Nicoline van der Sijs De ouderdonl en herkomst van onze woorden en betekenissen NICOLINE VAN DER SIJS is etymoloog en taalpublicist. Zij is auteur van onder meer het Leenwoordenboek en van Geleend en uitBeleend. Nederlandse woorden in andere talen & andersom. Zij is hoofdredacteur van het Etymolo8isch woordenboek van Van Dale. Daarnaast is zij vaste medewerker van het tijdschri ft Onze Taal. In 2001 ontving zij de ANv-Visser-Neerlandiaprijs voor haar hertalingen van oude taalkundige teksten. Leverbare titels van Nicoline van der Sijs: - Leenwo01·denboek. De invloed van andere talen op het Nederlands - met P.A.F. van Veen, Etymol0Bisch woordenboek. De herkomst van onze woorden - Geleend en uitBeleend. Nederlandse woorden in ande1'e talen & andersom - Honderdjaar stadstaal (red. Joep Kruijsen en Nicoline van der Sijs) - Taaltrots. Purisme in een veertiBtal talen (red.) - met Jaap Engelsman, Nota bene. De invloed van het Latijn en Grieks op het Nederlands Heruitgaven van oude belangrijke taalkundige werken: - Het versierde woord. De Epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620 - C.A. Backer, Verklarend woordenboek van wetenschappelijke plantennamen - Wie komt daar aan op die olifant? Een zestiende-eeuws taalBid~e voor Nederland en Indië, inclusiifhet verhaal van de avontuurlijke 8evanBenschap van Frederik de Houtman in Indië - J.G.M. Moormann, De Beheimtalen, 2 delen met een nagelaten supplement op het Bronnenboek, ingeleid door Enno Endt Chronologisch woordenboek Chronologisch woordenboek Like the growth rings of a tree, our vocabulary bears witness to our past. John Algeo in: Fifty years among the new words, 1991: 1 De onachterhaalbare tijd maakt veel interessants ontoegankelijk. Maarten van den Toorn in: Geschiedenis van de Nederlandse taal, 1997: 562 Nicoline van der Sijs Chronologisch woordenboek De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen Uitgeverij 1.]. Veen Amsterdam/Antwerpen Alle rechten voorbehouden © 2001 Nicoline van der Sijs Omslagontwerp Brigitte Slangen Typografie Sander Pinkse Boekproductie, Amsterdam ISBN 90 204 2045 3 D / 2001/ 01081734 NUGI 943 Dit is de handelseditie van een proefschrift getiteld Etymologie in het digitale tijdperk. Een chronologisch woordenboek als praktijkvoorbeeld, verdedigd te Leiden. Inhoud Voorwoord 13 Dankbetuiging 15 Gebruikte symbolen en afkortingen 17 Hoofdstuk 1. De proefopstelling 1.1 Het digitale tijdperk 19 Etymologie in het computerloze tijdperk 19 Dateringen 21 Etymologie in het digitale tijdperk 23 Hypothese, werkwijze en doelstelling 24 Over de opzet van dit boek 26 Algemene opmerkingen 28 1.2 De inrichting van de etymologische database 31 1.2.1 De trefwoorden 31 1.2.2 De dateringen 33 De jaartallen 35 Problemen bij het dateren 36 Problemen bij het gebruik van het MNW en het WNT 37 Opnamebeleid van woordenboeken 39 Taboe, eufemisme en algehele vaagheid 41 De relatieve waarde van dateringen 41 1.2.3 De gedateerde betekenis 43 Betekenisveranderingen 45 Betekenisveralgemening 45 Betekenisvernauwing 46 Metaforisch gebruik 47 Metonymisch gebruik 48 De 'oorspronkelijke' of 'eigenlijke' betekenis 48 Niet apart gedateerde betekenisverschuivingen 49 Meerdere betekenissen gedateerd 50 Verschil in herkomst 50 BetekenisontIening 51 Uiteengegroeide betekenissen 52 Eufemisering 53 1.2.4 De gedateerde vorm 54 Verschil in herkomst 55 Geregeld optredende vormveranderingen 56 15 Inhoud Onregelmatige vormveranderingen 59 1.2.5 De herkomst van de trefwoorden 61 Inheemse woorden 61 Leenwoorden 63 Afgeleiden van leenwoorden 64 Letter(greep)woorden 66 Etymologie onbekend 67 Speciale gevallen waarvoor de indeling inheems - geleend geldt 68 Namen die soortnaam zijn geworden 68 Gemunte woorden 68 Volksetymologie 69 Betekenisontleningen 70 Leenvertalingen 71 Contaminatie 71 Talen waaraan woorden zijn ontleend 71 1.2.6 De thematische indeling 74 1.3 Dateringen en de realiteit 80 Datering en daadwerkelijk gebruik van een woord 80 Dateringen als afspiegeling van maatschappelijke veranderingen 83 1.4 Aandacht voor nieuwe woorden 87 Voorspellingen over de levensduur van woorden 91 Werken in andere talen waarin nieuwe woorden en dateringen een rol spelen 92 1.5 Concluderend 94 HQofdstuk 2. De oudste bronnen voor het Nederlands 2.0 Inleiding 97 2.1 Het prille begin: plaatsnamen in Romeinse bronnen 98 2.2 De wieg van het Nederlands 101 Het Frankisch als indirecte bron 103 De Lex Salica 107 Frankische woorden in het Frans 110 2.3 Plaatsnamen in Latijnse bronnen 118 2.4 Latijnse oorkonden en inkomstenregisters als bron voor Nederlandse woorden 132 2.5 De oudste Nederlandse zinnen en teksten: eind achtste eeuw tot de dertiende eeuw 135 Het oudste Nederlands: een Utrechtse doopbelofte en een Hollandse lijst van heidense praktijken uit 776-800 136 De oudste omvangrijke Nederlandse tekst: de Wachtendonkse Psalmen uit de tiende eeuw 138 6 Inhoud De tweede omvangrijke Nederlandse tekst: de Leidse Willeram uit ca. 1100 139 De oudste literaire Nederlandse zinnetjes 139 2.6 Concluderend 141 Hoofdstuk 3. De herkomst van Nederlandse woorden 3.0 Inleiding 143 3.1 Inheemse woorden 147 De oudste inheemse samenstellingen 147 Verholen samenstellingen 152 Copulatieve samenstellingen 154 Possessieve samenstellingen 155 Samenstellende afleidingen 156 Concluderend 158 Inheemse afleidingen met improductieve achtervoegsels 158 Zelfstandige naamwoorden 159 Het achtervoegsel -m 160 Het verkleiningsachtervoegsel -el 162 Het instrumentale achtervoegsel -el 164 Dierennamen op -el 166 Het abstracte achtervoegsel -nis 166 Het abstracte achtervoegsel -st 167 Het abstracte achtervoegsel -te 168 Het collectivum ge .. te 171 Bijvoeglijke naamwoorden 171 Het achtervoegsel-n 171 Bijwoorden 172 De bijwoordelijke -s 172 Werkwoorden 174 Causatieve werkwoorden 174 Het achtervoegsel-igen 174 Iteratieve werkwoorden op -eren en -elen 176 Concluderend 184 Inheemse (gelede en ongelede) woorden van na 1950 185 Klanknabootsende woorden 190 Tussenwerpsels 191 Dierennamen 193 Werkwoorden 196 Overige woorden 201 Concluderend 203 7 Inhoud Herhalingswoorden 203 Hele herhalingswoorden 203 Gedeeltelijke herhalingswoorden 205 Klankschilderende woorden 211 3.2 Leenwoorden 213 Oude leenwoorden in het Germaans 215 Substraatwoorden in het Germaans 215 Slavische leenwoorden in het Germaans 217 Keltische leenwoorden in het Germaans 218 Latijnse leenwoorden in het Germaans en het Nederlands 221 Leenwoorden in het Nederlands 227 Leenwoorden uit Romaanse talen 228 Franse leenwoorden 228 Italiaanse leenwoorden 238 Spaanse leenwoorden 249 Portugese leenwoorden 256 Leenwoorden uit Germaanse talen 259 Duitse leenwoorden 259 Nederduitse leenwoorden 267 Jiddische leenwoorden 269 Engelse leenwoorden 273 Friese leenwoorden 278 Scandinavische leenwoorden 279 Afrikaanse leenwoorden 281 Leenwoorden uit andere Indo-europese talen 282 Griekse leenwoorden 282 Slavische leenwoorden 285 Leenwoorden uit het Romani 288 Leenwoorden uit Semitische talen 290 Arabische leenwoorden 290 Hebreeuwse en Aramese leenwoorden 293 Leenwoorden uit andere niet-Indo-europese talen 295 Turkse leenwoorden 295 Leenwoorden uit het Indonesisch 297 Leenwoorden uit West-Indië 300 Japanse leenwoorden 302 Chinese leenwoorden 305 Concluderend 307 3.3 Mgeleiden van leenwoorden 309 3.4 Letterwoorden en lettergreepwoorden 314 3.5 Etymologie onbekend 320 8 Inhoud Hoofdstuk 4. Themàs chronologisch bekeken 4.0 Inleiding 325 4.1 Inhoudswoorden: geselecteerde woordvelden 341 4.1.1 Aardrijk 342 Weersverschijnselen 342 4.1.2 Plantenrijk 343 Granen 344 Vruchten en noten 345 4.1.3 Dierenrijk 348 Gedomesticeerde zoogdieren 348 Geiten en schapen 349 Paarden en paardachtigen 350 Runderen 351 Varkens 351 Honden en hondensoorten 352 Katten en kattensoorten 354 Wilde zoogdieren 355 Inheemse benamingen 355 Geleende benamingen: knaagdieren 357 Geleende benamingen: hoefdieren 357 Geleende benamingen: roofdieren 358 Overige geleende benamingen 360 4.1.4 Mensenwereld 362 Familieleden 362 Leeftijdsfasen 368 4.1.5 Zintuiglijkheden 370 Kleuren 371 4.1.6 Consumptie 373 Alcoholische dranken 373 Bieren 373 Wijnen 374 Overige alcoholische dranken 375 Niet-alcoholische dranken 378 Zuivelproducten 380 Kaassoorten 381 Soepen 382 Vlees- en worstsoorten 383 Gerechten 385 Groenten 389 Kruiden en specerijen 392 9 101 Inhoud Gekonfijte en gedroogde vruchten 393 Sauzen 393 Brood 394 Gebak en koekjes 396 Snoep en nagerechten 397 Drugssoorten 399 Rookwaar 401 4.1.7 Tijd 403 Maanden en seizoenen 403 Tijdrekening 404 Bijwoorden van tijd 407 4.1.8 Religie 409 Functionarissen en persoonsaanduidingen binnen de katholieke Kerk 409 Hervorming 412 4.1.9 Sociale leven 415 Huishoudelijke apparaten 415 Meubels 417 Hoofddeksels 418 Schoeisel 420 Stofnamen 421 4.1.10 Voortbewegen 426 Aandrijfkrachten 426 Door mens of dier getrokken transportmiddelen 428 Openbaar vervoermiddelen 430 Fietsen en opvolgers 430 Autos 432 Vliegtuigen 433 4.1.11 Scheepvaart 435 Schepen 435 Inheemse scheepsnamen 436 Geleende scheepsnamen 437 4.1.12 Handel 439 Officiële munteenheden 439 Nederlandse muntnamen 443 4.1.13 Werk en industrie 448 Beroepen 448 Boeren en landbouwers 449 Ambachtslieden 450 Kleinhandelaars 454 Het oudste beroep 456 4.1.14 Leger 457 Groepsaanduidingen 457 Inhoud Persoonsaanduidingen 460 Wapens 462 Kleding 466 4.1.15 Kunst 467 Dans 467 Toneel- en filmgenres 470 4.1.16 Muziek 472 Muziekinstrumenten 473 Zangstemmen en stemregisters 476 Instrumentale muziek 477 4.1.17 Communicatie 480 Telecommunicatieapparaten en geluid- en beelddragers 480 4.1.18 Sport en spel 486 Sporten buitenshuis 487 Sporten binnenshuis 492 Kaartspelen 493 Kansspelen 495 Kinderspelen 496 Concluderend 499 4.2 Functiewoorden 501 Lidwoorden 502 Telwoorden 502 Voegwoorden 506 Voornaamwoorden 508 Voorzetsels 514 Concluderend 518 4.3 Tussenwerpsels 518 Communicatieve tussenwerpsels 519 Emotionele tussenwerpsels 522 Concluderend 526 4.4 Ontstaansbronnen van nieuwe woorden en betekenissen 526 Eufemisering 526 Seks bedrijven 528 Lichaamsdelen waarop een taboe rust 530 Plassen en poepen 532 Wc 534 Ziektes 535 Doodgaan en doden 536 Concluderend 536 Versterkende bijvoeglijke naamwoorden 537 Concluderend 544 Gemunte woorden 545 Concluderend 554 111 12 I Inhoud Hoofdstuk 5. Besluit Samenvatting van de voorgaande hoofdstukken 555 Hoofdstuk 1 555 Hoofdstuk 2 555 Hoofdstuk 3 556 Hoofdstuk 4 559 Het nut van de resultaten 561 Toekomstidealen en suggesties voor vervolgonderzoek 563 Noten Hoofdstuk 1 567 Hoofdstuk 2 572 Hoofdstuk 3 575 Hoofdstuk 4 580 Hoofdstuk 5 584 Chronologische lijst van woorden en taalfeiten Inleiding 585 Voor de taalfeiten gebruikte bronnen 587 Woordenlijst en taalfeiten 588 Alfabetisch woordregister Inleiding 859 Bronnen van de dateringen 860 Gebruikte afkortingen 862 Woordregister 865 Literatuur 1. De belangrijkste bronnen voor de dateringen 1129 1.1 Chronologisch overzicht van de belangrijkste bronnen voor de dateringen 1131 1.2 Bronnen met dateringen uit diverse tijden 1142 Tot ongeveer 1500 1142 Van ongeveer 1500 tot heden 1144 2. Literatuur die is gebruikt voor de tekst 1147 Voorwoord De Nederlandse woordenschat heeft zich in de loop van de tijd gestaag uitgebreid. Er werden nieuwe samenstellingen en afleidingen gemaakt van inheemse woorden, en er I 13 werden woorden geleend uit andere talen. De ouderdom van de woorden die we momenteel gebruiken, verschilt: sommige worden al sinds de dertiende eeuw of eerder in het Nederlands gebruikt, andere zijn pas in de twintigste eeuw in onze taal gekomen. In verschillende talen (Engels, Frans, Duits, Zweeds) besteden etymologen al langere tijd aandacht aan het zoeken naar de oudste vindplaats van een woord. In de Nederlandse etymologische woordenboeken bestaat die aandacht pas sinds enkele decennia. Het inzicht is algemeen geworden dat voor ieder woord het eerste geschreven voorkomen het beginpunt dient te zijn van de geschiedenis van dat woord. Momenteel wordt echter nog geen aandacht besteed aan het inzicht dat dateringen kunnen bieden in de opbouw, groei, herkomst en verandering van de gehele woordenschat van een taal van de oudste overlevering tot op heden. Dateringen worden traditioneel slechts op woordniveau bekeken, en er worden geen onderlinge verbanden gelegd. De digitalisering van bestanden en nieuwe computertechnieken maken het echter mogelijk andere onderzoeksvragen te stellen en dwarsverbanden te tonen die voorheen niet of nauwelijks onderzocht konden worden. Het doel van dit boek is met behulp van recente computertechnieken tot nieuwe inzichten te komen over de ontwikkeling van de woordenschat als geheel. De tijd dat etymologie inhield dat in alfabetische volgorde telkens de herkomst van één woord beschreven werd, is definitief voorbij. De alfabetische volgorde is handig voor wie een woord wil opzoeken, maar verschaft weinig inhoudelijk inzicht. Een andere manier om woorden te groeperen is naar hun betekenis (zoals gebeurt in zogenaamde thesauri als Het juiste woord van Brouwers), naar hun herkomst (zoals ik in het Leenwoordenboek heb gedaan) of naar hun ouderdom. In dit boek worden al deze elementen met elkaar verbonden. Daarvoor is een representatief bestand van ruim achttienduizend merendeels ongelede trefwoorden in een database gezet. Van ieder trefwoord is de huidige betekenis opgenomen met de oudste datering hiervan (zoals momenteel bekend). Voorts is van ieder trefwoord in het kort de herkomst opgenomen. Alle trefwoorden zijn thematisch ingedeeld, en wel in tweeëntwintig hoofdthemàs (aardrijk, plantenrijk, dierenrijk, mensenwereld, kunst, wetenschap, etc.), die weer nader zijn onderverdeeld in subthema's en naar woordsoort. In de database zijn dus de volgende gegevens opgenomen: trefwoord, datering, betekenis, thema, woordsoort en herkomst. Deze gegevens kunnen op iedere gewenste manier met elkaar gecombineerd worden. Op basis hiervan zijn de volgende hoofdstukken en woordenlijsten samengesteld: Voorwoord Een hoofdstuk over de oudste bronnen voor het Nederlands en welke (soort) woorden op basis van deze oudste bronnen gedateerd kunnen worden. - Een hoofdstuk over de herkomst van Nederlandse woorden: enerzijds worden oude en jonge samenstellingen en afleidingen van inheemse woorden gegeven, anderzijds wordt in chronologische volgorde een overzicht van de leenwoorden uit andere talen gegeven, en bekeken in welke eeuwen op welk gebied de invloed van een bepaalde taal 14 I het grootst was. - Een hoofdstuk waarin een groot aantal themàs of woordvelden dwars door de tijd heen bekeken wordt, zoals alle woorden voor beroepen, drugs, groenten, kleuren, muntnamen, muziekinstrumenten, sporten, transportmiddelen, wapens en zoogdieren. Ook functiewoorden komen hier ter sprake, zoals telwoorden, voegwoorden en voorzetsels. Uit dit hoofdstuk blijkt uit welke tijd en talen woorden binnen een bepaald woordveld stammen en welke veranderingen er in de loop van de tijd in het woordgebruik zijn opgetreden. - Achter in het boek worden alle woorden in chronologische volgorde opgesomd, van het oudste woord (wad 'doorwaadbare plaats' uit 107) tot het jongste wQord (weblog uit 2000). Hieruit blijkt de aanwas van de woordenschat, die voor een deel een afspiegeling van maatschappelijke en culturele veranderingen is. Opvallend is bijvoorbeeld de groei en verandering van onze woordenschat in de zestiende en zeventiende eeuw, toen wij nieuwe continenten leerden kennen. Zo passeert bijna tweeduizend jaar Nederlandse woordenschat in chronologische volgorde de revue. Om de chronologische lijst in perspectief te plaatsen, is eronder een lijst geplaatst met de belangrijkste feiten/ gebeurtenissen binnen en buiten de Nederlandse taal, zoals de Romeinse overheersing en de publicatie van de Statenvertaling. - Het boek besluit met een alfabetisch woordregister waarin alle woorden in alfabetische volgorde zijn opgenomen, met achter ieder woord de betekenis, het jaar van eerste voorkomen van de huidige betekenis en de herkomst. Via deze lijst kunnen lezers de ouderdom nazoeken van woorden die niet in het thematische hoofdstuk behandeld zijn, maar waarin zij wel geïnteresseerd zijn. Artsen kunnen nagaan wanneer medische termen bekend werden, botanici kunnen plantennamen opzoeken, en ook juristen, historici of genealogen kunnen woorden op hun vakgebied bijeengaren. Het is nadrukkelijk mijn doel geweest een leesbaar en algemeen toegankelijk boek te schrijven dat niet alleen voor vakgenoten interessant is. Ik hoop daarin geslaagd te zijn. Voor taalkundigen zijn noten toegevoegd. Hier en daar zullen zij wellicht uitleg vinden van zaken die voor hen vanzelf spreken, maar dat lijkt me geen bezwaar. Dateringen zijn per definitie 'werk in uitvoering'. Een deel van de hier gepresenteerde dateringen zal bij nader onderzoek gepreciseerd kunnen worden. Daarbij kunnen de lezers van dit boek helpen, door vroegere dateringen van woorden (met vermelding van betekenis en vindplaats) naar de uitgever te sturen. Dankbetuiging Vele personen hebben een grotere of kleinere bijdrage aan dit boek geleverd, en hen allen ben ik daarvoor zeer dankbaar. De meeste dank ben ik verschuldigd aan Joep Kruijsen, I 15 die het schrijven van dit boek op alle mogelijke wijzen heeft gestimuleerd, en bovendien de gehele tekst kritisch heeft doorgelezen en van waardevolle opmerkingen heeft voorzien. Harry Cohen, Aad Quak, Tanneke Schoonheim, Rob Tempelaars en Piet Verhoeff hebben eveneens het hele boek doorgenomen en zinnige kritiek geleverd. Een substantiële bijdrage hebben verder Jaap Engelsman en Michel de Gruijter geleverd. Jaap Engelsman heeft een groot aantal belangrijke suggesties gedaan, onder andere voor toe te voegen trefwoorden, ante dateringen en de taalfeiten. Stagiair Michel de Gruijter heeft bij de thematische indeling en vooral ook in de uitvoering ervan - de bepaling bij welk thema de verschillende woorden behoren - een zeer belangrijke rol gespeeld. Verder heeft hij een groot aantal antedateringen aangeleverd, evenals J. van Donselaar, Hans Geluk, G.J. Martens, Ewoud Sanders, Christine Versluis en Lida Zutt. Delen van de tekst zijn kritisch doorgelicht door Ayolt Brongers (hoofdstuk 4.1), RoeI Otten (Arabisch en Turks),Jos Swanenberg (klanknabootsende woorden), Lauran Toorians (Keltisch), Leen Verhoeff (militaire termen) en Dick Wortel (hoofdstuk 2). Suggesties voor de taalfeiten die zijn toegevoegd aan de chronologische woordenlijst achterin, zijn voorts nog geleverd door de volgende personen: Henk Bloemhoff (Nedersaksisch), Frans Debrabandere, Anne Dykstra met collega's van de Fryske Akademy (Fries), JooP van der Horst, Jan Nijen Twilhaar (gebarentaal), Fritz Ponelis (Mrikaans) en Harrie Scholtmeijer (Nederlandse dialecten). Het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden ben ik dank verschuldigd voor het verlenen van voorinzage in de drie delen Aanvullingen van het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Tot slot dank ik Theo Veenhof voor zijn nauwkeurige correcties van het boek en zijn suggesties voor verbeteringen. Gebruikte symbolen en afkortingen De verkorte herkomst van de woorden is als volgt aangegeven (voor gedetailleerde informatie zie 1.2.5): 117 inheemse woorden zijn gemarkeerd door een asterisk achter het woord; bij directe leenwoorden is de taal waaraan is ontleend, toegevoegd na het symbool <; afgeleiden van leenwoorden zijn herkenbaar aan het feit dat ze noch * noch < hebben; woorden waarvan de herkomst onbekend is, zijn door , alle definities in veld , leenwoorden staan in veld , etymologische informatie staat in veld , etc.16 Dankzij de veldstructuur kunnen verbanden gelegd worden, niet alleen tussen de trefwoorden, maar ook tussen gelijksoortige gegevens binnen de trefwoorden. Er kan informatie gezocht worden in een of meer velden. Het zoeken gebeurt niet lineair en betreft niet alle tekst, maar alleen die delen die daarvoor zijn uitgekozen. Zo wordt het mogelijk alle leenwoorden uit het Duits te vinden door in veld te zoeken naar 'Duits'. Een van de voordelen van het werken met een database is dat de lexicograaf niet meer alfabetisch hoeft te werken, maar op eenvoudige wijze gelijksoortige gegevens bijeen kan zetten en met elkaar kan vergelijken. Zo kunnen de definities van bijvoorbeeld dierennamen op elkaar afgestemd worden, of alle leenwoorden uniform worden behandeld. Hierdoor winnen woordenboeken aan kwaliteit.17 Van de etymologische woordenboeken staat alleen het EWB in een database. Dat was De proefopstelling al zo bij de eerste druk, maar toen is daar inhoudelijk betrekkelijk weinig mee gedaan. Voor de tweede druk is er veel meer profijt van getrokken. Er zijn bijvoorbeeld selecties gemaakt van een groot aantal talen, die aan specialisten zijn voorgelegd ter controle. Zo heeft iemand alle Keltische woorden nagekeken die bij de verschillende trefwoorden staan vermeld, een ander heeft alle Arabische woorden bekeken, etc. Verder zijn er statistieken gemaakt van de eerste voorkomens van de woorden: hoeveel woorden zijn 24 I gedateerd in de dertiende, zestiende, twintigste eeuwen dergelijke. En ten slotte zijn de erfwoorden van de overige woorden onderscheiden; dit gegeven is benut bij de statistieken (hoeveel woorden zijn er in de twaalfde, dertiende, etc. eeuw geleend) en tevens bij de samenstelling van de registers van leenwoorden achter in het woordenboek. Het EWB heeft dus kunnen profiteren van het feit dat het in de vorm van een database is opgeslagen. Tevens heeft het zijn voordeel kunnen doen met het feit dat in korte tijd een groot aantal gedigitaliseerde bestanden beschikbaar is gekomen. Het belang van de cd-rom van het WNT en de Cd-rom Middelnederlands voor de dateringen is al gememoreerd. Sinds enige jaren zijn grote woordenboeken en grote tekstbestanden van diverse talen digitaal en full-text raadpleegbaar. Aanvankelijk stonden deze veelal op cdrom, maar het aanbod op internet neemt steeds meer toe, en mogelijk zullen in de toekomst de cd-roms verdwijnen. Er staan niet alleen grote woord- en tekstbestanden óp internet, internet is zélf een enorme verzameling woorden. Via zoekmachines kan men in deze verzameling zoeken naar vindplaatsen, citaten en gebruiksmogelijkheden van woorden, maar ook naar informatie over de herkomst en de ouderdom. Er bestond zelfs enige tijd een concordantieprogramma dat de gezochte woorden van context voorzag en chronologisch ordende. IS Zo kan men achterhalen wanneer het woord Pokémon bedacht is (1999), of sinds wanneer de Stichting Slow Food in Nederland bestaat en daarmee het verschijnsel slowfood (1990). Hypothese, werkwijze en doelstelling De meest recente vernieuwing binnen de etymologie vormt, zoals gezegd, het feit dat het eerste voorkomen van een omvangrijk deel van de Nederlandse woordenschat bekend is. Tot op heden werden deze dateringen slechts op woordniveau bekeken, en werd er geen aandacht besteed aan het inzicht dat dateringen kunnen bieden in de opbouw, groei, herkomst en verandering van de gehele woordenschat van een taal, van de oudste overlevering tot de dag van vandaag. Hoe kunnen de dateringen daarvoor worden gebruikt? In eerste instantie lijkt het mogelijk inzicht te verkrijgen door de trefwoorden niet in alfabetische volgorde te zetten, maar in chronologische. Het resultaat daarvan is te zien in de chronologische woordenlijst achter in dit boek. Daaruit blijkt de ouderdom van de Nederlandse woorden en hun betekenissen, en de aanwas van woorden in de loop van de tijd. Deze lijst is voor een deel een afspiegeling van maatschappelijke en culturele veranderingen. Het nadeel van deze lijst is de veelheid van de gegevens, en de ongelijksoortigheid ervan. Het aantal nieuwe woorden in bijvoorbeeld iedere kwart eeuw is erg groot (gemidHet digitale tijdperk deld enkele honderden woorden) en bestaat uit allerlei verschillende categorieën woorden die in de chronologische volgorde dwars door elkaar komen te staan: erfwoorden, leenwoorden (uit taal X, Y, Z), woorden met zeer verschillende betekenissen (dus behorend tot verschillende woordvelden), woorden van verschillende woordsoort, etc. Kortom: de veelheid van gegevens bemoeilijkt het verkrijgen van een overzicht en het trekken van conclusies. Dat betekent dat er een nadere ordening in de chronologische lijst moet worden aangebracht. Kennelijk moeten er meer elementen bij worden betrokken om tot I 25 een overzichtelijk resultaat te komen. Het lijkt zinnig reeksen woorden met gemeenschappelijke kenmerken te bekijken. De hypothese die ten grondslag ligt aan dit boek, is: Als de woorden van een welomschreven woordbestand worden gegroepeerd naar ouderdom, (huidige) betekenis en herkomst, kunnen er nieuwe inzichten in de opbouwen ontwikkeling van de Nederlandse woordenschat worden verkregen. De moderne computertechnieken maken de toetsing van deze hypothese mogelijk. Daarvoor moeten de verschillende elementen - trefwoord, betekenis, datering en herkomst - in een database worden ingevoerd. Dankzij de veldstructuur van de database kunnen de woorden vervolgens op iedere gewenste wijze gecombineerd worden, en kunnen etymologische zoekvragen gesteld worden naar verbanden tussen woorden - vragen die in het verleden onmogelijk beantwoord konden worden. Vragen zoals: In welke periode en op welke gebieden zijn leenwoorden uit een bepaalde taal overgenomen? Wanneer was een bepaald achtervoegsel productief? Welke woorden op het gebied van de muziek zijn in de zeventiende eeuw uit het Italiaans geleend? In concreto heb ik de volgende werkwijze gehanteerd. De gemaakte keuzes worden in het vervolg van dit eerste hoofdstuk in detail uitgewerkt. Uitgangspunt vormden de gegevens uit het EWB, omdat dit van alle etymologische woordenboeken het meest geavanceerd is - het staat in een database, het bezit dateringen en het heeft het grootste trefwoordenbestand. Ik heb de gegevens ervan echter eerst kritisch doorgelicht. Gegevens die uit het EWB komen, zijn in de database ingelezen; de overige gegevens zijn ingetypt. Daarbij zijn de volgende stappen doorlopen: 1. Er is een veldstructuur ontworpen voor de database die geschikt is om de gewenste zoekvragen te beantwoorden. De belangrijkste velden zijn: trefwoord, datering, betekenis, thema, herkomst. Het veld verenigt woorden die qua betekenis of woordveld bijeenhoren (bijvoorbeeld alle dierennamen of transportmiddelen). De spil van de database vormt de datering. De database bevat aanzienlijk meer velden, maar dat zijn 'redactionele' velden: werkvelden waarin gegevens van allerlei aard tijdelijk of definitief neergezet worden om het inhoudelijke werk te vergemakkelijken, selecties vast te leggen, maar ook om bijvoorbeeld bij te houden in welke lemmata (records) er sinds een bepaalde datum veranderingen zijn aangebracht. 2. Er is een representatieftrefwoordenbestand samengesteld (zie 1.2.1 voor de gehanteerde criteria). Dit is uiteraard een voorwaarde om tot zinnige uitspraken te komen over de opbouw van de woordenschat. Uitgangspunt vormden de trefwoorden van het EWB. De proefopstelling Bijna de helft daarvan is echter wegens ongebruikelijkheid geschrapt. Anderzijds zijn ruim 1700 nieuwe, zeer gebruikelijke trefwoorden toegevoegd, waaronder functiewoorden. Daarbij heb ik tevens een begin gemaakt met de toevoeging van gelede woorden - tot nu toe een verwaarloosd terrein binnen de etymologie. Voor details zie 1.2.1. 3. De dateringen van de trefwoorden zijn bijgewerkt (zie 1.2.2). Dat wil zeggen: had een woord een datering in het EWB, dan heb ik gecontroleerd of de datering de huidige 26 I betekenis en de huidige vorm betrof (zie 1.2.3 en 1.2.4). Was dat niet het geval, dan werd de datering aangepast. Bij nieuwe trefwoorden heb ik het woord voor het eerst gedateerd. Voorts ben ik van alle woorden nagegaan of ze meer dan één betekenis hadden; was dat het geval, dan werden de betekenissen apart gedateerd. Dat komt ongeveer 1300 keer voor. 4. De herkomst van de woorden is in verkorte vorm opgenomen in de database (zie 1.2.5). De keuze voor een verkorte herkomst was noodzakelijk, omdat alleen zo werkbare selecties gemaakt kunnen worden: de ballast van de gehele etymologie (hele ontleningsweg, verwanten in andere talen) maakt zoekopdrachten onmogelijk, en is bovendien voor het huidige doeloverbodig. 5. Alle woorden zijn op basis van hun betekenis ingedeeld in grotere themàs of woordvelden (zie 1.2.6). Hiermee was het werkgereedschap klaar. Nu was het mogelijk een middelgroot Nederlands woordbestand chronologisch, thematisch en alfabetisch te presenteren, zoals in het vervolg gebeurt, en aldus de hypothese te toetsen. Het gestelde doel is: een methode te ontwikkelen om nieuwe inzichten te verkrijgen in de opbouw, herkomst en ouderdom van de Nederlandse woordenschat als geheel; op grond van die methode een chronologisch woordenboek te ontwerpen; materiaal aan te dragen ter verbetering van etymologieën. Een laatste opmerking. Dankzij de veldstructuurvan de database kunnen nieuwe etymologische zoekvragen gesteld worden naar verbanden tussen woorden - vragen die in het verleden onmogelijk beantwoord konden worden. De informatie zelf is meestal niet nieuw; nieuw is de zoekvraag en het feit dat een dergelijke vraag ook tot een antwoord leidt. Veel informatie - zoals de datering, de herkomst, de betekenis van woorden - staat bijvoorbeeld in het WNT. Maar het WNT kan alleen handmatig en woord-voor-woord geraadpleegd worden, ondanks het bestaan van de full-text raadpleegbare cd-rom. De structuur van het WNT is er namelijk in principe niet op berekend verbanden tussen reeksen woorden te vinden.19 Het WNT is in eerste instantie geschikt voor het nemen van een dose-up, niet voor het zichtbaar maken van patronen en samenhangen. Over de opzet van dit boek In paragraaf 1.2 van dit hoofdstuk zal ik de inrichting van de etymologische database beschrijven die de basis van dit boek vormt en de theoretische keuzes die daarbij zijn gemaakt. In 1.2.1 wordt beredeneerd hoe het trefwoordenbestand is samengesteld. In 1.2.2 wordt verteld hoe de dateringen tot stand zijn gekomen. In 1.2.3 wordt uiteengezet Het digitale tijdperk welke keuzes er zijn gemaakt bij de opname, beschrijving en datering van de betekenissen van de trefwoorden. In 1.2.4 wordt uitgelegd welke vormveranderingen woorden in de loop van de tijd kunnen ondergaan en welke vormen gedateerd zijn. In 1.2.5 wordt een overzicht gegeven van de herkomstindeling van de trefwoorden. In 1.2.6 ten slotte beargumenteer ik de gehanteerde thematische indeling, die is gebaseerd op de betekenissen van de trefwoorden. De paragrafen 1.2.2, 1.2.3 en 1.2.4 samen vormen een analyse die leidt tot een metho- I 27 de om controleerbaar te dateren. Tevens bieden zij een overzicht van de soort betekenis- en vormveranderingen die woorden in de loop van de tijd kunnen ondergaan. Daarbij wordt telkens een groot aantal voorbeelden ter illustratie gegeven, want in het vervolg komen de details per woord niet meer aan bod. Paragraaf 1.3 is gewijd aan de relatie tussen de datering van een woord en de werkelijkheid. Paragraaf 1.4 handelt over de aandacht voor nieuwe woorden in het Nederlands en voor nieuwe woorden en dateringen in andere talen. In paragraaf 1.5 tenslotte wordt het voorgaande samengevat. In de volgende hoofdstukken neem ik telkens een ander veld als uitgangspunt (bron, herkomst, thema), gecombineerd met de datering, en laat ik zien tot welke resultaten selecties op basis van de twee gecombineerde velden leiden. De resultaten worden altijd in chronologische volgorde gepresenteerd. Alleen in hoofdstuk 1, waar niet de chronologie, maar de gekozen uitgangspunten centraal staan, wordt het jaartal van eerste voorkomen telkens achter het woord vermeld. Hoofdstuk 2 draait om de vraag wat de oudste bronnen voor het Nederlands zijn en welke (soort) woorden op basis van deze oudste bronnen gedateerd kunnen worden. De woorden in dit deel zijn geselecteerd uit het veld en uit het veld : waar, in welke tekst, is het oudste voorkomen gevonden? In hoofdstuk 3 wordt gekeken naar de herkomst van de Nederlandse woorden. Dit hoofdstuk volgt de indeling van de herkomst van Nederlandse woorden zoals in 1.2.5 vermeld, en is voornamelijk gebaseerd op het veld . In 3.1 wordt de vorming van inheemse woorden bekeken en worden vragen beantwoord zoals: Zijn er verschillen tussen de manier waarop vroeger samenstellingen werden gevormd en waarop dat momenteel gebeurt? Tot wanneer waren bepaalde, momenteel improductieve, achtervoegsels productief? In 3.2 bekijk ik welke talen wanneer en op welke terreinen invloed hebben gehad op het Nederlands. In 3.3 worden de pseudo-ontleningen opgesomd als voorbeeld van afgeleiden van leenwoorden. 3.4 bevat een overzicht van de in het Nederlands gevormde letterwoorden en lettergreepwoorden en 3.5 noemt de woorden waarvan de herkomst onbekend is. In hoofdstuk 4 wordt bezien wat de ouderdom en herkomst is van woorden die behoren tot eenzelfde thema ofwoordveld, ongeacht de herkomst van de woorden. Dit hoofdstuk volgt de thematische indeling van 1.2.6. Het doel van dit hoofdstuk is meer inzicht te krijgen in veranderingen in het woordgebruik op specifieke terreinen. Het hoofdstuk bestaat uit vier paragrafen. In paragraaf 4.1 komen inhoudswoorden ter sprake: er worden een groot aantal geselecteerde themàs of woordvelden bekeken van zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden en werkwoorden. In paragraaf De proefopstelling 4.2 komen de functiewoorden aan bod: de lidwoorden, telwoorden, voegwoorden, voornaamwoorden en voorzetsels; dit zijn 300 woorden (van de telwoorden is uiteraard slechts een kleine selectie opgenomen). In paragraaf 4.3 worden 200 tussenwerpsels opgesomd (de 18 klanknabootsende tussenwerpsels staan in 3.1 vermeld). In paragraaf 4.4 ten slotte worden drie ontstaansbronnen van nieuwe woorden en betekenissen bekeken, die dwars door de semantische indeling van de themàs lopen: woorden of bete- 28 I kenissen die hun ontstaan danken aan eufemisering, versterkende bijvoeglijke naamwoorden en gemunte woorden, dat wil zeggen woorden waarvan de bedenker bekend is. In hoofdstuk 5 ten slotte zal ik een korte samenvatting van de bevindingen geven en vervolgens bezien of de hypothese die ten grondslag lag aan dit boek, juist was en er inderdaad nieuwe inzichten in de opbouwen ontwikkeling van de Nederlandse woordenschat zijn verkregen door de woorden te groeperen naar ouderdom, (huidige) betekenis en herkomst. Een belangrijk deel van de bevindingen vormen ook de gegevens zélf, het materiaal, dat in de voorgaande hoofdstukken is gepresenteerd. Vervolgens ga ik in op de manieren waarop de resultaten binnen het etymologisch onderzoek gebruikt kunnen worden en tot slot doe ik aanbevelingen voor vervolgonderzoek. Tot slot worden álle woorden uit de database - en dat zijn er aanzienlijk meer dan die welke in de diverse hoofdstukken zijn genoemd - in chronologische en in alfabetische volgorde gepresenteerd. De chronologische lijst toont de aanwas van de woordenschat door de eeuwen heen en is de afspiegeling van maatschappelijke en culturele veranderingen in de woordenschat. Om de chronologische lijst in perspectief te plaatsen, is eronder een lijst geplaatst met de belangrijkste feiten/gebeurtenissen binnen de Nederlandse taal, zoals de verschijning van de eerste Nederlandstalige grammatica, de Statenvertaling e.d., de belangrijkste feiten op het gebied van taalcontact en de belangrijkste historische gebeurtenissen binnen en buiten de Nederlanden die invloed (kunnen) hebben gehad op de taal, zoals de Romeinse overheersing. De chronologische lijst kan allerlei wetenswaardigs opleveren voor taalkundigen, historici en andere wetenschappers die zich met het verleden bezighouden. In het alfabetische woordregister is achter ieder woord de betekenis, het jaar van eerste voorkomen van de huidige betekenis en de herkomst gegeven, en tevens de bron van de datering, zodat deze verifieerbaar is. Via deze alfabetische lijst kunnen gebruikers de ouderdom nazoeken van woorden die niet in het thematische hoofdstuk behandeld zijn. In deze lijst staan bovendien de verschillende betekenissen van de woorden - met hun respectieve dateringen - onder elkaar. Hier kan dus tevens bekeken worden welke woorden meerdere betekenissen bezitten, en in hoeverre de dateringen van de betekenissen uiteenlopen. Tot slot kan in dit woordregister opgezocht worden welke woorden in de voorafgaande hoofdstukken zijn genoemd. Algemene opmerkingen Tot besluit nog enkele algemene opmerkingen die van belang zijn bij lezing van dit boek. Sommige van deze zaken komen in het vervolg nog ter sprake, maar het is belangrijk er hier al op te wijzen. Het uitgangspunt van dit boek is de woordenschat en wat deze ons vertelt over de Het digitale tijdperk werkelijkheid. Dit is een semasiologische aanpak, dat wil zeggen dat de woorden en hun betekenissen centraal staan. Een onomasiologische aanpak is ook mogelijk: uitgaan van de zaken en begrippen en vandaar bekijken met welke woorden deze benoemd zijn. Dat zou een heel ander boek opleveren. In de thematisch-chronologische benadering van hoofdstuk 4 worden de twee methodes gecombineerd. In boeken die de neologismen van een bepaald jaar of een bepaalde periode beschrijven, worden vaak als uitgangspunt de zaken (uitvindingen, gebeurtenissen, debacles, hypes van dat bewuste jaar) genomen, en I 29 wordt bekeken welke nieuwe woorden deze zaken opleverden. Dat kan omdat het aantal actuele zaken in een bepaald jaar gemakkelijk te overzien is. In dergelijke neologismenboeken of -lijsten staan enkele tientallen tot enkele honderden nieuwe woorden die verbonden zijn met de nieuwe zaken van dat jaar. Deze woorden zijn veelal samenstellingen die een kort tot ultrakort leven is beschoren, zoals uit 2000 deukdij 'geribbelde dij die zou zijn ontstaan door werken achter de pc', plofzone 'gebied waar geen bebouwing is toegestaan vanwege ontploffingsgevaar' of vlinderbiljet 'vlindervormig formulier gebruikt bij de presidentsverkiezingen in de vs'. Dit levert een mooi, maar vluchtig tijdsbeeld op, en het kan eigenlijk alleen uitgevoerd worden voor een heel korte periode, een jaar of enkele jaren. Mijn uitgangspunt vormden echter juist niet de vluchtige woorden, maar de blijvende. Sterker nog: dit boek gaat uit van de gebleven woorden. Ik bekijk namelijk vanuit het heden hoe en wanneer de huidige woordenschat is ontstaan, wat de wortels ervan zijn. Hiermee combineer ik een synchrone aanpak - uit welke woorden bestaat de huidige woordenschat en wat betekenen ze op dit moment? - met een diachrone - sinds wanneer bestaan deze woorden met hun huidige betekenis en wat is hun herkomst? Een andere methode is om vanuit het verleden te bezien wat er nog over is aan woorden. Men kan bijvoorbeeld nagaan hoeveel erfwoorden er nog over zijn in het huidige Nederlands. Dat is het uitgangspunt van de glottochronologie of lexicostatistiek, een onderzoeksmethode uit begin jaren vijftig van de vorige eeuw. De glottochronologie gaat ervan uit dat de centrale woordenschat van iedere taal onderworpen is aan een vaste verandering gedurende een bepaalde tijd. De centrale woordenschat bestaat uit circa 250 woorden (er worden ook andere aantallen gehanteerd) voor de alledaagse, onmiddellijke, voor alle tijden en plaatsen geldende belevingswereld van de mens, zoals woorden voor lichaamsdelen (arm, neus, oog, oor), voor bomen (berk, beuk, den), voor dieren (eend, hond, geit), en woorden als dag, maan, nacht, zon, lang, kort en horen, voelen, zien. In de praktijk gaat het dan om erfwoorden. Men meent dat de centrale woordenschat in gelijk tempo gedurende een langere periode verandert, en dit gegeven gebruikt men om verwantschappen tussen talen en de ouderdom van talen vast te stellen. Als twee talen veel woorden gemeen hebben, zijn ze volgens deze theorie nauw verwant en recent uit elkaar gegroeid.20 Een ander belangrijk uitgangspunt van dit boek is dat telkens de woordenschat van het Nederlands centraal staat, zowel in vorm als in betekenis. Alle vermelde verschijnselen zijn algemeen en komen ook in andere talen voor. De indeling van woorden in inheemse woorden en geleende woorden maakt een strikte scheiding nodig tussen veranderingen of verschijnselen die in het Nederlands zijn opgetreden en die welke we uit De proefopstelling andere talen hebben geleend. Dat houdt in de praktijk bijvoorbeeld in dat horeca en doka als (in het Nederlands gemaakte) letterwoorden gelden, terwijl pc en radar onder de leenwoorden en niet onder de letterwoorden vallen. Accu en hum '(goed) humeur' zijn (Nederlandse) verkortingen, terwijl bus, foto en kilo leenwoorden zijn: de verkorting is in een andere taal gemaakt. Tjiftjaf en koekoek gelden als klanknabootsende vogelnamen, maar oehoe geldt als leenwoord: hoewel de oehoe zijn naam uiteraard ook te dan- 30 I ken heeft aan klanknabootsing, is die naam niet in het Nederlands maar in het Duits gevormd, en vervolgens door ons overgenomen. Samenvattend: in dit boek staat de geschiedenis van woorden binnen het Nederlands centraal, en wel vanaf het moment van eerste voorkomen (in de huidige betekenis). Bij dat eerste voorkomen moet telkens nog het volgende worden bedacht: de datering geeft aan wanneer het woord voor het eerst bij mijn weten in een schriftelijke bron werd genoemd. Voor de oudste dateringen, die van de dertiende eeuw of eerder, geldt dan meestal dat het woord al veel langer in het Nederlands voorkomt; het Nederlands is echter relatieflaat opgetekend, later dan bijvoorbeeld het Duits of Engels. Dat geldt niet alleen voor erfwoorden, maar ook voor leenwoorden. De datering van ezel op 1240 moet dus niét geïnterpreteerd worden als (ik citeer): 'Wij hebben het woord ezel sedert de helft van de dertiende eeuw'. Het woord ezel is in de Romeinse tijd, dus uiterlijk in de vierde eeuw na Chr., geleend uit het Latijn. Het woord is voor het eerst aangetroffen in de dertiende eeuw, omdat pas vanaf dat moment omvangrijkere schriftelijke bronnen van het Nederlands beschikbaar zijn. Het woord werd toen echter al eeuwen in het Nederlands gebruikt.21 Uit het feit dat herfst, lente en winter in 1050 zijn gedateerd en zomer 'pas' in 1236 moet geen andere conclusie worden getrokken dan dat het woord zomer toevalligerwijs pas laat in een schriftelijke bron vermeld is; het woord zelf is beslist even oud als de andere seizoensnamen. Dit boek toont de aanwas en veranderingen in de woordenschat, niet de veranderingen in zinsbouw of woordvorming (hoewel dat laatste in 3.1 wel aan de orde komt), en al helemaal niet veranderingen in spelling of uitspraak. De woordenschat is maar een beperkt onderdeel van taal, hoewel een opvallend en tevens belangrijk onderdeel, dat bovendien, veel en veel meer dan de andere genoemde onderdelen, de invloed van buitenaf - veranderingen in de maatschappij, techniek, politiek - weerspiegelt. Woorden zijn de bouwstenen van zinnen, en ze zijn inwisselbaar. Zinsbouw en woordvorming vormen de structuur van de taal, en zijn veel minder aan verandering onderhevig dan woorden - hoewel ze wel degelijk veranderen, langzaam maar heel zeker. Er zijn taalkundigen die menen dat veranderingen in de woorden, de bouwstenen, veel minder interessant zijn dan veranderingen in de structuur. Leken daarentegen zijn zeer gespitst op veranderingen in de woordenschat, bijvoorbeeld een toename van Engelse leenwoorden, en menen al gauw dat deze de taal bedreigen; zij zien daarbij andere taalveranderingen over het hoofd. Ik hoop dat dit boek, dat geheel gewijd is aan veranderingen in de woordenschat, taalkundigen ervan overtuigt hoe interessant ook dit aspect van taal is, en leken doet inzien dat veranderingen in de woordenschat een normaal verschijnsel zijn en een resultaat van de creativiteit van de taalgebruiker vormen. Tot slot een opmerking over de publicatiewijze. Het is een bewuste keuze om het De inrichting van de etymologische database materiaal alleen in de vorm van een boek te publiceren en niet tevens als cd-rom, en om slechts een deel van de database te publiceren. De database is namelijk slechts hulpmiddel of gereedschap, geen doel op zich. 1.2 De inrichting van de etymologische database Deze paragraaf is gewijd aan een gedetailleerde uiteenzetting van de gevolgde methode en de inrichting van de etymologische database. De inrichting van een database is van cruciaal belang, en de opbouwen het doel ervan moeten van tevoren goed doordacht zijn: zinnige selecties kunnen namelijk alleen gemaakt worden wanneer het materiaal goed is gestructureerd. Een database heeft slechts waarde als werkinstrument, en er kan slechts uitgehaald worden wat er eerst in is gestopt. Dit is dus een verschil met tekstcorpora: deze zijn bedoeld om onderzoeksvragen op los te laten zonder interpretatie vooraf. Dat betekent dat het tijdrovend is om een goede database op te bouwen, omdat deze handmatig of semi-automatisch gevuld moet worden: de gegevens moeten ingelezen of ingetypt worden in de juiste velden. Als men die moeite neemt, is de database echter van blijvende waarde: hij kan telkens uitgebreid en verfijnd worden naar nieuwe behoeftes en nieuwe onderzoeksvragen. 1.2.1 De trefwoorden Het eerste doel was een zo representatief mogelijk bestand van woorden uit het Standaardnederlands samen te stellen. Dit bestand diende aan een aantal vooral pragmatische voorwaarden te voldoen. Het moest omvangrijk genoeg zijn om inzicht te geven in de ontwikkeling van de Nederlandse woordenschat, maar weer niet zo groot zijn dat het onbeheersbaar zou worden en door zijn omvang het overzicht zou vertroebelen. Daarom is er in principe voor gekozen alleen ongelede woorden op te nemen en geen afleidingen en samenstellingen. Daarmee volg ik de usance die binnen de etymologie geldt. Samenstellingen van het type stoel-, tafel-, honden-, poezen-, mensen poot zijn onbeperkt uitbreidbaar, en ook de vorming van afleidingen is een mer à boire, denk aan bakken, bakker, bakkerij, bakster, halfbakken, roerbakken. Wel zijn ondoorzichtige gelede woorden opgenomen (zoals aambei, kinkhoest, weerwolf), gelede woorden waarvan de betekenis niet voorspelbaar is uit de afzonderlijke delen (zoals blaaskaak, zeurkous; bezitten, overlijden), woorden die geleed lijken, maar eigenlijk geleend zijn, al dan niet in gelede vorm (zoals angsthaas, hangmat). Bovendien heb ik zoveel mogelijk afleidingen opgenomen met achtervoegsels die niet meer productief zijn. De omvang van deze groep is namelijk te overzien. Tot nu toe is de behandeling van gelede woorden een verwaarloosd terrein binnen de etymologie, en het leek me belangrijk hiermee een begin te maken om zo te tonen hoe interessant deze categorie woorden is (zie 3.1 voor een uitwerking hiervan).22 Bij het samenstellen van een representatief bestand van tegenwoordig gebruikte woorden moet natuurlijk bedacht worden dat de woordenschat van iedere generatie, 31 De proefopstelling zelfs van iedere persoon, verschilt van die van een andere. 'De huidige woordenschat van het Nederlands' is niet exact te definiëren. Voor mijn generatie is mieters (1898) ouderwets en vet (1989) in vet gaafpopulair, maar iedereen kent beide woorden, al gebruikt men ze niet. Daarom zijn beide in het bestand opgenomen. Bij de samenstelling van het woordbestand ben ik pragmatisch te werk gegaan. Ik heb het bestand voornamelijk samengesteld op basis van woordenboeken, en zo het 32 I voorwerk van generaties woordenboekmakers dankbaar aanvaard. Uitgangspunt vormde het woordbestand van de tweede druk van het Etymologisch woordenboek van Van Dale (EWB) uit 1997. De trefwoorden die hierin zijn opgenomen, zijn gebaseerd op die van de twaalfde druk van de Grote Van Dale (GVD) uit 1992, dat wil zeggen dat vrijwel alle ongelede woorden uit de Grote Van Dale als trefwoord zijn opgenomen. Het doel van de GVD is om de woordenschat van de laatste honderdvijftigjaar te beschrijven. Dit heeft tot gevolg dat er extreem veel vaktaalwoorden en vreemde woorden in het bestand staan die een gemiddelde taalgebruiker niet kent, die nooit meer in een moderne publicatie voorkomen en die vaak ook in het verleden al een schimmig bestaan leidden. Hier wreekt zich dat de GVD te veel heeft geleund op het WNT .23 Hoe is anders de opname te verklaren van baak 'pit' (waarvan het WNT al in 1898 zegt: 'hier en daar in gebruik'), of van baars 'kuipersbijl', fraas üarmscheil' of pijzel 'graanzolder' (volgens het WNT in 1931 'tegenwoordig alleen nog gewestelijk bekend')? Of vaktermen als contraventie 'overtreding', contractuur 'verkorting van pees of spier', creneleren 'uittanden'?24 Om het woordbestand op te schonen is het vergeleken met twee trefwoordenlijsten: die van het eentalig Nederlandse woordenboek van Koenen (1999) en die van de Nederlandse ingangen van de vertaalwoordenboeken van Van Dale.25 Op basis van vergelijking van deze drie woordbestanden zijn veel vaktaalwoorden en vreemde woorden uit het EWB geschrapt: de meeste woorden die wel in het EWB stonden maar noch in Koenen noch in de Van Dale-vertaalwoordenboeken, en veel woorden die in het EWB en in slechts één van de andere twee woordenboeken stonden. Bij twijfel is de Grote Koenen uit 1986 geraadpleegd. Eveneens geschrapt zijn woorden die alleen voorkomen in uitdrukkingen, zoals berde in 'te berde brengen', geografische namen, eigennamen, namen van volkeren en de afleidingen daarvan (Brahma, indiaan,Jezus, Nederland, Nederlands, Rus, zigeuner). Ongeveer 14.350 woorden van de ruim 30.500 woorden uit het EWB zijn geschrapt. Niet geschrapt zijn historische termen zoals de namen voor oude munten, pistolen en ander schiettuig, of rijtuigen, hoewel deze vaak noch in Koenen, noch in de Nederlandse ingangen van de Van Dale-vertaalwoordenboeken stonden. Dergelijke woorden worden nog steeds historiserend gebruikt, als men het over het verleden heeft. Na het schrappen kwam het toevoegen. In totaal zijn ruim 1700 nieuwe woorden opgenomen. Het ging daarbij om duidelijke omissies in het woordbestand (voegwoorden, voorzetsels), die aan het licht kwamen tijdens een systematische controle, om toevoegingen ter completering van bepaalde categorieën woorden, bijvoorbeeld eufemistische woorden zoals achterste. heengaan, namen van huishoudelijke apparaten zoals stofzuiger, ijskast, namen van zoogdieren zoals gordeldier, mensaap, en gemunte woorden (woorden waarvan de bedenker bekend is) zoals frisdrank en treurbuis. Tevens zijn De inrichting van de etymologische database samenstellingen of afleidingen met een onvoorspelbare betekenis toegevoegd (pissig 'boos' en afbranden 'vernietigend beoordelen'), afleidingen met improductieve achtervoegsels, en woorden die ik voor mijn betoog nodig had. Voorts heb ik woorden toegevoegd die kenmerkend zijn voor de maatschappij van na de Tweede Wereldoorlog. Sommige woorden uit de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw zullen wellicht over enige tijd verdwenen zijn en roepen bij de jeugd van tegenwoordig misschien al weinig herkenning op. Weten zij nog wat streaken (1974), pro- I 33 vo (1965) en dolle Mina (1970) is, of zijn het al historische termen geworden? Ik heb deze woorden toch opgenomen, omdat zij typerend zijn en blijven voor de bewuste periode, en nog regelmatig historiserend worden gebruikt. Een typisch jaren-negentig-woord is de naam van het Amerikaanse defensiesysteem Star Wars (1989). Ik meende dat woord en zaak inmiddels verdwenen waren, maar opeens waren ze er weer: op 8 mei 2000 stond in de krant dat de Amerikanen bezig zijn met een antiraketschild dat Star Wars Light genoemd is, omdat het een beperkte versie is van het oudere programma. Vanwege deze reanimatie is het woord aan het bestand toegevoegd. Tot slot heb ik recente woorden opgenomen die nog maar in een enkel ofin geen enkel woordenboek staan, zoals e-zine (1996), stalker (1997), website (1996) en mwah (1996)woorden waarvan ik meen dat het blijvertjes kunnen zijn, hoewel dat heel moeilijk voorspelbaar is; dat hangt ook nauw samen met de maatschappelijke ontwikkelingen, waarover evenmin met zekerheid iets gezegd kan worden: blijft internet bijvoorbeeld? En houdt het zijn huidige vorm? Na bovenbeschreven schrapping en toevoeging bestaat het bestand uit 18.540 ingangen. De woorden behoren tot het Standaardnederlands zoals dat zowel in Nederland als in België gesproken wordt; daarnaast is er een enkele naam van een instelling die alleen in Nederland of alleen in België voorkomt, zoals marechaussee (1815) en rijkswacht (1932). Ik heb geen basiswoordenschat van het Nederlands willen samenstellen en heb me dus niet beperkt tot woorden die iedereen boven of onder een bepaalde leeftijd kent. In het bestand zitten een behoorlijk aantal wetenschappelijke woorden en ambtelijke termen die in eentalige woordenboeken zoals Koenen staan. Dergelijke woorden behoren vooral tot de schrijftaal, maar ze komen min of meer regelmatig voor in kranten en tijdschriften, en daarom horen ze naar mijn mening thuis in een representatief bestand. 1.2.2 De dateringen De dateringen in dit woordbestand zijn een voortzetting van de dateringen in het EWB. Deze dateringen zijn door een team medewerkers toegevoegd.26 In het eerste deel van de literatuurlijst achter in dit boek staat een overzicht van de belangrijkste werken die voor de dateringen zijn geraadpleegd. In de alfabetische lijst staat bovendien bij ieder trefwoord de bron van de datering. Voor dit boek zijn de dateringen waar mogelijk gepreciseerd, onder andere op basis van de onlangs verschenen laatste delen van het WNT en de 'Bijvoegsels en Verbeteringen' in de oude delen, die niet op de cd-rom van het WNT staan. Voorts zijn de drieDe proefopstelling delige Aanvullingen van het WNT geraadpleegd. Van het Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW), dat het dertiende-eeuwse Nederlands beschrijft, heb ik conceptafteveringen gezien, en verder zijn de bronnen waarop dit woordenboek is gebaseerd, rechtstreeks geraadpleegd, dus wanneer het VMNW beschikbaar komt, zal dit waarschijnlijk maar weinig antedateringen opleveren. De hier gegeven dateringen kunnen om twee redenen afwijken van die in het EWB: 34 I ten eerste omdat inmiddels een betere datering gevonden is, en ten tweede omdat in dit boek de huidige vorm en betekenis van een woord zijn gedateerd, terwijl in het EWB vaak de oudste vorm en betekenis zijn gedateerd (zie 1.2.3). Voorts zijn er in dit boek ruim 1700 nieuwe woorden gedateerd - woorden waarvan de datering tot op heden meestal nog niet uitgezocht was. Alle dateringen zijn gebaseerd op geschreven bronnen en niet op de herinnering van mensen, hoe zeker mensen er soms ook van zijn dat een bepaald woord in hun jeugd al werd gebruikt. Vaak was de zaak in hun jeugd inderdaad wel bekend, maar of die zaak toen al zo heette, kan slechts uit schriftelijke bronnen blijken. Het geheugen is notoir onbetrouwbaar; denk aan de mythe van het Zweedse wittebrood waarvan iedereen meende dat het aan het einde van de Tweede Wereldoorlog boven heel Nederland uit vliegtuigen werd geworpen - totdat Nico Scheepmaker en anderen aantoonden dat er slechts sprake was van meel dat op enkele plaatsen in Nederland was gedropt. Een gevonden datering is altijd min of meer relatief en toevallig. Voor het Frans en het Engels bestaat er een rijke traditie op het gebied van dateringen, maar zelfs daar blijft men bezig met verbeteren en aanvullen. Dat gebeurt door hele teams van onderzoekers. In Nederland is de situatie veel minder gunstig. De aandacht voor dateringen bestaat pas sinds enkele decennia, en slechts een handjevol mensen houdt er zich mee bezig. Veel woorden zijn nog niet gedateerd, van andere bestaat een datering die bij nader onderzoek aangescherpt kan worden. Dateringen zijn per definitie 'work in progress', zij zijn beginpunt voor verder onderzoek, niet eindpunt, in de woorden van De Tollenaere: 'bakens die er dringend om vragen verder naar achteren in de tijd te worden verplaatst'. 27 Omdat dateren in Nederland een traditie ontbeert, bestaat er nauwelijks tot geen literatuur over de problemen en valkuilen die men bij dateren tegenkomt, en de keuzes die men moet maken. Deze paragraaf probeert in die lacune te voorzien. Het exacte geboortejaar van een woord is slechts incidenteel bekend. Het jaartal dat als eerste datering van een woord gegeven wordt, moet dus als een globale indicatie gelezen worden. Wanneer vermeld wordt dat polsstok dateert van 1599, wil dit niet meer zeggen dan dat het woord in de laatste helft van de zestiende eeuw reeds op papier werd gebruikt. Alleen van woorden waarvan we weten wie ze heeft gemunt, is het exacte geboortejaar bekend. Zo is regelneef door Van Kooten en De Bie voor het eerst gebruikt op 28 januari 1977 tijdens een televisie-uitzending, en heeft Heike Kamerlingh Onnes in 1911 de suprageleiding ontdekt en benoemd. Voor meer voorbeelden van gemunte woorden zie hoofdstuk 4.4. Overigens kan het feit dat een woord gemunt is, en door wie, gemakkelijk in de vergetelheid raken; dat is bijvoorbeeld gebeurd met het door Matthias de Vries gemunte woord postblad.28 Ook het exacte geboortejaar van een betekenis is slechts in enkele gevallen bekend, De inrichting van de etymologische database en wel in die gevallen waarin de betekenis of definitie bij wet werd vastgelegd. Zo werd het gymnasium in 1876 bij wet ingevoerd als schooltype - de naam bestond al langer, maar de inhoud kreeg het toen pas. Het atheneum bestond in 1798, maar werd bij wet in 1876 afgeschaft ten gunste van de hbs; vervolgens werd het atheneum opnieuw ingesteld met de Wet op het voortgezet onderwijs, de zogenoemde Mammoetwet van 1962; die datum geldt voor het huidige atheneum. Het woord gemeente betekende al in 1260 'gemeenschap, samenkomst, burgerij', maar pas bij de Staatsregeling van 1798 werd het I 35 de wettelijke aanduiding voor een zelfbestuur uitoefenend onderdeel van de staat. Bij namen van maten en gewichten lijkt het voor de hand te liggen de datering aan te houden waarop deze termen officieel zijn ingevoerd. Jammer genoeg ligt de zaak een stuk ingewikkelder. Het metrieke stelsel is bijvoorbeeld in 1791 door de Franse revolutionaire regering in Frankrijk ingevoerd. Hierbij werd het kilogram de eenheid van gewicht en de meter de eenheid van lengte. Vanaf 1798 worden in het Staatsarchief in Parijs standaardmaten bewaard van het metrieke stelsel. België was vanaf 1792 en Nederland vanaf1795 onderdeel van het Franse rijk; dit duurde tot 1813. In deze tijd werden termen zoals gram, kilogram en meter gebruikt; maar pas in 1869 werden ze bij wet de officiële termen. Ik heb ze eerder gedateerd, want ze werden al eerder in de huidige betekenis gebruikt, zij het min of meer officieus. Het woord gram was overigens als gewichtsnaam veel ouder (zestiende-eeuws), maar de huidige betekenis dateert uit begin negentiende eeuw. Een parallel vinden we in de lotgevallen van de euro. De naam is ouder dan de invoering ervan. Vanaf 1999 is de euro de officiële munteenheid van de EU en vanaf 2002 is hij officieel betaalmiddel, maar hij staat al gedateerd op 1995, omdat toen de eerste discussies over de munt plaatsvonden. Overigens heb ik de namen van officiële munteenheden van staten die in de twintigste eeuw zijn ontstaan, gezet op de datum van invoer van de munt in de betreffende staat - vanaf dat moment was de munt bij De Nederlandsche Bank (en dus theoretisch bij het Nederlandse publiek) bekend. De jaartallen Vermeld is de datum van de oudste vindplaats van een woord. Meestal is dit een jaartal. Een datering kan ook uit twee jaartallen bestaan. Dat heeft een aantal redenen: 1. De (middeleeuwse) tekst waarop de datering is gebaseerd, kan niet exact gedateerd worden. Een datering als 1265-1270 wil dus zeggen dat men de tekst plaatst ergens tussen 1265 en 1270. 2. De datering is gebaseerd op registers, notulen e.d. die meerdere jaren bestrijken en die in het Middelnederlandsch Woordenboek niet nader zijn gespecificeerd. Dergelijke dateringen zijn herkenbaar omdat ze een lange periode aanduiden, zoals 1436-1523. 3. De datering is gebaseerd op verzamelde werken of brieven uitgaven die het WNT als bron gebruikt, bijvoorbeeld de brieven en ambtsbrieven van A.R. Falck (1795-1843 en 1802-1842). In sommige gevallen was het mogelijk deze exact te dateren via de cd-rom van het WNT, maar lang niet altijd. Bij seriewerken zoals het zevendelige woordenboek van Chomel is overigens de datering aangehouden van het WNT -1778 -, ook wanneer het woord uit het eerste deel De proefopstelling komt, dat reeds in 1769 is verschenen. Zoals boven reeds gezegd, moeten de jaartallen als aanduiding van een periode beschouwd worden, dus het verschil is niet wezenlijk. 4. In de bronnen, vooral de middeleeuwse, worden dikwijls als dateringen decennia, kwart eeuwen of halve eeuwen gebruikt. Dergelijke dateringen zijn vertaald naar jaartallen, om de uniformiteit en de vergelijkbaarheid te vergroten. De vertaling in jaartallen is als volgt (als voorbeeld dient de dertiende eeuw): 36 I 13de eeuw ~ 1201-1300 eerste helft 13de eeuw ~ 1201-1250 tweede helft 13de eeuw ~ 1251-1300 eerste kwart 13de eeuw ~ 1201-1225 tweede kwart 13de eeuw ~ 1226-1250 derde kwart 13de eeuw ~ 1251-1275 vierde kwart 13de eeuw ~ 1276-1300 begin 13de eeuw ~ 1201-1210 eind 13de eeuw ~ 1291-1300 midden 13de eeuw ~ 1250 Een datering van een hele eeuw is in ieder geval na de Middeleeuwen zoveel mogelijk vermeden, maar dat was soms onmogelijk, bijvoorbeeld bij flanel, dat volgens het WNT in een inventaris uit de zeventiende eeuw is genoemd. 5. De dateringen 151., 159. en 161., die het WNT voor een decenniumaanduiding gebruikt - bijvoorbeeld 161. als datering van de stukken en gedichten van Bredero -, zijn afgedrukt als 1511-1520, 1591-1600 en 1611-1620. Geen enkel jaartal kan als absoluut worden opgevat; ieder jaartal geldt als indicatie voor een periode, behalve bij de paar woorden waarvan het exacte geboortejaar bekend is. Soms stond in de bron vermeld 'ca:. Aangezien echter ieder jaartal als zodanig moet worden opgevat, heb ik dat weggelaten. In oude bronnen - voor het grootste deel woorden die op basis van plaatsnamen zijn gedateerd - is soms door vishaken rond het jaartal aangegeven dat de datering een verloren gegaan origineel betreft; van de tekst is alleen een later afschrift bekend. Hier heb ik de vishaken om praktische redenen weggelaten. 29 Problemen bij het dateren Het dateren van woorden is om diverse redenen problematisch. Hieronder zal blijken dat het moeilijk is te bepalen welke betekenis en welke vorm gedateerd moeten worden. Er is echter nog een ander probleem, namelijk het feit dat een woord al jaren in vakkringen, in dialecten, in bepaalde sociale kringen (onder studenten, soldaten, jongeren, dieven) in gebruik kan zijn voordat het doordringt in de algemene taal. Op welke datum moet het dan gedateerd worden? Op het oudste voorkomen in de groepstaal of op het oudste voorkomen in de algemene taal? Eigenlijk zou allebei moeten, maar dat is onmogelijk, al was het maar omdat vaak op basis van de bronnen helemaal niet kan worden uitgemaakt in welke kringen een woord gebruikt werd. Dit probleem geldt zelfs de modernste tijd, waar we met onze neus bovenop staan. Hoe oud of jong zijn moderne computertermen en naDe inrichting van de etymologische database men voor uitheemse voedingsmiddelen zoals ciabatta of tiramisu? In kringen van whizzkids en gourmets zullen de woorden langer in gebruik zijn dan de gegeven dateringen suggereren, maar hoeveel langer is moeilijk te bepalen. De dateringen tonen vooral aan wanneer deze woorden in algemene woordenboeken verschenen. Dialectwoorden worden soms op een bepaald moment opgenomen in de standaardtaal, men noemt dat wel dialectontlening of interne ontlening. De afscheidsgroet doei (1975) is waarschijnlijk van oorsprong Brabants, butje 'imbeciel, slome jongen' (1989) I 37 komt uit Groningen. De sporttermen afzien 'lijden' (1970), nipt 'op het kantje' (1945) en koninginnerit komen uit België, waarvandaan ook de woorden gezapig (1873) en prietpraat (1841) zich hebben verbreid. Het is heel moeilijk te bepalen wanneer dergelijke woorden algemeen bekend zijn geworden; de datering van prietpraat bijvoorbeeld vermeldt het oudst bekende voorkomen in België. Niet alleen dialectwoorden, dus inheemse woorden in een regionaal gekleurd jasje, kunnen vanuit een bepaald gebied verbreid worden, ook leenwoorden of afleidingen daarvan kunnen eerst een beperkte verspreiding hebben en zich later over het hele Nederlandstalige gebied uitbreiden. Vanuit België kennen we het Duitse leenwoord klassieker 'wielerwedstrijd op de weg' (1961), het Franse leenwoord panne (1910), en de verkorting living 'woonkamer' (1952, van Engels living room).30 Problemen bij het gebruik van het MNW en het WNT Een laatste en aanzienlijk probleem leveren de bronnen die beschikbaar zijn voor het dateren. De verschillende bronnen hebben allemaal zo hun eigenaardigheden. Het Middelnederlandsch Woordenboek is bijzonder moeilijk te gebruiken omdat veel teksten niet of globaal zijn gedateerd, slecht uitgegeven, onvolledig geëxcerpeerd, inmiddels door oorlogsgeweld weggevaagd - noem maar op. Daar kunnen de auteurs Verwijs en Verdam weinig aan doen, sterker nog: wij kunnen hen slechts eren voor het monnikenwerk dat zij hebben verricht. Het is bepaald niet aan hen te wijten dat ze soms moesten werken met uitgaven waarover ze fijntjes opmerken dat ze 'voor de filologie met voorzichtigheid moeten worden gebruikt'. Sowieso speelt het toeval een grote rol bij de middeleeuwse bronnen. Deze bronnen dateren van voor de uitvinding van de boekdrukkunst. Ze zijn daarom handgeschreven en erg veel is verloren gegaan, omdat er zo weinig exemplaren van bestonden. Wat bewaard is gebleven, is slechts in één of enkele exemplaren beschikbaar, soms in een veel later gemaakt afschrift (met alle overschrijffouten van dien). Dat betekent dat men voorzichtig moet zijn met het trekken van conclusies op basis van de wankele gegevens. Hoewel bijvoorbeeld brij, smachten en spook pas in de vijftiende eeuw voor het eerst zijn aangetroffen, moet men er rekening mee houden dat ze ouder kunnen zijn - daarop wijst het feit dat er verwante woorden voorkomen in het Oudhoogduits en/ofhet Oudengels, dus voor 1100. En wanneer blijkt dat pantoffel als datering 1492 heeft, terwijl de verkorting toffel al in 1413 is genoteerd, dan is wel zeker dat pantoffel ouder is. Hier is in ieder geval iets raars aan de hand, want volgens de Franse woordenboeken dateert het Franse woord pantoufle, waaraan het Nederlands is ontleend, pas van 1465! Herhaaldelijk zeggen Verwijs en Verdam dat ze een bepaald woord of een bepaalde De proefopstelling betekenis niet in het Middelnederlands hebben aangetroffen, maar dat zo'n woord of betekenis toch wel zal hebben bestaan. Omdat een bron echter ontbreekt, heb ik dergelijke woorden een jongere datering gegeven op basis van het WNT. De onbetrouwbaarheid van het MNW wordt pijnlijk duidelijk uit een artikel van Kloeke, waarin hij aantoont dat alle citaten die het MNW geeft voor spreekwoord 'gezegde' fout zijn en bewijst dat het woord zestiende-eeuws iS.31 38 I Het Woordenboek der Nederlandsche Taal levert minstens zoveel problemen op als het MNW, zij het van andere aard. Het hanteren van het WNT en het vinden van de oudste datum is een heel gepuzzel. De oudste datering is in het WNT niet als zodanig aangegeven, maar moet afgeleid worden uit de gegeven citaten en de bronnen daarvan. In lang niet alle delen staan deze citaten in chronologische volgorde, zelfs niet per betekenis. In sommige delen worden eerst woordenboekcitaten gegeven en daarna overige citaten, en in de alleroudste delen staan de citaten soms gerangschikt op het geboortejaar van de auteur. Pas in de laatst verschenen delen wordt de datum achter de citaten vermeld (maar deze moeten kritisch bezien worden, want er staan fouten in: onder verschrompelen staat bijvoorbeeld een citaat van Huizinga uit 'ca. 1832' - dit moet echter 'ca. 1932' zijn!). Voor de andere delen moet de oudste datum achterhaald worden aan de hand van de bronnenlijsten. Dan blijkt dat werkelijk honderden bronnen niet in de gepubliceerde bronnenlijsten zijn opgenomen. Soms is via de cd-rom nog een jaartal te vinden, maar meestal betreft het incidenteel gebruikte bronnen die niet meer terug te vinden zijn. Voorts is vaak moeilijk en soms onmogelijk te achterhalen welke editie is gebruikt. Daarbij moet ook nog bedacht worden dat het WNT uitsluitend de oudste dateringen uit 'de eigen materiaalverzameling' geeft,32 wat betekent dat een oudste bewijsplaats in het WNT niet de eerste verschijningsdatum van een woord behoeft te zijn. Lang niet alle bronnen zijn even uitputtend geëxcerpeerd. Voor een groot deel van het alfabet zijn niet alle bronnen van het WNT gebruikt, terwijl de materiaalverzameling alsmaar doorgegaan is.33 Daar staat dan weer tegenover dat nu het WNT op cd-rom is verschenen, dit bestand als een enorme verzameling citaten gebruikt kan worden, die het mogelijk maakt oudere vindplaatsen te zoeken van woorden onder andere trefwoorden. Van die mogelijkheid is dankbaar gebruik gemaakt, en op grond daarvan konden honderden woorden worden geantedateerd. Het zoeken naar woorden door het gehele bestand van het WNT is zeer tijdrovend, en daarom konden bij lange na niet alle trefwoorden op deze wijze worden gedateerd. Uit een beperkt onderzoek naar ruim honderd willekeurig gekozen woorden bleek dat de vorm van deze woorden op grond van de cd-rom van het WNT gemiddeld 110 jaar vroeger kon worden gedateerd dan de oudste datum die het WNT zelf bij het betreffende lemma vermeldde.34 Hierbij werd echter geen rekening gehouden met de betekenis van het woord. Een steekproef leerde dat het aantal antedateringen aanzienlijk minder is wanneer niet alleen naar de vorm, maar ook naar de betekenis wordt gekeken. Over de voor- en nadelen van het WNT voor het dateren zie verder de inleiding van de tweede druk van het EWB. De conclusie luidt dat hoewel dateren mét het WNT een bijna onneembare horde is, het zónder het WNT totaal onmogelijk is. De inrichting van de etymologische database Opnamebeleid van woordenboeken Een algemeen probleem bij het raadplegen van woordenboeken is de vraag of opname van een woord betekent dat dit woord daadwerkelijk gebruikt werd. Heeft de lexicograaf het woord opgenomen omdat hij het is tegengekomen, of omdat hij het wil invoeren, of omdat hij het uit een ander woordenboek heeft overgeschreven? Nam hij het op omdat het algemeen gebruikelijk was, of juist omdat het zeer exotisch of specialistisch was en dus in zijn ogen uitleg behoefde? I 39 Dit probleem treedt in Meijers Woordenschat pijnlijk naar voren. Van deze Woordenschat zijn vanaf 1650 verschillende drukken verschenen - Meijer had overigens pas met de tweede druk uit 1654 bemoeienis. De eerste druk van de Woordenschat bestond uit slechts één deeltje met bastaardwoorden. Vanaf de derde druk van 1658 komen er twee aparte delen voor bastaardwoorden en voor kunstwoorden (vaktermen ofvreemde woorden). Die laatste categorie heb ik bij de dateringen in principe uitgesloten, omdat er geen aanwijzing is dat deze ook werkelijk gebruikt werden;35 dat is overigens ook niet zeker voor de bastaardwoorden, maar gezien hun aanpassing in spelling kan toch een zekere mate van bekendheid verondersteld worden. Interessant is dat in het WNT regelmatig een groot gat wordt geconstateerd tussen de opname in oudere woordenboeken, vooral in Meijers Woordenschat, en het eerste citaat waarin het betreffende woord gebruikt wordt. Dat betekent vrijwel zeker dat het eerste voorkomen in het woordenboek niet gebaseerd is op waarneming van het woord 'in het wild'. Vaniteit 'ijdelheid' en versie 'het draaien' en 'vertaling' komen in Meijers Woordenschat van 1650 voor en dan pas eind achttiende eeuw, traductie 'vertaling' en va poreus 'vol dampen' komen in de Woordenschat voor, en daarna pas weer in de negentiende eeuw. Ook zijn er woorden of betekenissen die slechts in woordenboeken zijn gevonden en nooit in teksten. Een bewijs trouwens dat woordenboeken elkaar overschrijven. Het woord rememoniëren 'in herinnering brengen' en de twee afleidingen van auxiliair 'hulp-': auxiliëren en auxiliatie, komen alleen in enkele oude woordenboeken voor, evenals de betekenis 'antwoord' van responsie en 'opsprong, het opstaan' van resulatie. Een ander probleem dat zich voordoet wanneer dateringen gebaseerd zijn op woordenboeken, is het feit dat deze vaak een vertragingsfactor inbouwen. Een nieuw woord wordt pas opgenomen nadat het in de ogen van de lexicograaf zijn bestaan heeft bewezen, bijvoorbeeld doordat hij het enkele jaren in geschreven bronnen heeft gesignaleerd. Waarbij er dan al van uitgegaan wordt dát de woorden gesignaleerd worden - in de praktijk blijkt dat echter lang niet altijd het geval en zien woordenboekmakers veel 'onopvallende' woorden over het hoofd. Dat blijkt als men de neologismenwoordenboeken van de laatste decennia legt naast de chronologische woordenlijst achterin - geen van de neologismenwoordenboeken signaleert de opkomst van gestoord 'gek' (1976), hapsnap (1976) of stijldans (1976). Het is interessant om te weten hoe groot het tijdsverschil is als woorden zijn gedateerd op basis van woordenboeken of op basis van teksten. Een indicatie daarvan geven de woorden die in mijn database staan en niet in het hoofdwerk van het WNT voorkomen. Deze woorden heb ik gedateerd op basis van woordenboeken of woordenlijsten. De proefopstelling Toen de Aanvullingen van het WNT ter beschikking kwamen, bleken ongeveer 1000 woorden in de Aanvullingen een oudere datering te hebben dan ik in woordenboeken had gevonden. Zoals bekend heeft de redactie voor de Aanvullingen gewerkt met geëxcerpeerde teksten en met een kleine set woordenboeken - minder woordenboeken dan ik bij het dateren heb gebruikt. Nu kon ik dus vergelijken hoe groot het tijdsverschil was tussen de door mij op grond van woordenboeken gedateerde woorden en de dateringen 40 I uit de Aanvullingen. Het bleek dat een derde van de woorden in de Aanvullingen slechts minder dan 10 jaar ouder was, een derde was tussen de 10 en 25 jaar ouder (samen ging het om 64,7% van de woorden), en naarmate het tijdsverschil groter werd, liep het percentage woorden steeds meer terug (16% van die 1000 woorden uit de Aanvullingen was tussen de 25 en 50 jaar ouder dan ik gevonden had, de overige 20% was in de Aanvullingen meer dan 50 jaar ouder dan bij mij). Dergelijke tijdsverschillen zijn bepaald niet spectaculair te noemen, zeker niet wanneer men in gedachte houdt dat iedere datering voor een periode staat. Bovendien heeft de methode die ik voor de database heb gevolgd, ook geleid tot oudere dateringen ten opzichte van de Aanvullingen. Omdat de Aanvullingen pas in een laat stadium beschikbaar kwamen, heb ik alleen een vergelijking kunnen maken voor de letters A en B. Het bleek dat de aantallen oudere dateringen in de database vergeleken met de Aanvullingen zowel in absolute als in relatieve aantallen overeenkwamen met het omgekeerde - oudere dateringen in de Aanvullingen tegenover de database: de database had voor de letter A 17 oudere dateringen dan de Aanvullingen en voor de letter B 73, terwijl de Aanvullingen voor de letter A 14 en voor de letter B 73 oudere dateringen dan de database opleverden. De oudere dateringen in mijn database betroffen voor een derde een verschil van 10 jaar of kleiner, voor ruim een derde een verschil tussen de 10 en 25 jaar, voor 13% een verschil tussen 25 en 50 jaar en voor 18% groter dan 50 jaar. Er is geen reden te veronderstellen dat de overige letters van het alfabet hiervan substantieel zullen afwijken. Dat betekent dus dat het niet essentieel veel uitmaakt of men dateert op grond van woordenboeken of op grond van teksten, en dat men het beste resultaat verkrijgt door woorden zowel aan de hand van woordenboeken te dateren als op basis van teksten, omdat de gegevens van woordenboeken en teksten elkaar aanvullen. Een groot probleem bij het dateren op grond van teksten is dat het erg tijdrovend is teksten te excerperen. Hoewel steeds meer teksten digitaal beschikbaar komen, is het voorlopig niet mogelijk al die teksten automatisch te doorzoeken op oudere dateringen: alle spel- en vormvarianten zouden daarbij moeten worden bekeken. Er bestaan al wel computerprogrammàs die de spellingverschillen tussen de officiële spellingen uit 1954 en 1995 kennen (en op verzoek negeren), en er zijn parsers: computerprogrammàs die een tekst syntactisch analyseren en die loopt, liep en gelopen herkennen als vormen van het werkwoord lopen. Maar deze programmàs werken in principe alleen bij moderne teksten, niet bij oude spellingvarianten. Hopelijk wordt er binnen afzienbare tijd ook een programma gemaakt dat oude teksten kan doorzoeken, en dan onder andere kan helpen bij het vinden van oudere dateringen. Dan blijft het probleem van de betekenis overigens bestaan: de computer kan misschien taalvormen leren herkennen, maar het zal nog lang duren voordat hij ook herkent in welke betekenis die vorm gebruikt wordt. De inrichting van de etymologische database Taboe, eufemisme en algehele vaagheid Woorden uit de taboesfeer, informele woorden en scheldwoorden zijn vaak pas laat gedateerd, simpelweg omdat ze niet werden opgeschreven. We kunnen er gevoeglijk van uitgaan dat ze ouder zijn, soms zelfs aanzienlijk. Een enkele maal kunnen we het woord herleiden. Zo is het woord verneuken, conform het WNT, gedateerd op het volgende citaat uit 1795: 'Die donders hebben hem en ons vern ... , want ze hebben een post begeeven, die er niet is: De puntjes moet de lezer zelf invullen. I 41 Taboe speelde vroegere woordenboekmakers ook parten in hun omschrijvingen. Meijers Woordenschat - toch al een dubieuze bron, zoals we boven zagen - geeft vaak dermate vage omschrijvingen dat men geen idee heeft of het woord hierop gedateerd kan worden of niet. Zo noemt hij impotent 'onrnagtig, onvermogend'. Dan is Weiland in 1824 een stuk duidelijker met zijn 'onmagtig, bijzonder tot het vaderschap'. Een vage omschrijving vinden we bijfontanel. In 1514 kwam dit woord al voor met als omschrijving 'opzettelijk in het lichaam aangebrachte opening'; in verschillende drukken van Meijers Woordenschat staat het woord met als omschrijving 'verlaat, zuygat, zuytap'. Pas in Weiland 1824 staat '[ ... l ook hetteedere vliesje op het hoofd van jonge kinderen, tusschen den naad van het bekkeneel'. Op basis daarvan heb ik impotentie en fontanel beide pas gedateerd op 1824. Beter een zekere wat jongere datering dan een oude, maar onzekere. Ook latere woordenboeken kiezen hun woorden bij delicate zaken met zorg: in 1902 zegt het WNT over buste 'in den zin van bovenlijf is het nog niet gewoon'. De relatieve waarde van dateringen Het is nu wel duidelijk dat er allerlei haken en ogen aan het dateren zitten. Dat betekent dat men ongetwijfeld correcties op de jaartallen van de hier gegeven dateringen kan vinden, wanneer men deze met een loep of microscoop gaat bekijken. Niet op álle dateringen, wel op een deel ervan. Om alle woorden precies te dateren, is veel mankracht en tijd nodig. Over het algemeen zullen de dateringen van de oudste woorden waarschijnlijk niet veel gepreciseerd kunnen worden, al was het maar omdat het niet zo waarschijnlijk is dat er plotseling veel nieuwe middeleeuwse bronnen te voorschijn zullen komen. De meeste correcties zullen de jongste woorden betreffen en de woorden die niet in het WNT staan. Vooral taboewoorden, scheldwoorden, spreektaalwoorden en tussenwerpsels kunnen ouder zijn dan hier vermeld. Ook de twintigste-eeuwse dateringen zullen voor een deel gepreciseerd kunnen worden - het aantal bronnen uit deze periode is zo groot, dat ze onmogelijk allemaal geraadpleegd konden worden.36 Een datering in de twintigste eeuw betekent dan ook vooral: in dit jaar is het woord in een woordenboek opgenomen. Zo is collaboreren gedateerd op 1950; ongetwijfeld was het al in de Tweede Wereldoorlog in gebruik, maar de eerste schriftelijke neerslag heb ik in een woordenboek uit 1950 gevonden. Dergelijke dateringen kunnen gepreciseerd worden. Soms kan uit de presentatie van een woord opgemaakt worden dat een datering wel redelijk 'goed' zit: jonge woorden worden vaak tussen aanhalingstekens geplaatst of gecursiveerd. Het oudst gevonden citaat van ijsberen uit 1897 luidt bijvoorbeeld: 'dit "ijsDe proefopstelling beren" [ ... ] werd dubbel vervelend doordat het gepaard ging met een hinderlijk kraken van de nieuwe bruine wandelschoenen'; in het oudste citaat van steppe uit 1780 wordt dit woord gecursiveerd. Ook uit de formulering kan blijken dat sprake is van een nieuw woord of een nieuwe betekenis. Zo meldt de taalkundige Van Wijk in 1939: 'Sommige talen hebben naast intonaties met een bepaalde toonhoogte ook zodanige, die alleen door verschillende toonhoogte, of, zoals men zegt, door verschillende registers, van 42 I elkaar verschillen: En de dichter Kloos laat in 1883 zowel in zijn woordkeuze als door het gebruik van aanhalingstekens blijken dat hij een moderne betekenis bedoelt: 'In Augustus 1.1. verraste mij een doodelijke verliefdheid op een juffer, daar ik al vroeger mee in betrekking had gestaan, maar die ik om allerlei omstandigheden had laten "zitten", zoals men zegt: Woorden als 'zogeheten', 'zogenaamd' ofhet geven van een vertaling ter verduidelijking van een vreemd woorden, duiden er alle op dat er sprake is van een jong en nog als vreemd gevoeld woord. Al deze middelen worden tot op heden gebruikt (zo kunnen we moderne neologismen herkennen), maar het gebeurt al eeuwen, blijkens het volgende citaat uit een modeblad uit 1791, waarin de vreemde woorden zowel gecursiveerd worden als voorafgegaan door 'zogenaamd' én gevolgd door een vertaling:37 De halsdoeken zijn van wit gaas [ ... ]. De zoogenaamde Coereurs of Caracos van viölet satin, en eene zeer smalle taille zijn thans algemeen [ ... ]. Nacara is nu weder de nieuwste mode-koleur [ ... ]; echter schijnt de scarlaaken-koleur het nacara of hoogrood, bij de Dames, te zullen verdringen. Dat veel woorden enkele jaren geantedateerd kunnen worden, ligt voor de hand. Zoals eerder gezegd, geldt ieder jaartal als indicatie voor een periode. AfWijkingen van enkele decennia zijn dan ook alleszins acceptabel. Dat was de reden dat een standaardwerk als het WNT in de meeste delen (zo ook in de drie delen met Aanvullingen) het woordenboek van Weiland uit 1824 en 1832 niet heeft geraadpleegd, maar volstaan heeft met Kramers Kunstwoordentolk uit 1847 - men vond het verschil in datum te gering. Ik heb Weiland wel geraadpleegd, en dit leverde een groot aantal antedateringen van het WNT op; zie in de chronologische woordenlijst de jaartallen 1824 en 1832. Dat preciseringen mogelijk zijn, betekent overigens niet dat de hier gegeven dateringen 'fout' zijn - ze geven de huidige stand van wetenschap. In het dateren van woorden en hun betekenissen bestaat er geen absoluut goed of fout. Het feit dat van sommige woorden de datering aangescherpt kan worden, laat onverlet dat het huidige materiaal de mogelijkheid biedt grote lijnen, tendensen in de ontwikkeling van de woordenschat te tonen, zoals zal blijken in hoofdstuk 3 en 4. Gezien de omvang van het bestand is de kans klein dat het totaalbeeld zwaar vertekend is. Ik heb bewust gekozen voor het grote getal, omdat alleen bij een veelheid aan gegevens grote lijnen zichtbaar worden. Het alternatief is een relatief klein aantal woorden uit te kiezen en daarvan in alle beschikbare bronnen de dateringen te zoeken. Dan zouden de dateringen wellicht niet nader gepreciseerd kunnen worden (en zelfs dat is zeer de vraag!), maar het grote nadeel is dat de keuze van de woorden de resultaten van tevoren bepaalt. Dat leek me ongewenst. De inrichting van de etymologische database Dit systeem - een klein aantal woorden in alle beschikbare bronnen dateren - is heel geschikt voor het maken van overzichten van de nieuwe woorden uit een bepaald jaar. Sanders heeft op die manier de neologismen van het jaar 2000 en 2001 beschreven. Daarvoor heeft hij het eerste voorkomen van alle potentiële nieuwe woorden op internet en in digitale krantenbestanden doorzocht. Die aanpak kan alleen voor de huidige tijd, nu de nieuwsvoorziening zo goed geregeld is en de hele wereld bestrijkt. Voor het jaar - ik noem maar wat-1723 kunnen we nooit meer de kleine nieuwsfeit jes achterhalen, en I 43 evenmin de eendagsvliegen die deze nieuwsfeit jes in de woordenschat van 1723 hebben opgeleverd. Een laatste relativerende opmerking is de volgende: wanneer we over een grotere periode terugkijken, maakt een verschil in datering van enkele jaren of decennia eigenlijk helemaal niets uit - het is niet essentieel of een woord voor het eerst in 1620 of in 1635 is genoteerd. Maar naarmate het eerste voorkomen dichter bij onze eigen tijd komt, lijkt het veel belangrijker - het lijkt nogal uit te maken of een woord voor het eerst in 1960 ofin 1975 is genoteerd. Maar is dat wel zo in het perspectief van de grote lijn? Ik pleit ervoor over de hele linie een relativerende kijk op de dateringen te houden. Mede gezien het feit dat niet valt uit te maken wanneer het woord door twee personen, door duizend personen of door een miljoen wordt gebruikt, dus op welk moment een woord de overstap heeft gemaakt van jargon naar algemeen gebruikelijk. 1.2.3 De gedateerde betekenis Van ieder trefwoord wordt een summiere betekenis gegeven, en dat is de betekenis die is gedateerd. Deze korte betekenis is slechts bedoeld als handreiking aan de lezer, als eenvoudige identificatie van het woord; ze heeft geen wetenschappelijke pretentie, streeft geen volledigheid na, is geen woordenboekdefinitie (zie daarvoor de woordenboeken). Ik heb echter geprobeerd me niet te bezondigen aan vrijblijvende vaagheden die in het WNT zijn te vinden, zoals 'blijkbaar een technisch woord'.38 Ik heb geprobeerd in enkele woorden de essentie van een zaak of begrip aan te duiden, en de definities van gelijkwaardige woorden te uniformeren; dus alle wijnen zijn als 'wijnsoort' gedefinieerd. Bij functiewoorden zoals telwoorden, voegwoorden en voorzetsels is over het algemeen geen betekenisaanduiding gegeven maar alleen een woordsoortaanduiding ('voorzetsel', etc.), omdat deze woorden nauwelijks kort te omschrijven zijn. De betekenis die kort vermeld wordt, is de huidige betekenis in het Standaardnederlands. Soms bestond een woord al langer, maar in een andere betekenis - een betekenis die inmiddels is verdwenen of alleen nog in dialecten voortleeft. Dan wordt niet die oudere betekenis genoemd en gedateerd, maar de huidige. Dat is noodzakelijk gezien de opzet van het boek: uitgangspunt vormt telkens de ouderdom van onze huidige woordenschat, ofwel de huidige woorden in de huidige betekenis. Dat die woorden en betekenissen wellicht een oudere geschiedenis hebben, is te vinden in etymologische woordenboeken; het was niet het doel en onderwerp van dit boek. Bij een vergelijking van reeksen woorden, zoals in dit boek gebeurt, moeten telkens dezelfde gegevens bekeken worden, dus ofwel alle huidige betekenissen ofwel alle oudste betekenissen; een De proefopstelling combinatie kan niet. Hier is de huidige betekenis het uitgangspunt, en dus wordt vermeld: 1600 aarzelen 'weifelen' en niet: 1327 aarzelen 'terugwijken, achteruitgaan, terugkeren', want die betekenis kennen we niet meer, en al helemaal niet: 1327 aarzelen 'weifelen', want in 1327 bestond die betekenis nog niet. 44 I Hiermee wijkt dit boek af van de bestaande etymologische woordenboeken van het Nederlands. Voor zover deze dateringen hebben opgenomen, hebben ze vaak - maar ook weer niet altijd - de oudste vorm gedateerd, ongeacht de betekenis daarvan. Zo staat zowel in De Vries/De Tollenaere als in het EWB aarzelen met de vermelding van de oudere betekenis (het EWB geeft als datering hiervan 1327 en vermeldt daarnaast ook de datering van de huidige betekenis). De gevolgde politiek wordt door De Vries/De Tollenaere niet expliciet beschreven, maar deze lijkt identiek aan die welke het EWB volgt: waar sprake is van een betekenisontwikkeling, wordt meestal eerst de oudere betekenis gedateerd en vervolgens de huidige. Waar sprake is van een nieuwe betekenis, wordt eerst de huidige nieuwe betekenis gedateerd, en vervolgens wordt een oudere betekenis vermeld. Een voorbeeld van een betekenisontwikkeling in het EWB is succes, waar de betekenis van 'afloop' naar 'goede afloop' is gegaan: succes 'welslagen' 41619 als 'afloop'; de huidige betekenis 1690. Een voorbeeld van een woord in het EWB dat meer dan eens geleend is en waar dus geen sprake is van een betekenisontwikkeling, is vedette: vedette 'ster in film of sport' 41926-1950; ouder in de betekenis 'uitkijk te paard' 1732. In het onderhavige werk is een andere keuze gemaakt, namelijk om áltijd en consequent (of zo consequent mogelijk) de huidige betekenis te dateren; succes is dus gedateerd op 1690. Nog wat voorbeelden: in het EWB en De Vries/De Tollenaere staat beroerd gedateerd in de middeleeuwse betekenis 'bewogen, ontsteld'; in het onderhavige boek is beroerd 'ellendig' gedateerd op 1784. Dokter is in beide werken gedateerd in de Middelnederlandse betekenis 'geleerde'; het EWB heeft daaraan de latere betekenis 'arts' toegevoegd - en dat is in het onderhavige boek de enige gedateerde betekenis. Beide werken vermelden gispen eerst in de betekenis 'afranselen', en pas later als 'hekelen'; in dit werk is alleen 'hekelen' gedateerd. Bij betekenisontwikkelingen is het niet altijd eenvoudig uit te maken wanneer een bepaalde betekenisnuance optrad - het is natuurlijk veel gemakkelijker om te bepalen wanneer een woordvorm voor het eerst wordt gevonden. Belangrijk hulpmiddel bij de datering van betekenissen is opnieuw het WNT. Gemakkelijker te dateren zijn woorden voor nieuwe uitvindingen. In die gevallen beschouw ik de datum waarop de nieuwe vinding plus de naam werd bedacht of geïntroduceerd (voor zover bekend), als datering voor het woord, ook als het woord al eerder bestond in een andere betekenis. Zoals eerder vermeld, bestond het woord vliegtuig vanaf 1633 in de betekenis 'ieder tuig of ding waarmee men het luchtruim in kan'; ook een luchtballon werd een vliegtuig genoemd. Pas eind negentiende eeuw werd er geëxperiDe inrichting van de etymologische database menteerd met een vliegmachine met vaste vleugels en zwaarder dan lucht. Op die betekenis is het woord gedateerd (1911) - het feit dat de woordvorm ouder is, is voor dit boek niet relevant, sterker nog: onjuist. Het is namelijk fout om te zeggen: 1633 vliegtuig 'vliegmachine met vaste vleugels' want dan is er sprake van een vliegmachine avant la lettre: pas in 1903 vond de eerste vlucht met een machine zwaarder dan lucht plaats. Toen de eerste trein (1839) verscheen, leidde dit tot nieuwe betekenissen van de woor- I 45 den coupé (1847) en station (1839) - die nieuwe betekenissen zijn hier gedateerd, en niet de oudere 'voorgedeelte van een postwagen' en 'pleisterplaats voor paarden'. Het kiezen voor de huidige betekenis roept de vraag op in welke gevallen er sprake is van een huidige, nieuwere betekenis versus een vroegere, oude. En hoe en waarom veranderen betekenissen in de loop van de tijd? Betekenisveranderingen Er zijn verschillende soorten betekenisveranderingen: betekenisveralgemening, betekenisvernauwing, metaforisch en metonymisch gebruik.39 Deze categorieën lopen overigens soms in elkaar over. Aan betekenisveranderingen liggen geen wetmatigheden ten grondslag, zoals aan klankveranderingen, maar ze vertonen wel een grote mate van parallellisme, zowel binnen één taal als binnen verschillende talen. De tak van de taalkunde die zich bezighoudt met betekenisveranderingen en hun oorzaken, heet semasiologie, of semantiek. Hieronder geef ik voorbeelden van de vier soorten betekenisveranderingen en vermeld ik in welke gevallen de veranderde betekenis is gedateerd en in welke gevallen niet. Overigens moet dit uiteraard per woord bekeken worden. Hier geef ik de algemene principes, en ter illustratie vermeld ik veel voorbeelden. 1. Betekenisveralgemening. De naam van het materiaal kan voor een product hiervan worden gebruikt (dit wordt ook wel onder metonymisch gebruik gerekend). Glas (1240) is 'een harde stof uit silicaten', maar wordt ook gebruikt voor bepaalde voorwerpen van deze stof. In dergelijke gevallen heb ik de algemene betekenis 'harde stof uit silicaten' vermeld en gedateerd, en niet de afgeleide betekenis voor voorwerpen. Betekenisveralgemening vinden we vaak bij vaktaalwoorden, bijvoorbeeld medische termen die doordringen in het algemene spraakgebruik: äe zorgsector lijdt aan financiële anorexià. Vaak krijgen vaktaalwoorden wanneer ze doordringen in het algemene taalgebruik een vagere betekenis.40 Extreme voorbeelden hiervan zijn Frans chose, Duits Sache, Engels thing en Nederlands ding (901-1000) en zaak (901-1000), die alle vijf oorspronkelijk 'rechtszaak' betekenden en nu zowat de meest vage woorden in de taal zijn. Betekenisveralgemening kan het gevolg zijn van het feit dat de zaak, de maatschappij, de omstandigheden of de ideeën veranderen en daarmee het woord. Woordgeschiedenis is gekoppeld aan zaakgeschiedenis en cultuurgeschiedenis, ofkan dat zijn.41 Een maatschappelijke verandering die leidde tot betekenisveralgemening vond plaats toen men een pen 'vogelveer' ging gebruiken om mee te schrijven. Hierdoor kreeg het woord pen er de betekenis 'schrijfgereedschap' bij. Mannequin (1807) betekende oorspronkelijk De proefopstelling 'paspop (manneke) waarop mode wordt geshowd'. Toen men mode ging tonen op levende dames in plaats van op aangeklede poppen, werd het woord mannequin (1914) ook op hen betrokken. Zo kreeg het woord twee betekenissen. 2. Betekenisvernauwing, ook wel betekenisspecialisatie of betekenisverenging genoemd. Een algemene betekenis kan vernauwd worden tot een specifieke betekenis. Het 46 I woord angel 'haak' (1276-1300) kreeg in de visserstaal de specifiekere betekenis 'vishaak, hengel'. Meestal heb ik dan alleen de vernauwde betekenis gedateerd. Salueren bestond al in de dertiende eeuw, maar als '(be)groeten', terwijl het nu (sinds 1861) alleen het uitbrengen van een militaire groet aanduidt. In de oudste bron uit 1504 kreeg erectie de omschrijving 'oprichting, stichting', kennelijk dus het equivalent van Engels erection (of a building); later wordt alleen de betekenis 'oprichting' vermeld, waarbij in het midden werd gelaten wat er opgericht wordt. Ik heb de betekenis 'oprichting van de penis' pas op 1850 gedateerd, omdat in een huwelijkshandboek uit dat jaar expliciet de huidige betekenis genoemd wordt. Ik vermoed dat deze betekenis ouder is en om taboeredenen niet werd opgeschreven, maar ik heb daarvoor tot nu toe geen schriftelijke bewijzen. Voor veel betekenisvernauwingen is de invoering van het christendom verantwoordelijk. Zo bestond biecht al als rechtsterm met de betekenis 'plechtige uitspraak, verplichting door zo'n uitspraak'; het woord kreeg na de kerstening de huidige christelijke betekenis (901-1000 ).42 Troost betekende oorspronkelijk 'zekerheid, bescherming', maar kreeg uit de bijbelvertalingen de huidige betekenis (1240), zoals ook de oorspronkelijke betekenis van vroom 'bevorderlijk, nuttig, deugdelijk' aangepast werd (1567). Vasten betekende oorspronkelijk 'vasthouden, in acht nemen' en ging vandaar 'het vast zijn van de wil om de spijsverboden in acht te nemen' (1240) betekenen. Telkens zijn de oudere betekenissen inmiddels verdwenen. Onder betekenisvernauwing vallen ook betekenisverlagingen en betekenisverhogingen. Betekenisverlaging vinden we bijvoorbeeld in het pejoratief gebruik van een woord dat vroeger een neutrale betekenis had. Zo was wijf(lloo) aanvankelijk een neutraal woord voor 'niet-adellijke vrouw'. Bakkes (1546),Jacie (1265-1270) en tronie (1468) betekenden vroeger neutraal 'gezicht', zuipen (1240) was gewoon 'drinken' en met paap (1181-1210) werd neutraal een 'katholiek' aangeduid. Het is interessant te zien dat sommige betekenisverslechteringen regelmatig optre- . den: zo betekende slet aanvankelijk 'afgescheurde lap' (1350), en ging het vandaar metaforisch 'slordige, ontuchtige vrouw' (1599) betekenen. Eenzelfde betekenisverschuiving geeft dweil te zien: 'vaatdoekje' in 1396, 'iemand die als een dweil over straat zwiert' in 1841. Andersom echter is de betekenisverschuiving gegaan bij slons en del: de oudste betekenis van slons was 'slordige vrouw' (1623); in 1787-1789 is de betekenis 'lor' genoteerd. Hier kan echter sprake zijn van toeval: de betekenis 'lor' kan ouder zijn maar niet gevonden. Die mogelijkheid bestaat niet bij del: al in 1350 kwam dit voor als 'slonzige vrouw', en pas in 1950 is de betekenis 'vod' genoteerd! Doordat er diverse woorden bestaan die zowel 'vod' als 'slordige vrouw' aanduiden, is er kennelijk een tendens ontstaan om woorden die een van beide betekenissen hebben, met de andere betekenis uit te breiden. Voor mannen worden vergelijkbare benamingen gebruikt, denk aan uitDe inrichting van de etymologische database drukkingen als 'wat een prul van een vent' (1700; prul 'vod' dateert van 1583) en 'wat een lor van een vent' (1641; lor 'vod' dateert van 1625). Een betekenisverslechtering treedt geleidelijk op, is moeilijk te dateren en is bovendien niet absoluut: in een dijk van een wij/is geen sprake van pejoratief gebruik. Ik heb dat opgelost door de betekenisomschrijving van het trefwoord wat ruim te houden, bijvoorbeeld wijf 'vrouw (pejoratief)' en verder de oudste datum aan te houden. Ook bij heer (901-1000) en klerk (1210-1240) is titelinflatie opgetreden: vroeger was heer een I 47 hoge titel, en een klerk was een geestelijke, man van wetenschap, schrijver. Ik heb alle adellijke titels op de oudste datum van voorkomen gezet, dus prins (1265-1270), hertog (1201-1225), markies (1350), graaf (1201-1225), burggraaf (1220- 1240), baron (1240), ridder (1220-1240); hetzelfde geldt voor het predikaat jonkheer (1240). Weliswaar is pas in de negentiende eeuw het huidige stelsel van adellijke titulatuur vastgelegd, maar de woorden zijn al veel ouder, en duidden altijd al iemand van adel aan. Dat woorden verschillende gevoelswaarden hebben of hadden, heb ik evenmin gedateerd: dat geus (1566) aanvankelijk een scheldnaam was en vervolgens een erenaam, kan onmogelijk blijken uit de datering, net zo min als de negatieve gevoelswaarde die woorden als burger (1240) en bourgeois (1451-1475) gekregen hebben - althans bij sommigen of in sommige contexten -, of boer (1516) en proletariër (1870 ). Een speciaal geval zijn bijvoeglijke naamwoorden die een (subjectieve) kwalificatie aanduiden. Bij dergelijke woorden treedt dikwijls een verschuiving op van een positieve of neutrale betekenis naar een negatieve. Hier is sprake van een echte betekenisverandering, en daarom heb ik telkens de huidige, ongunstige betekenis gedateerd. Dus van berucht (1704) is niet de oudere betekenis 'beroemd' gedateerd, van hardvochtig (1785) niet het oudere 'flink, dapper', van haveloos (1677 ) niet het oudere 'arm', van slecht (1573) niet de oudere betekenissen 'effen, vlak, glad, eenvoudig', van voorbarig (1605) niet het oudere 'voornaam', van wulps (1611-1620) niet het oudere 'dartel', van zonderling (1605) niet het oudere 'afzonderlijk, bijzonder, buitengewoon'. Betekenisverhoging komt minder vaak voor. Een voorbeeld is moed (1351-1400), waarvan de oudste betekenissen 'hartstocht, drift, gemoedsbeweging' waren. Slim (1602) heeft als oudere betekenis 'scheef, verkeerd'. Een schalk (1782) was vroeger een knecht, tegenwoordig betekent het 'schelm', en heeft het dus een gunstigere of melioratieve betekenis gekregen. Ik heb telkens de huidige gunstige betekenis gedateerd. 3. Metaforisch gebruik, of overdrachtelijk (figuurlijk) gebruik, een betekenisverandering die berust op overeenkomst. Lichaamsdelen worden nogal eens metaforisch gebruikt, bijvoorbeeld de voet van een berg of een glas, de arm van een rivier, het hoofd van een stoet, de kruin van een boom, het oor van een kopje.43 Van dergelijke woorden heb ik alleen de letterlijke betekenis opgenomen en gedateerd; de figuurlijke betekenissen zijn latere afgeleiden, die in principe onbeperkt gemaakt kunnen worden, hoewel sommige op den duur gestandaardiseerd kunnen worden. Evenmin apart gedateerd is het recente figuurlijke gebruik van spagaat ('dierenartsen in emotionele spagaat vanwege mond- en klauwzeer') ofvan architect ('de architecDe proefopstelling ten van een duivels plan') of van parachuteren ('mensen in posities parachuteren'). Geen aandacht heb ik geschonken aan het feit dat allerlei titels - waarschijnlijk álle titelsgebruikt kunnen worden voor een machtig persoon; vergelijk ayatollah, baron, magnaat ('de ayatolla van het bedrijf'). Regelmatig en dus niet gedateerd is het feit dat veel bijvoeglijke naamwoorden ook als zelfstandig naamwoord gebruikt kunnen worden, zoals gek 'krankzinnig' en 'krankzinnige'. Het nieuwe gebruik van afrekenen voor personen 48 I ('iemand ergens op afrekenen') of afschieten van plannen en voorstellen heb ik niet gedateerd, net zo min als de uitbreiding van woorden naar de digitale wereld, zoals balk voor een streep op het beeldscherm, knippen of plakken van tekst e.d.; of het gebruik van de werkwoorden schuifelen, slijpen, hakken voor bepaalde vormen van dansen. In het ideale etymologische woordenboek zijn al deze figuurlijke betekenissen wel degelijk apart gedateerd, maar dat is nog toekomstmuziek Wel apart gedateerd zijn de namen van dieren die overdrachtelijk gebruikt worden ter aanduiding van een werktuig, toestel of stellage, zoals bok (1523), ezel (1654), koevoet (1593), paard (1635), ram (1875) en slang (1687 ).44 4. Metonymisch gebruik, of betekenisovergang ten gevolge van associaties. Bijvoorbeeld: hij is een knappe kop of: wat een broekie, beide als pars pro toto. Ook metonymisch is het gebruik van vlegel (1657) voor een 'lomperd', omdat men generaliseerde dat mensen die een dorsvlegel hanteerden, lomp waren. Deze categorie levert voor een deel onvoorspelbare betekenisveranderingen op - waarom wordt vlegel wel als persoonsaanduiding gebruikt en riek of vork niet? De onvoorspelbare betekenisveranderingen heb ik apart gedateerd, de voorspelbare niet. Regelmatig is bijvoorbeeld het gebruik van de naam van een instelling ter aanduiding van het gebouw waarin deze gevestigd is ('de universiteit is nieuwbouw') of voor de mensen die er werken ('de bibliotheek wil personeelsuitbreiding'). Het metonymisch gebruik van zaaknamen voor personen heb ik genegeerd, bijvoorbeeld: 'hij is een schoonheiä, 'zij is zijn vlam', blauw voor 'politieagenten' ('meer blauw op straaf), of 'de hele zaal stond op'. Onder metonymisch gebruik worden ook eponiemen en geoniemen gerekend: eigennamen of geografische namen die soortnaam zijn geworden, zoals mauser voor een soort geweer of beaujolais voor een rode wijnsoort. De 'oorspronkelijke' of 'eigenlijke' betekenis Door betekenisverandering raakt de oorspronkelijke of referentiële betekenis op de achtergrond. Hoe zouden we anders kunnen spreken van een zilveren gulden (gulden is afgeleid van goud) of een gouden pen (een pen was ooit een 'vogelveer')? Die oorspronkelijke betekenis is, dat blijkt wel uit de voorbeelden, voor het heden irrelevant. Wél is zij interessant vanuit etymologisch standpunt. Bij het vermelden van de betekenissen van de woorden, en bij de thematische indeling, ben ik uitgegaan van het heden en heb ik dus oorspronkelijke betekenissen genegeerd. Hier is de waarschuwing van de taalkundige Walch op zijn plaats:45 [ ... ] wil men [ ... ] zich rekenschap geven, wat een woord voor gedachten en gevoeDe inrichting van de etymologische database lens oproept, dan heeft men alleen met het heden te maken; de historie n'y est pour rien. Ik zeg dit zoo nadrukkelijk, omdat het een heel gewoon verschijnsel is dat men, als men 't oneens is over de juiste waarde van een woord, er de geschiedenis van dat woord bijhaalt; wat tot even geleerde als malle uitweidingen kan leiden; zoo heeft een taalhistoricus, die als deskundige door de rechtbank was opgeroepen in een beleedigingszaakje, eens verklaard, dat een 'smeerlap' een zeer nuttig werktuig was, weshalve (!) dit woord niet als een scheldwoord kon worden I 49 beschouwd; en er dus bij 't gebruik van dat woord geen sprake kon zijn van beleediging. Dit is ondeskundige onzin; die misschien de rechtbank welkom was - de Nederlandsche rechter schijnt over 't algemeen niet graag te willen aannemen, dat iemand 'beleedigd' is 'in den zin der wet' -, maar daarom niet minder dwaas. Vaker gebeurt het omgekeerde, namelijk dat het gebruik van een bepaald woord veroordeeld wordt op grond van de oorspronkelijke betekenis ervan. Veel voorbeelden hiervan zijn te vinden in de ingezonden-brievenrubrieken van kranten en het tijdschrift Onze Taal. Zo wijst men humanitaire ramp af omdat de 'oorspronkelijke' betekenis van humanitair 'menslievend' zou zijn, en ook akoestisch instrument wordt in de ban gedaan, 'want elk muziekinstrument brengt geluid voort en is dus hoorbaar'. De Engelsen hebben voor dergelijke verklaringen een term bedacht, the etymological fallacy: het onjuiste idee dat de oorspronkelijke betekenis van een woord de juiste zou zijn, waarmee men dus iedere vorm van taalverandering ontkent. Niet apart gedateerde betekenisverschuivingen Vrijwel geen enkele zaak blijft in de loop van de tijd ongewijzigd: een modern huis lijkt geenszins op een middeleeuws huis, maar het blijft de naam huis (893) houden, en de essentiële kenmerken blijven ongewijzigd: een huis is een plaats om in te wonen, een woning, ongeacht de architectuur van die woning. Bij de betekenisaanduiding van de trefwoorden heb ik dan ook geen aandacht geschonken aan betekenisverschuivingen die het gevolg zijn van maatschappelijke veranderingen, maar het wezen van de betreffende zaak niet aantasten. Ik heb dus tijdgebonden details verwaarloosd. Zo heb ik het feit dat de vorm van de kledingstukken jurk (1691) en rok (noo) in de loop van de tijd is gewijzigd, genegeerd, evenals het feit dat een kous (1240) oorspronkelijk een beenbedekking was die tot over de dij ging, dat een uur (1240) pas in de veertiende eeuw, toen het uurwerk werd uitgevonden, een vaste tijdseenheid van 60 minuten was en daarvoor het 24ste deel van een dag, waarbij de lengte afhing van de periode dat het licht was. Bij al deze woorden heb ik een ruime betekenisomschrijving genomen en het oudste voorkomen als datering gegeven. Hoe ouder de woorden, des te meer de zaak waarnaar ze verwijzen, veranderd is. Een huis, een stoel, een hond, een kar - allemaal hebben ze sinds de Middeleeuwen een ander uiterlijk gekregen. Voor dergelijke realia is dat echter geen probleem, omdat de essentiële eigenschappen niet veranderden. Bij minder concrete woorden in het Middelnederlands doet zich een lastiger probleem voor. Dergelijke woorden bezaten vaak een heel scala aan betekenissen. Wanneer één of enkele van die betekenissen tot de dag van vanDe proefopstelling daag voortleven, heb ik het woord op de oudste gevonden datering gezet. Zo is de oudste, gedateerde betekenis van actie 'rechtsvordering, rechtshandeling' (1390) - een betekenis die nog steeds bekend is, hoewel het woord actie een veel ruimere betekenis heeft gekregen. In de korte betekenisomschrijving van de trefwoorden heb ik zoveel mogelijk geprobeerd anachronismen te vermijden. Dus in plaats van tent (1240) te omschrijven als 'tij- 50 I delijk verblijf uit stangen en zeildoek' - een adequate omschrijving voor de hedendaagse tent - heb ik gekozen voor 'tijdelijk verblijf uit licht materiaal'. Het woord is namelijk al vanaf de eerste helft van de dertiende eeuw bekend, en toen waren er weinig zeildoeken. Ik heb hier niet de datering aangepast aan de periode dat zeildoek als materiaal gebruikt werd, omdat het gebruikte materiaal secundair is. Zo ook bij imperiaal (1832): dit is niet een 'bagagerek op een auto', want het ding bestond al voordat de auto was uitgevonden en stond aanvankelijk op rijtuigen; daarom heb ik het omschreven als 'bagagerek op voertuig'. Overigens realiseer ik me dat hier sprake is van een keuze die aangevochten kan worden. Enerzijds heb ik ervoor gekozen coupé (1847) en station (1839) te herdateren, omdat deze woorden volgens mij altijd onmiddellijk met een trein geassocieerd worden en het verbazing zou wekken wanneer ze ouder blijken te zijn dan de trein; die associatie met de trein blijkt ook uit de betekenisomschrijvingen: 'treincompartiment' en 'plaats waar treinen stoppen'. Anderzijds heb ik imperiaal en tent niet geherdateerd, maar de betekenisomschrijving verruimd, omdat het hierbij naar mijn mening ging om details die geen herdatering rechtvaardigen. Ook wanneer men het niet eens is met deze keuzes, blijft het belangrijkste uitgangspunt overeind, namelijk dat de dateringen en de betekenisomschrijvingen in al deze gevallen op elkaar zijn afgestemd. Tot slot zijn sommige betekenisverschillen zo gering of is de verschuiving zo geleidelijk, dat ze niet apart kunnen worden gedateerd. Bij magneet (1287) weten we niet wanneer de betekenis 'stuk magneeterts' overliep in die van 'gemagnetiseerd metaal'. En wanneer breidde de kruidenier (1568) zijn handeltje uit van kruiden en specerijen naar grutterswaren? Meerdere betekenissen gedateerd Wanneer een woord meerdere betekenissen heeft die niet herleidbaar zijn uit één basisbetekenis, heb ik beide betekenissen gedateerd; er zijn ongeveer 1300 keer meerdere betekenissen van één woord apart gedateerd. Er zijn een aantal historische oorzaken voor zulke onverwachte en onvoorspelbare betekenissen. 1. Verschil in herkomst. Gelijkluidende woorden kunnen een verschillende herkomst hebben en daardoor heel verschillende betekenissen. Voorbeelden van dergelijke homoniemen zijn aas 'lokspijs, dood dier' (1287, een erfwoord) en aas in het kaart- en dobbelspel (1350, geleend uit het Frans). Munt 'geldstuk' (1240-1260) en 'plantengeslacht' (1240) is in beide betekenissen een Latijns leenwoord, maar gaat terug op verschillende Latijnse vormen (moneta respectievelijk ment(h)a). Mesten 'vruchtbaar maken door bemesting' (1240) en 'vet maken (van varkens)' (1240) is afgeleid van twee verschillende De inrichting van de etymologische database erfwoorden, namelijk van mest 'uitwerpselen' respectievelijk van mast '(eikels en beukennoten als) varkensvoer'. Soms is homonymie ontstaan doordat een woord of samenstelling verkort werd, en daardoor samenviel met een al bestaand woord. Bekattering (1906) werd verkort tot kat (1976), waardoor dit laatste woord zowel 'katachtige' (1210-1240) als 'standje' ging betekenen. Wambuis (1317) werd verkort tot buis, waardoor buis zowel 'leiding' (1350-1385) als 'jasje' (1573) ging betekenen. Wanneer een deel van een samenstelling wegvalt, spre- I 51 ken we van een ellips. Zo werd amandelspijs tot spijs verkort, dat daardoor 'voedsel' (1236) en 'amandelpers' (1950) ging aanduiden; lollepot (1906) werd verkort tot pot, dat voor 'vaatwerk' (1250) en voor 'lesbienne' (1970) wordt gebruikt; schootlijn werd schoot, met de betekenissen 'lichaamsdeel' (777) en 'touw van zeilboot' (1567); en sparrenboom werd verkorttotspar, waardoor sparde betekenissen 'staak' (1175) en 'boomsoort' (1714) kreeg. Ook van vreemdtalige samenstellingen worden ellipsen gemaakt, die dan kunnen samenvallen met vreemde woorden; in zo'n geval krijgen deze woorden een betekenis die in de taal van oorsprong niet bestaat: detective story werd in het Nederlands (niet in het Engels!) verkort tot detective (1948), waarschijnlijk via de halve vertaling detectiveroman (1910) of detectiveverhaal (1938); het woord detective 'geheim politieagent' (1902) was al eerder geleend, en dit kreeg er nu (wederom in het Nederlands en niet in het Engels) de betekenis 'misdaadroman' bij; living room werd verkort tot living 'woonkamer' (1952), en viel daardoor samen met living 'bestaan' (1958). 2. Betekenisontlening. Hierbij krijgt een bestaand Nederlands woord er een betekenis bij die overgenomen is van een min of meer gelijkluidend woord in een andere taal. Het erfwoord afbouwen 'de bouw voltooien' (1845-1849) kreeg er dankzij Duits abbauen de betekenis 'langzaam verminderen' (1971) bij; die laatste betekenis is dus geleend. Het aan het Frans ontleende controleren 'inspecteren' (1548) kreeg de extra betekenis 'beheersen' (1945) van Engels fo con trol. Een dergelijke betekenisontlening kan als een soort homonymie worden beschouwd. Het is lang niet altijd uit te maken of er sprake is van betekenisontlening, maar waar dat min of meer zeker is, heb ik beide betekenissen in het bestand opgenomen en gedateerd.% Voor een ander soort betekenisontlening zie in 1.2.5 de paragraaf 'Speciale gevallen waarvoor de indeling inheems - geleend geldt'. Overigens laten de meeste woordenboeken het bij betekenisontleningen nogal eens afweten: bij veel moderne computertermen waarvan de betekenis uit het Engels is geleend, zoals applicatie (1981), exporteren (1999), importeren (1989), menu (1984) wordt in de woordenboeken de nieuwe betekenis gewoon toegevoegd aéhter de oudere, uit het Frans geleende betekenis: applicatie 'toediening, toepassing' (1595), exporteren 'uitvoeren' (1808), importeren 'invoeren' (1824), menu 'spijskaart' (1865). Er wordt geen woord vuil gemaakt aan het verschil in herkomst. Dat is betreurenswaardig, want juist bij betekenisontleningen gaat de kennis van de herkomst voor volgende generaties snel verloren, en daarom is het precies in deze gevallen belangrijk dat tijdgenoten de veranderingen in hun eigen tijd nauwlettend waarnemen en vastleggen. De proefopstelling Een speciaal geval van betekenisontlening is wanneer een woord geleend is uit een bepaalde taal en later een nieuwe betekenis uit diezelfde herkomsttaal overneemt. Die nieuwe betekenis in de herkomsttaal ontstond dankzij een van de bovenbeschreven betekenisveranderingen (die uiteraard voor alle talen gelden). Wanneer de invloed van een taal blijft voortbestaan, kunnen nieuw in die taal ontstane betekenissen overgenomen worden. Metonymisch gebruik vond bijvoorbeeld in het Frans plaats bij bureau, 52 I waarvan de betekenis gegaan is van 'schrijftafel' via 'kamer waar die schrijftafel staat' tot 'kantoor'; en kabinet, dat een vergelijkbare ontwikkeling heeft doorgemaakt van 'meubelstuk' tot 'regering' - wij hebben achtereenvolgens de oude en de nieuwe betekenis geleend: bureau 'schrijftafel' (1793-1796), 'kantoor' (1824), en kabinet 'meubelstuk' (1588), 'regering' (1858). Uit het Engels kennen we board zowel in de betekenis 'bouwmateriaal' (1886, denk aan hardboard en zachtboard) als in de betekenis 'bestuurslichaam' (1951). In het Engels ging de betekenisontwikkeling van 'plank' (board is verwant met Nederlands bord) naar enerzijds 'vezelplaat' en anderzijds via de betekenis 'tafel' naar 'aan tafel zittende raad'. Bij herhaalde ontlening kan in het Nederlands de jongste betekenis in de brontaal het eerst geleend zijn, en de oudste betekenis in de brontaal het laatst. Dat blijkt uit de dateringen, en het toont aan dat er niet van een betekenisontwikkeling in het Nederlands sprake kan zijn. In het Latijn is de betekenis van penna gegaan van 'vogelveer' naar 'veer waarmee men schreef, schrijfgereedschap in het algemeen'. Maar in het Nederlands dateert pen 'schrijfgereedschap' uit de periode 1351-1400, en is 'vogelveer' pas in 1477 gevonden. 3. Uiteengegroeide betekenissen. Hierboven zagen we dat betekenissen kunnen veranderen. Wanneer een oude betekenis naast een nieuwe blijft bestaan, kunnen de twee betekenissen zo ver uit elkaar groeien dat voor een (gewone, dus niet taalkundig geschoolde) taalgebruiker de gemeenschappelijke herkomst niet meer zichtbaar is en hij de woorden als homoniem opvat. Voor taalkundigen zijn dergelijke woorden polyseem: ze hebben meerdere verwante betekenissen. In die gevallen heb ik zowel de oude als de nieuwe betekenis gedateerd. Voorbeelden zijn bedrijj'beroepswerkzaamheid' (1293) en 'deel van een toneelstuk' (1704) en klomp 'klont' (1377) en 'houten schoen' (1567). Bijvoeglijke naamwoorden die een (subjectieve) kwalificatie aanduiden, zijn nogal eens polyseem. Zo betekende aardig aanvankelijk 'mooi, schoon' (1420), later pas 'vriendelijk' (1786); boos was aanvankelijk 'slecht' (1240) en is dat nog steeds ('boze geesten'), maar nu is het ook en vooral 'kwaad' (1740); dapper was eerst 'flink, sterk' (1265-1270), en werd vandaar 'moedig' (1637); gemeen betekende eerst gemeenschappelijk' (901- 1000) en kreeg via 'gewoon' bovendien de betekenis 'vals' (1776). Een gevolg van polysemie kan zijn dat de verschillende betekenissen van een woord grammaticaal van elkaar onderscheiden gaan worden. Voorbeelden zijn het verschil in geslacht van de mens (1236) en het mens (1784-1785), en de twee meervoudsvormen van blad en been: been (benen) 'onderste lichaamsdeel' (1100) versus been (beenderen) 'bot' (1477) en blad (bladen) 'vel papier' (1617) versus blad (bladeren) 'orgaan aan takken' (1240 ). De inrichting van de etymologische database 4. Eufemisering, ofwel het gebruik van een verhullend woord voor iets waar een taboe op rust, is een belangrijke oorzaak van betekenisverandering. Eufemisering speelt slechts op enkele zeer specifieke terreinen, zoals ziekten, ouderdom, sterven, voortplanting, zijn behoefte doen, vloeken, dronkenschap.47 Eufemisering is vaak gebaseerd op metaforisch gebruik van woorden. Plassen had en heeft de algemene betekenis 'in water bewegen' (1599); deze betekenis is echterrecentelijk vernauwd tot 'urineren' (1950) en beide betekenissen bestaan nog naast elkaar. Ik heb gestandaardiseerde eufemisti- I 53 sche betekenissen zoveel mogelijk apart gedateerd; zie hoofdstuk 4.4 voor uitgewerkte voorbeelden. Omdat in dit boek de herkomst en ouderdom van de huidige woordenschat met de huidige betekenissen bekeken wordt, moeten niet herkenbaar identieke betekenissen zoveel mogelijk apart gedateerd worden, onafhankelijk van de reden van ontstaan van die betekenissen. Daarbij ga ik uit van het standpunt van de gewone taalgebruiker. Deze wéét dat een woord meerdere betekenissen heeft, maar kan de oorzaak daarvan niet bevroeden. Voor een gewone taalgebruiker staan de twee betekenissen van etter, klier en kreng op één lijn: etter betekent zowel 'pus' (1240) als 'vervelende man' (1914), klier heeft de betekenissen 'orgaan' (1351) en 'vervelende man' (1966), kreng betekent zowel 'aas' (1429) als gemene vrouw' (1617). Alleen de etymoloog weet dat de twee betekenissen van deze woorden op verschillende manieren zijn ontstaan: bij het erfwoord klier 'vervelende man' is sprake van metaforisch gebruik van klier 'orgaan', terwijl etter 'pus' en etter 'vervelende man' in oorsprong homoniemen zijn: de 'pus' -betekenis is een erfwoord, de 'vervelende man' -betekenis is ontleend aan Frans être 'wezen'. Kreng ten slotte is tweemaal, in twee verschillende betekenissen, ontleend aan het Frans. Wanneer een woord meerdere zeer verschillende betekenissen heeft, dan zijn die zoveel mogelijk apart gedateerd. De oorzaak van de betekenisverschillen vermeld ik niet - soms kan die uit de summiere herkomst blijken, namelijk als de herkomst van een woord verschilt voor de onderscheiden betekenissen. Om objectieve criteria te hebben voor de bepaling of er sprake is van 'zeer verschillende' betekenissen, heb ik wel naar de oorzaak van de betekenisverschillen gekeken. Alle homoniemen en betekenisontleningen heb ik apart gedateerd - hier is immers geen sprake van betekenisverschuiving. Bij eufemisering en vooral bij polysemie is het veel moeilijker om te bepalen wanneer taalgebruikers twee betekenissen als verschillend beschouwen. In die gevallen heb ik me gebaseerd op het WNT, eentalige moderne woordenboeken en mijn eigen taalgevoel. Volledigheid was bij het dateren van de betekenissen om praktische redenen onmogelijk. Het ideaal waarnaar op termijn gestreefd moet worden is een woordenboek waarin alle duidelijk onderscheiden betekenissen apart zijn gedateerd, en waarin de betekenisgeschiedenissen van woorden zijn beschreven op een zodanige wijze dat ze met elkaar kunnen worden vergeleken. Maar dat is een semantisch onderzoek, terwijl in dit boek de ouderdom en herkomst van de woorden centraal staan. Daarbij speelt de betekenis van de woorden een belangrijke rol, maar de hoofdrol is er niet voor weggelegd. Daarom heb ik voorlopig alleen de belangrijkste betekenisverschillen apart gedateerd; om welke het gaat is te vinden in het alfabetische woordregister, waar de verDe proefopstelling schillende betekenissen van één woord onder elkaar staan. In het bestand komt het 2330 keer voor dat er meerdere betekenissen zijn bij identieke woordvormen; omgekeerd betekent dit dat ruim 1000 woorden meer dan één betekenis hebben (sommige woorden hebben drie of meer betekenissen). 1.2.4 De gedateerde vorm Zoals al opgemerkt betreffen de dateringen de huidige vorm en betekenis. Wat de vorm betreft moet deze uitspraak gelezen worden als: de datering betreft de huidige vorm of zijn regelmatige voorganger, dat wil zeggen de vorm waarop de huidige op grond van klankwettige ontwikkelingen teruggaat. De gedateerde vorm wordt niet vermeld; dat is niet nodig omdat hij nagezocht kan worden in de oorspronkelijke bron (die in het alfabetische woordregister wordt genoemd). Taalvormen ondergaan in de loop van de tijd regelmatige, klankwettige veranderingen. Dat geldt voor inheemse woorden (zie 2.0), maar ook voor geleende woorden vanafhet moment dat ze overgenomen zijn (voor het verschil tussen inheems en geleend zie 1.2.5). In het Oudnederlands is de klank -ft veranderd in -cht, dus graft (nog in plaatsnamen) is gracht geworden; -01- voor tof d veranderde in ou, vergelijk goud, hout met Duits Gold, Holz. In het Middelnederlands zei men lange i, u waar wij nu ij, ui zeggen, vergelijk Middelnederlands mite, luut/lude met modern Nederlands mijt, luid. Zo zijn er veel meer regelmatige veranderingen, die hier verder niet ter zake doen.48 Daarnaast bestond er vroeger variatie in de spelling; voor mot bijvoorbeeld motte, mot, mutte, voor beuken: boken, bueken, de oudste vorm van helen luidde heilen en die van kaars was kerse. Bij deze spellingvariatie was overigens geen sprake van totale willekeur. Voor een deel ging de variatie terug op dialectverschillen: pas vanaf de zestiende eeuw ontstond er geleidelijk een geschreven standaardtaal en werden zaken als spelling, woordgebruik en grammatica geregeld.49 In de negentiende eeuw kwamen bindende voorschriften voor de spelling, beginnend met de spelling-Siegenbeek uit 1804. Met dialect- en spellingvarianten heb ik geen rekening gehouden bij het dateren: de oudste vorm is gedateerd, ongeacht de spelling daarvan. Alleen daar waar in het Standaardnederlands oorspronkelijke dialectvarianten naast elkaar zijn blijven bestaan, meestal met betekenisverschil, heb ik de vormen apart gedateerd. Dat geldt bijvoorbeeld voor rieken (901-1000) en ruiken (1265-1270), dof(1608) en duf(1599-1607), veen (1103) en ven (918-948), waarbij de twee varianten zowel in vorm als in betekenis uiteen zijn gegroeid, en voor broos (1265-1270) en bros (1596), die in betekenis gelijk gebleven zijn en allebei 'breekbaar' betekenen, hoewel ze meestal in verschillende contexten worden gebruikt. Jonkvrouw (1240) en juffrouw (1451-1500) zijn oorspronkelijk hetzelfde woord; staaf(1599) is uit de verbogen vorm van staJ(mo) ontstaan (dit is dus geen dialectverschil). Uiteraard zijn hier de vormen telkens apart gedateerd. Daarentegen heb ik het bijwoord van tijd nog (1100) niet gedateerd op de spelling met -go In het Middelnederlands bestond noch als bijwoord van tijd naast noch als nevenschikkend voegwoord (901-1000); beide met als spellingvariant nog. Op een bepaald moment na de Middeleeuwen werd in spellingboekjes vastgelegd dat het bijwoord van 54 geworden; -01- 901-1000 De inrichting van de etymologische database tijd voortaan met een -g gespeld moest worden, ter onderscheiding van het voegwoord. Ik heb het woord op het oudste voorkomen gedateerd, toen de spellingen nog dooreen liepen, omdat dateren op het moment dat de spelling vastgelegd werd, zou suggereren dat het een jong woord is, wat niet het geval is. Evenmin heb ik de spelling kruid naast kruit gedateerd; in het Middelnederlands bestond cruut met de betekenis 'gewas', ook 'kruiderij, specerij, kruidenpoeder' (1100); via de betekenis 'poeder' werd het woord voor 'buskruit' (1376-1400) gebruikt. Het woord I 55 cruut ontwikkelde zich regelmatig tot kruid, maar in de betekenis 'buskruit' ging men de spelling kruit met een t gebruiken, misschien naar analogie van schroot; daarbij speelde zeker mee dat het woord in deze betekenis geen meervoud heeft. Ik heb de betekenissen apart gedateerd, maar niet de vorm met -t, die toch vooral een spellingkwestie is. Als een leenwoord net is overgenomen, vinden we vaak veel onvoorspelbare spellingvariatie. Dat is logisch: het woord is nieuw, vaak alleen bekend van horen zeggen en men heeft dus geen idee hoe het gespeld moet worden. Zo vinden we kano (1598) aanvankelijk gespeld als canoa, canoen, cano. Met die variatie heb ik geen rekening gehouden: de oudste vorm is gedateerd. Bij het dateren van de oudste vorm van Middelnederlandse woorden heb ik geen rekening gehouden met de betekenis van die oudste vorm, in de gevallen waarin de huidige betekenis ook al in het Middelnederlands bestond. Wanneer het Middelnederlandse woord een groot aantal betekenissen kende waaronder de huidige, dan heb ik als datering de oudste vermelding van het woord gegeven, ook als dit in het bewuste citaat net wat anders betekende. Het toeval is hier namelijk zeer groot: veel teksten zijn in de loop van de tijd verloren gegaan, en het lijkt me onverantwoord om op basis van de toevallig overgebleven teksten te besluiten dat een bepaald woord in de ene betekenis datering X en in een andere betekenis datering Y heeft - terwijl die betekenissen bovendien sowieso dicht bij elkaar liggen. Ter illustratie: beloven betekende in het Middelnederlands 'een plechtige belofte of gelofte doen, prijzen, geloven' (1240) en berichten betekende 'richten, sturen, terecht helpen, met woorden terecht helpen, inlichtingen geven, verschaffen, bezorgen' (1200). Spellen betekende 'verklaren, uitleggen, vooruit zeggen, beduiden, noemen, woorden spellen' (1050). De betekenissen liggen dicht bij elkaar, lopen door elkaar heen, en het is nauwelijks mogelijk, maar ook niet zinnig, om op basis van de gevonden citaten te proberen de betekenissen apart te dateren. Verschil in herkomst Bij woorden waar de oudere vorm niet op regelmatige wijze tot de huidige vorm leidt, heb ik gekeken of er sprake was van een verschil in herkomst. Als dat het geval bleek te zijn, heb ik de oudere vorm niet gebruikt voor de datering. Deze werkwijze geldt zowel voor inheemse woorden als voor leenwoorden. Dat heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat scholier gedateerd is op 1248-1271, toen de vorm scoliere voor het eerst werd aangetroffen. Al in 1240 bestond de vorm scolere, maar dat is geen voorganger van het huidige scholier. Menigte is op 1280 gedateerd, hoewel de vorm menige al ouder was (tiende eeuw) - die vorm is echter een nevenvorm van de huidige, geen voorloper. Verkondigen (1265-1270) is niet gedateerd op de tiende-eeuwse vormfarcundon, omdat deze een 1200 De proefopstelling ander achtervoegsel heeft, en om dezelfde reden is kruidenier niet op de vorm crudenare uit 1302 gedateerd, maar pas op 1568. De imitator (1847) met Latijns achtervoegseltor is niet gedateerd op de oudere vorm met Frans achtervoegsel imitateur. Ik ben hierin over het algemeen consequenter geweest dan het WNT. Het WNT geeft namelijk vaak nevenvormen onder een trefwoord, bijvoorbeeld bij metgezel de vorm medegezel en bij madelief de vorm matelief, maar metgezel en madelief kunnen niet 56 I gedateerd worden op de vormen medegezel of mateliej Onder tornado geeft het WNT een citaat met dorade uit 1596, dat voor dateren natuurlijk onbruikbaar is. Het standpunt van de WNT-redactie is dat een woord als nevenvorm opgevoerd mag worden als het strikt etymologisch te vereenzelvigen is met de hoofdvorm, maar óók als het daarvan etymologisch te onderscheiden is en, in vergelijking met de hoofdvorm, zo marginaal is dat afzonderlijke behandeling als lemma te veel gewicht zou geven aan dat woord. Dat is een begrijpelijk en pragmatisch standpunt. Het gevolg is evenwel dat niet blindelings de oudste datering van een bepaald WNT-lemma overgenomen kan worden, maar dat steeds bekeken moet worden of de vorm (en uiteraard de betekenis) van het lemma overeenkomen met ons huidige trefwoord. Bij leenwoorden komt het nogal eens voor dat een woord een aantal keren geleend is: de ene keer uit taal X, de andere keer uit taal Y. Wanneer taal Y de brontaal van de huidige vorm is, heb ik die als datering gegeven, al was de datering uit taal X ouder. Van Linschoten geeft in zijn Itinerarium uit 1596 bijvoorbeeld de vorm Lechyas voor 'lychees'. In die tijd luidde het Portugese woord daarvoor lechia(s}. De vorm lechyas is dus aan het Portugees ontleend, terwijl de huidige vorm lychee rechtstreeks uit het Chinees komt. Die huidige vorm wordt genoemd in Dappers Gedenkwaerdig Bedryf der Nederlantsche Oost-Indische Maetschappye, op de Kuste en in het Keizerrijk van Taising ofSina uit 1670, en dat is dus de datering die lychee heeft gekregen. Hetzelfde geldt voor steppe. Al in de zeventiende eeuw kwamen in reisverhalen step, steep voor. Deze vormen waren rechtstreeks ontleend aan Russisch step', en het waren exotismen, dat wil zeggen woorden die iets aanduiden dat niet tot de Nederlandse cultuur behoort en waarvoor dus ook geen Nederlands woord bestaat. Later werd de steppe een meer algemeen bekend verschijnsel (het bleef een exotisme), en die bekendheid was, blijkens de vorm steppe uit 1780, te danken aan de Duitsers of de Fransen. Soms zegt een uitgang iets over de herkomst: woorden op -se komen in principe uit het Frans; soms is de vorm op -se voorafgegaan door een vorm op -sis, maar die is direct uit het Latijn of Grieks geleend; omdat de woorden op -se een andere herkomst hebben, zijn dergelijke woorden dus niet gedateerd op de -sis-vorm, bijvoorbeeld narcose (1898), metamorfose (1745). Geregeld optredende vormveranderingen Er zijn allerlei vormveranderingen in het Nederlands die geen klankwet zijn, maar die wel geregeld optreden. Bij dergelijke vormveranderingen heb ik telkens de oudste vorm gedateerd, de vorm van vóór de verandering. Dat heb ik niet alleen gedaan omdat de vormverandering min of meer regelmatig is, maar ook omdat de verandering vaak een kwestie van spelling of uitspraak is - de 'oude' en 'nieuwe' spelling worden vaak een De inrichting van de etymologische database tijdje door elkaar gebruikt, de uitspraak kan al enige tijd gebruikt zijn voordat hij op schrift gesteld is, kortom: het toeval speelt een te grote rol om woorden op de veranderde vorm te dateren. De vormveranderingen betreffen zowel inheemse als geleende woorden. Zo is het in het Nederlands een normaal verschijnsel dat er een tof d tussengevoegd wordt om woorden gemakkelijker te kunnen uitspreken; dit noemt men epenthese. Hierin zit een zekere regelmaat, en daarom heb ik dergelijke woorden gedateerd op de I 57 oudste vorm, zonder ingelaste d of t. Dus boerderij (1644) is gedateerd op de vorm boererij, daalder (1566) op daelre, geschieden (1236) op gescien, kastrol (1778) op casserolle, kelder (1240) op kelre en polder (1130-1160) op polre, vlieden (1240) op vlien, wijden (901-1000) op wiun, wien en zolder (1237) op solre. Wanneer daarnaast de vorm zonder ingevoegde dof t bleef bestaan, zijn beide uiteraard apart gedateerd, zoals bij molenaar (1266-1267) en mulder (1287-1288), bij stroop (1514) en siroop (1500-1525), ofbij dienaar (1348) en diender (1866) - de laatste voorbeelden tevens met betekenisverschil. Soms gebeurde het invoegen van een d uit hypercorrectie; men meende dus ten onrechte dat de juiste vorm een taalfout of slordigheid was (zoals kwaaie in plaats van kwade) en voegde daarom een d in. Zo ontstonden bijvoorbeeld kastijden (1240, gedateerd op castiën) en bevrijden (1351-1400). Erg interessant is de geschiedenis van het woord kade: de vorm is alleen verklaarbaar uit hypercorrectie, want hij gaat terug op een Keltisch woord dat we terugvinden in Welsh cae 'heg, hek' en Cornisch ke50 - vormen zonder -d-. Kade moet dus uit kaai zijn ontstaan. Maar kaai is pas in 1457 gevonden, terwijl de jongere hypercorrecte vorm kade al in 1111-1115 is genoteerd - kennelijk werd de 'foute' vorm niet opgeschreven! Het komt eveneens regelmatig voor dat een -t of -d wordt achtergevoegd (een paragogische -t). De woorden iemand (1236) en niemand (1200), arend (1285), burcht (709), fazant (1287),jielt (1550), gierst (1577), hulst (710), inkt (1351), ochtend (1351-1400), rijst (1252), sedert (1318) en speld (1350) werden oorspronkelijk zonder -t of -d geschreven, en dat is de gedateerde vorm. Het afslijten van woorden, het verdwijnen van klanken, is heel gewoon: de tand des tijds knaagt. Men hanteert dan ook wel de vuistregel dat hoe ouder een woord, des te korter het is. Dit verschijnsel verklaart ook waarom veel eenlettergrepige woorden een hoge ouderdom hebben. Let wel: dit is een generaliserende uitspraak. Hoe dan ook, het wegvallen van klanken is niet bijzonder, en daarom heb ik dat niet apart gedateerd. Dus spon (1477) is gedateerd op de vorm spont, waarbij de medeklinker op het eind van het woord is weggevallen (apocope). En ook bij gif'vergif' (1606) gaat de oudste (gedateerde) vorm uit op een -t, die sindsdien is weggevallen. In woorden als leer (1240) en veer (901-1000) is een d midden in het woord weggevallen (syncope): oudere (gedateerde) vormen zijn veder, leder. Wanneer beide vormen naast elkaar zijn blijven bestaan, zijn ze apart gedateerd: vergelijk moeder (901-1000) en moer 'bevestiging voor schroef' (1811) met een interessante betekenisovergang, en de veel onbekendere tegenhanger vaar 'bout met schroefdraad' (1736) naast vader ( 776-800). Veel kleiner zijn de betekenisverschillen in boedel (1282) en boel (1460-1470 ), buidel (1240) en buil 'zak' (1451-1500). De proefopstelling Het wegvallen of toevoegen van een klank gebeurde soms doordat er verwarring optrad over welke vorm nu enkelvoud was en welke meervoud. Ik heb dan telkens de oudste vormen gedateerd, onder andere omdat uit de citaten niet valt uit te maken sinds wanneer de verwarring tussen enkel- en meervoud speelt. Een dergelijke verwarring vinden we bij schoen (124), handschoen (1286) en teen (1265-1270), die eigenlijk meervouden zijn van (hand)schoe, tee, en bij els 'priem' (1240), waarvan de oudste vorm elsene 58 I ten onrechte als meervoud werd gezien. Ook kaan 'stukje uitgebraden spek' (1305-1370) gaat eigenlijk terug op een meervoudsvorm, namelijk caden. De -d- viel hier uit (vanwege de uitspraak, vergelijk goeie voor goede), wat de vorm kaan opleverde, die als enkelvoud werd opgevat. Kaan heb ik gedateerd op de oudste vorm cade. Bij biel heb ik als trefwoord biel(s) (1914) opgenomen. De datering slaat op de vorm biel, en de later ontstane enkelvoudsvorm biels (die eigenlijk een meervoud is, maar de meervoudsvorm bielzen kreeg) is niet apart gedateerd. Wanneer de oorspronkelijke enkelvoudsvorm en de nieuw gemaakte tot op heden naast elkaar zijn blijven bestaan, zijn beide vormen uiteraard apart gedateerd. Dat geldt voor baken (1284) naast baak (1484) en ajuin (1285) naast ui (1488). De geschiedenis van ui is wat gecompliceerd: ui is net als ajuin via een Romaanse tussenvorm ontleend aan (laat-)Latijn unionem, een vierde naamval van unio. De ui werd in het Middelnederlands ook uyen, uyens genoemd. Deze vorm werd als meervoud gevoeld .. daarom werd de klemtoon teruggetrokken en er werd een enkelvoud ui bij gevormd.SI Opeenvolgende klanken oefenen dikwijls invloed op elkaar uit: ze worden gelijk gemaakt (assimilatie) of juist verschillend (dissimilatie). Ook hier heb ik de oudste vormen gedateerd, dus cameriere, wat later met dissimilatie kamenier (1240) is geworden, en cloffloc, wat nu knoflook (1240) is. Assimilatie vinden we in balling (1237) uit banling en luiwammes (1691) uit luywambes, en dit uit luywambuis. Soms zijn de geassimileerde vormen naast de niet-geassimileerde blijven bestaan: vergelijk geassimileerd hossen (1897),pollepel (1348) en vullis (1644) naast hotsen (1612),potlepel (niet in mijn bestand) en vuilnis (1400); in deze gevallen zijn beide vormen apart gedateerd. Metathesis van r, dus het omdraaien van de r en een ervoor of erachter staande klinker, vond in het Nederlands plaats omstreeks 1100, en aangezien de meeste woorden pas later zijn gedateerd, speelt het bij de dateringen meestal geen rol: de vorm met metathesis werd altijd gedateerd.s2 De metathesis is een vrij regelmatig optredend verschijnsel, en daar waar het wat later, naar analogie, optrad, is de oudste vorm, zonder metathesis, gedateerd. Zo luidde de oudste vorm van nooddruft (1324-1341): nooddorjt, en die vorm is gedateerd. Van vruchten 'vrezen' (901-1000) is de vorm forhton gedateerd. Wanneer beide vormen naast elkaar zijn blijven bestaan, zijn beide uiteraard apart gedateerd, vergelijk gors 'buitendijks land' (1339-1345) naast gras (1125-1130), gort (1170) naast grutten (1599). Metathesis vinden we ook bij branden (1445) naast bemen (1220-1240); omdat hier tevens een onregelmatige klankverandering heeft plaatsgevonden (aanpassing aan brand of aan de vorm van de verleden tijd), is branden wel op de huidige vorm gedateerd, dus geldt 1445 als datering. Volksetymologie is een verschijnsel dat veelvuldig optreedt bij onbekende woorden (zie 1.2.5, 'Speciale gevallen waarvoor de indeling inheems - geleend gelde). Door volksDe inrichting van de etymologische database etymologie wordt het onbekende woord aangepast aan een ander, bekend woord. Aan wélk woord die aanpassing plaatsvindt, is natuurlijk per geval verschillend, maar het verschijnsel is universeel. Bij woorden die in het Nederlands volksetymologisch zijn veranderd, heb ik een verschil gemaakt tussen leenwoorden en erfwoorden. Bij leenwoorden heb ik telkens de datering van de oudste vorm genomen (dus voordat de volksetymologie plaatsvond), behalve natuurlijk als de betekenis inmiddels gewijzigd was; dan heb ik de datering van de huidige betekenis gegeven. Dus amandelpers (1746) is gedateerd op I 59 de oudere vorm amandel-pas en hangmat (1627) op de vorm hamack. Mijn redenering daarbij was dat de volksetymologische aanpassing niets anders is dan de normale aarzeling over en variatie in de spelling van een pas overgenomen leenwoord. Wanneer echter een niet-aangepaste vorm is blijven bestaan naast de volksetymologisch aangepaste, zijn uiteraard beide apart gedateerd, bijvoorbeeld gaanderij naast galerij, en suikerij naast cichorei. Bij volksetymologisch aangepaste erfwoorden daarentegen heb ik in principe de aangepaste vorm gedateerd (mits deze de huidige betekenis had). Dat geldt bijvoorbeeld voor garnaal (1657), geeuwhonger (1769), hondsdraf(1642) en wenkbrauw (1625). Bij dergelijke woorden hebben vaak enige tijd verschillende vormen naast elkaar bestaan en daardoor is niet erg duidelijk op welke vorm de huidige teruggaat. Tot besluit een regelmatige vormverandering die alleen leenwoorden betreft. Voor leenwoorden geldt als algemene regel- met uitzonderingen ter bevestiging - dat ze aangepast worden aan de ontlenende taal; de oudste vorm lijkt dus meestal meer op de vorm in de brontaal dan de jongere vorm, en hoe langer een woord in een taal voorkomt, des te meer het aangepast wordt in klank en in principe ook in spelling. Voor de datering heb ik vaak de oudste, nog niet aangepaste vorm gebruikt, dus atrofie (1669) is op de vorm atrophia gedateerd, boleet (1901) op boletus, cenotaaf(I824) op cenotaphium en collectief(1669) op collective. Maar wanneer ik eraan twijfelde ofhet woord in de vreemde spelling wel ooit 'in het wild' was aangetroffen, heb ik een latere datering gegeven, die van de huidige spelling. Die twijfels had ik bijvoorbeeld bij de categorie 'kunstwoorden' uit Meijers Woordenschat (zie in 1.2.2 'Opnamebeleid van woordenboeken'). Onregelmatige vormveranderingen Bij onregelmatige vormveranderingen is in principe de huidige vorm gedateerd en niet een oudere, onregelmatige voorloper. Dat betekent bijvoorbeeld dat verkortingen of ellipsen zijn gedateerd op de verkorte vorm. Dus de ellips penalty (1914) is gedateerd, niet de oudere samenstelling penalty-kick. Bij ellipsen zoals penalty valt een deel van een samenstelling weg. Veel verkortingen zijn echter 'ongrammaticaal', dat wil zeggen dat ze geen rekening houden met de morfeemgrens, de grens tussen woorddelen. Dat geldt bijvoorbeeld voor goog 'iemand die zich met opvoeding of vorming bezighoudt' (1982) als verkorting van agoog, andragoog pedagoog, en loog 'beoefenaar van een van de sociale wetenschappen' (1982) als verkorting van psycholoog, socioloog. Modern en modieus zijn woorden waarbij het laatste deel wordt weggelaten en die eindigen op een -0, zoals aso 'asociaal persoon' (1987), arro 'arrogant persoon' (1986) en mayo 'mayonaise' (1987).53 De proefopstelling Wanneer lange vorm en verkorting beide naast elkaar bestaan, zijn ze uiteraard apart gedateerd, vergelijk: accumulator (1875) - accu (1919) automobiel (1897)-auto (1899) humeur (1658) - hum (1912) Kerstmis (1274) - Kerst (1719) 60 I kwikzilver (1287) - kwik (1699) memorandum (1872) - memo (1976) minimum (1805)-mum (1940) professor (1575) - prof(1875) syfilis (1859 -1864 ) - sief (1976) In deze gevallen zijn de lange vorm en de verkorting van oudsher naast elkaar blijven voortleven, blijkens de dateringen: de lange vormen zijn telkens het oudst. Een andere mogelijkheid die alleen voor leenwoorden geldt, is dat de lange vorm is geleend en verkort, en dat daarna de oorspronkelijke lange vorm opnieuw is geleend. Blijkens de dateringen geldt dat voor de volgende verkortingen: pul (1469) - ampul (1933) zerk (1265-1270) - sarcofaag (1872) Zo kunnen de dateringen uitsluitsel bieden over de ontstaansgeschiedenis van onregelmatige verkortingen. Overigens zijn er natuurlijk ook verkortingen die we in verkorte vorm geleend hebben, zoals kilo uit het Frans (1866, net als de lange vorm kilogram 1808), en uit het Engels bus (1887),joto (1898), homo (1933) en, niet in mijn bestand, expo, info, intro. Want het streven naar zo kort mogelijke uitdrukkingswijzen bestaat ook in andere talen. Dat de verkortingen geleend zijn en niet in het Nederlands zijn gemaakt, is niet helemaal zeker maar wel erg waarschijnlijk omdat de verkorte vormen telkens in de vreemde taal ouder zijn dan in het Nederlands. Voor samentrekkingen geldt hetzelfde: de samengetrokken vormen zijn telkens gedateerd, dus helegaar (1785), helemaal (1784), en niet de oudere vormen heel ende gaar, heel te male. Een onregelmatige vormverandering is de afval van n- bij aak (1520), adder (1340), ar (1832) en arrenslee (1740), avegaar (1404), okkernoot (1350), ouwel (1469) en de vorm oksaal (1441) naast doksaal (1276). Hier is telkens de vorm zonder n- en d- gedateerddeze klanken verdwenen doordat ze (ten onrechte) werden opgevat als het lidwoord een of de, een geval dus van metanalyse ofwel een verkeerde interpretatie van waar de woordof lettergreepgrens lag. Het woord spijt (1436) gaat terug op Oudfrans despit (modern Frans dépit); de oudste vorm in het Nederlands was despijt, en dit werd ten onrechte ontleed als de spijt. In noest (1653) en nijver (1561) werden de voorzetsels niet herkend, maar bij het woord getrokken. Noest komt uit in oest of in den oest = in oogst (uit Latijn augustus), dus 'in de oogsttijd', vandaar 'arbeidzaam, druk bezig'. Nijver komt uit in ijver, een ontlening aan Duits Eifer. De vormen met n- zijn gedateerd. Ook in naarstig (1350) is de n pas later toegevoegd, hetzij van het lidwoord, hetzij van een voorzetsel. Het woord is afgeleid van ernst, en de vorm naarstig is ontstaan uit in ernst of den ernst. In nonkel 'oom' (1851) is De inrichting van de etymologische database het laatste deel van het bijvoeglijk naamwoord mijn samengetrokken met het erop volgende zelfstandige naamwoord: nonkel stamt van m'n onkel uit Frans oncle 'oom' of van mon oncle 'mijn oom. Tautologische of verduidelijkende samenstellingen heb ik altijd gedateerd op het eerste voorkomen van de samenstelling. Bij tautologie wordt aan een onbekend (geworden) woord een tweede deel toegevoegd ter verduidelijking. Vaak komt dit voor bij dieren- of plantennamen met als tweede deel ter verduidelijking de geslachtsnaam. Het niet- I 61 samengestelde woord is meestal veel ouder. Zo bestond in 1240 wi(j)nt 'windhond'; toen dat woord niet meer duidelijk was, voegde men hond toe: de samenstelling windhond dateert van 1599. Andere tautologische samenstellingen zijn alvleesklier (1856-1859), damhert (1562), koolvis (1857-11859), trapgans (1477) en wapitihert (1950).54 Verbasteringen en contaminaties van woorden zijn onvoorspelbaar. Ik heb dus bij woorden als ajuus (1747),jakkes (1910) en bastaardvloeken telkens de verbasterde vorm gedateerd, en bij contaminaties als aangezicht (1477) en vermaledijen (1220-1240) de gecontamineerde vorm. De meeste verbasteringen zijn willekeurig, maar niet alle. In sommige gevallen kan ook volkshumor een rol hebben gespeeld, bijvoorbeeld bij zemelachtig (1905) in plaats van zenuwachtig (1839). Een bastaardvloek als potdorie (1899), met een opzettelijke, eufemistische vervanging van god door pot, is eveneens een voorbeeld van doelgerichte verandering. Veel (oorspronkelijke) bijwoorden zijn gevormd door de toevoeging van het achtervoegsel- s, waarmee bijwoorden worden gevormd. Vaak bestond er een oudere vorm zonder -s met dezelfde bijwoordelijke betekenis. De gedateerde vorm is altijd de vorm mét -s, bijvoorbeeld bij dikwijls (1514), elders (1514), ruggelings (1666) en trouwens (1541), want het betreft hier een vormverschil en het is niet, zoals bij een toegevoegde -d of -t, een uitspraakkwestie. Voor voorbeelden zie 3.1. 1.2.5 De herkomst van de trefwoorden Bij de trefwoorden is kort de herkomst gegeven.55 Deze zogenoemde korte herkomst kan in vijf groepen worden onderverdeeld: inheemse woorden, leenwoorden, afgeleiden van leenwoorden, letter(greep )woorden en woorden waarvan de herkomst onbekend is. In hoofdstuk 3 komen alle groepen aan bod. Hier zal ik de motieven om tot een vijfdeling te komen, uiteenzetten. Inheemse woorden Deze woorden zijn gemarkeerd door een asterisk achter het woord. Bijvoorbeeld: 1040 groen' 'kleurnaam 1236 gast' 'bezoeker' 1410 bezitten' '(in bezit) hebben' 1633 aanvallig' 'bekoorlijk' Inheemse woorden kunnen in vier soorten woorden worden onderscheiden. a. De woorden die traditioneel erfwoorden genoemd worden, ofwel woorden die al De proefopstelling bestonden in de tijd waarin de Germaanse talen een eenheid vormden of nog eerder, namelijk in de tijd dat de Indo-europese talen een eenheid vormden. Historisch is de ontwikkeling als volgt gegaan: de Indo-europese taalfamilie is de voorloper van vrijwel alle talen in Europa en verder van een aantal talen in India, Mghanistan en Iran. Vanaf ongeveer 2500 voor Chr. viel het Indo-europees langzaam uiteen in verschillende takken, zoals het Grieks, Keltisch, Slavisch, Italisch en Germaans. De verschillende takken 62 I vielen na enige tijd ook weer uiteen in verschillende talen: het Italisch leidde tot het Latijn, waaruit de verschillende Romaanse talen (Frans, Italiaans, Spaans, etc.) voortkwamen, en uit het Germaans kwamen Engels, Duits, Fries en Nederlands, en in het noorden Deens, Faef0ers, Ijslands, Noors en Zweeds voort. De splitsing in takken kwam doordat het Indo-europees zich over een groot gebied verspreidde waardoor het het onderling contact verloor, en doordat het in de verschillende gebieden in aanraking kwam met andere talen, die invloed op delen van het Indo-europees uitoefenden. De verschillende talen bezitten gemeenschappelijke woorden die teruggaan op het Indo-europees, de erfwoorden. Doordat de talen steeds meer uit elkaar groeiden, veranderde de vorm van de woorden. In die verandering zit een zekere regelmaat, waardoor het mogelijk is de oorspronkelijke vorm via klankwetten te reconstrueren. Zo weten we dat het Nederlandse woord gast (1236), het Latijnse hostis en het Bussische gost' alle drie teruggaan op een gemeenschappelijk Indo-europees woord, net als Nederlands hart (901-1000), Latijn cor, Grieks kardia en Russisch serdce. Ook na de eerste splitsing in takken werden er nieuwe woorden gevormd. Zo bestaan er erfwoorden die alleen in de Germaanse talen voorkomen maar niet in andere Indoeuropese talen, zoals groen (1040, vergelijk Duits grün, Engels green). Van sommige woorden, zoals kreeft (1240) en reiger (1285), die alleen in het Germaans of slechts in enkele Indo-europese talen voorkomen, meent men dat ze teruggaan op een substraattaal, een onbekende taal of zelfs talen die gesproken werden in de gebieden waar later de Germaanse talen de overhand kregen. Ook dergelijke woorden noem ik inheemse woorden, en ik maak geen onderscheid tussen erfwoorden uit de Indo-europese periode, erfwoorden (nieuwvormingen) uit de Germaanse periode en woorden die de Germaanse talen gemeenschappelijk hebben en die wellicht teruggaan op een substraattaal. 56 Dit boek houdt zich nadrukkelijk bezig met de periode vanaf de geschreven tijd; de prehistorie van het Nederlands is reconstructie en blijft - hoe interessant op zich ook - buiten beschouwing. Centraal in dit boek stond immers het oudste voorkomen van een woord, de eerste keer dat het woord in geschreven vorm opdook. b. Samenstellingen en afleidingen van inheemse woorden met andere inheemse woorden of woorddelen. Bij samenstelling zijn twee of meer woorden tot een nieuw woord samengevoegd, bijvoorbeeld bikkelhard (1961) of lijfwacht (1612). Afleiding vindt plaats door middel van voor- of achtervoegsels, dat wil zeggen woorddelen die niet apart voorkomen maar alleen in combinatie met een grondwoord of stam. Met achtervoegsels zijn bijvoorbeeld gevormd aanvallig (1633) van aanval, achteloos (1550) van acht 'aandacht' (1350), en achterlijk (1758) en achterwaarts (1445) van achter (876-900). Met voorvoegsels zijn bezitten (1240) van zitten (1240) en ontbijten (1240) van bijten (1100) gevormd; met zowel een voor- als een achtervoegsel gebeente (1285) van been (1100). De inrichting van de etymologische database Sommige afleidingen en samenstellingen ontstonden al in de Germaanse periode, zoals groen (1040, een afleiding van groeien 1100), maar de meeste komen alleen in het Nederlands voor. In dit boek zijn overigens maar een beperkt aantal afleidingen en samenstellingen opgenomen; zie 1.2.1. c. Verkortingen, vervormingen of samentrekkingen van inheemse woorden of samenstellingen. Als (1200) is een verkorting van also (een samenstelling van als + zo), en een recente verkorting is paddo (1996, van paddestoel). Ellipsen zijn baker (1699), bil I 63 (1240) en muisjes 'gesuikerde anijszaadjes' (1872), die verkortingen zijn van bakermoeder, aarsbil of achterbil en muizenkeutels, en aanrecht (1542) enfrik (1914), die waarschijnlijk van aanrechtbank en schoolfrik komen. Garen 'verzamelen (1514) en voeren 'bekleden' (1376-1400) zijn samentrekkingen van de oudere vormen gaderen en voederen. Wimper (1835) is een vervorming van wenkbrauw (1625). d. Onder inheemse woorden versta ik voorts woorden die in het Nederlands zijn gevormd door klanknabootsing of klankschildering. Klanknabootsende woorden zijn woorden die door hun klank datgene wat ze benoemen suggereren, of woorden die zijn gevormd op grond van de klank die het genoemde produceert. Veel vogelnamen zijn zo gevormd, bijvoorbeeld de kieviet (1287) en de koekoek (1240). Bij klankschilderende woorden wordt wel verondersteld dat de klank een bepaald betekeniselement suggereert. Zo beginnen veel woorden die een (zwaaiende) beweging aanduiden, met zw-: zwaaien (1611-1620), zwiepen (1802), zwieren (1588); woorden met sn- hebben vaak de betekenis 'scherp, snijden', vergelijk snavel (1287), snijden (1100), snoeien (1367-1372), snuit (1477). De groep van klanknabootsende en klankschilderende woorden wordt apart behandeld in hoofdstuk 3.1. Inheemse woorden kunnen van alle tijden zijn: het kunnen heel oude erfwoorden zijn of heel recent gevormde afleidingen of samenstellingen. Nieuwe inheemse gelede woorden worden nog dagelijks gemaakt. De taalgebruiker is zich er overigens niet van bewust of hij een afleiding van een inheems woord maakt of van een ingeburgerd geleend woord. Leenwoorden Het is een algemeen verschijnsel dat talen woorden (en uitdrukkingen) van elkaar overnemen, waarbij zowel de klank (en/ of spelling) als de betekenis geleend wordt.57 In dit boek is de herkomst van dergelijke leenwoorden toegevoegd achter het trefwoord, bijvoorbeeld: 1240 1764-1775 1869 school fabriek meeting 'onderwijsinstelling' < LATI]N 'industrieel bedrijf' < FRANS 'bijeenkomst' (met als precisering in principe: 'ouder dan 1200'). Verder is gekeken naar de bron van de datering: waar, in welke tekst, is het oudste voorkomen gevonden? Sinds wanneer bestaat het Nederlands? En hoe is het Nederlands ontstaan? Het Nederlands behoort tot de Indo-europese taalfamilie.l Deze familie is de voorloper van vrijwel alle talen in Europa en verder van een aantal talen in India, Afghanistan en Iran. De Indo-europeanen kwamen waarschijnlijk uit Zuid-Rusland. Vanaf ongeveer 2500 voor Chr. verspreidde het Indo-europees zich vanuit het stamland over een groot gebied. Hierdoor verdween de eenheid die de taal tot op dat moment bezat, want het onderling contact ging verloren en delen van het Indo-europees kwamen in de verschillende gebieden in aanraking met andere talen, die er invloed op uitoefenden. Het gevolg was dat het Indo-europees langzaam uiteenviel in verschillende takken. Een daarvan was het Germaans, en daaruit is later onder andere het Nederlands voortgekomen. Woorden die in alle of althans meerdere Indo-europese of Germaanse talen bestaan, heten erfwoorden; zie 1.2.5. De Germaanse taalfamilie onderscheidt zich van de andere Indo-europese talen vooral door de Germaanse klankverschuiving, beschreven in de wetten van Grimm. Deze houdt globaal in dat Indo-europees b, d, g in het Oudgermaans overgingen in p, t, k, vergelijk Latijn labium met lip, pedis (tweede naamval enkelvoud) met voet en ager met akker. Bh, dh, gh gingen over in b, d, g, vergelijk Sanskriet bibharmi met geboren. P, t, k gingen over inf, th (als in Engels thought) en eh, vergelijk Latijn eormet Nederlands hart (met h uit eh) en deze medeklinkers gingen volgens de wet van Verner in sommige gevallen weer over in D, p, g, vergelijk Gotisch fadar naast Latijn pater (in andere posities vond deze overgang niet plaats; vandaar Gotisch bropar naast Latijnfrater).2 Dit is een globaal overzicht, en klankverschuivingen kennen allerlei uitzonderingen door bijvoorbeeld analogie. Op het gebied van de klinkers zijn de veranderingen ruwweg als volgt geweest.3 Het Indo-europees kende geen a. De Indo-europese i bleef in het Germaans en Nederlands bewaard (vergelijk Latijn piseis naast Nederlands vis), de Indo-europese e bleef deels bewaard en veranderde deels in het Germaans en Nederlands in e (vergelijk Latijn sex, 197 De oudste bronnen voor het Nederlands est naast Nederlands zes, is). De Indo-europese u werd in het Germaans 0, u en in het Nederlands veelal 0 (vergelijk Latijn sunus naast Nederlands zoon). De Indo-europese ó veranderde in het Germaans in ä (vergelijk Latijn octo naast Nederlands acht), de Indoeuropese ei werd tot ï, maar in het Nederlands werd de ï vanaf ongeveer de vijftiende eeuw gediftongeerd tot ij: Middelnederlands swine is zwijn geworden. De Indo-Europese ü (uitgesproken als lange [oe]) bleefin het Germaans behouden, maar ging in het 98 I Nederlands over in uu en later in ui (behalve vóór r, vergelijk vuur). In het Standaardnederlands zijn nog allerlei relicten over met de oude oe, vaak in woorden die in een speciale, huiselijke sfeer werden gebruikt, bijvoorbeeld poes en niet puis. De Germaanse au, die in het Duits deels bewaard bleef, werd in het Nederlands tot 0, vergelijk laulen met lopen. Verder werd de klemtoon, die in het Indo-europees op iedere lettergreep kon liggen en waarschijnlijk een muzikaal accent was met verschil in toonhoogte, in het Germaans vastgelegd op de eerste lettergreep van een woord, en werd het een dynamisch accent, dat wil zeggen een accent met grote nadruk op de beklemtoonde klinker. Alleen bij werkwoorden met voorvoegsels lag de klemtoon op de stam. Dankzij het vaste dynamische accent verzwakten lettergrepen en uitgangen aan het eind van het woord en vielen zelfsweg.4 De Germanen woonden aanvankelijk in het zuiden van Zweden en Noorwegen, in Denemarken en aan de kust van Duitsland. Van daar zijn ze tussen 1000 en 500 voor Chr. naar het zuiden getrokken, onder andere naar Duitsland; waarschijnlijk kwamen ze een of twee eeuwen voor de jaartelling aan in Noord-Nederland. Hier woonden al mensen, die een andere taal of talen spraken. Deze talen heten substraattalen, omdat ze zijn verdwenen: de oorspronkelijke bevolking assimileerde met de Germanen en nam hun taal over. Wel heeft het Germaans woorden uit deze substraattalen overgenomen.s Er is weinig over de Germanen bekend, onder andere omdat zij niet konden schrijven- de Germaanse talen zijn pas vanaf de achtste eeuw opgeschreven (afgezien van het Gotisch en wat runeninscripties vanaf de tweede eeuw na Chr.). Toch kennen we uit de oudste periode van het Germaans een groot aantal woorden, omdat de Oostzeefinse talen veel woorden hebben geleend uit het Germaans - de Germanen en de Oostzeefinnen woonden eeuwenlang ieder aan een kant van de Oostzee en hadden over deze zee heen contact. De oudste leenwoorden zijn door de Finnen en Lappen al tussen 1500 en 1000 voor Chr. uit het Germaans overgenomen.6 In die periode was het Germaans nog een eenheid en was er nog geen sprake van Nederlands, dus deze woorden horen niet thuis in een chronologisch woordenboek van het Nederlands. 2.1 Het prille begin: plaatsnamen in Romeinse bronnen Onze volgende bron voor het Germaans zijn de Romeinen. Wat zij over ons te zeggen hadden, staat verzameld in de drie dikke delen ExcerptaRomana van Byvanck. In 57 voor Chr. veroverde de Romeinse veldheer GaiusJulius Caesar (100-44 voor Chr.) Noord-Gallië ofwel Noord-Frankrijk op de Kelten (de Galliërs). Vanaf dat moment ongeveer strekHet prille begin: plaatsnamen in Romeinse bronnen te het Romeinse rijk zich uit tot de Rijn en hadden de Germaanse volkeren die ten noorden van de Rijn woonden, contact met de Romeinen. Dit duurde tot 406 na Chr., toen de Romeinen hun troepen terugtrokken van de Rijn. Een aantal klassieke auteurs schreef over de Germanen en het Germaans. De meeste informatie geven Caesar en Tacitus. Caesar schreef over zijn veroveringen in 52 voor Chr. een boek De bello Gallico (Over de Gallische oorlog). Tacitus (ca. 55-116/120 na Chr.), die in tegenstelling tot Caesar zijn kennis van de Germanen slechts uit boeken haalde, schreef De origine et situ Germano- I 99 rum (Over de oorsprong en plaats van de Germanen), Annales (Jaarboeken) en Historiae (Geschiedenissen). De antieke bronnen zijn het erover eens dat de Germanen in verschillende groepen verdeeld konden worden. Tacitus verdeelde omstreeks toO na Chr. de Germanen, in navolging van Plinius, in een westelijke groep van Ingveonen, Istveonen en (H)erminonen. Tegenwoordige taalkundigen menen dat aan de indeling van Tacitus een reëel taalkundig onderscheid ten grondslag ligt.7 Tot ongeveer het begin van onze jaartelling vormde het Germaans een grote taalkundige eenheid, en pas daarna splitste het zich geleidelijk in verschillende talen en dialecten. Men veronderstelt tegenwoordig dat het Germaans toen bestond uit vijf groepen, die genoemd zijn naar de plaats van herkomst; ik geef ze hier, met erachter de klassieke namen waarvan men aanneemt dat ze met de huidige indeling corresponderen. Met de Noordgermanen hadden de klassieken niet veel contact, en hoewel ze wel afzonderlijke volkeren noemen, hadden ze voor hen geen overkoepelende benaming. 1. Noordgermanen in Scandinavië; 2. Oostgermanen of Oder-Weichselgermanen (Goten, Vandalen, Bourgondiërs); bij de klassieken Illeviones; 3. Elbegermanen, waartoe onder anderen de Langobarden, Beieren en Alamannen behoorden; bij de klassieken (H)erminones; 4. Weser-Rijngermanen, onder anderen de Franken; bij de klassieken Istvaeones; 5. Noordzeegermanen: Friezen, Angelen, Saksen en Juten; bij de klassieken Ingvaeones. Het Ingveoons ofNoordzeegermaans is tot de dag van vandaag een taalkundig begrip waarmee bepaalde taalverschijnselen worden aangeduid die het Engels, Fries en de Nederlandse kuststrook gemeenschappelijk hebben, zoals het wegvallen van de n in bijvoorbeeld Nederlands vijfen Engelsfive, Fries viif(versus Duitsfiinf, met n), ofin zacht, Engels soft, Fries sêft (versus Duits sanft). De laatste drie groepen-de Elbegermanen, de Weser-Rijngermanen en de Noordzeegermanen - hebben een aantal gemeenschappelijke Westgermaanse kenmerken, zoals medeklinkerverdubbeling (behalve bij r), veroorzaakt door volgende j en soms door volgende r of I: vergelijk Gotisch bidjan tegenover Duits bitten, Nederlands bidden.8 De klassieke auteurs noemen weliswaar een aantal Germaanse woorden - zoals ganta 'gans', glesum 'glas', sapo 'zeep' en urus 'oeros' _,9 maar die kunnen we nog niet Nederlands noemen, want het Nederlands verschilt in die tijd nog niet van de andere (West-)Germaanse talen. Wél kunnen woorden waarvan de klassieken nadrukkelijk vermelden dat ze op Nederlands grondgebied zijn gevonden, gelden als voorloper van het huidige Nederlands. Het gaat dan telkens om plaatsnamen. Het oudste Nederlandse De oudste bronnen voor het Nederlands woord wordt vermeld door Tacitus in boek 5 van zijn Historiae. Het gaat om wad, in de plaatsnaam Vadam, nu Wadenoijen. Dit is een plaats in Gelderland en niet de huidige Waddeneilanden of de Waddenzee, want die bestonden in Tacitus' tijd nog helemaal niet. In de naam van de Waddeneilanden zit natuurlijk wel hetzelfde wad, dat 'doorwaadbare plaats, ondiepte' betekent en afgeleid is van waden. Naast Vadam noemt Tacitus nog enkele andere plaatsnamen, maar die zijn niet in het moderne Nederlands 100 I bewaard gebleven en kunnen dus niet als oudste datering voor een Nederlands woord worden gebruikt. In de eerste helft van de tweede eeuw wordt in een Romeinse bron ook de plaats Vechten bij Utrecht vermeld, in de vorm Fectione. De plaatsnaam is afgeleid van de riviernaam Vecht, en deze naam is verwant met vechten 'stoeien, zich druk bewegen' - beide woorden, de riviernaam en het werkwoord, gaan terug op een Indo-europese wortel die 'reinigen' betekende. Toch is de relatie te vaag om op basis van deze zeer indirecte afleiding het werkwoord vechten te dateren op de tweede eeuw. Toevallig is dat het tweede Nederlandse woord dat uit Romeinse bron bekend is, het woord twee is. Dit woord vinden we in de provincienaam Twente, waarvan het tweede deel onzeker is. Drenthe, dat op dezelfde manier gevormd is met het telwoord drie, wordt pas veel later genoemd, namelijk in 820 (zie hieronder). De Romeinen namen voor plaatsen niet alleen bestaande Germaanse namen over, maar ze gaven plaatsen ook Latijnse namen, vooral natuurlijk plaatsen die ze zelf stichtten. De meeste van die namen zijn verdwenen, maar sommige leven nog voort als plaatsnaam of leenwoord in het Nederlands. In het Itinerarium Antoninus, de reisgids van Antoninus van rond 300 na Chr., wordt een opsomming gegeven van halteplaatsen op de grote wegen, met vermelding van de afstanden over land en over zee. Een van de genoemde plaatsen is Traiecto, van Latijn traiectum 'overtocht'. Dit woord is door het Nederlands geleend; het is ons huidige trecht, het derde Nederlandse woord in Romeinse bron. De waterigheid van Nederland blijkt wel uit het feit dat het eerste en derde Nederlandse woord de betekenis 'doorwaardbare plaats' hebben! Trecht is het oudste Latijnse leenwoord in het Nederlands. Het is het eerst genoemd in de plaats Utrecht en iets later in de plaatsnamen Maastricht en Tricht. Omdat zowel Utrecht als Maastricht oorspronkelijk Trajectum genoemd werden, kregen ze ter onderscheiding de toevoeging ut(e) 'uit, stroomafwaarts gelegen' (Uuttrecht) en Maas (Masetrieth). De volgende drie woorden zijn dus de oudst bekende Nederlandse woorden, en hun bekendheid danken ze aan de Romeinen. 107 222-235 300 wad' twee* trecht 'doorwaadbare plaats', in de plaatsnaam Vadam, genoemd bij Tacitus, nu Wadenoijen (Gld.) 'telwoord', in de provincienaam Tuihanti, nu Twente 'overvaart, doorwaadbare plaats', in de plaatsnaam Traiecto, nu Utrecht (Utr.) Français) en het is slechts toeval dat het Duits een vergelijkbare verandering kent en het woord rijk in het Duits reich geworden is. Het Franse riche zal daarom teruggaan op het Nederlandse rijk en niet op het Duitse reieh. Hieronder geef ik de 78 Nederlandse woorden die gedateerd zijn aan de hand van een Frankisch woord dat in het moderne Frans is blijven voortleven. Het gaat om woorden met een datering tussen de elfde en de dertiende eeuw. Ik geef de moderne Franse vorm en betekenis; beide kunnen in de loop van de tijd zijn aangepast, en een enkele maal vinden we nu alleen nog een afleiding van het Frankische woord en is het simplex verdwenen; details zijn in de Franse etymologische woordenboeken te vinden, maar deze zijn voor de datering van de Nederlandse woorden niet relevant.41 Met wat voor soort nieuwe woorden en begrippen brachten de Franken de Romaanse bevolking in aanraking? Ten eerste kunnen we vrij veel militaire termen onderkennen, wat geen wonder is gezien het legendarisch strijdlustige karakter van de Germanen en de bloeddorstigheid van de Merovingische koningen in het bijzonder. Clovis versterkte bijvoorbeeld zijn positie onder de Franken door andere Frankische leiders, merendeels familieleden, te doden. In dit verband kan gewezen worden op een anekdote van bisschop Gregorius van Tours (538/9-594), de auteur van een nationale geschiedenis van de Franken, getiteld Historia (ecclesiastica) Francorum. Volgens de bisschop zou Clovis aan het einde van zijn regeerperiode geklaagd hebben hoe triest het was dat hij tussen vreemden moest leven en dat hij geen enkele verwant had die hem kon helpen als het noodlot toesloeg - wederom volgens Gregorius zei hij dit niet uit verdriet, maar omdat hij hoopte nog een verwant te vinden die hij kon doodmaken! Maar goed: de Franken, die eeuwenlang alle topposities in het leger bekleedden, brachten dus allerlei militaire termen, zoals: 1050 1080 1080 1080 1080 1080 1080 1080 weren' baar' boten' helm' honen' schaar' spieden' spoor" 'tegenhouden', in Frans guérir 'genezen' 'draagbaar', in Frans bière 'doodkist' 'slaan, kloppen', in Frans bouter 'wegjagen' 'hoofddeksel', in Frans heaume 'smaden', in Frans honnir 'menigte', in Frans échauguette 'wachttoren, uitkijktoren', van de Frankische samenstelling skarwahta 'schaarwacht' 'uitkijken', in Frans épier 'prikkel', in Frans éperon 1141 1080 1080 1080 1130 1170 1170 1181-1190 De oudste bronnen voor het Nederlands vouwstoel* wache wachten* roven* houw* vaan* schaken* 'opvouwbare stoel', in Frans fauteuil 'leunstoel', dat we teruggeleend hebben 'het waken', in Frans échauguette 'wachttoren, uitkijktoren', van de Frankische samenstelling skarwahta 'schaarwacht' 'blijven', in Frans guetter 'bespieden, opwachten' 'wegnemen', in Frans dérober'(be)roven' 'hak, slag', in Frans houe 'hak, houw' 'vlag, banier', in Fransfanon 'een vrouw ontvoeren', in Frans échasse 'stelt, staak' Misschien wekt het verbazing dat hier baar 'draagbaar' en vouwstoel genoemd worden. Maar deze zaken behoorden aanvankelijk tot de militaire sfeer. Onder een vouwstoel werd een speciale rijk versierde stoel verstaan waarop vorsten en hooggeplaatsten plaatsnamen tijdens veldtochten en op reizen. De komst van de Franken bracht een nieuwe sociale orde. Daarvan is een tekenend voorbeeld de betekenisontwikkeling van het woord Frank. De naam van de Franken ging, toen de Franken de heerschappij over Gallië overgenomen hadden, in de rechtstaal 'vrijen' betekenen (voor het eerst genoteerd in 596),42 en wel als tegenstelling tot de minder vrije positie van de Romaanse bevolking in Gallië. De stamnaam ging dus een bepaalde klasse aanduiden. Vandaar dat in het moderne Frans franc zowel 'Frank' als 'vrij' betekent; in die laatste betekenis hebben wij het woord teruggeleend. De nieuwe sociale orde wordt weerspiegeld in namen voor functies: 1050 1086 1165 kamerling maarschalk* schepen* 'kamerheer', in Frans chambellan 'stalknecht, opperstalmeester', in Frans maréchal 'overheidspersoon', in Frans échevin Deze woorden kwamen ook in middeleeuws Latijn voor, dus het is mogelijk dat het Frans ze niet rechtstreeks uit het Frankisch heeft geleend, maar dat ze (tevens) via het Latijn in het Frans zijn beland. Het woord kamerling is een Nederlandse afleiding van het Latijnse leenwoord kamer. Dit is bijzonder, want alle andere Frankische woorden die het Frans heeft overgenomen, zijn erfwoorden - wat voor de hand ligt, omdat het om zulke oude woorden gaat. Het woord maarschalk werd overgenomen in de betekenis 'stalknecht, stalmeester': het woord is een samenstelling van een woord voor 'paard' dat verwant is aan merrie, met schalk, dat vroeger 'knecht' betekende. De maarschalk was in het Frankische rijk aanvankelijk de laagste ambtenaar aan het hof. Hij klom echter snel hogerop en kreeg uiteindelijk een officiersrang boven die van generaal; in die betekenis heeft het Nederlands het woord teruggeleend. Voorts zijn er allerlei woorden die betrekking hebben op betaling, belasting ofhandel: De wieg van het Nederlands 1080 loon* 'vergoeding', in Frans guerdon 'uitbetaling, loon' (uit de Frankische samenstelling widarlon 'wederloon') 1080 stal (let je )* 'standplaats op markt', in Frans étal 1080 want* 'handschoen zonder vingers', in Frans gant 1130 wedde'" 'bezoldiging', in Frans gage, dat we teruggeleend hebben 1140 lot'" 'gemerkt voorwerp waarmee geloot wordt', in Frans lot 'aandeel, lot' 1150 span* 'lengtemaat', in Frans empan 1176 schot* 'belasting', in Frans écot 'aandeel' Het lijkt vreemd dat hier het woord want 'handschoen' genoemd wordt, maar daarvoor bestaat een reden. Want hoorde, net als waas, aanvankelijk thuis in de juridische sfeer, omdat de overdracht van land en functies symbolisch bezegeld werd door het overhandigen van een paar handschoenen en een graszode.43 Waas, dat vroeger 'slijk, bij eb droogvallend land' betekende, leverde in het Frans gazon (1213) op; dit is door ons teruggeleend. In dit verband hoort ook vee thuis, dat in het Fransefief(1080) gebruikt werd voor 'landgoed van een edelman', tegenwoordig 'leengoed': voor de Franken was hun vee van grote waarde, het betekende rijkdom en prestige. Het woord vee is ook genoemd in de Lex Salica, wat de oudste datering oplevert. De Franken verbreidden de veeteelt, die voor hen belangrijker was dan voor de Romanen. De bevolking van Frankrijk leefde grotendeels van de landbouw, aanvankelijk vooral van tarwe. Onder invloed van de Franken werden steeds meer donkere granen zoals gerst verbouwd, die geharder waren en waarvan gemakkelijker bier gebrouwen kon worden44 (wat alle vooroordelen over het omvangrijke biergebruik van de Germanen lijkt te bevestigen). Vandaar dat 'de Fransen het woord gort overnamen. De volgende termen die met de landbouw zijn verbonden, stammen van de Franken: 1105 1130 1165 1170 1175 1200 1250 bast* garf, garve'" schaarde'" gort'" spar* turt" loet'" Frankische plantennamen zijn: 1160 braambes" 'schors', in Frans batir 'bouwen' 'schoof', in Frans gerbe 'kerf', in Frans écharde 'splinter' 'gepelde gerst', in Frans gruau 'staak', in Frans épart 'dwarsbalk, sluitboom' 'veen als brandstof', in Frans tourbe 'werktuig', in Frans louche 'schop, soeplepel' 'bes van de braamstruik', in Fransframboise, dat we teruggeleend hebben als framboos 1115 116 I De oudste bronnen voor het Nederlands 1170 1091-1100 1210 kers" mos* heester* Met het weer hangen samen: 1080 1150 broeien* rijm" 'kruisbloemige plant, waterkers e.d:, in Frans cresson 'plantjes', in Frans mousse 'struik', in Frans hêtre 'beuk' 'heet worden', in Frans brouir 'verzengen' 'bevroren dauw', in Fransfrimas Dierennamen en met dieren of veeteelt samenhangende begrippen zijn: 1120 1135 1160 1180 1191- 1200 1220 krib· weiden* voeder" horzel" stront' roek* 'voederbak', in Frans crèche 'voederbak, kinderbewaarplaats', in die laatste betekenis door ons teruggeleend 'doen grazen', in Frans gagner 'verdienen, winnen' (met een mooie betekenisovergang!) 'voedsel', in Fransfourrage 'insect', in Frans frelon 'drek', in Frans étron 'zangvogel', in Fransfreux In Fransfreux 'roek' en de bovengenoemde Franse woordenfrimas 'rijm' enflanc 'zijde' gaat fr-/fl- terug op de oudere gereconstrueerde Nederlandse vormen hrok-, hrim- en hlank-; in de negende eeuw verdween hr- in het Oudnederlands, dus de woorden zijn vóór die tijd geleend. De Franken kwamen uit waterige gebieden en waren bedreven vissers; het wekt geen verwondering dat zij op dit gebied woorden leverden: 1059 steur* 'beenvis', in Frans esturgeon 1080 mast* , paal', in Frans mat 1101-1200 brasem* 'beenvis', in Frans brème 1101-1200 haring" 'beenvis', in Frans hareng Naar delen van dieren of mensen of naar lichaamsverrichtingen verwijzen: 1080 hals* 'keel', in Frans haubert 'maliënkolder' (van Frankisch halsberg 'wat de hals verbergt') 1080 krop" , voormaag', in Frans croupe 'achterste' 1080 scheen* voorzijde van onderbeen', in Frans échine , ruggengraat' 1100 kramp* 'spiersamentrekking', in Frans crampe 1130 top" De wieg van het Nederlands 'bovenstuk', in Frans toupet 'haarlok, kuif' (door ons teruggeleend) Dit laatste woord, top, was zeer typerend voor de Franken. Top betekende vroeger in het Nederlands ook 'kruin, haar dat groeit op de kruin, haardos'. De Merovingische heersers onderscheidden zich door hun lange haar, zoals Gregorius van Tours meedeelt; voor de Merovingen was het een schande hun haar te knippen of af te scheren, vandaar dat de I 117 familie werd beschreven als de reges criniti 'langharige koningen'. De jacht blijkt uit: 1180 her" 'bijwoord van plaats: hierheen', in de Franse uitroep haro We vinden huiselijke termen terug in: 1100 1135 1138 1174-1176 1213 maal* vorst* bord" schaal'" hal" 'valies', in Frans malle 'nok van een dak', in Frans faîte 'vorst(balk)' 'schaal, plank', in Frans borde 'boerenhof' (waarvan de afleiding bordel door ons is teruggeleend als bordeel) 'schil', in Frans écale 'ruimte', in Frans halle Woorden die met stoffen of kleding te maken hebben, zijn: 1091-1100 1100-1150 1140 1191- 1200 vilt* band'" wimpel'" veter'" Geleende kleurennamen zijn: 1121 1140 blauw grijs" 'stof van haren', in Frans feutre 'strook stof om te binden', in Frans bande 'lange smalle vlag', in Frans guimpe 'bef, kap' 'koord', in Fransfrette 'ring, band' 'kleurnaam', in Frans bleu 'lichtgrauw', in Frans gris Er blijven nog een aantal algemene woorden over, waarvan niet direct duidelijk is in welke context ze zijn geleend. Om te beginnen enkele zelfstandige naamwoorden: 1050 1140 1165 wijs" smout* verven" 'manier', in Frans guise 'vet', in Frans émail 'glazuur' 'een kleur geven', in Frans farder 'schminken, opmaken, verbloemen' 118 I De oudste bronnen voor het Nederlands 1165 weerwolf" 'mens die zich in wolf verandert', in Frans (loup-) garou Dan enkele bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden: 1130 1140 zuur* wel" En tot slot enkele werkwoorden: 1050 spellen* 1091-1100 spannen* 1120 scheren* 1170 grienen" u80 krauwen" 1181 wenken" 1225 stampen* 'wrang', in Frans sur 'zurig' 'bijwoord van modaliteit: goed', in Frans galoper, dat teruggaat op Frankisch wala hlaupan, vergelijk Middelnederlands wal, wel goed' en lopen, oorspronkelijk 'springen'; door ons teruggeleend als galopperen 'uit letters vormen', in Frans épeler, aanvankelijk 'verklaren' 'strak trekken, vastmaken', in Frans épanouir 'uitspreiden, ontvouwen' 'ordenen, ketting inscheren', in Frans déchirer 'verscheuren' 'huilen', ook 'zijn gezicht vertrekken', in Frans grigner 'lubberen' '(zacht) krabben', in Frans gravir 'klauteren' 'een teken geven', in Frans gauchir 'krommen' 'stoten', in Frans estamper 'stempelen' Uit deze voorbeelden blijkt wel hoe rijk het materiaal is en wat voor een belangrijke, en tot nu toe onaangeboorde, bron van kennis de Frankische woorden in het Frans vormen voor de oudste taalfase van het Nederlands. 2.3 Plaatsnamen in Latijnse bronnen Toen de Romeinen rond 400 na Chr. uit ons land verdwenen waren, viel er een aantal eeuwen een doodse stilte in. In de vierde, vijfde en zesde eeuw waren er geen anderen die over de Lage Landen berichtten, en de Nederlanders zelf lieten ook niets van zich horen: het Frankisch uit deze eeuwen is slechts bekend uit latere bronnen (de achtsteeeuwse Lex Salica en Franse leenwoorden). Pas in de zevende eeuw komen er voor het eerst in de Lage Landen geschreven Latijnse oorkonden, goederenlijsten, verhalende bronnen, inscripties en opschriften op munten. Vaak zijn de originelen hiervan verloren gegaan en kennen we alleen latere afschriften - waarin bij het overschrijven fouten kunnen zijn geslopen. In deze Latijnse teksten worden Nederlandse plaatsnamen of geografische namen genoemd, zoals de Plaatsnamen in Latijnse bronnen namen van dorpen, boerderijen, polders, gebieden en wateren. De herkomst van lang niet alle plaatsnamen is bekend, maar van sommige weten we het wel, en in een deel daarvan kunnen moderne Nederlandse woorden worden herkend. Deze plaatsnamen geven dus een oude datering van Nederlandse woorden. Vooral oorkonden zijn hierbij interessant, omdat deze exact gelokaliseerd en gedateerd kunnen worden (hoewel er nog wel eens vervalsingen in omloop waren). De oudste plaatsnamen staan beschreven in het Lexicon van Nederlandse toponie- I 119 men tot 1200 van Künzel e.a. en in het Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226) van Gysseling. Op basis van de plaatsnamen uit deze woordenboeken konden 210 Nederlandse woorden gedateerd worden tussen de zevende en de dertiende eeuw.45 Na de dertiende eeuw spelen plaatsnamen in de dateringen geen rol meer, omdat er dan veel andere bronnen beschikbaar zijn. Plaatsnamen bestonden vaak uit twee delen, die samen de plaats karakteriseerden, bijvoorbeeld 'grote vliet', 'koude nes', 'smalle weg', 'kleine horst'. Soms leveren beide delen een oudste datering op, soms slechts één deel. Veelvuldig komen persoonsnamen voor in plaatsnamen, bij omschrijvingen zoals 'woonplaats van X', 'land van Y', 'bos van Z'. Plaatsen worden vaak genoemd naar een opvallend kenmerk. Bijvoorbeeld naar een bepaalde boomsoort of plant. Dit kan betekenen dat deze plant op de betreffende plek in overvloed groeide, of dat hij er juist zeer zelden groeide ent of dat er een verhaal of legende mee was verbonden. De achtergrond van de benoeming is vaak niet meer te achterhalen. Plaatsnamen leveren de oudste datering voor de volgende plantennamen: 639 vlier* 'plantengeslacht uit de kamperfoeliefamilie', in de plaatsnaam Fliteritsale, nu Vlierzele (O.-Vl.) 710 hulst* 'heester', in de plaatsnaam Hulislaum, nu Hulsel (N.-Br.) 772-776 els· 'boomsoort', in de vroegere plaatsnaam Elisholz, ligging onbekend 806 beuk* 'boomsoort', in de boerderijnaam Bochursti, nu Bokhorst (Gld.) 860 es· 'loofboom.', in de plaatsnaam Aslao, nu Asselt (Ned.-L.) 870 esp· , ratelpopulier', in de plaatsnaam Aspide, nu Eisden (Ned.-L.) 918-948 bent* 'grassoort', in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Benetfelda, ligging onbekend 972 bies* 'plantengeslacht', in de plaatsnaam Biesuth (bij Herzele in O.-Vl.) 1050 berk* 'boomsoort', in de plaatsnaam Berclar, nu Berkelaar (Ned.-L.) 120 I De oudste bronnen voor het Nederlands 1101 linde" 'boomsoort', in de plaatsnaam Lintburc, nu Limburg (Luik) 1125-1130 gras" 'gewas op weiden e.d:, in de vroegere Zuid- Hollandse plaatsnaam Fridgersa 1137 eik" 'boomsoort', in de plaatsnaam Echa, nu Bergeijk (N.-Br.) 1146 appel" , vrucht', in de plaatsnaam Appele, nu Appel (Gld.) 1146 lies" 'plant', in de plaatsnaam Litholz, nu Lieshout (N.-Br.) 1174 rus" 'bies', in de vroegere Zeeuwse boerderij naam Rusgefleta 1189 tarwe' 'graangewas', in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Tarwedic 1212 gagel" 'heester', in de plaatsnaam Gageldunc, nu Gageldonk (N.-Br.) Ook plantendelen komen in plaatsnamen voor: 721 doorn" , puntig uitsteeksel aan plant'. in de plaatsnaam Durninum, nu Deurne (N.-Br.) 741 hout" 'hard gedeelte van bomen', in de vroegere in Belgisch Limburg gelegen plaatsnaam Mareolt 806 telg" 'spruit', in de terreinnaam Telgud, nu Telgt (Gld.); in het Middelnederlands betekende dit ook (vooral) 'loot, jonge tak' 891-892 loot' 'boomscheut', in de vroegere Gelderse plaatsnaam Leut 918-948 rijs" 'takje', in de plaatsnaam Risuuic, nu Rijswijk (Gld.) 1064 balk' 'stuk hout', in de vroegere Zuid-Hollandse plaatsnaam Balkenberg, ligging onbekend 1110 staf' 'stok', in de plaatsnaam Stafala, nu Stavele (w'-VI.) 1165 staak" , paal', in de vroegere Noord-Hollandse poldernaam Steckede 1181-1220 stekel" , puntige uitgroeisel', in de vroegere Zeeuwse terreinnaam Stekelmeda 1197 stok" 'tak, staaf', in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Stocdam Er worden allerlei dierennamen in plaatsnamen genoemd. Ook hier verschilt de reden per plaats: omdat er veel van deze diersoort op die plaats zijn, of juist omdat er géén Plaatsnamen in Latijnse bronnen exemplaren van die dieren zijn, of omdat er een speciale geschiedenis of band bestaat tussen de plaats en het dier - dikwijls hebben we geen idee waarom de plaats zo heet, soms zijn er, vaak lang nadat de naam was toegekend, redenen bij verzonnen. De volgende dieren treden in plaatsnamen op: 755-768 aal" 'beenvis', in de plaatsnaam Aelmere, nu Almere, vroeger de naam van een deel van het Ijsselmeer 793 eend" 'eendachtige', in de plaatsnaam Enedseae, nu Ens (Flevoland) 822-825 hinde* , wijfje van hert', in de plaatsnaam Hitinkufe, nu Hindeloopen (Fr.) 830 otter* , marterachtige', in de plaatsnaam Uttarlo, nu Otterlo (Gld.) 918-948 bever* 'knaagdier', in de plaatsnaam Beuorhem, nu Beverwijk (N.-H.) 918-948 valk , roofvogel', in de plaatsnaam Ualcanaburg, nu Valkenburg (Z.-H.) in de database, gecombineerd met de dateringen. Hier komt de herkomst van reeksen Nederlandse woorden ter sprake; het gaat niet om individuele woorden. Door het temporele aspect worden taalverschijnselen in dit hoofdstuk in perspectief gebracht en krijgen we meer kennis over de verschijnselen als zodanig. Er komt naar voren hoe oud bepaalde verschijnselen of vreemde invloeden zijn, en of ze nog steeds gelden of niet meer. Iedere paragraaf eindigt met een samenvatting van de bevindingen. Om te beginnen enkele cijfers over de opbouw van de woordenschat in het bestand. De totaalcijfers voor de verschillende categorieën zijn al genoemd in 1.2.5; hieronder wordt een uitsplitsing per eeuw gegeven. Ik laat een eeuw zoals gebruikelijk lopen van het jaar 1 tot en met het jaar 0 van de volgende eeuw. 1143 De herkomst van Nederlandse woorden In de rijtjes woorden die in dit en in het volgende hoofdstuk worden gegeven, wijk ik hiervan om praktische redenen af: in de rijtjes zijn telkens de jaartallen waarvan het tweede cijfer (vóór het jaar 1000 het eerste cijfer) verspringt, typografisch onderscheiden door middel van een horizontaal streepje in de kantlijn. Hierdoor wordt het mogelijk in één oogopslag te zien waar een nieuwe eeuw begint, welke woorden en hoeveel er in iedere eeuw voorkomen, en hoe de verhoudingen tussen de woorden in de verschil- 144 I lende eeuwen liggen. Om die visuele indruk te verkrijgen, moeten de eerste getallen identiek zijn en loopt een eeuw dus van 1900 tot en met 1999, en niet volgens de officiële eeuwindeling van 1901 tot en met 2000. Overigens komen de eerste eeuwjaren in de rijtjes niet bijzonder vaak voor. De herkomst van de woorden is als volgt over de eeuwen verdeeld: leen- afgeleid letterinheems woord leenwoord woord onbekend totaal 1-100 0 0 0 0 0 0 101-200 0 0 0 0 1 201-300 1 1 0 0 0 2 301-400 0 0 0 0 0 0 401-500 0 0 0 0 0 0 501-600 0 0 0 0 0 0 601-700 7 0 0 0 0 7 701-800 96 3 0 0 1 100 801-900 40 6 0 0 0 46 901-1000 383 20 3 0 2 408 1001-1100 185 16 7 0 2 210 1101-1200 155 22 1 0 1 179 1201-1300 1392 724 64 0 9 2189 1301-1400 440 302 50 0 8 800 1401-1500 529 407 57 0 8 1001 1501-1600 695 1303 142 0 18 2158 1601-1700 604 1257 204 0 14 2079 1701-1800 340 954 153 0 10 1457 1801-1900 457 2898 490 7 13 3865 1901-2000 311 2850 817 45 15 4038 Totaal 5636 10763 1988 52 101 18540 Inleiding In de vorm van een staafdiagram: ~00---'=========================1---------------------------- 4000 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 ~ 0 a- S • Overig (letter(greep )woord en onbekend) IJl Mgeleid van leenwoord I-------------------------II!!II!I--- o Leenwoord • Inheems 0 0 ~ 8 '" 0 0 0 0 'fl P 8 8 !!1 'S 0 0 0 0 ';!l ;!;' 8 ).. 0 ~ ';!l Hoe nu de gegevens te duiden? Laten we om te beginnen kijken naar de totale aantallen per eeuw. Interessant genoeg wisselen de toppen en dalen in het EWB elkaar op gelijke wijze af. terwijl daarin van een andere woordenschat is uitgegaan; zie de Inleiding van het EWB. In absolute aantallen verschillen het EWB en het huidige bestand uiteraard. waarbij het meest opvallende verschil is dat in het EWB het percentage leenwoorden hoger ligt; dan komt door de keuze van de trefwoorden. zie 1.2.1. Voor de alleroudste periode vertellen de aantallen vooral iets over de beschikbaarheid van bronnen uit vroeger eeuwen (zie ook hoofdstuk 2 en het chronologische overzicht van de belangrijkste bronnen en van de woorden). Er is een kleine piek in de achtste eeuw die voornamelijk op het conto van de Lex Salica is te schrijven (50 van de 100 woorden zijn gedateerd op basis van deze wet. de rest gaat terug op plaatsnamen). Er is een piek tussen gOl en 1000. omdat uit die periode de Wachtendonkse Psalmen bekend zijn. Tussen 1001 en 1100 zakt het aantal gedateerde woorden wat in. ondanks het feit dat hieronder de woorden uit de Leidse Willeram van 1100 vallen (veel woorden uit de Willeram staan ook in de Wachtendonkse Psalmen en zijn dus daarop gedateerd). Maar nog groter is de terugval in de twaalfde eeuw. omdat er dan nauwelijks bronnen zijn - beslist niét omdat de woordenschat van de mensen afnam. De dertiende eeuw levert de eerste werkelijk grote piek op. omdat uit deze eeuw voor het eerst veel teksten bekend zijn. Opvallend is dat daarna weer een inzinking van twee eeuwen komt - deze zal verband houden met de gebrekkige dateringen die het MNW biedt. Tussen 1501 en 1700 stijgt het aantal gedateerde woorden weer fors. wat met een aantal factoren zal samenhangen. Het WNT begint in 1500. waardoor het aantal bronnen aanzienlijk toeneemt. Maar ook het aantal woorden nam tussen 1501 en 1700 toe. In deze periode bestond een sterke puristische beweging. Dankzij de inspanningen van Simon Stevin. H.L. Spiegel, Hugo de Groot en p.c. Hooft werden vele nieuwe woorden 1145 De herkomst van Nederlandse woorden gemunt ter vervanging van vreemde woorden; veel van deze woorden hebben de eeuwen getrotseerd. In deze periode hadden de Nederlanden vele buitenlandse contacten: binnen Europa (mede door de Nederlandse Opstand of Tachtigjarige Oorlog), maar ook ver daarbuiten. Nieuwe continenten werden ontdekt, waarmee handelscontacten werden aangegaan. Men leerde vele nieuwe producten en zaken kennen, die allemaal een naam kregen. 146 I Tussen 1701 en 1800 is een inzinking te zien, die een zekere culturele en economische stagnatie weerspiegelt. Na 1800 vindt een explosie aan nieuwe woorden plaats, die tot op heden voortduurt. Deze explosie is ongetwijfeld op het conto van de wetenschappelijke woorden te schrijven: de laatste twee eeuwen hebben wetenschap en techniek zich enorm ontwikkeld en uitgebreid, en de woordenschat heeft deze ontwikkeling gevolgd. Bij de hoge aantallen woorden uit de vorige en deze eeuw moet wel bedacht worden dat naarmate een woord langer in de taal bestaat, de kans groter wordt dat het vervangen wordt door een ander woord, bijvoorbeeld omdat de zaak waarnaar het woord verwijst, verandert. Wanneer men over een eeuw terugblikt, zal blijken dat veel woorden van nu allang weer verdwenen zijn. Het zal iedereen duidelijk zij n dat de woordenschat van bijvoorbeeld de dertiende eeuw niet bestond uit 2189 woorden (die in die eeuw zijn gedateerd) of uit 3142 woorden (namelijk alle woorden die zijn gedateerd vóór 1301). Nee, de woordenschat was groter, maar veel woorden zijn inmiddels verdwenen, en bovendien zitten in het bestand voornamelijk ongelede woorden, dus alle samenstellingen en afleidingen vallen buiten de boot. De cijfers geven alleen informatie over het voortleven van woorden, en dan nog moet die informatie met de nodige voorzichtigheid en scepsis bekeken worden. Sommige woorden (erfwoorden) blijven lang in een taal voortbestaan, dat blijkt wel uit de Nederlandse woorden die teruggaan op het Indo-europees. Andere woorden, zoals modewoorden en neologismen, hebben een veel kortere levensduur. Bij de verdeling van inheemse en geleende woorden (zowel leenwoorden als afgeleiden daarvan) over de eeuwen valt op dat in de oudste eeuwen het aantal inheemse woorden aanzienlijk groter was dan het aantal leenwoorden. Tussen 1300 en 1500 neemt het aantal geleende woorden toe, maar dit blijft onder het inheemse aantal liggen. In de zestiende eeuw vindt een radicale ommekeer plaats: vanaf dat moment en in alle volgende eeuwen is het aantal leenwoorden veel hoger dan het aantal inheemse woorden. Dat hangt direct samen met de uitbreiding van de kennis van de wereld, zowel letterlijk (de bekendwording van nieuwe continenten) als figuurlijk (de nieuwe wetenschappelijke inzichten die de Renaissance met zich meebracht). Bedenk echter wel dat het aantal inheemse woorden vertekend is omdat het bestand vooral ongelede woorden bevat: er wordt hier slechts geconstateerd dat de ongelede woordenschat vanaf de zestiende eeuw vooral werd uitgebreid door de overname van leenwoorden. De letterwoorden en lettergreepwoorden uit het bestand zijn alle jong: ze dateren vanaf de negentiende eeuw. De woorden waarvan de herkomst onbekend is, zijn gelijkmatig verdeeld over de eeuwen en volgen daarbij de pieken en dalen die in de totale woordenschat te zien zijn. In 4.0 wordt een nadere verdeling van de woorden gegeven op grond van het woordveld waartoe ze behoren (gecombineerd met ouderdom en herkomst). Inheemse woorden 3.1 Inheemse woorden Inheemse woorden bestaan om te beginnen uit de erfwoorden, de woorden die al bestonden in de tijd waarin de Germaanse talen een eenheid vormden of nog eerder, in de tijd dat de Indo-europese talen een eenheid vormden. De Indo-europese erfwoorden vormen over het algemeen de zogenaamde centrale woordenschat, de woorden voor de alledaagse, onmiddellijke, voor alle tijden en plaatsen geldende belevingswereld van de 1147 mens. Dit zijn bijvoorbeeld namen voor mensen en hun lichaamsdelen (man, arm, neus, oor, oog), familierelaties (kind, moeder, vader), weersverschijnselen (regen, sneeuw, wind), hemellichamen (maan, ster, zon), tijden (dag, maand, nacht), landschappen (berg, heuvel), namen voor planten (berk, beuk, den, wilg), dieren (eend, geit, hond, koe, otter, varken, vee, wolf) en dierlijke producten (melk), bijvoeglijke naamwoorden die algemene eigenschappen aanduiden (breed,jong, lang, oud), telwoorden (twee, drie, vier), werkwoorden die basishandelingen in het leven uitdrukken (drinken, dromen, eten, horen, slaan, slapen, voelen, zien). Omdat deze woorden de directe omgeving van de mens beschrijven, zijn ze heel constant en zijn het bijna nooit leenwoorden. 1 De erfwoordenschat vertelt iets over de leefwijze van de Indo-europeanen: zo weten we dat zij wagens kenden uit het feit dat zij woorden bezaten voor 'as', 'wagen' en 'wiel'. 2 Namen voor planten, dieren en andere objecten die niet voorkwamen op de plaatsen waar de Indo-europeanen en Germanen oorspronkelijk vandaan kwamen, werden geleend. Daarom wordt de woordenschat wel gebruikt om aanwijzingen te krijgen over de plaats van herkomst van de Indo-europeanen, maar dat is niet onproblematisch: al kenden zij een woord voor 'zee', dan hoeft dat nog niet te betekenen dat ze de zee kenden; misschien duidden ze er een meer mee aan. Zo zijn er meer problemen: woorden kunnen van betekenis veranderen; plantennamen kunnen bijvoorbeeld worden overgedragen op andere planten.3 Naarmate de maatschappij veranderde en de talen uiteengroeiden, had men niet meer genoeg aan de erfwoorden - er waren nieuwe woorden nodig voor nieuwe begrippen. Hieraan werd op twee manieren voldaan: door nieuwvormingen (3.1) en door ontleningen aan andere talen (3.2). De oudste inheemse samenstellingen Al in de Indo-europese en Germaanse tijd werden nieuwe woorden gemaakt door middel van samenstelling en afleiding.4 Samenstelling houdt in de samenkoppeling van twee of meer zelfstandige woorden tot een nieuw woord met één hoofdklemtoon. Het procédé van samenstelling is in het Nederlands zeer productief. Een enkel voorbeeld volstaat: alles wat in een pot kan, kan met het woord pot worden samengesteld: bier-, bloem-, inkt-,jam-, koffie-, lijm-, mosterd-, theepot. Zoals uiteengezet in 1.2.1 is dat de reden waarom ik samenstellingen in deze etymologische database slechts in bijzondere gevallen heb opgenomen, bijvoorbeeld omdat ze zeer oud zijn, of een eigen betekenis hebben gekregen die niet direct uit de afzonderlijke delen herleidbaar is of omdat de aparte delen voor een leek niet meer herkenbaar zijn. In principe zijn voornamelijk ongelede De herkomst van Nederlandse woorden woorden opgenomen, dus qua vorm en betekenis doorzichtige samenstellingen zijn ondervertegenwoordigd. Wat niet wegneemt dat het bestand diverse heel oude samenstellingen bevat. Hieronder komen voornamelijk samengestelde zelfstandige naamwoorden aan de orde, omdat deze categorie het grootst is en de meeste manieren van samenstelling kent. Samengestelde bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden worden niet op een wezen- 148 I lijk andere manier gemaakt: nieuwe bijvoeglijke naamwoorden worden gemaakt met als eerste lid een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord, bijwoord of werkwoordstam, nieuwe werkwoorden worden voornamelijk gemaakt met als eerste lid een (voorzetsel)bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord of, minder vaak, een zelfstandig naamwoord. Voor de vorming van versterkende bijvoeglijke naamwoorden en voor een overzicht van bijwoorden van tijd, telwoorden, voegwoorden en voorzetsels, zie hoofdstuk 4. Samenstellingen kunnen niet automatisch in het bestand worden gezocht. Daarom is als zoekopdracht ingetypt: geef alle zelfstandige naamwoorden met een datering kleiner dan 1350. Vervolgens zijn handmatig de samenstellingen eruit gehaald. Dat leverde de volgende 80 samengestelde zelfstandige naamwoorden op: 701-800 701-800 776-800 901-1000 901- 1000 901- 1000 1001-1050 1050 1050 1050 1050 1050 1080 1083 1100 1100 1101-1200 1153 1163 1155 1160 1204 1225 1226-1250 manslag' weergeld' noodvuur' haagdoorn" kinnebak' vrijthof' westenwind" herfstmaand' hooimaand' lentemaand" wiedemaand' wintermaand' vouwstoel" viertel' boomgaard' wierook" schelvis' vierschaar" walvis" heemraad' braambes' leeftocht" sleedoorn' steenbreek" 'het opzettelijk doden zonder voorbedachten rade' 'zoengeld' 'vuur met reinigende kracht ontstoken door wrijving' 'heestergeslacht' 'onderkaak' 'omheinde plaats' 'wind die uit het westen waait' 'september' 'juli' 'maart' 'juni' öecember' 'opvouwbare stoel' 'een maat' grond met vruchtbomen' 'welriekende rook als reukoffer' 'beenvis' 'rechtbank' 'walvisachtige' 'college van raadslieden' 'bes van de braamstruik' 'proviand' 'soort heester' 'plant' 1236 1236 1240 1240 1240 1240 1240 1240 1240 1240 1240 1240 1240 1240 1246 1248-1271 1252 1253 1253 1253 1253 1257 1260 1260 1263 1264 1265-1270 1269 1282 1284 1285 1285 1285 1285 1286 1286 1287 1287 1287 1287 middag" zondag* bedevaart· bedstee" elleboog* kerfstok" knoflook" louwmaand" meermin· nachtegaal* schoorsteen* vagevuur" vleermuis" voordeel" moordwapen* windmolen" weiland* litteken" maandag* speenvarken" wildbraad* donderdag* voorwaarde* woensdag* vrijdag* Vastenavond* voorzaat* dinsdag* borgtocht" bandijk* lijnwaad* maaltijd* middernacht" regenboog* blaasbalg* handschoen* kwikzilver* ooglid* windei* zeekoe* Inheemse woorden 'midden van de dag' 'eerste dag van de week' 'reis naar heilige plaats' 'ingebouwde slaapplaats' 'gewricht tussen beneden- en bovenarm' 'stokje waarop door kerven wordt aangegeven wat iem. verbruikt (en dus: hoeveel schulden hij heeft)' 'kruiderij' 'januari' 'zeevrouw' 'zangvogel' 'rookkanaal' 'plaats waar zielen gelouterd worden' 'handvleugelig zoogdier' 'winst' 'instrument om mee te doden' 'door de wind aangedreven molen' 'grasland waar vee graast' 'teken van een wond' 'tweede dag van de week' 'jong varken' 'gebraden vlees van wild' 'vijfde dag van de week' 'beding' 'vierde dag van de week' 'zesde dag van de week' 'vooravond van de grote vasten 'voorvader' 'derde dag van de week' 'overeenkomst waarbij een derde zich garant stelt' 'rivierdijk' 'linnen' 'eten' 'twaalf uur 's nachts' 'boog aan de hemel' 'aanjager van vuur' 'kledingstuk voor de hand' 'chemisch element' 'huidplooi over het oog' 'ei zonder kalkschaal' 'zeezoogdier' 1149 150 I 1289 1291-1300 1293 1300-1393 1301-1350 1301-1350 1301-1400 1301-1400 1301-1400 1301-1400 1306 1311 1328 1330 1343-1344 1343-1345 De herkomst van Nederlandse woorden etmaal' nooddruft' zeehond' moedwil' karnemelk' likdoorn' godsdienst* schrikkeljaar' sprinkhaan* voorspoed' goedendag' arbeidsloon* waarborg' rampspoed' bruinvis' kruiwagen' '24 uur' 'behoefte' 'zeeroofdier' 'boze opzet' 'gekarnde melk' 'eksteroog' 'religie' 'jaar dat met een dag verlengd is' 'insect' 'succes' 'middeleeuwse knots' 'vergoeding' 'onderpand of andere zekerheid' 'onheil' 'walvisachtige' 'eenwielig voertuig' De vraag is nu: zijn de oudste Nederlandse samenstellingen op dezelfde wijze gevormd als moderne samenstellingen, of wijken ze hiervan wezenlijk af? Als we bovenstaande samenstellingen bekijken, blijkt dat de afwijking hoogstens ligt in de frequentie van voorkomen: verreweg de meeste oude samenstellingen zijn gevormd door de koppeling van twee zelfstandige naamwoorden, terwijl moderne samenstellingen als eerste lid ook vaak een woord van een andere soort hebben. Maar álle combinaties die momenteel bestaan, bestonden in de oudste periode ook al. Zo vinden we bijvoorbeeld de combinatie van een bijvoeglijk naamwoord plus een zelfstandig naamwoord. Soms staat het bijvoeglijk naamwoord daarbij in verbogen vorm, zoals in goedendag, middernacht, wildeman (uit 1510-1512). In andere gevallen is het bijvoeglijke naamwoord onverbogen: bruinvis, middag, wildbraad (in de oudere vorm van middag, het tiende-eeuwse mitdondage, was het bijvoeglijk naamwoord wel verbogen). De combinatie van een werkwoordstam plus een zelfstandig naamwoord vinden we in bijvoorbeeld blaasbalg, kerfstok, schoorsteen, vouwstoel, en met verbindings-e vagevuur en dwingeland (uit 1540), van een telwoord plus een zelfstandig naamwoord in vierschaar, viertel (oorspronkelijk viertal), en van een (voorzetsel)bijwoord plus een zelfstandig naamwoord in voorspoed, voorwaarde. Bij de koppeling van twee zelfstandige naamwoorden zien we wel een verschil met het heden: in verreweg de meeste oude samenstellingen staat het eerste zelfstandige naamwoord in de onverbogen vorm of stamvorm, terwijl we tegenwoordig vaker tussenklanken aantreffen. Het type met als eerste lid een onverbogen zelfstandig naamwoord kwam al voor in het Indo-europees en het Germaans.5 In slechts weinige van de oude samenstellingen zit een verbindings-s of -e(n), vergelijk elleboog, middernacht uit de dertiende eeuwen godsdienst uit de veertiende eeuw. Dit type samenstelling is dus kennelijk jonger dan de combinatie met een onverbogen vorm als eerste lid. Hier stuiten we bovendien op een belangrijk verschil met het moderInheemse woorden ne Nederlands: wat tegenwoordig een verbindingsklank is, was vroeger een naamvalsuitgang: -en en -s duidden toen een tweede naamval aan, -e, -en, -er en -s een meervoudsuitgang. De samenstellingen ontstonden uit oudere syntactische verbindingen: godes dienst 'dienst van God' werd op den duur als eenheid opgevat en als godsdienst geschreven. Toen de naamvallen verdwenen, ging men de naamvalsuitgangen als verbindingsklanken beschouwen, en kwamen ze door analogie en voor een gemakkelijkere uitspraak ook op plaatsen te staan waarin het vroegere naamvalssysteem er niet in I 151 zou hebben voorzien.6 Dat geldt bijvoorbeeld voor arbeidsloon uit de veertiende eeuw: arbeid was een vrouwelijk woord en kreeg dus geen -s in de tweede naamval; de -s is dus secundair als verbindingsklank gevormd. In kinnebak uit de tiende eeuw beschouwen we de -e- momenteel als verbindings-e, maar oorspronkelijk behoorde deze tot de stam: kinni- was een ja-stam. Voorts valt aan bovengenoemde samenstellingen op dat de meeste afzonderlijke delen na al die eeuwen nog steeds doorzichtig zijn. Wel zijn er een aantal woorden die alleen in de samenstelling zijn blijven voortleven, maar inmiddels als apart woord zijn verdwenen, zoals gom 'man' in bruidegom, galen 'zingen' in nachtegaal, wie- 'heilig' in wierook, vagen 'vegen, schoonmaken' in vagevuur. Daarnaast is in sommige samenstellingen een deel (meestal het eerste) van de samenstelling zodanig veranderd dat de oorsprong niet meer helder is: in litteken en likdoorn is lijk 'lichaam' niet meer herkenbaar, in sprinkhaan ziet niet iedereen springen, in knoflook is Middelnederlands clof'kloof, spleet' niet direct te zien; hier is sprake van dissimilatie. In viertel is het tweede lid verduisterd, waarschijnlijk om een verschil te maken tussen viertel 'een maat' en viertal 'eenheid van vier'. Een improductief geworden samenstellingsprocédé vinden we in dwingeland (1540) en deugniet (1564), waar het werkwoordelijke deel voorop staat, en in steenbreek en zoetekauw (1618), met het werkwoordelijke deel achterop. Het dertiende-eeuwse steenbreek is een vertaling van Latijn saxifraga (de plant heette zo omdat hij gebruikt werd tegen nierstenen: hij zou deze stenen breken). Tegenwoordig zouden deze woorden zijn gevormd met het achtervoegsel -er, vergelijk de moderne vormen (niet in het bestand) spelbreker en piskijker met de verdwenen vormen brekespel en kijcpisse.7 Daartegenover bestaan er moderne, nieuwe soorten samenstellingen, die dus per definitie hierboven niet genoemd zijn. De taalkundige JooP van der Horst wijst op een jong soort samenstelling: defensieminister of onderwijsminister in plaats van minister van defensie, minister van onderwijs, om privacy-redenen in plaats van om redenen van privacy en Clintonmensen in plaats van Clinton en zijn mensen.8 Dat laatste zal een uitbreiding zijn van oudere samenstellingen die bestaan uit een eigennaam en een zelfstandig naamwoord. Ik zeg wel 'ouder', maar ook deze vorm van samenstelling is jongdergelijke samenstellingen zijn onder Duitse invloed ontstaan. In Duitsland kwamen dergelijke samenstellingen na 1830 in zwang, en de Nederlanders namen het procédé over. Tegenwoordig vinden we deze samenstellingen nog steeds, maar nu zijn het meestal anglicismen: het Hite-rapport, de Bush-regering. Ook de vorming van samenstellingen van een onverbogen bijvoeglijk naamwoord met een zelfstandig naamwoord is jong en door het Duits beïnvloed. In het Nederlands De herkomst van Nederlandse woorden worden op deze wijze possessieve samenstellingen gevormd. zoals kaalkop. zie hieronder. Dit type samenstelling is vanaf halverwege de negentiende eeuw in het Nederlands uitgebreid onder invloed van het Duits. en er is dan ook aanvankelijk veel protest van puristen tegen geweest. Zo gaan groenvoer (1844). groothandel (1857). hoogspanning (1907). rauwkost (1930) en smalspoor (1912) terug op het Duits. Momenteel is het type samenstelling productief geworden en bestaat er dikwijls geen Duitse tegenhanger 152 I meer; zo heet totaalbedrag in het Duits Gesamtbetrag en totaalwasmiddel luidt Vollwaschmittel. Een laatste voorbeeld van een woordvormingstype dat al langer bestaat maar recent onder buitenlandse invloed zeer is toegenomen. is de vorming van een bijvoeglijk naamwoord door de samenkoppeling van een zelfstandig naamwoord en een voltooid deelwoord: bedrijfsgericht. bloedbevlekt. doelgericht, handgemaakt, marktgericht, noodgedwongen, tijdgebonden, vacuümverpakt, watergekoeld. Dergelijke samenstellingen kwamen sporadisch al in het Middelnederlands voor. vergelijk huusbacken 'thuisgebakken, in huis gebakken'. Vanaf midden negentiende eeuw is hun aantal alsmaar toegenomen, eerst onder Duitse en later onder Engelse invloed; vergelijk zongedroogd met Duits sonnengetrocknet en Engels sun-dried.9 Kortom: er komen nog steeds nieuwe manieren om samenstellingen te vormen bij, maar de oude manieren zijn alle blijven bestaan en zijn tot op heden productief. Verholen samenstellingen Hierboven zagen we dat bij de meeste samenstellingen de afzonderlijke delen doorzichtig zijn gebleven. Een uitzondering daarop vormen de zogenoemde verholen samenstellingen, samenstellingen die niet meer als zodanig herkenbaar zijn: 1137 1240 1240 1240 1300 1437 1451-1500 1460-1540 1511 1546 1599 1631 1702 1835 schout* bongerd* laars* wortel* wingerd vent* juffrouw* achtel* verrel* bakkes* enter" jonker* leidsel* wimper* 'bestuursambtenaar', oorspronkelijk schout(h)ete 'boomgaard', van boomgaard 'schoeisel', van lederhose 'onderste deel van gewas', eigenlijk 'ronde plant', van Middelnederlands wort(e) 'kruid, plant' en walen 'wentelen, rollen' 'wijnstok', van wijngaard 'kerel', van ven(n)oot '(ongehuwde) vrouw', van jonkvrouw 'achtste hectoliter, oude inhoudsmaat', van achtendeel 'vierde deel', van vierendeel 'gezicht', van bakhuis "eenjarige koe', van eenwinter 'aanspreektitel voor adelborst', van jonkheer 'teugel', van leidzeel 'ooghaartje', van wenkbrauw, ook wim(p)brauw Inheemse woorden Bij veel van deze woorden is het tweede lid schijnbaar een achtervoegsel (-er, -erd, -sei). Schout lijkt zelfs een ongeleed woord, maar het luidde oorspronkelijk schout(h)ete en was samengesteld uit schout, scholt 'schuld, verplichting', en heten 'gebieden'; een schout was dus een overheidsdienaar die de plichten oplegt. Veertien verholen samenstellingen op een bestand van ruim achttienduizend woorden (waarvan 12.904 zelfstandige naamwoorden) is maar heel weinig. Dat ligt niet alleen aan het bestand: ook de literatuur wijst niet veel meer verholen samenstellingen aan.IO I 153 Wel zijn er nog enkele verholen samenstellingen die al verholen waren voordat de Oudnederlandse periode begon; dat ze oorspronkelijk samenstellingen waren, kan slechts opgemaakt worden uit Germaanse verwanten. Dat geldt voor mes. Uit de Oudengelse vorm meteseax weten we dat dit woord eigenlijk 'vleeszaag' betekende en een samenstelling was van een eerste lid dat verwant is met Engels meat 'vlees' en een tweede lid dat bewaard is gebleven in de naam Saksen en dat verwant is met zaag. Oude Germaanse samenstellingen waren verder echt 'wettig, werkelijk', oom, sperwer, wereld, de telwoorden elf, twaalf, honderd, duizend, en de voornaamwoorden iets, niets. Deze woorden beschouw ik voor het Nederlands niet als verholen samenstelling: tegen de tijd dat ze voor het eerst opgeschreven werden - de periode dus waartoe dit boek zich beperkt-, waren het 'gewone' woorden waaraan de oorsprong niet meer te zien was. Verholen samenstellingen zijn korter dan 'gewone' samenstellingen. Hierin volgen ze de normale taalontwikkeling. Die is namelijk dat woorden in de loop van de tijd steeds korter worden. Dat verklaart hoe het komt dat de meeste oude woorden uit slechts één lettergreep bestaan: zie de chronologische woordenlijst achterin voor voorbeelden, en vergelijk bijvoorbeeld Middelnederlands herte, harte, nu hart; matte, nu mat; of me(e)rminne, ma(e)rminne, nu meermin. Die verkorting is vooral te danken aan de klemtoon: in het Germaans bestond een sterk accent op de eerste lettergreep, waardoor eindlettergrepen verzwakten of wegvielen.ll Uit onderzoek blijkt dat onze dagelijkse conversatie voor ongeveer de helft uit eenlettergrepige woorden bestaat; vervolgens heeft zo'n dertig procent van de woorden die we uitspreken twee lettergrepen, en dertien procent heeft drie lettergrepen; zes procent heeft vier lettergrepen, en alles wat langer is dan vier lettergrepen vormt samen amper één procent. Woordlengte en frequentie zijn omgekeerd evenredig; vandaar dat er een sterke neiging bestaat veelgebruikte woorden te verkorten.12 Deze observatie geldt zowel inheemse woorden als geleende woorden. Woorden die meerdere malen zijn geleend, bewijzen de stelling. De oudste geleende vormen bestaan dan inderdaad vaak uit één lettergreep, of uit een beklemtoonde en een onbeklemtoonde lettergreep, terwijl de jongere vormen uit twee of meer volle lettergrepen bestaan, vergelijk uit het Latijn, met telkens het oudste woord als eerste genoemd: doos (1361) - dosis (1663), priester (1236) -presbyter (1535), trecht (300) - traject (1746); in verschillende tijden zijn uit het Frans geleend: beschuit (1343-1345) - biscuit (1704), kwijt (1237) - quitte (1563). Het blijkt echter dat deze regel niet geldt voor inheemse doorzichtige samenstellingen. Deze veranderen uiteraard in de loop van de tijd, maar daarbij veranderen de delen van de samenstelling op precies dezelfde wijze als de afzonderlijke woorden waaruit de samenstelling bestaat. In de evolutie van Middelnederlands bor(e)chtocht, hagedo(o)rn, De herkomst van Nederlandse woorden elle(n)boge, vorewaerde, we(i)delant/wei(d)land naar borgtocht, haagdoorn, elleboog, voorwaarde, weiland zijn beide delen van de samenstelling herkenbaar gebleven en hebben zij dezelfde verandering doorgemaakt als de overeenkomstige woorden. Dit is in strijd met de verwachte klankverandering: omdat bij samenstellingen de klemtoon altijd sterk op één lettergreep ligt - meestal de eerste -, zou men verwachten dat de onbeklemtoonde lettergreep afgesleten zou raken, en dat er dus veel meer verholen samen- 154 I stellingen zouden zijn ontstaan. Het streven naar begrijpelijkheid en transparantie heeft kennelijk de verwachte klankveranderingen tegengehouden. Dit is dezelfde tendentie naar inzichtelijkheid die we zien in volksetymologie, waarbij onbegrijpelijke woorden aangepast worden aan begrijpelijke. Uitzondering vormt de zeer kleine groep verholen samenstellingen, die overigens vooral bestaat uit spreektaalwoorden waarnaast ook de oorspronkelijke samenstellingen zijn blijven voortleven, vergelijk bongerd, wingerd, wimper naast boomgaard, wijngaard, wenkbrauw, en de aanspreekvormen: juffrouw, jonker, vent naast het officiëlere jonkvrouw,jonkheer, vennoot. Een uitzondering vormen ook de woorden waarbij een deel inmiddels als apart woord is verdwenen: hier kan per definitie geen sprake zijn van aanpassing aan het afzonderlijke woord. Dat geldt bijvoorbeeld voor bovengenoemd laars (van leder en het verdwenen hose) en voor lichaam (noo), dat eigenlijk een samenstelling is van lijk 'lichaam, vlees' en haam 'omhulsel'; de oorspronkelijke betekenis was dus 'vleselijk omhulsel'. Copulatieve samenstellingen Een heel oud type samenstelling is de copulatieve samenstelling, waarin twee zelfstandige naamwoorden als gelijkwaardig aan elkaar verbonden worden,13 bijvoorbeeld Moedermaagd, ontstaan uit de syntactische verbinding moeder ende maghet 'moeder en maagd' (1265-1270). Weerwolf herkennen we niet meer als copulatief, maar het was eigenlijk 'manwolf' , want weer is een oud woord voor 'man', vergelijk Latijn vir 'man'. Dit type samenstelling bestond waarschijnlijk al in het Indo-europees, maar was er zeldzaam. 14 In het bestand zitten de volgende voorbeelden: n65 weerwolf" , mens die zich in wolf verandert' 1438 Moedermaagd* 'de maagd Maria' 1528 heeroom* 'gemoedelijke benaming voor een pastoor , 1599 manwijf" 'forse, bazige vrouw' 1630 koningin-moeder* , moeder van de regerende koning{in)' 1769 puntkomma 'leesteken' 1837 rechter-commissaris , rechter aan wie het voorbereidend onderzoek is opgedragen' 1863 minister-president voorzitter van de ministerraad' 1877 herenboer* 'heer die uit liefhebberij het boerenbedrijf uitoefent' 1885 geneesheer-directeur 'arts die directeur van een ziekenhuis is' 1889 1976 Inheemse woorden prins-gemaal radiocassetterecorder 'man van de regerende vorstin' 'radio met ingebouwde cassetterecorder' Hieruit blijkt dat het type meer dan tien eeuwen productief is gebleven. Possessieve samenstellingen Een apart type samenstellingen vormen de possessieve samenstellingen of bahuvrihi- I 155 composita (zo genoemd naar het Sanskrietvoorbeeld bahuvrïhi- 'veel rijst hebbend'). Ook deze samenstellingen bestonden al in het Indo-europees. Ze benoemen iemand die of iets dat datgene bezit wat in de samenstelling aangeduid wordt, zoals dikkop of roodhuid. I5 De samenstellingen zijn veelal gevormd van een bijvoeglijk naamwoord of telwoord plus een zelfstandig naamwoord. Het bestand bevat: 1351 1477 1494 1518 1567 1599 1612 1620 1670 1696 1775 1849 1872 1884 1899-1906 1984 driehoek· negenoog* roodborstje* kwikstaart* melkmuil* kaalkop huilebalk* dikkop wijsneus* losbol* blauwbaard* volbloed· blauwkous roodhuid* dikkop blauwhelm* 'deel van plat vlak door drie lijnen ingesloten' 'kaakloze vis' 'zangvogel' 'zangvogel' 'onvolwassen jongeman' 'iem. met een kaal hoofd' 'iem. die vaak huilt' 'iem. met een dik hoofd' 'betweter' 'lichtzinnig mens' 'wreedaard tegenover vrouwen' 'van onvermengd ras' 'spotnaam' 'indiaan' 'larve van een kikvors' 'militair in dienst van de Verenigde Naties Het procédé is productief: naast dikkop. kaalkop bestaan volgens de woordenboeken nog onder andere domkop. dwarskop. geelkop. grijskop. platkop. rondkop. roodkop. witkop. zwartkop (waarin kop. net als kous in blauwkous. oorspronkelijk een leenwoord is). Hoewel de voorbeelden beperkt zijn (het etymologische bestand bevat slechts een selectie van de samenstellingen), tonen ze aan dat de vorming gedurende vele eeuwen productief is gebleven. Uit de literatuur blijkt dat het Middelnederlands veel possessieve samenstellingen heeft gekend die inmiddels verdwenen zijn of vervangen door nieuwe vormingen. bijvoorbeeld ruigrok. slappe-lende.I6 Veel van de jongere woorden zijn vertalingen van anderstalige voorbeelden: blauwbaard (naar het Frans) en blauwhelm. blauwkous. roodhuid, volbloed (naar het Engels); ook het oude driehoek is een vertaling. namelijk van Latijn triangulus. De herkomst van Nederlandse woorden Samenstellende afleidingen Samenstellende afleidingen bestaan uit een achtervoegsel en twee grondwoorden die zelfstandig kunnen voorkomen, maar niet tezamen als samenstelling, terwijl evenmin het tweede lid samen met het achtervoegsel voorkomt, of alleen met een andere betekenis. Een voorbeeld is tegenvoeter: noch tegenvoet, noch voeter komen voor; naast zwaarmoedig bestaat wel de afleiding moedig, maar in een heel andere betekenisY 156 I Zowel zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden als bijwoorden en werkwoorden kunnen door samenstellende afleiding worden gevormd. De categorie samenstellende afleidingen in het bestand is slechts klein. Aan inheemse samenstellende afleidingen bevat het de volgende zelfstandige naamwoorden, allemaal met de afleiding -er, enerzijds persoonsnamen op -er, anderzijds zaaknamen met als eerste lid meestal een telwoord (behalve bij dijenkletser). De woorden dateren allemaal van na het Middelnederlands. Het zeer moderne dubbeldekker (1976) is ontleend aan het Engels. 1532-1537 bevelhebber' 'commandant' 1624 tegenvoeter' 'iem. die aan de andere kant van de aarde woont' 1646 gezaghebber' , regeerder , 1856 gezagvoerder' 'iem. die het bevel heeft' 1869 driewieler' , voertuig met drie wielen' 1869 tweewieler' 'rijwiel of ander voertuig met twee wielen' 1959 dijenkletser' 'grap die uitbundige reactie oproept' Aan bijvoeglijke naamwoorden vinden we woorden op -ig, -s en -end (bestaande uit een zelfstandig naamwoord plus tegenwoordig deelwoord). Het gaat om de volgende woorden (waarbij overigens soms een deel van de samenstelling oorspronkelijk geleend is, namelijk plat, schaal en uur): 1240 tweejarig' 'twee jaar oud' 1240 viervoetig' , met vier voeten' 1477 zwaarmoedig' 'treurig gestemd' 1477 vijfledig' , met vijf geledingen' 1609 schoorvoetend' 'aarzelend' 1631 onzijdig' , neutraal' 1784-1785 goedlachs' 'graag lachend' 1805 onderhuids' 'onder de huid' 1828 zorgwekkend' 'grote zorg veroorzakend' 1841 hardhandig' , ruw , 1847 gezaghebbend' 'overwicht hebbend' 1866 geestdodend' 'afstompend' 1869 wijdbeens' 'met de benen ver gespreid' 1884 slechthorend' 'min of meer doof' 1892 achturig 'acht uur durend' 1918 1921 1955 1976 loslippig" toonaangevend platvloers kleinschalig Inheemse woorden 'dingen vertellend die men moet verzwijgen' 'tot voorbeeld strekkend' 'triviaal' 'op kleine schaal' Uit de gegevens kunnen we concluderen dat het type bijvoeglijk naamwoord bestaande I 157 uit een telwoord plus een zelfstandig naamwoord en de uitgang -ig (tweejarig) in de Middeleeuwen productief was (het MNW geeft nog vele voorbeelden, waarvan een groot deel inmiddels verdwenen is), en dat de andere typen voornamelijk aan het eind van de Middelnederlandse periode zijn opgekomen. Daarnaast bestond in het Middelnederlands een inmiddels verdwenen type samenstellende afleiding van bijvoeglijk naamwoorden op -de: driehoekede, nu driehoekig; blauwoogde, nu blauwogig; grijshaerde, nu grijsharig. Is Een deel van de samenstellende afleidingen is geleend uit een andere Germaanse taal, waardoor dit type afleiding ook door geleende voorbeelden wordt uitgebreid. Aan de vorm is niet te zien dat het om leenwoorden gaat: het lijken zeer inheemse woorden. Voorbeelden hiervan, alle teruggaand op het Duits, zijn: 1526 1764-1775 1852 1873 1909 vrijwillig eigenaardig kleingeestig nietszeggend zwakzinnig 'niet gedwongen' < DUITS 'een eigen karakter dragend' en in de database. Zo levert de opdracht: zoek alle velden met als inhoud 'Latijn', alle Latijnse leenwoorden in het Nederlands op. Op grond van het dateringsveld kan vervolgens I 215 bepaald worden in welke eeuw het grootste aantal Latijnse woorden is geleend, en op grond van de themavelden kan vastgesteld worden op welke gebieden het Latijn invloed heeft uitgeoefend op het Nederlands. Ik begin met de leenwoorden in het Germaans, en bekijk vervolgens de leenwoorden in het Nederlands. Oude leenwoorden in het Germaans Een aantal woorden dat we nog steeds gebruiken, bestaat uit leenwoorden die al overgenomen zijn in de periode voordat de Germaanse talen uit elkaar groeiden. Dergelijke leenwoorden komen in verschillende Germaanse talen voor. Twee oude leenwoorden in het Germaans zijn zilver en hennep. Het zijn typische handelswoorden: van hennep werd touw gemaakt. Zilver is uit het Akkadisch geleend, een Semitische taal die tussen 3000 voor Chr. en 100 na Chr. gesproken werd in het oude Mesopotamië. De plantnaam hennep is ofwel uit het op de Balkan gesproken Thracisch geleend, ofwel uit het Scythisch, een Iraanse taal gesproken door een Zuid-Russische nomadenstam. Zo komen we dus op de volgende twee oude ontleningen: 901-1000 1343-1346 zilver hennep 'chemisch element' , en in de database, gecombineerd met de dateringen en de herkomstinformatie. Ik recapituleer nog even hoe de korte herkomstaanduiding gelezen moet worden: woorden waarachter een asterisk staat, zijn inheems, woorden gevolgd door < TAALNAAM zijn uit de genoemde taal geleend, van woorden met ;; !0I ' ~0 0~ ~ B 1; 3 1; s s ~ ~ ;; !I' ~ -, 0 0 0 0 S' ~ 1; 1; ':!i S' Het thema mensenwereld bevat woorden voor algemeen menselijk handelen, menselijke eigenschappen, de namen voor lichaamsdelen en lichaamsafscheidingen, namen voor familieleden, woorden voor het bedrijven van seks en voor sterven, en (positieve, Thema's chronologisch bekeken negatieve of neutrale) persoonsaanduidingen. Er zijn veel oude inheemse woorden. In de zestiende en zeventiende eeuw treedt een duidelijke stijging van het aantal woorden op, waarbij het aantal inheemse en geleende woorden ongeveer gelijk komt te liggen. In de achttiende eeuw zakken beide categorieën woorden in, maar in de negentiende en twintigste eeuw neemt het totale aantal woorden zeer toe, wat vooral op het conto van de leenwoorden is toe te schrijven - het gaat hierbij vooral om geleende woorden voor 332 I eigenschappen, zoals riskant, romantisch, spontaan, uitgekookt, zelfbewust, en in mindere mate om geleende persoonsaanduidingen, zoals globetrotter, gozer, insider, partner, playboy en skinhead. 5. Zintuiglijkheden (totaal 351 woorden, waarvan 245 inheemse woorden, 90 geleende woorden en 16 rest) 80 -----------~======;- tot 1201: 41 (39-2-0) 1201-1300: 68 (56-10-2) 1301-1400: 23 (19-4-0) 1401-1500: 35 (28-7- 0) 1501-1600: 58 (40-14-4) 1601-1700: 46 (37-7-2) 1701-1800: 16 (7 - 6 - 3) 1801-1900: 37 (12 - 23 - 2) 1901-2000: 27 (7-17-3) 60 50 - 40 30 .0 10 De woorden voor zintuiglijkheden (gehoor, gevoel, reuk, smaak, zicht en namen voor kleuren) zijn veelal oud en inheems. In de zestiende en zeventiende eeuw vindt een toename van inheemse woorden plaats, woorden zoals bolderen,flikkeren, gillen, keffen, lonken, zilt en zoel. De toename aan woorden zal misschien samenhangen met het feit dat in de Renaissance de wereldopvattingen veranderden, waardoor ook in de woordenschat keuzes gemaakt werden en vernieuwingen optraden. Toch is in een algemeen thema als 'zintuiglijkheden' niet erg duidelijk waardoor veranderingen optreden, omdat deze veranderingen veelal niet direct verbonden zijn met technische of wetenschappelijke vernieuwingen. In de achttiende eeuw zakt het aantal woorden in, en in de negentiende eeuwen in mindere mate de twintigste stijgt het weer, ditmaal doordat het aantal leenwoorden toeneemt: er worden namen geleend voor nuances in kleur, smaak e.d. zoals aroma, beige, bouquet, krokant en ranzig. 6. Consumptie (totaal 1057 woorden, waarvan 269 inheems, 653 geleend en 135 rest) tot 1201: 30 (27 - 2 -1) 1201-1300: 114 (65-48-1) 1301-1400: 37 (22 -11- 4) 1401-1500: 54 (31 - 21 - 2) Inleiding --~-~-- ---~ 1501-1600: 94 (37-45- 12) 1601-1700: 66 (18-36-12) 1701-1800: 95 (24-47- 24) 1801-1900: 208 (29-146 - 33) 1901-2000: 359 (16- 297 - 46) 15° ----- ... ------- .--------- 100 Onder de woorden die met consump- 50 tie te maken hebben, is het aantal leenwoorden altijd groot geweest; vanaf de zestiende eeuw overtrof het o t dat van de inheemse woorden. De zestiende eeuw geeft, zoals in alle thema's, een stijging te zien, maar ditmaal is er ook een stijging in de achttiende eeuw - een eeuw die over het algemeen een daling vertoont. De grootste toename aan woorden - en dan vooral leenwoorden - vond plaats in de negentiende en twintigste eeuw, toen er nieuwe methoden opkwamen om voedingswaren langer te conserveren en de transportmogelijkheden vergroot werden; hierdoor konden voedingswaren en methoden van voedselbereiding van over de hele wereld bekend raken. 7. Tijd (totaal 291 woorden, waarvan 123 inheemse woorden, 148 geleende en 20 rest) tot 1201: 31 (30 - 1-0) 70 - -- 1201-1300: 59 (34-22-3) 60 - 1301-1400: 6 (3 - 3 - 0) 50 - 1401-1500: 19 (12 -7 - 0) 40 1501-1600: 29 (10-17-2) 1601-1700: 43 (20-22-1) 1701-1800: 22 (10-10- 2) 1801-1900: 41 (1-37-3) 1901-2000: 41 (3-29-9) 0 ~ E 0 g ~ 0 E ;r ~ ~ 0 :': 0 f 0 0 0 0 0 '" ~ ~ ~ ~ ~ g ~ ~ In de zestiende eeuw vindt, zoals in veel thema's, een omslag plaats van inheemse woorden naar leenwoorden. Een duidelijke piek vertoont de zeventiende eeuw - waarbij het aantal leenwoorden nauwelijks hoger is dan het aantal inheemse woorden. In deze eeuw ontstonden nieuwe inheemse samenstellingen en afleidingen zoals aanstonds, dadelijk, meteen, ondertussen en voorbarig. Daarnaast werden woorden geleend voor precieze(re) tijdsaanduidingen, zoals abrupt, kwartaal, medio, punctueel, regulier. Nieuwe pieken vertonen de negentiende en de twintigste eeuw, en ditmaal gaat het vooral om leenwoorden (en afgeleiden daarvan); een behoorlijk deel van de nieuwe woorden gaat terug op de wetenschappelijke indeling in geologische periodes, met nieuwe benamingen zoals Azoïcum, Cambrium, Diluvium, Plioceen. 1333 334 I Themàs chronologisch bekeken 8. Religie (totaal 645 woorden, waarvan 80 inheemse woorden, 518 geleende en 47 rest) tot 1201: 45 (24-19-2) 160 --------- 1201-1300: 137 (21-113-3) 140 -------.=-------1 1301-1400: 21 (6- 15-0) 120 --- 1401-1500: 38 (10 - 22 - 6) 100 1501-1600: 100 (8 - 85 -7) 1601-1700: 71 (10-55-6) 1701-1800: 44 (1-38-5) 1801-1900: 134 (0-124-10) 1901-2000: 55 (0-47-8) 80 - 60 - 40 - 20 - o o ~ ~ Wanneer we de restcategorie bij de leenwoorden tellen (het betreft tenslotte afgeleiden hiervan), dan is alleen in de periode vóór 1201 het aantal inheemse woorden nét iets hoger dan het aantal leenwoorden (24 versus 21) - in alle andere eeuwen overheersen de leenwoorden. Het Latijn was en is de officiële taal van de r.-k. Kerk (hoewel tegenwoordig in de liturgie ook de landstaal is toegestaan). In de oudste periode van de kerstening kende buiten de clerici nauwelijks iemand Latijn. Om geen ongewenste kloof met de te bekeren massa te scheppen, gebruikten de geestelijken in de oudste periode kennelijk inheemse woorden (die zij vaak een nieuwe inhoud gaven), zoals bekeren, bidden, biecht, gebed, geloven, God, heilig en hel. Maar al vanaf de dertiende eeuw kreeg het aantal leenwoorden de overhand. De Renaissance (met de Hervorming en Contrareformatie) vertoont een piek in neologismen. In de negentiende eeuw is opnieuw een stijging te zien; ditmaal komt dat voornamelijk doordat verre religies bekend(er) werden, met nieuwe woorden zoals dalai lama, djinn, misjna, kismet, rebbe, sikh en sjamaan. In de twintigste eeuw daalt het aantal woorden, daarmee de ontkerkelijking van de maatschappij weerspiegelend. 9. Sociale leven (totaal 1389 woorden, waarvan 366 inheemse woorden, 830 geleende en 193 rest) tot 1201: 49 (42 -7 - 0) 400 -;:======:::;---- 1201-1300: 194 (108-76-10) 350 1301-1400: 67 (35-27-5) 1401-1500: 82 (38 - 35 - 9) 1501-1600: 116 (34-64-18) 1601-1700: 139 (39-79-21) 1701-1800: 89 (13-59-17) 1801-1900: 284 (26- 222- 36) 1901-2000: 369 (31-261-77) 300 r----------- 250 -------------- 100 50 ~ 0 0 0 0 0 0 0 ~ 0 0 0 0 :t !I' '!i ~ ~ ~ B ~ ~ s ~ S :t '!i ~ ~ Het sociale leven is een uitgebreid thema; hieronder vallen de namen voor kledingstukken, sieraden, stoffen, huishoudelijke apparaten, de woning, meubels, spullen, openbare gebouwen, het onderwijs, en de sociale omgang (met veel woorden voor ruzie!). Mode Inleiding speelt hierbij een belangrijke rol, wat het overwicht van de leenwoorden vanaf de vijftiende, zestiende eeuw verklaart. De pieken in de zestiende, zeventiende, negentiende en twintigste eeuw zijn te danken aan vernieuwingen in mode, onderwijs, etc. 10. Voortbewegen (totaal 493 woorden, waarvan 208 inheemse woorden, 239 geleend en 46 rest) tot 1201: 29 (29 - 0 - 0) 180 -r======;----------- o Rest 1201-1300: 66 (58 - 8 - 0) 160. Leenwoord ----- ----- 1301-1400: 19 ( 17-1-1) n eems 140 0 I h 1------- 120 - ----------- - 1401-1500: 31 (30 -1- 0) 1501-1600: 38 (22-14- 2) 1601-1700: 38 (19-16-3) 1701-1800: 13 (5 - 5 - 3) 1801-1900: 89 (19-63-7) 1901-2000: 170 (9 -131- 30) 100 ------ 80 --------- 0 0 0 B §P 1~: : ~ 0 0 0 0 0 i ê~ t ~ ~ '" 0 0 ~ Een onderdeel van het thema voortbewegen vormen de transportmiddelen (zie 4.1.10 hieronder). De vernieuwingen in middelen en methoden van transport leidden tot een toename van woorden in de negentiende en twintigste eeuw; de zestiende eeuw springt er ditmaal niet uit. 11. Scheepvaart (totaal 244 woorden, waarvan 81 inheemse woorden, 124 geleende woorden en 39 rest) 60 ---- ------ - ---------- tot 1201: 7 (6 -1- 0) 50 _ __ _ __ 1201-1300: 21 (13-7-1) 1301-1400: 17 (6 - 8 - 3) 1401-1S00: 20 (10 - S - s) 1501-1600: 55 (23-25-7) 1601-1700: 46 (15-20-11) 1701-1800: 13 (3-8-2) 1801-1900: 36 (5 - 28 - 3) 1901-2000: 29 (0-22-7) 40 --- ------- 30 0 0 0 g 0 ~ ~ B F~ i ,---------, 0 ~ 0 0 0 0 t : 0 '" ~ 0 !!è ~ '" De scheepvaarttermen nemen in de zestiende eeuwen zeventiende eeuw toe - de periode waarin we kennismaakten met nieuwe landen en waarin de actieradius van de wereldhandel sterk toenam. Hierbij ligt het aantal leenwoorden iets hoger dan het aantal inheemse vormingen, maar niet veel: in deze periode gaven de Lage Landen de toon aan in de scheepsbouw (niet voor niets kwam tsaar Peter de Grote hierheen om het vak te leren). In de negentiende eeuw, als er opnieuw een toename is te zien - dankzij de nieuwe technische uitvindingen in die periode -, en in de twintigste eeuw is de aanwas van woorden vooral aan leenwoorden te danken: de nieuwe vindingen vonden nu veelal buiten de Lage Landen plaats. 1335 Thema's chronologisch bekeken 12. Handel (totaal 770 woorden, waarvan 125 inheemse woorden, 563 geleende woorden en 82 rest) 250 -;===:::::;-----------~ tot 1201: 16 (12-1- 3) 1201-1300: 77 (43 - 25 - 9) 1301-1400: 34 (13- 19-2) 1401-1500: 36 (7 - 26 - 3) 1501-1600: 109 (18-82-9) 1601-1700: 90 (7-69-14) 1701-1800: 52 (4-42-6) 1801-1900: 148 (12-127- 9) 1901-2000: 208 (9-172-27) 200 150 -----------------.-...,-----, 100 -------~ 50 --__ ~---- Al in de veertiende eeuw zijn er meer geleende dan inheemse woorden, en dat blijft gedurende alle volgende eeuwen zo. Dat is niet verbazingwekkend bij een thema dat nauw verbonden is met de contacten met andere volkeren: natuurlijk wordt handel ook binnenslands gedreven, maar de handel met het buitenland heeft toch altijd een belangrijke rol in de Lage Landen gespeeld. De zestiende, negentiende en twintigste eeuw springen er qua aantallen woorden uit, wat overeenkomt met de toegenomen buitenlandse contacten in die eeuwen. 13. Werk+industrie (totaal 660 woorden, waarvan 180 inheemse woorden, 340 geleende woorden en 140 rest) 200 ~~;====]==========~~ tot 1201: 19 (16 - 2 -1) 180 1201-1300: 66 (48-16-2) 1301-1400: 39 (21-11-7) 1401-1500: 36 (18-8-10) 1501-1600: 70 (22-41-7) 1601-1700: 53 (16 - 26 -11) 1701-1800: 43 (10- 27- 6) 1801-1900: 154 (19-95-40) 1901-2000: 180 (10-114-56) 160 100 --------------- 80--------------- 60--__ ~---- 40--~·~_r._o=._ 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 ~ 0 ::> ;; !!1 ~ ~ i; 3 i; 1; ~ ~ ;; ~ '!i ~ 0 0 0 0 g- o ~ ~ 0 ë ~ g- In de zestiende eeuw neemt het aantal woorden toe, en dat is kennelijk te danken aan de buitenlandse contacten, want het zijn de leenwoorden die verantwoordelijk zijn voor die toename. De negentiende en vooral de twintigste eeuw geeft een zeer grote toevloed aan woorden te zien. De reden zal zijn de industrialisatie die in de negentiende eeuw plaatsvond, de toename van beroepen die dat met zich meebracht en de almaar verdergaande specialisatie in het werk. 1268 Inleiding 14. Leger (totaal 421 woorden, waarvan 94 inheemse woorden, 302 geleende woorden en 25 rest) 120 tot 1201: 21 (20 - 0 -1) 1201-1300: 34 (21-11- 2) 1301-1400: 16 (8-8-0) 1401-1500: 19 (6-11-2) 1501-1600: 107 (16 - 88 - 3) 1601-1700: 66 (11-54 -1) 1701-1800: 26 (3 - 21- 2) 1801-1900: 67 (5- 54-8) 1901-2000: 65 (4-55-6) 80 ---------------- 60 ---------------- 40 ---------------- 20 De oudste legertermen zijn vooral inheems, maar in de veertiende eeuw is het aantal inheemse en geleende woorden even groot, en in de eeuwen daarna hebben de leenwoorden de overhand. In de zestiende eeuw vond een reorganisatie van het leger plaats, en werden nieuwe wapens en nieuwe hiërarchieën ingevoerd - voornamelijk naar buitenlandse voorbeelden. Dat is aan de woordenschat te zien: de neologismen vertonen in de zestiende eeuw een hoogtepunt, met een duidelijke uitloop in de zeventiende eeuw. In de negentiende en twintigste eeuw leiden nieuwe technische uitvindingen opnieuw tot een toename in woorden, die echter kleiner is dan in de zestiende eeuw. 15. Overheid (totaal 1323 woorden, waarvan 283 inheemse woorden, 943 geleende woorden en 97 rest) 300 -;====;------------------------- tot 1201: 39 (37-2-0) 1201-1300: 152 (89-56-7) 250 200 1301-1400: 70 (28-42-0) 1401-1500: 124 (24 - 95 - 5) 150 1501-1600: 228 (43-179-6) 100 1601-1700: 175 (27-138-10) 50 1701-1800: 80 (17-55-8) ~ ~ Q Q Q Q Q Q Q Q 1801-1900: 251 (12-216-23) Q Q Q Q ~ ~ Q Q i :t ~ '!l i1I ~ 1901-2000: 204 (6-160-38) Ë ~ S a :t :!1 '!l ~ ~ ~ Overheidstaal en stadhuistaal zijn van alle tijden, hoewel ook in dit thema weer de zestiende, negentiende en twintigste eeuwen de meeste neologismen opleveren. Vanaf de veertiende eeuw overweegt het geleende deel; de brontalen zijn voornamelijk Latijn en Frans, denk aan woorden zoals absoluut, acclamatie, ad hoc, administratie, comité, college, commissie, precedent, prioriteit en tenderen. 1337 338 I Themàs chronologisch bekeken 16. Kunst (totaal 701 woorden, waarvan 124 inheemse woorden, 500 geleende en 77 rest) tot 1201: 26 (20 - 6 - 0) 250 ----.====:;----------- 1201-1300: 63 (30 - 31- 2) 1301-1400: 28 (9-15-4) 1401-1500: 25 (11-11- 3) 1501-1600: 70 (18-44-8) 1601-1700: 71 (12-49-10) 1701-1800: 44 (7 - 35 - 2) 1801-1900: 191 (16 -154-21) 1901-2000: 183 (1-155-27) 200 - 150 --------------- 100 ---------------- Kunst en mode zijn nauw met elkaar verweven. Kunst is bovendien altijd internationaal geweest. Vandaar het overwicht van leenwoorden in alle eeuwen (behalve de periode tot 1201, toen er nog weinig contacten met andere talen waren). De Renaissance bracht vernieuwingen in de kunst en dus een toename van neologismen; zoals in de meeste themàs vertonen ook de negentiende en de twintigste eeuw pieken. 17. Letterkunde (totaal 261 woorden, waarvan 11 inheemse woorden, 225 geleende en 25 rest) tot 1201: 2 (1-1-0) 90 --- ----------- 1201-1300: 10 (0-10-0) 80 1301-1400: 9 (0-8-1) :: _"'-=-__ ---->--------- 1401-1500: 11 (1-10-0) 1501-1600: 24 (3 -19 - 2) 1601-1700: 49 (2 - 41- 6) 1701-1800: 27 (1-26-0) 1801-1900: 83 (2-73-8) 1901-2000: 46 (1-37-8) 50 ------------~~-- 40 ----------- 30 -- 10 --- 0 ~ ~ F0 :gt :g<1 lg' g~ ~ B ~ ~ 5 ~ ~ :t '!l 0 ~ ~ Wat over de kunsttermen is gezegd, geldt ook voor de letterkunde: de invloed van buitenaf is bijzonder groot en blijkt uit het overwicht van de leenwoorden in alle eeuwen; de Renaissance en de negentiende eeuw brachten vele vernieuwingen en neologismen. Terwijl het aantal kunsttermen in de twintigste eeuw nauwelijks minder is dan in de negentiende, neemt het aantal literaire termen echter in de twintigste eeuw duidelijk af. Inleiding 18. Muziek (totaal 469 woorden, waarvan 21 inheemse woorden, 408 geleende en 40 rest) tot 1201: 2 (2 - 0 - 0) 140 r====;---------~;::::::;_-- 1201-1300: 17 (4-13-0) 1301-1400: 9 (0 - 4 - 5) 1401-1500:11(2-7-2) 80 ------------ 1501-1600: 28 (2 - 25 -1) 60 ------------- 1601-1700: 30 (3-27-0) 40 ------------- 1701-1800: 111 (0-110-1) 20 1801-1900: 132 (5-116-11) ~ 0 0 0 0 0 1901-2000: 129 (3 -106 - 20) P 0 ~ 0 ~ .. B ~ i 1; 'sll s :t :!1 '!i 0 0 .§ ~ 1; 1; ~ '.!i De internationale muziekwereld bestaat door de eeuwen heen voornamelijk uit geleende woorden. In de muziek is het niet de Renaissance die leidt tot een piek in neologismen, maar de achttiende, negentiende en twintigste eeuw - in de achttiende eeuwen negentiende eeuw is die toename vooral te danken aan de Italiaanse lichte muziek en opera; in de negentiende eeuw spelen bovendien de Duitse componisten een belangrijke rol. De twintigste eeuw geeft een groot scala aan nieuwe muziekgenres te zien, van jazz, blues, pop tot rock-'n-roll; de nieuwe genres zijn grotendeels ontstaan in Engelssprekende landen. 19. Wetenschap (totaal 2425 woorden, waarvan 361 inheemse woorden, 1613 geleende en 451 rest) tot 1201: 56 (52 - 4 - 0) 800 --;====;------ 1201-1300: 145 (75-66-4) 700 1301-1400: 91 (43 - 45 - 3) 600 1401-1500: 76 (35 - 39 - 2) 1501-1600: 224 (43-174-7) 1601-1700: 299 (46- 240-13) 1701-1800: 221 (31-175-15) 1801-1900: 729 (22-557-150) 1901-2000: 584 (14- 313- 257) 400 -------------- 300 ----------- 200 -------- 0 0 0 0 0 0 ~ 0 0 0 ~ 'f' '!i ~ ~ ~ S ~ 1; s ~ :t '!i ~ 0 ~ I; '.!i Alle eeuwen leveren een groot aantal wetenschappelijke termen. De dalingen in aantallen in de veertiende en vijftiende eeuw zijn vooral veroorzaakt door gebrek aan bronnen uit deze periode. De achttiende eeuw vertoont een dipje dat verband houdt met de algehele stagnatie en recessie uit die eeuw. Maar de negentiende en twintigste tonen een zeer grote toename, overeenstemmend met de vooruitgang in techniek en wetenschap in die periode. De negentiende eeuw spant overigens duidelijk de kroon, maar dat kan alleen maar betekenen dat de woorden in de twintigste eeuw deels (nog) vaktaal zijn en niet zijn doorgedrongen tot de algemene taal. 1339 Themàs chronologisch bekeken 20. Taalkunde (totaal 929 woorden, waarvan 470 inheemse woorden, 370 geleende en 89 rest) tot 1201: 88 (86 - 2-0) 250 r====,----------- 1201-1300: 113 (104 - 8 -1) 1301-1400: 23 (18 - 3 - 2) 1401-1500: 34 (27-4-3) 1501-1600: 101 (39 - 56 - 6) 1601-1700: 118 (48-60-10) 1701-1800: 62 (33 - 24 - 5) 1801-1900: 207 (61-123-23) 1901-2000: 183 (54-90-39) 200 150 100 -----ml---------c=-- 50 ~/ i ~ Q Q Q Q ~ Q ~ Q s 1; ~ t ~ 1; ~ ;!; ~ Q Q Q P Q Q ~ ~ 5 1; 5 'S ~ ~ , " g ~ 1; ~ Onder het thema taalkunde zijn behalve taalkundige termen ook de functiewoorden en tussenwerpsels opgenomen (die zijn vermeld in 4.2 en 4.3). Deze woorden zijn vooral oud en inheems, en deze woorden zijn dan ook verantwoordelijk voor het opvallend hoge aantal woorden van de dertiende eeuwen eerder. In de Renaissance ontstond bezinning op de eigen taal en begon men deze te beregelen: in die periode werden de eerste woordenboeken, grammaticàs, spellingboekjes e.d. geschreven, en men beijverde zich eigen woorden te vinden ter vervanging van vreemde woorden. Tot die tijd bestonden er alleen grammaticàs in en van het Latijn. In de Renaissance nam zowel het aantal inheemse taalkundige termen (deelwoord, geslacht, klinker, medeklinker, meervoud, voegwoord, voorzetsel) als het aantal geleende (ablatief, accusatief, adverbium, consonant, genus, passief) zeer toe. In de negentiende eeuw kwam de wetenschappelijke bestudering van taal tot bloei, eerst in het buitenland, vandaar de vele leenwoorden, zoals ablaut, agglutineren, bilabiaal germanisme, homoniem, nasaal en predikaat. In de twintigste eeuw werd de wetenschappelijke taalkunde nader uitgewerkt, met nog steeds veel leenwoorden, hoewel wat minder dan in de negentiende eeuw. 21. Communicatie (totaal 687 woorden, waarvan 148 inheemse woorden, 475 geleende en 64 rest) tot 1201: 19 (17 -1-1) 350 --;:::===;----------~ 1201-1300: 36 (19-14-3) 300 1301-1400: 17 (6-11-0) 250 1401-1500: 36 (12 - 23 -1) 200 1501-1600: 61 (21- 39 -1) 150 1601-1700: 60 (23-31-6) 100 --------------- 1701-1800: 48 (12-31-5) 50 -------- 1801-1900: 117 (18-92-7) 1901-2000: 293 (20-233-40) De oudste communicatie vond plaats in kleine kring, tussen mensen die dezelfde taal spraken: inheemse woorden dus. Maar al in de veertiende eeuw was de aanwas van woorden in het communicatiethema te danken aan buitenlandse contacten. In de RenaisInhoudswoorden: geselecteerde woordvelden sance stijgt het aantal woorden dankzij de nieuwe overzeese contacten. De negentiende eeuw toont een grote toename, dankzij de uitvinding van allerlei nieuwe communicatiemiddelen over grotere afstand. De allergrootste piek laat de twintigste eeuw zien, en dat is voor een groot deel te danken aan de uitvinding van de computer, internet, chatten, IeT en mobiele telefonie. 22. Sport+spel (totaal 501 woorden, waarvan 70 inheemse woorden, 371 geleende en 60 rest) tot 1201: 0 (0- 0 - 0) 300 --;====;------------- 1201-1300: 15 (10 - 3 - 2) 1301-1400: 9 (1-3-5) 1401-1500: 12 (8- 4- 0) 1501-1600: 24 (8 -14 - 2) 1601-1700: 38 (10- 17-11) 1701-1800: 31 (9 -16 - 6) 1801-1900: 130 (13-104-13) 1901-2000: 242 (11- 210 - 21) 250 200 150 100 50 --------------------------- De oudste woorden op het gebied van sport en spel zijn vooral inheems. Vanaf de Renaissance vindt een geleidelijke lichte stijging plaats van vooral geleende woorden. Een abrupte stijging vertoont de negentiende eeuw, toen men internationaal het belang van sport inzag voor het lichamelijk welbevinden. In de negentiende eeuw was sport vooral voor de elite, maar dat veranderde in de twintigste eeuw - de eeuw die verreweg de meeste sporttermen leverde, geleend uit alle landen en continenten. In de tweede helft van de negentiende eeuwen in de twintigste eeuw werd sport geïnstitutionaliseerd en beregeld; het werd een internationaal maatschappelijk verschijnsel. Van alle themàs geef ik hieronder een of meer voorbeelden, op vier themàs na (overheid, letterkunde, wetenschap en taalkunde), die minder interessant waren voor behandeling. 4.1 Inhoudswoorden: geselecteerde woordvelden Alle woorden zijn thematisch of onomasiologisch ingedeeld, dat wil zeggen dat alle woorden rond een bepaald begrip bijeengezet zijn. De woorden zijn dus op enigerlei wijze betekenisverwant. Ze kunnen (ongeveer) eenzelfde betekenis hebben, dus synoniem zijn (opa en grootvader), maar er kan ook een hiërarchische betekenisrelatie tussen woorden bestaan, waarbij het ene woord (het hyperoniem) het andere (het hyponiem) insluit: zo is paard een hyperoniem van de hyponiemen merrie en hengst. Soms vormt het hoofdthema het hyperoniem en zijn de verschillende woorden die daaronder vallen de hyponiemen: zo worden onder 'granen' alle graansoorten opgenomen. Ook antoniemen, woorden met een tegengestelde betekenis, kunnen binnen een thema vallen; zo vallen nooit en altijd allebei onder de bijwoorden van tijd, en licht en donker onder de 1341 Themàs chronologisch bekeken kleuren.3 Maar ook associatieve betekenisrelaties kunnen binnen een thema vallen. Binnen de themàs worden de betekenisrelaties tussen de verschillende woorden genegeerd - zij zijn voor dit boek van geen belang. 4.1.1 Aardrijk 342 I Woorden met betrekking tot het aardrijk zijn veelal zeer divers en niet goed met elkaar vergelijkbaar. De weersverschijnselen vormen echter een afgeronde categorie en daarom behandel ik deze. Weersverschijnselen g01-1000 bliksem" gOl-1000 g01-1000 901-1000 901-1000 1001-1050 1001-1050 1100 1150 1240 1240 1240 1240 1240 1240 1240 1265-1270 1285 1285 1287 1287 1287 1300 1351 1351 1395 1485 1573 1573 1596 1598 1599 drop· regen* sneeuw· wolk" westenwind" wind· dauw" rijm" druppel" ijs" rijp· schicht* storm" vorst" weer" hagel* onweer* regenboog" mist" vlaag* walm* nevel" wasem" weerlicht* schol" ijzel* bui* damp· bries travaat wervelwind 'elektrische vonk bij onweer' 'druppel' 'neerslag' 'neerslag in bevroren vlokken' 'massa waterdruppels in atmosfeer' 'wind die uit het westen waait' 'luchtstroming' 'gecondenseerde waterdamp' 'bevroren dauw' 'vochtdeeltje' 'bevroren water' 'bevroren dauw' 'pijl' 'hevige wind' 'vriezend weer' 'atmosferische gesteldheid' 'ijskorrels als neerslag' 'donderbui' 'boog aan de hemel' 'verdichting van waterdamp' 'plotselinge windstoot' 'damp' 'damp' 'damp' 'bliksem' 'drijvend stuk ijs' 'dunne ijskorst na neerslag' 'neerslag' 'nevel' 'koele wind' , , , ; er zijn verschillende internationaal gebruikte codesystemen, zoals SGML (Standard Generalized Markup Language), HTML (Hyper Text Markup Language), XML (Extensible Markup Language) of TEl (Text Encoding Initiative). Zie Kruyt 1997: 30. 16. Voor taalkundig (etymologisch) onderzoek is de technische wijze waarop het bestand is gestructureerd, niet relevant; wat telt is dát het bestand gestructureerd is en de mate waarin. 17. Zie Svensén 1993, hoofdstuk 22 over 'The dictionary in the electronic age'. 18. Dit stond op www.webcorp.org.uk. Het is tekenend voor de vluchtigheid en (voorlopige) onbetrouwbaarheid van internet dat dit zoekprogramma op een bepaald moment zomaar van het net verwijderd werd! 19. Zie Van der Sijs 1999a. 20. Zie Dyen 1975; voor de toepassing in het Indo-europees zie Mallory 1989: 276, noot 28. 21. Zie Van der Sijs 2001. 22. Niet opgenomen zijn tegenwoordige of verleden deelwoorden die bijvoeglijke naamwoorden zijn geworden met een min of meer figuurlijke betekenis, zoals blakend, boeiend, bruisend, intrigerend, spannend, spetterend, of gemaakt, geslepen, gezien, gezocht. Voor schijnbare verleden deelwoorden zie De Vooys 1957: 239. 23. Zie Moerdijk en Tempelaars 1992. 24. Er staan duizenden van dergelijke totaal overbodige woorden in de GVD. Een wat kritischer opnamebeleid zou de bruikbaarheid van dit woordenboek aanzienlijk verhogen. 25. Als uitgangspunt is de tweede druk van het vertaalwoordenboek NederlandsSpaans gebruikt; in principe zijn de Nederlandse ingangen van alle vertaalwoordenboeken van Van Dale identiek, maar Nederlands-Spaans was het recentst. Ik dank Hans de Groot voor zijn hulp bij het maken van de automatische vergelijking. 26. Voor namen en details betreffende de werkwijze zie de Inleiding van het EWB. Een aantal oudgedienden heeft bovendien meegeholpen de dateringen voor dit chronologische woordenboek te corrigeren en aan te vullen: Hans Geluk, Christine Versluis, Piet Verhoeff en Lida Zutt. Ook stagiair Michel de Gruijter heeft hieraan een bijdrage geleverd. Suggesties voor antedateringen heb ik verder ontvangen van Frans Claes, J. van Donselaar, Jaap Engelsman, J. Gerritsen, G.J. Martens, Jan Posthumus, Ewoud Sanders, Tanneke Schoonheim, Rob Tempelaars en Dick Wortel. 27. De Vries/De Tollenaere 2000: 26. 28. Zie Tempelaars 1993. 29. Wie wil weten om welke woorden het gaat, raadplege de bron van de datering, die in het alfabetische woordregister achterin is vermeld. 30. Voor voorbeelden van het verschijnsel dialectontlening zie Deroy 1956: 113-116. Voor butje zie Reker 1999; voor de Belgische woorden zie Van Sterkenburg 1989: 16 en De Cos ter 1999: 5-6, 723. 31. Kloeke 1957. Noten hoofdstuk 1 32. Moerdijk 1994: 98-99. 33. Moerdijk 1994: 276. 34. Geluk 1996; EWB XXIII. 35. Zie ook De Vries/De Tollenaere 2000: 30. Voor de receptie van de Woordenschat zie Van Hardeveld 2000, hoofdstuk 3.4. 36. Daarom waren in het EWB de dateringen uit de twintigste eeuw over het algemeen niet in jaren maar in kwart eeuwen weergegeven: 1901-1925, 1926-1950 en na 1950. I 569 Omdat gebruikers dit echter bleken te betreuren, zijn in het onderhavige boek de exacte jaren afgedrukt. 37. Mooijaart en Tempelaars in Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 441. 38. Onder het trefwoord jarden, zie Tempelaars 1997b: 148. Verkuyl 2000 wijst terecht op de beperkingen van de betekenisdefinities in woordenboeken: zij komen niet overeen met de manier waarop taalgebruikers betekenissen in hun hersenen hebben opgeslagen, en ze maken gebruik van woorden die zelf weer met woorden worden omschreven, waardoor cirkeldefinities ontstaan, zoals grond is 'bodem' en bodem is 'grond'. Voor het hier gestelde doel kunnen we echter met (ver)korte woordenboekdefinities goed uit de voeten, en is er ook geen bezwaar tegen synoniemdefinities. Zie ook noot 65 in hoofdstuk 3. Harry Cohen heeft een groot aantal van de betekenissen van de trefwoorden kritisch doorgelezen en vele suggesties voor verbetering gedaan. Leen Verhoeff heeft de definities van militaire termen gecorrigeerd. 39. Over semasiologie, zie Kronasser 1950. Belangrijk werk op het gebied van de (historische) woordbetekenisleer heeft Dirk Geeraerts verricht, zie Geeraerts 1989 (vooral p. 174-203) en Geeraerts, Grondelaers en Bakerna 1996. Over betekenisveranderingen zie verder Van Bree 1990: 139-158; Buck 1949: Pref ace; Dornseiff 1966; Van der Sijs 1996: 631-662; Van Sterkenburg 1989: 121-149; De Vooys 1957: 280-308 en voor Duitse voorbeelden Seebold 1981: 171-179. Over de metafoor zie De Vooys 1925f. Voor de relatie tussen etymologie en semantiek zie Moerdijk 1990, met op p. 322-326 voorbeelden van semantische parallellen. 40. Deroy 1956: 262. 41. Daarvan verschaft het in 1909 opgerichte Duitse tijdschrift Wörter und Sachen vele voorbeelden; de ondertitel van dit tijdschrift luidde 'Kulturhistorische Zeitschrift für Sprach- und Sachforschung'. Zie ook Van der Sijs 1998: 189-202 en Devos en Van Keymeulen 1990. 42. Betz 1974: 160. De meeste van deze religieuze betekenisvernauwingen zijn beïnvloed door het Latijn; de woorden en betekenissen uit de Latijnse bijbel stonden model voor de christelijke terminologie in andere talen. 43. Aitchison 1997: 145 meent dat mensen waarschijnlijk al in de vroegste ontwikkelingsfasen van de taal het menselijk lichaam als basis gebruikten voor verdere betekenisuitbreiding, en dat de metafoor tot de kern van de taal behoort. 44. Het overdrachtelijk gebruik van lichaamsdelen en dierennamen is universeel. Voor Duitse voorbeelden zie Wasserzieher 1963: 64. In het Latijn bestond al de onager 'wilde ezel' en 'slingerwerktuig'. Een torpedo is een sidderaal; later kreeg het woord 570 I 45· 46. 47· 48. 49· 50. 51. 52. 53· 54· Noten hoofdstuk 1 in het Engels de betekenis 'onderzeese bom'. Ezelsoor hebben we ontleend aan het Duits. Walch 1928: 110. Zie ook De Vooys 1957: 267 en Geeraerts 1989: 181. Op basis van Betz 1949 en 1974; Gneuss 1955; Van der Sijs 1996: 643-662 en de daar genoemde literatuur. Zie over eufemisering: Geluk 1998; Reinsma 1992; De Vooys 1925C. Zie Van Bree 1987 en zie 2.0 voor de klankveranderingen die erfwoorden doorgemaakt hebben. Zie de Inleiding in Van der Sijs (red.) 1999d. Schrijver 1999. Zie Weijnen 1975. Zie Van Loon 1999. Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 516-517. Wasserzieher 1963: 84-85 geeft Duitse tautologische samenstellingen waarvan een deel ook in het Nederlands bestaat, maar niet in mijn bestand voorkomt, zoals bijbelboek, guerillaoorlog, hoogaltaar, pontonbrug, scheenbeen, stormwind. 55. De korte herkomst is gebaseerd op de etymologische woordenboeken die in de literatuur zijn genoemd en op het WNT. Voor informatie op woordniveau en voor nuancering van de gegevens, zie deze woordenboeken. Hierin worden ook de taalvormen gegeven waarop leenwoorden teruggaan, de verdere ontleningsweg, klankveranderingen, discussies over de herkomst, etc. Er is bij de indeling uitgegaan van de meest waarschijnlijke herkomst, en daarbij moesten noodzakelijkerwijs keuzes gemaakt worden. 56. Voor mogelijke substraatinvloed, zie Kuiper 1995, en voor een samenvatting van het probleem Beekes 1999: 10-20; zie verder 3.2. 57. Over het hoe en waarom van het lenen van woorden, zie Van der Sijs 1996: Inleiding, met literatuur aldaar. 58. Zie Van der Sijs 2000 over het vertekende beeld dat ontstaat wanneer men alleen kijkt naar de verre etymologie. 59. Zie ook in 1.2.4 de paragraaf 'Onregelmatige vormveranderingen'. 60. Seebold 1981: 193. 61. Voor eponiemen en geoniemen, zie Sanders 1993 en 1995. 62. Er wordt wel eens een relatie gelegd tussen kukel en IQ, maar dat lijkt er achteraf bijgehaald te zijn. 63. Voor volksetymologie, zie Olschansky 1996; Philippa 1986; Schrijnen 1916: 296-302; Van der Sijs 1996: 492-505; De Vooys 1925d. 64. Zie verder Van der Sijs 1996: 643-662 en Kronasser 1950: 140-142. 65. Zie verder Van der Sijs 1996: 569-630 en de literatuur aldaar. 66. Zie Verdam 1923: 272; Te Winkel 1901: 211. 67. Het moderne Hebreeuws dateert van halverwege de negentiende eeuwen is dus ouder dan de staat Israël, die in 1948 werd uitgeroepen; zie Verhasselt 1999. 68. Voor onomasiologie zie Quadri 1952 en Geeraerts 1989. Bij de thematische indeling en vooral ook in de uitvoering ervan - de bepaling bij welk thema de verschillende Noten hoofdstuk 1 woorden behoren - heeft stagiair Michel de Gruijter een zeer belangrijke rol gespeeld. 69. Aitchison 1997: 111-112. 70. De eerste druk uit 1952 is o.a. bekritiseerd door De Tollenaere 1960; Hallig en Von Wartburg geven in de tweede druk een samenvatting van zijn kritiek en die van anderen, en dienen hen van repliek. Voor de principes die gelden bij de volksnaamgeving van dieren en in hoeverre deze afwijken van de wetenschappelijke I 571 naamgeving, zie Swanenberg 2000: hoofdstuk 2. 71. Buck 1949: xiii; De Tollenaere 1960: 35, 42. 72. Malkie11976: 52-53, 88, noot 4 wijst op dit probleem, dat in alle talen voorkomt. De Petit Robert heeft hiervoor een mooie oplossing: woorden waarvan men vermoedt dat ze enige tijd 'weg' zijn geweest, krijgen twee jaartallen: het oudste jaartal heeft dan de toevoeging h. van 'hapax' (eenmaal aangetroffen), en het tweede jaartal duidt aan sinds wanneer het woord onafgebroken voorkomt. Voor het Nederlands is er echter tot nu toe zo weinig aan de dateringen gedaan, dat dergelijke uitspraken nog niet mogelijk zijn. 73. Zie Te Winkel 1898: 329 en het WNT. 74. De Vooys 1946b. Zie voor meer voorbeelden: Mak 1945 en Van Lennep 1988. 75. Devos en Van Keymeulen 1990: 174. 76. Van der Meulen 1952: 280, 291. 77. Van Bree 1990: 122-128, 137-138; Kieft 1938; Van der Sijs 1996: 28-29; De Vooys 1947d. 78. Herdrukt in De Vooys 1925e. 79. Slijper 1917: 223· 80. Mak 1945. 81. Zie de chronologische literatuurlijst aan het eind van dit boek. 82. Aangezien de redactie van de GVD geen corpus heeft om te bepalen of een woord daadwerkelijk gedurende drie jaar geregeld in het hele Nederlandse taalgebied is gebruikt, hangt het van de waarneming van de redacteur af of een woord in de GVD wordt opgenomen of niet. Sinds kort kan de redactie daarbij internet gebruiken ter verificatie. 83. Van der Sijs 1999C. 84. Voor de methode van neologismenverzamelen zie Den Boon 2001 en Sanders 2000 en 2001: Woord vooraf. Voor de tellingen van het aantal neologismen zie jansen 1997 en 1998, Van der Horst 1997 en Van Oostendorp 1998. 85. De Vooys als aanvulling op Slijper 1917. 86. Te Winkel 1898: 329. 87. De Vooys 1957: 277. 88. Ik geef hier geen uitputtende overzichten, maar noem de belangrijkste werken. 89. Meier 1986: 196. 90. Algeo 1991; Ayto 1999; Barnhart e.a. 1973 en 1980; Green 1991; KnowIes en Elliott 1997. Een Frans neologismenwoordenboek van de twintigste eeuw is Blochwitz en Runkewitz 1971. 572 1 Noten hoofdstuk 2 Hoofdstuk 2. 1. Zie voor het Indo-europees Beekes 1990. 2. Schematisch weergegeven: Indo-europees Germaans P f t th k ch b P d t g k bh b dh d gh g Nederlands v d h, niets P t k b,v d g Zie König 1994: 45: Krahe en Meid 1969 deel I, 81-93, 136; Quak in Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 38-39. Klankverschuivingen treden volgens Beekes 1990: 97-100 waarschijnlijk vooral op door invloed van andere talen, maar er zijn ook interne oorzaken, zoals een streven naar een gemakkelijke uitspraak, invloed van het accent e.d. 3. Krahe en Meid 1969, deel I, 50-57. Voor de ontwikkelingen die de Germaanse medeklinkers en klinkers in het Nederlands doormaakten, zie Van Bree 1987: 77-202. Onvermeld laat ik het bestaan van laryngalen in het Indo-europees; voor een heldere uiteenzetting daarover zie Beekes 1990: 133-134, 178-185. 4. König 1994: 45: Beekes 1990: 185-192. Men zoekt het terugtrekken van het accent wel in substraatwerking (zie 3.2). 5. Beekes 1999: 10 en zie 3.2. 6. Zie Karsten 1928: 169-194; Collinder 1932; Kylstra 1961 en Kylstra e.a. 1991-. 7. Zie Karsten 1928; KeUer 1995; König 1994; Maurer 1952. Voor de geschiedenis van de Romeinen in Nederland zie Van Es 1981. 8. KeIler 1995: 63; König 1994: 53; Quak in Van den Toorn e.a. (red). 1997: 40-41. 9. Elcock 1960: 203-211. 10. KeIler 1995: 54. 11. Frings 1944; Maurer 1952; Van Loey 1970a. 12. Van Loey 1970a: xl-xli; Van Loey 1970b: 283-286. Voor de externe taalgeschiedenis van het oudste Nederlands tot een standaardtaal, zie Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 20-27. 13. Krahe en Meid 1969, deel I, 31; zie Reallexikon der Germanischen Altertumskunde, par. 'Sprache' door A. Quak, voor de verschillen tussen de diverse Frankische dialecten. 14. König 1994: 63-64. 15. ZöIlner 1970: 1; Losique 1971; Reallexikon der Germanischen Altertumskunde p. 373-374· 16. Zie Blok 1974; Geary 1988. Noten hoofdstuk 2 17. Blok 1974: 11. Minder waarschijnlijk is de veronderstelling van Cherpillod 1991, dat de naam van de Saliërs is afgeleid van de riviernaam Sala, de huidige IJssel. De Franken zouden deze naam aangenomen hebben toen ze zich vestigden in het gebied van Overijssel. Maar de oudste naam van de Ijssel was Isla (tiende eeuw)-een riviernaam Sala(ha) is niet aangetroffen. 18. Mansion 1923. 19. Maurer 1952: 178ff. 20. Maurer 1948: 221-222, 225 en 1952: 181. 21. Maurer 1952: 185. 22. Bach 1961: 96; Van Bree 1990: 351-352; Bynon 1978: 248-253. 23. Zie Jungandreas 1954-1955; Petri (ed.) 1973; Von Polenz 1978: 35ff.; Reallexikon der GermanischenAltertumskunde, par. 'Sprache' door A. Quak. Daarnaast bestond het in Duitsland gesproken Frankisch, een Oudhoogduits dialect dat wordt onderverdeeld in het Oostfrankisch, het Rijnfrankisch en het Middenfrankisch. 24. Jungandreas 1955: 14-16. 25. Gamillscheg 1970. 26. Het is te hopen dat de Frankische woorden, zowel die uit de Lex Salica als die welke door het Frans zijn geleend, gebruikt worden bij de samenstelling van het Oudnederlandse woordenboek waaraan op het INL wordt gewerkt (w. Sanders pleitte hier reeds in 1969 voor). Pijnenburg uitte daarover in een lezing in 1999 nog twijfels. Bij zo weinig beschikbaar Oudnederlands materiaal is iedere aanvulling van het grootste belang. Het viel me op dat diverse woorden in meerdere Oudnederlandse varianten zijn overgebleven: zowel in de Lex Salica als in de tiende-eeuwse Wachtendonkse Psalmen of in een plaatsnaam, en tevens als Frankisch leenwoord in het Frans. Dergelijke varianten kunnen voor taalonderzoekers van de oudste fase van het Nederlands buitengewoon veelzeggend zijn. 27. Zie Eckhardt 1953,1963. 28. Van Helten 1900: 521ff.; Schmidt-Wiegand 1969: 397-398. 29. Geary 1988: 90-91. 30. Mansion 1923; Van Loey 1970a: xxxix. 31. Eckhardt 1963: 10; idem Jungandreas 1954: 115. 32. Ik baseer me daarbij op het werk van, in chronologische volgorde, Van Helten 1900, Jungandreas 1954-1955, Gysseling 1976 en Quak e.a. 1983, en neem telkens de m.i. meest waarschijnlijke verklaring en de grootste gemene deler - zoals zo vaak spreken de geleerden elkaar nog wel eens tegen. Voor Frankische woorden in de Nederlandse dialecten (zoals maal 'jonge koe' en dorpel), zie Weijnen 1999: 38-50. 33. Reallexikon der Germanischen Altertumskunde, p. 437-438. 34. Gysseling 1976: 92. 35. Uitgebreid opgesomd in Gamillscheg 1970; zie ook Petri (red.) 1973 en Petri 1977. 36. Mansion 1923: 28. 37. Geary 1988: 114 -115 schat twee procent, Petri 1977: 52-53 meent dat het in ieder geval meer zal zijn geweest. 38. Elcock 1960: 254-255. 1573 5741 39· 40. 41. 42. 43· 44· 45· Petri 1977: 50-51, 154-155. Elcock 1960: 254. Noten hoofdstuk 2 Zie met name Rey 1992, waaruit ook de dateringen van de Franse woorden komen. Tiefenbach 1973: 53: Reallexikon der Germanischen Altertumskunde p. 373-374. Rey 1992 . Geary 1988: 97. Onzekere etymologieën heb ik genegeerd; verder heb ik de Friese woorden die in deze boeken worden genoemd, niet meegeteld. Zie ook Moerman 1956 en voor het voortleven als moderne plaatsnaam Van Berkel en Samplonius 1995. 46. Telling gebaseerd op de tekst (niet het onvolledige register) van de Nederlandse toponiemen uit Künzel e.a. 1989; alle Nederlandse plaatsnamen die daarin vermeld staan, zijn meegeteld, ook de inmiddels verdwenen namen, en ook de namen die geen oudste datering van een Nederlands woord opleveren. 47. Kadens 1999. 48. Quak 1993 geeft een beredeneerd oordeel over de waarde van alle Oudnederlandse teksten in het Corpus Gysseling. 49. Sanders 1972: 165-167; Pijnenburg 1999. 50. Vermeyden en Quak 2000: 163. 51. Quak 1993: 40. 52. Zie over het taalgebruik en het ontstaan van de psalmen De Grauwe 1977 en 1979-1982; Quak 1993; Sanders 1972: 166-173. Niet alle woorden uit de psalmen zijn bruikbaar voor het dateren van Nederlandse woorden, omdat sommige woorden op grond van hun vorm duidelijk Duits zijn en niet Nederlands. 53. Zie Cowan 1957; Quak 1975. De glossen van Lipsius staan in het Corpus Gysseling. 54. De Leidse Willeram toont nog meer sporen van het Duitse origineel dan de Wachtendonkse Psalmen, en lang niet alle woorden kunnen als voorlopers van het huidige Nederlands worden beschouwd. Zie Quak 1993; Sanders 1971 en 1972: 173-177; en De Grauwe 1977. 55. Alle woorden waarvan het oudste voorkomen gebaseerd is op de Leidse Willeram, zijn te vinden in de chronologische woordenlijst onder het jaartal 1100. 56. Van den Toorn 1976: 20; zie Quak 1993: 37. Deze uitspraak is wellicht gebaseerd op de titel van een artikel van J .M. de Smet in Leuvense Bijdragen 44, 1954, 98-113: 'Het oudste zinnetje in onze moedertaal'. 57. Een overzicht van de vele interpretaties geven Kettenis en Meijer 1980. 58. Debrabandere 2000: 131. 59. Gysseling 1967: 297; Sanders 1972: 163. 60. Zie in de literatuur het chronologisch overzicht van de belangrijkste bronnen voor de dateringen. 61. Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 21-22. Noten hoofdstuk 3 Hoofdstuk 3 1. Van der Wal 1992: 171; voor de Indo-europese erfwoorden en de zaken die deze aanduiden, zie Buck 1949 en Pokorny 1948-1980. 2. Beekes 1999: 8. 3. Beekes 1990: 73-78; zie ook Mallory 1989. 4. Over morfologie is veel geschreven. Voor het onderstaande baseer ik me vooral op I 575 de overzichtswerken: ANS 1997, Van Lessen 1928, Van Loey1970a, De Vooys 1957, en vanuit synchroon standpunt De Haas en Trommelen 1993. 5. Beekes 1990: 210; Van Lessen 1928: 1. 6. ANS 1997: 683; Van Bree 1990: 188-189; Van Loey 1970a: 179-180, 183-186; De Vooys 1957: 181. 7. Van Bree 1990: 189-190. 8. Zie Van der Horst 1999: 328-329 en zijn column in De Standaard van 3 maart 2001. 9. Zie Van der Sijs 1996: 243-247, 299-300. Voor het type zelfstandig naamwoord plus voltooid deelwoord zie ANS 1997: 729-730; Van der Horst 1999: 338-341; Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 507-508. Voor meer woordvormingstypen die al eeuwen bestaan hebben in het Nederlands, maar in de twintigste eeuw vaker zijn gaan optreden, zie Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 504-518. 10. Zie Van Bree 1990: 186-187; Van Loey 1970a: 182; De Vooys 1957: 179. 11. Beekes 1990: 97. 12. Van der Horst 1999: 83. 13. ANS 1997: 687; De Haas en Trommelen 1993: 414-415; Van Loey 1970a: 187-188; De Vooys 1957: 180. 14. Beekes 1990: 211. 15. ANS 1997: 692; Beekes 1990: 210-211; De Haas en Trommelen 1993: 364; Van Lessen: 1928: 52, 80-86; Van Loey 1970a: 188; De Vooys 1957: 186-187. 16. Zie m.n. Van Lessen 1928: 52, 80-86. 17. Van Bree 1990: 199-200; De Haas en Trommelen 1993: 368-370; ANS 1997: 591; 697; 732-735· 18. Van Loey 1970a: 181. 19. ANS 1997: 637-638; De Haas en Trommelen 1993: 448; Van Loey 1970a: 192-193; De Vooys 1957: 194· 20. Van Loey 1970a: 196, 200-202; De Vooys 1957: 217-219. 21. De Vooys 1957: 213; De Haas en Trommelen 1993: 244. 22. Op basis van de ANS 1997, die meestal bij een achtervoegsel vermeldt ofhet nog productiefis. Voor achtervoegsels in het Germaans zie Krahe en Meid 1967 deel lIl. Ik dank Aad Quak voor de waardevolle kritiek die hij heeft geleverd, met name op de paragrafen betreffende de improductieve achtervoegsels. 23. Van Loey 1970a: 203; niet in de ANS 1997. 24. Krahe en Meid 1967 deel lIl, 128. 25. Krahe en Meid 1967 deel lIl, 124-125. 26. Krahe en Meid 1967 deel 111, 129. 576 1 Noten hoofdstuk 3 27. Brasem is geen Indo-europees woord maar komt wel in de meeste Germaanse talen voor, vandaar dat ik het als inheems beschouw. Het achtervoegsel -(s)man kan secundair zijn, net als in bliksem, en oorspronkelijk -n- geluid hebben, zie Boutkan 1999. De oudste vorm van bliksem luidde blikisni. 28. 29· 30. 31. 32. 33· 34· 35· 36. 37· 38. 39· 40. 41. 42. 43· 44· 45· 46. De Haas en Trommelen 1993: 255; Van Loey 1970a: 227; De Vooys 1957: 202; Krahe en Meid 1967, deel III, 86-88. De ANS 1997: 654-661 noemt het niet onder de verkleiningssuffixen. Krahe en Meid 1967, deel III, 88: De Haas en Trommelen 1993: 255-256; Van Loey 1970a: 227; De Vooys 1957: 213; niet in de ANS 1997. Krahe en Meid 1967, deel III, 86-87. ANS 1997: 679; vergelijk Van Loey 1970a: 211, De Vooys 1957: 216 en De Haas en Trommelen 1993: 245. Royen 1953: 599-602; WNT onder de genoemde woorden. Van Loey 1970a: 211; Royen 1953= 599. ANS 1997: 680; De Haas en Trommelen 1993: 246; Van Loeyl970a: 203; Krahe en Meid 1967, deel III, 151-153. ANS 1997: 680; De Haas en Trommelen 1993: 250; Van Loeyl970a: 234-235; De Vooys 1957: 214· Van Loey 1970a: 41-48, met name 44-45; Nijen Twilhaar (te verschijnen). ANS 1997: 681; De Haas en Trommelen 1993: 256; De Vooys 1957: 214. Van Loey 1970a: 203. ANS 1997: 738; Van Loey 1970a: 240-241; De Vooys 1957: 231-232. De Vooys 1957: 246. ANS 1997: 606; De Haas en Trommelen 1993= 347-348; Van Loeyl970a: 207; De Vooys 1957: 245· ANS 1997: 605; De Haas en Trommelen 1993: 344-346; De Jager 1875-1878; Van Loey 1970a: 236-238; De Vooys 1957: 247-248. De Vooys 1957: 248. De Jager maakte in zijn tweedelige overzicht uit 1875-1878 een verschil tussen 'echte' en 'schijnbare' frequentatieven, maar dat is onnodig, zoals De Vooys 1957: 247 terecht opmerkte. 47. Van Bree 1990: 195. 48. Zie als aanvulling op mijn materiaal Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 504-518, waarin de Nederlandse woordvorming van na 1950 wordt beschreven. 49. Van Sterkenburg 1989: 37-39; Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 25-26, 479-494. 50. Voor jongerentaal zie Hoppenbrouwers 1991 en Hofkamp en Westerman 1989. 51. Appel 1999a, b, Appel 2000; Nortier 2001. 52. Zie de Inleiding van Toon Hagen in Kruijsen en Van der Sijs (red.) 1999, en voor de regiolecten Hoppenbrouwers 1990. 53. Zie voor klanknabootsingen en klanksymboliek en een overzicht van de literatuur De Vooys 1947a; voor het Romaans zie Meier 1986: 142-161, die er terecht op wijst dat etymologen niet te gemakkelijk tot klanknabootsing moeten besluiten als ze Noten hoofdstuk 3 geen verklaring voor een woord kunnen vinden, maar het verschijnsel kritisch moeten bezien. 54. Zo komt een variant van de naam koekoek in veel Indo-europese talen voor, vergelijk Mallory 1989: 116. Voor klanknabootsingen in het Duits, waarvan een groot deel ook in het Nederlands voorkomt, zie Wasserzieher 1963: 65-66. 55. Van Bree 1990: 39-40. 56. Anttila 1989: 86; Van Bree 1990: 101. 57. Aitchison 1997: 22, 116-119; Anttila 1989: 27-28. 58. ANS 1997: 574-577· 59. Beekes 1990: 267· 60. Voor andere tussenwerpsels zie hoofdstuk 4.2. 61. De Vooys 1957: 271. 62. Zie ook Swanenberg 2000: 20. Ik dankjos Swanenberg voor de nuttige en kritische opmerkingen die hij naar aanleiding van deze paragraaf heeft gemaakt. 63. Anttila 1989: 14-15; Thun 1963: 241-242. 64. Zie voor een overzicht de internetsite Sounds of the world's animaIs: http://www.georgetown.edu/ cball/ animaIs. 65. Ter omschrijving van de vogelnamen heb ik telkens zoveel mogelijk de ordes vermeld waartoe de vogels behoren, voornamelijk op basis van Brouwers' Het juiste woord en de Winkier Prins Encyclopedie. Bij meelezers wekte dit nogal wat negatieve reacties op ('het geluid van een kraai kun je geen gezang noemen', 'het is een open deur dat een duif een duifachtige is'), maar toch lijkt me een beschrijving van dierennamen door middel van hyperoniemen de beste manier om kort aan te duiden welk dier bedoeld is. Vreemd genoeg riep deze beschrijving bij de zoogdieren veel minder negatieve reacties van lezers op. Een extra probleem bij de vogelnamen is dat de volksnamen van de ordes niet geheel gestandaardiseerd zijn. Vanuit wetenschappelijk oogpunt zou de beste omschrijving van dierennamen (en plantennamen) natuurlijk zijn om de Latijnse wetenschappelijke benaming toe te voegenaangezien de gemiddelde lezer er echter geen idee van heeft welk dier of welke plant achter die naam schuilt, schiet men daarmee niet veel op. Een lange encyclopedische omschrijving -laat staan een plaatje van het bewuste dier - is in dit chronologische woordenboek volstrekt misplaatst. Dus moet een definitie beperkt worden tot de kenmerkende eigenschap(pen), of, in het geval van dieren, tot de kenmerkende familierelatie, waarbij het dier dus wordt gedefinieerd als onderdeel van een groter geheel (een hyponiem). Voor een beschouwing over dit probleem zie Verkuyl 2000 in het algemeen, en over dierennamen p. 10-13, 41-51, 58, 85-86. 66. Eigenhuis 2001. 67. Beekes 1990: 209. 68. Zie voor inheemse en geleende herhalingswoorden Daniëls 2000a. 69. Thun 1963: 299-303. 70. De Haas en Trommelen 1993: 452-453; Thun 1963; Brandt Corstius 1981: 156-160. 71. Van Bree 1990: 175; De Vooys 1947a: 308 en 1957: 272. 72. Weijnen 1999= 8. 1577 578 I Noten hoofdstuk 3 73. Van der Sijs 1996. Voor de theoretische kanten van woordontlening zie ook Deroy 1956. 74. Enkele Griekse woorden zijn waarschijnlijk aan het eind van de Germaanse periode overgenomen; die worden bij de Griekse leenwoorden in het Nederlands genoemd. 75· 76. n 78. 79· 80. 81. 82. 83· Beekes 1999: 20; zie voor meer voorbeelden Kuiper 1995 en Beekes 2000. Beekes 1999: 11. Beekes 1999: 13-19; Kuiper 1995; Boutkan 2000. Weijnen 1999: 8-10. Mallory 1989: 66-110. Porzig 1974: 143 meent overigens dat het een gemeenschappelijke Germaans-Slavische ontwikkeling is, geen leenwoord. Moerdijk 1979: 145; de herleiding tot Oudfrans cor(p)s is dus onjuist. Met dank aan Lauran Toorians voor zijn waardevolle opmerkingen naar aanleiding van deze paragraaf. Zie Beekes in Hofman e.a. (red.) 2000: 43-68, en zie Toorians 2000 (samenvatting p. 133-135). Toorians 2000: 88 meent zelfs dat in heel Nederland ooit plaatsen zijn geweest waar Keltisch werd gesproken. Quak meent evenwel dat een aantal van de namen en woorden die Toorians Keltisch noemt, Germaans zijn: zie Quak 2000. 84. Voor de overeenkomsten tussen Germaans en Keltisch zie Bach 1961: 35-36, 53 en Porzig 1974: 118-123. 85. Toorians 2000: 59. 86. Zie Schrijver in Hofman e.a. (red.) 2000: 69-87, en uitgebreider Schrijver 1999. Zie voorts Toorians 2001. 87. Maurer 1948: 221-222, 225 en 1952: 181. 88. Krogh 1996, met name pp. 398-405. 89. Schrijver 1999. 90. Zie Van der Sijs en Engelsman 2000. 91. Voor de bepaling van de ouderdom van Latijnse en Romaanse leenwoorden zie Weijnen 1975 en 1999: 33-37. 92. Zie Ahrens 1992 voor medisch Latijn, met name op het gebied van de anatomie. 93. Gebaseerd op Van der Sijs 1996; zie aldaar voor gedetailleerde informatie en voor literatuuropgaven. 94. Interessant onderzoek naar de hoeveelheid woorden en uitdrukkingen uit het Frans, Duits en Engels die in Nederlandse tijdschriften, dagbladen en woordenboeken worden gebruikt, is verricht door Theissen, zie m.n. Theissen 1986, 1995 en 2000. Theissens onderzoek beperkt zich echter tot vreemde, niet-ingeburgerde woorden en uitdrukkingen, waarvan het grootste deel slechts eenmaal in de pers is aangetroffen, en die bovendien na enkele jaren geheel verdwenen waren. Omdat mijn onderzoek niet over de fluctuerende stroom leenwoorden gaat, maar over de blijvende (en geaccepteerde) invloed van andere talen, laat ik Theissens onderzoek verder buiten beschouwing. Noten hoofdstuk 3 95. Voor de positie van het Nederlands in België en de Franse invloed daarop, zie Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 563-595, en voor een samenvatting 26-27. 96. Salverda de Grave 1935. Zie ook Salverda de Grave 1934 en 1936. 97. Het is boeiend te zien dat nieuwe regimes zon waarde hechten aan naamgeving en hun pijlen richten op de oude maandnamen. De N.S.B:ers vervingen in de Tweede Wereldoorlog de namen van de maanden, die in het Nederlands en het Duits zijn ontleend aan het Latijn, door de 'goed-Dietsche maand-benamingen' louwmaand, I 579 sprokkelmaand, lentemaand, grasmaand, bloeimaand, zomermaand, hooimaand, oogstmaand, herfstmaand, zaaimaand of wijnmaand, slachtmaand en wintermaand. Deze namen zijn voor een deel tijdens het Frankische rijk ingevoerd door Karel de Grote (742-814) en ze worden in Duits/Nederlandse vorm genoemd in een handschrift uit midden elfde eeuw, geschreven in Utrecht, van de beroemde biografie van Karel de Grote: Vita Karoli Magni imperatoris ('Het leven van keizer Karel de Grote') van de hand van de Frankische edelman en abt Einhart of Eginhart (ca. 770-840). In dat handschrift vinden we de eerste vermelding van herfstmaand, hooimaand, lentemaand, wiedemaand en wintermaand. Voor de N.S.B.-namen zie Van den Toorn 1991a: 308. Over Karel de Grote: Wasserzieher 1963: 103; de tekst uit het midden van de elfde eeuw in Corpus Gysseling I, 'Hollands-Utrechtse namen van maanden en winden'. 98. Meijers 1954: 55; Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 559. 99. Reinsma 1975 en 1984. Zie Van der Sijs 1999C voor de invloed van Frans, Duits en Engels in de twintigste eeuwen de reacties daarop. 100. Salverda de Grave 1901 heeft onderzocht welke woorden uit het Frans en welke uit het (geschreven) Latijn komen, en geeft een aantal vuistregels ter bepaling van de herkomst van een woord. Zeker is dat al in de Middeleeuwen de Franse invloed zeer groot was (waarvan een deel inmiddels weer verdwenen is); zie Van den Toorn e.a. (red.): 1997: 132-145. 101. Zie De Bruijn-van der Helm 1992 en voor andere Italiaanse leenwoorden Francescato 1966. 102. Veth 1889: 13. Zie voorts Van der Sijs 1998: 99-103. 103. Zie voor niet-gebleven oorlogswoorden Slijper 1917-1918 met aanvullingen van De Vooys en Koster. 104. Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 483-484, 561; zie ook Van den Toorn 1991a en b. Zie voorts nog: Van Lennep 1988 en Mak 1945. 105. Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 559. 106. Reinsma 1975 en 1984; zie Van der Sijs 1999c. 107. De Vooys 1946a: 15; zie ook De Vooys 1947b. 108. Blok 1891. 109. Zie over het Afrikaans Ponelis in Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 27, 597-645. 110. Voor de Afrikaanse herkomst zie Den Besten 1992. 111. Zie verder Van der Sijs 1996 en Van der Sijs en Engelsman 2000. 112. Zie Van der Sijs 1998: 113-119; Moormann 1932, 1934. Bakker (te verschijnen) betwijfelt de Romani-herkomst van gids. Noten hoofdstuk 3 113. Voor een overzicht van directe en en indirecte Arabische leenwoorden in het Nederlands zie Philippa 1989. 114. De Ruiter (red.) 1991: 92-128. 115. Appel 1999a, b, 2000; Nortier 2001. 116. De Ruiter (red.) 1991: 232. 117. Appel 1999a, b, 2000; Nortier 2001. 580 I 118. Eppink 1995: 18. 119. De Ruiter (red.) 1991: 17-42. 120. De Ruiter (red.) 1991: 158-205. 121. Appel 1999b; Nortier 2001. 122. De Ruiter (red.) 1991: 44-69. 123. Zie de paragrafen 'Doorgeefluiken' in Van der Sijs 1996. 124. Literatuur over pseudo-ontleningen: Gusmani 1979, Kooyman 1989 en 1991, Posthumus 1991, Van der Sijs 1994, Van der Sijs 1996, Trescases 1983. 125. Van Sterkenburg 1989: 138-139, Stroop 1979: 55-56; voor meer voorbeelden van ellipsen zie Kruijsen in: Van der Sijs 1996: 637. 126. Winkier Prins Boek van het jaar 1959: 267. 127. Zie de ANS 1997: 695-696; Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 514-517. 128. Seebold 1981: 192. 129. Bach 1961: 330. 130. Zie Daniëls 2000b voor vele voorbeelden van Nederlandse en Engelse verkortingen. Zie ook de column 'LOL + LOL' van Liesbeth Koenen in NRC Handelsblad van 18/12/2000. 131. Schrijver 1995: 39 veronderstelt afleiding van een Indo-europese wortel *sel- 'moeras'. 132. Voor de geschiedenis van het woord das 'stropdas' en het woord stropdas. zie Wortel 1996: 144-152. Hoofdstuk 4 1. Van Sterkenburg e.a. 1991. 2. ANS 1997: 592-593. 3. Zie voor vele voorbeelden van betekenisrelaties Van Sterkenburg e.a. 1991. 4. Beekes 1990: 59, 76-77; voor de cultuur van de Indo-europeanen zie ook Mallory 1989: 110-127, 275-276. 5. Jobse-van Putten 1996: 90, 96. 6. Hehn 1976: 386-390. 7. Beekes 1990: 59. 8. Aldus de etymologische woordenboeken, hoewel ook het omgekeerde - dat het Germaans het woord geleend heeft uit het Slavisch - niet uitgesloten wordt (zie de bewerking van het Russische etymologische woordenboek van Vasmer door Trubacëv). Stankiewicz 1968 meent dat Slavisch skot is afgeleid van skopit' 'castreren'; skot zou dan 'gecastreerd dier, os' hebben betekend en vandaar 'vee', omdat gecasNoten hoofdstuk 4 treerde dieren werden gebruikt als werkdieren en voor consumptie (gecastreerde dieren worden dikker). 9. Beekes 1990: 60; voor de herkomst van gedomesticeerde dieren en planten zie het nog steeds uitermate informatieve en leesbare werk van Hehn, dat dateert uit 1885 en in 1976 opnieuw is uitgegeven. Zie voorts Buck 1949, hoofdstuk 3. 10. Stankiewicz 1968: 221. 11. Geit is echter verwant met Latijn haedus, dat 'bok' aanduidt. Voor het geslacht van I 581 'geit' in de Germaanse talen zie De Tollenaere 1997: 53-57. 12. Pfeifer 1989 S.v. Fohlen, Küken, Schwein. 13. Pijnenburg 1990; Pfeifer 1989 s.v. Ferkel. 14. Mallory 1989: 119. 15. De Tollenaere 1997: 118-129. 16. Beekes 1990: 62-63; Mallory 1989: 123-124; Buck 1949, hoofdstuk 2. 17. Buck 1949: 93-94; Seebold 1981: 182: de m kan verband houden met geluidjes die gemaakt worden bij het zuigen. 18. De Vries 1971 s.v. schoon. 19. Zie over eufemisering 4.4. 20. Over de voeding door de eeuwen heen zie Burema 1953; Jobse-van Putten 1996; Van Otterloo 1990. 21. Beekes 1990: 59. 22. Zie Van der Sijs 1998: 127-139. 23. Zie voor de herkomst van deze en andere borrelnamen Sanders 1997a. 24. Kluge 1995. 25· Sanders 1995: 156-159. 26. Slijper 1917: 229. 27. Beekes 1990: 60. 28. Jobse-van Putten 1996: 142, 187-188, 345. 29. Beekes 1990: 60; Hehn 1976: 241-252; 277-281. 30. Onze Taal 2000, nr. 7/8, p.180-181. 31. Jobse-van Putten 1996: 133-134. 32. Jobse-van Putten 1996: 427. 33. Van Sterkenburg 1989: 138-139; Stroop 1979: 55-56. 34. Burema 1953: 148-153; Jobse-van Putten 1996: 104-107; Van Sterkenburg 1989: 137-138; De Vries en De Tollenaere 2000; Seebold 1981: 213-215. 35. Jobse-van Putten 1996: 116. 36. Burema 1953: 36-38. 37. Zie De Tollenaere 1997: 75-83 en De Vries en De Tollenaere 1991. 38. Ter Gouw 1871: 59. 39. Mallory 1989: 114· 40. Zie Van der Sijs en Engelsman 2000: 58-64. 41. ANS 1997: 451-459. 42. Van den Toorn 1984: 226-228; de ANS 1997 onderscheidt nog meer categorieën. De scheiding tussen de categorieën is lang niet altijd helder. Wat we voor het Neder43 · 44· 45· 582 I 46. 47· 48. 49· 50. 51. 52. 53· 54· 55· 56. 57· 58. 59· 60. 61. 62. 63· 64. 65. 66. 67. 68. 69· 70. 71. 72. 73· 74· 75· 76. 77· 78. 79· 80. 81. Noten hoofdstuk 4 lands node missen is een overzicht van alle woordsoorten, onderverdeeld in betekenis- en vormcategorieën. Voor de herkomst van alsmaar zie Walch 1928: 62-63. Zie Van der Sijs 1996: 254-255. Van der Horst 1999: 402-403. König (red.) 1990-1992, deel 2, 119-123; Winkler Prins Encyclopedie onder 'spinnen (4)'. Lokotsch 1927: 149. Zie König (red.) 1990-1992, deel 4, 138-214, 442-449, Winkler Prins Encyclopedie en Van der Horst 1999: 371-379, 387-388. Beekes 1990: 61-62. Heuvel 1909: 367. Voor de namen van de fiets zie Sanders 1997b. lansen in Burger en De]ong (red.) 1999: 11-12. De Vooys 1925e: 350. Van der Sijs 1999C. Zie de Inleiding van Hagen in Kruijsen en Van der Sijs (red.) 1999. Beekes 1990: 62. Beekes 1990: 62. Voor de Nederlandse munten zie Van Gelder 1965 en Van Sterkenburg 1999. Heuvel 1909: 359-368. Grote Nederlandse Larousse encyclopedie (1971-1983) onder 'beroep'. De Vooys 1925c: 153. SchuIten 1966: 11; Wind 1926: 195-196. Zie SchuIten 1966. Schulten 1966: 11. Beekes 1990: 61. Ter Gouw 1871: 52-53. Schrijnen 1916: 201-244. Schrijnen 1916: 242-244. Zie de Winkler Prins Encyclopedie en Van der Horst 1999: 365-370, 392. Van der Horst 1999: 367-370. Van Sterkenburg en Van den Toorn 1997: 95-103. Voor sport en spel zie Botermans en Visser 1991. Ter Gouw 1871: hoofdstuk 2. Botermans en Visser 1991: 65. Ter Gouw 1871: 325. Schrijnen 1916: 87-103. Heuvel 1909. ]anssen 1985: 194. Voor de geschiedenis van de speelkaart, zie ]anssen 1985. Ter Gouw 1871: 401. Ter Gouw 1871: 379. Ter Gouw 1871: 382-392. Noten hoofdstuk 4 82. Over kinderspelen bestaat behoorlijk wat literatuur, zie bijvoorbeeld De Cock en Teirlinck 1902-1908; Ter Gouw 1871: 280-320; Hallema en Van der Weide 1943; Heuvel 1909: 412-426. 83. Janssen 1985: 194. 84. ANS 1997: 592-593. 85. Over het ontstaan van de lidwoorden zie Van Loey 1970a: 144-148; Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 60, 122, 219-220. Over de en een in de Lutgart zie Zonneveld 200l. I 583 86. Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 120. 87. Reinsma 1999. 88. Zie Van der Horst 1999: 236-252; Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 66, 128-129, 223-225, 427-428. 89. Reinsma 1999. 90. Over omdat en doordat zie De Rooij 1982. 91. Zie Komen 1994. 92. Van der Horst 1999: 237. 93. Zie Van der Horst 1999: 145-186; Van Loey 1970a: 135-148; Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 52-54, 105-110, 409-413, 423-424. Over hun als onderwerpsvorm zie Van Hout 1999: 12-18. 94. Daan 1978, 1980; Van der Horst 1999: 149-152. 95. Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 65, 128. Voor jonge, twintigste-eeuwse voorzetsels zie Van der Horst 1999: 187-204. 96. Beekes 1990: 261. 97. Zie Komen 1994. 98. Franck en Van Wijk 1976; De Vries 1971. 99. ANS 1997: 574-579; De Vooys 1947C. 100. Beekes 1990: 267. 101. Uit den Boogaart en De Jong (red.) 1975, 1979; Romijn 2000. 102. ANS 1997: 576-579. 103. Meier 1986: 145; Seebold 1981: 181-182. 104. Van Sterkenburg 1997. 105. Van Sterkenburg 1997: hoofdstuk 11. 106. Voor eufemisering zie Geluk 1998, Reinsma 1992 en De Vooys 1925c. 107. Voor voorbeelden zie Reinsma 1992. 108. Te Winkel 1898: 332. 109. Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 557-558. 110. Voor meer benamingen zie Heestermans (red.) 1980. lll. Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 557-558. 112. Herdrukt in De Vooys 1925c: 154. 113. Mallory 1989: 126; Buck 1949: 272-273. 114· Buck 1949: 273-274. 115. Buck 1949: 275-278. 116. Onder andere in Endt 1974. 117. Zie ook Weijnen 1995. Noten hoofdstuk 4 118. Zie ANS 1997: 727-728; De Haas en Trommelen 1993: 424-428; De Vooys 1957: 242-244 en voor vele voorbeelden Reker 1996. 119. EWB; GVD 1992 - in de druk van 1999 geschrapt; Reker 1996. 120. Reker 1996: knetter-. 121. WNT. 122. De Coster 1999 en Onze Taal 1980 p. 52, 72 en 84. 584 I 123· Reker 1996: ladderzat. 124. Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 340-341. 125. Recente gemunte woorden en uitdrukkingen zijn vooral te vinden in: Davidse (samensteller) 1998; Van Gelder1993; Heytze en Tuinman 2000; Sanders 1999; Smulders (samensteller) 1995. 126. Dergelijke samenstellingen komen in de jongste tijd vaker voor, zie Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 505. 127. Sanders 2000 en 2001. Hoofdstuk 5 1. Voorgestelde etymologie in Onze Taal van oktober 2000, 264-266. 2. Moerdijk 1997. 3. Een promovendus van Henk Verkuyl werkt momenteel bij Van Dale Lexicografie aan een synchrone morfologische database. Wellicht zou deze in de toekomst kunnen worden uitgebouwd, zodat hij ook een diachrone component krijgt. 4. Zie voor meer voorbeelden Van Loey 1970a: 181; Van Bree 1990: 135. 5. Van Bree 1990: 152-153. Zie ook Moerdijk 1990: 332-334 en Anttila 1989: 146-147. 6. Moerdijk 1990: 338-343. 7. Uit den Boogaart 1975, 1979; de cd-rom van de GVD; in de toekomst wellicht ook de elektronische ANS. Chronologische lijst van woorden en taalfeiten Inleiding Hieronder zijn twee lijsten opgenomen: op het bovenste deel van de pagina is in twee kolommen het complete trefwoordenbestand in chronologische volgorde gezet; daaronder staat vet een chronologische lijst met taalfeiten. Uit de chronologische woordenlijst blijkt de aanwas van de woordenschat, die voor een deel een afspiegeling van maatschappelijke en culturele veranderingen is. De chronologische lijst laat zien sinds wanneer een woord voor een bepaald begrip gebruikt wordt; vaak valt het moment waarop een nieuw woord wordt gebruikt, samen met het moment waarop een nieuwe zaak wordt ingevoerd, maar die twee momenten behoeven niet samen te vallen (zie 1.3). Bovendien moet bedacht worden dat het eerste voorkomen van een woord niets zegt over de frequentie van gebruik ervan of over de omvang van de kring waarbinnen het gebruikt werd. Wanneer men dit alles in het achterhoofd houdt, krijgt men, als men de nieuwe woorden van bijvoorbeeld de zeventiende eeuw bekijkt, een goede indruk van de nieuwe woorden uit die periode en de vernieuwingen en maatschappelijke veranderingen die ze weerspiegelen. Om de woordenlijst niet te omvangrijk te maken, heb ik alleen bij die woorden de betekenis toegevoegd, die meer dan eens in de lijst voorkomen, en bij ambigue woorden zoals geren 'schuin lopen' (niet 'het rennen'). In de alfabetische lijst hierachter is bij ieder woord de betekenis toegevoegd, en tevens de bron van de datering. Om de chronologische lijst in perspectief te plaatsen, is eronder een lijst geplaatst met de belangrijkste feiten/gebeurtenissen binnen de Nederlandse taal, de belangrijkste feiten op het gebied van taa1contact (in aansluiting op 3.2) en de belangrijkste historische gebeurtenissen binnen en buiten de Nederlanden die invloed (kunnen) hebben gehad op de taal. Belangrijke gebeurtenissen binnen de Nederlandse taal zijn bijvoorbeeld de verschijning van de eerste Nederlandstalige grammatica, van allerlei soorten woordenboeken, van de Statenvertaling. Ik heb ernaar gestreefd de belangrijkste taalkundige publicaties uit het verleden zoveel mogelijk op te nemen - deze tonen immers de belangstelling voor taal en de standaardisatiepogingen. Een uitzondering heb ik gemaakt voor de twintigste eeuw: hier heb ik een strengere selectie gemaakt en maar een beperkt aantal publicaties opgenomen, omdat het aantal in deze eeuw gepubliceerde werken zeer groot is, de waarde ervan nog niet altijd is bewezen en omdat het altijd pijnlijk is van levende auteurs sommigen wel en anderen niet op te nemen. Voor taa1contact is de Nederlandse aanwezigheid in het buitenland van belang en I 585 Chronologische lijst van woorden en taalfeiten buitenlandse aanwezigheid in de Lage Landen, maar ook de verschijning van woordenboeken en leerboeken van vreemde talen, de eerste hooglerarenbenoemingen voor vreemde talen e.d. Bij belangrijke historische gebeurtenissen die van invloed (kunnen) zijn geweest op de taal, valt te denken aan (ingrijpende) veranderingen in de maatschappij, zoals de Romeinse overheersing, de oprichting van de voc, de val van Antwerpen (waardoor velen 586 I van Zuid- naar Noord-Nederland vluchtten), maar ook: de invoering van de dienstplicht (waardoor militairen uit allerlei gewesten, met allerlei dialecten als moedertaal, bijeenkwamen) en zaken die contacten over grotere afstanden mogelijk maakten, zoals de telefoon, radio, televisie en vervoermiddelen als de trein, bromfiets en auto (zie ook 4.1.10 en 4.1.17). Anders dan in de 'normale' geschiedenisoverzichten spelen heersers en ministers- presidenten nauwelijks een rol. Wanneer we de chronologische lijsten van woorden en taalfeiten met elkaar vergelijken, blijkt soms een directe relatie tussen het taalfeit in de ene kolom en het opduiken van nieuwe woorden in de kolom erboven. Zie bijvoorbeeld in 1595 de eerste tocht naar Indië en in 1596 de publicatie van Van Linschotens reisverslag naar de Oost, met daarboven allerlei leenwoorden uit het Spaans, Portugees, Indonesisch, Javaans, Hindi en Sanskriet. Maar vaker bestaat er geen duidelijke relatie tussen de twee kolommen; de meeste taalfeiten worden met vertraging weerspiegeld in de woordenschat, en bovendien is niet van alle taalfeiten helder waaruit hun invloed op de woordenschat bestond en hoe groot deze was. Hoe groter het aantal gelijksoortige, tegelijkertijd optredende taalfeiten, des te groter de kans dat ze de woordenschat beïnvloeden. Vergelijk de vele vernieuwingen en maatregelen die de Fransen in de Franse tijd (1795-1813) doorvoerden en het grote aantal Franse leenwoorden in en direct na die tijd. Uiteraard moesten voor de taalfeiten keuzes gemaakt worden, die per definitie aanvechtbaar zijn; zo kan er getwist worden over de relevantie van sommige gebeurtenissen voor de taalontwikkeling. Iedere lijst met losse feiten heeft iets willekeurigs, omdat de feiten niet uitgewerkt worden in een analyse en beschrijving van de betreffende periode. Veel van de gegevens komen echter direct of indirect in de verschillende hoofdstukken aan bod, in een bepaalde context. De lijst van taalfeiten loopt, net als de chronologische woordenlijst, tot en met het jaar 2000. Voor de volledigheid noem ik nog de taalfeiten die in 2001 plaatsvonden: de benoeming van de eerste streektaalfunctionarissen voor het Zeeuws en Limburgs en van een bijzonder hoogleraar Gronings, de indiening van een aanvraag om erkenning van het Zeeuws binnen het Europees Handvest voor Regionale of Minderheidstalen, de oprichting van een Nederlands Instituut te Madrid, de verschijning van drie delen Aanvullingen van het WNT, en ten slotte de verschijning van neerlandistiek.nl, het eerste wetenschappelijke tijdschrift over Nederlandse taal- en letterkunde in elektronische vorm. Voorts is 2001 door de Raad van Europa en de EU uitgeroepen tot het Jaar van de Minderheidstalen. De erkenning van de Nederlandse Gebarentaal laat nog op zich wachten; als voorwaarde is gesteld dat er een gestandaardiseerde gebarentaal moet komen. Over sommige jaartallen bestaat in detail verschil in de bronnen; dat kan komen doordat de jaartellingen niet altijd helemaal gelijkgelopen hebben, of doordat men bij Chronologische lijst van woorden en taalfeiten bijvoorbeeld een wet (stilzwijgend) kan kiezen voor het jaar waarin de wet wordt aangenomen of waarin hij ingaat. Bij gebeurtenissen die na 1830 plaatsvonden en alleen Nederland of alleen België betreffen, staat kortheidshalve achter de gebeurtenis (NL) of (B ). Een schuine streep tussen twee jaartallen betekent 'of': 357/358 betekent dus dat niet zeker is of de gebeurtenis (de opname van de Salische Franken in het Romeinse rijk) in 357 ofin 358 plaatsvond. Voor de taalfeiten gebruikte bronnen Voor taalkundige gegevens is voornamelijk (maar zie ook de literatuurlijst hierachter) gebruik gemaakt van: Bakker en Dibbets (red.) 1977; Berns en Van Marle (red.) 2000; Bovee 1969: 55-59; Van den Branden 1967; Burger en De Jong (red.) 1999; Debrabandere 1999; Groeneboer (red.) 1997; Molewijk 1992; De Ruiter (red.) 1991; De Schryver e.a. 1998; De Vooys 1952; De Vries, Willemyns en Burger 1993; Van der Wal 1995. Voor de gebarentaal Koenen e.a. 1998 en Nijen Twilhaar 1999. Gegevens over schrijvers komen uit Van Bork en Verkruijsse 1985 en het Winkier Prins Lexicon van de Nederlandse letterkunde 1986. De woordenboeken zijn gebaseerd op Claes 1974, 1976, 1979; Claes en Bakerna 1995; Geeraerts en Janssens 1982; en Van Sterkenburg 1984. Van de woordenboeken is gekozen voor de belangrijkste of eerste op een bepaald terrein; voor andere woordenboeken zie het eerste deel van de literatuurlijst. Van de dialectwoordenboeken zijn alleen de oudste vermeld, uit de negentiende en begin twintigste eeuw, die het begin inluidden van de wetenschappelijke dialectlexicografie, en de omvangrijkste uit de twintigste eeuw. Vooral na de Tweede Wereldoorlog is een zeer groot aantal plaatselijke woordenboeken verschenen; dit is tekenend voor de dialectrenaissance. Een groot aantal hiervan (waaronder álle Zuidelijk Nederlandse) is te vinden op www.fl.wi.rug.ac.be/dialect/. onder de keuzemogelijkheid 'Bibliografieën'. De vermelde Nederlandse en Belgische instituten in het buitenland zijn gebaseerd op de Inventaris culturele en wetenschappelijke instituten buitenland, in 2000 gepubliceerd op initiatief van het ANV. Voor hoogleraarsbenoemingen is gebruik gemaakt van Groen 1988 en Jensma en De Vries 1997. Als geschiedkundige bronnen zijn, behalve de gewone encyclopedieën, de volgende bronnen gebruikt. Voor de geschiedenis van Nederland en België: Beliën en Van Hoogstraten 1998; Blokker e.a. 1999; de driedelige DELTA-reeks 1992-1993; Van der Horst 2000; Kalendarium. Geschiedenis van de Lage Landen in jaartallen 1999; Vuijsje en Van der Lans 1999. Voor de wereldgeschiedenis: Kalendarium. Wereldgeschiedenis in jaartallen 2000 en Sesam Atlas bij de wereldgeschiedenis 1993-1994. Suggesties voor de taalfeiten zijn tot slot geleverd door de volgende personen: Henk Bloemhoff (Nedersaksisch), Frans Debrabandere, Anne Dykstra en collegàs van de Fryske Akademy (Fries), Jaap Engelsman, JooP van der Horst, Jan Nijen Twilhaar (gebarentaal), Fritz Ponelis (Afrikaans), Harrie Scholtmeijer (Nederlandse dialecten) en Rob Tempelaars. 588 I Chronologische lijst van woorden en taalfeiten 107 wad" 701-800 bagge" 222-235 twee" 701-800 barg" 'gecastreerd 300 trecht < LATIJN mannelijk varken' 639 vlier" 701-800 boom" 'houtachtig gewas' 639 zaal" 701-800 borst" 'lichaamsdeel' 694 donk" 701- 800 buik" 694 ham" 'aangeslibd land' 701-800 diep" 694 midden' 701-800 dorp" 698-699 mond" 701-800 dorpel" 698-699 ruim" 701-800 duizend" 701-750 boord" 701-800 echt" 'huwelijk' 701-800 acht" 'telwoord' 701-800 gaard' 701- 800 af' 701-800 geit" 701-800 ander" 'telwoord: de 701- 800 gelte" tweede, niet dezelfde' 701-800 haan' 57 v.c. - Caesar verovert Noord-Gallië en komt tot de Rijn 12 v.c. - Eerste vermelding van de Bataven of Batavieren in het rivierengebied 12-9 v.C - Drusus houdt veldtochten in Germanië en legt de Drususdam aan bij de splitsing van Waal en Nederrijn, en de Drususgracht, waarschijnlijk de huidige Utrechtse Vecht 16 n.c. - De Rijn wordt definitief de grens van het Romeinse rijk; ten noorden ervan wonen vrije Germaanse stammen zoals de Friezen 69 - Opstand van de Bataven tegen de Romeinen; in de Tachtigjarige Oorlog en de Patriottentijd worden zij een lichtend voorbeeld 238-244 - Eerste vermelding van de Franken 250 - Begin terugtrekking van de Romeinse troepen van de Rijn 357/358 - De Salische Franken worden als bondgenoten opgenomen in het Romeinse rijk 400-800 - Friese runeninscripties 406 - Grote Germaanse inval in Gallië, waardoor het Romeinse gezag verdwijnt; als gevolg hiervan Germaanse volksverhuizingen: Friezen boven de grote rivieren, Franken ten zuiden daarvan, Saksen in het oosten 476- Val West-Romeinse rijk 481-751- Frankische rijk o.l.v. de Merovingen 496 - De Merovingische koning Clovis laat zich dopen 526 - Invoering christelijke jaartelling 534 - Op initiatief van keizer justinianus de Grote verschijnt het Corpus Iuris Civilis, een verzameling van het geldende Romeinse recht, later aan alle West-Europese universiteiten onderwezen 625 - Stichting abdij te Gent 647-650 - St.-Amandus, die in België verschillende abdijen heeft gesticht, is bisschop van Maastricht 695 - De Franken verslaan de Friezen bij Dorestad 695 - De Angelsaksische monnik Willibrord wordt de eerste bisschop van Utrecht 701-800 - Lex Salica, een Latijnse wetstekst met Frankische glossen 725 (ca.) - Eerste vermelding van Vlaanderen, waarmee aanvankelijk alleen de streek rond Brugge en Oudenburg werd aangeduid, in een levensverhaal van bisschop Eligius van Noyon, de Vita Sancti Eligii Chronologische lijst van woorden en taalfeiten 701-800 hand· 751-800 laar· 701-800 hengst· 755-768 aal· 701-800 horig· 755-768 meer· 'waterbekken' 701-800 kloven· 771-814 moer· 'veen' 701-800 lam· 'jong van een schaap' 772-776 ambacht voordeel, belangstelling 1265-1270 [CG Lut.K] belazerd bedonderd 1874 [WNT] belcanto zingen volgens de Italiaanse techniek 1920 [Aanv WNT] insluiting van een vesting 1351-1400 [MNW] {1.2.6} beleg> wat men op een boterham legt 1976 [GVD] {1.2.6/1.4/3.1} beleid' wijze van handelen 1291 [CG 11.1563] beleidsporno bureaucratische stukken zonder inhoud 2000 [Sanders 2001] {4.4} belemmeren' (ver)hinderen 1285 [CG Rijmb.] {J.l} bel-etage onderste verdieping 1866 [WNT nis] {J.3} beletten' verhinderen 1254 [VMNW] belevenis ervaring 1918 [Picarta: Schönfeld, mijn pastorale belevenissen] meetellen, van kracht zijn 1237 [CG I1, 32] geleding" het verbonden-zijn van delen 1690 [WNT wade n] geleed" uit geledingen bestaand 1240 [Bern.] geleerd' knap 1240 [Bern.] gelegenheid' plaats m.b.t. haar ligging 1399 [Stadb. Zwolle n] gelei ingekookt sap 1377-1378 [MNW] groot, ruw 1240 [Bern.] grofstoffelijk ruw, onbehouwen 1975 [Heer Bommel en de opvoedering] {4-4} grog sterkedrank met heet water 1847 [KKU] < Engels {4.1.6} groggy waggelend, dronken 1932 [Aanv WNT] zijn geboortedag herdenkend 1714 [WNT] jarretelle kousenophouder 1913 [Aanv WNT] meeuwachtige 1623 [WNT] b.l} 1989 990 I Alfabetisch woordregister kokosnoot vrucht van de kokospalm 1602 [WNT] {4.I.2} kol' feeks 1613 [WNT kol I) kol' bles 1672 [WNT) kola een West-Mrikaanse noot 1623 [Ruiters, Toortse der Zee-vaert 52) steun voor armen 1654 [MEY] leuren' venten 1540 [WNT] 1999 1000 I Alfabetisch woordregister leus zinspreukI501-1525 [MNW] bedroefd 1346 [MNW] neet' luizenei 1240 [Bern.] neffens' voorzetsel 1287 [CG NatBI] {4.2) negatie ontkenning 1824 [WEI] telwoord 701-800 [Lex Salica] {2.2/ 4.2} neger zwarte 1644 [Van Donselaar Woordenaar 1,1] koddig. flauw 1573 [Plantijn) oud" reeds lang bestaand. lang geleefd hebbend 893 [Künzel) {2.3/4.1.7} oudbakken" nietnieuwmeer1710 [WNT] ouder" vader ofmoeder1287 [CG !Z. 1228] {4.1.4} ouderdom' leeftijd 1265-1270 [CG Lut.K] oudere jongere" iemand globaalweg tussen de 30 en 40 of 45 jaar 1985 [Sanders 1999) {4.1.4/4-4} ouderling> protestants kerkelijk ambtsdrager 1590 [WNT] {4.1.8} ouderwets" zoals vroeger gebruikelijk 1635 [WNT) oudroest" oud ijzer 1920 [WNT z.j.) ouguiya munteenheid van Mauritanië 1973 [2000 Standard Catalog of World Coins] < Arabisch {J.2/ 4.1.12} outcast uitgestotene 1867 [Aanv WNT) < Engels outfit uitrusting 1896 [KWT) < Engels {J.2} outillage uitrusting 1926 [Aanv WNT] < Frans outplacement ontslagbegeleiding 1989 [De Coster1999) voorzetsel 1793-1796 [WNT] {4.2 } overgrootmoeder" moeder van iemands grootvader of grootmoeder 1573 [Plantijn] {4.1.4} overgrootvader' vader van iemands grootvader of grootmoeder 1573 [Plantijn] {4.1-4} overhand' grootste macht 1285 [CG Rijmb.] overheid lichaam waarbij het openbaar gezag berust 1526 [WNT) < Duits overhoop" op een hoop. dooreen 1350 [MNW) Alfabetisch woordregister overigens bijwoord van modaliteit: voor het overige 1735 [Claes] het tegenovergestelde 1620 [WNT] tegengif' neutraliserend middel 1599 [WNT] tegenover' voorzetseiI613 [WNT] {4.2} tegenspoed' pech 1437 [MNW] tegenstelling" plaatsing tegenover, contrast 1573 [Plantijn] tegenvoeter' iem. die aan de andere kant van de aarde woont 1624 [WNT] {J.1} tegenwoordig" aanwezig, nu bestaande 1200 [MNW] teil bakI260-1280 [CG 11 1 Nibe!.] teint kleur 1680 [WNT] plotselinge windstoot 1287 [CG NatBI] {4.1.1} vlaag> opwelling 1450 [MNW] vlaai' gebakI540 [MNW] {4.1.6} vlaflip nagerecht 1963 [Burger en De Jong 161] {4.1.6/4-4} vlag> stuk doek als onderscheidingsteken 1415 [MNW] vlak' platte kant 1561 [WNT] vlakte' vlak terrein 1637 [WNT] {3.1} vlam tongvormig verbrandingsverschijnsel 1265-1270 [CG Lut.K] haarrichting 1769 [WNT] vleug' zweempje 1785 [WNT] vleugel' lichaamsdeel om mee te vliegen 1240 [Bern.] {3.1} vlieboot scheepstype 1575 [WNT] insect 1240 [Bern.] vliegas stuifas 1842 [WNT] < Duits vliegen' zich in de lucht voortbewegen 901-1000 [wps] vliegenier piloot 1910 [De Vooys 1911] vliegensvlug> bijwoord: zeer snel 1840 [WNT] vliegenzwam' giftige paddestoel 1848 [WNT] vlieger' latwerk met papief1625 [WNT] {4.1.18} vliegtuig> vliegmachine met vaste vleugels 1911 [WNT] {1.1/1.2.3/ 4.1.1O} vlier' plantengeslacht uit de kamperfoeliefamilie 639 [Claes] {2.3} vliering verdieping boven een zolder 1617 [WNT] vlies' vel, membraan 1288 [CG 12,1337] vliet' stroompje 918-948 [Claes] {2.3} vlieten' stromen 1220-1240 [CG II 1 Aiol] vlijen' ordelijk of gemakkelijk neerleggen 1343-1346 [MNW] vlijt' ijver 1285 [CG Rijmb.] vlijtig liesje plant 1941 [WNT] keerI240 [Bern.] werf' werkplaats voor schepen 1567 [WNT] werk" arbeid 776-800 [CG IJ 1 Utr. doopbelofte] {2.5} werk" vlasvezels 1240 [Bern.] werkelijkheid" realiteit 1799 [WNT] werken" arbeiden 901-1000 [wps] werktuig" instrument 1573 [Plantijn] werpen' gooien 901-1000 [wps] {1.3} werst afstandsmaat 1714 [WNT]