WERKEN UITGEGEVEN DOOR DE LIN SCHOTEN-VEREEN IGING LVIII Het itinerario van Jan Huygen van Linschoten 1579-1592 TWEEDE STUK N.V. VAN DE GARDE & CO'S DRUKKERIJ, ZALTBOMME Lijst van corrigenda in het Eerste Stuk, bij de samenstelling waarvan ik veel te danken heb gehad aan de speurzin van de heer R. Bok te Amsterdam en Dr. M. Scholl- fe1d te Hilversum. p. xx r. 6: in Voorrede, lees : in zijn Voorrede. p. xxxix r. 13 : wederwaren, lees : wedervaren. p. mini r. 8 v.o. : krijgsgevangenen : hier achter te voegen : , be- halve nog, dat hij in 1606 met Paulus van Caerden opnieuw naar de Oost moet zijn vertrokken, maar door deze vlootvoogd van daar als „door syn ouderdom onbe- quaem" met Matelieff naar patria teruggezonden werd (Zie „Journael van de reis naar Zuid-Amerika door Hendrik Ottsen (1598-1601), uitg. door J. W. I Jzerman, 's Gravenhage 1918, p. 185 v.). p. Lxxii r. 17 : devers, lees : dwers. p. 4 r. 6: Annodatio, lees : Annotatio. p. 7 r. 7: hebbende : de 8 volgende woorden moeten vervallen. p. 12 r. 11 v.o. : zijdne, lees : zijnde. p. 19 noot 2: 24, lees : 26. p. 20 r. 19 : zee, lees : ree. p. 20 r. 20 : doe, lees : die. p. 20 r. 9 v.o. : endet, lees : ende. p. 21 r. 9: hoederen, lees : hoenderen. p. 47 r. 5: duysent, lees : duyset. p. 47 noot 3 te vervangen door : een tussenvorm van duizend en duust. p. 49 r. 14 v.o. : de komma voor Chaul moet vervallen. p. 57 r. 1: de aanduiding <53> moet vervallen. p. 60 noot 1 r. 2: Lindschoten's, lees : Linschoten's. p. 79 eerste marginaal : Chia, lees : China ; noot 1 vervalt in verband daarmee. p. 83 r. 8 v.o. : campar, lees : Campar. p. 85 noot 1: Het zinnetje „Het . . . . vergissing" vervalt. p. 92 noot 5: 16 Mei, lees : 16 Maart. p. 102 eerste marginaal : streat, lees : straet. p. 102 r. 6 v.o. en in noot 2 r. 6: Sufuan, lees Susuan. p. 112 r. 7 v.o. en in het marginaal ernaast : festoenen, lees: testoenen. p. 120 r. 13 : sonder, lees : sonden. p. 124 noot 1: Cap. 27, lees Cap. 28. p. 129 r. 7 v.o. : Misamoxa, lees : Nisamoxa. p. 129 noot 8 r. 1: Sfaawi-dynastie, lees : Safawi-dynastie. p. 132 r. 3: vercoopen : de volgende 9 woorden vervallen. p. 132 r. 15 : aldoo, lees : alsoo. p. 151 r. 17 v.o. : wnat, lees : want. Gelieve het hiernevens afgedrukte Titelblad van Lin- schoten's Itinerario, 1596, vast to leggen tussen blz. Lxxxiv en Lxxxv van de tweede druk, Eerste Stuk, 1955. ITINERARIO, opage ofte Ocbipbaert / an 3an Papaw ban atunoten nut soft ofte 0o/tupelo $n• tam anDoubenbe ten cont beiciyptungbe Der leant XanDen tube Zre-ctitlen/ met anto impringe ban At be boomaembe intncipale eauenti/liebttrtn/Dotchtn enDe platten/ tot not • toe banbe abomsgefen ontbeckt eftbe bckrnr. Wan bp gheboectic3tm / diet Ann bit Comp reptre10 banbebabpten/WatOcen tithe Weren/Co banbe pcotugefen albatr aft btrenbe/ alti ban De tngeboomen 3nbianew mbe butte Tempt10/20rg60enill)upfmotimet bit boomattnne Zoo tnen/Dmiiten/ilirupben kpeterpenienbe biergtinche matertattn/ abs ooc Dtt manteren beti (Winn laolcheturo in bunnen st5o btentten i alb in politic efi eutif-Oottbtngbe: maer ooc tin cop berbaitnue ban be Co opbatt= befingen:boe eft Wet Die gOtboben en gftebonben Wopeni met Me gljebenchtuterbtclfite gcfcblebentEeni boomtjeballen bin nit 3tInbtr reftbentte albaer. Alles befehreven ende by een vergadert, door den felfden, feer nut, oorbacr, ende oockvertnakellicken voor alle curieule made hebbers van vreemdigheden, eAMSTELREDAM. By Cornelis Melt,. oft Water,in' SchrOoeck, by de oude Brugghe. Anna CID. ID. XCVL UITTREKSEL UIT DE STATUTEN ART. 2. De Linschoten-Vereeniging heeft ten doel de uitgave in het oorspronkelijke, van zeldzame of onuitgegeven Nederlandse zee- en landreizen en landbeschrijvingen. Werken van andere aard worden slechts uitgegeven, indien daartoe bijzondere aanleiding bestaat. ART. 3. De vereniging bestaat uit ereleden, donateurs en gewone leden. Over het toetreden der leden beslist het Bestuur. De gewone leden betalen een jaarlijkse bijdrage van vijftien gulden (tijdelijk verhoogd tot 20 gulden). Donateurs zijn zij, die een bijdrage ineens van ten minste 500 gulden aan de vereniging schenken, of jaarlijks een contri- butie van minstens 40 gulden betalen. ART. 4. Het lidmaatschap loopt van de eerste Januari tot de laatste December. De leden, die niet langer als zodanig wensen aangemerkt to worden, moeten daarvan aan den Secretaris voor de eerste De- cember schriftelijk bericht zenden. Bij gebreke daarvan blijven zij aansprakelijk voor de bijdrage van het volgende jaar. ART. 5. De leden ontvangen een exemplaar van de werken, die door het Bestuur aangewezen zijn voor het jaar of de jaren, waarvoor zij hun contributie hebben betaald. Voor alle nadere inlichtingen .wende men zich tot het Secretariaat, Lange Voorhout 9, 's-Gravenhage. REGELS VOOR DE UITGAVEN DER LINSCHOTEN-VEREENIGING I. Zoveel mogelijk zal elke Zee- of Landreis, dan wel Landbeschrij- ving, aftonderkk worden uitgegeven. Slechts bij al te geringe omvang van een deter, kan een andere tekst toegevoegd worden aan de uitgave ; deze toe te voegen tekst moet evenwel aansluiten in onderwerp, of de hoofdtekst aanvullen. Grote teksten worden in meer dan een deel gesplitst. 2. Voor elke uitgave wordt den bewerker als eis gesteld : dat zij bevat als Inleiding een korte Biografie van den schrijver van 't reisverhaal ; een uiteenzetting van de A anleiding tot de reis ; en een Bibliografie van eventuele vroegere drukken van het reisver- haal; voorts opheldering in de vorm van Noten onder de tekst daar waar de tekst opheldering vereist, en een Register (of Regis- ters), benevens een lipt van geraadpleegde werken met plaats en jaar van uitgave aan 't slot. 3. De bewerker heeft vrijheid, in zijn Inleiding het resultaat van een reis ook te beschouwen in zijn verband met later ondernomen reizen naar dezelfde streek of streken. 4. De noten onder de tekst moeten sober blijven, en niet vervallen in uitweidingen. Is er echter bepaalde noodzakelijkheid om dieper in te gaan op het een of ander gedeelte van de tekst, dan mag dat geschieden in een Bijlage achteraan. Ook hier echter blijft sober- held plicht. 5. De tekst zelf moet met de grootste nauwkeurigheid herdrukt worden naar de beste oudere uitgave, c.q. nauwkeurig gedrukt naar het handschrift, dat voor de uitgave dient, met inachtneming van de Regels voor het uitgaven van historische bescheiden, uitgegeven door het Historisch Genootschap in 1948. De originele paginatuur van die standaarddruk, dan wel van het handschrift, wordt in de uitgaven der Linschoten-Vereeniging tussen grote haken [ ] door- lopend mede-opgenomen. 6. Als algemene regel geldt, dat de tekst onverkort wordt herdrukt. Uitlatingen zijn slechts dan veroorloofd, als het iets geheel onbe- langrijks geldt. De bewerker moet dan echter in een noot toch rekenschap geven van wat hij wegliet. 7. Indien er voor de kennis van een bepaalde Zee- of Landreis be- halve de aan de druk ten grondslag gelegde tekst, in archieven of bibliotheken nog andere bronnen bestaan, moeten deze bij de uitgave gebruikt en (indien nodig) in inleiding, noten of bijlagen verwerkt worden. 8. Het opnemen van kaarten en platen wordt aan den bewerker over- gelaten, in overleg met de Commissie van voorbereiding. WERKEN DER LINSCHOTEN-VEREENIGING I. DE REIS VAN JAN CORNELISZ. MAY naar de I Jszee en de Amerikaansche kust, 1611-1612. Verzameling van beschei- den, uitgegeven door S. MULLER Fz. 1909 uitverkocht HENRY HUDSON IN HOLLAND. An inquiry into the ori- gin and objects of the voyage which led to the discovery of the Hudson River by HENRY C. MURPHY. Reprinted, with notes, documents and a bibliography, by WOUTER NIJHOFF, Hon. Secretary to the „Linschoten-Vereeniging". 1909. uitverkocht II. ITINERARIO. Voyage ofte schipvaert van Jan Huygen van Linschoten naer Oost ofte Portugaels Indien, 1579-1592. Uit- gegeven door H. KERN. 1910. Eerste en tweede deel. uitverkocht III. KORTE HISTORIAEL ende Journaels Aenteyckeninge van verscheyden voyagiens in de vier deelen des wereldts-ronde, als Europa, Africa, Asia ende Amerika gedaen door d. DAVID PIETERSZ. DE VRIES. Uitgegeven door H. T. COLENBRANDER. 1911. uitverkocht IV. DE REIS VAN MR. JACOB ROGGEVEEN ter ontdek- king van het Zuidland, 1721-1722. Verzameling van stukken, uitgegeven door F. E. BARON MULERT. Met een aanhangsel over de waarnemingen der kompasmiswijzing op Roggeveen's tocht, verricht door W. VAN BEMMELEN. 1911 uitverkocht V. BESCHRYVINGHE ende historische verhael van het Gout Koninckrijck van Gunea anders de Gout-custe de Mina ge- naemt, liggende in het deel van Africa, door P. DE MAREES. Uitgegeven door S. P. L'HONORE NABER. 1912. uitverkocht VI. TOORTSE DER ZEEVAERT door DIERICK RUITERS, 1623. — SAMUEL BRUN'S Schiffarten, 1624. Uitgegeven door S. P. L'HONORE NABER. 1913. uitverkocht VII. DE EERSTE SCHIPVAART der Nederlanders naar Oost- Indie onder Cornelis de Houtman, 1595-1597. Journalen, do- cumenten en andere bescheiden, uitgegeven en toegelicht door G. P. ROUFFAER en J. W. I JZERMAN. Eerste deel. d'Eerste boeck van Willem Lodewycksz. 1915. uitverkocht VIII. REIZEN VAN JAN HUYGHEN VAN LINSCHOTEN naar het Noorden, 1594-1595. Uitgegeven door S. P. L'HoNoRA NABER. 1914. uitverkocht IX. DIRCK GERRITSZ. POMP, alias Dirck Gerritsz. China. De eerste Nederlander die China en Japan bezocht, 1544-1604. Zijn reis naar en verblijf in Zuid-Amerika. Grootendeels naar Spaansche bescheiden bewerkt door J. W. UZERMAN. 1915. uitverkocht X. DE OPEN-DEURE tot het verborgen heydendom, door ABRAHAM ROGERIUS. Uitgegeven door W. CALAND. 1915. uitverkocht VI XI. REIZEN IN ZUID-AFRIKA in de Hollandse tijd. Uitgege- ven door E. C. GODEE MOLSBERGEN. Eerste deel. Tochten naar het Noorden, 1652-1686. 1916. uitverkocht XII. REIZEN IN ZUID-AFRIKA in de Hollandse tijd. Uitgege- ven door E. C. GODEE MOLSBERGEN. Tweede deel. Tochten naar het Noorden, 1686-1806. 1916 . uitverkocht XIII. DE OOST-INDISCHE COMPAGNIE in Cambodja en Laos. Verzameling van bescheiden van 1636-1670. Uitgegeven en toegelicht door HENDRIK P. N. MULLER. 1917. uitverkocht XIV. REIZEN VAN WILLEM BARENTS, JACOB VAN HEEMSKERCK, JAN CORNELISZ. RIJP en anderen naar het Noorden, 1594-1597. Verhaald door GERRIT DE VEER. Uitgegeven door S. P. L'HONORE NABER. Eerste deel. 1917. uitverkocht XV. REIZEN VAN WILLEM BARENTS, JACOB VAN HEEMSKERCK, JAN CORNELISZ. RIJP en anderen naar het Noorden, 1594-1597. Verhaald door GERRIT DE VEER. Uitgegeven door S. P. L'HONORA NABER. Tweede deel. (Inleiding en Bijlagen). 1917. uitverkocht XVI. JOURNAEL VAN DE REIS NAAR ZUID-AMERIKA door HENDRIK OTTSEN, 1598-1601. Met inleiding en bijla- gen, uitgegeven door J. W. I JzERmAN. 1918. uitverkocht XVII. DE REIZEN VAN ABEL JANSZOON TASMAN en FRANCHOYS JACOBSZOON VISSCHER, ter nadere ontdekking van het Zuidland (Australia) in 1642-1644. Met inleiding en aanteekeningen, uitgegeven door R. POSTHUMUS MEYJES. 1919. uitverkocht XV III . VERHAAL van het vergaan van het jacht de Sperwer en van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quel- paert en het vasteland van Korea (1653-1666). Met eene be- schrijving van dat rijk, door HENDRIK HAMEL. Uitgegeven door B. HOETINK. 1920. uitverkocht XIX. HENRY HUDSON'S REIZE onder Nederlandsche vlag van Amsterdam naar Nova Zembla, Amerika en terug naar Dart- mouth in Engeland, 1609. Volgens het journaal van ROBERT JUET, uitgegeven door S. P. L'HONORE NABER. 1921. uitverkocht XX. REIZEN IN ZUID-AFRIKA in de Hollandse tijd. Uitgege- ven door E. C. GODEE MOLSBERGEN. Derde deel. Tochten langs de Z.O.-kust en naar het Oosten, 1670-1752. Met in- leiding van R. POSTHUMUS MEYJES. 1922. uitverkocht XXI. DE REIS VAN MAHU EN DE CORDES door de Straat van Magalhaes naar Zuid-Amerika en Japan, 159E3-1600. Scheepsj ournaal, rapporten, brieven, zeilaanwijzingen, kaar- ten, enz. Uitgegeven en toegelicht door F. C. WIEDER. Eerste deel. De uitreeding en de scheepstocht. 1923. XV en 319 blz. Met 22 platen en 3 kaarten. gr. 8vo. uitverkocht. XXII. DE REIS VAN MAHU EN DE CORDES door de Straat van Magalhaes naar Zuid-Amerika en Japan, 1598-1600. Scheepsjoumaal, rapporten, brieven, zeilaanwijzingen, kaar- ten, enz. Uitgegeven en toegelicht door F. C. WIEDER. Tweede deel. De Straat van Magalhaes. 1924. XII en 119 blz. Met 8 kaarten, 48 afbeeldingen en facsimiles en 11 uitslaande tabellen. gr. 8vo. I 12.60 VII XXIII. HESSEL GERRITSZ., Beschryvinghe van der Samoyeden Landt en Histoire du pays nomme Spitsberghe. Uitgegeven door S. P. L'HONORE NABER. 1924. LIV en 125 blz. Met 5 kaar- ten, 1 plaat en 1 afbeelding in de tekst. gr. 8vo. f 8.40 XXIV. DE REIS VAN MAHU EN DE CORDES door de Straat van Magaihaes naar Zuid-Amerika en Japan, 1598-1600. Scheepsjoumaal, rapporten, brieven, zeilaanwijzingen, kaar- ten, enz. Uitgegeven en toegelicht door F. C. WIEDER. Derde deel. Het eerste Hollandsche schip in Japan. 1925. XII en 232 blz. Met 2 kaarten en register op de 3 delen. gr. 8vo. I 10.50 XXV. DE EERSTE SCHIPVAART der Nederianders naar Oost- Indie onder Cornelis de Houtman, 1595-1597. Journalen, do- cumenten en andere bescheiden, uitgegeven en toegelicht door G. P. ROUFFAER en J. W. I JZERMAN. Tweede deel. De oudste journalen der reis : Verhael (1597), Journael (1598), Van der Does (HS.). 1925. uitverkocht XXVI. DE STICHTING VAN NEW-YORK in Juli 1625. Recon- structies en nieuwe gegevens ontleend aan de van Rappard- Documenten, door F. C. WIEDER. 1925. uitverkocht XXV II . DE REIS OM DE WERELD door Olivier van Noort, 1598- 1601. Met inleiding en aanteekeningen, uitgegeven door J. W. I JZERMAN. Eerste deel. 1926. uitverkocht XXV III . DE REIS OM DE WERELD door Olivier van Noort, 1598- 1601. Met inleiding en aanteekeningen, uitgegeven door J. W. I JZERMAN. Tweede deel. 1926. uitverkocht XXIX. DE EERSTE NEDERLANDSCHE TRANSATLANTI- SCHE STOOMVAART in 1827 van Zr. Ms. Stoompakket Curacao, door J. W. VAN NOUHUYS. Eerste deel. Het Journaal. 1927. uitverkocht XXX. DE ZEEUWSCHE EXPEDITIE NAAR DE WEST onder Cornelis Evertsen den Jonge, 1672-1674. Nieuw Nederland een jaar onder Nederlandsch Bestuur. Uitgegeven door C. DE WAARD. 1928. LXIX en 237 biz. Met 7 platen en kaarten. gr. 8vo. I 10.50 XXXI. DE REMONSTRANTIE van W. Geleynssen de Jongh, uit- gegeven door W. CALAND. 1929. XV en 127 blz. Met 1 kaart en 1 portret. gr. 8vo. f 5.25 XXXII. DE EERSTE SCHIPVAART der Nederianders naar Oost- Indie onder Cornelis de Houtman, 1595-1597. Journalen, documenten en andere bescheiden, uitgegeven en toegelicht door G. P. ROUFFAER en J. W. I JZERMAN. Derde deel. Ver- dere bescheiden betreffende de reis. 1929. LXXV en 439 biz. Met 1 kaart, 3 platen en 10 facsimiles. gr. 8vo. / 21.— XXXIII. REISEN VAN NLCOLAUS DE GRAAFF. Gedaan naar alle gewesten des Werelds. Beginnende 1639 tot 1687 in- cluis. — Oost-Indise Spiegel. Uitgegeven en toegelicht door J. C. M. WARNSINCK. 1930. uitverkocht VIII XXXIV. JOANNES DE LAET. Iaerlyck verhael van de Verrich- tinghen der Geoctroyeerde West-Indische Compagnie in derthien Boecken. Eerste deel, boek I—III (1624-1626), uitgegeven door S. P. L.HoNoRE NABER. 1931. XXIX en 224 blz. Met portret, 4 kaarten en platen en een overzichtskaart der Antillen. gr. 8vo. f 10.50 XXXV. JOANNES DE LAET. Iaerlyck verhael van de Verrich- tinghen der Geoctroyeerde West-Indische Compagnie in derthien Boecken. Tweede deel, boek IV—VII (1627 -1630), uitgegeven door S. P. L'HONORE NABER. 1932. XX en 215 blz. Met 2 overzichtskaarten, 2 portretten en 2 platen. gr. .8vo. I 10.50 XXXVI. REIZEN IN ZUID-AFRIKA in de Hollandse tijd, uit- gegeven door E. C. GODEE MOLSBERGEN. Vierde deel. Toch- ten in het Kafferland, 1776 -1805. 1932. XXXII en 366 blz. Met 1 kaart en 13 platen. gr. 8vo. f 12.60 XXXVII. JOANNES DE LAET. Iaerlyck verhael van de Verrich- tinghen der Geoctroyeerde West-Indische Compagnie in der- thien Boecken. Derde deel, boek VIII -X (1631-1633), uit- gegeven door S. P. L'HONORA NABER. 1934. XX en 234 blz. Met 2 overzichtskaarten, 1 portret en 3 platen. gr. 8vo. / 10.50 XXXVIII. DE REIS VAN JORIS VAN SPILBERGEN naar Ceylon, Atj eh en Bantam, 1601 -1604. 1933. LXI en 126 blz. Met 19 kaarten en afbeeldingen. gr. 8vo. f 10.50 XXXIX. ITINERARIO. Voyage ofte schipvaert van Jan Huygen van Linschoten naar Oost ofte Portugaels Indien, 1579-1592. Derde deel. Beschrijvinghe van de gantsche custe van Guinea, Manicongo, etc. Volght noch de beschryvinghe van West-In- dien, met haere caerte, uitgegeven door C. P. BURGER JR. en F. W. T. HUNGER. 1934. XXXIV en 337 blz. Met portret, 3 kaarten en 15 afbeeldingen. gr. 8vo. f 10.50 XL. JOANNES DE LAET. Iaerlyck verhael van de Verrich- tinghen der Geoctroyeerde West-Indische Compagnie in der- thien Boecken. Vierde deel, boek XI -XIII (1634-1636), uit- gegeven door S. P. L'HoNoRA NABER en J. C. M. WARNSINCK. 1937. LXXXVI en 330 blz. Met 3 overzichtskaarten, 1 por- tret en 6 platen. gr. 8vo. f 10.50 XLI. JOURNAAL VAN J. J. KETELAAR'S HOFREIS naar den Groot Mogol to Lahore, 1711-1713, uitgegeven door J. PH. VOGEL. 1937. XXVII en 454 blz. Met 1 kaart en 30 afbeeldingen. gr. 8vo. I 18.90 XLII. DE TWEEDE SCHIPVAART der Nederlanders naar Oost- Indie onder Jacob Cornelisz. van Neck en Wybrant Warwijck, 1598-1600. Journalen, documenten en andere bescheiden, uit- gegeven en toegelicht door J. KEUNING. Eerste deel. Voorge- schiedenis en uitreeding, gevolgd door het reisverhaal van J. C. van Neck. 1938. CXIV en 183 blz. Met 12 facsimiles, kaarten en platen. gr. 8vo. I 10.50 IX XLIII. ITINERARIO. Voyage ofte schipvaert van Jan Huygen van Linschoten naer Oost ofte Portugaels Indien, 1579-1592. Vierde en vijfde deel: Reysgheschrift van de navigatien der Portugaloysers, uitgegeven door J. C. M. WARNSINCK. 1939. 2 din. tezamen XCVI en 446 blz. Met 4 afbeeldingen en 4 kaarten. gr. 8vo. / 21.-- XLIV. DE TWEEDE SCHIPVAART der Nederlanders naar Oost- Indie onder Jacob Cornelisz. van Neck en Wybrant Warwijck, 1598 -1600. Journalen, documenten en andere bescheiden, uitgegeven en toegelicht door J. KEUNING. Tweede deel. De overige journalen omtrent de reis van J. C. van Neck. De heenreis van W. Warwijck tot Bantam. 1940. LXXXIV en 262 blz. Met 13 platen en 9 kaarten, de kaarten I-VIII in een of portefeuille. gr. 8vo. f 16.80 XLV. JOURNAAL VAN DIRCQ VAN ADRICHEM'S HOF- REIS naar den Groot-Mogol Aurangzeb, 1662. Uitgegeven door A. J. BERNET-KEMPERS. 1941. uitverkocht XLVI. DE TWEEDE SCHIPVAART der Nederlanders naar Oost- Indie onder Jacob Cornelisz. van Neck en Wybrant Warwijck, 1598 -1600. Journalen, documenten en andere bescheiden, uitgegeven en toegelicht door J. KEUNING. Derde deel. Het tweede boeck. Journael oft Daghregister, Amsterdam, 1601. 1942. uitverkocht XLVII. DE REIS OM DE WERELD van Joris van Spilbergen, 1614-1617. Uitgegeven door J. C. M. WARNSINCK. 1943. uitverkocht XLVIII. DE TWEEDE SCHIPVAART der Nederlanders naar Oost- Indie onder Jacob Cornelisz. van Neck en Wybrant Warwijck, 1598-1600. Journalen, documenten en andere bescheiden, uit- gegeven en toegelicht door J. KEUNING. Vierde deel. De reis naar de Banda-eilanden. 1944. L en 219 blz. Met 1 afbeelding en 2 kaarten. gr. 8vo. / 10.50 XLIX. DE ONTDEKKINGSREIS VAN JACOB LE MAIRE EN WILLEM CORNELISZ. SCHOUTEN in de jaren 1615-1617. Journalen, documenten en andere bescheiden, uitgegeven en toegelicht door W. A. ENGELBRECHT en P. J. VAN HERWERDEN. 1945. 2 din. I: XXIV, 19 en 229 blz. Met 2 titelplaten, 11 afbeel- dingen en 13 kaarten ; II : XV en 265 blz. Met 1 afbeelding en 4 kaarten. gr. 8vo. f 29.40 L, 1. DE TWEEDE SCHIPVAART der Nederlanders naar Oost- Indie onder Jacob Cornelisz. van Neck en Wybrant Warwijck, 1598-1600. Journalen, documenten en andere bescheiden, uitge- geven en toegelicht door J. KEUNING. Vijfde deel, eerste stuk. De reis naar Ternate. A. Het joumaal van H. D. Jolinck. 1947. XVI en 235 blz. Met 97 afbeeldingen. gr. 8vo. f 10.50 L, 2. - Vijfde deel, tweede stuk. De reis naar Ternate. B. Jour- naal van Reyer Cornelisz. - C. Journaal van Albert ten Haghe. Met een „Overzicht van de ontwikkeling van de kartografie van den Indischen Archipel tot het jaar 1598". 1949. XVI en 318 blz. Met 16 kaarten, waarvan 14 in een afzonderlijke portefeuille. gr. 8vo. f 42.- x L, 3. - Vijfde deel, derde stuk. Registers, Errata en Addenda, bewerkt door C. E. WARNSINCK-DELPRAT. 1951. XX en 70 blz. gr. 8vo. I 7.50 LI. DE OUDSTE REIZEN van de Zeeuwen naar Oost-Indie, 1598-1604, uitgegeven door W. S. UNGER. 1948. LIII en 253 blz. Met 10 afbeeldingen. gr. 8vo. / 21.- LII. REIZEN NAAR WEST-AFRIKA van Pieter van den Broe- cke, 1605-1614, uitgegeven door K. RATELBAND. 1950. CVI en 124 blz. Met portret, gravure, 6 platen en 5 routekaarten. gr. 8vo. I 18.90 LIII. DE EERSTE NEDERLANDSCHE TRANSATLANTI - SCHE STOOMVAART in 1827 van Zr. Ms. Stoompakket Curacao, door J. W. VAN NOUHUYS. Tweede deel. Bijlagen, bewerkt door C. HOKKE. 1951. XLIV en 224 blz. Met 8 platen en 1 lijnentekening. gr. 8vo. / 18.90 LIV. JOURNALEN VAN DE GEDENCKWAERDIGE REIJSEN VAN WILLEM IJSBRANTSZ. BONTEKOE, 1618-1625. Uitgegeven door G. J. HOOGEWERFF. 1952. L en 211 biz. Met portret, facsimile en 10 platen. gr. 8vo. /19.20 LV. VIJF DAGREGISTERS van het kasteel Sao Jorge da Mina. (Elmina) aan de Goudkust, 1645-1647, uitgegeven door K. RA- TELBAND. 1953. CX en 439 blz. Met 7 platen, 7 facsimiles, 1 platte- grond en 3 kaarten. gr. 8vo. f 32.- LVI. DE REIS VAN MATHIJS HENDRIKSZ. QUAST EN ABEL JANSZ. TASMAN ter ontdekking van de Goud- en Zilvereilanden, (1639). Uitgegeven door J. VERSEPUT. 1954. LXX en 130 blz. Met 1 facsimile, 4 platen en 2 kaarten. gr. 8vo. f 16.- LVII. ITINERARIO. Voyage ofte schipvaert van Jan Huygen van. Linschoten naer Oost ofte Portugaels indien, 1579-1592. Uitge- geven door H. KERN. Tweede druk, herzien door H. TERPSTRA. Eerste stuk. 1955. XCVI en 163 blz. Met portret en 15 platen. gr. 8vo. / 24.- DE EERSTE SCHIPVAART der Hollanders naar Oost-Indie, 1595-1597. Naar de oude journalen, opnieuw beschreven en voorzien van een inleiding, door J. C. MOLLEMA. 1935. uitverkocht TRESOOR DER ZEE- EN LANDREIZEN. Beredeneerd register op de Werken der Linschoten-Vereeniging, deel I-XXV, bewerkt door D. SEPP. 1939. XI en 544 biz. in 2 kolommen. gr. 8vo. f 21.- Voor nieuwe leden is de prijs f xo.so ITINERARIO VOYAGE OFTE SCHIPVAERT VAN JAN HUYGEN VAN LINSCHOTEN NAER OOST OFTE PORTUGAELS INDIEN 1579-1592 UITGEGEVEN DOOR PROF. DR. H. KERN TWEEDE DRUK, HERZIEN DOOR DR. H. TERPSTČż@Nx44˛ř÷©Ź A TWEEDE STUK MET 17 PLATEN 'S-GRAVENHAGE MARTINUS NI JHOFF 1956 Copyright 1956 by Martinus Nijhoff, The Hague, The Netherlands All rights reserved, including the right to translate or to reproduce this book or parts thereof in any form. PRINTED IN THE NETHERLANDS INHOUD Capittel. Bladz. 33. Vande heydenen, Indianen ende andere vreemdelingen, binnen Goa woonachtigh 1 34. Vande ghetyden des jaers in Indien ende die kranckheden, &c 7 35. Vande munte, ghewichte ende mate van Indien ende Goa . . 13 36. Van de Indianen, genaemt bramenes, weicke zijn eensdeels die menistren vande pagodes ende Indiaensche afgoden, van hare maniere ende leven 17 37. Vande Gusuratten ende Banjanen van Cambajen 20 38. Vande Canaras ende Decanijns 23 39. Van die Canarijns ende corumbijns van Indien 25 40. Vande Arabyers ende Abexijns, die in Indien resideren . 29 41. Vande swarten van Mossambique, diemen noemt Caffres, hare usantien ende manieren 31 42. Vande Malabaren ende nayros in Indien, hare manieren ende costumen 36 43. Van de Mooren ende Ioden in Indien 41 44. Vande pagoden ofte Indiaensche afgoden, aflaten, bevaerden, cerimonien ende ander superstitien, in 't generael ende in 't corte verhaelt 43 45. Van allerley ghedierten, vee ende voghelen van Indien . 51 46. Vanden olyphant 56 47. Vanden abada ofte reynossero 61 48. Van de visschen ende allerley zee-ghedierten van Indien . . 63 49. Van alle vruchten, boomen, planten ende gemeen kruyden in Indien, inden eersten van een fruyt ghenaempt ananas . 68 50. Vande iaqua ofte iaacca 70 51. Vande mangas 72 52. Vande cajons 75 53. Van de iambos 77 54. Van ander fruyten in Indien 79 55. Van die vyghen van Indien 83 56. Vanden palmboom, daer die Indiaensche noten, diemen coquos noemt, aen wassen 88 57. Van't fruyt duryoens van Malacca 95 58. Vanden boom arvore derays, dat is : wortelboom, ende die bambus ofte 'triet van Indien 97 59. Vanden boom arbore triste 101 60. Van die bladen bettele ende 'tfruyt arecca 103 61. Van 't cruydt dutroa ende een Plante, ghenaemt herba sentida ofte gevoel cruyt 109 XIV INHOUD Capittel. Bldz. 62. Van speceryen, drogisteryen, planters ende materialen, die de medicyne ende aptekerye aengaen, te weten, van die ge- meenste ende die dagelijcx in Indien verhandelt worden; van hare wassinge, hoe ende op wat manier ende op wat plaetsen Inden eersten vande peper 112 63. Vande caneel 115 64. Vanden gengber 117 65. Vande gyroffel-naghelen 119 66. Vande massa, foelie ofte muscaten bloemen, ende note muscaten 12 67. Vanden cardamomum 124 68. Van 't lack 126 69. Van 't annil ofte indigo 128 70. Van 't ambar, mosseliaet ende algallia ofte cyvet 129 71. Van 't benjuin 132 72. Van 't wieroock ende mirrhe 133 73. Van 't manna ende ruybarbo 134 74. Van 't hout sandalo 136 75. Van palo de cebra ofte slanghen hout 138 76. Van 't hout calamba, alias lignum aloes 139 77. Van die wortel China 140 78. Van 't amfion, alias opium 145 79. Van 't bangue 146 80. Van 't camphora 148 81. Van 't tamarinio 149 82. Vande myrabolanen 152 83. Van andere speceryen ende kruyderen van Indien 154 84. Hier naer volght een verhalinge van alderley peerlen ende aljoffar, alle edele ghesteenten, als diamanten, robynen, topasen, saffyren en andere soorten, van diemen heet orientaelsche ; desghelijcks de steenen, diemen noemt besars, dienende teghen fenijn en ander diergelijcke, hoe ende op wat maniere en op wat plaetsen die ghevonden werden, &c . 160 85. Vande diamanten 164 86. Vande robynen, spynellen, granaden, esmeralden ende andere edele ghesteenten 166 87. Vanden steen bezar ende andere tegenfenijn 169 88. Een cort verhael ende instructie vande diamanten, robynen, esmeraulden, peerlen ende andere eedele ghesteenten, hoemen sal verstaen, die self de te recht te kennen ende rekeninghe maken om die te waerderen op haren rechten prijs ende valeur, &c. Ten eersten vande diamanten . . . . 171 89. Vande robynen 177 90. Vande orientaelsche ende ouden esmerauden : want die van de eylanden van Spaensch Indien en is noch niet gheresolveert, oft zy fijn zijn ofte niet 180 91. Van de orientaelsche peerlen 183 INHOUD XV Bladz. PLATEN : Bramenes, Decanijns ende Banianen . tegenover 24 De bruyloft der self den PP 24 't Verbranden vande dooden man mette levende vrouwe JP 24 De staet des ambassadeurs van Ballagatte binnen Goa . , , 24 Canarijn, met zijn vrouwe, d'Indiaensche kinderen, lascarijn ende balhadera Pf 24 De dorpen ende wooninghen der Indianen , , 24 De schuyten, diese inde revieren ghebruijcken PP 24 Die Arabiers ende Abexijns met haer vrouwen PP 30 Die swarten ofte Caffres van Mocambique PP 30 Den coninck van Cochijn op den olyphant met zijn nairen om hem Pf 42 De Malabaren ende Mooren van Cananor , , 42 „Een wt Pegu, waer veel gout" I etc. . . PI 42 De mesquita ende pagoden ofte Indiaensche afgoden . . Yl 48 De fruyten iaacka, annanas, mangas, caj us, iambos &c. Pl 90 Den boom arbore de rays, durioens van Mallacca, ende 't riet bambus . . . . . PP 106 De palmeiras ofte palmboomen, daer de cocos aen wassen, ende de vijchboomen, etc. ... JP 106 Die boomen arbore triste, mette bettele . Yl 106 1) Niet in het oorspronkelijke register. Dit is het begin van de eerste Nederlandse tekst onder de plaat. Dat 33. capittel. [50b] Vande heydenen, Indianen ende andere vreemdelingen, binnen Goa woonachtigh. Binnen de stadt ende 'teylandt van Goa resideren oock veel heydenen, Mooren, 'twelck zijn Machometisten, Joden, ende allerhande vreemde natien van Indianen ende omliggende landen, die alle zijn van verscheyden leven, usantien ende super- <150> stitien in hare il religien. Die Mooren onderhouden de wet van Ma- Veelderhan- chomet, die Joden hare Mosaische wet. Daer zijn veel Persianer d , religien nligiaetni e ntoendet Arabyer, Abexijns, sommige Christenen ende sommighe Mooren. Goa. Daer woonen in Goa veel Armenyes, die Christenen zijn, ende an- der, die gaen en komen met hare coophandelinghen, ghelijck oock die Persianen, Arabyers, Banianes van Cambaja, Gusarattes, De- canijns &c. Die Mooren eeten alle dinck, uytghenomen verkens vleijsch, ende stervende worden begraven ghelijck oock die Joden, Ghestorvene n maer die heydenen, als Decanijns, Gusarattes ende Canaras en wortI Indianen tot asch ander Indianen, doodt zijnde, worden verbrant tot asschen toe, verbrandt. ende sommige vrouwen levendigh met haer, to weten die vanden adel zijn ende die vrouwen vande Bramenes, dat zijn hare afgodi- sche menistren, oock wel van sommighe cooplieden. Sommighe onder haer eeten alle dingh, uytgenomen koyen ende buffels Koeyen ende vleeijsch, 'twelck zy voor heyligh houden ; andere en eeten een bheuyffi7glshvglexch dinck, dat bloet noch leven gehadt heeft, gelijck als die Gusaratten acht. ende Banianes van Cambajen, die de wet van Pitagoras 2) onder- houden. Den meesten hoop aenbidden de son ende maen, doch bekennen al, datter eenen godt is, die't al geschapen heeft ende regiert, ende na dit leven een ander is, aldaermen loon na zijn Hier volgens 3) zegrodvpaangoe_n wercken ontfangen sal •; maer hebben afgoden, diese pagodes 1) I 2) Daar de volgelingen van Pythagoras de zielsverhuizing aannamen, leefden ze vegeta- risch, daar in de dieren de ziel van een vroegere wens kon wonen. Vgl. hieronder Cap. 36, slot en de aanteekening aldaar. 3) Pagode kan towel een tempel als een afgod betekenen. Dit bij de Europeanen ge- bruikelijke woord is bij de Indiers niet in zwang, al is het mogelijk dat het een ver- bastering is van een of ander Indisch woord. De oorsprong van 't woord is echter zeer onzeker. Zie hieromtrent het uitvoerig artikel „Pagoda" in Hobson-Jobson. 2 des ende van noemen, met die allerleelickste en duyvelsche figuren uytghehou- veel ander duyvelsche af- wen, diemen soude moghen versieren. Dese doen zy haer die dage- goderyen ver- haelt. lijcksche offerande, ende segghen, dat dese heylighe persoonen onder haer gheweest hebben, daer zy soo veel mirakelen of vertel- len, dat het niet om seggen en is ; houden, dat dese hare advo- caten tusschen haer ende God zijn. Die duyvel geeft haer dicwils uyt dese afgoden andtwoordt, diese oock wel kennen, en groote eere bewysen met dagelicksche offerhande, om hem te vrient te hebben, en dat by haer niet beschadigen soude. Hebben oock voor een gebruijck, dat wanneer eenige dochter de bruijt is, ende haren pagode daer met grootelijcks willen eeren, tot een verheffinghe vanden bruydegom, soo brengense de bruijt met groote triumphe ende geselschap van instrumenten ende musijcke op hare manier voor de pagode ofte afgodt, den welcken is ge- maect met een penne van yvooren been, waer mede die naeste Seltsame cu- vrienden met die bruijt daer by comen, ende hare II maeghdom <151) ren, hoe de bruyden van met gewelt doen nemen, so dat het bloet aenden afgodt tot een den afgodt pa- lickteecken 1) blijft hangen, ende als dan nae ander duyvelsche godes de maeghdom be- superstiten ende ceremonien met hare offeranden voleyndt heb- nomen wordt. bende, brengen de bruijt naer huijs, al waerse den bruydegom ghelevert wert, die hem grootelijcks daer in verblijt ende in esti- matie houdt, dat de pagode hem so veel eere ghedaen heeft en so groote moeyte afghenomen. Zy hebben oock meestendeel voor een manier, te aenbidden het eerste, datse smorghens (uyt het huijs siende) in't gesicht krygen, 'twelc zy dien geheelen dagh aenbidden, het zy wat het mach [s I a] 'tGheene dat- wesen, al waert een vercken oft yet anders. Ooc geschiedende, dat men int uyt- gaen smor- zy des smorgens in 't uyt gaen het eerste gesicht een kraey sagen, ghens eerst die daer by groote menighten in Indien zijn, en sullen dien dagh siet, dat is den dach een af- uyt den huyse niet gaan, om alle 'tgoet vande werelt, want hou- godt, al waert een vercken. den dat voor een quaet teecken ende ongeluckigen dagh. Zy aen- bidden oock die nieuwe maen ; d'eerste reyse, dat zy die in 't ghe- sicht kryghen, so vallense op die aerde neder, en groeten die met groote cerimonien. Daer zijnder onder haer ghenaemt iogos 2), ende is als by ons die cluysenaren ende hermytanen ; die houdense l) kenmerk, bewijs. 2) D.i. yogi's (Skr. Yogi, stam Yogin), beoefenaars eener speculatieve philoso- phie, waardoor zij geacht worden wondermacht te bezitten. Tegenwoordig wordt yogi ook wel toegepast op wie met een Arab. term fakir genoemd worden, omdat zij van aalmoezen leven. 3 voor heylighe mannen ; dese doen een seer strengh leven met grooter abstinentie, en maken het ghemeen volck veel grillen wijs. Hebben ander haer uytermaten veel toovenaers, die met guyche- Veelerley selt- lerye om gaen, die bet gheheele landt door loopen, ende hebben al- same eei rilsne toos by haer veelderley levende slanghen, die zy weten te betoo- tier endeguy-.e veren, ende in cleyne korfkens besloten, halense uyt ende doense dansen, wenden ende keeren op 't geluijt van een instrument, dat- se spelen ; sprekender toe, doense om hare halsen, armen en bee- nen, cussense, met ander duysent perten 9, datser met bedryven, en dit alles om 'tvolck 'tgelt uyt die borse te locken. Zy zijn in Lighte hand roem maivceargne: h 'tgemeen groote meesters van fenijn ende vergift te bereyden, n te daerse wonder met weten om te gaen, ende vergheven lichtelijck yen' mal kanderen. Haer wooninge ende huysen zijn seer leegh ende cleijn, met stroey bedeckt, sonder eenighe vensters, met cleyne leeghe ende smalle dueren, so dat men daer by nae al kruypende op zijn knien moet in ende uyt comen. Haren huijsraet zijn stroye matten op die aerde voor hare bedden ende sitplaetsen. Hare tafels, tafelakens, Tafeilakeisnnd v a es en yrvvietg-e _ te (152> dwalen 2) en servietten zijn I vande groote Indiaensche vijgh-bla- deren 3) ; dese en dienen haer niet alleenlijck voor tafels, ammela- bladeren. ken 4) en dwaelen, maer ooc voor schotels, daerse hare spyse ende composten 5) met aen brenghen, diemen ooc inde winckels van hare cruydeniers ende aptekers, om alle wat zy vercoopen daer in te winden (ghelijck by ons met 'tpampier) ghebruijcken. Zy wetent te samen te voeghen, datser ooc batter, olye ende dier- gelijcke vette waren in doen, en al watter voor de handt comt. Om haer eeten te bereyden hebben sommighe aerde potten, daerse rijs in koken, ende hebben inde aerde ofte vloer putten gemaect, daer- se het rijs in stampen ofte stooten met een houten stamper, daer toe gemaeckt, overmidts dat zy duer hare groote miserabelheyt rijs met die bolsters coopen, gelijck alst wast, ofte sommighe heb- bent rijs achter haer dueren ende huysen selfs gesaeyt, datse voor haer familie ende huijs van doen hebben. Gebruijcken om te drinc- ken een copere kanne met een tuijt, om daer also water met om hoogh 6), sonder de mont te raken, te gieten 7). Hebben ghemeen- 1) D.i. kunstjes. 2) handdoeken. 3) D.i. pisangbladeren. 4) tafellaken. 6) Vgl. ons woord compote. 6) Bet. hier: van boven af. 7) Vgl. Ie stuk p. 153, ook noot 4 aldaar. 4 De huysen met lijck hare huysen bestreken met koymest, 'twelck zy seggen : ver- koemest be- :streken om die jaecht die vloyen. Zijn seer reijn aen hare lichamen, want wassen -vloyen te ver- haer daghelijcks het gheheele lijf ende soo dickwils alse haer ghe- j agghen. voech doen ende water maken, 'twelck die mans so wel als die vrouwen altoos huckende 1) doen, ghelijck die Mooren ende Ma- chometisten. Wasschen haer altijt met die lincker handt, om datse met die rechter handt eeten, gheen lepelen ghebruijckende. Onderhouden seer scherpelijck hare superstitien ende ceremo- nien, want sullen nimmermeer uyt gaen sonder hare ghebeden te doen. Wanneer zy langhs die weghen gaen, hebben aen alle ber- [51b] ghen, clippen, holen ofte speloncken hare pagodes ende afgoden in duyvelsche en afgryselijcke figueren uytghehouwen vande self de Seltsame su- steen-rootsen ende clippen, met hare forneysen 2) daer beneffens, perstitien der afgoderyen. alwaer altoos eenen water-back by staet ; ende alle, die daer pas- seren, wassen hare voeten daer in, ende gaen eenen voetval doen voor haren afgodt, ende sommighe setten hem voor eenighe offe- rande van fruyten, rys, eyeren, hoenderen, etc., nae haer die devo- Die priesters tie in gheeft, ende daer nae compt den bramenes, hare ministre, verslinden de offerhanden die neemt het al wegh ende eetet, ende maeckt het ghemeen volck ende maken 'tvolck wijs, dienst 3), dat het die pagode verteert heeft. II Soo wanneerse eeni- <153> dattet die af- ghe reysen te scheep over zee willen beginnen, sullen wel vierthien goden vertee- ren, ende oock daghen te voren alsulcken regement maken op trompetten te bla- van ander guy- chelspel. sen ende beckens te slaen, datmen hooren noch sien en magh, nacht ende dagh, ende alle het schip wordt rondtom met vaent- giens besteken, waer mede zy segghen hare pagode te festeren ende om goede reyse bidden ; desghelijcks weder ghecomen zijnde, tot een danck-segghinghe bedryven weder 'tselfde spel by de 14. daghen lanck, 'twelck zy ghebruijcken in alle hare feesten, affai- ren, bruyloften, gheboorten ende andere ghetyden des jaers, als sayen, mayen, etc. Die heydensche Indianen, die binnen Goa woonen, zijn veel rijcke ende treffelijcke cooplieden en dryven groote handelinghe. Daer is een straet, die alleenlijck vol winckels staet van dese hey- densche Indianen, die niet alleen en vercoopen alle zyden, saty- nen, damasten ende curieusheyt van porseleynen van Chinen en 1) Wij zeggen: „hurkende". 2) Dit zgn. „forneys" kan niet ander• geweest zijn dan een nis, die eenigszins den vorm van een oven heeft. Hetzelfde woord wordt nogmaals zoo gebruikt bij de be- schrijving van een tempel in Cap. 44; zie aldaar. 3) Wanvorm voor „diets". 5 ander weghen, maer alle waren van fluweelen ende zyde, satynen Costelijcke en diergelijcken van Portugael, dat zy alles op coo en door hare wg lime nc kde lenr e le nr idni makelaren int gros, en weder int cleijn en byde ellen vercoopen, anen' daer zy wonder behendigh in zijn en uyter natueren subtijl toe. Daer zijnder ander inde selfde straet aen d'ander zyde, die hebben veijl alderley soorte van lywaet ende ghemaeckte hemden ende cleeren, een yeghelijck zijn gadinghe, so voor slaven als voor die Portugesen, in summa van alle snuijsterye, datmen mach versie- ren 1). Daer is een ander straet, daer woonen die heydenen, die Costelijcke vercoopen allerhande soorten van vrouwen doecken ende ander „fk ni ngchee idneer e-hey- dierghelijcke waren, en duysentderley manieren van doecken ende =n t van n egh.e- cotonyen ghenaemt ; is ghelijck canifas; dient om seylen en sacken of te maken. Noch isser een straet, daer die Benjanes van Cam- bajen woonen, en hebben alle waren ende coopmanschappen van Cambaj en en alle soorten van edele ghesteenten, en weten seer subtylijck alle ghesteenten, peerlen ende coralen en dierghelijcken te booren. Ander straten zijnder, daer woonen anders niet dan heydenen, die allerhande bedtsteden, stoelen ende dierghelijcke tuijch draeyen, ende seer konstigh bedecken met lack van alle coleuren, dat seer schoon om sien is ; oock bereyden het lack met alle colueren, alsmen't begheert. Daer is oock een geheele straet vol gout ende silver smeden van heydenen, die allerhande werc- Veel gout ende ken maken ; diesghelijcks veel ander ambachten ende handt-werc- silver smeden. [52a] ken, als coper-smeden, timmerlieden ende ander dierghelijcke, die 054> al il heydenen zijn ende elck haer straeten op haer selven hebben. Nu zijnder ander cooplieden, die in't gros handelen met allerhan- Grossiers van de greynen, rijs, andere Indiaensche waren ende coopmanschap- eanlidereleayngerranwean. pen, ende met hout ende diergelijcke. Sommighe pachten des CO- ren' ninghs domeynen ende incomsten, in somma, weten haer in als te behelpen. Daer zijn oock wonder veel heydensche makelaren, seer gedienstigh ende subtijl in't koopen, verkoopen, ende met de ton- ghe te hangen aen beyde zyden 2). De heydenen hebben oock hare winckels van alle kruyden ende speceryen in't kleijn, die het by de Van kloecke maetgens ende penningen vercoopen, als by ons die kruydeniers rkuyedi tacerr: 1 ende aptekers, dat onder haer alleen 3) is. Hebben al veijl, watmen idneerres weynacek an- . mach dencken, maer met minder curieusheydt als by ons ; gaet houders. 1) D.i. bedenken. 2) De Engelse vertaling drukt de bedoeling duidelijker uit: „and with their tongues to pleade on both sides" (I p. 229). 8) In de oorspronkekke betekenis van al een. 6 wat morsich ende vuylichlick toe. Dese kremers zijn gemeenlick bramenes, die ooc voor menistren vande afgoden dienen, ende heb- ben hare winckels die gheheele stadt duer op alle hoecken vande straten inde mueren vande huysen ghehouwen, tot een groot ghe- rief voor alle man. Oock zijnder wonder veel barbiers, die op alle hoecken vande straten krielen, voor diese van doen heeft. Zy hou- Barbiers seer den gheen winckels, dan comen een jegelijck in zijn huijs, om cleijn dienstbaer langhs die huy- gelt het hayr af snyden, ende reynigen ooc die nagelen, so wel van- sen. de voeten als vande handen, ooc binnen die ooren ende tanden, ende wryven die beenen ende 'tlijf ; zijn so importuijn om te die- nen, datmense qualick uyt ten huijs can weren, in somma, men heefter eenen grooten dienst ende gherief af om cleijn gelt, en cry- ghen noch dickwils vande Portugesen slagen toe, sonder datser yet tegen doen dan die schouderen in halen en patientie hebben. Men heeft oock in Goa veel heydensche medecynen, welcke hou- den haer graviteijt, met hare hoeden voor de son, als die Portuge- sen doen, dat gheen vande ander heydenen doen dan die ambassa- Heydensche duers ende sommighe treffelijcke cooplieden. Dese heydensche mteresdeicnijgnrillooetees- medecynen en cureren niet alleenlijck die ander heydenen, mae achtinghe. die Portugesen selfs, jae den self den vicorey 1) ende aerdts-bis- schop ende alle monicken ende papen betrouwen haer op dese medecynen beter als op haer eyghen Portugesen, waer door zy groot gelt winnen ende seer gheacht ende gheert worden. Die boe- ren ende die haer met het landt gheneren in't eylandt van Goa Ghedoopte on- ende plaetsen rondt om, zijn al meest Christenen ghedoopt, maer derhouen heydensdche hebben weynigh onderscheyt vande ander heydenen, om datse superstitien. qualick hare heydensche manieren ende superstitien connen ach- ter laten, diemen haer eensdeels toe laet en wat toe gheeft om d'ander heydenen daer toe te locken, ende oock datment haer qua- lijck anders can (1 dienst maken 2). Die stadt heeft ooc op alle hoec- <155> ken vande straten ende veel ander plaetsen wisselaers sitten, die Nuttigheyt der zy xaraffos 3) noemen, welck alle Indiaensche Christenen zijn ; wisselaers om't .. valsch gelt te min wonder correct ende vast in hare rekeninghe ende 'tghelt t'on- voorcomen. derscheyden en te kennen, sonder wien men gheen somme van gelt derf ontfangen, om datter veel valsch onder loopt, dat niet moghelijck en is, van't goet te onderscheyden, ten waer met dese xaraffos, die't met een half oogh weten te kennen. 1 Versta: de vicerey zelf. $) Zal hier wel betekenen: aan het verstand brengen. a) Thans bij de Engelschen genoemd ,shroffs", van Arab. „sjarraf". 7 Die Indiaensche heydenen hebben een ghebruijck, dat niemandt zijn neringhe mach veranderen, dan volghen altoos het hand- [52b] werck van haer ouders, ende trouwen onder haer met dochters vande self de hand-wercken, neringhe ofte ambachten, ende wordt so seer onderhouden, dat zy onder malkanderen verscheyden zijn Lieden van eenderley ne- ghelijck gheslachten ende natien op haer selven, want alsoo noe- ringhe so seer aen malcande- mense malkander ; als zy yemandt vraghen, soo segghense : Van ren gesint, dat- wat geslacht 1) zijt ghy ? Vanden geslachte vande goud-smede, men daer buy- ten niet heyli- barbiers, cooplieden, cramers, visschers, etc. Men en geeft met die cken wil. dochters geen houwelicks goet, dan alleenlijck sommighe juweelen ende die costen vande bruyloft, ende die sonen erven alle het goet, waer mede ghenoech is, wat die Indiaensche heydenen in't gene- rael aen gaet van die van Goa ende haer omliggende quartieren. Dat 34. capittel. Vandeghetyden des jaers in Indien ende die kranckheden, &c. Die getyden des jaers zijn als volcht. De winter 2) begint in't leste van April, te weten die gheheele Custe langhs, die- Den winter be- gint in't laeste men heet Indien, van Cambajen tot die C. de Comorijn, van April met onweer ende ende aenvanght met eenen westen wint, die uyt de zee teghen die reghen, ende custe comt. Het beghinsel is altoos met donder, blixem, ende daer endicht in Sep- tember. na eenen ghestadighen reghen, de welcke duert nacht ende dagh, tot die maent van September ; alsdan eyndight den winter oock met donder ende blixem ; ende om desen ghedurigen reghen wordt het ghenaemt winter, oock om datmen alsdan die zee-vaert niet ghebruijcken en mach. Maer inde hette ende saysoen vande fruy- <156> ten is het recht somer, want ll den tijt, diemen in Indien somer heet, om die clarigheyt ende drooghte van't weder, is het coelder en Niet om coude maer om groo- ghesonder, en waeyen ghemeen ooste winden, so dat die nachten ten regen wor- tet winter ghe- als dan recht coel en koutachtigh zijn, ende men en heeft dan son- acht. derlingen gheen saysoen van fruyten dan die het gheheele jaer duer zijn. Teghen dat die winter comt, soo versiet hem een jege- lijck in zijn huijs van victualie ende noodtdruft, ghelijck in een schip, dat eenige reijs van 5. ofte 6. maenden sal beghinnen. Des- ghelijcks alle die schepen worden inde revier voor de stadt ghe- bracht ende worden gantsch ontakelt ende alle dingen afgheno- 1) Zoo duidt het Skr. woord „jati", geslacht (etymologisch overeenkomende met Lat. „gens") ook aan wat wij „kaste" plegen te noemen. 2) D.i. de regentijd. 8 men, ende bedect met stroye daecken, want souden verrotten van- Den grooten den ghedurighen regen, welck is so ghestadich alle desen tijt van- reghen ver- stopt den mont den winter, datter dickwils veel huysen van vochtigheyt omval- sdaensdretbvaienreskmenet len, ende so haest als die winter begint, so comender voor de mont vande revier geheele bancken van sandt, die gheheel toestoppende, datter schip noch schuijt uyt noch in mach varen ; ende die zee maeckt aldaer ende aen de gheheele custe alsulcken ghetier ende remoer, datmen hooren noch sien en mach. Dock so wordt die revier van Goa, die om't eylandt loopt, des swinters vande opwa- teren, die met die ghestadigen regen vande gheberghten comen af- loopen, gantsch soet water, ende van roode coleur, 'twelc des Tot Goa is so- somers gheheel contrarie is, want is dan geheel sout ende zee- mers sout ende swinters soet water, gelijck 1) om de toeloopinge van die zee. Inde maent Sept., water. wanneer die winter voleynd, gaen die bancken weder uyt die mont vande revier schoon wech, so datter niet alleenlijck cleyne schuy- ten en schepen mogen uyt ende in varen, maer oock die groote Portugaelsche kraken van seven, acht 100. last, comende vry ende sonder vreesen in sonder lootsman, wanter diepten ghenoech is, [53a] swinters sit- sonder eenigh perijckel. Des winters ist een droevigh wesen, want in't dt en- daer en is anders gheen exercitie als te sitten in 't hembdt ende Lin- de linnen boec- nen bocxens aen, ende byde ghebueren te gaen den tijt passeren xens. met spelen ende dierghelijcke neringhe, om dat duer de geheele stadt anders niet veel te doen en is. Die vrouwen ende mestisen Plesier der nemen een groot playsier inden winter door den reghen te gaen vrouw om swinters rs inden met haer mans ende slavinnen in't welt oft eenighen hof met goet regen te gaen eeten ende drincken, ende hebben veel cisternen ofte vijvers, fray swemm,en. van gehouwen steen inde lusthoven, al waer zy haer genuecht nemen met swemmen ende baden. In desen tijdt heeftmen die meeste Indiaensche fruyten in haer saysoen, als boven. Die so- mer 2) begint in September ende duert tot het leste van April, is Van Septem- al i 1 toos eenen claren hemel ende weder, sonder eens ofte seer sel- <157> ber tot April selden oft nim- den te reghenen ; als dan beginnen weder alle schepen toe te take- mmearerregenr son- len ende ghereetschap te maken om hier en daer te varen, als ooc neschijn. des conings armaden om die custe te bevryen 3) ende die coop- vaerders te convoyeren. Beginnen ooc alsdan die ooste winden te wayen van't land na de zee toe, waer van mense noemt terrein- 1) ? De Eng. vertaling (I 233) heeft: „by reason of the concourse". 2) D.i. het droge jaargetijde. 2) Versta: beschermen. 9 hos 1) ; wayen seer lieflijck ende koelachtigh, doch zijn in 'teerste Vande uyt- vaert der sche- door de veranderinghe dangereus ende causeren menighmael pen, ende ghe- groote sieckten, die in Indien ghemeenlijck comen met die veran- wenste win- den, die tso- deringhe vande tyden. Dese winden wayen altoos inden somer, mers ghemeijn comen. beghinnende des middernachts, en dueren tot des middaegs, maer en comen nimmermeer boven die 10. mylen in zee vande custe af, en terstont nae den noen vanden een ure tot de middernacht wayen die weste winden, welcke comen uyt de zee naer het landt ; worden ghenaemt dirason 2). Dese winden zijn so ghewis ende seker op hare tyden, als gheseyt is, als oftmense inde hand hadde, waer mede zy het landt seer getempert maken ; anders soude de hitte onlijdtbaer wesen. Ooc so ist een wonder dinck te verstaen, dat wanneer 't alhier Alst te Diu winter is, soo op dese custe van Indien winter is, te weten van Diu af tot die C. ist te Choro- de Comorijn, so ist aend'ander zyde van C. de Coromijn, aende mandel somer, ende ligghen custe, diemen heet van Choramandel, in contrarie, alwaert alsdan nochtans op een hooghde somer is, ende ligghen nochtans op een hooghde van graden, ende der graden. is tusschen beyde die custe maer 70. mylen van landt, ende op sommighe plaetsen maer 20. mylen ; ende dat meer is, so reijstmen dickwils van Cochin naer S. Thome (welck leyt aende selfde custe van Choromandel) ouer landt ; ende comende by de gheberghte Mirakel van schoon weer van Ballagatte, daermen over moet, om van d'eene custe naer ende onweer d'ander te comen, soo ist aen d'een zyde vanden bergh tot den top op twee plaet- sen, by den an- ende opperste schoon claer ende helder weder met een lieflijck deren liggende. sonneschijn, dat een lust om sien is ; ende den bergh afdalende aen d'ander zyde vintmen so een weer van reghen, wint, donder en blixem, dat het schijnt, dat die werelt vergaet, 'twelck is te ver- staen, dat het verandert van d'een zyde aen d'ander naer die ty- den, dat het altoos aen d'een zyde winter is, alst aen d'ander zyde somer is, en so wederom in contrarie. Dit en is niet alleenelijck op dese plaets ende contreye, maer ooc by Ormus aende custe van Arabia Felix, by de cabo ghenaemt de Rosalgatte, daer die sche- pen ligghen, aende zyde vande cabo of to hoec met stil water, klaer <158> ende helder weder, ende gantselick so ll mer, ende keerende den [53b] hoeck om aen d'ander zyde, regen en wint met storm en onweder, dat hem oock also verandert met die getyden van't jaer van d'een 1) Juister Port. „terrainhos", landwinden. 2) D.i. Port. „viracao", bries uit zee, van „virar" wenden. De Lat. vertaling heeft evenals de oude Engelsche „Virason". 10 zyde aen d'ander, op welcke manier ist ooc op veel ander plaetsen van Orienten. Die sieckten ende kranckheden van Goa ende Indien, dieder ghemeen regneren, comen meest met die veranderinghe vande Vande seltsa- ghetyden ende van 't weer, als gheseyt is. Daer regneert veel een me ghewoon- lijcke sieckte, sieckte, diese noemen mordexijn 1), welcke comt onversiens, suby- mordexij n telijck, ende overstulpt 2) een mensch, ende comt met een qualick- ghenaemt. heyt ende verduyselick 3), so dat men al wraeckt 4) ende over- gheeft, watmen in 't lijf heeft, ende dickwils het leven daer onder. Dese sieckte is seer ghemeen ende brenghter menigh om den hals, ofte staen altoos in doodts perijckel, soo het haer overcomt ende Van verschey- ontgaen 6). De bloedt ganck is een seer gemeyne sieckte ende peri- den ende ende hare culeus, ghelijck by ons depest. Noch hebben vele febres continuas, curermghe. dat zijn hitte cortsen, ofte ghestadige hitte, die de menschen van binnen consumeren ende gants verdwijnen 6), so dat zy binnen vier ofte vijf daghen gesont ofte doot zijn. Dese siecte is daer seer ghemeen ende dangereus, ende heeft anders gheen remedie als laten 7), wat die Portugesen belanght, maer die Indianen en hey- denen cureren haer met kruyderen, sandalen ende ander dierge- lijcke smeersels, daer zy haer met helpen. Dese sieckten consume- ren jaerlicks veel Portugesen, eensdeels om datse weynigh t'eeten hebben ende minder te drincken eenighe costen ofte dranck van sustantien 8), ende begheven haer veel tot die vrouwen, om dat die occasien ende 'tlandt die persoonen daer veel toe verweckende Der vrouwen zijn, ende oock, dat die meeste soldaten duer sulcke middelen haer onversadelij- cke onkuijsheit onderhout ende voetsel moeten hebben, welck dickwils haer lijf verslint veel menschen. ende leven costen • want al waren de mans van yser ende stael, so waer die onkuijsheyt vande vrouwen ende haer onversadelijcke begeerten genoech om die tot stof ende tot niet uyt te suypen ende om te brenghen, 'twelck menigh goet hals moet becoopen, ghelijck 1) Uit het Port. „mordexim" is door zgn. volksetymologie ontstaan uit Fransch „wort-de-chien". In 't Mahratsch en Konkani heeft men „moclachi, mocIshi", een term voor cholera. Garcia da Orta I, p. 261 zegt o.a. „Onze naam voor de ziekte is Colerica passio, en de Indiers noemen het morxi; en wij bij verbastering mordexi. Vgl. Hobson- Jobson s.v. „Mort-de-Chien". 2) V olgens W .N .T.: overstolpen of -stulpen: plotseling op het lijf vallen en overmannen. $) De bedoeling is natuurlijk: duizeligheid. 4) Men kan het best uitgaan van de betekenis: afkeuren, verwerpen. 3) Versta: en zo zij er goed afkomen. 6) Versta hier: doen verdwijnen. 7) aderlaten. 8) Wel te verstaan: namelijk spijs en drank, waar wat in zit. 11 alst coninghs gast-huijs I) wel mach betuygen, dat haer logement is, eenige sieckten ofte suchten 2) overcomende, daerder jaerlics wel vier ofte 500. levent in gaen ende ghebracht werden, maer <159> doodt weer II uyt ghedraghen, alleenlijck Portugesen, want anders gheen krancken daer in moghen comen, te weten, diemen noemt wit volck, om dat voor die ander Indianen een Bast-huijs op zijn In't gasthuijs selven is. In dit Bast-huijs wert het volck seer wel ghetracteert wkrearnciceknendevan_ ende waer ghenomen, so vande Jesuiten als vande edelmannen, a j etc. . ue Jesuitentyedne 1 die daer alle maent een vande beste ende vermoghenste toe gheco- eere versorcht. ren wert, die in persoon sells eenen gheheelen dagh daer by is, ende gheven die siecken al watse van doen hebben en eysschen, ende despenderen dickwils vier oft vijf 100. ducaten uyt haer horse, behalven des coninghs renten, ende dit meer uyt ydele glorie dan uyt medelyden, om die eere te hebben, wie dat het beter sal doen, om daer van loff en prijs naer te dragen. Ten is daer gants geen schande, in dit Bast-huijs te liggen, want menich gaender al wil- lens, al ist schoon, dat zy't wel vermogen, in huijs te blyven, ende wijf en kinderen hebben. Dese gast-huysen in Indien zijn een groot Gasthuysen gherief ende toeverlaet vande Portugesen, want anders souden zy seer gvhoeorirefdfee-n vergaen als arme menschen, waer door zy ooc te drijster ende ver- Portegesen. metender zijn ; want yet hebbende, het zy van wat ghebreken dat het soude moghen wesen, soo van sieckten, van wonden, heyme- [54a] lijcke gebreken, pocken en lempten 3) ende dierghelijcke, worden hier al ghecureert, ende dickwils vande selfde vicorey ofte gou- vernuer ghevisiteert, oftet oock recht in zijn werck gaet. Die daer niet en begheert te ligghen, ende eenighe wonden ofte heymelijcke ghebreecken heeft, macher tweemael sdaeghs 4) comen hem laten verbinden, ende gaen weder zynen wegh, sonder dat hem daer yet of gheeyscht wordt noch verboden 5). Alser sterven, werden met twee slaven ghedragen op 't kerck-hof, sonder meer mentie van gheluy ofte ghesangh, dan een, die daer achter aen gaet, en wat wywaters op't graf werpt, ten waer dat den overleden eenigh goet naer Het, ende die papen wat bespraken om hem tot het graf te Die papen dyer- ergheleyden ende missen te lesen voor zijn siel, soo comense terstont den bnegraefiC by hoopen ende begraven hem eerlick yewers in de kerck ofte nhiasernvaedreaetrmt.en 3) Dit hospitaal stond onder het toezicht der Jezuieten. 2) Bet. eveneens: ziekten. 3) lichaamsgebreken. 4) In de tekst staat tweemaels daeghs. 5) Wederom zijn hier in de Lat. vertaling eenige regels uitgelaten, waarin ongunstig over de geestelijken gesproken wordt. 12 capel, naer uytwysen 1) zijn testament, ende heeft alsdan singhens ende luyens ghenoegh. Keerende weder tot onse materie vande sieckten, pocken ende lempten ende dierghelijcke heymelicke ghe- breken, zijnder seer ghemeen ende openbaer, sonder eenige schan- Pocken een de, niet meer als eenige II andere sieckten. Zy ghenesen die met <160> aengename quale. wortel China 2) ; daer zijnder, diese drie ofte viermael ghehadt heb- ben, en worden daerom niet gheschout noch mispresen, en dorven haer daer noch wel van beroemen ; is weynigh periculeus van't leven, soo dat zyse veel liever hebben ofte minder vreesen als een van d'ander bovengenoemde sieckten. De pest is in Indien noyt Peste noyt ge- gheweest, noch vande Indianen niet bekent. Vergiften, tooveryen weest maer vergiftighen, ende dierghelijcke handelinghen, waer mede menigh zijn leven den steen ende 't graveel seer ende ghesontheyt laet, is haer daghelicks broodt ende seer ge- ghemeen. meen. Het ghebreck vande steen, graveel, ende schuersel 3) ofte gebrokenheyt regneert daer veel, principalijcken onder die ge- troude mans, om het veel waters, datse drincken, ende haer tot alle wellusten ende leckernye begheven, genietende al wat hare herten lusten. Sitten altoos metten buijck bloodt in't hemdt in haer gallerye, nemende hare recreatie met die wint, die haer vercoelt, ende als- Hoe haer de dan een slaef, die haer die voeten ende teenen wrijft ende kraut, Portugesen la- ten dienen in een ander aen't hoof t, die derde met een wayer, die de vliegen of huys. keert. Dit is hare ghemeene usantie een paer uren na den middagh, alwaerse also een namiddagh slaepken nemen, ende telcken als haer dorst worden haer ghebracht schotelen vol conserven, waer van dat hem maer lust, oft andere confecturen, om dat hem het water niet qualicken soude becomen, ende te beter smaeck heb- ben. Met sulcke ende diergelijcke exercitie verdryven zy die dagen ende brenghen die nachten over, so datse alle in't ghemeen ge- swollen buijcken hebben, Baccho ghelijck, waer van ghemeenlijck vande soldaten ende ander Indianen barrigois 4) ghenaemt wor- den, dat is, die buijcken, ofte groote buijcken. Daghen ende Die dagen vanden somer ende winter, 'tgheheele jaer duer zijn nachten 'tge- heele jaer door by naest even lanck, het schilt weynigh ; hebben inde verande- haest even langh. ringhe een ure luttel min oft meer van discrepatie. De son te 6. 1) Hierachter hoort natuurlijk: van. 2) De „Radix Chinae", een soort Smilax. Vgl. Cap. 77. 3) „Schuersel" (scheursel) ontbreekt bij Kiliaan; „scheurnisse" bij hem is een breuk. Dat dit in den tekst bedoeld is, blijkt uit de Lat'vertaling: Calculo ac hernia plurimi item laborant etc. 4) Van Port. „barriga", buik. 13 uren op ende te 6. uren onder, nae't loopen van de son 1). Alst middagh is, heeft men ghemeenlijck de son boven'thooft, sonder eenighe schaduwe te maken, hoe wet dat het altemets een weynigh Beyde polen uyt steeckt nae de coerse van de son. Men siet binnen Goa beyde dmeernwteeltelisileekt de polen vande werelt ; de Noord ende Zuydsterre 2) staen niet rbiosvonent den ho- <540 verre boven den horizont, waer mede ghenoech is vande tyden vanden jare, sieckten ende ander kranckheden van Indien, nae de cortigheyt van desen is eysschende. II (161> Dat 35. capittel. Vande munte, ghewichte ende mate van Indien ende Goa 3). Het principaelste ende ghemeenste gelt is genaemt pardaus xeraphijns 4), is van silver, maer van quade alloy ; wordt geslaghen in Goa ; hebben een S. Sebastiaen aen d'een zy- de en 3. oft 4. aen een gebonde pylen aen d' ander zyde, en doet so veel als 3. testoenen 5) ofte 300. reijs Portugaelsche munte, ende slaet op ende af, luttel min ofte meer, nae de wissel gaet. Nu isser Tweederley npaayezek oe noch een rekeninge van gelt, diemen noemt tangas 6) ; niet datter m sodanige in specie zijn, maer worden alleen so genoemt inde tel- de ende quade munte• linge. Vijf tangas doen een pardau ofte xeraphijn, te weten quade munte ; want hebben twee manieren van tellen, quade ende goede munte ; want 4. tangasen goede munte doen soo veel als 5. tangas quade munte, waerom altoos in't coopen ende vercoopen bedin- gen quade ofte goede munte. Nu isser noch een rekeninghe, die- men heet vintijns 7), en is ooc niet in specie, dan alleen inde tellin- ghe. Dese 4. goede ende 5. quade munte doen een tanga. Het leegh- ste ende'tminste gelt is ghenaemt bazaruco, dese doen 15. quade ende 18. goede munte 8). Een vintijn en 3. basarucos doen so veel 1) Misschien bedoeld: nadat de zon Naar loop volbracht heeft. 2) Dit is de grote ster in de voet van het Zuiderkruis, welke vroeger door de zeeman op het zuidelijk halfrond voor het bepalen van zijn poolshoogte (breedte) algemeen werd benut. 2) Linschoten's mededelingen in dit hoofdstuk maken niet steeds een exacte indruk. V gl. over de count-, gewicht- en maatkwesties de daarop betrekking hebbende Bijlage. 4) Zie Ie stuk p. 142. 5) Spaansch „teston", een zilvermunt. 6) Dit woord, oorspronkelijk Mongoolsch tamacha, Turksch tanga, damga, eig. ken- teeken, merk, is overgegaan in verschillende talen van Indie, o.a. in laat Sanskrit als „tanka, taiga". Ook het Russische woord voor geld „dengi" is er uit ontstaan, alsook Gruzisch „dangi". 7) Port. ,vintem", ter waarde van 20 Reis a). 8) Onduidelijk gezegd. Bet. waarsch.: verhouding in waarde x5 : z8. a) Dit klopt echter niet met wat in de tekst volgt: I vintijn en 3 basarucos = 2 reijs. 14 als 2. reijs Portugaelsche munte ; is gegoten munte van quaet tin ; Vande ver- somma, dat die 375. basarucos doen een pardau ofte xeraphijn. scheyde na- men ende soor- Nu isser noch een munte uyt Persien, ghenaemt larrijns, zijn lanc- ten der mun- werpigh, seer goet fijn silver, sonder eenighe alloy 1) ; dese gelden ten ende gel- den. 'tstuck 105. 108. basarucos, nae dat de wissel gaet, luttel min ofte meer. Noch hebben zy een geldt, ghenaemt pagodes 2), zijn van gout, van 2. ofte 3 soorten ; doen altoos over die acht tangas ; zijn gemunt vande Indianen ende heydenen, met een afgod in duyvel- sche figuere, waer om worden ghenaemt pagodes. Daer zijn ander goude munte, genaemt venetianders, sommighe in Venetien ghe- munt, andere in turckyen ; doen ghemeenlijck twee pardauwen xeraphins. Hebben noch een goude munte, genaemt S. Thomas, om datse eenen S. Thomas gefigureert hebben ; II doen altoos over <162> die 7. ende somtijts 8. tangas. Men heeftter oock realen van ach- ten 3), dieder van Portugael ghebracht werden, dese noemense Realen van pardauwen de reales ; oock anders geen munte en isser gangbaer achten gelden 436. Porte- van Portugael; dese doen daer ghemeenlijck, alser eerst comen gaelsche reys met die Portugaelsche schepen, 436. reijs van Portugael, ende daer tot Goa. nae verhooghense inde wissel, alsmense soeckt om naer China te voeren ; maer en gelden noyt minder noch leegher. Men useert in Goa in't coopen ende vercoopen een sekere ma- niere van rekeninge ofte tellen. Daer zijn pardauwen xeraphijns; dese zijn in specie gemunt van silver ; noemen ooc pardauwen van goudt, waar van geen munte in specie en is, maer also in tellinghe De geltbiedin- ende rekeninghe genoemt wert ; want alsmen coopt ende vercoopt ghe wert in coopen van peerlen, gesteenten, goudt, silver ende peerden, noemen maer so ghesteenten ende andere veel pardauwen, ende is dan te verstaen, dat elck pardau is van 6. waren ten dif- tangas, maer van ander waren, alsment niet te voren bedinght, ferente reke- ninghen ver- noement slechtelijck pardauwen ; zijn pardauwen xeraphijns van staen. 5. tangen 'tstuck 4). Zy ghebruijcken oock te segghen een pardau [55a] van larrijns, dat zijn vijf larrijns elcke pardau. Dit zijn die munte ende rekeninge van Goa, daer zy haren handel met dryven, ende oock menigh wel met weet te winners met die wisselinghen van dien, op zynen tijt te coopen ende weder te vercoopen. Daer is groote valsigheyt onder die pardauwen xerafijns, welcke 1) d.i.: zonder dat er enig minder metaal mee vermengd is. 2) Een lijst van 35 soorten van deze munt, met opgave van hun gewicht, zuiver goudgehalte en intrinsieke waarde vindt men in Prinsep, Useful Tables (ed. Thomas) pp. 43, f. 3) Zie Ie stuk p. 9. 4) of 4 (zie boven). 15 die principaelste ende gangbaerste munte is, waerom ghestelt zijn op alle hoecken vande straten ende ander weghen Indianen, die Christenen zijn, diemen heet xaraffes ; dese besien 'tgelt om een Geordineerde luyden, die cleijn profijt, ende zijnder so correct op, dat zy't al tellende deur goede van val- de handt laten passeeren, ende wetent op een haer te sien sonder sche munten seer subtijl yet inde hant op te nemen, datter een valsch is, al lachse onder connen onder- scheyden ende duysenden, ende al nemen wyse inde hant ende keerense duysent gheradt 1) tel- mael om, en connense vande goede niet onderscheyden, maer op len. smytende vintmer die valsigheyt in. Dese worden op't waste landt vande Indiaensche heydenen gheslaghen om de Portugesen daer met te bedrieghen, waerom niemant gelt derf ontfanghen, ja al waert maer een halve pardau, sonder dese xaraffes te thoonen ; dese tellent gelt met sulcke rassigheyt, ende al tellende besient oft goedt is, soo datse haer verobligeeren, soo daer yet te cort ofte valsch onder ghevonden wort, naer dat zy't ghetelt ende gesien hebben, zijn ghehouwen, het self de goet te doen ende te betalen ; doch selden gebeurt het, datter falicant aen ghevonden wort. <163> Zijn oock seer ghedienstigh om 'tgelt op te loopen wisse II len, Wisselb an- cken op alle ende al watmender van doen heeft ; sitten aende hoecken ende hoecken der voor de huysen op die straten met een tafel met gelt op hoopkens, straten. elcke hoopken van een tanga, welcke zijn 75. basaruco ; ende als jemand een pardau wil wisselen, gheven altoos twee ofte drie, somtijts acht ofte thien basarucos boven die 375. basarucos, waer mede zy haer weten te gheneren, ende soo van alle ander munte naer advenant. Die gewighte van Goa zijn oock in veel dingen als in Portugael, Suyvel ende specerye wer- met quintalen, arrobas 2) ende ponden, maer hebben noch een den met ver- ander ghewight, ghenaemt mao, dat is een hand 3), welcke zijn 12. scheyden ghe- wichte verhan- pont, met welcke ghewighte men weeght die botter, honigh, suyc- delt. ker ende alderhande weeghbare waren. Hebben oock een ghe- wight, daermen gemeenlijck die peper en ander speceryen met vercoopt ende weeght, ghenaemt bhar 4), is soo veel als drie quin- talen ende een halve Portugaelsche ghewighte. Hebben een maet, these noemen medida, dat is eyghentlijcke maet te seggen, is by nae een span hoogh ende een halve vinger 1) =--- „rad" -I- het voorvoegsel „ge" , dat dient tot versterking van de betekenis (W .N .T .) 2) Spaansch en Portugeesch , oorspronkelijk Arab. „ar-rob", het vierde. 8) Een vergissing van Van Linschoten, die mao, nagenoeg uitgesproken „naam", hand, verwarde met Indis ch man, Kanareesch mana, zeker gewicht, waarvoor de Engelschen „maund" zeggen. Dezelfde vergissing reeds vermeld Ie stuk blz. 111. 4) Zie Ie stuk blz. 85. 16 Vande rijs en- langh breet ; dese 24. maten doen een hand, ende twintich handen de ander coren maten, nae de doen een candijl 1) ; een candij1 is by naer luttel min ofte meer als welcke de 14. schepelen, waermede men meet ende vercoopt het rijs, coorn schepen ooc bevracht wor- ende alle greynen ende metende waren, ende die schepen naer be- den. vracht, als te segghen een schip ofte schuijt van soo veel candylen ofte soo veel bharen. Daer is oock rijs, datmen vercoopt met far- den 2) ; comt ghemaeckt ghelijck ronde schyven, met stroy ende coorden te samen ghebonden ; heeft elcke fardo gemeenlijck drie Onderscheyt ende een halve handen rijs ; dit rijs is beter als dat buyten ende tusschen den besten ende sonder farden comt ; is ghenaemt rijs girasal 3), 'twelcke 'tbest ende ghemeenen rijs. 'thoogste inde prijs is ; een ander, dat wat minder ende slechter, is ghenaemt chambasal 4). Daer zijn noch ander II veel soorten van <164> rijs, die minder gelden ; als het rijs noch in zijn doppen is, gelijckt [55b] wast, wort het ghenaemt Batte 5), ende is bynaest gelijc die gerst, heeft weynigh scheel 5). Dit is gemeenlijck die dagelijckse cost vande boeren Canarijns ende arm ghemeen volck, diet dan selven stooten ende reynighen ; dient ooc voorde hoenderen en duyven t'eeten, inde plaets van gerst. Daer zijn noch ander ende veel par- ticulaer munten op ander plaetsen van Indien ende te landewaerts Van verschey- binnen, onder de heydenen, die alleenlick onder haer en elck op den ander munten, die zijn plaets gangbaer zijn, want by Bengalen heeftmen inde plaets niet so gemeen min als die van basarucos ende 'tcleijnste gelt amandelen 7), daerse hare ne- voorverhaelde. ringhe met doen ende alle dinghen om coopen, en ander dierghe- lijcke diversche munte op besondere plaetsen ende provintien van Orienten, maer dese ghenoemde munte, ghewighte ende mate is 1) Tam. „kanclil" en „kancli", een gewicht van 500 Engelsche ponden, Malay. en Kanareesch „kancli", Mahratsch „khancli". 2) Port. fardo: dracht, last. 2) Mahr. „jiresal", Kanar. „jirigecali", d.i. komijn-rijst, zoo genoemd wegens den reuk dezer rijstsoort. Skr. „iira, jiraka", komijn, oorspronkelijk Skr. In het Tam. heet deze rijst „s'iraka-chchamba". 4) „Chambasal" uit „chamba", tegenwoordig in het Tam. uitgesproken „s'amba" en sal", een jongere vorm van Skr. „Cali", „rijst". Volgens Winslow,Dict, is Tam. „s'amba": A superior kind of rice, sown commonly in July and afterwards trans- planted". De oudere uitspraak van „s'amba" is „champs" (zoo nu nog gespeld). Dit herinnert aan Jay. „tjempa" in „pari tjempa", een soort rijst. Aangezien zoowel 't Zuid-Indische als 't Jay. „chamba." en „tjempa" een vreemd voorkomen hebben, is te vermoeden dat de behandelde uitdrukking eigenlijk beteekent „rijst van Tjampa. Vgl. Champaa in Achter-Indie op Linschoten's kaart. 5) Het is twijfelachtig of wij dit mogen vereenzelvigen met Hind. „bat", gekookte rijst, want Van Linschoten spreekt van rijst „nog in zijn doppen". 6) scheelt weinig. 7) Amandelen als geld was in de 18de eeuw nog in zwang o.a. in Surate, volgens Hamilton, A New Account of the East Indies, II, p. 314. 17 die ordinarische, daermen met int generael ende int Bros ende deur den banck handelt deur gheheel Indien, ende principaellijck in Goa als 'thooft ende stapel vande Orientaelsche plaetsen. Dat 36. capittel. Van de Indianen, genaemt bramenes, welcke zijn eensdeels die menistren vande pagodes ende Indiaensche afgoden, van hare maniere ende leven. D ie bramenes zijn die eerlijckste ende geachtste natie onder die Indiaensche heydenen, want bedienen altoos de op- Bramanes en- perste offitien byde coningh, als rentmeesters, hoofmees- pd re i eds et e rasf afgoden ters, ambassadeurs ende dierghelijcke ampten ; desghelijcks zijn ben et groot ghe- oock die menistren vande pagoden der Indiaensche duyvelsche sien. afgoden. Hebben groote auctoriteijt ende aensien onder't volc, want de coningen gantsch niet uyt en rechten sonder haren raet ende goetduncken ; ende om datmense mach kennen ende vande andere onderscheyden, hebben over het naeckte lijf, to weten : van de schouders dwers over 'tlijf nederwaerts tot beneden aende gor- <165> del ofte doeck, onder die arme drie ofte II vier koordekens 1) ghe- Teecken, waer lijck seghel garen, waermede men haer kendt, ende sullen dat ba fyg aen pe nr i edse_ nemmermeer 2) afdoen, al soudent haer leven costen, want haer tens ende bra- manes kept. professie ende beloften also hout. Zy gaen naeckt, uytghenomen rondtom tlijf eenen doeck gewonden, die haer schamelheyt be- deckt ; hebben oock somwijlen, alsse uyt gaen, eenen enckelen lynen catoenen rock, diese cabaja heeten, slecht aen't lijf van boven tot beneden, ghelijck sommige ander Indianen, als Bania- nen, Gusaretten ende Decanijns. Zy dragen op't hooft eenen wit- ten doeck, sommighe reysen om't hooft gewonden, daer mede zy't hayr bedecken, 'tweick zy nemmermeer afscheeren, dan laugh en- de opghevlucht 3) dragen als die vrouwen ; hebben gemeenlijck aen hare ooren goude ghedrayde ringhen hangen, als oock het mees- tendeel vande ander Indianen. Zy en eeten gheen dingh, dat 'even heeft, dan alleenlijck onder- Der priesteren vrouwengheen h e gede iteer_ houden haer met cruyden ende rijs, noch in geen cranckheyden en 1) Dit is de heilige snoer, Skr. „upav1ta", die niet alleen de Brahmanen, maar ook de Kshatriya's en Vaicya's, als zijnde Arya's, dragen. Een voorschrift omtrent de samenstelling dezer snoer wordt gegeven o.a. in 't Wetboek van Manu II, 44; 64. 2) Behalve bij verontreiniging. 2) Tot een vlecht samengebonden. Naast opvlechten eertijds opvluchten (W.N.T.). 1* 18 ten, die leven sullen haer om gheenen waerom doen ter aderlaten, maer cureren gehadt heb- ben, maer haer met cruyden ende smeringh ende bestrijcken met sandalen kruyden. etc.').en dierghelijcke welriekende houten. In Goa, ende aen die zee cus- ten zijn veel bramenes, die haer gemeenlijck geneeren met crame- rye, cruyden ende aptekeryen int cleijn, maer met weynigh cu- rieusheyt, en vuylichlic. Zijn seer subtijl op hare rekeninge ende schryven, ende scherpsinnich, waerom maecken die ander slechte [56a] Indianen ende 'tghemeen volck wondere beuselingen ende grillen diest 2) van dat hare religie ende superstitien aengaet, ende die Tghemeene ghemeene man gheloven haer als propheten. Het gheene dat haer volcks seltsa- me supersti- des morghens eerst int gesichte comt, dat aenbidden zy dien ghe- tien. heelen da.ch. Die vrouwen hebben maer een doeck om't lijf, als zy uyt gaen, die haer bedeckt van boven 'thooft tot die knien toe ende voorts naeckt ; hebben ringhen deur de neus, om de beenen ende teenen ende den hals, aen elcken arm, beyde handen seven ofte acht rin- ghen ofte manilias, sommighe van silver ende vergult, diet vermo- gen, maer 'tghemeene volck van glas, welcke is ghemeenlijck de dracht van alle Indiaensche vrouwen. Als die vrouwe is van, Mans van ne- seven ende die man van negen jaren, so trouwense, maer en spre- ghen ende vrouwen van ken malcander niet toe, tot dat de vrouwe is om te baren. Ende seven iaren werden tsamen als die bramenes sterft, so vergaderen alle die vrienden ende ma- ghetrout. ken eenen put inde eerde, daer zy veel hout ende goet in smyten, ende wesende jemand van machten, welriecken II de sandalen ende <166> ander cruyderen, rijs, koorn ende ander spijsen, met veel olye, om Der bramanen dat het vier te beter branden soude, ende alsoo smytense den doo- vrouwen offe- ren haer ey- den bramenes daer in, ende alsdan court zijn vrouwe, gheleijt met ghen leven ten geselschap veel speel-lieden ende hare naeste vrienden, al singhende eenighe van haer ghe- liedekens, ofte lofsanghen van hare mans leven, ende die vrienden storven man- nen. geven haer eenen moet ende versterckinge, datse haer man ghe- trouwelijck wil volghen, ende met hem gaen leven inde ander werelt ; so neemt zy dan hare juweelen af, ende deeltse met haer Straffe der maechschap, ende springt al blydelijc ende lachende int vier, ende vrouwen, die hare mans be- wort terstont vande omstaende met hout ende olye verstopt ende graeffenis met haer eygen versmoort ende also met het lichaem van haren man tot asschen doot niet wil verbrant. Ende soo 't sake ware, dat selden ghebeurt, datse haer verselschap- pen. niet met haren man en wil verbranden, soo snijtmense het haer tot 1) Weer een merkwaardig voorbeeld van slechte marginale aantekeningen! (lets er boven is over vrouwen gesproken!) 2) diets. 19 die gront toe af, ende en mach haer leuen dagen gheen juweelen ende cleynodien meer dragen, ende wort voortaen seer verscho- ven 1) ende van alle man veracht als een oneerlijcke vrouwe. Dese usantie van branden ghebruycken oock die eedelen ende princi- paelste van't landt, ende oock sommighe cooplieden, niet jeghen- staende worden alle die doode lichamen (het zy van wie dat is) tot asschen verbrant, ende die vrouwen naer haer mans doot het haer ceremonien, cort afghesneden, en gaen sonder juweelen, waer aen mense kent, tea e m wo venn dat het weduwen zijn. onderhouden. D'oorsake ende den eersten opcomst van die vrouwen met hare doode mans levendigh te branden 2) is naer der Indianer sells ver- tellen, als dat in lange voorleden tyden die vrouwen (gelijck zy seer luxurieus ende onkuijs van natueren ende complexien zijn) hare mans veel om den hals brachten met fenijn, als zy die moede onnatneriij- yt t vdouo waren, gelijck zy daer seer behendigh in zijn , om alsoo beter te wcheenidner ro moghen altemets een verversinghe cryghen, hare onkuijsche be- den ye ng e vn a mn ahnas haer gheerten ende lust te versaden, 'twelcke siende den coningh, dat hy zijn principale heeren, capiteynen ende soldaten, waermede hy zijn staet en coninghrijck moest onderhouden ende beschermen, dat die so() haest consumeerden ende te niet ghinghen door die boosheyt van die vrouwen, heeft het self de soo veel het moghelijck waer willen beletten, waerom een expresselijcke wet heeft ge- [56b] maeckt ende gestatueert, als dat, soo haest als die mans gestorven ende verbrant soude werden, datmender die vrouwe levendigh <167> met soude verbranden, om haer daer door een vreese aen II te ja- Een wet geor- ghen, datse also souden cesseeren, die mans te vergeven, 'twelcke die vrouwen,, int eerste seer scherpelijc onderhouden is gheweest, welverstaen- domiebhroacerhtmenans de, dat het alleen geboden was beroerende die edelluyden, regier- selver leven'- mansl et ders ende bramenes, want het ghemeene volck geen gheweer noch a h mv ee tr bhaerr a n wapenen mogen handelen, en zijn bynaer gelijck slaven ; in som- den, wedetnwicekr-nu ma, dat het metter tijt een gewoonheyt ende costuyme is geble- als ghodbtsd.jienkst yen ende houdent hedensdaeghs voor een punct van haer wet ende lafft. ceremonien van hare duyvelsche religie, ende doent althans uyt vrye ende goede wille, door haer aenporringhe van hare vrienden ende maechschap. Dese bramenes onderhouwen oock sekere vas- 1) V ersta: achteruitgezet. 2) Het is tegenwoordig welbekend dat het hier vermeld gebruik, 't volgen van den man in den dood, „anumarana" in den vedischen tijd nog niet bestond. Ook in Manu en andere Dharmacastra's wordt het geignoreerd. De vrouw die zich opoffert heet Sati, waaruit de Engelschen Suttee gemaakt hebben. 20 tendaghen int jaer, en dat met soo groote abstinentien, dat zy vande gheheele daghen, ja somtijts drie ofte vier daghen zijn son- De bramanes der eeten. Hebben hare pagodes ende afgoden, wiens dienaers ende onderhouden vasteldaghen. menistren zy zijn, daer zy wondere historien ende mirakelen of Fabelen van vertellen, en seggen, dat dese pagodes by haer menschen zijn ge- dat de duy- velsche afgo- weest, ende door hare heylich leven ende goede wercken, in dese den heylighe werelt gedaen, zijn door hare verdiensten int ander leven heylighen menschen sou- den zijn ghe- gheworden, aisse met hare mirakelen deur den duyvel gheopen- weest. baert hebben, ende door haer bevel hare figueren afghemaeckt, inde leelickste ende grouwelickste forme, diemen soude mogen versieren. Dese bidden zy aen ende doen haer offerhande met veel Tvolck ghe- duyvelsche superstitien, ende ghelooven vastelijck, dat het hare looft, dat de pagodes advo- advocaten ende voorspraken by Godt zijn. Ghelooven oock alles 1), caten by Godt datter eenen oppersten godt is, diet al regiert, ende dat die ziele min. onsterffelijck is, maer datse van d'een lijf int ander loopt, so wel van beesten als van menschen, naer hare verdiensten, naer die wet van Pitagoras, wiens discipulen zy seggen te wesen 2). Dat 37. capittel. Vande Gusuratten ende Banjanen van Cambajen. Die Gusuratten ende Banjanen zijn van 'tlandt van Camba- jen, ende hebben veel hare residentie in Goa, Dieu, Chaul, Cochijn ende ander plaetsen van Indien, oorsake hare han- delinghe ende traffijcke, die zy seer sterck dryven in alle coopman- schappen, als coorn, catoenen lywaet, .nil, rijs ende andere waren, principalijck in alle edele ghesteenten, daerse wonder op geslepen zijn ; zy zijn uyter maten II subtijl ende scherpsinnigh op alle reke- <168> De Gusaraten ninghe ende schryven, soo datse hier in niet alleen alle ander In- ende Banianen cloecker dan dianen ende omligghende natien te boven gaen, maer ooc die Por- alle andere In-. dianen oft Por- tugesen, in 3) dieshalven veel avontagien hebben. Verstaen haer tugesen. wonder wel op alle coopmanschappen, en zijn seer loos om jemand te bedrieghen. Dese en eeten oock niet, dat leven ofte bloet heeft, noch en sullen gheen dinck ter werelt, het zy hoe cleijn ende on- 1) Beter zin geeft: alle. 2) Deze verkeerde meening vindt men bij den door Van L. gevolgden G. da Orta, die in Coloq. II, 342, zich aldus uitdrukt : „Banianen, dat zijn degenen die in alien deele de wet van Pythagoras in acht nemen." Ook Camoes, VII, 40, doelt op Pythagoras; vgl. de noot in Ie stuk op blz. 45 en noot 2 op p. 1 van het Ile stuk. 3) Zouden we i.p.v. „in" ook „en" moeten lezen? De Eng. vertaling heeft (I p. 253): „and in this respect they have". 21 nut dat sonde moghen wesen, dat leven heeft, dooden, want ghe- Gusaraten dooden noch loven vastelijck, dat alle dingen sielen hebben ende hare even naes- eeten gheen ten zy, naer die wet van Pitagoras, ende onderhouwen dat straffe- dingh, dat le- ven ontfangen lijck, datse dickwils vande Christenen ofte Portugesen sullen coo- heeft. pen eenighe vogels ofte ander ghedierten, diese int sin hebben te dooden, en laetse weder vlieghen ofte loopen 1). Zy hebben voor een manier in Cambajen, op die weghen ende wildernissen te set- [57a] ten backen met water, ende worpender coorn en andere greynen, om die voghels ende ghedierten te spysen, ende hebben door ghe- heel Cambajen gast-huysen, van 't land daer toe geordineert, daer- Gasthuysen in men alle voghels ende alle ghedierten in cureert ende van alle Cambajen, rme v oge- cranckheyden gheneest met grooten opsicht ende neerstigheyt, e r ende a d i e r til-e n ende nemense in als waer, gelijck oftet menschen waren ; ende geneest. alsse ghesont zijn, latense weder vliegen ende loopen, weicke on- der haer is een werck van groote caritaten ; seggen, dat zy't doen aen haer even naesten. Ende soo zy een luys ofte vloy vangen, en Die van Cam- baj a en dooden sullense niet dooden, dan nemense en settense op een lapken gheen vloyen yewers in eenigh gaetgien inde muer en latense alsoo loopen. Men noch luysen. en mach haer gheen meerder quellagie aen doen als yet te willen dooden in haer presentie ; zy en sullen niet aflaten te bidden en te smeeken met alle ootmoedigheyt, datmen so grooten sonde niet en wil doen, te benemen het leven, dat Godt met ziel ende lijf ge- schapen heeft ; sullen ooc wel gelt offreceren, datmen 't wil laten leven en vrijdom gheven. Zy en eeten oock gheen radijs, ajuijn, Wonderlijcke manieren van loock, noch eenighe cruyderen, die eenige coleur van root hebben, Cambaj a. noch eyeren, want gelooven, datter bloet onder is ; en drincken oock gants geenen wijn, noch en ghenutten gheen azijn, dan al- leenlij ck water. Zijn soo schou van met ander menschen buyten hare natie te eeten ofte aen te roeren, datse eer souden van hongher ende dorst sterven, dan eenige spyse van ander volck slechts aen te raken. Het gheschiet dickwils, datse altemet met die Portugesen sche- pen van Goa nae Cochijn varen om haer waren te slyten, ende met die Portugesen te handelen, ende alsdan maken hare facit 2) <169> van ll soo veel daghen onder weghen te blyven als haer by naer dunckt moghelijck te wesen, waer naer hare provisie met nemen van water ende hare cruyderen, daerse haer met onderhouden ; 1) Het zijn inzonderheid de Jaina's, tot welke sekte de meeste Banianen behooren, die zoo angstvallig zijn. 2) som. 22 ende geschiedende, den tijt langher te vallen als hare rekeninghe Die van Cam- geweest is, en dat hare provisie ende water op is, ghelijck het ghe- bajen soude liever van hon- schiede, als ick van Goa naer Cochijn voer, soo soudense veel lie- ger sterven ver van hongher ende dorst vergaen ende versmachten als yet te dan van ander volcks spijs ne- smaecken en te ghenutten vande spyse en water vande Christenen men ofte be- gheeren. ofte van jemand anders. Zy sullen haer altoos wasschen aleer zy eeten, gelijck oock de bramenes, oock t'elcken, alsse haer ghevoegh doen ofte water maken. Zijn van coleur ghelijck die bramenes geelachtich, ende sommi- ghe wat witter, ende men vint vrouwen onder haer, die in witheyt ende schoonheydt die Portugesen vrouwen te boven gaen 1) ; zijn ghefatsoneert van aensicht, lijf ende leden in als ghelijck die van Cleedingh.e Europa, uytghenomen die coleur. Hare cleedinge is eenen witten van die van Cambaj a. enckelen rock op't bloote lijf vanden hals af slechts ende enckel om 't lijf tot beneden toe, ende inde zyde onder den arm toeghe- bonden ; die schoenen van root leer, voor scherp ende omgecromt ; den baert afgeschoren als die Turcken ; behouden alleen die kne- vels ; draghen op't hooft ghelijck die bramenes eenen witten doeck drie ofte viermaels om gewonden ende recht onder t' hayr aende sterre van't voorhooft ; strijcken alle morgens een weynigh wit sandalo, met water ghemalen, en daer vier oft vijf greijntgiens rijs opgheclapt, 'twelcke die bramenes ooc veel voor een gebruijck hebben ; is een sekere superstitie van hare wet ; hebben ghemeen- lijck het naecte lijf besmeert met sandalo en ander welrieckende [57b] cruyden, daerse wonder goede vrienden af zijn, ghelijck oock alle Indianen, diese veel in alle dinghen ghebruijcken. Hare vrouwen gaen ghelijck die vrouwen vande bramenes. Zij eeten ghelijck de Machometisten ende alle ander Indianen op d'aerde neer. In hare huysen ofte vergaderinghe sitten op d'aerde neder op eenighe mat- ten ofte tapyten, ende laten altoos hare schoenen voor die deur staen, soo datse altoos barvoets in hare huysen gaen, waerom ghe- meenlijck die schoenen die hielen neer cacken 2) om de moyten te sparen van't elcken uyt en aen te doen. Sy hebben noch ander duysent ceremonien en heydensche superstitien, die niet veel be- duyden, waerom alleen die principaelste hebben vertelt, waer aen men ghenoegh can verstaen, wat haerder belanghende is. 11 1) Deze juiste waarneming van Van Linschoten mag men als bewijs aanvoeren dat de Vaicya's, tot welke kaste de Banianen behooren, van zuiver Arisch ras zijn. 2) V gs. W .N .T.: de hielen van hun schoenen neerlopen. 23 <170> Dat 38. capittel. Vande Canaras ende Decanijns. ie Canaras ende Decanijns zijn van 'tland van Decam, dat- men ghemeenlijck Ballagate noemt, gheleghen achter Goa. Dese woonen veel in Goa, alwaerse hare woonplaetsen ende winckels hebben van allerhande fluweel, zyde, satynen, damasten, dat zy vande Portugesen int Bros op coopen, desghelijcks allerhan- de catoenen lywaet, porseleynen ende alle waren van Cambajen, China, Bengallen, &c., dat zy ghelijck die voorcoopers op coopen vande Portugesen ende ander natien ende vercoopent ende slytent weder int cleijn, waer toe hebben hare makelaers van haer eyghen volck, die alle dinghen op loopen 1) ; dese brengen oock alle victua- lien ende lijftochten van't vaste landt inde stadt ende 'teyland van Goa. Hebben hare Indiaensche schepen, daerse met handelen naer Cambaja, Sunda 2) ende het Roode Meyr. Zijn veel van hare gout ende silver smeden, ende die in coper wercken, en seer goede wercluyden ; hebben oock ander veel am- bachten ende handtwercken, als barbiers, medecynen, timmerlie- den en dierghelijcken, die alles in Goa woonen, soo dat zy by naest soo veel in 't ghetal zijn als diePortugesen, mestisen, ende Chris- tenen. Haer cledinghe is ghelijck die Gusuratten ende Benjanen, uyt- ghenomen die schoenen, diese draghen op zijn antijcks, met deur- ghesteken teenen, ende boven toegeregen op die naeckte voeten, diese alparcas 3) noemen ; desghelijcks draghen die baerden ende thayr gelijck alst wast, sonder te scheeren, dan alleenlijck 'thaer opghevlucht ende metten doeck bedeckt, als die Benjanen ende Bramenes ; ooc zijn dese gelijck in coleur ende fatsoen van lijf en leden. Eeten alle dinghen, uytgenomen koyen, varckes ende buf- fels vleijsch ende visch. Houden den os, koe ofte buffel voor hey- Die Canaras ligh, diese gemeenlijck by haer over 't huijs hebben loopen, welcke khooeudenendeebenufofesi zy besmeeren, bestrijcken ende alle vrientschap vande werelt be- voor heyligh. wysen, ende voeden hen met het gheene, dat zy selfs eeten ; ende alsse haer ghevoegh willen doen, comen hare handen daeronder houwen, en smytent alsoo wech ; slaepen des nachts onder haer in 1) zien te verkrijgen (W.N.T.). 2) Er is een Sunda dicht bij Goa, doch bier zal wel 't land Sinde bedoeld zijn. 2) Port. „Alparca", Spaansch „alborga, alpargate", ontleend aan 't Arabisch, waarin het „hennipen sandaal" beteekent; zie Dozy—Engelmann, Gloss. p. 373. 24 huijs, in somma houden hen in als ghelijck oft eenigh verstandigh mensch waer, waermede zy meenen, Godt eenen grooten dienste aen te doen. In haer eeten ende in huijs te sitten, wasschen, reynighen ende ander ceremonien ende super II stitien zijn in als gelijc die brame- [58a] 0 i>7 nes, Gusuratten ende Benjanen. In hare houwelijcken beloven malcanderen van seven ofte acht jaeren 1), ende comen 2) tot elf ende twaelf jaeren houden hare bruyloften ende vergaren by een. Manieren int Alsse bruyloften sullen houden, soo beginnense vierthien daghen huwelijcken vande Canaras te voren, alle daegh tot den dach vande bruyloft, een groot ghe- ende Dec a- laet 3) van trompetten, trommelen, ende beckens, ende duert wel nijns. vierthien daghen daer naer nacht ende dach, met soo grooten ghe- luijt van ghesangh ende hare.instrumenten, datmen hooren noch sien en mach. Den dach van te trouwen soo vergaren die vrienden van beyde zyden ende sitten op die vloer in huijs rontom een vier, ende keeren dat sevenmael om, met sommige woorden, waermede het houwelijck bevestight is, en is te verstaen, datmen met die dochters gheen huwelijcks goet en geeft dan alleenlijck sommige juweelen, als braseletten, oor-ringhen ende diergelijcken van cleij- nen valeur, waermede haer die mans moeten laten ghenoeghen, want die dochters en zijn gheen erfgenamen ; die soonen ervent al; maer onderhouden altoos hare dochters ende susters, tot dat zy trouwen. Doot zijnde worden oock verbrant en somtijts de vrou- wen levendigh met haer, maer niet soo veel als vande bramenes. Een yegelijck van haer volght het ambacht ende neeringhe van zijn ouders, en trouwen mede die dochteren van dien, welcke zy noemen geslachten. Zy hebben hare vasteldaghen ende ceremo- nien ghelijck als de bramenes, want dese zijn ghelijck die leecken, en die bramenes als die gheestelijckheyt, menistren, ende hare af- goden, propheten. Zy pachten oock die tollen ende renten van de Portugesen ende des coninghs vande landen van Bardes, Salsette ende 't eyland van Goa, die onder de jurisdictie van Goa zijn, so datse dickwils door eenige geschillen ende questien in alle rechten moeten compareren, alwaer zy altoos persoonelijck gaen sonder voorspraeck ofte advocaet, ende weten soo wel hare woordt te doen ende te allegieren 4) met die ordinantien ende loyen van Por- 1) Dus: verloven zij rich met elkaar op 7- of 8-jarige leeftijd. 2) Bedoeld is waarschijnlijk: comende. 3) misbaar. 4) aanhalen. isiatkr, uoyogfi .1.1y zavyruf .451 0112Z:012G sua 2ticT .11; uopayfie uva, • cOlOp.42.11Y St ?ITU' 21 smi9uivag- 57'Unti2c SipuvualSitIvemi,71/2- - • - • XL71,1171.2E - • e , c.:i-. ,v,, :e.:A.7 4 "Slit N-urtia,rum rttus et gyuk in Provtneta Ballajatc furra Goam, Bramenes cum mortuus esq , ecundum corm lea= crernaturzstor ese a/warn in gnem cunt ilia coytca , 1 \\\\,\ . \\ .: ~nnnuiuNnuiuni:Ili 414 ,••^••^^- cZigati urhe Cod comitatus L-1/4_11 , _Datiffattc in „ ••••••^••••• • Ca rim Agricola Indus C anaryn Lau, Indorum liberi pro corum corlizetu4 tantum rariori tela contechs E en Inliacns rant ofie Couwman IniflacigiEc Eindircn aislffints manicr is icnizcmt Canaryn. mcl191 met an duninn= Lca&fen &i .14,tiatflultell Indorum cafa-, vilL , et vzec; circa goam . _,....,....... - - _ &TIN piscatorig Goerfium et Cochinerlium , alterg e/vfilido trunco e/vca,vatc , alters , e iluribus funibus covmentats ,Friores.Almadias , alteras Tones et Palguas vivant, implent et hasly,c1r1's aqui recentis- , ?am ad naves defirentes divendant,quanan ma illic numerus _ 7.r...--..- zy-i--_ • -.4\ . ..A V+.. . , \ , ':k -'• -":---.---z:~7-5--2-- ---;:-..----;-7--..--,.._-, -L-----,-rg_7-÷-,1-7:=_- ... . - -,.• ...; .,.l. ,--7----=----i,;:::_-..-_-:-_-.---:_-_---- -: -,..,-_ . ..... .. ',,. ::;-. 4-:.: -..-- .4 -,-. , ... - :-‘,. ten - 5 • .-• , • r , _ , intadift,4 Cii; a lha • - - :-- - - , --- ----,--,-- - ..:, , --t-_-- -_-_.- ----- - - . • ---:--,___Z _ -5 , - >-_-_---,- S' --',----,,---,. 25 tugael, jae tot int gheestelijck toe, dat zy tot een punct weten te seggen, waert geschreven staet, beter als eenige licentiaet inde rechten, en maken hare supplicatie ofte requesten sonder jemandt daer toe te beroepen, dat die Portugesen dickwils verwondert zijn van haer scherpsinnigheyt, gelijck ik menichmael aen haer ge- experimenteert hebbe. Wanneer het noodigh is, haren eedt of te nemen om getuijghe te wesen, soo setmen haer in een cirkel ofte Hoe datmen eenen ronden ringh, ghemaeckt op de vloer van assche, alwaerse ddioeetCsawneaerraesn binnen in staen, leggen haer een weynigh asschen op 't bloote ende aeneedtnn hooft, ende houden de een handt aen 't hooft, ende de andere op <172> de borst, II ende als dan sweeren by haren pagode op hare tael, waer mede sullen die waerheyt segghen van datmen haer vraecht sonder eenige faulten ; want gelooven vastelijck, datse eeuwigh verdoemt soude wesen, soo zy dan eenighe leughens seyden ende die waerheyt verborgen hielden 1). Dit zijn haer principaelste usantien ende ceremonien, hoewel zy noch veel ander hebben, die wy alwillens voor by passeren om die lanckheyt te schuwen. Dat 39. capittel. Van die Canarijns ende corumbijns van Indien. [58b] ie Canarijns 2) ende corumbijns 3) zijn die boeren, ende die gheen, die haer met land-bouwinghe, visscherye ende dier- ghelijcke neeringhe gheneeren, en die Indiaensche palm- boomen (daer die cocus aen wassen) waernemen. Daer zijnder on- Maynattos . der haer, die anders niet en doen als die cleederen wassen, 't welck wcieaessghnengedzk aldaer ghelijck een handwerck ende neeringhe gheuseert wert ; dheiervrote land dese worden ghenaemt maynattos 4). Daer zijn ander, diemen doen. 1) Ook bij de Baliers wordt een eed, volgens 't formulier uitgesproken, als z(56 heilig beschouwd, dat, naar men zegt, gevallen van meineed onbekend zijn. 2) Over 't oneigenlijk gebruik van dezen term vergelijke men Ie stuk p. 132 noot 1. De Kanareezen heeten trouwens bij Van Linschoten niet Canarijns, maar Canaras; zie Cap. 38, begin. 3) Tamil „kuclumbi", letterlijk ons „huisman"; Konkani. „kunambi, Mahratsch kunbi", landman; alles uit Sanskrit „kutumbi" (stam „kutumbin"). 4) Dit woord, ook ter loops vermeld door G. da Orta, II, 393, als maynato, „was- scher van kleeren" is, juister gespeld: „mannattu", blijkbaar een gewijzigde Mala- baarsche vorm van Malay. „mannatti, Tam. „vannatti", waschvrouw, bleekster". Het woord heeft zijn weg gevonden ook in 't Jay. als „menatu" of „penatu", Maleisch „minatu" en „binatu", opmerkelijk genoeg met dezelfde geslachtsverwarring. Het mannelijke is „mannan", Tam. „vannan", wasscher, bleeker; meervoud: „vannar". Uit dit laatste is te verklaren Mal. „minara", met misverstand van den meervouds- vorm. 2 26 heet patamares 1), welcke dienen alleenlijck voor boden om brie- ven ende boodschappen van d'een plaets op d'ander te bestellen over landt, des winters, alsmen de zee niet en mach gebruijcken. Dese Canarijns ende corumbijns zijn die verachtste ende misera- belste vande Indianen, ende leven seer armelijck, ende onderhou- den haer met cleyne kosten ; eeten alle dingen, uytghenomen koyen, ossen, buffels, verckens ende hoenderen vleijs ; hebben hare religie ghelijck die Decanijns ende Canaras ; want zijn alle van een landt ende manieren, met weynighe differentie. Gaen 11 gants <173)> naeckt, uytghenomen die schamelheyt met een lapken bedect. Die vrouwen gaen met een doeck om 't lijf gebonden, beneden den navel tot die halve dyen toecomende, ende slaet dan d'ander eynd over die eene schouder, soo dat die halve borsten bedeckt zijn. Zijn van coleur swartachtigh ofte doncker bruijn. Veel van dese zijnder Christenen ghedoopt, overmidts dat hare meeste habitatie is aende zee-cant ende naestghelegen landen aen Goa, oorsake dat de palm-boomen wassen aende zee-cant ende oeveren vande rivieren ende wateren. Ende het rijs wort ghesaijt op leegh land, dat swinters met water bedeckt is, waermede dese Canarijns haer onderhouden. Dese brengen hoenderen, fruijt, melck, eyeren ende ander dierghelijcke waren van 't landt inde standt 2) te coop. Huijsraet, die Woonen in cleyne stroye huyskens, en hebben so cleyne deuren, de Canarijns ghemeenlijck datmender al cruypende moet in oft uyt comen. Hare huysraet is hebben. een mat op d'eerde om te slapen, een put ofte cuij1 inde vloer om 't rijs te stampen, ende een pot ofte twee om 't rijs te koken, ende alsoo levense ; ende genereren soo veel, dat wonder is, want hebben gemeenlijck het huijs vol kinderen, dattet crielt, en loopen al naeckt, tot datse seven oft acht jaren oudt zijn ; dan bedeckense haer schamelheydt. Wanneer die vrouwen baren, gheschiedt dick- wils, datse alleen in huijs zijn, terwyle die man int veldt is, ghe- lijckt my eens ghebeurt is, gaende met andere goede vrienden wan- delen in 't velt deur de dorpen ende wooninghen van dese Cana- rijns, ende om dat ons dorste, gingen by een van dese Canarijns huyskens om water te eysschen om ons dorst te laven, dat zy ghe- meenlijck drincken uyt eenen cooperen tuijt kan, om alsoo sonder 1) Ook dit woord komt voor bij Orta, t.a.p. als patatnar, vertolkt met „caminheiro" d.i. koerier. Mahratsch „patemari" wordt door Molesworth (Mahr. Wdb.) verklaard, als samengesteld uit „patty", tijding ,en „marl", brenger. Zie Hobson-Jobson, s.v. Pattamar, Patimar. 2) De bedoeling is blijkbaar: stad. 27 den mont te raken van hoogh in te storten, welcke is alle het metael, datse in huijs hebben. So gheschiedent, om dat my den dorst meest quelden, booghde my ter neder ende stac mijn hooft inde deur, eyschende wat waters ; so worden ic gewaer een vrouwe, Die vrouwen vande Cana- die alleen in huijs was, en bant vast haren doec om haer middel, rijns baren de kinderen al- hebbende voorhaer staen eenen bac van hout (die de Portugesen leen sonder gamello 1) noemen) vol waters, ende stont en wiesch een kinde- eenighe hulpe. ken, dat zy op die stont sonder yemants hulpe noch by wesen ge- baert hadde, ende gewasschen zijnde, leyden zy 't naect op d'eer- de neder, op een groot vygen blat van Indien, en badt my, dat ic [59a] wat vertoeven wilde, zy soude my terstont water geven. Als ick van haer verstondt, dat zy 't kindt ter stont sonder jemands hulpe <174> ghebaert hadde, verginck my den lust II van drincken van haer handt, en ginck op een ander water eysschen, en saghen die self de vrouwe een weynigh daer naer achter en voor haer huijs loopen, gelijck oft haer niet gheschiet en waer, en van gheen kints-baren en wist ; en die kinderen werden alsoo opgevoet, geheel naeckt, sonder dat zyse yet meer doen als reynighen ende havenen 2) in cout water, en wassen alsoo op met soo goeder ghesontheyt ende gerascheyt 3) van lijf en leden als die kinderen in dese landen met alle diensten, bewaringe ende opsicht, en comen dickwils tot haer hondert jaren, sonder dat haer hooft noch tant wee en doet, noch een tant uyt den mont faelgeert. Dese dragen alleenlijck een vlock hayrs ofte top op de cruyn van 't hooft ; dat latense lanck wassen, die rest van 't hayr snydense cort af. Zijn seer expert op 't swemmen en duycken ; varen inde rivieren De Canarijns ende coram- in schuytgiens, genaemt almadias 4) , die sommighe van een hout bynen zijn seer constigh in't zijn uyt-gheholt, en soo cleyn, dat een man qualijck ghenoegh daer swemmen en- in can sitten ; en 'tgheschiet dickwils, datse omtuymelen, somtijts de duijcken. drie ofte viermaels, eerse over die rivier comen, en zy springender uyt int water en keerense weder om hoogh ende hoosent water uyt, ende gaender weder in sitten. Zijn soo miserabel 5), datser souden laten om een penningh gees- selen. Eeten soo weynigh, dat het schijnt, datse byde wint leven ; zijn oock meest magher ende swack van leden, van luttel cracht, 1) Of „gamella". Ook Spaansch „gamella", houten nap; trog; Fransch „gamelle", zooals men weet, ook in gebruik bij onze soldaten. 2) Z. v. a. verschoonen, schoon houden. 3) D.i. rapheid. 4) Vgl. Ie stuk p. 29. 5) D.i. armoedig. 28 en seer cleijn hertigh, waerom haer die Portugeesen groote ville- nye ende ultragie aen doen, en tracteren 1) haer als houden en beesten. In haer trouwen ende sterven hebben die manieren ende usan- tien vande Decanijns en Canaras, desghelijcks oock in haer reli- gien ende ceremonien. Als die man doodt is, wert verbrandt, ende die vrouwe snijt haer hayr of ende breeckt alle juwelen, die zy, doch weynigh van deijnder weerden, hebben, want zijn meest van glas. By dese naervolghende figueren machmen sien naer 't leven die Decanijns ofte Canaras, ofte die coopman van Goa, desgelijcks die Banjane ofte Gusuratten van Cambajen, met die bramenes ende zijn vrouwe, op welcke manier gaen alle die vrouwen, soo vande Benjanen, Decanijns, Mooren ende Indianen, die in Indien woonen ; hoe die van Goa ende Ballagate haer bruyloften houden onder die Decanijns ende Canaras ; oock mede die maniere, hoe de vrouwen haer levent 2) met haren dooden man verbranden ; hoe den ambas- sadeur vanden Hidalcam binnen Goa zijnen staet hout II en lancks <175> de strate ghedraghen wert ; oock waerachtige afbeeldinge vanden Canarijn met zijn vrouwe, ende die manier, hoe die Indiaensche heydenen kinderen opghevoet werden, ende die soldaet in Balla- gate, diese lascarijn 3) noemen, met die heydensche lichte vrou- wen, geheeten balliadera 4), dat is dantstersche, om datmense daer toe ghemeenlijck ghebruijckt in eenighe feesten ende open- baer speelen, ende oock een yeghelijck gherijffelijck om een deijn gelt ; woonen veel binnen Goa ; desgelijcks die dorpen ende woo- ninghen vande Decanijns, en ooc die Canarijns en corumbijns, hare manieren van huysen, en hoe datse inde rivieren varen met haer schuytkens, waer by ick ghevoeght hebbe die maniere vande schuyten van die Malabaren van Cochijn, om daer naer gheen capittel op zijn selven to maken. 1) behandelen. 2) De tekst heett: leven. $) Uit Perzisch „lasjkari", soldaat. 4) Port. „bailadeira". Hieruit „bayadere". Tegenwoordig spreken de Engelschen van „nautch-girls", dat ook „dansmeiden" beteekent. 29 [59b1 Dat 40. capittel. Vande Arabyers ende Abexijns, die in Indien resideren. Arabyers ende Habassijns zijnder veel in Indien, waer van die Arabyen volgen die wet van Mahomet, ende de Abexijns zijn sommighe Machometisten ende etlijcke Christenen, op haer manier, want zijn uyt Paep-jans land, 'twelcke streckt achter Mo- sambique in ./Ethiopix, tot by't Roode Meyr, ende rivier Nilus in iEgipten, ende door die ghemeenschap vande Mooren ende Macho- metisten zijnder veel met die secte besmet ; daer zijnder in Indien veel, die captyven ende slaven zijn, soo mans als vrouwen, die daer uyt /Ethiopia ghebracht worden ende vercocht als ander natien van Orienten. Die Abexijns, die Christenen zijn, hebben in haer aengesicht vier ghebrande tekenen in cruijs-wijs, te weten boven haeren nuese tusschen die ooghen tot het halve voorhooft, ende aen beyde zyden vande ooghen dwers tot naer die ooren toe, De Abexijns teeckenen de ende vande onderste lippe tot over die kin, welck haren doop is 1), Christenen in't aensicht met alsse Christen gemaeckt worden, inde plaets datmen by ons het vier teijckenen water ghebruyckt. Dese Abexijns ende Arabyers (te weten die vry in plaets van- den doop. zijn) dienen in gheheel Indien voor bootsghesellen en zee-varent volck op die coopvaerders, die van Goa naer China, Iapon, Ben- <176> gala, Malacca, Ormus II ende alle weghen van Orienten varen, wantmen aldaer anders gheen bootsgesellen en gebruijckt, noch oock anders gheen en zijn, om dat die Portugesen (al ist datse voor bootsghesellen naer Indien gecomen zijn, ende in Portugael al haer leven schuijtvoerders gheweest hebben) sulcks haer souden schamen te doen, ende een groote oneere ende verachtinghe van haerder persoonen wesen, ende groote verminderinge van haerder estimatie ende autoriteijt, daer voor zy in Indien zijn gehouden, ende haer selven voor uytgheven, dan alleenlijck varen wel voor schippers, maer doen haer capiteynen noemen, oock voor stuer- luyden ende hooghbootsman, maer minder niet ; want soo't een trap leeger quam, souden al haer leven een groot verwijt ende schande wesen, 'twelcke die Portugesen natie om gheenen waer- om en stont te lyden. Dese Abexijns en Arabyers dienen om cleijn gelt, en zijn seer onderdanigh, alsse haer verhuert hebben, soo datse altemets ghe- 1) Marco Polo is de eerste geweest die dit gebruik beschreven en ten onrechte met den doop verward heeft; zie hieromtrent Yule, Marco Polo, 3de ed. p. 427. 30 smeten 1) worden niet als slaven maer als honden, 'twelcke zy met groote pacientie verdragen, sonder tegensprekinghe. Hebben ghe- meenlijck hare vrouwen ende kinderen mede by haer int schip, daerse op verhuert zijn, die altoos op die reijs, waer datse varen, met haer zijn, en koken haer eyghen eeten, welcke is rijs in water gesoden, met ghesouten visch ghegeten ; ende d'oorsake, datse die vrouwen int schip wel lyden mogen, is daerom, dat die schepen maer somers die zee ghebruijcken, die dan altoos stil water ende seer vaerbaer is met deurgaende winden. Hebben ghemeenlijck maer een Portugees oft twee, die capiteijn, schipper en stuerman is, ende alsdan isser een ghelijck hooghbootsman, 'twelcke ghe- meenlijck een Arabyer is ; dese noemense mocadon 2), ende is re- gierder vande Abexijns ende Arabissche bootsghesellen, diese an- der zijn ghewelt ende bevel heeft, ghelijck oft zijn slaven ende eyghenen 3) waren. Dese mocadon is die gheene, die met die heer- [60a] schap van 't schip contracteert voor soo veel bootsghesellen te leveren, ende men doet hem alleenlijck betalinghe ende rekenin- ghe van't maent gelt, ende alsdan heeft by met die bootsghesellen zijn particulier rekeninghe, daer hem 'theerschap van 't schip niet met en moijt, noch te doen en heeft. Die schepen en gebruijcken gheen vaten met water, alsse varen, om clatter in gheheel Indien gheen en zijn noch ghemaeckt wor- den, dan die van Portugael aldaer gebracht worden, en van die II Portugaelsche schepen overschieten, ende inde plaets vande vaten <177> ghebruijcken eenen grooten vierkanten houten back, byde groote mast, op de gront vande kiel van 't schip, welcke is wel bepeckt ende ghesloten, waer inne voeren soo veel waters als haer dunckt (op de reijs, diese doen willen) noodigh te wesen. Die capiteijn, schipper ofte stuerman ende die cooplieden ende passagiers heb- ben elck hare victualie voor haer selven, ende haer water in die Indiaensche groote potten, diemen martavanas heet, waer van ick op een ander inde beschryvinghe van Pegu ghetracteert hebbe. Dit volck is soo ghedienstigh ende gewilligh, dat, sooder maer een hoet jemand van 't hooft int water, ja inde opebaer zee way- de, oft yet anders, dat van 't schip over boort viel, sullender ter- ') D.i. geslagen. 2) Port. „mocadao", patron de barque, uit Arab. „mulsaddam". Bij de Alcala „pi- lot° de mar principal". Zie Dozy—Engelmann, Glossaire, p. 515. 3) D.i. eigenhoorigen, onderhoorigen. Naute Arabes guibus naves fuas regenias in quibus cum embus ut ylurimum habitant. committun AraKji‘erfeccertigdin , wek& cue ‘Portu effin Cacr cceien vertrouwen -tc ryeren,in vicam.fi pod net Baer rtp;ven ince rwoonat iEthio_pum c _Mocambyquc ct .conterminis rgionibus icon quarum al i Chrisliani ak Gentiles vcrum majorpars Maurituf C tyPCS vocant_ 31 stont naer springen 1) met cleeren met al, tot datset weer hebben ; want swemmen ghelijck visschen. Ende als het schip inde haven ofte rivier leijdt, ende datse alle ghelijck aen landt willen gaen, soo varense int boot te samen aen landt, ende alsdan soo isser een, die brengt het boot weder aen 't schip en bindt het vast, en comt dan al swemmende aen land, desghelijcks alsser weder willen aen varen; en soo zyder onwilligh toe waren van over boort te springhen om een cleyne oorsake oft yet anders te doen, wordender van haren mocadon ofte schipper toe ghedwonghen met slagen, 'twelck zy weynigh daer toe laten comen, want zy't meest uyt haer selven doen, en d'een wil altoos de eerst voor d'ander wesen om hare ghe- willigheyt te bewysen. Alsse yet doen ofte trecken 2), is al sing- hende, den eenen voor aen ende daer naer die ander gelijckelijck antwoordende met een voijs ende accoort, dat het schijnt een mu- Al wat de Abe- xijns doen, sijcke te wesen. Haer exercitien op 't landt is den gheheelen dagh doense al sin- te drincken ende inde kroeghen te sitten met die vrouwen ende ranndi gee, nmveot ysso kinderen altemets ghelijckelijck, ende alsdan loopense hand aen dat het schijnt musijck te we- hand lancks de straten, al vallende gints en weer, en bedryven een sen. wonder ghelaet met singhen en ander figueren en grimmagie, die- se maken. Hare vrouwen dragen oock boxsens aen, naer die usan- tie vande Arabyers ende Machometisten. II <178> Dat 41. capittel. Vande swarten van Mossambique, diemen noemt Caffres, hare usantien ende manieren. ie swerten (ofte Caffres ghenaemt) van't land van Mossam- bique en alle die custe van .1Ethiopia ende te landewaerts binnen tot die Cabo de bona Esperansa loopen alle int ge- meen geheel naect, hoe wel dat die van Mossambique (te weten die vrou persoonen) haer een weynigh bedecken, en dat door die com- municatie, diese met die Portugesen hebben, die haer in mange- linghe 3) van gout, yvoren-been en ander dingen catoenen lywaet [60b] uyt Indien brenghen, dat haer te lande binnewaerts ende naer die Cabo toe ghebreeckt, waerom zy haer bedecken met die cleederen, De Caffres 1) leder reiziger die te Aden geweest is, is in de gelegenheid geweest proeven hier- van te zien. Het zijn meestal Somali's die men daar ziet zwemmen en duiken als vis- schen. 2) Betekent bier waarschijnlijk: zich toeleggen op. 3) D. i. „in ruil". 32 cleeden haer die Adam int paradijs aen hadde. Zijn alle int ghemeen peck swert, met cleederen gelijck Adam met ghekrult versengt hayr opt hoof ende baert ' , die seer we int paradijs ghehadt heeft. nigh is, platte breede en stompe neusen, groote dicke lippen ; som- mige hebben gaten boven ende onder door de lippen en somtijts bezyden de mont deur de wangen, daer zy dan een beentgien in steken ; dat houden zy voor een frayigheyt ende schoonheyt. Daer zijnder wel onder haer, die hebben het gheheele lijf ende aenghe- Sommighe sight bestreken ende ghepickeert met heet yser, en gants end'al vande Caffres pickeren haer bemalen, by naest ghelijck het gheperst en ghefigureert satijn en lijf met een heet yser, dat damast ; daer hebben zy een wondere hoverdye met, en meenen, het schijnt ge- datter gheen schoonder personagien inde werelt en zijn als zy, soo lijck ghefigu- reert satijn. dat, wanneerse ons sien, ende wit gecleet volck, houdender haren spot met ende belacchen ons als monstren en grimaensighten. En als zy een duyvelsche figuere willen maken ofte bethoonen, soo Sommighe inventeren zy een witte ende gecleet personagie, in somma mee- vande Caffres vylen haer tan- nen en geloven gantschelijck, dat zy de rechte coleur van men- dghenelhijeceklsperhiee-rp schen (en dat wy een valsche ende bastaert verwe) hebben. Men men. vinter onder haer, die vylen alle die tanden scherp ende puntigh onder af, ghelijck naghels ende priemen, dat zy oock voor een cierlickheyt hebben. Daer zijnder veel onder haer, die de wet van Machomet onder- houwen, te weten aende custe van Abex ofte Melinde ende ront- om ende in Mossambique, om die nae gheleghentheyt van't Roode Meyr ende die Arabissche Machometisten, die aihier hare daghe- lijckse vaert ende handel houden, ghelijckse oock deden op alle havens, plaetsen ende eylanden van geheel Orienten voorde Por- tugesen ontdeckinge ende conquesta van Indien, waermede alle II die Orientaelsche quartieren (daerse haer traffijcke gehadt heb- <179) ben) met haer duyvelsche secte besmet hebben, en over al haer fenijn uytghespoghen, 'twelck een vande principaelste oorsake ende beletsels geweest is, dat het evangelium daer so weynigh ver- breyt en aenghenomen is, door die pestilentische sieckte ende Ma- chometische opinie, die in haer gants verwortelt was ende 'tgeheele lijf ghecorrumpeert hadde. Daer zijnder oock sommighe, die Chris- tenen geworden zijn, vande Portugesen daer toe beweeght, maer daer en wort sonderlinghe niet veel moeyten om ghedaen om haer 'tChristen gheloof te vercondigen, oorsake datter niet veel profijts De Jesuijten te doen is, en oock, dat het een onghesont landt ende lucht is, soecken een waerom die Jesuijten haer wel wachten, daer habitatie te maken, 33 want en siender niet veel voordeels uyt te halen 1), ghelijckse wel gemackelij- cken yver te- uyt Indien ende 't eyland van Iapon en ander weghen doen, daer gen 2) Gods zy 't vol allerhande bloemen van rijckdommen vinden, om met woort. het sogh van dien haren byekorf te vermeerderen ende hare onver- sadelijcke gierigheyt een ghenoeghen te doen. Die meesten hoop vande Caffres leven onder haer ghelijck bees- De Caffres woonen met ten ofte wilde menschen, niet tegenstaende hebben hare wonin- hoopen by malcander, en- ghen ende vergaderinge van huysen, ghelijck dorpen, alwaer zy de over elcke hare gemeenschap houden, hebbende elcke dorpe zijn coningh of- hoop is een co- ningh, die te beer, die zy onderdanigh ende ghehoorsaem zijn, en voeren ghe- steegh teghen malcander oor- meenlijck tegen malcanderen oorlogh, d'een pleck ofte dorp tegen loch voeren. den anderen. Hebben onder haer recht ende justitie, met weynigh [61a] polityen van 'tgheen, dat die wereltlijcke ordinantie ende goede regieringhe belanghende is ; maer wat het gheloof ende religie is aengaende en weten nieuwers af, dan leven ghelijck beesten son- der eenighe wetenschap van God ofte eenighe ghelijckenis ofte schijnsel van dien. Onderhouden haer met jacht, die zy in 't wilt op jaghen, ende vanghen, wat dat zy vinden. Eeten oock vleijsch vande olyphanten en ander wilde beesten, ende van die olyphants tanden maken zy hare wapenen ende gheweer inde plaets van <180> yser ende stael. Voeren ghemeenlijck oorloghe II teghens malkan- deren ; ende sommighe onder haer eeten menschen vleesch. Daer zijnder oock, die 't niet en eeten, maer vercoopen malkanderen, alse yemandt inde oorloge vanghen, te weten, die met die Portu- gesen ghemeenschap hebben, aen wien zyse comen veylen, om eenige mangelinghen van cattoenen lywaet en ander dingen van Indien. Hebben onder haer een gebruijc, dat, wanneerse ten oor- loghe gaen teghen hare vyanden, dat so zy den slach winnen ofte yemant om brengen, wie die meeste vanght ofte doot smijt, dat zijn onder haer de gheachtste ende eerlickste 3), van grooten aen- 1) Deze voorstelling is partijdig, en vermoedelijk afkomstig van Dominikanen of andere, den Jezuieten vijandig gezinde Orden. De Jezuiet Gonzalo de Silveira verkon- digde met goed gevolg in Monomotapa 't Evangelie, totdat hij in 1561 aldaar den marteldood stierf. Jarric (Rerum Indicarum Thesaurus) II, p. 151, zegt : „Nullus dein- de Sociorum (Societatis Jesu) in Monomotapam ibidem ut resideret missus est, non quod sterile solum, ut haeretici nonnulli objiciunt, subterfugerint . . . . Causa igitur haec est, quod Religiosi D. Dominici hanc Christi vineam doctrina et vitae exemplo colendam susciperint. Societas itaque ne falcem in massem mittat alienam, Monoma- tapae abstinet, ne alios cultores offendat". Vgl. het gebeurde in Japan, Ie stuk p. 120 v. Alles wat van de Jezuieten gezegd wordt in den tekst, is verzwegen in de Lat. vertaling. 2) V ersta: in strijd met. $) D.i. meest gederde. 34 De Caffres sien ; ende om sulcx te ghetuygen, als zy voor haren coningh co- snyden al de ghene, diese men, so snyden zy die manlickheden af van so menigh alser ghe- vanghen ofte dooden, de doot hebben ofte gevangen, die zy dan weder laten loopen, om manlijckheyt niet meer te genereren, die haer soude moghen beschadighen ; af ende pre- senterense de drooghen die wel te deghe, op datse niet en moghen verrotten, coning, mids de selve een ende droogh wesende, comen voor haren coningh met een eerbie- voor een voor dinge, in presentie vande principaelste van 't dorp, ende nemen- den coningh uytspouwen- der een en een 1) inde mont, en spouwense also voor des coninghs de met haer mont, die hy voeten neer, 'twelck de coningh met een groote danck-segginghe op doet rapen ende haer tot ontfanght, ende om den self den te vergelden hare vromigheden 2) haer groote eer met eenighe vereeringe, so doet hy alle die uytghespoghen map- wederom schenckt. lickheden oprapen ende geeftse hem weder tot een present ende tytel van eeren ende verheffinghe, waer mede zy voort aen ghe- acht werden als ridders, ende nemen alle die manlickheden, die hem den coningh alsoo weder vereert heeft, maken daer een vijf- tigh 3) ofte rijghsnoer af, ende als zy dan eenige bruijts trouwen, De Caffres ry- ofte hebbende eenighe feesten, so comen die bruyden ofte huijs- ghen al de manlickhey- vrouwen vande self de ridders met alle die manlickheden om hare den, diese cry- ghen, aen een halsen hangen, 't welck onder haer so grooten eere is als by ons het snoer ende Guide Vlies ofte de Jartier van Enghelandt te dragen, en de bruy- hanghense haer bruijds den ofte vrouwen van alsulcken ridders met hare voorseyde vijfti- om haren hals in plaets van gen zijn daer meer mede verheven dan of se na haer duncken co- een gouwe ke- ninghinnen vander werelt waren. ten, 'twelck in dit landt groo- Van Mossambique werden dese Caffres in grooter menichte naer te eer is. Indien gevoert, en ghebuert dickwils, datmen tot Mossambique coopt een man ofte vrou persoon van volwassen jaren om 2. ofte 3. ducaten 'tstuc ; als die Portugesche schepen daer comen om ver- versinge ende water te nemen, geldense wat meer om de menighte vande coopers, dieder dan II zijn. D'oorsake, datter in Indien soo <181> veel slaven ende captiven van alle natien te coop comen ende ghe- bracht werden, is daer om, datmen gemeenlijck alle 10. ofte 12. mylen landts, ja by naest elcke stadt ende dorp een sonderlingh coningh ende regieringhe van volck heeft, die malkanderen in al onghelijck zijn, in wet, spraeck ende manieren, waer door meesten- deel met malkanderen oorlogen, ende die aen beyde zyden ghe- vanghen worden, houden zy voor slaven ende eygen, en vercoo- [61b] 1) V ersta: een voor een. 2) D.i. moedige daden. De Lat. vertaler heeft hier aanmerkelijk bekort. 3) Bidsnoer van 5 x xo kralen, paternoster, rozenkrans (Mnl. Wb. &v. villtich) 35 pen also malkanderen als beesten. Die 't ongeluc valt, dat by vant ghetal vande ghevangenen is, moet geduldich wesen, daer zy ooc niet veel swarigheyts in en thoonen ; alsmen 't haer vraecht, hoe zy daer in te vreden zijn, seggen, dat zy daer wel met connen pas- seren, aengesien hare planeet 1) also houdende is, maer dat hare vrienden ende patriotten dat wel sullen wreken op die gheen, die 't haer ghedaen hebben. cock inden tijt van honger ofte noot moghen die ouders hare kinderen vercoopen, gelijck het geschiede De ouders vande Caffres in mynen tijt, datter op 't vaste landt ende omliggende quartieren vercoopen haer eyghen kinde- van Goa sukken dieren tijt was, dat die ouders quamen tot Goa ren in hongers ende ander plaetsen vande Portugesen hare Enders vercoopen by noot. menichte, om kleynen prijs, om haren buijck te versaden ick heb sien gheven jonghskens van 8. en 10. jaren om 5. oft 6. maten rijs, sommige om 3. 4. ducaten elck. Daer warender, die haer in persoon met vrouwen en kinderen quamen voor captiven offreceren, dat mense alleenlijck wilde de cost geven ende onderhouden. Ende om dat die Portugesen over al haren handel dryven, als wy op veel plaetsen aengewesen hebben, is d' oorsake, clatter so groote me- nichte van alle wegen ghebrocht ende verkocht werden, want die Portugesen daer haren handel van coopen ende vercoopen met dryven als met eenighe ander coopmanschappen ende waren. Wat die beschryvinge van de Caffres ende 'tlandt van Mossambique meer aengaet, hebbe op een ander eensdeels verclaert inde be- schryvinghe van Mossambique. Hier na volgen die figueren vande Arrabijns ende Abessijns met hare vrouwen, so als zy in Indien gaen desgelijcks die atbeel- dinge vande Caffres, so mans als vrouwen, ghelijck als zy in Mos. sambique langhs de strate gaen, alles na de warachtigheyt uy gheworpen 2) ende afghemaelt, etc. II 1) Dit kan alleen op Indiers slaan of anderen die aan astrologie ge en, niet op Kaffers. 2) D.i..in teekening gebracht. 36 Dat 42. capittel. <182 Vande Malabaren ende nayros 1) in Indien, hare manieren ende costumen. e Malabaren zijn die gene, die bewoonen het land ende zee- custen tusschen Goa ende die C. de Comorijn, van Goa zuydwaert, al waer die peper wast. Hebben een tael 2) op haer selven, ende 'tlandt is ghedeelt in veel coninghrijcken, als wy hide beschryvinge vande custen verclaert hebben. Dese zijn die meeste ende schadelijckste vyanden vande Portugesen, ende doen haer groote quellagie ende wreede oorloghe te water ; zijn wreet en seer stout van natueren ; gaen naeckt, behalven die schamelheyt bedect, die vrouwen desgelijcks ; hebben maer eenen doeck bene- den den navel tot die halve dyen toe, en voorts gantsch naeckt ; zijn sterck van leden ; seer vermeten en opgeblasen ; van coluer geheel swart, doch seer glat en reijn van huijt ende hays , 'twelck zy gemeenlijck bestrijcken met olye, om dat te doen blincken. Dragen het hayr so lanck alst wast, boven op den top of to cruijn. van 'thooft met eenen knoop opgebonden, so wel mans als vrou- wen. Hebben die lellen vande ooren open, en so groot, datse tot op die schouderen hangen, ende hoe zy langer en wyder open zijn, hoe 't wider haer meer geacht is en voor een schoonheyt ghehou- wen. Van aenghesicht, lijf ende leden zijn in als ghefatsoneert als die van' Europa sonder eenighe differentie dan alleenlijck inde coluer 3). Die mans zijn ghemeenlijck seer hayrachtigh ende ruijch [62a) op de borste ende 'tgeheele lijf. Zijn die luxurieuste ende onkuyste natie diemen in gheheel Orienten mach vinden, soo Batmen wey- Men vint wey- nigh meyskens over die 7. oft 8. jaren vint, die haer maeghdom nigh meyskens onder de Mala- noch hebben, en terstont gemeen ende gherieffelijck aen een jege- bren, die acht jaren out zijn- lijck zijn om eenen kleynen penninc, waer van zy weynigh schande de haer maech- maken. In haer huijs houwen zijn weynigh curieus ; hebben die dom hebben. huysen ende huijs-raet verscheyden vande Canarijns ende corum- bijns van Goa. Hare afgoderye, cerimonien ende superstitien zijn ghelijck die andere Indianen. Dese Malabaren zijn tweederley soorten van volck, te weten 1) Malayalam Nayar (my. van Nayan) de regeerende stand in Malabar. Het woord is afgeleid uit Skr. ndyaka, leider, hoofdman, heer. Hoewel de Nairs de heerschende stand kunnen heeten, staan in rang de Brahmanen boven hen. 2) Het Malayalam, nauw verwant met het Tamil. 3) Dit is volkomen juist. 37 den adel, diemen noemt nayros, dat zijn soldaten, die alleenelijck <183> die wapenen draghen en II handelen ; d'ander ghemeen volck wor- den ghenoemt polias ; deze en moghen gheen geweer dragen noch gebruijcken 1). Die nayros moeten altoos, waerse gaen ofte staen, hare wapenen, daerse op gheset zijn, by haer draghen en altoos bereyt wesen tot des coninghs dienste ende ghelieven. Daer zijn sommighe, die dragen altoos een bloodt rappier ofte cortelas in hare rechter handt ende een groote rondasse inde linckerhandt. Dese rondasse zijn seer groot en van licht hout gemaeckt, so datse, alse willen, het geheele lijf onder connen berghen en bedecken ; zijnder seer op bedreven ende lichtveerdigh met, ende alse langs de wegh gaen, machmense van verre hooren comen, want maken al- De Malabren gaen langhs de toos groot gherucht te slaen met het ghevest van 't rappier tegen wegh met groo- te rondassen die rondassen, om datmense hooren soude. Daer zijn ander, die ende swaer- dragen altoos een boghe ende een bos pylen op haren rugh, waer den, ende slaent op zy wonder expert zijn ; ander dragen lange spiessen, sommige flet gevest daer op, om roers, met die lont altoos ontsteecken om den arm ghewonden, en datmense hoo- zijn de beste loopen, diemen haers ghelijcke in Europa niet en sou- ren soude. de beter mogen vinden, en wetender ooc soo wel met om te gaen, datse die Portugesen geen avontagie en gheven. Alwaerse gaen, moeten altoos haer geweer by haer dragen, nacht ende dagh. Gheen van haer en is getrout, noch en mogen niet trouwen van De Malabren alle haer leven, dan haer is vry ende geoorloft te slapen by de dock- mw yo vg ee nil. 1 rh oe ue n_ ters vande nayros 2) ofte by wien dat haer lust en gelieft, van wat wen 3)' vrouwen dattet soude moghen wesen ; al zijnse schoon ghetrout, als den nayro maer lust heeft, gaet yewers in een huijs, daer 't hem ghelieft, set zijn geweer aenden inganck van 't huijs aende straet, De nayros mbo- gwie e n datses l a pe nw i iy ende gaet en beschickt zijn dingen met die vrouwe ofte dochter vanden huyse, met open duere, sonder dat by vreese heeft, dat le' hem yemandt sal verstueren ofte beletten, want wie datter voor- by gaet, jae al waert de self de man van 't huijs, siende die wape- 1) Een nog aanzienlijker stand dan die der Nairs wordt gevormd door de Brahma- nen in Malabar, van wie de Nambilri's de voornaamsten zijn. Met „Polias" zijn be- doeld de Puliyar (enkelv. Puliyan), een zeer lage, onreine kaste. In het Tamil heeten Puleiyar lieden van een zeer lage kaste, gemeen yolk. Een beter overzicht van de kas- ten in Malabar dan Kier bij onzen schrijver kan men vinden bij Varthema, Itinerario, ed. 1885 p. 132v, aangehaald in Hobson-Jobson, s.v. Polea. 2) Ook Barbosa (zie aanhaling in Hobson-Jobson, s.v. Nair) zegt hetzelfde, n.l. dat de Nairs niet trouwen, slechts ieder een minnares heeft, een dame van hoogen huize. Toch is dit onjuist : bedoeld is een vorm van polyandrie; zie Thurston, Castes and Tribes of Southern India, V, p. 307-313; vgl. ook Camoes, Lus. VII, 41. 3) Dit slaat alleen op de Nairs. Het marginaal is dus weer onjuist. 38 nen vanden nayro voor de duere staen, sal voorby gaen, en laet hem zijn dinghen beschicken, ende als hy zijn besoingne volbracht heeft, neemt zijn wapenen ende gaet zynen wegh, en alsdan mach den man in huijs comen, II sonder datter yet of geseyt wort ofte <184> eenige verwonderinge is. Op dese manier gaense waert haer lust ende gelieft, sonder dat haer yemant mach weygeren. Dese nayros langhs de wegh ofte straet gaende, loopen al roepende Po, po 1), dat is soo veel als wacht u, ick come, staet uyt de wegh ; want dat ander volck, diemen polyas noemt en geen nayros en zijn, en mo- gen haer niet aen roeren noch raken aen 't lijf ; daerom ist, datse altoos roepen, on datmen haer soude plaets geven en geadver- teert wesen, datse comen ; want so yemandt vanden polyas bleef Een polyas ra- staen en haer geen plaets en gaf, so datse hem quamen te roeren, [62h] kende aen 't lijf van een mogense vryelijcken duersteken, sonder daer yet aen te verbue- nayros, magh hem de nayros ren ; ende als zy van eenige polyas aengeroert zijn ofte van eenige vry duerstee- ander natien, uytgenomen nayros, moeten haer (eer zy met die cken sonder teghen seg- ander nayros weder mogen converseren ofte eeten) geheel wassen ghen. ende reynigen met groote cerimonien ende superstitien. Desge- lijcks en mogen van geen Christenen oft yemandt geroert worden. Ende als die Portugesen eerst in Indien quamen, ende met den coningh van Cochin verdragh ende aliance maeckte, begeerden die nayros, datmen haer plaets soude gheven ende wijcken op de wegen en straten, alse malkanderen ghemoeten, gelijck die polyas en ander Indianen, 'twelck die Portugesen niet en begeerden te consenteren, want meenden, dat het oock haer eere te nae gingh, datmen haer byde polias ende onnut volck Wilde gelijcken, daer zy meenden, die nayros te bovea te gaen in krijghs-handelingen ende vromigheyt ; daerom begeerden zy, dat die nayros haer sou- den wijcken ende plaets gheven, waer mede zy aen beyde zyden niet wel accorderen en konsten, in somma worden gesloten, om alle vrede t'onderhouden, als datmen soude kiesen twee persoo- nen, een van wegen die Portugesen en een ander van wegen die nayros ; die souden lijf om lijf tegen malcanderen campen, ende so wie dat van haer beyde verwonnen bleef, diens natie soude die ander plaets geven, ende op die wegen wijcken. Dese camp ge- De Portugesen schieden in 't openbaer ende in presentie van beyde natien, en den hebben tegen de nayros met Portugees verwon den nayro, dien hy 'tleven benam, waer van kampen ge- ghebleven is, dat die nayros de Portugesen wijcken ende uyt den wonnen, dat 1) D.i. Malayalam, ook Tamil, pa! ga! 39 wegh gaen, alse malkanderen gemoeten, tot dat die Portugesen de nayros haer teghen komen- voor by gepasseert zijn. de moeten Die nayros dragen aende handen seer lange nagels, waer mede wijcken. zy te verstaen gheven, datse vanden adel zijn 1), om dat die lanck- <185> heyt vande naghels die persoonen het wercken be II let van eenigh handtwerck te useren ; segghen ooc, datset doen om also te meer kracht inde handt ende 'tvatten te hebben, om het rappier vast te houwen, 'twelc sommighe Portugesen ende mestisen oock nae De nayros wy- sen den adel spelen ende die selfde opinie vande nayros geerft, dieder veel in door ofte met Indien zijn, ende die de naghelen laten wassen om die selfde oor- langhe naghe- len. sake. Die principaelste van dese nayros, welcke zijn als hoofden ende capiteynen van so veel, die onder haer ghebiet staen, dese draghen een gouden ofte silvere braseletten ofte ringhen om den arm, boven den ellenboogh, desghelijcks hare regierders, ambassa- duers ende coninghen, waer by men haer kan van d'ander onder- scheyden, want alle, gelijck als gheseyt is, naeckt gaen. Ooc so zijn die coningen, regierders ende andere hare hoofden ende capiteynen, als zy uyt gaen, wel gheaccompaengiert ende bewaert van d'ander nayros. Zijn seer goede ende stoute soldaten ; vallen seer wel aenden man ; zijn seer wraeckgierigh, soo dat, wanneerse in eenighe fusten ofte yewers anders comen tegens hare vyanden te vechten, ende soo 't gheschiede, datse met een spiese door het lijff ghesteken worden, en sullen terstont niet beswijcken, dan die spies, soo zy hem niet weder metter haest conne uyt kryghen, met beyde han- den na haer halen, en duer 't lijf trecken, om also te ghenaken den geenen, die 't ghedaen heeft, om haer te wreken. De coningh mach [63a1 dese nayros niet doen rechten noch dooden met openbare justitie, dan so zy de doot verdient hebben, doet se met ander nayros om- brenghen. Die dochters vande nayros en moghen met niemant converse- De dochters vande nayros reri noch te doen hebben dan met nayros, hoewel datse in't hey- moghen met gheen ander melick genoech converseren met die Portugesen ende Christenen ; dan met haer maer so't die nayros quamen te mercken en haer op't feyt bevon- volck conver- seren. den, moghense dooden, zonder yet te verbueren. Zy hebben aen alle plecken, daerse woonen, een ghegraven water, gelijck een graft, dat aende wegh in't openbaer staet, daer alle man voor by passeert, al waerse haer alle morghens, alse op staen, wassen, eerst De nayros was- schen haer alle beginnende van onderen, ende daer nae het hooft ende het aen- daeghs van't 1) Dit is een teeken van voornaamheid ook bij Chineezen, o.a. in Nedeilandsch- Indie niet ongewoon. 40 hooft totte sicht, so wel mans als vrouwen, sonder beschaemt te wesen van voeten. die over den wegh daer voor by passeren ofte naer staen en sien, jae den coningh sells in persoon, welck water is so groen, vol slijm ende stinckachtigh, datmen zijn nuese moet toe houwen vanden stanck, alsmender by comt, en ghelooven vastelick, dat, wanneer- se haer alle daghe in dit water niet gewassen en hebben, datse dan gants onreijn ende vol sonden zijn ; ende dese wassinghe ende rey- ninghe en mach in Been loopent water, daer stroom gaet, wesen, dan moet daer toe ghegraven ende stil 11 wesen, ende van hare Brame- <186> nes met veel woorden, superstitien ende cerimonien belesen ; an- ders en waert van gheender weerden noch nut. In hare afgoden- diensten ende ander bueselingen zijn ghelijck die andere heyden- sche Indianen, en worden oock verbrant, alse doot zijn; en die De sonen mo- sonen en moghen van hare ouders gheen erfghenamen wesen, uyt ghen gheen erf- ghenamen van oorsake, datse die vrouwen gemeen hebben ; twyfelen, wie dat haer vader we- haer rechte sonen zijn ; want die bramenes hebben ooc des co- sen. ninghs vrouwen ghemeen, en doen hem een groote eere aen, als zyse willen beslapen 1). Hare erfgenamen zijn hare susters sonen ; want seggen, al twyfelen zy aende vader, nochtans weten voor- seker, dat haer susters die moeders zijn. Dit is wat die nayros ende den adel en soldaten is belangende ; het ander gemeene volck vande Malabaren, diemen polyas noemt, zijn die boeren, ambachts-luyden, visschers en dierghelijcke. Dese werden seer veracht ende mispresen ; leven seer miserabelijcken, De polyas mo- en moghen gheen gheweer noch wapenen hebben noch ghebruijc- gh penens gheen wruija-- ken, noch met die nayros converceren ofte aen raecken ; want als cken noch heb- die nayros over wegh oft op die straten gaen ende datse dese ben. pelyas 2) van vers sien comen en hooren roepen, loopen terstont aen d'een zyde, met ghebooghen hoof den ende ghevouwen armen, siende nae die aerde toe, sonder datse eens om hoogh derven ky- ken, tot dat den nayro voor by is. Volghen in de rest die costumen van de ander Indianen, want een jeghelijck volght die neringhe ende het handt-werck van zijn ouders sonder dat te mogen veran- deren om gheenderley manier, etc. 1) In 't „Report" van een Commissie naar Malabar in 1792-93 leest men : „their (i.e. the Raja's sisters) . .. . do not marry according to the usually received sense of that form in other parts of the world, but form connections of a longer or shorter duration, according to the choice of the parties, for the most part with Malabar Brahmans (called Namboories....) by whom are thus propagated the heirs to all the Malabar principalities" (Overgenomen uit de Engelsche uitgave van Linschoten's Itinerario der Hakluyt Soc. 1885, I, 284). 2) Natuurlijk drukfout voor Polyas. 41 Dat 43. capittel. Van de Mooren ende Ioden in Indien. ie Mooren ende Joden zijn in grooter menighte op alle plaet- sen van Indien, als Goa, Cochijn ende binnen in't landt. Veel Joden en- d Zijn eensdeels van ander weghen daer gecomen, ende som- ren in I :Zen°. mighe vanden afcomste Indianen, die in voorleden tyden duer die gemeenschap vande selfde Joden ende Mooren aen die secten ende <187> opinien gebracht II zijn. In hare huijshouwen ende cleedinghen [63b] volghen die manier van't landt, daerse resideren. Zy hebben onder die Indianen haer kercken, sinagogen ende mesquiten 1), al waer zy hare cerimonien gebruijcken nae haer wet ende wille. Inde Por- tugesen steden ende plaetsen en wort het haer in't openbaer niet toeghelaten, noch gheen vande Indianen, hoe wel zy met hare huysen ende familie 2) haer woonplaetse hebben en haer daghe- licksche neringhe ende handelinghen onder een dryven. In't hey- melick in hare huysen doen, watse willen, alse niemandt eenighe schandale ofte verarghernisse aen en doen, maer buyten de stadt, op de plaetse, daer de Portugesen geen jurisdictie en hebben, mo- gen vryelijck hare cerimonien ende superstitien gebruijcken, een jegelijck naer zijn welbehagen, sonder datter yemandt tegen seg- gen sal, noch sulcks beletten ; maer so sulcks bevonden worde inde Portugesen steden in't openbaer, oft datse eenige vermenginghe hebben met de Christenen, so wel van mans als vrouwen, worden De Joden..mo- metten lijf gestraft, ten waer datse haer bekeerden tot het Chris- sgthreanf feophaleijrf - ten gheloof, ghelijckt aldaer dickwils gheschiet. Buyten de stadt cmhe rti sgthe eneenn v e r_ Cochin, aldaer de coningh zijn hof bout, hebben die Joden ende menghen. Mooren haren vrye wille om hare secten ende cerimonien in't open- baer to gebruijcken, want de Joden hebben daer seer schoone steene huysen gebout, ende zijn treffelijcke coopluyden, ende van des co- ninghs van Cochijn naesten raet. Hebben aldaer hare sinagogen, De Joden zijn met hare Hebreeusche bybels ende wet van Moses, gelijck is selver nv ianngdhe nvanCo- in mijn handt ghehadt hebbe. Zijn meest wit van coluer, gelijck naesten die van Europa ; hebben onder haer schoone vrouwen. Daer zijn- der veel onder, die daer gecomen zijn uyt het landt van Palestina 9 Over de afleiding van dit woord, ons moskee", Mal. „masdjid", enz. zie Dozy- Engelmann, Gloss. p. 314. 2) Hier is waarschijnlijk weggelaten het woord „daer". 42 ende Jerusalem, en spreken duer de banck goet Spaensch 1). On- derhouden den Saboth, ende andere Jodtsche cerimonien, en ho- pen noch op de comste vanden Messias. De Mooren van gelijcken hebben hare meskytas, daerse haer ge- bet doen, en boven de kerke veel solders ende galleryen, daerse de kinderen hare cathagismus leeren. Eerse in de kerck gaen, was- De Mooren, sen hare voeten, waer toe altoos eenen back met water besyden de eersekerck igaen, haer kercke staet, en laten altoos hare alparcos 2) ofte schoenen buyten de wassense haer kerck duer, eerse in gaen, ende binnen comende vallen op haer aen- voeten, ende gaen bloots sicht plat neder, en maken met opstaende armen ende handen veel voets daer in. visvasen. Zy worden ooc besneden als die Joden ; eeten geen verc- kenvleeijsch. Doodt wesende worden begraven, en hebben in hare kercken II gants geen beelden noch figueren dan sommige opge- <188> richte steenen ofte sercken met uytgehouwen Chaldeeusche 3) let- teren uyt haren alcoran. Als ick 4) eens bygevalle daer voorby pas- seerde met een Portugees, kregen sonderlinge lust om die Macho- metiste kercke te sien, en haer manier van bidden, 'twelc ons belet worde vande duerwachter, die ons beval, ons schoenen uyt te trecken, maer omdat wy't weygerden, seyde, dattet ons niet ghe- oorloft en was, alsoo inde kercke te gaen ; maer om die te besien liet ons tot inde duer comen, en dede van binnen sommige ven- sters open, so dat wy claerlick mochten sien, watter in was. Doen vraeghden hem den Portugees, waer haren god ende heyligen wa- De Mooren ren, diese aenbaden, om dat by de kercke, als geseyt is, ydel sagh. doen gheen ge- Doen antwoorden den Moor, dat zy gheen ghebet voor hout en beden voor hout ofte stee- steen deden, dan aenden levenden god, die inden hemel is, ende ne beelden. seyde : ghy luyden Portugeesche Christenen ende heydenen zijt al- leens, want aenbidt die ghemaeckte beelden ende ghy gheeft haer Ghelooven aen die eere, die alleen den levenden god almachtigh toe comt, met [64a] den levende god die in welcke antwoort die Portugees soo quaet wert, dat by hem begost hem'el is. te schelden met vele harde woorden, so datter een groote vergade- ringhe werde van Mooren ende Indianen, ende souder een groote haperinghe ghekregen hebben 5), had ick het niet verschoont ende 1) Dit zijn de Sephardim of Spaansche Joden, uit Spanje verdreven in 1493 a). 2) Alparcos (Ar.) = sandalen. 3) Onjuist voor Arabische. 4) Het voorval, hier verhaald van: „als ick" enz. tot aan „Dese Mooren" enz. niet opgenomen in de Lat. vertaling. 5) Met „souder" enz. schijnt bedoeld : zou er grooten hinder van ondervonden heb- ben ; en met „verschoond" z.v.a. „vergoelijkt". a) ten rechte 1492. Cochini Rfry &Timm. vectus , cum, Tracer= comitatu pos Nairos vocan = -== %•.k, • c:,,. Ljoannes a Doiteccum inquilini e Cananor Mahometani i Qctf. Lufitanorum hoites DieMtic-5ometificn van Cananor en dot -viancren vand Pori-tea:fin ---,---- - = • Provindr-Peu incola, auri adamantum et rubinorum Incola crIjulis 9v.tluco. ubi Ca7oyijIL fere/ v, undekicca hillatoria advehitur_, arscunt, quorum vlics e firammeplt e cr:wt Pip , waer verijout liamanten ai rofinen Een inwoonfer cult k &Lac& van Mecum eqcYon&n gi get zgracCjemaccit wort nye& overv6eS‘grojen.wekis creeleren 43 hem uyt de weegh ghetrocken, en ginghen onsen wegh, so dattet daer by bleef. Dese Mooren doen ooc grooten handel in alle spece- ryen na't Roode-meyr ende ander wegen, so te water als te lande. En hoe wel dat sommighe onder die Portugesen woonen en met haer handelen, doen nochtans onder den duijm groot quaet, en zijn hare doot vyanden. Dese zijn die principaelste oorsake, datter niet meer Indianen tot het Christen geloove bekeert en worde, want doen haer uyterste beste om die Indianen daer van te trec- ken, waer mede van die Indianen haer leven ende usantien con- cluderende 1). By dese naevolghende conterfeytsels machmen sien den staet vanden coningh van Cochin, op den olyphant gheseten, als by uyt rijdt met zijn nayres ofte edelen en soldaten, die hem bewaren ende gheleyden, desghelijcks daer nae die ander Malabaren, man ende vrouwe, diemen polyas noemt, met die Mooren ofte Macho- metisten, die in Cananor en onder die Malabaren zijn woonende, (189> als gheseyt is. Noch so suldy II afghemaelt vinden die Christenen, diemen noemt van S. Thomas, welcke veel onder die Malabaren woonen, met een dick been, ghelijckse gheboren worden 2), als wy inde beschryvinghe vande custe verhaelt hebben, met die figueren van die van Pegu ende d'eylanden Molucos, &c. Dat 44. capittel. Vande pagoden ofte Indiaensche afgoden, aflaten, be- vaerden, cerimonien ende ander superstitien, in 't generael ende in 't corte verhaelt. Die pagoden ofte afgoden zijn veel ende menigerley op alle plaetse van Orienten, waer van sommige in groote reve- rentie ende eer ghehouden werden, meer als de ghemeene, die 3) van alle wegen besocht worden van die Indianen ende hey- denen, in manier van bevaerdt ende aflaet te winnen, welcke zijn boven alle d'ander seer costelijck toe ghemaeckt ende met rijck- domme verciert. Van dese meene is alleenlijck te tracteren so veel alst noodigh is, om daer duer te moghen verstaen van alle d'ander in 'tgemeen ende particulier. By de stadt van Bassaym, welcke leyt noordwaerts van Goa, op de custe van Indien, is vande Por- 1) Bedoeld is natuurlijk: concludere. 2) V gl. le stuk, p. 66 v. 2) Dit „die" slaat natuurlijk op „sommige". 44 tugese bewoont, daer leyt een eylandeken 1) dicht aende custe, ge- naemt Salsette, alwaer zijn 2. vande vernaemste pagoden (ofte Op het eylandt tempels, doch eer speloncken, daer die pagodes in staen) van ge- Salsette zijn twee pagodes. heel Indien. Dese eene speloncke is gegraven ofte uytgehouwen onder eenen grooten bergh van louter steen, ende heeft van binnen in 't begrijp die groote van een goet dorp van 400. heertsteden ; Beschryvinge ende comende voor aen in den bergh, stater een pagoden huijs met van't huijs en- de ghelegent- afgoden gehouwen inde steenrootsen vanden self den bergh, van heyt van die grousame ende vreeselijcke figueren, al waer hedens-daegs die pagodes. grau monicken 2) een kercke hebben gesticht, genaemt S. Michiel, Die grau mo- ende den bergh onder in gaende vintmen inden eersten omganc nicken hebben hier een kerck, veelderley pagoden, ende climmende wat hooger, heeft een ander genaemt S. Mi- ommeganck van camers ende pagoden ; ende dan noch hooger chiel. heeft een ander regel ofte ommeloop van camers ende pagoden, al [64b] uyt die loutere rotsen gehouwen, ende by dese camers staet eenen grooten steenen back met water, ende heeft sekere goten van boven, waer door het regen-water in comt ; en wat hoogher heeft noch een regel ofte omganck van huysen ofte II camers, in somma <190> dat alle die huysen ofte camers in dese 4. omgangen zijn over die 300. cameren 300., en zijn altemael vol uytghehouwen afgoden, van so grau- vol duyvelsche afgoden in een same, vreeselijcke ende duyvelsche figueren, dat het een grouwel speloncke van- is t'aensien. Den anderen tempel ofte spelonck vande pagoden op de pagodes. 't selfde eylandeken is op een ander plaets, ooc uyt steenrootsen gehouwen, seer groot ende spacieus, altemael vol afgoden, uyt steen-clippen gehouwen, van so bysteren en leelijcke figueren, dat een mensch het hayr to bergh staet, dieder in comt. Daer is noch De hooghste een ander pagode, diese voor de hooghste ende vernaemste van pagode is int eylandt Pory, alien houwen, welcke staet op een eylandeken, genaemt Pory 3) ; die de Portu- dese pagode wort vande Portugesen genoemt die pagode vanden gesen noemen pagode vanden olyphant. Op dit eylandeken staet eenen hoogen bergh, ende op 't olyphant. opperste binnen inden bergh is een inganck ende uytholinghe ge- houwen uyt die enckele steen-rootsen, vande groote van een goet convent ofte clooster ; heeft van binnen zijn plaetsen ende water- backen, seer curieus ghemaeckt ende uytghehouwen, ende rondts- Veellerley ge- om die mueren ist vol uytghehouwen beelden ende figueren van 1) Alles van bier of tot waar begint de zin „By dese edificien" enz. is vertaald uit Orta's Coloq. II, 340, r. 2 v.o. tot 342, begin. 2) D.i. Franciscaner monnik. 3) D.i. Ghara.-puri., de inheemsche naam van Elephante (Fergusson-Burgess, The Cave Temples of India, p. 465). Het werd door de Portugeezen Elephanta genoemd naar een grooten steenen olifant aan de Zuidzijde van 't eiland. 45 olyphanten, leuwen, tygren en ander duysent dierghelijcke wree- dierten uyt- de beesten, desghelijcks amasonen ende sommighe andere, wel ge- g. e figureert van veelderley soorten ende differentien ; zijn altemael van dese pa- gode. van so goede schulptura, dat het een verwonderinge is te sien. Men wil vermoeden, dat die Chinen (die seer jngenieus zijn) dat eertijts soude ghebout hebben 1) inde tyden, als zy op dese custe van Indien hare handelinge dreven, welcke pagoden ende edifitien nu gants vernielt, verwoest ende geheel bedorven zijn, naer dat de Portugesen dit onder haer gewelt hebben gekregen. By dese edifi- cien machmen presumeren, hoe datse noch hedens daeghs binnen in 't landt zijn, principalijck daer haer die coningen, regierders ende het hof onthoudende is, en noch gheheel in essen 2) zijn. In 't eylandt van seylon, daer ick op een ander van getracteert In't eylandt Seylon opten hebbe, staet eenen hoogen bergh, diemen noemt Pico Dadam, ofte bergh Pico Da- dam was een van Adam ; op het hooghste vanden bergh staet een huijs, so groot tant van een als een clooster ; daer in staet een pagode van grooten aensien aep in voorle- den tyden, die <191> ende estimatie. Op dese plaets was ii in voorleden tyden eenen voor de groot- ste heyligh- tant van een aep ofte simme 3), ende was in gout ende kostelijcke dom gheesti- meert wert gesteenten beslagen, 'twelc was zijn custodie ofte ciborie. Desen van gheheel tant worde ghehouwen voor 't costelijckste ende waerdighste hey- Indien, etc. lighdom van geheel Indien ende hadde die grootste bevaerde van alle omligghende quartieren, so dat zy hier in S. Jacob van Gal- lissia ende den bergh van S. Michiel in Vranckrijck te boven gin- ghen, om die groote aflaten, die daer te winnen waren, uyt welcke oorsake besocht worde met groote devotie van alle Indianen van 4. ofte 500. mylen of by groote menighte. Nu geschiedent in 'tjaer De Indianen van 4. en 500. 1554. 4), dat die Portugesen uyt Indien een tocht deden op 't self- mylen doen bevaert om de eylandt van Seylon, ende beliepent eylandt tot boven op desen 'theylighdom bergh toe 5), al waer zy meynden grooten schat te vanden, door die vanden apen tant. 1) Tegenwoordig weet men wel beter. Er zij hier verwezen naar Fergusson (Rock cut Temples of India, 1845; History of Indian and Eastern Architecture.) 2) d.i. in orde. 3) Dit is de beroemde tand van Buddha, waarvan de geschiedenis beschreven is in 't Paliwerk Dathavariaso. De tand is herhaalde malen beschreven, 't beste door Ten- nent (Ceylon, II, pp. 198, fgg.).De Singhaleezen noemen de reliek, die thans te Kandy bewaard wordt, Dalada, uit Pali Datha-dhatu, d.i. Tandreliek. De tand werd bemach- tigd te Jafnapatam. Vgl. Spence Hardy, Eastern Monachism, p. 224, fgg. waar in 't kort de geschiedenis van de reliek te lezen staat. 4) Dit moet zijn 1560, gelijk Couto opgeeft. 5) De Singhaleesche Koning Wimaladharma zorgde dat de geroofde reliek weder voor den dag kwam; het heette dat de door de Portugeezen bemachtigde reliek onecht was. Zie Spence Hardy, t.a.p.en vgl. 't verhaal hieronder. 46 fame, dieder van was, om die groote bevaerden, als geseyt is, Die Portuge- waerom ruineerde het selfde clooster tot die gront toe, ende von- sen hebben int jaer 1554. het den anders niet als een cofferken, met costelicke gesteenten toege- clooster ghe- maect, al waer desen apen-tant in bewaert lagh. Desen buijt na- [65a] ruineert ende een apen-tant men zy met haer nae Goa toe. Als nu die omligghende coninghen wech gevoert. dese droeve mare hoorden, die van Pegu 1), Sion, Bengala, Bisna- gar &c., waren seer in't lyden, dat also haer costelijcke heyligh- dom berooft was, waer om hebben met ghemeen accoordt hare Die van Pegu ambassadueren ghesonden aenden vicorey van Indien, hem bid- ende andere seynden am- dende op alle vrientschap, haer dien selfden apen-tant te willen bassaten nae Goa om den vergunnen ende weder geven, ende offreceerden voor een rantsoen apen-tant, en- behalven alle andere presenten, diese sonden, te gheven 700. duy- de presenteren 700000. duca- sent ducaten in goudt, ende den vicorey, door gierigheyt van 't ten voor de selve. gelt, was beweecht om die te geven, maer worden belet door den. artsbisschop Don Gaspar, welcke was den antecessor ofte voor- saet van mynen heere, seggende dat zy, die Christenen waren, ll niet en behoorden yet te gunnen, noch oorsake te gheven, waer <192> door den afgoden dienst een voortganck hadde ende den duyvel door gheeert worde, maer veel eer hare professie hielt, sulcks in alle manieren moghelijck zijnde te beletten ende uyt te roeyen, waer mede de vicorey beweecht worde, sulcx te weygeren, ende die ambassaduers gants ontseyde, hebbende eerst in hare presen- Den apen tant tie den apen-tant tot asschen verbrant ende d'asschen inde lucht wert tot as- schen verbrant verspreyt en inde zee gheworpen, waer van die ambassaduers seer ende inde wint mistroostich naer huijs zijn gekeert, ende noch meer verwondert, gespreyt van- de Portugesen. datse soo groote somme gelts veracht hadde van 'tghene, datse tot Een Baniane asschen verbrandt ende inde zee geworpen hadden 2). Corts daer bedriecht de coningh van na so isser gheweest een Baniane, die alle listigheyt vol zijn. Dese Bisnagar met een valsche heeft ghekregen eenen anderen apen-tant, ende heeft die andere apen-tant en- Indianen ende heydenen dienst 3) ghemaect, dat by den selfden de wert heer- lick gheloont. miraculeuselijck ghevonden hadde, ende dat het hem van een pago- de in een vision gheopenbaert was, dat het den selfden apen-tandt was, die de Portugesen meenden verbrandt te hebben, maer dat 1) De Koningen van Pegu en Siam waren Buddhisten en stelden dus als zoodanig belang in de reliek, maar het is moeilijk te zien waarom de Vorst van Bisnagar, die geen Buddhist was, bedroefd was, tenzij hij de reliek als een tand van den aap Hanu- man vereerde. Couto (Dec. VII, IX, cap. 17) gewaagt alleen van een gezantschap uit Pegu. Danvers, Port., I, 59, noot, geeft het verhaal naar Couto. 2) Een andere lezing van de geschiedenis geven de Singhaleezen ; zie Spence Hardy t.a.p. 3) Wederom dezelfde wanvorm voor „diets", als wij vroeger reeds ontmoet hebben. 47 hy haer 1) onsichtbaer hadde gheweest, ende eenen anderen tant inde plaets ghebrant, 'twelck terstont het volck also gheloofden, ende is ter ooren vanden coningh van Bisnagar ghecomen, die hem terstondt heeft doen ontbieden, ende met grooter blyschap den tant ontfanghen, en gaf den Baniane een groote somme goudts daer voor, al waer hy weder ghehouden wert inde self de eere als te voren den anderen, die verbrandt was. In't coninghrijck van Narsinga ofte custe diemen heet van Cho- In Narsinga ramandel, staet een pagode, die seer root ende uytermaten rijck een pagode r vhjacnk e ende verciert is en in grooten aensien ende weerde gehouden wert,ot greoneenrd we aaeer-n_ want heeft wonder veel toeloops ende bevaerden van alle die om- sien. ligghende quartieren. Hebbender in 't jaer veel feesten, ende be- sondere processien ofte kermissen. Daer is een karre ofte waghen Een carre, die vierte n met IT pnhoaenh so root ende swaer, datter drie ofte vier olyphanten genoech aen voorts te trecken hebben ; dese haeltmen alleenlijck voort op die meer ander menschen kermissen, feesten ofte processien. Dese carre heeft noch veel voort halen op er ma gi os dvea cabels ofte coorden, welcke ghetrocken worden van veel persoo- g kse p nen, so mans als vrouwen, uyt puere devotie. Boven in't aller- uyt devotie. hooghste van dese carre staet gemaect een tabernakel ofte ver- <193> hemelt, onder welck sit den I I afgodt, ende onder dese tabernakel sitten des coninghs vrouwen, die spelen op allerley instrumenten De vrouwen vande coningh op hare manier, ende maken een soet accoord ende melodye van sitten op dese musijck. Aldus wordt die carre voorts getrocken , als geseyt is, scparerieen, enodpe in_ [65b] met grooter devotie ende processie. Daer zijnder veel, die uyt strumenten 2) voor haer godt yvericheyt ende enckel devotie haer selven stucken uyt het lijf ofte paghode. snyden ende werpent voor den pagode ; ander zijnder, die haer sn°37menin lugytede- onder de raden vanden waghen ofte carre worpen, ende laten de vuoyttiehaseturciki lijf carre alsoo over haer passeren 3), so datse in stucken ghemorselt voor de pa- ende doot gheperst werden, ende die aldus sterven, houtmen voor Bode. groote heylighen ende martelaers, ende worden daer nae voor Sommighe In- groote reliquias ende heylighdom ghehouden, ende noch ander uyt edne vgoat ei en duysent dierghelijcke beestelijcke dinghen ende superstitien, diese f:ingdgeenr dendea ze aenrichten, als een van mijn cameraden my mondelick vertrocken dten den. oo haer soo heeft, die't alles in persoon gesien heeft, en duer geheel Indien ghe- noech openbaer ende oorkondt is. 1) Naar ons tegenwoordig spraakgebruik : dat hij (de tand) hun (den Portugeezen) onzichtbaar was geweest. 2) Er staat: instruten. 8) Van algemeene bekendheid is de beruchte „Wagen van Jaggarnath" in Orissa. Ook van andere plaatsen in Indie wordt door oudere reizigers van dergelijke zelfop- 48 Op eenen tijt was ick met sommige vrienden, Portugesen, op een speelreijs ende vermakinghe op't waste landt, 5. ofte 6. mylen te landewaerts binnen, met oorlof vande vicorey, ende hadden in ons gheselschap sommighe bekenden van Decanijns ende naturalen van't landt, ende onse principale reyse was om te sien haer maniere vande doode bramene met die levende vrouwe te verbranden, om dat wy daer van geadverteert waren, datmen sulcks soude doen. Onder ander dinghen ende vreemdigheden, die wy sagen, quamen In de dorpen, op sommige dorpen ende woonplaetsen vande Indianen, ende von- op de weghen ende alle ber- den op de wegen en tegen alle geberghten, steen-rootsen, clippen gen pagoden in ende speloncken alle pater noster gaents een uytghehouwen pago- Indien. de, die eer duyvels ende monstren en helsche dieren gelijck waren als anders. In't eynde quamen in een dorp, daer stont een groote steene kerck, al waer wy in ginghen, daer wy anders niet en saghen dan Een wonder- een geschildert tafereel, 't welc hinck in't midden vande kercke, lijcke tafereel in een dorp in van soo leelijcken figuere, datment niet leelijcker noch mismaec- Indien, mits- gaders ander ter en konst versieren ; want hadde veel hoornen ende langhe tan- vreemdiche- den, die hem uyt de mont over de kin heen quamen, ende onder den. den navel aenden buijc een diergelijcke aensicht met veel hoornen ende darmen, ende hadde eenen myter op't hooft, die niet seer ongelijck en was eenen drie ghecroonden pausen hoedt ; in somma scheen een monster uyt den Apoclipse te wesen. Dit hingh I I voor <194> een muer, welcke een afscheyt maeckte van een ander camer, ghe- lijck by naer een choor, doch was over al besloten sonder vensters ofte licht-gaten, ende hadde in't midden een cleyne enge duere, die ghesloten was, ende aen elcke zyde vande duere stont een cleijn forneys inde muere gemetselt, waer in quamen tralien, om daer duer den roock in't voorsz. gesloten huijs oft spelonc te trecken 1), alsmender eenige offerande in leyde, ghelijck als wyder sommige in vonden liggen, als rijs, coorn, hoenderen, fruyten en ander dier- gelijcke snuysterye, datter die Indianen dagelicx offerden, ende daer quam eenen so quaden rueck ende stanck uyt, datmen wel bangh ende qualick geworden soude hebben, alsmender dicht by quam, en was seer swart, smeerigh ende besmet van vuylicheyt. offering als in Orissa bij processies plaats had, gewaagd. Zie 't artikel Juggernaut in Hobson-Jobson. 1) Niettegenstaande de Lat. vertaling „a lateribus duo clathrati(sic) furni" heeft, moet hier, evenals boven, blz. 4, met „forneys" een ovenvormige nis bedoeld zijn, die V. L. voor een oven aanzag. ii1111111111101111114111111111111M1111111^^'.,:iii,,,L,..., feSYt yll ..... ..... Horrenda- Idolorum dfigics , lug in omnibus viarum anguEs obuta et donaris rofiquutur , a Bramenis .ficerdotibus , ob fapicnticr oyznionern , ayud illos magni habitis Pigodes dicta . frofirati .pagint Scriciefir& gik,gle kr inkacyai. affjo4n geflea opalli cocciin van 4 wctycn °lir-Candi- Zen a ter 4 voctc floral acniiiiin van .lacr Farm 73ramoncs (ific om clinic van vs4:97t. Eicr.ficr goacht .fin)Pvot dcnacmi---• 49 Voor dese voorsz. gesloten duere midden inde kercke stont een steenen kalf 1), en een van ons geselschap spronck daer op al Een Portegijs schryende , en begost daer zynen spot met te houden, dat welcke escehnresetteenonr siende de bramene, die de kerck bewaerde, begost te roepen ende lf, een groote g waer over te bleyten 2), so datter terstont veel vande bywoonders quamen roer quam. inde kerck geloopen, om te besien, watter schuijide ; maer aleer 'tghedrangh van volck quam, deden wy so veel met den bramene, [66a] dat by te vrede worden, ons onschult doende so wy best mochten, ende dat sulcks door onwetentheyt gheschiet was, waer mede alle dingen te niet was, ende 'tvolck wederom wech ginck. Doen baden wy den bramene, dat by ons die ghesloten duere eens wilde ope- nen, om te sien, watter in was, 'twelck wy door langh bidden ende smeecken verworven, ende openende de duere, willende ons eerst met asschen voor't voorhooft bestrijcken, dat wy weygerden, en al eer by die duere openden, hadden wy hem moeten beloven, dat wy niet verder als tot inde duere en soude comen om te besien. Die duer van 't sancta sanctorum ofte duvelorium op wesende, wast in te sien ghelijck als een moort-cuijl ; het verhemelt was een Beschryvinge ront verwelfsel sonder eenige venster noch licht-gaten, dan alleen- vande hpualgsode lijck die duer ; oock en was inde geheele kercke anders geen licht, wi nate sredlivgeh doomrp, dan dat duer die dueren quam. Binnen dit voorseyde verwelfsel te lesen. hingen wel hondert kleyne ontsteken olye lampen ende in't mid- den stondt een cleijn tabernakel, altemael bewonden ende bedeckt met catoene wronghen gemaeckt, ende met kiater goudt bedect (195> ende omgewon II den, waer onder (so ons den bramene seyde) den pagode sat, van goudt ghemaeckt ; mocht vande groote van een cleijn kermis pop wesen. Dicht by de kercke, buyten die groote Die pagodevan goudt ghe- poort, stondt, inde aerde ghemaect, eenen grooten ende vierkan- maeckt. ten water-back van uytgehouwen steenen, rondtomme met af- gaende trappen, en was vol groen vuij1 stinckende water, al wailer- se haer altesamen in wassen, alse haer gebedt inde kercke willen doen. Van daer ginghen wy noch verder, ende vonden al om end' om alle 20. ofte 30. schreden aende clippe ende steen-rootsen en spe- loncken afgoden van uytgehouwen steen, van sulcke lieffelijcke figueren, als gheseyt is. Dese, die aldus aende wegen sonder kercke ofte overdecksel staen, hebben altoos eenen cleynen water-back met water bezyden haer staen, daerse ten minsten hare voeten Veelerley pa- 1) Blijkbaar Nandi, de stier van ciwa. 2) Hier: schreeuwen. 50 godes op de met wasschen, met een halve Indiaensche noot, die ghemaeckt is weghen. met een steel en daer by hangt om water met te scheppen, ende is voor den reysenden ende voor by passerenden man, die ghemeen- lijck telcken, alser voor by gaen, eenen voetval ende haer ghebedt gaen doen, ende daer staen gemeenlijck twee forneijskens by, ende ooc een steenen calf ofte koeye, daerse hare offeranden voor setten van eetbare spysen ende fruyten, een jeghelijck naer zy den pagode ende 'tcalf goetgunstigh zijn, en haer devotie daer toe be- wegende is, 'twelck zy meynen dat het den pagode des snachts ver- teert, maer wordt vande bramenes wegh ghenoemen. Wy vonden over al van alsucken offerande staen, maer haddender een afgry- sen of om aen te tasten, om dattet so morsich ende vuylicken uyt- sach. Als wy ghenoech onse lust gheboet hadde met hare duyvelerye te besien, keerden weder nae 't dorp, daer de voorseyde steene kerck stondt, om dat ons die bramene geadverteert hadde die ure Die pagode vanden avont, datmen den pagode souden in processie, spanceren draechtmen . , des avonts om in t velt, eens ront om leyde om een loechtgien te nemen, waer om een luchgien int velt. daer op pasten om sulcks te sien. Die ure ghecomen wesende, luy- den een cleijn clocxken, dat zy yewers vande Christenen ghecre- ghen hadde, waermede begoste alle 'tvolc te vergaderen, ende na- men den pagode uyt zijn lueren ende cribbe ofte tabernakel de- moniorum met groote reverentie, ende setten hem op een pallan- kijn, ende worden vande eerlickste van't dorp gedragen ende van [66b] alle d'ander met grooter devotie geleijt, met hare ghewoonlijcke getier ende gebeer van trompetten, trommelen ende beckens te slaen, ende gingender also met een stuck weeghs in't velt om end' om, ende brachten hem daer nae by den ghenoemden steenen water-back, daer zy hem wel schoon, meene vuijl ende stinckende, Die pagode om wiesen, ende brach II ten hem also weder in zijn cluyse ofte hock, <196> ghedragen hebbende was- en lieten hem daer alsoo met ghesloten duere, met al zijn lampen, schen hem goet cier maken vanden roock ende offerhande, dat hem dapper schoon ende leggen hem in vermaeckt moet hebben ; ende een jeghelijck zijn offerhande ende zijn plaetse. ghebet ghedaen hebbende, ginghen nae hare huysen, en lieten daer voorts den bramene met gewerden, die inde plaetse vande pagode daer goet cier met maeckten, met zijn familie. Dit zijn hare ceremonien ende daghelijcksche superstitien en valsche godtsdiensten, daer haer den duyvel so in verblint heeft, dat zy daer met sonder twyfel gelooven, het eeuwighe leven te verdienen, ende vertellen veel mirakelen van alle hare afgoden, 51 waer mede wy moghen aenmercken, wat dat wy Godt te dancken en te loven hebben, dat hy ons met zijn heyligh evangelium ende waerheyt verlicht heeft, en niet geboren zijn onder dese en dier- gelijcke heydenen en satans bedroch, die God door zijn ghenade Aenmerckin- nianierrhe e vtoe-t wil verlichten met de kennisse van zijnder waerheyt, onse eenige ghe ende warachtighe troost ende heylandt, waer voor wy oock ghe- de Chris tenen. noech schuldigh ende gheobligeert zijn eenparigh te bidden, want het ons even naesten zijn, ende Gods beelden ende schepsels, dat hy haer alle daer uyt wit verlossen en haer ende ons geven, dat ons saligh is, Amen. Ende om datmen te beter soude mogen verstaen hare duyvel- sche afgoden figueren, hebbe hier by ghevoecht het conterfeytsel van diergelijcke, alse openbaer aende wegen, berghen, steenroot- sen ende speloncken staen, met een steenen kop ofte kaif daer by, desgelijcks die kercke, diese meskyta noemen, vande Macho- metisten ende Mooren, die onder die Malabaren woonen, met den water-back, daerse in wassen, bezyden. Dat 45. capittel. Van allerley ghedierten, vee ende voghelen van Indien. Men vint duer geheel Indien veel vee, als ossen, koyen, schapen, verckens, geyten, bocken en diergelijcke, en seer goet coop, in grooter menighten, doch het vleijsch en Waerom het vleesch in In- heeft so goeden smaeck niet als in Europa, welcke comt deur die dien suicken smaeck niet en hette van't lant, waer van 't niet seer geestimeert enwert. Men heeft als hier mach binnen Goa de beste koe coopen om vijf ende ses pardau- te landes. wen ; ossen worden weynigh geslagen 1) om te eeten, diemen meest hout om't lant met te bouwen ; alle ander dingen als verckens, Een koe coopt- men om vijf schapen en geyten naer advenant. Het schapen-vleijs wort luttel ofte ses par- dauwen. geacht, en niet seer ghebruyct om t'eeten, want wort die cranc- <197> ken verboden, ende het vercken-vleijs II is nae advenant beter ende gesonder, 'twelckmen eer sal toelaten de siecken t'eeten als schapen-vleijs. Men winter oock schapen van vijf quartieren, want de steert is soo groot en heeft soo veel vleijsch als een van d'ander quartieren. Daer zijn grousaem veel buffels, doch worden wey- Schapen van vijf quartieren. nich gedoot om te eeten, oft ten is voort arm volck ; dan de melc is seer goet en wort veel vercoft en gegeten. Men siet eenen gehee- 1) geslacht. 52 len dach de stadt vol slavinnen ende Canarijns lopen met melc van buffelen, geyten ende ooc excellenten room ende versche on- [67a] gesouten batter, maer kompt in kleyne stuckskens te koop. Ma- Veel ghedier- ken oock sommige kleyne witte keeskens, maer zijn seer sout ten ende vo- ghelen in In- ende drooch. dien gelijck hier te lande. Wilde verckens, sommighe hasen, konynen I), herten en hin- nen 2) wordender oock gevonden, maer niet veel. Hoenderen, kapuynen, velt-hoenderen, duyven zijnder wonder veel en goe- den coop. In't eylandt van Goa ende rontsom zijn veel mussen ende sommighe ander vincken, doch weynich en niet besonders ; maer in Cochijn ende de custe van Malabaren zijn gants gheen mussen 3) noch diergelijcke kleyne vogeltgiens, noch vincken. Wonderlijcke Daer zijn in Indien wonder veel vleermuysen, en sommighe soo groote vleer- muysen in In- groot, dat het ongelooflijck te vertellen is. Doen groote schade dien, diese van- inde boomen, fruyten ende kruyderen, soo dat die Canarijns moe- ghen ende eten. ten des snachts volck inde boomen doen waken, en noch konnen zyder haer qualijck uyt weeren. Die Indianen etense en seggen, dat het so goeden cost is als patrysen. Daer zijn uyter maten veel swarte crayen, dat het een wonder Veel craeyen, is, en doen groote schade, en zijn so stout, datse dickwils comen die soo stout zijn, datse het vliegen deur de vensters ende halent eten uyt die schotelen, die eten vande ta- fel nemen, daer opt tafel staen, daer't volck by sitten. 'Tis my selfs gebeurt, dat de luyden by is sat en schreef boven in huijs op een camerken met open ven- sitten. sters, en dat die crayen quamen en namen die boomwol uyt den int-pot, en beslabden alle die pampieren, die op tafel laghen, sonder De craeyen sit- dat ick het konste beletten 4) . Sy sitten ghemeenelijck op de buf- ten op de buf- fels ende pic- fels en picken haer alle het hayr uyt, soo datmen uyt die oorsake ken haer hayr weynich buffels met haer vindt ; ende om haer daer van te be- uyt. vryen so loopense gemeenlijck inde mol(rassen ende modder- achtighen plaetsen tot den hals toe, want anders en kunnense haer <198> niet beweeren. Ratten soo Daer zijn oock groote menichte van ratten 5), en sommige so i) Konijnen worden in Voor-Indie niet aangetroffen. 2) Een ook in 't Middelnederlandsch voorkomende vorm van „hinde", welke op- merkelijk genoeg aan Kiliaan onbekend was. 3) Musschen waren oudtijds in Indie onbekend. Ze moeten te Goa, gelijk,00k in den Indischen Archipel, uit Europa zijn ingevoerd. Ook vinken zijn ingevoerd, zooals eenige regels verder blijkt. 4) De onbeschaamdheid der kraaien is spreekwoordelijk reeds bij de oude Indiers. 5) De ratten welke de En gelschen Bandicoot noemen, van Telugu pandi-kokku, eig. „varken-rat". Vgl. Hobson-Dobson, s.v. Bandicoot. 53 groot als jonge braetverckskens, soo Batter geen catten en derven groot als ionge tegen aen komen ; graven die huysen dickwils om, want onder-nbrent vercke- grauen die mueren ende 'tfondament deur ende weer deur, soo datse de huysen daer met doen vallen ende bederven. Daer is Graven de noch een ander soorte van ratten, die zijn cleijn ende rosachtigh ohmuyvseaiienatse van hayr ; dese noemptmen welrieckende ratten 1), want hebben eenen rueck of se vol mosseliaet staken. Mosseliaet rat- Die mieren zijnder soo veel door gheheel Indien en so schade- rteons vcalenijhnayenr. loos 2), dat het schijnt onghelooffelijck te wesen voor die't niet gesien en beef t, want men en mach geen dinck, wat het oock sy van eetbare spysen en vette waren, ja oock kleeren ende lywaet bewaren, ofte 'tis terstont vol duysenden, dattet crielt ; hebben in een ogenblick een gheheel broot uyt gheholt, waer om is deur gheheel Indien het gebruyck, alle tresooren en kisten, daermen die eetbare spysen ofte eenige andere vette waren ende oock cleeren en lywaet in bewaert, te maken met vier voeten ofte pylaren, en Wonderlijcke daer onder elcken voet ofte stijl eenen steenen ofte houten back vinedeliemn iedr7.: inin vol waters, ende setten die tresooren of kisten, datse nieuwers groote schade doen. aen en roeren en vande muere afstaen, want anders waert al ver- looren en gants bedorven, watter in is vande mieren, en soomen een pater-noster vergheet, inde voeten water te gieten, alst ver- droocht is, soo komender in een ommesien so veel mieren in, dat- tet over al vol crielt, soo dat het schijnt een maledixie ofte plaech te wesen 3). Daer zijnder oock veel, die de self de waterbacken ge- bruycken onder die voeten vande betsteden om daer niet of ghe- [67b] quelt te wesen int slapen, oock onder die tafels. Somender eenige canary vogeltgiens ofte diergelijcke vincken (dieder altemet uyt Hoemen de k Portugael ofte uyt Persian ende Turckyen gebracht worden om voorv o g h ed 1 e mierenensere n voor een playsier te hebben) begheert te bewaren om levent te bewaert. blyven, soo moeten die staen op eenen stock ofte knaep, daer toe ghemaeckt, met eenen back vol waters onder de voet ; sonder dat ist terstont vande mieren doot ghebeten, ja al hanghtet inde lucht, zy wetender by te comen, alsser maer een coordeken aen en is. Die soldaten ende arm volck, die so geen macht hebben om tresooren met backen te coopen, doen't broot ofte eten, II dat Manier, hoe de <199> haer over schiet (dat weynich ofte seer selden ghebuert) in eenen ea tr emn e v 1 ou oy r haerd e 1) De zgn. muskusrat (sorex caerulescens). De Sanskritnaam is cchuchchhundara, cchuchchhundari, enz. 2) schadelijk. 3) Dit alles is ook toepasselijk op de mierenplaag in Indonesia. 54 mieren bewa- doeck gheknoopt ende hangent aen eenen naghel aende muer 1), ren. ende maeckender een circul oft ringhe om van houtcool, so en konnender die mieren niet over noch by komen. Daer is een ander Mieren, een soorte van mieren, die zijn by naer een vinger laugh en rootachtigh vingher langh, rootachtich van coleur ; dese loopen int welt en doen groote schade aen alle van coleur. kruyderen, planten ende fruyten. Die motten ende wormen, die Veel motten in de kleederen duer booren en bederven, zijnder wonder veel, waer- Indien. om men daer gheen kleeren noch lywaet hebben mach, dan als- men daghelijcks van doen heeft ende aen't lijf draecht, want Oock worm en anders is terstont deurbeten ende bedorven. Men kan qualijcken ende wantluy- sen. eenighe pampieren of to boecken bewaren vande wormen ; zijn gelijck oorwormen 2), soo datse dickwils menighe pampieren ende hanteyckenen van importantien bederven ende vernielen. Men heefter seer veel want-luysen. Daer is noch een soorte van gedier- ten, die vlieghen, zijn wel tweemaels grooter als honichbyen, wor- Schadelijcke den ghenaempt barattas 3) ; dese doen oock wonder veel quaets en dierkens, ba- rattes ghe- sitten gemeenlijck inde suijcker, honich, botter, olye en alle vette naemt, twee- mael so groot waren ende soeticheydt ; komen oock veel inde kisten onder die als een bye. cleeren ende lywaet, welcke sy bederven ende beplacken 4) ; zijn in grooter menichten en seer schadeloos ; men en kan geen dinck so vast toe doen oft zy komender in en becladden al waerse by ko- men, want besmettent over al met haer eyeren, die aen-kleven ghelijck als syroop, so datmense wel mogen rekenen gelijck die mieren als een plaech. Tygren, slan- Binnen in't lant zijn oock tygren, maer andere wrede beesten ghen, ackdis- sen ende ande- als leeuwen, beeren en diergelijcken gants gheen ; maer van feny- re fenynighe dieren quellen nighe beesten als slanghen, ackdissen 5) ende dierghelijcken soorten de Indianen zijnder wonder veel, want die ackdissen klimmen inde huysen seer. over al by de mueren op, en vallen dickwils 'tvolck, die op de bed- den ligghen en slapen, op't lijf, waerom veel al die de macht heb- ben pavellionen gebruycken om over die bedden te hangen. Die II Veel chame- camellionen, diemen seijt van de wint ende lucht te leven, zijnder <200> leons in In- dien. oock seer veel, maer en doen gants gheen quaet. 1) Geheel de Indische manier van oudsher. Zulk een nagel heet in 't Skr. „naga- danta", eig. olifantstand. 2) De zgn. „silver-fish" der Engelschen (Lepisma niger of L. niveo-fasciata). 3) „Barata", Port. benaming der kakkerlakken, van Lat. „blatta". Een andere bij Port. schrijvers voorkomende vorm is „cacalaca", van waar ons kakkerlak; Spaansch „cacaracha" ; zie Hobson-Jobson, s. v. Cockroach. Een van de Skr. benamingen is „tailapayika,", eig. oliedrinkster. 4) Versta: bevlekken. 5) Hiermee zijn de z.g. huishagedissen bedoeld, zoals blijkt uit wat Linschoten vertelt 55 Annotatio D. Palud. Chameleon, seyt Plinius, is als eenen kleynen leeu, van groote ghe- lijck een egedisse ; zijn lengte van hooft of tot de steerts beginsel is se- ven oft acht dwers vingheren, de hooghte des lichaems bycans vijf vingeren, die lengte der beenen voor haer selven vierde-halve vin- gher, gants rou, vol knoopkens, met een scherpe ruggraet ; hare verwe veranderen zy nae die gestaltenisse der saken, die omtrent haer zijn ; die meestendeel zijn bleeck ofte swartachtigh, ende hebben een dun ende doorschynende huyt, welcke lichtelicken in alle verwen verandert, uytghenomen root. Die oogen keert ende draeijt het met [68a] groote beweeghnisse hier ende daer op alle zyden, sonder oogen- leden. Onder alien gedierten gebruyckt dit alleen gheen spijse ofte dranck 1) , dan erhout 2) hem door die lucht ende daw, &c. Daer zijn wonder veel meer-katten, die groote schade doen inde Meerkatten, palmboomen, daer die Indiaensche noten ofte cocus aen wassen. ddioeenvldscehade In dese boomen loopen gemeenelijck beestgiens, diemen heet paimboomen. bichos depalmeyras 3), dat is palm boom beestgiens, zijn bynaest gelijck de beestgiens ofte fretten, daermen die konynen met uyt die holen jaecht en vanght. Hebben een steert als een eenkhoorn- tgien, en fray graeu gesprenckelt hayr. Zijn seer lieffelijck te hebben voor een playsier ende tijt verdrijf. Papegayen zijnder wonder veel ende vlieghender by menighten int wilde. Daer komen in Indien vande eylanden van Molucas over Malacca een soorte van vo- Papegayen ghels, ghenaempt noyras • 4) ; zijn ghelijck papegayen, maer hebben mytrhaosospeeenr. veel roode pluymen ; spreecken oock ghelijck papegayen. Gelden ms ceheonosnaemegh e -vo in Indien wel 20. oft 30. pardauwen ; zijn seer schoon t'aensien en ghelen. clappen seer soet, kraeuwen ofte troetelen die luyden met haer tonghe op't hooft ende baert, ende reynigen dat op de gront, des- ghelijcks die ooren ende tanden ; in somma zijn seer lieffelijck om in huijs te hebben, want gaen in schoonicheyt ende koleur van veeren alle ander voghelen ende papegayen te boven. Men en <201> heeftse noijt in Portugael konnen brengen lellvent, hoewel daer veel om gedaen is om de coningen van Portugael tot een present te brenghen, diese grootelijcks begeerden ; maer sterven al op de 1) Dit was een algemeene meening bij de Ouden; zie o.a. Plinius (Hist. Nat. VIII, Cap. 51). 2) Dit ongewone woord voor „onderhouden" (vgl. Hoogd. erhalten) was Kiliaan onbekend. 3) Het dier dat de Franschen. te Pondichery „rat palmier" (Sciurus palmarum) noemen. Vermoedelijk is dit het dier dat in 't Pali en Buddhistisch Skr. „kalanda, kalandaka" heet, en vertolkt wordt met „eekhoorntje". 4) Mal. nuri, Jay. nori en luri. Van dit laatste het bij ons meer gebruikelijke Lori. 56 wegh, want zijn seer delicaet en willen seer nau waer ghenomen en ghehavent 1) wesen. Dat 46. capittel. Vanden olyphant. Die olyphanten zijn in veel plaetsen van Indien, ende mees- tendeel zijn in't lant van Ethiopia achter Mossambique, onder die swarten ofte Caffres, al waermense ghemeen- lijck eet ende doot smijt, om hare tanden aende Portugesen te ver- In Pegu veel coopen. Men vintse oock duer gheheel Indien, oock in Bengalen 2) oliphanten. en principalijck in Pegu zijnder grousaem veel, al waermense De Caffresjaeght met een groote menichte van volck en ander tamme oly- vanghen 1000• phanten, en omringen altemet een duysent ofte twee, waer van oliphanten ghelijck. nemen een hondert oft meer, diese begeeren en van doen hebben, en laten d'ander coopen om 't lant altoos vol te hebben. Dese lee- rense dan metter tijt met dreygen, hongher en dorst en ander jnventien soo langhe, datse beginnen die spraeck te verstaen, en alsdan smeerense met olye en wassense, ende doense groote dueght en ghemack aen, waermede zy haer so tam ende onderdanigh maken gelijck als menschen, en haer en gebreeckt niet meer als Vanden witten spreken. Int coninghrijck van Sion 3) zijnder oock seer veel, al Oliphant in Sion. waermen seijdt was eenen witten olyphant, welcke die van Pegu aenbidden en heeten hem coningh vande olyphanten 4) en hou- den hem in aller eere ende estimatie, ghelijck eenen godt. Om den self den olyphant te cryghen soo reeser een groote oorloge op tusschen Pegu ende Sion, als wy inde beschryvinge vande self de landen verhaelt hebben. In het eylant van Seylon zijnder oock veel, diemen estimeert te wesen die beste ende verstandighste vande werelt, want al waer dese komen by olyphanten van ander wegen, so affirmeren die Indianen voor warachtigh sulcks by [68b] experientie ghevonden te hebben, dat alle ander olyphanten dese van Seylon eer Mbiedinge ende reverentie doen. <202> Den meesten dienst, diemen in Indien heeft vande pypen, 1) D.i. verzorgd, opgepast. 2) G. da Orta, I, 305, noemt niet enkel Bengalen, maar ook Patane en Dekkhan. Met Patane schijnt bedoeld Behar; zie noot op Coloq. I, 315; genoemd naar de hoofd- plaats Patana (Patna). 3) = Siam. 4) Hier is onnauwkeurig weergegeven wat Orta, I, 305, zegt : „En ze zeggen dat de koning van Siam een witten olifant heeft en zich eershalve Koning van den witten olifant noemt". Bekend is de Orde van den Witten Olifant van Siam. 57 vaten, packen en ander goet te draghen ende te schepen, is al met den olyphant. Zy worden onderhouden op des coninghs cos- ten, en diese van doen heeft, die gaet met hare meesters ofte re- gierders spreken en maeckt met haer prijs, ende alsdan gater den meester op sitten boven op den hals, en steect die voeten onder die ooren, en heeft een hake inde hant, waermede hy hem steect op't hooft, al waer zijn testiculos 1) liggen, tusschen beyde die De testiculen men amen hem so seer vphanandetenooren, te weten boven o p, welcke is d'oorsake da liggen tusschen de soo bintmen't vat ofte 'tpack met een koorde vast, soo dat het hem in gewighte mach hanghen, en alsdan spreeckt hem zijn meester toe, soo neemt hy de koorde met zynen snuijt ende wintse om zijn tanden, en steeckt het eijnde in zynen mont, ende soo Ghedienstig- ant li- draecht hijt al hangende al waerment begeert. 1st in een schuijt phehyatnvte n din te setten, soo brenghtmen die schuijt aende wal oft kay, ende den doers i vadn hl aetr o olyphant settet daer selver in, ende haelt steenen met zynen Pg 37 . snuijt ; die leijt hy onder't vat, ende alsdan stooter met zijn tan- den aen om te besien oft noch waggelt oft vast leyt ; het geschut ofte ander yser-werck oft metael gebonden wesende, sleypt dat, al ist noch soo swaren goteling 2). Die fusten oft kleyne halve galeyen ofte andere groote schuyten als carveelen en dierghelijc- ken die schuyvense alleen uyt het water op de strant, soo lichte- lijck oft niemant daer 3) en waer ; in somma dienen in als by ons als 4) die sleden ende wagens met peerden. Haer eeten is rijs ende water. Zy slapen ghelijck die koeyen, Het eten van- de oliphanten ossen en peerden en alle viervoetige beesten, en buyghen haer is rijs met wa- knien en alle leden als d'ander beesten. Des swinters, alst begint ter' te reghenen, so wordense tochtigh 5) ende gants dul en rasende, soo datmense gants niet dwinghen en kan. En alsdan sluytmense buyten de stadt yewers aen eenen dicken boom, met een groote dicke ysere keten aen zijn beenen, en gheven hem aldaer t'eeten, alwaer hy blijft onder den blaeuwen hemel so lang als hy dul is, welck is van April tot September, den tijt vanden winter en dattet De oliphanten reghent, en alsdan komt hy weder tot zijn selven en begint weder A zijprn ilv to and e Sep- 1) In werkelijkheid niet de testes, maar twee verhevenheden, in 't Skr. „kumbha" geheten, waaruit in de bronsttijd sap vloeit. 2) ijzeren gegoten kanon. 3) Bedoelt Linschoten met de twee laatste woorden eigenlijk: niemendal? 4) Betere volgorde: dienen in als (=-- alles) als by ons etc. 5) geslachtsdrift hebbend. 4 58 tember dul, te dienen met so grooten tammicheyt, datmen hem mach onder ende woonen soo langh on- den buijck door cruypen, alsmen hem geen quaet en doet ; maer der den hemel, die hem yet misdoet, die macher hem af wachten, want zy en ver- &c. gheten nimmermeer soo haer yemandt 11 eenich quaet ghedaen <203> d'Oliphanten heeft, tot dat zijt gewroken hebben. Hare tanden, welck is het laten gheen quaet onghe- yvoren been, wort in Indien veel ghesleten, principalijck in Cam- wroken. bajen, want makender veel curieuse dinghen af, en die vrouwen draghender manillias ofte arm-ringen, thien of twaelf aen elcken Veelderley din- arm, waer door het aldaer veel ghesleten wordt, en worter noch ghen vande oliphants tan- by menichten ghebracht uyt Ethiopia, Mossambique en ander den in Seylon weghen. Int eylandt van Seylon ende Pegu doen alle hare oor- ende Pegu ghemaeckt. logen meest met olyphanten, ende bindense sweerden aende tan- den ; oock hebben houte casteelen op den rugge, daer 5. of 6. man- nen in staen, om uyt te schieten met bogen ofte roers, ende oock Hoe datmen met vier-pannen uyt te worpen ; sy en doen anders gheen quaet de oliphanten totten oorloch dan om't volck ende die vyanden in disordre te stellen ende hare toe rust. ordinantie te breken. Maer so daer een den rug keert, so loopense [69a] altesamen en overtreden haer eyghen volck, soo dat zijt al in d'Olyphanten oproer stellen. Zijn seer vervaert van een rat ofte muys, en ooc zijn voor rat- ten, muysen vande mieren, om datse vreesen, datser inde snuijt sullen kruy- ende mieren pen, van het gheschut ende 'tvier desghelijcks, ten sy datser van vervaert. langhen tijt toe ghewent zijn. Alsse accessie ofte vergaderinge met malkanderen hebben, soo staet het manneken op eenen huevel Hoe de oly- ende 'twijfken wat leeger. Alsse gaen langhs de weghen, soo mach- phanten ver- garen, ende mense van veer hooren comen, al en sietmense niet, want het langhs de donderen vande voeten ende 'tclappen vande ooren, die altoos wegh gaen. op ende toe gaen, machmen een goet stuck weechs hooren. Sy zijn soo ras int loopen, alst pas gheeft, by naer als een peert. Zijn De oliphanten seer glorieus ende eergierigh. Aismen in Goa sacraments dagh zijn seer eer- gierich. ofte eenighe groote heyligh-daghen hout ende viert, met grooter Hoe de oly- processien, so gaen gemeenlijck die olyphanten inde processien, phanten te Goa inde pro- die jonghen voor aen ende die ouden achter naer, en zijn al be- cessie gaen. schildert met die wapens ende cruysen van Portugael over't ge- heele lijf ende 'thooft, ende hebben elck vijf ofte ses trompetters en die op schalmeyen spelen, die op haer sitten, waermede so wel te vreden zijn, en gaen met sulcken graviteijdt ende oorden, alleens of het menschen waren. Het is gebuert binnen Goa, dat eenen olyphant soude een groote fuste uyt het water op't landt schuyven, en die fuste was so swaer ende groot, dat hy't alleen niet doen en konste, in somma 59 datmen moest een ander te hulpe halen, waerom hem 1) die mees- ters veel schandelijcke woorden toe spraken, hem verwytende, dat hy slap was en van weynigh kracht, en dat het hem een eeu- Een oliphant wighe schande was, datmen een ander te hulpe moeste halen, swe el vr ce kn t uh ye mt waermede den olyphant soo desperaet worde, dat hy die corn-heut g hoohmig- din paengie van hulpe verwierp, ende alleen weder op een nieu begost Goa. <204) te schuyven, met sulcken kracht enlide uytsinnigheyt, douwen- de boven al zijn vermoghen, dat hy berste, en daer op de staende voet doot bleef. Ten tyden dat ick mijn reijse soude beghinnen van Cochijn naer Portugael, soo was ons roer van't schip ontstelt, so datment moest aen't lant brengen om dat te conserteren 2), ende brachtent tot aen die strant vande revier achter aen't boodt in't water, ende den olyphant souden 't voort op droogh schuyven op twee houten, om daer op voort te glyen, ende om dat het swaer was, ghelijck een roer van seven en acht hondert last eysschende is, ende om dat den olyphant noch jonck ende niet vol wassen en Een jonghen was, en konst het alleen niet schuyven, waerom niet teghenstaen- rool oliphant, vana n t , ee de doude met alle zijn macht, ende siende, dat het hem niet mo- schip niet kun- nende te landt ghelijck en was, viel op zijn voorste knien en begost te kryten en brengen, valt te schreuwen, dat hem die tranen over zijn oogen liepen, ende om e°nPazeijsnchrneluent dat onser veel op die strant stonden, aensiende dit spectacle, so °rn huiP' begost hem zynen meester te verfoeyen ende met schandelicken woorden te lasteren, dat hy hem vande toesienders soude scha- men ; eijntlijcken, hoe veel dat hy arbeyde, en constet niet alleen op kryghen, ende komende een ander olyphant om te helpen, so schovenset beyde tot half uyt 'twater, dat het begost uyt 'twater Merckt de eer- op de houten te glyen, 'twelcke gevoelende den eersten olyphant, re sigohahaatn. rjvn heeft den ander, zijn hulper, met die tanden ende 'thooft wegh gestooten en geen hulpe meer begeert, en heeftet alsoo voorts alleen opghebracht, waer uyt men magh concidereren, dat haer [69b1 verstant ende eergierigheyt den menschen gelijck is. Zy zijn ooc seer danckbaer ende gedachtigh van die haer eeni- d'Oliphanten ghe weldaedt doet. Alst Nieu jaers-dach is, hebben hare meesters eznijngeddaennccbkaeenr, voor een usancie, haer Nieuwe jaer te eysschen tot den vicorey de weldaet, diemen haer ende aerts-bisschop ende d'ander regierders en heeren ; alsdan doet. komense aen die duer ofte inde plaets, ende buygen haer neer, ende alsmen haer wat geeft, vallense op haer knien, met een groo- te eerbiedinghe, voor die kleyne weldaet, die hare meesters (die zy 1) Er staat in de tekst: hen. 2) Blijkbaar in de beteekenis van Port. „concertar", herstellen. 60 meenen voor haer) gedaen wert. Sullen altoos, als zy voorby sulcken huysen gaen, met den hoof de buyghen en eerbiedinghe aende duere doen van sodanighe huysen, desgelijcks voor de De oliphanten kerck-duere ende cruycen, door onderwysinghe van hare mees- buyghen haer hooft voor de terse Zy hebben voor een manier, dat zy dickwils op die mercten cruysen ende gaen, daermen alle groenigheyt verkoopt, als radijs, slay, cool en kerckdueren. dierghelijcke tuijch, ende die dan den olyphant goetgunstich is, werpt hem wat voor. Onder andere wasser een van dese vercoop- sters ende warmoes-wijfs, II die altoos den olyphant wat voor <2os) wierp van't geen datse hadde. Nu comende den tijt, dat den oly- phant dol ende rasende wert 1), als wy boven gheseijt hebben, so loopenser een weeck ofte halve te vooren eermense bint, alsse noch half en half wel zijn, met duer die stadt, een jeghelijck bid- dende, yet te gheven voor't onderhoudt vanden dullen olyphant voor den tijt vande winter. In dit om-loopen en kan de meester den olyphant niet bestieren, dan loopter met koppen int hon- De oliphanten dert 2), en waerschout het volck met roepen, datser of wachten ; dui werdende' want en siet niemandt aen, loopt al onder de voeten, wat hem siense nie- mant. voor ende tegen comt, waermede zy een groote feest ende apen- spel aenrechten, by nae gelijckse in Spaengien met het loopen vande stieren, daert nimmermeer volmaect is dan alsser een, twee ofte meer doot blyven, even dierghelijcken regiment hou- Een wonder- dense in Indien met den dullen olyphant. Nu geschiedent in dit jcke history van een dullen loopen, dat den olyphant quam al runnende duer die straten ende olyphant. metter haest onversiens op dese merckt quam, al om verre stoo- tende, watter by ende nae was, waer door een jegelijck verbaest wesende al verlieten, wat zy te koop hadden en een goet heen komen sochten om't lijf te verbergen om vanden olyphant niet overtreden te werden, ende met dit rumoer ende ghedrangh val- lende d'een over den anderen, alsmen in dierghelijcke oproeren altoos siet gheschieden. Onder dese alien was oock die vrouwe, die den olyphant altoos plach goetgunstigh te wesen, ende van datse had, met te deelen. Dese hadde een kleyn kindeken op de merckt in een mande by haer ligghen, ende door desen haestighen oploop ende gedrangh van volck was die self de vrouwe oock in een huijs i) Namelijk in den bronsttijd. De olifant is dan wat in 't Skr. heet „matta", be- dwelmd, dronken, dol. Het woord is algemeen verbreid in Indie en overgenomen in de talen van den Indischen Archipel, o.a. in Mal. „gadjah meta". 2) Deze uitdrukking is mij onbekend. In noot 4 p. 6 deel II van de Engelse vertaling wordt „met koppen int hondert" verklaard als „without seeing anything". 61 ghedronghen, sonder datse plaets hadde om't kint op ende met haer te nemen. Ende als den olyphant de plaets alleen hadde, dien hy om end' om roeyde 1), ende al om stiet, ende ginder heen wierp, watter omtrent was, ende komende by't voorseyde kint, dat, als gheseijt is, daer blyven ligghen was, soo meenden een jeghelijck, ende princepalijck die moeder, die dapper weenden, dat het kint om den hals was, ende vanden olyphant vernielt soude werden, gelijck hy alle ander dinghen dede. Maer int contrarie met alle die dulligheijt ghedachtigh wesende ende kennisse dragende vande weldaet, die't kints moeder hem altoos gedaen hadden, nam't [70a] kindeken properlijckskens met zyne snuijt op ende leydent seer <206) sachtelijck boven II op een luyffe 2), die daer by stont over een winckel ; dat ghedaen hebbende is weder zynen gangh ghegaen met stoten, beyren en tieren als te vooren, tot een groote verwon- deringe van alle, diet aen sagen en princepalijck tot een vreuchde ende blyschap vande moeder, die haer kint gesont en wel te vre- den weder kreegh. Dese en dierghelijcken exempelen geschieden- der dagelijcks in Indien, dat al soude te langhe vallen om te ver- halen, waerom alleen dese drie ofte vier hebbe willen aen-teecke- nen als een dingh seer weerdigh om inde memorie te hebben om ons daer by te leeren en te verwecken, alle weldaet te loonen ende gedachtich te wesen met danckbaerheyt, aenghesien wy hier klaerlijck sien by dese stomme beesten, ons sulcks tot een spieghel De oliphanten gedencken niet voor-stellen, die sulcks niet alleen en ghedencken, aisse met hare alleen de wel- daet, ghesont voile wetenschap zijn ; maer, dat meer te verwonderen is, in tyden, zijnde, maer datse van haer sinnen half oft gheheel berooft zijn, 'twelcke dickwils aisse dul ende berooft van de menschen met alle haer verstant ende vijf sinnen gantschelijck sinnen zijn. achter den rugghe stellen, en alle weldaden huyden daeghs (Godt betert) met ondanckbaerheyt geloont worden. Dat 47. capittel. Vanden abada ofte reynossero. Die abada ofte reynossero en is in Indien niet dan in Benga- len ende Patane 3) ; zijn kleijnder ende legher dan den oly- phant, heeft eenen korten hooren op den nues, achter dick- achtich ende voor scherper, van doncker, blaeuwe ende witach- 1) Volgens W W.N.T. hier te verklaren als: omhalen, dooreenwerpen. 2) D.i. „luif", waarvoor wij tegenwoordig gewoonlijk „luifel" zeggen. 3) Hier schijnt onze schrijver G. da Orta, I, 310, misverstaan te hebben, want deze 62 tige verwe ; heeft een muijl gelijck een vercken ende het vel over't lijf is over al gefronst ende staet of het ghewapendt waer met Sommighe schilden ; is groot vyant vanden olyphant. Sommige meenen, dat meynen, dat de abada den het den rechten eenhoren is, overmidts datmen anders gheen tot rechten een- noch toe gevonden en heeft, dan alleenlijck van hooren seggen hooren is. ofte geschildert. Die Portugesen en oock die van Bengalen affir- meren, dat byde revier Ganges int coningh-rijck van Bengalen zijn veel van dees reynosseros, ende alsse willen drincken, soo staender d'ander dieren na en wachten, II tot dat die reynossero <207) gedroncken heeft ; ende steeckt zynen hoorn in't water, want en kan anders niet drincken ofte den hoorn moet onder water komen, omdat hy soo dicht op den nues aende muijl kompt ; ende naer hem drincken alle d'ander dieren. Den horen Die hoornen werden in Indien seer gheestimeert, ende gebruyckt weabadat teghen alle fenijn ende vergift en veel ander siecten ; desgelijcks wert gebruyc teghens fenijn zijn tanden, claeuwen, vlees, vet ende bloet, jae tot zijn dreck ende zijn ghe- heel lichaem ende water toe, ende al wat hy aen ende in't lijf heeft wort in tot allerley sieckten Indien in grooter weerden gehouden ende ghebruyckt tot veeller- ley sieckten ende ghebreecken 1), en is goet ende warachtigh, als ick selver in sommighe dingen by experientie gevonden hebbe. D'een renoce- Ooc is te verstaen, dat alle reynosseros niet even goet en zijn, ros veel beter als d'ander. want daer zijnder, die de hoornen vercocht werden tot 100. 2. ende 300. pardauwen 'tstuck, ende daer zijn ander vande selfde coluer ende groote, diemen voor 3. ende 4. pardauwen koopt, welcke die Indianen weten te onderscheyden ende te kennen. Die van Ben- D'oorsake is, dat die reynosseros, die op een sekere plaets in Ben- galen zijn de waertste. galen gevonden worden, hebben dese weerdye, en dat door vir- tuyt vande kruyden, die dat selfde lant gheeft ende produceert, RON 'tweicke op ander plaetsen niet en is ; en dese estimatie en is niet alleen inde horen maer in alle ander dinghen van zijn gheheele lijf, als voorseijdt is. Daer worden oock by Malacca, Sion ende Bengala ghevonden Bocken ende sommighe bocken ofte geyten, die int wilde loopen, wiens hoornen geyten hooren in Bengalen geestimeert werden voorde beste teghen fenijn en voor alle vergift, laatste zegt dat er rhinocerossen in Cambay zijn, in Bengalen en in Patane. In Coloq. II, p. 75 spreekt Orta van rhinocerossen in „Bengalen of in Patane, en in de streken welke de Patans in hebben". Deze laatste uitdrukking doelt duidelijk op de staten der Pathans of Afghanen in Hindustan. „Patane" zal ook hier wel Behar wezen. 1) Een uitvoerige uitweiding over de vermeende deugden van 't bloed, de hoorns, enz. van den rhinoceros komt voor in een werk van F. Redi, getiteld Esperienze intorno a diverse cose naturali, p. 79-81. 63 diemen mach vinden ; worden ghenaemt cabras demato 1), dat is goet .n. teghens wilde geyten. Dese hoornen worden dapper in Indien gheesti- tfenu meert ende in weerde gehouden en zijn dickwils by experientie D'oorsaeck goet gevonden, daer ick sells goede getuyghe af ben, en sulcks vc ra:c hdt e comet gheprobeert hebbe. Int Jaer 1581., als die coningh Philippus van vdaants'! te kreeuijt,in Spaengien tot Lisbonen was, soo worden hem ghebracht uyt In- Bengalen .). dien voor een present een reynossero ende olyphant, welcke by beyde mede nam naer Madrid, 'thof van Spaengien ; waermede ghenoegh is van dat die ghedierten van't lant ende voghels zijn belangende, hoewel daer noch veel ander zijn, daermen soo in't ghemeen geen notitie af en heeft ; daerom hebbe alleenlijc ver- haelt diemen daghelijcks voor oogen siet ende kennisse af heeft, om alle onsekerheydt te schouwen. li <208> Dat 48. capittel. Van de visschen ende allerley zee-ghedierten van Indien. Die visch is in Indien seer veel ende sommighe oock seer smakelijck ende goet. Die beste visch is genaemt morde- Mordexijn, xijn, pampano en tatijngo 3). Daer is eenen visch genaemt rZiPgaon, °Peixe peixe serra 4), diemen in ronde schyven snijt als die salm en sou- serre. tense, is seer excellent, ende mach langhe dueren om over zee voor victualie met te dragen. Die meeste visch wort ghegeten met rijs, welck zy koken met sop, dat zy over 'trijs gieten, ende is wat suerachtigh, ghelijck oftet met kruys-besien of to onrype druyven gekoockt waer ; is seer smakelijck, wort ghenaempt carrijl 5), 'twelc- Carrijl is desauce ke is hare dagelijcksche kost ende onder-hout, ende het rijs dient p de op isenvescah i haer inde plaets van broodt. Daer is oock goeden elft ende ton- Indien. ghen ende veel anderen visch van veel soorten. Die garnaet 6) is Elft, tonghen. de beste ende grootste, dien ick oyt ghesien hebbe, want met een gzaerenragtreonote dozijn granaten kanmen wel een goet avontmael doen. Die creef- ten ende crabben zijn seer goet ende wonderlijcke groot, dat het 1) Port. mato: land met wilde begroeiing. 2) Dit marginaal beantwoordt weer niet aan wat er naast staat. Het hoort hoger op. 3) „Mordexijn" wordt in een noot op deze plaats, in de Engelsche vertaling (II, p. 11) verklaard als zijnde de visch welken de Portugeezen „Madama" noemen; als Koitkani opgegeven murdaxy(?). Alles twijfelachtig. „Pampano" is een visch van 't ge- slacht stromateus. Zie Hobson-Jobson, s.v. Pomfret. „Tatijngo" blijft nog onverklaard. 4) Port. naam voor verschillende soorten van Cybium. 5) Ons „kerrie", uit Tamil „kari", Kanareesch, „kari, kari". Als Kanareesch wordt ook opgegeven „karil" in Hobson-Jobson, s.v. Curry. 6) garnaal. 64 Creeften, crab- een wonder is om vertellen, ende dat noch meer is :.dat wanneer ben. Met een voile maen zijn die maen vol is, datmen in dese landen voor een teecken hout, dat de creeften, alle crabben en creeften vol, goet ende tydigh 1) zijn, het welcke al crabben goet ende vol, con- daer het contrarie is, want met een voile zijnse leegh ende onty- trary dees lan- den 2). digh, ende met een nieuw maen tydigh, goet vol. Men beef ter oock mosselen en ander dierghelijcke visch in schulpen, van veel- lerley soorten ; oesteren 3) bijster veel, by namen in Cochijn en naer Mosselen, oes- die Cabo de Comorijn toe : maer werdender weynigh gheacht. Die ters, veellerley visschen in visch in Indien seer goet koop, want met een paer stuyvers te schulpen. rekenen machmen wel soo veel visch met rijs daer toe koopen, dat daer 5. oft 6. persoonen een goet mael met konnen doen op zijn Spaensch, 'twelcke seer goeden koop is naer die diefte ende merct van Spaengien ende Portugael. Tubaron ofte Daer is inde revieren ende oock inde zee ende vaert van alle die hayen doen veel schade. custe van Indien veel visch, die de Portugesen noemen tubaron 4) ofte hayen ; dese doet byster veel quaets, ende eet menigh peerel- [71a duijcker op, waerom men niet veel en derf II swemmen inde revie- <209> ren door vreesen van desen visch ; hierom useren veel haer te Ba- den inde backen op't landt daer toe ghemaeckt, als op een ander gheseyt is. Het gebuerden ons, als ons schip inde revier van Co- chijn lagh om onse reijs herwaerts naer Portugael te doen, dat, als wy ons roer, 'twelcke wy vermaeckt hadden, souden weder inde klammen op zijn behoorlijcke plaetse hanghen, soo was die schip- per met vier oft vijf bootsghesellen int boodt achter aen't schip, ende een vande bootsgesellen was met een koorde aen't schip vast Wonderlijcke ghemaeckt ende hingh alsoo aen't roer tot zijn middel toe in't geschiedenisse vande hayen. water om aen 't roer te helpen, so quam daer een van dese hayen ende vatten hem met eenen beet het geheele been tot boven die halve dye knap af, niet jegenstaende dat hem die schipper met eenen riem smeet, ende willende den goeden gesel daer naer tasten met die hant, heeft hem ten tweeden de handt ende halven arm, ende een stuck uyt zynen bil af gebeten, so dat die schipper noch alle, die in't boodt waren, het self de konsten beletten, hoe seer datse met stocken ende riemen smeten ; den armen pacient wor- den alsoo miserabel gebracht in 't gasthuys, alwaer wy hem lieten met weynigh hoope noch begeerten van't leven, want wy sande- ren-daechs 'tseijl ginghen. Dese en dierghelijcke gheschiedenisse 1) d.i. het ',west geschikt voor het gebruik. 2) Het tegendeel van wat in de tekst stunt. 3) De tekst heeft: ooesteren. 4) Port. „tabardo", Spaansch „tiburon". 65 van dese visschen gebueren dagelijcks in Indien, soo wel inde zee als inde revieren, principalijcken onder die visschers ende peerel- duyckers, dieder menigh alsoo haer leven verliesen. Inde revier van Goa, op eenen winter, als de rnont vande revier ghesloten was, ghelijck het voor een manier heeft, soo namen sekere visschers eenen visch ghevangen van wondere ende selt- dvBeaernsicichrekeeyzsetitgosena same gestaltenisse, sulcks noijt in Indien noch op gheen ander plaetsen gheloove 1) gesien en is ; worden om zijn vreemdigheyt minediveinsc:hei_n aen mijn heere den aerts-bisschop ghepresenteert, ende moestese vdanghen, ende door zijn begeerten af conterfeyten, om tot een verwonderinge gheschonckePn. aen zijn majesteyt van Spaengien te senden. Was vande groote van eenen middelbaren hondt ende hadde eenen muijl ghelijck een vercken, kleyne ooghen, gheen ooren, dan twee gaten inde plaets ; hadde vier voeten gants en gelijck eenen olyphant ; den steert vande rugge afgaende breet, ende also voleyndende plat af, aende punt wat rout en scharpachtigh af. Liep over de sael ende <210> vloer van 't huys al snoffende ghe 11 lijck een vercken. Hadde het geheele lijf, hooft, steert ende beenen bedeckt met schammen 2) vande groote van 't voorste lidt van eenen duijm, die in hardig- heyt yser en stael te boven gingen. Wy hieuwender op oftmen op De schubben roldenteen aenbeelt gehouwen hadde, ende soo haest alsment aenroerde, re wvaan.dn herder roldent hem in malkanderen ende sloot hem met hooft, steert sdtaanelyser ende onder een, in somma dat by in als eenen ronden cloot ghelijck was, sonder datmen eenighsins konst onderscheyden, waer die scheijt- selen ofte tsamenvoeginge was, ende men en konst hem met gheene instrumenten noch cracht weer openen, dan alsmen hem liet ligghen en niet meer een 3) roerden, opende hem weder van hem selven, en liep daer weder heen als gheseyt is. Ende overmidts dat ick zy tracterende vande visschen van In- dien, so wil hier verhalen een korte historie ende warachtighe geschiedenisse van eenen visch, hoe wel het selfde sommighe sal onghelooflijck luyden, maer het selfde staet afghemaelt int palleijs [71b] vande vicorey in Indien, ende is ondersocht met gheloofwaer- dighe ende warachtighe ghetuygen, alsoo gheschiet te wesen, 1) D.i., geloof ik. — Het dier waarvan hier sprake is, kan Been visch geweest zijn en was zeker wel 't schubdier, Pangolin, Mal. „tenggiling" of „senggiling", Oudjay. „tinggiling", Nieuwj ay. „trenggiling" ; afgeleid van „giling", bijvorm „guling", waar- van ook komt Mal. of Jay. „pengguling", wat zich oprolt; vandaar „Pangolin". De onwetende Indiers houden het voor een visch. Vgl. Hobson-Jobson, s.v. Pangolin. 2) Hoornachtige uitwassen of schubben (W.N.T.). 3) Dit woord past hier niet. Men zou kunnen denken aan „en"of „aen". 66 waerom ghenoteert staet voor een wonder, met naem ende toe- naem van't schip, capiteijn, jaer ende dagh, daer noch hedens daeghs veel persoonen af in't leven zijn, die in't selfde schip ende gheschiedenisse waren, om dat het onlancks gheleden is. Nu so Vreemde ende is die historie als dat, komende een schip van Portugael den wegh onghehoorde beschryvinghe van Mossambique naer Indien, hebbende eenen goeden ende deur- van een visch, die een schip gaende wint ende weder, soo veel als die seylen trecken moghten, tegen de wint voor wint, hebben alsoo geseijlt 14. daghen hare cours naer die 14. daghen langh te rug- linie toe, ende alle daeghs die hooghte vande son nemende, inde ghe trock. plaetse van te deminueren, ofte die graden te verminderen, naer die wint ende cours, die zy hadden, soo vondense haer in't con- trarie alle daghen achterwaerts, tegen alle natuerlijcke redenen ende menschen verstant, soo datse alle gelijck niet alleen verwon- dert maer ooc verbaest 1) waren, meenende ende geloovende voor seeckerlick betoovert te wesen ; want wisten wel duer die expe- rientie, dat den loop ofte stroomen van't water haer in die con- treyen niet en deden achterwaerts deysen, noch tegen konste hou- den, waerom alle te samen seer perplex en bevreest waren, siende den eenen op den anderen, sonder te konnen versinnen, wat dat die oorsake daer van was. Ten langhen lesten is by geval den hoogh-bootsman, diese onder schipper noemen, ghecomen by alle geluck ende besagh onder den voorstengh van't schip by't water neder, soo worden hy gewaer eenen breeden ende grooten steert van eenen visch, die welcke was omghekromt teghens het schip ofte voorsteven om, ende met het lijf onder die ll kiel ende met het <21 i> hooft achter onder 't roer, swemmende also en treckende het schip achterwaerts tegens alle die wint ende cours van't schip, waer by terstont verstonden d'oorsaecke van haer achter deysen ; in som- ma hebben soo langh gestooten met stocken en staven en ander instrumenten, datser hem den steert af kreghen, en dat hy't schip verliet, naer dat hy daer 14. daghen onder gheleghen hadde, het schip teghens alle wint ende weder te rugge treckende, waerom het den vicorey in Goa heeft in zijn pallaijs doen af schilderen tot een eeuwighe ghedachtenisse, alwaer ickt menighmael ghelesen hebbe met den dagh ende datum ende den naem van't schip ende capiteijn daer by, welcke my niet indachtigh en is, doch daer wey- nigh aen gheleghen is 2). 1) ontsteld. 2) Het bedoelde dier is de zgn. zuigvisch, reeds bij de Ouden bekend, Lat. „remora" Gr. ixevilEq. 67 Men vindt veel ander visschen inde zee ende revieren ; inde revier van Bengala, ghenaempt Ganges, ende by Malacca vintmen In Malacca zi len ende ecnoce d n do darn' l- e _ cocodrillios en ander zee slangen, van onuytsprekelijcke groot- ryanwso1nandgerh-en heyt, so datse dick die kleyne visschers ende andere schuytgens re zee om werpen ende 'tvolck op eeten, ende kruypen wel uyt het water ldijcirt griookte, op't lant en verrasschen 'tvolck, diese achter halen en verslinden, eeleten vol OP alsmen daer daghelijcks ghenoegh siet gheschieden. Men vint by vernielen. Malacca vischschelpen ; zijn vant fatsoen ende ghelijckenisse als die Sint Jacobs schulpen, ende van sulcke groote ende swaerte, Schulpen in visschenMalacca, 1 soo n dat twee stercke mannen genoegh met eenen boom aen elcke n schulpe te draghen hebben 1) ; hebben van binnen visch, dat die groot, datse van Malacca eeten. Van dese schulpen quamen sommighe int moeten dra- ballast van 't schip, dat van Malacca quam, en met ons in gesel- gen' schap van't eylant Sancta Helena tot het eylant Tersera, aldaert selfde schip voor't eylant bleef, ende sommighe van dese schulpen [72a] uyt gehaelt werden, die de Jesuyten van Malacca gesonden had- de om tot Lisbonen te setten inde gevel van hare kercke ende klooster, datse daer bouwen van onuytsprekelijcke costelijckheyt. Desghelijcks is gheschiet, dat een schip, ghenaemt San Pedro, 'tseijl gaende van Cochijn uyt Indien naer Portugael, is verseijlt op een drooghte, diemen noch heden noemt naer't selfde schip die drooghten van Sint Pedro ; ligghen van Goa zuyt zuytwest op een n aen op 6. graden aende zyde van't zuyden, alwaer het selfde schip Gd rooao cbhiti jef t e bleef, maer het volck berghden haer altesamen ende maeckten van schiP• het houdt ende stucken van't ghebleven schip een kleijn carveel, waermede quamen altesamen weder naer Indien ; ende den tijdt, datse haer hier in occupeerden, soo vondense op de selfde II (212> drooghten so groote crabben ende in so groote menighten, datse ghedwonghen waren een schanse te maken ende met scherpe op dese drn die nt tecihteimoes- wacht haer daer van te beschermen ; want waren van een so af- gryselijcke groote, dat wie datse kregen onder haer klaeuwen, schip warenews ca hr eann _ die was om den hals ende verslonden. Dit selfde is warachtigh en sen ende woaocrh d e b_ is noch onlancx gheleden, want in't schip, daer ick met uyt In- dien naer Portugael quam, waren twee bootsghesellen, die in't ben. selfde schip San Pedro met waren, ende daer warachtighe ghe- tuygenisse of gaven, gelijck het selfde oock in Goa op veel plaetsen Afgryselijcke afghemaelt is tot een eeuwighe memorie, alle 'twelcke hebbe wil- tryooGtoeacr abben len verhalen om die vreemdigheden vande gheschiedenisse ende 1) Dit zal de Tridacne Gigas wezen. 68 visschen, ende is te gelooven, datter noch veel ander visschen ende zee-monstren zijn, 'twelcke tot onse notitie niet gekomen is, gelijckmen oock dagelijcks blijckelijck siet, die haer op de zee geneeren, sulcks somtijts gemoeten, waermede ghenoegh geseyt is, wat die visschen ende zee-monstren van Indien is belanghende. Dat 49. capittel. Van alle vruchten, boomen, planten ende gemeen kruyden in Indien, inden eersten van een fruyt ghenaempt ananas. Annotatio D. Palud. Ananas, van die Canarijns ananasa geheeten, van die Brasilianen nana 1) ende van anderen in Hispaniola 2) , iaiama, van die Spaen- giaerden in Brasyl pinas 3), om eenighe ghelijckenisse, die dese vrucht heeft met die pijnappel, is uyt die prouincie van Santa Cro- ce 4) eerst in Brasilien, van daer in Spaensch Indien ende volgens in Oost Indien gebracht, al waer zy nu overvloedigh wassen, van die groote vande citroenen of to van een gemeene meloen, seer schoon van koluer, wt den groenen geel, welcke groenigheyt rijp werdende vergaet ; lieflijck van smaeck ende aengenaem van rueck, ghelijck als een abricot, datmen oock duer den rueck erkennen mach die huysen, daer dese vruchten in zijn. Van verre dese vruchten aenschouwende gelijcken wel artisocken, dan hebben sulcke scherpe steecsels niet. Die planten daerop dese vruchten wassen, zijn van die groote eenes cardons 5) ende hebben oock wortelen ghelijck den cardon, daerop eene vrucht alleen groeyt, ende dat int midden des stams, ende ronts- omme seeckere kleyne, daer van ooc sommighe vruchten brenghen. Ick hebbe sommige planten hier of gehadt in mynen hof, die my ghe- bracht waren uyt Brasilien, dan konde onse koude niet dragen. Dese vrucht is warm ende vocht, ende wort uyt wijn gegheten ghelijck een [72b] persick, ende is licht om te verteeren, nochtans te vele genuttight <213> zijnde maken inflammatie ende hitte ende verseeren oock het tant- vleysch, omme die kleyne draeykens 6), die daer door loopen. Dese vruchten zijn menigerley by die Brasilianen, die nae het onderscheyt der talen oock verscheyden namen hebben, ende insonderheyt wer- den beschreven driederley specien, waer van die eerste wort geheeten iaiama, die wel die langhste is ende de lieflickste van smaeck, geel van vleysche, die tweede boniama, die wit zijn van binnen ende mal 7) 1) Ook in 't Maleisch en Javaansch overgegaan als „nanas", Javaans ook „danas". Vgl. Hobson-Jobson, s.v. Ananas. 2) het eiland Haiti. 3) De Portugeezen noemen de vrucht „pinha", en de Engelschen „pine-apple" wegens de gelijkenis. 4) Misschien Santa Cruz in Bolivia? 5) distel; vgl. Port. cardo. 6) draadjes. 7) = zeer? 69 soet van smaeck, die derde iaiagna 1), die oock inwendigh wit zijn met een rijnsche wynnige smaeck. Soo groeyen dese vruchten oock of- te van selven, ongheplant, ende worden wilde ananassen gheheeten, ofte gheplant in hoven, daer af tot nu toe ghesproken. Die wilde was- sen op stammen eender spiessen hoogh, ront, ende van die groote een- der orangie-appel, vol doornen ; die bladeren hebben oock scherpe spitsen ende ronts omme vol sachte doornkens ; die vrucht wort van weynighe ghegheten, hoe wel zy tamelijck lieffelijck van smaeck is ; die gheheele plante met die wortelen zijn vol sops, welcke, seven oft acht uren des morghens met suycker ghedroncken, ghehouden wort voor een seker remedie tegens de hitte der lever en de nieren, teghens sweerende nieren, etterigh water ende excoriatie 2) van die roede ; die Arabers prysen dit sop ooc teghens roose, ende noement queura. Die meer hier af wil weten, lese Costam in die eygen capittelen van ana- nas, ende Oviedium 3) int 8. boeck int 18. capittel, ende Thevetium 4) in zijn obseruatie van America int 46. capittel ; ananas gheconfytet in suycker zijnde gelijck comcommeren in groote ; ick hebber veele ghehadt. Ananas is wel een vande beste fruyten ende smakelijckste De ananas. zijn van geheel Indien, en is niet eygen van Indien, dan iuny ti nBdria, sni hge hn e- vreemt, want isser eerst gebracht vande Portugesen uyt bracht. Brasilien, soo datse int eerste voor een nieuwigheyt vercoft wer- den, voor een pardau ende meer 'tstuck ; maer zijnder als nu so veel aenghegroeyt, dat het over al vol af is, ende zijn altoos seer goeden koop. Haer saysoen, datse rijp zijn, is inde vasten, want dan zijnse op haer beste ende smaeckelijckste. Zijn van die groote van een meloen ende hebben het fatsoen ghelijck het hooft van Ghedaente en- to een spinrocke, van buyten gelijck een pijn-appel, maer saecht om de ananas. te snyden, van koluer root ende groenachtigh ; wassen langhs der aerde die hooghte van een halve vaem, luttel min ofte meer. Die bladeren van dit fruyt zijn bynaest gelijck het kruyt, datmen van Spaengien brengt, genaempt aloe ofte semper viva, om dat het altoos groen is, daerom men't aen de balcken in de huysen hanct, doch zijn wat smalder ende aende kanten wat scherpach- tigh, als uytghehackelt. Int eeten soo schiltmense ende snyd- Hoe datmen mense in schyven ofte somen wil. Hebben van binnen sommighe deeyatnoamnastebe- <214> kleyne II keerngiens ghelijck van appelen ofte peeren. Zijn van eeten. binnen van koluer ghelijck een opghesneden pers 5) , die rijp is, 1) Bij Ramusio (III, fol. 136, b) luiden de namen laiama, Boniama, en Iaiagua. 2) = ontvelling. 3) Oviedo, Historia General Natural de las Indias (Madrid, 1851). Naar hem wordt verwezen door Orta, II, 380, als schrijver over de Ananas. 4) F. A. Thevet, Les Singularitez de la France Antarctique (Paris, 1558, fol. 89, 90). 5) perzik. 70 De ananas ende oock bynaest van die self de smaeck, maer hebben in lecker- gaen alle fruyt in leckerheydt heyt over alle fruyten voordeel ; het sop daer van is ghelijck soe- te boven. ten most ; men en kander hem niet sat af eeten. Is seer heet van naetueren, want soomen daer een mes een half ure laet in steken, [73a] Indien men sal half op ghegheten wesen in't uyt trecken 1) ; even wel en doet een mes een half ure in een sonderlinge gheen quaet, ten waer datmen daer in so groote over- ananas laet steecken, salt vloedighz 2) af aet, dat het hem qualicken bequaem, ghelijcker half afgebeten menighe ongheregelde menschen zijn, in alle dingen sonder mate werden vande cracht van't ghebruijckende ; evenwel wort die krancken verboden het ge- sop. meen toebereyden vande annanassen om te eeten, is te snyden, nae datse gheschilt zijn, in ronde schyven, ende dan met wijn overgoten, en is seer lieffelijck om eeten. Dat 50. capittel. Van de iaqua ofte iaacca. Annotatio D. Palud. Het wast in Calecut ende sommige ander plaetsen van Indien nef- fens die Zee, op die wateren, een sekere vrucht, die in Malavar 3) Iaca 4) geheeten wordt, in Canara ende Guzaratte panar ende panasu 5) , van die Arabiens panax, van die Persianen fanax. Dese vrucht wast aen groote boomen, niet uyt die tacken, gelijck andere vruchten, maer uyt die stam ofte tronck, boven der aerden, onder die bladeren, welcke booms bladeren zijn van die groote van een handt, groenachtigh, met een dicke harde draet, in die lenghte doorgaende. Die cleijnste van dese vrucht, insonderheyt die in Malavar wassen, welcke die beste zijn, zijn grooter dan onse grootste flesschen 6) ofte pompoenen (wel verstaende die Portugesche). Zijn van buyten met een harde huijt overtrocken, groen van verwe, in anderen vast die pijn-appel gelijck, uyt besondert, dat die huijt schijnt te wesen vol diamant puntkens, die groene korte angelkens hebben, die welcke endight in swarte puntkens, die doch niet scherp ofte stekende zijn, hoe wel zy also schynen. Dese vruchten dan zijn gelijck meloenen, ende somtijts grooter, uytwendigh groen, inwendigh geel, met vele sachte doom- kens ofte graetkens gelijck een eegel becleedet. Die in Goa wassen, zijn so goet niet, noch ooc so smackelick als die in Malavar. Dese vrucht, rip wesende, 'tweick gemeenlick is in Decembri, ruect seer lieffelijck, 1) ! . 2) Waarschijnlijk bedoeld „overvloedigheyt". Vgl. re stuk p. 162 noot 6. 3) De Eng. vertaling (II p. 2o) heeft: Malabar. 4) Malay. chakka, Tamil s'akkei. De meest verbreide Indonesische naam is nangka. In Indonesia groeit deze boom allerwegen. 5) Lees „panasa", een gewone Sanskritnaam, waaraan Kanareesch „pansaa", enz. ontleend zijn. Een Arabisch „panax" is onmogelijk, daar die taal geen p bezit; docb het is niet der moeite waard telkens bij dergelijke vergissingen lang stil te staan 6) fleskalebassen. 71 en is van tweederley geslachte 1), daer van den besten barca gheheeten worden, die andere papa, die niet so goet en int aentasten ooc vveeck 2) <215> zijn II als die eerste. Die beste kosten ontrent 3) 40. malvadisen 4), dat is een vveynigh meer dan een reael. Rijp vvordende soo kryghen zy een svvarte coluer ende harde basten. Het buytenste, dat om die note is, heeft menigherley smaeck ; somtijts smaeckt het gelijck een meloen, somtijts ghelijck een persijcke ende lieflijcker, met vvelcke het in die smaeck die meeste eenlickheyt heeft, somtijts smaeckt het als honigh-graet, somtijts als een lieflijck citroen, dan zijn hart om te verteren, gaen gemeenlicken weder af onverteert, gelijck zy gegeten vvorden. Dese vruchten in die lenghte ghesneden ende gheopent zijn van binnen vvit ende gedrongen van vleijsch, en dat met ladekens onderscheyden vol lange noten, dicker ende grooter als onse dayen 5), met een grau velleken overtrocken, ende met een vvitte note, ghelijck onse castanien, groen gegeten zijnde, aertachtigh ende scherp van smaec, en vele vvinden genererende, maer ghebraden ofte gesoden vvesende als onse castanien zijn seer smakelick en vervvecken on- [73b) kuij scheyt, vvaerom zy meest gegeten vvorden ; stoppen ooc buijcloop. Die pulpe, die buyten om is, besvvaert die mage seer, ende daer in corrumperende brenght by boose ende vergifte humueren, ende daer- omme die altoos vele van dese vruchten eeten, lichtelicken gheraken in die pestilentiale siecte, vvelcke die Indianen morxi 6) noemen. Die meer hier af begeert te vveten, lese Ludovicum Romanum 7) in 't 5. boec, in't 15. cap. zijnder navigatie, ende Christophorum a Costa, in't cap. van iaca, ende Garcia ab Horto int 2. boec in't 4. cappittel 8). D e iaacas wassen aen groote boomen ghelijck note-boomen, De iaacas ende dat alleenlick 9) aen die zee-cant, to w teten die con- r treyen aende zee. Groeyen gants contrarie van alle vruch- graoreiyeeanncdoen-vruchten. ten, want wassen recht boven die aerde, aenden trunck vanden boom, ende aende knuijsten dicke tacken 10) ; maer daer die tacken hem verspreyen en dun en vol bladeren zijn, en wassen gheen. Zijn vande groote van een groote meloen ende by naer sulcken fat- Ghedaente en- de e groote van soen, doch zijnder sommighe so groot alsmen goelijckskens 11) kan d opheffen. Zijn van buyten van fatsoen ghelijck die annanas, doch gladder, en van coluer doncker groen. 'tFruijt van binnen 1) Van deze twee soorten wordt reeds gewag gemaakt door den Frater Jordanus en Ibn Batuta; zie Hobson-Jobson, s.v. Jack. 2) Bedoeld: weker? 3) De tekst heeft: onttent. 4) Bedoeld Port. en Spaansch „maravedi", en wel in koper, waarvan er 40 op een Reaal gaan, ongeveer 1/8 cent waard a). 5) D.i. dadels. 6) Vgl. boven blz. 10. 7) D.i. Varthema. 8) In de uitgave der Coloq. van 1892, II, 23-27; 397. 9) De tekst heeft: allenlick. ") aan de takken, die zo dik zijn als knuisten? 11) ten naasten bi j. a) Dit is moeilijk overeen te brengen met de waarde van een reaal. 72 Sommighe iaa- is in huijskens, ghelijck die kastanien, maer heeft een ander fat- cas soo groot alsmen reden soen, en elck huijsken heeft een fruijt, 'twelck is half wit, en voorts wijs kan ophef- geelachtigh, ende kleeft aen die handen by naest ghelijck honigh, fen. die noch in de bye-corven by't was is. Is ooc van die tayigheyt ende in die smaeck van soetigheyt weynigh ongelijck. Dit fruijt is het buytenste, dat om die castanie is, welck is van het fatsoen van een aker bynaest, alsser het achterste groen dopken of is, ende ooc van dier groote, ende sommige wat grooter ; het fruijt, (l De iaacas zijn datter om is, afgegheten, zijn die castanien goet om to braden ofte <216> de castanien ghelijck van sieden, en zijn weynigh onghelijck in smaec die castanien van. smaeck. Europa. Dese huijskens zijnder somtijts in elcke iaacca een hon- dert ende meer, na die groote vande iaacca. Daer zijnder tweeder- Tweederley ley, die beste worden ghenaemt girasal, ende die ghemeenste en iaacas. van minder estimatie heetmen chambasal, doch in 't fatsoen ende boomen en hebben gheen onderscheyt, dan alleenlick dat die gira- Met dese woor- sals hebben soeter smaec. Met dese namen girasal ende chambasal den gierasal ende chamba- onderscheyden die Indianen ooc het rijs 1) ende ander dingen ; sal onder- scheyden d'In- heeten het beste altoos girasal, ende dat minder is chambasal, dianen alle waer na zy hare prysen hebben. Die iaaccas zijn het gheheele dingh. jaer duer. Dat 51. capittel. Vande mangas. Annotatio D. Palud. Mangas 2) vvassen aen groote boomen, gelijck die boomen van iaca, hebbende veele tacken, ende zijn van groote ghelijc een groot gansen ey, ende op sommige plaetsen in Indien 2. pont ofte meer vveghende, een 3) menigmael op eenen boom onderscheydelijcken van colueren, want sommige zijn bleec groen, andere geel, andere vvt den groenen root, lieflijcken, ende aengenaem van smaec ende ruec, j a niet bedor- ven vvesende smaeclijcker als die aller beste persiken. Belangende die name vvorden gemeenlijcken geheeten mangas, in Canarijn am- bo, van die Turcken ende Persen amba 4). Worden ghevonden op die boomen vanden April tot November, nae der plaetsen gelegent- heyt ende situatien. Wassen in veele provintien, dan die beste in Or- 1) Vgl. boven blz. 16. 2) Malay. „manna", Tamil „man-gay", d.i. vrucht (kay) van den manggaboom: „ma, mamaram". Het woord is overgegaan in 't Port. „mange, Maleisch, Javaansch, enz. „mangga" dat in 't Jay. Wdb. ten onrechte uit een Sanskrit „kamangga" (een gefabriceerd woord) wordt afgeleid. Over deze vrucht handelt Coloq. 34 van Orta. Vgl. Hobson-Jobson, s.v. Mango. 3) Zal wel moeten zijn: en. 4) Ontleend aan een Prakrt „amba", jongere vorm van Sanskrit „amra". 73 [74a]mus, daer dese voor alle andere vruchten worden gesocht. Daer na volgen die in Gusaratte wassen, die van wegen haer waerdie Gusa- ratten geheeten werden, hoe wel cleijnder dan die andere, nochtans smakelicker ende lieffelicker van rueck, inwendigh met een kleijn nootken. Ten derden volghen die in Balagate wassen ; die zijn de al- dergrootste, want daer gesien zijn die 2. pont ende een vierendeel weghen. Ooc zijnse lieffelicken van smaeck, die in Charanna, Quin- dor, Madanagor ende Dultabado 1), die voornaemste steden des co- ninghsNizamoxa2), groeyen, ghelijck oock die van Bengala, Pegu ende -2I1>II Malacca. Die bast van dese vrucht afgedaen zijnde wordt gegeten in schijfkens gesneden, met oft sonder wijn, ghelijck wy luyden hier te landt die persicken doen. Zy worden ooc geconfytet ofte inghemaect, om dese beter te behouden, oft in suycker ofte in azijn, olye ende sout, ghelijck in Spaengien die olyven, met een mes een weynigh ghe- opent zijnde, ende daer in gesteken groene gengber, knufloock, mos- taert ofte diergelijcke dingen ; werden ten tyden alleen met sout ghe- gheten ende somwylen ghekockt met rijs, gelijckmen hier te lande olyven doet, ende aldus geconfytet ende ghecockt zijnde, worden te merct ghebracht. Dese vrucht is cout ende voecht 3), hoe wel die ghe- meene man die achtet heet te zijn, ende seggen, dat by pyne ende nypinghe in die magen genereert van die sulcke eeten ; dat meer is, ooc die heydensche medecijns seggen dese vrucht heet te wesen ende verachten die, als die wilt vuer, roose, brandende heete cortsen ende geswellen, met schorftheyt maect, 'twelck is achte dat gheschiet in sodanighe persoonen, daer dese vrucht in die magen verderft, maer 4) om die groote hitte dezes tijts ; als dese vruchte in saysoen is, vallen ooc wel vele in die voorgenoemde siecten, hoe wel zy gheen deser vruchten eeten. Al eer dese vrucht gheheel rijp wert, is zy wat treckende 5) van smaec 6), insonderheyt het binnenste, dat naest die note is, maer rijp wesende soet ende smakelick. Die note, die daer in is, heeft een harde bast, met harde draykens op ende omgaende, daer in een langhachtigh nootken van die groote als een aker, van binnen wit, ooc uytwendigh met een wit vliesken bedect, bitter van smaeck raw zijnde, daeromme zy voorderlicken is teghens wormen ende den buijck loop, teghens wormen raw ghegheten ende teghens buijck loop die nootkens ghebraden, die alsdan smaken als gebraden akers. Men vindt oock een ander soorte deser vruchten, sonder steenen, die welcke seer lieffelicken sien. Noch so isser een derde geslachte, welcke wilt zijn, en worden gheheeten mangas brauas 7), is een sterc fenijn, daer mede 1) Dit is grootendeels geput uit Orta met fouten. De twee eerste namen luiden Coloq. II, 101: „Chacana e Quindor". Chacana is Chakan, eenige uren Noordelijk van Puna. Quindor misschien Chandor. Madanagor is Ahmednagar, de residentie van den Nizam. Dultabado is Daulatabad, de oude hoofdstad. 2) D.i. Nizam Sjah; vgl. Ie stuk p. 129. 3) vochtig. 4) Dit „maer" (waaraan in de oorspr. editie een dubbele punt vooraf gaat) is moeilijk te verklaren. Misschien is de gedachtengang: mace dat komt dan door de grote hitte etc. 5) n.l. de mond. 6) In de oorspr. editie staat: smaect. 7) Port. „bravo", „brava" is „wild". De Engelschen geven den naam van „wild mango" aan de vrucht van de Spondias mangifera, in 't Skr. „arnrata, amrataka" ge- 5 74 zy elckanderen vergheven, want die een weynigh daer af eetet, ster- ven terstont. Zy vermenghen ten tyden olye tot dese vrucht om zijn kracht te stercken, dan genomen zijnde, hoe het wesen mochte, doo- det seer snel ende is tot noch toe gheen middel ghevonden om dit vergift te ghenesen. Dese vrucht is licht groen ende een vveynigh blinckende, vol vvit melck sops, ende vveynigh vleijsch ofte pulpe hebbende, als dat het nootken meest met een harde bast overtrocken is, van die groote eenens queappels. Groote vande ie mangas wassen aen boomen ghelijc die iaacca boomen; [74b] mangas. zijn vande groote van een groote persick, maer wat lanck- werpende, en een weynighsken omghekromt, van coluer claer groen, treckende wat nae't geele, ende somtijts nae't roodt. Heeft van binnen eenen steen, grooter als een persen steen, maer De mangas en duecht niet om te eeten. Die manga is van binnen geelachtigh, zijn seer lieffe- lijcken mu te ende valt in't snyen vlasachtigh, doch sommige zijnder wat glad- eeten. der ; hebben een seer II lieffelijcken smaeck, beter als die persen. <218) Zijn met die annanas die beste fruyten van Indien, ende profyte- lickste, want gheven groot voetsel ende onderhout, als in Portu- gael ende Spaengien die olyven. Men plucktse ooc, als zy noch groen zijn ende makender concerven af 1), ende meestendeel ghe- souten in potten, en ghebruijckense in't ghemeen om te eeten met Daghelijck- het rijs, welck zy sieden in enckel water, dat die greynen heel sacehselacvoesnt ivsagne-- blyven, en dan eetent met dese ghesouten mangas, dat den dage- soutenmangas lijcksche cost is vande slaven en oock vande ghemeene man, ofte met ru. gesouten droogen visch inde plaets van mangas, sonder broodt ; want het rijs is in die plaets van broodt. Dese gesoute mangas zijn in't opsnyden van coluer ghelijck die Spaensche witte olyven, ende by nae vande self de smaeck, maer zijn wat renscher, en soo bitter niet ; trecken wat nae't suer. Zijn in soo groote abondantie, dat te verwonderen is. Daer zijnder andere, die worden ooc ghe- souten ende van binnen ghevult met stucxkens van groene gengh- ber ende loock ghesoden ; dese heetense mangas recheadas, ofte in 2) achar 3). Dese worden oock veel ghebruijckt, maer also ghe- meen niet als d'ander, want zijn costelijck ende meer gheesti- heeten. Deze vrucht wordt echter volgens de Indische boeken over Geneeskunde, o.a. Sucruta 2, 482, 11; 489, 6 a) als medicijn gebruikt, maar niet als vergif. 1) Mango pickle, in Engeland welbekend. 2) Dit „in" schijnt overbodig. 3) Atjdr, een oorspronkelijk Perzisch woord, overgenomen in schier alle talen van Indie, en ook in 't Maleisch en Javaansch, als „atjar". Port. „recheado" beteekent „gevuld". a) Het is mij niet bekend, welke editie van Sucruta door Kern gebruikt is. 75 meert. Dese worden bewaert in potten met olye ende azijn ghe- Mangas re- souten. Die saisoen vande mangas, datse rijp zijn, begint indedc a et andeats i swat. vasten ende duert tot die maent van August. toe. Dat 52. capittel. Vande cajons I). Annotatio D. Palud. Dese vruchten wassen aen groote boomen, den appelboom niet on- gelij c (maer die j onge boomkens hebben bladeren gelijc lauriren) ; sien wat bleeck groen, ende dick met wit bloysel, gelijc die oraengie boo- men, maer meerder bladerkens hebbende, ende niet so wel riekende. Die vruchten zijn van die groote ende forme gelijck een gansen ey ofte als eenen grooten appel, seer geel, ende goet van ruec, inwendigh spongieus ende vol sops, gelijck limoenen, ende zijn sonder korelt- kens, soet van smaeck, hoe wel die keel een weynigh t'samen trec- <219> kende. Schynen niet gemeen I I gheweest te hebben in Oost Indien, dan uyt Brasilien aldaer gebracht, alwaer die nootkens veel ghegheten worden, hoe wel Thevet in die beschryvinge van America in't 61. cap. anders schrijft. In't eynde van dese vrucht wast een note, van gedaente ghelijck een niere van eenen haes, die icker vele tot mynent hebbe, gebracht door eenen Portugesche stuer-man, asverwigh, en- de ten tyden asverwigh rosch. Dese nootkens hebben 2. bolsters, tus- schen welcke tween een spongieuse vette materie, gelijc olye, heet ende scherp ; maer int binnenste een witte kerle 2) , bequaem ende lieffelic om te eeten, gelijc pistachien, met een grau velleken over- trocken, datmen of duet. Dese nootkens, weynig gebraden zijnde, [75a] worden gegeten, ende zijn so aengenaem, ende vervvecken tot on- cuijsheyt. Die vrucht als oock die nootkens vvorden voor eenbancket aengherecht, ende die vruchten worden met vvijn ofte sonder vvijn ghegheten, want behalven die goede smaeck, die zy hebben, zijn zy ooc bevonden dienstelick in svvacheyt der maghen, int braken, ende onlust tot spyse ; andere, die zy hier toe niet willen ghebruijcken, eeten die self de een weynigh in water gheweijckt. Die scherpe olye tusschen beyde de hasten is zeer goedt om wilt vuer 3) ende vleckheyt te ghenesen. Die Brasilianen gebruijckense te- ghens schorftheyt. Dese boomen worden voort geplant door die noten, die eerste, ende een groote vrucht, noch saedt noch korelgiens heb- 1) Lees : Cajous. De Italiaansche spelling van dit woord is „cagiu" ; de Engelschen schrijven gewoonlijk „cashew", hoewel daarnaast „acajou" en „cajoo" voorkomen. Het is de Anacardium occidentale, die reeds vroeg door de Portugeezen uit Amerika in Indie overgebracht moet zijn. 't Woord is van Zuid-Amerikaanschen oorsprong. Orta behandelt deze plant in Coloq. V, doch heeft niet den naam Caju; alleen de uit- gever gebruikt in een aanteekening den Port. term Cajueiro. 2) „Kerle" of „kaerle", door Kiliaan opgegeven als gewestelijk Hollandsch voor „kern". a) In de Lat. vertaling „scabiem. sacram". Ook Kiliaan kent denzelfden term voor een soort huiduitslag. 76 bende 1). Daer zijn sommighe, die meenen, dat dit een specie van ana- cardi 2) zy, om die ghelijckenisse des scherpen sops, so tusschen bey- de de basten. Leest hier af breeder Caroli Clusij observatie in Gar- ciam 3), in't I. boeck, het 3. capittel. Ghedaente en- e cajus wassen aen boomen ghelijck appel-boomen; zijn de groote van- de cajus. vande groote van een peer, achter wat scherpachtigh ende voor wat dicker ; van coluer geelachtigh, ende als zy rijp Cajus wassen zijn, zijnse sacht in't aentasten ; wassen recht anders als die appe- recht anders als onse appe- len, want daer alhier die appelen den steel hebben, daer hebben len. dese cajus een castanie 4), vande groote van't voorste lidt van een duijm, hebbende een ander coluer ende fatsoen als die castanien vande iaqua, ende zijn ooc beter ende smakelijcker om te eeten, maer moeten ghebraden wesen. Zijn van binnen wit gelijck die castanien van Europa, dan hebben dicker basten ofte doppen, De cajus welcke zijn van coluer blauachtigh ende doncker groen. Als zy machmen met de tanden niet ongebraden ofte rau zijn, en machmense met die mont niet op openen, want al watse aen doen, want alsmense met die lippe ofte tonghe raeckt, salder het raken, daer vel terstont af byten en seer smerten, waermede menigh bedro- gaet het vel af. ghen werden, die 't niet en weten ; daerom moetmense met een mes op doen ofte braden, wiltmen daer deech 5) af hebben. Het fruijt, te weten de caju, is ghelijck daermen 'tvoorste van eenen appel af soude II maken, daer staet den steel, daer zy aen wast. <220> In 't eeten worght 6) zy seer inde keel in 't swelgen, niet teghen- staende heeft eenen renschen smaeck, want is seer vochtigh ende vol vats. Men snijtse ghemeenlijck in ronde schyven ende leg- Remedie om ghense in een schotel met water ofte wijn, ende dan met sout daer de cajus te be- reyden, datse op ghewreven, so en worgense so seer niet, en zijn seer goet ende niet worghen. smakelick om te eeten. Haer saysoen, datse rijp zijn, is inde vas- ten ende inden winter, ghelijck die mangas, maer en zijn so goet niet als die mangas ende ananas, en oock van minder estimatie ; men heeftse oock in grooter menighte duer geheel Indien. 1) De bedoeling van deze zin is onduidelijk. 2) Semecarpus Anacardium, waarover handelt Orta in Coloq. V. 3) D.i. Garcia da Orta ; in de uitgave van 1892 Coloq. Quinto. 4) Dit mope niet met Linschoten's tekening, die gewone steeltjes geeft. 5) d.i.: nut. 6). „Worghen", Kiliaan: „Stringere gulam vel guttur". „Worgh in de kele", „An- gina, synanche". 77 Dat 53. capittel. Van de iambos 1). Annotatio D. Palud. In Indien is noch een ander vrucht, die om die schoonheyt ende lieflicheyt in smaeck ende rueck en om zijn medicinale cracht weer- digh is om beschreven te worden, ende is ooc by die Indianen in groo- ter estime, eerst uyt Malacca in Indien ghebracht 2). [75b] Die boom, daer op dese vruchten wassen, zijn so groot als die alder grootste Spaensche oraengie boomen, met veele tacken in die breede vvtgespreydet ende veele schaduwe gevende, schoon int aenschou- wen. Die trunck ende groote tacken hebben een aschverwige graeuwe bast. Die bladeren zijn schoon ende sacht, langer als een breede van een hant, hebbende eenige gelijckenisse van het yser eender spiessen, met een dicke draet in die lenghte ende veele aderkens doorloopen- de, uytvvendigh seer groen, inwendigh bleker, met bloemkens uyt den rooden purpere verwigh, levendig van coluer, met veele vaden- kens 3) int midden, die oock lieffelijck om sien, ende van smake ghe- lijck clavierkens 4) vanden wijngaert. Die vrucht is van die groote eender pere ofte na sommighe opinie vande groote ende coluer ghe- lijck een groote spaensche galnote 5) , hebbende die naem ontfanghen vanden coningh. Dese vruchten zijnder tweederley specien, eene, die duncker root, schynende oft zy swart waer, ende is meestendeel son- der steen, en smakelicker als d'ander, die welcke is bleeck root, ofte uyt den bleecken purper verwigh, met een lieffelicke roosen ruec, ende heeft in sich een wit ende hert steenken, niet seer ront, van die groote gelijck een perse steen, wit, met een rouw vliesken bedect ; dese oft zy wel soo groot niet en is als die vorighe, is nochtans weer- digh voor lecker luyden mont beyderley 6) , riecken gelijck lieffelijcke II roosen, zijn kout ende voecht, en gheheel saeft 7), met een dun vlies- <221>ken bedect, datmen met een mes niet of mach nemen. Die boom van iambos wortelt seer diep, ende is in 't vierde j aer vruchtbaer, ende heeft menighmael vruchten in't jaer, ende wordt nimmermeer son- der vruchten ofte bloeysel ghesien, want ghemeenlijcken eenderley tacken vol bloeysels, onrijpe ende rijpe vruchten bevonden worden, boven natueren van alle andere boomen, ende daghelijcks die bloem- kens afvallende (also dat het aertrijcke schijnt met roode verwe ge- 1) D.i. de Eugenia. Oorspronkelijk Sanskrit „jambu, jaml5i1", dat niet alleen in de Neo-Arische talen van Indie voortleeft, min of meer gewijzigd, maar ook overgegaan is in talen van andere familie, o.a. Maleisch en Javaansch. Orta, uit wien geput is, be- handelt deze vrucht in Coloq. II, 25. 2) Dit is een dwaling van Orta, nageschreven door Paludanus. Aileen van een bijzon- dere soort, de Eugenia Malacensis is het waar. Vgl. Hobson-Jobson, s.v. Jamboo. 3) Vgl. Duits: Faden. 4) W.N.T.: klavier: hechtrankje. 5) Blijkbaar bedoeld: walnoot, juglans regia. Misschien zijn uit dit regia ook de enigs- sins raadselachtige onmiddellijk volgende woorden te verklaren. 6) De zin van dit woord is hier niet heel duidelijk. 7) zacht. 78 maelt te wesen), wassen weder nieuw aen, ende also sommighe vruch- ten eerst aen vanghen te groeyen, andere, die rijp worden, ende ande- re, die rijp zijn, afgetrocken ; die boom gheschuddet zijnde, vallen die rype lichtelijcken af, ende die tacken, neder ghetrocken om die vruchten af te plucken, schueren lichtelijcken. Men eet dese vruch- ten voor andere spysen aen die tafelen gaende ende door den dagh. Die Malabaren ende Canarijns noemen dese fruyten iamboli 1), die Portugesen, daer woonachtigh, iambos, die Arabiers tupha Indi 2), die Persianen tuphat, die Turcken alma 3) ; die boom wort van die Por- tugesen iambeiro gheheeten. Het bloeysel ende vruchten worden in suycker gheconfytet, welck zy gebruijcken in heete kortsen om den dorst te verdryven. Groote ende ie boomen, daer die iambos aen wassen, zijn vande groote gedaente van- de iambos. ende 4) by naer gelijck die pruijmboomen. Is een seer ex- cellent fruijt en lieffelick in't ghesicht, vande groote van eenen appel; heeft een coluer root ende witachtigh, so claer ende schoon, datse schynen geschildert te wesen ofte van was gemaect, seer lief tic om te eeten ; heeft eenen rueck gelijc of het rooswater waer. Is wit van binnen, ende in 't eeten vochtigh ofte waterach- Iambos zijn tigh. Is een heerlijc fruijt so wel in die schoonigheyt van 't ghe- lieflijck te eeten ende sicht als ooc die lieffelijcken rueck ende smaeck ; 'tis een fruijt [764 ruecken ghe- lijck rooswa- datmen die krancken niet en verbiet, ghelijck men alle d'ander ter. doet, maer men gheeftse die vryelijcken t'eeten, daer lust toe heb- De bloemen bende, want en kan Been quaet doen. Die bloesemen zijn oock seer van iambos zijn seer lustigh t'aenschouwen, ende hebben eenen schoonen rueck, zijn schoon. De iambos roodt ende witachtigh. Dese boomen hebben 3. ofte viermaels hebben vier 'tsjaers vruchten, ende, dat te verwonderen is, so hebbense ghe- mael des iaers vruchten. meenlijck aen d'een zyde ofte die helft vanden boom rype iambos, ende die bladen afghevallen, ende op d'ander zijde ofte helft heeft De boomen alle zijn bladeren, ende begint te bloyen, ende als dese zyde fruijt hebben op de helft bloemen krijght, en die bladeren of vallen, so beghint d'ander zyde weer te ende bladen bloyen, ende bladen te krijghen, 'twelck duert het gheheele jaer ende de ander helft vruch- duer. Zy hebben van binnen eenen steen soo groot ende by nae ten. van 't self de fatsoen als het fruijt van een cypressen boom. II 1) In 't Sanskrit „jambala", een bijvorm van „jamba", welke in sommige inland- sche woordenboeken wordt opgegeven. 2) D.i. „tuffah Hindi", Indische appel. 3) D.i. 't gewone Turksche woord voor onzen „appel" ; ook Magyaarsch „alma". 4) Krachtens het marginaal moet hies achter staan: gedaente. 79 <222> Dat 54. capittel. Van ander fruyten in Indien. Daer is een fruijt genaemt iangomas 1), welcke wassen aen Iangomas zijn boomen ghelijck kersse-boomen ; zijn van die groote ghe- v:ndprugrymooen, lijck kleyne ende ronde pruymen, van coluer doncker root, rsoteoe . t, sonder maer en hebben van binnen geenen steen, dan sommige cleyne keerelgiens ; zijn van smaec by naest ghelijck pruymen; zijnder seer veel, maer weynigh geacht. Annotatio D. Palud. Het fruijt iangomas wast aen boomen, onse pruijm-boomen in grootte ende fatsoen niet ongelijck, als ooc in bladeren ende witte bloemen, alleen dat dese boomen vol doornen zijn. Wassen veel in't wilde van haer selven, ende ooc in hoven van Bacaim, Chaul ende Balequala 2). Die vruchten zijn ghelijck sorben, ront ende cleijn ; zijn t'samen treckende, gelijck steen of to onrype pruymen, ende hebben van binnen geen steenen, maer sommige cleyne saeykens $) , eerst uyt comende, ghelijcken die pistachen. Die vruchten al rijp wesende, moeten eerstelicken met die vingheren ghedruckt ende verweeckt zijn, al eer men die eeten mach, en verliesen ooc hier door hare adstrictie niet, daeromme zy gheacht worden goet te zijn, als men stoppen wil, hoe wel weynigh van die Indianen gheacht worden. Men wil seggen, dat dese vrucht, van een sekere voghel ghegheten wesende, ende weder afgaende, gesaeyt met des voghels mest, eer wasse ende vruchtbaer worde. Daer is een ander fruijt, ghenaemt carambolas 4), is acht-can- Carambolas tigh, vande groote van eenen cleynen appel, suerachtigh in ,t ztilignh,acsohtgrcaon-groo eeten als onrype pruymen ; worden meest ghebruijckt om con- als een cleynen appel. cerven of te maken. Annotatio D. Palud. Die vrucht, wekke die Malabaren ende Portugesen carambolas heeten, wort ghenoemt in Decan camarix 5), in Canar camarix ende 1) Dit is de vrucht van de Flacourtia cataphracta (Roxb. Flacourtia Jangomas, Miq.). Zie aanteekening op Orta, II, p. 27. 2) D.i. Bassein, Chaul en Batecala (zooals Orta, II, p. 26 heeft). 3) zaadjes. 4) Over deze vrucht, Averrhoa Carambola, handelt Orta I, 161. Volgens Molesworth heet ze in 't Mahratsch „karambal". Vgl. Hobson- J obson, s.v. Carambola. 5) Dekkhansch Hindi „Kamrak", in Sanskrit-geschriften komen voor de vormen „karmara, karmaraka, karmAra, karmaraka, karmaraftga". Het „Camarix" van den tekst komt overeen met „Camariz" bij Orta t.a.p. „Bolunba" is blijkbaar een schrijf- fout voor Orta's „Balimba". 80 carabeli, in Malayo bolunba 1) ende van die Persianen chamaroch. Wast op II boomen gelijck queappel-boomen ; die bladeren wat grooter <223> ende langer hebbende als onse appel-boomen ; seer groen ende bitter van smaeck, met cleyne bloemkens, uyt vijf bladerkens bestaende, uyt den witten roodtachtigh, van gheen sonderlinghe ruecke, maer [76b] lieflijcken om 't aenschouwen, ende van smaeck ghelijck zurckel 2). Die vrucht is gelijck een groote hondts-bey 3) langhachtigh, geel en- de ghelijck in 4. deelen verscheyden, die groefkens wat diep ingaen- de ende die vruchten vercierende, in 't midden hebbende eenighe cleyne saykens, die om der suerigheyts wille lieffelick zijn om te eeten. Dese vrucht wordt in suyker gheconfytet ende vele in die medicynen ende in spyse ghebruijckt. Die rype worden ghegheven in heete cortsen, in de plaetse daer wy hier gebruijcken syroop van azijn. Die Canarijns ghebruijcken het sop met andere medecynen, daer wassende, vermengt, om colueren daer af te maken, plecken van die ooghen daer mede af te doen. Costa schrijft, dat by een vroe- vrouwe in Indien ghekent heeft, welcke dese vrucht, ghedrooght en- de ghestooten tot een poyer, met bladeren van betele ghebruijct om den volger 4) ende doode vrucht af te dryven. Dese vruchten wor- den oock in peeckel ghemaeckt, om datse aenghenaem van smaeck zijn en lust tot eeten verwecken. Brindoijns, Daer zijn noch ander fruyten, als brindoijns, durindois 5), iam- durindoys. Iamboloens. boloens, mangestains 6) ende ander dierghelijcke fruyten, maer Mangestayns.om datse van weynighe estimatie zijn, so en dunckt my niet noo- digh, daer van in 't besonders te schryven, dan van dese twee. Annotatio D. Palud. Brindoins 7). Het worden oock in Oost Indien ghevonden vruchten, gheheeten brindoins, die uytwendigh een weynigh root ende inwendig bloet root zijn, seer suer van smaeck. Daer wordender oock ghevonden, die uyt- wendigh swartachtigh zijn, 'twelck comt door die rijpheyt, en zijn oock niet so suer ghelijck die eerste, hoe wel even root van binnen. Vele Indianen smaeckt dese vrucht wel, dan is om die surigheyt niet also aengenaem. Dese ghebruijcken de verwers. De basten deser vruchten worden bewaert en over zee ghevoert om azijn daer af te maken, 'twelcke oock sommige Portugesen ghedaen hebben. ') Maleisch en Javaansch „balimbing", Niasch „malimbi", Bataksch „balingbing", waaraan ontleend zijn Tam. „pilimbi" en „Malay. „vilimbi". 2) Volgens Kiliaan : oxalis ; dus een soort zuring. 8) Vermoedelijk is hiermede bedoeld de wilde kornoelje. 4) nageboorte. 5) Het is mij onbekend, welke vrucht hiermee bedoeld is. 9 Jay. Mal. manggis, Sund. manggu, Garcinia Mangostana L. Europeanen in Indo- nesie spreken van manggistan. Schijnt vervorming van manggis utan, bos- of wilde manggis, Garcinia lateriflora Bl., waaraan de vruchten ook gegeten worden. 7) Ontleend aan Orta, I, 117, sq. Port. „brindao", Garcinia purpurea. 81 Annotatio D. Palud. Vande vruchten, gheheeten iambolijns 1). De boomen, die dese vruchten voorts brenghen, hebben een schor- se ghelijck lentinscus 2) , vande ghedaente ghelijck een mirthus, maer van bladeren ghelijck arbutus. Wast van selfs in't wilde velt. Die <224> vruchten 11 zijn ghelijck groote rype olyven van Cordoua, seer treck- beckende ende die keel t'samen halende. Dese vruchten worden wey- nigh ghenuttight vande medecijns, dan worden wel in pekel ghe- confytet, ende met ghesoden rijs ghegheeten, want zy maken lust tot spyse, maer dese vrucht, ghelijck oock iaka, worden vande Indianen niet gherekent onder die ghesonde vruchten. Daer is ooc een fruijt gecomen uyt Spaensch Indien, gebracht [77a] over die Philippinas ofte Lusons nae Malacca, en van daer na Papaios ghe- Indien ; isghenaempt papaios 3). Heeft by naest het fatsoen van gdraoeontt: en de een meloen, vande groote van een vuijst, ende en wil niet wassen dan twee boomen by malkanderen, te weten manneken en wijf- De papaios ken, ende het manneken vande boomen en gheeft gheen vrucht, wassen nietd an dan alleenlijck het wijf ken ; ende als zy van malkanderen ghe- m dea rzfkkeenn e tn-e scheyden zijn, so en heeftmen daer geen vruchten met alien af. samen. Is eenen boom van een mans lenghte hoogh, met groote bladen. Dit fruijt worde in't eerste veel geestimeert om die vreemdigheyt, maer en makender althans geen werck af. Men heeft ooc in Indien sommige vijghboomen van Portugael, doch en gheven sonder- Portugaelsche linghen gheen vruchten, die tot volcomenheyt comen. Oraengie- vorYagengMni, eini- appelen, limoenen, lymen 4), cidroenen en cydren 5) en dierge- moenen, tceneen, cy- lijcke fruyten zijndei cluer geheel Indien met groote menichten, ende gaen in goetheyt ende smaeck die van Spaengien verre te boven. Die druyven en zijnder sonderlinghen niet, dan aen som- mighe huysen, ghelijck in Nederlandt ; niet jeghenstaende tegen Kersmis ende die vasten so comender in Goa druyven van't vaste Te Kersmis landt ende van Ballagatte ; worden ghebracht vande Decanijns yv dzirjunteenGoa ende ander Indianen, dan en zijn so goet niet als in Spaengien zijn, ooc weynigh en dier naervenant de goede coop van alle d'ander fruyten. Men vindt ooc in Indien veel meloenen, maer en veel meloe- nen. 1) Syzygium Jambolanum. Hind. „jamun, jaman, jamli". Zie Hobson-Jobson, s.v. Jamoon. Orta spreekt over deze vrucht, II, 24. 2) Paludanus zal wel bedoeld hebben: lentiscus. 3) Zoowel de vrucht als de naam er van afkomstig van de Antillen. Zie Hobson- Jobson, s.v. Papaya. 4) Limoen oorspr. een Indon. woord, Mal. limau, = citroen; lime of lemmetje is een soort kleine citroen. 5) Spaansch „cidra", Cidrus bergamia. 82 zijn soo goet niet als in Spaengien, want men eetse ghemeenlijck Angurien ofte met suyker, wilmender eenighe soetigheyt af hebben ; maer daer patekas ghe- daente, smaec is een ander soorte ghelijck meloenen, diemen heet patecas 1) oft ende coluer. angurien 2) ofte meloen van Indien ; zijn doncker groen van buy- ten, ende wit van binnen, met II swarte kereltgiens ; zijn seer wa- <225> terachtigh, doch hart in't byten, ende so voechtigh, datmen in 't eeten de mont terstont vol waters krijght, ende is seer soet ; zijn uytermaten coel ende ververschen seer, waerom veel gegeten worden nae den noen om te vercoelen. Comcommers Comcommeren, radysen zijnder veel in grooter menighten, ende radysen met groote me- ende koolen, maer soo goet niet als in Europa, want die kool en nichte. comt nimmermeer in volcomen wasdom en toeghesloten, maer alleenlijck die bladeren open. Men heefter ooc sommigh salaet, maer weynigh. Allerhande kruyderen, te weten daermen hier te lande groen warmoes af maeckt, en isser sonderlinghen niet, oock seer weynighe welrieckende kruyderen ende bloemen, ghelijck als In Indien en roosen, lelien, rosemareijn en dierghelijcke soorten van bloemen zijn geen roo- sen, lelien ofte en planten en zijnder geen, doch hebbender sommighe roosen roosemarynen ende roosemarijn, maer van weynigh rueck. Die velden en hebben als wilde, son- der rueck. gants gheen bloemen altoos, dan anders niet als louter gras, te weten inden winter, alst reghent ; want des somers ist al afgebrant vande hitte vande son. Daer zijn alleenelick sommige bloesemen Een bloeme, van boomen, diese het gheheele jaer duer hebben, met naeme fulle ghe- naemt, bloeyt fulle 3) ; dese ruecken seer wel, ende die vrouwen smytense ghe- een gantsch meenlijck onder het lywaet ende kleeren om goeden rueck te jaer, en heeft eenen lieffe- gheven ; makender oock snoeren af ende draghense om den hats, lijcken rueck. ende stroyense inde bedden, want zijn uytermaten vriendinnen van welrieckende dinghen. Ander soorten van welrieckende bloe- men ende kruyderen, diemen in Europa in duysent soorten ende manieren vint, en zijn in Indien sonderlinghen gants gheen, ende maeckt haer dickwijls begheerigh ende oock verwondert, alsmen [77b) 9 Veel uitvoeriger behandeld door Orta, II, 133 sqq. 381. Pateca, Citrullus vulgaris, in 't Arab. volgens Pedro de Alcala „baticha", waarvan als klassieke vorm geldt „bitticha". Men vereenzelvigt deze vrucht met de watermeloen, die in 't Port. „melan- cia" heet. Doch de tekst van Orta, die van „batiec indi" spreekt, baart eenige moeilijk- heid. Zie hieromtrent de Aant. op Coloq. II, 145 en vgl. Hobson-Jobson, s.v. Pateca. 2) Dit wordt verklaard als te zijn „Citrullus officinarum, Anguria sive Batecha A vicennae" (Lobel). 3) Hind., enz. „phill" beteekent in 't algemeeen „bloem". Welke bloem de schrijver op 't oog heeft, is moeielijk te zeggen. Vermoedelijk de „malati", Jastranum grandi- florum. 83 haer vertelt vande welrieckende kruyden ende bloemen van dese landen. By dese naervolgende conterfeytsels machmen sien het fatsoen ende ghelijckenisse van die vruchten, te weten van iaacka, anna- nas, mangas, cagius, iambos, welcke zijn die vijf principaelste ende geachtste fruyten van Indien, want d'ander zijn van kleijn- der estimatie ; desghelijcks de gember, ghelijck als zy wast, waer van wy op een ander plaets sullen mentie maken onder die spece- ryen ende drooghe waren 1) van Indien, alle die welcke zijn nae 'tleven uytgheworpen 2), hoe wel dat die bladeren niet effen ghelijck en zijn met die aderen ende venen gheproportioneert, ghelijck die inder daet zijn ende vande medecynen ende herba- <226) risten ghedaen worden, maer II hebbe alleenlijck willen bethoonen die figueren ende wasdom van fruyten, gelijck ick die ghesien ende ghenuttight hebbe. Dat 55. capittel. Van die vyghen van Indien 3). De Indiaensche vygen zijn menigerhande ende veel soorten, d'een beter als d'ander, ende sommige cleijn en andere Veellerley vy- ghen in In- groot, so dun, so dick, etc., maer al in't generael zijn vandien. een fatsoen ende coluer, luttel min oft meer, en den boom op een manier ; is vande hooghte van een man, heeft bladeren van een vadem lanck ende by de drie spannen breedt, die de Turcken ghe- De bladen zijn een vadem bruijcken in plaetse van grau pampier om peper-huijskens of te langh ende drie spannen maken. Aen den boom en is gheen houdt, ende mach eer een riet- breet. plant heeten als boom ; die struijck is by naest een manier (daer Beschryvinge vande gestalte het buytenste mede ghedect is, als zy wat out begint te werden) vande Indi- ghelijck het binnenste van eenen teemst 4), dat van haer ghemaect sche vygh- boom. is, in't aensien, doch wat dicker, 't welc die curck of to bast is ; maer van binnen op doende, is gestelt vande self de bladeren, die in't ront gerolt ende ghesloten zijn ; de hooghte van een halve mans lenghte ende wat hoogher soo openenhem die bladeren ende spreyen van malkanderen, te weten recht over eyndt, ende als die binnenste metter tijt voorts comen dringen, altoos in't midden 1) Heelkruiden, chemicalien. Vgl. drogist en het Franse drogue. 2) D.i. in teekening gebracht. 9 D.i. Pisangs of Bananen. 4) Teems = sect. 84 uyt, alsdan beginnen die buytenste te verdrooghen ende af te val- len, tot dat den boom op zynen vollen wasdom ende het fruijt De bloemen tot volcomenheyt gecomen is. Den struijck mach wesen een spanne vande vygen zijn paersach- dick op't meeste. Die bladeren hebben in 't midden een seer dicke tigh, ende soo ende groote ader, die't bladt alsoo deelt. In't midden van die bla- groot als een ey van een deren van't binnenste vanden struijc in't opgaen comt een bloem struijs. vande groote van een struijs ey, ende is van coluer paersachtigh, 'twelck metter tijt lanck uyt wast ende groeyt eenen langhen Vyghen een tack ; 'tis gheen hout maer ghelijck eenen kool-stock, 't welck wast halfspan lanck ende vier duy- vol vyghen, dicht aen malkanderen. Zijn in't eerste van't fatsoen men breet. van groote boonen, als zy noch in de huijskens zijn, maer worden daer na een halve span lanck ende drie ofte vier duymen breedt, Twee hondert dick ghelijck comcommeren. Desen tack heeft altoos by de twee vyghen aen hondert vyghen, luttel min oft meer, ende wasschen soo dicht aen een tack, die so swaer zijn malkanderen ghelijck die druyven doen. Daer zijn wel soo groote als 2. mans draghen mo- bosschen als twee mans op eenen stock draghen moghen. Men ghen. snijtse half rijp af, te weten als zy noch half groen en half geel [78a] zijn, en II hanghense alsoo met bos met al yewers aen eenen balck <227) in huijs, ende alsdan wordense binnen 4. oft 5. daghen gheheel rijp ende geel. Elck boom Den boom ofte plant en gheeft maer eenen bos vyghen seffens, gheeft maer een bos vy- ende alsdan snijtmen den geheelen boom af totter aerden toe, ghen, en wert latende alleen den wortel, so wast by terstont weder op een nieu dan afghehou- wen. In een als boven, ende heeft binnen een maent tijts al weer zijn voile maent wassen de boomers en ghewas ende vyghen het gheheele jaer duer, gheenen tijt uytge- kryghen ter- sondert, ende zijnder over al in so grooter abondantien en so ghe- stont weder vyghen. meen op alle plaetsen van Indien, dat het een wonder is, ende is die meeste spijs ende onderhout van't landt. Zijn van wonder goeden smaeck ; men schiltse, hebben schillen, sommighe ghelijck die huijskens van boonen, en ander wat dunder ; maer zijn sach- ter, van binnen van coluer witachtich, ende in't byten sacht, ghe- lijck of het meel ende hotter te samen waer ; is soetachtigh, in somma, zijn van seer goede ende leckeren smaeck. Zy moghen verstrecken voor suyvel ende broot, ende men souder hem mach- tigh wel met onderhouden sonder ander spyse van doen te heb- ben, noodigh wesende, ghelijcker in Indien menigh met passeren 1), en is den ghemeynen onbijt 2). Vygen is den Die meeste ende gemeenste heeten die Portugesen figos dorta, 1) Wel te verstaan als: door de tijd komen. 2) Ontbijt is in het Middelned.: lichte maaltijd. 85 dat is, hof-vyghen ; dese zijn wat dickachtigh. Daer zijn ander, ghemeenen die zijn cleijnder ende slecht van buyten, ghenaemt senorijns, donetnby t in In- welcke wel vande beste soorten zijn; hebben seer schoonen rueck Verscheyden ende uytermaten goeden smaeck. Daer is een ander soorte, ghe- soortenvyg n . vanh naemt cadolijns 1), die oock veel gheacht worden ; maer die beste van alien heeten chincapoloyns 2), zijn meest in't landt van Ma- labar ; dese worden weynigh geel, blyvenmeest van buyten groen, zijn smal ende lanck, hebben eenen sonderlingen schoonen rueck, alleens of zy vol roos-waters waren. Daer zijn noch ander veel vyghen in Ca- soorten, onder andere die seer groot zijl n, wel een s pan lanck, en npaanno sig-ii die n lanck dick nae advenant ; dese zijn besonder veel in Cananor, aen die zijn. custevan Malabar, waerom vande Portugesen ghenoemt worden vyghen van Cananor, ende om die menighten, dieder zijn, worden aldaer ghedrooght, die schillen afgetrocken wesende, ende alsoo droogh ghevoert duer gheheel Indien voor coopmanschappe. Dese, als zy rijp zijn, werden meest ghebraden, want men eetse weynigh rauw als d'ander ; zijn wat straffer in't swelghen, ende van binnen van een roodt coluer ; ghebraden zijnde, soo scheltmense als d'an- der, ende snydense in schyven, en gietender wijn over en wat <228> ghestooten caneel; is een seer goet eeten, en II smaeckt beter als De vyghen ghebraden queappelen. Dese worden, als oock alle d'ander, ghe- wvaenrdenanghe_r gheten ghesneden in't laughs over midden, ende alsoo ghefrijt 3) bghraedaeenteennde so in suyker, 'twelck een seer leckeren kost is ende oock seer ghe- b • meen in Indien, in somma, 'tis een vande beste ende nootdruf- tighste fruyten van gheheel Indien ende van het principaelste onderhout van't gemeen volck. Zijn op alle plaetsen van Indien ende Orienten, desghelijcks in Mossambique, Ormus, op die custe van Abex, Malabar, Malacca, Plaetsen, waer Bengala, &c. Die Gusaratten, Decanijns, Canarijns ende die Ben- vd;tgmhee:arevsint, gales heetense quelli 4), die Malabaren palan 5) ende die Mallayen dmei dvtes rgsacdheerys _ van Malacca pysan. Men vinter oock in Arabien, diese noemen den namen. musa 6). Men heeftse oock in Jerusalem, Damasco ende Cayro, [78b] ghelijck ick van gheloofwaerdighe personen onderricht ben, die in Indien (van die weghen) hare daghelijcksche handel dryven ; Sommighe 1-) Sanskrit „kadali", overgegaan o.a. ook in 't Kanareesch, Tamil, enz. 2) Tamil „s'inganva/ei, s'ingava/ei". 3) = gefruit. 4) D.i. „Keli", ontstaan uit Sanskrit „kadali". 5) Malayalam „pa/am", een rijpe pisang. 6) Hieruit, een vervormd Arab. mauz, is voortgekomen de botanische naam Musa sapientum. 't Arab. „mauz" is zelf ontleend aan Skr, „mocha". 86 meenen, dat en sommighe meynen ende ghelooven, dat dit het fruijt is ghe- Adam aen vy- ghen gheson- weest, daer Adam in ghesondicht heeft ; maer soude veel eer ghe- dicht ende het looven, dat dese vijgh-bosschen een is gheweest van diemen in't ghebodt over- treden heeft. Oude Testament inde boecken van Moses leest, die de bespieders uyt die kinderen van Israel van't landt van beloften brachten De verspieders op eenen stock gheladen, die twee mans droeghen, ende voor druy- hebben, als- men meent, ven verstaen wort, 'twelcke my menighmael in ghedachtenis dusdanighen ghecomen is, als ick daer op die self de manier menigh ten huyse bos vyghen voor druyven van mijn heere hebbe sien brenghen voor een present ; want in uyt het landt van beloften het fatsoen een bos druyven ghelijck is, 'twelcke ick niet en ghebrocht. beghere te oordeelen, maer 'tselfde wil laeten aen andere van meerder ervarentheyt. Annotatio D. Palud. Indiaensche vygen worden van die Arabiers moris, niet 1) musa ghe- heeten ofte amusa, ende den boom daracht moris 2), van die Brasilia- nen pacona, ende den boom paquouer, van Brocardo in die beschry- vinghe van't heylighe landt paradijs appelen, van Ouiedo in die historie van Indien in 't 8. boeck in't eerste capittel platanus, in Gui- nea bananas, in Malauar patan, in Malayen pican 3), in Canara, Decan, Gusarate ende Bengala quelli. Avicenna, Serapio ende Rha- ses 4) hebben ooc hier of II gheschreven sekere capittelen. Avicenna, <229> van deser vruchten eyghenschappen ende faculteyten s chryvende in't 2. boeck in't 491. capittel, seyt die te gheven weynigh voetsel, ende dat zy galle ende pituite 5) genereren, de maghen verstooren, daer- omme by radet, datmen heete menschen nae't ghebruijck van dese vygen gheven sal honigh met azijn, met vercoelende saden gheso- den. Zy zijn dienstelijck teghens hitte der borst, loos 6) ende der nie- ren, ende dryven die urine. Rhasis van ghelijcken in't 3. boeck van die Medicynen in't 20. capittel seyt oock, dat zy die mage schade- lijcken zijn, 'twelck ick mede bevonde in Syrien wesende ende soo- danighe nuttighende. Zy doen ooc die lust tot spyse vergaen, ende maken camerganck 7) , doch versaecht rauwigheyt van die keel. Serapio in zijn boeck van die Medicynen in't 84. capittel seyt, dat 1) Dit „niet" zal hier wel onjuist zijn. 2) Paludanus, die hier veel aan Orto, Coloq. I, 329 sqq. ontleent, dwaalt in meer dan een punt. „Daracht" is Perz. voor boom. 3) „Patan" en „pican" foutief. 4) De tekst heeft: Scrapio. Deze Serapion is een Arabisch geneesheer der 10de eeuw. Hij is de schrijver van een geneeskundige verhandeling, waarvan een Lat. vertaling bestaat onder den titel: Serapionis media. Arabis celeberrimi practica studiosis medi- cinae utilissima (1550). Rhases is Razi, geb. ± 850; zie Leclerc, Hist. de la Mddecine arabe, I, 337. 6) W.N.T.: pituite: slijm, snot. 6) D.i. der long. 7) stoelgang. 87 dese vrucht zy in't eynde deses eersten graets verwarmende ende vervoechtende 1), en dat zy goet zijn teghens hitte van die borst ende longhe, maer die daer to vele af eeten, dat zy dien zijn maghe beswa- ren, maer doen die vrucht inde vrouwen groeyen ; zijn dienstelijck der nieren, dryven die urine ende verwecken tot onkuyscheyt. Die Indiaensche medecijns ordineren dese vruchten in koortsen ende andere sieckten. Die opinie nae mijn beduncken, waeromme dese vruchten paradijs appelen geheeten worden, is eensdeels om die lieffelijckheyt des smaecks, ruecks ende der verwen, want die smaeck is uyt den soeten suer, die rueck van sommighe ghelijck roosen, die verwe schoon geel ende groen, eensdeels oock om dat dese vruchten dwers doorghesneden zijnde altoos aderen hebben gelijck een cruyce, [79a] daer in die Christenen in Syrien veele speculatie in hebben ende dit ons vreemdelinghen verthonen. Die meer hier af weten wil, lese die heerlijcke commentarien des ervaernen ende seer gheleerden Caroli Clusij op Garsia ab Horto 2) , daer by goet contentement krygen sal. Daer wassen in Indien oock veel iniamos ende batatas. Dese Iniamos ende iniamos 3) zijn vande groote van een geele wortel, doch wat bdaaetanttaes; ggreo-o- @ęĐ?¶2@ęČQ L0°ď…U ¨5K¨5K0š[ e dicker ende knobachtigher, ende over al even dick; wassen onder endet nuttig- die aerde ghelijck die aerdtnoten ; zijn van koluer muijs-vael ende van binnen wit gelijck die aerdtnoten, maer zijn so soet niet. Annotatio D. Palud. Iniamos zijn ons ghebracht dit iaer uyt Guinea ; waren van die dicte een mans been, over al even gelijc, die buytenste bast muysvael, van binnen seer wit. Ghebraden ende gesoden zijnde lieffelijc van smaeck, ende der swarten haer principaelste spyse. Die batatas zijn wat rosachtiger van koluer en van fatsoen, by- naest ghelijck die iniamos ; zijn soeter als die iniamos, van smaeck gelijc die aert-noten. Dese 2 fruyten zijnder ooc seer abondant, <230> principalick die iniamos, ende is so ghemeen ende nootdruftighen kost II ghelijck de vyghen ; eetense meest gebraden, ende gebruyc- kent int ghemeen voor't leste gherechte op tafel ; oock kokense op ander manieren voor potagie, ende siedense by't vleesch inde plaets van kool of to rapen ; desghelijcks vande batatas. 1) Waarschijnlijk: vochtig makend. (Eng. vertaling II p. 41 heeft: „tnoystning"). 2) Namelijk Coloq. I, 329 sqq. $) D.i. Jams. Zie Hobson-Jobson, s.v. Yam. 88 Dat 56. capittel I). Vanden palmboom, daer die Indiaensche noten, diemen coquos noemt, aen vvassen. Verscheyden esen boom wert ghenoempt int ghemeen vande meeste In- namen vande Indiaensche dianen, Persien, ende Arabien maro 2), ende die noten noten. narel 3). Die Malabaren heeten den boom tenga maran 4), ende het fruyt, rijp zijnde, tenga 5), maer onrijp ende noch groen elevi 6), in Goa lanha. De Portugesen noemen dese vruchten coquo, om die drie gaetkens, die daer in zijn, ghelijckheyt heb- bende met een meer-katten kop 7). Avicenna heet dese lausial indi 8), dat is : Indiaensche noten. Die Malayen van Malacca hee- De note boom ten den boom trican 9) ende het fruyt nihor 10). Dit is den pro- is de pofyte- lijckster boom fytelijcksten boom van gheheel Indien, gelijck wy by oorden 11) van Indien. verklaren sullen die profyten, die daer van komen. Wassen meest op die eylanden van Maldiva ende in Goa ende hare landen ront- om, ooc op die geheele custe van Malabar, waermede datse groote traffique dryven naer ander weghen, als naer Cambajen, Ormus Beschryvinge &c. Den boom vast seer hoogh ende steijl, heeft die dickte van vande boom ende bladen. een kleyne span luttel min ofte meer, heeft gheen tacken dan in't Ghe daente vande bloe- alderhooghste op den top wassen die bladen, ende spreyen hem moue,, & . ghelijck die datylen 12) boomen, ende onder die bladen, te weten dicht aende boom, wassen die coquos dicht by malkanderen, al- temet thien ofte twaelf by den anderen ghekoppelt ; wassen wey- nigh II alleen. Den bloesem van dit fruyt is bynaest gelijck den <231> bloesem vande castanien. Het houdt vanden boom is seer spons- achtigh ende heeft weynigh vastigheyt. 1) Dit hoofdstuk grootendeels genomen uit Orta, I, 235-252. 2) V. L. heeft Orta, t.a.p. verkeerd begrepen; deze past den naam „maro" niet toe op de Perzen en Arabieren. 3) Hind., Mahr. „narel", uit Skr. „narikela", en, zooals Orta zegt, ook gebruikelijk bij de Perzen en Arabieren. 4) Ook Tamil „tengamaram. 5) Malay. „tenfla", Tamil „tetigaly". 6) lees: eleni. 7) Vgl. Hobson-Jobson s.v. coco. 8) Arab. „djauz-al-hindi", d.i. „Indische noot". 81 Jay. „tirisan", dat zeker wet ook in 't Maleisch gebruikelijk zal geweest zijn, al vermelden de Woordenboeken het niet. 14) Mal. „niur, fiiur". ") te gelegener plaatse? 12) Dit woord, evenals 't meer gewone dadel, ontstaan uit het Lat. „dactylus", eig. Gr. 8cbtruAoc. 89 Zy en wassen niet dan by die zee-kanten ofte revieren, te weten Dees boomen en wassen niet dicht by de stranden, ende in plaetsen van louter sant ; want bin- dan aende zee nen in't lant en wassender geen. Hebben weynigh beslagh van cant, hebben seer cleyne [79b] wortel, soo datmen soude segghen onmoghelijck te wesen, eenighe wortelen ende wassen seer vastigheyt inde eerde te hebben ; niet tegenstaende staen seer hoogh. vast en wassen soo hoogh, datmen vrees heeft, alsmen daer yemant op siet klimmen ; en die Canarijns klimmen daer met soo grooten rassigheyt op, dat het apen schynen te wesen ; maken kleyne ker- ven inde boom, op de manier van een trappe, in welcke klimmen den boom seer lichtelijck op, 'twelcke haer geen Portugees naer en derf doen. Hare plantinge is op dese manier : zy planten die Manier vant planten vande coquos ofte noten, van welcke komen die boomen, ende alsse om- note boomen. trent een mans lenghte hoogh zijn, verplantense ende mestense met assche des winters ende begietense inde somer met water ; wassen willich omtrent die huysen, om dat zy schynen goede aert te hebben in't slijck. Geven binnen luttel jaren vruchten, alsse wel ghehavent 1) zijn, welcke neeringe is vande Canarijns, die hare De Canarijns pea cbhot oe n edne ne no- wooninghen onder dese boomen hebben hier en daer, en hebben de leven daer anders gheen handelingh dan die boomen te havenen, welcke zy van. vande eyghenaers pachten, ende met die profyten leven ende on- derhouden haer. Dese boomen zijnder in so grooten menighten, De note boo- men wassen meer als in Portugael ende Spaengien die olijf-boomen, ende die daer in groote wilgen boomen in Hollant. menighten. Die profyten ende waren, die daer van komen, zijn dese naer volgende, te weten : inden eersten so is het hout van dese boom Nuttigheyt van't hout van nut tot veel dingen, hoe wel dat het sponsachtigh is, ende dat om dese note boo- men. die hoogheyt ; want maeckender in die eylanden van Maldiva gheheele schepen af, sonder eenen yseren naghel daer aen te Schepen in Maldiva son- wesen, want nayent aen malkanderen met die koorden, die vande der ysere na- selfde coquos komen, ende die touwen ende cabels zijn vande ghelen, die ge- naeyt werden. selfde boom, als oock die seylen, die sy van die bladen maken, welcke bladen men olas 2) heet ; dienen oock om die huysen vande Canarijns met te decken ende hoeden af te maken, diemen voor Vande bladen maecktmen den reghen ende son over't hooft doet draghen ; men maeckter seylen, hoeden ende men dec- oock matten ende tenten af, diemen over die pallankijns hanckt ter huysen om de vrouwen te bedecken, alsse gedraghen worden, en ander met, ende an- dere dinghen. diergelijcke dingen ; desghelijcks makender kostelijcke hoeden af, (232> die seer fijn ende seer gheestimeert zijn, want kos I ( ten wel 1) D.i. verzorgd. 2) Malay. ola, Tam. Nei, blad. 90 'tstuck 3. oft 4. pardauwen, des somers te draghen om die lich- De note boo- tigheyt. Men hout dese boomen op twee manieren, sommighe om men werden om tweederley coquos ofte fruyt te gheven, anderen om wijn uyt te trecken. profijt gehou- Die coquos ofte noten wassen vande groote van een struys ey, den. 't welcke de noot van binnen is, sommighe cleijnder en sommige Groote vande grooter, en zijn van buyten bedeckt met eenen bolster, die, aisse noten. noch aende boom staet, van buyten groen is, ghelijck een ocker- noot metten bolster. Annotatio D. Palud. Die Indische noten zijn becleedet met tweederley bolsters, waer van die buytenste hayrachtigh is, daer van zy cairo 1) maecken, na- melijcken alle hare cabels ende touwen. Hier mede stoppen zy oock hare schepen inde plaetse van werc ofte most 2), want het hout die schepen int soute water dichter als eenighe van onse materialen, om dat sulcks int soute water hem op gheeft ende dichter 'tsamen bint. Van die tweede bolster maectmen niet alleen in Indien drinck- bekers, maer oock by ons, want die ghemeene man ghelooft, dat sulcke bekers eenighe cracht hebben teghens beroeringe 3), 'twelck nochtans niet waer en is. Vande bolsters Dese bolster droogh en afgedaen is harigh ghelijck kennip, waer [80a) vande noten maeckt men van men maect alle die koorden ende kabels, diemen in geheel cabels ende ander koorden, Indien ghebruyckt, soo wel op't lant als op die schepen ; is van diemen door koluer by naest ghelijck die koorden van sparta 4) in Spaengien ; de zee in plaets van peck haelt, zijn seer goet, dan moeten geconserveert werden in sout water, ende dueren dan seer langh. waermede sy lange tijt dueren ; maer met soet ofte reghen water verrottense haest, om datse niet bepect oft beteert zijn. Het schip, daer ick met uyt Indien naer Portugael quam, hadde anders gheen koorden, kabels, noch touwerck dan van dese coquos, dat- men cayro noempt, en bleven seer goet, dan moesten ons kabels alle veerthien daghen eens door die zee passeren, waermede ons so wel dienden als koorden van kennip. Het fruyt, alst bynaer De noten heb rijp is, soo heetment lanha, ende is van binnen vol waters, ende ben een seer soet water, in- dan is het wit van binnen noch dun ende morwe, want het water, de somer coel hoe die coquos langer aen den boom hanct, wast ende Verandert om te drinc- ken. in wit, welck het fruijt van binnen is ; heeft een smaeck bynaest 1) Zie Ie stuk blz. 58 v. $) ..=__ mos. 8) beroerte. 4) Waarsch. stipa tenacissima, Spaans gras, in Spanje en Noord-A frika groeiend. Ook halfagras genoemd. Zie Van Dale: Nieuw Groot Woordenboek der Ned. Taal.' s-Graven- hage 1.95o, s.v. espartogras. Fructuum as , Caps , Iambos , Iaquas et Annanas , qui in India nascuntur , ui efu&aves , ct Zinzzibcris , czjus c copy a manna virentis viva znugo . 91 ghelijck haesnooten, doch soeter. Die lanhos hebben eenen goeden dranck van water, dat seer klaer, soetachtigh ende koel in't drincken is ; hebben wel een halve kan waters in. Alsmen yewers wandelt, dorst hebbende, soo gaetmen by de Canarijns, die met- ter vaert inde boomen klimmen met een groot mes op haer gat, en snyden terstont soo veel lanhos af alsmen begheert, het stuck ll <233> voor een basaruco ofte twee, ende bereijtse seer net om te drinc- ken, ende die eerste schelle over't binnenste fruyt (die daer naer hout wort, als die noot zijn voile wasdom heeft) is dan noch dun ende weeck, en seer lieffelijck t'eeten met sout ; smaeckt bynaer ghelijck die artichauts 1). Men mach so veel van dit water drinc- ken alsmen wil, ten sal geen quaet doen ; is seer lieffelijcken dranck. Daer naer, als het fruijt rijp is, so wort het water minder, ende 'tbinnenste wit ofte 'tfruyt dicker ende meerder, ende oock het water en is soo goet niet als te voren vande lanhos, want 'tis dan een weynigh suerachtigh. Dese coquos, alsse noch inden bolster zijn, machmense wel over die gheheele werelt voeren sonder be- derven, ende gebuert dickwils door langheyt van tyden, dat het water binnen inden coquos converteert ende verandert in eenen 't Water van- de noten ver- geelachtighen appel, die seer smakelijck ende soet is. Den bolster andert in een geelen appel. af wesende so dient die buytenste schulp voor veel dinghen, te weten : maken daer pol-lepels af met eenen houten steel daer aen, Verscheyden nutticheden desgelijcks een manier van potgiens, ende steecken daer eenen vande schul- houten steel in om 't water met uyt de groote potten te scheppen ; pen vande no- ten. maecken daer napkens af om wijn in te dragen, alsmen yewers in't welt gaet wandelen, en dient voor ander duysent dingen. Dese schulpen werden oock gebrant, ende dient voor kolen voor die gout-smeden, die seer goet ende excellent zijn. Het wit vande noot maken in Indien hare pottagiens af ende koken daer met, want stootent ende douwender de melck uyt, waermede het rijs koken met andere menghelinghen ; in somma en koken nimmer- meer rijs (met dat zy carrijl noemen, welcke die sause ofte toe- Indiaensche noten zijn spijs spyse is) ofte daer moet dese melc van coquos by wesen. Anders voor de slaven ende armk. worden die coquos weynigh gheten, want is daer niet gheacht, en is een kost voor de slaven ende arm volck. Men breect ooc dese coquos en doet daer die schulpen af, ende alsdan drooghtmen het [80b] fruyt ofte wit van binnen, en wort also by groote menighten Grooten han- del met Indi- vervoert uyt Malabar naer Cambajen ende Ormus ende op die sche noten ghedreven. 1) Port. „alcachofra", artisjok. 92 noorder quartieren ende custe voor by Goa, ende oock naer't landt van Ballagatte, en dryven eenen grooten handel daer met ; Olye van dese van dit wit maectmen die olye, want stootet in backen ghelijck noten, die seer . goet is. die olyven ; gheeft seer goede olye, soo wel om te eeten als om te branden, en oock seer medecinael. Annotatio D. Palud. Tweederley oly maectmen uyt dese noten ; eenderley uyt die ver- sche 11 noten, die stootende ende warm water daer toe gietende, uyt- <234> gheperst zijnde, so drijft die oly boven op ; dese oly wert ghebruyckt om de maegh te purgeren ende die darmen, want purgeert seer saght ende sonder schade ; sommighe vermenghen hier toe die expressie van thamarinden ende maken also een seer bequame medecyne. De ander oly wert gheperst uyt copra ofte die ghedrooghde pitten ; dese, behalven datzy dienstlijck is om te purgeren die magen, is oock seer goet in opkrimpinghe van zenuwen ende in veroude pynen der leden. Dese ghedrooghde coquos, diemen aldus vervoert, werden ge- naempt copra 1). Alsse geen coquos ofte fruijt en begeeren, so snydense de bloesem vande coquos af ende binden daer eenen ron- den pot met een engen mont, diese callao 2) noemen, vast aen, ende stoppent met potaerde soo vast toe, datter geen wint noch asem kan uyt komen, ende also vloeijt den pot binnen weynigh sura, wat dat daghen vol waters, 'twelcke zy noemen sura 3) ; is seer lieffelijck het is. ende soet om drincken, ghelijck soete wey ofte beter. Annotatio D. Palud. Dit water is seer goet gedroncken tegens hitte der lever ende der nieren, ende het suyvert die roede van etter ende vuyle materie. Dit self de water, een ure ofte half inde son gestelt, is seer goe- Azijn van dese den azijn, so datmen in Indien anders gheen en heeft noch en noten. gebruyct. Dusdanighe azijn machmen oock vinden by Paluda- Sura is excel- num. Dese sura, gedistileert, wert genaempt fula 4) ofte nype 5), 1) Over de niet geheel zekere afleiding van dit woord, zie Hobson-Jobson, s.v. Co- prah. 2) Niet duidelijk. Malay. „kallu", Tam. „kaflu" is een woord voor palmwijn, doch een woord voor „pot", op „callao" gelijkende, is ons onbekend. Misschien is het een term die samenhangt met Pali, „kalopi, khalopi", pot ; of een font voor Tam. „kuclam", pot. 3) Skr. surd, sterke drank, wordt in 't Malay. ook gebruikt voor wijn, zoo ook Tam. „s'urei, s'urei, toddy. 4) Uit Mahr., Hind. piny, bloem, toegepast op de fijne spiritus. Zie Hobson-Jobson, s.v. Fool's Rack. 5) Mal. nipah, Filippijns nipa a), Nipa fruticans; hier gebruikt in den zin van a) Van hier af is deze noot onveranderd gebleven. 93 ende is soo excellenten brandewijn ende so goet als den besten, lenten ghe- brande wijn, diemen te Dordrecht mach maken van rijnschen wijn; dit is van van dese noten 't fijnste ghedistileert ; d' ander distilatie vanden selfde sura wert ofte sura ghe- distileert. genaempt vraca 1), welcke seer goeden wijn is, en is den wijn van Indien, wantse anders geen en hebben ; is seer heet ende sterck, doch die Indianen drinckense oftet water waer ; is wit van koluer. <235) Die Portugesen ghebruijckense 11 op dese manier : doense in vaten Vraca is den wijn van In- ende alsdan doen in elcke pijp van dese vraca 3. handen 2) ofte dien ende compt van weynigh meer blaeuwe razynen, die in Indien ghebracht werden dese noten, en- voor coopmanschap van Ormus ; elcke hant is 12. pont ; dese de is so heet, datse gesta- schoon gemaect stortense inde pijp ende laten het bomgat 3) open digh staet en siet. staen, en die pijp en is oock niet vol, want soude bersten door de hette, om datse staet en siet ghelijck heet water. Men roert het alle daghen om tot 14. oft 15. daghen toe, ende alsdan soo krijght die vraca een soo schoonen rooden coluer gelijck Portugaelschen wijn, ende is weynigh different inde smaeck, doch is yet soeter ende heeter in zijn selven, maer is altemets soo schoon ende goet van coluer ende smaeck als Portugaelschen wijn, datmense qualijc Hoe de Portu- gesen dese vra- kan onderscheyden. Dese wijn wort genaempt wijn van passa 4) ca bereyen om te drincken, ofte razynen. Met dese wynen drijftmen groote handelingh, soo ende grooten [81a] naer Bengalen, Malacca, Chyna ende ander weghen ; kosten ghe- handel daer mede doen. meenlijck binnen Goa elck pype 30. pardauwen luttel min ofte meer. Vande selfde boven-ghenoemde sura maectmen oock suijc- ker, diemen heet iagra 5) ; sieden het water ende settent inde son, waer van kompt die suijcker ; wort weynigh gheacht, om datse Suijcker vande sura ghe- bruijnachtigh van koluer is ende datmen duer geheel Indien abon- maeckt. dantie van witte suijcker heeft. Het binnenste vande boom ofte struijck is ghenaempt palmito ; is die pit ofte 't herte vande struijck ; wordt seer gheacht ende voor presenten ghesonden aende rijcke ende machtighen ; is soo dun als pampier, ende oock wit, ende is Pampier, 'twelck inde ghewassen ghelijck oft het gevouwen of gheperst waer, ghelijck- Indische note- Arak, bereid uit het sap. In dezen laatsten zin bezigen Portugeesche schrijvers 't woord „nipa", terwijl zij den boom noemen „nipeira". 1) D.i, Arak, bij oude Port. schrijvers, o.a. Orta I, 236: orraqua of orraca. 2) Hier hetzelfde misverstand als waar boven Ie stuk p. 111 en Ile stuk p. 15 sprake van was ; bedoeld is 't gewicht Man, Eng. Maund. 3) = het spongat. 4) D.i. Port. „uva passa", droge rozijnen. 5) Konkani „sakkard", Malay. „sakkara", Tam. „s'akkarei", Kanareesch „sak- kari", grove suiker, uit een Prakrt. „sakkhard", ouder Skr. „carkard". In 't bijzonder verstaat men onder Jaggery de grove, bruine suiker uit palmensap; zie Hobson-Jobson, s.v. Jaggery. 94 boomen wast men die huijcken vout ende perst, langhwerpigh ende smal, en ende daer alle dingen gthet. heeft somtijts vijftigh ende tsestigh ende meer vouwen, ghelijck bruyckt. eenen boeck pampier. Hier van gebruycken die Indianen voor haer pampier ende boecken, 'tweicke blijft met die selfde vou- wen, ende schryven daer in alst noch groen 1) is, ende latent also droogen, ende dan en kanmen die letteren niet meer uyt doen, want wort met een yserken daer in gheteeckent. Die Indianen heetent olla 2), ende hebben daer al hare boec II ken, gheschriften <236> ende memorialen af, ende weten die te segelen ende te sluyten, gelijck wy onse brieven doen. Van dit pampier met het Indiaens gheschrift daer op machmen sien by Paludanus, waer mede ick hem vereert hebbe. Dese boomen zijn meestendeel op die eylan- den van Maldiva, al waermen vint vande coquos, die grootelijcks geacht zijn tegen alle fenijn 3). Annotatio D. Palud. Garcias ende Costa houden dit voor een fabel ; Costa schrijft, dat by dit menighmael ondersocht heeft ende contrarie bevonden, als ick oock ghedaen hebbe, ende niet konnen suicken grooten effect spo- ren 4). Ende dese eylanden en hebben anders genen handel als met cayro 5), daermen die koorden af maeckt, ende die copra ofte 'twit vande coquos, daermen die olye af maeckt, soo datse dick- wils komen in Indien, dat het schip ende alle zijn ghereetschap, victualye ende coopmanschappe is altemael van dese palmboom, waer door wel te verstaen is, dat het een vande principaelsten handel ende onderhout vande Indianen is, waermede ghenoegh int particulier verklaert is van dat dese boom uytbrengt, wiens conterfeijtsel naer 't leven men hier naer mach sien, soo met die coquos ofte noten als met die potten daer aen hanghende om 't water uyt te trecken ; desgelijcks die uytworpinghe vande vijgh- boomen, so met vyghen als met den bloesem, alles naer de war- achtigheyt afghebeelt. 1) Kan hier betekenen: vers. 2) Malay. ()la, Tam. Nei, Kanar. oh, palmblad, inzonderheid van de Palmyza (Borassus flabelliformis). Het is wat men in Indonesia met een Javaanschen term „lontar" noemt ; dit is een omzetting van „ron-tal", d.i. blad van den Tal, Skr. „tale , Bor. flab. 3) Vgl. Ie stuk p. 59. 4) bespeuren. 5) D.i. wat de Engelschen Coir noemen; zie Ie stuk p. 58 v. 95 Dat 57. capittel. Van 't fruyt duryoens van Malacca. Dvryoen 1) is een fruijt, dat alleenlijck wast in Malacca ; wort Beschryvinghe vande groote, so seer gepresen van een yeghelijck, diet gheproeft beef t, ghedaente, _ smaeck uer ende vande datment niet en kan compareren met geenderley fruyten 1 vande werelt, want in smaeck ende goetheydt affirmeren, dat het duryoens. alle fruyten te boven gaet ; maer eerst alsmense op doet, riecken gelijck oft het verrotten ayun waer, maer inden smaeck heeftmen <237> die leckerheyt ; is vande (1 groote van een meloen, van buyten [81b]gelijck het fruijt iaaka, daer van verhaelt is, maer wat scherp- De duryoens gheleken by achtigher ofte distelachtigher, van buyten bynaest gelijck die mangier blan- huijskens, daer die castanien in wassen. Heeft van binnen huijs- co, dat is een Spaensche kens gelijck de iaaka, daert fruijt in wast, welcke is vande groote spijs, diese in- de bancketten van een kleijn hennen-ey, waer in zijn die castanien, soo groot ghebruijcken. als steenen van persen. 'tFruijt is van coluer ende smaeck gelijc een seeckere heerlijcke spyse, diemen in Spaengien veel ghebruijckt inde bancketten, ghenaempt mangiar blanco, 'twelcke wort ghe- maeckt van hennen-vleesch, gedistileert met suijcker. Die boo- De duryoens hebben wit men zijn ghelijck die iaaka boomen ; den bloesem is wit, treckende geelachtighe naert geel; de bladeren zijn van de groote van een halve span, bloemen, ende bladen van een uyt gaende scherpachtigh, van binnen licht groen en van buyten halve span. doncker groen, etc. Annotatio D. Palud. In Malacca is een vrucht soo lieflijck van smaeck ende ruec, datse Ole andere vruchten van Indien ende van Malacca, hoe vvel die daer veellerley ende goet zijn, te boven gaet. Dese vrucht wort geheeten in Malayo, 'tweick die provintie is, daer zij wast, duriaoen, ende die bloem buaa 2) ; die boom batan 2) is een seer groote boom, van vast ende dicht hout, met een graeuwe schorsse becleedet, veele tacken heb- bende, ende overdadigh veele vruchten ; dat bloeysel is uyten witten wat geel, die bladeren een halve palme langh, twee ofte drie vingeren breet, rontsomme een weynigh inghekerft, van buyten bleeck groen, 1) Maleisch durian, de welbekende vrucht, niet alleen voorkomende op 't Maleische schiereiland, maar ook op Sumatra, Java, enz. tot Mindanao toe. Dat de vrucht afkom- stig is uit een land met Maleische bevolking mag men opmaken uit het feit dat het Mal. woord overgenomen is in 't Oudjavaansch duryyan, Nieuwjay. duren, en uit de verbasterde vormen Dajaksch dahian, Lampongsch darian. Orta spreekt over deze vrucht, Port. „doriao", Coloq. I, 298. 2 Mal. buwah is "vrucht" ; Paludanus verwart het met bungs, bloem. 3) Mal. batang, boomstam. - Paludanus is hier uitvoeriger dan Orta, maar veel van hetgeen hij vertelt is zonder waarde. 96 ende inwendigh seer groen ende bykans tot roscheyt streckende ; brengt een vrucht van die groote eender meloenen, met een dichte bast becleedet, met veele cleyne ende dicke scherpe staechelkens, wtwendigh groen, ende met linien, inde lengte als die meloenen gefi- gureert, hebbende van binnen vier holen nae die lenghte, in welcke noch drie oft vier kaskens zijn, ende in een jeghelijck kasken een vruchtken so wit als melck, so groot als hennen eyeren, lieffelijcker van smaeck ende rueck als dat witte eeten, dat die Spaengiaerden van rijs, capoenen borsten ende roose water maecken ende mangier blanco noemen, nochtans niet soo saght ofte slymerigh, want die andere soo geel, ende niet wit binnen, zijn bedorven ofte verrot 1), door quade lucht ende reghen. Men hout voor goet die vvelck alleene drie vruchten in haer kamerkens hebben, daer nae die viere, maer die van vijf zijn quaet, als oock die, vvelcke bersten ofte kloven hebben. Daer zijn oock selden meer dan 20. fruyten in eenen appel, ende in een yeghelijck fruijt is een steen, den persick steen gelijc, niet ront, maer langhvvorpigh, niet te soet van smaec ende die keel verseeren- de als onrype mispelen ; vvorden daeromme oock niet ghegheten. Dese vrucht is heet ende vocht, ende die dese eeten vvillen, moe- tense voor eerst een vveynigh met die voeten sachtkens treden ende breken die staechelen, die daer omme zijn. Die nimmermeer dusda- nighe vruchten ghegheten hebben, eerst die rieckende, ontfanghen een lucht oft zy II verrotte ayun roken, maer geproeft hebbende ach- <238> ten zy die boven andere spysen vvel te riecken ende te smaken. Dit fruijt is oock in sulcken vvaerdye by die lesers 2) , dat zy mee- nen, men moght daer niet af versadighen ; gheven daeromme dit fruijt [82a] heerlicke namen, ende schryven epigrammen daer af, hoewel daer menichte in Malacca zijn, ende dat het stuck niet boven vier malua- disen 3) costet, insonderheyt in die maenden van Iunio, Julio ende Augusto ; op andere tyden vvert haren prijs vermeerdert. Hier staet oock te mercken een vvonderbare teghenheyt, die daer is tusschen die duryoens ende die bladeren bettele, vvelcke voorvvaer soo groot is, dat indien daer vvare een geheel schip vol duryoens ofte eenigh huys ofte ghevvelfsel, daer oock eenige bladeren van bettele laghen, sullen die duryoens alle verrotten ende bederven, ende gelijc door 't overvloedigh eeten van dese duryoens die magen verhittet ende be- svvaert wort, alsoo een bladt van bettele weder op 't hert colck 4) leggende, sal terstont die inflammatie ende verhevinghe ofte ghesvvel der magen naelaten ; ende inghevalle men nae 't eeten van die du- ryoens eenighe bladeren van bettele neemt, machmen van die duryoens gheen hinder cryghen, hoe veele men daer af ghegheten heeft. Hier door ende oock om dat zy so aengenaem van smaec zijn, comt het, datmen gemeenlijck seijt, datmen van die duryoens niet mach versadight vverden. 11 Onduidelijke plaats. Misschien: de andere duryoens, die wdl zo zacht en slijmerig zijn als mangier blanco, zijn geel en bedorven etc. 2) D.i. plukkers. 8) Zie p. 71 foot 4. 4) W.N.T.: hartkolh: harteputje, hartkuil. 97 Daar hies dl. II van de editie 1910 begint, heb ik de pagine- ring daarvan, zoals men kan zien, door bijvoeging van een II aangegeven. H. T. Dat 58. capittel. Vanden boom arvore derays, dat is : wortelboom 1) , ende die bambus ofte 'triet van Indien. D aer is in Indien eenen boom, genaemt arvore derays, dat is soo veel als eenen boom met wortelen. Dese boom is seer Ghedaente ende groote wonderlijcken int sien, want wassende eerst van onderen v ande v ar arvore op als alle boomen ende spreyende zijn tacken, so groeyen die deraYs* tacken vol wortelen, ende wassen weder nederwaerts aen naer die aerde toe, al waerse weder vast worden, ende met lancheyt van tyden hoe den boom breeder wert ende die tacken hen uytsprey- en wijt en breet, hoe dat altoos die tacken vol wortelen hangen, ende schynen van veers koorden ende kennip to wesen ; in somma De wortelen stanmia- dat den boom int eijnde beslaet een groote plaets, ende maeckt eknedne v eenen struijck ofte struijcken duer malkanderen gheweven, ghe- bzi7nredodoerramysal_ lijck eenen doolhof. Ick hebber gesien, die wel dertich oft veertighicanderen, ghe- h ijo. schreden int rout beslaghen hadden vande wortelen, die van bo- ven vande tacken of komende weder in de aerde vast waren, en worden metter tijt dick, so datmen niet en can onderscheyden, Een boom vande e derays sarvore d a r4 v o r eo. wat den rechten struijck is, ende men macher op sommighe plaet- sen tusschen beyden duer kruypen, ende hoe den boom ouwer spceh rverduecnh bt erne e t. wert, hoe dat die tacken meer ende meer II verspreyen ende wyder zijn ghelijck uyt reijcken ende altoos so vol wortelen hanghen, dat het won- °alreveennv' aniede der is. Dese boom en heeft geen fruijt, die dueght ofte eetbaer is, vgetneiwenerpene: dan heeft een fruijt gelijck olyven, en is niewers toe nut dan die voghels eetense. 1) D.i. de Ficus Indica, in 't Skr. „nyagrodha" (d.i. naar beneden groeiende) of „va- ta" geheeten, op Java „waringin". De Port. term is juister gespeld: Arvore de raiz. 98 Annotatio D. Palud. Carolus Clusius, die seer neerstigh desen boom beschreven heeft, noemt die selfde uyt die authoriteyt Plinij, Indische vijghboom, en- de seyt, dat desen boom seer hoogh vvast, eerst uyt een eenige dicke trunck, die welcke daer na veele dunne veselkens van haer Beef t, die jonck ende cleyn vvesende golt vervvigh zijn ; dese nedervvaert da- lende ende die aerde rakende, zijn gelijck ionckskens eenes nieuwen [82b] booms, ende werden met der tijt soo dick ghelijck die eerste trunck, datmen nauvvelijcken die eene van (Vander onderscheyden mach, uytghenomen door die dicte, die ten tyden tot drie mans vamen comt, uyt vvelcke rontsomme aen alle zyden weder andere groeyen, ende also tot ontellijcke toe, dat dusdanige boomen ten tyden een cleyne Italiaensche myle becleeden, ende niet alleen schiet die bene- denste tacken dusdanighe veselinghen nedervvaert, maer ooc die bovenste, also dat een eenige boom een dicht bosch maect. Die In- dianen om dat zy onder dese boomen mochten gaen, houwen som- mighe van die tacken vvegh, ende maken alsoo gelijc galeryen, om- me die hitte der sonnen te schouwen, om dat dese boom soo dicht van tacken is, dat die sonne daer niet door schynen mach, jae om die veelvoudighe cromten ende weghen, die onder dese boomen zijn, hoort veele gheluyts van een weerclanck ofte echo, op veele plaetse drie ofte vier mael die menschen vvoorden hoorende. Ende die so dit den heeren Clusio heeft vertelt, seyt gesien te hebben eenen van de- se boomen, daer onder 800. en oock 1000. menschen (onder vvelken by eene vvas) haer moghten berghen, stellende daer by, datter oock vvaren, daer vvel 3000. onder mochten schuylen. Die bladeren, soo die nieuvve tacken voortbrengen, zijn ghelijc que-boomen bladeren, die buytenste zyde groen zijnde, die binnenste vvit ende rouachtigh, als met vvolle overtrocken, vvelcke bladen seer begeert vvorden van die olyphanten, die hier van onderhouden worden. Die vrucht is gelijck het voorste lidt van een duym, die ghedaente hebbende ge- lijck cleyne vijghskens, bloetvervvigh, invvendigh ende uytwendigh, ende vol greynkens ghelijck gemeene vygen, soet van smaeck ende eetbaer, maer niet soo lieffelijck als onse ghemeene vyghen. Wassen oock tusschen die bladeren aen die nieuvve tacxkens, gelijck onse ge- meene vyghen. Wast in Goa ende inde omliggende plaetsen. Voorder so bevvijst Clusius uyt Curtin 1) Plinio ende Strabone, dat dese boom oock vanden ouden bekent is ghevveest. Die meer hier af begheert te vveten, lese Clusium int capittel vande Indische vyghen. Daer zijn in Indien ander wondere ende dicke boomen, daer- Schuyten by men die schepen af maect. Men vint boomen by Cochijn, diemen Cochijn, daer heet angelina 2), van welcke maecktmen schuyten, diese tones 3) 30. pypen wa- ters in mogen, noemen. II Daer zijn van dese tones, die wel twintigh ende dertigh ende zijn van een hout uyt- pypen waters mogen laden, altemael van een hout uytgheholt, ghehoolt. 1) Hierachter heeft Linschoten waarschijnlijk een komma bedoeld. De Eng. vertaling (II p. 55) heeft ook: „Curtius, Plinius and Strabo". 2) Tam. „anjili-maram", Artocarpus hirsuta. 3) Tam. „tlini', uit een Prakrt „doni", Skr. „droni", eig. een houten trog. De Engel- schen schrijven Doney, Dhony. 99 sonder eenigen las ofte naet te hebben noch 't samenvoeginghe, waer uyt men mach concidereren die dickte vande boomen ; ende De boomen angelina zijn is so stercken herden hout, dat het yser met lancheyt van tyden seer hert hout daer van opgegeten wort, door die hardigheyt van 't hout. Men ende vertee- rent yser. heeft oock door gheheel Indien veel suijcker riet op alle plaetsen in grooter menighten, maer is weynigh gheestimeert. Oock is op alle de custe van Malabar veel dick riet, en principalijck aende custe van Choramandel, wekk riet wordt vande Indianen mambu Suycker net. genaempt ende vande Portugesen bambu 1). Dese mambus heeft een seeckere materie binnen in, welck is het morw ofte pit op die manier als de pennen hebben, datmen uyt trect, alsmense bereijt Het binnenste van't net [83a] om met te schryven, 'twelcke die Indianen noemen sacar mambu, mambu is seer medicinael en- dat is soo veel als suijcker van mambu, ende is een materie seer de soo waert, medicinael ende gheestimeert, ende wort veel gesocht vande Ara- datmen't te- gen silver op- byen, Persianen ende Mooren, die't tabaxijr noemen 2). weeght. Annotatio D. Palud. Tabaxijr is een Persiaens woort ende beteeckent niet anders dan een witte ofte melcachtighe vochtigheyt ofte eenigh t'samen geloo- pen sop ofte vochtigheyt ; voort geheeten sacar mambu om dat die rieden ofte tacken, die sulcks voorts brengen, mambu ghenoemt vvor- den. Die boomen, daer op tabaxijr wassen, zijn sommighe groot ghe- lijck een populier, andere cleynder, gemeenlijcken oprechte tacken hebbende (behalven dat sommige van die schoonste omgeboogen werden tot galeryen, prieelkens ende wandelinghen) met veele leden, een palme lancte van een, hebbende bladeren een weynigh langher als die olijfboom ; tusschen alle voeghsels genereert een soete voch- tigheyt, wit ende t'samen ghedrongen gelijck stijfsel, somwylen veel, somwylen weynigh ; maer niet alle boomen ofte tacken brengen voort sulcken soeten vochtigheyt, maer alleen die van Bisnagar en- de eenighe provincien van Malabar. Want wort ghemeenlijck in Persien ende Arabyen teghen silver opghewoghen. Is een coopmanschappe, daer groote handel met gedreven wert vande boven genoemde natien. Dit binnenste vast Colueren van , ende riet, t v ditd II aende knuijsten van't fiet, ende is meest van koluer wit oock altemet swart, ende somtijts asverwigh. waer toe dat het nut is. 1) Dit woord, hoewel algemeen gebruikt in 't Maleisch, schijnt oorspronkelijk Kana- reesch „bambu", een holle bamboe, te wezen. Het inheemsche Maleische woord is „buluh", Jay. „wuluh"enz. Orta behandelt de bamboe, die hij „mamba" noemt, II, 302. Vgl. Hobson-Jobson, s.v. Bamboo. 2) Dit is ontleend aan Orta, t. a. p. „Tabashir" is een verbastering van Skr. „tvakk- shira" of „tavakshira", bamboemanna. 3) Ook dit is uit Orta, t. a. p. De Perz. vorm is „tabasjir". Meer hierover zie men in Hobson-Jobson,s. v. Tabasheer. (Kern geeft niet aan, waar deze noot in de tekst hoort. H. T.) 100 Annotatio D. Palud. Wort daeromme niet verworpen ofte veracht, want dese swartig- heyt vercrijght zy ofte door die overdaet van die vochtigheyt ofte dat zy te langhe inden boom besloten is gebleven, niet om verber- ninghe van die boomen, als sommige meenen. Rhases vermaent hier of in zijn derde boeck int 36. ende Serapio in zijn boeck van die me- dicynen int 342. ende Avicenna int 2. boec int 617. capittel, die van meeninghe is, dat tabaxijr ghemaeckt wort uyt verbrande wortelen, dan zijn opinie wort hier bewesen vals te wesen. Die Indianen ghebruijckent tegen eenige schade vande roede vande manlijckheyt ofte ander dierghelijcke heymelijcke ghe- breecken, desghelijcks tegen die heete coortsen colerica passio 1) ende'troode melisoen 2) ende camerganck ende andere dierge- lijcke sieckten. Dese rieden wassen meest op de custe van Chora- mandel 3) in Bisnagar ende Malacca op veel plaetsen in grooter De rieden abondantien ; wassen seer hoogh ende zijn van elcke verschey- bambu was- sen soo hoogh dinge van den eenen knuijst tot den anderen van anderhalve span- als 'thoochste ne lanck ende meer, ende so dick als eens mans been boven die huijs in dees landen, ende knie ; wassen ghemeenlijck recht over eynt ende meestendeel soo dick als een dye van wel so hoogh alst hoochste huijs van dese landen. Zy buygense een man. oock crom in't wassen, datse daer naer een forme kryghen om voor die pallankijns te dienen, daerse die Portugesen ende oock der Indianen heeren met draghen, als op een ander gheseyt is. Die bladeren van dit riet ofte bambus zijn wijt van malkanderen, hebben bynaer het fatsoen van olijf-bladeren. Annotatio D. Palud. Wt den boom ofte 'triet mambu maken sommighe Indianen scheepkens, daer in 2. persoonen sitten mogen, die niet uytholende, [83b] maer twee knuijsten latende ende die uytgravende. In dese schuyt- kens sitten die Indianen naeckt, op elck eynt een, die beenen t'sa- men voeghende ende in elck handt een riemken voerende, daer mede zy dese schuytkens oock tegens stroom snel voortrecken, insonder- heyt op die riviere Cranganor, ende hebben ooc die opinie, dat dese schuytkens nimmermeer van cocodrillen bespronghen worden, al zijn zyder omtrent, dat zy doch lichtelijcken andere doen, dan van dese noyt ghesien is worden. 1) Orta spreekt over „Colerica passio" I, 261, en vereenzelvigt die met „Mordexi" (zie boven blz. 10). De uitgever in een noot op Coloq. I, 280 houdt het voor cholera. 2) D. i. dysenterie. 3) Achter Choramandel behoorde een komma te staan. 101 (II 5> Dat 59. capittel. Vanden boom arbore triste. Den boom genaemt arbore triste 1), dat is droevigen boom, Waerom den boom arbore om oorsaeck, dat hy nimmermeer en bloeyt dan snachts, triste ghe- naemt wort. ende dat het geheele jaer duer, ende is een wonder dinck om sien, dat, so haest als de son onder gaet, sietrnen niet een bloe- sem, ende terstont een half ure daer naer isse so vol alsse staen mach, dat een lust te aensien is, ende heeft seer schoonen rueck, ende so haest als den dach ende de son aen kompt, terstont so Desen boom crijght een vallen alle die bloesemen af ende bedecken het aertrijck sonder gants jaer duer datter eenen aenden boom blijft, ende die bladen sluyten half alle nachten bloemen, ende toe, soo dat het schijnt, dat hy uytgegaen is tot dat den avont daeghs vallen- se af, etc. aenkompt ; als dan begint hy weder te bloeyen als vooren. Den boom is vande groote van eenen pruymboom, ende hebbense ghe- meenlijck op die plaetsen vande huysen voor een playsier ende Groote ende mildicheyt schoonen rueck. Groeyt seer haest, want wast ooc veel byde van wassen wortel uyt, ende al zijn die tacken maer een half vadem hoogh, vanden boom arbore triste. heeft terstont soo veel bloesemen als die tacken, die aende boom staen, ende al houtmen den boom geheel af, soo heeft hy terstont vande wortel weder tacken ende bloesemen, minder als een half jaer, ende al trecktmen maer een tack vande boom ende stekense yewers inde aerde, wast terstondt ende heeft binnen weynighe daghen bloesemen. Die bloesemen zijn bynaest gelijck bloesemen De bloemen zy de orangie van oraengie boomen ; die bloem is wit ende die voet geel en bloemen ghe- rootachtigh, en ghebruyckense in Indien voor saffraen om met lijck, ende werden in te koken ende verwen soo wel als desen 2) saffraen, maer en is plaets van saf- fraen ghe- soo goet noch soo smakelijck niet, doch voldoet door ghebreck bruijckt. van andere. Annotatio D. Palud. Sommighe segghen oock, dat het water van dese bloemen, ghe- distileert, goet zy voor die oogen, linnen doeckskens, daer in nat ghemaect ende op d'ooghe gheleyt. Dese boomen en vintmen nieuwers dan in Goa ende Malacca 3) Den boom 1-) D. i. de Nyctanthes Arbor tristis. Behandeld door Orta, I, 70-72, waaruit vooral door Paludanus veel is overgenomen. 2) Blijkbaar bedoeld: de gewone. 3) Volgens Orta, t. a. p. was de plant uit Malakka naar Goa gebracht ; hij geeft 't vertelsel in hoofdzaak voorkomende in Visnu-Purana ; zie Wilson, The Vishnu-Pura- na. p. 586 v. ter verklaring van den naam peirijcitaka, welke door 't yolk daaraan gege- ven wordt, doch eigenlijk een naam is van de Erythrina Indica. 102 arbore triste ende sommige ander plaetsen, daerse die Portugesen ghebrocht nerghens dan in Goa ende ende herplant hebben by hare wooninghen, want zijn eerst uyt Malacca. Ma II lacca in Indien ghecomen, maer binnen in't lant en zijnder geen. Men heetse op Malayse tale singady 1) ende op Decanijn pa- risatico 2), in Decan 3) pul 4), van die Arabiers guart 5), vande Persianen ende Turcken gul 5). D'oorsaecke van dese naem is ge- lijck die Indianen dese fabel daer of vertellen, als dat een edel- man, genaemt Parisatico, hadde een schoone dochter, op wien de Vanden oor- son amoreus wert ; in somma by creegh zijn wil van haer, ende sporom arbore b daer naer verliefde de son op een ander ende verliet dese dochter, triste. waerom zy haer van desperaetheyt selven ombracht, ende wor- den naer de manier van't lant tot asschen verbrant, waer van is [84a] geprocedeert desen boom, ende heeft daerom behouden den naem van parisatico ; ende seggen, dat daeromme die bloesemen ofte bloemen door haet ende nijt, die zy tot de son noch hebben, an- ders niet komen dan snachts, ende daerom des daeghs van droef- heydt, als zy de son sien, afvallen. Annotatio D. Palud. Die beschryvinge van desen boom heeft Christophorus a Costa al- dus gestelt, dat die zy van die groote ende ghedaente ghelijck een pruym boom, met veele cleyne tacxkens, onderscheyden met veele knoopkens ofte ledekens, vvaer aen tegens den anderen twee blade- ren groeyen van die groote ghelijck pruym booms bladeren, sacht ende rou aen die buytenste zyde, vast 6) gelijck savie 7) bladeren, ende van binnen groen ende een vveynigh scherp, int ronde niet soo ghehackelt als pruym booms bladeren noch niet so vol aderkens ; int midden tusschen elcke twee bladeren vvast een steelken met vijf hoofdekens, die uyt vier cleyne rontachtighe bladeren bestaen, waer uyt int midden vijf witte schoone bloemkens groeyen van die groote ende ghedaente ghelijck orangie bloeysel, hoevvel cleynder, schoon- der ende rieckender, het steelken meer nae't roode dan nae't geele streckende, waermede die Indianen hare spysen verwen, gelijck men by ons met saffraen. Die groene vrucht is vandie groote als een lu- pijn, van ghedaente ghelijck een hartken ; int midden lancwerpigh doorgesneden, heeft ten beyden zyden een custodiken 8), daer in het 1) Mal. „srigading", Jay. „srigacling". 2) D. i. „parijatika", Tamil. „paris'adam". $) Dit doet enigszins eigenaardig aan nadat de naam „op Decanijn" is gegeven. 4) D. i. „phfil", hetwelk eenvoudig „bloem" beteekent. 5) Onjuist, Arab. ward is „roos". Zoo ook Perzisch gut, waarvan de oudere vorm „warda" moet zijn geweest, identisch met Gr. daov. 6) Zie P stuk p. 4 noot 3. 7) D. i. Salle, uit Lat. „salvia". 8) Middelnederlands: doosje. 103 saet verborgen, ghelijck zijnde oock een hertken, van groote als die saeykens van S. Iannis broodt, met een groen vliesken bedeckt, ende een weynigh bitter. Onder alle bloemen zijn dit wel die alderlieflijcste van rueck, in- sonderheyt niet met handen aengheroert zijnde, om dat zy anders stracx haren rueck verliesen ende verwelcken. Die Indianen houden t daer voor, dat dese bloemen het herte verquicken, maer zijn een weynigh bitter. Die heydenen stellen het saet oock onder die medi- cynen, die het II herte stercken. Men mach die bloemen nuttighen in die spyse. Het saet is menighmael in Portugael gesonden ende ge- saeyt, dan heeft noyt willen wassen, vvat moeyte zy oock daer toe gedaen hebben. Vallen af int opgaen der sonnen, ghelijck Clusius seydt, ofte om eenighe verborghen tegenheyt ofte om des saps sub- tijlheydt, 'twelck de sonne stralen verteeren, vvant welcke die son- ne niet raect, blyven anger aen de boomen. Dese bloemen vverden neerstigh vergaert, daer uyt een seer lieffelijc ende vvelrieckende vvater gedistilleert vvort, datmen vvater de mogli I) heet. Het saet hier af heeft my Ian Huygen mede gebracht uyt Indien, 'tvvelck ick ghesteken hebbe inde aerde, dan quam niet voort. Dat 60. capittel. Van die bladen bettele ende 'tfruyt arecca. Het bladt ghenaempt bettele 2) ofte bettre, 'twelcke ghe- meen is in Indien, ende een daghelijcksche eeten vande Indianen, wassen in alle plaetsen van Indien, den Portu- [84bj gesen bekent, niet binnen in't landt, maer alleen aen die zee, ten ware seer weynigh 3). Het wil niet groeyen in koude plaetsen als China, noch seer heete als Mossambique ende Sofala. Om dat het so seer gebruyct wort, soo hebbe ick hier af perticulier mentie willen maecken, oock om dat wy daer in veel plaetsen van ghe- roert hebben. Soo is to weten, dat die bettele zijn bladen 4) wat Ghedaente grooter ende scherper uyt als oraengie bladen, ende worden he- bettele. bladen plant ja peper in allen so ghelijck, datmen van verre, daer zy by een staen, nauwelijcken 'teene van't ander onderscheyden mach. Heeft anders gheen vruchten als alleen die enckele bladen. Wor- 1) Bij Orta, I, 69 „mogory". Hind. „mahiia", Skr. „madhillika", Bassia latifolia. Vgl. Hobson-Jobson, s. v. Mowa. 2) Vgl. Ie stuk p. 156v. „Bettre" is een bijvorm van „bettle, betele" bij Port. schrijvers. Over betel en areka handelt Orta herhaaldelijk; o.a. I, 326. 3) Onduidelijke wending; „ten ware seer weynigh" slaat waarschijnlijh op: „binnen in 't landt". 4) Weggelaten: „sien". 5) Voor „klijf", klimop, dat o. a. bij Vondel voorkomt. 104 Bettele is het den seer gehavent ende onderhouwen, want is het daghelijcks daghelijcs broot vande broot van Indien. Dese bladen, ghepluckt wesende, dueren langen Indianen. tijt sonder te bederven, altoos in haer wesen ende versicheyt. Worden vercoft met dozynen, ende daer en is niet een vrouwe in Indien ofte Indiaensche mannen, ofte zy eetender daechs een do-. zijn ofte twee ende meer ; niet dat zy haer maeltijt daer met hou-- Alle Indianen wen, dan nae den eeten, ende van smorghens den geheelen dagh eeten dagelijcx 1. of 2. dozijn duer, ende oock des snachs. In huijs, ende op die straten, al waer- bladen bettele. se gaen ende staen, hebben gemeenlijck van dese bladen inde hant, ende gaen al knaeuwende. Oock worden dese bladen niet alleen ghebruyct, dan t'samen geknaut om haerder bitterheydt met een Arecca wast fruyt, 'twelcke die Malabren ende Por 11 tugesen heeten arecca 1) ; maer hebben altoos den mont ende tanden oft die met 11 swart bloet bestreken waren, als gheseyt is, ende gaen altoos spouwen ghelijck oft bloet waer. Die Portugesche vrouwen hebben oock de self de usantie van De Portuge- sche wyven dese bettele t'eten, want so zy eenen dach waren sonder bettele ghebruycken te kauwen, souden meenen, dat zy niet leven en konsten, ja heb- de bettele da- ghelijcks ; waer ben het des snachts by haer hooft-eynde van't bed staen, ende als datse gaen en staen, heb- zy niet slapen connen, so ist alle oogenblic het bettele te kauwen bense altijt by haer. ende uyt te spouwen, des daeghs waer dat zy sitten, gaen ofte staen, altoos met bettele inde hant ende mont, tilde kauwen en spouwen ghelijck die koeyen ende ossen sitten en eerkauwen ; want der vrouwen exercitie en is den gheheelen dagh anders niet veel dan haer te wassen en te plassen, ende alsdan met haer bet- tele te kauwen. Daer zijn sommighe Portugesen, die het ooc wel eeten door de ghewoonheyt van haer vrouwen. Ms de vrouwen De meeste playsier ende ofte Indianen malcanderen gaen visiteren ende besoecken, so nodinghe van moet de bettele altoos met, ende die meeste playsier ende tracte- Portugesen en- de Indianen is ment, diese malcanderen doen ofte konnen bewysen, is terstont malcander met bettele te trac- te nooden met bettele ende een arecca ende wat kalcs op een scho- teren. tel van hout, die zy daer alleenlijc toe ghebruycken en houden. Dese bettele vintmen op alle hoecken vande straten ende win- ckels te coop ende oock op alle weghen voor den reysenden ende passerenden man, ende is al toebereyt, te weten : so veel bladen Hoe datse de bettele berey- bettele, een arecca ende wat kaicks, en somtijts van diet begeert den ende ghe- bruycken. wat cate daer by, 'twelcke zy gemeenlijc in huys hebben ofte inde hant dragen in een houte geschilderde schotelken, als geseyt is; doch dit is niet juist. Zie Hobson-Jobson, s.v. Catechu; en Aant. op Orta II, 77. Dat Winslow „betelnoten" verward heeft met de Acacia Catechu, waarvan de Skr. naam is „khadira", Hindi „khair", is reeds opgemerkt in Ie stuk p. 157 noot 2. Orta spreekt over „cate", I, 328; II, 69. 106 daer liggen die bladen, arecca, kalck ende cate op, ende also kau- wen zy't altesamen ghelijck, van elcks wat. Zy nemen eerst een stuc arecca ende cate en kauwen dat, en daer naer een bladt bet- tele, ende met den nagel vande duym, diese daer toe scherp ende lanck laten wassen, niet in't ronde als wy, trecken die aderen uyt Het eerste sop het bladt, ende alsdan besmeren zy't met wat kalck ende rollent spouwen de Indianen uyt in malcanderen, ende also steken zy't inde mont ende kauwent, tot purgatie ende spouwen het eerste sop uyt, waer mede seggen : purgeren vande maegh, 'thooft, etc. t'hooft ende maghe van alle quade humoren ende flegmatijck, ende al datse uytspouwen is ghelijck swart bloet, welck coluer Het ander sop comt vande arecca ; het ander sop swelgense in. Die Indianen swelghense in ende nutten gaen ghemeenlick langhs der straten ende weghen, altoos met 'tselve. bettele ende zijn toebehoorten inde handen, al kauwende, ende principalijck als zy met jemant gaen spreken ofte by groote hee- De Indianen ren comen, om een goeden rueck te hebben ende den asem reyn die kauwen al- tijt bettele, ende suyver te houden, soo gaen zy al kauwende, ende 'tsoude waer datse een groote schande wesen, jemant van qualiteyt te spreken son- gaen. der die bettele by hem te hebben. II Annotatio D. Palud. zijn presentie, II ende die seyt hem dat weder over, ende also ant- taelman. woort hy weder deur den taelman, ende daerentusschen soo leyt de coningh op een bedde ofte sit op d'aerde op een tapet, ende zijn dienaer, die hem het bettele toebereyt en ghereet maect, Hoe de co- ningh sit, als 'twelcke hy al staech deur sit en kaut, ende spout het sop ende hy de ambas- t'overblijfsel in een silveren becken, dat daer toe bezyden hem sadeurs ver- hoort ende staet, ofte eenighe van zijn slavinnen ofte vrouwen inde hant antwoort. houdt, welcke is een groote eere, die hy den ambassaduer doet, en principalicken als hy hem doet nooden ende schencken van die self de bettele, dien hy eet, in somma is hare ghemeene usantie, die te ghebruycken. Ende om dat hare dagelijcsche ende ordina- rische ghebruyck is en daer soo veel af houwen, so hebbe het selve een weynigh breed willen verhalen om beter te verstaen, want op sommige plaetsen ende dickwils daer van mentie gemaect wert. [86a] Die groote heeren ende Indiaensche coninghen ghebruycken Pillen, die de Indiaensche ghemaecte pillen van arecca, cate ende camphora ende gestooten heeren met 1) De tekst heeft: draegt bettele. 2) V gl. p. 103. 3) Het laatste Cap. der Coloq. II, 389, sqq. getiteld : Coloquio do Betre e outras causas 108 bettele ghe- linaloes 1) ende een weynigh ambar, twelcke zy to samen eten met bruycken. die bettele ende kalck inde plaets van arecca. Annotatio D. Palud. Andere vermengen het bettele met lyciun 2) , sommige, die rijcker ende machtiger, met campher, ander met aloes hout, mosseliaet en- de ambar grijs ; ende aldus bereyt wesende, ist lieflic van smaeck ende maect eenen goede adem. Daer zijn oock sommighe, die de arec- cas 3) kauwen, ofte met cardamomum 4) ofte met naghelen. Binnen in't landt verre van die zee worden dese bladeren seer duer vercocht : men seyt, dat die coningh van Decan Nizamoxa alle iaers hier aen spillet over die dertigh duysent mileresen. Dit zijn haer bancquet- ten. Dese schencken zy den reysenden luyden, ende die coningen gevent de lieden, den rijcken, dese compost met haer eygen handen, andere schencken zy die door hare knechten. Als yemant reysen sal, so worden hem zyden buydelkens gegeven met bereyde betele, ende niemant mach vertrecken ten zy dat hen sulcks gegeven zy, twelck een teecken is van zijn paspoort. By dese naervolgende conterfeytsels mach men sien de figuren vande fruyten van Malacca, ghenaemt duryoens ende den boom arbore derays ofte wortel-boom, desgelijcx dat dicke riet, ghe- naemt vande Portugesen bambu ende vande Indianen mambu, ooc den boom arbore triste oft droevigen boom, so als die by da- ghe ende by nachte is, met den boom, daer die arecca aen wast, en- de die bettele ; ende om dat die peper oock veeltijts gheplant werdt aende voet vande arecken-boom, alwaer zy in't wassen teghen ende rondom op climt, hebbe hem inde manier als by wast, daer by gestelt, waer van I I de verclaringe op een ander sal volghen by de speceryen ende drooghen van Indien ende die cruyden, tot der medecynen en apotekerye dienende, etc. 5). 1) Lignurn Aloes. 2) ? Eng. vertaling (II p. 67) heeft „Licium". 3) Zou hier „bettele" bedoeld zijn en de komma achter „kauwen" moeten wegvallen? 4) Cardamon: welriekende specerij, vulgo paradijskorrels (Zie Van Dam II p. 730) 4) De tekst heeft: ect. 109 Dat 61. capittel. Van't cruydt dutroa ende een plante, ghenaemt herba sentida ofte gevoel cruyt. Het cruyt ghenaemt dutroa 1) is seer ghemeen in Indien, en- de wast over al int welt. Die bladeren van dit cruydt gaen Ghedaente vande dutroa. scherpachtigh uyt, ghelijck het scherp ofte yser van een spies, ende is in't ront gehackelt gelijc de bladeren van berenclau, ende vast 2) van dier groote, in die lengte vele lange draden heb- bende, vast 2) sonder smaec ende vochtigh, ooc een weynigh bitter, rieckende als radijs. Den bloem ofte bloesem van dese plante is by- naest ghelijc de bloesem van rosemareyn inde coleur. Uyt dese bloe- De bloemen van dutroa men wort een bolle, bynaest ghelijc een bolle van slaep-cruydt, daer zijn ghelijck in sekere keerlkens gelijc die keerlen van meloenen. Dese, gestooten de bloemen vande rose- ende dan ghedaen in rijs ofte eenige spijs, wijn, water ofte eenige an- mareyn. dere dranc of compost ende ghedroncken ofte ghegheten maect die Dutroa, ghe- geten ofte ghe- persoon gelijc oft hy sot waer, en doet niet dan lacchen, sonder droncken, kennisse noch ghevoelen te hebben van yet ter werelt, datmen in maect de men- schen sot ende zijn presentie doet, ende doetse somtijts slapen ghelijck oftse lacchende, sonder ge- [86b] doodt waren, 'twelcke also soude dueren 24. uren langh, ten waer voelen. sake, datmen hem zijn voeten met coudt water wies, soo comt hy weder tot hem selven, aleer die 24. uren om zijn. Dit cruyt ghe- De vrouwen gheven haer bruycken die Indiaensche ende oock Portugesche vrouwen veel mannen dit om haer mans in te gheven, ende geschiet dicwils, als zy haer cruyt dutroa in om haer ghenoecht willen nemen met haer boelen ende byslapers, dat zijt ghenoechte met ander den man ghegeven hebben, ende gaen in zijn presentie en bedry- mans veyligh ven hare luxurie, en trecken den man by den baerdt, hem cor- te moghen hebben. nudo 3) heetende, en andere dierghelijcke spotterie aendoende, sonder dat die man daer eenige wetenschap ofte kennisse af heeft, ende sit met zijn oogen open sonder anders daer toe te doen ofte segghen dan lacchen ende grijnsen, gelijck een sot ende uyt- sinnigh mensch, ende alst zynen tijt gepasseert heeft ende weder tot zijn selven comt, weet nieuwers af, dan meent, dat hy ghesla- pen heeft. Dit cruijdt ghebruycken de slaven ooc wel om haer 01 13> vrouwen ende heeren in te geven, om also haer te li berooven ende coffers en kisten open te doen, dat altemet wel gheschiet. Dit De slaven ghe- 1) Veel van 't volgende overgenomen uit Orta, Coloq., Cap. XX. 2) Zie Ie stuk p. 4 noot 3. 8) D. i. hoorndrager. 110 bruycken dit dutroa moet met maten gebruyct werden, om dattet een aert van cruyt om vey- .. ligh te stelen. fenijn is, want so ment te veel ende overvloedigh jemant in gaf, souder met om den hals raken, ten waer datmen daer terstont Dutroa is stercke ende crachtige remedie teghens dede van eenighe teghen fenijn. fenijn of to purgatien. Annotatio D. Palud. Die ghenesinghe gheschiet met medicynen, die doen braken, op dat alles met de spyse mochte uyt comen, wat in die maghe gheble- ven is, daer nae met purgatie ende diversie door stercke clysteringen ende met scherpe wryvinghe ende banden van de handen ende voe- ten I), ten tyden oock met aderlatinghe op die groote teen. Dutroa wert Dit cruydt isser over al in grooter menichten, en hoewel dat het verboden te plucken, hoe verboden wert te plucken en te gebruycken, niet tegenstaende de wel dattet in principaelste, die sulcks verbieden, zijn de ghene, diet meest daghe- grooter me- nichte wast. lijcks in 't lijf krygen van hare eyghen vrouwen, om hare luxurie met een ander te boeten, 't welcke hare ghemeene neeringhe is, weynigh uytgesondert. Sommige mans zijn so ghewent, het du- troa te eten of te drincken sonder haer weten, datse alleenlick met het sop vande bladen terstont het spec wech hebben 2), ende die vrouwe seker is, hare oncuysheydt te pleghen naer hare lust. De- se en dierghelijcke cruyderen en planten zijnder veel door gheheel De Indiaen- Indien, ende worden seer ghepleegt, want alle die studeringe van- sche vrouwen studeren altijt de vrouwen ende Indianen is nacht en dach om de oncuysheydt om oncuys- te ghebruycken en die te verstercken met alle wat zy weten te ge- heydt te be- dryven. bruycken en te versieren om die t'onderhouden ende bequaem- heyt daer toe te hebben, waer op zy wondere practijcken ende duyvelsche inventie weten ende doen, als de experientie ende ervarentheyt dagelijcks uytwijst ende vertoont van die in Indien verkeeren, ghelijck is eensdeels wel bevonden hebbe. Herba sentida Daer is noch een cruyt in Indien, wordt vande Portugesen ghe- is ghevoel cruydt. noemt herba sentida 3), dat is soo veel als ghevoel-cruyt, oorsake, dat wanneer daer jemant by comt ende aentast, sant oft jet an- Oorsaec, ders daer maer op werpt, terstont wert het slap ende sluyt zijn waer omme. bladeren toe, ende en sullen niet weder in zijn effect comen noch 1) Engelse vertaling II p. 7o heeft: „ .5. binding both hands and feete". 2) W . N. T.: het seek al weg hebben: „er bij" zijn, de schade al te pakken hebben 3) Orta gewaagt van dit kruid, II, 18, doch geeft niet den naam; hij verwijst naar den Spaanschen schrijver Acosta, Tractado de las drogas. De plant moet een soort Mimosa wezen. 1 1 1 open gaen so langhe als men daer by staet, maer so haest alsmen [87a] de rugge keert ende wech gaet, so gaen die bladen weder open 1), ende werden weder Il stijf ende fray, oftse nieu ghewassen waren, Herba sentida wert terstont ende weder aenroerende verslappen ende sluyten terstont weder, slap, als men so dat het een playsier om sien is, ende vreemt om te noteren. daer yet op werpt ende Oock is te verwonderen ende schijnt ongelooflijc van die het tselve afne- mende, wert niet gesien en heeft, als dat binnen die stadt ende 't eyland van weder stijf. Goa, op een eynde van de stadt, aldaermen die koeyen, ossen, schapen ende alle vee slaet ende doodt, tot spyse vande inwoon- ders, genaemt matavaquas, op welcke plaetse liggen die hoornen vande beesten over al gheworpen ende verstroyt als onnutte wa- re, want behalven datse die Portugesen noch Indianen niet en ge- De Portugesen ende Indianen bruycken, so ist ooc voor die Portugesen ende Spaengiaerden een souden mal- groote injurie, jet van hoornen te hebben, ofte malcander een canderen doot- slaen, dat men hoorn te wysen ofte voor de duere te smyten, waerom zy den een hoorn voor haer deur ghe- anderen souden dooden en ombrengen ; ende daer wort oock scher- leyt hadde. pe justitie over gedaen, so daer jemant den anderen eenigh spijt met wysinge van een hooren, j a alleenlic te noemen, gedaen heeft, want daerby te verstaen geven een man, die zijn wijf afgesoent De hoornen vande beesten wert. Keerende weder op onse materie, so is te weten, dat dese seer veracht hoornen, als zy daer een wijl ghelegen hebben, worden inde aerde in Indien. vast, namelijc het binnenste vande hooren, ende crijght wortelen, gelijc oft het een boom waer 2), als ickse menighmael selfs uyt Men doet jus- titie over de ghetrocken hebbe met wortelen van 2. ende 3. spannen lanck 3), ghene, die een 't welcke op geen plaetsen ter werelt en geschiet, datmen weet. ander de hoor- nen wijst of te D'oorsake daervan heeft menigh curieus ondersoecker van vrem- noemt. digheden verwondert ghemaeckt, maer noyt en hebben connen gevinden ; nochtans is die aerde meest steenachtigh, waer van die van Goa moeten dicwils in spotreden het verwijt hooren, dat zij De hoornen groeyen te de principaelste cornudos ofte hoorn-dragers zijn, om datmen Goa met wor- die hoornen op ander plaatsen can afsnyden teenemael, maer die telen gelijc boomen. van Goa, als wortelen hebbende, daerom niet moghelijcken en zijn geheelijcken of te snyden, want om die wortelens wille terstont Die van Goa werden bespot weder aengroeyen, so dat zy die alle haer leven met geduldigheyt . om't wassen moeten dragen, waermede wit voleynden vande gemeen cruyden, vande hoor- nen. 1) Deze laatste krasse bewering moeten we voor rekening van Linschoten laten. 2) Dit is natuurlijk een dwaling, die wij niet weten te verklaren. Zou die soms door misverstand ontstaan zijn doordat een Indische plant, nl. de Sanseviera zeylanica Gokarni, d. i. koe-oor, heet ? 3) ! 112 boomen ende planten van Indien, hoewel datter noch veel ende duysenderley, die in differentie ende wonderlickheden de cruyden van dese landen seer verscheyden zijn, doch de namen my son- derlinghe so niet bekent, ende oock om alle overvloedige redenen te schouwen, hebbe alleene mentie willen maken vande ghemeene ende meest bekende. Dat 62. capittel. meest in Chyna ende die ander omlig II gende plaetsen, die met Verscheyden malcanderen hare dagelijcsche handel dryven. Die peper wert ge- pneapmeern vande naemt vande Malabaren molanga 3) ende inde landen by Malacca lada 4), in Arabyen filfil; die Gusuratten van Cambayen ende Dekanijns van Ballagatte noemense meriche ende die van Benga- la moroys 5), ende die lange peper, die alleenlijc wast in Bengalen ende Java, pepilini 6). Die peper wast ofte wert geplant aende voet van een ander Hoe dat de boom, ende meestendeel aende boomen, daer die arecca aen wast en peper heant ofte andere diergelijcken, ende climt daer teghen op, ghelijc die wDeerbdlta.den bettele ofte clif. Die bladeren vande peper zijn gelijck orangien vande peper z ii:ains,orange bladen, maer wat cleynder ; zijn groen ende scherpachtigh aende bladen, e punten, ende in 't kauwen so bijt het wat, smakende bynaest ge- bkeentteblYe.na als lijc bettele. Zij wassen gelijc de druyven in boskens, maer zijn veel cleynder ende dunder, wat dichter als die aelbesien, ende zijn al- De peper wast in s bdues sderl ue ny _ toos groen so lange tot datse beginnen te droogen ende rijp te werden, welcke is in December ende Januarius, dat den tijt is dat- yen' mense pluct. Die lange peper wast in Bengalen ende ooc sommige De peper . Veuccetmbe December 1:n _ int eylant Java ; is gants een ander fatsoen van boom. Die lange peper is vande lenghte van een naelde ofte punt van een naste- de Januarij. ling 7), maer wat dicker, ende is overal even dick, is van buyten 1) Middelned. rompe = ?impel. 2) bedoeld: andere, namelijk etc. 3) Malay. „mulagu", Tam. „milagu", waarvan een afleiding is 't bij de Engelschen in Indie gebruikelijke Mulligatawny. 4) Maleisch woord. 5) Gewijzigde uitspraak van Skr. maricha en maricha, zwarte peper; hetzelfde geldt van de als Bengaalsch gegeven benaming. Uit dit ook in 't Jay. overgenomen woord stamt het bij oudere Hollandsche schrijvers voorkomende „risjes". 6) Zulk een woord bestaat niet in 't Javaansch; wel in 't Skr. „pippali", Piper longum. Vgl. Aant. op Coloq. II, 250-258. 7) W. N. T.: nesteling = nesteling, hetzelfde als nestel. 114 Ghedaente berompelt ende asverwigh ende van binnen wat witachtiger, met vande langhe peper. cleyne saetgiens, doch inde smaec ende ghebruyc is gelijc die an- der swerte ende witte peper. Die witte peper is, als geseyt is, ge- lijck die swerte in't fatsoen ende smaec, hoewel datmense voor beter 1) ende crachtigher hout, ende en isser ooc in so grooter me- nighten niet als de swerte. Die peper genaemt Canarijn is by de De peper Ca- contreyen van Goa ende Malabar, bynaest van fatsoen gelijc die [88a] narijn by Goa is van fatsoen boeckweyt, maer is asverwigh ende van binnen hol, met sommi- als boeckweyt, maer van co- ghe cleyne keerlkens, die welcke in't eeten, smaeck ende hitte ge- leur asver- lijc ander peper is, doch wort alleenlijck ghebruyckt van't arme wigh, ende werd alleen volck, waerom peper Canarijn genaemt wert, als te seggen boeren vande arme ghebesicht. peper ofte arme ende slechte lieden peper ; daerom en wortse nim- mermeer vervoert, want is seer slecht ende van cleyne valeur, en De Indianen soude de vracht niet mogen beta Il len, waerom datse aldaer ghebruycken in haer landt ghelaten wordt. Die ander peper wert in Indien ende alle orien- meer peper als daer uytge- taelsche plaetsen vande self de Indianen veel gesleten ende ghe- voert wert. bruyct, ende dat in meerder menichten als dieder jaerlics naer al- le plaetsen gevoert wert, want en eeten geen spyse ofte doender handen vol peper in, al ongestooten, so dat zy die in grooter abon- dantien verslinden. Inde beschryvinge vande custe van Malabar hebbe ick mentie ghemaect, waer die peper meest wast ende ghe- laden wert, die plaetsen ende havens aentekenende vande custe van Malabar, daer de Portugesche schepen hare ladinghe nemen ; willen dat voorby passeren. De peper Die peper wert oock veel (als zy noch groen is) in potten geleyt, groen zijnde wertse in pot- met sout ende azijn, ende wort so langhen tijt bewaert, ende oock ten ghesouten, ende soo na wel naer Portugael gevoert, maer meestendeel in Indien ghe- Portugael ghe- bruyckt. Wordt ghenaemt peper in achar 2), op welcke manier voert. ghebruycken ooc alle andere speceryen ende fruyten van Indien, Peper in achar.ende etent gemeenlic om apetijt te crygen, gelijckmen by ons die cappers, olyven, lymoenen ende diergelijcke in pekel ghebruyct. Annotatio D. Palud. Die peper wort ghebruyct in die kueken ende in die apoteke, doch ten beyden plaetsen niet als voetsel, maer als een medicijn. Zy ver- warmt de maghe ende verteert het coude slijm desselvighen. In pyne der maghen uyt rauheyt ende winden is seer goet alle morgens vijf peper korlen doorgesloct. Die een duncker 3) ghesicht hebben, sullen 1) V gl. echter p. .riz. 2) „Atjar"; zie boven blz. 74v. 3) donker. 115 nuttigen peperkorlen met anijs, venckel ende nagelen, dan hier van die swalmen 1) , die het ghesicht verduysteren, verdryven ende ver- teert worde. Van dryderley peper maect men in die apoteke een confectie, op dese manier : neemt witte, swarte ende lange peper, van een jegelic 25. draghmen, wilde tijm, gengber, anijs, van elcs 1. loot, met honich, so vele als nootwendigh tot een confectie gemaect, welcke goet is voor de ghene, die een coude maghe hebben, die nuc- ken 2), die vande lever cranck zijn, die watersuchtighe, &c. Dat 63. capittel. Vande caneel. Die caneel, in Latijn cynnamomun genaemt ende van die Verscheyden namen vande Arabyen quirsa 3), vande Persianer darchyna 4), van die caneel. van Seylon, al waer zy meest was, curdo 5), die van Malac- ca heetense cays II man 6) ende die Malabaren camea 7). Die boo- In Seylon wast de meeste men zijn vande groote ghelijck die olijf-boomen, ende sommighe caneel 8). wat cleynder, met bladeren van colmi 9), ghelijc laurier bladeren, maer van gedaente gelijc die citroenen, doch wat smalder, heb- Ghedaente, groote ende bende witte bloesemen ende een fruijt vande groote ghelijck swer- vruchten van- de caneel- te Portugaelsche olyven, waer van men oock olie maect, die men boom. tot veel dingen besight. Den boom heeft twee basten ; den twee- den bast is de caneel; wort afgesneden in viercante stucken ende De tweede bast vande [88b] also te droogen geleyt. Is int eerste asverwigh ende daernaer roltet boomen is de caneel, asver- hem in malcanderen van zijn selfs, alst droogh begint te werden, wigh van co- ende crijcht die coleur ghelijc als zy hier comt, welcke is vande luer. Alle drie j aren hitte vande son, die het cureert. Den boom, diemen den bast of doet, crygen de boo- laetmen soo staen, ende heeft over dry jaren weder ander basten men nieuwe basten. ghelijck als te voren. Dese boomen zijnder in grooter menighten, Caneelboo- want wassen sonder geplant te worden in 't wilde, gelijc die bos- men wassen 1) Middelned. swalm: dikke damp. 2) D. i. den hik hebben ; een andere uitspraak van „nokken", dat bij Kiliaan aan- geteekend staat als gewestelijk, o. a. Hollandsch, woord voor hikken. 3) Lees: Quirfa (Kirfah), de Arab. naam voor kaneel in 't algemeen, eig. bast. 4) D. i. Dar-tjini, eig. „Chineesch hout". 5) Bedoeld Singhaleesch „kururrdu", hout. 6) Verknoeid uit Mal. „kaju manis". 7) Er is in 't Malay. en Tamil een woord „karuva." voor kaneel. Dit moet bedoeld zijn. De hier gegeven, gedeeltelijk zeer verbasterde vormen zijn overgenomen uit Orta I, 207,sq. Zooals uit de Aant. daarop, p. 225 blijkt, geeft Diogo de Couto vrij juist op caroa voor Malabar, en caio manis onder de Maleiers. Voor 't geheele Cap. heeft V. Linschoten grootendeels geput uit Coloq, XV Da Canela e da Cassia lignea e do Gina- momo ,que tudo he huma cousa. 9) De tekst van deze kanttekening heeft: peper. 9) De betekenis van dit woord is mij onbekend. 116 overvloedigh sen. De wortel van dese boomen geeft een water, welcke riect als ongheplant. champhora. Het is verboden, datmense niet uyt en mach trecken, Zijn verboden om die boomen niet te beschadighen. De caneel, die qualick ge- uyt te trecken. cureert is, is asverwigh, ende die te veel gecureert is swertachtich, maer die wel gecureert is rootachtigh. Inde wortel is Men distileert ooc veel ende excellente water vande caneel, ter een seer soet water, van wyle datse noch half groen is, ende wert seer gebruyct in Indien ruec als cam- ende ooc somtijts naer Portugael ende ander weghen ghevoert ; is phora '). seer lieflijc om te drincken ende te riecken, maer is seer heet ende Water van craghtigh. Wort ghebruyct tegen colique ende ander crancheden, groene caneel . ghedistileert die van coude geprocedeert zijn ; is ooc goet teghen stinckende goet tot ver- asemen ende quade reucke des monts. Men distileert ooc wateren scheyden din- ghen. vande bloesemen van desen boom, maer is so goet niet noch so ge- acht als vande selfde caneel. Die plaetsen, daer de caneel wast, zijn de meeste ende de beste Gheheele bos- in't eylandt van Seylon, alwaer gheheele bosschen vol of zijn ; in- schen van ca- neelboomen. de custe van Malabar wast ooc veel, ende heeft sommige caneel bosschen, maer is op de helft naer so goet niet, ende de boomen zijn oock cleynder, ende is inde bast ende schillen veel grover ende dicker ende van weynige virtuijt. Die van 't eylandt Seylon is de fijnste ende beste, want scheelt ooc wel drydubbelt inden prijs ; Caneel de ma- die caneel vande Malabar wort ge II naemt cannella de mato 2) to verboden uyt te voeren. ofte wilde caneel, ende is verboden naer Portugael te voeren; niet tegenstaende wert veel in grooter abondantien gescheept, maer is op den naem van caneel van Seylon, waer mede passeert, om dat de coningh zijn voile tone soude hebben, so veel vande quade als vande goede. Als die caneel van Seylon in Indien gelt het quin- tal tot 50. ende 6o. perdouwen, so ghelt die wilde caneel maer 10. ofte 12. pardouwen, doch wort al gheregistreert in Indien voor Seylonsche caneel, ende moet betalen in Lisbon van tol aende coningh elc quintal 15. 16. milrees, so wel de quade als de goede, Al datmen in ende alle ander speceryen naer advenant ; ende men mach in In- Indien scheept . moet tot Co_ then niet ter werelt schepen, ja tot die slaven toe, oft het moet al chijn gheregi- in Cochijn geregistreert worden ; ende somen in Portugael yet streert werden. vondt, dat buyten die register comt, dat is verbuert voor de coningh. Daer wast ooc caneel inde eylanden van lavas ende by Malacca, 1) De laatste twee marginalia zijn blijkbaar in verkeerde volgorde aangebracht 2) Mato: bos. 117 doch weynigh, en is so goet niet als die van Seylon. Die bomen, Het branthout mu yIcnkdti Indien daer men in Indien bernhout of maect, zijn sommige int branden r als ca- ende ruec gelijc caneel hout. neel. Annotatio D. Palud. Caneel verwermt, opent ende sterct alle inwendighe deelen, zy treckt een weynigh te samen, sterckt die maghe ende helpt die spyse verteeren, wort ooc met voordeel gebruyct tegens allerley vergift, dat het herte schade mach doen. Caneel met poley ende byvoet 1) water ghedroncken drijft die volgher, opent die verstopte moeder ende brengt die vrouwen haer tijdt. Caneel is oock goet teghens fues- [89a] ten 2) ende catharren, soo van't hooft nedersincken op die beneden- ste partyen, item teghens die watersucht ende ghebreken ofte ver- stoptheden der nieren, &c. Het water ende die oly van caneel stercken seer alle inwendige partyen, het hooft, dat hert, de maghe, lever &c. Dat 64. capittel. Vanden gengber 3). Die gengber wast meest door geheel Indien op veel plaetsen, Ghedaente, hoe dat de doch die beste ende die meest vervoert werdt is vande gengber wast. custe ende 't lant van Malabar. Wast ghelijck dun ende jonck Neerlants riet van twee ofte drie spannen hoogh, ende de wortel is die gengber. II Wort in Indien veel groen ghegeten, in salaet, ende oock ghesouten in azijn, dat zy achar noemen, ghe- lijck gheseyt is vande peper ende ander fruyten, diemen ghe- De tijt vande gengber te meenlick in Indien also ghebruyct. Die tijdt, datmense meest plucken is in pluct ende begint te drooghen, is in December ende Januarius ; J anuarij , etc. drooghense op dese manier : bedeckense met potaerde, welcke zy doen om die gaten te stoppen ende te vullen ende also verscher te blyven, want de potaerde beschermt die vande wormen, sonder Manier vant drooghen van welcke zy terstont is deurbeten. de gengber. Men estimeertse weynigh in Indien, niet teghenstaende wert veel vervoert, so naer het Roode Meer als Ormus, Arabyen ende Persien, maer naer Portugael weynigh, overmidts dat zy die Die busschie- ters vande In- vracht ende tol niet en mach afwerpen ; dan alleenlick die bus-dische sche- 1) Lat. Artemisia, anders genaamd St. Jans kruid. 2) Dit ons onbekende woord is in de Lat. vertaling uitgelaten Eng. vertaling (II p. 78) heeft „Fusten" . Eng. fust kan bet. muff e reuk. 3) Door Orta behandeld II, 5, sqq. Hieruit is de volgende Annotatie van Paluda- nus geput met behoud van de verbasterde vreemde benamingen. 118 pen moghen schieters vande Indiaensche schepen mogen sekere quintalen eenige - len gengqberuinta brengen sonder tol te betalen, het welcke haer ghegunt is vande suoyntdve or etroein coninghen van Portugael in voorighen tyden, ende wort noch on- derhouden, 'twelcke zy mogen vercoopen aende cooplieden. Op dese manier wert sommighe ghebracht, maer anders sonderlinge Oorsaecken, niet, overmidts dat die meeste gengber in Spaengien ghebracht waerom de gengber wey- wort van Cabo Verde ende 't eyland San Thome, Bresilien, vande nigh uyt In- eylanden van Santo Domingos ende Spaens Indien, die in Span- dien gebracht wordt. gien veel verhandelt wort, waerom die van Portugaels Indien lut- tel gebracht wert, om die verdichz 1) vande wech ende groote on- costen, doch gaet in goetheyt alle ander gengber te boven, ghe- lijck oock alle specerien, metalen ende ghesteenten, diemen heet De orientael- orientaelsche, namelicken uyt die contreyen van Portugaels In- schespece- ryen ende ge_ dien, gaen in goetheyt ende virtuyt alle ander te boven, 2) die steenten zijn daghelijcksche ervarentheydt ghenoegh kennelick ghemaect de beste van alle plaetsen. heeft. Men maect oock veel gengber in conserven met suycker in Bengalen, maer die beste comt van Chyna 3) ; is seer goet om te eten, wordt veel in Indien ghegasteert ende oock verhandelt en naer Portugael ende herwaerts over gebracht, etc. Annotatio D. Palud. Gengber wort van die Arabiers, Persianen ende Turcken ghehee- ten gengibil 4), in Guzaratten, Decan en Bengala, als zy noch versch ende groen is, adrac 5), ende ghedrooght sucte 6), in Malabar, ghe- drooght ofte groen, imgi 7), in Malayo aliaa 8). Die gengber wast ghelijck water liesen ofte ghelijck sweertkens II cruydt, doch wat swarter, met een steel, twee ofte drie palmen hoogh, ende met een wortel ghelijck lies, niet voort cruypende, als Anto- nius Musa 9) gheschreven heeft, ende is oock niet soo scherp, inson- derheydt die in Bacaim wast, om die overtollighe vochtigheyt. [89b] Dese wortelen snijt men cleyn ende vermenght die onder andere cruyden, ende eetse voor salaet, met olie, sout ende azijn ; men kooct die oock by visch ende vleys. Gengber wast in alle plaetsen van Indien. Wordt ghesaeyt ofte 1) Waarsch. voor verdicheyt (Vgl. Ie stuk p. 162 noot 6). 21 Hier is blijkbaar weggelaten: gelijk. 3) Dit kiopt niet met de pas gedane mededeling, dat de beste uit Malabar komt. Mis- schien reel bedoeld, dat uit China de beste gesuikerde komt. 4) Gewestelijke uitspraak van Arab. „zendjibil". 5) Hind. enz. „adrak", Skr. „ardraka". 6) Foutief; Hind. „south", Skr. „cunthi". 7) Malay. „ifiji". 8) D. i. „haliya". 9) Antonio Musa Brasavola, een Italiaansch schrijver over geneeskunde. 119 gheplantet, want die van selven voort comt, is niet soo goet. Die bes- te ende overvloedighste comt uyt Malabar, wordt van die Arabiers ende Persianen seer ghesocht ; daernae volght die van Bengala ; die derde plaetse heeft die van Dabul ende Bacaim ende die gheheele zeecuste langhs. In die woestyne ende binnen in 't landt vvorter vveynigh ghevonden. Men heefter oock in't eylandt van S. Lauren- co ende Comaro 1). Van die cracht ende eyghenschap vande gengber is te weten, dat zy soetelicken camerganck maect, die verteerende cracht sterckende. Ter contrarie is oock andere auctoren ghevoelen, dat gengber stopt, want vorderende volcomen verteeringhe van die spyse, worden buyckloopinghen, die van rauwe vochtigheden comen, ghestempt 2). Die gengber verwarmt die coude mage, is goet tegens opdracht 3), die de oogen verduystert, ende wort ghedaen in groote medicynen. Dat 65. capittel. Vande gyroffel-naghelen. Die gyroffel-naghelen, die vande Turcken, Persianers, Ara- byers ende van 'tmeestendeel vande Indianen ghenoemt De naghelen werden alleen worden calafur 4) ende inde eylanden van Maluco, alwaer inde Moluc- sche eylanden zy alleen ghevonden werden ende wassen, chamke 5). Deze eylan- ghevonden. den zijn vijf 6) ; ligghen onder die linie .1Equinoctiael, ghelijck inde beschrijvinghen van dien verhaelt is ; hebben anders niet dan na- gelen, van waerse vervoert werden door de gheheele werelt. Die boomen, daerse aen wassen, zijn ghelijck die laurier-boomen, Beschryvinge vande nagel- ende de bloesemen zijn in 't eerste wit, daer naer groen, op't lest boomen, bloe- men ende na- root ende hartachtigh, welcke worden die nagelen, ende wan- ghelen. neer dese bloesemen groen zijn, hebben die lieffelijckste rueck vande werelt. Die naghelen wassen II seer dicht by malcanderen in grooter menichten. Men pluctse ende alsdan droogtmense. De coleur van- de nagelen is Haer rechte coluer, als zy droogh zijn, is doncker geelachtigh, geelachtigh, ende om die een swerte coleur te gheven, so wordense ghemeen- ende werden swert ghe- lijck gherooct. De nagelen, die aende boomen blyven om te pluc- rooct. 1) D. i. Madagascar en de Comoren. 2) Van „stempen", dat Kiliaan opgeeft als gewestelijk woord voor stelpen. 3) Dit woord kan betekenen: opzwelling. 4) Arab. „karanful", uit Gr. acaevorvAilov. Dit en het volgende overgenomen uit Orta, II, 361. 5) Jay., Mal. „tjengkeh", Makassaarsch „tjangke", Bugin. „tjengke"; 't woord is echter oorspronkelijk Chineesch. 6) Dit is het vaste getal bij Port. schrijvers, en wel volgens Barros III. V,5: Ter- nate, Tidore, Motir, Makian en Batjan (Holl. spelling), evenzoo Barbosa, Book II p. 200 en noot 1 aldaar. Daarom dwaalt Orta (I, 364) met te zeggen dat Djilolo een van de vijf is; zie aant. daar op p. 369 en vgl. Hobson-Jobson, s. v. Moluccas. 120 ken, worden dick, ende blyven teghent toecomende jaer, welcke zijn, diemen heet die moeder vande naghelen, ende op die plaet- sen, Baer die boomen staen, en wast gants gheen gras ofte eenige groenigheyt, dan is gants dorre, want die boomen trecken alle Gruys van vochtigheydt naer haer. Het ghene, dat die Portugesen heeten naghelen bas- ton gheheeten. baston 1) ofte by ons die romp vande nagelen, dat zijn die steelen, daer die naghelen aende boom aen hanghen, wordt also te samen opgheraept ende onder een ghemenght, want in Maluco en ma- kense die naghelen niet schoon, dan in Indien onderscheydense altemet, maer weynigh ; wert meest vercocht ende gesleten met stof, moeder, romp en al onder malcanderen, dan diemen naer Portugael wil senden, worden onderscheyden. Die nagelen zijn so heet van natuer, dat wanneermense in In- Natuer ende dien schoon maect ende onderscheyt van het gruys, soo inde ka- [90a] eyghenschap- pen vande mer, daermense schoon maeckt, eenigh tobbe ofte eemer met water nagelen. stont, ofte eenigh ander back met wijn ofte nat, souden binnen een paer daghen gants uytghesogen ende verdrooght wesen, al stonder al schoon daer verre af, door de groote hitte vande nage- len, die alle vochtigheyt naer haer trecken, ghelijck ick by expe- rientie dickwils ghesien hebbe. Dese selfde natuere heeft die on- Natuer van de ghesponnen zyde van Chyna, dat wanneer die zyde leyt j ewers in Chynische zy- de, hoe datse een huijs ofte vloer, te weten, op delen, een voet ofte twee hoogh 'twater son- der aen te raec- vande eerde, ende datmen die vloer begiet ende bedect van wa- ken nae haer ter, sonder nochtans de zyde te raken, des smorgens sal al dat treckt. water inde zyde wesen, diet naer haer getrocken heeft, het welcke de Indianen dickwils doen, om also de zyde meerder gewight te geven in't vercoopen, want men het aende zyde niet sien noch mercken en can. Nagelboomen Keerende weder tot die naghel-boomen, zy wassen ontrent een wassen in 't wildt. schuet van een bas 2) vande zee, ongheplant en ongepoet 3), en Hoe datmen doen anders niet, dan wanneerse die nagelen willen plucken ende de naghelen pluct. vergaren, soo makense het aertrijck daer onder schoon. Die boo- men en willen niet seer dicht byde zee II wassen, noch oock verre <1123> 1) Vgl. boven, Ie stuk p. 86 noot 1. Onbegrijpelijk is de fout in de kantteekening waar tegen de duidelijke bewoordingen van den tekst „baston" met „gruys" vertolkt wordt. Port. „bastao", hetzelfde woord als Fransch „baton", wordt te recht in den tekst met „romp", eig. stam, weergegeven. Merkwaardig is het dat reeds in den tijd van onzen Schrijver „rompe", zooals uit Kiliaan blijkt, de beteekenis had aangeno- men van minderwaardige, looze notenmuskaat, natuurlijk door misverstand. 2) licht kanonnetje. 3) ongepoot. 121 daer van, want dese eylanden zijn altemael met die zee omcin- gelt. Wanneer het een vruchtbaer jaer is, soo zijn die naghelen veel meer dan de bladen. Alsmense pluckt, so en pluctmense niet met de handen, dan met coorden, diese om de tacken doen ende alsoo met cracht of rucken, door weicke oorsake die boomen soo ghequest worden, datse het eerste naestvolgende jaer daer naer weynigh 1) vruchten geven dan het tweede jaer daer aenvolgende. Die boomen wassen vande nagelen, die daer by heen vallen, ghe- lijck die castanien boomen, ende zy groeyen seer haest, overmidts De boomen an d we rndaegne die overvloedigheydt vande reghen, om dat dese eylanden onder vie n w die linie ligghen, soo datse binnen acht jaren vruchten gheven, j oavreerdoeul tO.O. ende dueren over die hondert jaren. Haer saysoen, datmense pluckt ende drooght, is van September tot Januarius toe. Men Het zaysoen n s in n s lye an id e n ageep_ maect oock vande nagelen, als zy noch groen zijn, goede ghesuyc- kerde conserver, ende warden oock ghesouten in azijn, in potten tember tot Ja- nuarius toe. bewaert, ende achar afgemaect, ende also naer Malacca ende Indien ghebracht. Maken ooc vande groene nagelen gedistileert water, dat seer cordiael is, ende tot veel medicynen ghebruyct wert. Die Indiaensche vrouwen hebben veel voor een manier, die nagelen te kauwen om also eenen goeden aessem te hebben, 't welcke die Portugesche vrouwen, die daer woonen, ooc beghinnen Conserf van naer te doen 2). Die bladeren van deze naghel-boomen zijn al- nagelen. leens als die laurier bladen. Annotatio D. Palud. Die naghelen wassen aen boomen ghelijck die laurier boomen van groote ende gedaente, alleen dat die bladeren wat smalder zijn, ghe- lijck amandelen ofte wilghe bladeren. Hebben veel tacxkens ende overvloedigh vele bloemen, weicke veranderen in dese vruchtkens, diemen nagelkens heet, om die figure willen, die zy hebben met die nagelen ghelijck 3) ; wassen als myrthus besikens aen die uyterste tacxkens. Nagelkens worden vele ghebruyct soo in spyse als in medi- cyne. Die van Java hebben liever die grove nagelen, die een jaer 1) De bedoeling zal wel zijn: minder. 2) Nagenoeg letterlijke vertaling van Orta t.a.p.. Ook de volgende zin is aan hem ontleend (I, 365). 3) Daarom ook in 't Port. „cravo". Dit is overgenomen door de Tamils als „kiram- bu" of „karambu". Eenigszins komisch is het dat een Engelsch schrijver (zie Aant. op Coloq. I, 368) de boven genoemde Arab. en Grieksche woorden uit het Tam. wil af- leiden ! Een oudere naam van den kruidnagel in Tam. is „ilavaitgappii" ; uit „ilavail- ga" ontleend aan Skr. „lavaitga" en Tam. „pa", bloem. In 't Maleisch is Port. „cravo" overgegaan in de beteekenis van oorhanger „ICerabu", waaruit ontstaan is 't in In- donesia gebruikelijke oorkrab. 122 over op die boom ghestaen II hebben ende geen mannekens 1) zijn, [90b] fruyten zijn, ende oock somtijts soo berst die foelie 11 ofte massa, wekke is de oorsake, dat altemet die noten sonder massa comen, ende wanneermen die note muscaten drooght, so gaeter die mas- sa af, ende die coleur van root verandert in orangien coleur, ghe- lijc men mach sien aen de massa, die herwaerts over gebracht eDei Mdolucsc.he wort. Die eylanden, daerse wassen, principalic Banda, is een on- seer onghr gesont lant, gelijck ooc die eylanden van Maluco zijn ; daer ster- 'it ven veel, die daer handelen, ende passeren groote perijckelen van siecten ende leven ; niet tegenstaende die groote winst doet haer die reyse aenveerden. Die note muscaet is ghenaemt vande in- woonders van Banda, daerse meest wast, palla 1), ende die massa note meesteaten ofte muscate bloemen buna palla 2) ; die Decanijns ende Indianen wassen tot Banda. heeten die note iapatry ende die massa iayfol 3), &c. [91a] Annotatio D. Palud. Die boomen, daer die noten muscaten ende folye aen wassen, zijn die peere-boomen niet onghelijck, doch corter ende ronder van bla- deren ; zijn dienstelijck in sieckte des hoofts, der moeder 4) ende der zenuwen &c. Die muscaten zijn met driederley basten bedeckt ; die buytenste is van ghedaente gelijck die groene basten van oker noten ; als dese rijp wordt, so spoudet 5) zy haer open ; als dan sietmen een dunne schorse ofte bast gelijc een netken, 'twelck om die vrucht gaet, ende van den onsen folye ofte muscaten bloem ghenoemt wort, in die spy- se ende medicynen seer dienstelijcken ; die derde bolster ofte schelle is harder ende houtachtiger dan die voorghenoemde, gelijck die oker noten, alleen dat die swartachtigh is, ende als men die open doet, soo vintmen daer in die note muscaet. Als die vrucht rijp geworden is ende die buytenste schelle op ber- stet, soo schijnt die folye gantsch schoon root ; als daer nae die i) Jay., Mal., Makass., Bugin., enz. „pala", uit Skr „phala". 2) D. i. „bunga pala", foelie, eig. bloem van „pala", Mal., Jay., Makass., Bugin., enz. 3) Omgekeerd ; Hind. „jaipatri" en „jawatri", Skr. ratipatri" is foelie ; Hind. „jaiphal", Skr. „j'atiphala", notemuskaat. 4) baarmoeder. 5) spouwen, Middelned. spouden = splijten. 124 vrucht oock droogh wordt, soo schuert die folye oock, ende bekomt een goudt geele verwe. Men vint daer tweederley muscaten, langhe, die men mannekens noemt, ende ronde, die beter zijn ende stercker 1). Die muscaten stercken die hersenen, scherpen die memorie, ver- wermen ende stercken die maghe, verdryven winden, maken een goede asem, dryven die uryne, stempen buyckloop ende kooren 2), in somma zijn goet tegens allerley koude gebreken des hoofts ende der harsenen, der maghen, der lever ende der lijf-moeder. Die oly is tot alien voor-ghenoemden ghebreken beter ende ster- cker. Die folye is sonderlinghe goet tot een verkoude swacke maghe, zy voordert die kokinghe der spysen, verterende alle boose vochtigheyt, ende winden verdryvende. Dat 67. capittel. Vanden cardamomum 3). cardamomum ie cardamomum is een specie, diemen in Indien veel ghe- is goet teghen een stincken- bruyckt om met te koken, ende oock die Indianen heb- den adem, &c. bense ghemeenlijck inde mont om te kauwen. Is seer goet teghen den stinckenden asem ende quade humoren van 't hooft ende dient oock tegen andere dingen van medicynen. Het wast Ghedaente ghelijck als ander greynen, ende is by naer ghelijck boeck-weyte, ende coluer vande carda- doch is van coleur witachtigh, treckende naer 't geele ; zijn huijs- momum. kens vande groote van boeck-weyte greynen ofte wel so cleijn, hebben van binnen tot 10. ofte 12. greyntgiens, welcke is die car- Tweederley damomum. Daer zijn twee soorten van cardamomum, te weten cardamomum.groote ende cleyne, ende wort geheeten vande Malabaren etre- milly 4) ; die Gusaratten, Decanijns ende Bengalen heetent hil 5), ende die Mooren, die onder haer woonen, noement helachij 6). De- se specie wert veel in Indien verhandelt ende ghebruyckt ende is een coopmanschap, die op alle plaetsen van Indien vervoert In Calicut en- wert. 't Meestendeel wast in Calecut ende Cananor, plaetsen op de de Cananor wassen de custe van Malabar ; is oock op meer ander plaetsen van Malabar, 1) Rumphius zegt, dat men de „oprechte" noten ook „Wijfkens" noemt (Van Dam II P. 741). 2) Middelned. coren: braken, overgeven. De woorden „ende kooren" komen niet in alle exemplaren voor. 3) Dit Cap. hoofdzakelijk ontleend aan Orta's Coloq. XIII. 4) De gewone naam in 't Malay. is „elattari" waarmede overeenkomt Tam. „ela- ris'i" of „elavaris'i", eig. rijst van „elam". Van't Malay. stamt de botanische term Elettaria. De vorm in den tekst is onbegrijpelijk. 5) Uit Skr. „eld". 4) Hind. „elachi". 125 ende oock op 't eylandt Java, maer van dese voorseyde plaetsen meeste carda- [9113] wordt het meest verhandelt ende vervoert naer alle weghen, doch mmnum' wort weynigh naer Portugael gebracht, oorsake die groote on- kosten ende verre wegh, doch altemet vande bootsghesellen ende De Indianen ander zee-volck. Men koockt in Indien geen vleysch ofte daer moet y vleysch ioekesnc if hs oe e son cardamomum by wesen ; gheeft het eeten eenen goeden smaeck der cardamo-mum. ende rueck, so wel als een van d'ander specien van Indien. Annotatio D. Palud. Avicenna stelt hier van tweederley specien, het eene noemt hy saccolaa quebir, dat is groot cardamomum, dat ander saccolaa se- guer 1), dat is cleijn cardamomum. In Malabar wort dit gheheeten etremelli, in Seylan encal 2) , in Bengala, Gusaratte ende Decan ten tyden hil ende (1 somwylen elachi, ende dit van die Mooren, want die heydenen door gheheel Indien noement alleen dors 3). Cardamo- mum is den ouden Greecken als Galeno, Dioscoride ende anderen onbekent geweest, ende ofte wel Galenus int 7. boeck van die sim- plicien schrijft, dat cardamomum niet so heet is als nasturtium ofte kers, maer aenghenamer ende lieflijcker van ruecke, met eenighe bitterheyt, so comen nochtans alle dese teeckenen met het cardamo- mum van Indien niet over een. Dioscorides in zijn eerste boeck int 5. capittel prijst sodanighe cardamomum, dat uyt Comagens 4), Arme- nien ende Bosphoro gebracht wort, (hoewel hy oock seyt, dat in In- dien ende Arabien oock sulcks wast.) So seyt hy daerby, datmen uytkiesen sal dat vol is ende tay om te breken, scherp, van smaeck bitter, ende dat hooft besvvarende met zynen rueck, soo vvordt nochtans het Indiaensch cardamomum in die plaetsen ghebracht, daer Dioscorides schrijft het zyne van daen te comen, ende is oock niet tay int breken, noch besvvaert oock dat hooft niet, noch bitter, noch soo scherp als naghelen. Het groote cardamomum heeft een lancvverpigh driekantigh bol- sterken ofte huysken, in vvelck bleec-roode koorlkens zijn, met hoecxkens ; het cleyne heeft in gelijcken oock een driekantigh bol- sterken, doch corter ende met cleijnder kornkens onderscheyden, int midden met een vliesken ; ende dit cardamomum is noch drieder- ley, minus, medium, minimum, dat is, cleijn, cleijnder ofte middel- baer, ende alder cleijnst. 1) Arab. „kakolah" ; kabir, kebir", is „groot", „caghir", „klein". Paludanus heeft Orta's „cacolla" verkeerd gelezen. Zie voorts Hobson-Dobson, s. v. Cacouli. Het Arab. woord is zonder twijfel van denzelfden oorsprong als Skr. kakkola. 2) Singhal. „erisal". 8) Ik kan dit woord niet thuis brengen a). 4) D. i. Kommagene. Commagene: gewest ten N.O. van Antiochie. a) Kern heeft in zijn exemplaar gelezen „Dore". De Eng. vertaling (II p. 87) heeft „Dors", maar in een noot wordt naar Holl. Dore verwezen en daar een vraagteken bij gezet ;het is in elk geval verkeerd, want al de voorafgaande namen zijn juist de bij de Heidenen gebruikelijke. 126 Cardamomum verwermt die mage, verteert die spyse, verdrijft duyselinghe des hoofts, wert oock met betele ghegeten om het hooft ende die maghe van slijm te suyveren. Dat 68. capittel 1). Van 't lack. In Pegu is het et lack 2), wekk die Malabaren, Bengalen en Decanijns beste lack en- de aldaer wert heeten assij 3), ende die Mooren lac ; die van Pegu, alwaer den meesten handel met het beste is en den meesten handel met ghedreven wordt, het lack ghe- heetent treck, die welcke daer een groote traffijcke met doen (op dreven. 't eylandt van Samatra, eertijts Taprobana 4) gheheeten) ende dat in wisselinghe van peper, ende van hier wert het vervoert naer 't Roode Meer, Persien II ende Arabien, waer van die van Arabien, Persien ende oock de Turcken dat noemen loc Sumu- tri 5), dat is : lack van Samatra, overmidts dat het van daer inde Manier, hoe contreyen gebracht wert. Die manier van dat het gemaect wert, [92a] dat het lack bereijt wert. is aldus : in Pegu ende die plaetsen, daert van daen comt, heeft- men op sekere plecken seer groote mieren met vlueghelen. Dese Seer groote mieren loopen by de boomen op (die ghelijck pruijm-boomen ofte mieren met vloghelen, die andere diergelijcke zijn), uyt welcke boomen comt een sekere op de boomen, gom, waer an die mieren loopen suygen, ende aisdan makense daer het lack ghelijck gom rontom die tacken vande boomen het lack, gelijck die honich uyt loopt, op en veer loopen.byen het honich ende was maken, ende alst vol is, soo comen die eyghenaers vande boomen ende breken die tacken of en legghen- se te droogen ; soo gaen die tacken uyt, ende het lack blijft ghe- lijck een riet, ende somtijdts breeckt het hout daer in, ende hoet minder hout heeft, hoet beter is, ende die stucxkens ende cruy- melen, die op der aerde vallen, smeltense te samen ; maer dat en is soo goet niet, want heeft altoos eenighe vuyligheyt ofte aerde binnen in. Het geschiet dickwils, datmen noch int rauwe lack die vluegelen vande mieren daer onder ghemenckt siet. Wanneert 1) Dit Cap. is overgenomen met bekorting en toevoegsels uit Orta's Coloq. XXIX. 2) Zie voor de afkomst en geschiedenis van dit woord Hobson-Jobson, s. v. Lac, en vgl. Dozy-Engelmann, Glossaire, p. 295. 3) In deze opgaven schuilt meer dan een fout. In Malabar is de naam „arakku" ver- vorming van Mahr. „lakha" of Pr5.1qt „lakkha", waaruit Oudj ay. „Mica", Nieuw- jay. „laka", Tagalog „lakha". 4) Omtrent deze dwaling zie boven Ie stuk p. 81 noot 3. Orta zegt dit niet t. a. p., maar elders laat hij zich aldus uit : „Ceilon, dat, naar sommigen zeggen, Taprobane of Samatra is", zie Aant. van Graaf de Ficalho, Coloq. I, 18; 233. 5) Deze benaming komt voor bij Orta, t. a.p. 127 lack rauw is, gelijck het vande boom comt, soo ist doncker rosach- Coluer van't tigh ; makent in Indien van alle colueren gherefineert ende schoon. natureel lac. Annotatio D. Palud. Sy stooten dat lack tot een poeyer ende smeltent ; alsdan vermen- gen zy daer onder allerley verwen, die zy willen, roode, swerte, groe- ne, geele &c., ende maken daer uyt stockskens, alsmen ons hier ver- koopt, om brieven toe te seghelen. Alsdan maken daer oock de betsteden mede, te weten, int Betsteden draeyen nemen een stuck lacks van wat coluer datse begheren In d acIonveiretn ro met daer naer alst hout ghedraeyt ende zijn volcomen fatsoen beef t, s ken, die ie zisjene.r soo houwense het lack daer aen ende loopen daer also al draeyen- de met om, het geheele hout over, welcke terstont duer die hitte van 't hout, die't duert wryven ende draeyen crijght, over al aen cleeft, vande dickte van eenen naghel, ende alsdan bruyneren- set 1) met breet stroy of to ander drooghe biesen, waermede blijft het hout gheheel bedeckt ende soo glat als een spieghel, dat een lust om sien is, ende duert soo langhe alst hout, alsment wel waer neemt. Op dese manier maken alle dinghen in Indien, so betste- den, stoelen ende alle andere ghedraeyde houtwercken, waer door het wonder ghemeen is ende seer gesleten wort in gheheel Indien. 0129> Die fraeyste wercken hier van comen II van China, ghelijck als- De frayste men aen alien dinghen mach sien, die van daer comenwercken, als schrijf- lack comen van torien, rondassen, tafelen, boffetten, dooskens ende diergelijcke duysent dinghen, die al bedect ende gearbeyt zijn met lack van dinghen van alle colueren ende figueren, ende ons een verwonderinghe gheeft ralelnerley colue- vande schoonheyt ende gladdigheydt van verwe, twelcke alte- samen lack is, dat also gewrocht wort. Desgelijcx gebruyckense het lack om te vullen alle silver ende gout werck, te weten die hechten van de messen ende ander dingen makense van buyten fray van silver ende van binnen vol lack. Desgelijcks zijn die In- Fraye ringen dianen so subtijl, datse die goude ringen maken int schijnsel fray nveainclgeeImnadeicai ende schoon, ende schynen van masijs 2) gout te wesen, maer zijn iennwd ee nind iegthl atoki van binnen hol en vol lacks, sonder dat het yemant soude connen ghevult. mercken, ten waer dat by daer of gheadverteert waer. Het lack is oock in Ballagatte ende Malabar, maer weynigh ; het meesten- deel, ende van daert in Indien ende over al vervoert wert, is uyt het landt ende coningh-rijck van Pegu. 1) Middelned.: bruneren: glanzen, polijsten. a) Drukfout voor „masijf", massief. 128 Dat 69. capittel. [92b] Van't annil ofte indigo 1). Verscheyden et annil 2), anders indigo ghenaemt, ende in Gusaratte namen vande annil. gali 3), van andere nil, welcke een costelijcke verwe is Annil wast in en seer in Portugael getrocken ende verhandelt, wast in Cambaya. Indien int coningh-rijck van Cambayen. Het cruijdt is bynaer Manier, hoe gelijck rosemarijn, wort gesaeyt gelijc ander cruijt, ende op zijn de annil be- rent wert. saysoen ghepluckt en gedrooght ende daer naer nat g hemaeckt en gestooten ende also sekere daghen weder ghedrooght en be- Coluer ende reydet ; is int eerste fijn groen, maer daer naer wert het fijn blaeu, ghedaente van de annil, ghelijck alst blijckt herwaerts over gebracht wesende, ende hoe dat het schoonder van aerde ende stof is, hoet beter is, en om Kenteeckenen dat te proeven oft goet is soo brantmen met een keerse, ende soo van rechten annil. 't hem ontdoet gelijck fijn meel, so ist goet, maer soo't wort ge- lijck sandt, en dueght niet ; desgelijcx geworpen in water, soo 't drijft, ist goet, ende soo 't te gronde gaet, ist quaet. Dese annil wert in grooter estimatie gehouden ende gelt altoos oft gemeen- lijck, so in Indien als in Portugael, meer als die gyrofnagelen. De coningh heeftse binnen weynigh jaren herwaerts verpacht 4), datse niemant in II Indien mach coopen noch nae Portugael bren- ghen dan die pachters, ghelijck als die peper. Annotatio D. Palud. Anil ofte nil, als die hooghgeleerde Doctoor Camerarius 5) be- tuijght, welcke sodanighen planten in zynen hof ghehadt heeft, heeft hemels blaeuwe bladekens, eenighe ghelijcheyt hebbende met die bladeren des kruijdts, dat men op Latijn noemt barba Iovis, op Ne- derlants donderbaert 6), dan een weynigh breeder. 1) Hoofdzakelijk naar Orta, I, 86. 2) Arab. uit Skr. „nilla" blauw, of „nili" de indigoplant. Vgl. Hobson-Jobson, s. v. Anile. 3) Dit woord is mij onbekend. 4) In 1588. Zie Couto, Da Asia, Dec. X, livro X, cap. VI. 5) Waarschijnlijk is bedoeld: Joach. Camerarius (Jr.), schrijver van: Hortus Medicus et Philosophicus etc., Francof. 1588. 6) huislook. 129 Dat 70. capittel. Van't ambar, mosseliaet ende algallia ofte cyvet. Het ambar 1) meenen sommige te wesen het schuijm vande Verscheyden walvisch ; ander gelooven, dat het is die vuyligheyt ende oapmibmeern. vande drec vande walvisch ; etlijcke presumeren te wesen een specie van betumen, dat uyt een fonteijn, die op de gront van- de zee is, vloeyt, ende also het ambar boven werpt, doch is te gelooven, dat het geenich van 't eerste is, want waert yet van die dingen, men soude desgelijcx wel dagelijcx veel ambar vinden in dese contreyen, namelijcken aende custe ende zee van Boscayen, daer so groote menighten van walvisschen gevangen worden, maer noijt ambar gevonden is ; het waer eer te gelooven, dat het bitumen ofte peck is uyt een fonteijn, ofte yet anders, dat vande gront vande zee op vloeyt ende also boven drijft, aengesien op Amber comt sommige plaetsen gevonden wort ende op ander niet. Daert meest vvaanndseocfufasitaen gevonden wert ende dagelijcx van daen comt, is byde custe van peniadeets:nndere Soffala, Mocambique, ende aende custe van Melinde ofte Abex ; waer dat den desgelijcx wort somtijts gevonden byde eylanden van Maldiva adaena covmant. mbr ende die C. de Comorijn, maer weynigh, ende so gemeen niet als by Soffala en Mocambique. Daer zijn andere, die meenen, dat het is een spongieuse aerde van eenighe bedeckte eylanden, drooghten ofte verborgen clippen, ende duer die cracht vande zee metter tijt in stucken afghesmeten ende opgheworpen wort, ghelijck drijf- steen ofte diergelijcke materie, want wert dickwils gevonden met [93a] stucken al dryvende van 10. 12. ende oock wel van 50. ende 60. ber van nn- spannen groot ; affirmeren, datter in Indien ghevonden zijn ghe- spanners. . heele eylandekens, twelcke ghemerckt worden vande gheen diese vonden ende ontdeckten, om daer weder te comen II laden, maer Int jaer 1555. weder op de self de plaetsen comende en vonden zy niet. Int jaer wsteuredkenameebner 1555. worde gevonden by de C. de Comorijn een stuck van 30. C. de Comon gevonden by quintalen groot, ende diet vont, meenden, dat het pec was, en van 30. quint- vercocht het om weynigh gelt, maer worden int leste bekent ende eandeen 'gtrw7rde geestimeert, ghelijck het inder waerheydt was. Oock so comtovnawndeetevnidneders dickwils die ambar ghemenckt met schulpen ende vuyligheyt coft. voor peck ver- vande zee-voghelen, die daer op nestelen. Daer is ambar van co- luer graewachtigh, met witachtighe venen ofte aderen 'duerto- 1) Van Arab. „'anbar", Dozy—Engelmann, Glossaire, p. 88; vgl. Mahn, Unter- suehungen, pp. 61 vgg. Over Amber, Port. „ambre" spreekt Orta, I,46,sqq., waaruit veel is overgenomen. 130 gen ; dese is de beste en wert genaemt ambar grijs. Men heeft ooc een soorte, die gheheel swart is, maer en is soo veel niet gheesti- meert als die graeuwe. Om te proeven, oft die ambar goet is, so Menigerley steecktmen daer een spelde in, ende daer die meeste olye uyt amber van verscheyden vloeyt, is de beste. colueren. Wordt onder de Indianen veel ghebruyckt vande coninghen ende groote heeren in hare dagelijcse spysen ; gebruyckent oock Amber is goet veel om hare oncuyscheyt te stercken en te vermeeren, desge- om de oncuys- cheyt te be- lijcks in veel fraeye wercken, met mosseliaet, cyvet, benjuin ende vorderen. ander diergelijcke welrieckende materialen vermengt, waer van Veel dinghen zy fraye appelen ende peeren, met silver ende gout beslaghen, of van amber, met ander maken, om te draghen ende aen te riecken, oock inde hechten cruyden ghe- vande messen, hantvatsels van pongiaerden, die seer net van menght, lief- lijck om te silver duerluchtigh van fray werck gemaeckt zijn, ende also van ruycken. binnen gevult met de voorseyde materialen duerschynende. Dese en dierghelijcke wercken zijn seer ghemeen in Indien onder die rijcke ende machtighe van't landt, so Indianen als Portugesen. Annotatio D. Palud. Ambarium op Latijn, ambar op Arabys, is een specie van een peck, als den auctuer recht seyt, wt sekere fonteynen in die diepte der zee wesende opgheworpen, 'twelck aen die sonne gestelt wesende ter- stont verherdet, als andere dinghen, die uyt die zee ghetrocken wor- den, ghelijck bernsteen ende coral, &c. Dese ambar om haer lieflijcke ruecks wille sterckt zy dat hooft ende dat herte ; om haer drooghte verteert zy alle overtollighe boose vochtigheden der maghen ; is te- ghens alle onsuyverheydt ende vuylnisse ; helpt den ghenen, die aen- de vallende sieckte liggen ; is goet teghens beswymenisse ende op- styginghe der moeder, inghegheven ende onder ghesteken ; in som- ma is goet alien ouden menschen ende in alle koude affectien. Het almiscar 1) ofte mosseliaet compt van China, ende zijn beestgiens ghelijck vossen ofte cleijn honden, die doot ghesmeten Gedaente van- ende II met slaghen vermorselt worden, ende latense alsoo ver- de dierkens, die het mus- rotten met bloet en vleesch te samen, ende snydense daer naer cus voortbren- also in stucken, met het vel, vleesch ende bloet onder een ; maken gen. De mus- cus dierkens daer van't vel boerskens, die int rondt toe naeyende, die also ver- smijtmen. doot ende laetse coft ende vervoert worden. Dese boerskens zijn ghemeenlijck van verrotten, 't welck dan de een once swaer, van Portugesen papos 2) ghenaemt ; dan die rech- muscus is. te papos ende goede oprechte mosseliaet zijn die ballen ofte tes- 1) Vgl. Ie stuk p. 96 noot 3. 2) Zoo genoemd wegens het fatsoen, gelijkende op een „papo", vogelkrop 131 ticulos van dese beestgiens ; d'ander, hoewel zy oock voor mosse- (931)] liaet passeren, en zijn nochtans so goet niet als die testiculos, waerom die Chynen (die in alle hare handelingh lustigh 1) zijn) dese boerskens altemael rondt maken, op de maniere vande tes- ticulos, om also 't volck daermede te bedrieghen ende te ghe- Bedrogh int vercoopen van willigher te maken om te coopen. de muscus. Dit beestgien heeft een wonderlijcke natuere ofte kennisse, te weten wanneert ghejaeght wort, ende siende niet langer te mo- ghen ontloopen, so neemt het zijn testiculos tusschen zijn tanden ende bijtse of ende worptse daer heen, ghelijck oft het wilde seg- ghen : ist u daerom ghegaen, daer zijnse, ende ter wylen dat den Natuere vande muscus dier- jagher besich is om die op te rapen, so ontloopt hy't somtijts kens ende lis- ticheyt om de ende wint daer het leven met. Die Chynen zijn seer bedrieghe- jagher te be- lijck om 't mosseliaet te vercoopen, want doen daer veel valsig- drieghen. heydt in, vullense somwylen met ossen ende coeyen lever, ghe- drooght ende gestooten, ende dat met mosseliaet ghemenckt, ghelijckmen daer daghelijcx by experientie veel vint, alsmense ondersoect. Als die mosseliaet bynaer verdorven ende haren rueck verloren heeft, soo neemtmense uyt het balleken ende Remedie van verdorven stootse wel cleijn in een mortier, ende daer naer een weynigh nat muscus goet te maken. ghemaeckt met wat pisse van een kindt ofte joncxken, ende also ghedaen in een looden potgien, ende wel toeghestopt, sal terstont weder goet werden, so daer eenige cracht en vigeur in gebleven is. Annotatio D. Palud. Andere zijn van opinie, dat muscus groeyt op sekere tyden des jaers ontrent den navel van een beestken, op maniere als een geswel. Die bleeck geele is die beste ; zy sterct het bevende coude herte ende alle ghebreken des self den, ghedroncken ofte opgheslockt ; zy suyvert die witte plecken der oogen ; zy verdrooght die vochte catarnen 2) ; zy sterckt dat hooft ende gheneest veroude hooftpyne, uyt fluymen oorspronc hebbende. Die algallia 3) ofte cyvet 4) is oock veel in Indien, te weten in Ben II galen, maer om datse haer valscheyt ende bedriegerye niet Cyvet wert sveaenrdveerivnadir h en connen laten, so en isse niet seer goet noch gheestimeert, over- midts dat zyse altoos mengen met olye, sandt ende ander vuylig-mende m heydt ende stof om veel gewichts te hebben, waerom gantsch on- danaeernOniet geesti- meert. 1) Bet. bier: listig. 2) Waarsch. voor catarrhen. Eng. vertaling (II p. 95): „it dryeth moist catharres". 3) Ie stuk p. 72 noot 6. 4) Ie stuk p. 72 noot 6. 132 sien is ; maer die beste cyvet comt vande Myna 1) ende custe van De beste cyvet Guynea, die seer schoon ende goet is. 'tIs het sweet 2) vande cat- die comt van Myna. ten, diemen heet algallia oft cyvet catten, die dickwils in Spaen- gien ende ooc herwaerts over levendigh ghebracht werden, ende om dat sulcx genoegh notoir ende openbaer is, so willen wy't Cyvet wat dat hiermede concluderen ende voorts varen in andere specien, cruy- het 3) is. den ende materialen van Indien. Annotatio D. Palud. Cyvette groeyt in die uyterste borsekens 4) van een beestken, dat hier of zijn name heeft een cyvet-katte, ende is, gelijck Huyghens wel recht seydt, ghelijck sweet, ontrent het eijnde deser dieren groeyende, van heete ende vochte cracht. Dit, ghestreken wesende in die navel der vrouwen, gheneest die opstyginghe van die moeder; het verweckt oock de vrouwen haren lust. Dat 71. capittel. Van't benjuin. Het benjuin 5) is een materie gelijck als wieroock ende mine, maer is van meerder estimatie, want dient tot veel din- ghen inde medicyne. (Want de benjuin door haer lieflijcke ruec sterckt dat herte, dat [94a hooft ende die hersenen, zy verdrooght dat hooft van alle overtol- lighe vochtigheyt, scherpt die sinnen, daer mede gheroockt zijnde, is dienstigh int afgaen van sieckten). Als tot andere welrieckende materialen, ghelijck om te maken In Sion wast eenighe bollen ofte peeren van ambar ende mosseliaet, moeten al- veel benjuin. toos benjuin hebben om perfeckt te zijn. Dese benjuin wast veel int coningh-rijc van Sion, int eylandt van Sumatra, in die eylan- Die boomen, den lavas ende die landen by Malacca. Zijn hooge boomen, dick daer het ben- juin aen wast, van tacken ; hebben bladen ghelijck die lemoen-boomen, met sijn hooghe eenen hoogen ende dicken stam ofte struijck, uyt welcke groyt de boomen. gom, welcke is die benjuin. Wanneer die boomen noch jonck zijn, so ghevense die beste benjuin, die van coluer swartachtigh is, en- 1) St. George d'Elmina. 2) ! . 3) De tekst heeft: heet. 4) Middelned. „borse" kan bet.: zaadzak. 5) V gl. le stuk 5. 77 noot 3. 133 de heeft eenen schoo ({ nen rueck ; wert ghenaemt benjuin de bo- De beste ben- juin is swert- ninas, dat is soo veel als benjuin van bloemen 1), ende dat om achtigh. haer welrieckentheyt. Den tweeden benjuin is ghenaemt benjuin amendoado, dat is : benjuin van amandelen, om datse gemenckt is met stucxkens witte benjuin, ende leijt onder een met het swart, alleens oft het amandelen waren, die overmidts ghesple- ten zijn. Dese benjuin en is soo goet niet, overmidts dat die witte benjuin vande oude boomen is, ende en heeft so goeden rueck en cracht niet als die swarte ; alleen daerom wertse met die swart gemenct, om datmense also te beter soude moghen vercoopen. Dese twee soorten benjuin zijn die beste, ende worden veel ver- handelt, soo naer Arabien, Persien, het landt van Ballagatte, Plaetsen, waer dat het ben- China ende ander weghen, desghelijcks naer Portugael. Den mees- juin ghevoert wert. tendeel van desen benjuin wast int landt van Sion ende by Ma- lacca. Men vindt noch ander benjuin, die slechter is, welcke wast in de eylanden van Sumatra ende lavas. Die jnwoonders van daer dese benjuin wast, heetense comingion 2) ; die Mooren ende Arabiers heetent lovanj avy 3) ; is soo veel geseyt als wieroock van Java ; die Decanijns ende die van Ballagatte noement vdo 4). Men Men kerft de boomen, op hout int gemeen die stammen ofte struycken vol kerven, om dat- datter het benjuin te be- ter alsoo te beter die benjuin souden uyt vloeyen. Wort in Indien ter groeyen 5) in grooter menighten verhandelt, want is een vande costelijckste soude. specien van Orienten, om dattet in rueck alle andere wieroocken te boven gaet. Dat 72. capittel 6). Van't wieroock ende mirrhe. Het wieroock wast in Arabien ; wort ghehee-ten lovan, ende De beste wie- van Avicenna conder 7), ende is die gom, die uyt den stam roopodeke coemyetn, van boomen vloeyt, gelijck benjuin. Den besten wieroock die op steen- 1) Volgens Orta ,o. a. I, 103; 347. Port. „bonina" is een soort van witte madelief. Dit past niet recht wat de kleur betreft, zoodat Orta een andere bloem op 't oog schijnt gehad te hebben. 2) Maleisch kernenan, bij Orta „cominham". 3) Zie boven Ie stuk p. 77 noot 3. 4) Zoo ook bij Orta. „Udo", slechte spelling voor „vuddho" of „vuciclho", een be- naming voor benzoe. De meening van den uitgever der Coloquios, I, p. 15, dat „udo" 't Arab. „'ud", hout, zou wezen, is ongegrond. 5) Blijkbaar vergissing voor: vloeien. 6) Dit Cap. ontleend aan Orta, Coloq. over Wierook en Myrrhe, II, 351, ssq. 7) Uit Skr. „kunduru" of „kundura", liars der Boswellia thurifera. 134 achtige plaet- groeyt aende boomen, die op de bergen, steen-rootsen ende steen- sen staen. achtigen huevelen wassen, want die op't welt ende 'tplat landt wassen, en gheven soo goeden wieroock niet. 'tIsser in soo groo- In Arabien ten abondantien, II datser dickwils hare schepen met pecken, ghe- wast de wie- roock so over- lijck of het peck, teer ofte spiegel-hars waer. Wort van daer ver- vloedigh, dat- se haer sche- voert naer Indien, China ende ander weghen in groote menighten pen daer met ende goet coop. pecken. Annotatio D. Palud. Wieroock is tweederley : witte, die ront ende droppelachtigh, wel- cke die beste is, ende het manneken gheheeten wort, die ander swart, [94b] weicke niet veele weerdigh, dan om te roken. In Indien ende by ons gebruyctmen die wieroock teghens buyckloop, teghens sieckten des hoofts, catarnen 1), kooren ende braken, ende in die, weicke bloet- spyen ; vernielt holle sweringhen ende gheneest versche ende bloe- dighe wonden. De mirrhe Die mirrhe, op Indiaenschs bola 2) genaemt, groeyt op de self de wast ghelijck de benjuin, in manier van benjuin ende wieroock. Comt ooc uyt Arabien Felix, Arabia Felix. maer meest uyt het landt vande Abexijns te landtwaerts binnen tusschen Mocambique ende 'tRoode Meer, datmen oock Paep- Janslandt heet, ende van daer wert het ghebracht naer Indien en- de ander weghen. Annotatio D. Palud. Mirrhe is dienstelijc in medecijnen om die stonden te dryven ende die vrucht, item in veroude hoesten ende in buyckloop ende bloet- ganck. Dat 73. capittel. Van't manna ende ruybarbo 3). 't Manna comt anna comt uyt Arabien ende Persien, maer meest uyt die uyt Arabien ende Persien provintie van Vsbeke 4), ghelegen achter Persien in Tar- in glasen phiolen. taryen. Die manna, van daer gebracht, comt in glasen phiolen ; zijn stucken vande groote als ghecomfyte amandelen, maer van een ander fatsoen, want hebben sonderlinghen gheen ghelijckenis, dan gelijck gebroken stucxkens ; is witachtigh, van 1) Lees catarrhen. 2) Ook Skr. „bola", niet „vola", zoals de uitgever van Orta, II p. 356, meent. „Vo- la" is een wanspelling. 3) Dit Cap. ontleend aan Orta, II, 91, sqq.; en over Rhabarber, 275, sqq. 4) Een der Sowjetrepublieken heet thorns Uzbekistan. 135 smaec bynaest als suijcker, maer wat laf soeter gelijck honich. Wat dat man- na is ende hoe Die Persianen heetent xercast ofte xerkest 1), dat is te seggen dat het groeyt. melck van boomen ; want is den dauw, die op de boomen valt 2), ende also blijft hanghen aende bladen, gelijck het water, dat aen- de goten ofte daken bevriest al druypende ; wert alsoo vergadert ende bewaert in glasen phiolen, ende gebracht naer II Indien ende Manna ghe- bruycken de alle weghen ; want gebruyckent in Indien veel in alle purga- Indianen in alle purgatien. tien. Daer is een ander soorte van manna ghenaemt tiriam- jabijn ofte trumgibijn 3), welcke vergaertmen van andere bladen ende cruyden. Dese comt in cleyne stucxkens 4) vande groote van kennipsaet ende wat grooter ; is van coluer root ende rosachtigh. Root ende rosachtigh Sommighe meenen, dat dese manna aende stam vande boomen manna. groeyt gelijck die gomme. Wort veel ghebruyckt in Ormus ende Persien in purgatien, maer in Indien so veel niet als d'eerste. Daer is noch een ander soorte, welcke comt in groote stucken, met die bladen onder een ghemenckt ; is ghelijck het manna van Cala- Manna met de bladen onder bryen ; dit comt over Bassora uyt Persien naer Ormus ende In- een ghemengt. dien, ende is het dierste van alle d'ander. Daer comt oock altemet manna in leeren sacken ofte flessen, diese in Turckyen ende Per- Manna in lee- ren sacken om sien gebruycken om te reysen, ende is gesmolten gelijck honich, te reysen. maer van coluer witachtigh en van smaeck gelijck alle d'ander soorten van manna, ende wordt altesamen gebruyckt tot purga- tien ende andere medicynen. Annotatio D. Palud. Manna purgeert seer saechtkens die galle, versaechtet ende lin- dert die scherpheyt des keels, des burstes ende der magen ; zy lescht den dorst, maer om dat zy swacklijck purgeert, so wort hare cracht vermeerdert met thijm ofte ysop ; met stercke purgatien verm.engt, doen die selvighe haer operatie perfecter ende volmaecter, om haer lieflijcke soeticheyt, die de natuere aenghenamer is. [95a] Ende om dat het sonderlingh gheen coopmanschappe en is, so wil ick't daer by laten blyven. Ende aengesien dat wy zijn spre- Rhabarbo is kende vande medicynen, tot purgatie dienende, soo willen wy een iene nc wh ionrateavasti , di e cleijn vermaninge doen vande wortel, diemen noemt rhabarbo, hoewel datmen daer sonderlingh gheen sekerheyt of en heeft, hoe 1) Zie de aant. verderop in dit capittel over „trumgibijn". 2) Onjuist. Er zijn verschillende manna-soorten, verharde plantensappen. a) Sjirchisjt" en „Tarandjabin" zijn Perzisch-Arab. benamingen van tweeerlei soort van manna. Zie Aant. op Orta, II, p. 95. 4) De tekst heeft „stucxken". 136 ofte op wat manieren datse wast, doch is verseker op anders gheen plaetsen te wesen dan in China te landewaert binnen. Wordt meest ghebracht over landt, duer die provincie van Vsbeke, daer ick hier boven of vermaent hebbe, (welcke provintie leijt in Tarta- Oorsaecken, ryen, ende confineert ofte paelt aen d' een zyde aen China, ende waerom de rhabarbo te streckt alsoo achter Indien tot Persien toe). Van dese provintie lande in In- dien gevoert comtse tot Ormus, ende so naer Indien, hoewel te water oock ghe- wert. bracht wordt ; maer om datse soo goet niet en is ende haester ver- rot en verderft dan als zy te lande comt, so wortse meest te lande ghebracht, die meest gheacht ende I I beter vercocht ende ghewilt wort. Op dese manier, (te weten van China deur Vsbeke ende also deur Turckyen) wertse ghevoert naer Venetien, ende also ver- spreyt duer dese landen, waer door die rhabarbo van Venetien beter is, om datse over landt comt, als die in Portugael ghebracht wert te water, ende (ack alle dinghen ende cruyden, die de medi- cynen zijn aengaende, om datse haer beter conserveren te lande als te water, waer door weynigh gebracht werden over zee, maer is een handelingh, die meest te lande ghebruyckt wert nae Vene- tien toe, en oock om dieswille, datter die Portugesen niet seer in bedreven ende weynigh behanghen 1) zijn met eenighe curieus- heyt, haer ghenoeghende met die ghemeene waren ende coop- manschappen, die alle man bekent zijn, sonder verder te preten- deren, want met ander dinghen weynigh bekommert zijn. Dat 74. capittel 2). Van't hout sandalo. Driederley aer zijn drie soorten van sandalen, te weten wit, geel ende sandalen, wit, geel ende root. root. Het wit, geel, en ooc 'tbeste, comt meest uyt het Het beste san- eylandt Tymor 3), 'twelcke leijdt byde lavas. Dit eylandt del comt uyt Tymor, daer heeft gheheele bosschen ende wildernissen van sandalen, te weten gheheele bos- schen van san- wit ende geel, en van hier wort het vervoert deur gheheel Indien dalen zijn. 1) Z. v. a. vervuld van. Kiliaan geeft als voorbeelden : Behanghen met gierigheyd, deditus avaritiae. Behanghen zijn met sorghen, implicari, constringi curis. 2) Dit Cap. met aanmerkelijke bekorting ontleend aan Orta, II, 281, sqq. 3) Bekend is dat vooral op Soemba of Sandelhouteiland veel sandel groeit. Orta gewaagt niet van Soemba, maar noemt daarentegen verscheidene uitvoerhavens op Timor op, van waar witte en gele sandel verscheept wordt; en wel Mena, Matomea (Batoemea), Camanace (foutief voor Amarasi), Cerviague (Sorbian). Ook vermeldt hij als een plaats waar een sandelbosch wordt aangetroffen Macaca (Makassar) ; Coloq. H, 283. 137 ende naer alle weghen, ende dryven daer eenen grooten handel met. Het root sandalo wast meest op de custe van Choramandel ende Tanassarijn, (welcke is int landt van Pegu) 1). Die boomen van't sandalo zijn ghelijck note-boomen ; hebben een seker fruijt Ghedaente vande sanda- ghelijck kerssen ofte criecken ; is eerst groen, daer naer swart, lo boomen en- doch en is van geender waerden ofte smaeck, want valt terstont de vruchten. af ; alleenlijc het hout vande boom, welcke is die sandalo, wort ghenaemt vande inwoonders daer't wast chandanacon 2). Die Decanijns, Gusaratten, Canarijns ende ander Indianen heetent <1138> sercandaa 3), die Arabiers ende Persianen sandal, II waer van het Hoe de Indi- anen sandalo die Portugesen oock sandalo noemen. Het geel ende wit sandal() bereyden ende waer toe dat wordt in groote menighte ghesleten in geheel Indien vande Indi- zy het ge- anen, so wel Mooren als heydenen ende Joden, wie dat het zy; bruycken. malent ofte stotent met water, tot dattet blijft ghelijck pap, als- dan besmerenser met ende latent so aen't lijf droogen, want ver- Indianen zijn vrienden van [95b] coelt seer het lichaem, ende ooc om dat alle die Indianen groote welrieckende dinghen. vrienden zijn van welrieckende dinghen. Annotatio D. Palud. Het witte ende geele ofte bleecke sandalen hout ghebruycken wy oock met roose water, teghens hittighe pyne des hoofts, sulcks aen- strijckende. Alle dese houten soo wel het roode als dat witte ende geele, zijn goet in heete kortsen; gestooten ende ingedroncken zijnde doen voordeel die heete maghen, als oock met roose water opgeleyt in brandende kortsen. Boven desen so stercken niet alleen die san- dalen maer vervrueghen 4) oock dat herte ; worden daeromme met groot voordeel vermengt onder hertsterckende medicynen ende die tegens dese kloppinghe ghemaeckt werden. Het root sandal() wert in Indien weynigh ghesleten, dan ghe- bruyckent alleenlijck tegen heete coortsen, daer met besmerende die polsen vande armen ende slaghen 5) van't hooft ende 'tvoor- hooft, maer dit root sandalo wert veel vervoert naer ander lan- den, want is seer medicinael tot veel dinghen, ende die Indianen Root sandalo is seer medi- maken daer oock hare afgoden ende pagodes af, om datse to cos- cinael. telijcker souden wesen. 1) De tekst heeft dit sluithaakje niet. 2) Blijkbaar Malay. chandanakkunnu, dat eigenlijk „berg met sandelboomen" beteekent. 3) Uit Skr. „crikharicla" ,sandelboom, sandel. 4) verheugen. 4) W .N .T .: slag: slaap van't hoofd. 138 Dat 75. capittel. Van palo de cebra ofte slanghen hout 1). Plaets, ghe- et slanghen hout is meest in't eylandt van Seylon ; is eenen daente ende wortel van leeghen boom, wesende den wortel van de boom het slan- slangen hout. ghenhout. 'tIs van coluer wit, treckende een weynigh naer't geele, seer hart, ende int smaken bitter. Wordt seer ghe- bruyckt in Indien ; malent ghelijck sandalen met water ofte wijn Slangen hout ende drinckent alsoo int lijf. Is seer goet ende gheexperimen- goet tegen heete coortsen, teert tegen alle heete coortsen, een once ghenomen, ghewreven fenijn. &c. ende met water vermengt, ende teghen alle fenijn ende andere veele sieckten als colica, ofte bort 2), wormen, II ende alle vuylig- heyt en couwigheyt int lijf, ende is principalijck tegen eenighe beten van slanghen, waer van't den naem heeft. Is eerst in ken- Door wien het nisse gecomen door een beestgien, quil ofte quirpele 3) gheheeten, slangen hout inde kennisse welcke is vande groote ende bynaest ghelijck een fret, daermen ghecomen is. alhier die conynen met uyt die holen jaecht ende vanckt, welck- men veel in Indien in die huysen heeft om tijt verdrijf, en oock om die ratten en muysen te vangen en te verjagen. Dit beestgien Beestkens in is uyter natuere groot vyant vande slanghen, soo dat, waert die Indien, quir- . pels geheeten, siet, salder teghen vechten, ende om dat het dickwils vande self de zijn vijanden vande slan- ghebeten wort, so weet het hem terstont te cureren met dit slan- ghen. gen hout, 'twelcke in Seylon veel is, alwaer veel slangen als oock dese beestgiens zijn ;in somma dat, alwaert noch soo ghewont, Cureren haer ende van dit hout ghegheten hebbende, is terstont ghenesen, al of selven met slangen hout, het noyt quaet gehadt hadde. Door dese experientie hebbent die van slangen ghebeten zijn- inwoonders leeren kennen ende beginnen te estimeren, ende is de. gheprobeert en goet ghevonden tot veel cranckheden, als boven, waerom het nu seer getrocken ende voor groote coopmanschap- pen in alle landen vervoert wert, als oock naer Portugael ende herwaerts over. Garcius ab Horto beschrijft driederley 4) aert deses houts, diemen daer of lesen mach. 1) Geheel geput uit Orta, Coloq. XLII, over Pao de Cobra. „Cebra" is een drukfout voor „Cobra", verbeterd in de Lat. vertaling, maar niet in de Engelsche. 2) W .N.T.: bort: cholera. 3) Tamil kiri, kirippillei, ichneumon, waaraan ontleend is Mal. „tjer6pelai", Viver- ra ichneumon. De gewone Skr. naam van 't dier is nakula, van waar Hind. neul. Een andere benaming in 't Skr. is sarpahan, d. i. slangendooder. Het Engelsche Mungoose, enz. is oorspr. Telugu mangisu, doch ook in 't Pali komt het voor als mungusa. 4) Over de planten waarmede de drie bij Orta behandelde soorten van Pao de cobra vereenzelvigd worden zie men Aant. op Coloq. II, 190-193. 139 Annotatio D. Palud. Tweederley slangen hout is by my te sien, eenderley, dat van [96a] Huygens alhier beschreven wort, een wortel wesende van een boom, wit ende bitter van smaeck, met een rouwe aschverwighe bast ; het ander is my ghesonden uyt Sivilien van den hoogh-geleerden heer doctor Simon van Tonar I), welcke van der dickte eens arms is, met een bast bedeckt, eenighsins ghesprenckelt ofte ghemarmelt als een slanghe, oock inwendigh wit, ende bitter van smaeck. Dat 76. capittel. Van't hout calamba, alias lignum aloes. Het lignum aloes, datmen in Indien calamba ende palo Plaetsen, waer d'aguilla 2) heet, is meest in Malacca, in't eylandt van Sa- aloeshggneuvmon_ matra, in Camboj a, Syon ende die omligghende contreyen. den Overt. Die boomen zijn gelijck olijf-boomen, ende oock wel grooter. Als- mense afhout, soo en rieckt het soo wel niet door de groenigheyt, Ghedaente want hoe't droogher is, hoet beter rieckt. Het beste ende dat meest m vande boo- riect is het binnenste van't hout. Het eene is beter alst ander, 'twelcke die Indianen terstont weten t'onderscheyden. Het beste Kenteeckenen ende fijnste heetmen calamba ende 'tander palo d'agui114. Om nu ivigannlbeasiotees. te kennen, welcke 'tbeste is, soo is te weten, dat het gheene, dat swaer weeght, hebbende swarte ende bruyne aderen, ende dat veel olye ofte vochtigheyt van hem geeft, 'twelck men erkent by't vier, is het beste, ende ooc hoe het grooter ende dicker is, hoe be- ter, ende meerder virtuyt heeft. Van dit hout maecktmen veel costelijcke dinghen, ende heeft een sonderlingen ende precieusen rueck ; wort uyter maten veel Goet lignum aloes teghe gheestimeert, principalijck het calamba ; alst goet is, wort dick- gout en silver wils tegen gout ende silver opgewegen. Het palo d'aguilla is naer't opgheweghen calamba in grooter weerden gehouden. Daer is noch een ander palo d'aguilla, 'twelck men noemt aguilla brava ofte wilt aguilla; wort oock seer geestimeert, want die Indianen ghebruyckent om hare bramenes ende heeren met te verbranden, als zy doot zijn ; om. De Indianen dat het costelijck is, soo ist een groote eere, die daer met verbrant hvearebr heeren wordt, ghelijck die by ons in marmorsteenen graven begraven amloeetsl, geheeten wort ; maer en is niet te ghelijcken in estimatie by't ander palo palo d' aguil-la. 1) Drukfout voor Tovar, zooals de Lat. vert. heeft. Hij schreef o. a. De Composito- rum M edicamentorum ExamineN ovaM ethodus (Antverpiae Offic. Plantin., 1586) ; „His- palensium Pharmacopoliorum Recognitio (Hispali, 1587). 2) Zie Ie stuk p. 91 noot 1 en 2. 140 d'aguilla ende calamba. Het wilt aguilla wast meest int eylandt van Seylon ende op de custe van Choramandel, ende 'tbeste palo d'aguilla ende calamba wast byde landen van Malacca. Van dese Pater nosters, costelijcke houten ghebruycken zy veel in Indien om pater nos- vijftigen ende cruyceficxen ters, vijftighen ende cruyceficxen af te maken, diemen in grooter van lignum aloes in Indien weerden hout, ende is oock wel om te estimeren, want inder waer- seer ghemeen. heyt een seer schoonen rueck is, die van alle ander houten te bo- ven gaet, dierghelijcke oock nieuwers anders ghevonden wert als op die plaetsen verhaelt. Annotatio D. Palud 1). fertgiens tot het ghewichte van een II once, welcke zy sieden in bCrhniiiiiackgthve-oor vier kannen waters, ende laten 'tselfde sieden tot dat die helft de pocken. gheconsumeert is, ende dit alle dagen versch ghesoden, ende men en moet anders niet drincken dan dit water, ende eeten beschuijt sonder yet anders dan ghebraden cleyne kiekens, sonder eenigh smeer, smout, sout noch eenighe sauce, dan alleenlijck drooch met Middighmael het beschuijt. Dit is den cost vant middagh-mael. Des avonts wat dviaenddeepgohcrenn, rozynen ende gheroost broodt, wilmen, met honich ende niet Ah evbobnetn_ i n. ael meer, ende alle daeghs tweemaels wel ghedeckt, al doende wat vande gheen, die de pocken mogelijc is om te sweeten, elcke reyse een ure ofte anderhalf, en hebben. dit tot dertigh daghen toe, hem ymmers wel wachtende voor de lucht ende windt, die ooren ende 'thooft altoos wel bedeckt hou- dende, en blyven altoos in huijs, hem boven al wachtende van ghemeenschap ofte accessie met vrouwen te hebben ; onderhou- dende dese punten, als gheseydt is, sal sonder twyfel baet vinden, ende soo die wortel eenighe cura doet, soo salment by dese teecke- nen verstaen : die pynen in alle leden ende principalijcken inde Kenteijcken, litmaten vermeerderen, welcke een goet teecken is, dat het zijn wa mta, dat- operatie doet ende die leden duersoeckt. Dese pynen sullen altoos wderowchotrtheelegfhte- vermeerderen tot vijfthien ende twintigh daghen toe, jae som- ofte niet. tijdts tot 25. daghen, daerom die't wil ghebruijcken en moet niet Patientie van despereren, want sal alles sonder twyfel gheschieden ghelijck ick dmeedeene es , wd oi er _ u bier segghe, een dagh, twee, drie, min ofte meer ; die 25. daghen te el rd ghecen ureert . ten hooghsten ghepasseert wesende, soo sullen die pynen weder beghinnen te verminderen, met so grooten verlichtinge, dat bin- [97a] nen die resterende vijf daghen, waermede die dertigh vol zijn, die gheheele pyne wech wesen sal, soo dat het lijf ende alle leden soo 142 • In 30. dagen fris ende geras 1) sullen blyven al of het noyt eenighe cranckheydt zijnse gantsch ghenesen van- ghehadt hadde, achtervolghende slechts dese voorseyde ordi- de pocken. nantie ; ende hoewel dat die wortel van Chyna ende 'twater, daer van ghesoden, een groote appetijt en graghe maegh maeckt, niet teghenstaende moetmen hem in alle manieren wachten, weynigh ende met gheregheltheyt t'eeten, ende dat op die manier boven verhaelt, want soo men een dagh, j a een ure, hem te buyten ginc, soo waert al om niet, watmen ghedaen hadde, ende souden weder op een nieuw moeten beghinnen. Oock is te verstaen, dat, hoe die Oude pocken pocken ouder ende van langher tyden zijn, hoe datse dese wortel beter genesen als jonghe. beter gheneest, ende oock, hoe die persoon ouder van j aren is, om dat alsdan die humeuren min zijn. Als nu die dertigh daghen om zijn, soo moetmen hem noch wachten van andere dranc te drin- cken, waer toe moetmen bewaren het snijtsel ende die schilver- kens van die wortel, die alsoo ghesoden is gheweest, elcke once op zijn selven, ende nemen (l daghelijcks weder een vande voorseyde hoopkens ofte oncen ghesoden wortel ende siedender een pot met soo veel waters als ghy dagelijcs van doen hebt om te drincken; maer dese siedinge en sal niet geschieden als die eerste met eenige consumatien, dan maer slechtelic eens opgesoden. Dit water sal- men noch op dese manier drincken 20. ofte 30. dagen, ende wach- ten hem noch van visch ende grove en sware spysen, als ossen, Ander 2) ma- koeyen, verckens vleysch en diergelijcken ; desghelijcks hem noch nier omde pocken te ghe- wachten vande lucht ende wint, waer mede het lichaem weder nesen. gheheel tot perfecte ghesontheyt comen sal ; ende naer dat die 20. ofte 30. daghen also om zijn, soo machmen weder allencskens beghinnen, alle dinghen t'eeten ende te drincken, doch die eerste 30. dagen om zijnde, machmen altoos wel uyt gaen met goedt regart ende opsicht, ende is niet van noode meer te sweeten dan Onderwijs alleenlick d'eerste dertigh dagen. Ooc so moetmen weten, dat die rodeme eviierdmearen, dese remedie wil gebruycken, goet te wesen, eermen begint, een pocken ghe- goede purgatie te nemen, ende als die eerste 15. dagen om zijn nesinghe aen- vangen sal. een ander, ende die dertigh daghen om zijnde noch een, waer me- de te beter zijn operatie doen sal. Hier door Sal sonder twyfel met Gods hulpe so cloec ende ghesont werden als oyt te voren, ghe- lijck alsmen in Indien aen duysenden geexpermenteert heeft. Het pochout Dese wortel en is niet alleen goet voor de pocken ende lemp- ofte de wortel 1) vlug. 2) Onjuist. 143 ten 1) te genesen, maer oock alle gichten, vercoutheden, te weten van Chyna is goedt voor leden, die verstijft ende vercout zijn, ende 't flerecijn, want den gicht eride an- keyser Carolus Quintus heeft die ghebruyct 2) en hem daer wel der ghebreken. met ghevonden. Men moet geadverteert wesen, dat by op alle Sekere tyden in't jaer, daer tyden vanden j are niet goet en is om te ghebruycken, want inde in men de wor- hontsdagen ende oock inde somer ist seer quaet om die hette, als tel van Chyna ghebruycken ooc des winters om die coude, maer moet gebruyct werden inde ende niet ghe- bruycken lenten ofte herfst, dan is het den bequaemsten tijt, doch altoos mach. met raet van goede medicynen, om t'aenmercken die persoonen, inclinatie, complexie en den ouderdom van dien, den tijt van't Datmen op sekere tyden jaer ende oock die ghelegentheyt ende clyme van't landt. Die d'inclinatie manier boven verhaelt is ghelijck alsment ghebruyckt in Indien, der plaetsen ende nature maer in Chyna, welcke is couder landt, ende heeft bynaest dien des mensches moet waer [97b] clyma van dese landen, userent 'tselfde water stercker ghesoden, II nemen. want doen wel twee oncen hout in vier kannen, ofte anderhalf Hoe die van China desen once, ende latent sieden tot dat het water tweederdendeel ghe- dranc berey- consumeert is, 'twelcke Indien niet en wil ghehenghen 3) door de den. hitte van't landt. Men moet oock verstaen als datmen eerst wel Nae des pa- tienten ouder- moet concidereren die persoon ende sieckte, want soo die cranck- dom, nature heydt niet seer groot en waer, moeten weynigher wortel nemen ende siecte moet men den ende minder water laten consumeren in't sieden, ende jonc we- dranc tempe- reren. sende moet het stercker drincken als een ouden, om dat die meer- der humeuren heeft ; is oock te verstaen, dat wanneermen die wor- tel ofte 'twater daer van ghebruyct sonder jet quaets te hebben, soo salt het goet bloedt ende vleys verteeren ende consumeren en- de groot quaet doen ; daerom moetmen altoos wel goeden raet nemen eerment ghebruyct, ende so men het te heet ende 4) te veel Waerschou- winghe ende neemt, so verbrant het long ende lever, ende soude een vol bloet- redenen, waer om ghesonde sweeren, schurft, rappigh 5) en ander dierghelijcke cranckheden lieden desen aen jaghende, soo datmen daer naer weder ghenoech te doen sou- dranck niet 1) In 't Latijn is „pocken ende lempten" beknoptelijk weergegeven met „hoc ma- lum' • 2) In de Aant. op Coloq. II, 271 vermeldt de uitgever dat in 't jaar 1517 zekere Nikolaas Poll, later geneesheer van Karel V, een werkje schreef, De curs Morbi Gallici per Lignum Guayacanum. In 1519 schreef Ulrich von Hutten het werk: Ulrichi de Hutten equitis de Guaiaco medicina et morbo gallico liber unus. Over de genezing van Karel V, die aan jicht leed, bestaat een brief uit 1546: Epistola rationem modumque propinandi radicis Chinae decocti, quo nuper invictissimus Carolus V imperator usus est 3) toestaan. 4) De tekst heeft: heetende. 5) D. i. schurft. Kiliaan geeft Rappigheyd en Rappe. Rappighis hem alleen bekend als bijv. nw. 144 licht gebruyc- de hebben om 'tselfde weer te verdryven, ende van d' een sieckte ken sullen. in d, ander vallen, ofte meschien ergher als d'eerste ; alle 'twelcke alhier hebbe in't torte willen verhalen om alsoo jemant, die't niet en wist, te adverteren het ghebruyck daer van ende die deucht van dese wortel van diet met verstant ende op zynen tijdt ghe- bruyckt. Want menigh haer welvaert daer aen te kost leggen, en- de dat meer is, al haer leven ontrooft blyven van haer ghesont- Het schuym heydt, dat met soo cleyne kosten ende so lichtelick te cureren is. deses drancs is mede goet Het schuym van dit voorseyde water is ooc goedt teghen alle won- voor de won- den. ende ghe- den ende gheswellen vande self de morbo Napolitano ofte die swellen der Fransoysche maselen. 1) Die beste wortelen zijn die swaertste, Fransche ma- selen. met weynigh knuysten en wit van binnen, want die rootachtighe zijn so goet niet. Gedaente des Dit hout ofte den boom daer van wast ghelijc een haghe, recht wortels ende waer by die boven die aerde, van drie ofte vier spannen hoogh, ende die wor- beste ghekent worden. telen daer van is het hout van Chyna ofte pock-hout. Als zy noch groen zijn, soo eetmen die rauw, ende ghesoden smaken bynaer ghelijck suycker-riet, maer soo soet niet. Den boom heeft weynigh bladen ; zijn bynaest ghelijck die bladen van een jonghe oraengien pockhout boom. Dese planten ofte boomen heetmen in Chyna lampaton 2), wort in Chyna lampaton ghe_ naer informatien vande self Chynen , waer mede ghenoeg h is noemt. vande wortel van Chynen, alsoo ghenaemt, om dat zy nieuwers ghevonden en wert als in Chyna ; en wat daer meer van te segghen is, dat laten wy II die medicynen ende andere, die het hare daghe- lijcksche handel is, en daer beter ervarentheyt in hebben. Annotatio D. Palud. Die wortel van Chyna is by die lEgyptenaren gants ghebruycke- lick, niet alleen tot pocken, maer oock tot velerley ander siecten, in- sonderheyt die afgaen ende uytgeteert ofte magher zijn ; so koken zy die wortel Chyna in hoender sop, ende geven sulcken decoctie vele daghen, daer door zy gheheel vet worden ende schoon van aenghe- sicht. Die wortel Chyna verdroogt seer ende drijft den sweet, wederstaet vuylnisse, bevestight ende sterct die lever, gheneest het water en bose sweeren, schorftheyt ende melaetsheyt ; is dienstigh den pocki- [98a] ghen luyden ; zy sterct die uytdrooghende menschen, ende is bequaem teghens grove ende verharde milten. 1) Wederom: syphilis; vgl. p. /40. 2) Bij Orta, II, 269 gespeld „lampatam". I 45 Dat 78. capittel 1). Van't amfion, alias opium. Het amfion 2), alsoo ghenaemt vande Portugesen, vande Plaetsen, daer Arabyers, Mooren ende Indianen affion, in't Latijn opio d°Paelunnicovnaant, met eh totn ddeare- r _ ofte opium, comt uyt Cairo in Egypten, uyt Aden, op de ey custe van Arabyen, den hoec van't Roode Meer 3) , eertijts de Por- men elcs by kennen can, tugesen toebehoort, maer het meestendeel uyt Cambayen ende ende waer van heotrgthemaect oock van Decan 4). Dat van Cairo is witachtigh, en wort genaemt w mecerij 5) ; dat van Aden ende die omligghende plaetsen by de mondt van't Roode Meer is swertachtigh ende hart ; dat van Cambayen ende Decan comt, is morwer ende rootachtigh. Het amfion wert gemaect vande slaep-bollen, ende is de gom, die daer uyt vloeyt, waer toe men die op snijt ende kerft. De Indianen use- rent amfion veel te eeten, namelicken die Malabaren, al waert voor een groote coopmanschappe van Cambayen ende ander we- ghen gebracht wort. Die het gebruyct om te eeten, moet het alle daeghs ghenutten, ofte souden sterven ende gantsch verdroogen ; beginnent allencskens t'eeten, ende als zy het in ghewoonte heb- Wie door het eneietetneeetnednevan ben, eetent daghelijcks 20. ende 30. greynen ghewichts ende meer •; ende so het geschiede hen vier ofte vijf dagen faelgeerden, souden oPitirn in Pe- nickel van moeten sterven ; van gelijcken die het noyt ghegeten en heeft, sterven ghe- willende 'tselfde terstont beginnen t'eeten, so veel als de ghene, raken. die het ghewoon ende in ghebruyc heeft, souden daer oock af ster- ven, want gheloove wel, een materie van verghift is. Die het eeten, gaen altoos half sla II pende. Eetent veel om niet te ghevoelen eenighen arbeyt ofte onghemack, maer gebruyckent meest om die Sonderlinge oncuysheyt, want maect, dat een persoon zijn zaet langh op hoot 7 del ee nm, "la emr 01 dm- ende verlancsaem 6) komt, twelcke die Indiaensche vrouwen geer- gdheneborpuiyucinkt ne hebben om met den man gelijckelic haren natuer te volbrengen ; wordt. doch die't veel eet ende useert, worter metter tilt geheel impotent ende onvruchtbaer af, want verdroogt ende vercout geheelic het zaet vande persoon, diet ghebruyct, gelijct de Indianen selfs be- Door te veel 1) Uit Orta II, 171, sqq. met bekorting. 2) Vgl. Hobson- J obson, s. v. Opium. 3) Hier waarschijnlijk het woord „dat" weggelaten. 4) Eigenaardig is het, dat hier geen sprake is van opium uit Bengalen! 5) D. i. Arab. ; Egyptisch: „misri". 6) „Verlancsaem", d. i. verlangzaamd, Lat. vert. „diutius", komt bij Kiliaan niet voor. 146 opium te ge- tuyghen, waerom het van die groote heeren seer weynigh ge- bruycken wort t_ men impotent. bruyct wort, dan alleenlick om oorsake boven verhaelt. Annotatio D. Palud. Opium ist sop van swerte heulbollen, ende is tweederley, eens soot uyt die bladeren ende bollen te samen gheperst wordt, 'twelck die Griecken meconiun heeten ; het ander vloeyt uyt de bollen, een wey- nigh ghesneden wesende, 'twelck het oprechte opium is. Het beste is swaer, dicht, vast, bitter in smaec, in't ruycken slaep verweckende, ende twelc in't water lichtelicken smeltet, sacht, wit, sonder grof- heyt ofte korlen, &c. Die Turcken noement maslac 1), ende eetent dagelicks een erwitte groot, niet om den slaep daer door te voorde- ren, maer het ghemoet te stercken ; ghebruyckent insonderheydt ten oorloch gaende ; meenen, dat zy daer door ghehart worden, ende dat zy vele genoechlicke plaetsen inden slaep sien ende met schoone vrouwen converceren ; doch sietmen, dat die gene, welcke het opium [98b] daghelicks ghebruycken, dom ende slaperigh worden ende wanckel- baer in woorden ende wercken, dat het met haer qualick te handelen is. Dat 79. capittel. 2). Van't bangue. Ghedaente angue 3) is ooc een gemeene cost vande Indianen, dienende van bangue, hoe het wast tot dieselfde effecten als het amfion. Is een zaet gelijc ken- ende waer toe het nut is. nep-zaet, maer wat cleynder ende ooc so wit niet ; desghelijcs daert aen wast is ghelijc kennep, dan en heeft geen schillen om jet of te maken. Die Indianen eeten dese zaden ofte die bladen daer van ghestooten ; segghen, goet appetijt maect, doch gebruyckent meest om die vrouwen te ghelieven. Soment meest ende ghemeen- Hoement be- lic gebruyct, ende inde winckels vercoopt, is te samen ghemengt, reyt om tvolc suf droncken te weten, het poeyer van dese bladen ende wat van't zaet ; doen- mede te ma- ken. der oock groene arecca onder, om een 4) droncken ende bynaer uyt zijn selven te maken, ende II somtijts mengent oock by wylen met noten muscaet, folie ofte massa, twelcke haer oock droncken maect. Andere (te weten de rijcken ende machtigen) doender na- gelen, camphora, ambar, mosseliaet ende amfion onder; als ooc Remedie om die Mooren seggen, een vrolijck maeckt, ende vergeeten doet alle swaermoedig- heyt ende an-arbeyt ende quellagie, sonder eenighe swarigheyt te ghedencken, 1) Niet in Orta. 2) Naar Coloq. VIII van Orta. 3) Skr. „bhanga", Cannabis Indica. Hieruit Hind. bhait, Perz. bang, Port. bango, enz 4) V ersta: iemand. 147 dan alleen te lacchen, boerden ende gherustelick te slapen. Die der quellagien lichte vrouwen gebruyckent altemet als zy j ewers willen eenigen te verdryven. man geselschap houden om vrolick te wesen, ende alle fantasien ende druck achter den rugge te stellen. Is eerst geinventeert gheweest vande groote capiteynen ende soldaten ; als zy langen tijt in't welt gelegen hadden met waken ende ongemack ende haer eens begeerden te vermaken, alle fan- tasien uyt het hooft stellende, so gebruycken zy 'tbange op de manier als boven. Doet de gene, die het eet, seer schuymen, ende siender uyt al oft zy gantsch droncken ende bynaer half sot wa- ren, niet doende dan lacchen ende altoos vrolijck te wesen, soo Hoe:e nature langhe als die operatie 1) duert. Wort seer vande Indianen geu- evearnst kaentlIceke seert ende ooc wel mede van sommighe Portugesen, maer meestis geworden. 2) vande slaven om altemets haren arbeydt ende slavernye te ver- gheten ; in somme is eenen cleynen troost ende remedie teghens die melancolye. Annotatio D. Palud. Bangue wort ooc vele in Turckyen ende JEgypten ghebruyct. Wort op dryerley manieren ghemaect, hebbende oock dryerley on- derscheydelicke namen. Het eerste noemen die lEgyptenaren assis 3), 'twelc is poyer van kennep ofte hennep bladeren, met water tot een pasta ofte deegh ghemaect, daer af zy vijf ofte meer stucxkens eten, so groot als castanien, van 't vvelcke de ghene, die sulcks ghegheten hebben, een ure daernae niet anders worden dan of zy droncken wa- ren, met ontsinnigheyt ; worden van selfs gelijc oft zy opgetrocken 4) waren, ende haer verschynen vremde ghesichten, daer in zy groote vermakelickheyt hebben. Dit ghebruyct het ghemeene volck, om dat het van cleyne prijs is. So ist oock gheen wonder, dat sulcs van't hennep gheschiet, vvant na Galeni opinie hennep het hooft boven maten vervult. Het tvvede noemen zy bosa 5) , 'tvvelck ster- [99a] cker is dan assis ; vvort gemaect uyt het meel van loliun, dat wy oncruyt ofte dronckaert heeten, ende uyt kennep zaet met water op vorighe maniere ; ander persen hier uyt dat sop ende gheven dat. Het derde wert genoemt bernavi 6), 'twelc het oprechte bangue is, dat zy uyt Indien bereyt krygen, op maniere, van Huygens beschre- ven, daer af zy ontrent een once nemen, ende werden met den eer- sten vrolijck, spreken vele ende singhen lichtveerdighe liedekens, (II 48>lacchen 11 oock boven maten ende bedryven vele vrolijcke sotter- nyen, welcke sotternye bycans een ure duert ; daer nae werden zy 1) werking. 2) Dit marginal zou eigenlijk hoger moeten staan. 3) Arab. „hasjisjh". 4) W el op te vatten als: buiten zichzelf. . 6) Turksch „bona". 6) Arab. „bernawi". 148 verweckt tot toornigheyt ende tot kyven ende vechten, 'twelck ooc weynigh aenhout ; alsdan werden zy met droefheyt overvallen ende met vreese, dat zy wel ghestadigh schreyen souden, in't leste van alle dese sotternyen moede gheworden zijnde, vallen zy in slaep, ende vande slaep opwakende, comen weder tot haer selven. Dit wordt vele ghedaen van die sotte personagien ofte guychelaers op gastmalen, om de gasten te vermaken. DieEgyptenaren gebruycken noch een ander soorte, dat zy bers 1) heeten, 'twelc te seggen ishe- sontheyt van een ure • wordt ghemaect uyt witte peper, wit bi en zaet, van elc vijf loot, opium derdehalf loot, spica nardi, euphorbi- um, bertram, van elcx 1. mitchal 2) , safferaen, vijftien scrupelen, alle gestooten in een marmoren mortier ende met honigh vermengt tot een condijt 3). Dat 80. capittel 4). Van't camphora. Beschryvinge aer zijn tweederley soorten van champhora, te weten van van campho- ra, hoe veel Borneo' ('twelck de beste is) ende van Chyna ofte Chin- soorten ende waer die te cheu 5), dat op veel naer so goet niet en is. Wast aen boo- becomen zijn. men so groat als note-boomen ende is de gom, die in't binnenste vande stam ofte boom groeyt ende al sweetende ende dringende met druppelen uyt comt. Dese Champhora van Borneu heeftmen ooc in't eylandt van Sumatra, in Sunda 6) ende op sommige an- dere plaetsen daer ontrent. Is vande groote ghelijc een zaet, in Portugael milho ende by ons geers 7) gheheeten, van coluer wit- achtigh. Men heefter van vier soorten, waer toe de Indianen seke- re siften met gaeten, daer toe ghemaect, gebruycken, hebbende d'eerste cleyne gaten, ende dat daer duer gaet is 'tslimste 8), ende d' ander daer aen volgende wat grooter, ende soo voorts naer ad- Hoe den ver- venant, ghelijck vande peerlen geseyt is, waer naer het prijs heeft. 1) Arab. „bers" of „bersj". 2) Port. „mitical", uit Arab. „mithlsal" of „misjkal", een gewicht oorspronkelijk gelijk aan dat van den Romeinschen aureus en den gouden dinar; omstreeks 73 gram (oud). 3) Moet waarsch. zijn: „confijt". Eng. vertaling (II P. 1.77) heeft: „confection" 4) Dit Cap. bijna geheel ontleend aan Orta, I, 151-159. 5) De kamfer uit China is van een anderen boom, Laurus Camphora, Linn., dan die uit Borneo en Sumatra, Druobalanops. Chincheu wordt gehouden voor Tsjang- tsjeu a) . Zie Aant. op Coloq. I, 166, sq. 6) Bedoeld zijn de Soendalanden, West-Java. In de Soendalanden komt de kamfer- boom niet voor. 7) Middelned. geers = gerst, doch Port. „milho" is mais. 8) D. i. de slechtste, minstwaardige. a) Zie Ie stub p. 95 noot 3. 149 Comt somtijts bevlect, te weten van eenigh nat ofte ander vuy- vuylden cam- phora ghesuy- ligheyt, welcke die Banjanen van Cambayen daer wel uyt weten vert wort. te wasschen met heet water, seep en sop van lymoenen, ende set- tent also te droogen j ewers onder die schaduwe, waer mede 11 we- Waer met camphora ver- der veel witter als te vooren blijft, houdende zijn voorighe ghe- valst wort. wight. Comt oock wel vervalst, te weten met andere gom ofte meel van eenighe wortelen, ghelijck die Indianen dat wel weten te kuyschen 1) in alle hare coopmanschappen. Dit is de rechte ende waerachtige camphora, van Borneo' genaemt, doch gheloof wel weynigh hier van in dese landen comt ; maer de camphora, van Chy- na ghenaemt, comt van Chincheu ; is in grooter menichten, wert ghebracht in koecken ofte bollen, ende in grooter menichten ver- [99b] voert ; is goet coop, want een pont van Borneo' gelt so veel als 100. pont van Chincheu, doch die camphora van Chincheu is ge- Wat campho- ra waerdigst mengt met camphora van Borneo', ende weten dat een coluer te is, ende hoe die vervalst gheven in sulcker voeghen, dat het voor goet ende te goeden wille wort. ghesleten wort ; ende om dat dese specie ofte materiael so seer ge- acht ende gebruyct wert in alle medicynen, hebbe hier van par- ticulier mentie willen maken, als oock om dat het een vande prin- cipaelste handelinge vande Indianen is. Dat 81. capittel 2). Van't tamarinio. Tamarinio wast meest deur gheheel Indien, namelicken in't Waer tama- rinio meest lant vande Gusaratten ende 'tnoorder quartier voorby Goa. wast, ende hoe het met ver- De Malabaren heetent pulij 3), de Gusaratten ende an- scheyden na- der Indianen ambilij 4), de Arabyers tamarindi, overmidts dat men genoemt wort. tamaras in Arabyen zijn, diemen by ons daalen heet, ende om datse de tamarinio anders geen beter gelijckenis weten te gheven als naer de datylen ofte daalen, so noemense die tamarindi 5) (dat is : tamaren ofte daalen van Indien,) waerom vande Portugesen ooc tamarinio genaemt wort, als oock de daalen, die veel in In- dien uyt Arabyen ende Persien gebracht worden, die mede als de Arabyers tamaras noemende. 1) klaarspelen (W.N.T.). 2) Overgenomen uit Coloq. LVII (II, 319, sqq.). 3) D. i. „puli". Zoo ook Tamil. 4) D. i. Mahratsch, enz. „ambali, ambi". Een van de benamingen des booms in 't Skr. is amlika", afgeleid van „amla", zuur ; „amla", tamarindevrucht. 5) D. i. Tamar Hindi, Indische dadel; Dozy-Engelmann, Glossaire p. 347. 150 Fatsoen der De boomen van't tamarinio zijn bynaest ghelijck castanien tamarijn boomen ende ofte note-boomen, die tacken vol van bladeren hebbende, met dicht vruchten. ende sterck hout. Het fruijt vande tamarinio is ghelijck een win- ger lanck, booghsgewijs, hebbende groene schillen ofte peulen van buyten ; ende droogh wesende, worden grauachtigh, hebbende van binnen corlen vande groote van boonen, dewelcke buyten om bedect zijn met het geen datmen tamarinio heet ; cleeft aende Smaeck van handen, want II is lijmachtigh, waer mede alle hare composten in II Annotatio D. Palud. Tamarinden worden vande IEgyptenaren gheheeten derelside 2). Die boomen, daer aen de tamarinden wassen, zijn vande groote eens pruymbooms, met dichte tacken, ende bladerkens ghelijc die mir- thus heeft, ende witte bloemkens gants ghelijc het orangie bloeysel, uyt het midden van welcke comen vier dunne witte draetkens, dat 3) uyt die puelen groeyen, in welcke het saet ende de pulpe is, die wy tamarinden heeten. De bladeren deses booms keeren haer altijt na die sonne, welcke, als zy onder gaet, te samen sluyten ende die pue- len verbergen ende bedecken. Tot Alcayro in die hoven heb is som- mige van dese boomen ghesien, ende ooc een by S. Macarius clooster in die woestyne ,daer geen ander cruyden ofte gheboomten wassen. De Turcken ende YEgyptenaren ghebruycken dese pulpe vele in hee- te siecten ende cortsen ; doent in schoon water ende drinckent. Ick hebbe my selven daer mede eens ghenesen, in Syrien, van een sware cortse. Het is een ghemeene medicijn onder haer luyden, die zy in't reysen door de drooghe woestyne ghebruycken, item teghens pest- cortsen ende andere vuyle cortsen, van bilieuse verbernde humeu- ren, ende teghens hitte der lever ende nieren zijn zy seer goedt. Men mach noch by my sien die gheheele huyskens ofte puelen van de ta- marinden, ghelijck zy daer wassen, als oock de bladeren met die canna fistula 4), van my in iEgypten ghepluct. Die bladeren vande tamarinde boomen worden gebruyct in iEgypten tegens der kinde- ren wormen, ende de jonge puelen, ghelijc oock die van cassia fistu- la, worden vele in lEgypten in honigh van S. Ioannis broodt ofte suycker gheconfytet, ghelijc ick daer groote potten vol van over ghebracht hebbe. 1) Ontijch = ontijdig, „vuil, smerig"; zie W.N.T . De Latijnsche vertaling heeft: „sordid° aspectu". 2) Dit woord is nog niet opgehelderd. Volgens een gissing van wijlen Prof. de Goeje, medegedeeld in de Engelsche vertaling, II, 121, kan het een samenstelling zijn van Perz. ddr, boom, en Arab. al-sajida, vulgo al-sides, de vrouw, d. i. de Maagd Maria. De Annot. van Paludanus is niet uit Orta. 3) Moet dit zijn: daer? 4) Lees cassia fistula. Dit is een in de tropen algemene boom; het vruchtmoes wordt in Indonesia als purgeermiddel gebruikt. Bij Orta behandeld, en wel vrij uitvoerig. I, 193, sqq. 152 Cassia fistula De canna fistula, die ooc veel ghebruyct wert tot purgatien en- goedt tot pur- gatien &c., de andere diergelijcke medicynen, is ooc veel in Indien, .als ooc in ende van waer die meest Cambayen, Syon, Malacca ende die omliggende landen ; ende om comt. datse van ghelijcken in Spaensch Indien ende meer andere plaet- sen is, ende ghenoegh bekent, wil dit over slaen ende andere mate- rien roeren, die minder in kennisse zijn, etc. Annotatio D. Palud. Dese boomen heb is seer vele in JEgypten gesien by duysenden, [ion] insonderheyt ontrent damiata, een seer ghenoechlicke stadt van iEgypten, ligghende op de Nylus, vast op gelijcke maniere als Cam- pen op de Isel, een myle weeghs van de zee. De lEgyptenaren noe- men die cassia chaiarxambar 1). De boomen, daer aen die cassia wast, zijn in alien gelijc onse groote note-boomen, van trunc, tacken ende bladeren, uytgenomen dat die bloemkens gout-geel zijn, ende lieflic van ruec, daer uyt dan groeyen die groote puelen, daer in die cassia is. Men confytet ooc dese II puelen, noch cleyn ende sonder hout wesende. Die JEgyptenaren ghebruycken die pulpe van cassia met slic-suycker ende 't sop van calissihout 2) tegens graveel ende alle gebreken der blasen ende nieren, item tegens hoest ende ambor- stigheyt met agaricus 3) ; oock uytwendigh tegens heete inflamma- tien legghen zy die cassia op. Die meer hier of begheert te weten, lese Mathiolum 4) ende andere medicijns, die op het alder vlytighste de cassia beschreven hebben. Dat 82. capittel 5). Vande myrabolanen. e myrabolanen vintmen in Indien op veel plaetsen, te we- Hoe veel soor- ten in Cambayen, in't landt van Ballagatte, in Goa, in ten van myra- bolanen daer Malabar ende Bengalen. Zijn vijfderley soorten, te weten zijn ende waer- - se van daen die eerste, van de medicynen citrinos 6) ghenaemt ende van de In- comen. dianen arare 7) ; dese zijn ront ; ghebruycken die om de colera met te purgeren ; de andere, diemen noemt emblicos 8) ende die Indi- 1) Eigenlijk Perzisch „chijar-sjambar", Cassia fistula, doch 't woord is ook in ge- bruik bij Arabisch sprekende bevolkingen. 2) zoethout. 2) Agaricus: een soort paddenstoel. 4) D. i. Pietro Andrea Mattioli, een geleerd Italiaansch geneesheer uit Siena, in de 16de eeuw, schrijver van Discordi of Commentaren op Dioscorides. Hij wordt door Or- ta herhaaldelijk aangehaald. 5) Geheel geput uit Orta, Coloq. XXXVII (II, p. 151, sqq.) Vgl. voorts 't uitvoerig artikel Myrobalan in Hobson-Jobson. 6) „Citrino", de vrucht van Terminalia citrina. 7) Kanareesch „arali", Terminalia Chebula. 8) Oorspronkelijk Skr. amalaka", Phyllanthus emblica". 153 anen amuale 1) ; dese ghebruyckense in Indien om 'tleer met te Mirabolanen worden tot touwen 2), ghelijc als de smac 3), ende eeten die oock wel, als zy leertouwinghe noch rijp ende groen zijn, voor apetijt ; die derde heeten de Indi- g.h ebesicht ge- lijc sumac. anen resonualle 4) ende de medicynen indius 5) ; dese zijn acht- cantigh ; de vierde wert vande medicynen genoemt bellericos 8) Verclaringhe vande ver- ende vande Indianen gutij ; dese zijn oock ront ; de vijfde ende scheyden na- leste worden in Indien geheeten aretcan ende vande medicynen men der myra- bolanen, oock quebulus 7) ; dese zijn een weynigh lancwerpigh rontachtigh met van hare ghe- daenten, ende hoecken. waer toe die nut zijn. De boomen zijn bynaest ghelijck pruymboomen, dan hebben verscheyden bladeren, te weten elcke soorte op zijn selven. Zijn in't ghemeen d' een duer d' ander vande groote II ende fatsoen ge- lijc pruymen, dan dat sommige cantachtigh en wat ronder zijn 8), als boven verhaelt. Drie soorten worden alleen in Indien gheacht ende gebruyct vande medicynen, te weten die quebulus, welcke wassen in Cambayen, Bisnagar en Bengalen, die ooc veel in con- Waer sommi- ghe soorten serva gegeten ende vervoert worden, so naer Portugael als ander meest wassen. wegen, desghelijcks de serrinos 9) ende indius, die men oock con- fijt ; wassen in Malabar, in Batecala ende Bengalen ; werden ooc seer vervoert ende ghesleten, en seer gheestimeert. De myrabo- Smaeck der myrabolanen. lanen hebben een smaeck, als zy rijp zijn, by naest ghelijc onrype pruymen ; ende om dat dese materie meest die apotekerye ende medicynen aen gaet, so wil ict daer by laten blyven ; hebbet al- leenlic willen aenteeckenen als een vande gemeen handelingen van Indien, etc. Annotatio D. Palud. Alle dese vijf specien van myrabolanen worden ons uyt Indien ghedroogt toe ghebracht, ende oock sommighe gheconfytet in pekel, 1) Hindi „anivala", ontstaan uit het Skr. „amalaka". 2) bereiden. 3) Ook „sumach" geheeten ; de looiersboom. 4) „Resonualle", bij Orta, II, 155, „rezonwale". Het laatste gedeelte der benaming blijkbaar hetzelfde als „anawala", „rez" lijkt op Skr. recha, purgatie, zoodat „recham- wala" zou beteekenen : purgeer-myrobalaan. 5) D. i. Arab. „hindi", de naam der onrijpe vrucht van de Myrobalanus Chebula; Sanguinetti, Quelques chapitres de meelecine et de therapeutique arabes. 1866, p. 131. 9 Arab. „balilidj", de vrucht der Terminalia Bellerica". Avicenna in een Lat. ver- taling heeft „belilegi". Uit een bijvorm „beliregi", moet Bellerica ontstaan zijn. 7) Arab. „kalballi", de vrucht van de Terminalia Chebula. „Aretcan" een vervor- ming van Skr. „haritaka". 9 W el bedoeld: en andere wat ronder zijn. 2) Waarsch. bedoeld: citrinos. Eng. vertaling (II p. 124) heett: „Cetrinos". 10 154 andere in suycker. Die eerste noemen wij citrinas ofte flavas, dat zijn geele myrabolanen ; dese, hoe geeler hoe beter, naet groen strec- [Iola] kende, dicht, vast, gummues 1) ende met een dicke schorse omgaende, purgeren die maghe van galle ende van de derden-daeghs ende ande- re heete biliuese cortsen ; zijn dienstigh in heete naturen. Die ande- ren noemen wy indas ; dese, hoe swerter hoe beter, purgeren galle ende insonderheydt die swerte galle, zijn dienstigh teghens bevinghe der leden, maken een schoone verwe ende verdryven truerigheyt. De derde wordt geheeten cepule ofte chebul ; dese, hoe grooter hoe beter, swartachtich, nae 't roode streckende, swaer, ende int water sinckende, purgeren fluymen ende pituite, scherpen het vernuft, en- de makent ghesichte claerder ; worden tot ons oock ghebracht ghe- confijt in suyker ofte honich ; stercken ende purgeren also die ma- gen ; ghenesen twater ende zijn goet in veroudede kortsen, verwec- ken oock lust tot eten ende helpen die concoctie. Die vierde noemen wy emblicas ende die vijfste bellericas ; hebben vast een ghemeene operatie als die vorige, die men chebulas heetet, want suyveren het lichaem van die pituite, insonderheyt die hersenen, die nieren ende de magen, stercken het herte, maken lust tot eeten ende stillet bra- ken. Die emblicae worden oock gheconfytet ende gegeten tot den selvighe eynde. Alle dese vruchten purgeren, dan op vele een ander manier als cassia ofte manna ofte diergelijcke medecynen, dan doen sulcks door adstrictie ofte tsamenbindinghe, uytpersende, dat in die partyen is, &c. Die meer hier of wil weten, die lese Mathiolum ende Garciam ab Horto ende ander. IlDat 83. capittel. Van andere speceryen 2) ende kruyderen van Indien. ie spiconardus 3) wast inde contreyen van Sitor ende Man- Ghedaente dor 4) (twelc zijn plecken, die met het landt van Decan van spicanar- dus ende d'om-ende Dely by Bengalen zijn palende), wort gesaeyt ende standigheden wast aen planten van 2. ende 3. spannen hoogh (gelijck aist coorn), daer van. op welcke maniere insgelijcks die aderen, 'twelc het spiconardi is, wassen ; comen ghemeenlijck terstont dicht by der aerde vande wortel uyt, ende worden also to coop ghebracht in Cambayen en- de ander plaetsen, van waer vervoert werden nae alle weghen. Annotatio D. Palud. Die Indiaensche spica sterct die magen, inghenomen ende opge- leyt, ende verteert alle coude affectien. 1) Gummeus = gomachtig? 2) De tekst heeft specyen]. 3) Bij Orta II, 291-297. Zie voor de verklaring van deze term: Van Dam III II p. 7°' 4) ChitOr, een oude rotsvesting in den Rajput-staat Mewar, en Mann., eertijds hoofdstad van Malwa. 155 Het aloe 1), 'twelck die Arabiers heeten sebar 2), ende die Deca- nijns area, die Canerijns cate, comer 3), die Portugesen azeure, Hoe aloe ghe- maect wordt, wert ghemaeckt van't sop van een kruijt, naer dat het droogh is. waert meest Dit kruijt wert ghenoemt vande Portugesen herba baboza 4), dat valt ende meest ver- is quijlcruijt geseyt. Is in grooter menichten in Cambayen, Ben- voert wert. galen ende ander plaetsen ; maer in een eilandt ghenaemt Saco- tora ('twelck leyt byde mont van't Roode Meer ofte estrecho de Mecca) ist seer veel ende 'tbeste van alien. Is een coopmanschap- pe, diemen voert na Turkyen, Persien, Arabien ende oock nae Europa, waer door het self de eyland ooc seer vernaemt 5) is, waer van het aloe gheheeten wort aloes Socotrino, ofte aloes van Saco- tora. [10113] Annotatio D. Palud. Aloe purgeert die maghe van galle ende van taye fluymen, inson- derheyt die gewasschen is, neemt wegh alle verstoptheyden, ver- teert alle rauwe vochtigheyt ende bewaert voor vuylnisse ; behalven dit so sterct zy die maghen seer. Hare cracht wert gesterct met toe- doeninge van pijpcaneel ofte folie ofte note moscaet ; insonderheyt is de aloe dienstigh II tegens dat kooren en die rauwigheyt, ende de personen, die haer maghen vol rauwe vochtigheyt is. Wtwendigh wort zy ooc ghebruyckt, om voortloopende sweren te bedwinghen, ende in ooghen medicynen. Het fruijt ghenaemt anacardi 6) is in veel plaetsen van Indien, te weten in Cananor, Calecut, in't landt van Decan ende op ander Ghedaente plaetsen. De Arabyers heetent balador 7), de Indianen bibo 8), de secnhdeeyddeenvenra- Portugesen fava de Malacca, dat is : boon van Malacca, om die ge- cvswaai maerndu van nera lijckenisse, diet heeft van een boon, dan zijn wat grooter als die wart ende boonen van dese landen. Men ghebruycktse in Indien in meic, te-nuterziione datse gens een corten asem, voor de wormen ende tot veel ander din- ghen. Alst noch groen is, makender achar af, te weten ghesouten in azijn gheleyt, ghelijc zy meest alle fruyten ende speceryen doen, als ick op veel plaetsen gheroert hebbe. 1) Bij Orta, I, 23-36; Kier zeer bekort. 2) Arab. „as-sibar", waarvan 't Port. „azevre", Dozy—Engelmann, Glossaire, p. 35. 8) Misschien uit Skr. „kumari", Aloe perfoliata. „Area" en „Cate" ? Dit laatste lijkt op Hind. „kath", extract van de Acacia Catechu, maar niet, voor zoover ons bekend, van de Aloe. — „Area" onverklaard. 4) Van Port. „babar", kwijlen. 5) D. i. vermaard. Zie Kiliaan. 6) Al 't volgende ontleend aan Orta in Coloq. V. 7) Arab. beldder of balddher (Ainslie, Mat. Indica, II, 317). 8) Volgens Aant. op Orta, I, 67 een woord gebruikelijk in Port. Indie, en te Born- bay als bibba. 156 Annotatio D. Palud. Dese vruchten hebben hare namen becomen van de ghelijckenisse ende de verwe, die zy hebben van't herte, insonderheydt droogh wesende ;groen ende aen die boomen noch hanghende, ghelijck ick in Sicilien op den bergh 2Ethna gesien hebbe, zijn zy ghelijc onse groote boonen ; worden inghesouten als die olyven, ende zijn be- quaem om te eeten. Sy hebben een sop in haer, dick als honigh ende root als bloedt, 'twelck goedt is teghens vlechten 1). Wat belangt die bereyde myrabolanen 2), zy verwermen ende verdrooghen, zy stercken die memorie, hersenen ende zenuwen ; scherpen die sinnen ende zijn goet teghens coude affectien des hoofts. Het calamo aromatico 3) heetmen in Gusarate vaz 4), die Deka- nijns vache 5), die Malabaren vasabu, die Malayen daringoo 6), Waer den ca- in Persien heger 7), ende in Cuncan, welcke is 'tlandt van Goa en- lamus aroma- ticus wast en- de daer ontrent noordewaerts aen, heetent vaycan, die Arabyers de waer toe cassab ende aldirira 8). Wordt ghesayt op veel plaetsen in Indien, by nut is. als in Goa ende 'tlandt vande Gusarattes in Ballagatte. Daert ge- sayt is en zijn II wasdom heeft, en heeftet gheenen rueck dan alst Remedie voor uytghetrocken wordt. Die vrouwen ghebruyckent veel in Indien vrouwen sieck- ten etc. voor de siecte vande moeder, item voor de crancheyt vande ner- ven 9), ende oock wert veel verbesicht aende peerden ; inden tijdt, alst koel weder is, ghevent die peerden des smorgens teeten, ghe- stooten ende te samen ghemenght met loock, comijn, sout, suyc- ker ende botter. Dese recepte heetense arata 10) ; twelcke altoos Peerde dranc. in Indien ghebruyckt werdt voor de peerden, daer zyse naer heur seggen groote deucht met doen. Het calamo aromatico is den stam ofte 'triet van't cruydt, waer van het binnenste een spons- Ghedaente achtige materie is van een geelachtighe coluer, ende die wortel van calamus. van dit cruyt en dient nieuwers toe, dan alleenlijck den stam ofte 'triet met het binnenste. 1) Middeln. vlecht(e): naam van een huiduitslag, dauwworm. 2) Wat Myrobalanen hier te doen hebben, is moeielijk te zeggen. 3) Wat hier van dit gewas, Acorus calamus, Linn., gezegd wordt, is geput uit Orta, I, 141, sqq. 4) Uit Skr. vachd; waaruit ook Malay. vas'abu, Tam. vas' ambu. 5) Als Dekkhansch (Hind.) geeft Orta bache, d. i. Hindi en Bengali bacha, back. 6) Mal. dieringau, Jay. deringo (daringu is Ambon Mal.). 7) Lees „Eger". 9) Arab. kasab al-dharirah". 9) Betekenis hier? ") „Arata" ? Misschien bedoeld een jonger vorm van Skr. „arista", dat o. a. de naam is van een geneeskrachtige mixtuur, en tevens beteekent „ongedeerd, veilig"; „arista-cayyd" is „kraamkamer", omdat de kraamvrouw daar tegen booze invloeden beschermd wordt. 157 {102a] Annotatio D. Palud. Wat het oprechte calamus aromaticus zy, beschrijft mijn singulier heere ende vrient Carolus Clusius in zijn gheleerde Annotatien op Garciam ab Horto, int 127. bladt, die ick seker stucxkens daer of ghegeven hadde, uyt )Egypten mede ghebracht, al waert in grooter menichte ghevonden wort, en oock veel ghebruyckt ; zy noement cassab elderira. Is een dun riet, noch versch zijnde bleeck golt geel van coluer, met vele knopkens, ende splinterigh int breken, van bin- nen sponsachtigh, ghelijck spinnewebben, wit, ende tay int kauwen ende tsamen treckende, met eenighe scherpe bitterheyt, alsmen noch by my sien mach, ende veel uyt lEgypten becomen mach, die het in hare driakel 1) doen ende anders oock veel ghebruijcken om't water ende die stonden te dryven, &c. Die costus, welcke die van Arabien noemen cost ofte cast 2) ; Verscheyden die Gusaratten van Cambayen vlpot 3)e van 4) costus, na me n , , ende die Malacca puchovan alwaert veel verhandelt wort, als ooc na Chyna ende ander we- waer 'tselve van daen ghen ; het comt vande plecken van Sitor ende Mandor, boven ver- comt. 0I157> haelt, II daer die spiconardi van daen comt, van daer wert het ghe- bracht nae Cambayen ende Indien ende also vervoert nae alle weghen. Zijn boomen by na ghelijck vlier-boomen ; heeft witte Ghedaente bloesemen van een seer stercke rueck. Het hout ende die wortelen evnadne wcosateurst verhandelt is de costo ; is een groote coopmanschappe nae Persien, Arabien w ende Turckyen, alwaert in groote menichten verbesicht ende ver- handelt wert. Annotatio D. Palud. Van costus hebbe is veelerley specien, die Indische, beschreven van Garcia, met alle hare teeckenen, die Arabische ende Syrische, ooc met hare eygenschappen ende teeckenen, noch daer toe een an- der soorte, die de ghedaente van genghber heeft. Die Indische is de beste van alien ; verwermt, drijft het water ende die stonden, suy- vert die onreyne moeder, ingegeven wesende ofte daer mede ghe- stooft zijnde, ende maect bequaem, te ontfanghen ; is goet tegens beten der slanghen, tegens borst pijn ende wormen, &c. Die cubeben 5), also ghenaemt vande Arabien, ofte quabeb 6), 1) Deze vorm voor triakel wordt ook opgegeven bij Kiliaan, die „drieaeckel" en „dieriaeckel" kent, maar niet „triakel". 2) Aan de Costus heeft Orta zijn Coloq. XLII (I, 256-267) gewijd. Hieraan is 't volgende ontleend. Arab. „kost" uit Skr. „kustha". 3) Lees : Uplot, zooals Orta heeft. Uplot is te verklaren uit Skr. „upalo(a", dat omschreven wordt met „kostha" zonder twijfel een fout voor „kustha", want Skr. iota en fakalota zijn plantennamen; dus is noodzakelijk upalo(a ook de naam van een plant. 4) Mal. „putjuk" is volgens sommigen Costus Indicus, volgens anderen Laurus of Melissa. Eigenlijk is Mal. „putjuk", Jay. „putjuk", uitspruitsel, zoodat de toepassing op meer dan een plant begrijpelijk is. Zie Hobson-Jobson, s. v. Putchock . 5) Naar Orta, I, 287, sqq. 6) Arab. „kababah". Hind. „kabab chini", Chineesche cubebe. 158 ende van alle d'ander 1) Indianen cubachini ofte cubabchini ge- Waer cubeben naemt, door oorsake, datse die Chinen eertijts (eer die Portuge- wassen. sen in Indien waren) plegen te brengen uyt het eylandt Java, van Sunda, alwaerse wassen, en anders nieuwers 2) ; alsdoen hadden de Chynen die navigatie van geheel Indien, haren handel dryven- de op alle plaetsen van Orienten met alle coopmanschappen, so Hoe de cube- wel op't vaste landt als op die eylanden. Die Javen, welcke zijn ben wassen. die inwoonders van daerse wassen, heetense cumuc 3). Wast, al- Listighe prac- leens als die peper, teghen eenen boom op, ghelijck clif. Die bla- tiken. der In- dianen om den den zijn by naest als die peperbladen. Wassen met boskens, ghe- cubeb in ander lijck die peper, maer elck greijn heeft een steeltgien, daert aen landen niet na geplant te heb- hanght. Die Javen houdent in so grooter estimatie, dat zyse niet ben. en vercoopen sonder eerst eens opghesoden te wesen, om datse de vreemdelinghen, diese vervoeren, niet en souden nae planten. Wor- den seer ghetrocken ende verhandelt, naemlijcken onder die Moo- Waer toe de ren, diese in de wijn doen om haer te verstercken in Venus spel, Mooren ende Indianen de waer toe sy seer goet ghehouden worden. Ende die Javen ge- cubeb ghe- bruijckense veel teghens die vercoutheyt vande maegh ende ander [102b] bruycken. sieckten. Annotatio D. Palud. Cubeben zijn vruchten ghelijck peper, dan wel so groot ; die beste werden ghehouden die dicht, vol, swaer en scherp zijn, doch minder als die peper, een weynigh bitter ende seer aromatijck, nae 't soet strec II kende. Die cubeben verwermen ende stercken die maghen, welck slap is van vuylicheyt ofte winden, suyveren die borst van taye slijm, stercken die milte, verdryven winden ende zijn voorder- lijck tegens coude sieckten van die lijf-moeder ; langhe met mastic gekaut, suyveren die hersenen van fluymen ende stercken die self de. Die bladen, diemen noemt folium Indum, die de Indianen hee- ten tamalapatra 4), sijn bladen ghelijck oraengie bladen, dazi, wat Ghedaente, scherper, doncker groen, hebben drie aderen tot het eynde toe, smaeck ende rueck van fo- een in't midden ende twee aende zyde, te weten aen elcke zyde lium Indum. een ; hebben eenen schoonen rueck, by naest ghelijck giroffel-na- ghelen. Den boom, daer zy aen wassen, is van goeder grooten; wassen altoos aende cant van eenighe lacken, meeren ofte wate- ren ; zijn op veel plaetsen van Indien, maer meest in Cambayen. 9 ! . 2) Niet juist; de cubebe komt in de Oostindische Archipel over een groot gebied voor 3) Mal. „kemukus", Jay. „kumukus". 4) Skr. „tamalapatra", d. i. Xanthochymus pictorius Roxb. Wat Van Linschoten en Paludanus hierover zeggen, is ontleend aan. Orta, I, 343-348. 159 Die Indianen ghebruijcken dese bladen veel, want worden met Folium Indum - g eh e el e balen vervoert ende verhandelt. Se hen , datse goet zjn i re en t asemv voor om wel te wateren, ende teghen den stinckenden asem. Oock de andere ghebreken. legghense tusschen die cleeren, lakens ende lywaet, want be- schermt het vande wormen. Affirmeren, dat het in als dient als die spiconardi. Annotatio D. Palud. Die Latinisten hebben haren naem ghenomen van het Indiaensch woort tama lapatra ende noement malabatrium, die Arabiers cade- gi Indi 1), dat is : Indis blat. Wort oock veel tot ons ghebracht, in- sonderheyt tot Venetien, ende ghebruijckent om dat water te dry- ven ende de magen te stercken, alsoock den asem, die stinckt, te verbeteren, &c. Die galanga 2), welcke die Arabien noemen calvegian 3), is Onderscheyt der tweederley tweederley, te weten een soorte, die cleijn ende welrieckende is, die galangaen en- in Indien uyt Chyna ghebracht wort, ende van daer na Portugael de van beyder waerdigheden ende ander wegen vervoert. Dese soorte wert in China gheheeten- ende waer toe die ghe- lavandou 4). Die ander soorte, die wat grooter is, wert ghevonden bruyckt wor- den. in't eylandt Java, ende wordt vande Javen gheheeten lanquas 5). Dese en is van so goeden rueck niet als die eerste van Chyna. Was- sen aen 11 cleyne planten (een span ofte twee hoogh vander aerde) van zijn selfs sonder gheplant te worden ende in Java is de groot- ste plant, vande hooghte van vijf spannen. Heeft bladeren ghe- lijck het scherp ofte yser van een spies, met een witte bloesem, de welcke saet voort brenght, al hoewel men daer niet met en saeyt, dan in Indien hebbent in sommighe hoven geplant voor curieus- heyt, ende gebruijckense in salaet ende in sommige medecynen, te weten die vroevrouwen (diemen in Indien dayas 6) heet). Ten Hoe den ga- langa gheplant vast niet van't saet, dan vande wortel, die gheplant wort, gelijck ende verhan- delt wordt. die genghber. Zijn groot ende lanck, heeft knuijsten ghelijck als riet. Is een medecyne, die in Indien tot veel dinghen ghebesicht wert, ende oock wel vervoert na alle weghen. 1) Bedoeld: Arab. „sadhadji hindi". Voor Malabathrum zie Hobson-Jobson s. v. 2) Naar Orta, I, 353, sqq. 8) Verknoeid uit Arab. „chalandjan", Dozy—Engelmann (Glossaire, p. 271). In een laat Sanskrit-boek over geneeskunde komt de naam „kulafija" voor, doch het is zonder twijfel een vreemd, waarschijnlijk Indonesisch woord. 4) Deze uitdrukking is ons onbekend. 5) Onjuist; langkwas (lengkuwas) is Maleisch; laos Jay. ,lahwas Oudjay. ,kalawas (halawas) Bataksch, ladja en langkuwasa Makassaarsch. 6) Eigenlijk Perzisch „dajah". 160 Annotatio D. Palud. Galanga zijn wortelen met vele knopkens, inwendigh ende uyt- [103a] wendigh root, aen die knopkens omgecromt, welrieckende ende scherp van smaec, van rueck ende ghedaente ghelijck die wortelen van cyperus, waeromme zy van sommige voor cyperus van Babylo- nien ghehouden wort. Zy verwermt ende drooght inden derden graet ; daeromme so sterct zy die maghe, ende neemt dese pyne, van winden of to koude comende, wech ; zij verdrijft den stinckenden asem, gheneest cloppinghe des herten, ghedroncken wesende met het sop van weghe-bla deren ; zy geneest colique, die van winden oorspronck hebben ; is ooc goet teghens windighe ghebreecken van die lijf-moeder, sterckt Venus handel, verwermt de nieren ende da- ghelijcks een weynigh des morghens ghegheten beneemt hooft-pyne, die langhe gheduert heeft. Dese en diergelijcke andere cruyden ende specien zijnder noch Veel cruyden veel andere in Indien ende op die plaetsen van Orienten, wiens na- in Indien, die niet verhaelt men ende eygenschappen my onbekent zijn, om datse niet soo werden, om ghemeen ende onder den ghemeenen man bekent zijn, dan alleen- datse hier te lande van't lijck vande medicynen, apotekers ende herbaristen, waeromme ghemeene volck onbe- alleenlijck hebbe mentie ghemaect van die onder de gemeene In- kent zijn. dianen bekent zijn ende daghelijcks verhandelt worden, waerme- de dese materie belangende voleyndt, concluderende 'tghene die speceryen, drooghen ende die medicynen aengaende is. II Dat 84. capittel. 1) cleyne ende groote sifters perolen, die daer door vallen, hebben haren prijs, ende daer naer vercocht. een ander sift met wat grooter gaten, ende de perolen, die daer door vallen, hebben wat hooger prijs, ende so voorts opwaerts tot seven of to acht toe. Het cleyne tuych, die gheen perolen en mogen verstrecken, heetense alioffar ; dese vercooptmen met die Waer toe oncen, ende werden gebesicht inde apotekerye ende medicynen, tcleyne re- fuys van peer_ waer toe veel naer Portugael ende Venetien ghevoert werden, en [104a] len ghebruyct zijn seer goet coop. Om de perolen schoone coluer te gheven, soo wordt. nemense in Indien rijs, qualick ghestooten 3) met sout, waermede 1) Hier: effen, glad. 2) „Cheripo" ; volgens de Aant. op Coloq. II, p. 128 heeft Ribeiro hiervoor chipe, terecht gelijkgesteld met Tam. chippi (s'ippi), schelp. 3) Men kan achter „ghestooten" ook een komma aanbrengen, wat een lichte wijziging van betekenis geeft. 163 wryvense wel, ende worden daer soo schoon met als cristal, en Hoemen de peerlen schoon blyven seer goedt ende claer. coluer gheeft. Daer is noch een ander soorte van oesteren, die de Indianen heeten chanca 1) ende de Portugesen madre perola ofte peerle- Van peerle- moeder, hoe moeder, ende zijn vande schulpen, diemen by ons noemt enck- men die ver- hoorns 2), welcke lustigh weten te bereyden ende te reynighen, handelt ende ghebruyct. datse veel ghetrocken ende naer Portugael ghebracht werden om uyt te drincken ende voor een cieraet te houden, principalic die van Chyna en Bengalen comen, sommighe vergult ende met an- dere colueren ende loofwerck en figuren ghewrocht, als wy daghe- lijcks wel sien van die altemets herwaerts over ghebracht werden. Men maeckter oock in Indien veel dingen af, als schrijftorien 3), tafelen, boffetten, ticktac-berden, dooskens, staffen 4) voor de Veel fraye dinghen van vrouwen inde handt te draghen, en duysent ander diergelijcke peerlemoer dinghen ende curieusheden, die al ingheleyt ende bedect zijn met ghemaect. dese chanco ofte peerle-moeder, dat seer fray om sien is en seer meesterlijck en curieus ghemaect, en zijn in Indien seer gemeen, Arm-ringhen ende andere soo datter nauw woonplaets in Indien en is ofte zy hebben daer juweelen van jet in, dat met peerle-moeder ghewrocht is, ende wert ooc veel peerlemoer ghemaeckt om vervoert, soo naer Portugael als naer ander weghen, maer in In- staetlijcke dochters voor't dien wertse meer ghegasteert 5) ende ghesleten als in geen we- byslapen te vereeren. ghen, want de Indiaensche vrouwen, principalijc in Bengalen 6), plaeghen manillien oft armrin 11 ghen om d'armen te dragen, te weten, die eerlicste 7) ; ende men en mocht niet een maecht haer maechdom benemen, die van staet ende eerlick was, ofte zy moes- Fraye dingen van schiltpad- te van dese peerle-moeders ringen om d'armen hebben, 'twelc den schilden noch veel hedens daeghs onderhouden wort, waer door het veel gemaect. versleten wordt. Die schiltpadden zijn in Indien oock in grooter menichten, van 1) Skr. „cankha", Hind. enz. „sankh", Turbinella pyrum, Linn. of Torbinella raga. Vgl. Hobson- Jobson s. v. Chank. 2) Wij zeggen thans „kinkhoorn". 3) Hier heeft de Lat. vertaling „capsae", kistjes voor schrijfrollen, terwijl ze Ie stuk p. 42 „pyxides" had. Orta, II, 123 waaruit de Holl. tekst gevloeid is, heeft : „cofres e mesas e contas". 4) „Staffen" geeft de Lat. vertaling weer met „scipiones", alsof het een my. van staf ware. Orta t. a. p. heeft „Contas" d. i. rozekrans, paternoster. Of zou Van Lin- schoten 't Port. woord misverstaan hebben ? In alien gevalle zijn de woorden „voor de Vrouwen in de handt te draghen" een toevoegsel van hem zelven. 5) Hiervoor heeft de Lat. vertaling :„expetitae", dus „gezocht." Port. gastar is echter „verbruiken". 6) Hier wordt Bengalen dus 66k bij „Indie" gerekend (Vgl. Ie stuk'. 48). 7) D. i. van fatsoenlijken huize. Toevoegsel van onzen Schrijver. 164 wiens schilden maken veel curieusheydt, als kammen, kopkens, Van dese schalen om uyt te drincken, schyven om met te ticktacken ende schiltpadden machmen een veel ander dierghelijcke dinghen, ende weten het een schoonen kam sien by doctor Palud., ende blinckenden coluer te gheven, dat een lust om sien is, ende als is hem me- wort in Indien in meer weerden ghehouden als die peerle-moeder de gebracht hebbe. om zijn schoonigheyt ende fraye coluer, die't heeft. Dat 85. capittel. Vande diamanten. De diamanten, die de Arabyers ende Mooren noemen almas 1) ende de Indianen van daer de diamanten groeyen yraa 2) ende die Malayen, al waerse oock ghevonden werden, Waer de dia- itam 3) ; zy groeyen in 't land van Decam, achter Ballagatte, by manten groey- en ende wat de stadt van Bisnagar, al waer zijn twee ofte drie berghen, daer- soorte voor mense graeft, welcke de coningh van Bisnaguar groot profijt doen, den coningh eyghen zijn. want doeter scherpe wacht houwen ende heeftse verpacht, midts dien dat alle diamanten, die over de 25. mangelijns 4) weghen, zijn daerenboven voor de coningh ; elcke mangelijn zijn 4. greynen in 't gewicht, ende so jemant ghevonden wert, die de selfde ver- berghen, werden op lijf ende goet gestraft. Daer is noch een anderen bergh in 't landt van Decam, die ge- naemt wort Roca Velha 5), dat is soo veel als die oude rootse. Van [10413] Waer de hier comen de beste diamanten, ende werden tot den meesten schoonste dia- prijs vercocht, en de diamantslypers en juweliers en oock de In- manten ghe- vonden wer- dianen wetense seer lichtelijck t'onderscheyden en te kennen. den ende waer die te coop Dese diamanten werden veel ghebracht te coop op een merckt, comen. die ghehouden werdt in een stadt, ghenaemt Lispor 6), welck leyt in If. 't selfde landt van Decan, tusschen Goa ende Cambayen 7), 0164> al waer gaen die Banyanen ende Gusaratten van Cambayen en coopense op en brenghense naer Goa ende ander weghen, en zyn- der seer subtijl op, so dat haer gheen juwelier avantagie en heeft, maer bedrieghen dicwils den besten juwelier vande Christenen. 1) Arab., Perzisch, Turksch, uit Grieksch docitiag. Over diamanten handelt Orta uitvoerig II, 195, sqq. Daaraan ontleend dit Cap. 2) Skr. „Ma". 3) Lees: intern, uit Jay. hintgn, een zgn. Krama-vorm van hind. 4) Kanareesch en Tamil „manjadi", Telugu „manjali". Vgl. Hobson-Jobson, s. v. Mangelin. 5) Rocha velha, in de hedendaagsche spelling; de tekst van Orta heeft Roca velha 6) D. i. Elichpur, in Berar. 7) Slechte plaatsaanduiding. Het ligt oostelijker. 165 In dese voorseyde Roca Velha vindtmen diamanten, diemen Plaetse, daer- noemt nayffes 1), al ghesneden, die also vande nature geprocreert mecnkengaetsuleepr-en werden. Men houtse in meerder estimatie als d' ander, principa- vaiinamdtanten licken vande selfde Indianen. Inde estreycho ofte enghte diemen heet Tanjapura 2), een landt by Malacca, aen d'een zyde, is ooc een oude rootse, diemen oock Roca Velha noemt, daermen desghelijcks veel diamanten Waer cleyne vindt, die seer excellent zijn ; zijn cleyn, maer seer goet, dochderiladme asnwtaerne swaer van ghewichte, 't welcke goet is voor den vercooper, maer ghevonden worden. niet voor den cooper. De diamanten werden ghegraven ghelijc het goud inde mynen, en daermen het een jaer graeft de diepte van een mans lenghte, op die selfde plaets vintmen binnen drie ofte vier j aren weder di aman- Somtijdts dia- ten, die daer telcken weder aengroeyen. Men vindt somtijts dia- moaonetnendev2arolo manten van 100. ende 200. mangelijns en meer, maer seer weynigh. dat n is lvi janns 2800 Daer is noch een ander steen, diemen heet topassio, welcke van greynen, ghe- coluer by naer den diamant ghelijc is, doch is donckerder, ende vonden. is van minder estimatie ; men vinter wel, die van groote valeur zijn in hare qualiteyt ; werden oock ghegraven als de diamanten, op veel plaetsen van Indien. Daer zijn oock witte saffyren en robynen, diemen altemets qua- Topassio is lijck kan uyt de diamanten onderscheyden, dan die vande goede en gdhelialcakmma nateern ende geexpermenteerde juweliers en diamant-slypers ghesien en- so goedt niet. de gheoordelt werden. Men vint op veel plaetsen van Indien een Witte saffyren materiael by naer als bergh cristal, evenwel en is gheen, want men ednendedriaombyannen in Indien gheen cristal en heeft 3), noch op gheen plaetsen van ten gheiciret seer. Orienten ghevonden werdt ; dese materiael wert ghenaemt be- rylo 4) ; heeft weynigh differentie van't cristal; wort veel ghe- Materie, zijn vonden in Cambayen, Pegu ende Seylon. Zy maken daer veel dd ee aen ncristalta n gi dinghen af, pater nosters, signetten ende andere duysent cu- seer ghelijck. rieusheden, die zy aende Christenen vercoopen ende oock sells ghebruycken. I) Spaansch naife is de ruwe, ongeslepen diamant. Het woord stamt uit Lat. „nati- vus", Fransch „naif". 2) D. i. Tandjong-pura in Z. W. Borneo a). Op de kaart van Van Linschoten staat onjuist Taiaopura. Deze plaats wordt ook vermeld bij Barros, Dec. IV, VI, 19 (1615 p. 310). 3) Wel degelijk komt in Indie bergkristal voor; de gewone Skr. benaming is „spha- tika". • 4) Port. „beryllo", uit het Lat. „beryllus", Grieksch iliievaog, dat ontleend is aan een Prakttvorm van Skr. vaidiirya". a ) Waarschijnlijker in dit verband lijkt tnij Tandjoengpoera ten N.W. van Medan. I 66 11 Dat 86. capittel 1). Vande robynen, spynellen, granaden, esmeralden ende andere edele ghesteenten. Onderscheyt e robynen zijn veelderley, ende die beste zijn diemen heet der veelderley robynen, ende carbunckels, welcke zijn de robynen, die over de 25. qui- welcke de bes- te zijn. laten 2) passeren, welcke weynigh ofte seer selden ghe- vonden worden. De beste robynen, die de beste coluer ende wate- ren hebben, heetmen in Indien tockes 3), welcke zijn ghelijck die carbunckelen. Daer zijn ander, diemen noemt ballax 4), welcke zijn wat minder van prijs als die eerste ; zijn van coluer rosach- [105a] tigh. Daer zijn ander, ghenaemt espinellas 5), die hebben de co- luer vierachtigh ; dese zijn minder gheestimeert als die twee an- dere soorten, want en hebben die rechte wateren vande robynen niet. Daer zijn ooc robynen op veel ander manieren; men vinter, die witachtigh zijn, welcke sommighe diamanten ghelijck zijn, als boven gheseyt is ; andere zijn van coluer incarnaet ofte by- naer ghelijc witte kriecken, die rijp zijn ; men vint robynen half wit half root, sommighe half robijn half saffijr, ende noch andere duysent dusdanige soorten; d'oorsake daer van is, als dat inde steenrootsen ofte Bergen, daer zy groeyen, is haer eerste coluer wit, ende daer naer werdense door de hitte vande son ghecureert en tot perfectie en rijpigheydt ghebracht ; ende als zy recht vol- comen rijp zijn, dan zijnse van coluer root ghelijck die carbuncke- len ende tockes, boven verhaelt ; ende jet ghebreeckende vande rechte rypigheyt, en datse to vroech werden uyt ghegraven, zijn hare colueren van diversche manieren ende ghelijckenisse, als bo- ven verhaelt ; ende al wat zy minder zijn vande rechte roodigheyt vande tockes, zijn minder van prijs en valuer ; evenwel naer dat zij schoon en perfect zijn, worden gheacht en gheestimeert een Steenen, diejegelick in zijn qualiteyt. De ghene, die half saffijr en half robijn 1) Dit Cap. is getrokken uit Orta, II, 215-225. 2) Nederl.: karaat. 3) Orta, II, 218 heeft „toques". De herkomst van 't woord is onbekend. 4) „Balachsj", is een volksuitspraak van „Badachsj". Deze robijnen worden zoo ge- noemd omdat zij komen uit de mijnen in de districten aan den Boven-Oxus, onderwor- pen aan Badachsj an. Zie Hobson-Dobson, s. v. Balass. De Spaansche vorm is „Balaja", Fransch „Rubis balais" (Dozy-Engelmann, Glossaire p. 234). 5) Edelsteen, meestal rood, maar ook wel bruin, blauw, groen of zwart van kleur, hoof d- zakelijk bestaande uit magnesium-aluminaat. 167 zijn, die de Indianen noemen nilcandi 1), welck is te segghen half half robijn en- saffijr en half robijn, is daerom, II dat die robynen ende saffyren zdinhaelnf ds: f hoe groeyen altemael in een rootse, waer van zy dickwils aen malcan- dat by court. deren half een en half ander ghevonden worden. De robynen wer- den vande Arabyers ende Persianen gheheeten iacut 2), ende van- de Indianen manica 3). De saffyren zijn tweederley, te weten van coluer doncker blau Tweederley en d'ander licht blau ; die iacinten, granaden ende robassen 4) ziin saffyren. oock soorten van robynen, doch seer weynigh gheacht ; die Indi- anen heetense geel ende incarnate robynen, en alsoo voorts, naer datse van coluer zijn. Dese iacinten, granaden ende robassen zijn Plaetsen, daer in soo grooter menichten in Cananor, Calecut ende in Cambayen, jrobassen a si n t e n e snod e so datmen die op alle mercten ende hoecken vande straten te coop veel z2i(j)n, dat-our menheeft by gheheel corgias 5), elcke corgia zijnde 20. stucks, ende een of t.we gheven die corgia om een stuyver ofte twee ten hooghsten, soo p sctouoyvters veel als men begeert, ende is te verstaen vande cleynste soorten. De saffyren en zijn van so grooter estimatie niet als de robynen, doch is oock een vande precieuste steenen naer de diamanten ende robynen. De robynen, saffyren ende die andere ghenoemde stee- Waer de ro- nen groeyen ende worden ghevonden inde rootsen als diamanten ; saffyren rne nengdee_ comen uyt Calecut, Cananor ende van veel plaetsen van't landt denvondenende van Bisnagar, ende die meeste uyt het land van Seylon, welcke welck de bes- wel vande beste zijn ; maer die van't landt van Pegu werden voor te zijn. de fijnste gheacht, al waerder seer veel zijn. De esmeraulten 6), die de Indianen heeten pache 7) ende de Arabyers samarrut 8), dese en zijnder gheen in geheel Indien, hoewel men seyt, datter Waer de esme- sommige gevonden worden, maar weynigh, en seer selden ; wer- re an u el tnedne waerry - den daer veel ghebracht van Cayro uyt IEgypten, diemen ooc beet :ny dbe e gg eh sel ee rtte n orientales ; dese werden in Indien veel gheacht, om dat daer wey- werden. nigh zijn. Van Spaensch Indien wordender oocic veel ghebracht, 1) In 't Skr. is „Tina" een naam voor saffier ; „candi" is hierbij onduidelijk; mogelijk hangt het samen met Skr. „khakicla", gebrek in een edelsteen. 2) Arab. „jakat". 3) Tam. „manikkam", uit Skr. „manikya". 4) Frans rubace, rubis d'une couleur claire (Littre, Dictionnaire de la langue fran- caise), Port. robaz (verouderd), Sing. risbhas. 5) Portug. „corja" een woord voor twintigtal, misschien van Indischen oorsprong; zie Hobson-Jobson, s. v. Corge. Orta, II, 217, drukt zich aldus uit : „Rubins de coma que he tanto dizer como comprados 20 a vinte. 9 = stnaragden. 7) Malay. „pachcha", eig. groen. 8) Arab. Perz. „zumurrud." . 168 ende veel ghevoert naer het landt van Pegu, al waer zy seer ghe- [10513] sleten werden en veel geestimeert, so datter veel Venetiaenders (die derwaerts getrocken zijn met esmeraulden, ende die ghewis- selt aen robynen) rijck met gheworden zijn, om datmen aldaer de esmeraulden liever heeft als de robynen. Alle dese voorseyde ghe- steenten werden oock veel ghebruyckt inde apotekerie II ende medicynen. Waer de tur- Die turkoysen worden ghevonden in Persien by groote menich- koysen met menichten ten, ende comen altemet in Indien over Ormus by hondert pon- ghevonden ende verhan- den teffens, te weten met aerde met al ; werden in Indien wey- delt worden. nigh gheacht, want die Indianen ende Portugesen en draghense niet veel, maken daer weynigh werck af. De j aspe is seer veel in't landt van Cambayen, maer van weynigh estimatie ; zy maken Waer de jas- daer in Cambayen schottelen ende coppen af ; is van coluer groen pis, crysolita ende amatis- ghelijck die esmeraulden. De crysolita ende amatisten zijn veel ten meest in't eyland van Seylon ende Cambayen, en in Ballaggatte. Den groeyen. steen ghenaemt alakecca 1) wert ooc genaemt bloet-steen, want Steenen, die stempt 2) metter haest het bloedt, ende ander steenen, diemen goet zijn voor bloetstempen noemt melck-steenen, want is goet voor de vrouwen om melck ende vrouwen soch te ver- ofte soch te geven. Dese en dierghelijcke steenen zijnder in groo- meeren. ter menichten in Cambayen ende Ballagatte, en brengense tot Goa te coop. Zy maken daer pater-nosters, signetten, ringen en ander duysent curieusheden af ; werden veel gheacht, want een singnet van dusdanigen steen ghelden twee ende drie pardauwen Veel bernsteen 'tstuck. Men vint in Cambayen oock seer veel alambre ofte barn- in Cambayen. steen, waer van zy oock veel ringhen ende paternosters en ander dierghelijcke dinghen maken ; wordt veel ghesleten. Daer zijn oock steenen, diemen by de Portugesen olhos de gato heet, is soo veel te seggen als catten ooghen (welcke die agato is) om de ghe- Den ag in lijckenisse, die zy daer van hebben, en zijn vande selfde coluer steen, n Duyts 8) cat- ende fatsoen. Comen uyt Cambayen, maer de beste uyt Seylon ten oogen ghe- seyt, comt uyt ende Pegu. Worden weynigh naer Portugael ghebracht, want en Cambayen, Pegu ende zijnder niet seer gheestimeert, ende oock om dat zy meer in In- Seylon. dien ghelden als in Portugael, want de selfde Indianen houdense in grooter weerden, principalick die Chynen, al waer zy veel ghe- voert ende beter gheacht en vercocht werden als eenighe ander ghesteenten. De Indianen seggen, dat dese steen een proprieteyt 1) Arab. „al-'akik", kornalijn. 2) steipt. 3) d. i. N ederlands. 169 en virtuyt heeft eenen te conserveren inde rijcdomme, dien by be- Vande sonder- sit ende heeft, ende datse niet sal verminderen, maer wel ver- ldi ineg den nvirtuyt, ag ae meerderen. De seylsteen, die de Portugesen noemen pedra de ce- hebben soude var 1), wort in Indien op veel plaetsen ende seer veel ghevonden ; die Indianen seggen, so wie datse ghebruyckt dagelijcks een wey- nigsken in 't eeten, datse een 2) onderhout inde jeucht, sonder wesen van out te krygen, waer door de coningen ende groote heeren van Indien ghebruycken, daer potten ende vaten of te doen maken om haer eeten in te koken om, so zy ghelooven, hare jeucht daer met te onderhouwen 3). (II 68> II Dat 87. capittel 4). Vanden steen bezar ende andere tegenfenijn. e steenen, diemen noemt bezar, welcke comen uyt Persien, van 't land ofte provintie ghenaemt Carrassone 6), ende [106a] ooc van andere plaetsen van Indien, groeyen binnen inde Hoe de bezar- maegh van een schaep ofte boc, ende is ghewassen op een dun ssteepen c ha pen in ende stroyken, 'twelcke in't midden leyt, al waer den steen om groeyt 6), bocken ma-ghen wassen. alsmen dickwils by experientie het stroyken daer in vint. Den steen is seer slecht ende glat van buyten ; van coluer doncker groenachtigh. Dese bocken worden vande Persianer ghenoemt pazan, waer om heeten den steen pazar 7), ende de Portu- Redenen, gesen ghecorrumpeert bazar ofte bezar, ende de Indianen :TX rnTe zts e pedra do bazar 8), welc is so veel als merct-steen, want bazar on- ghenoemt is. der die Indianen is te beduyden merckt 9) ofte plaets, daermen alle eetbare 10) spysen veyl hout ende vercoopt ; om die self de oor- 1) Port. pedra de cevarde: magneet. 2) iemand. 3) Wat hier aangaande den zeilsteen gezegd wordt, is geput uit Orta, II, 204. 4) Dit Cap. is overgenomen uit Orta, II, 231-235. 5) D. i. Chorasan. 6) Dit is de verklaring die Orta, t. a. p. van 't ontstaan des Bezoars geeft. 7) Dit is een dwaling. De oorspronkelijk Perzische benaming pdd-zahr beteekent „vrijwarend tegen gif." Het woord werd door de Arabieren overgenomen in den vorm bddizahr of bazahr, waaruit in 't Spaansch en Portugeesch wederom bezoar of bezar, dat in weinig afwijkende vormen in andere Europeesche talen bekend is. Vgl. Dozy- Engelmann, Glossaire, p. 239 en Hobson-Jobson, s. v . Bezoar. 8) Niet de Indiers, maar de Portugeezen noemen het Pedra bezar. 9) Orta, II, 233, verwart „pazahr" ( = een steen) met „bazar", oorspronkelijk Per- zisch, maar algemeen in gebruik gekomen in allerlei Indische talen, o. a. in het „Ta- mil" als „pas'ar". 10) De tekst heeft: eetware. 11 170 sake heetmen aldaer het minste ghelt basarucos 1), ghelijck oft men wilde segghen merckt-ghelt. Dese steen bezar is seer coste- licken, ende wert veel ghebruyckt in Indien teghens alle fenijn Den bezar- ende crancheden, en wert meer gheacht als eenighen eenhoorn 2) steen tegens fenijn ende in Europa, want is seer geexpermenteert, ende wort tot grooten ander qualen beter dan een- prijs vercocht ; hoe datse grooter ende swaerder van ghewichte hoorn geacht. zijn, hoe zy beter zijn ende meer virtuyt hebben ; die ghemeenen zijn van drie, vier ende vijf octaven 3) ghewichte, som min, ander meer. Werden oock veel naer Portugael ghebracht ende veel ghe- Plaetsen, daer acht. Die plaetsen, daerse meest gevonden werden, is als boven in veel bezar steenen ghe- Persien, ende oock in't eylandt ghenaemt Insula das Vacas ofte kregen wor- 'teylant vande koeyen ; leyt voor aende mont vande inganck den. van Cambayen, dicht byde custe, alwaer die armaden vande Por- tugesen dickwils gaen eenighe verversschinghe halen, ende doo- den veel vande schapen ofte bocken, II al waer zy dese steen bezar <1169> veel in vinden. Desghelijcks in't landt van Pan 4), by Malacca, worter oock veel ghevonden. Costelijcke In 'tselfde lant van Pan vintmen een steen binnen inde gal van steenen in verckens gal- een vercken, die welcke houden in meerder weerden teghen alle len ghevonden fenijn ende cranckheden als den steen bezar ; de Portugesen hee- ten die pedra do porco, dat is : vercken steen ; werdt veel in Ma- Gedaente der lacca verhandelt. Zy is van coluer claer rootachtigh, ende bitter selver, ooc hoe ende waer in't smaken, ende in't tasten als Fransche seep. Alsmen die wil toe die ghe- gebruycken ende jemant to drincken gheeft, so werptmen die in bruyct wor- den. een cop met water, ende latent also een weynigh staen, ende als- dan treckense weder uyt, soo salt water bitter wesen ende rey- nighen alle fenijn, datmen in't lijf heeft, als by experientie dick- wils ghevonden is gheweest. Den steen bezar is hert als steen, maer van ghewichte licht. Middelen, Men presumeert, dat dese steenen groeyen inde maegh vande waer door de- se steenen in bocken ende de galle vande verckens door virtuyt vande cruyde- der beesten ren, die dese dieren eeten inde weyden, daer zy gaen, ghelijck wy magen ende gallen groey- vande reynossero gheseyt hebben, aenghesien dat zy alleenlick op en souden. de bovenghenoemde plaetsen groeyen ende op andere plaetsen niet, claer dese beesten ooc zijn. 1) Zie le stuk blz. 125 noot 1. 2) Vgl. l'. 62. 3) Bedoeld schijnt: achtsten van het standaardgewicht voor zulke zaken, doch hoeveel was dat? 4) D. i. Pahang. 171 Inde stadt van Vltabado 1), in't lant achter Goa, van Balla- d r:r c1edn die wort gatte, wort ghevonden een steep, die de Arabyers noemen hage- Ghedaente s steeps Armenia, des A : rarmini 2), ende vande Portugesen pedra Armenia, ende om dat- w ter oock veel ghevonden werden in Armenia, soo wordense in't voa t, ghemeen alsoo gheheeten ; is blauw ende treckt wat naert claer ooc van zijn groen. De Mooren besighen die veel inde purgatien ende teghen vwiaretur d yYte end e andere sieckten. Behalven dese voornoemde steenen soo zijn daer [1061)] noch veel soorten van ghesteenten, soo eedele als teghen fenijn ende andere cranckheden, ende van veel proprieteyten ende vir- tuyten, ende om dat zy weynigh bekent ende vervoert worden, hebbe alleenlick mentie ghemaect vande ghene, diemen daghe- lijcks verhandelt ende overal vervoert werden en bekent zijn. II Dat 88. capittel. Een cort verhael ende instructie vande diamanten, robynen, esmeraulden, peerlen ende andere eedele ghesteenten, hoemen sal verstaen, die selfde te recht te kennen ende rekeninghe maken om die te waerderen op haren rechten prijs ende valeur, &c. Ten eersten vande diamanten. Inden eersten so is te verstaen, dat den diamant de coningh van Hoemen de diamanten by alle eedele ghesteenten is, ende dat door oorsake om datmen den ghewichte ende dickte die vercoopt by het ghewichte, ende heeft sekere dickte, daer kennen can, zy naer ghewrocht wert, want soo zy meer heeft, en deucht met 3), so wel in als uyt de ringhen ende min hebbende kanmen terstont sien ende bekennen, by welc- wesende. ke dickte, al staet zy inden rinck, kanmen sien ende resolveren, hoe veel dat zy weeght, luttel min of meer ; ende uyt den rinck wesende, so weegt men die, om also met sekerheyt te waerderen die valeur vanden self den diamant. Men vindt oude ende antijcke Hoe men de diamanten in memorien, waerinne gheschreven staen de prysen vande steenen, oude tijden waerdeerde. te weten, e'en quilaet 4) tot soo veel, twee quilaten tot so veel, en- de drie quilaten, &c., ende so voorts vervolgende van alle prysen ende ghewichten ; ende om dat men doen daghelijcks so niet en 1) D. i. Daulatabad. 2) Overgenomen uit Orta, II, 203. „Hagerarmini" is Arab. „hadjar Armanti," Lapis Armeniacus. Deze wordt vermeld o. a. door Dioscorides, hdst. cocri4 van Ve boek. 3) Waarsch. bedoeld: niet. 4 ) haraat. 172 handelde met coopen ende vercoopen als hedensdaegs, so wast altoos nodigh, zijn memoriael by hem te draghen, en is te ver- Onsuyvere staen vande prysen vande perfecte ende schoone steenen sonder ende ghequet- ste steenen fauten ofte maculen, want wesende onsuyver ofte hebbende eeni- zijn qualick te waerdeeren.ghe fauten ofte letsels, so ist qualicken, die te waerderen door oor- sake vande letsels ofte fauten, diemen daer in vint. Men vint som- tijts groote heeren ende princen, die weten willen d'oorsake van so grooten valeur, als die ghesteenten ghelden, en dit heeft an- Antwoort op ders geen antwoort dan daerom, datmen die alsoo coopt ende een coninghs vrage belan- vercoopt, want alle dinghen en is niet meer gheacht dan daermen gende de waer- dye der ghe- die om coopt ende vercoopt ; ende oock soo is daer rekeninghe steenten. ende reden ; de reden, die daer toe zijn, dat soo een diamant van een quilaet alleen ghelt vijftigh ducaten, hebbende goede perfec- tie, dese selfde reden is daer, dat een groote steen ofte diamant mach gelden 30. ende 40. duysent ducaten, hebbende groote ende perfectie naer advenant, ende die ghesteenten, so cleyne als groo- te, diemen tot noch toe vercocht heeft, en hebben noyt soo leech gheweest, dat zy uyt hare rekeninge ende prijs vercocht zijn gheweest ; ende om wel te mogen waerderen die groote diaman- ten, is nodigh te weten te determineren, wat een diamant ghelt Hoe men de van gewighte van II een quilaet alleen, ende een robijn, dienende groote dia- manten, ro- om den selfden diamant te accompangeren 1), desgelijcks een es- bynen ende merault, noch min noch meer, ende wel ghedetermineert hebben- ander gesteen- ten sekerst de, hoe veel quaet dat het doet die fauten ende letselen en vuy- waerderen moet. ligheyt, die den selfden diamant soude mogen hebben, ende het selfde afgheslaghen inden prijs, gelijc als reden is, te waerderen diamanten, robynen, esmeraulden, orientaelsche, van wat groote [107a] die souden moghen wesen. Wy sullen eerst stellen vande diamanten, want die ander wor- den naer den diamant ghewaerdeert, ende sullen verclaren de Wat fatsoen perfectie, die zy hebben moeten. Den diamant, die in als perfect die perfecte tafelen van is, moet van lavuer 2) wesen, dat den bovensten tafel so groot is, diamanten dat twee tafelkens van't laveur vande zyde maken een tafel van hebben moe- ten. boven, ende dat het schijnsel van't lavuer van't onderste vande diamant die drie daer van een tafel van boven maken, ende moet in als diep wesen nae advenant, ende die tafelkens van ter zyden moeten hangen naer die tafel so seer als die pavellionen ende ten- 1) ermee vergeleken te worden? • 2) Laveur volgens W .N .T . s. v. betekent bier waarschijnlijk slijpvorm 173 ten hanghen naer den appel 1), wesende vande geheele diepte, ende moet een weynigh meer lancwerpigh als viercant wesen, en dat niet meer dan datmen effen can kennen, welcke die lencte is ende die breete, ende moet wesen sonder eenige fauten vande hoecken en canten, en alle die vier hoecken scharpachtigh ende suyver, en van goede wateren, cristalynen ende duerluchtigh claer, datmen niet en can mercken, dat hy naer eenighen coluer trect, ende dat zy niet droevigh 2) van water is, dan claer ende suyver ; ende zijnde de diamant met alle dese perfectie, ghelt seer Waerdye der wel vijftigh ducaten, wesende van een quilaet. m peantenrfecte dia- Maer om datmen dese perfectie weynigh vindt, ende weynigh persoonen verstaent hem 3), so sullen wy stellen, dat een diamant van goetheyt ende perfectie naer die ghemeene gissinghe van ghe- wichte van een quilaet ghelt 40. ducaten, ende hier mede sullen onse rekeninge maken, ende hebbende een cleyn ofte groote dia- mant, ofte van wat gewichte, goetheyt ende quaetheyt dat hy soude mogen wesen, so moetmen eerst concidereren ende weten, Watmen in't watdat hy weeght, ende alsment u niet en can geseggen, so moet wdiaaemrdaenrteenn der ghy by u selven concidereren naert oogh, ende set hem altoos op wk eeni ae en nd me eorvce; weyniger ghewicht als u dunckt, dat hy mach weghen, op dat ghy leggen moet. altoos seeckerlic moeght waerderen ende binnen besten blyven 4), II ende hebbende ghedacht van dat hy soude moghen weghen, soo hout dat in u memorie, ende sult segghen aldus : so daer een dia- mant waer, die een quilaet woegh, ende hadde wateren als dese, ende waer soo perfect, ofte hadde die canten minder by respect als 5) dese, ofte dat hy hadde eenige onsuyverheydt by respect als dese, ende alle die duecht ofte onduecht ghelijck als den diamant 1) Deze passage is mij niet geheel duidelijk. Paviljoen (W .N .T. s. v.): "In de diamant- slijperij: A is benaming voor het onder de kroon gelegen gedeelte van een briljant, inzonder- heid de hoofdruiten aan de kolletzijde, die bij den steen, wanneer hij in achtkant komt,tus- schen de hoeken geslepen worden." V oor „tenten" kan ik geen passende betekenis vinden. Over „appel" geeft het Middelned. Woordenboek (s. v.): appelvormig sieraad boven op tenten. De Eng. vertaling (deel II p. r 47) geeft het gedeelte vanaf „moet van lavuer" als volgt weer: „must be of that proportion, that the two squares on the sides must make the breadth of the upper parte of the stone, and that the under part of the stone be no broader, then that three of the breadths thereof will make the breadth of the upper part, and deepe according to the same proportion: and the squares on the side must stande close with the edge of the ring or thing wherin it is set". 2) In den zin dien 't Hoogd. „triibe" nog heeft: niet geheel helder. 3) er verstand van hebben? 4) D. i. beneden 't hoogste; Lat. vert. heeft „intra lucri fines." 5) in vergelijking met? 174 soude mogen wesen, ende concidereert wel, wat dat soude mogen ghelden een diamant, wesende van qualiteyt als dien ghy wilt waerderen, ende dat hy niet meer en woegh als een quilaet, ende hebbende wel ghedetermineert, wat dat hy soude moghen ghel- den, eer op het minste als te veel, want het is beter, dat ghy een Hoemen in't dinc stelt op een prijs, die het wel mach ghelden als op een prijs, waerderen der diamanten daer twyfel aen soude vallen, oft het waerdigh is, sult den prijs in elck diamant met zijn eygen u memorie houden als voorseyt is, ende suit wederkeeren tot het gewicht ver- ghewicht, die den diamant weeght, 'tzy luttel ofte veel, ende suit meeren ende voorts hande- het self de gewichte dupliceren, te weten, doender noch eens so len moet. veel by, te weten, soo zy twee weeght, suit nemen ander twee, ende multiplicerent met malcander, ende seggen 2. maels 2. zijn 4; weeght het drie, multiplicerent met andere drie ende maken 9., ende so voorts naer advenant, so suldy alle diamanten multipli- ceren in't gewicht, van wat ghewicht datse soude moghen weghen, [ 1on] ende nemen altoos noch soo veel daer by ende multiplicerent met malcanderen, ghelijck als gheseyt is ; ende dat alsoo daer uyt comt ofte dat die somme van sulcken multiplicatie beloopt, suit ghy multipliceren met den prijs ofte 'tghelt, dat ghy ghewaer- deert hebt dat sulcken diamant weerdigh is, wesende van een qui- laet, ende dat alsdan ghevonden wert vande leste multiplicatie, dat is den self den diamant waert. Hoemen in Ende wesende, dat in't ghewichte eenighe halve in comen, ghe- ghebroken ghetalen han- lijc of zy woegh 21. quilaten, so suit ghy die altemael in halve delen sal om diamanten te quilaten maken, welcke zijn vijf halve quilaten, ende suit seggen : waerderen. vijf maels vijf zijn 25., ende dese 25. suit multipliceren met den prijs, slat een half quilaet ghewaerdeert is, en dat daer van proce- deert is de waerdye van alsulcken diamant ; ende oft sake waer, dat den diamant soo cleyn waer, dat het ghewicht van een greyn min ofte meer daer in comt, so suldy alle die ghewichten reduce- ren in greynen ende multipliceren als boven, ende dat want ghe- wichte procedeert is de waerdye van alsulcken diamant, als ghy Exempel in't wilt waerderen ofte waerdeert. Exempel : daer is een diamant, die waerderen der diamanten weeght twee quilaten, welcke is van sulcken qualiteyt, dat we- van ongebro- sende van een quilaet soude 40. ducaten weert wesen, ende we- ken ghetalen. sende van een half quilaet, 10. ducaten, ende van een greyn 22. ducaten, nu, om te weten, wat II dese diamant van 2. quilaten weert is, so suldy segghen 2. maels 2. zijn 4. ; dese 4. suit multipli- ceren met 40. ducaten, welcke is die waerdye, wesende van een quilaet, so comter 160. ducaten, welcke is den prijs van dese dia- 175 mant van 2. quilaten. Als ghy nu hebt een diamant, welcke Exempel in't waerderen der' weeght 21. quilaten, dat zijn vijf halven, suit segghen : vijf maels diamanten vijf zijn 25. ; dese 25. sult multipliceren met 10., comt 250. duca- van ghebro- ken ghe- 1) ten, om dat den halven quilaet cost 10. ducaten, dat is den valuer talen. van 40. ducaten een quilaet, so comt den diamant van 21. quilaet te gelden 250. ducaten. Wesende nu, dat een diamant weeght 7. greynen, suit segghen : 7. maels 7. zijn 49. ; dese 49. suit multipli- Hoemen han- delen sal in't ceren met den prijs, dat een greyn comt te costen, welcke is 21-. waerderen der ducaten, soo comt te ghelden een diamant van 7. greynen 127 du- diamanten, als zij gheen caten 2). Op dese manier soo kanmen altoos weten, wat een dia-- quilaten maer sekere greynen mant waerdigh is, als ghy de prijs van een quilaet ghedetermi- weghen. neert hebt, ende daer naer het gewicht vande diamant, die ghy waerderen wilt, als by dese exempelen verhaelt is, ende suit alsoo met grooter faciliteyt u rekeninghe maken. Daer zijn nu somtijts diamanten, die maculen ende fauten heb- ben en onsuyver en onperfect zijn, ende en ghelden juyst gheen 40. ducaten ; zijn van minder prijs naer dat die fauten, letselen ofte onsuyverheyt luttel ofte veel zijn, en moghen ghelden een quilaet 36. 35. 34. ende 30. ducaten ofte eenigen anderen prijs, Onderrech- tinghe op on- naer datmen bevindt dat die fauten hem hinderlijck zijn. Op dese suyvere ende ghequetste manier soo ist qualick ende moeylicken te weten, wat een halve diamanten. quilaet oft greyn soude weert wesen, ende suit aldus doen : so wanneer ghy ghedetermineert hebt die waerdye van een quilaet naer dat u dunct, dat den diamant soude moghen ghelden, ende dat in't ghewichte vande selfde eenige halve quilaten ofte greynen [1°8al in quamen, soo moet ghy eerst weten de valuer, wat by soude mo- gen gelden, wesende van een quilaet, ende maken dan u rekenin- Onderscheyt der waerdyen ghe, dat het vierendeel van sulcken prijs is de waerdye van een van diaman- halve quilaet, soo is dat, wanneer een quilaet ghelt 40. ducaten, ten als zy qui- laten, halve soo ghelt een halve quilaet 10. ducaten, ende een greyn derdehalf quilaten ofte greynen. we- ducaet, want vier greynen is een quilaet ; ghelt het quilaet 36. du- ghen. caten, soo ghelt een half 9. ducaten, ende een greyn 2. ducaten, ende een testoen 3), en soo voorts naer advenant kanmen weten van alle diamanten, van wat qualiteyt die souden moghen wesen. Dese selfde rekeninghe maeckt men ooc met die dunne diaman- ten, robynen ende esmeraulden, die van meerder prijs zijn, als wy ') De tekst heeft: ghc- 2) Onjuist. Het zou moeten zijn :r22,5 ducaten. 3) ten rechte: .ri testoen, als men vergelijkt: r ducaat = 2 pardauen; i pardau = if testoen (V gl. de desbetreffende Bijlage achter in het IIIe stuk). 176 naemaels sullen seggen. Soo is te weten, so een robyn is van sulc- ken qualiteyt 1), dat by mach acompangeren een diamant van Waerdye der een quilaet, ghelt 11 70. ducaten, ofte datter zijn, die in't ghewicht robynen, die den diaman- acompangeren van een halve quilaet ofte greynen, so moetmen ten op hare ghewighten zijn rekeninge maken met halve quilaten ofte greynen, ende is u verseltschap- altoos noodigh den prijs van een quilaet, ende suit weten, dat het pen moghen. vierendeel van 70. ducaten ghelt een halve quilaet, ende het vie- rendeel van dat een halve quilaet comt te kosten, dat is den prijs Hoemen de van een greyn, ende suit also u rekeninghe maken naer den prijs esmeraulden waerdeert. op dese selfde manier vande esmeraulden, elck naer zijn prijs ende ghewicht. Daer zijn nu sommighe diamanten, die dun zijn ende hebben een groote schijnsel, dewelcke ghelden meer dan zy weghen ende minder dan zy schijnsel hebben, hebbende een diamant een gant- sche dunne tafel ende wat leech, hebbende boven zijn perfectie Onderscheyt in 't lavuer ghelijc als wy segghen vande dicke diamanten, die der dunne en- de welschy- perfect van tafel, zyden ende hoecken zijn. Dese sulcken diamant nende diaman- gheeft een schijnsel van twee, ende weeght maer een, waerom ten, ende haer waerderinge. hebbende het schijnsel van wat groote dat het soude mogen we- sen, wesende boven gewrocht ende in perfectie, ende onder ghe- heel dun, soo moeghdy altijdt u rekeninge maken, wesende onder Wanneer de dun, dat zy die helft minder weeght als zy schijnt, ende is, dat diamanten min of meer zy eerst onder niet gheheel dun is, sal meer weghen, maer 'tghe- weghen dan wicht en doet hem gheen profijt ; ende hebbende die tafel boven zy schynen. cleynder ende die zyden grooter, so sal zy ooc meer weghen, maer het ghewicht en comt niet te profijt, ende moeght altijt u reke- ninghe maken, dat zy de helft weeght van dat zy schijnt, ende wesende van onder niet gheheel dun, sal meer weghen, maer het selfde ghewicht en is hem van gheender weerden ; ende hebbende Hoemen de die tafel cleynder ende die hoecken ende zyden groot, soo sal zy rekeninghe maeckt in't oock meer wegen, maer t'ghewicht en comt nieuwers toe te goet, waerderen der ende moeght altoos u rekeninge maken, dat het maer die helft beter schy- nende dan weeght van dat het toont ; want eerment concerteert 2) ende be- wegende dia- manten. reyt, so salt genoech verliesen van dat het meer weeght. Ende so daer waren diamanten, die de tafel groot hadden van buyten van sulcken fatsoen ende de canten cleyn, dese en sal niet half weghen ghelijck hij wel thoont, en daerom en is by niet te quader, dan als die canten seer veel te cleyn waren. So daer een diamant waer 1) Eng. vertaling (II '. 150) heeft „quantitie". 2) Port. concertar: in orde make n. 177 onder gheheel dun, ende boven ghelaureert 1), ende hebbende die andere perfectie als dat behoort, is weert, wesende van een qui- laet alleen 70. ducaten, ende hebbende eenige fauten ofte macu- [108b] len, een jegelic mach concidereren het quaet, dat hem die fauten doen, ende conforme van dien soo mach II men die den prijs setten en waerderen en maken daer naer zijn rekeninge, ghelijc als van die dicke diamanten, doende altoos zijn rekeninghe vande heift van't ghewicht, dat hy schijnt te hebben, te weten, soo hy schijnt te hebben 2. quilaten, maken die rekeninghen van een quilaet, ende so hy thoont te hebben drie quilaten, maken de rekeninghe van ses greynen, welcke is die helft; ende so in 't ghewicht comen Hoemen de eenighe halve quilaten, so sult ghy besien den prijs, die het ghelt, wghieebbt n eoken- wesende van een quilaet, ende hoe veel dat het die halve comt, en bneentedrescdhan- we- hier mede u rekeninghe maken als voren verhaelt is by de dicke gentle diaman-rLn swalerd e- diamanten, ende inde greynen desgelijcks, want daer en is anders gheen differentie als inden prijs, "want een perfecten ende suyve- ren dunnen diamant van een quilaet gelt ende is waert 70. duca- ten, ende also in meerder ofte minder ghewicht naer advenant, etc. Dat 89. capittel. Vande robynen. So wanneer ghy hebt een robijn om te waerderen, die ghelau- Kenteycke- reert is tafels gewijs, ende dat sulcken robijn dient om te To1=11211teeednia- acompangeren een diamant vande self de ghewichte ofte mant 2n) kenne. to quilaten, ende so veel quilaten inde coluer, ende so wanneer dat zy heeft 24. quilaten inde coluer 3) ende perfectie, ghelijck alst gout van 24. quilaten, soo ist voor seker, dat hy fijn is ende goedt. Den robijn en vercooptmen niet by ghewichte, ende dat om dies- Oorsaec, waer wille, dat hy gheen sekere dickte en heeft, want veel maken die odme o rdbatymneenn dun door sinnelicheyt 4), ende om haer beter te komen om den w niiecthtbyve 'rt- ghe gront ofte bladen daer onder te legghen, ende mach oock wel dun coopt• 1) Spreek uit : ghelavreert, d. i. gefatsoeneerd. 2) Bedoeld is natuurlijk: robijn. 3) Hier wordt dit woord blijkbaar gebruikt voor: gehalte. 4) Er schijnt bedoeld : „naar behagen, omdat men het aardig vindt;" eenigszins anders de Lat. vertaling: „elegantiae gratia". De volgende woorden zijn ook slecht gesteld; de Lat. vertaling heeft beter begrijpelijk: „ut facilius fundum sive florem substernant." 178 wesen, maer niet al te veel, dat het hem eenige letsel doet. Soo een robijn gheheel ende gantsch perfect waer, so inde coluer, suyver- Hoeveel een heyt, dicheyt, in't lavuer ende fatsoen, gelt 100. ducaten, maer oprechte ro- bijn waert is.daer zijnder weynigh, die geheel perfect zijn, principalick als zy groot zijn, hebben altoos eenige fauten ofte besmettinge, die be- dect zijn ende verborghen, en ander dierghelijcke ; ende die de rechte perfectheyt heeft, vintmen weynigh, en oock weynigh heb- ben daer recht verstant af ; daerom so sullen wy stellen, om onse rekeninge te maken, dat een robijn, die in ghemeen verthooninghe ghehouden werdt voor perfect ende goet, is weert 11 70. ducaten, waer mede zullen onse rekeninghe maken, soo dat, wanneer een juwelier ofte steen-slyper een ander ondervraeght van een robijn, die welcke hy niet by hem en heeft, dan alleenlic seyt aldus : daer is een robijn vande groote, die mach acompangeren ofte gheselschap houden een diamant van so veel quilaten, ende heeft so veel qui- laten van coluer, waer door den anderen genoech verstaet, wat Op wat manier coluer ende groote dat hy heeft ; hebbende nu een robijn, ofte ro- datmen de robynen waer- bynen tafelen ofte ongheslepen, ende suit die waerderen, ofte wilt deren sal te- weten, wat die ghelden, suit by u selven concidereren ende seg- ghen de dia- manten. ghen aldus : soo daer waer een robijn, die niet grooter en waer en- de alleenlick dienden om te acompangeren een diamant van een quilaet, ende dat zy van sulcken coluer, suyverheyt ende quali- teyt als dese groote, ende dat zy hadden die fauten naer respect [109a] als dese, wat soudese gelden, ende wel gheconcidereert hebbende die qualiteyt, goetheydt ofte quaetheydt ende fauten, hoe veel dat het abateert 1), ende den prijs ghestelt hebbende, dat hy sou- den moghen gelden, wesende om te acompaengeren een diamant van een quilaet, dese prijs houdt in u memorie ende besiet den robijn wel, wat groote dat hy heeft ende wat ghewichte van dia- mant met die heele diepten, dat hy soude moghen acompaenge- ren, ende oock oft zy noch rau ende ongeslepen is, concidereert, hoe veel dat zy af sal moeten gaen in het slypen, ende van wat groote dat zy sal blyven, naer datse ghelaureert is ; hebbende al- dus ghedetermineert, ende wat ghewichte van diamant dat hy mach gheselschap houden, soo suldy nemen noch soo veel ghe- wichte, ende multipliceren dat met het ghewicht, dat ghy ghe- vonden hebt, dat het soude gelden, acompaengerende 2) een qui- 1) Dus: hoeveel het de waarde verlaagt. 2) Hier waarschijnlijk weggelaten: een diamant van. 179 laet, ende dat daer van procedeert, dat is de waerdye van alsul- cken robijn, in somma dat wanneer ghy ghedetermineert hebt, wat ghewichte van diamant dat hy mach gheselschap houden, suit u rekeninghe maken ghelijck als oft een diamant waer, ende dat procedeert van het ghewicht, suit met den prijs multiplice- ren, het weicke ghy bevindt dat gelt gheselschap houden een dia- mant van een quilaet alleen 1). Die robynen, die ongheslepen zijn, ende gheen tafels moghen Hoe datmen de n o nrobynen werden, is te verstaen, dat wanneer zy beter alsoo ongheslepen p zijn alsse gheslepen soude wesen, desen salmen concidereren den waerderen sal. prijs naer den diamant, dien hy mach gheselschap houden, ende die hooghte ofte diepte van de steen, ende daer naer die coluer ende goetheydt ofte quaetheydt, II ghelijck als het valt, ende maec- ken daer naer zijn rekeninghe ghelijck als vande tafelen, ende gheslepen, ende van die diamanten. Daer zijn oock diamanten, die en zijn gheen fatsoen van tafels, ende hebben goet fatsoen voor eenighe juweelen, ghelijck als zijn Beschryvinge van ode iveen vr sc va die puncten drie kantigh, harten, ende ander dierghelijcken labue- ren 2), om die fauten daer uyt te doen, ende worden alsoo ghe- diamanten. wrocht om die ghewicht ende groote te houden, wesende een van dese perfeckt op zijn manier, en gelt soo veel niet als die tafels, want hebben dickwils te veel dickten onder, het welcke 'tghewicht maeckt, maer en is tot gheenen profijt, maer doet eer schade, ende wesende gheheel ende gants dun onder, ende hebbende van buy- ten alle andere perfectien in als, is soo veel waert als een tafel, die dick is, met zijn gheheele diepte, het welcke is ses en veertigh du- caten, wesende van een quilaet, ende hebbende van dese eenighe, suit daer met handelen als met de ander, te weten : suit concide- reren, wat dat zy soude moghen gelden, wesende van een quilaet, ende maken daer naer die rekeninghe ghelijck van de ander, als voorseyt is. 1) Onduidelijke wending. Eng. vertaling (II p. .z- 53) heeft: „which you finde it to be worth, to keep companie with a Diamond of one Quilate". In verband daarmee heb ik de kotnma, die in de tekst van het origineel staat achter „gheselschap houden", weggelaten. 2) Hier „labuer" wat vroeger „lavuer" geschreven werd. 180 Dat 90. capittel. Van de orientaelsche ende ouden esmerauden : want die van de eylanden van Spaensch Indien en is noch niet gheresolveert, oft zy fijn zijn ofte niet. Hoe veel dat ie oude juweliers segghen, soo veer alsmen vont een esme- [109bi een perfeckte esmeraude raud, die perfeckt waer in als, te weten van coluer, suy- waerdich is. verheydt, fatsoen ende dickte, dat hy weerdich soude we- sen soo veel als drie diamanten, het welcke naer onse rekeninghe wesen soude 120. ducaten, ende ick gheloove wel, dat het waer- achtigh is. Maer tot noch toe en isser noyt ghevonden, die in als perfeckt is gheweest, noch groot noch cleyn. Men vinter wel, die perfeckt zijn, te weten van coluer ende . fatsoen, maer van suy- verheydt ende claerheydt niet een, want hebben altoos eenighe vetticheydt van binnen, ghelijck als groen cruyt ende dierghe- Hoe veel dat lijcken, waeromme sullen wy, om onse rekeninghe te maecken, een ghemeene esmeraude stellen, als dat een esmeraud in ghemeen verthooninghe, estima- waerdich is. tie ende perfecktheydt gelt tachentigh ducaten, wesende van de Wat esmerau- groote, dat hy soude moghen gheselschap houden een diamant den 1) voor per- feckt gewaer- van een quilaet alleen, want al ist, dat hy eenighe groene cruyden deert werden. van binnen in heeft, alsse niet te veel en zijn, wordt al even wel voor perfeckt ghewaerdeert, hebbende alle de ander perfectie, II die zy behoort. Hebbende nu een esmeraud ofte esmerauden om <11 78> te waerderen, het zy ongheslepen ofte een tafel, is eerst noodich te concidereren die groote, ende wat ghewicht ofte groote van een diamant dat hy soude moghen gheselschap houden, ende daer naer soo besiet die fauten ofte goetheydt, dien hy heeft, ende aen- Hoe datmen merckt wel, wat dat eenen alsulcken esmeraud souden weert we- een esmeraud waerderen sal sen, als hy niet grooter en waer als een diamant van een quilaet, teghen een ende dit wel ghedetermineert hebbende soo suldy u rekeninghe diamant. maecken ghelijck als met die robynen, welcke is te nemen het ghe- wicht vande diamant, daer ghy hem by vergheleken hebt, ende multipliceren dat met noch soo veel, ende dat daer van proce- deert, multipliceren met den prijs, die ghy die een quilaet ghe- waerdeert hebt, ende dat daer van comt is de valuer van alsul- cken esmeraud, ende op dese manier suldy doen met alle esme- raulden, die ghy waerderen wilt, het zy groot ofte cleyn, goet ofte quaet, altoos wel concidererende die fauten, quaetheydt ofte goet- 1) De tekst van het marginaal heeft: robynen. 181 heydt, die hy soude moghen hebben, ende naer dien hem waer- deren ende den prijs stellen ; ende soo daer halve quilaten ofte greynen in het ghewichte (van de diamant, daer ghy hem by ghe- lijckt) waer, soo moet ghy u rekeninghe maecken met halven ende Instructie, greynen, als van de diamanten ende robynen hier vooren ver-ionfdteer Araemynaennt waren, hoe- haelt is. men die te- Wanneer ghy wilt waerderen eenighe ghesteenten, is u noodich, ghens de esme- rauden reke- goede opsicht te hebben ende concidereren, soo het diamant is, nen sal. van wat water ende fatsoen, oftse al zijn diepten heeft oft meer, oftse onsuyver is, of eenighe fauten aen de kanten zijn oft in het lavuer, ende wat schade ende abatement dat het hem wel doet inde waerdye ende prijs van de perfectie, op dat ghy niet en Waerschou- dwaelt in het setten van den prijs, ende wat dat hy soude moghen wwianegrdheerienn'tvan gelden, wesende van een quilaet, om alsoo daer naer u rekeninghe de diamanten. te maecken, als verhaelt is. Soo het een robijn is, aenmerckt wel, van wat groote dat hy is, en wat ghewichte van diamant dat hy Desghelijcks [110a] mach acompaengeren, ende set hem altoos in minder groote als in vande roby- meer, op dat ghy niet bedroghen uyt en comt, en concidereert wel, wat coluer dat hy heeft, oft hy eenighe cassidonie heeft 1), oft on- suyver is, oft hy dun is, oft eenighe andere fauten, dien hy mach hebben, oft hy eenighe ghebreken heeft in't lavuer, ende wat scha- de ende abatement hem die fauten moghen doen inde prijs van de perfectie, ende inde groote en ghewicht van de diamant, die hy mach gheselschap houden, ende besiet dat ghy hier niet in en <1179> dwaelt : I I 2) salt altemael faelgeren ; desghelijcks inde prijs te set- Dahtmen wel ten, wat dat hy soude moghen gelden, wesende van de groote om Letsoirti een diamant van een quilaet gheselschap te houden, om alsoo u vande berroeny_ rekeninghe te maecken van de ghewichte, die zy meer ofte min nen- soude moghen hebben. Dat ick van de robynen segghe, moetmen oock verstaen vande esmerauden, diemen heet orientaelsche, noch min noch meer op die self de manier. Daer zijn ander roode ghesteenten, diemen espinellen noemt, Bheschryvdin- en andere van diversche soorten, ende van dese zijnder sommi- Lpeinveaan.e ghe soo perfect in hare qualiteyt, dat zy die robynen verghelyc- ken 3), ende is te verstaen vande goede ende beste ; daer zijn an- der, diemen heet espinellas da rouca nova 4) ofte nieuwe rootse ; ') Cassidonie is een verbasterde uitspraak van Carchedonius, ook vermeld bij Kiliaan als Cassidonie-steen. 2) Hier bij te denken: anders. 3) V ersta: dat zij met robijnen te vergelijken zijn. 4) Juister: Roca (thans Rocha) nova. 182 Coluer ende sommighe hebben die coluer van robassen 1), andere trecken naer gedaente van- de espinellen. die coluer van iacijnten, ende ten is niet ghedetermineert, oft het rechte spinellen zijn oft niet, ende die goede juweliers en houden Waer voor dat die voor gheen espinellen, maer dat het robassen en iacijnten zijn, de juweliers de robassen en so goet, dat zy die spinellen verghelijcken, waerom die steen- houden. slypers ende juweliers willen te verstaen gheven, dat het espi- nellen zijn, om datmen haer het fatsoen beter betalen soude, waer- om zyse policeren met polijscel van spinellen. Dese spinellen in het policeren zijnt spinellen, ende inden coluer robassen en iacijn- ten, ende daer zijn veel robynen om wel ghepoliceert en ghesle- pen te wesen, is noodich, datmense policeert met het polijscel van Wat een spi- spinellen. Wanneer daer waer een spinelle ofte spinellen vande nelle waert is, die een dia- oude rootse, die in haer genero en qualiteyt goet zijn, ende per- mant van een quilaet ghe- feckt wesende een wel gheslepen tafel, ende perfeckt in als, ende selschap hout. dat hy soude moghen gheselschap houden een diamant van een quilaet, soude weert wesen 40. ducaten, ende hebbende eenighe letsels ofte ghebreken aende perfectie, een yeghelijck mach conci- dereren, wat schade ende abatement dat het hem mach doen inde prijs, ende daer naer alsoo zijn rekeninghe maken, als vande ro- bynen. Die ballaysen 2) werden oock by gewicht vercocht, maer Hoe ende op niet om die te rekenen als van de diamanten en robynen, maer wat manier de ballaysen ver- men maecktse die rekeninghe eenmael nae't ghewichte, te weten : cocht werden. den besten ballays, diemen mach vinden, wesende van een qui- laet, mach weert wesen 10. ducaten, ende hebbende eenighe let- sels ofte ghebreken, soo inde coluer als van d'ander perfectien, is van minder valuer, nae datse zijn ; maer wesende perfeckt, als gheseyt is, gelt 10. ducaten, ende 2. quilaten 20. ducaten, van 3. quilaten 30., en alsoo naer advenant, II naer die groote ofte cleijn- te ende ghewicht, dat zy souden moghen hebben ; ende hebbende eenighe fauten, een yeghelijck mach concidereren, wat hy weer- dich soude wesen, wesende van een quilaet, ende maken alsdan [1101D] zijn rekeninghe enckelijck, als verclaert is. 1) Eng. vertaling (II p. 156) heeft: „Rubies". 2) Hiervoren, blz. 166, Ballax geschreven. 183 Dat 91. capittel. Van de orientaelsche peerlen. Die orientaelsche peerlen zijn beter als die van Spaensch In- Onderscheyt Bien, ende hebben oock avantagie inden prijs, want gel- ptuesesrelehnenvadne den meer, ende hebben beter giants, en zijn claerder en 0 oesstt ende West schoonder, ende die van Spaensch Indien zijn donckerder en do- der van coluer, alle int ghemeen ; daer worden oock wel sommighe ghevonden, die die van Portugaels Indien gheen avantagie en ghe- yen in schoonicheydt, maer zijn seer weynich ; maer om onse reke- Hoe dat dese rekeninge ge- ninghe te maken, sullen alleen setten die beste ende goede peer- set sal werden. len op eenen prijs. Een peerle, die in als perfeckt is van water en- de giants en schoonicheydt, en sonder putgiens, en van fatsoen wel rout, ofte ghelijck een peer wel ghedraeyt sonder rompelen 1), gelt wel, wesende van een quilaet in't ghewicht, een ducaet ; en hier met sullen onse rekeninghe maken ghelijck als met die dia- manten, robynen ende esmerauden, ende soo die eenighe fauten in die wateren, claerheydt, fatsoen, ofte dat hy eenighe putgiens ofte andere ghebreken heeft, een 'yeghelijck mach concidereren, hoe veel dat het hem schadet van de perfectie, ende naer zijn goet- heydt ofte quaetheyt moetmen hem zynen prijs setten, ende heb- bende die prijs ghestelt, salmen besien, wat dat hy weecht, ende alsdan zijn rekeninghe maecken, ghelijck als vande diamanten, robynen ende esmerauden, noch min noch meer, ende soo daer eenighe ghereghen ofte snoeren peerlen waren, te weten aen een Opmerckin- ghe, alsser veel vijftigh 2), ofte keetens ghewijs, is noodich, datmense wel besiet, peerlen by de want daerder veel zijn, en moghen niet altemael ghelijck zijn, anderen ghe- reghen. zijn. ende wesende die groote die beste ende die ander naer advenant, is goet, want met die goetheydt van de grooten mach wel passeren die quaetheydt van de cleynen, maer als 't contrarie is, soo is het quaet werck. Waer mede ghenoech is voor die daer lust toe heeft om altoos te dienen tot een memorie, ende die reste, dat daer aen soude moghen faelgeren tot meerder claerheydt ende kennis, mo- ghen haer altoos beraden met die rechte juweliers ende diamant- slypers, die daer in ervaren zijn, ende connen haer altoos lichte- lijcken met dese instructie behelpen, om hem niet al t'eenenmael te betrouwen op die gheen, die altoos den meesten prijs ende haer eyghen baet soecken, etc. 1) D. i. rimpels. 2) roienkrans. 201323_003 hurd001exp, De expeditie van Anthonio Hurd