GESCHIEDKUNDIGE NOVELLEN LEVENSSCHETSEN DE ONDERSTAANDE VIJF DEELEN BEVATTEN DE VERSPREIDE GESCHRIFTEN VAN LODEWIJK MULDER Geschiedkundige Novellen. Levensschetsen. Drie dagen uit het beleg van Oeertruidenberg. - De verrassing van Bergen in 1572. - Emilia van Nassau. - Levensschets van M. P. Lindo. - Julius Jacobus van de Sande Bakhuyzen. Humor en Satire. Afdrukken van indrukken. (Een badinetje, een parapluie en een speer; Over 't een en ander, dat de dichters schrijven; Een buitenpartijtje ; lets uit den tijd, dat ik nog een lief vers maakte). - De doode langoor. - Londinias van Vosmaer. - Een ernstig woord over sonnetten. - De stokvischorders. Dramatische werken. De Kiesvereeniging van Stellendijk. - Een Vriendendienst. _ - Een lief vers. - Op glad ijs. Mengelwerk. Philosophische mijmering op dramatisch gebied. - De liefde in Kissingen. - Soldatenzang. - Een militair hospitaal in oorlogstijd. - Naar de Noordkaap. - Algiers. - De Catacomben der Kapucijnen bij Palermo. - Een Napolitaansche dokter. - Het feest van den heiligen Januarius to Napels. - Een Meispel in Bagni di Lucca. - Amalfi. - Capri. __ LODE 14'IJK MULDER GESCHIEDKUNDIGE NOVELLEN LEVENSSCHETSEN I S•GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1907 STOOMDRUKKERIJ - KOCH & KNUTTEL - GOUDA INHOUD. B1adz. DRIE DAGEN UIT HET BILEG VAN GEERTRUIDENBERG . I DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1572 65 EMILIA VAN NASSAU 107 LEVENSSCHETS VAN M. P. LINDO 265 JULIUS JACOBUS VAN DE SANDE BAKHUYZEN 301 DRIE DAGEN UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. I. EEN BEZOEK IN HET LEGER. Wie in onze dagen den straatweg volgt, die van Breda noordwaarts loopende, zich op Woudrichem richt, en een kwartieruurs na het veer van Raamsdonk to zijn overgestoken, het grijze Geertruidenberg in de verte ziet opdoemen, zal, wanneer hij een blik op het landschap om zich heen werpt, eene krachtige poging van zijne verbeelding moeten vergen, om zich het too- neel voortestellen, dat die landstreek nu tweehonderd zeven en zestig jaren geleden opleverde. Kalm en rustig ligt zij thans daar, de oude veste van St. Geertruida, rustig als een oud krijgsman, die de daden zijner jeugd herdenkt, en, hoewel nog altijd in het harnas gedoscht en nog altijd wakende over de plek, die hem is toevertrouwd, in stille afzondering zich de beelden van een roemruchtig verleden voor den geest toovert. Doodsch en eenzaam is het binnen die donker roode poorten, achter die hel groene wallen, die de kleine stad omvatten ; stil en vredig is het daar- buiten, waar de landman zijn ploeg door de vette akkers drijft, waar het ruischen van den frisschen wind, die, over het Hollandsch Diep henen gedreven, door het 4 UIT BET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. lage geboomte suist, of het kraken van de zware vracht- kar, die langzaam den stoffigen weg volgt, nagenoeg de eenige geluiden zijn, die de stilte van het land- schap verbreken. Niet alzoo was het in den zomer van het merkwaar- dige jaar 1593, van hetwelk wij in deze bladzijden met vluchtige trekken een drietal dagen willen schetsen. Toen dreunde het krijgsrumoer vele maanden lang rondom de fel bestookte veste; de donderende stem van het geschut en het knallen der vuurroeren ver- mengden zich dag en nacht met de stemmen der dui- zenden, die, aangevoerd door Maurits van Oranje, hunne hutten hadden opgeslagen rondom de laatste sterkte, welke de Spanjaarden nog op het grondgebied van de Staten van Holland bezet hielden. Het was in April vijf jaar geleden, dat de stad door de muitende bezet- ting aan Parma was verkocht, en gedurende al dien tijd was zij eene plaag geweest voor het omliggende land, dat door de bezetting, die zich binnen hare uit- muntende verdedigingswerken veilig kende, met brand- schatting bezwaard of door strooperijen verontrust werd. Het was dan ook om die reden en om ,alzo den Hol- lantsen Tuyn wederom geheel to maken en to sluiten," dat de Algemeene Staten aan den jeugdigen Stadhou- der, die in de twee vorige jaren de schitterendste blijken van zijn krijgsgenie had gegeven, den last op- droegen, het beleg to slaan voor Geertruidenberg, dat eene van de sterkste vestingen van dien tijd en uit- muntend van krijgsvoorraad en levensbehoeften voor- zien was, Den 27"e" Maart kwamen de eerste Staatsche troepen voor de vesting, en begon alzoo het beroemde beleg, dat door alle krijgslieden van die dagen als een mees- terstuk van vestingaanval geroemd en bij ooze geschied- UIT IIET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 5 schrijvers, als om er den grootsten lof aan toe to zwaaien, met den naam van het Romeinsche beleg bestempeld is. Wij willen onze lezers niet vermoeien met eene uitvoerige beschrijving van de uitgebreide aardewerken, die rondom de stad een terrein van verscheiden uren oppervlakte afsloten, noch van de schansen, die daar werden opgeworpen om den belegeraar to veiligen, zoo tegen de uitvallen van de bezetting, als tegen de aanvallen van den vijand, die tot ontzet mocht komen opdagen; wij willen niet spreken van den afmattenden strijd, die nacht en dag gevoerd moest worden, niet alleen tegen bet vuur en staal van den vijand, maar ook tegen de bijna onoverkomelijke hindernissen, die bet terrein en de weersgesteldheid in den weg legden. Want Geertruidenberg lag als door een moeras om- schanst en bet stormachtige voorjaarsweer joeg her- haalde malen bet water der Donge door de dammen en over de dijken, zoodat bet geschut somwijlen niet gebruikt kon worden omdat de mondingen in bet water stonden; ,in sulcker vougen", zegt een oogge- tuige, ,als off de elementen alles ontgaen waeren geweest ende tegenstonden desen leger; want de aerde heel laech sijnde scheen tleger to begeven; bet water wilde tleger overvallen ende onderloopen, ende de lucht tormenteerde tselve met storm bagel ende regen. Dan", voegt hij er vromelijk bij, „God kant beteren, als 't Hem gelieft". En zoo was bet dan ook merkelijk gebeterd op den 22° April, den eersten dag, then wij met onze lezers in bet Staatsche leger willen doorbrengen. De lucht was zoel en verkwikkend, de zon scheen helder aan den blauwen hemel, en hersteld waren de verwoes- tingen, tien dagen tevoren aangericht door een gewel- 6 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. digen springvloed, welke bijna de geheele legerplaats overstroomde. De landstreek in de rondte tooide zich met dat fijne doorzichtige groene waas, waaruit de Mei-maand weldra haar vloerkleed zou weven. Het uitgebreide kamp, dat rondom de belegerde stad was opgeslagen, bood een schouwspel aan, waarvan de levendigheid in opmerkelijk kontrast was met de kalme rust in de natuur. Eene onafgebroken drukte heerschte tusschen de lange rijen van hutten, die den belegeraars tot woning verstrekten. Hier waren bet kleine afdeelin- gen piekeniers, die zich op weg begaven om de wachten in de verschillende schansen, welke de legerplaats om- ringden, to gaan aflossen. Langzaam en man voor man trokken zij voort door de smalle loopgraven, wier borstweringen hen dekten voor bet musketvuur, dat de vijand flu en dan op hen richtte, als hij de glinste- rende spitsen der zestien voet lange pieken boven de opgeworpen aarde zag uitkomen; - daar werd eene nieuw aangelegde batterij bewapend, en zag men de ,,edelluijden van bet geschut" en hunne constabels met de meeste inspanning werkzaam om de logge ijzeren kanonnen, hoezeer ze dan ook met drie-en-twintig paar- den bespannen waren, door en dikwijls uit den moe- rassigen bodem to doen trekken. Elders waren „de esplanadeurs" bezig de wegen, die de kwartieren der bevelhebbers met elkander moesten verbinden, aan to leggen of to verbeteren, door de tallooze poelen en drassige gedeelten met takkebossen en rijshout to vul- len. Honderden schansgravers, deels gepreste boeren uit den omtrek, deels soldaten, die door Maurits gewend waren aan dat werk, hetwelk men vroeger voor den krijgsman vernederend achtte, waren op alle punten bezig met bet opwerpen van de batterijen, bet delven der loopgraven en bet inheien der palissaden of turk- UIT BET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 7 sche ambossaten, zoo als men ze toen noemde, die het geheele leger over eene lengte van verscheidene uren gaans omringden. En daartusschen in dreunde het geschut, dat voortdurend, hoewel dan ook met lange tusschenpoozen, tegen de vesting speelde, en weerklon- ken de trompetten die ,tarare" bliezen om de ruiters in den zadel to roepen, die op verkenning uitgingen naar de zijde van Donge en Rijen. Een ongewone drukte heerschte then morgen in het kwartier van den Prins, eene drukte, die evenwel niet, zoo als gewoonlijk, een bepaald militair karakter had. Eene menigte bedienden, in sierlijke livreien gedost, liepen of en aan; schikkingen en toebereidselen van bijzonderen aard schenen er gemaakt to worden in de groote en prachtige tent van Zijne Excellentie, dezelfde die hem in bet vorige jaar door de Staten-Generaal was vereerd geworden. Bet rijke zilverwerk, dat pronkte op de tafel, waarop voor meer dan dertig gasten was aangerecht, en die voor het oogenblik bevrijd was van de kaarten, plans en boeken, welke er gewoonlijk in menigte op uitgespreid lagen, de vuren, die in de for- nuizen der houten keukens, op korten afstand van daar gelegen, flikkerden, dat alles duidde aan, dat de prins een ongewoon bezoek verwachtte. En dat was werkelijk het geval. Ten tien uur zou zijne zuster Louise van Oranje, begeleid door hare moe- der de prinses-weduwe van Oranje en hare tante de gravin van Schwartzenburg, met een aanzienlijk gevolg van edellieden en jonkvrouwen, een bezoek in het leger brengen en tegelijk afscheid nemen van Maurits, daar zij welhaast het land zou verlaten om in het huwelijk to treden met den keurvorst Frederik van de Palts. Zij zouden slechts eenige uren vertoeven om het leger to bezichtigen en het middagmaal to nemen, en daarna 8 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. met de wagens, die gereed stonden, naar Breda to ver- trekken, waar de Regeering groote toebereidselen had gemaakt om haar „met groote pompe inne to haelen, overmits noch de Princesse, nochte doncvrou Louijse met hare susters daar noyt geweest en waeren". Het was omtrent kwartier voor tien uur, toen men den prins kwam verwittigen, dat het jacht, waarmede zijne gasten uit Dordrecht zouden komen, in bet gezicht was. Hij steeg onmiddellijk to paard en reed, vergezeld door zijne neven, de graven Philips van Nassau en Everhard van Solms, en den ridder Vere, en gevolgd door een twintigtal ruiters van het vendel van Putlis naar de landingplaats. Hier schaarden de ruiters zich terzijde van den weg, de heeren stegen af, en toen het vaartuig, dat met gunstigen wind was genaderd, aan den wal lag, gingen zij aan boord om de hooge gasten to ontvangen en naar de karossen to geleiden, die haar naar het kamp zouden brengen. Met eene diepe buiging ontblootte Maurits het hoofd en trad naar de prinses-weduwe toe. ,, Wees welkom, Mevrouw," sprak hij, haar eerbiedig de hand kussende,,,welkom voor Geertruidenberg; neem mijne ontvangst bier in bet leger voor lief, want in de stad kan ik u vooreerst nog niet brengen." ,,Daartoe zal to zijner tijd de Heere u Zijnen zegen ook wel geven, mijn waarde Maurits," antwoordde de prinses, terwijl zij zijn groet op hartelijke wijze beant- woordde, en met vriendelijke hoofdbuiging ook de andere heeren begroette, die eerbiedig op eenige schre- den afstands waren gebleven. „Vooreerst is het ons reeds eene ware vreugde, a hier een bezoek to brengen." ,,En van dat bezoek is voornamelijk mijne lieve zus- ter Louise de oorzaak," hervatte Maurits op vrolijken UIT BET BELEG VAN GEERTRUIDEN BERG. 9 toon, zich tot de jonge bruid wendende, die met hare tante, de gravin van Schwartzenburg, op hem toetrad en hem de hand reikte. ,,Ik wilde nog zoo gaarne eens met u zijn, Maurits," sprak zij vriendelijk, ,voordat ik voor zoolang, misschien voor altijd, van bier ga." ,,Spreek niet van heengaan voor altijd," hervatte de prins schertsende; „de schoone Palts ligt niet buiten de Christenwereld, en als de jonge keurvorstinne niet al to zeer door hare jaloersche onderdanen wordt terug- gehouden, zal zij nog wel eens een keer naar Holland kunnen nemen, waar ze altijd zoo welkom zal wezen." „Ik voel bet nu reeds diep, hoe lief mij dat zal zijn," antwoordde de jonge gravin, die voorzeker in den vollen bloei van een achttienjarigen leeftijd en in het voor- uitzicht van weldra een der aanzienlijkste huwelijken van Europa to sluiten, geen voorgevoel had, dat hear zoon, eer een vierde van eene eeuw zou verloopen zijn, als een verjaagde balling bescherming zou komen zoe- ken bij Karen broeder Maurits en eene wijkplaats vin- den in bet land, dat zij nu op het punt stond onder zulke gunstige vooruitzichten to verlaten. Het denkbeeld van scheiding dreigde op dat oogen- blik een lichten tint van droefgeestigheid over het gesprek to spreiden, maar die indruk word in het- zelfde oogenblik weggewischt door bet luide gejuich van een negenjarigen knaap, die zich met kinderlijke speelschheid tot nu toe achter eenige dames van bet gezelschap had verborgen gehouden, maar nu zijn onge- duld onmogelijk langer kon bedwingen en den prins in de armen vloog onder bet blijde geroep : „Ik ben er ook, Maurits, ik ben er ook !" Het gelaat van den prins helderde plotseling op bij bet zien van zijn geliefden jongen broeder, want deze 10 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. was het, de jeugdige Frederik Hendrik, die later de Stedenbedwinger genoemd zou worden, en hier voor het eerst in een belegeringskamp zou verschijnen. ,,Wat! Gij ook hier!" riep Maurits vroolijk nit, ter- wijl hij den levendigen knaap hartelijk kuste; ,Dat is braaf van u, Hendrik, dat gij zelf eens komt zien, waar uw schoone stad Geertruidenberg gelegen is. Blijf maar hier bij ons tot dat wij er u kunnen laten huldigen." ,,Zoolang zal hij wel niet blijven, al hopen wij dat de stad spoedig zal overgaan," sprak de prinses met een glans van genoegen op het gelaat, toen zij door Maurits' woorden er aan herinnerd werd, dat hear zoon waarschijnlijk weldra door het beleid van zijn wakkeren broeder in het bezit zou gesteld worden van de heerlijkheid, hem bij den uitersten wil van zijnen vader nagelaten. „Hij zal 't u altijd mogen danken, Maurits, als gij hem stelt in het erfdeel dat hem zoo verraderlijk is ontnomen." ,,Onze heer vader heeft gewild dat 't zijne heerlijk- heid wezen zou, en als 't Gode gelieft, zal ik ze hem bezorgen," antwoordde de prins ernstig. ,Gelooft gij niet, dat ik mij ook daarom to gereeder aan de zijde van de Heeren van Holland heb geschaard, toen zij bij Hunne Hoog Mogenden op dit beleg aandrongen?" ,,En toch spreken velen in den Hage daaraf alsof het eene gehasardeerde onderneming is," sprak de prinses half aarzelend, als vreesde zij een onderwerp aan to roeren, hetwelk vobr men tot een besluit was gekomen in de Generale Staten, tot vrij hevige debatten had aanleiding gegeven. ,,Maar wat willen dan die velen in den Hage !" riep Maurits vrij heftig nit. ,Als ik ze in de twee laatste jaren nog niet geleerd heb, wat er met gehasardeerde ondernemingen to winnen is, dan zullen ze wel eeuwig UIT RET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 11 in hun botheid versuft blijven! Maar ze zullen wel meer zien ! Laat de Heeren mij maar een weinig tijd doch - dat is noodig - veel geld geven, dan zal 't niet lang duren, of ik breng het leger van den Staat uit de vrije landen naar het hart van Brabant!" Het was eene stoute gelofte, maar voorzeker nie- mand was meer gerechtigd om ze uit to spreken dan de jeugdige veldheer, die de twee jaren, waarvan hij sprak, had opgeluisterd door eene reeks van overwin- ningen, die binnen een zoo kort tijdsverloop in de ge- schiedenis zonder voorbeeld waren. Wel mocht hij ver uitziende plannen voor de toekomst vormen, want hij was, als elk genie, bewust van zijne kracht; zijne schitterende krijgsmanshoedanigheden, die nu reeds de oogen van Europa tot hem, den zesentwintigjarigen held, begonnen to trekken, waren tot volkomen rijpheid gekomen en wachtten slechts op nieuwe gelegenheden om zich in hun vollen glans to openbaren. ,,Maar," vervolgde hij, zijn opgeruimden toon her- vattende, ,wij zullen later zien wat de toekomst geven zal: laat ons vooreerst bij het tegenwoordige blijven. Hier zijn onze wellieve neven van Nassau en Solms en ridder Vere, die verlangend zijn, u hunne opwachting to maken." De edellieden kwamen op deze woorden naderbij, en de prinses knoopte met hen een gesprek aan, terwijl Maurits, die den jongen Frederik Hendrik aan de hand hield, zich tot de overige personen wendde, en met de guile krijgsmanshofelijkheid, die hem zoo eigen was, de verschillende bekenden, welke hij onder hen aantrof, verwelkomde. Onder degenen tot wie hij zich het eerst richtte, was de heer van Dommarville, die sedert twee maanden op zijnen raad door de prinsesweduwe tot gouverneur van Frederik Hendrik was benoemd; jonker 12 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. Arend van Duivenvoorde, luitenant-kolonel van het regiment voetknechten, dat de Staten-Gleneraal in bun besluit van den 18°°° Januarij to voren onder het bevel van then jongen vorst gesteld hadden, opdat bet trac- tement van 800 gulden in de maand, hetwelk zij aan die betrekking badden verbonden, voor zijne opvoeding zou kunnen werden gebruikt, en eindelijk jonker Johan van der Does, de zoon van den beroemden Janus Dousa, beer van Noordwijk, een zeer geleerd jong edelman, die bepaaldelijk aan den jeugdigen Frederik Hendrik was toegevoegd om hem dagelijks,,te vergeselschappen, ende dit alles om des to beter bet naturel van d' inge- setenen deser landen to leeren kennen en aen to nemen, om to gelegener tijd in den dienst deser landen ge- bruykt en geemployeert to werden." Onder de dames, die, ten getale van zeven, de prin- sessen van Oranje en de gravin van Schwartzenburg vergezelden, willen wij alleen noemen de beide jonk- vrouwen van Middachten, waarvan de oudste, Anna, met William Balfour, vendrig in de ruiterkompagnie van Marcelis Bacx verloofd was, en Agnes van den Boetzelaar, die later de echtgenoote zou worden van Jacob van der Meer, die in 1604 als gouverneur van ,Ostende sneuvelde. Nadat het gesprek nog eenigen tijd aan boord van het jacht was voortgezet, stelde de prins voor, aan wal to gaan en zich naar de legerplaats to begeven. Aan die uitnoodiging werd gevolg gegeven, de prinsessen namen met de haar vergezellende dames plaats in twee koetsen, die haar langzaam langs den doorweekten weg naar de tent van den prins voerden; enkele heeren stegen met Maurits to paard om haar to begeleiden, terwijl de overigen langs een vrij langen doch voor voet- angers beter begaanbaren omwegin hetlegeraankwamen. UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG; 13 Wij willen onzen lezers de bijzonderheden van den maaltijd, die bijna terstond aanviog, sparen, en laten bet aan hun verbeelding over, zich to verplaatsen onder dat zoo bout geschakeerde gezelschap van krijgsover- sten, die van top tot teen in bet harnas en gereed om ieder oogenblik de hand aan bet zwaard to slaan en hun leven in een bloedigen strijd, die telken ure ont- staan kon, to wagon, bier kalm en opgeruimd met de hen bezoekende dames over de onverschilligste zaken koutten en schertsten. Hot dreunen van bet geschut, dat zonder ophouden in de verte word losgebrand, bet knallen der musketschoten, bet roffelen der trommen, bet voortdurend krijgsrumoer, dat in de legerplaats, waar alles leven en beweging was, gehoord word, al die geluiden, die, getemperd door den afstand, als een verward gedruisch bet oor troffen, leenden aan do samenkomst iets eigenaardigs en opwekkends, dat, hoe ernstig ook de werkelijkheid zijn mocht, aan bet geheele gezelschap eene opgeruimde en levendige stemming gaf, die nog aangewakkerd word door de uitmuntende eigenschappen, die de meesterkok van Zijne Excel- lentie voor doze bijzondere gelegenheid bleek ontwik- keld to hebben, en door de niet minder uitmuntende hoedanigheid van 's prinsen wijn, die herhaaldelijk uitnoodigde tot hetgeen men in die dagen een duitschen dronk placht to noemen. De reis van de prinsessen naar de Palts was een voornaam onderwerp van bet gesprek, en de wij ze, waarop de voor die die dagen zoo verre en langdurige tocht bet best zou kunnen worden uitgevoerd, word veelvuldig besproken. Hot eerste plan was geweest, door Gelderland en Kleefsland to trekken en verder den Rijn op to varen, maar van dat voornemen had men moeten afzien, omdat er tijding was gekomen, dat 14 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. Verdugo zich met een aantal troepen to velde had begeven en zuidwaarts aanrukte, hetzij omdat hij van de voorgenomen rein der vorstelijke personen verwit- tigd was, en eene poging wilde beproeven, zulk een kostbaren buit to winnen, - hetzij om door die samen- trekking van troepen Maurits van Geertruidenberg of to lokken, of wel hem, in vereeniging met aanzienlijker strijdkrachten uit de Zuidelijke Nederlanden, tot het opbreken van het beleg to dwingen. Er bleef dus geen ander middel over, dan, zoo als nu ook werkelijk was vastgesteld, to scheep naar Bremen to gaan en van daar met een vrij grooten omweg door het onzijdige Duitschland naar de Palts to trekken. Het was omtrent twee uren geworden toen de maal- tijd ten einde Rep, en daar het uur al vast naderde, waarop de hooge gasten den tocht naar Breda zouden voortzetten om niet al to laat daar aan to komen, stond Maurits op, bracht met korte maar warme bewoordingen een laatsten dronk uit, waarbij hij zijne zuster een levenslot toewenschte, dat, helaas, haar deel niet zou worden, en noodigde daarop alien, die daartoe genegen waren, uit, vobr de afreis met hem een gang to doen door het leger. Allen voldeden daaraan gereedelijk, en de Prinses van Oranje, die het aanbod van Maurits, om zich in eene draagkoets, welke voor haar gereed was gehouden, to doen rondleiden, afsloeg, leunde zich op zijn arm, terwijl de jonge Frederik Hendrik zijn andere hand vatte. ,,Zou 't niet beter zijn," vroeg zij met eenige bezorgd- heid, ,dat Hendrik met den heer van der Does hier achter bleef om onze terugkomst of to wachten?" ,,Zeker niet, moeder," antwoordde Maurits lachende, „hij moet er vroeg aan gewennen niet terug to blijven als anderen vooruitgaan. En voor gevaar behoeft gij UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 15 niet to vreezen," voegde hij er bij op fluisterenden toon, daar hij niet wilde dat de knaap, die vleiend verzocht, hen to vergezellen, het woord ,vreezen" hoo- ren zou. ,Wij zijn hier overal buiten het bereik van het vuur uit de vesting, en waar wij wat dichter bij mochten komen zal ik u wel langs zulke goed beschanste wegen leiden, dat gij er zoo rustig kunt gaan als in de wandeldreven van den Hage." ,,'t Was ook maar de bezorgdheid van een oogen- blik," hernam de prinses; ,ik wil Hendrik, nu hij voor 't eerst van zijn leven to velde komt, ook niet angstig terughouden, en ik begrijp daarbij, dat gij hem geen gevaar zult laten loopen. Laat ons nu gaan, en die groote en roemruchtige werken zien, waarvan wij in de laatste weken dagelijks zooveel gehoord hebben." ,,Wel mag er van gesproken worden", zei Maurits, ,,want ze hebben mijn wakkeren soldaten heel wat arbeids gekost. En toch -- ze zijn op verre na niet voltooid; maar, 't voornaamste wat er to zien is en wat u belangrijk kan schijnen, zal ik u toonen." Zoo sprekende ging hij een smallen weg op, die van zijn kwartier naar dat van de Schotten leidde, wier vendels in de nabijheid hunne hutten had den opgesla- gen. Van hier kon men een gedeelte van de werken overzien, die in de eerste periode van het beleg gegra- ven waren, terwijl het levendige tooneel, dat zich voor het oog opdeed, vooral voor hen, die zich voor het eerst in die vreemde wereld verplaatst zagen, even boeiend als nieuw was. Verscheidene rijen van lage, ruw uit stroo en staken to zamen gestelde hutten strekten zich over een vrij regelmatig vierkant uit, dat met wallen ter manshoogte omgeven was. In het mid- den stonden eenige tenten, waarin de officieren hun verblijf hielden, en daarbij wapperde van een hoog 16 FAT RET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. opgerigte staak de witte vaan met den rooden klim- menden leeuw, die de Staten sedert korten tijd voor al de vendels hadden aangenomen. Langs een der zij den van dit kleine kamp lag eene rij houten gebou- wen, die deels voor herbergen, deels voor winkels van de zoetelaars dienden, welke bier to midden van bet bedrijvige krijgsmanleven even rustig hunne waren ver- kochten als in de best verzekerde binnenstad. De komst van den prins met bet aanzienlijk gevolg, dat hem vergezelde, bracht geene kleine opschudding in bet kamp to weeg, en toen zij de rij winkels, of zoo als de eigenlijke benaming was, „de markt" langs wan- delden, drong zich eene nieuwsgierige menigte, waarbij men nog meer vrouwen, kinderen, boeren en boerin- nen dan soldaten kon opmerken, om hen henen. ,,Hoe zonderling steekt toch vaak de voorstelling, die de schrijvers ons geven bij de werkelijkheid af," sprak van der Does tot den ridder Vere, die naast hem ging en er een bijzonder genoegen in bleek to scheppen om de jonkvrouwen van Middachten, die zij beiden meer bijzonder onder hun geleide hadden genomen, op alles opmerkzaam to maken. ,Is er ooit bij klerk of poeet een tafereel uit de soldatenwereld beschreven, waar niet ruwheid, moedwil en bandeloosheid de hardste verven voor de teekening moesten leveren ? En bier niets van dat alles : ik zie rustige burgers in de open deuren staan en ongezadelde paarden losloopen in de grazige straat. 't Komt mij haast voor als een haag- spel, dat Zijne Excellentie doet spelen uit boffelijkheid jegens de schoone joffers, die hem bezoeken." „'t Zou voorwaar de courtoisie to ver gedreven zijn," sprak Anna van Middachten lachende; ,maar ik geef toe, dat mij ook, wat ik bier zie, meer schijn voorkomt dan werkelijkheid." UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 17 ,,Twijfel er niet aan, schoone juffer," hernam Vere, ,,dat wij courtois genoeg zouden geweest zijn, u den ruwen kant van bet soldatenleven to sparen, als dat noodig geweest ware; maar wat gij bier ziet, is niets minder dan schijn. Er is geen tijd geweest, ook al hadden wij bet willen doen, om voor u eenig vertoon to maken. Wat gij heden ziet, zoudt gij dagelijks zien, want uwe komst bier is voor bet leger even onver- wacht, als zij ons aangenaam is." „ Ik twijfel geenszins aan uwe woorden, beer Vere," antwoordde de jonkvrouw, „maar zult gij bet vreemd vinden, dat wij, die van dit alles slechts eenige weten- schap gekregen hebben uit de boeken, er ons eene gansch andere voorstelling van hadden gemaakt ?" ,,En toch is die voorstelling in 't algemeen gespro- ken niet zoo geheel valsch," hervatte Vere; „want wat gij bier opmerkt, zult gij nergens anders op de geheele wereld vinden. 't Is nog geen twee jaar geleden, dat ook bet leger van de Staten meer op een bende stroo- pers en roovers geleek dan op wakkere en vrome sol- daten. Toen ging er geen dag voorbij zonder moord en doodslag; geen week zonder jammerlijke plundering en gruwelijke mishandeling van arme huislieden, die vaak hun eigen leger meer vreesden dan dat van den vijand; geen veldtocht zonder muiterij." ,,En van waar dan die algeheele omkeering?" vroeg van der Does. ,,Dat is alles bet werk van onzen jongen Kapitein- Generaal," antwoordde Vere. Hij is veldheer geboren, daar valt niet meer aan to twijfelen; maar hij munt boven alles uit in de kunst om met weinig middelen veel uit to richten, en bet geheim daartoe heeft hij gevonden in de eerste plaats in bet handhaven eener voorbeeldelooze discipline. Daardoor kan hij met tien- Mulder, Geecbiedk. Novellen. 2 18 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. duizend man zooveel doen als anderen met twintigdui- zend en meer. Ik heb eene lange ondervinding van bet krijgsmansleven, maar nooit heb ik zulke uitkom- sten van strenge manstucht gezien als in de laatste twee jaren." ,,En als 't verschil zoo groot is," hernam van der Does, ,dunkt mij, dat de bezwaren, die daar to over- winnen waren, ontzaggelijk groot moeten geweest zijn ik begrijp niet -" ,,Groot waren ze voorzeker," sprak Vere; „maar daarin was juist bet heldere inzicht van Zijne Excellen- tie to bewonderen. Onze krijgswetten waren vroeger even streng als nu, maar ze werden meestal op de onhandigste manier toegepast. Als een geheel dorp was leeggeroofd, als de brooddronken knechten gemoord en geblaakt hadden, dat de jammer ten hemel schreide, dan werden er, ja, dozijnen van die stroopers geexe- cuteerd, en voor een oogenblik kwam er dan de schrik weer in, maar de wortel van bet kwaad werd niet aangetast, alleen de welige takken werden nu en dan wat besnoeid. Wij waren voor twee jaren in Groningerland toen de Prins bet besluit nam, then kanker van stonde aan bij zijn leger uitteroeien. Hij maakte zijn vasten wil daartoe bekend, en iedereen werd gewaarschuwd, dat hij zonder genade zou zijn voor elk, die zich aan overtreding van zijn bevel schul- dig maakte. Den volgenden dag liet hij een soldaat, die in Delfzijl een hoed gestolen had, ophangen." „Ter dood gebracht om een hoed!" riep Anna van Middachten uit. ,,Dat schijnt hard," hernam Vere, „en op zich zelf is bet dat ook; maar wilt gij zien, wat daaruit gevolgd is ? Zie bier -" Het gezelschap was intusschen al pratende door bet UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 19 kwartier van de Schotten, langs dat van Groeneveld en van den graaf van Solms, die dicht bij elkander lagen, henen gewandeld en genaderd tot een weg, die naar bet fort op den Steelhoofschen dijk voerde en ter rech- terzijde met zware palissaden tegen een aanval van buiten en ter linkerzijde door een lagen wal tegen uitvallen uit de vesting was beschermd. ,,Zie hier," vervolgde Vere, terwijl hij over den wal been wees, „daar zal bet u duidelijk worden, waartoe die strengheid heeft geleid." Allen naderden den wal, waarheen Maurits en dege- nen, die meer onmiddellijk in zijne nabijheid gebleven waren, zich ook begeven hadden, en een kreet van verbazing ontsnapte hun, toen zij er een blik over wierpen. Zij waren op dit punt omtrent tweemaal zoo ver van de buitenwerken des vijands verwijderd als bet geschut in die dagen reikte, zoodat er tusschen hen en de stad eene vrij uitgestrekte vlakte lag, die voor bet kanonvuur was beveiligd. En op die vlakte - zagen de verbaasde toeschouwers rustig bet vee weiden, alsof er geen vijand in de nabijheid was; zagen zij den ploeg door de voren drijven, en vrouwen en kinderen met den veldarbeid bezig of rustende voor de deur der kleine houten woningen, die hier en daar waren opgeslagen. Wel mocht Vere zeggen, dat dit schouwspel nergens op de geheele wereld to zien zou zijn, want werkelijk bet was zonder voorbeeld in de geschiedenis der oorlogen. Het was dan ook Maurits niet euvel to duiden, dat hij met welgevallen er op wees, en de bewondering opmerkte, die door dit tref- fende resultaat van zijn helder oordeel en zijne wils- kracht bij alien was opgewekt. Nadat zij een korte poos daar vertoefd hadden, ver- volgden zij den weg naar bet fort, van hetwelk zij, 20 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDEN BERG. doordien bet veel hooger gelegen was, een beter over- zicht zouden kunnen hebben over den geheelen omvang van de belegeringswerken. Vere was eenige oogenblik- ken achter gebleven en had herhaaldelijk tusscben de palissaden door naar buiten gekeken op een punt, waar hij den weg naar Breda voor een groot gedeelte over- zien kon. Eindelijk kwam hij met haastige schreden weder bij bet gezelschap. ,,Zie ik goed?" vroeg hij aan den beer van Dom- marville, die zich bet dichtst bij hem beyond. ,Komt daar niet een ruiter langs den weg hier been gereden ?" Dommarville bleef staan en sloeg den blik in de aangeduide richting. „Ja," antwoordde bij na een oogen- blik turen, ,ik zie een geharnast ruiter." ,,Met een rooden vederbos, en op een bruin paard?" vroeg Vere, en toen Dommarville hem daarop toestem- mend antwoordde, begaf hij zich terstond naar Anna van Middachten. „Ik geloof," sprak hij, ,dat ik de schoone juffer van Middachten nog eene verrassing bereiden kan. Wanneer ik mij niet bedrieg komt jonker William Balfour daar in de verte aan. Ik wist, dat hij heden komen moest met de depeches uit Bergen op Zoom en Breda, maar daar bet wel avond kon worden voor dat hij hier was, sprak ik er niet van, om u eene teleurstelling to be- sparen. Doch zie zelve in de richting langs gindsche boomen : uw oog ziet zeker scherper in dit geval dan al de onze samen." Anna glimlachte bij deze schertsende woorden; reeds had zij met blijde verrassing omgezien, en bet duurde ook niet lang of haar hart begon vroolijker to kloppen, toen zij meer en meer de zekerheid kreeg, dat de rui- ter, die intusschen in snellen draf naderde, werkelijk haar geliefde was. UIT BET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 21 ,,Zou hij bij ons komen ?" vroeg hare zuster, die blijkbaar de gedachten in woorden bracht, die de blo- zende Anna niet gewaagd had uit to spreken, hoezeer haar de vraag op de lippen speelde. ,,Gewis," antwoordde Vere; „hij brengt tijdingen voor Zijne Excellentie, en wanneer hij hem niet in zijn kwartier vindt, zal hij niet lang wachten met hem hier op to zoeken, wanneer hij mogt hooren, in welk zoet gezelschap bij hem zal aantreffen. Hier zult gij dus," ging hij tot Anna voort, „uwen aanstaande in eene geheel andere omgeving ontmoeten, dan den vo- rigen winter, toen wij to zamen op bet kasteel van uwen beer vader ter jacht gekomen waren." ,,En toen gij, beer ridder, zoo treffelijke woorden tot mijn vader gesproken hebt, om hem Balfour van zulk eene gunstige zijde to doen kennen." ,,Dat was niet meer dan recht," hernam Vere, ,toen de beer van Middachten mij om inlichtingen vroeg omtrent den jongman, die naar de eere trachtte om zijn schoonzoon to worden, behoefde ik alleen de waar- heid to zeggen om hem gunstig daarover to stemmen." Een dankbare blik van Anna bewees den wakkeren krijgsoverste, welke groote waarde zij aan den lof op Karen verloofde hechtte, vooral wanneer die uit zijn mond kwam. Niet, dat zij in staat was, de groote verdienste van den bevelhebber to beoordeelen, aan wien Maurits zelf verklaarde, dat bij hem meer waard was dan een geheel regiment, maar hij was een oud vriend van haren vader, en het was voornamelijk na de hoogst gunstige wijze, waarop hij zich over William Balfour had uitgelaten, dat de bejaarde edelman aan de wenschen der beide gelieven had gehoor gegeven. Hij had er evenwel eene voorwaarde aan gehecht, die de geheele vervulling dier wenschen voor een groot 22 UIT BET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. gedeelte van de nukken der fortuin afhankelijk maakte. Zelf vroeger in het leger van Willem van Oranje ge- diend hebbende, terwijl hij een werkzaam aandeel aan den opstand had genomen, en afstammeling van een oud adellijk geslacht, dat menigen krijgsheld onder zijne leden telde, wilde hij de hand zijner dochter niet aan Balfour geven, voor dat doze zijne schuld aan het land betaald en zich genoegzaam in den krijg onder- scheiden had om tot een zelfstandigen rang in het leger to zijn bevorderd. De jonge vendrig, wien bij den gloed zijner eerste liefde geen strijd to zwaar scheen om zoo schoonen prijs to verwerven, had met een dankbaar hart die voorwaarde aangenomen, overtuigd dat hij met zulk een zegepalm voor oogen onverwin- nelijk zou zijn en ook weldra eene gelegenheid zou vinden om zich to onderscheiden. Tot nu toe hadden de omstandigheden evenwel niet aan zijne hoog gespan- nen verwachting beantwoord : de vestingoorlog, waartoe zich de veldtocht van het vorige jaar had bepaald, en die nu weder de eenige krijgsvoering scheen to zullen worden, bood aan de ruiterij weinig gelegenheid om zich to onderscheiden; daarenboven hij diende bij de vaan van Marcelis Bacx, een ritmeester wiens fabelach- tige stoutheid in den letterlijken zin des woords geene grenzen had, en onder wiens oogen dus iets zeer bui- tengewoons moest uitgevoerd worden om bijzonder zijne aandacht to trekken. Eindelijk, de republiek had niet meer dan zeventien kompagnien ruiters in dienst, en de kans om eene daarvan als ritmeester onder zijne bevelen to krijgen, was dus zeer Bering, en dat was toch de minste militaire betrekking, waarmede de hooghartige heer van Middachten zich zou laten to vreden stellen. Dat alles wierp eene vrij sterke scha- duw over het geluk van Anna van Middachten, daar UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG 23 zij er even goed als Balfaur van onderricht was. 'Vat voor dezen eene opwekking was om aan zijn van nature krijgshaftig gevoel den vollen teugel to laten, was voor haar eene voortdurende bron van bezorgdheid of liever van tweestrijd: hare hoogste wenschen konden alleen bevredigd worden door datgene wat haar bet meest beang%tigde : bet leven van hem, die haar bet dier- baarste was, moest herhaalde malen op bet spel gezet worden, vb5r dat bet haar geheel zou toebehooren; want Ealfour kon, als eenvoudig edelman, onder een legerbevelhebber als Maurits er niet op rekenen, ooit uit louter gunst bevorderd to worden, een eerbewijs dat alleen aan personen van vorstelijken bloede werd verleend. Dat er daarenboven voor de beide gelieven onder deze omstandigheden niet aan to denken viel, elkander vbbr bet einde van den veldtocht weer to zien, was door dit alles natuurlijk, want, al had Balfour er de vergunning toe kunnen krijgen, hij bespiedde met to veel angstvalligheid elke gelegenheid om zich to onderscheiden, dan dat hij er willens en wetens eene zou laten ontglippen. Wij behoeven bet daarom wel niet to zeggen, met welk een gevoel van innige blijdschap Anna de ver- rassende tijding hoorde, dat Balfour in de nabijheid was, en dat zij binnen weinige oogenblikken bet onver- wachte geluk zou smaken, hem to zien en to spreken. Dergelijke aandoeningen en gewaarwordingen zijn even- wel reeds to dikwijls beschreven; gelieven zijn in alle eeuwen en onder alle omstandigheden tamelijk aan elkander gelijk, zoodat wij ons eenvoudig willen bepa- len tot bet aangeven der verschillende feiten, die in onze schets passen, en bet aan de verbeelding onzer lezers en lezeressen overlaten, de ontmoeting van Bal- four en Anna van Middachten naar welgevallen to 24 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. kleuren: alleen mogen zij daarbij indachtig zijn, ten einde bet beeld hunner phantasie Diet al to onwaar to maken, dat Balfour vier uren to paard had gezeten, geheel geharnasd was, en zijne aanstaande in peer groot en deftig gezelsehap aantrof. Zoo als Vere voorspeld had, was hij, den Prins in zijn kwartier Diet aantreffende, terstond doorgereden en kwam bet gezelschap achterop, juist toen bet de schans op den Steelhoofschen dijk binnengiEg. Hij reed terstond op Maurits toe, die hem bij zich had gewenkt en haastig de depeches inzag, welke evenwel Diets bijzonders schenen to behelzen, althans hij gaf ze Balfour terug met verzoek ze hem later in zijne tent to komen brengen, waar hij hem tevens de noo- dige bevelen voor zijne terugreis zou geven. De jonge vendrig, die bet overige gezelschap, op een dertigtal passen afstands staande, Diet nauwkeurig genoeg had kunnen opnemen om zijne beminde Anna, aan wier aanwezigheid hij in de verte Diet dacht, to onderschei- den, maakte zich gereed weder to vertrekken; doch Vere was intusschen den Prins genaderd, die, in druk gesprek met zijne moeder, den graaf van Solms en Arend van Duivenvoorde, Diet verder op den vendrig had gelet, en had hem eenige woorden toegesproken, ten gevolge waarvan Maurits bet hoofd naar de zijde van Anna van Middachten wendde en daarop met een glimlach Balfour wenkte, tot hem to komen. ,,Gij hebt een langen rit gemaakt, jonker Balfour?" sprak hij. ,,Niet bijzonder, uwe excellentie; - ruim vier uur." „Mij dunkt, uw paard zal wel wat rust mogen hebben." ,,Als er Diets op 't oogenblik voor hem to doen is, zal een half uurtje hem Diet schaden om wat op adem UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 25 to komen. Anders," vervolgde hij, bet krachtige dier met welgevallen op den hals kloppende, „de brave bruin moet er even als zijn meester maar aan wennen om alleen to rusten als de omstandigheden 't hem vergunnen. Heeft uwe excellentie bet een of ander to bevelen, dan zijn wij beiden gereed." ,,Over een uur zal ik uwe dienst weer noodig heb- ben," antwoordde de Prins; ,gij zult dan weder naar Breda terugkeeren met bet escorte, dat mijne gasten nog heden avond daarheen brengen zal. Stijg dus hier af, laat uw paard naar mijn stal leiden, en ga uwe opwachting maken aan gindsche dames, die wellicht kennis willen maken met hun begeleider." De jonge officier, ingenomen door de welwillende wijze, waarop de Prins hem toesprak, hoewel hij de ware bedoeling van diens woorden nog niet dadelijk vatte, boog ten teeken dat bij bet hem gegeven bevel verstaan had, steeg af, gaf zijn paard over aan een van de voetknechten, die de wacht in de schans had- den, en begaf zich naar de plaats, waar zijne beminde hem verbeidde. De bijzonderheden van de ontmoeting en van bet afzonderlijk gesprek, dat de twee gelieven eenige oogen- blikken later, dank zij de bescheidenheid der overige personen van 't gezelschap, to zamen konden voeren, laten wij, zoo als gezegd is, aan de verbeelding onzer lezers en lezeressen over. Dit kleine tooneel had plaats gehad in bet binnenste gedeelte van de schans; de hooge wallen die haar omringden, beveiligden haar volkomen tegen het vijan- delijk kanonvuur, binnen welks bereik zij overigens gelegen was, zoodat bet zonder die bescherming voor een vijandelijke kogel zeer goed mogelijk zou geweest zijn op dit oogenblik een geweldigen slag to slaan on- 26 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG r der de aanzienlijke personen, die zich binnen die kleine ruimte ophielden. Maar sedert drie dagen reeds was er geen kanonschot op de schans gedaan, want Maurits had al zeer spoedig het groote belang ingezien om dit punt niet alleen, maar ook den Steelhovenschen dijk, die zich daarachter uitstrekte, en waar langs de voor- naamste communicatie tusschen de onderdeelen van het leger liep, to beveiligen, en had daarom twee bat- terijen doen aanleggen, die, sterk bewapend, een over- machtig vuur hadden gericht op die gedeelten van de vesting, waaruit de schans beschoten kon worden, met dat gevolg dat de vijandelijke stukken, op die plaatsen opgesteld, al spoedig tot zwijgen gebracht en gedemon- teerd waren geworden. ,,Hebt gij niet opgemerkt," vroeg Maurits aan een der edellieden van het geschut, die in de schans het bevel over de batterij voerde en op den wal naar bui- ten stond to kijken, ,of de vijand eenige aanstalten maakt om het vuur weer naar deze zijde to richten." ,,Neen, uwe excellentie," antwoordde de aangesprokene, ,,sedert vooreergisteren, toen de laatste kanonkogel gindsche ambossaten verbrijzelde en twee man, die er bij op wacht stonden, doodsloeg, hebben wij alleen een weinig hinder gehad van de musketkogels. Doch dat is gewoonlijk slechts 's morgens en 's avonds op de uren van de aflossing. Op het oogenblik zie ik geen muskettiers in de buitenwerken," vervolgde hij, na nog eens met scherpen blik to hebben rondgezien. ,,Dan noodig ik de heeren uit, om eens met mij op den wal to gaan, van waar ze een treffelijk uitzicht op den geheelen omvang van het belegeringskamp zullen hebben," sprak Maurits. „De dames evenwel raad ik beneden to blijven, want - men kan het niet weten," fluisterde hij zijnen neef Philips toe; ,ik voorzie dat UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 27 de vijand ons hier niet zoo heel lang met rust zal laten. - Kom, Hendrik, ga met ons," vervolgde hij tot zijn brooder, en toen do Prinses, die deze woorden hoorde, er met eene bezorgdheid, die zij wel wilde maar moeielijk kon verbergen, op aandrong dat de jonge Prins bij haar zou blijven, sprak hij ernstig: ,,Houd hem niet terug, moeder, want hij moet er vroeg aan wennen, den vijand onder de oogen to zien, en eene gelegenheid als deze, om eens een blik to slaan op hetgeen hem in 't vervolg van zijn leven to wachten staat, is zeldzaam." Louise van Oranje begreep, dat zij moest toegeven en, al was het dan ook met een eenigszins beklemd hart, zij verzette zich met geen enkel woord tegen den wensch van Maurits, die nu Hendrik bij de hand nam en met hem en de overige heeren van het gevolg den walgang beklom, waar zij toch altijd nog door de daarop aangelegde borstwering gedeeltelijk gedekt waren. Het was een belangwekkend schouwspel, dat zich aan hen opdeed toen zij den blik over die borstwering henen sloegen. VGbr hen lag de belegerde stad, bin- nen hare grauwe muren en groene wallen besloten, omringd door breede grachten en beschermd door eene menigte stukken geschut, wier mondingen dreigend uit de diep ingesneden schietgaten to voorschijn kwamen, terwijl de witte rookwolken, die onophoudelijk nu op het eene dan op het andere punt opstegen, en de doffe slagen, die er telkens op volgden, bewezen dat zij hun moorddadig werk voortzetten. Over de gedeel- telijk in puin geschoten huizen, die boven den ves- tingwal zichtbaar waren, opende zich het uitzicht in het verschiet op de blinkende golven van het Hol- landsch diep, waar eene lange rij van schepen, die 28 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. met zware kabels aan elkander verbonden waren, de stad aan de westzijde insloten, terwijl eene menigte af- en aanvarende sloepen en proviandschepen, wier witte zeilen in de middagzon schitterden, eene onbe- schrijfelijke levendigheid aan dat gedeelte van het tafe- reel bijzetten. Recht aan de overzijde van de Donge breidde zich de legerplaats nog over eene groote opper- vlakte uit, en stuitte het oog op de sterke rij van palis- saden, die ruim een uur gaans lang was, van afstand tot afstand door kleine schansen verdedigd, welke ook dat gedeelte van het leger tegen een aanval van buiten beschermden. Binnen de aldus omschanste ruimte, waren de kwartieren van den Graaf van Hohenlo, van den Beer van Brederode en van Graaf Philips van Nassau begrepen, en ook daar zag men eveneens be_ ploegde velden en grazige weiden, en zelfs twee kleine hofsteden door boomgaarden omringd. Twee schip- bruggen over de Donge geslagen, onderhielden de gemeenschap tusschen dit gedeelte van de legerplaats en dat, op hetwelk de kwartieren van Zijne Excellentie en van de Schotten opgeslagen waren. Meer in de nabijheid tusschen de kampementen en de stad, breidden zich de loopgraven uit, en daarheen waren voorname- lijk de blikken gericht, toen zoowel Maurits als Vere en van Solms, die met al de bijzonderheden bekend waren, hunnen bezoekers de verklaring gaven van die zigzagsgewijs door het terrein ingegraven gangen, waar de soldaten moet spade en houweel in drukke bedrij- vigheid arbeidden en de muskettiers en harquebusiers, door stormhoeden en corseletten gedekt, langs de ge- heele line opgesteld, een onophoudelijk vuur richtten op de verdedigers, die zich op de wallen vertonden, en van hunne zijde niet achterbleven om dat vuur to beant- woorden en de gravers in hunnen arbeid to belemmeren. UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG 29 ,,Kom eens hier, Hendrik," sprak Maurits, terwijl hij zijn broeder opnam, en hem op het rad van een affuit plaatste, opdat hij ook over de borstwering zou kunnen heenkijken. ,Daar is wat to zien, dat gij nog nooit gezien hebt." De levendige knaap juichte het uit, toen hij hot voor hem zoo nieuwe en levendige tooneel zag, dat zich voor hem uitbreidde; hij klapte in de handen van genoegen en hield niet op met vragen omtrent alles wat hij zag. ,,Weet gij nu wat dat voor een stad is?" vroeg hem Maurits op zijne beurt. ,,Dat is Geertruidenberg," antwoordde hij, zijnen broeder met groote vragende oogen aanziende. ,Geer- truidenberg ligt aan de Donge," voegde hij er bij, blijkbaar tevreden, dat hij een bewijs kon geven van zijne geographische kennis. „Braaf onthouden, Hendrik," sprak Maurits lachende; ,,ik zie dat gij niet vergeet wat jonker van der Does u leert. En aan wien behoort Geertruidenberg; weet gij dat ook ?" ,,Aan Henderik Frederik, graaf van Nassau, Catze- nellebogen, Dietz en Vianden," antwoordde de knaap, met eene kinderlijk nagebootste deftigheid, die de vroo- lijkheid van de omstanders opwekte. „Die machtige heer van Geertruidenberg heeft vooreerst nog niet veel to zeggen in zijne domeinen," sprak Mau- rits meesmuilende; ,vraag dat maar eens aan de Span- jaarden!" „De Spanjaarden zijn de vijand, niet waar Maurits?" vroeg de jonge prins, zijn broeder met ernst aanziende. ,,Dat zijn ze jongen," hernam doze; ,vergeet dat vooral niet : onthoud dat uw geheele leven door, en geloof ze niet die het anders zeggen." 30 LIT BET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. Nauwelijks had hij het laatste woord gesproken, of een gierend geluid, als een korte hevige stormvlaag loeide langs hen henen; bijna op hetzelfde oogenblik spatte een schanskorf, die op omtrent twintig schreden afstands in de bortwering was ingegraven uit elkander en wierp een wolk van opstuivende aarde over den edelman van het geschut, die in de nabijheid stond; het was een kanonkogel, die het gezelschap op zoo plotselinge wijze aan het gevaarlijke hunner stand- plaats kwam herinneren, en, nadat hij de vernieling in den walgang had aangebracht, weder was opgeslagen, en op een paar honderd schreden achter de schans op den Steelhoofschen dijk neerkwam, en daar in de aarde, die hij een eindweegs voor zich been woelde, bleef steken. Een kreet van ontzetting ging op onder de vrouwen, die, hevig ontsteld over de onverwachte begroeting, in het eerste oogenblik roerloos bleven staan en in vree- selijken angst naar de plaats staarden, waar de kogel was ingeslagen en waar de Prins zich met de overige heeren beyond; doch toen zij terzelfder tijd zagen, dat niemand getroffen was geworden, gaf zich haar gevoel van schrik en dankbaarheid tegelijk lucht in verwarde uitroepen. De Prinses van Oranje, die steeds met een kloppend hart naar hare zonen had gezien, verlangend dat zij zoo spoedig mogelijk zouden terugkeeren van die plaats, waar zij, in weerwil van Maurits' verzeke- ringen, gevaar vooral voor haren jongsten Reveling vreesde, was doodsbleek geworden, toen zij den slag hoorde en de stofwolk uit de verbrijzelde schanskorf zag opstuiven, en toen de eerste seconde van ontzetting voorbij was, wilde zij den wal opsnellen, om haren zoon aan het gevaar, dat hem dreigde, to ontrukken ; maar reeds aan den voet van den walgang kwam de knaap, die, verschrikt door den plotselingen slag, als UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDEN BERG. 31 onwillekeurig zijne toevlucht bij zijne moeder zocht, haar to gemoet ijlen. Maurits had op hetzelfde oogenblik dat hij bet hem maar al to wel bekende geluid hoorde, zijn jeugdigen broeder als instinctmatig naar beneden getrokken, en hevig : , Weg, Hendrik, weg !" uitgeroepen. Toen de bezorgdheid geweken was, en hij zich door een enkelen blik om zich been to slaan, had overtuigd, dat niemand der omstanders getroffen was, bepaalde hij zijne aan- dacht terstond met de meeste kalmte tot bet felt, dat zich zoo onverwacht had opgedaan en dat thans al zijne belangstelling gaande maakte. ,,Waar kwam dat schot van daan?" vroeg hij den edelman van 't geschut, die zich bedaard bet zand van mouwen en hozen stond of to schudden. ,,Daar heb ik al naar uitgezien, uwe excellentie, maar zeker weet ik bet niet: ik meen van de linkerface van bet ravelijn, hier recht voor ons." ,,Mijne heeren," sprak nu Maurits tot de hem om- ringenden, ,het zou volkomen nutteloos wezen, indien gij u hier bleeft wagen, en daar ik binnen vijf minuten een tweede schot verwacht, verzoek ik u den wal to verlaten en de dames, die niet weinig vervaard zullen wezen, naar bet kamp terug to geleiden." ,,En uwe excellentie-" vroeg Vere. ,,Ga, Vere, ga," viel Maurits hem ongeduldig in de rede. ,Ziet gij niet, dat gij door uw talmen onze gas- ten aan nutteloos gevaar en mijne moeder aan nutte- looze vreeze blootstelt. Ik zal niet langer blijven dan noodig is; maar ik wil eerst weten, waar dat nieuwe geschut geplaatst is. Houd mij dus ook niet op; ieder oogenblik kan bet tweede schot vallen. Ga, ik wil het," voegde hij er op korten bevelenden toon bij, die geen tegenspraak duldde. 32 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. De heeren gehoorzaamden, en Maurits stelde zich met den artillerie-officier, die met onverstoorbare kalmte naar de komst van den tweeden kanonkogel was blijven uitkijken, achter eene dichtbij liggende traverse, waar zij beide, genoegzaam bedekt, bleven turen naar de aangeduide revelijnsface. Een paar minuten van angstige spanning volgden voor hot gezelschap, dat beneden in de schans met klop- pende harten was blijven staan en niet vertrekken wilde voordat Maurits die plaats, welke de vrouwen vooral na bet voorgevallene voor veel gevaarlijker hiel- den dan zij werkelijk was, had verlaten. Eindelijk steeg een witte wolk uit bet bespiede schiet- gat op: tegelijker tijd snorde de tweede kogel door de lucht over de hoofden der angstig wachtenden henen; ditmaal trof hij niets, maar sloeg weder in den Steel- hoofschen dijk neer. ,,'t Is nog een goed schot, hoewel niet zoo goed als bet eerste," sprak Maurits tot den edelman van 't geschut, terwijl zij bedaard van achter de traverse to voorschijn traden en den walgang afgingen. ,Ik weet nu genoeg: gij hadt juist gezien de eerste maal. 't Is volstrekt noodig, dat geschut zoo spoedig mogelijk to demonteeren." Hier bedacht hij zich eene korte wijle en sprak toen : ,Ga terstond naar de batterij no. 3, en goof uit mijn naam last, onmiddellijk bet vuur van de twee halve kartouwen op den linkervleugel tegen de ravelijnsface to richten, en zeg tevens dat ik zelf den generaal der artillerie van die wijziging zal verwittigen." De edelman boog en vertrok, en Maurits begaf zich naar 't gezelschap, dat nu geheel gerust gesteld word door zijne tegenwoordigheid. Hij reikte zijne moeder de hand, en, terwijl de uitdrukking op haar gelaat nog de sporen droeg van den doorgestanen schrik, sprak UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 33 hij op opgeruimden toon : „'t Is een slot aan uw bezoek, dat ik u waarlijk niet had toegedacht, maar nu 't op zoo gelukkige wijze is afgeloopen, verheugt het mij toch, dat gij alle, mijne dames, toch iets meer van de werkelijkheid gezien hebt, dan wij gewoonlijk in staat zijn, u in onze kampen to toonen. 't Is de eerste kogel, en 't zal waarschijnlijk wel de laatste zijn, die ons in zoo schoon gezelsehap langs het hoofd gevlogen is." Met deze woorden bood hij zijne moeder den arm, en terwiji het gezelschap langs denzelfden weg naar de tent van den Prins terugging, keerde langzamerhand de opgeruimde stemming weder, en alleen bij Anna van Middachten wekte de herinnering nog droefgeestige gedachten en bezorgdheid voor de toekomst, die voor haar en Balfour nog zoo vol onzekerheid en gevaar was. Toen evenwel een uur later bij het vertrek uit het kamp de schilderachtige zijde van het krijgsmansleven weer to voorschijn trad, toen Maurits, omgeven van een schitterenden staf to paard, zijne hooge bezoeksters tot Raamsdonk uitgeleide deed, toen ter eere van de Prinses van Oranje het thans onschadelijke musketvuur knalde, en de trommen werden geroerd en de trom- petten opwekkend schetterden; toen de krijgsknechten, in bonten wapendos langs den weg geschaard, hun laid ,,hoezee!" en ,Oranje boven!" deden weergalmen door de lucht, en toen na het laatste afscheid van Maurits, Balfour, als kommandant van het escorte, bij haar bleef en zich meestal ophield ter zijde van het rijtuig, waarin zijne geliefde was gezeten, toen keerde langzamerhand haar vertrouwen op de toekomst terug, en met onver- mengd genoegen kon zij zich nog lien zelfden avond wijden aan het bewonderen van den luister, waarmede de inwoners van Breda den intocht verheerlijkten van Molder, Geecbiedk. Novellen. 3 34 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. de vorstelijke personen, die zij voor bet eerst binnen hunne veste ontvingen. II. EEN RUITERGEVECHT. Zeven weken zijn voorbijgegaan sedert den dag, waarop de Prins bet bovenvermelde bezoek in zijn leger voor Geertruidenberg ontving, en nog altijd houdt de bezetting van de belegerde vesting met onverflauwde kloekmoedigheid de verdediging vol. Langzaam en in aanhoudende worsteling met bet ongunstige, moerassige terrein, dat nauwelijks bet graven tot op de diepte van een voet toeliet, en nu en dan voor een groot ge- deelte door bet water uit de rivier, of door de aan- houdende regens overstroomd werd, waren de Staatschen met hunne loopgraven tot aan den buitensten grachts- boord gevorderd, en zag men bet oogenblik naderen, dat de bres geschoten en de storm gewaagd zou kun- nen worden. Wel getuigde bet voor de volharding, die Maurits bezielde, en die hij ook zijne troepen wist in to boezemen, dat de ijver niet verflauwde bij dat kleine leger, dat nauwelijks vijfduizend man telde, en met zoo geringe sterkte eene circumvallatielinie van bijna drie uur gaans moest bewaken, dag en nacht aan den schansarbeid deelnemen, talrijke wachten bezetten, ieder oogenblik gereed zijn om de onverwachte uitval- len van bet garnizoen of to slaan, en eindelijk, wat tot voortdurende waakzaamheid verplichtte, den vijand daar buiten in bet oog houden, die onder bet opper- bevel van den Spaanschen landvoogd, graaf Ernst van UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 35 Mansfeld ter sterkte van veertienduizend man, zoo ruiters als voetknechten, met achttien stukken zwaar geschut tot ontzet was komen aanrukken. En dat ge- vaar dreigde niet uit de verte : met het bloote oog konden de schildwachten uit de schansen de vijandelijke legerplaats bespieden, die eerst op een geweerschots afstand ten zuiden was opgeslagen, en later toen er geen kans op welslagen van een aanval aan die zijde bleek to bestaan, meer westwaarts bij het dorp Waspik verlegd was geworden. In weerwil van zijne groote overmacht waagde Mans- feld het niet, het kleine maar uitmuntend versterkte belegeringskorps aan to grijpen ; hij verschanste zich van zijne zijde om op eene gunstige gelegenheid tot den aanval to wachten, en zoo vertoonde zich hier het zeldzame schouwspel, dat een belegeraar, wiens krijgs- macht nauwelijks voldoende scheen om de vesting, welke hij omsingeld hield, tot overgave to dwingen, op zijne beurt binnen zijne verschansingen als belegerd werd door een vijand, die driemaal sterker was dan hij zelf. In weerwil van dat alles liet Maurits zich geen oogen- blik afleiden van het doel, dat hij trots alle bezwaren, vast besloten had to bereiken, en werd hij zoowel door de Algemeene Staten als door de Staten van Holland, krachtdadig ondersteund. Geen geld werd er gespaard, geene opoffering to zwaar gerekend om den Prins in staat to stellen, het beleg met den meesten nadruk voort to zetten, en zijne linen zoo sterk to maken, dat zij, zoo als Bentivoglio verklaart, sterker waren dan de wallen van Geertruidenberg. Waar elders in het land gevaar scheen to dreigen, waar Mansfeld door het afzenden van troepenafdeelingen den schijn aannam van eenen aanval op andere punten, om zoodoende 36 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. den Prins van Oranje tot het opbreken van het beleg to dwingen, daar werden terstond de noodige maatre- gelen genomen om hem bet hoofd to kunnen bieden zonder tot dat door den vijand gewenscht uiterste over to gaan. Er bleef dus den Spaanschen Landvoogd niets anders over, dan door een stouten aanval de linien van de Staatschen door to broken, en, wan- neer hem dat gelukte, wanneer alzoo de veertienduizend Spanjaarden van dezelfde voordeelen van bet terrein konden gebruik maken als de vijfduizend Nederlanders, die nu achter hunne sterke wallen de overmacht gerust konden afwachten, dan zou bet lot van die betrekkelijk kleine hoop yolk, die nog daarenboven door gelijktij- dige uitvallen uit de vesting tusschen twee vuren zou kunnen gebracht worden, spoedig beslist zijn. Maar twee voorname hinderpalen stelden zich vooreerst nog tegen de uitvoering van zulk een plan : in de eerste plaats stonden daar niet minder dan honderd kartouwen dreigende op de omwalling, die Maurits om zijn leger getrokken had, - een aantal vuurmonden, zoo als nog nimmer bij eenige belegering tot afwering van een aanvaller van buiten was aangebracht, en dat meer dan voldoende was om alle toegangen to bestrijken, langs welke de vijand, in zijne bewegingen beperkt door het overstroomde land, tot die verschansingen naderen moest. In de tweede plaats had Mansfeld niet bet ware vertrouwen op zijne troepen om hen in zulk een hachelijken strijd als het bier golden zou, to voe- ren. De beste vendels van de Spanjaarden, uit oude, in den krijg verharde soldaten zamengesteld, waren sedert geruimen tijd in Frankrijk om de Ligue tegen Hendrik van Navarre to ondersteunen, en gedeeltelijk vervangen door jonge, min ervaren manschappen, die volstrekt niet opgewassen waren tegen het uitmuntend UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 37 geoefende krijgsvolk, hetwelk Maurits onder zijne beve- len had, en ook daarom was bet noodig, een aanval, indien men dien v66rhad, met meer geschut to onder- steunen dan waarover de Spanjaarden op bet oogenblik beschikken konden. Mansfeld begreep evenwel, dat de bijna tot bet uiterste gebrachte vesting alleen door dat Gene geweldige middel nog zou to redden zijn, en in den krijgsraad van 9 Juni werd vastgesteld, den aanval op de vijandelijke linen to doen, dock om de leans op een goeden uitslag zooveel mogelijk to vermeer- deren, werd tevens besloten dat men eerst een zeker aantal vuurmonden en munitie, waaraan in bet leger groot gebrek was, uit Antwerpen zou doen komen. Te then einde zou den volgenden morgen een detachement van omtrent vierhonderd man, onder bet bevel van den Markies van Varrabon, Waspik verlaten om bet geschut uit Antwerpen of to halen en naar bet leger to convoieeren. Nadat de noodige bevelen ter voor- bereiding van dien tocht gegeven waren, ging de krijgs- raad uiteen. Wij noodigen nu onze lezers uit, ons in den nacht, welke op die beraadslaging volgde, to vergezellen naar Breda, waar wij hen in een der overwelfde kamers der benedenverdieping van bet kasteel binnenleiden. Het is ongeveer een uur na middernacht : op eene tafel, dicht bij eene opening in den muur, die half venster, half schietgat schijnt to zijn, staan twee kaar- sen to branden, en bij bet schijnsel daarvan zien wij twee mannen, in breede armstoelen gedoken, in druk gesprek zitten. Er is niet meer dan een vluchtige blik noodig om in beiden krijgslieden van den echten stem- pel to herkennen, ook al bleek dat niet uit bet rapier, dat zij droegen en uit den helm en bet zware harnas, dat de jongste van de twee naast zich op den grond 38 UIT HET RELEG VAN GEERTRUIDENHERG. had nedergelegd, terwiji het aan zijne houding kenbaar was, dat hij zich na een vermoeienden dag, zooveel mogelijk behagelijke rust zocht to geven. De andere mocht ongeveer vijflig jaren tellen; op zijn gelaat, dat door den grijzenden knevel en baard en door de diepe voren in bet breede voorhoofd hem nog ouder deed schijnen dan hij was, stond onwrikbare ernst en vastheid van karakter gegrift. Men kon het hem aanzien, dat hij gewoon was to bevelen, en nauw- lettender gelaatkundigen zouden er misschien op heb- ben kunnen lezen, dat hij zich moeielijk kon plooien tot gehoorzamen wanneer het gegeven bevel niet met zijne inzichten overeenstemde. En werkelijk was dat dan ook wel het geval met den onversaagden en in het oorlogshandwerk vergrijsden gouverneur van Breda, - want hij is het then wij aan onze lezers voorstellen - Charles de Heraugiere, wiens naam zoolang er een Nederlandsch geschiedboek bestaan zal, verbonden zal blijven aan bet stoute feit, dat hij omtrent twee jaren to voren volvoerd had, toen hij de gewichtige sterkte, over welke hij thans bet opperbevel voerde, aan de zijde van den Prins bad gebracht. Hij, die tegenover hem zat, was wel waardig in ver- trouwelijk gezelschap met zoo wakkeren krijgsman to zijn. Hoewel jonger in jaren, gaf hij hem in stoutbeid en ondernemingszucht niets toe, en wij behoeven den naam van Marcelis Bacx maar to noemen om hem, die niet onbekend is met de grootste helden van den bevrijdingsoorlog, dadelijk in ons gevoelen to doen toe- stemmen. Stouter ruiteraanvoerder toch dan Marcelis Bacx heeft onze historie niet aan to wijzen, of hot moest zijn broeder Paulus Bacx wezen, die in die dagen gouverneur was van Bergen-op-Zoom, en die met Mar- celis en hunnen oudsten broeder Johan een drietal UIT HET.BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 39 vormden, dat in onversaagdheid, en koelbloedigheid in de meest gevaarlijke tochten en in de hevigste gevechten wellicht geevenaard, maar zeker nooit overtroffen is geweest. Zijn uiterlijk beantwoordde geheel aan zijn karakter. Die scherpe doordringende blik van dat helder bruin oog, die vaste trek om den fijngevormden mond, door een zwaren donkeren knevel overschaduwd, die middelmatig groote maar krachtig gespierde ge- stalte, kenteekenden zoowel den aanvoerder, die nooit gewoon was een oogenblik to aarzelen als hij den vijand, zij het dan ook in vierdubbele overmacht, ont- moette, als den kloeken soldaat, van wiens reusachtige lichaamskracht de geschiedschrijvers ons als een staaltje hebben opgeteekend, dat hij eens bij gelegenheid van eenen uitval gedurende het beleg van Bergen-op-Zoom, een Albaneeschen ruiter doorstak, hem bij den hals greep en met paard en al tot bij de zijnen voort- sleepte. ,,En alzoo, heer Ritmeester," sprak Heraugiere, ter-- wijl hij een blad papier, dat hij had ingezien, weder op de tafel nederlegde, „zullen wij het genoegen heb- ben, u hier to Breda to houden, totdat Zijne Excellentie Geertruidenberg bemachtigd heeft." ,,En misschien nog langer," hernam Bacx; ,zooals gij in mijn patent hebt kunnen lezen, is er niet bepaald in gezegd, dat ik terstond na de verovering weer naar Bergen-op-Zoom moet terug keeren, en ik heb altijd hoop, dat wij dit jaar nog wel eens to velde zullen trekken." ,,'t Kan wezen," sprak Heraugiere, ,hoewel ik, naar de berichten to oordeelen, vrees, dat Mansfeld zoo sterk zal zijn, dat de Heeren Staten het niet zullen wagen, hem in het open veld aan to vallen. " ,,En ik ben overtuigd, dat de Spanjool van zijue 40 UIT BET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. zijde ook Been aanval wagen zal ; hij heeft geleerd respect to hebben voor onze troepen." ,,En niet zonder reden," hervatte Heraugiere. ,Na al het hetgeen wij in de laatste twee jaar van Prins Maurits gezien en ondervonden hebben, houd ik mij overtuigd, dat Mansfeld als hij een slag in het open veld verloor, de heeft van de onderworpen provincien, ten minste zeker Antwerpen en Brabant, zou kwijt raken." „Ik geloof het met u," zei Bacx, „en daarom vrees ik, dat wij, ruiters, vooreerst nog maar door kleine exploiten de kennismaking met den vijand zullen moe- ten onderhouden. Zijn er heden reeds tijdingen van het leger?" „Ik heb dezen middag het gewone dagelijksche rap- port ontvangen," antwoordde de gouverneur, „de tran- cheen zijn tot aan de contrescarpe van den Medenschen dijk en diep in de contrescarpe van den Steelhoofschen dijk gevorderd. Zijne Excellentie wacht binnen een paar dagen nog een renfort van zeshonderd Engelschen, en heeft mij gelast nog drie vendelen van bier naar 't leger to zenden om de groote schans to bezetten, aan de zijde van de Langstraat waar de Spanjaard sedert eenige dagen zijn kwartier opgeslagen heeft. Ik heb last gegeven aan de kapiteins Steenhuysen, Appel en Reinier van Oldenbarneveldt om morgen vroeg daarheen to trekken." „'t Is een langwijlig iets, zulk een beleg," sprak Bacx : „en ieders zaak is het niet, zoo taai geduld to oefenen als daarbij van noode is." ,,Dat is 't voorzeker niet voor zoo dolkoenen ruiter- hoofdman als Jonker Bacx," hernam Heraugiere lachende. ,,0, ho!" hervatte Bacx, ,er zijn wel hoplieden ook, UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDEIiBERG. 41 die liever in eene nacht een veste verrassen, dan er drie maanden voor to liggen graven." Heraugiere meesmuilde bij deze herinnering aan zijn turfschip. ,Alles naar de occasie, die zich voordoet," sprak hij ; „de hoofdzaak is, juist to beoordeelen, hoe 't meeste succes to verkrijgen is, en daarin toont zich Maurits van Oranje een meester." Op dit oogenblik hoorde men de poort van het kas- teel op hare zware hengsels knarsen, en tegelijkertijd de valbrug nederlaten, terwijl de voetstappen van ge- wapenden op het voorplein klonken. ,,Zou dat Balfour zijn ?" vroeg Bacx, het hoofd op- heffende om to luisteren. „Ik geloof het niet," antwoordde Heraugiere, ,ik hoor niets dan de ronde, die terugkeert van de wallen, en de aflossing, die uittrekt. 't Is dus half twee." ,,Balfour blijft lang weg," hervatte Marcelis Bacx. ,,Hoe laat is hij op verkenning uitgegaan ?" „Ten zeven uur ongeveer, en ik had hem reeds lang voor middernacht terug gewacht. Wanneer ik zulk een Lang uitblijven had kunnen voorzien, zou ik hemm den last niet gegeven hebben, zich bij zijne terugkomst bij u to melden, want ik verbeeld mij, dat de rust u niet onwelkom zou zijn na den tocht van heden." ,,Heb daar geen zorg voor," hervatte Bacx glimlachend. ,,Zulk een tocht tel ik weinig. Toen ik van morgen ten twaalf uur de order kreeg om mijne vaan ruiters hierheen to brengen, had ik er zelfs al eenigzins op gerekend, dat er hier in den omtrek heden avond nog wat to ondernemen zou wezen, en 't was dus een zeer rustig denkbeeld, dat wij hier dadelijk ten negen uur bij onze aankomst konden afzadelen en stallen. Maar ik wil u niet langer hier ophouden, voor wien het uur van rusten toch ook reeds lang geslagen is 42 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. ik zal Balfour wel afwachten, en mocht er iets bijzon- ders to melden zijn, dan zal ik er u terstond van verwittigen." ,,Dan ware 't veel beter, dat ik dat op mij nam," hervatte Heraugiere; ,in het garnizoensleven kan ik gemakkelijk eenige uren slaap ten beste geven. Maar ik moet bovendien bekennen, dat ik veel to nieuws- gierig ben, to hooren welk nieuws uw vendrig zal meebrengen, want ik begin nu voor zeker to gelooven, dat het iets bijzonders moet zijn, dat hem zoo lang doet uitblij ven." ,,Hij zal in alien gevalle wel goed uitgekeken heb- ben," sprak Bacx; „want 't is een wakker jongman, die een uitmuntend kapitein belooft to worden." ,,Zoo heb ik hem ook beoordeeld. Toen hij gisteren uit het leger kwam met de order van den Prins, dat uwe vaan uit Bergen-op-Zoom herwaarts moest ont- boden worden, zag ik, dat het hem verheugde wat dichter bij den vijand to komen, en vroeg hij mij de vergunning om u hier to blijven afwachten, en, zoo het kon, heden op kondschap to worden uitgezonden. Ik heb hem daarom den heen- en weerrit naar Bergen uitgespaard, en ook heden aan zijn verlangen toegege- ven om uit to rijden naar de zijde van Waspik. Maar ik moet bekennen, ik verlang nu naar zijne weder- komst." Nauwelijks had hij then wensch geuit toen opnieuw paardengetrappel op het plein van het kasteel weer- galmde, dat de teru komst van de uitgezonden ver- kenningstroep scheen aan to kondigen. Eenige oogen- blikken later hoorde men een verward gerucht van stemmen aan de poort, welke geopend werd, en iemand binnenliet, die grooten spoed scheen to maken, immers to oordeelen naar de haastige voetstappen, die klonken UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 43 door den gang, leidende naar bet vertrek, waar de twee krijgsoversten zaten. Een driftig kloppen op de deur volgde, en onmiddellijk kwam de nieuwaange- komene, William Balfour, binnen. Het uiterlijk van den jeugdigen vendrig leverde een sprekend contrast op met dat van Heraugiere en Bacx zijne geheele wapenrusting was van de stalen. sporen tot aan de blauwe vederbos op den helm met slijk bespat; de gejaagdheid, die uit zijne donkere oogen sprak, de hooge blos, die zijn gelaat kleurde en de spoed, waarmede hij bet vertrek binnentrad, getuigden zoowel van een snel afgelegden tocht, als van bet gewicht, dat hij hechtte aan de tijding, die hij bracht. En wel mocht die tijding gewichtig genoemd worden, zooals bleek uit bet rapport, dat hij van den uitslag zijner verkenning maakte, nadat hij, op uitnoodiging van Heraugiere, die even als Bacx met klimmende belangstelling naar zijne woorden luisterde, tegenover hen had plaats genomen. ,,Het was omtrent zeven uur," zoo bogon de vendrig zijn verhaal, ,toen ik met den sergeant Spaen de poort uitreed en den weg naar Dongen insloeg; ik was voor- nemens om van daar naar de zijde van Waspik to rijden, en hoopte tegen bet vallen van den avond in de nabijheid van bet Spaansche kampement to kunnen zijn, en dan daar in den omtrek bet een en ander to vernemen. Dicht bij Dongen gekomen, hoorde ik van een schaapherder, die naar bet dorp keerde, dat er heden morgen om elf uur twee kleine detachementen van veertig voetknechten over de hei getrokken waren naar den kant van Reijen, die een paar uur later waren teruggekomen en den weg naar bet leger bij Waspik hadden ingeslagen; - denkelijk zijn dat slechts patrouilles geweest. Overigens verzekerde hij mij, dat 44 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. er in Dongen geen vijand was, maar dat Sprang en Waalwijk vol troepen lagen; in Sprang voornamelijk speerruiters, en wel zoo veel, dat er tien of twaalf man in iedere huismanswoning waren ingekwartierd." ,,Dat is met schaapherdersoogen geteld," viel Herau- giere hem in de rede ; ,in Sprang liggen niet meer dan twee vanen lichte ruiterij, ten hoogste twee hon- derd man." ,,Gij zijt volmaakt goed onderricht, Heer Heraugiere," hervatte Balfour, „zoo als u aanstonds blijken zal. Maar ik haast mij, u den verderen loop van mijn tocht to vertellen, want er zal zeker het een of ander onder- nomen moeten worden, waar spoed bij is. Ik meld u het bericht van den herder alleen om u to doen be- griipen, dat ik het niet raadzaam vond, verder naar den kant van Sprang door to gaan; ik sloeg dus links af, meer naar de zijde van Waspik. Het was ruim tien uur en geheel donker, toen wij in de nabijheid van Vrijhoeven waren gekomen, en bij het uitrijden uit het dennenhout in de verte enkele wachtvuren van den vijand zagen flikkeren. Terwijl ik hier een oogenblik stond to overleggen, waarheen ik mij zou wenden om nog eenige kondschap in to winnen, hoorden wij eens- klaps op een honderd passen afstands spreken, en schoon het to donker was om iets to onderscheiden, scheen het ons toe, dat er twee ruiters naderden op den zandweg van Sprang, die langs het bosch liep. In een oogwenk waren wij beide in het geboomte terug- getrokken, waar wij ze zonder gezien to worden zouden kunnen laten voorbij rijden, en to gelijk fluisterde Spaen, die, in 't voorbijgaan gezegd, een wakker en kloek soldaat is, mij toe : ,Er zijn er twee ! Blijf hier staan, Jonker, ik zal afstijgen en aan den rand van het bosch in den greppel gaan liggen, en ik beloof u, dat ik er een van UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDEN BERG. 45 mee breng, als gij voor den tweeden wilt zorgen, wan- neer hij mocht willen wegrijden." Voor dat ik had kunnen antwoorden, was hij reeds afgestegen; tijd van bedenken was er niet, en terwijl hij de lont van zijn roer voorzichtig afblies, sloop hij vooruit, en ik verloor hem uit bet oog. Intusschen hoorde ik de ruiters meer en meer naderen, en kon ik aan hun gesprek, dat zij in bet Fransch voerden, duidelijk on- derscheiden dat zij met hun tweedn waren. Op eens klonk het : ,Qui va IM" van Spaen. ,Espana !" was de wederroep, en tegelijk knalde een schot door de lucht. ,Ah, mon Dieu!" hoorde ik kermen, en een van de beide ruiters stortte uit den zadel. Ik sprong vooruit, en zag den tweede zijn metgezel naderen, terwijl hij met ontzetting rondkeek : wij waren nu viak in hunne nabijheid; Spaen vloog op den gewonde toe. „Fuyez ! Fuyez !" riep deze met eene zwakke stem tot zijn makker, wentelde zich tweemaal op den grond om, en bleef toen roerloos liggen. De andere, die een oogenblik in twijfel bleek to zijn, wat hij doen zou, wendde op die woorden plotseling den teugel, gaf zijn paard de sporen en rende de hei op. Gelukkig was mijn bruin hem to Aug, en - na een paar houwen over en weer lag hij naast zijn paard en gaf zich ge- vangen. Terwijl ik bet pistolet op hem gericht hield met de heilige belofte om hem bet licht uit to blazen als hij zich verroerde, kwam Spaen met de twee paar- den aan - zijn eigen en dat van den Waalschen rui- ter. „De andere is morsdood, jonker," riep hij mij toe, ,,ik heb hem op zij gesleept in bet pout : - meer kan ik voor zijne eerlijke begrafenis niet doen." Daarop ging ik over tot bet ondervragen van den gevangene, die eerst niet veel lust had iets to vertellen ; maar 't bleek al gauw, dat een koude pistoolloop tegen den 46 UIT BET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG slaap van het hoofd gedrukt een uitmuntend middel is om de spraakzaamheid op to wekken. Om kort to gaan, ik kwam door dat eenvoudig middel to weten, dat de beide ruiters naar Sprang geweest waren om een order over to brengen aan een der bevelhebbers van de twee vanen ruiterij, die daar in kwartier liggen, en verder, dat morgen vroeg een detachement gecom- mandeerd was naar de zijde van Antwerpen. Hij gaf mij de papieren over, die hij bij zich had, en waar mogelijk nadere bijzonderheden in gevonden kunnen worden. Hier zijn ze -" vervolgde Balfour, twee brieven voor den dag halende, die hij aan Heraugiere overgaf, ,tijd en licht ontbraken mij om ze to lezen. Wij lieten onzen gevangene tusschen ons inrijden, en met hem en het tweede gevangen paard, draafden wij hierheen zoo spoedig 't onder die omstandigheden moge- lijk was. ,,Waar is die ruiter?" vroegen Heraugiere en Bacx uit een mond. ,,Ik heb hem aan de poortwacht ter bewaring over- gegeven. „Daar is hij voorloopig goed bewaard," sprak Bacx; ,,mij dunkt, wij moesten eerst eens zien of wij uit die papieren eenig licht konden krijgen." Heraugiere had ze reeds geopend, en nadat hij het eene blad had ingezien, reikte hij het ook aan Bacx over. ,Dat schijnt niets van belang," sprak hij, „eene vraag om kruit, scherp en lonten." Nauwelijks evenwel had hij het tweede ingezien of zijn gelaat nam eene geheel andere uitdrukking aan. ,Wat!" riep hij uit, Oat is een grooter vangst, Balfour, dan gij wel gewacht had. Ziedaar - Jonker Bacx, lees dat eens, - nu kan er morgen nog wat to doen vallen, ten minste to oordeelen naar hetgeen ik zoo oppervlakkig gezien heb." UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 47 Marcelis Bacx las het stuk met oplettendheid door, en toen hij geeindigd had, zag hij Heraugiere eenige oogenblikken zwijgend aan, als overlegde hij bij zich zelven een plan, naar aanleiding van hetgeen hij had gelezen. ,,Gij hebt gelijk," sprak hij daarop tot Heraugiere, ,,daar kan wat to doen vallen, doch niet morgen, maar dadelijk. Dat stuk is niet meer of minder dan een order aan Louis de Villars to Sprang, en door hem voor gezien geteekend, om met zijne vaan lichte ruiters ten vijf uur op de rendez-vous plaats to Loon op Zand to wezen, en zich daar aan to sluiten aan het convooi dat onder den Markies van Varrabon naar Antwerpen zal gaan om minutie en geschut to halen. Dezelfde order, lees ik hier, is gegeven aan den Heer van Bar- laimont, aan de arquebusiers van Van der Straaten en van Philips de Soria; - de marschroute to nemen over Goirle, Poppel, Weelde en Ravels op Turnhout, om alzoo buiten bereik van den vijand to marcheeren. - Ho, ho!" voegde Bacx er glimlachend bij, wij zullen den Graaf van Mansfeld toonen, dat de Staatsche ruiters verder reiken dan hij zich verbeeldt." „Ravels is omtrent even ver van Breda als van Loon op Zand," sprak Heraugiere, die blijkbaar ook Been tijd verloor en ook reeds een plan in 't hoofd had. „Dus als we om vijf uur uitrijden" - ,,Dan zijt ge vbor den vijand to Rafels." „Vier vanen," hernam Bacx, ,het papier nogeens inziende, kunnen, als er nog wat avonturiers meegaan, dat wel denkelijk is, zamen bij de vierhonderd paarden sterk zijn. Wij zullen dus -" ,,Twee honderd ruiters noodig hebben," vulde Herau- giere aan. „Ik heb op 't oogenblik vijf en zestig ruiters onder de wapens," vervolgde Bacx. 48 UIT HET RELEG VAN GEERTRUIDENRERG. ,,Edmond zestig," hernam Heraugiere, „en Risoir omtrent even zoo veel. Dat maakt nog Been twee honderd, maar -" ,,'t Komt er op een twintig meer of minder Diet aan," sprak Bacx. ,,Dat dacht ik ook," antwoordde Heraugiere, die, zon- der meer to zeggen, een zilveren fluitje, dat hem aan een koord om den hals hing, voor den mond zette en er een schellen toon uithaalde, die door het gewelf weerklonk. Ret plan was gemaakt; die beide mannen verstonden elkander volkomen en hadden geene lange beraadslagingen noodig om het zamen eens to worden. Eenige oogenblikken later verscheen een hellebaar- dier om de bevelen van den gouverneur to vernemen. ,,Ga dadelijk naar de ritmeesters Edmont en Risoir," sprak deze, „en verzoek hun onmiddellijk hier to komen; zend to gelijkertijd drie man naar de kornetten van die heeren en van den ritmeester Bacx, en laat hun zeggen, dat zij zich naar de wachtkamer begeven, waar ze nadere bevelen zullen krijgen, en geef last den gevangene, die zoo even is binnengebracht, voor to leiden." De hellebaardier vertrok. „En nu, Jonker Balfour," sprak Heraugiere, hem de hand reikende, ,ik dank u voor de wijs, waarop gij uwen last hebt uitgevoerd. Bedrieg ik mij Diet, dan zijn daar goede gevolgen van to wachten." ,,Het toeval heeft mij gelukkig gediend, heer Herau- giere," hernam de vendrig, ,ik hoop, dat ik nog meer zal kunnen doen bij den tocht, die er nu op han- den is." ,,Het toeval is alleen gelukkig voor hem, die er een goed gebruik van weet to maken," zei Bacx, „en daarom is 't u gunstig geweest. Maar," vervolgde hij, „mij UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 49 dunkt, dat gij wel wat ruste verdiend hebt, ga dus nu heen, en -" „Ik hoop toch niet," vroeg Balfour haastig, ,dat Uwe edelheid mij -" ,,U t'huis zal laten," viel Bacx hem in de rede, lachende over de drift van den vendrig. ,Neen, neen, wees daarvoor onbezorgd. 't Is juist om die reden, dat ik wil, dat ge eenige uren rust neemt; denk er om, dat wij om vijf uur afmarcheeren." Balfour nam afscheid, en een kwartier later lag hij in diepen slaap gedompeld en droomde wellicht van eer en onderscheiding, en mogelijk mengde zich het beeld van Anna van Middachten onder die droomen. Intusschen stelden de overigen de verdere bijzonder- heden van den to ondernemen tocht vast; de beide andere ritmeesters, Edmont en Risoir, die waardige medgezellen van Marcelis Bacx, hadden zich niet lang laten wachten; de gevangen ruiter werd nog scherp ondervraagd, en bij het krieken van den dag waren alle maatregelen genomen, de manschappen in de ver- schillende kwartieren gewaarschuwd om ten half vijf gewapend en to paard op de verzamelplaats to zijn; bet noodige kruit en lood was ter uitdeeling voorhan- den, en de last gegeven aan den wachtmeester der vesting - den plaatskommandant van die dagen - om de stadspoorten tot zeven uur gesloten to houden, ten einde zoo noodig alle verraderlijke kondschap aan den vijand onmogelijk to maken. Het was vijf ure toen de valbrug van de Boschpoort werd nedergelaten en de ruitertroep, honderd drie en tachtig man sterk, de vesting uittrok. Marcelis Bacx reed aan het hoofd met vijf en zestig karabiniers; daarop volgde Edmont met acht en vijftig lanciers en Molder, Geechiedk. Novellen. 4 50 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDEPBERG. Risoir met zestig karabiniers vormde den achtertocht. Balfour was met vijf karabiniers vooruitgezonden om bet veld to ontdekken. De zon was nog niet hoog aan den hemel, maar hare heldere stralen kaatsten vroolijk terug op de schitte- rende harnassen en de ijzeren stormhoeden der ruiters, wier bonte kleederdracht, waar de uniformiteit van later dagen haar stempel nog niet had opgedrukt, een schilderachtig tooneel opleverde. De morgennevel lag nog over bet landschap uitgebreid, en een wags van fijne dauwdroppen glinsterde tusschen de takken der dennen en over het heidekruid ter weerszijde van den zwaren zandweg naar Tilburg, waar langs de ruiter- bende in korten draf voorwaarts toog. Enkele land- lieden, die vroegtijdig op het pad waren gegaan om hunne waren naar de Bredasche markt to brengen, of op het gerucht van het ongewone hoefgetrappel uit de weinige huizen Tangs den weg naar ibuiten kwamen, zagen den troep met angstige nieuwsgierigheid na, want de ruiters van Heraugiere waren in die dagen de schrik van den omtrek, zelfs voor die landbewoners, die onder de sauvegarde van de Staten stonden, maar dikwijls op weinig zachtzinnige wijze door inlegering van krijgsvolk aan den termijn herinnerd werden, dat de drukkende oorlogscontributie, waarmede zij hunne veiligheid kochten, moest worden opgebracht. Het oorspronkelijke plan van den tocht was eenig- zins gewijzigd, en in plaats van rechtstreeks naar Ravels to trekken, had men besloten over Gilze to rijden, om wellicht daar, waar men meende dat bet terrein gunstiger voor een onverwachten aanval zou zijn, den vijand op zijnen marsch to overvallen. Het was ruim zeven uur toen men dat dorp bereikt had, waar aan de paarden eene korte rust werd gegund, UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 51 en juist maakte de troep zich gereed bet weder to verlaten, toen een der vooruitgezonden karabiniers spoorslags kwam aanrennen met de tijding, dat de vijand aan de overzij van de uitgestrekte heide, die zich van Gilze naar de zijde van Poppel en Goirle uitbreidt, in bet gezicht was. De drie ritmeesters reden terstond een eindweegs vooruit, en buiten bet dorp gekomen, zagen zij werkelijk in bet verschiet op onge- veer een uur afstands het flikkeren van wapens, waar- door zij van de juistheid der ingekomen berichten overtuigd werden. Een oogenblik later kwam een tweede ruiter, door Balfour afgezonden met bet bericht dat de vendrig den vijand zoo dicht mogelijk onbemerkt gena- derd was, en zijne sterkte op drie of vierhonderd man begrootte, die den weg naar Poppel volgden. Eene korte beraadslaging bracht de drie kapiteins tot de overtuiging, dat bet terrein hier to ongunstig was voor den aanval; zij zouden toch een groot ge- deelte van de open heide moeten overtrekken, eer zij op den vijand konden stuiten, die dus ruim gelegen- heid zou hebben hen to zien naderen, en hen bij zijne overmacht onder veel to gunstige omstandigheden of to wachten, daar er hier niet to denken viel aan een overval, die de mindere getalsterkte gedeeltelijk zou moeten vergoeden. Zij besloten dus zuidwaarts, over Alphen en Baarle-Nassau, en gedekt door bet daar gelegen boschachtig terrein, op Ravels to trekken en daar eene meer gunstige gelegenheid voor den aanval to bespieden. De marsch werd dus in die richting voortgezet. De vijand was hen evenwel voor, en Ravels reeds doorgetrokken, en beyond zich op eene kleine heide aan gene zijde toen de Staatsche ruiters het dorp van den kant van Baarle-Nassau naderden. Hier werd dus een oogenblik halt gemaakt, en tot den aanval 52 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. besloten, waartoe het plan spoedig gereed was. Een- voudiger dan met de woorden, waarmede Bor het ons vermeldt, kunnen wij het niet opgeven. ,Als Bax en de anderen," zegt hij, ,nu gekomen waren int uytter- ste vant dorp van Ravels, stonden de rittmeesters Bax en Edmont van hare peerden af, en sagen den vijand passeren over een brugsken gelegen half wegen Ravels en Turnhout, dies besloten met malkanderen, dat so den vyand over het heijken souden wesen, sij hem strax souden volgen en aentasten al eer de wacht op den toren soude gesteld zijn. Gedekt door het uitgestrekte kreupelhout, wachtte de troep in doodsche stilte het sein tot den aanval af; de lonten van de vuurroers werden voorzichtig afgeblazen, de ijzeren helmen vast op het hoofd gedrukt, en onderzocht of de rapieren los genoeg in de schede zaten. Intusschen marcheerden de Spanjaarden lang- zaam en zorgeloos, zonder eenig vermoeden van het gevaar, dat hen dreigde, voorwaarts, trokken de kleine heide over, en weldra was de laatste man achter de eerste huizen van Turnhout verdwenen. Toen gaf Bax het verwachte teeken, en kort ineengesloten, in snellen maar geregelden gang, zetten zich zijne ruiters in bewe- ging; - de brug was spoedig bereikt, en nog verkon- digde geen enkel teeken, dat de vijand hen gewaar werd - voort ging bet in snellen draf over de heide - en op een honderdtal passen van den ingang van Turnhout, daar klonk het tweede kommandowoord van Bacx door de lucht; diep drongen de sporen in de flanken der snuivende rossen, wien nu de vrije teugel werd gelaten ; als een wervelwind rende de troep het dorp binnen, de trompetten schalden, de wapens knet- terden, en de welbekende woeste wapenkreet : ,Oranje ! Oranje ! A 1'arme ! A 1'arme !" klonk opeens den over- UIT HET BELEG VA14 GEERTRUIDEN BERG. 53 rompelden vijand als een donderslag in de ooren. Eene vreeselijke verwarring volgde in de breede straat, waar eene menigte Spaansche ruiters, die voor het grootste gedeelte reeds van hunne paarden waren afgestegen, dooreenwoelden. Aan een tegenhouden van then stort- vloed viel niet to denken; wat weerstand bood werd neergehouwen, en in wilde vlucht ijlden de overigen naar de zijde van het kasteel, of trachtten zich in de huizen to redden; een groot gedeelte van hen, die nog to paard zaten, rende langs een zijweg het dorp uit naar de zijde van Herenthals. Zonder zich een oogen- blik to bedenken, gaf Edmont aan zijne manschappen den last hem to volgen, en weldra had hij den ver- warden hoop vluchtelingen bereikt, waar hij met de zijnen eene geweldige slachting onder aanrichtte. Tezelfder tijd was Risoir aan de andere zijde het dorp uitgereden om het om to trekken en de toegangen, waar langs de vijand zou kunnen ontkomen, to bezet- ten. Die versnippering van krachten was evenwel niet weinig gevaarlijk, en het duurde niet lang of Bacx ondervond er de nadeelige gevolgen van. Het behoorde tot de oorlogvoering van die dagen om niet alleen de vijandelijke strijdkrachten to vernielen of afbreuk to doen, maar alles wat op 's vijands grondgebied kon bemachtigd worden, werd voor goede prise verklaard; vooral bij een coup de main als doze was de plunde- ring een voornaam onderdeel van het feit, en het daaraan verbonden voordeel een der grootste prikkels voor den soldaat. Bacx had dan ook, volgens gewoonte, aan twee derden zijner manschappen den last gegeven of to stijgen en de huizen binnen to dringen om buit en gevangenen to maken, welke laatste door het rant- soon, dat voor hunne invrijheidstelling betaald moest worden, van groot gewicht waren. Dien ten gevolge 54 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. was hij met niet meer dan vijf en twintig man to paard gebleven en had zich op de markt opgesteld, die hij tot algemeene verzamelplaats had bestemd. Intusschen waren er nog veel meer vijanden in bet dorp dan hij meende. De markies van Varrabon, die juist met don Philippo de Robles, Stanley, Corradin en eenige andere heeren, die, zooals men het noemde, als avonturiers den tocht medemaakten, was afgestegen en het kasteel binnen gegaan, zat op het vernemen van het strijdrumoer oogenblikkelijk weder in den zadel en begon to midden van de algemeene verwarring de dichtbijzijnde ruiters to verzamelen, om den vijand het hoofd to bieden. Weldra was dan ook de geringe sterkte van de Staatsche bende geen geheim meer, en toen hij omtrent honderd man bijeen had, besloot hij op zijne beurt tot den aanval over to gaan. Van deze onverwachte wending der zaak kreeg Bacx bericht door een paar zijner ruiters, die tot bij het kasteel waren doorgedrongen, en terstond teruggerend waren om aan den ritmeester de zamentrekking van den vijand en zijn blijkbaar plan om tegen hen op to rukken, mede to deelen. Bacx was op dat oogenblik in een zeer kritieken toestand. Een snelle terugtocht scheen het beste, waartoe hij besluiten kon, maar daardoor zou hij een veertigtal zijner manschappen, die in de huizen en zijstraten verstrooid waren, onvermijdelijk aan dood of gevangenschap blootstellen. Maar de wakkere ruiter- hoofdman had vaak aan veel dreigender gevaren het hoofd geboden, en verloor nooit zijne koelbloedigheid en tegenwoordigheid van geest. In On oogenblik was zijn besluit genomen. ,Zonder gevecht terugwijken, gaat niet," sprak hij tot Balfour, die zich aan zijne zijde beyond; ,ik zal den vijand hier op de markt afwachten, en hem op 't lijf vallen zoodra hij uit die UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 55 straat deboucheert. Maar op een rapier komt het hier niet aan. Ren dus zoo snel als uw paard loopen kan, gindschen kant uit, waar Edmont de vluchtelingen op den weg naar Herenthals gevolgd is, en zorg dat ze in allerijl terugkomen." Balfour, hoewel maar half tevreden met die opdracht, die hem van het tooneel van den strijd verwijderde, begreep dat wellicht hun aller behoud van eenige seconden afhing, het laatste woord was nog niet uitgesproken, of hij had reeds zijn ros de sporen gegeven; steigerend sprong het vooruit, en in vliegenden galop snelde hij in de aangeduide richting weg. Het was evenwel to laat, want nauwelijks was hij een paar honderd schreden verwijderd of het naderend hoefgetrappel kondigde de komst van den vijand aan. Vastberaden wachtte Bacx bet juiste oogenblik af; op zijne ruiters kon hij rekenen, het waren alle beproefde krijgers, die onder zijne bevelen eene leerschool had- den doorloopen, waarmede geene andere kon vergeleken worden, en hij was overtuigd, dat ze hem overal zou- den volgen waar hij voorging; het was dus nog moge- lijk, dat het geluk, dat vooral in ruitergevechten altijd aan de zijde van den onverschrokkenste is, hem een gunstigen kans gaf, dat hij ten minste de tegenpartij zoo lang kon ophouden totdat zijne medgezellen weder kwamen opdagen, Nadat hij zijne manschappen met een paar woorden had opgewekt, en aanbevolen om niet to vuren, maar er dadelijk met de blanke sabel op los to gaan, stelde hij zich aan de spits, en op het oogenblik dat het voorste gelid van de Spanjaarden de markt opreed, gaf hij het teeken en rende vooruit door zijne kleine getrouwe bende op de hielen gevolgd. De schok was vreeselijk: Marcelis Bacx, die bij zulke ge- legenheden van zijne herculische kracht alle partij trok, 56 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. die er van to trekken viel, had in den eersten aanloop Philips de Soria, die aan bet hoofd der vijandelijke ruiters reed, van het paard gehouwen, en deelde daarop zulke geweldige siagen uit aan alien, die zich in de nabijheid bevonden, dat hij zich al zeer spoedig ruim baan in den dichten drom had gemaakt. Ook zijne manschappen weerden zich kloek, en een oogenblik scheen het, dat de vijand aan het wankelen zou gera- ken, to meer daar langzamerhand eenige van degenen, die op buit waren uitgegaan, op het hooren van het wapengedruisch waren komen aansnellen en zich wak- ker in het gewoel hadden gemengd, zoodat de kleine troep tot ongeveer vijf en dertig was aangegroeid. Maar daarentegen waren er verscheidene gesneuveld of gewond neergestort, en werd de aandrang van den vijand, tegen wiens overmacht de strijd niet was vol to houden nu hij niet in de eerste oogenblikken was beslist, voortdurend sterker; de Staatsche ruiters wer- den in weerwil van hun wanhopigen tegenweer ten laatste gedwongen to wijken, en toen Bacx, die her- haalde malen to vergeefs naar de versterking, die hij wachtende was, had omgezien, begreep, dat hij het voor een veiligen teruchtocht niet to laat moest laten worden, wendde ook hij eindelijk den teugel, en volgde met de weinigen, die nog tot het laatst aan zijne zijde gebleven waren, zijn troep, die nog in tamelijke orde naar de zijde van Herenthals terugweek. Nogmaals evenwel zou de krijgskans keeren : nau- welijks waren zij tot aan het laatste huis genaderd, en wilden de voorste manschappen den hoek van den weg omslaan, die daar naar de zijde van Herenthals omboog, toen een ruiter in vollen gang kwam aanren- nen. Het was Balfour, die hun uit alle macht : ,Keert ! Keert ! Secours ! Secours !" toeriep. Als een electrieke UIT RET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 57 schok vloog het woord door de heldhaftige schaar, die zoo weinig aan vluchten gewoon was. ,Keert! Keert! Secours!" weerklonk het uit aller mond; in een oogwenk waren de teugels gewend, en weder ging het onder een donderend „a l'arme ! a l'arme !" op den vijand los. Die aanval was beslissend; een panische schrik overviel plotseling de Spaansche ruiters, die in een hinderlaag meenden gevallen to zijn: de voorsten wei- felden, weken terug, en drongen op de achtersten aan ; to vergeefs trachtten de bevelhebbers hen tot staan to brengen ; in een oogenblik was alles in verwarde vlucht naar de zijde van het kasteel, en toen op het onver- wachts uit een zijstraat ook de ruiters van Risoir to voorschijn kwamen, en zich mede op den vluchtenden vijand wierpen, was hun nederlaag volkomen. Eene groote menigte werd gedood en gevangen genomen; een gedeelte ontkwam in het kasteel, velen sprongen van het paard, en trachtten zich door in de gracht to springen to redden. Eerst op dat oogenblik kwam Bacx tot bezinning en zag rond zich. ,,Waar is Edmont?" riep hij Balfour toe. ,Waar is Edmont met zijne ruiters?" „Ik weet het niet, ritmeester," antwoordde Balfour lachende, ,ik heb ze niet gezien.". ,,Niet gezien !" herhaalde Bacx met verbazing. „En hebt gij ons niet toegeroepen ?" ,,Dat heb ik," hernam Balfour, „en ik hoop, dat het een leugen was, die mij zal vergeven worden. Ik was, zoo als gij mij gelast hadt, naar de zijde van Herent- hals voortgereden, en eerst even buiten de stad geko- men, toen ik hoorde dat gij daarbinnen handgemeen waart. Vbbr mij lag de lange weg, waar ik tot op een half uur afstands niemand zag. Toen hield ik mijn 58 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. paard in, - een enkel oogenblik - en overlegde wat ik doen moest: Edmont's ruiters kon ik niet bijtijds bereiken om u ter hulp to komen, en, veel tijd tot overleggen had ik niet, maar ik kon u niet in den steek laten zonder mee mijn slag to slaan. Ik keerde dus terug en was juist den ingang van het dorp ge- naderd toen uwe voorste ruiters den hoek omsloegen. Daar vloog mij als een bliksemstraal de gedachte door het hoofd, om ze door een krijgslist tot keeren to brengen: ik riep hun toe, dat het secours aankwam, en - 't is mij gelukt ! Goddank, dat zoo gewaagde daad niet verkeerd is uitgevallen." „Gewaagd !" riep Bacx, die met klimmende belang- stelling had toegeluisterd en nu in vervoering de hand van den gelukkigen vendrig tusschen de zijne klemde. „Gewaagd ! Het is het schoonste dat gij ooit gedaan hebt, Balfour! Gij hebt ons allen behouden! Als ik er ooit aan getwijfeld had, dat er van u een uitstekend ruiterkapitein to maken was, dan zou ik er van nu of de zekerheid van hebben. Ik sta er u voor in dat Zijne Excellentie u een vaan zal geven, al moest er eene nieuwe voor u opgericht worden." Men kan zich voorstellen hoe welkom die woorden den wakkeren Balfour in de ooren klonken, wien zij een geluk voorspelden, dat hij in de eerste tijden nog volstrekt niet had durven verwachten. Intusschen werden alle maatregelen genomen om de zoo gelukkig geslaagde onderneming tot een goed einde to brengen. Het overschot van den vijand, dat de wijk in het kasteel had genomen, was geheel gedemorali- seerd, en waagde het niet, zich buiten het gebouw to vertoonen, waarvan alle uitgangen bestreken werden door een dertigtal karabiniers, die afgestegen waren om zich achter de omliggende muren to nestelen en UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 59 met hunne vuurroeren iedereen, die slechts even aan een venster durfde verschijnen, terugdreven. De buit werd bij elkander gebracht en op wagens geladen ; zeventig zadelpaarden en een groot aantal gevangenen, waaronder wij een zekeren Cuypers van Mechelen en De Salee van Doornik, edelman van den graaf van Soria, vermeld vinden, waren de zegeteekenen, waar- mede Bacx, Risoir en Edmont, die een uur na bet laatste gevecht insgelijks met verscheidene gevangenen en paarden van Herenthals terug was gekeerd, den terugtocht naar Breda aannamen, waar zij des avonds ten zeven uur weder binnenreden. Het doel van den tocht was volkomen bereikt : bet konvooi, dat de zoo hoog noodige stukken geschut en de munitie naar Mansfeld's leger zou brengen, was uiteengejaagd, en eene poging tot ontzet ten minste voor geruimen tijd daardoor onmogelijk gemaakt. DE NEGENTIGSTE DAG VAN HET BELEG. Wij laten veertien dagen voorbijgaan en keeren op den 25'u Junij naar bet leger voor Geertruidenberg terug. Weder heerscht daar eene ongewone drukte, en is er uitgelaten vreugde in aller blikken to lezen; maar ditmaal vertoont zich die drukte niet enkel in bet kwartier van den Prins, maar bet geheele leger deelt er in, en de vreugde, die allen bezielt, is bet gevolg van een behaalden triomf, die, na drie maanden van zwaren strijd, van ijzeren volharding, van ontzag- gelijke inspanning, de vanen van den grooten stad- 60 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. houder kwam bekroonen : Geertruidenberg had den vorigen avond aangeboden to capituleeren. Na eene kloeke verdediging van negen en tachtig dagen had de vijand zich in den avond van den 24e Juni bij verrassing een ravelijn zien ontweldigen, welks verlies dat van de geheele vesting moest na zich slepen. De hoop op ontzet was verdwenen ; Mansfeld lag nog wel altijd met eene groote overmacht to Was- pik, maar de nuttelooze schermutselingen, waarin zijne troepen dagelijks met die van den Prins gewik- keld waren, en waarin de laatsten bijna zonder uitzon- dering in bet voordeel bleven, wakkerden den moed der belegeraars meer aan, dan dat zij de bedreigde vesting eenige uitkomst beloofden. En nu zulk een gewichtig deel van de buitenwerken in Maurits handen gevallen was, nu in bet gevecht, dat daarbij geleverd werd, de gouverneur, de derde die in de vesting ach- tereenvolgens bet bevel voerde, even als zijne beide voorgangers gesneuveld was, nu de hoop nog bestond, om gunstige voorwaarden van den overwinnaar to be- dingen, en daarentegen eene bestorming met al hare verschrikkingen ieder oogenblik to voorzien was, nu had de kloeke bezetting gemeend, genoeg voor hare krijgsmanseer gedaan to hebben, en aangeboden, in onderhandeling to treden. Tot diep in den nacht duurden de beraadslagingen, totdat eindelijk ten twee ure de capitulatie tot stand kwam, waarbij aan bet garnizoen vrije aftocht zonder vaandels of wapenen werd verleend. Des morgens ten vijf uur kwamen de burgemeesters bij den Prins, om hem ook de belangen van de burgerij bij de aanstaande overgave aan to bevelen, ,ende belooffde Syn Excel- lentie den burgeren to sullen tracteeren als andere ingesetenen van steeden onder de Genaraliteyt staende.' UIT BET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 61 Tegen twaalf ure begat zich de Prins, to paard, om- ringd van al zijne krijgsoversten en gevolgd door een luisterrijken staf, naar het glacis bij de poort, waardoor het garnizoen zou uittrekken, terwijl het grootste ge- deelte van het belegeringskorps in slagorde daarvoor geschaard stond. Juist ten twaalf ure begon de uittocht. Vooraan ging een reeks van omtrent honderd wagens met bagage, gekwetsten, vrouwen en kinderen ; nadat deze stoet voorbij getrokken was, volgden drie kapiteins. Bij den Prins gekomen, groetten zij hem met grooten eerbied, en toen zij hun zijdgeweer wilden afleggen, sprak Maurits, die meer flan iemand den heldenmoed ook in overwonnen vijanden waardeerde, hen met groote hof- felijkheid toe, roemde hunne kloeke verdediging, en vergunde hun het rapier to behouden. Toen zij daarop dezelfde gunst voor hunne krijgsmakkers verzochten, en er nogmaals op aandrongen, hunne vaandels to mogen medevoeren, bewilligde de Prins, zoo hij zeide, uit achting voor zoo vrome krijgslieden, in het eerste ge- deelte van hun verzoek, maar was niet to bewegen, om hun het behoud hunner vaandels toe to staan. Op de drie kapiteins volgden zestien vaandrigs met hunne vaandelen; die zij een voor een voor de voeten van den Prins nederlegden ; en daarna kwamen eert st de officieren, vervolgens twee honderd veertig piekeniers, en drie honderd vier en tachtig muskettiers en har- quebusiers, die achtereenvolgens langs het Staatsche leger defileerden en den weg insloegen naar Ant- werpen. Toen zij alien vertrokken waren, reed de Prins met zijnen staf de veroverde vesting binnen om de werken in oogenschouw to nemen en de noodige maatregelen to beramen om haar weder in behoorlijken staat van 62 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. verdediging terug to brengen. Nog dienzelfden dag benoemde hij zijnen broeder, graaf Hendrik Frederik van Nassau tot gouverneur, en Arent van Duivenvoorde tot vice-gouverneur, om in naam van then jongen vorst bet bevel binnen de vesting to voeren. Des avonds vierde bet geheele leger feest, en om onzen lezers een denkbeeld to geven van de wijze, waarop dergelijke vreugdebedrijven in die dagen plaats hadden, kunnen wij niet beter doen dan de woorden aanhalen, waarmede een ooggetuige ze beschrijft ,,Metten doncker," zegt hij, ,deeee men alle tvolck in theele leger aen den wallen brengen, de pieckiers elck met een cleyne stroywis boven op de piecke, ende daernaer werden de trommelen geslaegen, alle de mus- quetten ende roers affgeschooten ende alle de stroy- wissen aen brant gesteecken, daerdoor in een corte stout theele leger rontsomme vol vierteykenen stont, twelcke tot veel reysen geitereert werde, werpende de pieckiers haer stroywiskens, alse geheel in brant waeren van den piecken al brandende in de grachte, ende staecken dan weder versche stroywissen daerop; oick de roers ende musquetten begonsten van eenen houck eerst to schieten ende ginck alsoe gelijck een blixem rontsomme al oft over een rat gedrayt hadde ende duyrde alsoe wel een halff uyre lang. Daernaer begonst men mettet geschut to schieten ende deden alle de oirlochscheepen, die van den Stadt, ende in de quar- tieren van Raemsdonck ende alle de schantsen oick bet tselve, tot een verheuginge van den victorie ons bij God Almachtich gegeven, die seer groot was." „In deser vougen," eindigt by later zijn relaas van bet beleg, ,quam met gewelt weder in handen van den Staten dese stadt, die heur eerst over de 300,000 gulden gecost, naederhant van den garnisoenen daerinne UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. 63 synde, vercoft ende schandelijcken aen den viant ver- raeden was, ende om gereed gelt overgelevert; hoewel de Staeten in dese belegeringe geen cleyne maer seer excessive extraordinaris costen gedaen ende soe men seyt het groen ende drooch geemployeert hadden, in sulcker vougen dattet een van de heerlyckste belege- ringe is geweest die in 100 jaeren gezien ofte gehoort is, daeromme de eere oick van lien to grooter is ende de schande van den viant to meerder, die niet alleen dese stadt, by hem to vooren met gelt gecoft, voor sijn oogen heeft lien reduceeren in den macht van den Staeten, maer oick laten voorbygaen soe schoene occasie om yet anders geduyrende dese belegeringe aen to grypen. Dit alles, dat soe wonderlyck schynt in onse oogen, is van den Heere der Heeren gewrocht, die daeromme sy eere, prys ende danckbaerheyt in alle eeuwen." En met deze woorden zouden ook wij deze vluchtige schets willen besluiten, ware bet niet, dat wij hoopten, voor den jongen Balfour en zijne schoone beminde ten minste zbbveel belangstelling to hebben ingeboe- zemd, dat wij aan onze lezeressen nog het antwoord dienen to geven op verschillende vragen, als daar zijn of hij werkelijk tot ritmeester is benoemd, of hij niet onverhoopt gesneuveld is, of zijne Anna hem, en hij wederkeerig haar, getrouw is gebleven, of de Heer van Middachten woord heeft gehouden enz. enz. Op eenige dier vragen kunnen wij bepaald antwoord geven: William Balfour is niet gesneuveld; hij is nog in den loop van het jaar 1593 tot kapitein over een vaan karabiniers benoemd, en heeft zich nog in menig gevecht onder Prins Maurits onderscheiden. Wat de overige vragen aangaat, daaromtrent vindt men vol- doende opheldering in het volgende uittreksel uit een 64 UIT HET BELEG VAN GEERTRUIDENBERG. doopregister van die dagen, hetwelk wij bier tot slot willen laten volgen ,,9 December 1595. ,,Een kint gedoopt van William Balfort, ritmeester, ende Anna van Middachten, synde genaemt Maurice Marcel. Getuygen : Jonker Wouter van Middachten ende Jonker Marcelis Bacx." DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1572. Molder, G}eechiedk. Norotlen, 5 In den avond van den 22$ Mei 1572 heerschte er eene ongewone drukte in het kleine stadje Bussigny, aan de toenmalige noordergrens van Frankrij k gelegen. De geheele bevolking was op en nabij de boomrijke vlakte, die zich ten westen van bet plaatsje uitstrekte, op de been, om met onvoldane nieuwsgierigheid getuige to zijn van bet samentrekken eener aanzienlijke massa ruiters en voetknechten, die in de laatstverloopen dagen van verschillende kanten waren aangekomen en in de huizen en hoeven van den omtrek waren ingekwartierd. Het was blijkbaar, dat Bussigny hun was aangewezen als vereenigingspunt tot eene onderneming, waarvan bet doel het onderwerp was van aller gesprekken maar toch, zelfs nog in dit oogenblik, in weerwil dat alle gissingen daarover waren uitgeput, een onopgelost raadsel bleef. Lang was bet nog niet geleden, dat de krijg op franschen bodem had gewoed, en de strijd tusschen de Hugenooten en de Guises lag nog velen versch in het geheugen, maar sedert bijna twee jaren was daaraan, zoo het scheen voor altijd, door den vrede van St. Germain en Laye een einde gemaakt. 68 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1571. Van lieverlede hadden de bewoners van het platte land zich kunnen herstellen van de schade, die drie opeenvolgende burgeroorlogen in den tijd van acht jaren hadden aangericht. Hoezeer zij nog leden onder den druk der zware belastingen, hadden toch de voort- durende marschen der wederzijdsche benden, de inle- geringen van bet krijgsvolk, de gedwongen requisition en alle verdere fasten, waardoor de welvaart dier stre- ken geknot werd, opgehouden. Wel zweefden er sedert verscheidene weken onrust- barende geruchten in bet rond, die spraken van bloe- digen strijd, van plundering en oproer aan gene zijde van de noordelijke grenzen; wel brachten doortrekkende reizigers, die van Brussel of Antwerpen kwamen, ver- warde verhalen mede van opgestane steden en alge- meene wapening in bet verderaf gelegen Zeeland en Holland, maar tot een eenigzins juist begrip van het- geen eigenlijk voorviel, was men in het kleine land- stadje niet gekomen. Die geruchten werden nu evenwel gewichtig genoeg geoordeeld om ze in verband to brengen met de onverwachte en snelle samentrekking van troepen, waarvan de dorpsbewoners sedert driemaal vierentwintig uren getuigen waren geweest, en zij, die het meeste inzicht in de gebeurtenissen van den dag meenden to hebben, beweerden niet verre van de waarheid to zijn, toen zij uit het gehalte van den ver- schillenden landaard, zoowel van de troepen als van de aanvoerders, de gevolgtrekking afleidden, dat bet een of anderen aanslag tegen de Spanjaarden in Hene- gouwen of Brabant gold. Verder dan tot gissingen had men het evenwel niet gebracht, want op elke navraag om nadere inlichtingen bleken de manschappen geen antwoord to kunnen en de officieren geen antwoord to willen geven. Alleen wist men, dat de zaak geleid DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1578. 69 werd door Graaf Lodewijk van Nassau, die denzelfden morgen met een klein gevolg van meest fransche edellieden was aangekomen. Het was ongeveer twee uren voor zonsondergang toen naar verschillende kanten trompetters to paard waren uitgezonden om in den naasten omtrek appel to blazen, een signaal, waar klaarblijkelijk alien op voor- bereid waren geweest, want het duurde niet lang of langs alle toegangen tot het dorp stroomden de troepen naar de vooraf bepaalde verzamelplaats, die weldra met eene krioelende menigte gevuld was. Hier zag men de harquebusiers en musketiers aankomen met hunne ijzeren stormhoeden en bruinlederen kolders of stalen borstharnassen, met den breeden, langs de heup afhan- genden riem, waaraan de houten patroonkokers waren bevestigd, met de haakbussen of de zware musketten en daarbij behoorende ijzeren vorken op den schouder en het korte rapier aan de zijde. lets verder verza- melde zich de ruiterij, in negen afdeelingen van hon- derd man gesplitst, sommigen met lansen, anderen met rapieren, maar alien met vuurroeren gewapend. De meesten voerden hunne paarden aan de hand, en namen hunne plaatsen in het gelid in, wachtende tot het signaal voor het opstijgen gegeven zou worden. Het was een levendig en schilderachtig tooneel, het penseel van een Wouwerman waardig. Verscheidene van de eerstaangekomenen stonden in groepen vereenigd, op rapier of musket leunende, in ernstig gesprek over den geheimzinnigen nachtelijken tocht, die op handen was. Eene menigte van hen waren Duitschers, breede, forsche gestalten, mannen, wier uiterlijk alleen reeds verkondigde, dat ze menigen tocht hadden bijgewoond en op menig slagveld hun leven gewaagd. Velen hunner 70 DE VERRASSING VAN BERGEN IN int. hadden reeds onder keizer Karels vanen gediend en waren meer dan eens datzelfde Frankrijk, waar zij zich nu als vrienden ophielden, als vijanden binnenge- trokken. Anderen, jonger van jaren, die hoogstens van St. Quintyn en Grevelingen konden meespreken, of eerst in de religieoorlogen der allerlaatste tijden hunne eerste wapenfeiten hadden volbracht, lagen of zaten schertsende en koutende in het lange gras, zonder eenige zorg voor de dingen, die komen zouden, en alleen vervuld met het opwekkende vooruitzicht op nieuwe avonturen. Een sterk sprekend contrast met dezen vormde eene groep van Nederlandsche uitgewe- kenen, die, in vrij grooten getale vertegenwoordigd, aan taal en kleeding terstond to herkennen waren. Hun kon men het aanzien, dat er eene duistere wolk over hun levensweg was heengegaan. Hoevelen waren er niet onder, die have en goed hadden verloren, ja, die hunne dierbaarste betrekkingen hadden zien vallen als slachtofl'ers van de inquisitie of van Alva's bloed- raad, en zij alien wisten het, dat ook hun eigen vonnis geveld was, en dat, wanneer zij zich eenmaal onder de vanen van Willem van Oranje of van zijne broeders hadden geschaard, zij met hen moesten overwinnen of sterven. Maar levendiger hoop dan zij ooit in de laatste jaren gekoesterd hadden, was nu op hun gelaat to lezen en sprak in den vorscbenden blik, then zij peinzend naar de zijde van de noordergrenzen sloegen. Daar lag hun vaderland, hun vaderland, dat zij hadden moeten vaarwel zeggen omdat zij hun geloof niet had- den willen verzaken, omdat zij de vreemde indringers hadden willen beletten een schennende hand to slaan aan hunne rechten en vrijheden. En nu, als op de vleugelen van den wind gedragen. was de blijde tijding tot hen gekomen, dat de wakkere Watergeuzen, bal- DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1575. 71 lingen in den vreemde als zij, den strijd met den tiran hadden aangevangen, en toen hadden ook zij bet zwaard ontbloot en de schede weggeworpen om deel to nemen aan dien strijd op leven en dood. Trouwe bondgenooten zouden ze vinden in hunne medebroeders in den geloove, in de fransche Hugenoo- ten, waarvan zich eene groote menigte aan de onder- neming hadden aangesloten onder hunne beproefde aanvoerders La Noue, Geniis, de Roveres, Normand, de Monnie en zoovele anderen, die onder de leiding van den admiraal de Coligny en den prins van Conde sedert tien jaren den kamp hadden volgehouden om de geloofsvrijheid, welke hun of hunnen nakomelingen eerst zes en twintig jaren later bij bet Edikt van Nan- tes zou worden toegestaan. Als wakkere en in het vuur geharde soldaten, even streng in hun krijgstucht als in hunne kalvinistische beginselen, waren zij een groote steun voor Lodewijk van Nassau, dien zij vertrouwden en aanhingen, niet alleen omdat hij de boezemvriend was van hunnen grooten aanvoerder, maar ook omdat zij hem vereerden als de ware geloofsheld, als de Gi- deon, die uitverkoren was om hen to verlossen van de Midianiten en de altaren Baals omverre to werpen. Waar hij hen voorging, wisten zij dat de strijd gevoerd zou worden ter eere Gods, en met een onwankelbaar vertrouwen waren zij gekomen toen zijne stem hen riep. Zoo waren zij ook nu weer de eersten, die hunne plaats in de gelederen hadden ingenomen, en terwijl alles om hen been in bont gewemel dooreenwoelde, waren hunne vendels reeds geformeerd en klonk reeds als naar oude gewoonte onder bet dichte bladergewelf van bet eikenbosch, waarin zij waren opgesteld, bet bij de Hugenooten zoo geliefkoosde lied van d'Albiac du Plessis, half psalm half krijgsgezang: 72 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1571. 0 SeigneurI qui secours donnant, N'as regard ny a multitude, Ny i foiblesse, maintenant De nous ayder sois souvenant Que ne tombions en servitude. Ces multitudes assaillons, 0 nostre Dieu 1 soubs to fiance, Renforce done nos bataillons Et ne permets que defaillons, Ne qu'ils ayent sur toy puissance. Intusschen schaarde alles zich met meer of minder orde en regelmaat om de vendrigs en kornetten, aan wie door de officieren hunne plaatsen werden aange- wezen om de overigen tot vereenigingspunten to dienen. Ordonnancen reden been en weder om de bevelen over to brengen, die uitgingen van eene kleine groep, opgesteld op een hooger gelegen punt nabij den noor- delijken uitgang van bet dorp, waarvan men een tame- lijk vrij uitzicht had niet alleen over bet bevallige heu- velachtige landschap, maar ook over bet geheele door de avondzon verlichte tafereel, dat wij trachtten to schetsen. Het middelpunt van die groep, die de blikken der nieuwsgierigen bet meest tot zich trok, was een ruiter van ongeveer dertig jaren, wiens slanke gestalte van middelmatige grootte omsloten werd door de stalen platen van bet harnas, waarover, evenals bij al zijne medgezellen, een breede witte gordel was geslagen, die blijkbaar als een herkenningsteeken was aangenomen. Zijn open en fijn besneden gelaat was gebruind door de zon, en bewees dat hij menigen dag van zijn leven in bet open veld had doorgebracht. In zijne schrandere bruine oogen was vastberadenheid, die van krachtig DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1574. 73 zelfvertrouwen getuigde, to lezen, vereenigd met eene welwillendheid en eene onverstoorbare opgeruimdheid, die reeds bij den eersten aanblik voor den persoon innamen. De bevelen, die hij naar alle zijden deed uitgaan, waren kort maar levendig, en droegen dat eigenaardig karakter, waardoor de snelle en gewillige uitvoering niet alleen een gevoig bleek to zijn van militaire tucht, maar van een vast vertrouwen op het oordeel van hem, die ze gaf, En wel was de jeugdige aanvoerder dat vertrouwen ten voile waard, want het was niemand anders dan Lodewijk van Nassau, de held van Heiligerlee, de wakkere en vrome broeder van den grooten Zwijger, de nooit versagende krijgsman, op wien in de eerste en moeielijkste jaren van den vrij- heidskamp, in weerwil van zijn jeugdigen ouderdom, aller blikken zich richtten als er eene stoute onder- neming uit to voeren of een zware tegenspoed met standvastigheid to dragen was. Geen edelman van zijn tijd was vlekkeloozer van karakter en vromer van zin, en ook geen meer bemind en vereerd door zijn solda- ten, „want alle de weereld wiste het," zegt zijn tijdge- noot Roger Williams in zijne Memorien, ,dat Graeff Lodewijck een seer cloeckmoedig ende aenbijtende uyt- voerder was, die altijts sijn voick in goede ordre stelde en met geschicktheyt vocht." De tweede persoon in de groep, die wij op dit oogen- blik met den graaf in gesprek zien, is de bekende Francois de la None, bijgenaamd Bras de fer, genoeg herkenbaar aan de ijzeren vuist, waarmede hij in let- terlijken zin de teugels van zijn paard bestuurt, en die de plaats vervangt van den linker voorarm, welke hem twee jaren to voren bij het beleg van Fontenay werd afgeschoten. Hoewel zijn leeftijd niet meer dan tien jaren met then van Lodewijk van Nassau verschilt, 74 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1575. doen zijne forsche gelaatstrekken, zijne donkere wenk- brauwen, en de zware knevel en baard, die reeds hier en daar beginnen to grijzen, hem eer vijftig dan veer- tig jaren schijnen. Ofschoon in stoutheid en onver- schrokkenheid door niemand overtroffen, is hij kalmer en meer beraden dan de voortvarende Nassau, wien hij door zijne langjarige ondervinding in bet oorlogs- veld een voortreffelijk medgezel en vriend is. Onder de vele helden, die met Coligny den vaak hopeloozen strijd tegen de Guises volhielden, was hij bekend om zijne onkreukbare rechtvaardigheid, zijne trouw aan zijne beginselen en zijn ontembaren moed. „Il valait seul toute une armee," zegt Mezerai van hem, en toen hij een twintigtal jaren later, bij bet beleg van Lam- balle door een kogel aan bet hoofd getroffen was en weinig dagen daarna overleed, sprak Hendrik IV bij bet vernemen van zijn dood bet meest juiste oordeel over hem uit met de eenvoudige maar diep gevoelde woorden : ,Nous perdons un grand homme de guerre et encore plus un grand homme de bien." Onder de overige edellieden, die Graaf Lodewijk om- ringden, willen wij alleen nog noemen Jean de Han- gest, Seigneur d'Yvoy, die twee jaren to voren, door den dood van zijD broeder, beer van Geniis was ge- worden, onder welken naam hij ook meest bekend is. Hij was een kloek krijgsman, doch meer, zooals hij ook door een tijdgenoot genoemd wordt, „een fray sol- daet" dan een verstandig en bedachtzaam aanvoerder, en zou dan ook tengevolge van zijn weinig overleg in dezen veldtocht een noodlottig einde vinden. De laatste stralen der zon, die langzamerhand den hemel in bet noordwesten gloeiend rood gekleurd had- den, en met hun schijnsel nog slechts de hoogste top- DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1572 75 pen der boomen hadden verguld, waren eindelijk ver- dwenen toen alles tot oprukken gereed was : de ruiters zaten in den zadel, de voetknechten hadden hunne vendelen geformeerd, een twintigtal chevaux-legers, als voorhoede en verkenningstroep vooruitgezonden, teekenden nog even op een heuvelrug aan den horizon hunne zwarte silhouetten scherp afstekende tegen den helderen hemel, toen Lodewijk van Nassau bet bevel tot den afmarsch gaf, en de verschillende benden zich achtereenvolgens in beweging stelden. De hoefslagen der rossen dreunden, de trompetters bliezen hun lus- tigen marsch, de rapieren kletterden tegen de stijg- beugels, de zware tred der muskettiers joeg wolken van stof omhoog en omhulde in korte oogenblikken de geheele kolonne, die langzaam voorttrok langs den kronkelenden weg. Binnen een half uur was alles aan bet gezicht der nastarende dorpelingen onttrokken; de laatste geluiden stierven weg in de stilte van den avond ; de duisternis breidde haren sluier uit over bet landschap, en toen de eerste sterren in rustigen glans aan bet uitspansel fonkelden, was er alleen in den doorwoelden grond nog een spoor overgebleven van de zoo onverwacht opgekomen en bijna even snel weder verdwenen krij- gerschaar, die nu in bet nachtelijk duister haren weg voortzette en door de donkere bosschen over de neder- landsche grenzen noordwaarts trok naar haar geheim- zinnig doel. Dat doel, dat geen geheim meer is voor onze lezers, was een aanslag op de hoofdstad van Henegouwen en op bet vijf mijlen van daar verwijderde Valenciennes, die men beide door verrassing hoopte meester to wor- den. Reeds sedert langen tijd was door Willem van 76 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1379. Oranje bet plan in beraad genomen om partij to trek- ken van de gunstige stemming, waarin het fransche hof ten opzichte van de Hugenooten verkeerde, en door een onverwachten aanval in het zuiden meester to worden van eenige vaste punten, om daardoor den opstand, die in de noordelijke gewesten voorbereid werd, to ondersteunen, en in de tweede plaats eene strategische verbinding to verkrijgen met Frankrijk, dat men weldra met Spanje in een oorlog hoopte ge- wikkeld to zullen zien. Dat die oorlog niet uit kon blijven, meende men als zeker to mogen onderstellen, wanneer door het feitelijk deelnemen van in Frankrijk geworven troepen onder fransche aanvoerders aan de verovering van een of meer sterke plaatsen, op bet grondgebied van Philips van Spanje gelegen, niet alleen de sympathie van Koning Karel IX voor de tegenstan- ders van Alva, maar ook zijne medewerking aan hunne krijgsoperatien bewezen was. Nog waren de noodige voorbereidingen niet alle ge- troffen, toen de onverwachte tijding der inneming van den Briel werd vernomen en men daarin een dubbelen spoorslag vond om de voorgenomen plannen spoedig en met kracht door to zetten en partij to trekken van de gunstige wending, die de zaken tengevolge van den stouten aanval der Watergeuzen zoo plotseling geno- men hadden. Het welgelukken der onderneming werd nog waar- schijnlijker, daar men in bet begin van Mei door spion- nen vernomen had, dat Alva, die blijkbaar volstrekt niet vermoedde, dat Bergen, hetwelk als zeer konings- gezind en ijverig katholiek bekend stond, eenig gevaar liep, het grootste gedeelte van het daar aanwezige geschut uit de vesting had doen ontbieden om bij het beleg van Vlissingen to worden gebruikt. Bovendien, DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1578. 77 de stad had geene bezetting van krijgsvolk; volgens hare oude privilegien was de burgerij met de verde- diging belast. Aan Lodewijk van Nassau, den voortvarenden en tot elk waagstuk steeds bereiden aanvoerder, werd de uitvoering opgedragen. Sedert vier jaren in Frankrijk, was hij niet alleen door zijne deelneming aan de toch- ten van Coligny en diens krijgsmakkers met de fransche toestanden volkomen bekend, maar had hij ook met uitstekend gevolg eene reeks van onderhandelingen gevoerd met bet fransche hof, waar hij zeer gezien was, en dat hij, steunende op de oude veete tegen Spanje, die nog altijd voortduurde, tot ondersteuning van de Nederlanders had weten over to halen. In onderscheidene grensvestingen had hij geheime verbintenissen met geloofsgenooten en ontevredenen aangeknoopt, vooral in Bergen, waar hij in verstand- houding stond met zekeren Antonie Olivier, een schil- der of teekenaar van landkaarten, die lang in die stad zijn verblijf had gehouden en door bet vervaardigen van schetsen in die streken volkomen met bet terrein bekend was. Dat hij de zaak der vrijheid was toegedaan, had hij voor zijne omgeving geheim weten to houden, zoo zelfs dat Alva, wien hij nu en dan kaarten had geleverd, hem de geheime opdracht had gegeven om, bij gelegenheid van eene reis, die hij in Frankrijk moest doen, de gangen van Lodewijk van Nassau te bespie- den, en hiervan had Olivier gebruik gemaakt om met dezen, en in overleg met Willem van Oranje, bet plan tot eene verrassing to beramen. Hij beyond zich nu ook bij de marcheerende kolonne; in de eerste plaats om haar als Bids to geleiden, en verder om, zoo als wij zien zullen, een werkdadig aandeel aan de over- valling to nemen. 78 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1572. Langzaam en niet zonder groote bezwaren werd de nachtelijke tocht voortgezet. Wel bleef de hemel holder, maar de aard der geheele onderneming bracht mode, dat men zooveel mogelijk het bedekte terrein moest opzoeken. Na een paar uren oostwaarts to hebben ge- marcheerd, en de henegouwsche grenzen to hebben overschreden, trok men verder tusschen Cateau-Cam- bresis en Landrecies door tot de heuvelachtige en bosch- rijke oevers van de Sambre bereikt waren. Van daar of voerden de gidsen het kleine leger nu eens langs smalle voetpaden, dan weder dwars door het kreupel- hout en zooveel mogelijk de gebaande wegen vermij- dende, totdat men eindelijk, toen de eerste schemering van den dageraad begon aan to broken, tusschen le Quesnoy en Maubeuge in eene dalvlakte, omringd door ruig begroeide heuvels, eene plek had gevonden, die door de gidsen als eene veilige rustplaats werd aange- wezen. Hier word halt gehouden om eenige uren ver- ademing to geven aan de dood vermoeide manschappen en paarden, terwijl inmiddels eenige verspieders naar de zijde van Valenciennes, dat ongeveer drie uren gaans westwaarts lag, werden afgezonden. Wachtposten werden uitgezet, de helft der paarden beurtelings afge- zadeld, en terwijl de troepen zich tusschen de bemoste steenklompen op den bedauwden bodem zoo good mo- gelijk neervleiden, beraadslaagden de aanvoerders onder- ling over de maatregelen om de onderneming, die tot nog toe, met uitzondering van den ontzettend ver- moeienden marsch, geene zwarigheden had ontmoet, tot een gewenscht einde to brengen. Er was dan ook Been reden om van het oorspronkelijke plan of to wijken, dat men derhalve na rijp overleg besloot to volgen. De la Noue en Famars zouden met eene bende van 400 fransche ruiters rechtstreeks op Valenciennes DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1571 79 aanrukken, zich door plotselinge overvalling meester trachten to maken van de stad, en daarna, zoo men hoopte met medewerking van de burgerij, ook van bet kasteel. Inmiddels zou graaf Lodewijk den aanslag op Bergen volvoeren. Het was omtrent zes uren in den morgen, toen het bevel tot opbreken gegeven werd : de beide aanvoerders drukten elkander de hand tot afscheid, en terwiji de kleine fransche bende haren weg westwaarts nam en weldra uit bet gezicht was verdwenen, zette de hoofd- macht, toen vijf honderd ruiters en duizend voetknech- ten sterk, haren marsch in noordelijke richting voort. Hoe meer men vorderde, des to meer werden de voor- zorgsmaatregelen verdubbeld. Van nu of werden de begane wegen nagenoeg geheel vermeden, en het was alleen aan de voortreffelijke terreinkennis van Olivier to danken, dat men in die bijna ondoordringbare bos- schen het spoor niet bijster werd. Terwijl de hoofdtroep zoo dicht mogelijk bij elkander werd gehouden om het gevaar eener ontdekking to ontgaan, werden kleine afdeelingen van vier of vijf man voorwaarts en op eenigen afstand rechts en links uitgezonden met last om het omliggend terrein zooveel mogelijk to bespieden en iedereen, then zij mochten ontmoeten, gevangen to nemen of bij verzet overhoop to steken, ten einde to beletten, dat er eenig bericht naar de vesting zou kunnen worden gebracht. Het geluk bekroonde de goed genomen maatregelen, en toen de troepen eindelijk in den namiddag in het dichtste van het woud, op eene plaats, die, volgens Olivier, geen uur gaans van Bergen was verwijderd, verborgen waren opgesteld, waren zij volkomen zeker, dat niemand binnen de stad eenig vermoeden kon hebben van het gevaar, dat op zoo korten afstand dreigde. 80 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 157... Toen de avond was gevallen, was bet oogenblik ge- komen om tot de uitvoering van bet stout beraamde plan tot verrassing over to gaan. Twaalf kloeke gasten, waartoe ook Olivier behoorde, die bet beleid der zaak op zich zou nemen, staken zich in de meegebrachte vermomming, waaronder zij ongekend de stad Bergen zouden trachten binnen to komen. Hot harnas of de lederen kolder werd met een lakensch wambuis of linnen kiel verwisseld, de ijzeren stormhoed vervangen door bet vilten hoofddeksel of de ruige muts, de knoes- tige dorenstok word in plaats van bet musket ter hand genomen, en ieder, die niet wist dat elk dier scbijnbaar zoo argelooze gasten een ponjaard of cortelas onder de ruime bovenkleeding verborgen hield, om bij eene mogelijke ontdekking zijn leven duur to verkoopen, zou dat kleine gezelschap gehouden hebben voor een- voudige kooplieden, die met de meest vreedzame be- doelingen op reis waren. De laatste afspraken werden gemaakt, de juiste tijd bepaald, waarop den volgenden morgen de verschillende maatregelen wederzijds zouden genomen worden om behoorlijk in elkander to grijpen, en met een warm ,,Gode bevolen" nam Lodewijk van Nassau afscheid van Olivier en de zijnen, die met een vluggen tred bet kortste pad naar den grooten weg van Maubeuge naar Bergen insloegen om tijdig genoeg voor het sluiten der poort de stad to kunnen binnenkomen. Alles liep naar wensch : de avondschemering was gevallen toen zij de poort binnentraden, en een half uur daarna zaten zij in de herberg, waar zij hun intrek hadden genomen, aan den maaltijd, in levendig gesprek met den kastelein, die volstrekt geen vermoeden had, dat zij iets anders waren dan hetgeen zij voorgaven to zijn, wijnkoopers, die een wagen met franschen wijn DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1573. 81 aan de laatste pleisterplaats nabij de grenzen hadden verlaten om den nacht liever onder een gastvrij dak dan al wandelende nevens een langzaam voortschrijdend voertuig door to brengen. Op hunne als ter loops daar- heen geworpen vraag, hoe Mat de poort den volgenden morgen geopend zou worden, daar zij hun wijn, zoo 't mogelijk ware, liever in de koelte dan na het opgaan der zon in de stad wilden brengen, luidde het bevre- digend antwoord van den waard : ,te vier uren, doch zoo zij 't tijdelijker begeerden, konden zij 't voor een drinkpenning hebben." Dat was al wat zij ver- langden, en met een goed vertrouwen op den volgenden dag legden ze zich voor eene korte wijle to ruste. De nacht ging zonder stoornis voorbij, en lang voor dat de dageraad van den 24.teu Mei was aangebroken, en terwijl in de donkere straten van Bergen alles nog doodsch en stil was, verliet de kleine schaar de her- berg en richtte zich naar de Berlaimontsche poort. De portier werd opgeroepen, en niets kwaads vermoe- dende, verklaarde hij zich op de belofte van een ruim drinkgeld terstond bereid hun wagen, die, zooals zij voorgaven, buiten stond to wachten, in to laten. Nau- welijks evenwel had hij den laatsten grendel wegge- schoven of hij werd door twee man aangegrepen en van zijne sleutels beroofd, en toen hij zich to weer stelde en om huip begon to roepen, in hetzelfde oogen- blik ter neer gestooten. Tegelijkertijd snelden de overi- gen vooruit, lieten de valbrug omlaag en nauw hadden zij het afgesproken signaal doen klinken, of plotseling vertoonde zich aan de overzijde van de buitengracht eene donkere massa; het signaal werd beantwoord, en spoorslags rende een troep van veertig ruiters, die zich daarbuiten verborgen hadden opgesteld, met Graaf Lodewijk aan het hoofd, op de stad aan; dreunend Mulder, Geschiedk. Novellen. 6 82 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1578, ratelden de hoefslagen over de brug; wapengekletter en triomfgeschal weergalmden onder het poortgewelf, en in woeste vaart stormde de kleine bende de over- rompelde veste binnen. Het eerste bedrijf was hiermede afgespeeld; doch nu kwam het er op aan, to zorgen, dat de vijand geen partij trok van den tijd, die nog verloopen moest eer het hoofdkorps, dat onderweg was en elk oogenblik kon opdagen, zou aangekomen zijn. Begunstigd door de duisternis, zond Lodewijk naar alle richtingen de verschillende afdeelingen, waarin hij zijne ruiters gesplitst had, door de straten, en weldra klonk hun krijgsgeschreeuw : ,Vrijheid ! Frankrijk ! De prins van Oranje komt! Verlossing van den tienden penning!" vermengd met het knallen der vuurroeren door de gansche stad, alsof ze duizend man sterk waren geweest. In weinige minuten was de geheele burgerij door het onverwacht rumoer uit den slaap gewekt, maar op elk, die het waagde zich aan deur of venster to vertoonen, werd een schot gelost, zoodat voorloopig aan geene vereeniging tot tegenweer to denken viel. Dit duurde een geruimen tijd, in de hoop dat de geheime aanhangers der prinsenpartij, die men wist, dat zich onder de ingezetenen bevonden, zich zouden vertoonen en de kleine troep voorloopig versterken ; doch die hoop werd niet verwezenlijkt; hetzij dat hun de moed in het beslissende oogenblik ontbrak, hetzij dat ze, zelve bedreigd door het schieten, verhinderd waren hunne huizen to verlaten. En, wat zorgwekken- der was, van het hoofdkorps werd nog altijd niets ver- nomen. Terstond nadat graaf Lodewijk de stad binnen- gekomen was, had hij een zijner ruiters afgezonden om tot spoed aan to zetten, maar niets kwam opdagen, DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1572. 83 en ook de uitgezonden boodschapper kwam niet weder. Het eene kwartier na het andere verliep; de toestand in de stad bleef nog wel altijd dezelfde, doch langza- merhand begon de duisternis plaats to maken voor de eerste schemering van den dag; met elke minuut werd het gevaar meer dreigend, dat de geringe sterkte van de aanvallers bekend zou worden, maar daarbuiten bleef het stil als het graf. Met steeds toenemende ge- jaagdheid staarde Lodewijk, die de borstwering bij de poort beklommen had, in het nevelachtig verschiet, doch to vergeefs : noch zijn vorschende blik, noch zijn scherp luisterend oor brachten hem een enkel teeken van de nadering zijuer zoo angstig verbeide troepen. Al lichter werd bet in het oosten; de heuve- len en bosschen, die zich als vale schimmen aan den horizon afteekenden, werden allengs duidelijker van omtrek : fijne dampen stegen uit het vochtige dal der Trouille omhoog, maar geen levend wezen vertoonde zich buiten de vesting zoover het oog kon reiken. Terzelfdertijd daarentegen werd daarbinnen meer en meer gedruisch merkbaar; nu en dan zelfs kwamen enkele onderbevelhebbers hem melden, dat zich hier en daar zamenscholingen van burgers begonnen to vormen, wel is waar nog schuchter en onzeker wat zij to doen hadden, maar het werd hoe langer hoe bezwaar- lijker ze uiteen to drijven, to meer daar reeds vele ruiters hunne laatste patroon verschoten hadden. De toestand werd onhoudbaar: met veertig man kon de vesting wel verrast maar onmogelijk bezet worden. Die spanning was den vurigen aanvoerder to geweldig; hij zag het oogenblik aankomen, dat hem de zoo ge- wonnen prooi weer uit de handen zou glippen, en die angst deed hem een kort besluit nemen : hij snelde de borstwering af, wierp zich op zijn paard, en nadat hij 84 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1572. in weinige haastige woorden aan een nabijstaand hop- man bevel had gegeven, zich zooveel mogelijk in de straten staande to houden en in den hoogsten nood in de poort terug to trekken en die tot het uiterste op leven en dood to verdedigen, drukte hij zijn ros de sporen in de zijde en stoof in vliegenden galop, alleen door een fransch officier, Guitoy de Chaumont, gevolgd,de stad uit, de buitenwerken door en den weg naar Maubeuge op. Ruim een half uur reden zij voort, nu eens eenige honderde schreden den grooten weg volgende, dan weder rechts of links een eind weegs de bosschen inrijdende, maar nergens werden zij iets van de hunnen gewaar. Wie zal het beschrij ven, wat er toen in het gemoed van den jeugdigen graaf omging? Beurtelings ziedende van toorn als hij aan de mogelijkheid van verraad dacht, dat hem toch in het volgende oogenblik weer zoo geheel onwaarschijnlijk voorkwam, of half waanzinnig van vertwijfeling, die tot razernij klom, op het denkbeeld dat een of ander noodlottig toeval de geheele onderneming, die zoo schitterend begonnen was, nu op eens zou doen mislukken. Een paar malen was hij op het punt, terug to keeren tot zijne getrouwe makkers, welke hij had achtergelaten in een toestand, die van minuut tot minuut gevaarlijker werd; maar de overtuiging, dat hun behoud, als het mogelijk was, enkel en alleen afhing van eene krachtige versterking, waarmee hij hun to hulp kon komen, dreef hem en zijn medgezel weder voorwaarts. Eindelijk - daar schijnt het hun toe, als werd hun oor plotseling getroffen door een verward gedruisch, dat nu eens sterker dan weder zwakker op de vleuge- len van den morgenwind tot hen komt. Ademloos, met krachtige hand de teugels inhoudende, staan zij eenige oogenblikken in angstige spanning to luisteren; het is DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1578. 85 alsof in bet dichtste van bet woud op eenigen afstand wapengekletter en de voetstappen van marcheerende troepen hoorbaar worden. Er is geen twijfel Ran, dat zijn de benden, die zij zoeken; geen vijand is op dit uur in die onbegane streken to verwachten. Maar toch - bet denkbeeld van verraad was reeds bij hen opgekomen - bet was mogelijk dat de toeleg was ontdekt, dat er van spaansche zijde troepen uitgezonden waren om de aanvallers, die men wellicht wist dat in aantocht waren, op to sporen en terug to drijven. Nader en nader kwam bet gerucht, dat nu geen twijfel meer overliet: bet was eene talrijke menigte krijgs- lieden, die bet woud doortrok. Daar ruischten op eens voetstappen van een enkelen man in onmiddellijke na- bijheid krakend door de dorre bladeren, en terstond daarop drong tusschen de takken van bet kreupelhout eene gestalte door, die een kreet van verrassing liet hooren op het onverwachte gezicht van de twee ruiters, maar in hetzelfde oogenblik door hen herkend werd als een der fransche hugenooten. Weinige seconden waren voldoende voor eene wederzijdsche opheldering: de Franschman behoorde tot eene kleine patrouille, die zijwaarts afgezonden was; bet geheele korps was op geen vijfhonderd schreden van hen verwijderd. In een paar minuten had graaf Lodewijk de zijnen bereikt en de reden hnnner vertraging vernomen. Omstreeks mid- dernacht waren zij opgebroken, doch na een uur to hebben gemarcheerd, begonnen de gidsen to bemerken, dat zij, door de duisternis misleid, eene verkeerde rich- ting hadden ingeslagen; langzamerhand was men in geheel onbekend terrein gekomen; bet bosch werd steeds dichter, bet kreupelhout ondoordringbaarder, totdat eindelijk de voetknechten ter nauwernood en de paarden in het geheel niet meer voorwaarts konden. 86 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1573. Tegen bet aanbreken van den dag bleek bet aan bet ontbreken van alle herkenningsteekenen, dat de kolonne verdwaald was, en besloten de aanvoerders na korte beraadslaging een eind weegs op hunnen weg terug to keeren en naar verschillende kanten kleine patroilles uit to zenden om to trachten de heerbaan, die men nu niet meer behoefde to vermijden, to bereiken en dan langs den kortsten weg naar Bergen to trekken. Minder tijd dan wij noodig hadden om de regels to schrijven, was voldoende geweest om deze opheldering to geven. De oogenblikken waren to kostbaar om ze in nuttelooze vragen en antwoorden to verspillen, en langs den weg, dien graaf Lodewijk en de Chaumont gevolgd wares, trok weldra bet geheele korps op den niet ver verwijderden straatweg aan, dien zij spoedig bereikt hadden. Zij waren hier niet meer dan een groot half uur gaans van Bergen verwijderd, doch hoe dringend noodig bet ook ware om den meest mogelij- ken spoed to maken, bet was nog meer noodig, aan de doodvermoeide paarden, die zoo vele uren door de bosschen hadden gezworven, ten minste eenige oogen- blikken verademing to gunnen. Van die korte rust werd tevens gebruik gemaakt om de orde, die geheel en al verbroken was, eenigermate to herstellen, en aan de officieren gelegenheid to geven, hunne ver- strooide manschappen bijeen to zoeken. Nog waren zij hiermede bezig, toen zich in de verte naar de zijde van Bergen, onverwachts eene kleine groep van tien of twaalf ruiters vertoonde, die uit een zijweg links deboucheerden en, toen zij de troepen gewaar werden, een oogenblik schenen to aarzelen of zij terugkeeren dan wel naar Bergen zouden voortrij- den. Graaf Lodewijk zond onmiddellijk eenige man- schappen ter verkenning vooruit, en terwiji hij in DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1572. 87 gespannen verwachting de opheldering verbeidde van de onverwachte verschijning dier kleine groep, waarin hij de voorhoede meende to zien van een vijandelijk korps, dat zijne afgematte krijgsmacht van Bergen dreigde of to snijden, waren de verkenners hen spoe- dig dicht genoeg genaderd om to onderscheiden wie zij voor zich hadden. Eensklaps zag hij een der vreemde ruiters den teugel wenden en in galop naar hem toe komen rijden, en tot zijne niet geringe verbazing her- kende hij De la Noue, then hij op vele uren afstands en, zoo hij hoopte, sedert den vorigen middag in bet bezit van Valenciennes waande. Eene korte woorden- wisseling tusschen de beide aanvoerders was voldoende om elkander wederzijds bekend to maken met hetgeen er was voorgevallen. Valenciennes was werkelijk den vorigen dag door De la Noue overrompeld geworden, maar bet kasteel was in handen van den vijand ge- bleven, die sterker was dan men had vermoed. De aanvallers hadden zich nu zoo goed mogelijk in de stad genesteld, doch bet was dringend noodig, dat er geschut wierd aangevoerd, zonder hetwelk bet kasteel niet to bemachtigen en dus ook op den duur de stad zelve niet houdbaar zou zijn. De la Noue had bet bevel overgegeven aan Famars en was op weg naar Bergen om met graaf Lodewijk to raadplegen. Hij ont- veinsde bet zich niet, dat de onderneming tegen Valen- ciennes eigenlijk slechts ten halve gelukt was, en sprak de vrees uit, die ook vijf dagen later maar al to ge- grond bleek to zijn, dat bet niet mogelijk zou wezen zich daar op den duur to handhaven. Hoewel die tijding niet zeer bemoedigend klonk, waren noch Lodewijk noch Bras de for mannen om zich daardoor uit bet veld to laten slaan : zij vonden er slechts een spool slag to meer in om bet andere 88 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1575. gedeelte hunner onderneming tot een goed einde to brengen. Het was nu geen tijd meer tot wachten, en het oogenblik voor bet nemen van de laatste beslissende maatregelen was gekomen. De ruiters werden in kleine afdeelingen ter breedte van den weg met korte tus- schenruimten achter elkander opgesteld. Vijf honderd van de minst zwaar gewapende voetknechten werden uitgezocht, en elk ruiter nam een hunner achter zich op bet paard; de overigen kregen bevel zoo spoedig mogelijk to volgen. Zoodra allen opgezeten waren, klonk bet kommando van voorwaarts, en eersi in korten, langzamerhand in meer sterken draf snelde de zonder- linge optocht langs den harden aarden baan. In Lien minuten kreeg men Bergen in het gezicht, en het was of die aanblik de krachten van manschappen en paar- den verdubbelde. Nog vijf minuten, en men was in de nabijheid der buitenwerken gekomen; - daar knalde een schot achter den hoofdwal, een tweede, een derde uit de poort; - voort ging het in steeds sneller gang; men begon manschappen op de wallen to onderschei- den; het werd duidelijk dat daarbinnen in de nabij- heid van de poort gevochten werd. Hot musketvuur werd heviger - er was blijkbaar geen oogenblik meer to verliezen. Voorwaarts, voorwaarts ging het nu in wilden galop met een woest geschreeuw, dat brullend oprees uit den aanrennenden troop, tot aanvuring van de paarden, tot aanmoediging van de strijders in en om de poort. De teugels werden losgelaten, de sporen woelden in de bloedige flanken der dampende rossen, die snuivend, met wijd opengespalkte neusgaten en met inspanning hunner laatste krachten, aangespoord door bet dolle krijgsgeschreeuw en het gekletter der wapens, als razend vooruit vlogen. Voorwaarts ging het door wolken van stof, over neerstortende paarden DE VERRASSIING VAN BERGEN IN 1572. 89 en uit den zadel geworpen manschappen; honderden bleven achter, die to vergeefs hunne uitgeputte dieren tot eene laatste krachtsinspanning zochten aan to drijven ; maar voorwaarts, voorwaarts renden zij, die in den zadel gebleven waren. Nog slechts vijftig passen afstands scheidde hen van de poort, toen zij op een- maal een van de burgerij daarbinnen vooruit zagen snellen naar de ophaalbrug en de ketting grijpen: langzaam begon bet bruggedek omhoog to stijgen, - een oogenblik nog en de toegang was bun afgesneden ! Daar vloog plotseling een ruiter op een klein paard van barbarijsch ras de anderen vooruit. Voorover lig- gende op den hals van zijn paard, de zwarte haren in den wind fladderende, onder den woesten kreet van „France, France!" hield hij den linkerarm met den lossen teugel vbor zich uitgestrekt, en stootte met de rechterhand den scherp gepunten dolk tot aan bet gevest in de met schuim en bloed bedekte zijde van bet edele dier, dat met vier of vijf sprongen de brug genaderd was; - een laatste spoorslag en daar vloog bet met zijn koenen ruiter, Guitoy de Chaumont, die zijn naam door then sprong in onze geschiedenis ver- eeuwigd heeft, over de ruimte, welke hen van bet langzaam omhoog rijzend planken dek scheidde, en stortte dood neer op de brug, die bet door zijne zwaarte weer omlaag deed vallen. In dolle vaart rende nu de geheele ruitertroep door de nog open gebleven poort naar binnen. Het stoute waagstuk was gelukt! Bergen was genomen ! Het bleek welhaast, dat bet de hoogste tijd was, en dat er niet meer dan eenige minuten noodig waren geweest om de geheele zaak to doen mislukken. Wel is waar had zich nog Been geregelde tegenstand kun- 90 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1578. nen organiseeren, maar reeds waren eenige der hop- lieden, die aan het hoofd stonden van de twaalf burger- vendelen, aan wie de verdediging der stad was opge- dragen, naar hunne loopplaatsen gesneld, en begonnen zij daar hunne manschappen to vergaderen. In de zui- delijke wijk, nabij de overrompelde poort, waren, zoo als wij gezien hebben, de vijandelijkheden reeds aan- gevangen; langzamerhand had het kleine hoopje ruiters zich daarhenen moeten terugtrekken; van aanvaliers waren zij verdedigers geworden, en niet zonder be- zorgdheid zagen de officieren het oogenblik naderen, dat de steeds aangroeiende menigte, die zij vooreerst nog met eenige wel gerichte schoten op een afstand konden houden, hun to machtig zou worden. De onver- wachte komst van Lodewijk van Nassau en de zijnen had nu als door een tooverslag de zaak doen verkee- ren ; door then plotselingen schok was alle tegenstand gebroken, en trokken de dreigend aanrukkende burgers in alle richtingen terug. De graaf geleidde zijne troepen naar de markt, waar zij terstond afstegen, en, zegt van Meteren, „waren soo moede, datse op de markt in slaghordre gestelt sijnde, alle gingen nederleggen." Het gevaar was dan ook geweken, en toen kort daarna de overige voetknechten insgelijks waren komen op- dagen, was de macht, waarover Lodewijk van Nassau to beschikken had, ruim voldoende om de stad, zoo 't noodig mocht zijn, in bedwang to houden. Hij liet nu onmiddellijk, om tegen een mogelijken aanval van buiten beveiligd to zijn, de poorten sluiten, stelde wachten op de wallen, en deed bet kasteel en het stad- huis bezetten. Zoodra hij die verschillende veiligheidsmaatregelen genomen had, gaf hij last de overheid bijeen to roepen, DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1572. 91 en weldra weergalmden van bet oude slot de zware toonen derr torenklok, die haar naam aan den stichter van het kasteel ontleende, en getrouw aan hare in- scriptie Je suis Aubron, lequel pour mes exploits Ferai entendre heure, feu, effroids. Mon son horrible aussi ferai ouir Quand jusque au sang crime on voudra punir, met haar metalen stem aan de burgerij bet stoute feit verkondigde, dat zulk een gewichtigen invloed zou hebben op de aangevangen bevrijding der Neder- landsche gewesten. Het duurde niet lang of de magistraat en de voor- naamste geestelijken waren in de Schepenzaal van het raadhuis bijeen. Daar zag men de tien schepenen met hun hoofd Jacques de Sivry, Seigneur de Walhain, de leden van den stedelijken raad met den raadpensio- naris Francois Gaultier, den griffier van bet hof, Louis le Francq, den prevoost van Bergen, Louis de Robin, den voorzitter van den Hoogen Raad, Philippus de le Samme, den maire Charles de Villers, vergezeld van zijn sergeant van de roode roede, en verder de kanun- niken van de voornaamste kerken, als die van St. Waudru, de kathedraal der stad, van St. Germain, de oudste, die van de zevende eeuw dagteekende, en van St. Nicolaas, den superieur van bet klooster van St. Franciscus, Sebastiaan de Jeumont, en Pierre Renger, den prior van bet rijke klooster der Val de la Vierge, dat ruim drie eeuwen to voren door gravin Margaretha was gesticht, en eindelijk verscheidene aanzienlijke burgers, waaronder vele der hoofden van de vijf en tachtig gilden, die toen in de stad bestonden. De eerste, die in doze bijeenkomst bet woord voerde, 92 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1574. was de Geniis, die, waarschijnlijk om bij de inwoners den indruk weg to nemen, dien een inval uit Frankrijk noodzakelijk moest to weeg brengen, terstond de ver- klaring aflegde, dat het geenszins de bedoeling was van zijn koning, eenige verovering op het gebied van Hene- gouwen to maken. Na hem nam Lodewijk van Nassau het woord. Met de vurige en bezielende welsprekend- heid, die hem in zoo hooge mate eigen was, legde hij aan de vergadering bloot, hoe hij de vrijheden des lands kwam beschermen tegen den hertog van Alva, dien hij een verrader jegens den koning, een beul des yolks, een vijand des lands noemde. Hij was niet ge- komen als een oproerling tegen zijn vorst, maar als een verdediger van diens onderdanen tegen de woede van den landvoogd. „Hij ging aan," zegt Hooft, „met ,,minlijk vertoogh : hoe hun Been meester over, maar ,,een verlosser van 's Prinsen weeghe toegekoomen was; ,,die beyde nocht ander wit nocht zin hadden, dan 't ,,eedel en eertijds zoo bloeijende, nu ach ! vertreede ,,Nederlandt van onder de voeten der Spaansche tie- ,,rannye tot zijnen ouwden standt op to beuren." ,,Deeze aanspraak," gaat de kernachtige geschied- schrijver voort, ,in een' geleghenheit, die voor 't ,,quaadtste deed duchten, verquikte en smydighde 't ,,meeste deel der Magestraat; zoo dat zij zich rekkelij- ,,ker, dan puure dwang maken kan, teeghens zijn' Ge- ,,naade droeghen." Hoewel er velen in de vergadering waren, wien het of aan moed of aan goeden wil ontbrak om zich to scharen aan de zijde van den graaf toen hij het voor- stel deed, dat men Alva van Toledo van alle gezag vervallen verklaren zou, stemden toch verscheidene leden er voor, vooral die van den Breeden Raad, die het meest het volkselement vertegenwoordigde; en toen DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1578. 93 de stedelijke overheid Lodewijks vorderingen, welke hij langs minnelijken weg en niet krachtens zijn recht als veroveraar in het midden bracht, van de hand wees en bovendien weigerde de betaling zijner troepen op zich to nemen, had hij het aan de geestdrift der inge- zetenen zelve to danken, dat hij in staat werd gesteld, het noodige to doen om de verdediging der stad tegen een to verwachten aanval van de Spanjaarden voor to bereiden. De uitslag der samenspreking kon dan ook bevredigend genoemd worden, want ook al toonde de magistraat zich slechts eenigszins ,rekkelijk", het yolk dacht er anders over, en een menigte vrijwilligers boden zich in de eerstvolgende dagen aan, die vlijtig in den wapenhandel geoefend werden, terwijl vele rijke eigenaren van laken- en zijdefabrieken op eigen kosten yolk op de been brachten, en de burgerij medewerkte om de wallen in behoorlijken staat van tegenweer to brengen. In de inwendige aangelegenheden van het stedelijk bestuur werden weinig of geen veranderingen aange- bracht : de overheid bleef, nadat zij den eed had afge- legd aan den prins van Oranje als stedehouder van Philips, voortgaan haar ambt uit to oefenen en recht to spreken in naam des Konings. De burgers, die, vol- gens eene oude ordonnantie, in 1357 door Willem van Beieren uitgevaardigd, niet alleen gerechtigd maar ver- plicht waren steeds gewapend to zijn, terwijl het hun zelfs op eene boete van 20 stuivers verboden was, wapenen in pand to geven of to nemen, behielden, voor zoover ze to vertrouwen waren, hun geweer; aan de overigen werd het ontnomen. Niemand werd om zijn godsdienst vervolgd of lastig gevallen; integendeel verklaarde graaf Lodewijk, dat hij de katholieke religie in zijne bijzondere bescherming nam, en de verwijten, 94 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1578. die hem later gedaan zijn geworden, dat hij enkele Roomschgezinden, die zich aan verstandhouding met den vijand schuldig maakten, to toegevend had behan- deld, bewezen dat die verklaring geen ijdel woord was. Tezelfder tijd was hij er op bedacht zijne krijgsmacht zooveel mogelijk to versterken. De Geniis werd naar den koning van Frankrijk gezonden om hem het be- richt van den uitslag der onderneming mede to deelen en op de verdere ondersteuning, die hij beloofd had, aan to dringen, terwijl reeds in de eerste drie dagen omtrent twee duizend voetknechten, meest Franschen, de bezetting van de stad kwamen versterken. Welhaast zou het blijken, hoe noodzakelijk die voorzorgen waren. De verrassing van Bergen klonk den hertog van Alva als een donderslag in de ooren. Den 24°"° Mei was de naar Spanje bestemde koerier op het punt om to paard to stijgen, toen nog van verschillende kanten berichten umtrent het aangroeien van den opstand in Zeeland en in het Noorderkwartier aankwamen, die hij zich haastte aan zijn koninklijken meester mede to deelen, en nog was de inkt van zijn brief niet droog, toen hem de tijding gebracht werd van den slag, die hem in het zuiden had getroffen. „Op het oogenblik dat ik dezen brief wil teekenen", schrijft hij in een post scriptum, ,verneem ik dat graaf Lodewijk van Nassau zich meester heeft gemaakt van Mons." Met eene uitbarsting van woede, die men van hem niet gewoon was, en die een groot contrast vormde met bet kalme : ,no es nada", waarmede hij steeds de meest onrustbarende tijdingen ontving, had hij het bericht vernomen. Eerst had hij geweigerd er geloof aan to slaan: hij wist zeker dat Lodewijk van Nassau DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1578. 95 nog to Parijs was; geheime spionnen hadden hem zeer kort to voren daar nog in de kaatsbaan gezien, zoodat hij onmogelijk nu in Henegouwen kon wezen. Toen hij echter overtuigd werd van de waarheid, slingerde hij in woede zijn hoed tegen den grond, en trapte er met de voeten op onder de hevigste verwenschingen tegen de koningin-moeder van Frankrijk, Maria de Medicis, aan wier geheime vijandschap hij bet welge- lukken van den aanslag, en voorzeker niet geheel ten onrechte, toeschreef. „Ik zal ze spaansche distelen in ruil geven voor de florentijnsche lelien, die ze mij ge- zonden heeft!" riep hij met verbeten wrok uit. Het blijkt uit alles, dat hij op dat oogenblik eene bepaalde vredebreuk met Frankrijk verwachtte, en tevens dat dit juist datgene was, waarvoor hij bet meest vreesde. In de briefwisseling, die hij in de laatst voorgaande dagen met Filips II had gevoerd, was hij herhaaldelijk op de waarschijnlijkheid daarvan teruggekomen, en nog in de vorige maand had hij den ridder d'Ongnyes, beer van Willerval, naar Parijs gezonden om onderzoek to doen naar de plannen van den franschen koning, die, zoo als hij vernomen had, een aantal schepen, vooral in La Rochelle, deed bijeenbrengen en ten oorlog uit- rusten. De groote vraag voor den Hertog, en van welker beantwoording de geheele toekomst kon afhangen, was nu, werwaarts hij bet eerst zijne slagen to richten had naar bet Noorden, waar de opstand zich om zoo to zeggen elk uur verder uitbreidde, of naar bet Zuiden, waar bet overrompelde Bergen, in handen van een der ondernemendste aanvoerders der rebellen, wellicht het- zelfde zou worden, wat den Briel voor de noordelijke gewesten bleek to zijn, bet vaste uitgangspunt voor een veldwinnenden opstand. Had hij in bet jaar 1568, toen 96 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1572. de eerste inval in Groningen plaats greep, getoond dat hem een scherpe blik eigen was om de juiste plek to vinden, waar hij zijn vijand moest treffen: had hij toen door zijn plotseling en krachtig optreden met een enkelen slag bet dreigend gevaar afgewend en bet verzet tegen zijne dwinglandij in bet bloedbad bij Jemmingen, zoo hij meende voor altijd, gesmoord, nu was bet van niet minder belang om zonder dralen den waren weg to onderscheiden en in to slaan. Zijne krijgsmacht, uit vijf of zes duizend Duitsche ruiters, achttien duizend Duitsche voetknechten, vijftig vendels Spanjaarden en honderd vijftig vendels Walen, dus to samen uit ongeveer veertig duizend man bestaande, was niet sterk genoeg om twee ondernemingen to ge- lijkertijd tot een goed einde to brengen, daar alleen de poging tot herovering van Bergen, waarvoor een geregeld beleg moest geslagen worden, reeds vijf en dertig duizend man zou vorderen. In den krijgsraad, dien hij ter deze zake belegde, waren de gevoelens verdeeld. Chioppin Vitelli, een van de bekwaamste aanvoerders van bet Spaansche leger, die in 1568 den korten veldtocht in Groningerland had medegemaakt, en ongetwijfeld van daar nog den indruk had overgehouden van de beslissende uitkomst, toen- maals door bet krachtig optreden van een welgeoefend leger tegenover de minder goed voorbereide opstande- lingen verkregen, was er voor, dat men terstond de wapenen tegen Holland en Zeeland zou richten. Noir- carmes, die als Groot-Baljuw van Henegouwen woe- dend was, dat de hoofdstad van bet gewest, waarin hij bet hoogste gezag bekleedde. zich door den vijand had laten overrompelen, en die bovendien naijverig was op Vitelli, dien hij niet vertrouwde, was van een tegen- overgesteld gevoelen. Hij behoorde tot degenen, die DR VERRASSING VAN BERGEN IN 1573. 97 er het sterkste op aandrongen, dat de belegering van Bergen alle andere krijgsverrichtingen zou voorafgaan, en de onmenschelijke wraakzucht, die hem toen reeds bezielde, is later maar al to zeer gebleken uit de vreeselijke bloedtooneelen, welke hij na de herovering aanrichtte. Toen Alva de redenen, die voor en tegen de uiteen- loopende adviezen zijner krijgsoversten pleitten, gewikt en gewogen had, nam hij zijn besluit en begon met de hem eigene geestkracht terstond aan de uitvoering. Dat besluit stemde overeen met het gevoelen van Noircarmes. Ook hij meende het zwaartepunt van den aanval, lien hij to bestrijden had, in Henegouwen to moeten zoeken: de herovering van Bergen moest de inleiding worden tot de volgende operation, waarmede hij den opstand tegen zijn gezag zou bedwingen. Aan dat besluit is voor een belangrijk deel de red ding van Nederlands onafhankelijkheid to danken geweest; de uitkomst heeft bewezen, dat hij het ver- keerde middel had gekozen. Dat hij het deed, kan hem evenwel niet als een staatkundige of strategische misslag worden toegerekend. De onverwachte loop der omstandigheden, die zulk een grooten invloed op de naastvolgende gebeurtenissen uitoefende, kon hij onmo- gelijk in zijne berekening opnemen. Had hij kunnen voorzien, dat geen drie maanden nadat Lodewijk van Nassau, in volkomen overleg met koning Karel IX, de Fransche grenzen overtrok om de Spanjaarden met een in Frankrijk geworven krijgsmacht to bestrijden, de geheele omkeering in de gevoelens van then vorst en van zijne omgeving zou plaats vinden, die in den moord der Hugenooten in den St. Bartholomeusnacht hare plotselinge openbaring zou vinden, voorzeker zou hij graaf Lodewijk en de zijnen ongemoeid hebben Mulder, Geechiedk, Novellen. 7 98 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1512. gelaten to midden eener bevolking, die wel is waar niet Spaanschgezind was, maar tech veel minder ge- neigd zou blijken zich aan de zijde van de opstande- lingen in Zeeland en Holland to scharen, wanneer bet hem gelukken mocht, den opstand in die gewesten met good gevolg to bestrijden. En dit zou hem waar- schijnlijk gelukt zijn, als hij zich dadelijk met al bet wicht zijner verpletterende overmacht op die slecht gewapende en nog tot weinig zamenbang gekomen burgers had kunnen werpen. Maar hij was er verre van af, aan de mogelijkheid eener voor hem zoo gunstige omkeering in de Fransche politiek to denken. Hij was, zooals wij reeds zeiden, in de vaste overtuiging dat de oorlog tusschen Frankrijk en Spanje op bet punt stond van uit to broken. In denzelfden brief, waarin hij aan Filips bet verlies van Bergen meldt, vraagt hij in den onmiddellijk daarop volgenden volzin om eene groote som gelds voor oorlogsbehoeften, en dringt er bij den koning op aan, last to geven aan bet krijgsvolk, dat zich in Italie bevindt, zich gereed to houden, terstond naar de Nederlanden op to rukken, opdat hij bet tegen Frankrijk zou kunnen gebruiken. Hij moist, dat men daar to lande belangrijke krijgstoerustingen maakte. Van de onderhandelingen, die ten doel hadden, een gedeelte van de Zuid-Nederlandsche gewesten aan Frankrijk to brengen als prijs voor den to verleenen onderstand, was hij door zijne spionnen niet onkundig gelaten, terwijl hij volkomen op de hoogte was van de pogingen, die de Prins van Oranje sinds lang in Duitschland in bet work stelde om een leger bijeen to brengen, bestemd om in de zuidelijke gewesten to vallen, ten einde zich daar met de Franschen to ver- eenigen. Gelukte dat plan van aanval, dan liep hij gevaar, ook zelfs indien hij aanvankelijk voordeelen DE VERRASSING VAN BERGEN IN 157L 99 mocht behalen, beklemd to geraken tusschen eene bevolking, die hem een grenzenloozen haat toedroeg en in 't vooruitzicht op naderende hulp tot den wan- hopigsten tegenstand in staat was, en eene geregelde krijgsmacht, aangevoerd door zijnen grooten tegenstan- der, die hem niet alleen als krijgsman ontzag inboe- zemde, maar die, ook zelfs als zwervend banneling, getoond had, dat hij hem in het aanknoopen van staat- kundige verbintenissen overtrof, en in het opsporen van het richtige pad door den kronkelenden doolhof der Europeesche politiek verreweg zijn meester was. Wij mogen veilig aannemen, dat al deze redenen den hertog gebracht hebben tot het besluit om v66r alles het beleg van Bergen to ondernemen, ,laatende," zoo als Hooft zegt, „al 't ander op zijn beloop staan met onverwrikkelijk voornemen van deeze doorne eerst uit den voet to hebben." De voorbereidende maatre- gelen werden terstond genomen om een aanzieulijk legerkorps zamen to trekken, en inmiddels werd het terrein in den omtrek van Bergen door lichte ruiterij doorkruist, ten einde to beletten dat er versterking in gebracht werd. Weldra kon dan ook Alva aan den koning schrijven, dat er twee fransche benden, die voornemens waren, naar de stad to trekken, gevangen genomen waren. Een deel dier manschappen was opgehangen, terwijl hij last gegeven had, de overige naar Rupelmonde to brengen en ze daar in het geheim in de rivier to verdrinken om aan de naburen geen stof tot ontevredenheid to geven, want, voegde hij er bij, ,,hij was besloten om op geen wijs ter wereld van zijnen kant de vijandelijkheden met den koning van Frankrijk to beginnen." Ter voorloopige insluiting van de vesting werd al zeer spoedig eene afdeeling van vierduizend voetknech- 100 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1373. ten en vierhonderd ruiters afgezonden, onder het opper- bevel van Alva's zoon, don Frederik, die in de tweede helft van Juni zijn leger rondom de stad opsloeg en de schansen en batterijen begon op to werpen, die later zouden moeten dienen om haar aan de vermetele indringers to ontweldigen en onder de gehoorzaamheid van haren koninklijken gebieder terug to brengen. Eene uitvoerige beschrijving der bijzonderheden van bet merkwaardige beleg, dat nu volgde, ligt buiten de grenzen, welke wij ons in deze regelen gesteld hebben, die alleen ten doel hadden de verrassing zelve als een der stoutste oorlogsfeiten nit het gedenkwaardige jaar 1572 in de herinnering onzer lezers terug to roepen. Wij willen intussehen onzen arbeid voltooien door met een kort woord de onmiddellijk daarop volgende gebeur- tenissen to herdenken, in zooverre zij met dat feit in een rechtstreeksch verband staan. Geniis, die, zooals boven gezegd is, terstond door Graaf Lodewijk naar Parijs was gezonden, werd door Koning Karel IX met de meeste voorkomendheid ont- vangen, en maakte zooveel spoed met het lichten van krijgsvolk, dat hij in bet midden van Juli met zeven duizend man to voet en vierhonderd ruiters de grenzen overtrok. In weerwil van de ernstige aanbeveling van Lodewijk van Nassau, om met behoedzaamheid to werk to gaan en niet op Bergen aan to rukken, maar zich to vereenigen met het leger van den Prins van Oranje, die tot ontzet in aantocht was, liet Geniis zich door zijne roemzucht verleiden en waagde hij den 19111, Juli een aanval op het belegeringskorps, die de noodlottigste gevolgen had. Aangevoerd door den bekwamen Vitelli, die weinige dagen to voren zwaar gekwetst was, maar zich, in een draagstoel liggende, aan bet hoofd zijner troepen liet rondleiden, lokten de Spanjaarden de on- DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1°072. 101 bedacht voortrukkende Franschen in eene hinderlaag en brachten hun een volkomen nederlaag toe. Bijna bet geheele leger werd op bet slagveld in de pan gehakt of later door bet landvolk vermoord. Geniis zelf werd gevangen genomen en naar Antwerpen gevoerd, waar hij in bet volgende jaar op last van Alva werd geworgd en onder de galg begraven. Inmiddels was Willem van Oranje in bet begin der maand met vier en twintig duizend man, die hij met opoffering van zijn geheele beschikbare vermogen in Duitschland geworven had, den Rijn overgetrokken. Den 23° nam hij Roermond stormenderhand in, waar hij zich een maand lang uit geldgebrek moest ophou- den, zoodat hij eerst den 27• Augustus de Maas kon overtrekken. Op denzelfden dag kwam Alva, die van zijne zijde alle toebereidselen tot bet beleg had vol- tooid, in bet leger voor Bergen aan. Wederom stonden dus de twee krijgsoversten, even als vier jaren geleden, in bet veld tegenover elkander, en wederom besloot Alva hetzelfde stelsel to volgen, dat in 1568 zulke goede vruchten had gedragen. Ook nu verliet hij zijne sterke stellingen niet, en hood hij weerstand aan den aandrang van zijne meer voortva- rende bevelhebbers. die van verlangen brandden om tot den aanval over to gaan. Toch koesterde Willem van Oranje de meest ge- gronde hoop op bet welslagen zijner onderneming zijn leger was talrijk genoeg om den strijd tegen Alva to aanvaarden en vol to houden, en Bergen kon nog langen tijd weerstand bieden. De berichten uit de noordelijke provincien luidden gunstig, en uit Frankrijk had hij de meest bemoedigende tijdingen ontvangen. In een brief van den I1de, Augustus had Coligny hem geschreven, dat Koning Karel IX steeds even welwil- 102 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1579. lend gestemd was, en dat hij zelf hoopte binnen weinige dagen zijn leger met vijftien duizend man to komen versterken. Doch terwijl alles alzoo een gelukkigen uitslag scheen to voorspellen, ontving de Prins plotse- ling de verpletterende tijding van den gruwelmoord, to Parijs in den nacht van St. Bartholomeus aan de Hugenooten gepleegd, eene tijding, die hem, volgens zijne eigene woorden, als met eene knots ter aarde velde. Bij het felle licht van then onverwachten blik- semstraal, een oogenblik daarna door dikke duisternis vervangen, was het hem op eens duidelijk geworden, dat ook nu weder aan zijn welberaamd plan de bodem was ingeslagen. Wel bleef hij nog eenige weken to velde, doch hij gevoelde het maar al to zeer, het lot van den veldtocht was beslist. Eene nachtelijke over- valling tusschen den 11d°° en den 12°en September, waarbij hij eenige honderde manschappen verloor, en zelfs ter nauwernood door de trouwe waakzaamheid van zijn hondje aan het bloedbad ontkwam, bracht hem den laatsten slag toe : hij trok over de Maas terug naar Orsoy, waar hij zijn leger afdankte, en begaf zich, door slechts enkele getrouwen vergezeld, naar Holland, vast besloten om daar den heiligen strijd voort to zetten of, zoo als hij in een vertrouwelijken brief aan zijn broeder Jan van Nassau schreef, om er zijn graf to vinden. Het behoud van Bergen was van nu of onmogelijk geworden, en toen Lodewijk van Nassau, die door hevige koortsen aan het ziekbed was gekluisterd, door den Prins van den wanhopigen staat van zaken was verwittigd, en kort daarop van den hertog van Alva aannemelijke voorslagen tot eene eervolle overgave van de vesting ontving, besloot hij in overleg met De la, Noue, de verdediging, die geheel nutteloos was gewor- DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1112. 103 den, op to geven. Den 19"°° September werd de capi- tulatie gesloten en den volgenden dag verliet hij met zijne troepen de veste, waarvan hij zich vier maanden geleden zoo stoutmoedig had meester gemaakt. Welk een contrast tusschen het tooneel op then lentemorgen en op dezen herfstdag ! Was het toen een levenslustig, krachtig aanvoerder, die met eene wakkere krijgerschaar de grenzen over- trok om een strijd to beginnen voor vrijheid en recht, en zich met een stouten greep meester to maken van eene der bloeiendste steden van de zuidelijke gewesten, in de hoop, dat van daar het morgenlicht der vrijheid over die streken zou opgaan : - nu trok door dezelfde poort, die hij met kreten van victorie was binnenge- rend, de overwonnen krijgsman, gefolterd door hevige koortsen, op een wagen uitgestrekt, uit de half in puin liggende stad, die door vijftien duizend kanonschoten - een voor die dagen ongehoord aantal - was geteis- terd geworden. Hoe jammerlijk was de schaar zijner kloeke makkers gedund in een onafgebroken strijd van honderd dagen; hoe getuigde het uitgeputte voorkomen der overgeblevenen van de ontberingen en vermoeienissen, die zij hadden doorstaan ! Doch, wat ook in hun uiter- lijk mocht zijn veranderd, hun moed was dezelfde gebleven, hun kracht was niet gebroken, hun krijgs- manseer was ongeschonden, en werd hun door hunne vijanden gewaarborgd in de eervolle voorwaarden van het verdrag, dat Bras de fer in zijne onderhandelingen met Noircarmes had bedongen. Met fieren blik schreden zij voorwaarts, terwijl de trommen den prinsenmarsch sloegen, de vaandels vrij en vrank wapperden boven hunne hoofden, de brandende lonten glommen in de musketten en de rapieren kletterden aan hunne zij den. Het geheele Spaansche leger was onder de wapenen, 104 DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1578. nu niet geschaard tot den strijd, maar om eere to bewijzen aan een ridderlijken vijand, wien alleen de krijgskans ongunstig was geweest, en toen Graaf Lode- wijk de tent was genaderd, waarvoor de Spaansche legeraanvoerder zich had opgesteld, omringd door zijnen staf, ging er een kreet van ongeveinsde bewondering op uit die groep van mannen, die de krijgsdeugd ook in hunnen vijand wisten to waardeeren. Don Frederik van Toledo zelf verwijderde zich na hoffelijken groet, om den zieke, die den wagen wilde verlaten, die moeite to besparen, en liet hem door een aide-de-camp zijne groeten en wenschen overbrengen, waarop de Graaf onder bedekking van een Spaansch geleide zijn weg naar de Duitsche grenzen vervolgde, om kort daarna terug to keeren naar Nederland, waar hij vier jaren geleden zijn eerste wapenfeit bij Heiligerlee had vol- bracht, waar hij, eer twee andere jaren verloopen zou- den zijn, in den strijd voor de vrijheid, den heldendood zou sterven op de heide van Mook. Zoo was Bergen weder in bet bezit gekomen van den hertog van Alva, en daarmede bet drama geeindigd, dat eene der schitterendste episoden vormde in den grooten vrijheidskamp. Maar bet was niet alleen om bet roemruchtige van de daad op zich zelve, dat wij er op nieuw de aandacht op hebben gevestigd, bet is vooral om den overwegenden invloed, then zij op den loop der gebeurtenissen heeft uitgeoefend. Voorzeker, de verrassing van Bergen behoort niet tot die feiten, die den dichter aanleiding geven to zeggen : „Men rekent d'uitslag niet, maar telt bet doel alleen ;" - die uitslag, ook al word bet oorspronkelijke doel niet volkomen bereikt, is een zegen geweest voor Nederland. Op bet oogenblik, dat Graaf Lodewijk de vaan van Oranje op de wallen van Henegouwens hoofdstad DE VERRASSING VAN BERGEN IN 1573. 105 plantte, stond Alva gereed om de eerste kreten, die de vrijheid had doen hooren, in het bloed der landzaten to verstikken : -- toen die vaan, na vier maanden lang bijna de geheele Spaansche krijgsmacht tot zich to hebben getrokken, in het Zuiden moest worden saam- geplooid, toen was het aan Lodewijk van Nassau's hel- denmoed to danken, dat het lied der onafhankelijkheid in blijden triomf kon weergalmen over de geheele uit- gebreidheid der noordelijke gewesten, van de Schelde tot den Dollart, van Texel tot de Maas. Indien de in- neming van den Briel de geweldige wigge is geweest, die in het lichaam der Spaansche tirannie werd gedre- ven, de inneming van Bergen was de mokerslag, die haar zoo diep deed indringen, dat de gapende wond niet meer to herstellen was. EMILIA VAN NASSAU. De aanleiding tot bet onderzoek, waarvan bet resul- taat in de volgende bladzijden is nedergelegd, was mijne kennismaking met een jongmenscb, dat mij in de lente van 1884 to Lyon werd voorgesteld als ,un descendant de Guillaume le Taciturne", en zooals mij uit een later gesprek bleek, een der vele nog levende nakomelingen in de vrouwelijke lijn was van Willem van Oranje's derde dochter Emilia. Het indertijd veel gerucht gemaakt hebbende huwelijk van die prinses met don Emanuel van Portugal was mij in hoofdzaak uit onze oude geschiedschrijvers bekend, en die toe- vallige ontmoeting wekte bij mij bet verlangen op, nadere bijzonderheden omtrent haren levensloop en de lotgevallen barer afstammelingen op to sporen, en die, zoo mogelijk nog in datzelfde jaar toen de driehonderd- jarige gedenkdag van den dood des grooten Zwijgers de opmerkzaamheid der natie meer bijzonder vestigde op al wat then vorst betrof, bekend to maken. Het bleek mij intusschen al zeer spoedig, dat bet ondoenlijk was, met de uitvoering van dat plan bijtijds gereed to komen : er waren zoo weinig bronnen voor- 410 EMILIA VAN NASSAU. handen en die weinige bovendien zoo rechts en links verspreid; bet ware en bet onjuiste was daarin blijk- baar zoo dooreenverward, dat bet verzamelen en schiften alleen reeds een langdurigen arbeid vorderde. Een zorgvuldig en vergelijkend onderzoek van de oorspron- kelijke bescheiden was noodig om de waarheid aan bet licht to brengen, en ook dit was niet gemakkelijk, omdat bet hier geen personen gold, die onmiddellijk bij de hoofdgebeurtenissen van hunnen tijd betrokken waren en wier spoor dus lichtelijk op bet groote veld der historie to volgen was. De Archieven van Arnhem, van Kuilenburg en van Geneve, bet Huisarchief van Z. M. en bovenal onze onuitputtelijke goudmijn, bet Rijksarchief in den Haag, hebben de bouwstoffen gele- verd om in de onderstaande studie van den romantisch- dramatischen levensloop van Emilia van Nassau en een deel barer nakomelingschap een afgerond en getrouw beeld to geven. Ou veut des rowans. Que ne regarde-t-on de pres a 1'histoire. GuIZOT. I. Het voorspel van bet drama, dat ons bezig houdt, verplaatst ons naar Portugal in bet laatste gedeelte van de zestiende eeuw. De luisterrijke regeeringen van Emanuel den groote en Joan III, die door hunne ontdekkingstochten en veroveringen den wereldhandel naar Lissabon hadden verplaatst en de grootheid van Portugal hadden ten top gevoerd, waren voorbij. Door een bitter spel van bet noodlot volgden op die twee beleidvolle vorsten eerst een driejarig kind en daarna een bijna afgeleefde EMILIA VAN NASSAU, 141 grijsaard. De eerste, Sebastiaan, een blinde volgeling van zijne opvoeders, de Jezuiten, ondernam, nauwlijks tot jaren van onderscheid gekomen, in 1578 ter uit- breiding van het Christendom den dolzinnigen kruis- tocht naar Marokko, die met den slag van Alkassar eindigde, uit welken hij nimmer weder to voorschijn kwam. Zijn oudoom, de zes en zestigjarige kardinaal Hendrik, die hem opvolgde, werd nog geen anderhalf jaar later door den dood verrast voordat bepaald was geworden, door wien de plaats, die hij op den troon ledig liet, zou worden ingenomen. Hoewel het erfopvolgingsrecht behoorlijk was geregeld en de uitspraak, aan wien de kroon wettig toekwam, voor het gewoon menschenverstand niet moeilijker viel dan de oplossing van een min of meer ingewikkeld wiskunstig problema, gebeurde hier betzelfde wat men to alien tijde zag gebeuren wanneer het de beantwoor- ding gold van dergelijke twistvragen : verschillende partijbelangen, sophistische redeneeringen, haarklovende spitsvoudigheden, ja het ingrijpen van bet ruwe geweld, dat alles warde de lijnen, door de nuchtere logica getrokken, tot zulk een ingewikkeld kluwen dooreen, dat ten slotte alleen het zwaard in staat was, den knoop door to hakken. Reeds gedurende de regeering van den laatsten koning was het voor niemand twijfelachtig, dat zoodra de levensfakkel van den zwakken grijsaard zou zijn uitgebluscht, de fakkel der tweedracht aan de wegster- vende vonken zou worden ontstoken. Zeven mededingers deden zich op, waarvan eigenlijk slechts vijf zich op eenig recht of schijn van recht kon- den beroepen. De twee anderen, die wij slechts ter loops en als pro memorie willen aanvoeren, waren Katharina de Medici en paus Gregorius XIII. De eerste 112 EMILIA VAN NASSAU. beweerde of to stammen van een der kinderen, door koning Alphonsus III ruim drie eeuwen to voren ver- wekt bij gravin Mathilde van Boulogne, en die, zooals Katharina beweerde, door zijn opvolger Dionysius en alle latere Portugeesche koningen onrechtmatig waren buitengesloten. Het is zeer waarschijnlijk, dat de scherp- zinnige vorstin even goed als elk ander de onhoud- baarheid van Karen eisch zal hebben ingezien, maar dat zij dien alleen to berde bracht om haren vijand Philips II van Spanje, die ook als mededinger optrad, zwarigheden in den weg to leggen. De tweede was Paus Gregorius XIII, die Portugal voor een Teen van den Heiligen Stoel verklaarde, en derhalve recht beweerde to hebben op bet toewijzen van den koninklijken schepter. Die pauselijke aanspra- ken schijnen evenmin als krachtig genoeg to zijn opge- vat om in vollen ernst in bet debat to worden be- trokken. De vijf overigen waren (zie de volgende bladzijde) Philips II van Spanje, als zoon van de oudste dochter van Emanuel den Groote; Emanuel Philibert van Savoye, als zoon van diens jongste dochter; Katharina van Braganza, als dochter van Emanuels jongsten zoon ; Ranuccio van Parma, als diens kleinzoon van moeders- zijde. De vijfde pretendent eindelijk, die ons op het oogen blik bet meeste belang inboezemt, omdat zijn zoon de gemaal is geworden van Emilia van Nassau, was Anton, prior van Crato, die optrad als de zoon van Lodewijk, hertog van Beja, den derden zoon van Emanuel den Groote. De onderstaande geslachtstafel, in welke de namen der vorsten, die den troon bekleed hebben, cursief gedrukt zen, geeft een overzicht der pretendenten. Maria Joan buwt t v66r Philips 11 zdn vader t 1515 en voor de geboorte van zI)n zoon Sebdstiaan EMANUEL DE GROOTE t 1581. 1 I I I I I I I Lodewjjk Ferdinand Alfonse Hendrik Eduard Isabella Beatrt: hertog t zonder t zonder kardinaal I hawt huwt van Beja kinderen kiaderen infant Karel V Karel III I t 1580 I I van Spanje Wing I I I I van Savoye Maria howl Katharina Philips II I AAton huwt prior Alexander t 1588; l Farnese Johan her- van Emanuel Crain van Parma tog van Phillbert Braganza 00 Theodosto Raaucclo I van Parma Johan van Bra- ganza (1610 koning) (1) V66r Joan was nog eon zoon. Michael, nit Emanuel's eerste huwelgk, die ais kind gestorven is. 114 EMILIA VAN NASSAU. Ieder der pretendenten bewees natuurlijk zijn recht op onomstootelijke gronden, en zette zijn beweren kracht bij met de uitspraken van de meest bevoegde beoordeelaars. Philips II had eerst het gevoelen ingewonnen van Spaansche, daarna van vreemde, en ook van Portu- geesche geleerden, die eenstemmig zijn recht op den Portugeeschen troon erkenden. Later raadpleegde hij zijn biechtvader en eenige andere aanzienlijke Domini- kanen, en om niet alleen leden van die orde to kiezen, voegde hij hun nog de voornaamste theologen van Spanje toe, zoowel prelaten als professoren, Jezuieten en Franciskanen. De hertog van Savoye voerde volmaakt dezelfde gron- den aan als Philips, en dat was natuurlijk, want zijne moeder was evenals die van Philips eene dochter van Emanuel. Daar de zijne evenwel eene jongere dochter was, verklaarde hij volstrekt niet to verlangen voor Philips voorgetrokken to worden, maar alleen zijne rechten erkend to willen zien tegenover de andere pretendenten, voor het geval dat Philips mocht komen to overlijden, voordat de zaak beslist was. De hertog van Parma liet zijne rechten bewijzen door de universiteit van Padua, terwiji die van de hertogin van Braganza uiteengezet werden door de gezamenlijke juridische professoren van Coimbra. Tegenover al die schatten van geleerdheid behoefde de vijfde pretendent, Anton van Crato, de eenige afstam- meling in de rechte mannelijke lijn, slechts een enkel bewijs to slellen, dat intusschen, indien het werkelijk geleverd had kunnen worden, krachtig genoeg geweest zou zijn om alle andere aanspraken als kaf in den wind to doen verstuiven: het bewijs namelijk, dat hij de wettige zoon van zijn vader was. EMILIA VAN NASSAU. 115 Dat hij alles in het werk stelde om dit bewijs to leveren, was zeer natuurlijk: de prijs, een koningskroon, was to verleidelijk, om het niet to beproeven, doch dat hij zelf of iemand van zijne naaste omgeving aan de echtheid van zijne geboorte geloofde, komt ons zeer onwaarschijnlijk voor. Maar Anton was bij het Yolk zeer bemind, en vooral in Lissabon, de invloedrijke hoofdstad, had hij een grooten aanhang. Daarentegen was koning Hendrik hem altijd hoogst vijandig gezind geweest, en het onderzoek, dat deze in de laatste dagen zijns levens deed instellen, had tot uitslag, dat de koning openlijk liet bekend maken, dat Anton, buiten echt geboren, geen recht op de kroon kon doen gelden. Wanneer men dan ook nagaat, dat van de vier getuigen, door welke deze het wettig huwelijk zijner ouders trachtte to doen staven, twee ten slotte bekenden dat ze waren omgekocht, terwijl de beide anderen tot zijne naaste bloedverwanten behoorden, en bovendien hunne getuigenissen niet met elkander overeenstemden; wan- neer men bedenkt, dat hij in het testament zijns vaders uitdrukkelijk een onechte zoon genoemd wordt, en dat hij zelf, toen hij diakonus wilde worden, wegens zijne onechte geboorte aan den Paus dispensatie gevraagd had, dan blijft er voor de waarheid zijner beweringen zeer weinig grond over. Het ligt niet in ons plan, de aanspraken der ver- schillende mededingers naar den Portugeeschen troon aan een afzonderlijk onderzoek to onderwerpen. Het is bekend, dat ook hier het recht van den sterkste gezegevierd heeft, dat Philips II in 1580 dat recht ten slotte door Alva op het slagveld van Alcantara liet bewijzen, en nadat hij de zeer van hem afkeerige Portu- geezen tot onderwerping had gedwongen, de kroon van Portugal met die van Spanje vereenigde, en door zijn 116 EMILIA VAN NASSAU. erbarmelijk bestuur het eenmaal zoo bloeiende rijk to gronde richtte. Emanuel Philibert van Savoye en Ranuccio van Parma zagen terstond van alle verdere pogingen af. Katharina van Braganza, wier echtgenoot niet alleen in zijne waardigheid van connetable van het rijk werd bevestigd, en tot ridder van het Gulden Vlies benoemd, maar wien de koning zelfs de onschatbare eer bewees, hem to vergunuen in de koninklijke kapel naast hem aan zijn bidstoel to staan, weigerde standvastig hare aan- spraken op to geven. Zelfs toen Philips II, nadat haar gemaal in 1582 gestorven was, het plan gevormd had, haar to huwen, wees zij de aanzoeken, die haar daartoe van terzijde gedaan werden, of met de hooghartige verkiaring, dat zij het aandenken aan haar overleden echtgenoot niet verruilen wilde voor de ijdele groot- heid, de kroon van Spanje to dragen, en dat zij de rechten van hare nakomelingen nooit door eene der- gelijke handeling zou willen verkorten. Twee jaren daarna stierf zij. Haar zoon Theodosio kon zich, hoewel hij de rijkste grondbezitter van Portugal was en een derde van het koninkrijk hem in eigendom toebehoorde, over het verlies van den troon niet troosten, en was telkens op nieuwe aanslagen bedacht om zijn verloren erfgoed to herwinnen. Met moeite hielden zijne vrienden hem van zijn opzet terug om Philips op eene reis naar Lissabon op to lichten en zoo lang gevangen to houden, tot hij hem het geroofde koninkrijk zoo hebben terug- gegeven. Het verdriet bracht hem ten slotte tot waan- zin, en hij daalde eindelijk ten grave met den zeer schralen troost, dat hij zijne bedienden had doen belo- ven, hem met alle koninklijke eerbewijzen ter aarde to bestellen, iets wat zij dan ook, maar in het diepste EMILIA VAN NASSAU. 117 geheim, gedaan hebben. Zijn zoon Johan van Braganza was voorzichtiger en beklom ten gevolge van de omwen- teling van 1640, die bet Spaansche juk verbrak, den troon zijner voorouders. Hij werd de stamvader van bet nieuwe koningshuis, dat in onze dagen door bet huwelijk van Maria II, de moeder van den tegenwoor- digen koning Lodewijk I, door dat van Saksen-Coburg- Kohary werd vervangen. Anton van Crato schikte zich niet zoo lijdelijk in zijn lot als de overige teleurgestelde mededingers. Voor hem was de zaak trouwens ook van veel grooter gewicht dan voor de anderen, die bij bet verlies van hunne vooruitzichten op den troon nog eene schitterende positie in de wereld bleven behouden. Maar voor hem stond bet alternatief, of een koninklijken troon to be- klimmen of hoogstwaarschijnlijk als vergeten Johanni- terridder in bet prioraat van Crato to sterven. Onder- nemend van aard en niet van persoonlijken moed ontbloot, daarbij overtuigd van de toegenegenheid van een groot deel der natie, besloot hij de kans to wagen en gewapenderhand tegen Philips op to treden. In den beginne scheen bet geluk hem to dienen, daar zijne aanhangers hem den 19°°° Juni 1580 onverwacht to Santarem tot koning uitriepen. Hij trok daarop naar Lissabon, waar hij evenwel niet ontvangen werd zooals hij had gehoopt. Aan bet gebruikelijke gejubel der lagere volksklasse ontbrak bet niet, maar de adel en de aanzienlijken trokken zich terug, deels omdat zij zijn recht boven dat der overige pretendenten niet wilden erkennen, deels omdat zij in hem den man niet zagen, die met goed gevolg den strijd tegen de Spanjaarden kon opne- men. En hierin hadden zij volkomen gelijk, want in plaats van met wijs beleid maatregelen to nemen tot 118 EMILIA VAN NASSAU. eene krachtige verdediging tegen de langzaam maar zeker op de hoofdstad aanrukkende legermacht van Alva, ging hij gedurende den korten tijd van zijn bewind to werk op eene wijze, die weldra velen van hem vervreemdde. Gedwongen geldheffingen, geweld- dadige wervingen voor bet leger, zware gevangenis- straffen tegen verdachten uitgesproken, onverdiende belooningen aan gunstelingen uitgereikt, plunderen van de staatskassen en van de kloosters, waar velen hunne bezittingen in veiligheid hadden gebracht, dat alles was aan de orde van den dag, en toen eindelijk zijn samengeraapt en slecht aangevoerd leger bij Alcantara in de onmiddellijke nabij heid van Lissabon door Alva werd aangevallen, was de ongelijke strijd in korten tijd beslist, en Anton, die door een sabelhouw aan bet hoofd ge- wond werd, sloeg met de zijnen op de vlucht. Wel bracht hij nog eenmaal 4 a 5000 man nabij Coimbra bijeen, maar ook bier kon hij zich niet staande houden. Zijne troepen verliepen en hij was verplicht zich to verbergen en in vermomming rond to dolen door bet rijk, welks kroon hij eenige weken had gedragen. Vier maanden lang leidde hij bet avontuurlijkste leven, en bet bewijst wel voor de genegenheid, die bet yolk hem toedroeg, dat hij zich, in weerwil dat Philips tachtig duizend dukaten op zijn hoofd had gezet en hem in alle schuilhoeken door zijne soldaten deed opspo- ren, zich toch nog al then tijd aan de vervolging kon onttrekken, ja zich zelfs eenigen tijd in Lissabon kon ophouden, terwijl Philips daar zijn verblijf hield. Einde- lijk ontkwam hij op een Nederlandsch schip naar Calais. Over zijne verdere lotgevallen kunnen wij kort zijn. Nog tweemaal trachtte hij de verloren heerschappij to herwinnen. In 1583 verkreeg hij van Katharina de EMILIA VAN NASSAU. 119 Medici eene vloot, waarmede hij naar de Azorische eilanden overstak, die nog altijd zijne zijde hadden gehouden, maar ook hier werd hij verslagen, en toen zes jaren later Elizabeth van Engeland hem met een hulpleger onder den beroemden Francis Drake onder- steunde, stevende hij daarmede naar Portugal, landde bij Peniche niet ver van Lissabon, rukte zelfs eene der voorsteden binnen, doch daar het bleek, dat niemand zich voor hem verklaarde, trok hij terug en begaf zich naar Parijs, waar hij van Hendrik IV een jaargeld ontving, en door de lotgenooten, die hem in zijne bal- lingschap gevolgd waren, en in niet minder schamele omstandigheden verkeerden dan hij, op de knieen bediend werd 1). De laatste jaren zijns levens bracht hij door met onophoudelijke maar vruchtelooze pogin- gen, om bij alle vijanden van Philips II hulp en mede- werking to vinden, zoodat in het Elogium, dat bij zijn dood in Frankrijk geschreven werd, met slechts zeer weinig overdrijving gezegd kon worden: Geen koning of vorst ter wereld is er, aan wien hij niet geschreven heeft of wel afgezanten gezonden om ondersteuning to vragen, en wiens gunst hij niet herhaaldelijk heeft ingeroepen." Hij stierf den 23'1", Augustus 4595 en werd in de kerk Ave Maria begraven. 2) 1) Voltaire, Essai sur les moeurs, III, Ch. CLXV. Bor. XXXII Boek bl. 50. Antonio stierf 24 Aug. 1595 to Parts nog niet vol 64 jaar oud. 't Schip waarop ht uit Portugal ontkwam was van Enkhuizen. Bor. geeft eon jaardicht op zijn afsterven. %) Mgmoire pour etablir en faveur des descendans et representans de la Princesse Emilie de Nassau, le droit de recueillir les Biens de Is Maison de Chalon-Orange etc. -- Huisarchief van Z. M. 120 EMILIA VAN NASSAU. Anton van Crato liet twee zonen na, Emanuel en Christoffel. Wie zijne gemalin geweest is, hebben wij niet kunnen opsporen, evenmin hoe zijn huwelijk met zone waardigheid van Jobanniterridder en prior to rijmen is. Hoe bet zij, de beide jonge lieden werden prinsen van Portugal genoemd en brachten hunne jongelingsjaren eerst in Frankrijk en daarna in Enge- land door. Van hier vertrokken zij in April 1597 naar de Nederlanden 1), om to trachten in bet leger van Maurits dienst to nemen. Koningin Elisabeth had hun een brief medegegeven aan de Staten-Generaal, die evenwel bezwaar maakten hen naar 's Gravenweert to laten vertrekken, waar de Prins zich toen beyond om de fortification to bezichtigen. Het schijnt, dat ze die twee vreemdelingen niet vertrouwden, ten gevolge van eene mededeeling, die zij hadden ontvangen, dat zij in Engeland een onderhoud hadden gehad met eenige personen „de Coninginne suspect wesende". Die arg- waan was wel ongegrond, doch de voorzichtige Hoog Mogenden oordeelden bet beter hun to kennen to geven, dat Zijne Excellentie welhaast naar Den Haag zou komen, met verzoek dat zij voorloopig daar zouden blijven, terwijl overigens in hun onderhoud zou worden voorzien. Behalve den brief van Elisabeth vertoonden zij ook nog een brief, then zij van den keizer van Marokko hadden ontvangen, waarin deze hun de gast- vrijheid in zijn rijk aanbood en tevens hulp beloofde, wanneer zij iets tegen den koning van Spanje wilden ondernemen : hij zou de manschappen leveren, mits zij voor de bewapening zorgden. Dat was hun ondertus- schen to avontuurlijk, en zij stelden zich een beter gevolg voor van hun voornemen om hun vijand to 1) Journaal van Anthonis Duyck, II, bl. 266. EMILIA VAN NASSAU. 121 bestrijden in de gelederen van de krijgsmacht der jeugdige Republiek. Den 24°t°° April kwam Maurits in den Haag en ont- ving de twee jonge prinsen met welwillendheid, doch hoewel de Generale Staten hun ,eenige protectie en vordering" hadden toegezegd, tot eene aanstelling in 's lands dienst kwam het niet, waartoe trouwens hun geloof een voornaam beletsel was. Zij verkeerden dus then zomer aan het hof in den Haag en maakten zich waarschijnlijk door het verkeer in de hooge kringen, waartoe zij toegang hadden, het leven aangenaam, en bij de vrijheid en ongedwongenheid, die in de gastvrije omgeving van Maurits en de zijnen heerschten, ont- kiemde bij don Emanuel de liefde voor diens zuster Emilia welke later zulke ernstige gevolgen zou na zich sleepen. Emilia van Nassau was toen to tijde acht en twintig jaar oud; zij was eene dochter van des Zwijgers tweede gemalin Anna van Saksen, en dus eene volle zuster van Maurits. Hoewel op een leeftijd, dat zij reeds lang een huwelijk had kunnen aangaan, had zich voor haar nog Been geschikte partij opgedaan, en het was dus niet to verwonderen, dat zij ,vande natuure wegen tot huwelijcken geinclineert" met een zekeren spijt reeds vijf van hare zusters, waarvan drie jonger waren dan zij, had zien voorgaan. Dat was intusschen niet, of ten minste niet alleen de aanleiding tot de onberaden stap- pen, waartoe zij later overging. Het lijdt geen twijfel of zij koesterde voor den Portugeeschen prins eene warme genegenheid; ja, uit alles blijkt dat zij in een paar maanden - om het juiste woord to gebruiken - smoorlijk op hem verliefd werd. Of het bij Emanuel de liefde alleen was, die er hem toe bracht, de zaak trots alle hinderpalen tot het uiterste door to drijven, 122 EMILIA VAN NASSAU. of dat er bij hem, den verbannen en weinig getelden vorstenzoon, nog andere beweegredenen waren om door een huwelijk tot de verbintenis met een der door- luchtigste huizen van Europa to geraken, is niet zoo gemakkelijk na to gaan. Jean Paulzegtergens: ,,Wan- neer eene vrouw bemint, bemint zij in eons door; een man heeft tusschenbeiden nog zijn zaken to doen." Waarschijnlijk heeft Emanuel nog wel bet oog op zijne zaken gehouden ; maar Emilia beminde in eens door" met eene hartstochtelijkheid, die zich aan niets en aan niemand stoorde. Noch de raadgevingen barer vrienden, noch de stellig uitgedrukte weigering van Maurits, noch bet verschil in godsdienst, noch de zorgvolle toekomst, die haar to wachten stond, niets was in staat haar zelfs maar tot nadenken en kalm overleg to brengen ; bet was of elke opoffering, die zij den geliefde bracht, haar nog sterker aan hem hechtte. In den beginne schijnt Maurits geen vermoeden gehad to hebben, dat de omgang tusschen zijne zuster en don Emanuel tot groote vertrouwelijkheid zou leiden, doch bet tegendeel bleek maar al to spoedig. Emanuel deed door tusschen- komst van Willem Lodewijk van Nassau bij Maurits aanzoek om hare hand 1) en zij zelve wendde zich rechtstreeks tot Karen brooder. Later beweerde zij wel, toen geen beslissend antwoord van hem to hebben ver- kregen, en dus begrepen to hebben dat bij er niet bepaald tegen was, doch bet tegendeel was waar : toen Maurits zag, welken bedenkelijken keer de zaak begon to nemen, begreep hij als hoofd van zijn huis tusschen- beiden to moeten komen. Met den meesten ernst bracht hij zijne zuster onder bet oog, dat zij bedenken moest, uit welk doorluchtig geslacht zij was gesproten, en dat 1) Jonrnaal van Duyck, II, bl. 384. EMILIA VAN NASSAU. 123 hare waardigheid haar verbood een huwelijk aan to gaan met een verdreven prins, die niets bad, dat hij het zijne kon noemen, die als katholiek geen kans hoegenaamd had hier to lande tot eenige betrekking in aanmerking to komen en ook geen de minste aan- spraak op den Portugeeschen troon kon doen gelden, daar hij de zoon was van een bastaard. Dit laatste punt stelde hij op den voorgrond, en toen Emanuel nog in bet laatst van Juli formeel aanzoek deed tot een huwelijk, verklaarde Maurits, dat aanzoek zelfs niet in overweging to willen nemen, voor en aleer dit punt was opgehelderd, klaarblijkelijk in de vaste over- tuiging dat hij hiermede eene onmogelijke voorwaarde stelde en zoodoende onherroepelijk een einde aan de zaak maakte. Den 1" Augustus daaraanvolgende trok hij naar bet leger voor Rijnberk en vond afleiding van die voor hem zoo drukkende zorgen in de schitterende reeks van veroveringen, die bet jaar 4597, met de zegepraal bij Turnhout aangevangen, tot een der merkwaardigste van zijn krijgsmansloopbaan zouden maken. Rijnberk, Meurs, Grol, Breedevoort, Enschede, Ootmarsum en Lingen vielen hem achtereenvolgens in handen en daarmede had hij, eer bet jaar ten einde was, den vijand na een zevenjarigen strijd uit bet geheele grond- gebied van de Republiek verdreven. Doch to midden van de roemvolle heldenfeiten, die den naam van Maurits van Nassau door geheel Europa deden weerklinken, werd hem door de onberaden ban- delwijze van zijne zuster een Teed aangedaan, zoo grie- vend, dat al bet andere er door op den achtergrond trad. „Also," zegt Duyck, die hem op al zijne tochten vergezeld had en zijn vertrouwen volkomen genoot, ,also en isser op dese eirde geen vreuchde volcommen, ende 124 EMILIA VAN NASSAU. alle de voors. victorien en hebben Sijn Erie so veel blijschap niet connen maken ofte deze domisticke be- droeftheyt en heeftet alle verduystert." De zaak nam namelijk een geheel anderen loop dan Maurits verwacht of ten minste gehoopt had. Voor zijn vertrek naar het leger had hij don Emanuel verboden, meer ten hove to verscbijnen, en zich zelfs uitgelaten, dat hij Emilia, indien zij niet van hare voornemens afzag, naar Dillenburg of elders zou zenden om haar daar in verzekerde bewaring to houden. De natuurlijke gevolgen van dit verbod waren bij de wederzijdsche genegenheid der jongelieden en bij de veelvuldige gelegenheden, die hun nog overbleven om elkander to ontmoeten, to voorzien. De tegenstand, then zij onder- vonden, vuurde hun hartstocht nog meer aan, en bovendien waren er personen, die, zooals in dergelijke gevallen steeds pleegt to geschieden, om welke reden dan ook, hunne partij kozen. Men vermoedde, en vol- gens sommige aanduidingen komt ons dit niet onwaar- schijnlijk voor, dat de graaf van Hohenlo, die telkens met zijn zwager Maurits overhoop lag, zoo niet in het openbaar dan toch onder de hand de partij der gelieven koos; de hertogin van Aerschot, de gravinnen van Meurs en van Solms, wellicht met echt vrouwelijke teerhartigheid bewogen door de hartstochtelijke droef- heid van Emilia, hebben zoo het schijnt haar meer beklaagd dan ten goede geraden, ja zelfs vreesden velen, zooals Duyck zegt, ,dat den viant hieronder zijn per- sonagie wel mocht speelen ende duer dese middel trachten oick thuys van Nassau in sich oneens to maken ende in viantschap to brengen." Dit laatste was wellicht wel wat ver gezocht, maar hoe het zij, er waren in alien gevalle personen, die haar, wat trouwens niet bijzonder noodig was, in haar EMILIA VAN NASSAU. 125 opzet stijfden, waaronder genoemd worden een barer staatsdames Jonkvrouw de Jonge en zekere Jan Bab- tiste Rossa, welke laatste door baar in de laatste heeft van September naar bet leger voor Grol gezonden werd om Maurits gunstig voor Emanuel to stemmen, hetgeen zij ook aan den raadsheer Brunincks, die mede derwaarts trok, verzocht. Volgens bet zeggen van Rossa scheen Maurits den eersten dag niet ongenegen om zijne toestemming to geven, maar bleek hij den volgenden dag ten eenemale veranderd. L'on s'est bien aperceu", schreef Emilia later 1), ,que s'a este a l'occasion de quelques esprits torbulents qui Won soufle quelque chose aux aureilles." Het komt ons intusschen meer waarschijnlijk voor, dat Maurits den onwelkomen liefdesbode den eersten dag zijn voorstel heeft laten doen zonder zich verder uit to laten, doch hem den volgenden dag ondubbelzinnig zijne meening heeft to kennen gegeven. Hij gaf hem slechts een mondeling antwoord mede, waarin eenige spotternij niet to miskennen viel: immers hij raadde don Emanuel in zijn eigen belang aan, van zijne plan- nen of to zien omdat hij anders den koning van Spanje zeer zou vertoornen en zoodoende al de goede kansen, die voor zijne aanspraken op den Portugeeschen troon in de toekomst konden zijn weggelegd, zou verspelen. Daarenboven verklaarde hij, dat Been der bloedver- wanten zijner zuster zulk een huwelijk zouden goed- keuren, en dat hij voor zijn persoon dat volkomen met hen eens was. Aan Emilia gaf hij zijn gevoelen schrif- telijk to kennen : hij keurde bet zeer af, dat Rossa, zooals hij ten minste vermoedde, met haar medeweten 1) Brief van Emilia van Nassau aan de Staten Generaal, van den 7d°• Nov. 1597 - Huisarchief van Z. M. 126 EMILIA VAN NASSAU. tot hem gezonden was, en bad haar nogmaals dringend, van de zaak of to zien, daar zij er anders levenslang berouw van zou hebben. Nog voor dat Emilia then brief ontving, had don Emanuel den Prins reeds ge- schreven 1) en hem, mede niet zonder eenige ironie, ,,bien humblement" bedankt voor de bezorgdheid, die Zijne Excellentie voor zijne toekomst bleek to koesteren, doch er bijgevoegd, dat hij hem, wat den koning van Spanje betrof, moest in herinnering brengen, dat deze zijnen vader op dezelfde wijze bad behandeld als wijlen Willem van Oranje; dat hij trouwens liever van al zijne aanspraken op den Portugeeschen troon zou wil- len afzien, dan de trouw verzaken, die hij prinses Emilia had gewijd, en dat hij overigens zeer goed begreep, dat de tegenwerking van bare bloedverwanten en van Maurits eenvoudig haar grond had in zijne armoede. Nadat deze brief verzonden was, ontving Emilia het bovenbedoeld schrijven van baren broeder, waarop zij terstond antwoordde, dat de zaak nu to ver gevorderd was en haar geweten en hare eer met bet houden van hare beloften gemoeid waren, en dat hij, Maurits, dat alles bad moeten zeggen toen graaf Willem Lodewijk hem bet eerste aanzoek deed. Nadat Maurits nogmaals in beleefde termen aan Emanuel had geschreven, dat hij bet huwelijk voor geen der beide partijen geschikt oordeelde, en dat hij hem genoeg achting toedroeg om to veronderstellen dat hij niet iets zou doen, hetgeen hem, Maurits, onaangenaam was, antwoordde Emanuel in denzelfden geest als Emilia, met verzekering dat hij aan 's Prinsen wensch zou hebben gevoig gegeven, Brief van Emilia, als voren. EMILIA VAN NASSAU. 127 als die hem terstond was geopenbaard. Hij verklaarde, dat hij in dat geval ,eust tasche par tous moiens de Iuy complaire jusques a quiter le pais s'il en eust este besoing, mais que desia n'avoit plus moien de se retirer, et que encores que ce noeud estoit desia donnd au Ciel" 1). Niets mocht baten : Maurits bleef onverbiddelijk en eindelijk besloot Emilia eene laatste poging to wagen door in persoon naar hem toe to gaan. Zij was niet onkundig gebleven van de hierboven vermelde bedrei- ging van Maurits, maar was vast besloten zelfs het gevaar to trotseeren van in verzekerde bewaring geno- men en naar Dillenburg gezonden to worden. De mu- gelijkheid hiervan voorziende, deed zij haar koifer met al hare juweelen 2) naar Emanuel brengen om die tot hare terugkomst to bewaren, of indien zij gevankelijk mocht weggevoerd worden, die voor zich to behouden om van to leven. Deze voorzorg genomen hebbende, vertrok zij naar het leger voor Breedevoort, waar zij den 121- October des avonds kon aankomen. Haar bezoek kwam den Prins in alle opzichten geweldig ongelegen; de stad was juist twee dagen to voren ingenomen en tot zijue groote 1) Brief van Emilia, als voren. s) Dit moat geene onbeduidende bezitting geweest zijn, want alleen reeds de verzameling kleinodign, die zip eenige jaren to voren van hare zuster Anna had geerfd, was zeer aanzienlijk, blijkens het in 't Huisarchief van Z. M. berustende „ Inventarinm van hetgeeu wat de Welgeboren Mipn Gen. Heer graef Willem Lodewige to Nassau na doode van Siju Gen. Gemael overgelevert heeft aen Juf- frow kerailia etc. haer Gen. Zuster, zo van cleynodien als clederen lynewaet ende ander zyraet, overgelevert den twintichsten Februari 1590 tot Delff. 128 EMILIA VAN NASSAU. ergernis geplunderd en bona geheel verbrand. Op alles moest orde gesteld worden en tegelijkertijd moesten alle maatregelen worden genomen om met het geheele leger op to breken naar Enschede. Het was dus Been wonder, dat Maurits zijne zuster een bode to gemoet zond, om haar to zeggen dat zij terug moest gaan, daar hij met zijne troepen op marsch moest. Maar zij liet zich daardoor volstrekt niet ophouden en kwam in bet leger, vast besloten Karen broeder en graaf Wil- lem Lodewijk ,,tot dit huwelyck to persuaderen ende rondelyck haere meyninge daeraf to verclaren." Dit deed zij dan ook werkelijk in een langdurig onderhoud, dat zij den 13°eD October met de beide vorsten had ; doch ook Maurits verklaarde ,rondelick" zijne meening en week Been haarbreed of van hetgeen hij vroeger gezegd had. Den volgenden dag nam zij de terugreis naar den Haag weder aan, en de Prins toog ter zelfder tijde met een deel zijner troepen naar den kant van Enschede. Ho had er van afgezien eenig geweld tegen- over Emilia to gebruiken, deels omdat hij het verwijt van liefdelooze strengheid en wreedheid wilde ontgaan, deels omdat hij nog altijd hoopte, dat zij aan zijne en graaf Willem Lodewijks vermaning gevolg zou geven, en de zaak in elk geval zou laten rusten tot aan zijne terugkomst in den Haag. Zij had intusschen minder dan ooit besloten van Emanuel of to zien. Integendeel, zelfs eer zij in den Haag terug was, had zij reeds een onderhoud met hem, daar hij haar tot Leiden was to gemoet gekomen en gezamenlijk met haar terugreisde. Zij behoefden er nu niet meer aan to twijfelen, dat zij langs den tot nu toe gevolgden weg nimmer hun doel zouden berei- ken, en van toen of rijpte bij hen het plan om door een geheim huwelijk den Stadhouder voor een fait EMILIA VAN NASSAU. 129 accompli to plaatsen, en dat plan moesten ze volvoeren voordat deze uit het leger naar de residentie zou terug- gekeerd zijn. De omstandigheden, onder welke zij in de eerstvol- gende dagen verkeerden, waren ook wel geschikt om Emilia nog meer tot dien stap to drijven. Aan het hof was toen ter tijde van niets anders sprake dan van het ophanden zijnde huwelijk van hare zuster Braban- tine, de vijfde dochter van Willem I, dus weder eene jongere zuster, met den Heer van La Tremouille. Alle toebereidselen tot de reis naar Frankrijk, waar de echt gesloten zou worden, werden gemaakt; de Prinses- weduwe van Oranje, Louise de Coligny, zou haar daar- heen geleiden en had van Maurits en van de Staten- Generaal vergunnig gekregen dat haar zoon, de der- tienjarige Frederik Hendrik, die dit jaar voor het eerst to velde was om „'t ongemack van den crych to leeren verdragen", haar naar het buitenland mocht vergezellen. De Staten van Holland hadden de princes Brabantine 20,000 gulden als bruidschat vereerd. Wel is waar, dit huwelijk was niet zoo aanzienlijk als dat van hare andere zusters, maar het was, zoo als Duyck zegt, „'t meeste niet, nochte oick het minste, maer middelmatich, omdat den Heere van La Tremouille goet vande religie was ende van schoine middelen ende landen, maar anders van lichaem wat mismaeckt, corthalsich ende een oige grooter als het ander hebbende." Dat alles mocht waar zijn, maar voor Emilia bleef het eene grievende gedachte, dat langzamerhand al hare zusters haar met goede alliantien voorgingen. En voor haar kon don Emanuel de vergelijking met dien aanstaanden gemaal van Brabantine gerustelijk doorstaan. Was de Heer van La Tremouille van aanzienlijken huize, wat beteekenden zijne titels van hertog van Thouars, prins Molder, Geechiedk. Novellen. 9 130 EMILIA VAN NASSAU. van Tellemont, graaf van Rochefort Taillebourg en Crau, in vergelijking met die van haar beminde, die een koningszoon was, ja mogelijk nog eenmaal de kroon zou dragen, waarop hij naar hare innige overtuiging gerechte aanspraak had? 't Is waar, hij was niet goed van de religie en ook niet van schoone middelen, maar hij was welgemaakt van lijf en leden en aan de syme- trie van zijne oogen ontbrak niets; doch boven alles -- zij beminde hem met eene vurige hartstochtelijke liefde. De beide jonge lieden besloten het uiterste to wagen - vluchten, of in den Haag een geheim huwelijk sluiten. Het duurde niet lang of Maurits werd onderricht, dat er iets gaande was, en hij besloot derhalve den 26°`°° October aan de Staten-Generaal to schrijven ten einde hunne tusschenkomst in to roepen in deze zaak, waar de eer van zijn huis zoo hoogelijk mede gemoeid was. Men zal de verbeten woede, die uit dezen brief, in originali in bet Rijksarchief voorhanden, tegen don Emanuel spreekt, nog beter kunnen begrijpen, wanneer men uit de bijzonderheden, die Duyck in zijn dagboek aanteekent, nagaat onder welke omstandigheden en in welke omgeving hij then heeft geschreven. Na het vertrek van Emilia had hij de reeks zijner overwinningen voortgezet den 19°a° October Enschede in zijne macht gekregen, den 21°`eh Ootmarsum door de troepen van den graaf van Solms en van Duivenvoorde doen innemen, en den volgenden dag door zijne artil- lerie het vuur tegen Oldenzaal doen openen. De roem van den negen en twintigjarigen veldheer was ten top gestegen. Nog slechts een spanne tijds en bij zou den vaderlandschen bodem, waar bij zijne geboorte de Spaansche koning nog als onbeperkt gebieder heerschte, van den laatsten Spaanschen huurling gezuiverd hebben. EMILIA VAN NASSAU. 131 Geheel Europa, zoowel vrienden als vijanden, erkende zijne schitterende krijgsmanstalenten. Van alle kanten stroomden de bezoekers naar zijn legerkamp. De graaf van Bentheim, wiens grondgebied nu door de troepen van den Prins betreden zou worden om bet beleg voor Lingen to gaan slaan, zond hem zijn Kanselier en den Heer van Hengel om hem geluk to wenschen, en vereerde hem bij die gelegenheid een stuk wijn, twee ossen, eenige schapen en drie wagens met haver, ter- wijl vele hofjonkers van den Graaf medekwamen om bet leger to bezichtigen. Twee gedeputeerden van de Staten-Generaal, de Heeren Witten en Rengers to Helm, kwamen met hem delibereeren over den verderen loop van den veldtocht, en terwijl hij dien middag aan tafel zat, bracht men hem de welkome tijding, dat de Prinses-Weduwe van Oranje met zijn jeugdigen broeder Frederik Hendrik en zijne zuster Brabantine aangeko- men waren om, voordat zij naar Frankrijk vertrokken, eenige dagen bij hem door to brengen met de leden van den Raad van zijn huis, Brunincx, Hessels en Kin schot, die haar vergezelden om met hem over de brie- ven van agreatie en ratificatie van bet huwelijk met La Tremouille to besogneeren. Maurits stond terstond van tafel op en ging zijne hooge gasten tot aan hunne koetsen tegemoet, waarna hij weder liet aanrechten en het banket voortgezet werd onder bet dreunen van bet geschut, dat van en tegen de wallen der belegerde vesting werd gelost, en onder bet gejubel van bet regiment van Solms, dat dien avond van het veroverde Ootmarsum terugkeerde. De Prinses van Oranje bracht met haar gevoig den nacht door op bet huis van den Heer van Twickel, waaar de Prins zich den volgenden namiddag insgelijks been begaf om de zaken van bet huwelijk of to doen, en toen hij des avonds in bet 132 EMILIA VAN NASSAU. leger terugkeerde, zond de vijand boden uit de stad om over de capitulatie to handelen, die nog in den nacht tot stand kwam. Den 238" werd Oldenzaal bezet en ging Maurits met Willem Lodewijk en de Prinses met haar gevolg in de veroverde veste logeeren, van waar de voortvarende veldheer den volgenden dag reeds tien vanen ruiters en zes vendelen Friezen voor- uitzond naar de zijde van Lingen om de wegen to verkennen en to verbeteren, en schepen, balken en planken bijeen to brengen voor een schipbrug over de Eems. Dien zelfden dag kwamen bij hem in de stad drie „jonge soonkens" van den Graaf van Bentheim met den Kanselier en den Heer van Hengel met een zoontje van den Gaaaf van Weyda, om den Prins met de zijnen uit to noodigen, in hot voorbij- trekken op Bentheim to gast to komen. Maurits nam de uitnoodiging aan en den 26eten, toen het geheele leger reeds in den vroegen morgenstond was opgebro- ken naar de zijde van Lingen, toog hij met de Prinses van Oranje, zijne zuster, zijn jongen brooder, Graaf Willem Lodewijk, den Graaf van Solms, en vele andere heeren naar bet huis to Bentheim. Vijftig ruiters bege- leidden den stoet op dien tocht, die door helder vrie- zend weder begunstigd werd. De Graaf van Bentheim, die een welvoorzienen stal moet gehad hebben, want hij gaf dien dag meer dan twaalf paarden aan de heeren van 't gevolg van Maurits ten geschenke, kwam hen met vijftig ruiters to gemoet. De gravin van Bent- heim en de Paltsgravin-weduwe ontvingen hen aan de poort van het kasteel, ,alwaer een seer costelijck ban- cquet bereyt was om deselve alles to tracteren," waarbij ,,Sijn Excellentie, de Princesse ende Graaf van Bent- hem elcx by een soonken van Benthem aan tafel wer- den gedient." EMILIA VAN NASSAU. 133 Nu stelle men zich den jeugdigen Oranjevorst voor als bet middelpunt van dat alles, omgeven door een aureool van krijgsbeleid en moed, in bet voile gevoel van zijne kracht, en zich zelven bewust van de groote diensten, die hij aan zijn vaderland had bewezen door bet leger der Vereenigde Provincien maanden achtereen to leiden van overwinning tot overwinning; daarbij op dit oogenblik omringd door bloedverwanten, die hem dierbaar waren, gevierd door eene schaar van edelen en aanzienlijken, en door die geheele omgeving herin- nerd aan de grootheid en de waardigheid van zijn roemruchtig stamhuis. Zou bet met eenige mogelijk- heid denkbaar geweest zijn, dat hij to midden van dat alles niet met kwalijk verholen woede de berichten hoorde, die hem juist toen ter oore kwamen omtrent de waarschijnlijke plannen van Don Emanuel, then hij als niet veel meer beschouwde dan als een verloopen avonturier? En dienzelfden dag, den 266"n October schreef hij den brief aan de Staten-Generaal, waarvan wij hierboven spraken 1). Het uiterlijk van dat stuk, keurig geschreven als bet is met de bekende nette hand van 's Prinsen secretaris, zou zeker de hevige gemoedsbewegingen niet doen vermoeden, die hem bij bet opstellen of dicteeren hebben bezield; - alleen bet wilde, met scherpe trekken daarheen geworpen „ Maurice de Nassau," waarmee bet is onderteekend, schijnt ons eenigszins de stemming weer to geven, waarin hij zich op dat oogenblik beyond. Toch is die brief in bezadigden toon gesteld, maar getuigt tevens van den vasten wil om, op welke wijze dan ook, een einde to maken aan de valsche verhouding, die tusschen zijne zuster en don Emanuel was ontstaan. 1) In de ingekomen brieven St.-Gen. - Rijks-Archief. 434 EMILIA VAN NASSAU. ,,Het is overbodig", aldus begint hij, ,Uwe Hoogmogen- den to herinneren, hoe wij don Emanuel bij zijne komst in Holland met eer, gunst en beleefdheid hebben ont- vangen, en dus gerechtigd waren to verwachten dat deze, zoowel daarom als om de waardigheid, die wij hier to lande bekleeden, zich van zijne zijde met al den eerbied en in de behoorlijke vormen zou gedragen hebben, die hem betamen. Niets kwaads vermoedende, hebben wij daarna vernomen, dat don Emanuel, gelijk andere edellieden en personen van qualiteit ons hof en huis frequenteerende, zich verstout had, ,te pretenderen tot alliantie van huwelick met de hoochgeborene onze vrundtlicke lieve zuster jouffr. Emilie van Nassau", en later, hoewel wij hem herhaaldelijk hebben verklaard, daarin volstrekt niet to kunnen of willen toestemmen, daarmede was voortgegaan. Dit wetende was don Emanuels plicht geweest, niet verder to trachten buiten weten van ons en van alle onze vrienden, de genegen- heid van onze zuster to verwerven, hetgeen hem, zooals ons gebleken is, heeft mogen gelukken. Wij hadden reeds besloten ons naar den Haag to begeven om den voornoemden don Emanuel to toonen, dat wij geens- zins van meening waren, dergelijke trots en hoogmoed to dulden, maar onze tegenwoordigheid in deze kwar- tieren werd dringend gevorderd, zooals nog eenigen tijd het geval zal wezen. Daar het intusschen mogelijk zou zijn, dat don Emanuel zich zooverre mocht verge- ten, dat hij door sinistre practijken onze zuster verder zou pogen to verleiden en zich met haar naar elders begeven, zoo hebben wij, in het voile vertrouwen op de toegenegenheid, ten alien tijde door u aan ons en ons huis betoond, de leden van onzen raad met onze meening in deze zaak bekend gemaakt en hun gelast, die ook aan u mede to deelen, en u uit onzen naam EMILIA VAN NASSAU. 135 to verzoeken, de uitvoering van dit voornemen to be- letten, onze zuster to doen terughouden ,naer hare qualiteyt", en over den persoon van den voornoemden don Eumanuel zoodanig to disponeeren, dat hij geen middel meer hebbe, haar to ontmoeten." Deze brief werd door den Prins niet rechtstreeks aan de Staten-Generaal verzonden, maar hoogstwaar- schijnlijk gegeven aan de heeren van zijnen raad, die zich op then 26ten October bij hem bevonden, en uit alles wat later Lg~Vebeurde, is of to leiden, dat zij daarbij in last kregen, het stuk niet terstond to overhandigen, maar alleen dan, wanneer de omstandigheden dat noo- dig zouden maken. Men wilde zooveel mogelijk opspraak vermijden en niet meer publiciteit aan de zaak geven dan noodig was. En zoo geschieddc bet, dat dit stuk eerst den 7den November ter kennis van Hunne Hoogmogenden kwam, en toen nog, zooals blijken zal, eenige uren to laat. We keeren nu naar den Haag terug om to zien, welken keer de zaak daar plotseling nam. Zooals wij gezegd hebben, stond bij de beide gelieven na Emilia's vruchteloos bezoek bij haren broeder het plan vast, hun huwelijk door to zetten door een stag, die niet meer ongedaan gemaakt kon worden, en wer- kelijk gingen zij, ruim drie weken na hunne terugkomst in den Haag, daartoe over. In den morgen van den Ten November ontbood Emilia in hare kamer den hof- meester van den Graaf van Egmont met eenige andere personen en een Katholiek priester, die evenwel alien, zooals zij ten minste later hebben beweerd, onkundig gelaten waren van hetgeen zou voorvallen. Zij liet daarop de deuren sluiten, zoodat niemand der aanwe- zigen, die zij als getuigen noodig had, bet vertrek kon verlaten, en deelde hun toen mede, dat zij voornemens 436 EMILIA VAN NASSAU. was, zich met prins Emanuel van Portugal, daar insge- lijks tegenwoordig, in den echt to verbinden, en dat zij hen daarom bij zich had ontboden, opdat zij zouden hooren en zien, wat er zou gebeuren. Daarop gaf zij den priester last, bet huwelijk to voltrekken. Deze maakte, hoogstwaarschijnlijk alleen voor den vorm en om zich naderhand daarop to kunnen beroepen, eenige tegenwerpingen, als dat bet op lijfstraffe verboden was zulk een echt in to zegenen, dat hij ook zijn geestelijk gewaad niet bij zich had enz. ; doch nadat zij hem verzekerd had, dat zij hem wel tegen haren broeder zou beschermen, gaf hij aan haar verlangen gehoor. Hij las de trouwbeloften aan haar in bet Hollandsch en aan hem in het Latijn voor. Nadat zij dus door een onverbreekbaren band aan elkander verbonden waren, stelden zij een brief op aan de Staten-Generaal, waarin Emilia kennis gaf van hetgeen geschied was, er bijvoegende dat zij er toe was overgegaan bet in dezen vorm to doen, omdat anders bet huwelijk voor de Katholieken niet geldig zou zijn geweest en daar- door bet recht barer kinderen op den Portugeeschen troon verloren zou gaan. Zij verklaarde overigens, dat zij en haar gemaal voornemens waren zich to zamen naar Delft to begeven en later de inzegening nog to doen plaats hebben op de bier to lande gebruikelijke wijze. 1) Terwijl het bier beschreven tooneel op den morgen van den 7°°° November in een der vertrekken van bet Binnenhof voorviel, waren Hunne Hoogmogenden op eenige weinige schreden van daar in hunne gewone vergaderzaal onder voorzitterschap van den Heer van Warck bijeen, en juist waren de deliberation begonnen 1) De origineele brief ligt in het Huis-archief van Z. M. EMILIA VAN NASSAU. 137 over zeker aan de Admiraliteit van Rotterdam to rich- ten schrijven, toen de brief van Emilia als een don- derslag to midden van hunne kalme beraadslagingen viel. 1) Wel zullen vele der aanwezige leden, zoo niet alien, eenigszins op de hoogte zijn geweest van eene zaak, die in de aanzienlijke kringen, in welke ook zij ver- keerden, onmogelijk een geheim kan gebleven zijn, maar op zulk eene mededeeling was stellig geen hun- ner voorbereid. Het eerste, waartoe zij overgingen, was de Raden van den Prins to ontbieden, die onmid- dellijk ter vergadering verschenen en natuurlijk kennis gaven, dat zij een brief van Maurits hadden van den 268ten October, die op deze zaak betrekking had, en waarvan zij nu voorlezing deden. Wij kunnen ons eenigermate voorstellen, hoe Hunne Hoogmogenden to moede moeten geweest zijn bij het aanhooren van die lectuur, waaruit hun zoo uitdrukkelijk de begeerte van den Stadhouder bleek, en welk eene ergernis zij moeten gevoeld hebben, toen nog Been uur nadat de onwel- kome tijding hun door Emilia was medegedeeld, het slot van 's Prinsen missive hun in de ooren klonk „Vrundtlicken daeromme begherende ende UE. ver- souckende inden gevalle als boven onse intentie ende resolutie by alle bequame middelen metterdaet to doen effectueren. Des wij tot alien tijden willich ende welbereydt zullen zijn danckbaerlick tegen UE. to verschulden." Er waren geen ,bequame middelen" meer aan to wenden ; machteloos stonden de Hoogmogenden tegen- over een huwelijk, dat, volgens den Roomsch-Katho- 1) Resolution der Staten-Generaal, 7 Nov. 159 7. 138 EMILIA VAN NASSAU lieken ritus voltrokken, als heilig sacrement onver- breekbaar was. Intusschen, men besloot to doen, wat in de gegeven omstandigheden nog gedaan kon worden, namelijk voorloopig bet vertrek naar Delft to beletten en verder de Prinses to vermanen, den raad van haren broeder to volgen, en wanneer zij daartoe niet to bewegen zou zijn, haar to ,verclaren ende commandeeren haer tamer to houden ende uyt haer quartier nyet to vertrecken zonder nader ordonnancie van de Heeren Staten." Verder werd besloten, don Emanuel to „commanderen van zijne begonste procedure datelijck to desisteren ende zoo hij daerinne zwaricheyt zoude maecken, dat men hem zal commanderen met zijn broeder ende gevolch uyten lande to vertrecken." Om hem bet voor- wendsel van pecunieele bezwaren to ontnemen, voegden de voorzichtige Heeren er nog de belofte bij, dat men order zou stellen op de betaling van 't geen zij nog schuldig mochten zijn en „hen noch eene goede somme van penningen in de beurse" zou geven. Mocht Emanuel dit bevel niet willen nakomen, dan zou men hem ge- lasten in zijn huis to blijven, en tegelijk werd besloten dat de noodige bevelen zouden gegeven worden om dat alles ten uitvoer to leggen ,voir zoo veel mette meeste civilite ende de minste opspraak zal connen geschieden" 1). Tegelijkertijd werden eenige leden van de Staten Generaal gecommitteerd om met Emanuel en daarna met Emilia to gaan spreken. Emanuels ontvangst was tamelijk hooghartig. 2) Op hunne vraag, hoe hij zich 1) Resol. St. Gen. 7 Nov. 1597. 2) Bor, Nederl. hist., 34ste Boek. EMILIA VAN NASSAU. 139 had durven verstouten zoodanig to handelen zonder toestemming van de Staten en van den Prins, ant- woordde hij koeltjes, dat bet geschied was met de voile toestemming van Emilia, en dat hij volstrekt niet inzag, hiermede iets misdaan to hebben. Toen men hem vroeg, waarmede hij in bet onderhoud van de Prinses dacht to voorzien gaf hij ten antwoord : met de middelen, die hij had, en wanneer die niet voldoende mochten zijn, dan bleef hem nog altijd over, zijue aanspraken op den troon van Portugal aan den koning van Spanje to verkoopen, en daarmede zouden zij hun leven lang genoeg hebben. Die cynieke verklaring wekte in niet geringe mate de verontwaardiging van de gecommitteerden op. ,Hij behoorde zich to schamen," voegden zij hem toe, ,aen den spangiaert to brengen een dochter, diens vader van den selven so schandelij- ken was vermoort." Die vermaning maakte evenwel hoegenaamd geen indruk op hem : hij bleef bij hetgeen hij gezegd had en „de rest ging hem niet aan." Middelerwijl was last gegeven, den toegang tot Emilia's kamer to bezetten en hem to verhinderen, daar weder in to komen, doch eer dit geschied was, wist hij to ontsnappen, en toen de heeren een oogenblik later bij haar kwamen, vonden zij beiden to zamen. Emilia, die in groote opgewondenheid verkeerde, hield hem vast in hare armen geklemd, en voegde hun toe, dat hij haar echtgenoot was, then zij nooit zou verlaten, dat geen menschen konden scheiden, wat God had samen- gevoegd. Nadat de afgevaardigden nog eenige vragen tot hem hadden gericht, maakten zij aan dit pijnlijk tooneel een einde, door Emanuel to gelasten been to gaan en Diet meer bij de Prinses to komen, voordat zij in de zaak eene beslissing genomen hadden. Emanuel gehoorzaamde en nog dienzelfden middag schreven de 140 EMILIA VAN NASSAU. Staten een brief aan Maurits, om hem mede to deelen, wat er was geschied, terwijl zij overigens besloten, alles voorloopig tot aan zijne terugkomst in statu-quo to laten 1). Hunne tusschenkomst zou evenwel spoedig weder vereischt worden. De geweldige overspanning, waarin Emilia weken lang verkeerd had, en de gebeurtenissen van de laatste dagen hadden haar physiek zoodanig geschokt, dat zich reeds den volgenden dag eene zware ongesteldheid bij haar openbaarde, die zoo spoedig toenam, dat men binnen drie dagen reden meende to hebben tot ernstige bezorgdheid, De scheiding van Emanuel, de vrees voor de toekomst, de machteloosheid, waarin zij tegenover hare bewakers verkeerde, en boven alles de angst, die haar bekroop, als zij aan het gevaar dacht, dat haren echtgenoot van de zijde van Maurits bedreigde, dat alles bracht haar tot radeloosheid. Van de geneesheeren, die men tot haar zond, wilde zij nets weten, en deze verklaarden haar toestand den 10Qen November reeds zeer bedenkelijk. Wanneer wij bet Resolutieboek van de Staten-Gene- raal opslaan en de beraadslagingen op laatstgenoemden datum volgen, dan is bet niet moeilijk, tusschen de Iregels to lezen, hoe zij met de zaak verlegen waren. Don Emanuel, van Emilia's ziekte onderricht, had een advokaat naar den president Heermale gezonden om hem to verzoeken, bij de Staten to bewerken, dat hij een half uur bij zijne gemalin mocht gaan om haar in hare ziekte to troosten. Tegen de stellig uitgedrukte begeerte van Maurits, dat hun samenkomen met alle middelen moest belet worden, konden zij dat verzoek niet toestaan, maar mochten zij dat volhouden, nu haar 1) Resol. St. Gen. 8 Nov. 1597. EMILIA VAN NASSAU. 141 !even in gevaar was en bet bijzijn van Emanuel haar ongetwijfeld zou opbeuren ? De raden van den Prins werden andermaal ontboden om met Hunne Hoogmo- genden to delibereeren. Deze verklaarden, dat zij, ook niet recht wetende wat de beste weg in deze zou zijn, advies hadden gevraagd aan de Prinses-weduwe van Oranje, die geantwoord had, dat zij liever Been advies gaf en de zaak aan de discretie van de Staten-Generaal overliet. Dit verklaarden nu 's Prinsen Raden ook, daarbij alleen als hunne meening to kennen gevende, dat „den besten troost, die Don Emanuel der voorseide Jouffrou van Oranien zoude mogen geven, zoude zijn, dat hij haer vermaende zich to troosten in Godt ende de goeddadicheyt van de Heeren Staten in haer zaecke, .ende alsoe met goede patientie to verwachten de compste van zijner Excellentie." Dit advies bracht de Heeren .Staten niet veel verder; zij verklaarden wel, dat zij zeer goed konden begrijpen, hoe moeilijk bet voor de Prinses-weduwe was, raad to geven, doch dat zij ook niet gaarne alleen de verantwoordelijkheid droegen, „considererende d' onzekere accidenten, die de men- schen connen overcomen, die van ure tot ure veran- deren;" zij zouden dus gaarne dispensatie hebben om to mogen doen wat tot behoud van bet !even der doorluchtige patiente zou kunnen dienen, terwijl zij van hunne zijde verklaarden ook to zullen goedvinden hetgeen de Prinses en de Raden zouden oordeelen dat in deze moeilijke omstandigheden gedaan moest worden. Na deze kleine restrictie sloegen zij bet verzoek van don Emanuel af. Prinses Emilia's toestand werd intusschen dagelijks bedenkelijker. Zij kermde en kreet dag en nacht, en riep onophoudelijk om haren zwager, graaf Hohenlo, nneenende, hoewel zooals later bleek ten onrechte, dat 142 EMILIA VAN NASSAU. deze haar wel tegen Maurits en de Staten zou be- schermen. Hare zwakte nam zoodanig toe, dat de dokters ten einde raad waren, en ten slotte weigerde zij volstandig eenig voedsel to gebruiken, zoodat men meende, dat zij zich op deze wijze van het leven wilde berooven. Toen kwamen de Heeren Staten op een gelukkigen inval. Aan de j eugdige universiteit to Leiden was in die dagen een professor in de medicijnen, Jo- hannes Heurnius, die niet alleen een groot geleerde maar bovendien een zeer zachtmoedig, beleefd en vriendelijk man was, en die, zooals de uitkomst bewees, een type van een damesdokter moet geweest zijn. De wijze, waarop hij zijne weerspannige patiente wist to overreden, wordt door Bor met onnavolgbare naiveteit aldus medegedeeld. Hij begon met haar to zeggen, hoe vurig de Heeren Staten verlangden, dat zij zou medewerken om hare gezondheid to herkrijgen, doch zag spoedig, dat hij daarmede hoegenaamd niet vor- derde. Toen wierp hij het over een anderen boeg, trachtte haar door zachte redeneeringen to overtuigen, en zeide eindelijk: ,Wanneer het Uwe Genade beliefde, zoudt gij mij een grooten dienst kunnen bewijzen en mij veel voordeel doen, en daarmede zelve ook ge- baat zijn." ,,Waarmee zou ik dat kunnen doen, beer dokter?" vroeg zij verwonderd. ,,Eenvoudig daarmede", hervatte hij, ,dat het Uwe Genade beliefde, mijn raad to volgen. een weinig to eten en to drinken en wat minder zwaartillend to zijn, om zoodoende uwe vorige gezondheid terug to krijgen." ,,Maar," vroeg zij, ,welk goed of voordeel zou dat voor u opleveren?" ,,0, zeer veel," was zijn antwoord, „want er bestaat onder de menschen eene algemeene opinie, dat de EMILIA VAN NASSAU. 143 liefde en de amoureusheit een razernij en dolligheid is, een ziekte, die niemand genezen kan, noch door goeden raad, noch door medicijnen, noch door voor- schriften, in een woord, waarvoor op geenerlei manier baat to vinden is. En wanneer nu Uwe Genade naar mij wilde luisteren en uwe vroegere gezondheid, vroo- lijkheid en opgeruimdheid terugkeerden, en men dus zag, dat die opinie valsch en onwaar was, stel u dan eens voor, welk een groot voordeel ik daarmee zou behalen en welk een grooten naam ik daarmee zou maken. Want al degenen, die ziek waren van ver- liefdheid zouden door mij genezen willen worden, en", voegde hij er met zelfvertrouwen bij, ,ik zou ook allen, die mijn raad zouden volgen, gewisselijk genezen." Die guile bekentenis van professor Heurnius, dat hij op hare goedhartigheid rekende om hem aan eene uitstekende reclame to helpen bij alien, die zich door amoureusheid eene ziekte op den hals hadden gehaald, bleef niet zonder uitwerking op Emilia, maar desniet- tegenstaande bleek zij van de toepassing zijner genees- wijze op haar zelve in het bijzonder nog niet veel to verwachten. ,,Goede dokter," antwoordde zij, ,ik wil wel aanne- men, dat er waarheid is in hetgeen gij zegt, maar mijn ziekte kan niemand genezen dan de Prins van Portugal, mijn man, dien men van mij afgescheurd heeft tegen recht en reden en met de grootste tyrannie der wereld. Ik ben eene vrije dochter en meerderjarig en geheel onafhankelijk. Ik heb door prins Emanuel tot mijn echtgenoot to kiezen de waardigheid van mijn geslacht niet to kort gedaan. Hij moge een arme banneling zijn, ik ben daarmede tevreden, en ik zal mij in dien staat voegen, totdat God bet anders zal beschikken zoo niet, dan zal ik bet geduldig dragen. Maar," ging 144 EMILIA VAN NASSAU. zij voort, ,om u genoegen to doen zal ik uw raad volgen en weer voedsel gebruiken. Ik zal dan de komst van mijn broeder afwachten en zien wat hij voor mil wezen zal, een broeder of een tyran." De brave professor Heurnius had zijn doel bereikt de prinses was gered en nam, hoewel langzaam, in beterschap toe. Intusschen was de komst van Prins Maurits op ban- den. De schitterende veldtocht van dit jaar was beslo- ten met de verovering van Lingen, dat den 12 de° Novem- ber capituleerde ; het leger ging de winterkwartieren betrekken en tegen den avond van den 19d,n November werd Maurits in den Haag terug verwacht. Natuurlijk zagen de Staten met bekommering to gemoet wat er zou kunnen gebeuren indien Emanuel dan nog in den Haag vertoefde. „Men bevreesde," zegt Bor, ,dat Zijne Excellentie door haastige toornigheid hem eenig leed zou mogen aandoen, daeraf eenige yet gehoort of geimagineerd hadden;" en in de vergadering van den 17 de. diende Oldenbarnevelt eene memorie in, waarbij hij ,om to verhoeden d'inconvenienten daervoren hij beducht is" er met den meesten ernst op aandrong dat men den Portugeeschen Prins verwijderen zou. Hiertoe werd dan ook besloten en de Griffier begaf zich terstond naar hem toe om hem aan to zeggen, dat hij het land moest verlaten of ten minste zich vier of vijf mijlen van de residentie verwijderen; als ver- blijfplaats kon hij kiezen tusschen den Briel, Schiedam, Rotterdam, Dordrecht of Gouda. Emanuel verklaarde 1) dat hij dit bevel wel wilde opvolgen, maar alleen op voorwaarde dat hem eene bepaalde plaats werd aange- wezen om als gevangene van de Staten in „in derzelve 1) Resolution St. Gen. 18 Nov. 1597. EMILIA VAN NASSAU. 145 protectie" to wonen. Hierover werd weder's namiddags van den 18°en gedelibereerd, maar uit alles blijkt, dat de Staten hem het liefst uit eigen beweging over de grenzen zagen trekken, en zoo min mogelijk geweld wilden gebruiken. Ware hij nog eenvoudig don Emanuel van Portugal geweest, dan zouden zij hoogstwaarschijn- lijk niet zooveel omslag met hem hebben gemaakt, maar hij was nu eenmaal de zwager van Maurits en de echtgenoot van zijne zuster, die zij natuurlijk niet tegelijk met haren man uit het land konden bannen. Zij lieten hem dus antwoorden, dat hij hun gevangene niet was, maar dat zij begeerden, dat hij morgen -. dat was de dag, waarop Maurits in den Haag terug zou komen - voor zonsondergang naar eene der aan- geduide steden zou vertrekken. Tegelijkertijd weigerden zij bepaaldelijk to voldoen aan bet schriftelijk verzoek van Emilia, die ,ootmoedig en met gevouwen handen" bad, dat men Emanuel zou toestaan naar Delft to gaan en haar voor zijn vertrek slechts een half uur to komen spreken. Den 19,1- des morgens gaf Emanuel aan de Staten to kennen, dat hij zich wel degelijk als hun gevangene beschouwde, omdat zij hem en zijn broeder gelast had- den, hunne woning niet to verlaten. En wat zijn ver- trek uit den Haag betrof, daar zou hij niet toe overgaan, tenzij hem eene bepaalde verblijfplaats werd opgegeven; zoo niet, dan bleef hij en was ,geresolveerd de uiterste extremiteiten, die hem zouden mogen overkomen, in den Haag of to wachten." Tot langer beraad was er geen tijd meer, en dus wezen de Heeren Staten hem Schiedam tot verblijf aan, en gaven hem daarbij to kennen, dat de Staten van Holland order zouden stellen op „zijn teeringe alhier inder herbergen gedaan, mitz- gaders van het wasschen van zijn lijuwate," terwiji Molder, Geechiedk. Novellen. 10 146 EMILIA VAN NASSAU. hem voor zijn verblijf to Schiedam honderd daalders in de week zouden worden verstrekt. Hierop verliet hij den Haag des avonds, kort voor de komst van den Prins. Deze verscheen den volgenden dag in de verga- dering van hunne Hoogmogenden, waar hij werd,,ver- welkompt ende gecongratuleerd met de victorien, die hij had behaald"; hij dankte hen daarvoor en ook voor 't geen zij in de zaak van zijne zuster hadden gedaan. Zijn intrek nam hij in het hof van de Prinses-weduwe van Oranje in het Noordeinde, om niet met zijne zus- ter, die hij volstrekt weigerde to ontmoeten, onder een dak to zijn, en gelastte haar, na daarover het advies van Hunne Hoogmogenden to hebben ingewonnen, den volgenden dag naar Delft to vertrekken. Zij voldeed, ofschoon uit hoofde harer zwakte een dag later, aan dit bevel. Voor het oogenblik was de zaak nu wel geschikt, maar men begreep, dat het toch op den duur niet zoo kon blijven. De Prins, in den Haag, woedend over den hoon, zijn huis aangedaan en minder dan ooit gezind tot een vergelijk; Emilia, in zekeren zin gese- questreerd in Delft, en Emanuel in de onmiddellijke nabijheid, in Schiedam half als Bast half als gevangene teerend op de kosten van de Staten van Holland 1), die toestand was onhoudbaar. Het is niet onmogelijk, dat men in die dagen beproefd heeft, Maurits met zijne zuster to verzoenen, en dat hij als eerste voor- waarde stelde, dat zij van Emanuel zou afzien; ten minste toen er een paar weken verloopen waren, meen- den de Staten-Generaal, dat er eene poging gedaan 1) De Staten van Holland weigerden later de vertering van Don Emanuel to betalen, maar wilden die ten laste van de Gene- raliteit gebracht zien. Res. St. Gen. 19 Nov. 1597. EMILIA VAN NASSAU. 447 kon worden om de Prinses tot ander inzicht to brengen, doch daarbij begrepen zij, dat het in elk geval noodig was, Emanuel eerst to verwijderen. Te then einde com- mitteerden zij den 7den December Engelbert van der Burch, burgemeester van Arnhem, Arent Duyck en Jan Rengers ten Helm om met hun griffier naar Schie- dam to gaan en de beide prinsen van Portugal aan to zeggen, dat zij het grondgebied der Vereenigde provin- cien moesten verlaten. Emanuel was zeer ontzet bij bet vernemen van dat bevel; hij beweerde dat men hem misleidde en dat hij uit alles opmaakte dat Emilia gestorven was, en verklaarde dat hij ook wilde sterven en niet uit zijn huis wilde gaan dan naar zijn graf. Den volgenden morgen evenwel, toen men hem van het tegendeel overtuigd had, kwam hij tot andere ge- dachten; hij wilde zich de Staten niet tot vijand maken en verklaarde dat hij zou gehoorzamen en zich naar Wezel zou begeven. De gecommitteerden betaalden zijne vertering to Schiedam, gaven hem nog 4200 gul- den voor reiskosten, en daags daarop vertrok hij met don Christoffel per scheepsgelegenheid naar Wezel. Onderweg evenwel veranderden zij om eene of andere reden hun reisplan en namen hun weg over Utrecht, waar hunne crediteuren het hun intusschen nog zeer lastig maakten door beslag op hunne bagage to leggen en die niet dan onder borgtocht weer vrij to geven 1). Daarna konden zij hunne reis vervolgen en kwamen een paar dagen later in Wezel aan, vanwaar zij den 49aen December twee brieven aan de Staten-Generaal schreven, die in bet Rijksarchief bewaard zijn. Zij ver- zekeren daarin de Staten van hun goeden wil om later 1) Bor, Nederl. hist. 34ste Boek. 148 EMILIA VAN NASSAU. den lande nog van dienst to zijn, en verklaren zich to onderwerpen aan hunne bevelen. „Puis que Vos Seig- neuries font ainsi ordonne", schrijft Emanuel, ,il me faut avec ce bon Job prendre patience.... suppliant tres-humblement a Vos Seig" n'oublier la parolle que Messieurs les deputez m'ont donne de sa part de laisser aller librement Emilie de Nassau me trouver ouA je seray, estant son bon plaisir de ce faire." Het bleek zeer spoedig dat bet 't „bon plaisir" van Emilia was, haar echtgenoot to volgen. De heeren gede- puteerden, van Schiedam terugkeerende, bezochten haar in Delft 1), deelden haar het vertrek van Etnanuel naar het buitenland mede, en trachtten haar nu to overreden „haar hart van hem of to trekken" en toe to geven aan de begeerte van haren broeder en van de Heeren Staten. Zij verklaarde eenvoudig, niets van haren broeder en van de Heeren Staten to verlangen, dan dat ze haar niet van haren echtgenoot zouden scheiden tegen de privilegien van den lande en de vrij heid, die haar als meerderjarige toekwam. Hiermede keerden de gecommitteerden naar den Haag terug om hun rapport to doen aan Hunne Hoogmogenden en aan den Prins. Deze liet haar daarop den volgenden dag weten, dat hij de handen van haar aftrok en haar niet meer als zijne zuster beschouwde; hij riep al zijne dienaars van haar terug, en gelastte haar, dat zij hem alle juweelen, die zij van hem had, en waarop zijn wapen of naamcijfer stond, zou terugzenden, omdat, voegde hij er smadelijk bij, hij niet verlangde, dat een Portugees ze in zijn bezit zou krijgen of verkoopen 2) 1) Bor, Nederl. hilt. 34ste Boek. Q) Journael van Duyck II, blz. 448. EMILIA VAN NASSAU. 149 Zij had tot nu toe 5000 gulden 's jaars getrokken uit de nalatenschap van haren vader, die haar bij zijn testament slechts 3000 had toegeleid : ook die meerdere 2000 gulden ontzeide hij haar voortaan. Niets mocht baten; - den 12len December verliet Emilia Delft, en vertrok den volgenden dag van Rot- terdam to scheep naar Wezel. Het eerste hoofdstuk van den liefdesroman tusschen Emanuel en Emilia was afgespeeld : de periode van ,,amoureusheyt," die volgens den geleerden Heurnius een rasernye en dolligheyt was, was voorbij ; de hoop, dat de onberaden stap, then zij gedaan had, als de eerste storm van onwil overgedreven zou zijn met den mantel der liefde zou bedekt worden, bleek ten eene- male ijdel to wezen; het romaneske, dat in weerwil van de ondervonden teleurstellingen toch nog zijn rozig waas over het geheel verspreid had, begon reeds zeer spoedig plaats to maken voor de koude, naakte werke- lijkheid, die zich onder den hoogst prozaischen vorm van financieele zorgen openbaarde. Hun inkomen was zeer beperkt en volstrekt niet voldoende om zelfs in de kleine Duitsche grensvesting Wezel to kunnen leven, en wanneer het Emanuel, die zooals uit alles blijkt, de wereldsche zaken nog al luchthartig opvatte, in Holland gelukt was, zich door het maken van schulden staande to houden, hier in den vreemde viel hem dat minder gemakkelijk. De jaren, die nu volgden, waren dan ook voor het jonge huishouden een tijd van aanhoudend geldgebrek, en zelfs later, toen de omstandigheden, zooals wij zien zullen, wat beter voor hen werden, bleef een nooit aangezuiverd deficit in de kas hen als een bleek spook op hun levensweg vergezellen. De acten der Staten-Generaal, de Ordonnantieboeken, de 150 EMILIA VAN NASSAU. domeinrekeningen en andere bescheiden in de archieven leveren daarvan op honderden plaatsen bet bewijs. Leeningen, voorschotten, requesten om onderstand, klachten van schuldeischers enz. volgen elkander in de verschillende registers met hopelooze eentonigheid op, en het is voor een groot gedeelte aan bet door- snuffelen van deze documenten, dat wij de kennis der bijzonderheden omtrent de verdere lotgevallen van Emanuel en Emilia to danken hebben. Nauwelijks drie maanden waren zij in Wezel geves- tigd, toen zekere Sieur Britto Pimentel, raad en pen- sionaris van den Prins van Portugal, aan de vergade- dering der Staten-Generaal namens Emanuel schriftelijk het verzoek deed, om met zijne huisvrouw weder in de Vereenigde provincien to mogen komen om daar onder protectie der Staten to blijven wonen 1). De brief werd aan Maurits medegedeeld, die hem las en eenvoudig door den Griffier aan Hunne Hoogmogenden liet antwoorden, dat de zaak hem niet aanging 2). Ze bleef dus rusten. Weder drie maanden later, den 16°° Juni 1598, richtte Emanuel opnieuw een brief tot de Staten, waarin hij vriendelijk en ootmoedig verzocht, ,,dat HE. souden gelieven voor hem to intercederen ende hem to moyenneren den paix ende goede vrunt- schap van Zijne Excellentie 3). Zij besloten een hunner leden, Franckema, voorzichtigheidshalve eerst eens naar Graaf Willem Lodewijk, 's Prinsen bezadigden schoon- broeder, to zenden, om to hooren hoe de zaken thans stonden en to vernemen of deze dacht, dat bet mogelijk zou zijn, den Prins tot ,accommoderinge" to bewegen ; 1) Resol. St. Gen. 19 Maart 1598. 2) Id. 15 Mei 1598. 3) Id. 19 Juni 1598. EMILIA VAN NASSAU. 151 doch dat leidde, zooals to voorzien was, tot niets. Emanuel, die wel niet anders verwacht zal hebben, besloot intusschen, trots het verbod der Staten, naar Arnhem to gaan, om met vrienden en bloedverwanten van Emilia to spreken, en deze schreef een brief aan haar zwager Hohenlo 1), waarin zij mededeelde in wet- ken kommervollen toestand zij verkeerde. Zij was in gezegende omstandigheden en wenschte, dat haar kind in de Nederlanden zou geboren worden, maar wist niet, waarheen zij to then einde gaan zou, uit vrees dat de Staten of de Prins haar met haar man van daar zouden doen vertrekken. Bovendien bezaten de echte- lieden niets meer om van to leven, en verzocht zij nu Hohenlo om raad, hoe zij het zou aanleggen om ver- gunning to verkrijgen, in Arnhem of elders een huis to huren ; of wel, zij hoopte, dat Hohenlo haar wellicht een zijner huizen zou aanwijzen om daar hare bevalling of to wachten. Hohenlo deelde deze brief mede aan de gravin van Meurs, die er met de hertogin van Aer- schot over sprak, en die beide dames, zeer met het lot der arme Prinses bewogen, ontboden den voorzitter van de Staten-Generaal Heermalen ten huize van den graaf van Solms 2) en bestormden hem daar met beden, dat hij toch haar voorspraak bij de Heeren mocht wezen. ,Hij mocht toch bedenken," zeide zij, ,dat het de dochter was van Willem van Oranje en de voile zuster van Zijne Excellentie, die," voegden zij er met meer goedhartigheid dan strenge waarheidsliefde bij, ,,aan haar verklaart had, dat hij zijne zuster het ge- passeerde lieffelyck hadde vergeven, ende dat hem lieff soude zijn dat de Heeren Staten haer goet deden." 1) Resol. St. Gen. 25 Juli 1598. 2) Id. 4 Sept. 1598. 152 EMILIA VAN NASSAU. De Heeren Staten, die daarvan waarschijnlijk niet zoo geheel overtuigd waren, adviseerden er lang over, maar kwamen tot geen besluit. Eenige weken later evenwel zeiden zij aan Britto, dat zij er niets tegen hadden, dat Hohenlo haar in een van zijne huizen opnam, en tevens werd haar een jaargeld toegeleid, waarvan haar een jaar bij anticipatie zou uitbetaald worden 1). Dat was eene uitkomst voor Emilia, doch zij schijnt die mondelijke boodschap aan Britto maar half vertrouwd to hebben, want zes dagen later verzocht zij de Staten of deze de goedheid wilden hebben dat zelve aan den graaf Hohenlo to schrijven 2). Dit geschiedde, en toen Hohenlo die schriftelijke toestemming in handen had, deelde hij aan Emilia mede, dat hij zijn huis in Delft voor haar in gereedheid had laten brengen, zonder dat hij er zich in het minste om bekommerde, hoe zeer hij Maurits daarmede griefde. De Heeren Staten, die zich eigenlijk eenigszins hadden laten verschalken, begrepen het evenwel anders, en toen Sieur Britta hen namens Emanuel en zijne gemalin beleefdelijk kwam bedanken met de lakonieke bijvoeging dat „de selve hare Excellentien haer gereet maeckten om nae Delft int voorschreven huys to commen", gaven zij hem even beleefd maar zeer positief to kennen, dat zij bij het geven van de bedoelde vergunning aan den graaf van Hohenho bedoeld hadden een van zijne heerlijke huizen, maar niet zijn huis in Delft. 3) Zoo werd dus het eerste kind in de Nederlanden geboren, maar niet in Delft. Bij dezen eersteling is het intusschen niet gebleven, want - en dit is ongetwijfeld 1) Resol. St. Gen. 4 Sept. 1598. 2) Id. 10 Sept. 1598. 3) Id. 28 Sept. 1598. EMILIA VAN NASSAU. 153 een der oorzaken van hunne financieele bezwaren geweest - hun echt is gezegend geworden met acht spruiten : twee zonen, Emanuel en Christoffel, welke laatste later don Louis Guillaume of Guillaume Louis genoemd werd 1), en zes dochters : Maria Belgica, Emilia Louise, Anna Louise 2), Juliana Catharina, Eleonora Maurice en Sabina Delphique. Al deze kin- deren zijn in de Nederlanden geboren; een in 1598 en een in 1599 in Delft, bij welk laatste de Staten-Gene- raal op Emilia's verzoek als getuigen bij den doop gestaan hebben 3) ; van al de overigen is bet ons niet mogen gelukken het jaartal en de plaats hunner geboorte op to sporen. Van het eerste tiental jaren na het huwelijk is ons omtrent de beide echtelieden eigenlijk zeer weinig bekend. Emilia schijnt zich in then tijd nog al in Holland to hebben opgehouden en den 2(Y ten December 1601 sloot zij een akkoord met Maurits over het jaar- geld dat zij uit de nalatenschap van haren vader trok 4). 1) De naam „don Louis Guillaume," of ook wel „don Chris- toffel gesecht don Louis Guillaume" komt meer in latere stukken voor. Gedurende zijn leven vinden wij hem meer Guillaume Louis, of - zoo als in het testament zijner moeder en in de Commissie- boeken van den Raad van State, eenvoudig don Guillaume of don Guilelmo genoemd. Aitzema noemt hem Guilielmo Loris; hij zelf teekent zijne brieven don Guillaume. Dit alles wettigt het vermoe- den, dat die naamsverandering in verband staat met Willem Lode- wijk, den zwager en beproefden vriend van Emilia. Wanneer en waarom zij heeft plaats gehad is ons niet gebleken. 2) In eene sententie van het hof van Holland van 1636 No. 42 Rijks Arch. wordt zij Anna Frisia genoemd. 3) Resol. St. Gen. 7 Oct. 1599. 4) Ordonnantieboeken, Rijks Arch. 29 Nov. 1684. 154 EMILIA VAN NASSAU. Emanuel had in datzelfde jaar eene opflikkering van hoop met betrekking tot zijne aanspraken op den Por- tugeeschen troon. Eenigen tijd to voren was namelijk in Venetie iemand to voorschijn gekomen, die verklaarde koning Sebastiaan to zijn, then men meende dat in den slag van Alkassar in Marokko gesneuveld was. Hij zou van daar zijn ontkomen en na vele omzwervingen door Abyssinia en Perzie naar Sicilie zijn gegaan en daarop naar Venetie, waar hij door velen voor den dood ge- waanden Sebastiaan gehouden werd. Hij was de vierde, die zich daarvoor uitgaf : de eerste was de zoon van een leidekker uit Alcobaca, de tweede een steenhouwer uit Terceira, de derde een suikerbakker uit Toledo. Die alien hadden hun rol in Portugal met meer of minder behendigheid gespeeld, een grooten aanhang bij het yolk verworven, doch na ontmaskerd to zijn, hunne onderneming op de galeien of aan de galg geboet. Deze vierde pretendent evenwel heeft veel meer van zich doen spreken: niet alleen dat hij in zijn uiterlijk tot in de kleinste bijzonderheden volkomen op Sebas- tiaan geleek, maar hij wist zooveel geheimen to open- baren, die niemand anders weten kon, dat men hem toenmaals in Europa vrij algemeen voor koning Sebas- tiaan hield, en in Portugal weinigen er meer aan twij- felden. De waarheid is nimmer aan het licht gekomen, daar hij in Florence gevangen genomen werd en aan Philips II uitgeleverd, die hem in Castilia in eene ge- vangenis liet opsluiten, waar hij, waarschijnlijk vergif- tigd, is gestorven. Don Christoffel reisde in het begin van 1601 naar Venetie 1), en, hetzij dat hij werkelijk overtuigd was, den wettigen koning Sebastiaan voor 1) Journaal van Duyck, II. bl. 10. EMILIA VAN NASSAU. 155 zich to hebben, hetzij dat hij van deze gelegenheid gebruik wilde maken om bij het gelukken van diens onderneming weder in Portugal tot aanzien to geraken, hij bracht den pretendent zijne hulde als koning. Ema- nuel volgde zijn broeder in April van hetzelfde jaar, maar in Frankrijk gekomen, vernam hij de gevangen- neming van den gewaanden Sebastiaan en hij keerde dus onverrichterzake naar Holland terug 1). Wij kunnen tegelijk afscheid nemen van don Chris- tofl'el: deze reis is het laatste, wat wij van hem heb- ben vermeld gevonden; van zijn verder leven is ons niets meer bekend. Volgens eene, hoewel niet volkomen vertrouwbare opgave zou hij in 1638 to Parijs gestor- ven zijn 2). In 161)3 deed Emanuel weder bij de Staten-Generaal aanzoek om eene aanstelling in 's lands dienst, maar hij ontving ten antwoord, dat men hem alleen zou kunnen aanstellen bij het leger, doch dat dit bezwaar- lijk zou gaan zoolang de oneenigheid tusschen hem en den Stadhouder voortduurde. Hij moest derhalve voor- eerst nog geduld hebben, doch zoo hij ondertusschen to helpen zou zijn met tweeduizend gulden, dan zou men overwegen of men hem die zou kunnen be- zorgen 3). Terwijl hem alzoo de pas was afgesneden om in het Staatsche leger to dienen, greep hij eenigen tijd daarna een middel aan, dat hem zonder veel arbeid of per- soonlijk gevaar, groote geldelijke voordeelen kon aan- brengen. De Staten gaven namelijk omtrent het jaar 1) Journaal van Duyck, III, bl. 51. 2) Memoire van Jacottet in het Huisarchief van Z.M., onder de stukken betrekkelijk Willem V. 3) Resol. St. Gen. 4 Sept. 1603. 156 EMILIA VAN NASSAU. 1606 kaperbrieven uit om den Spaanschen en Portu- geeschen handel to fnuiken. Met gretigheid werd hier- van gebruik gemaakt ; eene menigte kaperschepen wer- den uitgerust om zoodoende onder den dekmantel van behartiging van vaderlandsche belangen eigen voordeel to bejagen. Nadat in Januari van dat jaar de Staatsche vloot, vier en twintig schepen sterk, onder Willem de Zoete, Heer van Hautain, in zee gestoken was, doorkruisten reeds in Maart meer dan honderd en dertig kapers den Oceaan, allerwege schrik en ver- derf verspreidende door het woest en meedoogeloos plunderen van weerlooze koopvaardijschepen 1), dat wel is waar naar de begrippen van die dagen gereehtvaar- digd was, doch tot zulke ongehoorde misbruiken aan- leiding gaf, dat de Algemeene Staten, door eene reeks van klachten overstelpt, waaronder die van verscheidene onzijdige mogendheden, als Engeland, Denemarken enz., reeds in Augustus 1606 besluiten moesten de uitgifte van kaperbrieven to beperken en ze niet meer to ver- leenen dan tegen eene borgstelling van ten minste twintig duizend gulden. Emanuel had inmiddels van die gelegenheid om goede zaken to doen gebruik ge- maakt; ook hij had drie kaperschepen uitgerust, maar de wijze, waarop hij bij then geautoriseerden zeeroof to werk ging, is, wanneer wij de berichten van een tijdgenoot mogen gelooven, niet in staat ons een hoogen dunk van zijne eerlijkheid in zaken to geven. Dat hij zijn scheepsvolk zonder gage liet dienen, was hij met hen overeengekomen, daar hij zich verbond, hun een vierde gedeelte van den buit of to staan, doch een staaltje van de manier, waarop hij zich van deze ver- 1) Philibert du Bois, Diplomatische Berichte an den Fnrsten Ludwig zu Anholt von 1605 bis 1620, pag. 115. EMILIA VAN NASSAU. 157 plichting kweet, vinden wij in een der diplomatieke berichten van Philibert du Bois, dat wij als een karak- teristiek beeld van die tijden hier woordelijk laten volgen „ Bericht van den 161°° Mei 1606. - Den 12°e° dezer is er in Delft een groot tumult geweest, dat evenwel door de autoriteit en de tegenwoordigheid van de ma- gistraat spoedig weder gestild is geworden, maar zich zeer bedenkelijk liet aanzien. Want don Emanuel, prins van Portugal, heeft geweigerd aan de arme boots- lieden de gage, die hun toekwam, en het hun beloofde gedeelte van den veroverden buit to geven, die meer dan een ton gouds bedroeg, welke dien prins door drie verschillende daarvoor uitgeruste kaperschepen werd aangebracht, en waarvan hun omtrent 25000 gulden toekwam. Hierover hebben die matrozen zich bij de Admiraliteit to Rotterdam beklaagd, waarop hun bij vonnis de gevorderde betaling werd toegewezen. Prins don Emanuel heeft die bootslieden, ten getale van omtrent 40 man, bij zich ontboden, en op denzelf- den dag in het Prinsenhof 50 goed gewapende soldaten, van het regiment van Monsr. de Chastillon daarbinnen in hinderlaag opgesteld en is toen in persoon op deze bootsgezellen, die meerendeels ongewapend en slechts met een mes voorzien en van meening waren dat zij hun geld zouden ontvangen, met een korten houwdegen met dien troep Franschen met houwen, steken en slaan aangevallen. De matrozen hebben zich duchtig om lijfsbehoud geweerd en hunne vijanden gedeeltelijk hunne wapens afhandig gemaakt, en daarover is een oploop ontstaan bij het gepeupel, zoodat het niet veel verscheelde of al de Franschen, die daar in garnizoen lagen, waren om hals gebracht. Men heeft den vol- genden dag het bootsvolk zijne volle betaling moeten 158 EMILIA VAN NASSAU. geven en die misgreep zal den prins van Portugal misschien nog wel eens zuur opbreken, want er zijn in dat tumult veel gekwetsten gevallen en ook ver- scheidene op de plaats dood gebleven." Wij hebben nergens gevonden, dat deze ,misgreep" eenige kwade gevolgen voor Eumanuel gehad heeft, maar zijn scheepsvolk schijnt zich op dien tocht ook aan eenige misgrepen to hebben schuldig gemaakt, die hem een vonnis van de Algemeene Staten op den hals haalden. Omtrent dienzelfden tijd namelijk diende een der raadsheeren van den Koning van Groot-Brittannie eene klacht in bij den Raad van State, die ten gevolge had, dat hij veroordeeld werd, aan Frangois Joras, een Engelschen loods to Plymouth, duizend gulden to betalen ,,wegens de schade, die Syne Ex01E schepen hem, zijn krijgsvolk en andere geinteresseerden hebben aange- daan" 1). Dat Emanuel in die dagen ook nog plannen van ver uitziende strekking gevormd zou hebben, kan eenigs- zins worden opgemaakt uit een fragment van een brief, dien hij den 1e1 Februari 1606 aan Graaf Willem Lodewijk van Nassau schreef 2). ,Si nous n'allons atta- quer," zegt hij daarin, „les murailles d'Afrique ne ver- rons jamais nos portes libres de nos ennemis, et Dieu nous garde de ceux que nous recevons entre nos bras pour ayder a. notre defence; car les Brands Rois ont de longues mains; Portugal et toutes leurs conquestes sont bien disposes au bien de nos affaires, et avec peu de force si nous les savons prendre a point. Du Sr. Congalves, porteur de ceste, pores entendre quelques 1) Acten van de St. Gen. 13 Mei 1606. R. Arch. 2) Groen v. Pr. Archives. Serie II, tome 2, pag. 366. EMILIA VAN NASSAU. 159 rapports qui s'accordent avec mes entelligences, et aussi comme sont passes les affaires de mes barbues." Duidelijk is dit niet; niet onmogelijk komt het ons voor, dat Emanuel het plan heeft geopperd tot verove- ring van de Azorische eilanden, die, zooals wij vroeger gezegd hebben, langen tijd de zijde van zijn vader Anton van Crato gehouden hadden, en waar hij moge- lijk nog in het geheim in verstandhouding stond met de ontevredenen. Dat hij evenwel den bezadigden Wil- lem Lodewijk zou overtuigd hebben van het verkieslijke eener verbintenis met die ontevredenen in Portugal boven die met de volgens zijn zeggen al to langvinge- rige koningen van Engeland en Frankrijk, onze bond- genooten, is natuurlijk al to ongerijmd om aan to nemen. In het jaar 1608 brak er eindelijk een betere tijd voor het zwaar gedrukte gezin aan. Philips Willem van Oranje, die zich toen in den Haag beyond, wist namelijk zijn broeder Maurits to bewegen, zich den 3&t.n November met Emilia en Emanuel to verzoenen 1), waarop kort daarna, den 273" Juni 1609, een onderling verdrag van verdeeling der vaderlijke nalatenschap werd gesloten, bij hetwelk hun een redelijk inkomen verzekerd werd 2). Dat hunne geldelijke zorgen daar- door uit den weg geruimd zouden zijn geworden, mogen wij met recht betwijfelen, want bet duurt niet lang of wij vinden in de rekeningen van de daarop volgende jaren weder herhaaldelijk melding gemaakt van leenin- gen en voorschotten, waarvoor het jaargeld in pand 1) De Groot, Ned. Jaarb. XVII, bl. 574. - Van Meeteren, Historian, bl. 575 d. 2) Wagenaar, Vad. Hist. IX, bl. 456. 160 EMILIA VAN NASSAU. wordt gegeven. Evenwel, wij gelooven niet, dat die zorgen hen toen ter tijde al to zwaar gedrukt hebben; noch Emanuel noch zijne vrouw schijnen zwaartillend to zijn geweest op dit punt. Een klein staaltje als be- wijs daarvan willen wij hier aanvoeren. In Februari 1616 gaven de Algemeene Staten aan Emanuel van Portugal op zijne menigvuldige en lang- durige remonstrantien ter Teen voor den tijd van een jaar 500 guldens per maand om to voorzien in de kosten van zijn huishouden 1). Dit geschiedde, zooals de Heeren er uitdrukkelijk bijvoegden, omdat hij was de echtgenoot van eene dochter van Prins Willem en zuster van Prins Maurits, ,hebbende een buys vol cleyne kinderen met sobere gelegentheyt ende midde- len. " Men zou denken, dat daar waar tot dergelijke klachten en hulpbetoon aanleiding bestond ook de hoogste spaarzaamheid en het vermijden van alle overtolligheden mocht verwacht worden. En nu zien wij uit de correspondentie van Emilia, die toen to Delft woonde, met de Gravin van Pallandt van Kuilen- burg, dat zij een hinde had, en, in weerwil van de kosten voor haar huis vol kleine kinderen, daar een jong hert bij wenschte. Hot vrij curieuse briefje, waarin zij then wensch uitdrukt, luidt als volgt 2) „Madame ma treschere cousine, it y a une femme en ceste ville qui estoit de Culenbourg qui a dit que vous avez une demy douseine de jeune cerfs. Je vous 1) Acten van de Staten-Generaal. Deel 4 bl. 261. 2) Deze brief en al de verder door one aangehaalde berusten in eene verzameling, bevattende de correspondentie tusschen Emilia en Emanuel en Florie van Pallandt en zijne gemalin, in bet, near bet archief to Arnhem overgebrachte Archief van Kuilenburg, I, Afd. 3e Hoofdst. No. 149. EMILIA VAN NASSAU. 161 prie vouloir consiederer wat is een wijfken sonder man; a bon entendeur peu de parolles. Een ombe- schampt meens heft het derdendeel van de weerlet, et la desus je vous baise bien humblement les mains et a monsieur vostre mary et vous suis en la vie et en la mort Madame ma chere cousine vostre bien humble et tres affectionnee cousine a vous faire service, Emilie de Nassau, princesse de portugal. de delft le 24 de Juin 1616. Weinig tijds daarna was het huisgezin met een jong hert vermeerderd. Het is de eerste maal, dat wij hier van de corres- pondentie van Emilia met de Gravin van Kuilenburg gewagen, waarin wij menige bijzonderheid hebben aangetroffen, die anders in vergetelheid zou zijn ge- raakt. Floris van Pallandt, graaf van Kuilenburg, dezelfde van wien Mevrouw Bosboom-Toussaint ons in „Een Leydsch student in 1593" de jongelingsjaren beschre- ven heeft, was zeer bevriend met Emanuel van Portu- gal, en de vrij drukke briefwisseling, die zij zoowel als beider gemalinnen met elkander voerden, levert het bewijs, dat tusschen hen eene zeer groote vertrouwe- lijkheid heerschte, en dat de graaf voor de beide ech- telieden niet alleen zeer dikwijls een vriendelijk gastheer op het slot van Kuilenburg was, maar dat hij hen altijd met raad en daad bijstond. Die brieven geven ons ook gelegenheid eenigzins een blik to slaan in bet karakter des schrijvers. Die van Emilia zijn doorgaans met groote helderheid van geest geschreven; in den beginne opgeruimd en onbezorgd, zooals wij er zooeven Mulder, Geschiedk, Novellen. 11 162 EMILIA VAN NASSAU. reeds een staaltje van aanhaalden; later evenwel wor- den ze ernstig en zelfs bitter tegen bet noodlot; vorm en uitdrukking zijn krachtig en duidelijk; de vastheid van karakter, die zij van haren vader geerfd had, is er niet in to miskennen; terloops kunnen wij er nog bijvoegen, dat al de eigenhandige brieven, die nog van haar aanwezig zijn, ware proefstukken zijn van calli- grafie, zoo keurig geschreven als er weinig stukken uit then tijd in de archieven gevonden worden. De brieven van Emanuel daarentegen doen hem tot het laatst van zijn leven als een ziel zonder zorg kennen. Nu en dan spreekt hij met een bezwaard gemoed over den ongunstigen toestand zijner zaken, maar twee regels verder verdrijft hij zijne muizenissen met een kwink- slag. Te midden van zijne grootste bekommeringen heeft hij nog altijd le mot pour rire. De betuigingen van vriendschap en dankbaarheid jegens zijn waarden Floris vloeien over van rhetorische bloemen. Zoo schrijft hij bij voorbeeld den 238ten Maart 1622, toen graaf Floris eenige dagen to voren den Haag had verlaten „ L'avenue du Vivierberg m'est facheuse a cause de vostre absance. Les oyselets ne chantent que tristes notes pour vostre depart. L'air se refroidit tellement que nous recule la saison et nous detient les fleuretis dans les antrailles de la mere produisante. Seulement Coulembourg est l'heureux, le favori du ciel. Je prie 1'eternel et tout puissant dieu qu'il vous veuille aussi benir et a madame tant aux biens tenporels que aceux de l'ame. L'honneur que m'aves faict de m'escrire m'at rendu tout autre homme, diferant de celuy qui j'estois apres vostre partement, et me servira de con- solation durant ma demeure ici de 6 ou 7 jours. Alors je chanterai les louanges de ce bon patriarche, car mes yeux vous verrout, et comme un vieil Abraham EMILIA VAN NASSAU. 16'3 trouverai une favorable Sara. Le chicolate sera oublie puis qu'on le decrie si fort, mais c'est faute d'expe- rience et de cognoistre les singulieres vestu du cacau qui faict produire non un mais plusieurs Ismaels. Je me rejouis avec vos sujets de vostre entree en vostre ville, comme etant leur compagnon d'aflection et de devoir." In 1623, toen er moeilijkheden schijnen gerezen to zijn over de wijze van betalen van zijn inkomen, schrijft hij aan Graaf Floris : „La tampeste de Zelande est acalme et comme it me semble que Dieu le veut ainssi pour me faire resoudre, it s'est leve un novel orage du coste de Harne en Geldres, pour apaiser lequel j'ai emplore vostre secours par le mojen de Mr. Tobias. C'est un opiniatre oracle apele Mr. van Essen" (Hen- drik van Essen, Raad in den Hove van Gelderland) „ le quel vent a pure force que les sis mille florins me soient de recbef asignes sur les admiralites; et mes- sieurs de Holande, pour les grandes charges des Bits, veulent m'asigner sur la Generalite au comptoir de Dublet. Voila en quel jeu de paume je suis reduit en ma viellesse." En eenige dagen later : ,Les rudes aquilons semble se sont conjures avec ma fortune, afin de ne me donner un contentement qui ne soit bien mele des eaux de Mara. Je cognois qu'il me faut trou- ver ailleurs une benediction de Moise, afin de n'im- portuner parssone ni m'estre importun a rnoi meme. Non obstant que le Moise de Nassau, prince d'Orange a prig pour moi, la priere jusques ores n'est point e xauce." In dienzelfden toon zijn de meeste brieven van Emanuel vervat; de geheele schrijftrant heeft iets ori- gineels, en hoewel hij de fransche taal met eene zekere gemakkelijkheid gebruikt, ligt in zijne wijze van zich 161 EMILIA VAN NASSAU. uit to drukken vaak iets dat aan den Portugees herin- nert. Wij zullen er later nog enkele van aanhalen. De verzoening met Maurits in 1608, hoe welkom ook in vele opzichten, had intusschen niet tot eene aan- stelling van Emanuel in 's lands dienst geleid. Zijne beide zonen waren in dit opzicht gelukkiger want hoe- wel zij den knapenleeftijd nog niet to boven waren, werd den 29- Januari 1613 aan den oudsten, Emanuel, de kompagnie gegeven van wijlen kapitein Bruges, en aan den jongsten, Louis Guillaume, die van wijlen Abraham van Nyvelt 1), aanstellingen natuurlijk alleen voor den vorm en voor het daaraan verbonden gelde- lijke voordeel, en die toen mogelijk waren omdat het twaalfjarig bestand de vijandelijkheden tijdelijk had geschorst. Emanuel was nu, ten minste uiterlijk, op goeden voet met zijn zwager, die aan hem en zijne gemalin hun rang aan zijn hof weder had toegekend. Zoo zien wij hen bijvoorbeeld bij gelegenheid dat aan Maurits den 4'en Februari 1613 met groote plechtigheid de Orde van den Kouseband werd verleend, in den optocht naar de vergaderzaal van Hunne Hoogmogen- den met Frederik Hendrik onmiddellijk rang nemen na den Prins 2), en eenige jaren later volgde hij in den lijkstoet van Louise de Coligny op den Koning van Bohemen en diens broeder 3). Maar tot grootere con- cessi6n dan die van louter ceremonieelen aard schijnen noch de Stadhouder noch de Staten-Generaal te hebben kunnen overgaan. Voor Emilia was die voortdurende 1) Commissieboek v. d. Read van State, Rijks Archief. 2) Warachtig ende volkomen verhael van de Solemniteyten ende Ceremonien enz. Bibl. Dune. 1613 2e deel. 3) De la Pise, Tableau. p. 806. Duncaniana 1621, 2e deel. EMILIA VAN NASSAU. 165 uitsluiting van haren echtgenoot bijzonder grievend, daar zij die, wellicht niet ten onrechte, toeschreef aan den nog niet geheel verdwenen wrok van haren broeder over haar huwelijk. Verscheidene jaren hield Emanuel to vergeefs aan om eene aanstelling als ritmeester van een vaan ruiters, zoo als Emilia in een brief van den 9°`° Maart 1615 aan graaf Willem Lodewijk schreef 1), ,,presque de porte en porte et le chappeau au poing". Niet zonder bitterheid voegt zij er bij : ,si on ne veut point de bien a sa personne, pour le moins failloit-il avoir esguardt a 1'honnestete, et a tous ces petitz qui ne peuvent mieux de ceste disgrace; on dira icy ceste alliance estre faicte contre la volonte d'iceux ; ouy, mais cela n'est-il pas encore oublie? n'y a it pas eu un jour de reconciliation? la faute estant pardonnee, faut-il encore en porter la peine ?" Het was voor haar to grievender, daar zij begon to vreezen, dat haar echtgenoot, zich altijd teruggezet ziende, er in arrenmoede toe zou overgaan, zich in de armen van Spanje to werpen. Hij had gewenscht, dat Maurits zijn beide zonen als pages aan zijn hof zou verbinden, doch toen ook die wensch niet vervuld werd, nam hij ze met zich naar Parijs 2), denkelijk met bet geheime voornemen om daar bet terrein to verkennen en to zien of hij in Frankrijk voor zich en de zijnen eene toekomst zou kunnen vinden. Willem Lodewijk zag de zaak zeer goed in, en deelde de vrees van Emilia geheel. In zijn brief van den 14e April van hetzelfde jaar 1615 schreef hij er weder over aan Maurits 3), en drong hij er op aan, dat hij 1) Groen Y. Pr. Arch. II, tome 2, p. 442. 2) id. pag. 444. 3) id. pag. 450. 16b EMILIA VAN NASSAU. aan Emanuel de kompagnie van wijlen du Bois zou geven, omdat anders de kinderen, die het land later van dienst zouden kunnen zijn, verloren zouden gaan, wanneer Emanuel, in wanhoop over de minachting waarmede men hem behandelde, het land zou verlaten. ,,Zijne vrouw zelve," voegde hij er bij, ,vreest dat, heewel zij het niet openlijk durft zeggen." Ook de Prinses-weduwe van Oranje, Louise de Coligny, stelde zich voor hen in de bres, maar zij raadde Willem Lodewijk groote voorzichtigheid aan bij het behandelen van de zaak met Maurits. „vous scavez", schrijft zij hem den 27"'" April 1), ,combien de foy vous et moy avons importune pour qu'il a les deux aynes aupres de luy pages: it me dit tousjours qu'il en aura le soing qu'il ne faut point que 1'on s'en donne de payne, de facon qu'il me semble qu'il vaut mieux ne luy en point parler, car vous congnoissez son humeur: quand on l'y en parlera, sera l'heure qu'il en fera le moins." Dat de schrandere vrouw zeer juist gezien had en het karakter van haren stiefzoon wel kende, bleek al zeer spoedig. Willem Lodewijk had een paar maanden later weder bij Maurits aangeklopt, maar kreeg bijna per omgaande het volgende, niet malsche antwoord 2) ,,Monsieur mon frere, Fay receu vostre lettre et celle que m'envoyes de ma soeur, et suis este fort emerveille de voir les plaintes qu'elle faict, et puis dire avec verite que je ne stay pas luy avoir donne le moindre sugject on occasion de pouvoir plaindre avec fondement de moi, tellement que je ne stay ce qu'elle veut de ses insupportables mespris et couverts. Je ne vous puis repondre autre chose sur vostre lettre, sinon que 1) Groen v. Pr., Arch. If, t. 2, peg. 447. ~) id. pag. 450. EMILIA VAN NASSAU. 167 je suis bien marry de voir que ma soeur prend ce chemin, qui ne peut luy apporter que de l'incommo- dite et de la facherie." Willem Lodewijk was intusschen de man niet om zich door de booze luim van zijn zwager uit het veld to laten slaan. Hij achtte daartoe de zaak van veel to veel belang, zoowel voor Emilia als voor hare kinderen, en schreef daarom terstond aan Maurits terug. Emanuel, lezen wij onder anderen in zijn brief van den 11" Augustus 1), is vast overtuigd, dat Uwe Excellentie hem altijd heeft tegengewerkt en belet dat hij vooruit kwam. Hij heeft mij meermalen gezegd, dat hij elders zijn fortuin wil gaan zoeken, zelfs bij den Turk. Hij zou nu wel eens het aanbod van den Koning van Spanje kunnen aannemen, die vooral als voorwaarde heeft gesteld, dat hij de Vereenigde Provincien zou verlaten en in een ander land gaan wonen. Zijn vrouw is reeds in den vreemde geweest om to gaan zien of zij het er zou kunnen schikken, tenminste of de kinderen er goed en zooals bet behoort onderhouden kunnen worden. Of als hij zich eens in de armen van den Grooten Heer van Turkije ging werpen, waar hij reeds een paar jaar geleden met groote verwachting van sprak`' Intusschen was Emilia, zooals Willem Lodewijk schreef 2), ook naar Parijs gegaan, waar zij acht dagen had doorgebracht en door verscheidene dames en hee- ren was bezocht, die haar herkend hadden. Zij was alleen teruggekeerd, en had de reis over Brussel geno- men, waar zij het park en de waterwerken van de Aartshertogen had gezien, als ook het huffs van Nassau. Emanuel had het niet gewaagd, door Vlaanderen terug 1) Groen v. Pr., Arch. II. t. 2, pag. 451. 2) id. p. 452. 168 EMILIA VAN NASSAU. to gaan, maar met zijne beide zonen den weg over zee genomen. Zij hadden daarbij een geweldigen storm door to staan en waren bijna verongelukt. ,Als dat anders ware afgeloopen," schrijft Emilia den 25°"° Sep- tember uit Wijchen aan Willem Lodewijk 1), ,dat zou zeker aan den eenen kant een even jammerlijke tijding geweest zijn als aan de andere zijde welkom to hooren dat de geheele hoop en bet toeverzicht van Portugal op eens door de zee was verzwolgen." In denzelfden brief zegt zij iets later : „lk geloof ook, omdat gij bet mij zoo ernstig verzekert, dat mijn beer broeder mij de genegenheid toedraagt, waartoe hij door de natuur en door zijne eer verplicht is, maar ik moet u eerlijk verklaren, dat de weinige voorkomendheid, steun en gunst, waar ik bet zoo hoog noodig had, mij een sterk vermoeden van bet tegendeel hadden gegeven." De dagen, die nu volgden, waren voor haar dagen van steeds klimmende bekommering en angst. Haar echtgenoot onderhandelde in Brussel met de Aartsher- togen, dat wist zij, of kon het ten minste met zeker- heid vermoeden, maar wat er eigenlijk verhandeld werd, daarvan was haar niets bekend. Men kan zich voor- stellen, welke marteling bet voor haar moet geweest zijn, wanneer zij aan de toekomst dacht, die haar wel- licht wachtte. Zij, de dochter van den grooten Zwijger zou haar toevlucht moeten zoeken bij zijne doodvijan- den; de streng geloovige Calviniste zou met hare acht jeugdige kinderen aan bet Katholieke hof van Albertus en Isabella moeten verblijven of ten minste aan hunne welwillendheid eene wijkplaats to danken hebben, die haar vaderland haar en de Karen later nimmer meer zou kunnen aanbieden. 1) Groen v. Pr., Arch. II. t. 2, pag. 452. ESIILIA VAN NASSAU. 169 In December 1615 eindelijk trok de dreigende onweers- wolk zoo onheilspellend boven haar hoofd to samen, dat zij in vertwijfeling den volgenden brief aan haren zwager Willem Lodewijk schreef, waaruit al de ziels- angst spreekt, die zich van haar had meester gemaakt 1) Mijn heer broeder, zoo ben ik dan eindelijk op het punt van in het grootste ongeluk to worden gestort, dat ik steeds het meeste gevreesd heb, namelijk dat mijn heer en gemaal, zonder de bedriegerijen van de Spanjaarden to doorzien, zich zoo het schijnt heeft laten verblinden door hunne schoone voorstellingen en beloften, om met hen eene al to gevaarlijke en onvoor- deelige overeenkomst omtrent zijne zaken to sluiten. Niet dat ik er van hem zelven een enkel woord van gehoord heb, want al hetgeen ik er van heb kunnen to weten komen, verneem ik uit een brief, then de Graaf van Egmont mij onlangs geschreven heeft om mij to overreden Hunne Hoogheden to gaan bedanken, de Infante de hand to gaan kussen en de bewijzen to gaan ontvangen van de gunst, die zij mij betoonen wil. Helaas, God weet het, dat ik dat alles, hoewel met tegenzin, toch nog gelaten zou kunnen dragen, als ik maar gewaarborgd was tegen hetgeen ik boven alles vrees, dat ik mijne kinderen in hun onvermijdelijk verderf zou zien gaan. Ik schrijf er over aan mijn heer broeder, en smeek hem, nu terstond eene broe- derlijke daad to verrichten door met zijn gezag tusschen- beiden to komen en to bewerken, dat mijn beer gemaal, goed ingelicht omtrent het gevaar, waarin hij zich stort, indien hij zich voor zijn persoon en voor zijne kinderen mocht verbinden, toch moge besluiten (als zijne zonen niet bier in het land kunnen blijven) hen 1) Groen v. Pr., Arch. II, t. 2, p. 459. 170 EMILIA VAN NASSAU. ten minste in Frankrijk to doen opvoeden, en dat onze dochters bij mij blijven, aan wie het toch toekomt voor haar to zorgen. 1k verzoek u ook, mijn heer broeder, mij raad to willen geven, in welke termen ik den Graaf van Egmont zal moeten antwoorden om mij niet to verbinden hunne vernederende voorwaarden aan to nemen." Die wanhoopskreet heeft zijne uitwerking niet gemist. Op welke wijze Maurits tusschenbeiden gekomen is, hebben wij nergens gevonden, maar zeker is het, dat Emanuel voorloopig tevreden gesteld werd, zoodat bij vooreerst afzag van de uitvoering zijner plannen, die hij intusschen niet geheel opgaf. Hij bleef nog steeds in bet geheim in aanraking met bet hof in Brussel, maar de welwillendheid van Maurits had toch de be- zorgdheid grootendeels verminderd van Emilia, die toen met haar gezin beurtelings in Delft en op het kasteel van Wychen woonde, waarmede zij in 1609 was beleend geworden. Zij schijnt eenige jaren later verkeerd to hebben aan bet hof van den verdreven koning van Bohemen, Frederik van de Palts, die zich toen in Holland ophield, en was er bij tegenwoordig toen de Koningin den 290'en April 1622 van eene doch- ter, Louisa Hollandina, beviel. „Je suis este quelque jours a la Haye," schrijft zij in een brief van den 28 Februari 1617 uit Delft 1), ,,aupres de mon frere le prince Maurice, duquel j'ay receu tant d'honneur et de contentament que j'ay suject de m'en louer toute ma vie. Quand aux affaires de monsieur mon mary du coste d'Espaigne, je ne vous stay rien mander ; tout est maintenant en silence : on diet qu'on atend nouvelles de la tout les jours. Je 1) Groen v. Pr., Archives 11, t. 2, p. 491. EMILIA VAN NASSAU. 171 scais bien autant qu'il ne vindra jamais rien de bon (de) asseure de ce coste-la." In 1619 schonk Maurits aan Emanuel, den oudsten zoon van Emilia, een groot bewijs van welwillendheid door hem, niettegenstaande zijn jeugdigen leeftijd, to benoemen tot gouverneur van bet prinsdom Oranje, dat door het overlijden van zijn ouderen broeder Philips Willem aan hem was gekomen. Zoo verging het eene jaar na het andere zonder dat er in de verhouding van Emanuel zelf tegenover Mau- rits veel verandering kwam, en wij naderen langzamer- hand tot bet jaar 1626, toen er een gebeurtenis plaats had, die reeds lang had kunnen voorzien worden, namelijk de scheiding van de beide echtelieden en hun vertrek uit de Nederlanden. De aanleiding daartoe laat zich na al hetgeen wij vooraf hebben laten gaan, gereedelijk vermoeden. Dat Emanuel zich in Holland nooit recht tehuis gevoeld heeft, kan wel als meer dan waarschijnlijk aangenomen worden. In bijzonder aanzien kan hij er eigenlijk nooit geweest zijn; uit beleefdheid werd hem nu en dan eene halve belofte gedaan als hij van de Heeren Staten eene aanstelling verzocht, die hem ook in den grond der zaak meer wenschelijk voorkwam uit een pecunieel oogpunt dan wel dat hij zich met hart en ziel aan de belangen van het land zou hebben willen wijden. Na zijne verzoening met Maurits moge zijne positie aan bet hof wat dragelijker geworden zijn, aangenaam was zij zeker nog niet. In een brief aan Floris van Pallandt van den i5°" April 1622 schrijft hij uit den Haag: „Monsieur, le mesme jour que j'ai quite les douceurs de Culenbourg, suis arrive a la mer tempestueuxe de ceste court, ou l'on ne trouve que 1 72 EMILIA VAN NASSAU. mines refrognes, mauvaises intentions. belles paroles, maigres effects et une superbe qui devore toutes les belles esperances sans effect de bon succes." Ook als katholiek moet bet verblijf in een land, waar zijn gods- dienst niet veel meer dan geduld werd, niet aangenaam zijn geweest, to meer daar hij op dat punt, zoo bet schijnt, niet door alien volkomen vertrouwd werd ; ten minste wanneer bet waar is, wat Aitzema mededeelt, dat bet jaargeld van 500 gulden per maand hem in 4624 verlengd werd onder voorwaarde, dat hij niemand dan zijne domestieken zou toelaten, in zijn verblijf ter misse to komen 1). Zoo beklaagde zich ook Emilia in later tijd in een brief, then zij uit Zwitserland schreef, ,,das man hatt geschriben fur mein verziehen aus dem Hage an die von Berne, das wo fern ich da solte kum- men, das er sehr dangereux fur ihrem stadt undt landt solte sein mich dar anzunehmen, and das aus ursachen das mein herr solte dar ein grosse versamlung machen von papisten, so sein L. im Hage hette gedan." Hetzij Emanuel werkelijk tot dergelijke vermoedens van pro- paganda aanleiding gegeven had of niet, bet kan ons niet verwonderen, dat, wanneer er eene zoodanige stemming to zijnen opzichte heerschte, bet denkbeeld om elders zijne woonplaats to kiezen, daardoor is ver- sterkt geworden. Daarmede ging natuurlijk gepaard zijn plan om zijne aanspraken op den troon van Portugal aan den koning van Spanje to verkoopen, waarvan de uitvoering even- wel bij den hevigen weerzin van Emilia, zoolang Mau- rits leefde door diens tusschenkomst nog kon worden tegengehouden. Maar wij weten, dat hij bet niet opgaf en kort voor den dood van Maurits was hij er weder 1) Saken van Staet en oorlogh II, 6e boek, bl. 120. EMILIA VAN NASSAU. 173 ijverig voor werkzaam. Ongetwijfeld had hij daarbij ook de toekomst voor zijne twee zonen in het oog, die in het katholieke geloof waren opgevoed, hetgeen ook in aanmerking was genomen bij de benoeming van den oudsten tot gouverneur van het prinsdom Oranje, waar de bevolking die betrekking door een Katholiek wenschte bekleed to zien. Zijn tweeden zoon, Louis Guillaume, hoopte hij tot Maltheser ridder to zien benoemen, zoo- als ook omtrent then tijd geschied is 1). Dat bij de beperkte middelen, waarover hij to beschik- ken had, en bij zijn groot huishouden van acht nage- noeg alien nog minder jarige kinderen de geldelijke kwestie in dit alles een hoofdrol speelde, is buiten twijfel. Bij iemand van zijn karakter moot zijne armoede altijd eene onoverwinnelijke grieve geweest zijn, en het voor- uitzicht om daaraan to ontkomen drong hem telkens op nieuw naar de zijde van Brussel, waar hem eene toekomst werd voorgespiegeld, waarvan hij zich ter- stond kon verzekeren als hij de hand maar aangreep die hem van daar werd toegestoken. In een brief van den 30eteu Januari 1625, dus weinige maanden voor den dood van Maurits, schrijft hij aan zijn vriend Floris van Pallandt : „ . . . j'atend ici au but de cette semaine Michaels avec les depesches amplissimes de Malta. Si tost que lafaire se fera esperons vous aller voir et lors je vous comuniquerai autre affaire qui me touche .... J'ai encores la pouverte pour oposite de mon oroscop mais potens est deus qui pout en un clin d'oeill chan- ger tout et de pauvre me rendre riche et de alt and kalt jong and warme." Men ziet, zelfs in de ernstigste omstandigheden ver- loochent zijn zucht tot schertsen zich niet. 1) Aitzema, Saken van Staet en oorlogh, II, 6e boek, bl. 120. 174 EMILIA VAN NASSAU. Intusschen kon hij bij bet leven van Maurits blijk- baar niet tot een besluit komen. Mogelijk is bet, dat een zeker gevoel van betamelijkheid hem teruggehouden heeft van een stap, die hem zou gebracht hebben aan de zijde der vijanden van den vorst, door wien hij en de zijnen in elk geval in de laatste jaren met welwil- lendheid waren behandeld, maar wij mogen ook veron- derstellen, dat beweegredenen van meer stoffelijken aard zich bij hem hebben doen gelden. Wel is waar zou de prijs, then de Spanjaard hem voor zijne aan- spraken zou bieden, rijkelijk opwegen tegen bet verlies van bet jaargeld, dat Maurits hem had toegelegd, maar gebood de voorzichtigheid hem niet, een oog to houden op diens testament? Van dat testament was, zooals later gebleken is, niets bekend, en bet was to voorzien, dat de Prins niet tang meer zou leven. Wettige nako- melingen had hij niet, en bet uitzicht bestond dus op gunstige beschikkingen, waarin bij de minste onvoor- zichtigheid of overijling zeer onwelkome wijzigingen zouden kunnen worden gebracht. Al die verschillende beweegredenen hielden voor Emanuel op to bestaan toen Prins Maurits den 23°"° April 1625 overleed, waardoor opeens aan zijne weifeling een einde werd gemaakt. Volkomen overtuigd, dat er bier to lande voor hem niets meer to verwachten vie], ging hij nog in hetzelfde jaar 1625 tot afdoende onder- handelingen met Spanje over. Reeds in Januari 1626. schreef hij aan Pallandt : ,Dom Pierre is aangekomen, en alleen bet vooruitzicht, u weldra to moeten verlaten, verbittert mij eenigszins de goede tijding, die ik van Zijne Hoogheid heb ontvangen, en die ik u eerstdaags zal mededeelen. Ik wacht deze week bet geld voor mijne wissels en zoodra ik bier een weinig orde op EMILIA VAN NASSAU. 175 mijne zaken gesteld heb, kom ik u opzoeken en vaar- wel zeggen." Schriftelijk zei hij hem den 313"e" Maart daaraanvol- gende nogmaals vaarwel, verkreeg voor zich zelven en achttien dienaren paspoort van de Staten-Generaal, en nam den 24eten April in hunne vergadering, waarin hij door twee gedeputeerden was binnengeleid, afscheid van Hunne Hoogmogenden, hen bedankende voor alle hem bewezen eer en vriendschap 1). De heeren Noort- wijck en Boetselaer brachten hem namens de Staten een tegenbezoek in zijne woning en wenschten hem eene goede reis, waarop hij naar Brussel vertrok, ver- gezeld van zijne twee zonen. Beiden hadden hun af- scheid genomen uit 's lands dienst: de jongste, Louis Guillaume, reeds den 30"en Juni 1625, de oudste, Ema- nuel, den 15- April 1626. Hunne kompagnien gingen over aan Reijnolt van Boekhoven en aan Jan de Jeger. Emanuel was reeds in 1623 door Maurits uit het prins- dom Oranje teruggeroepen, hoewel hem zijn tractement van 6000 gulden nog werd uitbetaald. Frederik Hendrik maakte zoowel aan de betrekking als aan het tracte- ment in 1626 een einde : immers in de vorstelijke domeinenrekening van dat jaar 2) vinden wij de vol- gende post: ,,Uitgave gedaen ten behoeve van de prin cipaute stadt ende casteel van Oranje. Aen don Emanuel van Portugael 600 pond artois, to weten 500 £ voor een maand tractement als gouver- neur van Oranje over de maand Januari, jaers dezer rekeninge vervallen. En 5500 £, die zijn Vorst. Genade 1) Aitzema, Saken van staet en oorlogb, II, 6e boek, bl. 120. 2) Riks-Archief. 176 EMILIA VAN NASSAU. den gemelten Prince van Portugael doet avanceren over elf maenden desselfl's tractement, to verschijnen 31 December. Waermede denselven heere Prince van Portugael zijn voorz. charge als gouverneur voornd. weder in Syne Vorst. Genade handen is stellende." De voornaamste reden, die Emilia bewoog, het land to verlaten, was de gespannen verhouding, waarin zij na den dood van Maurits tegenover haren halfbroeder Frederik Hendrik geraakte, en waarvan de oorzaak gelegen was in groote onaangenaamheden over geldelijke belangen. De uiterste wilsbeschikkingen van Maurits, met wien zij in den laatsten tijd persoonlijk steeds op een goeden voet was geweest, hadden haar bitter teleur- gesteld. Zij was, toen zijne ziekte een hoogst bedenke- lijke wending nam, met Amalia van Solms niet van zijne zijde geweken. was bij de bezoeken van den predikant Bogerman, then zij herhaaldelijk bij hem had doen ontbieden, tegenwoordig geweest, had met wee- nende oogen aan zijn sterfbed gestaan, toen deze op haar verzoek nog een laatste gebed had uitgesproken 1), en stortte bewusteloos neder toen hij den laatsten adem uitblies 2). Bij de goede verstandhouding, die tusschen haar en haren broeder bestond, heeft ongetwijfeld de hoop haar bezield, dat hij haar en hare kinderen in zijn testament, dat hij slechts tien dagen voor zijn overlijden gemaakt had, met mildheid zou bedenken. Waarschijnlijk waren hare verwachtingen overdreven, 1) Job. Bogerman, Het Christelijck Overlijden van den Door- lnchtigsten ende Hoogbghebooren Prince Mauritius van Nassau. Duncaniana 1625, 2e deel. 2) De La Pise, Tableau etc. pag. 803. EMILIA VAN NASSAU. 177 ten minste de uitkomst beantwoordde er niet aan. Maurits had haar een jaargeld vermaakt van 7500 gul- den ; aan elk barer zonen 2000 en aan elk barer doch- ters 1000 gulden 's jaars, met de bepaling, dat zij en hare kinderen zich met deze renten moesten verge- noegen, zonder iets meer op bet sterfhuis van wijlen zijn beer vader to molten pretendeeren. Hiermede kwam ook to vervallen de lijfrente van 5000 gulden, die Maurits haar in 1621 had toegelegd 1). Op welken grond zij van Frederik Hendrik, die tot universeel erfgenaam was benoemd, meer meende to kunnen eischen, blijkt niet, maar zeker is bet dat zij bepaald weigerde bet jaargeld voor zich zelve en hare kinderen in ontvangst to nemen en tot aan Karen dood in die weigering is blijven volharden. De twist tusschen haar en haren broeder moet zeer hoog geloopen zijn, to oordeelen naar de wijze, waarop zij zich in hare brieven over hem uitlaat. Nu eens noemt zij hem ,,den aller durchleuchtigsten Prins Henrich mein unge- nedigen herrn", dan weder „den ungerechtten Prins", terwijl zij elders zegt: ,Godt vergevet Prins Hendricx ongerechticheyt, die is oorsaeck van allen mijn ver- dryet." Toen eenigen tijd later, terwijl zij in bet bui- tenland verkeerde, een barer vrienden aan den Prins of een zijner vertrouwelingen in haar belang geschre- ven had, en zij hoorde dat men in de meening ver- keerde, dat zij daarin de hand had gehad om zoo doende weder met haren broeder in aanraking to komen, was dat denkbeeld alleen genoeg om haar in de hoogste woede to doen ontsteken. ,,Monsieur Deodatie," schrijft zij den 23 Januari 1627 aan den graaf van Kuilenburg, ,heeft mij een 1) Domeinenrekeningen 1621 tot 1625. Mulder, Geschiedk. Novellen. 12 478 EMILIA VAN NASSAU. brief laten zien, dien mijn ongenadige beer prins Hen- drik hem, zoo als hij mij zeide, geschreven heeft in antwoord op een brief, dien genoemde Deodati tot hem of tot een van zijne heilige apostelen gericht heeft, uit welk schrijven ik bemerk, dat zijne Vorstelijke Doorluchtigheid van meening zou wezen, dat ik dit Monsieur Deodati zou hebben ingegeven, om door zulke middelen in conferentie to komen met den onrechtvaar- digen prins. Ik zweer bij mijne hoogste zaligheid, dat ik er hoegenaamd niets van weet, en dat bet mij ook in de verste verte niet in de gedachten komt om in conferentie to komen met lieden, die geen consciencie noch vrees voor God hebben. Had hij of zijne apostelen die maar eenigszins bezeten, dan zou het zoo niet staan met mijne zaken. Helaas, men oefent jegens mij en de mijnen de grootste ongerechtigheid en tirannie uit, die ze kunnen." Geen wonder, dat bij zulk eene stemming, bet ver- blijf in Holland haar tegenstond, maar om haren ge- maal naar Brussel to volgen, daartoe was zij to fier van karakter en, ook voor hare dochters, to zeer ge- hecht aan haar geloof. In weerwil van Emanuels aan- drang en van de schoone beloften van de Infante Isa- bella, bleef zij op dit punt onverwrikbaar en vestigde de keuze van haar verder verblijf op Geneve, den zetel van het rechtgeloovig protestantisme. Het was een hard en droevig besluit voor de arme, bijna zestigjarige dochter van Willem van Oranje, om alzoo hare laatste levensjaren in vrijwillige ballingschap to gaan slijten, verwijderd van haren echtgenoot en van hare beide zonen, in onmin met haren eenig overgebleven broeder, naar hare overtuiging smartelijk gekrenkt in bare rechten, afgescheurd van vrienden en betrekkingen, waarmede zij jaren lang door de EMILIA VAN NASSAU. 179 hechtste banden vereenigd was. Dat zij zich onder die omstandigheden diep ongelukkig moet gevoeld heb- ben, last zich begrijpen, en niet zonder weemoed leest men den afscheidsbrief, then zij den 29"°° Mei 1626 aan hare beproefde veeljarige vrienden Floris van Pal- landt en zijne gemalin schreef, met den droevigen smartkreet aan het slot : „Adieu, mein freud, adieu mein trost in dissem landt, adieu mein contentement, des welchen Euch Lieben beide so herzlich sein gewest. Adieu, hundert daussent adieu. Gott almechtig wolle beide E. L, segenen and gebenedeien and in langwerige gesundheit and leben erhalten. Adieu, adieu." Ook van haar namen Hunne Hoogmogenden de Staten-Generaal afscheid door het zenden van eene deputatie aan haar huis 1). Zij vertrok in de laatste heift van Juni met hare zes dochters en kwam tegen het einde dier maand in Geneve aan, waar zij, zooals in de registers dier stad staat aangeteekend, door vier raadslieden, uit naam van het bestuur werd verwel- komd 2). Nog tot het laatste toe had Emanuel getracht haar van haar besluit to doen veranderen en de Infante Isabella voegde hare pogingen bij de zijne. „Ma cou- sine," schreef deze nog den 10se° Juli, „la venue de Don Emanuel de Portugal en cette tour m'at este bien aggreable, comme aussy sera la votre si avant que vous vous y disposiez. C'est pourquoy je vous ay bien voulu faire cette, tant pour vous en asseurer, que pour vous dire, qu'en prenant cette resolution, it ne vous sera faict n'y a mes cousines voz filles, le moindre trouble ou destourbier, en ce qui regarde vostre repos et liberte." 1) Aitzema, 11, 6e boek, bl. 120. 2) Registres du petit Conseil, annee 1626, f°. 88. Arcb. de Geneve. EMILIA VAN NASSAU. 180 Die brief werd haar gebracht door haar zoon Louis Guillaume, die haar kort na haar uitkomst in Zwitser- land bezocht 1), maar was natuurlijk van geen invloed op haar eenmaal genomen en reeds grootendeels ten uitvoer gebracht besluit. Den 1'Len September richtte zij een brief aan de Staten-Generaal, waarvan de aanhef aldus luidt „Hants et puissans Seigneurs. Si la necessite qui m'a contrainct de changer le lieu de ma douce demeure pour autant de temps qu'il plaira a Dieu n' estoit cogneue a vos Seigneuries je seray en extreme apprehention du jugement qu'elles feroyent d'avoir entrepris un si long et dangereux voyage. Mais puis que vos Seigneuries sont tesmoings oculaires de la rigeur qui m'a este tenue et de la continuation d'icelle par mon plus proche parent je m'asseure qu' Elles ne trouveront mon dessein si estrange m'estant pro- posee que ma presence n'offensant plus les yeux de celui, lequel a mon opinion ne me voyoit qu'a regret, chan- geroit son coeur en mon endroit et des miens, etc." Emilia nam to Geneve eerst haren intrek in een huis, dat nu nog den naam van le Chateau royal draagt, en kocht daarna, den 14de° Augustus 1626, voor 22000 gulden (omtrent 5500 Hollandsche guldens) een ander, dat eveneens nog bestaat tusschen de rue Verdaine en de rue du Vieux-college 2) en dat vbor haar door Agrippa d'Aubigne bewoond was geweest 3) en aan Anna Bithod, echtgenoote van den eersten Syndikus I) Brief van Emanuel in het Kuilenburgsch archief. 2) Memoires et documents publies par la Societe d'histoire et d'archeologie de Geneve t. XVI, f b, 426. - Actes d'Odet Chappuis, notaire, vol 2, fol 55, Archives de Geneve. 3) Bibl. univ. et Revue Suisse. Sept. 1871. p. 133. EMILIA VAN NASSAU. 181 Jean Sarasin toebehoorde. Dit huis is tot bet laatst van haar leven in haar bezit gebleven en zij is er ook ge- storven, doch meestal bewoonde zij met haar gezin en eene hofhouding, die in den beginne in verhouding tot hare middelen wel wat groot was opgezet 1), het landgoed Prangins, dat zij kort na hare komst in Zwitserland had aangekocht. Dit landgoed, of liever deze baronnie, lag aan het meer van Geneve tusschen Nyon en Rolle, en to oordeelen naar de voorstelling, die Emilia zelve er van geeft, was bet een waarlijk vorstelijk verblijf. ,C'est bien," schrijft zij den 15"" Juni 16272), „un de plus plaisant lieus selon mon jugement qu'on peut voir, assez pres d'un grand lac, force belles vignes, et bois de haulte fustage bien grandes, belle chasse de cerfs, sangliers, lievres, perdrix, faisans, cailles, ours et un grand nombre de griffes qu'on prend en grande quantite en son temps, belle fontainnes et bonne peche de toutes sortes de poissons, aussi de truites et grande quantitet d'escrivices, excellents fruicts de toute sortes, grande quantitet de nois et chastanges. C'est une baronnie fort noble et ancinne, haute et basse justice, sept vilages ou it en a asses grandes et 8 gentilhommes qui sont de nos vaissals. Certes c'est un lieu si plaisant et agre- able que je crois qu'il n'y a pas un second." Eenigen tijd daarna kwam haar echtgenoot haar een bezoek brengen en zelfs toen nog heeft hij aan de mogelijkheid gedacht, dat zij zich bij hem zou voegen. ,,Je pense partir a demi Fevrier," schrijft hij den 16a°° Januari 1627 aan Pallandt, „pour aler querir ma treschere Emelie." Het werd evenwel later in het jaar, 1) ,Avec une suite assez nombreuse, dont elle dut reformer une partie". (Gregorio Leti, Historia Genevrina). 2) Archief van Kuilenburg. 182 EMILIA VAN NASSAU. en uit een brief, then hij den 4dem October na zijne terugkomst schreef, blijkt dat hij niet bijzonder inge- nomen was met de wijze, waarop Emilia door de regeering van Geneve was behandeld. Met eenige spot- achtige opmerkingen geeft hij to kennen, dat hem dit niet ongevallig is, omdat haar daardoor de oogen zullen opengaan omtrent degenen, die het wel met haar meenen. ,,J'ai faict un voyage a Plangein," luidt het in dat schrijven, ,ou jay trove ma femme en tres bonne sente avec tout son petit peuple. J'espere la voir ici avec moi au printemps qui pour ces affaires sera chose fort apropos et je suis aseure que S. A. S. remediera la faute du frere et des peres. Elle at achete une tres belle seigneurie au canton de Bern a 4 lieus de Geneve. Le tres noble magistrat de Geneve 1'on voulu traiter a la comune, disant que le Sainct esprit de holande les avait inspires a ce faire. Je suis tres aise qu'ele saura se distiller les jeux de son ignorance, et quelle trovera qui la fera faire raison du peu d'amour que lui ont faict paroistre ces plus proches ...." Het verblijf van Emilia in Zwitserland heeft geen drie jaar geduurd, maar die drie jaren zijn zonder twijfel de rustigste van haar veel bewogen leven geweest. Zij was in Geneve algemeen geacht en werd er met onder- scheiding behandeld, zoowel door de bevolking als door de Regeering, zoodat zij zelve bij zekere gelegenheid aan den Raad getuigde, ,qu'elle n'y regoit que toute courtoisie et honneur de la part du general et des par- ticuliers 1). Wel zag zij haren echtgenoot na zijn bezoek to Prangins niet weder, maar het is meer dan waarschijn- lijk, dat de verhouding tusschen hen beiden lang- zamerhand tamelijk koel was geworden; ten minste in 1) Registres du petit Conseil 1627, f . 29, 27 Fevrier. EMILIA VAN NASSAU. 183 October 1683 beklaagt Emanuel zich, dat hij in zes maanden geen tijding van haar had ontvangen, en haar testament, dat zij vier maanden later maakte, getuigt. zooals wij later zien zullen, juist niet van overgroote hartelijkheid. Eene groote vergoeding daarvoor en voor de afwezigheid van hare zonen, vond zij in het bij- zijn van hare overige kinderen, in het kalme verblijf zoowel op haar landgoed als in de stad Geneve, waar zij voor gemoed en geest voldoening vond in den om- gang met beroemde geloofsgenooten, als Theodorus Tronchin, Benedictus Turrettini en den vertaler van den naar hem genoemden Italiaanschen bijbel Jan Deodati, en met menig ander uitstekend geleerde. Tot deze laatsten behoorde ook Agrippa d'Aubigne, met wien zij vriendschappelijk verkeerde, zoo als onder anderen blijkt uit het opschrift van een zijner,,poesies religieuses" : „La princesse de Portugal avec six filles, estant retiree a Geneve, fut traictee par l'autheur, et en un grand concert de musique les vers suivent pro- noncez" 1). Het gedicht zelf, ernstig als een psalm, zacht als eene romance, waarin naar den geest dier tijden mytholo- gische en oud-testamentische voorstellingen dooreen- gemengd zijn, en waarin Emilia en hare zes dochters bij het regenbrengende sterrebeeld de Hyades verge- leken worden, luidt aldus Vous avez donc, sage princesse, Sur le vent mauvais qui nous presse, Choisi Geneve comme un lieu, 1) Oeuvres completes de Theodore Agrippa d'Aubigne, tome III, pag. 307. 184 EMILIA VAN NASSAU. Qui jusques au siecle oil nous sommes, Au prix de la haine des hommes, A senti l'amour de son Dieu. Voici la cite des merveilles. Vous avez les Anges pour veilles, Le guet d'Israel est icy Si vous ne trouvez les delices, L'esclat des pompes et des vices, Vous ne les cherchez pas aussi. Plustot un ombre salutaire, A poursuivre les pleurs d'un frere, Que les Saincts pleurent avec vous. Vos larmes sont de tel usage, Si douces, comme dit le Sage, Que le rire West pas si doux. Des sept soeurs la troupe dolente Versa tant de pleurs pour Hyante Et gemit si amerement, Que selon les fables anciennes Jupiter, esmeu de leurs peines, Logea les sept au firmament. Entre les astres ou brigades Des estoiles sont les Hyades, Qui donnent leur deuil a l'Aether Et c'est cet astre qui convie Le ciel aux pleurs, fair a la pluye, Et 1'Univers a lamenter. EMILIA VAN NASSAU. 185 Six princesses de compagnie, Qui de vous ont receu la vie Et 1'exemple de piete, Qui ont eu part a vos desastres, Avec vous passeront les astres En lustre, en honneur, en clarte. 0 quelles seront ces Estoiles, Quand sans entredeux et sans voiles, Ellez s'embraseront a l'oeil, Qui fait les clartes eternelles, Dieu se faisant un miroir d'elles Comme des Astres le Soleil. In den loop van het jaar 1628 verviel Emilia op haar landgoed Prangins in eene ziekte, die langzamerhand een bedenkelijk aanzien verkreeg. Naar hare woning to Geneve overgebracht, sleepte zij daar nog een ge- ruimen tijd een sukkelend bestaan voort, en overleed eindelijk den 16de° Maart 1629. In het register der over- ledenen staat zij aangeteekend als : „Tres-illustre et serenissime princesse Emilie de Nassau, nee princesse d'Orange, femme de puissant et serenissime prince Emmanuel de Portugal, aagee de soixante ans, morte de longue maladie comme febvre hectique et comme d'hydropsie; a neuf heures du matin; sa demeure en son hotel rue Verdaine" 1). De Kleine Raad van Geneve gaf officieel kennis van haar overlijden aan Frederik Hendrik en aan de Staten- Generaal, en verklaarde zich bereid to voldoen aan het verlangen naar eene eerlijke begrafenis, door haar in 1) Registre des deces (Chancellerie de Geneve;. 486 EMILIA VAN NASSAU. haar testament uitgedrukt 1). Haar lijk werd voor- loopig gebalsemd, om des verlangd naar Holland to worden overgebracht 2), doch toen Frederik Hendrik, die even als de Staten-Generaal met een vormelijk beleefd schrijven op de ontvangen kennisgeving van het overlijden antwoordde 3), geene beschikkingen dienaan- gaande maakte, werd het met grooten luister in de Kathedraal van Geneve begraven. De magistraat, de predikanten en de hoogleeraren vormden den lijkstoet. Op hen volgde de buitenlandsche adel en daarna alle aanzienlijken van de stad van beide seksen. De lijkkist was bedekt met een fluweelen kleed, waarop ter weers- zijden de wapens van Portugal en van Nassau prijkten 4). Haar testament, dat zij drie weken voor haren dood, den 22" Februari 1629, eigenhandig had geschreven en geteekend, behelsde in hoofdzaak de volgende be- schikkingen 5) : ,Nous instituons et faisons heritiers de tous nos biens et heritages tels que ce pourront estre, terres, maissons, champs, rentes, meubles, or, argent et tout ce que nous pourroit apartenir, ou pretendre a nos six filles. Its partageront egallement, amiable- ment ensemble les bagues et joyaux qui pourroient estre trouvez a mon trespas, avec les vaisselles d'or et d'argent et les meubles seront vendus, et les deniers IX deel, bl. 151. 5) Actes d'Odet Chappuis, notaire, vol. 2, fol. 91. Archives de -Geneve. In de Sententie van den Hoogen Raad van den 20sten Maart 1715 (Rijks Arch.) staat ten onrechte 22 Januari als de datum van bet testament vermeld. t) $) 3) s) Brouillards de lettres du Petit Conseil (Archief v. Geneve). Registres du Conseil, annee 1629, fol. 47. Arch. de Geneve, portef. de pieces historiques, dossier No. 2859. Gautier, Histoire de Geneve (manuscript in de Arch. v. Geneve) EMILIA VAN NASSAU. 187 qui en viendront seront aussi partagez egallement parmy eux. Je laisse a mon fils don Guillaume quattre mille francs une fois. Don Emanuel, mon autre fils, s'etant retire du monde en religieux, n'a plus rien affaire." Hierop volgden eenige legaten aan hare dienaren en eene gift van duizend franken aan de armen. Het slot van bet testament luidt: „Je recommande mes six filles en la bonne grace de monseigneur le prince d'Orange mon frere, le suppliant et esperant qu'il aura soing d'eux et leer sera equitable pour pouvoir avoyr ce que de droict leur peut appartenir de ma part et de mes pretentions Je les recommande aussi tres-instamment a messieurs les Estat de les vouloir assister en leur bon droit et avoir soing pour eux, et cela en conside- ration des services que feu mon pere a faict a leur estat, ce que je leur prie de tout mon coeur. Je prie aussi a messieurs de Berne de les vouloir prendre en leur protection avecq leurs biens a cette fin que nul tort ny violence leer soict faict. La mesme supplica- tion je dois aussi a Messieurs de Geneve." Zooals men ziet, werd er in bet testament zelf geen melding hoegenaamd gemaakt van haren echtgenoot, maar een briefje, dat er bijgevoegd was, hield de volgende woorden in : „Je laisse a mon cher mary pour une souvenance la bague avec ses deux diamans." Eenvoudiger kon bet zeker niet. Het is zeer moeilijk, zoo niet geheel onmogelijk, zich thans nog eene heldere voorstelling to maken van den financieelen toestand, waarin Emilia zich bij haren dood beyond. Haar huis to Geneve was haar eigendom ; de baronnie van Prangins was wel gekocht, doch de koop- som was op verre na niet betaald; een gedeelte daarvan was voldaan geworden uit de gelden, verkregen door bet kapitaliseeren van de rente, welke de Staten-Generaal EMILIA VAN NASSAU. 188 haar indertijd hadden toegelegd 1). Van de jaargelden, haar door Prins Maurits gelegateerd, had zij, zooals gezegd is, nooit iets willen trekken. Het kasteel Wychen bij Nijmegen was haar eigendom geworden in 1622 toen zij bet voor bet geld, dat haar uit de nalatenschap van hare moeder, Anna van Saksen, was toebedeeld 2), gekocht had van Elisabeth, weduwe van Willem van Luccenburg, heer van Holoigne. Hare dochters lieten er zich in 1630 mede beleenen en hebben het negen jaar later aan Eustatius van Hemert verkocht. Volgens de bepalingen van het testament van Maurits kwamen nu na Emilia's dood hare dochters in bet bezit van de 7500 gulden 's jaars en tevens van de aanspraken op de sedert 1625 niet uitbetaalde renten en van hetgeen haar toebedeeld was uit de nalatenschap van Willem I. Al deze gelden en die, welke aan de zonen van Emilia waren vermaakt, vormden to zamen de zoogenaamde ,,Portugeesche rente", die betaald moest worden zoo- lang er nakomelingen van Emilia in de mannelijke en vrouwelijke lijn zouden bestaan. Als zoodanig komen zij ongeveer twee en een halve eeuw in de domeinen- rekeningen van bet huis van Oranje en in die van het Rijk voor, maar niet zonder herhaaldelijk de aanleiding to zijn geweest tot twistgedingen tusschen de afstamme- lingen onderling. Het ligt ver buiten ons plan, en het is buitendien voor een niet-jurist een onverkwikkelijke arbeid, den doolhof van al de processtukken, welke over 1) Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, II, 6e Boek, bl. 120, S) Bijlagen tot het proces van Wigman Buys tegen Elias de Primaye, in het Oud Rechterlijk archief van het Rijk van Nijmegen. Bank van Wychen (Arch. van Arnhem.) EMILIA VAN NASSAU. 189 die nalatenschap in bet stof onzer archieven bewaard worden, to doorwandelen : op enkele daarvan komen wij intusschen later nog terug. 11. Maria Belgica was de oudste dochter van Emanuel en Emilia. Haar naam Belgica doet vermoeden, dat zij bet tweede kind geweest is, dat in 1599 to Delft ge- boren, de Staten-Generaal tot peet had. Hoe dit zij, Maria Belgica was zes- of zeven en twintig jaar oud toen zij met hare moeder en hare overige zusters naar Geneve vertrok. Voor zoover wij uit hare handelingen en uit enkele brieven, die nog van haar voorhanden zijn, een oordeel over haar karakter kunnen opmaken, schijnt zij eene tamelijk geemancipeerde jonge dame to zijn geweest, die haar gevoelen niet onder stoelen of banken stak, en die niet alleen bepaald wist wat zij wilde, maar dat dan ook doorzette. De weigering van hare moeder om bet door Maurits gelegateerde jaargeld in ontvangst to nemen, schijnt hare goedkeuring vol- strekt niet to hebben weggedragen, en daar Emilia op dit punt onverzettelijk bleef, was bet hoogstwaarschijnlijk niet met haar goedvinden, dat Maria Belgica niet lang na hare komst in Zwitserland bet besluit opvatte, naar den Haag to gaan om persoonlijk hare zaak bij haren oom, prins Frederik Hendrik, to bepleiten. Zij wenschte in bet bezit to komen van haar jaargeld en ook van de nalatenschap barer tante, de Gravin van Hohenlohe, die haar tot erfgenaam had benoemd. In 1628 bracht 190 KMIL1A VAN NASSAU. zij dat besluit ten uitvoer. Eerst schreef zij aan graaf Floris van Pallandt om zijne tusschenkomst en voor- spraak to verzoeken, ,qu'il luy plaise (nl. aan prins Frederik Hendrik) de me faire 1'honneur et me faire une honnorable oflre, affin que le tout se puisse passer en douseur, car mon seigneur le Prinse se peut assurer que si l'offre qu'il me feroit aprochat tant soit peu de la reson, que james je ne seray en disansion aveques luy, car je 1'aime et honnore trop. Je vous suplie donque derechef bien humblemant Monsieur, de vouloir inter- seder pour moy, afin que je puisse avoir le mien, car je vous prie de vouloir considerer 1'estat oil je suis en un pais etranger et madame ma mere n'aiant le moien de m'antretenir comme elle desireroit bien, tellemant que j'ay bien affaire du mien." Eenige maanden daarna ging zij op reis : eerst naar Parijs, waar zij in La croix de fer logeerde, en daarna naar Calais. Hier bleef zij om een of andere reden vrij lang vertoeven, en vertrok van daar over zee naar Holland. Haar vader wist van dat alles niets, en hoorde op eens tot zijne verbazing, dat zij in den Haag was. ,,Ik weet niet wat ik er van gelooven moet", schrijft hij aan Pallandt, ,ik bid u mij mee to deelen wat er van aan is, want ik ben in groote ongerustheid, daar ik in zes maanden geen brieven van mijne vrouw heb gehad. Als mijne dochter naar Wichem wil gaan, zal ik daar ook komen om haar to zien." Hij had namelijk eenige weken to voren van de Staten-Generaal ver- kregen, dat bet kasteel aldaar neutraal verklaard werd, terwijl hem tegelijkertijd voor zich en zijn gevolg vrij- geleide en paspoort verleend werd om daarheen to komen en er to verblijven zoolang hem zou goeddunken. Eenige dagen later schreef bij aan zijne dochter een brief vol schoone beloften en uitnoodigingen om naar EMILIA VAN NASSAU. 191 Brussel to komen 1). „Ik had gedacht dat gij uw weg hierlangs zoudt genomen hebben om die gevaarlijke zeereis to vermijden. Een paspoort hadt gij niet noodig gehad, en ik zou u zelf naar Wichem gebracht hebben. Ik hoop dat uw oom u recht zal doen wedervaren, anders - wij hebben bier een goede en vlugge rechts- bedeeling en ik zal uwe zaken wel ter harte nemen. Ik zie ook dat ge aan Filipe Gorge geschreven hebtt maar wanneer gij mij als uw vader vertrouwt, hebt gij niemand anders noodig. Ik stuur u door brenger dezes bet mooiste wat bier to vinden is : zes halsdoeken en wat bloemen. Toen ik aan Hare Hoogheid zei, dat gij in Holland waart, zeide zij mij: „Hoe? Twijfelt mijne nicht aan mijne goedertierenheid en aan de liefde, die ik haar toedraag, hoewel ik haar nooit ge- zien heb, doch alleen om hetgeen ik onlangs van haar hoorde door den markies van Saint Remy? Zeg haar, dat zij in mijne staten even vrij zal zijn als in Holland." Dat zijn de eigen woorden van Hare Hoogheid." Maar Maria Belgica liet zich noch door de geschenken noch door de fraaie beloften van haren vader van haar doel afleiden. Zij bleef in den Haag, onderhandelde met prins Frederik Hendrik, sloot den 22eten November 1628 een akkoord met hem 2) waarbij zij voor een jaargeld van 2500 gulden, voor haar en hare erven en nakomelingen afstand deed van alle verdere aanspraken op de nalaten- schap van hare tante van Hohenlohe, deed zich de achter- stallige 3000 gulden jaargeld uitbetalen, die haar volgens. bet testament van prins Maurits toekwamen, zorgde 1) Kuilenburgsch Archief. 2) Sententien van den Hove van Holland 1673-218. Rijks- Arch. - Extract nit het register der resolution van den domein- raad van Oranje-Nassau, 28 Febr. 1684. (Ministerie van financier.) 192 EMILIA VAN NASSAU. voor eene geregelde betaling in de toekomst 1), en keerde daarop naar Geneve terug. Eenige maanden later stierf hare moeder. De Heeren van Geneve benoemden toen op verzoek der nagelaten kinderen twee uit hun midden met de beide Syndicussen der republiek en de heeren Deodati, Tronchin en Turretin als een soort van raad van voogdij om hunne belangen to behartigen 2). De taak van die heeren was niet gemakkelijk : vooreerst was de finan- cieele toestand door de vele onbetaalde schulden niet zeer bloeiend, maar weldra deed zich eene nieuwe moei- lijkheid op. Maria Belgica, die door hare zeldzame schoon- heid boven hare vijf zusters uitblonk 3), had bet hart gestolen van zekeren kolonel baron de Croll uit Heidel- berg, eenigen tijd to voren in bet gevolg van den Mark- graaf van Bad en-Durlach naar Geneve gekomen, en was eveneens in liefde voor hem ontstoken. De heeren raadge- vers der princes hielden hem echter volstrekt voor geen passende partij voor haar, daar zij hem min of meer als een soort van avonturier beschouwden. Zij vorderden en ver- kregen van hem de belofte, dat hij zijne bezoeken bij de prinses zou staken, maar evenmin als Emilia zich twee en dertig jaren vroeger aan de vermaningen van haren broeder Maurits stoorde, liet ook Maria Belgica zich op dit punt de wet stellen door de raadsheeren en profes- soren, die zich in hare liefdesaangelegenheden mengden, en het was nog geene drie maanden na den dood van hare moeder toen de leden van den Geneefschen Raad op eens werden opgeschrikt door de tijding, dat de aan 1) Domeinenrekening 1628, blz. 176 vso en 1629, b1z. 243. 2) Registres du petit Conseil 22 Mars 1629, fo. 52. 3) Gaudy-Le Fort, Promenades historiques dans le canton de Geneve, 2e Ed. 1, 36. EMILIA VAN NASSAU. 193 hunne zorgen toevertrouwde prinses door de Croll uit het kasteel van Prangins geschaakt was. Groot was hunne ontsteltenis en niet minder de vrees, dat ten gevolge van deze gebeurtenis het ongenoegen van den Prins van Oranje, van de Staten-Generaal der Ver- eenigde Nederlanden en van hun nabuur, de machtige republiek van Bern, over hunne hoofden zou losbarsten. De eerste uitwerking van dien schrik had dan ook wel iets komisch; zie hier, wat er terstond na het vernemen van die onwelkome tijding in de raadszitting gear- resteerd werd : ,Sr. Groll, domestique de M. le marquis de Turlach, ayant sts trouv6 Mademoiselle la princesse aisn6e de Portugal au lieu de Prangins ou it l'a enlevse, ainsi qu'a est6 rapporte par M. le Syndique, contre la promesse par luy donnse aux Seigneurs conseillers des princesses ses soeurs de ne Taller point visiter, arrests de le retenir s'il vent sortir ou par les portes ou par le port, et s'il peust estre apprehends dans la ville qu'on l'amene vers M. le premier Syndiqe, lequel le fasse mettre aux arrests." Dat zij ten hoogste verontwaardigd waren over het in hunne streng Calvinistische omgeving gepleegde schandaal, blijkt niet zoozeer uit de benaming ,,domestique de M. le marquis," dien zij aan den Badenschen baron gaven, want die term was gebruikelijk, en Saint-Simon noemt vaak hovelingen, die tot den hoogsten adel van Frankrijk behoorden, zonder eenige bijbedoeling,,domes- tiques du roi", maar wel uit het feit, dat zij de gevan- genneming gelastten van een edelman, die zijn dertig- jarige geliefde, stellig niet tegen haren zin, schaakte, - indien men in dit geval van ,schaking" spreken kan. Het blijkt niet of men de voortvluchtigen werkelijk gearresteerd heeft, hoewel de magistraat van Bern, die onmiddellijk van het voorgevallene was onderricht, Molder, Geechiedk. Novellen. 13 194 EMILIA VAN NASSAU. insgelijks aan Karen bailluw van Chillon last zond om to beletten, ,I'in6gal et dangereux traicte de mariage arrive entre 1'aisnee princesse Marie-Belgique et certain gentilhomme allemand, dont sa dicte Excellence (de Markgraaf van Baden-Durlach) comme aussi les Hauts et Illustres Princes de Portugal et Orange se sentiraient fort offenses et greves." Noch Zijne Excellentie noch de hooge en doorluchtige prinsen schijnen zich de zaak intusschen bijzonder to hebben aangetrokken, want drie weken later schreven de Heeren van Bern aan hunne ,,tr&schers amis et confederes" van Geneve, dat aangezien hunne ver- maningen niets hadden teweeg gebracht en de beide partijen standvastig en eenstemmig bij hun besluit volhardden, zij hunne toestemming hadden gegeven dat het huwelijk in eene christelijke kerk zou worden voltrokken. In de stad Bern evenwel mocht het niet geschieden, en zoo trouwde het paar in een dorpskerk, waarna de voormelde magistraat hen op hun dringend verzoek onder zijne hooge bescherming nam, den kolonel het burgerrecht der stad verleende en hem machtigde bezit to nemen van Prangins. Nu hij eenmaal met het doorluchtig huis van Oranje verbonden was, werd hij niet meer le Sieur Croll, maar le Baron de Prangins betiteld, en om to toonen dat zij hem werkelijk als hun beschermeling erkenden, deden de Heeren van Bern op de poort van zijn kasteel den alom geduchten beer van hun wapenschild schilderen. De vijf andere prinsessen, die zich terstond na het gebeurde naar Geneve hadden begeven, werden in het begin van bet volgende jaar, denkelijk om voor het vervolg dergelijke gebeurtenissen to voorkomen, door hare bloedverwanten naar Holland terug ontboden en vestigden zich voorloopig in Delft, vanwaar zij den EMILIA VAN NASSAU. 195 12ae° Maart 1630 een zeer hartelijken brief van dank- betuiging aan den Raad van Geneve schreven 1). Zij, zoowel als haar vader, don Emanuel, waren dadelijk met Maria Belgica in onmin geraakt, waarvan de later tusschen haar gevoerde correspondentie maar al to duidelijke blijken draagt. Verwijtingen, verdachtma- kingen, beschuldigingen van achtergehouden of ver- duisterde voorwerpen, opgevorderde gelden, dat alles is in die brieven schering en inslag en de omstan- digheid dat bet huwelijk van de echtelieden de Croll al zeer spoedig bleek niet zeer gelukkig to zijn, en dat ook hier weder de financieele zorgen hunnen invloed deden gelden, maakte de wederzijdsche stemming niet aangenamer. Den 31° Januari 1630 gaven de twee oudste der in Holland wonende prinsessen volmacht tot bet beheer barer geldzaken aan Elias de la Primaye, wien den 278`°° Februari daaraanvolgende door bet Hof van Holland ook ,acte van curatele over de dry minder- jarige froulings" verleend werd 2). Deze de la Primaye, die ook reeds met prinses Emilia ter take van geldelijke aangelegenheden in betrekking had gestaan en thans de belangen der jeugdige prin- sessen met grooten ijver behartigde, haalde zich, mogelijk wel juist daardoor, bet hevige ongenoegen van de oudere zuster in Zwitserland op den hats. In een brief van den 30 en Juli 1630 aan Jean Deodati, die een schrijven van de la Primaye had ontvangen, waarin hij onder anderen ook over haar sprak, laat zij zich op de volgende wijze over hem uit: ,,, ... Je suis grandement estonnee et scandalisee de voir par la lestre que ce coquin de la 1) Archives de Geneve, portef. des pieces historiques, Dos- sier 2873. 2) Domeinenrekeningen 1630, bl. 252. 196 EMILIA VAN NASSAU. Prime vous ecrit, les termes, qu'il use de moy. Je crois peut-estre que ce vilain, a ceste heure qu'il se voit couvert de velours et de panne, a oublie comment it est entre a notre service habille comme un moulin a vent, et que toute la piafe quit faict, vient du nostre et a par sa vilaine avarice, mis feu ma bonne mere d'heureuse memoire souvent en paine, comme je crains qu'il fera aussy a mes povres soeurs, sy it les tient encore longtemps sous son pouvoir, car ce luy est tout un quand it peut tirer quelque chose " 1) Zooals men uit dit staaltje ziet, gaf de baronnes de Croll zich niet veel moeite om de scherpe kanten van de portretten, die zij ontwierp, door zachtere kleuren to temperen. Dat intusschen de Heer de la Primaye van den tijd of toen hij volgens haar door zijn kleederdos aan een windmolen deed denken, tot den tijd dat hij in zijde en fluweel gekleed ging, zich aan onrecht- matige handelingen zou hebben schuldig gemaakt, mag met recht betwijfeld worden, want wij zien hem langer dan een kwart eeuw in al de rekeningen en verdere stukken als een trouw en nauwgezet zaakwaarnemer optreden, en in 1652 als de gevolmachtigde der vijf prinsessen bet later to vermelden akkoord met de kin- deren van Maria Belgica opmaken, waarbij de weder- zijdsche rechten nauwkeurig werden gestipuleerd. Dat de verstandhouding tusschen de echtelieden de Croll reeds zeer spoedig veel to wenschen overliet, hebben wij reeds met een enkel woord vermeld. Dit belette evenwel niet, dat bet gezin langzamerhand vrij aanzienlijk vermeerderde, en bet kinderental tot een zoon en vijf dochters aangroeide. De zoon was bet peetekind van de stad Bern en ontving als zoodanig de namen 1) Bibliotheque universelle et Revue Suisse, Sept. 1871, pag. 139. EMILIA VAN NASSAU. 197 Bern Theodore. Hij is later gehuwd met mejulfer Susanne Polier, doch zonder nakomelingen overleden. De oudste dochter was peetekind van de stad Vevey en in de Zwitsersche archieven van die dagen vindt men menige bijzonderheid omtrent de wederzijdsche beleefdheden, die bij gelegenheid van de geboorte en van den doop van dat kind gewisseld zijn geworden. Zoo schonk de Prinses aan de stad het portret van Gustaaf Adolf, dat tegenwoordig noch de raadzaal van Vevey versiert, waar ook nog een andere schilderij is opgehangen, een geschenk van een schilder dier stad, Villarzel d'Erlach, eene allegorische voorstelling gevende van den doop der jonggeborene, die de namen Emilia Catharina ontving. Langzamerhand namen de oneenigheden tusschen de Croll, die inmiddels tot kwartiermeester-generaal der legers van den Hertog van Parma was benoemd 1), en zijne vrouw toe, en zoowel de archieven van Bern, als die van Geneve leveren daarvan getuigenis. In December 1643 was hij in Venetie, zooals blijkt uit een brief, lien hij toen van daar schreef om zich to verzetten tegen den verkoop van bet huffs in de Rue Ver- daine, waartoe zijne vrouw wilde overgaan in weerwil dat ook hare zusters in Holland zich er schriftelijk tegen ver- klaarden 2). In 1644 vinden wij hem nog eens to Prangins, terwijl Maria Belgica met de kinderen in Geneve was. Hij verzocht toen de leden van den Kleinen Raad, zijne kinde- ren in hunne bescherming to willen nemen en hen niet uit Geneve to doen vertrekken voordat hij hun meer uit- voerige verklaringen gedaan zou hebben. Men ontbood zijne vrouw en liet haar den brief van haren echtgenoot lezen, waarop zij verzocht, ,qu'il pleust a messeigneurs 1) Sententie van den Hove van Holland 12 April 1726. 2) Arch. de Geneve, porter, des pieces histor. Dossier No. 3134. 198 EMILIA VAN NASSAU. la prendre en leur protection avec ses enfants, 1'edu- cation et nourriture desquels luy ayant este commise par les lettres de divorce par elle obtenues du Vene- rable Consistoire de Berne. Le Sieur Croll", voegt zij er ten slotte bij, ,n'a que faire de s'en mettre en peine ni de s'en mesler" 1). Het was waar, bet Consistorie van Bern had haar eisch tot echtscheiding toegewezen en daar de Croll zich verwijderd had, de scheiding bij verstek uitge- sproken. De Regeering van Bern evenwel was van een ander gevoelen, en waarschijnlijk van oordeel zijnde, dat de beide echtelieden elkander wederkeerig van allerlei onbewijsbare grieven beschuldigden, vernietigde zij bet vonnis, en gelastte Maria Belgica de poort van Prangins weder voor haar gemaal to openen, waar deze intusschen nooit weder is binnengegaan, daar hij ongeveer ten zelfden tijde to Venetie door een dolk- steek om bet leven werd gebracht. Maria Belgica stierf den 28°Eeu Juli 1647 to Geneve ,en la maison de noble et honore seigneur Timothee Perrot" 2) ; zij werd bij hare moeder begraven in de kapel, die thans nog la Chapelle des princesses de Portugal genoemd wordt. Eene van hare dochters, Helene Beatrix, is voor haar gestorven 3), de vier andere zijn alle met leden van Zwitsersche patricische familien gehuwd en hebben eene nakomelingschap nagelaten, talrijk als bet zand aan den oever van de zee. Op enkele dier nakomelingen komen wij later nog terug. De achterstaande tabel geeft een overzicht van Emilia's kinderen en kleinkinderen. 1) Registre du Conseil, 1644, fo. 59, 3 Juin. $) Registre des deces (Chancellerie de Geneve). 3) 'Sent. van het Hof van Holland 12 April 1726, No. 28. KINDEREN EN KLEINKINDEREN VAN EMILIA VAN NASSAU. Wlllem I - Anna van Saksen Anton van Crato t 83 Aug. 1595 Emilia van Nassau huwt (1597) Emanuel van Nassau Christoffel geb. 1569 geb. 1568 t 16 Maart 1659 t 99 Januari 1638 1) t 87 Oct. Hanau buwt N. de Monteleone geb. 1600 1666 t 13 Sept. I t 1647 1673 I Elisabeth Maria Emilia ILouise Ford. Alex. Eman. Eugene Bern Theodore Emilia Cathl rina Anna IRosine Ma (rice Helene Susl nne geb. 80 Nov. geb. 160 t 81 Dec. t 16 Sept. huwt Susanne huwt Claude huwt Jean Sabine Beatrix Sidonia 1648 t 1717 t 1731ongeh 1668zonder 1687 zonder Poller Damond des Vignes huwt t ongeh. huwt oir. oir, t zonder oir. Benedict 1o. J. F. Badel des Champs. 2o. Vincent Ardin ') De bier vermelde drie kinderen van Emilia z(jn de oudste van do acht, en de eenige, die afstammelingen bebben nagelaten. De vUf overige waren; Emilia Louise, Anna Louise, Juliana Catharina, Eleonora Maurice en Sabine Delphique. I I I Emanuel huWt (1646) Johanna v. Chrlstoffel (Louis Guillaume) Maria Belgica huwt Johan Theodore de Crol /1 200 EMILIA VAN NASSAU. Aan de voortdurende twisten over geldelijke kwesties tusschen de onderscheiden familieleden maakte de dood van Maria Belgica geen einde; integendeel, hare vijf zusters konden hot met hare vijf kinderen evenmin eens worden als met haar, en de omstandigheid dat de eerste in Holland en de laatste in Zwitserland haar verblijf hielden, maakte de afdoening van zaken zeker niet gemakkelijker. Na drie jaren evenwel, en nadat de oneenigheid zoo hoog geloopen was, dat de vijf prinsessen in Holland aan hare nichten in Zwitserland voor de rechtbank van Bern een proces hadden aan- hangig gemaakt 1), sloeg de Raad van Bern den 451- Augustus 1650 een billijke transactie voor 2), het- geen intusschen eerst twee jaren later, zooals wij boven reeds met een enkel woord gezegd hebben, tot een vergelijk leidde. Door bemiddeling van de souve- reine Heeren van Bern werd den 31e° September 1652 eene overeenkomst gesloten 3) tusschen Elias Bours, Heer de la Primaye als gemachtigde van de vijf prin- sessen van Portugal, geassisteerd door Pieter Fabri, Heer van d'Elyze la Ville, dokter in de rechten en procureur-generaal der Republiek van Geneve ter eenre, en Bern Theodore de Croll, zoon en testamen- taire erfgenaam van Maria Belgica, ook als lasthebber van zijne vier zusters, en geassisteerd door zijnen schoonvader Jan Pieter Polier, Heer van Bottens- Bauderen en Kapitein van de stad Lausanne, die van de Souvereinen van Bern last had om de erven met raad en advies bij to staan, ter andere zijde. Bij deze overeenkomst, die door den Staat van Bern volkomen 1) Sent. van het Hof van Holland 12 April 1726, No. 28. 2) Kort verhael, enz., Arch. v. Z. M. -3) Sent. Hof v. Holl., 12 April 1726, No. 28. EMILIA VAN NASSAU. 201 werd geapprobeerd en den 13 de, September gerati- ficeerd 1), werd bepaald, dat aan de vijf prinsessen in Holland zouden worden afgestaan al de bezittingen daar to lande, waarin begrepen werden al de verschil- lende jaargelden, aan de gezamenlijke dochters van prinses Emilia toekomende, waartegen deze aan de erfgenamen van Maria Belgica afstonden het kasteel en de heerlijkheid van Prangins 2) en al wat verder in Zwitserland tot de nalatenschap der moeder be- hoorde, en daarenboven eene som van vijf en twintig duizend gulden, welke ook werkelijk in twee termijnen in 1666 en 1669 met den verschenen intrest zijn uit- betaald geworden. Don Emanuel was, zooals wij gezien hebben, in 162G naar Brussel getrokken. Omtrent zijne verhouding tot zijne vrouw na het bezoek, dat hij haar in 1627 to Prangins had gebracht, zijn ons geene nadere bijzon- derheden bekend. Dat zijne herhaalde pogingen om haar over to halen, met hare kinderen naar Brussel to komen, mislukten, zal hem zeker niet gunstig ge- 1) Resolution van den Hoogen Raad 9 Dec. 1719, Rijks Arch. 2) In 1657 werd Prangins verkocht aan graaf Frederik van Dohna, die bet spoedig daarna aan J. de Balthasar, luitenant-generaal in het Fransche leger overdeed. (Diet. hist. geogr. et statistique du canton de Vaud, art. Prangins.) In 1723 kwam bet in bet bezit van den to Londen wonenden bankier nit St. Gallen, Louis Guiguer, die het tegenwoordige kasteel deed bouwen. (Bibliotheque universelle et Revue Suisse, Sept. 1871 pag. 142.) Jozef Bonaparte kocht bet in 1814; bij zijn dood ging bet over aan zijn zoon Jerome Bonaparte, die bet thans nog gedeeltelijk bezit. Het overige gedeelte werd in 1873 door de Hernhutter-gemeente ingericbt tot eeu opvoedings- gesticht voor knapen. 202 EMILIA VAN NASSAU. stemd hebben. Uit den brief, dien hij in October 1628 aan zijne dochter Maria Belgica schreef, blijkt dat hij toen in een halfjaar geen tijding van haar had ont- vangen, en bet bericht van haar overlijden in bet volgende jaar zal hem wel Diet bovenmate hebben geschokt. In allen gevalle is hij dien slag vrij spoedig to boven gekomen, want Diet Lang daarna ging hij, toen ruim zestig jaren oud, een tweede huwelijk aan met donna Louisa d'Osorio, eene staatsdame van de Infante 1). De juiste tijd wanneer dit huwelijk gesloten werd, is ons Diet bekend, maar aan het slot van een ongedateerden brief aan Floris van Pallandt, die om- trent 1633 moet geschreven zijn, lezen wij : Donna Louisa vous baise les mains et a ma tres chere Catarina" (de gravin van Pallandt) „a la quelle elle ofre entierement son service joinct avec le mien." In 1633 was hij zeker met haar gehuwd, want hij sprak toen van donna Louisa als van zijne vrouw. Ma fame prant 1'hardiesse de baiser les mains tres humblement a madame la contesse de Culemburg." Met zijne dochters in Holland bleef hij een tijd lang op vrij goeden voet. In 1632 schreef hij zelfs aan Pal- landt dat hij wenschte, dat Anna Louise met een vrij- geleide naar Brussel bij hem zou komen, „vous donnant parole de prince et de vrai ami de la vous renvoyer ou la mener avec moi le mois qui vient sans qu'en sa consciense parsonne du monde la puisse donner le moindre desplaisir." Daarvan kwam evenwel Diets, maar langzamerhand en wel kort na zijn huwelijk ontstond er tusschen hem en zijne dochters groote oneenigheid, daar hij aanspraak maakte op een deel van de nalaten- schap van Emilia, die hem alleen „pour une souvenance" 1) Aitzema, Saken van Stad en oorlogh. 11, 6e boek, blz. 120. EMILIA VAN NASSAU. 203 een ring met twee diamanten had gelegateerd. Het was meer in het bijzonder op de inkomsten van bet kasteel van Wychen - of Einborch, zooals het van ouds heette - dat hij bet oog had, terwijl hij de helft ver- langde van de 7500 gulden, die Maurits als jaargeld aan Emilia had toegewezen, en van de 2000 gulden uit de nalatenschap van Willem I 1). La Primaye bleef zich in het belang der jonge prinsessen met kracht tegen zijne eischen verzetten, doch uit de domeinrekeningen blijkt, dat aan haar in 1634 slechts de helft daarvan werd uitbetaald, werdende alsnu voor de eerste reyse de wederhelft van de voorsz. rente innegehouden over eenige pretension, die hun vader op de nagelaten goe- deren van hunne moeder is formeerende." In een brief aan van Pallandt zegt Emanuel, voornemens to zijn ,daler par dela doner ordre aux injustices que quelque conseillier de mes filles sont cause, les roidissant en leur desobeyssance et desirant de m'inciter a estre si cruel pere queles sont desobeyssantes filles. Je ne cai comment juger ou penser les S' estas generaux font recevoir les petites revenues de Eimborg puisque seloii les loix de Geldres mapartiennent n'ayant feu ma femme et moi faict nul contrat de mariage.". De twist duurde eenige jaren voort zonder dat de zaak evenwel gerechtelijk behandeld werd, want Emanuel schrijft den 26e'en Mei 1636 2) nog, dat hij vreest in een proces to zullen moeten komen met zijne dochters, doch in bet volgende jaar gaf hij eindelijk toe, en zag bij acte van den 7den Januari van zijne aanspraken of 3). 1) Domeinenrekeningen 1630, bl. 253. - Kort verhael ena. Huisarchief van Z. M. %) Archief van Kuilenburg. 3) Kort verhael enz. - Sent. Hooge Raad 8 Maart 1715 bla. 69. 204 EMILIA VAN NASSAU. Het blijkt niet of hij, hoewel verzoend met den koning van Spanje en door dezen begiftigd met een jaargeld van duizend kronen per maand 1), in de Zuidelijke Nederlanden eenige betrekking heeft bekleed. Het tegen- deel, of ten minste de zekerheid dat hij niet in krijgs- dienst was, kan worden opgemaakt uit eene uitdrukking, voorkomende in een brief van den 3tten December 1632 2), waarin hij namelijk schrijft vernomen to hebben que Mr le pr. d'Oranges veut ou tien mes pretentions par de la pour confisques et qu'il na point denvie de me laisser jouir de ce que je puis pretendre de la part de feu la princesse ma femme. Chose que je ne puis pas croire veu que je suis neutre et ne suis en nul service d'ostilite." Overigens schijnt hij met Frederik Hendrik op een goeden voet gebleven to zijn, want veertien dagen later schrijft hij, liever van al zijne aanspraken to willen afzien dan met den prins in onmin to geraken 3). Den 22" Januari 1638 4) stierf hij to Brussel in den ouderdom van zeventig jaren. Bij den dood van don Emanuel waren al zijne kinderen, twee zonen en zes dochters nog in leven. Omtrent de verdere lotgevallen van zijne dochters, kunnen wij zeer kort zijn. Behalve de oudste, Maria Belgica, wier levens- loop wij hierboven hebben medegedeeld, is er nog slechts eene gehuwd, namelijk Eleonora Maurice, die den 4den Juni 1647 in den echt trad met George Frederik van Nassau- Siegen, een der drie en twintig kinderen van Jan den middelste, die een der vier en twintig kinderen van Jan 1) De la Pise, Tableau de l'hist. des princes et princepsutea D'Orange, pag. 838. 2) Archief van Kuilenburg. 3) Idem. 4) Hnbners, Geneaologische Tabellen. EMILIA VAN NASSAU. 205 den oude was. Zij stierf den 25eten Juni 1674 zonder kinderen. Haar echtgenoot, wien zij haar geheele ver- mogen naliet, waaronder ook haar aandeel aan de er- felijke legaten van Prins Maurits, overleed vier maanden na haar to Bergen-op-Zoom, als generaal in Hollandschen dienst. Van de overige vier prinsessen, die ongehuwd zijn gebleven, zijn weinig of geen levensbijzonderheden bekend. Zij zijn op de navolgende tijdstippen overleden Anna Louise 5 April 1669; Sabine Delphique 20 Juli 1670; Emilia Louise 29 October 1670; Eleonora Maurice 25 Juni 1674 en Juliana Catharine 22 Juli 1680 1). De zonen van Emilia zijn beiden gehuwd. Hun levens- loop is overigens zeer verschillend geweest : de oudste, Emanuel, is, zoo als wij hieronder meer in bijzonder- heden zullen mededeelen, in dienst van de Republiek getreden en tot aan zijn dood daarin gebleven; de jongste, Christoffel of, zooals hij later veelal genoemd werd, Louis Guillaume, heeft wel eenigen tij din Nederlandschen krijgsdienst doorgebracht, maar is daarna naar de Spaansche zijde overgegaan. Wat wij omtrent hem hebben kunnen opsporen, komt in hoofdzaak op bet volgende neder. Gedurende bet twaalfjarig bestand tot kapitein over een vendel voetvolk aangesteld, trok hij na bet hervatten der vijandelijkheden daarmede in 1622 to velde. Hij was dus toen ruim twintig jaren, zeer levens- lustig, geheel onbezorgd op bet punt van zijne financien, daar hij, schoon diep in de schulden stekende, zich door bet beslag dat zijne schuldeischers op zijn tractement hadden gelegd, volstrekt niet van bet maken van nieuwe onbetaalbare rekeningen liet tegenhouden; bracht de winters door aan bet hof in den Haag en schijnt in de 1) Sententie van den Hoogen Raad, 8 Maart 1715. Memoire pour etablir etc. Huisarchief van Z. M. Papieren van Prins Willem V. 206 EMILIA VAN NASSAU. gunst van Maurits to hebben gedeeld, want den 2d- No- vember 1623 schrijft zijn vader aan Floris van Pallandt: „pour mes aflaires ils sont au mesme etat que les ayes laisse. Ceux de mon fils que je vous ai comunique vont tres bien. Son Exce les prend a coeur." De Prins zond hem het volgende jaar voor zijne krijgskundige studien naar Breda, de plaets", zegt Aitzema 1), daer Prins Maurits alle de geene toezond, die hem de uytnement- heyt van eenige volkomen fortificatie wilden aen- prij zen." Toen hij door de bemoeiingen van zijn vader eenigen tijd later tot Maltheser ridder was benoemd, kreeg hij in 1625 van den Grootmeester geloofs- en lastbrieven om de goederen der Orde, op Nederlandsch grondge- bied gelegen, op to eischen. Men meende, dat hij in die opdracht door den invloed van zijn oom, prins Maurits, zou kunnen slagen, maar toen deze in April van dat jaar was overleden, gaf hij de zaak op 2). Na zijne militaire betrekking to hebben neergelegd, ver- liet hij de Vereenigde Provincien en volgde zijn wader naar Brussel. Na den flood zijner moeder begaf hij zich naar Prangins, waar hij zich met zijne zusters omtrent de nalatenschap verstond. Hij bleef er evenwel slechts kort en het schijnt dat hij zich in Geneve in den strijd der politieke partijen gemengd heeft, want bet duurde niet lang of hij had den magistraat, bet consistorie en de bevolking tegen zich ingenomen; bet consistorie vond dat hij een to los leven leidde en de regeering verdacht hem van met den hertog van Savoye to heulen, zoodat hij weldra genoodzaakt was 1) Saken van staet en oorlogh, I, 4e boek, b1z. 826. 2) De Wicquefort, Hist. des Prov. Unies I, Liv. 2, pag. 185. EMILIA VAN NASSAU. 207 to vertrekken 1). In eene sententie van bet Hof van Holland wordt hij vermeld als in 1636 minister to zijn geweest in den dienst van den Koning van Spanje en hij schijnt later nog gediend to hebben in bet Spaansche leger in Italie 2). Naar Brussel teruggekeerd,, overleed hij aldaar den 7den Juli 1660 3). Na de orde van Maltha to hebben verlaten, is hij met eene dame de Monteleone gehuwd 4), die hem twee zonen schonk, Ferdinand Alexander en Emanuel Eugene, waarvan de eerste in 1656 aan de universiteit van Leuven studeerde, waarschijnlijk in de theologie, daar in eene memorie, die in bet midden der acht tiende eeuw aan Lodewijk XV werd ingediend 5)r gezegd wordt, dat de beide zonen geestelijken waren. Zooveel is zeker dat zij zonder kinderen gestorven zijn: Ferdinand Alexander den 24°ten December 1668,- waarschijnlijk in Brussel, waar hij zich ten minste in 1667 ophield 6), en Emanuel Eugene den 16den Sep- tember 1687 7); met dezen daalde de laatste prins van Portugal, afstammeling van Anton van Crato, in bet graf. Eer wij van don Louis Guillaume afstappen, willen 1) Reg. du Cons. 1629, fo 75 et 76, 26 Mai et 10 Juin; fol. 86, 4 Juillet. Cramer, Extract des Reg. du Consistoire, p. 296, 2 Juillet 1629. 2) Sententien van het Hof van Holland 1656, No. 99. 3) Aitzema, II, 6e boek, bl. 120. 4) Memoire pour etablir etc. Huisarchief van Z. M. 3) Huisarchief van Z. M. 6) Sententien van het Hof van Holland 1667, u•. 59. - Memoire pour etablir etc. - Huisarcb. van Z. M. 1) Sententien van het Hof van Holland 9 Maart 1703. -Sent. van den Hoogen Raad 1715, bl. 80. 208 EMILIA VAN NASSAU. wij hier nog een proces mededeelen, waartoe hij aan- leiding heeft gegeven, en waarbij voornamelijk de kwestie in behandeling kwam, of hij in fraudem credi- torum de nalatenschap van zijue moeder had gere- pudieerd. De eerste aanleiding tot dit proces 1) vinden wij in het jaar 1622; het laatste processtuk is van 1646, dus ongeveer een kwart eeuw later, en behelst nog niet het slot, en dat geheele geding, dat in eene reeks van jaren niet tot beslissing is kunnen komen, en waarin verscheidene aanzienlijke personen als getuigen en gedaagden betrokken werden, liep over - een kleer- makersrekening. In genoemd jaar 1622 was de jeugdige don Louis Guillaume, zooals wij vroeger gezegd hebben, kapitein van een vendrig voetvolk en beyond hij zich in het leger, dat prins Maurits bij 's Gravenweert had samen- getrokken om graaf Hendrik van den Berg, die de oostelijke grenzen bedreigde, in het oog to houden. Hij had, zoo 't schijnt, behoefte om zijne garderobe to vernieuwen en zond to then einde een zijner dienaren naar zekeren Wigman Buys, leverancier to Nijmegen, om de noodige bestellingen van laken en zijde to doen. Den dag daarna schreef hij hem het volgende briefje, dat onder de processtukken genoteerd is als : „ Versuyk van mijn heer don Giliame, des prince van Portugal jongker, selve Capitein van I fendl infanterie a l'armee 18 Sept. 1622 :" ,,Mon maitre, Mon vallet ma raporte jer quil avoist ete ches vous comme je luy avois commande. Il me dist que vous avies envie de me livrer et estre content d'atandre trois mois pour vostre paiement comme jay 1) Arehief van Arnbem; afdeeling Oud-Rechterlijk Archief van het Rijk van Nijmegen, Bank van Wijchen. EMILIA VAN NASSAU. 209 acoutume de faire. Cest pourquoy je vois envoie mes gens prendre ce qui sera besoin pour mes abis. Faites un rolle de toust ce que vous livre vous et vostre frere et feres un obligasion au bas, et puffs je la sineray pour prande vostre argant ches mon tresorier. Millinge a la haie de 1'armee ce 18eme Septembre 1622. DON GUILLAUME, prince de Portugal." Wigman Buys, die zeker weinig vermoedde, dat die aanwijzing op den thesaurier van den jeugdigen officier in plaats van na drie maanden eerst een kwart eeuw later aan zijne erfgenamen zou betaald worden, droeg een groot gedeelte van de bestelling, ten bedrage van 1637 gulden, over aan zijn vriend, den zijdenlaken- kooper Hendrick Biell ; hij zelf leverde voor 368 g1.18 st. 8 penn. en bleef bovendien op verzoek van don Guillaume nog voor 102 g1.10 st. borg bij Bernt Janssen, den kleermaker. Korten tijd daarna liet de Prins een gedeelte van de bestelde uitrusting afhalen, zoo als blijkt uit het onder- staande eigenhandig door hem geschreven briefje: Mon mestre, je vous envoie icy mon vallest pour avoir ce qui sera jsy dedans. Deux chapaus de castor un noir et un gris, deux pandans d'epee en broderie d'or, quastre paire de bas de soie, un incarnast, un vert de mer, un blu, et un couleur de perle, trois paire de gens de serf, deux courdons de chapau. Don GUILLAUME, prince de Portugal." Behalve deze hoeden, degenhangers en veelkleurige kousen, werd ook een stel kleederen to behoorlijker tijd afgeleverd en een ander in gereedheid gebracht. In- Mulder, Ge,ehiedk. Novelleu. 14 2,10 EMILIA VAN NASSAU. middels was de veldtocht voor dit jaar geeindigd ; bet leger betrok de winterkwartieren, en don Guillaume toog naar den Haag, waar ook Maurits na bet roemrijke ontzet van Bergen op Zoom was aangekomen. De feesten in de hofstad begonnen, en de jonge hoofdman dacht waarschijnlijk aan nets minder dan aan zijn schuld aan meester Wigman Buys. Deze daarentegen schijnt geen bijzonder vertrouwen gehad to hebben in de soli- diteit van zijn client, ten minste hij zond bet ontbrekende kleed nog niet af, en tegen den tijd, dat de betalings- termijn nagenoeg was verstreken, gaf hij schriftelijk kennis, dat ook bet andere kleed gereed was, doch voegde er tevens bij, dat de snijder gaarne geld zou hebben „om zijne gasten to betalen". In plaats van die zachte aanmaning kwalijk to nemen, schreef don Guillaume hem eenige dagen later, den 161'° December, dus juist op den datum dat hij eigenlijk de betaling moest doen, een allerbeleefdst briefje, waarin hij hem verzekerde, dat hij hem zeer gaarne voldoen zou. Het slot van dit briefje, dat in bet Hollandsch is geschreven, en waarvan alleen bet onderschrift en de onderteekening eigenhandig zijn, is allervermakelijkst, en doet onwillekeurig denken aan de vleierijen en beleefdheidsbetuigingen, waarmede Moliere's don Juan zijn schuldeischer Monsieur Dimanche afscheept. „Ik ben voornemens," schrijft don Guillaume, „den snijder een vereeringhe to doen, overmits bet kleet van UE. alhier ghesonden soo wonderlijck wel naer mijn kontentement ghevallen is, en laet UE. bij deesen weeten naedemael dat UE. mij in de voorgaende brief schreeft als dat bet andere kleet, bij den kleermaecker rustende, soude meede ghedaen weesen, so ist bij desen dat ick UE. atverteere dat alhier een groot banket voorhanden is, ende den tijd seer cort is, ende om een weynich verandering van haebijt to hebben ist dat ick bij deese EMILIA VAN NASSAU. 211 hetselve ontbiede bij den brenger deses. Hiermede Got in ghenaede bevoolen van UE. goude vrint DON GUILLAUME, prince de Portugal. Wigman Buys liet zich intusschen noch door die goede vriendschap, noch door de bijvalsbetuigingen omtrent de voortreffelijkheid van bet door hem geleverde of het streelende vooruitzicht, dat bet op een groot banket ten hove zou bewonderd worden, van de wijs brengen, en drong aan op betaling, maar zonder gevolg. Toen dat meer dan een vierendeeljaar geduurd had, raakte bet geduld van de eerzame kooplieden ten einde, en den 13°en April 1623 vroegen zij aan Gecommitteerde Raden beslag op 's hoofdmans traktement. Het antwoord was gunstig, doch met de minder welkome clausule, dat hunne vordering eerst in aanmerking kon komen, wanneer andere schuldeischers, die hen waren voor geweest, voldaan zouden zijn. Het uitzicht was niet bemoedigend, aangezien dat traktement, waarvan hun na onbepaalden tijd een gedeelte zou worden toegekend, niet meer dan duizend gulden 's jaars bedroeg; doch er was niets aan to doen. Twee jaren gingen in af- wachting voorbij, toen de dood van Maurits en de spoedig daarop gevolgde overgang van don Guillaume naar de Spaansche zijde ook die zwakke hoop den bodem insloeg. Eenigen tijd daarna stierf Hendrik Biell, en liet aan Buys, then hij tot curator over zijne onmondige kinderen benoemd had, de zorg voor bet innen van beider pre- tentie over. Deze was en bleef machteloos tegenover den in bet buitenland verwijlenden prins, totdat er vier jaar later door den dood van diens moeder, prinses Emilia, weder een straal van hoop doorbrak. Tot bare 212 EMILIA VAN NASSAU. nalatenschap namelijk behoorde, zooals wij weten, het kasteel van Wychen, en Buys liet die gunstige gelegen- heid niet voorbijgaan en legde den 24"°° Maart 1630 beslag op het kasteel. Don Guillaume was toen in Napels of Malta, maar voor zijne zusters, die zich op grond van Emilia's testament in het rustige bezit van het huis van Wychen waanden, was die onverwachte vordering hoogst onaangenaam. Hun raadsman en zaakwaarnemer La Primaye trad dan ook zoo spoedig mogelijk in overleg met Buys en verzocht hem „tot eere van den huyse Portugael" bet beslag voorloopig op to heffen. Hij hoopte wel tot een schikking to zullen komen, hoewel - zooals hij er met een slag om den arm bijvoegde - „de vroulings" dat eigenlijk volstrekt niet behoefden to doen. Buys, die 't denkelij k voorzichtiger vond, de zaak nog niet tot het uiterste to drijven, nam daar genoegen mee; doch tegen zijne verwachting verliep het eene jaar na het andere. Eindelijk schreef men 1634, en toen er nog geen betaling volgde, besloot hij de zaak voor de recht- bank to brengen. Weder drong La Primaye op uitstel aan : hij moest noudzakelijk op reis naar Duitschland; over zes of zeven maanden zou hij terug zijn, en weder liet de burgerman zich door den grooten heer met een kluitje in het riet sturen. De zes of zeven maanden verliepen en verlengden zich tot drie jaren, toen eindelijk Buys het geduld verloor en den 6°`' November 1637 eene rechtsvordering bij de Bank van Wychen instelde. Nu ontspon zich eene onafzienbare reeks van procedures. Memories, debatten, replieken, duplieken volgden el- kander in onafgebroken orde op. La Primaye beweerde, dat Wigman Buys geen recht hoegenaamd had om de nalatenschap van prinses Emilia aan to spreken, omdat don Guillaume geen erfgenaam was en er dus niets mee to maken had ; de prinsessen beweerden,,,dat haer samen EIMILIA VAN NASSAU. 213 't buys van Wychen toebehoort in gelijke portien, heb- bende gerechticheyt van then van haere heeren breeders aen haer behouden, - van den eenen als hem uytte werlt in een clooster begeven, d'andere als syne actie bij quitantie cedeert hebbende." Buys voerde daartegen aan, dat don Guillaume wel degelijk 4000 gulden en een hoedband met diamanten had geerfd, waarop La Primaye eene akte to voorschijn bracht, den 27aten Juli 1629 voor notaris en getuigen to Geneve gepasseerd 1) en door don Guillaume geteekend, waarin deze verklaart, dat hij ,bien content et satisfaict a quitte et quitte Demoiselles princesses ses seurs toute praetensions qu'il pourroit avoir sur le biens et heritages de la dite Dame sa mere . . . ." Juist uit die transactie blijkt, antwoordde Buys, dat hij wel rechten als erfgenaam had, anders kon hij ze niet bij onderlinge schikking afstaan. Weder verliep bet eene jaar na bet andere met voorstellen en tegen- voorstellen en intusschen hadden de prinsessen den 8'ten October 1639 het kasteel van Wychen voor 34000 gulden verkocht aan Eustachius van Hemert, die nu door Buys gesommeerd werd, hem van die som bet bedrag zijner vordering of to staan. Van Hemert voldeed hieraan niet, maar toen hij verder in de zaak betrokken werd, verkocht hij, wellicht niet volkomen gerust omtrent den uitslag van bet proces, tien maanden later bet kasteel aan Philips van Nassau, beer tot Grimhuizen, die nu met de ,vrouwelijns van Portugal" bet proces voortzette. Kort daarna stierf nu ook Wigman Buys, maar zijn zoon Dr. Reinier Buys gaf de zaak evenmin op, en verkreeg eindelijk den Reten October 4644 een vonnis, door de Bank van Wychen gewezen, 1) Sententien van den Hove van Holland 1673-215. 214 EMILIA VAN NASSAU. waarbij Elias de la Prim aye tot betaling van de schuld en van de kosten veroordeeld werd. Die kosten waren niet gering, want uit de overgelegde rekening, die niet minder dan 25 paginas groot folio beslaat, blijkt dat de 2100 gulden, waarvoor don Guillaume zich ter zake van de groote banketten in den Haag een weinig verandering van habyt had aangeschaft, zoo door de verschenen intresten als door de uitgaven voor advo- katen, procureurs, notarissen, copiisten, briefporten, reizen naar den Haag en verblijf aldaar om to manen, ,,versuym uit den huyse," enz. tot meer dan 6000 gulden waren aangegroeid, dus bijna het vijfde part van de waarde van het kasteel van Wychen. Philips van Nassau cum suis bleven intusschen onge- zind, die zoo hoog opgeloopen kleermakersrekening to betalen, en in 1646 vinden wij de kwestie opnieuw in appel behandeld voor ,Heeren schepenen der stadt Nijmegen als appelation rechteren van den E. gerechte tot Wychen in den Rycke van Nijmegen." De papieren- stapel, reeds zoo groot van omvang, groeide nog op onrustbarende wijze aan. Het ,debath" door de appel- lanten ingediend, behelst niet minder dan 290 artikelen en beslaat 166 bladzijden in folio, waarop weder werd gerepliceerd met een ,Antwoortlick beright aen desen Ed. gereghte, overgegeven uitten naem ende van wegen Dr. Reinier Buys cum suis geappeleerdens, op ende tegens de frivole requeste, denselven E. gereghte geexhibeert uitten naem ende van wegen den Ed. Philipp de Nassauw, Heere tot Grimhuysen appelant." Dit stuk is het laatste, dat wij in de verzameling vinden. Aan het slot daarvan worden als in bittere klaagtonen de zeer verklaarbare grieven in de volgende woorden saamgevat: „Versoeckende dat . . . . mach worden toegelaeten tot vorder executie to procedeeren EMILIA VAN NASSAU. 215 insonderheyt dewiele tsedert den 17°" Aprill des jaers 1623 ende alsulkx nu over de vierentwintich voile jaeren tot betaelinge van dese liquide schulden ende obligatien, so in den Haege ende tot Brussel als voor desen E. gereghte gheprocedeert is, hebbende dese geappeleerdens ende derselver olderen geduerende den voorsz. tijt niet alleen haere voile capitaelen ende interessen gemist, maer hebben noch daerenbovens soo merckelycke oncosten tott verplegingh derselver proce- dueren tegens soo hooge stantspersoonen moeten aan- wenden." Daar er na dit ,antwoordelijk bericht" geene stukken meer in het dossier voorkomen, zal hierop, zoo men tot geene minnelijke schikking is gekomen, de uit- spraak van de Schepenbank van Nijmegen, hoogst- waarschijnlijk ten gunste der eischers, gevolgd zijn. Van Emilia's oudsten zoon, Emanuel, en zijne kinderen zijn ons eenige meerdere levensbijzonderheden bekend. Reeds hebben wij medegedeeld, dat hij even als zijn broeder op jeugdigen leeftijd tot kapitein werd aan- gesteld en dat Maurits hem in 1619 tot gouverneur van het Prinsdom Oranje benoemde. Prins Frederik Hendrik ging er dat jaar heen om den vorigen gouverneur Croeser of to zetten 1). Behalve don Emanuel vergezelden hem nog de Admiraai van Nassau, de adjunct-gouverneur Valckenburg, eenige officieren, die voor het garnizoen bestemd waren, en verscheidene edellieden. Zij trokken over Brussel en Parijs, waar de Prins koning Lodewijk XIII ging begroeten 1) De La Pise, Hist. des princes et principaute d'Orange, pag. 773 et suivv. 216 EMILIA VAN NASSAU. en er eenige dagen bleef, terwijl hij Emanuel en Val- ckenburg met de ofticieren vooruit zond. Later in Oranje aangekomen, installeerde hij zijn neef, en vertrok na aan Valckenburg de noodige geheime instruction omtrent het bestuur to hebben gegeven. Deze was dan ook de eigenlijke regent, want de twintigjarige Emanuel was slechts, zooals La Pise het uitdrukt, ,un phautosme, pour contenter en illusion ceux qui avoient tant crie a la subrogation d'un autre gouverneur catholique apses le depart de Croeser." Hij liet dan ook de regeling der zaken aan Valckenburg over, leidde een vroolijk leven, en beijverde zich alleen, „a faire voir par une honnorable despence la grandeur de sa qualite et la munificence de celuy qui l'avoit establi." La Pise geeft niet on- duidelijk to verstaan, dat de slimme Valckenburg hem daartoe aanmoedigde, en hem tot zulke grove verteringen aanzette, dat prins Maurits, die niet van verkwisting hield, hem in 1623 nog voor zijn tijd terug liet roepen en Valckenburg in zijne plaats benoemde. In 1626 met zijn vader naar Brussel getrokken, bleef hij daar een paar jaar, en ging den 15den Juli 1628 tot den geestelijken stand over: in tegenwoordigheid van de Infante Isabella en haar gansche hof trad hij onder den naam van broeder Felix in de orde der Ongeschoeide Carmelieten 1). Dit schijnt zeer tegen den zin geweest to zijn van zijn vader, want in een brief, vijf jaren later geschreven, spreekt deze van hem als van den „moine frere Felix, ou Infelix pour mieux dire" (hij kon het niet laten er nog een woordspeling tusschen to voegen) qui contre ma volonte s'at fait moine" 2). Wel verklaarde Emanuel 1) Aitzema, II, 6e boek, bl. 120. De la Pise, Tableau, p. 851. 2) Kuilenburg's archief, 22 Juli 1633. EMILIA VAN NASSAU. 217 junior later, dat hij zich „door inductie en persuasie van syn hear vader tot hat geestelijke leven (zooals de pausgesinden dat noemen) had begeven" 1), doch de omstandigheden, waaronder hij die verklaring aflegde, geven wel eenige aanleiding om aan hare volkomen juistheid to twijfelen. Hat was namelijk in 1633, toen hij na een kloosterleven van vier en een half jaar on- verwachts den monnikskap op den tuin hing en naar Holland week, waar hij den 15aen Januari van hat vol- gende jaar in de Fransche kerk to Delft, ,het voorsz. leven met een waerachtich berouwe hebbende verfoeyt 2) tot de hervormde leer overging 3). Hij vervreemdde zich hierdoor geheel en al van zijn vader, die zich reeds bitter gegriefd gevoelde toen hij vernam, dat zijn zoon ontrouw was geworden aan de afgelegde kloostergelofte. ,Il a quite son Dieu et son honneur," schrijft hij 4), ,et a mis une tache si vilaine en nostre tres-illustre sang; le pis est qua Dieu estant juste le chastiera rigureusement, come it faict a ceux qui le quitent pour les immundices de ce monde." Die overgang van Emanuel tot de Hervormde kerk heeft aanleiding gegeven tot eene zeker zeldzaam voor- komende rechtskwestie. Bij hat testament van Maurits was hem, zooals wij gezien hebben, een jaargeld toe- gelegd van 2000 gulden met de fideicommissaire bepaling, dat dit jaargeld na zijn kinderloos overlijden aan zijn broeder zou komen. Monnik wordende, was hij geestelijk dood, en hij had dan ook den 17°" Juli 1628 zijn broeder don Louis Guillaume wettig in hat bezit van dit legaat 1) Sententie van den Hove van Holland, 29 Sept. 1656. 2) 1d. 3) Aitzema II, 6e Boek, bl. 120. 1) Kuilenburgsch archief 22 Juli 1633. 218 EMILIA VAN NASSAU. gesteld 1). Nu hij evenwel, om zoo to zeggen, weer levend was geworden, wendde hij zich in 1636 tot de Staten van Holland om het genot van dat jaargeld terug to erlangen 2). Het is moeilijk in to zien, op welken rechts- grond de Staten hem dien eisch zouden hebben kunnen toewijzen, maar gelukkig waren de omstandigheden van dien aard, dat zij zich uit dit netelige dilemma konden redden zonder het recht al to veel geweld aan to doen. Aangezien Louis Guillaume minister was in dienst van den Koning van Spanje, was zijn goed jure belli ver- vallen aan den Staat, en deze stond nu, den 14den Juli 1636, zijn recht weder aan Emanuel of 3). Na den vrede van Munster heeft Louis Guillaume weder pogingen gedaan om zijne geconfisqueerde en aangeslagen goederen terug to krijgen en ook weer in het bezit van het jaar- geld to komen. Zijn zoon Ferdinand Alexander, die toen to Leuven studeerde, en wien hij die rente voor zijne studien had afgestaan 4), legde in 1651 op zijn last beslag op de heerlijke goederen en domeinen van den Prins van Oranje bij Sichem en Diest 5), en verkreeg to Brussel eene gerechtelijke uitspraak, waarbij de prinses- douairiere als voogdes van haar kleinzoon Willem III veroordeeld werd, hem niet alleen in het vervolg het jaargeld to betalen, maar ook de Diet betaalde termijnen van 1629 of to restitueeren. Emanuel bracht nu weder de zaak voor het Hof van Holland ; hij voerde evenals vroeger aan, dat dselve donatie niet anders geconsi- 1) Kort verbael enz. Arch. van Z. M. 1) Sententie van den Hove van Holland, 29 Sept. 1656. 3) Sententie van den Hove van Holland 29 Sept. 1656. - Kort verhael enz. 4) Kort verhael enz. Arch. van Z. M. 5) Sententie van den Hove van Holland 29 Sept. 1656. EIMILIA %A11 NASSAU. 219 dereert conde werden als een gifte ter Saecke des doots ende bij hem verleden alleen op een presuppoost dat hij dese werelt affstervende rich in het pretense geestely ck leven begeven ende daerinne ad finem vite soude per- severeren. Ende dat hij wederkeerende tot de gerefor- meerde leere oock de pretense donatie ipso nullo alio coadjutorio tanquam donatio mortis, causa morte non subsecuta quam to cesseren." Bovendien voerde hij een nieuwen grond aan, namelijk dat hij nu kinderen had, die volgens het testament van Maurits gerechtigd waren tot dit legaat. Het Hof van Holland stelde hem, zonder evenwel de motieven aan to geven, bij sententie van den 29", September 1656 in het gelijk, en releveerde hem „van de acte van donatie bij hem in den jare XVI° acht en twintich verleden." Uit de domeinenre- keningen blijkt dan ook, dat hij in bet vervoig het jaargeld geregeld uitbetaald kreeg. Intusschen was hij weder bij het leger als ritmeester over de kompagnie van den overleden graaf Hendrik van den Berg aangesteld 1), en legde den 121,n Juni 1638 als zoodanig den eed af. Aitzema deelt mede, dat hij eenigen tijd later, eene kompagnie ruiterij aanvoerende, bij Gelder door den vijand gevangen genomen en weder in een klooster gestoken zou zijn 2). De zaak komt ons vreemd voor, maar wordt nog onverklaarbaarder door hetgeen wij lezen in het postscriptum van een brief, then Hendrik Casimir van Nassau den 26't" Februari 1639 aan de gravin-douairiere van Nassau-Dietz schreef 3). ,,Monsieur d'Estrades susmantione," zegt hij, „a la depuis peu la compagnie du Don Emanuel, Prince de Por- 1) Commissieboek v. d. Raad van State. 2) Saken van Staet en Oorlogh 11, 6e Boek, bl. 120. 3) Groen v. Pr. Archives, Serie II, tom. 3, pag. 144. 220 EMILIA VAN NASSAU. tugal, et cela sur sa requeste, d'autant qu'il s'est remis volontairement dans son couvant, duquel it a escrit des lettres a ses seures, pour tacher a les convertir par sa persuasion a la religion catholique romaine, et par lesquelles it renonce a touts ses biens et preten- sions seculiers." Wat van dit alles waar is, is moeilijk meer na to gaan. Wel blijkt uit het Eedboek op het Rijksarchief, dat Destrades den 8°`e° Maart 1639 den eed heeft afgelegd, maar van eene aanstelling, waarbij in den regel de naam vermeld wordt van hem, die vroeger de kompagnie aanvoerde, hebben wij niets kunnen vinden. In de Com- missieboeken van den Raad van State hebben wij Emanuel voor het eerst weer aangetroffen den 10den April 1645, toen hij aangesteld werd tot Kapitein van de kompagnie voetvolk van wijlen Frangois van Westerbeeck 1); - terzelfder tijd deed hij ook den eed als kolonel. In 1656 was hij gouverneur van de stad en forteresse van Steenwijk 2), en in 1659 kreeg hij ook de kompagnie ruiteren van Vincent van IJsselstein 3). In 1646 huwde hij Johanna, gravin van Hanau, eene dochter van Albert, graaf van Hanau zu Muntzenberg 4), die hem in de vier volgende jaren vier dochters schonk, waarvan de oudste, Wilhelmine Amalia, en de jongste, Christine Delphine, op jeugdigen leeftijd gestorven zijn 5). De financieele omstandigheden van Emanuels huis- houden zijn evenmin schitterend geweest als die van 1) Commissieboek v. d. Raad van State, bl. 123. 5) Sententie van den Hove v. Holland 29 Sept. 1656. 3) Commissieboek v. d. R. v. St. bl. 157. 4) Zij was de weduwe van den Rijngraaf Wolfgang Frederik, in 1637 overleden. 5) Vo6r 1656 (Sent, v. h. Hof v. Holl. 29 Sept. 1656.) EMILIA VAN NASSAU. 221 zijne ouders, en even als met dezen gedurende eene reeks van jaren het geval was, zoo vinden wij ook van hem na- genoeg alleen eenige berichten in de Commissieboeken van de thesauriers der Prinsen van Oranj e, en nit die berichten blijkt maar al to zeer, met welke geldelijke bezwaren het gezin op den duur to worstelen had. In de acht jaren van 1643 tot 1650 kreeg Emanuel van Frederik, Hendrik en Willem II, behalve nu en dan vrij aanzien- lijke geschenken in geld, niet minder dan 50000 gulden in voorschot op zijn jaargeld (van 2000 gulden !) In 1650 werd dit voorschot, toen ten bedrage van 4000 gulden, niet gegeven dan nadat Johanna zelve het Hof van Holland bij request verzocht had, de heeren Raden van Zijne Hoogheid to bewegen, haar dat geld tot be- taling van hare schulden to verstrekken, „ten opzien van de necessiteit, daerinne sy jegenwoordigh is ende dat sy oock op 't uytterste swanger is gaende." Zoolang de herinnering aan hare schoonmoeder, prinses Emilia, als zuster en tante der opeenvolgende Stadhouders flog eenigszins levendig bleef, was het begrijpelijk, dat men haar en haren echtgenoot in hunne benarde omstandigheden niet geheel en al aan hun lot overliet; maar toen na den onverwachten dood van Willem II in 1650 de voogden van diens pasgeboren zoon, de Prinses-weduwe, de Prinses-douairiere van Oranje en de Keurvorst van Brandenburg, de koorden van de beurs in handen kregen, nam de zaak eene minder gunstige wending, zooals bleek in het volgende jaar, toen Johanna een geruimen tijd in den Haag had vertoefd om de belangen van Karen echtgenoot to behartigen tegenover don Guillaume, die, zoo als wij gezegd hebben, in die dagen zijne aanspraak op diens jaargeld vernieuwde. Men moge, waarschijnlijk terecht, ongunstig oordeelen over de wijze, waarop de echte- 222 EMILIA VAN NASSAU. lieden hunne financien bestuurden, bet doet niettemin pijnlijk aan, wanneer men bet navolgende smeekschrift leest, dat door Johanna in 1651 tot de voornoemde voogden gericht werd 1). Aen hare Hoocheden Geeft ootmoedich to kennen Vrouwe Johanna Princesse van Portugal, geboorne Gravinne van Hanau, hoe dat dselve bier gecoomen synde om bet different ontstaen tusschen haren beer ende desselfs jonger broeder to remedieren ende versien, ondertusschen naer by de acht maanden bier gelegen to hebben, vervallen is in groote miserie ende armoede, ende dienvolgens ver- scheyden schulden alhier gemaekt, over sulcx van bier niet en can vertrecken sonder uwe Hoocheden assistentie, soo versoeckt de gemelte Princesse dat Uwe Hoocheden uyt medogentheyt gelieven goedertieren haer to bege- nadigen met de somme van een duysent Car. gul. t'sij in advance van 't legaet van Prins Maurits Ho. Loft. Mem. ofte anders soo als uwe Hoocheden sullen bevinden. Twelck doende etc." En vooral de koele en hooghartige beschikking, die op dat verzoek genomen werd, maakt een treurigen indruk, wanneer men daarbij bedenkt, dat bet bier de vrouw van een wettigen kleinzoon van Willem den Zwijger geldt. ,Haere Co. Hooch." staat er in bet Ordonnantieboek nevens bet request aangeteekend, mitsgaders hare Hooch. de Princesse Douariere van Orange, soo voor haer selven ende als speciale gemachtechden van S. Churf. Doorlt. van Brandenburch, voochden van den Prince van Orange, gelet hebbende op den inhouden deser, hebben uyt commiseratie van de groote necessiteit 1) Ordonnantieboeken, Rijks Archief. EMILIA VAN NASSAU. 223 ende ongelegentheyt van de vrouwe Princesse suppliante in desen, ende omme andere redenen in desen vermelt goetgevonden, dat aende selve tot eene assistentie in dese hare ongelegentheyt ende omme uytten Hage naer hare woonstede to connen vertrecken, sal worden getelt eene Somme van duysent Car. gul. Midts dat naer desen Hare Hoocheden niet meer over soodanige versoecken sullen mogen worden gemolesteert." Aan deze laatste vermaning schijnt gevoig gegeven to zijn; immers de rekeningen zwijgen van then tijd af, en alleen den 31°t°" Maart 1663 zien wij dat de min- derjarige prins Willem III bij deliberatie en goedvinden van zijne voogden duizend gulden geeft aan de prinses van Portugal, gemalin van Don Emanuel van Portugal, „tot eene assistentie in haren becommerlijcken staet off jegenwoordige ongelegentheyt" 1). Den 27 men October 1666 overleed Emanuel 2) to Delft, waar hij in de Waalsche kerk werd begraven 3). Hij liet twee dochters na, Elisabeth Maria, geboren den 208' November 1648 en Emilia, geboren in 1649. Zijne weduwe overleefde hem nog bijna zeven jaren : zij stierf den 131en September 1673 4), nadat haar vijf jaren to voren de grief was aangedaan, dat hare beide neven Frederik Alexander en Emanuel Eugene haar het jaargeld van f 2000, door Maurits aan Karen echtgenoot toege- wezen, betwist hadden, op grond dat haar huwelijk met Emanuel, den gewezen katholieken geestelijke, onwettig was geweest 5). 1) Ordonnantieboek, Rijks Archief. $) Sententien van den Hove van Holland 1668 No. 103. 3) Tegenw. staat der Vereen, Ned. IV deel, blz. 463. 4) Sententien van het Hof van Holland 1691, 26 Juli. 5) Afgewezen bij Sent, van het Hof van Holland 19 Oct. 1663, zie de Sententie van 1673, No. 218. 224 EMILIA VAN NASSAU. Van de beide in leven gebleven dochters van Emanuel en Johanna van Hanau is de eene, Emilia Louise, den 85'e° Juli 1731 op hoogen leeftijd ongehuwd to Bergen op Zoom gestorven 1). De andere, Elisabeth Maria 2), huwde den 11°e° April 1678 met Adriaan baron van Gent, een der krijgsbevelhebbers in bet leper der Staten, wien bij de belegering van Maastricht in 1673 het linkerbeen door een kanonkogel was afgeschoten 3). Dat huwelijk was op den duur niet gelukkig, en eene echtscheiding was daar het gevolg van. Wanneer die heeft plaats gehad, is ons niet gebleken, maar reeds in 1691 vinden wij in de domeinrekeningen posten opge- teekend van afzonderlijke betalingen, nagenoeg gelijk- tijdig gedaan aan den baron van Gent en aan Elisabeth Maria van Gent, die tot het vermoeden wettigen, dat er toen reeds eene verwijdering bestond. Eerst in 1703 vinden wij haar voor het eerst vermeld als ,,gesepareerde 1) Hnbners Geneal. Tab. 2) Ter verduidelijking diene onderstaande tabel (aansluitende aan de vorige) Elizabeth Maria, pr. v. Portugal buwt (11 April 1678) Adriaan B°° van Gent geb. 20 Nov. 1638 t in of voor 1711 t 1717 Egeria Adriana Sibilla huwt. 1°. Adriaan Gustaal BOB v. Hompesch t voor of In 1715 (2 aooen en I dochter) 2°. Caret v. Belle de jonge. 3) Batavia illustrata I. Antonette Alb I tine Frederica t9Met1771 howl 1°. Pierre Bigot Marquis de Villandry 9°. (Junt 1721) Willem Anthony Pleterson t 8 Aug. 1759 Eene dochter, Elizabeth Maria Pleterson geb. 12 Maart 1721 t ongebuwd. 12e Hoofdst. bl. 852. EMILIA VAN NASSAU. 225 huisvrouw", en in 1711 wordt zij „douairiere van Gent" genoemd. Haar echtgenoot, die derhalve vobr of in dat jaar overleden moet zijn, liet haar met hare drie dochters in kommervolle omstandigheden achter. De oudste dezer dochters, Johanna Emilia Louise, is ongehuwd gebleven ; de beide andere daarentegen huwden elk tweemaal. Egeria Adriana Sibilla werd eerst de echtgenoote van Adriaan Gustaaf van Hompesch, kolonel van bet Regiment Garde-dragonders 1), die voor of in 1715 met nalating van twee zonen en eene dochter stierf, waarop zij in 1723 hertrouwde met Carel van Belle de jonge, drossaart en stadhouder van de leenen van Langerak 2). Wij hebben de sporen van dezen oudsten tak der nakomelingen van Emilia van Nassau niet verder ge- volgd. In 1841 behoorden tot de gerechtigden tot de Nassausche renten eene gravin van Hompesch en eene gravin van Heiden Hompesch, douairiere van S. J. graaf van Heiden Reinestein, doch het is ons onbekend of zij rechte afstammelingen zijn, daar bet recht op de legaten, door Maurits aan de kinderen van Emilia vermaakt, ook op andere dan hunne nakomelingen kon overge- dragen worden. De andere dochter, Antoinette Albertine Frederica van Gent, huwde eerst met Pierre Bigot, marquis de Villandry, en na diens dood trad zij in 4721 in den echt met William Anthony Pieterson, burgemeester van den Haag en broeder van den vice-admiraal Jan Jacob Pieterson. Hij overleed den 88`e° Augustus 1759 en zij den 9d`° Mei 1764, eene eenige dochter, Elizabeth Maria 1) Sententie van den Hoogen Raad 20 Juli 1723. 2) Sententie van het Hof van Holland 20 Oct. 1729. Mulder, Geschiedk. Novelien. 15 226 EMILIA VAN NASSAU. Pieterson nalatende, die den 12'e1 Maart 1724 was ge- boren en ongehuwd stierf. Het geslacht der Pieterson's is ook in de mannelijke lijn uitgestorven. Omtrent al deze nakomelingen van Emilia's oudsten zoon zijn weinig bijzonderheden bekend. Alleen blijkt bet uit de vorstelijke domeinrekeningen, dat zij, vooral in het begin der vorige eeuw, even als hunne voor- ouders, zeer dikwijls in kommerlijke omstandigheden verkeerd hebben, terwijl de sententieboeken van den Hoogen Raad en van bet Hof van Holland van een on- afgebroken strijd tusschen de familieleden onderling maar al to zeer getuigenis afleggen. Wanneer men die archieven doorbladert, wordt men bijna geneigd tot de bewering, dat Been testament als dat van Maurits en geen huwelijk als dat van Emilia tot zooveel processen en rechterlijke uitspraken geleid hebben. Van het jaar 1637 af, toen Emanuel het recht zijner dochters op de halve nalatenschap van zijne gemalin betwistte, tot op 1727, toen bet laatste appel aangeteekend werd in het proces, dat, zooals wij hieronder nog zullen mededeelen, door Emilia's nakomelingen in Zwitserland aan hunne bloedverwanten in Nederland werd aangedaan, dus ge- durende een tijdsverloop van negentig jaren, is er na- genoeg geen enkel jaar, dat er geen geschil voor de gerechtshoven hangende was. Er zijn processen bij, die meer dan twintig jaren geduurd hebben, en waarvan de breedvoerige documenten een foliodeel zouden vullen. Dat bet taaie geduld om al dat juridische proza to doorworstelen, slechts zelden beloond wordt, zal men gereedelijk aannemen, maar het is de eenige bron geweest, waaruit wij de bovenstaande bijzonderheden hebben kunnen putten. Een paar processes willen wij hier slechts rededeelen, omdat zij ons een blik doen slaan op de omstandig- EMILIA VAN NASSAU. 227 heden, waarin de kleinkinderen van Emilia van Nassau hier in de Nederlanden verkeerd hebben. Zij zullen opnieuw bewijzen, zooals de geschiedenis het trouwens ontelbare malen bewezen heeft, hoe snel de nako- melingen, zelfs van de doorluchtigste geslachten, wan- neer zij eenmaal uit den kring gedrongen zijn, waarin de luister hunner geboorte hun eene plaats aanwees, tot achteruitgang, ja zelfs tot armoede kunnen ge- raken. Johanna van Hanau, douairiere van Emanuel, had, in weerwil van den weinig glansrijken toestand barer geldmiddelen, toch altijd nog een zekeren staat gevoerd, en toen zij in 1673 stierf, vermaakte zij aan haar staats- jufler Agnes Liel eene lijfrente van driehonderd gulden 's jaars. In den eersten tijd betaalden hare beide dochters die trouw uit, maar na twaalf jaren werd het haar blijkbaar moeilijker. Elizabeth Maria, die inmiddels met van Gent was gehuwd, hield het nog tot 1688 vol, maar Emilia Louisa schijnt in 1685 de zaak to hebben ver- eenvoudigd door Agnes Liel weder in haar dienst to nemen en haar van dat oogenblik of zoo min haar loon als haar aandeel in de lijfrente to voldoen, ja zelfs de voorschotten, die Agnes in het huishouden deed, niet terug to geven. Natuurlijk groeide de schuld daardoor voortdurend aan, en bedroeg in 1688, toen de Barones van Gent eveneens ophield to betalen, reeds 830 gl.12 st. en 12 penn. Agnes drong nu op voldoening aan, waarop Emilia Louise haar eene schriftelijke verklaring gaf, dat zij binnen zekeren tijd eerst 376 gl. 15 st. en 8 penn., en daarna nog 28 gl. 12 st. tot afslag zou geven, zoodat zij nog 425 gl. 5 st. en 4 penn. schuldig bleef. Van de betaling kwam evenwel niets, en toen Agnes flog een jaar gewacht had en ook de tusschen- 228 EMILIA VAN NASSAU. komst van goede vrienden niet hielp, bracht zij de zaak voor bet gerecht 1). Die cijfers zijn welsprekend genoeg om ons to doen zien in welken benarden toestand de achterkleindochter van Willem van Oranje langzamerhand geraakt was. Eene prinses toch, die zelfs na tusschenkomst van goede vrienden, gerechtelijk wordt aangemaand om eene schuld to voldoen aan hare kamenier, in kleine postjes verdeeld, die met stuivers en penningen bijeengescharreld moeten worden, beleeft zeker moeielijke dagen. Bij sententie van den 26"" Juli 1691 werd zij door bet Hof van Holland tot betaling veroordeeld. Waarschijnlijk heeft hare zuster, de Barones van Gent, bet door haar ver- schuldigde ook betaald, daar wij van geen eisch tegen haar gewag gemaakt vinden. Doch ook voor deze had de tijd geen rozen gebaard, en uit twee processen, na haren dood tegen hare kinderen gevoerd, blijkt, dat zij vooral in den laatsten tijd van haar leven met groote huiselijke zorgen to kampen had. Gescheiden van haren echtgenoot, was zij, door schulden gedrukt, genoodzaakt telkens geld op to nemen, en elk oogenblik vinden wij in de ordonnantieboeken posten van voorschotten, die haar verstrekt worden op de rente, welke zij uit de vorstelijke domeinen trok. Nu eens beet bet ,wegens de necessiteit, waarin zij zich bevindt." dan weder „voor de laatste maal" - hetgeen iutusschen herhaalde keeren voorkomt - elders „om daarmede in to lossen en to redimeeren de gearresteerde en verkochte meubelen en imboel, en to betaelen de klee- deren in 't request vermeld," of wel haar jaargeld wordt haar betaald voor een gedeelte in den vorm van ge- 1) Sententien van bet Hof van Holland, 26 Juli 1691. EMILIA VAN NASSAU. 229 quitteerde rekeningen harer schuldeischers. In het begin der achttiende eeuw woonde zij in den Haag, en wij vinden haar daar in 1711 in een huisje op den Hofsingel met hare beide dochters, de ongehuwde Johanna Emilia Louise en Egeria Adriana Sibilla, die bij den dood van haren echtgenoot, den baron van Hompesch, met drie jeugdige kinderen, twee zoontjes en een dochtertje, was achtergebleven, waarover Reinier Vincent van Hompesch, generaal der kavalerie en gouverneur van 's Hertogen- bosch, voogd was 1). Alleen het dochtertje woonde met hare moeder. Bij de geld verlegenheid, waarin de drie vrouwen zich bevonden, leenden zij van zekeren Andries de Maare, alsmede van eene koopvrouw Elisabeth van Thiel, huisvrouw van Cornelis van Ypelaar, en zelfs, zoo het schijnt, van hare kamenier Maria Schuts, her- haaldelijk grootere of kleinere sommen, waarvoor zij obligation afgaven. De Maare verzekerde later wel voor het gerecht, dat hij er in den beginne ongenegen toe was, „om de quade rapporten, die alomme zigtbaer waeren van de insuffisanse van betalinge van de gemelte Baronnesse", maar met dat al was de schuld in 1711 reeds tot 3300 gulden gestegen, en hij kocht zelfs de pretensie van vrouw van Ypelaar ten bedrage van 1000 gulden ook nog op. In de eerstvolgende jaren had hij haar voortdurend nog geld geleend, en „voor haer in haere alom bekende verlegentheyt gekogt ende gelevert verscheyde waeren tot derselver onderhout hebbende gedicnt," to samen voor 1809 gl. en 5 stuivers. Kort daarop in 1717, stierf de moeder, en de Maare, wiens handelwijzen wel het vermoeden wekken, dat hij van de alom bekende verlegenheid der dames partij zocht to trekken om woekerwinsten to behalen, eischte nu, 1) Sententie van den Hoogen Raad 20 Juli 1723. 230 EMILIA VAN NASSAU. ook uit naam van vrouw van Ypelaar, die, zooals hij zeide, geheel geruineerd was, betaling van de drie dochters. Deze echter verklaarden, dat wel is waar hare moeder „eenige obligation had gepasseerd, inhoudende diverse sommen van penningen, sommige op een open naem en sommige ten naeme van Maria Albertina Schuts, camenier ten haren huyse woonende, alsmede ten naeme van Elisabeth van Thiel," doch die stukken waren maar in voorraad opgemaakt om er voor de baronnes van Gent geld op to kunnen negotieeren; door de Maare was er nooit ,helder of penning" op betaald. Er was wel eenig geld op genegotieerd en nu en dan waren er wel wat penningen en koopwaren aan de prinsessen gegeven, doch de Maare had daarvan nooit rekening en verantwoording gedaan. Toen deze, zich tot de Raden en Rekenmeesters van Willem III ge- wend hebbende, naar zijn voorgeven „op alderhande frivole wijze gedilayeert" was geworden, bracht hij de zaak voor bet Hof van Holland. De prinsessen eischten nu van hare zijde, dat hij zou worden verplicht om „specifics en pertinentelijk op to geven den dag en datum, aan wien en wat sommen van penningen of wat coop- manschappen van tijt tot tijt hij op de voorz. obligatie verstrekt had en de deugdelijkheyt van lien met solem- nelen eede to sterken," of wel dat hij bezweren zou, die gelden to hebben verstrekt, en hoeveel hij aan Elisabeth van Thiel voor de obligatie had gegeven. Ongeveer in lien zin deed het Hof den 6"" December 1723 uitspraak. Omtrent then tijd hertrouwde de douairiere van Hom- pesch met den drossaart Carol van Belle, en wellicht was bet deze omstandigheid, die een ander leverancier, den franschen kok George Ain6, aanleiding gaf om zich op zijne beurt in 1724 met eenige vrij verouderde EMILIA VAN NASSAU. 231 pretension tot bet Hof to wenden, met bet verzoek, dat de procureur Victor Brey deze zijne pretension op wijlen de barones van Gent en hare dochters Louise en Egeria Adriana van Belle zou mogen voldoen nit zekere gelden, die hij, Brey, van haar in handen had; de door hem gevorderde som bedroeg niet minders dan 4056 guldens en 10 stuivers. De procureur weigerde, maar gaf Aine to verstaan, dat hij zich tot de personen zelve moest wenden. De kok liet zich dit geen tweemaal zeggen, en daagde terstond den beer Drossaert van Belle voor het Hof van Holland om eene vordering ten laste zijner gemalin, ten bedrage van 1416 gulden en 6 stuivers. Hieruit ontwikkelde zich een strijd van eisch, repliek en dupliek tusschen die twee partijen, die zich van de zijde van van Belle door een toon van minachtende hooghartigheid en die van Aine door steeds toenemende heftigheid onderscheidde, en die wij bier in een beknopt overzicht maar genoegzaam met de eigen woorden willen weergeven. Ik heb, begon Aine, de baronnes van Gent van den 219te° Juli 1712 tot den 13°e° October 1715 van spijs en drank onderhouden, en in then zelfden tijd twee van hare dochters, de baronnes Johanna Emilia Louise en Mevrouw van Belle, die toen nog de weduwe van Hom- pesch was, en verder degenen, die „tot hare familion respective waeren specteerende, gealimenteert en (met respect gesegt) geduerende de voornoernde jaeren den mond opengehouden." Daarvoor komt mij toe ten taste van de baronnes van Gent 1712 gl. 8 st., van Johanna Emilia Louise 927 gl. 16 st. en van Mevrouw van Belle 1416 gl. 6 st, Ik ontken expresselijk, antwoordde hierop van Belle, het recht van den eischer om eene vordering in to stellen op zulke ,,opgeraapte pretension." Hij kan niet aan- 232 EMIUA VAN NASSAU. toonen, dat hij ooit eenige leverantie of deboursement ten behoeve van mijne vrouw heeft gedaan. Met de kwestie tusschen hem en mijne overleden schoonmoeder (waarvan ik geen erfgenaam ben) en mijne schoonzusters heb ik trouwens niet to maken. Als bet verlangt wordt kan ik aantoonen, dat de eischer van wege de prinses van Portugal notabele sommen van penningen, wegens leverantien heeft genoten. Nooit heeft hij getracht van de prinses geld to krijgen, en thans beproeft hij bet successivelijk nu bij den een dan bij den ander, splitst de som, waarop hij recht beweert to hebben, geheel en al ,nae sijne phantasy" in drie deelen, en eischt zonder verdere aanduiding 1416 gulden en 6 stuivers van mijne vrouw. De verdediging van van Belle, bet kan niet tegen- gesproken worden, was vrij zwak en weinig meer dan eene eenvoudige ontkenning, en wanneer Aine werkelijk in zijn recht was, is bet verklaarbaar, dat bet fransche bloed van den kok aan bet kooken is geraakt, zooals dan ook niet onduidelijk blijkt uit zijn wederantwoord ,,bij schriftuere van replique. Van Belle weet zeer goed, zegt hij, dat ik mij alleen heb laten bewegen door bet continueel bidden en smeeken van zijne vrouw, die anders met die van hare familie schier van honger zou hebben moeten vergaan. Ik heb mij gertiineerd om de vrouw kost en drank to kunnen verschaffen, en nu heeft men zelfs de impudentie om de van mij afgesmeekte deboursementen to baptiseeren met den naam van opgeraapte pretension ! Men flatteert zich to vergeefs, dat ik de positieven van mijnen eisch niet zal kunnen verifleeren. De ,quaataardige ontken- tenisse van de gedaene leverantie off deboursementen sal hem niet dan tot desselfs schande ende overgroote confusie verstrekken; en wijders dient op dat subject EMILIA VAN NASSAU. 233 tot onderregtinge van van Belle, dat bij de eygenhandige ondertekeninge en bekentenisse van sijne jegenswoordige huysvrouwe, doenmaels Wede Hompesch, zal consteeren hoe valsselijk bij hem wierd voorgegeven en bij sijn geposeerde was ter nedergestelt dat ik nooit leverantie of deboursement had gedaan." Ik zal bewijzen, ging hij voort, dat ik en mijne vrouw in 1712, 13, 14 en 15 dagelijks verscheiden schotelen spijs, zoo voor de prinses van Portugal als voor hare dochter de barones van Gent, weduwe Hompesch, heb gereed gemaakt. Ze werden aan de weduwe Hompesch gebracht op den Singel, waar zij met een dochtertje en eene kamenier woonde; die hebben het samen geconsumeert, en wanneer ze geen betaling deden, heb ik en mijne vrouw soms veertien dagen opgehouden to leveren. Dan kwam het dochtertje, de kamenier of een ander ons namens Mevrouw van Belle verzoeken om weer to leveren met ernstige be- loften van betaling. Dat dochtertje kwam ouk dikwijls bij ons eten en bleef ook wel slapen. Dat alles kunnen de menschen, die de gekookte en gebraden spijzen naar tijdsgelegenheid hebben klaargemaakt en bij Mevrouw van Belle aan huis gebracht, als ooggetuigen bewijzen. Ik blijf bij hetgeen ik gezegd heb, antwoordt van Belle in zijn repliek, en ,acbt daarmee wederlegd en gede- solveert al het onwaar frivool en ongefundeert voorstel then ten contrarie bij den eysscher voorgebracht." Hij heeft van mij in mijne kwaliteit niets to pretendeeren, en zal zijne ,temeraire aantigtinge" nooit goed kunnen maken, zooals ook wel uit zijne boeken zou blijken. „'t is to verwonderen, aldus besluit hij, ,dat de eyscher zijn pretens recht wil goet maken met lasteren en schelden, vervat in harde en ongehoorde expression, als quaataardige ontkentenissen en valselijk voorgeven. Maar al die grossiere en onbeschofte manieren van 234 EMUAA VAN NASSAU. schrijven wit ik liever met stilzwijgen passeeren." Hiermede werd de reeks van liefelijkheden, die de beide partijen elkander naar het hoofd wierpen, gesloten. Het hof deed den 20"" October 1720 uitspraak en ,,condemneerde den verweerder aan den eischer to be- talen het geld, dat zijne vrouw wegens alimentatie en ouderhoud van den eischer had genoten, mits deze onder solemneelen eede verklare de deugdelijkheid van zijn gehouden register." In denzelfden tijd, dat in Holland de kleinkinderen van Emilia van Nassau zich slechts met moeite in den strijd des levens konden staande houden, verkeerden hare kleinkinderen in Zwitserland in vrij goede om- standigheden. Aan leden van patricische familien uit- gehuwelijkt, behoorden hare vier kleindochters (de vijfde en haar eenige kleinzoon daar to lande waren kinderloos gestorven) tot de vermogende aristocratie van de meest welvarende Zwitsersche kantons, en nog voordat de zeventiende eeuw ten einde was, hadden ook zij de meeste hunner kinderen aan personen uit denzelfden kring uitgehuwelijkt. Meer dan dat is ons omtrent hen in die jaren niet bekend geworden, doch in 1707 trad op eens eene van Emilia's achterkleindochters weder op het wereldtooneel, en wel om hare aanspraken to doen gelden op een vorstendom, waarop zij, krachtens hare afstamming van Willem van Oranje, recht beweerde to hebben. Dat vorstendom was Neuchatel. Sedert 1516, toen Lodewijk I, hertog van Orleans- Longueville, afstammeling van Dunois, den beroemden bastaard van Orleans, daar aan het bewind was ge- komen, was de regeering in zijn stamhuis gebleven EMILIA VAN NASSAU. 235 totdat zijne laatste nakomeling, Maria van Nemours, in 1707 overleed. Volgens bet in 1552 verworven recht, stond bij bet uitsterven van het regeerend stamhuis de keuze van een nieuwen vorst, of liever de beslissing aan welken der verschillende pretendenten, die zich opdeden, bet bestuur zou worden opgedragen, aan bet yolk, ver- tegenwoordigd door zijne drie staten. Toen dan ook Maria van Nemours, bij bet aanvaarden van bet bewind in 1694, den Chevalier de Soissons, afstammeling van Leonora van Orleans, als haar opvolger had aangewezen, hadden de fiere bewoners van bet kleine vorstendom, zonder zich aan haar protest to storen, verklaard dat zij zich hun souverein recht niet lieten ontnemen. Hun land was hun onvervreemdbaar: zij wilden niet, dat er over beschikt zou worden als over een gewoon erfgoed, en evenmin dat in bet vervolg aan paus of keizer eenige beslissing omtrent de kwestie van opvolging zou worden toegekend, zoo als in vroegere eeuwen bet geval was geweest. De keuze van een nieuwen vorst was voor Neuchatel van bet hoogste belang, en was nog gedurende bet leven van Maria ernstig overwogen. Wanneer de regelen van bet oude feudale recht werden gevolgd, dan hadden, daar de Chevalier de Soissons nog vobr haar was over- leden, zijne bloedverwanten de Gondy's en de Matignon's de meeste aanspraken. Zij vonden een krachtigen steun bij Lodewijk XIV, maar juist dat was bet, hetgeen de staten van Neuchatel van hen afkeerig maakte, want de herroeping van bet Edikt van Nantes in 1685 was den protestanten nog to versch in bet geheugen, en zij begrepen bovendien, dat zij, door een der vasallen van den Franschen koning als hun beer to erkennen, groot gevaar liepen, eenmaal langs een kleineren of een grooteren omweg in zijne handen to vallen. 236 ENJILIA VAN NASSAU. Het was ongetwijfeld voor hun vaderland het ver- kieslijkste, wanneer zij, als het oogenblik daar was, de heerschappij konden opdragen aan een protestantsch vorst, die machtig genoeg was om hen to beschermen, en tevens to ver van hen verwijderd om hen to kunnen schaden. Dat gronddenkbeeld en de daaruit to maken gevolgtrekkingen waren voornamelijk opgerezen in het brein van een van Neuchatel's scherpzinnigste staats- lieden, den kanselier Montmollin, die in zijne gedenk- schriften 1) uiteenzette, dat wel is waar de wettige souverein na den dood van Maria een de Gondy of Matignon zou moeten zijn, ,maar", voegde hij er terstond bij, ,wat souvereinen zijn dat, die Fransche edelen, die zelve tegenwoordig slaven zijn ! De ware staatkunde eischt dat wij de wet schenden met bet oog op bet algemeen welzijn." En nadat hij dit moderne utiliteits- beginsel alzoo ruw weg in de plaats heeft gesteld van dat der feudale legitimiteit, eerbiedigt hij deze verder toch flog zooveel mogelijk, en betoogt, dat bet zaak is, een vorst to zoeken, ten wiens gunste men, ,d'une maniere assez eblouissante" het recht om de opvolger to zijn van bet huffs van Orleans kan betoogen. „Die souverein", gaat hij voort, „is naar mijne overtuiging Willem van Nassau, de erfgenaam van het oude stam- huis van Chalons-Oranje." De Staten des lands hadden zich met die zienswijze vereenigd en aan Koning Willem III de souvereiniteit, nadat prinses Maria van Nemours zou zijn overleden, aangeboden. Hij stierf intusschen in 1702, vijf jaren voor haar, dock hij had reeds den 25"e° October 1694 zijn eventueel erfrecht afgestaan aan zijn neef, den 1) Deze „Memoires", in het einde der 17de eeuw geschreven, zijn eerst in 1831 uitgegeven. EMILIA VAN NASSAU. 237 Keurvorst van Brandenburg, die in 1702 als Frederik I de waardigheid van Koning van Pruisen aannam. Zoo stonden de zaken toen de dood van Maria van Nemours, die den 16'e° Juni 1707 in ruim tachtigjarigen ouderdom to Parijs overleed, het veld openstelde voor al de mededingers naar hare nalatenschap, en het was to voorzien, dat deze niet lang op zich zouden doen wachten, to meer daar de Staten van Neuchatel, volgens de wettige voorschriften, eeu termijn van zes weken na Karen dood, dus tot den 289Len Juli hadden vastgesteld, binnen welken de kandidaten zich moesten aanmelden. De heift van dien tijd was dan ook nog niet ver- loopen, toen reeds de voornaamste der mededingers, die niet minder dan vijftien in getal waren, zich hadden ingeschreven. Sommigen waren in persoon versehenen, anderen door hunne gevolmachtigden vertegenwoordigd, en bet kalme Neuchatel was eensklaps in een strijdperk herschapen, waar niet alleen de bewoners zelve zich met bezorgdheid afvroegen, welke de uitslag van dien strijd zou zijn, maar waarop ook de verschillende mogend- beden van Europa de oogen gevestigd hielden. Het geschil toch, dat bier beslecht zou worden, was wel is waar op zich zelf niet van zulk een groot belang, maar bet was een onderdeel van dien grooten strijd van be- ginselen, waarbij het monarchaal en kerkelijk absolutisme sedert de 16 de eeuw in bet krijt stond tegenover de veldwinnende vrijmaking der volken uit de middel- eeuwsche banden. Die beide beginselen werden dan ook door de twee voornaamste mededingers vertegenwoordigd, den Koning van Pruisen, wiens kandidatuur ondersteund werd door Engeland en de Nederlanden, de voornaamste prote- stantsche mogendheden in die dagen, en de Prins van Conti, wiens belangen door Lodewijk XIV werden voor- 238 EMILIA VAN NASSAU. gestaan, en die zoowel op grond daarvan als omdat hij in het vorstendom zelf een vrij groot aantal aanhangers telde, zich van de overwinning zeker waande. Reeds vijf dagen nadat Prinses Maria de oogen had gesloten, kwam zijn zaakgelastigde, de graaf Sillery, to Neuchatel en den 121en Juli deed hij er zelf zijn intocht aan bet hoofd van een schitterend gevoig van vijftig ruiters. In weerwil van den spoed, dien hij gemaakt had, was toch Koning Frederik hem voor geweest, want reeds den 30,ten Juni was diens gevolmachtigde, de graaf van Met- ternich, de stad binnengetrokken „aver un beau train et une cour bien composee", zooals een ooggetuige het uitdrukt 1). Het is waar, hij had slechts zes en dertig paarden en vier muilezels bij zich, en in zoo verre stond hij bij Conti ten achteren, doch die minderheid werd wel opgewogen door de grootere haast, die hij had gemaakt. Tot de mededingers, die met minder luister en ook met minder kans optraden, behoorden onder anderen de Hertogin de Lesdiguieres, in wier naam de Hertog de Villeroy optrad; de Graaf de Matignon, die in persoon tegenwoordig was; de weduwe van den Chevalier de Soissons, dien Maria van Nemours reeds in 1694 als haar opvolger had gewenscht, vergezeld van harejeugdige dochter Jacqueline van Bourbon, terwijl de Fransche gezant in Zwitserland, de Puisieux, door Mevrouw de Maintenon gezonden, de zaakgelastigden van Engeland en van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, en een der leden van den senaat van Bern, Christoffel Steigner, die het gevoelen der machtige heeren van Bern in de weegschaal kwam werpen, allen ter bestemder 1) Annales historiques du comte de Neuchatel et Valanchin par Jonas Boyve, voor het eerst in 1854-60 in 5 deelen uitgegeven. E\HLIA VAN NASSAU. 239 tijde aanwezig waren. Een kandidaat, de Prins van Nassau-Siegen, maakte eenvoudig over de post zijne rechten op bet Vorstendom kenbaar in een vrij aan- matigenden brief, then hij, alsof de zaak reeds zonder tegenspraak beslist was, als „Prince de Neuchatel et de Valangin" onderteekende. Maar nog waxen de pleidooien, die aan de uitspraak der Staten vooraf zouden gaan, niet begonnen, toen zich - hoewel de vastgestelde datum van den 235`"° Juli reeds verstreken was - eene nieuwe pretendente opdeed, die zich als Juliane Catharine, Dame de Sergy, op de lijst der mededingers naar de regeering over bet vorsten- dom Neuchatel deed inschrijven. Deze Dame de Sergy, die aldus de aanspraken kwam betwisten van een koning en van een Franschen prins van den bloede, die, in 't voorbijgaan gezegd, ook koning in partibus was, daar hij tien jaar vroeger bij den dood van Sobiesky tot koning van Polen was verkozen geweest, was wel is waar slechts de echtgenoote van een Zwitsersch patricier, Messire Henri de Martines, Seigneur de Sergy et de Beyzenas, maar zij was ook de achterkleindochter van Emilia van Nassau, en op die afstamming grondde zij haar erfrecht. De dag der behandeling van de zaak was aangebroken, de verschillende pretendenten betoogden hunne rechten in wijdloopige memorien, en zoo deed ook Henri Francois Duperron, die als procureur namens Madame de Sergy optrad, en in hoofdzaak de volgende rechtsgronden voor zijne cliente ontwikkelde Rene van Nassau had de rechten op eventueele successie in bet vorstendom Neuchatel geerfd van Philibert van Chalons, en ze daarna overgedragen aan zijn neef en erfgenaam Willem den Zwijger en na hem aan zijn mannelijk oir. Bij ontstentenis van mannelijk 240 EMILIA VAN NASSAU. oir, substitueerde Rene „ la plus prochaine femelle issue de mon dit Sr. le Comte Guillaume (den vader van Willem I)". Die laatste bepaling was nu hier van toepassing. Na Willem den Zwijger was bet opvolgingsrecht achter- eenvolgens overgegaan op zijne zonen Philips Willem, Maurits en Frederik Hendrik. Na dezen traden Willem II en Willem III op, en toen de laatste in 1702 was over- leden, kwam volgens bet testament van Rene dat recht aan de naaste vrouwelijke afstammeling van Willem den Zwijger. Diens oudste dochter nu was Emilia van Nassau; hare oudste dochter was Maria Belgia, die Emilia Catharina de Croll tot oudste dochter had. Deze had slechts eene dochter, Juliana Catharina d'Amond, gehuwd met Messire Henri de Martines, seigneur de Sergy et de Beyzenas. Op haar waren alzoo al de opvolgings- rechten van prins Rene van Nassau, en implicite diens rechten op de goederen van bet huis van Chalons overgegaan. Nadat Duperron dat alles had uiteengezet, verklaarde hij verder, dat zijne cliente niet in staat geweest was, haar recht vroeger dan op dezen dag to staven, maar dat dit uitstel onmogelijk een recht ongeldig kon maken, dat uit zijn aard onverjaarbaar was. In weerwil van dit betoog, waarop trouwens hier en daar wel wat of to dingen viel, wend aan Madame de Sergy haar eisch ontzegd. De Staten traden niet in de kwestie, of zij, als afstammende van de tweede dochter van Willem van Oranj e, nadere rechten had dan de koning van Pruisen, wiens moeder eene dochter was van diens jongsten zoon Frederik Hendrik, maar zij ver- klaarden haar niet ontvankelijk en hun uitspraak ,met- tait a neant les protestes de la dite dame d'Amond, et, EMILIA VAN NASSAU. 241 vu qu'elle ne s'etait pas presentee sur le jour des six semaines, la deboutait entierement de ses pretentions." Na geweldig lange debatten werd de kroon, zooals bekend is, aan den Koning van Pruisen toegewezen. Die uitslag was to voorzien geweest; er waren to groote belangen voor Neuchatel aan de keuze van een opvolger van Maria van Nemours verbonden, dan dat men die van zuiver genealogische aanspraken zou doen afhangen. Het dunkt ons dan ook meer dan waarschijnlijk, dat Madame de Sergy zich hieromtrent geene illusien zal hebben gemaakt. Wat kon anders de reden zijn, dat zij, die van alle concurrenten het dichtst in de nabij- heid was, het tijdstip heeft laten voorbijgaan waarop zij hare rechtsgronden moest voordragen 7 Heeft zij zich nog ter elfder ure bedacht, en gemeend, dat het dan toch in elk geval nog de moeite waard was om, ook al kon zij voorzien dat zij tegen zulke machtige preten- denten niet was opgewassen, de kans to wagen? Wij weten er niets van, maar wel komt het ons zeer onwaar- schijnlijk voor, dat zij een oogenblik aan de mogelijkheid zoo geloofd hebben, dat men haar de souvereiniteit over Neuchatel zou toewijzen. Niet onmogelijk is het, dat zij geen ander doel gehad heeft, dan de rechten, die zij als achterkleindochter van Emilia van Nassau, kon laten gelden, door de Staten to doen erkennen. Tot zekere hoogte kon zij zich zelve overreden haar doel bereikt to hebben; want nu haar eisch op grond van een gebrek in den vorm werd afgewezen zonder dat er over de zaak zelve een oordeel was uitgesproken, bleef haar en de haren altijd nog den troost over to beweren, dat in de erkenning van het recht van den Koning van Pruisen, die een nakomeling was van een der jongere kinderen, uit het vierde huwelijk van Willem van Oranje, ook de erkenning lag opgesloten Mulder, Gaschiedk. Novellen. 16 242 EMILIA VAN NASSAU. van haar recht, daar zij van diens dochter uit zijn tweede huwelijk afstamde. De meening is ook geopperd, dat zij deze gelegenheid om hare rechten erkend to zien had aangegrepen omdat zij daar voordeel in zag bij een proces, dat door eenige barer familieleden werd voorbereid en ten doel had, namens de in Zwitserland wonende nakomelingen van Emilia de teruggave to eischen van niet minder dan ongeveer twee ton gouds en eene voortdurende rente van 7250 gulden 's jaars. De herinnering aan dat proces, dat voor bet Hof van Holland werd aanhangig gemaakt, is thans nog, zooals mij gebleken is, bij de Zwitsersche afstammelingen levendig, maar de ware toedracht der zaak is er niet bekend, terwijl de mislukking van die poging aan geheel verkeerde oorzaken werd toege- schreven. De Dictionnaire historique, geographique et statistique du Canton de Vaud van D. Martignier en Aymon de Crousaz 1) geeft er bet volgende verhaal van : „ Voici a ce sujet, une anecdote racontee par le doyen Monachon, que ses relations avec la famille Roch- Mondet mettaient en position de connaitre la verite. Jacques Francois Roch-Mondet avait epouse Susanne Badel du Martherai. 11 crut pouvoir reclamer la suc- cession de la princesse de Nassau, comme y ayant droit par sa femme. C'etait un homme revetu de hauts emplois et jouissant de quelque fortune. Il part pour la Hollande afin de faire valoir ses titres, et, pour ne pas se montrer trop au dessous de ses pretentions, it deploie un luxe exorbitant. Une sentence de 1'autorite superieure devait prononcer souverainement. La veille du jugement du proces, le rapporteur vient aupres de lui et proposa un 1) Aymon de Crousaz is een der afstammelingen van Emilia van Nassau. EMILIA VAN NASSAU. 243 arrangement. Comme it avait deux fils, on lui offrait la propriete d'un regiment de cavalerie pour l'un et celle d'un d'infanterie pour l'autre, en lui donnant jusqu'au lendemain pour reflechir. Roch-Mondet, croyant voir la l'indice d'un resultat favorable a ses pretentions et desirant rentrer promptement dans l'argent, qu'il avait temerairement engage, refusa les deux regiments. Le lendemain, le jugement qui intervint, fonde sur le considerant qu'une princesse qui se marie sans le con- sentement de sa famille perd tous ses droits, le debouta de toutes ses pretentions. Il dut rentrer au pays presque ruine. Il possedait cependant encore a Gingins un reste de vieux manoir feodal ou vecut apres lui une sienne fille Barbille Roch-Mondet, qui parvenue a un age avance, fut assassinee. Cette branche est eteinte." In deze voorstelling is het ware en het onjuiste door- eengemengd : de werkelijke toedracht, voor zoo rer wij die uit de echte bescheiden, voornamelijk in het Rijks- archief, leeren kennen, komt er wel in enkele punten mede overeen, loch wijkt in de hoofdzaak belangrijk of van het verhaal van den deken Monachon. Wij zullen trachten een zoo helder mogelijk overzicht to geven van het proces, dat velen jaren duurde en eerst in 1726 werd beslist. Het hangt met verschillende andere vrij ingewikkelde procedures samen, die wij evenwel buiten beschouwing kunnen laten. Tot een juist begrip is het noodig, eerst na to gaan, wie de personen waren, die, nadat er in vijftig jaren van de zijde der Zwitsersche afstammelingen van Emilia geene aanspraken op hare nalatenschap waren gemaakt, tamelijk onverwacht met den hierboven vermelden be- langrijken eisch optraden 1). 1) Zie de geslachtstafel op de volgende bladzijde. 2) De vier dochters van Maria Belgica, die nakomelingen hebben nagelaten, ago (vergeljjk de vorige tafel): Emilia Catbarina Anna Rosina Maurice Sabine kieind. v. Emilia huwt (1653) buwt (1656): v. Nassau huwt Jean des Bernard Claude d'Amond Vignes Benedict des Champs Jaques Etienette Adam, Daniel Rosine grootvader huwt huwt der echt- Susanne Jean genoote des Vignes Isaac van Louis )avid Bertha Claudina Adrienne Magdalene I de l'Harpe Rolaz de uitgestorv. St. Vincent tair(jke nog levende afstamme- lingen van then naam 1°. Susanne Sidonia huwt Jean Francois Badel, en S°. Vincent I Juliana I atharina I Ardlu. huwt Henrv de Martines Seigr. )de Sergy Jean Jaqueline Marie Jeanne Susanne George huwt Salomd Francoise huwt Francois huwt huwt Jaques Rovard Denis Etienne Francois Vautier du Coster Roch- Mondet Etienne Jeanne Marianne Gasparda Helene Louise Emilie huwt huwt huwt huwt Joost Benjamin Jacob Pieter de Martignv Portas Roch- de Boos - Mondet - afstamme- Doze lingen de tak is families uttge- Chavannes, storven Nicole en anderen EMILIA VAN NASSAU. 245 Uit het huwelijk van Maria Belgica, de oudste dochter van Emilia, met den kolonel de Croll waren, zooals wij vroeger vermeld hebben, een zoon en vijf dochters gesproten, welke, met uitzondering van een dochter, Helena Beatrix, die jong gestorven is, alle in Zwitserland gehuwd zijn 1). De zoon, Bern Theodore, gehuwd met Susanne Polier, was zonder kinderen overleden. De oudste dochter, Emilia Catharina, in 4653 met den baanderheer Claude d'Amond gehuwd, had eene dochter, Juliana Catharina, die de echtgenoote werd van Henri de Martines en in 1707 vruchteloos hare aanspraken op Neuchatel deed gelden. Zij stierf vbor het begin van het proces en liet vijf kinderen na, een zoon David en vijf dochters, namelijk: Bertha Louise. gehuwd met Pierre de Bons, ecuyer et seigneur de Farges ; Claudine Emilie, gehuwd met Joost de Martigny, predikant to Coppet; Adrienne, gehuwd met Benjamin Portas, kapitein van eene kompagnie dragonders van Bern, en Magdalena, gehuwd met Jakob Roch-Mondet, assessor en raad van politie van Aubonne. Emilia's tweede dochter, Anna Rosina, in 1653 gehuwd met Jean des Vignes, hoofd van bet gerecht to Genoiller, liet twee kinderen na Jaques Daniel, Raadsheer en Luitenant van Genoiller, en Etiennette Rosine, gehuwd met Isaac de 1'Harpe, raadsheer van Rolle. De derde dochter, Maurice Sabine, gehuwd met Ber- nard Benedict des Champs, heer van St. George, had een zoon 1) Sent. van het Hof van Holland, 12 April 1726, No. 28. 246 EMILIA VAN NASSAU. Adam, kapitein van eene kompagnie Zwitsers. De vierde dochter, Susanne Sidonia, was tweemaal gehuwd geweest. Uit haren eersten echt met Jean Francois Badel, Seigneur de Matheray ontsproten vijf kinderen: Jean George, raadsheer van Nyon. Jaqueline, gehuwd met Francois Royard, hoofd van het gerecht van Bern in het Waadtland, die verschei- dene kinderen had, waaronder een zoon David. Marie Salome, gehuwd met Denis Vautier, hoofd van het gerecht van Bern en verschillende andere plaatsen ; Jeanne Francoise, gehuwd met Etienne du Coster, raadsheer to Nyon; en Suzanne, gehuwd met Jacques Francois Roch-Mondet, Luitenant-baljuw en Chatelain van Bomont. Uit haar tweeden echt met Vincent Ardin, Seigneur de Clavilliere, had zij een zoon, Etienne, Seigneur d'O vion, en twee dochters, Johanna Gasparda en Marianne Helena. De namen, welke in deze opgaaf cursief zijn gedrukt, zijn die van de kinderen en kleinkinderen van Maria Belgica, die bij het begin van het proces in leven waren, en waarvoor als gemachtigden optraden Vincent Ardin, seigneur de Clavilliere, die tevens als vader en voogd van zijne drie minderjarige kinderen handelde, en de luitenant-baljuw Jacques Francois Roch-Mondet, de echtgenoot van Ardin's voordochter Suzanne. De eerste schijnt de ijverigste in deze zaak to zijn geweest; immers reeds in 1706 toen er een proces in appel voor den Hoogen Raad aanhangig was tussehen de beide dochters van Emanuel II en de Radon en Meesters der domeinen van wijlen Koning Willem III, heeft hij zich reeds bij then Raad aangemeld met ver- EMILIA VAN NASSAU 247 zoek, om zich, zoo 't heette ,bekend to mogen maken in de instantie van appel" 1). Hij schijnt toen niet in persoon in Holland to zijn geweest, en den uitslag van bet bedoeld e proces to hebben afgewacht, hetgeen evenwel tot 1715 duurde, toen de Hooge Raad den 20,ten Maart een zeer uitvoerig vonnis uitsprak, dat door den rijk- dom van familiebijzonderheden, welke er in voorkomen, tot een gewichtige bron voor de geschiedenis van Emilia's nakomelingschap geworden is. Korten tijd daarna, in 1716, begonnen Vincent Ardin en Jacques Francois Roch-Mondet voor den Hove van Holland hun proces tegen „de Raden en Meesters van de rekeningen der domeinen van wijlen Z. M. Willem III, mitsgaders Hare Hoogheid de princes-douairiere van Oranje en Nassau, alsmede Zijne Vorstelijke Doorluch- tigheid den Heer Landgraaf van Hessen q,q." 2). De hierboven medegedeelde familieoverlevering ver- meldt alleen Roch-Mondet als in persoon naar Holland overgekomen, en uit de vergelijking van verschillende data kan trouwens worden afgeleid, dat Vincent Ardin toen reeds vrij hoog bejaard moet geweest zijn. Tot staving van den eisch, die toen door hen werd gedaan, brachten zij de volgende gronden aan Nog gedurende bet leven van Maria Belgica de Croll waren er tusschen haar en hare vijf zusters reeds groote oneenigheden over de moederlijke nalatenschap ontstaan, die na haar overlijden in 1649 bleven voort- duren. Nadat herhaalde onderhandelingen waren ge- voerd tusschen de voogden barer minderjarige kinderen en Elias de Primaye, den gemachtigde der vijf prin- sessen in Holland, kwam eindelijk in September 1652 1) Sententie van den Hoogen Raad, 30 Nov. 1706. 2) Sententie van den Hove van Holland, 12 April 1726. 248 EMILIA VAN NASSAU. bet traktaat to Bern tot stand, waarvan wij vroeger melding hebben gemaakt. De geldigheid nu van dit traktaat werd door Ardin en Roch-Mondet betwist. Zij gaven voor, dat bet een gevolg was geweest van een ,,sinistren toeleg" van de Primaye, die de kinderen geheel onkundig had gelaten van de waarde der goederen hier to lande en zelfs van de gunstige disposition van bet testament van Prins Maurits. Verder beweerden zij dat de waarde van die goederen meer dan twee- honderd achttien duizend gulden bedroeg, waarvoor hun niets anders was afgestaan dan bet aandeel in de baronnie van Prangins, dat met de rente geen tachtig duizend gulden waard was, en in geld vijf en twintig duizend gulden, die bovendien niet betaald waren. Wij laten de berekeningen daar, volgens welke zij bet bedrag aan- gaven van hetgeen zij nu nog meenden to kunnen vor- deren, doch vermelden alleen dat bedrag, hetwelk, vooral ook door de opgeloopen intrest van hetgeen hun in al die jaren onthouden was, niet minder was dan honderd vijf en negentig duizend zevenhonderd vijftig gulden, en bovendien voor de toekomst nog zevenduizend twee- honderd vijftig gulden 's jaars zoolang er descendenten van de staak van Maria Belgica in leven zouden zijn. Buitendien werd nog de vraag aangeroerd, of Bern Theodore de Croll, de eenige zoon van Maria Belgica, die in 1652 bet akkoord ook namens zijne vier zusters had geteekend, tot dit laatste wel gerechtigd was ge- weest, daar zij, alle nog minderjarig zijnde, hem daartoe geen volmacht hadden kunnen geven. Verder werd be- weerd, dat dit akkoord alleen geldig was voor de personen, die bet hadden gesloten, en die thans alien waren over- leden, en eindelijk werd er op gewezen, dat bet de bedoeling van den prinselijken erflater niet kon geweest zijn, dat een deel der nakomelingen van zijne zuster EMILIA VAN NASSAU. 249 zou bevoordeeld worden ten koste van de anderen, dewijl datgene, wat hij haar bij uitersten wil had toegewezen, moest dienen, zooals in het testament uit- drukkelijk werd gezegd ,om de eere en dichniteit van onsen huyse deste beter to conserveeren en in toecom- mende tijden to doen conserveren." Het is to begrijpen, dat zich nit dit alles een voor beide partijen hoogst gewichtig proces ontspon, dat niet minder dan tien jaren duurde en met groote verbitte- ring gevoerd werd. Uit de aandachtige lezing van alle daarop betrekking hebbende stukken blijkt intusschen, dat de afwijzende beschikking, die het Hof van Holland den 12le1 April 1726 bij een uitvoerig vonnis uitsprak 1), onpartijdig en volkomen rechtvaardig was. Wat de hoofdzaak, de transactie van 1652, betrof, ontkenden de Hollandsche erfgenamen ,expresselijk dat er sinistre toeleggen van de la Primaye zouden zijn in 't werk gestelt, terwijle hetselve niet alleen waren volslagen onwaar- heden, tot welkers bewijs noyt aan de zijde van impe- tranten iets ter weerelt zou konnen werden to voorschijn gebragt, maar dat ter contrarie bij de gedaagdens wel zou worden aangetoont, met hoeveel precautie ende omzigtigheydt deselve transactie en accoord was in de wereld gekomen; verre van daar dat deselve sinisterlijk zoude zijn geschiet omme daardoor de erven van voorn. Maria Belgica prejudice en nadeel toe to brengen." Zij wezen er op met hoeveel onpartijdigheid voor de be- langen der kinderen van Maria Belgica was gewaakt geworden. Niet alleen dat de souvereinen van Bern bij de vaststelling van de overeenkomst aan den schoonvader van Bern Theodore de Croll, last hadden gegeven de Zwitsersche erven met zijn raad bij to staan, maar aan 1) Sententien van het Hof van Holland. - Rijks Arch. 250 EMILIA VAN NASSAU. De la Primaye was ook een Zwitser, en wel een der hoogste rechterlijke beamten van de republiek van Geneve toegevoegd. Bovendien, bet accoord was tot stand gekomen ten gevolge van een aanzoek van de familie de Croll, en is, eerst door Commissarissen en daarna door den geheelen Raad van Bern, den 15- Augustus 1650 als billijk voorgeslagen. Het traktaat zelf, waarbij de Croll voor zich en zijne zusters al de daarbij zeer nauwkeurig omschreven bezittingen en renten ,zuyver, perpetueelijk en onwederroepelijk had gecedeert, gequiteert en getransporteert aan gemelde vijf princessen", was door den Staat van Bern volkomen geapprobeerd en geratificeerd. De daarbij bedongen 25000 gulden waren blijkens quitantien volledig uit- betaald, en wel den 44 den Juli 1666 45000 gulden, en den 91- September 1669x 10000 gulden met 600 gulden voor intrest. Sedert 1652, en dus gedurende meer dan vijftig jaren, had niemand er dan ook iets van gehoord, dat de staak van Maria Belgica zich tegen de gesloten overeenkomst had verzet met aanspraken zooals nu op eens to berde gebracht werden. De verwijzing naar de woorden in bet testament van Maurits, waarop de eischers zich beriepen, schijnt in hooge mate de verbolgenheid van de aanzienlijke ge- daagden to hebben opgewekt, en daarvoor bestond wel eenige reden. Wel is waar begint bet testament met de boven aangehaalde zinsnede, maar zij heeft alleen betrekking op de onmiddellijk volgende beschikking, bij welke de Prins zijn broeder Frederik Hendrik tot uni- verseel erfgenaam in al zijne heerlijke en leengoederen maakt; hij deed dit om de waardigheid van zijn stam- huis zooveel mogelijk in de toekomst to bewaren. Daarop volgen verscheidene andere bepalingen, en later: ,is noch onsen wille ende ordonnantie dat de voorsz. onsen EMILIA VAN NASSAU. 251 geinstitueerden ende gesubstitueerden erfgenamen vooral sullen uytreicken ende betaelen de naevolgende legaten", waaronder die aan prinses Emilia en hare kinderen. De conservatie van de eer en digniteit van zijn huis, waarvan de Prins in den aanhef sprak, had met dat latere ge- deelte van bet testament niets to maken, en aan de eischers werd verweten, dat door hen „dies aengaande was gefabriceert een notoire ende gantsch abusive transpositie," ook zonder er nog van to spreken, werd er vrij schamper bijgevoegd, ,dat in deese legatarissen geene eere nog hoogheyd van den huyse ende stamme van Nassau to conserveeren was." Uit al dit voorgaande blijkt ten duidelijkste, dat de familieoverlevering, die wij vroeger mededeelden, hoe- genaamd geen grond heeft. De eisch van Ardin en Roch-Mondet werd niet afgewezen omdat Emilia zonder toestemming barer verwanten met Emanuel gehuwd was; een voorstel om to transigeeren door aan twee van de vole Zwitsersche nakomelingen een bevelhebber- schap in bet Nederlandsche leger toe to kennen, dus eigenlijk eene poging van omkooping van de zijde van bet Hof van Holland, kan onmogelijk gedaan zijn. De einduitspraak van bet Hof van den 12°ep April 4726, die wel is waar volgens de gewoonte van die dagen niet uitvoerig gemotiveerd was, maar waarvan de gronden uit bet voorafgaande relaas geheel en al kunnen worden opgemaakt, eindigde als volgt: ,Het Hof ontzegt de impetranten hun eysch ende conclusie op ende jegens de beschrevens in desen gedaan ende genomen interdiceert de Impten van gelijken meer to doen ende condemneert deselve Impetranten in de kosten van desen processe tot taxatie ende mode- ratie van den voorsz. Hove." In bet Huisarchief van Zijne Majesteit ligt een beknopt 252 EMILIA VAN NASSAU. overzicht van een en ander, dat op de nakomelingen van Emilia van Nassau in Nederland betrekking heeft. Dit stuk eindigt, na mededeeling van het zoo even vermelde vonnis, met de volgende woorden : ,Hiervan hebben dezelve (Ardin en Roch-Mondet) wel op 11 Maart 1727 van den Hogen Raad verkregen mandenient in cas relief d'appel, alsmede in dat Cas eysch gedaan." Dog er blijkt niet van eenig vervolg dier zaak. En op de stukken dier instantie wordt een billet gevonden houdende, ,dat de Impetranten die procedures hebben laaten steeken." Wij hebben dan ook in de Resolution of Sententien van den Hoogen Raad geene latere stukken aangetroffen, die hierop betrekking hebben. Ruim twintig jaar later werd er uit Zwitserland weder eene poging gedaan om van de afstamming uit bet Huis van Oranje-Nassau voordeel to trekken. Ditmaal echter wendde men zich niet tot de recht- bank, maar tot bet hoofd van bet Huis van Nassau. Dientengevolge missen wij bier de zoo uitvoerige be- scheiden, die bij een voor de rechtbank gevoerd proces zoovele bijzonderheden aan het licht brengen. De eenige bronnen, die ons bier ten dienste staan, zijn drie of vier stukken uit bet Huisarchief van Z. M. 1), uit welke het beloop der zaak in groote trekken kan worden op- gemaakt. Het komt ongeveer op het volgende neder: In 1748 wist zeker Jacottet, luitenant-kolonel in dienst van den Hertog van Modena, van eenige nakomelingen van Emilia in Zwitserland, van welke hij evenwel geen bloedverwant was, eene volmacht to verkrijgen, die in 1751, vernieuwd werd en dienen moest om verschillende 1) Stukken betreffende Willem V, No. 52. EMILIA VAN NASSAU. 253 aanspraken, die hij hun voorspiegelde, in Holland geldig to maken. Hij schijnt niet veel meer dan een oplichter to zijn geweest, die zich goed op de hoogte had gesteld van de familie-aangelegenheden, eene menigte gewichtige familiepapieren had weten machtig to worden, en door een onbeschaamd optreden tot zijn doel hoopte to ge- raken, dat denkelijk niets anders was dan het aftroggelen van geld ten eigen bate. Daartoe begaf hij zich in 1751 naar den Haag met het voornemen, eene eerste poging bij den stadhouder, prins Willem IV, aan to wenden. In het laatst van October kwam hij daar aan, dus denkelijk na den dood van then vorst, die den 22°ten dier maand overleed, zoodat hij zich, uit hoofde van de minderjarigheid van diens opvolger, wenden moest tot de Raden van Zijne Hoogheid. De eischen van den Heer Jacottet waren inderdaad niet gering 1). Er waren er niet minder dan vijf, die ieder op zich zelf tot een ongehoord cijfer opklommen. Ten eerste beweerde hij, dat Willem van Oranje aan elk zijner dochters 10000 gulden jaarlijks had gelegateerd, waarvan de nakorelingen van Emilia nooit een penning genoten hadden. ,Ce bien sacre", zegt hij, „forme actuel- lement une somme considerable par les arrerages de si longues annees." Ten tweede hadden, volgens hem, de nakomelingen van Emilia recht op de geheele nalatenschap van Anna van Saksen, haar moeder, dewijl de twee andere kinderen uit haar huwelijk met Willem van Oranje, namelijk Maurits en Anna, de gemalin van Willem Lodewijk van Nassau, zonder wettige afstammelingen overleden 1) Enumeration abregee des droits des descendants d'Emilie de Nassau, epouse d'Emanuel, prince de Portugal. - Huisarchief van Z. M. 254 EMILIA VAN NASSAU. waren. Het huwelijkscontract, geteekend door haren broeder, den keurvorst, gaf nauwkeurig aan, wat Anna van Saksen ten huwelijk had medegebracht. Hij vorderde „en tout une Somme de 160000 crochets d'or, outre les pierreries, vaisselle d'argent, mobiliers tres-considerables, enonces dans le dit traitte de mariage." Ten derde eischte hij de geheele nalatenschap van Willem van Oranje's eerste gemalin, Anna van Egmond, daar deze al hare goederen zonder uitzondering gemaakt had aan de kinderen uit een huwelijk, dat haar echt- genoot later zou kunnen aangaan. Van dit latere huwelijk (met Anna van Saksen) waren de nakomelingen van Emilia de eenige afstammelingen ; zij waren derhalve »les uniques et vrais heritiers des biens delaisses par Anne d'Egmond, qui sont tres-considerables." Ten vierde hernieuwde hij de aanspraken, gemaakt door Ardin en de Roch-Mondet, die zooals wij gezien hebben, van het vonnis van het Hof van Holland bij den Hoogen Raad in appel waren gekomen. De vijfde en laatste pretensie was gegrond op het testament van Rene van Chalons, welks bewoordingen, volgens Jacottet, aan de nakomelingen vau Emilia de geheele nalatenschap van then vorst, dus onder anderen de prinsdommen Oranje en Neuchatel toewezen. Men ziet, het was volstrekt geen kleinigheid, waarom het bier to doen was, en het laat zich verklaren, dat er Zwitsersche familieleden gevonden werden, die zich door de schoonschijnende voorspiegelingen van den heer Jacottet lieten verlokken. en hem onbepaalde volmacht gaven. Ongelukkig voor hen beantwoordde de uitslag niet aan de groote verwachtiggen, die zij wellicht ge- koesterd hebben. Jacottet bleef eenige jaren in den Haag, maar, zooals begrijpelijk is, zonder eenig goed gevolg. Te vergeefs trachtte hij aan to toonen, van hoeveel EMILIA VAN NASSAU. 255 belang het voor den Stadhouder zou wezen, als de na- komelingen van Maria Belgica „une fois satisfaits et tranquiles" zouden zijn : de Raden van Zijne Hoogheid waren op dat punt volstrekt niet ongerust. Dat hij zelf niet bijzonder sterk geloofde aan de waarschijnlijkheid, dat hij het prinsdom Oranje zou kunnen machtig worden, en gaarne de voorgewende rechten zou willen laten afkoopen, kan men met weinig moeite aan het slot van zijn betoog tusschen de regels lezen, waar hij een der- gelijke transactie tracht smakelijk to maken. ,,Quant aux biens delaisses par le prince Rene de Nassau-Chalons," zegt hij, „des qu'une fois S. A. S. sera en possession des droits des descendants d'Emilie, elle pourra Wen servir efficacement contre les detenteurs de ces biens-lk meme contre S. M. le Roy de Prusse, pour en exiger la restitution des biens qu'il a pretendu dans la succession de feu S. M. Guillaume III." Maar ook zelfs het openen van dit verlokkende uit- zicht bracht hem geen schrede verder, en toen de slimme avonturier begreep, dat er hier to lande niets voor hem to halen viel, besloot hij het over een anderen boeg to wenden en vertrok hij naar Frankrijk, om to zien of hij daar uit de verbleekte aanspraken op het prinsdom Oranje wellicht geld zou kunnen slaan, hetgeen hem, vreemd genoeg, werkelijk tot zekere hoogte gelukte. Het spreekt van zelf, dat hij hier een anderen Loon moest aanslaan. Lodewijk XV, die in het rustige bezit van Oranje was, dat bij den vrede van Utrecht in 1713 door den Koning van Pruisen aan zijn voorganger was afgestaan, zou zeer weinig bezorgd zijn door de mede- deeling, al was die ook door de meest onomstootbare bewijzen gestaafd, dat er ergens in Zwitserland eenige personen leefden, die eigenlijk meer recht op dat prins- dom hadden dan hij. Jacottet begreep dit zelf ook zeer 256 EMILIA VAN NASSAU. goed, zooals duidelijk blijkt uit bet stuk, dat hij tot den Franschen koning richtte, en wel onder den titel: „Memoire pour etablir en faveur des descendans et representans de la Princesse Emilie de Nassau, le droit de receuillir les Biens de la maison de Chalon-Orange, en vertu du Testament du Prince Rene de Nassau, dit de Chalon" 1). In deze memorie, die met groote scherpzinnigheid gesteld is, tracht de schrijver to betoogen, dat, toen met Willem III de laatste afstammeling in de rechte man- nelijke lijn van Willem den Zwijger was gestorven, en de nalatenschap van Rene aan de vrouwelijke lijn moest komen, de nakomelingen van de tweede dochter van den Zwijger, Emilie, daarop recht hadden en niet die van de oudste dochter van Frederik Hendrik, Louise Henriette, de moeder van koning Frederik I van Pruisen. Het was dus dezelfde kwestie, die zich to Neuchatel in 1707 had voorgedaan. Nadat hij de gronden voor dit beweren heeft uiteen- gezet, is de schrijver evenwel voorzichtig genoeg, niet als pretendent op treden. ,Le but de cet ecrit," zegt hij, en zijne geruststellende verklaring klinkt wel eenigs- zins komisch, „n'est point d'inquieter d'augustes pos- sesseurs ni de troubler le sisteme politique de 1'Europe. La gloire en est le principal motif qui fait parler des descendants actuels d'Emilie. Un plus long silence feroit soupconner que le sang de leurs ayeux a degenere dans leurs veinis. Pourrait on improuver une demarche qu'ils doivent a leur naissance, qu'ils se doivent a eux-memes et leurs enfants? Heureux si leur voix en frappant l'oreille du plus aime des rois, arrive jusqu'a son coeur, 1) Huisarchief van Z. M. EMILIA VAN NASSAU. 257 et l'interesse pour une famille qui meritoit un sort plus riant et plus flatteur." Ditzelfde motief wordt later in het stuk nog eens her- haald, terwijl het slot luidt: ,Aujourdhui content d'avoir montre la justice de leurs pretentions, les descendans d'Emilie les posent aux pieds du throne de Louis XV, trop heureux si 1'arbitre de 1'Europe ne dedaigne pas d'etre l'arbitre de leur destinee." Het is inderdaad moeilijk, in dat alles iets anders to zien dan een verzoek om eene gratificatie, naar believen door den gever to taxeeren. Inmiddels had Jacottet nog eene andere onderhandeling op touw gezet, en wel met den Prins de Conti, met wien hij in April 1759 eene transactie sloot, waarbij hij hem al de rechten van Emilia's nakomelingen op het prinsdom Oranje voor de som van 40000 ponden tour- noois overdroeg, welke rechten de Prins terstond daarop aan Lodewijk XV afstond. Wat de Conti hiertoe bewogen heeft, is niet recht duidelijk. Was hij inderdaad dupe van Jacottet? Of nam hij den schijn aan, de afgestane rechten van werkelijk belang to achten, ten einde weder bij den Koning in gunst to komen, bij wien hij toen ter tijde in ongenade was? Hoe dit zij, het is zoo goed als zeker, dat de Zwitsersche lastgevers wel nimmer iets zullen gezien hebben van de 40000 ponden, waarvoor hun gevol- machtigde hunne aanspraken verkocht heette to hebben. Deze zette inmiddels zijne intrigues to Parijs voort, en wist het eindelijk zoover to brengen, dat Lodewijk XVI hem den 7°e° Maart 1781 naar Versailles ontbood om over de rechten van prinses Emilia en hare opvolgers to onderhandelen. Jacottet trok er been, doch voordat hij Versailles bereikt had, werd hij ziek en keerde terug naar Parijs om daar to sterven. Of die plotselinge dood Mulder, Gesebiedt. Novellen. 17 258 EMILIA VAN NASSAU. met een of ander geheimzinnig drama in verband staat, zal wel nooit opgehelderd worden : de papieren van Jacottet werden in Parijs bij de griflie van Le Chatelet gedeponeerd, en aan de familie werd kennis gegeven van zijn overlijden, met uitnoodiging om een anderen zaakgelastigde to benoemen. Hieraan werd, zoover wij weten, geen gevolg gegeven, maar ruim anderhalf jaar na Jacottet's dood ontving prins Willem V een „tres humble placet en forme de memoire" van zekeren Louis Rolaz de St. Vincent, gedateerd uit Nyon, September 1782 1), waarin de schrijver, die gehuwd was met eene achterkleindochter van Maurice Sabine de Croll, na aan de zoo even medegedeelde bemoeiingen van Jacottet herinnerd to hebben, een beroep doet op de rechtvaar- digheid en edelmoedigheid van den Stadhouder, wien hij al de papieren, die de aanspraken zijner echtgenoot staven, verklaart to willen overleveren, zoowel die, welke hij in zijn bezit had, als die, welke hij rechtens uit de griflie van Le Chatelet kon terugvorderen. Het eenige verzoek, dat hij hierbij voegt, is dat de Prins de bevordering moge begunstigen van zijne beide zonen, die als kadet in het Zwitsersche regiment van den generaal-majoor May, in dienst zijn van Hunne Hoog- mogenden. Niet onwaarschijnlijk komt bet ons voor, dat dit verzoek aanleiding heeft gegeven tot de vroeger door ons medegedeelde familietraditie omtrent de belofte van een bevelhebbersplaats aan de twee zonen van Roch-Mondet, waarbij zoowel de personen verwisseld werden als dat de juiste voorstelling der zaak in den loop van honderd jaren verloren ging. Bij dit verzoekschrift van Rolaz de St. Vincent, ligt in bet Huisarchief van Z. M. onder de papieren van 1) Berustende in het Huisarchief van Z. M. EMILIA VAN NASSAU. 259 prins Willem V eene nota, met de letters v. P. onder- teekend en gericht ,an den Hn. R. R. v. Rauschard zu Dillenburg", die na eene uiteenzetting van de voornaamste feiten, op de zaak betrekking hebbende, aldus eindigt ,,Was also der Jacottet, ,qui a eu l'adresse d'arracher en 1748 une procuration", „et dont les papiers et titres desquels it s'etait nanti, ont ete transportes et mis en depot a Fun des greffes du Chatelet" cedirt babe ? Und wofi r der Prinz van Conty 40/m livres bezahlt babe? Auch was das Ministerium van Ludwig den XVIt- am 7 Marz. vor. Jahrs weiter babe erhandlen wollen ? dieses alles sind uns noch zur Zeit undurchdringliche Geheim- nisse; der her Jacottet,,qui a eu l'adresse d'arracher des procurations et de se nantir des papiers d'autrui" musz aber ein feiner Mann gewesen seyn. Haben diese Lit- teralien Beziehungen auf die Franche Comte and die herrschaft Oranien so scheint es auch dasz der hr. St. Vincent sich an denjenigen wenden miisse welcher solche besitzet, oder betreffen solche die portugiesische Renthe so ist die Foderung an diejenige zu richten welche solche bisher genossen haben, oder sollen solche die ubrige Nachlassenschaft Wilhelm III betreffen, so ist diese Sache durch den Vergleich and die wechselweise garantie vom jahr 1732 abgethan. In allen fallen scheinen die Anspruche an Sr. Hoheit unbegrundet. Aber warum ist das franzosische Ministerium so begierig nach diesen litteralien 7 Dieses ist eine andere Frage. Vielleicht will man das hiesige hohe Hauss sich immer mehr abhangig machen, oder die Anspruche des soft disant Prince de Nassau verstarken. Ick uberlasse alles tieferer Einsicht. Aan dit kalme en nuchtere advies schijnt men zich gehouden to hebben; immers wij hebben nergens ge- vonden, dat er aan de bemoeingen van Rolaz de St. Vincent eenig gevolg is gegeven. 260 EMILIA VAN NASSAU. Na zijne mislukte poging zijn er geene verdere meer gedaan, en sedert een tijdsverloop van ruim honderd jaren heeft elke onderlinge aanraking tusschen de nakomelingen van Emilia van Nassau opgehouden. De reden daarvan ligt voor de hand. In de eerste plaats, het ontbreken van mannelijke afstammelingen, die alle den- zelfden naam van prinsen van Portugal konden dragen ; reeds in 1687 is de laatste van then naam, Emilia's kleinzoon Emanuel Eugene, overleden. In de tweede plaats zijn hare nakomelingen in Nederland al vrij spoedig zoo al niet geheel uitgestorven, dan toch tot een zeer klein getal ingekrompen. In 1715 waren er slechts vijf: Egeria van Hompesch, hare drie kinderen en hare zuster Anto- nette de Villandry; in Zwitserland daarentegen breidde zich het nakroost van Emilia's dochter aanzienlijk uit, zoodat er tegenwoordig niet alleen daar to lande en in het naburige Frankrijk, maar zelfs over de geheele wereld een menigte personen gevonden worden, wien het bloed van koning Emanuel den groote en van Willem van Oranje door de aderen stroomt, eene bijzonderheid, waarvan zeker vele hunner zich volstrekt niet bewust zijn. Intusschen zijn er nog eenige Zwitsersche familien, in welke de herinnering aan hunne afkomst van die doorluchtige personen bewaard is gebleven; de meeste daarvan worden in het Waadtlandt gevonden ; van sommigen zijn de namen ook in ons land niet on- bekend. Voor verscheidenen, die aan de zaak weinig of geen gewicht hebben gehecht, zou het evenwel moeilijk zijn, hunne afkomst to bewijzen; andere daarentegen bezitten een somtijds zeer merkwaardig geslachtsregister, als bijv. de familie de la Harpe, of de 1'Harpe, van welke op het oogenblik nog tien leden in leven zijn, die van Emilia afstammen door liet huwelijk, dat eene harer EMILIA VAN NASSAU. 261 kleindochters den 3d`° December 1681 met hun voor- vader Jean Isaac de 1'Harpe sloot. De generaal Frederik Cesar de 1'Harpe, de bekende leermeester van keizer Alexander I van Rusland, was geen afstammeling van Emilia: zijn overgrootvader Matthieu was een broeder van Jean Isaac 1). Wanneer het tractaat van 1652 niet ware gesloten geworden, waarbij de Zwitsersche familieleden hunne aanspraken op de legaten van prins Maurits aan hunne Hollandsche bloedverwanten afgestaan hebben, dan zou hierdoor een punt van aanraking tusschen alien zijn blijven bestaan. Nu evenwel is dit sedert ruim twee eeuwen niet meer het geval, en buitendien zou die band thans geheel verbroken zijn, daar aan de jaarlijksche uitbetaling der zoogenaamde Portugeesche rente twaalf jaar geleden een einde is gemaakt. Tot then tijd toe, dus juist twee en eene halve eeuw na den dood van den erflater, prins Maurits, is die rente, welke ten gevolge van verschillende overeen- komsten en regelingen - to veel om hier to vermelden - sedert 1715 f 15750 bedroeg, door het Huis van Nassau to betalen, jaarlijks uitgekeerd geworden. Nu en dan hadden er wel eens storingen plaats, zooals bijv. in 1804, toen de betaling gestaakt werd, doch in 1810 vinden wij in de domeinenrekening weder opgenomen „15600 gl. voor 6 jaar rente a 2600 gl. 's jaars en 78900 71 11 „ 11 door prins Maurits van Nassau aan de descendenten van wijlen vrouwe Elisabeth Maria, pr.°°°° van Portugal, douairiere van Gent gemaakt." Men ziet, hoe weinig de administratie van de domeinen op de hoogte van 1) Notice sur la famille de la Harpe des 1387 a 1884 Lausanne, 1884. (Niet in den handel.) 262 EMILIA VAIN NASSAU. den oorsprong dier geldelijke verplichting was, daar zij Maurits, die in 1625 stierf, laat testeeren ten voordeele van de nakomelingen eener dame, die toen nog niet ge- boren was. De eenige band, die nog door de jaarlijksche uitkeering dier rente tusschen de personen, die haar ontvingen, zou hebben kunnen bestaan, was overigens zoo goed als uitgerafeld door de omstandigheid, dat verscheidene hunner volstrekt geen nakomelingen van Emilia en Emanuel waren. De oorzaak hiervan was, dat volgens de letterlijke opvatting van het testament van Maurits, op het jaargeld van 7500 gulden, aan Emilia en hare kinderen vermaakt, niet de verplichting rustte, dat het aan hare nakomelingen zou verblijven, zooals met de andere jaargelden het geval was, maar dat er bijvoorbeeld bij testament vrijelijk over loon worden beschikt. Emilia's vijfde dochter Eleonora Maurice gaf daarvan het eerste voorbeeld door de haar toekomende jaarlijksche rente to vermaken aan haren echtgenoot George Frederik van Nassau-Siegen 1), die ze op zijne beurt verliet aan zijn neef Willem Maurits, van wiens achterkleindochter de tegenwoordig regeerende vorst van Bentheim Steinfurt afstamt, die bij ontstentenis van mannelijke nakomelingen van Willem Maurits in het bezit is gekomen van de bedoelde rente. De uitbetaling der jaargelden geschiedde uit de op- brengst der vorstelijke domeinen, en later werden zij, tengevolge van den overgang dier domeinen aan den Staat, uit 's Rijks schatkist betaald, en kwamen zij als 1) De kwestie of zoodanige vermaking al dan niet geoorloofd was, heeft aanleiding gegeven tot twistgedingen. In het ,Gemengde register van de domestique en andere actens" op het Rijks Archief vindt men (bl. 31 vso) de daaromtrent uitgebrachte adviezen. EMILIA VAN NASSAU. 263 zoodanig op de jaarlijksche begrootingen voor. Dit duurde tot 9874, toen er een einde aan werd gemaakt door de wet van den 23°°°° December, die de begrooting van het fonds, voortspruitende nit de koopprijzen van domeinen voor 1875 vaststelde. Het kapitaal werd daarbij aan de rechthebbenden uitgekeerd, waartoe de Staat, op grond van de beAchikkingen, in bet testament van prins Maurits voorkomende, gerechtigd was. Er waren toen nog negen en dertig personen, die de zoogenoemde Portugeesche rente trokken, waaronder de weduwe van den baron de Riedesel to Ohe en Laak en de regeerende vorst van Bentheim-Steinfurt, wat het bedrag hunner jaar- gelden betreft, de voornaamste waren : de eerste trok 3287,70 gulden en de tweede 2600 gulden; de minste rente was van 45,665 gulden. Welke van de laatste negen en dertig genieters werkelijke afstammelingen van Emilia zijn, hebben wij niet onderzocht 1). Met deze handeling traden de nakomelingen van Emilia van Nassau van het tooneel des openbaren levens af. Nagenoeg drie eeuwen lang werd de wereld nu en dan Q) De afkoop was aan de Staten-Generaal voorgesteld door den minister van finantien van Delden in de zitting van 1873-74; onder zijn opvolger Jhr. van der Heim, die den 27sten Augustus 1874 de portefeuille van hem overnam, kwam de wet tot stand. Bij die- zelfde gelegenheid werd ook eene rente van f 6250 gekapitaliseerd, voortspruitende nit een legaat door Frederik Hendrik aan zijn natuur- lijken noon, den Heer van Zuylenstein, en diens nakomelingen ver- maakt. Deze rente werd in 1873 door niet minder dan 103 gerech- tigden genoten, waarvan er 40 waren, wier jaarlijksch aandeel nog Been tien gulden bedroeg. In de memorie van toelichting van den minister van Delden worden de motieven voor het voorstel tot aflossing uiteengezet. 264 EMILIA VAN NASSAU. aan hen herinnerd, maar die herinnering werd al flauwer en flauwer, en op dit oogenblik zal er wel bezwaarlijk iemand gevonden worden, die niet met zekere bevreemding voor het eerst hooren gewagen van het talrijke nakroost van Prins Willem I, welks lotgevallen het onderwerp der voorafgaande bladzijden hebben uitgemsakt. De stroom, die aan zulk een doorluchtige bron zijn oor- sprong to danken had, heeft at zeer spoedig zijn naam verloren en zich in tallooze armen gesplit t, waarvan sommige zijn uitgedroogd en de overige langzamerhand, langs al talrijker en onbeduidender kanalen, in den grooten maalstroom der onbekende persoonlijkheden zijn weggevloeid. Wie de herinnering aan hun minnen en lijden wil verlevendigen, moet in het stof der archieven rondtasten; het kasteel van Wychen, waar zoovelen hunner jarenlang verblijf hield, staat eenzaam daar en geen stem uit het verleden spreekt er meer van hen; aan het slot van Prangins is niet meer hun naam, maar die van prins Jerome Bonaparte verbonden; de Zwit- sersche familieoorkonden, door Jacottet ontfutseld, liggen, waarschijnlijk volkomen onvindbaar, to verbleeken in de Griffie van Le Chatelet to Parijs, en niet lang zal het meer duren of de vreemdeling, die de kathedraal van Geneve bezoekt, zal slechts een verlegen schouderop- halen ten antwoord krijgen op zijne vraag, waarom de kleine kapel, niet verre van het monument van den Hertog van Rohan, den naam draagt van Chapelle des princesses de Portugal; want geen opschrift noch ge- denkteeken is er gewijd aan de nagedachtenis van de prinsessen Emilia en Maria Belgica, de dochter en de kleindochter van den grooten Zwijger, die daar hare laatste rustplaats hebben gevonden. LEVENSSCHETSEN. MARK PRAGER LINDO. Mark Prager Lindo, de man, die zich eenmaal eene eereplaats in de Nederlandsche letterkunde zou ver- werven. was van afkomst en geboorte een vreemdeling. Den 19 d`° Februari 1819 zag hij to Londen het levens- licht, doch nauwelijks had hij den ouderdom van zeven jaren bereikt, toen hij met zijne ouders Engeland verliet, en in hunne nieuwe woonplaats, Boulogne, op eene Engelsehe kostschool zijne eerste opleiding ontving en to gelijker tijd de eerste indrukken, waarvan wij later in zijn geschriften de sporen ontdekken. Na eenige jaren vertrok het gezin naar Dusseldorf, waar het sedert ge- vestigd bleef. Hier bezocht hij de Realschule en het gymnasium, en langzamerhand ontwikkelde zich bij den levendigen tot jongeling opgroeienden knaap die scherpe opmerkingsgave, welke hem altijd eigen bleef. Te midden van het eigenaardige leven, waardoor de Engelsche kringen zich in dergelijke steden op het vasteland plegen to onderscheiden, in dagelijksch verkeer met de Dussel- dorfer schilderswereld, die voor zijn kunstenaarsgemoed zooveel aantrekkelijks had, deed hij reeds toen eene menigte bouwstoffen op, die hij naderhand zoo uitstekend wist to verwerken. In die onbezorgde jongelingsjaren 268 MARK PRAGER UNDO. dacht hij niet veel aan de toekomst, en het schijnt, dat er omtrent zijne latere bestemming in de wereld weinig of niets bepaald werd, zoodat hij negentien jaar was geworden zonder dat hij zelf of iemand anders wist, wat die toekomst hem zou opleveren. Dat was intusschen een toestand, waarin iemand van zijn karakter zich op den duur onmogelijk kon schikken: met eene ongeloo- felijke werkkracht, die hem tot aan zijn dood is bij- gebleven, vereenigde hij eene soort van rusteloosheid, die hem het nieuwe, het onbekende tot iets bijzonder aantrekkelijks maakte, en Been wonder was het, dat hij op eens besloot, aan het doellooze en onvruchtbare leven, hoezeer het hem op het oogenblik ook bekoorde, een einde to maken, toen hij in een nieuwsblad eene advertentie las, waarbij een instituteur in Gelderland, de beer Van Woelderen, een Engelschman uitnoodigde, den vacantietijd bij hem buiten to komen doorbrengen om to zamen de Engelsche literatuur to beoefenen. Een vreemd land, vreemde menschen, een nieuwe kring, waarin hij zich zou kunnen bewegen en vooral waarin hij wat zou beginnen to doen in de wereld, dat alles lachte hem toe, en in den zomer van 1838 betrad Lindo voor het eerst bet land, waar hij niemand kende, waar hij zelfs geen woord van de taal verstond, weinig den- kende, dat hij daar eenmaal eene letterkundige ver- maardheid zou verwerven, die maar aan weinigen ten deel valt, en een meesterschap over de taal zou veroveren, waarin hij de beste onzer nederlandsche schrij vers zou evenaren. De vacantietijd Rep ten einde, maar op aandringen van den beer Van Woelderen bleef Lindo in Arnhem, waar hij zeer spoedig een aantal leerlingen vond, die hij door zijn gemakkelijken en ongedwongen omgang aan zich wist to boeien, en waarvan velen naderhand MARK PRAGER UNDO. 269 zijn vrienden zijn gebleven. Zoo geraakte hij ook in kennis met den zoon van bet hoofd van een der aan- zienlijkste handelshuizen in Amsterdam, die den jongen Engelschman, die zoo uitstekend Fransch en Duitsch sprak en schreef, en nu ook bet Nederlandsch geheel machtig was geworden wist to beduiden, dat er voor hem op een handelskantoor to Amsterdam veel beter carriere was weggelegd dan de Engelsche grammatica hem ooit in Arnhem zou kunnen opleveren. Het zou wel vreemd zijn geweest, wanneer de eenentwintigjarige Lindo zich weder niet met alle mogelijke illusie in dat nieuwe en onbekende vaarwater had ingescheept. In 9840 ging hij naar Amsterdam, en de latere oude beer Smits, die, zooals iedereen weet, een niet onbelangrijken handel in tabak dreef, schreef bier zijn eerste koopmans- brieven in drie of vier talen. Maar niet minder vreemd zou bet geweest zijn, indien hij bet bier lang had uit- gehouden. Hij gevoelde al zeer spoedig, dat zijn weg niet tusschen een kantoorstoel en een beurspilaar lag, maakte zich van die nieuwe betrekking los, deed een korten uitstap naar Londen, en ging daarop naar Bonn, om de lessen aan de universiteit to volgen, waar hij zich bijzonder aangetrokken voelde door de lezingen van Schlegel. Hier leerde hij bet Duitsche studentenleven met al zijne degelijkheid en dwaasheid, zijn ernst en zijne belachelijkheid van nabij kennen, had op zijn tijd zijn duel, werkte veel maar op zijne eigene manier, en dacht hoogstwaarschijnlijk weinig aan promoveeren. In 1842 werd hem medegeeld, dat er eene plaats als docent in bet Engelsch aan bet gymnasium to Arnhem vacant was. Hij bedacht zich niet lang; zijn vorig ver- blijf in die stad had goede herinneringen bij hem achter- gelaten, en bet vooruitzicht, dat hij daardoor eene vaste positie in de wereld zou kunnen verkrijgen, deed hem 270 MARK PRAGER LINDO. besluiten, naar die betrekking to soliciteeren, en ten tweede male kwam hij naar Nederland, ditmaal om het niet weder to verlaten. Zijn tweede verblijf to Arnhem duurde van 1842 tot 1853, een tijdperk, dat voor hem een der gewichtigste van zijn leven was. Hij trad in die jaren voor het eerst als schrijver op; eene reeks van betrekkingen van allerlei aard werden hier door hem aangeknoopt, en boven alles, in het jaar 18444 legde hij bier den grond voor zijn huiselijk geluk door zijn huwelijk met Johanna Nijhoff, de dochter van I. A. Nijhoff, den geleerden archivaris van Gelderland; vijf van de zes kinderen, die hij heeft nagelaten, werden hem in die jaren to Arnhem geboren, en nog is bij alien, die hem in die dagen gekend hebben, de herinnering levendig aan dat ongedwongen verkeer in then gastvrijen en huiselijken vriendenkring, waar degelijkheid en gezelligheid den grondtoon vormden, en de deftige gemaaktheid geen toegang had. Want van al het conventioneele, dat geen recht had van bestaan, had Lindo een onoverwinnelijken afkeer, en hoewel niemand meer dan hij de vormen in acht nam, die door de maatschappelijke hoflelijkheid, door achting voor anderen en voor zichzelf word en voorgeschreven, was hem het onmogelijk zijne satirieke luim tebedwingen, wanneer hem een Bier honderden nietigheden onder de oogen of in de handen kwam, waarmee de onbeduidend- heid zich opschikt om to doen gelooven, dat ze werkelijk iets beteekent, In de lange reeks van zijn geschriften, die maatschappelijke toestanden tot het onderwerp hebben, to beginnen met zijne ,Belangrijkheid van de nietigheid" in de Brieven en uitboezemingen, spreekt wellicht geen sterker karaktertrek dan deze. Dat gevoel bezielde hem onder andere ook bij het schrijven van zijn ,Blik in de geleerde wereld" in den MARK PRAGER LINDO. 271 eersten jaargang van den N e d e r 1 and s c hen S p e c- t a t o r, waarin hij eene publieke promotie schildert, met de pedellen en hunne indrukwekkende houding, den doctorandus met zijn zwarten rok met staanden kraag, zijne witte das, zijne korte broek en zwartzijden kousen en schoenen met gespen, en een stalen degen, en met een driekanten hoed onder den arm, al hetwelk den deftigen Amsterdamschen tabakshandelaar Smits herinnert „aan den beul in zijn groot costuum, zooals hij zich vroeger vertoonde in die goede nog niet oude dagen, toen de menschen nog gegeeseld en gebrandmerkt werden." Wie de kostelijke satire gelezen heeft, zal het kunnen begrijpen, dat het Lindo niet onwelkom was, dat hij bij zijn vurigen wensch om een wetenschappelijken graad to verkrijgen, ten gevolge van verschillende omstandig- heden aan then stalen degen, die korte broek en schoenen met gespen, „aan die middeleeuwsche en barbaarsche caricatuur van eene in de voorvaderlijke tijden wezenlijk iets beteekenende plechtigheid" heeft kunnen ontkomen. Zijne bevordering tot doctor in de letteren, in 1853, had onder een van den gebruikelijken geheel afwijkenden vorm plaats. Eerst had hij er over gedacht, op de gewone wijze op eene latijnsche dissertatie, die Cato van Utica tot onderwerp zou hebben to promoveeren, maar toen dat niet naar zijn zin wilde vlotten, ging hij naar Utrecht, om den hoogleeraar Opzoomer to raadplegen. Het was de eerste maal, dat die twee mannen, welke sedert trouwe vrienden gebleven zijn, elkander ontmoetten. De jeugdige professor en de jeugdige aspirant-doctor be- grepen elkander al zeer spoedig, en hun onderhoud kenmerkte zich van weerskanten door eene groote open- hartigheid, met dat gevolg, dat Lindo zijn Cato in het vuur wierp, en besloot, onder Opzoomer's presidium een 272 MARK PRAGER LINDO. specimen in het groot auditorium to verdedigen zonder er een graad op to vragen. Met afwijking van de be- staande gewoonten koos hij een onderwerp uit de moderne literatuur, dat hij uitwerkte, en zoo ontstond zijn ,,Macbeth, with an introduction, critical and historical notes etc." Den 258ten Juni 1853 had de plechtigheid plaats, ontdaan van alle banale formaliteiten ; zelfs ont- brak de muziek. De doctorandus verklaarde zich bereid zijne defensie, waartoe ook die van theses over moderne li- teratuur, geschiedenis, paedagogiek, enz. behoorden, in het Latijn, Nederlandsch, Fransch, Hoogduitsch en Engelsch to voeren. Alles ging naar wensch en eenigen tijd later werd hij tot doctor in de letteren, honoris causa, bevorderd. Omtrent denzelfden tijd legde hij zijne betrekking in Arnhem neder en werd hij, in Juli 1853, aangesteld tot leeraar 1°te klasse in de taal- en letterkunde aan de Koninklijke Academie voor de zee- en landmacht to Breda, waar hem eenigen tijd later de titel van boog- leeraar werd geschonken. Twaalf jaren was hij in die betrekking werkzaam, en ook hier maakte hij zich door zijne voortreffelijke eigen- schappen van geest en hart, door de degelijkheid van zijn karakter en de ongedwongenheid van zijn omgang algemeen bemind : ook bier sloot hij vriendschapsbanden, die de dood alleen beeft kunnen verbreken. In bet jaar 1865 eindelijk werd hij tot een nieuwen, tot zijn laatsten werkkring geroepen door zijne benoeming tot inspecteur van het lager onderwijs in de provincie Zuid-Holland. Het ligt niet binnen de grenzen, die wij ons bij het schrijven dezer regelen gesteld hebben, uit to weiden over het nut, dat hij in de laatste twaalf jaren van zijn leven in die betrekking heeft gesticht, over zijn onbezweken ij ver om de belangen zoowel van het on- derwijs als van de onderwijzers to behartigen, over de MARK PRAGER LINDO. 273 gewichtige diensten, die hij ook buiten den afgebakenden kring van zijn ambt bewezen heeft aan het onderwijs in de kolonien en in de gevangenissen, twee takken van het algemeen volksonderwijs, waarvan de hervorming voor het grootste gedeelte gegrond werd op de heldere adviezen door hem gegeven. Van de oprechte toege- negenheid, die hij zich wist to verwerven bij alien, met wie hij in zijn werkkring in aanraking kwam, behoeven wij niet to gewagen: de diepe rouw over zijn verlies sprak zich uit in den weemoed van de honderden, die zijn stoffelijk overschot naar het kerkhof van Eik-err Duinen ter ruste brachten. Zij gevoelden het alien, dat zij een deelnemend vriend, dat het Nederlandsche yolk een zijner waardigste burgers had verloren, toen Mark Prager Lindo ons den 9den Maart 1877 door den dood ontvallen was. Men ziet het, 't leven van Lindo was volstrekt niet rijk aan belangrijke of buitengewone gebeurtenissen, maar het is door zijne groote afwisseling juist geweest wat het zijn moest om hem bij zijn natuurlijken aanleg to vormen tot den veelzijdig ontwikkelden schrijver, en hem to brengen op die eigenaardige plaats, welke hij in de letterkundige wereld van onze dagen heeft bekleed. De grondige menschenkennis, waarvan elke bladzijde van zijn werken getuigt, heeft hij niet uit de boeken gehaald, maar hij heeft ze geput uit het rijke, voile menschenleven. Als knaap reeds uit Engeland naar Frankrijk, uit Frankrijk naar Duitschlaud verplaatst, begon hij in zijn levendigen geest die oneindige ver- scheidenheid van indrukken op to nemen, waarvan hij later zooveel partij heeft getrokken. De Engelsche kost- school met hare bekrompen schijnvroomheid, haar roede- slagen en hare geestdoodende, zoogenaa:nd klassieke Mulder, Geschiedk. Novelien. 18 274 MARK PRAGER LINDO. leerwijze, zooals hij ze ons in zijne fragmentarische ,,Geschiedenis van een gentleman" doet kennen, is ge- heel naar zijne eigene ondervinding geteekend. Evenzoo de Engelsche kolonie, waarmee hij in datzelfde stuk de badplaats Pumpenheim bevolkt. Als hij den kolonel Hawker beschrijft met zijn vuurrood gezicht, zijn rood uniform en zijn gevoel van eigenwaarde als voile neef van een Ierschen pair, en Lord Steeplechase, den ,echten lord," die zich met de wedrennen heeft geruineerd en volstrekt niet trotsch is, maar altijd bereid om met iedereen, die nog een daalder to verliezen heeft, aan een speeltafeltje plaats to nemen, en den Engelschen dominee, die be- zuinigen moet en daarom naar 't continent is overgestoken na een hulpprediker op veertig pond 's jaars to hebben aangesteld, en nu leeft van 't geen de leden der kolonie ,offeren" en van de opbrengst van een kost- en dagschool, waar de jeugdige spruiten der kolonie en eenige pen- sionnaires uit Engeland bet voordeel van eene ,echt Engelsche opvoeding" genieten, - als men al die personen sprekend en handelend ziet optreden, dan gevoelt men terstond dat men bier met grepen uit de werkelijkheid to doen heeft. Niet minder ruimen voorraad van details uit bet bonte maatschappelijke verkeer deed hij in zijn volgend leven op: eerst, als jongeling, zich bewegend to midden van studenten en kunstenaars, daarna, toen de ernst des levens zich deed gevoelen, geheel alleen staande to midden eener maatschappij, waar zeden, gebruiken, taal, alles hem vreemd en nieuw waren, nu eens in de handelswereld, dan onder schrijvers en docenten, later in eene militaire omgeving en in de wereld van 't onderwijs, eindelijk to midden van de caleidoscopische bedrij vigheid van de residentie, in aanraking met menschen van de meest uit- eenloopende richtingen en meeningen ; deels toeschouwer, MARK PRAGER LINDO. 275 deels deelnemer bij alles wat op bet rijke gebied van maatschappelijke belangen, van wetenschap, kunst of politiek voorviel. Was bet wonder, dat de onophoudelijke afwisseling van toestanden, waarin zijn levenslot hem achtereenvolgens plaatste, en die hem de maatschappij van alle kanten leerde kennen, een krachtigen invloed uitoefende op iemand, die door de natuur met eene zeld- zame gave van opmerken en een sterk geheugen was begiftigd, en dat de scherpte van blik, die hem altijd eigen was, op ongewone wijze werd uitgeoefend? De juistheid, waarmede hij de menschen - zelfs die, met welke hij slechts kort in aanraking was geweest - beoordeelde, of zaken, die hem vroeger geheel vreemd waren, door- zag, was, om zoo to zeggen, bij zijn vrienden spreek- woordelijk geworden. Waar een rusteloos werkzame geest als de zijne zulk een overvloed van stof ter beschikking had, moest nood- zakelijkerwijs de behoefte om zich to uiten zich open- baren, en geen wonder dan ook, dat hij reeds lang voordat er sprake was dat hij ooit als schrijver zou optreden, herhaalde pogingen in bet werk stelde om een deel van then rijken schat van denkbeelden, welke hem in het hoofd woelde, aan bet papier toe to vertrouwen. Onder zijn nagelaten papieren bevinden zich een menigte fragmenten van allerlei aard, in bet Engelsch en in bet Hoogduitsch, die alien uit zijn jongelingstijd dagteekenen, en waarin wel is waar de ongeoefende hand zichtbaar is, maar waarin reeds zijn jeugdige fantasie zich beijvert om de bouwstof to verwerken, die bet maatschappelijk leven hem had aangeboden. Welk stuk bet allereerste geweest is, waarmede bij zijne eigenlijke schrijversloopbaan opende, heb ik niet met volkomen zekerheid kunnen opsporen, doch hoogst- waarschijnlijk was bet een kort verhaal: ,Honger is de 276 MARK PRAGER UNDO. beste saus", dat in de Herfst- en Lentebloemen voor de Nederlandsche j eugd, onderredactie van Mr. P. C. E. Robide van der Aa in 1844 uitgegeven, is opgenomen. Mijn vermoeden daaromtrent wordt nagenoeg zekerheid, daar hij zelf mij meer dan eens sprak over de beschroomheid, die hij bijna niet had kunnen overwinnen om voor bet eerst in bet openbaar als schijver op to treden, en hoe hij, ofschoon reeds van zijn jongenstijd of riemen papier volgeschreven hebbende, vijf en twintig jaar oud was eer hij er toe had kunnen besluiten, eene letter to doen drukken. Bij dat kleine verhaal staat zijn naam niet vermeld, maar ook wanneer wij niet van elders de zekerheid hadden, dat bet van hem was, dan zouden wij er terstond zijn levendigen, humo- ristischen schrijftrant in herkennen, die scherp afsteekt bij dien van de overige stukjes in dien bundel, welke alle bet zoetsappig moraliseerende brave Hendrik-achtige karakter van verhalen voor de jeugd in dien tijd dragen. Een zekere Duitsche hertog - waar hij regeerde is niet uit to maken, daar de eerste bladzijde van bet verhaal uit bet stuk gelezen boekje, waaruit ik put, verdwenen is - verdwaalt op de jacht en blaast op zijn hoorn om zijn gevolg to waarschuwen, maar tevergeefs, en daar hij ,,weldra bemerkte, dat bet hoornblazen bij een ledige maag juist geen groot vermaak is," houdt hij er mee op, en, zijn vermoeid ros de sporen gevende, tracht hij een uitgang van bet bosch to bereiken. De avonddauw hangt in zware droppels aan zijn baard en knevels, bet wordt steeds donkerder om hem been, zijn paard struikelt elk oogenblik op den ongebaanden weg, de natte takken glijden hem langs bet gezicht, en bet treurig gehuil der vossen en 't geschreeuw der uilen doen bet hart van den moedigen ruiter sneller en angstiger dan gewoonlijk kloppen. Eindelijk wordt hij in de verte een lichtje gewaar, MARK PRAGER LINDO. 277 waar hij op aan rijdt en dat uit het venster van een hutje schijnt, dat door een armen kolenbrander en zijn gezin bewoond wordt. De kleine lamp, in den vorm van een bootje, die aan een roestigen ijzeren ketting van de zoldering afhangt, en eenige vlammende takken in den haard verlichten het tooneel daarbinnen : armoedige den- nenhouten meubels, een paar blinkende tinnen borden en schotels, een vrouw, die bezig is in een grooten pot to roeren, die over het vuur hangt, en drie of vier kinderen er om heen, die ongeduldig op den afloop van het kooksel wachten. Daar is in die geheele beschrijving van dat kleine tooneeltje, in de tegenstelling tusschen dat prettige binnenhuisje met het donkere bosch daarbuiten eene frischheid en levendigheid, die door slechts enkele toetsen en tinten wordt verkregen, maar waar de hand van den toekomstigen meester al zichtbaar is. De hertog springt van zijn paard en zijn hoofd door het venster stekende, vraagt hij verlof om binnen to komen en uit to rusten, met de zachtst mogelijke stem, „want nimmer is de mensch beleefder jegens zijn minderen dan wanneer hij hunne diensten behoeft," voegt de menschkundige sati- ricus er bij. Hij wordt binnengelaten, en - men begrijpt wat er volgt : de uitgehongerde jager doet zich to goed aan de zuurkool met spek en 't zwart brood. De kinderen staan hem zwijgend met open mond aan to staren, niet zonder reden beducht dat de vreemdeling niets voor hen over zal laten. Menig huisbakken moralist zou bier tot stichting en navolging van de jeugdige lezers verteld hebben, hoe pleizierig die lieve brave-Hendrikjes dat von- den, maar - nadat de hertog met zeer veel graagte een groote hoeveelheid zuur bier had gebruikt, een drank, geheel verschillend van dien, waaraan zijne Doorluchtig- heid gewoon was, riep hij wederom een zijner innemendste lachjes to hulp en hield zijn leeg bord nogmaals zijn goed-- 278 MARK PRAGER UNDO. hartige gastvrouw voor. Dat was to veel voor bet gevoel van den oudsten jongen, die zijn oogen schier nit hot hoofd keek naar de heldendaden van den ridder. ,Hij zal alles opeten," prevelde hij binnensmonds, en toen die droevige waarheid hem nog duidelijker werd, barstte hij in tranen nit, verliet snel de hut en ging in de schuur achter bet huis, waar hij bet paard van den vreemdeling evenveel verwoesting zag aanrichten in bet voedsel buiten bet huis als zijn meester bet daar binnen deed. De hertog stijgt eindelijk weer to paard, en komt in zijn kasteel terug. Den volgenden morgen, en nadat hij den geheelen nacht van den heerlijken maaltijd gedroomd heeft, ontbiedt hij zijn opperkok, die ,gelijk sinds on- heuglijke tijden alle hoofdkokken der grooten een Fransch- man is," en die, terwijl hij met waardigheid zijn witte katoenen routs in de rechterhand houdt en de linker doet rusten op bet hecht van bet mes, dat in zijn gordel hangt, eene diepe buiging voor zijn beer maakt, welke tot model voor de beschaafdste edellieden van bet hof zou hebben kunnen dienen. Tot wanhoop van den Fransch- man wordt hem gelast, een maaltijd aan to richten, die slechts uit eene enkele spijs moot bestaan - zuurkool met spek. De hertog wil zijn gasten verrassen en legt hem dus geheimhouding op. -,,Een Franschman breekt zijn woord niet," geeft de opperkok tot antwoord, en aan de dartele pages, die hem later in de keuken zijn geheim willen ontfutselen, verklaart hij, ,liever to willen sterven dan zijne belofte ontrouw worden. Wat daar verder volgt, laat zich ongeveer raden, maar toch, de origineele manier, waarop 't verteld wordt, doet u voortlezen, al is 't maar een kindervertelsel. De met gespannen verwachting to gemoet geziene spijs komt op tafel, op een grooten schotel, door twee dienaren ge- dragen en waarop bet grootste zilveren deksel ligt, dat MARK PRAGER LINDO. 279 de hofmeester had kunnen vinden. Maar de hertog en zijn gasten hebben laat en veel ontbeten : tevergeefs trachten zij de onbekende kost smakelijk to vinden. De hertog wordt woedend en . . . Bah ! met eene beweging van afkeer schuift hij zijn bord van zich. Bah! herhalen alle gasten als zoovele echo's en schuiven hunne borden weg. De fransche kok moet bet ontgelden - de boeren- vrouw moet gehaald worden; die zal hem leeren koken. Zij komt, maakt hetzelfde gerecht klaar, maar : „mij dunkt," zegt de hertog, die met bet air van een kenner geproefd heeft, .,dat deze kool inderdaad beter is dan de vorige, doch . er ontbreekt nog lets aan, een zekere geur, eene zekere saus." De gasten knikken elkaar toe, en herhalen : „ja, er ontbreekt nog lets aan." „'t Is waar," zegt de boerin, „de beste saus van alle ontbreekt er aan, maar die kan ik u onmogelijk geven." - ,,Dat dacht ik wel," roept de hertog. - ,Dat dachten wij wel," roepen de gasten, en op de vraag, waarin die saus bestaat, ant- woordt de vrouw: „Alleen in den eetlust en den honger, die u gisteren kwelden." Een oogenblik van stilte volgde, omdat de edellieden ,niet wisten wat ze doen moesten en daarom bun meester aankeken." Vroolijk lachende gaf deze de vrouw gelijk, en toen de hovelingen dat hoorden, schaterden zij nog luider dan bun beer. De vrouw krijgt twintig dukaten, de opperkok wordt in zijne bediening hersteld, de gasten buigen, en - de geschiedenis is uit. lk heb mij bet genoegen niet kunnen ontzeggen, eenige oogenblikken bij de analyse van deze eenvoudige kinder- vertelling stil to staan; niet alleen omdat het de eerste schrede was op eene roemvol afgelegde baan, maar omdat het kleine verhaal zelfs in zijn schijnbaar onbe- duidenden vorm reeds geheel in het kader van zijn werken valt. Men vindt er reeds echten humor, menschkundige 280 MARK PRAGER UNDO. opmerkingen, satirieke toetsen en penseelstreken en levendige tafereeltjes in overvloed in; - het is een Smits in den knop, Een paar jaar later, in 1846, vinden wij in het Algemeen letterlievend maandschrift een stuk, getiteld „de Kalver- straat" en met zijn naam onderteekend, waarin hij voor het eerst met de beginselen, die hij in zijn geheel vol- gend leven zou verkondigen, voor het publiek optreedt. Als letterkundig voortbrengsel staat bet volstrekt nog niet op de hoogte van zijn latere werken. De vorm is zwak ; aan de herhalingen, die er in voorkomen, en het min of meer ongeregelde in de volgorde der redeneeringen herkent met den beginner, die bij overvloed van ge- dachten nog niet bij machte is, door eene juiste groepeering een degelijk aaneengesloten geheel to vormen, en door geleidelijke overgangen het stroeve en stootende to vermijden. Maar het groote en ware denkbeeld, dat aan het geheele stuk ten grondslag ligt - veredeling van den mensch door opwekking van het gevoel voor het ware, het goede en het schoone - straalt in elken regel door, en de grootsche en verhevene roeping van de kunst om de ontzaglijke kracht, waarover zij kan beschikken, tot dat doel dienstbaar to maken, wordt er met zulke levendige kleuren in geschilderd, dat men er geheel den geest in terugvindt, die al zijn latere werken doortintelt. Het is als een programma, die hij zichzelve heeft voorge- schreven, een grondslag, waarop hij zijn geheele leven zou blijven voortbouwen. Hij ontmoet in de hoofdstad een oud vriend, then hij sedert langen tijd niet gezien had, en gaat met hem door de stad wandelen, zooals zij dat vroeger dikwijls samen gedaan hadden. Die vriend, die met de meeste juistheid door de wereld voor een zonderling wordt gehouden, MARK PRAGER UNDO. 281 is iemand van zekeren leeftijd, „die tot hiertoe zijn hoofd nooit voor een grooten beer (ik spreek niet van een groot man) heeft gebogen, noch ooit een eerlijk mensch, hoe nederig zijn stand ook was, onbegroet heeft laten voorbijgaan. Ook heeft hij nooit eene onwaarheid gezegd - zelfs niet eens uit beleefdheid - en wat nog veel erger is, hij heeft nooit de waarheid verborgen gehouden. De zucht naar eer heeft hij nooit gekend, maar de eer- zucht om goed to doen, bezielt hem voortdurend; ook zijn g o e d en g r o o t, indien men van menschen spreekt, bij hem synoniemen. Zijn godsdienst is hem eene behoefte en niet slechts een plicht, en hij houdt ieder mensch voor goed, totdat hij van bet tegendeel overtuigd wordt - en dat wijl zijne menschenkennis door menschlievendheid bestuurd wordt en hij liever bet oog op de deugden dan op de ondeugden zijner medeschepselen vestigt." Met then vriend - in wiens beeld ieder, die Lindo gekend heeft, menigen trek zal herkennen, waarmede hij in later tijd zichzelven zou hebben kunnen teekenen - gaat hij de Kalverstraat op en neer, blijft hij overal staan kijken, naar de galanteriewinkels, naar de meubel- magazijnen, naar de boeken, platen en muziekstukken, die overal zijn uitgestald. Hij maakt zijn vriend opmerk- zaam op de fraaie gravures, die de bewondering opwekken van de groepen, die er zich voor verdringen, van ,bet tienjarig kind en den man met dat grijze hoofd, en den werkman, en den notarisklerk en wie nog meer," en wijst hem op de allernieuwste werken, die tentoongesteld zijn - de Mysteres van alle Europeesche hoofdsteden, de Wandelende Jood, Reizen van Alexandre Dumas, Novellen van Lady Blessington, George Sand, Bulwer, Jules Janin, Paul de Kock, alien schrijvers a 1 a m ode, alle to krijgen voor eenige centen per deel ; hij maakt hem opmerkzaam op de operamuziek en de romances, die en vogue zijn. 282 MARK PRAGER LINDO. Maar de vriend is ontstemd en ontevreden; hij uit zijn onwil in halve woorden en enkele socratische gezegden, die klaarblijkelijk iets anders bedoelen dan ze uitdrukken. Ein- delijk komt hij tot eene verklaring en laat aan zijne veront- waardiging over de verderfelijke richting, die hij in dat alles opgemerkt heeft, den vrijen teugel. Met scherpe striemen geeselt hij de voorstellingen op de platen, die ze in de prentenmagazijnen hebben zien hangen en die des to gevaarlijker zijn, naarmate ze met meer talent en tech- nische vaardigheid zijn uitgevoerd; de walgelijke teksten van zelfs hooggevierde opera's, de liedjes, of liever romances - want liederen kent men niet meer - die in ieders mond zijn, liefelijke melodieen misschien, maar, zoo men de woorden nagaat, meestal onzin of hart- stochtelijke klachten en rhapsodieen bevattende, zeer ge- schikt om de verbeelding van onze jonge dochters op to wekken, en haar zedelijk gevoel in slaap to wiegen. En juist in muziek en schilderkunst hindert hem dat gebrek aan zedelijk gevoel, omdat beide zoo bijzonder geschikt zijn voor het yolk, en er zooveel toe konden bijdragen om goede en zedelijke gedachten en gevoelens op to wekken. Verder komt hij op de ellendige vertalingen van ellendige romans van schrijvers van alle volken, op de losbandige werken van Paul de Kock, op de gevaar- lijke schilderingen van Sue, „den man die als philantroop is opgestaan en die, om deugd en ondeugd, waarheid en logen niet naakt aan het kiesche oog van het yolk voor to stellen, allen met zulke sterke modekleuren heeft uitgedost, dat men ze dikwijls niet meer herkennen kan; hij, die niet aarzelt om tooneelen to ontdekken zoo afgrijselijk, dat men er voor huiveren moet, en die daarbij de troostrijke verzekering geeft, dat ze naar de natuur zijn geschetst." Dat alles en nog veel meer wordt besproken, totdat MARK PRAGER UNDO. 283 eindelijk de vriend tot de navolgende slotsom komt: ,,Een der grootste gebreken, die wij Hollanders hebben, is onze pacifieke lijdzaamheid. Gij ziet, dat iets niet goed is, en gij weet Been middel tot herstel en zit in zak en asch to treuren in plaats van to handelen. - Zie, wit ik u eens zeggen hoe die walgelijke wansmaak in de ver- basterde kunsten to verbeteren is? Gij hebt een waar woord gesproken hedenmorgen : wij, Nederlanders, zijn geen onzedelijk yolk van natuur, dat bewijst alles wat wij gezien hebben - want van die lithographieen, opera's en boekwerken, die wij aanschouwden, zijn er bitter weinig, die door Hollanders in de wereld zijn ge- stuurd - en ofschoon hier overgeplant, blijven ze aan het karakter van ons yolk vreemd. - Maar wij, goede Hollanders, zijn lui, lui dat men er bang voor wordt ; bet kost ons bijna to veel moeite om voor ons zelven to denken. Zie, daar vindt het Fransche, Hoogduitsche of Engelsche publiek dit of dat werk amusant - en wij zijn niet zelfstandig genoeg om onze deuren voor den geparfumeerden vreemdeling to sluiten, en het bevallige uiterlijk doet het leelijke van zijn karakter vergeten - ja, nog meer, hij maakt opgang, en de stijve Hollander wit op dezelfde wijze als de buigzame Franschman schit- teren ; dat gelukt echter niet - en, hij geeft het op. Evenwel zoude hij toch kunnen schitteren op zijne eigene wijze, indien hij maar wilde, en waarlijk het ontbreekt ons evenmin als onze buren aan genieen. Maar laat ons zelfstandig zijn, ons niet der deugd schamen, omdat het mode is de ondeugd to huldigen, en niet aarzelen om zedelijk to zijn, omdat de onzedelijkheid ons omgeeft. Laat ieder echt Nederlandsch schrijver telkens voordat hij zijn pen opneemt, diep beseflen, dat hij een heiligen plicht heeft to vervullen. Hij trede op voor zijne mede- menschen niet met de hoop om alleen to onderhouden, 284 MARK PRAGER UNDO. neen, maar met bet heilig voornemen om to verbeteren, en hij zal de pen ver van zich werpen, die ooit eene onzedelijke zinspreuk heeft opgeteekend. - Dat de schilder ook begrijpe en steeds denke, dat de stukken, die zijn penseel levert, onder kinderen komen, misschien onder zijne eigene kinderen, die later bet werk huns vaders afkeuren of hewonderen, zegenen of vloeken zullen. - Laat de toonkunstenaar zijne Tier stemmen om de deugd to verheerlijken, in plaats van de ondeugd to vieren, en zoet en troostrijk zullen zijne melodieen hem in de laatste uren zijns levens omzweven. ,,Geloof echter niet, dat dit alles bet werk van een dag kan zijn - neen, hetgeen wij zaaien, zullen eerst latere geslachten inoogsten; slechts langzaam kunnen ingewor- telde kwalen uitgeroeid worden. Een enkel man kan dit ook niet; daartoe behoort bet machtige eensgezinde streven van velen. Niemand achte zich to gering om weinig bij to dragen, niemand to groot om met den geringen mede to werken ; en vroeg of laat zal bet edele streven heerlijk gekroond worden. Het yolk laat zich gemakkelijk leiden. Er heersche slechts een zuivere, zedelijke smaak onder de beschaafde kringen, dan zal ook de groote menigte aan zedelijke voorstellingen ge- noegen nemen; dan eerst zal zich bet volkskarakter op zijne eigene voordeeligste wijze ontwikkelen." Ik geloof niet, dat ik teveel gezegd heb, toen ik hier- boven opmerkte, dat in dit stuk reeds bet programma lag opgesloten, dat Lindo later als oude beer Smits heeft trachten to verwezenlijken. Het vereenigen van bet goede met bet schoone was zijn ideaal. Wel is waar, was voor hem bet eigenlijke domein der kunst bet schoone en niet bet nuttige of goede; van bepaalde tendenz-kunst was hij afkeerig; maar, wanneer hij alzoo volstrekt niet stond naast hen, die de waarde der kunst alleen erkennen in MARK PRAGER UNDO. 285 zooverre zij eene dienares is van de moraal, en hij haar bet recht niet wilde laten ontnemen om vrij en onaf- hankelijk zonder eenig utiliteitsbeginsel op to treden, was bet hem een gruwel wanneer hij de kunst verlagen zag tot eene slavin in dienst van bet onzedelijke en bet onware. Wat hij van ieder echt Nederlandsch schrijver eischte, dat hij telkens, voordat hij de pen opnam, diep mocht beseffen, dat hij een heiligen plicht had to ver- vullen, dat heeft ook zijn eigen werk beheerscht. Gevoel voor bet schoone en bet besef van den machtigen invloed daarvan op de veredeling van het gemoed, was een van de sterkst sprekende trekken in zijn karakter, en waar hij kon, trachtte hij dat gevoel, vooral ook onder de volks- klasse, to verspreiden. Onwillekeurig dringt zich hier aan mijn geest de her- innering op aan bet deel, dat hij in bet laatste jaar van zijn leven genomen heeft aan de werkzaamheden van de Floralia, de bekende vereeniging, die aan den werkenden stand bloemstekken uitdeelt en later de beste der daar- van gekweekte planten bekroont. Dat was juist iets, dat geheel in Lindo's geest viel. Bij de eerste bekroning was hem, als lid van het bestuur, de taak opgedragen om to dier gelegenheid eene toespraak to houden, en bet bar- telijke, diep gevoelde woord, dat hij toen tot die schaar van eenvoudige werklieden sprak, is bet laatste wat hij voor bet publiek heeft geschreven. Ik heb de vluchtige schets, die hij daarvan ontwierp, hier naast bet stuk, waar- van ik zoo even sprak, voor mij liggen, en treffend is bet verband tusschen die beide geschriften, zoo na aan elk- ander verwant wat de gedachte, zoo ver uiteenliggend, wat den tijd van hun ontstaan betreft. Nadat hij als bet orgaan van bet bestuur der jeugdige Vereeniging al de bij dergelijke feesten toepasselijke toespraken tot bet publiek, tot de jury, tot de beschermers 286 MARK PRAGER L1NDO. en begunstigers enz. heeft gehouden, wendt hij zich tot de bekroonden en brengt hun een hartelijken gelukwensch toe, en langzamerhand wordt zijn taal warmer en be- zielder dan bij het voorafgaande, meer officieele gedeelte zijner rede. ,,De planten," zoo spreekt hij hen onder anderen toe, „door u met zooveel zorg gekweekt, leveren niet slechts bloemen, maar voor u ook werkelijke vruchten op, - in den vorm der prijzen, welke nu uitgereikt zullen worden. Ze zijn wel verdiend, daarvan zijn wij overtuigd, en zullen strekken, naar wij vertrouwen, tot eene eervolle herin- nering aan dit uur en tot levendige aanmoediging voor het vervolg. Maar vergeet niet, als gij ze uit onze handen ontvangen hebt, dat de kostbaarste belooning voor uwe zorgen in uw eigen hart moet gezocht en gevonden worden. Gij hebt gezien, hoe de zwakke plant langzamerhand zich ontwikkelt en groeit, en toeneemt aan kracht en schoonheid, en eindelijk heerlijk bloeit en kostelijke geuren verspreidt. ,,Gelooft mij - op onstoffelijk gebied neemt men de- zelfde verschijnselen waar, en laat de bloem op onze vensterbank ons daaraan herinneren, dat in de diepte van elk gemoed de kiemen van de liefde tot bet schoone en het goede sluimeren en alleen wat zorgvuldige aan- kweeking eischen om ons en onze kinderen op den duur de kostbaarste bloemen en vruchten aan to bieden, welke op deze aarde to plukken zijn. ,,Gij gevoelt bet, inzenders, die ditmaal niet bekroond zijn, dat dit ook u geldt. Ik ben overtuigd, dat gij met ons inziet, dat naar recht en billijkheid geoordeeld is; - dat niet alien in gelijke mate door warme zonnestralen en weldadige dauwdruppels begunstigd kunnen worden. Als de kille tocht onze bloemen, die wij zoo zorgvuldig kweekten, doodde, - dan prijzen wij onzen buurman MARK PRAGER UNDO. 287 gelukkig, die daartegen beschermd was. Als de zonnestraal, die hem verkwikte, ons aan de noordzijde van den muur niet bereikte - welaan - hij was gelukkiger dan wij, maar niet beter wellicht, - en wij verheugen ons in zijn voorspoed - en als onzer beide woningen even gunstig gelegen waren, en zijn bloemen bloeiden en de onze kwijnden, zonder dat wij begrepen waarom - dan berusten wij in ons lot; wij nemen ons voor niet to verflauwen in onze zorgen, en wij drukken onzen buurman hartelijk de hand, en wenschen hem oprecht geluk met zijn voorspoed, - en hopen voor ons op een beteren uitslag den volgenden keer." Tusschen de bespiegelingen in de Kalverstraat en die toespraak in de Floralia, tusschen zijn eerste en zijn laatste woord tot het nederlandsche publiek, liggen dertig jaren van onafgebroken arbeid aan hetzelfde doel, liggen eene reeks van geschriften, die alle zonder uitzondering dienzelfden geest ademen. Na het jaar 1846 leverde Lindo, hoewel slechts spaar- zaam, hier en daar artikelen in tijdschriften, hetzij met zijn intialen M. P. L., hetzij met zijn naam onder- teekend. Ze zijn deels van actueelen aard, als bijv. zijne ,,Wenken voor landverhuizers" in den 8sten jaargang van de V o 1 k s b ode opgenomen, deels van historischen aard, als zijne ,studie over Jacoba, hertogin van Gulik, Kleef en Berg," in het Algemeen letterlievend m a a n d s c h r i f t van 1847, of wel begon zijn satirieke geest zich to oefenen in stukken als de „Brief van een zeer beschaafden aap aan zijne beminde in Noord- Amerika" in den jaargang 1849 van hetzelfde tijdschrift. Het duurde evenwel tot het jaar 1851 eer Lindo onder den later zoo gevierden naam van de Oude Heer Smits optrad, en wel het allereerst in de A r n hems c h e 288 MARK PRAGER LINDO. c o u r ant, bij gelegenheid van een polemiek tegen den N e d e r I a n d e r, het orgaan in die dagen van de anti- revolutionaire partij en haar talentvollen aanvoerder Groen van Prinsterer. Die stukken, slechts weinig in getal, in den vorm van brieven, en die geheel en al den vrij- zinnigen geest ademen, die hem altijd bezielde, hebben to veel van hunne actualiteit verloren en betreffen to veel enkele feiten van die dagen om ze in zijne k o m- p l e t e w e r k e n op to nemen. Zeer spoedig ook verliet hij dit terrein, dat to eng was voor zijn ruimen blik, en wanneer tot nu toe zijne richting nog onjuist afgeba- kend, zijn doel nog niet volkomen helder, zijne schreden min of meer weifelend waren geweest, nu zette hij met vasten tred den voet op den weg, waarop hij zelf gevoelde dat zijne toekomstige bestemming als schrijver gelegen was. Hij was nu twee en dertig jaren, dus in de voile kracht van den mannelijken leeftijd, gerijpt in de leer- school der wereld, rijk aan ondervinding, bewust van zijne kracht en met een warm hart voor al wat edel was en schoon. Achtereenvolgens leverde hij toen die beschouwingen over maatschappelijke toestanden, welke, eerst als mengelwerk in de A r n h e m s c h e Courant van 1851 en 1852 opgenomen, later onder den titel van ,,Brieven en Uitboezemingen van den Ouden H e e r S m i t s", in een deeltje vereenigd werden met het pseudo-portret en de handteekening van den satirieken, doch goedhartigen en jovialen Amsterdamschen tabaks- handelaar, die nog geruimen tijd zijn incognito wist to bewaren. In 4853 verschenen zijne ,L o s s e S c h e t s e n i n e n o m P a r ij s," waaraan wij, hoewel ze niet onder den pseudoniem van den Ouden Heer Smits werden uitge- geven, toch eene plaats meenden to moeten verleenen onder diens k o m p l e t e w e r ken. Ware het een ge- MARK PRAGER UNDO. 289 wone reisbeschrijving geweest, dan had ze wellicht achterwege kunnen blijven, hoewel ze, zelfs als zoodanig, nog in den laatsten tijd door menig bezoeker van Parijs als een voortreffelijke leiddraad gebruikt werd, maar die S c h e t s e n zijn veel meer dan dat en behelzen zoovele scherpzinnige beschouwingen over kunst en literatuur, zoovele geestige bladzijden, zoovele blijken van fijne op- merkingsgave en onafhankelijk oordeel, en in de kleine novelle aan bet slot zulk eene uitstekende proeve van zijn talent om to vertellen, dat zij de plaats, welke zij in zijn werken innemen, ten voile verdienen. In 1854 trad hij weder geheel op zijn eigenaardig terrein in de ,Afdrukken van indrukken"diewij korten tijd na onze kennismaking in bet licht gaven, en waarvan bet deel, dat ik er aan toebracht, zijn oorsprong geheel aan zijn opwekkenden aandrang to danken had. De,,Nieuwjaarswensch" en „Familie van ons" volgden, en eindelijk verscheen op den 1" Januari 1855 bet eerste nummer van „den Nederlandschen Spectator, weekblad van den Ouden Heer Smits." Wat hij met die uitgave bedoelde, drukte hij in weinige woorden in bet korte voorbericht uit : „De oude beer Smits," zoo zegt hij onder andere,,,is eerzuchtig geworden, hij bekent bet ronduit: hij zou gaarne, zoo ver dit in zijn vermogen ligt, voor de negentiende eeuw een blad stichten, dat op een bescheiden afstand de voetstappen van Van Effen's Spec t a t o r volgde," - en verder : „de tijd der ,vertogen" is nabij. De spoorwegen en de elec- trische telegraaf hebben eene versnelde communicatie en eene versnelde denkwijze tegelijkin hetleven geroepen. Wij willen wel lachen, maar we moeten bet dadelijk en ongezocht kunnen doen; wij willen bet, dat men ons eene zedeles, evenals een schitterend glas champagne, Mulder, Geschiedk. Novellen. 19 290 MARK PRAGER LINDO. op het dessert aanbiede, maar onze magen zijn niet meer bestand tegen een hoofdschotel, „u n e p i e c e d e r e s i- s t a n c e" met eene zedelij ke saus overgoten, die drie dagen achtereen op tafel gezet wordt." Brieven en uitboezemingen van denzelfden aard als de reeds door hem uitgegevene, zouden in dit blad eene plaats vinden; zonder schroom zou hij over alles wat voorkwam al lachende de waarheid zeggen, en zich niet ontzien om maatschappelijke dwaasheden van den def- tigsten aard aan to vallen en bespottelijk to maken; wat wezenlijk eerbiedwaardig is, zou daarentegen, zelfs in de meest bescheidene en onaanzienlijke gestalte, steeds in alle opzichten geeerbiedigd worden. Aan dit programma is hij getrouw gebleven ; d e Nederlandsehe Spectator, die later door samen- smelting met den K u n s t- e n l e t t e r b o d e en den T ij d- s t room van lieverlede een ander, meer critisch en wetenschappelijk karakter heeft gekregen, heeftgedurende de vier jaren, dat Lindo het blad niet slechts redigeerde, maar het grootendeels zelf schreef, geheel beantwoord aan de verwachting, die de oprichting had opgewekt. In de talrijke bijdragen, die hij er aan leverde - de ver- schillende jaargangen bevatten meer dan tweehonderd grootere en kleinere stukken van zijne hand - heeft hij zich eene onvergankelijke gedenkzuil opgericht, maar vooral heeft hij zich doen kennen in zijn geheele wezen, in zijn beminnelijke en karakteristieke persoonlijkheid. Wanneer die stukken enkel hadden getuigd van zijne diepe menschenkennis en van de zeldzame scherpte van zijn blik, dan voorzeker hadden die eigenschappen de bewondering voor zijn veelzijdige ontwikkeling, de waar- deering van zijn talent opgewekt; maar de algemeene sympathie, die hem ten deel veel, had hij voornamelijk daaraan to danken, dat die menschenkennis gepaard ging MARK PRAGER LINDO. 291 met eene natuurlijke goedhartigheid, dat in then seberpen blik ook tevens de heldere stralen weerkaatsten van de ware humaniteit, die in de diepte van zijn gemoed woonde. Hot gezegde van Jean Paul, ,dat slechts hij over de menschen spotten mag, die hen van ganscher harte be- mint," was zijn vrijbrief. De Oude heer Smits was, in weerwil van de zweepslagen, die hij soms met bijtenden spot meedoogenloos rechts en links uitdeelde, toch geen pessimist. Aan de traditioneele verdorvenheid van het menschdom geloofde hij niet; hij was veeleer overtuigd, dat de groote meerderheid het met haar taak in dit ondermaansche zoo kwaad Diet meende, maar die taak in de onderdeelen maar al to vaak dwaas uitvoerde : en op die onderdeelen had hij vooral het oog gevestigd. Hij was een moralist in de voile beteekenis van het woord, doch geen moralist, die, hetzij dan uit een philantropisch of uit een misanthropisch beginsel, de breede heirwegen van bet good en het kwaad met aanprijzende of afschrik- kende zedespreuken plaveide, maar die liever de bloem- perken langs hot levenspad der menschheid van onkruid zocht vrij to houden. Zelf zoo vrij van vooroordeelen als het met de menschelijke natuur bestaanbaar is, liet hij zich de oogen niet blinden door uiterlijken glans. Waar de schijngeleerdheid of de schijnvroomheid zich met groote woorden of zalvende frazen zocht to doen golden; - waar de onbeduidendheid zich hulde in de mantel- plooien van gewichtige voornaamheid; - waar een smaakloos voortbrengsel zich door een dikke laag van blinkend vernis tot een kunststuk meende to verheflen, daar zag hij door de uiterlijke omhulsels henen als door helder glas, en sloeg ze met zijne machtige vuist to gruizel dat de scherven rinkelend in het rond spatten. Van al wat laag en onedel was, had hij een diepen afschuw ; voor het u n g e n t l e m a n l i k e eene ware min- 292 MARK PRAGER UNDO. achting ; bet snob i s m e - of bet ploertige, zooals hij bet noemde - bespotte en geeselde hij onbarmbartig en vervolgde bet, waar hij bet ook mocht aantreffen, tot in zijne diepste schuilhoeken. Dit laatste vooral is de voor- naamste karaktertrek, de eigenaardige stempel van het- geen hij als Oude beer Smits geschreven heeft. Hij schoot zijn pijlen meer of tegen bet dwaze dan tegen bet slechte; meer satiricus dan zedepreeker, ijverde hij meer tegen de gebreken, waarover gelachen, dan tegen die, waarover geweeklaagd moest worden; geleende schitterende veeren trokken zijn spotzieken geest meer aan dan een natuurlijk leelijk pluimage, dat hij dan ook liefst links liet liggen. Dat Lindo humorist was in de zuiverste beteekenis van bet woord volgt als vanzelf uit hetgeen wij bier van hem neerschreven. In bet weergeven van de menscbelijke natnur met hare mengeling van goed en kwaad is hij een onovertroffen meester; maar waar hij hekelt verlaat hem zijne zachtmoedigheid nimmer, en meer dan iemand bezat hij bet geheim om zijnen lezers een glimlach met eene traan to ontlokken. Wie zich daarvan overtuigen wil, leze zijne roerende „beden om hulp," die niet alleen als onvergankelijke getuigen van zijne hulpvaardigheid, maar ook als proeven van den zuiversten humor mogen gelden. Vooral ,eene vreemde behoefte" en bet daarop volgende „de staart van de koe" zijn in dat genre juweeltjes van bet zuiverste water, die naar mijne over- tuiging door geen andere in onze taal overtroffen worden. Ik heb dan ook gemeend, deze ,beden om hulp", die op zeer uiteenloopende tijden geschreven werden, bijeen to moeten voegen, omdat ze wellicht van al wat hij geschreven heeft, den besten blik gunnen in zijn gemoed en tevens een bewijs leveren van zijn meesterschap over vorm en stijl. Dat laatste trouwens blijkt nagenoeg uit elke bladzijde van zijn werken. Merkwaardig is bet om na to gaan, MARK PRAGER LINDO. 293 over welk eene rijke verscheidenheid van vormen hij to beschikken had, hoe hij ze beurtelings met hetzelfde gemak hanteert, hoe hij zijn stijl weet to plooien, zonder ooit die eigenaardigheid to verliezen, waardoor zijne stuk- ken uit die van honderden onmiddellijk to herkennen zijn. Wanneer men een bewijs zou willen aanvoeren voor de stelling dat de stijl de mensch is, dan zou men 't wellicht nergens beter kunnen vinden dan bij hem. Geheel zooals hij was in zijn denken en handelen, gaf hij zich ook in zijn geschriften, Met dezelfde losheid en ongedwongenheid, waarmede hij zich bewoog to midden van alle soorten van menschen en in de meest verschil- lende toestanden, voegt zich zijn stijl naar de vele onderwerpen, die hij behandelt. Even wars als hij zelf was van alle gemaakte deftigheid, is er ook in zijn stijl geen zweem van pedantisme of stijve vormelijkheid to vinden. Daarbij was hij een schilder met de pen, en bij zijne groote voorliefde voor de plastische kunst is het verklaarbaar, dat in hetgeen hij schreef een aantal tafe- reeltjes voorkomen, die aan de teekenstift eene onuit- puttelijke stof voor illustration zouden opleveren. De groote gemakkelijkheid ven werken en de rijkdom van stof, then hij zichzelven bewust was to bezitten, hebben hem het zelfvertrouwen gegeven, dat een volstrekt vereischte was om de uitgave van een tijdschrift als de Nederlandsche Spectatorteondernemen,waarvan de inhoud vier jaren lang voor het grootste gedeelte voor zijne rekening kwam, waarbij hij ten minste - zooals de ondervinding ook leerde - nooit op vaste medewerking rekenen kon. Wie hem in die dagen, den glanstijd van zijn litterarisch leven, gekend hebben, herinneren zich nog met verbazing, welke werkkracht er toen in hem woonde. Zijne lessen aan de Militaire Akademie in Engelsche taal en letterkunde, geschiedenis 294 MARK PRAGER UNDO, en aardrijkskunde vorderden natuurlijk zeer veel tijd; voor vertalingen uit bet Engelsch, het nazien van druk- proeven, moest menig uur worden afgezonderd, zoo ook voor privaatlessen aan een paar jongelieden, die hij, om in de toenemende uitgaven voor zijn vermeerderend gezin to voorzien, in zijn huis had opgenomen. Waar een ge- zellige kring zijner vrienden bijeen was, ontbrak hij zelden of nooit; in de litteratuur van den dap, bleef hij op de hoogte, en to midden van dat alles, waarvan de helft voldoende zou zijn om bet leven van een gewoon mensch de noodige bezigheid to geven, schreef hij die levendige, pittige schetsen, welke den hoofdinhoud van de vier eerste j aargangen des Spectators uitmaken, en elke week met onverflauwde belangstelling door dui- zenden en tienduizenden lezers werden tegemoet gezien. De Woensdagmorgen, de eenige, die hij er voor kon afzonderen, was voor zijn S p e c t a t o r bestemd ; dan sloot hij zich in zijne kamer op en was voor niemand to spreken; - dan ging hij, zooals hij bet noemde, zitten ,,smitsen". Om een onderwerp was hij eigenlijk nooit verlegen en met eene benijdenswaardige kalmte kon hij zich nederzetten voor een vel wit papier, zonder er ooit aan to twijfelen, dat de ingeving komen zou als hij haar noodig had. Wanneer hij zijn hoofddenkbeeld eenmaal had gevat, dan bekommerde hij zich nooit om de details, die hij bij de bewerking zou noodig hebben ; zijn sterk geheugen bracht hem die van alle kanten uit zijne rijke levensondervinding aan, of zijn levendig vernuft, zijn altijd opgewekte humor leverden hem gaandeweg al de toetsen, die hij noodig had. Meermalen heeft hij bet mij verzekerd, dat hij bij bet schrijven van zijn eersten regel bijna nooit wist wat hij in den tweeden zou doen volgen, en hetgeen hij eens schertsende in eene noot van zijn .,Clementine" schreef : „hoe menigmaal heeft men mij MARK PRAGER LINDO. 295 niet gevraagd of Willem Bleeker of Langhorst Clementine krijgen zal? Juist alsof ik in de toekomst kon zien en het zelf wist," - dat was zeer dikwijls de letter- lijke waarheid. Voor de korte schetsen, de Smitsen, zooal ze in zijn vriendenkring langzamerhand genoemd werden, was die ex-tempore-bewerking Been bezwaar: denkbeeld en vorm ontstonden als het ware gelijktijdig. Voor die van grooteren omvang evenwel, waarbij van den beginne of het geheel moet worden overzien en in groote trekken worden vast- gesteld, wanneer de evenredigheid der deelen, die bij een kunstwerk een vereischte is, zal bewaard blijven, is die wij ze van behandeling stellig eene zeer gebrekkige. Daaraan mag het dan ook wel toe to schrijven zijn, dat Lindo nooit een werk van grooten omvang heeft tot stand gebracht, en dat die stukken, als „een roman in drie deelen", die hij in 1852 in de Arnhemsche Courant begon : „De Champignons op reis", de,,geschiedenis van een gentlemen", die alle voor eene breedere behandeling waxen opgezet, slechts fragmenten gebleven zijn. Het schrijven van een grooten roman uit het maatschap- pelijk leven, waarin hij zijne persoonlijke herinneringen en ervaringen zou kunnen samenweven met vrije voort- brengselen zijner fantasie, was een ideaal, dat hij eigenlijk altijd heeft gekoesterd, en waarvan hij mij zelfs nog gesproken heeft in de laatste dagen van zijn leven, toen hij nog hoopte eene toekomst voor zich to hebben. Behalve in den Nederlandschen Spectator schreef hij grootendeels ook als Oude heer Smits nog eene menigte stukken, die elders zijn opgenomen, als in den Tijdspiegel, het Nederlandsch magazijn, het Jaarboekje voor de koninklijke militaire akademie, de Aurora, de Castalia enz., die ook in zijne k o m p l e t e w e r k e n hunne plaats vinden. 296 MARK PRAGER LINDO. Om ten slotte het beeld to voltooien, dat men zich uit het bovenstaande van zijne onvermoeide werkzaamheden zal hebben kunnen vormen, zou men nog den letterkun- digen arbeid moeten herdenken, door Lindo op ander gebied volbracht. Behalve zijne oorspronkelijke werken, als de boven reeds vermelde M a c b e t h, eene b e k n o p t e Engelsche Spraakkunst, de Opkomst en ont- wikkeling van het Engelsche yolk en zijne geschiedenis tot op onzen tijd geschetst, ver- scheidene belangrijke bijdragen in het Engelsche A t h e- naeum, en in het Fraser's magazine over Neder- landsche toestanden en literatuur, leverde hij vele meesterlijke vertalingen uit het Engelsch, waaronder wij alleen die van Thackeray's Yellowplush papers, Bulwers Caxtons, Gist, Twee jaar geleden, maar vooral die van den T r i s t r a m Shandy willen noemen, vertalingen die onoverkomelijke moeilijkheden opleveren aan ieder, die niet zooals hij de beide talen zoo volmaakt meester was. En hiermede breng ik de taak ten einde, die ik op mij had genomen. Waarschijnlijk had een ander ze beter kunnen vervullen - ik kon het niet. Ik heb mij moeten en ook willen bepalen tot het schetsen van den genialen schrijver, die zich in ons land eene populariteit heeft weten to verwerven, waarin zich slechts weinig geboren Nederlanders bij hun leven hebben mogen verheugen. En telkens als onder het schrijven van deze regelen het beeld voor mij oprees van den onvergetelijken vriend, zooals hij zich aan mij en aan velen, die zijne vrienden waaen, gedurende ziju leven heeft leeren kennen, dan moest ik mijzelven bedwingen om Diet het voile licht to laten vallen op de uitstekende hoedanigheden van zijn gemoed, op zijn onkreukbaar plichtsgevoel, zijn reinen MARK PRAGER UNDO. 297 levenswandel, zijne nooit falende dienstvaardigheid, en vooral ook op den krachtigen steun, dien hij geweest is voor menig ontluikend talent, voor menig jeugdig schrijver, dien hij met raad en daad bijstond en waarvan menig voortbrengsel, dat onze letterkunde tot sieraad verstrekt, zijn ontstaan to danken heeft gehad. Ik heb dat alles achterwege moeten laten, en bovendien, men zou het, wellicht met recht, mogen betwijfelen of vrienden, zooals wij het waren, elkander onpartijdig kunnen beoordeelen. En daarom geloof ik niet beter to kunnen doen, dan to besluiten met de navolgende aandoenlijk hartelijke re- gelen, dooreen zijner jongere vrienden weinige dagen na zijn dood geschreven „ Toen men mij vertelde, dat onze Lindo gestorven was, had ik een gevoel alsof men mij pijn deed; bijna nam ik het kwalijk, dat het mij zonder inleiding of voorbe- reiding werd meegedeeld. Wij weten alien, dat er een- maal een tijd van heengaan voor ons zal aanbreken; het staat niet aan ons to beoordeelen, wanneer die tijd ge- komen is: maar dat het nu reeds zijn tijd was het schijnt mij zoo vroeg, en hoe meer ik er over denk, hoe droeviger ik word in mijn binnenste. Nu en dan kwam ik hem op straat tegen; gewoonlijk had hij haast, want hij was zeer werkzaam en hij had het zeer druk met nuttige bezigheden. Toch Rep ik hem niet gaarne voorbij zonder minstens eventjes zijne trouwe vriendenhand in de mijne to drukken en een enkel woord met hem to wisselen. Op zijne altijd vriendelijke uit- noodiging liep ik een eind met hem mede; in zijne nabijheid vergat ik, dat het stormde of regende; was ik somber, ik verliet hem in tevreden en opgeruimde stemming. Als ik hem raad wilde vragen, zocht ik hem aan zijn huis. Dikwijls was hij op inspectiereizen, maar nooitkwam 298 MARK PRAGER LINDO. hij terug of hij zond mij dadelijk een briefje, eigenaardig van schrift en inhoud, waarbij hij mij welwillend een uur opgaf om mij to woord to staan. Hij ontving mij dan altijd even hartelijk en voorkomend, omringd van stapels papieren en rapporten, en veront- schuldigde zich over zijne onvermijdelijke drukte, zonder er zich ooit over to beklagen. Eens las ik hem iets voor van ernstigen aard ; hij luisterde aandachtig zonder mij eene enkele maal in de rede to vallen. Toen ik gedaan had, keek ik naar hem op; hij zei niets, maar zijn vriendelijke, geestige oogen stonden vol tranen. „ Ik geloof, dat het goed is." zei ik en zijn antwoord luidde nederig: ,ik weet niet of het goed is, maar ik vind het mooi." Die weinige woorden, met zijn beminnelijk tintje Engelsch accent gesproken, klinken mij nog als muziek in de ooren. Mijn werk werd streng gecritiseerd; hij leed met mij mede en bood mij edelmoedig aan een lans voor mij to breken. Uit vrees voor een wederwoord sloeg ik zijn aanbod af, maar in mijn hart bleef ik hem dankbaar. Een ander maal zond ik, gesteund door zijn bemoe- digend oordeel, eene pennevrucht de wereld in. Ongedacht was het succes en rneer dan ik zelf was hij verheugd, hartelijker dan van iemand op de wereld was zijn hand- druk en ongemeen vriendelijk was de blik van zijn donkere oogen, toen hij mij gelukwenschte. Zonder het mij vooraf to zeggen, was hij naar eene andere stad gereisd (hij, die zoo ongaarne zijn huiselijken kring verliet) om mij to hooren, en in de volle zaal had hij mij weten to vinden om mij het eerst van alien zijne deelneming in mijn geluk to betuigen. Morgen wordt hij begraven. Morgenzullen wij, zijn vrienden, zijn leerlingen, zijn ver- eerders, zijn graf geopend zien en hem ter ruste zien dragen. MARK. PRAGER UNDO. 299 Aan stille tranen, aan welgemeende afscheidsgroeten zal het daar niet ontbreken en menig onzer zal den doodenakker verlaten met een ongekend gevoel van leegte en de ziel vervuld met weemoed en rouw. Hoe gaarne zou ik een woord van hulde hem ter ecre spreken bij zijne geopende groeve; maar daartoe behooren sterker zenuwen dan de mijne. Trouwens, ieder ander zal bet beter doen. Toch was bet mij eene behoefte hem in korte trekken to herdenken; ik ben hem veel verschuldigd, meer dan hijzelf ooit heeft willen erkennen. Want voor hen, die weifelden, was hij een zedelijke steun, grooter dan hij zichzelf bewust was, een raadsman fijn van oordeel en opmerkingsgave, een criticus in den meest beschaafden en beminnelijken vorm." JULIUS JACOBUS VAN DE SANDE BAKHUYZEN. De biograaf van Rubens was een benijdenswaardig man. Niet alleen omdat Rubens een reusachtig artist was, maar omdat die artist een leven had geleid, zoo vol afwisseling als weinig schilders voor of na hem. Als knaap was hij page van de gravin de Lalaing, als jonge- ling hofschilder van den Hertog van Mantua, op rijpen mannelijken leeftijd diplomaat en secretaris van den Geheimen raad van den Koning van Spanje, kort daarna ambassadeur in Londen, waar hij den vrede tusschen Philips IV en Karel I tot stand bracht; op zijn drie en vijftigste jaar huwde hij eene jeugdige schoone van nauwelijks zestien, en tien jaar later werd hij met vorstelijken praal begraven. Tusschen dat alles door vond hij nog den tijd om nagenoeg 3000 schilderijen to schil- deren waaronder honderden van kolossale afmetingen. Wat onuitputtelijke bron voor hem, die de reporter van dat rijke leven wezen moet! Hoe kan hij het relaas van dat weelderig bestaan kleuren met een palet, schit- terender nog dan dat van den pries der schilders zelven. Te beginnen met de kwestie over de plaats zijner ge- boorte. - Welk een levendige en hartstochtelijke strijd tusschen Antwerpen en Siegen, eindigende met de neder- 30% J. J. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. laag van de fiere handelsstad, die de eer van aan den grooten meester bet levenslicht to hebben geschonken, aan bet nederige Nassausche landstadje heeft moeten afstaan. En verder - wat al zegepralen en triomftochten, wat vorstelijke eerbewijzen, wat stoet van volgers en vereerders, wat rijke stof voor bet schetsen van lichtvolle en rijk gestoffeerde tafereelen! En dat alles gezien op een afstand van twee en een halve eeuw, die aan de fantasie zooveel spel laat ! Die gedachte komt als eene stille verzuchting in mij op, nu ik mij neerzet ten einde to voldoen aan de belofte, om in Elsevier's maandschrift to spreken over den nog in ons midden levenden Julius van de Sande Bakhuyzen. Grooter tegenstelling toch tusschen beider levensloop is nauwelijks denkbaar. Ginds niets dan leven, drukte, beweging, schit- tering en flikkering; - bier louter kalmte en eenvoud : een schuimende waterval tegenover een Hollandsche vliet. Toen ruim een halve eeuw geleden de geleerde archi- varis van Amsterdam, Scheltema op zekeren avond in Arti optrad om eene lezing to houden over Bartolomeus van der Helst, begon hij zijne toespraak ongeveer met de woorden : ,Geachte toehoorders, ik heb mij voorge- ,,nomen u heden avond to onderhouden over Bartolomeus ,,van der Helst. Ik heb alle archieven doorgesnufleld, en ,,ik heb niets over hem gevonden." Nagenoeg op dezelfde wijze zou ik kunnen beginnen, behalve dat ik geene archieven heb behoeven door to snuffelen, iets wat ik van harte gaarne aan de napluizers van bet jaar 2000 overlaat; maar ik heb bet voorrecht gehad vele jaren met Julius Bakhuyzen als vriend to mogen omgaan, zijn werk to leeren kennen en apprecieeren, en met vele van zijne kunstbroeders over hem to kunnen spreken - levende archieven, die ik liever raadpleeg dan de doode. J. J. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. 305 Het leven van Bakhuyzen is bet tegenovergestelde van wat men een veelbewogen leven pleegt to noemen. Veelbewogen? Van zijne geboorte of tot op heden toe is hij zelfs niet een enkele maal verhuisd. In dezelfde woning, waar hij nu nog als eigenaar zijn verblijf houdt, op de Nieuwe haven No. 142 in den Haag, zag hij bet levenslicht op den 18°en Juni 1835, dus op den dag of precies twintig jaar na den slag van Waterloo, en wanneer er geen onmogelijk to voorziene en totaal onverwachte gebeurtenissen voorvallen, is bet meer dan waarschijnlijk dat hij to eeniger tijd zijn laatste penseelstreek ook wel in datzelfde No. 142 zal doen. Het zou ook jammer zijn als hij die woning verliet : er zijn to veel herinneringen aan verbonden. Daar toch heeft ook zijn vader H. van de Sande Bakhuyzen, de bekende landschapschilder, geleefd en gewerkt, en er zijne vier zonen en twee dochters opgevoed, dat flink en degelijk kroost, dat meer nog dan hijzelf den naam van Bakhuyzen bekend en geeerd deed worden in Nederland. De oudste broeder van Julius is de geleerde rector van bet gymnasium to Utrecht; van de beide andere is de eene hoogleeraar in de sterrekunde to Leiden, die den jongsten broeder als observator bij zich heeft; zijne oudste dochter is de bekwame bloemen- schilderes, de trouwe gezellin van haren broeder Julius, met wien zij zoowel bet atelier als de eervolle bekendheid in onze schilderswereld deelt. En niet alleen dat er in dat huis een gezin werd groot- gebracht, dat later met eere op bet terrein zoowel van kunst als van wetenschap zou optreden, maar er zijn er nog zoovelen over then drempel gegaan, wier namen een degelijken klank hebben verkregen. Immerzeel, Huib van Hove, de beide van Deventers, Roelofs, van Raden, Hep- pener, van der Maaten, ter Meulen, die alien hebben als leerlingen hunne studien begonnen of voortgezet in dat Mulder, Geechiedk. Novellen. 20 J. J. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. 306 atelier, waar de vader van Bakhuyzen tot aan zijn dood in 1860 heeft gewerkt. Een stevig ouderwetsch huis is bet, dat No. 1.42. De stijl is zoowat van eene eeuw herwaarts, maar hij is goed; ten minste bet huffs heefttwee eigenschappen, die men van een goeden stijl verlangt : weinig breedte maar veel diepte. Als gij bet voorhuis zijt ingetreden, waar het oude eikenhouten snijwerk, door geen kalk of verf verknoeid, u al dadelijk een aangenamen indruk geeft, hebt gij links van u de voorkamer, en daarachter weer een kamer, en dan een binnenplaats, en dan een keuken, en dan een trap, en dan weer een kamer; en daarlangs loopt een ein- deloos lange gang met dambordvormigen tegelvloer, die naar de tuindeur leidt, waardoor in den morgenstond soms zulk een heerlijk lichteffect kan schitteren, dat Pieter de Hooch er jaloersch van zou worden, zoodat Bakhuyzen herhaaldelijk in verzoeking komt bet to schilderen, en bet ook zeker nog eens doen zal. Als gij bet einde van den langen gang bereikt hebt en de vrij steile trap zijt opgeklommen tot op een klein portaal, klop dan aan de deur rechts en als gij na het gastvrije,,Ja !" dat u tegen- klinkt, zijt binnengetreden, vindt gij den schilder in zijn atelier, die u met een joviaal: „zoo, ben jij daar?" (ik onderstel dat gij tot de vrienden behoort) verwelkomt. In een ommezien heeft hij de penseelen, waarmee hij bezig is, in zijn palet gestoken en ze neergelegd op een stoel, op de tafel, op den grond, waar er op 't oogenblik maar plaats voor is, en het helpt Diet of gij al zegt dat gij hem Diet wilt storen, dat hij voort moet gaan met schilderen. ,,Nou," zegt hij, ,ik wou net eens even rusten en een pijp stoppen." Ik geloof niet, dat ik ooit bij hem ben gekomen of 't was precies op het oogenblik dat hij eens even wou rusten en een pijp stoppen. Dat overigens J. J. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. 307 Bakhuyzen nagenoeg altijd - vooral zijne antwoorden - met ,,nou" begint, is een bekende specialiteit van hem. Dat heeft hij overgenomen van de lui op het land, in wier midden hij zoovele uren heeft doorleefd. Een Hollandsche boer, en meer bijzonder de Noordhollandsche, begint altijd met ,nou". en eindigt met „hoor". Vraag hem of er baars in die vaart zit Nou, daar kan je nog menige kanjer uithalen, boor." Roem op een zonnigen dag bet mooie weer .... „Nou, maar 't mot niet al to lang droog blijven, hoor." Een boer is zelden met bet weer tevreden. Als Bakhuyzen dan zijn kort pijpje heeft gestopt en aangestoken en u een sigaar beeft doen nemen uit het opengebroken kistje, dat voor de hand staat, dan zijt gij zeker van een gezellig discours, want bij al zijne over- groote werkzaamheden heeft hij altijd nog tijd disponibel, en bij zijne belezenheid en veelzijdige ontwikkeling ont- breekt bet hem nooit aan stof. Gewoonlij k staan er een paar stukken, half of drie kwart klaar, op de ezels ; geheel voltooide zijn er zelden lang to zien, want Bakhuyzen behoort tot die schilders, wier voortbrengselen, ook zelfs bij zijne groote productiviteit al zeer spoedig bun weg in de wereld vinden. Overigens ziet bet vertrek er uit als zoo menig ander atelier; aan de wanden schetsen, fotografieen, gravures, etsen, tegels enz. Daar ziet gij ook eene interessante schilderij van zijn vader, een landschap uit den omtrek van Oosterbeek met een bruin paard, eene reproductie van een stuk, dat inderdaad door een kwaker gekocht werd en meegenomen naar Philadelphia, waar bet zoo in den smaak viel, dat er later minstens tien bestellingen kwamen van land- schappen met ,Oosterbeek horse", alsof dat eene bij- zondere specie was. Verder liggen er een tal van olieverf- studien, op de stoelen, op de sofa, op den grond, vooral J. J. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. 308 dan als Bakhuyzen bezig is aan de compositie van een nieuw schilderi en hij de details daarvoor uit zijne vroegere herinneringen wil to voorschijn halen. Een gedeelte van het vertrek is het domein van zijne zuster, mejuffrouw van de Sande Bakhuyzen, die daar voor een der beide groote ramen haar ezel heeft opgeslagen, to midden van de bloemen, hare troetelkinderen en modellen, van wier bevalligheid zij de talentvolle vertolkster is. Denk u nu verder tegen een der wanden eene antieke kast, bij een der ramen een ouderwetsche sofa, en daar- voor een laag tafeltje, waarop een schaakbord, waar eene halfgeeindigde partij of een lastig probleem uit Ueber Land and Meer hunne oplossing staan of to wachten, want Bakhuyzen is een groot liefhebber van het edele spel - en voorts midden in de kamer een tafel, beladen met allerlei : schetsboeken, circulaires, convocatiebiljetten, aankondigingen van exposities, rekeningen en kasboeken van Pulchri Studio, waarvan hij penningmeester is, - kortom eene heele collectie paperassen, waarover en waartusschen een tabakspot, een sigarenkist en een inkt- koker rondwandelen, dan hebt gij een vrij duidelijk beeld van de gezellige omgeving, waarin Bakhuyzen werkt, van het atelier, waar hij voor meer dan dertig jaren de eerste schreden zette op den weg van worstelen en strijden, then elk waar kunstenaar to doorloopen heeft, en die hem heeft geleid naar de plaats, die hij thans onder de Neder- landsche schilders inneemt. Julius Bakhuyzen is als artist, wat hij als mensch is, en zoo als gij hem in zijn atelier leert kennen : eenvoudig, zonder pretentien, maar solide. Overweldigende sensatie- berichten zijn van hem evenmin uit zijn kunstenaarsleven als uit zijn dagelijksch leven to vermelden. Hij is nooit als een verblindend meteoor den hemel van de kunst door- J. J. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. 309 gevlogen; hij heeft nooit haren tempelvloer van daverende schreden doen trillen dat de stukken kalk van de muren spatten ; er is nooit een schilderij van hem tentoon- gesteld, dat de critici in twee strijdende kampen ver- deelde, dat door de eene partij ten hemel werd verheven en door de andere in bet slijk gesleurd. Maar hij heeft ook nooit eene schilderij geleverd, zoo als er ons tegen- woordig maar al to veel worden opgedrongen, in bet genre van dat, waarvan Punch indertijd bij bet bespreken eener expositie to Londen verklaarde, dat het een meester- stuk was van moderne kunst, maar waarbij hij zich de kleine aanmerking veroorloofde, dat hij niet goed kon zien of bet voorstelde een portret van den Hertog van Wellington of wel een waterval bij maanlicht. Neen, zijne kunst heeft de vastheid, de duidelijkheid, de eerlijkheid, zooals wij ze bewonderen in de werken van onze oude Hollandsche meesters, die zoowel natura- listen als impressionisten waren in den juisten artistieken zin van bet woord; die de indrukken, waardoor ze bezield werden, niet door eene vage kleurspeling trachtten weer to geven, maar door eene concrete voorstelling van de natuur, die zij bun levenlang hadden bespied en wier reproductie zij tot in de fijnste details in hunne macht hadden. Bak- huyzen weet niet alleen wat hij wil, maar zijn tot volle rijpheid gekomen talent wat hij wat hij wil. Trouw en oprecht zooals hij is in zijn dagelijksch leven, zoo is hij ook in zijne kunst. Zijn ja is ja en zijn neen is neen : - zijn eik is een eik en zijn koeien hebben vier pooten. Van zijne eerste opleiding is weinig to vermelden. Zeer vroeg is hij niet begonnen, en bet woord van Hooft ,,gemeenlijk brengt de kintsheidt maare van den man, die er in steekt," is op hem niet toepasselijk; maar wanneer hij betrekkelijk lang gewacht heeft met bet weer- 31.0 J. J. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. geven van zijne indrukken, toch werkten die indrukken al zeer vroeg in het gemoed van den aankomenden knaap, die uren lang in het Dekkersduin - een paradijs voor de jonge Hagenaars van die dagen, maar dat het tegenwoordige jeugdige geslacht niet meer kent - kon liggen turen naar de speling van de wolkschaduwen over de blinkend witte toppen of naar de gloeiende kleurschakeeringen, die de stralen der ondergaande zon over de aarde en hemel uitgoten. Thans nog herinnert hij zich levendig, hoe hij daarbij eens, in verrukking over hot heerlijke panorama, dat zich voor hem uitbreidde, als onwillekeurig had uit- geroepen : „0, als ik dat eens kon teekenen !" Die wensch zou vervuld worden. Op vijftienjarigen leeftijd was de keuze voor zijn toekomstig levensdoel gedaan en was hij onder de leerlingen van zijn vader opgenomen. De oude heer was een conscientious artist en als zoodanig een streng meester; het grondbeginsel van Ingres : „le dessin est la probite de fart" was ook het zijne, en daarom liet hij zijne leerlingen veel en met zorg teekenen. Het werken naar de natuur was bij hem hoofdzaak en vooral in den beginne met waterverf. Tallooze studion moesten buiten worden gemaakt om de gave van opmerken to ontwikkelen en tot vastheid van weergeven to geraken. Niet weinig heeft daartoe dan ook bijgedragen het bezoek van de Haagsche Teeken- akademie, waar Bakhuyzen onder de voortreffelijke leiding van professor Van den Berg, die gemakkelijkheid in het figuurteekenen verkreeg, die hem later bij het stoffeeren van zijne landschappen zulke groote diensten heeft bewezen. Want daarin, in hot juist plaatsen van de stoffage, eene kunst, die zoo gemakkelijk schijnt en in werkelijkheid zooveel artistieken zin vereischt, is Bakhuyzen door weinigen geovenaard, misschien alleen door Bosboorn overtroffen : al zijne figuren, het mogen J. J. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. dan menschen zijn of dieren, kudden schapen of grazende runderen, ze maken met de hen omringende natuur een geheel uit; alles, vorm, kleur, toets, de plaats, die ze innemen, is met zeldzame juistheid berekend om bet warme leven in to blazen aan de levenlooze natuur. Dat de invloed van den talentvollen vader zich deed gevoelen in de eerste voortbrengselen van den zoon is natuurlijk. Het werk van elken beginner gelijkt altijd min of meer op dat van hem, dien hij zich tot voor- beeld gekozen heeft. Maar een slaafsch navolger was hij niet: hij was bet zelfs niet altijd met zijn vader eens in diens opvattingen. Hij begon ook de groote meesters van de fransche school, die in die dagen als baanbrekers eener nieuwe richting in bet landschap optraden, to bestu- deeren, en naarmate zijn talent zich ontwikkelde, trad ook zijne eigene individualiteit op den voorgrond. Toen zijn vader in 1860 stierf was Bakhuyzen vijf-en-twintig jaar oud; de eerste proeven van zijn talent wijzen in die dagen nog duidelijk een sterken familietrek aan met de voortbrengselen der landschapschilders van dien tijd, toen Koekkoek, Calame en anderen den toon aangaven, en waartoe ook, voor zoover bet landschap betreft, Bak- huyzen Senior behoorde. Hoewel in den lateren tij d door de jongeren der nieuwe school to veel gedenigreerd, is bet niet to ontkennen dat hunne opvatting geen volkomen artistieke was. Uitstekende teekenaars waren zij zonder twijfel, nauwkeurige waarnemers van den uiterlijken vorm, maar dat een boom ook een ziel heeft, of liever, dat die boom niet doel moet wezen, maar alleen bet middel om den indruk weer to geven, dien de aan- schouwing op de ziel van den kunstenaar maakt, daarvan gaven hunne stukken in bet algemeen geen getuigenis. De reactie bleef dan ook niet uit ; nieuwe inzichten ver- drongen de oude; men begon genoeg to krijgen van de J. J. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. 312 accuraat gepenseelde blaadjes, van den „mooien boomslag", maar even als bij elke reactie volgde ook de overdrijving in eene andere richting, en het gevolg was, dat de boonien in discrediet kwamen. Juist daarin nu ligt de groote verdienste van Bakhuyzen, dat hij ze in eere hersteld heeft. Het is niet wel doenlijk, onze tegenwoordige landschap- schilders met een enkel woord to karakteriseeren, omdat over het algemeen hun talent to veelzijdig is om ze elk in eene bijzondere rubriek to brengen, maar toch zijn er bij voorbeeld, die men meer bepaald de schilders zou kunnen noemen van de hollandsche plassen met haar eendenkroos en wuivende rietpluimen, of van de wilgen en slootkanten, tintelend van zonnelicht en mor- gendauw; weer anderen vermeien zich het liefst in de malsche weiden met grazend vee of in de zilveren berken, droomend verloren in de eenzame uitgestrektheid van het heideland. Wil men zoo ook aan Bakhuyzen de plaats toe- kennen, die hij in hun midden inneemt, dan kan men hem den schilder noemen van het rijke, het gezonde geboomte. Hoewel ook hij niet eenzijdig in zijne opvatting of exclusief in zijne keuzen kan genoemd worden, hoewel hij meer dan eens stadsgezichten, grachten en Haagsche buurtjes, vlakke heiden, plassen en duinen heeft geschilderd, voelt hij zich toch altijd bij voorkeur aangetrokken door het landschap, waarvan een kloeke boomengroep het hoofd- motief uitmaakt. Niet dat hij daarom bijzonder moeite doet om een mooien eik of een mooien beuk to schilderen ze blijven altijd onderdeelen van het geheele stuk natuur, waarvan hij den indruk voelt en wil weergeven 'F Bij de keuze van zijn sujet blijkt hij in het algemeen een vriend to zijn van een levendig en kleurrijk landschap, en met wonderbare getrouwheid geeft hij het genoegen weer, dat men smaakt bij het aanschouwen van de natuur zelve. Het opsporen van diepzinnige sentimenten, het J. J. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. 313 bepaald zoeken naar stimmungen" is zijn zaak niet. ,L'art", zegt Zola, „c'est la nature, vue a travers un temperament," en zoo legt Bakhuyzen in zijne doeken de rustige ernst en tegelijk de blijmoedige levensopvatting, die den grond van zijn karakter uitmaken. Maar ook wanneer eene krachtige aandoening zijn gemoed aangrijpt, weet hij die met meesterschap to vertolken. Een van de meest treffende voorbeelden leverde hij daarvan in zijn ,,Vijver in het Haagsche bosch", in 1875 tentoongesteld en thans in het bezit van den heer Coninck Westenberg, dat tot zijne beste stukken behoort. Het was in den herfst van het gruweljaar 1870, in een tijd toen de berichten, die elken dag, elk uur tot ons kwamen, louter moord- kreten waren als een gehuil van verscheurend gedierte, en er als een walm van bloed opsteeg uit elk dagblad- nommer, uit elk oorlogsbulletin, dat Bakhuyzen, op zekeren avond, om den somberen indruk, die dat alles op hem maakte, to ontvlieden, stilte en afzondering zocht in het Haagsche bosch, en daar bij den grooten vijver getroffen en als onwederstaanbaar geboeid werd door het rustige avondlandschap, dat een geweldig gevoel van vrede aan zijn gemoed gaf. Dat geweldige kontrast, de stilte van die natuur, de ongestoorde kalmte, die als een sluier over het spiegelglad watervlak en het krachtige geboomte lagen uitgespreid, werkten weldadig op zijne overspannen zenuwen, en tevens ontkiemde op hetzelfde oogenblik in zijn kunstenaarsgemoed de behoefte, om aan de stemming, waarin hij daar verkeerde, eene plastische uitdrukking to geven. Hij ging onmiddellijk naar zijn atelier en wierp de groote trekken van eene bezielde compositie op het doek, waaruit de schilderij ontstond, die op de tentoonstelling van het navolgende jaar de algemeene aandacht trok en hem de groote gouden medaille met diploma van den Koning verwierf. J. J. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. 314 Oogenschijnlijk zijn zijne stukken eenvoudig, maar hij legt er zich met zorg op toe, er zon, licht en warmte aan to geven, en vooral - ze of to maken ; hij is niet tevreden met een goed geslaagde studie. Er zijn vele en knappe studiemakers, maar eene schilderij maken is nog wat anders. Corot, Daubigny, Dupre, Rousseau hebben die groote gave, en dit is gedeeltelijk ook eene der hoofd- deugden van Bakhuyzen. Moge hij dan al niet de evenknie zijn van die groote meesters, zijne stukken bewijzen, dat er in de natuur plaats is voor ieder, die zich ootmoedig aan hare borst nederlegt. Het genie breekt voor de menschheid nieuwe banen, - het talent voert haar langs bekende wegen tot het schoone en het ware. Bakhuyzen is een talentvol schilder. In het buitenland heeft hij weinig geschilderd : hij is er zelfs maar zelden geweest. In 1866 heeft hij een maand of acht in Dusseldorf doorgebracht, waar hij wel is waar partij trok van den omgang met de opgewekte kunste- naarsbent van de Malkasten, maar gelukkigerwijze zijne hollandsche eigenschappen niet aflegde. De weinige schil- derijen, die hij daar voltooide, waren zonder uitzondering gezichten van Nederlandschen bodem, waaronder vooral een Geldersch landschap, dat op de tentoonstelling van den Haag in 1866 met de gouden medaille bekroond werd. Dat de jeugdige hollandsche schilder bepaald de aandacht van de Duitsche meesters trok, blijkt uit de mededeeling, mij gedaan door een zijner kunstbroeders, die in denzelfden tijd met hem in Dusseldorf werkte, dat Oscar Achenbach aan zijne leerlingen den raad gaf, naar het atelier van Bakhuyzen to gaan om zijne studies to zien en er hun voordeel mede to doen. In 1879 was hij to Neuwied eenigen tijd de gast van den Prins van Wied, die zich reeds vroeger op het Huis de Pauw onder J. J. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. 315 zijne leiding in bet landschap-schilderen had geoefend; maar hoewel hij van daar, evenals uit Noorwegen en van de Normandische eilanden, die hij later bezocht, menige schets medebracht, heeft hij zelden in een van die streken een onderwerp voor een schilderij gevonden. Zoover ik weet, waren bet alleen de twee stukken, die hij in 1889 in Arti exposeerde, waarvan de motieven aan Duitschland ontleend waren. De kost uit den vreemde smaakte hem niet, en wanneer hij al eens een van die krabbels gebruikte bij de compositie van een schilderij, heeft hij bet toch altijd „sauce hollandaise" opgedischt. In onze hollandsche natuur vond hij zich op den duur thuis, en geen jaar ging er voorbij, waarvan hij niet eenige maanden buiten doorbracht om nieuwe indrukken op to doen en de oude levendig to houden. Stortenbeker, Jan Weissenbruch, Roelofs waren daarbij voornamelijk zijne trouwe tochtgenooten. N u eens was bet Vaassen, waaraan hij vooral in bet begin van zijn loopbaan de ontwerpen ontleende voor schilderijen en aquarellen, die op de verschillende tentoonstellingen tusschen 1860 tot 1870 allengs meer de aandacht op hem deden vestigen; - dan weder de duinstreek bij Bergen in Noordholland; of Noorden bij Nieuwkoop, dat hij met Stortenbeker en Weis- senbruch ontdekt heeft, en waar hij herhaaldelijk henen- ging, ook met Roelofs, die er onder anderen zijne plassen en waterlelies vond. In de laatste jaren was bet vooral Drente, dat hem onweerstaanbaar aantrok, - Drente, de schilderachtigste plek gronds van Europa, waar de geest van Ruysdael en Hobbema nog rondwaart in boom en struik ; waar honderden motieven zich als verdringen voor bet oog en bet gemoed van den schilder; Drente, met zijne landelijke, half achter zachtglooiende zand- heuvels verseholen dorpjes, met zijne rustieke schaaps- kooien onder de schaduw van forsche eeuwenoude eiken, J. J. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. 316 met zijne uren ver zich uitstrekkende rossige heiden, verguld door de gloeiende avondzon of overwelfd door een machtig wolkengevaarte, welks sombere massa's bier en daar verbroken worden door heldere doorkijkjes van het fijn blauw getinte hemelgewelf, als glimlachjes in een ernstig gelaat. Daar brengt Bakhuyzen in den nazomer gewoonlijk eenige weken door om tegen de nadering van het ruwe saisoen met een schat van studies en schetsen terug to komen, en dan kan hij het soms niet laten, in October nog eens van de kachel weg to loopen en voor een dag of vier naar Drente over to vliegen, niet om er buiten to werken want daar is het to koud voor, maar om eens even to gaan zien hoe die heerlijke natuur er in haar herfstkostuum uitziet. Ik heb herhaalde malen het ge- noegen gehad, hem op die Drentsche tochten to verge- zellen; en die dagen reken ik tot de aangenaamste van mijn leven. Bij de eenvoudige bevolking van dat in vele opzichten nog zoo primitieve land is hij steeds een welkome gast: ze kennen hem daar allemaal en ze houden van hem, zooals ik telkens kon opmerken als wij weer in een reeds vroeger bezocht plaatsje onzen intrek hadden genomen, en ze mij met klaarblijkelijk genoegen zeiden: „en ik heb zien dat je olle kameraad ook weer meekommen is, - een best man, hoor." En to verwonderen is dat niet, als gij hem daar met zijne onverstoorbare kalmte ziet zitten, met zijn kort pijpje in den mond en de schilders- kist op zijne knieen, omringd door een schaar oude en jonge bewonderaars, die in dit land nooit lastig zijn, maar elkaar fluisterend hunne bespiegeling meedeelen ,,hoe alles er zoo dudelijk op steet." En dan het pleizier van de jongens en de wichten (een Drentsch meisje onder de zestien is een wicht), als hij eindelijk eens goedhartig J. J. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. 317 voldoet aan hun wensch : „toe, meneer, zet je mien d'er ook op T' Of de verrukking van de moeders, die dan het conterfeitsel van hun kroost op de schets zien prijken.,,Kiek, daor steen werendig Teeuwis en Jannegie bie't zwienskot!" En de onderlinge redeneeringen van de meer bejaarden over de geldswaarde van zoo'n ,teikening", die leiden tot de overtuiging, dat zoo'n stuk, als dat in den Haag achter glas gezet is, wel viefentwintig guldens waard wordt. Hunne aesthetische beschouwingen over het meer of minder mooie wijken nog al of van die van den schilder. ,Ze kunnen niet begriepen, dat hij niet liever het burgemeistershuus uutteikent, dat toch veul mooier is als then olden bult", en wat de boomen betreft, die hij uitkiest, ze zullen hem ,an gunnen kant een veul mooier eikenboom wiezen, - een daar wel twee molen- assen boven mekaar inzitten". 't Is een heerlijk land, dat Drente ! Bakhuyzen dankt er verscheidene van zijne beste doeken aan : ik behoef bier alleen maar to herinneren aan het bekende fraaie „Landschap in Drente", dat hij in 1883 in Arti exposeerde. Overigens ligt het niet in mijn plan, van de vele stukken, die hij gedurende zijne welbestede kunstenaars- loopbaan voortgebracht heeft, eene opsomming to geven, die hier minder op hare plaats zou zijn. Vosmaer, naar wien ik bier mag verwijzen, heeft met kennelijke voor- liefde vele van zijne schilderijen besproken in „Onze hedendaagsche schilders". In buiten- en binnenlandsche verzamelingen treft men ze aan : het Rijksmuseum heeft or twee, even als het Haagsche gemeentemuseum, dat van Teyler in Haarlem en het museum Boymans, en in de particuliere kabinetten van verschillende kunst- verzamelaars zijn er vele to vinden. Even als zijne schilderijen zijn ook zijne aquarellen zeer gezocht, die steeds welkome bijdragen ziju voor de expo- J. J. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. 318 sities en kunstbeschouwingen van de Hollandsche teeken- maatschappij, die hij in 1876 mede hielp oprichten, en van bet Haagsche schilderkundig genootschap Pulchri Studio. Van bet laatste vooral is Bakhuyzen een der ij verigste leden. Herhaalde malen deel uitmakende van bet bestuur, was bet vooral als penningmeester, eene betrekking, die hij met de reglementaire tusschenpoozen veertien jaren bekleed heeft, dat hij zich groote verdiensten jegens dat genootschap verwierf. Het is toch, voornamelijk in moeie- lijke tijden, zoo als die schildersvereeniging er nu en dan heeft moeten doorworstelen, van bet hoogste belang, dat er iemand aan bet laadje zit, die op zijn tijd aan bet „1'or n'est qu'une chimere" van onbezorgde plannen- makers een kalm „non possumus" weet tegenover to stellen. Zulk een moeilijk oogenblik in bet leven van Pulchri Studio was bet, toen bet in 1886 de aanzegging ontving, dat bet lokaal van bet Hofje van Nieuwkoop in bet vervolg niet meer in huur kon worden verkregen. Aan de wee- moedige gedachte, dat bet genootschap die artistieke zaal, bet tooneel van zoovele geniale ernst en zooveel geniale vroolijkheid zou moeten verlaten, paarde zich de bezorgde vraag, waar bet nu voortaan zijne tenten zou moeten opslaan. Allerlei plannen werden opgeworpen, waarbij de dringende wensch naar een eigen gebouw de hoofdge- dachte uitmaakte, en de commissie, die in April 1886 benoemd werd, en waarvan Bakhuyzen als penning- meester natuurlijk lid was, had werkelijk geen gemak- kelijke taak; met eene zeer kleine kas moest eene zeer groote zaak tot stand worden gebracht. Toen eindelijk uit de dwarreling van projecten, uit de besprekingen over de middelen tot uitvoering, over leeningen en loterijen, over hypotheken en voorschotten, over contribution en vrijwillige bijdragen, den 19°eD Octo- J. J. VAN DE SANDE BAHHUYZEN. 319 ber 1886 aan de algemeene vergadering een geregeld plan tot aankoop van een huffs en bet aanbouwen van eene kunstzaal kon worden voorgelegd, waarvan de kosten op meer dan 40000 gulden werden geraamd, moest natuur- lijk het advies van den penningmeester een groot ge- wicht in de schaal leggen bij de beantwoording van de vraag naar de mogelijkheid van uitvoering.,,Nou," zei Bak- huyzen, ,bet zal best gaan hij had 4000 gulden in kas. En bet is best gegaan: Pulchri Studio heeft zijn eigen huis en zijne kunstzaal, en bet saldo in kas bewees dat Bakhuyzen's advies juist was geweest. Natuurlijk was die oplossing niet zijn werk alleen. Wat zou hij hebben kunnen doen zonder de hulp van zijne medebestuurders, zonder de bereidwilligheid van zijne medeleden en de belangelooze medewerking der architecten? Maar hij wist bij zijne berekening, dat hij behalve bet saldo in zijne kas ook die factoren kon doers meetellen. Als penningmeester bezit hij, zoo bet schijnt, iets van de wiskunstige nauwkeurigheid van zijn broeder, den astronoom, en bij die gelegenheid was zulk een eigen- schap hem nog meer noodig dan aan dezen, bij voorbeeld bij bet opsporen van eene nieuwe planeet. Dit schijnt een paradox, maar ik grond die meening op de uitspraak van een volkomen bevoegde. Ik herinner mij, dat mijn vriend Lindo mij eens bet verhaal deed van een bezoek dat hij, ik meen in 1869, aan Luther, den beroemden directeur van bet observatorium in Bilk, bracht, wien hij bij die gelegenheid zijn compliment maakte over de ontdekking van eene kleine planeet -- als ik bet goed onthouden heb, was bet de Hecuba - die hij eenige dagen to voren uit de oneindige ruimte had opgevangen. .,Mijn lieve vriend," voerde de joviale Luther hem lachend to gemoet, ,maak daar keine Umstande van. Dit is nu al mijn zeventiende, maar geloof mij, dat ontdekken J. J. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. 320 van die planeetjes is geen oortje waard. Voor een glas bier ontdek ik er je met pleizier weer een." Is die taxatie juist, mogen wij dan niet gerust aannemen, dat het problema, 't welk Pulchri Studio toen op to lossen had, moeielijker was dan eene planetoide uit Karen schuilhoek to voorschijn to halen? Zoo gaat Bakhuyzen, in allerlei richtingen werkzaam, bedaard en kalm zijn weg: geacht door zijne oudere kunstbroeders, die hem sinds jaren kennen en waar- deeren; voor de jongere een humaan maar ernstig raadsman ; een goed kameraad voor alien. Ik ben aan het eind van mijne causerie gekomen. Al wat ik wensch is, dat ik het beeld, dat ik teekenen wilde, getrouw heb weergegeven. Voor de juistheid der histo- rische bijzonderheden sta ik in, want toen ik het stuk klaar had, ging ik er mee naar hem toe, en zonder eenigen eerbied voor zijne bescheidenheid: ,Ziedaar," zei ik, ,bier heb ik mijn Elsevier, zooals hij naar de ,pers gaat. Doe me 't pleizier en lees 't even door, en ,als je opmerkingen mocht hebben over datums of namen ,of dergelijke dingen, zeg 't me dan. Van de rest behoef , je me niets to zeggen : daar verander ik toch Diets ,meer van." Hij las het stuk met attentie, en toen hij het uit had, vroeg ik hem, wat hij er van dacht. ,Nou," zei Bakhuyzen, hoor eens, je hebt me veel to veel...." ,Ik begrijp wat je zeggen wilt," viel ik hem in de rede; ik wist genoeg: datums en namen zijn juist. - Mogen zij, die Bakhuyzen kennen, hetzelfde zeggen van bet overige.