68 P. LANGENDIJK HET WEDERZYDS HUWELYKSBEDROG THIEME - ZUTPHEN KLASSIEK LETTERKUNDIG PANTHEON F > ? e$. a l z ? ? ! ,.a ,,) # i t - -s/+## Z.. a.ie -' j ' . oeoe ' #F 'A Wf x *. l l q,<. ' f 6 k ' / .. $ l *. *' hrk.l J *' e .g y*.l ,< *2- ':5 q I #V 'l . ' j . 'J ,j r y>'yk v*' ,s y . )' . .t q - -. . '& be ., %* * g I wo %x ryv; < v* - j j' v . - , q. .; v/%p4 w . * A N x. ;*..rl ç .3' ' M d& Kees Brusse :< Mieke F/fkk als Jan en Klaar in de opvoering van ,,Het X:#erU #J Huwelyksbedrog'', door &/ Rotterdams Toneel. (Rqie : Richard Flink) seizoen z#Jp/Jz H et w ederzyds huw elyksbedrog Blqspel door PIETER LA N G EN D IJK Van inleiding en aantekeningen voorzien door Dr. W . A. ORNVE Zevende vernieuwde druk % BW'ay A@ #o 9 Qeh #% > . 1e oe 4' oW en'o+e B.V. W . J. TH IEM E & C 1E - Z UTP H EN KLASSIEK LETTERKUNDIG PANTHEON onder redactie van Prof. Dr. C.L. Neutjens, Dr. W. A. Omee en Prof. Dr. L. Strengholt 3e oplage Copyright: B.V. W. J. Thieme & Cie - Zutphen Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/ oj openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm ofop welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. ISBN 90 03 20730 5 VO O R W O OR D Het Wederzyds Huwelyksbedrog van Langendijk heeft in de oude uitgave van het Klassiek Letterkundig Pantheon sinds 1894 6 drukken beleefd. D e tweede druk van 1899 was geannoteerd door dr. F. A . Stoett, die er een korte inleiding aan liet voorafgaan, waarin hij alleen de keuze uit de eerste 4 drukken uit de achttiende eeuw verantwoordde. Van Stoett's overvloedige verklaringen en aantekeningen heb ik bij het voorbereiden van deze uitgave dankbaar gebruik gemaakt. Evenals Stoett heb ik de druk van 1720 (B) a1s legger voor deze uitgave gebruikt. Hopelijk za1 deze uitgave de belangstelling die er reeds bestaat voor onze unieke blijspelschrijver uit de 18e eeuw, vergroten. M ook, zom er 1971 W . A. Ornée D eze nieuwe oplage is van een aantal fouten gezuiverd; nodige woordverklaringen zijn aangebracht. Dank aan collega's die mij op vergissingen en tekortkomingen wezen! Bijzondere dank ben ik verschuldigd aan prof. dr. C. A. Zaalberg. Mook, voorjaar 1977 jV. A. Ornée 3 l N L E l D l N G 1. Pieter Langendijk aIs blijspeldichter Het Wederzyds Huwelyksbedrog, een blijspel in 5 bedrijven, verscheen voor het eerst in 1714, en werd evenals Langendijks voorgaande spelen, ,,Don Quichot op de bruiloft van Kamacho'' en ,,De Zwetser'' gedurende vele jaren in de Amsterdamse schouwburg en ook daarbuiten gespeeld. Volgens Langendijks biograaf, Pieter Kops, gaf Langendijk Het Wederzyds Huwelyksbedrog uit in 1712 en ,,wierd het eerst twee jaren laater ten tooneele gevoerd.'' (1) Die eerste uitgave van 1712 is echter nooit gevonden; bovendien is er nog een andere reden om aan het jaartal 1712 te twijfelen. Bij de vierde druk uit 1754, bij lzaâk Duim te Amsterdam, lezen we in het voorbericht: ,,Dit blyspel, het W ederzyds Huwelyksbedrog, quam veertig jaaren geleden, naamelijk in den jaare 1714, de eerste maal in het licht, en istot heden, gelyk alle myne tooneelstukken, op den Am sterdamschen Schouwburg vertoond.'' Er zijn dus twee mogelijkheden, èf Langendijk vergist zich, of Pieter Kops, die pas in 1760 zijn biografie schreef, heeft misgetast. Kops heeft, blijkens andere plaatsen, voor zijn biografie gebruik gem aakt van ,,eigene aanteekening des Dichters'', en het is derhalve niet juist, zonder meer aan te nemen, dat Kops zich vergist heeft. Misschien is er nog een andere mogelijkheid: ln 171 1 is Don Quichot op de bruilolt van Kamacho vertoond, maar de eerste uitgave van dit stuk dateert van 1712. ln 1711 is dus gebruik gemaakt van het m anuscript, een afschrift, een voorlopige druk, of wat dan ook, alléén voor de acteurs. Het is nu mogelijk, dat Langendijk zijn Wederzyds Huwelyksbedrog in 1712 voltooid had, het m anuscript of een afschrift daarvan aanbood voor de opvoering, en tot 1714 m oest wachten, eer het gespeeld werd. ln hetzelfdejaar is het dan ook gedrukt. Daarmee zou tevens verklaard zijn de opmerking van Pieter Kops, dat àet eerst tweejaar later gespeeld werd. Of er een reden geweest is, dat Pieter Langendijk twee jaar zou hebben moeten wachten, is ons onbekend. Het stuk heeft na de eerste opvoering vele reprises beleefd, bovendien is niet aan te nemen dat er bezwaren zouden gerezen zijn tegen ,,stotende of kwetsende passages''. Voor de huidige lezer is er een onderscheid tussen H et Wederzyds H uwe- Iyksbedrog en de beide eerste toneelstukken van Langendijk, althans wat de opzet en de voorrede betreft. Langendijk noemt het stuk een blijspel. ,,De Zwetser'' noemde hij een kluchtspel en ,,Krelis Louwen'' dat in 1715 verscheen, noemde hij een kluchtig blijspel. Wat volgens Langendijk het onderscheid tussen deze categorieën inhoudt, lezen we in het voorbericht bij de uitgave van .,,Kre1is Louwen'' (2): ,,Ook ben ik van gevoelen dat men een spel, waar van de geschiedenis als ondqr gemeene persoonen voorvallende verbeeld wordt, dus behoorde te noemen (n.l. klucht of kluchtig blijspell; om een onderscheid .te maaken tussen spelen die een ernstiger taalvereischen, naamelyk: zulke, waar in zich hevige hartstochten van liefde en haat onder personen van staat opdoen, met tussenpoozingen van blyschap en droefheid, tot dat zy in volle vreugde eindigen; deeze komen dunkt my beter den naam van Blyspél toe.'' Het Wederzyds Huwelyksbedrog onderscheidt zich verder van ,,Don Quichot op de bruiloft van Kamacho'' uit 1712, dat ook een blijspel genoemd wordt, maar slechts 3 bedrijven telt, evenals het blijspel ,, Quincampoix'' uit 1720. Dr. C. H. Ph. Meijer geeft in zijn dissertatie over het leven en werken van Pieter Langendijk a1s zijn mening te kennen, dat Langendijk een tComédie de Caractère heeft willen geven. (3) Misschien, aldus Meijer, heeft Langendijk wel karakters willen tekenen, blijkens zijn voorwoord, maar veel ontwikkeling is er niet in de karakters. Wij zouden ons nog iets sterker dan Meijer willen uitdrukken: A1s Langendijk er naar gestreefd heeft ,,De kentékenen (caracters) der ondeugden met kunst op 't tooneel bespotliik tç maaken''. dan is hij daar niet erg in geslaagd. De sterke scènes in het stuk zijn doorgaans van kluchtige aard. Veel wijzer za1 het publiek door het aitllschouwen van het stuk niet geworden zijn, laat staan dat ze tot een of ander inzicht zouden zijn gekomen. W èl zullen de bezoekers hebben kunnen lachen om de vele kluchtige scènes. De vraag mag gesteld wordenof Langendijk iets meer heeft willen zijn dan een schrijver van kluchtige (blij-) spelen. A1s we de ,,voorreede'' voor Het W ederzyds Huwelyksbedrog lezen, kunnen we ons niet aan de indruk onttrekken, dat zijn toon wat zelfverzekerd klinkt. Dat hij iets meer kennis van zaken meent te hebben, blijkt ook uit ,,Aen den Leezer'' bij de derde druk van ,,Don Quichot op de bruiloft van Kamacho''. Hij heeft n.l. Don Quie'hot in l 7 14 nogal wat bijgevijld, op grond van aanmerkingen van vrienden en toneelkenners, maar ook op grond van inzicht in eigen gebreken; ,,de misslagen, die ik daar zelf in bespeurde, nadat ik wat m eer kennis van de schikking, die in een spel vereischt wordt, kreeg, hebben my lust gegeeven om het hier en daar te beschaaven.'' (4) Dat Langepdijk zich als toneelschrijver enigszins voelde, is niet zo onbegrijpelijk, ook a1s we letten op zijn levensloop (5). ln 1708 wordt hij patroontekenaar in vaste dienst bij Abraham Verhamme, op een ,,vry goede jaarwedde''. Financieel begint het hem beter te gaan, hij maakt enige naam met zijn gelegenheidsgedichten, maar bovenal heeft hij succes met zijn toneelwerken, Don Quichot op de brulloll vzz/? Kalllao.ho en De Zwetser. Vooral het eerste, in l71 1 in première, heeft de naam van Langendijk als toneeldichter gevestigd. W e kunnen dus, nietzonder enig argument, de stelling wagen, dat Langendijk, op grond van wat hijzelf noemt ,,wat meer kennis van de schikking, die in een spel vereist wordt'' en zijn naam a1s toneeldichter, daarbij een gevoel van zelfstandigheid, gegeven door een financiële onafhankelijkheid, getracht heeft een ,,echt blijspel'' met karaktertekening en al - te geven. Of hij daarin geslaagd 1s, kan misschien een analyse van het spel ons duidelijk maken. 2. Analyse van de inhoud van Het W ederzyds Huwelyksbedrog Eerste bedrijf. op straat. Toneel 1. ln de eerste l40 regels stellen Lodewyk en zijn knecht Jan zich voor. Uit hun gesprekken blijkt dat ze arm zijn, dat Lodewyk een edelman is, dat ze door vals kaartspelen geld winnen, dat Jan wel eens voor de galg in aanmerking kan komen en dat Lodewyk verliefd is op een jongedame die hij op de Malibaan gezien heeft. Verder vernemen we dat Lodewyk van de 5* gulden die er nog zijn, de staat van graaf zal gaan voeren en Jan zal baron worden. M et deze weergave is echter lang niet alles gezegd. Direct in het begin al komen er komische situaties voor; in vs. 8 geeft Lodewyk op de vraag wie hij zoekt ten antwoord: ,,Ach! Jan! de Malibaan.'' Jan denkt dat zijn heer de Malibaan zoekt; hij begrijpt dan niet waarom ze heel Utrecht hebben moeten doorkruisens want de Malibaan vind je toch zo. Maar Lodewyk herhaalt nog eens zijn klacht, wat gepaard gaat met zuchten en de ogen ten hemel slaan. Jan imiteert hem, totdat hij begrijpt dat de Malibaan de plaats is, waar Lodewyk de geliefdejuffrouw ontmoet heeft. ln vs. 56 roept Lodewyk uit: ,,Ha spyt, ik voer geen staatl'', waarop Jan antwoordt dat hij talloze functionarissen heeft, wat Lodewyk niet begrijpt, totdat Jan hem duidelijk maakt, dat al die ambtelijke functies in zijn persoon verenigd zijn. De beide hier genoemde scènes zijn te vergelijken met een dialoog van twee T.v.-show-komieken uit onze tijd. ln vs. 90 is Lodewyk de lachbrenger, a1s hij Jan, die klaagt over de loodzware koffer, vertelt dat deze gevuld is met kiezelstenen. Het publiek kàn zich (hoeft niet) vermaken met deze vrij levendige dialoog, die echter geen enkele serieuze bedoeling heeft, en bovendien dat zelfde publiek nog de voorpret geeft van ,,nu gaat er wat gebeuren, ze gaan zich uitgeven voor g raaf en baron''. Het tweede en derde toneel (141- 160) geven een alleenspraak van Lodewyk, waarin hij zich openbaart a1s een schelm met een bezwaard geweten; verder een hatelijkheidje op Utrecht in vs. 160, a1s Lodewyk de waard, die zegt dat hij zo goedkoop is, antwoordt: ,,lk weet wel, hospes, dat is te Utrecht zo de wijs.' ln 1 175 krijgen we weer een grapje op Utrecht, a1s Jan tegen Klaar zegt: *5Je woont inUitrecht, zou je niet van adel wezen?'' Dergelijke grapjes zullen het bij een Amsterdams publiek we1 gedaan hebben; Utrecht was n.l. in deze jaren vaker het mikpunt voor de Amsterdamse spot. ln Langendijks blijspel ,, Quincampoix ofde Windhandelaars' wordt de spot gedreven met de plannen van de Utrechtse overheid om een nieuwe verbinding naar de Zuiderzee te graven. (6). Er wordt een compagnie met aandelen opgericht; alles bedoeld om Amsterdam voorbij te streven. Windbuil spreekt in genoemd blijspel in de volgende bewoordingen tot Hillegond: 5:Ja 'k za1 een heerlykheid aan u ten bruidschat geeven. lk wil aan die rivier, die 't Sticht nu graaven zal, Door 't midden van de hei, een zeer vermaaklijk dal Verkiezen, en vogr u een groote hofstee bouwen. E1k za1 u in dat Tem pe a1s hoofdgodinne aanschouwen. De schepen, zeilende by menigte af en aan Door 't nieuw kanaal, waarlangs de timm erwerven staan, En schoone huizen, zult gy zien hunn' zeilen stryken, W anneer ze uit Oost en W est het Sticht met W aar verryken.'' (Eerste bedr., 9 de toneel) Ook in Langendijks Wiskunstenaars valt er we1 wat te lachen om die malle Utrechtenaren a1s Anzelmus, Raasbollius en Urinaal. ln het vierde toneel kom tCharlotte ten tonele, vergezeld van haar meid Klaar. Charlotte is een typische figuur voor een klucht. Ze chargeert en de rol moet dan ook als zodanig gespeeld worden, waardoor de laconieke opmerkingen van Klaar beter uitkomen. Als we Charlotte serieus a1s een karakter'' willen beschouwen, kunnen we haar moeilijk 55 anders zien dan als een nette hoer. Ze vrââgt om aandacht, b.v. in het zevende toneel, door te gillen dat haar parelsnoer gestolen is; ze krijgt dan ook aandacht van Lodewyk, die onmiddellijk met de waard en zijn knecht achter de gefingeerde dief aangaat. De m anier waarop Charlotte Lodewyk ,,benadert'' blijkt verder uit haar gesprek met Klaar in het tiende toneel, a1s Lodewyk achter de jief aan is: :9Voorzeeker is,' 'k hoop dien heer in 't m innenet te trekken. En met een schyn van staat tot liefde te verwekken', - lk heb gezien - dat hy met u iets heeft gesproken, En tweemaal uit zyn beurs geld in de hand gestoken. Toen dacht m y was het tyd om met hem in gesprek Te raaken, door een list; ik wist geen beter trek Dan dezen; want hem zelfs aanspreeken zou niet voegen.'' (249- 257) De laatste zin lijkt op het eerste gezicht een staaltje van achttiende eeuws fatsoen. Voor regisseur en actrice is het echter een uniek spelm oment. Het zou niet voegen''! Een schitterende tegenstelling tot het voorgaande en de hele opzet van Charlotte: D e snol ,,speelt'' dame! Het elfde en twaalfde toneel geven in 't kort wat van de ontwikkeling van het gegeven. Een bode brengt geld van Charlotte's broer Karel. Komisch is (329 evlg.) heeft, hoewel ze met een zak (groot) geld in-handen staan. ln het vùftiende dat de bode drie stuivers m oet hebben, die niemand toneel kom t Lodewyk terug en Charlotte slaat nu weer een heel andere toon aan dan in de voorgaande tonelen. Eerst was ze erg blij met het geld van Karel, maar nu in vs. 375 over het ,,gestolen'' parelsnoer'. 55Zwyg stil myn Heer. 't is m aar een bagatel, Niet waardig dat ik m y om zulk een zaak ontstel.'' Deze volkomen verandering van toon werkt kom isch, evenals Lodewyks cliché-achtige klacht'. 'k W il liever duizendm aal voor u, o schoone! sterven, A1s 't zoet genoegen, van m e uw slaef te noem en derven.'' (vs. 385- 386) Voeg daarbij Klaars verhaal over herderromans (vs. 400 evlg.) en de nog meer overdreven minneklacht van Lodewyk in vs. 420 evlg., dan blijkt het vijftiende toneel alle aanleiding te geven om hoorlijk naar 't kluchtige toe te chargeren. En dat is ook we1 noodzakelijk, want welke carnavalsoptocht krijgen we in 't zestiende en zeventiende toneel (vs. 443---452) M aak plaats! maak plaats! voor den Baron van 5: Schraalenstein''. En dat is Jan m et lakeien en een kruier met een koffer op de kruiwagen. Het TW EED E BED RIJF, in het huis van Charlotte, begint al direct weer m et eenkluchtige scène. Charlotte m aakt zich klaar Lodewykte ontvangen: Hoe ruikt myn adem ? Klaar.. Zoet van geur, Na muskus - Charlotte.. Neen, het is katsjoe dat wy gebruiken. (katsjoe is een gomachtig balletje met zoete geur) Klaar.. Goed; anders m ocht de graaf die lekk're zuurkool ruiken, Die gy gegeeten hebt.'' ln vs. 473 begint Klaar Charlotte te imiteren: ,,Hoe staan myn moesjes? En ruikt myn adem lekker?'' ln het tweede en derde toneel krijgen Hans, de vrijer van Klaar, en Fop, haar broer, hun opdrachten, om het geval nog wat kluchtiger te maken. ln het vierde toneel komt Konstance, de moeder op 't toneel. Toch krijgen we niet erg een beeld van het karakter van de m oeder, al za1 dat we1 iets met schijnheiligheid te maken hebben.Konstance blijft meer een type, met overdreven en een beetje lamenterende toon. Wel geeft ook dit toneel weer aanleiding tot levendig spel met woorden, die voor 't publiek duidelijk in strijd zijn met de ware bedoelingen van moeder en dochter. ln het vkde toneel (561-604) verklaart Lodewyk aan moeder Konstance zijn liefde voor Charlotte, maar in zijn toespraak krijgt de liefdesverklaring toch minder accent dan zijn pocherij over zijn Poolse afkomst en zijn schertsverhaal over Jan, de baron, dielast heeft van depressieve vlagen. ln het zesde toneel kom t Fop, als boer verkleed, de pacht betalen. Het gaat hier niet zo zeer om de vondst (die niet origineel is), maar vooral om de speelmogelqkheden. Het verkleden, het dialectspreken van Fop, het feit dat hij Lodewyk voor een zoon van Konstance aanziet maken deze scène levendig. ln het zevende toneel krijgen we voor de zoveelste maal een liefdesverklaring van Lodewyk; ditmaal wel een bijzonder mallotige: vs. 653: 55By 't diamante licht van uwe tweling zonnen, W ier straalen allereerst m yn m innend hart verwonnen: 9 By 't levendig albast van uw' volmaakte leên Dat 'k niem ant min a1s u, noch heb bemind, voorheen.'' Kluchtig spel en parodie zijn hier de belangrijkste elementen; wie gaat filosoferen over het feit of Lodewyk nu wè1 of niet van Charlotte houdt, vat Het W ederzyds Huwelyksbedrog te serieus op; het is een kluchtig spéélstuk. In het achlste en negende toneel maakt Hans, a1s juwelier zijn De situatie is analoog aan die in het zesde toneel entree. - toneel op 't toneel - met a1s wyk ook nog afzet m et een valse ring. Niet origineel maar we1 altijd leuk is het grapje dat Lodewyk en Charlotte, a1s ze even alleen zijn, telkens weer gestoord worden; zo ook in het tiende toneel, a1s de clown van het stuk, Jan, als baron optredend binnenkomt. ln het efde toneel krijgt Jan de kans om alle mogelijke grollen te debiteren. Langendijk geeft de acteur hier een tekst waar hij machtig gebruik van kan maken. Het is een dolle boel overigens, want iedereen is wat anders (Charlotte en Lodewyk, Konstance, Fop, Hans), alleen Klaar aardige vondst dat Hans, diehalf-W aals spreekt, Lodeblijft Klaar. ln het twaalfde toneel wordt de brief, die Jan met opzet heeft laten val- 1en en waarin een fictief verhaal staat over een wissel, gelezen. De brief bevat een paar namen die we ook in andere kluchten uit die tijd tegenkomen, b.v. Kristoffel Ossekop, de D eense bankier, roept associaties op aan Melchior, baron de Ossekop, een blijspel van Thomas Asselyn (1691). Hans Yzerfresser doet van W . G. van Focquenbroch. denken aan Hans Keyenvresser, een klucht Behalve de vele kluchtige scènes, valt ons in het tweede bedrijf op, dat haast alle personen schelmachtige bedriegers zijn: de samenzwerende vrouwen, die het plan opvatten, dat Charlotte geschaakt dient te worden; Klaar die van plan is, Hans de bons te geven, a1s ze barones wordt. Haar broer Fop keurt dit plan goed. Jan en Lodewyk knoeien m et brieven en Hans verkoopt voor 800 gulden een ring aan Lodewyk. ('t Was eigenlijk 650 gulden, maar Charlotte is nog zo vals om Lodewyk aan te sporen de juwelier de aanvankelijke vraagprijs te geven; ze maakt dus welbeschouwd Lodewyk nog 150 gulden afhandig.) DERDE BEDRIJF, op straat Eerste toneel. Jan, de grootste schelm, doorziet iets van de streken van Charlotte, vs. 937: D ie wederm in komt my te schielyk; naar ik m erk Spruit zy uit kaalheid', is het m aar geen hoerenwerk.'' Lodewyk wordt boos, hij wi1 vertrouwen op Charlotte's rijkdom. Nadat in het tweede toneel de waard, een komische Utrechtenaar, verteld heeft van een erfenis van een oomvan Charlotte, plaatst Jan een zedelijk niet zo vleiende opmerking over Charlotte. Uit het feit dat Lodewyk hier een beetje geprikkeld door raakt, mogen we niet aoeiden, zoals Meijer doet (7), dat er bij Lodewyk liefde in 't spel is. Wat ons voorgespeeld wordt is het optreden van een gehaaide schelm (Jan) en een wat minder gehaaide (Lodewyk), die onnozele liefdesverklaringen reciteert. Beiden vormen een tegenstelling, waardoor, zoals bij alle komische duo's, hun optreden amusant is. Het Jcr#e en vierde toneel geven verder nog een sterke speelscène, als Jan en Lodewyk elkaar voor de schijn te lijf gaan, met veel misbaar, om een bagatel'' van 1000 gulden', en wel zô dat Charlotte, 5: die voor 't venster waargenomen is, alles goed kan verstaan, vooral het slot van de ruzie, ,,Jan.. lk za1 betaalen. Lod.:Hou het geld, 't kan m y niet scheelen. Om duizend gulden, zulken bagatel, krakkeelen?'' Het vtde toneel geeft a1s handeling niet meer dan dat Klaartje komt vertellen, dat m oeder Konstance aan Lodewyk en dat Lodewyk haar dus m oet schaken. Het kluchtige zit haar dochter niet wenst uit te huwelijken in de Don Quichot-achtige reaktie van Lodewyk, de interrupties van Jan, en de manierwaarop Klaartje na veel aarzelingen eindelijk het woord schaken'' durft uit te Het zesde toneel. spreken. Lodewyk gaat een brief blijven alleen. Jan krijgt dus nu zijn kans, en handen aan. Zijn tekst geeft mogelijkheden tot clownerieën en hier en daar wat geestigheden, b.v. de reeds genoemde hatelijkheid op Utrecht in vs. 1176. schrijven en Klaar en Jan grijpt die dan ook met beide De liefdesbetuigingen van Jan zijn een parodie op die van Lodewyk, zijn verhalen doen de htlidige lezer aan die van baron von Miinchhausen denken. ln het zevende, achtste en negende toneel wordt de handeling afgerond. Klaar neem t de brief van Lodewyk mee en komt even later terug met het antwoord van Charlotte. lnmiddels bespreken Jan en Lodewyk hun financiële positie, waarbij het komische is, dat ze t.a.v. hun eigen zaken nogal optimistisch zijn, maar de een de ander wel voor diens zorgeloosheid waarschuwt. 1 l Met het einde van het derde bedrijf is eigenlijk een soort cesuur in het stuk gekom en. Er kom t behoefte aan een nieuwe figuur. De kluchtige situaties kunnen we1 voortgezet worden, maar een nieuwe figuur is voor een stuk van 5 bedrijven geen overdaad. VIERDE BEDRIJF, in het huis van Charlotte De nieuwe figuur is Karel, die in het tweede toneel zijn opwachting komt maken, vlak voordat Charlotte om 7 uur 's avonds geschaakt zal worden, en waar de familie in het eerste toneel met spanning op zat te wachten. Karel maakt de indruk van een detective, die de zaak zal oplossen. Hij gaat met moeder en dochter naar een ander vertrek en Klaar en Hans, haar oorspronkelijke vrijer, blijven alleen. ln het derde toneel krijgen we dan de bekende ,,pruilscène'' tussen Hans en Klaar. Eerst mokt Hans, vervblgens Klaar en tenslotte verzoenen ze zich min of meer. (8) Deze scène doet we1 wat denken aan Molière, b.v. de achtste scène van de derde acte uit ,,Le bourgeois gentilhomme'', of aan Le dépit amoureux'' (eind vierde acte). Toch is het niet zo, dat als men de tekst van de Franse blijspeldichter vergelijkt met die van Langendijk, men van ,,ontlening'' kan spreken, zoals b.v. W alch, Te W inkel en Knuvelder doen. Dit soort scènes kwam èn bij Molière èn bij andere blijspeldichters vaker voor. ln het vierde toneel blijkt Karel zijn speurwerkzaamheden naar de afkomst van Lodewyk begonnen te zijn, maar voor hij alles ontmaskerd heeft, krijgen we eerst nog de smachtende Lodewyk (toneel 7) en a1s een soort ,,tussenstukje'' in het achtste toneel het afpoeieren van de schuldeisers (9), Hendrik en Joris, door Klaar, en als dat niet lukt in het negende toneel door Charlotte. Vooral Charlotte heeft hier een sterke rol. Door aanhoudend te blijven praten en eventueel constant in de rede te vallen, als Hendrik of Joris iets te.berde willen brengen, krijgen de arme sukkels weinig kans hun schuld op Klaar, boodschap te zeggen; tenslotte schuift Charlotte de die onmiddellijk in dit spel valt: (vs. 1568) Juffrouw ik heb 't versloft, en zo a1s ik den m an Hier zie, begin ik om de rekening te denken.'' ln het tiende toneel neem t Lodewyk afscheid en Klaar en Jan kunnen in 't elfde toneel weer een komisch nummerje geven. Jan gaat een gedicht voorlezen, met veel ironische opm erkingen voor en na aan het adres van de dichtgenootschappers. Zijn pochen op zijn bezittingen in Polen is niet vrij van zelfironie, wat gelegenheid geeft wat meer raffinement in het spel te le> en; b.v. vs. 1672: De grond die is er, maar de huizen moet je bouwen.'' Dit naar aanleiding van de grote stad, die Jan aan Klaar ten bruidschat za1 geven. ln het twaafde toneel komt Hans weer in de piste en krijgt van Jan een pak slaag, waarna hij aan Jan Klaars trouwbelofte geeft; Klaar geeft die van Hans ook aan Jan. Deze verscheurt beide stukken en belooft Hans, dat hij later hofmeester za1 worden. Het heeft weinig zin zich af te vragen of Klaar nu Jan, Hans of zichzelf voor de gek houdt. Er wordt geslagen en gekust en de druilorige Hans is met wat geld en de belofte van hofmeesterschap tevreden gesteld. Dat is genoeg voor acteur en publiek. We1 opvallend is in dit vierde bedrijf het satyrisch karakter t.a.v. de geldzucht. Verder bevat ook dit bedrijf weer de nodige komische en kluchtige scènes die trouwens we1 wat afgezaagd gaan worden. VIJFDE BED RIJF, in het huis van Charlotte Het eerste toneel geeft al direct aan Klaar en Hans een voortreffelijke speelscène. Klaar doet of ze al barones is, maar a1s Hans inhaakt op haar toekomstdroom, zegt Klaar toch:Wat kenje mooy vertellenl'' Klaar speelt het zô, dat ze het publiek in het onzekere laat, of ze al die verhalen van baron Jan nu wel of niet gelooft. krijgen we de ontmaskeking; maar deze ontmaskering wordt weer zo kluchtig opgezet, dat de toeschouwer het m aar nauwelijks of helemaal niet serieus kan nemen. Het publiek blijft om Jan lachen; zeker als hij in angst voor iedereen gaat buigen, met de vermelding: ,,Je suis vôt serviteur''tvs. 1910). Daarom zal men Karel ook niet a1s een echte schelmenontmaskeraar Vanaf het derde toneel beschouwen, al stelt hij zich aanvankelijk wel zo aan. ln het vierde en vfj/'Jc toneel, a1s Jan ontmaskerd is, vormen zijn smeekbeden om voor de galg gespyard te blijven een kluchtige tegenmelodie tegen de ernstige toon die Karel en Charlotte aanslaan. Opvallend is ook dat Jan niet weggevoerd wordt, maar nog vrij geruime tijd op 't toneel blijft. Zo blijft het kluchtig karakter van het stuk bewaard. Het zesde toneel, waarin Charlotte treurt over het feit dat ze bedrogen is moet wel triest zijn, maar dat gaat toch maar ten dele op, dank zij Klaar, die in vs. 1951 zegt: ,,En daarom raad ikjou, dat wy maar met ons beiën Na Brabant gaan, om in het klooster te beschreien A1 't geene ons is gebeurd.'' Het zevende en achtste toneel moeten in tégenstelling tot het elfde toneel gezien en gespeeld worden. De situatie lijkt ernstig. Karel ontmaskert Lodewyk en daar is weinig grappigs bij. De situatie lijkt in het negende en tiende toneel al wat verzacht te worden door de herkenning van Sofy, Karels vrouw, als de zuster van Lodewyk; een scène die gepaard gaat met bijbehorende tederheden, maar in het eljde toneel krijgen we een totale omkering van de verhouding, omdat Lodewyk nu ontdekt, dat de rijkdom van Charlotte gelogen is en dat Karel aan zijn zuster Sofy ook een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Er is geen serieuze zedenverbeterende ontm askering, omdat de ontmaskerde (Lodewyk) nu ontmaskeraar wordt. Hiermee zet Langendijk alle goede bedoelingen op de kop. W ie van de toeschouwers nog m eent dat Het W ederzyds Huwelyksbedrog' een karakterspel 55 is, dat ,,goed afloopt'', za1 van zijn verkeerde visie overtuigd worden in het laatste, dertiende toneel, waar Jan (terecht) verklaart, zich niet te zuHen verbeteren voor een stel bedriegers, het resterende geld van zijn heer te zullen meenemen en a1s schelm zijn levensweg verder af te le>en. Het is mogelijk dat Langendijk een comédie de caractère heeft willen schrijven, het is mogelijk dat hij aan de smaak van het publiek tegemoet heeft willen komen, door de ondeugd te laten bestraffen; m aar goedbeschouwd is er geen deugd en wordt er niemand bestraft; Jan blijft wat hij was: een (sympathieke) schelm. Misschien heeft Langendijk nog we1 meer gewild en bedoeld, maar wat hij geschreven hçWt, is een zeer kluchtig spel, met niet alleen veel levendige en goed speelbare scènes, maar vooral getuigend van een levendige geest: het gaat telkens nèt anders dan volgens het m oralistisch patroon verwacht zou worden. W e kunnen ons dan ook wel indenken dat de negentiende eeuwse F. Z. Mehler uitroept: ,,zijn dit vaderlandse zeden naar het leven geschilderd?'' en M ehler hoopt dat de lezer aan het einde van dit stuk tot dezelfde slotsom komt a1s hij: ,,Wat een bende doortrapte schelmenl'' (10). Nu het woord schelmen hier zo nadrukkelijk gesteld is, menen wii er goed aan te doen, na te gaan of er ook verband is tussen: 3. Het W ederzyds H uwelyksbedrog en de Spaanse Schelmenroman ln Elzevier's Geïllustreerd Maandschrift van 1891, pag. 659, wijdt prof. dr. Jan ten Brink aandacht aan een uitgave van ,,Het Wederzyds Huwelyksbedrog'' door prof. dr. Jan te Winkel. (Zwolle 1890) Ten Brink ,,begroet'' deze uitgave als een ,,degelijk werk uit de handen van dezen uitnem enden geleerde''. M aar helaas, de uitnemende geleerde'' had niet de bron kunnen aanwijzen, waaruit Langendijk voor zijn blijspel geput had. Ten Brink zegt: ,,Het W .H. is verschenen in 1714 en bevat eene geschiedenis die den titel: schrijver van een roman met Vermakelyke vryagie van den kaalen Utrechtsen Edelman, en de niet hebbende Gelderse Juffer, met de Overysselse Broodzoekende Kamenier, en den armen Franschen u key.'' in 1698 verteld was door den Deze ,, Vermakelyke Vryagie'' nu, is vermoedelijk geschreven door de uitgever- schrijver Timotheus ten Hoorn, die - aldus Ten Brink - ,,van 1680- 1720 een aantal picareske romans met groote onbeschaamdheid schreef.'' Verder vermeldt.Ten Brink, dat de ,, Vermakelyke Vryagie'' een luchtje van oorspronkelijkheid aan zich heeft en dat er twee ingeschoven Spaanse novellen in voorkom en. ln de tweede herziene druk van Te Winkelsuitgave (Zwolle 1899) reageert Te Winkel op de kritiek van Jan ten Brink. Hij behandelt het gegeven van het eerste deel van Tim otheus ten Hoorn's Vermakelyke Vryagie, en komt dan tot de conclusie, dat ,,l-angendijk alleen de hoofdgedachte, de ruwe stof, en een paar bijzonderheden gens dat ontleende z66 heeft vervormd en gepolijst, z66 heeft verfijnd, ontwikkeld en met eigen vindingen uitgebreid, dat men gerust zijn blijspel een oorspronkelijk werk mag blijven noemen.'' (11) aan den rom an ontleend heeft, en overilk geloof niet dat Te Winkels verdediging van Langendijks oorspronkeliikheid helemaal noodzakelijk is, al zijn er onmiskenbare overeenkomsten tussen Het Wederyds Huwelyksbedrog enerzijds en De Vermakelyke Vryagie anderzijds. We geven hier het ,,Aen den Leezer'', de eerste pagina's bevattend van de uitgave van Timotheus ten Hoorn: Aan den Leezer De hovaardy is in denhemel gebooren.. maar even of ze vergeeten had door wJ/ weg zy 'er is uitgevallen, zo heejt s'er namaals nooit weder konnen heenen keeren. Ze is dan op de aarde gebleeven, en alle gedeelten der zelve is door dit vergf/i besmet, zo dat het meerderdeel der redelqke schepselen (de reden hier in tegengaande) deze dwaasheid in hun ommegang, en dagelqks gedrag vertoonen. Ondertusschen is 't zeer aanmerkelqk en verwonderenswaardig, dat dit gebrek zich meest vertoont, en aIs op z#n Troon, m et alle pracht om hangen, uitblinkt in die contreyen en gedeelten van de wereld, daar de goude en silvere schqven 't minst rammelen, en daar de Fortuin z#n kaale achterste na toe wend. Zou dit wel wezen, om datze dit schandelqke gedeelte, 't welk de geblinde Fortuin hen toekeert, willen dekken; en met een zyde klee4e, ofeen cierlqk J/o-/./e behangen, om haar belagchelqke gedaante voor 't oog des werelds te verbergen.. ofdat den oppergeest dezer hovaardye arm zqnde, zfjne navolgers ook zo moeten wezen. 't Is 'er dan mee gelegen hoe 't wil, het :/#k/ aan een ieder zonneklaar, dat hedendaags een kostelqk' kleed, 'het houden van staat, en alle de fguuren, om r#k en van groot vermogen te schijnen, de gewoon- /#kc maxime, en in 't byzonder van die van den Adel is, om malkander de oogen te blinden, en hun naaktheid te dekken, hoewel men 'er eindelqk hun naakte billen door heen ziet blinken. Om in deze zee van voorbeelden niet te dwalen, hebben wy 'er m aar een uitgekoozen, te weeten Aldrik, een Utrechts Edelm an, en Climene, een Geldersche Dame. Deze twee een zelve oogmerk hebbende, om door &n r#k huwelqk hun vervallen staat te herstellen, en hunne bouwvallige Ade- /#ke Huizen te onderschragen, bejegenen malkander in de vermakelqkste plaats buiten Utrecht, genaamt de M aliebaan. Het goede begin van z#n liefde, gaf hem een goede hoop, om deze gewaande rfjke Dame eens tot J#n Gemalinne te verwerven. Maar dit ging zoo glad niet, den archwaan tegen een ander m innaar opgevat, die hem deze buit, zo hy dacht, trachte te ontjagen, den yver van de zuster van Climene, om hem tot haar liefde te trekken, maakten hem groote ontroeringen en moeiten. De jalouzy is hier dan ongemeen. De middelen welke deze fwcc gelieven, nevens Juffrouw Theodora, de zuster van Climene; die ook een Uitrechtzen Edelman tot haar minnaar krqgt, met Acàt/: van Jan, de Lakey van Aldrik, en de Kamenier van Clim ene aanwenden, om malkander groote gedachten van hun wederzydsche middelen en rqkdommen (die ze niet bezaten) te doen hebben, z#n zo aardig en belacchelqk, als een schrander vernuft, door de liefde en geldzucht ingenomen, zou konnen uitvinden. De vonden, om geldmiddelen tot vervolging dezer doorluchtige Iiefde te hebben; de vertooninge van een grooten staet; de dartele liefdens pleegingen van z#n hoop van hun Lakey m et de Kamenier van Clim ene, voordeel by dit r#/ce huwelqk te doen, als uytgelaten zfjn, zullen ieder tot zo veel vermaak, of Ieeringen, van zich voor diergelfke buitensporigheden en listen te verhoeden, verstrekken, als 'er voorbeelden die beide door de VJN ZiJ'n. 16 M aar 't huwelqk tusschen Aldrik en Climene voltrokken zfnde, zagen ze beide, hoewel te Iaat, dat ze malkander deerlqk bedroogen hadden. Dit veroorzaakte een schrikkelqk tumult en verachtinge van malkanders naaktheid. Waarover z#n Lakey, en haar broodzoekende Kamenier, die alles hadden bygezet, om dit huweli.jk te bevorderen, op hoop van haar ge- Ieendepenningen driedubbelt weder te hebben, dapper op de neus zagen. Tot dat ze eindelqk bedrog met bedrog compenseerende, te samen besluiten 't werk door die zelve listen staande te houden, aIs met 't welke zy't begonnen hadden. De uitwerkinge van dit schoone voorneemen, m oest den ongelukkigen Jonker Hendrik eerst misgelden, die se door een aardige Iist, door z#n gierigheidgeholpen, mede aan den band des huwelqks met Theodora vast binden. en daar na zo veel van z#n kleine middelen ontneemen, en door bedrog ontfutselen, dat ze by na in eenen staat waren. Doch de bedriegeryen die ze tot hun voordeel, zo tegen deze Jonker, als andere binnen een Stad van zo kleinen om trek als Arnhem , in 't werk stelden, kpn niet geduursaam z#n, 't welk Aldrik, Climene, de fwkcy, benevens de Kamenier, die den aanloop, en furie der Crediteuren niet konnen wederstaan, en niet goedvonden om hun konst daar Ianger te oefenen, van daar na Vrankrqk deed vertrekken.. alwaar ze in de hoofdstad van dit R#k, de hooge School van Dobbelaars, en andere verkeerde Financiers.. die handwerken ook zo wel en meesterlqk oefenen, dat s' 'er r#- kelqk door bestaan. Maar dit ongebonde Ieven, 't welk dagelqks de menschen stouter m aakt, wanneer hunne aanslagen wel gelukken, brengt ze gemeenlqk tot zulke buitenspoorigheden, dat hun einde niet gelukkig kan z#n. (te meenlkvuldig om in deze korte Voorreden te bevatten) z#?0 '/, nieusgierige Lezer, dieje in deze geschiedenisse bredelqk zult vinden.. waar in de liefde, de geldzucht, de jalouzy, schqnheiligheid, bedrog, en alle hertstochten hun grootste rol schqnen gespeeld te hebben. Ik versoek niet op de schors, ofop 't uitwendige, 't welk niet dan buitenspoorlke drften en wadden (gebreken) vertoont, maar op 't geen 'er in steekt, ofop het inwendige te sien. 't Welk u zaI vertoonen, dat de wereld, die meest door de Jc/v#n en inbeeldinge wordgeregeert, de menschen bedriegd, en dikmaal in het uiterste verdefstort. den, en deze Klippen te vermfden, is 't noodzakelfk de handelingen, waar door men gemeenlfk word misleid, tq kennen, 't welk alhier klaarlljk saI Om dit te verhoe- Deze en veel m eer andere voorvallen ontdekt en aangeweezen worden. Ontwùffelbaar is 't verhaal deser geschiedeniystm, nademaal 'tselve door 17 de mond van een der persoonen, welkers bedrW'geen de minste plaats in dit Boek beslaat, zef/',s is verhaalt, ge/#k wy, in gevalle dit den Lezer behaagd, in een tweede Deel zullen aantoonen. Leest dit ondertusschen tot een vermakelqke tqdkortinge, tot dat wy u het vervolg der arge treeken van dezen berooiden Adel mededeelen. Er zijn aanwijsbare punten van overeenkomst kelyke Vryagie. Geeft het ,,Aen den Leezer'' ons reeds een summier overzicht van de inhoud van de roman van Timotheus ten Hoorn, bij nadere lezing, vooral van het eerste gedeelte van het vrij uitgebreide verhaal, kunnen we de volgende overeenkomsten aanwiizen: 1. Alderick en zijn lakei Jan ,,fnoeien met de kaart'', Jan in het W ederzyds Huwelyksbedrog. 2. Het betalen van de pachtgelden door 3 boeren aan Alderick (Ten Hoorn spelt ook: Aldrik), in het bijzijn van de dames, komt overeen met het pacht betalen door de a1s boer verklede Fop aan Constance in W .H . evenals Lodewyk en tussen W .H. en de Verma- 3. De eerste ontmoeting tussen de elkaar beminnende hoofdpersonen vindt zowel in de Verm . Vr. a1s in het W .H . plaats op de M alibaan in Utrecht. 4. Alderick stuurt Jan naar Arnhem om inlichtingen te bekomen over Klimene. Hij komt terug met het bericht, dat ze we1 verarmd is, maar door een suikeroom in de Oost is er een geweldig kapitaal losgekomen. ln vs. 947 evlg. van het W .H. vertelt de waard aan Lodewyk, dat Charlotte een erfenis heeft gekregen van een oom die: ln Oostindjen is gesturven, 59 dat je 't vat.'' Er zijn echter duidelijke verschillen tussen de schelmenroman van Ten Hoorn en het blijspel van Langendijk, die niet slechts details betreffen. W e noemen de volgende: De Utrechtse edelman Alderick doet aanvankelijk niets anders dan kapitaalkrachtig-lijkende meisjes aanspreken', zijn oudershelpen hem in 't complot en huren zèlf voor hun zoon een lakei. b. Klimene heeft een zuster Theodora', de beide zusjes zijn in huis bij een vriendin Ferdinanda. Als Klim ene in contact komt met Alderick, veroorzaakt dit jalouzie bij Theodora en Ferdinanda. Dit leidt tot en achterhouden van brieven en daverende ruzies, zoals we dat openen ook vinden bij b.v. De Vermakelyke Avonturier van Nic. Heinsius. Alderick heeft een mededinger, Lodewijk, die in een duel door hem gedood wordt; Alderick vlucht naar Vianen. #. A1s Klimene en Theodora later terugreizen van Utrecht naar Arnhem , geschiedt dat onder geleide van Alderick en Jan; onderweg namen ze twee lifters mee, waarvan één - Hendrik - niet alleen de tijd kort door een schelm enverhaal op te dissen, maar bovendien avances maakt t.o.v. Theodora. gebouwd om twee ,,paren'', n.1. Alderick- Klimene en Hendrik-Thvodora; of eigenlijk drie, want Jan, de lakei van Alderick, en Johanna, demeid van Klimene, zijn het spoedig eens. e. Klimene en Alderick, Johanna en Jan tonen steeds m eer hun ,,schelmenaard''. Hendrik is meer een centendief, die op slinkse wijze bij testament toezegging weet te krijgen van de erfenis van Aldegunda, de m oeder van Klimene. Het verhaal is van nu af aan De ontdekking van de wederzijdse armoede komt na het huwelijk, m aar toch nog in het eerste deel van het verhaal. Op een bepaald m om ent vraagt Alderick aan Klimene hoe het nu zit met haar geldmiddelen, waarop Klimene antwoordt: ik heb niets, m aar ik heb ook nooit gezegd dat ik wat had. Dit geeft een geweldige woede-uitbarsting bij Alderick, die zelfs Klim ene's moeder, die hem met haar bedrogen heeft, van De Vermakelyke Vryagie.: schijnrijkdom de strot wi1 afknijpen. We citeren hier pag. 233-235 Mijn Heer, sei Climene, ik heb u nooit van eenige eétenisse gesprooken, die ons te deel sou gevallen z#n.' en heeft het gemeen gerucht u hier in bedroogen, ik ben buiten schuld. Vorder kan ik niet sien waarom gy u zo mismoedig hier over aansteld.. is 't niet even veel van wat kant de goederen van daan kom en, aIs men 'er eerlyk van Ieeven kan? ik saI de inkomsten uwergoeder so weI aanleggen, en 't gebrek vJn mùh middelen met soo veel Iiefde en gehoorsaamheid trachten te voldoen, dat ik daar door de verkeerde gedachten, de welke gy 'er van gemaakt hebt, saI goed maken. Aldrik hier door verstaande dat se op .ç#n goederen vertrouwde, borst in hevigheid uit: het voegd een Vryer veel m eer als een Vryster hoog op te geven, en niet te hebben, om sqnfortuin te maken.. en daar aan beide zyde niet is, kan 't met de Iiefde niet goed gemaakt worden.. 't geheele werk is desperaat. Climene hier uit genoegsaam verstaande, dat se even swaar woegen, en dat se ook bedroogen wtu,viel van ontsteltenisse by na in onmacht; daar haar m oeder A ldegonda, die van schrik voor den woedenden Aldrik in den beginne sich in 't Secreethuisjen had verborgen, op te voorJc/ lfjn kwam, terwyl Aldrik met eenig medogen over de flauwte van .î#z7 huisvrouw aangedaan, gebood dat ?'nen eenige Iaaffenisse voor haar sou haalen. Dit vernorsaakte een algemene stilte onder het .zeselschap, die over dit wederzytse bedrog verbaast z#nde, nu alle besig waren met Climene te helpen; waar door ze in korten /## weder bekwam. Aldegunda toen het woord nemende, vraagde hem of hy dan ook ontbloot van goederen wcy? Daar hy op antwoorde; dat hy in staat wJ.: geweest om sqnfortuin by een ander te m oete zoeken, m aar niem and by hem . Dese Dames die hem tot die tyd toe goede woorden hadden gegeeven, als denkende, dat het bedrog alleen van haare kant wl.& aangewend, voeren nu so hevig tegen hem uit, daar zich de Kamenier (die al haar goed tot bevordering van dit ingebeelde ryke huwelyk in de Lombert hadgebracht, en nu als in haar hembd stond) zich by voegde, 't welkeen gerucht veroorsaakte, of'er een deel keffende Teeven in de kamer hadden geweest. Hier wl-ç 't bedrog aan beide zfjJen klaarlyk aan den dag gekomen.. Zo dat Jan (nu deze saak weI bevattende, en van een inborst J#n#e, die alle wereldsche dingen wist in te schikken) niet bekwaam wcs' van zich van lagchen te onthouden; wendende vervolgens alle middelen qan, om dit vreemde geschil by te Ieggen tot welken einde hy veel redenen gebruikte; en onder anderen, dat nademaal zy van wederzyden bedroogen waren, geen verwqtingen, of bits gekyf te passe kwam; maar dat het raadsamer sou weesen, op heilsaame middelen te denken, om dit gebrek te heelen. l g. De enige, die halverwege het,verhaal nog geld blijkt te hebben, is Hendrik, maar dan is het we1 gewenst, dat hij zo snel mogelijk trouwt. Jan weet Hendrik wijs te maken, dat zulks ook zo spoedig mogelijk môet gebeuren, als Theodora geen ongehuwde m oeder za1 worden. h. Even later weet Jan - met m edeweten van Alderick - Hendrik en Theodora op een boerenbruiloft allejuwelen af te ratsen. Om aan geld te komen papt Alderick aan met Beatrix, een zeer devote rijke juffrouw, die hij op juridisch onverantwoorde wijze tot een geldschenking weet over te halen. De hoofdfiguren Alderick, Jan, Klim ene .en Johanna komen verder het leven door met diefstal,bedrog en ontucht. ln het tweede deel (pag. 33 evlg.) vertonen ze een toneelstuk in verzen, getiteld: ,,De belachelyke Vryagie en Trouwgeval van den rijken Amsterdamschrn Koopman met de schijnrijke adelijke Geldersche dame''. ln het spel is de juffrouw arm, maar de bedrogen minnaar rijk. 20 Tenslotte, de graad van afhankelijkheid tussen De Vermalyke Vryagie en Het Wederzyds Huwelyksbedrog is moeilijk in cijfers uit te drukken. De lezer kan op grond van de hier bijeengebrachte gegevens zelf oordelen. Belangrijker is, dat we via de Vermakelyke Vryagie het oorsprongsveld van het thema van Het Wederzyds Huwelyksbedrog kunnen vaststellen: nI. de picaraque, de schelm enrom an. Over de invloed van de Spaanse schelmenroman op de Nederlandse literatuur zijn we tot nog toe maar matig ingelicht. Dit ligt vermoedelijk aan het feit, dat de vele vertalingen en bewerkingen van de picaresque, alsmede de z.g.n. oorspronkelijke Nederlandse schelmenromans, meestal, met vele andere soorten proza, niet tot de ,,literatuur'' gerekend werden. Toch zijn er over de Nederlandse - al of niet vertaalde - schelmenrom ans we1 enige gegevens te vinden. Reeds in 1891 wees Te W inkel op de Spaanse invloed in onze literatuur. (12). Uitvoeriger worden we ingelicht door Jan ten Brink in zijn studie over Nicolaas Heinsius Jr. (13) Ten Brink onderzoekt vooral de afhankelijkheid van Heinsius' Vermakelyke Avanturier van de schelmenrom an van M ateo Alem an: Het Ieven van Guzman d'Alfarache, of van de Nederlands vertaald onder de titel verder vele Spaanse schelmenromans, som s met korte inhoudsopgave. Veel uitvoeriger en overzichtelijker voor ons doel is echter de dissertatie van Joseph Vles, ,,& Roman picaresque Hollandais des X VII et X VII1e siècles et ses modèles Espagnols et Fanç'ais''. (14) Vles geeft een overzicht van alle door hem gevonden vertalingen van enkele belangrijke Spaanse schelmenromans, zoals u zarillo de Tormes, Guzman d'Alfarache, Historia de la Vida deI Buscon, f.,l Gitanilla, EI Iicenciado Vidriera, EI Diablo Coquelo, etc.; verder geeft hij nog de bewerkingen van een paar Franse schelmenrom ans, zoals f-z Roman Copopulaire roman van Quevedo, in het 'Hollebollige Buscon'. Ten Brink noem t mique en GiI Blas. Ook wordt aandacht besteed aan een aantal oorspronkelijk Hollandse schelm enromans. A1 met al blijkt de picaresque eind 17de begin 18de eeuw tot een veel gelezen genre behoord te hebben en bovendien inspirerend te zijn geweest voor vele Nederlandse schrijvers. Wat dit laatste betreft wijzen we op een aantal blijspelen en kluchten uit de zeventiende en achttiende eeuw, die teruggaan op Spaanse schelmenromans. Het is bekend, dat Bredero's Spaansche Brabander teruggaat op u zarillo de Tormes. Maar er zijn nog heel wat meer Spaanse ontleningen in de blijspelliteratuur in de Nederlanden in de zeventiende en achttiende eCUW . ln 1693 verscheen van ThonaasAsselyn een toneelbewerking van een episode uit Mateo Aleman's Guzman d'Alfarache, onder de titel: Guzman d'Alfarache of de doorsleepen bedelaers. La Gitanella van Cervantes gaf niet alleen stof aan Jacob Cats voor zijn Spaalu Heydinnetje, maar werd ook a1s blijspel omgevormd door Mattheus Gansneb Tengnagel onder de titel ,,De Spaensche Heidin'' (1643). Jan Six bewerkte een hoofdstuk uit Guzman d'Alfarache in zijn blijspel vnonschuld'' (1654). Behalve de verdere voorbeelden die Joseph Vles geeft (pag. 181) meen ik er nog een paar te kunnen noemen: ln de ,, Verm akelyke Historie van den Spaans, van Quevedo, komt op pag. 237 die a1s militaire stunt uitgedacht heeft een zeearm bij Ostende met sponzen droog te m aken. ln hetzelfde werk ontm oeten we op pag. 242 een gekke schermmeester, die 's nachts in zijn hemd door de kamer loopt, wiskundige kreten slakend en roepend dat hij ,,de vaste stoot tegen de konst'' gevonden heeft. Enige verwantschap van bovenstaande m otieven m et het optreden van dokter Raasbollius in De Wiskunstenaars van Langendijk lijkt mij duidelijk aantoonbaar. Deze details komen trouwens ook voor in De Vermakelyke Avanturier'' van Heinsius. Dezelfde ## Pieter Langendijk putte voor zijn eerste blijspd ,,Don Quichot op de bruiloft van Kamancho'' uit Cervantes' Don Quichot, en we1 uit hoofdstuk 19, 20 en 21 van koddigen Buscon'', naar het een fantastische ingenieur voor, deel ll. M aar ook t.a.v. Het W ederzyds Huwelyksbedrog is er verwantschap met Cervantes en we1 met het eerste gedeelte van het verhaal ,,Het bedrieg- /#ke Huwelqk'' uit de ''Novelas Remplares''. ( 15) M eer dan verwantschap is er niet, zeker geen ontlening, m aar toch doet het verhaal dat de vaandrig Campuzano in deze novelle vertelt ons aan Langendijks Huwelijksbedrog denken. De beminde vrouw in dit verhaal. dona Estefani'a de Carcedo, doet zich dan ze is, m aar we1 op materieel gebied.op zedelijk gebied niet beter voor Het huis, waarin zij Campuzano ontvangt en de gehele inboedel is niet van haar, zoals ze voorgeeft m aar van haar m eesteres. Als haar meesteres terugkomt, hangt ze eerst een onwaarschijnlijk verhaal op en verdwijnt dan met medeneming van alle sieraden, ringen, ke'tens en andere waardevolle artikelen uit de koffer van Campuzano. Gelukkig maar dat al die sieraden. die Campllzano aan zijn iendin had laten zien, om indruk te maken, achteraf vals vr bleken te zijn... Dat Langendijk Voor zijn klucht ,,De Zwetser'' geput heeft uit de Nederlandse schelmenroman van Nicolaas Heinsius Jr., ,,De Verm akelyke Avanturier'', is reeds aangetoond OP Pag. 17 van de inleiding bij onze uitgave van ,,oe zwefJer,,(16). Met dit alles kan alleen nog maar gezegd zijn, dat Langendijk de themata en de sfeer van de schelmenroman niet onbekend waren, en dat hij in dit opzicht in zijn tijd niet de enige was. Prof. mr. dr. M . J. A. van Praag heeft getracht het begrip schelmenroman te omschrijven in de volgende bewoordingen (17): ,,Het zijn levensgeschiedenissen, waar of verzonnen, van schelmse en voor het 1ot van hun medemensen onverschillige m annen en vrouwen, al of niet in de ik-vorm geschreven, waarin de menselijke samenleving aan kritiek wordt onder- Worpen. Wi1 menduidelijk maken, dat Het Wederzyds Huwelyksbedrog inderdaad de trekken van een schelmenroman heeft, dan zullen we ook het karakter van de ,,picaro'' moeten vergelijken met dat van ,,de schelm'' in Het Wederzyds Huwelyksbedrog. Welnu, de schelm bij uitstek in Langendijks blijspel is de knecht, de lakei, de paardedief Jan. 4. Jan aIs Picaro Wat is een ,,picaro''? (18) Stuart Miller geeft in zijn werk ,,The picaresque Novel'' de volgende kenmerken van de picaro, zoals hij ons verschijnt in de Spaanse, en later ook in de Franse schelmenromans. (19) a. Zijn geboorte en afkomst is een duistere zaak. Hij is verwaarloosd, heeft geen ,,beschermde'' jeugd gehad. Vgl. Buscon in de roman van Quevedo: ,,He doesn't really know his mother's background, and the identity of his father is a mystery since his mother is a whore'' (20) b. Een ander kenmerk van de picaro is zijn opvoeding'. te vroeg in aanraking met de wrede maatschappij, heeft hij slechts één keuze: ,,lf the world is tricky, peopled by tricksters, the picaro must either give up his personality tojoin the trickery or else perish'', aldus Miller. De picaro oefent alle beroepen uit, die hem te pas komen, hij is een acteur die alle rollen speelt. #. Hij is nieuwsgierig en avontuurlijk', hij is niet alleen moreel onstandvastig, maar ook t.a.v. zijn eigen plannen. ,,O wat een uitstekend besluit was dit, als ik me er aan gehouden had'' (Qué buena resolucîon, si duraral), zegt Guzman d'Alfarache. e. Hij is niet in staat iemand lief te hebben. ,,l-ove is dissolved by concern for the material world; in short, the picaro is too busy concentrating on material reality to hàve a self with which to love. His loneliness is almost absolute.'' (21) Wèl is hij trouw aan zijn compagnon of meester; vooral indien deze hetzelfde levenslot treft. Robert Alterzegt in ,,Rogue's Progress'': ,,There is no way of ending novel . Picaresque novels have always invited #. a picaresque Seque 1s'9. gelukkig picaro m eer. (22) Een picaro die aan 't eind van een roman bekeerd wordt, getrouwd raakt of een nieuw leven gaat beginnen, is geen Deze bovengenoemde kenmerken van de picaro zijn typisch van toepassing op Jan, waarvan Lodewijk in vs. 100 zegt: Hoe Jan, gy zyt zo wys ln schelm eryen . . ad a. Over Jans afkom st hebben we geen gegevens, over die van Lodewyk nog wel (vs. 2020-2035). Wat Lodewyk hier vertelt, heeft we1 iets van de jeugd van een picaro; het is de vraag of zijn adellijke afkomst daar we1 of niet mee in strijd is. Jan zegt in vs. i 869, als hij door Karel gevangen wordt genom en: 9:Och, och, M et eere voortgebracht.'' maar dit is om zich vrij te pleiten. De toeschouwer kan uit deze bekentenis beter het tegengestelde concluderen. ad b. Als Lodewyk Jan verwijt, dat hij ,,vol leugens, fieltery en boevestukken'' is antwoordt Jan: verschoon me, want ik ben van goeje lui 55M yn heer, die passen my; Hoe zou ik, eerlyk borst aârs door de waereld raaken? ln vs. 2181 roept Jan uit ,,vael't wel bedriegers'' en verdwijnt met het geld van Lodewyk, die tenslotte - evenals de anderen - ôôk een bedrieger is. ad c. Over de veelheid van beroepen licht Jan ons in bij vs. 1889 evlg: 55Nu was ik een lakkei, en dan weer eens een heer; 'k Ben munnik ook geweest', baron en nog al meer.'' ad d. Dat hij avontuurlijk is, blijkt uit z'n vrijerij met Klaar. Lodewyk waarschuwt hem : 5:Hoe za1 het gaan als zy in 't end eens komt te weeten Dat zy bedrogen is . . Jan antwoordt'. M yn heer, dan dag en raad.'' Zijn onstandvastigheid blijkt niet alleen uit het feit dat hij t.a.v. Klaartje van zicù te bekommeren om de m oreel gebied vs. 1895: geen ophouden weet met het vertellen van sterke verhalen, zonder maatschappelijke gevolgen, maar ook op t.a.v. zich zelf, n.1. in het verhaal over de paardediefstal, lk heb in 't zin gehad je Of we1 de waarde, in 't ad e. T.a.v. de liefde kan hij Lodewyk niet volgen. Hoe kun je zoveel geld 't paard weêrom te geeven. goud of zilver zo je wilt.'' uitgeven voor een dame? Alleen als hij zeker meent te weten, dat Charlotte rijk is, steunt hij het plan van zijn heer. Wat hemzelf betreft: Jan Contant is belangrijker. (vs. 55) Daardoor is hij ook eenzaam. En in de laatste scène, de belangrijke slotscène, komt die eenzaamheid dan ook duidelijk naar Voren: lk zoek, met kaale Jan, voortaan 5: weêr myn geluk.'' En dus m et niemand anders . ad f. Tot bijna aan 't eind toe blijft hij trouw aan Lodewyk. Eigenlijk laat Lodewyk hem in de steek (vs. 2172). ad g. Lodewyk raakt gelukkig getrouwd, tenm inste daar ziet het wel naar uit, en za1 misschien ook wel een fatsoenlijke leefwijze ambiëren. Hij is dus geen echte picaro. Uit het laatste toneel m enen we te kunnen opm aken dat Jan niet met dezelfde (goede) voornemens bezield is. Tenslotte: Het Wederzyds Huwelyksbedrog is geen gedram atiseerde schelmenroman, dat niet. M aar elem enten van de picaresque kunnen we in het spel terugvinden. Daarm ee is ook verklaard, dat de sympathie van de toeschouwer/ lezer uitgaat naar Jan, zoals ook de picaro in de schelmenroman de sym pathie van de lezer opwekt. Of Langendijk dezelfde gevoelens had t.a.v. de maatschappij a1s de auteurs van Lazarillo de Tormes, La Celestina, Guzm an d'Alfarache, volgens Van Praag (23) gedoopte Joden en a1s zodanig door de maatschappij nimmer ten volle geaccepteerd, lijkt mij te ver gezocht. W è1 kunnen we zeggen dat het in Het Wederzyds Huwelyksbedrog niet gaat om de moraal, m aar - evenals in de schelmenroman - om de handeling en dat het tevens gaat om ,,Une personne, réelle ou imaginaire, qui n'im porte com ment, s'efforce de gagner sa vie et qui, tout en relatant ses aventures dans differentes classes de la societe, signale les bassesses et les ridicules qu'elle a su observer." (24) 5. De drukken van Het Wederzyds Huwelyksbedrog Van Het Wederzyds Huwelvksbedrog zijn de volgende uitgaven bekend. 1. 1714 Bij Hendrik van de Gaete, Boekverkoper, opden hoek van de Warmoes-straat en den Vygendam. kl. 8°; vignet met de spreuk: Turbant sed extollunt. Amsterdam. 2. 1720 Bij Joannes Oosterwyk, Boekverkoper op den Dam. kl. 8°; vignet met de spreuk: vigilanter et quiete. "De laatste druk door den Dichter van veele drukfouten gezuiverd". A'dam. 3. 1721 In Pieter Langendijks Gedichten, Tweede Deel, page 134. Bij de Wed: van B. Visscher, Boekverkoopster in de Dirk van Hasselt.steeg, 1721. 4°; vignet met spreuk: vincent perseveranter scandendo. Amsterdam. 4. 1754 Te Amsteldam bij Izaak Duim, Boekverkooper op den hoek van den Voorburgwal en Stilsteeg. Met privilegie. 8°. Als vignet een bijenkorf, met onderschrift: De Byen storten hier het eelste dat zy' Leezen/ om de Oude stok te voen en de Ouderloze Weezen. 5. 1760 In Pro Langendyks Gedichten. Tweede deel. Tweede Druk. ByJ. Bosch te Haarlem. Dit is een herdruk van 3. 6. 1795 Bij J. Helders en A. Maris in de Nes. Amsterdam. Dit is een herdruk van 4. 7. 1829 In "Dichterlyke Werken van Pieter Langendyk" deel I, page 107-238. bij Coutze en Overbroek te Rotterdam. Dit is een herdruk van 3. 8. 1859 Bij H. A. M. Roelants te Schiedam, als no. 68 van Klassiek Letterkundig Pantheon. Dit is een herdruk van 3. Tweede druk 1883. 9. 1890 Bij Tjeenk Willink, Zwolle. Met inleiding en woordenlijst door dr. Jan te Winkel. Herdruk van 2, met varianten van 1, 3 en 4. Tweede herziene druk 1899, vierde druk 1922. 10. 1894 Bij N.V. W. J. Thieme & Cie te Zutphen. Klassiek Letterkundig Pantheon no. 68; nieuwe bewerking van dr. F. A. Stoett. Herdruk van 2 met varianten v"an 1, 3 en 4. Tweede druk 1899~ zesde druk 1967. 26 1 2. 1n: P. Langendijk. 3 blijspelen. no. 30 van Klassiek Letterkundig Pantheon no. 30 bij H.A. M . Roelants te Schiedam. 1925 1950 Verkorte uitgave in M almbergs schoolbibliotheek. Den Bosch. Bewerking door H. C. M. Wijffels. Bij Ons Leekenspel te Bussum. Toegelicht en ingeleid door Piet Oom es. 1957 ln M almbergs schoolbibliotheek. Tweede 14. druk ingeleid en verzorgd door Esther Hagers. 16. 1969 ln Spectrum van de Nederlandse Letterkunde; uitgave Het Spectrum, Utrecht. Deel 14 ,,Toneeldicht jokt somtijds'' pag. 9 evlg. annotatie door dr. M. C. A. van der Heijden. Voor de twintigste eeuw is deze opgave niet volledig; de belangrijkste zijn hier genoemd. Bij de toneelbibliotheken zijn b.v. nog (moeilijk te rubriceren) uitgaven. Wijze van uitgeven. In onze uitgave gaan we uit van druk 2; de varianten van de oudste drukken, 1, 3 en 4, worden telkens onder aan de pagina kursief vermeld. Terwille van de duidelijkheid gebruiken we hiervoor echter de letters A, B, C en D. Daarmee zijn dan bedoeld de drukken 1, 2, 3 en 4 uit resp. 1714, 1720, 1721 en 1754. Noten 1.Zie: Pieter Kops, Leeven van Pieter Langendyk, pag. 9. Achterin deel IV van Pr. Langendyks Gedichten. Haarlem, J. Bosch, 1760. 2. Krelis Louwen, of Alexander de Groote op het poëetenmaal. Uitg. door dr. C. H. Ph. Meijer. K.L.P. no. 128, pag. 23. 3. Dr. C. H. Ph. Meijer: Pieter Langendijk, zijn leven en werken. Den Haag, 1891. 4. ,,Aan den Leezer'' op pag. 2 van ,,Don Quichot op de bruiloft van Kamancho''. Zutphen 1931. K.L.P. 50, tweede druk. 5. Voor een korte levensbeschrijving van Pieter Langendijk verwijzen we naar de inleiding bij onze uitgave van Xantippe, pag. 6 evlg. (Zutphen 1968, K.L.P. 41) 6. ZieMeijers inleiding bij de uitgave van Quincampoix (en Arlequyn Actionist) op pag. 12. (Zutphen 1892). 7. Zie Meijer. Pieter Langendijk, zijn leven en werken, pag. 2 12. 8. Zie F. Z. Mehler? Pieter Langendijk, Culemborg 1892, pag. 53. 9. F. Z. Mehler wilst t.a.v. dit gedeelte op overeenkomst met de scène met M onsieur Dimanche in M olière's ,,Don Juan'' 10. Zie F. Z. M ehler, o.c.Pag. 1 1. Zie de inleiding, pag. XXI, van de tweede druk van Te W inkels uitgave; Zwolle, 1899. 7. 12.Dr. J. te W inkel: De invloed der Spaansche Letterkunde op de Nederlandsche in de XVlle eeuw. Tschr. voor Nederl. Taal- en Letterkunde, 1, 1881, pag. 65. 13. Dr. J. ten Brink: Dr. Nicolaas Heinsius Junior. Eene studie over den Hollandschen schelmenroman der 17e eeuw. Rotterdam 1885. 14. Den Haag 1926. 15. Van de Novelas Ejemplares is een Nederlandse vertaling, getiteld: ,,Miguel de Cervantes Saavedra, Voorbeeldige novellen.'' Vert. Eugène de Bock. A'dam 1966. 16. De Zwetser, kluchtspel door P. Langendijk; uitg. door W. A. Ornée en M. A. Streng, Zutphen 1971, pag. 17- 18. 17. Zie: Prof. mr. dr. J. A. van Praag: ,,problemen om de Spaanse schelmenredevoeringen Centrale Opleidingscursussen roman'' Voordrachten en te Utrecht. no. 7. 1958, p. 18. 18. Over de betekenis van het woord ,,picaro'' zie men Van Praag o.c. pag. 4 en ook: Alexander A. Parker: ,,l-iterature and the Delinquent'' Edinburgh 1967, pag. 4. ln het werk van Parker kan men ook een samenvatting vinden van de controverse over het moralistisch karakter van de schelmenroman tussen Van Praag en Enrique M orena Bâez, zie pag. 31 evlg. 19. Zie: Stuart M iller: ,,The picaresque novel'' Cleveland, 1967. 20. Zie Stuart M iller, pag. 49. evlg. 21. Zie Stuart Miller, o.c. pag. 81. 22. ,,Rogue's Progress, Studies in the Picaresque Novel.'' bs Robert Alter. Cambridge- M assachusetts, 1964, pag. 33- 34. 23. Zie Van Praag, o.c. pag. 14- 15. 24. Joseph Vles, o.c. pag. 3. Dit citaat is een weergave van: Fongers de Haan: :5An outline of the History of the Novela picaresca in Spain''. Den Haag 1903. 28 H ET W EDERZYDS H U W ELYKS BED RO G . B L Y S P E L DOOR PR LAN GEN D YK. D e laafsfe druk door den Dichter van veele drukfouten gezuiverd. (Vignet J. W ANDELAAR inv. et fecit. met de spreuk : Vigilante r et q uiete). Te A M ST ELD A M . By JOANNES OOSTERW YK, Boekverkoper op den Dam 1720. O PD R A CH T, aan den Heere GOVERT van MATER.II) Beroemde jonfling, die in uwe lentejaaren De letterwysheid volgt, in 't Duitsch, Latyn, en Fransch, W aardoor uw braave naam m et eenen schoonen glans Zal blinken nâa(2) waardy, ter eere van het Spaarent3). Het zy uw Kruisgezang op 't roeren uwer snaaren Den geest van de aard verheft, tot aan des hem els trans; Het zy uw Herdersfluit de reiën leid ten dans, Of dat g'een Treurtoon zingt; u passen Dafnes blârent4). Dit Huwelyks-bedrog ziet andermaal het licht, 10 Dat kenners heeft gesmaakt, en niem ants oor ontsticht Door snoodets) boertery of vuile onkuische reden. Tooneeldichtjokt somtyds; maar ze is een reine maagd, Bescherm de N imf, myn Vriend', indien zy u behaagt Zal zy te m oediger op Aem stels schouwburg treeden. Pieter u ngendyk Deze opdracht komt nog niet in A, maar we1 in B, C en D voor. 1 lzwe C uw; 12 tooneeldicht D tooneelkunst. 1) Govert van Mater, een dichter uit Haarlem, had in Langendijks tijd enige naam gemaakt met oorspronkelijke en vertaalde toneelstukken. ,,Kruisgezang'' in vs. 5 heeft betrekking op zijn .,Kruisgezangen op het lijden . . . van Jezus Christus'' (Haarlem 1718) ,,llerderfluit'' in vs. 7 op het herdersspel ,,Filida'' (1720) en ,,-l-reurtoon'' in vs. 8 op het treurspel ,,Arria en Petrus'', door Van Mater vertaald naar het Frans van M.A. Barbier (1719). 2) naâ: naar. 3) Spaaren'. het Spaarne als aanduiding van Haarlem. 4) ,yDafnes blaren'': lauwerbladen. 5) ..snoode'' hier te vertalen a1s vuil. gemeen. V O O RR EED E, Zie hier m yn spel genaamd Het Wederzyds H uwelyksbedrog ten tweedemaal in 't licht. van veele drukfeilen gezuiverd. Boven al zyn de geslachten der naamwoorden naauwkeuriger waargenomen. lndien 'er evenwel hier of daar iets mochte mis gezien zyn, verzoek ik den Leezer hetzelve te verbétereren. Ik te1 m y niet onder die Dichters welke waanen dat m en hunne vaerzen voor orakels moet houden, a1s quamenzè uit den dryvoet van Apo1(1),' neen ik hoor gaern het oordeel van alle kunstkenners. Maar hoe schaars zyn die heden te vinden! zwermen van Vaerzemaakers, die m et een ydel gesnortz), en woorden van een' halven vaamt3) den zangberg verveelen, komen genoeg te voorschyn, en vertoonen de waereld wat ze zyù, naam elyk zotten; vitters die de zaaken over 't hoofd zien, en aan de woorden knabbelen zyn 'er ook geen gebrek; m aar mannen die der Nederduitsche taal kundig, de tooneeldichtkunst zelf luister byzetten zijn er, helaas! weinige over. Boven al schynt het blyspél den geest te geeven. verdrukt door een m enigte historiespelen, weinig dienende tot verbétering der zeden 't welk de grootste eigenschap is, die het tooneel luister byzet. Hoe weinig D ichters trachten het voetspoor van de voortreffelyke mannen naa te volgen, die de gierigaarts, verwaanden, ïotte Doktooren, beursschraapende Advokaaten,jaloersche knorrepotten, schynheilige bedriegers, losse minnaars, en m innaressen,koppige dwarsdryfsters, zwetzende pofhanzen, doorsleepent4) vleijers, domme boeren, geestige kniechts, hydige buurlieden, raazende geleerden, m alle poeëten, en meer andere eigenschappen, zo leevendig ten tooneele gevoerd hebben, dat hunnen naam lang door de nakomelingen za1 geroem d worden. Som mige willen Vrankryk de eere toeschlyven dat M oliète ons eerst de oogen geopent heeft, in 't verbeelden van de aartgebrekents) der menschen: maar zy zyn verdoold; Holland heeft den roem, dat de doorluchtige Drost Pieter Kornelisz: Hoofd een spel van dat slag dichtte, naam elyk: W arenar met de pot, en de Gees- 1) ln de tempel van Apollo te Delphi zat de priesteres Pythia op een gouden drievoet en verkondigde in vlagen van geestverrukking de godsspraak. 2) onzinnige praat. geleuter. 3) Horatius spreekt in zijn Ars Poëtica van verba sesquipedalia, woorden, anderhalve voet lang. 4) zedr geslepen. 5) in beeld brengen. voorstellen der karakterfouten. tige Bredero zynen Spaanschen Brabander, die we1 haast gevolgd wierden van verscheidene onzer landgenooten. W e1 is waar dat de schikking dezer @ spelen in dezen tyd gebreklyk is: maar de natuur hunner Personaadjen wykt nergens van haar Eigenschap, noch doet zulke buitenspoorige sprongen a1s men in M oliére vind. lk breng dit niet by om dien D ichter te verachten, geenzins; wy houden hem in waardy, en geeven hem gaern de eer dat hy de grootste blyspéldichter zyner eeuw is geweest. Onze Poeëten zullen hem niet licht op zyde komen,t6) ten zy dat ze de romansche verbeeldingent7) verlaaten, en de kentékenen (Caracters) der ondeugden zyn spoor gade slaande, met kunst op 't tooneel bespotlyk toe hen geene eigen vindingen noch vertaalingen ten voorbeeld ontbreeken. De Franschen geeven onzen Landaert de eer, dat zy in boertige vaerzen (Burlesque) voor onze dichters moeten zwichten, en ook in hoogdraavenheidt8) der heldendichten, gelyk in 't Joumal Literaire opentlyk is te boek geslagentg). W at zou den Nederlander dan beletten om hen in 't blyspél, ja ook in het treurspél te boven te streeven, indien men in het eerste de ongebondenheid, en in 't laatste de hoogdraavenheid wat maatigde, misgaders de onkuische uitdrukkingen, en snorkeryën verbandde, die niem ant dan het graeuw, en de losbollen kunnen behaagen. Het Treur- OP naaaken; waar spél begint gelukkiger te worden. lk za1 de braavetlo) Dichters niet noemen die 'er een grooten stap in gedaan hebben, en moedig voortgaan ten luister van den Hollandschen naam : zy m aaken zig zelf genoeg bekend. W at in dit blyspél is ten wege gebracht laat ik aan het oordeel der kunstverstandigen. Lees, en aanschouw het, tot leering, en verfoeijing van een gebrek dat al te veel by onzen Landaart is ingekropen naamelyk: kaal en groots te zyn, en het laatste door bedrog staande te houden. Vaar wel. Deze voorrede vindt men ook in C, maar het begin verschilt, namelijk: ,,voorbericht. Korts quam myn spel genaamd het Wederzyds Huwelyksbedrog ten tweede maal in 't licht, van veele drukfeilen gezuiverd. Boven al zyn de geslachten der naamwoorden naauwkeuriger waargenomen, het welk men in deezen derden druk meede zo zalvinden. lndien 'er,''enz. 6) evenaren. 7) voorstellingen. zoals zij in romans worden aangetroflkn. 8) verhevenheid.' 9) te boek gesteld. Met het Journal Literaire is bedoeld het Journal Iitéraire de Ia Haye, waaraan o.a. Justus v. Fffen meewerkte. l0) voortreffeliike. A heeft de volgende voorrede: Aan den Leezer. Zie hier myn derde Toneelspél in het licht, behelzende eene stoffe die volgens myn oordeel niet onbehaaglyk op het Nederlands Tooneel zal weezen: want wy beschimpen gebreken in dit Spél, die van openhartige Hollanders altyd verfoeid zyn, naamelyk: de verwaandheid, hovaerdy, en 't bedrog, die in deezen Lande, naar het schynd, door de vreemdelingen gebracht zyn: want de eenvoudigheid, zedigheid en oprechtheid onzer Voorouderen, is van oudsher vermaardyja van hunne grootste Vyanden gepreezen. lk vlei my dan, dat wy in deezen het oogwit van een Blyspél voldaan hebben: te meer om dat wy met deeze gebreken te hekelen, niemand in 't bezonder (onzes wetens) hebben gequetst. W at de schikking van het Spél aangaat, hier in onderwerpen wy ons aan het keurig oordeel van ongeveinsde liefhebbers der Tooneel Poëzy, en verzoeken, dat zy onze misslagen verschoonen, die ligt in een Eigenvinding kunnen begaan wor.- den. De drukfouten, hier en daar ingesloopen, eisch ik geen verschooning voor; dewyl ik my zelven daar over niet kan verschoonen; hebbende de proeven te haastig nagezien, in een tyd dat ik nuttiger bezigheden had. M aar ik troost my dat 'er geen in zyn die de wezentlykheid van het Spél kunnen quaad maaken. Ondertusschen kunnen de drekvliegen van Parnas (quaadaardige en nydige vitters) zich met die drukfouten vermaaken, zy moeten toch een versnaaperingetje hebben. Verwacht in 't kort den derden Druk van myn Blyspél, Don Quichot, op de Brui- Ioft van Kamacho. Verbeterd, door tusschenvoegingen van vcrxt'lqt-idtxne Tooneelen. Vaar wel. P. L.'' Het voorbericht voor D luidt: Dit blyspel, het Wederzyds Huwelyksbedrog, quam veertig jaaren geleden, naamelijk in den jaare 1714, de eerste maal in het licht, en is tot heden, gelyk alle myne tooneelstukken, op den Amsterdamschen Schouwburg vertoond. Ik heb het recht, om dezelve in Quarto by elkander te laaten drukken, altoos aan my behouden; om dat ik voorgenomen had alle en in dat Formaat uit te myne dichtwerken te verzamelen, is. Hierdoor is geeven; gelyk geschied het veroorzaakt dat sommige myner speelen zonder Privllegie gespeeld en gedrukt zijn; maar by gelegenheid deezes herdruks, is by verdrag vastgesteld, tusschen de E. E. Heeren Regenten des Amsterdamschen Schouwburgs, en J. Bosch, boekverkooper te Haerlem, dat hy het recht za1 hebben, om alle myne tooneelstukken in Quarto Formaat by myne dichtkundige werken te drukken, schoon de zelve met de Privilegie van den schouwburg zyn uitgegeeven, en dat zy ook voortaan, alle ten dienst en voordeel van den Schouwburg, met Privilegie in Octavo Formaat gedrukt, zullen uitgegeven worden, zonder de voorsz. J. Bosch zal vermogen de zelfe 111 Octavo te drukken. Aldus komt dit blyspél de eerstemaal met Privilegie in het licht. lk heb het opnieuw nagezien: maar geen verande/ing daarin gemaakt, of behoeven te maaken; alzo in het zelve van nauwkeurige liefhebbers geen misslagen gevonden zyn, van dat gewicht, dat 'er eenige verandering in zoude nodig zyn. Alleen heb ik dit spél van letterfouten, die in den eersten druk geslopen waren, trachten te zuiveren.'' Haarlem den 24 in Febr. 1754. P.L. 34 VER TO ON ER S Lodewyk Jan een Waard Charlotte een Adelyke Juffer. Klaar Meid van Konstance en Charlotte. een Bode Konstance M oeder van Charlotte. Hans Vryër van Klaar. Lakeijen. Fop Broeder van Klaar Karel een Kapitein, zoon van Konstance. Hendrik een W inkelier. Joris een Kleêrm aaker. Sofy Vrouw van Karel. een Edelm an, M innaar van Charlotte. een verloopen' Soldaat, Vriend van Lodewyk. ZW YG E R S Een Knecht van den Waard. Twee Lakeijen van Karel. Twee of drie Lakeijen van Lodewyk en Jan. Een Kruier. D e eerste en derde Tooneelen vertoonen een' Straat, voor de huizen van Konstance en den Waard, die tegens malkander overstaan; de tweede, vierde en vyfde Tooneelen eene Kamer in het huis van Konstance, te Uitrecht. De geschiedenis begint voor den M iddag, en eindigt des Avonts ten negen uuren.- H ET W E D E R Z Y D S H U W E LY K S B E D R O G Blyspél EERSTE BED RYF EERSTE TOON EEL Lodewyk, Jan Jan. M yn heer, hoe langen tyd zal nog dit wand'len duuren? lk bid verander: want die malle vieze kuuren Zyn nergens nut toe, en je maakt my schier ontzind. Lod. 'k Za1 zoeken, Jan, zo lang tot ik haar wooning vind. Jan. Wiens wooning zoekje? Lod. Jan, durf ik 't u we1 vertrouwen? Jan. lk ben een kaerel die een ding kan by my hoûwen, En zwygen a1s een mof, daar kanje vast op gaan. Zeg vry wien datje zoekt. Lod. Ach! Jan! de Malibaan Jan. De Malibaan? hei hei! myn heer, wat moogje praaten! 10 Zoekjy de Malibaan? en hebben we al de straaten Van Uitrecht daarom zo doorkruist? zoek dan niet meer. Isjou geboorte plaats dan zo veranderd, heer? Dat jy de Malibaan, enje eigen huis moet zoeken? Lod. Ach! Jan, de M alibaan! Jan. Ja wel, ik zou schier vloeken. 15 Ach Jan de M alibaan! het lykt wel schier een klucht. lk heb dat M alibaan, gevolgd van zucht op zucht, Den ganschen dag gehoord. W at hebben wy geloopen, Als of wy beenen om een daalder konden koopen. lk had gedocht dat hier wat wonders zou geschiên; 20 En nu is 't anders niet als na de wolken zien, En och! de Malibaan! Het hapel je in de zinnen. Lod. Daar zag ik 't voorwerp dat ik eeuwig za1 beminnen. 20 nu A nou; als D dan; na C naar 2 vieze: grillig, dwaas 3 ontzind: waanzinnig. do1 7 vast op gaan: vertrouwen 14 schier: bijna 18 a1s of wy beenen om een daalder konden koopen: alsof we voor een krats nieuwe benen konden kopen Jan. Nu vat ik eerst de kneep. Je zyt misschien verliefd? 'k Heb daar niet tegen, maak vry dat je wordt geriefd. Kom, 'k zalje gaeren na de Malibaan verzellen; Je kunt my dan de zaak te- yl in 't breed vehellen. Lod. Jan, gy verstaat my niet. Ik heb daar niet te doen. Jan. Ja wel, 'k verlang al wat myn heer hier uit za1 broên: Een windey denk ik. Lod. Jan, hou op de gek te scheeren. Ik za1 't u zeggen. A1 dat wand'len, gaan en keeren 25 30 Is om de woonplaats van een dame te verstaan, Die 'k gist'ren middag in de Malibaan zag gaan, Alwaar ze in 't lieflyk groen zig zelven wat vermaakte, En naa een korten tyd in haar karos geraekte, 35 M y laatende a1s verrukt door 't aangenaam gezigt Dier schoonheid. Jan. Zo myn heer, nu hebje my verlicht. Had ik 'er by geweest 'k had m y terstond gestoken In haar gesprek, en naar de Fransche wys gesproken, Gelyk dejonkertjes:je suis vôt serviteur, 40 Ma belle dame, aanschouw alhier un grand seinjeur, Die u pour pas la temps wat zoekt te konvojeeren ln uw karos, om daar zyn hart te reklameeren, Dat gy hem hebt ontroofd. Lod. W at onbeschofte reên. Jan. Was ik injou plaats ik had in de koets getreeên. 45 Nou is die schoone dame uitjou gezicht gestreeken. Lod. Het zy zo 't wil, ik zal en m oet haar zien en spreeken. Jan. Wat zou 't je helpen, heer?je beurs is plat en schraal; 't Geld dat wy wonnen met de kaart is altemaal Jou rykdom . en de m yne. Lod. Ach! 't valt m y hard te hooren! 23 nu A nou; zyt A bent; 25 na C naar; 28 zaI A ze/,' 34 En A Doch; 38 naar A na 47 je D u. 24 maak vry dat je wordt geriefd: zorg er gerust wordt 27 niet te doen: niets te maken 31 te verstaan: te weten te komen 36 verlicht: ingelicht 41 pour pas la temps: fr. pour passe temps, convoyer, begeleiden, gezelschap houden 48-49 is altemaaljou rykdom: isje hele rijkdom voor dat je liefde beantwoord voor tijdverdrijf- 5 konvojeeren: fr. 38 50 lk barst van spyt! dat ik zo edel, welgebooren, Geen staat kan voeren a1s een edelman betaamd. 'k Ben nu in Uitrecht, myn geboortestad, beschaamd Om dat ik and'ren zie in hunne koetzen ryèn. 55 Gediend! ha spyt! ik m ocht de braafste dame vryën, Ten opsicht van myn rang. Jan. lk ook: m aar Jan Contant Lod. Ha spyt! Voerjy geen staat? 'k zeg, met verlof, dat dat onwaar is; Hoe, houje geen lakkei? geen pagie, sekretaris, ik voer geen staat! Jan. 't Gaat buiten m yn verstand. 60 Geen kok noch kamerling? en ook geen trezorier? Lod. Hoe, is het scheeren? Jan. Neen. H d. W aar zyn ze, gek? Jan. W e1 hier: W ant al die ampten zyn in myn persoon te vinden. Maak van me watje wilt, ik za1 't my onderwinden. Lod. 'k W eet dat gy assurant, vo1 leugens, fieltery, En boevestukken zyt. Jan. M yn heer die passen my: 65 Hoe zou ik, eerlyk borst aârs door de waereld raaken? Lod. Ja, door een touw, Jan, aan een dwarsbalk op twee staaken. Jan. Myn heer, ik bidje dat wy hier toch met malkaar Geen questie maaken; ei, laat deze zaaken daar, W aar zou 't toe dienen als om alles om te stooten? 70 Zyn wy van 't zelfde sop niet beiden overgoten? Wy zyn hovaerdig, en daar by geen kleintje kaal: M aar eerlyk in ons hart. Hoe zouden 't altemaal Juist schelm en zyn die met een abelheid in 't speelen Hun voordeel zochten? neen. Lod. M aar, scheelt het veel van steelen 75 W anneer m en iemant, op een valsçhe wys, het geld Met speelen afwint? Jan. E1k moet zien hoe dat hy 't stelt; 59 noch C of 69 vlg. A 't Zou ons niet dielutlk zyn, wyI w'.p malkander kennen. En van hetzelfde sop beide overgooten :e????e?1. 50 spyt: ergernis 54 gediend: als heer erkend, gediend; dus: een man van stand 55 ten opsicht van: Wat betreft, ten aanzien van 59 knmerling: knmerdienaar; trezorier: schatbewaarder 60 is het scheeren: maakje er een grap van 62 zich iets onderwinden: iets ondernemen, beproeven 63 assurant: brutaal 73 abelheid: behendigheid Die speelen wil, moet zich daar weeten voor te wachten; Of speelen niet. H d. Het laatste is 't beste, zou ik achten. M aar zeg eens. Jan. hoe staan wy nu met onze kas? 80 Jan. Je meent de beurs, niet waar'? die gistren zieklyk was, En schier op 't sterven lag? wel, die begint te zwellen. Laat zien hoe veel? hoe veel? koom , 'k zal het geld eens tellen. Lod. Dat is niet noodig hier op straat; gy kunt het strak We1 in de herberg koen. Jan. lk hou 't dan in myn zak. Wy hebben nog aan goud schier vijftienhonderd gulden, Of daar omtrent. Lod. Niet meer? Jan. W e1 neen, m yn heer: 'k heb schulden Daar van betaald. Lod. Zeg op, wat schulden? Jan. Aan den W aard Daar onze koffer staat. Had ik geen geld beschaard, Die schoft zou al ons goed fraai hebben doen verkoopen, 90 Gelykje weet. Lod. Had gy dat goed maar laaten loopen, Het was zo veel niet waard als onze schuld bedroeg: De koffer. Jan. was leeg. Jan. Ja Zo zwaar a1s lood, daar was wat 111, Lod. Ja oude kleêren, en geen kleintje keizelsteenen Jan. De droes dat spyt me, foei! had onze waard, die schoft, Die lom pe rekel, nu de koffer maar verkoft. Maar 'k bidje zeg me toch, myn heer, wat is de reden Datjy die koffer houdt? en mê voert door de steden, leeg. die koffer woeg lllyn heer, zou 'k meenen. 95 Met zo veel kosten; want je hebt ze van Parys 100 Tot Uitrecht toe gebracht. Lod. Hoe Jan, gy zyt zo wys ln schelm eryen, en moet ik u dat nog zeggen? 105 W anneer een vreem d'lingin een Herberg t'huis wil leggen, Is 't nodig dat hy we1 voorzien is van krediet W ant 't eerste daar m onsieur de hospes strak na ziet ls de equipagie, en bagagie, en de kleêren; Het spreekwoord zegt: men kent den vogel aan zyn vêren. Jan. lk heb het al verstaan. myn heér. en ik beken, 90 goed C geld; l04 strak A stark C stl.ak .N 88 beschaard: (op bedriegelijke wiize) bii elkaar gekregen 92 woeg: woog 95 droe s: duivel l02 t'huis wil leyjen: wil logeren l04 strak: dadelllk 105 equipage: uitrusting 40 Dat ik, a1s and'ren, door dien trek bedrogen ben. Maar a propô,je hebt gezeid dat je alje vrinden 1 10 ln Uitrecht had. Lod. o Ja: m aar 'k kan niemant vinden. 'k Heb nog een moeder en een zuster, waar zy zyn ls me onbekend. Om haar is 't dat ik hier verschyn. M yn zoeken is vergeefs, helaas! zy zyn vertrokken. Jan. lk heb het wel gedocht, myn heer, m et Faroos bokken, 1 15 Niet waar? ik heb het te Parys u al gespeld. Lod. Ach Jan gy weet niet hoe m yn hart nu is bekneld M aar gistren schoot my iets. van groot belang, te binnen; Dat kan ik door dit geld nu met fatzoen beginnen. Jan. W at za1 dat zyn? Lod. Ik 120 meen my a1s een heer van staat En groot verm ogen te vertoonen. Jan. Dat 's niet quaad. Lod. En huuren knechten, en een koets om in Jan. lk vat het, om aldus dat dametje te vryën, Daarjy verliefd op zyt; dat jou zo heeft bekoord. te ryên. 125 En alles met het geld daar my de helft van hoort. M aar wat zal ik dan doen? Lod. lk m een voor graaf te speelen, Gy zult baron zyn, en wy zullen alles deelen, Zo wy iets winnen a1s voorheenen met de kaart, En and're kneepen. M aar, wy m oeten van den waard Daar wy lozjeeren, nu vertrekken na een ander. 130 Jan. Dan is het nodig dat ik ook myn kleed verander. Lod. Gy kunt m aar aanstonds na een kleerverkooper gaan, En loopen dan m et een by onzen hospes aan, Om de bagagie. lk za1 u terwyl hier wagten ln deze herberg: die is beter, zou ik achten. 135 Jan. Dat denk ik ook dat die veel beter weezen zal. W at hangt 'er uit? laet zien, de Goude m uizeval. M aar a propô, myn heer, wy dienen ook lakkeiën 1 12 haar A heur; 1 16 nu A tans; 123 zyt A bent; 125 voor A den; l 29 na C naar 1 33 de C myn. 108 trek: streek, list 109 vrinden: bloedverwanten 1 14 Vertrekken met Faroos bokken: met de noorderzon vertrekken 1 15 gespeld: voorspeld, gezegd 41 Te hebben. W i1 ik ook die kaerels m et m e leiën, Die 'k dezen m orgen vroeg, in onze Herberg sprak? 140 Lod. geeft Jan een sleutel. Ja, geef hen uit de kist e1k een Lakkeië pak. TW EEDE TOONEEL H dewyk, alleen W at m oet een edelman al door den nood verdraagen! Het spyt me dat ik my van dien lakkei laat plaagen, En niet durf spreeken, om dat hy geheimen weet D ie niem ant weeten mag. 'k Heb menigmaal gereed, En op het punt geweest, den rekel te kasseeren, En hoe het gaan zal, za1 de tyd my verder leeren; 145 'k M oet zwygen; want hy kan my dienen in dit stuk. 't Zyn ongelukkigen, die 't reek'nen voor geluk Van edel bloed te zyn, ontbloot van geld en schatten; 150 M aar niemand kan het wel, dan die 't bevind, bevatten. Ik za1 't geluk nog eens beproeven, met dit geld, En zo het op raakt, zoek ik myn geluk te veld. H dewyk gaat na de herberg en roept.. Hei! holla! hospes! hei! DERD E TOONEEL H dewyk, Waard Waard. W at is m yn heers believen? Lod. Hebt gy hier lozjement? Waard. lk kanje hier gerieven: 155 'k Akkom medeer de 1ui hier ieder naar zyn 1yf. 'k Ben totje dienst, myn heer, en zo is ook myn wyf. Lod. Zeer wel, gy moet terstond de plaatzen dan bereiên Voor eenen graaf, baron, en twee of drie lakkeien. W aard. M yn heer 'k bedien de 1ui voor een civiele prys. 160 Lod. Ik weet wel, hospes, dat is te Uitrecht zo de wys. 139 Jezen A van de 142 Het spyt my: het ergert me 145 kasseeren: zijn congé geven, afdanken 150 bevindt: ondervindt 154 gerieven: bedienen 42 VIERDE TOONEEL Lodewyk, Waard, Charlotte, Klaar Lodewyk spreekt stil met den Waard, terwyl Charlotte en Klaar voor de deur kom en. Charl. spreekt hard. Haal, als ik heb belast, een haas, m et drie kalkoenen, En (zo ze vet zyn) breng dan ook een paar kapoenen. Klaar, zacht. 5y meent een koevoet, en drie minflen karrepap, M et twee kop gort. Charl. hard. En loop met een dan m et een snap 165 By onzen slaager, om een harst. Klaar, zacht. W e zellen sm ullen; Dat 's nuchter kalfsvleisch. Charl. hard. Laat die groote pot ook vullen M et versche augurken, by Pierre Karm olyn. Klaar, zacht. 5y meent graauwe erten. Charl. 'k Zal terstond hier weder zyn. Klaar. 't ls wel Juffrouw, m aar 'k dien m yn kap dan eerst te zetten. 170 Charl. 'k Moet by denjuwelier eens zien of de orlietten Al klaar zyn. Klaar. Goed, Juffrouw. VYFDE TOON EEL Lodewyk, de Waard, Klaar Klaar. ,,Ja wel, dat is wat raars, Jou orlietten! zie, hoe draait ze met haar naars. Die arme sloof is met den adel zo bezeten, Dat zy haar arm oê schier uit grootsheid zou vergeeten. Zy praat van harsten, en kalkoenen, 55 maar ik zweer, 5sD at zy 't alleen maar doet om dat die gintsche heer 1 65 zellen C zullen.. 167 versche A var%e ming'len: mengel, a1s wijn-, bier- en oliemaat = 1.2 1 liter, als brandewijnmaat 1.23 1. en a1s melkmaat 1.8 1 liter; karrepap: karnemelkse pap 164 met een snap: spoedig, vlug l 65 harst: lendestuk van een rund 170 orlietten: oorringen 171 wat raars: wat moois 172 aars (met voorgevoegde n): achterste Het hooren zou. Zy spant hem zeker '' minnestrikken; . lndien 't zo is, za1 ik haar trouw zyn, niet verklikken. Lod. tegen den W aard. Doe a1s ik heb gezegt, en maak drie kaamers klaar, 180 Een voor de knechts, en twee voor ons, maar naast malkaâr. Waard. 'k Za1 zyn genade, naar zyn staat, akkomodeeren: Wy zyn we1 meer gewend hier graaven te lozjeeren. ZESDE TOONEEL Lodewyk, Klaar Lod. Uw dienaar, zoete kind. Klaar, Uw dienares, m yn heer. Lod. Gy neem t niet qualyk dat ik u iets prezenteer? 185 Het is een kleine gift. Klaar. W at za1 my hier ontm oeten? Lod. Nu, neem het, zoete kind. Klaar. Myn heer ik wilje groeten. Lod. Nu, neem maar aan. Klaar. M yn heer, myn heer, ik ben beschaanad. Lod. Zeg, zoete meisje, hoe die juffer is genaamd Die flus hier was? m y dunkt ik heb nog van myn dagen 190 Geen schooner beeld gezien. Klaar. Zy schynt je te behaagen? Het is geen wonder: ze is het puikje van de stad. En haar vrouwm oeder heeft een heele groote schat. Aan elken vinger kan zy we1 een vryer krygen. Ze is hoog van adel. M aar, myn heer, laat ik maar zwygen: Ze is hier genoeg bekend. Vraag m aar aan iedereen. Lod. Bezit zy zulken schat? Klaar. Ja, dat is ongem een Haar kapitaal is groot, ,,maar 195 wat bezwaard met schulden. Het rukt mynjuffrouw aan geen honderd duizend gulden: Ze ze% en dat' er schier geen end is aan haar goed, En ze is, gelyk ik zeg, van heel oud aad'lyk bloed. 178 zaI ik C ik zaI 185 ontmoeten: gebeuren, overkomen 189 ius: zo even 192 vrouwmoeder: mevrouw, haar moeder; vgl. ook 'heervader' (vs. 585), en thans nog 'heeroom'; vroeger werd dit vrouw en heer meestal geplaatst voor verwantschapsnamen 196 ongemeen: buitengewoon 198 Het rukt myn juffrouw . . . etc.: het komt er bij mijn juffrouw niet op aan En tegenjou gezeit, ze zou heel gaeren trouwen, lk kan 't we1 merken. M aar laat ik myn m ond m aar houwen. Lod. Gy zegt my veel, m aar 'k heb haar naam nog niet gehoord. Klaar. Zy heet Charlotte. Lod. En haar stamnaam? Klaar. Adelpoort. 205 Gy vraagt zo naauw, m yn heer, wat wilt gy tog beginnen? Lod. Uwjuffer, tot het end myns leevens, trouw beminnen. Klaar. Hebt gy haar meer gezien? Lod. lk zag haar gistren gaan M et nog een Dame. Klaar. W aar? Lod. 'k W as in de M alibaan En stond gereed om haar myn' diensten aan te bieden; 210 M aar zy ontweek my in haar koets, en scheen te vlieden Voor myn gezicht,ja reed te viervoets in de stad; Zo dat ik gants geen tyd om haar te volgen had. Klaar. Dat kan wel weezen: want ze is gisfren uitgereden M et haar vrouwmoeder, om zich zelfs wat te vertreeden. 215 De M alibaan geeft groot vermaak aan die hier woont. Lod. lk bid u, meisje, dat gy my een gunst betoont. Klaar. W at gunst? Lod. Dat gy my, a1s zy t'huis is, eens koom t spreeken. Klaar. Spreek jy myn juffrouw zelf: ik durf me 'er niet in steeken. Lod. Hoe is uw naam? Klaar. Myn naam is Klaartje. Lodewyk, Klaar geld geevehde. Klaartje, daar, 220 Koop daar wat m oois voor. Nu, wy zullen haast malkaâr W at beter kennen. Hoor, indien gy weet te maaken, Dat ik haar spreek, zult ge in het kort aan iets geraaken Van meer waardy. Klaar. Dat is onnodig geld verspild. Lod. Nu neem maar aan. Klaar. Myn heer! myn heer! je zyt te mild. 225 Lod. Dat is myn aard. Klaar. Wel, ik belo' ofje, a1s meid met eeren, Dat 'k alles doen za1 wat gy van my zult begeeren. lk za1 haar zeggen, dat myn heer haar vierig mint, Enjou dan alles weer vertellen, zo ik 't vind. Maar, 'k hoor daarjuffrouws stem. 214 ze# C zelti' 224 zy/ A bent 205 nauw: nauwkeurig, precies 21 1 te viervoets: vlug, snel 228 vind: bevind ZEVEND E TOON EEL H dewyk, Klaar, Charlotte Charl. Och dieven! dieven! guiten! 230 Och! och! myn paerelsnoer! och buuren kom eens buiten! Klaor. W at is 'r Juffrouw? Charl. Och m yn paerelsnoer. Klaar. ,,Die 's vals. W aar is die? Charl. Och! die is gestoolen van myn hals! De schelmen zyn, hun best, dat straatje door geloopen! ACHTSTE TOON EEL Lodewyk, Klaar, Charlotte,de W aard met een bezem, de knecht van den Waard met een stok. Waard. He! houd den dief! hy zal het met den hals bekoopen! 235 Waar is hy? Charl. Die straat in. Waard. Alon, dat gaat je voor. He! houd den dief! he! houd den dief! dat straatje door. NEGENDE TOONEEL Charlotte, Lodewyk, Klaar Charl. Zy loopen daar verkeerd, 'k heb in die straat geweezen. Lod. lk slaa die straat dan in, Mejuffer, wi1 niet vreezen: 'k Hoop dat ik hen door vlyt we1 achterhaalen zal. 240 ,,o Hemel dit 's voor my een zonderling geval! Hoe waaren ze gekleed, Mejuffer? Charl. Och! zy waaren! Zy waaren! beide in 't blaauw! och ik kan niet bedaaren! Lod. Geef aan mejuffer gaauw te drinken, meisje, ik gaa, En zet de schelmen met gezwindheid achter na, En breng u voort bescheid. 230 kom C komt 233 hun best: zo hard zij maar konden 234 met den hals: met z'n leven 235 Alon, dat gaat je voor: vooruit, (fra: allons) ik zalje maar voorgaan; vooruit dan. TIENDE TO ONEEL Charlotte, Klaar Charlotte, lachende Klaar. Nu lachen? en flus schreien? W at 's dat te zeggen? Charl. Klaar, wy m oeten hier verbeiên, En niet in huis gaan, voor dat wy hem weder zien. lk heb myn snoer nog. Klaar. Ho, dan is 't een list m isschien? Charl. Voor zeeker', 'k hoop dien heer in 't minnenet te trekken, 250 En met een schyn van staat tot liefde te verwekken; Dat was de reden dat ik van kapoenen sprak. lk heb daar ginder in een hoek gestaan, en strak Heel klaar gezien dat hy m et u iets heeft gesproken, En tweemaal uit zyn beurs geld in de hand gestoken. 255 Toen dacht my was het tyd om met hem in gesprek Te raaken, door een list; ik wist geen beter trek Dan dezen; want hem zelfs aanspreeken zou niet voegen. Wat sprak hy met u Klaar? Klaar. lk zalje vergenoegen. Hy gaf m e, eer hy begon te spreeken, een dukaat; 260 Toen vroeg hy naje naam, geslacht en stam, en staat; Die heb ik hem gezeid', m aar 'k heb, en 't had ook reden, Van al uw geld en goed zodanig op gesneeden Dat hy versteld stond, en dat kost hem een pistool, M aar 'k moest daar wat voor doen. Charl. W at? . Klaar. Klappen uit de school. 265 Charl. o Hem el! 'k hoop niet dat ge onze arm oede openbaarde? Klaar. Het eerste dat ik in oprechtigheid verklaarde, Was, dat men inje huis gort uit het water at. Charl. Ha spyt! Klaar. Het tweede, dat 'k nooit huur en heb gehad. Charl. Ha! spyt! Klaar. Het derde, dat 't zo slecht hier is geschapen, D at Juffrouw en M evrouw en m eid 270 op één bed slaapen, Datjoujuweelen valsch,je kleêren onbetaald, En alle zo ik denk zyn op krediet gehaald. 257 dan A ak 268 dat 'k nooit huur en A dat ik ?1t?t?s'/ geen huur el1 C dat 'k nooit huurgeld 245 flus: zo net, zo even 250 met een schyn van staat: welstand, door mij rijk voor te doen 256 trek: streek, list 259 een gouden dukaat had de waarde van ongeveer f 5.59., een zilveren f 2.50 263 pistool: een Spaanse gouden munt, ter waarde van ongeveer f 12.- Charl. o Valsche pry! 'k za1 u verscheuren met myn tanden! Klaar. Zachtjuffrouw, wordt niet boos, welfoei! welfoei! 't iq schanden: Jy zyt 't alleen niet. Hoor, hebjy geen geld noch goed, Je kent wel leeven vanjou oud en aad'lyk bloed. Charl. M yn adel, myn fatzoen, aldus te schand'lizeeren! Gy my verwyten dat we in huis wat deklineeren? lk zal gevoelig zyn van zulken groot affront. 280 Ik zal M evrouw die zaak . . Klaar. H oor! hoor! 't is maar een vond Die ik bedacht heb, omje wat te doen ontstellen: lk zag we1 datje flus maar veinsde, en u moest quellen Om recht verschrikt te zyn, 't geen nu natuurlyk is. A1s hy nu weder koom t, dat haast zal zyn, na 'k gis, Kenjyje rol wat net. en ongeveinsder speelen. En hy niet merken datje zoekt zyn hart te steelen. Charl. Gy spot met m y. o feeks! en hebt my zo ontsteld. Klaar. Zyt maar gerust,juffrouw: ik heb hem niets gemeld 285 A1s 't geenje dienstig is om hem in 't net te brengen. 290 W at voordeel zou 't m y zyn? Charl. De tyd kan niet gehengen Hier lang te praaten. Zeg wat hy aan u verzocht. Klaar. lk heb door leugens hem heel fraai in 't net gebrocht. .Hy denkt niet anders a1s omjou getrouw te minnen; Je zyt van nu af aan meestresse van zyn zinnen. 295 Charl. Maar Klaartje mag ik my verlaaten op uw trouw? Klaar. Daar 's niets dat ik niet voor u over heb,juffrouw. Je kend my immers: wat behoefje dat te vraagen? Charl. 'k Verzoek dan vrindlyk, of gy my voor drie vier dagen Dat geld wilt leenen, dat die heer u heeft vereerd. Klaar. Eijuffrouw, 'k bid! myn staat is 300 ook gedeklineerd: 275 z#/ A bent; 279 zu/ken C zulk een. 2 82 tzn u moest quellen C ik moest u quel- /en,' 293 tekst denk C. D denkt: 294 zyl A ??t,??? 273 pry: scheldwoord, eig. bet.: kreng, aas 278 dekllneren: (fr. déclin) in décline zijns achteruit gaan. in verval zijn 279 gevoelig: boos 290 gehengen: toestaan 299 vereerd: geKhonken Want eer ik byje quam had ik nog honderd gulden, Die ikje leenen moest, om daarje kleinste schulden, Die 't m eest schreeuwden mê te stoppen, en dit geld ls al myn rykdom. Ei zie liever hoeje 't steld. 305 Ei juffrouw, 'k bid Charl. 't Is niet de pyne waard, mamaatje Weer geld af te eischen. Klaar. Wel, ik zeg, het is een quaadje Den kaalen adel te bedienen. Charl. W ilt gy Klaar? Klaar. Jajuffrouw, 'k ma:e niet verlegen laaten, daar. Je kunt het my, a1s je getrouwd zyt, weêr betaalen. Charl. Ja, ja, gy weet wel waar gy 't wederom zult haalen. Ik hebjuist geen klein geld, en wi1 niet wiss'len, kind. Klaar. Ik weet warentig niets mejuffrouw, hoe je 't vindt. ls goud klein geld? en wilje groots zyn, by die weeten, Datje uit gebrek van geld in lang niet hebt gegeeten, 310 315 A1s potje beuling, en . Dat gy zo stout nRaar Charl. Zwyg. W ie heeft ooit gehoord, @ ELFD E TOON EEL Charlotte, Klaar, Bode Bode. W oont mevrouw van Adelpoort Hier,juffrouw? Charl. Ja myn vrind. Bode. Dit geld moet hier dan weezen. 't Koomt uit het leger. Charl. Laat het opschrift my eens leezen. Gy zyt te recht, myn vrind. Blyfhier een weinig staan. 320 Klaar, haal mevrouw. Vaar 'k zie zy komt daar zelfs al aan. TW AALFD E TOONEEL Charlotte, Klaar, Bode, Konstance Charl. Daar is een zak met geld. Konst. ,,voor ons, myn kind? wy droomen. Van waar zou dat geluk zo schielyk by ons koomen? Tegen den Bode. Laat my den brief eens zien. Ja. Hoe veel is de vracht? 309 zyf A bent; 318 koomt A komt 305 pyne: moeite, fr. peine 306 quaadje: een lastlg baantje, onaangenpme betrekking 315 potje beuling: meelpap met boter 49 Bode. Vyf gulden. Konst. Zo veel geld? Bode. Het is niet minder. Konst. W acht 325 Dat ik het open doe. M aar 'kzie 'k hoef niets te geeven'. 't ls im mers gefrankeert, zie daar, 't staat daar geschreeven. Bode. Waar staat het?ja ik zie 't, ik heb het niet belet! M aar 't is er ook te flaauw en duister opgezet. 'k Verzoek exkuus, en m oet dan niet als voor 't bestellen, D rie stuivers hebben. Konst. Kind, wilt gy ze hem maar tellen? Charl. lk heb juist geen klein geld. Hebt gy het Klaar, zo geef. Klaar. 'k Heb ookjuist geen klein geld, zo waar niet a1s ik leef. Charl. 'k Heb we1 dukaaten en pistoolen. Klaar. 'k Za1 eens zoeken. Ja 'k vind nog geld, Juffrouw, het zatjuist in de hoeken 330 335 Geschoten van myn zak. Daar vriend daar is je geld. DA RTIEND E TOONEEL Charlotte, Klaar, Konstance Konst. den briefgeopend hebbende. Die brief komt van myn zoon, Charlotte, ik ben ontsteld. Charl. Van broeder? ach M evrouw ! is hy nog in het leeven! O onverwagte vreugd! Konst. Hy heeft hem zelfs geschreeven Uit Brussel: ach! myn kind, wat is m yn hart verheugd! 340 Hy za1 ons aad'lyk huis herstellen door zyn deugd. Charlotte leest. Frouw moeder, en m aseur, 'k neem de eer van u te groeten, En uwc droefheidmet dit gf/.k te verzoeten. 't Fortuin heeft t'zederd ik van u gescheiden ben M y iets gediend; 'k toon dan dat ik myn plicht erken, Voor 't goed, dat ik van u, en by u, heb genoten. 'k Zend duizendguldens, en ik hoop het te vergrooten, In 't kort, zo 't mooglyk is. 'k Ben kapitein te voet 345 327 C 'k heb daar niet op gelet; 342 gfe C en D gflje; 343 t' zederd C sederd 327 ik heb het niet belet: ik heb er niet op gelet 328 te: heel, erg; duister: onduidelijk 329 niet: niets 338 zelfs: zelf 341 maseur: zuster 5() Geworden, en ik heb gelegenheid en moed Om tot een hooger trap en meerfortuin te raaken. 350 'k Kan ook niet Iaaten, om aan u bekend te m aaken, Dat ik getrouwd ben, met eenjuffer welker stam In Uitrecht, zo aIs onze, een' aad'lyk oorsprongk nam . 'k Berei my tot de reis, die m orgen zalgeschieden Om u myn gem alin, 5b.#l, aan te bieden. 355 'k Breek af door haast. Vaar wel. Uw Karel Adelpoort. Hy schryft haar stam naam niet, veel m in rept hy een woord Van haar geslacht, dat 's raar, dat doet m y zeer verlangen. Konst. Na 'k aan den datum zie, za1 ik hen haast ontfangen. Charlotte, ik za1 dit geld terstond in onze kist 360 W eg sluiten: want indien een krediteur dit wist, M en quam ons op den hals. En Klaar maak gy te zwygen. Klaar. Neen, neen, daar za1 door my geen mensch de lucht van krygen. VEERTIEND E TOONEEL Charlotte, Klaar Charl. lk wenschte, Klaar. dat nu die Heer hier weder was. 365 lk m aakte al zwaarigheid: want zulke groote Heeren, Gelyk je weet, moet m' in het vryën braaf trakteeren. Charl. Zwyg stil, daar koomt hy weer, en schynt niet we1 te vreên. VYFTIEND E TOONEEL Charlotte, Klaar, Lodewyk Charl. Zyn ze achterhaald myn Heer? Lod. 't M oeit my mejuffer, neen. 'k Heb alles aangewend; maar ach! het is verlooren; 370 Zy zyn te ver voor uit, en niet we1 op te spooren. De beste raad is dat men overal berigt 357 dat doet C dit doet; 370 ver A veer 354 aan te bieden: voor te stellen, zie vs. 2066 361 maakt gy te zwygen: zorg er voor datjeje mond houdt 366 braaf: royaal 368 't moeyt my: 't spijt me Byjuweliers laat doen, de dieven zullen licht De snoer ten eersten aan den een of d'aâr verkoopen. Klaar. En ik zal met 9er haast eens na de Lomm erd ..p 1 open, En zien . . Charl. Zwyg stil. M yn Heer, 't is maar een bagatel, Niet waardig dat ik m y om zulken zaak onstel. De schrik was 't allerm eest. lk zal wel order geeven Aan iemand van myn volk. Klaar. 't Dient in de k'rant geschreeven. Charl. lk ben myn Heer, voor zo veel m oeite, geobligeert. 380 Lod. Neen schoone Juffer, 'k hou my daardoor zo geëerd, Dat uw beveelen m y voor wetten zullen strekken. Uwe oogen, die myn hart tot zuiv're liefde wekken, D oor hunne aanlokkigheid, zyn van zo'n grote kragt, D at ik m oet buigen voor de min, en haare magt. 385 'k W il liever duizendm aal voor u, o schoone! sterven, A1s 't zoet genoegen, van m e uw slaef te noemen, derven. Charl. Myn Heer, de vleijery is nu zo algemeen, D at 't dwaasheid weezen zoude, op uw beleefde reên, My zelf te vleijen met die ydele gedachten, 390 D at ik iets schoons bezit: m aar 'k kon niet anders wachten Van u; want 'k zie u aan voor eenen hoveling, Dien 't vleijen eigen is, myn schoonheid is gering. Lod. Ik ben een hoveling, 't is waar; maar zeer verscheiên Van aart a1s anderen'. ik heb de walg van 't vleijen, En zyt verzekerd, dat al 't geen ik zeg niet spruit A1s uit een zuivre m in. Het liefelyk geluid 395 Van uwen lieven m ond kan my zo zeer bekooren, Dat ik den Hem el bid om dat altoos te hooren. Charl. M yn heer! het loopt te hoog. Zoudt ge in zo korten tyd 400 Verlieven? 'k denk dat niet. Klaar. ,,'k Geloof ook dat 't je spyt. Ja Juffrouw, 't kan we1 zyn: 'k heb in de Astree gelezen, 386 a1% D Dan: 396 d 1% D Dan 373 ten eersten: dadelijk, zo spoedig mogelijk 378 myn volk: mijn personeel 401 Langendijk spot hier met de toentertijd veel gelezen vertaalde Franse herderromans, n.1. Astrée van Honoré d'Urfé, De vrijagie van Lysander en Caliste, vertaald naar het Frans van d'Audiguier. Ibrahim ou l'illustre Bassa van M adeleine de Scudéry (in het Nederlands vertaald onder de titel Bassa lbrahim), en Cleopatra en Cassgndre van Gautier de Costes de la Calprenède. Van de avontuurlijke Eustache Lenoble is de roman Mylord Courtenay, met a1s thema een amourette van koningin Elisabeth van Engeland. Dat 't by de Herders ook altyd zo was voor dezen. Lees maar Lyzanders en Kalistes vryery, Of Bassa Ibrahim of M ilord Koerteny, Kleopatra, Kassandre, en duizend fraaije dingen; 't ls 't ouwe liedje dat de dichters altyd zingen; Een boere meid word ligt door hen een koningin, Een herder koning. We1 steekt daarjuist zo veel in? 405 Hoe menig prins doen zy in boere klêren dwaalen, 410 Om Filisjes, die hen ontvlugten, te achterhaalen; En dunktje dit nu raar?je leest het al den dag. Charl. o M alle m eid, hou op. Klaar. 't ls zeker waar. Charl. lk lach . . Lod. Gy lacht, myn schoone, en geeft my stof, helaes! tot treuren. Charl. Het is genoeg, myn heer. Lod. Ach, m ogt my de eer gebeuren, 415 Dat ik uw' dienaer wierde, en dat ik wederm in Van u verwachten m ogt, ik zou myn engelin Betoonen, dat myn staat haar schoonheid evenaarde. Charl. Gy zyt my onbekend. Lod. lk ben een Graef, van waarde En macht in Poolen; doch in 's keizers hof gevoed, 420 Eerst heer, en nu een slaaf, om dat ik u ontmoet, Een slaaf, geketend in uw' straffe minnebanden, Die zyn geluk geheel gesteld heeft in uw' handen. Charl. Heer graaf, hoewel ik my niet ongevoelig ken, W eet echter, dat ik zo onnozel ook niet ben, 425 Om niet te zien, dat wy te veel van staat verscheelen; En dat 't u lust met myn eenvoudigheid te speelen; lk ben een Juffer, welvan adel, maar myn goed 430 En rykdom zyn gering, ten aenzien van m yn bloed. Klaar. ,,D at liegt zy niet, die pry. zy heeft hem nu al binnen. Lod. 'k Moest volgens mynen staat, een hoofschejuffer minnen. M aar gy hebt my bekoord, door uw volmaakt gezicht, W aar voor de schoonste, die ik ooit gezien heb, zwicht. Charl. De tyd vereischt, heer Graaf, dees reden af te breeken. 41 1 al den A alle; 415 wierde A wierdt D wierd 432 de A het 410 Filisjes: Phyllis was een bekende naam voor herderinnetjes in de herderromans 419 gevoed: opgevoed 430 hoofsche: van het hof 433 dees reden: dit gesprek Lod. 'k H oop de eer te hebben, schoone, om met u meer te spreeken 435 En zal, met uw verlof, verzoeken aan M evrouw Uw M oeder, dat ik u som tyds wat onderhouw. Charl. M yn heer . . . H d. lk hoop dat zy daar niet za1 tegen W CCZCn. Charl. Heer Graaf, ik bid . H d. Helaas! uw weigring doet m y Vreezen. Charl. Uw dienares, myn heer. Klaar. ,,lleer Graaf, komjy maar flus. 440 Lod. Gedoog, myn Engelin; dat ik uw' handen kuss''. Charl. M yn Heer! ik hoor daar volk. Lod. lk ken ze, 't zyn m yn vrinden, En dienaars. ZESTIEND E TOONEEL Charlotte, Klaar, Lodewyk, Jan in een Edelm ans gewaad, twee u kkeien, een Kruqer met een kof/'er op den Kruqwagen Jan. Dit's de straat, nu za1 ik het we1 vinden. Ha! ha! hier is het. Volg m e met den gantschen trein. M aak plaats! m aak plaats! voor den Baron van Schraalenstein', 445 En dat ben ik kanaalje! A 't za! hier moet ik weezen. Vat aan, heer Kruijer. Ha, wat breekje? je moogt vreezen, Daar's steene waar in. Zo, de koffer moet hier in. Jan geeft geld aan den kruqer, die weg kru##, terwyl Lodewyk de Juffer na de deur leid. Daar is je geld. ZEVENTIEND E TOON EEL Lodewyk, Jan, falkkefln Jan. Hoe benje al bezig in de min? Lod. lk heb haar, die ik in de M alibaan zag wand'len, 450 Gevonden. Jan. Laat ze zich een beetje maklyk hand'len? Lod. lk ben niet hoopeloos: de zaak schynt we1 te staan. 'k Za1 't u verhaalen. Laat ons in de H erberg gaan. Einde van het eerste Bedryf. 434 om met u meer C om weêr met u; 445 kanaalje A kanaille 446 wat breekje'?: vermoedelijk is breken hier gebruikt in de betekenis van: bezwllken, door de knieën gaan. Zie W NT 11 A - 6-b. TW EEDE BED RYF EERSTE TOONEEL Charlotte, Klaar Klaar. M en za1 de rest van 't goed we1 uit de Lommerd haalen, Wanneerje broêr koomt; want die kan het we1 betaalen. 455 Charl. Zwyg Klaartje, rep u wat. Maak alles aan een kant. Klaar. Nu benje eerst opgeschikt, Juffrouw; wel uw, Galand Verliefd nu dubbeld. Charl. Zeg, hoe hangen myn' mansjetten? Klaar. Zo wel, en fraay, dat ik ze hou voor minnenetten. Charl. Hoe staan myn moesjes? Klaar. We1 Charl. En hoe is myn koleur? 460 Klaar. Bezonder fraaij. Charl. Hoe ruikt myn adem? Klaar. Zoet van geur, 465 Nâ muskus. Charl. Neen, het is katsjoe dat wy gebruiken. Klaar. Goed; anders m ogt de Graaf die lekk're zuurkool ruiken, Die gy gegeeten hebt. Charl. W at zegt gy? Klaar. Niets Juffrouw. Charl. M aar ben ik we1 gehuld? Klaar. Ja, als ik u aanschouw, Moet ik bekennen, dat je u zo weet op te schikken, Dat deze minnaar voort za1 vallen inje strikken: Want wie zou denken, diejou in dees kleed'ren ziet, Datjy zo kaal waart, en nog minder had a1s niet. Charl. 'k Verzoek dat gy uw tong wilt snoeren, 'k kan die rede 470 Van u niet veelen, meid. Klaar. 't ls wel, ik ben te vreede. M aar Juffrouw, zie my ook nu eens m et aandacht aan; Ben ik niet fraay gehuld? Charl. Ja Klaar, dat kan wel gaan. Klaar. Hoe staan myn moesjes? Charl. Wel. Klaar. En ruikt myn adem lekker? 468fraay A net 456 nu benje eerst opgeschikt: nu zieje er pas mooi uit 457 mansjetten: kanten manchetten? die uit de mouwen hangen 459 moesjes: kleine zwarte pleistertles, die de dames op 't gezicht plakten, om het gelaat wat sprekender te maken; hoe is myn koleur: deze vraag slaat op het blanketten katsjoe: fr. cachou, balletjes van gomachtig deeg, die men in de mond liet smelten, en die een prettige geur aan de adem gaven 464 ben ik we1 gehuld: hoe is mijn kapsel? Charl. Hoe is het scheeren, m eid? gy wordt hoe langs hoe gekker. 475 Klaar. Niet gekker alsje meent, ik denk ook nog tot staat Te komen, zo alsjy, Juffrouw; myn schoon gelaat ls oorzaak dat ik Rus een kusje heb gekreegen Van zeker Potentaat. Charl. Hei! meid, hoe is 't gelegen? Gy zyt een spotster, foei, 't staat qualyk, wen dat af. 't Koomt door goedaardigheid dat ik u niet bestraf. Men vindt weljuffers die zich zo niet laaten quellen. Klaar. Ja de oorzaek is alleen uit vrees, dat 'k zou vertellen 480 Hoe 't met uw staat is. Charl. Klaar,wat preveltge? Klaar. lk, Juffrouw? 485 490 495 Zeg niemendal als dat ik heel veel vanje hou. En dat het m ogelyk in 't kort zou kunnen weezen Dat ik je nicht wierd. Charl. Meid, zwyg stil, of gy moogt vreezen. Klaar. Alsjy gravin wordt, wordt ik vast een Baronnes. Charl. Ja, licht een koningin, op allerminst princes. Klaar. W at weet ik wat geluk my over 't hoofd mag hangen. Maar omje langer niet te houden in verlangen, W eet dan, dat als ik flus den graaf die bootschap bracht, Dat de Baron m y kuste, en schoon ik al myn macht Gebruiken moest, om die vrypostigheid te keeren, Het was onmooflyk in myn magt my te verweeren: Hy zeide, in 't byzyn van den Graaf, dat hy verliefd Op my geworden was; dies a1s 't Juffrouw belieft M y wat te helpen, zie ik kans om 't zo te maaken Dat ik nog Baronnes zal worden. Charl. Schoone zaaken, Gy Baronnes? ha! ha! wat beeldt gy u al in. 500 Klaar. Ja lach niet, want dat is we1 mooflyk in myn zin. De heer Baron, Juffrouw, krygt dikwyls malle vlagen, Die ik, a1s Barones, heelgaerne wilverdraagen. De zaak za1 heel welgaan. A1 ben ik maar een meid, Men kan niet weten waar dat myn geluk nog leid. 483 uw A u; 502 gaerne A gaeren 474 is het scheeren: maakje gekheid? 475 tot staat te komen: een ''dame'' te worden 477 flus: zo even 478 hoe is't gelegen: hoe is 't met je? hoe heb ik het met je? 488 op allerminst: op z'n allerminst 56 505 Ei, laat ik my dan ook wat Jufferlyk opschikken. Charl. W eg, weg! Klaar. Je weigert het? 't is wel, 'k zal alles klikken, Hoe 't hier gelegen is. Charl. Aan wien? Klaar. W el, aan den Graaf. Charl. ô Hemel! Klaar. Ja, Juffrouw, die heer is al te braaf; 't ls slecht dat wy hem zo betoveren door liegen, 510 En m et een schyn van staat aan allen kant bedriegen; Het is kontsientie werk maar 'k stap 'er over heen, Alsjy me helpen wilt. Charl. 't ls wel, ik ben te vreên. M aar 't heeft geen schyqzou die Baron op u verlieven? Klaar. Hy is puur stapel gek. Charl. Hoe weet gy 't? Klaar. Vaste brieven: 515 Je M innaar heeft het me geluisterd in het oor. W ees maar gerust, Juffrouw ik volg den haas op 't spoor. Charl. ,,W at heeft de inbeelding op den m ensch een groot vermogen! Klaar. Wat zegje, Juffrouw? Charl. 'k Za1 uw toeleg dan gedoogen. M aar hebt gy Fop, uw broer, van alles onderrecht? 520 Klaar. o Ja, zeer grondig, m aar, daar is hy zelf, de knecht, M et Hans, myn vryër; en . TW EED E TOONEEL Charlotte, Klaar, Konstanse, Hans, Fop Charl. Hans, langer niet te draalen, Daar is de valsche ring. Hans. Je praat van koeterwaalen? 'k Kan dat natuurlijk a1s een povre Savojaard. lk heb die kunsjes, als je weet, we1 meer geklaard. 516 den A de; 522 Je praat van A Ik ken :t'd/ 523 'k AW/? dat A elt zo 5l0 staat: welstand 51 l het is kontsientie werk: in strijd met het geweten 5 13 't heeft yeen schyn: het is al te onwaarschijnlijk 514 vaste brleven: Klaar wi1 zeggen dat zij het zeker weet; zij heeft het als 't ware op een brieje, een onweerlegbaar (vast) stuk (brief) 515 geluisterd: gefluisterd 516 ik volg den haas op 't spoor: ik za1 mijn doel wel bereiken 520 knecht: jongen, man 521 langer niet te dralen: draal niet langer 524 geklaard: klaar gespeeld 525 M aar wanneer koomt de Graao Klaar. Hy za1 hier aanstonds Weezen. Konst. M aar, doe uw' dingen wel. Hans. M evrouw heeft niets te Vreezen. Hans gaat uit de deur. DERDE TO ONEEL Charlotte, Konstanse, Klaar, Fop Klaar. Maar Fopbroer, doe voor alje dingen met verstand. Fop. lk za1 my houden a1s de plom pste boer van 't land. Om geld te winnen laat ik my geen ding verveelen, 530 A1 moest ik voor een droes in plaats van kinkel, speelen. Fop gaat uit de deur VIERD E TOON EEL Charlotte, Konstanse, Klaar Konst. Ach! dochter, 'k mis byna m yn zinnen, door de vreugd! Dat geld van broeder doet aan ons een groote deugd! Gy kunt uw' M innaar nu met eeren doen verschynen; Ook doet een dubb'le vreugd in my de zorg verdwynen. 535 Dat is dat ik van daag m yn zoon nog hoop te zien, M et zyne gem alin. Charl. 'k Hoop dat het zal geschiên; Zyn tegenwoordigheid, gemist zo veelejaaren, Za1 onuitspreekbre vreugd in onze harten baaren. Ook za1 myn Graaf a1s hy zich by zyn aankomst vind, 540 M eer indruk krygen van myn staat. Konst. o Ja, myn kind: De hoffelyke zwier is Karel aangebooren. Charl. Zyn zeden zullen vast myn' waarden Graaf bekooren. Konst. M aar is 't al zeker, kind, 't geen hy te kennen geeft? Heeft hy u al gezegt waar hy zyn Graafschap heeft? 525 htj A die; hier aanstonds C terstondhier 529 laat ik my geen ding verveelen'. is geen ding mij te veel 530 droes: duivel 539 vind: bevindt 542 zeden: manieren Charl. Nog niet, Mevrouw', hy zal 't niet weifren te openbaaren, A1s wy 't hem vergen, om het aan ons te verklaaren: M aar zo veel weet ik, hy's aan 's Keizers hof gevoed, En 'k merk hem aan voor heus, en aadlyk van gem oed. Konst. 't Bedrog is hedendaags zodanig in de menschen, 550 Dat ik, als M omus, van de Goden we1 m ogt wenschen, Dat ieder in de borst een glaazen venster had, Om dus te zien of 't hart m et valsheid waar beklad Charl. M evrouw vergeet ons zelfs, met haar verlof, 'k zou denken Dat M om us ook zo deed. Konst. Kan de achterdocht ons krenken? 555 Charl. Niet eer voor dat men die laat blyken aan elkâar. Konst. Dan is het veinzen goed. Charl. M evrouw dat laat ik daar. Ten minste dient het ons, a1s ik iets groots za1 hoopen. Hier wordt gescheld. Daar za1 de Graaf licht zyn, ras Klaartje, doe eens open. Charl. lk heb na hem verlangd, M evrouw, en nu hy koomt, 560 Voel ik m y zeer ontroerd, ik vrees . . . Konst. Zyt niet beschroom d. VYFD E TOONEEL Lodewyk, Konstance, Charlotte, Klaar Lod. 'k Heb de eer, M evrouw, van u te kom en zien, en spreeken. Konst. De eer is aan ons m yn H eer, ik hou het voor een teken Van achting tot ons, dat ge u zelfs zo veel verneêrd. Lod. M evrouw, ik zag my nooit zo veel a1s nu geëerd, 565 Dewyl ik zien m ag die 'k myn hart reets heb gegeeven, En in wiens schoonheid ik uw eerste jeugd zie leeven. Konst. Gy vleijt my Graaf. Lod. o Neen, ik spreek myn hart regt uit. 563 zelfs C zelf 546 vergen: vragen 548 heus: hoffelijk 550 Momus, de spotter onder de Griekse goden, verweet Hephaestos, er bij het maken der mensen geen zorg voor gedragen te hebben, dat er een venster in hun borst was, waardoor men kon zien, wat er in hun hart omging. 552 beklad: bezoedeld 553 zelfs: zelf 554 krenken: benadelen 558 licht: wellicht Konst. Het zy het waarheid is, of uit beleeftheid spruit, Gy toont uw hpRykheid door 't slypen van uw zinnen, 570 Om my van uw kant m et beleefdheid te overwinnen. M yn agting hebt gy reets gewonnen. Lod. Ach! M evrouw! Vergun my dan dat ik dees schoonheid onderhouw' Met woorden die de min my afperst: 'k ben verwonnen; Geen hoofsche Juffer heeft my ooit behaagen konnen. 575 Ik heb de min gehaat; nu dwingt zy my in 't end. Konst. Gy zegt ons veel, myn heer; m aar ons is niet bekend Wie die betuiging doet. Lod. M evrouw gelieft te weeten, W aar dat myn Graafschap is, en hoe het word geheeten? Ik za1 het zeggen, schoon ik 't liefst verhoolen hou; 580 Het legt in Polen, en de naam is Habislouw. Myn vader heeft myjong naar 's Keizers hof gezonden, W anneer de Turken na 't bezit van Polen stonden. En, zonder roem gezegt, ik wierd daar zeer geëerd. 'k Had m ogelyk nu nog in 't Duitse Hof verkeerd, 585 lndien Heer vader in het leeven waar gebleeven; Zyn dood dwong me, om my na myn erfland te begeeven, En korts kreeg ik eens lust te reizen met myn neef, Dien ik de schoonheid van dees landstreek zo beschreef, Dat ik hem overhaalde om reisgezel te weezen. 590 Klaar. Gy meent de Heer Baron? Konst. tegen Klaar. ,,Zwyg stil, of gy m oogt vreezen. 595 Lod. De reis is meest tot zyn verlugting aangeleid, W yl hy zwaarm oedig is en vo1 dofgeestigheid, Ja buitenspoorig; doch niet altyd: m aar by vlaagen. Hy heeft vernufts genoeg: maar a1s hem deeze plaagen Bekruipen, schort het hem ten vollen in 't verstand; 577 wïe A wien; 579 het C '/ u,. 582 na C naar; 584 Duitse A duitse C D duitsche; 586 na C naar; 590 Gy meent A Is dat; de C den 572 onderhouw: op aangename wijze bezig houd. 580 Habislouw zal wel een grappige samenstelling zijn met het hebr. lau, louw: niets 587 korts: kort geleden 591 verlugting: ontspanning 60 't Geheugen gaat dan weg; dan weet hy vaderland, Noch staat noch a& omst, noch zyn eigen naam te noemen, M aar anders is 't een heer vol moeds en waard te roemen, Die door manhaftige krygsdaaden is berucht. 6* Konst. Dan is hy waard beklaagt. Lod. Mevrouw, 'k heb groote zucht Voor zyn persoon; hy waar' volmaakt om te beminnen, lndien hy meester a1s voorheen waar' van zyn zinnen. Daar wordt gescheld en Klaar doet open. Konst. Wat is daar voor geraas? wie stoort ons hier al weer? ZESD E TOONEEL Fop in boeren gewaad, met drie zakjes geld, Lodewyk, Charlotte, Konstanse, Klaar Fop. Dagjuffrouw, dag mevrouw, dag Klaartje, dag myn heer. 605 Mevrouw, verzinje wel, nou kom ikje betaelen. ls dat je zeun?ja wel, hy lykt niet van de schraelen, En povrejonkers, neen, verzinje wel; o bloed! W at het hy al een goud en zulver aan zen goed! Ho welkom heerschip, 'k hietje welkom om een koekje, 610 Verzinje wel. Klaar. Hy is myn heer niet, gek. Fop. Ja zoekje Me wat te pieren? neen, dat 's mis, verzinje wel. Konst. Hy is m yn zoon niet, Koe s. Fop. Hoe of dit weezen zel? Verzinje wel, men heer, laat ikjou iens bekyken. Nou zie 'k 't eerst,ja daar 's meer eigen as gelyken. 615 Vergeef 't me. Jonker: want ik was verabbezeerd. Me dogt, om datje zo bekant was en geveerd, Datje onzejonker waert. Klaar. Dat maakjy aartig, baasje. Fop. A1 bin ik m aar een boer, ik hou myn rippretasie. lk, en myn wyf, die gaen met al die groote 1ui 602 waar' A was: 618 rippretasie C repretasie 600 zucht: genegenheid 609 koekje: fooitje (?); een koek was ook een klomp zilver 61 1 pieren: G etnemen 615 verabbezeerd: abuis 616 geveerd: met kant en veren versierd 617 dat maak jy aartig baasje: dat heb je slim bedacht 620 Van 't stee om. Klaar. Jy? Fop. Welja, ik breng 'er altyd hui En zoetem elk en kaes. lk mag met e1k verkeeren. Klaar. Zo doende, Keesje, kanjy goê manieren leeren. Charl. Hoe is 't op onze plaats? Fop. Daar staet het alles wel. 'k Loof dat het met 't gewas dit jaer we1 slaegen zel: De boomen bloeijen uit de kunst, en in 't bezonder Is 't op jou Hofstee schoon, verzinje, 't is geen wonder, Dat komt dat joffrouw op geen schuitje mist en ziet. 't ls allemael gien schâ het geenjuist schaede hiet. 625 Jou Tuinman Jaep verstaet 'em schier op alle zaeken. 630 Nou is hy bezig om een bloem perk op te m aeken, Vlak voor het huis. Dat moetje haest iens komen zien: De zoete tyd kom t'an. Charl. 'k D enk in een dag of tien Te komen, ligt nog eer, datkunt gy Jaap wel zeggen. Fop. Dan zelje 't bloemperk daer al opgemaekt zien leggen. Konst. Koom , laat ons reeknen, Kees, ik heb niet langer tyd. Fop. Goed, a1s je wilt, mevrouw', 635 dan raek ik 't vra:e quyt. Je loopt die kamer in? ik mienje na te treden. ZEVEN DE TOONEEL Lodewyk, Charlotte. binnen wordt geldgeteld. Lod. O schoone, die myn hart met uwe aanloklykheden D oet buigen voor de m in, gy hebt myn staat gehoord; 640 Nu hangt het m aar aan u; ei, laat een troosflyk woord, Uit uwen lieven mond, myn quynend hart verquikken! Charl. Zo haastig niet myn heer. Lod. lk te1 al de oogenblikken, Myn allerwaardste. Ach troost uw' minnaar,ja uw' slaaf. Charl. Het geen gy eischt, myn heer, is zulken grooten gaaf, 645 Dat ik my honderdm aal, en m eerder, moet bedenken, Eer dat myn plicht vereischt myn hart aan u te schenken. 'k Heb uw' stantvastigheid in 't minnen nooit gezien. 620 Welja A Welja 'k; 626 Is A staet; 633 Iigt A Iicht; 636 aIs A as 620 hui: taptemelk 621 mag: kan 627 mist: mest 631 haest: spoedig 637 ik mien: ik ben van plan By and're Juffers spreekt de Graaf ook zo m isschien. Lod. lk zweer u, schoone ziel, by 't bloozen van uw' kaaken, 650 Die rooze gloed, die m y in zuiv're min doet blaaken, Die gloed, die 't schitfrend vier van Tirus purper tart, En m et zyn straalen schiet in 't allerkilste hart; By 't diamante licht van uwe tweling zonnen, W ier straalen allereerst myn m innend hart verwonnen; By levendig albast van uw' volmaakte leên, Dat 'k niem ant min a1s u, noch heb bemind, voorheen. Charl. Gy ciert uw reden op, en schynt te poëzeeren. Lod. Ach! wat kan ons de m in door haare kracht niet leeren? M yn lief, 'k ben onbequaam te schild'ren met wat kragt 660 Van schoonheid gy myn hart gebragt hebt in uw magt. Al die aanloklikheid! al die bevalligheden! 665 Zyn machtig myn verstand van 't regte spoor der reden Te leiden, zo gy niet uw' strafheid wat verzoet. Charl. Gy vleijt my, Graaf. Lod. o Neen, zie wien u valt te voet: Een die zig onderwerpt wat vonnis gy zult geeven. Aan u, o schoone! hangt m yn dood nu, of myn leeven; M aak dat dit oogenblik voor my gelukkig zy. Charl. Staa op, myn heer, en heb wat meerder heerschappy Op uwe driften, poog die vlam in tyds te dooven; 670 Uw adeldom , en staat, gaat onze ver te boven; En kreegt gy eens berouw van deeze keur, zou 't licht Te laat zyn dat gy wist wat zaak gy hadt verricht. Lod. Die keur, myn schoone, zal my nim mermeer berouwen. Charl. M ag ik 't gelooven? Lod. 'k Zweer, dat gy my moogt vertrouwen. Charl. Gy zyt een edelm an, 'k geloof u op uw woord, 650 die rooze C dien rooze; 651 die gloed C dien gloed; 657 ciert A siert; 664 vleijt A vleit; 67Qgaat C gaan; 671 kreegt C krygt; 674 my ontbreekt in A 651 Tirus purper: purper uit Tyrus in Phoenicië 653 tweling zonnen: ogen 663 strafheid: onvermurwbaarheid; Langendijk drijft hier in Lodewyks liefdesverklaring duidelijk de spot met de overdreven petrarkistische sonnettendichters. 672 dat: als, indien En ik beken dat uw' beleeftheid my bekoort; M yn hart kan langer dan niet onverschillig weezen; Doch van vrouwm oeders kan hebt gy licht meer te vreezen; Schoon ik 't bezit u van myn hart al toe wou staan, 680 't M oest m et haar wi1 zyn en dat za1 bezwaarlyk gaan; Zy heeft geen dochters m eer, a1s my alleen, in 't leeven; Gy zyt een vreem dling, dien zy my niet graag za1 geeven, Om dat zy dan te veel m yn byzyn missen zou. Lod. 'k Za1 haar en u, myn lief, in 't Graafschap Habislouw Geleiden, daar gy zult als myn Gravin regeeren, Dit land vergeeten, en u zien van ieder eeren. Charl. lk za1 my schikken naar vrouwmoeders raad, myn heer. 685 Gy kunt my de eer doen . daar wordt gescheld. m aar wat's dat? wie schelt daar weer? Hee Klaartje, Klaartje! ACHTSTE TOONEEL Klaar, Lodewyk, Charlotte 690 Klaar. W at belieft Juffrouw? Charl. Doe open: hoort wel dat 'er wordt gescheld. Klaar. lk Gy za1 gaauw loopen. Charl. M yn heer, het m oeit mydat we in dit onvry vertrek Gebleeven zyn; ik wist juist niet dat ons gesprek Zo lang zou duuren. lk za1 voortaan de eer genieten Om in 't zalet Lod. M yn lief, hoe zeer 't my moet verdrieten 695 Ons staag gestoord te zien in dit vertrek, ik hou Het voor het beste van dit adelyk gebouw, Om dat ik de eer heb . . Charl. 't ls een M onsieur le Poerlaron. koopman in juweelen, 677 overschillig C onverschillig; 682 vreemdling A vreemdeling; 692 Gebleeven zyn: ik wistjuist niet C zoo Iang gebleven zijn; 'k wist niet; 682 dien: hier 3e naamval; âân wien 691 moeit'. spijt 692 juist'. volstrekt 64 N EGEND E TOONEEL Hans, in koopmansgewaad, Klaar, Lodewyk, Charlotte Hans, onder den naam van Poerlaron. ze ze1 hier niet verveelen, Dat ze aan madam oizel service presenteer? 700 Ze 'eb deezen dak kehoor datjoujuweel begeer. Charl. Brengt gy iets mede? Hans. Oui, jou 'ep aan ma boetike Van daak keweest vergeefs. Mon frient was juist 'eel zieke; Dien was ze gaan bezoek. Ze bid, m adam oizel, Exkuse moi! Charl. Gy zyt geëxkuzeert, 't is wel. ls u van daag een snoer met paerels voorgekoom en? Hans. Un paerelsnoere? non. Charl. Ze is van m yn' hals genomen D oor dieven op de straat; zo ze u wordt aangebracht, Neem vry de snoer, en hou de dieven in uw' macht. Hans. Dat zel ze doen. Charl. W at hebt gy m ê gebracht? Hans. Juweelen, 710 Zo zuivre poer de kieke, un dief die zou hum steelen. Wât dunkjou is 't niet bon? Charl.Waar voor is dat te koop? Hans. Akt 'ondert kulde 't m inst. Charl. Dat is te veel, loop, loop. Hans. Bezie ze wel ter deek, hum 'eb niet eene foute. 715 A1s Hum jy ' aenedne fl ovuetuel vminetdjt,omu,ak jou voor niet hum oute. ze weetjou 'ep verstand Van de juweel, veel betre als al de daam van 't land. Jou koop altyd koet koop. Ze 'eb eens vanjou kehatte Cinq' mill Ekuus gelyk. Keen klant in deeze statte Die zo veel koop, alsjou. Charl. Het is geen quaadjuweel: 720 M aar, M onsieur Pourlaron, de prys is veel te veel. Zes hondert gulden is genoeg; 'k zou niet meer geeven. Hans. Ze moet niet dingen Charl. Niet? Hans. M adam', zo waar ze leeven, Ze zou verlies, ma foi. Lod. Mag ik 't juweel eens zien? Charl. Heer graaf, 't is tot uw dienst. Hans. Jou m oet zo slekt niet bièn. 725 Bezie son Exelense. lk 'eb nok A :tn myn leeven 703 ze gaan C zy gaan; 725 Son A z#n 698 ze: fraje: ik 707 aangebracht: (te koop) aangeboden 710 poer de kieke: om naar te kijken 718 Ekuus: fr. écu: een geldstuk ter waarde van een rijksdaalder Zo weinig niet kewon. Lod. lk zal nog vyftig geeven. Charl. Zo valt gy in myn bod, myn heer? Lod. Gy biedt te min. Charl. Geef hem zyn' vollen eisch, heer Graaf, is 't zo uw zin. Lod. Gy kunt als 't u belieft, m onsieur. uw geld dan haalen; 730 'k Za1 in m yn logement u deezen dag betaalen. Hans. Bon, waar logeerjou? Lod. ln de goude muizeval. Hans. Son Exelense zek hoe hum daar noemen zal. Lod. De Graaf van Habislouw! Hans. De Kraaf van Kabeltouwen? Je suis vôt serviteur. Ze kan dat we1 onthouwen. TIENDE TOONEEL Lodewyk, Charlotte, Klaar 735 Lod. M yn lief, 'k verzoek dat gy my de eer doet, dit prezent Van my te ontfangen. Charl. 'k Zie dat gy myn' aard niet kent. Lod. M yn schoone, ik bid dat gy't prezent niet af wilt wyzen, Al is het wat gering; gy zult 't m isschien m ispryzen, Dat ik my tegens u in 't bieden heb gekant? 740 't Za1 m y een eer zyn, om 't in zulken lieve hand Te moogen zien. En heb ik daar door iets misdreeven, Gy m oet de m ode van het hof de schult dan geeven. lk bid u neemt het aan. Charl. 'k Bedank u dan, heer Graaf. Lod. M yn lief 't is zulks niet waard; 't is al te slechte gaaf. 745 lk was byna in toorn op deezen W aal ontsteeken, Om dat hy onze reên zo schielyk af quam breeken. Charl. Daar was niet overig. Gy hebt myn wi1 gehoord. Gy m oet belooven, aan vrouw moeder niet een woord Van 't geen gy op myn hart gewonnen hebt te zeggen; 750 lk zal het, op zyn tyd, haar zelf te voore le> en; Gy kunt my m idlerwyl bezoeken als galand. 726 vùftig A-/zg//ïg 732 son A z#n,' 740 zulken C zulke; 742 de schuld D den schult.. 743 neemt A en C neem; 750 voore C vooren 726 kewon: verdiend 744 slechte: geringe 746 reên: gesprek 747 daar was niet overig: er was niets meer te bespreken 750 te voore leggen: voorleggen meedelen 751 galand: minnaar 66 Lod. o! Lastig uitstelvoor een hart vol m innebrand! daar wordt gescheld Charl. Doe open Klaartjt. Wie of daar al weer za1 koomen? Lod. lk hoor de stem van myn koezyn! Charl. W at doet u schroom en? Lod. Het is de heer Baron, die door zyn zotterny M y overal beschaam t. M yn hart, ik vrees dat hy lets aan za1 vangen dat u ligtlyk za1 mishaagen. Charl. Een die verstand heeft kan we1 zotterny verdraagen. De heer Baron za1 nu misschien niet spoorloos zijn. ELFDE TOONEEL Jan, Lodewyk, Charlolte, Klaar 760 Jan. Je suis vôt serviteur, m adame, en mon koezyn. 765 Vergeef my dat ik jou gezelschap kom verstooren. Zyn Exelentie za1 een' blyden tyding hooren. Kent gy den schrijver van het opschrift van dien brieo Lod. Hoe, hebt gy brieven heer Baron? dat is myn lief. Hebt gy 'er geen voor u? Jan. Ik heb 'er vyf gekreegen. En tegenjou gezeid, ik was al wat verleegen Om geld. De wissel komt noujuist heel net van pas: lk denk dat al myn geld geen duizend Ginjes was, En dat is niet: want wat kan duizend Ginjes maken? 770 Charl. terwyl & #. Ieest. ,,Dat is een groote som. Klaar. ,,Ja konje daar aan raken ,,Dat zou ons dienen in ons kraam . Charl. ,,Zwyg, hy is gek. Jan. Mejuffer, dit is al een kostelyk vertrek. Charl. M yn heer, zo passelyk. Jan. o Neen: het is zeer aartig. ls dat tapyt niet wel een duizend guldens waardig? 762 blyden C goeden; 764 myn A C my; 768 denk A Ioof 773 aartlk A aardk 752 lastig: zwaar, moeilijk 759 spoorloos: buiten het spoor der rede, buitensporig, buiten zinnen 766 En tegen jou gezegd: en onder ons gezegd 768 ginje (guinje): gouden munt, zo genoemd, omdat hij geslagen werd van het goud uit Guinea. W aarde ongeveer f 12,50 769 wat kan duizend guinjes maken: wat betekenen duizend guinjes 773 passelyk: tamelijk 775 Charl. Dat weet ik niet, myn heer: dewyl 't by erfenis Van iemant van 't geslacht, aan ons gekom en is. Jan. Mejuffer,jy komt my zo aangenaam te vooren, Datjy myn hart byna tot liefde zoudt bekooren: Ja zo de Graaf, myn Neef, jou minnaar niet en waar, 780 W y wierden zekerlyk in korten tyd een paar. 'k Heb overal geweest, in Spanje, in Hongaryen, M ezopotamiën, en ook in Pikardyen; ln Zweden, Persiën,ja in Luilekkerland'. Maar nergens Juffertjes zo schoon, en vo1 verstand, 785 A1s jy bent, ooit gezien. Lod. ,,Ha schelm, wie kan't verdraagen! Mejuffer ik verzoek. Charl. Zwyg maar, 't zyn malle vlaagen. Jan. ln Etiopiën heb ik 'er een gevryd, Die lyktjou op een draad, 't is of je zusters zyt. Zy was de dochter van Paap Jan, die voor twee jaaren 790 Getroud is met den Cham , of Keizer der Tartaaren', lk was 'er aan verloofd, ze was alreets myn Bruid', Maar die verbruste Cham heeftjuist myn trouw gestuit. lk meen dien beest wel haast dat schelm stuk te betaalen. Lod. ,,Hou op m et liegen! of . . . Jan. De drom mel ze1 hem haalen! 795 De Cham ze1 weeten wien hy heeft geâffronteerd. Lod. n,zwyg zeg ik of Jan. Op 't minst dient hy wat afgesmeerd. Hoe, zou die vent myn Bruid, die ik zo lief had, houwen? Zou hy, tot spyt van my, Paap Jan zyn dochter trouwen? 'k W ou liever dat hy op een heete hekel zat, 787 gevryd A gekend; 788 zy/ A bent; 794 en 795 zeI C zaI 778 bekooren: verleiden 789 Sinds de middeleeuwen bestond het geloof dat er ergens in het Oosten een christenvorst Johannes regeerde. Sommige kroniekschrijvers noemen deze vorst 'Indorum rex'. Later meende men dat Ethiopië het rijk van deze vorst geweest was; men noemde dit rijk in de zeventiende eeuw daarom ook wel Regnum Presbyteri Johannis. W ie die 'verbruste Cham' is. is helaas niet duideliik. Er is we1 een verhaal in omloop dat een Tartaarse vorst omstreeks 1200 huwde met een dochter van de Christenvorst Johannes; maar dit verhaal speelt weer in Azië. 792 Verbruste: vervloekte; juist: dient ter versterking van de tegenstelling 793 betaalen: betaald zetteh 796 afgesmeerd: afgeranseld 800 Of dat die Cham zyn broek vo1 brandenetels had. Lod. Zwyg liever van dien Cham , en spreek van and're zaaken. Jan. Koezyn, ik voel myn hart zo in de liefde blaaken, Nu ik die Juffer zie, dat ik niet laaten kan Te spreeken van myn Bruid, de Dochter van Paap Jan; 805 Om haar za1 ik altyd deez' schoone Juffer m innen, En ook myn best doen om haar tot myn bruid te winnen. Doe jy je best al me, en zie wien 't ha:e krygt. Lod. ,,lk zweer u, Heer Baron! Jan. Ja Graaf, of jy me dreigt, D at bruit me nietmendal. lk wi1 dees Juffer vryën. Doejyje best ook maar, ik mag het heel wellyên. Lod. Mejuffer, 'k bid vergeef deez onbescheidenheid Van myn koezyn: gy weet . Jan. M yn schoone, ik ben bereid Om u te toonen dat ik hier niets heb misdreeven, 810 Het geen hem redenen kan tot m isnoegen geeven. Charl. M yn heer, wees vry gerust, dewyl 't maar kortswyl is. Jan. Maar, dat ikjou Wat meenje, Graaf, Datjy zoudt trouwen? neen, hy zoujou dood'lyk haaten. Je vader is een man die staat na qualiteit. bemin, dat 's zeker en gewis. dat jou heer vader toe zou laaten Hy heeftje een Hartogin, voor 't minste, toegeleid. Het is de waarheid,je behoeft me niet te wenken. Lod. 815 820 M yn heer, hoe spreekt gy dus? wat zult gy al bedenken 825 Om my te quellen? myn heer vader is lang dood. lk heb 't haar wys jemaakt. Jan. Myn min is reets zo groot, Dat ik warentig schier de waarheid heb vergeeten; Maar nou bedenk ik my. Hy 's dood,ja wel te weeten, Zo dood gelyk een pier; hij storf geheel te onpas, Toen ik de Bruigom met Paap Jan zyn dochter was. Klaar. Op wat wys sturf hy? hoe heeft hy den geest gegeeven? 807 me A mê D mee; wien C wie; 808 dreigt A lryg/y' 8 1 8 jou C je; 8 19 na C naar; 827 stoçfh sturf 807 ha:e: voordeeltje, buitenkansje 809 bruit: raakt 811 onbescheidenheid: ongepastheid 815 kortswyl: gekheid 820 toegeleid: toegedacht 830 Jan. W e1 kind, hy sturf om dat hy langer niet kon leeven. Lod. ,,O Fielt, gy zoudt my door uw losheid schier verraân. M yn heer, het wordt al tyd, koom laat ons t'sam en gaan. Jan. Laat ons dees schoone nog een weinig onderhouwen; Of wiljy gaan? ik blyf. Lod. Ha schelm! het za1 u rouwen. 835 Jan. Dewylje 't zo begeert, ik zal gehoorzaam zyn, En in ons logement een helder glaasje wyn Op haar' gezontheid door myn edel keelgat gieten. Lod. Vaar wel, m yn schoone. lk hoop 't geluk steets te genieten Van u te dienen, zo gy my zulks waardig kent. Jan laat een briefvallen. 840 lk meen het ook zo, m et dit zelfde kompliment. Charl. D e eer is aan m y, en 't is my leet dat ik de heeren Niet beter naar hunn' waarde en staat kan regaleeren. TW AA LFD E TOON EEL Charlotte, Klaar, Konstance, Fop Charl. W at dunkt mevrouw, heb ik myn ro1 niet we1 gespeeld? Fop. En heb ik na de kunst niet fraaij een 8oer verbeeld? 845 Konst. Tot nog toe gaat het wel, myn kind; nu m oet men maaken, Dat hy gelegenheid verkryge om u te schaaken. Charl. M evrouw, dat dunkt my vreemd. Hoe durf ik zulks bestaan? W at reden hebt ge om my tot zulken zaak te raân, Die zo uitsporig is, en strydig met 't welleven? 850 Konst. Dus doende hoef ik u geen huwlyksgoed te geeven. lk doe 't uit nood: want wierd gy m et myn wi1 de bruid, Dan quam gewis terstond ons onvermogen uit. Daar wordt veel gelds vereischt tot al de om standigheden 831 tekst verraan; 841 de heeren A myn' heeren; 844 na C naar; 848 zulken C zulk een; 852 onvermogen A overmogen 831 losheid: onbedachtzaamheid, dwaaheid 836 helder: zuiver, fris 842 regaleren: onthalen 844 verbeeld: voorgesteld 849 uitsporig: ongewoon 852 onvermogen: armoede 70 Van zulken bruiloft; met een' Graaf in d'echt te treeden 855 D at is iets ongemeens. A1 waar 't een Edelman Van minder staat, weet dat ik 't niet uitvoeren kan. Klaar. Mevrouw heeft groot gelyk, 't is wonder we1 verzonnen; D ie zaak dient niet versloft, m aar met 'er haast begonnen. Charl. lk durf het niet bestaan. Klaar. Verlies je 'er ook iets by? 860 Charl. Myn reputatie. Klaar. Ja, zet die maar aan een zy. Laatjou een vogel, die zo vet is niet ontslippen. Konst. Hy mint u teder, kind. Charl. Ja mooglyk met de lippen. Kan ik een hoveling betrouwen? Konst. Neen, niet veel. Maar zou een die niet mint, u zulken schoonjuweel 865 Zo 1os vereeren? neen, het blykt dat zyne zinnen Geneigt zyn te uwaarts. W ilt maar vry de zaak beginnen. W ees niet beschroomt, m yn kind, 't moet welvoor ons beslaan. Charl. M evrouw, ik moet my op die zaak ter deeg beraên. Klaar. lk vind een brief. Dien heeft de Graaf m isschien vergeeten. Charl. Klaar, hy is open? Klaar. Ja.Charl. Dan moet ik d'inhoud weeten. 870 875 Charlotte leest. 'k Neem de eer van u te kontenteeren, Genadig heer, op uw begeeren, En zend twee wisselbrieven op Den heer Kristoffel Ossekop, & grand Banquier der heeren Deenen; Zy zyn op zicht, en reets verscheenen, Groot ieder van twee duizendpond, Dien g# koerant ontvangen kond. 866 vr# C voort; 868 ter deeg C nog cezzN; 869 dien A die; 870:# is A C D is /l# 855 ongemeens: buitengewoon 856 uitvoeren: bekostigen 860 aan een zy: op zij 865 zo los: zo maar 867 beslaan: aflopen 876 verscheenen: op vertoon betaalbaar 877 een pond Vlaams was f 6.- , een Engels pond f 12.- 878 koerant: in geld 880 885 Hy woont te Brussel, in den grooten Kristoffel, naast de kallefspooten. Hy is het wiss'len Iang gewend, En by de D eenen we1 bekend. Voorts valt voor ons niet meer te schryven, Als dat wy uwen dienaar blyven. En groet genadig l/w koezyn, Den heer Baron van Schraalenstein, Wiens quaal ik hoop dat nu niet zwaar is. Hans Yzerfresser, Sekretaris. Charl. Klaar, breng dien brief voort na de goude muizeval. 890 Hy za1 verleegen zyn. Klaar. 't ls wel, Juffrouw, ik zal. Kon ik den heer Baron ook tot myn min beleezen, En mocht ik Baronnes, als jy gravinne, weezen, lk was 'er boven op. Charl. Ei zwyg die malle praat', Hy is een Edelman, en gy van slechten staat. 895 Hoe kan die malligheid u kom en in de zinnen? Klaar. ln oùwe tyên was 't de mode om zo te minnen: ln Cats staat imm ers van de schoone Aspazia, Daar keuning Cirus op verliefde, en haar zo dra Niet had gezien of liet haar door zyn' dienaars schaaken, 900 En tot een koningin, ten spyt van and'ren, maaken. Ben ik zo schoonjuist niet a1s deeze harderin, Het scheelt al evenwel heel weinig, in myn zin. lk za1 myn best doen om den karel te verleiën: En hy is gek, hy ze1 we1 luist'ren na myn vleijen. 905 Charl. ls 't ernst of boert? Klaar. 't ls ernst. K011st. Hoe Klaartje, wordt gy zot? Charl. M evrouw, gy ziet dat zy met deeze zaaken spot. 880 kallefs C kalver; 886 Den A De; 887 quaal D quaad; 889 na C naar; 891 den A de; 896 de ontbreekt in C; 904 j'Ieijen A j'Ieien 889 voort:dadelijk, onmiddellijk 890 verleegen zijn: ,,er om verlegen zitten'' 894 slechten: eenvoudige 900 Langendijk doelt hier op Cats' bly-eyndig spel Aspasia. ln het tweede deel van de Proefsteen op den Trou-ring behandelt Cats hetzelfde onderwerp onder de titel van ,,spookliefde besloten met het Houwelick van Cyrus en Aspasia. W ant zy heeft trouwbelofte aan onzen Hans gegeeven. Klaar. 't ls imm ers beter met een Edelm an te leeven, En weezen Baronnes, a1s m et een' armen knecht 910 Een Ordinaarisje op te zetten? Fop. 5y hebt recht, Myn zuster. Doeje best,je zelt den gek bepraaten. Charl. Dan zult gy Hans, daar ge aan verlooft zyt, dus verlaaten? Klaar. Die koop ik af, indien ik ryk wordt, met wat geld. Charl. 't ls wel, doe vry uw best, en zie hoe dat gy 't stelt; 915 Verbrod ons werk m aar niet door die uitsporigheden. Klaar. lk za1 myn zaaken we1 beleggen, en myn reden. Za1 ik nu met den brief voort na zyn herberg gaan? Konst. N og niet; ik m oet u eerst ter deegen doen verstaan, Op welken wys gy m et die heeren dient te spreeken, 920 Op dat aan d'aanslag die 'k bedacht, niets moog' ontbreeken. Charl. M en zy zo schielyk niet. De zaak is van gewicht. Klaar. Dat 's raar! in m yn zin is de zaak niet zwaar: m aar licht. Einde van het Tweede Bedryf 913 Die C dien; 917 na C naar; 918 ter deegen A ter dege; 920 moog' C mochte; 921 zp/ A C bent 909 knecht: kerel 910 ordinaarisie: eethuis; hebt recht: hebt gelijk 915 uitsporigbeden: gekheden 916 beleggen: overleggen; myn reden: woorden 920 aanslag: plan, onderneming D ERD E BEDRIJF EERSTE TOONEEL H dewyk, Jan, Twee fwkke#en Jan. Acht honderd guldens, heer, in één reis weg te geeven Aan eene Juffer die jy tweemaal vanje leeven 925 Aanschouwd hebt, ik bekenje zyt vry kordiaal; Maar ondertusschen wordt de beurs'geen kleintje schraal. 930 Lod. M et speelen kan men weêr aan and're schyven raaken. 't W as nodig, en het hielp bezonder in m yn zaaken, Ik heb de Juffer weg. Jan. Ja zy licht jou, myn Heer. Lod. Het is geklonken. 'k Za1 haar trouwen, Jan. Jan. lk zweer, Dat ik m y niet verlaat op Juffers, die haar zinnen Zo schielyk buigen, om een' vreem deling te minnen: Daar schuilt wat achter. Lod. Neen, ik hou hem voorgeen man, Die eene Juffer niet terstont bepraaten kan; 935 M en kan de weêrmin haast bespeuren aan haare oogen. Jan. Zie toe, myn heer, zie toe, een mensch wordt licht bedrogen. Die wedermin kom t my te schielyk; naar ik merk Spruit zy uît kaalheid; is het maar geen hoerenwerk. Lod. Ha schelm ! wat zegt gy daar? Jan. Ik bid wi1 u betoomen. Hebt gy na haar gedrag en staat 940 al we1 vernoomen? Lod. Jan, ik vertrouw m y op haar stam , en ad'lyk huis. Jan. Haar stam kan goed zyn, en zy zelfs nochtans niet pluis. Lod. Gy lastert haar. Jan. o Neen, ik heb my zelfs gequeten. Daar komt de Waard, die za1 haar zaaken moflyk weeten. TW EED E TOONEEL H dewyk, Jan, de Waard. Twee fwkketjen Lodewyk w#J/ op het huis van Konstance 945 Kent gy die Juffer, daar ik flus in praat meê was? 939 wiI A wilt; 942 zelfs A C zelf. 943 zelfj A zelf 925 kordiaal: mild, royaal 929 lk heb de Juffer weg: ik heb haar gewonnen; licht: wellicht 943 my zelfs gequeten: mij van mijn plicht gekweten Waard. Wel zou ik niet? o ja, zy is een wakk're tas; Ze leeft heel zuinig, en ik hoor zy het veel plaaten Geërft, verstaaje, die haar Oom het nagelaaten Die in Oost-indjen is gesturven, dat je 't vat, Verstaaje we1 heer Graao nou deuze groote schat, Veurschreeven en veurzeid. m oet deze Juffer erven. 950 Gelykje weet, wanneer de moeder komt te sterven; Want, as je weet, de zeun is stilletjes uit 't huis Vertrokken, as je weet; ô my! 't was zulken kruis 955 Voor de oude vrouw, verstaaje, och zy kon niet bedaaren. Lod. Hou op, ik heb genoeg,wilt de and're helft maar spaaren Tot morgen, datje 't vat, heer hospes, gôe gezel, lk benje dankbaar, als je weet verstaaje wel? Waard. Heer Graaf, verstaa je wel, 'k za1 eeten klaar doen maaken; 960 Wat lustje t'avond? Lod. Gy kunt dat voor dees tyd staaken: Wy zyn op zek're plaats genodigd, dat je 't vat. DERDE TOON EEL H dewyk, Jan, Twee Lakkeqen Lod. W at zegt gy nu? Jan. lk hoor zy heeft een' grooten schat; De Juffer lyktje van het hoofd tot aan de voeten. En pozito, ze was wat licht; tut, tut, wy moeten 965 Zo naauw niet zien; want geld wordt tog by e1k geacht. Lod. 'k Verzoek dat gy uw' plicht voortaan wat m eer betracht. Spreek m et eerbiedigheid van haar, of 'k wi1 u zweeren . Jan. Hoe wordtje quaad myn heer? ik zoekje maar te leeren Dat schyn geen waarheid is. Lod. W el, leer dan ook van m y, 946 z# A dat; 947 het C heit; 948 het C heit; 949 oost-in4en; A oost-indien; 954 my A myn 955 Voor de oude A voor ouwe; 956 wilt C wil; 961 genodigd A genodigt C genoodigd D genodigd 946 wakk're tas: flinke meid 947 het veel platen: heeft veel'geld 949 datje 't vat: moetje weten 964 pozito: gesteld 967 of 'k wi1 u zweeren: of ik zweer u 970 Dat gy by Juffers van verstand geen zotterny Beginnen moet. W at bracht gy flus alvreemde grillen En leugens op de baan; 'k had werk om u te stillen. Dat praatje van Paap Jan had schier ons werk verbrod. 't ls myn geluk dat zy u aanziet voor eèn' zot. 975 Jan. M y dunkt het staat zo braaf by Juffers op te snyën Van groote zaaken, heer; het is de zjeu van 't vryën. Lod. 't M oet met verstand geschièn. Jan. Verstand ontbreekt my niet. Lodewyk ziet Charlotte, welke uit het venster kykt. Zacht Jan, m e dunkt dat daar myn lief uit 't venster ziet; Laat ons nu veinzen dat wy met malkaêr krakkeelen. Jan Lodewyk slaande. 980 Je liegt het! hebje 't hart myn eer aldus te steelen? Lodewyk en Jan trekken de degens. 'k Zeg dat het waar is. Ja. Jan. Graaf, haal het inje hals! Lod. Baron, beken het dan! Jan. Ik zeg nog eens, 't is valsch Enjy zult sterven! Lod. Ha! Baron, ik za1 my wreeken! VIERDE TOONEEL Klaar, Waard, Twee fwkkefjen, Jan, Lodewyk 985 Jan. Ik zal niet rusten voor dat ikje heb doorsteeken. Z# worden gescheiden Waard. Heer Graaf, verstaa je wel, waar komt de questie deur? Jan. De questie, datje 't vat, die komt maar door een leur Van duizend guldens, die 'k m et wedden heb gewonnen. Lod. 't ls om het geld niet: want dat zou m en geeven konnen M aar om het point van eer. W at geef ik om dat geld. 973 had A hadt; 983 zult A zelt 988 '/ Is om het C Het is om 't e 976 zjeu: aardiyheid (tekst B geeft eig. 'zien') 981 haal het inle hals: neem het weer terug, trekje woorden in 986 leur: kleinigheid 990 995 Jan. lk zeg nog eens, kozyn, datjy my aanstonds meldt W ie dat het zegt. Lod. Baron, dat kunt gy zelfs we1 denken. W aard. Ei, heer Baron en Graaf, wilt tog m alkaar niet Verstaaje, zeg wie is 't? Jan. Dat raaktje niet, Jan Gat. Zojyje 'er in steekt, krygje vuistlook, vatje dat? Kozyn, ik vraag nog eens of jy den man wilt zeggen. Daer leit myn degen. Lod. 'k Za1 de myne ook nederleggen. krenken, Lodewykfluistert Jan wJ/ in Jan. lk was in misverstand. Kozyn, ik heb den schuld: 'k Verzoek exkuus. Lod. 'k Heb m yn belofte nu vervuld. - Jan. lk za1 't betaalen. Lod. Hou het geld, 't kan my niet scheelen. 1000 Om duizend gulden, zulken bagatel, krakkeelen? Tegen Klaar 't ls misverstand . maar hoe! zyt * gy daar zoete kind! Het moeit my dat gy ons te sanm in questie vindt. Klaar. Ik wou alleen graag met zijn Exelentie spreeken. Lod. Vertrek dan Hospes, en Lakkeijen. Waard. Selleweeken! 1005 ls duizend guldens by dat volk een bagatel! lk za1 heur snyên van de beurs, verstaaje wel. Jan. Heer Graaf ik za1 u met het meisje alleenig laaten. Klaar. Neen, heer Baron,jy moogt we1 hooren wat wy praaten. VYFDE TOONEEL Lodewyk, Jan, Klaar Lod. Wel Klaartje, zeg my, is uw bootschap quaad, of goed? 1010 Klaar. Daar is myn Juffrouw flus een raargeval ontmoet: Derhalve heeft zy my in tyds byjou gezonden. Lod. W at raar geval? Klaar. Dat wy M evrouw haar m oeder vonden 991 dat kunt gy C gy kunt het; 997 den schuld A de schuld; 1002 saam A zaam; 1006 heur C haar 994 vuistlook: slagen 1006 snyên van de beurs: goed laten betalen 1010 ontmoet: overkomen ln zulken quaad heum eur, dat zy niets hooren wou, 't Geen totje voordeel is. Zy za1 naar ik vertrouw, 1015 Haar dochter ergens in een klooster op doen sluiten. Lod. W at reden heeft M evrouw om onze m in te stuiten? Klaar. Zy heeftje vryery een tyd lang aangehoord, Waar door zy weet datjy haar dochter hebt bekoord; Zy noemt haar dartel, wulps, ontbloot van goede zeden, 1020 Een schandvlek van 't geslacht, die tegen alle reden Zich zelfs vertrouwen durft aan eenen vreemdeling; M aar boven al verfoeit zy haar, om dat ze een ring, Dien gy gekocht hebt, uit uw' handen dorst ontfangen. Hoe, zegt ze, gy m oet zeer na 't huwelyk verlangen, 1025 Dat gy een vreem den Graaf terstont in de arm en valt, Die zekerlyk met u tot zyn verm aak wat malt. ln 't kort, M evrouw heeft haar verboôn u m eer te spreeken. Jan. Zou dan dejuffrouw zich in 't klooster laaten steeken? Klaar. Niet anders a1s door dwang. Lod. Zwyg stil, ik hoor te veel. 1030 Dat voorwerp zo volm aakt! dat beeld zo schoon en eêl, Zo net gevormd van leên! zo lief! zo zoet! zo aartig! De min van koningen en groote vorsten waardig, Daar ik m yn vryheid heb voor eeuwig aan verpand, Zal ik dat missen! ach! het gaat me aan myn verstand. 1035 Klaar. Uw lief heeft m y belast u dezen brief te geeven. Lod. Licht heeft zy 't laatst vaarwel in dit papier geschreeven! Lodewyk leest. Myn Heer, hoe groot lfw liefde weezen mag, M en dwingt my door het m oederlyk ontzag, Om my van u, voor altoos, afte scheiden; Neem dan niet vreemd dat ik my moet bereiden, Om my van u, die 'k achting draag, te ontslaan. 1013 heumeur C humeur; 1017 een tyd Iang A te zamen; 102 1 zelfs A zelf' 1023 dien A die; 1024 na C naar; 1029 aIs D dan; 1031 aartlk A aardig; 1035 u dezen EIZ'I'Y'A om u deez brief 1021 zelfs: zelf 1031 aartig: aardig 1040 neem dan niet vreemd: vind het dan niet vreemd Vaar wel, gy zult altoos in myn'gedachten staan. ls 't moog'lyk? is m y dan dat droevig 1ot beschooren! Na 't my gelukt is, om die schoone te bekooren! 1045 Jan. Tut, tut, wat bruit hetjou?je zyt een man van staat, lk wedjy nog in 't kort een Keuningin bepraat. Wat bruitjou die mevrouw met al haar vieze grillen? Nu zou ik ook, uit spyt, haar kind niet hebben willen. D e vrouwlui meenen dat de m annen gekken zyn. 1050 Lod. lk bid u zwyg, Baron; gy kent de minnepyn, Die kracht der liefde niet, die m y nog za1 doen sterven, lndien ik langer m oet myn ziels genoegen derven. Klaar. Het is vergeefs, myn heer, datjyje 1ot beklaagt. lk kan we1 merken dat mynjuffrouw liefde draagt 1055 Tot u, en dat iy nooit die liefde za1 vergeeten. Jan, Ja kool met krenten, meid, dat is een smaak'lyk eeten. Of zy hem al bem int, dat helpt hem wat, niet waar? Of weetje raad? zo maakje raad ten eerste klaar. Lod. Ja meisje, weet ge iets tot myn voordeel te verzinnen, 1060 't Za1 u niet schadelyk zyn. Klaar. Daar komt my iets te binnen . Maarjuffrouw za1 't niet doen . Lod. Ei, Klaartje, spreek vry uit. Klaar. M yn heer zy zal 't niet doen. Lod. Ei zeg my! 'k bid, besluit . . . veel doen om uit den dwang te raaken; . Lod. Spreek op! Klaar. Heer graaf, je moest haar schaaken. 1065 Jan. lk m oet een beest zyn, docht ik ook het zelfde niet. Het was warentig op myn tong, eer zy het ried; Die m eid was waardig dat zy wierd in goud beslaagen. Klaar. Z( za1 licht heel M aar neen, zy zou . 1045 zyt A bent; 1048 nu A nou; 1053 beklaag A C D beklaagt; 1060 schadelyk A C schaad'lyk 1066 ried A riet 1044 na: nadat 1046 in 't kort: binnenkort 1047 vieze: nukkig, dwaas 1048 spyt: nijdigheid 1056 kool met krenten: kletskoek 1058 maakje raad ten eerste klaar: vertel dat middel dan dadelijk 1065 moet: mag Lod. Die raad gevalt my, en ik zou den aanslag waagen, Indien ik wist dat zulks m yn lief behaaglyk vondt. 1070 M aar neen, zy weet nog niet hoe m y de liefde wondt; Zy kent de kracht nog niet van haare aantreklykheden. Jan. Zy weet nog niet wat dat het is in d' echt te treeden M et zulken grooten Graaf, den Graaf van Habislouw; Zy weet niet dat m en haar Genade zeggen zou, 1075 Alsjy haar man waart, en dat ze in een koets zou ryên Van klinkklaar goud, gevolgd van agt'ren, en ter zyên, Door dienaars, elk zo bont gelyk een Arlekyn; Bloed! wist ze dat, ik wed ze we1 geschaakt wou zyn. Klaar. ,,De heer Baron is 't hoofd geen kleintje weer op 1080 Jan. Het klaagen, dunkt m e, za1 nu langer niet behoeven; Smeed nu het yzer, wy1 het heet is, maak besluit; Je moet 'er schaaken, of je dingen zyn verbruid. Lod. 'k Zal na m yn kam er gaan, om voort een brief te schryven. Kozyn gelief zo lang op deeze plaats te blyven 1085 Met Klaartje; 'k koom zo ras a1s 't mooglyk is hier weêr. schroeven. ZESD E TOONEEL Jan, Klaar Klaar. Die Graaf, myn heer Baron, is al een wakker heer. Jan. o Ja, a1s hy niet slaapt dan is hy altyd wakker. lk kenje zeggen dat ik nooit geen beter makker Gehad heb a1s m yn neef. Hy is een dapp're vent; 1090 Alwaar gevochten wordt is hy altyd om trent. De slag van Eekeren is door hem half gewonnen; 1073 grooten graafc grooten heer; den A de; 1076 ayt'ren A C geliqft; 1088 ken C kan; 1089 als D dan; Hy is A En 't is; ren; door hem JIJJ/'A door hem weI halfc halfdoor hem 1074 zeggen: noemen 1079 1082 1083 1091 agterrn; 1084 gflief 109 1 Eekeren A Eek'- geen kleintje weer op schroeven'. niet weinig in de war (op losse schroeven) je dingen zyn verbruid'. 't loopt mis voort: dadelijk Alle in deze regels genoemde veldslagen, belegeringen en inname van steden hebben plaats gehad in de Spaanse Successie-oorlog van 1701-1714. De Republiek vocht met Duitsland en Engeland tegen Frankrijk en Spanje. Hadt hy 'er niet geweest, men had hem niet begonnen. Hy is geweest voor Luik, voor Hoei, voor Keizerswaard. De vyand vlucht terstont voor 't brieschen van zyn paerd. 1095 Hy deed den Schellenberg, terwyl hy stampte, drillen. Roermond. en Stevenswaard. daar wy van zwygen willen. W as knapkoek voor hem . D aar toonde hy, zo wel a1s M aar de slag van H ogstet, bloed! ik, zyn helden moed: 1100 Daar zag men duizenden door ons in 't water dringen. Te Ramillie deed hy nog wonderlyker dingen; Hy had een ruiter daar En gooiide hem. Zo hoog, dat hy van verre een by 't haar gevat, uit klucht; m et 't paard. knaphandig in de lucht. vlieg geleek, en daalde Niet eer voor dat men van den veldslag zegepraalde. 1105 Klaar. Met uw verlof, myn heer, daar twyffel ik wat aan. Jan. Wistjy wat dingen hy had hy Turin gedaan, Je zoudt niet twyffelen aan die van Oudenaarde, Daar hy de m inste luis niet in het leeven spaarde. Te M eenen, Dendermonde, en Doorhik, Ryssel, Aath, 1 1 10 En honderd steeden, daar de tyd niet toe en laat Om van te spreeken, heeft hy wonderen bedreeven. Klaar. Ik heb niet veel verstand, heer, van 't soldaaten leeven. 1115 Jan. Dit alles won hy met den slag van M alplaket. Klaar. Hoe kan dat Hy hoorde m y alleen En raakte voort door dje gevechten aan het maalen. m ooglyk zyn? Jnn. Ja, m aar 't die dingen maar verhaalen, was in zyn bed; Hy heeft nog m eer gedroomd, dat ik vertellen zal. Klaar. Ei heer Baron, verhaal wat anders: 't is te m al. Jan. M y is wat raars gebeurd by Berge in Henegouwen; 1 120 Dit is we1 waardig dat wy 't in gedachten houwen; Daar wierdt ik door een myn gesmeeten naar omhoog, M et zulken kracht, dat ik gelyk een vogel vloog, 1 104 men A wyz' 1 106 had by Turin C b.b' Turin had; 1 1 1 1 onl van te A om van 't,. 1 120 Dit A Dat 1095 drillen: trillen 1097 was knapkoek voor hem: dat was een kleinigheid voor hem; bloed: (interjectie): God nog aan toe! 81 En raakte boven wind, 'k wierd in een uur zes zeven, M et groote snelligheid, door deezen wind gedreven Rontom de waereld, die 't fatsoen heeft van een ey. Je kent we1 denken, ik was schriklyk in de 1y. lk raakte aan 't vallen; 'k had het leeven ook verlooren; 1130 1135 Maar 'k bleef juist hangen aan een postelyne toren In China met m yn rok. E1k was daar op de been: Zy hadden my al lang zien vliegen, zo ik meen. ln 't kort, de koster quam my helpen, en beleezen: Hy docht dat 'k Joosje was, de heilig der Cineezen; Zo dat de koning zelfs m y zeer veel eer bewees. Toen ik dat zag, speulde ik voor Joosje, zonder vrees, En eischte dat ze me een scheepslading metjuweelen Bezorgen m oesten, of de droes zou met 'er speelen; De gekken deeden 't, en ik ging terstond te scheep Na Poolen. Zeg eens Klaar, Klaar. 't Kan niet gebeuren; wie heeft ooit zo'n zaak vernomen? 1 140 Jan. M yn suikerzoete Klaar, een mensch kan koddig droomen. was deze grap niet leep? Klaar. Zo heb je 't maar gedroomd? Jan. 't ls alles maar gedroomd, dat ikjou heb gezeid. Klaar. Uw snaakze geest, myn heer, is wonderlyk, en aartig. Dat zeg ik imm ers m eid. Jan. Veel dames achten my heur zoet gezelschap waardig; 1145 Maar 'k acht ze niet, om datjou lieffelyk gelaat De mooiste van 't zalet in glans te boven gaat. 1 129 op de been D op den been; 1 132 Cineezen A sieneezen D Chlheezen; 1 133 zelfs A C zelf' 1 138 na C naar; 1 140 koddig A aardig; 1 143 aartlk A C aardlk; 1 123 boven wind zijn = voor de wind zeilen 1 125 fatsoen: model 1 126 in de 1y: in een ellendige toestand 1 128 postelyne: porceleinen 1 131 beleezen: eig. een toverformule over iemand lezen, bezweren 1132 de heilig der Cineezen: Joosje, chin djoesie werd bij schrijvers uit de 17e en 18e eeuw voor een Chinese afgod gehouden. Het woord werd door matrozen verbasterd tot 'joosje' en gebruikt in de zin van 'duivel'. Het Ned. Wdb. VlI, 435 ziet er het Javaanse 'dajos', ontleend aan 't Portugees 'Deos' in. Je bent begut een meid die fiks zyt opje kooten, En niet ongoelikjes, maar glad van muil en pooten. Klaar. Dat lykt we1 scheeren. Jan. Neen ik ben verliefd op jou. 1150 Ik wou we1 datje my een zoentje geeven wou. Hy zoent Klaar Klaar. Nou nou, het is zo wel, is dat een mensch ook drukken! Ei foei! schei uit, Baron! niet m eer, hoe ze1 het lukken? Gaa liever na 't zalet, en zoen daarjous gelyk. Jan. Och och! me dunkt dat ik van liefde schier bezwyk. 1155 Klaar. Ei, ei, 't is lang genoeg,je zyt een harde zoender, Je hebt een baard zo scharp gelyk een platte boender, Myn wang is al aan bloed. Jan. 't Komt dat ikje bemin. lk hebjou liever als de grootste Koningin. Klaar. Ik kan 't we1 denken. Jan. Meid, ik wi1 het je we1 zweeren. 1 160 Klaar. 't ls lang genoeg myn heer; met myn de gek te scheeren Is gants onnodig. Jan. 'k Zeg nog eens dat ik het meen. lk hebjou al bemind toenjy my eerst verscheen. Zie daar, dit goudstuk meen ikjou op trouw te geeven; 1165 W y zellen met malkaâr in Poolen heerlyk leeven. Zie daar, daar is m yn hand, ik meen het zeker, Klaar. Klaar. Je zegt het wel, m yn heer; doch doet het m oog'lyk maar Jan. Neen, neem maar aan, ik zweer warentigje te trouwen. Klaar. Ja maar, ik vrees, Baron,je zeltje woord niet houwen. A1 ben ik m aar een meid, 'k pas nochtans op myn eer. En ben ik slecht van staat, myn vader was een heer Van aanzien, daar het door den tyd m ede is verloopen. 1170 1 147 zy/ A bent; 1 150 my een A me eens een; 1 157 Myn A me; 1 158 aIs D dan; 1 1 6 1 is C '/ is; 1 153 na C naar; 1 155 zy/ A bent; 1 169 nochtans A nogtalu 1147 kooten: benen; begut: waarachtig; (bij God) 1148 glad: niet lelijk, maar gezond, flink 1 149 scheeren: gekheid, spot 1 152 hoe ze1 het lukken: wat zullen we nu hebben 1157 al : helemltlll 1 163 op trouw: a1s bewils van mlln trouwbelofte 1 170 slecht: gering Jan. Ja, zulke m enschen vindt men veel, m yn hart, by hoopen; E1k m oet zig troosten, want het is een slechten tyd. Al benje 't geld,je bent den adel nog niet quyt. 1175 Klaar. M yn adelyk geslacht wordt nog by elk geprezen. Jan. Je woont in Uitrecht, zouje niet van adel weezen? lk kon wel zien, myn hart, datjy van adel waart. Ha! zo myn stnm zich m et uwe eed'le stamme paart, Wat zoujou wapen, by het myne, heerlyk pronken. Klaar. Wel, heer Baron,je zoud me schier in min ontfonken. lk weet niet wat ik deed, indien gy ernstig spraakt. Jan. De min heeft m y alreeds gezengd, gebrand, geblaakt, Gebakken en gestoofd, ik ben bekwaam om te eeten. 1180 1185 Wat drommel wilje meer van myne liefde weeten? Klaar. ,,lk za1 het waagen, want de gek is al verward. Jan. Nu Klaarje, zeg maarja; ik meen't, met al myn hart. Klaar. W e1 aan, myn heer Baron, ik laat my dan bepraaten. Jan. Myn lief, ik zweer dat ikje nimmer za1 verlaaten. Ziedaar, ontfang myn trouw. Klaar. Daar is ook iets van my. 1190 Jan. Een kusje. Klaar. Zacht myn heer. 't ls hier op straat te onvry . Daar komt de Graaf weêrom . ZEVENDE TOONEEL Lodewyk, Jan, Klaar Lod. lk heb den brief geschreeven', W il dien myn Engelin terstont in handen geeven: Opdat zy zie, hoe my myn ram p ter harte gaat. Jan. Mag ik niet zien, kozyn, wat in dit briefje staat? 1 195 Lod. Ja lees het vry, m yn heer. 1 173 zig A zich; slechten C slechte; 1 176 zouje C zoujy; 1 178 lzwc A u,. 1 i 8 1 gy hjy; 1 194 dit A dat 1 183 bekwaam om te eeten: geschikt om gegeten te worden 1 189 myn trouw: het in 1 163 genoemde geldstuk Jan leest M yn hart! myn Uitverkooren! Ik heb door uw gezicht myn vryheid reets verlooren. Indien ik hoopen dufdat gy my weder mint, mec-ç dan verzekerd dat ge een' m innaar in my vindt, Die moed heeft om ten dienst van u 't al op te zetten 1200 Wat h.v bezit. Ja. ,zeen ,zevaar zal ?'n.v beletten t?- u te redden. Vrees den haat z/w.: moeders niet: Die slyt licht door den tyd. Vaar wel, 'k wacht met verdriet Na 't oogenblik dat ik z/w antwoord zal onéangen. Klaar. Die brief is puik, ik za1 hem juffrouw aanstonds langen, 1205 En brengenje zo gaauw a1s 't mooflyk is bescheid. ACHTSTE TOONEEL Lodewyk, Jan Jan. Dat is een wakk're tas; wat dunkje van de meid? W ie zou geen zieke bruid m et zulken hart bespaaren? En ze is al redelyk verstandig na haarjaaren. lk ben 'er boven op, a1s ik haar trouw, m yn heer. 1210 o Bloed! wat ben ik bly! 'k heb al wat ik begeer! Lod. Hoe zo? Jan. W y hebben reets beloofd malkaâr te trouwen. Lod. Hoe wordt gy gek? 't ls maar een meid, het za1 u rouwen. Jan. o Neen myn heer, zy is een vrouwmensch naar myn lyf, M y dient geen pim pelm ees. lk zogt maar na een wyf, 1215 Die naar myn zin was. Lod. Jan, gy hebt u we1 gequeeten. H oe za1 het gaan a1s zy in 't end eens koom t te weeten Dat zy bedrogen is, en gy geen man van staat, Gelyk gy voorgeeft, zyt. Jan. M yn heer, dan dag en raad. 1 196 uw A u; 1203 Na C Naar; 1213 zy A het vrouwmensch A vroumensch; 1214 my dient A het 9,. na C naar; 1215 Die A Dat 1196 1199 1204 langen: aanlangen, geven 1206 wnkk're tas: flinke meid 1207 betekenis van de zin is: wie zou niet zo'n liefje nemen, a1s zijn bruid ziek is? 1214 pimpelmees: teer zwak juffertje, fijn poppetje 1218 dan dag en raad: komt tijd komt raad door uw gezicht: door u te zien op te zetten: op het spel te zetten, te wagen M aar zeg my eens, hoe za1 Charlotte staan te kyken, 1220 Alsjy geen Graaf bent? want dat moet in 't end ook blyken. Haar liefde za1 m isschien dan ook zo groot niet zyn; Zy mintje uit redenen van staat; naar allen schyn. Lod. 'k Zie op haar kapitaal. Daar kunnen wy vah leeven. Jan. Ja a1s haar moeder haar dat kapitaal wi1 geeven. 1225 Lod. De zwaarigheid voor my is klein, myn lieve Jan, A1s ik Charlotte tot den vlugt beweegen kan, M evrouw van Adelpoort za1 lichtelyk bedaaren; Die haat, hoe groot zy schynt, za1 slyten door dejaaren. Jan. Maar ondertusschen moetje zorgen hoeje 't stelt. 1230 Lod. Charlotte neemt gewisjuweelen mê, en geld. Jan. Maar apropô, verneemje nog niets vanje vrinden? Lod. Vrouwmoeder is verhuist, ik kan haar nergens vinden. lk heb geweest daar zy het laatste heeft gewoond. 't W aar m y een vreugd wierdt my haar woonplaats eens getoond. 1235 Jan. Zy is misschien heel ryk. Ze ken licht plaaten geeven. Lod. Indien zy ryk waar, zou 'k op deeze wyz' niet leeven; lk had niet weggegaan. Jan. 't Schort haar dan mê aan goed. Myn heer, me dunkt datjy dan niet meer zoeken moet: Ons ov'rig kapitaal. zou dan meer aanstoot lyên; 1240 Acht honderd guldens zyn al happa deurje vryen. Dat 's meerder alsje part; het ov'rig resje hoord Aan my, gelykje weet myn heer, door ons akkoord. Lod. Ik weet van geen akkoord. Jan. W y zouden ummers deelen, A1 wat wy wonnen met het dobbelen en speelen? 1245 Lod. Goed, hou maar rekening, zo komje niet te kort. Jan. M aar als die rekening dan niet betaalt en wordt? Lod. Heb m aar geen zorg. lk za1 uw diensten wel beloonen, 1226 tot den A tot de; 1228 schqnt A schijn C is; zaI A zel; 1233 tekst laaste; 1237 ik had A 'k had dan; 1241 ov'rig A overlke 1222 staat: stand; naar allen schyn: dat is duidelijk 1231 vrinden: bloedverwanten 1235 plaaten: schijven. geld 1239 aanstoot lyen: schade lijden 1240 happa: weg 86 En u, zo lang ik leef, myn dankbaarheit betoonen; 't Geen gy te kort komt u betaalen, en nog meer . . . 1250 Jan. 't Is wel, maar wie za1 daar uw borg voor zyn, myn heer? Lod. M yn ad'lyk woord. Jan. Daar zou de lomm erd niet op schieten. Lod. Ei Jan, uw malle klap begint me te verdrieten. Betrouw u op myn woord. Jan. 't ls wel, ik ben te vreên, Dewyl ik moet. Maar zacht, 'k zie Klaartje herwaarts treên. N EGEND E TOONEEL Lodewyk, Jan, Klaar 1255 Klaar. Heer Graaf zy heeft den brief al beevende geleezen. lk m erkte dat zy 't u zou toestaan, aan haar weezen; M aar evenwel, zy is nog niet gerezolveert; 't Koom t haar te schielyk voor, myn heer, maar zy begeert Dat gy haar t'avond, voor 't balkoh, zult kom en spreeken, 1260 Ten zeven uuren. Jan. Bloed! dat is een heerlyk teken! Lodewyk geeft geldaan Klaar. Zeg aan myn lief dat ik za1 komen op dien tyd, En prezenteert myn dienst aan haar. Dat 's voor uw vlyt, D ien gy hebt aangewend. Klaar. M yn heer, met geen gedachten Zo veel, we1 heer! Jan. Je m oet geschenken nooit verachten. 1265 Klaar. lk dankje zeer, heer Graaf! 'k durf hier niet langer staan. Lod. Vaar wel, ik za1 zo lang in onze herberg gaan. Jan. Nou Klaar,je weet we1 wat wy hebben afgesproken? Klaar. Ja, wees gerust, Baron; die praat dient afgebroken', W ant zo M evrouw my zag dan was de zaak verbrust. 1270 Jan. Heel goed, wees dan te vreên, al wordtje niet gekust. Einde van het derde Bedryf 1262 prezenteert A C prezenteer; 1265 'k durf hier C ik dulf 1270 derde Bedryf A darde Bedrùf 1251 niet op schieten: niet op voorschieten, geen geld op geven 1256 weezen: uiterlijk 1257 gerezolveert: besloten 1269 verbrust: bedorven VIERD E BED RYF EERSTE TOONEEL Charlotte, Konstance, Klaar, Fop en Hans beide in Iakeqe kleeren Klaar. Je denkt wel, Juffrouw, op de klok van zeven uuren? Charl. lk ben zeer ongerust,en kan van angst pas duuren. M evrouw, recht uit gezegt, ik durf het niet bestaan. 't Is ook te schand'lyk m et een' minnaar door te gaan. Zo 't qualyk uitvalt, 't za1 my al m yn leeven spyten. Klaar. Tut, tut, geen mensch za1 jou, hetgeen je doet, verwyten. Charl. lk wagt nog wat, m isschien dat Broeder hier haast koomt; M en hoor wat hy ons raad: wy kunnen onbeschroom d 1275 Aan hem verklaaren, hoe de zaaken zyn gelegen; 1280 Hy kan ons helpen door veel eerelyker wegen. Konst. Gy hebt al wat gelyk, dat heb ik niet bedacht; De tyd van Broeders komst dient eerst nog afgewacht. lndien hy geld heeft om de bruiloft uit te voeren, ls alles wel. lk wi1 uw hart niet m eer ontroeren. 1285 'k Zou ook niet toestaan dat gy weg gingt, zo 'k niet wist Dat 't my aan 't geld ontbrak; 'k bedacht alleen dees list, Gelyk gy weet, uit nood. Klaar. M evrouw 't kon we1 gebeuren, Datjyjou dat besluit voor altoos zoudt betreuren; De Graaf za1 denken dat hy vanje wordt begekt. 1290 En moog'lyk dat hy dan om dat affront vertrekt. Konst. lndien hy haar bemint za1 hy zo licht nièt scheiden, W ant anders blykt het dat hy ons zoekt te misleiden. D aar wordgescheld. W ie of daar schelt? Klaar. Dat za1 misschien de Snyër zyn, 1295 Of Lakenkooper om te maanen. 't Zyn gezellen 1284 uw A u; 1286 aan 't geld C aan geld; 1292 In C volgt Klaar: Misleiden? neen mevrouw, dat heeft in 't minst geen schyn. 1271 op: aan 1272 pas duuren: het nauwelijks uithouden 1280 eerelyker: gepaster, behoorlijker Die ik niet langer weet met praatjes uit te stellen. Konst. Zeg dat wy uit zyn. Spel dat volk wat op de m ouw. Klaar. lndien zy 't zyn, za1 ik myn best we1 doen, M evrouw. Charl. Licht dat het Broeder is, die kan hier nu al weezen. 1300 Konst. 't Kan zyn; doch ik heb reên om 't tegendeel te 'k Ben bang voor krediteurs, zo dra 'er wordt gescheld. VFCCZCn. TW EEDE TOONEEL Karel, Charlotte, Konstance, Klaar, Hans, een Lakkeq van Karel Konst. Het is uw Broeder ach! ik ben van vreugd ontsteld! Zyt welkom, waarde Zoon! Charl. Zyt welkom , lieve Broeder. Karel. W at is 't me een vreugd, dat ik u zien m ag! ach! Vrouw M oeder! 1305 Wat heb ik u misdaan, misleid door mynejeugd! Vergeef m yn losheid! Konst. Ach! m yn waarde Zoon! de vreugd Verhindert my, ik kan van blydschap naauwlyks spreeken! Om hels m y! Karel omhelst Konstance 'k Heb misdaan! Konst. O neen, myn Zoon, ik reken Dat gy door uw verirek, den grond van ons geluk 1310 Gelegt hebt. Ach wat vreugd na zo veel ramp en druk! W ie hadt gedacht dat ik u in myn oude dagen Nog weder zien zoude! al myn tegenspoed en plaagen En droefheid zal ik nu vergeeten! Koom myn kind, Omhels uw' Broeder, dien ge in 't leeven weder vindt. Karel om helst Charlotte 1315 M yn zuster! Charl. Broêr! K laar. 't ls hier byzonder druk m et kussen, En ik kryg niet een brui, van 't bystaan, ondertussen. Karel. Wel, Klaartje, leefje nog! Klaar. Ja, zo 'k niet beter weet. Och datje wist, myn Heer, hoe deerlyk dat ik kreet, 1296 met praatjes uit te stellen'. met een kluitje in het riet sturen, van zich afschuiven 1312 plaagen'. ellende 1316 niet een brui: niets; bystaan'. er bij zijn Toenjy zo stilletjes en zonder eens te spreeken 1320 Vertrokken waart, en dat ik vanje taal noch teken Kon hooren waarje waart,je zoudt my ook wel eens . Je weet we1 wat ik m een. Karel. Dat 's ligt wat ongem eens! Klaar. o Neen, niet ongemeens,je hebt het vanje leeven W e1 meer gedaan. Karel. En wat? Klaar. Een welkomzoen gegeeven. 1325 Karel. Gy zyt nog de oude Klaar, een snaakje van een meid. Daar 's dan een zoen. Klaar. En jou ook één tot dankbaarheid. Konst. Klaar, wi1 die dartelheid een weini/e betoomen. M yn Zoon, waar is uw Liefste, of zyt ge alleen gekomen? Karel. lk wagt myn Lief haast. 'k ben te paerd vooruit gereên: 1330 Ze is op den wagen. Konst. Hoe, liet gy haar zo alleen? Karel. lk koom hier om te zien hoe 't staat m et onze zaaken, Om, zo hier iets ontbrak, eerst op zyn stel tè raaken; M yn liefste weet niet hoe het by ons is gesteld. Hebt gy myn laatsten brief, en 't pakje met dat geld 1335 Ontfangen? Konst. Ja myn Zoon. 'k Geloof dat uwe leden Vermoeijd zyn van de reis; gy hebt licht hard gereden? Karel. O ja, ik ben vermoeid. Konst. H ar ons dan binnen gaan. 'k Za1 u een voorval, 't geen ons voorkom t, doen verstaan, Van zek'ren Graaf, die m et Charlotte zoekt te trouwen. 1340 Karel. Een Graaf, M evrouw! Konst. Treed voort, 'k za1 u de zaak ontvouwen. D ERDE TOONEEL Klaar, H ans Klaar. We1 Hansje staaje daar, en spreekje niet een woord? Hans. Dat raaktje niet. Klaar. Myn bloed! hoe benje zo verstoord? Hans. Wat bruit dat jou? Klaar. Je zyt nochtans myn uitgeleezen, 1330 den A de; 1334 laatsten A laatste; 13* Treed A Tree; 1343 zyt A bent 1323 niet: niets 1332 op zyn stel: in orde 1342 myn bloed: arllle kerel 1343 wat bruit datjou: wat gaatjou dat aan 90 1345 Die haast myn bruidegom , myn m an, en voogd zelt weezen. Hans. Dat ze1 je liegen. Klaar. Hoe? waarom myn lieve Hans? Hans. Dat weet je wel. Klaar. Myn hart, zeg, is 'er dan geen kans, Omjou met traanen te vermurwen, noch met smeeken? Myn lieve maatje, ik bid, wi1 tog een woordje spreeken; Je weet het immers dat ikje altyd heb bemind? 1350 Het spyt me dat ikje in zo'n quaad heumeurtje vind. Hans. Dat raakt me niet. Klaar. 't Is wel, wiljy geen reden hooren? Dan is het huuwlyk of; dat zeg ik van te vooren. Ham'. 't Kan my niet scheelen. Klaar. Goed: dan trouw ik m et een aâr, Tot spyt vanjou:je moet me niet veul bruiën, vaâr. 1355 Dat is een hangbroek! dat 's een puikje der portretten Uit de almenak! ja wel, men hoordje beeld te zetten, Van klinklaar goud gem aakt, vlak op de vulliskar. Ham'. Dat zou heel mooij zyn. Klaar. Ja, dat zou heel mooij zyn, nar. Hans. Maar vrytjou die Baron, zeg Klaar? 'k begin te vreezen. 1360 Klaar. Dat raaktje niet. Hans. Hoor Klaar,je bent myn uitgeleezen. lk meen 't zo quaad niet, zeg, wat zeit myn heer Baron? Klaar. Wat raakt datjou? Hans. Ey hoor! myn pynxterblom, myn zon, W y zellen m et malkaâr, gelyk gezeid, is, trouwen. Klaar. Dat zelje liegen. Hans. Och! hoe kenjejou zo houwen, 1365 Myn schepseltje! je weet dat ikje zo bemin, En gist'ren hadje ook injou Hansje groote zin. Het is voorjou dat ik zo zuinig weet te spaaren. Klaar. Dat 's goed voorjou. Hans. Och Klaar, wi1 tochje zelfs bewaaren, W ant die Baronnen zyn zo volvan guitery, 1350 heumeurtje C D humeurtje'' 1 36lp.vllxterblom C pynxterbloem 1344 voogd: meester 1345 dat zelje liegen: da.t liegje 1354 bruiën: lastig vallen 1355 hangbroek: scheldwoord, syn. van 'drasbroek': vuile, slordige vent 1362 pynxterblom: uitverkorene 91 Je weet het niet myn kind. Klaar. Hans, zorgjy niet voor my: Je hebt de paspoort, en de bons, 'k wiljou niet kennen. Hans. Zie daar, de mortepaaij moetjou en my dan schennen, Hebjy het hart, datjy, karonje, me verlaat; lk za1 dien gekken vent waarneem en op de straat, 1375 En kloppen hem zo plat a1s stokvis met myn handen. De kuiten ze1 ik hem afbyten met myn tanden, En voort de rest zo kort a1s potjebeuling slaan. Klaar. Ja maar, m yn lieve vaar, hy is al m ede een haan, Hy zou dan, opjou kop, zodanig vliegen vangen 1380 Datjij zoudt wenschen, datje al zalig waart gehangen, Gelykje wel verdient voorjou bedriegery. Hoor M onsieur Pourlaron! Hans haalt de trouwbelofte uit zyn zak Je bent een vuile pry; Een lichtekooy. lk zweerje zelt hetje betreuren. Zie daar'sje trouwbelofte; ik zal ze aan stukken scheuren. 1385 lk kenje nou niet meer; ik wilje niet meer zien. Klaar haalt ze ook uit Zie Hans, dat gaatje veur; het moet gelyk geschièn. Hans. Maar wacht een beetje, Klaar, is 't ernst? of is Klaar. Dat is my evenveel, zo als je zelt begeeren. Hans. lk doe 't maar om te zien of jy me nog bemint. 1390 Klaar. Ik meen het ook niet, Hans; ik was alleen gezind Omje eens te toetsen, en hetgeen hier is bedreeven, Dat moeten wy m alkaêr van harte weêr vergeeven. het scheeren? 1371 de paspoort C je paspoort; 1377 voort C voor; 1379 jou C je; 1392 harte C harten 1372 mortepaay: duivel; moet: moge 1373 karonje: kreng 1374 waarnemxen: bespieden, nagaan, of te pnkken nemen 1377 zo kort a1s potjebeuling slaan: tot pap slaan 1378 haan: vechtersbaas 1379 vliegen vangen: ranselen, slaan 1380 al zalig: goed en we1 1382 vuile pry: vuil kreng 1390 gezind: van plan Ham'. Daar slaa geluk toe, drie pond vygen op de koop. K laar. Vier vaten wyn daar by; drie ankers met een stoop. 1395 M aar zacht, daar is M evrouw. VIERD E TOONEEL Karel, Konstance, Charlotte, Klaar, Hans, Fop, fwkkeï van Karel Karel. Gy zegt my wond're trekken, En listen, maar de tyd zal alles wel ontdekken. Die brief is my verdacht, dewyl ik niemant kan In Brussel, die zoo hiet gelyk als deze man. Kristoffel Ossekop, bankier der heeren Deenen! 't ls een verdichte naam . Charl. Zou dan myn broederm eenen, Dat zulk een' graaf bequaam zou weezen tot bedrog? Karel. Hetgeen men nu niet weet leert ons de tyd licht nog. 'k Heb meer m essieurs gekend, die om fortuin te maaken, Opsneden van hun staat, en wonderlyke zaaken 1405 Verzonnen, om een duif te lokken in het net. Daar is te Brussel korts een karel vastgezet, D ie zich een graaf noem de, en ook niet ontzag te vryën 1410 By Jufferen van rang; hy had die schelmeryen A1 lang gepleegd, eer hy bekend wierdt voor een guit; D erhalve, zuster, dient uw vryery gestuit, Tot dat men na zyn' staat ter dege heeft vernomen. 'k Za1 hem verzoeken of hy hier belieft te komen, Zo dra myn lief hier is, wy1 ik nieuwsgierig ben, En niet gerust zal zyn voor ik dien graave ken. 1415 Charl. Zyn deugden kan men aan zyn omm egang bespeuren. Karel. o Zuster, 'k waarschouw u, men ziet het meer gebeuren; 't Kan een bedrieger zijn; al zyt gy kloek van geest. 1401 zulk een' A zulken; 1403 messieurs A messeurs; 1410 Derhalve C Derhalven; uw A u,. 1414 graave C graefwel; 1415 Zyn deugden /fJ?k men C Men kan zyn deugden 1393 drie pond vygen op de koop: moge dat besluit ons geluk aanbrengen; a1s scherts wordt er dan aan toegevoegd: drie pond vijgen op de koop toe. 1394 stoop: 272 hter 1401 bequaam: in staat 1406 korts: onlangs, kort geleden Daar zyn we1 wyzer door den schyn bedot geweest. Klaar. Dat hy een graaf is, Heer, daar wi1 ik we1 op zweeren, 1420 W ant hy voert staat, en 't gaat niet aan zyn kouwe kleêren, A1 douwt hy m e een pistool uit vrindschap in m yn hand; Daar is geen nobelder noch beter heer in 't land. Karel. Dat is een schoon bewys! zulks kan genoeg geschieden, Al is hyjuist geen graaf; men kan verachte lieden 1425 Niet onderscheiden van de grootste, indien het geld Hun veinzery bedekt. 'k Zie veel hetgeen ons meld Dat wy bedrogen zyn; de tyd za1 't best ontdekken. Charl. M aar Frere, uw onderzoek mocht hem tot gram schap wekken. 1430 Karel. lk merk hy heeft u reets al binnen door de min. 'k Zoek m aar te peilen hoe hy 't met u heeft in 't zin. 'k Zal hem beleefd, gelyk een edelman, ontm oeten, En in zyn logem ent, flus in passant, begroeten. M aar laat ons met malkaêr nu heen gaan na de poort, Den wagen wachten. Konst. Goed. Hoor Klaartje! hang eens voort 1435 Teewater op, wy gaan myn dochtçr t'zam en haalen. M aak alles op zyn stel, 't za wakker, niet te draalen! W y kom en, denk ik, in een klein half uur weêr hier. lndien de graaf hier komt, zo geef hem dit papier Van Stoffel Ossekop, 't geen hy hier heeft verlooren. 1440 Karel. Als gy hem spreekt, zo laat hem vry de tyding hooren, Dat ik gekom en ben. Klaar. Dat za1 ik doen myn Heer. Konst. Nu, a1s gezegt is, Klaar, wy komen daatlyk weêr. En ik belast u, dat het water dan m oet kooken. Klaar. 't ls wel, 'k za1 met 'er haast wat hoepelstokken stooken: 1445 Wy hebbenjuist geen hout tot nog toe, in ons huis. 1421 douwt C duuwt; 1433 na C naar; 1434 Den A De 1421 pistool: gouden munt 1432 in passant: in het voorbijgaan 1436 op zyn stel: in orde 14M hoepelstokken: latten, gebruikt voor vaten en tonnen 1445 tot nog toe: op dit ogenblik 94 VYFDE TOONEEL Charlotte, Klaar, Hans W at was dat? Hans. N iem endal. hier zulken groot gedruis; Charl. lk hoorde u nogtans kyven. 't Geen hier geschied m oest tog vooral verhoolen blyven. Klaar. 't Was onder ons,juffrouw, het raaktjou zaken niet. 1450 Hans keef op my; maar 't is doorjaloezy geschiet. Ik heb het hem, uit grond myns harten, al vergeeven. Charl. M aar Hans, ik hoorde flus Hy docht dat die Baron . . Charl. tegen Hans.Hebje daarona gekeeven? Daar wordt gescheld en Klaar doet op Wat hebjy groot verstand! zou zulken edelman Zyn zinnen stellen op een meid? m y dunkt dat kan 1455 Niet weezen. Hans. Hy is gek. Charl. De Graaf zou 't niet gehengen. H ans. Juffrouw, hy zou de m eid misschien in schande brengen. Ik heb vooral geen zin in horens, datje 't vat . 'k Praat van den drom mel, en daar kom t hy zelf op 't m at. Charl. Gy moet dien Edelman behoorlyk respekteeren, 1460 Gelyk 't den staat vereischt van zulke groote Heeren. ZESD E TOONEEL Jan, Klaar, Charlotte, Hans Jan. Vind ikje t'huis, dat's goed, myn suikerzoete Klaar. Klaar. Ja Heer Baron, 'k ben totje dienst, gebied my maar. Jan. Juffrouw, m yn neef heeft lang hier voor de deur staan wachten, En tuuren na 't balkon; maar tegen zyn gedachten 1465 Quam een aanzienlyk heer hier uit het huis; Mevrouw Verzelde hem; hy wist niet wat hy denken zou. Te meer, omdat hy ook een stoet zag van lakkeijen; En daarom kom ik hier. D e kaerel zou schier schreiën 1447 nogtans A nochtans; 14M na C naar 1455 gehengen: toestaan 1457 in horens: in de ro1 van bedrogen minnaar 1458 komt op 't mat: komt voor de dag 1464 tegen zyn gedachten: terwijl hij daar niet aan dacht Van droefheid, om dat hy niet weet wat dit beduid. 1470 Hy denkt al datje bent veranderd van besluit, En dat dit mooglyk za1 een medem inaarweezen. Klaar. o Neen, de graaf heeft daar in 't m inst niet voor te vreezen, 't Is Juffrouws Broeder, die flus t'huis gekomen is. Jan. Dan za1 de zaak nou niet gelukken, naar ik gis. 1475 Charl. De graaf kan hier . . daar is hy zelf, de deur was open. ZEVENDE TOONEEL Lodewyk, Jan,. Charlotte, Klaar, Hans Lod. Mejuffer, ach! heb ik te vreezen of te hoopen? lk wacht het vonnis van myn leeven, of myn dood, Uit uwen lieven m ond. Ach was uw' gunst zo groot, D at gy m yn wedermin . . m aar neen 'k moet altoos zuchten, ê 1480 Een nieuwe minnaar zal . . Charl. M yn Heer, de minnaars duchten Altyd het zwaarste. Laat ons in 't zalet wat gaan. lk za1 u zeggen hoe wy met de zaaken staan. De Heer Baron gelief ons beide te verzellen. Daar wordt gescheld, K laar doet op Hans Wie of daar is? o bloed! Wat dunkje van zulk schellen? 1485 D ie brengt voorzeker geld, m aar basta; dat 's abuis. ACHTSTE TOONEEL Hans, Klaar, Hendrik, Joris Hendr. Goên avond Klaar, is nu Mevrouw enjuffrouw t'huis? Klaar. M evrouw is uitgegaan, het komt nou niet gelegen. Geef myje rekening, wy zellen ze ter degen Bezien, en nazien. Hendr. Hoe? M evrouw heeft die al lang 1490 Gezien, en nagezien; dat is weêr de oude zang. Klaar. Hoe raasje zo? Mevrouw zalje immers wel betaalen? 1470 bent C z#& 1480 nieuwe A nieuwen; 1488 wy A we'' 1490 oude A ouwe 1473 flus: zo juist Joris. Hoe? heb je niet gezeid dat ik nu geld zou haalen? Klaar. D at 's goed; maar kom dan a1s zy t'huis is, dat is raar. Hendr. Ze scheert met ons de gek, het is al over 'tjaar 1495 Dat ik geloöpen heb; ik za1 heur affronteeren: Ze draagen aan haar gat begut de zelfde kleêren, Het zelfde stof, dat ik 'er heb verkoft, ik za1 Heur roepen. Klaar. Meen je 't ook? ei, Hendrik, ben je mal? Het is twee honderd gulden. Ja waaren alje schulden . 'k W i1 zeggen schuldenaars, zo goed a1s m yn M evrouw, Dan wasje we1 bewaart. Hendr. Hoor, weetje wat? metjou 't ls maar een bagatel. H endr. 1500 ls dat een bagatel? Klaar. W i1 ik niet praaten', 'k wi1 M evrouw nu zelver spreeken. Je hebt ons lang genoeg bedrogen metje streeken. 1505 Nu is M evrouw niet t'huis; dan leid ze nog te bed; Dan zit ze aan tafel; en dan heeft ze weêr belet. 't ls altyd dit of dat. Klaar. Ze zelje 't geld we1 geeven. Kom m orgen ochtend weêr. Joris. Ja, dan was 't weêr om 't even. A1 wisje wasjes! komt Mevrouw niet haast weêrom? Klaar. Is dan het geen datjy moet hebben zulken som, M yn heer de Snyër? dat kan zeker niet veel weezen. Joris. Niet veel? hoor toe, ik za1 m yn rekening eens leezen. 1510 e. Joris Ieest M evrouw, M evrouw van A delpoort Débet aan Joris Luberts Koort. 1515 Ik heb aan Juffrouws rok genaaid.. Drie gulden. Item: 't oud rygelyj verjbaaid: Een guld. tien st. Item.. een nieuw korsjet gemaakt.. Twee gulden. Klaar. ,,Item: daar heb je toen geen kleintje van getaakt. Joris leest Item .. aan rechtdraat, en aan zei: twee gulden twee st. 1492 nu A myn 1493 dat is raar: het is vreemd (datje altijd komt a1s mevrouw niet thuis is) 1495 affronteeren: hard de waarheid zeggen 1496 begut: verbasterd uit: bij God ' 1512 leezen: oplezen 1518 geen kleintje van getaakt: niet weinig van gestolen 1519 rechtdraat: stijf linnen 1520 Item .. een nieuwe Ieverei.. vyf gulden één stuiver. Item .. aan gaeren en aan lint: een g1. twe st. acht pen. Klaar. ,,ltem: jou lappedief je maakt my schier ontzind. Joris Ieest Item .. nog ë/n,N een z.y korchet: Twee gulden. Item: balynen ingezet.. zes stuivers acht penn. 1525 Item: een tabbertje voor Klaar: drie gl. drie st. vier pen. Klaar. ltem: doen haalde je myn lappen deur de schaar. Joris Ieest Item: aan voering en aan baaq.. zes gulden twee pen. Item: aan monstering heelfraaq: sestien stuivers. Item: een nachtjak voor M evrouw.. een gulde sestien st. 1530 Item: aan Ioot in elke m ouw: vyf stuiv. tien penn. Item.. ntzg aan M evrouwsjapon.. twee gulden. Klaar. Item: hou op! Joris. Dat is zoo klaar gelyk de zon. 'k M oet hebben: Som ma dartig gulden en een stuiver. Klaar. o Ja, ik weet het wel,jou rekening is zuiver. 1535 Kom morgen ochtend weêr,jou geld is algereed. Hendr. lk heb den brui daar van; ik ze:e dat ik weet, Datjou Mevrouw hier is. Ze laat zich maar verzaaken. Klaar. ,,Hoe drom mel zal ik het m et de quaâ geesten maaken? Hendr. ls zy in huis niet, ik zal blyven tot zy koom t. 1540 Klaar. Ei raas zo niet, sus. sus! .,wat is m yn hart beschroomd! Hoor,juffrouw is we1 t'huis; maar 't komt nu niet geleegen. Daar is een zeker heer. Zy heeft belet gekreegen . M aar zacht daar is zy zelf. 1523 zy A zei; korchet C korsjet 1520 leverei: livrei 1525 tabbertje: een glad neerhangend kleedje (als morgenjapon) 1526 deur de schaar halen: gewone uitdr. op kleermakers toegepast, met de betekenis van stelen 1528 monstering: garnering 1530 loot in elke mouw: lood om de mouw omlaag te doen hangen 1537 ze laat zich maar verzaaken: zij laat maar zeggen dat ze niet 't huis is 98 NEGEN DE TOONEEL Charlotte, H dewyk, Jan, Klaar, Hans, Hendrik, Joris Charl. ,,ls 't mooglyk! wat is dit? Hendr. Juffrouw ik kom nu om . . . Charl. 'k Verzoek u dat gy zit. 1545 Geef stoelen Klaartje. 'k Zal de heeren aanstonds spreeken. Joris. Juffrouw dat hoeft niet, 'k kom . . . de tyd is reets verstreeken. Klaar tegen Joris. Zit neer,je hoed op, want je luizen worden kout. Hendr. Mejuffrouw 'k kom . Charl. Myn heer is onderdaags getrouwd? Hendr. o Ja. m et uw verlof . Charl. De Juffer is zeer aartig. 1550 M yn heer is ook de m in van zulk een' vrouw wel waardig. Hendr. Dat 's waar, ik ben vernoegd, maar . Charl. 'k Heb haar stem gehoord, Zy zingt zeer fraaij muziek; voorwaar haar stem bekbort Een ieder. Hendr. Ja zy kan m y m et haar stem verm aaken. Maar a1s 't juffrouw belieft te spreeken van myn zaaken 1555 Charl. Zy is bequaam tot uw negotie. Hendr. 't Kan we1 gaan. M aar apropô Juffrouw . Charl. Zy heeft al lang gestaan In stoffe winkels. By Ragoe altoos tweejaaren. H endr. o Ja, m aar ik verzoek Charl. Gy kond niet beter Paaren, Als met een Juffer die zoo veel bequanmheid heeft. 1560 Gy zult welvaaren: ze is aanminnig, en beleefd. 'k Denk m orgen by uw vrouw een modens stof te koopen. Hendr. Ja, maar Juffrouw . . . Charl. Ik mag niet op een ander loopen. Gy doet my wel. Schryf dan m eteen uw reek'ning uit. Gy wacht zo lang daar me, 'k weet niet wat dit beduid. 1565 Hendr. Ik heb myn rekening al lang aan Klaar gegeeven. L544juffrouw AojuFrou; 1549 aartig A aardig; 1550 zulk een' A zulken 1548 onderdaags: dezer dagen 1557 altoos: tenminste 1562 op: naar 1563 doet: behandelt, bedient 99 Joris. lk heb myn rekening ook netjes uitgeschreeven. Charl. o Pry, waarom geeft gy m y daar geen kennis van? Klaar. Juffrouw ik heb 't versloft, en zo als ik den man Hier zie, begin ik om de rekening te denken. 1570 Charl. Door zulke slofheid zoudt gy m yn krediet haast krenken. W at denken deze lièn? indien dit weêr geschied, Za1 ik u leeren . Klaar. Och! Juffrouw, ik wist het niet. Hendr. Daar is myn rekening. Joris. Daar myne. Charl. Ik za1 bezorgen Dat gy, M essieurs, uw geld ontfangen zult, op m orgen. 1575 Hendr. Uw dienaarjuffrouw. Joris. En ik blyf je serviteur. Charl. ,,Ras Klaartje, lei me dat kanailje na de deur. TIEND E TOONEEL Lodewyk, Jan, Charlotte, Hans, Klaar Lod. M yn lief, het moeit my dat ik nu zo ras moet scheiden. * Charl. o Ja, heer graaf, gy dient niet langer te verbeiden. Gy weet de reden; want 't zou stryden met myne eer, Dewyl mevrouw 't verbied. W y zien malkander weêr Deez' avond: Broeder zal u zekerlyk bezoeken. Lod. Helaas! moet ik dan . Charl. Ei, ik bid wi1 u verkloeken. Lod. W e1 aan, ik wacht hem dan in myne herberg flus. Charl. Vaar wel m yn heer. Lod. Vaarwel, m yn schoone, met dees kus. 1585 Jan. lk volgje zo, myn heer. 'k Moet nog een weinig praaten Met Klaartje. Charl. lk za1 myn heer dan wat alleenig laaten. Klaar 'k gaa wat leggen op de rustbank; ik heb pyn ln 't hoofd; m aar roep me a1s hier de vrinden weder zyn, Klaar. 't ls weljuffrouw, ik zal. 1571 Iien A Iui; 1573 rekening. Daar myne. C rek'ning. Daar de myne; 1576 na C naer; A na lez/r; 1578 dient niet langer te C moet niet langer hier 1570 krenken: benadelen 1573 bezorgen: zorgdragen 1583 flus: aanstonds l00 ELFD E TOONEEL Klaar, Jan Klaar. W ilt gy niet m eê vertrekken 1590 Myn Heer? Jan. Neen, 'k ze1 jou tot gezelschap wat verstrekken. Maar liefje, zeg my, isjou Heer een kapitein? Klaar. Ja tot uw' dienst, m yn hart, Baron van Schraalenstein. . Jan. Zo hy in D uitsland diend zou ik hem m ooglyk kennen. Hoewel men door den tyd m alkander kan ontwennen. 1595 Klaar. Hy komt uit Brabant. Jan. Neen dan is 't Ik ken een kapitein in Duitsland die zo hiet. Het is myn hopman niet, nou heb ik niet te vreezen. Ik heb een vaers opjou gerymd, meid, kanje leezen? Klaar. Heel wel, waar is het van? Jan Het handelt van de min. 1600 Klaar. Zo benje mê poejeet? Jan. lk heb een heer gediend in H olland, Klaar. Een Welja, steekt daar wat in? die 't me leerde. heer gediend? Jan. W e1 neen, 'k wi1 zeggen, ik verkeerde M et zeker heer. ,,D e droes! 'k had my daar schier verpraat! dezelfde niet. Dat is 'er een die net de poëzy verstaat. 1605 Hy rymeld op één dag ten minste zeven vellen; Hy hoest zyn kluchten, en hy zweet gestadig spellen. Hy weet het onderscheid van de en den heel net. PH. is maar een beest, en moet aan kant gezet. Ae, die, zweert hy, ze1 nog van zyn handen sterven, En 't woord quansuis zel hy in ballingschap doen zwerven. CK die 't a. b. c. veeljaaren heeft gebruid, Krygt van hem na de dood nog steeken in de huid, En al de prullevaars, die qualyk conjugeeren, Za1 hy met knuppeldicht geen kleintje deklineeren. Klaar. Dan is het a. b. c. tans in 1615 een grooten nood? 1590 tot jou Cjou tot; 1593 zou C zal; 1600 poejeet C pojeet; 1605 minstens C minste; 1* 8 en moet aan kant A 't moet aan een kant; 1609, 1610 zeI C zal; 1612 na de dood C naar zyn dood; 16 15 grooten A groote 1* 8 de bet. van de zin is: ph is flauwe kul, en moet afgeschaft worden 1613 prullevaars; prulschrijvers; conjugeeren: vervoegen (van een werkwoord) 1614 knuppeldicht: hekeldicht; deklineeren: naar beneden halen 101 Jan. 't Leit al op stervenija, het is al ruim half dood. Maar meid,je moest de kunst ten vollen meester weezen, Eerjy dit vaersje, naar den aard, zoudt kunnen leezen; Madame, 'k zal 't, metjou permissie, zelfs eens doen; 1620 Het is een rympje datjou raakt, na 'k zou vermoên. 1625 1630 1635 Jan leest Wat is de liefde groot, AI in de wereldplane! Myn harteken minjoot, Je moet me àe/pen zane. Of'k stefde bitt're dood. O droefheidgrootl fae/ eens op myn aanschyn, O maagdeken verheven! Dan zult gy haast certyn Bem erken daar bezeven, D at door de m in ik quyn, Tot myn ruwyn. Oorlofmyn Iieveken, ziet, ffe/r my nu uit dangieren! Ik bendere geenen bandiet, M aar volkompleete manieren. Ei Ae/p my uit verdriet, A l zonder verschiet! Jan. Dat is eerst kunst, niet waar? Klaar. Hoe kanje 't zo bedenken? 1617 vollen C volle; 1629 cer/yn A sertyn; 1634 nu A nou 1622 plane: groot, wijd. Dit en vele andere woorden van dit minnedicht zijn ontleend aan de rederijkerstaal in de 16de eeuw. 1623 minjoot: lief 1624 zane: spoedig 1629 certyn: zeker 1630 bezeven: duidelijk 1632 ruwyn: ruïne, ondergang 1634 dan/eren: ellendige toestand 1636 kompleete: volmaakte 1638 verschiet: uitstel l02 1640 Zo zulke vaerzenjou de harsenen niet krenken In 't maaken, dan verstaa ik me op het rym en niet Maar waar is d'inhoud van dat rympje toch geschied? Jan. 't Geschied op deeze plaats, o m aagdeken verheven. Dat heele vaers is maar opjou alleen geschreeven. Klaar. Zo, meen je 't nog in ernst? Jan. Voorzeeker, 1645 Engellief, Ik houje voor myn Bruid,je bent myn hartedief. Klaar. M aar weet de graaf het we1 dat wy m alkaâr beminnen? Hy za1 't beletten. Jan. N een, dat durft hy niet beginnen; Ik zelje trouwen, spyt wie dat hetje benyd. 1650 Klaar. Maar heer ik vrees jy zult verand'ren door den tyd. Jan. lk, tk ' verand'ren? datza1 nim merm eer gebeuren. Eer za1 de Dom van 't hoofd tot aan de voeten scheuren, Eer za1 een olifant verand'ren in een luis, Een kikvorsch in een paerd, of in een haringbuis. 1655 Eer zalje een baviaan in een karos zien ryên, M et veertien uilen als trouwanten van ter zyên. Klaar. ,,De vent is zeker gek. Maar a1s ik metje trouw, Moestjy me zeggen waar dat ik belanden zou. Jan. Belanden? hoor eens toe: voor eerst, om niet te doolen, 1660 Ze1 ikje brengen in een koets rechtuit na Poolen; Maar onderwegen ook wat pleisfren, datje 't vat. Nou, in dat Poolen leit een heele groote stadt, Nog grooter als Parys, m et Amsterdam, en Londen, Konstantinopelen, en Rome, aan een gebonden, 1665 M et Uitrecht 'er op toe; en deeze groote stadt Ze1 ikje geeven tot een bruidschat, vatje dat? Je kent van de inkomst van die stadt gem ak'lyk leeven; Zo niet, ik zelje een stadt nog op de koop toe geeven. Klaar. lk heb van zulken stadt m yn leeven niet gehoord. 1642 toch A C tog; 1652 de Dom A den Dom; 1654 Eer C Een; 16* na C naar 1641 verstaa ik me op het rymen niet: heb ik geen verstand van het rijmen 1646 bruid: verloofde 1649 spyt: in wee- il van 1650 door den tyd: mettertijd 1656 trouwanten: lijfwacht 103 1670 Jan. Zy is 'er evenwel, myn hartje, rechtevoort. Klaar. Dat is onm ogelyk. Jan. 't ls zo; ter goeder trouwen. De grond die is 'er; maar de huizen moetje bouwen. Klaar. ,,Dat is een raare gek. Jan. Wat zegje, hartedieo Klaar. Myn heer Baron, ik hebje waarlyk al wat lief. 1675 Jan. Myn smoddermuiltje! Klaar. Maar, waar is myn heer geboren? Jan. M yn heer is hier . maar zacht, ze zeggen op een toren. M aar . . 'k was 'er zelf niet by, ten minste, 'k weet het niet. Klaar. Hoe? op een toren? Jan. Ja myn zieltje, dat geschied ln Polen altyd zo; daar worden al de grooten 1680 Op torens voortgebracht; dat 's eens voor al beslooten; Die dat niet doen wil, acht men voor geen edelm an; M en dronk, m orbleu, met zulken vent niet uit één kan; Wy staan op 't point d'honneur. Dat zoujy niet gelooven. TW AALFDE TOONEEL Hans, Jan, Klaar Hans. Het water kookt al Klaar. Jan. W ie koom t my daar berooven 1685 Van al myn vreugd? zeg op, wat benje voor een schoft? H ans. 'k Zeg handen van de bank: het vleis is al verkoft. A1 benje de Dat zo Baron, ik zel, de duivel haalje, niet lyên. Jan. Ha! wat zegje daar, kanailje? Hans. Dat ik geen schoft ben, en die meid is reets m yn Bruid. 1690 Klaar. M yn heer, hy liegt het, 't is een olyke schavuit. Jan. 'k Ze1 met dit entje staalje zo de lenden smeeren, Datje op een ander tyd my meer zelt extimeeren. Hanj. D an haal ik hier terstond de buuren in het huis. Jan. lk zegje karel, maak me hier niet veel gedruis, 1695 Of 'k steek je voort aan 't spit. Hans. Je hoeft me niet te dreigen, 1670 zy A hy; 1680 eem' A een; 1687 zel C zal; duivel C pikken; 1692 zelt C zult; 1695 dreigen A drygen 1570 rechtevoort: nu, op het ogenblik 1671 ter goeder trouwen: voorwaar 1686 verkoft: Hans wi1 zeggen: zij is mijn liefje, enjij moet er afblijven 1691 de lenden smeeren: afranselen 1692 extimeeren: achten 1695 aan 't spit: aan de degen l04 Of 'k ze1 ten eersten ook een grooten degen krygen. Klaar. ,,llier is 'er geen in huis, Baron, wees vry gerust. Jan. 'k Zeg karel, zo je niet terstond myn rotting kust, Dat ik zodanig meenje ruggestuk te meeten, 1700 Datjy dejaloezy ten eersten zult vergeeten. , Hans. Je doet my ongelyk, 'k zel 'tjou betaalen/Klaar, Dat zweer ik; komt myn heer, mevrouw enjuffrouw maar. Jan. Hoe karel, durfjy haar, daar ik ben, affronteeren? Hans. Morbleu! 'k spring uit myn vel! Jan. 'k Moet jou de lenden sm eeren; 1705 Wantjy verzoekt 'er om. Bid aanstonds om genâ! Hans. lk wi1 niet! Jan slaat Hans met de rotting Daar, daar, daar. D oe aanstonds 't geen ik raâ. Hans. Och! Och! vergeefm e tog het geen ik heb gesprooken! De droes, is dat ook slaan! m yn ribben zyn gebroken. Jan geeft Hans geld Daar, zalf ze hier wat mee, 'k vereerje dees dukaat. 1710 Maak me op een ander tyd doorjaloezy niet quaad. Hans. 'k Bedankje heer Baron. Zo veel! o seldrementen! Doet rottingolium in Polen zulke renten, Dan is het goed, naar 'k m erk, om daar lakkei te zyn. Klaar. Hoor Hansje! Hans. Wat belieft Mevrouw van Schraalen- ' stein? 1715 Jan. M evrouw van Schraalenstein? wel, daar moet wat voor W eezen. Hoor Hans! kom hier eens Hans! Hans. Och! ik begin te vreezen! Jan. Hoor Hans! kom hier eens Hans! kom hier eens by me staan: Je zelt wat hebben. Hans. Maar ik vreesje zelt weer slaan. Jan. Mevrouw van Schraalenstein vereertje twee dukaaten, 1720 Maar mits konditie, datje 'er my zelt trouwen laaten; En wilje met ons gaan na Polen, zel ikjou 1696 grooten A groote; 1699 meen C mien; 1720 zelt C zult; 1721 na C naar 1696 ten eersten: dadelijk 1699 ruggestuk te meeten: af te ranselen 1712 rottingolium: stokslagen, met een rotting. l05 Hofm eester maaken van den graaf van Habislouw. Hans. Je zegt lo wat, t' is wel; ik zel me een reis bedenken. 't Komt my niet qualyk voor, ik wi1 zejou wel schenken. 1725 lk stap 'er dan van af; zie daar, daar is m yn hand; En daar is 't brie:e, dat ik heb tot onderpand Van Klaar; 'k wi1 zeggen van mevrouwyjou uitverkoren. Jan. Geef hier, dat 's goed. W e1 zo, wel zo, dat mag ik hooren. Klaar. Zie daar, myn lief, daar is het schrift dat ik van hem 1730 Gekreegen heb. Jan scheurt de trouwbeloften aan stukken W e1 zo, dat geeft de zaak wat klem . 1735 'k Zeljou tot Baronnes,jou tot Hofmeester maaken; En moog'lyk zeljelui tot hooger staat geraaken; Want dat bruit my niet, weest te vreede zo ik 't schik; Je zelt het allebei net hebben, zo a1s ik. Hans. Zyn exelentie denkt we1 om die twee dukaaten? Jan. Hofmeester, zou ik niet? 'k vergat het door het praaten. Zie daar, myn vriend, ze zyn van hartejou gegund. Hans. 'k Bedankje, heer Baron. Bloed! dat is schoone munt. Jan. Nu dat's gearresteerd, niet waar, myn uitgeleezen? 1740 Je zelt van nu voortaan myn' Baronnesse weezen. Klaar. Oja, myn tweede ziel. Jan. Geef my daay op een zoen. Hadie, ik gaa: 'k heb in myn herberg iets te doen. Klaar. Myn hart, ik heb' een brief, hebjy die hier verlooren? Jan. Laat zien myn Engellief; o ja myn uitverkooren. 1745 Vaar wel, tot Rus m yn hart, ik kom hier daatlyk weêr. Klaar. Ik blyfje dienaares, en wachtje dan, myn heer. Einde van het vierde Bedryf 1734 z/e/ C zult; 1735 exelentie C exellentie; 1738 is C 's een; 1739 's A is 1730 zet de zaak klem: zet kracht bij 1733 bruit my niet: raakt mij niet 1739 gearresteerd: afgesproken l06 VYFD E BEDRYF EERSTE TOONEEL Klaar, H ans Klaar zingt onder het schikken van 't huisraad /flnl. W at is de waereld raar, en volveranderingen! Klaar. Ja, d'een moet huilen, en den ander hoort men zingen. Hans. Mevrouw van Schraalenstein is vrolykjes van geest. 1750 Klaar. Zie daar, daar staat den brui: 't is lang genoeg geweest; lk werk niet meer, o neen, 'k za1 by den selleweeken Mynjuffers handjes niet meer in koud water steeken. 'k Ben nou tog ryk genoeg: waarom zou ik het doen? Hans. Je hebt gelyk Mevrouw:jou liefste heeft tog poen. 1755 Nou kenjy in een koets, a1s and'rejuffers ryën, Met knechten achter op, en paasjes van ter zyën Beneven de koetsier. Heer! wat za1 dat een pracht En staatsie zyn, mevrouw! wat zaljy zyn geacht! En ik hofmeester, ha! Klaar. Wat kenje mooij vertellen. Daar wordgescheld l76oHofmeester doe eens op: ik hoor daar iemant schellen. TW EED E TOONEEL Jan, Klaar, Hans Jan. Myn suikerbekje! kom ik nou niet gaauw weêr hier? Klaar. Dat had ik niet gedacht. Jan. 'k Heb zulken groot pleizier lnjou gezelschap, dat ik langer niet kon wachten. Klaar. Zo speultjou beeldtenis my ook in myn' gedachten. 1765 Jan. Ik zaljou liefde ook we1 beloonen, dat 'k we1 weet. lk laatjou maaken zulken kostelyken kleed, 1750 den C de; 1752 koud A kouwd; 1763 gezelschap A gezeltschap; 1764 beeldtenis A beeltenis 1751 by den selleweeken: verbasterde vloek 1756 paasjes: page's 17* op: open l07 Dat ieder, die 't za1zien, zyne oogen uit za1 kyken. De grootste dame zal byjou een dienstmeid lyken. lk heb een mode voorje alleen gepraktizeert. 1770 Klaar. Een nieuwe mode, liefste? Jan. Ik zie welje begeerd Dat ik 't beduiën zal. Hoor toe: 't is myn begeeren, Datje een bonnet draagt, die heel mooij met paauwe veêren, In plaats van pluimen of senielje, is opgedaan; En recht voor 't voorhoofd za1 het ad'lyk wapen staan Van Schraalenstein, op die m anier a1s de granaaten, Die op de mutzen zyn genaaid van de Soldaaten. Klaar. M aar dat is al te vreemd. Jan. Dat lykt zo in het eerst. Maar alsje 't voordoet, zelje e1k volgen, om het zeerst. Klaar. Die paauwe veêren m et dat wapen zou niet vleien. 1780 Jan. Dat 's om den adel van 't kanaije te onderscheiên; W ant hedendaags is al te weinig onderscheid; A1 wat eenjuffer draagt, durft tans een kaale meid Ten eerste nadoen om een snoeshaan te behaagen: En dat 's er dan belet alsjuffers wapens draagen. 1785 Klaar. Ik zou beschaam d zyn, wech, zy lachten me uit op straat. Jan. Neen: al wat de adel draagt, hoekoddig, t' is nooit quaad. Voorts meen ikjou een kleed van goud of zilverlaaken, Fraai, op zyn oud rom eins, of grieks, te laaten maaken, W aar van de sleep, op 't minst, m oet dertig ellen zyn, 1790 Vo1 wapens geborduurd van goud, niet vals, maar fyn; En deze sleep za1 ik van paasjes laaten draagen; Dan zalje zitten op een' grooten zegewagen, Gelyk een Schipio, of a1s een' Hanebal. Daar wordt gescheld, en K laar doet open Hans. ,,'k Geloof warentig, die Baron wordt dol, of mal. 1795 Jan. Hoe zegje broertje lieo Hans. Niets: maar het lykt we1 gekken. Jan. Zwyg stil vent, of jy zult den wagen moeten trekken. 1773 senie#e A stenielje; 1775 manier A mannier; 1793 Schipio A Schipo; 1796 den A de 1773 senielje: chenille, een soort zijden lint; opgedaan: opgesierd, opgemaakt 1779 vleien: passen, staan 1783 ten eerste: dadelijk 1784 en dat 's er dan belet: en dat wordt hun dan verhinderd 108 D ERDE TOONEEL Karel, Sofy, Charlotte, Konstance, Jan, Klaar, H ans, Fop. Twee knechts van Karel Karel tegen Sofy. Myn waarde lief, ik hiet u welkoom in ons huis. Jan ,,De duvel! 'k ken dien vent, 't is hier voor my niet pluis! Konstance tegen Sofy. Myn dochter welkoom. Charl. En ik meen het ook zo, zuster. 1800 Sofy. 'k Bedank u altemaal. Jan. ,,1k word nog ongeruster. Is hy 't? of is hy 't niet?jaja, het is de vent, lk hoop dat hy me in dit Baronnen pak niet kent. Karel. W at is dit voor een heer? 't za1 den Baron ligt weezen. Klaar. Ja 't is de heer Baron. Jan. ,,Och! ik begin te vreezen! 1805 Karel tegen Jan. M yn heer, 'k heb de eer van u *Jan. M yn heer, exkuze moy. Ik hietjou wellekom; maar ik vertrek, ma foi! Het zou me spyten dat ikje zou diverteeren. lk blyfje serviteur. Karel. Myn heer za1 ons vereeren M et zyn gezelschap . . maar . . hoe lykt die heer na Jan! 1810 Jan tegen alle elk bezonder. Je suis vôt serviteur. Karel. M yn heer Baron, ik kan 1815 U zo niet laaten gaan. lndien 't u zou behaagen Jan. M yn heer 'k heb haast. Karel. lk heb u ééne zaak te vraagen. Heb ik den heer Baron voor dezen nooit gezien? Jan. ,,Daar heb je nou den brui. 't Kon weezen, heer, misschien; Maar hebje me gezien, zo is 't geweest in Poolen. Karel. Baron, wat kan een m ensch raar in zyn m eening doolen! 'k Zou zweeren dat gy een van myn Soldaaten waart, Die laatst gedezerteert is m et myn beste paerd. Jan. Hoe lang is dat geleên? Karel. Zes m aanden is 't geleden. 1798 ,,De duvell 'k C Och.! ochl ikl; 1803 den C de; 18 10 serviteur A serveteur; 18 17 en vlg. luiden in C: 'k zag u gewis voor een van myn soldaaten aan. Die met myn bestepaerd onlangs is doorgegaan 1807 diverteeren: ophouden, Jan bedoelt: derangeren 1814 daar heb je nou den brui: daar hebje nu het gedonder 109 1820 Jan. Dien tyd is m yn Lakkei me ook met een paerd ontreeden. Karel. ,,Ja wel, 'k zou zweeren, dat de schurk dezelfde was. Jan. ,,Hoe za1 't hier m et m e gaan . . . M yn heer, 't kom t niet te pas, Datjy een man, van myn karakter, durft gelyken By zulken gaauwdief. 'k Zweer, ik zalje laaten blyken 1825 W ie dat ik ben, a1s was 't morbleu met dit rapier. Karel. M yn heer vergeef het my, wy hebben geen pleizier Om heeren van fatsoen tot vyanden te m aaken. Jan. ,,Hoe pikken za1 ik uit dien vent zyn klaauwen raaken? Myn heer 'k vergeef hetje, en vertrek metjou verlof. 1830 Sofy tegen Karel. ,,Myn liefste, gy vergreept u aan dien heer te grof. Karel. ,,Het is de zelfde schurk, ik wil 'er we1 op zweeren; Hy is veranderd, door die pruik, en deze kleêren. Jan. Uw dienaar dan, tot flus. Karel. Baron, hoor nog één woord. Charl. ,,lk bid u, dat gy hem door vraagen niet verstoord. 1835 Karel. Hoe is uw' titel? Jan. Die 's Ernestus, M ouris, Stokski, Starost Lakkeiskie, en W aiwode van de Bokski, Heer van pasmentengoud, en kroonslakkei van 't plein, Baron en erfheer van het land van Schraalenstein. Karel. Dien titel hoeft de heer Baron zich niet te schaam en. 1840 Jan. Ja, dat is blind voor jou, want dat zyn Poolsche Karel. ,,1k za1 hem evenwel betrekken. Dat 's een guit! Uw Serviteur, Baron. Klaar, 1ei dien heer eens uit. Jan. Kom zoete Klaartje, kom myn schat, myn uitgeleezen; Jy zelt m yn Baronnes, als ik beloofd heb, weezen. naam en, Als Klaar en Jan aan de deur zyn, roept Karel schielyk 1845 Jan! Jan! hoor hier nog eens! Jan antwoordschielyk M yn heer ik heb geen tyd! 1820 Dien A Die; 1821 dezelfde A het zelver; 1825 aIs C a1; 1830 in A en B staat Sofy tegen Klaar; 1840 want dat z#n A dat bennen; 1844 Jy C Je 1828 pikken: duivel 1840 blind: duister 1841 betxkken: er in laten lopen ll0 Karel trekt zyn degen Ha schelm ! uw' naam is Jan! gy zyt het leeven quyt! a Sa! geef uw geweer. Gy kunt nu niet ontkennen, W ie dat gy zyt. Jan trekt zyn degen We1 vent, de drommel moet je schennen', lk heb het je gezeid. Karel. o Dezerteur! o dief! . 1850 Sofy. Och! och! ik ben ontsteld! hou op! hou op! myn lief! Karel. Loop t'zaam na binnen, de lakkeijen moeten blyven. VIERD E TOONEEL Karel, Jan, twee Iakkeijen, Hans, Fop Karel. 't Za m annen, vat hem aan. Jan. o Seldrement! gantsch vyven! Z.y neemen hem zyn pruik en degen af Karel. Beken goedwillig, waar myn paerd gebleeven is, En wat gy voor hebt, schelm. Jan knielende Ik bid vergiffenis! 1855 lk za1 het altem aal, gelyk het is, verhaalen. Jou paerd is dood; m aar 'k wi1 Karel. H oe komt het dood? Jan. de waarde graag betaalen. Kap'tein, ik heb het dood gereên! 1860 M aar 'k heb we1 geld om te betaalen, wees te vreên. Karel. Neen gy zult hangen, schurk, m essieurs die dezerteeren En paerden steelen, moet de hapscheer klimmen leeren. Jan. Och! zo barmhertigheid nog woont injou gemoed, Verschoon myn jonkheid! Karel. Neen: dat gaf aan and'ren voet Tot schelmeryen. 'k Geef 't denkrygsraad voort in hande. 1848 de drommel moetje schennen hje weet wg dat wy bennen; 1852 gantsch A gansch; 1855 zaI A ze/,' 1863 hande A handen l 847 geweer: degen, eig.: wapen ter verdediging 1848 de drommel moetje schennen: de duivel haalje 1852 seldrement! gantsch vyven: basterdvloeken 1860 hapscheer: spotnaam voor gerechtsdienaars; met 'klimmen' wordt bedoeld: tegen de ladder van de galg op Jan. Och! goede heer Kaptein! behoed me voor die schande; 1865 'k Zaljou weêr dienen als een braaf soldaat moet doen. Karel. Die eens een' schelm is za1 men 't altyd van vermoên. Laat al de juffers vry gerust hier weder keeren. Hans. Kom hier vry weêr, hy za1 geen mensch nu kunnen deeren. VYFD E TOONEEL Konstance, Sofy, Charlotte, Klaar, Jan Karel, twee fwkkcfjcn, Hans, Fop Jan. Och, och, verschoon me, want ik ben van goeje lui M et eere voortgebrocht. M yn volk is al den brui Bekend voor deugdzaam . Ach kaptein, 'k ben van de vromen, Gelykje ziet, en weet, en hoort, en tast, gekoomen. Karel. 'k Za1 my bedenken; stelje een weini:e te vreên. Jan. M aar za1 ik hangen? och! Kap'tein, ei zeg . Karel. Neen, neen, 1875 Gy zult niet hangen, Jan, maar door de spitsrôe loopen, Zo gy een paerd, zo goed als 't myne was, kunt koopen. Jan. 'k Bedankje dan kap'tein; maar 't kitt'len op myn' huid Staat me ook niet aan; ik bid stel dat eenjaartjen uit. Karel. W y zullen zien. M aar zeg, oprecht, en zonder liegen, 1880 W ie dat die graaf is. Pas m e op nieuws niet te bedriegen. Jan. Kap'tein, ik heb hem eerst gevonden te Parys', Hy is een Uitrechts heer, van adel, braaf, en wys. W y kreegen kennis in een herberg door het speelen; 'k W ierd zyn lakkei, m aar met konditie van te deelen 1885 A1 wat wy wonnen door knaphandigheid en kunst. lk drong in 't kort zo in dien goeden heer zyn gunst, 18M behoed A behoe; schande A schaAden; 1871 kap'tein A kapitein; 1874 kap'- tein, ei zeg, A kap'teinfe lief. 1880 op nieuws A op 't nieuws; 1882 hy A het 1870 al den brui: geheel en al 1871 'k ben van de vromen: ik ben van keurige komaf 1873 stelje eenweini:e tevreen: houje maar bedaard, 1875 spitsroe loopen: een soort van geselstraf aan de zij door een dubbele rij met spitsroeden (dun collega's moesten lopen 1880 pas op: zorg er voor, denk er aan kalm soldaten voltrokken, waarbij puntig rijshout) gewapende Dat 'k van hem krygen kon al wat ik m aar begeerde; Zo dat ik, als een prins, gestadig teerde en smeerde; Nu was ik eens lakkei, en dan eens weêr een heer; 1890 'k Ben munnik ook geweest; baron, en nog al meer. Karel. Dan hebt gy u geneerd, naar 'k merk, m et beurzesnyën? Jan. Daar ben ik te eerlyk toe, tot zulke schelm eryen; Neen, neen, wy wonnen 't geld heel zuiver met de kaart. lk steel myn leeven niet. Karel. Hoe kreegt gy dan myn paerd? 1895 Jan. Dat was uit hoogen nood, tot berging van myn leeven. Ik heb in 't zin gehad je 't paard weêrom te geeven, Of we1 de waarde, in goud of zilver, zoje wilt. Karel. Gy oppermeester van het valsche dobb'laars gild, 'k Begeer geen geld dat met bedriegen is gewonnen. 1900 M aar biecht recht op: zoudt gy aen ons niet zeggen konnen Hoe dat de naam is van dien Graaf, uw' kammeraat? Jan. Zyn naam is Lodewyk: maar 'k weet niet van zyn staat, A1s dat hy te Uitrecht, en van adel, is gebooren. Als hy hier komt zeljy de rest we1 van hem hooren. 1905 Karel. W at zegt Charlotte nu? Charlotte. H elaas! ik ben m isleid ! H oe heeft hy m y bekoord door zyne listigheid! Klaar tegen Jan. o Schelm! o Vagebond, wat hebjy al gelogen! En my, onnoz'le duif, zo schandelyk bedrogen! Hans. Mevrouw de Baronnes, dat isje rechte loon. Wat staanjou zaaken nou bezonder fraaij, en schoon! Nou kenje ryên op een' gouwen staatsie wagen Na Polen. Laatje sleep van dartig ellen draagen 1910 Van paasjes,jou Baron za1 volgen; loop voor uit. 1915 Klaar. Verwytje my dat nog! je bent hofmeester, guit. Jan. Kom laat me nou maar gaan: ik za1 het geldgaan haalen. Karel. Neen, hou hem vast; de schurk za1 't met den hals betaalen. Jan. Och! nou weer hangen? och! je gaf me flus pardon! Karel. Hoe, dacht gy, dat ik u ook niet bedriegen kon? Gy hebt zo veel bekend, m yn' grnm schap zo ontsteeken, Dat ik geen woord meer van genâ wi1 hooren spreeken. 't Sa mannen, brengt hem weg, en bindt den schelm we1 vast. 1920 1889 eens lakkei C een Iakkei; 1895 hoogen A hooge; Naar; 1917 me C my; 192 1 '/ Sa A Za 1888 teerde en smeerde: lekker at en dronk 1891 geneerd: in uw onderhoud voorzien 1917 flus: zo net 1910 nou C nu; 1912 Na C Jan. Genade, heer kaptein! Karel. Volbrengx terstond myn last. Jan. W at onbarmhartigheid! och! och! wie zou 't gelooven? M yn heer kap'tein. Karel. Voost, voort! tsa m annen brengt hem boven, 1925 En zet hem op de zaal gevangen, tot dat ik Zyn kameraad ook heb, en ze allebei beschik ln handen van 't Gerecht, om hunne straf te ontfangen. Jan. Och! wie had ooit gedacht dat ik zou m oeten hangen! Och Klaartje, spreek een woord ten beste, zoete kind! 1930 Je weet het immers dat ikjou zo heb bemind. Klaar. Bedrieger! schelm! schavuit! ik wi1 niet voorje spreeken; lk helpje liever hals, en kop en beenen breeken. ZESDE TOONEEL Karel, Sofy Konstance, Charlotte, Klaar Charl. Helaas! wie had gedacht op zulk een rpm p, o spyt! 'k Ben door dat snood bedrog byna myn zinnen quyt! 1935 Konst. M yn kind, ontstel zo niet. Charl. Zou ik m y niet ontstellen? Men zal dit snood bedrog, dit schelmstuk vport vertellen, En my bespotten om m yne al te losse m in! Karel. lk bid u, zuster, stel die droefheit uit uw' zin. Charl. lk zal, zo lang ik leef, die droeve rnmp betreuren 1940 En ligtgeloovigheid. o Hemel! kan 't gebeuren? Het schynt onmooflyk dat een heer, zo braaf, beleefd, Die zo veel tekens van een' eed'len afkomst geeft, Bequaam zou zyn om zulken schelm stuk te verzinnen! Karel. Myn zuster pryst hem,ja zy schynt hem nog te minnen? Charl. lk weet niet of ik haat of m in; 'k vloek zyn bedrog: M aar min, in weem il van my zelfs, hem echter nog. Klaar. Och! juffrouw! daar is nou voor ons niet meer te hoopen! Myn heer za1 myn baron, gelykje weet, opknoopen; En hoe het met den graK jou vryer, za1 vergaan, 1945 1922 volbrengt A volbreng; 1924 Voort, voort, C weg, weg! brengt A bretlg; 1947 niet A niets 1926 beschik: overlever 1930 dat ikjou zo heb bemind: dat ikjou zo bemin 1937 losse: onbedachtzame ll4 1950 Dat zullen we, a1s hy hier gekom en is, verstaan; En daarom raad ikjou, dat wy maar met ons beiên Na Brabant gaan, om in het klooster te beschreiën A1 't geene ons is gebeurd.W y hebben ook wat schuld; Wy zogten 't spulletje. Karel. Ik verlang met ongeduld, 1955 Omdat hy nog niet koomt. Charlotte, ik m oet u vragen, H ebt gy we1 moeds genoeg, om 't schreien, en dat klaagen W at in te toomen, a1s die m innaar hier verschynt? 't ls nodig dat gy u wat kloek houd' en verpynt; W ant a1s hy merkte dat gy hem niet kost vergeeten, 1960 En nog beminde, zou hy Charl. Ach! hoe kan ik 't weeten? Maar neen, 'k kan zonder my te ontstellen, hem niet zien. Karel. Dan m oet gy weg gaan, a1s hy koom t. Charl. Het za1 geschiên. Klaar. Alsjy hem ziet, dan zalje zeggen van den kaerel: Hoe kom t hy daar toe: 't is een m an gelyk een paerel. Daar wordgescheld, en Klaar doet op 1965 Charl. M evrouw, koom gaan wy; hy za1 't m ooglyk zyn, ach my! Karel. W ees niet verschrikt. Gaa met malkaêr wat aan een zy, Zo gy nieuwsgierig zyt om onze reèn te hooren; M aar wil vooral, eer ik 't gebiede, ons niet verstooren. Klaar. Daar is de graaf,juffrouw. Wi1 voort na binnen gaan. 1970 Karel. Gaat gy niet mede? Klaar. o Neen ik durf we1 blyven staan. Karel. Flus waart gy zo ontsteld, nu schynt gy n i et te sc-iroomen. ZEVENDE TO ONEEL Lbàewyk, Karel, Klaar Lod. Heer kapitein, 'k heb de eer, op uw verzoek te komen . . . . Karel. ,,Gy koomt van pas. 't ls waar, ik heb het zo begeerd. Lod. Om u te dienen . . . Karel. M aar, waar heeft myn heer geleerd 1952 Na C naar; 1969 Na C naar; 1972 uw A u 1958 verpynt: goed houdt, uw smart verbergt 1967; reên: gesprek 1975 Met my zo onbeschaamd te schertsen, en raljeeren? Doe dat ter plaats daar gy gewend zyt te verkeeren. Lod. Heer kapitein, ik ben zo'n groet'nis niet gewend, Het is een teken dat myn heer m y nog niet kent. Van uw beleeftheid had ik andere gedachten. Karel. M yn heer dat zy zo. M aar ik bid u, zoudt gy achten Dat iemant schuldig is, wanneer hy wordt gehoond, Den hooner eer te doen? Lod. De heer kap'tein verschoont Zich zelfs bezonder vreemt; want ik kan niet bedenken Dat ik u heb gehoond. M yn stamhuis sm aad te Karel. M y in myn eer te krenken? doen? Lod. Dat is een duisfre taal. 1980 1985 W at zal ik denken Man dit wonderlyk onthaal? Zou hy iets merken van de list, die 'k heb verzonnen? Karel. Gy staat verzet, myn heer. M aar vindt men we1 Baronnen ln Polen van dien naam gelyk uw neef heet? Jan, 1990 Baron van Schraalenstein? Lod. ,,o Ja, hy weet 'er van. 1995 Neen, dat 's een misslag; want dat land leit niet in Polen. Karel. lk hoor zo van uw' neef. Lod. Van hem? zyn' zinnen doolen. Het schort hem in 't verstand. ,,Nu merk ik dat de guit, D ie hondsvot, m yn lakkei, de zaek hier heeft verbruid. M yn heer het is gelyk . Karel. Hou op met m eer te liegen; lk zweer, gy zult my, als dejuffers, niet bedriegen! Lodewyk trekt zyn degen Nu hebt gy m y gehoond, a sa, dat schelm s affront Zult ge u beklaagen. Gy zult kloppen op den m ond; Of trek 't geweer. Klaar. Help! help! Karel. lk zal niet m et u vechten, 2000 M aar laateù dat den beul met u, o schelm , beslechten. Sg7sschertsen A schersen; 1982 hooner A hoonder; 1989 dien A die 1975 raljeeren: schertsen, spotten 1883 zelfs: zelf 1888 verzet: verbaasd 1992 zo: dat 1998 kloppen op den mond: uw woorden terug nemen, door uw hals halen, zie vs. 981 1999 geweer: degen, zie vers 1847 ACHTSTE TOONEEL Hans, een lakkei van Karel met de degens uit, Karel, Lodewyk, Klaar Karel. 't Sa mannen, vat hem aan! Lod. Zyt gy een edelman, Verweer u dan alleen; m aar.naar ik merken kan, Zyt gy een bloodaard. Karel. Gy moet m yn gevangen Zo gy onschuldig zyt, hebt gy geen strafte vreezen. Lod. Staa af, gy rekels, of ik stoot u in den huit. Karel. Nu heb ik uw geweer; maakt aanstonds nu besluit, Om in 't gevangenhuis uw' zaak te defendeeren. Lod. Zoudt gy een edelman, a1s ik ben, affronteeren? 2005 't Za1 u berouwen, dat gy m y dus dwingt met m acht. 2010 Karel. Uw eigçn toeleg heeft u in den nood gebracht. 2015 Beken nu wie gy zyt, 't kon u tot voordeel strekken, En wi1 my verder tot geen Uw knecht, die Jan heet, heeft het gansche werk bekend; Hy zegt, dat ge edel en van goeden huize bent, En hier gebooren; zo gy my dat kunt betoonen, gramschap meer verwekken. Geef ik m yn woord, dat ik u verder niet za1 hoonen. Lod. Dat is nog redelyk. Myn heer, gy spreekt zeer goed. W eet, dat ik niet ontaar van 't oud en aad'lyk bloed Van m yn geslacht, dat eer in luister plag te weezen 2020 Door dapp're daaden; doch, hoe hoog in top gereezen, ls 't door den tyd verarm d; en ik ben m aar alleen 2025 Nog overig, en zwerf m et veel rampzaligheên. Geperst door armoê, heb ikjong ons huis verlaaten, En my Daar ik begeeven by een kompanjie soldaten, my a1s kadet veeljaren by bevond. M aar laas! 't fortuin heeft m y haar' gaven niet gegond! lk wierd gevangen, zo dat ik in Vrankryk raakte, Weezen. 2005 in den A in de C in uw D door #cn,' 2006 maakt A en C maak; 2013 heet C hiet; Jlcd'/ D en; bekend D belydt; 20 14 Hy zegt dat ge D Zegt dat gy; bent D zy/ 2018 ontaar: ontaard, in aard verschil, verbasterd ben 2021 door den tyd: in de loop derjaren 2025 kadet: vrijwilliger 2026 fortuin: geluk Daar my de tegenspoed nog verder m oed'loos m aakte. M yn ov'rig leeven, heer, is van een' and'ren aart; 2030 M aar 'k heb de deugt, in al myn tegenspoed, bewaard, Zo veel a1s 't de armoede, en de nood heeft konnen lydin. Gy hebt verstand, en weet, dat deugd en armoed' stryden ln 't zuiverste gem oed, wanneer 't geen uitkom st ziet. 'k Dagt my dooLlistigheid te redden uit 't verdriet; 2035 M aar vind me op 't onverwagtst in mynen waan bedrogen. Karel. M yn heer, ik word met u door dit verhaal bewogen; M aar gy verzuimt aan m y te melden hoe gy heet. 'k Ken hier al d'adeldom , zo ik niet beter weet. Lod. M yn heer, ik zou myn' naam niet graag aan u ontdekken. 2040 Karel. M yn heer gy m oet. Lod. Het kan u niet tot voordeel strekken. Karel. Dan blyft gy my verdagt. Lod. W e1 aan, 'k heet Lodewyk Van Kaalenhuizen, maar . . Karel. W at zegt gy? ik bezwyk Van schrik! is 'tm ogelyk, zou dit de waarheid weezen? Lod. Hoe zyt gy zo ontstelt? dat 's raar! wat doet u vreezen? 2045 Karel. M yn heer, m islei my niet. D at ik m y zo ontstel, ls zonder reden niet. M aar zeg m y, weet gy wel, Dat ik de magt heb, om naauwkeurig uit te vinden, Of gy de waarheid spreekt? ik ken nu al uw vrinden, Zo gy die heér zyt. Lod. 'k Blyf voor altoos u verplicht, 2050 lndien uw' goedheid my in deze zaak verlicht. 'k Liet hier, toen ik vertrok, een' zuster m et een' m oeder. Karel. En niemand meer, a1s die? Lod. o Neen: mynjongste broeder W as korts voor m yn vertrek gestorven. Karel. ,,Ja hy is 't! 't Is Lodewyk, die zo veeljaaren is gemist. 2055 Lod. M yn heer, ei zeg my, zyn zy beiden nog in 't leeven? Karel. Zyt maar gerust: 'k za1 u terstont voldoening geeven. 2048 nu al l/w A nu uwe; 2052 die A hen; 2056 voldoening A voldoenlk 2938 zo ik niet beter weet: bij mijn weten 2048 vrinden: ve- anten 2056 voldoening geeven: tevreden, gertlst stellen ll8 NEGEND E TOONEEL Lodewyk, Hans, fwkkcï Lod. Hoe beeft myn hart van schrik! de vrees ontroert m yn bloed! W at baart dit voorval m y verand'ring in 't gem oed! W at of hier za1 geschiên? hy gaat alleen naar binnen. 2060 'k Kan niet bespeuren wat hy met my za1 beginnen. TIEN DE TOONEEL Karel, Sofy, Lodewyk, u kkei, Hans Karel tegen Sofy. Myn lief, bezie dien heer met aandagt. Sofy, Lodewyk omhelzende Ach, wat vreugd! zuster! slyn waarde Broeder, ach! Lnd. sfyn 'k ben verheugd, Nu ik u weder zie! waar is M evrouw, myn m oeder? Sofy. Die woont te Brussel, daar ze om u, myn' waarde 2065 Gestadig treurt, om dat ze u nooit denkt weêr te zien. Zy za1 verheugd zyn a1s ik u haar aan koom biên. Karel tegen de u kkei. Haal Jan nu hier, en laat myn zuster broeder, ook vry kom en, En . maar zy zyn daar, 'k denk zy hebben reets vernomen W at hier geschied is. ELFD E TOONEEL Konstance, Charlotte, Klaar, Jan, gebonden, Fop, Hans, twee u kkeien van Karel, Sofy Klaar, Lodewyk Jan, van de u kkeien vastgehouden wordende Och, nou moet ik hangen! ja. 2070 M yn heer kaptein, 'k bid om pardon! genâ! genâ! 'k Ben zo onnozel in de zaak a1s 't eerstgebooren Klein kindje. Karel tegen Jan. Zwyg wat stil! men kan hier zien noch hooren. 2066 koom C kom: 2066 aan kom biên: kom voorstellen 2071 onnozel: onschuldig ll9 Strak zult gy weeten of gy hangen zult, of niet. Karel tegen Lod. M yn heer, 'k omhels u, en ik hoop dat gy 't verdriet, 2075 Dat ik u aandeed, my van hart, e zult vergeeven; W y moeten met m alkaâr in zuiv're vriendschap leven. 'k Leef met uw zuster in oprechte liefde en m in. Lod. Hoe, is die heer uw man? Sofy. Ja, 'k ben zyn' gemalin. Lod. tegen Karel. Dat ik u dan omhels. Jan. 5y hoeft nou niet te Vreezen; 2080 Metjou is 't blydschap, maar met my za1 't hangen weezen! Och pompernikkel! och! och! och! myn peer kap'tein! De duvel haal dien naam , Baron van Schraalenstein! Lod. Ach myn Charlotte, die ik eeuwig zal bemfnnen, W at heb ik al misdaan! 'k bid, wil u zelf verwinnen; 2085 En laat uw gramschap m y niet treffen, schoone maagd. Zo u een Edelman in plaats van Graaf behaagt, M aak dan een einde van myn' al te droeve plaagen, En laat m y door de min niet quynen al myn' dagen! Charl. M yn heer, hoe kan ik? gy hebt ons zo veel m isdaan. 2090 Sofy. Ei zuster 'k bid u, neem myn waarden broeder aan; Schoon hy geen rykdom heeft, wat is daar aan gelegen? Vrouw moeder, na ik merk, is ook tot hem genegen, En die bezit zo veel, en zulken grooten schat, Dat gy we1 leeven kunt Charl. M evrouw, hoe vat ik dat? 2095 Van welken kant zou dat geluk ons overkomen? Sofy. Van uw' kant, zuster. Klaar. ,,Ja, ja, dat zyn yd'le droomen, Nou denk ik, dat Sofy mê fraaij bedrogen is. Konst. Sofia, meent gy m y? ik heb niet veel. Klaar. Dat's mis. Sofy tegen Karel. Hebt gy my niet gezegt, myn Karel, dat zy schatten 2100 En groote inkomsten heeft? hoe kan ik dit nu vatten? Lod. M evrouw wil veinzen, en zy toetst u m aar, Sofy. 2076 vriendschap A vrindschap; 2081 pompernikkel hpimpernlkkel: 2084 u A uw' 2089 ons A my; 2092 na C naar 2081 pompernikkel: duivel, een soort krachtterm 2094 hoe vat ik dat: hoe moet ik dat begrijpen 2101 toetst: stelt u op de proef 120 Jan. Och! moet ik hangen? och! kapteintje lief! och my! Karel. Het moet 'er toch eens uit. M yn lief, wil 't my vergeeven, Gy zyt m isleid; en ik heb hier in wat misdreeven, 2105 Het is in weerwil van m yn eigen zelf geschied. Ik hoop ons altemaal te helpen uit 't verdriet. Het ampt dat ik beklêe doet my op beter hoopen. Jan. Och! och! ik bidje datje my niet op wilt knoopen! Genade voor den heer Baron van Schraalenstein! tegen Jan, Karel tegen Lodewyk 21 10 Zwyg zeg ik. Broeder weet ik ben een kapitein. 2115 A1s 't hem gelieft kan hy met my na Brussel trekken; 'k Zal daar myn vrinden voort de gansche zaak ontdekken, En maaken dat hy haast een officiers plaats kryg'. Jan. En ik za1 hangen? Lod. Hou den mond toe. Jan. Och ik zwyg! M aar 'k voel myn hart van schrik al in myn schoenen zygen. Lod. Heer broeder, 'k neem het aan; m aar echter 'k kan niet zwygen, D at ik verwonderd ben van 't geen m evrouw ons zegt. Heeft zy geen hofstede, en zag ik geen boere knecht Verscheiden' zakjes geld nog deezen dag hier brengen? 2120 M en spot nu met ons? Karel. Neen dat zou ik niet gehengen. Fop. Ik speelde voor dien boer,jy rook niet wat 'er school; En al dat vraagen deed men m y maar om de kool. Lod. Maar kort daar aan quam hier een waal, die veeljuweelen Heeft aan myn lief verkoft. Hans. Un dief, hum zou ze steelen, 2125 Zo mooi was dejuweel, die ikjou heb verkoft. lk was de waal, m yn heer. Lod. Zo zyt gy m ede een' schoft. W y hebben dan malkaêr, nâ 'k merken kan, bedrogen? Klaar. Ja graaf, ik heb 'er me geen kleintje by gelogen. frA M aar evenwel, als ik bedenk, wat my m yn waard 2130 VAn zekere erfnis uit Oostinje heeft verklaard, 2103 wil't A wil; 21 1 1 na C naar; 21 12 gansche A gantsche; 2 1 14 den A de; 2120 ik ontbreekt in C; 2 127 na C naar; 2130 Oostilfe C Oostinâ'e 2122 om de kool: voor de grap Gaat alles wat ik zie myn klein verstand te boven. Klaar. Dat hebben wy aan al de waereld doen gelooven. M evrouw heeft buiten 's huis den adel gebraveerd; Maar altyd hebben wy heel sobertjes geteerd 2135 ln onze keuken, om de rest weer goed te maaken; Op hoop dat Juffrouw aan een man van staat zou raaken. lk heb schier al myn geld voor haar reets opgezet: En daarom zocht ikjou te lokken in het net, Opdat ik m yn verschot daardoor zou weder krygen. M yn broêr, en vryër ook . . Lod. Gy kunt de rest maar zwygen. Heer broeder, ik moet m y nu schikken naar uw raad. Karel. Gy m oet niet trouwen, want gy zyt nog niet in staat, Om zuster a1s 't behoord te kunnen maintineeren. W y zullen m et malkaêr naer Brussel weder keeren. 2145 Klaar. Kom Hansje, laaten wy maar trouwen: 'k heb berouw. Hans. Neen, neen,jy Baronnes van Schraalenstein, mevrouw 'k Begeerjou niet. lk benjaloers, en ma1 van zinnen Je kunt dien kaerel, die nou hangen m oet, bem innen. Charl. Heer Lodewyk, ga meê na Brussel, blyf ons by. 2150 Lod. Dat za1 ik doen, m yn lief, zo 't u behaaglyk zy. Het smert m y zeer dat ik den trouwdag uit moet stellen. Karel tegen de u kkeien. 'k W il dat gy deeze zaak aan niemand zult vertellen Tegen de anderen. M en spoel de zwarigheid eens af m et held'ren Wyn. Klaar. 'k Vrees, dat het water nu al lang verkookt zal zyn. 2155 Hoe staaje 'er me, Baron? Beginje al dorst te krygen? Jan. M yn heer kap'tein, zie daar, nou ken ik niet m eer zwygen. Zojy me hangen laat, zal ik het al den brui, W at hier gebeurd is, voortvertellen aan de lui! Klaar. A1s jy gehangen bent? Jan. A1s jy ge . . han . gen? neen ik. 2148 dien A die; 2149 na C naar; 2153 heldken A held're 2133 den adel gebraveerd: prachtig, weelderig geleefd 2136 staat: aanzien 2137 opgezet: gewaagd, op het spel gezet 2139 verschot: mijn uitgeleende geld 2143 maintineeren: onderhouden 122 2160 lk wacht zo lang niet, pry; maar eer ik dood ben meen ik. Lod. Vergeef het Jan, m yn heer. Karel Ik geef u dan pardon. Jan wordt ontbonden lk danyje hartelyk. Klaar. Dat luktjou wel, baron. Konst. M aar hoe za1 ik het met myn krediteuren stellen? lk ben vo1 schrik wanneer ik iemant aan hoor schellen. 2165 Karel. Betaal die uit het geld dat ik u zond, m evrouw. Konst. 'k % 1 zien, hoewel ik dan heel weinig over hou. TW AALFDE TOONEEL Lodewyk, Jan Jan. Vaart we1 myn titels van Ernestus, M ouris, Stokski, Starost Lakeiski, en W aaiwooide van de Boxki; Jy waart maar beesten; wantje hulpt my in den druk; 2170 lk zoek, met kaale Jan, voortaan weêr myn geluk. Lod. Jan, ik gaa binnen, om te zien hoe wy het maaken M et onze dingen; 'k hoop in 't kort op reis te raaken Na Brussel. Haal ons goed hier, en betaal den waard; En met de dienaars kunt gy zien hoe dat gy 't klaart; 2175 Gy kunt hen voor hun dienst, zo veel 't u goeddunkt, geeven. DERTIEND E en laatste TOON EEL Jan alleen Dat zelje missen, broêrije ziet me vanjou leven Niet weêr, dat zweer ik. Bloed! wat was ik daar bekneld! lk meen my zelve te bedienen vanjou geld En 't myne, dat ik heb, en denk zo ver te loopen, 2180 Datjy ten derdemaal geen macht hebt me op te knoopen. Vaart wel bedriegers! enjy ook, heer kapitein! Gy zyt gegroet, van my, Baron van Schraalenstein. Jan Ioopt schielyk de deur uit. Einde van het vyfde en laatste Bedryf 2179 ver A veer; 21é 1 2169 hulpt A C hulp; 2173 na C naar; Vaartwel A Vaarwel; 2182 G# z#/ A Ge bent 2160 pry: mislukkeling 2172 in 't kort: binnehkort 2174 klaart: klaar speelt l23 klassiek letterkundig pantheon under redactie an Prof. Dr . C . Neutjens . Dr . W . A . Ornee en Prof . Dr . L . Strengliolt 193) Cornelis can Fngelen (128) Pieter Langendijk Bloemlezing uit van Engelens Krelis Louwen of Alexander de Groote Spectatoriale bijdragen op het Poeetemaal (21 I ( Sinwn Stijl (19(1) Justus do Ilarduvsipt De Toorenbouw van het Vlek Brikkekiks Goddelicke Lof-Sanghen in het landschap Batrachia 119=1 I CIbutt (200) Pieter can Woensel Achilles en Polyxena Bloemlezing uit zijn werk (4 9) J . can den Vondcl (199) Jacob Gee] Palamedes Mengelingen 181 J . ~ :m den Vondel (183) Lucifer Monaco (I 15) J . can den Vondel (132) Jeptha De ridderroman Karel en Elegast ( 186) JudocUS can Lodenstein (175) Bloemlezing uit de bundel Uit-Spanningen Het Abel spel vanden Winter ende vanden (207) W G \.an Focquenhroch Somer Bloemlezing uit zijn Gedichten (170) (214) Maria Pet I Die waerachtige ende een seer wonderlijke historic van Mariken van Bloemlezing uit haar werk Nieumeghen (50) P . Langendvk (198) Don Quichot op de bruiloft van Kamacho Spel van Naaman Prinche van Syrien (212) 1lcnrik Smeeks (179) Philips ran Marnix v an St . Aldegonde Beschrijvinge van het magtig Koningryk Bloemlezing uit de Biencorf der Krinke Kesmes H.Roomsche Kercke I `t 1, .L V ScI :i %l I > (21k, Reize door het Aat enland 201584 013 H C lang020wedeOl I.. Het wederzyds huwelyksbedrog B I. B