UTRECHTSCHE BIJDRAGEN VOOR LETTERKUNDE EN GESCHIEDENIS. XIV UTRECHTSCHE BIJDRAGEN VOOR LETTERKUNDE EN GESCHIEDENIS ONDER REDACTIE VAN DR. J. J. A. A. FRANTZEN, DR. G. W. KERNKAMP, DR. W. VOGELSANG EN DR. C. G. N. DE VOOYS .: HOOGLEERAREN AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT :. . XIV UITGEGEVEN TE UTRECHT BIJ A. OOSTHOEK. 1918. UIT ROEMER VISSCHER'S •• •• •• BRABBELING •• DOOR DR. N. V. D. LAAN UITGEGEVEN TE UTRECHT BIJ A. OOSTHOEK. 1918. TINLEIDING. § I. ROEMER VISSCHER'S LEVEN. Roemer Visscher is in 1547 te Amsterdam geboren, als zoon van Pieter Jacobsz. Visscher en Anna Roemersdr.') Zijn voornaam dankt hij dus aan zijn grootvader van moeders zijde (R oemer Pietersz X Geertruyt Adriaensdr. van Haerlem 2)). Roemers vader was lakenkooper in de Oudebrugsteeg te Amsterdam. Zijn voorouders van moeders zijde hebben, zoo 't schijnt, op zee gevaren ; althans in 1485 komt Roemer Pietersz.' vader Pieter Roemersz. voor als schipper 3). Jeugd. Roemers ouders schijnen niet van voorname familie geweest te zijn, maar tot de eerzame burgerij te hebben behoord 4). 7 Juli 1558 zijn beiden op denzelfden dag in de O. Kerk be- graven 5). De grootvader van vaders zijde Jacob Pieters z. Visscher 6) heeft toen waarschijnlijk de zorg voor de kinderen (een oudere dochter Geert en den thans 11- jarigen Roemer) op zich genomen '). 'Na Jacobs dood, in 1) Elias, De Vroedschap v. Amsterdam I, 87. P ~ 2) Elias I 27. 3) Elias I 27. 4) De Roever, Een verjaard verjaarfeest Oud-Holl. I, 1883). J ~ 5) Elias I 87. 6) De Roever t. a.1. noemt hem ten onrechte Roemers oom • Unger, Anna ; P g Roemers Oud-Holl. III 1885),ten onrechte Roemers broeder. 7) Volledigheidshalve geef ik hier een klein genealogisch schema, waarover g g g g II 1559 '), hebben Geert en haar man Jacob van C a m p e n, als voogd, verder voor Roemer gezorgd. Als knaap en jongeling woonde Roemer Visscher te Amsterdam. Hoewel hij vaak op reis geweest zal zijn 2) waarschijnlijk naar die havenplaatsen van N.-en 0.-Zee, waar drukke graanhandel was, blijkt uit vele zijner gedichten tevens, dat hij bij zijn verblijf te Amsterdam levendig deelgenomen heeft aan het stadsleven om zich heen 3). Huwelijk en Eerst laat trad Roemer in 't huwelijk, op 36-jarigen leeftijd, kinderen. in Maart 1583. V66r dien tijd moet hij allerlei liefdesavonturen hebben doorleefd 4), vaak minder aangename. De „blaeuwe scheen" zal hem uit ervaring bekend zijn geweest. Het is niet onmogelijk, dat de in het „Visschers praetjen" van wreedheid beschuldigde „Elsjen" dezelfde is als Lijsbeth (Elizabeth) Pauw, die in 1569 te Amsterdam huwde met Wouter Verhee 5). Hoe uitvoeriger De Roever in Oud-Holl. I, 1883 en Unger in Oud-Holl. III, 1885 ~ g ~ g ~ ~ vgl. Elias I, 27 ; 87. g Pieter Roemersz.Aecht Jacobsdr. Wacker, X J in 1485 als schipper genoemd. ~P g Jacob Pietersz. Visscher t 1559 Roemer Pietersz.Geertru Adriaensdr. X N.N. v. Haerlem, beiden kort vó6r Febr. 1523 X I I Pieter Jacobsz. Visscher X Anna Roemersdr. beiden t Juli 1558 i ......,... •^^••^,, Geert Pietersdr. Visscher Roemer Pietersz. VisscherAef en Jansdr. v. Cam en X Camp e g v. Cam en, geb. 1547 1620 (na 16 Febr. 1583). P g ~~i I i~A 7^~~~' i~ Anna Geertrui J Grietje Maria Tesselschade Pieter (geb. 1583) (geb. 1588) (ged. 1590) (geb. 21 Maart 1594) (geb. 1600). g g g g g 1) Elias I 87. 2) De Roever t. a.1. Vgl. Q. IV 8 10 : Met brandende Liefde, groote ; P g 4 > >, ~g moe en en onrust, Ben ick over Zee gheseijlt", 12omm. I, • ook Yt ~ g J > > 58 Brabb. 1614, 157. 3) Zie beneden bij III IV. J 4) Zie beneden bij J 5) Kalf, Wouter Verhee (Tschr. v. Ned. T. en L. V 137 vlgg.) III het zij, Aefgen Jansdr. van Campen heeft Roemer getroost. Uit zijn huwelijk met haar werden geboren : Anna (1583), Leertrui (1588), Maria Tesselschade (21 Maart 1594), Pieter (1600) '). Voorloopig woonde het gezin in een huis aan de Oudezijdskolk, vermoedelijk nog in 1590. Mei 15 9 4 bouwde Roemer een eigen huis, waarschijnlijk het zoo bekende „saligh Roemers huys" 2) op de Geldersche of Engelsche Kaey „in den Korendrager". Vrienden-Hier heeft Roemer Visscher zich verder met ernst en ijver kring. g toegelegd op zijn steeds omvangrijker bedrijf, graanhandel en scheepsassurantie; in zijn ledige uren zich vermeiend in „jock" en scherts, zich wijdend aan het huiselijk verkeer en den omgang met zijn vrienden. Velen moeten „den drempel" van dit gastvrij huis hebben .,gesleten", evenals Meerhuyzen en later het Muyderslot een brandpunt van letterkunde en kunst. Vooral met Spieghel is Roemer bevriend geweest 3). Beiden waren ongeveer van denzelfden leeftijd (Spieghel was slechts 2 jaar jonger) en kunnen reeds door de koopmanschap met elkaar in aanraking zijn gekomen. Ook zijn beiden ongeveer gelijktijdig lid van de schutterij geweest. In „de Eglentier", waarvan zij beiden Hoofd waren, hebben zij een vereenigingspunt gevonden van dichterlijke samenwerking. Hoewel beider levensopvatting aanmerkelijk zal hebben uiteengeloopen, vinden we toch ook bij Roemer Visscher evenals bij Spieghel menigen trek, die hem als Stoïsch Christen teekent'). Bij beiden voorts dezelfde gemoedsrust, dezelfde geringschatting van zichzelf, dezelfde afkeer van praalzucht en ambtsbejag 5). Dat ook Spieghel in 1) Waren er nog 2 kinderen ? Althans De Roever Oud-Holt. I 1833) g , vermeldt dat Griet ' egedoopt is 7 Jan. 1590 en dat R. V. 21 Juli 1590 en J g P 23 Juni 1592 een kind in de 0. Kerk begroef. g 2) Vondel : Lof der Zeevaert (slot). 3) Vgl. in R.s Brabb. : Q. I 19, 57 ? mijn maet en ick" ; II 22 ; III, 10, 37; V, 11, 12 • VII 1, 44, 52 • Romm. I 55, 56, 63, 64 • II 34, 35; amm. 7 (ed. 1612) Ghen. Boerten III 116. 4) Zie verder beneden bij bi' VI. 5) Vgl. bijv. S ie hel's Numa ofte Am tswe herin he. g bijv. P g P Yg g IV zijn gedichten dartel kon zijn, wordt bewezen door talrijke „Boerten" van zijn hand, voorkomende in de eerste uitgave van Roemer's dichtwerk, door dezen na Spieghel's dood (1612) uit- gelicht en achter de Brabbeling geplaatst (1614). Beiden zijn in 1604 wegens verzet tegen het stadsbestuur gegijzeld 1), beiden hebben hun later leven te Alkmaar doorgebracht 2), hoewel R. V. te Amsterdam zal zijn gestorven, althans 19 Febr. 1620 in de O. Kerk aldaar begraven is 3). Verder moeten onder Roemers vrienden genoemd worden Vondel, Hooft4), Reael, Coornhert, Douzag), Jan van Houtó), Bredero, Coster, terwijl zeker ook H a d r i a n u s I u n i u s, de bekende geleerde, op wien Roemer 1) Zie beneden bij Koo manscha en aanverwant bedrijf". bedrijf" J „Koopmanschap P ; g ~ g ~ 3) Elias 187. 4) Hooft maakt in zijn Brieven ed. V. Vloten II, 106) gewag van een J ~ g g geestelijke zinnepop van R. V. die (e.a.) hij niet heeft uitgegeven, o 't V., hij op g J PP spreekwoord : Mom e n (bedriegen)geldt m e e. Zij stelde Jacob voor, die P P g J „zijnenP vader met de pelslappen loert, om 't water van Ezau's zeghening nae PP g g zijnen molen te leiden". J Van Hooft is ook het vóór den (hierna volgenden) tekst der Brabbeling g afgedrukte Grafschrift van R. V. g 5 Vgl. Q. VI, 3 (waarover zie beneden bij III); verder aan Douza : Q. VI, g 4 ~ J Q „Vrundtboeck", ~ ; > g J e Le scebb, e v u v P P Douza's berijmde voorrede, op Spieghel's verzoek geschreven vóór de iste uit- J ~ Pg gave J ~ g uit . van Roemers gedichten in 1612: ~ g .... Laet Roemers soethe weest g 4 Deur d'onghehoirde clanck der Nederlandscher lu en Yt , In 't Oost, West, Zuyd en Noord, in allen ooren tuten : ~ ~ Y ~ Y En maecken wijt beroemt den tweeden M a r t i a e 1, J 6) Vgl. Romm. 1, 3 (Sept. 1578) voorkomende in 't Vrundtboeck" van g ~ P ~, Jan v. Hout, dat in de Lakenhal te Leiden berust. Uit wat ons van Van Hout'soëzie rest, blijkt niet, dat deze hem teruggeschreven heeft. Over zijn zij P ~ blijkt ~ gg met Roemer zie Prinsen : De Nederl. Renaissancedichter Jan P v. Hout, 19, 38, 43. Visscher na zijn dood in 1574 een grafschrift maakte, tot den vriendenkring zal hebben behoord 1). popmanschap Toespelingen op Roemer Visscher's bedrijf vindt men bij hem aanverwant niet veel, toch is er dienaangaande uit zijn gedichten nog wel het een en ander op te diepen. De plaatsen, waar de dichter over de handelsreizen zijner jeugd spreekt, zijn boven reeds genoemd. Ook een paar bruiloftsgedichten dienen hier te worden vermeld, waaruit blijkt dat Roemer Visscher reeds vroeg tot belangrijke koopmansfamilies in relatie stond : het eene (Q. V, 50) „Opt huwelick van Wijbrand) Appelman en Griet P (roost) 2) (25 Juni 1578), die blijkens Elias I, 70 ; 215 béiden tot den gegoeden koopmansstand behoorden ; het andere „Op de Bruyloft van Dieuwer en Go d e f r i d" (Romm. I, 42), indien men onderstellen mag, dat hier bedoeld zijn Go ver t Dircksz. Wuytiers en Dieuwer Jacobsdr. Benningh, die 10 Jan. 1580 gehuwd zijn 3). Hun dochter Liefgen huwde 29 Juni 1603 met Jacob Poppen 4), zoon van den met 1) Hadr. Junius stierf in 1574 te Middelburg. Zie beneden bij III. Het g J grafschrift, dat slechts in den druk van 1612 aid. Ghen. B. III 110) voorkomt, luidt : Grafschrift van den witberoemden hoochgheleerden Mr. Hadrianus J g unius van Hoorn, Medicijn ende Historieschrijver van Hollandt ende West.. Junius, Medicijn Historieschrijve : Hadrianus Junius, die anderaff g Off 't leven verlande let in dit Taff: verlangde, Y graff de Musenheeert en is van haer verheven : g Der Catten Historie heeft hij J En Britten ; diemen hem voor turven getelt heeft *): g » : Bij alle Rotten sijn naem hooch vermeit leeft. J J » Zie Ned. Wbk. III, 1398 en Tschr. XVIII, 146 vlgg. 2) W ij brand Appelman was koopman op den Nieuwendijk bij de JP P J J Kolkstee in den A elboom". Pieter Gerrits z. Coeckebacker g » PP vader van Griet Pr oost was eigenlijk Karin koo er kocht echter 25 Mei g J g P ~ 1554 de heerlijkheid Achttienhoven met bijbehoorende tienden en landen. J J 3 Govert Dircksz. Wuytiers was lakenkooper op den Nieu- Y P P wendï in 't Vliegende Varcken", evenals Dieuwers vader, Jacob Jans z. B e n n i n h. (Elias I,108 . g 4) Elias I 285/6. bedrijf. VI Roemer Visscher in handelszaken nauw verbonden Jan Poppen• De laatste komt voor in verschillende handelsondernemingen, door kooplieden, onder wie Roemer Visscher geenszins de minste blijkt te zijn '), voor gemeenschappelijk risico op touw gezet. Hoewel de oudste der desbetreffende notarisprotocollen, door Sterck uitgegeven en toegelicht, eerst dateert van 16 April 1593 2), blijkt uit dit stuk tevens dat reeds in 1591, door een gemeen- schappelijk gesloten scheepsassurantie, Roemer Visscher een eervolle en belangrijke plaats onder de kooplieden van zijn vaderstad inneemt. Zelfs blijkt hij in verdere stukken hun aller vertrouwde, zoowel van den jongeren Isaac le Maire, als van den ouderen Pieter Lijntges 3). De bodemerij 4) of het verstrekken van gelden in beleening op schip en lading behoorde eveneens tot Roemers bedrijf. Blijkens allerlei notariëele stukken moet echter de voornaamste werkzaamheid van Roemer Visscher, behalve in den graanhandel, in het assureeren van schepen en scheepsladingen hebben bestaan 5). Het is dan ook onzeker of hij bij de scheepsramp op de reede van Tessel (Dec. 1593) als eigenaar dan wel als assuradeur der schepen schade heeft geleden. Eén ding staat vast : over 't geheel heeft het handels- bedrijf Roemer Visscher geen nadeel gebracht 6). Reeds in 1592 moet hij een welgesteld burger zijn geweest, daar hij toen aan de stad een som van f 600 voorschoot ter betaling van Benige fortificatiewerken buiten de St. Anthoniespoort'). Mei 1594 bouwt hij een eigen huis (zie boven) ter vervanging van het oude op de Oudezijdskolk, terwijl hij in datzelfde jaar voorkomt onder de hoofdingelanden van de Zijp 8) (3 Febr.). In 1603 behoort hij 1) Sterck, Aanvullingen tot het leven van Roemer Visscher, bijl. I, II, IV, IX. (Oud-Holl. XXXIII, 1915). IV, IX. (Oud-Holl. XXXIII, 1915). 2) Sterck ib. bijl. I, II. 3) Sterck 18, 21. 4) Vgl. Q. VI, 52. 5) Sterck bijl. I—VI; XI—XIV. 6) Vgl. Q. IV, 50. Sterck 15 vlgg. 7) De Roever in Oud-Hola. I, 1883. 8) Unger in Oud-Roll. III, 1885; vgl. Q. I, 46; IV, 50 en zie boven. VII tot de acht gezworen broodwegers, die gezamenlijk een jaar- lijksche wedde van f 200 uit de stadskas ontvingen en twee boden in dienst hadden ; dit was ook nog zoo in 1605 '). In 1604 (27 Aug.) onderwerpen hij en zijn vriend Spieghel zich na lange weigering, waarvoor zij zelfs een tijdlang werden gegijzeld, aan de „melioratie"-belasting, geheven van huizen, die door het afbreken der stadsmuren in waarde waren gestegen Z). Godsdienst. Tot voor betrekkelijk korten tijd hield men Roemer Visscher voor overtuigd Roomsch-Katholiek : een misvatting, afkomstig van Wagenaar 3). Deze spreekt echter Roemers Roomsch-zijn slechts als een vermoeden uit. Scheltema 4) maakt van dat vermoeden zekerheid, hoewel hij onderstelt, dat Roemer Visscher „Erasmiaansch gezind was en liever de Kerk in de Kerk wilde hervormen." Het vraagstuk omtrent Roemers godsdienst is door Sterck op overtuigende wijze opgelost. In de eerste plaats dient opgemerkt, dat Roemer Visscher's vrouw Aefgen Jacobsdr. van Campen Protestant was. Nu kan men met Alberdingk Thijm (Verspr. Verhalen I, 216) aannemen, dat Roemer en zijn vrouw onderling een „akkoord" hadden getroffen „om de kinderen om en om Roomsch en Gereformeerd te maken." Doch bewijzen hiervoor ontbreken te eenenmale. Veel is er zelfs, dat hier tegen pleit. Immers, waren de kinderen deels Katholiek, dan moet het hoogst ongerijmd zijn, dat wij ze twee jaar na 's vaders dood, in 1622, v e r e e n i g d vinden om een stuk land in de Zijp gelegen, aan hoofdingelanden aldaar te transporteeren tot het bouwen van een predikantswoning 5), hetwelk geen verkoop was, maar een overdracht om niet. Bovendien zijn al Roemers kinderen, voor zoover gehuwd, met Protes- t De Roever in Oud-Holl. 11883. , 2) De Roever, Uit onze oude Amstelstad III, 88. , , 3) Beschr. v. Amsterdam XI 220. XI, 4) Sterck In 't 4de Versl. van 't Vondel-Mus. 1910 25 (en bijl. X ald. . , J Vgl. Unger, Anna Roemers Oud-Holl. III 1885). Voor Roemers landbezit Q. I, ; 4 , , VIII tanten ') getrouwd. Veeleer zou men, afgaande op het vermoeden dat zij 'bij den afstand van genoemd stuk grond in Roemers geest zullen hebben gehandeld, mogen onderstellen, dat deze zelf, in elk geval niet-Katholiek is 2) geweest. Maar wat dan wel? Is Roemer Visscher dan misschien Doopsgezind geweest ? Dit zou kunnen worden afgeleid uit een akte van 8 Maart 1599 verleden voor notaris Jan Fransen Bruyningh te Amsterdam, waarin „de Eername Roemer Visscher, ..... by syn manse waerheyt, ware christelycke woorden, oprechte geloove, eere ende vro- micheyt in plaetse van eede 3) ..... verclaerY' enz. Dit was echter, zooals de heer Sterck mij meedeelt, in dergelijke stukken de gebruikelijke formule zoowel ten opzichte van Katholieken en Doopsgezinden als Hervormden 4) en Israëlieten. Leendertz (Leven van Vondel 15 noot) gaat dus te ver, wanneer hij van alle daar voorkomende getuigen, die „bij ware woorden in plaats van eede" een verklaring afleggen, aanneemt, dat zij Doopsgezind waren. Hoogstwaarschijnlijk zal Roemer Visscher oorspronkelijk wel Katholiek zijn geweest, maar in Erasmi- aanschen geest, blijkens zijn spotten met allerlei toestanden uit het kerkelijk leven van zijn tijd. Daardoor heeft hij zich reeds vroegtijdig van de Katholieke Kerk afgewend 5), om evenals Coornhert, Corn. Pietersz. Hooft e. a. „vijandig, zoowel van priesterdwang, als van predikanten-regeering, het algemeen Christelijke honger te stellen dan het eigenaardige, dat het protestantisme van het katholicisme onderscheidt 6)." Zoo 1) Sterck, Aanv. 3. 6 Juni 1614 trad Tesselschade in de 0. Kerk op als , P doopgetuige voor het oudste kind van haar zuster Truitgen. g 2 Dit blijkt bovendien uit Romm. II, 34 : 0 P a e s d a c h a e n H. L. S. J , P P waar hij vriend uit den verplichten kerkdienst wil houden • ook uit de J zijn P vraa wat toenaem geeft gij dit?" waarmee Huygens, bij Tesselschade's g gJ Yg , J overgang tot het Katholicisme, de schim van Roemer oproept: een zinledige g g ~g vraa zoo Roemer zelf Katholiek geweest ware (Sterck 4de Versl. Vondel- g, g Mus. 29). 3) Vgl. ook Sterck, Aanv. bijl. XIII. g Vgl. Sterck, Tesselschade Hervormd of Doopsgezind? in Tschr. XXXIV. g ~ 5) Sterck, Aanv. 3. > 6) Fruin, Tien jaren, 284 vlg.> J ~ g IX is ook Wagenaar's vermoeden verklaarbaar, die nergens een bewijsstuk van Roemers overgang tot een ander kerkgenootschap zal hebben gevonden '). 3emers Het portret van Roemer Visscher, voorkomend in Scheltema's ortret. „Anna en Maria Tesselschade" geeft alle reden tot verdenking 2). Reeds De Roever (Uit onze Oude Amstelstad III, 90) heeft de echtheid er van in twijfel getrokken en bewijst de onechtheid van het wapen op Scheltema's afbeelding, door het echte wapen van Roemer Visscher te geven. Dit toont een veld van lazuur met een dwarsbalk van zilver, waarin een zwemmende visch van sabel ; het is afgebeeld in een bundel met teekeningen van wapens, gevoerd door Benige schutters van den Handboogsdoelen, onder berusting van Jhr. Dr. J. P. Six. Op een doelenstuk van 1586, door Dirck Barentsz. geschilderd, stond Roemer Visscher zelf. 't Is het kapiteinschap van Egbert Vinck. Van het schilderij, dat verloren is, heeft het Britsch Museum een teekening. Een afdruk hiervan komt voor in Oud-Holland 1903. 1) Sterck ib. 4. 2) Sterck, Aanv. 4, 5.> > X § II. DE „AMOUREUSE" ROEMER VISSCHER. De belangrijke plaats, door Roemers „amoureuse" gedichten in beslag genomen '), geeft recht en aanleiding aan dit onderdeel van zijn dichterlijk werk een afzonderlijke bladzijde te wijden. Ongetwijfeld geeft de dichter in enkele dezer versjes een aardigen kijk op zijn liefdesavonturen, die hij beleefd moet hebben, vóór hij op 36-jarigen leeftijd in 't huwelijk trad. Zeker is hij een trouw „lansknecht" in het „legher van Cupido" geweest. „Ick wetet by mijn seleen", zegt hij .... soo haest ick een schoon kint had uytvercoren, Moest ic onder dees standaert als ruyter ryen Z). En bij dit ééne „schoon kint" is het niet gebleven. In het gastori,} hart van Roemer is voor vele meisjes een plaats geweest: D'onghecierde can ick met dencken cierlijck maken, En de ghepronckte toont datse rijck van Boet „is, De bleecke en de blancke doet my vierich haken, Een hubsch brunetken geeft my in Liefden moet „fris, De blancke schoon, maer 't Bruynken peuluw soet „is 3). Het zou ondoenlijk zijn, hier alle erotische gedichten van. Roemer Visscher zelfs maar te noemen; daarvoor is hetzelfde thema door hem in te talrijke variaties bezongen 4). Een groote 1) Vandaar dat de dichter zelf in het Totten Leser" hen aanspreekt, die » P ~ „geheel vergeten, wat s bedreven ende geseydt hebben, doe Cupidoos hoed „g g ~ Y g Y ~ Y P metlumen in triumphe op 't geyle hooft setten". P Y P P gY Z amm. 7. 3) amm. 6. 4) Slechts één soort, de onnatuurlyke, preutsche meisjes van de Courtos e" meisjes Y ,P „ Y bevallen hem niet : Soud' ick Ludewina vr en ick behoefde wel een tolck , Soo veel termen bruycktse in 't diviseren: Y A la mode de 1a c o u r t, is al haer useren: S se alti t van te houden de graviteyt, Y seyt J ~ Y , Maer ick, niet wetende wat dat is gheseyt, ~ g Y, Se hout wat h wilt, maer ick wil t'huys. (Brabb. 1614, 193).ghy g, ~ Y XI plaats echter bekleedt in zijn liefdesgedichten de zinnelijkheid,. die wel een sterk element in 's dichters amoureusheid geweest zal zijn. Er is ondersteld '), dat daardoor juist vele meisjes wat huiverig van zijn gulheid zullen zijn geweest en hem met een blauwen scheen zullen hebben afgescheept z). Vandaar zijn talrijke klachten over onbeantwoorde of teleurgestelde liefde 3). Toch kon Roemer zich deze kwetsuren niet te sterk aan- trekken; daarvoor had hij het leven te lief. 't Is verloren 't hert legghen, daer een ander de naers leyt 4), zoo parodieert hij eigen tegenspoed. En om zich te troosten zal hij ook „'t Lof van een blaeuwe scheen" hebben gedicht, met die aardige regels ....als ick niet cryghen mach die ick wil, Soo troost ick my seleen en swyghe stil: denckende datter quader mee wort beschut. Want een goet Schutter die schiet wel mis Een goet Visscher vanght altfijt gheen vis. Doch al geeft de dichter zelf ons het recht tot dezen gedachten- gang, daarmee is niet gezegd, dat nu ook a 1 die „mingevallen", waarvan de Brabbeling melding maakt, op gebeurtenissen• uit Roemers eigen leven moeten slaan. Het ware s t e 11 i g- o n j u i s t, wanneer men dat wilde volhouden. Dan zou ook Roemer geen dichter hebben moeten zijn. Vooral van zijn amoureuse poëzie immers berust veel op conventioneele uit- drukkingen en motieven, die Roemer Visscher zich ongetwijfeld heeft eigen gemaakt door zijn groote belezenheid 5) in de auteurs der Oudheid en der Renaissance, van wie vooral de laatsten,, 1) Prinsen, Handb. tot de Ned. Lettk. Gesch. 249, 250. 2) Vgl. bijv. Q I, 10 ; 50 e. a. 3) Q. II, 56, 58; IV, 17, 18, 19, 55; V, 22, 39; VI, 37; VII, 48, enz. 4) Q. II, 57. . 4) Q. II, 57. 5) Vgl. Jamm. 3 r. 8 vlgg. XII evenals trouwens ook in de middeleeuwen bijv. de troubadours -en hunne noordelijke, Romaansche en Germaansche navolgers, onuitputtelijk zijn in het verdichten van allerlei liefdesavonturen. Vooral de teleurgestelde liefde speelt daarbij een voorname rol. Vooral de teleurgestelde liefde speelt daarbij een voorname rol. Het „neen" en het „ja", en in hoeverre dit reden tot wanhoop of hoop geven kan, daarover weiden deze dichters bij voorkeur uit ; en het is geen toeval dat men ook bij Ronsard, in diens „Cartels" zoowel „contre" als „pour l'Amour", hetzelfde genre bewerkt vindt als in Roemers „Lof van een blaeuwe scheen" en „Lof van de Mutse". Trouwens dat Roemers werk nog wel in nauwere betrekking staat tot de klassieke en Renaissance- poëzie zal bij een nadere beschouwing van zijn letterkundige werkzaamheid blijken. Hier genoeg om te doen zien, dat het niet aangaat van dergelijke gedichten zonder meer uit te gaan, teneinde Roemers liefdespoëzie als een zuiver beeld van zijn lotgevallen in dezen te beschouwen. § III. TOESPELINGEN IN DE BRABBELING IN VERBAND MET DE GESCHIEDENIS VAN AMSTERDAM. In zijn reeds meergenoemde „Aanvullingen" (7 vlgg.) heeft Sterck met Benige voorbeelden aangetoond, hoe het mogelijk is verschillende gedichten van Roemer Visscher in verband te brengen met feiten uit de geschiedenis van Amsterdam ; waardoor tevens de tijd hunner vervaardiging bij benadering kan worden vastgesteld. Inderdaad kan men, met de hoofdtrekken van Amsterdams geschiedenis in de 2de helft der 16de eeuw voor oogen, gemakkelijk een vrij groot aantal, vooral van Roemers puntdichten, daaromheen groepeeren. Hieruit blijkt tevens, dat de dichter, hoewel hij zich bij geen van beide elkaar fel be- strijdende godsdienstige richtingen heeft aangesloten, als fijn en scherp opmerker allerlei staatkundige en godsdienstige misstanden in een of meer „Quicken" bespotte of berispte met de hem eigene onpartijdige waarheidsliefde. XIII Stellig dagteekenen (zooals Sterck t. a. pl. vermeldt) van deny beeldenstorm van 15 6 6 (23 Aug. in de O. Kerk ; 25 en 27 Sept.. in het Minrebroeders- en Karthuizersklooster) 1) Q. V, 54 : De Beelden ghemaect van silver of gout ; IV, 24 : Een Duytschen yver heeft Jan de Wael Z) ; III, 14 : Noemt een bootsman schipper, een Moninck pater (de hier genoemde „Simon slecht" was kapelaan van de O. Kerk) 3). De gepleegde gewelddaden ontlokten Roemer de klacht De Geusen cruysen ons met ghewelt (IV, 21) en : een dubbelt Geus, en een dubbelt Catholijck Zijn een enckelt Boet man heel onghelijck. (II, 15). Van ongeveer denzelfden tijd zal wel dateeren Q. IV, 7, met de woordspeling tusschen mis doen en misdoen en de vraag aan 't slot Wat dunckt u Rochus, is by Papau of Geus? Om verschillende, zeer aannemelijke redenen stelt Sterck de correspondentie tusschen Roemer Visscher en Spieghel (Romm. II, 34, 35) omstreeks 1569. Hieruit blijkt nl. o.a. dat de kerken weer voor de Katholieken geopend zijn, hetgeen eind 1566 reeds is geschied. De Prins van Oranje, 15 Dec. zelf te Amsterdam gekomen, stelde althans officieel de Gereformeerden in 't ongelijk. Echter heeft hij zeer waarschijnlijk wel met hen in geheime verstandhouding gestaan. Zeker is het, dat hij zijn goedkeuring hechtte aan den door hen afgedwongen eisch, dat de geuzen- hoofdman Hendrik van Brederode kapitein over den krijgshandel_ te Amsterdam zou zijn. De tijd voor een opstand van Amsterdam tegen de regeering was echter nog lang niet gekomen. 's Prinsen vlucht naar Duitschland (April 1567) maakte ook Brederodes positie te 1) Vgl. Ter Gouw, Amst. VI 97 vlgg • ib. 149 (noot 1) ; Brugmans, Opk. ; g ~ : gg~ g ~ P en Bloei van Amst., Hoofdst. II. 2) Zie over hem Elias I 129. 3) Vgl. verder Sterck t. a. 1. 9. g P XIV Amsterdam onhoudbaar, en op zijn voetspoor vertrokken begin Mei 1567 een massa vluchtelingen, meest voorname kooplieden, uit de stad, om zich „naar Emden, Bremen -en elders heenen" te begeven. Weldra waren nu Bossu en Noircarmes met zes vendels Duitschers in Amsterdam. Op het gewelddadig te werk gaan dezer troepen, die zich door hun ruwheid algemeen gehaat maakten '), zal wel doelen Roemers klacht (Q. III, 13) : die „een Lansknecht Beul" wil noemen „die moet met de waerheyt ter deuren uyt" en Brabb. 1614, 160 : „Crijchsluy die de vrienden meer dan de vyanden quellen" 2). In Q. III, 13 noemt hij tevens een hopman „brantschatter" 3). Maar nog erger werd de toestand, toen in Sept. 1567 de „commissarissen der Beroerten" te Amsterdam kwamen, om, ijverig geholpen door de stedelijke regeering, een lange lijst van burgers tot eeuwige ballingschap met verbeurdverklaring van goederen te veroordeelen, terwijl daarenboven aan velen, die hun in handen vielen, het doodvonnis voltrokken werd. Daarbij kwamen Alva's onmatige geldelijke eischen, die reeds in 1569 de klacht der stadsregeering wettigden over algemeenen eco- nomischen achteruitgang '). Van omstreeks dezen tijd zal dagteekenen: Vreemde Bedelaers te maken Heeren, Boeven verheven in grooter Beren, Ut de lande jaghen den rechten Patriot: Der rijcken goederen confisceren, De arme Ghemeente schatten en scheeren Is der Tyrannen raet, daet en slot Een oprechte Overicheyt is een gaef van God. (Romm. I, 39). 1) Vgl. Ter Gouw Amst. VI 220, 223; VII 429 (noot). 2) Trouwens over die lansknechten, van allerlei nationaliteit, die ook later te Amsterdam verblijf hielden, spreekt Roemer herhaaldelijk. Zie beneden, bij J r P herhaaldelijk. ~ J IV. Alleen op de bovengenoemde plaatsen klaagt hij over hen.P g P g hij 3) Zie beneden, bij ~ J IV. 4) Zie Brugmans, 82. g XV Echter — de regeering van Amsterdam bleef, zeker voor een niet gering deel uit eigenbaat, den Koning trouw, welke belangrijke voordeelen de opstand na 1 April 1572 ook in Noord-Holland behaalde. Lumey's kort beleg in 1572 moest dan ook, door gebrek aan medewerking van binnen uit, spoedig worden opgeheven '). Van 1572/3 kan zijn Roemers bekend „Adieu-lied" (Romen. I, 58), indien met de regels Adieu Haerlem, daermen den Crijch useren, Adieu Heemste, en dat deur bedwanck gezinspeeld wordt op het beleg van Haarlem, dat mede door den krachtigen steun der Amsterdamsche regeering slaagde. Van Amsterdam uit heeft Alva daarna het beleg van Alkmaar geleid, hetgeen hem, evenals de vlootonderneming op de Zuiderzee, is mislukt. Nog in hetzelfde jaar 1573 vertrok hij. Ook tijdens Requesens bleef het politieke standpunt der stads- regeering onveranderd, hoewel de welvaart verliep en den opgestanen steden ten beste kwam. Moeilijk werd echter haar positie, toen, na Requesens' dood, eind 1576 de Pacificatie van Gent gesloten werd. Toch duurde het nog tot Febr. 1578 eer in Den Haag de Satisfactie tusschen Amsterdam en de Staten tot stand kwam. Na de Satisfactie volgde 26 Mei 1578 de Alteratie, die in meerderheid Gereformeerden op het kussen bracht. Den 2den Sept. daaraanvolgende had de plundering plaats der Nieuwe Kerk, die tot dien tijd aan den Roomschen eeredienst gewijd was geweest (de andere kerken waren na 26 Mei voor de Gereformeerden opengesteld). In een aardige woordspeling aan 1) Reeds vroeger hadden de Watergeuzen Amsterdams omstreken verontrust. g g Zoo brachten zij in Maart 1571 een bezoek aan Monnikendam. De baljuw J J van Waterland, Wolfert Michielsz. had zich bij gelegenheid uit vrees in J ~ g een varkenshok verscholen. Op hem slaat Q. IV, 16: P ~ Voor den stouten cruypt Wolfaert in ' Verckens cot. Ook VI, 13: YP ~ Als Ca ete n Wolfaert treckt op de wacht ... . P Y P Immers in 1572 was de J baljuw kapitein van een vendel soldaten te Amster- P dam Beide gedichtjes zullen van 1572 zijn. Wolfert bleef te Amsterdam ~ g J damij ite n Verckenschot" heeten (zie Ter Gouw Amst. VI, 282, 370 • Elias I, 14). sr P Y > > > > XVI zijn vriend Jan van Hout heeft Roemer Visscher in Sept. 1578 met de onmacht der beelden den draak gestoken (Romm. I, 3) '). Met de openlijke uitoefening van den Katholieken eeredienst is het dan te Amsterdam gedaan, maar aan dit gansche tijdperk v ó ó r 157 8 danken wij een heele reeks gedichtjes van Roemer Visscher, waarin hij ons met allerlei Katholieke gedachten en gebruiken in kennis brengt. Zoo bijv. Q. III, 1 (het „loncken op zijn lief" in de kerk)); III, 29 („'t Vrouwenlof"); III, 34 („Maria, die 't kindeken baren sal"); III, 39 („de Paep” = de priester) 3); III, 46 (iemand, die uit de aflaatskist heeft gestolen en nu „een heerenstaet voert") °);; III, 54 (,,de Lampen uyt- blaesen inde Kerck") ; V, 47 („wollen gaen als een Claris") ; VI, 6 („ave Maria"); VI, 10 (ketterij) 5); VI, 35 (het eerera van Sinte Barbar) s); Brabb. 1614, 192 (het „niet willen borgen op Pater Noster"). De dichter zelf, ook al behoort hij niet officieel tot de dan nog heerschende Katholieke Kerk, leeft nog voort- durend in die Katholieke gedachtenwereld, blijkens uitdrukkingen als : zweren bij „het heylich cruys')", „biechten" en „het aflaet verdienen" 8), „Sint Job een kaers ontsteecken" 9), „gracy” en „benedijsYi10), „'t Paesbort tussen inde Kercke" "). Telkens blijkt bij dit alles, hoe Roemer allerlei misbruiken uit 1) Vgl. Sterck, Aanv. 11, 12 • Ter Gouw, Amst. V, 179 (noot 5). g a Ook Brabb. 1614, 193. 3) Vgl. Q. V, 41 • VI 45; 46 • VII 40 • Romm. 137 40. 4) Vgl. Q. III, 47. Wordt in Q. III, 46 bedoeld Harmen Jaspersz., bakker g 4 4 ~ P ~ in de Moistee ? , Zoo ja, dan moet dit versje van vóór 1574 zijn, toen deze versje g J, J, man is begraven (zie Elias I 118). g 5 Wie de onbekeerde Sint Pouwels” is, is mij niet gebleken. „ ~ J g 6) Vgl. Tuyt. 20 en 22 Sanct" en Sanctin". g Yt „ ~: 8) Q. v, 31. 7) Q. I 19. 9) Q. VI 47. 10 Romm. II 23. 11) Brabb. 1614, 176. Hoewel uiteraard al deze voorbeelden de Brabbeling betreffen, kan ik g niet nalaten hier te vermelden de merkwaardige plaats Sinne o en III, xxxII g P P PP in een Processie uyt te munten als een Beeltjen op een stock'en" als het ~, Y J P J wareeillustreerd door Brueghel's Processie (Museum te Brussel) waar S. g g Cornelius en S. Antonius wordenedra en. Ik betuig hier gaarne mijn mij g g g g aan den heer Sterck, die mij op deze afbeelding opmerkzaam maakte. J P g P XVII zijn Katholieke omgeving te Amsterdam laakt. Doch ook over- dreven antikatholicisme keurt hij ten strengste af. De Preeckers, die haer kettery als Schriftuere dryven (Brabb. 1614, 159) rekent hij tot het „schijns-volck", evenals Oproerighe Predicanten, ..... Disputerende ketters, diet al wel weten (ib. 185), een toespeling m. i. op het gewelddadig optreden der Gerefor- meerden in Sept. 1578, waarvan Ter Gouw vooral Dathenus den aanstoker acht'). Men mag onderstellen, dat de nieuwe regeering, die na 1578 optrad, Roemer Visscher is tegengevallen. Wel keerde de wel- vaart terug en dagteekent van dezen tijd Amsterdams grootheid, maar de nieuwe regenten vormden alras, evenals hun voor- gangers, een besloten kring, terwijl de buitenstaanders niet den minsten invloed op het bestuur hadden. Trouwens in 't algemeen geldt dit van alle steden in het vrijgevochten gebied, waar de handeldrijvende regenten thans de macht in handen hadden. Schromelijk misbruik, meestal tot eigen geldelijk voordeel, werd al aanstonds gemaakt van de verwarring, waarin de staatszaken nog verkeerden. Niet onduidelijk zijn Roemers toespelingen op dergelijke wantoestanden in zijn bekend gedicht (Jamm. 8), te recht een voorspel van Vondel's Roskam genoemd z): . Het soete Vaderlant an Oerden te scheuren : enz. Een dergelijken baatzuchtige hekelt de dichter in Romm. I, 15 (Aen Arent): stellig iemand, die in 1567 „om het geloof 3)" is gevlucht en nu in eer en aanzien is, doch voor wiens gods- dienstige overtuiging Roemer niets geeft. Slechts het brandmerk der „Ypocrisy" heeft hij voor hem over. Van denzelfden aard is de vergelijking tusschen „Abel" en „Kaïn" (Q. VII, 304): 1) Ter Gouw, Amst. VII 435 vlgg. ,gg 2) Prinsen, Handb. 252/3. ~ r 3) Geloof hier in woordsp. met de bet.: crediet. Hij is dus tevens P J we e aan omdat hij zijn schuldeischers niet betalen kon., gg g J zijn 4) Vgl. Jorissen, Roemer Visscher en zijn gezin 7 `Nederland 1880, III). zijn g g ~ XVIII Abel regeert nu lant luyden en steden, Abel heeft sich op Moyses stoel ghestelt, Abel heeft nu recht met gheweldighe reden, Cairn is vernielt, en Abel hout het velt, Abel heeft Cairn met list en ghewelt Verdreven, verjaecht, verbannen, verstoten, Sijnse dan met een sop niet overgoten? Nog dienen hier genoemd Benige versjes, waarvan de tijd van vervaardiging, om redenen buiten Amsterdams geschiedenis, precies of bij benadering kan worden vastgesteld. Zoo is stellig van na 1574 het alleen in den druk van 1612 (ald., Ghen. Boerten III, 110) voorkomende Graf-schrift van Hadrianus I u n i u s, daar deze in 1574 te Middelburg overleed 1). Zeker is van 1578 Q. V, 50 : „Opt huwelick van W (ij bran d) A p p el m a n, en Griet P (r o o s t)" 2), wellicht van 1580 : „Op de Bruyloft van D i e u w e r en Go de f r i d" (Romm. I, 42) 3). de Bruyloft van D i e u w e r en Go de f r i d" (Romm. I, 42) 3). Van ± 1586 kan zijn Q. VI, 3: „A n t w o o r t op des Heers van Noortwijcks Elegia"; want Douza's: Ad Romulum Piscarium (Eieg. Lib. II, 35) komt voor in een ter Leidsche bibliotheek berustende uitgave van 1586 en dateert dus van vóór dit jaar. Vermoedelijk zal Roemers antwoord op deze Elegie spoedig gevolgd zijn, zoo niet reeds vroeger Douza hem zijn lofdicht, eigenhandig geschreven, zal hebben gezonden. Ten slotte moeten Q. III, 34, 57 ; IV, 35 ; VI, 33 om hun inhoud van vóór Roemers huwelijk (Maart 1583) dagteekenen. 1) Elias I, 209, en boven bij § I. 2) Vgl. boven bij § I. 3) Vgl. boven bij § I. XIX § IV. DE BRABBELING ALS BEELD VAN HET HUISELIJK EN MAATSCHAPPELIJK LEVEN VAN ROEMERS TIJD EN OMGEVING. In zijn Brabbeling heeft Roemer Visscher ons een menigte toespelingen nagelaten op het huiselijk en maatschappelijk leven van het Amsterdam zijner dagen. De hoofdtrekken van het beeld, dat hij ons schetst, mogen hier, verdeeld in de voor- naamste groepen, volgen. 3 en drank. Trots den toenmaligen eenvoud ') blijkt uit tal van plaatsen, dat men zich bij voorkomende gelegenheden aardig wist te goed te doen. Zoo vermeldt Roemer o.a. „bout, pasteyen" 2), „thaertgen, marsepeynen" 3) ; allerlei vischsoorten 4), soorten appelen 5), „haes, conijn, taeling, capoen, patrysen, phasanen" 6) en ander gevogelte, ja zelfs „papegays tonghen"'). Als dranken komen voor „peuse- laer" 8), een slecht soort bier (vgl. Brabb. 1614, 191 : „de secte der Peuselaristen"), het geprezen „Engelsch bier" 9), „heete wijn" t0), „Rijnsche wijn" 11), „stremmelis, room" 12), „kandeel" 13). Men hield een gastmaal na den slacht 14). Bekers zijn o. a. de roemer 15), het „klaverblad met een staart" 16) (of: steel). In Romm. I, 59 vindt men de wijze, waarop men verschillende dranken dronk ; tafelmanieren, met klachten over den invloed der zuidelijke „courtosy" Q. III, 17 ; Romm. I, 44. 1) Kalf Huisel. en Maatsch. Leven van Amsterdam in de 17de eeuw, 7. 1 i 2) Q. I 44. s. VII, 22. 4) Q. V 12 • Brabb. 1614, 171. 4 ~ s Q. V, 50. 6 Q. V, 28; VII 22. Brabb. 1614, 172. 8) .I 61• II 14 9) . 4 10) Q. V 41. Vgl. Kalf t. a. 1. 57 • Schotel, Maatsch. leven onzer 4 g P > Vaderen, 9 \ 10. 11. I, • Romm. I. 58. 12) Romm. I, 58, vgl. Kalf 86. 4 ~ g 13) Q. VII 22. Romm. I 59. 14. II 34 ; VI 22. Q 15) Totten Leser" Raets 3 Schotel t.a.pl. 15, 16. ; ; » P ~ 16. I, 29 • vgl. Schotel 18, 19. 4 ~ g > XX Kleedmg. De veranderlijkheid van de mode blijkt uit Brabb. 1614, 192 Alle Jaers isser een nieuwe snof van cleeren. De Vryers draghen nu langhe lyven, Corte broecken, De Vrysters draghen meer huyfkens dan doecken, Langhe lubben met nauwe cleyne kraghen. De kleeding der „veysters" is in tal van „Quicken" besproken. In al haar pronk heeft Roemer ze geteekend, met „keursken, klet (een bovenjakje), rock, bouwen, halsdoeck, lubbekens, cap, oorlap en huyfken ')". Met de kleeding van verwijfd e „veyers" steekt de dichter telkens den draak. Zij waren „ghelubt" en gingen in fluweel en zijde gekleed 2). Hoe een Amsterdamsch huis er uit zag, met „voorhuys, koocken, schoorsteen, back en beschoten kamers" leest men Q. VII, 243); de „pronkkamer" werd „beste carver" genoemd ¢j. Vaak was (als nog heden te Amsterdam) het „pothuys" als werkplaats tegen het huis aangebouwd g). Een aardige beschrijving van allerlei huisraad geeft Q. IV, 31 6) (daar o. a. „coper en tin", „ghesneden Gassen", „ingheleyde buffetten", „fijne dwalen, tafellakens, servetten" enz.). Ook waren „tafelborden",, met gedic XXI bij het toilet eener vrijster vindt men Q. I, 30 1); het aanwenden van kunstmiddelen, waar de natuur in gebreke bleef, o. a. Q. II, 72). Er wordt geklaagd over courtosy in 't vrijen 3), over materialistische neigingen der meisjes "). Trouwens ook bij het aanprijzen van een meisje telt geldbezit mee 5). Van „mallen vóór de bruiloft" spreekt Q. III, 6 8). Buitengewoon talrijk echter zijn de toespelingen op allerlei ongelijke verhoudingen in de vrijerij, waarbij, op ouden trant, leeftijds- en bezitsverschil een rol spelen 7). Een spelevaart met een meisje beschrijft Q. V, 35 ; het geven van een ring • „op trouw" Q. V, 458); VI, 59 ; een bruiloft met dans Q. VI, 219), terwijl mede Benige bruilofts- gedichten door Roemer zelf zijn vervaardigd 1°). Spel en Blijkbaar is Tuyt. 20 : „Bonder hoop van winnen ick 't spelleken vermaak. schut" een toespeling op het kaartspel. Verder vindt men het, ook in de 17de eeuw, zoo geliefde kaatsspel 11); het schaatsen- rijden 12), schermen 13) en „om prijs loopen" "). Waarschijnlijk is in Q. IV, 18 een toespeling te zien op het ganstrekken of -rijden ''), terwijl men in hetzelfde gedichtje allerlei woord- spelingen vindt in verband met het schaakspel. Evenmin is vergeten de Vastelavondvreugde1e) en de vaak daarmee nauw 1) Vgl. Kalf 58 9 en het plaatje op bl. 60 ald. . ~ P J P 2) Ook Q. II 9, 31; IV 6; V, 21 (vgl. Brabb. 1614, 193). 3) Romm. I 35; Brabb. 1614, 193. Zie boven bij II en Kalf 55, 56. a. II, 17. Vgl. de in de aant. aldaar genoemde parallelplaatsen. 4 ~ g g P P 5. I 47. Vgl. de arall el 1. 4 g P P 6) Vgl. Q. VI, 60 een uurtgen praten", blijkbaar met oneerbare bedoelingen. g 4 >, g P ~ blijkbaar g IV 47 boerin" en courtisaen" • III 27, 61 (jong meisje en oude man • vgl. Q. IV 18; V, 9, 42, 45; VI 7, 59). Een omgekeerde verhouding g Q. II 42. Een helt Wijf" . V, 44 evenals II, 42; IV 4; VII 16. „g J 8) Kalf 58. 9) Kalf 62. 10) Q. V 50 • Romm. I 41, 42, 43; II 36. 11) Q. IV, 13 • VII 54; Raets. 5. Vgl. Kalf 81; Schotel 119. 4 g 12 13. II 30. 1 h Romm. I 62. Q. 121. 4 Q 15) Vgl. bijv. Ter Gouw, Volksverm. 353 vlgg. 't Is echter ook mogelijk, g bijv. ~ gg g J dat de dichter zinspeelt op den zgn. St: Maartens ans die op St.-Maarten P P g g~ P gekocht of ten geschenke gegeven werd. Ter Gouw ib. 248 vl gg. ~ g g g 16 Q. V, 23. Vgl. Kalf 14, 15. XXII verbonden mommerij '). Van dans, muziek en zang spreekt Roemer herhaaldelijk ; van de muziekinstrumenten noemt hij fluit, trompet, trommel, orgel, luit en ander „snaren gheclanck" 2). Veelvuldig zijn ook de toespelingen op dronkenschap en daarmee gepaarde luidruchtigheid 3) („boevery” =dobbelspel Q. II, 30) 4). scheepvaarten Wat er zoo al in de trekschuit verhandeld werd, meldt ons koopmanschap. Q. III, 59 met dien kenschetsenden beginregel : „Tusschen hier en Utrecht, stoot Nellen bec noyt 5) stil." Voorts danken wij aan Roemers eigen bedrijf tal van uitlatingen over de scheep- vaart en den handel. Het blijkt, dat hij als handelsman nauw- keurig met dit bedrijf, ook met de daaraan verbonden gevaren en kansen, bekend 6) is. Over de visscherïj spreekt hij Q. VI, 49 en Q. VII, 40. Merkwaardig zijn de plaatsen betreffende den handel op Oostland'), destijds „de stam waarop alle andere handelstakken als geënt waren" 8) en waarin Roemer Visscher zelf als koopman en assuradeur levendig aandeel nam. 9) Over de kramers spreekt Brabb. 1614, 182 : „de Cramers die achter lande loopens10); over den makelaar Q. IV, 46. Aardig getypeerd is de koopman Q. II, 4: „de Coopluy (spreken) van winst en van profijt"; 11) ook „Nel", die aan 't hoofd van een handelshuis staat en alle vrijers op een afstand houdt. 12) Over 1)Q. VII 13, 39 ; Brabb. 1614, 192. Vgl. Kalf 16, 61. g 2 Dans Q. I, 36 ; III 24; VII. 13, 39. Muziek en zang Q. II 30 • VII 13 • Romm. I, 58 ; Brabb. 1614, 181 (vgl. 192 de spijs op brenghen met vier ; > > g » PJ P g schalme en musijck of choorsan " . schalmeyen, J g s. II 30; III 28; V, 5, 6, 7 ; VI 34, 35; VII 3, 22. 4 4) Vgl. Ter Gouw, Volksverm. 38/9; . IV, 15. g a> 5) Vgl. voor de gesprekken in de trekschuit v. Effen, Holl. Spect. 88e vertoog. g gP ~ P g 6. IV 5 (daar ook : zeeroof); IV 15, 52 ; V, 51; VI 14, 52 (daar ook Q bodemerij); Romm. I 63, 64. 7)Q. VI 11 • Brabb, 1614, 172 de groote Schepen die van Oosten ~ >, g P comen varen". Vgl. Sterck Aanv. 16 (noot 4 . g ~ s Fruin, Tien Jaren, 201. Vgl. Sterck, Aanv. 17. 9) Zie boven bij I. 10 Vgl. Q. VI 51. 1 g 11 Vgl. Brabb. 1614, 169: verlies op de waer heeft den Coo man g » P g Coop ma en verder. VI 5, 43 ; Romm. 163 64. 4 12) Q. VI 28. g~ P gekocht of tenü^e^^^^^ke gegeven werd. Ter Gouw ib. 248 vl ~ g g g gg. 16 Q. V, 23. XXIII landbezit (door den handel verkregen) handelt Q. IV, 50 ; ') elders weer worden ons tal van handelsartikelen genoemd. Z) Een collega-korenkooper, door den handel rijk geworden, rekent reeds zijn geslacht „van Haver tot Garst" 3), terwijl evenmin de ban- kroetier 1j), de „kwade betaler" 5), de hebzuchtige 6) en bedrie- gelijke koopman 7) ontbreekt. reemdelingen. Talrijk zijn in Roemers werk de toespelingen, meerendeels spottend, op de vreemdelingen, vooral op Walen en M o f f e n. De eersten waren den Hollanders in beschaving vooruit, doch dezen laakten hun Zuidelijke gemaniëreerdheid met den naam c o u r t o s y. 8) 9) De Moffen (Poepen, Knoeten enz.) werden door den bewoner dezer landen, die zijn vermogen in den handel en de daaruit voortvloeiende winst zag aanwassen, als zijn minderen beschouwd (vgl. bijv. Roemers versje Q. VI, 49: ... Ghy alderbotst die voor bot den Hollander schelt, '0) ") Waerom gheeft ghy hem voor Bot en Botter, Cooren en ghelt? Den spot met de Brabanders en hun snoeverij vindt men Q. VII, 41 12). 1) Vgl. (?) Q. III, 38 ; VII, 14. 2) Q. IV, 46 ; V, 14; VI, 28, 48 (zie V. Ravesteyn : Onderzoekingen over de Economische en Sociale ontw. van Amsterdam, 12). 3) Q, II, 47 ; vgl. Sterck, Aanv. 5; Q. VII, 9, Romm. I, 12 (zie Kalff 20. Is Romm. I, 12 niet het oudste voorbeeld van van in die beteekenis ? 4) Q. IV, 36 ; vgl. Brabb. 1614, 160: „die banckeroet gespeelt en over- vloedich ghelt hebben". 5) Q. VI, 5 (vgl. Q. VI 54 : „een quinckernel halen"). B) Q. VI, 41. 7) Q. I, 55; Romm. I, 40. 8) Zie S. Muller Fzn., Fin de Siècle 376 (Schetsen uit de M. E. Nieuwe Bundel). Vgl. de uiting van Jan van Hout, die zijn kinderen naar de Fra. school zendt, niet om „courtisaensche manieren te leeren of 't joffertgen te spelen" (Prinsen, De Nederl. Renaissrdichter J. v. Hout, 41 ; vgl. Prinsen Handb. 228). 9) Q. III, 17 ; VII. 29; Romm. I, 35, 44 ; Brabb. 1614, 193; ook Q. III, 22; IV, 47 ; VI, 27. 10) Vgl. Kalff 103, 104. 11) Q. I, 51, 57 (vgl. Q. III, 53 en Brabb. 1614, 193 : „Meester Cagnaert"); Q. III, 2, 16 ; IV, 15 ; VII, 19, 20. 12) Vgl. Bredero's S . Br. g P XXIV Hoplieden en Ongunstig is ook het oordeel over de lansknechten '), (onder lansknechten, wie trouwens veel uitlanders waren), en over den hopman, den „miles gloriosus" van dien tijd. Z) De eersten zijn o.a. vermeld Q. I, 6 3) (,,'t is een lanst, hij vloeckt, hij sweert") vgl. Brabb. 1614, 160: „Crijchsluy die de vrienden meer dan de vijanden quellen" ; de goede vindt men Brabb. 1614, 186 : „De Lans- knechten die eer en eedt wel hebben betracht" ; het oordeel over de hoplieden o.a. Q. I, 6, waar waarschijnlijk op een Amster- damsch kapitein gezinspeeld wordt. ') Doctoren. Een geliefkoosd onderwerp van spotternij zijn verder (als in de 17de eeuw bij Coster, Bredero e.a.) ook bij Roemer Visscher, de doctoren. b) Slechts geprezen vindt men (Brabb. 1614, 186): „Doctoren die bekent is der natueren Gracht". De „pisbekijkers" komen voor Q. IV, 53 6) en Brabb. 1614, 185; de „alcumisten" ib. en Raets. 12. Misbruiken en Op talrijke plaatsen is melding gemaakt van het vaak voor- misstanden, komend bedrog der waarden 7), zelfs worden ze in één adem genoemd met „roffianen" (koppelaars) en ander slecht volk 8). De zegswijze „sonder Waert reeckenen" vindt men Tuyt. 20 9). 1) Vgl. bij III. g J 2) Vgl. ho man Roemer" bij Bredero en de schutterstukken uit de 17 de eeuw. g „ P J 3) Ook Q. II 19; III 13, 14; VI, 38, 54 • VII 40; Romm. 115 29. Men vgl. Brueghels Lansknecht (Musée Faber, Mont ellier . g g , P Ook Q. III, 13; V, 57 • VI. 13, 32, 43, 44 • misschien ook Q. IV 30. 4 5) Q. II 33, (de kleederdracht van een dokter bij Elias, I 23, 24); V. 45 , Romm. II 38: Nieuwe Doctoren stout int worghen". Vgl. Schotel, 377 ook Molière:Le médécin malgré lu y" J. B. F. v. Gils : De dokter in de Oude ~, g Y ; Nederl. Tooneelliteratuur. Hetzelfde onderwerp in beeld gebracht, Rijks Pren- P g , J tencab. Portef. 138. , 6) Vgl. Kalf 86 (Op de afbeelding van 't Driekoningen-spel aldaar : g P g Ic Pisbekeker weet de Me sens goede baet YJ g Voor Aemborst, n der z en 't bleec en vael gelaet. , pyn Y, g 7) 1614, 192. 8) ib. 185. 9) Over het bedrog van kooplieden, zie bij en koopmanschap"; g P , J„Scheepvaart van geestelijken bij III. J J XXV „Verraders en verclickers" 1) staan evenmin bij Roemer in goeden reuk. Uit winstbejag blijken advocaten 2) en rechters het „recht te buyghen" 3), terwijl ook de waarheidsliefde der getuigen 4) niet steeds boven alle verdenking verheven was. „Primum mihi schrijven" konden ook rentmeesters 4), trouwens „elck is een Diefken zijnder hanteringhe" 5): schoenmakers rekken het leer 6) ; droogscheerders het laken ; snijders, brouwers, apothekers en bakkers zijn van hetzelfde allooi. En dat een tapster „overmaeY' zou tappen, is ondenkbaar 7). Aartsbedriegers zijn ook „ros-tuuschers" 8) en „heydens" 9); de laatsten bekleeden een waardige plaats in het gilde van „guychelaers, bedelaers, prachers, lantloopers" enz., dat dient in het leger van „Schijn" (Brabb. 1614, 185). Roovers en dieven noemt Q. IV, 5 ; zij zijn goede bekenden van „den beul van Haerlem" 10): galg en rad 11) is hun voorland. Verreweg het talrijkst zijn echter de vermeldingen van mis- standen op zedelijk gebied. De voornaamste dezer toespelingen mogen hier ten slotte volgen. Een groote rol speelt uiteraard hierbij het „meysgen van Venus gheslacht" 12), dat onder allerlei benamingen in tal van Quicken optreedt 13). Het be- rucht bedrijf van koppelaars en koppelaressen staat hiermee in nauw verband 14). Herhaaldelijk is ook in tal van naamvariaties .sprake van den ongelukkigen of bedrogen echtgenoot, den hoorndrager (Dorden, Giccher, Fobert, goe-Jan, Lubbert, Goosen, 1) Q. I 34, 55; Brabb. 1614, 185. 2) Q. III 42; VII 40; Brabb. 1614, 159: om hecochte Taelmans". 3) Romm. I 40. I, 4) Brabb. 1614, 159. 5) Q. V, 37. 4 6) ib. en 3't Tu . 15, r. 2 „Beter Beter dan de Schoenmakers op het leer te recken". P 7) Dit alles. V, 37. Q 8) Q. I 9. s. VI 35, v 1. Kalf 115). 4 > g 1°4 . VI 30. 11) Q. VI 5, 61. Q > 12) Q. 13. 13. I 8: Venus nichten"; I 57, (vgl. III 53); I 61; II 15, 28 enz• Q Zie bijv. Q. VII, 7 den haes a hen" • VII, 22; kamerkatje". „kamerkatje". J >, J g ~ ~ 14 Q. II 42; III 28; IV 46; V, 40; VI 46; Brabb. 1614, 181: een Q rente daer hem de Coppelaers op generen"; ib. 185 (vgl. boven: Waerden , PP P g ~ g ~, Roffianen" enz). XXVI Bouwen enz.) 1). Ten slotte de „hoerjaghers", onder patronaat van Sint fob 2). Toespelingen Ten slotte mogen hier niet onvermeld blijven Benige toespelingen van topografi- op plaatsen in of buiten Amsterdam. Zijn geliefd Amsterdam schen aard. zegt Roemer in zijn „Adieu-lied" (Romm. I, 58) vaarwel met den regel: „Adieu Amsterdam wel schone stede" 3). Eenige straatnamen zijn vermeld Q. II, 5; ook St. Anthonisdijck en Outewael komen voor 4). Als plaatsen van vermaak noemt Roemer Reguliershof, Doelen en 't „Annekens huys" 5}, terwijl hij spreekt van den waard in 't „Schaeck" 6). Ook „'t Vleyshuys" en „'t knielsvat" 7) waren twee te Amsterdam heel bekende gebouwen. Van plaatsen buiten Amsterdam worden genoemd: Haarlem en Heemste 8), Den Haech 9), Enkhuizen 19) en de zes groote Hollandsche stedenLL11). § V. ROEMERS LETTERKUNDIGE WERKZAAMHEID. VERTALINGEN, DIALECTISCHE EIGENAARDIGHEDEN. Zooals gebleken is 12), houden vele van R. V.'s gedichten min of meer duidelijk verband met allerlei gebeurtenissen uit de geschiedenis van het Amsterdam zijner dagen. Dit brengt ons als vanzelf tot de onderstelling, dat de Brabbeling, waar- van de kern zeer_ zeker uit Roemers jeugd 13), tijdens 1566 en 1) 48 • II, 12, 16, 30 (een koeckoeck" 32, 38 • III 5, 7, 11, 43 • Q. I.7 2 ~ r ~ ~ ~ r 14 19, 33, 46 • VI, 46, 54, 56, 58 • VII, 21 • Brabb. 1614, 185: bock, V 13 , , , , , , ~ , ~, koeckoeck, haneray" en orden" . ~ Y ~, aVI 47 • Brabb. 1614, 160 broeders die Sint-Jobs trappen getelt Q. >, PP g hebben" • ib. 191: „Sint-Jobs Heynsten .... ". ~ ~, Y 3 Vgl. Ter Gouw, Amst. V, 378. 4) Romm. I 58. s• Romm. I, 58. 6) Q. V 41. 7) Q. VI 53.. Q. I, 36 III, 29 Q 4 8) 9) 10. 10) Q. III, 19 • VI, 48. 11 Q. V. 48. Romm. I, 58. Q. V, Q , , , 12) Inl• III. 13) Totten Leser, bl. 5 : de kinderen, wiens Voor-ouder s ick Vgl. „ , g ! 1 eert ij d t s met Momi ellen . • .. henlieder ghebreken toe herneten . . r w e ~ g toeghemete XXVII volgende jaren zal dateeren, door den dichter, telkens als iets, bijzonders in zijn omgeving of in Amsterdams geschiedenis hem daartoe drong, met Benige vluchtig en vlot neergeschreven „Quicken" is vermeerderd, totdat eerst tegen 1614 deze verza- meling afgesloten werd. Toen nl. gaf de dichter een door hem- zelf bezorgde uitgave in 't licht, „oversien, en meer als de helft vermeerdert", in plaats van den druk van 1612, die bui- ten zijn „kennis en weten" verschenen was. De „Sinnepoppen", waarbij zijn dochter Anna hem behulpzaam was, zullen van het eind der 16de eeuw en het begin der 17de eeuw dagteekenen'). Wat nu verder met name de Brabbeling betreft, stellig is daar nog telkens de Rethorica aan het woord. Allerlei ruw- grappige aardigheden op misstanden in het huwelijk, op de geestelijkheid, op tal van oneerlijke en oneerbare praktijken in het dagelijksch leven, herinneren, evenals zijn herhaalde, soms zeer vèrgezochte woordspelingen aan den ouden trant der 15de eeuwsche refereindichters Z). Roemer zelf dicht nog af en toe een rondeel, ondanks zijn afkeer van gekunstelde poëzie 3). Ver- der legt hij in zijn „Lof van Rethorica" nog vooral op het n u t van de dichtkunst den nadruk. Toch is er anderzijds juist in dit gedicht een enkele trek, die R. V. tevens doet kennen als kind van den nieuwen tijd, van de Renaissance. Hij gevoelt, dat de dichtkunst in den volsten zin des woords een „vrije kunst", is, souverein, ten spijt van alle „schijns-volck" 4). De- zelfde overtuiging maakt hem onbezorgd over de meening van het publiek, met welks ergernis hij in zoo menige „Quick" den draak steekt5 ). Trouwens, ook bij Roemers geringschatting van eigen werk, hoe oprecht wellicht gemeend G), dient men in 't oog te houden, dat dergelijke bescheidenheid bij Renaissance-dichters modieus was'). 1) Kalf, Letterk. III 501. ib., 497. 3) Vgl. Q. III 7, V, 12.. 4) Vgl. Inl, VI. 5) V 1.. I, 1; II, 1, 3 V, 1 enz. ; Q. 6) Vgl. bijv. Hooft, Ged. I, 165: de ronde Roemer, die not rijp in 't g J ~ ~ ~, ~ Y JP roemen was". 7) Vgl. bijv. Hooft, Br. I 213; III 235; Kalif III 504 en een titel als Ti t-- sni erin "van Simon van Beaumont). PP g XXVIII Die Renaissance-invloed blijkt echter het duidelijkst, waar Roemers levensbeschouwing aan den dag treedt'). Telkens zien wij daar hoe hij het Stoïcijnsch evenwicht huldigt. Hij is daar- bij echter geen „pylaerbyter", noch verliest hij zich in een dwepen met abstracte schoonheidsidealen, waardoor Ronsard en op diens voetspoor Van der Noot het beeld der Renaissance min of meer hadden vertroebeld. Wel heeft Roemer van der Noot's poezie gekend en geprezen, blijkens zijn lofdicht (ed. 1612, III, 111): „Op 't Boecxken van Poesy deur Jan van der Noot", met de slotregels : „En op dat van vaeck niet soud blijven doot De Poesie, soo waert ghij ons Jan van Noot"; doch zelf ver- tegenwoordigt hij bij ons vooral de neiging van den Renaissance-• geest tot het nationale. Hij is opentop Hollander, zoowel in zijn oorspronkelijk werk als in zijn vertalingen, aan „oude en nieuwe Poeten" ontleend. Het kleinst getal vertalingen bevat het 6de Schock van de „Quicken", in tijdsorde misschien het laatste. Daar zien wij den „ronden Roemer" in zijn kracht, strijdend tegen „courtosy", zich niet schamend maar een „bot Hollander" te zijn. Neen, zelfbewust stelt hij juist daarin zijn eer. Vandaar dat zijn gedichten op de dichters van het volgende geslacht van sterken invloed zullen zijn geweest, en „dat het stoere voorge- slacht, en met name de kooplui en burgers van Amsterdam, in hun denken en handelen misschien nergens beter uit te kennen zijn, dan uit hetgeen hij schreef" 2). Maar ook in zijn vertalingen, vooral naar Martialis, „ver- duitschY' R. V. „naar 's lands gelegenheid". Het Martiaalsche „carnarius sum, pinguiarius non sum" wordt bij Roemer, met een typisch Amsterdamsche toespeling : „ick waer liever int Vleys- huys, als int knielsvat" 3); met de regels : „En woud' ghy my gheven dan noch wat meer, Soo had ick het beter dan onse lieve Heer" spreekt hij zijn meisje toe in navolging van Mar- 1) Zie beneden bij J 2) Te Winkel, Ontw. der Ned. Lettk. I, 250. Vgl. Sterck, Aanv., 14 en > > g > > Ale aant. bij Q. VI, 33. J ~ 3) Q. VI, 53. 4 ~ XXIX tialis' : „Addideris super haec Veneris si gaudia vera, Esse negem• melius cum Ganymede Jovi" '). Toch is de naam „tweede Martialis" 2) stellig onjuist, omdat R. V. niet alleen opzettelijk het perverse van Martialis verzwakt, maar ook menig puntig epigram van zijn Latijnschen voorganger door al te groote breedsprakigheid verwatert "). Ten slotte nog iets over Roemers taal. Mede een uitvloeisel van Roemer Visschers Hollandschen trots is zijn streven naar taal- zuivering. Zijn purisme, later door Hooft, Bredero en andere 17de eeuwsche dichters voortgezet, was iets nieuws, mede aan dat nationale streven der Renaissance ontsproten °). Vandaar dat in Bredero's brief aan de „Oude Gamer" 5) Roemer genoemd wordt onder hen, die zich beijverd hebben de taal van bastaard- woorden te zuiveren, „ghelijck als sy lieden claarlijck bewesen, in de .... Neerlantsche Spellingh". Hier is bedoeld de be- kende „Twespraack van de Nederduitsche Letterkunst", in 1584 op naam der Oude Camer uitgegeven. Het mede-auteurschap van R. V. hieraan is dus volstrekt niet uitgesloten s). Doch ook overigens blijkt dit purisme telkens in Roemers 7) werk. Ken- schetsend is in dit opzicht het slot van de „Voor-reden" der „Sinnepoppen", waar de Hollandsche taal „genoeg beslepen en bedisselt" genoemd wordt, „om dese Voordanssers" (nl. „de Latijnen, Italianen en FranÇoysen") „te volgen met Benen lus- tigen tret". Uiteraard komen in R. V.s. Brabbeling tal van Friesch- Hollandsche taalvormen en woorden voor, waarvan ook in het 1)Q. III 51. 2) Zie boven bij I (Douza v6ár Stoke's Rijmkroniek). J J 3) Vgl. Kalf III, 505. Voor een overzicht der vertalingen zie beneden. g ~ g 4 Vgl. de benamingen uicken" Tu ters" ammert'ens". g g » : ~, Y > >, J 5) Bredero III 147/8. 6) Ondanks de meenin van Kooiman in diens proefschrift, Twe-spraack g P ~ P van de Nederd. Letterkunst, 81 vlg., dat R. V. met het auteurschap daarvan a g~ P niets te maken heeft. Vgl. N. Taalgids VIII, 117 • X, 62(noot). 7) g g > Vgl. o.a. VI, 27; Romm. I 35; Brabb. 1614, 193: Soud' ick Ludewina vr en ick behoefde wel een tolck" enz, Zie boven bij II. vryen, J J wareeillustreerd door¤^r^^^^^l's Processie (Museum te Brussel) waar S. g g Cornelius en S. Antonius wordenedra en. Ik betuig hier gaarne mijn g g g g mij aan den heer Sterck, die mij op deze afbee XXX Amsterdamsch der 17de eeuw telkens nog de sporen te zien zijn. Daarnaast staan enkele oude Zuidnederlandsche termen, deels klaarblijkelijk ontleend aan de literaire kunsttaal der Rederijkers, terwijl eindelijk een klein getal woorden min of meer duidelijk Overlandsche afkomst verraadt. Een overzicht van het gevondene volge hier in hoofdtrekken, waarbij echter geenszins aanspraak op volledigheid is gemaakt. Fri.-Holl. vormen'). Klinkers. ie X nnl. ee< og. ai: bienen, mienen (Q. I,28); Mieu- wes (o.a. I. 30) 2); hieten, ghehieten (I, 38; III, 11, 47); blieck (11,42); ghemient (V, 7); knielsvat (VI, 53); candiel (VII, 22) ; schie (VII, 46) 3). 6 X nnl. u: bocken (VI,48)=bukken; bon (VI,26) =bun°). v ij n e n (III, 21) =vinden 5) (tevens met assimilatie van d aan n). mat(III,48)=mot;vermatten(IV,49;Romm. II,19)= door de mot verteerd worden s). botter (VI, 49)"= boter'). (Brab).-Holl. o u(w) X vl. u (w) : douwen (II, 33 ; III, 36) ; . schouwen (II, 39 ; III, 6 ; V, 31) ; houwen (V, 22) 8). Echter VI, 31: stuwen 9). I) VVgl. ook het Waterlandsch-Friesche spreekw. bij III, 19 Hij leut, g P J ~ J die 't leut, ick en leut naet". 2) Waar de letter ontbreekt, is bedoeld:uicken". Q 3) Vgl. V. Helten, Mnl. Spraakk. 78 b, c Tschr. VI, 9 • Boekenoogen g ~ P > g Za. Volkst. XXII XXIII en tal van voorbeelden in de 17de eeuwsche kluchten. I) Boekenoogen XXVII. g 5 Warenar ed. Leend.) 120. 6) Fr.-V. Wijk 444 • Ned. Wbk. IX 297 ; Bredero I 230; Boekenoogen 615/6. 7) Boekenoogen 102 ; Ned. Wbk. III, 697. 8) Boekenoogen 168, 912. g ~ .9 ib. 1021: stouwmes, XXXI Medeklinkers. s k niet > s c h blijkens : o r i e n t s kap (I, 54 ; IV, 58) '). f t niet > c h t: n i f t (V, 42). stremmelis (Romm. I, 58) = stremselz) (met me- tathesis van s en 1). wick P P die buiten 's dichters voorkennis verschenen was. gevoel t bemerkt. narren-stock, zotskolf. w r a c k = wak? ei g.: breuk (Franck-V. Wijk 771, 804). g J M o m u s verpersoonlijking van den spot. Bij de Grieken had zijn naam + P J g P J zij on unsti en klank. Hij was een Zoon van den Nacht (Hesiod. Theo g. 214). g g J g Hi• barstte van ergernis, daar hij aan Aphrodite niets te berispen vond. Hij g ~ J P P R.rijst hem, omdat hij van het wapen der spotternij gebruik maakt ter prijst bevordering der waarheid. Daarom is Momus bij hem met de Waerhe t" g J ~, Y gehuwd (vgl. Inl. VI en beneden : de clare loutere Waerheyt, die zijn beminde g g „ Y zij s-vrou hem is"). Huys-vro o 1 u 5, ei g. Zoïlus, Grieksch rhetor uit Am hi olis in Macedonië, waarsch. Y ~ g ~ P P tijdens Ptolemaeus Philadelphos (285-247 v. Chr.); wegens zijn kleingeestige P + g J berispingvan Homerus ` '6 c • wegens zijn bijtende taal vw 6•27.roetx6g µ~~OOµa r g j J v genoemd. Vgl. een gedicht vddr Breughels Boert. Cl. 1613: g g g g Rethorica Die byna scheen verbaest door Momus spottery Y P Y En Soylus schuur fiche t als eeuwich haer party. Y P Y, P Y en Bredero I 90 189. , , in meerder sorghe, als h ghehoort hebt, voor meer be- g ~ ghy g , vreesd dani' weet. gJ maer wel. e n a n, naamgenoot • dus : r o e m e r. Vgl. Raets. 3. g ~ g ; g k n u r f, knobbel, bult. Vgl. Raets. 3. g w r a c k, breuk (zie boven). a e 1, hier: smet, vlek. g > 7 98 door den b u l s a c k' a e n, evenals ziften" hier fi .: kleingeestig Y j g, >, g g g uitpluizen en beoordeelen. Dit alles in woordsp. op Roemer" zelf en zijn P P P ~, zij dat, blijkens het Latijnsche spreekwoord, hetwelk hij den drinkebroers dichtwerk, > blijkens J P ~ hij in den mond let op allerlei manieren door hen zal worden becritiseerd. g, P Immers:edichten voor w ij n drinkers bestemd, zullen aan sommigen behagen g J ~ g g en in elkeval blijven leven, doordat er bij den wijn over wordtgetwist ; g blijven ~ J wijn g slechts dieedichten worden vergeten, die alleen voor waterdrinkers" (dus g g ~ „ voor een matig en ingetogen ezelscha zijn geschreven." ggezelschap) zijn g l a h e n o o d t, deelgenoot aan een gelag. g ~ g g g del a s e n u t s m i' t e n de ruiten inwerpen? uitsmijten is dan: uit g Y J ~ de roeden smijten (zie Ned. Wbk. V, 36 . De zin is niet bijzonder duidelijk: J ~ bijzonder J waar hij zich met onze drinkgewoonten bemoeit, sticht hij tweedracht ? Vgl. J g ~ hij g misschien de uitdr.: den boel door d elazen ooien ruzie maken g g > en: daar heb-je het gegooi in de glazen! J g g g o t - w outs ei g.: God woude des; God beschikke er over, God betere het g g > (Ned. Wbk. IV 225). de K e ser vermoedelijk Karel V. Vgl. voor den spot met de Franciscanen Y r, vermoedelijk g P overi overigens Buchanan's Franciscanus" door Jan van Hout tusschen 1574 en '76 g „ vertaald (Prinsen, De Nederl. Renaiss.-dichter Jan van Hout, 154). o n s c h a m e 1, onbeschaamd, brutaal. Vgl. Everaert IX 60. g a b b e n, ei g. spottend lachen, evenals nog de samenstelling : i n n e a b b e n g ~ g P ~ g g g g eninniken zelf. g bl. 7, r. 5, 6 : als men zijn hart eens flink luchten moet, kan men dit evengoed J ~ g al schrijvende doen als onder een dronk. J 5 wat leydt daer an wat geeft het? Vgl. Q. II, 1; VI, 19. Q ~ ~ Y ~ g g ~ Q. I 1. , h o b b o l l i of h o l b o 11 i hier : zinneloos, dwaas. g g v e r c l o e c k e n hier : kloeker maken. De spelling M u sen ook elders, o. a. S ie hel Herts .1614 62 ; Cats P g Y ~ P g : P 2, 293b hier echter tevens in woordsp. met het andere m u s e n. ~ ; P Y ick moetse vloecken ook Everaert V, 80. sucken zuigen. Zie Mnl. Wbk. op suken en vgl. Eng. to suck. Y n, g P g g De berispers worden hier vergeleken bijpadden, elders (o. a. R. V., ed. 1612 P g JP > > 1612, Ghen. B. III bl. 143) bij spinnen, waartegenover de recht gestemde lezer met III, J P ~ g g de bijgelijkgesteld. V 1. voor de n i d e r s in den zin van critici J Vgl Gesch. der Nederl. Lettk. I, Ontw. van het literair leven. Hetzelfde bij Maerlant, K. Cl. 12 en, met betrekking tot leven en levensbeschouwing, J ~ g g R. V. Romm. I,(opschrift). , ~ Q. I 2. Dergelijke klachten over de wisselvalligheid der Fortuin (Aventure, (Ge)Luk), gJ g ~Ge zijn uitingen van den Stoïci'nschen geest. Men vindt ze bij Vondel, Hooft, g J g J > > 99 Bredero e. a. ; bij Hooft o. a. Ged. II 123, 124, 131 • bij Bredero 135 107; II 46; vgl. R.V.'sSinne.II LV. g nog Sinnep eerlijkheid en eenvoud (vgl. Q. I, 34) gaan te gronde door de macht 4 J g ~ g g van heteld. G i f t hier bepaaldelijk : geschenk, om iemand om te koopen. g P J g ~ P V 1. Brabb. (1614) 182 ; Vondel, Roskam 121. Vgl. > > onnosel onschuldig. bros broos. g bedouwen reeds in 't Mnl. heeft het transit. b e d a u wen de bet.: vervullen (zoowel van ietsoeds als van iets kwaads). g Q. I, 4. Naar Mart. X, XLVII: Vitamuae faciant beatiorem, , Iucundissime Martians, haec sunt : Res nonarta labore, sed relicta; p , Non ingratus ager, focus perennis; g g ~ P Lis nunquam, toga rara, mens uieta; 4 ~ g ~ 4 Vires ingenuae, salubre corpus; g P Prudens sim licitas pares amici : P ,P Convictus facilis, sine arte mensa; Nox non ebria, sed soluta curis; Non tristis torus, et tarnen pudicus; ~ P Somnus ui faciat breves tenebras: ,q Quod sis, esse velis nihil que malis ~ q Summum nec metuas diem nec optes. P 15 vgl. Sinnep. II, )(III: Weest dat by zijt. g P ~ gh laatste regel). 16 vgl. Romm. I, gel g De herhaling der beide aanvangsregels aan 't slot kan navolging zijn van gg g J d. MDCXV, 428 waar aan 't slot van hetzelfde, naar Mart. vertaalde Marot e , , , eiram de regels herhaald worden: : Pg ~ g Voilá Marot si to le veux s avoir, Qui fait à l'homme heureuse vie avoir. Dezeuick hoewel vertaald, is kenschetsend voor Roemer's levensopvatting, 4 v 1. Inl. VI. vgl Q. I 6. hier (in ruimeren zin) : genoot (Ned. Wbk. III, 2357, 2368). g ildebroer, he u g , , .. d patroon der dronkaards, bedoelt met m i n i l d e b r o e r", broeder Bacchus,a , „ J g f P van het door mij beschermde gilde. J g lans t verkorting v k tin an landsknecht", soldaat. De landsknechten stonden te ~ g „ slechter naam bekend ; zie Inl. III IV. i t n L int her wordt hoogstwaarsch. berucht - Met C a e een g Amster P Y 1 ; het oordeel over hem vindt men eveneens Inl. III, IV. damsch hopman bedoeld ~ IV P 100 Q. I 12. Eenzelfdeedachte als Sinnep. II, VII vgl. ook Q. VII, 29 Hooft, Ged. II, 97. ; g P g ~ > > „Genoeg is meer dan veel" was ook de spreuk van Roemers dochter Anna. » g P Zie ook Inl. VI. Roemers voorbeeld is geweest Ronsard II 240; Ode XXII, slot (ed. 1592): Mais de uo sert le desirer „ q Y Sinon our l'homme martirer ? ~, P Le desir n'est rien que martire. ~, 4 Content ne vit le desireux, Et l'homme mort est bien-heureux. Heureux ui lus rien ne desire ! „ 4 P Q. I, 13. Woordspel met : e 1 u b t z ij n : van lubben voorzien zijn. Vgl. Q. IV 23 • zijn. g P g J VII 42. Q. 17. verbeten gedood (Mnl. Wdb. op v e r b i t e n 2: verbeten werden van +g P ~ » der haestiger Boot"). g toeten klinken,eluid maken. g 9 : wijsheid noch rijkdom kunnen den dood keeren. Te vergelijken is : Ronsard J II 240 Ode XXII • ook het Horatiaansche : c a r e die m. ~ P Q. I 19. Naar Mart. V, XLVII (vgl. ook Marot MDCXV, 434): Nunquam se cenasse domi Philo iurat, et hoc est : q ~ Non cenat,uotiens nemo vocavit eum. 4 Vgl. S ie hel achter Visscher (1614) 203: g P g Goris seyt, Dat h niet u t henoot zijnde, altijt savonts vast : Y Yg J ~ J T'isoet bescheyt, g Y+ H eet niet, of men noot hem te gast. Y , ~ H e n d r i c k (vocat.) gewone aanspraak tot Roemers vriend S ie hel. Vgl. Y g P Pg g bijv. Q. II 22; III 10, 37, enz. Q. 124. e r b i t e n vernieti en te niet doen. , g, soeter dan eenigh conserven rederikernterm, Vgl. soet boven g ~ J g ~, conserven" Ted. Wbk. IIi 828 . , afkerven ei g. den kerfstok van de kerven ontdoen als bewijs dat de g J schuldedel d is. Vandaar : wegnemen, opheffen. Eenzelfde gedachte als hier g ~ g , P g Bredero I, 23. 101 Q. I 27. , d a t, indien (dat), vgl. Mnl. Wbk. > >g v er met e n vermetelheid. , Naar Mart. IX xci : , Ad cenam si me diversa vocaret in astra Hinc invitator Caesaris inde Iovis, , Astra heetro ius Palatia longius essent, P P ~ g Res onsa ad superos haec referenda darem : P P uaerite ui malit fieri conviva Tonantis: : ~, q Me meus in terris Iu iter ecce, tenet." PP > > Vgl. Molière, Misanthr. I, II: g ~ ~ Si le roi m' avoit donné Paris, sa grand' ville, etc. ~ g ~ . ook Hooft Ged. I, 95 Bredero III, 438. > > > ~ Q. 28. T i e t Friesche vrouwennaam. Vgl. Ini. V en Q. I, g 1614 156. daer van trecken, heengaan. ~ g in 't beswaren in den druk. dubbelt vangrond dubbelhartig, Van g t, g~ karakter, inborst • tevens met bijgedachte aan de letterl. Jg een dubbele bodem, n.l. om eengeheim te verbergen. g g hetr e n, de liefste, de uitverkorene. Vgl. Q. I, g Y > > g vandaar : het beste, hetuik. In gelijke bet.: r a a n P gJ g n, woord is: Bredero I 235. wesen, aard. Dergelijke naamspelingen ook: . I 49; II, 19. g J Q. I, ~ 38; III 23 • Brabb. gr in de bet. bet. van de uitdr.: 30. Eig.:it, kern, P wat ook hetzelfde Q. I, 29. r o s b a e r, draagstoel. ~ g t een uit Spanje afkomstig rijpaard. Ook Hooft Ged. II 220. genet, P J g JP spelen r ij d e n, voor plezier uit rijden gaan. J + P rijden g eenr e t 4 : een feest („fuif"); in deze bet. toen nog zeldzaam, vgl. P ~, g g bijv. Vondel (ed. v. Lennep) II, 654. J P ~ klaverbladt met een staert, hetzelfde als klaverblad met een steeltje Oudem. Wbk. op Bredero 176 soort van drinkglas. Zie een (Oudem., P ~ ~ afbeelding bij Schotel, Maatsch. Leven 17. g J den hak hebben o (i e m. o f iets haat, vijandschap,afgunst koesteren P s), > J P~ g e jegens. Vgl. een ik o iem. hebben (Ned. Wdb. V, 1537). Jg g P P ~ ghemac k, overvloed. 102 Q. I, 30. trot = trotsch? Vgl. mnd. t r o t = het .trotseeren. Zie Franck-V. Wijk g Wij en Inl. V. l i n n e n bedenken, begrijpen. Voor het tegenwoordig zijn bij het toilet eener vrijster" zie Inl. IV en de g g zijn J „vrijster" bijbehoorende noot. Vgl. het etit-lever" aan 't hof v. Lod. XIV. J g »P Q. I, 32. M al cu s tevens woordsp. met m a 1. Ook S. Br. 1473 : ~ P P Nu Markolfus, maeck o Malkus hoe salt hier locken ? P, Zie Ned. Wdb. IX 150/1 ; De Beer-Laur. Woordensch. 685 en vgl. Vondel's Rommel p. 133. P bedees t in verlegenheid. g Een soortgelijke grap misschien S . Br. 333 vlgg. g J g P P gg Naar Mart. I LXXIX : Semper agis causas et res agis, Attale, semper : P g g> > P Est, non est quod agas, Attale, semper agis. ~ Q g > > P g Si res et causae desunt a is, Attale, mulas. , g Attale, ne quod agas desit, agas animam. ~ q g g Q. 1, 34. o recht eerlijk. P ~ eerlijk eenvoudi v 1. Q. I 2. g, g 6 rack kapstok. Zie Mnl. Wbk., en vgl. droogra kleerenrak k, P ~ ~ g k, k, T e e l r a k. De ultdr.: die s i e l o dat r a c vindt men Gest. Rom. C, 144. P P ~ Vgl. Harreb. Spreekw. I, 126: eerst de ziel over het rak gehangen, g P ~ g g dan naer deugd gevraagd. De siel over de tuyn hangen, g g g Y g V. Moerkerken, Ned. Kluchtsp. 133, 653. ~ P ~ Dit verclicken en waarmee R. V. misschien zinspeelt op het „verraden", P P bedrijf der li ers" tijdens den oorlog met Spanje, vindt men ook Q. I be tijdens g I, 55 J »g PP en Brabb. (1614) 185. Zie Inl. IV. g Overi ens is hier veel overeenkomst met Mart. VI L : Cum colereturns pauper Telesinus amicos, P P P Errabatelida sordidus in to ula : g g Obscenos exuo coepit curare cinaedos, 4 P Ar entum mensas praedia solus emit. g , ~P Vis fieri dives, Bithynice ? conscius esto : ~ Y Nil tibi vel minimum basiaura dabunt. P n te ~ 103 Q. 135. 3 vlgg. toespeling op schilderen" in obscoene bet. Vgl. Q. I, 3 II, 46: gg P g P ~, g > > .... om haer te bet te raken nae 't leven, Moetmen haer 'tinseel in handen heven. gheven P a n t d a e r w as niet ..... daar het nl. slechts eeneschilderde g godin was. druck verpachten. Zie Mnl. Wbk.: verpachten, 4: Uit de bet. P P ~ achten" is het woord te verklaren als : aanspraak op iets maken, over iets »P P P beschikken. Vgl. Nnl.: iets i n p a c h t h e b b e n. Hier dus : ondervindt. g Vgl. Breughel, Boert. Cl. 1613 17 : Al drinckende moestmen vreucht ver- g g >, achten". De uitdr. druck verpacht e n ook Veelderh. gen. D. 71. PP g i n alle h o v eln overal, vgl. Everaert XXIII 96; XXVII 86 : in e l c k e n w c k e; V. Vloten, Ned. Kluchtsp. I, 212: in alle f o r eest e n. Y ~ ~ P ~ Naar Marot MDCXV, 325: A la fille d'un Peintre d'Orleans, belle entre les autres. Au tem ps passé Apelles, peintre sage, PP P ~P g, Fit seulement de Venus le visa ge, g, Par fiction, mais pour plus haut atteindre, P , P Tonere a fait de Venus sans rien faindre, P Entierement la face & le corsage, g, Car it esteintre & to es son ouvrage, P g Mieua ressemblant Venus de forme & d'aage, g, Que le tableauu' Appelles voulut peindre q PP Au temps passé. P P Vra est, u' it fit si belle son image Y ~Q g Qu' elle eschauffoit en amour maint courage : g Mais celle-làue ton ere a s eu teindre, 4 P ~ Y met le feu : & a dequoi l'esteindre : q L'autre n'eutas un si gros avantage P g Au temps passé. P P Q. I 36. Q De Boe 1 e ns waren een bekende familie te Amsterdam. Elsje Boelen zou kunnen zijn Emmetgen Andriesdr. Boelens, geb. 6 Jan. 1543 1543, J g +~ dochter van A n d r i e s B o e l e n s en Alyd Claesdr. Smit. Zij werd L ij s b e t h Y J J (Elizabeth, Eisje? genoemd na den dood van haar tante (Lijsbeth Cornelisdr. f J g J Loen en huwde later met H a r m a n R o d e n b u r h B e t h s z. (Elias, , Vroedsch. v. Amst. I 36, 114). 't Rg e u l i e r s h o f. Zie : Amst. in de 17de eeuw I (Groei en bloei der stad 119): 't Reguliershof (gelegen ter plaatse waar thans de Keizersgracht en g g g P g 104 Utrechtsche straat elkaar kruisen) was overblijfsel van het St, Jansklooster van J Regulierkanunniken der Augustijner-orde en in 1394 gesticht. Evenals de Doelen g g J g was het eenelief koosde plaats van vermaak. Zie Q. III 29 • Romm. I, 58; g P Inl, IV. Bredero 11 114: Verdrietet m in huys, ick wandel buyten stee, Y~ , Yt Na 't Regliers Hofjen toe ..... g J D e Doe 1 e n. Zie Amst. in de 17de eeuwRe . en Hand. 126 vlg.). Er waren ~ g er drie inetal (na 152 : die van de schutters gilden der Kloveniers, der Voetboog- - g g ~ g schutters wieratroon St, Joris was) en der Handboogschutters (onder patronaat P g P van St. Sebastiaan). Na 1580 zijn de schutterijen met de burgercompagnieën J J vereenigd. De Doelens werden toen tot herbergen ingericht; doch ook vóór dien g g g tijd stonden ze open voor allen, die er hun geld wilden verteren (zie Ter J P ~ g Gouw Amst. V, 231 . Vgl. Warenar, 164 S . Br. 689 • Moortje 1474, 1503. Moortje ~ g > P + ~ h a e r leven ooit van haar leven. b 1 ij v e n a e n d e eer de eer aan zich houden. J k o o t, wervel, bikkel • ook : kleinigheid, hier ook rijmshalve. Q. I 38. T h i e t, zie bij Q. I, 28. Misschien laat zij zich G r i et noemen, omdat zij ~ J ~ T h i e t een boersch-Westfriesche naam was, of, door bijgedachte aan tiet Jg mamma een minder fatsoenlijken klank ha . Vgl. Brabb. (1614) 156: ~ J ~ g South de Liefste die met jonst op u siet, J , P Laten varen om de naem van Nel ofte Tiet ? Vgl. ook Q. II 32 waar Giccher" bij wiens naam men misschien aan fi c h e r e n= gichelen dacht, naamsverandering wenscht. g g ~ g wenscht Grietewone benaming voor een feeks, vgl. Q. II, 35 • VI, 15 en de g g g 4 > Klucht van de Qua Grieten". (Zie ook Ned. Wbk. V, 698). scheel verschil. Q. I, 41. van a 1 s van alles. Ned. Wbk. II 201/2. wroeten zich aftobben. Naar Mart. XII x : Habet Africanus milies, tamen ca tat ~ multis dat nimis, satis nulli. Vgl. Sinnep. II, VII en bij Q. VII 29. g P ~ J Q Q. I, 44. ver freyen, verheugen. b o u t, eig.: bovenbeen van wild of gevogelte, met het daaraan zittende,g g > 105 bijzonder malsche, vleesch (Ned. Wbk. III 758). Bout eten als teeken van overdaad, ook Q. V, 43: Nu drinckt h wint en la la, en eet altijt bout. Vgl. ook Q. V, 28. Y wijntgen ~ J g ~ Q. I 47. , te voren houden voorhouden. , manier 1 ij k fatsoenlijk zooals het behoort. , J J, een redenraten haar woord doen. P ko v 1. Fra. se tenir coi? Y, g Voor het aanprijzen van een meisje vgl. bijv. het gesprek tusschen Rijckert meisje g bijv. PJ g P J en Geertruyd in Hooft's Warenar (213 vlg.) en dat tusschen Teuntje en Symen Y g J Y in Bredero's Y S men sonder Soeticheyt. Yt Q. 148. Loeris de naam houdt verband met 1 o e r, lomperd. Vgl. Tr. m. bl. 61: P g Dien loeris, die daer sidt, Daer sorghe noch eere in en schuylt. g Y smijten slaan. J , Lurcumde nt en enz. V 1. Harreb. 17b: Het is al van liefde Y g , g zei Lillekomdijne (of: Kurkumdijne): toen kuste hij het paard hij J J P voor den aars, daar de bruid op zat. Ook Tuinm. I, nal. 5 (daar: ~ P ~ Lurkumdeintje, als bij V. Vloten Ned. Kluchts . II, 83). De bet. van den naam J, J ~ P ~ schijnt niet vast te staan. Zie Tschr. XVI, 105 (Muller, Brandemoris en een plaats J , ~ P uit Bredero). Aldaar wordt in een noot vermeld de titel van een melodie in Thysius' Y Luitboek : Brande Juchtendeyne", waarbij verwezen wordt naar een stem'' waarbij ~, » J Y in Van Lummel's Geuzenliedboek en in 't Geuzenl. van 1624, waar voorkomt Lochtomde ne. Het woord lichtomdeine (vgl. het referein van Y g een liedje in de Overtoomsche Marktschipper"),dat zeker hetzelfde is als J ~, 1 o c h t o m d e n e, beteekent echter : ontuchtig v r o u w s persoon, zooals Y , g P ~ aldaar en Noord en Zuid II 163 wordt aangetoond. g Het spreekwoordelijk karakter der uitdr. blijkt bovendien uit Coster, 32: P J ~ En die dat niet looft, is niet waert dat h een paerdt zou voor syn aers ~ Y P cussen. Dergelijke liefdesbetuigingen ook S . Br. 717 • V. Vloten Ned. Kluchtsp. III 78. ; g JP P I 50. Q e b i e d e n, hier : aanbieden (Mnl. Wbk.). g decken ste eren beide obscoen. Yg manier voorwendsel. ver 1 ag n e n, uitstellen (Mnl. Wbk.). P r, i a e vocat. v. P r i a u s. P, P st offer e n, eig.: voorzien van, hier : versieren. 106 Q. I 51. H a ns, ; ~ P , g hans, rijke, rooie hans, enz. Vgl. Ned. Wbk. V, 2111 vlg. • Romm. I 28. g , g ~ g~ Met allerlei toevoegsels wordt de naam Hans" gebruikt ter aanduiding van „Hans" g g de Duitschers, voor wie bovendien Poe en" het gewone scheldwoord was. „ P g Vgl. ~ ~ ~ , Ineli•ke bet. Q. V, 5 : Hans Mifmaf (= Mofmaf) was gisteren gaer vol gisteren g gJ ~ edroncken. Ook V. Moerkerken, Ned. Kluchtsp. 282. g ~ P 2 boer in woordsp. met boer t. P Q. 52. si• t i (vgl. Q. IV, 41 : weerbarstig, P ij g, g ~ g, om sus om niet, voor niets, gratis. ~ ~ ,g Naar Mart. XI, LXIIv 1. Marot 434). g Q. I 54. , no o s e 1 ij c k, nadeelig, (Boekenoogen, 672). J ~ gJ jammerlijk. g ~ v r i e n d t s k awoords el met V 1. . IV 58. IV, P~ P Q Dergelijke aardigheden op het woord „kap" waren destijds niet ongewoon. destijds g J g P g Men vgl. bijv. Veelderh. gen. D. 16 en uitvoerig Prinsen in Tschr. XXXV, 297, g J g g 304, vl . • ook de slotregels van Hooft's Grafschrift" (boven, bl. 1). gg~ g „ , Vooral in N.-Holl., waar s c h nog als s k gehoord werd,ging een woord-. g g g g speling als boven o . P g P Q. I, 56. o n t r y e n, ontgaan. d a n, maar. Vgl. Thomas Morus, E i rammata ed. 1518) 176, 177. g ~ Pg ~ Q. 157. C a n ' a e r t, vgl: V. Moerkerken, Ned. Kluchtsp. 281 Docter Canjert". J ~ g ~ P „ J Meester Canjart" is ook de naam van den kwakzalver in een Boertighe J he g » Clucht ofte Een tafelspel van twee Personagien, te weten, een Quacksalver met P g , ~ Q zijn knecht", in 1615 achter Costers Ithys (buiten diens medeweten) gedrukt. J ~ Y g V 1. ook Q. III 53 en Brabb. (1614) 193. Boekenoogen(396),die meer voorbeelden 4 ~ g eeft onderstelt, dat het woord, hetwelk één is met Fra. c a n a r d, luiaard, ~ ~ g > vadsig mensch, scheldnaam is geweest voor de Spanjaarden en de hen navolgende g ~ gg Brabanders. Doch R. V.ebruikt het hier veeleer als synoniem van Mof" „Mof", g Y blijkens Westfalen" het land van Canjaert's afkomst. Vgl. voor den spot met J „ ~ J g P deMoffen" Q. I 51 • Inl. IV • Q. VII 20, waar Westfalen, als woonstreek Overlanders" eveneens in on unsti en zin voorkomt. Verder Bredero II „ g g r 190 • V. Moerkerken, Ned. Kluchtsp. 582. P 107 s a e n, spoedig. Zie Inl. V. Met de uitdr. West f a e 1 s c h e s 1 a v innen zal weledoeld worden g de nog veelszins feodale toestanden in Duitschland, vergeleken bij den eest. op e g J geest g der vrijheidlievende Hollanders. Ook tot dergelijke heerendiensten" moest de' „ vrouw zich leenen. m ij n m a e t, vermoedelijk Hendr. Laurisz. S ie hel. Zie Inl. I. J , vermoedelijk Pg d a n, maar. Zie bij Q. I, 56. ~ J ~ van hondert uit honderd. n, bijvorm van kennen". Voor dezen regel vgl. Bredero I, 347. kenne b v , g , , J , g b i c k e n, pikken (van vogels). ~P een vreemde haan ei g. die op het,erf niet thuis behoort • als spreekw. g P uitdr.: een indringer. Hier : iemand, wiens afkomst dubieus is. Zoo hij op den g hij mesthoop wil gaan staan is een vreemder haan" niet denkbaar. P g , „ee I, 61. een a er d i h die r. Dier" of dierke" als liefkoozende benaming voor g „ „ g een meisje, ook Q. III 43; V, 22 • VII 32. m ij mi' zie Inl. V. J , J, voor r. 2 vgl. bij Mart. r. 4. g J e u s e l a e r, een gering soort bier. P , g g een merrie voor 'troote hooi een ri'keluishoer? (Ned. Wbk.). g , J Naar Mart. IX xxxii Hanc volo,uae facilis, quae palliolata vagatur, Q q P Hanc volo quae puero jam dedit ante meo, ,4 P Hanc volo quam redimit totam denarius alter, ,q Hanc volo quae pariter sufficit una tribus. ,4 P Poscentem nummos etrandia verba sonantem g Possideat crassae mentula Burdigalae. g Q. II, 1. Dezelfdeuick" ook in Veelderh. gen. D. 216 (naar ed. 1603 • zie Voorrede 4 „ g was het stukje door R. V. reeds vroeger gedicht, vóór 1600 in' XI. Waarsch. stukje g g , omloop geraakt en door V. Ghelen overgenomen als een Beslu t zijner ver- pg g „ Y J zamelin (zie Muller in Tschr. XVIII, 217 . Vgl. echter ook bij Q. III, 22. g , g J ~ b r a b b e 1 i nbeuzelin . Voor R. V.'s dunk omtrent eigen werk, vgl. Inl. g, g g ~ g v VI. M o m u s: Zie bi Totten Leser". J„ e r a n, wat kan het u schelen ? Zie het vóór de wat le t u e 4 Y > »uicken" e laatste versje (r. 5) • Q. VI 19, r. 1. geplaatste versje > óór de wat le t ^k^^^^^^ 108 Q. II 3. 3, 4: Eer ik het u zou zweren, omdati' het niet gelooft, wil ik liever gJ g ~ kwaad van u schrijven of zeggen • wees daar verzekerd van (ei g. (o d a t J gg ; g P ij het weet zeg ik het u . Vgl. bij Q. IV 57 VII 19. gJ t, g g J ~ ; ~ Naar Mart. XII LxxVIII: Nil in te scripsi, Bithynice. Credere non vis XII, P~ Y Et iurare iubes? Malo satisfacere. Oogenschijnlijk zou men in 's dichters weigering van den eed een bewijs van g J J g g bewij s ezindheid kunnen zien (vgl. bijv. Starter, Menniste Vrijagie, slot). De Pg g bijv. ~ Jg~ navol in van 't Latin is echter te duidelijk. Zie bovendien Ini, I. g g J J V. II 4. Vgl. iets dergelijks bij S ie hel achter Visscher (1614) 197: g g 1 J P g De Schipper spreeckt van schepen en touwen, enz. PP P P ~ landsknecht, vgl. bij Q. I 6. g J 4 Vgl. voor dit gedichtje Propertius, Eleg. II 1, 43: g g J P ~ g>> Navita de ventis, de tauris narrat arator, Enumerat miles vulnera pastor oyes. ,P Nos contra an gusto versamus praelia lecto ..... g P Q. II, 5. de Nieuwend ij c k, de bekende straat te Amsterdam, reeds vóór 1402 J ~ ~ verbreed (Ter Gouw, Amst. VII 456). 't Water. De huizen aan den linkeroever der rivier (t.w. •'t laatste stuk van den Amstel) bij de Oudebrug werden vanouds gezegd o (= aan) 't Water" J g g g»P te staan. Het water zelf werd Damrakenoemd. 0 't Water" dus = aan g » P ~, het Damrak" (tot in de 2de helft der 19de eeuw). (Amst. in de 17de eeuw, Gr. en Bl. 12). de W a r m o e s s t r a e t, de eigenlijke kern der stad, strekte zich uit van ~a het I J tot den Dam. Er woonden veel re eerin sleden • nog in de 17de eeuw g g ; g waren er voorname winkelsv 1. Bredero I, 219 • V. Vloten Ned. Kluchtsp. III, ~ ; ~ P , 26). Vandaar: dra heuse hooghe moet" = hoogmoedig zijn. Vgl. Q. IV, » g g g g zijn. g 58 • VI 30. de K al v e r s t r a e t, zooenoemd naar de oorspr. daar geplaatste veemarkt, P gP , was vooral bekend om de stichtingen van liefdadigheid, aldaar gebouwd. Het g g ~ g s innen" waarvan R. V. spreekt, doelt op de handspinnerijen der nonnen „spinnen", ~ P ~ P P J van het S. Lucia-klooster en der g Vgl. Begijnen. V voor het laatste : Harreb. Spreekw. I, 239b. P 27a, Achter het Begijnhof was de N-Z-Voor-, daarachter de N-Z-Achterburgwal, gJ ~ g , ten slotte de Singel, toen Buitensingel. Vandaar Q. V, 26, r. 10 een Bagijnken ~ 4 g g ~ ~ ~, g J Ivan de Vesten". 5: b edoeld zullen zijn de op den burgwal wonende publieke vrouwen. J P g P 109 7 : woordsp. met d e Arm als straatnaam. Aldus werden nl, genoemd de P g bochten aan de Noordzijde van Nieuwendijk en Warmoesstraat. (Vgl. A. M. Noordzijde J g v. Gelder, Amsterd. Straatn. 21; Bredero, Sp. Br. 2035). Q. , 6 II, 6. 't Wormer-veer, een naam reeds in 1507 inebsuik wegens de over- ens g g ~ vaart vandaar naar het dor Wormer. V. d. Aa, Aardr. Wbk.). P ~ sollen: ei g. kolven. Met ie m. sollen willekeurig, gewelddadig met g g, g g iem. omspringen, alse men doet met enen balle" (Walew. 4860). In 't Mnl. „ ook transit. 8: ick wil niet e o l t w e s e n. Misschien is e o l t ontstaan g P g P uit versmelting van e s o l t engepild i l l e npellen: een kind g g P , kleeden voor den doop), woorden beide in dit spreekw. voorkomen bij P, P J Harreb. III 273. De bet. vane i 1 d w e s e n zou dan zijn; als een klein g P J „ kind behandeld worden". Of bedoelt R. V.o 11 e n in de bet.: om den tuin P ~, leiden, voor den mal houden", dus : ik wil niet voor den mal gehouden worden, als zou ik niet weten, hoe het behoort ? Men zou kunnen denken aan een toesp. op o 1 (= b o e 1 dus : ik wil P P p niet door u als door eeno 1 behandeld worden • zoo zij dit niet juist w e 1 zij P J wilde. Q. II 8. II, verklaren zeggen, mededeelen. gg 4: zoo was het wel tijd uw leer eens te touwen (nl. in obscoenen zin,, J vgl. o. a. Q. II 30 en Veelderh. gen. D. 157 . De eigenlijke bet. is : gelooide g 4, g g J g huiden opmaken om ze in den handel te brengen. P z i' n u w voet ' e n s kout? hebt gij behoefte ze bij mij te warmen ? J J gJ J J Q. II, 13, langh van syen, g bel e n bekennen.. Y n, g 4 ~ c o u r t o shier: beleefdheid, wellevendheid. In on unsti en zin gebruikt Y, ~ g g g R. V. het woord o. a.. III, 17 • VII, 29, 41 De Meyskens van de Courtos e ; Y Q. , ~ Y vgl. Inl. II, IV VI. g > Ook Hooft (Ged. I 13) gebruikt beleeftheit" in denzelfden zin, waarin R. V. hier courtos " bedoelt. „ Y vreucht Kantieren bedrijven. Zoo ook Q. I, 49: sotheyt han- hantieren, bedrijven. Y , teren. Venus dier, hoertje. Vgl. uitdr. als een Me s en van Venus , hoertje. g ~, Y g gheslacht" (Q. I, 3 Venus nichten (Q. 18 enz. Voor dier als 4 liefkoozende benaming zie bij Q. I, 61. g J ~ 110 Q. II 15. d u b b e 1, in meer danewone mate de eigenschap vertoonende van het g g P volgende znw. In r. 3 wel woordsp. met de bet.: onbetrouwbaar, valsch (Ned. g P ~ Wbk. III 3532). Voor Roemers standpunt in dezen vgl. Inl. III VI. P ~ ~ u a n t, ei g. : kameraad, makker. Hier echter in on unsti en zin gebruikt. ebruikt 4 ~ g ~ g g g Vgl. bijv. 4 ~ want? Het woord moet een ongunstige bet. hebben • ook blijkens Q. VII, i J 12 en P S ie hel's Uyterste Wil (laatste r. : g Yt De staatziek want verkoopt zich tot een slaaf van andere. P Q. II 16. M i e u w e s, een naam, door Roemer Visscher af en toe in spottenden zin > > P gebezigd, evenals Fobert Goossen Giccher Jorden e. a. (zie Inl. IV Vgl. bijv. Q. I 30• Bredero II 115: Mieuwes mal-monckt. S u c k e r -bos ' en: waarsch. een spottende benaming voor een rederijker, Y JP g misschien in toes p. op een genre, door de Vlaamsche rederijkers beoefend vgl. rederijkers ; g P P g ~ Bredero II 160: Werpt de Vlamingen niet wegh, mijn Joncker, watje doet, g , g~ mijn ~ watje Met huldere incarnatie, en Palleys vol minnen, en suycker-bosjes soet. Voor Roemers bespotting van pruldichters vgl. o. a. Q. III, 7 Inl. VI. P g P is ~ ; Naar Mart. X, cii : Qua factus ratione sit 4 re uiris Qui nunquam futuit pater Philaenus ?,P q Gaditanus, Avite, dicat istud, Qui scribit nihil et tarnenoeta est. P Q. II *17. _De hier uitgedrukte gedachte is ontleend aan Ronsard II, 295 (Ode XXX : g g ~ Celuy ui n'aime est malheureux Y4 Et malheureux est 1' amoureux: Mais la misere laplus grande, P g C'estnand 1' amant (a pres avoir q P Fidelement fait son devoir) Ne re oit le bien qu'il demande. ~ 4 La race en amours ne sert rien, Ne beauté, grace ne maintien: g Sans honneur la Museist morte g Les amoureuses du iourd' huy En se vendant aiment celuy Qui lelus d' argent leur apporte. P g PP 111 Door Ronsard bewerkt naar Anacreon, Ode XXIX : Xavreo to pii c 6ac vgl. een dergelijke klacht bij Hooft, Ged. I, 14 ; V. Moerkerken, Ned. Kluchtsp. g g J J + P 79 • Bredero I 323 • II 416. Q. II 20. + a b e l h e t, bevalligheid (Mnl. Wbk. I, 3) = esprit en race bij Y+ g +g J Marot. 0 o i t indertijd. + e n e s i e n, met het oog op, in aanmerking nemende. g + g P+ g Naar Marot 394 : De Madamoiselle du Brueil. Ieune beauté, bon esprit, bonne grace, p + , g Cent fois le iour ie m' esbahy comment Y Tous trois avez en un corps trouvé place P P Si aro os & si parfaictement. P P ~ P Celle àui Dieu fait ce bon traitement bien aymer le iour de sa naissance : Y Et moy le soir ui fut commencement Y +q Derendre à elle honneste cognoissance. P g Q. II, 25. aerdiche t bloei? Y+ r o c k e n, mnl. ei g. (vlas of wol) om het rok ken winden, fig. beramen". + g ~ g„ Hier : veroorzaken" evenals mnl. b e r o c k e n nnl. b e r o k k e n e n. , oorloc h ook in 't mnl. vr. en onz. ~ i n 't c r ij op de wereld op aarde. Vgl. uitdr. als s w e r e 1 t s c r ij t J + P ~ P g Q. VII 36 sweerels pleyn Everaert passim), erck Ob.). > > P Y P + P Naar Marot, Epistres, 123: (A ladite Dame (la Dame d Alen on touchan ` d' touchant + , ~ 1' armee du Roy en Ha naut . Y Y Ainsi bien heuree Princesse esperons nous la non Assez soudaineve~uë de + , p Paixui toutes fois peut finalement revenir en des it de la guerre cruelle. q P P g Comme tesmoigne Minfant en sa Comedie de fatale destinee, disant : g ~ Paix en endra ros erité : g P P De Prosperité vient richesse : P De Richesse, Orgueil, Volu té : + + P D'Orgueil Contention sans cesse: g Contention la Guerre addresse : Lauerre en endre Pauvreté : eng endr g Humilité : P + D'Humilité revient la Paix : . Ainsi retournent humains faits. Vgl. dezelfde gedachte bij Coster, 82 ; Hooft, Ged. I, 155. 112 Q. II 26. Ditedicht' e vindt men in den druk v. 1612 voor : Roemers Brabbeling oft g J ~, g Ghenoe he c e Boerten", lik Berten" met het opschrift : Wt Cl. Marot : Monsr. 1' Abbé et g P Monsr. son valet (zie beneden). De uitdr. Gods v r i end zal wel beteekenen : onnoozel, dwaas mensch, dus als synoniem van : niet wijs". Vgl. Ned. Wbk. op o d s k in d", met Y ~, wijs". g P „g~ dergelijke bet.; ook Tuinm. I, 206. Bij Harreb. I, 243b : Het is een arm gJ > J ~ Gods e, Gd mensch; vgl. fra. un homme du bon Dieu. Roemers fra. g ld heeft : 1' autre petit folet", en S ie hel (achter Visscher (1614) 197 : voorbeeld , g » P P ' een is er mal, d' ander leutert de ka y", dat ook deze bet. heeft. Zie Q. III, 13. Dee u , y , , 13 » pue a n, maar. Naar Marot 367 : De 1' Abbé & de son valet. Monsieur 1' Abbé & monsieur son valet Son faits égaux tour deux comme de cire : g L'un estrand fol, l'autre petit folet : g , P L'un veut railler, l'autreaudir & rire : g L'un ooit du bon, l'autre ne boit du ire : ~ P Mais un debat au soir entre eux s'esmeut : Car maistre abbé toute la nuict ne veut Estre sans vin que sans secours ne meure : Et son valet iamais dormir neeut, P Tandisu'au pot une goutte en demeure. Q P g Q. II, 27. w i n c k e n: wenken, lonken. Iets dergelijks bij Hooft, Ged. I, 44. gJ J + ~ Q. II, 29. 7: niet = niets. dat h ij was bedro hen dat hij bedrogen uitkwam. J g J g word e, hij werd. Zie V. Helten, Vondels Taal 55. ~ J + Naar Ronsard I 263: Jodelle, l'autre iour l'enfant de Y C théree Au combat m' appella courbant son arc Tur uois: PP Q Et lors comme hardi, ie vesti le harnois, Pour avoir contre lu la chair plus asseurée. u v y p Ii me tiraremier une fleche acerée P Droit au coeur, puis une autre, et puis tout a la fois ~P ~ P Il decocha sur moy les traits de son carquois, Y Q Sansu'il eust d'un seul coup ma poitrine enferrée. Q P P Maisnand it vid son arc de fleches desarmé, + 113 Tout des it s'est luy-mesme en fleche transformé, Y , Puis en moy se rua d' une puissance extresme. Y P . Quand ie me v vaincu, ie me desarmay lors : Q Y , Y Car rien ne m' eust servi de m' armerar dehors, P Puisque mon ennemy estoit dedans moy mesme. Q Y Y Ronsard's voorbeeld iseweest Anacreon Ode XIII, , EPQTA : ()act), ~~ ~wq~c~ ac l "o enz. Vgl. Hooft Ged. I, 179. g ~ Q. II 30. r o e r, keurig, ; P P S g~ P g g g r. 1; VII 32, r. 3, 4. koekoek hier : sul, sukkel • ei g. hoorndrager. Zie Stoett 828 • Ned. Wbk. V 1397 : In een Plaetse (van de hel) vol Hoornen van Bocken, Bullen, Rammen, etc. zijn die bene die ghy-lieden Horen-dragers, Koeck-koecken, goede Jannen J g gY g ~ ~g v 1. Q. III, 11 V, 33) ende Hanereyen noemt V. Harinxma, Quevedo's g Q > ~ Y > Ghesicht. 22). een eele Meyt, een eele Gheest; eel, knap, hier: vroolijk; Y > > > P> flink, J eele Gheest, pretmaker. P leer touwen zie bij Q. II, 8. a J ~ fleur van der Vrouwen vgl. Q. IV 52 ; VII 27 ; Everaert XXIV, 517 ; V. d. Noot (ed. Verwey) 36 de bloem der wijven. Y J enz., J g g g b o e v e rdobbel- of kaartspel (Ter Gouw Volksverm. 38-'9. Ned. Wbk. Y~ P ~ III 225). zijn P g J~ g i c k s e h d a t t e t v eel i s: 't is mooi, 't is sterk (vgl. Warenar 603). g ~ g 15: wellicht bijgedachte aan een koning der zotten, een Patroon van Jg g > » den Alven", zooals in 1561 op het landjuweel te Antwerpen optrad. Vgl. het ~ P P P g referein van een lied, in de toen vertoonde Alvenfactie" : Ons Patroon van den Alven Sal u met Y s nder salven Bestrijcken alsoo wel. (Ned. Wbk. II, 118). J ~ Naar Mart. III LXIII: Cotile, bellus homo es; dicunt hoc, Cotile, multi, Audio • sed quid sit, dic mihi, bellus homo. Bellus homo est, flexos ui di erft ordine crines, » Q digeri semper, cinnama semper olet ; Q P ~ P Canticaui Nili ui Gaditana susurrat, ~Q , Qui movet in varios brachia volsa modos; Inter femineas totaui luce cathedras Q Desidet at que aliqua semper in aure sonat, Q , P 8 114 Qui legit hinc illinc missas scribitque tabellas • g q ~ Pallia viciniui refugit cubiti • Q g ~ Qui scit, quam quis amet, ui per convivia currit, q ~q P ? Hirpini veteres ui bene novit avos." P narras ? hoc est, hoc est homo, Cotile, bellus? > > ~ Resertricosa est, Cotile, bellus homo. P > > Q. II 31. s e 1 den bijv. van n, J e 11 e n. Hier zeggen (in woordsp. met e 1 d e n n, P P gg P P in 5). verdoven suf maken. Waarschijnlijk ver aa Trijntje de vri vrijers bij het losspelden van haar hoofddoek, J~J J P doordat ze valsch of rood haar heeft. Q. II, 33. Slem e r, een wel opzettelijk ekozen naam. P ~gekoze het woord 1 a er sen = 1 eersen ligt evenals in de volgende regels n, ~ g g een woordsp. met beleert". P „g Romen s e vellen? 't Mnl. Wbk. en Kil. geven alleen : romanie" Yg » romenie een zoete Spaansche wijn. Hier echter moet met Romen se vellen" wijn. ~ P „ Y in elkeval een soort leder bedoeld zijn. zijn g drukken, om ze goed aan" te krijgen. g „ Jg b o c k, bij ver el.: iem. met een plomp verstand, daar een bok" als het J g P P ~ » toppunt van domheid geldt. Tevens met toesp. op bokkenleer". Vgl. Q. VI, 48, r. 2. PP g P P ~, g > > icken = icke, ik. Voor den spot met de doctoren vgl. Inl. IV. P g Ook in woordsp., hoewel in anderen zin, is de„geleerde man”, een man P > > g met een leer' (ladder),gebezigd als uithangbord aan een herberg te Bennebroek. „ g g g g Q. II, 34. b e v r o e n, te weten komen. eenpont groot = C. f. 6. — P g d o e n, hier : geven (Mnl. Wbk. II, 247). ~ g ~ slaen slachten. Vgl. Q. III, 29, en slager naast slachter. g 4 > g niet s o koen enz. omdati' u schaamdet voor uwe andere vrienden. gJ harst een stuk vleesch, vooral een ribstuk, dat gebraden (geharst) of tot braden bestemd is. I e m. o d e harst n o o d i e n: dit had plaats in P g P slachttijd afzonderlijk. g g h e b r a e n, h e s o den : een vaste woordverbinding, eig. znw. g g slachtende den s n o den evenals een verachtelijk mensch. J v ij t, veest. J 115 Naar Mart. X XIV: , Cedere de nostris nulli te dicis amicis. Sed, sit ut hoc verum ; quid, rogo, Crispe, facis? ~ ,q ~ g~ P~ Mutua cumeterem sestertia quinque, ne asti P q q ~ neg asti, Non caperet nummos cum gravis arca tuos. P g uando fabae modium nobis farrisve dedisti, , Cum tua Niliacus rura colonus aret ? Quando breviselidae missa est toga tempore brumae? g g P Ar enti venit quando selibra mihi ? g 9 Nil aliud video, quo te credamus amicum, , uamuod me coram pedere, Crispe, soles. Q P ~ P~ Q. II, 36. =een oorsaeck van waerden vgl.'t fra. voorbeeld. 4 De bedoeling is : en dat i c k bedruckt ..... g die mi` hebt hevaen die mijgevangen houdt. n, J g Jg g die wreede Liefde wil u Lief doodt slaen: in 't fra. voor- beeld zal welelezen moeten worden : Amour cruel vostre ami veut occire." g ~, Sorge n, vreezen. Naar Marot 376 : D'unoursuivant en Amours. P Je sens en moy une flamme nouvelle, , Laquelle vient d' une cause excellente, q Qui tous les iours me dit & me revelle, Que demeurer do personne dolente, Q YP 0 amourlein de force violente, P Pourquoi as-tu mon tourment entre ris? entrepris q rochez-vows belle ui m' avez pris: 4 P Amour vostre cruel ami veut occire, Etai nera la bataille & le ris, pris gg ne m' armez du Bienue je desire. 4 J Q. II 37. U U th e l e d niet meer in staat tot het minnespel, vgl. lat. e f f e t u s. g Y , P ~ g ma1moedi (m gemoed, gezindheid), dwaas. Vgl. oud mal: g ~g ~g g verliefd terwijl men reeds bejaard is. ~ terwijl J een broot leenen in obsc. bet. Vgl. Harreb. I, H steekt g ~ zijns huwelijksoventje. geen overspelig broodje in zijns buurmans huwelijksoventje. P g broodje Ook Bredero I 279. zijde mijn 't is te s a e o f t e v r o e c h, 't is van uw zijde te laat, van mijn kant p ~ ~ vroeg, want ..... g t w e e b a c k beschuit. Vgl. V. Vloten, Ned. Kluchtsp. II, 203.g ~ P ~ 116 Q. II 40. een a e r, aanhoudend, voortdurend. P ~ ~ Iets dergelijks bij Marot, 418 : A Anne. gJ J Le clair Soleilar sa presence efface, enz. P P ~ Vgl. ook Hooft's Sonnet : Wanneer de Vorst des lichts slaet aen degulden g g toonen enz.; evenzoo Hooft Ged. I 263 : Op d'ooghen van Me vrouw. P g Q. II 41. k 1 e t, een bovenjakje. Zie Inl. V. ook Q. III 19 • VII 41. In 5 deedachte : of mijn hemd minder fraai is, dat doet er niet veel toe. mij g k n o o t hemd was teeken van verregaande haveloosheid. Vgl. g P g g bijv. Veelderh. gen. D. 91, 198. J g ~ versje g andere, g P met een vrijer naar bed ga, ziet hij toch niet, wat ik aan heb dan is het hij ; J g~ ~ donker. Ik koop dus liever een sieraad, waarmede ik overdag pronken kan. P ~ gP 7 heeft dan de bijbeteekenis : als gij uw maa dom kwijt zijt, kunt gij 't wel kwijt J ~ J gJ g gJ verber en. g Q. II, 43. spelden spellen. Vgl. Q. II, 31. Q. II 44. eenra et even, aanspreken. P g P 8: het spraakorgaan, dat veinzen kan, in tegenstelling met het hart, als ~ g g zetel van wat werkelijk in iemand omgaat • vgl. Harreb. I, 286a A 1 liegt ; g J g ~ de mond, het hart liegt niet (mnl. ton he lieghet maer g g g therte niet). Vgl. een dergelijk edicht bij S ie hel achter Visscher (1614) 199: ggedicht J P g ~ Een soet neen se hen met een lachgen daer bi'; ib. 204: segghen, g J~ Neen, dat mishaecht en 't veroorsaeckt lyen (= ed. 1612, III, 90). ~ Y > > Nog 1612 184 : Een soet neen, en een we heren mede, enz. weyghere g van dit alles zal wel zijn Marot 423 : De Nenni (vgl. ook. 375 . : J g Nenn des lafst & cause grand souci, desplaist, , g Quand il est dit à l'ami rudement : Maisuand il est de deur yeux adouci q Y Pareils à ceuxui causent mon tourment, t S'il ne rapporte entier contentement PP a Si monstre-il bienue la langue pressee Q g P Ne respond pas le plus communement P P P De ceu' on dit avec la pensee. 4 P 117 Zie verder Ronsard I, 474 : Cet amoureux desdain, ce Nenny racieux • en e , ~ Y .g ; Ronsard, Oeuvr. Com i. I, 7 (ed. 1914 : ~ P ~ Souvent le nier unetit P En amour donne 1' appetit PP Et donne encor la longue obeissance. g Q II 47. V an Haver tot Gars t van ouder tot ouder (Ned Wbk. II 750 ; IV,1684 • V 448). Hier vermoedelijk tevens in spottende toes p. op een colle a-korenkoo er. ~ vermoedelijk P P P g P Vgl. Sterck, Aanv. 5. g ~ 3arnt u mont niet enz. toes p. op het spreekw. b stij f b t, P P P J lazen dan den mond ebrand volgens Tuinman I hard ge blaze n, g d, g (I, 279) g "i nt op roots rekende blaaskaaken" (vgl. S ie hel 161 • Coster, 40). „toegee ge p grootsprekende g p g , 40 een ravinne: de dochter van een raver (= delver poldergast, e g g r, P g -jongen). S . Br. 341). P Een dergelijk woordspel Q. V, 30. gJ P ~ 't woord (zie beneden) bet. : kistendra er". Misschien heeft R. V. dit t Lat. woo „ g als opgevat. Dan is waarschijnlijk bedoeld de dochter van een „doodgraver"Pg J J k 1. 161 Ghen. B. III, 23 = S ie hel achter Visscher (1614) ravemaac er (vgl. 1612 , g ~,g g P 198), dit woord het Lat. vis illo" lijkbezorger Mart.I xLVii weergeeft. , ~, P ~ J g I, g V 1. voor R.s spotten met familiewapens Sterck t. a. pl.; Inl. VI. Vgl. P P P~ Naar Mart. V, XVII: Dumroavos atavosque refers et nomina magna, P q g , Dum tibi noster eques sordida condicio est, , Dum teosse ne as nisi lato, Gellia, clavo P neg a nupsisti, Gellia, cistibero. P > Q. II 49. s a b b e n, vgl. zabbelen (De Jager, Frequent. I 934). ~ g g ~ q tabben babbelen, hier : kwaadspreken. ~ P niet een mijt, niets. J r e 11 e n, babbelen, kletsen. Naar Catullus, Carmen V : Vivamus, mea Lesbia, at que amemus. ~ 4 Remores ue senum severiorum Remoresqu unius aestimemus assis. Soles occidere et redireossunt : P Nobis cum semel occidit brevis lux, Nox ester etua una dormienda. P P Da mi basia mille, deinde centum, Dein mille altera, dein secunda centum 118 Dein us que altera mille, deinde centum. 4 ~ Dein, cum milia multa fecerimus, Conturbabimus illa, ne sciamus, Aut nequis malus invidere possit, P , Cum tantum sciet esse basiorum. Vgl. Ronsard II 159: A Cassandre. , g La lune est coutumiere De naistre tous les mois, Maisuand nostre lumiere q Est eteinte une fois, Long tens sans s' eveiller g Nous faudra sommeiller, enz. Vgl. ook Ronsard (1914) II, 127 A Cassandre en Janus Secundus Basia I ; g ~ n VII : Centum basia centies enz. Q. II 50. met 1 i e f hier: in gezondheid, gezondenwel. Vgl. bijv. Rein. ed. Martin) I 2767 v g ~g ~ bij voor mi, sprac hi, edele vrauwe, Dat ic u met lieve weder scauwe. Q. II 51. den danck verdienen de belooning verwerven. g s i c h voorbeelden zich voorstellen; v 1.. IV 34, r. 4. 4 5 Vgl. de uitdr. den haas j age n, fig. vrijen of : het minnespel plegen. g J g ~ g vrijen P P~ Zie bij Q. VII, 7. J 4 ~ a v o n t u e r, hier : lot. Vgl. achter Visscher (1614) 219 Jan claechde Lijs g J zijn quaet avontuere. J 4 8 Toes p. op de bekende fabel van Aesopus ed. Halm 33, 33b ; vgl. ook P P P > > g Phaedri Fab. Aesop. IV, III (ed. Muller : De vulpe et uva. P ~ P Q. II 52. 4 , h un blijkens het verband : vuilnis, drek. Vgl. ags. h u n impurity, Y~ blijkens ~ g g P Y, Bosw.-Toll.) en zie Gallée in Tschr. XX, 58. Q. II 53. , s u s, silentium,quies, tranquillitas (Kil.). Kil > Q ~ q s w i n c k, oogwenk, oogblik, lonk. Vgl. Bredero I, 311 ; 316. ~ g ~ g ~ g > > b c a n s een d i n c k bijna hetzelfde. Y~ bijn Ronsard I 385: ~ 119 L'amour n'est rienu' ardante frenesie, , Qui de fumee em list la fantaisie emplis de vent & d'un son ge im ortun: D'erreur, g P Car le son er & 1'amour ce n'est qu'un. g q 4 Q. II 54. , Juan V e n e c a? Vermoedelijk een berucht Spanjool te Amsterdam. Vermoedelijk P J 4 dapper nl, (dapper) in 't minnespel. PP P Q. II, 56. troost wederliefde. hooft-som: kapitaal, tegenoverpacht (hier): interest rente. h o o f t-s o m P ~ g ~ enacht hier: het bezit van de vrouw, en de genoegens der liefde, die P ~ g g ~ zij geeft. Jg 7, 8: God make u altijd voorspoedig,want in eval van rampspoed ~ J geval blijkt, wie iemands vrienden zijn. — d a n, maar. J~ zijn. ~ ter noot als de nood nijpt. t, JP V 1. Ronsard V, 189: Vgl. ~ Car learfait ami ui aime de bon coeur, P qu au tem ps du mal-heur & au tem ps du bonheur. P P en Enniusbi' Cicero, Laelius 17 64 : Amicus certus in re incerta cernitur. J > > Q. II 57. 1 Dit spreekw., ook voorkomende o. a. bij Focquenbroch, Aeneas van P ~ J 4 Vir il. II, 33 en Harreb. II ° 163 (vgl. Tuinman I, 178 en nal. 32) ziet op verloren, ~ ~, g ~ P , d. i. g ver eefschen arbeid. v o e h e n, gunstig zijn. g g g zijn r o e hen aanklagen. Al deze regels zijn slechts variaties op hetzelfde g n, g g zijn P thema : met onwillige personen is niets aan te vangen. g P g 9 Blijkbaar tevens parodie van eigen tegenslag in de liefde (vgl. Inl. II : Blijkbaar P g g g g Ver Vergeefs bemint men een vrouw, die aan een ander de voorkeur geeft. g ~ g Q. II, 58. 1 Vgl. S ie hel (1694) 156. g P g mach kan. de kaas dik s n ij d e n, vgl. Stoett 2, 1488: pralen, pronken, geuren; J ~ g ~ P ~ P ~ g ook: de kaas met hompen s n ij d e n (vgl. ook Harreb. I, 372a • Romm. ij g > ; I 58, r. 18). Voor Roemers teleurstellingen in de liefde zie Inl. II. g t S'il ne r 120 Q. II 59. 2 : als 'teld der schilders op is, moeten ze weer malen (schilderen). g P m a e 1 t ij t 1: tijd om te malen; 3 : misschien van malen o over), tijd ~ P, > zeuren, mijmeren (Ned. Wbk. IX, 141) ; vermoedelijk echter met obscoene ; vermoedelij , mijmeren > bijbeteekenis e 1 bevallig,vroolijk. Vgl. Q. II 30. Eerst in 5 heeft m a e l t ij de gewone bet. J g Q. III, 1. Jori evenals andereenoemde namen (zie Q. II, 16 Inl. IV gebruikt ; g 4 ~ g ter aanduiding van een vast type (vgl. uitdr. als droge orisJoris g YP g Goedbloed enz. (Ned. Wbk. VII 443). Vgl. ook. VI 26, 31. Q in al s, .I 41. Q scha ppr a, etens-, provisiekast ; „ h e t scha ra" ook Bredero II, 185 P P , ~ P PP > > Tr. m. bl 18 • Everaert XII 241. stick vermoedelijk het oorspr. Fri. woord voor : een homp of snede brood J P P met boteresmeerd (vgl. Tschr. XV, 1 vlg.). Zie ook Bredero I 223. g g ~ g h e b r a 1, praal, van b r a 11 e n, pralen,pronken. ronken g ,P ~ ,P P m i n i o o t, lief, beminnelijk. > > beminnelijk r o o t d r o n c k e n, tevens in woordsp. op 4, 6: alsof het eten van P P brood de oorzaak vanoris' overmoed is. J Het loncken op sijn Lief" in de Kerk ook Brabb. 1614, 193. Vgl. Inl. III. ~: P J ~ g Het bedriegen van een vrijster door middel van een kerkgang Q. III, 47 (vgl. g g ~ 4 ~ g Sterck Aanv. 11). Q. III, 2. door hier in woordsp. tusschen de bett. d e u r, (s t a d s o o r t en d w a a s. P P Voor Bremen als een stad van dwazen bij uitnemendheid vgl. Harreb. I, 89a; J g ~ Boekenoo en 1218 i. v. w ij s) • Ned. Wbk. III 1272. J t ut vgl. Franck-V. Wijk, 713 horen, horenvormig voorwerp. Hier mis- Y, g J, ~ g P schien : voelhoren, of iets dergelijks ? gJ s i c h storen zich boosmaken. Voor den spot met de Overlanders zie Inl. IV. Q. III 4. 1 Vgl. Marnix B enc. 125b; Harreb. I 423b • II 470b. g de D i e m e r K e r c k, de kerk te Diemen, waar men kwam lans den g St.-Anthonies-dijk over het gehucht Houte-wael (Amst. in de 17de eeuw, Gr. & J g Bl. 115). Die kleine dorpskerk verwart Geurt met een kathedraal. P Scher en n a u beide dubbelzinnig : „nauwkeurig", maar ook nauwelijks P g ~, g, ternauwernood" (Mnl. Hdwbk. 514 • Ned. Wbk. IX 1643 ; Oudem. op Bredero, 239). P ~ 121 Q. III 5. n, 16 g • g g Inl. IV. courteseren met, het hof maken aan. a 1, als(of). zijn lubbekens beset vgl. Q. VII, 41 r.5.Breu hel Boert. Cl. (1613), J g ~ g 4 g ~ 48. Een tobbe of lubbe was een af hangende kanten strook. g m a e r wel. dat is een nest waarsch. : eengezochte bewering, uitvlucht. g g~ dat h u w dingen doet dat hij bij uw vrouw slaapt. Yt, J J P Naar Mart. V, LXI: Crispulus iste quis est, uxori semper adhaeret P q ~ P Qui Mariane, tuae ? crispulus iste quis est ? P 4 Nesciouid dominae teneram ui garrit in aurem q q g Et sellam cubito dexterioreremit? P Per cuius digitos currit levis anulus omnes, g Cruraerit nullo ui violatapilo ? g q P Nil mihi respondes? Uxoris res agit" inquis P ~~ g q Iste meae". Sane certus et as er homo est, P , Procuratorem vultuui praeferat ipso : q P P Acrior hoc Chius non erit Aufidius. 0uam di gnus eras alapis Marian; Latini : q g P Te successurum credo ego Panniculo. g Res uxoris agit ? res ullas crispulus iste? g P Res non uxoris, res agit iste tugs. Q. III, 6. Loeris v 1. Q. I 48. 2 eens anders schoenen dra hen, een vrouw trouwen, die een ander heeft toebehoord. Vgl. Lied v. Geraert v. Velsen (Hor. Belg. II 19 : g g De schant en heschiet mi nemmermeer" ~, g sprac Gheraert van Velsen tot sinen lantsheer, , eer ghi mi soudt brenghen in sulc verdriet, ~, g g uw versleten schoenen en wil ic niet." malle n, hier : het minnespel plegen. ~ P P g schouwen schuwen. Q. III 7. F o b e r t, kenschetsende naam voor een sukkel, onnoozele hals, ook : hoorn- drager (vgl. Mnl. f o b a e r t, nar, dwaas • Inl. ; IV). g g > r e f e r e i n de meest typische dichtvorm der Rederijkers, nl. een reeks YP J ~ 122 (meestal 5 tot 10) coupletten, elk bestaande uit 10 tot 20 regels, en alle eindigend met denzelfden stock". g ~, r o n d e e 1, een achtregelig gedichtje, welks beginregel in het vierde vers werd ~ g gg J~ herhaald, terwijl de beide aanvangsregels aan het slot terugkeerden. a terwijlg b a 11 a d e, eengedicht, eenigszins gelijkend op het referein, doch met meer g ~ g g J P „stock", J g P g J behoefde te zijn (Kalf, Lettk. II 131, 132). b a t e m e n t uit e s b a t e m e n t meestal een vrooli'ke vertooning. ~ ~ J g tafels e 1, een klein vroolijk stukje van 2, 3 of 4 personen om bij een P~ J stukje ~ P J feest, aan tafel, vertoond te worden (Schotel, Gesch. der Reder. I 131, 132). zijn hij Y J ~ ~ aan andere mannen overlaat. Voor Roemers afkeer van dergelijke gekunstelde poëzie vgl. men zijn antwoord zij g J g P g H. L. S ie hel (Q. V, 12) en Inl. VI (noot). Pg Q. III 8. Bouwenv 1. Inl. IV benaming voor een vast type: een lompe, domme g ~ g YP P vent of iets dergelijks. Vgl. bijv. Bouw e n 1 a n -1 i' f in Bredero' Griane en g J g J g J V. Vloten Ned. Kluchtsp. III, 108. ~ P ~ 6 bevri't van bevri' (d) e ij n, mnl. bevriën (Mnl. Wbk. I, 1195 J > 1195): beschutten, beschermen. Hier als bnw.: welbewaard, veilig. Te gelijk echter g huwelijk Jg P J reel hetzelfde woord in woordsp. met de beteek.: vrijmaken, verlossen. P J het block a e n 't been h e b b e n, hier : ongelukkig getrouwd zijn. In zijn g gg soortgelijken eli'ken zin (van 't huwelijk, als een last opgevat),V, Moerkerken, Ned. J ~ > Kluchtsp. 484-486. Vgl. Q. VI, 12 • Bredero III, 492. P g 4 > > Q. III 10. Voor de hiereuite echt Stoïsche gedachte, vgl. Romm. I, 57 • Inl. VI. g ~ g ~ g > Iets dergelijks bij S ie hel Hertsp. 40, 41: g J J P g ~ P ~ Onmaat haar volghers plaaght in ellik ding onrusti h : g P g ~ g Zo moet dan maticheid zijn wenschelijk en lustigh. J J g ib. 112 Vr de ghemene sleur hout, wilt maar onmaat mijen. Y g ~ J Indien u Lief beminnen moet opgevat worden, als zou S ie hel nog ~ P g g ongehuwd zijn, hetgeen echter niet noodzakelijk is, dateert deze noodzakelijk ~ uick" van g J : g ~~ 4 vóór 1578 toen S ie hel (in Oct.) huwde. , Pg Q. III 11. , tot elcker keeren, telkens. Vgl. mnl, (te) elken male. g o e d e Jan (vgl. Q. V, 33 : bedrogen echtgenoot. Zie ook bij Q. II, 30. g g ~ g g J 4 ~ 123 vrije g ~ Y~ Q. V, 15 Ben ick een kindt, soo maeckt van mij een Man. In soort gelijken > > J gJ zin : Q. VII 13 • V. Moerkerken, Ned. Kluchtsp. 38. Q. III 13. her ij f f e 1 ij c k, (van vrouwen), ; g J J > > Vgl. V. Effen Holl. Spect.) IX, 31 „gerieflijke deernen". g P >,g J 1 a n s k n e c h t. Voor het ongunstig bekend staan der landsknechten vgl. g g g Inl. III IV aldaar ook over de hoplieden (vgl. 4 ; Hopman : een Ho Brant- ~ P g P schatter . de kei leutert hem de keisteenaat hem (nl. in 't hoofd) heen en g weer ; hij is aan 't malen (vgl. o. a. Warenar 902 • S . Br. 1631 • Ned. Wbk. ; P J g VIII 1706). u t, gezegd van landloopers, schooiers, enz. (Ned. Wbk. V, 1224). g Y~g g P > > > b r a n t s c h a t t e r, ei g. die den bewoners schatting oplegt, onder bedreiging g g P~~ g g anders huis enoed in brand te zullen steken. g , g st o v e r vleier. Voor den laatsten regel vgl. S ie hel (1694) 117 Die waarheid zet mach zey g g P g banken. Ook ib. 182; Everaert XXXV, 286; Vondel Roskam (ed. v. Lenn. III 59),vs. 62. Voor den vermoedelijken tijd van vervaardiging dezer tijd uick" zie Inl. III. J g g ~, 4 Q. III 14. mate r, moeder-overste in een nonnenklooster. Over (Mr.) SimonAlew nsz. Slecht zie de mededeeling van Sterck, Yg Aanv. 9. S men Slecht" • ook S . Br. 1771. Is dit dezelfde ? ~, Y P Uwe w ij she t, een aanspreekvorm, vgl. Q. III, 17. J Y~ P ~ g ~ i e m. meesterenz. n, g g Q. VI, 30. w a.e r teëerd hooggeacht. g ~ gg 7Vl.Brabb.1614,189: g Schijn wort met willich bannissement beswaert, a Datse nerghens sal woonen dan op allemans haert. g P Vgl. voor den tijd van vervaardiging Inl. III. tijd g g g Q. III 16. a e n v a e n, aannemen (van een beroep). P met e r, meter van koopwaren. P Pr u s s e n; vgl. voor het ongunstig oordeel over de Overlanders" Inl. IV Y ~ g g g 124 Q. III 17. Tegenover deplichtplegingen aan de courtos " ontsproten, stelt R. V. hier g ~, Y P ~ de inheemsche beleefthe t". Vgl. Romm. 144 • Inl. II IV VI. liefden uwer w t, aanspreekvormen, vgl. Q. III, 14. Uwer4 n, ij Y~ P ~ g ~ 14 dat t e hen den ander vry i s dat onderling vertrouwelijk verkeert. g Y ~ g vertrouwelij Q. 18. muts teeken van verliefdheid, vgl. fra. c o i f f é verliefd, verzot op . de e, , g , , p iem of iets. Everaert XVI 163: Groot Labuer, wat holt versweghen P g Ende ic hebben beede, de mutseherre hen g g Up de dochter van Ghaer enn nc ende S 1 em te. P P Y P Ytt Yt Vgl. ook R. V.'s Lof v.d. Mutse". g » nu d r a e c h ick een hoe t, een hoed (krans) van biezen was het • echter teeken van onbeantwoorde liefde (vgl. Bredero II, 407 III, 295 hier echte g ~ > als eereteeken beschouwd, omdat R. V. zijn liefde heeft overwonnen. Vgl. J g Brabb. 1614, 167 • Boekenoogen in Volkskunde XIII, XVI, XVII. > g > > Q. III, 19. in als in alles. Vl. .I 41•III 1. g manier, mode. op d' Amsterdamse maniere, enz. vgl. ook 3, 4. Men zie P g ~ hiervoor de belangrijke mededeeling van Mr. E. van Tsoe-Meiren (Mr. J. E. gJ g v. Someren Brandt) in Elsevier's Geillustr. Maandschr.Se t. 1895 waaruit P ~ blijkt, :dat de -{- 1570 in Amst. gebruikelijke meis'eskleedin thans nog bijna J ~, _ g J J g g bijn in het Amst. R. K. Maagdenhuis gedragen n wordt. g g g c ahetzelfde kleedingstuk als het hu fken" in Q. VI, 17• VII, 41. P~ g ~, Y Q > > ~ k 1 e t, zie bij Q. II, 41. bouwen een geplooide, met passementen bezette 4 P J ~ gP bovenrok van zijde, laken, enz. (Ned. Wbk. III 769). Ook mort was een kleedingstuk voor vrouwen. g i s inta c k e s t eken is getogen, opgevoed, als kind gewoond heeft. P g n, g g~ Pg ~ g Voor Enkhuizen als stad van minderoede reputatie, vgl. Coster, 21 : Al g P ~ g 'e best na Enckhuysen, en verhuertje voor een keet met • ook S . Br. 1996/7 J Y ~ J meyt P Harreb. I 185a. — Tevens blijkt hier duidelijk dat het dialect van Enkhuizen I, blijkt duidelij R. V. nog sterk afweek van het Amsterdamsch en zeker, ook blijkens J g ~ blijken naam So u k e n Free (r) x veel meer Friesche bestanddeelen vertoonde. J, Vgl. hiervoor de merkwaardige plaats Sinnep. III, xxxiv, waar R. V. het g g P P > > zuiver Friesche spreekwoord : H leut, die 't leut, ick en leut naet" H P ~, Y ~ ~ Y gelooft, die 't gelooft, ick en gelooft niet) een Waterlandtsch Barbarisch" spreekwoord noemt. P 125 Q. III 21. De bet. is: Zelden of nauwelijks zult gij vinden een schriftgeleerde die te eli'k J gJ g : g J eengoed christen is; een advocaat, die door het recht voor te staan (immers de meeste zijn uit winstbejag oneerlijk) zooveel verdiend heeft, dat hij geld J Jg J ~ hi kan; en een dokter, die medicijnen gebruikt. > > medicijnen g tae1man advocaat. Y v n e n, vinden. Inl. V. Dit versje is in den trant der middeleeuwsche: Van dinghen die selden ghescien. J g g De raro contingentibus, vgl. Verdam in Tschr. XI 298-9 • XVI 306; Veelderh. gen. D. 208 (zie hierover Muller in Tschr. XVIII 215); Kalf, Lettk. III 135 266; Boekenoogen, Gids 1893, IV 272; vgl. ook Romm. I 2. Q. III 22. par m a f o op mijn woord; vgl. Everaert XV, 410. Er bestond een bnw. P y, P mijn ~ g ~ arm a f o s naar de Fransche mode (vgl. Oudemans op Bredero, 282). P Y, g P Vgl. B. H. : Des Geestes Lusthof" (Taal en Lett. XIII 227). In dien bundel A°. 1603) komt voor: Een boerde van een Boer, waarmee R. V.'s gedicht woordelijk overeenstemt. Het is zeer wel mogelijk, zooals daar wordt ondersteld, e w > dat de dichter hier een oude boerde in zijn Brabbelin " heeft verwerkt. Zie J ~, g tevens bi'. II 1 • IV, 11. 4 Q. III, 24. t o hen toonen. g schicken zenden. te4 voren houden voor oogen stellen, voorstellen. Vgl. Q. I 47. Boenen achter de o o r e n,een bewijs van groote innigheid. Vgl. het g bewijs g g g Vlad.eze de: Kus m oor en (e is een aatje in dat menezi t g g ij g J ~ bezig • wrevel of verveling te uiten. In anderen vorm : Kus de helft van mijn ooren, gij zijt de heele niet waard (Ned. Wbk. XI, 38-9). J : gJ J ~ Q. III, 25. waer t, van hooge waarde. g 2 5 i s blak e n d e• i s n a k ende rederi'kersomschri'vin en. Vgl. bijv. 2, ~ e, J J g g bij v • IV 52, r. 1, 3; Breughel, Boert. Cl.(1613),9: Och waer nu de liefste m genakende ... . Yg Ic verneme hem niet dus blijf ick hakende. J s i c h lat en dunken zich verbeelden, meenen. soo ist wel half verpacht, zie bij Q. I, 35: iets verpacht 4 P ~ J ~ P heb b en (h o u den : aanspraak op iets maken, iets het zijne noemen. Dus :. P P ~ zijn • men, door hoop aangespoord, meent dat de vervulling van zijn wensch ~ P g zij • noemt men het voorwerp zijner liefde reeds half het zijne. P zijner zijne e r n o e i n h, voldoening. g g ~ g h e d u r i c h, duurzaam thans: met tusschenpoozen herhaald). g ~ P 126 Q. III 28. n het er van nemen, brassen, pretmaken, oorspr. wel : den dommere et e , p , p , heer uithangen (vgl. V. Moerkerken, Ned. Kluchtsp. 147. 564). g vg , P ~ koppelaar • van een verouderd r o f f e n roffelen koppelen,, ,, roffiaen o e v PP , PP o. a. Bredero II 188. n dobbelen (Harreb. I, 183a ; Tuinm. 1261 . den ellebooch toere , , , I, Vgl. V. Moerkeren Ned. Kluchtsp. 509. g P eele Geest zie bij Q. II, 30. , J ~ 't h l t bedelven die het geld niet in den die nimmer t e , grond g g g -begraven, dus : het besteden en verkwisten. g 7 : c a n kent. Naar Theod. Bezae PoemataMDLXIX , 142: Norunt Hubertumaneones prodigi, g P g, In urbe tota nullus histrio latet, Nec moechus ullus, leno, scurrave impudens, , , P , Nec chiromantis ullus aut cadaverum , Molestus excitator, aut vates malus, , Cui non Hubertus iste sit notus bene. Sed scire vis ignotus hic cui sit ? sibi. ,g Q. III 29. , 't R e u l i e r s Hof zie Q. I 36 ; Romm. I 58; Inl. IV. g 't n lof (Onze lieve Vrouwenlof), bijzondere R. K. avond- t Vrouwe, bijzonder ter eere van Maria, besloten met den zegen van het H. Sacrament. godsdienstoefening , g Dit wijst op vóór 1578, toen Amsterdam Vgl. Inl. III. J P > „overging".g s l a e n slachten. Vgl. bij Q. II, 34. n, g J Q , vgl. Everaert VI 354 : een vatte s orte. Hier vermoedelijk : s ort lat, v p J P t, g tusschenschot tusschen de etensbakken. h ij telt a l d e o r t e n, enz. met toesp. op dezelfde uitdr. die spreek- J g , P P P woordelijk wordt gebruikt in den zin : zich met de kleine aangelegenheden der J g huishoudingbemoeien v 1. Asselijn S il . 10 . Vandaar een o rt ent e 11 e r g J PP g een„Jan Hen” (Harreb. I 252a • Stoett 600, 1093). Q. III 32. , kmnl. c o u w e, kooi. Vgl. V. Vloten, Ned. Kluchtsp. I 204 ; II, u, , g , P , > 154. 208. Voor den laatsten regel vgl. Boccaccio, Decamerone, V, 4 • La Fontaine, g , , , ; , Contes A end. XV 1869 . , PP Q. III, 34. Waarsch. vergelijkt R. V. hier verschillende meisjes en wat ze hem hebben gJ meisje ondervinden, bij wat hem van verschillende heilige vrouwen is bekend. , J g g , P , > 154. 208.^^^^^^ 127 Zoo boodt Eva hem den Appel van Liefs begheeren, waarsch. PP g ~ tevens toesp. op het weinige geluk, dat deze hem heeft gebracht. P P g g + g Anna d e u c h t s a e m enz., daar St. Anna eerst op hoogen leeftijd zwanger + P g leeftijd g werd. Marrite enz. toesp. op haar marteldood ? e, g P P Elisabeth enz. daar ook zij eerst laat moeder van Johannes werd. + + M a d a l e n a, toonbeeld van boetvaardigheid, na haar eerst lichtzinnig leven. g + g + a, enz., hij g + zal huwen. Q. III 36. + e u c h t hier: jonkvrouw, meisje. Vgl. Q. VII, 37: j e u c h d e k e n s J + J + g Q + J onbedreven. 2: ik vind vijf punten die met elkaar de liefde volmaken. JP dat d' ooghen doet v n, dat de oogen verkwikt. g g handen douwen vgl. 't Lof van dansen S . achter Visscher (1614) 214 : n, P Doorhesicht beweging,en handen douwen. g + hem in 't w a m b a s stelle n, zichereedmaken om zijn doel (hier zij g obsc. zin) te bereiken. Vgl. het spreekw. m e t t e r t ij d komt Har men ~ P J i n 't wambuis van lieverlede bereikt men zijn oogmerk (Harreb. II, 435a). zijn + g + Naar Marot, 369 Des cinq points en amours. + Fleur deuinze ans si Dieu vous sauve & gard, g + J'ai en amours trouvé cinq points expres : 4P P Premierement it y a le regard, g + Puit le devis, & le baiser a res : P L'attouchement le baiser suit deres P + Et tous ceux-là tendent au dernieroinct P + Qui est, Et quoy ie ne le diraipoint : + q Y P Mais, s'il vouslaist en ma chambre vous rendre P Je me mettrai volontiers enour oint P P + Voire tout nu, pour le vous faire apprendre. + P PP Q. III 37. + Hendrick H. Lz. S ie hel als bijv. Q. III, 10. Vgl. Inl. I.k, bijv. Pg + 4 + d e do ot b e s u e r e n, doorstaan, lijden (vgl. Veelderh. gen. D. 209). +J g g b e b a n e n, banen, (den weg) effenen. + ~ g een schuyt verstrecken, tot een schuit zijn. Y + zijn dergelijks bij Ronsard V, 86: gJ J + ..... Il faut charger la barque Carontée : g 9 La bar ue c'est une Biere voutée ++ q Faite en bateau : le naistre est le tres as: » P 128 Sans naistre ic l'homme ne mourroit pas. » Y as P Fol ui d'ailleurs autre bien se pro pose ose q P P Naissance & mort est une mesme chose. Voor een vat, als schuit gebezigd, zie men Brueghel's merkwaardige schilderij ~ g g~ g g schilderij Hofmus. Weenen) : d i Strijd tusschen Vastenavond en Vastentijd. Strijd J Q. III, 38. stol e n, hier : omslaan. P een s n o e c k van ge n, in 't water vallen (Harreb II 279b ; Tuinman I, 80 . Spottenderwijs wordt met de beide volgende uitdr. hetzelfde bedoeld. Volgens de P J g g issin van 't Ned. Wbk. VI 762) wordt met h i n c k e r t een visch bedoeld. g g Welke echter ? aalpuit of uitaal" ook wel aalkwabbe" een soort van aalvormigen „puitaal", „aalkwabbe", g visch. vlot gr a 5, Glyceria fluitans, van Mei tot den herfst groeiend op drassige g ~ Y ~ g P g weilanden in moerassen, aan en in slooten (afb. bij Heukels : Geill. Schoolflora weilanden, > J voor Ned.). Zich aan het vlot ras vastgrijpen, zich o iets - g op ver laten dat zeer onzeker is (Tuinman II, 139 • S ie hel (1694) 179 . Vgl. ook. > P g g uitdr. als: zich aan een stroohalm vastgrijpen; hou 'e aan J de wolken vast, enz. n a e 't L a n t s i e n, met inspanning van alle krachten het land trachten P g te bereiken, tevens met toesp. op de eigenlijke bet. in 3. ~ P P g J Q. III, 39. lubbekens zie bij Q. III, 5. ~ 4 J ~ h i e c l i n c k e n, ei g. iem. die hip(pel)t met de klink (het achterste), g ~ g, die de klink laat hipp(el)en v l. dribbel at draai n aars klikkebil ~ g t, s, f wi er at, wipeersken, lichtekooi). Hier: een jong, P P g P ~ J g~ persoontje, een spring-in-'t veld. H i e l i n h' e n (ed. 1669 eveneens van P JPP g J ~ hip e 1 e n, heeft dezelfde bet. Vgl. Starter, Daraïde 1621 30 en Boekenoogen 325. PP ~ g ~ ~ g d e P a ede priester die ze trouwde. P, P ~ Naar Beza 152 : Inuendam ad Posthumum. 4 ~ Cincinnatulus ille cui undulati , Per lexi ue humeros gravant capilli, P q g P , Qui tersa cute, blaesulaque voce, q , uiaetis oculis,graduque molli, g 9 , Etictis simulat labris puellam, P , Heri Posthume, nuptiasparabat : ~ P P Quum nequissimus omnium sacerdos, , Urbanus tamen & facetus hercle , Utra sponsa foret, rogare coepit. P ~ g P 129 Q. III 40. M a d d a l e e n t e n, hier waarschijnlijk in toepassing op een lichtzinnig waarschijnlijk P g P g meisje; vgl. bij Q. III, 34 ; III, 61. J g J > > s c h u ten trans.: verbergen, wegbergen. Y ~ g ~ ten i sheen b r e c k waarsch.: het is geen (groot) gemis; het is niet g ~ g g g er , het komt er niet op aan. g P 1 even met omgaan met, hanteeren. g veesen vgl. Q. I 28. g Naar Hieronymus An erfanus ' 1512: De Caeliae furto. y g E wzo~cacyvcov Quum dormiret amor, ra uit clam pulchra pharetram P P P Caelia surrepta flevit amor pharetra. P P Noli Cypris ait sic fiere Cupido, pharetram YP P ~ P Pulchra tibi ra uit Caelia, restituet. P ~ Non opus est illi Galamis non ignibus, urit P calamis, g Voce manu,gressu, pectore, fronte, oculis. Voce, g ~P > Q. III 43. , Propere Jannetgen, zie bij Q. II, 30. — eel, ib. Q P g ~ J > > PiPieterr o e r vgl. Q. VII, 32 • Bredero I, 390. ~ 4 P P g ~ ~ ~ z ij n tier h e b b e n in zijn schik zijn. Jr zijn zijn e m e e n e o e t, woordsp. met de bet.: het aan allen gemeenschappelijk g g ~ P g PPk J bezit, en : 't algemeen belang. ~ g g Een dergelijke woordsp. bij Beza, 150: g J P J ~ In Ligurinum. g Aedilis ille, Ligurine, ui tua ~ g ~Q Repertus a te nudus est cum coniuge, P g, Nil hercle fecitraeter officium suum, , Qui evincere a te r e m volueritu b 1 i c a m. P Q. III 46. onderbleven, zie Kil.: onder-bleven brood, panis non robe ~P prob etarum coctus. P De naam H e e r e m a n (o. a. ook Bredero II 67) is hier door R. V. gebruikt in woordsp. met Her m a n. Immers, die vroeger eenvoudig Herman g P ~ g g heette is nu H e e r e m a neworden doordat hij zich onrechtmatig met g ~ hij g geld uit de aflaets kist" heeft verrijkt. Het gedichtje zal dus weer vóór 1578 g » verrijkt. g J vervaardigd zijn. Vgl. Inl. III. Ook Q. III, 47 spreekt over het ter kerke g zijn. g ~ P aan met oneerlijke bedoelingen. gaan oneerlijke g fissen bedacht zijn o . Zeker wel met bijgedachte aangiste n hier g n, zijn P Jg n, gebruikt in de elders onbekende bet.: van gist voorzien. g g 9 130 Q. III 47. Vgl. Sterck, Aanv. 11 • zie bij Q. III 1. g > J deur s n b v11e hen zijn beurs lichten vgl. zijn ; g Y g v 5 en bij III 46. J ~ s e 11 e n, beduiden, beteekenen. P ~ , 1 o f zie bij Q. III, 29. ~ J , h smeet het ser 1 u, door 't rijm veroorzaakte g y Y J a e variant op het P bekende spreekw.: men moet het ijzer smeden, terwijl , w het et heet i. is. ijzer J 9 Vgl. Harreb. I 384b ; Tuinm. I 83; II 19, 64. Q. III 52. a 11 un a 11 u n. Een uitroep (Ned. Wbk. III, 44 • Ter n, y 5 er Gouw, Volks- verm. 223) ontleend aan een liedje, vroeger door de jongens op Luilak J, g J s u ak gezongen . : g P g g Aluin ! aluin! een dief in je tuin ! Alarm, alarm! ' je lief in ' e arm!" enz. J J Blijkbaar is dus de bet. : houd den dief!" „ de Boonkenslu cken in obscoene bet.; zie uitvoerig Y n, , e u voert Ned. Wbk. g III 444. Vooral de bloeiende boonen hadden vanouds volgens het volksgeloof g e vol s eloof g de kracht, om met name de zinnen der meisjes van streek te ~ meisjes brengen. V 1. behalve Vgl t. a.1. genoemde plaatsen het liedje bij Breughel, Boert. Cl. 1 1 P g liedje J g, : P Daer ick door de booneninck g Naect, naect, moeder naect : Daer vraechde m myn soetelief Y Y Of ick van boonen washemaect g , Och neen ic soetelieveken, ick ben vonden. In een boonen bladeken, lach ic ghewonden. ~ g Q. III 53. Can' aert vgl. Q. I 57• Brabb. 1614, 193. d ei l t s e e l e n, verkwistend zijn • vangilde als znw. g P ~ in de bet.. bet.: doorbrenger, verkwister (Ned. Wbk. IV, 2363 . Vgl. Brabb. 161 g ~ , 1614, 181. „Den g Vrecken doeth spelen de gilde" Bredero II, 53 • Sinn gY P ~ , , Sinnep. I, xLI g b ij z ij n Moeders milt h e t enz. in mildheid aardt hij ij Y enz., hi naar zijn i J J moeder, maar zij overtreft hem daarin nog ver • immers zij ; zi gaf zich aan alle zich g Vgl. Q. 157 r. 4, 5. Q. III 56. Jenn de W Jan de Wael? Zie bij Q. IV J IV, 24 24. J smoren, stoven. 131 een Ca oen en schijfkens van Orangen, vgl. 5 ie hel (1694) 217: PP J g, g P g Een hoenke wasoe kost zonder olijf of orangie. g olijf g 't b 1'i' f t niet v e r l o r e n, er gaat niets verloren, niets is ver eefsch. J ~ g ~ g 6 Vgl. V. Vloten, Ned. Kluchtsp. II, 45 En dan sou men een wetsteen g ~ P ~ „ koken, dat het sop wel smaken zou". Vgl. Harreb I 391 ; II 281 • III51 • 2 Tuinm. I 106 ; II 26. Q. III 59. t u s s c h .e n hier en Utrecht ziet op een reis van Amsterdam naar P Utrecht • voor deeheele reis heeft zij praatstof genoeg. Vgl.: t u s s c h e n hier ~ zij g g ende Portegale, Rein. I, 563. g : ~ schort en omankeeren aan. Ps de R a e d t, waarsch. de Vroedschap. P den ellebooch roeren, vgl. Q. III 28. 4 7: slecht eenvoudig. g sulck menigeen of: de een tegenover die — de ander. k, g ; n, g h o e r è n- v o o c h t, hoerenlooper. Ook V. Moerkerken, Ned. Kluchtsp. 239. P ~ P ken c a n ni et k a 11 en doorraatzieke vrouwengezegd): ik kan niet P raten. V 1. Warenar 1384. p g 1ackebrek. elck heeft z lack t' elk heeft zijn gebrek. g ij s, zijn g Harreb. II 3 • Tuinm. III, 168). Hier spottend de praatzieke Nel in den mond II, ~ P P ele d : i k heb 't lak" van niet te kunnen kallen. g g a, 10 : als zij dan niet kan kallen, dan heeft de duivel haar bek" bewogen. Vgl. J > >, g g Warenar 88 ; 1384 ; Bredero II, 412. Q. III 61. , .M a e t a 11 e e n k e n, woordsp. met Maddaleenken • vgl. Q. III, 40 • IV, 10 : Q ~ P ; g ~ ; ~ Ghy zijt mijn Lief, en ick u Maetalleen. y zijt mijn w a, wel, vgl. Q. VII, 18. ~ Q ~ g ~ 't a n d e r, in obscoenen zin. Naar RonsardII, 296: Janne en te baisant tu me dis , Que i'ay le chef a demygris, Yg , Et tousiours me baisant tu veux De g 1'on le oster mes blancs cheveux : Comme si unoil blanc ou noir P Sur le baiser avoitouvoir. P Mais Janne tu te trom es fort: tromp e cheveul blanc est assez fort Pour te baiser, pourveu que point ,P q P Tu ne vueilles de l'autreoinct. P 132 Q. IV 3. e 1 o o v e n hier in woordsp. tusschen de bett.: zijn meenen" en g P „overtuigdzijn, crediteeren borgen," een destijds bekende aardigheid. Zie verder bij Q. II, 58. » destijds Q g J ~ Stellig teekent dan ook arm" (ed. 1612, r. 2) beter dan ri'ck" (ed. 1614). g „ ~ „J Vgl. ook het Lat. voorbeeld. De bedoeling is : Hoe is het mogelijk, dat zoo'n g g ~, arme bloed zooveeleld te leen kan geven?" Neen zoo moet ge het niet g g „ ~ g opvatten. Zijn elooven" béstaat hierin, dat hij totaal blind is, en toch zegt, P Zijn „g ~ hij , g dat zijn liefste het schoonste meisje is, dat bestaat." J meisje ~ Naar Mart. III xv: Plus credit nemo tota quam Cordus in urbe III, q Cum sit tam pauper, quomodo am at. „ , o o ?" Caecus a . P P 4 Q. IV 5. , e e n, straf, vgl. Tr. m. bl., Inl. XVI ib. 256. P ~ ~ g , , met een leer in zijn graf klimmen, aan de galg sterven; vgl. J g ~ g ~ g V. Vloten, Ned. Kluchtsp. II, 83. ~ P ~ s n a h a e n, struikroover, vrijbuiter (Mnl. Wbk). P ~ ~ J a f s e t t e n gewelddadig aanranden en berooven. ,g g 7: vgl. Q. g V, 16, 5, Q. IV, 7. missien niet zien, niet opmerken. n, > P m i s h o or e n, verkeerd hooren, verkeerd verstaan. missteken niet steken op de juiste plaats; hier evenals misboren P juiste ~ met obscoene bet. misse 1 ij c k, ei g.: verschillend, hier :rille gemelijk, knorrig Kil.: morosus J, g ~ grillig, J, g : difficilis). m i s s a e c k e n, verzaken. Vgl. Marnix, Bijenc. 2a : Missakende ende ont- g ~ J „ kennende voorts alle stemmen der vreemdelingen"; ook Tr. m. bl. 223. . misdoen in woordsp. met mis doen de mis opdragen. Zulke woord- s P n, spelingen waren in dien tijd gangbaar • vgl. bijv. Marn. Bijenc. 62b : Derhal en tijd g g ; g J J „ v soo en kan Petrus niet misdaen hebben, doe h Mis dede" • ib. 79b : die in de Y „ woestijn seer devotelijck Misse lede ende daerom sieter h oock so misselijck J J dede, Y J u ". Zie ook Huygens 1, 47 : Komt Tessel, uyt de Mis, en uyt het misverstand" Yt , Yg „Komt, > Y ~ • Y 2 167 : Mijn bestraffingh over Tesselschades misgeloove" (vgl. Sterck, Aanv. 14). „Mijn g sg A v.l g ~ Papa u, scheldnaam voor de Katholieken waarschijnlijk uit 't Fra. : papa u ~ waarschijnlijk P P u, naasta a 1 (Ned. Wbk, XII, 401). P P ~ Q. IV, 11. lustig h, dartel, wulpsch. , > P cracht enhewelt roepen, vgl. Hooft Ged. II, 229, 453. De bet. g P ~ g ~ ~ b is : bij de verkrachting luid schreeuwen, om later voldoening te kunnen J g , v g e u nen krijgen (Ned. Wbk. IV 2041). Vgl. ook Bredero I, 77 • II 273, • Jg , g 27 306 III, 63. > > > > ; ~ 63 133 hert vleinaam, hier ironisch tegenover e r a c h t e n N e w e l t. ~ g g b1 o o uitroep om een verzekering te bekrachtigen ook b e 1 o vooral Y ~ P g g ; y, J bi' Marnix. Uit bi lode en dit uit bi God e. 6: vgl. Starter's Aanneemli'ke Dood" (Boertigheden 24, 25 waarboven g ~, J g > > als stemme" : O doe not, doe not kil me yet, for I am not, etc". Deze woorden zijn (zie A. E. H. Swaen, Nogmaals Starter's Fri. Lusthof, Tschr. XXI, 186) J ~ g > > deel van het refrein van : When Phoebus addrest", dat door Starter onder bovengenoemden titel werd vertaald. Volledig luidt dit refrein : O do not, do g g ~, ~ not kill meet For I am not prepared to dye", en verderop O kill me Y~ PP Y: Pf, me, kill me once again, For I am prepared to dye". Blijkbaar berust de merk- g~ P P Y Blijkbaa e overeenstemming van beide gedichtjes op een vanouds bekend motief; g g g J P (vgl. bij Q. III, 22 . Zie ook Bredero III 223: Q ~ J a Maar as je wilt soo komt vr weer, J Y Ick miende, h sout mijn vermoorden, mijn , Och het eyndt dat was soo soet ! Y Q. IV 13. die het hert doet breken, vgl. bij II 27. g J het t e c k e n e n der k a e t s e n, het merken der plaatsen, waar de Y ~ P ~ bal neerkwam (zie : Dat Kaetspel ghemoraliseert, ed. Roetert Frederikse, xxv) P g + ~ was • klaarblijkelijk een geminacht werk misschien is zoo ook te verklaren klaarblijkelijk g ; Raets. 5, r. 8, 9. a a Naar Mart. X, LXXXVI: Nemo nova caluit, sic inflammatus arnica Flagravit quanto Laurus amore pilae. g 4 Sedui primus erat lusor dum floruit aetas, P , Nuncost uam desit ludere, prima pila est. P 4 ~P P Q. IV, 15. Hans Poep,v 1. Q. I, 51. 4 g ~ 1 a s t, inhoudsmaat van schepen = 2000 K.G. ~ P b r usen razen, tieren, met de bijbeteekenis : slempen, woest feestvieren. Y n, > > J P ~ Voor de vaste verbinding brassen e n bruisen (Ned. Wbk. III, 1690 g ~ 1690), vgl. Bredero III 91 • Hooft, Ned. Hist. 365. g sleter lap. sleter, P o Teer 1 i n her zant door zijn dobbelen. Vandaar zit hij nu geheel P g t, zijn hij g aan den grond". Dergelijke benamingen, waarin een of andere ondeugd » g g J g g laatseli'k of ersoonli'k wordt voorgesteld, vindt men in de 16de eeuw her- e J P J g ~ haaldeli'k; zie bi' Q. V, 30 • VI 51 en v 1. vooral Veelderh. en. D. assim. J~ J 4 , g g P (Bijster-veldt; Blootegem; Smachtenburgh; Droeven-dael, ~ g ~ g ~ , enz.). Zie ook Ned. Wbk. III 1205-6 : Breeveertien. 134 te L a n t c o m e n, woordsp. met de bet.: ergens terecht komen, waar men. , P i; , liever niet zijn wil (Ned. Wbk. VIII 972). J , daer vaert h nu mee, en h vaert veel beter, daar vaart Y : Y , hij nu ook, t. w, (blijkens het volgende) als woordsp. met varen in de bet. N J , J g P het hebben zich bevinden. , Q. IV 16. , Voor ditedicht' e op C a i t e n v e r c k e n s c h o t zie Inl. III • Q. VI, 13.. g J P P Y , , Q. IV 17. , n e enen bet. hier zooveel als : van iemand niet meer willen weten, als g n, , woordsp. met achten. Als ick b haer ben isser een te veel P Y (immers negen is één meer dan acht). Vgl. Sterck, Aanv. 14. g g , Q. IV, 18. n i e t niets. , dat ben ick vroet dat weet ik. , 3 brengen, toebrengen; den schaeck brengen zal wel een g , g technische term zijn geweest, evenals : J g den s c h a e c k boeten, het dreigend verlies door een nieuwen zet ver- hindereneze d van een speler, die schaak gezet is • zie Mnl. Wbk. I, 1343, 1346. g g P , g , , , C o n ig zinspeling op n i n n e, zins elin o haar, die Roemers liefde n i et onbeantwoord. liet, en woordsp. met het schaakstuk van dien naam, evenals ridder in 5 ~ P , 5,. waarmee als schaakstuk hetaard" wordt bedoeld. „P 6 : iemand, die zoo oud is, dat mijn Lief" (uit 1) hem eeren moet om zijn leeftijd (doch van wien zij overigens niet veel plezier zal hebben); tevens, J leeftijd zij g P , woordsp. met d e o u d e" als schaakstuk de raadsheer. P „ een vettea n s. In allerlei spreekw. (Ned. Wbk, IV 245-6) komt de g P , gans voor als zinnebeeld van iets voordeeligs. 't Is echter waarschijnlijk, dat g g J J, R. V. hier doelt op de oude gewoonte van ganstrekken of gansrijden (zie P g g g J Ter Gouw, Volksverm. 353-356 • vgl. Inl. IV . Of zinspeelt hij op de zgn. ~ ; g P hij P g St. Maartens gans, die op St. Maarten gekocht of ten geschenke gegeven werd g , P g g gg ib. 248-252)? v e r r o t t e P e e r e n, benaming voor iets verwerpelijks. Vgl. Q. VII, 52 : , g PJ g , Malle lu en rotte peeren, P , Boecken dieheen deucht en leeren .... g , Hoe meer om '#helt hoe quader coop. g Q P Q. IV 21. , cru sen pijnigen, kwellcn,plagen vgl. lat. c hd. kreuzenw Y ~PJ g ~ P g ; g e, 't Hof van B o u r o n e, 't Spaansche hof, mogelijk tevens met toespeling g g , P , g J Pg op het St.-Andrieskruis in 't Bourg. wapen. P g P 135 Voor deze aardigheid op de bekende 3 kruisen in 't Amst. wapen, vgl. Sterck g P Pe ~ g Aanv. 11 ; Inl, III. Q. IV 24. een d u t s c h e ij v e r het woord d u t s c h, dat in de 16de en 17de eeuw ; Y J Y ~ zoowel Over-" als Nederlandsch" beteekent, is hier opzettelijk ebruikt als „ „ ~gebruik tegenstelling met Jan de W a e 1 (ei g. : de Franschman). Zie over den aldus g g g genoemden P III, 56? Sterck, Aanv. 8 Inl, III. ; Y Q ~ te m a e l in elk opzicht. ~ P s t ij ver maken schragen, bevestigen. n, J g, g h ver ijver (op zijn Vlaamsch uitgesproken.). Y , J P zijn Q. IV, 26. 1istich vaardig. g t, , J J g g J toch eigenlijk maar alleen aan het voorwerp mijner liefde. Trouwens dergelijke i g J P J g J tegenstellingen bevat het geheele gedicht. Vgl. bijv. ook Q. I, 24; IV 34 • Tuyt. g g g bijv. Q ~~> Yt 10 16, 20. Zij zijn in de minnelyriek der Renaissance een geliefkoosd motief. ~ J zijn Y g bewonden omwonden. r ij s d u s t e r h e t v o o r t lichte geef aan de duisternis de voorkeur P J Y Y ,g boven het licht. is mij eens int ghewichte, acht ik gelijk. J g ~ gJ Naar Petrarca MDXXCI I cv : Pace non trovo, e non ho da far guerra; enz. Q. IV 28. Waarschijnlijk is de bedoeling : omdat gij uzelf aan vleeschelijke gemeenschap Waarschijnlijk g gJ J g P (buiten het huwelijk) overgeeft (vgl. de nachtegael die Katrijnken vin h" h J g g„ g J III, 32) en dat niet laten wilt, zal de koekoek die zijn eieren in vreemde k, zij : legt, spoedig uw plaats bij uw vrouw innemen. g P g P J Q . IV, 29. een f r a e moe t, een hoog gestemd zelfgevoel ~ vgl. Q. IV, 58 ~ VI, 30 : Ygg g ~ g 4 ~ ~ ~ een hooghe moet. g hebraen, gebraad. Vgl. het s reekw.: degebraden duiven komen g g g P g u (niet) in den mond vliegen (Harreb. III, 171). g ~ 5 Blijkbaar i s hij tengevolge van zijn verkwisting reeds ridder te voet" Jzijn g ~, geworden. b e z w a e r e n, hinderen, drukken. > > te P a e r t h e l e n, woordsp. met het bekende s reekw.: i e m. o het P ~ P P P (t e) a a r d h e l e n. (Harreb. II, 164a ~ Tuinm. I, 253, 254). P P ~ > > ~ Naar Mart. IV LI: IV, 136 Cum tibi non essent sex milia, Caeciliane, > Ingenti late vectus es hexa horo : g P Postquam bis decies tribuit dea caeca sinumque q q Ru erunt nummi, factus es, ecce, pedes. P > > ,P Quid tibiro meritis et tantis laudibus o tem ? P op te reddant sellam, Caeciliane, tibi. > > Q. IV 31. g h e c o o r t, met koorden versierd. h e b o o r t, van een boord voorzien (Ned. Wbk. III, 473). g > > 473 he ickt genaaid. g P ,enaaid g t a f e r e e l schilderij (Mnl. Wbk, VIII, 34; Oudem. op Bredero : t a f e r e e l e n 1, schilderij ~ ~ P , af beelden). linden wollen stoffel. bnw. — d a e r toe daarbenevens, daarbij. c a s, kast. b u f fe t, zie Ned. Wbk. III, 1709. Blijkens deze plaats werd het buffet reeds ~ , Blijkens P destijds gebruikt om het tafelgoed in te bewaren. Meestal prijkte het met J g g PJ laswerk • vgl. bijv. Beaumont 118 in Ned. Wbk. Vandaar misschien dat R. V. g ; g J direct daarna de cr stall ne Beeckers" en Porsele ne vaten" noemt. „ Y Y „ Y d w a a 1, ei g. handdoek, hier doek (in 't algemeen). g ~ spree n spreien (Fr.-V. Wijk : Oudnnl. spree d • vgl. Boekenoogen, 982). n, P Wijk P ~ g g t a i s s e n tapijten, vgl. Q. VI, 26; Tr. m. bl. Inl. XIX: t a i s c l e e t. > > Q ~ 26; P P PJ g niet om v er nett en ook. III 26) niet in netheid te overtreffen, 4 volmaakt. 't Is een vaste Rederijkersuitdr., vgl. A. Bins Refer. (Gloss.) en Tr. J ~ g Bij n bl. 88. s i n n e 1 ij c k h e d t, genegenheid, lust. Vgl. bijv. Hooft, Ged. I, 102. J y ,g g ~ g bijv. > > Naar Mart. IV xxxix : Argenti genus omne comparasti g g P Et solus veteres Myronos artes, Y Solus Praxitelus manum Sco ae ue P 4 Solus Phidiaci toreuma caeli, Solus Mentoreos habes labores. Nec desunt tibi vera Gratiana, Necuae Callaico linuntur auro, , Nec mensis anaglypta de paternis. P Ar entum tamen inter omne miror, Argentu non habeas, Charine purum. > ,P Vgl. voor deze Quick" Inl. IV. g „Quick Q. IV 33. niemandt niet (= niets) te we heren iedereen alles toe te staan. Yg ^^^^^^^^^^^^^^^ ^g^^^^Ü^ 137 Naar Mart. IV, xii: Nulli, Thai, ne as sed si te non pudet istud, > neg as, P Hoc saltimudeat Thai, ne are nihil. P ~ ~ neg ar IV 34 (vgl. bij Q. IV 26). 4 IV, g J ~ s i c h voorbeelden, n zich voorstellen. Zie bij Q. II, 51. ~ J ~ r i 1, plotselinge inval, onberedeneerde gedachte, vgl. in 't fra. voorbeeld : g , P g ~ g , g vaines figures." ." a, g wel t ea s, in orde, hier : gezond. Vgl. Bredero II, 154 • 299. P ~ ~ g g ~ ; sinnen,emoed. g Iets dergelijks Ronsard I, 25: gJ ~ Cent et cent foisenser un penser mesme, P P A deux beauxeux montrer à nud son coeur, , Boire tousiours d'une amere liqueur, q , Manger tousiours d'une amertume extréme, , Avoir et l'ame et le visage bléme, i Plus soupirer, moins flechir la rigueur, P ~ g , Mourir d'ennuy, sa langueur, Y, g , Du vueil d'autruy des loix faire a soyméme Y Y Un court des it une aimantine foy, , Y, Aimer trop mieux son ennemy que soy, P Seeindre au front mille vaines figures ~ g Vouloir crier et n'oser respirer, P , Esperer tout et se desesperer, Sont de ma mort leslus certains augures. P g V 1. ook Ronsard I, 96. Vgl. ~ Q. IV, 35. 4 , hebth noch heen Wi'f vgl. Q. VI, 33. R.V. is nog ongehuwd, 4 g Y g J, g ~ g g dus moet dit versje van vóór 1583 zijn. Zie Inl. III. J zijn e d e e n, naar behooren. Dan blijkt daaruit, bedoelt Mieuwes, dat gij niet g ~ blijkt > > gJ behoorlijk uw woord (tegenover een meisje) kunt doen. J ~ J s i n t bedenkt, v 1.. 134. 4 h ij z ij t een beest een uitdr. misschien te vergelijken met de in België g J J t, g J g ebruikeli'ke zegswijze : beest dat i k ben! beest dat h i' i s! waarin gebruikelijke g J J beest" = domoor? h a e s t, spoedig. De bedoeling der laatste regels is : het ligt niet in overvloed ,g g g van woorden, die men alle sparen kan, als het meisje tot wederliefde genegen P ~ meisje g g is. Voor 7 vgl. S ie hel 1694 y 161 Den verstande hen is haast genoegh g P g „ g g g ezeit" à bon entendeur demi mot suffit). 138 Q. IV 36. b a n c k e r o e t, hier bnw. Volgens Ned. Wbk. II, 995 is de uitdr.: h ij i s g , J bankroet vermoedelijk ontstaan uit: het is met hem bankroet. J volgheg o t e n o e t, rijk aan goud en zilver? g~ rijk g s 1 a c h, hier : kans,gelegenheid. > g g 6 en 7 Woordsp. tusschen rein (zuiver, precies) b o e k h ouden en rein P ~P boek houden (het boek rein, d. i. onbeschreven laten). Q. IV 43. r Heer en Brie f, een brief als gunstbewijs door een aanzienlijk man - aanzienlijk e ~ ~ J g schreven, doch tevens met bijgedachte aan de uitdr.: een brief heb b e n n, ~ Jg denrooten heer uithangen (doen alsof men een voorrechtsbrief bezit), g g ~ Ned. Wbk. III 1324 • vgl. Q. VI 12; Brabb. 1614, 193. is eenu a der b e s c h u t. Misschien: is een kwadere (een slecht mensch) q beveiligd, dus : als ik groot geluk heb, blijkt daaruit, dat ik niet op 't rechte g~ g g ~ blijkt ~ P pad ben ? Vgl. Romm. II 8 : Der onwaerdigher voors poet laet u niet quellen, P , 4 T'heluck verheft den quaden om langher (lees : la her te vellen. lag her g 4 g r e n h t m i n den dut doet mij mijn waakzaamheid verliezen door t, g Y J mij veel vertrouwen op haar standvastigheid. 6: af om zich op den een of ander te wreken, 6f omdat ze 'e noodig hebben. P a J g Vgl. eenigszins S ie hel 1694 169 Wintersche nachten, vrouwe ghedachten, g g P g » g en huld van heren, zijn drie dinghen die haast verkeren". J g Q. IV 44. 4 Al de hier voorkomende namen beschouwt R. V. bij wijze van woordsp., P: als samenstellingen met hert (hart) (in plaats van met-h a r d, sterk), g P > daaruit den aard (het hart) der aldusenoemde personen te verklaren. g P A R i t s h e r t, door J. V, in woordsp. met r i t s i wellustig (zie het vervolg g, g g „hert" g g vorm R i c h a r d van nl. R ij e r t (germ. R i k h a r d). Het 17de eeuwscl~e J g r i t s a a r d, wellusteling, zeker wel op dezelfde wijze, door bijgedachte aan ~ g+ P J ~ Jg ritsig, ritsen rits uit den naam R i t s a a r t ontstaan. Zoo zoute verklaren > zijn het vaak voorkomen van dien naam ter aanduiding van den wellusteling. J i; g V 1. bijv. Bredero's Moortje en Hooft's Warenar • voorts Molenhof, DeMoortj Ritzaart en Harreb. II 223a. loo en o m, naloopen. P P Volchhert vervorming van Volckert, vgl. Wel-hem naast Willem. g ~ g h a e s t zie Q. IV 35. Reynhert, woordsp. tusschen Reynhard, Reindert en rein Y ~ P Y ~ van hart. 139 R ij c k h e r t, woordsp. tusschen R ij k e r t (zie boven) en r i' k (v a n) J ~ P J J h a r t. — ' a e i n sobere ni s t a e t zelfs in armelijke omstandigheden. armelijke J, g .. .. . . hij t Ook dan is hi vroolijk, omdat hi den waren rijkdom (des harten) bezit. J J, J 1 IV 47. 4 c o u r t i s a e n ei . hoveling; ook : iem. die vrouwen het hof maakt. Beide ,, g g~ bett. kunnen hiereeden: hij maakt haar het hof en hangt den hoveling uit. hij g g g k a e 1, glad van kleeren; ;hetgeen zij echter (vgl. 7) beschouwt als bewijs zij bewij , g ~g g g kaalheid" berooidheid, armoede. zich laten b e d u n c k e n, hier: (ten onrechte) van meening zijn. g zijn r o m-t o niem. die krom praat. Vgl. Hooft, Br. II, 52 : kromtongen g, P g als ww. n op, pluis, vlokje, door een bijzondere bewerking aan een geweven stof bijzondere J, g g aan aangebracht. Geen noppen o z ij n kleeren hebben was een bewijs gP Jbewij armoede ; vgl. het bekende s reekw.: Kinderen z ij n een zegen; g P J des Heeren, maar zij houden de noppen van de kleeren. J PP Uit 6 en 7 blijkt duidelijk de minachting voor de Waelen" (vgl. Inl. IV , J duidelijk g » g Q. IV, 49. schonen sparen, ontzien. n, P ~ 2moet mag. ~ g beschoten metlanken of paneelwerk bekleed (Ned. Wbk. II 1976). P P amailleeren zie Mnl. Wbk. I, 394: amelgieren. > g b akostbare steen, juweel. Eveneens met verbonden, bij De Brune g, ,J Wetst. I 43 (Ned. Wbk. II 863). 4: doorlazen schalen te gebruiken spaart hij zijn vergulde schalen. hij zijn g g P g d a t, hier :puist. 't Woord kan het aanw. vnw. zijn als znw. gebruikt, P g doch ook ontleend zijn aan fra. dartre" (Ned. Wbk. II1 2308-9). J „ ~ gek a r b o n k e l d, met roode puisten bezet (waarschijnlijk tengevolge van g ~ P J J drankmisbruik). Vgl. V. Vloten Ned. Kluchts . III 106 • en Vondel's Hekeld. , g P, (1705),54: Kalkoent' en, aarts-bacchant, met karbonkels zooaat prijken, ~ PJ Dat Bacchus zelf de vlag moet stryken. g Y v e r m a t t e n, door de mot verteerd worden, zie Boekenoogen 616 • Inl. V. g Zie ook Romm. II 19 (ongeveer gelijkluidend met de beide laatste regels hier); II, g g gJ v e r ma t t e n, staat hier tevens in toesp. op het wegsluiten van alle kostbaarheden P P g in de vorige regels. Vgl. overigens een soortgelijke gedachte bij V. Vloten, g , g g g J g J Ned. Kluchtsp. II, 81. P ~ Q. IV 50. Dezeuick" geeft een aardigen kijk op R. V.'s levensbeschouwing. Alleen „ g g kijk P g natuurlijke gaven en eigenschappen hebben waarde ook op het gebied van de J gwaarde, P g 140 liefde ; rijkdom en roem staan daarbij verre in de schaduw. Vgl. ook Inl, VI. daarbij J g Voor Roemer's landbezit vgl. Ini. I. g Q. IV 51v 1. S ie hel achter Visscher (1614) 210). g P g ,g braken zich inspannen, sloven (Ned. Wbk. III 1002),vgl. Q. VII 49. Naar Marot 350: I'a trouvé moyen & loisir Y Y D'envoye un autrerend le plaisir P P Qu'envers Madame ieourchasse. P Ainsiour vous, gros boeufs puissants, P ~g P Ne trainez charrue en lalaine. P Ainsiour vous, moutons paissans, ~ , P Neortez sur le dos la laine. P Ainsiour vous, oyseaux du ciel, ~ Y , Ne s auriez faire une couvee : Ainsiour vous mouches a miel, P Vous n'avez la cire trouvee. Het oorspronkelijk dezer vergelijkingen is af komsti van Vergilius (volgens P Jg g g levensbeschrijve g vos non vobis nidificatis ayes, Sic vos non vobis vellera fertis oyes, Sic vos non vobis mellificatis apes, , Sic vos non vobis fertis aratra boves. Vgl. ook Ronsard III 312: g Ainsi lesros toreaux vont labourant la plaine, g P Ainsi lesras moutons au dos portent la leine, P : Ainsi la mouche a miel en sonetit estuy Y Travaille en se tuantour le profist d'autruy. P P Y en iets dergelijks Bredero III, 117 (Over Onderlinghe Minne). gJ ~ g Q. IV 52. Q s m e e c k en me t, ei .als in 't Mnl.): mooi praten bij of tegen iem. (Mnl. g P J g Wbk. VII 1357 derf (voor d a r f behoef. Vgl. Q. VII, 11 en o. a. V. Vloten Ned. g 4 ~ ~ Kluchtsp. I 57. P hanteren hier : beoefenen. 141 4 moet worden opgevat als kenschetsend voor Roemers vredelievendheid' Pg en afkeer van twist en oorlog, als bewijs van Doo s ezindheid. Zie ook g, bewijs P g bij II 3 en Inl. I. J , het h oude n met de voorkeur geven aan. Vgl. Q. I, 22 : Ick houdt met een Me s en tot liefden te beweghen fris". Yg g v e r' o l sen vroolijk zijn (intr.). J Y n, J zij sen (van menschen), (driftig) loopen. Volgens Ned. Wbk. II, 2672 Y ~ g P g ~ schijnt hier echter b sen minder juist voor b e r s e n, op de jacht aan • J Y juist , P J g s b e r s e n ende J 'ag gewone was een mnl. uitdr. (Mnl. Wbk. I 969). v er he v e n verheffen, prijzen. Vgl. Romm. I, 39 • VII 44. n, ,PJ g > ; Q., de fleur der Vrouwen, bij vgl. bi' Q. II 30. g Q e e 1, vroolijk, vgl. bij Q. II, 30. ~ J ~ g J ~ l a c h e n hier : vroolijk, gelukkig zijn. Jg g zijn IV, 56, m e e w a r i c h, vriendelijk. ~ vriendelijk e e b a r i c h, ingetogen, zedi . Vgl. Everaert IX, 261 • S ie hel achter ~ g g ~ ; P g Visscher (1614) 203 : Schaemte sebarich. Naar Mart. XII xLVI1: , Difficilis facilis iucundus acerbus es idem : : Nec tecumossum vivere, nec sine te. P ~ Q. IV 57. bruid (Ned. Wbk. III 1630). De bet. is : vloeibare beer, menschendrek, „stercora liquida" (Kil.). D e vuile bruid uit dra en: den beerput qgP ruimen. De uitdr. kwam vooral voor in woordsp. met het andere woord P bruid (Ned. Wbk, III 1622, 1657 op bruiloft 4 waar ook de benaming > P4, g. Menist e brui 1 o f t, later voor het bedrijf der secreetruimers of stille- ~ bedrijf „ ve hers" ontstaan). Vgl. Q. VI, 51, r. 5. g Q g > a 1 v e n, geesten, die als licht- en donkeralven in 't volksgeloof werden ,g , g onderscheiden. Ze stonden ongunstig bekend, vgl. Mnl. a l f s e d r o c h, g g ~ g g alfsedrochte al edwas (Ned. Wbk. II 118). Voor de uitdr., g g a l v en v a n e n, vgl. het (daar vermelde) verbranden van een alf" door g ~ g ~, St. Bernard. met Vrouw vuyl danssen zie Veelderh. gen. D. 104, 115 vlg. Y ~ g ~ g Aldaar de titel: Het leven van Vrou Laudate met haer suster Verlega, ende „ g, oock van haer dienst-maeght Vrou vu la seer ghenoeghlijck om te leven."' g Y, g g J Voor dergelijke persoonsverbeeldingen, zie Q. IV, 15 • V, 30 • VI, 51. gJ 4 P g ~ ~ ~ n a e Col r e n, van heksen gezegd. Zie Oudem. op Bredero 186 • vgl. Y, g g P ; g V. Heemsk. Arc. 63 (Ned. Wbk. op k o 1 r ij s t e r, V. Vloten Ned.. Heemsk., P„alf"); J ~ ~ Kluchtsp. II 81, 142. P dath 't w zie bij Q. II, 3. g Y 4 t, J ~ 142 Q. IV 58. trachten na e, trachten te verkrijgen. Jg over langhe, allang. g ~ g versmeren verknoeien, vermorsen. h moet dra hen zich verhoovaardigen. Vgl. Q. II, 5 • IV, 29 • 0o he n, g g , , , , g g VI 30. • een et reeds in 't Mnl. bekend en in de 17de eeuw heloof crediet ee bet. g > ~ heel gewoon • vgl. Q. IV, 3 • V, 7 • Bredero II, 144, 188, 220. R. V. gebruikt e e 4 > > > > g g ; g met de bet.: godsdienstige overtuiging (zie 6), het woord hier in woordsp. g g g g P een destijds gangbare aardigheid. Vgl. Romm. I 15 (Aan Arent) : Heb ick e J g g g g h n h 1 of h averechte Loth?" ?" heloof hebben beteekende : crediet geeg,gy (g hebben). Ook V. Vloten Ned. Kluchtsp. II, 46 Wat dunckt u, souden w wel ebbe o p , „ ~ Y dat van lant porden ? Ick sel altijt om mijn gheloof niet gheloof hebben da w v J mijn g g f Y P he nt worden. Want ick en heb het niet, dat se ick u goet Tont uyt". bra o Yt Een g ~ g g dergelijkeo rds . met de uitdr. : het h e 1 o o f i s uit (men heeft geen wo g g P crediet meer) vindt men Brabb. 1614, 192. r u ter 1 ij c k onbeschaamd. Y J ~ Vroomhe dt dapperheid. Y t, PP Vrients cav 1. Q. I 54. P~ vgl. Q. IV, 60. roeten hier : liefderijk ontvangen, verwelkomen. g n, liefderijk g v e r s l a r e n verhelderen, vgl. Q. III, 36. n, g 1 o d d e r 1 ij c k, ei g. wellustig • hier : lief, minzaam. J ~ g g> > 1 e 11 e n, babbelen, praten. ~ ~P Iets dergelijks bij Ronsard, I, 21 (hetgeen R. V. wel voor den geest kan g J J > g g hebbenestaan : g Une beauté deuinze ans enfantine, i Un or frisé de maint crespe anelet, P Un front de rose, un teint damoiselet, Un risui l'ame aux Astres achemine : 9 Une vertu de telle beauté digne, , Un col de neige, une gorge de lait, g~ g g Un coeur ' a meur en un sein verdelet, , En Dame humaine une beauté divine: Un oeiluissant de faire iours les nuis, P Une main douce a forcer les ennuis, Qui tient ma vie en ses Bois enfermée: Avec un chant P decou é doucement, Or' d'un souris, or' d'un gemissement : De tels sorciers ma raison fut charmée. .V 1. Petrarca I, CLXXIX • Hooft, Ged. I, 185. g ~ > > mée: Avec un cha^^j^^^ 143 Q. 1. u a e t m ij n s, mij slecht-, kwalijk gezind. Voor verbindingen van kwaad q J I J ~ kwalijk g g eno e d met woorden op - s of - s c h zie Ned. Wbk. V, 300. g 2 Vgl. .I 1 r. 6. 4 4: wie het zich aantrekt bewijst daardoor dat hem de schoen past, of wel J P ~ dat hij zelf met venijn is besmet (in toesp. op 2). venijn J P P Q. 7. bierlaar s, hier nog in eigenl. zin : vermoedelijk een soort kan, die eenigszins vermoedelijk ~ g ~ ~ g o een laars geleek (Ned. Wbk. II, 2549). Bierlaars als persoon bij P g ~P J S ie hel Herts .1614 114. P g ~ P gheloo crediet; vgl. Q. IV 58. ontfermen (hier nog niet-wederk.) medelijden hebben. medelijde g b e heven hier in den gewonen zin, doch met toesp. op het mnl. n, g g , P P hem b e heven zich van de wereld afzonderen, in een klooster gaan. n, g ~ g h e m i e n t hier : kerkelijke emeente. Hetzelfde is m i e n t in ed. 1669 kerkelijke g g ~ (Boekenoogen 633). g 7 F o b e r t kan vocatief zijn, maar het is niet onwaarschijnlijk dat tevens onwaarschijnlijk J ~ dit versje op hemzelf slaat • vandaar die aparte aanspreking aan 't slot. Nu ; J P P P g zijn geld op is en zijn crediet uit, schaart hij zich bij de armen, om steun zijn hij J g P ~ J te verkrijgen van de kerkelijke liefdadigheid, niet uit godsvrucht, maar uit kerkelijke Jg g ~ g ~ drankzucht. Q. V, 11. r e t r o g r a de, creeft-dicht, een rederijkers gedicht, dat ook van achteren J g naar vorenelezen een welrijmend en welsluitend vers vormt (gelijk dit in g ~ J gJ de ed. v. 1612 ook aerselincks" afgedrukt is),vandaar in Roemers Antwoort: „ick en machen een Crabben" (bekend om hun achteruit loo . Een ander g P voorbeeld van ditenre vindt men Everaert XXIV 696-727. g heesten rederijkers, vgl. Bredero II 65. n, g J s g 0 o r b o r e n,ebruiken leen bedrijven. g ~P plegen, bedrijven o n s t i c h, door 't beoefenen der kunst. racktiseren overleggen. P ~ ggen fantasie aanval van zwaarmoedigheid (Mnl. Wbk. II, 779). g ~ , b o c k e n, bokking, l. Q. VI, 48 ~ Bredero I, 346. ~ g~ g 4 ~ , ~ w ij t i n (Gadus merlangus) gelijkt op een schelvisch, wordt gebakken en J g g g J P ~ g bi' ons vaak) gedroogd, gegeten. g g~gg a l t e m e t, somtijds. i J ~ beslabben, ei g.: bemorsen; zich met iets beslabben, er van ~ g ~ a smullen ofenieten. g 144 Q. V, 13. v e r s o c h t, ervaren vgl. S ie hel Herts .1614 18. > g P g P bes 1 e e n, gescherpt, geoefend, ervaren (Ned. Wbk. II, 2035). P ~g rPg > > Kunierken Kniertje, vgl. bijv. Bredero III, 239 en nog Heyermans' 0 J, g bijv. ~ g Y Op Hoop van Zegen. P g 2: dat met opzet vóór middernacht niet slapen ging. Blijkens het wel P P g g Blijkens „ betaelde" uit 1 is Kunierken een me s en van Venus gheslacht". „ Yg g li's mnl. Lise liselike zachtjes, zoetjes. J ~ > > J ~ zoetjes n t, schoon, bevallig; vgl. Inl. V • Q. VII 32. J ~ , g, g e o t, als een pop aangekleed, popperig uitgedost. g P P, PP g ,PPP g g e nnauw ekleed (om zoo slank mogelijk te schijnen). g, ~ g J J o ter (t tril houden heen en weer doen loopen. Vgl. o ter P n, P g P (t e n) tril z ij n, heen en weer loopen, op de been zijn • zie bij Q. VI, 54. J, P, P zijn J ~ d r a s b r o e c k, sullig, flink persoon (Ned. Wbk. III, 3262 • Boeken- g~ weinig P ~ oo en 173). Vgl. Bredero I 29 ; Breughel, Boert. Cl. (1613) 43 ; V. Vloten, Ned. Kl. III 275. 7 Vgl. Q. VII, 17 : Die haer voor Weduw' trout, die sal minst zijn bedroghen" 4 g >, ~ zijn g (aangezien met haar dan toch alles gebeurd kan zijn voor Weduw" wil g zijn); zeggen : als weduwe (in plaats van als maagd). gg P Q. V, 14. Jorde bedrogen echtgenoot, vgl. Q. III, 5 • Inl. IV. n, Q g g ,g ~~ Naar Mart. XII CIII: Ad Milonem. Tura, piper, vestes, argentum, pallia,gemmas, > g ,P g , Vendere Milo soles, quibus uibus emtor abit. Coniugis utilior merx est : quae vendita saepe, g 4 P, Vendentem numquam deserit, aut mi nuit. q : Q. V, 16. ~ st or me n, stoeien. Vgl. Bredero II, 178 • III, 222. ~ g ~ ; ~ 6Vl.Q.IV 5. Vgl. IV, Q. V, 17. bouwen zie bij Q. III, 19. ~ J ~ j o c k e n, hetzij ww. (reeds) : liegen, hetzij znw.: leugen. J ~ hetzij g, hetzij g Naar Mart. I LXIV : , Bella es, novimus, et puella, verum est, : P ~ , Et dives, quis enim potest ne are ? ~q P neg ar cum te nimium, Fabulla, laudas, ~ , Nec dives ne que bella nec puella es. Q P V l. Marot, 429 D'une ui se vante. Vgl. ~ q 145 Q. V, 18. o t h u s een laag huisje tegen het eigenlijke huis aangebouwd (als no nog P Y, g huisje g g J g te Amsterdam, vooral op de hoeken der straten en grachten), door schoenlappers , P g ~ PP e. a. als werkplaats gebruikt. Oorspronkelijk diende het om er potten en pannen P g P J P P te beren. g s o r hen vreezen. g m o e t, moe. g t u w a er t s oen rederijkersuitdr. n, P J s o n d e r treuren vroolijk, doch tevens in woordsp. met de bet. : steeds J, P als ons: uitentreuren). Q. V, 19. ~ die o u w a c h t, die op uw bevelen acht geeft. Vgl. lat. at t ender e. P ~ P g g dan maar. , wederstoot tegenspoed. ~ Naar Mart. III xxvi : , Praedia solus habes et solus, Candide, nummos, ~ , Aurea solus habes, murrina solus habes, , Massica solus habes, et Opimi Caecuba solus, P , Et cor solus habes, solus et ingenium. ~ g Omnia solus habes, ne me puta velle ne are ! ~ P sed habes, Candide, cum populo. ~ ~ PP Vgl. Marot 429: De Jean Jean. ~ , Q. V, 20. c e r t e y n, voorzeker, gewis. 2 P op Toes p. o het oordeel van Paris. 6 Toes p. op het Lat. spreekw. (hoewel met heel andere bet.: Sine Cerere P P P et Libero friet Venus (Terentius, Eunuchus IV 5, 6). Naar Marot, 362 : La mesme Venus (een Venus de marbre, presentee au Roy"). „ ,P Vers Alexandrins. Sei neur ie suis Venus : ie vous di celle mesme g Qui laomme emporta pour sa beauté su resme : P P P P Mais tant ravie suis de si haute louange, g, Que viande & liqueur ie ne boy & ne mange.Q Y g Doncques vous estonnez, si morte semble, & roide Q , ~ Sans Ceres & Bacchus tousiours Venus est froide. Q. V, 22. houwen huwen. s o et el i' c k vriendelijk. J ~ J dier vlg. .I 61. 4 10 146 6 : evenals haar moeder den besten weg inslaan huwen • tevens met g , woords .; immers doen als uw moerken dede" beteekende : het minnespel P~ „ P leen; zie bijv. Everaert XVII, 332-3. plegen ; bijv. ~ a c c o o r t, instemming. g r e u e s t verzoek. 9 , 9 Vgl. Tuinm. I 242: het 1 e d i e nest vinden als een ander iets g , g voordeeligs voor iemands neus heeft weggekaapt. V 1. den hond in den gVgl pot vinden. Over Roemers blauwtjes" zie Inl. II. „ J Q. V, 23. r o t e V ast e l a v o n t, volgens Mnl. Wbk.: de Maandag en Dinsdag , g ~ g v6ór Aschwoensdag, eersten dag der groote vasten. De vastelavondfeest- g, g g vreu de was vanouds zeer gezocht. Vgl. de klachten hierover onder de Gere- g g g formeerden in de 17de eeuw bij Kalf, Huis- & Maatsch. 1. te Amst., 14, 15. Bouten zinspeling op een Vastelavondgebruik? Vgl. misschien V. Vloten, n, P g P g g Ned. Kluchtsp. II, 59 : De varckensbillen niet vergeet, Al si'n se wat ghesouten". P ~ „ g ~ J g 7 Waarsch.: date zout op de tong hebt • dat ge bijdehand, geestig, g P g ; ~ J ,g g, vooral scherp kunt zijn. P zijn V, 26. e e n i c h e t, eenzaamheid. Y, lief mensch liefste (als in 't Mnl.). G o o s s e n, een spreekwoordelijk eworden naam voor een hals" een ~geworden „hals", sukkel". Vgl. bijv.. V, 27 V. Vloten Ned. Kluchtsp. III 26 : een G o o s e n. Q. ~ P Zie ook bij bi' Q. II 16. 4 nae haer staet alle mijn wensch al mijn begeerten gaan naar J ~ mijn g g haar uit. w e s e n, uiterlijk, verschijning, gelaat. J , J g~ g 8 Vgl. Veelderh. gen. D. 118 (van me skens" gezegd) : g g „ Y g g S ghaen en verslijten haer schoen, verslijten , Ende volghen haer vrijers met groote streecken g vrijers g 0 dat zijse eenighsins mochten spreecken Op J g P Soude ick u den rechten Text ontbinden, Hoe de J Meyskens verslijten haren schoen Y Het worde int eynde wel een half Sermoen. Y Zie ook Brabb. 1614, 173: Want de Mutse doet lopen veel schoenen aen „ P sticken" vgl. s 1 ij t s c o e n Everaert III 521. g J i s s e r G. s o o veel om h a r t e doen? is er G. zooveel aan haar" Y » gelegen? 147 een Ba ij van de vesten achter het Bagijnhof lagen de N.Z. n, g J gJ g Voor- en Achterbui wal daarachter de Stadsvest • vgl. bij Q. II 5.Achterburg wal, ; g J h a r als pers. vrnw. en als znw. zijn hier met elkaar in woordsp. zijn Y P P I, 27a, P P P gJ g 239b • zie ook Q. II `5. tot uwen best e n, tot uw beschikking. ~ g Q. V 27. v e r w e r m d, a. h. w. koudeworden en weer opgewarmd; oud. g Pg G o d d i n n e, ook in 't Mnl. naast odinne" gebruikelijk. ~ „g g J b o t t er ij c k, dombot lomperd. J > > P c r e a t u e r 1 ij c k e minne zinnelijke liefde. Reeds minne" op zichzelf e, zinnelijke J ~, P heeft die beteekenis, tegenover liefde" (Ned. Wbk. IX 746). Bovendien beteekent c r e a t u r e n vleeschelijke gemeenschap oefenen (Mnl. Wbk. III, 2071). Dezelfde J g P ~ obscoene bet. heeft, vooral in verband met die vruchten wil sien", de uitdr. zijn devotie storten in 7. J 5-7 zijn, als niet onduidelijke toesp. op het „minnespel", een ontnuchtering onduidelijke P P ~, P g van Goossens idealistische opvatting van de liefde, in 1-4 op echt con - P g ~ P ventioneelen rederijkerstrant uitgedrukt. J g Q. V, 28. 4 ~ d i' n d i' zie Inl. V. J J t a e l i n een soort eend. Vgl. Bredero I 17; II 39. v o or bout (Ned. Wbk. III 757-8 en Q. I 44). swan s, staart, zie Inl. V. c u1, holte in den hals. Y het n e u s k e n van de ha m, het benedenste, vleezigste deel, dicht bij g ~ J den voet (Ned. Wbk. V, 1728). des ieren van het hoen, het witte (lekkerste) vleesch (Ned. Wbk. P VI 809). wat sal men vermoen wat zal men er van denken? Naar Mart. II xxxvit : Quid quid ponitur hinc et inde verris, P , Mammas suminis imbricemque porci 4 P Communem ue duobus attagenam, q g Mullum dimidium lu um ue totum P 4 Muraenaeque latus femur que pulli q q P Stillantem ue alica sua palumbum. q P Haec cum condita sunt madente mappa, PP , Tradunturuero domum ferenda : P Nos accumbimus otiosa turba. Ullus siudor est, re one cenam : on P ~ rep te, Caeciliane, non vocavi. 148 Vgl. ook Sinnep. II xxvii ; Moren zijt h hier niet te gast genoodt", met g P, „Morgen zijt ghy g g het slot : Godt behoedt ons voor etende gasten, en dragende gasten: want de ~, g ~ g g Schotels zijn ledigh en niemandt is verzaet." J g Q. V 30. v e r c l e e d e n, te gelde maken, om er kleeren voor te koopen. ~ g ~ P stout hier bi'w.: dapper. t, J PP Pover hier als persoon voorgesteld. Dergelijke personificaties (zie bij Q. r, P gP J IV 15) komen in de 16de eeawsche literatuur dikwijls voor • vgl. vooral Veelderh. ~ dikwijls g en. D. 88 vlg. den Re hel van Aernouts arme Broederen"), 87/8 : gen. g ~, g ~ Een schare Wet men stellen zal P Ut die naem van Sinte Mager, ende Pover g~ vgl. ook V. Vloten, Ned. Kluchtsp. I, 210; Everaert XVII, 322 vlg.: g , P ~ ~ , g Met Povers cleed n he houdic m ghepayt fijn Yg ~ Yg P fij van menegherande lakins ghenayt zyn. g P g Y Y Verder Veelderh. gen. D. 113, 124, 141 enz. • zie ook Q. VI, 51. t i c c h e l a e r, maker van eenpannen dak (vgl. Mnl. Wbk. VIII 154). P g vorsten enraven woordsp. met vorsten daklijsten en grave ~ P ~ daklijsten g , mv. v.raf mnl, r a v e), sloot. g g Een dergelijke woordsp. vindt men Q. II, 47. gJ P Q. V, 31. a f 1 a e t, kwijtschelding van tijdelijke straffen, door de Kathol. kerk aan ~ J g tijdelijke ~ berouwvolle zondaren toegekend. g schouwen, schuwen. re n vgl. Q. I 28. ~ Y ~ g bij De bedoeling van 5 vlgg. is : boet uw misdaad (die bestaat in 't stelen van g gg mijn hart) of, wilt gij mijn hart behouden, biecht dan ook mijn zonden (uit J ~ gJ mijn ~ mij hart, dat in uw bezit is, vgl. 4). J ~ ~ g Dit alles wijst er op, dat R. V. nog vol is van Kathol. denkbeelden ; voor J P~ g den tijd van vervaardiging vgl. Sterck, Aanv. 14, 15 • Inl. III. J g g g Naar Marot 412: A une, dont il neouvoit oster son coeur. P Puisu'il convient pour le pardon gaigner, 4 P P ~ g De tousechez faire confession P Etour d' Enfer l'esprit eslongner, P P g , A voir au coeur ferme contrition : Je te PP su li' fai satisfaction Duauvre coeur qu'en peine tu retiens : P q P Ou si le veux en taossession P , Confesse donc mesechez & les tiens. P 149 Q. V, 33. o e d e a n, onnoozele bloed; in 't bijz.: bedrogen echtgenoot. Zie bij Q. II g > > bijz. g g J II, :30 en Q. III 11. dresch mnl. d r i e s c h, braak liggend stuk land (tijdelijk als weiland gg J J gebruikt : Boekenoogen, 174 , (t e r) dresch 1 i e n, braak liggen. ~ g ~ g g , ggen b us ei g. dronken. Vgl. Bredero II, 355 • hier versuft, suf. Vgl. Tr. m. bl. 83. Y s, g g > > g Een dergelijk verhaal als hier bij Marnix, Byenc. 128b, 129a • ook Beza, 151. g J J ~ Y ~ ; ~ Roemers voorbeeld iseweest Mart. VII, CI : Ibidem de Milone. g Milo domi non est • erere Milone profecto ~P g P Arva vacant : uxor non minus indearit. P Cur sit a er sterilis cur uxor lactitet, edam : g ~ ~ Quo fodiatur ager non habet, uxor habet. g ~ In 't Lat. voorbeeld (laatste regel) is f o d e r e eerst op den akker, daarna g P ~ in obscoenen zin op de vrouw toegepast. Iets der dergelijks bedoelt R. V. met de Pg J uitdr. den acker bouwen vgl. Cats 2, 210b (Ned. Wbk. III, 774 : g > > Een oudt man die een vrijster trout, , En harenullen acker bout ...... g Q. V, 34. E n h e 1 s-b i e r, (ook Q. II, 14 : een goed soort bier. Vgl. Bredero II, 190 g > g g > 190, Inl. IV. z ij n b r a n t b l u s s c h e n, ew.: zijn zinnelust, hier : zijn drinklust be- J ,g zijn , n J vredi en (vgl. Q. II 49). g g 4 s c h a r b i e r, een minder soort bier. i n z ij ngat; at ei g.: aars, en vandaar pens, maag, " gat J g , aa lijf. Vgl. zin gat P g, J g „J g vullen" Q. I 21),de bil vullen", 't gat vol hebben", enz. Q. V, 35. croon een ouden of zilveren munt van verschillende waarde (Ned. , g Wbk. VIII 348). i n 'troer v a r en; „groen", oevergewas; doch tevens in toespeling o g „g ~ P g op uitdr. als: wel watr o e n s lusten niet afkeeri zijn van het minnespel. g ~ g zijn P Vgl. bijv. Bredero I 229; Q. V, 45, r. 9. wati n hem over wat overkwam hem. g g hoe n a, hier nog lettert.: (in) hoeverre (Ned. Wbk. VI, 782). g ~ Q. V, 37. d r o o c h s c h e e r der s, zij, die het laken in drogen toestand scheren. J, g 150 De in 8 vermelde spreekwijze (ook te vinden bij S ie hel(1694),173: P J J P g Nering en is geen erf. Elk is een dief in zijn nering) g zijn g wordt hier op verschillende beroepen toegepast. De schoenmakers en droog- - e P gP g scheerders rekken het leer en het laken • de s n ij e r (kleermaker) heeft J een o o c h enz. Deze uitdr. is een toesp. op het oog van de schaar (Harreb. II, P P g 279a ; Ned. Wbk. X, 2283). 4 de brouwers storten eer uyt emmers dan uyt sacken, Y , doen meer water danraan in het bier. g 5 De apothekers verkochten ook allerlei waren, thans door den kruidenier P ~ geleverd (Ned. Wbk. II, 548). Ook zij stonden ongunstig bekend, vooral wegens g ~ zij g g ~ g hun overvragen. Vgl. Harreb. I 17a. g g m a 11 o o t hier onnoozel vrouwspersoon (Ned. Wbk. IX 155). Voor het , P vaak voorkomend herbergiersbedrog vgl. bijv. Q. V, 41 • Inl. IV. g g g bij v. Een dergelijke lofspraak op het drinken, als in 9, vindt men ook bij gJ P P > J Poirters • Het masker van de wei eldt afgetrocken (zie Knuttel, Bloemlezing uit g ~ g Nederl. Schrijvers I, 278). Schrijvers ~ Q. V, 39. mijns hertsen rosegaert; hertsen is een Overlandsche vorm v 1. J g ~ g Inl. V en.II 45 aan Duitsche liederen ontleend; misschien geldt dit ook Q. ~ g van de uitdr. in haargeheel hoewel ook het Mnl. Wbk. het woord rose a e r t g , g als benaming voor Maria vermeldt. Vandaar zou het als liefkoozende benaming g voor een meisje gebruikt kunnen zijn. J g zijn n e n, aanraken, aanroeren. Y o n t s rin h e n, opspringen, wegspringen. P g overschiet s, bijw. ei g. voorbijschietender wijze, onverwachts,plotseling. ~ J g J J> >P g m a e r wel. Q. V, 41. 't s c h a e c k, naam van een herberg, genoemd naar het uithang- - g g teeken. Vgl. Elias I, 251, waar een dergelijk uithangteeken aan winkels op den g > g J ~ P Nieuwendijk te Amsterdam wordt vermeld. Zie ook een plaats Mnl. Wbk. J P VII 220 : Gehaelt .... in die (voor dien" ?) Schaeck bij Jan van Cleve XII stoop malevizeyen" (Cod. Di 1. U. 2i 194, a. 1444). P Y P > > h e e t sterk, koppig; v 1. Schotel Maatsch. leven 9, 10. > g dietaern hadt in z v die hem graag lustte. g ij 1, g g dat is een d o e m e l ij c k e d o o t, dat beteekent (voor u) een dood, ~ : waarbij gij naar de hel gaat. J gJ g kint, tegenover biechtvader. g Voor den tijd van vervaardiging van dergelijke versjes, vgl. Inl. III. J g g g J J o g Ook hier weer het herber iersbedro . Zie bij Q. V, 378; Inl. IV. g g J Q ~ malevizeyen" (Cod.v^^^^^Ü. 2i 194, a. 1444). P Y P > > h e e t sterk, koppig; v 1. Schotel Maatsch. leven 9, 10. > g dietaern hadt in z v die hem graag lustte. g ij 1, g g dat is een d o e m e l ij c k e d o o t, dat beteekent (voor u) een dood, ~ : waarbij gij.Ha^^^^^ hel gaat. J gJ g kint, tegenover biechtvader. g Voor den tijd van vervaardiging van dergelijke versjes, vgl. Inl. III. J g g g J J o g Ook hier weer het he 151 Q. V, 44. 3h e 1 t, niet drachtig (omdat het bestemd is om gemest te worden). g , g g o het c o t, in het hok. Vgl. o stal zetten" en Ned. Wbk. X, 251 vlg. P , g „P , g h e 1 t e H e n n i de manlijke hennepplant, ookgelling of e 1 d- g p, manlijke PP ~ g 1 i n genoemd. gg h e l t e b a e r s het mannetje, de hommer (als een lekkernij geroemd). g , J, lekkernij ~ V 1. Bredero II, 41 een gelt-snoeckje". Vgl. , » g J l e c k e r e t a n t, kieskeurigheid • l e k k e r t and (gepersonif.) ook : lekker- , ~ ; gP bek.Vl.Tr.m.bl.59v1. Vgl. g h e w o u t, geweld, macht. I n z ij n h e w o u t, binnen zijn bereik, tot g ,g , J g , zijn , zijn beschikking. J g eenh e 1 t w ij f, woordsp. metgeld als znw.: een vrouw met geld. g J~ P g Q. V, 45. 1 s o e t, nog vaardig in het minnespel ? Vgl.: Symen sonder s o e t i c h e t. , g g P g Y Y een ring o t r o u, als onderpand van trouwbelofte, toen ook in rechten P , P , eldi Muller Schetsen uit de M. E. Nieuwe bundel 303 . g g , 7 zich aen een dorren boom verban hen toesp. op Jaaps verhang hen, P P P ouderdom. Vgl. Franssoon, Giertje Wouters 3, in Ned. Wbk. III, 405. g , Giertje , In 9 ligt een niet onduidelijke obscoene toesp. Voor het woordgroen in g onduidelijke P dit verband, zie. V, 35. Q. , Q. V, 47. w o 11 e naen in wol gekleed gaan. Vgl. Tr. m. bl. 194. g n, g g g C 1 a r i s. Tusschen Heili ewe Kalverstraat en Singel lag in de 17de eeuw g g, g g het Clarissenklooster, een der jongste kloosters van Amsterdam, daar de Zusters J g , hetas in 1513 betrokken. Zie de Re van Klaerissen" in Vondel's Gijsbr. P » Y J v. Aemstel. Na de Hervorming van Amst. is het opgeheven en werd het deels ~ Pg een tuchthuis, deels Aalmoezeniershuis, later gymnasium (vgl. Amst. in de , , gY g 17de eeuw, Gr. en Bl. 53; A. M. v. Gelder, Amst. Straatnamen, 70). B ai' n (ed. 1612 zie bij Q. II, 5 • V, 26. Q , gJ , J , , bouwen zie Q. 19. n, III, v e r c o u w e n, koud worden, kouvatten, v 1.. VII, 23. Q. , vatten in zich opnemen. n, P 8 W oords . met : z i c h iets aantrekken". P „ Q. V, 48. te d a n c k dienen dienen op hoop van gunst. n, P P g De eigenaardigheden der zes oede of groote Hollandsche steden, die Pouwels' goede g , 152 „lief" kenmerken, zullen wel dienen om haar karaktcr in een ongunstig dag- licht telaatsen. Zij is waarsch. een meisje van verdachte zeden, daar zij van P J meisje ~ zij al die steden (waar zij gewoond heeft ?) iets heeft • overgenomen en daarmee nu zij g te Amsterdameurt. g M a daleen Jan s. Wie hier precies bedoeld wordt, is niet duidelijk. In g P ~ duidelijk niet R. V.'s (latere) vrouw, zooals Scheltema in zijn Anna & g ~ zijn „ Maria Tesselschade" onderstelt. Q. V, 50. Over W i'brand Appelman en Griet P(roosten) v l.Inl. I;III. J PP g ~ Het huwelijk had plaats 25 Juni 1578. Verdere bijzonderheden omtrent beiden J P bijzonderhede Elias I, 70 • vgl. ib. I, 215. Hier kan nog vermeld, dat Appelman in geeft , ; ~ ~ g , PP 1580 Luitt. was van de J Bur eri' en in 1587 Heemraad van den Nieuwer-Amstel. Burgeri G r i et Pro o s t stierf kinderloos in 1632 ; zij was een der enen, bij wie J g J Hooft inlichtingen inwon voor zijne Historien (Hooft, Br. II, 41 . Haar - g~ ~ graf- schrift door Hooft vervaardigd : Mar arite Proosten sleet" enz. vindt men in ~ g „ g Hooft's Ged. 1309 vgl. ib. 67 : Emblema voor G. P. Proosten" • 81 : Voor G. P. Proosten, Advys in Loterije". ~ Y J Sint Jan s Appel s nauw verwant met den verder genoemden P a r a d i' s- g J appel (Ned. Wbk. XII, 417). ~ r a b b a u w, grauwe renet(Fr.-V. Wijk, 530). ~gWijk e 1 i n h kruida el (Ned. Wbk. VIII 386-9 . Y g , PP s c h ij f a els die in schijfes gesneden werden. J PP ~ schijfjes g o e s o e t e n, vgl. V. Vloten Ned. Kluchtsp. II, 78. g ~ g P ~ 78 e r m a e r d, een tamelijk groote appel, goed voor aanplanting op groote g ~ tamelijk g PPg P g P schaal inan.—A ril (vgl. Knoop, v. Appels en Peren). J ~ PP P g P e m me r-aels waarsch. zoo genoemd, omdat ze bij den emmer verkocht PP s, g ~ J werden. Ook Bredero II 40. u e e n, ue-a el quede-appel, malum cydonium" (Kil). q ~„4 „que-appel, PPR Y u l d e l i n h, een appel, naar zijn goudachtige kleur aldus genoemd (Ned. g g, PP ~ zijn g g g Wbk. V, 1245). oran en oranjeappel. g n, J PP riet woordsp. tusschen riet een appelsoort (vgl. Bredero III, 122) g t, P g t, PP g f en den naam der bruid, evenals a e 1 m a n een toesp. bevat op den naam PP P P van den bruidegom (ei g. a elverkoo er . g g PP P Q. V, 54. se c r e e t afgezonderde plaats. Deze uick" slaat op den beeldenstorm van 4 g P „ P 1566, toen vele beelden uit vrees voor deewelddaden der Geuzen" in ver- g „ boren plaatsen waren verstopt. Vgl. Sterck, Aanv. 7, 8 ; Inl. III. g P P g ~ in alle G e u s e K e r c k e n, n.l. : in alle kerken, waarvan de Geuzen zich meester maken. d e r f mag, • van mnl. d o r v e n, ei g. behoeven, noodig hebben. g, > g ~ g 153 Zij moet niet in de Kerk komen, omdat zij, immers ook zoo'n mooi beeldje, J ~ J~ J daarevaar loopt (Sterck t. a. pl.). g P P Q. V, 56. die wenscht en can niet wel te vreden zijn v 1. Q. I 12. J , g Dezeedachte weerspiegelt ten volle Roemers levensopvatting,het Stoïci'nsche g Stoïcijnsch van evenwicht en rust, verheven boven het woelig begeeren • vgl. o.a. g g ; g Romm. I 57 ; II 33 • Inl. VI. n a nabij. ~ nabij Q. V 57. best a e n mogen (kunnen) voor iets kunnen gelden voor. s, g v e r l a c k e n, bedriegen, misleiden. h op, hop bereid bier, ook h o e n b i e r genoemd (Stallaert). P~ P ~ P P g gelde n waarde hebben. Voor den slechten naam der hoplieden in de 16de en 17de eeuw, vgl. Inl. III; P ~g Q. VI 3. Zie voor de Elegie van den Heer van Noortwijck (Janus Douza), dit g J ~ waarop gedicht van R. V. het antwoord is, Inl. III. g ~ een ongevallich (ongeschikt) Waersegger, en een goet Poeet, g g g~ ~ g omdati' in uw hooggestemden lof aan 't verdichten zijt en dingen verkondigt, g J gg zijt g g die in strijd zijn met de waarheid. Voor R.s opvatting van eigen dichterlijk J zijn P g g dichterlij zie Inl. V; VI. Q. VI 4. schansen ei g. schansen opwerpen, v 1. Romm. I 29. n, g vgl echter zijn alle drie ww. wel fig. op te vatten in toepassing op liefdes- zijn g P P g P avonturen. g V 1. stormen in de bet.: stoeien . V 16 ook de uitdr. Q > > 't casteel bestormen. VI, 29). Vgl. trouwens ook 4 en Q. II 48: 4 Q De Vryers danssen een gantschen nacht, Y g S kaetsen haer selven u alle weer, uyt ! S vo helen s visschep s loopen ter jacht, enz, Y voghelen, Y visschen, Y P J waar vo helen en ter jacht loopen (vgl. hier: gheschoten en g J P g g de uitdr. den h a e s ' a hen Q. VII, 7) ook dubbelzinnige bet. hebben. J g Q ~ g Dit alles, wel opzettelijk door R. V. overdreven voorgesteld, is nog niets, P J g ~ g vergeleken bij zijn wachten op Douza's komst. Zie Q. VI 5. g J zijn P Q. VI 5. t a e b e t a l e r s, trage, langzame betalers. Y ~ g, g het' helt quaet achten, vgl. de uitdr. kwaad geld tegenover g q ~ g g g oed geld, bijv. in: goed geld naar kwaad geld gooien. goed g~ bijv. g g g g 154 3 : ten onrechte beschuldigen zij het geld, of : het crediet, waarvan ze zelf g zij g > > op hun beurt ook graag gebruik maken. P g gg 'tu a b l a e t k e n, het blad, waarop de koopman de slechte betalers q P P noteert. Vgl. Hooft Ged. I, 53: 't alderquaetste blaetien. g ~ q Door Douza's lang uitblijven rekende R. V. (zie Q. VI, 4) weinig meer o op g uitblijven ~ g zijn komst. J die van Hoorn de Hoorners ? Waarsch. is dit een zins p. op een reis, P f door Ianus Douza naar Hoornemaakt. Het is echter niet onmogelijk, dat met g die van Hoorn" Douza's vriend Hadrianus Iunius wordt bedoeld (vgl. R.s grafschrift op dezen Inl. I) met het opschrift : Graf-schrift van ...... g P P » Mr. Hadrianus Iunius van Hoorn, enz."),hoewel Iunius slechts na 1551 even in zijn geboortestad Hoorn heeft vertoefd, om het spoedig weer te verlaten. J g ~ P g Zijn uit g. van Martialis is aan Douza opgedragen. J g Q. VI, 6. Voor dergelijke toesp. op Katholieke termen als in 1 vgl. Sterck, Aanv. g J P P g ~ 14, 15 ; Inl. III. s n a v e, een woord, door R. V. wellicht om de rijmspeling gevormd in • g > J P g allen gevallen in bet. = snavel mond. Vgl. snebbe s n a b b e(„vetus") naast s n a v e 1 bij en Mnl. Wbk. VII, 1383. J e 4 ~ g ~ g t, P~ Maria ave averecht en recht. De bedoeling toch is : zeg ik dan niet recht g g terecht Maria ave inplaats van Ave Maria dus : het averechte van Ave Maria)? Q. VI 10. d' o n b e k e e r de Sint P o u w e l s, misschien een Katholiek ketter- vervolger, zoo genoemd door de Hervormingsgezinden om zijn vervolgingsijver? g~ gJ Of heette hij misschien inderdaad Paulus? Het schijnt, dat hij hopman was. hij JJ ~ P V 1. Brabb. 1614, 192 D' onbekeerde sinte Pouwels die is vervaert, > H derf sonder knechten niet slapen inde Stadt. Y P 2 s o oa e r n (nl. als de waarheid). g s o o r e n (mnl. sporen n a), trachten, streven naar. P P Q. VI 11. 4 0 o s t e n, Oostland ; de landen om de Oostzee, van waar graan werd gehaald. Zie Sterck, Aanv. 17. n, huwelijk P g luchtich, dartel. daer eischt veel toe daar is veel toe noodig. Van eischen dus g gebruikt, heb ik nergens andere voorbeelden gevonden. evonden g ~ g g 155 7: men moet eerst maareld of gelegenheid hebben, om dergelijke plannen g g g ~ g J P te volvoeren (vgl. Harreb. II 70 • Tuinm. I 165 • II 41). Q. VI 12. 2: die Mieuwes haar liefde weigeren kan (tenminste zooals hij denkt). g J plat~ v a 11 e n, waarsch.: zich gewonnen geven. Dan is te vergelijken nholl. g g gJ vlak v a 11 e nBoekenoo en 1146 dat dezelfde bet. hebben kan (vgl. Muller g ~ g in Tschr. XXXIII 281-288). een brief hebben, zie bij Q. IV 43. J ~ sleept het block hier ironisch. Voor de bet. zie bij Q. III, 8. k, P J ~ Hij kan (volgens zijn meening) van de vrijsters niet meer af ; elck is zijn", g zijn vrijsters g ~, J, maar z ij willen van h e m niets weten sleept het block gezegd in ; J P g g tegenstelling met heeft een brie f. g g o c k, scherts of reeds euphem. voor : leugen. Vgl. Q. V, 17. J ~ P g g ~ Q. VI 13. Ca ete n Wo1faert vgl. Q. IV, 16 en vooral Inl. III. t, g P Y 4 ~ o d e wacht t r e c k e n (vgl. Q. VI, 44 optrekken om de wacht te P g Q ~ P gaan bekleeden. g 3, 4: zoo een burger dan nog zeggen moet, wat bij hem opkomt (wat g g gg ~ J P hem op ij n c r o 1 e t), zal dit zijn oordeel zijn : een bloodaardzijn zij P J P Y~ en bloot loer vgl. Q. VI, 46) is hij niet (doordat hij driehonderd hij hij g ~ knechten bij zich heeft), evenmin een stout hopman, want alleen durft J ~ P hij niets (vlg. Q. IV, 16 Inl. ; III). J g > Q. VI 14. 2a f r e e c k e n i n h, deed verantwoording (aan de reeders). Vgl. 9: g g g g „de reeders Wyven." Y r a n e n, prijken, pronken. P g PJ P d a 1 e r, dertig stuivers, 11 / gulden. g ~ ,a g 4 o m, voor. edick azijn. J z e n n imosterd. P, b 10 o x, katrollen. Voor dezen meervoudsvorm zie Inl. V. Een vorm b 10 o k vermeldt Onze Volkst. 3, 251 voor Waddingsveen. g u f f e r, een ongeveer cirkelvormig blok met wijde neut (groef, waarin een wijde J ~ g g g touw ligt), dienende tot het aanzetten van het want. Zie verder Ned. Wbk. VII 486. g~ s c h ij f, katrolschijf. J~ katrolschijf n de naden verdreven al indrijvende (in de naden) besteed. J w e r c k, touw pluksel. P b r e t s i 1. Zie hiervoor de belangrijke Aanm. in Ned. Wbk. III, 928, 0 P gJ ~ ~ op 156 b r a a d s i 1. Stellig is dit niet een oudere vorm voor b r a a d s i 1, maar, p g P zooals uit de bijvoeging om den tijt te verdrijven" blijkt, hetzelfde als mnd. verdrijven" J, J gg„ J b r e t s i 1 (hd. b r e t t s i e l bordspel (dam-, schaak-, verkeerspel, enz.). P P P > > P, Met „Schipper Hans" trouwens zal wel een N.-Duitscher bedoeld zijn (vgl. zijn g Q. ~, PP IV, P P ,P g ~ P en s c h r v e n, schee s sehri'ver zie Inl. V. Y Y ~ P J de r es t, die verteerd is, is aardig groot ! 700 duc. -4- f 3500.— 236 dalers f 354.— f 3146.- w a t de ton kost waarsch. woordsp. tusschen schee ps t o p nemaat en P P bier t o n. Q. VI 15. Moerk., J P g P 186; Harreb. I 165a • Tuinm. I 23. In de 17de eeuwsche kluchten werd Griet deewone benaming van een g g feeks. Vgl. bijv. V. Moerk. Ned. Kluchtsp., 248 608, Aant. 32 • ook Q. I, Moerk., ; ; g J P, 4 ~ 3oethe t in toesp. op beste in 1. g Y P P dewade nl. zijn qua Griet . Immers veel erger dan de Griet zijn 4 4 g die den duivel op 't kussen bond is z ij n Griet, die haar man op een , P J hekel bond. o een hek e l (z i t t e n, l i e n, enz.), hoogst onaangename om- P ~ g~ , : g g standi heden verkeeren. Hier echter lett. op te vatten, zooals het ook vaak g P ~ in verwenschingen voorkwam, vgl. bijv. Warenar 771 • V. Moerk. Ned. Kluchtsp. g ~ g bijv. ; Moerk., P 31 97, 161. Q. VI, 16. res-broeder, reisgenoot. Y g Voor het herbergiersbedrog zie Q. V, 37; Inl. IV. g g 4 Voor een dergelijk èval vgl. men Tuinm. II, 30, 31 • V. Vloten Ned. Kluchtsp. ; g g , a : P I 54. Q. VI 17. bouwen vgl. Q. III, 19. g , pond vgl. Q. II 34. P croon vgl. Q. V, 35. ~ g Q 0 0 r 1 averlep stuk aan weerszijden van de huif of kap. Vgl. Q. VII, 41. weerszijden P, g P g ~ a n h e l o t (Ned. Wbk. II, 457/8),van fra. a n e 1 o t, verkl. van a n e, ~ g, g ~ engel. Een gouden munt (zoo genoemd naar het beeld van den Aartsengel g g g g Michael die den draak verslaat). aqua u ~ h e n m hae een toiletwater voor dames. Y a N mP Y P In 9 een woordsp. tusschen schoone dochter en schoondochter. P Een schoondochter is zij wel maar een schoone dochter niet. Anders zou J zij het a 1 t e (het overdrevene • Ned. Wbk. II, 67 , niet van doen (noodig) ; > g hebben. 157 Q. VI 19. b r u n (vgl. het volgende versje), van kleur, tegenover b 1 a n k. Y g g J, , g Bruin en z w ar t waren vaak synoniem voor : donkerkleurig (Ned. Y g Wbk. III 1666 vgl. Q. VI, 20 r. 10. Voor R.s smaak ten opzichte van III, ~ g : P blank" en bruin" zie Inl, II. Bruin boven blond" is de titel van een bekendedicht'e van Koolaart-Hoofman (bl. 158). g J wat le t daer a n wat doet dat er toe? Y 2 enen swike slaen of enen (dat) beswiken, iemand in den steek laten (Mnl. Wbk. VII 2557). i m m er s o o ten minste, even (zeer). met een c 1 i c kv 1. Romm. I, 34 eensklaps. Zie Oudem. III, 415. g P ~ k 1 i c k ei g.: slag, klap. g g, stoot, P w e s e n, gedaante, uiterlijk. ,g ~ uiterlijk licht zie lichten metofane:zichhoudenaan. g P t, PP Q. VI 20. al ist saeck dat al is het waar, dat . Vgl. mnl. eest sake > g d a t, ingeval. ~ g e e n e, dezelfde. c r a n c k, hier : onbeduidend. dienen om den danck, vgl. Q. V, 48. Q. VI 21. proncken,ruilen. Vgl. Ned. Wbk. III 1525: bronken. P g v e r v o r m t, misvormd, of: impotent. P de oven is heet enz. heeft een obscoene bet.; oven = cunnus, vgl. de zegswijze bij Q. II 37. g J 4 J slordige r a e t s e l e n waarsch.: dartele, schuine. ~ ~ s t ij f, hevig, bijw. bij e e u w e n. J ~ g, g, J J g Daar de bruidegom niet in staat is de bruid te vermaken" wat Lijs (5) g „vermaken", J hem tot taak stelt, zal het een saaie bruiloft zijn. De gasten, die, als de bruid te bedde gedanst is", nog wat blijven nadansen, zullen zich met raadsels ~, g ? g blijven : vermaken • en ten slotte, als allen moe zijn, is de pret af eloo en. J, P g P Q. VI 23. 4 bene e n, benauwd, beangst. P , ~ g u n t i, precies. Vgl. Bredero I, 146. 243. P g, P g > 7 Woordsp. tusschen de bet.: „precies" en sits" • een vingerhoed, die P „P „spits" g ~ e unt is, prijst men niet. Zoo moet men een „puntig" meisje ook niet prijzen, PJ „P g meisje PJ , 158 die (in obscoenen zin) voor den man is, wat de vingerhoed is voor de hand. g V 1. Q. VII, 46: Vgl. ~ Frans noemt zijn Cock Coocker, en 't is een Meyt, J ~ Y, waar C o o c k e r nom. a. van k o k e n, in woordsp. met k oker is gebruikt. g ~ P g Q. VI 25. in d w a n c k, onder (zijn) macht. ~ J kennen erkennen. er welen uitkiezen. Zie Inl. V. metrooten danck, vgl. Q. V, 48: VI, 20. g ~ g > 6 Vgl. Q. III 11. g Q. VI, 26. Joris, zie Q. III 1; VI 31. v e r l u c h t e n luchten, aan de werking der lucht blootstellen. n, > g s o n n e n in de zon le en luchten (Mnl. Wbk. VII 1567 . , gg ~ taissen zie bij .‘IV 31. P ~ J Q b o n, hok, vak, afdeeling in een kast (Ned. Wbk. III 339 • Boekenoogen 91 • Inl. V). kevie kooi. scha ra zie Q. 1. 4 . PP > > o n hesont want elk m a ent hem om geld. Woordsp. tusschen z o n g en maan, en zonnen en manen; onghesont tevens woordsp. met g P ongezond (niet door de zon beschenen). Q. VI 27. 7: hij kan zoo goed Fransch spreken, als een raaf (kan spreken) die zijn J g P ~ P zij er (een anderen raaf) wat kan toeroepen, hetgeen niet of moeilijk verstaanbaar g P ~ i g J is. — Zooe mij niet gelooft, laat een Franschman er over oordeelen. g J g Hier spot R. V. weer met de courtos " Inl. IV) en komt op voor taal- P ~, Y P zuiveringnl. V). g Q. VI 28. b e s c h e t, zekerheid de waarheid omtrent iets. Y> > een doornen heyning heeftse om haer Hof geplant, v . ? Y g g P ~ 1 g een zegswijze in Z.-Nederland gebruikelijk : E e n k w a a d w ij f is een g J g J J o e d e d o o r n h a a d. i. zij beschermt het huis, houdt het huis bij elkaar g g, zij ~ J (Ned. Wbk. III 3016). om dat elck Vr er sorghe draecht voor zijn broeck, g zijn , ieder is ban dat hij door haar te huwen, haar de broek zal moeten doen g, J> > dragen, d. i. haar het huisbewind zal moeten overlaten. Een aardig type van g ~ g YP een Hollandsche vrouw aan 't hoofd van een koopmansbedrijf v 1. S. Muller, (vgl de Siècle in Schetsen uit de M. E. Nieuwe bundel, 419). 159 Q. VI 29. 3 Men zegt dit van een houten (of droogen) Klaas" (Harreb. II 32). ~, g g 't casteel te bestormen in obscoene bet. Vgl. bij Q. VI 4. ~ g J n, vrouwelijk bedrijf. g P ~ P} Siet doch, mijn man wil m spinnen leeren ! ~ mijn Y P Q. VI 30. Jan D i r c k s z, ongetwijfeld een historisch persoon. Hij komt, eveneens ~ g J P J ~ in on unsti en zin, voor Q. I 26 ; IV 38, 39. 2 Vgl. Q. III, 14, r. 4. g > > s n e n, kleermaken. Vgl. Huygens' Chirur ien : Y ~ g Yg g Een Smith heet meester Wilm, een Snijder meester Cent, Snijder , waarbij op den meester"-titel bij de gilden gedoeld wordt. J P ~, J g g noch medecijn, verkort uit: medicijn (medicijnen) doctor (lat. medicijn J~ J medicinae doctor). meester m e d i c ij n m e e s t e r de gewone benaming voor eengenees- J ~ g g g of heelmeester • deze was tegelijk barbier, vandaar dat ook op hem deze titel gJ ~ P werd toegepast. h e l e e r t i n d e Rechten vgl. nog thans : meester in de rechten." n, g g g ~, Dit meester is ei g. vertaling van lat. m a i s t e r, een academischen g g g graad, waaraan bevoegdheid tot het geven van onderwijs aan hoogescholen onderwijs g~ g g g verbonden was • vgl. Marnix, Byenc 72b. Vgl. de door onze humanisten g ~ Y g bes bespotte Ma istri Nostri" van Leuven (Marnix, Byenc, 72b • Douza (bij Kalf ; P ~, g ~ Y > J Lettk. III, 434 : Nostrosuos prope dixeram Magistros, q P P g Ni me Lovanium hocenus Magistros g g Dicendum docuisset esse Nostros. meester (in toepassing op 5) : iemand, die in een kunst of vak uitmunt, g P > > daarin een zeker meesterschap bezit. P 7h e n a n, naamgenoot. Vgl. Totten Leser bl. 3) Raets. 3. g ~ g Dat men ook den beul meester noemde, blijkt uit het vervolg van J g ; Moerk., Yg g ; g ~ P Ned. Wbk. V, 2113 • IX 424. Hoewel het mogelijk is, dat er omstreeks dezen tijd te Haarlem een beul tij g J ~ den naam Jan was, is het toch waarschijnlijker, dat R. V. hier slechts J J zinspeelt op het s reekw.: h is zoo brutaal (of: zoo wreed als ij P P P de beul van Haar 1 e m. Een dergelijke eigenschap is dan het punt van g J g P P vergeli'kin met Jan Dircksz. Blijkens Taal en Lett. IX, 371 (vgl. Ter Gouw ~ g Amst. V, 291, 327, noot 2) kwam de beul van Haarlem ook voor 't verrichten van beulswerk naar Amsterdam. 160 Q. VI, 31. Joris, vgl. bij Q. III 1; VI 26. stuwen optassen, opstapelen. V 1. no stuwadoor stuwa e, het r, ~g nog g~ bergen van de lading in de ruimen der schepen. g g P u t alle vreesen uit alle gevaar (vgl. mnl. e.) Y ~ g g a e n1 egge n, hier nog wel in eigenlijken zin, nl.: vlijen, naast elkaar gg ~ g g J ~ J schikken. 6, 7 Voor u 5 0 0 vgl. ons uw maren en mnl. s i, t s i, voorwaarde in g de uitdr. s o n d e r s i onvoorwaardelijk. , J Q. VI, 32. , III; VI. P d a e r, voor zooverre. c o r n e 1, kolonel, vgl. Bredero I 257; II 91 • III 290. Ook V. Vloten, Ned. Kluchtsp. II, 210. P ~ best eden (van een ambt): het aan iemand opdragen Ned. Wbk. II 2116). ,g P Het f ij n e mee 1 i s e r uit zal wel een spreekwoordelijke bet. hebben J P J als: de fijne puntjes zijn er af. zij J P J VI, 33. bc'o m e n gebeuren, veroorzaakt worden. Y 3h wilt te veel keurs hebben, gij wilt een te ruime keus g Y ~ gJ hebbeni' zijt te kieschkeurig. In 4 volgt de bekende woordsp. met keurs gJ zijt g g P als znw. Hetzelfde woordspel (misschien onder invloed van dit gedichtje? P g J vindt men V. Moerk. Ned. Kluchtsp. 79 (tusschenspel in Starters Daraide). P P veel keurs hebben o.a. ook Bredero, I, 30. Roemer Visscher is nog ongehuwd, dus dateert dit versje van vóór 1583 versje g g ~ (evenals Q. IV 35). Zie Inl, III. Q. VI, 34. a c k e b i e r, benaming voor een drinkebroer, iem. die altijd op de bierbank P ~ g ~ zit. Vgl. Q. VII, 3. 't Woord is afgeleid van a k k e n, vooral gezegd (vgl. g 4 ~ g P ~ g g g no heden : e r eentje a k k e n) van het drinken van een borrel. Voor 't WW.a k b i e r e n vgl. De Roever, Uit onze Oude Amstelst. I, 105. P g > onder noch boven le legghen hen in obscoene bet. e kan u t v e hen uitdrinken. Vgl. Bredero II, 85; V. Moerk, Ned. Y g g > > Kluchtsp. 60 206. 379. , P In 4 een woordsp. tusschen k a n als znw. en als ww. • vgl. Q. VII, 3. P ~g Q ~ 161 Q. VI 35. Tot e b e 1, als soortnaamebezi d. I 53. g g h e den s Zigeuners, zie Inl. IV. Y~ g 3 Vgl. Veelderh. gen. D. 215: Die S. Barbara met vasten en vieren gaet g g » g bedincken". Zij is de patrones van het eeuwige leven. Vgl. de opmerking in J P g g P g Sterck, Aanv. 14, waar als tijd van vervaardiging dezer Quick -{- 1566 wordt > tijd gg genoemd, daar hier een voorstelling uit het Katholieke leven wordt gegeven, g ~ g gg die later minderebruikeli'k was. Zie ook Inl, III. g J w a e n s e k e r, zich zeker(veilig)anend. g b e d e r ven te nietaan sterven. Ook Q. IV 53. g 4 voort Vernietich bederven voor den dood, die haar leven ver- nietigen zou. g hesindeken verkl. van esinde (vroegere vorm van ezin : bent, n, g g g , troep van losse gezellen. Nog een voorti. geeft Ned. Wbk. IV, 2219. P g g g ~ t r i u m h e r e n, zich overmoediggedragen. P ~ gg g t u schen dobbelen. Y , bruyschen, zie bij Q. IV, 15. Y ~ J ~ omdat opdat. ~ P fael eeren missen. faelgeeren a e, zelfs. J ~ In 11 is het altijd door elkaar wriemelen der luizen, die niet uit te roeien J ~ zijn, opgevat als vervulling der voorspelling omtrent het „eeuwige leven". Pg g P g ~, g Q. VI 36. VI, lustig h, bevallig, of : dartel. t a s, vrouwspersoon. Zie Oudem. op Bredero. Vgl. hd. s c h a c h t e 1, dat ~ P P ~ ~ ei g. obscoene bet. heeft. g u i c k, vlug, spoedig (bijw.);quick x t e v r ij e n vgl. Bredero I, 253 • q ~ g~ P g J ~ J g ~ ~ Hooft, Ged. I, 175. > > m ij n V r o u van M i d d e l b u r c h, een onkiesche woordsp. Vgl. Q. VI J~ P g VI, 41, r. 10 en Q. VII, 45, r. 7 : 't m i d d e 1, het midden. Voor M i d d e l b o r c h, Q ~ > > > met het ww. borgen in verband gebracht, zie Nyeuvont ed. Neurdenburg) 537 g ~ Y g en H. E. v. Gelder in Oud-Holl. XXIX 201 vl : XXIX, gg Dat se sorghen voor dontfaen, die hem borghen, g ~ g , Middelborch es een stad wel bevest, . . . . . re sen darwerts is alderbest. reyse f s e t t e n, afwijzen • hier misschien in woordsp. met de bet.: iem. geld ~ afwijzen ; P g aftroggelen. gg rede n spreken. ,P Q. VI 41. VI, e r i c u l e u s gevaarvol (daar ge er even goed in hadt kunnen verdrinken). P ~g g ~ 11 162 3 1 e e r, ladder. Vgl. Bredero II, 415 : klimmen door trappen van de gonsten. ~ g ~ PP g o f f i chet bekleeden van openbare waardigheden. Y~ P g w o e c k e r rente, winst. o n s c h a m e l h e t onbeschaamdheid. Y~ In 6 het zedelijk zinken tegenover het maatschappelijk stijgen in 3. J g PP J Jg c a a r, vriend. Hier in on unsti en zin • karen: medestanders, rotgezellen. g g > g iemands best e k aren zijn vertrouwdste vrienden (Ned. Wbk. VII 662 . J o n t halen ontnemen, ontrooven. met de h a e c k h o o v a e r d enz. door (middel van) hoogmoed hebt Y enz., g ge e 't zoover gebracht, dat ge nu zijden kleederen draagt. zijden g ~ g g 9-11 bevatten een zeer onkiesche woordsp. M ij n V r o u van Mi d.. P J delburch zie bij Q. VI, 36. rechten procedeeren en rechten rechtJ 4 > n, n, maken zijn in woordsp. met elkaar gebruikt, ook met toesp. op de bet.: J P g ~ P P richten, sturen. Heteheel is een aardig beeld van een niets ontzienden g g Amsterdamschen koopman. P Q. VI, 43. Jaep Dael? P koopman int ros groothandelaar. P g ~g ho man v 1. Inl, III; IV. P art i 11 er i e - m eest e r, een door het stadsbestuur aangesteld ambtenaar, belast met het oppertoezicht over de vuurwapenen (Ned. Wbk. II, 703). PP P ~ met de m o n t te vechten, immers zijn moed bestaat alleen in groote J g woorden. Vgl. Romm. I, 15, r. 9. g > > w i 11 e k e u r e n, besluiten, verordeningen. g d a e 1, woordsp. met d a e 1 in de bet.: beneden, omlaag (Mnl. Wbk. II, 44 P ~ g > 44), waarin het woord nog in 't Saks. dial. voorkomt (s m i e t o e dal e, ga g~g (neer) zitten). Q. VI, 44. op de wacht trecken, vgl. Q. VI; 13. P ~ g o m veer ei g. in de verte (Ned. Wbk. X, 693). g 4 'th e w e n s t e v o l c k, enz. nl. zij die onder de wapenen moesten zij g ~ enz., P komen. 5 i s t L a n t niet in v r e d e n? De bedoeling is : zijn er ook binnen- zij g onlusten? Vgl.: of isser noch tweedracht? g verluchten vgl. Q. VI 26. g 7 Vgl. weer Inl, III ; IV. g Q VI 45. De P a ede priester, vgl. bijv. Q. III, 39 • VI, 46. Dergelijke toes p. zullen ; P~ P ~ g bijv. > > g J P van vó6r de Alteratie zijn, vgl. ma III. J ~ g • 163 Fobert vgl. Q. III 7. ,g mast paal. v u 11 i s, vuilnis. 4: hij verhoogt den wal, om dien onwinbaar te maken. J g Heteheel is een woordsp. tusschen de twee bett. van vasten zich van g P n, si's onthouden, en : stevig, maken. spijs ~ g~ Voor een dergelijke aardigheid vgl. Veelderh. gen. D. 88 : „Bisschop Sonder gJ g g g » P sorge van kleyn Eerenbergh Behoef meester vanden geweldigen Keyser van g Y g g g Y Vasten-hu sen". Y Q. VI, 46. Jor den hier datief. roffiaen zie bij Q. III, 28. ~ J ~ h a n e r abedro en echtgenoot, hoorndrager (Ned. Wbk. V, 1397). Zie bij Y~ g g ~ g ~ J Q. II 30 en Brabb. 1614, 165. ten i sheen s w a e r h e t, hij neemt het niet zwaar o• hij trekt het g Y~ hij P~ hij zich niet aan. z ij n s w ij f s o z e f z ij n, misschien een toesp. op Matth. 1, 25 : geen J J J~ P P ~ g li'fs lijfsgemeenschap met zijne vrouw hebben (Ned. Wbk. VII, 458). Trouwens Jg P zijne ~ ook de Oud-Test, Jozef kan, als het type der kuischheid, bedoeld zijn. ~ YP ~ zijn onrecht een verkeerde (Ned. Wbk. X, 1768). hem steuren zich boosmaken. 1 o e r, lomperd. ~ P bloot bloode (vgl. Q. VI, 13). t, g , n a s e e n iets ongunstigs of kwaads van iem. vertellen. gg , dePae,vl.bi' Q. VI, 45. P vgl. bij hij dorst wel ba se hen tegenover de uitdr. boe noch ba J gg g durven zeggen. gg Q. VI 47. hoer ' a her hoerenlooper, lichtmis. J g r, P S t. J o b, patroon van de lijders aan afzichtelijke huidziekten (zie Job 2. 7). ~P lijders afzichtelijk 1. Marnix, Byenc. 128a • 172b : S. Job (staet goed) voor de Pocken" (vgl. Vgl. ~ Y ; ~, g g hier 4) Spaansche o k k e n, syphilis. P P ~ YP bes aren ontzien, onaangetast laten (nl. door zich met andere vrouwen P , g af teeven . Vgl. Brabb. 1614, 160. Trijnken zegt : de hoere van her s g g ~ J g g alleen loopen kans door de ocken" te worden gekweld • dat haar vrijer een P :,P g ; vrije ' a her is zegt nog niets. J g g g VI, 48. Q. , 1 bocken bukken. Vgl. Q. VII, 22 Inl. V. Q n, g ~ ; 3 bocken bokking. n, g 4 Woordsp. met b o c k e n bijvorm van bokkin in de bet. standje P J g) standje Wbk. III 273-4). 164 Q. VI 49. Dit versje toont in een aardige woordsp. den trots van den in den oorlog- J g P rijk geworden Hollander tegenover zijn naburen, vgl. Inl, zijn IV • V. B o t J g g ~ g immers was deewone benaming (vooral bij de Brabanders) voor den Hollander. g g J Vgl. Fruin, Tien Jaren, 235; Bredero II, 158; 200 d' Hollandsche botmu len" • Q. VII 41, r. 16. ~ blijkens 3, P g P waar de overtreffende trap wordt gebruikt. P g Q. VI 51. u t, vgl. . III 13. g y g bij een dieroot ghemack heeft om cleyn helt waarsch. is g g g Y ghelt een verkooper van zwavelstokken. Dit beantwoordt aan Mart. ui __ P » allentia sul hurata fractis Permu a v tre s t t vitreis" (die gelezwavelstokken eeft in e e e P P ggeef voorebroken glaswerk • vgl. 10 : Een Cramer van ghebroken glasen ; g g g g g en cruycken) en stemt overeen met Breughel, Boert. Cl. II, 54 Wisselen Y ~ ~ > » a n ch k Groot h m k om cleyn gelt, als een helt quam mede e s oc en G oo e ac e , Q ~ Y g coo t h heen swavelstokken". Vgl. ook Muller in Tschr. XXV. P ghy g v 1 a c k e n u t, blijkbaar een straatkreet van iemand, die een middel ver- Y~ blijkbaar ~ koot om vlekken te verwijderen. Vgl. Breughel t. a. 1.: Ratten en mu secru t"verwijderen. g P g P» Y Y (zie bij R. V. maecte soo veel geschals Vlecken uut byden hals dede oock J ~, g Y zijn besten". Vgl. ook Ter Gouw, Volksverm. 445. J g de vu le Bruyt u tdra hen vgl. bij Q. IV, 57. Y Y Y g~ g J 4 s c h o m m e 1- k o c k, die wegens zijn zwaarli'vi heid (ironisch) schommelt, zijn Jg r of: die alles bijeenschommelt, van allerlei oude klieken nog iets maakt. J ~ g Sint-Sobers convent. Zie Veelderh.en. D. 124 ; 15 • g g Q V, 30 • Raets. 2: S i n t e L u e r i' n sgeselschap; Muller in Tschr. > > Y J XVIII 196, 205/6. schiet ge n, mnl. schietbout? schippersboom. g ~ PP een schoorstien-veger er sonder leere, een spreekw. uitdr. daar uitdr., g ~ P een schoorsteenveer zijn werk niet zonder leer (ladder) kan verrichten g J (Ned. Wbk. VIII 1304). Hier echter vermoedelijk in obscoenen zin gebruikt. J g De heer Sterck vestigt nl. mijn aandacht op het bestaan van een penning, mijn g P P g versj P g g ~ Besen In manchem Lochewesen. g b e h e n t, behendig, vlug (ironisch). ~ g~ g~ g c 1 a u d ij t, vermoedelijk af el. van fra. c l a u d e, dom, dwaas, gek. U n J~ vermoedelijk g ~ > >g C l a u d e een zotskap, zot (vgl. Tschr. XXXV, 305 : k l a u d t s k a p). P~ g ~ Y P Misschien wil R. V. met den uitgang - ij t Goris a. h. w. tot een monniksorde g g J van dwazen rekenen. ca1ewaert (Ned. Wbk. VII 643),mnl. ca1uaert. Van kaal k a 1 u w, vgl. o. a. Bredero II 80) met -a a r d. De ei g. bet. is: iem. met een. 165 kaal hoofd, kaalkop. Van K a a ~ P laards regiment zijn: een kale g J jonker zijn. een Cramer enz. zie boven e v en vgl. Muller in Tschr. XXV, 30. g Ules ie e s 1 Meester een, die Uiles ie el te glad af is. Misschien is p g P g te verg. V. Vloten,e g Ned. Kluchtsp. III, 16 : U lens ie els bie P , „ y p g g tváar" . 1an h bereede bier bu c k e n, die reeds lang geschikt of gewillig g g g g g Y zijn tot het drinken van bier (Ned. Wbk. II, 1852). J ~ n a u, scherp, nauwkeurig. ~ P~ g d lants neu e , s n overdr. voor : de inwoners dezes lands. 15 ulens ie el in woo s rd . met de bet. (vgl. mnl. s i e e 1 : iemand, g p g P g ~ P wien uilen zich kunnen spiegelen, aan wien ze een voorbeeld kunnen nemen. Naar Mart. I XLI Urbanus tibi, Caecili, videris. > > Non es, crede mihi. Quid ergo ? verna, ~ g Hocuod transtiberinus ambulator, q uiallentia sul hurata fractis 4 P P Permutat vitreis quod otiosae ,Q Venditui madidum cicer coronae, q Quod custos dominusque viperarum, Q P Quod vilesueri salariorum, , Quod fumantiaui tomacla raucus 4 Circumfert tepidis cocus popinis, P PP Quod non optimus urbicus poeta, P , Quod de Gadibus improbus magister, Quod bucca est vetuli dicax cinaedi. Quare desine iam tibi videri, , Quod soli tibi Caecili, videris, , Qui Gabbam salibus tuis et ipsum P Posses vincere Tettium Caballum. Non Q cuicun ue datum est habere nasum ; Luditui stolida procacitate, 4 P Non est Tettius ille sed Caballus. ~ Q. VI, 52. 4 , 52 s o o het r ij t e n z e l t (van een schip): zooals het voor anker rijdt J Y P (door denolfsla op en neer gaat) en zooals het zeilt, dus (een schip) met g g P g ~ P al zijn toebehooren (Ned. Wbk. II 491 • XIII 204). toeladen volladen. b o d e m e r ij, het verstrekken van gelden in beleening op schip en lading. Js g g P P g 'Vgl. Sterck, Aanv. 21, ' Inl. I. g > > 22 166 versu ckererin h een woordsp. met verzekering onder bij ge- Y g , P g e Jg dachte aan: assecureerenv 1. nhd. assecuranz). g verwiesen verzekeren (fri.-nholl. voor ver e wissen). Vgl. ook Q. VI, n, g g 6: l o o v e n gelooven. Zie Inl. V. ,g op Gods henaden op goed geluk af. P g , Pg g het boot vgl. Hooft Ged. I, 239. t, g ~ r u men ontruimen hier met z ij n vervoegd. Y n, ; J g onnosel dom. , al willens met opzet. , P v e r s u men door nalatigheid verwaarloozen. Vgl. Bredero II, 37 • V. Vloten, Y n, g g , V Ned. Kluchtsp. II, 137 en versu m e n t h e t, nalatigheid Veelderh. gen. D. 137). P , Y Y, g g Q. VI, 53. f r e t het bekende roofdier. , s w i c k, houten pin in een vat om er de lucht te laten uitkomen Fr.-V.Wi'k , P J 838/9). w i c k wi . Zie Inl. V. , g bolbeen d, met bolle, (dikke) beenen. , , o n s o e t, onbevallig. De bet.: onvolgzaam, on gedwee (vooral : onsoete , g g , g k ors t waarsch. Q. VII 34 : , Meenth dat Joost die onsoete torst, ... . gY Sobereren wil ? vgl. V. Vloten Ned. Kluchtsp. II, 96. g , P , v,le shu s en knielsvat (= (bek)keneelsvat, ei g. knekelhuise Y Y g Js vgl. Warenar 814) toes p. op twee bekende gebouwtjes te Amsterdam. Het g P P g J eerstede Vleeschhal ? stond, volgens mededeeling van den heer ESterck in , g g ~ , de Nes; het knielsvat was het knekelhuis'e teen het koor der N. Kerk J, g gebouwd. Dit wordt ook bedoeld in Warenar, in de scène op het kerkhof bi' g , P ~ deze kerk (Ter Gouw, Amst. III, 179, 224). , , , Naar Mart. XI c : , Habere amicam nolo Flacce, subtilem, , Cuius lacertos anuli mei cingant, g , Quae dune nudo radat etenu pun gat, g P g , Cui serra lumbis cue is emicet culo. , P Sed idem amicam nolo mille librarum, Carnarius sum, pinguiarius non sum. P g Q. VI 54. ~ k a e c k el e n, hier: kwaadspreken. , P u i n c k erne 1, van Lat. u i n u e n n a l i s dilatio : vijfjarig uitstel Q, Q g JJ g van schuld. 167 b i 11 e n besla en (Ned. Wbk. II 2698-9 . , P met z ij n e hen vel vgl. bij Mart.: de cute sua". 1, g J Yg J » 1 a e n, (slobberend) drinken (Ned. Wbk. VIII, 1094). P > > leggen a e n besteden voor. , bestaet te wachten betaamt om er op te letten. ~ P o ter tri 1 z ij n, heen en weer loo en uitgaan (voor loop en, vermaak). Vgl. Q. P J ~ g V 13; Warenar 901. s o r hen vreezen, bezorgd zijn. Vgl. bij Q. II 36. n, g ~ g zijn. g J Uwe Edelheyt, vgl. Uwe wijsheit, Uwe liefde (Q. III, 14, 17); Y~ g J ~ Hooft, Ged. I 57: Si'n Almacht. , J Naar Mart. VII x : Paedicatur Eros, fellat Linus : Ole, quid ad te ? ~ rq De cuteuid faciant ille vel ille sua ? q Centenis futuit Matho milibus : Ole quid ad te ? ,q Non toro terea sed Matho pauper erit. P P ~ P P In lucem cenat Sertorius : Ole quid ad te ? ,q Cum liceat tota stertere nocte tibi ? Se tin enta Tito debet Lupus Ole, quid ad te? P g P ~Q Assem ne dederis crediderisve Lupo. P Illud dissimulas, ad teuod pertinet, Ole, 4 P ~ Quodque mais curae convenit esse tuae. q g Pro togula debes : hoc ad te pertinet, Ole. g P Quadrantem nemo iam tibi credit : et hoc. Uxor moecha tibi est : hoc ad teertinet Ole. P ~ Poscit iam dotem filia grandis : et hoc. Dicereuindecies poteram, quod pertinet ad te 4 P :Q P Seduid agas, ad me pertinet, Ole, nihil. q g ~ P ~ ~ Q. VI 55. In 3 zal R. V. zinspelen op de Sa hische liefde", verkeerden omgang onder P P » PP ~ g g vrouwen. De uitdrukking is ontleend aan Sappho's verblijf te Mytilene, waar verblijf g PP Y ~ zijJ g ~ g als onzedelijk werd uitgelegd. J A i t i u s, nl. M. Gabius Apicius, een beruchte lekkerbek, die te Rome P ~ P > > leefde tijdens Augustus en Tiberius. Gerechten, door hem uitgevonden, waren J g ~ g a het sieraad van de keizerlijke tafel. J morseel een hapje, een beetje. 1, beetje PJ ~ e l i c a e t heerlijk, fijn. ~ J ~ fijn e e l-w ij n, zie Oudem. op Bredero, 80. J~ P ~ der f t behoeft. Vgl. 1. Q. V, 54. 4 7 is natuurlijk ironisch. J Waarsch, naar eenno niet gevonden) Lat. voorbeeld. g g 168 , Jan dr u 1, vgl. V. Vloten Ned. Kluchtsp. II, 27. Y~ g ~ P ~ d r u i l e n, sluipen, stilletjes gaan (Fr.-V. Wijk 138). Wij ~ P ~ stilletjes g voren houden, vgl. Q. I, 47. ~ g ~ tresoor schat. , 9: het ergste is bij mij al over. Vgl. in dezelfde bet.: d e h a a s t i s t en g J J g g z ij n a 1 b e r echt V. Vloten Ned. Kluchtsp. II, 70 . Zie Ned. Wbk. V, 1486. J~ P > > Q. VII 1. brabbelingh, vgl. bij Q. II 1. g ~ g J Oude Narren zijn de best v 1. Harreb. II, 117a. J Voor Roemers opvatting van eigen kunst, zie Inl. 'V • VI. P g g : Q. VII 5. u s onze (zie Inl, V). v e r jonge stier, mnl. v a r r e. Vgl. Q. VII, 42. ~J g ~ g Q ~ de v er ma e c k t le e r, van zijn huid en die der koeien, door hem zijn ~ ~ verwekt, wordt leeremaakt. g usa e die tout het v e 1 vgl. Q. II, 9. Behalve op de daar genoemde P ~g 4 ~ P g obscoene bet. kan R. V. hier het oog hebben op de „kunstbewerking", die g P ~, g ae het vel (papier) doet ondergaan, door zich op zijn manier met de PP g ~ P zij bezig te houden. Vgl. Q. VII, 6. " g g 4 vaers Mnl. verse vaars,jonge koe. > > J g 5 vaers vers. diemen dansen en sin hen; voor men met het ww. in 't mv. zie sing hen Syntaxis 201 • vgl. Romm. I 58, r. 20. ; g Y Vgl. (I, ; achter Visscher (1614) 220 : g > Mieuwes, h maeckt oock Veersen op zijn maet met voeten...... ~gY P zij VII, 7. n o 1, zandheuvel duin • hier obscoen. a ~ de n h a s j a e e n, fi vrijen, het minnespel plegen (Ned. Wbk. V, 1464). , J g ~ fig. J P P ; ; V 1. bij Q. II, 51 • zie ook Kalf, Lettk. II, 110 • Boekenoogen, Onze Rijmen Q ~ > g ~ Rijmen J (Gids 1893, IV 15). k u f, kroeg, g~ k r o 11 e n, zich wellustig toonen, Vgl. Bredero I, 219 • II, 176. g g , > b r a k jachthond misschien tevens met zins p. op b r a k, losbol ? (vgl. g P P ~ Ned. Wbk. III 995-6, 1013). fret vgl. . VI 53. 4 cabaret kroeg. ~ g den s ron h k i e sen ei g. wegspringen, hier echter blijkbaar dubbelzinnig : blijkbaar P g , g g 169 ik bespring mijn haas (hazin) • allicht tevens met toes p. op den h a z e n s r o n ; P g mijn P P P g VI, beentje > P smul ik en niet van de heele vangst, zooals gij. g , gJ Q. VII, 10. a b e 1, bekwaam, bedreven, hier : handig,loos, sluw, en tevens woordsp. met A b e 1, Kaïns broeder, vgl. Q. VII 30 : Abel regeert nu lant lu den en steden. luyde g recht buyghen en breecken, 't recht krommen. Yg t, g o n t w e e n, iem. van zijn goed berooven, hier in woordsp. met de andere zijn g Y ~ ~ P bet.: (een boer) van zijn weide land berooven. J iem. het ca er vol hoys steecken, iem. iets wijs maken, hem wijs P Y : ~ voor den mal houden (Harreb. I 331a • Stoett, 1361 • Tschr. VIII 223 vlg.). Ho o i als beeld voor dwaasheid" ook V. Vloten, Ned. Kluchtsp. I 213 Veelderh.en. D. 210. g Caim de beul? , J P deal berooven. Vgl. o m hals b r e n e n, enz. g g g g Q. VII, 12. D u t s c h e k n e c h t e n, misschien Overlandsche landsknechten • vgl. de ; g Y > , 2 w a n t, Kil.: w a n d, w a n t. Sax. Fris. Sicamb. j. laecken". Pannus > > J ~, stuk laken, lap) et vestis, et Rete, cassis jagersnet), la a net om dieren te ~ P > > P plag Vgl. en. V 1. 5 en visch wan t. Voor 7 zie. II, 15. Q ~ Q. VII 13. heb o r deer d met een geborduurden rand voorzien. Voor b o r d e e r e n, g~ g blijkbaar vaak met borduren verward (vgl. op deze plaats heb or du er d J g P P g ged. 1612 en 1669),zie Ned. Wbk. III 529. 2hebraden gebraad. Vgl. gezoden en gebraden (als znw.) g , g g g g Q. II 34. n, g J ~ b a n c k et t ere n feestvieren (Mnl. Wbk. I 564). trom e trompet trompen (ww.) Q. VII, 17. P ~ P ~ P ~ k e r s o u, ei g. madeliefje • hier meisje. Ook Tut. 17. meisje. Tuyt g madeliefje ; . 170 Q. VII 16. a n c k er e n, zich voorgoed verbinden (Ned. Wbk. II 501). g bloot en n a e c k t, duidelijk en klaar, tevens met onkiesche bijgedachte ~ duidelijk + Jg aan de letterl. bet. Vgl. iets dergelijks bij Mart. VIII, xii : ~ gJ J , Uxoremuare locupletem ducere nolim, P , Quaeritis? Uxori nubere nolo meae. Inferior matrona suo sit, Prisce, marito: , , Non aliter fiunt femina virque pares. q P Q. VII, 18. wawel.Vl. Q.a, Vgl. III, een droochraet en een praatje zonder meer. P g n, P J r o o f, een streng garen of wol (Boekenoogen 854). ~ gg g w e b, weefsel. De wever verkoopt de webben, en Jaap, heeft helpen weven, krijgt niets. P ~ P, P ~ J Tevens wel in toesp. op zijn vergeefsche vrijage. P P zijn g Q. VII 19. dath 't w t, vgl. bij Q. II 2. g Y g J 4 o t t o een scheldnaam voor de Overlanders, als Poep, Knoet, Mof, enz. J ~ P, (misschien afgeleid van Jutland; Ned. Wbk. VII 446, 578). 2: uw vadera t e r) heet Jotto. Het woordpater o opzettelijk ter P P J vorming van Pater o t (t o), in woordsp. met P at r i o t. Dit laatste g J ~ P moet worden opgevat als : oud en gezeten burger van deze landen, vgl. oude Pg g g ~ g PatriotS . Brab. 1958 ongeveer hetzelfde als oude e u s, tegenover deP ~ g g ~ g Brabanders en Walen of tegenover de Overlanders, enz. die o een stroowisch g > enz., >, P waren komen aandrijven" naar het welvarende, rijk wordende Holland. Vgl. J ~ J g ook. VII 20 ; Romm. I 39 • Hooft, Br. I 70 en Oldenbarnevelt's laatste woorden. 4 Q. VII 20. Westfalen vgl. bij Q. I 57. g J z ij V a e r ontloop e n wegloop,en aan zwerven. Misschien tevens gaa J~ verg. met mnl. s i n e n meester o n t l o e n, een domoor of dwaas g P zijn, ei g.: niet langgenoeg school gegaan hebben (vgl. Proza-Rein.2 83, 13-16). J ~ g gg g gg g ~ over 't heks rin e n, misschien een dergelijke uitdr. als : uit den P g ~ g J band (d e b o c h t) s rin e n, buitensporigheden bedrijven Ned. Wbk, II P g~bedrijven t 954; III 21). Ned. Wbk. VI 495 geeft voor hekkens rin er: wilde jongen; • het een weinig of niets zegt. Met h et hek zal R. V. tevens wel g g ~ zins zinspelen op het hek van 't vaderlijk erf. vaderlij P P em tehuis nl. zooals men dat in Overland zegt). Zie Inl. V. Y m, ~ l a n d l o o e r, woordsp. tusschen de eigenl. bet. (zie 1, 2) en de oneigenlijke. P~ P g ~ g J 171 Q. VII 21. , ut e r r e m o et; err e eer de Vlaamsche dan de Holl. vorm. Inl. V.. } De vorm arre is thans nog slechts in de uitdr. i n (z ij n) a r r e m o e d bekend g J d.i. in wanhoopeleurstellin enz.) • de bet. van mnl. u u t err e n m o e d e P, g, was : in toom, boosheid. Door de bijgedachte aan a r moede (vgl. reeds hier , J~ g bi' R. V. is de bet. blijkbaar reeds vroeg verbleekt. J blijkbaar g Q. VII 22. , b o c k e n, bukken. Zie Q. VI, 48 ; Inl. V. , , b o c k en om een k l e i n t e om een kleinigheid de minste zijn. Vgl. J, g zijn. g V. Vloten, Ned. Kluchtsp. III, 70. , P , c a ent ge n, iets voordeeligs, een buitenkansje (Ned. Wbk. VII, 649). g , g, buitenkansje , 2 Vgl. Mart. 2. Waarsch. is de bedoeling : waar zij, die door hun rijk- g g J, J dom weelderig zijn geworden hun geld verkwisten en verloren doen gaan. ~ zijn ~ g g De bet. van c a ent ge n s op deze plaats is dan echter nog niet duidelijk g P P g J (zij, die voortdurend voordeel hebben behaald, wien het voor den wind is J, , e aan? Of moet men vergelijken: de broodkruimels steken hem., gg van weelderige personen gezegd (Ned. Wbk. III, 1570 ? g P g g , n o e s t z i e n, bedrijvig, zien. Vgl. bij Mart.: ins e x i t. , J g, g J P met z ij n ooghen o s l o c k e n, vgl. bij Mart.: oculisque comedit. JP , g J 4 9helt acc.: de tant de maech (nom.). g , AT er d o u wen verteren. Dus : het geld moet omgezet worden in spijs en drank.. n, g g PJ m a r s e e n, hier voorwerpsn. Vgl. Sinnep. II xII. P Y, P g P, bancket houwen vgl. Q. VII, 13 Sinnep. III, XXXV. Q g , ; P , 12 r o o c k, reuk,eur, reukwerk.! g , doe hem de stert veer waseloocken toen zijn overmoed uit g , zij 1. een pauw). g P scherp, adi.. schraal of adv.: nauwelijks (vgl. eng. hard 1 y). nauwelijks g g Y munt noch cru s in 't geheel geen geld (Ned. Wbk. IX, 1242). Y, g g g ~ Naar Mart. IX LIx : , In Saeptis Mamurra diu multumque vagatus, P q g Hic ubi Roma suas aurea vexat opes, P Ins exit molles oeros oculisque comedit, P P q Non hos quos primae prostituere casae, ,4 P P Seduos arcanae servant tabulata catastae 4 Etuos non populus nec mea turba videt. 4 PP Inde satur mensas et opertos exuit orbes P Ex ositum ue alte pingue poposcit ebur, 4 P g PP , Et testudineum mensusuater hexaclinon 4 In gemuit citro non satis esse suo. g Consuluit pares an olerent aera Corinthon, , 172 Culpavit statuas et, Polyclite, tuas, ~ , Y r Et turbata breviuestus crystallina vitro Q Y Murrina signavit se osuit ue decem. g P q Expendit veteres calathos et si qua fuerunt P q Pocula Mentorea nobilitata manu, Et veridesicto gemmas numeravit in auro, g , Quid quid et a nivea grandius aure sonat. Q g Sardon chas vero mensa quaesivit in omni Y q Etretium ma nis fecit iaspidibus. P g P Undecima lassus cum iam discederet hora, Asse duos calices emit et ipse tulit. P Q. Joncker van Weeldemal een naam als de bij Q. V, 30, VI, 51 vermelde. z ij n beste cap s m ij t e n, een uitdr. door R. V. misschien gevormd J P J ~ g {met bijgedachte aàn : z ij n kap over d e haag s m ij t e n (zijn ambt of Jg J P J J beroe vaarwelzeggen),doch meer in bet. overeenkomende met : kap en P P k e u v el verliezen alles verliezen wat men bezit. Tegelijk is het een gJ zins . op de bekende aardigheden met k a als z o t s k a (6, 7). Vgl. bij p P P g P~ g J Q. I 54; IV, 58 • Tschr. XXXV 296 • Veelderh. gen. D. 15 vlg. Te vergelijken Q~ g g g J ook wellicht Sp. Br. 716: P Siet hoe dat h sijn kapgheslinghert en ghesmeten het. Y J Pg g g 5 tot de bewoners van het huiseze d die de kap nu hebben. g g~ P 6: opdat de kei (vgl. Q. III, 13 het teeken van zijn dwaasheid, geen kou P g ~ s :g vatte. Vgl. Veelderh. gen. D. 17: De ansche neck wort bewaert van coude" g g ~, g (nl. door de kap). De kap wil zoo spoedig mogelijk naar den Jonker terug; P P P g g J ~~ niet hijzelf echter vraagt dit, immers de plaats van het huis herinnert hij zich J g t P zelfs niet meer (doordat hij toen dronken was?). J vlug Oudem. op Breders 182). P~ P Q. VII 27. o den t u houden aan 't lijntje houden, aan de praat houden. lijntje P Y ~ P n, ~ g P ggen Fr.-V. Wijk 712 • Harreb. II, 347a,Wijk ~ ~ o e t r o n t, ongeveinsd, oprecht (Ned. Wbk. V, 372). g ~ g ~ P Naar Marot, 336: Celleui m'a tant pourmené 9 P A euitié de ma lan ueur : P g Dedans son iardin m'a mené Oil tous arbres sont en g vi ueur 173 Adonques n'usa de rigueur : q g Si te la baise elle m'accolle : Puis m'a donné son noble coeur, Dont il m'est advisue je volle. ~ J Q. VII 28. niet met allen (nnl. niemendal volstrekt niets. iemand on he uelt laten iem. niet lastig vallen. g q ~ g Naar Marot, 336 (volgend op 't voorbeeld van Q. VII 27 ~ g P ~ 27): Quand ie v son coeur estre mien, , Ie mis toute crainte dehors. Et lu d belle ce n'est rien, Y, > Si entre vos bras ie ne dors: La dame respondit alors, , Ne faiteslus ceste demande : P Il est assez maistre du corps, P, Qui a le coeur a sa commande. Q. VII, 29. 4 , 29 Voor 1 vgl. Sinnep. II 7: G e n o e h i s meer en Anna's gelijkluidende g P, g g J zins reuk blijkbaar aan deze , uick" ontleend Sterck Aanv. 14 . P J ~, Voor deze Stoïsche levensopvatting vgl. Inl. VI • aldaar ook R.'s afkeer ; P g g van de c o u r t o swaarboven hij de Hollandsche bel e e f t h e t stelt. Y, Y Zie Q. III, 17 ; Romm. I, 44. v r o 1 ij c k, dartel, uitgelaten (tegenover werkelijk blij). werkelijk J J, g g dapper te tegenover e d e 1, vgl. Romm. I. 12. g ~ g Q. VII 32. Q Piet en Proper, vgl. Q. II, 30; III, 43. ~ P , g Q , 30; , dat is nacht dat lijkt nergens naar, dat hebt ge geheel mis (Ned Wbk. J g ~ g g IX 1416 • Harreb. II 115a). dier vgl. Q. I 61. 'ent vgl. .V 13. J ~ g VII 35. Q 1 om weder te stri'en d.i. om te minnen.... 3 ? Dan is de. J , plaatsing vóór 2) vreemd. Vgl. echter bij Marot. P g g J bes oren = bespeuren (zonder klankwijziging). P P door dwaas, vgl. Q. III 2. Naar Marot, 420 Pourquoy voulez vous tant durer, Q Y , Ou renaistre en fleurissant aa ge ? g 174 Pour aymer & pour endurer Y P Y trouvez-vous tant d'avanta e ? g Certes celuy n'est pas bien sage, Y P g, uiuiert deux fois estre frappé Q q PP Et veut re passer une passage P P g Dont il est, à peine, eschappé. ~ P ~ PP Q. VII 39. voor mom gae n vgl. Q. VII 13 • Bredero II 54 • Warenar 950. M a 1 e eren spreekw. voor een leelijke vrouw" (Ned. Wbk. IX, 139n, P ; Y ~, J ~ hier dus in toepassing op N e 1. Vgl. Harreb. I, 89a III, 144a. ; P g P g ~ ~ Q. VII 40. Voor dergelijke uitingen vgl. Inl. IV • VI. ~J g g 8 Vgl. Harreb. II, 160a (d e P a e p, de priester, als o. a. Q. III 39). ~ ? P ! 5 teant stellen prijs geven. P ~ P J g voors r a e c k advocaat, als Q. III, 42. P > > ~ cant vgl. Q. II, 15. q ~ g 4 ~ 10 is dubbelzinnig : het hunne rijs even" doch tevens met onkiesche g „ PJg toesp. op de left. bet. Q. VII 41. Meyskens van de Courtosye, vgl. Romm. I, 35; Inl. II. Y Y ~ g ~ ~ fantasie ideeën. het? cap, tevens weer in bedekte toesp. als bij Q. VII, 23? P, P J ~ huyfken, oorlap, 1. Q. VI, 17. Y ~ P, g 4 ~ 5 Vgl. 1. Q. III 5. Q k1et v 1. Q. II 41. , g fronsenlooien. Vgl. Q. III 19. P g 4 a e voor w a e r, vermoedelijk als een Brab. uitdr. bedoeld. J Vgl. voor het geheel de beschrijving der me skens" Veelderh. gen. D. 198. g g J g ,~ Y g _Met het herhaald o Brabants" zonder meer zal R. V. bedoelen, dat de „P ~ lezer a. h. w. naaroedvinden deze schets kan uitbreiden. g Voor de Hollantsche botticheyt vgl. Q. VI, 49; Sinnep II xv: Y g > > P Schaemt u dan van uwe botti he dt niet, dewyl dat h in de Zeehandel en ghy „ g Y ~ Y Vaert alle ander volcken inrondi e wetenschap te boven gaet". g g P g Q. VII 43. Waarsch. teneleide van een gedicht op nieuwjaar aan zijn vriend S ie hel. zijn g g P nieuwjaar Pg Vgl. vanouds vele gedichten op Nieuwjaar (o. a. bij Anna Bijns, S ie hel e. a.). a g g P Nieuwjaar J J, P g Zie ook Ned. Wbk. IX 1982. o f, indien. 175 4 m a e r welnu. , 't is 1 a s a c k, 't is quitte (Boekenoogen, 558/9). P , q g~ Q. VII, 44. e e c k azijn. , azijn = heffen vgl. Romm. I 39 r. 2: verheven. Hier wel: , g , rijzen (Ned. Wbk. VI 423; Mnl. Wbk. III 274). m e r r i c h, het beste, dat aan iets zijn waarde geeft • tevens in woordsp. zijn ; , , g P met de ei g. bet., en v a e r sen in woordsp. met v a e r s e n, jonge koeien. g , P , J g Vgl. Q. 5, 6. g „ v re l i' c k gerust. Y J , g 5 s a c h t hier : week, krachteloos, tegenover: kloek, ferm. heerlijkheid P , g ~ g Bredero 1326; III 71, 359). Q. VII 45. 1, g J 4 , ~ J Middelburch. Q. VII 48. wel hedaenhe t van welgedaen, schoon. g Y, g , in schoonheyt de moet verheffen zich op schoonheid ver- t , P hoovaardi en. g w el te v o e c h zooals 't behoort. , beeldel ij k beeldschoon. J , 5 b e l e d e van b e l e i d e n ten uitvoer brengen. , g o m s o n s t, tevergeefs. Zie Inl. V. g De bedoeling is : geest gaat lichaamsschoonheid te boven (3, 4 tegenover g g g ~ g 1 2); natuur kan de kunst te baat nemen, maar op het hart komt het ten P slotte aan. Q. VII 49. , l m i c h v e r d w n i c h, van langen duur, dat mij doet wegkwijnen. Voor Y Y , g , J v e r d w n i c h vgl. v e r n i e t i c h, wat het leven vernietigt VI, 35). Y g , g Q , in sulcker voeghen, zoodanig. ~ , g braken vgl. Q. IV, 51., g 4 , 9 = 10 : ik bemin tegen mijn wil • 11 en 12: dus haat ik niet, echter ; g , bemin ik ook niet (omdat ik teen mijn wil bemin). Ik weifel dus tusschen g J liefde en haat. Q. VII, 53. labben vgl. Q. II, 49. , g 4 , 2:e hebt het met uw geklets zoover gebracht, dat ge den mond niet g g g , g meer kunt stilhouden zoodat ge zelfs morst bi' het eten van noten. Elders , g J 176 (Harreb. II 131a; Tuinm. I 112; II 198) komt deze uitdr. voor in anderen zin, ni.: altijd door het ongeluk getroffen worden. J g g R o m m e l s o o, alserin schattende benaming van dichterlijk werk ook g g g dichterlij Moerkerken, Ned. Kluchtsp. 348. P Romm. I 2. s Eengedichtje, verwant met de leugendichten; zie bi' . III, 21. Vgl. voor bij , g Eer 5 a 1 enz. (een oudenre o. a. Bredero I, 141 • ook Borger's Aan den g ~ ~ g Rijn Eer keert de Ri'n weer tot haar wellen"). J „ J 1 Vgl. Harreb. I, 175b • 384b. g ; 6 Vgl. Harreb. I 78b; 425a. g 9 Vgl. Harreb. I 389a; II, 96a. g , Romm. I 3. Vgl. voor dit versje Sterck, Aanv. 11, 12, waar ook Prinsen's meening (De g versje > ~ g Nederl. Renaiss. dichter Jan v. Hout, 19),als zouden hier kinderen van Jan v. Hout bedoeld zijn, weerlegd wordt. Trouwens reeds Ter Gouw (Amst. V J~ g V, 179, noot 5) legde R. V.'s woordsp. op de eenig juiste wijze uit. Immers, in g P P gJ wijz genomen dat het stukje voorkomend in Van Hout's Vrundtboeck" aanmerkingg , J „ ter Leidsche Lakenhal gedagteekend is : Sept. 1578, ligt niets me er voor g g P ~ g de hand, dan dat R. V. hier met eenige heiligen den spot drijft, wier machte- g g P J~ loosheid juist in diezelfde Septembermaand bij de plundering der N. Kerk en J P J P g van verschillende kloostersebleken was. Vgl. Inl. HI. Een dergelijke spotternij g g g J P Everaert XXXII 132-136. 4 De nonnen van S. Barbara hielden zich bezig met spinnen, en in g P orde maken van de wasch. Zij waschten ook het lijnwaad der 0. Kerk. (Ter J lijnwaa t. a.1. . P Romm. I 9. Lazarus vgl. Lukas 16, 22, 23. bloot arm. Vgl. Romm. I 63, r. 9. Voor dit dikwijls herdrukte Graf-schrift" als bewijs van R.'s vroomheid, zie Inl. VI. 10-12 Vgl. Romm. I, 38, r. 6. g > Romm. 110. Een rondeel, evenals het volgende. Vgl. Q. III 7. g g 4 3 vreuchts orboren, vgl. 1. V. 11. 4 6 Vgl. 1. Q. III 52. 4 Voor den (in ed. 1669 ontbrekenden en in een rondeel ook ei g. overschare en" g„ g 9den regel vgl. Ned. Wbk. IV 141 vlg.; Harreb. 1198 • en bij Q. I 1. g g ~ g~ J Q 177 Romm. I 11. Als Romm. I 10 een rondeel met 9den reel. g hanteren beoefenen, bedrijven. Vgl. Q. I, 49. ~ bedrijven. g ~ s o l a e s genot lezier, als vaak in 't Mnl. Vgl. voor dezen weewoed over het verleden sommige minneliederen uit Hooft's g g eersten tijd, bijv. Ged. I, 55: 't Gemoet herwenscht verloren vrooli'ckheden'• J, J ~ J ~ ook Romm. I 58. Romm. I 12. Deugd en dapperheid stelt R. V. boven adeldom. Vgl. Q. II, 47 • VII, 29 g PP g > > Inl. VI. Ook Maerlant (Wap. Mart.) ; Bredero I 337, 355 • Hooft Granida 1131. Voor v a n als znw. vgl. Inl. IV. g u t h e s o n der t, uitblinkend. Yg Romm. I 15. Klaarblijkelijk ~, ~ g g Katholiek is, maar alleen uit eigenbaat de bovendrijvende partij kiest. Stellig g bovendrijvende P J g dagteekent het versje (zie Inl. III) uit de dagen na de Alteratie van 1578. J g 3, g g g ~ ~ h e 10 o f — uit gebrek aan crediet) is hij uit het land gegaan (vgl. o m hij g g gg g ; P zijn huwelijk ~ ~ hij rijk g g g J verwijten (vgl. heen h e 1 o o f h e b b e n in de bet.: geen crediet hebben, g g , g g Q. IV 58 echter kan hij hem ook beschuldigen niet openlijk arti' gekozen hij > gpartij te hebben in deodsdiensti e en staatkundige kwesties van dien tijd (zie Inl. tij g g g VI), waarop R. V. antwoordt door hem de waarde van eigen partijkiezen P g P J te doenevoelen. g averecht slecht, verdorven. Vgl. Tr. m. bl. 192.t, , g een averechte Lot h, misschien een t o l die meedraait. Vgl. bijv. 1, bij v g Ged. I 268 en onzen olitieken weerhaan. , P z i n Pater Noster niet kennen tevens bewijs van domheid (vgl. n, bewijs J g Harreb. II 174a • Veelderh. gen. D. 49). > g een Cal f, f ij n i s t, minachtende woordsp. voor Arents Calvinisme. Een , J ~ P der dergelijke woordsp. (tusschen c a 1 f vel en C a 1 v i' n) ook Spul v d. siecke gJ PJ P . stadt, 211-3 ; vgl. Tschr. XVIII, 302 vlg. ,g , g 6: vgl. de kantt, in de Statenoverz. bij Openb. XIII. Vele Hervormin - Hervorming s- ~ J P gezinden g : P P ~ c o r t w 1 i : tijdkortend, ook :grappig,vrooli'k • hier • misschien ook in Y g J , J, woordsp. met een bet.: kortstondig (tegenover : langdurend). P g g 9:vl. Q. VI, 43, r. 4. Q , 10 : achter 'to r d i' n in bed (met onkiesche toes . . g J, P 12 : d e d ij c k, hier spreekw. als plaats voor wie van elders verjaagd of J, P P J g 12 178 verdreven is (Ned. Wbk. III 2598). In Amst. had deze uitdr. speciale bet., , daar men o den dijk" buiten de poort was (voor o den d ij c k zetten ~, P dijk" P P J als straf vgl. Ter Gouw, Amst. V, 199). Blijkbaar zinspeelt R. V. hier weer g > Blijkbaar P o Arents gedwongen vertrek uit Amsterdam, doch tevens op zijn armoede P g g ~ P zij 1. Harreb. I 133a : Het zijn ' onkers van den Kalisdi'k . g , J J J 13:gans en d u i f als zinnebeeld van onnoozelheid domheid (Ned. Wbk. III 3561; IV 245; Harreb. 1159a 201b). c o e c k o e c k vgl. bij Q. II, 30 (voor dit spreekw. Harreb. I, 427b . 4 g J ~ P In 16 een woordsp. met Arents naam. P Romm. I 18. 1o o e n hoe e n, uit „hoepen loopen", een uitdr. ter P P > >, P P heimelijke vrijerij (Ned. Wbk, VI, 815). J vrijerij ~ alle drie ni, gij en de twee stoepen. e, gJ P Voor bi' malkanderen in een stoep zitten" als plaats voor „bij P P Gouw Amst. VI, 28/9. Romm. I 21. in d e s e n, in dezen toestand, hierin. Vgl. Heine, B. der Lieder (Die Heimkekr 47): g Du bist wie eine Blume, enz. aanduiding van g vrijerij v 1. Ter J J ~ Romm. I, 28. Een rondeel met 9den reel als Romm. I, 11. regel, > 10, 's werelts r o n t h e t, de aardbol (orbis terrarum). Vgl. uitdr. als Y~ g 's werelts krijt e. a. bij Q. II, 25. 4 J J ~ h e e n s iem. gedachten of voorstellingen. g P Y a en g g Voor dit versje, geheel in den trant der oude Adieu-liederen vgl. Romm. I Jog g I, 58 met de daar vermelde Fransche voorbeelden van ditenre • vgl. ook V. Vloten, g g Ned. Geschied. II 341. Romm. I 29. schansen schansen opwerpen, v 1. . VI 4. n, vgl a n s hier wel speciaal in toepassing op de 0 v e r 1 a n d s c h e lands- P P g P knechten hoewel hans ook voorkomt in de bet.:ezel (Kil. socius, collega: g ~ g vl.Tr.m.bl.90. g r o o s e c r a n s als teeken van beantwoorde liefdev 1. Rose 777) tegenover g g een krans van biezeng v 1. Q. III 18). 4 Romm. 134. 3: de arbeid" (moeite, inspanning) is weldra door de rust vergoed en ~, ~ P g g vergeten. 6: w e 11 us t, hier nog in 't al gem. lust, genot. ~ g g ~g 179 met een click zie Q. VI 19. Voor het Renaissance-begrip der eer vgl. Bredero I, 337, 355 ; Hooft's Granida, P g > > , ,enz.; Hooft Ged. I, 37 : Eer is het lof des deuchts. Romm. I 35. Meyskens van de courtosy, vgl. Q. VII, 41; Inl. II. Y Y+ g ~ 41; Ook hier bespot R. V. ze, blijkens de geijkte termen honneur" en rammerc " P , blijkens g J ~, ~,g Y nae d'oude sleur) die hij haar in den mond legt. J g Voor Roemersurisme zie Inl. V. P Romm. I 37. de P a e (weer) = de Priester. Vgl. Inl. III voor den tijd van vervaardiging. P g 2 4, 5 vgl. . II 52. Romm. I 38. o n v e r s o c h t, (nog) onbeproefd. ~ g P r e u c k e l o o s, roekeloos. Zie Fr.-V. Wijk 553. ~ Wij bewijst R.s vroomheid (vgl. Romm. I, Inl. VI). J g ; Romm. I 39. Vgl. voor dit gedicht Inl. III. g g 1 2 zullen vermoedelijk doelen op de Commissarissen der Beroerten", P » > .die Sept. 1567 te Amsterdam verschenen. Op hun last zijn een menigte Amster- P P zijn g dammers waaronder de beste burgers (vandaar 3: den rechten Patriot") tot eeuwige ballingschap met verbeurdverklaring van goederen veroordeeld(vgl.4 . g g P g g verheven: verheffen, vgl. 1, Q. VII 44: heven. 4 s c h a t t en en s c h e e r e n, door zware schatting er al het mogelijke van g gJ halen. s 1 o t, besluit. o recht rechtschapen, eerlijk. P t, P ~ eerlijk I 40. 3: vgl. Q. VII 40, r. 8;Inl. III. 4 4 : hem voortdoen zich voordoen. 6: hem beloven zich verheugen (= zich bedanken Ned. Wbk. g n, :II 1748 wederk. ei g. c. gen. dus hier d aar a f enz. ~ g g ~ Romm. I 42. Vermoedelijk zijn hier bedoeld Dieu w e r a c o b s d r. B e n n i n h en Vermoedelijk zijn g 'G overt D i r c k s z. W u tiers die 10 Jan. 1580 met elkaar in huwelijk Y ~ J ;traden. Zie Inl. I; III. solaes zie Romm. I 11. 180 6: D i e w a r woordsp. met: die war (war = verwarring; Boekenoogen Pg g 1185 • Mnl. Hdwbk. 690 : w e r r e, en vgl. 7 : G o d e s- f r e d e in woords . , ~ g P metodsvrede . g Romm. I 44. , tafelrecht tafelwetten. In deze tafelwetten die een aardigen kijk geven op de toenmalige disch- g kijk g P e g gebruiken, komt R. V. weer op voor de Hollandsche beleefdheid" tegenover ~ P ~, enover g de courtos " (vgl. Q. III, 17, waarvan de inhoud in hoofdzaak met dit versje Y g , ~ versj . o e t r o n t s openhartig,ruw eerlijk (voor de -s ed. 1669: o e t s To n d s) g ~ eerlijk g zie Ned. Wbk. V, 3001. 371/2). 4: de om an er (of: rondeeltje Bredero II 84), een beker, die g g J , bij alle gasten, met de zon om, rondging,met de bedoeling elkaar een dronk J g ~ a g toe te brengen. Ieder, die daarna niet meer drinken wilde, moest daartoe vrijheid g > > vrijheid (Ter Gouw, Volksverm. 670). 5: g vl . . III 17 r. 3 (in verband met r. 1 ald.). 4 > 7 : vgl. 1. Q. III 17, r. 4. 4 8: s out niet het w o o r t, val een ander niet in de rede ? vgl. mnl. p ~ g s ouden splijten, spouwen ? Of van o u wen - spuwen; het w o o r t P n, PJ ~ P P ~ s ouwen met spijkers spreken ?" P n, PJ P 9: als men voor de tweede maal rondgaat moet men niet meer dan de g , helft van het eerst opgediende aanbieden, opdat er niet overmatig veelgegeten. Pg ~ P g worde ? e n e d ij s t uit lat. b e n e d i c i t e: het gebed voor den maaltijd. Vgl. b g maaltijd. g J S ie hel (1694) 213 • Romm. II, 23. Voor het gebruik van dergelijke Kathol., P g ; ~ g gJ termen zie Inl. III. 11: boven — meer dan) eens .... Vgl. Q. III, 17, (r. 5 g Q ~ ~ 5)? onwil boosheid. Romm. I, 54. ranck gril. ,g w a n c k e n, omgaan. Vgl. Vondel (v. Lenn.) IV, 138. ~ g g ~ o n v e r s a e c h t, hier onbezonnen, onbesuisd. ~ ~ d a n c k e n, woordsp. met de bet.: afslaan, afwijzen. , p ~ afwijzen I 55. , i snel, spoedig (Mnl. Wbk. VI, 1450 . Vgl. Jamm. 4 r. 35. r s,s , p g , g ; Romm. I 56. de wereld; vgl. s w e r e l t s erven (Mnl. Wbk. II, . deser erven, e g, 726 . Tegenover S ie hels geloof in de standvastigheid van zijn geliefde stelt R. V. eg P g g g zijn g d veranderlijkheid der vrouwen, hem uit ervaring bekend. S ie hel (geh.. hier de ve a J , g P g g 181 1578) en R. V.eh. 1583) zijn nog ongehuwd, dus dateert het versje (als het zijn versj g g g ~ e van vóór 1578. I 57. hemh e n o e hen laten „genoegen" (bedr.), tevredenstellen. Vgl. n, >:g g g g ~ g Romm. II 33 (ook voor den inhoud) en Q. III 10 : houdt m a e t .... Iets dergelijks Thom. Mori E i r. 228: g J Pg De Mediocritate, e Graeco. Agros ego haud porrectiores appeto, g g P PP Non auream aut Gygis beatitudinem. Yg Quae sit satis sibi, vita sat eadem est mihi, Illud nihil nimis, nimis mihilacet. P Romm. I 58. Een adieu -1 i e d, als Romm. I 28 • vgl. o. a. Marot. 204 • Ronsard V, 110• ook I314. wel schoon zeer schoon. 01 ij t, plezier, naast o 1 ij s (Mnl. Wbk. III, 1058). j J JAP ~ J ~ d e v i s e r e n, spreken, ei g. uiteenzetten • couten en deviseren" ook Q. I, 8.~P ~ g ; ~ s aseren (Fr.-V. Wijk P anseeren•vl.hd.sazieren• spazieren) P ~ vgl. doelen vgl. 1, Q. I, 36 ; Inl. IV. 4 o s s e t een drank ? P s t r e m m e l i s stremsel. Zie Inl. V. S t. A n t h o n i s d ij k de tegenw. St. Antonies- of Jodenbreestraat en het J g verlen de daarvan aan de overzijde van de N. Heerengracht. Verder liep de overzijde g P dijk lans het I over Zeebur, en Diemen tot Muiden (Amst. in de 17de eeuw J g g Gr. en Bl. 115; Ter Gouw, Amst. VII 322, 323). Kennelijk was de dijck" de geliefkoosde wandelplaats der Amsterdammers. Zie ook Romm. II, 34. g P ~ 34 Out e w a e 1: in R. V.s tijd nog een apart gehucht (1658 bij Amst. gevoegd), J g P g J g g, dat men langs den St. Anthonisdijck, op weg naar Diemen (vgl. Q. III, 4 4), g J A P g g bereikte.u e 2 , 24 g g ~ A n n e k e n s h u s: verm. het gildenhuis van het Ber envaarders ild (vgl. Y g g g g v. d. Aa, Aardr. Wbk.) te Amst. buiten de stad, aan den Amstel. Immers de Bergenvaarders onderhielden het St. Anne-altaar in de N. Kerk. Dit huis zal g ook als herberg verhuurd zijn in elkgeval na 1576, toen het, na brand, g J~ g herbouwd werd. 't Re uliershof: zie Q. I 36. g 18:vl.bi' •II 58. g J ij s b o 1 t, een winterstoofpeer. J ~ P 20 en 21 kunnen slaan op het beleg van Haarlem in 1573. Zie Inl. III. P g Toch is het zeer wel mogelijk, dat R. V. in 20 zinspeelt op iets dergelijks, als P P g J ~ wat men bij Bredero vindt (III, 289 nl. den wederzijdschen naijver, wedijver J ~ ~ J J ~ J 182 of iets der g. tusschen Amst. en Haarlem • deur b e d w a n c k in 21 moet g dan zien op R.sgedwongen afscheid van de streken, waar hij zoo veel P ~ hij heeftenoten. Voor m e n c. plur. vgl. Q. VII, 5 r. 5. g P g ~ M a r r ken C u e r s, waarsch. dezelfde als m ij n Lief aan het slot Y Y ~ J van hetedicht. R. V. is dus nog ongehuwd • vandaar dat het versje van vóór g g g ; versje dateert. In 't vervolg worden alle plaatsen genoemd, waar de dichter zich placht te g P g ~ P vermaken in zijn jeugd. 't Is een weemoedige herdenking van verloren J J g g g „ vroolijckheden". Dat zijn Lief" i n liefden rebel was, (43) stemt hem J zijn ~,: eveneens tot weemoed. 25: anderdenhout thans (door samentr.) Aerdenhout. 35 36. Blijkbaar had R. V. in zijn tuin duizendschoon met h o e , J zijn langer hoe liever (volksnaam voor versch. planten, Heukels Ned. Volksn.) P er tusschene lant. De duizendschoon is la sant" als zijn lief, met gP „PY zijn ~ dit verschil, dat haar niet (als de duizendschoon) hoe langher hoe liever in 't g hart ise lant (= dat zij hem niet steeds meer bemint, vgl. Een dergelijke! gP zij ~ g g J opsomming van allerlei bloemen bij S ie hel (Hertsp. IV, begin). P g J P g P ~ b r u n e t, eranthemum, flos Adonis. roder man t vgl. hd. r o t e r m u n d een vaste term in de minneliederen g ~ 52 : word e werd. Vgl. Q. II 29, r. 9. Romm. I 59. vlot e 1, vlakke schotel (Oudem. VII 668). o f f e bier schuimend bier. Vgl. mnl. u f f e, een soort broodje bol P r, g P } J ; , ei g. wat opgeblazen, gerezen is. g P~ g f l a e r flapkan. V 1. Schotel, Maatsch. leven 11. PP , P g dur 1 i c h t i c h (= doorluchtig), g, doorschijnend drinkschaal, bokaal. m o s (m o s t), e, of nog niet geheel door giste wijn. ~J g g g g wijn : niet niets. Heteheel is niet overduidelijk ! Misschien bedoelt R. V. De goede drank g J g smaakt altijd lekker, zelfs al zou men jongen vurigen wijn uit een aarden J ~ J g g wij drinken. Romm. I 60. Dit versje (vgl. Inl. I) komt voor in Douza's Vrundtboeck" (ald. fol. 86 J g „ ter Leidsche bihl. Door 6 komt R. tot zijn slotsom : evenals de tweehoofdige Janus naar J g twee zijden ziet, zoo ook Janus Douza : de oude (d. i. de classieke) en nieuwe zijde en Ned. Renaissance-) poëeten bemint hgelijkelijk. P hijgJ J Romm. I, 62. Y s b r ant (de naam) hier in woordsp. met ij s brandt blijkens 6. t, P J ~ J 183 Ysbrant vat het aldus op het ijs brandt, Vrijer, er J~ e P„ J ~ g loo en". Evenmin begrijpt hi' de bedoeling van 2, blijkens zijn verwonderde ~ blijkens zij Phij g vraag „PP " Met : o het Water" bedoelt R. V. : aan het „ Damrak. Zie bij Q. II, 5. J Q ~ 5 : a l wel. Romm. I 63. b e d i e t, beteekenis. Met zijn opschrift kan S ie hel zinspelen op zijn zijn P ~ P g P P zij van het versje (zie beneden) en bedoelen vat het niet op als mijn mij J P persoonlijke opvatting,maar als dichterlijk tijdverdrijf. In zijn antwoord dichterlijk tijdverdrijf. zij I 64) komt R. V. uit voor zijn navolging (vgl. het opschrift beneden J g g g P bi' Buchanan): Crates is de auteur van het eerste, zwartgallige edicht'e• J ~gedichtje nu zal hij, naar M e t r o d o r u s het antwoord geven. J g 4 en 5 zijn toepasselijk op R. V.s bedrijf, vgl. Romm. I, r. 9, 11 waar J P J P J, g > > hij de lichtzijde er van aanwijst.lichtzijde aanwijst J arm, vgl. Romm. I 9. g staen = bestaen, aandurven? 11: niet niets. 17 en 18 : de ouderdom kwelt den mensch met ziekte en vrees voor den dood of het lijden. J Naar Ronsard I 668/9 : Quel train de vie est- it bonue ie suive, , Afin, Muret qu'heureusement ie vive? > ,q Aux Cours des Ros re ne l'ambition, g , Les Senateurs soptleins de passion P P Les maisons sont de mille soucis pleines, Le labourage est tout remli de eines, ~ P matelot voit a deux doigts du bord g De son bateauendre tousiours la mort. P Celuy ui erre en un pays estrange, Y4 PY g, S'il a du bien, craintu'un autre le mane : q g Leuerrier meurt masqué d'une valeur ; g q Le marriage est comblé de malheur, , Et si lon vit sans estre en mania e g, Seul & desert it faut user son Age : g Avoir enfans, n'avoir enfans aussi Donne tousiours q domesti ue souci. La ieunesse esteu sae & mal habile P g La veillesse est languissante & debile, g A ant tousiours la mort devant les yeux. Y Y Don ue Muret, ie cro qu'il vaudroit mieux q ~ Y4 L'un de ces deux, ou bien iamais de n'estre, Ou de mourir si tostu'on eient de naistre. 9 184 Vgl. ook Buchanan, E i r. I, 333 E Graeco Posidippi, seu Cratetis. g ~ Pg ~ PP~ Quod vitae ingrediaris iter ? si rura labore, , Si domus est curis anxia, lit e forum, , Si mare sollicitat terror, metus urget habentem ~ g Remere re : ast inopem cura molesta co uit : coq ui P g P torisenialibus adstat : es ex pers g P Coniu is id saevae est de ere more ferae : deg er g~ aerumna comes :quasi manca est orbe senecta, , Robore canities ment e inventa caret., Primum ergo optandum est non nasci, proxima vota g P ~P Aerumnas fatoraeveniente mori. P , Hoewel R. V. hier navolgt (zie beneden), geeft dit gedicht toch duidelijk zijn g ~g g levensbeschouwing weer. Vgl. Inl. VI. Voor 27 vgl. I, 4 r. ; Romm. II, 3. ~ g g ~ ~ ~ b e z i n d h eb be n, liefhebben. (Ned. Wbk. II, 2479). ~ ~ c r amen b e s o r e n kinderen verwekken. , g d a r f dbehoeft gij. Y~ g J Vgl. Buchanan E i r. I, 333 : Contraria sententia verisimilis, ex Metrodoro. g Pg Quod vis vitae iter insistas. Si rura voluptas, P , Tectauies habitet, fama decusque forum, ~ , q Rem mare suppeditat, comitatur gloria ditem PP g Siere re it, nemo conscius est inopi. P g P Felix vita torisenialibus adstat • es ex pers ; g P Coniu is & curae ondere liber eris. g~ P Delitiaeatrum soboles, minus an eris orbus , P ~ g Robusta es aetasrima secunda pia. P ~ P Commodouum vitae tot sint, vota utra ue damna : q ~ Q Non nasci, aut hausta luce, re ente mori. ~ P Romm. II 2. , Naar Cato, Dist. de Moribus I, xxi Pau ertas ferenda fortiter est. a ~ P Infantem nudumuum te natura creárit , 4 Paupertatis onuspatientenferae memento. P P Voorgedichten op tafelborden zie Inl. IV. s c h r ij v e n, inbakken ? g P ~ J ~ Alleen Romm. II (No. 1-15),dus tot de Boerti he" zijn vertaald of bewerkt ~, g naar Cato, die daarna volgen zijn blijkbaar Roemers eigen werk. ~ g zijn blijkbaar g 185 Romm. II 3. Naar Cato I xxii : Mortem ne que metuas ne que optes. I, q 4 P Ne timeas illam quae vitae est ultima finis : ,q Qui mortem metuit, quod vivit perdit id ipsum. ,q P P v 1. ook ib. H, III: Summum nec optes nec metuas diem. g : p Lin ue metum leti nam stultum est tempore in omni, ; , P Dum mortem metuas, amittereaudia vitae. g Blijkbaar P J eb .I I, 4. , J Romm. II 9. , Vermoedelijk naar Cato II, xxVIII: ~ In temperantia diuturnior voluptas, quam in vita dissoluta. P P ,q Fortius ut valeas interdum arcior esto : , P Pauca voluptati debentur, plura saluti. P ,P Romm. II 15. , Naar Cato IV xVI: Utendum divitiis est. , Utereuaesitis opibus fu ge nomen avari. q P g Quid tibi divitiaerosunt si pauper abundas? P ~ P P Romm. II 18. 2: bm y, nl. bij een roemer een wijnglas. Vandaar dat ge r, t Y J g goe J g r o n t s zijt, wat hier niet (als boven o.a. Romm. I, o p e n- e e r l ij ~ J k, hartig beteekent, maar gesteld op iets ronds (nl. een 'rond wijnglas),v 1. ~ vgl g P also e t m ij n s enz. bij Q. V, 1. Tevens zal men hier een toesp. g J J 4 ~ P hebben te zien op den dichter zelf, als den ronden Roemer". P > >, Romm. II 23. g r a c y, ei g. het dankgebed na het eten (uit r a t i a s), maar ook : het g g g glaasje daarna (Ned. Wbk. V, 40, 601 blijkens s J oo u aen s i c h t b e- g J ~ ~ ~ w ij s t tevens in woordsp. met de bet.: „bevalligheid"P J evenals in het spreekw.: P het heeftratie noch benedictie, het heeft gedaante noch g ~ g heerlijkheid (Harreb. I, 256b . > b e n e d ij s t, het gebed vóór den maaltijd, vgl. Romm. I, 44. Liever nog ~ g J, g ~ g dan der a c y, waarmee alles eindigt, hoort hij de b e n e d i' s t, waarna al hij g g , J ~ het eten en drinken nog beginnen moet. g g Romm. II 24. Wie er op uit is, hem onbekende meisjes te verschalken, misleidt ze 6f meisjes P ~ ~ loopt er zelf in, doordat hij ze niet kent. hij P ~ 186 Romm. II 26. Waarsch.ericht tot een Hervormingsgezinde, die door vraatzucht zijn g J belijdenis slecht in praktijk brengt. Het versje dateert dan van na 1578. versj J P J g hoen b r e e c k e n, in stukken verdeelen, om het vleesch te eten. (Ned. Wbk. III 1241/2). Romm. II 27. 1: als e e n en e e n e (de man en de vrouw) samen alleen ene aar d g P zijn (= een paar vormen en paren). J P P 2 bevat een onkiesche toesp. P Romm. II 33. hemhenoe hen laten, vgl. Romm. I, 57. g g ~ g ~ Vgl. Inl. VI. g Romm. II 34. Over dit en het volgende versje zie uitvoerig Sterck, Aanv. 10. Er blijkt uit, versje blijkt : g ~ dat R. V. niet Roomsch is, daar hij zijn vriend op Paaschdag uit den verplichten hij ~ P g P kerkdienst wil houden. Blijkens het b de vrysters gaen" zijn beiden nog „Y Y g J g ongehuwd. Daar S ie hel het eerst (in 1578) huwde, moeten de gedichtjes van g Pg ~ g J vóór dit jaar dagteekenen, temeer daar de Kathol. nog vrij zijn in de uitoefening J b~ , g J J hunner eeredienst, wat hun van 1578 af werd belet. Sterck stelt het versje met versj ~ antwoord 2 a 3 j. na 1566, toen R. V. 21 a 22 en S . 19 a 20 '. oud was. J ~ P J Tevens blijkt hier de strenge opvatting omtrent wat op zulk een feestdag al J g P g P g dan niet betamelijk was. J 7 : d e d ij c k zal de St. Anthonisdijk zijn. Vgl. Romm. I, 58. J J zijn. g ~ Romm. II 35. Ook uit de uitdr. daer is hes el en ghesangh" (8) blijkt de nog vrije blijkt „ g g g vrije uitoefening van den Roomschen eeredienst. Sp. geeft aan R.s uitnoodiging gevolg, stelt er prijs op hem te ver- P g g g g g, P J P zekeren dat zijn bezoek niet voortvloeit uit gebrek aan ander tijdverdrijf, in ~ J g welkeval het weinig waarde zou hebben. g g d a n c k, aanspraak op erkenteli'kheidNed. Wbk. III, 2280). ~ P P erkentelijkheid ~ i e m. b c o m e n, bij iem. komen (Ned. Wbk. II, 2616). Y ~ J ~ 9: beter mach wat beters kan doen (dan de bovengenoemde dingen). g Romm. II 41. Men vgl. voor dit versje de hieronder volgende voorbeelden: versje g g Thomae Mori E i r. (Thomae Mori G. Lilii Progymnasmata) 173: P g gY 187 AOYKIANOY. e J N N ~ N ~ / S z8 o8vos, zwv Qwv aya wv arco aE, ~ ~ ` ,fltwoó1uvoc,, a N xzE'vwvw ~~o wv ~ , ' , ,~, , < < ~, N 6r ~ av 60 i o a w Tara vo 'aa ~~ g~os ovzos, s ,a~ ~! s:. N ~ J J ~ Ec oc, xac a~cav Ez ov E . ~ ~ ~ ~ ~~~µo6a~o G. Lilii de moderato sumptu. P Divitiis utare tuis, tanquam moriturus. ~ q Tan uam victurus, parcito divitiis. q ,P Vir sapiens est ille quidem, ui haec ambo volutans P q ~9 Parcit, quique modum sumptibus applicuit. q q P PP T. Mori. Tanquam iam moriturus partis utere rebus. q P Tan uam victurus denuo arce tuis. 9 P Ille sa it ui er ensis hiis rite duobus, P~9 PP Parcus erit certo munificusque modo. q v l. G. Buchanani E i r. Lib I, 339: g Pg ~ E Graeco : Mors velut immineatraesentibus utere rebus: P , Verè etenim sapiens est is ui certum adhibere P ,q Novit avaritiae luxuriae ue modum. ~ q ook Nicolaus Borbonius 115: E Graeco Luciani. Utere divitiis tanquam moriturus & idem q ~ Tanquam victurus con ere parcus opes. q g P P Est animi virtus sorti moderantis utrique, Scire suis opibus parcere, seine frui. P P ~ Raets. 2. Sinte Lu eri'ns geselschap, de luiaards. Vgl. Q. VI, 51. Y J g P~ g ~ 5: het meest lydende ghewas der aerden, nl. het vlas dat Y g > > gezwingeldg en over den hekel gehaald wordt, het vel" is dus van linnen.. ~ „ Vgl. het raadsel: g Eerst was ik ' jong en schoon J g En droeg een blauwe kroon g Toen werd ik oud en stijf J 188 En kreeg een band om 't lijf, J, Daarna werd ikestooten en geslagen, g g g , En eindelijk van koningen en bedelaars gedragen. J g g g Voor een dergelijke personificatie vgl. Jan G e r s t e k o o r n (De Cort's g J P g vert. v. Burns' Lied. 309). 6: de veeren. Raets. 3. k n u r f, knobbel, bult (Oudem. III 447); vgl. Totten Leser. b a r c k h o u t; bar c k, schors van een boom (Oudem. I 312 ; vgl. Ned. Wbk. II 1023). de verdryver van rou de vreugde of: de wijn. Y ~ g J 9 : een lichter van de k a n, omdat de wijnkan bij 't vullen van den wijnkan J ~ roemer daaruit, lichter wordt; in woordsp. met d e kan lichte n, (veel) > P~ drinken pooien. ,P h e n a n, naamgenoot, nl. Roemer. Vgl. bij Q. VI 30. g ~ g ~ g J Raets. 5. swarte custen het Back" vgl. Q. VII 54. 3 vgl. de beschrijving van het kaatsspel bij Schotel, Maatsch. leven 119, 120. g J g P J > 4: het Gelderse oorlock comt met mijn rusten als ik rust, J ~ is dat een s bewij dat de G. oorlog in aantocht is. Over dien oorlog —1543 1543), J~ g g waardoor men te Amsterdam voortdurend bedreigd was, zie Ter Gouw, Amst. g > > IV,assim. P V b , ib. V, 488/9 werd in zulke gevaarvolle tijden natuurlijk geen gebruik gemaakt. tijden natuurlijk g ~ ~ g g g 5 : hij, die moe is van ledigheid, jaagt . . . enz. J~ g ~ eenhetral de bril, een raket. g Y 8, 9 vgl. 1. Q. IV 13. 4 Raets. 9. 1: de zone Gods, Jezus. Vgl. Matth. 8, 20 • Lukas 9, 58. g Raets. 13. tresoor schat. q J u ij t w o r d e n, verliezen. Vgl. Veelderh. gen. D. 47. ~ g g INHOUD. Blz. Inleiding I—XLVII § I. Roemer Vissscher's leven. § II. De „amoureuse" Roemer Visscher. § III. Toespelingen in de Brabbeling in verband met de geschiedenis van Amsterdam. § IV. De Brabbeling als beeld van het huiselijk en maatschappelijk leven van Roemers tijd en omgeving. § V. Roemers letterkundige werkzaamheid. Vertalingen, Dialectische eigenaardigheden. § VI. Roemers levensbeschouwing. § VII. Wijze van uitgaaf; Bibliografie en Ver- gelijking der drukken. § VIII. Literatuur en Bronnen. Tekst . 1— 95 Aanteekeningen 97-188