deelnam aan den strjd tusschen orthodoxen en ztoleranten'' gevoerd. Op het punt van Godsdienst was zj even vrjzinnig a1s in het staatkundige. Reeds in 1770 ha; zj van hare liberale opvatting van het Phristendom bljk geuii ; en dit kwam daar van daan , dat zj zich meer en bjna onverdeeld , begon te bewegen op theologisch gegeven in de voorrede harer vertaling van Craig's Leven ran A zzf.s Christus , die zj aangemerkt wilde hebben ') pals gharej geloofsbeljdenis ,'' en waarvan zj wat later schertsend getuigde 2) : rdie voorrede wierd a1s een chef d'oeuvre genaamt bj hen , die door geen godgeleerde brillen zien , 't zj door Luter , Calvjn of wie 1) Zie haar brief aan Houttuyn van . 19 Oct. 1 720 , in De Navorscher , XII D., bl. 196 , 197. :) Brief van 28 December 1276 aan Grave , Nederland, 1829 , no. 6 . b1. 137. ELISABETH W OLFF- BEKKER. al meer geslepen'' 1). En toen zj dat schreef , rekende zj zich rin den ôelsten bloei van (ha>r) werkzaam leven ; - nu volmaakt gezond , en in de kragt van ghaar) geoefend verstand-'' Hoe zj echter door de Classis van Amsterdam daarover haast in den ban werd gedaan , heeft zj aardig verteld in een brief aan Rallandat van 4 Maart 1774 2). Het liberalisme in Kerk en Staat vond toen zjne sterkste echo in de woorden , uitgingen P. Burman en de vrienden , die placht te ontvangen 3). Tot zjn Toleranten ,'' X bekende zich ook voorvechtster van door de uitgave van een gedicht (1772) , getiteld : De pzlz,:rczlrfcrlfjà: Santhorstsche G:JppJ:6!'t7/#80z9 in r'#,4 gebragt 4ppr eene z'lftsfer der Sczlfhpr.sfdc/l: Gemeente. Ter #rzfà/c:rf/ van van den Amsterdamschen hoogleeraar hj op zjn buitengoed Santhorst Xkuddeken ,'' de gemeente der Betje W olF 4) ; ja , zj werd er de die 1) De vertaling Letter-oefeningen , (1 770) , b1. 506 vlg. Aangaande haar werk heet het daar , b1. 508 : s,llleze Verhandeling ziet in 't Nederduitsch het licht, door de welwerd beoordeeld in het IV D. der Nieuwe Vaderlandscbe besneden pen van juFrouwe Wolfl-; die , door eene ongedwongen vertaling, in een levendigen en bevalligen styl, met deze uitgave een algemenen 1of behaalt. Het heeft haer goedgedacht , in ene Voorreden voor dit Werkje , zich ten sterkste aen te kanten tegen het slaefsche misbruik der Systemata , en manlyk te staen voor de vryheid van ieder Protestant , om voor zich zelven Gods W oord te onderzoeken , en over zaken van den Godsdienst te oordeelen , zonder zich te binden aen enig zogenaemd Scltibbolet ; rak-ende welker gebruik , ter aenkwekinge van scheuring, ze dit alles met een domme onder anderen nadruklyk zegt : jrHet volk ziet verwondering ; het Ongeloof doet 'er kwaadaartig voordeel mede ; het Scepticlsmus wint *er velt door ; maar de waare Christen herinnert zich het Euangelie maekt iy ook , by gelegenheid dat de Eerwaerde Craig Jesus voorstelt als Martha zagtelyk berispende , geen zwarigheid om den gemenen weg te verlaten , en zich als ter voorsprake voor M artha te schikken. Een onderwerp der schoone Kunne eigen. En op de lezing harer verdeediging moet men erkennen , s,dat Martha's zaek in ene daer toe welgeschikte hand gevallen is-'' Zou die beschouwing niet van C. Loosjes zijn ? S) Zie Mr. R. H. J. Gallandat Huet , Fcn en Orer fetje WoW, bl. 62. 3) Zie over Santhorst het opstel van dr. J. Hartog in de Gf#.: , 1882 , II, en zucht over dit alles-'' Op dien trant denkende bl. 238 vlg. 1) Zoo Huet's hierboven aangehaald werk, b1. 52) grvrye Zflandaise , en Suster van De Santhorstsche Kerk.o Elders , in een brief van 24 Jan. l 777 , noemt zij noemt zij zich in een brief van 14 Februari 1774 (In Gallandat -Z1ch :,1Yan het Hulshofze geloof-'' Zie oeWederland, 1879 , no. 6 , b1. l 50. 245 246 hare Xpp,'Jzlglfj/r: Majesteit Reden. Daarin werd zoowel vrjheid van geloofsovertuiging als verdraagzaamheid op elk gebied gepredikt. Maar dit was het juist , wat ergernis wekte, en men had reeds geroepen : De Kerk , de waare Kerk , de Kerk 11 is in gevaar !'' ELISABETH W OLFF--BEKKER. De rAdvocaat der Nederlandsche Kerk ,'' de Dortsche Predikant J. Baruet had immers hevig uitgevaren tegen hen , welke die kerk Xin deze losbandige dagen , vermetel geïnsulteerd , dartel aenge:uit, en kwaedaerdig bezwadderd'' hadden. Elisabeth W olf had zich reeds onder die toleranten zoo berucht gemaakt , dat zelfs Burman niet gediend was van het praatje , dat hj pmet de fameuse Jk//'. Wolf als t'saamenspande ;'' alle medeweten aan de Geloof8beljjdenis ontkende en zelfs uitdrukkeljk verklaarde , dat hj pmet gemelde Jufr. W olf nooit eenige familiaire ommegang gehad'' had of verlangde te hebben , met nog eenige hateljke uitdrukkingen 1). Het pleitte zeker voor de rgoedaardigheid'' van haar echtgenoot , datzj zich zoo vrjeljk in dit en andere geschriften tegen de toen vrj algemeen bekrompen orthodoxie durfde verzetten , en het is niet onverklaarbaar , dat er waren , die dit ongepast vonden. Ja , er ging een storm tegen haar op , die tot het vinnigste twistgeschrjf aanleiding gaf 2). Men noemde o.a. het aangehaalde gedicht een X kwaadaardig paskwil'' 3)1 Razernjen'' vergeleken #). Dat zj , in verzen en proza , het antwoord niet schuldig bleef , za1 men licht besefen 5 maar het is niet noodig , ons bj de bjzonderheden van dat weinig stichteljk gekrakeel op te houden , dat ons hier geene verdere belangstelling en zij zelve werd bij rde Furien en kan inboezemen : zj het al , dat men moet erkennen , dat Betje o0k daarin niet minder geestig dan heftig was 5). 1) Zie den brief aan Te W ater van 10 Jan. l 778 , bij Dr. Van Vloten , Elçs. moy, , Levens- en Karakterbeeld, bl. 38 vlgg. 2) Zie b-v. het artikel van Ds. Habbema in de Nederlandsche Bibliotheek, bij H. Frijlink , E. JFoy en A. Deken , b1. 33 vlg. 3) T. a. p1., bl. 58. IJ T. a. p1., bl. 53. 5) In een brief aan Van Merken , van 4 Jan. 1226 LNederland, 1878 , 11 D., bl. 423) , schreef zij : srDat mijn Poëtisch leven een strijd op aarde is , weet gij : dat ik met de Hofstediaansche kudde, zo nu en dan, in zoetigheid een klein verschilletje had , weet gij-'' ELISABETH AVOLFF--BEKKER. -- AAGJE DEKEN. Men ziet het haren geschriften aan , dat zj niet te veel zeide , toen zj getuigde , dat ,,'t componeren ghaar) gansch niet zwaar'' viel. Bljkbaar vloog hare pen over het papier. Daardoor ging de tjd ongemerkt voorbj : zj vergiste zich menig- D aal in de klok , zoodat Dominé pmet vry wat spyt'' riep : 247 Kom , 't is halftien , maak toch gedaan !'' Toch knoopte zj er soms ,'t nachtje wel eens aan.'' Na lang sukkelen overleed haar den nacht van 29 April 1777 , en in haar leven ; maar ook in hare letterkundige bedrjvigheid. In 't najaar van 1776 had zj kennis gemaakt en weldra vriendschap aangeknoopt met een begaafd meisje , Aagje Deken echtgenoot nog onverwachts in daardoor kwam er een keerpunt genaamd. Deze was van boerenafkomst , en in 1741 bj Amstelveen geboren. Hare ouders , door allerlei ongelukken verarmd , had zj vroeg verloren : zj kwam toen in het weeshuis der Collegianten , de Oranje-appel , te Amsteram. Zj gaf al spoedig bewjzen van dichterljken aanleg , die door het kunstgenootschap Diligentiae pzllzlïtz ook al een karakteristieke naam - werd aangemoedigd. In 1767 of 1768 verliet zj het gesticht. Zj beproefde toen tot drie herhaalde reizen in dienstbaren staat haar brood te verdienen , maar slaagde niet. Daarop leverde zj aan goede vrienden koëe , thee en andere benoodigdheden 1). Eindeljk kwam zj a1s eenvoudige dienstmaagd en verpleegster bj de weduwe Bosch , wier dochter Maria , even oud als zj , maar zwak en ziekeljk was. Door geljkheid van neiging en aanleg werden beide meisjes spoedig boezemvriendinnen. Zj beoefenden te zamen de dichtkunst, en in 1775 zag een bundel van beide vriendinnen het licht t onder den titel van Stichteljke Gd#ïc/lfdAl. Maria Bosch was toen al sedert November 1773 overleden , en Aagje moest weder in ondergeschikte betrekking voor haar onderhoud zorgen : in 1776 wa: zj in dienst bj een koekebakker :). Bovendien schjnt zj door de 1) De la Lande schreef : rruit het huis gaande beproefde baaren staat tot drie herhaalde reizen , maar slaagde niet ; zich onledig met het verzorgen van coFy , thee en andere aan goede vrienden-'' Nederland, 1829 , 11 D., bl. :. 27 Zie Betjefs brief aan Grave , in Akderland, 1879 , 11 D, , bl, l39 , waar de man Aages baas genoemd Mrordt. Aagje de dienstvervolgens hield zij noodwendigheden 248 AAGJE DEKEN. milde vriendschapshand van den Hoornschen predikant Houttuyn ondersteund te zjn. Ziehier , hoe deze waarljk buitengewone dienstmaagd met de Predikantsvrouw in de Beemster in aanraking kwam. Zj was , waarschjnljk door hare den Amsterdamschen suikerraënadeur verzen , in kennis geraakt met en poëet Jan Everhard Grave. In de lente van 1776 kwam o0k Betje Wolf, bj een bezoek , dat zj aan Amsterdam bracht , met hem in betrekking ; maar zj leerde toen hare latere halsvriendin nog niet persoonljk kennen. Zj verlangde echter naar die kennismaking, romdat zj - zoo leest men in een brief aan Grave 1) - zo wel eens een woordje kwaad van mj gekaveld heeft , en wel alleen om te zien , of ik haar kon beduyen dat ik het haar vergeef.'' Grave schjnt Aagje over haar pkavelen' onderhouden te hebben. Deze gevoelde zich onschuldig en achtte zich verplicht niet alleen om haar goeden naam te verdedigen ; maar tevens om van die gelegenheid gebruik te maken , ten einde jufrouw W olf het een ander te zeggen , wat haar , bj hare ernstiger levensopvatting , op 't hart lag. sYol van den ernst , die haar bezielde , en van de roeping die zj gevoelde , om zoo mogeljk , in de hand des Heeren een nederig werktuig tot bekeering der lichtzinnige predikantsvrouw te zjn'' 5 , schreef zj haar den 29en Juli 1776 een brief vol gemoedeljkheid , waarin zj zich verdedigde tegen het verwjt, dat zj haar zou gelasterd hebben. Maar zj had pveel kwaad'' van haar gehoord : zj had zich pzo lang berugt gemaakt door een zonderling gedrag !'' Dat de dominésche pmet een goed hart zo veel zotheeden begaat ,'' betreurde zj, ofschoon ze rhet weezenljk slechte nooit geloofd ,'' en rhet onvoorzigtige , dat geen 't welk den schein van kwaad heeft , op reekening van (haarjtemperament , ghaar) hart gesteld'' had. Ja , zj was menigmaal voor haar in de bres gesprongen , waardoor zj zich zelfs het verwjt op den hals haalde , ndat ik geen kwaad van u wilde zien , dat ik u niet kon , en dat mjn gunstige vooroordeel omtrent u mj geschikt maakte om door u bedorven te worden. . W aarljk Bethje , alles wat mj dierbaar is soude geenzins van ik over hebbe, konde ik uwen goeden naam voor u weeder, konde Nederland, 1879 , 11 D., bl. 26. Th. Jorissen in Nederland, 1879 , 11 D., bl. 26. BETJE WOLFF EN AAGJE DEKEN. 249 ik uw gedrag naar u hartvorme, konde ik u behouden, behouden voor eeuwig'' 1). Die brief had ghare) ziel getroFen-'' Nooit had zj zulk aeen ontvangen , die zoo swaarljk brutaal'' was , schreef ze aan Grave ; ja , voegde zj er bj, snooit heeft een vrouw van fatsoen en opvoeding zulk een brief ontvangen van iemand , die zj nooit beledigde'' :). Maar toch had het haar getroFen , dat de grondtoon liefde was. - sNu eens hebt gj mj veragt , dan weer beklaagt , dan vervoeit : maar , eindeljk ziedaary Jufr. W olf was en bleef u lief : en gj zoudt wie weet wat hebben te vinden. . Is Betje ptot in hoonenden brief '' gegeven om reine bron genegenheid de niet van alles , ook van uwe verre gaande en honende bewoordingen ?'' Zoo antwoordde zj, en voegde er ten slotte , met al den ernst die de stoFe eischt ,'' deze verklaring X aan toe : XDie God die wj aanbidden a1s de eenige oorsprong van ons wezen en geluk ; die God , die mj hoort , wiens oogen mjne gedagten zien , weet , dat ik , door zjne genade en door eene allergelukkigste gesteldheid geholpen , nimmer de wetten der deugd hebbe overtreden. Hierop wagtik zeer bedaartmiJ*n laatste oogenblikken af ! en zo ik u misleiop dit allergewigtigste point , zj er haar schuldeloos een zegen voor mj'' 3). Dat zj zoo op de spraak was , zal ons niet verwonderen. Het gebeurde vöör haar huweljk had daar al aanleiding toe gegeven ; en sedert had de alles behalve stemmige , de onbedachte en zelfs wat lichtzinnige houding onder allerlei omstandigheden en tegenover allerlei personen , waartoe pdat levendige , geestige , speelsche natuurkind , niet gewoon hare woorden op een goudschaaltje te wegen'' (Jorissen) , zich vaak liet verleiden , het oordeel der menschen niet verzacht. (Verg. boven bl. 238). Zj wist dat zelf wel, en heeft er zichOp zeer karakteristieke wjze over verontschuldigd 9. 1) iWederland, 1829 , 11 D. , b1. 26-29. :) Brief van 8 1 Augustus l 276 , t. a. p1., bl. l 28. 3) Brief van 4 Augustus 1276 aan Aagje ;Aldaar , b1. 33-34. A) In denzelfden brief aan Aagje leest men , bl. 34-35 : 11Ik hebbe by mijne vrienden den naam van goed, al te goetaartig te zijn, is dat zwak niet wel eens de bron dat men dingen , die nog goed noch kwaad zijn , doch zo worden naar dat men ze bescllouwt, mee doet? Voor al a1s Den een gezette afkeer heeft van alles wat naar gemaaktheid sweemt, en a1s 250 BETJE WOLFF EN AAGJE DEKEN. Maar h0e dit zj, het misverstand tusschen beide vrouwen wer; spoedig uit den weg geruimd. Op dezen brief van ju/rouw W 0lâ* antwoordde Aagje en verontschuldigde zich in twee epistels , die Betje pa1 te ootmoedig'' vond. Zj schreef , sdat zj capot geraakt was.'' En juist daardoor werd Aagje haar te liever , wjl ze zag , dat zj haare , zo noemt zj het , onvergefeljjke behandeling zo betreurd'' 1). Gedurende een nieuw bezoek van Betje aan Grave , bj wien zj van het laatst van September tot het midden van October logeerde , had zj gelegenheid Aagje dageljks te zien en te leeren kennen. Daardoor werden beide vrouwen niet alleen verzoend , maar zj vatten de harteljkste genegenheid voor elkander op. Betje is onuitputteljk in Aagje's lof '). T'huis miste zj haar gezelschap zeer , men in dat gedeelte der groote waereld verkeert , solide is ? Hoor eens , lieve schat, stel u eens in miln plaats , in mijne omstandigheden ; geef u mijn altoos het beste denkende caracter; kom met u 20ste jaar in het hartje van de waereld ; heb een man die grootsch is op zijn jonge vive vrouw, en die, overtuigd zijnde van haar onbedorven hart, haar alle die plaisieren gunt, die fatzoenlijke lieden nemen zonder dat de zeden iets lijden , heb de gevaarlijke gaaf van overal bemint te zijn (bij groot en klein 't is het zelfde) , wees geestig , vrolijk , innemend en zijt wel opgevoed ; wat denkt gij , zoudt gij er zonder kleerscheuren doorgeraakt zijn ? Overweeg dit alles , en heb 't hart om mij te veroordeelen !'' 1) Brief aan Grave , Aldaar, bl. 132. Verg. bl. 128. 2) Brief van 10 November 1776 , Aldaar , b1. l36 : jjDenk je nog we1 aan Aagjefs grappen ? O dat 's een geestige meid ! . . . . . Ja , 't spijt mij ijselijk dat zij niet digt bij mij woond 1 Maar ik slagt de vrouw , ssik krop het allemaal op.'' Zo lang bij u genooten , en des ook, dat gij mij de occasie gegeven lieve Deken zo dagelijk te zien en des te leeren kennen. Hoor man ! ik zou haar niet geven voor de heele poppekraam dezer waereld , al kwam satanrex er mee bij mij in een toverlantaren. Neen , ik zou zeggen : ::scheer je men deur uit met die duivelsche nesten ,'' en sluiten mijn dierbaarste schat zo wat beel knaphandir-es in mijn hart.'f - Deken heb ik 'leeren kennen voor een zeer braaf , verstandig mensch : zij hebt In December schrijft ze (bl. 138) : heeft , buitendat , Qts dat miJ behaagd ; zij bemint miJ ; en ik betuig dat zij de eerste plaats in mijn hart heeft.'' - In Januari l 277 heet het (bl. 143) : lk koom er voor uit, dat ik Deken in mijn hart lief heb 1, gekregen ; dat ik baar hoog agt om meer goede qualiteiten a1s ik ooit in ëën mensch ontmoette. . . . . Zij is mij waarlijk dierbaarder dan zij zelf nog weet. Ik ken ik leef zal ik u bedanken voor al hetgenoegen Om ODZO dat meer schitterende dan BETJE W OLFF EN AAGJE DEKEN. en zj verklaarde , dat haar hart en hare armen altjd voor de vriendin zouden geopend zjn. Van den kant van jufrouw W olf kwam daar zeker de goedhartige zucht bj, om zich der arme verlatene aan te trekken , boven welke zj zich in stand verheven wist 1) , maar die haar de levendigste sympathie had ingeboezemd door karakter en talenten. Met de laatste had zj bjzonder veel op , en schreef 2) : lk durf zeggen , dat zo onze vriendin opgeleid D waar tot studie . ik meen die studiën die de vrouw passen , en geen afgetrokkene oeFeningen of methafsische bespiegelingen , zj zou v. Merken en mj agter zieh laaten. Haar geest is veel grootscher als die der 251 de waereld genoeg om overtuigd te zijn dat er maar weinige zulke menschen zijn ; mijne vriendschap is niet zo romanesq. . . . . Deken zal mijn hart en armen altoos openvinden om haar te ontvangen , want ik heb haar lief.'' Den 1 6en October te voren had zij in een brief aan Grave de volgende verzen gevlochten (b1. 133) : Denk nooit aan Betje WolF, of denk aan Aagje Deken. Onnodig dat gij mij nu naar de reden vraagt , Gij weet dat Aagje aan mij , zoo als aan u behaagt. AvelJ'a : wat ze/'e van dat meisje4 Behaagt zij u niet meer en meer? W at mij betreft , fk zeg reis op reisje , Nu smaakt mij Deken nog veel meer. Haar deugd is niet bizar, niet grillig , Haar oordeel is volmaakt , gezond. Ze is tot een grapje niet onwillig , O wanneer zie ik toch dien stond , W aarin ik u en haar . . . . . maar het denkbeeld is te sterk ! ik mis haar droevig en geduld is de eenige )'emedie-f' 1) In haar brief van 31 Augustus l 776 LNederland, t. a. p1., bl. 131) zegt ze : jjDat mensch heeft zeker soort van bekwaamheden ; en ik agt haar te hooger om dat zij het in zulk een lagen staat zo verre heeft gebragt ; doch is het redelijk dat ik van een mensch die gewoon en iets ruws in haare manier van zeggen verge dat zij schrijft a1s gij en ik , mijn Hee1'?'' - Veertien dagen vroeger zei ze van haar (b1. 125) : 51Dewijl zij door de Voorzienigheid niet in dien rang ge#aatst is, waarin ik mij bevinde . . . . . dunkt mij , dat het zo zagt , zo vriendelijk zoude zijn , zulk is zich sterk uit te drukken, heeft, een mensch te en allen keurlijk gemoet te gaan , want haar caracter heb ik , uit zeer veele geschreven brieven leeren kennen voor - boven haar sober lot verheven-ff 2) Brief van 2 Februari l 72 7 , Aldaar , b1. 152. 252 BETJE WOLFF EN AAGJE DEKEN. eerste ; en hj is veel bedaarder dan die van de krabbelaarster deezes. Doch zj heeft niets dan zedeljke theologie gelezen ; en W olfje heeft sedert haar tiende jaar tot op heden bjkans niets anders gedaan dan gelezen , hetgeen er keurljks in drie taalen over allerleye onderwerpen en in allerlei trant geschreven is.'' In het algemeen liepen zj nog al uit elkander. Men hoore daarover Betje zelve 1) : pW j zullen een singulier contrast in het oog van een Philosofsche digter maaken . JuFr. Deken statig , stjf , stil , heel (hetgeen men zo noemt !) zedig gekleed, stemmig , eenigzinds verlegen, met een ernstig gelaat sententien sprekende .. .. Betje , gekapt en gekleed als een fatsoendeljk manskind en sacque, of in een gratieus wit negligétje , vrolijk , vif , vriendelijk . . . . Deken wordt meergeadmireerd , maar W olfje wordt meer bemint , en daarmede zjn wj beiden 't meest tevreden.'' Het denkbeeld begon bj Betje te rjpen , hare vriendin bj zich te nemen. Reeds in Augastus 1776 schreef zj (t. a. pl. , bl. 36) : Hoe gelukkig zoude ik mj agten , indien X ik eene Juf. Deken tot mjn gezelschap had , hoe gaarne zoude ik alles met haar delen wat de milde God mj gegeven heeft ! hoe aangenaam zou het o or m ij zij n vB oekekamer mjne stille uren , hier op deeze allerbest geschikste met haar door te brengen ! Dan , dan zou zj de onzjdige getuige mjner onschuldige en naarstig aangelegde levenswjze zjn.'' Het duurde niet lang , of dat denkbeeld zou worden verwezenljkt. Den 16en April 1777 schreef zj haar om haar te troosten over het verlies van beider vriend Houttuyn , en zj besloot dien brief met deze woorden : 11Vaarwel; koom spoedig, fk wagt u reeds met ongeduld-'' Den 29en was Aagje echter nog niet overgekomen : Betje hare vriendin in weinige dichtregels den dood haars echtgenoots. pGeen ma>gschap , geen vrienden'' om haar toe te spreken ! Zj riep Deken's hulp in , die denzelfden dag nog 'k Za1 morgen ' bj u weezen.'' Aagje kwam ; maar haar verbljf n was toen maar van korten duur. Betje evenwel kon saan dat solo antwoordde: toen meldde 1) Brief van 31 Augustus l 776 , Aldaar , b1. 131. BETJE W OLFF EN AAGJE DEKEN. solo niet gewennen ,'' en toen besloot zj voor goed met hare vriendin hare woning te deelen 1). Dit was wellicht wat romanesk , en het gaf aanleiding tot opspraak 1) ; maar men vergete niet , dat zoo Betje daardoor voorzag in hare eigen leegte , zj tevens der arme hulpelooze een dienst dacht te doen. Later werd de verhouding omgekeerd door eene erfenis van omstreeks twintigduizend gulden of meer , die Aagje in 1783 nagelaten werd door haar neef Busserus 3). In Juli 1777 had Aagje haar intrek reeds bj hare vriendin genomen , en van dat oogenblik af hebben ze xvereent van hart , van geest , van staat en lot ,'' samen gewoond , gewerkt , genoten en geleden , om bjna te geljkertjd te sterven. W el zjn er nog verscheiden stukken van elk harer , vooral van Betje W olF, afzonderli.jk uitgekomen 5 maar haar roem hebben zj aan haar letterkundig samenwerken te danken. Samenwerken in den eigenljken zin des woords ; want de gissing , in onze dagen weer door Busken Huet gewaagd 4) a1s zou Aagje niets anders gedaan hebben dan onder dictée van hare vriendin de gedachten van deze op te schrjven , wordt door zoo menig gezegde van Betje weersproken ; en de bewjzen , die hj voor zjne stelling aanvoert , 253 1) Zij bil' * de familie Van Hoevell, die haar dit had aangeboden ; en haar broeder en diens vrouw keurden haar plan r:exelent goed-'' Ook haar vader had er niet tegen. :llk moet,f' schreef ze den 23en Mei aan Grave (Aldaar, bl. 154) , sriemand hebben die mij wat opmontert en daar ik hoog znce loop ; ik word mager van verdriet.'' 2) De la Lande 'zei : ,,lEen vriend van mij meend dat het niet nuttig zoude weezen . . bizonderheden op te speuren van de eerste jaren der zamenleving van de vriendinnen. Zonderling en opsprakelijk , schoon misschien onschuldig , moet zomtijds haar lieder gedrag geweest zijn.'' LAldaar , bl. 8). Men ziet , in welken slechten reuk JuFr. W olF stond. 3) frouw Van Merken , toen huisvrouw van N. S. Van W inter , geraakte zij bekend en in vriendschap met haar neef Hendrik Buserus , die . . . . . bij zijn Door tusschqnkomst van Ploos van Amstel én bizonder door Mejufoverlijden haar tot zijne erfgenaame aangesteld (heeftq ; verkreeg zij een capitaal van f 18 N f 20000 , en sommige begrooten het hooger ; dit viel voor in 1:83.99 LAldaar, bl. 2). - Aagje had hem op zijn 73en verjaardag in een vers nog al honig om den mond gesmeerd , en zij droeg hem in 1275 de gedichten op , die zij met Maria Bosch had geschreven v'Aldaar , b1. 15). #) Oude Aozzlcn: , I D., b1. 2 12 vlg. daarvan deed dat liever dan haar intrek te nemen 254 BETJE WOLFF EN AAGJE DEKEN. zjn zeer betwistbaar 1). Trouwens , reeds gedurende Aagje's leven werden hare talenten miskend 2). H0e Betje over den aanleg harer vriendin dacht , hebben wj reeds vernomen (boven , b1. 251) en in een brief aan Lucretia Van Merken , van 4 Januari 1776 , roemt zj vooral haar poverheerljk Proza-'' Toen zij de Beemster pastorie aan W oll's opvolger moesten inruimen , verhuisden de vriendinnen eerst naar De Rjp , en vestigden zich in 1782 op het buitengoed Lommez-lust te Beverwjk. Daar brachten zj zes van hare gelukkigste jaren door , geacht en geëerd door groot en kl/n 3) ; daar legden zj de laatste hand aan Sara Burget-hart en schreven er Willem Leevend , de beide romans , die haar zouden beroemd maken *). In Alaart 1788 weken zj om 1) !,De inhoud wijst nergens op eene zamenstelling door twee personen. Beide scheppingen Lsara Burgerhart en Willem Levendt zijn blijkbaar aan Gn brein ontsproten en tot in de bijzonderheden door fJn wil uitgewerkt. En dat brein durf ik beweren is het brein van jufvrouw W' olfl- geweest.'' - Aan het tafeltje in r,de beperkte ruimte van den koepel op Lommerlust'f was s:voor twee schrijvende personen geene plaats.'' In de voor- en naredenen wordt het meervoud ttli/ dik-werf met het enkelvoud ik afkewisseld. - Vraagt men , waarom dan toch beider naam op het titelblad voorkomt , hij antwoordt (bl. 215) : !,De teedere vriendschap tusschen beide vrouwen gedoogde geen anderen vorm van optreden voor het publiek . .. . Betje ware . . . . giftig boos geworden , zoo men haar had voorgesteld , Aases naam op de titelbladen uit te wisschen-f' 2) De wed. Van Crimpen, Betjefs nicht , schreef aan M. C. Van Hall omtrent Aagje kort na haar dood : j:Aan haare kunde is zeker van de wereld nooit regt gedaan ; ten minsten men heeft haar altoos beschouwd zoo bekwaam in haar vak niet te als lieve tante.'' zijn mijne ze er bij , g:zij werkten altoos te zamen.'' Nederland En , voegt 1880, 11 D.,bl. 18- 19. Omtrent die samenwerking hoore men de Voorbericht voor den W iegzang van C. Van Vollenhoven (bij Dr. Van Vloten , Het Leven en de Uitgekzen verzen rcn Elis. m o!.#-, b1. 298) : 9,AV' ij doen alles in compagnie , tot vaerzen maaken in *t kltlis , en wij zijn het zoo volmaakt eens , dat wij dikwijls maar éëne laten spreken , vermids die toch Juist de gedachten van de andre uitdrukta'' Vergel. ook de voorrede van Aagjes :,Liederen voor den boerenstand ,'' o.a. aangehaald bij Dyserinck, Gids, 1884, 111, bl. 40. verklaring van Aagjein het 3) Zie de Brieven over rer.qc/kdkWen ollderwerpen, I D., bl. 28 l . #) :,ln Juni l 282 teekent Betje de voorrede van grsara Burgerhart'' nit hare villa Lopmerlust te Beverwijk. Maar op 13 Januari l 782 woonde zij nog in de Rijp , daar zij toen haar schotgeld groot / 3 nog betaalde. Hieruit moet BETJE W OLFF EN AAGJE DEKEN. staatkundige redenen naar Frankrjk uit. Niet slechts in het kerkeljke dachten beide deze vrouwen echt liberaal , maar ook in het staatkundige waren zj hoogst vrjzinnig , ja , kleefden op hartstochteljke wjze de patriotische denkbeelden aan 1) , en gaven daarvan in vurige en opgewonden gediehten en prozastukken bljk. Toen in 1787 door de Pruisische bajonetten de patriotsche beweging werd gefnuikt , en dien ten gevolge de reactie zich deed gevoelen , en hier en daar , geljk Betje het in 1798 uitdrukte , 255 De muitzucht, opgetooid met slaafsche Oranjestrikken , W oedde op de burgery , haar huizen heeft geslecht , Haar eigendom ontstal, haar joeg uit hare muren , A1 razende : s,lzang leevf de Prins !'' toen verlieten Trevoux in zj het land en vestigden zich in de kleine stad Frankrjk. Maar ook in den vreemde bleven zj der Nederlandsche Letterkunde getrouw : een dichtbundel ( Wandelingen ï0> Bourgogne) en enkele proza-werken , waaronder de roman Cornelia Y fl#,schz4f , werden daar door haar opgesteld. Als eindeljk , volgens haar zeggen , pde Vrjheid den Bataven haar heilzame wetten'' gaf , keerden zj , in 1798 , naar het vaderland terug. De vriendinnen hadden intusschen haar fortuin verloren , ja , rdoor het banquerout van Nissen en andere omstandigheden zjn zj zeer behoeftig geworden'' 2) ; en de milddadigheid van een vriend , den Secretaris van W olvega , J, . P. André Yan Canter ? moest haar in staat stellen naar het vaderland terug te keeren 3). afgeleid en op dien datum naar Beverwijk vertrokken. Dit feit is belangrijk in zoover , dat men nu met zekerheid weet, dat de roman :,sara Burgerhart'g in de Rijp is geschreven en niet als de gewone voorstelling luidt, in Beverwijk-f' J. Ten Brink, De Roman in srïeren , b1. 100. worden , dat de vriendinnen tot Mei l 782 in de Rijp bleven wonen Gaandeweg zijn zij van hare opgewondenheid bekomen om eene treurige, maar merkwaardige reden. Den l8en November 1801 schrijft AaUe (BiJ Frijlink , Btjvoegsels enz., bl. 36) : ::l-ladden wij voor twintig, dertigjaar geweeten wat nu ons de ondervinding leert , wij hadden nimmer eene letter voor de vrijheid in het licht gegeven . . . . . Nimmer hadden wij gedacht dat er zo weinig geestdrift in onze natie voor ware , reedelijke vrijheid 2) Zoo schreef Betlefs nicht, de W ed. Van Crimpen , kort na haar tantes dood aan M. C. Yan Hall; zie Nederland, 1880 , no. 5, b1. l9. heerschte.'' 1) 3) Zie het vers aangehaald in De XcrorycAer, XI, b1. 321. 256 BETJE WOLFF EN AAGJE DEKEN. Sedert vestigden zj zich in Den Haag ; en zagen zich genoodzaakt te trachten van hare pen te leven. Niettegenstaande Betje aan vertalingen werkte , dat zj zgroen en blaauw'' werd , zou zij het zonder de kiesche hulp van goede vrienden niet gered hebben 1). Van Hall, Yollenhoven en anderen stonden haar trouw bj :). Van Canter vermaakte haar , pbj testamentaire dispositie eene som van f 6000 , benevens zjne Hoogadeljke boekereien en handschriften , welk legaat door zjn erfgenaam veranderd werd in een jaarljksch pensioen van f 500 5. Ofschoon zj moedig kampte en het hoofd boven water trachtte te houden , za1 het toch niemand verwonderen , dat Betje's rnaiuurljke en aangebooren vroljkheid reeds veele jaaren (voor haar dood) achter de pikduistere wolken van duizend onderscheiden rampen en verdrieteljkheden verschoolen'' 4) , zich nauweljks staande kon houden. Toch kon zj soms nog met haar toestand spotten , als zj zich reene milionaire in teleurstellingen en ondervindingen'' noemde. Eindeljk kwam er eene slepende , doch hevige ziekte bj : den 8en October 1801 begon rdie rampzalige kramp ,'' die een der verschjnselen was van de wreede kwaal , welke eindeljk den 5en November 1804 een einde maakte aan haar leven. Aagje Deken was door dat verlies zoo geschokt, dat zj negen dagen later insgeljks ontslsep 5). Zoo eindigde eene zusterljke samenwerking Den l3en Juni 1800 schreef zij aan Vollenhoven (bij Frijlink , Bnvoegsels, b1. 27) : T:lk , die om het lieve brood zit te vertaalen , dat ik groen en blaauw word en zonder goede menschen het niet zoude redden . . . . ik hou , even a1s de Zeeuwsche leeuw, al worstelend het hoofd boven, en za1 toonen dat in deezen bespiegellg betrachting is. En den 24en (bl. 28) # : :rlk slagt Sancho (zaliger) , ik heb haast geen tijd om mijne - met oorlof bij 't kostelijk eten l - mijne nagels te knippen. Niet dat ik keuningin van Barasaria geworden ben, maar omdat ik, za1 ik nog een duitje verdienen , moet vertalen dat ik kikhals-'* 1) S) Van Hall schoot haar soms/'so voor, en Mevrouw Van Leyden bezorgde haar en betaalde eene meid-huishoudster. Zie Nederland, 1880, no. 5, b1. 15. 3) #) Bljvoegsels, bl. 20). S) Dinsdag na Betje's dood srheeft zy eene zware koorts gekregen, verzeld van ijlhoofdigheid . . . . Donderdag en volgende dagen was zij weêr volkomen bij haar kennis tot Zondag,'' schreef Mevr. Van Crimpen, (Nederland, 1880, Zie Frijlink , b1. 129 en Bljvoegsels enz., b1. 40. ZO0 Schreef Aagje aan Vollenhoven , 9 Februari 1800 , (bij Frijlink, no. 5, b1. 18). Den 14en bezweek zij. BETJE W OLFF EN AAGJE DEKEN. van acht-en-twintig jaren. Beiden Narolging nabj Scheveningen. De beteekenis dezer twee rusten op de begraafplaats Ter begaafde kunde hebben niet verworven door die zj Betje W olF ook voor zjn. De breede plaats , beslaan , hebben zj te danken aan hare proza-werken , hare romans. W j kunnen ons daarom bepalen tot eene vluchtige beschouwing. van hare gedichten. De poëzie van AagjeDeken was niet beter dan die van zoovele anderen onder onze poëtasters , die den smaak der natie voor etichteljke rjmelarj streelden. Betje W olf stond eenige trappen hooger. W j zagen reeds (boven , bl. 173 , noot 3) , dat hare verzen Dmet smaak gelezen'' werden. W j weten dat in 't bjzonder van hare Mengelzangen , die in 1772 het licht zagen 1) ; evenzoo van het gedicht Aan v'#zdds Gallandat van 5 Juni Holland so veel opgang , dat de druk bykans weg is , en dat men een tweeden denkt aan te leggen.'' 9) , waarvan zj in een brief aan zei 3) : rHet Hekeldicht maakt in geeut 1774 Haar eerste werk reeds , de Bespiegelingen orer het .g:Alp:#:Al , (1763) was spoedig uitverkocht. Toch had zjzelf er niet veel mee op 1en noemde het 4) pde onrype vrucht van onze jonge jaaren.'' Van haar Waleheren (1769) en de Mengelzangen zei ze 5) : z j in het licht vrouwen voor onze Letterde vele bundels Poëzie , hebben gezonden , hoe merkwaardig die van de kennis van haar persoon en karakter die zj in de geschiedenis onzer Letteren 257 1) . Haar vriend Sweers getuigde daarvan , in hare Brieven orer verscheiden onderwerpen , 11 D ., bl. 308 : ,,Zy voldoen ten uiterste : bijzonder uw lijkzang op den heer Noordkerk , die ik in den Haag heb hooren noemen : gjun chefd'oeuvre der Nederduytsche poëzy; en dat van menschen , die over de vaderlandsche dichtkunst niet gunstig denken . . . . . De overige stukken in dit b oekdeel vervat , pryzen zich zelf-'' Dit gedicht was door Betje's Gouda) ,,beschaafd (harenq bestendigen Lucretia Van Merken , gewordenf' en zij had het j:uit Complaisance vtlor deesen vriend opgesteld-'' Zie haar brief van 3 Mei 1774 aan medegedeeld door Jorissen , Nederland, l 878 , 11 D., b1. 14. 3) Mr. R. H. J. Gallandat Huet , Fcn en Over fej'e WoW , bl. 66. #) Aan mynen Geest , bl. l 1. Zie over de schroomvallige aanmoediging van Betje de N. Vaderl. Letter-oeleningen , d1. III , b1. 503 en D6 Gids 1827 11 , b1. 470. 5) Ter karakteriseering van het critisch standpunt van haar tijd geef ik JOKCKBLOET , Akd. Letterk. in d6 twee laatste feuy.en , I , 4e druk. 17 2) vrixd De Moor van Immerzeel (van 258 BETJE !s ZELFCEITIEK. 11Die stukken zyn vry goed, zo als de lieden spreken , Maar zyn 'er schoonheên , ô wat zyn *er ook gebreken !'' W e1 erkende zj in het gedicht Aan mynen geest (bl. 15) : 't Aandoenlyke , de ziel der Dichtkunst, is *er in ; M aar evenwel nogthans, en des al niet te min , Ditzyn gean vaersen van de keurige Aran Alerken. Daar, kies het beste vaers eens zelfs uit deeze werken , 'Er haapert altoos iets, het zy aan styl of taal, En , 'k heb het meer gezegd , wat schryft gy inegaal ! Gy kunt ons, ik beken 't , doen lachchen en doen schreijen , (Ik spreek goed rond goed zeeuwsch ; gy weet, ik kan niet Somtyds is uw penseel 1os , teêr, bevallig , malsch. Ik vind ook hier en daar we1 trekken van Frans Hals. vleij en) Ja, naar ft getuigenis van vyanden en vrinden , Is , in uw W interzang , Teniers heel klaar te vinden. Gy hebt iets levendigs ; ft ontbrak u nooit aan vuur : Men noemt me , om u , wel eens : Dichtresse der Natuur-'' Er is waarheid in die zelferitiek , vooral in het eindoordeel : 11Maar, weet gy wat 'er schort? - Gy hebt te veel geschreven . . . . Ja! hadt gy wat raeer tyds aan 't geen gy schryft gegeeven, Gy had niet half zo veel -- en eens zo goed geschreevex.'' Dit geldt niet alleen van hare Poëzie , latere proza-werken. Maar Dichteresse der AlcfMf/r , ja , dat was zj. Vooreerst door haar open oog voor landeljk schoon ; ten anderen door de eenvoudige natuurljkheid , die in al haar streven doorstraalt. Met volle waarheid kon zj zanggodin 5'' en volkomen juist erkent Zeggen : z ij 1 ) : Xde natuur is mijne maar evenzeer van hare hier den aanvang der aankondiging Letter-oefeningen , III D., le st. (1 720) , bl. 463 : ,,De Liefhebbers der Dichtkunde zullen deze Zangen en Proeve van Mejufrrouw W olf met recht mogen aenzien als een nieuwen stap van vordering op den Zangberg. Er straelt in dit W erkje. meer beschaefdheid van tael , en meer oplettendheid op het regelmatige der Verzen door dan men we1 in vroegere Stukjes bespeurd heeft; en men mag zich vleijen dat onze Dichteres , op dien voet voortgaende, by haren lof van harttrefend , geestig en verstandig te schryven , ook eerlang dien van van haar W alcheren in de N. Vaderl. ene keurige Dichteres te zyn , gevoegd za1 zien-'' Ook hier, als elders in dit tijdschrift , wordt het eigenaardige der Poëzie alleen in gladde verzen gezocht. 1) Beemster- Winter-bultenleven , bl. 68. BETJE S ZELFCRITIEK. Myn vaersen . . . . . Er is noch s,zang'', noch l,hemelvalf'# Ja ! niets gjhoogdravendsf' in te vinden. Een kind verstaat al wat ik schryf : Zoo spreken dees myn goeie vrinden Van myn poëtisch tydverdryf.'' 259 zj de maat van haar talent niet miskent , eenvoudig , natuurljk en wat laag bj den grond bljft , heeft ze soms allerliefste stukjes geschreven 1). De vorm herinnert niet zelden aan Bellamy. W aar zj haar talent wil forceeren , mislukt het vers haar doorgaans , en zj was zich daarvan wel bewust 2). Maar nogmaals , hare verdienste zat in hare proza-werken. Reeds vroeg legde Betje zich op den ongebonden stjl toe. Hare eerste proevan waren al te bloemrjk en gezwollen 3) , en zj heeft die dan ook later , toen zj rmeer oordeel en fjner smaak'' gekregen had , veroordeeld met woord 4) en daad. En hare vriendin was het ,ook in ditopzicht , geheel met haar eens. Zoo ik er een ten voorbeeld moest W aar 1) heid derde aanhalen , ik weesop de levendigin haar Lo/ van beschrijving , die zij ten toon der Lente , in het deel der Brieven orer verschelden spreidt onderwerpen afgedrukt , b1. 48. De Economische Ltkdjes, door beide vriendinnen in l 78l in drie deelen uitgegeven , maar waarvan , naar het schijut , Aagje Deken de meesten geschreven had , waren gewild , en werden goed verkocht. Evenwel , in die prachtuitgave met platen , denkelijk niet aan hen , voor wie ze bestemd waren , namelijk srdie menschen, die men gemeene burgerluidjes noemt, of die in den dienstbaren stand geplaatst zijn-f' Voor hen was eene uitgave verschenen in den vorm van s,en ordinair zakboekje , zeer laag van prijs-f' Zij meenden in deze Lledjes den toon aan te slaan , door s,een ambachtsman , eene werkmeid , een boer, een tuinman'f verstaan en gebruikt; maar ons komt die proev-e als geheel mislukt voor. 1:Dit is waar , wegdroeg, of het moeite kost , is het alleen goed nooit kunnen onderwerp-'' Somtyds schryf ik eenige hondert regels in weinige dagen , en *er kan een jaar verlopen zonder dat ik aan de Poëzy denk, want gy weet , ik lees bykans geene vaersen.'' Brieven enz-, 11 D., bl. 127. 3) Zie het proefje in de Brieven enz., I11 D., b1. 99 , en haar Eenzame om in 't vuur gegooit te worden. Ik heb Zeggen : jJntlzal ik eens een vaers gaan maken, over dit of dat nachtgadacltun orer den slaap en d6n dood (1765). 1) T:uit deze staaltjes zult gy zien , wat ik myn jeugdtj prosa noem ! ik dagt toen, dat het mooi was, doch nu denk ik 'er zo niet over , en gy ook niet : ten minsten , gy schryft nooit zo gebloemt'. frïepen enz., I11 D., bl. 106. 17* dat ik nooit een vaers maakte , 't welk de vloeyde my :) goedkeuring als van zelf toe ; zo dra een dichtstuk my 260 Reeds in 1767 - t769 had Betje allerlei vertoogen in het spectatoriale blaadje De Grysaard geplaatst , waarvan zelfs de twee deelen sg'rootendeel door ghaarj geschreven'' waren 1). In 1778 en 1779 gaf zj soortgeljke opstellen in De Borger 2) (= le Gfpgds) , en in het laatstgenoemde jaar schreef zj eene Proere orer de opvoeding , aan de Nederlandsche moeder. Eindeljk kwam de door beide vriendinnen bewerkte uitgave der Brieven orer rerscheiden onderwerpen , in drie deelen , waarvan het eerste in 1780 in het licht verscheen. Men ziet evenwel , dat zj den vorm nog niet beheerschten. Dit werk bevat meer volkomen moraliseerende vertoogen gebied : dan brieven : verstandige raadgevingen op allerlei niet zelden op dat der theologie. De toon is ook niet zoo natuurljk a1s de vertrouweljke briefstjl eischt : hj is wel eens wat pedant en gemaniëreerd; nu en dan is de stjl breedsprakig. Te midden dier bespiegelingen worden wj soms verrast door enkele levendige schilderjtjes , zoo waar van teekening en kleur, z0o geestig van toets , als de beste meester ze kan leveren 3). Bljkbaar weldra zouden wagen. Die oerste roman had tot titel: Hhtorie van Ad/zffwrtlzfv? Sara Burgerhart ? met de bjvoeging : niet rertaald. Geljk Van EFen zich door den Engelschen Spectator had laten inspil.eeren , volgden onze schrjfsters in vorm en strekking den Engelschen roman na , die toen grooten opgang maakte : Clarisse Jfcrlp'r: van Richardson 4). Zj stelden zich daarbj een tweeledig waren dit voorstudiën voor den roman )waaraan ze zich vol BETJE ' S VROEGSTE PRO zw. 1) Zie den brief van 19 Aug. l 724 aan Gallandat , bij Mr. R. H. J. Gallandat Huet, Fcn en Over fet/e moy b1. 72. En verg. J. Hartog , De Spectatoriale Geschriften , enz-, b1. 26-22. 3) 2) Zie Hartog , t. 1. a. pl., b1. 37. Ik wijs op de beschrijving van het huishouden van jrnicht Woelwater'' (1 D., 28e brief), of op de uitspatting der familie moem in den Vauxhall op de Rotterdamsche kermis (IIe D., 21e brief). A) In 12:9 jewaagde Bilderdijk reeds van rrRichardson , die ft orakel der hedendaagsche sszedenschrijveren is , 't welk zy napraten-'f Brieven , I D., b1. 95. Jn l :74 noemde Betje haar vriend Vollenhoven al !,Een man a1s Karel Grandison !'' Clarissa Harlowe en Karel Grandison , door den Doopsgezinden Predikant J. Stinstra vertaald , zagen van 1752- 1 :56 het licht. Zie Hartog, t. 1. a. p1., bl. l88 , die , bl. l92 eenige dison'' opnoemt en dr. J. navolgingen xin den smaak van Pamela, Clarissa, en Gran- Ten Brink , De roman in brieven, Amst. 1889 , bl. 70 vlg. SARA BURRERHART. doel voor oogen : nameljk , feiteljk te bewjzen , dat ook oorspronkeljke geschriften van dat slag bj ons niet onmogeljk waren ; ten anderen , en vooral , den smaak van 't publiek te verbeteren. Daar , geljk wj zagen (boven , b1. 220) ronze juFertjes'' hoofdzakeljk den neus tegen de Nederlandsche Letterkunde optrokken 1), en het meest op vreemde romans verslingerd waren , wendden onze schrjfsters zich met haar boek voornameljk tot deze. Niet slechts de Fransche Romantiek zou er door bekampt worden , vooral ook de nieuwere Duitsche t die den geest van W ertheL. ademde , en daardoor veel gevaarljker scheen. De inhoud zoa vaderlandsch zjn : Hollandsche toestanden en karakters zouden uit een Hollandsch oogpunt worden geschilderd Q). De geschiedenis van Sara Burgerhart is die van een meisje , dat t door eene kwezelqehtige tante meer mishandeld dan opgevoed , haar huis ontvlucht , en gelukkig in dat eener fatsoenljke weiuwe terecht komt. W erd zj eerst bitter kort gehouden , thans haalt zj hare schà in en viert haar wereldschen zin bot. Zj is levendig en vrooljk , tot dartel-wordens toe ; maar open , braaf , argeloos , zoowel als verstandig en geestig. Hare argeloosheid doet 261 My dunkt, ik hoor hier en daar een jong jufertje . . . . . met een opgeschort neusje , dus spreken : :,Een Hollandsche Roman ! Hede , ma chère, wel hoe vindt gy dat ?'' (En ma chère vindt het even ridlcul als ons jufertje). ::Ik lees geen H01- landsch ; ik geloof ook niet , dat ik het zou kunnen lezen.'f '* En in de Gedachten orer Dlchtkunde , achter hare Besplegelingen over de staat der Rechtheid, schreef Betje W olF al in 1765 (b1. 151) : 9,De moden. die bizarre dame, wi1 niet dat iemand die in het Nederduitsch schryft, geestig of sehrander zal heten. Ze noemt hem een Hollandsch auteur, en niet anders. Nu weet 1) In de voorrede van Scrc Burgerhart heet het, b1. xIv : lieden van goût , Hollandsch en plomp woorden men , dat by van eenerlei betekenis zyn. 11Un b6l Esprlt , die het weinige rede , dat de natuur hem gaf , op zyne tour en France verloor , zal u , met een beslissend air , sur son honneur declcreeren , dat men niets galands, niets geesdgs , niets energicqs in die dromerige taal kan expliseren-'' 2) Zij wilden s:een oorspronkelyk vaderlandschen roman uitgeven ; een roman , die berekent is voor den meridiaan des huisselyken levens. W y schilderen u Nederlandsche karakters ; menschen , die men in ons vaderland werkelijk vindt-f' Voorrede , b1. Ix. SARA BURGERHART. haar in de klauwen vallen van een lichtmis , wien zj echter geom eindeljk lukkig pongedeerd'' ontkomt , in de haven van een gelukkig huweljk aan te landen. De tegenstelling tegen de mode-romans was in ieder opzicht groot. Daar een kaleidoskoop van ongemotiveerde , bonte, romaneske gebeurtenissen : hier niet veel meer dan huiseljke voorvallen , terwjl integendeel aan de motiveering , de karakterschildering , de meeste zorg is besteed. Maar juist dat was de reden van den OPVAn: , dien het boek maakte. In 1782 Za# de eerste druk het licht , een jaar later een tweede , en in 1786 een derde , ondanks de weinig eFect-makende tooneelen , die het bevat l). De Schrjfsters hadden de aantrekkeljkheid willen leggen in natuurljke schildering, in de puitvoering ,'' die alles goed moest maken 2). En de uitvoering maakte ontegenzeggeljk alles goed. Zulk eene uitvoerige en goedgeslaagde karakterteekening , als hier hoofdzaak bleek , was op het Zj trok aan : niet de fjne schakeering kennis en veel studie. Alle gebied onzer Letterkunde nog niet geleverd. door scherpe , bonte tegenstellingen , maar door daarvan , die getuigt van de grootste menschenfguren , die zich in deze phistorie'' bewegen , zijn dan ook wezenlijke individualiteiten geworden : wier persoonljkheid ons niet alleen in hare volle verscheidenheid en schakeering van tinten wordt voor oogen gesteld , maar van wie wj ook inzien , hoe en waarom zj zoo geworden zjn. W elk een onmisbaar vereischte dit nu in een Roman zjn moge , hij moet n0g eene andere eigenschap bezitten , zoo hj ons boeien zal. 262 1) In 1836 verscheen een vierde druk bij Immerzeel , en tegelijkertijd eene andere uitgave in Sneek; in 1 856 een vijfde druk bij Roelants en in 1829 , bij de oorspronkelijke uitgevers (de Gebr. Van Cleef; , een zesde druk , in 1886 een zevende druk ; in het geheel dus acht uitgaven, Q) Op b1. xv der Voorrede heet het : s:Men vindt in deeze roman geen wandaden die een Engelschman zelfs met rilling leest ; geen zo overdrevene deugden , dat zy voor ons zwakke menschen onbereikbaar zyn . . . Daar wordt in dit geheele werk geen een duël gevochten. Eens echter wordt er een oorvyg uitgedeelt. Er wordt noch geschaakt , noch vergif gedronken. Ons vernuft heeft niets wonderbaarlyks voering zal alles moeten uitgedagt. Alles blyft in het natuurlyke ; de uitgoed maken.'' En bl. xxll : llHet byzondere in de karakters is iets zeer aantrekkellrks voor den lezer ; zoo is het niet met de gevallen , indien zy al te romanesk zyn-'' SARA BURGERHART. V j hebben er niet genoeg aan , dat wj de personen kennen , wj moeten die kennis opdoen door hen te zien handelen. En hier zien wj ze werkeljk in levenden ljve voor ons optreden ; want het is eene tweede verdienste van dit Loek , dat daarin de meest uiteenloopende tooneelen en toestanden met de levendigste schilderachtigheid worden aanschouweljk gemaakt q tooneelen , waarbj nu eens onze lachlust opgewekt , dan weer eene gemoedeljke snaar in ons binnenste aan het trillen gebracht wordt. dit alles de verdienste van den vorm 1die waarlijk miet gering is. Het deftige , stjve , onnatuurljkevan de conveniioneele schrjftaal , waarvan Yan EFen 0ns had willen verlossen , is hier verbannen ; ja , de losheid gaat wel eens in slordigheid van stjl over. Zoo wppr prl,9 in de medegedeelde gesprekken niet altjd de ongedwongen trant van het dageljksch verkeer schjnt te heerschen , men bedenke , dat de goede toon , die het midden hoadt tusschen de toen nog in zwang zjnde vrj ruwe burgerljke plompheid en platheid en de geaFecteerde taal der saletten , nog Doeiljk te treFen was. Die plompheid komt overigens we1 eens meer uit dan met den gekozen vorm is overeen te brengen. Het geheel is in brieven geschreven , en nu worden aan sommige personen , goed te doen uitkomen , woorden en spreekwjzen in de pen gegeven , die ze wel in het gesprek gebruikt , maar zeker in hun briefstjl wat gepoljst zouden hebben. ol hunne eigenaardigheid Voeg bij Evenwel de vlekjes , die wj hier en daar bespeuren J vielen in 1782 minder in heto0g , en zjn in allen gevalle niet van dien aard , dat zj de groote verdiensten van het boek overtreFen. Alen kon en kan nog , zooals de Schrjfsters zich dat voorstelden , door dezen roman mvervroljkt'' worder en sgeleerd en gesticht'' ievens ; en wat kan men van een boek meer verlangen ? Twee opmerkingen betrekkeljk den inhoud mogen wj ten slotte Aiet achterhouden. Vooreerst moeten wj er op wjzen , ljke handeling , aan feiten , die onze belangstelling spannen , lameljk arm is ; en dat het meest bewogen tooneel , datgeen , waarin Sara zich op de buitenplaats en in de macht van haar belager bevindt , zwak is van vinding. De Schrjfsters hadden bljkbaar niet meer verbeeldingskracht dan onzer Nederlandsche dat deze roman aan eigen- 263 264 SARA BURGERHART. * natuur doorgaans is toebedeeld 1). Een belangwekkenden knoop te leggen , dat verstonden of zochten zj niet ; maar waar zj in uitmuntten , het is in de schildering van zoodanige toestanden a1s zj rondom zich konden waarnemen ') : daarvan vatten zj de pikante of karakteristieke trekken met veel fjnheid op , en gaveu die met even groote levendigheid weer. ln de tweede plaats staat de & moraliseerende strekking wel ' wat veel op den voorgrond. Dit bljkt niet slechts uit de voorrede , maar o0k uit menigen brief in het werk zelf. Dit lag geheel in de riehting der Schrjfsters. Gelukkig echter zjn hier beide gebreken t0t een minimum ingekrompen. Yan het oogenblik , dat zj, aangemoedigd door den grooten opgang , dien deze eersteling maakte 2) , toegaven aan de gemakkeljkhaid , waarmede zj de pen hanteerden , en nieuwe , minder overdachte romans improviseerden , moesten die schadawkanten meer zichtbaar worden. En dat was werkeljk het geval , zooals in 1784 bleek in de Historie wtzzl den Heer W illem .L6d'pdAl#, die niet minder dan acht deelen besloeg. Haar shoofdoogmerk'' was daarmee : sleerzaamheid en vrolykheid ,'' maar de stichteljke strekking komt veel meer uit dan in een kunstwerk oirbaar is. Busken Huet noemt niet ten onrechte dezen roman ponder meer baring tegen de natuurljke van het geloof tegen het voor , dat het leveren van der Schrjfsters is geweest'' 4). eene verdediging der christeljke opengodsdienst , en meer in het algemeen z ongeloof . . . . Zelfs houdt ghjj het er zulk eene apologie het hoofdoogmerk # En dat is niet onmogeljk. Die richting lh# Van Betje WolF erkent zelf in l 774 : T,lk heb veel meer werks gemaakt mijn bonsens uittebreiden , dan myne inbeelding te vermeerderen.'' Zie Mr. R. H. J. Gallandat Huet , Fcn en crer Beb'e l#4y , bl. 60. 2) Dat zij hare j,origineelen in de samenleeving vonden , doch niemand in het byzonder schilderden ,'' blijkt uit de voorrede van Willem Leevend; en dat de lotgevallen van Lotje Roulin uit het leven gegrepen zijn , mag men opmaken uit Cornelia Wildschut , I deel, b1. 208. Vergelijk daarbij Cd. Busken Huet, Oude Romans , I deel, b1. 127. 3) In de voorrede tot het I1I deel van Willem Leevend, bl. 7 , zeggen de Schrijfsters zelve , dat Saaro'e s,het handboek onzer jonge lieden en de favorite der beste jonge lieden'' werd. k) Oude Romans, I , b1. 1 l2. W ILLEM LEEVEND. wordt overal door hare geestverwanten voorgestaan , welke vooral hun orgaan in de Vaderlandsche Letteroefeningen hadden. Er worden hier ta1 van karakters geschilderd , of liever , zj schilderen zichzelf in brieven , die vaak z00 natuurljk zjn , dat zj ons het innigste zieleleven der personen blootleggen , zoodat w ij zit niet de minste inderdaad met de menschen meeleven. Maar in die acht deelen gang. Dit wordt dan ook in de h'arede erkend (V1II , 356) : het is eene peenvoudige historie , alleen het geraamte van een roman 5 maar de karakters - roilà J'c#'cïr8.'' Zoo aan die karakters veel zorg is besteed , het is dan ook meer om de verschillende richtingen in de maatschappj aan critiek te onderwerpen , dan omdat de fguren tot het verloop moeten meewerken. De helft der brieven zou misschien kunnen der geschiedenis zonder wegvallen , dat iets aan den samenhang van 't verhaalof de teekening der hoofdpersonen werd te kort gedaan 1). Het groote gebrek is , dat hier veel te veel geredeneerd wordt , hetgeen wederom den toon van het werk niet zo0los , zoo natuurljk maakt als die y waardoor Sara B'ttrgerhart zoo aantrekkeljk is. Vele dezer brieven zjn meer vertoogen , dan vertrouweljke ontboezemingen : er is iets preekerigs in. Zelfs Koosje Veldenaar ) het twintig-jarige meisje , preekt. De theologische vraagstukken van den dag spelen hier dan ook eene te groote rol. Het boek is door dat alles veel te lang , ja , gerekt geworden. De karakters zelf zjn niet volkomen nieuw ; sommige o0k niet met de fjne stift van vroeger geteekend , maar daarentegen veel harder gekleurd. Er heerscht , ondanks de tegenspraak der auteurs 2) , overdrjving in alles en bj allen : overgevoelige sentimentaliteit bj sommigen. 265 Er is voor eenige jaren , door de zorg van Mevr. de Wed. Van Westhreene, zulk eene uitgave verschenen. De besnoeiing, die de roman in de miniatuur-uitgave van 1851 heeft ondergaan , is echter al te onhebbelijk. :) In de voorrede tot het III deel van Willent Zeepend bl. l 7 , leest men : 11W y hebben het schoone , het ernstige , het comique , het goedhartig-onbeschaafde ; wy hebben hartroerende vriendschap , lydende liefde , wy zwakheden , gebreken, deugden , vernuft, ook valsch vernuft , geschilderd , en daaruit personen gevormd , die er allen zyn kunnen want nfef: ls overdreren - die er zeer zeker zyn zullen.f' En in die op het V deel, b1. xx : 11Zonder der menschelyke natuur complimenten te maaken , hielden wy in hebben *tOOg:niets overdreeven.'' 1) 266 WILLEM LEEVEND. De oorzaak dier gebreken moet zeker voor een deel worden gezocht in de overhaasting , waarmee deze rhistorie'' werd geschreven 1) , ofschoon ook veel op rekening mag worden gesteld van een min juist inzicht in het wezen van den Roman als kunstwerk 2). Het geringer debiet van deze tweede proeve van Hollandsche Kunst toonde de Schrjfsters , dat dit werk niet in die mate als Sara het geluk had rde goedkeuring onzer landgenooien weg te dragen ,'' zooals zj hadden gehoopt 3). Nog vppr het geheel voltooid was , zj erkennen 4) : pveele leezers en leezeressen waardeeren Saaro'e B'ttrgerhart verre boven Willem Leerend ;'' en ofschoon de auteurs pgansch niet van die gedagten'' waren , ja , integendeel aan haar tweeden roman den voorrang toekenden , zal toch het vonnis der tjdgenooten wel door de nakomelingschap worden bevestigd , niettegenstaande ook hier veel van het goede wordt aangetrofen , dat Saarfe had bemind gemaakt. In 1792 begonnen zj een derden roman , die van 1793 tot 1796 in zes deelen het licht zag , onder den titel : Cornelia W ildschut , moesten 1) Men herinnere zich , dat tusschen l 282 en *84 nog een twaalftal deelen van beide vriendinnen het licht zag. :) Betje MrolF liep hoog met het thans bijna vergeten boek Sophia's relzen ran Memel '?ccr Saoeen , en ziehier boe zij daarover spreekt in de voorrede tot het V deel van W illem Leevend, bl. xv : Het Plan van dit overgroote werk k'myne hoogduitsche !, uitgaaf beloopt zes zwaare octavofs waarvan ieder over de duizend wel digt in een gedrukte bladzyden beslaat) , is gering , en geheel onwaarschynlyk ; het stuk zelf slegt met elkander verbonden ; dit beken ik ; maar ik meen echter, dat dit werk opgevuld is met de schoonste , de heerlykste, de oorsprongelykste gedagten: men kan zich naauwlijks in eene omstandigbeid plaatzen , of men vind er iets nuttigs in dit boek over aangeteekend. Ik zie hier schoone, dat is, we1 uit Zewerkte karakters-'' 3) In den beginne werkte de indruk, dien Saaro'e gemaakt had , na. In de voorrede tot het III deel van Ivillem Leevend , heet het , b1. l 8 : 9,W y ontfangen nog daaglyks daarover zeer veele toejtzichingen ;'' en in de voorrede van deel V vernemen wij , bl. Iv , deze verklaring van den uitgever : :lWillem Leevend wordt algemeen gelezen , uwe landgenooten ontfangen met eene toenemende graagte , de telkens uitkomende deelen , hoe spoedig ik dat werk afdruk , nog is men ongeduldipf' - Het beleefde echter toenmaals geen tweeden druk ; deze verscheen ip 1886 bij de Gebroeders Van Cleef. 1) In de Narede op deel VIII, b1. 352. CORNELIA W ILDSCHUT. PJ de .g:'ppl.g:Al der p.pppdtsïzl.g. Hj was pin denzelfden smaak geschreven a1s de twee voorigen'' ( Voort.ede , bl. xlx) ; maar , het valt niet te ontkennen , hier is meer handeling. Zj zagen dat zelve in , en waren overtuigd , dat charakters'' tot peen wè1 verbonden zj hier hare pschetsen en geheel'' gemaakt hadden. Zj hadden meer dan vroeger begrepen , dat een roman peene versierde aaneenschakeling van gevallen'' moest zjn 1) , dat daarin dus vinding'' evenmin mocht ontbreken als pcharakterkunde.'' X p(Z)j wisten , dat alles waarin men geen of weinig belang stelt , ons niet of Eaauwlyk aandoet , om die reden poogden (zlj het 0ok belangrjk te maaken.'' Daartoe hadden zj wederom peenheid met verscheidenheid , boert en scherts met ernst verbonden'' 2). Herinnert dit aan de levendige inkleeding van Sara Burgerhart , ook de karakteristiek , die ons daar zoo aantrekt , is hier doorgaans goed geslaagd ; ofschoon dikwerf al te scherpe omtrekken en al te schreeuwende kleuren de manier van W illem Leerend in 't geheugen roepen. Eindeljk staat ook hier , evenals in dat boek, de zedeljke strekking te veel op den voorgrond. Het kon geen kwaad , dat de Schrjfsters in beide werken lezers op 'toog hadden , sdie iets meer dan een vermaaklyk uur in deze historie zoeken'' 3) ; maar het ging daarom niet aan , het verhaal zoo onder de zedekundige beschouwingen te bedelven , dat het hoofdkarakter van een roman verloren gaat. Die reeks van vertoogen over de opvoeding mogen al vo1 uitmuntende , zeer van het boek had toch zoo'n ongeljk niet , toen ze zei (1 , 207) : XAls ik wi1 hooren preéken , ga ik in de kerk , en lees geen behartigenswaardige lessen zjn , de heldin TOm aDS11 . Zj schreven mede haar eigen vonnis , toen zj zeiden (1I , 63) : een brief moet geen kunstig uitgewerkte verhandeling zjn-'' Ook D deze roman is nameljk in brieven opgesteld. Zj kozen dien vorm deels , omdat dit in geheel Europa de mode-vorm was 4) ; maar o0k 267 1) 2) Cornelia W ildschut , deel 11 , b1. 67. Cornelia yildschut , deel I , Voorrede , bl. vll, Iv. 3) 'Willem Leevend, deel VIII , bl. 331. #) Zie hierover dr. Jan Ten Brink , De Roman ïn Brieven , l 740-1840. Eene proeve rcn vergelnkende letterkundige geschiedenis. Amsterdam, 1889 , vooral b1. 125 vlg. CORNELIA W ILDSCHUT. omdat zj zich overtaigd hielden , dat vrouwen van talent vooral in dien schrjftrant uitmuntten 1). Bovendien gaf haar dit gelegenheid om onopgesmukt , natuurljk te schrjven :). W aren nu onze rromancières'' slechts niet , a1s Scudéry , in volupineuse versieringen'' vervallen ! Haar eerste X roman besloeg slechts twee deelen , en daardoor was de tendenz niet zoo overstelpend. Maar vele lezers vonden , mdat Saaro'e Burgerhart te gauw uit was'' 3) : dit moedigde haar aan , om hare aangeboren moraliseerende neiging boi te vieren. De Brieren 'pczl Abraham Blankaart (1787- 89) , door welke zelfs geen verhalende draad loopt , beslaan drie #) , Willem Leerend acht, en Cornelia Gïltfqsch'lff zes ljvige deelen. Zj rekenden dus we1 op rgeduldige leezers'' 5) ; maar bj die breedsprakigheid vergaten zj hare eigen 1es 6) : pde kunst om te verveelen bestaat in de zucht om alles te wat men over iets zoude kunnen zeggen.'' inzichten mee omtrent het realisme zeggen, Ten slotte deelen wj hare in de Kunst. In een brief van schrjft Betje : pD:t men schildert (een poët schildert) moet natuurljk zjn ; maar men moet geen dingen schilderen , die de welvoegeljkheid stooten. Niets is natuurljker dan een dronke boer die spuugt , of een matroos die een meisje lompe caresses doet. Ik durf u egter verzekeren , dat ik zou bedanken om die vuiligheden te schilderen. Men moet de Natuur altoos van haare bekoorljke zjde zien : en zjne opvoeding tot in zjne werken doen doorstraalen'' 7). Bevatten die woorden niet eene les ook voor onze dagen ? Ofschoon in 't geheel niet blind voor de gebreken , die het werk dezer twee vriendinnen aankleven , hebben wj er , evenals 2 Febr. 1777 268 1) 9:Als eene vrouw wè1 schrijft, za1 zy nooit beter slagen dan in den briefstyl-f' Corn. W ildscbut , deel 11 , bl. 64. Verg. ook deel V, b1. 4l. 2) !,Zo een brief moet in een natuurlijken , vloejenden , ongebloemden styl geschreven zijn ; en zo na aan de dagelijksche gesprekken komen a1s doenlilk is.** Aldaar, deel II, bl. 62. 3) Willem Leevend, deel III , Voorrede , bl. 7. #) Proeven hieruit bij Penon , N6d. Dicht- en prozawerken V, bl. 244 vlg. 5) Aldaar, Narede , deel VII1, b1. 351. 6) Aldaar, deel VIII , b1. 272. D In Nederland, 1879 , no. 6 , bl. 153. W AARDEERING VAN SVOLFF EN DEKEN. hare tjdgenooten , groote en welverdiende sympathie voor 1) ; en ik geloof atellig , dat ook haar laatste roman , door eene oordeelkundige bekorting, voor onze dagen zeer leesbaar zou te maken zjn. Die bljvende waarde hebben hare geschriften daaraan te danken , dat de Schrjfsters met waarheid van zichzelf konden getuigen , wat zj eene harer heldinnen in de pen geven 2) : pW j schryven uit den dc/lcf ran pyl: hart , oude dingen en nieuwe dingen ; wy schryven over het geen wy zien , hooren , opmerken.'' En daarbj wordt men in hare romans getroFen door sde eigenaardige soort van vernuft , waarvan zj tintelen'' 3). Haar komt de waarheid de eer toe voor den Nederlandschen Roman r't ys gebrooken'' 3) en ons op dit gebied den weg gewezen te hebben. 269 De beide begaafde mentaliteit te velde , zeiden ze , zwordt zy nationale ziekte worden Duitschland over onze vriendinnen trokken vooral tegen de sentideze nieuwbakken zedelyke 1) ziekte ,'' die , niet in de bronnen zelf aangetast , eene kan'' 5). Toch was die ziekeljke smaak uit grenzen gekomen. Goethe's W erther werd Huet: s:l'let vernuft speelde van den beginne af te zeer den boventoon i.n Ik kan niet volkomen instemmen met het oordeel van Cd. Busken beider geest en karakter. En toen eenmaal de gebeurtenissen van -87, gevoegd bij het klimmen der jaren', die fdne springveer schoten er geen krachten meer over voor het scheppen van nieuwe kunstvormen.'' Litt. Fantasien , nieuwe Reeks , 11 , bl. 188. Ik onderschrijf veel eer hetgeen hij op de volgende bladzijde zegt - mits men de uitdrukking hadden doen verlammen , 3,scheppingsvermogen'' nivt op handeling of peripetie toepasse - : s,W ie Pamela en Clarissa Harlowe en Grandison gelezen heeft , za1 erkennen , dat Aafe Deken en vooral Betje Wolf, al stelden zij zich Richardson tot voorbeeld , ztjn toegerust geweest met een scheppingsvermogen , eene waarnemingsgave , en eene harschappij over de taal, a1s alleen bij zeldzame gelegenheden in de litterarische geschiedenis van een land vereenigd aangetroFen worden.'' NN) W illem Leevend, VIII , bl. 255. 3) Cd. Busken Huet , Romans , I , b1. 90. #) Julle?n Leevend, III , Voorrede , b1. 7 , van de romans sprekende , zeggen zij : sgDeze tak der Litteratuur ligt in ons vaderland onbebouwd (!) . . . Wy hebben des in dit opzigt 't ys gebrooken.'' Over de navolgingen harer romans , Oude zie dr. J. Ten Brink , De Roman in brieven , b1. 10 vlg. en 212 vlg. 5) Willom Leevend, V11I , b1. 352. 270 ook hier met geestdrift ontvangen , en maakte zoo'n indruk , dat onder het lezen daarvan pde jufrouwen van 'er zelven vielen'' 1). Dat W olF en Deken zelve niet geheel van de besmetting vrj gebleven waren , leert de geschiedenis van Lotje Roulin in Willem Leerend. Maar de man , die dat genre rboven alle anderen'' verkoos , die het met talent , maar o0k met de schromeljkste overdrjving beoefende en hier inheemsch trachtte te maken , was Mr. Rhjnvis Feith. W j hebben hem vroeger a1s Dichter meer in zjn geheel leeren kennen : thans rest ons slechts zjne prozaromans te beschouwen. Een jaar nadat Sara Burgerhart het licht had gezien , gaf hj zjne Julia uit. Hj vreesde , dat hj er mee zou worden uitgelachen ; en werkeljk moet op ons het boek de uitwerking hebben , waarvoor de Schrjver bevreesd was. Evenwel niet , zooals hj dacht, omdat hj de leer predikte , dat pliefde zonder deugd niet bestaat ;'' maar om den dwazen , sentimenteelen inhoud en den daarmee geheel overeenkomstigen toon , waarin het geschreven is 2). Men oordeele. Eduard , de hoofdpersoon , die zich zoo gaarne pverliest in eeqe wellustige droefgeestigheid ,'' die doorgaans penkel gevoel , zuiver , heilig gevoel'' was , en in rhet plengen van zilte tranen'' zoo'n genot vond , ontmoet , op de eerste bladzjden , in 't bosch een meisje , dat God hardop bad om een vriend voor haar hart , waarbi.j pstille tranen langs hare gloejende wangen op het gras nederdropen-'' Hj kon haar slechts toeroepen : rhemelsch meisje !'' en zeeg toen , zdoor overmaat van gevoel verQaauwd , krachteloos aan hare zjde neder.'' Beider harten haddep elkander natuurljk terstond verstaan. Maar Julia's vader, reen vader , dochter niet waardig is ,'' weigert zjne toestemming tot hunne vereeniging. Zj hebben geheime samenkomsten : eerst op een heuvel, dan in een grafkelder. pGemeenzaana zaet de gedachte des doods , voorspelden gzj zichj de zuiverste geneuchte uit de bezigtiging van het ïevaarte ;''want zj voelden zich sreeds sterker die zulk eene HET SENTIMENTEELE. - FEITH 9S JULIA. 1) Cornelia W ildschut , VI , bl. 240. Q) De scherpste critiek gaf Bilderdijk in een zijner fabelen , zie D. W . I , b1. 415. Verg. ook Kinker's Post van den Helicon. FEITII !S JULIA. 271 vermaagschapt aan de eeuwigheid dan aan den tjd.'' Later nieuwe ontmoeting in 't bosch : sterke zinneltjke verzoeking van beiden , waarait zj evenwel gered worden door shet zacht bedwelmend verschiet op de onsterfeljkheid.'' Julia, het gevaar inziende , en overtuigd, rdat er zich eene zekere geestdrjving met (hunnej llfde vermengd heeft , die allergevaarljkste gevolgen voor ghunne) deugd kan hebben ,'' noodigt Eduard uit haar te verlaten. Nu doolt hj peenzaam van woestenj tot woestenj.'' Hj heeft nare , pjsseljke gedachten ,'' die hj evenwel terugjaagt pin den nacht desafgronds ) daar zj uit voortgekomen zjn.'' Hj ontmoet een jonkman , reen gevoelig hart ;'' en pop het eerste gezigt bevielen wj elkander ,'' zegt hj. Zj weenden tezamen j nog voordat zij mei elkanders geschiedenis bekend waren. De man heette W erther ! Hj had lieve talenten : eens , dat hj op eene rots neergezonken was , vatte hj, terwjl pde tranen van zjne bleeke wangen op de rots nederbiggelden , een stalen stift tusschen zjne vingeren en schreef al snikkend geenige) aandoenljke regels op de rots-'' Vjf zesregelige coupletten zonder veel Poëzie ! Deze W erther , ook al een ongelukkig minnaar , sterft weldra. Maar niet door een pistoolschot. Hj bezweek onder zjne minnesmart , maakte eerst ponder een vloed van tranen'' nog een slotcouplet voor het rots-vers , bevochtigde zijns vriends hand pmet zjn doodzweet ,'' en stierf a1s een pslagtoFer van zjn gevoelig hart !'' onderwjl in haar 1ot , en kan zich pmet de ziel haars minnaars alleen vergenoegen.'' Zj spoort hem tot dezelfde berusting aan. Hj voelt zich o0k weldra en troost zich met de sentimenteelste Julia schikt zich niet geheel ongelukkigy'' voorstellingen eener ziekeljke phantasie. Eindeljk stemt Julia's vader in hunne vereeniging : Eduard snelt naar zjne geliefde . maar vindt slechts haar ljk. Eerst vervalt hj in de heftigste wanhoop , die echter allengs uitsljt. Dan sluit hj zich op in eene akelige j vervallen gothische woning , overeenkomende zmot de wending van (zljne ziely'' in denabjheid graf , en dikwerf pdaalt (zljne verbeelding in haar graf neder en sluimert aan hare zjde in.'' Eens vond hj een viooltje , sdat in de stilte des middernachts liefeljk wasemde. Drie avonden achtereen bezocht (hj) dit nederige bloempje , en weende op zjne blaadjes-'' De wilgenboom , die op Julia's graf stond liet hj tOt eene doodkist uithollen ) en deze diende hem * van Julia's 272 sedert tot legerstede. Eene lange weeklacht aan de pteedere maan'' besluit dezen ziekeljken roman1). Als toegift op dit verhaal volgden nog enkele korter opstellen van soortgeljken trant , pvoor een gedeelte in vroegere jaren opgesteld'', en waarvan wj alleen de heel akelige historie van Themire vermelden. De Schrjver vroeg aan zjne landgenooten , of hj op dien weg moest voortgaan. - rzoo ja , dan zj een traan uw antwoord , en ik zal jverig voortvaren.'' Dat antwoord luidde aanvankeljk zeer gunstig 2). De Letteroefeningen noemden Julia zeen meesterstuk in zyn soort, pvooral ook van inkleeding , de geheele inrigting van dit geschrift , de manier X van uitvoering en de styl , daarin gebruikt.'' Hun eenig bezwaar was , mdat hy in zyne geschriften de waereld van eenen zo donkeren kant beschouwde.'' Later kwamen van hunne van het sentimenteele wel bewondering terug , maar dat belette niet , dat in 1792 eene tweede uitgaaf van J'ttlia verscheen, terwjl reeds in 1785 een nieuwe sentimenteele roman : Ferdinand en Cpstsflsfïq , het licht had gezien , ten gevolge van rhet herhaald en vlejend verzoek van velen (zljner landgenooten.'' Men ziet daaruit , dat de gemoederen ZJi* voor dat waterachtige toenmaals zeer ontvankeljk waren. Van Lennep verhaalt ons 3) , dat de Amsterdamsche Burgemeester Hooft ' DINAND EN CONSTANTIAFEITH S JULIA. - PER . 1) jsEr is hier geen spoor van navolging , wat den s,W erther'' van Goethe betreft ; onmiddellijk voorbeeld van Feith was Miller.'' Ten Brink, t. a. p. , bl. 202. ;) Zie de aanprijzing van .lulia in de Vaderlandsche Letteroe/eninqen, medegedeeld in het derde deel zijner Brieren ( Gcràen, uitg. van Immerzeel, III D., bl. 28 , noot). 3) Het leven van C. en D. .I. Fcn Lennep , beschreven en fn verband met lun tljd bescbouwd, door Mr. J. Van Lennep , 11 , b1. 101. Hoe wederkeerig de sentimenteele Letterkunde niet zonder invloed bleef op de gemoederen , zien wij in het voorbeeld van Prof. Van Lennep , van wien zijn zoon in gemeld werk , (111 D. , bl. 129) , schrijft : s,ln de zwaarmoedigheid van D. J. v. L. op dit tijdstip (1 797) en in de uitdrukkingen , door hem gebezigd om zijn zielsgesteldheid te schilderen is de weêrschijn niet te miskennen van de overgevoelige letterkunde dier dagen. Hy 1as toen veel Hoogduitsche schrijvers en was o.a. hoogelijk ingenomen met Klopstock, dien hy in een zijner brieven boven Milton stelde , ja boven alle epische dichters van den nieuweren tijd. De bui van sentimentalisme was echter, by iemand, die zoo gezond een brein bezat, van korten duur-'' HET SENTIMENTEELE. ln 1787 bj zekere gelegenheid weende , en voegt er deze juiste opmerking bj : sMen schjnt i)1 die dagen zenuwachtiger en lichter ïot tranen bewogen te zjn geweest dan in de onze , en het sentifzldzl/ cTgzzl: kwam aan de orde van den dag.'' De nieuwe roman was ,in den eigen smaak van Julia geschreven'', doch bevatte eene meer ingewikkelde geschiedenis D ;'' want men had op het eerste boek aangemerkt, dat het te plouter sentimenteel was.'' Maar ook hier bljven overstelping van gevoel en stroomen van tranen schering en inslag. Het gunstig bnthaal, dat in den beginne aan het sentimenteele geteem was ten deel gevallen , hield niet aan. W eldra bekampte men die richting op de krachtigste wjs 1) , omdat men vreesde , dat die rhoog- en telrgevoeligheid onder ons eene koorts : eene mjmering en razerny en dus eene ware krankheid der ziel staat te worden : zoo niet reeds geworden is.'' Feith kwam daar tegen op. Uit zjn betoog zien wj, dat hj op zijne wjze de oppervlakkige en niet altjd zedeljke romans had willen bestrjden , die nog in zwang waren. Hj wachtte van den invloed van het sentimenteele herstel van den smaak , en schilderde daarom idealen. In de rapologie'' zjner romans toont hj aan : dat zj geene onzedeljke of gevaarljke strekking hebben ; ja , beroept zich op den gunstigen invloed , dien Julia , volgens onwraakbare getuigenissen , op de zedeljkheid gehad heeft. Maar dat is n0g niet voldoende , om het genre te rechtvaardigen. kennen , dat deze sentimentaliteit misschien onze natie voor de lk wil niet ontDerger soort'' heeft behoed , door Rousseau in de mode gebracht; maar dit is slechts eene schamele verdediging van het sentimenteele. Z0o er eene verdienste in dit soort van geschriften steekt , dan mag het deze zjn , xdat de schrjvers die de tolken der overgevoeligheid waren , geen onnut werk hebben verricht ,'' als zj yons vaak al te koelzinnige Nederlanders in aanraking gebracht hebben met het rjk des diepen gevoels ;'' hetgeen pop ons prosa-menschen , a1s wj meestal zjn , gunstig werken'' moest. Zoo oordeelde een onzer moderne critici 5 en in die beschouwing steekt misschien 273 1) Vooral in een werkje getiteld : Gedachten over h6t sentimentele van dezen tljd, dat Feith in het Ille en IVe deel zilner Brieven trachtte te wederleggen. 2) In de Schager Courant , van 19 November 1874. goxcaloeoe'r , Ned. Letterk. fn de twee laatste Eeuwen I , 4e druk. 18 HET SENTIMENTEELE. eenige waarheid. Maar in allen gevalle , Feith heeft geen gelukkig pleit gevoerd voor het sentimenteele , in welks plaats hj steeds het geroel stelt ; en er is toch tusschen die beide een hemelsbree: verschil. Niet ten onrechte zegt hj , pdat elke gewaarwording aan een lezer romanesk en geoutreerd moet voorkomen , zoodra ze uit een' hooger graad van gevoel geboren is, dan hy bezitf' maar dan kan het ook niet anders , of elke gezonde natuur moet het sentimenteele verwerpen , omdat de ziekeljke overgevoeligheid , waaruit, het bestaat , geen normale zielstoestand is. Geen van Feith's P0rSOnag0S laat zich ooit gezond verstand : zj zjn bj uitsluiting pgeheel hart , geheel gevoelvermogen'' (Ferd. en Const.) ; zj laten zich rondslingeren door de ontembaarste driften.'' Hunne organen schjnen t0t de meest X prikkelbare zenuwen en traanklieren beperkt. Gevoel is eene van de schoonste eigenschappen van den mensch; maar die ziekeljke gevoel , dat het wezen van het sentimenteele uitdrakt , is , als al het overdrevene , laakbaar. Geschriften , uit die opwindinp geboren , kunnen op den duur niet anders dan walging of spot wekken. En dan de toon, waarin dit alles gejubeld werd ! Hadden overgevoeligheid , die overspannen toestand , dat valsche z van 1785 toen het leiden door rede of de Letteroefeningen geen geljk , zj volgende. nRecept, om iets sentimenteels toe te maaken'' voorstelden : rNeem eene gelyke portie van streepen en uitroeps-tekenen , welluidende vroawennaamen , en reine , kemelsche , eeuwige liefde : strooi hierover eenig rommelkruid , bestaande uit zielswegsmeltingen , zuchten , neerzyging , harikloppingen ,zielsopkrimpingen , jongste vaarwellen y laatste kusschen , handdrukkingen , snikken , dood , graf , assche , eeuwigen nacht , grondelooze zee der eeuwigheid enz. Meng dit. alles we1 ondereen , giet er dan een saus van stille , zagte , gloeiend heetgemaakte traxen op , za1 goed zyn ; enz.'' 1). Zjn daarmede toon en richting van Feith's romans veroordeeld , met het oog op den vorm heeft hj daarentegen aanspraak op l0f. De stjl heeft , geljk men begrjpt , iets eentonigs , en is uit hoofde der doorgaande opgeschroefdheid ook we1 wat vermoeiend ; maar 274 1) Zie Hartog, in De Gids van 187 7 , III , b1. 1l9 , en het hevig tegena'ecept van Bellamy , aldaar b1. 120 vlgg. AREND FOKKE SIMONSZ. -- HET BURLESKE. 275 de Schrljver is meester van de taal , en zoo vloeiend en keurig gestileerd proza a1s het zjne trof men nog in geen boek aan. Het gezond verstand van het Nederlandsche volk z0u intusschen al spoedig het sentimenteele veroordeelen ; en Feith moest zelf bekennen , dat er na zjne twee romans pniet zeer veel in dit vak uitgekomen is.'' Gedurende zekeren tjd viel men zelfs in het tegenovergestelde uiterste , en kreeg het plat comische , het B'urleske , boven e1k ander genre den voorrang. 0p dit gebied zwaaide Arend Fokke Simonsz. lang den scepter. Hj was in 1755 te Amsterdam geboren , en werd in het vak van zjn vader , de graveerkunst , opgeleid 1). Hj volgde evenwel eene andere loopbaan ) werd eerst (1778- 1794) boekverkooper, toen tien jaar lang ambtenaar bj het stedeljk bestuur , en leefde ten slotte a1s ambteloos burger hoofdzakeljk van de opbrengst zjner pen. In 1810 werd hj wegens een zjner opstellen door de Fransche Politie geruimen tjd gevangen gehouden , hetwelk voor hem ziekte en gebrek ten gevolge had. Hj overleed in 1812. Fokke heeft eene reeks van boeken in het licht gezonden , wier inhoud vooraf doorgaans tot voorlezingen in de maatschappjen tot N'lff ran 'f Algemeen of Feliir Meritis gediend had. In alles heerscht dezelfde toon : het Burleske in zjne platste opvatting. Het genre was hier niet nieuw : Focquenbroch had er in uitgemunt , en zelfs Langendjk had hem op die baan nagestreefd ; ja , pwe hebben een zo onwaardig legio van slegte copieën , dat het byster is'' 5. Desniettemin getuigt de ingenomenheid met dit onderdeel van het Comische van geen zeer fjnen smaak. Al valt Van Kampen's oordeel niet geheel tegen te spreken , dat Fokke onbegrjpeljk veel vernuft en aanleg'' bezat , toch is , ondanks 5 de wezenljk geestige trekken , die hier en daar bj hem voorkomen , ondanks de bljken van buitengewone belezenheid , die hj allerwege geeft , zjn werk , plat en langwjlig. over het geheel genomen , geesteloos , 1) Zie over hem H. Frijlink , Arend Fokke Simonsz. Z'i/n l6ven , denken en vreràen , uit echte bronnen verzameld. Amsterdam , 1884. 2) Elisabeth WolF, Gedachten orer de dichtkunde , achter hare Beepiegelingen over den staat der rechtheid (1765) , b1. 151 . 18+ 276 AREXD EOKKE SIMONSZ. De u'l.fbAr'zl: Helieon (1792) : die zjn pmeesterstuk'' genoemd wordt , moge aan berjmde en onberjmde sentimenteele opgeblazenheid een eind gemaakt hebben , toch is , ondanks den uitbundigen 1of : dien men er aan toegezwaaid heeft 1) j die parodie van het fabelland voor ons onuitstaanbaar laf. En de burleske trarestie der Geschiedenis in zjne Boertige reis #ppr Europa (1794) is niet alleen smakeloos , maar inderdaad walgeljk j en alles behalve rjkeljk met Attisch zout besprengd'' X (W itsen Geysbeek). In dit boek zegt hj ons , dat zjn sgeheele spreekstjl niet oratorisch maar familiaar ingerigi is.'' Men moet zeggen , al te familiaar ; want onder voorwendsel van den toon van het dageljksch leven aan te slaan , praat hj maar voort , zegt alles wat hem voor den mond komt , dwaalt af , slaat door , totdat een of ander toeval hem weer tot zjn onderwerp brengt. Niet licht za1 nog iemand het geduld hebben de vele boekdeelen , waarin hj zjn geest ten toon spreidt , door te lezen ; en waarltjk t de goede smaak verliest er nietbij als ze in vergetelheid raken. Met wj een stap gedaan buiten de romanwereld , om getuigen te zjnvan het verzet tegen het sentimenteele geteem. Alvorens wj detooverwereld der verbeelding weer binnen treden , veroorlove mep ons eene kleine uitweiding over een ander moralist van een geheel anderen stempel dan de Amsterdamsche boertige schrjver , nameljk Paulus Yan Hemert (1756- 1825). Als vrjzinnig en gemoedeljk Theoloog moge hj de volste aanspraak hebben op onze achting , als W jsgeer en voorstander der Kantiaansche begrippen moge hj geene geringe verdienste bezitten , als Moralist een gewenschten invloed hebben geoefend j - a1s populair Schrjver en Stilist is niet veel bjzonders van hem te zeggen. Wj vermelden dan ook maar pro memorie zjne Lektuur d?zj' het osfùïjf en de Thetafel , die van 1804 tot 1808 in tien Fokke Simonsz. hebben 1) In de voorrede van het twaalfde deeltje der uitgave van Fokke's Geràen bij Van Kesteren (1835) heet het nog : s,Buiten alle kijf is de Moderne Helicon , Fokkefs meesterstuk , een der geestigste hekelschriften , welke eenige letterkunde weet aan te wijzen ; zij zelfs , dle anders niet hoog loopen met de werken van Fokke , zijn eenstemmig met de bewonderaars van fs mans genie, over dit geschrift-'' P. VAN HEMERT. -- BRUNO DAALBERG. 277 deeltjes het licht zag. Hj gaf daarin opstellen over allerlei onderwerpen , die , èn wat vorm èn vooral wat verscheidenheid van inhoud betreft , verre beneden Van Efen's spectatoriale beschouwingen staan. Toch schjnen zj inderijd zekeren opgang gemaakt te hebben. Dit was misschien een gevolg van den liberalen geest , die elken regel bezielt , en de vele beschouwingen omtrent dat , wat wj thans Moderne Theologie zouden noemen. Maar de vorm is alles behalve aantrekkeljk : de stjl is dor en kleurloos en valt soms in den trant van Hein Knap's levensbeschrjver. De humor , waarop sommige stukjes bljkbaar aanspraak maken , is van zeer twjfelachtig gehalte. Liever staan wj een oogenblik stil bj des Schrjvers geestverwant , den Brabantschen Edelman Mr. P. de W acker van Zon , (1758-1818) die , onder het pseudoniem van Bruno Daalberg , M.D. , verscheiden romans uitgaf , welke , wat het onderwerp betreft, uit het burgerljke leven'' gegrepen waren , en wier strekking een X pleidooi was voor 't gezond verstand op z0o menig gebied. Hj voerde dat pleit op zjne wjs : door boertige romans , maar die op vrj wat hooger peil staan dan de rovergeestige schriften'' van Fokke Simonsz. Zjne werken zjn we1 is waar in de negentiende eeuw geschreven , maar door vorm en richting behoort hj, zoowel a1s Adriaan Loosjes : veel meer tot het hier behandelde tjdperk dan tot het volgende. Aan Van Hemert sluit Daalberg zich onmiddelljk aan door : Nog wat I:àfzf'lfr roor de Theetafel , die reeks van toogen , welke wj voorbjgaan om zjne te vroeg vergeten romans , kon het zjn , weder in herinnering te brengen. * Het minst is te zeggen van zjn Willem fffxw.s , eene anecdote vff de xvll eeuw (1805) , waarin het boertige soms al te vrje capriolen maakt. Daarop volgde nog in hetzelfde jaar , in twee geestige verdeelen , Twee-en-dertig 'Xppr#dzl , PJ de 1:,9 ran Xpftgdôvd. Dat is De Vermakelyke z'ppylfzfrfcr, dien de Schrjver dan o0k met lof aanhaalt (1 D. , bl. xI, 96) ; maar met meer gepst en meer menschenkennis geschreven. De eerzame Hollander staat verbaasd overdie doorloopende uitspatting van de weelderigste , meest uitgelaten phantasie. Het boek is rjk aan avonturen , vo1 van verwarring en verwikkeling ; maar niet een roman min of meer in den trant van 278 minder rjk aan karikatuurteekening , satire , geest en boert 5 het boeit ons daarenboven doorzjn onderhoudenden , levendigen toon en het vloeiend , natuurljk Hollandsch. Daarentegen heeft het ook de nationale gebreken : de boert slaat we1 eens tot platheid en onkieschheid veel tot over , en des Schrjvers luim verlokt hem wel wat te uitweidingen , beschouwingen en redeneeringen , hj vergeet maat te houden. Trouwens, hj gaf zjn roman niet voor een volmaakt kunstwerk , maar eenvoudig voor reen echt kamperstukje 5'' doch met dat al verdient hj om den luim , den geest , den lossen toon , waarin hier de lessen van levenswjsheid waarin vervatzjn , nog onze aandacht. In dubbele mate is dit hetgeval met zjne Steenbergsche Fcpziîid , ten jare 1809 , in vier deelen , uitgegeven. voornaamheid gekastjd , het sentimenteele op geestige wjze ten toon gesteld en tevens eene lans gebroken voor de liberale godsdienstige inzichten , waarvoor Van Hemèrt gestreden en geleden had. Overigens vinden wj hier, nevens sommige kwade , al de goede eigenschappen van den vorigen roman terug , met minder karikatuurachtige overdrjving , met waar gevoel en wezenljken humor , zoodat wj niet aarzelen te zeggen , dat dit geschrift niet verdient in het vergeetboek te bljven. Daarop volgden nog De tlè':rtrjtsts6/c/l: Predikantsdochter en Jan Perfect PJ de 1Fè# der Volmaking , in denzelfden stjl. Men ziet , dat de Hollandsche Roman , die met W olf en Deken geboren was, ziekeljke genre , dat Feith vertegenwoordigde , had vaarwel gezegd , scheen de meer nuchtere , realistische, in den bodem der vaderlandsche werkeljkheid wortelende soort een tjdperk van bloei * te gemoet te gaan. Bruno Daalberg's geestige teekenstift had daar niet weinig toe bjgedragen ; maar het bleek toch , tjdsomstandigheden , waarin deze juist aanleiding vond tot zjne humoristische schetsen 1) , het Nederlandsche vèlk , dat weldra geen zelfstandig volk meer zjn z0u , in eene te treurige gemoedsstemming brachten , om behagen te kunnen scheppen in zjne vrooljke dat de droeve levensvatbaarheid scheen te hebben. Toen men het Hier wordt de dwaze BRUNO DAALBERG. &) Hij schreef vroolijke romans , zei hij Lsteenbergsche Familie , IV, bl. 6 1) , 11wijl de huil-romans buiten smaak en trek zijn , sedert dat de huilverwekkende rëaliteiten zoo algemeen , en dus ook zoo gemeen geworden zijn-ff BRUNO DAALBERG. -- ADRIAAN LOOSJES. lafereelen. Z0o iets troost kon schenken , het waren de grootsche herinneringen van het verleden ; en de historische roman werd geboren , toen een man van talent , pter opbeuring van (zljnen geest over de zware rampspoeden , die (zljn geteisterd bleven trefen , zieh in deszelfs blinkendst , zo9 al niet ljdperk verplaatst had'' l). Die man was Adriaan vaderlandsche historische Vaderland gelukkigst , Loosjes wiens naam , als Schrijver van romans , lang in hooge eere stond. Texel geboren en aanvankeljk Hj was in 1761 op voor het predikambt bj de Doopsgezinde Broederschap bestemd , welk ambt door zjn vader , broeder van Betje W olf's vriend Corn. Loosjes , op Texel bekleed werd. Maar zjn letterlievende smaak deed hem Aaar een anderen werkkring omzien. Hj werd in 1783 boekverkooper. Na rusteloozen letterkundigen arbeid stierf hj in 1818 te Haarlem , waar hj het grootste deel van zjn leven gesleten had. Loosjes heeft ook a1s dichter zekere vermaardheid gehad , vooral als tooneeldichter ; maar zjn naam is bljven voortleven door den z'oem, dien hs zich als romanschrjver had verworven, waarschjnljk bovenal omdat hj vaderlandsche karakters en toestanden schetste , b. j voorkeur aan de roemrjke tjdperken onzer geschiedenis ontleend. Hj begon met historische schetsen , meest in dialogischen , of y zoo a1s hjzelf zei , in dramatischen vorm. Zöö zjn Frank ran .lpA'.s:I6zl en Jacoba 'pcAlBejjeren (1790 en 1791) , waarin een dauwe nagalm van het sentimenteele te bespeuren Cltarlotte ran fpzlrùpoz (1792) , Huig De Groot en Maria ran .J?dï. gdzr.:ùcz'.g:Al (1794) , Louise de Coligny (1803) , Johan De Yïff (1805) , Arttold G:d.sf:rcszf.s en S'lfdczl'p,tz ran Op,sf#fjà (1807). Geen dier stukken , waarin hj zich zoo na mogeljk aan de historische overlevering hidd , heeft a1s romantische schepping eenige waarde , en de vorm is mat 5. Eindeljk ging hj tot meer zelfstandige tafereelen over en verliet daarbj voor eenigen tjd den historischen bodem om eene verscheidenheid van moderne was. Voorts Nederlandsche karakters zjne verbeelding ontleende.en toestanden te schetsen , die hj aan Zj vormden drie deelen (1804- 1805) en 279 1) Voorbericht van Maurits Z'i/ndlcger. S) Toch werden de meeste herdrukt; van de eerste schets verscheen zelfs een vierde druk (18449. 280 ZEDELIJKE VERHALEN. -- SUSANXA BRONKEORST. droegen den titel van Zedeljke Fk,rAJJ:OI. Het behoeft nauweljks gezegd , dat het hoofddoel daarmee was , rom de gemoederen z vooral der jeugd , met waardige denkbeelden wegens pligt en godsdienst te vervullen.'' Dit was hunne grootste verdienste 1) , el daaraan is het we1 toe te schrjven , dat ze palthans door sommigen zjner landgenooten'' met genoegen ontvangen werden , hetgeen hem aanmoedigde om eene puitgebreider verdichte historie'' te schrjven j ofschoon hj daartoe niet dan pvrj huiverig'' overging , omdat hj pzulke groote en voortreFeljke voorgangers in dit vak'' had. Hj had daarmee misschien Richardson 2) , maar zeer zeker W oll en Deken op het oog , zooals duideljk zichtbaar is uit zjne Historie ran lf:qj'lf#'rp'lIz/J Susanna Arpzl/c/lprdf , die van 1806 tot 1807 in zes ljvige deelen het licht zag. De inkleeding in brieven, maar vooral de inhoud en menig karakter , herinneren aan Sara Burgerhart en Cornelia Wfïl#dcAvf, zoodat men we1 kan zeggen z zonder den Schrjver onrecht te doen, dat deze romau geheel de afschaduwing van W 0lF en Deken's SaarLje was , met meer , hoewel weinig 'treFende of aantrekkeljke handeling , minder fjne karakteristiek , en zonder de levendigheid en losheid van stjl, die zjn voorbeeld kenmerkt. Daarbj stâat de didactische richting te veel, op den voorgrond. Het kost moeite de zes deelen door te worstelen, die zeker des Schrjvers naam niet zouden hebben doen leven. Een jaar later (1808) verscheen , onder den prikkel van het straks genoemde vaderlandsch gevoel, zjn Maurits Zfjzl.slcger. doel daarmee was xom het echt karakter van den ouden Hollander in een zoo eerbiedwaardig , in een zoo bevallig licht te stellen , dat het dezen of genen zou opwekken tot een edelen najver , om de voetstappen der vaderljke zeden te drukken , en de moederljke deugden na te volgen-'' Hj doet dit door de geschiedenis van een in 1600 geboren Amsterdamsch koopman van zjne wieg tot aan zjn graf in het breede te verhalen. Hj vindt daarbj gelegenheid hem met ver- Zij n schillende , zoo vreemde a1s Nederlandsche historische personen in aanraking te brengen , enkele merkwaardige feiten uit de vader- 1) Het beste verhaal is dat, hetwelk Willtelmina en Clara rcn Vroonenstein getiteld is , in het tweede deel. 5 Zie den lof diens Schrijvers , Su8anna Bronkhorst , I , b1. 160. MAURITS LIJNSLAGER. landsche geschiedenis te herdenken , en de zeden en gebruiken van den voortjd te schetsen. Daardoor bevredigde dit boek gedurende langen tjd de weetgierigheid der Nederlandsche jeugd , die aldus , op aangenamer wjs dan in hare dorre schoolboeken het geval was , met enkele bjzonderheden uit de haar slechts zeer oppervlakkig bekende vaderlandsche geschiedenis vertrouwd werd. En dit verklaart ons meer dan iets anders de populariteit , die lang aan dezen roman te beurt viel, dien men 1as met de belangstelling , welke eene echte autobiografe Qns pleegt in te boezemen 1). Maar sedert de lotgevallen en levensbjzonderheden van het Nederlandsche volk, althans onder beschaafden , niet meer zoo met een sluier zjn bedekt , kwam het aan den dag , dat op de de locale kleur van den M aurits geschiedkundige waarheid en L'jnslager n0g al wat is af te dingen. En van den anderen kant valt het niet te ontkennen , dat kunstwaarde noch door bondige eenheid en belangrjkheid van door aantrekkeljkheid van vorm inhoud, noch aan het boek wordt geschonken. Moge nu ook al de vindingsgave van den geen klimmende belangstelling Schrjver niet groot zjn , moge hj weten te wekken door het malen eener treflbnde geschiedenis , noch in staat zjn onze aandacht te boeien door levendigen of bevalligen stjl ) en za1hj daarom ons , die hooger eischen aan den historischen roman hebben leeren stellen , niet meer bevredigen , toch kan men niet voorbjzien , dat hj eene zekere mate van talent bezat , en we1 genoegzaam om bj onze eenvoudige burgerj sympathie te wekken voor de alledaagsche Ilollandschen burger, eigenschappen, waardoor ons volk rjk, machtig, geëerd en geacht is geworden, met sprekende kleuren zjn afgemaald. Zjne volgende werken hebben minder opgang gemaakt: waarlotgevallen van een Ginken, jverigen) braven in wiens persoon de goede en schoone schjnljk omdat men daarin , zj het dan 00k niet met volkomen bewustheid , datgeen miste , wat een Roman als zoodanig aantrekkeljk doet zjn. De geschiedenis van Hillegonda Buisman , die 281 1) Een tweede druk verscheen in 1814 - in 1813 was uit Parijs het verbod van een herdruk ontvangen - , een derde in 1824 , een vierde in 1855, een vdfde in 1890. 282 ADRIAAN LOOSJES. - JACOB YOSMAER. weldra delt , volgde , en den tjd van den Raadpensionaris Cats behandeelde , wellicht daarom , nog min of meer in de gunstige ontvangst , die aan L'jnslager was ten deel gevallen ; maar noch de Lotgevallen 'pcs den Heere .S. J. ran Golstein (1809- 1810) , noch het Leren ran Robbert Hellemans (1815) , noch dat van Johan Wouter Blommesteyn (1816) blevcn lang op de leestafel , en ze zjn thans aan de meeste romanlezers ter nauwernood meer bj name bekend. Later heeft de Roman , ook de historische Roman , n0g menige verdiensteljke pen in beweging gezet ; maar 't is hier de plaats nog niet om op die vruchten van den nieaweren tjd te wjzen. Alleen Jacob Vosmaer moge nu reeds , woord althans besproken worden. Het is waar , dat ook hj , naar den tjd van zjn optreden als Schrjver , tot de negentiende eeuw behoort , maar in den samenhang der voorstelling kan hj niet met een enkel anders dan hier vermeld staan. Hj was in 1780 in Den Haag geboren , legde zich op de natuurkundige wetenschappen toe , en werd een verdiensteljk Hoogleeraar der Geneeskunst , eerst te Harderwjk , en later , tot zjn hier te lande dood (1834) te Utrecht. Ofschoon hj ook als dichter niet van aanleg ontbloot was , verdient hj voornameljk als proza-schrjver eene plaats in het tafereel onzer letterkundige ontwikkeling. Toen Dr. Van Vloten voor eenige jaren zjne Bloemlezing zfïf het Nedet.landsche Proza uitgaf , waagde hj de veronderstelling , dat Yosmaer pzeker aan wel niemand onbekend'' zou zjn (bl. 303) ; toch staat het te vreezen , dat de naam van dezen geestigen humorist maar al te zeer uit de gedachtenis verdwjnt. Evenwel verdienen weinigen onzer latere proza-schriften minder dan Het leven en de v/l/l#dlïzlgdAl van mee8ter Maarten Frp6g , of de meestal sgeestige prozaschetsen'', eerst in tjdschriften geplaatst , en later a1s Nagelaten 6zl rerspreide Letterarbeid bjeenverzameld. W j zouden ze nog gaarne in aller handen zien , om hun vloeienden stjl, hunne veelal humoristische inkleeding en practische strekking. En zonder al te kieskeurig te zjn , mag men het toch wel prjzen , dat hier de boert niet door die onkiesche bjmengsels ontsierd wordt , waarin men ten onzent steeds zooveel die vergetelheid behagen schepte. TERUGBLIK. W j nemen hiermede afscheid van dichters en proza-schrjvers uit de achttiende eeuw , buiten wier grenzen wj reeds enkele malen een uitstapje moesten doen om den onverbreekbaren samenhang der feiten. W j hebben natuurljk niet bj alle verschjnselen op lettergebied stilgestaan : alleen bj de zoodanigen , die niet gemist mochten worden , waar het gold den geest des tjds duideljk in het licht te stellen. Misschien verwjt men ons , dat wj ons desniettemin te lang hebben opgehouden bj enkele , schjnbaar minder belangrjke bjzonderheden van het tafereel, terwjl we wederom te karig waren in het bespreken van verscheiden dichters , die , in hun tjd , gevierd en gelauwerd werden , en zich daarom onsterfeljk waanden. Misschien duidt men het ons o0k euvel , dat wj op het gebied van het Proza geheel zwegen van de godsdienstige geschriften dier dagen , met name van de kansel-producten , de bundels leerredenen , die doorgaans a1s modellen van stjl werden aangemerkt. 't Is moeieljk het betoog te leveren , dat elke bjzonderheid in eene schilderj onontbeerljk wag om het portret zoo geljkend en sprekend mogeljk te maken. Maar omtrent de beperking , die ik mj heb opgelegd , geloof ik te mogen zeggen , niet veel achterwege gelaten te hebben van hetgeen noodig was. Het Proza, dat hier niet besproken werd , was waarljk , uit een letterkundig oogpunt , niet waard aan de vergetelheid te worden onttrokken. Ten slotte willen wj nog trachten een overzicht te verkrjgen over het algemeene peil van ontwikkeling in de achttiende eeuw , en daartoe het woord geven aan getuigen , uit haar midden opgeroepen. 283 17(. ZELFKENNIS EN CRITIEK. W j hebben bj herhaling gezien , h0e de dichters elkander tot in den zevenden hemel verhieven ; en slechts een enkel maal waarschuwde eene stem tegen zoodanige overschatting. Lag dit aan de eigenaardige jdelheid eener met zichzelf ingenomen dichter-kaste, of waren die wierookwalmen misschien verschjnselen van eene meer algemeene ziekte van het volkskarakter in dien tjd ? Die vraag is der overweging dubbel waard : wj willen daarom , opdat ons het beeld van de achttiende eeuw zoo duideljk mogeljk voor oogen sta , meer in 't algemeen haar eigen oordeel vragen orntrent zichzelf. op 't gebied der Letteren ontbrak het ook in uitgebreider kring aan loftuiters , die ons land voor het inbegrip van alle volmaaktheden hielden. Hoever die bewondering ging , bljkt o.a. uit een boekje ) dat in 1760 in Den Haag het licht zag onder Evenmin als den titel : De Nederlanduohe Sfccfqg,sc/lrfjwdr , of de lp/' der J?d.pzfùlïcg ran Holland wdrfppzl#. Men leest daarin b.v. het volgende 1) : Door gantsch Holland ontmoet men luiden X , die met een ryp oordeel en een vernuftige geest begaafd zyn. Tot in de minste steeden vind men Regenten , die en zig in de vergaderingen harer verstand doen uitmunten. De af geneegen tot allerlei konsten en weetenschappen ; daer zyn weinig welgezeeten Burgers , of zy laten haer kinderen studeeren , of in eenige vreemde taelen onderwyzen , waermede zy bedoelen , om haer tot groote mannen te maeken. De muziek , de schilderkunst en andere soortgelyke weetenschappen , werden gemeenlyk ontzaggelyke talenten bezitten , Departementen met een vorstelyk Nederlanders zyn van hare jeugd 1) Aangehaald door eT. Hartog, in zijn artikel Wf het levon van een F'i/dsehrt/ t, in De Gi#.: 1877 , 11 , b1. 447. EIGEN LOF. door hun geleerd. Een Hollander agt het zich zelfs een noodzakelyke eigenschap, wanneer hy, in een gezelschap zynde, over de Historiën zjnes vaderlands kan op 't stuk van de zyne pa1 zetten. hoe gering leezen, schryven en cyFeren: en doorgaens ook de Fransche tael, tot welkers volkomenheid door de gantsche Republicq, zowel ten platten lande als in de steeden , de nodige kostschoolen zyn opgerigt. Die van wat hooger geboorte zyn , gaen met hun vroege jeugd spreeken , en een vreemdeling Men vind weinig Nederlanders , zy ook van extractie zyn , of zy kunnen meesterlyk al 's Lands Universiteiten ; hetwelk hun in korte jaaren van kinderen tot mannen doet worden. Kortom , de oogmerken t waarmede de Nederlanders in 't stuk van geleerdheid , konsten en weetenschappen bezield zyn , zyn in allen opzigte aen te merken als treFelyke en lofelyke zaeken , die de verwondering eener vreemde landaard in op de Latynsche school, en vervolgens naer de Academie OP den hoogsten top moet haelen. Men spaerd niets om de jeugd een pryswaerdige opvoeding te geeven , en men laet hen alles leeren , waer tot men ziet , dat hun genie en neiging strekkende is-'' Moet men niet met Hartog uitroepen : sW elk een land was het onze in die dagen , indien het tafereel van de algemeene ontwikkeling in deze uitverkorene gewesten, daarin geschetst, getrouw mogt heeten ! W j kunnen veilig zeggen , dat elke vergeljking hier ophield.'' W aarljk , a1s men die lofspraak gelooven mocht , stond geen land zoo hoog in intellectueele beschaving , en nergens zag men het onderwjs , in alle graden , op zulk een buitengewoon peil. Maar wj zullen van ooggetuigen vernemen , hoeveel er op die grootspraak is af te dingen. Reeds terstond werd op het aangetogen boeksken geantwoord , dat hier een Utopia geschilderd was , terwjl men integendeel in de werkeljkheid overal kon opmerken , dat sverwaerlosing der oefeninge , en daeruit volgende onkunde maer al te schandelyk in de gemene gesprekken by hoog en laeg doorstraelde'' 1). In het algemeen valt achteruitgang zoowel in zedeljke a1s verstandeljke ontwikkeling op te merken. Door alle moralisten wordt dit toegeschreven aan den ongehoorden voorspoed , waarin men zich 285 1) Aangehaald door J. Hartog , in De Gï& 1872 , 11 , b1. 449. VERBASTERING DER ZEDEX. sedert de zeventiende eeuw baadde 1). Pralerj, hoogmoed , weelderigheid , lichtzinnigheid , jdelheid en verwaandheid worden ons in de Spectatoriale Geschriften herhaaldeljk verweten : met één woord , algemeene verbastering der zeden en verlies van degeljkheid. Tn 1741 klaagde de Algemeene Spectator 3) , dat men , in weerwil van de kwjning van handel , scheepvaart en njverheid , het verarmen van den landbouwenden stand door veepest en overstrooming, de pracht en hoogmoed dageljks zag toenemen en weelderigheid en lichtzinnigheid ten t0p stjgen. W j hoorden Corver's betuiging 3) , dat in 1711 rde oude Ho1- landsche rondheid al rjkeljk achtkantig was geworden'', ofschoon het toen nog merkeljk beter was dan in zjn tjd. In 1735 zei Yan EFen 4) : pIk wi1 graag bekennen dat de stipte en onbevlekte oprechtheid, in deeze eeuw , zelf by laiden , die met den naam van eerlyk pronken , gansch zeldzaam is. Trouwens reeds een paar jaar vroeger (21 Nov. 1732) had hj zjnen tjdgenooten het volgende tafereel van zedenverbastering voor oogen gehoaden 5) : Door een. al te natuurlyk gevolg baarden T Vrede en Rykdom 286 1) 59) : ,yllie deze vijftig Jaren nauwkeurig gadeslaat, komt tot de slotsom , dat weelderigheid de kanker was die aan het volk knaagde , rijkdom de groote plaag, vaarin alle andere besloten waren. De energie en het geluk der vaderen hadden schatten opgehoopt, en de kinderen waren in paleizen geboren. De overvloed was een voorrecht , maar kon een gevaarlijke vijand worden , en werd het. Met een gouden lepel in den mond geboren te worden is niet begeerlijk, noch voor een volk , noch voor den afzonderlijken mensch. - Het was het gevaarlijk deel van de l8e eeuw. In de erfenis der vaderen getreden , had men schatten met het aanwassen der rijkdommen de werkzaamheid , waarin de oude Ho1- landers uitmuntten , langzamerhand verminderd , dat kwaad steeg tegen het gevonden, waarvoor men niet had gearbeid. W as reeds eT. Hartog , zegt in De Spectatorlale Geschrt/ten , enz. , b1. 63 (2e dr. b1. midden der eeuw ten ljker rracht en weelde waren geworden , en de bekoringen van een wellustig leven kregen de overhand. Het bederf ging van boven af en drong van daar in alle standen , top. Geen spreekwoord werd aan dit geslacht nadrukkebevestigd dan het bekende : ledigheid is het oorkussen van den duivel. drongen in de huizen , die door zuinigheid en vlijt kasteelen gelijk het altijd gaat.f' 5 Aldaar , bl. l0. 3) Zie boven , bl. 5. #) De Hollandsche Spectator , :38e vertoog. % Aldaar , l 12e vertoog. OORDEEL YAN VAN EFFEN. 287 wel haast Zorgeloosheid , W eelde , en Dartelheid . Onze ontelbare Schepen bragten , en ontlaadden in onze Havens, met vreemde Schatten vreemde Ondeugden , die beide met de zelfde gretigheid en toejaiching wierden ontfangen . . . . Niet alleen ieder Provincie , en elke Stad , maar ieder Onderdaan begon zig op zig zelf te beschouwen , en zonder opzigt op 't gemeen W elwezen , zo veel doenlyk was , alle mogelyke voordeelen tot zig te trekken. De oude lieEyke vaderen , hunne lolelyke spaarsaamheid , eenvoudigheid , de ongeschonde oprechtheid maakten meer en saeer der Voorplaats voor de tyrannische Mode , en voor den verderleljken W ellust en de Overdaad , en de wyde bressen , door die verfoeyelyke Ondeugden in de inkomsten der Inwoonderen gemaakt , konden niet dan door verfoeyelyker Ondeugden weder hersteld worden. De snelle loop van een Gedrag zo snood als algemeen , 't welk ogenschynlyk 't Vaderland tot een gewis verderf wegsleepte , wierd van tyd tot tyd gestut door de Godlyke Goedheid , . . die door Vaderlyke W eldaden onder den schyn van de strengste kastydingen , de knoop van eenigheid , zo dikwils weder toegetrokken , de oude Deqgd in de gemoederen , uit een diepen slaap ontwekt, zo menigmaal op nieuws voor een wyl ontfonkt heeft. Zo eene heuchelyke verandering wierd uitgewerkt door zwaare Oorlogen , door plagen , die onmiddelyk van den hemel scheenen af te dalen ; door besmettelyke Ziektens niet alleen aan Menschen , maar ook aan Yee 't welk een der stevigste pylaren van onzen W elstand is , 1 en door ysselyke W atervloeden , door welken de Zee en de Rivieren? van onze trouwste Beschermers onze verderFelykste Vyanden geworden, onze Steden en Landeryen, hen zo lang Vernuft betwist , op eenmaal scheenen te zullen vermeesteren , en als in te zwelgen. Dog zo dra was de tugtroede niet van ons afgeweken , of ze was uit het geheugen zelfs uitgewischt , en 't was als of de baldadigste Ondeugden , voor een wyl gedwarsboomt en te rug gehouden , met des te groter geweld , a1s of men den verlooren tyd weder wilde inwinnen , uitborsten , moederen Overstroomden. Eensklaps openbaart zig in 't Vaderland een gruwelzonde , waar van eertyds zeldzame voorbeelden door een geheime straf , op dat het denkbeeld zelf daar van a1s opgeslooten mogte blyven , uit de W aereld waren geholpen , een Zonde , die men geen anderen waarschynlyken oorsprong kan toeschryven en de Gedoor Kunst en VERBASTERING VAN ZEDEN. - NAVOLGINGSZUCHT. als eene overgegevene Brooddronkenheid , die wars en walgende van natuurlyke W ellusten niets wil onbezogt laten , om door een nieuwen smaak aan de ver:aauwde , en verstompte hartstogten weder vuur en kragt by te zetten ; Een zonde die buiten twyfel van de ryken en magtigen , tot verleide en omgekogte armen is overgegaan , en die aldus een keten van Godloosheid door alle onze Gewesten uitgestrekt heeft ; een zonde eindelyk , om met een woord des zelfs hemeltergende afgryselykheid af te schetzen , die meesten tyd met het momaangezigt der Schynheiligheid zig bedekkende, Christelyke oefeningen tot een inleiding aan de betragting van helsche vuiligheden met een onbegrypelyke baldadigheid deed strekken.'' Dezelfde klacht werd in 1741 , en De Haes geslaakt 1) , en nog in 1778 daarmeê in. De oorzaak der zedenverbastering 1ag voor een gedeelte ook in de zucht tot navolging van vreemden , waarop wj reeds wezen (boven , b1. 221). Daaromtrent schreef in 1776 Engelberts in de Narede tot den tweeden druk van zjne Verdediging ran de eer der Hollandsche Natie 2) : mGaat dan heen , en ontleent de stof en vorm uwer klederen by aanhoudendheid van vreemde natiën : stelt wederom in 1758 , door Frans stemden de Letteroefenîngen hunne fabrikeurs , hunne tailleurs , hunne coefeurs rykelyk te werk, en laat uwe arme Jandgenooten eindelyk geen ander toevlugt , dan u agter na te bedelen ; regelt uwe byeenkomsten , uwe vermaken , uwe meubelen , uwe diné's en soupés naauwkeurig naar het voorschrift van vreemden ; en laat hunne intendants , hunne koks en knegten u onderrigten en bedienen , opdat, wanneer gy met bezoeken van vreemden of inboorlingen , die u gelyken , vereerd wordt, niemand hanner eenig aanstootelyk overblyfsel van het styve Hollandsche ontmoette 5 maar zich verbeelden mag, dat hj zich in zyn natuurlyk of aangenomen vaderland bevindt. Leest, denkt en schryft niet dan Engelsch of Fransch, en herhaalt gedurig, dat uwe moedertaal te lomp is , en uwe nationale schryvers , vooral wanneer zy zich van dezelve bedienen , veel te laf zyn voor een man of vrouw van de Bon fpp , om zich in de eerste naif te 288 Zie boven , b1. l35 vlg. Aangehaald door J. H artog, in de Gids 1872 , 111, bl. 90. NAYOLGING VAN YREKMDEN. kunnen uitdrukken , of met deezen te kunnen amuseeren. Betrouwt uwe kinderen alleen aan vreemde pedagogen en gouverneurs , opdat zj van kindsbeen af toch weinig van onze taal en zeden mogen aannemen , en geen lompe inboorlingen weder in hen opwakkere , maar Daitschland , Zwitserland , Engeland , Vrankryk , Vrankryk vooral ! het voorwerp hunner agting worde en blyve. La>ten uwe zoons zoo opgevoed worden , dat dezelve een weidsche vertooning in de waereld maaken , en uwe dochters , dat ze met lusten op Salets en Assembldes verschjnen kunnen t zonder dat de een zich ophoudt met eenige weezenlyke oefeningen , of de andere zich kwelt met huisselyke zucht voor het Vaderland en deszelfs 'bezigheden, als veel te laag voor lieden van geboorte en vermogen. Gaat zelfs heen en neemt in alles de grondbeginselen van anderen over , hoe vreemd en gevaarlyk dezelve ook van de welmeenendsten uwer natie mogen geagt worden , zelfs in den godsdienst. Of is de godsdienst anderen geene aandagt X nog moeite waard ? is dezelve : hoe zeer naar den hedendaagschen smaak en zeden hervormd en verbeterd , h0e zeer in voorschriften verminderd en is dezelve hun en de voorhoven , al na verzagt , wierden ze zoo nog haatelyk , zjn wyd uitgebreid , dat heidenen en Turken , eenige beschaaving , behoudens hunne grondbeginselen , er met genoegen in verkeeren mogen , hun nog te benaauwd , laat denzelven in 't geheel varen : laat dien voor het domme gemeen of ouderwetsche burgers over . . . Yaart voort , en vernietigt met den godsdienst alle zedelyke verbinienissen q noemt het onderscheid tusschen deugd en ondeugd een hersenschim : dat getrouwden en ongetrouwden zoo vry : zoo vrolyk , zoo galant met elkander verkeeren a1s mogelyk is ; dat geene bezigheden , nissen voor het tegenwoordige of toekomende stooren , de pragt en weelde verminderen , al zouden zy zich zelven , en allen , die hun behooren lief en waard te zjn , al zouden ze duizend ongelukkigen onschuldigen mede in het verderf geene hunne vermaaken sleepen. Zo0 zult ge eindelyk alle de zeden en deugden uwer voorvaderen afgezworen , en by uwe gebreken de grondbeginselen en levenswyze van het slegtste gedeelte uwer nabuuren aangenomen hebbende , zeker naar hun gelyken , of liever hun overtrefen. Maar wat dan ? zy zullen u agten ! in geenerley wyze 5 zelfs zy niet die uwe ondeugden pleegen , die er u toe aangemoedig: Joxcxsrol'r , Ned. Letterk. in de twee laatste Eeuwen , I , 4e druk. bekommer- 289 290 VERBASTERING VAN ZEDEN. hebben, zy kunnen Hollander den draak zy zullen met den onnozelen steeken. G'y zult , nadat gy meer en meer veragterd zyt , geene voorwerpen meer van afgunst ) maar van algemeene versmaading en bespotting , ja by alle braaven eene afgryzing zyn , en eindelyk , geheel ontaard , geheel verwyfd door vreemde zeden , geheel verzwakt door de weelde , van zelf die volken in de hand vallen , voor welker wapenen gy door uwe deugden en kloekmoedigheid voorheen onverwinlyk waart.'' De voorspelling kwam maar al te spoedig uit. lk weet wel , dat sommige Speetatoriale Gd.sc/lrf/f:zl het kwaad trachten te verkleinen 1) 5 maar geheel loochenen kunnen zj het niet. Zoo zei De Nederlandsche Spectator (1751) , rdat het zedeljk u niet agten , gedrag der tegenwoordige eeuw niet erger was dan dat der vorige'', hetgeen op zieh zelf nog niet veel zegt ; maar bovendien werd hem later verweten , dat hj toch 'maar al te vaak in meen knorrigen bestraëngsgeest'' had moeten waarschuwen. De Plfrïpf (1748) kan niet ontkennen , pdat er vele en groote gebreken aan zjn volk kleven ;'' en hj vergenoegt zich met aan te toonen , dat niet allen slecht zjn , en pdat er nog kele deugdzamen en braven in den lande gevonden worden.'' Ook De Denker (1767) t moet zich bepalen tot de bljde wetenschap , sdat er nog zooveel degeljke menschen in zjn vaderland wonen , te midden van al het bederf-'' Hooren wj eindeljk en Bloei der Vereenigde Nederlanden (1774) , die ondanks de verzachting , welke hj in zjne schets aanbracht , toch door de regels heen laat zien , hoe groot het kwaad was. Bj eene vergeljking van het heden met het verleden , zegt hj , pzouden wj , geloof ik , tot het besluit gebragt worden , dat er eene dageljks toenemende verbastering in het zedeljk gestel van onzen landaard plaats heeft , welke nog niet groot genoeg is , om alle hoop op verbetering Simon Styl op het eind van zjn opkomst af te snjden ; maar veel te groot om ons niet ernstig te vermanen van het gevaar t waarin wj ons bevinden , zoo die verbetering niet spoedig ondernomen wordt.'' En wat verder : rW erkzaamheid was altoos eene bjzondere eigenschap van den regtschapen Neder- 1) Zie J. Hartog, De Speetatoriaie Gesehrl/ten enz-, bl. 44, (2e dr-, bl. 41.) GETUIGENIS YAX SIMON STYL. 291 lander. Zj is het gepaard gaande zulk eenen statigen merkeljk verminderd , en niet meer zuinigheid , welke haar voor dezen gaf. De overvloed , die haar voortbrengsel is , heeft op zjne beurt hoogmoed , voortgebragt ; gedrogten die een min bezadigd pracht en weelde volk . dan het onze , voorlang in het uiterste verderf zouden gesleept hebben'' . . . 5 W erkzame lieden , op hun onderwerp ingespannen ; . zoo waren - de oude Hollanders , en zoo vinden wj nog de verstandigsten onder ons.. Na dat deze werkzaamheid met den aanwas der hebben onze hartstogten hunne heernog , hoewel met die deftige welstand rjkdommen verminderd was , schappj dageljks uitgebreid.'' Dat klinkt niet verkwikkeljk , ofschoon het tafereel stellig niet met te grelle kleuren is geschilderd. Langendjk heeft ons die overdaad , gepaard met jdelheid , duideljk voor oogen gesteld in zjn Spiegel der raderlandsehe Xpp.pfï:tfpzl , terwjl Het wederzyds N////,,'/J//.,hF,/'/?,./?, // ons al een kjkje in deze wereld zonder beginselen had gegund. Op intellectueel gebied was het niet veel beter. Men bedenke toch , hoe slecht het onderwjs in al zjne takken was , en h0e weinig men er aan hechtte. Hartog doet ons aan de hand der Spectatoriale schrjvers ook op deze tekortkoming der eeuw een blik slaan. De Philanthrope b.v. wees op rde weinige ontwikkeling zjner medeburgers , die over het geheel niet anders leerden dan hetgeen zj we1 niet konden missen voor hun bedrjf of beroep , en slecht onderwezen waren behalve in de kunst van geld verdienen en verteren.'' De booze wereld darfde (volgens De onderzoeker) zelfs staande houden , dat meer dan één Amsterdammer een bloeiend boek-weitveld had aangezien voor een land met aardbeien. - Elders was het echter niet veel beter. De materialistische geest maakte hoe langer hoe afkeeriger van hetgeen niet gaf. Die . geest woei over het land , en de waardeering van kunsten en wetenschappen verstierf er onder. Yele menschen lieten hunne kinderen studeeren , niet uit belangstelling in hunne ontwikkeling , maar om ze te zien pronken met een titel (De Algem. Swdcfcfpr). De onverschilligheid was voor het meen , dat diezelfde schrjver nog twjfelen of ons vaderland naar zjn XZooals gewoonljk , keerig op elkander. Omdat men weinig met het onderwjg ophad , 19* overigezöö groot en zöö algesaet droefheid vraagt: nW ie kan dan ondergang neigt ?'' werkten ook hier oorzaak en gevolg weder292 DE SPECTATORIALE GESCHRIFTEN. bleven de scholen slecht ! en omdat deze zoo gebrekkig waren , konden zj ook weinig invloed oefenen tot verbetering'' 1). De minachting voor den schoolmeester X was algemeen en kon niet anders dan schadeljk werken (De Nederl. S.pecflfpr) , hoewel het niet te ontkennen viel , dat zj door hunne domheid en verwaandheid maar al te veel aanleiding tot dien slechten dunk gaven.'' De Vaderlander zei ') : rzelfs in groote steden zou men aantallen van schoolmeesters kunnen aanwjjzen , die volstrekt onbekwaam zjn tot hun werk t menschen die het aan een matig natuurljk verstand ontbreekt , en die anders niet kunnen dan de jeugd dom en verwaand maken.'' Ildelheid en verwaandheid ! dat zjn de eigenschappen , waarop de geljktjdige schrijvers ons a1s om strjd wjzen. Kan het ons verwonderen , dat de bentgenooten , die eene ro1 speelden in het 'Gemeenebest der Letteren , meer dan anderen aan dit euvel mank gingen ? Bentgenooten / Nimmer had wellicht de eamaraderie met zooveel naïeveteit het hoofd opgestoken , a1s geschiedde in de talrjke Dichtgenootsehappen , die allerwege bloeiden. Ik heb er reeds op gewezen 3) , hoe , op het voeispoor van het beruchte Amsterdamsche Nil 'ppldsffôv.g arduum , die genootschappen pals paddenstoelen uit den grond opschoten-'' Van 1680 tot 1718 verrezen er meer dan deriig : en in de achttiende eeuw nam hun aantal zoozeer toe , dat in 1780 freule De Lannoy zeggen kon : dat Nu schier geen stad van rang in Neerland wordt genoemd , Die op geen Maatschappij van fraaye lettren roemt-'' Ik noem hier slechts de meest bekenden ; te Rotterdam : Natura et Arte in 1726 geboren 4) , in 1747 gestorven; Studium Seientiarum Gdsffg-fz, van 1770 q Nosee te zqpd'll- ; fflpaf wordt Apr jjver ccwgespoord; Prpts6,s's: Caibendo , van 17735 - te Amsterdam : Libertate et Cpscpr4ïc , in 1734 opgericht q oefening ôdtsc/lc,l/'f de Xvzl,sf6zl; - 1) J. Hartog , De Spectatoriale Gedc#r,/fen , enz., bl. 128-129. 2) Aldaar , bl. 134. 3) Geschiedenis der Nederl. Letterkunde in de X V11e Eeuw , 11 , bl. 488. A) Zie daarover P. Haverkorn Van Rijsewijk , De Oudo Aofferdcmdcie Schouwburg , bl. l4. DE DICHTGENOOTSCHAPPEN. te Utrecht , in 1759 , D'ulees cylf: omniq V''lfdld; - te Leiden , in 1766 , K'toest 'lfJpr#f door Arbeid rerkregen; - te 's-Gravenhage , * In 1772 , Kunstliefde dwccrf geen ' p/fjf 1 Geest en richting dier genootschappen zagen wj geschetst door Jan de KruyF, die aan den eenen kant hun het verwjt doet : 293 Op taalsieraaden acht te slaan W eegt zwaar bij onze tijdgenooten ; Ja , bij de meesten zelfs zo zwaar, A1s of 't de ziel der dichtkunst waar-'' En niet minder gispt hj hunne eigen werk uitsloot : Zo kies en vies zijn onze Baazen , Hoe min ook voor 't verwijt beducht, Dat ze al te graag , te dikwerf aazen Op buitenlandsche lettervrucht , Zij laaten elk , die 't lust , maar smaalen Op 't lastig ambacht van vertaalen.'' Ja , hj waagde het zelfs den Leidschen broederen een Spoore te geven om zich meer op eigen wïzl#ïzl. g toe te leggen. Ik zou niet durven verzekeren , dat het veel geholpen heeft. Het behoeft nauweljks gezegd , dat de Kunst door hun zwoegen, hun rljjt , doorgaans al heel weinig gebaat werd. Dit nam intusschen niet weg , dat zj hoog met zichzelf en hun arbeid waren ingenomen. Hetzelfde Leidsche Genootschap , dat we zoo even in zjne middelmatigheid hoorden kenschetsen , zjner Taal- en Dichtlievende ()d///Alïzwdzl t (bl. 253) : zei in het tweede deel zucht tot navolging , die alle :Laat de aloudheid 1 Dichters noemen , Naso roemen , En Homeers vergoden lier. Laat zij duizend andre braeven Kroonen , om hun rijke gaeven M et een dankbren eerlaurier. Kan zij de Eeuw , die wij beleven Overstreeven ln vernuft en kloek verstand ? Kan zij grootscher schedels kroonen ? Kan zij kloeker dichters toonen Dan mijn zangrijk Vaderland ?'* 294 TIRANNIE DER DICHTGENOOTSCHAPPEN. Maar als kloeke dicltters beschouwden zj alleen de zoodanigen , die zich aan hunne wetten onderwierpen. Zj oefenden eene wezenljke tirannie uit : het waren , zooals Le Francq van Berkhey zich uitdrukte , peigenzinnige en ingebeelde schoolmeesters ,'' die gaarne het Parnas-volk onder den plak hielden t en eischten , dat de dichters hunne werken de ronde lieten doen bj de leden des Genootschaps , om ze te beschaven , wat dezelfde tegenstribbelaar noemde : van stad tot stad , ja van huis tot huis 5 , op de schaafbank van meetzieke schrynwerkers brengen.'' Deed men dat niet , dan werd men door de bent tegengewerkt en achter de bank geschoven , want phet is eene Cabale , eene t'zamengespanne menigte die gezworen heeft alles wat door haare gezellen niet word gekookt , door haare Koks en Boekverkoopers niet # la 'rtvpzlf: # la lpzl ton wordt opgedischt , en niet door haare mostertwyven en jongens met agt-daagsche verlengde mostaart smaaklyk word gemaakt als gemeene spys te veragten.'' geene , die tegen deze tirannie waken en voor de eischen der Kunst opkomen kon ? Neen. Doorloopende , periodieke openbare Critiek , zooals wj die verstaan , was nog niet geboren. Slechts nu en dan waagde deze of gene het , hetzj in dichtmaat , hetzj in proza , een of ander gebrek te gispen ; maar daarin was noch volledigheid , noch eenheid , noch een Bestond er dan Critiek zweem van stelsel. Reeds Yan Efen had zich nu en dan tegen onze poëten vrj scherp uitgelaten. Den 12en December 1732 gewaagde hj , in het 118e vertoog van De ffplftzzltfdc/l: Spectqtor , van de Critiek in dezer voege: XNiemant zal durven ontkennen, geworden is door een vloed van geest- en redenloze rymschriften , dat wy het zyn die dezen tyd beleven. 't Is waar , dat nu en dan de een of de ander zich verstout, nu eens al boertende , dan weder al schimpende, dezen of genen rykelyk en ruim te zeggen, op hoop # of een de jonge Lief hebbers de klippen aan te wyzen , waar voor zy zich zorgelyk wachten moeten : maar t0t ons leedwezen bevinden we dat het eerste weinig en zelden gelukt : wyl deze holle vaten dier vaarzemakers het hunne van hen tot beter gedachten eeuwig stilzwygen te dwingen , ten minsten op hoop van op het minste aanroeren brommen , als of zy de gansehe waereld zo men ooit als overstroomd VAN EFFEN 1S CRITIEK. 295 verdoven wilden , en gedurig , in weerwil van alle vermaningpn en gegronde berispingen , weder voor den dag komen , met een stoutmoedigheid , waar op met recht passen z0u de spreuk : Q'uo 'lfï.s indoctior , eo ïAz?. p, 'udentior.'' * @ @ * * p'Er 't byzonder anders dan zyn 'er eenigen , die oordelen dat het oirbaar is , in aan te tonen wat ze wraken : en dezen kunnen niet genen Men ziet daaruit , hoe weinig verdraagzaam het irritabile g6zlzlf,9 was. W aar Yan Efen te gispen had , bepaalde hj zich dan ook doorgaans tot het aanwjzen van gebreken in het algemeen, zonder een bepaald persoon te noemen. Hetgeen hem vooral tegenstond , was die valsche , vaak zinledige hoogdravendheid , waaronder het heirleger onzer prulpoëten het gebrek aan gedachten poogde te verbergen. En niei minder kwam hj op tegen de mode om in Xtaalsieraden'' het wezen , de ziel der dichtkunst te zoeken. In het 24e vertoog schreef hj : XIk geloveniet dat 'er in een land van de waereld , zo veel , ik zeg niet Digters , maar Vaerzemakers gevonden worden , a1s in 't onze. Daar is kwalyk in onze steden en zelfs dorpen een schoolmeester , of voorlezer , die niet nu en dan een Lykdigt , of een Bruiloftsdigtje voor den dag brengt . . W ie za1 zich onderwinden zich tot het schoenlappen te zetten , indien hy , om zo te spreken in de schoenlappery niet gestudeert heeft ? Duizenden van Menschen evenwel begeven zich stoutmoediglyk tot het Vaerzen maken , niet alleen zonder de natuur van de Digtkunde te begrypen , maar zelfs zonder een Poëtisch gehoor te hebben , en zonder te bevroeden waar in digtregels van de gemene taal onderscheiden zyn , vergenoegt met alleenlyk te weten , dat derzelver laatste woorden in klank moeten overeenkomen. die ze bestrafen verwachten.'' Alenigte gemaakt hebben en die ten minste digt van ondigt kunnen onderscheiden , slaan maar los de handen aan dit moeylyk en netelig werk , zonder hun geest met de minste studie gesterkt en verciert te hebben , zonder in staat te zyn van hun ligt door 't onderzoek van oude en vreemde Poëten te vermeerderen, denkende dat ze al wel beslagen ten Ys komen als ze de braafste Nederlandsche Digters zich door 't lezen en herlezen als eigen hebben gemaakt , en daar groter voortgangen in die liefhebbery door de bekwaamheid hebben verkregen . van dezelve blindeling , zo wel wat aangaat misslagen a1s fraayigheden , na te volgen.'' van anderen die wat den haat der 296 VAN EFFEN 1S CRITIEK. De valsche verhevenheid tuchtigt hj op deze wjze , in het 217e vertoog : XVermids ,myns weetens , by geen landaard , een groter getal ongeletterde Schryverk , en inzonderheid Poëeten t en die min de natuur van hunne kunst en van de welspreekendheid in 't gemeen onderzogt hebben , dan by ons gevonden word , zal het niet wonder voorkomen , dat ik beweeren durf , dat doorgaans nergens zo wanschape denkbeelden , raakende de waare rerheerenheid t dan onder ons in zwang gaan , hoewel het zeker is , dat men nergens met de zelve meer op heeft , en haar met heftiger yver najaagt. Uitgezondert eenige weinige puikdichters , en treFelyke Schryvers in prosa , schynen onze verdere Autheurs zig te verbeelden , dat alle kracht en schoonheid der beide stylen in woorden , en niet in zaken lbestaat , en ze zyn wonder wel in hun schik , wanneer ze uitdrukkingen , die : schoon Duitsch , boven het bereik van het gemeen gebruik zweeven , op elkander hoopen , waar door het gebeurt dat luiden , die op die gewaande godentaal niet gevat zyn , hoewel Nederlanders , en van verstand niet misgedeeld , van de meeste vaerzen , in hunne moedertaal geschreven , geen drie regels na malkander zonder moeite kunnen verstaan , 't geen hun voor de Yaderlandsche poëzy , a1s voor een pedantsch wanschepsel z eenen onveranderlyken afkeer inboezemt. . Yeelen onzer Poëten de barre dorheid van hun geest voor vrugtbaarheid f,aanziende t meester te worden godendom van hemel , aarde , zee , en hel , en bevestigen zig in die streelende) gedachte t wannneer ze den ongeleerden toehoorder zien beeven en schrikken door het bulderend die vreemde hunne ooren vermeinen de waare hoogdravendheid 1 maken van het heidensch met hunne vaerzen tot een vergaderplaats te geluit van donderen. Dog die duizende nam en , onnozele Schryvertjes merken niet : dat , in gelegenheden , een heele drom van Goden jgeen stippel tot den zin toebrengt , en dat al wat heeft , onmoogelyk hoogdravend kan zyn. Deze onbetwistbare waarheid is voornamentlyk toepasselyk op de laFe aanroepingen geen,of een schraalen zin ! van heidensche Godheden , die in onze hedendaagsche meesterstukken zo gemeenzaam zyn. Op de devote aanbidding by voorbeeld van Apollo , en de Zangheldinnen , Zanggodinnen , Zangnimphen , welken m6n , myns oordeels beter Kunstgodinnen zou noemen , en d1* e *1 n;j YAN EFFEN 1S CRITIEK. 297 die men in zodanige oppronkt en over hunne trefeljkste hoedanigheden complimenteert. Die malligheid is zelfs al vry veel in 't gebruik by Digters van naam , en naar myn onthoud , heb ik de volgende fraaie aanroeping gelegenheden met hunne sierlykste namen van vader Phoebusby een der beroemtsten geleezen : 11Ik roep uw geest om bystand aan ; ô Hooft der Dichtfren , span myn' snaren ; Dan za1 ik van uw gunst voldaan U stichten duizend dankaltaaren.'' 5Ik durf hier den allersnedigsten uitlegger tarten my den minsten zin in deeze vier digtregels , aangemerkt als door een Ohristen voor den dag gebracht , te doen vinden , en 'er iets anders uit te haalen dan een vloeiend en wel gerymd En reeds in het 37e vertoog had gedruis van ydele klanken,'' hj daaromtrent het volgende gezegd : XVoor een W are de reden kunnen vinden dat verstaanbaarheid een gebrek zo we1 in rym als onrym konde wezen ; 't schynt egter dat vele van onze voorname Digters van dat gevoelen niet vreemd moeten wezen , dewyl geboren Nederlanders , zelfs luiden van studie , derzelver vaarzen gedwongen zyn verscheide malen te herlezen , om 'er den zin te kunnen raden. Men heeft ook door de bank een wonder eerst moet men een groot onderscheid maken tusschen verhevenheid en duisterheid van styl. Ik heb nooit in denkbeeld van de hoogdravendheid ; alles moet hoogdravend wezen zo in Prosa als Poëzy , in Voorredens zelfs , daar een eenvoudige onderwysstyl te pas komt , gebruikt men de uitgekiptste zeldzaamste, en verhevenste bewoordingen. In Minnedigten , daar 't hart alleen zig moet uiten in zyn eigene natuurlyke taal , zonder een schynbare vermenging van verstand en geest ; en niet denken , zweeft men ook al boven de wolken , en in plaats van zagtjens met Oatullus voort te vloejen , vliegt men met Pindarus naar de lugt , met geen klein gevaar van de met was vereenigde wieken aan de stralen der Zonne bloot te stellen , en met Icarus neder te plotzen. ln Verjaar- eu men geen middelweg ; men moet drollig , of Bruiloftsdigten weet hoogdravend zyn, en Heldentonen aanwenden , om de verdienste van burgerlieden zelfs uit te galmen''. . daar men gevoelen moet, 298 Liefdens gevallen ) Zinnebeelden , Fabelen D , en Zedelessen een harnas aan te min bespottelyk dan een schoolmeester met een rode geborduurde rok , en een hoet met pluimen op te toyen.'' In het 86e vertoog schetst hj ons de dichters als de jdelste en gespen , en eene bulderende taal te leenen , is niet onverdrageljkste wezens in gezelschap , die pals van de hoogte van hun verheeven geest met veragting'' op alles neerzien ; want Xde Poëzy staat by hen te boek , a1s iets dat boven de menschelykheid is-'' Hj schrjft hunne gebreken toe aan het gemis van inzicht in het wezen van hunne kunst : vW y hebben onder 't zelve middelbare slag van' menschen, ongeletterde Digters , die niet tegenstaande de Nationale koelheid j hadden zy maar een regt begrip van de edele kunst , voor vermaarde oude en uitheemsche geesten niet zouden behoeven te wjken'' (no. 13). De scherpste ironie paart zich hier aan juiste waarneming. Maar of Yan EFen zelf we1 het juiste inzicht in de edele kunst had ? Ik waag het dit te betwjfelen , a1s ik zie , hoog hj met Feitama loopt. Hj heeft den grootsten 1of voor diens Telemaehus over , en betuigt 1) , Xdat die Poëtisehe vertaaling eer doet niet alleen aan den Sehryver ; maar aan zynen ganschen Landaard , en een tweede en derde lezing altyd nieuwe fraajigheden aan myne aandagt verschafende , hoe wonder hebben my nergens anders toe gediend , dan om dit myn gevoelen te bekragtigen , en op gewisser gronden te vestigen. Zo dat ik met een oprechten ernst betuigen kan , dat het myns oordeels , een Nederlander , ten zy berooft van smaak , geld of edelmoedigheid , ongeoorloft is , zig zelf de bezitting van die treFelyke vertaaling , waar in de schryver , volgens de uitdrukking van Boileau , met zyn origineel om den prys als worsteld , te misgunnen.'' Hj trekt zelfs hier en daar de vertaling voor boven het oorspronkeljke. Na eene aanhaling zegt hj : mIk twyFel hartelyk , of de indruk die de overheerlyke Fransche prosa , te dezer plaatze op 't gemoed doet , niet eenigzints wykt voor de ontroering , in een' gevoelige ziel veroorzaakt door deze vaerzen , aan wien de zagtste zoetvloeyendheid niet de minste kragt beneemt.'' Zoo Van EFen zeer in het algemeen de doorgaande onnatuur- VAN EFFEN S CRITIFK. 1) D6 Hollandsche Spectator, l40e vertoog. DE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN. ljkheid en het bljkt geest des de overdreven snetheid'' onzer dichters veroordeelt , toch , dat hj zich niet geheel ontwrongen had aan dell tjds. Van eigenljke critiek t die wat dieper gaat dan de oppervlakte , is bj hem geen sprake : immers als hj het vertaalwerk van Feitama beoordeelt , komt de gedachte zelfs niet bi.j hem op : om den Telemachus als dichterljke vinding en eenheid y in zjn geheel te toetsen : de uitvoering , het uitwendig kleed , is hem hoofdzaak. De Spectatoriale Geeehriften houden zich nog minder met letterkundige critiek bezig. Maar in 1761 zag een maandwerk het lichty dat honderd en vjftien jaren lang grooten invloed zou oefenen : De Jrct'/?'lt/?/#.:c/d: Lettel-tàefeèîiiîge't , wier stichting geheel in de richting van Van Elen en zijne navolgers werkten , maar zich wat meer in het bjzonder met de letterkunde bemoeiden titel der eerste jaargangen was : Vaderlandsche 1). De volledige Letteroefeningep , behelsende pprtfe6îàzfyltfï. g: berigten ran de werken der ô6.sf6 Schr'j. - rel.en , Nauwkeurige Gedagten tlpdo- rerschillende onderwerpeit J' beol:? gds.s Vz--jmoedige -1///d??!:?'/'?'/d.//e// over N6tfer#zfïfqsc/l: 'rrràr/c8'l e;t Sc/lrï//po'? , die cdtz.gdl#/c.: in pzl.s Vqderlal'td vïf/cpzzl6p,. De stichter der onderneming was Oornelis Loosjes , aan wien zich weldra zjn Petrus aansloot. Beiden halfbroeder : Loosjes waren leeraren bj de Doopsgezinden. De Az., eerste schjnt vooral de leider van het critische gedeelte geweest te zjn , terwjl de ander sedert 1764 zich jverig bemoeide met het Mengelwerk , waarvoor hj : in eene lange reeks van jaren , niet minder dan 1397 , zoo vertaalde a1s oorspronkeljke , stukken leverde 2). Toen Oornelis in 1792 stierf , nam Petrus ook nog een groot rekening. Hj overleed in 1813. Het tjdschrift , dat allerlei onderwerpen behandelde t deel van diens werk voor zjne zoowelOP het gebied van natuurkundige a1s van wetenschappen , hield zich toch het wjsgeerigen en godsdienstigen aard lieverlede zjne beschouwingen over eigenljke bespiegelende en historische liefst met vraagstukken van bezig t en breidde eerst van vaderlandsche letter- 299 i) Eene hoogstbelangrijke studie over De Letteroeyèniltgen leverde dr. J. Hartog in De Gids l 877 , deel 11 en 111, ezl 1879 deel I en I1, onder het opschrift : Uit het Zepen rcn een Tljdschrk/t , waarnaar wij dikwerf verwijzen. 2) J. Hartog , in De Gids van 1877 , 1I, bl. 45l ; 11I , b1. 326. DE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN. kunde uit. De geest , waarin het geschreven werd , was gematigd liberaal , in de richting der Toleranten , maar met een onmiskenbaar streven om onpartjdig te zjn , en allen richtingen recht te doen wedervaren. Men ging daarin zelfs soms zo ver , van zich te onthouden van al wai maar naar polemiek zweemde. Ofschoon door de orthodoxe voorvechters der Yaderlandsche Kerk (Barueth , Hofstede) heftig bestookt , nam de invloed der Letteroefeningen gaandeweg toe , en hield zich tot in het vierde kwartaal der negentiende eeuw staande , toen het tjdschrift onder allerlei aanvallen moestbezwjken 1). Met betrekking tot de Nederlandsche Letterkunde nemen zi* J vooreerst geen schitterend : vooral geen zelfstandig standpunt in. Leenen wj het oor aan Hartog's studie ') : pHet bljkt duideljk , dat zj kinderen zjn van de eeuw der Dichtgenootschappen , die het land met een digt net overdekten en bjna alles verstrikten. Stukken , die wj niet meer willen aanzien , worden in (de eerste) jaargangen behandeld , alsof zj werkeljk iets te beduiden hadden , en wat in onze schatting niet meer dan middelmatig is , wordt hier hemelhoog verheven. Ziehier t om er eene enkele proeve van te geven , een stuk van een rW interzang'', uitgegeven door het genootschltp Studium alit artes , een trochaisch vers , pdat ons de wintervreugde op eene geestige wjze voor oogen stelt'' en wel pin vloeibaren styl-'' Dus vangt het aan : Zie eens welk een troep van sleden all' met meisjes uit de stad. Yder pronkt hier met haar vryer, al vermoeid dett bloed zich wat ; Maar geen nood ! zy zal 't wel maaken , als zy thuis gekomen zyn , Zal zy hem by ft vuur onthalen , op een buik vol Jeefe wyn.'' 300 Daarop volgt de schildering van seen wyf X met oliekoeken'', dat jverig in de weer is om haar baksel aan de gegadigden te sljten , totdat zj het ongeluk heeft haar p0t met beslag te breken. Algemeene vrooljkheid ! Gelukkig wordt de schade haar vergoed door de in schaterend gelach uitbarstende kinkels , die zich na deze barmhartigheid gereed maken : Om weer spoedig heen te reiden , 't handje leggende op den rug, Yder meisje vat haar vryer ; Teun en Pleuntje reiden voor , 't Schijnt een gansche hoop van ganzen ; zie zy reiden schielyk door'', 1) Aldaar , 11, b1. 445. Aldaar , bl. 468. DE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN. en hetgeen er verder volgt en als proeve uit den welgelukten en geestigen W interzang wordt medegedeeld. Toch komt het stuk er niet af zonder aanmerkingen , die zoo merkwaardig zjn , dat ik niet kan nalaten ze hier in te lasschen. nDen !?îp:#'', zoo luidt de eerste , pbehoorde te zyn de àîp6# , a1s zynde de Nominativusi'' heete zpys'', wordt verder het Dichtgenootschap X met alle denkbare zachtmoedigheid onder het oog gebragt , rmoest wezen heeten 'tvyn , a1s zynde wyn van het manlyke geslacht. Schoon men een anderszins goed gedicht om eene enkele misstelling van dien aard niet zou wraken t is 't echter aangenaam te zien , dat een dichter ook hier omtrend oplettend is ; te meer , daar 't in vele gevallen zyne nuttigheid heeft; en jonge dichters , hier op agt gevende: gewennen zich ongevoelig om doorgaande ene zuivere taal te schryven , waarom wy 't niet ondienstig oordeelden deze aanmerking eenmaal onder 'toog te brengen.'' Van zulk eene natuur is ook de laatste vriendeljke vermaning aangaande het woord reiden : rdeze spelling van reiden voor ryden , en zoo ook reiders voor ryders , in dezen W interzang voorkomende , schynt ons enigermate aan te duiden , dat het Kunstgenootschap het onderscheid tusschen ei en y niet in 't oog houdi , van waar wy ook op bl. 4 wei en by a1s rymslagen ontmoeten ; hoedanig eene verwarring dier klanken , als onbestaanbaar met den aart onzer sprake en 't gebruik der ouden , genoegzaam van alle keurigen gewraakt wordt'' (I1 D. , bl. 568). XDe groote dichter is Dirk Smits , en waar zulk een maatstaf wordt aangelegd , verwondert dat niemand. Hj wordt verheerljkt : alsof hj een tweede 's m ans rNagelaten was voor de Letteroefeningen eene welkome gelegenheid om haar hart lucht te geven. Nu meent de een , dat er onder alle zjne Apollo ware : en de uitgave in 1758 van Gedichten'', door W esterbaen en Versteeg , werken ter naauwernood een drietal kleine stukjes gevonden worden , die hem als waarachtig dichter doen kennen ; en een ander gaat hem met stilzwjgen voorbj , maar in dien tjd was hj voor menigeen het ideaal , pde tooverende lier'', zooals van Merken hem noemde 1). En in dat koor mengden ook de Letteroefeningen hare stem (IV D. , bl. 435) ; verzekerende : pdat de groote Smits boven al uitsteekt in zinryke vindingen , schilderenden toon en 1;A Verg. boven , b1. l l5. 302 zagtrollendheid van taal , aantrekkelyke lige dichtkunste , zo eigen aan den dien hy zeer hoog waardeerde. Hieruit blykt ten klaarsten de kragt eener welaangelegde en rechtbestuurde navolginge , welke bekoorlykheden der bevalxibtswoudschen zanger Poot, het zomtyds gelukt haar voorbeeld voorby te streeven ; weshalve wy den jongen dichteren , die naar vernaamdheid tragten , de werken van den zoetvloejenden Smits ten hoogsten aanpryzen , en onzen Leezeren in 't algemeen durven verzekeren , dat zy eenigzins smaak vindende in volgeestige verzen , zich ten vollen zullen kunnen in dezen overvloed van verrukkende verzaadigen stofen , die e1k in haar soort uitmuntend mogen genoemd worden.'' Betje W olf stond vooreerst nog niet in hunne gunst. Hare Bespiegelingen prdr het Genoegett (1763) werd verre beneden dat van pde geagte Dichteressen de Neufville en van Merken'' gerekend , nwaarop Holland boven al roem draagt.'' In 1765 gaf zj hare Ak/zzczzz?: Nagedachten pndz' delt slaap 601 den #ptl# uit , en bj die gelegenheid had juF. Anna van der Horst haar een lofdicht toegezongen , dat Betje met een soortgeljk vers beantwoord had. Dit gaf den Letteroefeningen aanleiding tot de volgende ontboezeming : Deze twee vriendinnen schynen elkander den wierook van loftuiting wat mildelyk toe te zwaayen : zy zullen elkander (terwyl ze op den goeden pryzen) meer opscherpen , om nauwkeurig te letten op de zaiverheid van taale , en de vloeibaarheid der verzen : en als ze elkanders verzen in weg zyn , en men haare zucht tot oefeninge moet dienst kunnen doen , wanneer ze zich onderling 't vriendelyke beoordeelen , nietdulden , dat men , om wat moeite en nadenkens uit te winnen , een styven regel laate doorloopen , of gemakshalve of door onoplettendheid eene onzuivere taal schryve'' (VI D. , b1. 41). Betje toonde zich smoeilyk op Luiden , die ghaarq vlekjes in (haar) kunst aangeweezen'' hadden , en dit gaf aanleiding tot eene vrj vinnige polemiek met het tjdschrift 1). Zoo de Letteroefenaars al weinig bljk gaven van helder inzicht in het wezen der Kunst , ook zj kwamen toch op tegen xde valsche verhevenheid des styls'', en niet minder tegen de vertaalwoede. Hoe kortzichtig zj n0g in 1771 op kunstgebied waren , leerde ons DE VADERLAXDSCHE LETTEROEFENINGEN. 1) Zie De Gids , t. a. pl., I1, b1. 47 l 473. DE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN. hun oordeel over de poëzie van Onno Zwier Van Haren 1) : voor hen zjn ,de keurige regels der Dichtkunde'' bljkbaar alleen bestemd om de verzen glad en vloeiend te maken. Alle heil wachten zj dan ook van de Dichtgenootschappen. Ter gelegenheid van de uitgave der ,proeven van poëtische Mengelstofen'' door Kunstliefde spaat't geen U'éjf (1773) juichen zj : pA1 wie de hartstreelende dichtkunst bemint , bespeurt ongetwyfeld met vermaak , dat men 't er in Nederland op toelegt , om haaren luister in ons Gewest bestendig te vermeerderen , door 't oprigten van Kunstgenootschappen , welke dienen , om haare hoogagters op te wekken , derzelver getal te doen aanwassen , en 't hunne toe te brengen , om elkander te beschaaven.'' Geen wonder dan ook , dat zj de Poëzjj van Lucas Pater ten hemel toe verheFen : Een gezond oordeel X , eene levendige verbeeldingskracht , eene zuivere taal , eene vloeibare maat , een gepaste manier van voorstellen , en een onopgesmukte styl brengen natuurlyk te wege , dat ieder , wiens smaak niet verbasterd is , deeze Dichtstukken met graagte doorbladert'' (1Y D. , b1. 224). Dat is niets minder dan de volmaaktheid ! Hoe betrouwbaar ons dat oordeel moet voorkomen , vrage men aan bl. 128 hier boven. En a1s men daarentegen verneemt , hoe zj oter Hamlet dachten , dan ziet men welke kloof er tusschen ons en de mannen dier dagen gaapt. Zj noemen het peen treurspel , zo vol haatlyke charakters , kwaadaardige raadslagen en wreede bedryven , zonder eene weezenlyke nuttige leering te behelzen , dat het in geenen deele geschikt zy, om aanschouwers of leezers eene aandoenlyk vermaak te leveren.'' Men zal het we1 eens moeten zjn met den Heer Hartog , als hj uitroept :) : rl-let wil hun , naar het schjnt , maar niet gelukken , het regte gezigt op een dichter te krjgen.'' Maar er begon toch , geljk wj zagen , met Van Alphen, Bellamy , Nieuwland , Feith , een beter tjdperk voor de vaderlandsche kunst aan te breken ; en men zal dit nog duideljker beseFen , als wj herinneren , dat Bilderdjk in die dagen reeds begon naam te maken. rllet is te denken ,'' zegt Hartog 3) t pdat het met Lucas Pater , met rlfunst wordt door arbeid verkregen'' , en met die 303 Boven , bl. l63 , 164. De Gids , 1877 , III , bl. 82. Aldaar , b1. l 07. 304 ansche schare van pzoetvloeyenden'' spoedig gedaan za1 zjn.'' En toch bleef hun geest nog lang rondwaren. Helaas ! pde kunstgenootschappen waren nog niet uitgestorven , en de bewondering van de Letteroefeningen voor de kunstbroeders was evenmin EISCHEN DER CRITIEK. uitgedoofd'' 1). De eischen , die men noch ingewikkeld. Het te vormen , en waarnaar hj deeld werd , mits hj niet tweeledige voorschrift : 10. studie van de dichters uit aan een dichter stelde , waren noch talrjk , eenige recept , dat men hem gaf , om zich dan o0k eerljk door de Critiek beooruit den band sprong , bestond uit dit de zeventiende eeuw ,van Hooft en Vondel af , tot Brandt en Vollenhove t0e qechter niet om hun de geheimen van bezieling of samenstel af te zien , maar alleen om hunne uitdrukkingen , zinswendingen , coesuren, met één woord, het uiterljke der verzen na te bootsen ; 20. kwam daar dan het nadrukkeljk voorschrift bj, om zuiverheid , netheid , sierljkheid van taal en vorm te bestudeeren bj de meesters , de rApollo''s'' der loopende eeuw , Hoogvliet t Feitama , Van Aferken. W ie zich daaraan hield en zjn werk dan onderwierp aan de vjl der kunstbroeders ,werd in het gilde opgenomen en zjn lof allerwege uitgebazuind. Helaas ! de Critiek stak nog even diep in het moeras van onkunde en slechte overleveringen a1s de meeste dichters ; en daarin was geen verbetering te wachten , voordat eene onverwachte gebeurtenis ons vaster bodem onder de voeten zou hebben gebracht. Gelukkig , dat er in 1778 inderdaad iets plaats greep , hetwelk tot beter inzicht kon leiden en dus mettertjd ook tot beter practjk. In dat jaar gaf Hieronymus Van Alphen een merkwaardig boek in het licht, onder dezen titel : Theorie de'r dc/lppzl: K'ttnsten en W etenschappen , grootendeels pzh6r.çezlpzzldz/ Idt het Spp. g#zdxiftec/l raït F. J. Riedel. Het was niet zoozeer eene vertaling als we1 eene zelfstandige bewerkiug van dit boek uit den vreemde , seene vertaling , die meer zakeljk dan woordeljk was ; die zodanig veranderd , verbeterd , vermeerderd (wasq als het nut, dat men daarmede bedoelde, 1; Aldaar , bl4 108. 1 DER RIEDEL S THEORIE SCHOONE KUNSTEN. vereischte'' 1). En de bewerker was voor zjne taak uitnemend berekend. Niet alleen was hj buitengemeen belezen in nagenoeg alles , wat over oe sthetica door Ouden en Nieuweren was geschreven ; maar ook verwonderljk t'huis in de dichterljke letterkunde van de Oudheid en van de meeste nieuwe volken. Het doel, dat hj zich voorstelde , heeft hj die voor ons in vele voortreFeljk ontwikkeld in eene inleiding , opzichten belangrjker is dan het werk zelf , en waaraan wj dan ook menigeaanhaling zullen ontleenen. Ofschoon hj de theorie der Schoone Kunsten in het algemeen behandelde , was het hem toch in 't bjzonder te doen om de toepassing der leer van het Schoone op danig werk was hier nog onbekend , en daaraan , meende hj , hadden zjne landgenooten groote behoefte : vooral o0k met het de Dichtkunst. Zo0- oog op de practjk. Hj was geen onbepaald loftuiter van onze poëzie q integendeel. rIk voor mj , die niet geheel vreemd ben in' de werken der oude en hedendaagsche Digters, zou niet schroomen van te erkennen., dat onze Hollanders , in dezen tegenwoordigen tjd t geen stukken van poëzj voor den dag brengen , die even schoon zjn als die der Ouden , of die der Franschen , Engelschen en Duitschers. Ik zou niet durven zeggen , dat b.v. de Abraham van Hoogvliet stond met de Gierltsalemme Liberatq van Tasso , schoon van Bodmer. geljk hj mogeljk zoude kunnen opwegen tegen den Noach Dat de W illem de 111. van Rotgans zo goed is a1s de Henriade van Yoltaire , of dat de Friso van Van Haren , de Gideon en ClaItdiuu Cïtlïîï,g van Steenwjk of de Darid van Jufr. Van Merken geljk staan met den Leonidas van Glover. Ik twjFel zeer , of er onder de Treurspelen van Yondel een is dat halen kan bj de Athalie van Racine ; en wie za1 durven staande houden , dat de Ilerderszangen van Aloonen, sfillekens of de Haan in vergeljking komen met de Idyllen van Gessner t en de opgenoemde stukken onder de besten t welken men veragt schat dan anderen-'' Zoo sprak hj in zjne Inleiding (bl. V1) , en dergeljke taal was in Nederland ongehoord. Hj wist dan ook wel , dat ze hem bj velen t0t peen groote misdaad'' zou worden aannog niet , om dat men ze minder gerekend; want svan onze letterkunde niet zeer gunstig te denken, egterbehooren wj bezitten , en ze zeker daarom 1) Inleiding , b1. LXXXIX. JoxcKsLox'r , Ned. Letterk. in de fltlee laatste A'euàcen , 1, 4e druk. VAN ALPHEN OVER ONZE POZZIE. is heiligschennis bj hen die voor kunstrigters bj ons willen doorgaan.'' Op elk ander punt wi1 men terechtwjzing dulden , slechts hier niet , want e1k dichter - en hun getal was legio - voelde zich door het verwjt persoonljk getrofen ; pen dit kunnen zj niet verdawen.'' Maar hj kon niet blind zjn voor de waarheid. Hj had de werken der buitenlanders met die zjner landgenooten vergeleken , ren dat met een hart , hetwelk ik met vrjmoedigheid durfzeggen , patriotisch te zjn ;'' en dit had hem geleid tot de overtuiging , pdai brengsels zjn , geene zj wezen konden.'' - pln den tjd van Hooft en Vondel , waren wj zeker nog minder dan de onze letterkunde gebrekkig , en Onze sroortver af van het ouden ; maar stonden egter gelijk met onze naburen en waren ver boven de Daitschers. Maar na dien tijd zijn wj weinig gevorderd.'' ychterljkheid ? Hj gelooft we1 (bl. XlV) t pdat de lauwheid en jyerloosh-eid , die in andere opzigten onze natie in deze eeuw meer aankleeft dan in het begin der W at is de reden van onze vorige , 't gebrek aan eene wjsgeerige beoefening d-D er schoon,e kunsten en wetenschappen , en daar uit volgend verkeerd gebruik van gebrekkige modellen , die ons in het stuk van poëzj nog ver agter onze naburen stelt. Men wjst onze jonge vernuften in de poëzj y op de eerste jsbrekers ; op Hooft , op Vondel, op Vollenhove , op mogelijk er iets toe doet q'' maar hoofdzakeljk is het Poot ; dezen zjn voor onze vernuften het Antieke. Hen te willen voorbj streven zou , naar de meening der meesten, dwaasheid zjn. Zj zullen altoos onze modellen bljven. Zo denken onze meeste digters . . Maar dit juist is de verkeerde weg om te vorderen. Men moest deze geniën hun regte plaats aanwjzen , hunne gebreken naspeuren zo we1 a1s hunne schoonheden , en dit op wjsgeerige gronden, volgens regels , getrokken uit de menschkunde en zielenleer. Men moest grooter eer stellen in origineel te schrjven , dan ill willen wjs maken t dat elk jong vernuft zig een Digter ter navol- Vondel natebootsen ; daar men in tegendeel ging moest uitkiezen , hetwelk de regte weg is om de genie uit te blusschen , en nimmer merkeljke stappen te doen. Men moet , ja t goede modellen bestudeeren , zo we1 als de natuur ; men moet hun afzien , h0e zj hunne vermogens hebben aangewend om te behagen ; hoe zj hunne stoflbn behandeld hebben ; waar in zj we1 , waar in zj kwaljk geslaagd zjn q hoe zj de natuur nagevolgd , elkander heeft 306 VAN ALPHEN OVER ONZE POZZIE. 307 en waar in zij die min of meer verlaten hebben. Dit is de eigenlijke studie A van het antieke.'' Dat was openhartig gesproken in gezonde taal. Omdat men die les verzuimd had , was er gebrek aan goede dichters, zooals Van Efen reeds inzag , - maar vooral ook aan goede eritici. Bl. LXXXVI : pl-let hapert ons voornameljk aan kunstrigters over de uitkomende poëtische stukken : zelden of nooit worden ze grondig beoordeeld. en het overtuigend aangewezen. W il men dergeljke recensien zien , die goede zo we1 als het kwade van dezelven in hun soort meesterstukken bij t mogeljk het zelfde zeggen , dat Remond de St. Mard van de zjne zijn , men moet ze voornameljk thans de Duitschers zoeken . . . . Men kan van onze natie in dit stuk schreef 1) : ,Un de nos grands défauts , c'est de louer sans reserve q qu'il est beau , disons nous , cet ouvrage qu'on vient de nous donner ! a-t-on vu nulle part de si beaux détails ? quelle élégance , quelle force , quelle nettetl Fort bien : mais cet ouvrage , qui réunit tant de suFrages , d'expression ! est fait pour avoir de l'intérêt : en a-t-il ? Y voyons-nous nance ? les parties y sont-elles faites 1es unes pour les autres ? Se prètent-elles une chaleur , une beauté m utuelle ? Non. Disons le donc ! Mais personne ne parle : et que resulte-t-il de ce lâche et honteux silence ? Que le mauvaisgoit triomphe , gagne du terrain , étend ses conquAtes , s'empare de toute une nation , qui , loin de sentir son mal , s'en applaudit , en devient plus fère et se réjouit de sa corruption t comme si elle avoit acquis un nouvel être qui l'honore.'' de l'accord , de l'éeonomie , de l'ordon- Zoo had nog den loop van het op de wond gelegd. En in werk bepaalt hj zich niet tot dergeljke algemeene waarheden : hii deinst er niet voor terug grove gebreken bij sommigen onzer dichters aan te wijzen : suit onze beste dichters ; om te doen zien, en te doen gelooven , dat het ook bj hen niet al goud is dat er blinkt.'' (1, 100). Zoo wjst hj te dier plaatse op voorbeelden van Ktlswgllenh etd bj Antonides , Vondel , Yan Merken , Hoogvliet , Frans De Haes ; van bombast bj Hoogvliet (11, bl. LV1l1) q van gerektheid (1, 106 , 129) , verwaterip: van gedachte (b1. 117) , droge en magere behandeling (120 , 126) , niemand den vinger 1) Lettre sur les causes de la #/ccdepce du go'tlt , Guvres , tom. 111, p. 229. 20* 308 gebrek aan smaak (bl. 158) q van ontstentenis van nieuwe denkbeelden en wendingen (bl. 290). sDe feilen *'* van beulingen zjn , om niets te zeggen , dan het geen reeds gezegd is , te schilderen ? geljk men overlang geschilderd heeft , en te denken , geljk men overlang gedagt heeft. W at hulzne voorgangers gezien hebben , dat zien deze vrinden ook : de zon des geluks , de nagt des doods t roozen op de lippen , lelien op de wangen en borsten , en verder niets'' (bl. 306). ln zjne Inleiding had hj reeds gewaarschuwd tegen sdie slaafsche banden , met welken letterzifterj en eene zekere buitensporige kiescheid op de taal dikwjls den digter of redenaar , te boeien-'' tot wezenljk nadeel der sehoone voordbrengselen , tragt In het werk zelf komt hij oAp tegen een ander gebrek , * dat onzen poëten steeds het oude samenstel der heden van den tegenwoordigen tjd , hetwelk de fraaiste stukken' ontsierd'' (1 , 313). Eindeljk wjs ik op zjne aanmerking omtreùt de vele gelegenheids-verzen in onze taal , zdie wel eenigermate toi vernedering , maar tefens tot onderrigting van gzljne landgenooten dient'' (1 t 126- 127). Bj de beste dichters der naburen vindt hj eigen geweest is : pde vermenging van heidensche godgeleerdheid met omstandigDzulk een aantal van geboorte- , ljk- , huwljksverzen'' niet als bj ons. rIk slaa mjnen Poot op , en het grootste deel zjner werken bestaat uit zulkeverzen ; het is zo ook met de poëzij van Vondel , Hoogvliet , W ellekens , Smits : en anderen , gelegen - maar waarom dit tog? W aarnm die niet meestal ten vuure gedoemd ? De weereld zou er niets bj verliezen , en de Digter zou er veel bj winnen daar het nu door dit mengelmoes waar wordt , dat men bij hen zelf qktr'um ïoz stercore zoeken moet.'' Tegenover die gebreken verzuimt hj nieta soms op de goede eigenschappen onzer dichters te wjzen. In het tweede deel, bl. 207 , 219 , haalt hj voorbeelden van bevalligheid uit Vondel en Pootaan 5 en op bl. 107 van het pathetieke bj Voet en Van Merken. Van de laatste soort was de oogst schraal geweest. In de voorrede tot het tweede deel laathj zieh daarover aldus uit : p'Men heeft u berispt t zeide mj onlangs een man van veel oordeel en smaak , dat gj in het hoofdstuk over het grootsche en verhevene zo weinig voorbeelden uit onze digters hebt genomen ; maar ik wenschte harteljk , dat uwe bedillers u zulke hadden opgegeven , die gj in de plaats van die schoone passage uit Klopstock had kunnen ge- VAN ALPHEN OVER ONZE POZZIE. VAN ALPHEN OVER ONZE POZZIE. zouden zj getoond hebben bevoegde regters te zjn. weet er geen voorraad van; en zj zouden ook mj derhalven veel dienst gedaan hebben.'' Men zou misschien verwacht hebben , dat hj meer in bjzonderheden , door voorbeelden, de waarheid zou hebben betoogd van zjne herhaaldeljk uitgesproken stelling , rdat wj in de poëzj ten agteren zjn.'' Men za1 intusschen begrjpen , dat hj zich heeft ewacht voor wat hj zelf peene al te hateljke # bezighetd'' noemt. DDe beste stukken van onze beroemdste digters'', zegt hj in de voorrede tot het tweede deel , b1. LXII , pwaar van er sommigen nog leven , onder handen te nemen ; die te ontleden ; de gebreken daar van , van het plan af t0t de wjze van toe , aantetoonen ; dan dezelve met de beste voortbrengsels onzer naburen te vergeljken ; en zo te onderzoeken : wie de meeste sphoonheden en de minste gebreken heeft , is eene bezigheid , die niet geschieden kan , dan door aan veele nog levende , en agtingswezenljke voorstelling waardige persoonen onaangenaamheden te zeggen : en dit stuit mj geweldig tegen de borst. ln het algemeen staaude te houden , dat onze digters minder verheven zjn : en tevens minder de natuurljke eenvoudigheid bptragten : dat zj in hunne ordonnantie minder genie vertoonen , dat hunne karakters minder uitgewerkt en onderscheiden zjn , dat hunne uitdrukking veel al minder nauwkeurig , veel al minder kragtig , en met meer stopwoorden en stopregels opgevuld is, dan bj de besten onzer naburen plaats heeft, laat zig zeggen , zonder dat men dezen of dien persoonljk verkleint. Ik beken wel, dit slegts te zeggen , is wat anders , dan het genoegsaam te bewjzen. Maar de zaak is van dien aart dat zj zo in bjzonderheden niet wil bewezen Maar vermits er veelen bruiken ; dan lk ten minsten ** Z IJ 11 .. . . . . z I@J@ n , die , zonder genoegsaam onderzoek : zonder theoretische kennis en toereikende lectuur , het voor afgedaan houden , dat onze poëzj zo goed is als die van eenige natie in de waereld , heb ik noodig geoordeeld , zulken te waarschuwen ; en aantesporen t0t onderzoek 5 vooral wanneer zj zelf digters zjn , opdat zj, door al te voordeelig over den toestand onzer poëzj te denken , zig zelf den weg niet sluiten tot wezenljke en uitstekende vorderingen.'' En zelfs daartoe was veel moed noodig. Zou hj zjn doel bereiken en instemming vinden bj het publiek ? Zou hj pde lang gewenschte omwenteling OP OI1Z6n Z&T1#*bOPï'' 310 HOE 5rAN ALPHEN BEANTWOORD WERD. teweegbrengen ? Hj wist we1 , dat dit niet zoo (II , Y.I). Over het OP eens ZOR gaan algemeen schjnt de doorgaande indruk ) dien het boek bj zjne verscjjning maak. te , alles behalve gunstig geweest te zjn. Im mers al de redeneeringen , die men over mjne theorie . en over mjne inleiding gevoerd heeft, eens aan UEd. mededeelen t en in derzelver ware gedaante ontleden , gj zoudt u waarljk verwonderen , dat men bj ons over het algemeen zo oppervlakkig , zo eenzjdig schrjft hj aan De Perponcher (I1 ) LVII1) : p'Wilde ik u denkt over den staat onzerpoëzij , dat gj daarin zelfs een bewjs voor onze agterljkheid vinden zoudt.'' Zoo er enkelen waren , die , gelijk De Perponcher zelf , volkomen in zjne inzichten deelden : en alleen maar de vraag opperden : of hj zjne taak niet al te metaphysisch , sa1 te sterk in 't afgetrokkene'', had opgevat ; anderen t wellicht de meesten , maakten zich over zjne stellingen erg boos , en meenden zelfs in brochures te moeten opkomen om de eer der natie te handhaven tegen de beleedigingen , haar aangedaan : waarbj Yan Alphen sopzetlyk met de uiterste versmaading'' bejegend werd ; dat , zeggen De Letteroefeningen bj de beoordeeling van zeker pamQet 1) , pmeer gevoeligheid , dan eene besehaafde oordeelvelling aanduidt.'' Dit tjdschrift zelf , hoe weinig het ook getoond had op een even degeljken critischen bodem te staan , zette zich voor een oogenblik over alle vooroordeel van sleur en eigenliefde heen , en ontving Van Alphen's werk gunstig. Het gaf er een vrj uitvoerig verslag over , waarin deze wel wat pruikerig deftige , maar toch welgemeende volzin voorkomt 2) : mook zullen de meesten onzer Nederlandsche Dichters , in veelerleie opzichten , zeker een leerzaam gebruik van 's Mans arbeid kunnen maaken , ter beschaavinge van hun oordeel , en ter verbeteringe van hunnen smaak ; dat niet feilen kan (van ) een gunstigen invloed op hunne Dichtstukken te hebben , ter betere inagtneeming van het weezenlyke schoon , met verbanninge van het valsch vernuft , benevens alles wat laag of 1af is , en den toets van een gezond oordeel niet uit kan staan ; hoedanige gebreken maar al te r:6lf?/fîc/'l. g ip p/?,ze Nederdtdtsche 1) Jaarg. 1 7 9 7 , 1 , bl. 372. 29 T. a. pl. , bl. 369. HOE VAN ALPHEN BEANTWOORD MYERD. 311 Dichtstukken 'pppràpozl6zl.'' Dit slot was een bewjs van moed en tevens een verbljdend teeken van de belangrjke omwenteling , die op het gebied der Oritiek te verwachten was. ln allen gevalle zagen zj toen in Van Alphen's kloeke pogingen geene onvaderlandsche daad , en toonden het eens te zjn met zjne zienswjs (II , LXV) : rlk denk , dat hj zjn vaderland het meest bemint , die , op eene bescheidene en geoorloofde wjze , aan hetzelve zjne gebreken aantoont ; terwjl ik hen t die anders handelen , beschouwe , als eene bevooroordeelde moeder , in wier oog wezenljke gebreken van een al te mal opgebragt kind , of geen gebreken , of zelfs , dat nog erger is , deugden zjn.'' Maar het duurde niet lang , of de hekken werden weer verhangen. Ofschoon men eene gunstige verandering zei te hopen van Van Alphen's overmoeëigen aanval , werd reeds in het volgend deel (bl. 309) hem verweten pde onwaardige wyze op welke de Uitgever de Vaderlandsche Diehtkunst en Dichters behandelt , en die de gevoeligheid van de Natie moet opwekken ;'' en men vroeg zich af , of het opzien , dat het boek verwekt had , moest worden toegeschreven paan het leerzame dan aan het honende van het werkh'' M aar de stoot was bespiegelingen In 1779 verscheen het vierde deel der werken van de gegeven , en allerwege kwamen aesthetische aan het licht. in 1766 M ' gmestichte Flaatschappij 'pc/l Njed,etbl.qndsche L.e..t terkl4nd. tte Leiden , .. . . . . ve v pa w f .a . wç F v As.t n v > # 'w .A l % v. p'. n h % . % . .vy & .ee a ,w dat onder anderen eene door de Maatschappij bekroonde verhandeling bevatte van den Eerwaarden C. Yan Engelen , over de vraag : XWelke zijn de algemeene oogmerken , die een Diehter moet bedoelen ? welke zjn derhalven de eigenaardige onderwerpen voor de Dichtkunst ? en welke zjn derzelver algemeene regelen ?'' Bj de aankondiging in de Algem. Vaderlandsche Letteroefeningen (1779 , I D. , b1. 410) werd er op gewezen , dat de schrjver de meening voorstond , dat een dichter pzo we1 een verstandig a1s vlug mensch zjn moet ; met zjne levendige verbeelding veel letteroeFening paaren ; en zo wel een gestoFeerd brein als aandoenljk hart hebben moet.'' En nog geheel in het zog van Yan Alphen , laten zj daar op volgen : vHet algemeene gebrek Aïdz'ïzè : en de rerwaarloozing der wdz'dïtqc/lf: oefening : doet 'er onze Sehryver te sterker op aanstaan , om hun ) die zich op de Dichtkunst toeleggen , recht in te prenten , dat een Dichter ,zo we1 kundigheden als verbeelding , zo wel 312 .ESTHETICA AAN DE ORDE. verstand als geest , en zo wel oordeel als vuur : moet hebben-'' '' En ten slotte vereenigen zj zich met den wensch der uitgevers , dat de vrucht van dit werk mocht zjn , dat ponze Natie , voor andere beschaafde Natien , ook hierin gd. i. in de Dichtkunst) niet behoeve te wyken , en de ware smaak . . . . . meer en meer in ons Yaderland moge toenemen-'' verscheen in 1780 : Proeven van dichtkundige Letteroefeningen , over den smaak in de Poesy , over den Abraham den Aarts-Yador , van Arnold Hoogvliet ;'' en twee jaar later bekroonde het Genootschap K'lutst 'Ypr#f door arbeid rerkregen de verhandeling van Feith : sover de waere vereischten van het Heldendicht'' ; bj wier aankondiging de Letteroefeninge'n niet verzuimden te vermelden t dat de schrjver in zjne inleiding gewezen had op sde onregtmaatige oordeelvelling van zommigen ) over onze Nederduitsche dichters , als konden ze de buitenlanders niet evenaarerl'', welke ponganstige gedagte'' hj had weerlegd l). Zoo zwenkte men heen en weer. W ant toen e111 Voorts Yan Alphln #7:, z. in het 1O7U 82 zijne Di WYt WàV a,tl#W-,.ïuy: Verhayqelj-nv,qq.h . licht zond , werd hiJ door diezelfde Letteroefenaars den aankomenden geniën aanbevolen a1s een gids , die de onbekwamezl zou mogen weerhouden Xvan zig op het zoogenoemde dichten t0e te leggen , waardoor men van een aantal rymelaars en verzenmakers ontslaagen zou worden.'' Dit had al den schjn van aan het adres der Dichtgenootschappen gericht te zjn; en toch bleef men de middelmatigheid bewierooken 2) , ofschoon in 1783 wederom , naar aanleiding van het tweede deel der Proeven 'pc/l diehtkundige Letteroefeningen , door hen werd ingestemd met des Schrjvers beweren , pdat , als men afgillg op Xde veelvuldige dichtkundige Qenootschappen , en derzelver afgegeeven Proeven , waarin men maar al te veel middelm aatige en zelfs minder dan middelmaatig'e stukken aantreft ,'' men het den Kunstkenneren'' niet geheel ten kwade kon duiden , wanneer zj klagten aanhieven over de achterljkheid van ons volk op het gebied der poëzij'' 5. In 1790 werd de aanval z00 op den man af en zoo krachtig , dat Hartog recht had zich te verbazen , dat er peen toon werd 1) Zie J. Hartog , in De Gids van l 87 7 , 111, b1. l 12. 2) Aidaar , bl. l 13. 3) Aldaar, bl. l 17. DEGELIJKER CRITIEK. 313 aangeslagen en eene critiek geoefend , tot nog toe in de Letteroefeningen ongehoord'' 1). Toen werd toeh zonder staf gebroken over de damsche en Haagsche onlangs uitgegeven Dichtgenootschappen. mededoogen de werken van de Rotter- K'ttnst liefde .swcclz-f zeiden geen zlftl'f o.a. had een deeltje uitgegeven , zj , dat , al was het van geringen omvang , toch nog de helft dunner had moeten wezen. pMaar zoo moest het wel gaan , als men geen onderscheid kende tusschen een dichter en een handwerker , en er maar op 1os rjmde , pom jaarljks een bepaald getal bladzyden met vaarzen in het licht te geeven'', en pwanneer men van deze kwade gewoonte niet a:iet , was er nooit beterschap te verwachten'' â). door den drieen- twintig-jarigen Helmers in het licht gezonden. Ofschoon zj hem Dzulk een verdiensteljk poëet'' noemen , en ook de aandacht op enkele zjner pfraaye schilderingen , uitmuntende gelykenissen en krachtige spreuken'' vestigen , sparen zj de tuchtroede niet , en brengen ihem de grooter en kleiner gebreken , die hei dichtstuk ontsieren , ernstig onder het oog. De geheele recensie ptoont klaar- 1jk , dat de Letteroefeningen , al hebben zj het woord bescharen nog niet vergeten , toch uit geheel andere oogen zien dan vroeger'' 3). W j komen op die beoordeeling terug , als wj in een volgend tjdperk onze aandacht aan Helmers zullen wjden , die , ofschoon met Bilderdjk en Staring in deze eeuw de dichterljke loopbaan ingetreden , als deze , eerst in de negentiende in zjne geheele eigenaardigheid za1 optreden. ls er in die namen iets , dat ons aan een anderen , meer modernen geest doet denken , ook op 't gebied der Critiek doen zich nog andere verschjnsels op , die er aan herinneren , dat de achttiende eeuw (hare ro1 heeft afgespeeld. Ik heb het oog op K--in-k. ,e..,r.'j-#.t:f C u d Se/x *fYf +c* q< M/l >-<. die sedert het baYg in van r1789 $e, eerst om de acht , later om de veertien dagen het licht zag , maar het niet verder dan tot Daarop volgde eene critiek van den Socrates veertig nummers heeft kunnen brengen. Ofschoon de Schrjver in oesthetische ontwikkeling hoog boven zjne tjdgenooten uitstak , met buitengewone scherpzinnigheid , en veel geest begaafd was , en een scherpen blik had op al wat dwaas of belacheljk scheen , heeft zjn tjdschrift toch nooit grooten 1) Aldaar , b1. 305. Aldaar , bl. 31 l . Aldaar , b1. 3 l 8. KINKER ' S POST 5- AN DEN HELICON. opgang gemaakt 1). Eerst later , toen het zeer zeldzaam was geworden , kreeg het den naam van overgeestig en belangrjk ; en dit noopte Dr. J. Van Vloten er in 1877 een volledigen herdruk van te bezorgen. Ik twjfei t of die herdruk gewettigd was en of 'daardoor Kinker's roem bjzonder is gebaat. Voor onzen tjd heeft De fàpdf weinig aantrekkeljks om verschillende redenen. Vooreerst maakt de gekozen vorm de lezing niet aangenaam. Alercurius boodschapt op humoristischen toon wat er al zoo op den Helicon voorvalt. Onder die vooridurende allegorie gaat de duideljkheid , en niet zelden ook de beoogde geestigheid : geheel verloren. Alen klaagde daarover al in zjn tjd 2) : en geen wonder , dat die grief in onze dagen dubbel klemt. W ant - en dit is Bl. l 48 schrij ft hij aan zijn boekverkooper : srGiJ- zegt mij , door verscheiden lieden gewaarschuwd te zijn , dat er bij het drukken van mijn weekblad 1) geen rijkdommen te behalen vallen . . . . Ik geloof dat zij gelijk hebben ; want ik doe al wat in mijn vermogen staat , om te maken , dat er maar weinig debiet van is.'' Bl. 223 : l,lk mag doen wat ik wil , en schrijven niet dan voor zekere uitgekipte personen ; ik zie hoe langs hoe meer dat ik , tegen wil en dank in ft publiek verschijnende dewijl 't mij anders niet mogelijk was , mijn lezers aan te sprekenff !'de menigte , als domme ossen , zonder omzien (miJ') voorbij loopt , terwijl ondertusschen eenige stille nijdige opmerkers , (miJ') gevaarlijker achtende dan het gerucht vertelt , bezig zijn den grond , waarop (ik) zoo rechtvaardig als bedaard (mlijn plaats genomen (heb) , te ondermijnen.'' Bl. 258 : jllk hoor dat er een cabaat het oonzaggelijke hoofd opgestoken heeft , niet alleen om het publiek af te schrikken , om l % stuiver voor mijn Post fs wekelijks te contribueeren . . . . , daar mijn lezers weinige zijn, en echter hier en daar verspreid , zooals het altijd gaat , heeft men goed kunnen vinden , om een algemeenen geest van af keer tegen mijn onschuldig W eekblaadjen te doen geboren worden bij hen , aan wier goedgunstige handen het debiet of nondebiet der geschriften toevertrouwd is , d. i. om het korter uit te drukken , bij de boekverkoopers.f' de taak 0p ,omdat hij niet meer gesteund werd door s,de oplettendheid van (zlijn lezer'' rbl.294). 2) In no. 29 (bl. 242) beklaagde zich een lezer over het onbegrijpelijke in zijne allegorie. In no. 32 zei hij te weten , dat men zich verwonderde , s,dat ik niet met iets te voorschijn gekomen ben , 't geen men een sleutel noemt ;'' wantop bl. 259 erkende hij zelf , gehoord te hebben lrdat er menschen zijn , die zich op eenige mijner nommers blindgelezen hebben, zonder te begrijpen , waar ik heen wilde ;*n en in no. 39 (bl. 286) ::dat mij een groot getal lezers den verheven naam van onverstaanbaal' auteur gegeven hebben--' Eindelijk gaf hij KINKER 1 S POST 5 m AN DEN HELICON. hetgeen 0ns in de tweede plaats niet aantrekt - maar al te vaak worden dichters beoordeeld en doorgaans veroordeeld , wier namen nauweljks , of zelfs in 't geheel niet meer tot ons gekomen zjn. Doch als men zich daar overheen kan zetten , ontwaart men bj eenige inspanning , dat hier een man aan 't woord is , die geheel gebroken had met den geest des tijds. Vermakeljk is het te hooren , h0e hj met het Sentimenteele solt , en met Feith , pden grooten Rhjnvis'', wiens balladen het vooral moeten ontgelden. Ik haal slechts deze enkele plaats aan om' te doen zien : hoe puntig hij dit #'Aqen'î'e zekere onzinnige regels uit een vers , getiteld Jlxlia, ô'Jp' het ,g'3-tzy ran E dward (bl. 285) heet het : sDit is het ware. Dit leest men niet om te weten , wat er de auteur door heeft willen uitdrukken , maar om zelf er bj te karakteriseert. Aangaande Zjn oordeel over nootschappen is alles berg te beklimmen : (Bl. 57) rsommigen komen half weg ; weinigen verder ; en 't getal dergenen die den top bereiken is zeer klein.'' Aan dichters die r't ongemakkeljkste proza in een allervloeiendste maat kunnen overbrengen'' (bl. 63) , was geen gebrek : evenmin aan hen , die zich Swanenburg ten voorbeeld stelden (bl. 152). En omgekeerd was , op het voorbeeld van Bellamy , door velen de Natuur tot hunne Zanggodin gekozen , en zj meenden meesterstukken te schrjven , als zj tafereelen schetsten , waarin niets voorkwam rof het gebeurt waarljk z0o ;'' in den trant van deze verzen (bl. 216) : evoelen.'' de poëzie van den dag en over de Dichtgebehalve vleiend. Velen trachten den zang- Des morgens klimt de gulden zon In ft blinkend Oost omhoog , En 's avonds daalt die vuurfge bol In 't schittrend W esten neêr ; Dan wordt ons halve wereldrond Met aklig vaal bedekt, En tot den morgen blijft dat kleed Haar trouwe gezellin'' enz. Xaar rhet nec .p&.: 'ultrq van natuurljkheid'' vindt men in deze regels van Porjeeren (bl. 246) : O Tuinsalaadle ! Beur 't kruintjen op ! O Lindeblaadje ! Zwel uit uw knop ! O Boerenboontje ! Draag 't poeslig kroontje ! Kruip , Kievits zoontje , Kruip uit den dop !'* rW ildheid en verwarring worstelen om strijd om den zetel van 316 den goeden smaak te ontluisteren'' (bl. 167). pHoevelen bljven niet voortsluimeren met een goeden stjl , een' zuivere maat ) en een welluidend rjm in hunne armen , in de vaste verbeelding , dat zj de Dichtkunst bezitten'' (bl. 206) ! Ook de vertaalwoede kastjdt hj. pEr zjn zeker Zangbergen , naar welke raeer doch gebrek weêr rjkeljk vergoeden kan ; want van den tjd af , dat er poëten bestaan , is er nog nooit een Helicon geweest , bj welke zoo'n groote Translateurstuin is aangelegd'' (bl. 64). En Apollo klaagt (bl. 111) dat rik een geduld van jzer en staal moet bewj ook een Translateurstuin daarentegen , die ons wegen gdan naar den onzenj gevonden worden; hebben zitten , om niet woedend te worden , als ik zie , dat er bj honderden nietsbeduidende zotheden uit het Fransch in 't Hollandsch overgezet worden.'' Nomsz moet het herhaaldeljk ontgelden , en evenzoo Boddaert , Grendel, Schonk , Soek , Porjeeren, De Witte. lk kan mj met die onbeduidendheden niet ophouden , mag het oordeel over Nieuwland's orioït niet voorbjgaan (bl. 159) ) omdat het toont , hoe Kinker uit eigen oogen durfde zien. Hj haalt de twee eerste coupletten aan , en vervolgt dan aldus : ,, plloe grootsch is dit begin !'' zei iemand , ik weet niet meer wie , op den Helikon , rmaar 't is ook we1 't best brood op 't venster ; die Orion is ook we1 de maar ik Orion van den geheelen bundel dezer gedichten . . . En evenwel , wanneer men den ganschen Orion , met ophelderingen en al gelezen heeft , dan is men niet te vreden : 't is dan eezl schoone aanhef , en niets meer. Men bljft nog staan bj het laatste coplet.... Ondertusschen zendt hj er ons meê naar huis.'' '' eltz. De Dichtgenootschappen - vooral het Haagsche - worden herhaaldeljk in hunne nietigheid tentoongesteld. Dat zj alleen de middelmatigheid huldigden , bleek vooral uit de door hen bekroonde prjsverzen. Het 28e nummer is hoofdzakeljk aan dat onderwerp gewjd. Er was in den Raad van Apollo eene resolutie genomen , die op de volgende beweeggronden rustte : XAlzoo bj herhaalde verzen en bj verloop van tjden bevonden is , dat de kunstrechters der onderscheiden lage poëtische j'ttrisdictiè'n in Nederland , meestal zonder zelfs bevorens adriezen van deskundigen in te nemen , niet zelden op een verkeerde wjze met het uitdeelen der eerepenningen te werk gaan 9 dat daarenboven ' T vAN DEN HELICONKINKER s POs . KINKER ' S POST 5rww oEx HElulcos. zich vau tjd tot tjd gezelschappen opwerpen , welke zonder eenige approbatçe , zich den naam van kunstrechters aanmatigen , zoodra zich maar eenige lieden aan hunne-/zf#ïccfzff//. gesubmitteerd hebben, schoon henlieden , ten voordeeligste genomen , geen andere naam com peteert dan die van arbiters en goede mannen . . .'' enz. Daarom werd van hunne uitspraak genootschap had eene prjsvraag trefeljk vers met goud bekroond en aan een ander slechts een accessit toegekend. Naar aanleiding daarvan vertelt De Ppyf ? hoe Kalliopè uitriep : p'Wat zal 't helpen , dat men bjv. de prjsuitdeelaars van 't Haagsch Genootschap in 't ongeljk stelt , wanneer Van Os , die de minste gekeurd is dergenen : die naar den prjs appèl toegelaten. Het Haagsche uitgeschreven , een minder voorgedongen hebben : met een lierzang ) tot onderwerp hebbende : De zzl6zlcc/l geschikt 'pppr de Eeuwigheid , met het uitdeelen der medaljes niet tevreden is ? Zeker is het , dat hj den toon , dien hj aangezlomen heeft , beter volhoudt dan de anderen. Maar za1 het iets uitdoen ? Neen , ik durf vaststellen , dat de kunstrechters en hj zelf zullen staande houden , dat de dichtstukken der anderen in poëzy ver boven het zjne verheven zjn q schoon die geheele verhevenheid alleen in den aanhef bestaat en in de menigte van woorden , waarin zj het ongetwjfeld op hem winnen. Nochtans maakt het zjne een redeljk goed geheel uit ; dat van Maria Petronella Elter bezit veel schoonheden , maar is te veel geladen met overtolligheden en niet tot het plan behoorende sieraden , dus ontbloot van de schoone eenheid. Doch Lambertus Van Oyen , aan wien de gouden eerepenning toegewezen is , komt met stukken en brokken voor het licht , die niet alleen niet in elkander passen , maar waarvan schier geen een deeltjen een geheel kan uitmaken. Uitgezochte spreekwjzen : die het blokken van zjn Zangster allerellendigst verraden , en gewone termen van Mr. Rhjnvis Feith , tot walgens toe herhaald en gezocht te pas gebracht , zoo als de tegenstelling van den W orm en den Seraf , Telkens verlegen met den toon t dien hj aanheft , gaat hj schieljk tot een anderen over , op hoop van beter te slagen. Parturiunt zzèpAlfdq:. Hj begint , als blaakte het sterkste dlchtvuur in zjn aadren : enz. doen hier alles af. Oneindig - vlekloos - zalig wezen ! U w doen is enkel majesteit ! Van Englen - van ft Heelal geprezen ! KINKER ?S POST. VAN DEN HELICON. Beginneloos , van eeuv igheid ! - Mrat Liefde gaf Uwe Almacht sporen , Dat gij het Niet Uw stem deedt hooren , Daar ft , op Uw wenk . tot alles klom - Die wenk gaf aan dat Niet een leven , Heeft aan den worm bestaan gegeven , En de eigen wenk aan ft G'eestendom-'' XDan zegt hj in zeven volgende copletten veel van zingen , van 'tgezang der Englen , van zjn eigen zangtoon , die hj wil dat rjzen zal, en eindeljk van zjn onmacht in 't volvoeren van zjn voornemen. In die onderstelling maakt hj drie onderscheiden koorzangen van Engelen waarin men zeer we1 de waarheid van zjn bekentenis gewaar wordt t zonder dat iemand. het voor eene gemaakte poëtische needrigheid opnemen zal om eindeljk , geheel verwarring , met ezclamacies , zaken niet tot het soeteneeren van zjn onderwerp dienende , en met verzen ) zoo ongeljk in smaak en stijl a1s zjn dichtstuk zn gedachten , zjn prjsvaars te eindigen , en we1 zoo te eindigen , dat men onder het lezen het onderwerp zou verliezen ) zoo hj het uit voorzorg niet aan zjn lezers herinnerde , op deze wjs : !'De onsteriijkheid mijns eigen aanzijns zingen Een stoooos iet dat voor mijn wezen pleit ! O Stofgenoot, konde ik uwe ooren dwingen ! Ik schets den Mensch , geschikt voor de Eeuwigheid !'* lk laat het daarbj , om de aanhaling niet al te gerekt te maken : trouwens , daarmee konden k-unstrechters en bekroonde het doen. Dat de middelmatige dichters met dergeljke critiek niet ingenomen waren , bljkt uit het vers Aan de Hedendaagsche .//ecdzlsenten ïzl het algemeen , van iemand , die zjn naam verzweeg , waarover De f'pdf een hartig woordje zegt op bl. 174. ln dat vers kwamen o.a. deze regels voor : 1,Geduchte Heeren , die , op uwen stoel gezeten , Omstuwd van hovaardij , bedilzucht , atkunst, nijd , Op andre roem , vernuft , en goeden smaak gebeten , Aan 't laagste zelf belang uw rustlooze uren wijdt ! Die , schuilend onder 't kleed van naamsverduisteringen , Uw ziel , uw goedkeur voor een luttel loons verhuurt, Uw hekelschrit-t alom in ieders eer durft dringen , W en's boekverkoopers geld uw trots heeft aangevuurd.'' TERU RBLIK . Zoo ging het acht bladzjden door ; en 't is waarschjnljk , dat, daarbj niemand anders dan Kinker zelf bedoeld werd , dien de verontwaardigde Genootschapper voor seen vilder, een beul'' scheldt. Het sloi van Kinker'skastijding luidt aldus : :,Ja , mjn lezer , gj hebt geljk , men moest bj zulke stukken niet bljven stil staan ; dan 't is , omdat Apollo dat schelden en /'czdyz ran relen , die zich zonder Zangsters in den Duivelshoek wagen , z0o begint te vervelen , dat hj mj belast heeft , dien naamsverduisteraar eens ernstig te onderhouden.'' De geest van Kinker geeft ons een voorsmaak van de degeljker critiek , die in onze dagen veld wint. En toch t de negentiende eeuw , die wj nu naderen, za1 op letterkundig gebied nog geruimen tjd even Qauw en onbeduidend voortsukkelen , en zj za1 meer dan dertig jaren oud zjn , vöördat de kloeke pogingen van Yan Alphen of Kinker eenige vrucht zullen gaan dragen. W j konden ons zoo spoedig van de erfenis der vaderen niet losmaken. W at wj van de achttiende eeuw vernamen , hetzj in de voortbrengselen harer dichters , hetzj in de geschriften harer moralisten en critici , heeft denkeljk onze sympathie voor haar niet verhoogd. Verslapte zedeljkheid , toenemende oppervlakkigheid , gebrek aan overtuiging , ontstentenis van dichterljke gedachten , onbeduidendheid van critiek ; maar overmaat van jdelheid en eigenwaan , voor dat alles mag noch kan men blind zjn. Zien wj op d: laatsteljk afgelegde baan terug , dan moeten wj erkennen , dat die eeuw der onbeduidendheid ons geen enkel kunstwerk te beschouwen gaf , dat op onverdeelde bewondering aanspraak heeft. W aarachtige poëzie is er onbekend. Betje W oll had we1 geljk , toen ze schreef 1) : nDe taal van 't hart te spreeken is 't werk der likkers niet , 't is hun sterkte ons , naar de strikste regels der kunst en taal , te verdrieten of ten minsten onaangedaaù te laaten . . . . Men moet gevoelen om waarlijk- dichter te zijn . . . . En die Dichters die deeze vereischten hebben , kunnen zich (vooral in 't vuur der compositie) niet verlaagen tot die noodzakeljke wissewasjes , waar in al de sterkte der likkers gelegen is. Zo men het er naderhand , a1s de verbeelding verkoelt is , in kan brengen , is het iets fraays : doch iets fraays van den laagsten rang.'' 1) Brief van 2 Februari l 777 ; i'Vederland, 1879 , no. 6 , bl. 1 52. 320 TERUGBLIK. Het likken werd niet slechts door de Dichtgenootschappen in practjk gebracht , maar ook door de Critiek aangemoedigd. W j zagen herhaaldeljk , hoe algemeen het wezen der Poëzie in gladde verzen werd gezocht ; en aan bezieling geloofde men weinig. De redactie van de Nieuwe Vaderlandsehe Letteroefeningen kwam er in 1770 rond voor uit , dat men het auteurschap eenvoudig als een ambaoht , eene kostwinning beschouwde. En hare opvatting van de roeping der Critiek bewjst wel , hoe qauw alles was geworden. Ik geef in de noot eene merkwaardige bljken zal, hoe weinig het publiek zich plaats , waaruit tevens met letterkunde ingenomen toonde 1). Vöör het derde deel (1 720) plaatsten zij eene zonderlinge Voora/ spraek , waarin ze zich in de eerste plaats verweren tegen het verwijta dat eene afkeurende recensie het debiet en dus uitgever en schrijver schaadl. 't Is hun eigen , niet onze schuld , zeggen ze : l,zy zelven , en niet wy , bewerken hun ongeluk ; ze zyn dan aen een verkeerd ambacht, daer ze niet toe geschikt zyn : en de beste raed voor hun zou wezen , ene andere kostwinning te zoeken , daer ze meer bekwaemheid toe hebben.ff 1) En wat de klacht van den boekhandel betreft , dat er minder boeken door verkocht worden, dit za1 waarschijnlijk we1 aan iets anders liggen : srzou men , (indien ''er waerlyk minder vertier in den Handel zy) , niet met wel zo veel gronds mogen denken , dat , buiten andere toevallige en zamenloopende oorzaken , de hedendaegsche denk- en levenswyze in ons Vaderland 'er de hoofdoorzaek van is ! Zou het zo vreemd zyn van te denken , dat het grootlyks ontstaet uit hoofde dat fer by velen minder lees- en oefenlust gevonden word , en *er minder gelds overschiet om Boeken te koopen ? - 'W y twyfelen niet of deze oorzaek , zo de Boekhandel waerlyk minder tiere dan in voorige jaren , zal by alle Verstandigen veel waerschynlyker dan de eerstemelde g geacht worden.'' Zij komen verder op tegen het verwijt, tçgendeel is waar : s:W ilden wy ons schikken naer den heerschenden hekeligen smaek , dat hunne critiek te scherp is. Het wy zouden dikwerf een' anderen weg inslaen . . .. Verscheiden Autheuren zouden min gtznstig behandeld zyn , zo men uiet zomtyds de oprechte welmenendheid des Schryvers , die ook waerlyk hare nuttigheid kan hebben , de stichtlykheid nan den inhoud des Geschrifts , en dergelyken in acht had genomen. W e ontmoeten ook zomtyds Schriften , die duidelyk toonen, dat het schryven des Autheurs zaek niet is ; maer die ons tevens klaer genoeg te kennen geven , de Autheur zich in omstandigheden bevind, 't zy met betrekking tot zich zelven , of ten aenzien van anderen , dat hy min of meer genoodzaekt zy te schrijven ; in zodanige gevallen zouden wy 't gansch onheusch achten, niet merkelyke toegevendheid te gebruiken . . . . Doch 't is TERUGBLIK. Met oorspronkeljkheid was het lang uit. Geheel eigen lettorproducten zjn zeldzaam , en meestal niet zeer lofwaardig. Men liep doorgaans aan den leiband van Frankrjk ; en zoo men dien later afwierp , dan was het om voorbeelden in het oog te Proza , dat evenwel in den vorm een grooten stap vooruit deed , door het eerst zich aan het stjve , onnatuurljke keursljf van conventioneele deftigheid te ontwringen , waardoor het niet slechts losser en smjdiger , maar ook zuiverder werd. En wat de schare onzer Poëten of Rjmkunstenaars betreft , hun vrj angstvallig Engelsche of Duitsche houden. Dit laatste geldt vooral van het omzichtig zwoegen had althans dit goedegevolg , dat de rhythmische toonval voor goed dien stempel van keurigheid en vloeiendheid kreeg , dien hj niet meer kon verliezen , en waardoor een passend kleed vaardig werd , waarin de dichterljke gedachte zich kon hullen , zoo zj later weer eens bj ons ontkiemde. Z0o de geestelooze rjmelarj geen diepen en vooral geen bljvenden indruk kon maken , toch heeft de kunstarmoede , die men voor hooge kunstontwikkeling aanzag , geruimen tjd op onzen smaak en onze letterkundige critiek den nadeeligsten invloed geoefend. Dat was de treurige nasleep van die camaraderie t die cabale'', welke alles ophemelde en voor alles r een lofgalm of een Xwierookdampje'' overhad. De Schrjvers van de Geschiedenis onzer Letteren waren gewoon en hebben ons lang geleeraard alles te meten met den valschen maatstok der achttiende eeuw , alles te waardeeren volgens den toetssteen harer beginselloosheid ; alles schoon te vinden en in de hoogte te steken , wat maar het conventioneele kleed droeg of een godzaligen toon aansloeg 5 en elken Hollandschen Poëtaster , elk Hollandsch vers , gelikt of gespierd , met onovertrofen bewondering aan te staren. Hoogvliet en Feitema werden niet alleen even warm geprezen a1s Vondel; maar geen 321 geheel anders met de zaek gesteld , als 'er een Schryver voor den dag komt , die zonder enige noodzaeklykheid schryft, zaken voortbrengt, daer de M aetschappy geen nut van heeft, of die ter verbasteringe van den goeden smaek en zeden strekken , en alleszins toont, dat het schryven hem niet ter hand staet, omtrent den zodanigen komt die toegevenheid gewislyk niet te pas : hy jaegt naer roem , doch kan langs den weg , dien hy bewandelt , niets dan schande behalen , en wy konnen 'er niet anders dan laeg van spreken-'' zoxcxsLox'r , Ned. Letterk. in de twee laatste feutce?l , I , 4e druk. 21 322 TERUGBLIK. dier gevierde mannen , grooter en gelukkiger dan Homerus , had ooit gestruikeld of gedommeld , en de reeksen van fraaie kwartjnen in hoornen banden 1) konden onmogeljk iets anders dan meestergtukken bevatten ! Aan zoodanige oppervlakkige en onware voorstelling moest een einde komen : gelukkig , dat gaandeweg eene juister waardeering mogeljk is geworden. Sedert 4e Aesthetica eene wat meer beoefende wetenschap werd , heeft de Critiek een geweten gekregen en zj moet een plicht vervullen , al is de taak ook niet aanlokkeljk t om , tegen zoodanige overlevering in , het kaf van het koren te scheiden. Men verbaast zich over het aantal prachtwerken of weelderige drukken , die in de voorgaande eeuw het licht zagen (zie boven , b1. 6). Van Lennep , die door zijne familietraditie goed op de hoogte van menige bijzonderheid uit dien tijd was , geeft ons , in zijn Lenen van C. en D. .T. Fcn Lennep , 11 , b1. 2 16 , daarvan devolgende verklaring : Geen woning op Heeren- en Keizersgrachten - de bewoner moge al of niet een wetenschappelijk man zijn geweest - waar niet eene kamer bepaaldelijk tot bibliotheek was ingericht , en waar niet een dergelijke verzameling beschouwd werd a1s tot het ameublement behoorende. Maar daardoor is dan 1) ook alleen het raadsel te verklaren , dat in de vorige eeuw de uitgave van werken met zoo vele uitvoerige en kostbare platen . . . . kon worden ondernomen en rijkelijk de kosten , daaraan besteed , kon vergoeden . . . . W at men den voormaligen Patriciërs ten laste moge 91 leggen , zij waren onbekrompen , waar het er op aan kwam , kunst en wetenschap voor te staan , en het richesse oùlfge was een zinspreuk, die getrouw door hen werd nagekomen-'' Men vergete bij het lezen van den slotzin van Van Lennep maar niet, dat hij weinige regels vroeger erkende , dat men bibliotheken alleen aanlegde, omdat ze s,tot het ameublement'' behoorden. gE jEgë2Làdg8CëE LETTELELjgE lj gE TïEE LJàI8TE EEgïEj, T W E E D E B O E K. D K N K G R N T I R N D K K K V W : J A R E N V A N K W IJ N l N G. 1. INLEIDING TOT DE NEGENTIENDE EEUW . De negentiende eeuw is aangebroken , en met haar is de maaisehappj overal een geheel nieuw tjdperk van ontwikkeling ingetreden. Vergeljkt men althans de dagen , waarin wj leven , met den tjdkring ) die aan onze eeuw onmiddelljk voorafgaat , dan is het onderscheid trefend. Tegenéver de geesielooze verslapping van vroeger mogen wj wjzen op vernieuwde opgewektheid , toenemende energie , verhoogde levenskracht. Op maatschappeljk gebied heeft de gezichtseinder zich gestadig verruimd , en terwjl van oogenblik tot oogenblik het veld van onze waarnemingen zich uitbreidde , nam de scherpte van onzen blik toe. In het rjk der Letteren heeft de herboren geestkracht zich niet minder doen gevoelen : wj hebben behoefte aan pittiger inhoud en mogen roemen op gezonder kunstopvatting , al openbaart zich dit vaker nog daarin , dat wj geen smaak meer hebben in hetgeen zoo lang a1s toppunt van kunst werd opgehemeld , dan wel in eigen onberispeljke kunstgewrochten. Yooruitgang , groote vooruitgang in bjna ieder opzicht is onloochenbaar ; en met het o0g op de achttiende eeuw kunnen wj zonder overdrjving zeggen , dat wat Loots in zjne verrukking vooruitzag 1) , zich heeft verwezenljkt : 't Is alles nieuw : 1, een nieuw geslacht Daagde op , met h'isscher bloed in de aadren.'' Toch behoeft dit alles ons nog niet verwaand te znaken. De afstand , die ons van de achttiende eeuw scheidt , moge groot zjn , nog grooter wellicht is de afstand : dien wj hebben te doorloopen alvorens het ideaal van wezenljke maatschappeljke beschaving nabj . . ..- .- Europa ù't/ d6n ochtendstond der negelltiende eeutt). VROEGER EN THANS. te komen , en er is t zooals wj reeds deden gissen , op de voortbrengselen onzer pen , in poëzie en proza , nog genoeg aan te merken , dan dat wj de handen in den sehoot zouden mogen laten liggen , terugziende en rustende op de lauweren van het voorgeslacht en ons verkneukelende in eigen zelfgenoegzaamheid. En toch is dit , ouder gewoonte , maar al te veel gebeurd , en daaraan is zeker voor een groot deel het gebrek aan veerkracht toe te schrjven , dat onze ontwikkeling zoo dikwerf in den weg stond. Zoo wj thans , in 1883 , nog verre zjn van het ideaal , dan zal het niemand vreemd voorkomen , dat de eerste dertig t veertig @ Jlren geesteljk leven kunnen worden aangehaald. Trouwens t hoe zou het mogeljk zjn , dat zedeljk verval en onbeduidendheid , die het zooeven geschilderd tjdvak kenmerkten , met een tooverslag zouden zjn weggevaagd q dat we op eens gelouterd en gesterkt zouden zjn gekomen uit de smeltkroes der dezer eeuw in Nederland niet als toonbeeld van bloeiend Revolutie , die een eind maakte aan de overlevering van vroeger eeuwen ? W è1 had zj met machtige vuist den ouden akker omgeploegd , en ievens met het kaf ook het koren , dat er op tierde ? en in hare voren nieuw zaad gestrooid ; maar dit had tjd noodig om te ontkiemen ) ondanks al hetgeen hier reeds had plaats gehad om den nieuweren tjd voor te bereiden. De omwenteling der zestiende eeuw had groote en gezegende gevolgen gehad. Maar ofschoon ze hier te lande een nieuwen siaatsvorm met zich bracht , zj was toch niet terstond de moeder geworden van groote maats'chappeljke omkeeringen. W è1 was Nederland het overig Europa vooruit ; maar toch werd de vrjheid nog slechts op betrekkeljke wjze gehuldigd , en de verbroedering bleef nog verre te zoeken. W è1 was die omwenteling hoofdzakeljk eene revolutie op het gebied des geestes geweest ; wèl stonden vrj onderzoek , individuëele vrjheid en ontwikkeling , Christeljke geest , in hare banier geschreven ; maar de maatschappj moest eerst langzamerhand van den nieuwen zuurdeesem , van de levenwekkende kracht dier moderne begrippen doortrokken worden , voordat zj zich overal in de pracijk konden openbaren. En het bleek , dat er nog eene krampachtige inspanning noodig was , aleer het zoover kwam. Eerst de revolutie van het eind der achttiende eeuw voltooide , wat de groote beweging der zestiende begonnen had. 326 ONS VOLKSBESTAAN VERNIETIGD. Vrjheid van geweten en gedachten had eindeljk geleid tot burgerljke , kerkeljke en staatkundige vrjheid ; en de broederliefde , door het Christendom gepredikt , had ten slotte den kastegeest weggevaagd en was doorgedrongen tot het leven in den vorm van geljkheid voor de wet. Hoe dit alles van lieverlede weder individuëele zelfstandigheid en kracht , zoowel a1s ruimte van blik en verscheidenheid van opvatting , maar niet minder veerkracht en oorspronkeljkheid in de uitdrukking der gedachte moest teweegbrengen , is niet moeiljk te vatten. Intusschen , en die strjd zelf had het hart warmer doen kloppen en het bloed mei forscher polsslag door de aderen gejaagd. Yandaar de levendiger geest , die , ook op lettergebied , reeds in de laatste jaren der achttiende eeuw begint Maar ook gebeurtenissen van een geheel anderen aard hadden meegewerkt om den aangewezen verhoogden levensgloed aan den dag te brengen. Door inwendige staatkundige verdeeldheid verdie overwinningen waren niet zonder strjd behaald , te tintelen. zwakt , waren wj onder de voogdj van Frankrjk vervallen , welks machtige overheerscher eerst zjn broeder a1s Koning over ons aanstelde , ja , eindeljk , in 1810 , goedvond ons zelfstandig volksbestaan op té hefen , en Nederland , die pnatuurljke aanslibbing van Frankrjk ,'' zooals het heette , aan het groote Keizerrjk te hechten. En welke ongekende weeën , welke ellende die aanhechting in haren nasleep had , kan de naneef zich nauweljks meer voorstellen. Verguisd , uitgezogen , verarmd en ontredderd , was 4e nog onlangs zoo bloeiende en eens zoo machtige Republiek den stofeljken schenen tot de heerschen ondergang zoo nabj, dat dichters gerechtigd vrees , dat de zee hier weer onbedwongen zoa en de eeuwen-oude gewrochten van menscheljke njverheid en van buitengewoon menscheljk vernuft verzwelgen; dat de plek zou verdwjnen , eenmaal door geheel de wereld met zooveel bewondering aangestaard '). 327 l . Adam Simons , in zijn trelrend vers : syvergeet uw* af komst J , o Bataven !'' dat in 18 10 het licht zag (hierachter b1. 363) en Feith in zijn gedicht s,flet Vaderland'' (boven , bl. l 95). 328 Maar ziet ! daar daagde redding herleefde , Nederland was vrj en hoop , met bljde verwachtingen Het ligt in den aard der zaak , dat de vaderlandsche door het herwonnen zelfbestaan opgewekt , zou openbaren in dichterljken gloed. Geljk de gebeurtenissen , die aan 1787 voorafgingen , of die , welke op 1795 volgden , onze Zangers naar de lier deden grjpen t zoo wekten ook de staatkunop : 1813 lichtte aan , Nederland zelfstandig ; het ging met nieuwe de toekomst in. geestdrift , zich niet het minst dige omkeeringen van 1813 en 1815 dezelfde oefeningett van 1813 spreken dan ook van geestdrift. De Letterde geestdrift van een gered en dankbaar , van een vrj en moedig volk.'' Maar het is even natuurljk, dat die opgewonden stemming ook weer moest voorbjgaan , en dat onze Dichters andere snaren hadden te tokkelen , zoo zj de vertegenwoordigers van het gemoedsleven der Natie wilden bljven. Misschien vindt men dergelijken en aan de Poëzie in onze Van positivisme proza zjn er , die meenen , dat de het Nederlandsche Volk in de afschaduwing negentiende eeuw kenmerkt , alleen moet gezocht worden in de voortbrengselen van zjn praetisch en wetenschappeljk streven , en niet in zjne kunstuiting. Maar is zoodanig standpant niet te eenzjdig om juist te kunnen zjn ? Zeker , het ljdt geen tegenspraak , dat gaandeweg in de menscheljke maatschappj de ontwikkeling van het verstand meer op den voorgrond is getreden ; dat de groote vooruitgang in de natuurkundige wetenschappen aan den geest eene eigenaardige , misschien wel te eenzjdige richting heeft gegeven ; en dat , ook dien ten gevolge , de beslommeringen , waarmede de bevrediging van stofeljke belangen gepaard gaat , ons van der jeugd af aan wat heel veel op het nuchtere gebied der practjk van het prozaleven houden. Dit alles heeft misschien ten gevolge , dat onze geest niet meer zoo ontvankeljk is voor die indrukken der verbeelding, welke alleen den Kunstenaar a1s zoodanig stempelen. Zjn niet , naarmate de nevel. die onzen intellectueelen gezichtseinder beperkte , opirok , ook onze idealen ingekrompen en beperkt ? Zeer zeker hebben zj eene groote wjziging ondergaan ; maar geheel daarvan verstoken werd de mensch en de maatschappj niet. Dat bljkt reeds uit onze stofeljke ontwikkeling zelve q maar eisch ) dagen gedaan , onredeljk ; wellicht van wat het leven van DE POZZIE IN OXZE MAATSCHAPPIJ. DE POXZIE IN ONZE MAATSCHAPPIJ. bj volken , wier leven nog iets anders is dan bloot vegetee'ren , kondigt zich dit ook nog op andere wjze aan 1). Eene Natie leeft , zoomin als een individu , van brood alleen ; en wanneer haar bewustzjn zich enkel openbaart in de verwjding van dcn kring van het stoFeljk ' onontbeerljke , dan is zj den ondergang nabj : dit predikt de Geschiedenis luide. Dat hooger leven , dat leven des geestes spreekt in hare kunst. 329 1) W eten en dichten'' 11 staan scherp 1,vermittlung der extreme'' mogelijk is , in zijn fraai artikel in De Gids tegen elkander over : inhoeverre eene heeft Dr. A. G. Van Hamel aangetoond 148- 178). En in het voorbeeld welke wijze dit geschiedt. 188 l , 11 (b1. van Sully Prudhomme heeft hijdoen uitkomen , op Ik schrijf eene bladzijde van hem af (bl. 175) : 1,Wetenschap en poëzie raken elkaar telkens en op allerlei wijze in de gedichten van dezen gunsteling der Muzen , tevens een der meest begaafde kweekelingen van Pallas Athene. Terwijl zijn kennisdorst hem naar de kale werkplaatsen van den natuurkundige drijft , wekken de geheimen die hier voor zijn oog ontsluierd worden , in zijn geest allerlei poëtische gedachten , die op hunne beurt tint en kleur verleenen aan de strenge lijnen door de kennis geteekend. In dezen vorm echter schijnt de vereeniging der beide machten nog niet veel meer dan een vriendschap , die de eene gastvrij en mild hare goede Inniger wordt gaven het verbond wanneer de met de andere doet deelen. poëzie der wetenschap haar geleide aanbiedt bij het binnentreden van den doolhof der waarheid , opdat het rhytmus harer beweging te gemakkelijker de orde doe ontdekken waarin de kronkelpaden zich door elkaar slingeren ; of wanneer dat geleide wordt aanvaard in de verwachting dat het der poëzie gelukken zal de belangstelling van het gemoed te winnen voor de strenge waarheid door de wetenschap gepredikt. Maar de vereeniging der beide machten krijgt eerst dan haar volle beteekenis wanneer de poëzie de wetenschap ongeduldig heendrijft naar de verhevenste en diepste vragen , om vervolgens rustig naar het antwoord harer zuster te luisteren ; en andere wegen vroeger in dartelen overmoed betrad , in naam der waarheid haar worden ontzegd ; wanneer de zoodra ontmoet dat niet tot haar in te slaan zoodra die , welke zij wetenschap , zij een vraagstuk rechtsgebied behoort noch ooit behooren kan , een vraagstuk van waardeering , op hare beurt eerbiedig ter zijde gaat beslissen heeft ; wanneer de poëzie , die over de macht van gemoed en verbeelding beschikt, de geestdril't wekt die den mensch tot handelen drijft , en de wetenschap het licht ontsteekt Mraardoor dat handelen vruchtbaar wordt; en het woord laat aan haar die hier te wanneer de dichter voor geen enkele waarheid terugdeinst en zijn Muze dwingt tot kalmer tred zoodra haar vleugelslag gevaar mocht loopen de helDE POZZIE JN ONZE MAATSCHAPPTJ. Intusechen , voor hem t wien de Kunst, vooral de Kunst van het W oord , de Poëzie , nog iets anders is dan een zinledige aangename vorm, is het ook duideljk , dat de Dichtkunst in de negentiende eeuw iets anders za1 moeten zjn dan hetgeen zj Vroeger WaS. Hoe hooger het ook het peil der algemeene ontwikkeling klimt , des te individueel verschil in opvatting grooter en uitdrukking van de verschjnselen buiten ons. Yan Yolkspoëzie , in den zin zooals die in de middeleeuwen mogeljk was , kan geen sprake meer zjn. Maar het behoeft toch wel geen uitvoerig betoog , dat de dichter , wi1 hj zich verstaan en gewaardeerd zien , toch moet derheid van zijn oog te benevelen , maar tevens gereed staat om zijne bezieling haar volle kracht te laten ontplooien zoodra de eisch om gloed en leven duidelijker klinkt dan de eisch om licht. ,1Deze harmonie van denken en dichten is het ideaal dat ons toespreekt uit de verzen van Sully Prudhomme . . . . , Zoo het nieuwe verbond tusschen wetenschap en poëzie nog niet zijn volle beslag kan krijgen , hier staat ten minste een der getuigen die waardig is het te bezegelen, En dat verbond moet komen. Schuilt niet in ieder onzer een weetgierige en een droomer? Gevoelen niet de edelsten en de stoutmoedigsten onder de beoefenaars der wetenschap dat waar de stroomen der poëzie ophouden te vloeien , het licht wel niet wordt uitgebluscht, maar de beweegkracht verlamd wordt ? En is het niet , in deze gelukkige tijden van onverdroten waarheidszin en dorst naar werkelijkheid , dubbel noodig om , door het tot stand brengen eener gezonde vereeniging tusschen poëzie en wetenschap , de macht van e1k eenzijdig en onaandoenlijk realisme te breken ? . . . . . (178). Een zeer verklaarbare reactie oudedwalingen , tegen dat blind voorthollen op grillige paden , bij menigeen den waan geboren worden als zou het voldoende zijn de dictatuur der wetenschap , met name der natuurkennis, af te kondigen om het ware koningrijk te doen komen. In die reactie vindt ook Zola's soflsme ztin verontschuldiging. Maar , za1 het leven iets meer zijn dan zien , oordeelen en weten , dat moet naast de fakkel der wetenschap het heilig vuur der poëzie ontstoken blijven, dan moet het aantal verminderen van hen die niet ophouden te vragen waar zij gaan moeten , maar die geen voet verzetten , die alle lichten in hun geest hebben ontstoken , doch , in plaats van een dier iambouwen ter hand te nemen , er eenvoudig een lichtkroon tegen . . doet thans meê sieren ten geriege hunner kleine woning. !?Van alle zijden omspoelt de onafzienbaz'e en onpeilbare oceaan onze levens. boot. Helder zij het oog van den stuurman wiens vuist het roer omklemd houdt. Maar wat baat hem die scherpe blik , die vaste hand , zoo de vrije frissche wind niet lustig en forsch de blanke zeilen doet zwellen ?*' DE POZZIE IN ONZE MAATSCHAPPIJ. 331 worden gedragen door den stroom van den algemeenen tjdgeest , hetzj hj zich daarmee laat afdrjven , hetzj hj er tegen ofroeit. In de dagen , toen de Classieke Oudheid het ideaal was , waarop men tuurde , kon de eenzjdig geleide beschaving van den dichter alleen eischen , dat hj zou irachten een weerschjn van die Oudheid in zjne verzen te doen glimmen. Maar wj wezen er reeds op , dat die kunstrichting geene toekomst kon hebben 1). Van hei oogenblik , dat de aandacht niet meer naar het verleden , maar met vo1 bewustzjn op de toekomst werd gerichi , die zich uit het Heden zou ontwikkelen , was zj verouderd. De kunstvormen , in de vorigo eeuw gelouterd en veredeld uit de verzenfabrieken der Kunstgenootsehappen te voorschjn gekomen , konden bljven bestaan ; maar zj moesten het voertuig worden van andere denkbeelden. Naarmate in de verjongde maatschappj de gelegenheid om zich te ontwikkelen dageljks toenam , het peil der algemeene beschaving gaandeweg rees , en dus de individaeele verscheidenheid meer veld won , kon de enkeling minder dan ooit de volmaakte uitdrukking van zjnen tjd zjn. Het za1 mogeljk worden , dat in de verschillende uitingen van den geest nauweljks eenheid is te bespeuren , en dat de Geschiedenis der Letterkunde den vorm moet aannemen van eene reeks monographieën. Maar zou de dichter als kunstenaar dan kon hj behagen, zich niet buiten de hoogste dichterljke opvatiing , de schitterendste belichaming van een verouderd ideaal zou een iegeljk hebben koud gelaten. Daarenboven moest de dichter de taal spreken van zjn tjd : dat wi1 zeggen , niet hooger zweven noch lager kruipen dan met de gemiddelde ontwikkeling zi,jner tjdgenooten overeenkwam. Zoodoende kon toch de dichterwereld , a1s men ten slotte de veelheid en verscheidenheid harar uiting wist op te vatten als de zijn tijd plaatsen : honderdvoudig gewjzigde stelde licht in het straalbreking vaù hetzelfde samengemaatschappeljke prisma , we1 de afspiegeling bljven van de geestesrichting des volks , althans daar , waar sprake kan zjn van waarachtige Kunst en niet van gegalvaniseerde doode vormen ; eigenaardig leven bj de Natie besta. En wat was nu de richting, waarin ons volk zich bewoog in en mits er een Verg. De iNederl. Zeffer/cun#e in de X V11e E. , 1 , bl. l Q. 332 het tjdvak , op welks drempel wj staan ? W elke waren de denxbeelden , die de Natie koesterde , wat de idealen , die haar voor oogen zweefden ? Bj het antwoord op die vraag hebben wj alleen het oog op Noord-Nederland : België krjgt eerst later weer stem in 't kapittel, en tot zoolang zullen wj wachten er ons meê bezig te houden. Voor het Noorden dan behoort het antwoord op die vraag in tweeën gesplitst te worden , omdat we te doen krjgen met twee tjdperken van zeer verschillend karakter. Dat verschil valt gemakkeljk in het oog. llet eerste tjdperk vangt aan met ons herboren volksbestaan (1813) en loopt tot omstreeks het jaar 1835. Het omvat dus bjna het geheele regeeringstjdperk van Koning W illem 1. Deze jaren zjn geheel de voortzetting der vorige eeuw : zj kenmerken zich door een treurig gebrek aan zelfstandigheid en pit, door oppervlakkigheid en karakterloosheid. De Nederlandsehe geest verkeert in een siaat van kwjning. Dan komt er gelukkig krachtig verzet : de zieke herstelt. Het volksleven wordt in iedere richting opgewekt , geprikkeld ; alles degeljker , :inker ; voor onze letterkunde licht een beter dag aan. Het schjnt wenscheljk de karakteristiek van beide tjdperken reeds hier te beproeven , ten einde ons in staat te stellen de dichters en prozaschrjvers , die wj op onzen ontmoeten , in het ware licht te beschouwen , hen met de juiste maat te meten. Dichters uit lang vervlogen dagen heeft men slechts te plaatsen in de ljst van hunne eeuw om zoowel hunne volstrekte als hunne betrekkeljke waarde te bepalen ; want het onderscheid van denkbeelden en voorstellingswjze van toen en nu is groot genoeg om de Critiek in het juiste spoor te houden , zonder dat zj andere bakens noodig heeft. Maar a1s men Schrjvers heeft te beoordeelen , die zöö dicht bj ons staan , loopen wj gevaar hun werk als dat van volkomen tjdgenooten te beschouwen , minder aandacht te schenken aan de zeer eigenaardige, bjzondere ttjdsomstandigheden ) weg zullen waaronder zj leefden , en onder wier heerschappj zj schreven , en zoodoende hun een maatstaf aan te leggen , die voor hen niet berekend is. Het is daarom noodig de eischen , die hun tjd hun stelde , scherp in het oog te houden ; maar die zullen zich te sprekender aan ons voordoen , en onze maatstaf za1 er te juister door worden , als wj ons vooraf volkomen duideljk maken , in hoeverre die van dat eerste derde onzer eeuw verschilt van KARAKTERISTIEK DER XIXe EEIJW . FLAUWHEID EN ZELFBEHAGEN. 333 hetgeen wj onontbeerljk rekenen om in de geschiedenis met eere te worden vermeld. De vaderlandsche geestdrift , a1s eene electrieke vonk uit de siaatkundige schokken van de eerste jaren der eeuw geboren : schitterde een tjdlang in de Poëzie ; maar toen vlam en vonken der vaderlandslievende aandoening hadden uitgeknetterd , was het tameljk duister op het gebied van den Nederlandschen geest. Bjna overal bleef de akker geruimen tjd braak liggen. Aan geestkracht ontbrak het maar al te veel. Doch al had men die ook gevonden : zj ware moeiljk in toepassing te brengen geweest, daar schier niemand zich helder bewust was , welke weg moest worden ingeslagen. Men geloofde aan vooruitgang , maar , zooals Bakhuizen Van den Brink zich uitdrukte , een xvooruitgang , die een weinig uit den draf geraakt was ; . . . . . (er wasj jver voor verlichting , kennis en wetenschap voel van huivering voor al te streng De Nederlandsche Volksgeest heeft bj de verbreking X van het juk in zelfstandigheid niet veel gewonnen'', klaagt Groen Van Prinsterer 1maar met een klein geuitgespannen theoriën.'' - terecht l). Lauwheid en Qauwheid kenmerken ook nog een groot deel van dit tjdvak 2). En het ergste is , dat men zich daarvan niet bewust was : integendeel , rverwonderljk is , ondanks verval en achteruitgang, het algemeen zelfbehagen geweest . . . . VoortreFeljk was men , naar eigen schatting'' 3). Vfloruitgang was er dus niet. Vaderland, derde druk , b1. 790. 2) Bilderdijk sprak in 1 808 al van sronze Qaauwe eeuw-'' Zie zijne Brieven , 11 , bl. l63 ; en Groen Van Prinsterer wijst op lrhet matte en laauwe van den Volksgeest,'' op de srvadzigheid en volgzaamheid'' van s,een iegelijk in zijn kring.'' Handboek, bl. 283 , 784. 3) Groen Van Prinsterer , Handboek , b1. 792. Ook Van Lennep wijst op 11den zucht onzer Landgenooten tot die grootspraak en zelfverheëng, waarvan de ,:lTollandsche Natie'' van Helmers de gestereotypeerde uitdrukking aanbiedt.'f Leven nan C. en D. .I. Fcn Lennep , II, b1. 243. Voorts nog deze ontboezeming in een brief van Thorbecke aan Groen Van Prinsterer van 26 Febr. 1831 (bl. 44 der door laatstgemelde uitgegeven Brieven van den 1) Handboek der Gescbiedenis van het eerste) : De uitbundige loftuitingen over den minder, dan u. In tijden van vrede en nu in het staatkundige , blijft deze gelijk.'f Zie ook bl. 60. geest der natie vervelen mij niet en oorlog , in letteren , wetenschappen , ijdele zelfverheëng aan zich zelve 334 STAATKUXDIGE APATHIE. Zöö was het in de Staatkunde , zöö in de Kerk , en niet minder in de Letterwereld. En dat was slechts een natuurljk gevolg der omstandigheden. Geen enkele toestand van het verledene was voort te zetten of te oniwikkelen , en de jongste staatkundige gebeurtenissen scheen men liefst te willen vergeten. rvan de geheele reeks der gouvernementen , die zich gvan 1795 tot 1810) a1s schimmen hadden opgevolgd , was er geen , dat in het volksgeheugen eenig spoor had achtergelaten'' 1). De gebrekkige oude republikeinsche instellingen had men we1 is waar voor goed vaarwel gezegd ; maar de nieuwe staatsvorm was meer het gevolg der pogingen om enkele groote gebreken te vermjden , die het raderwerk der federatieve Republiek zoo stroef maakten , dan van het streven om op de Constitutie van 1798 voort te bouwen. De mannen van 1813 en 1815 waren niet buitengewoon vrjzinnig ; en het jeugdige Koninkrjk , met zjne tameljk aristocratisch gekleurde instellingen , kon door Koning W illem I in monarchalen zin vaderljk worden bestuard 1) , zonder dat de mannen van 1795 of hunne zonen daartegen in verzet kwamen of er over mompelden. Buiten tjden van crisis of van Natie er niet aan gewend te stellen. En de meer burgeroorlog was de kern der geraakt in regeeringszaken veel belang ontwikkelde , naar een nieuw Patriciaat strevende burgerzonen', die zich in de laatste jaren der Republiek tegen de Oligarchie der steeds laatdunkender en onbekwamer wordende oude Patricische familiën hadden verzet ,waren er niet bjzonder door gesticht geworden , dat zj de kastanjes uit het vuur hadden gehaald voor die lagere en laagste klassen der Plebejers , die na 1795 voor een tjd lang op het kussen raakten. Van die D schoenlappers-regeering'' 1 a1s men ze noemde , was en is onze, natie afkeerig : op dat punt is zelfs de kleine Hollandsche burgerman een Aristocraat. Ook de hevigste onder de meer deftige Patriotten waren om die reden zeer geneigd het hoofd in den schoot te leggen. pBittere ervaring had bj velen de illusiën doen 1) Groen Van Prinsterer , Handboek , bl. 760. 2) grMinder staatsman dan Administrateur'f, zegt Groen , bl. 782 , rrzocht hij de kracht van het Monarchaal gezag in de onweêrstaanbaarheid van persoonlijk en alomvattend beheer.'' STAATKUNDIGE APATHIE. ophouden zooals Van omtrent zelfregering van het volk'' 1). Sommigen hunner, Maanen , M. C. Van Hall , de Yan Lennepen , W iselius , en anderen , werden zelfs vurige Oranjemannen , hetzj ze door den drang der omstandigheden waren bekeerd , hetzj ze uit belangzucht of jdelheid de huik naar den wind hingen :). En het gros der Natie bleef nog altjd de spreuk der Vaderen herkauwen : pWat de Heeren wjzen , smoeten wj prjzen.'' Vandaar lauwheid , calme-plat , apathie , op staatkundig gebied. W at De 335 1) Groen Van Prinsterer , Handboek , b1. :24. 2) s,verschil van politieke inzigten ,*' zegt Groen , t. a. p1. , bl. :33 , s,werd vergeten ; het smolt, onder buitenlandsche verdrukking , weg-f' - Ik voeg hier een paar opmerkingen van Van Lennep bij , uit het Zeren rcn C. en D. .L Fcn Lennep , die karakteristiek zijn : W anneer men eens nadacht , hoe gezegend de toestand 11 van ons Vaderland voor de Omwenteling was geweest , en wat daarvan nu geworden was , dan ontstond er in menigen boezem een geheim zelfsverwijt en vroeg men zich af of men niet beter had gedaan zich eenige verkeerde dingen te getroosten dan aldus , a1s de hond van de fabel , het goede dat men bezat, te verliezen , ten einde een ydele schaduw na te jagen. Dan begon men daarby te gedenken aan al wat het Huis van Oranje voor Nederland gedaan had en boe die diensten waren vergolden geweest : dan vond men verschooning voor den zachtmoedigen W illem den V en men herdacht met weemoed het lijden en de vernederingen , door hem in zijn ballingschap ondergaan , en zijn dood , verre van een hem steeds dierbaar Vaderland. Dan , eindelijk , overwoog men , dat fs Vorsten zoon en kleinzoon in allen gevalle onschuldig waren aan wat vroeger gebeurd was : en de overweging van dat alles had sedert lang bij C. v. L., gelijk by zoo vele andere voormalige tegenstanders van het Huis van Oranje , den ouden wrok allenkskens doen veranderen in medelijden, in sympathie , in en Nederland-'' verzoeningszucht, in wenschen tot vereeniging tusschen Oranje 11 , b1.295. Men ziet echter, met hoe weinig afdoende redenen men zi-ch dekte. Anderen, V. Lennep zegt jrvelen'' (II , b1. VI1) ,jlieten het verledene liever rusten , of , a1s er over gesproken werd , maakten zy er zich af a1s Van der Palm , met een grap. jjToen keesde ik zoo wat'', plach hij te zeggen , a1s men hem over het tijdvak van 1285- 1 295 sprak-'' Van W iselius heet het (1V , b1. 5) : N,svie weet, of de geheele verzoening van den voormaligen yveraar van 1795 met het Huis van Oranje niet inzonderheid daardoor haar beslag kreeg, omdat het hoofd van dat Huis de vertooning van zijn Polydorus (in 18 14 te Amsterdamq had gelast en ten einde toe bijgewoond-'' 336 KERKELIJK LAODICEïSME. Bosch Kemper minder van dit landsche zaken overliet , had dit meer legenheden plaats.'' En wat de Kerk betrof , ook binnen hare wanden heerschte eene mate van Laodiceïsme. De Staats-lferk was van de eerste jaren na 1830 getuigt 1) , geldt niet tjdperk : rTerwjl men het bestuur der buitenaan de wjsheid des Konings en zjner raadslieden en meer ook in de binnenlandsche aangegroote schaft. llet Ilervorrade Kerkgenootschap , kracht had moeten putten , leed integendeel aaninnerljke verzwakking. Niet zoozeer door gebrek aan godsdienstigheid bj de leeken :) , als wel door de Eauwhartigheid van de leiders en voorgangers , de Professoren der Hoogescholen , en later van het Kerkbestuur. Velen hingen nog aan de oude formulieren en zagen alleen heil in het vasthouden aan de letter der uitspraken van 1618 ; maar er waren ook niet weinigen, bj wie het zaad van het rationalisme , in de vorige eeaw uitgestrooid , t0t rjpheid kwam. Vooral onder de jongere Predikanten en de meest beschaafde leeken , vond men er : die : niet voldaan met mde krachteloosheid eener doode orthodoxie'' 3) , een ander ideaal in het Christendom najoegen , en meer op Christeljken wandel en levenspraeijk borgenheden. De beweging , dat zagen , dan op dogmatische verXafdrjven van de kerk met den stroom der eeuw'' zooals Groen van Prinsterer het noemde 4) , was al voor een vjftigtal jaren begonnen. Men ziet in de werken van Betje W olf, hoe de geschriften van den Abt Jeruzalem daartoe den stoot hadden gegeven. Sedert waren de beschouwingen der Encyclopedisten daarop ook niet zonder invloed gebleven 5) , zoomin als de resultaten , door de Duitsche W jsbegeerte gewonnen t waarop hier te lande wat later , vooral door Paulus Van Hemert en Kinker de aandacht gevestigd werd 6) , ofschoon de gelukkig afgedat nu uit eigen boezem 1) Geschiedenis van Nederland na 1830 , 11 , b1. 349. 2) In 't begin van dat tijdvak zei Borger , rrliien man zonder Godsdienst verbeurt nog zijn achting op onzen bodem.'' 3) Het woord is van Groen , Handb., b1. 674. #) Handb., bl. 688. s) verg. Mr. J. Van Lennep , Het Leven rcn C. en D. .J. Fcn Lennep , JI, b1. 71 . 6) In 1822 schreef Bilderdijk aan den Baron Van Zuylen LBrieven , V , (zàeerredenen, 1, b1. 33): bl. 287) , dat hij reeds in 1806 duidelijk meende te zien , lldat met a'lle individueele welmeenendheid van vele (ik vertrouw zelfs nog , de meeste) Predikanten , het lichaam der Kerk niet meer by de rechtzinnigheid te bewaren was.f' KERKELIJK LAODICEïSME. invloed van Kant niet te hoog moet worden aangeslagen 1). De orthodoxie had zich geweerd , en wederom Betje W olF leert ons , hoe heftig de strjd al in hare dagen was. Maar reeds in dien tjd waren de gematigden , de Tolerantekl , tegen het roeren der strjdvragen gekant , en in de eerste jaren der negentiende eeuw zien wj den openbaren strjd tusschen de orthodoxie en meer liberale richting nog meer afnemen. In het kerkeljk doode leven was stilstand. De orthodoxie was over het algemeen werd vooral opgevat logie en godgeleerde van A. Pierson ') ) rechtzinnigheid geworden , het Christendom als eene leer , en ging op in kerkeljke theowetenschap. Die leer , rdie (naar de woorden eens de uitdrukking was geweest van pen inderwerd gaandeweg verlaagd daad aanwezig geestesleven . tot een a1s fetisch vereerd dokument ; het vroegere woonhuis van den geest werd zjne gevangeniscel.'' Bj die richting bljft alles mgeljk het heet bj het oude , maar het oude is verschaalde wjn geworden : de oude formules worden herhaald , de oude gebruiken worden gehandhaafd ; de predikanten doen tameljk hun plicht , maar uit sleur , en niets wordt zoozeer geschuwd als hetgeen beroering zou kunnen brengen in de zoo rustig , zoo lie:jk stilstaande wateren. Enthusiasme wordt als opwinding , geestdrift en het nemen van persoonljk initiatief worden als excentriciteit veroordeeld. De godsdienst wordt een zaak van de Kerk en van den Zondag , en het eerste en hoogste gebod , het van elders bekende : rsurtout P as de zèle ,mes amis.'' '' Dat was het algemeene kenmerk van den tjd : eigenljk slechts voortzetting van hetgeen reeds in de vorige eeuw door de Toleranten gepredikt was 3). In 1804 schrjft de Barneveldsche Predikant Van Vloten dan ook eene Verltandeling ppdr de fd. çdAlv/pprtdï. ç: 1) Zie Chr. Sepp , Pragm. Geschiedenis der Theologie fn Ned. , 3e dr. bl. l95 vlgg. vooral 253. :) Zie diens merkwaaz-dig opstel over het Rlveil , in De Gids l 882 , I , bl. 1 vlgg. 3) Verg. J. Hartog , in De Gids van 1872 , 111, b1. 69 : rrzij zijn voor niets banger dan voor godgeleerde twisten , en het geldt in hunne oogen a1s eene groote dwaasbeid , deze zaken voor de vierschaar van het volk te brengen , dat wat anders noodig heeft dan gewikkeld te worden in de geschillen der geleerdenlf JoxcKslaol'r , Ned. Letterk. ïn de twee laatste Eeuwen I , 4e druk. 99 338 laauwheid 1) , en in de zeer verdiensteljke Pragmatisehe G:.9c/lïddenin der TA6pIp#ï6 il't Nederland van Sepp heeft het tjdvak , dat met 1815 begint , ten opschrift : oitbepaaldheid :3è halfheid. Die lauwheid werd door het kerkbestuur niet tegengegaan : integendeel. De Algemeene Synode der Hervormde Kerk , in 1816 door den Koning ingesteld om orde en eendracht te bewaren , bestond grootendeels uit mannen van het zoogenoemde juste milieu. Z ij op uit , om eene principiële beslissing van vragen , die zich opdeden , te bevorderen ; ja , zj deed veeleer wat in haar vermogen was om alle suitersten'' tegen te gaan , elke scheuring te voorkomen , en rustige rust te doen heerschen. De Rechtzinnigen klaagden over hare pstrekking om ten behoeve van een liefeljken vrede der Maatschappj , e1k rustverstoorend Kerkgeschil in den poel der onverschilligheid te werpen'' 2). Niet ten onrechte. Toch werd nu en dan , in spjt van de Synode , de prust'' gestoord. B.v. door N. Schotsman , die voor het strenge confessionalisme opkwam , en Da Costa , die zjne Bezwaren tegen &Al geest der :6191/7 in het midden bracht 3). Eindeljk kwam zelfs de bekende afscheiding. Maar ook des te jveriger was men er op bedacht , de uiterljkeeenheid der Kerk tot elken prjs te bewaren. was er dan ook volstrekt niet Men mocht daarom de netelige vraagstukken niet te veel roeren , niet al te logisch zjn. De Predikanten konden voortaan volstaan met een guatenus ; met de verklaring , dat zj de leer , in de formulieren van eenigheid geleerd , aannamen , voorzoorer die leer met het W oord Gods overeenstemde , en niet , geljk de Rechtzinnigen wilden , omdat zj daarmee overeen kwam 4). Ook pde toongevende Protestantsche meerderheid'' wilde gaarne , Libel-aal en Chl.hten'' heeten ; maar rmet de leus : medio Jtffgyïzzll,v ibis'' 5). De Synode deed natuurljk ook niets om de belangstelling in deze zaken op te wekken ; en zelfs de aangewezen voorgangers op ItERKELIJK LAODICEïSME. 1) Zie Sepp in het in den tekst aangehaalde werk , 3e dr., bl. 8 1. r n r n Qà <+ Groen van Prinsterer , Handboek, bl. 779. Sepp , t. a. pl., bl. 266. Groen Van Prinsterer noemt dat, t. a.p1., bl. 792 : s:Eene verklaring waarbij niets verklaard , eene belofte waarbij niets beloofd , een regel waarbij enkel eigen inzigt en eigen goedvinden ten regel gesteld wordt.'' Verg. Sepp x bl. 138. 5) Zie Groen Van Prinsterer , Nederlandsche Gedacltten , V, b1. 255. DE THEOLOGIE. het gebied der theologie , de Hoogleeraren aan de Hoogescholen en Seminariën wisten haar niet te wekken. Zj schreden rustig voort op het afgebakend en plaigetreden pad. Van hetgeen in Duitschland omging t van de godgeleerdheid van Schleiermacher , De W ette en anderen namen zj nauweljks kennis 1) ; veel min brachten zj die over op vaderlandsch gebied. Tot die verwaarloozing van de Duitsche wjsbegeerte en godgeleerdheid bracht de Nederlandsche nuchterheid het hare bj. Men was doodsbang voor bespiegeling en niet minder voor mystiek. Tot 1835, toen de Groninger School in 't leven trad , was er aan de Academiën en daarbuiten op theologisch gebied volslagen gebrek aan leven. Yan Yoorst en Yan Hengel komen ten hoogste a1s voorbereiders van iets beters in aanmerking. Er was dan ook rust aan de oppervlakte : de stilte des grafs. Dat dergeljke algemeene voor de vraagstakken , die de hoogste belangen der Menschheid raken t maar ook op de Letterkunde van den dag hare vale schaduw moest werpen , spreekt vanzelf. Daarbj komt , dat het letterkundige ontwikkeling over het algemeen vrj onverschilligheid niet alleen bestond met wez6nljke sober gesteld was. Baiten deeigenljke Rechtsgeleerdheid :) en was er in het eerste kwart dezer eeuw niet veel schap. Zoo enkele mannen , als wat Vroeger Yan Swinden of Brugmans , op ander gebied schitterden , dit neemt niet weg , dat voor de meesten , zelfs voor beschaafde en geleerde mannen , de natuurwetensehappen een geslotezl boek bleven. Onze eigen Letterkunde trok o0k niet sterk aan. De groote voorbeelden der zeventiende eeuw vielen niet meer in den smaak. Camper ) de Classieke Letteren degeljke wetenwat later Vondel werd sinds lang meer geprezen in het vergeetboek ; en zelfs den eens zoo populairen Yader Cats begon men langwjlig te vinden. W el werden er aan ollze Hoogescholen leerstoelen voor de Nederlandsche Letterkunde opgricht ; maar het ontbrak aan wetenschappeljke docenten 3). De lessen dan gelezen , Ilooft raakte 339 1A Zelfs niet een man a1s Borger. Zie Sepp , t. a. pl. , b1. 77. J' 1) l:llet Staatsregt werd upeinig beoefend-'' Groen , Handboek, b1. 868. 5 Van Capelle , die tot het Hoogleeraarsambt te Amsterdam geroepen werd , met voorbijgang van Bilderdijk, schreef tot zijne verontschuldiging 22* 340 DE LETTERKUNDIRE ONTWIKKELING. werden hoofdzakeljk ten dienste der aanstaande Predikanten ingericht : ze hadden min of meer de taal ten onderwerp , maar vooral wat men toen welsprekendheid noemde. Voor zoover men zich met de Geschiedenis der Letteren inliet , was de geest, die het onderwjs beheerschte , vooral in Holland , waar het de meeste vruchten had kunnen afwerpen , geheel die van de oncritische loftuiters , in de vorige eeuw gevormd. Daardoor kon geen smaak veredeld , geen geestdrift opgewekt , hoogstens een Qauw dilettaniisme in de hand gewerkt worden. De invloed van het buitenland was luttel : uitheemsche moderne Letterkunde slechts voor weinigen toegankeljk. Zoo de doode talen vrj algemeen , en met de oude degeljkheid , beoefend werden, het was vooral grammatische studie , waarop men zich toelei : om de Letterkunde bekommerde men zich minder. Men was volkomen voldaan , a1s men geleerd had zich vlug in het Latjn uit te drukken en , des gevorderd , een Sapphisch vers op het iabakrooken of het schaatsenrjden te maken ; maar doordringen in den geest der Oudheid , daaraan werd weinig gedacht. Er zjn natuurljk schitterende uitzonderingen : wj noemen slechts Bilderdjk , M. C. Van Hall, D. J. Yan Lennep ; maar over het algemeen had de Oudheid zeer geringen invloed op de vorming van den geest. De Fransche Olassieken werden nog altjd gelezen t vooral Voltaire's tooneelpoëzie , die Racine in de schaduw gedrongen had ; en de dramaturgie van het hof van Lodewjk XlV bleef nog altjd het richtsnoer voor onze tooneeldichters. Engeland was nagenoeg eene terra ïscpgsïfc. Met Shakespeare hadden de weinigen , die hem zoowat kenden , niet veel op 5 zjn genie was in hun oog wansmaak. En de groote letterkundige beweging in Duischland , die van Lessing , Herder , Goethe en Schiller dagteekent t had het Nederlandsche Volk niet meegesleept. De weinigen , die zich aan aan Prof. Van Lennep den 5en November 1815: ,:Toen Siegenbeek Professor % werd , had hij aan het vak zeker niet veel meer gedaan dan ik : en welk eenen roem heeft hij verworven ! Nog in de laatste dagen heeft men in Groningen totHoogleeraar in dit vak iemand aangesteld , die zich evenmin door opzettelijke beoefening van hetzelve , maar alleen door smaak en genegenheid daarvoor aanbeveelt.ef Mr. J. Van Lennep , Het leven 'pcn C. en D. ./. Fcn Lennep , IV, bl. 5l. DE LETTERKUNDIGE ONTWIKKELING. deze bron laafden , werden niet aangemoedigd : van Van Alphen beweerde Bilderdjk : dat de studie der Duitsche Dichters zjn smaak had bedorven ! Van het jaar 1826 sprekende , zegt Jacob Yan Lennep 1) : In die dagen werd de jeugd nog opgevoed in X den uitsluitenden eerbied voor de klassieke letterkunde. Byron begon hier pas bekend te worden : Yictor Hugo had nog naauwljks van zich doen hooren en voor de werken van de romantische school was nog geen sympathie ontwaakt. Men dweepte nog met Nieuwland en Bellamy , met Feith en Nierstrasz , en men veroordeelde ongelezen elk treurspel, dat niet in vjf bedrjven en in verzen geschreven was.'' Buiten de brommende vaderlandsche Oden , die ten minste bezield waren met het gevoel , dat ze in de pen gaf , kon het niet anders , of , bj zoo geringe opgewektheid des geestes , moest de Poëzie , die toen opgang maakte , zich wel door oppervlakkigheid , door gebrek aan diepte en innigheid kenmerken. W aar eene krachtvolle persoonljkheid bj uitzondering optreedt , die zich boven het gewone peil verheft , zal ze het zich moeten getroosten maar schaars lezers te vinden. Het voorbeeld van Kinker en Staring zal die opmerking bevestigen. kluisteren ) moest talent kon alleen populair worden , niet in beschouwingen verdiepte , die haar koud lieten. Hj mocht spreekt vanzelf ; maar hj hj , als de Natie zelve , zich zich vooral niet te hoog boven den beganen grond verheFen. De populariteit van Tollens stelt die waarheid in het helderste licht. En van den anderen kant is zjue Poëzie de beste toetssteen voor den graad van ontwikkeling van hen, aan wie hj zjn roem Hj, hebben, dat W anneer te danken heeft. die de Natie aan zijne lippen zou 341 Die apathie kon evenwel niet blijven voorbijgaand ziekteverschijnsel : wij waren , Dnation éteinte.'' bestaan. Het was een gelukkig! nOg geene omstreeks het jaar 1835 helderde de dampkring op. Overal begon de levensvlam op te Eikkeren : er kwam weer belangstelling voor de groote vragen van het oogenblik , en gaandeweg begon degeljker ontwikkeling meer algemeen verspreid te raken. Klaasje Zeren-sfer , I , b1. l 8. HERLEVTNG. In de eerste plaats ontwaakte er weer staatkundig leven : belangstelling in de politieke vraagstukken van den dag. Dit was een natuurljk gevolg van de Belgische omwenteling. In 1815 waren twee, in vele opzichten ongeljksoortige deelen van Nederland , tegen beider zin , door een besluit der Groote Mogendheden aan elkander gekoppeld. In het Noorden had de algemeene apathie er zich in geschikt , ofschoon niet zonder jaloersch te morren. In het Zuiden daarentegen werd de band steeds losser gemaakt , deels door het veld winnen der liberale denkbeelden , waarin het Noorden weinig smaak had ; deels door het drjven der Roomsch- Katholieke Geesteljkheid , die van den beginne af aan zich maar noode en tegenstribbelend onderworpen had aan de overmacht der Protestanten. Toen beide van nature onverzoenljke richtingen zich tjdeljk vereenigd hadden om België van phet Hollandsche juk'' te verlossen , moest het kunstmatig ineengezette Koninkrjk der Nederlanden wel uiteenspatten. In 1830 brak , a1s nasleep van de gebeurtenissen te Parjs t de Belgische omwenteling uit , die de staatkundige scheiding had (1839). In het Noorden schaarde men zieh om den troon van der beide deelen van Nederland ten gevolge Oranje , vo1 minachting voor de rverwaten Belgen'', de ondankbare rmuitelingen'', die van den zegen der vaderljke regeering niet gediend beliefden 1). Men liep te en getroostte zich de duurde niet lang , of de volksmeening begon te kenteren ; en eindeljk , tegen 1839 , pontstond algemeene ontevredenheid en hevige oppositie'' '). De naaste aanleiding daartoe was rde ongelukkige fnanciëele toestand.'' De geldverspilling , waarmede men jarenlang wapen ter verdediging van het Vaderland grootste geldeljke opoFeringen. Maar het 342 Wat de hekken sedert verhangen zijn ! Zoo schreef Jhr. Mr. J. De Bosch Itemper in 1874 : 9!De nationaliteit van België , zijn geestverwantschap 'in vrije instellingen , de taalverwantschap met het grootste gedeelte van het Belgische vereeniging konden zijn , volk zijn thans banden, grooter en hechter dan zij bij de vroegere omdat die vereeniging was eene politieke , door vreemd gezag aan beide volken opgelegd en omdat de broederlijke gemeenschap , die thans plaats vindt , in de geheele politiek en maatschappelijke geschiedenis der beide lttnden geworteld is.'' Geschiedenis van Nederland na l 830, 1) II, b1. 498. C) Aldaar , III , bl. 29. OPGEMTEKT STAATKUXDIG LEVEN. 343 een onmogeljk geworden toestand trachtte te bestendigen , was er grootendeels oorzaak van. Dit wekte weerzin tegen de vaderljke regeering. De natie begon zich mondig te voelen , en begeerte naar grooter volksinvloed op het bestuur des lands ontkiemde in menig brein. Opwekkende geschriften van D. Donker Curtius of Roest van Limburg , W . T. Gevers Deynoot , Corver Hooft 1) , zagen het licht. Maar den grootsten stoot gaf de Leidsche Hoogleeraar Thorbecke. Ofschoon in den beginne niet vrjzinnig :) , was hj toch minder dan iemand vreemd gebleven aan de beweging des tjds en had den grondtoon der eeuw beter dan eenig ander gevat ; hj sloeg op zjne staatsrechteljke lessen den weg in , die ter hervorming moest leiden. Met geestdrift hing men aan zjne lippen. Sedert 1840 a1s Staatsman opgetreden , wekte hj nu ook door zjn voorbeeld het sluimerend staatkundige leven , en bracht eindeljk de vrjzinnige wjziging onzer staatsinstellingen tot stand , die langzamerhand eene nationale beoefte was geworden. Dit geschiedde in 1848 , en van dat oogenblik kon geen Dichter , die de echo van het gemoed zjns volks zou wezen , geheel vreemd bljven aan de staatkunde van den dag. De gretigheid , waarmee Da Costa's zoogenoemde Politieke Pol'zï: werd ontvangen , toonde dit duideljk De moderne gaandeweg in wjder kring uit ; maar het valt niet te ontkennen , dat degeljke politieke ontwikkeling of kennis doorgaans in omgekeerde reden stond tot de uitbreiding der liberale partj. Doctrinale begrippen of duistere voorstellingen omtrent regeeringsbeginselen , met warmte verkondigd , maar niet of kwaljk getoetst aan geschiedenis of tjdsomstandigheden , ontaardden bj minder ontwikkelden niet zelden in klanken en bloote leuzen , die een slechten grondslag uitmaken voor een krachtig regeeringsbeleid. Onder die slagschaduw kon de liberale partj nog wel bloeien , maar ter nauwernood vrucht dragen. Extensief zich uitbreidende , maar intensief niet in kracht toenemende , werd zj , ook en vooral door de verdeeldheid onder hare hoofden in het Parlement , gaandeweg al minder geschikt om te regeeren. Z0o haar invloed niet geheel geknakt werd , het was , doordat de andere partjen e1k op zich zelve niet krachtig genoeg aall. liberale staatkunde breidde zich 1) Verg. aldaar , 11I , b1. 34 vlgg. Aldaar , b1. 44 vlgg. 344 DE GROXINRER SCHOOL. zjn om het bewind zelfstandig te aanvaarden , en hunne samenwerking alleen tot tegenwerken in staat is. De Conservatieven zjn zoo goed a1s uitgestorven : daarentegen ontwikkelen de Kerkeljke partjen op staatsgebied ztairen , willig of onwillig aan den band van een Calvinistischen Paus loopende , en Ultramontanen , die den Roomschen Syllabus a1s poolster in het oog houden , slaan de handen ineen om , ware het mogeljk , het Liberalisme de keel toe te njpen. Het verzet tegen dien gemeenschappeljken aanval houdt meer dan iets anders zich in onrustbarende mate. Antirevolutiode vlam van het staatkundige leven gaande. op dit gebied eigenljk nog a1s vroeger : de staàtkunde maakt den Noord-Nederlander maar bj vlagen warm : hj is met het moderne staatsburgerschap nog niet volkomen vertroawd. Maar dewjl hj innig godsdienstig is , en van ouds gewoon den Godsdienst met de Kerk vereenzelvigd te zien , hebben kerkeljke vraagstakken voor hem steeds de grootste aantrekkeljkheid gehad. De tactiek van de Synode der Hervormde Kerk om elken strjd op dit gebied te smoren , bleek door hare Hare den duur onhoudbaar, 0ok toch met het ideaal Het is overdrijving. 0P ingenomenheid van rast ging zoover , dat hare juste-milieu-mannen zelfs de vervolging van de Afgeseheidenen van Overheidswege goedkeurden , hetgeen meer dan iets anders hun standpunt kenmerkt. W eldra ging eene zeer krachtige kerkeljke beweging in liberale richting van het Noorden des Lands uit. De Hoogleeraren der theologische facalteit te Groningen , Pareau , Hofstede de Groot , Van Oordt , en later Muurling , streefden er naar , om , met aanaan Hemsterhuis en vooral aan sluiting Yan Heusden 1) eene nieuwe , eene , zoo zj meenden , secht-Nederlandsche , eene geheel oorspronkeljke richting'' in te slaan. In hoeverre dit beweren juist was 2) , doet hier minder ter zake ; maar dit is zeker , dat seen school, een godgeleerde school iets nieuws was in ons vaderland'' 3); en na haar verschjneu moest wel de keuze gedaan worden : voor haar of tegen haar #). Hunne leer werd we1 verketterd , maar gaandeweg wonnen hunne denkbeelden veld. Zj wekten intusscheu ook verzet , en waren oorzaak ) dat de orthodoxe leden der Kerk Verg. Sepp , t. a. pl., b1. 205. Aldaar , b1. 307. 2) Verg. Sepp , t. a. p1. , b1. 305. :) Aldaar , bl. 283. HET LIBERALISME IN DE KERK. strenger dan ooit aan de Dordtsche dogmatiek vasthielden , terwjl velen , vooral onder de minder ontwikkelden , zieh reeds vroeger van de weifelende gemeenschap hadden afgescheiden. Maar toch bleek het , dat de geest van vrjheid begon te ontwaken : althans de pogingen , van confessioneele zjde aangewend om de werkzaamheid der Groningers te stuiten of hen aan banden te leggen , werden door de Synode afgewezen , en vonden ook bj de Regeering geen steun. De geest van vrjheid drong vooral meer en meer door , sedert de leiding der beweging naar meer wetenschappeljke methode door de Professoren der Leidsche Academie was aanvaard. Yan Hengel had daar in zin den zekeren akker al Seholten nu vruchten zou toebereid , waarop de rjkste oogsten. Hj stichtte door zjn voortrefeljk onderwjs eene School, die de uitkomsten van streng wetenschappeljk onderzoek onbeschroomd onder de oogen durfde zien. Ook aan Opzoomer's invloed was het te danken1dat Scholten , die aanvankeljk tegenover de Tûbingers gestaan had , allengs meer en meer , en vooral ook zjne leerlingen , onder welke A. Kuenen in de eerste plaats te noemen is , de wetenschappeljke methode op de beoefening der theologische vakken toepasten. De Groningers daarentegen , verschrikt voor de gevolgen van hun stout onderwinden , bleven ter halverwege stilstaan en braken nu op hunne beurt den staf over wie verder ging dan zij. krjgen op de maatsch'appj. De Predikanten , uit haar boezem voortgekomen , vonden aldra volgelingen , omdat de leer , die zj verkondigden , overeenstemde met den geest des tjds. Yan het oogenblik , dat de Theologie , als iedere andere wetenschap , gestrengheid van methode en critiek , waarvoor men vroeger vreesd bewas , omdat zj wellicht zou leiden tot verwerping van menige supernaturalistische overlevering , vond zj weerklank en instemming bij wetten , waarin zjne wjsheid zich kond doet , pdie geloofden dat God voortdurend zich in de geschiedenis openbaart en de menschen velen , die God vooral zochten in de eeuwige in elke eeuw oproept om zjne medearbeiders te zjn in het rjk van den vooruitgang'' 1). werd behandeld met eene De Leidsche School begon allengs invloed te 345 1) Jhr. Mr. J. De Bosch lkemper , Geschiedenis rcll Nederland '?c 1830 , 11, b1. 224. 346 DE MODERNEN. nu , hen , pdie aan eenen op bovennatuurli.jke wjze geopenbaarden God en aan eene door de vaderen overgeleverde godgeleerdheid vasthielden , die verdedigd moest worden tegen den geest der vernieuwing'', werd nu de strjd algemeen. In den beginne scheen de zegepraal niet voor de Confessioneelen weggelegd , ofschoon ook al in hun hoofdkwartier te Utrecht de Hoogleeraren Doedes en Van Ocsterzee met ernst en talent hunne banier omhoog hielden , terwjl de meestbevoegden onder de leeken dat standpunt in een merkwaardig W eekblad (De Nederlandsche Stemmen) verdedigden. De M oderne T/ldplpgï: , zooals men ze noemde , maakte aanvankeljk grooten opgang , en kon zich een tjd lang vleien met de hoop t dat de toekomst in de Kerk haar toebehoorde. Die hoop is intusschen niet verwezenljkt. Het modernisme werd we1 niet door het gaandeweg heftiger optredende Confessionalisme verslagen , maar het zag zich in den loop van den tjd door velen verlaten , die aanvankelijk tot zjne jverigste voorvechters hadden behoord q hetzj dan , dat deze terugdeinsden voor de uiterste consequenties van de richting , waarin men zich voortbewoog ; hetzj dat ze : omgekeerd , vonden , dat men te schoorvoetend voortschreed, in halfheid bevangen , te veel met woorden speelde, en daarom den moed hadden zich geheel aan de gemeenschap der Tusschen dezen de mannen van de nieuwe richting , en zj Kerk te onttrekken. Daarbj kwam , dat de Orthodoxe partj , door de invoering van het algemeen stemrecht ) de numerieke meerderheid in de Kerk tot haar bondgenoot kreeg , die zich bjna overal tegen de M' p&rzlezl verklaarde. Toch zetten deze , in weerwil van de tegenkanting en van veler onthouding , den strjd nog voort , en de uitslag daarvan is niet met zekerheid te voorspellen. Nog staan zj binnen de gemeenschap der Kerk en kampen daar voor het Protestantsche beginsel van vrj onderzoek. En hun streven is zelfs niet zonder invloed gebleven op de tegenparij zelve , in wier legerkamp eenvormigheid zich mede begint te verliezen , om plaats te maken voor een meer en meer toenemend verschil van meening , ondanks het drjven van een jverig en talentvol , maar niet zonder jdelheid heerschzuchtig leider. Geen wonder dan ook , dat de vraag nog niet is opgelost , of de afwjkende beljdenis , het vrjzinnige stelsel der Modernen. , in de Kerk toegelaten en gewettigd zal worden , HET R;VEIL. dan of de numerieke meerderheid der minder ontwikkelde leeken , die voortdurend grooter invloed krjgt , de Broeders zal uitwerpen. Maar hoe het zj, de strjd zelf getuigt van opgewekt kerkeljk leven. Dit alles raakt misschien meer nog de theologie dan den gods- ( dienst als richisnoer voor het leven. Maar ook in dit opzicht valt een gllnstigo Ommekeer waar te nemen. W j vernamen , hoe de Orthodoxie het Christendom hoofdzakeljk opvatte a1s eene leer , en het deed opgaan in godgeleerde wetenschap , die in de practjk vaak tot een dor formalisme leidde. Daartegen kwam eene vereeniging op van Christeljjke Vrienden , in 1845 op initiatief van den Hemmenschen Predikant 0. G. Heldring ontstaan 1). Het waren voornameljk leeken , die aan het Christendom eene meer practische richting wilden geven , aanvankeljk zich meer op het gebied van specifek Ohristeljke philanthropie bewogen , maar van lieverlede den grootsten invloed op geheel de vamenleving hebben geoefend. rEen stroom van werkzaamheden in staat , kerk , school en philanthropie lag voor ons open'' zei Heldring :) terecht. Men pleegt die ropwekking'' met den uitheemschen naam van Rêreil te noemen , omdat zj onder Zwitserschen en Franschen invloed tot volle krachtsontwikkeling gekomen is. Dat Réveil behoort tot de karakteristieke verschjnselen van onzen tjd. Allard Pierson heeft er een merkwaardig artikel aan ewijd in l)e t/f#: 1882) , waaruit ik enkele zinsneden Overneem , Hj wjst er op , zonde wilden getuigen en poogden zondaren te redden.5Aan allen moest de bljde boodschap worden gebracht : aan de verre heidenen , aan de Amsterdamsche Joden , aan de kinderen langs de straten , aan de k-oetsiersop de huurrjtuigen'' (b1. 30). Het doel was , hun dat geloof mede te deelen , dat hun de eeuwige gelukzaligheid ontsloot. mllet zedeljk leven van de aanhangers van het Rêreil werd opgevat op eene wjze , die door geheel hunne geestesrichting bepaald werd. Even als de Puriteinen beschouwden zj zich als hoe deze pgevoelsmenschen'' vooral tegen de (Januari die de zaak teekenen. 1) Zie Heldring's hoogstmerkwaaldig boek Leven en Arbeid, na zijn dood door zijn zoon uitgegeven , bl. 17 7 vlgg. 2% T. a. pl. , bl. 185. De onderwerpen , die terstond hunne belsngstelling wekten , zijn opgesomd , bl. 18:-189, 348 het uitverkoren volk van God , geplaatst in de wereld , om èn aan hare besmetting te ontkomen , èn door eigen zout het bederf te stuiten. Met die wereld mocht dus geene gemeenschap worden onderhouden. In de afzondering van de wereld lag de kracht. Men kon zich wel niet geheel aan haar onttrekken : de vrienden van het Réreil waren geen anachoreten ; men huweljkte en gaf ten huweljk ; kwelling van het vleesch ter zake van spjs en drank werd niet noodig geacht ; de kemelsharen pj werd niet omgeslagen ; er werden schatten vergaderd , waar het pas gaf ; weelde was niet veroordeeld. Maar niettemin werd het besef nooit verloren , dat er een pwereld'' was , en dat men tot die wereld niet behoorde. Om dit besef in zich levendig te houden en jegens anderen te openbaren had men zich , om z0o te spreken , geworpen op enkele vermaken van de wereld , waaraan men met groote volharding nemen. Het was inzonderheid weigerde deel te het tooneel dat scherp werd afgikeurd . 5Er lag in die afzondering van de rwereld'' - waarbj te voegen is een zekere geringschatting van natuurkennis, - eene opvoedende kracht , ten goede of ten kwade. De kinderen , opgroeiende onder den invloed van het Rêveil , leefden in een geesteljk-aristokratischen atmosfeer , buiten het bereik van natuurwet en blanketsel. Zj wisten van zuurstof noch van Meyerbeer. De alles verterende belangstelling in de menschelijke ziel . het leven dat is : de reinheid en de gevoeligheid der ziel schaden kon of ook haar zelfs vermoeden deed , dat er een stoFeljke wereld kon zjn , op dezelfde wjze belangrjk als zj'' (bl. 33). De zelfverhelng , de eenzjdigheid , de overdrjving , en in zeker opzicht ook de bekrompenheid dier richting worden hier met scherpe , maar juiste trekken geteekend ; daarentegen het goede , dat zj ongetwjfeld tot stand bracht , 0ok door opwekking van andersdenkenden tot de practjk der nchristeljke en maatschappeljke deugden'', door de geestige stift niet naar waarde in het licht gesteld. Dit te erkennen zj hier genoeg , waar het ons alleen te doen is om eene invloedrjke afdeeling der tegenwoordige maatschappj te schetsen, zooals zj nog onder ons leeft en strjd voert. Ik vermeld nog alleen dit ) dat de aanhangers van het Réreil niet slechts in positief-christeljken zin , maar vooral in orthodoxleidde de aandacht af van al hetgeen Protestantsche richting zich bewegen. HET RXVEIL. W ETENSCHAP EN KUNST. W j zien dus twee stroomingen de maatschappj doortintelen : de liberale en de kerkeljk-conservatieve. Hoe hemelsbreed verschillend , hebben zj toch dit met elkander gemeen , dat ze beide meer behoefte hebben aan waarheid dan men in de laatste anderhalve eeuw gevoeld had. Elk op hare wjze. Terwjl de orthodoxie streeft naar eenheid van wandel en geloof , trachten de liberalen vooral de maatschappj meer en meer te maken tot een midden , waarin de menscheljke aanleg kan worden ontwikkeld en volmaakt. Zj streven daarom hoofdzakelijk naar verbetering en uitbreiding van het onderwjs , vooral dat in de natuurwetenschappen t die we1 wat al te eenzjdig op den voorgrond treden. De regeling van het lager onderwjs werd meer dan eens herzien ; het middelbaar onderwjs werd ingevoerd met het doel om meer positieve kennis onder den middelstand te brengen q de gymnasia werden hervormd : het zouden geene latjnsche scholen meer zjn , maar zj moesten ook die meer practische kennis verspreiden , zonder welke men tegenwoordig geen aanspraak meer heeft op den naam van beschaafd man. Bj de hervorming der Hoogescholen streefde men er naar om , bj handhaving van den echt wetenschappeljken geest , de wetenschap ook te behandelen in verband met de gewiehtigste maatschappeljke vraagstukken 1). Ook op kunstgebied was vooruitgang te bespeuren. De Schilderkunst bloeit q Graveer- en Etskunst worden met vrucht beoefend ; de Muziek wordt degeljker. Slechts de Bouwkunst bljft kwjnen en schjnt alleen eene toekomst te zoeken in het verledene : de middeleeuwen loeten voor haar terugkeeren. Yergeljkt men het peil der algemeene intellectueele oniwikkeling van ons volk in onze dagen met die van vtspr vjftig jaar , dan mag ieder onbevooroordeelde wel erkennen , dat de latere zeer gunstig afsteekt bj die van vroeger , al moet ook de vergeljking met andere natieën ons voor overmoed bewaren. Er is intellectueel 349 1) ,,Op de Nederlandsche hoogescholen vöör 1830 waren de hoogleeraren zoozeer afkeerig van africhting voor het practische leven , dat de studenten bijna geheel vreemd werdeu gehouden aan hetgeen voorviel in de rechtszaal en in de staatsvergadering. Voor Nederlandsche studenten vöör 1830 was de grondwet een boek , dat zelden werd opgeslagen-e' Jhr. Mr. J. De Bosch K emper ,Gescbledenls van Nederland xc l 830 , I , b1. 31 . 350 TOEXEAIENDE WAARHEIDSZIN. leven ontstaan ; de sluimerende belangstelling is opgewekt, oprechte zucht naar waarheid , en daardoor grondigheid , toegenomen ; grooter mate van nuttige kennis in wjder kring verspreid 1). Dit alles springt ten duideljkste in het oog , a1s men de geschriften van vöör 1830 vergeljkt met die , welke in de laatste twintig of dertig jaren het licht zagen. En het kon ook niet anders, of die onmeteljke verandering op e1k gebied in Staat , Kerk en Maatschappj moest een grooten invloed oefenen op de Letterkunde in engeren zin. 1) Ik vestig de aandacllt , op de volgende zinsneden uit Jhr. Mr. J. De Bosch Kemper's , Geschiedenis van iYederland na 1830 , 1, bl. 36 : Naar het oordeel van sommigen zijn de laatste vijftig !, jaren geene jaren van vooruitgang voor ons Vaderland geweest. Zij doen de klachten hooren over het verval der classieke studiën , over oppervlakkigheid in kennis , over cynisme, over libel-alistische vormen , die de ware liberaliteit miskennen , over toenemend ongeloof , over steeds fellere partijschap op staatktlndig en kerkelijk gebied door de rechtstreeksche verkiezingen. Men vergete bij het overwegen dier klachten niet, dat zoowel de volken a1s de individuen een strijd te voeren hebben ; - dat de geschiedenis van de laatste vijftig jaren niet het minst hare belangrijkheid ontleent aan de botsing, die tusschen het oude en het nieuwe op e1k gebied van het maatschappelijk leven gevoeld wordt ; dat e1k nieuw tijdvak zijne barensweeën heeft, en dat het verval waarover men klaagt gedeeltelijk de voorwaarde is tot hooger leven. Verre van ons den weldadigen invloed der classieke studiën voor de vorming van den geest en de scherpzinnigheid in het oordeelen te miskennen , maar voorbijgezien mag het niet worden , dat de classieke studiën aanleiding gegeven hebben tot eene aristocratie van geleerdheid , waardoor dikwijls de waarheid minder doordrong tot het volk , terwijl door gezochte diepzinnigheid en het overwicht van historische kennis een deksel werd gelegd OP bevangen en gezonde uiting van het nationale bewustzijn. Van daar dat de zware wapenrusting der geleerdheid en de overgroote staatkundige voorzichtigheid dikwijls tekort schieten tegenover de gemakkelijke beweging van het gezonde verstand. Bij de heerschappij der waarheid komt het inzonderheid op aan , hoe en in wk'e zij heerscht. De ware vooruitgang in het volksleven bestaat niet daarin , dat de wetenschap vooruitgaat in eene kleine oligarchie van geleerden , waarbij aristocratische aanmatigingen niet minder dan bij de oligarchie door rijkdom worden aangetroflkn , maar dat steeds meerderen met persoonlijke liefde tot waarheid en recht , met eigen kennis , met eigen bewustzijn , tot het algemeene welzijn medewerken. De az-istocratie van het verstand in Staat en lterk te willen behotlden of terug te wenschen is evenzeer de 0nDE BEW EGIXG IN HET BUITENLAND. Intusschen , zoo algemeene om nieuwe zaden te doen bjzondere aanleiding noodig roepen. Op het gebied der door de forsche bewegingen het fantastische en in den een akker vatbaar maken ontkiemen , er is doorgaans nog eene om de uitbotting te voorschjn te Poëzie werden wj wakker geschutl der Romantiek in het buitenland. Niet blauwen oether zwemmende Romantisme oorzaken van Novalis , Tieck of Schlegel irok ons aan ; maar de realistischhistorische kunstschool, die in Frankrjk even vöör de Juli-revolutie 351 reactionair als de Aeoorrechten van adel en aristocratie in het maatschappelijke leven te willen handhaven ; maar llet is een eisch voor degelijken vooruitgang , dat men opmerk-zaam maakt op de oppervlakkigheid , die de openbare denkwijze noodwendig moet eigen zijn , wanneer allen over alles. willen oor deelen. De ware overeenstemming is niet dat allen hetzelfde weten en hetzelfde doen , maar dat er harmonie tusschen veler werkzaamheid bestaat. Ook op het gebied van het staatsleven moet verdeeling , of juister gezegd , coöperatie van arbeid plaats vinden , die , op het gebied der nijverheid reeds a1s de eerste voorwaarde van vooruitgang erkend wordt. Bij de meerdere vrijheid is de oprechtheid toegenomen 5, , maar de overdrijving tot brutaliteit bleef ook bij ons niet uit . . . . . Ontkend kan het niet worden , dat onder de denk-beelden en gedragingen der liberalen in het werkelijk leven nog veel half heid en zelfzucht wegschuilen , waarbij die classieke vrijgevigheid , die gaarne de vrijheid en belangen van anderen eerbiedigt , terwijl men de vrijheid voor zich verlangt , gemist wordt ; maar tusschen idee en werkelijkheid za1 nog lang een breede klove zijn. Een schoone en edele idee uit te spreken kost het gevoel van een enkel oogenblik ; eene idee te verwezenlijken vereischt de toewijding van een geheel leven. De classieke liberaliteit bestaat nog bij w-einigen zelfstandig; het liberalisme is bij velen nog enkel een slaafsch volgen van zekere als liberaal geijkte stellingen , terwijl men inderdaad zelfs zoo weinig wezenlijk vrijzinnig is , dat men geen volharding heeft om een eigen vrij oordeel na onderzoek te vormen ; - geene bescheidenheid om te zwijgen over dingen . * die men niet weet - en geen moed om een onpartildig oordeel uit te spreken , uit vrees voor de opinie van anderen. Vrijheid , vrijmoedigheid , waarheidsliefde zijn toegenomen , maar eerst wanneer zij in alles met heilige trouw worden toegepast , zal men over de deugdzaamheid en de kracht der ware liberale begiuselen juist kunnen oordeelen. !!En dit geldt niet alleen op staatkundig, maar ook op godsdienstig gebied. Men verwarre toch het geloof aan confessiën en kerkelijke instellingen , die voorbijgaan en die men grootendeels van anderen overneemt , niet met het geloof aan God , die geest en waarheid is en die niet ophoudt zich te openbaren aan allen die hem zoeken uit liefde tot waarheid.'' 352 DE RICHTING VAX ONZEN TIJD. van 1830 alles indruk. Alexander optrad , maakte den levendigsten werden als Hugo , en later Alfred de Musset, en veroorzaakten op de handen gedragen , ook hier te lande in den letterkundigen smaak eene volkomen omwenteling. Het kon dus ook niet anders , of de Engelsche romantiek moest hier evenzeer opgang maken , die , van denzelfden geest bezield j door haar vorm ons nog nader stond : of misschien ook maar toevallig meer aantrekkeljkheid had voor de jonge mannen t die weldra toongevers zouden worden : Nic. Beets en Jac. Van Lennep. Hoe het zj, Lord Byron en Sir W alter Scott raakten door meesterljke vertalingen bekend en bemind. Die voorbeelden wekten op tot navolging en openden onzen dichters ongekende gezichtskringen. Het anti-conventioneele voerde tot de natuur terug q en waar het dreigde al te natuurljk te worden en het kunstwerk buiten de grenzen der Kunst te voeren , daar kwam eindeljk de inniger kennismaking met Schiller en Goethe te hulp , en herinnerde aan de wetten van den goeden smaak , die zj den Ouden zoo meesterljk overheerschend Dumas , Victor hadden afgezien. W j mogen dus verwachten in het tjdvak , dat ons ter beschouwing overbljft , langzamerhand , naarmate men het standpunt van vöör 1835 meer te boven is , meer degeljkheid van inhoud , minder holle klanken , of algemeene bespiegelingen aan te trefen. Maar of wj tevens eenigen waarborg bezitten , dat de inhoud ook poëtisch zal zjn t wanneer de realistische geest zich vaardig heeft gemaakt over de maatschappj? Zeker neen , want de dichterljke aanblazing hangt niet af van invloed van buiten , maar is geheel het gewrocht der persoonljkheid. Dit kunnen wj met grond verwachten , dat , zoo er poëzie wordt aangetroFen , die van ander , van beter gehalte za1 wezen , naarmate de algemeene beschaving toeneemt. Ook daarom , omdat zj beter dan vroeger za1 worden gewaardeerd. W ant goede smaak en kunstkennis zjn aanmerkeljk vooraitgegaan , hoeveel er o0k in dit opzicht nog aan onze opvoeding moge ontbreken. Onder de wetenschappen : waarmede men althans is begonnen kennis te maken , behoort ook de W etennchap 'pcyl het Sc/lppzl6 , de Aesthetica , die Van Alphen voor eene eeuw inheemsch trachtte te maken , zonder te slagen. Maakt de studie van schoone modellen ons meer en meer vertrouwd met de geopenbaarde Schoonheid ) de studie der wetten , die haar beheerschen , KUNST EN CRITIEK. moet leiden t0t juister opvatting bj beoordeeling en voortbrenging. De Dichters zullen dus zich zelf hooger eischen stellen , en het Publiek zal , voorgelicht door de ontwaakte onpartjdige Critiek , hen in die richiing verder voortdrjven. Za1 die geest van critiek , die in menig opzieht de tegenvoeter is van verbeelding en bezieling , der Poëzie niet in den weg staan , en althans het aantal Dichters niet doen afnemen ? Op het eerste deel dier vraag is het antwoord reeds gegeven (bl. 328) 5 en wat het andere deel betreft , zou men , met het oog op de in vroeger dagen z0o dikwerf herhaalde klacht over het tegenovergesteld verschjnsel , kunnen vragen , of dat wel een beklageljk feit zou zjn ? De Dichtkunst is geen handwerk , waarin de eerste de beste maar mag de Kunst. In den modernen tjd vervult zj hare roeping en wordt ze gevierd , als zj, die naar de lier durven grjpen , niet slechts gedragen worden door de wieken der verbeelding , maar tevens , en bj uitnemendheid kinderen zjn van hunne eeuw , op de hoogte meebeuzelen. Niet door de veelheid van poëtastersbloeit van hare ontwikkeling , en vervuld met wat haar in beweging brengt , hetzj dan dat ze met den tjdgeest instemmen en strjden voor zjne aspiratiën , hetzj dat ze tegen de golvingen van den stroom des tjds in verzet komen. Dezulken alleen zjn de waar- Kunstenaars , die vermogen ons diep achtige en krachtig in de ziel te Zjn geweest , die aan dat ideaal hebben beantwoord ? Op die vraag za1 wel overal het antwoord ontkennend moeten luiden , want met genie zjn de menschenkinderen slechts bj uitzondering bedeeld. Maar hoe velen , of hoe weinigen , naar dat ideaal hebben gestreefd , en in welke mate het hun gelukt is ) dat bljft eene historische vraag , waarvan ons onderzoek de oplossing zal trachten te geven. grjpen. er relen 353 goxclkszaos'r , iWed. Letterk. in de t@t/e: laatste Eeawen , I , 4e dl'uk. 23 VERDRUKKING EN BEVRIJDING. W j hebben vooreerst onze aanpacht te schenken aan het eerste y het minst ontwikkelde , het weifelende gedeelte van dit tjdvak. De eerste jaren daarvan kenmerken zich door de uitingen van eene sterk Die vaderlandsche ontboezemingen hadden niet gewacht op onze nationale wedergeboorte : de druk had reeds verzet gewekt. Toen wj onder Fransche overheersching den beker van smaad en ellende ge8pannen vaderlandsliefde. tot den bodem toe moesten ledigen , had menig zanger zich nie: kunnen bedwingen : zjn overkropt gemoed stortte zich uit in bittere verzuchtingen of voorspellingen eener betere toekomst. Daar was gevoel in , maar ook opwinding , en de overmaat van dien zwjmel moest maar al te dikwerf althans naar onze nuchtere opvatting - in bombast ontaarden. Hoevelen der hymnen en dithyramben uit dien tjd verraden niet meer vlam dan vuur , meer klank dan ware poëtische bezieling ! Het is opmerkeljk t hoe , kort na onze inljving in het Fransche Keizerrjk , door al onze Dichters een jubeltoon wordt aangeheven over het herleven onzer Poëzie. De tjd was n0g niet verre , toen , volgens Bilderdjk's uitdrukking 1) , Toen by den grond te zweven , Toen kruipen , Dichtkunst heette ; of liever, Naar strenggesmede wet , den naam vxn Poëzy (Dien Goddelijken naam !) zich eigende en onteerde , Toen Monen op de taal , en Pels de maat regeerde . . . . De koude Redekunst , in angstig rijm gekneld , Nam eer en eerplaats in van Dicht- en Lauwerheld.'' rymery th Afscheid (l8 1 1) , Dichtwerkelè , IX , b1. 1 12. DE laoâzll Ix 1812. En thans ! In de voorrede tot De Sblltzp#.sc/l: Natie (1812) riep Helmers uit : rNimmer is onze vaderlandsche dichtkunst tot zulk eene hoogte opgevoerd , als waarop wj haar thans beschouwen-'' Ook Bilderdjk had een jaar te voren, in het aangehaalde vers , verklaard : Ik zie een rijker koor van zangers 11 voortgesproten , En 't eenmaal needrig woud hersteld in ferer loten : 'k Zie Helmers aan hun hoofd l hem , wiens ervaren hand De Lesbiaansche lier met volle krachten spant , Met eedlen zwier bespeelt; en , 't eigen vuur in de aderen , W reekt Loots de moederspraak , de glorie onzer vaderen , In hymnen , hunner waard , en heft uit Hollands puin , Thands stuivende op den wind , den lauwer van hun kruin Der vale Nijd in 't oog-f' Feith stemt daarmee in , evenwel met zekere beperking. In de voorrede tot het vjfde deel zjner Odelt en G6#ïc/l/6lz (1812) , schreef hj : rDe Poëzj is tot eene hoogte bj ons geklommen , die zj , wat de à'lfAldf betreft ? nimmer in Nederland bereikte.'' En ziehier hoe hj zjn voorbehoud verklaart : nToen ik mj eerst aan dezelve overgaf , miste het aan geene gevoelvolle dichters onder ons. Alleen was de kunst gebrekkig , en de uitdrukking en stjl veelal prozaïsch. Thans is de kunst in top gestegen ; maar het gevoel ? begint het er niet eenigzins onder verloren te gaan ? wordt de kunst niet tot eene hoogte gedreven , dat alles bjna aan de uitdrukking , weinig meer aan de zaak zelve , geoferd wordt ? Raken hiermede niet verscheidene soorten van gedichten , die eenen meer lagen , niet gemakkeljk te vatten , toon vereischen , en hunne wezenljke verdienste hebben , . . . . . volkomen in onbruik ? ls het niet te vreezen , dat , de meesters in het , tegenwoordig bjna alleen bewierookt , vak eens uitgestorven zjnde , de navolgers , bj minder genie , gevaar loopen van onmerkbaar in Zwanenburgianen te zullen ontaarden , wien niets van hunne groote modellen , dan een zwellende stjl en brommende uitdrukkingen , za1 overbljven ? . . . . Hqtgeen mj in deze gedachte versterkte , was de weinige invloed , dien vele onzer hedendaagsche dichtstukken op het hart hebben . . . . De jeugd bljft altjd meer aan de gezochte uitdrukking , dan aan het regt dichterljk , maar eenvoudig uitgedrukt ) denkbeeld hangen.'' 23* 356 FEITH EN HELMERS. Ofschoon de grjze bard hier zjne gedachte niet zeer gelukkig heeft ingekleed , bljkt toch duideljk genoeg , wat hj bedoelde. En zeker, wanneer men aan den man denkt , dien Bilderdjk aan het hoofd der jonge Dichters plaatste , dan moet men hem geljkgeven. Maar aan wien de schuld ? In de eerste plaats aan Feith zelf. Zoo hj het gevoel weer , als hoofdelement der Dichtkunst , ten troon verhief , hetgeen Yan Alphen in zekere mate , met schuchtere hand , had beproefd , moest niet de overgevoeligheid van den meester zich vanzelf bj de leerlingen in groote woorden en dikwerf in holle klanken oplossen ? En dan , moest de leer, dat de ware Dichter elk onderwerp t hoe ondichterljk ook op zichzelf , door zjne behandeling poëtiseeren kon 1) , niet leiden tot de gevolgtrekking , dat hj niet behoorde uit te blinken door de opvatting van zjn onderwerp, maar dat hj al het gewicht zjner kunst op de ol'nementatie , in het bjwerk , moest leggen ; ja , misschien om een waar Dfc/lfdr te zjn , of te scbjnen , bj voorkeur ondichterljke onderwerpen moest behandelen ? llit is geen fantastische Helmers beleed en in Practijk in pdichterljke uitbreiding , vergrooting en sieraden'' :) , en het kon dus niet anders , of hj moest in de fout vervallen : waartegen Feith gewaarschuwd had. Zien wj , hoe Helmers zich in' de practjk deed kennen. Jan Frederik Helmers was een Amsterdamsche burgerzoon (1767- 1813) , die eene beschaafde opvoeding had genoten ; maar de 0udveronderstelling : het is de leer , die bracht. Voor hem bestond de Poëzie 1) Zie de noot hiervoor op b1. 204. 2) In de voorrede tot De Hollandsche Natie noemde hij dat onderwerp te rijk voor de poëzy-'' En hij trachtte die jrwonderspreuk'' aldus op te helderen : geen dat voor den dichter niet dichter is. Zijn gevoel , zijne in vlam . . . . 't Is dél,r waar E 1- i s onderwerp , hoe arm , hoe klein , hoe nietig ook in zich zelven , rijk groot , belangrijk zij n kan , wanneer hij waarlijk gloeijende verbeelding zetten zijne geheele ziel zijn onderwerp bijna geen stof aanbiedt, dat zijn scheppend vermogen zich ontwikkelt : dan is het , dat hij waarlijk dichter , dat is schepper , zijn kan. Maar is zijn onderwerp in zich zelven groot, rijk in zaken , en belangrijk door verscheidenheid , dan wordt de dichter, a1s het ware, door de stof , die hij behandelt , overweldigd en er aan geboeid. Mraartoe dicbterlnke uitbreiding , rerprootïng en sleraden , wanneer de eenvoudige voorstelling der zaak allen lof in zich besluit.'' JAN FREDERIK HELMERS. heid was hem een gesloten boek gebleven. Hj betreurde dat ernstig , en niet ten onrechte ; want daaraan was het waarschjnljk te wjten , dat hj op kunstgebied zich niet aan zelfbeheersching kon wennen , en dat zjn smaak niet zeer zuiver was .1). Toen hj in 1790 zjn Socrates 'Jzl drie zangen het licht deed zien , werd hij door de critici - Geysbeek zei pde kritikasters'' van de Letteroefeningen niet vriendeljk hem :) , dat reeds de pbreede voorrede'' ontvangen. Men verweet onsamenhangend was 5 dat daarop seen vry uitvoerig vaers Aan Arederlqnd'' volgde , dat niet in de minste betrekking stond tot het hoofdgedicht. En wat dit betreft , zou men , uit menige aankondiging van den dichter zelf , een leven van Socrates verwachten ; maar men vindt zich daarin bedrogen : alleen het bekende uiteinde van den wjsgeer wordt ons geschilderd , waarbj phet costuum en de historische waarheid niet overal naar vereisch is in hetoog gehouden , terwjl Socrates op eenige plaatsen wat al te christelyk , wat al te schriftuurlyk spreekt en redekavelt. Maar dit stellen zj op rekening van de dichterljke vrjheid , die pzomtyds de karakters moet verplooyen , om ze van pas te maaken voor zekere gevoelens en schilderingen , die wy gaarne aan den m an willen brengen.'' Dan worden eenige kleinigheden aangestipt , als verkeerd geplaatste klemtonen lAl-lstidesl en het gebruik van Germanismen ; voorts , dat hj soms rter gunste van het rym , de taal geweld aandoet , en zich van oneigene of gedwongene woorden bedient.'' De ergste grief , die zj tegen hem hebben , is , dat hj zich schuldig zou maken aan Xletterdievery.'' Aan Hoogvliet's Abrqham waren enkele verzen ontleend ; rmaar al te sterk is de Germanicgs geplunderd , dit meesterstuk van Neèrlands grootste dichteres.'' De laatste aanmerking daargelaten , dan waren al de anderen verdiend ; en meer dan dat. W ant het is te verwonderen , dat niet 357 de Romeinsche ltunst boven de Grieksche , aanbad Yoltairefs l,stoute meesterstukkenf' en zag laag neer op j,sheakspears wansmaak'' LHoll. Natie , VI zang). In hemzelf komt de onjuistheid aan den dag van zijn lof : Dat fjn gevoel hooger Is , Nederlanders , u , bij uw geboortf gegeven l'' voor kunst , dat reiner, leven , De geheele beoordeeling 5s overgenomen van l 87r , III , b1. 3l2 vlgg. Verg. boven , b1. 313. Hij stelde b-v. 2) door J. Hartog , in De Gïd,s 1) JAN FREDERIK HELMERS. gewezen op de volstrekte innerljke en uiterljke onwaarheid der voorstelling. Niet alleen wordt tegen de historische waarheid gezondigd , maar vooral tegen de psychologische. Socrates is een dolleman , die alles doet , wat mogeljk is , om den Atheenschen Raad op de meest ongepaste wjze en zonder noodzaak tegen zich op te zetten , en een doodvonnis uit te lokken ; maar alles behalve een wjsgeer. Groote woorden vervangen gedachten. W ant , om maar één voorbeeld te noemen , hoe z0u het Bjgeloof , zooals het hier geschilderd wordt , voor iemand aannemeljk zjn ? Aan die fout is Helmers nooit ontkomen q trouwens het was het is algemeene Hj is Vondel gebrek van zjn tjd. sedert een tjdlang uitbundig geprezen , en zelfs boven geplaatst : die dweperj is thans bekoeld en men schat hem OP ZJi-nejuiste waarde. Hj ' noemde Vondel zjn pmeester'', maar hj was niet minder bj Feith ter school gegaan. In zjn eerste gedicht van eenige beteekenis , de weeke en sentimenteele Ode De Naeht (1788) 1) , komt dat vooral uit. Maar ofschoon hj met Feith steeds bj voorkeur in donkere bosschen mjmert , zwelt zjn gevoel , terwjl dat zjns voorgangers doorgaans in weedom en tranen versmelt , tot eene verrukking , die zich in uit- en aanroepen lucht geeft. God , Kunst en Vaderland , ziedaar de onderwerpen , die Helmers bj koorkeur bezong; en vooral de verzen : die de liefde tot zjnen geboortegrond hem afperste , zjn vo1 van de warmste ) schoon niet ongekunstelde , geestdrift. Niettegenstaande zjne gedichten bj het publiek terstond pniet ongunstig ontvangen'' waren , ja , weldra hemelhoog werden geprezen , laat het zich toch voorzien , dat zj de eeuwigheid niet zullen verduren , omdat er iets gemaniëreerds is in de wijze , waa ro p zijne dikwerf aan geestdrift zich uit , omdat zjne pogtische sieraden te het arsenaal der classieke conventioneele klanken zjn ontleend 2) ; omdat hj te vaak geesten doet verschjnen , of in 't ruim des aethers rondzweeft ; omdat hj meer dan noodig de verbeelding oproept om hare wieken aan te schieten en hem te steunen 358 1) Bij Penon , Nederl. Dicbt- en prozawerken V, 377. Q) Men denke slechts aan zijne schildering van de geboorte van Itoster LDe Drukkunstt of van Vondel (De Holl. Natie). JAN FREDERIK HELMERS. of op te voeren 5 omdat hj te hoog opgeeft van den God , die in hem is , dan dat dit alles niet naar de broeikas zou smaken. Men za1 dat beamen , a1s men zich herinnert , hoe hj, in zjne Ode Aan JNzzlcz 1) , den Dichter schildert vo1 van 359 den Goddelijken gloed , Het vuur , dat bruisende door 's dichters adren woedt , En Febus aanzijn bij zijn telgen kennen doet.-f Daarin komen o.a. deze strofen voor : Ja, hij alleen za1 eer en roem bij 't nakroost winnen , W iens hart , van heilige aandrit't vol, A1s gunst- en lieveling der kuissche zanggodinnen , Bezield , bestraald wordt door Apol. WL1 hem , die sinds het uur , waarin hij werd geboren , Met honig van Hymet gekweekt , De zaligende gunst der zanggodinnenkoren Zich sinds zijn blijde jeugd weldadig ziet En wien geen Aristarch ontbreekt. beschoren , Verruklijk zweeft hij om langs Pindus hetwelklingen, En denkt verheugd aan 't nageslacht ; Zijn stoute geest durft zich aan 't lagestof ontwringen ; Hij ziet gewesten , door geen stervling ooit gedacht ; Zijn geest rijst op in dichtbespiegelingen , Met onweerstaanbre magt, Tot de eeuwige Oorzaak aller dingen , Of stort met Klopstok neêr in fs afgronds folternacht; De tranen doet hij *t oog ontspringen A1s hij , met Orpheus zwier en kracht , De gouden snaren weet te dwingen , De droefheid leenigt en verzacht , De heerschzucht breidlen durft en 't vuig gemeen belacht : Dan wordt zijn naam alom geNcht , Dewijl de onsterfijkheid , tot loon van ft edel zingen , Hem blijde bij de grafterp wacht.'' Past hier niet 's dichters eigen woord uit zijn lierzang Aqn #6Al Dichter Cp?-Al:l'J,: Loots , schoon in anderen zià , W ie volgt uw oogverbijstrend rennen ?'' Bij Penon , t. a. pl. , 383. 360 JAN FREDERIK HELMERS. Maar dat was de stjl van de eerste jaren onzer eeuw. Dat een dichter dien toon aansloeg , za1 ons niet verwonderen , als wj vernemen , hoe hoog het proza steigeren durfde. Hendrik Harmen Kljn schetste Helmers in eene Redevoering , in 1814 in de Maatschappj Felioe Meriti8 gehouden , en in geljksoortigen trant geschreven. Hoe men met klanken als de boven aangehaalde was ingenomen , bljkt : pAls dichter waren zjne denkbeelden levendige afdrukselen van zjne ziel, beelden , akkoorden; hj overpeinsde niet , alles was bj hem geestdrift ; hj ontwikkelde niet , maar schilderde ; hj sprak niet , neen , de taal was bj hem zang.'' - rledere volzin van zjne gedachten ,'' heet het verder , ,,is eene zinneljke voorstelling van zjnen verheven geest ; - ik behoef slechts aan te wjzen , en gj zult bewonderen ;'' - want hj zou eenige proeven van Helmers' genie neen , sdrinken van den nektar geven , - , dien zjne hand ons aanbiedt.'' Men had waarvan deze wanorde , en het gevoel van strjd geraakt , zich sleept.'' Die bepaling is even helder als geschikt om ons den dichter te kenschetsen ! van Helmers spreekt.'' W ij ziKein niet meer zoo opgewonden , en verlangen , ook in verzen , nog iets anders dan bloote geestdrift ; en daarom kunnen ons die van Helmers niet meer behagen ; al mochten wj wegens die betuiging ook ttl gerekend worden t0t hen , sdie de laagheid gehad hebben, om zjn verzen op een goud schaaltje als het ware te wikken en te veel gezwollenheid , verbolgen Hilman zich uitdrukte 1). opgetogen zal zjn bj Helmers' schildering Belvedère , die W itsen Geysbevk in vervoering bracht , en waarin men o.a. deze verzen vindt : wegen , om den volke bekend te maken dat er en wat al niet , onder doorloopt ,'' zooals de Maar ik vraag , nog van den Apollo van 't of iemand XDit laatste is de geest die uit de meesterstukken toen eigenaardige voorstellingen van het Verherene , redenaar getuigt , dat het sdoor deszelfs schjnbare verzinneljken van vermogens en krachten , waarbj onze zwakte en kracht in eenen afwisselenden ons schokt en ons gevoel onwederstaanbaar met 1) 0ns Tooneel, b1. 267. JAN FREDERIK HELMERS. 361 11Gelijk ge , ô Arethuse , uit uwe watervlieten Steeds Enna's zalig veld besproeit , Zoo schijnt een hemelgeest door de adren heen te schieten Van Febus ! 't Is geen bloed , dat door die adren vloeit : Een zuivre lucht schijnt door hem rond te zweven , Een reine nectar vloeit door 't godlijk ligchaam om , Dien hij steeds op d'Olymp : van eeuwig licht omgeven Uit Ganimedes hand ontvangt bij *t Godendom.'' Is dit wel iets anders dan klinkklank zonder zin ? Ik misken intusschen de eigenaardige verdienste niet van den man , die een bangen tjd beleefde , en die , onder het oog der Fransche politie , den moed had ) om , zooals dezelfde Hilman zeer juist zegt , pdoor vaderlandsliefdewekkende verzen , moed en vertrouwen op betere tjden in de borst van duizenden . . . . te doen ontvonken.t' Die moed was hem bjna duur te staan gekomen. Even voor de omwenteling voornameljk om een vers , dat enz. De prefect zond gendarmen om hem Men had juist nog tjd gevonden of om hem hier dood te laten schieten. had men phet oog op hem geslagen aanvangt : pJa Grieken gj zjt slaven'' gevangen te nemen. om hem naar Frankrjk te zenden Zj kwamen aan zjn huis om hem gevangen te nemon. Hj had den vorigen nacht den geest gegeven , op Dinsdag den 26en Februari 1813. Zjn behuwdbroeder Cornelis Loots liet , toen hj vernam waarom de handlangers van De Celles kwamen , hun het ziellooze ljk van den pas afgestorvene Helmers , Terecht zei dan ook ziJ*n dat wj hem als burger hooger stellen dan wj het hem a1s dichter mogen doen.'' En daarmee wordt hem niet tekort gedaan , want het is grooter 1of dan het schjnt , mits ge u den tjd , dien hj beleefde , mits ge u de gezonken natie , die zjn geloof door zjne gebrekkige kunst bezielde , voor den geest brengt.'' En daarom , wat ook gebeure , zal zjne Hollandsche Natie nog in de binnenkamer liggende , aanschouwen'' 1). Potgieter van dezen vaderlander :) , rdat we beeld liever met eikenblaren dan met lauwertwjgen omkransen , lang in eere bljven ,ofschoon haar al de gebreken zjner manier aan- 1) Hilman , Ons Tooneel, 268. Hier worden met elkander verward ; zie beneden. :) Kritlsche Studien , 11 , bl. 269. blijkbaar twee vervolgingen DE HOLLANDSCHE NATIE. kleven. Men za1 haar immer hoogschatten a1s een gedenkstuk zjner vaderlandsliefde en van zjn moed. De diepe val zjns vaderlands had den Dichter reeds menig droefgeestig lied ontlokt 1) , toen hj de hand sloeg aan een soortïeljk gedicht van langer adem ') , dat in 1812 eindeljk het lieht zag. Het was eene stoute onderneming , den lof van Nederland te zingen ; en geen wonder dan ook, dat de Fransche Censuur het gedicht wat besnoeide 5. Dat in de latere uitgaven - en wj hebben er acht - de uitgeworpen regels werden hersteld , spreekt vanzelf. doorgaande dithyrambe in zes zangen 4), een onophoudeljk bewierooken van het pheilig, Godljk, aangebeden Voorgeslacht-'' Het is gebrekkig van aanleg , vo1 herhalingen j vol opwinding , valschen smaak en zelfs niet vrj van bombast. Een Dichter , wiens verbeelding soms zulk eene duizelingwekkende vlucht neemt , dat niemand hem kan volgen of verstaan 5) , die ons vervolgt met eene onafgebroken opeenstapeling van 1of , en steeds dikker wordende wierookwalmen , vermoeit in steô van te verheFen. Het dichtstuk is eene En met dat al worden er plaatsen in het gedicht gevonden , die bewjzen , dat Helmers , trots zjn gebrek aan zelfbeteugeling , 362 1) B.v. Nederland ïn 1672 en 1678 (1 293) , Lljkzang op h6t gra/ rcn Nederland (1 795) , Aan zzlï/ne landgenooten , Aan het Vaderland, Vaderlandsehe Lierzang (allen van l 299) , en Bemoediging. :) In 1809 zei hiJ , dat hij er reeds :rgedurende tien jaren'f aan bezig was. 3) De censor heeft minder weggeschrapt dan men zou vermoeden. Hij verzette zich tegen al wat op onze onderwerping aan Frankrijk zinspeelt, D6 Lo/ van Holland, Amsterdam , Xcn m#n Vaderland tegen al wat Frankrijk kon beschamen ; doorgaans ook tegen al wat betrekking heeft op den vrijheidskamp tegen Spanje. Dat tengevolge dier zuivering vaak de samenhang verbroken , en onzin geboren werd , scheen niet te deren. In den eersten zang werden 16 , in den tweeden 86 , in den derden 48 , dus te zamen l 50 regels geschrapt.'' Andere gewijzigd. Zie hierover A. C. Kruseman , De drukpers 1806 tot 1814. Amsterdam , 1889 , bl. l49 vlg. plaatsen werden door den druk Fransche wetten op d6 Hollandsche zang #) Zij hebben de volgende opschriften : 1. Zedelijkheid , 2. Heldenmoed ter land , 3. Heldenmoed ter zee , 4. Zeevaart , 5. De W etenschappen , 6. De schoone kunsten. Na den derden komen er geen Sporen Van fensuur rneer VOOr. 59 Aien denke aan den aanvang van den vijfden zang! DE HOLLANDSCHE NATIE. en ondanks zjne dikwerf een Dichter was. Of worden kunstmatige opwinding , toeh van aanleg wj niet soms getrofen en meegesleept ? Zjn de episoden van Beiling (Ie Zang) Claeuen (1IIe Zang) en zelfs die van Afron en Adeka , niet populair geworden ? Vindt men hiergeen dichterljke beschrjvingen en vergeljkingen 1) en ta1 van gelukkige , krachtige , schilderachtige versregels ? gaarne rechtmatigen lof aan sommige deelen van De ffpllcsoc/l: Natie niet onthoudt , als geheel bljft dit gedicht , zachtst genomen , toch zeer zwak. W anneer het in de herinnering van Neerland's volk bljft leven , dan is dit , zooals Da Costa zei , zminder a1s poëzy dan als uitdrukking van vader- Maar hoe men ook den landsche geestdrift'' 1). 363 nog een aantal kunstbroeders , rkeurgenooten Apollo's heiligen kring ,'' zooals men toen sprak , die in meerder of minder mate tot de School van Feith behoorden , voor zoover er van School sprake zjn kan. De meesten oferden ook op het altaar des vaderlands , zooals de tjd meebracht. Het kan niet bj ons opkomen allerlei proeven te geven van die vaderlandsche zangen , toen aan 't beklemde hart ontschoten ; maar wj kunnen ons niet onthouden het gevoelvolle lied van Adam Simons mede te deelen , in 1810 gezongen , rtoen een gedeelte van het vaderland aan Frankrjk werd afgestaan.'' * 111 Nevens Helmers bloeiden AAN MIJNE LANDGEXOOTEN. Vergeet uwe af komst, ô Bataven ! En staat den grond der vaadren af ; Daar liggen zij met eer begraven , svier ferheid u dat erfdeel gaf. Lang sloeg Op uwe outelbre zegebogen , Euroop' wangnnstige oogen W eleer door reuzen trotsch gesticht En de Oceaan zag , op zijnf stranden , Die zuilen , door geen menschenhanden , Maar halve Goden opgerigt. 1) B.v. de schoone droom in het begin van den derden zang , door de censuur zoo deerlljk misvormd ; de vergelijking van Nederland bij dene Rijn , in het begin van den tweeden zang; enz. 2) Zie de inleiding op het IV D. van de Brieven van Bilderdijk , b1. vII. 364 ADAM SIMONS. De Schelde , Maas en W aal bespoelden De zoomen van uw' vruchtbren grond , Waar gij , wen hooge vloeden woelden , Der stroomen moedwil tegenstondt. Hoe juichten vaak die blijde boorden , Wanneer zij Ruiters donder hoorden , En zagen Nassaufs leger aan ! Hoe bloeiden uwe vrije landen , De Ganges bood zijne oferanden , En de Amazone u schatten aan ! Maar ach ! waar zijn die gouden dagen ? Geboeid ligt gij verachtlijk neêr ! MTie zou zich aan uw redding wagen ? Uw wimpel ziet geen zeeën meer ! Gesloopt zijn uwe vest en muren , Afhankelijk van nageburen , W ordt ge in uw eigen land bespot ! Gewend aan vreemde taal en zeden , Beschreit ge , in uw ontvolkte steden , Uw' va1 en droevig overschot ! Gelijk de pest geheele straten En huis aan huis met schrik vervult, De vreeze en rouw het erf verlieten , En bange nood geen toeven duldt , Zoo zult ge u , ô Bataven ! spoeden , Als honger en barbaarschheid woeden , En Neêrland wordt een rampwoestijn ! A1s motte en roest nw goed verteren , De landzaat , met gescheurde kleeren , Hier bedelaar en slaaf za1 zijn ! Ach, ach ! de nacht der rampen nadert, Gehuld in zwarte duisternis l Wanneer 't verderf zijn prooi vergadert , 't Geweld des doods een zegen is ! De nachtuil za1 in tempels schuilen , De wolf bij uw paleizen huilen , En lijken scheuren uit hun graf! De vreemdeling uw woeste steden Ontroerd en angstig binnen tredezl , En vegen zijne tranen af ! ADAM SIAIONS. - H. H. KLIJN. 365 Neen , a1s de najaarsstormen loeijen , En de oceaan houdt hoog gericht , Zijn steile golven strandwaarts vloeijen , Uw wa1 voor zijne woede zwicht; Als hij den grond keert in moerassen , Uwe akkers dekt met wijde plassen , En drenkelingen spoelt aan 't strand ! Dan za1 de zeeman op die baren , Door uw gezonken steden varen , En vragen : waar was Nederland ?'' Adam Simons , in 1770 te Amsterdam geboren , was geruimen tjd Predikant , en werd in 1816 benoemd tot Hoogleeraar in de Nedqrlandsche taal en welsprekendheid aan de Hoogeschool te Utrecht. Hj was om zjn geest bekend en heeft ook a1s Dichter terecht zekeren naam verworven. llj stierf in 1834. Behalve eenige bundels gedichten gaf hj een leerdicht uit : De Waarde 'pcs den Jf ensch getiteld , en Alezandel' , Keizer aller .//.lf.:,::p. , waarachter het door ons medegedeelde vers gedrukt werd ; eindeljk Het Afzlï.sdl'éj/c geluk , allen in drie zangen. Hj beweegt zich doorgaans op het gebied der kalme bespiegeling. Onder de mannen ,die vooral in het eerste tiende eeuw als dichtersvrj hoog stonden aangeschreven , behooren de Amsterdamsche gebroeders Kljn. De jongste (Barend) , in 1774 geboren , dreef met zjn broeder de suikerraënaderj , die deze echter na 's broeders dood de twee jaar De jongste was geheel in de sehool van Feith gevormd. Den oudsten hebben wj reeds als lofredenaar van Helmers ontmoet , opgaf. Barend Kljn sderf reeds in 1829, ierwjl oudere Hendrik Harmen hem tot 1856 overleefde. en wj zagen toen , hoe hj aanvankeljk den hoogopgeschroefden stjl dier dagen gebruikt. Ook in zjne gedichten is dat merkbaar. Maar van lieverlede gaat hj met de ontwikkeling zjner eeuw mede , en de vergeljking van gedichten , op verschillenden leeftjd door hem vervaardigd , geeft ons , beter m'isschien dan iets anders, een helder inzicht in het verschil tusschen de jaren 1815 en 1850. M s proeve staaltjes van zjn dichtirant , ontleend aan den bundel Nagelaten Verspreide Gedichten en .S:&- roeringen, in 1856 door zjne vrienden (buiten den handel) uitgegeven. Vooreerst iets uit de hulde aan Loots , in 1835 in Dootrina et dvlicffïl geef ik daarosa eenige voorgedragen, waarin hj, bj het aanslaan van den verkwart der negen366 HlxpRlx HARMEX KLIJX. heven toon , geheel aan de opgewondenheid van Helmers doet denken. Hj bezingt daarin de Dichtkunst op deze wjze : Wat zijt gij , wondre kracht ! die in ons ,1 rijst en blaakt , Die zich aan de aarde ontrukt , en 't geestenrijk genaakt ; Ons moedig rondvoert door het rijk der mooglijkheden , En ons door nacht en storm zoo rustig voort doet treden ? Eene onweêrstaanbre drift Mroelt kokend door ons bloed ; Zij blaast, wat in ons denkt , gelooft , en hoopt , in gloed : Hetgeen ons steriijk oog nooit zag noch ft oor kon hooren , Hoort, ziet de ontvlamde ziel in eedlen luister glorcn ; W at door de denkkracht stroomt wordt waarheid , - leven , - doel ; Haar gansche wezen smelt te zamen tot gevoel. Nu ziet zj , fer den blik naar aarde of luchtgeslagen , De schepping , maar verhoogd , maar als veradeld dagen : Zij wordt haar teeken , beeld. - A1s door een wonderglas , Zien wj Natuur, zoo grootsch als zij ons nimmer was. Nu wordt ons 't beekje , waar het morgenlicht in fonkelt , De kalme levensstroom , die zacht daarhenen kronkelt, Het loeijend onweêr, dat uit zwarte wolken breekt , Is ons de stem van God , die in zijn donders spreekt, In 't jeugdig bloemenbed , bedekt met tulp en rozen, Zien wij de reine liefde als haar 't genot doet blozen ; De woedende Oceaan, de stoute waterval , De heuvlen , ft eeuwig woud , het digt beschaduwd dal , 't Spreekt alles tot ons hart. - De taal, haar klank, haar Gaan statiglijk ten rei. - Als zuivre harpakkoorden , W ordt denkbeeld en gevoel een zoete harmonij : W at ons omgeeft , ons treft, - wij zelv' zijn Poëzij.'' Avoorden, Men zal die ontboezeming we1 niet gelukkig rekenen , die zoo geheel aan de woordenkramerj en valscùe geestdrift van vroeger eeuw herinnert. Hoe steekt daarbj het waar gevoel af , dat tot ons spreekt uit het gedicht aan HET MUER vxx ozxkvs. lk zag ul Uw blaauwe * eenmaal stond ik aan uw boord ! golfjes zag ik rustig vlieten : Ik zag ze kabblend langs uwe oevers schieten ; Dat kabblen klonk voor mij a1s 't zoetst akkoord. De hemel had zijn lichtkleed uitgespannen , IVeêrkaatste zich in uwen blanken vloed , M aar met dat schittrend goud , dien purpergloed , Voor altoos uit ons dampgewest verbannen. HENDRIK HARAIEN KLIJN. 367 De zon dook weg , - de maan dreef door dat goud : Zij scheen uit helder zilver zaamgeweven ; Daar 't licht, dat om haar blonde kruin bleef zweven , Zijn stralen neêrschoot op *t onmeetlijk woud. De Simplon rees in ft zuid met sneeuw beladen. Montblanc ! uw kruin daagde op in ft gloeijend oost (?) , En ft eeuwig ijs , nooit door de zon gerotlst , Scheen zich in haren stralengloed te baden. Een avond . . . . als Natuur zoo zeldzaam biedt, Zonk op de Schepping; . . . . door 't geklots der golven (Reeds in de schaduw van den nacht bedolven) Klonk schel des nachtegaals wegslepend lied ; Nu stroomden langs 't gebergte de zachte toonen Van d'Alpenhoorn , - waar 's Zwitsers ziel in leeft ; En de echo, die langs rots en bergkloof zweeft , Herhaalde, . . . . en sclleen des zangers lied te kroonen. Wat pracht ! wat majesteit ! - wie kan *t gevoel, Dat hier de ziel bestormde en schokte , malen ? Hier faalde elk woord , hier al de kracht der talen , 1)e poëzij zelfs deinsde voor dat doel. Maar wat geen klank , geen teeken uit kon drukken , svat meerder dan het krachtigst jublen gold , W erd bidden , . . . . steeg tot vuurgen dank, . . . . en smolt Te zamen tot een spraakloos zielsverrukken.ef ls dit niet een schoon lied , waarin zich de wezenljke indrukkell van een gevoelig dichter van den tweeden of derden rang weerspiegelen ? Maar ziet men teyens niet , dat deze muzenzoon , schooll hj er naar streefde om in modernen zin slechts weer te geven y wat hj aanschouwd en daarbj werkeljk gevoeld had , toch zich niet volkomen aan de sleur , de overlevering van zjne phrasenmakende jonge dagen kan onttrekken ? Intusschen de vooruitgang van den man en der eeuw , waarin hj zich ontwikkelde , is onmiskenbaar. Onder de Dichters dier dagen , die , of Bilderdjk hen al onder de pnietige schepsels'' rangschikte 1) , met eere verdienen genoemd te worden , staat Helmers' zwager) Cornelis Loots, vooraan (1765- 1834). Ook hj was een burgerzoon , voor den kantoorlessenaar Brie/wisseling met de Tydeman's , 11, b1. l 20. 368 coRxEluls LooTs. bestemd , waaraan hj , zonder schitterende voorbereiding of opleiding 1) , gekluisterd werd. Steeds sloven, slaven zonder end'' voor het schamele stuk brood , ziedaar zjn levensloop. Maar hj was Dichter geboren , en zonder aansporing van buiten had hj , a1s de nachtegaal , vanzelf leeren zingen. De ongekunstelde natuur Schonk (hem) 't heilig dzchtrenvunr ,'' en eerst later leerde de studie van Yondel hem aan zjne ontboezemingen dien treFenden vorm te geven , waardoor hj meer dan eenig ander het in zjne macht kreeg om , naar eene andere waardeering van Bilderdjk (!) , rom zielen weg te sleepen.'' Bilderdjk heeft hem nu eens verguisd , dan weer hoog verheven. Karakteristiek is de bjzonderheid , die De Bosch Kemper ons bewaard heeft :) : sl-let mjn vader , die hem in 1820 het vierde deel van de gedichten van Loots geleend had , vertrouweljk mede ; bj het dichtstuk Het Sc/lppp,: , 1ag een snippertje papier , waarop het volgende : oordeel over Loots deelde B. aan 't Is windig , brommend , wild , 't mag dikwijls 5, onzin heeten ; Maar toch , ft is Poëzy. 'k Vind al wat hier ontbreekt by duizend naampoëeten , Dit eenig, meestendeels vergeten of versmeten ; En juist dit eenig - wensch ik my.'' Zjne lier klonk voor wat goed en waar is , voor W etenschap en Kunst , voor die Burgerj , waaruit hj roemde te zjn voortgekomen 5 maar boven alles voor zjn vaderland. W at ons vooral in zjne Poëzie treft en aantrekt , het is de gespierdheid van den vorm , die zich huwt aan eene kalme , edele , oorspronkeljke , dichterljke , maar zelden overspannen opvatting. Hj behoorde niet tot hen , .die , naar Tollens' uitdrukking , Die altijd steil verdwaald in bovenaardschen sfeer, Door al de heemlen heen op wassen vleuglen roeijen-'' t) zijne geheele vorming s:bestond in de oefening van Hollandsch schrijven en lezen . . . . uitgezonderd een voorraad Theologisch onderwijs , genoegzaam voor een Catechizeermeester.'' Gedichten , I , Voorbericht , bl. vlx. S) Geschiedenis van Nederland na 1830 , II. Letterkundige aanteekeningen , bl, 7l. Zie over Loots den tekst , Aldaar, b1. 225. coRxELls LooTs. 369 Van hem geldt , wat hij een jongen dichter toevoegde : ,1Gij spreekt bedaard , en toch met dichterlijken gloed.'' Die gloed neemt hooger tintaan , als het 1ot van zjn vaderland , waar hem 't hart aan hong ,'' zjne manneljke , fere ziel in beweging brengt : dan doortintelt een ongewoon , majestueus vuur 'zjne verzen , en de zanger wordt werkeljk ziener 1) In de zes deelen zjner Gedichten heeft deze nederige , degeljke ? echt Hollandsche dichter zich een onvergankeljk gedenkteeken gesticht : hj is - Tollens sprak waarheid 1,De schepper van zijn eigen roemf' n). Als proeve van zijn talent sta hier het schoone gedicht EUROPA B1J DEN OCHTENDSTOND DER NEGENTIENDE EEUM', 11Het derde zestal eeuwen sloot Zijnf kring, gereed om heen te varen Bij zoo veel duizend , duizend jaren , Die daalden in den donkren schoot Van 't nooit teruggebragt verleden ; De togt was schier ten eind' gereden , En 't moê gespan geneigd ter rust', Toen de aarde , aan purpren avondkimmen Een onweêr over elke kust , Uit elke windstreek , op zag klimmen. 1) Men denke aan Europa &'i/ den ochtendstond der negentiende eeuw , en de fere tonen van het gedicht De Batavieren t6n f'i/de gevaarlijk bl. Iv) , dat g,even voor de komst van Koning Lodewijk aan het bestuur dezes van Cc-cr(1805). Hoe dergelijke taal toen was , blijkt uit zijne mededeeling LGedichten , I , Lands , (zlijn behuwdbroeder Helmers zoo wel als thij) , serieus werden gewaarschuwd , dat er van wege het Fransche gouvernement, eene kleine aanvrage in 's Hage was gedaan , om (hen) beiden in verzekering te nemen , en 'naar Frankrijk te brengen ; Helmers voornamelijk a1s Dichter van het beruchte vers , geplaatst in het W eekblad de Star en beginnende : 11Het vonnis is geveld , ja Grieken , gij zijt slaven !'' (Loots), onder anderen , om het dichten van het stuk : de Batavieren ten fï/de rcN Caesar-'' 2) Ook M. C. Van Hall noemde hem s:schepper van u zelven !'' Gedichten, b1. 85 ; verg. Derde verzameling , b1. 34. aoxcKsl-ozT, Ned. Letterk. in de twee laatste Eeuwen I , 4e druk. 24 370 CORNELIS LOOTS. De zon kwam met eenf dubblen gloed De laatste helft des dags bestralen , En deed een warmte en hitte dalen , Nooit in haar middagpunt gevoed ; De ontvlambre luchtstof , fel ontstoken , Voelt rust en evenwigt verbroken , En deelt zich af tot woesten strijd. Daar rolt de vl-eesselijkste donder , Die raatlend berg en rotsen splijt : De wereld gaat in zwavel onder. Dit was Europaas schriklijk beeld In 't midnachtsuur , dat de eetlwen scheidde , Toen de ochtend , dien men angstig beidde , Had spottend met die hoop gespeeld ; Toen 't eerste rood , dat aan kwam breken , Ons voor zijn bloedkleur deed verbleeken , En spelde eenf nieuwen jammerdag : Een' dag van dubble wraakgerigten , Zoo a1s de wereld nimmer zag , Zoo a1s er geen weêr aan zou lichten. Te zwaar, ja , was de last, die woog Op d'ingedrukten hals der volken , Die voor den voet van outertolken En looden troon zich wrevlig boog : Toen grove reuzen ketens smeedden , Ten eeuwgen dwang der vrije reden , De moker dreunde in 's afgronds nacht, En door zijn smidse en l'ookspelonken , Bij elken slag , met nieuwe kracht , Verdoemde zegezangen klonken. Doch de engel der behoudenis , Tot *s menschdoms schild en schut Greep toornig naar zijn blinkend wapen , De speer, die vast in 't treFen is ; Die , drillend in de lucht geheven , De zwarte heirschaar reeds deed beven , In 't oog hun schitterde a1s een zon , En brak door de opgerezen dampen , En . naauw' gezien , de zege won , Op *s afgronds smokerige lampen. geschapen, PORNELIS LOOTS. 371 Alaar toen ook , in zoo sehoon een' strjd A1s die , waal.in , vöör ft scheppend spreken, Het eeuwig duister was geweken , En et licht met lofzang ingewijd ; Toen , bij ft veelkleurig krijgsgewemel , Toen , bij die heirvaart voor den Hemel, Vermomd zich schaarde 't kroost der Hel, Het vaandel der verlichting zwaaide , En onder spot en huichelspel , Voor vrijheid , muitend oproer kraaide : Toen stond de wereld bang en stom , En de oude Chaos werd herboren , Een daverend geluid trof de ooren ; De bergen kaatsten 't bang weêrom : Geluid , weêr in geluid bedolven , Gelijk de in strijd gevoerde golven , Door tweederleye windenllaat , Haar wit beschuimde toppen krullen , De baar de baar ter neder slaat , En barst op 't strand met grimmig brullen. De Godheid sprak opnieuw het woord , Het woord , dat dfeersten bajert scheidde , Dat de aard ten tweedemaal nu beidde , En ft twçede licht kwam blinkend voort. Vernietigd was de magt van 't duister : Versmolten 's afgronds ijsren kluister : De vrijbeid beurde 't hoofd omhoog , Gelijk uit felberoerde baren De dag , schoon met een vochtig oog , Vertroostende komt opgevaren. ô Dageraad! ô Alorgengloedl Geen dag van weinig vlugtige uren , Maar die geslachten door za1 duren , En honderd jaren lichten moet ! ô Blijde bô ! gehuld met rozen , Die vrolijk op uw aanschijn blozen , Zich plooyen door uw' gordel heen ! Toon me in 't verschiet de zachte stralen , Die gij , bij *t statig Gematigd zult doen opwaarts treên , nederdalen. 372 CORNELIS LOOTS. ô Ja, 'k aanscllouw , het oog verrukt , Tooneelen , nooit zoo blij verrezen , W at geen geschiedrol heeft doen lezen , Geen stift in koper uitgedrukt ! flet oude Europa is geweken ; 't Laat van zijn aanzijn spoor noch teeken ; ft Is alles nieuw : een nieuw geslacht Daagt op , met frisscher bloed in de aadren : 'k Aanschouw wat nooit verbeelding dacht, *k Zie ander kroost en andre vaadren. De wijsheid spreekt de hooge wet, En slechts opdat haar de aard zal hooren , Is haar verheevner stoel beschoren , Is haar een kroon op 't hoofd gezet. De Volken knielen , onbedwongen , Door dank van zelf in ft hart gedrongen , Als kindren voor die heilwet neêr : De schepter is geen schrikbre roede , Zijn glans lokt de afgeweeknen weêr Tot Jtne kudde in Gne hoede. Zoo min het fijnst gelouterd goud Zich weêr vermengt met slijk en aarde , Zoo min de steen van echte waarde Het broze glas besloten houdt , Zoo min zal , na al 't leed geleden , W eêr vorst of volk in ft dwaalspoor treden , Voorlang begroeid , bedekt voor ft oog , En geen rumoer ontzet, van onder Den Atlas , die met d'arm omhoog De heemlen stut, en tart den donder. W at drift , die in mijn' boezem zwelt; Wat hoog gezigt mag mij gebeuren ! Ik zie het eeuwig ijs zich scheuren, Dat lang het Noorden hield bekneld : W aar beeren zich in sneeuw verschuilden En brulden , waar de orkanen huilden , Waar 't diermensch trotsch bleef op zijn ras ; Van Newaas en van svolgaas zoomen , W aar alles woest en ledig was , W ordt nu een zacht geluid vernomen. CORNELIS LOOTS. De troon , die diep in nevlen stond , En waar , van 's roofdiers dos omgeven , Barbaren speelden met 's volks leven , A1s vloog een rookwalm uit hunnf mond , W anneer , voor ft zwijmelvocht bezweken , Ze in duisling ft hoogste vonnis streken , Die troon staat nu in 't zaehtste licht; De vorst verwierp de vacht der dieren , Het menschbeeld staat omhoog gerigt , Daar wetenschappen feesttijd vieren. Het Zuid za1 , uit zijn- slaap gewekt , Naijvrig op het Noorden wezen , W anneer de ZOn y ten tOP gerezen y In middagloop die baan doortrekt. Zij klimt , die zon van licht en waarheid , En alle volk ziet eens haar klaarheid , Ten zij het oog 't aanschouwen schroom'; Zij blinkt , zij blinkt op alle stranden , En kent, wie nog van nachtschaauw droom', Geen ochtend- en geen avondlanden. De geest, die tot haar glansen streeft , Het doel van al wat is wil weten , Ja, dfomvang van het wezen meten , Dat hem in de eindloosheid omzweeft; De wijsbegeerte , die van boven Versmadend ziet op ft blind gelooven , En de oogen waagt aan gt schittrendst licht, Ziet ruimer baan haar vlugt ontsluiten , En zal , met nieuw gescherpt gezigt, Op geen' gewijden nevel stuiten. De vonk , die van de Godheid straalt, En drukt haar beeld in onze zielen , En doet de landen voor haar knielen , W aar priesterleere en outer faalt ; Dat licht, hier nauw in 't oog geleden , En als een zon ginds aangebeden , Zal , met een' albeminden gloed , Een nieuwe groeikracht uit doen stroomen , Die godsvrucht kweekt, en zaden voedt, W aartlit de volksdeugd op zal komen. 373 374 CORNELIS LOOTS. De levende fontein ontspringt , En , hoe haar spruiten zich verdeelen , Mrat kleuren in de dropplen spelen , A1s *t zonlicht door den straalboog dringt, Eén grond gaf zwelling aan al de aadren : Ik zie de volken dorstend naadren , En drinken van den overvloed ; Geen bronvoogd za1 de teugen meten , Noch 't perk , waar elk zieh laven moet , Noch durft ;dn ader onrein heeten. De vrede daalt van troonen af , En , waar de vorsten zamenkomen , Is de oorsprong van haar zilvren stroomcn , De bergsprong , die haar leven gaf. De hooge heuvlen galmen vrede, De lage dalen stemmen mede , En waar nog , in 't onrustig boseh , Op roof verhitte tijgers huilen , Daar barst vereend de jagtstoet En straft ze , of jaagt ze in donkre 1os , kuilen. De welvaart , als een milde wolk , In 't zwoele luchtruim opgeheven , Za1 smeltend vruchtbre dropplen geven , En zegent beurtlings ieder volk ; Hier doet zij volle stroomen klaatren , Ginds meet en deelt zij hare waatren , En geeft slechts wat de grond haar smeekt : En , zonder wrevel , zonder klagen , W ordt wasdom overal gekweekt , 't Zij de akkers een- of tweevoud dragen. Der eeuwen wentling neemt eenf keer : In de ijsren lagen wij geklonken , De koopren en de zilvren zonken , Voor ons rijst thans de gouden weêr ! Niet van het goud , met pijnlijk slaven Uit 's afgronds kolken opgegraven , Te zaam met 's afgronds schuld en straf ; M aar 't goud , dat daalde uit hooger kringen , Van 't ongesehapen zonlicht af , Op enbedorven stervelingen. CORNELTS LOOTS. 375 Als vorsten tolken zijn der wet , Door de eeuwge wijsheid zelf beschreven , De volken 't voorschrift trouw beleven , Elk op zijn pligten angstig 1et ; Dan zal het heil , gelijk rivieren , Europa door- en ommezwieren , Ja , tot haar verste grenzen gaan ; En Neêrlands naam , op nieuw gelezen , Za1 blinkende in de volksrol staan , En Neêrland meest gelukkig wezen.'' Moge de liberale wjsbegeerte wat in de lucht zweven , en in 't algemeen hier die klaarheid ontbreken , die wj thans ook in den dichter eischen , of de geestdrift zich soms in 't onbegrjpeljke verliezen , en dus het voorbehoud , dat Bilderdjk maakte , ons voor den geest komen , evenwel onderschrjven wj het eindoordeel : Alaar toch , 't is Poêzy !'* Onverdeelder genot n0g schenkt zjn VONDEL. 11Geen zerk , bestapeld met den last Der eeuwen , en hoe hecht en vast Gemetseld op de graven ; Geen heuvlen zands , gewaaid op een , En heuvlen zands er over heen , Versmoren geest en gaven : Geen lofspraak , schoon , met ijsren stift , In steen , die nooit vergaat , gegrift , Gevijzeld boven de aarde ; Bewaart in veiligheid den naam Des gunstlings van de wufte faam , W ien 't faalde aan echte waarde. Gij , Vondel ! gij , a1s held en gids , Nog nooit vervangen aan de spits Van Neêrlands dichtl-enscharen ; GiJ , door geen ander legerhoofd Ooit afgelost , van staf beroofd , Door geen nog te evenaren , W at schaadt het u , of de enge kuil Des grafs , slechts op een kerkezuil, 376 CORNELIS LOOTS. Uw' kleinen naam laat lezen , Terwijl dat houding en gelaat Van andren vast in marmer staat, Als uit het stof herrezen ! W at schaadt het u , of later neef Uw roem verkortte of Mreidsch beschreef , M et opgesierden veder? Heel Neêrland galmt het uit zoo wijd , Dat ge allen 1of te boven zijt , En ft Y herhaalt het weder Met klem , op 't jarelijksche feest , Gevierd voor uw' doorluchten geest , Als Gijsbrechts wijde wallen M et u beweenen de oude stad , Van hout gebouwd , in hout omvat , Voor 's vijands wraak gevallen. W anneer, met uitgerekt geduld , De schaar, die Febus koor vervult, Den voorhang op ziet halen , En Gijsbrecht , met uw' geest, uw kracht, Uw taal , voor 't luistrend nageslacht Zijn rampen af komt malen , En treedt uit Amstels enge poort, En brengt een' rij van galmen voort , Zoo als er oudtijds klonken In 't hooggewelfde Keizershof , Toen Rome zong , hoe diep in 't stof Oud Troje lag gezonken : Als gij den hoogen treurtoon spreekt, W aar andren de adem toe ontbreekt , En ons in woorden schildert Den wam nklank , het klokgeklep , ft Geruisch der vlam , het al in rep En roer , de stad verwilderd , De kerk ontwijd , den dienst gestoord , Den Priester , bij 't altaar, vermoord , De maagdenrei geschonden , En , bij dien gruwel, de eedle trouw , Die stand houdt tusschen man en vrouw, Schoon vlammen 't erf verslonden ; OORNELIS LOOTS. W anneer gij de almagt van uw taal , Die neêrstort in het stoutst verhaal , Verruilt voor zachter zangen , Naar Betlehem ons henen voert , En 't hart der teedre moeders roert , Als , met bedauwde wangen , Hier Rachel 'om haar kindje schreit , De wreed vermoorde onnoozelheid , Gerukt van haren boezem , En voor haar oog in *t bloedig zand Geslingerd , door der beulen hand , Als afgeworpen bloesem. Dus waar , en hoe het u geviel , Viert ge op de menschelijke ziel, Naar wil , uw zegepralen : De taal was woest en ruw en straf Zij rolt van uwe lippen af , Gestemd voor zangkoralen : Terstond als gij uw* mond ontsluit , Verkeert ze in ft lieiijkst maatgeluid , Zoo a1s nooit coren et hoorden : En eeuw na eeuw , tot welk een top Zij klimme in smaak en kunstmin op , Volgt blij nog die akk-oorden. W ij brengen , met het reinste doel, En uit godsdienstig dankgevoel , Uwe asch onze oflkrgaven ; A1s 't kerslied opstijgt in de kerk , Verbeelden we ons uw achtbre zerk , Bij de omgelegen graven , AYaar uw gebeente in stilte rust , Terwijl uw geest zich nog verlust , Om ft laatst gezang te hooren , Dat in der Nonnen veegen mond , Bij *t naadren van haar' jongsten stond , Blijft als haar steriied smoren. Gij , uit u zelf gewelde bron ! Door eigen gloed verlichte zon ! Gij rijke en welige ader , W aaruit al 't schoone is voortgevloeid , Dat Neêrlands dreven nog besproeit, Gij zijner > dichtren vader .1 377 378 CORNELIS LOOTS. Verblijd , verblijd u in uMr kroost , Dat uit verkropten boezem loost Een vloed van dankbre zangen ! Dat hulde aan u en 't schoone zweert , En d'outerdienst den nek toekeert Die dfuwen zou vervangen ! Deez' bloemenhand , deez' lauwrenvlecht , Die dichtkunst aan uw' praalzuil hecht, Is uit uwe asch ontloken; De u toegebragte hulde en dank Is van uw* galm slechts wederklank , U staamlend nagesproken : M aar , schoon die krans verdorren zal , Schoon koorgewelf en outer valle, Vergruisd , tot stof vertreden ; Op 't puin van 't laatste kunstaltaar W ordt , door de laatste Priesterschaar, Nog Vondel aangebeden.'' Dat Loots ook zachter tonen kon aanslaan : bljkt uit HET NACHTEGAALTJE. Zeg mij , zwevend !! orgelkeeltje , ZaDgelf , ZOO eenvotldig SChOOn y Zeg mij , minziek ilomeeltje ! Wie leerde u dien liefdetoon ? A1s gij , met uw snebje Quitend , Slepend , zacht uw' galm verlengt, Of , den gorgel vo1 ontslaitend , Alle toonen zamen mengt ; A1s gij 't zet op hooge wijzen , En , met schel en scheller slag , Alle zangen dooft in 't rijzen , Zanger van den nacht en dag ! Alsge een stilte weet te scheppen , Door geen lispeling gestoord ; Als geen blaadje zich durft reppen , D'a:mtogt zwijgt en alles hoort. Zeg 't mij , gij , sints zoo veel jaren , Dichter van het lied der Lent', Of er ook nog eeuwen waren , M et uw zangen onbekend ? Of ge in 't woud in oude boeken , CORN. LOOTS. - M. C. VAN HALL. 379 Bij der vogelen Homeer , Eerst de maat en gang moest zoeken , Zingen naar zijn wijze leer ? Naamt gij lessen tot uw voordeel , Tot hoe hoog uw stem mogt gaan ? Velde een papegaai het oordeel Over valsch en zuiver slaan ? Maar gij lacht met zulke vragen ; De ongekunstelde natuur , Needrig vogeltje , elks behagen ! Schonk u 't heilig dichtrenvuur. Rijk van vederpracht omgeven , paauw in glans en gloor : Maar zijn toon wordt aangeheven , En hij snijdt en vlijmt in 't oor. Ot Fluitje leidt de maat der vinken , Staat de Kunstig zingen zij een lied ; Maar gij doet er duizend klinken , En gij hoorde pjp noch riet. fk Geef den roem op oude talen , Ouden smaak ook vrolijk weg, Mits men , bij de nachtegalen , AliJ- mijnf wildzang niet ontzeg.'' Onder de vrienden van Loots behoorde Mr. AI. C. Yan Hall (1768- 1858) , Rechtsgeleerde van naam en niet onverdiensteljk Dichter. Hj had zich vooral door de studie der Ouden gevormd , waardoor dan ook zjne gedichten eene rlloratiaansche'' puntigheid van vorm erlangden , welke den manneljken eenvoud der gedachte te schooner doet uitkomen. A1 deze dichters zjn min of meer verwant aan Feith : de een is meer t de ander minder .hartstochteljk , maar allen zjn zj vooral gevoelsmenschen. Toen Feith's aantrekkingskracht verminderde , nam die van Bilderdjk toe q maar hj was een veel te eigenaardig en te degeljk ontwikkeld dichter om reeds in die dagen navolgers te trekken. Zjn invloed dagteekent van later. Een der weinigen , die in het begin dezer eeuw , ja , reeds vroeger , zich met hem vermaagschapt voelden , was Johannes Kinker (1764- 1845). Maar aangezien hj weldra zjn eigen weg ging , en in alles op zichzelf stond, is het misschien beter, hem , .naar tjdsorde, hier te vermelden. JOHANNES KINKER. Kinker was van nature meer W ijsgeer dan Dichter, en ofschoon hij goede verzen heeft gemaakt , geldt daarvan we1 min of meer , wat hij van Minerva zei : Niet onder 't hart, maar in het hoofd ,1 zijt gij geteeld-'' 380 Dat zjne kernachtige gedichten , vo1 diepte en wjsgeerige gedachten , thans meer kans hebben om gewaardeerd te worden dan toen hj ze opstelde , zal niet vreemd klinken. De eerste voortbrengselen zjner Muze deden zeker niet verwachten, dat hj eens de meest wjsgeerige onzer Dichters zoude worden. Zjn eerste bundeltje , dat in 1785 verscheen , en een jaar later eene tweede uitgaaf beleefde , droeg den titel van M'jne z?lïz/#6rpWrïg: Zangster. vaak in rjmelooze jamben , in den trant van Bellamy ; maar zoo dartel , dat eene puriteinsche hand ergens in het exemplaar , dat ik gebraikte , de kantteekening schreef : indecent. De critiek , zoowel Het bevat louter dartele minneliederen , van De J/dc:zlqs6zlf als De Letteroefeningen , heeft er hem vinnig om doorgestreken , en daarbj zjn persoonljk karakter aangetast 1). Daartegen kwam hj op in zjn weekblad , De Ppdf ran de1% ff6ffcpzl (bl. 149). Hj verontschuldigde zjne Zangster maar zwakjes , zeggende : pZj was in die jaren , waarin men zonder wreed te zjn de dartelheid niet tot misdaad rekenen kan ; en 't is ook zeer mogeljk , dat ik , aan dit zachtgeaarde grondbeginsel wat te zeer gehecht , ten opzichte van hare jeugd wat te veel toegevendheid gehad heb.'' S'1oms oFerde hj ook in dien tjd aan het sentimenteele 2) , maar doorgaans is zjne opvatting natuurljk , gezond en frisch 3). In 1789 schreef hj een zonderling drama in proza , Van .f?p/.s getiteld t dat ons een schelm te zien geeft , die , een edelman vermoord hebbende ) zich voor dezen doet doorgaan en allerlei ongelukken in een bevriend huisgezin sticht. lk weet niet , of Kinker daarop de goedkeuring verkreeg van Bilderdjk , aan wien hj het stuk opdroeg ; maar zeker is het , dat het bj ons niet 3) Zie het voornaamste nit die recensie aangehaald door Dr. J. Van Yloten , Verspreid en Onuitgegeven D icht en Ondicht rcn Xinker, b1. 3. 29 Gedichten , 111, bl. 13l , 144. 3) Aldaar , bl. l 65. JoHAxxEs xlxKER. anders dan walging kan wekken. Er is niets schoons , niets zielverhefends in dit zonderling voortbrengsel van Kinker's Muze , waarin de slechtste eigenschappen van den mensch bj uitsluiting de hoofdrol spelen. De Schrjver bedoelde met dit Drama eene volkomen tegenstelling met de conventioneele vormen van het Treurspel: het moest reen allernaauwkeurigste navolging der Natuur zjn , - dat de taal, de manieren , de hartstochten , naar de zeden van de Natie'', moest teruggeven. Ik zal niet ontkennen , dat hj er in geslaagd is den natuurljken , soms zeer platten alledaagschen toon aan te slaan ; maar ik kan niet aannemen , dat het hem evenzeer gelukt is een kunststuk te leveren , door op die wjze de n zeden der agttiende Er is hier iets , dat aan de stemming herinnert, Röuber geschreven zjn : dezelfde ziekeljk overdreven levensbeschouwing - maar minder talent. Eerst later ontlook zjne eigenaardigheid ; en wie de drie deelen Gedichten inziet : die van 1819 tot 1821 in het licht verschenen , zal, ook nog in onze dagen, meer den :àenker dan den Dichter waarin Schiller's in hem waardeeren ; en zoo die bundels publiek'' een rgunstig onthaal'' vinden , dan za1 het ook nog zjn a1s vöör vjftig jaar , pinzonderheid (om) de voorberigten'' 1). Dat , vöör 't eerste deel geplaatst , is eene zeer lezenswaardige verhandeling over het verband tusschen Poëzie en W jsbegeerte ; dat , v/ör 't tweede , bespreekt aard en vorm der 0de ; dat , voor Xb ij het dichtminnend we1 't derde , handelt voornameljk De Poëzie was hem langzamerhand iets heiligs geworden q hj achtte haar ,te ernstig en te verheven t om haar , geljk velen ; over het Heldendicht. (bloot) a1s eene uitspanning te beschouwen-'' Van toen af werd ze hem bj uitstek rde taal der hoogere gewaarwordingen'', die hj pin verre de meeste opzichten , meer dan de welsprekendheid t geschikt (achtte) tot het behandelen en inkleeden van wjsgeerige gedachten en onderwerpen.'' Daarom bepaalde hj denkbeelden en zich nu ook niet meer tot xde zeer gewone voorstellingen in het eeuw te schilderen-'' gemeene leven ; schoon ook deze laatste tot een poëtisch standpunt 381 1) Deze en de eerstvolgende aanhalingen zijn aan het Voorbericht van het eerste deel ontleend. 382 verheven , en uit een daarmede overeenkomstig gezigtspunt beschouwd kunnen worden.'' Hj streefde er naar , om in zjne gewrochten pde zinneljk-verstandeljke beschouwing eener hoogere natuur van het denkende wezen , de fljnere bespiegelingen van het oordeelende vernuft'' neder te leggen. Hj kon niet anders, want voor hem was pde poëzie zelve eene gekristalizeerde Filozoâe-'' Dat hj zoodoende niet algemeen in den smaak zou vallen , wist hj ; want de overtuiging , dat rde Dichtkunst niet tevens iets wjsgeerigs zou zjn'', behoorde toen , in 1819 , rtot de leerstellingen van den dag.'' Men had integendeel meer op met verzen , die hj karakteriseert a1s mwaarin de vorm genoegzaam alles is en waarin men het weinig beduidende ligchaam , dat er mede omhangen is , als een naald in een voêr hooi zoeken moet ; zamengesteld uit bewoordingen en spraakwendingen , waarin een bombastvan hoogklinkende woorden , tot sieraad strekken moet aan denkbeelden , welke , van dien ballast ontdaan , niets dan het erbarmljkste proza opleveren zouden.'' Scherper en tegeljk juister veroordeeling van den algemeenen smaak dier dagen was niet mogeljk : omdat hj er zich boven verhief , bleef hj ongelezen. Zoo hj invloed heeft geoefend , het was door zjne critiek , dikwerf in den vorm der bjtendste satire gekleed ; en waardoor hj zeker heeft bjgedragen om onze poëzie op een beteren weg te brengen. Vooral in den Post can den Sèlïcpzl heeft hj , soms in samenwerking met Bilderdjk 1) , geljk wj zagen (boven, bl. 315 vlgg.) de voortbrengselen gehekeld van menig tjdgenoot , vooral van Feith t dien hj ook scherp te ljf ging over zjne Brieren aan Sp1?/lï: , waarin deze gemeend had het Christendom te moeten verdedigen tegen de Kantiaansche wjsbegeerte , Kinker leefde en werkte waarvan Kinker een Apostel was. hoofdzakeljk in Amsterdam , waar hj voor n't orakel'' gol4 :). Slechts van 1817 tot 1830 woonde hj JOHANNES KINKER. 1) 2) Zie diens Brieven , 11 , bl. l 16. Zie Gedichten van M r. M . C. Van Hall, bl. 56. Ziehier hoe AV. De Clercq, in 1822 , zijn portret teekende. Het was ,:Een klein mannetje stond op eens voor mij , hem slechts enkele woorden te hooren spreken om de volheid van eigen kracht en de scherpzinnigheid van zijn geest te bewonderen. Er is een zekere undaunted spirit in hem , een zekere vastheid, zoo het schijnt , zelfs voor den op een maaltijd bij Mriselius : en dit was Kinker. Men behoeft bliksem onvernietigbaar. Het is diezelfde kracht om van onderen naar boven 383 te Luik , waar hj de sinecuur van Hoogleeraar in de Nederlandsche taal en Letteren bekleedde , pin een oord . (zooals hj zei) waar de Nederlandsche Taal- en Letterkunde geheel ongekende en vreemdslagtige zaken'' waren 1). M de laatstgenoemde dichters waren Amsterdammers , geljk de meeste vroegeren. Scheen eenmaal de Kunst bjna geheel tot Holland en Zeeland beperkt , van lieverlede had de beschaving vorderingen gemaakt , en gaven de dichters in verschillende gewesten daarvan getuigenis. Zoo o0k kon in die dagen Gelderland met zjn A. C. W . Staring prjken (1767- 1840). Deze Dichter neemt op onzen zangberg eene in. Ofschoon hj aanvankeljk zich bj Feith aansloot , ging hj weldra zjn eigen weg. Hj was , zooals Beets hem noemde , rde dichter bj voorkeur van vertellingen (romances) , zangen en puntdichten-'' Het vertellen had hj wellicht Cats afgezien , voor wiens langwjligheid evenwel zjne betere natuur hem bewaarde. De humoristische verhaaltrant , pin welken niemand hem evenaart , eigenaardige plaats in welken , de hemel verhoede het ! niemand beproeve hem na te volgen'', zooals Potgieter zei , gaf hem recht op den naam van onzen eersten , onzen eenigen humoristischen X dichter'' '). Zjne gedichten verkondigen het luide , dat hj , Geldersman van hart en ziel , hoofdzakeljk pvoor wilde zingen. Geldersche ooren Geldersche liederen'' op de kracht om zich in iedere van het te werken , om den toren van Babel te stichten ,en in het midden van plaats te stellen , een Goetheaansche afwezigheid van geloof en onderwel-ping. Veel minder edel is alles bij hem , orgaan als in defysionomie van Tollens en Spandaw (! ?) , doch hij is toch grooter, universeeler genie dan beiden. Een man , die niet gelooven wil , en toch te waarachtig groot denkt om absentie van geloof te kunnen verdragen. Men behoeft hem slechts twee woorden te hooren spreken om de juistheid van zijn blik te besefen. Zooals hij stel ik mij Pope voor, die ook eminent satirisch was-'' H,r. De Clercq naar zIjn Dagboek , bl. l 77- 178. Verschillende Dichters l'eciteerden. !,Da Costa had zijn voorafspraak bijde Hymtte , die allen electriseerde , maar waarbij Kinker in zich zelf gekeerd ging en bij het vermeerderen der loftuitingen eindelijk uitriep : !:Ja jammer is het dat zooveel talent geheel aan het obscurantisme gewijd wordt-'' Bitter waren 'Votll*tszijn aanmerkingen over de Bilderdijksche school.'' Aldaar , bl. 180. Voorrede tot het I D. der Gedichten rc3l 1Vr. .A Xinker. De Gf4# , l 837 , bl. 248 , 236. (Potgieter's Kritische Studiè-n 1, b1. 128, 147). 1) 2) A. C. W . STARING. Staring leefde buiten , op deelde zjn tjd iusschen oefeningen. Uit de zjn geliefden W ildenborch , en verwetenschappeljken landbouw en lettermengeldichten , die tusschen zjne liederen en verhalen gestrooid zjn , leeren wj hem kennen a1s rden gelukkigen echtgenoot en vader, den kundigen en bezigen buitenman , den warmen vaderlander , gullen Geldersman , vriend van zang en gezellige vreugde , den man van verstand , karakter , algemeene kennis en helder doorzicht'' (Beets). Tot in hoogen ouderdom bleven hem de frischheid en de levendige verbeelding der jeugd bj , en men kan gerust zeggen , dat zjne poëzie uitmunt door veelzjdigheid , diep gevoel en geest zoowel als door eenvoud en naïveteit. Dit alles wordi beheerscht door eene opmerkeljke zelfstandigheid , die frischheid van gedachte en oorspronkeljkheid van uitdrukking teelde , waaromtrent wj straks echter eenige beperkingen zullen maken. De keurige man heeft betrekkeljk weinig gedicht , maar hetgeen hj gaf, steeds in opvolgende uitgaven besnoeid en gekuischt, zoodat eindeljk zjn werk niets bevatte , wat , volgens de uitspraak van Beets , niet zdoordacht , doorwrocht en afgewerkt'' was. De jongste uitgave zjner bjeenverzamelde Gedickten (1862) werd door genoemden dichter bezorgd en ingeleid : zj bevat zjne zangen zin die gedaante waarin hy zelf ten laatste wenscheljkst geacht heeft dat de nakomelingschap ze vond en beoordeelde.'' Toen Staring in 1786 optrad met een bundeltje , getiteld : Myne eerste J7rp6rdrl ran wp?'zp , vonden de Letteroefeningen daarin muitsteekend veel goeds en schoons'' ; men roemde zjne pvuurige verbeeldingskragt'' en zjn pvloeyenden rymtrant'' 1). Reeds drie jaar vroeger had K'ttnutliefde Spaart geen Ff':f een paar zjner gedichten in haren bundel opgenomen en hem tot medelid benoemd. Intusschen heeft het groote publiek gedurende geruimen tjd niet zoo hoog met hem geloopen : men vond zjne verzen deels te stroef, deels te moeiljk verstaanbaar. Eene meer prjzende waardeering van Staring's poëzie ving eerst aan , toen De Gï#.9 op dien weg was voorgegaan. Zoo ze vroeger niet altjd gewaardeerd werd , 't is , omdat zj zeer oplettende en ontwikkelde lezers eischt ; en , wil men met het oordeel wvan Beets 1) Zie eT. Hartog in De Gids , l87 7 , III , bl. 305. W . STARING. instemmen , meer' geschikt is een geoefenden r smaak , dan een alledaagsch gevoel te streelen.'' Zo0 luidde ook de uitspraak van Potgieter , volgens wien alleen mde middelmatigheid in Staring te groote kernachtigheid van uitdrukklng laakt , te veel gedachten in te weinig woorden , te veelzjdige studie van kunsten en wetenschappen'' 1). Het kan gewaagd schjnen , in tegenspraak met zulke rechters , Staring's talent wat minder hoog te schatten ; maar de eerljkheid gebiedt mj te zeggen , dat ik niet geloof , dat de geheele bundel onzen tjdgenooten nog in die mate zal voldoen. De romantische Balladen vallen stellig het minst in onzen smaak q de tjd dier romantiek is voorbj , en wj vragen met Busken Hyet 1) : DHoe is het mogeljk dat onze vaders zoo ingenomen hebben kunnen zjn met zulk een bastaardgenre ?'' Alaar het ligt hier niet bloot aan het genre : het zjn niet alleen de pondankbare onderwerpen'' die ons afschrikken q maar zeer zeker o0k de wjze van behandeling. Van inleiding , voorbereiding , minder ter zake dienende bjzonderheden , wordt soms veel werk gemaakt t daarentegen het punt , waar het op aankomt , maar al te vaak zoo vluchtig behandeld , dat de indruk niet voldoet aan de spanning , die was opgewekt om dien te verkrjgen. En dan t is het geen vergrjp tegen de Kunst , dat , om sommige dier gedichten rgeheel te kunnen genieten , de lezer de bjgevoegde Aanteekening te veel noodig heeft ?'' Beets , wiens woord wj hier aanhalen 3) , erkent , dat dit seen bezwaar is hetwelk ook op het vol genot van menige Romance drukt.'' Strjdt dat niet , met hetgeen hj elders (bl. XXIX) zegt , dat alles wat Staring voortgebracht heeft, rdoordacht , doorwrocht , afgewerkt'' is ? Om pdadeljk en recht verstaan te worden , onderstellen vele zjner gedichten eene grootere mate van kennis en nadenken dan men aan het Algemeen mag toeschrjven.'' Ja , men moet vaak zoeken naar den zin , en aanvullen wat de dichter heeft verzuimd te geven. uit t wanneer hj toegeeft , dat zjne sweinigheid in woorden'' ons niet veroorlooft hem soveral van eenige stroefheid en gedwongenheid , Beets drukt zich stellig te zacht 385 1) Potgieter in De Gids, 1838 , b1. 205. LKritiscbe S/ttdïé!n 1, bl. 1849. P) Litterariscbe Fantasièbt , 1 , b1- 140. 3) Gedichtelt van Z. C. FJr. Staring , Inleiding, b1. XIX. Joxcxsrzox'r , N6d. Letterk. i1t de twee laatste fetfwen , I , 4e druk. 386 A.. C. W. STARING. de schielijkheid zijner vrij te pleiten-'' Die zeggen : p zijne en mj dunkt , dat de conceptie van den dichter niet wordt geprezen , op moet wjzen , dat de schoonheden , die zjne gedichten bevatten , szjn schoonheden van détail.'' Ik stel meer prjs op de ronde verklaring van Busken Huet 1) : phoe meer wj Staring lief hebben en bewonderen , des te opregter bejammeren als men er wendingen niet altjd van onduideljkheid bezwaren'' worden niet weggecjferd door te verzen zjn geen muziek om van 't blad te spelen ;'' wj het ook , dat zpp menige plaats in zjne gedichten , en met name in zjne verhalen , door duisterheid en gewrongenheid ontsierd wordt.'' zjne meestbrstukken van zoetvloeiendheid. Beets heeft er kleinere gewrochten vindt men niet zelden op gewezen , en Huet heeft er eenige afgedrukt in zjne beschouwing aan Staring gewjd : ik mag de mjne niet besluiten zonder ook eenige proeven daarvan bj te brengen. Maar onder HERDENKING. Avij schuilden onder 11 dropplend loover , Gedoken aan den plas ; De zwaluw glipte 't weivlak over, En speelde om 't zilvren gras ; Een koeltjen blies , met geur belaàn , Het leven door de wilgenbla:n. ft MTerd stiller ; 't Geen vogel De dattuw trok groen liet af van droppen ; zwierf meer om : langs de hetweltoppen , W aar achter 't westen glom ; Daar zong de Mei zijn avendlied ! W ij hoorden 't, en wij spraken niet. lk zag haar aan , en diep bewogen , Smolt ziel met ziel in een. O tooverblik dier minlijke oogen , M Tier Conkring op mij scheen ! O zoet gelispel van dien mond , W iens adem de eerste kus verslond ! T. a. pl., bl. 142. A. C. "'tv. STARING. Ons dekte vreedzaam wilgenloover; De scheemring was voorbij; Het duister toog de velden over; En dralend rezen wi], Leef lang in blij herdenken voort , Gewijde stond! geheiligd oord I"~ ZEFIR EN CHLORIS (DE BLOEMGODIN). "Zefir lag ontsluimerd (!) neer , Bij den gloed del' middagstralen; "t Avendlied del' nachtegalen Wekt den slaper 'veer. Zachtkens wiegt de berk haar kruin , Fluistrend staan de popeldreven, Als hij vrolijk aan komt zweven , Langs het scheemrig duin, 0, hoe geurt het van rondom , Nu zijn vlncht in 't bosch blijft hangen! Chloris lokt, vol zoet verlangen, Haren Bruidegom, Zie, daar zweeft hij 't loover uit! Door de struiken afgezegen , Plengt hij dartlend bloesemregen In den schoot del' Bruid," OOGSTLIED. Sikkels klinken; Sikkels blinken , Ruischend valt het graan. Zie de bindster gaaren l Zie, in lange scharen, Garf bij garven staan! 't Heeter branden Op de landen Meldt den middagtijd, "r 'Vindje, moe van 't zweven, Heeft zich schuil begeven; En nog zwoegt de vlijt ! 25* 387 388 A. C. W. STARING. - H. A. SPANDAW. BI\jde Maaijers; Nijvre Zaaij ers , Die uw loon ontvingt! Zit nu rnstig neder; Galm' het mastbosch weder , Ais gij juichend zingt. Slaat uwe oogen Naar den hoogen: Alles kwam van daar! Zach te regen daalde, Vriendlijk zonlicht straalde Mild op halm en aar." Ten slotte een enk~l puntdicht, dat hier van toepassing is 1). AAN PEGAS~S. "Pegaasjen, han' eens stil! Ik ben geen vriend van vitten , Ik zuiver slechts, nit goeden wil , Uw schoone manen van de klitten, En lees de noppen nit uw staart: Laat Pluto "t haavloos kinhaar zitten, Apollo scheert zijn baard." Wij gaan nog hooger het Noorden in, en treffen er Mr. Hajo Albert Spandaw (1777-1855), den bekenden Groninger Dichter van De Vrouioen: Zijn eersten bundel gaf hy in 1803 uit: een tweede druk verscheen in 1815, en werd in 1836 gevolgd door eene "volledige verzameling (z)ijner dichterlijke voortbrengselen ," die wederom in 1857 herdrukt werd. De bezorger dezer laatste uitgave noemde Spandaw "een der voornaamste Nederlandsche dichters ;" maar op dien lof is wel wat af te dingen. Ontegenzeggelijk heeft die zoon van 't Noorden menig liefelijk, zoetvloeiend vers geschreven, en enkele malen ook ~el een stukje, dat door naiveteit van opvatting en puntigheid van uitdrukking uitstekend is; maar onder het koren schuilt te veel kaf. Dat kan zelfs zijn lofredenaar niet geheel ontkennen 2). Het grootste verwijt, dat 1) Zie andere proeven in Penon, Ned. Dieht- en prozauierlcen V, bl, 337-374. 2) Mr. A. Modderman, in de Lerensberiqten bij de Handelingen del' Leidsche Maatschappij van 1857, bI. 133. HAJO ALBERT SPANDAW. 389 Spandaw treft, is zijn gebrek aan dichterlijke zelfstandigheid: eerst volgde hy Feith, later kwam hij onder den invloed van Bilderdjjk , en hier en daar worden wij aan Tollens herinnerd 1), Zijn meest bekend gedicht, De Vrouioen , is een lofgalm in vier zangen, waarvan de eerste in 't algemeen tot vereering van het schoone geslacht opwekt, de tweede de heldendeugd der Vrouw viert en door voorbeelden staaft. Dan worden de vrouwen, inzonderheid de Nederlandsche, herdacht, die op 't gebied van Kunst en Letteren hebben geschitterd, en eindelijk de Vrouw geschetst als Gade en Moeder , zooals zij in hare voortreffelijkheid uitkomt in "Den stillen, zaalgen kring van "t huiselijke leven." De vierde zang is ontegenzeggelijk de beste, en bevat enkele tooneeltjes, die con amore geschetst en goed uitgevallen zijn; maar het geheel is en blijft een zwak dichterlijk voortbrengsel. Zoo de Dichter al van onze Schoonen verwachtte "Ge zult de zwakke kunst om "t edel doel versehoonen ," zij zullen billijk genoeg zUn te erkennen, dat de eerlijke critiek aan zoodanige verwachting niet kan beantwoorden. 1) Vergelijk De cu; van 1837, I, b1. 202. 111. TOLLENS EN ZIJNE SCHOOL. Hendrik Tollens ! in 't hoofd : s,verdienste ! ja , gij zijt een vaderlandsche plant , En eigqn aan den grond van dit gelukkig land ,'' ik beken , dat ik niet zonder eenige aarzeling er toe overga om de plaats te bepalen , die in onze Letterkunde toekomt aan den man , rdien Nederland :'' volgens de uitdrukking van Bogaers :) , sedert lang zjn gelief koosden volksdichter genoemd X heeft ;'' dien Beets ons voorstelt a1s pde lust en de liefde der Nederlandsche natie'' 3). Die eeretitels doen misschien denken aan allesovertreFende dichterljke verdienste , en eene onpartjdige studie heeft mj die bj Tollens niet doen vinden. Er behoort wellicht eenige moed toe , dit ookdeel uit te spreken , dat een man geldt : dien velen onzer gekend hebben , en die bj zjn leven zich in eene populariteit mocht verheugen , bjna zoo groot , als die , welke Cats eenmaal genoot 4). In allen gevalle behoort dat oordeel te worden gestaafd. Ik herinner mj, dat Goethe van Uhlànd , die hem als dichter beken , dat ik , met Spandaw's regels 1) 1) Aan het eind van den derden zang van De Frouwex. :) In de Levellsberigten bij de Handelingen der Leidsche Maatschappij van 185:, bl. 103. 3) Verscheideltheden , enz. , I , b1. 35. #) Het eerste deel van Tollensf Gedichten verscheen in 1808 , het tweede ixl1813 , het derde in 1815. Zeer juist zegt Bogaers , t. a. p1., bl. l 07 : ,,Als een bewijs , met welk eene ongemeene gretigheid deze verzameling door bet publiek ontvangen is , zij het ons vergund hier ter loops aan te stippen , dat , toen er, ter bevrediging der voortdurende aanvraag , reeds in 1822 eene vierde uitgave was noodzakelijk geworden , de boekbandelaar lmmerzeel niet schroomde eene oplage ' van ffen duizend eze3nyl/tzren er van te doen drukken. Voorzeker , iets ongehoords in ons kleine land , 1831 voor de vijfde- en in 1856 voor de zesdemaal zijn maar dat toch niet belet heeft , datZiJ*ln herdrukt. HENDRIK TOLLENS. niet behaagde , zei : pwaar ik eene groote werking zie , onderstel ik eene groote oorzaak : dus moet er om de algemeene populariteit , welke Uhland geniet , we1 iets voortreFeljks in zjn werk wezen.'' Maken wj ons den wenk ten nutte , en onderzoeken wj vooral , wat dat riets voortrefeljks'' kan geweest zjn , dat Tollens' naam op ieders lippen bracht. Hendrik Tollens werd den 24en September 1780 te Rotterdam uit een geboren Bestemd osa zjn vader in diens handel in verfwaren bj te staan en op te volgen , hj geen ander onderwjs dan in het schrjven , cjferen ginselen der Fransche taal. Eerst op zjn zeventiende jaar , hj in aanraking was gekomen met den dichtlievenden boekhandelaar Uylenbroek ) aan wiens wenken menig talent zooveel te danken had , legde hj zich ernstiger toe op zjne eigene taal en leerde Engelsch en Hoogduitsch. Die gebrekkige opleiding heeft voortdurend aan zjne ontwikkeling geknaagd : zj is oorzaak van nadat burgerljk geslacht. genoot en de bedat gebrek aan diepte , dat , vooral in zjne ernstiger dichtstukken , niet kan worden over hei hoofd gezien. Tollens zelf heeft dat gemis van degeljke voorbereiding gevoeld van den anderen kant bracht het voor den de noodzakeljkheid met dat gevolg , dat hj eenmaal juichen kon en het hart hoog en betreurdl). Alaar eergierigen jongeling ') meê om zelf handen uit de mouw te steken : voelen kloppen bj de gedachte 3) , 391 1) In de voorrede voor den tweeden Z@lJ@ ner klaagt hij jyhoezeer het gebrek des dichters aan eene geletterde opleiding en het gemis der gelegenheid om zijn natuurlijken aanleg uit te breiden en te volmaken , op zjne voortbrengselen invloeijen moest.'' En bij de uitgave zjner Verstrooide Gedichten (1840) dichter . . . . met zulk een volslagen gemis aan alle voorbereiding , met zulk bekende hij : 11Zoo heeft voorzeker nimmer een eene Volstrekte armoede aan alle hulpmiddelen ,zich roekeloozer dan ik in druk Nieuwe Gedichten (1828) het strijdperk gewaagd-'' 2) In zijne Avondm%jmering (.N. OeJïc/tfen , 1I) , waarin hij zijne jeugd herdenkt , heet het, dat toen Dichterlof en lauwerkroon (W a)s zijn eenigst doel-'' En reeds in het derde deel der Gedichten , heette het : ,1Dat geen doel mijn zinnen trok Dan de schim der eer-'' iMljne Dichtkunst L1N. Gedichte't , 1). 392 HENDRIK TOLLEXS. Dat alles wat ik wezen moog Alleen behoort aan mij : Dat tooi en toon en trant en zwier Uit eigen brein ontstaat ; Dat elke greep op luit en lier Mijn eigen noten slaat.'' En hoe hoog hj zelfstandigheid en oorspronkeljk-heid stelde , leert vooral zjn gedichtje .z4tzzl een pp,g:/ 1). In het prilst zjner jongelingsjaren maakte hj, aangevuurd door den gloed van 1795: reeds met zooveel jver verzen : dat zjn nuchter-practische vader het hem moest verbieden , en hem met dubbele strengheid jonge Dichter zich daaronder voelde , leert ons de herinnering van aan den kantoorlessenaaar houden. Hoe de later jaren 2) , Dat een traan mijn oog ontviel, Die aan 't hart ontsprong , A1s de pligt mijn volle ziel Tot de koopzorg dwong : Dat ik , trots den strengen vloek , Die mijn lot mij scheen , Verzen schreef in 't haatlijk boek , Door de cijfers heen.'' Maar h0e hj ook voor de Poëzie blaakte : plichtgevoel, de zorg voor de zjnen , heeft hem altjd belet ooit de behartiging Aoor zjn proza-bedrjf te verwaarloozen. vruchten (zljcr weinige ledige X uren'', 3?. Hj en werd gaandeweg met een talrjk kroost gezegend. Eerst in 1846 kon hj de beslommeringen van het kantoor met een rustig , geheel aan de Letteren gewjd , buîtenleven verwisselen. Hj vestigde zich te Rjswjk , waar hj den 21en October 1856 , gelauwerd , geaeht Zjne gedichten bleven de huwde toch weldra en bemind : den laatsten adem uitblies. kV. Gedlcltten. Men herinnere zich deze regels : Blijf uw eigen liedje spelen , M' eng geen anders toon er bij ; W at rondom u schal en sla, Fluit geen andre vogels na-'' Hij wilde geen grnageneurie-'' 2) Tehuiskomst (&eJî'cA/en , 111). 3) Voorrede zijner i'Yleawe Gedlchten. HENDRIK TOLLENS. Als mensch was Tollens de type van den ouden, eenvoudigen, ogrechten , braven , godsdienstigen , maar verdraagzamen Hollandschen Burger. Hj stond daar zöö voor te boek , dat zjn levensbeschrjver en lofredenaar zelfs geneigd is aan te nemen , dat stot de groote populariteit des dichters ook heeft bjgedragen de erkende b.raafheid en regtschapenheid van den Man , zoo in den huiseljken kring , als in zjne maatschappeljke betrekkingen'' 1). Zjn liberale godsdienst ging intusschen niet dieper dan het Voltairianisme van zjn tjd ; of , zooals Busken Huet het noemde ') , het Ohristendom , ontdaan van zjne verborgenheden ,1 en herleid ttpt een kosmopolitisch geloof op eigen hand ;'' maar gepaard pmet een opgewekt godsdienstig gevoel.'' Die gemoedeljkheid was zeker een der redenen , waarom hj werd gevierd : zien we , in hoeverre het gehalte zjner Poëzie daartoe k0n meewerken. Hj was begonnen met zich te oefenen door het vertalen van Fransche treurspelen ; maar het duurde rouw , dat hj op het svervelend spoor'' Xden lieven tjd verkwist'' had , niet lang , of hj had beder omzichtigheids-poëten 303 9,(En) op de treurspel-maat , met afgepijnde longen , De klanken nagebaauwd , die u de nabuurs zongen'' 3). Onder het rondtasten vond hj Feith en Helmers ) en het kan niet bevreemden , dat de eerste , die sandere Oats'', welke in gene dagen rden uitg:breidsten invloed op ons volk uitgeoefend'' heeft 4) , hem meesleepte. In het gedicht 0p het #rcJ ran Feith ( Verstrooide Ged.) 5) noemt hj hem bj herhaling Vader, en rekent zich onder ztjne zonen , die pdoor zjn lessen voorgelicht'' waren en veel saan ztjn voorbeeld zjn verpligt.'' Yan hem had hj zeker die op- en overdrjving van gevoel , die de grenzen van het natuurljke te' blziten gaat , en bj den navolger zelfs we1 eens in gemaniëreerde sekntimentaliteit overslaat. Men denke niet alleen aan zjn gedicht 1) Handelingen der Leidsche Maatschappij , 1857 , Levellsberigten , bl. 1 14. 2) Litterarische Fantasiè'n , Nieuwe Reeks , 11 , 6 1. 37 Zie het gedicht Xcn Corn. Loots , (.Gedichten , 11). %) De Gids , 1837 , b1. 237 . 5) Penon , iNed. (&'c/lf- en prozawerken V, 44 1 . 394 HENDRIK TOLLENS. pasgeboren zndd.s (Ged. II) , Aan de maan (#. Ged. 1) , die alleen uit menschenmin'' opgaat en ons tranen ontlokt X ; maar zelfs in zjne huiseljke stukjes zjn sporen van die ziekeljkheid : welke trouwens in de omgekeerde reden #an zi.jne jaren afnam. Ook aan een anderen afgod heeft hj , in den beginne vooral , geoferd : aan die gezwollenheid en dien klinkklank: dien wj bovenal bj Helmers aantreFen. Men herinnere zich de 0de aan de Dichtkunst , de Zucht ôf/ de ramp ran Leyden , Willem de Eerste j alle uit zjn eersten bundel. Hj heeft daarover zelf den staf gebroken 1) , en zich van lieverlede genezen van die fout. Het zjn ook dergeljke verzen niet , die hem zjne populariteit zouden hebben verworven ; evenmin de vaderlandsche liederen , die hj in 1810 en 1813 slaakte , en waarin meer klank is dan echte bezieling. Zelfs het zoogenoemde Vblkslied is geen eigenljk nationaal volkslied : het is te lang j te nkleurloos ,'' en doorspekt met hoogdravende uitdrukkingen , die het volk niet vat. Vandaar dan ook , dat , toen het na 1830 door Vrugt's schoone voordracht wat meer in den mond raakte , alleen het eerste en vierde couplet zich in 't geheugen prentten. Zeer juist zei Van Lennep :) : xMisschien is er onder de duizend, die dit zoogenaamde Xvolkslied'' zingen , naauWljks een , die het geheel kent of die weet , hoe het in de waereld kwam. De Luit.-Admiraal Van Kinsbergen nameljk had prjzen uitgeloofd voor den Dichter en den Komponist van het beste volkslied , en aan de Tweede en Vierde klasse van het Instituut de beöordeeling opgedragen der in te zenden stukken. 1) In de voorrede voor den vierden druk zijner Gedicbten , erkent hij : 1,Daar, waar ik mij aan hersenschimmige en afgetrokken onderwerpen gewaagd heb ; waar ik eene mij oneigene gezwollenheid heb pogen aan te nemen , waar ik de grenzen heb willen overschrijden , die de natuur aan mijne kunstkracht gesteld heeft , daar heb ik telkens voorzeker mijne onmagt verraden , en , als zoovelen , klanken voor zaken , blinkenden onzin voor waarachtig gevoel , en zwellende uitroepen voor ware verhevenheid , die a1s natuurlijk en eenvoudig is , in plaats gezet.'' Men vergelijke over brommende klanken den brief Xcn Corn. Loots, Het dicbterlj;k gevoel, waarin hij ons schijnt Helmers te kapittelen. Toch erkent hij , dat hij er zich toe heeft laten verleiden , in het vierde couplet van iklgjne Zaltgster (alle in het 11 D. der Gedichtenj. S) Het Leven rcn C. en D. J. Fcn Lennep , IV, b1. 1 52- 3. YOLKSLIED. - ROAIANCES. D. J. v. L. was lid der Kommissie : welke de Klasse met die taak belastte , en overeenkomstig haar voorstel werd geljke waarde toegekend aan twee der ingekomen liederen. By het openen der naambriefjes bleek , dat het eene , aanvangende 'lTzï6s Neerlandsch bloed enz. door Tollens ; het andere , aanvangende Gf/ leven z'A'f/ , lv,j leren sTfj , door Mr. J. Brandt van Cabau , en de muzjk op beiden door den verdiensteljken Komponist W ilms vervaardigd was'' 1). W il men weten , wat Tollens populair maakte , en tot volksdichter stempelde , men doorbladere de drie deelen zjner Gedichten, waarop koofdzakeljk roem berust. Men zal er drie ziJ*n soorten van ontboezemingen in aantreFen : die de nationale sympathie moesten cpwekken, zoowel door de wjze van behandeling a1s door den inhoud. Vooreerst die romqnces , welke , in tafereeltjes uit de vaderlandsche geschiedenis t onzen 1of verkondigdenq voorts de zoogenoemde huiselj ke gedichtjes ; en eindeljk rdie vrj talrjke stukjens , waarin het menscheljke lèven in zjne kortstondigheid , de fortuin in hare wisselvalligheid , de levensweg zjne gevaren en bezwaren , de raaatschappj in hare dageljksche verschjnselen : onder allerlei zinnebeelden en overnoemingen wordt voorgesteld'' '). * 1I1 Romanee , ontstaan uit dezelfde zielsbehoefte , die Helmers zjne Hollandsche Ncfï: had ingegeven , was wellicht meer dan deze geschikt om ons in onze vernedering te troosten en op te wekken. In den trant van het oude volksgezang gedicht, was zj eene eigenaardige schepping van Tollens , waarvoor hj steeds eene groote ingenomenheid heeft aan den dag gelegd. Hj behandelde daarin het 'onderwerp rop eigen trant'', geljk hj zei : De vaderlandsche !,Zoo als mijn hart het liefst zich uit , Zoo a1s mtj elk verstaat.'' 395 Al ie grooie woordenrjkheid moge hier doorgaans min natuurljke schildering in de hand werken , waardoor vooral Javt 'pCzl Schafelaar zich onderscheidt , en daardoor mogen de meesten dezer stukjes a1s kunstvoortbrengsels niet hoog zjn aan te schrjven , 1) Zie echter het hiertegen opgemerkte biJ Fantasiè-n , Nieuwe reeks , 11 , l 56. 2) Beets , Verscheidenheden , 1, bl. 50. l Busken Huet, Litterarlsche 396 HVISELIJKE ST"GKJES. die gebreken hebben indertiid aan hunne populariteit misschien meer goed dan kwaad gedaan. De huiselijke stukjes zijn onuitputtelijk in het schilderen van "de rijke genietingen en diepgaande droefenissen", die de huiselijke haard, de huwelijksband en de familiekring opleveren. Ook zij zijn niet zonder gebreken: ook hier is het gevoel soms wat overdreven, de opvatting meestal oppervlakkig, vaak eenzjjdig , de vorm dikwerf al te gekunsteld; maar met dat al zijn zij blijkbaar gesproten uit het hart en spreken daarom tot het hart. Zoo het doorgaans gelegenheidsstukjes zijn, ze werden gezongen onder omstandigheden, waarin een ieder zich zoo gaarne en zoo gemakkelijk verplaatst. Dit deed de gebreken van den vorm over het hoofd zien: die gemaniereerde herhalingen, wendingen en omzettingen, die onjuistheden in het taalgebruik, van welk alles Tollens zich nooit geheel heeft vrijgemaakt. ~Ien had om den Man den Dichter lief. Een enkel proefje moge doen zien , hoe innig het gevoel van Tollens bij huiselijke omstandigheden was, en hoe gelukkig hij dit soms in zijne verzen heeft nitgestort. Ik kies nit het gedicht Ter Bruilo]t van mijn Zoon, enz. iVerstrooide Gedichten) 1), het welkom aan zijne schoondochter: ,,'It Ruischend welkom vloeit u tegen: Welkom als ons eigen bloed! Dochter, neem den vadergroet, Neem den ouderlijken zegen , Stroomende uit een vol gemoed. Welkom l tree in al uw regten; 'Yees een schakel van den kring Van zoo menig lieveling, Die hun armen om ons vlechten. Welkom, welkom in hun rij! Menig zuster, menig broeder Roept u welkom toe, als wij, Kind , ons even waard als zU, Neem de liefde van een moeder ~ Neem er 'It hart eens vaders bij ..... Wees niet angstig, beef niet, lieve 1 Vrees niet, dat de hand u grieve , 1) Zie het geheel bij Penon, t. a. p., bl. 456. HUTSELIJKE Thans uw gids , uw steun alleen. Vrees niet , waar uw pad moog leiën , (Thttns met nieuw gebloemtf bestrooid-) z' Dat hij vroeg of laat of ooit Doornen daarop uit zal spreiën : Die zijn oudren nooit deed schreijen , Doet gewis zijn vrouw het nooit. Zie ! ik wi1 voor hem u zweren , Dat hij nooit een droppel gal In uw beker mengen zal , Noch L1 't lief in leed verkeeren : Dat hij de opgenomen schuld Nooit za1 loochnen of verzaken , Alaar L1 ft leven zoet za1 maken , Zoo als gij et hem maken zult. God verhoor' het ! Vreugdeklanken , Juicht , zoo luid als ooit weleer ! ek Heb een dierbaar kind te meer; 'k Heb Gods goedheid weêr te danken. Mrelkom , welkom , dierbaar kind , Nieuw geschenk van 's Hemels zegen , Die orls achttal brengt tot negen , Erl me op nieuw aan 't leven bindt ! 't Hart van liefde en vreugd doordrongen , Zoek ik woorden voor 't gevoel, Maar de woorden zijn te koel , Schoon in zangmaat opgezongen. MTelkom ! W elkom !! !'' anders niet 5Vil mij 't kloppend hart ontstijgen , !!Welkom ! svelkom !*' juicht mijn lied ; Alle iaauwer toonen zwijgen. et rgW elkom ! svelkom !'' haalt u in : Welkom bij mijn dierbre panden ! Broeder- , zuster-, oudermin Strenglen u in liefdebanden . . . . . Schalt het en weergalmt het , wlnden : !,svelkom , kind van 't huisgezin !'' Eindelijk gedichten , daarin b-v. soort. àlen moet het Beets toegeven , behooren , niet rde uitnemendste zjn ;'' dat dat de Xvalsch vernuft niet volstrekt is uitgesloten-'' Ontegenzeggeljk wordt hier , als in de voorgaande soort , weinig diepte van gedachte gevonden ; ook hier zjn de besten soms gerekt , en de derde die daartoe 398 VOGELEN. put de dichter het onderwerp , evenals Cats , uît , door eene gedachie te wenden en te keeren en haar in allerlei schakeeringvan vorm te ontboezemen. Maar waren die gebreken geen nationale gebreken , drukte zich daarin de volksgeest niet uit , en was die trant daardoor vanzelf niet een vereischte om volksdichter te worden ? Ook hier een enkel voorbeeld , en geen van de minsten (Laatste Gedicltten , 1l) : 't Groen puilt naauwlijks 1, uit de boomen , Of daar zijn ze weer in 't hout , A1 die zwervers , jong en oud. W aarvandaan toch of ze komen ? 's 'W inters is er geen in ft woud. Zeg eens , waar gij hebt gezeten , 'W aar gescholen , bonte vlucht, Die komt vallen uit de lucht ? W ie heeft daadlijk u doen weten , Dat weer 't lentewindje zucht ? Hoe ze domplen , hoe ze stijgen , Hoe ze wappren op de veer ! Zie , daar strijkt een troepje neer : Hoe ze wieglen op de twijgen , Hoe ze schomlen heen en weer ! W eest voorzigtig , al te dartlen ! Niet zoo woelig , niet zoo druk ! Krijgt toch maar geen ongeluk ! Met dat springen en dat dartlen Brak er ligt een pootje stuk. Hoe ze schaatren , hoe ze Euiten , Gaglen hier en kaaklen daar ! Jvat beweging ! wat misbaar ! Hoe ze tjilpen , hoe ze tuiten , Hoe ze gonzen door elkalr ! Zouden ze aan elkander vragen , 'W aar ze scholen in een bouw , W aar ze huisden in een scllouw , En ft vertellen en het klagen W at ze leden van de kou ? VOGELEN. 309 Of misschien dat ze overleggen , 'W aar et nt1 groeizaamst op het land - ln de klei is of in ft zand ; Mooglijk dat ze elkander zeggen W aar gepoot werd en geplant - Zie , daar drijven ze op de veder, Na een kort en kloek beraad , Met een golving op de maat , Midden in mijn moesland neder. Tuinman ! pas nu op uw zaad ! Maar de tuinman , sluw en wakker, Stond verborgen op de loer, Mraar ze pikten naar het voêr : Paf! daar dreunt het langs den akker Van een kruidschot uit het roer ; En in dwarling opgevlogen , Rondgestoven heen en weer, W eggeiadderd heinde en veer, Drijven ze a1s een wolk uit de oogen : Nergens is een vogel meer. Hoor eens , tuinbaas ! 'k wil ft wel weten , 'k Hou mijn erwtjes liefst voor mij ; Stroopen staat ook niemand vrij ; Maar de vogels moeten eten , Even goed als ik en gij. 'k Voel me ft hart van deernis raken , A1s ze , hunkrend naar het aas , Siddren bij het minst geraas. Hoor eens : als ze 't schaplijk maken , Zie wat door de vingren , baas !'' Intusschen , gebreken alleen geven geen roem. Bj ze zich aan eenvoud en schilderachtigheid van 'Net een met het ander maakte hem voor de terwjl de toon , dien hj aansloeg , vond in aller harten. Dat bracht zjn naam op aller tong en zjne verzen in aller hoofd ; want Beets heeft het zeer juist gezegd : Tollens hawden voorstelling ; en menigte verstaanbaar , en die hem bezielde , weerklank XZich ziedaar algemeen te doen verstaan , zich het geheim van zjne , en van algemeen te doen beminnen , alle populariteit'' 1). f) Verscbeidenheden , I , b1. 88. 400 IlExoalx TolusExs. Maar die verstaanbaarheid roor allen , sluit noodzakeljk zekere oppervlakkigheid in , van alle populaire dichters onafscheidelljk. En toch , zjne tonen waren Toontjes , waar (zliJ-n ziel in leeft , Toontjes die aan 't hart ontspringen-'' Juist daardoor heeft hj gedichten geschreven, die # , soms jokkend , soms ernstig : lessen voor het leven , steun , troost , opwekking gaven , omdat men voelde , dat ze uit het gemoed waren geweld. Daarin stak hunne kracht en hunne aantrekkeljkheid. En de meestal eenvoudige, toch puntige vorm prentte ze in het volksgeheugen , hetgeen te eer mogeljk was , omdat ze niet duister waren door eene diepte van gedachte , voor het gros onpeilbaar. Tollens was in ieder opzicht de dichter der Burgerj van zjn tjd ; hj , de Nederlandsche burger , die God dankte , dat hj op dezen grond was geboren en getogen , drukte uitnemend uit , wat ieder kon denken en gevoelen t vooral niet meer ; en hj drukte dat beter uit dan iemand 't vermocht. Daarbj kwam zeker, dat zjn huiseljke toon verademing schonk: daar hj ons verloste van die in de lucht zwevende, opgeschroefde , brommende verzen van die poëten , welke het beschaafde deel der Natie lang waren aangepreekt als toonbeelden van verhevenheid q maar die zj niet verstond en alleen op goed geloof bewonderde , zonder ook maar te vermoeden 9 wat Tollens inzag (Gediohten I1) , dat deze poëten tot hen behoorden, Die altijd steil verdwaald in bovenaardschen sfeer , Door al de heemlen heen op wassen vleuglen roeijen , En , Klopstoks van hun tijd , den matten geest vermoeijen , Terwijl het weigrend hart, dat zich van onwil sluit , Niet meezwelt met den klank, die af bromt van hun luit.'' Buiten de vermelde hoofdsoorten bevatten Tollens' eerste bundels nog enkele stukken , die de aandacht trokken. Zoo b.v. het overbekende Aan een gerallen mehje , dat nog geprezen wordt om sden toon van diep , zachtmoedig medeljden.'' Evenwel zj het geoorloofd op te merken , dat , zoo het ontegenzeggeljk in 's lezers gemoed grjpt , toch door den gekozen vorm , ondanks den balsem , dien de laatste coupletten in de wonde gieten, die herhaalde: uitgeplozen DE OVERW INTERING OP NOVA ZEMBLA. herinnering aan de schande van het gevallen kind , die indruk van zachtmoedig medeljden vrj wat getemperd wordt. Yeel hooger stellen wj De jaargetjden , een voortbrengsel uit 's Dichters allereersten ttjd , dat ons een panorama ontrolt vo1 keurige :guurtjes , vol leven en waarheid ? geestig geëtst. Bovenal munt De Zpvl6r uit. Dit is zeker een van Tollens' beste voortbrengselen. hj nu en dan iets even uitmuntends geleverd ; maar dergelijke poëtische meesterstukjes hebbeù aan zjne populariteit niet veel toegebracht. Denkeljk ook niet zjne vertaalde romancen , balladen en liedjes , die ) hoe gelukkig enkele ook geslaagd ztjn , als alle vertalingen , beneden het oorspronkeljke staan. W aarschjnlijk o0k niet zijne meer uitvoerige verhalen of tafereelen , met uitzondering van de ovet.wintering p. p Nova Zembla. Hj heeft verschillende zoodanige tafereelen geschetst , waarvan Heltdrik 'oan ./A.6#6rp#: 1) en De Joy'pw6rïs.g ran Damiate het zwakst zjn , ofschoon het laatste door bjzonder gelukkigen versb, ouw uitmunt. In Klara en fYtlzfc/ is bljkbaar een onderwerp behandeld , meer passend voor 's Dichters aanleg. In de besten dier stukken vindt men schilderingen , die aandoen of treFen , b.v. de zondagsviering in de Overwintering , jsgang en djkbreuk in Klat'a :91 Ewo'ttd ; maar over het geheel kan men niet zeggen , dat die tafereelen een grooten dichter verraden. Meer dan elders openbaart zich hier gebrek aan diepte van gedachte en aan breede , dichterljke opvatting. Hoezeer de kunstopvatting onzer dagen verschilt van het oppervlakkig oordeel , dat in Tollens' tjd zoo menig onbeduidend of gebrekkig opgezet werk voor onvolprezen schoon hield , kan Huet's beschouwing van de Overwintering beter dan iets anders in het licht stellen. Hj vergeljkt het gedicht met de bron , waaruit de dichter putte , het dagboek van Gerrit De Veer :) en komt tot het besluit, dat, ofschoon het gedicht wezenljk verdiensteljke partjen heeft , en pregels bj menigte telt : die in aller geheugen zjn bljven hangen ,'' men toch niet kan loochenen , tlat het oude journaal van 1598 , ook uii een litterarisch X oogpunt , meer waarde bezit dan het in vele opzigten fraaje vers van Tollens ;'' hetgeen vooral daaraan te wjten is , ndat Tollens , naar O0k later heeft 401 1) Bij Penon , t. a. p. , bl. 403. Q) Litterariscbe Fantasien , Tweede Reeks , 11, 93 , 99. JoxcKBtzoz'.r , Ned. Letterk. in de twee laatste Eeuwen 1 , 4e druk. 402 DE OVERWINTERINR OP NOYA ZEAIBLA. Z iJ*ne gewone aanlengings-methode , van de hem door het journaal aan de hand gedane trekken , alleen de heeft gebruikt en uitgewerkt , waarbj op de gemoedsstemming van het toenmalig publiek kon worden gerekend. Al de verdere , en daaronder sommige van de karakteristiekste en meest poëtische , liet hj onopgemerkt liggen . . . Zjne overwinteraars hebben allen één en hetzelfde karakter. Zj vormen niet zoo zeer eene harmokonventioneel- pathetische nische vereeniging van onbestemde anthropologische massa ; en wat wj uit dien chaos verschillende individuen , a1s wel eene het menigvuldigst tot ons hooren stjgen , zjn jammerklagten en smeekgebeden , zuchten en jeremiaden . . . . Hj vindt tjd in overvloed om het noorderlicht te beschrjven , en kiest daarbj tot model een vuurwerk heeft gebragt t land zjn teruggekeerd, staat geen enkel dier beelden ons levendig voor den geest , hebben wj geenerlei voorstelling zoomin van het grootsche der onderneming , a1s van den heldenaard der ondernemers t en schjnt van het dichtstuk zelfs niets anders te zjn overgebleven , dan de uitgebrande koker van een vuurpjl. Er is talent , er is gang , er is klank in ; maar die klank is het klepperen van een scheprad in de ledige ruimte. Alle voorwaarden zjn verop de Maas. Maar als hj zjnen arbeid ten einde en twaalf van de zeventien behouden in het vadervuld ; alleen het water ontbreekt.'' Zoo deze criticus de gebreken van het gedicht scherp in het licht stelt , hj is niet blind voor de rvoortreFeljke plaatsen ,'' die er in gevonden worden ; maar toch , zegt hj , pverzaakt de dichter telkens weder dien goeden toon , als hj hem eene poos heeft aangehouden , en bederft het voorgaande door het volgende.'' Tollens was ontegenzeggeljk een dichter , maar geen dichter van den eersten rang , vooral geen scheppend genie. Zjne verbeelding slaat de wiek niet zeer breed uit , zjn gevoel is niet zeer fjn , zjn smaak niet altjd even zuiver , en eene onloochenbare oppervlakkigheid kleeft hem aan 1). Hj heeft dat alles min of 1) Ik herinner aan de woorden van Beets , Verscheidenheden , I , b1. 88 : dichter Tollens ziet slechts een bepaald getz van zaken ; en deze uit bepaald oogpunt ; van enkele zijden en De een oppervlakkig ; de gevels der huizen ; en als hij de huizen binnentreedt , nog weder gevels ; maar het binnenste heiligdom niet. . * Vandaar in zijne poëzy , waar ziJ ophoudt te verhalen , gedurige wederHENDRIK TOLLENS. meer zelf gevoeld : althans hj beklaagt zich op meer dan eene plaats , dat de koopman den dichter belet heel't de hooge vlucht te nemen , waarvan hj eenmaal had gedroomd 5 en het moet hem zelfs van het hart , dat hj slechts noten had ontlokt aan eene laaggestemde lier.'' Maar hj heeft oorspronkeljkheid X , ten minste een seigen trant ,'' doorgaans natuurljk , ofschoon we1 eens iot gemaaktheid overhellend. Deels ondanks , deels door dat alles is hj de gevierde volksdichter geworden ; want wat zjn volk voelde en dacht , voelde en dacht hj meê , en drukte dat , naar de bevatteljkheid der menigte , in aantrekkeljke vormen uit. Daarom had hj ook zoovele bewonderaars : niets slechts onder den grooten hoop , maar onder dichters en mannen van geleerdheid en smaak. Men stelde hem boven de meestgevierde poëten van 't beschaafd Europa. Busken Huet , die in een merkwaardig , u isschien in lof en afkeuring wat te sterk gekleurd , verdienste als dichter heeft gewogen , zegt (bl. 70) : schier kregel , wanneer men een rjmelaar van die kracht door eene schaar hovelingen tot een onvolprezen dichter ziet verhefen.'' opstel, Tollens 5Men wordt Ik wil niet ontkennen , dat Tollens pons in onze neiging tot zelfvergoding heeft gestjfd ; met zjn burgerljk ideaal van tevredenheid ons in slaap heeft gezongen ;'' soms' misschien ook pde melodien der eeuwigheid op een draaiorgel heeft gezet ; maar hem reen domper'' te noemen of een prjmelaar'' gaat niet aan. Trouwens hoe is dit overeen te brengen met het slotwoord (bl. 163) : rDe meesten hebben het oordeel der nakomelingschap meer te duchten dan hj?'' Tollens was en stellig de eerste derde der van dat volk in vele opzichten een zoon der achttiende eeuw , uitnemende vertegenwoordiger van zjn tjd , het negentiende. Naarmate de aesthetische opvoeding vooruitgaat , zal de glans van Tollens' roem als keering van een zelfde thema , onderwerp , denkbeeld ; van dezelfde beschouwingen , dezelfde tegenstellingen. Vandaar dat deze zanger zelfs in de keuze zijner verhalen meestal tot het gelijksoortige gedreven wordt; vandaar in zijne poëzy , bij rijke afwisseling van vorm , eene zekere eentoonigheid , eene zekere armoede wat den inhoud betreft.'' Ietwat vreemd klinkt de uitbundige lof , dien Bilderdijk hem eenmaal in I nStituut-stijl toezwaaide. Zie dien' s Brieven , 111, b1. 66. 26* 404 HENDRIK TOLLENS. - %*. MESSCHERT. dichter wel wat tanen ; maar altjd zal men hem om de harteljke y gemoedeljke taal achten en lief hebben. Zjne gedichten zjn , meer nog door hunne gebreken dan door hunne deugden , de beste spiegel van het tjdperk , waarin hj schitterde. man , z0o gevierd als Tollens t en met zoo'n eigene aardig talent begaafd , ten voorbeeld z0u worden genomen , ligt in den aard der zaak. Maar juist zjne eigenaardigheid , ook in ztjne gebreken , maakt , naar de gegronde opmerking van Beets 1) , nabootsing ook daar gemakkeljk , waar navolging een hopeloos onderwinden bljven moet.'' En juist dat gebeurde ; want er vormde zich rondom Tollens eene pdichtschool , waarvan de banken wel wat al te drok bezet zjn geweest , en waarvan sommige leerlingen zich y a1s 't gaat , ruim zoo zeer bejverd hebben eigenaardige gebreken na te bootsen a1s zich te doordringen van wezenljke schoonheden.'' Dat wj van hen niet gewagen , spreekt vanzelf : slechts bj een paar van Tollens' betere navolgers staan wj even stil : in de eerste plaats bj W illem Messchert. Hj leefde in xjne geboortestad , Rotterdam , als boekverkooper (1790- 1844) en beoefende de dichtkunst op niet onverdiensteljke wjze. Zjne gedichten , in 1846 door Tollens in een bundel vereenigd , zouden evenwel zjn naam denkeljk niet tot de ' nakomelingschap hebben overgebracht : De Gouden Arzfïlp/'f , in 1825 voor het eerst , en sedert meermalen uitgegeven ') , scheen daar wel voor Dat een bestemd. Tollens noemde het een D natuurlijk ,eenvoudig 6n OP van een Ho1- vele plaatsen aandoenljk gedicht ,'' een pbevallig tafereel landsch huisseljk feest.'' En daarbj kan een ieder zich neerleggen. Maar het een rdichtjuweel'' te roemen , dat naast Luhe of Her- ?)lc3î0z und Dprpf/l6tz kan staan , is het te hoog opvjzelen. Des Dichters eenvoudige en ongekunstelde manier was zeker bjzonder geschikt ter behandeling van een onderwerp , dat door hoogdravendheid zou bedorven zjn 5 maar is dat genoeg om de vergelpking * met de meesterljk behandelde gedichten van Voss en Goethe te 1) Verscheidenbeden, 1, bl. 52. 2) Een vijfde druk , door Rochussen geïllustreerd , verscheen tsckiedam , Roelantsi' . W . MESSCHERT. - A.. BOGAERS. rechtvaardigen ? Is hier het onderwerp overal dichterljk opgevat en uitgewerkt ? Kan men dat b.v. zeggen van den tweeden zang , De tniddag , waar , in de beschrjving van' den bruiloftsdisch , hoofdzakeljk bj allerlei prozaïsche bjzonderheden , b.v. de schikking der gasten , wordt De Gpzltf6zl Bruilop verwjld ? bevatliefeljke partjen , levendige schildel'ingen ; natuurgetrouw en met trefenden eenvoud weergegeven 5 luaar de poptische geur van Goethe's Idylle ontbreekt er aan. De Gpzf#6zè Bruiloft X ,'' heeft Tollens dichtstuk voor beschaafde vrouwen.'' gezegd , ,is vooral ook een Dit is in menig opzicht een schoone 1of : maar die , met het oog op de vrouweljke beschaving van 1848 , toen hj dit schreef, de verwachiing niet al te hoog kan stemmen. ln de tweede plaats verdient Mr. A. Bogaers onze aandacht. Deze dichter : wiens beminneljke persoonljkheid 1) nog menigeen voorstaat (1795-1870) , werd in Den Haag geboren , maar leefde , eerst a1s Advocaat, later als Rechter , te Rotterdam. Niemand za1 de zangerige verzen van den rjkbegaafden kunstenaar onbevredig'd uit de hand leggen , ofschoon hj noch door stoutheid , noch door oorspronkeljkheid aanspraak heeft op den hoogsten rang. Hoewel Feith niet zonder invloed op hem bleef ) en in den beginne Helmers met voorliefde door heln gevolgd werd ') ) bljkt toch , zoowel uit zjne kortere stukken , als uit de gedichten van grooter omvang , duideljk , dat hj uit de school van Tollens was voortgekomen 37 5 maar de rjker ontwikkeling van den leerling gaf aan zjn werk soms die dieper opvatting , welke de invloed van opvoeding en voor menige fout , waarin deze verviel. Men wachte zich evenwel hem te hoog te stellen. ln zjne grooter verhalen toch wist hj zich niet tot objectieve schildering te verhefen. De personen b.v. die wj bj den meester missen , terwjl tjdomstandigheden hem behoedde hij in zjn Togt van ff669'?l,s/c6A./v- laat optreden , spreken doorgaans 405 Verg. Mr. J. G. Gleichman , Het Leven rcn à1' r. A. Bogaers op rerlangen adj'oler dochter uit z'Jqjne ltagelaten zltzy?feren geschetst , bl. 85, S) Aldaar , b1. 2 1. 3) Hoe jrintiem'' beider verkeer was , en hoe groot de wederkee'rige invloed van beide vrienden op elkanders werk is geweest, , leert het zooeven aangehaalde boek , b1. 67- 68. 1) ADRIAAN BOGAERS. -- DE TOGT NAAR GIBRALTAR. de dichterljke taal van den zoetvloeienden zanger, maar zelden zjn hunne woorden of hunne houding in overeenstemming met hunne persoonljkheid of met de omstandigheden , waaronder zj ons worden voorgesteld. Men denke sleehts aan den Joodschen spie of Heemskerek's rede in den scheepsraad. Er is in al zjne beelden iets nevelachtigs , onbepaalds ; maar zjne beschrjvingen slepen ons mee. Keurigheid en fjngemanierdheid spreken overal in Bogaers' werk. Toch heeft hj maar zelden zjn aangeboren zin voor natuur en eenvoud verloochend; ja, hj heeft zelfs enkele gedichtjes geschreven , die meesterstukjes zjn van naïveteit LTruife b.v.). En hoe wegslepend hj wist te schilderen , leert ons bovenal zjn in vele opzichten voortrefeljk dichtstuk : De fpgf ran Heemskerk naar Gibraltar. Wie kent b.v. niet de prachtige teekening van rEuropaas lusthof ,'' Andaluzië , die den tweeden zang opent ! Toch kan ik mj niet weerhouden ze nog eens af te schrjven : 406 Europaas lusthof ,1 , Mreeldrig oord , Dat , door een wa1 van Pyreneën Beveiligd tegen 't grimmig Noord , Van verre alleen zijn dreigen hoort ! Bekoorlijk strand , gelaafd door zeeën, Avier golf de kleur draagt en den glans Van d'eeuvrig heldren hemeltrans l Doen elders nog de gure buijen , Des Winters nasleep , bij zijn vlugt , Heur krijgstuig klettren door de lucht , W at deert het u , bevoorregt Zuijen ? U mint Natuur zoo trouw a1s teêr ; Voor 't vlokkig kleed der kille dagen , Strooit ze op uw velden , op uw hagen Een sneeuw van zilvren bloesens neêr. Stoll' elders vliet en meir tot schotsen , Uw beekjes : Andaluzia ! W at zon er op- of onderga , Ontspringen vroolijk aan de rotsen , En glijden , lagchend , door het da1 , Of domlen zacht op mostapeeten , Gerust , dat nooit het ijs zijn keten Om 't kronklig lijf hun smeden zal. Hoe lieEijk menglen j in uw bosschen , Granaat , olijfboom en limoen DE TOGT NAAR GIBRALTAR. 407 De kleurschakering van hun groen , Den wasem van hun bloementrossen ! W aar bloost de druif met hooger gloed , Dan in 't gebladert van den wingerd , W iens wortel door uw klippen wroet , W iens rank zich om uw olmen slingert ? Ontsteekt het zwerk in zomervuur, Uw boomgaard weeft u loofgordijnen , Gij sluimert , tot in 't golfazuur De sterren van den avond schijnen : Dan komt het koeltjen aangezweefd , En waait uw boezem met zijn wieken , Die nog naar 't fkissche zeevocht rieken , Waarin hij ze eerst gedompeld heeft. Geen wonder, neen ! dat Islams drommen , (Die eens van 't Afrikaansche strand Naar uw bebloemden oeverrand , Bij 't Allah-juichen , overzwommen) Toen ze , in het zweet van heldendaân, Zeeghaftig uw gebergt beklommen , Verrukt , betooverd , bleven staan ; De wierpen bij hun schilden ; De bloedspat wischten van 't rapier ; speren ,die hun vuisten drilden , Ter neder Voortaan uw vruchten wilden eten , En , eigen vaderland vergeten , De boorden der Guadalquivir (Voor psalmen , die het Kruis vereerden) Hun ridderzang herhalen leerden En 't mingekweel der Moorsche lier ! Geen wonder, dat, toen later dagen (Bij omgewentelde oorlogskans) De Saraceensche Maan en lans Voor Christenvloek en Christenslagen Bezwjken, zwichten , vallen zagen , De vlugtling , dobbrende op het meer Dat M aan en Kruis voortaan zou scheiden , Met oogen , die van weedom schreiden , Terugzag naar het zoet weleer , En hen , die in de slagting bleven , Gelukkig sprak , dewijl uw schoot (Het laatst , wat gij den Moor kondt geven !) 408 AVILLEM BILDERDIJK . Hun kil gebeent' een grafsteê bood. O ! Vaak nog zoekt van gindsche zoomen Des ballings blik uw kustverschiet ; Hij tuurt , hij zucht . . . . De dag vervliet : Daar brengt de scheemring zoete droomen ! Hij riekt uw rozen weêr ; - hij spoort Zijn blijden hengst langs berg en dalen ; - T'lij ziet uw marmren steden pralen , ' Herkent moskee , paleis en poort . . . . En vloekt hem , die zijn mijmring stoort-'' De invloed van Tollens kon niet @, duur zjn. Toen hj in 1856 te twintig jaar een beter geest over echo vond in de letterkunde. Alvorens wj dat nieuwste tjdperk binnen treden , vergen Bilderdjk en de staf , waardoor hj onmiddelljk omgeven werd , onze aandacht. Ofschoon hj door zjne ontwikkeling geheel tot dat jongste tjdvak behoort , en hj daarop als dichter een invloed heeft gehad , zoo groot als men zich maar kan voorstellen , vormt hj toch , door zjne persoonljkheid en zjne eigenaardige denkbeelden , met onzen tjd eene zoo scherpe tegenstelling , dat hj daaraan moet voorafgaan. bljvend , zelfs niet van langen Rjswjk stierf , was al sedert Nederland gekomen , die ztjn GITGAYEN VAN J. B. 'VOLTERS, TE GRO~INGEN. AESCHYLUS, Agamemnon, vertaald door Dr. W. HECKER. AESCHYLUS, Prometheus, vertaald door Dr. W. HECKER . ASSELIJN'S werken , uitgegeven door D. A. DE JAGER Bibliotheek van Nederlandsche Letterkunde door T. TERWEY. . f 0,75 - 0,75 - 8,60 INHOTJD: NO.1. Vondel"s.Jeptha. NO.2. Vondel's Gysbrecht van Aemstel. NO.3. Uit Hooft's Nederlandsche Historien - 0,50 - 0,50 - 0,50 - 2,90 - 2,25 A. G. C. en C. F. VAN DUYL, Nichten en Neven. Novellen, schetsen en andere zwervers . c. F. VAN DUYL, Fransche Volksvertelsels J. L. PH. DUIJSER, Overzicht van de Geschiedenis del' Nederlandsche Letterkunde . . - 1,50 J. L. PH. DUIJSER en G. A. C. VAN GOOR, Letterkundig leesboek. I. Bloemlezing nit de werken van de voornaamste schrijvers der 17e en 18e eeuw . 2de druk - 1,25 J. L. PH. DUIJSER en G. A. C. VAN GOOR, Letterkundig leesboek. II. Bloemlezing uit de werken van voorname schrijvers der 1ge eeuw. - 1,25 J. L. PH. DUIJSER en H. W. GROENEVELD, Nederlandsche Lectuur . Proza en Poezie voor Middelbare en andere scholen. I . - 0,60 J. L. PH. DUIJSER en H. W. GROENEVELD, Nederlandsche Lectuur. Proza en Poezie voor Middelbare en andere scholen. II. . - 0,75 DE GROOT, LEOPOLD en RIJKENS, Nederlandsche Letterkunde. De voornaamste schrijvers del' vier laatste eeuwen. 2 deelen. 6de druk - 3,80 Dr. W. J. A. JONCKBLOET, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. 6 deelen, gebonden . 4de druk a - 2,90 Dr. W. J. A. JONCKBLOET, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. 2 deelen (uitverkocht). 2de drulc - 12,50 Dr. W. J. A. JONCKBLOET, Beknopte Geschiedenis del' Nederlandsche Letterkunde door Dr. G. PENON sde druk - 2,50 Dr. 'V. J. A. JONCKBLOET, Van den Vos Reinaerde. • 4,90 Dr. W. J. A. JONCKBLOET, Etude sur le roman de Renart - 6,90 Dr. W. J. A. JONCKBLOET, Ret professoraat in de Nederlandsche Taal- en Letterkunde - 0,60 Dr. 'V. J. A. JONCKBLOET en Dr. W. L. VAN HELTEN, Nieuwe refereinen van Anna Bijns. I . - 1,50 Dr. G. KALFF, Trou moet blijken, Tooneelstukken nit de zestiende eeuw. • 2,50 UITGAVEN YAK J. B. 'VOLTERS, 'IE GRONINGE};". L. LEOPOLD, Hoofdpersonen uit de geschiedenis del' Nederlandsche Letterkunde. Met 36 portretten. 2de druk f 4,50 J. A. en L. LEOPOLD, Van de Schelde tot de Weichsel. Nederduitsche dialecten in dicht en ondicht. 2 deelen. • 17,50 M. LEOPOLD, De Nieuwe Aesopus. Groot Fabelboek voor jong en oud; Met 160 platen - 4,50 M. LEOPOLD, De Tolk. Bloemlezing tel' vertaling . 4de druk - 0,90 M. en L. LEOPOLD, Een Sleutel. Rij van oorspronkelijke Pro z as t uk ken tel' voorbereiding van de studie onzer letterkunde. gebonden. 5de drul: • 1,90 M. en L. LEOPOLD, Een Sleutel. Rij van oorspronkelijke Ge d i c h ten. gebonden 3de druk - 1,90 M. en L. LEOPOLD, Oud en Nieuw. Letterknndig leesboek. 1. 2de druk - 1,75 M. en L. LEOPOLD, Oud en Nieuw, Letterkundig leesboek. II - 1,75 Dr. J. C. J.\:IATTHEs, De vier Heemskinderen. . 1,50 Dr. J. C. MATTHES, Geeraerdt Brandt's Leven van P. C. Hooft en de Lijkreeden . . - 1,50 Dr. J. C. MATTHES, Ui t onze beste schrij vel's. Lees boek bij het middelbaar en gymnasiaaI onderwijs . . 2de druk • 1,90 Mr. H. E. MOLTZER en Dr. JAN TE WINKEL, Bibliotheek van Middelnederlandsche letterkunde, met medewerking van Prof. G. W, BRILL, J. F. J. HEREMANS, Prof. w, J. A. JONCKBLOET, Prof. J. VERDAM en Prof. M. DE VRIES. Aft. 1-43. a - 1,50 - 5,70 - 15,00 - 0,50 - 2,50 0,40 - 1,50 • 0,75 A. W. STELLWAGEN, Bloemlezing nit van Effen's Spectator . W. J. WENDEL, Schets van de geschiedenis der Nederlandsche letteren . 3de druk - 1,00 Mr. H. E. MOLTZER, Anna Roemers Visscher Mr. H. E. MOLTZER, Hareniana . Mr. H. E. lVloLTzER, Shakspeare . Mr. H. E. MOLTZER, Historische beoefening del' Nederlandsche letteren. - 0,60 Dr. H. J. NASSAU'S Geschriften, uitgegeven door Mr. H. J. SMIDT, Dr. H. ,T. NASSAU NOORDE'VIER, J. BRALS en A. 'V. STELLWAGEN, 3 deelen, met portret . Dr. G. PENON, Bijdragen tot de Geschiedenis del' Nederlandsche Letterkunde. Dr. G. PENON, Nederlandsche Dicht- en Prozawerken , I. III. IV. V. (Bloemlezing bij Dr. Jonckbloet's Letterkunde) gebonden . . . a - 2,90 B. SCHETS VAN KLOOSTERHUIS, Een toetssteen bij de studie van de Nederlandsche Letterkunde .