Z r 2 MONUMENTA LITERARIA N 2 ta Z ? 58 ? > z ?3 2 > ?P > Gedichten o O {3 j. six van chandelier / gedichten monumenta literaria neerlandica v, i Uitgegeven onder auspiciën van het Bureau Basisvoorziening Tekstedities der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Wetenschapscommissie: W. van den Berg, Amsterdam; W. Blok, Groningen; W.P. Gerritsen, Utrecht; E.K. Grootes, Amsterdam; F J. van Ingen, Amsterdam; A.M. Musschoot, Gent; M.A. Schenkeveld-van der Dussen, Utrecht; H.T.M. van Vliet, secretaris copyright Copyright van deze uitgave ?1991 Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Amsterdam koninklijke nederlandse akademie van wetenschappen J. Six van Chandelier Gedichten Studie-uitgave met inleiding en commentaar, verzorgd door A.E. Jacobs Deel i / Teksten Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1991 cip-gegevens koninklijke bibliotheek, den haag Six van Chandelier, J. Gedichten / J. Six van Chandelier; studie-uitg. met inl. en comment., verz. door Anne Evert Jacobs, - Assen [etc.]: Van Gorcum Uitg. onder auspiciën van het Bureau Basisvoorziening Tekstedities der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. isbn 90-232-2606-2 (set dl. 1 en 2) Dl. 1: Teksten. - (Monumenta literaria neerlandica, issn 0167-5044; 5,1) isbn 90-232-2617-8 geb. nugi951 Trefw.: Six van Chandelier, J. (gedichten) / gedichten; oorspronkelijk. Klinkdichten i Grafdicht Op Dukdalf. Die Neerlands simpel bloed heeft uit een zee gedronken, Die vleisch op staapels vuur, van Spanjes bosch gesticht, Gebraaden vrat, nooit sat, wes d'onderdaanen 't wight Van tiende, en bygeloof ook in syn aansicht klonken, Die andre Juliaan wierd in dit graf gesonken. Helpt wenschen van de wraak, zoo val hem d'aarde licht, Op dat een bloedge gier met kluiven dat boos wicht Omwroete, en met syn bek afkluive tot de bonken. Maar aan wat greetich beest versaadt dit stinkende aas, In 't siekbed, tot op 't been, beknabbelt van de luisen, Uit Martelvet in 't lyf, als maaden in een kaas? Gingh dat verdoemde lyk niet strax ter Hel verhuisen, En quam hier in slechts been, maar vleisch, noch darm, noch blaas, Zoo martelt ook syn dood de wormen en de muisen. Spanjes en Hollands orakel. Bouwt Flip de Noorder Zee, zoo zal 't de Leeuw ontgelden: Sprak 't dubble orakel van syn machtigen Apol. Daar dobbert 't seildrigh bosch met holle pynen, vol Van wild, een brugh gelyk, voor Spanjes waaterhelden. 't Krielt van Rhinoceren, op Englands soute velden, Van Dromedarissen, en stieren dom en dol, Door Tromps trompetten daar gejaaght uit 't diepste hol, Waar weinigh jaagers hen met dappren moed beknelden. Op Bato, op de been. Myn singster een Sibil Voorsei: de Noorder Leeuw vernielt den Leeuw van 't westen. Dit was geen twyffeltongh daar 't reeds zoo spoedich vil. Bejaarde Alciden kneust, in uw beschuimde nesten, Die adders, elk een draak of vuurbul van Peril. Ghy leeft in goud en steen, vryd Holland van die pesten. seegesangh over de neederlaagh der spaansche vloote in duins. Metaal noch bonte jasp, als sint Laurents pilaaren, Aan 't Kooninghlyke graft, te Guechar uitgemynt, Kan, schoon de beitel van de konst langhduurich schynt, Onsterfelyke daan onsterfelyk bewaaren. U Zeemars roem ik die Flips ryksswaard sloegh vol schaaren, In 't slaan der Duinsche vloot, waar jaaren aan verpynt, Toen sachmen wat in rook op eenen dach verdwynt, O Tromp, trompet der faam, trompetster van uw maaren. Maar 't groen des Oceaans ghemarmert met Spaansch bloed, Door uw gesach beheert van seeven fortse leeuwen, Zal 't prentberd zyn gekroont met Neerlands vryer hoed. Dan zal 't beinkt penceel dat teikenende uitschreeuwen, Met zoo een keel, gelyk het heldedaaden doet. Uw daaden zullen zyn de ziel der komstige eeuwen. [4] aan de sark van myn vaader en broeder. Pars swaare sark, pars vry, pars swaarder, dan met vysen, d'Onafgesleete kleên, in uwe kas geleit, Om omgekeert, als nieuw, te werden toebereidt, Te netter zullen jongst haar heeren daar in rysen. 5 Maar is de stof besproeit, gelyk de parssers prysen, Om vaster ploojingh met een glans en gladdigheit? Zoo niet, ai laat my, van myn oogen uitgeschreit, Se sproeyen, om wat eers myn vrienden te bewysen. Geen vremde vrienden, neen, maar naaste bloed van bloed. 10 d'Een deilde aan my wat stofs, als hy aan d'ander deede. Wier kleedinge ghy parst is eenerhande goed. d'Een hoort myn Vaader toe, myn Broeder hoort de tweede Sy zyn op verre reis, ik reis se te gemoet. Ai dient se wel, dit kleed ontterne ik voor u meede. 6 [5] op geld. Al wat iets gelden kan, dat mach den geldnaam draagen, Al is 't juist geen metaal. Maar wat men meet, of telt, Of uitweeght teegen wicht, of tal, of maat, is geld. Zoo handelt d'Indiaan, in 't West, noch alle daagen. 5 Waarom geen kantich geld 200 wel als rond geslaagen? Om dat het rond gelykt de kloot van 's werrelds veld, En dat het meester is van al het werldsch geweld, En omloopt als de werld of ronde Sonnewaagen. Wie geldbre goedren wel besit is grooter held, 10 Dan Alexanders, die naa andre werlden saagen, Om geldsucht, in 't gemoed van slaaverny beknelt. Alzulk begoedingt mensch hoeft niemendal te vraagen, Naa goude, of silvere eeuw, want hy belustight smelt, En giet die, en hy mach van d'ysere eeuw niet klaagen. 7 [6] troost in de sterflykheit. De Son kan rysen, en kan daalen, Naa 't daalen kan hy rysen weer. Gelyk hy brenght den dach ter neer, Zoo gaat hy dien vernieuwt ophaalen. 5 Maar als ik myne Sonnestraalen, Van spiegeltjes, als glas, soo teer, Eens neerduik, ik sie d'aard niet meer, Maar blyf in Styxsche stroomen dwaalen. Wat zou de nacht, die lange nacht 10 Den armen mensch wanhoopigh maaken, Indien hy twyffelmoedich dacht, Se nooit ten einde zou geraaken? Maar 'k weet als jongst die Sonnepracht Zal uitgaan, zal de myne blaaken. 8 [7] BEKLAGH OVER DE DOOD VAN JOACHIM HlDDINGH. Helaas, de Maai, de lieve Maai verdweenen, Was 't niet genoegh, van onder 't eerste loof, Het geurigh blos te reekenen voor roof, Sy sleept ook 't puik der schoonste borsten heenen. 5 Daar leit die bloem, met welkerende beenen, Die als een roos, ontluikende op haar stronk, Schoon bloosend, by de blanke leely blonk, En, als een Son op maagden, heeft gescheenen. Goddinnen, die onse Amstels Venus zyt, 10 Strooit dees Adoon, met roos, en violetten, Gaat syne kuil fraai met latouw besetten, Besprenght van melk, die uit uw oogen glydt. Leert zoo noch pruts noch prat te zyn op schoonheit, Al eer de dood syn trouw aan u ten toon leit. 9 op de wedloop van tobias de hem. Van 't Y naa 't Spaar, langs sandge wegh, te rennen, Derdalve myl, en in een hallef uur, Daar toe behoeft Bellerofons postuur Te sitten, op de vlugge paardepennen. Zoo had de Hem, om een Polak te mennen, De saai beschrydt, zoo vast gelyk een muur, Het was een henghst met vleuglen aan van vuur, Om 't eedel spel der Grieken aan te wennen. De weddingh liep. De schim van elke voet Stoof ruggelinks, met Volken te vertoonen, En mulde op wegh des kykers kleed, en hoed. Maar 't spulkse beest wou 't hekke niet verschoonen, Waar 't korts ter sluip syn springhlust had geboet. Darius won, de Hem verloos veel kroonen. Kristus geboorte en leeven gewoogen teegen syn lyden. Doornaagelt, 't lyf gekruist, doorspiest, doorkroont van dooren, Aan een vervloekte staak, besypelt van dier bloet, De werreld op den hals, den afgrond op 't gemoed, Voor vreemden vry te laan, is yslik om te hooren. Maar uit een eindloos ruim, in brosbepaalde spooren, Uit Heemlen rein en klaar, op aarde vuil van voet, Uit Godheit louter God, den vreemden tot behoed, Is 't wonderbaarliker een mensch te zyn gebooren. Viel 't suurder bloedich sweet dan koude en winterdruk? Woogh 't lyden van een uur meer dan van dertich jaaren? Mijn God vergeef myn vraagh, en twyffel op dit stuk. Gods grootheit kon zoo licht niet in den mensche vaaren, Als hy wel in den dood, gebooren met dat juk. O Heemelsche, loof God, loof God, o aardsche schaaren. proef van liefde aan roselle. Het swemmen van Leander, door de stroomen, Naa Sestus, van Abyden, in der nacht, Dies, om syn liefste, in Helles zee versmacht, Bestolpt van storm, zyn maar Museus droomen. Wat minnaar zou zoo dwaas zyn ingenoomen? Dat waar de ziel van beiden klein geacht. Zoo loegh ik, maar, o soete min, uw kracht Doet 's winters my van Hol in Zeeland koomen. Het halve deel kan van syn halve deel Gescheiden, niet te vree gescheiden blyven. Zoo soekt een slangh doorklooven syn geheel. Op schorren ys kom ik door stormen dryven, Om u, Rosel, myn baakende Kasteel. Wat zal men om myn Hero niet beschryven? op twistige steeghjes gebuuren. Al wat naa d'aarde siet onreedlyk op vier pooten, Leeft onderlingh in rust, en eendracht sonder stryd, Of zoo het eene beest het andere verbyt, Wat paarlink zal syn paar verscheuren, of verstooten? Geen Leeuw heeft ooit syn tand in syn Leeuwin geschooten: Geen Koeye dreef den Bul haar hoornen in syn syd. De Wolf leeft met syn Wyf, 't Schaap met den Ram verblyd: Het bosch, de weide, elk streelt syn teel en worpgenoten. Hoe komt dat meenich dier rechtschaapen met verstand Syn trouw, en andre helft niet minlyk kan verdraagen, Maar dat het huis van twist, als in een helle brandt? Myn buurman en syn vrouw die leggen alle daagen, In 't Steeghjen over hoop, met stokken, vuist, en hand, Kind, reutje, kaater, pot en pan werd doodgeslaagen. [12] op de aangenaame stilligheit des nachts. Al leght de slaap zoo saft gesloopen, In d'aaders van wat reeden heeft, Al heef se wat er slotvry leeft, Tot in de boschjes stil bekroopen: 5 Myn sieltje noch niet ooverloopen Van haare droomerytjes, sweeft Op vreemde dingetjes, en weeft Geheil'gde beeldseltjes met hoopen. Sy die van booven eeuwigh quam, 10 Schoon 't aardryk aankleeft, als een klisse, Nu onrust geene rust benam, Wenkt naa haar woonstee myn gewisse, Gedachtigh aan haar saaigen stam. O aangenaame duisternisse! 14 troost aan juffrouw. Roselle vriendlike Engellin, My dunkt ik sie uwe ooghjes treuren, Om dat aan u niet mach gebeuren 't Geselschap naa uw lieve sin. Lyk 't Duifje treurt, wanneer 't de min Van 't Dofferbekjen niet mach naaken Ai soetert wilt die quellingh staaken, Dat heeft de vryery al in. De liefde slacht de rooselaaren, Die haare roosjes naauw bewaaren, Op doornen scherp, gelyk een naald, Wie dan het bloempjen af wilt trekken, Die quetst sich aan de doornebekken, Maar 't roosje werd noch afgehaalt. geboortvermaaninge aan iuffrouw susanna slmons vander Loef, mijne moeije. De starrekyker mach Hebreeuwsche nachten waaken, En daagen slyten met Egiptnaars, en Chaldeen, Om jaar, en maand, en week, en dagh, en uur, t'ontleên, Uit 's Heemels schoot vol viers, als moeder van elk baaken. Ik schiet by daagh geen Son, noch klim des nachts op daaken, Om in de Maaneschyn, en ongestaadigheên Te kyken van gesternt, maar vinde stil beneên Een Heemel, moeder ook van seeven heldre staaken. U Moeye vander Loef houde ik myn Heemel hier Op aardryk, en uw saad twee dochters, en vyf soonen Verstrekken seevenmaal my een planeet van vier. Ik kan uit uwen draai 's jaars omloop klaar vertoonen, Op huiden weer verjaart. God wil dees Heemelswier, En starrekykery noch hondert jaaren kroonen. dank aan hendrik laurents spiegel, voor een mandeken met persen. O Spiegel, Spiegels soon, de spiegel der Poeëten, Die 't eerst het vloeyendst dicht op rym en maaten song, Waar Epicteet beknopt in spreekt, met Neerlands tongh, Hoe zal ik naa waardye uw schoone gaave afmeeten? Aan zoo een appelkorf, die wy naa Persen heeten, Zou om haar nectersoet, waar onder goudgeelwit, Het Tyrisch purper, op de schelle, in wolle sit, Een maagd het guide vlies van haar juweel vereeten. Ghy wacht misschien veel danks, als waardich grooten dank, Maar anders geeve ik niet dan wind, en ydle klank Van rym als een Poeët. Ik houd 't met geen droogisten, Ik heb 't nu beeter koop, als Flakkus by Meceen. Nochtans ik voede een hart gevoeligh, niet van steen. Maer 't wil geen kleiner dank voor grooter schuld verquisten. Emendatie r. 7: Tyrisch purper < Tyrischpurper het begin des leevens is het begin des stervens. Wanneer den Heemel noch geen leeven, Gelyk haar geest in 't schepsel gingh, Als swaavelstok de vlam ontfingh, Had aan myn roerloos vleisch gegeeven, Zoo wou de dood, die staagh gaat sweeven, Om wat van ziel en lichaem hingh Te dooden, aan de leege ringh Niet ringk'len, loerende daar neeven. Geen aadertje wist hy myn lyf Verroerde, door de geest bewoogen, Hy klopte, en hiel daar syn verblyf. Voorts bleef ik vinnigh aangevloogen, Vergaande wyl ik aadem dryf, In korte van hem uitgesoogen. Emendatie r. 4: gegeeven, < gegeeven. [17] aan Gerrit Brand den ouden, om myn uurwerkje. Hoe dikwils Brand zal ik u stoep verslyten, Om myn opaal waar in ghy d'uuren telt, Met radjes van latoen? is 't noch ontstelt? Hebt ghy de konst al vast? dit zal u spyten. 5 Maar kont ghy niet verdraagen dat verwyten? Zoo help my voort, en salf myn langh verdriet: Maak dat het met de klokslagh net verschiet, Of 'k zal luidkeels dees broddery uitkryten. Maar lukt het dat ghy 't leevert haast en fix, io Zoo zal 'k uw roem, aan wie dat werk by Six Zal sien, 't is van den rechten Brand doen hooren. Gelyk uw soon genoemt werd een Poeët, Zoo loove ik dat uw braave konst min sleet, Daar 's vinders naam, o jammer, is verlooren. x9 ANTWOORD AAN GeRRIT BRAND DEN IONGEN. Wat loopt uw pen sich buiten 't spoor verslyten, Op vryery? daar Venus my niet telt, In haar gevolgh? of is uw brein ontstelt, Als 't maalt dat sy my vryt? dit moet haer spyten. Of vryt men u? zoo mach ik 't onluk wyten, Geen Joffers reed bevind, schoon 't my verdriet. Wat kal ik al, als of ik socht verschiet, Daar 'k voor een koel drogist my uit gaa kryten. Dit dacht ik toen Brands schampre pen weer fix 't Opaal met rym gelapsalft gaf aan Six. O fy, ik mach het kreupelwerk niet hooren. Maakt hem natuur geen lukkiger Poeët, Dan konstnaar, die den tyd zoo slecht versleet, Syn poesy gaat met de myn verlooren. op kennep. Verachtlik needrigh kruid, op 't veld noch staande in blaaren, Maar wat ontveinst uw groente al wonders in haar schacht? De koopman, als ghy weikt, riekt muskeljaat en lacht. De Dief, foei duivelsdrek, bleekt sonder te bedaaren. De Lynbaan draaide u niet tot bint en kaabelgaaren, Of ghy beteert beklomt het top van pyngeslacht. De Weever had den draad van 't Web niet uitgewracht, Of ghy vlooght in de locht, met bergen langs de baaren. Wat is de voorschoot van die wispeltuurge vrouw, En strooijeres van schat, uit alle werrelds oorden Dan Kennep toebereidt tot seil en kaabeltouw? De winden plaagen 't bosch, maar niet op Amstels boorden, Hy steltse strax aan 't stuur. Zoo werd de zee een schouw. Zoo bintmen oost aan west, en suiden vast aan noorden. op kersnacht. De groote alryke God, alschepper, eeuwigh licht, Uit synen saaigen Throon des Heemels sonder paaien, Wil klein, en schaamel mensch, geschaapen, sterflik daalen, In 's werrelds duister perk, als een ellendich wicht. God, die geen Vaader heeft dan God, uit Davids nicht, Syn dochter suiver maagd, door 's heugen Geests bestraalen, Komt, uit de Moeders schoot, den wondren eernaam haaien, Van Vaaderloose soon, aan ouderen verplicht. Hy schreit, hem noopt de kou des winters sonder kleeren, In Krebbe, en Ossestal van Bethlems arme vlek. Hy geeft sich Kristus naam om Kristnen te vereeren. Dit lydt hy alles, om het erffelyk gebrek, Op 's menschen ziel gelaan, van onsen hals te weeren, Op dat de vreuchde Son der Heemlen ons bedek. aan roselle. de liefde verraadt sich selve. Rosel, Rosel, waar zyn myn sinnen heenen? Myn roose licht, waar heen is myn verstand? Kupido leidt my aan syn sterke hand, Myn brein is in syn vuur, als sneeuw, verdweenen. Ik ben niet myns: want als myn lippen meenen Lukretia, of Sara, of Susan, Zoo noemen sy uw voornaam, of uw van, Dies kan ik dan de liefde niet beneenen. Of liegh ik, sie, zoo werd ik rood, of bleek, 't Ontroert gemoed, dat spreekt schoon ik niet spreek. Ia kan ik 's daaghs uw lieve naam verbloemen, Wanneer ik 's nachts in soete droomen legh, Dan hoort, o spyt, myn byslaap wat ik segh, En hoe ik uw Roselletje gaa roemen. [22] aan roselle. de liefde waart altijd om het geliefde. Rosel myn daageraad, al moest ik gister scheiden, Toen nichtje Roselyne u hartlik by haar hiel Ten aavondmaal, nochtans zoo bleef myn droeve ziel Onsienelyk te gast, aan taafel, by u beiden. 5 Myn lyf ging huiswaarts, maer myn sinnen gingen weiden, Rond om de taafel van 't gebraaden schaapevleisch, O Heemel, dacht ik, dat ik slechts dees soete reis Myn vlugge geest, daar tot een lichaam, kon bereiden. Ik hiel geen aangesicht van een bereedent dier. 10 Maar wierd een achterbout, aan 't spit gewendt voor 't vier, En gaar verguldt, die aan uw tandjes lekker smaakte. Dan moest ghy immers wis gelooven, dat myn geest, Die staadigh om u is, beslooten waar geweest In u, naa dat se zoo gegeeten in u raakte. 24 [*3l op Kristus heemelvaart. Daar vaart Messias van des oliheuvels top Om hoogh, van aadelaar, noch vuurge kar gedraagen, Maar als verwinner, op der wolken seegewaagen, Ontmoetend Englen heir, keert juichend met hem op. 5 De Dood en Lucifer aan keetnen, om hun kop, En klaauwen van helsch vuur, schoorvoetende vertraagen Den optocht, kan het zyn, sy houden 't oogh geslaagen Omlaagh, van schaamte en spyt, met een ges wollen krop. Juich menschen, menschen juich, met gorgelen, en snaaren, 10 De seege seegent meest het menschelyk geslacht, Flus van den Hel geboeit, ontboeit op aard gevaaren. De Nazareener held, die spoeit voor uit ter wacht, Op dat hy u berei de plaats der Heemelschaaren. Van waar hy heerlyk daal ten oordeel met Gods macht. 25 [24] Droom aan myne meederymers. In 't donkerst van den nacht quam Febus afgevaaren, Geseeten op een kar, zoo helder als de Son, Met neegen Nimfen, elk in 't wit, gelyk een Non, Myn bedstee klonk van spel, en rook van Lauwerblaaren. 5 Hy sprak, o groote geest, met zoo veele Amstelaaren, Van dichten dronken, uit myn ingeleerde bron, Ik wil, hier op den dam, 't oude outer van Lion Herstellen, toen ten stryd der wyse reedenaaren. Men breekt my 't hoofd te veel. Den gaauwsten kroon die kroon, 10 Met hief hy een Laurier, mids wie maar rym zal maaken, Die zal des dichters slaaf verstrekken tot syn hoon. Oei ik verschoot uit slaap, met opset 't rym te staaken. Wie, braave rymgesels, dien kamp, als aan de Rhoon Gepleeght, wil onderstaan, mach dan die plaats genaaken. 26 Emendatie r. 4: bedstee klonk < bedsteeklonk op een servet, aan de schouwmantel van roselle. O dankbare Servet, Den mantel langs gehangen, Die voor de deuchd ontfangen, Des weesens blank en net, De swarte schouw belet, Dat sy Roselles wangen, En ooghjes niet kan prangen, Met rook die alles smet. Hoe zal ik u volprysen? Ik wil uw lof doen rysen, Wyd booven Iunoos kleed, Doorsaait van goude vieren, Dat dient maar om te eieren, Maar ghy schut ook myn leed. [26] beede om gunst, aan S.L. Myn vriend, het zy men my weerlieft, of 't zy men haat, 'k Wil myn begonnen loop de baan ten einde sweeten, 'k Heb liefdens blyk, gelyk een teerlingh, wegh gesmeeten, De worp loopt synen loop, hy einde goed of quaad. 5 Hoe? meint men dat Six met den weerhaan ommegaat? Syn hart is veel te fier, syn liefde niet lichtvaardich, Syn eerelyk gemoed, en trouwe min min waardich, Wacht dat Rosel hem eert, of blaauwe scheenen slaat. Ik wacht het laaghste lot, ik wacht, oei blaauwe scheenen, 10 Waarom niet voortgevryt, zoo 'k my naa 't arghste voegh? Ik ry reeds op de tongh, dat 's blaauwe scheens genoegh. Maar lukt my ook de kans der hooghste dobbelsteenen, Te hooger ryst myn luk, te soeter gloeit myn min. Ik leght 't my hallef toe, toon my uw gunst hier in. 28 [27] op de schoonicheit van roselle, aan de selve. Rosel gewyde kerk, van eerbaarheit gevloert, Van God volkoomen, met des Heemels eige handen, Gemetselt naa om hoogh, met geevelpraal, en wanden, Van stof waar mee natuur het purper parlemoert: 5 Schoon geestigh dakgewelf, van hairen oversnoert, Als goude rietjes, die als Sonnestraalen branden, Lantaarnen van Turkois, en Spiegels sonder sanden, Die Efesen den glans van haar Diaan ontvoert: Tweedeurich klein poortaal, vol roosende festoenen, 10 Dat oopengaande toont een elpenbeene koor, Ter plaats der galmen, die God looven, en versoenen: Rosel myn Afgoddin, ik recht een needrigh spoor, Naa uw verheeventheit, met uitgetrokke schoenen, Verleen den lofsangh van uw schoonte een gunstigh oor. 29 de schoonigheit van roselles gemoed, booven haar gelaat gepreesen, aan de selve. In ik, myn Liefje, alleen bleef waaren, Om schoonheit, die op kaakjes blinkt, En niet om die uw oogh omringht, Met glansen uit des boesems aaren. Zoo moght ghe my voor licht verklaaren, Want sulke liefde rot en stinkt, Wyl 's lichaams schoonheit daagliks slinkt: Ik soek met eeuwge deuchd te paaren. Een schoone ziele spant de kroon, En maakt het leelykst lichaam schoon. Dus zal de Goudsmid pariemoeder, Van buiten schurft, en ongesien, Nochtans haar goude waarde biên, Om 's Heemels ingedaauwden voeder. op den oploop te parys, om een drukker van een lasterschrift, op de kooninginne en kardinaal, door 't volk van de galge verlost. Wie kan de diepten van uw wonderboek doorgronden, Waar in de streeken staan van werreldlyk beloop, Van eeuwigheit gedrukt, op aarde niet te koop, O wender van de kloot, uit niet, door u gevonden? Wanneer men heilich recht, van onrecht, siet geschonden, Op een schavot door beul, en byl, voor krielend volk, Dat als behaagen schiep in 't klinken van dien dolk, Door Kooningh Kareis nek, een eeuwge smet voor Londen? Daar 't Fransche Hof, geen bloed, die laster heeft gedrukt, Verweesen hanght, om dat hem 't volk den Beul ontrukt, De karre en galge breekt, ten spyt des wachts vol wonden. Weeght nu een schaamel riet meer dan een goude staf ? Of helt de werreld naa syn dood en brandend graf ? Wie kan de diepten van dit wonderboek doorgronden! op een schilderye aan de solderinge eenes kaamers te fonteinebleau. Waarom Fontainbelleau, schoon bronnend kristallyn, Omlommert spiegelnat, sulks Febus, en Diaane, Dees 's nachts, die 's daaghs verheft, hun weesen, Son, en Maane Sien spieglen op hun oog, net uit uw weederschyn: Waarom o duur gebouw, van ruimte, in zoo een lyn Betimmert, dat men telt vyf hondert schoorsteen perken, Vol goud, vol schildery, vol konstelyke werken, O speelhuis van Lowys weergaaloos langs den Sein: Waarom vlieght langs 't verdek, in een van 's Koonings saaien, De Kooningh luchtich op de faame alom bekent, Rechts met een oorloghsstaf, slinks met een olient, Als of men krygh, of vree kon uit syn handen haaien? Uw Kooningh is een God, maar is hy niet een kind? En Masaryn syn voogd, die 't kryghswaard maar bemint? op myne eensaame reise, een groot stuk weeghs door vrankryk. Hebt ghy dan draavende tweehondert myl gemeeten, In Vrankryk, wel te pas, door bosch, gebergte, en veld, Een vreemdelingh, schier stom, en nimmermeer verselt, Dan van uw schaaduw in de Son schuin bygeseeten? Wat zult gy dan den dank van zoo veel voorspoeds weeten? Dat ghy niet siek wierd noch veel mylen had mistelt, Noch deerelyk vermoort, van roofsiek straatgeweld, Noch van een graagen wolf, of beer waart opgevreeten? Uw dubble wysheit, Six, eenvoudich van verstand? 't Was groote sotticheit alleen zoo ver te trekken. Toen ik niet beeters kon, vertrouwde ik Gods gesant Zou, stuurende myn geest, een seeker leidsman strekken. Dien loof, myn blyde ziel, dien dien bid dat syn hand U verder leide door gevaarelyker plekken. [32] myne onversaadlikheit van roselles schoonigheit. aan de selve. Om dat de mensch gewoon is alle daagen Te sien het goud der klaare Sonnestraal, En 's nachts de Maan van silverich metaal, Zoo kan hem dat, naa waarde, niet behaagen. 5 Maar werd hem eens een Koffer opgeslaagen, Met een robyn van ongemeene praal, Of eijers uit een pariemoeders schaal, Hy schat het, want syn oogen die nooit saagen. Zoo kleeft syn hart aan 't mottigh aardryk vast. 10 Op schoonheit van de Heemelsche juweelen, De moeders doch van alles, hy niet past. Maar als myn oogh, op deuchdsaamheit, blyft speelen, Rosel, die in uw schoone sieltje wast, Hoe meer het siet, hoe min het kan verveelen. 34 op d'uitsteekende hoedaanicheeden van Roselle. O sesamyne bloem, o vriendelyke ziel, O vroolyk oopen hart, vol praalens, sonder praaien, Vol keurich heilighdom van deuchdelyke straalen, Waar op een werreld in bekooringe verviel. Geen elpen kas, hoe konst, en kostlik men se hiel, Inwendich opgepronkt, met reegenbooghsche opaalen, Met Kananors safier, en Korsikaas koraalen, Haalt by uw Heemelglans, waar voor ik needer kniel. Van lichaam wel besneen, van ooghjes kuisch en zeedich, Goedaardich van natuur, daar toe in alles sneedich, Zyn gaaven eertyts in veel Nimfen aangebeên: Maar, goede God, ik sie die kostlikste juweelen, Zoo oovervloedich, in Roselle alleenich, speelen, Dies loof ik, sond ghy my een Engelin beneên. myne wanhoop aan roselle. Hoe wel de groote zee, vol schrikkelyk ontsach, Geduurich tol ontfanght van vlieten, van fonteinen, En lakken, uit een dal van soete waaterpleinen, Hem kennende, als hun Heer, van 's werrelds eersten dach. Hy is nochtans niet staagh van moedich onverdrach, Noch spouwt in 't aanschyn van den Heemel soute greinen, Noch wilt het ronde strand, met roovery, verkleinen, Noch onderdompelt elk ontspannen seil, en vlag. Maar d'oovermoed van uw verheeve schoonicheeden, Een zee van schoonicheit, swelt van myn oogentol, Al trots en trotser, doof by alle mingebeeden. Wes ik in 't onweer van myn lievery op hol, Geslingert op en neer, van wanhoop werd bestreeden, En sonder kalmte sink, naa zoo veel sollebol. [35] op het koopergeld in spanje. Trots Spanje Kooninghryk, niet wooninghryk geheeten, Ommuurt met steengeberght, omgraaven van de zee, Laat uw hol hout geberght de Peruaansche ree Gaan soeken, met besaans, op 't wysen der planeeten. 5 Doe d'arme slaaven daar, op't silver bloedich sweeten, Wanneer sy't uit den Hel, versuchtende, en gedwee, Ontmynen, vaar daar mee, naa sinte Lucas stee, Om aan't gebrekkigh volk te schaffen dat sy eeten. De needrige Amstelaar in laagh, en waatrich veen, 10 Scheept door een enger plas, uw hongerigen seetel, Syn vreemde graanen toe, en alle vreemdicheên. Dat sich uw silvre baar smolt in syn koopre keetel Tot quarten, waaren krygh, en dat de naaste reen. Hy die dan silver heeft, niet hadde, zy vermeetel. 37 [36] op des kooninghs weigeringe aan syn soon, versoekende om dry uuren te moogen regeeren. Met pyn, en afgeparst sond endelyk de Son Syn soon den Heemel om, met 's Heemels sonnewaagen, Om voor een eenge dagh, langs 't aardryk, op te daagen, Maar die stond Febus duur, en doodde Faëton. 5 Ghy, o Filip, wanneer uw fiere soon begon Te nyvren, en versocht dry uuren maar te draagen De volmacht van uw kroon, dorst Ninus doen niet waagen, Bevreest dat hy vergrimt iet schrikliks onderwon. En zynde om dat geheim t'ontmynen in verlangen, 10 Sprak hy in 't midden niet van sidderende raan, Zoo staande vyf of ses griffioenen op zou hangen? Wie weet of niet het lyf, met leeden ooverlaan Van goudsucht, in uw ryk geneesingh had ontfangen? En of uw soon niet leefde, indien 't was toegestaan? 38 [37] hoe nietich dat de pracht der kooningen zy. De Madrillees staat ree met paarden, en met muilen, Gemant, en in gespan van Koetsen, sonder tal, 't Verscheiden lievery der Princen over al Doet 't verweloose land van lentgebloemte oppuilen. 5 De Kooningh, met syn stoet, komt langhs de wegh vol kuilen, Door 't herfstweer, in syn koets, van 't heerlik Eskuriaal, Syn Venus sit ter sy, vol diamantepraal, Syn Dochter over hun laat geen juweelen schuilen. Hy houdt syn Majesteit, gelyk een Kooningh past, 10 Syn hoed staat prachtich op, waar uit twee starren blinken, Op al 't ontdekte volk. Maar schoon die staat zoo vast De Son, die nieusgier mee, komt in syn oogen sinken, Ontbloot syn kruin, en als den Kooningh blind verrast. O wat een kleintje doet de pracht een's Kooninghs slinken. 39 [38] blyde welkomst der kooninginne te madrid. Madrid de Throonstad van de Kastiljaansche ryken, De sceptersweister langs een groot deel van Euroop, Lagh in een droeve nacht op sterven, sonder hoop, Om weer de blyde dach des leevens aan te kyken. 5 JuPYn ontfarmend sprak: al gingh die Son beswyken, Myn uitgekooren Son, wiens straalen ik, ach mis, Ik help u weer myn volk uit deese duisternis, Strax komt een nieuwe Son, uit Oostenryk aanstryken. Voorts rees Maria, op een wit gebooren paard, 10 Met twaalef Nimfen, 't volk, dat juichende op haar staart, Werd straalblind met Filip, zoo als haar glansen gloeijen. Hy die jaa smolt in haar omarmt in 't Eskuriaal, Omarmt syn Kooningin hier in syn hoofsche saai, Uit welke Spanje hoopt een beeter Prins zal groeijen. 40 [39] schrobbe aan een onweetenden spanjaard. Al wie een vreemdelingh hoort vreemde spraaken spreeken, En lacht om dat syn oor, staagh huisich, ongewoon Was vreemden ommegangh, en Leeraars klein van loon, Belacht syn eigen self, recht by een dwaas geleeken. 5 Ik, wyl ik 't Eskuriaal, dat wonder heb bekeeken, Sprak met de Priester, die 't ons oopende ten toon, Door mangel van veel Spaans, de spraake van Ausoon, Een plompe Kastiljaan dorst my de guigh naa steeken. O slimmer dan een Moom, dacht ik, en borst op 't lest, 10 Ghy smaalt vilein op my, 'k mach beeter op u smaalen, Rhinocerosche lerv', die slechts syn darmen mest: Ik heb een kleine tongh gehoonight wat in taaien, Doch altemets geterght, zoo euvel als de pest, Die van Latyn kan noch een Bastaard ooverhaalen. 4i [4°] sluikerye in spanje door behulpsaamheit der paapen. In Holland 't schuilland waar de steege ketters woonen, Naa Roome seit, daar wierd 't voordeelich swaard de schee Bevoolen, en men sloot, om vryheit, eeuwigh vree, Met Spanjes opperhoofd, een van des Pausen soonen. 5 Maar dees benydde vree zal geensins eeuwich woonen, Noch langer ongekrookt, in 't hart van deese twee, Dan tot de pook met baat het Spaansche leer ontglee. Men hoeft de plicht des eeds geen Ketters te betoonen. Zoo gaan hier Machiavels, met list, op baatsucht uit. 10 De Kooningh had den tol met swaarder eisch verheeven, Op alles door het ryk: de Paap steef dat besluit By 't volk, dat met gesluik daar teegen aan dorst streeven, Ter bieght geweigert, tot hy deilde van den buit: Toen brak de text, men moet den Keiser 's Keisers geeven. 42 Emendatie titel: behulpsaamheit < behulpsaamheit op het blanketten van 't vrouwvolk in spanj Zoo, naa men segt, de Spaansche vrouwekaaken, Met afgangh van Hegdissen, grys fenyn, En rooserood van floers geschildert zyn, Zoo dar ik dat er schoone zyn versaaken. Zoo veel ik sach, een voddetje van laaken, Of een penceel had, in een ronde lyn, Haar wangen met een bloosend aangeschyn Gewit, wie kan daar van dan schoonheit maaken? Waarom, dan om een wangeschaapen huid Te helpen, zal de konstnaar haar bekleeden? Zoo schudt een bes alle uur wat oudheits uit. O poppery ontvonkt in aarde leeden, Prometheus schort er maar met Heemelbuit, Voor schooner steen, van Fidias gesneeden. [42] De schoonheit van de reedelyke dieren Schuilt in geen konst van verwen fyn, of grof, Schuilt in geen nooit vergankelyke stof, Of die vergaan men weer weet op te eieren. 5 Maar vrouw Natuur, met eedier kieremieren Van melk en bloed, uit haar gesielden hof, Leent aan 't gesicht de waare schoonheits lof, Hervindeloos, naa haastighlyk vertieren. Hoe sneeuwwit pronkt de teedre sesamyn? 10 Hoe sparkelt 't velt ontgloeit van rooselaaren? Wat schilder rekt haar dach met fraaij er schyn? Maar maalt Apel ons schooner dan wy waaren Gebooren, of verwelkt door tyd, of pyn, Dat moetmen maar voor Bastert schoon verklaaren. 44 [43] Wat hoeft een Vrouw, die eens heeft uitgekooren, Haar lichaam als een schilders taafereel Te schildren, dat sy suiver in 't geheel Te spaaren, met een Trouwringh heeft geswooren? 5 Haar andre ziel, voor wien se was gebooren, Schiep syn vermaak, in haar geschaapen deel, Schoon leelik, sy geleek hem schoon en eel. Met recht ontsteekt haar lyfwacht dan van tooren. Wat wellust kan hy van syn bedgenoot 10 Genieten, die haar welgesonde wangen, Met verwery, gaat kleuren blank en rood? Sulks als hy kust, en hoonigh meint t'ontfangen, Gelyk een bie uit bloempjes, in haar schoot, De vuile salf hem smeerich aan blyft hangen? 45 [44] Indien den man dat tienmaal heeft verdrooten, En tienmaal tien, met smeekingh, met gekyf, Maar sy vervolght hartnekkigh haar bedryf, Hy loopt gevaar, ontrent syn wyngaard looten. 5 Sy oopent die, voor dartle swyne pooten, Die aangelokt, door 't kruydige geryf, Geil wroeten in, en om het groene lyf, Sulks sy den grond van wortelen ontblooten. Sy quol sich, om besnoeide hoovaardy. 10 Of liet sich, om een Kosche Amint, bekooren. Dit lyden bracht veel mannen in de ly. Men sluit heur op een dichtbewaakten tooren. Sie wat al gouds boort Danaes geile sy. Verloos se schaamt, het waaken was verlooren. 46 [45] Dit porcelyn, waar uit u pleegh te schuimen Den Nectar die uit Venus druiven seep, Dit tengre vat kryght hier, of daar een neep, Waar van 't syn oor verliest, door wulps versuimen. 5 Zal uwe toorn 't vermors'len, en verkruimen, Niet vraagende of een silversmid een reep Kon smeeden, waar men 't handich weer by greep? Zal uwe voet 't vertreen, en 't huis doen ruimen? De bakker van zoo kostlik porcelyn 10 Verkocht het u, op trouwicheit in 't slyten, Mids brak het daar met stukken vry zoud zyn, Om half verlies, waar om 't dan wegh te smyten? 't Welk als u dorst, naa 't snellende verdwyn Der gramme vlam, u wroegende zal spyten. 47 [46] Zoo dan misschien uw bed van jonge Schaapen, De vrucht des echts, begroet werd met een lach, Aan Vaader en de Moeder, met den dagh, En Moeder slaapt niet, waar se plagh te slaapen: 5 Wat wist ghe voor de lammers die daar gaapen, Slecht om en om, en jonghst een reegenslagh, Myn Moedertje, myn moeder schrei jen, ach, Ach, wat voor troost wist ghy hen op te raapen? Dat naar gehuil spookt in de Leedekant. 10 De wurm die u de zielaar af wil steeken, Schoon lyveloos, groeit binnen 't ingewand. Nu merkt ghy eerst, wat vat ghe quamt te breeken, Sleipscherven voor 't vermoen van lastertand, Om uw geslacht, als Basterds, aan te spreeken. 48 Maar schoon de Vrouw had u geen naam gegeeven, Van Vaader, noch was Moeder ooit geweest, Zult ghy daarom, verwoeder dan een beest, Uw beulsche hand bemorschen in haar leeven? Van wie, en waar is 200 een wet geschreeven, Daar dikwils ook de moorder onbevreest, Self's buurwyfs leer versnippelt op syn leest, Met dubble kost, als zynde niet misdreeven. Leon, o Leeuw, Kastilie o Kasteel, Wat kryt al bloeds, om wraak, naa 's Heemels daaken? Zoo man, als wyf, elk heeft een duur juweel, Dat niemand dan sy saamen moogen raaken. Lydt een van bei van anderen gestreel, 't Zy wie 't dan zy, 't is eeven veel te laaken. [48] viii. O Eva van den Heemel fris geschaapen, Met wangetjes, waar ik twee roosjes sie, Zoo gloorende, dat ook een Hoonighbie, Daar op verlieft, syn suiker wenscht te raapen. 5 Ai wilt u aan blanketsel niet vergaapen: Want zoo ik eens uw kaakjes valsch verspie, Ik kusse liefst uw ooverrokte knie, Of hemde, van u seevenmaal beslaapen. Waarom zoud ghy 't goede eevenbeeld van God, 10 Als Adams, wiens gebeente u tot een deure Ten leeven wierd, daar naa met vleisch in slot Geslooten, met quaksalvery koleuren? Zoo dryft sy met Gods welgeval den spot, Die 't fraai panneel, om fraayer gaat besmeuren. 50 Emendatie titel: VIII < VII [49] 't Gebeure, jaa, dat hier, of daar ter sy'en, In 't aangesicht een plekje is van geboort, Of dat de kleur niet lykt, gelyk 't behoort, Gods schildery wil geen verschildringh ly'en. 5 Een Schilder heb mismaakte schilderyen Uithangen, om te veilen, voor syn poort, Sulks wie se siet mispryst, en laakt se voort, Hy wil nochtans 't penceel van andre my'en. Apelles die onsterfelyke geest, 10 Maar welkers konst verdweenen is te soeken, Sprak, lapper gaa niet hooger dan uw leest. Zyn menschen zoo jeloers op hout, en doeken, Wat is dan God, die Schepper is geweest, En eeuwigh blyft de Meester aller kloeken? 5i Hoort niemand dan gebreeken te geneesen? Want smetten in 't gelaat zyn een gebrek. Wat baaten ons geneeskonst, en 't gerek Des artsenys, zoo Goddelyk gepreesen? Dat heilsaam licht geensins vergeefs gereesen, Heeft eevenwel syn lynen van bestek, Dat lyk de mensch, uit 't algemeine hek, In 't leeven kroop, hy blyven most van weesen: Ten waar de kunst een wangebooren kind, Of ouder van wat leeliks kon verschoonen, Sy sie dan, of sy 's Heemels seegen vindt. Maar anders waar de hoovaardy, haar koonen, Natuur ten trots te schildren onderwindt, Daar komt de slangh syn vleijige appels toonen. op de ongelykmaaticheit der bruggen oover de rivieren van sivilie en madril. Sivilie en Triaan doen niet dan stroomen huilen, Uit d'arme vlotbrugh in den stroom Guadalquebier, Sy ascht beschaamt haar rugh langs zoo een hoofdrivier, Onnoodiger om hoogh gekroont van steene suilen. De Segoviaansche brugh, langhs Guadarramaas kuilen, Weent niet dan kalk en gruis, om dat se haar zoo dier, En prachtich aanschyn niet mach spieglen trots en fier, In een rivier, waar in rivieren koomen schuilen. Senjoor hoe paait men se? wat dunkt u, waart ook quaad, De Kooningh last gaf, dat de Madrillees syn muilen Dee stallen, in de vliet, tot Mansannares baat? De Siviljaansche brugh, die kan men licht verruilen, En metslen van de steen, in overvloed op straat Te soeken, sonder dat men gaaten maakt en builen. [52] op het voorspreekerschap van abraham grenier den iongen van middelburgh, te angiers verdient. De Zeeuwsche Ceres kroon haar pruik met goudgeele aaren, Van 't vetste Tarwgewas, sy bralle met die prys, En doof de Poolsche gloor, en kroonen die uit ys, En feller frost haar oegst vry maagerder vergaaren. 5 Die luister scheen te flaauw. Nu kroonen Febus blaaren, Van heiligh Lauwerier, haar ombeschuimden tuit, Dewyl uit Themis schoot ambroos van booven spruit, In haare Koorenschuur, dat geene landen baaren. Droegh ik niet naa de zee den lauwer van Angier? 10 Zoo tuigh de Zeeuw, als hy dat rechte brood zal smaaken, Wat kostlik manna hy besit in een Grenier. Grenier zoo korts gebouwt, ik sie uw volle daaken Noch slissen pleitend volk, om kooren schaars, en dier, En dies op 't Raadhuis, jaa, de Haaghsche solders raaken. 54 aan Abraham Grenier den jongen, rechtsgeleerden van middelburgh, teegenwoordigh te angiers. O kriekelende Son, die juist den Burghschen tooren Roost middel in de locht, noch bruin, met flaauw gestraal, Geleerde jongelingh gun, dat ik u zoo maal, Wiens dach, dat Zeelands dach, flus groet, uit u gebooren. Wat swerven wy zoo langh, ghy my, ik u verlooren, En langer? want de Loevre, en 't moedigh Eskuriaal Doodvyanden, haar ryk, elk prysende, en haar taal, Van ons hersaam, naa Room, weerstreevich praaten hooren. O wist ghy vriend Grenier? ghy vloogt door ys, door sneeu. Waar ik 's daaghs Flaccus sleet, sleet ghy Atheensche nachten. Hier hoefde ik geen Salmaas, een Eenlingh onser eeuw. Myn krachtich voorschrift was den Paap een stuk van achten. Toen leek Parys een dorp, meest voor een kloeke Zeeuw. Hier leeft Alexandrye, in perkament, en schachten. sucht naa het vaaderland, op de reise door het geberghte morena. O Amstel aardsche Son, Europes dachlantaaren, Die om de werreld licht, om wien de werreld keert, Myn kleine werreld, met uw goude bloem vereert, Wendt naa uw Majesteit, omreisende, syn blaaren. O gloênde barnesteen, gebooren uit de baaren, Met welke Apol syn kar juweelende vermeert, Als om syn soon getraant, van Iovis vlam verteert, Lyk stroo van u verhit, wensch ik u staagh te naaren. Myn kostlik Vaaderland, hoe dikwils ik den ringh Meer omtrek, met een trek van aarde voorgenoomen, Zoo trekt uw seilsteen myn gedachten sonderlingh. Men kent uw waarde, o Y, besiende vremde stroomen. Beklim ik hier een bergh, die in de wolken hingh, 'k Sucht t'uwaarts zal ik in 't beloofde land weer koomen? [55] AANVECHTINGE GELEEDEN TE S. LUKAS. Heieen wanneer ik uw Argoolsche naam hoor spellen, Die lieffelyke naam, dan denk ik wat Heieen, Of in Andalusy, dat Paradys, verscheen, En 'k voel de lieve min het ingewand strax quellen. 5 Maar wend ik myn gesicht dan naa uw oogeschellen, Waar uit dat paar 200 glanst van diamante steen, In 't bloosend blanke veld, met syn volkoomentheên, Zoo voel 'k de heete min myn leever meer ontstellen. Dan miesemees ik bangh, och Nimf, kyk my niet aan, 10 Of ghy beluistert wat myn stomme wangen spreeken, Door 't uitgeslaagen vuur des boesems, als verraan. O min, o soete min, o minnelyke streeken, 't Betaamt my immers niet u hier ter hand te slaan, Wat baat in Spanje dan myn lust met min t'ontsteeken? 57 [56] AANDACHT OP MYN DERTIGHJAARIGEN OUDERDOM EN QUELLYCKE MILTSUCHT. Geen wys Egyptenaar bedriegh sich in myn handen, De cyffer kruist myn vleisch, met Golgathaas getal, Toen Jesus een van dry, ook dertigh jaar, voor 't Al Gekruist wierd, aan syn ziel, met oopen ingewanden. 5 Ik reeken flus half west, waar zoo veel stuurmans stranden, Op neegen seevens, langs een sichtbre klipge wal, Al duidt de lely van 't kompas door mooi kristal, Van naaide ontstelt, naa 't oost, op 't dieploot, sonder sanden. De vaste lym ontlymt, 't gedy my voor een preek. 10 't Huis kraakt en dreight met stof in tyds daar uit te vaaren. Ik runde schier ten eind van myn bepaalde streek. Geen Son, 't is een Komeet, getuit met bloedge haairen. Elke uure schaaft een dagh, en elke clagh een week, En elke week een maand, en elke maand schaaft jaaren. 58 OP MYNE DOOLREISE TUSSCHEN PORT S. MARYE, EN GRANADE. Waar zal de slinger van 't vast noodgeheim my dryven? Ik sweef, door Spanjes locht, geslingert van haar hand, Maar traager dan een schicht, die d'Afrikaaner spant, En afschiet, om een Draak, of Tyger in te lyven. Of wil men hier 't geloof van 't blinde luk mee styven, Dat my, om d'aarde voert, verdoolt van land, in land? O neen. Daar is geen luk dan dat aan vasten band Van 't noodlot werd bestuurt, dit enkel toe te schryven. Zoo swurf de Broeder van syn Broeders wegh gebrocht, Om hem geen eer te doen, verkocht aan verre landen: Maar noch van hen geëert, om dat hy wierd verkocht. Maar weinigh wist hy toen de put, en toen de banden Hem praamden, van den Ringh die 't noodgeheim hem wrocht, 't Geheim was God. O God 'k beveel my in u handen. AADEMSCHEPPINGE LANGHS DE RIVIERE DAURO. Moe van 't Alhambre, dat trots Moorenwerk, de hooren Van d'ooverschoone stad, die 't ryk Granade heet, Dat Chiko noch van veer verooreloght bekreet, Daal 'k Dauro t'uwaarts, om myn aadem schier verlooren: Rivier uit Albaisyn, oostwaarts vier myl, gebooren, Die, door twee bergen heen, een ruwe loopgracht sleet, Met uwen waaterval, die steen, en aarde vreet, En van den Sonnebergh geroert bruist met goud kooren: Hoe laaft ghe myn gemoed geseeten langs uw boord, By luisterend geboomt, naa uw gekeide snaaren, Dat graagh den selven toon van uwen strykstok hoort. Ha lekkere Kastaal verquik myn dorstige aaren. Gaat nu uw goudvliet door de stad, van Guadix poort, Met silver van Genyl, uit Bibarramble paaren. AFBEELDINGE EN WYDINGE VAN ROSELLE, EN HAARE BESTRAFFINGE. O beeldenaar, wat loopt ghy straaten slyten? Granade geeft aan leege handen werk, Met beelden voor een klooster, of een kerk. Een Maribeeld zal immers niet vermyten. Onnoodge vrees. Sa, saa, aan 't saagen, splyten, En snyden, met een geestigh oogenmerk, Snyd my een vrouw, van eenen gaaven berk, Zyt seeker dat uw kost, noch loon zal spyten. Beeld 't aangesicht, gelyk een frische maaghd, Doe 't bloote haair, langhs 't halve rughkleed, daalen, Maak dat se slinks een Kupidootjen draaght, Sorgh dat se rechts mach met een scepter praaien, Let dat haar kruin een Kooninghs kroone schraaght, Omcier haar hals met parlende koraalen. [6o] Dit lieve blok 200 sneenet op te hulden, O leeger beurs, betaalde ik een dubloen: Toen was er noch een dubbele van doen, Voor 't fyn penceel, tot schildren en vergulden. 5 Maar waarom moet Korinthen nu niet dulden, Dit pronkbeeld my, in 200 een goed fatsoen, Haar Venus lykt voor welke Achaje toen Ten offer quam, met minnelyke schulden? Gelykt dees vrouw geen groote Kooningin, 10 Of een Godes, gaan Gooden 200 geschaapen? Gelykt dit kind den God niet van de min? Wech 'k wil my aan geen heidendom vergaapen. Hoe ik 't nochtans 2al doopen, moet myn sin Bepeinsen, en noch deesen nacht op slaapen. 62 Ter goeder uur moet ghy Marye heeten, Niet naa Mary de Heemelkooningin, Uit Adam, vry van erfsond niet te min, Wiens omgangh nu acht daagen heeft versieeten. Om dat se met een hartvangh had gesmeeten Dien sieken Paap te Roome, wyl hy in Gods woord van haar opnam een andren sin, En tot bewys, aan 't schryven was geseeten. Ghy zult den naam bekleen van myn meestres, Wyl 'k van haar lief geselschap om gaa swarmen, Zal sy in u ontsien zyn, als Godes. Hier jonge tilt dat jongsken, uit heur armen, En haal my voor een quart jen vyf of ses Aan Wierook, om heur neusgat soet te warmen. [62] Al eevenwel, nooit gingh myn uitverkooren, In zoo een praal van kooninghlyke kleên, Noch kleedt se haar, naa 't kleeden van 't gemeen, En volght te voet, op middelweeghsche spooren. 5 Hoe gingh Mary, wanneer heur wierd gebooren, Dat kind, die God, aan wien met alle reen, Alle eer behoort, meest van inwendicheên, In Bethlems stal, hoe gingh se naa, hoe vooren? Zoo braaven gloor beduidt haar hoogen staat, 10 Gelyk Godin verheeven in Gods throonen, Waar sy op Son, en Maan, en starren gaat. De myne draaght de welverdiende kroonen Een's werrelds, die in vleisch sich sluiten laat, Dat is een mensch, myn hart, waar sy blyft woonen. 64 [63] Maar Six, maar Six, dit praatjen wat ter syden, Wat my van u, door vreemden, is vertelt, Uit Spanje, hoe ghe my daar had gestelt Een beeld dat ghy met afgodsdienst ginght wyden? 5 Wat al verdriets deed deese kuur my lyden! Foei schaam u ghy die Kristus letters spelt, En u een gast van syne taafel meldt, Die ik u dus ontreinight maan te myden. Verbeeld, gebiedt Gods andere gebod, 10 Geen dingen, die om hoogh zyn, of beneeden, Ghy beelde my, toen buiten twyffel sot. Hoor hier, om dat uw vryens mallicheeden My argeren, en ghy u stelt ten spot, Zoo zult ghe nooit myn drempel meer betreeden. 65 Emendatie r. 1: syden < syen [64] Is't ernst me me me Ioffrouw zoo te kyven? Heeft dan een duifje, als haagel blank van pluim, Met raaven swart, als roet, zoo bitter schuim Van gal gemein, dat nu komt booven dryven? 5 Kan nu de tongh myns Engels quaade wyven Naabootsen, met een geemelyke luim? Nochtans ik zal myn eigen selfs versuim, En misdaad aan uw straffinge verblyven. Ik sach tot aan de Daure, en daar noch meer, 10 Maryes beeld verrot voor duisend jaaren, Zoo eeren, dat myn liefde docht, wat eer Bewys ik dan myn bloênde rooselaaren? Vergeef, myn lief, vergeef 't my deese keer, Zoo 't weer gebeurt, zal ik uw drempel spaaren. 66 AAN DE RIVIER GENYL. Genyl, o kleine Nyl, die uit gehuifde klippen Van sneeuwdoek, ook gebleikt, een blanke schoonsoon bent, En maar reusinnen voor uw silvre moeders kent, Uit wier kristalbuik ghy geborsten snel komt glippen: Hoe ruist ghe met de Dar zoo gulsich mee te slippen, Niet traager dan de Moor syn pylen heeft gewent, Daar ghy, wanneer ghe reist, en hier, en daar ontrent, Stil dorstigh drinkt, en drenkt alle oope vlakke lippen? Klaarspiegelende post, myn sangnimf wil u spreeken, Een bee, een kleine bee, ai toom u lossen swier. Hoe trotse suiper zult ghy heur de guigh naa steeken? Zoo voel haar straffe van de vloed Guadalquebier, Die haar te wil uw hals, en naam, en glans zal breeken. Emendatie r. 13: breeken. < breeken OP HET MIRAKEL VAN EEN SCHIELYKEN STORM TE GRANADE, AAN ONSE LIEVROUWE. O heemelkooningin, die 't perk der Elementen, Met alle heiren door, en met uw soon bestiert, Wat laat ghe toe de wind, 200 stout, om verre swiert Uw heilgen, u, uw Soon, in poppen, en in prenten? Sie wat al loovergoud, wat bloemen van de lenten, Sie wat tapyt de straat, en taafels had verciert, Sie wat al vlammen van het vlugge wasgediert, Strax offerde u de Dar noch in deese oope tenten. O wat een klein verwoest 200 groote heilicheên! Zal dit mirakel, aan 't verbaasde volk, iets leeren? Waar laat een aardsch Princes haar beeldselen vertreên? Sy sliep licht, of men riep niet lui genoegh in 't eeren. Zoo schreeuw, Granade, schreeuw, daar schiet een straal beneên, Van Heemelsch vuur, dat 2al het lichtlik al verteeren. Emendaties r. 6: wat < wat de r. 13: beneên, < beneên. [67] AFSCHEID VAN GRANADE. Granade, dat den rook der barrenende steeden, Van solfer, noch van pek, als van een ooven siet, Als in een ooven siet, rondom, en sonder iet Te sengen aan den brand van Davids volk geleeden: 5 Een hert omheininkt werd, om vryheit, min bestreeden, Gelyk ook schubbigh vee waarom een vyver schiet, Dan ik in uwen muur, en ruimgeslooten vliet, Op dat de slaande geest daar binnen niet zou treeden. Zoo klaaghde ik dagh aan dagh, om reisbroers wel een maand. 10 Meer druppels uit de stroom, meer steenen uit de straaten, Besprongen myn gesicht, dan bloed u heeft gegraant. Nu zyn we sterk, vaar wel, o kostlike Granaaten, Vaar wel, o Dar, die al van ouds hebt goud getraant, Vaar wel, waarande, ik springh, en swem nu uitgelaaten. 69 [68] OP DE SODOMITE RYE VAN FLORENCEN. Florencen bloeyend land, en stad, langs Arnus grensen, Dat in de grooticheit geen Hertochdommen wykt, O Stad die om vermaak de kroon van steeden strijkt, Uw heerschappye, en land baart wat men konde wenschen. 5 Maar 't is beklaaglik dat een reex van boose menschen, Onmenschelyk uw boom te weelderigh verrykt, Dat gansch Italien by Sodoma gelykt, En meedefeitich segt 200 leeft men te Florencen. Wat baaten macht, en schat, pallaisen, kerk, en hof, 10 Godvruchticheit, en recht, 200 Godvrucht werd gevonden, Of recht, alwaar men leeft dus onnatuurlik grof ? Geen pillen suivren u van die verdoemde sonden. En 't waar een artseny te heet voor 't Lelylof, Indien het swelgen moest, wat Sodom heeft verslonden. 7? Emendatie titel: florencen. < florencen, AAN FLORENCEN. De mond van alle man weet niet genoegh te looven De goude vryicheit, heel sorgeloos in swangh, Voor wie uw land bewoont, of door den ommegangh, Syn vremde reisen neemt, van ondren, en van booven. Maar vryheit is de bron van alle quaad der hooven, Meest soo se lyk een paard mach hupplen sonder dwangh. Sy is een weel'ge boom, die van geen mes in langh Besnoeit, maar schaaduwen, voor vruchten kan belooven. Sy dartelt op uw grond, en lydt noch toom, noch wet, Gelyk ten tyde van aaloude Tiberynen, Van 't weelich Asien, in vrye vree, besmet. Men siet, Florencie, dees Son niet lange schynen, Indien dat speelwyf, aan geen halsband, werd geset, Maar eer uw heerlikheit, dan die van Room, verdwynen. AAN RAIMOND DE SMETH. De Smeth die, op uw kas, de beurs van 't Y doet draaijen, Gelyk de werreld draait, op 't een, en 't ander punt, En die 200 wysselyk met Argos oogen kunt Aanleggen, dat u nooit de Bankrotiers bekaaijen. 5 Ik dreighde al om een blad te laaten ooverwaaijen, Van Vrankryk, of den Taag, met booden, of een vrund: Maar met een bloote groet, schoon hartelyk gegunt, En sonder koopmans praat, hiel ik dat ongeraaijen. Ik kende Betis wol, noch Toersche syde kleên. 10 Ghy lacht met Ganges kruid, en wilt haar gom vergeeten. Maar hier valt marmersteen, voor ons verstand, gemeen. Een steen licht noodich, want uw blaauwe wierd versieeten, Van vryers sonder tal. Dit seit my ieder een. Begeert ghe marmer, laat uw trouwe Neef 't maar weeten. 72 aan Abraham Grenier den iongen rechtgeleerden te middelburgh. Wat soek ik, langhs den Arn, myn reisgesel, gelaaten In Vrankryk, met versegh, naa Ital saam te gaan, Die, wyl ik Spanje liet, syn reis heeft afgedaan, En onverhoopt zoo draa betradt de Zeeuwsche straaten? Zoo Thesëus die Griek, in trouw schier booven maaten Een voorbeeld, waar ontmoet, met zoo een onvermaan, Van syn Perithöus, hy hadde nooit bestaan De minste vriendschap, maar hem naamaals moeten haaten. Ik ken Grenier nochtans myn vriend, indien hy 't acht. Indien hy 't niet veracht, zoo zal hy gloove geeven, Ik drymaal, op Angiers, hem uit Madril bedacht. Men schreef, hy klaaghde neen. Sie wat ik heb geschreeven, Twee dichten met een brief, dan niet te recht gebracht. Ai antwoord met myn rym, op Oostkapel geweeven. aan Hendrik Laurents spiegel. Wat krielt ons Amsterdam van kreupele Poeëten! Wanneer wy rymen, elk eischt moedich een Laurier, En gaf se Apollo strax, hy spaarde niet een sier, Voor eedle geesten, die alleen maar dichters heeten. Uw herssnen, die ik hoor, en weet dat dichten sweeten, Indien ghe slechts uw geest wilt drukken op papier, Genooten alzoo schaars 't loof van de singhrivier Des neegentals, waar langs uw Vaader is geseeten. Bedomp dat heiligh vuur niet met een koorenmaat, Maar laat de werreld sien, wat licht ghe hebt ontfangen, Zoo helder, uit een lamp ontvlamt van Godlik saad. Dat zal ik, als ik rym, my tot een spiegel hangen. Send ghy dan persiken, zoo dicht ik in der daad, En Febus vlecht een krans, om uw, en myn gesangen. 't leeven van meenigh reiselingh in italien, aan een vaader. Wat leeven dat veel jeuchds verslyt by Italjaanen? De Heeren taaflen wel des noens, op sangh, en snaar. De maage kookt de spys, in wynen licht, en swaar. Den vroegen aavond werd vernacht, by kortisaanen. Of andre gaan ter kroegh, op Bacchus dartle traanen. De kaart houdt aan. De schyf loopt elke slach gevaar. 't Smookt rondom van tobak, of 't in de helle waar. De wyste hoortmen van tonneelgespel vermaanen. De Waard schaft 't nachtmaal laat. Men wandelt naa men at, Ook sonder maaneschyn. Men moet een kuur bedryven. Men sluimert tot de Son den halven dagh vergat. Of ryst men, 't kost een dans, van tweetjes, of van vyven. Nu is uw lieve soon geleerdt, al kosten 't wat. Maar, als ik Vaader ben, myn soon zal binnen blyven. AAN PlETER KlAAVER. Indien het ruwe berd, met rym, u toegeschreeven, Zoo braaven eer verdient, van een beleefde Swaan, Wat hoort ghy 't nu de schaaf daar oover heeft gegaan, Noch schroomich voor meer lichts, eens braaver eer te geeven? Self huiden was 't niet waard zoo roemryk, op te heeven, Noch min, toen minder brein haar werkingh had gedaan: Maar 'k neem uw goede gunst, voor 't fraaije lofdicht, aan, Dat, om myn beesich, heeft syn eigen roem geweeven. Ik sond u weederom half welbesteeden tyd Des aavond stonds, die koop, en wandel heeft verbooden, Maar 'k wil geen lofgetuit myn needrige ooren byt. Men kitt'le kitt'ligen, men pluimstryk Spaansche Gooden, Of naadre, nu geeërt, met 't harte vol van spyt. Maar zal ons Y dien hoon begraaven met den dooden? [75] VERKLAARINGE TEEGEN ARGHWAAN, OOVER MYN DICHT TER EERE VAN DEN KOONINGH VAN SPANJE. Naa ik den grooten Flip sloegh op 200 swaare snaaren, Van d'ongemeene luit, met een eerdbied'gen geest, Heb ik, de jalousy van veelen, half ge vreest, Onooverwoogen, strax zou vliegen, in myn haairen. 5 De saalge vreedeolyf den Heemel afgevaaren, Kroont Spanje, en ons, in krygh langh handgemeen geweest, Wat zou myn Bastardswaan, nu ook geMadrilleest, Meer, dan van Baarle Frans gesint, syn lofsangh spaaren? De Flippen toonden ons een oopen vyands haat, 10 Om vaadersche erfenis. De Sein deed sich gelyken Vriendin tot Spanjes schaa, ten nutte van haar staat. Men dank, mids sy de kap niet, oover ons, wil stryken. Voorts trouw geen lichten Frank. Men geef 't naakomstig saad De Spaansche tirannye, in brypap, en kronyken. 77 [76] OP HET ONTBEEREN VAN DEN WAAREN GODSDIENST. Men treedt de seegeningh des Heemels vuil met voeten, Gelyk een swyn, wanneer se daauwt, in onsen schoot: Maar naa 't den goeden God rechtvaardich eens verdroot, Weerhoudt hy die genaade, en doetse dorstigh boeten. 5 Hoe dikwils goede God, heb ik te huis dien soeten, En saaigen daauw versuimt, van uw gesant genoodt? Dies blyve ik, buiten 's lands, te recht daar van ontbloot, En myn vergeefsche been die schuld besuuren moeten. Och mocht een drupje van die koele volle beek, 10 Ontsprongen door uw geest, op Holbeeks rots geslaagen, De drooge tongh myn's ziels nu laaven met een preek. Zal ik my naamaals van versuimenis beklaagen? Vergeef 't my Heer, en geef een eer versuimden week, Ik zal, op eiken dagh, een volle kruik wegh draagen. 78 [77] ROME WEL BESIENS WAARDICH. Wat was u, aan 't gesicht van Rome, veel geleegen? Wat lagh my aan Parys? wat roerde my Madril? Dry hoofden van Euroop bestuurt naa hunnen wil, Maar dat munt uit, en draaght dry kroonen saam gereegen. 5 Ik sach dien werreldgod, die noch dry werreldweegen Syn kloosterduiven sendt, om sien of 't waater vil Van 't droevich ongeloof der heidnen sonder bril, Die Afgod kruiste my van self, jaa, met syn seegen. O wat al vryheits is voor Tyters in dat land! 10 Sy streelen Amaril, ook als een Ram de Schaapen. Wy kussen Galate t'huis vry van Sodoms brand. Men mach aan Rome wel een duure maand vergaapen. Al is er Keiser, Held, noch d'oude trotse stand, Noch stoft de Paus met recht, op 't pakhuis van de Paapen. 79 [78] OP EEN ONTSEGH MY GEDAAN. Hoe? daaght ghy een Poeët? syn penne kan maar vechten. Hy wierp sich liever met de vlucht in een rivier, Dan hy, op 't wraaksiek punt van 't sondich dootsch rapier, Onnoosel een krakeel, belachlik zou beslechten. 5 Wie heeft van beiden schuld? gaa vriendlik saamen rechten, Besaatight van gemoed. Uw tongh die sonder bier, Of wyn te proeven, naa syn eer stiet, als een stier, Of syne rymlans, met die in uw borst te hechten? 't Is noodloos dat hy wroete in 't gootgat, of vervarsch 10 Zoo stinkend nieuwsch, op dat geen jeukerige tanden Sich kootren, ons ten hoon, op 't snappen van de pars. Men dekt syn eigen schand, met syn gebroeders schanden. Men blyve vrinden schoon men eens lagh oover dwars. Uw woorden waaijen wegh. Doet ghy myn rymen branden. 80 Emendatie r.3: dootsch < doosch OP DEN BERGH VESUVIUS, EN HET SWAAVELDAL. Wy saagen staande, op't spits, omwolkt, laagh Pluto branden, En, in de scheemersmook, hem heerschen op syn stoel, Omringelt met een heir van ongetelt krioel, Gepynight van de vlam, aan eeuwige ysre banden. Wy lieten, na Puzool, ons oover waater landen: Hier sengde ons schoensooi, in een gloenden swaavelpoel, Naa gissingh buurende, aan dat yslik berghgewoel, Onse ooren slooten, van de knarselingh der tanden. De leidsman sei, dit werd te Napels 't vaagevier, 't Geberghte flus gesien, den mond des hels geheeten, Al leek nu pas verschil, aan 't kryschen, en getier. Wy vraagden, vriend, waar is den Heemel nu gespleeten? Hy stont gelyk verset, en sprak niet eenen sier. God zy gelooft, dat wy dien saaigen ingangh weeten. [8o] AFSCHEID UIT ROME VAN R. ANSLO. AAN DEN SELVEN. Vaar wel, o jonge Prins der Amstelsche Poeëten, In 't juitinghjaar, ik keer, naa offringh van myn dienst, Lyk ghy my welkom eerst besocht op 't onvoorsienst, Vaar wel in Rome, op u, als d'oudheit, korts vermeeten. 5 Heb Vatikaan in 't hoofd, door d'oogen, opgegeeten, En brengh syn Musen, wyl 't de purpere Kapoon U gunt, wanneer ghe volght, noch zal ons Y een toon Te hooger singen, om uw wiegh, in haar, versieeten. Voor jaaren merkte ik al een goddelyken swier, 10 In 't kristallyne dicht, als veel getuigen weeten, Ik sprak, onse Anslo dinght naa d'uiterste laurier. Ghy streekt een silvre schaal voorheen, en goude keeten. Vaar wel o jonge Prins, t'huis hoop, door Gods bestier, Te rymen, welkom Prins der opperste Poeëten. 82 Emendatie titel: afscheid < afscheid AAN T.D. Uw eerste brief, die noemt myn rymen koopre bellen, En d'uwe loot: dit maalt geduurigh in myn sin. Ghy spot, of weet niet wat de bellen hebben in. De bellen raasen meer dan ysre koeije schellen. De koeyschel klept, en baart een onsoet ydel rellen Op 't minst 200 klept myn rym. Waar heb ik dit verdient, Van u onafgevraaght, om lof, of smaad, myn vriend? Gelooft hier oover my niet kan te vreeden stellen. Dat ghy u loot gelykt, dat ooversie ik licht, 't Is groote heusicheit sich selve klein te achten: Maar anders loot tiert min. Zoo rym ik, en ghy dicht. Dat ghy niet rymt, maar dicht, gelyk de rymers plachten, Beken ik. 'k schryf rond uit, naa eisch van vriendeplicht, En 2al van dit, of dat, bekentenis verwachten. [82] OP HET AANHOOREN VAN OOVE REEN STEM MEND GESANGH EN SNAARSPEL. Ha blyde Heemelen! myn ingewanden springen Van vreuchde, in d'ooren, soet gekittelt op den toon Van orgels, violons, en fluiten duisendschoon, Gepaart aan keelen, die uw soons geboorte singen. 5 Ha blyde Heemelen! kan't aardsche ons hart doordringen, Zoo lieflik, en van hier op voeren, naa Gods throon? Waar voer de ziel van hen, die 't baaren van syn soon, Uit lofgesangen, van uw Englen selfs, ontfingen? Ha blyde Heemelen! verheught my dit gesingh, 10 Verheught de Harders dat van duisend Engeltoonen, Wat vreuchde schiep hy, die uw saalicheit ontfingh? Haa blyde Heemelen! vol millioenen kroonen, Staagh juichende, op den aam dier starren onderlingh, Myn geest verlanght by dat halleluja te woonen. 84 AAN DEN BRANDENDEN VESUVIUS. Men timmer Gode een kerk, de Droes bouwt een kapel. Schynheil'ge boosheit woont, naast waare heilichdommen. Al werd de Heemel op, de helle neergeklommen, De hel raakt 's Heemels ringh, de Heemel raakt den Hel. De haamer van den God gethroont, langs 's Tybers wel, Ontsloot de jubelpoort van 's Heemels innekommen: 't Was kermis in den hel, Kampanjes duiveldrommen Ontslooten weer Vesuuf, en schooten Montgibel. O vuurige kolom, oud barnende Salmander, Natuures piramyd, ghy Fenix uit uw asch, Naa twintigh jaar hergroeit, de selfde, en nooit een ander, Hoe komt dat wie uw gloed, van 200 veele eeuwen las, Uit d'afgrond van een niet ontglommen, niet 200 schrander Kon meeten af, hoe dat de hel licht eeuwigh was? [84] AAN MYNE VRIENDEN. Wat wiltmen dat ik schryf van Rome 't jongste Babel, Die onbeschaamtheits bron, dat hof van veel gedool, Die Moeder des verderfs, die Goddeloose school, Waar Pieters sleutels zyn, met sinte Pauwels saabel? 5 Men hou veel geestlykheits niet dan Esopus fabel, Die waar zal werden, zoo een meester, die wel spelt, Een b in plaats van g aan geestelykheit stelt. Sy scheelt van 't geestlyk meer, dan Kain scheelt van Abel. Ik dank den Heemel ik dat heiligh Romen sach, 10 Nochtans onheiliger niet zynde hier gekoomen, By Markus Leeuw wat eer dan Gods geboorte dagh. 't Is nu wat laater, sints heeft hy zoo toegenoomen In aapery dat ik de menschen lyken mach, By sichtbre Duivelen in mommen en in Momen. 86 OP DE VASTELAAVOND TE VENECIE, AAN DE SELVE. De maskers, Veneciaan, baldaadigh opgetoogen, In veelerlei gewaad, dat naa geen mensche scheen, De man een vrouw, de vrouw een man, in andre kleên, Verwisselt van gelaat, met ooverschoorsteende oogen, Gaan veel met vreuchdespel, en houden 't jaar bedroogen, Van 's Vaaders soons geviert, in andre paapsche steen, Als of ghy teegenstreefde, als ghy wel in 't gemeen Hem teegenstreeft, om geen gebieden te gedoogen. De trommel onderwyl werd in het spel misbruikt, Eer noodich, om 't geweld der wreede Mametaanen Te weeren, dat naa 't ryk van 't kruidryk Kreten ruikt. Men vreest dat droevigh kalf voorseit noch lange traanen, En fnuikt dees dartle vlught, wel eer van u gefnuikt. Gebruik den trom, en stuit den was der halve maanen. Emendatie r. 12: voorseit < voorseit BEROUW OP DE WEE ROM REIS VAN VENECIE, AAN MlCHIEL SOETENS SCHILDER. Waarom keer ik, o Tirool, Van de Veneciaansche daaken, Niet door 't Milaaneesch vermaaken, Maar dit sneeuw, en beerenschool? Is dit schraale berghriool, Waar rivieren ruischen, kraaken, Waar de menschen doof geraaken, Van een Nylval uit den pool: Is dit boerenland, zoo pryslik, Als een ander Itals deel? Soetens, neen, 't is onbewyslik. Loop vry met uw jongh penceel, Naa landouwen, niet zoo yslik, Maar naa Rome, schoon, en eel. OP HET OVERLYDEN VAN FrEDERICUS KeSSELERUS. LEERAAR DER GEREFORMEERDE GEMEINTE. Des kerks asuure kap woei wegh, aan asch, en vonken. O wat verslaagentheit kroop door 't hervormt gemoed! De ziel van meenich mensch bevroos, by 't vuur, in 't bloed. Die schaalidekkers vonk was van Gods toorn geklonken. De Kerk vernieuwt, met meer cieraads, dan ooit geblonken, Verloos hem, die haar stoel eerst wydde, met syn voet. De trouwe Kesseleer, uit, en inwendigh goed, Besweek haar, om de kroes hem van de dood geschonken. Ach al te duuren dood! wat baat een schoone kerk, En konstge Preedikstoel, indien de Preekers sterven? O wat Apostel pleeght weer 't saaligh preedikwerk? Hoe moet Gods grimmigh vuur nu gloên om ons verkerven? Men ryst wel Kerken op, met geld, in 't maaneperk, Maar goede Leeraars moet men van om hoogh verwerven. [88] AAN N.V. LIEBERGEN. Liebergen scherts', en veinsenhaater, Die my gestaagh confrater heet, Sints wy in Vrankryk, goed en leed, Saam leeden, op het land, en waater: 5 Hoe komt het dat ghy, schoone praater, My tienmaal noodight, op een beet Van 't draagmaal, en nochtans vergeet? Confrater zoo doet geen confrater. Ik dank u, als nu onverplicht 10 Tot dank, om dat ik niet begeerde Te slachten een ondankbaar wight. Dat van Grenier, een Rechtsgeleerde, Ons reisbroer, gefeesteert, 't gesicht Hier onbekent quansuis, stout keerde. 90 OP DE DOOD VAN PlETER WACHTENDORP, GEREFORMEERT LEERAAR. Hoe valt, ach, 't vallen van de dorre Herrefst blaaden, Zoo nat, op ons gesicht, naa 't drooge soomerweer? De traanen vielen pas op Geldorps doodkist neer, Of Wachtendorp die viel. O val van groote schaaden! Dees Pieter oudste raad der wyse Kerkenraaden, Sielvischer op geen Dorp, maar dit groot Steedeveer, En wachter van de Kerk, noch wacht, noch vischt niet meer, Syn staf, en vischwand rust, en hy slaapt onbelaaden. Die nooit bedeesde mond, voor werreldlyk gesagh, Is toegeseegelt, met een ringh van graavesteenen. Wie haalt het Kooninghboek nu weeder voor den dagh? Dat diepe brein voorsei veel jammeren, en weenen, Als Jehu Israël, bewaarheidt met den slach. Och! mocht ons' beeternis syn voorgespel beneenen. [90] LAATSTE EERE AAN KATARINA JeHEV. WEDUWE WYLENT IOOST IULIENS. De blaauwe kerk bewaar Katryns ontsielde beenen, Uit Brussels wiegh, gevlucht voor Alba, naa den Rhyn, Waar Juliens heur smeekt, om 't echte bed gordyn, Waar beide, 's Keisers naam, en 's Kooninghs sich vereenen. 5 Dry kroonen kroonen hen, met middelbaare leenen Van werreldsch goed, dat sy, om hun geloove in pyn, Verjaaght, vermeerderen, langs Gysbrechts kristallyn, Al waar de leste Son hen beiden heeft bescheenen. Sy veeghde acht kruissen uit, een duifje dat haar gaa, 10 Voor twintich jaar verloor. Sy sach haar derde staaken, Die, om 't verlies haar's troost, noch treuren al te draa. Gods taafel, en 't gebloemt des aards was haar vermaaken. De saalichmaaker doe, ten jongsten uit genaa, Haar lyf, en ziel syn disch van Heemelbloemen smaaken. 92 DWAASEN ROEM. Een ander Hollands kind trek minnesieke pennen, Uit wieken van Kupyn, om syn geleschten brand, Met geilheit, en vermaak, langhs 't geile Ausoonsche strand, Aan Vaaderlandsche jeuchd, eersuchtich te bekennen. Een ander houde 't klucht, zoo meenich maaghd te schennen, Syn saad te saai jen, in een algemeensaam land, Te planten hoornen, voor een eeman bittre schand, Of 't aavrechts poortslot, met een bullans, in te rennen. Myn gansewiekje, van Minerves hand, bestiert, Al vloogh het wyds en syds, by glomme minnevonken, Wiert nooit gesenght gelyk het reedenloos gediert. Ik acht het swyghsaam best, met deesen roem, te pronken, Dat ik myn vry gewis, en welvaard heb geviert: Nu brengh ik koeler bloed noch uitgeminde schonken. Emendatie r. 3: strand, < strand. AMSTERDAM AAN JOANNES RuLITIUS, LEERAAR DER GEREFORMEERDE HOOGH DUITS CHE GEMEINTE, OP SYN AFSCHEID VAN HAAR. De heiden, Heidelbergh, hiel Davids stad geplondert, Uw Fredriks erfdeel wierd van Babels Mars geboeit, Uw wyngaard, van het swyn, afgoodisch uitgeroeit, Daar bleef niet een Profeet meer oovrigh van veel hondert. Maar God heeft Sion, als syn heilbergh, uitgesondert, En bouwt den tempel, door den soon, die lustigh bloeit, In vryicheit, en vree, gelyk syn wynstok groeit, Zoo dat Gods gaardenier daar neevens dankt verwondert. Dies roept de Nekkerstroom, veel lekkerder dan 't soet, Waar mee Jordaan 't geboomte, aan Libans wortels, voedt, Myn Paltschen hoovenier, in haar herbloeinde grensen. Rulits verlaat ghe my? vaart ghy den Rhynstroom op? Ach, Vaader ach! wel vaar: uw geest daale op myn kop. O Paulus schryf nu aan uw Thessalonicensen. BEEDE AAN EOLUS, OM GOEDEN WIND, EN SEEGEN, VOOR ONSE VLOOTE. O schrikbaar eiken bosch, bevolkt met denneboomen, Bekleedt met windge blaan, van kennep, en van vlas, Nooit stille lange brugh, om langs de Noorder plas, Die Brittenland omringht, van hier, drooghvoets te koomen: O hondert wolken tal, dat binnen houte soomen, De blixemkaamers voert, van dondersiek metaal, Strax grypt Iupyn, die met een onweers oorloghstraal, In Duins, Flip sittren deede, uw Haaghsche waatertoomen. Syn brandende yver gaat de woede hoovaardy Der Englen, die hun God uit synen throon verstieten, Verstooren in hun hoop, tot aller heerschappy. Eool laat ons de gunst van uwen tromp genieten, Hem dat hy seegen vechte, en vreedige ons paarty, Zoo sluitmen d'aaders van onnoosel bloed vergieten. ONTROERINGE VAN GEEST OP HET BESICHTIGEN VAN MYN VAADERS EN BROEDERS LYKEN. Myn God, hoe grilt myn hart! myn God wat is het leeven? Is dit myn Vaaderlief, al doot voor dertien jaar, My toen belet te sien, nu kenlik slechts aan 't haair Des schimmeligen monds, diep onverrot gebleeven? Myn God, wat is de mensch? myn God, myn leeden beeven. Is dit doorknaaght geraamt, begraaven langh daar naar, Myn broer, wien ik bedroeft besorghde kist, en baar, Op 't hair naa wegh, waarom noch syde bloemen kleeven? Was dit myn liefste pand, nu walglik, sonder naam? Heb ik 't beginsel, uit dat stinkend vleisch, genoomen? 't Is raadsaam, dat ik mee myn einde dan beraam. O saalge lyken! wat al quaads zyt ghy ontkoomen? O zielen! ik verlangh, dat ik met u versaam. Sluit, doodkist, sluit hun rust, t'onrecht beweent van stroomen. [95] DANK AAN JOAN RADEMACHER, VOOR HET LEENEN VAN C. HUIGENS OOGENBLIKKEN. Huigens oogige oogenblikken, Raademaaker, my geleent, Kom ik dankbaar, onverkleent In haar maagdom, weer beschikken. 5 'k Heb veel nachten langh met pikken, Deesen boekeboom gemeent Door te booren, maar 't gebeent Van myn bek jen brak schier stikken. Kinders koomen veel te vroegh, 10 Om dien sterken stam te scheuren. Miloos zyn niet kloek genoegh. Niemand echter zal betreuren Hy de proef ter handen sloegh, Om dien Ridder naa te speuren. 97 Het tweede boek Vyf gedichten 99 's Amsterdammers Winter. Ik singh den guuren Winter tyd, Als Amsterdam die 's Winters slyt. De slachtmaand heeft dit jaar het recht Van jaarliks offer afgeleght, Met bloed van gras, en eik gediert, Tot 's menschen nooddruft, tam getiert. 't Westfaalsche Verken is gekuipt. De Mastenbroeker Os deurdruipt Sich traagh, van Oleronner sout. De schouwen rooken meenigh bout, In Amsterdam, tot bloedkoraal, Met mosterd, kooninghlyk onthaal. De worst, en beulingh zyn bereidt, En kroonen kok, en keuken meid. De vruchtbre Soomer viel in 't sand, Geschudt van herfst, en winterhand. Om dat de Son, die jaar, en uur, Met hooghte, of syn verleegend vuur, Leert kennen, van zoo hoogh niet keek, Nu vliende langs een laager streek, Van waar hy 't volk, dat onder leeft, 't Ontneem van onse Son vrucht geeft. De velden kortlinghs groen geweest, Geschooren van zoo meenigh beest, Waar van de milde booterpram Der Koeyen, op geen slachtbank quam, Die, onder schuurriet, geurich hooi Herknaauwen in een warme kooi, Die velden, waar men soet, in 't gers, De gersjes bondt, met syn meesters, Vertreuren leedich, ros en vaal, 't Verwelkte klaaver maaktse kaal. Nu rygt Auroor geen parlen op Een groenen, koelen, klaaren top, Die langs d'ontblaade schors gedekt, Van alabastre rymen lekt, Als Feros boom, die wonderbron, In't straalen van d'opgaande Son. Wanneer de spaade daagraad blikt, Zoo werd men schier van pest verstikt, Opdryvende als een bange nacht, Vol stanks, en tastlik, uit de gracht. De schaaduwryke Lindetuin Verloos de pluimen, van syn kruin, Dor afgerolt, elke oogenblik, Op straat, en in het waater, dik. Al wat de Peer, en appel droegh, Als kars, en Beesistam, sweem vroegh. Of was het van een taaij er aard, Dat werd, in huis, op strooi bewaart. Wat naamen draaght, van boom, of kruid, Heeft kaale takken, of is uit. Behalven 't dubble bedcieraad Van Palm, die staagh in groente staat, En dat misschien ook God Apol In hooi, een mat, of warmer hol, Op Dafnes loover, gaade slaat, Op dat het niet voor hem vergaat. Geen hof kan 't fraai je bloemtapyt Van d'ooverschoone Lentetyd Verbeelden, dies gaat d'aarde in rouw, Om 't schenden van haar weefgetouw. Men kan geen lieve Rosemond, Met bloemen varsch geplukt, en rond Gevlochten, hullen, om het hoofd, Betaalt met kusjes heusch gerooft. Men siet geen simple leeuwerwerk, Langs wendeltrapjes, met gevlerk, Van 't nest jen vlichelen ter lucht, Met staadich schaatrend soet genucht, Emendatie r. 56: warmer hol < warmerhol Sulks blindlinks't volgende oor op't lest Looft hy, om hoogh, ook heeft syn nest. Men hoort nu by een steekelbey, Waar't wyfje sat, en broeide op't ei, Van 't mannetjen, den Nachtegaal, Geen keel verandren duisendmaal. Waar hoort men, teegen dat de Son Den vroegen ondergangh begon, Schoon dat haar vyand, ver van hier, Al langh vloogh naa een reeuwsch quartier, 't Gebrikkekik, koak, koak, Zoo aangenaam, uit meenigh rak, Van 't stille veen, waar in de vis, Voor hangelaars, niet schrikkigh is? De sjirrelende Swaaluw, die Snel ooverloopende, een spie Elk jaar verstrekt van land in land, Die uit Afrykens braadend sand, Ons bykomt, als een keerelingh, Verspiedde al vroegh de linderingh Van 't warme weer, en wierd gewaar 't Kleppentren van den Oi je vaar, Die met den bek syn jonger tyd Van Lente, en Soomer, dus verblyd Bedankte, en staande op reis den Heer Badt, om een lente, en soomer weer. Zoo volght een schynvriend 't makklik luk, Maar schuwt de komst van harden druk. Getrouwer streek, uit 's Heemels kot, De Gans, boo van den Wintergod. Men spelt de Grieksche groote 1 Nu somwyl, in 't doorluchtich vel Des Heemels, van syn konstge pen, Getrokken, strax een kleine n, Of i, dan weer een halve maan, Emendaties r. 84: is? < is. r. 86: een < en een Naa dat de streek en winden gaan. Dan volght licht, door de strenge lucht, En gonst, en quaakt een endevlucht, Die Spitsbergh, met den veigen dagh, In d'oegst, mak westwaarts scheiden sach, Al voogels welkers beenge borst Livreirood afbeeld van de vorst. Men pronkt nu weinigh met gewin Van Seres draad, of wormgespin, Uit Thisbes witte, en swarte blaan. Men trekt een dikker harnas aan De deelen twintighmaal getakt. Men houdt het lichaam dicht gepakt, In duisendverwge Spaansche wol, In 't omgekeerde vellenhol, Van Moskous kostlik saabel bont, Van Getaas kat, van Gotlands hond, Van Neerlands mol, van Haarlems knyn, En van d'Armener armelyn. Men voelt hoe, op den middagh self, Het laage licht, van 't schuin gewelf, Zoo flaauwtjes straalende, pas warmt. Hoe ook geen kleed het diep gedarmt Beschut, voor 't krimpend Noordgeblas, Dat wolken stort, met plas op plas, Dat dak, en straat, met haagelsteen, Betikketakkende onder een, En dan, met een besneeuwden vlaagh, Onse oogen scheemren doet by daagh. De blanke sneeuwge handgranaat Botst boetsende op de lui op straat. De Markt, en straaten zyn beslykt, Sulks nergens gangbaar pad gelykt. Gaa siet, en hoort, hoe fel, hoe dol, Die blaaskaak d'eike muuren quol, Getraalyt, als een hek, in 't y. Hy blaast de golven van ter zy, Soo kapplende, of hy fors om veer Wou kappen al het teegenweer. Lagh daar een ongeankert schip, Hy slongh het aan die houte klip. Wie weet wat bergen nu wel gaan, En daalen in den Oceaan, De Vaader van een ieder Zee? Hier splyt de last een kiel in twee, Daar ryst er een den Heemel in, Een derde sinkt, naa 't Helsch gesin. Wat voor Hirkaaner monster most Hy weesen, die de vaart begost? Hy had drydobbel grof metaal, Om 't roekloos hart, die d'eerstemaal Sich waaghde, met een brosse boot, Op 't grondloos diep, een nieuwe dood. Wie nu niet noodich buiten moet, Die vaart, noch rydt, noch gaat te voet. Het woudkind, d'eedle taaye pyn, Uit Noorweeghs dichte boomwoestyn, Met kroonen om, steil opgericht, Omhelst van d'eik haar lieve nicht, Met haar nu onbevruchten schoot, Swak van de leste draagens nood, Die sy ontfingh van Piersemyn, In 't weste, planter van syn wyn, Waar mee sy groot gevaar op zee, En schier een duure misval lee, Soekt in de stille waal wat troost, By duisend susters uit het Oost En Suid, en Noord, gekoomen mat, Het seildrigh bosch van Amstels stad. De dennejaagster licht, en ras, Die in de guide waaterplas, Doorweemelt van het leeven, van Het volk met silvre schubben an, Gelyst met bies, en riet, waar in Dat Pan verandren sach syn min, Geoeffent in een gaalery Van weegen, huis, en hof ter zy, Met sneller winden jaaght langs 't land, Wanneer se 't seilbaar wand ontspant, Dan winden jaagsters van Diaan, Niet naa een hart, met waapens aan, Noch naa een vreesselyken Beer, Maar om plaisier, en loutere eer, Met teegenjaaghsters in een loop, Eer is om beesten niet te koop, Die vliegster sluit het jachtenhuis, Daar vry voor onweer, stil, en kuisch. Wie wil sich nu verkleumen gaan, Naa Spaarendam, of Oostersaan, Langhs 't Y, of langhs den Amstelstroom, Of naa den engen Overtoom, Om daar een greetich soodjen post Te peuslen, voor syn middaghkost? Wie rydt er nu van 't waagenveer Quinkleerende, om de Diemermeer? Of 't groote, of kleine loopveld om, Eens peistrende, om een paartje Mom? Wie nu dees weegen, sonder steen, Van enkel licht doormoddert veen Wou ryden, als in een moerasch Sonk met gespan, en waagen asch, Als Amfiaraus, door den mond Van d'aarde, op gronden, sonder grond. Wie kuijert ook naa Houtewaal, Om melk, of room, of zulk onthaal? Al zyn de dyker klinkerts kuisch, Men krimpt, en komt bedrekt weer t'huis. De Vryer gaat noch Keisersgracht, Noch Cingel om, gelyk hy placht, Om, wandlende onder 't koele loof, Op steentjes, uit een bakkers stoof, Die 't aansicht dekken van de wal, Bevloeit van Amstels klaar kristal, Een schoone Joffer, hier, of daar, Door 't spiegelglas, te neemen waar, Van 't kooppallais, wyl sy de naald, Door Kamrixdoeken, huislik haalt. Hy vreesde voor onnoodich leed, Van wind, of kildich lindesweet. Den Dam is van een ebbe leegh, Flus vloeide een ieglyk in de weegh. De Koopman om de kleine vaard, En wyl het gryse jaar verjaart, En 't nachtkleed Neerland ooverspreidt, Met sestien uuren duisterheit, Kontoort den dagh, met kandelaars, Gelyk de langhste Son des jaars. Groet met de pen 't geeffent boek, Met een vaar wel, voor 't jongst besoek, Naa hy, wees welkom seide, aan 't nieuw, Dat hy voor nieuwe jaaren hieuw. Een ander drukt den nacht in 't hoofd, Met letters, die hy, uit soet ooft Van blaaren las, gelyk een by Den bykorf vult, met morgenty. Een derde sluimert tot den noen, Houdt beurs, met weinigh daar te doen, Hy taafelt wel, en weet niet hoe Te futslen, tot vier uuren toe, Wyl hy om 't weer niet trantlen kan, By Slyterdam den tydinghman. De klok die slaat, en is noch warm, Hy hanght syn mantel om den arm. Daar schoolt hy nu, op 9t Heeren huis, 250 Of telt in Doelens, met getuisch, Op't vierkant van den dobbelsteen, Den aavond in minuuten heen. Of slytse, met de twistge kaart, Gemerkt met Meffers beste paard. 2 5 5 Of weet niet waar se bleef 200 ras, Vergeeten in het Mentser glas. Of dryftse met Verinis touw, Van stankbre blaaren door de schouw, Wyl ieder van syn kinders graagh 260 Uit school gekoomen, op 't gevraagh Van Moederlief een booterham Van rogge, of tarwe dankbaar nam, Zoo gaande, naa 't gebed, naa bed, En wyl sy eerbaar, trouw, en net, 265 Op 't haare naarstighlyk den disch Doet dekken, met het geen er is. Waar voor haar liefste, dan gekeert Een geurigh kusjen, fy, vereert. Een Rentenier broeit op het geld 270 In d'ysre kist, niet uitgetelt, Op syn geheele reekenbank, Van veel bankroeten bangh en krank. Geen waaghman, die nu waaren woegh, Hy suft in huis, of vult de kroegh, 275 Lyk 't Bootsvolk, en verquist, van wyf, En kind bestraft, syn tydverdryf, En suur verdienden kost, in stank, Aan 't swarte pypje, een vinger lank, Of achtste deeltjen van 't geheel, 280 Gesoogen uit Barbados steel, Emendatie r. 275: Bootsvolk, < Bootsvolk. 108 Droogh klein gekerft, die hy, met smaak, Weer uitrookt, met een oopen kaak, Of kunstigh, uit het neusgat, snuift. Zulks, naa syn seggen, dooit en schuift 't Gestremde weerslym, naa den mond, Van 't brein, langh vry, maar ongesond. Zoo draait de dagh, en aavond uur, Met tusschen beiden voor goed vuur Te praaten, wyl hy 't gorgel gat Beschuimt, met Rotterdammer nat, Waar voor de waard een vaan of twee, Met kryt, op 't lachberd waaijen dee. 't Krakeeligh geldloos appelwyf, Dat al den Dam, dan met gekyf Dan meest met schreeuwen, om het fruit Te veilen, door elks ooren tuit, Dat schier noch kou, noch hette ontsiet, Noch of het drooght, noch of het giet, Is met haar stoof, en waagen heen, En spintse wat 't is ongemeen. Maar d'Oesterman roept even dol, Haal Oesters, haal, varsch, blank, en vol, Hy siet noch storm, noch stortingh aan, Op dat syn waar niet zou vergaan, Bederflik in een dach of acht, Dies van Kolchester niet gebracht. De Vischmarkt, diergelyken dat, Noch Sidon, noch geen plaats besat, Om oovervloed, uit soet, en sout, Naa 't jaarty varsch, wat schuin gebouwt, Druipt een Rivier, van 't leijendak Afruischende, in het dammerak, En krocht, om dat de Wyker gul, Flus styf, en krom, als in een krul, Verslenst werdt, op de natte bank. En steent, om dat de kuitertvank Van swarten Ybot, sonder vocht, In 't vlootje, en d'ongewende locht, Verbleekt, vergaande, als al de visch Die, uit syn element, daar is Te koop, maar gansch geen koopers heeft, Waar 't anders ongelooflik leeft Van menschen, als een miergekriel, Waar d'een den andren teegenhiel. Doch al die drommel hindert niet, Met koopen, dat er ooverschiet. Ontelbre buiken werden sat, Noch blyft in korf, en ben vry wat. De vollikryke Kalverstraat Lydt mensch, noch sleede, die men laadt. De gooten kletsen op 't gesteent, En elke luiffe huilt en weent. Elk kraamer onbeslooten veur Sloot veinsters, en syn winkeldeur. De vloer en muuren, binnens muur, Weêrsweeten, als een mensch voor vuur. Men jaaght noch kat, noch honden uit, Meelydich om hun kaaien snuit. De trotse haagelblanke swaan, Najaade in Amstels waaterlaan, Die aan de lindewortels lekt, Is van de poortwacht dicht om hekt. Hoor, luister, hoe de stormer woest Ontstooken luider gilt, en broest, Geklieft van touw, en koorde, en mast Der kaagen, aan een Damringh vast, Gelaan, die met de steigerboots, Als om te sloopen leggen dootsch. Oei, sok, de wind snept door de wand, Myn kleume schryfpen traaght de hand, En weigert, om 't swart stremmend git Des galnoots, letters aan het wit. My dunkt hy draaide, als d'Oosterhaan. Zoo sietmen morgen, met nieuw maan, Den vloed bevloeren synen rugh, Naa morgen tot een vlakke brugh Van Semlaas marmer, klaarder dan Het blanke Parus mynen kan. Dan schynt des Heemels rond gecier, Zoo blaauw, en helder als safïer: Haar oogh, als een karbonkelsteen, Straalt uit een klaaren ringh beneên. De drooge Nabatheesche kou Blies al den neeveligen douw, En 't quaad fenyn, met kracht, naa 't west. Hy dempt de dampen van de pest. Hy doodt op aarde al 't ongediert, Dat in syn hooien krielt en tiert. Als mier, en pier, en muis, en mol, Waar van een vruchtbaar bouland vol, Werd opgeknaaght, en omgewroet, Als rupsen noch niet uitgebroedt, In poppen, om een hoogen tak, Als spinnen, vliegen, mugh, en slak. Hy sluit het oopen lyf, en dryft De fluimen uit, daar in verstyft. Hy maakt de viese maagen graagh. Hy lokt en leidt weer man, en maagh, Op wegh, die als een spiegel blinkt, En waater, dat als yser klinkt, Waar in de vaart, als in een net, Dicht van metaalen is beset. Op straat kan imand nauwliks staan, En sonder spoor, of val niet gaan. Het schoolkind, dat van koude kromp, Siet dikwils toe, met klomp, op klomp, Van aarde, of steen, hoe vast, of los Het ys was, lyk de loose vos Wantrouwich eerst daar't oor op leit, En aan de stroom vraaght wis bescheid. Het werd van dartelheit gequelt, 't Schynt op de burghwal, als beknelt, 't Wil ruimte om laagh, op 't drooge nat, Een nieuwtje in lange niet gehad. Wat kuurtjes recht het niet al aan? Nu suit het op een gladde baan, Waar flus een veeger loon af heeft, Wien elke schaatse een oortjen geeft. Daar valt het eens, bots een planeet, In 't slipprigh ys, waar op 't gereed Een spreuk past, teegen 's maats gequel, De harde slaagen leeren wel. Dan klikt het met een kleine kloot, Aan 't paaltje, of in een oopen boot. Nu schuift het op dry barden, met Twee krukken, onder spits beset. Of laat sich in een grooten bak, Aan steunsel achter, met gemak Voorts stooten, quistigh van plaisier, Het denkt om tyd, noch kost, noch vier. Zoo slaat de noenklok op het meest. Veel losse jeuchd wykt onbevreest Naa buiten, op de waatervest. Een deel keurt d'Emster voor het best. Hier kryght het speelen eerst een aard. Een onbeslooten Heemel baart Een onbeslooten lustigh hert. Zoo speurtmen dat de gelvisch verd Gesiener neert, in 't oopen meir, Dan in een omgegraaven weer. Wat braave swaanpluim is bequaam, Om 's winters speeltuigh, hier te saam, Waar mee het ys geschaaft werd, wyl Het aanbakt in veel grooter yl, En al de wysen van het spel, Naa eisch, te teiknen, op een vel? Die zal schier 't ongetelde vier Van 't nachtlicht tellen op papier. Hoe meenigh hoofd, zoo meenigh spul: Elks hair heeft een besondre krul. Den hoop hoopt aan. Den ouderdom Vermenght sich, onder al den drom. Het zeedigh vrouwvolk woelt er mee. Elk maakt sich in syn waapnen ree. De schaatsen raaken aan de voet Van meesters, en die leeren moet. De kolver bindt syn ysspoor aan, Of heeft iet strams om op te staan, Want 't gladde glas, is 't onbesneeuwt, Met effe soolen lacht, en spreeuwt, En naa het looten van paarty, Schrapstaande slaat syn esp, met bly Verswaart, of syne schotse klik, Van palm, dry vingers breed, een dik, Met loot der in, den Pennebal Van 't druifje onsichtbaar voor haar val, Van ballemerkers opgemerkt, Voorts kolvende aan een paal geperkt. Of slaat om 't verdste, slach om slach, Om witjes, of een vaan in 't lach, Gekorven op een dunnen tak, Die ieder veur in 't wambais stak, Mids wie syn kerfstok niet neemt waar, Uitveegen zal voor allegaar. Gins komt een sterk gevolghde Boer, Vol winds, gereen, uit 't Veener moer, Ruigh om syn ongekemde kin, Met lange keegels ys er in, Dat als een kraalbos, om het haair, Gelaasich ramm'lend wiewauwt swaar. Hy heeft een blaauwen raagbol op, Van schaapen, als een tweede kop. Hy houdt een bootshaak, op den nek, En slingert fraai een staagen trek Van halve maanen, of gelyk Een paalingh bochtich woelt in slyk, Wyl voet, voor voet, fel zydlinks roeit, En girst in ys, en locht, geschoeit Op ysers scherp, en smal, en langh, Voor krom, gelyk een halve tangh, Gedekt van wilgen naa 't fatsoen Van syne koussooi, of syn schoen, Die hy onroerlik daar op bindt, En snellik zoo steekt door den wind. Een vond die 't geestigh Holland vond. Een wonder in des Spanjerds mond, Die dat, met bloedge schaade, sach, Wanneer hy Haarlems muur belagh. Twee Boeremeisjes van Abkou, Die slooven ook, met douw, op douw, Met handen, en gesicht voor uit, Haar rokken, waar veel winds op stuit, Draaistaarten, als een drabblende eend, Haar trooni, door den wind, beweent, Gloeit, als van winterroos gequelt, Haar lip barst oopen, en vervelt. De Stad geharnast, aan den voet, Met ysre vleuglen, vlieght te moet, En schaaverdynt voor wind voor by De melksters, en dien langen ry. Een schytvalk, in die vreesbre tocht, Glipt met de beenen in de locht, Op 't achter aansicht, en hy glydt, Zoo ongeblutst, twaalf roeden wyd. 495 't Gedrangh dus swierend, krom en recht, En gins en weer, door een gevlecht, Gelykt het, of men schermutseert, Maar niemand werd met wil gedeert. Wie 't siet! die meint, dit vlugge volk 5 oo Zyn schimmen, die een duistre wolk, Fel voortgewaait, van 't buijend suid, Door straalen van de Sonneschuit, Langs d'aarde somtyts scheemelblikt, Dat als een geest den mensch verschrikt. 505 De schaats schoof qualik op het ys, Het wulpsche narpaard werd het wys. Daar draaft het stoute belgedruis, Met kleurde pluimen van een Struis, Op d'ooren, en de styve staart, 510 Gescherpt voor struikelingh bewaart. Het sleept een waagen sonder rad, Of wielen, langhs 't gestremde nat, Op staale latten, als een slee, Gespannen, aan een Rusche rhee. 515 Het maaksel is een blanke swaan, Met sachte warme donsen aan. Of lykt een wreede Waaterstier, Bebeitelt uit een populier, Gevoedert van een ruigen Beer, 5 20 Gehardt in Groenlands winterweer. Daar binnen sit die schoone Maaghd, Waar meenigh saage van gewaaght, Europe, warm gekleedt, gestooft, Met handschoen, moffel, maske, en 't hoofd 525 Omsluijert, die als van een God Emendatie r. 501: buijend suid < buijendsuid "5 Gevoert werd, in dat basterdvlot, Ter beede van een jongelingh, Die vryende laaveeren gingh. De minnaar sonder mantel, die Syn Joffers hals, en hand, en knie Verwarmt, omgordt van een rapier, Heel lustigh sit, en staat, aan 't stier Van achteren, syn schoensooi viert, Of pint, naa dat de sleede swiert, Het ys, met staal door d'eene lat, En elke hand, die ment, en vat Het mondstuk, aan langh haairigh touw. Zoo beesich weet hy van geen kou. De liefde ontglommen, in een borst, Brandt teegen d'yselykste vorst. Zoo druischen hondert bellekken, Ordentlik draavende, achter een, Met allerlei gediert van hout, Vol Nimfen. Wat er blinkt is goud, En silver, fyne wol, en sy, Die, in de kuip der verwery, Verscheide schoone verwen dronk. De maaikleur sweemt, op 't ys, te pronk, Dat niet te sterk, beswaart, versteurt, Al scheurend knort, al knorrend scheurt. Een Loener huisman blygemoed, Om al syn welverkochte goed, Die van de Markt laat huiswaarts rydt, En schier den leegen waagen splyt, Van schokken, langhs het hobbligh pad, Dit speulen siende, volght op 't glad, En rinkelt, op het waaterveld. De schuit van jaalousy gequelt, Om 't misbruik, op het element Alleen haar ryden aangewent, Vlieght, seilende op een nieuwe wys, De paarden naa, op 't dreunende ys, Gedreeven door een sterken aam, Uit d'oosterlippen, juist bequaam. 565 Hy, die dit merkt, vol vuurs, braveert Het jacht, hy ryst, hy schreeuwt, en smeert Acht hoeven wakker met de swiep, Als of men om d'olyfvlecht liep, Van Herkies dankbaar ingestelt, 5 70 Iupyn ter eer in 't Grieksche veld. Of dat Kloanth, met Gias, stree, En Mnestheus op een binnenzee, Wie radst den groenen eik geplant Omroeijen zou, en weer aan land, 575 Om d'eere van een lauwerkroon, Op 't oordeel van Anchises soon. Den binnen Emster langs haar boord, En Reguliers, en Teunis poort, Is onderwyl een werld ontvloeit. 5 80 Gelyk als 't Suider sout gegroeit, Syn paaien inbreekt, door den dyk Van Diemen stroomende, en heel ryk Van vimmen, die plaisierich weidt, Waar musch, en kievit eijren leit. 585 De meeste hoop neemt 't gladde hard, Noch woelt de sandwegh, wit en swart. Wat kykt, en swiert er al een drom, Van dichte als verre, als voogels om Een nachtuil, in het Songeblik, 5 90 Spotswyse dwerlen, bol en dik. Maar sommge kleiner van gemoed, Pisander, en die bloode bloed, Die Plutus hiet by Luciaan, En Nies je naast de zy gegaan 595 Van Mops, en Thirsis mingenoot, Emendatie 1. 567: Acht hoeven < Achthoeven 117 Met honderden, zoo klein, als groot, In 't oor verneemende al 't gedruis Van bellen, keelen, windgeruis, En buigend kraakend waaterglas, Dat krik krak opbarst, en een plas Van 't duister en benaauwde nat, Doet bortlen, uit het lengend gat: En siende zoo een snellen vaart Des kiels, de raaders al genaart, Die vluchten onbesuist verbaast, d'Een hier, en d'ander daar met haast. d'Een soekt den omval, d'ander vindt 't Swarthuis, of waar men, om een pint, Sich warmt, van zielen zoo gepropt, Als kooren, in een mud geschopt. Zoo spreiden angstich, in de lucht, Onnoosle Duiven, op de vlucht, Wanneer het gloeijend Haaviks oogh Fel op haar aanschiet van om hoogh. Het ruim gewelf des Heemels slaat Een weergalm, van zulk wangelaat, Dat luider schalt, dan 't schallend veld Van saamen slaande kryghsgeweld. In al dit swieren rukt de wind De hoeden, zoo van man, als kind, En speelt er mee, als goeden buit, En lacht d'ontdekte kruinen uit. Meest spotse met een jongh gesel, Om 't hoofd geschoeit, met bokkevel, En noch een ander pronker, met Een haairkuif van een doode siet, Of galgebrok, die maal op maal Hun hand misslaande in 't achterhaal Der hoeden, sy ook op het laatst Parruik, en mutsjen schierlyk blaast Van 't hair, en d'afgeschrabde pan, Ter lange guigh van alle man. Hier werd de witte, en geele koek Des seeven ooghmans, met een vloek Van die ook op de koekmand viel, Om veer gesmeeten, met de hiel. Daar doet er een een seeren val, Op een verlooren kollefbal, Om welk een jonge, met een knecht, Aan 't grab'len raaken, en gevecht. Vier schaatsen snappen teegen een, En stuiten om, d'een breekt syn been, Al struiklende, onder 't lyf geraakt, Wyl 's anders schaatse, om 't ander haakt. Ontrent de wal, waar bomys leit, Werd yslik, help, help, help geschreit, Een man in 't waater, deesen roep Baart meerder schrik, met maaken sloep En waagenaar ruimbaan, daar glydt Een Jood uit, dien hy ooverrydt. Hier leit de Jesusdooder dood Geviervoet, met de harssnen bloot, Hy vreesde 't ys van onder, maar De dood was booven alzoo naar. Men draaght hem, in een tappers tent, Van seil gespannen daar ontrent, Om hoogh met een Oranje vaan, Als soetelaars, in 't leeger staan. Of in de beste kaamer van De pannekoek, en waafelpan, Om neeringh daar, terwyl de Stad, Zoo leedich als Armuide sat, Dat in een Libi?van sand Vergeeten treurt, meer dan het strand Van Middelburgh, in koopvaardy, Berucht geweest langs 't zeegety. De Sonne neight naa Westerwyk, De daagraad kriekt in 't onderryk Des ronden werrelds, met rood licht, In 't naarstigh slaapens sat gesicht. De stad vertoont van verre schier Zoo meenich baaken, als er vier Kan rooken, van beneeden, uit De daaken, door een steenen fluit. Wie dit gewaar werd, die betracht Met dat geruchte, voor den nacht, Verkoud, warm, huivrigh, speelens moe, Te druipen naa syn wooningh toe. Zoo d'Oosterblaasbalk morgen dan, Al eeven styf, van nu af an, Bleef waai jen, met een heldre locht, Van tintelend gestarnt doorwrocht, En zoo 't gestremde waaterdek, Van onder, met een oovertrek, Verdubbelt wierd, zoo heeft die dagh De Suider zee geen meer ontsach, Als d'Ooster had, toen Hamburgh vry Daar oover ree op koopvaardy. De volle boerslee, aan een paard, Verstrekt een vrachtschip, langs de vaart, 't Kompas dat komt dan ook te pas, Indien het geern te Harlingh was. Hy die, ontrent den ysbren Pool, Syn huisingh in een waagen school, Dicht gesamaart, met 's beerenhuid, Waar d'oogen snogger kyken uit, Laadt, als de Don bevrooren is, Daar op geen meer beswaarenis. De waaterstraat werd zoo gemeen, Voor alle voeten, als de steen. Dan trekken vaandels, op 't gelui, Een uur langh 's middaghs van Stadspui, Met Kapiteinen, sonder trom, Met byl, en haak, op schouder, om Een gracht te kappen, in de gracht Van Amstels veste, om niet by nacht, Van vriend, of onvriend ooverval Te lyden: want het Sondigh Al Is nu 200 valsch, en hoogh van moed, Dat niemand sich te wel verhoedt. De heele stad deur werd gebyt, Aan elke straathoek, om in tyd Van sorgelyke buuren brand, Te hebben waater by der hand. De duure ysbreeker, en de byl, Die ys, als hout, en glas, twee myl Naa Weesop toe, doorkloof, en brak, Aan schorre, en gruis, tot brouwgemak, Die stuiten, wyl het oopen ys, Vol brokken, weeder staapelwys, Dicht toevroor tot een vaste klip, Te dik en duur voor 't waaterschip, Al langh jeloers, dat Rotterdam, Langs ys, haar brouwsels veilen quam, Dat anders vol, ook voordeel heeft, In 't reegenwaater ons begeeft. Dat 200 het door te feilen vrost Niet meer ter Vecht vaart, om de kost, Een giergen Brouwer dan wel ys, Te soeter van verteerde spys, Of ingevrooren hond of kat, Raadt voor syn deur, van 't brakke nat, Te brouwen, uit de burrichwal. O bier wat heeft uw smaak een val! Wie 2ulken winter klemmen voelt, En lindren kan, op leegh gestoelt, Ontrent een disch vol kost, en drank, Met kluchtjes, speeltjes, en gesank, Voor vlammen van een Vlaamsche vreuchd, Is hy geen ys, laat ongeneughd, En armoe hem ter harten gaan, Van armen, die voor deuren staan, Dan beedelvry, en die half dood, Helaas, van allerhande nood, Getroffen janken om een kleed, Om waater, en een roggenbeet. Maar zoo die snuiver 't warme bed Des opgangs, in het Sonnewed, Bewaart had, en de soele vorst Van 't weste, met een dronken borst Van swarte wolken, uit de zee, Al snuivend', langs den maanboogh glee, En slingrend Suid, en Noordelik, Aan 't suisebollen, met een hik, Aan heevigh braaken was geraakt, Op alles wat den aardboom maakt. Dan sietmen meenigh natte voet, Dat 's nachts de buik besuuren moet, Van die noch fooi, en wat geneught, Begeerden van de wintervreuchd. Dan sietmen, by het smeltende ys, Een kind, of moeder, met gekrysch, Bedroeft staan vloeken, met een stok In handen, smytende op een brok Of scholle, grammer, dan op zee, Die Prins was, die se geess'len dee. De moeder treurt, om 't lieve kind, Dat sy daar, laas, verdronken vindt. Sy wringht de handen in de lucht. Sy scheurt het hair vol ongenucht. Haar boesem sucht 200 heftigh, dat De leevens geest het hart vergat, Bevrooren, wyl het dooit, tot ys, Of hardsteen, op Niobes wys. Het soontje soekt syn vaaderlief, Die licht noch uitree, tot gerief Van Kooplui, met een swaaren bak, Om groote vracht, voor ieder pak, Of ergens noch uit speelen was, Geschooten onder 't brosse glas. Dat arme jongske, eilaaci, klaaght, Myn vaaderlief, och, och, en vraaght Aan man, en maaghd, waar vaader bleef. Daar weent het by de wyde schreef, Bedrukt vol wanhoops in 't gemoed, De drupplen bigglen langs syn voet, Op 't doodende ys, van hem gestraft, Met traanen, tot een traanend graft. Wie op het waater soekt plaisier, Die waaght syn leven, als een sier. Wie waater om de kost bemint, Leeft op genaa van weer en wind. Niets neemt 200 veel gevallen aan, Als waater, Proteus onderdaan. Doch elk die werd getrokken van Besondre wellust. Aan my kan Noch sneeuw, noch sorgelyk kristal, Dat in de Son ontdooijen 2al, Behaagen, om te fleddren gaan, Meer dan de slord'ge reegenmaan. Ik strek ons huis, indien 't gesin Uitkuijert, voor een wacht, daar in. Of schryf myn boeken liever of, Of neem, om wat verpoosinghs, stof Van Drukkers, in verscheiden taal, Om eerlik tydverdryf, of maal, Zoo ik de geesten voel bereid, Een rym. O soete soeticheit! Vermoeit my dit zoo vind ik Pook, Met praatend ysvolk, by den rook Van warmend veen, en klooster puik, Dat ik veel liever suigh, dan ruik. Of gaa gebeên, of ongebeên, Ons bloed besoeken een voor een, Uit vriendschap, of versoek een vrund, Die my syn lief geselschap gunt. Met deesen praat ik aavondwaart, Genoeglik aan den heeten haard. Hier, Jakob, Jakob, krygh wat hout, En turf, sok, sok, 't is wakker koud, Gaa naa uw vaader toe, en segh Zoo 't zyn kan, dat het hem syn wegh Gelief te neemen naa ons huis, Naa hy de sieken trooste in kruis. Verseeker hem, dat ik ook krank, Doch om een praat jen ben, syn gank Zal ik betaalen, met saucys, Of worst van osse, of verkenvleisch, Met Tubans peeper wel gekruidt, Gekookt, of in de pan gefruit, Waar by myn tongh de Bolonjees, Schoon puik, als smaakeloos, verwees. Op 't welke, uit Heilbrons groen kristal, d'Anjousche druif wel smaaken zal, Uit d'allerjongste vloot met wyn Gekipt. Waar by uit Limosyn Een lekkre hoop Kastanjen waar, Ik braad er ook een schootel gaar. Of lust hem aakers, mals, en wit, Uit aarde van de Vecht gespit, De keetel raakt flux op den haard. Of lust hem Moskous kaaviaart, Niet langh ontlaaden, uit het hoen, Met Oli, Peeper, en Limoen, 845 Wy hebben 't ook. Maar 200 misschien Syn laauwe maagh niet kan versiên Zoo raauwen kost, dat klein gebrek Verhit Sereetsche drooge sek. Begeert hy meer, myn heele hert 8 5 o Verschaf hem, op een taafelberd. 'k Wacht antwoord, spoed u als een man, Spreek, onder weegen, nergens an. 125 [97] SCHETSE VAN VeNECIE. O hoe gevalt het my, wanneer Ik van Sint Markus Heemelleer, Syn tooren, in dees soete lucht, 't Geberghte sie, soo wyd berucht! 5 Dat Duitschland afsnydt, uit natuur, Van middagh, met een kromme muur, Tot midnacht, trotser dan het werk, Dat China metste tot een perk. Hoe lustigh is 't, dat d'avondstond 10 Hier siende, naa den rooden mond, Des morgens, sich baadt in de zee Toeschietende in, en om dees stee! Waar in, terwyl de Sonne schynt, Een eiland hondertmaal verdwynt, 15 Of met een volle schaaduw groeit, Naa dat het straalgoud laauwt, of gloeit. Wat zyt ghy Heneciaaner stad, Antenors werk dan vlak, en plat, Van ei, aan eiland elke reis, zo Van veel palleisen een palleis? Klim ik beneên, op Markus veld, Naast Theodoors pilaar gestelt, Waar uw dry ryken staan te pronk, Elk met een steil gevlagden stronk, 2 5 Aansiende, als in een winkelhaak, Dat marmre Raadshuis, met vermaak, Langs heen beschuimt van louter zee, Wat lykt hier Sein, en Loevre mee? Ik vaar de groote waaterstraat, 50 Met gondels 00ver, onversaad Van Isters steen, die ik beschouw, Een konst, en kostlik Heerenbouw. Wat swiert hier meenigh swarte tent, Rank op vier deeltjes oover end, 3 5 Met ysre tanden, en een staart, 126 Als vischen, met een saagh, en swaard! Een roeit er staande, langhs de kim, En scheemert heenen, als een schim, Sy vlichlen sneller heen, en weer, Dan d'allersnelste swaaluwveer. Men hoort Karros, noch hoefgedreun, Langs duisend bruggen, sonder leun, En steegen engh voor sonnebrand, Doorgaans met klinkert op syn kant. Een man, met zoo een lichte jol, Verstrekt kalesse, en koetsgerol, En wil men swaare vracht gekruit, Men neemt een pont, of swaarder schuit. Hou gondelier, daar is u geld, In dertigh schellingskens getelt, Ik segh, hou vast, en set my aan, Waar dat men dichst ter beurs kan gaan. Wat maak ik hier? de wyser wyst Maar sestien uuren, op de lyst, Van vierentwintich in de keer, Noch van de beursuur twee te veer. Sie daar die wonderbaare brugh Rialto, die syn krommen rugh, Van eenen wydgespannen boogh, Met swaare winkels tilt om hoogh. O Tiber, Mansannaar, en Sein, O Rhoone, Moesel, Arn, en Mein Swygh van uw trotse vouten stil, Hier speelt de zee, als door een kil. Ik klim dat hoogh gewelfsel af, Ontrent den dorpel, dien men gaf Sint Bartels naam, recht oover 't huis Des Duitsch, als in een paapenkluis. De Mis gaat uit, ailieve aanschouw, Daar komt van Chams geslacht een vrouw, Zoo langh, als Basels reusebeen, Gemaalt by Platers seldsaamheen. Een witte tafte wiele dekt Heur hoofd, terwylse d'aarde lekt, Se leunt, aan elke sy, heur lyf Op krukken, schouders van een wyf. Men denk hoe dat het by my lagh, Als ik dat Hamburghs waapen sach. Een Borger, die voor by quam gaan, Sprak my verwondert, lachende, aan. Zoo schoeit sich al de rykdom meest, Met sokkels, naa d'Atheensche leest, En hooger. Met zoo sloegh ik acht, Heur lengte was gemaakte pracht. Wat heeft de werld veranderingh In zeeden, draght, in alle dingh? Elk landschap schept behaagen in De wysen, naa haar eigen sin. Ik kuijer voort, en gaa naa huis, Door 't meeste dringen, en gedruis Van menschen, in de Kraamestraat, Als Mieren krielend vroegh en laat. Hoe zyn dees winkels opgetooit, Met oope vensters, net bestrooit, Beleit, behangen, en bekleedt, Van alles wat men weeght en meet! Zoo veel koleuren, goud, en sy, Zoo soeten aam van kruidery, En duisend dingen van de kunst, Verlokken 't hart, om geldbre gunst. Heel Indie leit hier, als bloot, En oopent haar onschatbren schoot. Florence, en Neurenbergh benydt, Wat deese Stad hier weeft, en snydt. De reuk twist, met het oogh, dat siet, Wie van hun bei het soetst geniet. Indien ik scheidsman weesen moet, Ik dubbe self, in al dat soet. O Morgenstond! zoo kort, en bly, 110 Vergeeten in die lekkerny, Die onvergeetelyk meer heught, Dan hoofsch banket, en keldervreuchd: Ik druk u in het breinpapier, Met al het Kooninghlyk gecier, 115 Dat meer dan Kooninghlyk geschat, Ik gister noch sach in de Stad. Indien men spellen zou 't verhaal, Naa 't waardich dient, van 't Arsenaal, Het waapen eiland van natuur, 120 Met soute grachten in syn muur, Van Leeuwevleuglen dicht bedekt, Schoon 't wyder dan Livorno strekt, Een stad gelykende als Iudeek, En andre, ontrent de selve streek: 12 5 Wie vondt sich niet verwondert dan, Dat dit zoo meenigh duisend man, Ciklopen, en veel konstenaars, Bewaaren 's daaghs, en by de kaars, In kryghsnood werkende en in peis 130 Ook waapenen voor 't raadspalleis? Voorsichtich is 't gemeene best, Dat vreedich vreest voor oorloghspest. Wat sietmen daar al waapenkraam, Te waater, en te land bequaam, 13 5 Voor ruiters, voetvolk, en een vloot, Zoo swaar, als licht, elk naa den nood? Hoe meenigh braaf galei, en schip, En galeas, een vlotte klip, Van vlas, en staal, en brons, en hout, 140 Rees daar tot 's Turks verderf gebouwt? Emendatie r. 122: Schoon < Schoont 129 Men reise, en sie een gaalery, En ander waapenleeger vry, Te Napels, Augsburgh, Room, Toulon, De stommen seggen wie het won. Niet min verwondert my Muran, Dat schier een pols bespringen kan, Om al het kristallyne glas, Gevonden naa een waaterplas, Dat naadoet, wat het voor siet doen: Zoo doet geen schildrend Kameleoen. Men maakt geen kristallyn, als hier, Van spiegels, en voor wyn, en bier. Die stookebranden sonder end, En blaasers maakten u bekent, Venecie, om des werrelds kloot, Al had ghy anders geen kleinnood. Maar wie dat wonderstuk sint Mark Aanmerkt, en meenigh andre kerk, Waar onder Pauwels met Kol joon, Gelyk Aureel, in Room, ten toon, Die reeden wikt. Is 't werreldsch trots, Op huisen, aan 't gebouwsel Gods Is snyden, schildren, marmersteen, En konstigh goud niet ongemeen. O groote, o ryke, o schoone stad, Indien men steeden noemt, waar dat Men poorten sluit, noch hek, noch boom, Maar dagh, en nacht houdt oopen stroom: O Stadt die eeuwigh niet vergaat, Om billike orde, die den staat Voorsichtigh handhaaft, door een kroon, En roodgekleede en swarte Goon: Kryghsdaadigh, vroom getabbaard hof, Doelschietster naa Romeinen lof, Hoe meer men 't oogh aandaghtigh slaat Op u, hoe meer't betoovert staat. Wat feesten eert ghy alle jaar, Niet minder lust, dan wonderbaar, Gelyk wanneer dat schip van goud Neptunus ringh aan Thetis trouwt. Wat is er bieswarms, en geswiers, Van dertich duisend gondeliers, Om 't fraaist, met rykdom, afgerecht, Getuigen van des Hertoghs echt? Dan is 't twee weeken, op het perk, Gekraamde kerkmis van sint Mark. De sinnen wandlen alle vyf, Daar tot geneught van ziel en lyf. Maar als de Vaader van Jupyn, En die van allerhande wyn, Sich als van heidnen sien geviert, luist naa dat Kristus mensche wierd: Wie dart, en kan die week of acht Naabootsen, met een waare schacht? Want elke Borger werd dan gek, Geen tien, sy volgen dat gebrek. Den Aadel kiest het koopgewaad. De Koopman mint den rok, en laat Syn mantel. d'Arme komt, als ryk. De ryke een beedelaar gelyk. De man met een gefloerste tuit, En syde rokken is de Bruid. Sy, met een pluimen hoed, voor doek, Komt aan gemantelt, in de broek. Men kent noch baard, noch gladde kin, Van beider kunne, schuilswyse in Een momvel, als een uil, een aap, Een beer, een droes, een non, een paap. Men trommelt, fluit, trompet, en springht, Met bellen aan, men veelt, en singht, Men gaat op stelten, hoofd, en hand, Men buitelt op 't besteende sand. Wie best den sot grimmassen kan, Is onbekent de wyste man. In zulken schyn zoo schept de wraak, In moorden, dikwils ook vermaak. De kraamstraat pronkt, gelyk wanneer Men purpert een doorluchten Heer, Die 't syner eer, in 't oogh ontfanght Het best, dat anders binnen hanght. Fraai opgedaan is half verkocht. Wat winkel werd er niet besocht! Met gaaven kruipen liefde, en min, Dan door bewaakte muuren in. Sie Sibaris, in 't wandlen, vindt De schoone Lydie, die hy mint, Hy kendt haar aan 't geschoncken kleed, Eergister voor haar aanbesteedt. Maar Telfus in een liverei Van groen, die gooit een ambrich ei, Uit korfkens naa heur borst van was, Als sy op straat kykt, uit het glas. Barine blank, aan hand, en tand, Lokt op een kleine teenemand, Met soet banket, vol mirtegeur, De minnaars, naa heur aavenddeur. Kanidie de koppleres Veilt Lalagaatjes goude bles Omloovert, aan het geile vier, Als een onnoosel gilde dier. Neobel vryt, in vremde schyn, Den tengren Hebrus syn Kupyn, En wil, uit wellust, dat hy gaat, In syde, en een gevlerkt gewaad. Asterie, als eer langh de Bruid, Siet naa heur trouwen Giges uit, Die sy van Smirne wacht, uit zee. Een ander eert daar Galate. Toonneelen lyden grooten loop. Maar op de straat is 't beeter koop. Alcides schoudert hoofd, op hoofd. Een Os werd met een slagh deurklooft. De Son gaat onder op Ridot, De dobbelschool werd saam gerot. Men wisselt sterker, by de kaars, Dan 's middaghs, by de wisselaars. De wissel loopt er, naa 't geluk, Die wispeltuurich geeft in druk, Op steenen, of een tuischers blad, Vult d'eene sak, maakt d'ander plat. Waar vindtmen vryer vrye bank, By aadel, op een kaart in swank, Aan taafel ree, met zoo veel geld, Als mommery daar teegen stelt? Van andre hoopen werd de nacht, Met vroolik slempen deurgebracht. De tabberd en een slechter ziel Vergast, op 't kost'likst, dat er viel. Hoe meenigh Venus schaft banket, In Duitsch Veneetsch een hoer ballet? De keel, en cyter, en den dans, Wat meer? verswakt, en kost de mans. Geberghte, en dal, en bosch, en veld, Wat soekt me, en vindtmen niet om geld? Dat leevert twee, en viergevoet, En wyn, en fruit, in oovervloed. Des suikerwerkers vremd fatsoen Schiet ver te kort, pistaacigroen, En mandelwit tot toert bereidt, Ontbreeken aan de dartelheit. Dan leeft de speen'ge Kartusiaan Alleenich, sonder vleisch te slaan, Behalven 't leste van de week, Als niemand fris naa vleisch om keek. Ten waar noch imand deegliks meer, Die Karmels lieve vrouw ter eer, Den woensdagh vierde, met de vis, Die sout, of soet ontvangen is. 't Geschubde, onschubde, en wat een huid, Van dikke, of dunne schelpen sluit, Vermeerdert maandlik 't heele jaar, Ontellik, puik, van 't net, in 't kaar. De keel is vol van spit, en glas, In vastelavends langh gebras. Ik wil ook vasten van dien ink, Op dat se niet te walglik stink. Nu slaa ik licht de klooster geest, Als Kloosters, met syn looverfeest, Voor by, die heiige daagen viert, Meerwerf dan sich de maan quartiert. En waarom zou my leurery Verletten, nutter aan een sy? Ik vul, o braave handelstad, Van handelingh het oovrigh blad. Ghy handelt op het ryk Levant, Het kostlik oost, aan alle kant, En sendt die waaren oover zee, Of landwaarts, naa een ander stee. De droogery, waar op ik leef, En welkers inkoop my meest dreef, Wierd van dien vruchthoorn, in uw schoot, Gestort, met ryke vloot, op vloot. Waar 't Y niet dat Oranjes vlag, Om d'op en neergangh van den dagh, En Suid, en Noordwaarts waaijen laat, Ghy waart des werldkloots ringhgranaat. Ai belgh u niet dat ik dat sap Verheffe, als stoffe van myn pap. Wanneer de tongh de waarheit seit, Soo blykt dat zy niet geerne vleit. Maar seedert dat de maatschappy, Met oost, en westens kruidery, In Holland quam, zoo wierd men daar, Meer handels, en hier min gewaar. Den handel is als ebbe, en vloed. Dit is 't dat my ook keeren doet, Met minder voordeel, nooit van sins, Om meer te sien uw klaarsten Prins. Indien uw gunst my gaf verlof, Ik ondersocht, met waare stof, Wat vrucht dat Holland self geniet, Uit handel, die van u geschiedt. Wat scheepsschapraa spyst Asia? Wat schip stuurt ghy naa Afrika, En langs de zeesteen van Euroop, Dat uwe waaren voert te koop? Of dat op andere oevers laadt, En weer u graagen buik versaadt? Of dat den wreeden Turk vernielt, Dat waaterland niet heeft gekielt? Dit bleek in 's Aartszees lesten slagh, Waar Amstel, u ten dienst, de vlag, Fors van de grootste Turks hulk nam, En zoo geseegent herwaart quam. Hier sleept Konstantinopels vaan, Van achter, met een halve maan, Tot schande van gansch Asia, Gestuit van 't kleine Kandia. Dit bleek aan andre scheepen meer, Deelachtich braaf aan heldeneer, Beneffens Iupiter, de saai Van hout der dappre Rosendaal. Toen hy by Fooitjes voor u sloegh, En heevigh 's Kristverloochners boegh Weghnam, met entren, swaard, en vuur, In min, dan, doch, een bloedige uur. Syn duure prysvlagh, dien ik sach, Droegh bloed van eenen saabelslagh, Door houwer, en het hersendak, Naa 's Renegaats pistool ontbrak. Maar Rosendaal, toen meer verhit, Gelyk een Leeuw gequetst van 't spit, Kloof met het stomp het strootich vel, En sondt den Renegaat ter hel. Dit tuigde een iegliks luide mond, Wanneer sint Mark in vlammen stond, Met juichen, om dees seegepraal, Leef Iupiter, leef Rosendaal. Langh leeve Hollands heldensaad, De schild en scherm van onsen staat. Dit tuigde ook uw gekroonde Vorst Met twaalf gou keetnen om hun borst. Batavia is voortgevoedt, Van oud, en eedel heldenbloed, Dat nooit van Rome wierd verheert, Maar sich te hulp heeft vroom geweert. En eeven Hadriatisch meeir, Als Holland wint aan vracht, en eer, Zoo trekt haar aaventuur ook baat, Van handel, die of komt of gaat. Doch wie bekent, of weet het niet, Dewyl men, in u ryk gebied, Haar kinderen, in groot getal, Siet woonen, niet om niemendal? Dit volk soekt allerhande lucht, Om nut, welleeven, en genught. Waar 't dat wit kan beschieten, is Hen aarde, als waater, voor de visch. Maar, och, haar welvaard, oorsaak ook 390 Van uwe welvaart, haal, en stook Geen hout tot vuur van nydgen haat, Die bondgenootschap schensiek schaadt. Zoo bloei je uw oud gemeene best, Met Hollands vriendschap, tot op 't lest 395 Des werlds: 200 knoope diamant, Met seegen, d'eene en d'andre hand. 137 [98] AFRAADINGE VAN VREEDE, MET DE TEE GEN WOO RDI GE RE GEE RIN GE VAN ENGELAND. Waar zyn de vroome Batavieren, Gekroont met duisenden laurieren, Geplukt te waater, en te land, Met vuur, en saabels, in de hand? 5 Waar zyn de harten van de Leeuwen? Flaauwt Holland? flaauwen nu de Zeeuwen? Verandert men nu in een Lam, En werd de felle mak, en tam? Waar is het volk in zee gebooren? 10 Laat dat de zee nu gaan verlooren? Verliest de visch syn element, Verbasterdt, en van aardt ontwent? Toont nu een vloot van hondert kielen, Braaf uitgerust, met Duitsche zielen, 15 Het achterschip met schaa, en schand, Aan neegentich van Engeland? Moet Tromp die waaterheld nu wyken, Voor Pen, en Monk, en hunsgelyken, Die, schoon dat elk ook zy een Held, 20 Nooit streeden, dan op 't vaste veld? O ouden tyd! o eedle zeeden! Hoe werd uw bloem in stof vertreeden? Waar zyn se die de kettinghpoort Van Damiata, als een koord 25 Van Gordius, manhaftigh braaken, Met saagen, aan de boegh van kraaken, In 't reegenen van pekkigh vuur, En pylen van de Turksche muur? Waar zyn se die Gibralters sterkten, 30 En Spanjes vloot ontbollewerkten, En 't engh gebit der Straatsche mond Ontslooten fors, met swaard, en lont? Waar zyn se die Havaanes matten, En 's andre werrelds silvre schatten 3 5 Ontrukten van de Monarchy 138 Der Flippen, voor een maatschappy? Waar zyn se die by Indiaanen, In oost, en west de Princevaanen, Hooghloflik plantten oover zee, 40 Op Lisbons, en Kastiljes ree? O! al het lukkigh oorloghs yvren Van Bato past historischryvren. Een nooit volpreesen daad nochtans, Toen Marten met de seegekrans, 45 Uit Duins, van Spaansche monsters keerde, Pryst hy al weer, die rymen leerde. Hoe komt dan dat die selfde Held, Die korts by Poortland hiel het veld, En Vrankryks wynvloot kon beschermen, 5 o Nu slecht, met onbelemmerde armen, En juist op stooren afgerecht, De zee moet ruimen voor 't gevecht, Naalaatende wel twintigh kielen, Die onder Londens klaauwen vielen? 5 5 O wyse, o dappre waatervooghd, Die Hollands welvaard trouw beooght, Men kan u voor geen bloodaart schelden, Noch Wittesen, noch andre Helden, Die als getrouwe Hoplui past, 60 Als blixems, vochten voor de mast. Indien hier schande zy geleeden, Men wyte 't Noordens dwarsicheeden, Die bliesen u naa Wielinghs kant. Men wyte 't meest verraars van 't land. 65 Het zyn verraaders, die niet vechten. Het zyn verraaders, die niet rechten. Waar recht niet handhaaft beulsgeweer, Daar dientme om geld, en niet om eer. Wie niet naa eer tracht, wil syn leeven 70 Niet, voor het land, ten beste geeven. J39 Wie dat syn bloed niet waagen derft, Die loopt uit 't vaandel eer hy sterft. Alsulke schelmen van den bloede Der grooten somtyds, die de roede 75 Der straffe voeren, en het ampt Van Hoofdmanschap aan wie best kampt Niet gunnen, maar aan neef, en nichten, Alsulke hebben u doen swichten. Een Veldheer zy vry stout, en fier, 80 Wat is hy sonder soudenier? Wat is het hoofd, indien de leeden, Elk, hun beroep, niet trouw bekleeden? Veel Kapiteins, in plaats van slaan, Die sien den slagh van Tromp bangh aan. 8 5 Veele om een kryghsmans mom te maaken, Die koeglen wakker, sonder raaken. Een ander, die syn vyand siet, Roept om quartier, al eer hy schiet. Zoo werd een Held gepranght tot wyken, 90 En naa goe heenkomst om te kyken. Daer leit nu 't oppermeesterschap Des zees gevallen van den trap. Daar leit de bessem, om de sprengen Te suivren, van de trotse stengen. 95 Daar leit de vyand langhs het strand, En houdt beleegert al het land. Die zal de Duitsche Zeevaard veegen, Van alle scheepen, onder weegen. In Texel, Vlie, noch soete Maas, 100 Goeree, noch eenge zeeuwsche plaats, Kan vloot, of schip vry binnen koomen, Of 't lukt, indien 't niet werd genoomen. Zoo sluitmen Neerlands haavenpoort, Voor Oost, en West, en Suid, en Noord. 105 Zoo speurtmen wie dat Room zal lyken, Wie als Karthago vlagh zal s try ken. Wat raad nu om het Vaaderland Te hoeden, buiten dwangh, en band? Om weer de rykdoms poort t'ontsluiten, 110 En zee van vyand, en vry buiten Te veiligen, en om de vaard, In 't sand, te helpen weer te paard? Daar schreeuwt, en tiertmen, vreede, vreede. Maar wie beantwoordt onse reede? 115 De vinger van het algemein Wyst op een Heer uit Loevestein. De mond der deeglike ingeseeten Heeft deesen groothans fier verweeten, Hy socht maar vreede, om eigenbaat, 120 Oorspronklik, uit een wronk en haat, Voor hoon geleeden van Nassouwen, Om die uit 's Lands gebied te houwen. Want zoo den yver 't oorloghswaard Handhaafde fors, en onvervaart, 12 5 Men zou den valschen Brit licht dwingen, En Stuart in syn zeetel dringen, Waar aan Oranjes bed verknocht, Dan weer in aansien werd gebrocht: Maar 's Loevesteiners staat aan 't wanken, 130 Licht wierd geschopt, uit Staatsche banken. Ik swol van spyt, en dacht, dit 's saus Tot twist, als hoeks, en kabeljauws. Ik sprak weetgierich, is de vreede Niet saalger, dan de leege scheede? 13 5 Want naa men schat, scheert, moordt, en vanght, Daar 't land ook in de waagschaal hanght, Zoo wenschtmen om een eind van twisten, Lyk eer wy Spanjes oorlogh slisten. Maar Flip, te Munster gingh ons voor, 140 Wy gaa ven lest, en eerst gehoor. Dit volk van 200 veel seegens droncken, Dat, met het Kooninghs bloed, syn schonken Opvulde, in plaats van smeerigh margh, Dit volk, noch korts 200 valsch, 200 argh, 145 Ieloers van ons met vreedlike oogen, Heeft ons genoegh aan eens bedroogen. Heeft, onder handelingh van vree, Dit loos gespuis niet langs de 2ee Geschuimt die ryk gelaaden gingen, 15 o Dat ghy besloot hen weer t'ontwringen? Met wat ontsachelyk gelaat Kan Neerlands hoogh verheeven staat Den Engelsman, om vreede, aan spreeken, Al deed men 't reeds met vreemde treeken? 15 5 Men dient den hoed der vryetuin Te lichten van de maagdekruin. De schaa van Oostens maatschappye, Het tiende uit haaringhvischerye, Tol van de scheepen door de Sond, 160 Die Frank, en Brit scheidt, by verbond, Voor eeuwigh gaarne t'onderteeknen. Dan sullen sy noch schaade reeknen, By hun onnooslen krygh geleên, En 't mes dat ons 200 heeft gesneên. 165 Met wie 2ou Neerland vreede maaken? Met Kromwels, Pennen, Monken, Blaaken? De dwingelanden van de Kroon, Zoo langh het luk hen dient 200 schoon? Wat 2ou dat voor een vreede weesen, 170 Wanneer hun rad, 200 hoogh gereesen, Eens omdraait, met het aaventuur, En dat een ander raakt aan 't stuur? Hoe dikwils 2yn daar heerschappyen Verset, vernietight door partyen? 175 't Vertreeden Parlement dat sucht, Maar hoopt het hoofd weer, in de lucht, Te rysen, en syn val te wreeken, Met treeken, teegen loose treeken. De vreede op deesen tyd, en wys, 180 Staat schandigh op een glipprich ys. Neen eedle vroome Batavieren, Indien er in uw lyf noch spieren, En drupplen zyn van oudren bloed, Gewinn'ren van den vryen hoed, 18 5 En zoo ghe wilt orakels achten, Zoo zult ghe naa geen vreede trachten. Maar Neerland, met een houte wal, Ommuuren, langs het soute dal. En al 't geboomt, tot oorloghskraaken, 190 Veel radder dan Romeinen maaken. Laat yser, en doodslaagigh kruid Niet in gebrek zyn, op 't affuit. Kroon stryders, met de Hopmans helmen. Recht galgen voor de bloode schelmen. 195 Eer moet de Noordzee, vol gevaars, Bevrydt zyn van de Londenaars, Eer moeten sy vergoên uw schaade, Dan ghy op vree denkt, of genaade. Eer moet de dryerhande kroon 200 Geschopt van Karei, Kareis soon, Niet meer beweldight zyn van guiten, Dan ghy met zulke vree mooght sluiten. En wilt men vreede binnen 't land? Men ente den Oranjeplant, 205 Die tot een schoonen boom opgroeije, Langs welkers schaaduw Neerland bloeije. 143 [99] GIERIGHEITS WOONINGE EN GESTALTENISSE. Het wonderlykste, op reis gesien, Vertellens waardigh, aan de liên, Die nimmer zyn van huis geweest, Dan in de Boeken met den geest, 5 Was gierigheits gestaltenis, En waar, en hoe haar wooningh is. Te Bajen, by Avernus lak, Waar noch een steene tempel wrak Bekeeken werd, den God Apol 10 Eer toegeheilight, duikt een hol, In heuvlen noordwaards, doodsch, en stil, De woonst der Kumasche Sibil. Waar sy voorseggende, als van aart, Versierde waarheit heeft gebaart, 15 Gekocht van Pluto, met heur bloed, En offerhande van 't gemoed. Maar nu beseeten van een bes, Een vrekke, en nimmer satte tesch, Een dochter van de rykdoms God, 20 Noch arm, by machtigh ooverschot. Dicht rondom, in een dikke locht, Die 't staande waater ooverbrocht, Zoo schynt het niet dan een woestyn, Verlaaten van de werld te zyn. 2 5 De wegh daar heen is sonder wegh, Gelyk een doolhof dicht van heg, Vol neetels, distels, en narcis, Kies, adiant, en ciparis, En noch een kruid van zulke kracht, 30 Dat imand listigh voorbedacht Daar koomende, om vrou gierigheit Te plundren, eeuwigh werd misleit, Van most natuurlik ooverwrocht, Vol wolven, adders, en gedroght. 3 5 Die heele streek daar nestelt niet 144 Dan kleiner voogelen verdriet. Men vint het sonder geen gevaar. De mond is naauw. Men laat er haair, En noppen van sijn wolle kleed, 40 Terwyl men in, deur braamen, treedt. Een leidsman, met een talkekeers, Daalt voor, langs trappen recht en dweers, Met spaaden in den bergh gemaakt, Tot hy naa twintigh vaam genaakt 45 Een groote duistre gaalery, Van nachtgespensen nimmer vry. 's Lantaarens helle vlam verflouwt, Van groover stank, dan van rot hout. Des kykers hart beswykt, indien 50 Hy in geen wynglas heeft gesien. Men stapt op droogh by aventuur, Tast, als een blinde naa den muur, Die klei, en keijich is, en sypt. Hoe verder tree, hoe meer het pypt, 5 5 Sist, querkt, en kryt, van slangh, en muis Met vlerken, padde, en uil daar t'huis, In hun afschouwlik aengesicht Vervaart van 't ongewoone licht: Dat, als een baaken, veel gesnor 60 Moet uitstaan van de swarte tor. Van booven drupt er op het kleed Somtyts een bruine druppel sweet. Men gaat al schuiner, naa om leegh, Een halve myl schier uit de weegh. 65 Tot dat het gat sich self verraadt, Door geld, dat op malkander slaat, En dat men voelt een smalle gangh, Ontrent een stap, en treede langh, U stuitende, op een houten deur, 70 Met een verroesten ringh er veur. Emendaties r. 60: swarte tor < swartetor r. 67: smalle gangh < smallegangh r. 69: houten deur < houtendeur 145 Met dat men ringkelt, weergalmt daar Zoo snaauwschen stem, en groot misbaar, Van schriklik bassen eener hond, Gevloogen op de deur terstond, Dat 't hart schier in de schoenen sinkt. Het rammelt, klaatert, en het klinkt, Van kas, en koffers, daar men geld In haast getelt, en ongetelt, En ongemunte stof van goud, En silver schoffelt in, en stouwt. Met dat er grendels, en een boom De deur verlaaten traagh, en loom, En met de herren knerssen gaan, Sie daar die korte alvinne staan. Met heur Molos by 't lappigh oor. Die boos, en booser geen gehoor, Vergunt, swart als een Wolf zoo groot. Syn ribben leggen wel zoo bloot, In 't vel, als in een haasewind. Hy is zoo grof, en ruigh gekint, Als eendehonden. Syn gebit Is swynich, waar veel schuims om sit. Twee kooien, als een gloende haard, Staroogen nimmermeer bedaart. Hy mist syn start, en is soo woed Van klaauwen, als de leeuwevoet. Een bufflen ringkraagh scherp gepent Is om syn smallen hals gewent. Sy grynsbekt, als een weerwolvin, Houdt vlammend harsigh kennep in De linkerhand, die naagels heeft, Zoo langh, als schaaren van een kreeft. Heur puilend valkoogh, anders flaauw, Kykt deur bejaarde brillen gaauw. d'Afgryselyke trooni lykt, Van bleeke rimpelen bedykt, Waar tuschen dat een teerigh spoor, Langs schraal bevelt gebeent, loopt door. Twee vaale lippen, om den bek, Ontdoen een bruin vervallen hek. Sy toont een holle keeverkin, Waar snot, en seevers hangen in. Deur luisich grysend haair onttuit Kykt, van den rugh, een bochel uit. Wanneer men op heur kleeren let, Het booven lyf is slordigh net, Gelascht van wolven tot een jak. De mouwen van een panthers sak. De rokwol, van gemengde kleur, Daar sietmen bloote billen deur. De sleutelriem, om 't lyf gehaakt, Zyn haaviksklaauwen saam gemaakt. Te rechter weeght daar aan een tasch Genaak, van 't stroopsel van een dasch. De schorteldoek is bontsinkleer, Om stryt met geuren van goor smeer. Den hals pronkt met een vosse staart, Gekraaght, en voor de kou bewaart, De toffels draaghtse van geen os, Maar van een wree rhinoceros. Uw welkomst hanght aan goed bescheed, Dat ghy van haare kinders weet. Haar kinders heeten Argelist, Bedrieger, Loogen, Meineed, Twist, Haat, Moordenaar, Nyd, Woekeraar Muntbootser, Schrooijer, Dobbelaar, Maatkorter, Tweederhandeschaal, Kymist, en Myner van metaal, Die sy beslaapen van haar man, Haar eigen vaar, in droom gewan. Deese elk, als een getrouwe knecht, Door hun kassiers, doen weekliks recht, En reekeningh van al 't profyt, Met vlyt, deur al de werld bedyt. Met nooddruft, en goed handgerek Van alles, wat se kreegh gebrek, Zulks dat se niet een enkle reis Onrustigh laat heur ryk palleis. Zoo deese in voorspoed zyn geeert, Se laat schier sien wat ghy begeert, Sluit strax den hond schoorvoetend vast, In keetens, aan de post gelascht, En schopt den basser met gehuil, Al knorrende, in syn heine kuil, Rondom vol been, dat vreeslik stonk, Van wat hy at, en wat hy dronk. Haar wooningh waar se waakte, en sliep, Telt twintigh voeten hoogh, en diep. Indien men sestigh andre meet, Dat is se langh, ruim half soo breed. Dees huisingh waar de lichte Son, Noch Maan verminderde, of begon, In warme soomeroegsten koel, In wintersche saisoenen soel, Gelykt den ingangh aarde, en steen, Van hun geschaapentheit aan een. Met spaaden, en houweel gedelft, Gevloert, gewandt en schurft gewelft, Bespinracht en van slakkeslym, Vol streepen, wit, als glinstrend rym, Vermuft, besnot, berachebelt, Van stof en roet zoo toegestelt, Dat neus, en honger walgen moet, Wan aadem tocht die oopen doet. Hoe leit het kot van die harpy Belemmert aan een ieder sy, Van kisten uitgeslaagen wit, Dat daar, als vingers dik, op sit: Te nauwer nood blykt daar een gank, 180 U leidende aan heur wisselbank, En slaapvertrek, en eetschapraai, Tentswyse omkleedt van geel karsaai, Met swarte lysten aan de kant, Half rot, aan latten van de wand. 18 5 Tien leesten van een manneschoen Om hoogh, daar hanght een paaviljoen, Van 't welfsel weegende, aan een koord, Van Krokodils te saam geboordt, Heel kunstigh met den rugh om leegh, 190 Zoo dat het sweet van booven seegh, In d'uitgebreide taaije buik, Als op een dichte reegenluik, Afwaatrende, in een leere goot, Die 't kleed bevrydt van waatersnood. 195 Des kaamers breedte is 200 bedekt, Schier vyftien voet voor uit gestrekt. Waar langs sy, aan een ronde roe Van yser, twee gardynen toe, En opschuift, van de selve stof, 200 Als deuren van het binnenhof. Dit is alleen bekykens waard, Hoewel van luister seer ontaardt. Voor naast de bank, een blauwe serk, Wat hol van daagliks slytrigh werk, 205 Daar rust een rosse kei gerolt, In klei gemetselt, opgevolt Van oude plunjen, smoddigh vet, Waar sy sich, als op kussens, set. Op taafel leit het reekenboek, 210 Deur vingren, op het reeknen, kloek Emendatie r. 193: leere goot < leeregoot 149 Niet half volreekent, van heur schat, In schuld, en diese reeds besat. Hier neeven heeft se schryfpapier, Gemerkt met sperwers, en een mier: Een seegel als een griffioen, In staal, om brieven toe te doen: Doorteert harpuis, in plaats van lak: Een pen mes dat haar broer doorstak: Een hoornige bekladde kom, Met gallen, seik, alluin, en gom: Schryfpennen uit een Arends arm: Sand uit Charibdis waaterswarm: Kryt van het bloedich Britsche strand: En sponsen van de selve rand, Van mossigh steenigh zeegeberght, Gelijk die Kristus heeft geterght. Ook kleeft daar by tot ondersoek, Van geldswaardye, meenigh boek. Noch kryghtmen toetsteen, goudgewicht, Ballans, en schrooischaar in 't gesicht. Een koopere uur, die konstnaars tart, Hoe kon die koop die pry van 't hart? En eeuwighduurende almanach, Staan daar, tot reekningh van den dagh. Een neegenhondert jaarge lamp Van pottebakkers geeft syn damp, En licht, wie weet van wat voor smout, Verheeven met een draad, aan hout, Schuins door 't behanghsel in de wand. Se snuit het lemmet met de hand, Voor aan vereelt, en kraauwt het weer, Met naagels, hooger uit het smeer. Aan 't opper einde van den disch, Vertoontse waar heur slaapstee is, Juist op een diepgegraaven hol, Van't oudste potgeld, boorde vol. De buitsak is een ruige beer. Het hoofd, en d'ooren leggen neer, Op peulwen van een tigerdier, 2 5 o Gevult met pluimen van een gier. Het deksel is een luiparts vacht, Met soomen van een slangh, omwracht, Welks schoone marmre kleur indien Men bukkende in de hand wilt sien, 2 5 5 Men plet de weeghluis met die greep, En kryght terstond een heele sleep, Van springhsche vlooijen, oover 't lyf, Op vetter wei, dan op dat wyf. By 't hoofdenleeger heeft se een laa, 260 Waar in se 't vuurslagh houdt te raa. Zoo kruiptse met de vodden in, Ontkleedt, noch kleedt, om tydgewin. Zoo droomtse niet dan bergen geld. Se schiet verblydt uit slaap, ontstelt, 265 En droevigh, met se mist heur hoop. Dan seitse, tyg ik op de loop, Vlughs naa myn opgeslooten schat, En oopen lustich vat, voor vat, In welke morgenspiegels ik 270 't Belast gemoed ontlast van schrik. Aan 't gins eindt is een spint geboort, In 't deel, dat aan den bergh behoort, Beschooten met een voose deel, Opdoende door 't tapyt, sijn keel. 275 Dat laat se, met een teegenlust, Den graagen reiser zyn bewust, Zoo seer niet om 't beschimmelt brood, Als om het vleisch der ruwe dood, En. berke kitten roode wyn, 280 Zoo 't maar geen menschedrupplen zyn. Emendatie r. 257: 't lyf < tlyf 151 De schootel, en 't rond stinkrigh berd, Dat nimmermeer gewaschen werd, Verloochenen den naam van hout. De kroes, ook 't vat met taanigh sout Van loot, rondom gekuilt, gebult, Die blinken eeven braaf besmult. Het krielt 'er vol van ongenaa. Van pisbed, oorwurm, myt, en maa, En slak en mier en kakkerlak. Wat quellingh, dat er niet gebrak, Dat wysen duisend keutien uit. Maar hier van werd ik minst gebruit, Zoo vloektse, want myn radde kat, Leeft op de vangst, is dik en glad. Ter syden hanght een stokkebeurs, Met penninghsakjes, voor veel keurs, Waar onder krauwels, schup, en sift, Op dat se 't geld te rasser schift. Hier tuschen spint, en taafelvak, Staan weersyds banken van een tak, Met eesels leer, en haair gevult, Waar op se heur besoek verguldt. Nu sie myn schaamel hof voorts om, Dit ruil ik, voor geen Keiserdom: Dit zyn de Gooden, die ik eer, Om welke ik 't Heemelsch Hof afsweer, Indien 'er Heemel is, of Hel, Waar mee ik mynen geest niet quel: Zoo stoftse met een schampre mond, Wyst met de rechter trots in rond, Op al het silver, goud, en geld, Zoo dat 't gevoorent vel glad swelt. O bestemoeder, ryke vrouw, Zyn al die koffers geld, ik trouw, Geen mensch op aarden is zoo ryk, Noch in vernoegingh uws gelyk, Dus bad ik: lieve, laat myn oogh, Plaisieren, in dat ryk vertoogh, Van 200 veel kostelyk metaal, 320 Op dat ik t'huis wat vremds verhaal, En eiken reiser, naa dees kust, Voor al, te reisen, maak belust. Maar hoe men flikvlooit aan dat oor, Smidsdochter is, en blyft er voor. 325 Dit 's 't wonderlykste op reis gesien, Vertellens waardigh, aan de liên, Die nimmer 2yn van huys geweest, Dan, in de boeken, met den geest. 153 [loo] EKLIPS OF VERDUISTERINGE DER SONNE, AAN DE SCHRIK KI GEN VOOR DEN DAGH DES OORDEELS. Al heeft de Soon des menschen, Goodes Soon, Uit 's Vaaders heugen throon, Gestraalt in vleisch van ons gestalte, op aard, Voorseggende verklaart, 5 Hoe dat wanneer de werreld zou vergaan, Als dan zoo Son, als Maan Zou werden van syn heldren glans berooft, En al 't gesternt gedooft: Al schynt ook dat de Son des werrelds ziel, 10 Nu in het sterfbed viel, Om dat syn licht, dat al verlichtend licht, Van 't straalende aangesicht, Ontrent wanneer de dagh op 't midden is, Van droeve duisternis 15 Schier wierd gedompt, in oegstmaand, naa syn loop, Elf daagen, om Euroop, Gehouden wierd, door 't Heemelsch Leeuwenveld, Gelyk de starkonst meldt: Zoo volght daarom, o sondaar, al te bangh, 20 Niet 's werrelds ondergangh. Wat slaat van angst uw hartaar slagh, op slagh, Angh voor den jongs ten dagh? Den dagh wan God, op synen jaspen throon, De leevenden, en doön 2 5 Zal rechten met den Heemel, en helsch vier, Naa goed, of quaad bestier. De sluijer, die het Sonlicht nu bedekt, Werd van de Maan gestrekt, Voor 't lichaam van dat nooit gelooken oogh 30 Der blaauwe Heemelboogh. Die nachtplaneet, die bruine alvinne stelt Sich tusschen 't daagend veld Van Son en ons. Sulx pas de warmte schynt, En 't aardryk donker quynt. 3 5 Schoon nieuwe Maan, op hondertmaal, zoo groot Emendatie r. 27: die < dit 154 Niet is, als Febus kloot, Haar leege streek, ruim hondert duisend myl, Van 's Sonnen hoogen pyl, Recht voor den mond des Kooninghs van het licht, Verdonkert ons gesicht. Gelyk een mist, of tastelyke nacht, Als een gardyn, belacht Het blaakend goud, en silver, en de schaar Der starren hel en klaar. Dees daghnacht van de schaarse maanson jaaght Des menschen pols versaaght. Syn voorhoofd blaauwt, en bleekert meer noch min, Dan ooveraassemt tin. Sulks land, en zee stil bidt, en slonsen viert. De schrik treft veel gediert. De vischvim schuilt, 't gepluimde, in heldren wind, Valt endlik scheemelblind. De koeije lerv' vergeet den Hongersnood, En soekt niet naa de sloot. Het huibeken, d'onlukge vleedermuis, Des middaghs altijd t'huis, De nachtraave, en al 't spook, uit kerk, en schuur, Heeft in geen hooien duur, Nieusgierigh op de vlucht, dit ongewoon, Zoo vroegh, aan 's Heemels throon. Maar vrouw Natuur, naa geen dry uuren langh, Maakt hen den dagh weer bangh, Dryft al 't gespens naa syne nachten toe. De mensch werd wel te moe. 't Gevoogelte, en de vischvangst steekt den kop, Weer fris, en dartel op, Met dat de Son klaar onbeleegert schynt, En 't maaneschot verdwynt. De lichten, aan den Heemel, loopen om, Nooit mat van ouderdom. Sy leeren 't jaar bereeknen, en den tyd, Die staadigh wascht, en slyt. Twee reisen zyn se elkaar 's jaars in de weegh, En flaauwen 't licht, om leegh. 75 't Zy dan de draak dat lyde in hoofd, of staart, Te Suide, of Noordewaard. Maar wan het perk der sterflikheit volend, Den Englen onbekent, Den Soone Gods naa Menschelyken aard 80 Zelf niet geoopenbaart, En met de komst van's Heeren grooten dagh, Die als een blixemslagh Zal blikken, die in't ooste snel ontstaat, En vlughs het west beslaat, 8 5 Zoo zal de vlam, die's daaghs's werlds vierbaak is, In eeuwge duisternis, Verduisteren. De swymdagh van de Son, Die met vol maan begon, Toen Sonneson gekruist wierd, leek niet dien, 90 Dien wy noch zullen sien. De Son zoo wel verganklik, als de Maan, Sy zullen saam vergaan. De Son zal sich inrollen als papier. De Maan ontgloên van vier. 95 De kaarshoop van het talloos starrensaad, Zal reegenen op straat, Om hoogh geschudt, als blaaders van een boom, Door bui jen langs een stroom. De werldkloot valt met blixem, haagel, storm, 100 En donder uit syn vorm. De Heemel kracht op hol, als een karros, Van voertoom vry en los, Begeeluwt, en geswart, en paarsch, van pek, En brandsiek solferstek, 105 Aan glimmend sweet, zal bruisend, krak aan krak, 156 Neerstorten op het dak, Van 't aardsch gebouw, gelyk een gloende zee Van loot, en eeuwigh wee, Die schroeit en plet, vry swaarder dan de brand, 110 Op Sodoms heilloos land. De woede Zee, vol worstelend gediert, Siedt, als een pot geviert, Sy, en de vis, fris van de scheppingh af, Zielbraaken in haar graf. 115 De steene klip, in 't midden van de plas, Knapt, als een haard, vol glas. Het hoogh geberght, half bosch, half veld, half rots, Zal rookrigh tuimlen plots, Op 't helsch palleis, dat barstende in een smook, 120 Vol Duivelen gespook, Uit d'afgrond stuift, door 't gaapende aardryk heen, En wentelende steen, En locht, en aarde, en vuur, en zee vermenght. 't Al stikt verdrenkt, en senght, 12 5 Vol naar gehuil, en sittringh voor Gods lam, Dat dan ten oordeel quam, Met heerlikheit, omjuicht van Cherubims, En heeiren Serafims, Al schallende uit der saalicheeden tuin, 130 Met yslik gebasuin. Het zy ontrent het dal van Josafat, Of langs den bergh, naa 't blad Van d'olipruim genoemt, of in de locht, Het ruim van helsch gedrocht. 13 5 Dan was al langh het Joodendom bekeert, En Babels hoer verheert: Die Hoer, die op de seeven bergen sit, In purper, goud, en wit. Wanneer de vygh uitspruit, met teere blaan, 140 Dan komt de soomer aan: Emendatie r. 12 3: vermenght. < vermenght 157 Zoo weet dat God, met zulke wonderheên, Komt in 't gerichte treên. O mensch die voor dat yslik oordeel vreest, En met benaauwden geest, 145 Van herten naa het graf wenscht, voor dien tyd, Als of ghe bleeft bevrydt, Indien ghe meint te sneuvlen, van het loot Der onvermydbre dood, Zoo loof ook dat die scheut het vonnis zy, 15 o Dat niemand gaat voor by. Een scheut misschien, die morgen u doorschiet, Al hoopt uw uitstel 't niet. Hoe als de boom gekapt dan ploft, in 't woud, Zoo blyftse 't selve hout. 15 5 Naa dat men goed, of quaad ten graave vaart, Zoo staat men op, uit d'aard. Schoon 't lichaam voor ses duisend jaar verstoof, Vier winden rond ten roof, Het zal nochtans versaamen, met den geest, 160 Te voor daar in geweest. Elk zal God sien, op 't heirryk wolkendak, Met die Gods sy doorstak. Onmooglikheit staa af. Die 't lichaam schiep, Ontwaakt het, wyl 't maar sliep. 165 Wie waarheit bouwt op 't oude, en nieuwe boek, Ezechiel doorsoek: Waar 't rot gebeent, met seenuw, huid, en vleesch Bekleedt wierd, en verrees. Of noemtmen dat verrukkinge van sin? 170 Zoo kyk de graaven in, Daar Lazarus van Kristus werd gewekt, Of daar men Jesus rekt, En strekt aan 't kruis, naa hem syn geest begeeft, Hoe meenigh graf herleeft. 175 Hoe Goodes Soon, als eerstlingh, uit den doón, 158 Ryst, als de Son, zoo schoon. Zoo rystmen jongst. Of wie dan aadem rept, Werd in een punt herschept. De nieuwe mensch voelt Heemelen in 't hart, 180 Of alle Helsche smart. Hy lacht blyde op den toelach van Gods soon, Op aller vreughden throon, Van goud gelas, vol parlen, en gesteent, Ierusalems gemeent. 18 5 Of siddert voor den rechter op dien stoel, Verdoemt in Satans poel, Alwaar men werd van eeuwigh vuur gekruist, En kryscht, en knarst, en druischt. Wat pen beschryft voorseggingen naa eisch, 190 Maar raadsels voor het vleisch? Wie sterft, of leeft, heb olie in syn lamp, Om onder al dien damp, En onweer, wan 't vierlyvich element Zal sterven, syn talent, 195 Den Bruigomheer, te lichten, bly te moed, Met ooverwinst van goed. Om welkom dus t'ontfangen Jesus kroon, Genaadigh Heemelloon. x59 Het derde boek waar in Spadichten 161 [iOl] LEEVEN TE SPA. Ik zal ter eere van gesonde Spafonteinen, Heur deuchdsaamheit, gebruik, en hoe, van rymsel tweinen. Op dat de bobelyn, daar siek, uit andre landen, Gemartelt van Galeen met hoop syne ingewanden 5 Te heilen, door heur dronk, weet hoe sich aan te stellen. Al is hy geen Sennert, die voorneemt te vertellen, Men volge vry syn lesse, als zynde wat ervaaren, Door leesen, oogh, en oor, en eigen weedervaaren. Daar is in Luiks gebied een dorpje Spa geheeten, 10 Half wegh, juist van Viviers, en Stavelo geseeten, Op voeten van Spalou, hooghrotsigh, als geschaapen. Geberghte kan alom de dellingh oovergaapen. Den Heemel draaght het, in den omtrek, gunstige oogen. De rotsen, met een voet van gruisich klei betoogen, 15 Zyn ryk van groen, van graan, en ooft voor haar genooten. Van binnen naast de markt, en buiten een'ge schooten, Opborlen bronnen uit, Ardennis diepsten naavel, Vry sarp van kooperrood, staal, nyter, loot, en swaavel. Het volk van dit quartier woont in het dal des leevens, 20 Werd oud, nooit sieklik, of het sterflot valt daar neevens. Pouhon de steedekroon heught meer dan duisend jaaren. Heur susters, Savenier pronkt met noch gryser haairen, Min dan een uur van 't dorp, van 't oosten silvre waatren, Geborsten uit een klip, langs eiken, doende schaatren. 25 Geronster, niet zoo oud, vliet verdertjes van 't suiden, Omeekelt, met een plein, voor wandelende luiden. Nimf Tonneken, de naaste, alleenelyk verkoudend, Is jonger, in moerasch, Noordoostwaards, sich onthoudend. Die Nimfen schenken salf, niet als de salfmeestersen, 30 Gerimpelt, geldloos volk, vol ydelende herssen, Die met betoovertaal, ontallike gebreeken, En in, en buiten 't lyf, te snoo verapoteeken, Maar kostlik kostloos sap, dat vloeijende, in de kooken Des boesems, en van daar, waar 't lichaam werd gestooken, 3 5 Van 't hoofd, tot in den teen, onvoelik gaat doorkruipen, Emendaties r. 14 gruisich < gruisch r. 27: alleenelyk < alleenlyk r. 28: onthoudend. < onthoudend, 163 En suiveren van vuil, en martelende stuipen. Herstellende ieder deel, met vroolikheit, in 't weesen, Waar op de roosebloem en leeli werd geleesen. Gelyk Triakel, ende Mitridaat, van kruiden, Ook hinderlyk van aard, nochtans veel sieke luiden, Vremd helpen, op de been, zoo heilen deese wellen Veel siekten, waar de konst geen reede af kan vertellen. De gallen, en taai slym verbrandende, en verkouwende, Al 's lichaams aaders, met verstoppinge, benouwende, Oorsaaken van veel quaads, verdunnen deurgesneeden, Verteeren, en vergaan, gedreeven naa beneeden. Het draaijend hoofd raakt vast. De sinkingen verdwynen. Des neusgats bloedwel stopt. d'Ontsteeke ooghappels lynen Veranderen in wit. De slappe maage, aan 't braaken, Versterkt, heel greetich, naa het maalsel van de kaaken. 't Benaauwde hart verstrikt krygt locht, en werd ontveetert. De heete leever koelt, van brandigh bloed verbeetert. De loose stilt den hoest, en lenght den korten aassem. De dichte milt ontstopt, en schiet geen boosen waasem, Door vyf rivierkens, om de maage te vergallen. De niergloed lescht, ontsweert, heur perssende kristallen Verbryslen, met de steen, de blaase, en roede ontwaatert. De buik vol winden barst, met stormen, dat het klaatert. 't Gedarmte voelt den loop, en wormen sich ontloopen. De witte bloedvloed vindt de sluisjes niet meer oopen. Het waater loopt ter zee. De koortsen zyn aan 't bluschen. Wie Venus had vertoornt, met al te bont te kussen, Dies met een Spaansche berk, vol plekken, was geslaagen, Versoent sich met beloft, om 't nooit meer zoo te waagen. De vrouwen die om kroost, en sonder erven suchten, Ontfangen hoop, om, uit die Nyltjes, te bevruchten. De bleeke maaghden, die de maane niet sien schynen, Behoeven langer niet, helaaci, zoo te quynen. Och had ik Ionktys pen, wat kon ik al voor quaalen, Genees'lik door den drank van Spadekreen verhaalen! Emendatie r. 39: ende < en de Gelyk rechtvaardicheit gehoont, niet onrechtvaardigh De sonden swaarlik straft, noch tienmaal swaarder waardigh, Zoo laat barmhartigheit den mensch haar straalen blinken, Om geensins hoopeloos, in duister te versinken, En helpt d'ellendigen, van veelerleije suchten. Nochtans vergunde God men allerleye vruchten Van heil, niet in de Spafonteinen konde soeken, Op dat te verren deel des werlds, in andre hoeken, Niet sonder geisingh leefde, en ander nat, en kruiden Vergeefs niet waaren, om te helpen sieke luiden. Om geenen afgod van dees heilfontein te maaken, Waar naa de menschen, van natuur, lichtvaardigh haaken. Dies hoeven menisoen, en koude gicht in beenen, En handen, heupepyn, en milten hard, als steenen, Geraaktheit, laasery, en duisend andre quaalen, Geen troost, noch plaasters hier te hoopen, en te haaien. Naa deese heilsters komt een deel van 't sieke Europe, Elk jaar, zoo groot, als klein, in geen vergeefsche hoope. Niet juist in maanden, die de letter r niet voeren, Maar die, door reegenweer, de bronnen niet ontroeren. Veel reegens stort daar veel, wyl 't dal, gelyk met pypen, Het vochtigh wolkenswerk suigt neerwaards, dat aan 't sypen, In d'aarde deur, en deur, der bronnen deuchd verbastert. Maar dan blyft allerlangst de suidwel ongelastert. Gesonde Luikenaars verschynen alle jaaren, Om nieuwen voorraad van gesondheit te vergaaren. Nochtans de maai gevolght, van alle soomermaanen, Terwyl de daagen langh bequaame weegen baanen Tot reisen, en 't vermaak der looverryke weiden Den drinker lokt, om 't lyf, uit wandelen te leiden, Naa afgedronken taak van 't daagelyksche waater, Werd voor bequaamst gekeurt. Doch drooght het, 't zy ook laater, Ia in de felste forst, als 't soomert in de gronden, Dan werd het alsoo goed, ja allerbest bevonden. Maar wie er baat soekt van de heilende kristallen, Mach, als een dorstigh beest, niet aan den oever vallen, Om meenighmaal zoo veel, als wellust zou behaagen. Daar schuilen reeglen voor de blinden t'ondervraagen. Des naanoens aangelandt, bevraaght men wie kan heilen. Men kiest den besten, om in 't ooghmerk niet te feilen. Wie is de beste dan de schepper der fonteinen? Voor deesen moet men eerst het grootsche hart verkleinen. Belyden, wat men lydt, om sonden recht te lyden. Hulp bidden uit de bron van Jesus bloênde syden. Wie deesen Arts vergeet, vergeet der Artsen Vaader, Vindt helpers helpeloos, en quaad der bronnen aader. De toevlucht tot den mensch daar naa heeft dubble weegen, 't Zy in den kloeken Gaan, of Osieer geleegen: Twee Luikenaaren, die hier Hippokratiseeren, Ervaaren welke bron men hoeft, of moet ontbeeren. Hy raadt naa 't aavondmaal, met wat gestoofde pruimen, En weinigh dranks verviel, des morgens 't lyf te ruimen, Aan lichte vuilicheit, tot baat van 't suivrend waater, Al eer de derde dagh vreest voor den aaderlaater. Syn neemlik voorschrift is te haaien, uit Apteeken, Doorvreeven daadelmergh, in eedik eerst te weeken, Met Turbit, Scammone, en kruiden seer verscheiden, In hoonigh gekonfyt, als Kordus leert bereiden. Of geeft siroop van roos, of Pers, of Spader pillen, Of heiligh bitter, rha, of Kassie om te stillen: Gevordert, met wat warms, van schaapevleisch gesooden, Of sieker luiden kost, en drank, van bierenbrooden. De voorbereidingh walght 's Apteekers kroes te drinken, Maar wie geneesen wil, sie 't silver gaarne blinken. Naa 't laaten, seit hy, drink voorts uit Pouhon dry toogen, Uit zoo veel glaasen, die elk vyf paar oneen moogen. Dus weer de vierde dagh, vermeerdert met twee dronken, Vroegh van de Savenier gemeenelyk geschonken. Werwaarts men gaat te voet, te paard, of in karossen Zoo als 't den drinker lust of syne beurs kan trossen. Met dat de bergen weer ontfangen morgenstraalen, Ga vier, voor d'eerste twee, van Nimf Sabine haaien. En met het seste licht gebied 200 langh te dienen, Tot dat de reekeningh de cyffren kan vertienen. Ervaaringh leerde, meer somtyts baart ongevallen. Het soete riet te veel zal 't ingewand vergallen. De maagh, met 00 vervloed van 't killend nat te pooi jen, Verkoudt, of door 't gewight gerekt, verliest syn plooijen. Die dan in plaatse van geneesingh let genieten, Beklaagen sich de reis, ontheiligen de vlieten. Ook schaadt het oncenglas beneên 't getal van tachtigh. Gelyk een halve drank des geisers, die niet machtigh, Om door te werken, in het middelrift blyft wroeten, Waar Ibis bek, om hulp, van onder in moet sproeten. Om eiken misslach, met een voorbeeld, te bewysen, Is stof, maar niemand zal den langen rymer prysen. Volhard by 't heiligh tal der neegen sangeressen, Met haaren Prins Apol Fonteingod, en Godessen, Een maand of twee, kom weer, naa 't eischen der weedommen. Uitscheidende zoo daal allengs, gelyk geklommen. Veranderingh van wenste, in meerdren, of vermindren, Te haastigh, kan natuur, daar teegenstreevigh hindren. Maar langhsaamheit die kromt de dorre rechte staaken, Of kromt se zyn se recht, met niemendal te kraaken. Ook zal de Meester dan de scheiders niet ontraaden Te suivren, aaderlaat, en somtyds Akens baaden. In 't drinken moet men elk geleedight glas versellen, Met Venkelsaad, Anys, of suikre Oranje schellen, Om winden van 't rauw nat met rupsinge te loosen. Ook twintigh treen, en na elk derde langer poosen. Langs trappen daalende, kan 't bet den maagh verwarmen, Daar 't anders schaadlik is. Gelyk wanneer de darmen Te gulsigh kouden wyn, hoe warmende verswolgen, Daar door verkropt, korts aan het kodsen op doen volgen. Nochtans om reegelwys het voorschrift heel te drinken, Vermach men langer dan een uurtjen quaalik slinken. Het trapplen gins, en weer, om 't waater te doen sakken, Is pryselyk, gelyk de warme pyptobakken. Daarom wie bedree warm, of vuurende, op syn kaamer, De bronfles dicht ontfanght, drinkt weinigh onbequaamer. Maar lyk er andre twee fonteinen heilsaam vlieten, Zoo mach niet ieder siek de selvige genieten. Lyk eene Apteekers doos niet elk gebrek kan heelen, Zoo heeft ook elke bron iet sonders mee te deelen. Verscheide breuken zyn, met een fontein, geholpen, Maar sommigh moet gemenght, of van een andre golpen. Wie hitsich van natuur de leever heeft te koelen, Zal met het Tonneken de darmen maatigh spoelen. Wie buiten drinkt te voet, de bergen doen hem sweeten, Zoo dat het reusel smelt, dan dient er niet geseeten, Op dat men niet verkou, maar vuur, of wat gewandelt, Bedaarende, als men met besweete paarden handelt, Noch strax gedronken van de winterlyke stroomen, Om niet, door stremmlend ruet, aan arger quaad te koomen. Het nut der bronnen, in ervaarentheit geleegen, Werd naakt beweesen, uit de werkkingh, die se pleegen. Wie oordeel heeft behoeft Galeen niet naa te loopen. De plaagh geraakt, of niet, leert vreesen, of verhoopen. Vraaght imand, en met recht, wat teiknen dat de bronnen Vertoogen, dat se heur mirakelen begonnen, Miraklen grooter dan der artsenyen seegen? Kom boschwaards, hoor, en sie den voor, en achterreegen. De waaterdrinker, die door Holland liep tonneelen, En emm'ren waaters dronk, bronde, uit verheeve keelen, Ook veelerhande wyn, maar Spaader waaterdrinkers Fonteinen 't nat vervuilt, met kletsen, op de klinkers. Aan andre draait de kop, als omgesweepte toppen, Zoo dat het bange sweet langs 't aansicht rolt met droppen. De broeken op de klink, de rokken licht te lichten, Vlien schierlyk loofwaards, en ontlaan de buikgewighten. Het groote, en kleine Spa bedauwt, en mest de boschen, Van allen bly gesien, wat wormen dat se lossen. Dan keeren naa het Spaa de stokken, koetsen, ruiters, En planten langhs den wech schildwachten, neevens fluiters. Gelyk de straat doorgaans bebeedelt werd van armen, Zoo raadt de schuldge liefd sich oover hen t'ontfarmen. Die dus genaadigh ons de leevende fonteinen, Om niet geschonken heeft, leert schaamden, en kleinen, In syne plaats gestelt, van ryker beurs te leeven, Laat willigh meedely dan, laas, een aalmoes geeven. Wie wisser merk begeert, bewaar der nieren weide, Dat door verborgen kracht van leeverbloed sich scheidde. De vuiligheit die 't lyf, van onder, door twee keelen Ontlaadt, deelachtich aan de sondigende deelen Der ingewanden sleept klaarblykelyk het teeken, In pot, en glas verbeeldt, Ferneels kompasche streeken. Indien, gelyk gebeurt, aan al te vuile lyven, De voor, of achterdeur geslooten wilden blyven, Of beide onachtsaam, op de waatrige gebooden, Om t'oopenen, vraagh raad, aan een der Heilinghgooden. Het waaterdrinken heeft betaamelyke wetten, Nu staat er op het noen, en aavondmaal te letten. Gelyk de siekte werd, uit ooverlast, geoordeelt, Zoo schaadt de wulpsche disch meer dan het waater voordeelt. Men offere niet al wat lekkert aan de tanden. De heilversoeker kan sich heeter niet verbranden. Schoon 't laaken zy verguldt, met veel gesonde spysen, 't Is best, met een, of twee, den honger af te wysen. De darmen nimmer zoo, als beulingen, te stoppen, Waar door een sterke maagh noch 's aavonds heeft te kroppen. De fyne schootels ook niet eeven draa verteeren, Waar van de grofste dan quaadgyligh 't lyf beseeren. Ook 't eeten wel gekaauwt. Min dan een uur geseeten. Al schynt het dat men kout, langh sitten doet veel eeten. De goude middelmaat in alle dingh gepreesen, Moet noodigh, als het sout, de kroon des taafels weesen. Wie niet gesint, het maal gaat koopen, soek gesellen, 't Zy dry, of neegen, meer van lachen, en vertellen Versaadight, dan van kost. 't Is oirber sich te spaanen Van verplaisierigers, en guls'ge Nomentaanen. Men hoort, in 't Spade, voor die met de Sonne drinken, De taafelborden net ten ellef uuren klinken. Al is noch ieder glas de blaastap niet ontloopen, Te lange vasten zou de maagh met slym bekoopen. Naa niemand werd gewacht. De kok kan elk geryven, Gesooden en gebraan. Wyl meest de buiken dryven Van 't ongeloste nat, zoo keur de drooge speeten, En 't maagerste voor 't best. Dies meer dan bloedigh sweeten, De hyse van het schaap ontbraaden, en veel booter, Waar mee gevoogelte is bedrupt, 't zy klein, of grooter, Werd wyslik afgekeurt, voor sausse te gebruiken. Veel booters maakt veel gals. De doopsels die wel ruiken, Van suuren wyn, limoen, en heete speceryen, Als peeper, naagels, look, en gember die gedyen, Om schaadelyken dorst, t'ontvonken in de gasten, En om de maage, al sat, als swynen, t'oovermasten. Wat suiker, safferaan, muskaaten, die afdryven, En rosmarynbloem mach men in de saussen vryven. Wat lust den gast? De disch van 't schaamel dorp hoeft ryken, In heeren spys, en drank, niet duur, geensins te wyken. Haar schaap, en tamme geit beknabblen Hibles rysen. De roopoot van Moreen geeft d'eere, aan dees patrysen. Het Kooninghlyk korret is eel, gelyk korretten, Nooit mocht Apicius syn tanden daar op wetten. De Kalekoetsche haan, zoo pruts, als trotse paauwen, Laat sich, als 't veldhoen, met de tonge, stukken kaauwen. Gemeste Bruggenaars, en Londenaars kapoenen Staan achter die van 't Spa. De haagelwitte hoenen, Als Laakenveldsche, in gyl, zyn voor een klein, te koopen. De Krammesvoogels, die gesond jeneever stroopen, Van lysteren benydt, verquikken alle harten. De quartel, leeuwerk, vink, en veele kleine starten, Zoo nestlende in het veld, als opgeschoote looten, Een dagh, of twee geleên, oostwaaijende geschooten, Verlekkeren het maal. Maar vindtmen hier geen haasen, Die immers, in het bosch, bequaamlik konnen aasen? Die 't leelik aangesicht een maans quartier verschoonen? Meer dan er knynen, in d'Egmonder duinen, woonen. Maar wyl in twyffel hanght, wat voedsel datse baaren, Zoo draai die spit alleen voor lustge Luikenaaren. Hen schaf de kok Spasop, gestooft, gebraan, gebakken, Van 't blaauwe kalf, het hart, het rhee, het swyn, en krakken, En veele vischen, ver uit beeken, en rivieren, Waar onder voornen, die een Pausendisch verderen, Die al swaarmoedigh bloed, en taaije fluimen teelen, En wind, en steenich, met een aaderslot verveelen. De dischknecht onder 't maal der brekkliken gebroeders, Schenkt niet te swaaren druif, uit verne Moeselvoeders, Een glas, of acht, zoo trouw, als uit de pars, gekoomen, Op dat de rauwicheit van 't waater werd benoomen. Lust u de proef eens van Aïsche, of Beaunsche wynen? Ai lieve sie, hoe verwt de gloed van die robynen, Door 't kristallyn, de hand. Ai proef met teugh, op teugen, En riek hoe eel, een ziel veroudert moet verjeugen. Wat hoeft men hop, en garst, by Brouwers gaar gesooden? De waaterdrinker heeft geen slymbren damp van nooden. Men geeve nu verlof het voorrecht op te ruimen. Daar brenght men Spabeschuit, gestoofde ronde pruimen, En peeren gekaneelt, in Santische rasynen, Kraamsuiker, krenten, in Si vil j es sonneschynen, Gedrooght, Oranjen, en Maderische sukaaden, Kandysich celeri, de noot t'Alep gelaaden, Ompurpert oover groen, en pinglen van Katlooners. Zoo endt het middaghmaal, en wacht op haar belooners. De room, en parmesaan, en rauwe Spader fruiten, Aanlokkelyk genoegh, maar pesten, blyven buiten. De tweede taafel laat men laater voeghlik dekken, Indien, de noen verteert, de maagh begint te trekken, Gewoonelyk wanneer de klok heeft ses geslaagen, Van ooverblyfselen der noenspyse opgedraagen, Nu lichter, wat harts jee, heneijren week in schaalen, En 't selfde naagerecht van fruit der middachmaalen. Des aavonds moet men sich aan kost, om soeter slaapen, En met een leege maagh te drinken, min vergaapen. 't Saisoen des bobelyns, en voor, en naa den eeten, Heeft ook syn reegels, om bequaam te zyn versieeten. Zoo om een wakkren geest den ganschen dagh te houden, Als alle vuilicheit te beeter te verdouwen. De middaghslaap gemeen ontstaan van waaterdampen, En 't noenmaal, zal het hoofd swaarmoedelyk beklampen. De gal, ontrent die tyd, geneegen wegh te lekken, Blyft anders in de pot, om door de leen te trekken. Zoo schept de nachtrust ook, ontydelyk genoomen, Beletsels in den maagh, en ongeruste droomen. Dies is er oeffeningh gekooren na de tyden, Waar imand, sonder leed, niet treeden kan besyden. Indien de Sonne niet ryst met te heete straalen, Zoo klimtmen langhs een bergh, en wandelt in de daalen, Vermaakt om bloemen, die daar schoon in 't wilde tieren. Wie plukt veelverwich, kan een hoepelstok vercieren. Gaat by den Kapucyn, in 't klooster, berke bollen, Door ypelaanen, langs verharde paaden, rollen. Of oeffent binnens huis de voeten, en de handen, Op sangh, of snaarenspel, met saftgereide branden. De swakker, als hy voelt het sweet hem uit wilt breeken, De sterke met hy hyght, laat meer beweegings steeken. Met dat des Heemels oogh, naa 't west, begint te hukken, Zoo kryght men kaart, verkeer, of twaalf, of neegenstukken, Of onderhoudt met praat, met lachen, met quinkleeren, Malkander, of versiert een spulletjen, met eeren. Zoo 't vier slaat keert men naa de koele speel vallei jen, Prikt met de wandelstok, of schiet, om 't netst, met keijen. Dry uuren spaader noodt 't geberghte, aan andre kanten, U, in het veld, ten dans, of tot speelsch landtrefanten. 355 Zy dan gewaarschouwt niet, op koude graasige aarde, Te sitten, dat licht loop, en darmesnydingh baarde. Ook eer de koude daauw, seer quaad, begint te vallen, Te scheiden, uit het veld, in 't beste van het mallen. Wie dan de kaarsen spaart, geleegen strax tot rusten, 360 Doet best, drinkt 's morgens vroegh de bron, met nieuwe lusten. Wie dit herknaauwt, sich geist, met wel daar naa te stellen, Dank God, en 't rym. Gaa t'huis gesond syn reis vertellen. 173 OM GENEESINGE MYNER MILTSIEKTE, AAN DE SPAFONTEINEN. O nimfen van Ardennes woud, Waar steen, vol kreupel eiken hout, De wolken, met die wilde kruinen, Trotseert, op bergghelyke duinen, 5 Waar langs de Son, vier maanden pas, Bekrachtight uw sarpvloeijend glas: Fonteingodinnen alle viere, Pouhon, Gerons, Ton, Saveniere, Metaalge waatren silverklaar, 10 Die nu, 200 meenigh eeuw, en jaar, Quamt bobblen, uit den diepen kooker Der rotsen, wroetende deur ooker, Deur ysrich staal, rood kooper, loot, Alluin, salpeeter, kooperrood, 15 En soute, en swaavelige gronden, Voor ongesonden, en gesonden, Het zy dat ghy hun quaal geneest, Of helpt die voor een siekte vreest: O wonderwerksters der natuuren, 20 Verryksters van de Spagebuuren, Ik lydlingh, aan geen oopen milt, Maar die verstopt, my sonder stilt, Ses jaar, gelyk een beul de leeden, Pynde, als ik straaten dorst betreeden, 2 5 Kom nu te Spa: maar niet te spaa, Om van uw heiligheit genaa, En heil, aan talloos volk geschonken, Die daagliks hondert oneen dronken, Met d'opgangh van den daageraad, 30 Gereegelt met wel leevens maat, Ook baat te bidden, schoon verlaaten Van kunst, die my de ruggegraaten Ontmergelt heeft, door artseny, Met een waarschynlik meedely, 3 5 Zulks ik slechts leeve in vel, en bonken, Emendatie r. 18: siekte < sieke 174 Gelyk Toloeser lyken pronken. Ghy door uw soete scherpicheit, En warmen aard, doorsnydt, verspreidt, Drooght, loost, en suivert maage, en aaren, Van slym, en gal, die krankheit baaren. Ghy lokt den honger wegh gegaan, Met kost, en drank, versaadloos aan. Geen hongers nood van wolf, of gieren, Verslindt 200 graagh geroofde dieren. Ghy kookt bequaame spys tot bloed, Dat vleissigh vet, om't lichaam voedt. Ghy doet de dorre harssens rypen. Ghy vult de leege marrighpypen. Ghy geeft de seenuw sulken kracht, Dat hy syn plicht behoorlik wracht. Ghy weederbaart den mensch, te vooren Erbarmlik in sich self verlooren. Ghy sterkt de deuchd met sterker deuchd. Ghy maakt den sombren geest verheught. Ghy, als het drinklik goud, ja waarer, Verlenght het leeven, als men klaarer Kan toonen, in dit dorp alom, Waar 't stokkigh volk van ouderdom Vereeuwt, uitgaande als endjes toortsen, Onaangeraakt van heete koortsen. Heilbronnen myn gesondheits hoop Steunt enkel, op uw waaterloop: Om, door die koele goede teugen, Myn jeughd veroudert te verjeugen: Lyk jeughdigh half vertreeden gras Weer opluikt, deur een reegenplas. Dan zal ik u geen offerhanden, Van geitekens, of biggen branden, Verguldt, met cierelyk gebloemt, Ook niet, met wyn, die Rinkauw roemt, Begieten, maar met lauwerbeeken, Die eeuwigh, uit Parnassus, leeken. Al wie er quynen gaat van pyn Om 't hart, of paddestoels fenyn 75 Opslokte, of met graveel, of steenen, Met waatersucht in dikke beenen, Met loop, of wormen werd gequelt, Of van een andre siekte ontstelt, Want ghy kont veelerlei geneesen, 80 Zal ik 200 reederyk beleesen, Dat Suid, en Noord, en West, en Oost, By elke Godheit heul, en troost, Van jaar, tot jaaren, zullen soeken, Met knielingen in uw vier hoeken. 176 [103] TER EERE VAN DE FONTEINE SAVENIERE. Belhainimf Kooningin van 't boomryk heilsaam beek jen, Van oostwaards, met een maager streekjen, Geborsten, uit een rots, wel waardigh een Sabyn, Die u, als Ombers kristallyn, 5 Godvruchtigh kroonde, met een marmere kapelle, Voor 't arm verdek, langs uwe quelle: Oudste eeuwkroon van het Spa, waarschouwster, als ghy mort, Gelyk Geronster soetjes knort, Dat dan des Heemels schoot, op 't uiterste, om een reegen, 10 Voor 't land, te baaren, is geneegen, Uw naam ook van Sabyn, door 't oorloghsheir van Luik Vernielt, ontrent uw waaterkruik, Zy naamaals meer geeert, dan Swalbaks heilbre sprengen, Waar Frankforders hun sieken brengen. 15 Uw suivrende aader, my een dochter van Pegaas, Waar ik te stolts van snork, en blaas, Vereert myn dankbre milt, voor meesterlyk geneesen, Met rymen om de werld te leesen. Maar ach, die 200 een Nimf syn rympapier toewydt, 20 Toont wat hy vreest in korten tyd. 177 [104] TER EERE VAN DE FONTEINE POUHON. Schoondochter van de swaavlige ysermynen, O Marktcieraad, hartaar van 't nieuwe Spaa, Haar beste bier, haar Klingenberger wynen, Haar lyfsbeschut voor krankheits ongenaa, 5 O tweede bron van twee paar heilriviertjes, In 't wildste van Ardennes Paradys, Waar koud geboomt schaars galmt van vlugge diertjes, O eedel nat, misschien ook ruim 200 grys, Dat ghy voor ink, aan Plinius, verstrekte, 10 Toen hy alwys de Tongerquel verhief, Wat fyne tongh was 't, die u eerstmaal lekte, Met kennis van uw heilende gerief ? Die vroome tongh heeft niemand ooit gesteeken, Met swart fenyn, haar handen blonken schoon, 15 En niet bemorst, met een schavotbaar teeken, Om moord begaan, aan Vaader, Broer of Soon. Haar kundigh brein doorsnuffelde natuuren, Ervoer wat, uit uw soete sarpe bron, Al voor metaal getrokken wierd door vuuren, 20 En of hun kracht nieuw leeven baaren kon. Men pryse my Paus Pauwels bruisfonteine, Of 't vallen van Fraskate, door Ruel, En Liankoert fraai naagebootst, in 't kleine, Onnutter dan de kleinste soeter quel. 25 Ik prys Pouhon, die 't vlekjen der Barbaaren, Te Spa vergroot, en beetre taaien leert, Uit elk gedeelt van 't siek Euroop bevaaren, Zoo draa de Son April den rugh toekeert: Om walgeloos, uit d'omgekomde randen, 30 Van blaauw arduin, uit Namens harde myn, 't Safïerlyk nat, tot heil der ingewanden, Gepynight van verscheidelyke pyn, 't Spyte artsenye, en 's apoteekers vysel, Te drinken, God heb dank, om niet een brysel. 178 [105] TER EERE VAN DE FONTEINE GERONSTER. Ik had, geloof nakoomelingh, Al luidt het seldsaam, wat ik singh, Ten suiden met achthondert schreeden, Ruim verder, dan de Savenier, 5 Van 't Spa, haar heilige rivier Begint, den Donderbergh betreeden: Was neergeleegen moe, en mat, Langs eikloof, by Geronsters vat, Met Naamer, en Dinantsche steenen, 10 Door 's Brandenburgers Kaamerheer, Voor heil, gekroont met zulken eer, Los in een soeten droom verdweenen. Zoo als der dichtren God Apol, Omlauwert, uit het Pitisch hol, 15 Verscheen, in heldre morgenstraalen. Syn guide rechter hiel een lier, En syne slinker blauw safier Gewrocht, als Ganimedes schaalen: Hoe meenigh once, als 't Musental, 20 Met Febus maakt, scheen dat kristal Van vloeijende metaal te draagen. Hy schepte tienmaal, uit de bron, En schonk my dat ik drinken kon, Zoo dikwils sonder eens te vraagen. 25 Toen dween hy met dat Heemelsch licht. Ik wakker, lustigh om een dicht, Ter eere van Geronsters springen, Begon, op d'elpenbeen klauwier, De snaaren van myn vadsche lier 30 Te stellen, en dus op te singen. O staal'ge, en swaavlige fontein, Die om u groene wandelplein, En konst, en kostelyk gemetsel, Een oopenende swaavelaar 3 5 Verliesende, onder een pilaar, Emendatie r. 12: verdweenen < vetdweenen *79 Zoo't waar is, hield een deerlyk letsel. Meewaarburgh van het vrye Spa, Van's oorloghs schendende ongenaa Verschoont, als andre dorpen branden, 40 Om dat ghe, sonder onderscheid, In volk, van elk quartier verbeidt, Geneest de stervende ingewanden. Pelgrimster die schier, als Pouhon, Langs 't schynsel van Europes Son, 45 Verreist, in dichtbepekte glaasen, Wegh schenkende uw gesonden schat, In meenigh kooninghlyke stad, Aan rykdom, en gekroonde baasen. Ghy spant de tweede kroon van vier, 5 o Om heil, voor pyn, in milt, en nier, Door sweeten, waatren, stillen, braaken. Wie dan den goudaar blyde vindt, Die hy verloor, is quaad gesint, Dart hy uw kroon, om hinder laaken. 180 [lo6] TER EERE VAN DE FONTEINE TONNELET, OF TONNEKEN. Hoe hiet oudst Tonneken, Noordoostwaards, van dit dorp, Een welgelaaden gootlingh worp, Uw Nimf in 't nieuwe bosch, schuin schaauwloos broekigh gras, Te swemmen, in salpeetrigh glas, 5 Voor schaars besoek verhit van leever, en van maagh, Verslimmert door een reegenvlaagh? Ghy, met uw buurnimf, als de tweede Savenier, Beide arger, dan de vier, Al hebt ghy, anders graagh, myn proefaar maar voldaan, 10 Draagh echter van myn lauwerblaan, Geen flaauwer ciersel, dan Remak gemytert, op Het steenblaauw, langs 't Pouhonnersop. Voor uwen morgenkelk beschenkt my Bacchus rank, Op 't noenmaal, met syn Moeseldrank 15 Die warmende verheught, en dampbre teugen dryft, My, van uw susters, ingelyft. Vaar wel, kook eeuwigh heen, heeft Holland uws gebrek, Ik wys 't na uw gesonden lek. 181 [107] TER EERE VAN DE FONTEINE NIEUWE GERONSTER OF KLEIN TONNEKEN. Arm Tonneken dat uit Rechon, vol harde dennen, Geensins, maar eik, en boekloof bront, Gelyk een siende pot, waar langs de waagens mennen, En 't voetpad gaat, dicht by den mond 5 Van Donderberghs Fontein, ik drink Sabinus stroomken, Dat uit Belhai vliet, en het Spa, Nu schaars, vernoeghder met uw swaaveliger boömken, Ook beeter dan Gerons te staa. Al raadt Galenus Gaan, met voor, en achter oogen, 10 Het af, als sorgelyk bestaan, Wyl Heers ervaarentheit ook swyght van uw vermoogen, Ik dar het spoor van andren gaan. Ik die uw deughdsaamheit, voor andren leerde kiesen, Zal meester zyn, en hy schoolier. 15 De straxsche galPge stoel, de slym, en kiemge vliesen, Uit aaders, en 't rood gruisich nier, In 't waaterglas geset, verbeelden oopen werkingh. Indien de swaavel 't leeverbloed Verbrandt, Geronster salft het weer. Ghy geeft versterkingh, 20 Tot wat de maagh verduuwen moet. O troostelyke bron genees my van myn quaalen, Ghe staat zoo arm dan, als ghe staat, Uw gebuurin mach, met Dinants bros marmer, praaien, Op Bourghdorps milde beurs, om baat, 2 5 Aan hem geschonken, ter gedachtenis verheeven, Daar werd in d'ongebooren tyd, Licht ook van 't Hof Berlyn, dat uit u zal herleeven, Uw deuchd een tempel toegewydt, Door netter Fidias van Italjaans albaster. 30 Waar elke sieke een taafereel, Van wormeloos cypres, of stoffe noch veel vaster, Bemaalt met een verguldt penceel, Van syn geneesen leed, voor erven, zal toonneelen. Dus braaf schreef 't artsloos Griekenland 3 5 Geheelde siekten, met de middlen, om te heelen, 182 't Zy bron, of myne, of wat men plant. Waar uit de Koer, Prins, en Moses der geneesers, Geleerd het eerst geneespapier Gereegelt saamenbracht, tot oeffeningh der leesers, 40 Belust te weesen syn schoolier. Zoo myn voorseghsche pen hier in mocht feilen, echter Zult ghy, die, met de waatren, twist, Van Helikon, om eer, geen eenigh haair te slechter Den dagh verduuren, gevernist 45 Van Hollands Poësye, op eeuwiger papieren, Gedicht, toen 't weerbaar Valencyn Beleegert door den Held Tureen, door storremvieren, Van Mars Joan, by starreschyn, Zoo los brak, dat die krak gansch Vrankryk deede kraaken. 50 Zoo dwinght 's Araabers jaagertoorts De Leeuwen brullende hun prooi, en nest te slaaken, En naajaaght, en vernieltse voorts. 183 [io8] Spasangh. op de wyse vanden 6. psalm. Almacht die voort doet koomen, Uit onderaardsche stroomen, Of diepgesmolten lucht, Veel bronnen, door gesteente, 5 Geneesende 't gebeente, Dat sonder hulpe sucht. Ghy die, tot 's werrelds wonder, Het arme Spa besonder Verrykt, met meenigh bron, 10 Die veelerhande kranken, Verwelkt van walgbre dranken, Min walglik heilen kon. Wy al te langh, aan 't quynen, Van rusteloose pynen, 15 Gekoomen, in dit dal, Om teugen van het Spade, Aanbidden om genaade, En hulp uit haar kristal. Hoe veele sieke zielen, 20 Gekruit op waagewielen, Hielpt ghy uit west, en oost! Och, laat onse ingewanden, Alleen niet uit uw handen, Naa huis gaan, ongetroost. 25 Met zoo veel duisend harten, Geheilt van swaare smarten, Dankoffren wy te saam. Zoo 't anderen vergaaten, Wy zullen doch niet laaten 30 Te prysen uwen naam. 184 Dat wy zulk heil genieten, Zoo drenk ons eerst met vlieten, Uit Iesus bloedfontein. Heilt ons van boose sonden, 3 5 Oorsaaken aller wonden, Zoo werden wy gansch rein. Daar toe sterk ons gelooven, Dat bergen deur kan klooven, En setten uit de stee. 40 Wat menschen u behaagen, Die, door 't geloof, niet saagen 't Very dien van hun wee? 185 [109] WILD TUILKEN, AAN RaIMOND DE SmETH. De Smeth, die ryk de koopmanschap, En sorgbre handelingh laat vaaren, Om 't oovrigh deel der gryse jaaren Gerust te daalen, van den trap 5 Des leevens, dat vol smert, en woelery, By veelen gaat onnuttelyk voor by O soomerbuurlingh langs de Vecht, Zoo schoon, met hooven, en palleisen Bebouwt, vermaaklik voor die reisen, 10 Na 't Muider slot, nu krom, dan recht, Haar soeten vliet afschietende ter zee, Gelyk de Brent, in 't sout, om Markus stee: Ik ben geen tuilken uit uw hof, Die net besaait, van hoovenieren, 15 Syn bloemen voortbrenght goedertieren, Van alle slach, tot 's meesters lof, Wan verwe, en lucht, bejaarden, of de jeuchd, Den neus, en 't oogh verlustight, en verheught. Ik ben van uwen Neef vergaart, 20 In 't Bosch Ardennes, en de weijen, Schraal tierende, op 't geberght van keijen, Milddaadigh van natuur gebaart, Na hy van 't Spa, om syne miltepyn Te heilen, dronk Geronsters kristallyn. 2 5 Merk myn verscheiden reuk, en kleur, Meer dan met tachtich eige naamen, Die meenigh bloementuin beschaamen, Verciert met weingerleije keur, In Holland al te kostelyk geplant, 30 Ontbooden uit geen naageleegen land. Van sulk aanloklik veldgewas Weet Koridon een krans te vlechten, En die syn lief, om 't hoofd, te hechten, Wyl sy de schaapjes hoed, in 't gras: 3 5 Dat bly cieraad behaaght de harderin, 186 Voor sorglik goud, op Medens Kooningin. Gelyk ik van zoo meenigh steel Gesneeden, tot een niet verslense, Zoo gaat het met den broosen mensche, 40 De dood die grypt hem by de keel. Het menschdom is niet anders dan een blom, Die in syn jeughd vergaat, of ouderdom. 187 [no] OP HET DOODEN VAN EEN SLANGH. Ik was van daagh al oover hondert jaar, Wyl 'k met myn Spader doornemantel, Uit beide Spaan, vermaaklik trantel, Langs heuvlen, schraal van rog, en haaveraar, 5 Naa Barissaar de stoppende fontein, Van niemand, sints ik wierd beschonken, Van andre bronnen, ooit gedronken, Zoo stip ik, in een gras, en vaarenplein, Op 't ribbeen van een groote rosse slangh, 10 Half krullende om een appelwortel. Die stofvraat, naa een krom gesportel, Gebeeten, met de spitse gifte tangh, Uit synen bek, sprong vinnigh op my toe, Gelukkigh door myn stok ontvlooden, 15 Toen schier de stok des boos der Gooden, Den Heemel weet, hoe dat ik was te moe. Het vermiljoen, van 't heilende aangesicht, Was meer verbleekt, van doodsche schrikken, Dan toen die grooter slangeblikken, 20 My ongesond, naaschooten, als een schicht, By Oristan, alwaar ik dagh, aan dagh, Door Zeegeraas, en teegenweêren, De wolven sach, in schaapekleeren, Als Naso, in 't Barbaarisch Pontus, sach. 2 5 Ik slongh den staf, op scherpen steen, 200 swaar, Dat 's duivelsstaart daar heene rolde. Noch gaf het spul, eer ik hem bolde, Nu ben 'k God dank geen seevendartich jaar. Of ik die, naa de neegentiende straal, 30 In sprokkel, noch ver t'soek, zal schryven, Laat ik onseeker heenen dryven, Bekommert, of ik deesen aavond haal. 188 [ill] VAN 'T SCHAAPEVLEISCH TE SPA, AAN raimond DE SmETH. Neef, toen ik dankbaar korts te gast, Uw braaden schaap, myn hongers last Dee boeten, sonder aan kalkoet, Kapoen, of haase quaade, of goed 5 Te doen, zoo preest ghy 't Wieringh lam, Voor wat, om 't Spa, van ooijen quam, Vlak teegen elx getuigenis, Van die hier was, en huiden is. Al spreekt ghy voor het Vaaderland, 10 Het teegendeel zy my geen schand. Want gun, dat eer ghe op saaterdagh, Naa Aken, dat nu elk besach, Om haar verwoestingh, door het vuur Des luchts, schier huisloos, met den muur 15 Gebleeven, zult naa Holland gaan, Deur Keulen, waar ghe zyt van daan, Den wynbren Rhynstroom of van sin Te vaaren, met uw gemaalin, Ik, van myn kooker Daniel, 20 U eens een achterbout bestel. Die niet bebootert, onder 't braan, Gelyk van Nichte werd gedaan, Maar onbedrupt syn bloedigh sweet, Voor saus geeft, als de koksgast eet. 2 5 Van spit geschootelt, niet te gaar, Naa d'oude sleur van d'Amstelaar, Die met syn graagen honger peis Besluit met minder voedsaam vleisch. Noch bloediger dan d'Engelsman, 30 Dat niemands maagh licht teeren kan, Waarom die vleischvraat daar, zoo bleek, Een wreeden Brasiljaan geleek, En 's leevens tyd, den mensch bepaalt, Tot tachtich jaaren, schaarser haalt. 3 5 Als 't een by 't ander werd gedischt, 189 Zoo proeftmen beeter wie er mist. Ik hou men ons naast Languedok, En naast Madril geen aangefok Van droogh, en kruidigh schaapevleesch, 40 Zoo smaakelyk, noch tiersaam wees: En dat kapoen, patrys, kalkoet, En haas voor schaapen wyken moet. Of roep, en straf my, 200 ik mis, Met Spader schaapen aan uw disch. 190 trouwen raad om naa het spa te koomen aan Katarina Six &c. myne suster [en] ioanna iuliens, huisvrouw van dr. wilhelm boogaard, [en] susanna iuliens, huisvrouw van kornelis simons vander loef, myne moeijen. Stoppende milten, die de syde ontstellen, Steenige nieren, die de blaase quellen, Dorstige lyven, die van waater swellen, Geloof myn sangen. Wilt ghe geneesen? wie wilt niet geneesen? Volgh geen geneesers, die de beurs beleesen, Om, van Apteekers, als de beul te vreesen, Uw heil t'ontfangen. Liever bekostight, naa het Spa te koomen, Waar men van 't Gasthuis sachter aangenoomen, Selden, naa 't drinken van de heilbre stroomen, Keert ongebeetert. d'Amptman van Kortryk, zoo seer, van graaveelen, Daagliks gemartelt, dat syn wangen geelen, Dryft met Geronsters sterken vliet kareelen, Graauw gesalpeetert. 't Waardhuis de Meulen, te Maastricht geheeten, Zal flus haar meester, dikker omgemeeten, Dan de Bredaton, van de sucht vergeeten, Bly rank ontfangen. Wy, wy vermeestert, eeven seer vol pynen, Wy, die een schaaduw, meer dan lichaam, schynen, Voelen de miltsmert wonderlyk verdwynen, Na suur verlangen. Suster, ook somtyds met dat deel verleegen, Moeike, wiens lenden seer van steengruis weegen, Moeike geswollen, als een blaas van reegen, Sacht vol gesoogen, Liefsten, ik bid u, om u beetervaaren, Draal niet, met reisen, naa de Spabronaaren, Die de verlooren heilinge bewaaren, Maar kom gevloogen. ["3] TYDKORTINGH TE SPA, AAN RAIMOND DE SMETH. Den dagh, die voor dry uuren kriekt, En in het berghgroen lieflik riekt, Naa neegen, syne lichtgardynen Toedoende, valt den bobelynen 5 Verdrietigh, en te langh, zoo draa Se dronken, van de bron, te Spa: Dat Noordwaards, op Spalouberghs teenen, Dat Suidelyk, langs laager steenen, En Oost, en Westwaards hyght te voet, 10 Eer 't, op een bergh, een bergh ontmoet. Wyl andren dan, in 't boek verkeeren, Dat beedelaars maakt ryke heeren, En ryke heeren beedelaars: Wyl andren met niet min gevaars, 15 Het been, met eenentwintigh oogen, Drymaal verdubbelt, op de toogen, In Fransche kraamen, om een prys, Of geld, om geld, op 's lots gewys, Stout tergen, om het hooghste raafel: 20 En andren, aan een andre taafel, Met Meffert speelen 't argh piket, Om een beschildpadt kabinet: Om zoo den dagh ten eind te brengen: Weet ik dien nutter niet te lengen. 2 5 Het zy ik, met de volle maagh, Het klooster, langs den ypen haagh, Kapucius ten dienst geschonken, Herkruisse, op dat de waatren sonken. Het zy ik, naa den Rourots, gaa, 30 't Beginsel van het oude Spa, Waar Parma t'huis, in riete hutten, Het waater dreef, met waaterputten. Het zy ik moeshof, boogaardooft, Berghweide, en waarmen graanen schooft, 3 5 Door laan, aan laan van haaselaaren, 192 Van slee, en braamen, wil doorwaaren. Het zy ik, uit des smelters schuur, Het staal van sindel, door het vuur Gesuivert, smeeden sie tot staaven, Van Ciklops sweeterige slaaven. Het zy een tweede, als ik gesint, Met my gespraaksaam onderwindt, De hooghte van Spalou te meeten, Met traage treeden, sonder sweeten, Om, uit het aakerloose groen, 't Omleggend landschap op te doen, Al bergen, hoe men sich gaat setten, Vol groene kleên, en gou servetten. Het zy wy in het Kreperhout De halve bokken, met de woud Godesjes, onder eike transen, Op Sirinx fluitjes, hooren dansen. Of 't zy wy, voor zoo moeden straat, Geleegen verre van het Spaad, De kuij erende voeten stuuren, Naa 't dal van vier, of seeven uuren, Aldaar een veurgepinden tak Ombuitlend, wie in d'aarde stak, En wie den stok, om veer gestreeken, Weet, met syn prikkel, deur te steeken. Of kyken, hoe een Nimfenrei, Voor maaneschyn, door aangelei, En strengelingh van Princehanden, Op veel, en violons de branden, Met luchte pasjes, ringlings meet Zoo soet, dat waar elk Nimfje treedt, De klaaver, van die ambre sooltjes, Gekust, verandert in viooltjes. Of 't zy ik t'huis alleenich ben, Nooit min verselt, dan als myn pen My antwoordt, met een soete reeden, Uit Poësys bevallicheeden: Die ik, ter eer van 't Spaa, myn Neef, Tot synen dienst, geneegen geef. [114] RAAD OM NAA 'T SPA TE KOOMEN, AAN ALLE MILTSUCHTIGEN. Ik leek de duistre wreede vraagh Van Sfinx, verargrende alle daagh, Begost te vroegh, na d'aard te bukken, Daar leggen nu de loome krukken. 5 Wie my den snellen Ladas heet, Van voogels, als Merkuur bekleedt, Faalt luttel, want ik kan schier vliegen. Geen swaare droom sal meer bedriegen. De vuilnis maagh, die boose milt, 10 Is wegh, en uit het lyf gevilt: Als doenelyk bepleit van veelen. Zoo schiep dan God onnutte deelen. Hiel ik dat deel noch neeven 't hart, Dewyl ik leef, waar bleef myn smart, 15 My kneevlende, als de rechtspalleijen? De nooit volpreese waaterreijen, Die ik noch alle morgen slorp, In 't heilsaam nieuwe Spaderdorp, Verbraaken met vermooge handen, 20 De seevenjaarge strenge banden, En suiverden, naa veel gedulds, Den oorspronk selve my nes schulds. O leevenswalgers om de milte, Kom herwaarts, hier vliet salf, en stilte, 2 5 Uit rotsen, met een staagen stroom, Bequaamer dan een balsemboom. Kom herwaards, want versonde lakken Zyn slapper dan de bronnebakken. l95 ["5] VERANTWOORDINGE, OOVER EEN BRUILOFTDICHT, BERISPT DOOR RAIMOND DE SmETH, AAN DEN SELVEN. De Smeth, die elke reeden meet, Met reeden, eer ghy die besteedt, Die met gewooge woorden boort, In 't hart van die u lydsaam hoort, 5 En pryselyk dus voordeel doet: Verstandigh man, van Moeders bloed, Myn Neef, van uit het vyfde lid: 'k Herknaauw, van toen 'k met u verhit, In 't heete weer de tengre beek, 10 Die door half droogh gesteente streek, Van 't ruigh geberght, met klein gerucht, Naa 't Spa toe, traagjes op de vlucht, Doorstapte, uwe ampre jokkerny, Die myn geringe Poësy, 15 Uit gunst, gerymt ter bruiloftfeest Van Joos, die u en eert, en vreest, Als synen Oom, en Vaaders Broer, Wes hy maar noch te beeter voer, Beschuldighde van vrouwlikheit, zo Als al te veel de Bruid gevleit. De bruiloftstoffe leent men van De Bruid, en haar getrouwden man. En naa de lesse van Pontaan, Van elkers Vaaderland, en daan, 2 5 Van bloed, van deughd, van schoone leen, En honderden omstandicheên, Na imand kort wil zyn, of langh: Hoe liefliker, hoe schooner sangh. Het weiden van myn swaanepluim 30 Was in het lofryk oopen ruim Van schoonicheit der eerbre maagd, Op 't minlikste, als de min behaaght. Maar reeken eens wien dat ghe laakt, Want ik ben allerminst geraakt, 3 5 Om dat myn dicht gestoolen wierd, 196 Uit Nieuwhuis, die de school bestiert, En reederykheit t'Alkmaar leert, Naa 't voorschrift, als het Vos begeert. Die geest volght, in syn schoon Latyn, 40 Katullus, en den Venusyn, En menght fraai Griekens poësy, Ter tyd van Venus koosery. Doch heb ik lykewel gemist, Zoo heeft myn bloedsucht sich vergist: 45 En van een naabestaande vriend, Lyde ik dien ondank onverdient. x97 aan Simon Dilman geneesheer t'amsterdam. Keer. Neef zoo geleerd, en zoo ervaaren, Om voorsicht, ook van luk Gekroont, als ghy sieke Amstelaaren, In troosteloosen druk, Vertroost, en op gesonde beenen Herstelt, waarom hielpt ghy My, die zoo langh gingh krochen, steenen, Van pyn der miltesy, Vergeefs, met kunst van God gegeeven, Sulx ik aan 't verre Spa, Waar twee paar heilbre bronnen leeven, Om heilingh gingh te raa, En myn gesondheit heb ontfangen? God wou die eer geen menschen langen. Teegenkeer. O wyste Vaader der gesondheit, O grondeloose put, Waar alle schat gegrondt leit, Indien zoo kostlik nut, Dat silvre bergen, goude stroomen Voor by streeft, in waardy, My door den mensch waar toegekoomen, Ik kon syne artseny, En groote konst niet wel betaalen: Nochtans se waar betaalt Voor kruiden, uit d'Apteek te haaien, En eiken gangh gehaalt. Maar Heemel wat 's er u te geeven? Niet anders dan een dankbaar leeven. Emendatie r. 22: artseny, < artseny. ["7] dankbaarheit, en afscheid aan 't spa. Tweehondert tachtich huisen vak, Bedrieght de hooghte niet myn tellingh, Twee kerkjes, en een kloosterdak, Tweemaal bebeekte omberghde dellingh, 5 Korts bosch, nu in een goede locht, Op wortlen van dees rots gegeevelt, Die, hoe hardnekkigh, dikwils krocht, Als storm syn klemmende eiken kneevelt: Arm, roemryk Spa, zoo wyd geroemt, 10 Als 't Prinsdom van de Luikenaaren, Niet om de werldkloot wierd vernoemt, Om uw gesonde waateraaren: Ik scheide naa 't lief Vaaderland, Naa neegen wel gedronke weeken, 15 Geholpen aan de beeterhand, Van prikkelende miltgebreeken. Wat wilt ghe voor getuigenis Van reede dankbaarheit verwachten, Van een verplicht, en bly gewis, 20 Voor 't weederbaaren myner krachten? Een Kooningh, of een Kooningin, Of ryker, dan men my mach peisen, Die naa Lorettes kluisgodin, Of vrouw van Scherpenheuvel reisen, 2 5 Elk door mirakelen vermaart, Die nergens zoo, als daar geschieden, Gaan met een kroon, of roosegaard Van goud, om haar die aan te bieden, Voor merklik heil, door kunst ontfaan, 30 In geen geneeseloose quaalen: Maar 't wonderwerk, aan my, gedaan, Is grooter, wat zal ik betaalen? Al zyt ghy schaamel, schaars van geld, Noch goud, noch silver zult ghe vraagen, 3 5 Dat heeft uw armoe self getelt, 199 Met hondert Patakons geslaagen, In Braband, Spanjes Hertoghdom, Aan Heer dien gieriger geneeser, Dien pracher, op dat hy alom 40 Vereeren zou den wydsten leeser, Met druk, in d'algemeine taal, Den lof, en deughd van uwe quellen, Die in Ardennes hier viermaal Om 't heilsaamst uit den boodem wellen. 45 Waar op de werld, van alle kant, Met sieken, herwaards aan zou vloei jen, En ghy, zoo 't Gasthuis van elk land, Mocht voor die renten heerlik bloeijen. Gelyk ghe jaarliks meer besocht, 5 o Staagh uitdyt, en van flesseseegels, Langs 't dorp drypoortge muuren wrocht, En weegen dekt met rot seteegels. Gelyk het borgertal vergroot, 't Bosch, als de goudeeuw, sonder paaien, 5 5 Nu van den Keurvorst toegeloot, Elk doet syn eigen houten haaien. Sulx dat uw oudren, uit hun saad, Eer 't vierde lid verhoopen derven, Een stad, waar nu een dorpje staat, 60 Waarom de nyd noch zal besterven. De puike heilbron van Isier, Van Stavlo, of den Malmedyer, Kreegh andersins die hoofd laurier. O loosheit van dien beursesnyer? 65 Het kostelykst, en aangenaamst, Besluit ik dan, in faam, geleegen, U nutter, en myn beurs bequaamst, Ook tot de Poësy geneegen: De Poësy, die door haar kunst, 70 En hel basuin, van Dafnes loovren Emendatie r. 62: Malmedyer < Malmedryer 200 Omkranst, den grootsten naam, en gunst, Om 's Heemels einden kan veroovren. Met zulken kroon zy dan gekroont Zoo meenigh bron, als hier in 't rond leit. Ik niet loongierigh keer geloont, En wensche aan u, en my gesondheit. [i I 8] VAAR WEL, AAN 't SPA. Wanneer het hondsch gestarnt de menschen schynt te blaaken, Zoo raadt Hippokrates d'Apteek niet aan te raaken. Maar Spaas gesonde Nimf, meestresse in artseny, Genas, in 't heetste van het jaar, myn sieke sy. 5 Alsoo wanneer de kat, en geile kaater krollen: Wanneer, in 't dorren van den herfst, de blaaders rollen, Waar 't geensins oorberlyk het kraakende ingewand Te roeren, met een drank, uit d'Apoteekers hand. Maar deese heilbron, die mistroostigen weldaadight, 10 Geist sieken, zoo maar 't weer met drooghte begenaadight. O heldre putsafier des heugen Nimfs kapel, Ik offer voor uw heil, en wensch, vaar eeuwigh wel. 202 Emendatie r. 2: Hippokrates < Hipprokrates Het vierde boek genaamt Dichtbosch Het eerste deel ["9] HET BOEK, AAN DEN LEESER. Ik ben een boschmaagd, kind van zoo een droogen geest, Meer doende, in droogery, dan boeken ooit geweest. O Amstelvliet, uw druk gebuurende aan het Spaaren, De vindster van die konst, was vroevrouw van dees blaaren. 5 Haar reed gerief, dat min, dan ouders pennen, kost, Queekt werlden van papier, in schaapenleer gedost. Haar kosten zyn zoo klein, wien singkunst soet wil dienen, Als bysit, haare vrucht, in plaats van een, zyn tienen. Dacht wel myn Vaader ooit, dat, naa hy 't school verliet, 10 Hy my noch teelen zou, uit langh latynsch verdriet? De dwarse kinders, om op klok, en plak te passen, Verlangen met veel smerts, om die eens t'ooverwaschen. De lenteblom was pas vier keeren, van syn hand, In vryigheit geplukt, hy viel in swaarder band. 15 De liefde greep syn hart, hy had geen twintigh jaaren, In 't heetste van haar gloed sy riedt hem om te paaren. Het was een schoone Nimf, ten minste in 't dwaalende oogh, Die 't eerste wambais van syn wulpe schoudren toogh. Al is de liefde vry welspreekende in 't bedryven, zo Noch is er schaamte, die de tonge doet verstyven. Dies socht hy na een pen, die 't roosen van de wangh, Met swarte sluijers, dekt, in 't spreeken van belangh. Het eischte fraai je stof, om eischen voor te draagen, Hoe hy syn minnepyn waarschynelykst zou klaagen. 25 Wat was er beeter dan een oud verworpen boek, Hem tot een sleipsteen nut, te vinden uit een hoek? Wat boek was beeter dan van Grieken, of Latynen, Om daar een goud metaal profytlik uit te mynen? Die beide volkeren, als meesters van veel kunst, 30 En groote weetenschap, badt hy om hulp en gunst. De ballingh om de kunst van geile minnevellen, Met Theokryt, wees hem een minschrift in te stellen. Zoo wierd hy, wat ter taal, wat vryer in 't gevry, Maar al het voordeel was wat styls van Poësy. 3 5 Lyk hy, tot syn geluk, voorts vryer is gebleeven, 205 Zoo bleef hy in de kunst van dichten wat bedreeven. En 't zy hy dicht, of rymt, de vryster blyft uit 't hoofd. Ook hoeft van niemand myn hoedaanicheit gelooft. Ik traghte ook naa geen lof, indien men iet kan looven, 40 Laat slechts geen blinde haat myn eenigh oogh verdooven. Vraagt nu een groot verstand, wat komt ge dan in 't licht, Zoo weidsch, met Vaaders naam, in geevels van gedicht, Op 't pothuis, en de bank van boekverkoopers pryken, Dan om de gaande lui te lokken om te kyken? 45 Wie of die Six mach zyn? 't is immers geen droogist? Hoe is het meug'lik, dat die kaarle zoo veel wist? Hy moet wis meer, dan ik, deurleesen, en deursoeken. Hy weet wat meer dan ik. Maakt hy zoo heele boeken? Wat mach er beeter zyn, of Vondels werk, of dat? 5 o Wat heeft ons Amsterdam al geesten in de stad? Men roept zoo van Homeer die in 't Latyn van Trooijen Zoo deftigh schryven zou, men durft zoo veel uitstrooi jen Van Metteformis van Ovidius gemaakt, Ik wed heur werk by dat noch hand noch vinger raakt. 5 5 O aaverechtsen tyd! Apelles sluit uw winkel, Ghe zyt te wys dan om te leeren van een kinkel. Virgilius swygh stil Octavia beswykt. Nochtans se kroont syn werk, waar Statius op kykt. Maar mach men Zoïlist nu maar op stoelen preeken, 60 In plaats van 't oud gebruik, laat my voor Vaader spreeken? Op dat ik wyser werd, vermaake, en imand sticht. Niet juist op dat ik toon wat Vaader kan in dicht. Ons weeten is een weet schoon 't andere niet weeten: Maar meededeilsaamheit voeght Schilders en Poeëten. 65 O leeser wat hy deilt smaakt weinigh naa 't begin. Toen lagh syn geest geneight tot minnen ook te min. Al 't kindsche speeltuigh is verworpen met dat kooten. Wat grooter voeghde sich myn maaker by de grooten. O Theofyle uw dicht, ter eere van Hardy, 70 Heeft hem doen walgen van de laffe minnery. Emendaties r. 48: meer < weer r. 65: begin. < begin 206 Katullus, Juvenaal en 't lierspel der Thebaanen Vermaaken synen geest, met Venusynsche swaanen. Ik zy uw welkom dan met ernstiger gespeel Gemiddelt, hoogh, en laagh naa 't voorgevallen deel. 75 Waar imand onverwacht goedhartich werd gepreesen, Men eischt geen dank voor gunst vrypostelyk beweesen. Waar imand onverwacht of weetende is geraakt, Hy heeft de kerfstok self zoo grof daar naa gemaakt. Waar 't niemand laakt of pryst ter zeedetucht gesongen, 80 Daar heb men d'ooren kuisch en nydeloose tongen. 207 [i20] AFSCHEID AAN MYN RYMEN. Vaar heen myn lieve poësyen, Met alle hooge, en laage tyen, Op scheepen, met den winkeldruk, Van achter, voor het waapenluk. 5 Vaar heen, met alle vier de winden, In meenigh boekenkraam te vinden. Vaar heen, die 'k voor myn kinders hou. Al bondt my nooit geen kerke trouw, Ghy zyt niet aaterlinks van bloede, 10 Maar echt, en die ik wel te moede, Door een leesgierigh oogh ontfïngh, Van geesten, waar ik langh mee gingh. Ik was niet seeker, hoe veel weeken, Of maanden mosten zyn verstreeken, 15 Of jaaren, noodigh tot de draght, Ik baarde, als ik te pass?bracht. De moeder was myn herssenvoore, Gelyk Minerve wierd geboore. Wat is er meenigh ruwe hand, 20 Waar in dat myn geslacht belandt? Niet eenen sien ik welgekoomen, Maar oover schouders aangenoomen. Men seit, wat een mismaakt fatsoen, Wat grootse, trotse, dwaase loen, 2 5 Wat haanen zyn dit sonder kammen, Gebulten, scheelen, manken, lammen? Tien zyn er die een ooivaars bek, Van achtren met een vingertrek Naa klepperen, of eesels ooren 30 Op steeken, als naa domme dooren: Of zoo een uitgestrekten tongh, Als, uit een dorstgen hondsmuil hongh. De werreld krielt te vol van wysen. Wie zal myn kinders, laaci, prysen? 3 5 Heb ik myn kinders dan geteelt, 208 Op dat de vremdlingh met hen speelt? O tydverdryf! o soet vermaaken! Ai laat u lydsaam van elk laaken. Mischien werd met myn herssendrek Geschildert sommigh gouden trek. Niets zoo onnoosel, op der aarde, Of 't heeft een stichtelyke waarde. Emendatie i. 42: Of < Op [121] BEGIN MET GOD. De mensch behoort niets aan te raaken, Eer hy den stuurman aller saaken, Om raad, vraaght, needrigh van gemoed. Wie al syn werk, op deesen voet, 5 Beleit, ervaart, dat veele stukken, Hem beeter, dan hy wenscht, gelukken, 't Zy hy dan soek, in 't oorloghsveld, Den braaven eernaam van een Held: Gelyk Prins Willem heeft verkreegen. 10 't Zy hy met tabbaards hoop dien seegen: Als Jakob, in syn vreedsaam ryk, Wiens Soons verheeven kroon, in slyk Gerukt wierd, laaci, van de haairen, Die England toegeheilight waaren. 15 't Zy hy des vyfden Kareis rol Wil speelen, tot de keel toe vol, Van 's werrelds staaven om te sweijen, Jongst gaande een klooster leeven lei jen. 't Zy hy, gelyk een Kato, 't hof 20 Vol lasts, veracht, om akkerstof, Als een vergeeten boer te ploegen, Met duisendmaal 200 veel genoegen. Of 't.zy hy kies Kolumbus staat, Die voor Madrid de goude plaat, 25 Als Jason Kolchos vlies opjaagde, En 't uiterst van syn leeven waagde: Of 's koopmans, die matroosen vindt, Die, op syn beurs, hun ziel den wind Betrouwen, om de twee paar hoeken, 30 Zoo als men kruisslings 't Rond gaat soeken. Of 't zy hy min de melody, Van onvervalschte Poësy, Voor my, naast neeringe in de droogen, 't Vermaaklikst, dat ik kan beoogen. 3 5 d'Alschepper, die de werreldkloot 210 Regeert, en onderhoudt in nood, Wil dat we daagelyx hem bidden. Dies gaf syn eeuge Soon, in 't midden Der menschen, dat volmaakt gebed. Waar op d'alsiende Vaader let, Of 't hart, dan of de lippen spreeken. Hy gruwelt van 't uitwendich teeken. Hy spouwt de laauwen, uit syn mond, Als walgende, op den helschen grond. Hoewel die met de tongh hem naaren, Lichaamlik dikwils beeter vaaren, Dan naa de ziel geseegent volk. Maar dat verdwynt, gelyk een wolk, En smelt, als sneeuw, in sonnestraalen. Het zy het God hen komt onthaalen, Of imant, die in erfgoed sit, Tot in het derde, en vierde lid. Een flaauw gebed verjaaght den seegen: Maar yvrigheit moet God beweegen. Zoo langh als Moses in de lucht, Met opgeheeve palmen sucht, Werd Amelek al vast geslaagen, En Isrel houdt de boovenlaagen. Maar sakken syne handen moe, Dan moet Iudeaas heir de roe Der vyanden zoo langh betaalen, Tot Hur, en Aron, als twee paaien, Syne armen tillen oover end, Tot Gods vervolger leit geschent, Verstrooit, in bloed, als kaf, in vlieten, Die van een sneeuwbergh heene schieten. [ill] TOORENBOUW, AAN DE GRAAVERS. Wie graavers is er, die eens steent, Terwyl 't houweel dit dood gebeent Doorwroet, en morselt lyk op lyken? Wie voelt syn ingewand beswyken? 5 Wie werd van aandacht eens verrukt, Dit aas van vel, en vleisch geplukt, Eer u geleek, misschien uw Vaader? Staak graavers, en doorsie 't wat naader. Ghy oopent 's aardryks sachten schoot 10 Hooghmoedigh, om een gansche vloot, Van noordsche paaien in te wringen, Die op den helschen boodem springen, Om weer een Babel aan den teen Der Heemelborgren van beneên 15 Te rysen: O ghy onbedachte, Bedenk u, eer men dieper wrachte. Verheft de Tempel sich niet schoon Genoegh, met steilten van Ian Roon, Haar gebuurinne, en met poortaalen, 20 Van wit arduin, uit enkel praaien? De spitse steilte van het west, Waar op een loote kroon gevest, En andren, die, langs d'opperbollen, Den draai der wolken voelen rollen, 2 5 Verderen 't hoofd van Hollands steen: Hoe blyft dan Gysbrecht niet te vreên? Het Stift dat Adriaan den heilich De borsten gaf, bromt niet 200 veilich, Noch Keulen stoft, 200 met haar Dom. 30 Die steeden staan by Amstel stom. Men siet, van daar de Son komt klimmen, De weerglans van syn luister glimmen. De westvorst werd van hem getrotst: Syn eergalm om het Rond gebotst. 3 5 Kan flaauw gestarnt den dagh verlichten? Emendatie r. 34: het < het 't 212 Wat wil men dan een tooren stichten? Of is de schaa van't snelle vuur, Uitvindster van dees hoogen muur? Of moet de toorne van de Gooden 40 Voortaan, met toorens, zyn ontvlooden? De mensche schikt, maar God beschikt. God stuurt den bout, hoe dat men mikt. Gaa noodloos 200 een schat versnoepen, En laat Gods kerk, om kerken, roepen. 45 Recht aardsche ladders, naa de locht, Maar 't Heemelsch werd 200 niet gesocht. Wie niet den Heemel bouwt op aarde, Die word misdeilt van 's Heemels waarde. Laat rusten graavers dan 't gebeent, 50 Beken u self en Gods gemeent. Misslaagen 2yn maar swakke grillen, Waar menschen door van God verschillen. Steegh missen, als het swyn, in slyk, Maakt menschen Duivelen gelyk. 213 TROOST AAN SIRIKZEE, OOVER 't VERLIES VAN PlETER WlTTEWRONGEL, KERKENLEERAAR, HIER BEROEPEN. O Sirikzee, de burght van 't eiland, Beroemt, om dat uw heiige vlam, Zoo yvert, om den waaren heiland, Gekruist, als een onnoosel lam, 5 Al schiet die Son geduurich straalen, Wie loochent, dat uw yvrich koor Een glans des hoofdkerks voelde daalen, Toen 't Wittewrongels Son verloor? Die, als een pyler van uw tempel, 10 En saus der kerkenraad, Braaf laat den naadruk van den stempel, Die Jesus liefde lieflyk braadt, 't Besaanryke Y wil gaarn bekennen, Dat haar Godsdienstigh sielenschip, 15 In zee, op zoo een stuurmans mennen, Min vreesde, voor een blinde klip. Hy breekt de locht met pek behangen, Gelyk de Son de duistre mist, En licht, aan die, in groot verlangen, 20 Schier hadden d'echte streek vermist. Hy toont hen 't spoor der saalge baanen, Dat als een ruige doolhof, swart Van klippen, door veele ommelaanen, En storm, ten eind bevaaren werd. 2 5 Hy deilt op reis geen schaarse maaten, Noch maager schipperlyk rantsoen: Maar oovervloeit, uit volle vaaten, Om graage sielen mee te voên. Syn guide mond ontsypt een Wrongel, 30 Die puik van Nectargeur verkleint. Syn heemeltongh smeert salf, en ongel, Om 't hart, in sondich bloed ontreint, En van een scherpen pyl geschooten, Uit 's onderaardschen vyands ryk. 3 5 Ambroos, het brood der Godgenooten, Emendatie r. 16: blinde klip < blindeklip 214 Heeft by dees seegen geen gelyk. Dat Innocent syn myter stutte, Op synen giergen aflaats koop: Dat Arremyn, dat Luther dutte, 40 En Menno met syn Weederdoop. Socyn vermindere Messias Voldoeningh, tot syn eeuwge schaa, Dien Judas stam, uit Esaïas, Zoo steegh beklaaglik, wacht te spaa: 45 Wy sien in veelerlei gesintheit, Van droomerye, en boos gescheur, De boosheit, en der menschen blindheit, En vinden 't pad, na 's Heemels deur, Als Pauwels brief, te Room, geschreeven, 50 Naa Salem, aan 't Hebreeuwsche bloed, In d'oude kerk, net werd ontweeven, Van't hoofdscheel af, tot op den voet. Met wat gelaat, van wysheit, klinken De preeken van dien luiden mond! 5 5 Elk looft hy siet d'Apostel blinken, Zoo als hy waarlik sprak, en stond, Vrymoedigh, van God, ingeblaasen, Voor't heidensch Cesareesche hof: Daar Festus uitriep, dit is raasen, 60 O Paul, ghy dwaalt van wyse stof. En daar Agrip orakelachtich, Ontroert van geest, borst uit, o man, Ghy raakt ons ingewand, 200 krachtigh, Dat wy schier Kristus neemen an. 65 Metaale tongh, doordringh uw spraaken, Uit saalicheits verborgen licht, Wie voelt syn nierenvet niet blaaken? My parst ghe tot dit waare dicht. Heeft 't geestlik Helikon der Zeeuwen 70 Noch sulk een Kristen Apolloon Emendatie r. 48: deur, < deur. 215 Te missen, wie van ons dart schreeuwen? Geen Zeeuwen meer, geen Zeeuwen soon. Maar licht zal 't land van Zeeland karmen, O lieve buuren, 't past u niet, 75 Dat ghy myn kudde, om harders armen, Verleegen brengt, in zulk verdriet. O wat al schaade, o wat verliesen, Wat onvergeetelyke smert! Was, aan ons vee, uw laatst verkiesen? 80 Nu, ai getrouwe broeders, werd Niet duldeloos. Niet gansch verlooren Uw lief geweesen harder schat: Wat Amstel moet, in jaaren, hooren, Zal loflik werden kort omvat, 8 5 Op wit van ou' vermaalde doeken, Met harssigh swart van Kosters staaf. Dat kont ghy, in een week, doorsoeken. O makkelyke drukkers gaaf! 216 [124] Brandmerk, aan niklaas follyn. Liep dan die boef, die schelm Follyn, Naa Rotterdam, wegh, sonder spreeken, Om voor den wind, met een gereeden pyn, Naa Normandy, door zee te steeken? 5 Is hy geen boef, geen schelm, geen dief, Die in een heime kunst ervaaren, By schrift verplicht, ten orber, en gerief Van goede liên, voor dry paar jaaren, Het arbeidshuis, om hem gekocht, 10 Aan hem vertrouwt, dorst gaan besteelen, Ontvliên, eer hy den halven dienst volbrocht, En andren, met die konst, bedeelen? Geen Kandiot, die loogens suigt, En valsheit, in syn pap, leert eeten, 15 Noch Nylenaars, die, naa d'aaloudheit tuigt, Den diefgod eeren in 't geweeten, Verbonden aan een goeden heer, Van wien se meerder deuchd genooten, Dan al hun dienst, en trouwelykste leer 20 Kon gelden, hem zoo trouwloos snooten. Waarom, waarom, rechtvaardigh lot, Liet ghy de Maas hem niet verklikken? Of liever zulk een schelmen ooverschot, In haare waaterdarmen slikken? 25 Maar hobt, en tobt de vlugge pyn Niet noch, in d'engte, op Noordens peekei Gegolft voor by den toegewelden Rhyn? Zoo schud dien ongevoelgen reekei, Ghy barse Suid, en norse Noord, 30 Met dwarsche bulderingh ontstooken, En slingh hem dat hy suisebol langs boord. Ghy stuivende Oost, en West doe rooken De deiningh van de gramme stroom, Uit vollen aams geblaase kaaken, 3 5 Waar van de mast, en groove denneboom, 217 In Beemens dichste boschen kraaken. De Son verduistre syne kar. Een mist vol stanks ryse, uit de baaren. 's Nachts scheemre geen dan d'ondergaande star Orion, schriklik voor die vaaren. O wat gejammer! wat misbaar Zal weersyds, van den steenen hoofde, Weergalmen, wyl het breeksiek zeegevaar Het schip en goed, en menschen roofde? Maar neen: een deughdelyke ziel Gescheept by tien geswoore fielen, Is machtigh dat sy 't heele schip behiel, Met haar gebed voor God te knielen. Veel traager is de goede God, In 't overromplen van een quaaden: Om dat hy tien, die vierigh syn gebod Gehoorsaam zyn, niet wil beschaaden. d'Oprechte schipper, en die 't stuur Bedwinght, met eerlike matroosen, Onkundigh van dees euvele natuur, Behoeden eenen Goddeloosen. Maar zoo veel wraakvloeks bits gescherpt, Van veelerlei bedrooge zielen, Als daagliks elk, o schudde, naa u werpt, Vervolgende u voorvluchtge hielen, En d'ongestrafte tweestryds moord, In Vrankryk, by Parys, vergooten, Die spaaren u voor mik, en galgekoord, Of staal, om door den hals te stooten. De Zeebuik is te fraai jen graf, Om raavenaasen te begraaven. Den Heemel dreigt u, met veel swaarder straf. Gaa heene langs de werreld schaaven: Al gaat de traage straf te voet, Gelyk een kreupel wyf op krukken, Sy komt, en wreekt verplenght onnoosel bloed, En dievery, en schelmestukken. OP DOODSHOOFDEN, EN GERAAMTEN VAN BEESTEN, TEN HUISE VAN JAN GERRITSEN INDIES HEELMEESTER. AAN DEN SELVEN. Wat hoeft men hier gesmolten goud Te spillen, om albast, of hout Te eieren, met gedenk te sterven? Wan ik die doode beenelerven 5 Aansie, zoo dringht dat stomme been Een stem, door bei myn nieren, heen. Geen duistre brandklok kan zoo baaren, Als deesen myn gedacht vervaaren. Hier pronkt een langhgehalsde swaan, 10 En daar een kluchtge baaviaan, En aan de syden staan dry koppen Van menschen, schrikkelyke poppen. Ai lieve toon my meester Jan, Die Indies schryft voor uw van, 15 In 't mooglik is, een waarlik teeken, Wat man, of vrouwbeeld heeft geleeken. Wie dat Thersyt, wie dat Fileen, Wie Nireus, wie Briseïs scheen. Wie om syn schat, of groote staaten, 20 Wierd pluimgestreeken, of verlaaten, Verlaaten van de goude glimp. Hoor daar des Sadduceers schimp: Daar praaien nu die braave geesten, Vermengelt met geraamt der beesten. 2 5 O menschen kind, wat zyt ghe trots? Dit been, wiens vleisch nu wat verrots, Leert u bemerken 't broose leeven, Van syn bewooners opgegeeven: Leert u die eindlik sterven zult, 30 Al sterven, eer de tyd vervult. Eer, niemand is doch vry, of seeker, By een Barbier, of Apoteeker, Uw doodshoofd, en doorknaaghde schonk, Mee, op een berd, zal staan te pronk. 3 5 Leer, menschen, van dees beengewelven, Apolloos spreuke, kent u selven. 219 [126] OP DE SOETE STEM VAN SüSANNA LE FEVER. Aimy! waar vaar ik heen? Wat kittelt dus myn sombere ooren? Susanne, ai swygh, myn ziel raakt op de been, En dryft op zoo veel galmvreuchds in bekooren. 5 Ai swygh, Susanne, of ik werd gek, Daar 't singen plagh te heilen zulk gebrek. Waar ben ik? op Parnas Van Febus, en de Sanghgodinnen? Gestreelt, by dit geboomte, aan Amstels plas 10 Van nachtegaals, en soete meireminnen, Die als verlokt, niet sonder nyd, Nu luisteren, dan singen fraai om stryd? Soet sielryk elpenbeen, Musyk, om heemelvolk t'onthaalen, 15 Wat is er, in die pyp, zoo ongemeen, Dat uwe stem doet hoogen, en doet daalen, Zoo fraai geeenkelt, dat de toon Van ieder woord, gelykt een duisendschoon? Zoo schoon songh niet die maagh, zo Die Jefta gingh te moet, haars vaaders Te hof keer, van syn vyands neederlaagh, Bejuichende, op der helden seegeraaders: Syn hart wierd niet zoo soet ontroert, Als 't myne, uit my, ik weet niet waar gevoert. 25 Klonk 't juichen van de stem Der eeuwige volmaakte schaaren, Wanneer Gods heil, by 't saaligh Bethlehem, Verbreidt wierd, aan hen die het vee bewaaren, Klonk schooner zoo een Engelkeel 30 Der sangren, uit Gods schaatrend Sonprieel? Ulisses bind my ras, Myn geest verdrinkt by dees Sireenen, Of stop myn oor, voor 't luistren, dicht met was, Ik ben niet meer dan ghy van doove steenen. 3 5 Jaa, schoon ik waar een harde klip, Die Orfeus volgde, ik volgde deese lip. 220 Aan Roselle. Waarom Roselle uw hart versteent, Veel harder, dan die Luik verleent, En wreeder dan onmenschlike Barbaaren, Gesoogen aan verwoede voesteraaren, 5 Die melksel, in heur borsten, trekt, Uit kruid, en sap dat Tygers plekt? Hoe grooten hoop van osseleere soolen Versleet hy met uw wooningh om te dooien! Hoe langh zal syn oprecht gedien, 10 Uit liefde, aan u, zyn ongesien? Ghy rekt te langh uw kortvergaande daaghjes, Die niet meer zyn dan prille lentevlaaghjes. Het melkwit, langs uw wangh, gesprenght, Met roosjes van de Maai vermenght, 15 Is al te teer om zoo pruts op te pratten. De winter zal uw blonde haair bespatten, Eer langh gelyk den haagel blank, Dan tot de wortels rank, en krank: Waar deur uw sterne, een raam van spiegelglaasen, 20 Niet ongelyk, den jonglingh zal verbaasen, Wanneer hy minsiek d'oogen wendt, Naa uw bejaard gesicht geschendt, Van rimpelen, en scheemerende lichten, Die nu niet, voor twee klaare Sonnen, swichten. 2 5 Wie lust heeft naa de roosereuk, Die plukt se, al eer se kryght een kreuk. 221 HET OOVERLEEDEN SOONTJE VAN GeRRIT Paapenbroek, aan syn vaader. Ik pas gebooren, heb strax verlooren Het aardsch gesicht, om 't saaligh licht, By Gods verkooren, myn ziel beschooren. 'k Heb niet te klaagen van korte daagen, De menschlikheit heeft my geleidt, Waar d'oogen saagen nooit dagh verjaagen, Hier strook ik d'armen, ryk van ontfarmen, Van die ons riep, toen hy noch liep, Op aard vol karmen, met preeken swarmen. O wat al kransen van Englen dansen, Hier om Gods Soon, in 's Vaaders throon, Op 's Heemels transen, vol sonneglansen! Myn zieltje dronken, in al die lonken, Van saaligh vier, belacht van hier Die dwaaslik pronken, op aardsche schonken. Ai schrei niet Vaader, stop toe die aader, Om 's kinds verlies, waar deur ik wies, God spaar, voor quaader, u allegaader. [i29] AAN HET NACHTEGAALTJEN. O Filomeel, singstresje Der singstersjes, in 't Attisch boomryk veld, Die met uw klaaglik lesje, Aan populier, en eekelen vertelt, 5 Hoe jammerlyk uw maaghdom wierd beknelt: Hoe Tereus, vorst der Thraaken, Uw tongske ontsnee, gelyk een moordenaar, Tot deksel van syn schaaken: O beestje dat, trots allerlei gesnaar, 10 Zoo Godlik fluit, ontrent uw weederpaar. Hoe is uw luk verheeven! Dewyl ghe niet, op eensaam ysich schuim, Moet in d'ysvoogel leeven, Of dat ghe niet, in 't stille duister ruim, 15 Afschouwlik piept, als vleuken, sonder pluim. Maar dat de distelvinken, Uit wroegende asch van Edons onbescheid, U hooren schooner klinken, Zoo dat, wanneer de swaalwe, uw suster, pleit, 20 Ook heure stem vry leeger onderleit. O lukkighste aller dieren, Met veedertjes bekleedt, die langs den hoed Van Maaimaands Heemel swieren, Die, met een lied, den nuchtren morgen groet, 25 En dan den dorst van 't heesche keeltjen boet: Ghy, die u stem doet schaateren, Met majesteit, door 't woud, waar 't lustigh leeft, Van keeltjes, en van waateren, Die bly geberght, met klaare beekjes geeft, 30 Waar kristallyn geen klaarigheit by heeft: Ghy maakt, dat akkers teelen, En 't swarte veld sich kleedt, met groene soön: Ghy doet de ploegh, met speelen, Verdienen syn 200 suur verdienden loon, 3 5 Geseegent van de seegenryke Goón. 223 Men eere o Nachtegaaltje, U, u, met recht, want Soomer komt ons by, Geboodschapt deur u taaltje, Waar op Apol, met Sanghsters, aan syn zy, 40 Self luistert, naa uw heiige melody. De gryse wintervlokjes, Die menscheit, in heur oude daagen lydt, Verandren nooit uw lokjes: O geestje, dat meer geests, dan vleisch verslyt, 45 Ja 'k loof dat ghy een half Godesje zyt. 224 [130] prente van een gierigen ambassadeur. Men laate een batschen dein, in Ambassaadschap, gaan, Wat werd er, voor den staat, voordeelighs afgedaan? Hy zy van groot beleid, vyfsinnigh, kloek, en gaauw: Hy heb, in 't voorhoofd, zoo veele oogen, als een paauw, 5 In d'uitgebreide staart. Dek met een Engelot Elk oogh, hy werd zoo blind, gelyk syn penninghpot. Gaat dan een blinde naa syn eigen ooverlegh, Waar gaat hy anders dan, op een verkeerden wegh? Wie op een dwaal wegh gaat, die houdt syn meester op: 10 Meest, zoo hy keert met krygh. Zoo een verbeurt syn kop. 225 [131] bruiloftnacht van kaspar van keulen, en Katarina Opmeer. Vergeefs wacht Markus waaterleeuw, Rondom, van Turriks vuur ontstooken, Licht synen staat van meenigh eeuw, Zoo roemryk, siende nu gebrooken: 5 Vergeefs wacht 't Adriaatisch meeir Met oopen armen, om t'onthaalen Hem die korts treflik, t'haarer eer, Den handel dreef in haare paaien: Hem, die haar oorlogslasten mee 10 Verlichte, en, op syn beurs, hielp draagen, Terwyl ons Y vol koop, en vree, Hem liefkoost, en als houdt beslaagen. Beslaagen, maar met vrye wil. Geen vrye wil, maar vast gebonden, 15 In Venus schaakels, die hem stil, Een andren luim heeft ingesonden. Citheer, die groote Mingodin, Voor wien de macht van alle Gooden Moet swichten, als se, soet van sin, 20 De harten roert met haer gebooden, Ontstak de liefde, en 't minnevuur, Waar in hy blaakte, en lessingh sochte. Van Keulen, met Kupyn, aan 't stuur, Jongst, op een ander meer, gerochte. 2 5 Opmeer niet drabbigh noch ontstelt, Als Hadria, deur 't Suider blaasen, Maar stil, en waar men helder telt, Tot op den grond, gelyk deur glaasen, Een schat van deuchden, uit haar geest, 30 Als in een klaare druif de karlen. Prys stroomen, waar men goud uit leest, Dit Meertje leevert duurder parlen. Daar koost hy nu syn lieve bruid, En streelt heur wasse weelige armen, 3 5 Bestrooit met roosen, mirt, en kruid, 226 Die, door heur geur, den min verwarmen. Het bedde, een outaar van 't juweel Van Katarine, is nu een Heemel, Haar oogjes 't licht, en al 't gespeel 40 Des bruilofts, Engelen geweemel. Hem steurt kartouw van Mahomet, Noch trommlen, noch Veneets trompetten: De min loost veiligh syn musket, Waar menschen groeijen, niet verpletten. 45 Hy droomt nu van geen koopmans waar, Noch beurs, noch scheepen af te laaden: Maar in syn soetste weederpaar Gaan al syn sinnen lustigh baaden. Terwyl dat cimbel, fluit, en veel 5 o Wat slinken, om vermoeide snaaren, Dunkt my van veer een's kinds gespeel, Dat om dit jonge paar komt waaren, En troetlen, Vaader, siet uw soon, En troetlen, kus uw soontjen, Moeder. 5 5 Den Heemel kroon, met zulken kroon, De Bruid, en Bruigom haar behoeder. Dan sie ik verder, in 't verschiet Van jaaren, Opmeers halve looten, Hun Oom, en Neeven, in 't gebied 60 Des Amstels volgen, by de grooten: Of schoei jen Grootvaars eigen voet, Als Raad, in 't groote hof der staaten, Gebeurt dit, aan dat deuchdsaam bloed, Sie wat voorheen de dichters praaten. 227 [132] myn vaaders lyk my toespreekende. Myn lieve Soon, wat klaaght uw droef gesucht, Ontrent dit lykgehucht? Het is vergeefs het doove graf beperrelt, Met schrei)en want de dood belacht de werreld. 5 Ghy droopt eens van myn bloed, nu ben ik stof. Ghy oopent eerst uw lof. Laat dooden dan, met dooden rustig vaaren: Gaat heene u, met den leevenden, vergaaren. Treed af, en smeek heur, die u heeft gebaart, 10 Dat sy het treuren spaart, En heuren geest betoom, die deese knokken Omswiert, ontroert, en tracht weer om te lokken. Treed af, en segh, 't was quellinge vergeef: Want niemand stapt de schreef, 15 Hem voorgehaalt, van 't lot, voor by, noch keerde, Aan 's leevens draad, na dat de dood dien scheerde. Treed af, en troost die goe bedrukte vrouw. Leer maatigen heur rouw. Ach troost myn weeuw, en neegen jonge weesen. 20 Wees Vaader, Man, en Soon, in liefde en vreesen. Treed af, en troost myn halfgeweesen deel. Leer stichtlik wat verscheel Dat tuschen man, en vaader zy, op aarde, By 's Heemels, die haar liefde, en trouw aanvaarde. 2 5 Treed af, sy bidt met my te zyn verselt, Bewys hoe sy vast snelt Onvoelik naa. Dan zal ons aardsch vergaaren, En beider ziel blyde, om den Heemel, vaaren. Treed af van 't graf, en spiegelt u myn soon. 30 Dit 's groot, dit 's jongh, dit 's schoon. Zoo vreet de dood elks vel, en vleisch, en aaders. Treed af, en houd het deuchdsaam spoor uws Vaaders. Myn lieve soon, wat klaaght uw droef gesucht, Ontrent dit lykgehucht? 3 5 Het is vergeefs het doove graf beperrelt, Met schreijen, want de dood belacht de werreld. Emendatie r. 30: Dit < Dits 228 [133] nooddruft is genoegh. Het waater voedt des smeeders vlam: De spys den reedelyken stam, Die dat behoeft, om op te teeren, Maar goude mynen kan ontbeeren. 5 Wie leeven kan te huis, in vree, Wat jaaght hy naa de ryke zee? Ontsint betrouwtmen Nereus schelpen, Die met een storm de ziel bestelpen. Dat Kresus poffe, op al syn goed, 10 Het einde straft syn oovermoed. Siet, hoe een beul der wreede Persen Den ryken Polikraat doet knersen, Aan kruiswys, en onsaaligh hout: Dien Polikraat, die 't luk, zoo stout, 15 Dorst tergen, dat hy wegh gingh smakken Syn ringh, in Thetis diepste bakken: En eevenwel zoo vondt syn kok, Daar naa, in vis, dien gouden brok. Luksaaligh is hy, die genoegen, 20 In land, schept, als geleent te ploegen: Wat schraaler dan Ismenias, Wat vetter dan 't by Kodrus was. Een simple borger leeft veel blyder, Nooit schroomich voor den bitsen nyder. 25 De nachtmeer van 't ontslaaprigh geld Doet, hem vermoeit, vergeefs geweld. De suchtvloek van de goude scherven Verdoemt hem niet: gedenk te sterven, O gierge dwaas, in deesen nacht. 30 Wat baat hem rykdom dan, en pracht? Syn ziel gaat moedernaakt versinken, Om 't vuur oneindelyk te drinken. Hy die gepurpert swolgh den wyn, Smeekt, om een druppel, uit den Rhyn. 3 5 O goed, niet goed, dat uw besitter 229 Betaalt, met zulken heilich bitter. De mensche wensch maar om gedost Te zyn, met eere, en leevens kost, En dat syn ziel God mach besluiten: De hel behou heur goude kluiten. [134] weeromslach aan W.B. oover syn laster teegen my, neeven dry andren. Schoon Itals dartel ryk, Het geil Brasil, en hof der Englen, En Vlaandren desgelyk, Veel lokaas strooit, om sich te menglen, 5 In alle minnelust: Een vroom gemoed kan 't Rond omwandlen, En blyven onbewust, Van 't proefstuk, om de min te handlen. Want anders geeft Parys 10 Hem, die daar Frans te leeren peisde, Op diergelyken wys, Een hoeren naam: en niemand reisde, Van laster, ongeredt. Maar die sich kreunt aan praat van sotten, 15 Of is met quaad besmet, Of ly, dat wysre met hem spotten. 231 [135] DANK, AAN MANUEL SpRANGER. VOOR KAAVIAAR. O Spranger, wiens geneegentheit, 200 rein, En sonder drab van schoone veinseryen, Ontspringht, als, uit een heldere fontein, Fonteinen, die tot een rivier gedyen: 5 Wat send ghe my, hoewel ik dankbaar ben, Die nimmer, van het trouwriets suiker, proefde, En, al te jongh, de minnesucht niet ken, Noch wat voor stof het Bruiloftbed behoefde, Goedhartigh 200 een lekkre morgengaaf, 10 Van soute kuit, uit Moskous varsche steuren? Ik, die maar van my selve ben een slaaf, Behoef geen spys, die lendnen sterkt, te keuren. Ik naaderde eens de baan van 't maagdendom, Om kuischelyk een trouwrink af te steeken: 15 Maar afgeraan, of self 'k weet niet waarom, Eer 't spel begon, ben ik er uitgeweeken. Had my de kans toen willen lachen aan, En heilige echt, met palm, en mirtekroonen Vereert, 200 mocht ik my, nu onbelaan, 20 Van deese kost, hoe dartel, niet verschoonen. 't Betaamt my niet de jeuchd, wiens smuikend vier Te licht ontvlamt, musketkruid toe te gieten. Dit 's peeper, in het neusgat van den stier, Die heeter dan, op veersen, aan 2al schieten. 25 U, wien een Son van soomerend gelaat, Uit ooghjes, en uw Engels roode kaaken Gebeurt, en 200 genoodt, van Venus raad, Om, als een held, te stryden onder laaken, Past beeter 200 een spyse, om wel geweert, 30 Te schieten, uit een hergelaaden kooker: Sulks elke scheut uw kabinet vermeert, Met prysen, van een kleine minnestooker. Ik schuw de spoor voor 't lichtgeraakte vleisch, Dat nu syn tyd verslyt, met ydel droomen, 3 5 Daar ghy verselt 200 aangenaam den eisch, Met kusjes, en gestreel doet leevend stroomen. Houd dartle minne ontsticht niet myn gemoed. Men senght syn haair te dicht ontrent den gloed. 232 BEKLAGH OOVER DE SCHIERLYKE EN ONGESIENE DOOD MYNES VAADERS. AAN MYNE OOGEN. Mismoedige oogen, wat geween Ontvloeit uw kliertjes, niet alleen Om uwes lieven Vaaders sterven? Maar d'onverhoedsheit van die pyl, 5 Zoo schaadelyken doods, terwyl Ghy Vlaandren ginght benieuwt doorswerven? Wien schryft ghe toe uw ongelyk? Wanneer ghe 's nachts, uw Vaaders lyk, In 't voorhuis, in de kist, saaght leggen: 10 Was 't toen niet beeter, 's daaghs daar aan, Die winterreis te laaten staan, En, aan 't geselschap, op te seggen? Wanneer u, t'Ypren, weer die dood Verscheen, en ghy uit slaap verschoot, 15 Was 't toen niet best weerom te vaaren? Te Ninef deed ghy wel verhaal, Van droomen, voor de derdemaal, Maar met 200 quam 't de dood verklaaren. O droeve doodt! waar alle slach 20 Van droefheit niet by haaien mach, Voor my, ook jongh, en onbedreeven: Die eerstelingh van tien, wel dien, Naa weeuw, en weesen om te sien, En self mistroostigh, troost te geeven. 25 O dood! wat maak ik nu te huis, Waar 't stroomt, en ruischt, gelyk een sluis, Van traanen, en geduurigh karmen? Ik suffe, en weet niet wat ik doe. Myn God hoe treft my deese roe! 30 Myn God wil myner u ontfarmen. Zoo vroegh, in eenen oogenblik, Te stikken in een hartestrik! Gelyk een ruiter kloek geseeten Getroffen van een gootlinghschoot 3 5 Uit synen saadel stort mors dood! Emendatie r. 30: wil < wil 233 Hoe kan? hoe kan ik dit vergeeten? Och Vaader! wat waar ik gerust, Indien ik u noch had gekust, En ghy my meede, met uw seegen? 40 Och had ik maar uw oogen vel Gelooken, als, op Israël, De droeve Josef heeft geleegen! O wyse Keiserlyke vrouw! Dat uw te voorgedroomde rouw, 45 Van Cesars dood, en syn kleinachten, My tot geen dieper opmerk brocht, Nu laaci, al te laat bedocht, Wroeght, sonder einde, in myn gedachten. Zyn droomen dan altyd bedrogh? 5 o Het teegendeel dat bleek genogh. Och! of se naamaals nooit bedroogen, Wanneer ik, by myn Vaader, ben, En lessen opneem, met de pen, Op dat se my niet meer ontvloogen. 234 [137] meedelyden, met joanna juliens, huisvrouwe van dr. wilhelm boogaard. Vriendinne naader dan vriendin, Die 'k 200 uit plicht, gelyk om 't bloed bemin, Uw kruis, laas, 't swaarste kruis, Dat een vereenight huis 5 Kan kruissen, kruist ook myn gemoed: Maar 't is vergeefs, dat ons dat schreijen doet. Zoo draaght een iegelyk syn pak. Wy droegen meede ons lastigh ongemak. Verlichte veel geklagh, 10 Dat elk, om smarten, plach Te storten, imands swaare quaal, Elk traantjen woegh men op met goud metaal. Gelyk wit bloei jende geboomt, 's Nachts, in de lent, met kraaltjes dicht gesoomt, 15 Van kristallyne daauw, Sich speent wel ruim 200 gaauw, Zoo meerdert ramp, en ongeval, Hoe imand meer syn rouw beweenen 2al. Getraan vermindert geen getraan. 20 d'Ontsprongen bron sluit swaar syn lekke kraan. Inwendigh heeft de pyn Geroert, een vruchtbre myn, Waar uit sy oovervloeit, en hoopt Een suure sprengh, waar in se 't harte doopt. 2 5 Wie kloek van aard, ontaart eens neight, Voor weederspoed, werd staagh daar van gedreight. 't Vereuvelt lot werd best, Met lydsaamheit, gequetst. Wie, als een held, daar teegenstrydt, 30 Voelt weinigh leeds, of blyft er van bevrijdt. 235 [138] kontrefeytsel van roselle. Nu schilder set u stilder, En schilder, voor my, schilder, Zoo fraai, dat die u roemen, Dank haaien u te noemen. 5 Uw geest zy opgetoogen, Of schoon niets sien uw oogen, Zoo doe uw oogen sweeven, Op 't beeld, van my, beschreeven. Sa schildert se, die 'k minne, 10 Een blinkende Godinne, Godinne hier op aarde, Waar aan natuur niets spaarde. Heur lichaam pas gemeeten, Recht, op fluweel, geseeten, 15 Verheffe een hoofd jen, ronder Dan applen, tot een wonder, Vol achtbaarheits, gelaatigh, Half vriendelyk, half staatich. Ga 't wit van elpebeenen, 20 Om 's voorhoofds vel ontleenen, Of stryk 'er sneeuwsel oover. Laat dan de verw wat groover, Of bruiner booven d'ooghjes, Versien heur nette booghjes, 25 Als swarte halve maantjes, Langs kasjes van de traantjes: Nochtans dat die gescheijen Zyn midweeghs, met valleijen. Daar onder laat dan brallen, 30 Vol straalens, twee kristallen, Of starren, of liefst Sonnen, Die 's Heemels ooverwonnen. Sach Venus die gesichten, Se riep 't zyn myne lichten. 3 5 Doe laager uw penseelen, 236 Heur lieve wangen streelen, Met melk, en felpe roosen, Die soet gemengelt bloosen. Vergeet geen roo koraalen, Heur lipjes aan te maaien, Die meer dan amberklippen, Verlekkren myne lippen. Haal sachtjes, naa beneeden, Heur gladde kin deursneeden, Lyk 't aardigh abrikokje, d'Een syde plooit van 't rokje. Heur blonde krullge draadjes, Als pluksel van kaffaatjes, Bestrooi met Cipers poeder, Vol geurs der minnemoeder. En laat die haairtjes schynen, Ter syden, als gordynen. Waar uit heur minlyk weesen, Als 't sonlicht, komt gereesen, Wanneer het langs den geevel Des Heemels, breekt een neevel. Doe dry bevallicheedjes Besteeden vlugge treedjes, Met, om den hals, te vliegen, Die swaanewit heet liegen. En laat geen parle kransen Vermindren zulke glansen. Se zy ten einde omtrokken, Met blaauw satyne rokken, Die als de Heemelboogen, De Son, en Maan vertoogen, Met starren, ryk belaaden, Van goude, en silvre draaden. Laat uit kantyn wat glimmen, Hoe bei die duintjes klimmen. Laat my een weinigh kyken, Wat Venus applen lyken, Doch dat de lynwaad spreidjes Bedekken juist d'aardbeidjes. Zoo geef er, in de handjes, Die met de schuilsche tandjes, Het haagelwit beschaamen, Muransche spiegelraamen, Waar in se, met te swinken, Sich andermaal doe blinken. Wat zal ik wyder spreeken? My dunkt se reeds geweeken, Volmaakt, van uw panneelen. O schilder, 'k moet se steelen. Kom myn Heieen, naa Troojen, Daar zal 'k myn min voltooijen. grafdicht, op myn vaader. Hier teert de helmaagh, die al wat er leeft, verslindt, Den goeden Jacob Six, van ieder een bemint, Een spiegel van de deuchd, Godsaaligh van gemoed, Verstandich in syn doen, en doende aan elk een goed. 5 Syn bloedverwantschap bleef, aan hem verplicht, tot dank: Al gaat d'ondankbre zy van sommigen vry mank. Hy was meelydigh, van Gods armen hoop een vriend: Hy heeftse ook trouwlik, in 't Diaakenschap, bedient. De rotte duisternis, van deese doodput, mach 10 Syn lyf verdonkren, maar de langhst bestraalde dagh, Tot dat se swymelt, zal, als een karbonkelsteen, Waar Pegaas Kooning 's nachts een klaare Son deur scheen, Syn deegelyken naam omvoeren, oover 't Rond. De deuchd die stopt het graf, en reekenjaar den mond. 239 [140] treurdicht oover de dood van myn broeder jakob. Ach, treurgodin, uw treuren blyk, Laas, op myn Broeder Jakobs lyk, In welken naam ik mynen Vaader, Ach, weer betreur, in 't graf te gaader. 5 De bloemhoed, om syn jeuchdich hoofd, Verwelkt, als hy haast uitgedooft. Maar ghy kont myne lykgesangen Een alverduurend leeven langen. Syn ouderdom is min geweest, 10 Maar 200 veel meerder dan myn geest. De deuchden, die in Vaader, blonken, Had hy goedaardigh ingedronken. Terwyl syn bloem fraai oopen gongh, Om prys, by syns gelyken, dongh, 15 Zoo snee de wreede dood te nydigh, De hoop van zulken roos ontydigh. Helaas! wat is de glans der jeuchd? O licht verwelkelyke vreuchd! Hoe dikwils zullen wy met traanen, 20 En suchten uw verlies vermaanen, Myn broeder, naa de wet des bloeds, Myn soon, naa liefde des gemoeds! 240 [141] aan j.A. Wanneer wy, in de schild van Vrankryk, waaren, A - , verheught, in Rhynschen muskadel, Des naanoens, met den taalbaren Kapel, Wat waaren wy, in taaien, niet ervaaren? 5 Wy kliefden, op een haairtjen, meenigh woord, In Italjaans, Frans, Duits, en als Latynen: Syn Engelsch had myn sinnen mee bekoort. De Sonne sloot noch geene nachtgordynen, Daar laagen al die taaien oover boord. 10 Wat raad om weer zoo haast geleerd te schynen? 241 [142] DANKDICHT, AAN SlMON DlLMAN, GENEESHEER. Een kopje, met wat welgegunde moes, En Weesops bier, smaakt beeter dan een kroes, Vol wyns, en 't lam, by een geveinsden droes: Neef, wil u niet verschoonen. 5 Waar toe gebrast, gelyk de Siciljaan, Of Sibaryt, of dartele Thebaan? Waar toe geschaft, gelyk de Persiaan, Voor twee, als tien persoonen? Ben ik een vraat, als d'alslok Filoxeen, 10 Die smaaksiek, om een kraanhals, heeft gebeên? Ik haat de wys der slempren, en de reen Der brassende Apiciaanen. Een graage maagh brenght self het soetst banket. De saus werd van den honger opgeset. 15 Dan smaakt het swyn, als 't eedele korret, En bier, gelyk Albaanen. Zoo kan het grof, en swartste roggenbrood, Den Kooningh, die de Nylenaars geboodt, Behaagen, en verquikken, in den nood, 20 Als korst van feestgebakken. Zoo smaakt, als wyn, het poeldrab, aan den Vorst Darius, in syn half versmachten borst, Terwyl het swaard des vyands, en de dorst Hem volgen op de hakken. 2 5 Het eelste onthaal, dat imand aan my doet, Is dat hy 't lyf wel drenk, en maatigh voed: Maar dan ook schaf, als Plato, voor 't gemoed, Een schootel wyse spreuken. Die 200 men veel de keel begiet, en smeert, 30 De volle maagh, met neevelen, verteert, In 't vadsich hoofd, dan andersins wat leert, En weghbrenght uit die keuken. Ghy saaght met wat een smaaklikheit ik at, En dronk, ook hoe leerhongrigh dat ik sat, 3 5 Om uit uw praat van artsenye wat Emendatie titel: geneesheer. < geneesheer, 242 Besonders op te leggen. Dat smaakt myn geest langhwyliger dan spys Van Ambar of een kostelyker prys: Vergeef my slechts myn vrygepleeghde wys, 40 Om uw meer danks te seggen. 243 [143] troost aan mijn moeder, oover 't verlies van myn broeder iakob. Wie eens, in dit vergaande leeven, Syn ziel, aan God, heeft weergegeeven, Keert nooit, om d'ydle Son t'aanschouwen, Hoe seer 't den bloedverwant mach rouwen. 5 Zoo schreit ghy, laci, lieve Moeder, Om uwen soon, myn lieven broeder, Die God syn geest heeft opgedraagen, Vergeefs weemoedigh, en verslaagen. Al schent mistroostigheit uw haairen, 10 Al weent uw oogh geheele baaren, Al krabbelt ghy uw borsten oopen, Al wilt ghy hongrigh, dorstigh loopen, En dagh, noch nacht den rouw bepaalen, Ghy kunt uw soon niet weederhaalen. 15 Ai Moederlief, laat af van treuren, Ai voegh u, naa Gods willekeuren, Die syn geschaapen, uw gebooren, Ook lief, en liever heeft verkooren. Een schoone tak is afgesneeden, zo Maar niet de leste van uw leeden. Vier lieve dochters, en vyf soonen, Uw disch, noch, als olyven, kroonen: Gewassen die naa goede tuchten Belooven goude, en silvre vruchten: 2 5 En welkers bloed, in deuchdsaame aaders, Sweemt naa den aard des vroomen Vaaders. Ook troost het wy niet seggen durven, Dat Jakob heellyk zy gesturven. Hy ruifde maar syn ziel van veeren, 30 Die zyn de vleeschelyke kleeren. Syn zieltje leeft, ik sie se leeven, En met de Cherubyntjes s wee ven, Die om, en in de Sonneglansen Des Dryineenheits, juichend dansen, 3 5 Op spel, en onbegreepe sangen. 244 O Zaalige Engel flus gevangen, Maar van de boei j ens nu ontslaagen, Die wy ellendigen noch draagen, Ghy smaakt de vreuchde, waar de menschen 40 Naa sien, of hooren naa te wenschen. Als ik uw vreedsaam ryk, uw staaten, En heerlikheeden, sonder maaten, Recht, in myn boesem, gaa belyden, Lykklaagen is uw heil benyden. 245 [144] op tweelingen, malkander seer gelykende. Natuure beesich, om twee menschjes af te maaien, Stond, op het tipje van 't voltrekken, in beraad, Of sy se beide van een kunne, en een gelaat, Of onderscheidelyk, een trekjen aan zou haaien. 5 Het ooverlegh viel langh. Van yver jongst ontsteeken, Nam sy 't bekladt penceel, en wierp de schildery, Gelyk Protogenes, 't Geval dat was er by, En dekte een kloofje in 't een, met dry uitstaande streeken. Sie daar een knechtjen, met een meisjen, sprak natuur 10 Verwondert, in min dan 't minuutjen van een uur. 246 [145] Bruids Inhaal. Aan Francois de Koster, En Anna van Baseroode. Ik sach 200 ras de bruiloftkaars niet blinken, Met loovergoud, en rosmaryn, en palm, Ik hoorde niet van ver het vleijend klinken, Van snaaren, met den opgesongen galm, 5 Wanneermen my quam onverwacht versoeken, En onverdient, op 't vroolik hooge feest, Of Poësys natuurelyke boeken Ontstaaken vuur, tot dichten, in myn geest. Ik was verrukt, al eer ik 't sach gebeuren, 10 Op straat, in 200 een lachende gedringh, Wyl ghy u Bruid 2oud haaien binnens deuren, Als of Antoon Kleopatra ontfingh. Hoe minlik schynt de fierheit, uit uw oogen, O Koster, nu ghy Anna treed te moed? 15 Eginaas soon gaat niet meer opgetoogen, Daar hy akoo syn schoone Thetis groet. Maar sie die Maaghd, die 2eedige Anna koomen, Die kuische 2iel, als Pafos Kooningin, Met leeliën deurmenght met rooseboomen, 20 Op 't aangesicht geschildert, van de min. Heur oogen, met de borst, vol gloênde steenen, Om luister, in een oopen twist geraakt, Doen vraagen, of niet Argus oogen scheenen, De braave staart van Junoos paauw ontschaakt. 2 5 Al praalt de paauw veelverwigh van natuuren, Natuur pronkt hier, met fraaije konst, verselt, Daar silver, goud, en parlen sich borduuren, Op syde, van Minerves hand, bestelt. Maar o! hoe werd een jeughdigh hart bestreeden 30 Op 't kusje, van den Bruigom, hand aan hand, Met syn Lukrees, voor al de werld, getreeden Getuige van syn trouw, en heilgen brand? Maar o! hoe werd men niet min aangevochten, Terwyl een maaghd, als Iris, loovren gooit, 3 5 Uit wissen, tot een korfken, groen bevlochten, 247 En liefde, en min, met maagdepalm bestrooit. De Cingel dor, om d'arme winterlinde, Blinkt rond besaait, met silver, en groen kruid, Darius lief gingh, neevens haar beminde, 40 Niet meer onthaalt, wanneer se was de Bruid. Wie, Amsteljeughd, wenscht niet, in syn geweeten, Te pronken, in gelyken mooi jen staat? Zoo zaalgen staat! wel zaaligh mach hy heeten, An wien 't geluk daar toe niet quaalik slaat. 45 Nu is 't een tyd, een guide tyd van trouwen, Terwyl de krygh, de trouwvernielster leit: Wyl Neerland mach den ryken Vreede bouwen, Die, uit haar schoot, een gouden reegen, spreidt. O Heemel doe dien ruimen seegen daalen, 5 o Om 't groote Rond, en meer door Kristenryk, Maar laat die meest, langs Holland, eeuwigh straalen, Ook voor dit paar hun uitgekooren wyk. En laat Francois hier wel, en minsaam leeven: Voor Vrankryks kust kuss' hy nu Annes wangh. 5 5 De mensch werd, als de werreldkloot beschreeven, In 't klein, gelyk des grooten ommegangh. Dan zal de naam van Koster nimmer sterven Zoo langh de pars des drukkers sweet, en kraakt: Maar bloeijen, in syn lange toenaams erven, 60 Zoo hy wel drukt, en erfgenaamen maakt. 248 [i46] steetu in kroon aan joannes snippendal. Wat groensel dat de werreldkloot Ontkruipt, uit haaren vruchtbren schoot, Langs bergh, en dal, en vlakke weiden, Als Karei Kluis, voor 't wyse Leiden, 5 Vergaaderde, in haar kruidenhof, Van ceder, tot aan ysoplof, Soekt Snippendal steetuinbesorger, Voor 's Amsterdammers meedeborger. Op dat men uit de blaaren lees, 10 Wat krachten God aan groen bewees, En siek geen wydgehaalde droogen, Die dikwils schaars zyn, of niet doogen, Gebruik, maar fris, en deughdsaam kruid. De Son natuurheer, die ontsluit 15 Syne oogen, op geen aardgewaschen, Die niet te land, of oover plassen, Gebracht, hier in een klein gemet, Met ordeningh beknopt geset, Vertoonen leevende tapyten, zo Veelverwigh, sonder verw te slyten. Het Oost, noch West, noch Suiden queekt Zoo fraaijen bloem, die hier ontbreekt. Al heeft ons Noorde korter hetten, Met kachels weet hy son te setten. 2 5 De kruiden uit verkouwende aard, Ontrent den Noordschen beer vergaart, Of met, of sonder schaaduw wassen, In schraaler sand of vettere aschen. O Kruidenier, die braaf, om prys, 30 Naabootst 't volmaakte Paradys, Kan menschdom aan volmaaktheit raaken, Ghy zult den Amsteltuin volmaaken. Emendatie r. 31: volmaaktheit < volmaakheit 249 [147] kroone des deughds. Een ziel, waar in de deughd standvastigh woont, Wykt voor geen blaam, hoe seer se werd gehoont: Dies werd se jongst, met heerlykheit gekroont, Tot hartseer des benyders. 5 Aan veelen jeukt het oor naa ydele eer, Omschaaduwt, in een Kooningh, Prins, of Heer, Of jaaght men deuchd 't is kort, men valt ter neer, Als al te heeve stryders. 't Aanloksel van die oovermomde lust, 10 En 't langh verdriet des Godvruchts, sonder rust, Sien 't heiligh vuur dier gaave ras gebluscht, In waggelende geesten. Gelyk een schip, dat naa een schoone ree Wil seilen, doch om 't buldren van de zee, 15 Voorts flaauw, naa strand verseilt, en barst, in twee, Ten beste der tempeesten. Klein is 't getal van die de goede God Zoo gnaadelyk bestraalt, en in syn rot Verkiest, daar elk, met hem, kloekhartigh knot 20 Den palm, op heereweegen. O saaligaard, ja meer dan drymaal is Hy saaligh, die in deese aanvechtenis Den deughdringh nooit, gelyk een Held, steekt mis, Maar eeuwigh draaght den seegen. 250 [MS] MOOI WEER, AAN SlMON DlLMAN GENEESHEER. Wil Flakkus, dat men rughwaards smyt Den glasrugh, van den wintertyd, Met geesselingh van eike vuuren, Verselt met hulp van Bacchus staf, 5 Die 't eedele Falernen gaf, Tot kortingh van lange aavond uuren? Hy leert ons ook genoeghlik zyn, Mach 't beuren, met een tooghjen wyn, In 't bloei jen van de groene lenten, 10 Wanneer de Son de daagen rekt, En koele parlen 's morgens lekt, Van Venus varsche bloeme tenten. Dies geef ik, Dilman, u de keur, Flus buiten, binnen Floraas deur, 15 By my, of u saam vreughd te pleegen. Wy zyn al weer een j aart jen quyt, Ai laat ons deesen nieuwen tyd Begieten, sorgloos, en ter deegen. Laat vaaren voor een uur, of vyf, 20 Dat loopen, dat uw leeden styf, En stokoud maakt, voor oude jaaren. Geneest maar ook u self geneest. Kom rust wat, schep een varschen geest, By wyn, en lucht van rooselaaren. 2 5 Ik ruil den winkel om den hof. Ik span den booghpees huiden of. Een schoolkind heeft syn oorlofdaagen. Een voerman geeft syn waagen rust, Op dat hy ry, met nieuwe lust. 30 Een eesel is wel vry van draagen. Waar toe dat slooven sonder end? Veel gelds is deftigh, ik beken 't, Maar deftiger de vrucht te smaaken. Hy is een giergerd, wie maar siet, 3 5 Op schraapen, en geen goed geniet. 251 Dat heet sich, voor syn kinders, braaken. Natuur moet sorgen voor het kind. Maar och! hoe meenigh Vaader wint Te veel, voor al te lieve kindren? 40 Veel gelds is meenigh kinds bederf. Op 't minste maakt de jeughd de kerf, Naa dat de rente mach vermindren. Hoe meer men voor syn kinders hoopt, Hoe grooter vreese dat men loopt, 45 Van leegheits oorsaak, nu, of morgen. Hei, hei, kom neem een kort beraad, Neef, tot mooi weer van daagh, en laat, Die naa ons blyven, ook wat sorgen. 252 [149] op langhduurigen reegen. Hoe stort den Heemel dagh, aan dagh, Och! boose menschen, slagh, op slagh, Met emmren, dat de landen dryven? Het land verdrinkt, men loopt gevaar van self te blyven. 5 Gods reegenboogh is wel een wis Erinster syn's beloftenis, Naa 't leschen van dien gloênden tooren, De werreld in een zee niet meer zou gaan verlooren: Dies hiel 't heele Al syn tweeden stand, 10 Niet meer verganklik dan door brand: Maar Faro moest den dood inslorpen, En allerheilgen vloed dronk vollikryke dorpen. Die ooverschoone bonte boogh, Veelverwigh scheemrende, in het oogh, 15 Van groen, en goudgeel, en scharlaaken, Kan, naa een langh verlangh, verdrieten, of vermaaken. In 't voorjaar saagen wy haar schyn Een blyschap voor de lent, te zyn. Haar volgde soet, en maatigh druipen, 20 En son, by beurte, om 't saad, uit d'aarde te doen kruipen. Maar 't koude reegnen week, aan week, Op weiland, graan, en ooftgequeek, Verslenst, vernielt den soomerseegen. Ons Neerland lykt Brasil, gequelt van winterreegen. 2 5 De boer, vol hoops korts, staat bedodt, Syn landvrucht leit, op 't land, en rot, Syn eenden lobbren, langhs 't gesaaide, En quaaken, waar hy songh, wanneer hy voormaals maaide. De koei, nu ongewoon de schuur, 30 Balkt treurigh, luister, och! hoe suur, Moet aan het hongrigh beest wel vallen, Haar melk te melken uit de leeghgegeete stallen? De turfpont, by syn baggerturf, Indien se niet geheel verdurf, 3 5 Betreurt de ruggelinksche daagen. 253 De tuinman staat om boom, en beddevrucht, verslaagen. Hy wacht nu, van den wyngaard rank, Geen andre druiven, dan heel wrank, Meloenen, Persiken, en peeren 40 Geswollen, sonder son, van waatersucht verteeren. O wat al suchters! maar wie sucht, Dan om verlooren tyd, en vrucht? Men wyt het landgequyn den reegen, Maar niemand leit de vloek, op oorsaaks schaal, te weegen. 45 De suivre Heemel siende ons aan, In slyk gewentelt, en vergaan Van sonden, wil, vol meedelyden, Met deese plaaster van meer quaalen, ons bevryden. Lyk een ervaaren Sirurgyn 5 o Een arm, of been, van swart fenyn Doorkroopen, tydigh af doet setten, Om 't ongevoeligh vuur 't voortkruipen te beletten: Zoo sette God de vruchten af, Uit liefde, al was 't een swaare straf, 5 5 Op dat de kanker, van de goedren Gesneeden, suivren mocht de leeden der gemoedren. Zoo dit verlempen ons genas, En dat in 't goed, dat oovrigh was, Van vleisch, geen vonkje blijft verhooien, 60 Dat eerstdaaghs, in de ziel, ontglimt, aan klaare kooien: Zal 't nat, dat licht gevonnist waar, Gelyk een drooghte, voor dry jaar, Opdroogen, en met damp verdwynen. Sie westwaarts slaaven op, de Son, in 't Ooste, schynen. 254 [150] trouw, van Samuel Kaffart, met Sofia Dorhout. Verwierpt ghe dan de vrye vryers schoen, En liet ghe't vleisch, in naauwer banden, doen, Mids d'Oude kerk u, huiden, voor den noen, Heeft echtelyk gebonden? 5 Hoe meenich lach versleet dit blinde stuk, Wie of er, van ons beiden, eerst dat juk Zou draagen? nu, licht tot myn ongeluk, U eerder toegesonden. Myn meiningh mist, uw vryheit schipbreuk lee. 10 De kuische trouw seilt veiPger, door de zee, Van weeligh bloed, en ankert, op een ree, Min bangh voor quaalyk vaaren. Uw seegen ryst de pluim nu, in de locht, Gelyk een Paauw: Niet wyl ghe juist gerocht, 15 Op 't huwlikdons, waar meenigh man op krocht, Als of het neetels waaren. Maar om 't gevolgh van wel gelukte trouw. Hoe lukkigh is de man, wien God een vrouw Bescheert, geleidt aan 't saaligende klouw, 20 Door 's werrelds doolprieelen! Godsaalicheit, is eene deughd, zoo schoon, Dat alle deughd daar binnen heeft haar woon: Gelyk een bergh, waar uit een goude kroon Verciert werd met juweelen. 25 O! Kaffart dank den Heemel duisendmaal, Voor zoo een bruid, en saalge seegenstraal, De kroone, en glans van al de bruiloftsaal, Getuige van 't versaamen. Sy hiet Sofye? O! toeval ongemeen, 30 De naam, en daad, die koomen oover een. Heur hart, en mond zyn, nooit verdeilt in tween, Een deur van wysheits kraamen. Gaa, met die deuchd, naa 't blyde bruiloftbed, Bequaamlik, naa het weeder, voortgeset, 3 5 Ter wyl de kou syn vinnge bui jen wet, Emendatie r. 26: Voor < Voo 255 Om 't eensaam vleisch te prikken. Wyl ik in wind, in sneeuw, en sonder maan, Licht moose jank, of voor een spleet zal staan, Kleptandende, om myn duif te spreeken aan, 40 Zult ghy van brand schier stikken. Ghy hoeft noch eik, noch droogh gebaggert veen, Om by den haard te warmen hand, en been, Dit Dorrehout, van minnelyke leen, Zal beider min ontvlammen. 45 Dit Dorrehout, van uwen min geënt, Belooft, gelyk de vyghboom flus geschendt, Van dorheit, ooft, waar uit men naamaals kent De deughdsaamheit der stammen. 256 [151] op spadonem. David was nu sestigh jaaren, Met een kinne, sonder haairen, Eeven jeughdigh, eeven oud: Als de klimop om een hout. 5 Is in baarden seeker teiken, Dat wy ouderdom bereiken, Lukkigh is dan David Oom, Voor de kneevels, sonder schroom. Dat hem jaarliks dat doet winnen, 10 Waar de scheerders wol van spinnen. Lukkigh is die halve man, Die dan niet verouden kan. Moestmen maar van oudheit sterven, David zou de werreld erven. 257 [152] aan venus. Gelyk een stangh van yser sich, by smeeden, Hardnekkigh toont, van ingeschaapen aard, En van geen koud geweldenaar laat kneden, Maar wel ontgloeit, in d'aangeblaasen haard, 5 Verliest syn bruinte, en bloost, met weeke kaaken, Dan laatende sich buigen, en vermaaken. Zoo gingh 't myn hart, aleer 't sich liet bekooren, Van myn Rosel, 't was hard, en koud, als steen, Tot ik heur oogh, vol schoonheits, aangebooren, 10 Sach straalen, deur myn ingewanden heen. Van toen af smolt myn borst, als in een ooven, En kon de min myn sinnen buighsaam stooven. Maar groote Mingodes, wat kan het baaten Myn boesem dus te weiken, in de vlam? 15 Dit 's smeeden, en versmeên, 200 sy blyft haaten, En in uw smids niet mee op 't aambeeld quam. Beveel dies aan uw soontjen, 't arge smeed jen, Heur staal, met my, te maatigen een beetjen. 258 OP HET KONTREFEITSEL VAN SUSANNA BEX LIJK: aan HEUREN man jan DE NeUFVILLE, myn NEEF. Zyn dan de roose, en leeliwangen Verandert, in een blank albast? Of heeft des schilders fyne quast Heur 200 een sneeuwvel omgehangen? 't Penceel heeft 200't panneel bestreeken, Toen't, tot een voorbeeld kreegh dat beeld, Waar, voor de 2iel, te vroegh gekeelt, De styve dood was in geweeken. De dood, die swart wierd afgeschildert, Van al de werreld, en gehaat, In synen sin schoon van gelaat, Stak 't hoofd op raasende, en verwildert. Hy stoof, uit 's Afgronds rotte kuilen, Langs waatren, bergen, vlakten heen, En riep, nu soek ik een Heieen Van schoonheit, waar of die mach schuilen? Het quam ter ooren van de Parken, Die weesen hem naa 's Keisers gracht, En seiden, vraagh, naa Bex geslacht: Strax waaren daar syn snelle vlerken. Hy liet syn oogen dartel weiden, En sach de heldere Susan Met aandacht in het weesen an, Waar om bevallicheen sich reiden. Heur maaksel kon hem voort behaagen, Van melk, en vermiljoen besprenght, Heel geestigh onder een gemenght. Hy spande syn verborgen laagen. Hy vroegh na geen getal van jaaren, Bescheenen pas van soomerweer, Hoe jonger datse leek, hoe meer Syn sinnen daar gevallen waaren. Hy sach, na 't schreijen van heur hoeder, Noch of er een bekreeten mond, Van Lammertjes te volgen stond, Om heur verlooren lieve Moeder. Hy schoot. Helaas! daar moest se vallen, Gelyk een hinde, van een pyl Des jaagers, neerstort in der yl. 40 Wat 2yn de menschen! niet met allen. Daar leit dat klaare licht verdweenen. Hy doofde dat koraaligh vier, En maaktse blanker dan een spier, Gelyk heur wangen nu verscheenen. 45 Neufville, laat uw wat bevreeden, Versaad uw oogen aan dees sweem, Hoewel men vaster, dan in leem, Gelooft, uw hart se draaght besneeden. Wanneer ghe siet die twee paar spruiten, 5 o Uw kinderkens, heur vleis, en bloed, Het deughdsaam saad van heur gemoed, Van jongs aan in den aard besluiten: En als ghy afmeet heur beswyken, Om 't huwlyk aan een beeter Stad, 5 5 Zoo seedige u, in 't treuren, wat, Se moest doch 't aardsche seil eens stryken. 't Is ook een loflik liefde teeken, Syn liefste t'eeren, naa heur dood. Licht morgen treft u self dat loot, 60 Nu kunt ghy 't lyk, in d'aarde, steeken. 260 [154] moed aan het fransche heeir op den intocht in vlaanderen. Ontsachtbaar heeir van 't Leelijende ryk, Dat goude kroon, noch ryksstaf heeft gelyk, In 't Kristendom, Onse Amstel bruist, en ruischt, van loutre blyschap, 5 Op uwen trom, Te voet, en veldtrompet der ruiteryschap, Gesprongen, en geswommen, door de vloed Der Kolme, met een onversaaghden moed, Diep in het land, 10 Dat u den wegh niet weigert naa Duinkerken. Ter goeder stand! Dat fier bestaan moet meerder voordeels werken. Sa heldenheeir, wat sien wy heils te moed! Toon weeder proef van eel manhaftigh bloed, 15 Trek moedigh aan. O! Orliens, laat uwe strydbre bende Het leeger slaan, Rondom het nest, dat broeinest van ellende. Dat roofgat, korts noch met den neus in slyk, 20 Van buuren goed, en bloed, nu trots en ryk, Der Zeeuwen plaagh, De swaarste krak van 's geldbanks goude suilen, En Amstels waagh, Dat meenich man van eere, eilaas, dee schuilen. 25 O! Prins, hier heeft uw swaard geen minder lof, Te kaavlen, om dit waaterstroopers hof, Dan Theseus hecht, Of Herkules, in landroof t'ooverstryden, Kloek afgerecht, 30 Ghy zult de straat des Oceaans bevryden. Het past den Vrank van nieuws, als van aalouds, Te vallen aan, en 't pleegen van wat stouts. Als Greevelingh, Een waarburgh van het Vlaamsche strand, kan tuigen, Emendatie r. 25: Prins, < Prins. 261 Sints 't, voor uw klingh, De kniejen van onwinbaarheit moest buigen. Dat tuige mee des Kataloonjers roem, Noch varsch geplukt, gelyk een Roosebloem, Zoo scherp gedoornt, In wallen, langhs den boord der soute stroomen, Rondom getoor'nt, Dat nergens kans geleek ontrent te koomen. Het Spaansche beest met een versaaghden hoop Te velde, zal het stellen op de loop, Voor uw geweld, Syn halve macht, die Hollands Leeuw wil stutten, Leit stil, versmelt, En braadt, in 't land van Waas, in wanne hutten. Dat rept het maar naa u, of hoofd, of staart, Strax brult de Leeuw, en houdt het achterwaart. Die, siende kans, Ontleegert springht, en plukt, in 't vruchtbaar Vlaanderen, Een nieuwe krans, En kapt, al wie hem stuiten wil, aan spaanderen. Vaar voorts, o Vorst, die Held, die Spanjes vloot, In Duins beroofde, en in de gronden schoot, Zal al de kust Der oopen Zee, met rad beseilde steeven, Wel uitgerust, Om toevoer af te snyden, staagh omsweeven. 't Behulp waar mee de ziel in 't hongrigh hart, Gevoestert, en op nieuws gemoedight werd, Zal u de Zeeuw Verscheidelyk, in oovervloed, toevoeren: Geen naar geschreeuw Zal, om gebrek, de leegerplaats ontroeren. De Gooden self, in 't blanke harnas, treên, En deilen met de Franschen land, en zeen, Wat tegenweer Vermach 't gebroed van Arragons geweste? Daar waait, van veer, De leelivaan, op Mardyks hooge veste. Vaar zoo al voorts, o Prins, en bouw de poort Des vryicheits, voor Neederlands geboort. 75 Zoo sie men 't juk Op Vlaaminghs hals, van swaare Spaansche telgen, En al den druk Van Neerland, tot de wortel toe, verdelgen. De koopman zal dan in Oranjes vaan, 80 Met leelien, doen kroonen 's Leeuwen maan, En slaans rapier, En stuuren vloot, op vloot, naa Ooste, en Weste, Met meer plaisier. De vreede daale, en schik het al ten beste. 263 [155] lesse aan het mesje van roselle. Gaa weer mooi omsilvert mesje, Naa myn welbemint meestresje. Gaa uw J off rouw weer besoeken, Die u socht, in alle hoeken. 5 Maar als ghy se suit ontmoeten, Zoo suit ghy se eerbiedigh groeten. Eer ghy veel begint te spreeken, Zoo suit ghy 't gevest bestreeken, Van myn kusjes, sonder tellen, 10 Aan heur lipjes soet bestellen. Met se dan begint te vraagen, Wie u 200 langh heeft gedraagen, Waar ghe waart 200 langh verlooren, Noem my, in den eenenhooren. 15 Daar heur minnaar heur ter eeren, U sloot, by syn beste kleeren, By syn allerliefste panden, In een kist, met ysre banden. Vraaght se, waar ghe wierd gevonden, 20 Dat 2al ik heur self verkonden. Vraaght se, hoe 200 langh gebleeven? Bid heur, om geen reen te geeven. Maak myn Engel niet verslaagen, Want ghe hebt ook rouw gedraagen, 2 5 En, in ses geheele weeken, 't Hoofd niet, op de straat, gesteeken. 'k Weet het 2al heur sachte sinnen, Min of meer, ontstelt, gewinnen. Wil se juist naausiende weeten, 30 Of er 200 veel weeken sleeten, Met in 't koffer stip te leggen, Gaa de ronde waarheit seggen. Seg ik somwyl u handhaafde, Als ik mynen honger laafde, 3 5 Dat ik smaaklik heur gesontheit, 264 Die my staadigh in den mond leit, Dat ten minste niet kan schaaden, Van myn taafelberd gelaaden, Of uit potten, of van speeten, Dan bedacht, by alle beeten. Segh als ik een appel schelde, Of een ookernootjen pelde, Of een witte bootram smeerde, Die gerookte tongh vereerde, Dat ik alle lekkre smaakjes Wenste binnen heure kaakjes. Segh, ik gingh u selve wetten, Naa men 't eeten af dee setten. Segh, ghe sneed het seegelgaaren, Om dit rymvel te bewaaren. 't Zal niet minder heur behaagen, Dat ik sorge heb gedraagen, Met den arbeid myner handen, Voor den roest der ysre tanden. Want se mach geen leegheit lyden, Maar gebruikt u staagh tot snyden. Maar, o glad, en blinkend mesje, Luister na myn leste lesje, Dat u seedigh mach geleiden, Naa ghe van my zyt gescheiden, 'k Weet, en ken uw loose treekjes, Al uw sneedjes, al uw steekjes, En dat onder schoon te blinken, Ghy wel dikwils bloed wilt drinken. Sneedigh yser, puntigh staaltje, Doe toch nimmer sulken quaaltje, Sulken seer, aan 't tenger vleisjen, Van dat poesligh soete meisjen. Of zoo onheil mocht genaaken, Oei, dit schynt myn hart te raaken, Dat ghy, in heur duimpjen, snapte, Of heur pink jen slinks onttapte Swymelige roode droppen: Laat dit blad de bloedwel stoppen. Laat dit blaadje 't purper druipen, Als een dorstigh sponsje opsuipen. Laat de vuile vloer niet praaien, Met die eedle bloedkoraalen. Laat de vuile vloer niet schynen, Met zoo kostlike robynen. Kraaien, en robyne vonken, Schooner, dan uit zeespelonken, En uit Indiaansche bergen, Die Europes gronden tergen, Met hun prachtige juweelen, Ciersels van de kroonprieelen. Kom ik dan dit blad t'aanschouwen, 'k Zal er konstigh van gaan vouwen Vermiljoene braseletten, En myn erm daar mee besetten. 'k Wed die purpere erremringen, Fraaijer, om myn ermen, hingen, Dan, om Venus lief, de glansen, Van heur schoone roosekransen. Met dees lesse zult ghe scheiden, En myn seegen mee geleiden. Gaa dan mooi omsilvert mesje, Groet, en kus myn soet meestresje. [156] reisgeluk, aan het jacht griffioen, vaarende, met myn broeder joost, naa nieuw batavie. Keer Gryphoen, achter Leeuw, voor Aarend, snel van veeren, Na 't songorreel, in 't ooste, op oostens wind, Uit Tessel, langs den rugh des Vaaders aller meeiren, En voer de siel, als my myn siel bemint, 5 Myn Broeder, naa de stad der nieuwe Batavieren, Bevaaren, en gebouwt van maatschappy, Langs Ganges rykste deel, als Vorsten, in 't bestieren, En land hem om syn ooverkomste bly. De Goön, op wien de sorgh rust, om de stoute kielen 10 Te stuuren, en de stormenbaare zee Te stillen, hoeden u, met d'ingelaade zielen, Op myn gebed, van vremde ree, op ree. Geen heilloos aavondlicht, geen wervelige winden, Verschynen, noch vertraagen uwen tocht. 15 Dat Vlaandrens Zeeroof hier, de valsche Taag by d'Inden, Verschrikke, als elk, uw vlooglen, uit de locht, Siet schaaduwen, in 't glas, by klaare sonnestraalen: Lyk 't sparwertje den aadelaar ontsiet. Dat hen den moet ontsinke, eer ghy uit uw metaalen, 20 En doodschen bek den blixem op hen schiet. Wat waaghals was het, die, op d'ark, eerst mast, en seilen Dorst planten, en de vim, en vischestaart, Met riemen, en het stuur nabootsen, om te peilen d'Ongronden, van de wydste peekeivaart? 2 5 Het was dat ysre hart, van rykdoms sucht, beseeten, Te slecht, om met een huid, of balk, of bies, Van Amstels oevers, naa den Brit, de stroom te meeten, Als ook, op zee, geen soomerwindje blies. Maar 't moest ten trots des Gods van bulderende winden, 30 Des donders, en der monstren, in het sout, Met vlot geberght, nieuw land, en andre werlden vinden: Dat Senekaas voorseggingh naakt ontvouwt. Wie vreest voor sterven, by de Hollandsche matroosen? Sy baanen selve een wegh, tot duisend doön. 3 5 Nu brandense van vuur, dan leggen se bevroosen. 267 Om eene dood, zoo blyft hen niets verboón. Sy bouwen toorens, in den hoogen sonnesolder. Sy daalen in, en rysen, uit den hel. Men moet sich niets ontsien, spreekt Tifïs maat, hoe dolder, 40 Hoe braaver, dat ik roemen daar in stel. 268 [157] engelsche raasernye. i Keer. Elk, dolle Teems, waar langs het sypt, en druipt, Van Strafforts trouw vergooten bloed, Dat langs 't gebeent der rechtren d'aarde ontkruipt, En byt, gelyk sterk waater, in 't gemoed, 5 Vervloekt dien wreeden luiden slach, Van uwen byl gebonst, door 's Kooninghs nek, Zoo luid, dat schoon een ieglik dien niet sach, De klank liet hen dien niet gebrek. Waar is een ryk, een land, of stad? 10 Waar is een Prins, een Heer, of Borger, Wiens aanschyn niet van verw verschoot, bespat Van heiligh bloed, van uwen ryksbesorger? Slaan sy hunne oogen, naa de Zee, Waar in de Teems sich loopt ontlaaden, 15 Elk vindt het strand gepurperverwt, o Wee? En gruuwelt van die daaden. i Teegenkeer. Ik zal, o stad, o herbergh van krakeel, Van Wentworts vonnis swygen stil, En laaten dat gepleit, in syn geheel, zo Dewyl ik u, noch my, beswaaren wil. Ik zal niet voorstaan Kareis recht, Noch doemen, dat die hooghgeroemde Vorst, Zoo jammerlyk, helaaci, wierd geslecht, Al trof die slachters byl myn borst, 2 5 Schoon my een wyde soutkuip scheidt, Van England, zynde een ingeseeten Van Amstel, die syn vlieten rugwaarts leidt Bedroeft, vol spyts, om dat het heeft gespeeten Syn waarden Prins, wiens appelboom 30 d'Oranjekleur voelt oovertoogen, Van schel bebloedt, uit dien robynen stroom, Syn Vaaders strot ontvloogen. 269 i Toesangh. 't Zy dan de Kooningh heb de schuld, En weederstondt de Parlamenten: 35 't Zy sy van staatsucht op gevult, Verberghden, in den raad, een deel serpenten: 't Zy Karei, om een vrye kroon, Was oorsaak, van al 't bloed vergieten: 't Zy dat sy staaken, naa syn throon, 40 Waar sy hem, door den beul, uitstieten: 't Zy hy den vreede geensins socht, In schyn van vree te sluiten: 't Zy krygsgeweld een scheuringh brocht, Toen sich de vree wou uiten: 45 Dat krygsgeweld, dat 't hand'lend Parlament Half nam gevaan, en sydich heeft gewendt: 't Leit diep verhooien, 't Blyf God bevoolen. 11 Keer. O Bethlehem, ik wil, op Pindars toon, 5 o Verheffen uwen harpenaar, Geroepen, van de schaapwacht, tot de kroon Van Israël, Gods uitverkooren schaar: Die schoon de valsche Saul, om hem, Syn vriend, en troost, en landbehoed, 5 5 Zoo meenigh reis, te krygen, in de klem, Had, als een vyand, naagespoedt, Nochtans de duure Koonings ziel Verschoonde, toen die, in syn handen, Op Hachila, en in een holte viel: 60 Ja, dien het speet, hy schon des tabbaards randen, En kleeren scheurde, om Sauwels dood, Met last die Gods gesalfden moordde, Scherp recht te doen. O! vroomheit waard vergroot, Van wie se las, of hoorde. Emendatie r. 43: krygsgeweld < krygsweld 270 ii Teegenkeer. 65 Maar och, slonk nu die bittre borgerkrygh, Met plengingh van dat eedel bloed, Van Stuart, nooit te sterven, uit den rygh Der Kooningen, schoon hy 200 sterven moet. Zoo sterven? als een martelaar, 70 Klaaght ieders tongh, die al syn leeven pryst, Vol vreedsaamheits. Wat werd men niet gewaar, Dat hy voor Godsvrucht noch bewyst, Sachtmoedigh, in den laatsten stond, Wan hy gerust de nachtmaal spyse 75 Ontfanght, en kloek den dood treedt in den mond, Op dat de Son, vol vreede, aan 't volk verryse, Is 't mooghlik, uit het duistre graf ? Hoe quam die slagh niet om te keeren Op 't booswight, en den hals, van die se gaf ? 80 De Vorst wou 't heil niet weeren. 11 Toesangh. Maar och! my dunkt daar een fontein, Die dronken Koonings aard, t'ontspringen, Als tot een meeir, waar groot, en klein, Onschuldigen, met schuldigen vergingen. 8 5 Die kroon geleedight van haar kruin, Werd van den stamboom nooit vergeeten, Al pooght men een gemeenen tuin, Na Hollands maatstok, af te meeten. Men pooge, als Rome, met Tarquyn, 90 Den Kooninghs naam te bannen: Noch mach dees niet geleeken zyn, By monsters, en Tirannen. Verschopt de Schot nu mee den oudsten soon, Te bitser zal de Taag, de Belt, de Rhoon, 95 Met elks verwanten, Hier teegenkanten. 271 [158] rariteiten te koop. Alle stoffe heeft een maakler, Andersins een vryen kaakler, Die des Koopmans wille peilt. Alle stoffe heeft heur venter, 5 Tot den almanakken prenter, Tot die swaavelstokken veilt. Maar nu is, op Hollands stroomen, In myn handen, stof gekoomen, Ongehoort, en ongesien: 10 Niet als quam se, uit verre landen, Van de west, of oosterstranden, Uit een landschap sonder liên. Als een gomboom afgedroopen, Als een beek jen fyn ontloopen, 15 Als een duuren bergh ontschaakt, Als van boomen, of van planten, Neevens soete waaterkanten, Of van seldsaam kruid gemaakt. Neen, se komt, van 't ryk der Britten, 20 Die niet verder van ons sitten, Zoo de wind dient, dan een dagh, Daar men die, om niet, kan haaien, Of, met weinigh, hier betaalen, Schoon de son niet duurders sach. 25 S'is van 't bloed van Kooningh Karei, Schynende een robyne paarel, Gloênden ink, en purpre verf, Steen, en hout, en roode roosen, Rooder dan het wroegend bloosen, 30 Om het kooninghlyk verderf. Wie zal 't maakelampt bekleeden? Die volght nu geen Judas schreeden: Want dit bloedgeld dient de wraak, Om wat houts, en touw te koopen, 3 5 Om syn moorders op te knoopen, 272 Of te branden, aan een staak. Verwers van fluweel, of laaken, Wilt ghe schoone verwen maaken, Fyn scharlaaken, karmosyn, 40 Of de kooninghlyke draghten, Van de purpre vischgeslachten, Kostlik, om hun weederschyn? Gaat niet in de verwekraamen, Van fortuin, of andre naamen, 45 Om den duuren koetsjenil, Luisen van Nieuw Spanjes Inden, Die ghe doof van kleur suit vinden, By des Kooninghs strotaar vil. Salomon, in al syn praaien, 5 o Kon gepurpert niet ophaalen Sulken hoogen trotsen gloed. d'Oester kon daar toe niet helpen, Uit Sidoniaansche schelpen, Nu vergeeten, in den vloed. 5 5 Schilders van de waapenglaasen, Gaa niet by die winkelbaasen, Om den Florentynschen lak: 't Waapenglas sal hier van schynen, Als de kooien van robynen, 60 Waar men solfer aan ontstak. Wyn verkoopers, gaa niet quisten, Om de bruindoek, by drogisten, Weinigh ponden, voor veel geld. Eene drup, als bloed van Santen, 65 Opgesopt, met neusdoek kanten, Strekt veel schooner, als se smelt. Bruigoms soekende juweelen, Om aan uwe Bruids te deelen, Gaa voor by den Juwelier: 70 'k Heb karbonkels, en granaaten, Emendatie r. 52: kon daar < kond aar 273 Opgeraapt van Londens straaten, En koraal, uit heur rivier. Bisnagarsche fyne steenen, Ook hoe gloorende, als se scheenen, Zyn van luister, by dit bloed, Als de kleine starren blonken, Toen se moedigh wilden pronken, By de groote sonnegloed. Meesters van de metselaaren, Die, voor 't nieuw steehuis, gaat vaaren, Om orduin, en marmersteen, Genueesche berghspelonken, Of te Bentem afgeklonken, Duur van inkoop, maar gemeen: Hoe dus quistigh steen genoomen, Raad den Raad by my te koomen, Met wat haast gereekent geld. Ik heb Jasp, en karneoolen, Voor doorluchter Kapitoolen, Dan men sach op Romes veld. Recht den bouw, op die pilaaren, Laat den geevel zoo eens vaaren, In den ruimen Amstellocht, 'k Wed den Hertogh van Florencen Zoude zyn kapelle wenschen, Zoo hoovaardigh uitgewrocht. Waar zyn nu de nette vrouwen, Die heur beste kaamers houwen Netter dikwils, dan sich self ? Ik kan alle monden snoeren, Die zoo pruts zyn, op de vloeren, Van heur Italjaansch gewelf. Werkers van de kabinetten Staak de sandels, violetten, Of een rooder vremdgewas: Dit wint ceders, dit wint ebben, Indiaansche houten hebben Geenen glans, by zoo een kas. Wil ook imand bloeme kransen 110 Vlechten, van de rooseglansen, In den winter, sonder bloem? England dat in 't schild verkoosen Hadde roosen, bloeit van roosen, Nu met recht, tot Kareis roem. 115 Waarom zouden rooselaaren Kareis bynaam niet bewaaren, Als Narcis, en Hiacinth, Bloemen van Apol verkooren? Stuart is een roos herbooren, 120 En van Jesus hoogh bemint. O! hoe voel ik 't hart opluiken, By dees vroege lentparruiken, Van dat duursaam martelbloed? 'k Wil ook selve wat behouwen, 12 5 Om daar konstigh van te vouwen, Voor Roselle, een roosenhoed. 'k Wil ook mengen van een dropjen, In een porceleine kop jen, Ink, aan niemands pen, gewoon, 130 En daar meede rympjes maaken, Om die aan de krans te haaken: Venus krans was niet zoo schoon. Sie hoe fraai de letters blinken, Die alree van Karei drinken, 13 5 Op dit witte schryfpapier: Glinstrende, als de sonnestraalen, Uit een bron, in waaterdaalen, d'Oogen scheemren doen, van vier. Al myn rymen schynen dichten, 140 Nu heur sulke stoffen lichten, 275 Oovervloeit van bloenden ink. 'k Zou schier myns gelyken raaden, Om de pen hier in te baaden, Dat hun rymsel ook wat blink. 145 Wat beleeft deese eeuw Poeëten! Die men dan alzoo zou heeten. Werden wy zoo niet gehult, Vrienden, wat 's er aan geleegen? Die wat heimliks moeten veegen, 15 o Maaken al ons rym verguldt. Maar wat sie ik reede tongen, Dat se slechts een prys bedongen Voor dat wonderlyke bloed? Voor dien ink, die verw, en roosen, 15 5 Hout, en steenen, die zoo bloosen, Binnen Londen onder voet? 't Looven, koopers, en het geeven, Staat er reedlik op geschreeven. 'k Wensche, dat ik maar ontfongh 160 Dertigh stuivers, sonder dingen, Vry wat min, dan silverlingen, Waar sich Judas om verhongh. 276 [159] vraage, om aaderlaatinge, aan Simon Dilman, Geneesheer. Het zy de ziel haar deelen heeft, Als 't lichaam, of het zy se leeft, In bloed, indien de heete Son Het swakke lyf niet schaaden kon, 5 Voorsichtige Arts, noch wilde ik wel Een deel verliesen, met het vel Van daagh te vliemen, om grof bloed Te fynen, schoon dan of 't gemoed Niet fyner werd door deese vond. 10 Want zoo ver ben ik nu gesond. Dat is, het lichaam is bereidt, Geschrobt, gelyk uw voorschrift leit, Van kildigh slym, en heete gal, Oorsaaksters van veel ongeval. 15 Ik had, Neef, gister, sonder vier, Wat meel beslaagen, met wat bier, Ik golpte, uit porcelein, die pap Van vyf en sestigh grein Jalap, Met Scammone, te goeder tyd. 20 O! wat een lekkeren ontbyt? Ik nam daar naa warm bierenbrood, Om 't modder van de darmengoot Te dryven, en te reingen eer. Tot hier toe was het helder weer: 2 5 Gelyk 't nu alle daagen maakt, Terwyl de hond met hette blaakt. Maar, o! wat onweer rees er op? Het sweet dat brak my uit den kop. De seeverreegen droop voor uit, 30 Lyk 't druppelt, eer het reegenbuit. 't Gesicht besweek van duisterheit. De keuken, in tiras geleit, Ia 't huis, dat vast, op kooten, staat, Dat tuimelde om, en om, op straat. 3 5 Den Heemel, en het aardryk viel 277 Te naauw, voor myn benaauwde ziel. Van booven storte voorts een plas, Op plas, van louter vuil moerasch. luist was er toen het huisje ontrent, 40 Waar in ik heimlik ben gewent Het stinkend vet, van 't ingewand, Te lossen, voor het maager land. Daar seegh ik in, maar anders had Ik my, van achtren, seer bekladt. 45 Ik kon niet 00ver ende staan, Daar quam my wat verlichtinghs aan, En als langs trappen, 't weer, en lyf Bedaarden, in een uur, of vyf. Is 't nu niet teegen uwen raad, 50 Segh in wat aader ik my laat, En in wat erm, of in wat voet, En hoe veel oneen schrikkigh bloed. Indien my dat gesondheit baart, Zoo roem ik u, en 't waaterpaard. 278 [l6o] WEERSTUIT, AAN T.D. Ghy rymde in 't kort, dat Six, die was een langh Poëet, En seid het schamper, doch na Vondels oordeel wel, Gelyk men praat. Maar 't zy. Het deed my weinigh leed. Ik wedde, ik u een fout zal wysen, in 't gestel. 5 Maar, gaauwert, schoon ghe ses, of seeven reegels schreeft, Die klaar, en scherp genoegh een spoogen, in den mond, Ik prys 't, maar niet of ghy wat wonderlyks bedreeft. Elks tongh byt, van natuur, gelyk een dolle hond. Een lukkigh opschrift, of een korte spreuk valt licht. 10 Alzoo voorseide een sot het eind der Switser krygh. Maar langh, en fraai te zyn, is swaarder, van gewight. Dat leert uw treurspel wel, welks voornaam ik verswygh. Toon Vondel dat, indien hy daar verstand in pryst, Zoo lyde ik dat de straat, met vingren, naa my wyst. 279 [i6i] DE DIEMERMEIR, AAN MARTEN VAN HALEWYN DEN OUDEN. Deeglike vaader, weer van rymen swanger, Soek ik Thalye, die den dikken sanger Losse, lyk vroemoer, van dat paxken, langer Te swaar om laaden. 5 't Parst hem te singen, oover 't meeir van Diemen, Waar korts de bootsman sweette, by de riemen, Waar nu de bouwman, met syn groove vliemen, Ploeght om te saaden. 't Parst hem den boomgaard des fortuins te singen, 10 Waar we noch kortlinghs 200 veel goeds ontfingen, Lustigh, en lekker, met de monden hingen, Aan karsetienen. Eeven heeft Baarle Prince der Poêeten, Dankbaar, met dichten, nimmermeer vergeeten, 15 Sakken vol vreuchde hem, op 't land, gemeeten, Braaf te verdienen. O! hoe behaaght my dit dal droogh gemaalen? Waar in de velden groen, en bloemryk praaien, Om 't welke, in maaityd, 200 veel nachtegaaien 20 Den Heemel prysen. O! hoe plaisierigh spiegel ik myne oogen, In hoogh omelsde klaare vyver boogen, Waar in een leeger vischen werd gesoogen, Die vaader spysen? 25 O! hoe gereessemt neigen alle boomen? Appels, en peeren, uit den schoot gekoomen, Van aardmoorinnen, kussen moeders soomen, Met roode kaaken. Kersen, en krieken, die vol nectargeuren 30 Purperend brillen, onder groene kleuren, Schaamrige maaghden kontrefeitend, scheuren Hun volle staaken. 'k Weet niet wat vruchten, hoogh, en laagh van d'aarde, d'Aarde niet weeligh, en heel smaaklik baarde. Emendatie r. 33: van d'aarde, < va d'aard 280 3 5 Nu swygh de Beemster, van heur vruchtbre gaarde, Als Edens landen. Halewyn stelle de Fortuin verheeven, Konstigh gehouwen, maar men siet se sweeven, Oover syn akkers, en een schoot vol gee ven, 40 Van soete panden. Flakkus mach wenschen ouder in Tarenten, Of 't land van Tibur neer te slaan syn tenten, Waar dat de Winters, als begonne lenten, De jaaren stryken. 45 U, o! beroerde vaader, 200 geslaagen, Van Gods besoekingh, die u leer verdraagen, Met Job den heiligh, en die swaare plaagen Eenmaal doe wyken, U wensch ik, dat ghe 's soomers, in die weiden, 50 's Winters met Amstel, stilletjes mooght leiden 't Oovrige leven, en aldus verbeiden Des Heemels ryken. 281 Emendatie r. 3 5: gaarde, < gaard [162] OP DE PINXTERBLOEM DER STRAATKINDEREN. Diogenes gewent, om het sap Te drinken, uit een popelen nap, Eens siende, hoe een kind, uit de sloot, Het waater schepte, in 't hol van syn poot, 5 Sprak in sich selve, ontsteeken van vuur Des yvers, 200 de milde natuur Die middel geeft, met vingers, te leen, Waar toe dit dingh? en smeet het daar heen: Ik, als de rest, aan wyser gesangh, 10 Met voeten, by de dichters, voor langh Gevonden op een deftigen toon, Die staadigh gaan, ook enkel gewoon, 's Nachts siende, hoe de dartele jeughd Den Pinxterbloem, in rympjes, verheught, 15 Op voeten songh, wat lochter van aard, Heb strax daar naa myn liertjen gesnaart. Als, in de lent, de Saters, in 't hout, Nu hupplen, of Bacchanten, in 't woud, Of als ik sie de reinimf in 't veld, 20 Zoo 2yn daar toe myn voetjes gestelt. Wie onderwees het rymen, aan 't wicht? Lyk ook, als 't 2yn raboorden, in dicht, Om spelden veilt, of sinte Martyn, Als 't koud werd, singht, om turven en wyn? 2 5 Het spoelde nooit, in Focidis dal, Syn lipjes, met het henghste kristal. Het sliep niet, op den dubblen Parnas, Waar deur 't 200 draa een singertje was. Het leerde niet, als 't extertje doet, 30 Uit honger, om het kost jen, een groet. Wie onderwees dan singen, aan 't wicht? Wie onderwees, na 't quam in het licht, Het oeffnen van de reedlike tongh, Met welke 't 200 natuurelyk songh? 3 5 Wie is er dan een rechte Poeët, Die meest den dank syn moeder niet weet? 282 VAL VAN HAARLEMS FLORA. Onder zoo veel handgebaaren, Hondert duisend handelwaaren, Minder niet, dan 't kleine sand, Sonder tal, op Katwyks strand, 5 Is er wis geen roekelooser, Noch verachter waar, noch brooser, Dan de Kappadooker bloem, Die men duisendverwigh noem, Van ses vlammen, als een prente, 10 Van 't penceel der vroege lente, Elk by synen eigen naam, Met geen titels, klein van faam, Maar naa Grieken, of Romeinen, Kooningen, en Kapiteinen, 15 Naa den tulipant een tulp. Slechter dan een hoorn, of schulp, Met heur fraai gemenghde kleuren, Die veel gaauwe lieden keuren, Booven Chinaas aardigh glas, zo Meest te pronk op lyst, en kas, Helder wit, met blaauw bestreeken, Van penceelen, licht van breeken, Wes het een bekeeven meid, Met de sin, aan 't hollen leidt. 2 5 Maar de geestge schelpen derven, Op heur onvergaande verven, Niet vergaande voor de stof, Stoffen met gewisser lof. Sy verachten soomerplaagen, 30 En die 's winters 't land deurjaagen. Al het snood gewurmte mydt, Dat het, op dat harde, byt. 't Sparklend blad der tulpebloemen, Waar op Haarlem flus mocht roemen, 3 5 Als op Ryssels weefgetouw, 283 Trouwens weedef drok, en trouw, Bloei jende, op syn moera juinen, Loopt ook, in gesifte tuinen, Sorge voor de mol, en pier, 40 En ontellik schendend dier, Onder 't aardryk, en ontlooken, Als de Noorder vlammen rooken, Als veel reegens 't loof verplet, Of veel Sons, of koude let. 45 Wie zal ons den vinder noemen, Den pryseerder van die bloemen, Uit om geld, van syn gebuur? 't Was een listige Merkuur. Die zoo veele ryken raakte, 50 Dien hy ydle beursen maakte, Dat zoo meenigh kaaien neet, Die kaasteelen, tot syn leed, In de lochte winden bouwde, Dat ontelbre weevers rouwde, 5 5 Ruilebuitend spoel, en web, By den Lombardier Alheb. Waar men sulke lompe bollen, Niet slechts telde, maar sach vollen Goudballansjes, met een aas, 60 Toegewoogen, aan den dwaas. Toen men nu ses duisend gulden, Voor een bloem, gaf, bleeven 't schulden: Wie geen daalers had gehaalt, Bleef, met wat papiers, betaalt. 65 Floraas bloemkroon flus aan 't wassen, Tot den Heemel, viel in aschen. Let men op dit bloemendom, Segh, 't was handel van een blom. Emendatie r. 58: Niet < Niets 284 ENGELSCHE STAATSUCHT. Keer. Een Heemelsch Englen heir rees staatsiek, en vermeetel, In 't vreedsaam ryk, om God te schoppen, uit syn seetel: Had dat gelukt, zoo sat, waar nu de Duivel sat, Die twister, God de vree gekerkert, in een gat. Teegenkeer. 5 Een werreldsch Englen heir staatgierigh, om dry kroonen, In 't vreeryk, socht haar vorst t'onthalsen, uit syn throonen: Dit lukte. Dies waar flus een Engel, als wat klaars, En vreedsaams blonk, houdt Twist, de Duivel nu de kaars. Toesangh. De loose Duivel heeft geen schaadelyker schooien, 10 Als waar hy staatsucht plant, en saait. Dit is 't geweer, waar mee hy maait De Kooninghskoppen, en de ryken leit, in kooien. 285 DANKDICHT, AAN JAKOB BrEINE TE DANTSICH, VOOR EEN PAAR BARNSTEENE HECHTEN. O vroome Jakob, trouwe vriend, Die by myn Vaader hebt gedient, Waar vroom, en trouwheit is gebleeken: Die langh myn warme byslaap waart, 5 Maar langer uit een goeden aard, Veel vriendschaps, met ons, hebt verstreeken: Hoe welkom was, uit Klinkerts hand, Door zee gebracht, dat kostlik pand Van ambre hechten, in een laade, 10 Van hem, met schip, en lyf, gewaaght, En door veel bui jen heen gejaaght, Al eens Juweel geslaagen gaade! Een pand, als cierlik marmersteen, Van wit, en geel, klaar onder een, 15 Natuurlik, uit de populieren, Getraant, zoo Nasoos pen niet lieght, Maar Noorden leert men ons bedrieght, Dewyl syn klippen Barnsteen tieren. Waar uit het, als een leemigh pek, zo Of teer vervloeit, in schyn van drek, Op zee, gestolt van drooge winden: Die door hun stooken, in den kolk, Het dryven, onder vischend volk, Op strand, daar naarstigh, om te vinden. 2 5 Ik neem het aan, als soete lucht Van wierook, uit geneegen sucht, My opgeoffert, sonder schulden. O! wyl ghe doch wat schenken woud, Wat vriendschaps silver, en fyn goud, 30 Kan meer versilvren, en vergulden? Het barnend geel duidt van natuur, Hoe, in twee vrienden, 't harte vuur, Doorschynende behoort te branden. Het wit geensins geveinst van aard, 3 5 Maar aan oprechticheit gepaart, Emendatie titel: hechten. < hechten, 286 Vereischt zoodaanige ingewanden. Nu wroeght het onbedacht gemoed, Om ouder fraai genooten goed, Toen ghy milddaadigh van ons scheidde, 40 En my Gods silvre nieuw verbond, Op swart segreine leer gegrondt, Tot een gedachtenis bereidde. Al dit, en wat my meer verplicht, Schoon tuschen Pruissens hoofdgesticht, 45 En 't Y, de koopbron van Europe, Veel mylen wilde golven gaan, O! Breine, van uw gunst ontfaan, Zal ik verdienen, is myn hoope. 287 [166] Aan Arnoud van Someren. Ik geef ruw roosenhoud, te Rhodes niet gegroeit, Een roos van reuk, waar aan nooit roosje heeft gebloeit. Ghy geeft my net gedraait, met silver ingedreeven, Twee roose hechten, met twee lemmers uit den bril, 5 Zoo puik, dat ik daar mee Damasken tarten wil. Dits geeven. Zoo gaaft ghy. Maar ik heb niets gegeeven. 288 [167] GRAFSCHRIFT. 't Belachen lyk, van deese sark beklemt, Was vryer Floor, het heerschap sonder hemd. Een ryke dein, een hongrige scheeminkel, Een slordigert, half steedelingh, half kinkel. 5 Syn lichaam was een beulingh, en een kelk, Van kaas, en brood, en rouwe karnemelk. Zoo hoefde hy ses maanden niet te vuuren: Noch had toen schuld, aan 't branden der gebuuren. Syn lust was geld, op dat hy niets verloor, 10 Was koude steen blootvoetlinx syn doctoor. Waarom hy dan 200 vroegh gingh leggen sterven? Was ook al om te spaaren, voor syne erven. Syn leste wil, min quistiger, beval De suinicheit syn susters man voor al. 15 Het misgeld, voor syn ziel, dat kon men spaaren: Want die dacht, naa den Heemel, strax te vaaren. 289 [l68] ANDER. Hier leit de gierge Floor, zoo gierigh op het lest, Dat hy syn drek vrat, was de Beemster maar gemest. 290 [169] Kooninghlyk Schavot te Londen, in plaat gesneeden, door Krispyn van de Pas. Aanschouw, barmhertige Amstelaar, Als, in een spiegel, naakt, en klaar, Het Londensch swart geweld schavot Omheirt, waar, laas, een purperstrot, 5 Van Beulebylen, werd doorkapt, En bloed den aaderen onttapt. Men toont geen uitgangh van Biron, Naa hy dat Helsch verraad begon: Noch van den Haaghschen advokaat, 10 Waar van dat elk verscheidlik praat: Van Straffort, noch van Kantelbergh, Van 't ryk gevonnist eeven ergh. Krispyn verbeeldt u dat schavot, Waar op dat Engelsman, en Schot, 15 En Ier hun Kooningh sien geknielt, Gelyk een landverraar ontsielt. Dus valt de Vaader van de vree, Die, voor deese oproer, nooit syn schee Ontblootte, een hoeder van het recht, 20 De lym die ryken saamen hecht, Een steun van Gods hervormde woord, Dat van geen Kooningh werd gehoort. Wie siet helaas, dit treurspel aan En voelt de byl in 't hart niet gaan? 2 5 Wat is er, binnen deese stad, Al volks, dat geen gevoelen had? Onvoeliger dan steen van 't huis, Dat Withal heet, de plaats van 't kruis, Bequaamer, voor een rooden hal, 30 Gescholden, om die purperval, 't Bankethuis, ach, verkeert genoemt, Om dit Banket, niet min verdoemt, Dan Atreus maal. Dit huisdak krielt Van booven, tot beneên, gesielt, 3 5 Uit vensters, en de gaalery. 291 De ruime straat, aan alle sy, Dryft af, en aan, gelyk een zee Van dringers, om te kyken ree. Maar vroomer borsten lyden druk, Getroffen van dit grouwlik stuk. Hier splyt er een benaauwt de lucht, Met eenen diep gehaalden sucht. Daar doet er een syn handen last. Een Schotsman vloekt de rechters vast. Een Irelingh klopt op syn borst. Gins karmt er een, oei my! myn vorst. Een ander rukt syn haairen uit, De duivel haal den Beul, dien guit. Een vremdelingh vervloekt den grond. De dood vlieght vrouwen, in den mond, Die met, dat 's Kooninghs ziel ontvlucht, Met Stuart, vaaren in de lucht. Daar maakt een grysert, zoo een rouw, Die ysre harten meuken zou. Was dees niet myn gekroonde staf, Wiens deughd ik, van syn kindsheit af, Geroemt heb, al myn leven deur? Wie geeft dit purper sulken scheur? Hiel hy, als harder, niet de wacht? En werd hy, van syn schaap geslacht? Ach! jaa. O! Neen: o! neen: het zyn Weerwolven onder menscheschyn. Dus wierd Acteon ook verscheurt, Van syne reekels wild gekeurt. Zoo klaaght, helaas, die goede man. Een kryghshart, met metaalen an, Is immers woed, noch zyn er die Het hart ontsinkt, tot in de knie. De Beul, dat helschuim, heeft, hoe wreed, Met lampers, syn gesicht bekleedt, Beschaamt, voor 200 een bloedkoraal, Beschaamende de sonnestraal. De Teems die krocht. Het aardryk beeft. Het konstigh snydend staal begeeft Des snyders hand. Want onder aan Zou anders deese byspreuk staan: Geen mensch gelukkigh voor syn dood, Verscheidelyk, voor klein, en groot. [170] MISLEIDE ONNOOSELHEIT. Een jonge ziel, met kuischeit, in verbond, Kan wandlen, langs het gloênde pad der sond, In 't kranke vleisch, als Zadrach ongewondt, In 's Afgods ooven. 5 't Zy dat men naa den geilen Sibaryt, En Korinthier bezeeuwt van elke syd, Wil reisen, of te Rome een langen tyd Gaat leeren hooven. 't Zy dat men staare, op Floraas lonkend oogh, 10 't Zy Venus soon gewaapent, met syn boogh, Met Thaïs, in syn armen, naa ons vloogh, Gelyk t'Atheenen. Want ik noch jongh, eens om plaisier, te paard, Met mynen vriend, vry meer dan ik bedaart, 15 In 't keeren hem navolgende onvervaart, Onwis waar heenen, En om een dronk, in 't huis den Mooriaan By Venusjes, zoo blank, gelyk een swaan, Met lonkjes, en met borstjes half ontdaan, 20 Om ons t'ontsteeken, Stryd lydende, den Heemel hebbe lof, Die Josef gaf noch heerelyker stof, Ben ongesenght dat brandend Venus hof, Sluipswyse ontweeken. 2 5 Een kouwe gril rydt door myn warme leen, Wan ik bedenk, hoe bof, op mynen teen, De grendel sloot, 't was laat, wyl hy beneên Wou drinken blyven. Doch of hy wyn, of Venus minnedrank, 30 Of beide dronk, want uit den wyngaard rank, Komt Bacchus van de minnesiekte krank, Dat laat ik dryven. Ik haat de min, in ongebonden band. Ik haat de hoer, om huur, ter geile brand, 3 5 Onleschliker dan Etnaas ingewand, Staagh aan het braaden. 294 Ik koop geen lust van naaberouw 200 duur. Indien myn vriend niet werd een koel gebuur, En omwendt, met de kuischheit, aan het stuur, 40 'k Zal pek versmaaden. 295 [171] Bruiloftsangh, aan Joannes Abeels getrouwt met anna de Bra. Abeels, wiens voornaam, ik den mynen, noem, Ghy geeft my lust, om uwen roem Te slaan, op snaaren der Poeëten, Wijl ghy dees blyde Bruiloftnacht, 5 Als Bruidegom, werd opgewacht, By Anna uw Citheer geseeten. Van waar begint myn pen uw braaven lof ? Zal uw geslacht my geeven stof, Wanneer ik, op den vroomen vaader, 10 Die suil, en spiegel van de kerk Gemerkt, met Kristus saaligh merk, Myn sin aandachtelyk vergaader? Of singh ik best uw nyverigh verstand, In handelingh, op Engeland, 15 En al haar omgeleegen wyken, Sulks dat de Teems haar koopmans oor Draait, naa 't Kompas van uw kantoor Gelyk de bloem, op 's seilsteens stryken? O neen. Ik swygh ook van uw schoone bruid, 20 Als een Goddinne, muntende uit, In reijen ooverschoone maaghden: Gelyk de son, wanneer hy klom, Verdoofde al wat er scheen, en glom, Aan 't bruin gewelf, waar mee het daaghde. 25 Ik lyk u beide ook niet by Henriet, De Fransche leelibruid, geset Naast Karei wankelenden Kooningh Van England. Pronkten sy met goud? Ghy in uw huis een Kooningh, trouwt 30 De deughd, langs 't groen der palmekrooningh. 't Lust my noch min de prysenswaarde saai, En disch, vol staatelyk onthaal, Aan braave vrienden, op te lieren: Of 't minsaam bruidsbed opgetooit, 3 5 Van sy tapyt, met loof bestrooit, Emendatie r. 1: ik < in 296 Dat Hymens kaarsen fraai vercieren. Wegh ydelheit van fleeuwery, vol wind, Waar deur een dichter sich bemint, Gemeinlik tracht by elk te maaken: Want pry sen kost hem kleinen prys. Ik eindige op een andre wys, En wil myn laffe rymen staaken. O Vaader van den houwelyken staat, Ons, tot een liefdens toeverlaat, En heiige kuischeit, uitgevonden, En tot een troost van man, en vrouw, En tot een steun der werreldbouw, Uw seegen zy dit paar gesonden. OOSTKAPPELE, AAN ABRAHAM GRENIER DEN JONGEN. O Oostkapel het schoonst der dorpen, Van Zeelands beste vierendeel, Dat Nereus rondende oopen keel Pooght, als een endei op te slorpen: 5 Laat andren 't slechter Souburgh prysen, Of Kraeijebosch, een wilden tuin, Of Domburghs buurte, aan 't schraale duin, Ik zal aan u myn hart bewysen. O! had des Samiaaners schryven, 10 In d'eeuw der Kristenen ook plaats, Mocht ik een dagh maar zyn Horaats, Wat deftigh werk zou ik bedryven? Hoe schilderachtigh zou ik looven U, die geheel niet anders zyt, 15 Dan een prieel, of mooi tapyt Van akkers, duinen, daalen, hooven? Ik liet my dan, op wielen, sleepen, Met een penceeltjen, in myn hand, Van Walchrens hoofdstad, langs uw land, zo En haalde weer te voet die streepen. Ik wed, als al die puike kleuren, Van tarwe, rogge, boonen, vlas Van vitsen, garst, gebloemte, en gras, Omringht met duisend boome geuren: 25 Ik wed, als die verscheide verven, Zoo glommen afgeset, in 't oogh Der beestjes, langhs den sonneboogh, Se streeken alle die er swerven. De geelvink beesigh, om in 't kooren, 30 De leeuwerk om, in 't bloeijend hooi, De musjes om, hun elsenkooi, Langs slooten, aassiek op te spooren. Lyk Zeuxis, met syn konstge druiven, De voogels, van den Heemel, trok, 3 5 Die hongrigh, voor een lekkren brok, 298 Bemaalde doeken wouden kluiven. Lyk hy, dit is 't versieeten praaten, Die al 't gediert van laagh, en hoogh, Sach hoe 't eerbiedigh voor hem boogh, Op 't deunen van syn veedelmaaten: Zoo zou ik, van de groene spooren, Naa Domburgh krullende, als een slangh, En van de stee der knynevangh, Dan naa myn spel het vee doen hooren. Of wou ik een Amfion weesen, Zoo sach men daar vrouw Nehalen, Gansch uit de heugenis der pen, Licht in een schoone kerk verreesen. Noch liever lokte ik, met myn speelen, Een vischrugh, uit de hende Zee, Die met my sworn, naa Vrankryks ree, Waar naa 't verlangh my doet verveelen. Maar om den Venusyn te lyken, En met een puik penceel te gaan, Waar zoo een stuk van dient gedaan, Zoo mis ik verw, om net te stryken. Nu kan ik 't wyd vermaarde Kreten, Of Thessal, Hesper, of Ausoon, Als 't Eliseesche veld zoo schoon, Niet schildren, onder u, geseeten. Noch minder kan ik braaf oplieren, O! snaaren, hoe zoo stram, en klem? O! Paradysje, uw harders stem, Gevolght van reedelyke dieren. Die stem, die van 't geheemelt daauwde, Van Duivelaar, gesond, en klaar, Als van een heiige duivenaar, Ten troost des geenen die verflaauwde. Die stem die heur geliefde schaapen, Aldaar in Heemelweide voedt, En voor den Helschen wolf behoedt, Waar alle zielen vry op slaapen. Wel saaligh sulke dorpen reeken, Waar lyf, en ziel plaisier geniet, 75 Bedrieghlik hof, en stee verdriet, Gerust, hoe wel veracht, ontweeken. Dewyl ik dan ben onervaaren, O Oostkapel, in konst, zoo wil Ik, met Eleusis priesters stil, 80 In myn gedachte, uw lof verklaaren. 300 [173] HULDEKROON, AAN DEN HEER GeERARD BlKKER, DROST TE Muiden, Baljuw van Gooiland, en Weesperkarspel. Een gaggelende gans zal singen, by een swaan: Een swarte blinde staart der Kalekoetsche haan Zal pronken, by een paauw, vol glans, en siende veeren, Nu ik den Muider Drost, als Vondel, gaa vereeren. 5 Al singht geen Nachtegaal, ai, dat de basterdkeel U onverveelende oor, en soeten inborst streel, O Bikker, met wien ik, by Sladus, heb gesoogen De memmen van Euterpe, in Angeneetes oogen. Hoe weinigh dachten wy, dat noch die kinderbeet 10 Zou huldigen een Drost, zou maaken een Poëet? Luksaaligh zy uw tree, in 't roemryk huis van Muiden, Waar 't Vechter soet schiet langhs, in 't soute nat van 't Suiden. De hooge tytel van die Amstels voorburght kan Nooit immers sterven, op de tongh van alle man. 15 Niet juist om Velsens daad, noch om de swaane veeder Van hoofd, die, in uw vliet, blyft dobbren, op en needer: Maar aangesien daar ryst, uit een doorluchtigh bloed, Een slotvooghd als uit asch, den dooden op den voet. Een bloed dat waardigh is eerampten te bekleeden, 20 En dies ons Raadhuis ook klimt booven, en beneeden, In 't Borgermeesterschap. Een Kato voor den staat, Een Vaader van de vree, die reeds voorspoedigh gaat. Uit teelingh van dat saad is zoo een soon gebooren, Wiens deughden 't algemein, ook my niet min bekooren. 2 5 Syn Vaader niet ontaardt. Die, in syn vroege lent, Veel rype soomervrucht te draagen is bekent. Goedaardigh, kloek en vroom, aandachtich, net van oordeel, Gespraaksaam, sonder nyd, verheught in ieders voordeel: Oppronksels van de ziel, veel schooner dan, in goud, 30 De diamantsteen glanst, safïer, of esmeroud. Hoe heilsaam, Goedela, zal 't voor uw rechtbank weesen, En voor uw land gehoedt, langs 't wakker oogh van deesen? My dunkt ik sie, van veer, de Kooninginne Maai Aankoomen, opgepronkt, als een Godin, heel fraai, 3 5 Uit 't ryk der lente, met een schoot vol diere bloemen, Emendatie r. 11: roemryk huis < roemrykhuis 301 En varsch ontlooken groen, onmooglik al te noemen, Om aan den nieuwen Drost, verwondert om syn faam, Een offerhand te doen, sich maakende aangenaam: Lyk d'Arabierster, met veel gouds, en speceryen, 40 Uit Scheba quam, om aan den Kooningh bly te wyen, Naa sy syn wysheit sach. Dies ik, in haaren stoet, Reik, met een saalge wensch, dees kroon, met oopen hoed. 302 [174] VISCHMAAL, AAN MANUEL SpRANGER. De reegen zynde 't woord, na al het drooge weer, Om dan een soodjen visch, in onsen tuin, te kluiven, Nu soet gevallen, tot verquikkingh van het teer Gebloemt, en swellinghe van peeren, persen, druiven, 5 En tot verkoelingh van d'onlydelyke brand Der sonne, die den mensch versmelten dee, door sweeten Als sneeuw tot een rivier, wan hy, op 't oopen land, Geklooven, en gescheurt, plaisierigh meinde t'eeten. Zoo kom dan welkom, naa de beurs, op 't vyverpad, 10 In myn plaisanten tuin, op schootels uit rivieren, Of Hollands zee vereert, na dat de vischmarkt had, In hooimaand, van geschubde, en ongeschubde dieren. Men weet de kabeljauw, de schelvis, kuitertbot, Steur, parrelvisch, en voorn, die hebben ons het tiende, 15 Elk, op bequaamen tyd, geoffert in de pot. Nu zyn de tarbot, salm, en baars ons tong versiende, Met braasem, haaringh, post, tongh, krabbe, en somwyl kreeft, Niet slimmer wyl de maan, die vullende, is aan 't wassen. Wy zullen sien wat God, voor vangst, gegeeven heeft, 20 En 't taafelkleed bebloemt, na syne gaaven passen. Weesps halve maan, en star zal u den dorst verslaan. En om de teeringh, in de maage, te doen klemmen, Zoo zal een Hochemer ons drenken, met een saan. De visch bemint het vocht, en wil wel drymaal swemmen: 25 In waater eerst, daar naa in sausse, en dan in wyn. De wyn is oorsaak van een lustigh saamenkoomen. Set sorgen wat ter syde, en laat ons vroolik zyn. Wat baat het, of wy 's daaghs ons quellen, en 's nachts droomen, Van oorlogh met den Teems? Laat Hollands Admiraal, 30 Met Londens zeegesach, van sorge, om Lauwerkroonen, Hun haair versilveren. Sy brengen vuur, en staal, Malkander nydigh toe, met donderende toonen. Ik zal, op goed gevolgh van d'eerste waaterslagh, Een grooten roomer, met verheughde druivedouwen, 3 5 U setten op de hand, verselschapt met een lach, Emendatie r. 17: haaringh, < haaringh 303 Of Hollandsch liedjen van Wilhelmus van Nassouwen. Dan blyf ik vaste borgh, dat u Terwelborgh zal Met zulken munt voldoen, niet minder dan van Heeden, En Kemp, geen breekers van het spel. Sie daar't getal, Wel booven dat van dry, maar neegen niet, getreeden: By welken, Spranger, ik u op het vriendlikst bid, Dat ghy u vinden laat, gelyk 't aansienlikst lid. KLAGHTE AAN SlMON DlLMAN GENEESHEER. Toen ghy, o Prins der artseny, Onafgeraaden ooit van my, De Beverwyk liet, uit verdriet, Om 't rotsen, deur het boergebied, Dat, voor veel sloovernys, uw lyf Te vroegh den winst gaf van heel styf, En ghy uw wyk naamt, in den ringh Aan 't Y, Europes wonderdingh, Doch in uw oogen niet seer groot, Naa 't scheen, om dat der sieken nood, U onbekent, noch weinigh riep: Zoo sach men, wan men t'uwent liep, Om bystand, voor uw sieken neef, Hoe vlughs men quam, en drankjes schreef. Ik die uw welvaart alsoo seer Betrachte, en wenschte als eigen eer, Bad dat uw troostelyk beroep Mocht wassen met den Amstelhoep. De goede Heemel hoorde my, In jaaren min dan tweemaal dry: Sulks Amsterdam u wierd te groot, Om loopen, waar men u ontboodt. Maar nu ontfangh ik minder gunst, Om uw vermaarde, en drokke kunst. Uw grootheit maakt, dat kleiner vriend Nu siek, niet werd, als voor, bedient. Op dat uw vlyt weer mywaarts groei, Wyl ik besocht leg, van Gods roei, Op 't siekbed, hoor ik myn gebeên Te doen, ghe raadt licht, hoe ik meen. ROOSEKRANS, AAN ROSELLE. Indien de grootste God der Goön Verheft, Godinnen moest vertieren, Hy nam geen gou gedreeven kroon, Vol diamanten, en safieren. 5 Hy nam er toe den schoonsten bloem Van kleur, en geur, op eerbre steelen. Aan 't roos jen geeve ik deesen roem, Dat prys haalt booven gou juweelen. Het roosje is een princesje, in 't ryk 10 Der bloemen, ongetelt gelaaten: Hier in een Kooningin gelyk, Vol luisters, booven ondersaaten. Het is des hooveniers cieraad. De glans, en 't oogh aan alle kruiden. 15 Des aardryks seedigste gelaat, Gelyk het purper kan beduiden. Het roosje met heur bloosend licht, En flikkren, uit de groene struiken, Maakt dat de tuin, in ons gesicht, 20 Met starretjes, schynt op te luiken. Het aassemt niet dan liefde, en min. Verwint Zivet, en ambergeuren. Het streelt de ziel der Mingodin, Heur soenende, als wy heur versteuren. 25 Al heb ik dan geen duur robyn, Noch berghgoud tot een kroon geklonken: Al weet ik ook Rosel te zyn, Met schoonheit van een Nymf, beschonken: Ik schaam my met geen roosekrans, 30 Eerbiedighlyk heur hoofd te hulden. Jupyn kan met geen eedier glans Het haair van syn Godin vergulden. 306 [177] Verrukkinge der Sinnen, aan Joannes Hoorenbeek, dr., profr., en predikant t'uitrecht: En Simon Dilman Geneesheer. i Keer. Wat voel ik voor een seldsaam vier Myn vadsich herssenslym ontsteeken? Ik raak in brand, en schuimbek schier, Als dolle lui, en weet met geen belui te spreeken. 5 De Poësy is soete raaserny. De sienders, en Poeëten Voorseggen, sonder toovery, Niet selden, sonder van voorsegginge te weeten, Of wat het werden zal. 10 Hun Godheit straalt, en leert geen dingen by geval. i Teegenkeer. Noch twantel ik onseeker waar Ik opgetoogen heen zal vliegen. Hoe durft de Roomsche Lierenaar, Op dat men Pindar wraak, hem prysende beliegen? 15 Om welke reen zou een verheeven geest, Die steile swaaneslaagen Navliende, moeten zyn bevreest, Voor droeve maatschappye, in Ikars neederlaagen, Die, met een hoogen val, zo Syn naam liet drinken, aan sout stroomende kristal? i Toesangh. O Venusyner schoon van vloogelen, Tienduisendmaalen schooner dan De schoonste paradyser voogelen, Toen ghy uw trotse herssenpan 2 5 Voor uit staakt, door het wolken ruim, 307 Naast Thebens nestelingh, zoo pikte Ghy steelswys, van syn braave pluim, Dat om uw lyf zoo glinstrend blikte: Waarom zou dan een ander geest 30 Niet schoei jen, op de selve leest? 11 Keer. Ons Holland, parrel, aan het oor Des werldgodins, siet uit de boomen Van Amstel rysen, op het spoor Van Theben, 't baakerkind der drymaal kroonde stroomen 3 5 Des Rhyns, die op syn moedige geboort, Uit d'ongemeetenste Alpen, Zoo trots niet afbruist, als om 't woord, Dat hy zoo grooten ziel, uit Keulen, hier quam swalpen: Een ziel die door haar dicht 40 Met Hoofd, de Poësy, in Neerland, heeft verlicht. 11 Teegenkeer. Ook zal die voogelkooningh niet De leste, naa den Heemel, roei jen, Waar hy de son, in 't aanschyn, schiet: Maar wan ik speure dat myn stoppel veeren groei jen, 45 Tot wieken, zal ik volgen op de baan, Als piepende aarends jongen, Die, tot een proef, de vlerkjes slaan, En dan, van d'eijerwiegh, half vloogen, dan half sprongen, Tot dat het vlugger mergh 5 o Hun pen leert steigren, in de locht, langs Taurus bergh. 308 ii Toesangh. Maar of natuur, en dichtens kunste Gebaart, uit tyds, en oeffninghs schoot, My weigerden haar Heemelgunste, Om gest te kneeden, in het brood, 5 5 Van myn niet wel gereesen brein: Zoo zal ik met myn riemen roeijen. Myn waaterbrekkige Fontein Zal, naa syn grondaar, ryklik vloeijen. Al hanght de swakheit machtloos 't hoofd, 60 Noch werd de goede wil gelooft. in Keer. O Godheit, nu met eenen straal Van rymkunst, op myn hoofd, gesonken, Vermeer dat brandend soet, en daal Vol straalen, als een kringh, waar mee de sonnen pronken. 65 Dat vuur vloeije, uit een diamante pen, Op dichtende papieren, Op dat men klaarlik taste, en ken Den dagh van Majesteit, uit allerleije swieren, Wanneer ik ben van sins 70 Astre te trouwen, aan Oranjes vreedeprins. in Teegenkeer. Met sulken pen, o Haarlem, wil Ik Hoorenbeek uw soon vereeren, Die, met syn daagen in April, Een vruchthoorn meededeilt, van goude soomerpeeren. 75 Syn kristallyne, en vliende soete beek, Emendatie r. 62: rymkunst < rymkust 309 Vol Godsgeleerde waatren, Maakt dat het Uitrechts stift geleek Een paradys, waar uit des leevens stroomen schaatren, Tot laavingh van de ziel, In kerk, en school: daar Vecht het lichaam onderhiel. in Toesangh. U Dilman, uit het slecht Westfaalen, Geboortigh, waar op Lemgo brom, Zal ik, naa 't leeven, konstigh maaien, Met kleuren van den puiksten blom, In 't selfde stuk tapissery: Om dat Galeen, in u verreesen, Ons, met syn godlike artseny, Op 't hooploos doodbed, quam geneesen, Toen ghy gehaalt, van Amstelvliet, De Zee, en Beverwyk verliet. [178] eerste steen van het stadthuis t'amsterdam, waar in gehouwen staat: deesen eersten fondamentsteen geleght, Door Gerbrant Pankras, Jakob de Graaf, Sybrand Valkonier, Pieter Schaap, der heeren burgemeesteren soonen, en neeven. op den 28 octobris 1648. Waarom kykt Amsterdams gemeent, Zoo nyvrigh, naa het eerst gesteent, Waar op den Raad besloot te woonen, En 't vree jaar met gebouw te kroonen? 5 Niet om de sneeuwglans van den steen, Uit Ligurs marmre blaas gesneên, Ter eer van dat paar Ygodinnen, Die heiligh recht, en vree beminnen: Elk starooght, op dat eeuwigh schrift, 10 Van konstigh staal, daar in gegrift, Waar door de Burgemeesters leeven, In naamen van hun Soons, en Neeven. Elk let hoe Pankras, aan die kei, Met Graaf, syn kloeke handen lei, 15 Die Valkonier pooght net te leggen, Op waaterpassen van Schaaps seggen. Die borsten pleegen hier een werk, Dat aan een Schutterhuis, of Kerk, Of aan een Vorstelyke wooningh, 20 Eer plach een Keiser, Prins, of Kooningh. Zoo lagh Vespasiaan, met kalk, Aan 't Kapitool, den eersten balk. Zoo metste Henderik de derde Westmunsters voorste mop, op 't berde. 2 5 Zoo draaght het doeldak, in den Haagh, Van Wilm, den eersten troffellaagh: Van Wilm den eersten steen der Staaten, Waar seeven Leeuwen booven saaten. Dus ryst de grondvest van het huis 30 Des Raads, van Amstels waapenkruis: Emendatie titel: Pankras, < Pankras. 311 Dat tot gestarnte toe zal klimmen, En als een seevenwonder glimmen. Dat zoo myn beede, en pen niet faalt, Den steen van Cheops graavenaald, 3 5 En Heemelhooge marmre muuren, Van Artemisia zal verduuren. Doch zoo de tyd de vraat van steen, Dit vrat, als kanker vleisch en been, Lyk bestemoer begint te kraaken, 40 En waarschouwt, om wat nieuws te maaken: Zoo moet dit hof, als 't Kapitool, Dat eerst den Raad langs rieten school, Maar schoon, en schooner trotste wolken, Van goud, verwondren 't oogh der volken. 45 Of zoo de steen, en stee vergaan, Om breuk van eendraght, onder Raan, Meeste oorsaak van vervalle landen, Zoo tuimlen al de seeven standen. Dan sie ik eevenwel om hoogh, 50 Doorluchtigh langs der Heemlen boogh, Met Maaneschyn, en Sonnestraalen, Den naam dier Oom, en Vaadren praaien. Dan zal Filip, schier ooverheert, Self seegnen, dat hy sie vereert 5 5 Dit viertal Vaadren, dat den vreede Vergunde, op syn verleegen beede. Het land dan, als een simple duif, Gevallen, in den Arends kluif, Zal moeten dit verwyt verbyten: 60 Dat moogen sy hun tweedraght wyten. O God, ik schrik in myn gemoed, Van die gedachte. O God behoed, En kroont ons voorts, met wyse Raaden, En hun, en 't huis, met cederblaaden. 312 [179] LYKKLAGHTE, OOVER ROELOF PlETERSE, KERKENLEERAAR. Is Roelof hoofd der kerkenorden, Noch kloek, 200 draa, een lyk geworden? Och, al te droeven tydingh Krygh ik, te Middelburgh, in plaatse van verblydingh. 5 Wat hoort men al geklaghs, en steenen? Wat siet men al voor bitter weenen, Van veele oprechte 2ielen, Die, met syn geestlik brood, heur 2ielen onderhielen? Wat vroome harten kan 't mishaagen, 10 Dat sy heur harders dood beklaagen? Lyk schaapjes treurigh blaaten, Wanneer se deerlik, van den harder, 2yn verlaaten. Hy had sich van syn jeuchd begeeven, In 't harderampt, om oud te leeven 15 Bekommert voor syn schaapen. Hy dreef se 's daaghs ter weide, en 's nacht gerust te slaapen. Hy toonde heur verheeve stellen, Een drooge toevlucht, by het swellen Der schorbevloende baaren. 20 Syn spriet, voor wolven, was van Gods gekruiste blaaren. Hy liet al2oo syn kooijen weiden, Se kenden hem die heur gingh leiden, Want op syn lieflik speelen, Zoo knabbelden se graagh de korte graase steelen. 2 5 Hy speelde niet, op Saters fluiten, Van seevendubble waaterspruiten, Maar Heemelsche schalmei jen, Vry schooner dan waar op, dat Isrel plach te reijen. Hy deunde van geen lichte Fillis, 30 Noch van een minsaame Amarillis, Hoe heur de harders koosen, Omlammert in het veld, omkranst van groen en roosen. Hy blies op heiige harders halmen, Syn lieden waaren Davids psalmen: 3 5 Zoo gingh hy wel verhaalen 3M 't Gevry van Kristus, om syn bruid, met bloedkoraalen. Hy sleet in sulken soeten yver, En voorsorgh, als een trouwen dryver, Naauw min dan vyftigh jaaren, 40 Het raspsel van yvoor stoof langs syn bruine haairen, Hy had syn ampt noch langh beslooten, Ten oorbor van syn weigenooten, Tot kracht hem zou beswyken: Maar d'Opperharder wou hem weiden in syn wyken. 45 Hy sach dat, van den Heemel, daalen, Die, voor den mensche, wisse paaien Te leeven heeft gegeeven, Dies droegh hy sorge, om dood, ook by syn kooi, te leeven. Hy sprak, sie daar, myn lieve schaapen, 50 Wanneer ik wegh ben, deese knaapen, Met wees hy op syn boeken, U zullen hoeden in de saaPgste graase hoeken. Hy sweegh, en sloot syn mond, en oogen. Sie daar de blyde ziel gevloogen 5 5 Ter ruste, op 's Heemels throonen, Die haar met saaligheit genaadelyk beloonen. 3M [i8o] OP DEN TOOREN TE MIDDELBURGH. Wanneer Jupyn den grysen dagh Van Atlas hooge jaaren sach, Bekommert, dat die schouder zou Beswyken, onder 's Heemels bouw, 5 Zoo vondt hy, neevens alle Goön, Geraan, tot stut van synen throon, En eer de werreld liep gevaar Te sneuvlen, voor het einde waar, Te stellen, by dien Goliat, 10 Een tooren, in de Zeeuwsche Stad: Die, van die looten Heemellast, Nu helt geboogen, sterk, en vast. 315 [i8i] ROUWE VAN A.K. OOVER M.V.H. Daar leit die fraaije bloem, De jeughd van Amstels roem, Van 't struik jen neergeslaagen, Van 't Noorde, al eer het daagen, 5 In d'onderweeghsche lent, Ons nieuwe bloempjes sendt. Daar leit dat soete dier, Verstikt, aan koortsigh vier, Door 't ingewand ontstooken, 10 Ontydigh uitgebrooken. Se schermde met de min, Uit op heur trouwgewin. De Minnaar om de kroon Te stryken, voor syn loon, 15 Met praatjes, voor een deegen, Had flus de prys verkreegen: Maar, ach, de dood die sloop Verraalinks al syn hoop. Een doffer, om syn duif 20 Gevallen, in de kluif, Van wreede haaviks pooten, Die voorts de borst ontslooten, Ontfïngh niet zulken smart, In syn verliefde hart. 2 5 Wat minnaars ongeval Der ouden, laaci, zal Dit voorbeeld eevenaaren? Sy stonden om te paaren, Sy wierd des Heemels Bruid, 30 Syn Bruigoms hoop was uit. Daar gaat hy nu in 't swart, Meest in het heimlend hart, Met traanen, op de kaaken, Met sucht op sucht te braaken, 3 5 De langste mantel, by Emendatie r. 10: uitgebrooken. < uitgebrooken, 316 De baar, sucht niet, als hy. Hy volght de kille serk, Voor 't laatste liefde werk, En pooght, met alle sinnen, Te kruipen daar van binnen, Op dat hy, op heur lip, Een afscheids kusjen stip. Hy klaaght, syn leed, den steen. Hy pryst heur deughdsaamheên, Heur vroome gaauwigheeden, En vriendelyke seeden, En heft se booven al, In 't schoone maagden tal. O Minnaars gaar, en strooi, Met hem meelydigh, mooi Viooltjes, rosmaryntjes, Narcisjes, en jasmyntjes, Op deese heilige asch, Die zoo een bloempje was. [182] WENSCH DES EENHOORNS. Hoe lustigh pronk ik slinks, met myn vergulden hooren, Op oeverkanten van een silvere rivier! Wat vlieght er voor een galm uit waater, in myn ooren, Vry liefliker, dan van een mensch, of singend dier? 5 't Is een Sireene stem, een vriendlike meirminne, Fraai queelende, terwyl se spiegelt, en sich kamt. Niet van natuur, gelyk een valsche zeegodinne, Die menschen slindt, maar die, om vyandschap, vergramt. Ter rechter pronk ik, langs twee schoone boogaard landen, 10 Die, midden in het ys, ook groenen eeven fris: Maar een vilein serpent, en draak, met doodsche tanden, Verschuilen, als, in gras, de groene haagedis. Ik schroom nochtans niet, voor hun blaauwe boose tongen, Al schieten se fenyn. Myn krachtigh goud yvoor, 15 Door heimlik teegengift, daar teegen aan gedrongen, Verquist het, als een schild de pylen van een Moor. Maar o! hoe wenschte ik wel Korinthen te gelyken, Waar oopen diepte, van twee syden, teegenspeelt, En dat de Zeegod, uit het schuimsel, op liet kyken, 20 Noch een Meirminne, die zoo soet, als d'andre, queelt? Ik gaf dry kroonen gouds, met eenen Kleefschen daaler, Om ver te weesen van een spotter, en een smaaler. 318 [183] op Titus Andronikus. Van Jan Vos. aan den selven. Een sinryk geestigh dichter nam Syn oorspronk, van de moeders mam, En niet van meesters, by de plak, Het eerste kinder ongemak. 5 Hier geeft die borst een proefstuk van, Die wyl men meint, dat hy niet kan, Dan een gebrooken ruit, of glas, Toestoppen, als syn ambacht was, Om dat hy van den schoolschen dagh 10 Maar leesen, en te schryven plach, Maakt dat de werld verbaast, en suft, Wan hy syn staatich diep vernuft Doet daavren, op het moordtooneel, Met een 200 Godlik treurgespeel, 15 Dat Grieken d'eerste schoolmeestres, En Roome haar vergeeten les, Daar uit, verwondert, poogen weer Te brengen, in haar voorige eer. Hoor, hoe dat Titus trotse rol, 20 Van schoone, en eige woorden vol, Zoo braaf ten einde raast, en woedt Met wraak aan hoogh, en eedel bloed. Maar wat een God, o groote geest Heeft uw orakel toen geweest? 2 5 Indien Apol een groots gedicht, Op Hollandsch, geeven wilde, in 't licht, Hy bracht geen braaver spraak, ter baan, Dan uwe pen, als Kiliaan. Zoo strykt men seegen van den tyd, 30 Die slechtaards achter 00ver smyt. Vergeetens euvel swaard berooft Een geest van geen onsterflik hoofd. Al snee de freev'lige Tibeer, Ondankbaar, 200 een smid om veer, 3 5 Die, door syn taai je roomerkunst, Verhoopte 's Keisers grootste gunst: Uw raamglas buigeloos, en bros, Leef met uw dicht en naam, Jan Vos. 319 DANKOFFER, AAN GES ON D HEIT. Gesonde maaghd, o kind van Eskulaap, O blyde Bruid, met wien ik liever slaap, Op rieten, in een arme boereschuur, Dan in den arm van een Vorstins natuur, 5 Die, in een hof, vol gouds, van krankheit sucht. Verquikster van al wat des leevens lucht, ?Door pypen van de longe blaast, en suight, Wie is er die, naa waarde, uw deughd getuight, Wanneer hem nooit uw afzyn heeft gesmert, 10 Of dat uw throon weer plaats nam, in syn hert? Bedekte ons nooit de blinde nacht 't gesicht, Wie wist den dank van Faro, aan het licht? Hoe wellekom! hoe wellekom Godin, Haal ik u weer myn sieke muuren in! 15 O schoone Son, ja schooner dan die straalt, Waar? waar liept ghy te ver van my gedwaalt? Ik viel, en lagh langh, op de leedekant, Door swakheit, naa de steun, uw sterke hand, My was ontrukt. Myn val was, in een vuur, 20 Dat, als een schrik, dee trillen myn natuur. Die korts daar aan, van sulken binnevlam, Verteerde, als nooit, uit eenen vuurbergh, quam. Den raad liep saam, om Podaliers geslacht. My wierd van uw naaneeven toegebracht, 25 Al wat men kon van vocht, met kroes, op kroes. Al 't leschen docht my gift, en doodlik moes. In 's rechters erm daar kreegh het lichaam tocht, Daar sprongh het nat uit bloedigh, in de locht. Toen drongh een damp, door duisend sluisjes uit. 30 Toen dreef het lyf, gelyk een waaterschuit. De gierge dood vloogh somwyl oover 't bed: Ik schrikte en docht, daar, daar mee vliegh ik med. Wat veete dat het waater heeft met vuur, Onsoenelyk, ervoer ik binnens muur, 3 5 In lanke en pense, aan scheut, aan steek, aan snee, Emendatie t. zy. geslacht. < geslacht, 320 In 't stryden van die werselende twee. Eerst eeven sterk, doch't minder vuur lee nood, Zoo dat het jongst, met stank, de poort uitvloodt. Wat baat den mensch, die zoo ellendigh leit, 40 Veel tonnen schats, met alle lekkerheit? Palleisen hoogh, met Babels trots cieraad, Zyn deesen wurm, als graaven van agaat. De saaien, met tapyten van Minerf, Met barden van Timanthes netste verf, 45 En beelden van den fynen Kallimach, Zyn winkels, voor het vuilste spinnenrach. Al dit, en wat, in bloem, uit aarde schiet, Walght aan 't gesicht, en baart hem maar verdriet. De taafel van Lukul, vol lekkre spys, 5 o Fasant, kalkoet, noch baksels van patrys, Noch wynen van den heuvel Fiaskoon, Vermaekten my, met spel noch Musentoon. Maar naa ik u sach daalen meer, en meer, Uit Vaaders schoot, langs wolken, als een leer, 5 5 En ghy Godin, door 't klaare kaamerglas, My hungkerende uw rechter wel te pas Toereikte, haa, zoo smaakt my roggenbrood, En waater, uit een modderige sloot. Nu singh ik blyde een deuntjen, op de fluit, 60 En leide, in 't groen, dansjufferreitjes uit. De meiningh van myn lente, en soomerklank, O teelsteres van rykdommen, is dank. Deese inhoud duurt, mids ghy my niet begeeft, O Heemelsch kind, zoo langh de dichter leeft. 321 [185] AFKEER VAN ISABELLE. Ik Isabelle vryen? Ik Isabel? dat prutse trotse dier? Dan zal de wollevintand 't nier Der rammen nooit aan stukken snyen. 5 Dan zal het listigh vosje De haanekooi, natuurelyk vervaart, Verschoonen, of uit goeden aard, Bont menglen, met het veederbosje. Dan zal de steur de baaren 10 Ontswemmen, om te weiden, in het woud. Dan zal het hart, om 't diepe sout, De groene beemden laaten vaaren. Dan zal gestarnt van booven Neerschieten, om te flikkren naa om hoogh. 15 Dan zal gebloemt den Heemelboogh Besaaijen, en ons licht belooven. Wie zal dees vreemdicheeden Beleeven? zoo zal niemand Isabel, Met my, op 't bed, naa bruiloftspel, 20 Door synen raad, hoe trouw, sien treeden. Ik Isabelle vryen? Neen Atalant vliegh vry, en houd u prat, Myn leeven is te waarden schat: Uw grootsheit zou de dood verblyen. 322 [l86] OP HET H. NACHTMAAL. Zoo Brood, als Wyn, van Kristus hier geheeven, Is liefliker, dan hoonighraat, en melk. Hy noodt syn volk, op Brood, en op die Kelk. Wie daar van eet, en drinkt, zal eeuwigh leeven, 5 Want God heeft, in die teikens, dat gegeeven. Maar reinight eerst 't gemoed, van vuile handen, Want naakt men ook, met ongespoelde tanden, Men slokt syn ziel, in eeuwigheit, ter dood. Een dropje Wyn, een selfde beetje Brood 10 Werkt 's Heemels vreuchd, of in den hel te branden. 323 [187] VROUWEN MACHT. De vrouw is, voor den man, een onwaardeerlik goed. De vrouw is, voor den man, een hel, in syn gemoed. Sy kan den man doen lustigh leeven. Sy kan den man den treurpriem geeven. 5 Sy is in klaare deuchd een vat van kristallyn. Sy is in 't vuile quaad een doose met fenyn. Heur macht in goed moet ieder roemen. Heur macht in quaad moet elk verdoemen. Sy geeft den man heur bloed. Sy suight syne aaders leegh. 10 Den Heemel niets 200 rein, of niets 200 valsch ontseegh. Sy lykt een Engelin by tyen. By tyen lykt se weer Harpyen. Zoo vaardigh gloeit heur borst niet, van een suivre min, Als sy een haatigh vuur onleschlik stookt daar in. 15 Een ecchel is se, in korte woorden, Die een kan heilen, een kan moorden. 324 [i 88] OP ROSELLES OOGEN. De jaageres Diaane omringht van jachtgenooten, En meenigh bassend dier, Hyght mat besweet, in 't bosch, op 't spoor van hartepooten, Haar eenighste plaisier. 5 Roselle seedigh t'huis veracht de jaagers boogen, En acht geen liever stoet, Dan sinryk stil gepeins, vol geestjes, opgetoogen, In 't pryselyk gemoed. Maar siet een jeughdigh hart, langs d'aaverechte boschen, 10 In Amstels grond geheit, Den minnelyken sweem, heur starren ingewossen, 't Gevangen hart dat seit: Zoo Godheit werd geschat, naa 't krachtighste vermoogen, Ik schat Diaane min. 15 Sy vanght met moeilikheit, maar deese stil met oogen. O Machtiger Godin! 325 [189] KUSJE. O suikere sukaade mond, Die 't huisjen van myn zieltjen, wondt, Als ik, met kusjes, heb gesoogen Den nectar van uw rooseboogen. 5 Het bietje, dat het soete was, Uit rosmaryn, en saali las, Zou ver, van nuchtre bloempjes, wyken, Zoo 't op u lipjes neer mocht stryken. Dat lekkertant, om Hyble, wensch, 10 Of om den hooningh die Provens Vergaart: Ik heb Roselles roosen, Voor mynen bloembergh, uitgekoosen. 326 [190] BRUILOFT VAN JAN DE NeUFVILLE, En Elisabeth Brouwer. Het hylik is een vischers fuik, Gebonden aan een wilgestruik, Of staak, van een verdorden noot, In een bekroosde boeresloot. 5 De vischen, die er buiten zyn, Aanwenden alle vlyt, en pyn, Om binnen dat getraaliet hout Te swemmen. Andre, daar benouwt, Die poogen eeven naarstigh weer, 10 Naa ruimte, van het voorigh veer. Zoo sprak de wyse Sokrates, En 't scheen noch eens een Heemel les. Schoon glykenisse een saak verlicht, Se sterkt zoo veel niet, als se sticht. 15 Hier van Neufville een voorbeeld zy, Die, uit de soete slaaverny, En 't fuik van 't vruchtbaar houwliks bed, Op vrye voeten, was geset, Na God, op deuchdsaamheit, verheft 20 Hem, van syn eegaa, had ontrieft. Maar deese vryheit was hem leed Dies heeft hy die nu weer besteedt, Aan willige gevangenis, Afkeerlik voor geslacht van visch. 2 5 Een klaar bewys van soetigheit, Die, in de trouw, verborgen leit. Ik volghde, met een treurgen hoed, En mantel synen flaauwen voet, Wyl hy de traage kist, en baar 30 Beweende van syn weederpaar. Ik lierde een lyklied op de kant Des sandkuils, van cypres beplant. Nu volgh ik, met een bly gewaad, En aansicht, waar geen kreuk in staat, 3 5 Des rechtverheughden Bruigoms tred, 327 Van kusjes, somtyts wat verlet, Die hy, aan syn omhelsde Bruid, Begeurt van cierlik minnekruid, Met lonkjes geeft, wyl hy se leidt, 40 Naa taafel, tot de Feest bereidt. Ik offer, met een mirtekroon, Syn schoone Venus nu een toon, Om singen, met een bruiloftskeel, Op harp, en luit, en fluit, en veel, 45 Te blaasen, en te klinken, door Een blinkend Engelinnen koor. Als Kuischeit, Seedigheit, Verstand, En Vriendlikheit, van bloed, verwant, Speelnootjes van Elisabeth. 5 o Van aard, en ommegangh, 200 net Gelykende, als of elk van haar Gesneeden, uit heur trooni, waar. Sus, luister, luister, Bruiloftsvolk, Die Deughden daalen, in een wolk, 5 5 Vast uwaarts, singh, en seegen mee Het heiligh houwlik, van dees twee, In 't nieuwe jaar, bid al 't bedryf Hen wel gedy, naa ziel, en lyf. 328 VRYSANGH. Wanneer ik denk op vryen, Zoo voel ik daadlik glyen, Als vuur der Sangheldinnen, In licht verliefde sinnen. Myn geest raakt strax, aan 't sweeten, De liefde maakt Poeëten. Wanneer ik denk op vryen, Zoo moet de sorgh weghryen. De sorgh kan my, op winden, Dan vliegende, niet binden. Wegh moeijelyke waaren, Om min moet alles vaaren. Wanneer ik denk op vryen, Zoo voel 'k myn ziel verblyen. Die lustigh, op den waagen Van Venus, werd gedraagen, Ter locht vol minnegeuren. De min breekt zieledeuren. Wanneer ik denk op vryen, Zoo gaa ik hofwaards tyen, Om daar de roosestruiken, Tot kransjes, te gebruiken, Als voor de min verkoosen: Het zyn heur eige roosen. Wanneer ik denk op vryen, Soek ik Roselles syen. Ik offer heur die kransen Der lieve rooseglansen. 'k Verbly my in dat speulen. De min vindt geerne heulen. Wanneer ik denk op vryen, Denk ik, zal ik bedyen? Rosel, die soete kuuren Te lange konnen duuren. Het soetste kan verdrieten. Ons daagen die verschieten. Emendatie r. 3: Sangheldinnen < Sangeldinnen [192] AAN J.V.K. Ghy schelt de pachters van den wyn En 't bier, en alle die er zyn Opkoopers van gerechtigheit, Met cynsen, op de stad geleit, 5 Voor fielen: dit koste u een boet, Of zal u kosten onverhoed. 33? [193] HEUGENISSE, AAN EEN HEUVELTJEN, BUITEN NAARDEN. O berghje, een heuveltjen gelyk, Want ghy te leegh zyt, suid geleegen, Pas duisend schreên, aan Heeren weegen, Van Naardens muur, en waaterdyk: 5 Hoe lustigh pronkt ghe, met dit gras, Rond om bekoorlik, op de wei jen, Waar langs de saaijers boekweid meijen, Ontrent den korf, van 't soete was! Hoe weeligh toont ghe 200 veel groen, 10 En vruchtbre, by onvruchtbre boomen, Van voogeldeuntjes ingenoomen, Om eijernestjes uit te broên! Hoe leevend spiegelt ghy in 2ee, Die onder Gysbrechts Y gaat buuren, 15 Daar sy de Waaterlanders schuuren, En veenedyken van syn stee! Hoe cierlik tilt ghe veele steen, Om hoogh, die leegh, uit 't oogh, gesonken, Hier louter, met heur toorens, pronken, 20 En oover hooghten kyken heen! Hoe heerlik haalt uw rugh de stad, Met paan, en cingelgroen, voor oogen, Met tuinen die de vischjes soogen, Met wortlen, in klaar vyvernat! 2 5 Schoon Haarlems blink, op hooger stand, Braggeeren mach, syn moeilikheeden, In 't dorre, en gulle sand te treeden, Verdrieten, als de sonne brandt. O berghje! wat een lieve locht, 30 En quinkeleerende geweemel Verhief myn ingewand, ten Heemel, Toen u myn wellust eerst besocht? Doch ghy met al dit fraaije soet, O berghje, smaaklik aan de sinnen, 3 5 Van buiten kittlende, en van binnen, 331 Verhieft alleen niet myn gemoed: Maar ghy, myn Nimf, met wien verselt, Op 't graasigh topjen neergeseegen, Dat al syn grasjes neegh geneegen, Ik praatte, en songh, in 't vrye veld: Ghy, myn Roselle, staalt myn ziel, Die dronken, van de veldegeuren, Liet sluipen, in heur minnedeuren, Het schoon dat minnaars wel geviel. Uw wynbrauw leek een zee vol schyns, Uw Nectarmondje, en fulpe kaaken, Bloembeemdjes, die van roosjes blaaken, Omringht van blanke sesamyns. Uw helder keeltje was een keel, Van engeltjes, elk minlik woordje, Heel seedich, bond my, als een koordje, Zoo met gesprek, als met gequeel. Roselletje ghy waart de praal Van 't berghje, en al syn ooghcieraadje, Als een juweel, in 't hooge laadje, Den luister geeft, aan goud metaal. O Berghje, wyl 'k die ooghjes mis, Dat keeltje, kaakje, en Venus lipjes, Zoo schynt ghe my maar doodsche klipjes, En al den omringh wildernis. Vaar wel, o! plaats van myn geneughd: Vaar wel, o! voogels, steeden, boomen, Saailanden, soute, en soete stroomen: Vaar wel, o! einde van myn vreughd. [194] GEBOORTUUR, AAN JOHANNA DlLMAN, MYN NICHTE. Wel saaligh was de baarens stond, Toen baakster d'eerste luijren wondt, Om 't lyf, waar in 200 schoonen 2iel, Die aan Hippokrates geviel. 5 Hoe 2ou hy, die somwyl een prent Van rym te maaken is gewent, Niet rymen, nu ghy jaarigh 2yt, Johanna in den guurs ten tyd? Nu ghy, syn nicht, terwyl het loof, 10 Van alle groente, viel ten roof Des winters, onder uwen soom, Bevrucht gaat, als een vruchtbre boom. Niet van een kars, in lente gaar, Noch peer, in 't tweede deel van 't jaar, 15 Noch van een wrangen herfst kastaan, Die dry paar maanden was gebraan: Maar van een vrucht eerst ryp, wanneer De Maan dee neegenmaal haar keer. Een vrucht, die soo se slechts geen nood 20 Lydt van een ongebooren dood, Of afgeslingert, van een storm Het padsand merkt, voor vliegh, en worm, Gelyken kan na Vaaders stam, Of u, uit wien se botten quam. 2 5 Swiert in uw soonen niet een geest, Misschien, in Eskulaap, geweest? En waar in neemt Katryn de wyk? Verstand groeit met het jaar gelyk. Baar dan een Uitrechtsche An Mari, 30 Een star, die 'k sonder weerga sie. Of baar een anderen Galeen. Verjaar 200 alle jaar met een. Dan singht Apol, en 't heilighdom Der neegenschaar ook lustigh om: 3 5 Wel saaligh was de baarens stond, Toen baakster d'eerste luijers wondt, Om 't lyf, waar in 200 schoonen 2iel, Die vrucht gaf, die ons wel geviel. 333 [195] BLAAME VAN GEMAAKTE SCHOONHEIT. Laat andren zyn geneegen, Tot Juffers, fraai bereegen, Om 't hoofd, met fyne parlen, En diamente karlen, 5 Langs haair bestrooit, met poeder, Van Ciprus minnemoeder. Laat andren, met vermaaken, Vry vryen, aan de kaaken, Met rood, en wit bestreeken, 10 Tot deksel van gebreeken: Of om wat mooi te schynen, Wie weet, met wat fenynen? Ik zal, zoo langh wy leeven, De schoonicheit gegeeven, 15 Van 's leevens aanbeginnen, Alleenelyk beminnen. Ik min 't eenvoudigh lyf)en, Van 't tortelende wyfjen, En niet het paauw geslachte, 20 Vol opgeblaasen prachte. Ik min een maaghd, vol seeden, Soet van bevallicheeden. Ik min een simple vryster, Onkundigh van valsch plyster, 2 5 En lieflik stinkende aschen, Tot treurasch best te passen. Ik acht noch eel gesteente, Noch parlende gebeente, Noch waarde van borduuren, 30 Noch andre dartle kuuren. Sy is myn schoon, die 't waapen Van schoonte is ingeschaapen. 334 [196] AAN DE MEESTRESSE VAN N.S. Na 't bloei jen wierd er druif gesneên, O schoone, wyl de maar ter been, Door stad liep, mét een tydingh, Hoe dat myn vriend, 5 Die niemands liefde had gedient, Van suivre min, aan syn Godin, Nu smeekswys dee belydingh. Noch hoort de herfst maar sulken praat, Die 200 se waar is vruchtloos gaat, 10 Of traager dan de padden. Hy seit ons niet, Ieloers licht, dat men hem verriedt. Maar suchtens pyn, met syn gequyn, Komt al 't geheim bekladden.. 15 Wie bleek is booven syn natuur, Is siek, of smelt van liefdevuur, Want oorsaak moet er schuilen. Hy korts van wangh, Als roodwit appelblos, siet bangh, 20 En gaat doodsch naar, van droef gebaar, Staagh mymerende druilen. Gelyk een fiere doffer treurt, Als hem syn duifje niet gebeurt, Na hy begon te minnen. 2 5 Hy is niet krank, Is self de min geen krankheits bank, Waar op geseilt, eer wel gepeilt, De min quelt dan syn sinnen. Helaas, baart liefde sulken quaal? 30 'k Verfoei de vrysters allemaal, Schier, want sy vuur ontsteeken: Dat als vergift, Of kanker kruipt, door 't middelrift, En arger, want geen meesters hand 3 5 Geneest de mingebreeken. Emendatie r. 8: praat, < praat. 335 De liefde maakt heur oeffnaars dol. Se draait hun hoofd, gelyk een tol. Hier schendt er een syn leeden, En sendt syn pink In doosjes, als een kostlik dink, Aan syn Citheer, tot een vereer, Met duisend trouwheits eeden. Een ander, met het narrepaard, Voert op de toegevrooren vaard, Zoo 't schynt, om heur vermaaken, Syn Filomeel, Gelyk gebruiklik ysgespeel: Maar soekt de maaghd, te langh gevraaght, Door heimen tuk te schaaken. Maar vryen valt niet eeven suur, Noch alle maaghden eeven guur, Noch moedigh in heur waapen. Hier op misschien Is 't dat myn vriend ook heeft gesien. Al hanght de peer wat hoogh, en veer, Om arbeid laat s'er raapen. Ghy soetert, naa uw goeden aard, Kiest hem, van jonghs aan deuchd gepaart, En uw geloofs gesinde: Kroon syne hand, Die, noch om geld, noch goed, het pand Soekt van uw min, o schoon Godin, Maar die uit liefde minde. Wat wenscht men van den Heemel meer, Dan vroome, en ryke houwlyksche eer Te knoopen, met wel paaren? Verlies geen tyd. Vroegh wel te trouwen baart nooit spyt. O! ik aanschouw u man, en vrouw, Als echte daadelblaaren. VERGENOEGINGE MET ROSELLE, AAN DE SELVE. Wanneer ik sie de locht, Zoo konstigh uitgewrocht, En draai jende, om den kloot, Nu blank, dan blaauw, nu root, Dan blinkende, lyk goud, by straalen van de Son, Zoo dunkt my nergens iet die schoonheit ooverwon. Maar blyft myn oogh beneên Verlet, om uwe leen, Uw engellyk gelaat, Meer dan in middelmaat, Met roose, en leelikleur, verheerlykt, deur de glans Van ooghjes, als gesteente, in een vergulde krans: Zoo denk ik, saalge Goön, Leef vroolik, op uw throon, Ghy mooght de son, en maan, Met voeten, oovergaan, Gun my 't geselschap maar, op aard, van Rosellyn. Te woonen, in heur licht, zal my den Heemel zyn. [i98] Brief aan Roselle. Al zyt ghy uit myn oogh, ghy zyt niet uit myn hart, Myn deuchdsaame Engelin, daar draagh ik u gesneeden, Al vaster dan het staal, van konstge silversmeeden, Een eedel waapen snee, in een versilvert berd. 5 Hoe zou ik u, Mary, versetten, uit myn sin? Waar ik koopgierigh reis, door landen, en door steeden, Daar werd uw lieve naam, op knie jen aangebeeden, Van alle menschen, als een Heemelsche Godin. Sy bidden, bid voor ons, o! saalige Mary, io By uw beminden soon, die voor de swakkigheeden, Van al de werreld, heeft aan 't doemlik kruis geleeden, Onnoosel, als een lam, en setten God ter sy. Sy sondigen, ik niet, en bid: myn Aardgodes, Marye, al scheiden ons veel millioerieri schreeden, 15 Ai, laat uw soete gunst nooit, van uw minnaar, treeden. Dit is des aavonds laat, en 's morgens vroegh myn les. En kan er mywaarts noch een liefde vonk je zyn, Ik twyffele niet aan de kracht van deese reeden: Maar reise met verdriet, verblydt, en wel te vreeden, 20 Met hoop van soete vrucht, na langh geleeden pyn. Gelyk wyngaardeniers, die aan een schoonen stam, Van puike muskadel, hun vlyt, en beste deeden, Maar moesten wachten, om de druivebes te kneeden, Tot, door de traage herfst, die in de wynpers quam. 2 5 Ghy vraaght: waar bleek u vlyt? Ai lees myn klaaghschen brief. Ik hoop gekeert myn dienst getrouwer te bekleeden: Verschoon my middlertyd, na uw goedaardge seeden: En gun my dat ik eind: uw dienaar soetste lief. 338 [199] ROSELLES OOGEN. Wat mach de doove maan Heur droeve fakkel steeken aan Het licht, van blyde sonnestraalen? Se spiegel, Bruidswys, van om hoogh, 5 In brandglas, van Roselles oogh, Waar uit de Son syn licht moet haaien. Roselles oogh waar in De woonplaats is der gloênde min, Die heeter dan de Son kan blaaken. 10 De min, aansiende heur gesicht, Vloogh, als een mugjen, in dat licht, En kon niet Heemelwaarts geraaken. Wat mach de doove maan Heur droeve toorts dan steeken aan 15 Het licht, van blyde sonnestraalen? Se spiegel, Bruidswys, van om hoogh, In brandglas, van Roselles oogh, Waar uit de son syn licht moet haaien. 339 [200] AAN ROSELLE OOVER EEN STUK MELOEN. Wat schenkt ghe my dees schelle, Meloen, en geen meloen, Roselle? Dit 's Nectar, en Ambroos, Daauwparlen van Auroraas roos, 5 Met hoonighgoud gesuikert, Gesoogen, uit een bloemen ruikert, Die op Himettus wies, Van 't bietjen, in het suigen kies. Dit, kreegh ik 't dikwils t'eeten, 10 Zou my het sterven doen vergeeten: Ik wierd een dischgenoot Van Gooden drank, en Heemelsch brood. Spaar namaals die geschenken, Myn halve ziel, of wil gedenken, 15 Met my vergoodt te zyn. Want sonder u wensch ik Iupyn, Noch Oppergod te weesen. Sie wat ghe hoopen mooght, of vreesen. 340 Emendatie r. 2: Roselle? < Roselle,? [201] Aan Geeraard Vossius. Geleerde Vos, recht noemt men u geleerd, Die min, aan wyn, dan oli, heb verteert, Om naarstigh door te snufflen 200 veel blaaren, Als nooit te koop, by Elseviren, waaren, 5 Hoe komt het dat al 't ploegen niet verdriet? De werreld kent toch synen Kato niet. Neen, kloeke kop, versloof uw gryse lokken, Reik voor, en naa de vruchten van uw blokken. 't Is lofs genoegh, d'eerbiedger naasaat weet, 10 Wat voor een Vos onse eeuw onachtsaam sleet. 341 [202] GRAFSCHRIFT. De kaasverkoopster ryk, maar vrek, Tot d'ooren toe in kaas, en drek, Want sonder vruchten geldt geen geld, Want al heur kleed docht niet een speld, 5 Leit, voor heur slaaven, Hier naakt begraaven. Gelyk de grafaarde om heur dicht Te schoppen viel, 200 blyf se licht. 342 PlNXTERFEEST. OP DE WYSE VAN DEN 30 PSALM. Wat Godheit 2al er in myn borst, Die, om te spreeken, smacht van dorst, Soet daalen, als den aavond daauw, Op groenend land, van drooghte flaauw? Wat wonderrots zal my ontspringen? Ik wil niet aardsch, maar Heemelsch, singen. Een singhsiek Kriste loop niet tot Der heidenen Orakelgod, Die door den helmond sprak, maar stom, Ter komst des Gods van 't Kristendom. Die waare Apol leert liedren maaken, Die God, en menschetongen smaaken. O! God der Gooden, laat uw geest, En uwes Soons, dit pinxterfeest, Weer jaarigh, naa zoo meenigh jaar, Neerdaauwen, op myn hartenaar. Dat maar een drupje heiligh reegen', Als 't vuur der langh beloofde seegen. Het drymaal heiligh heilighdom Beloofde, van aalouds alom, Den kindren, dien genaadeschat, Van Davids soon, in 't nieuwe blad, Verklaart, met woorden, en met daaden, Aan syne jongren, vol genaaden. De twaalve, naa de Heemelvaart, Te Salem vreedelyk vergaart, Verneemen Heemelsch windgedruis, Dat hen vervult, en al het huis: Hen hoofden geinsteren van tongen, Die daar, als vlammen, booven hongen. De hoogepriester Kajafas, Noch 't hof, waar in Pilatus was, Geniet die zeegen, noch dat vuur Verschynt in hun bebloeden muur. Jerusalem verbaast, verleegen, Raakt, op de been, langs alle weegen. Jerusalem, van 't Joodendom, Uit 's werrelds deelen, van alom, Besocht, op Pinxters offerfeest, 40 Met d'eerstelingen, die men leest, Van boomen, en ontsproote saaden, Siet toe, en luistert heel belaaden. De vreemden, elk in syne taal, Verstaan het wonderbaar verhaal, 45 Van Galilëers, arm, veracht, Als noch om middlen, noch geslacht, In eenigh aansien op der aarde: Dat al de stad te meer vervaarde. De toeloop roept: wat wil dit zyn? 5 o Een hoop die scheldt: se zyn vol wyn. Maar Peter, in Gods naam, gehoont, Ryst, met het elftal, en verschoont Hun feil, met minlyk onderrechten, Wat God voorseit had, door syn knechten. 5 5 Bekeerlik volk ontfanght den doop: Waar toe Gods geest, van booven, droop, Blygeestiger, in 't hart van 't volk, Dan toen op Sinai, die wolk Vol rooks, en vuurs, en blixemslaagen, 60 Gods strenge wet had voorgedraagen. 344 [204] op het boek euthanasia, of welsterven, Van Joannes Hoorenbeek. Wie voor het lieve Vaaderland, Te waater, in den oorloghsbrand, Of in het bloedigh leeger gaat, Vol yvers, als een braaf soldaat, 5 En synen vyand vlieght te keer, Doch sneuvelt, sterft met eedele eer. Maar eedier stervens weetenschap Begint men met den eersten trap Des leevens, teegen dood, en hel, 10 En snoode wellust van ons vel, En eigen vleisch. Wie, nimmer mat, Die vloeken onder oogen trad, En afbreuk dee, die is een held, Al werd hy, van de dood, gevelt. 15 Dien kroont de Heer, die 't spel bekeek. Dien pryst de wyse Hoorenbeek. 345 [205] Nieuwjaar, Aan Roselle. Roselle soet meestresje, Myn hooghgeeert princesje: Roselle myn verkooren, Uit duisenden gebooren: 5 Roselle myn vriendinne, Die 'k, in myn siel, beminne: Roselle, die my 't leeven, Kont neemen, en kont geeven: Is 't oud jaar niet verloopen? 10 Is 't nieuwejaar niet oopen? Wierd niet van ouds by vrinden, Aan dicht, en vergesinden, Het nieuwejaarigh heeden Begonnen met gebeeden? 15 Wierd niet de hand van gaaf) es Geoopent mild, en braafjes? Met goude, of silvre daalers? Met baksels van de maaiers, Uit jaarigh saad van boeken? 20 Met sout, of hoonighkoeken? Met hoonighseem, met vygen? Met wynen schaars te krygen? Met reuk van Arabieren? Met singende papieren? 2 5 Met duisend suikre groeten, Om 't nieuw jaar in te soeten? En volght men niet op huiden De wys der oude luiden? Siet hoe de goede buurtjes 30 Malkander bly, met gluurtjes, Met knietjes, en met hoedjes, Toe mompelen iet soetjes. Siet hoe de nette meisjes, Langs straaten, elke reisjes, 3 5 Al draagende gaan swieren, 346 Met doeken, met papieren, Met witte duivekaater, Met geele koek, by't waater, In d'olifant, gebakken, 40 Met duisend andre pakken. O! blyde dach van huiden, Hoe zal ik u inluiden? Wat zal ik best bedenken, Voor lieflike geschenken, 45 Of smaakende gerichtj es? Roselle mint gedichtjes. Gedichtjes kan ik wee ven, En wil 'k myn engel geeven. Ik wensch geen ongelukken, 50 Uw lyfje, of zieltje drukken. Ik wensch geen guure vlaagen Uw kaakebeentjes plaagen. Ik wensch geen swarte kleeren, Uw droefheit, ach, vermeeren. 5 5 Ik wensch geen maaghd moogt blyven, Noch slecht uw jeughd verdryven. Maar dat Gods saalge seegen U seegene geneegen. Maar dat ghe fris, als roosjes, 60 Met bloosjes pronk, op bloosjes. Maar dat verheughde vlaaghjes U gunnen goude daaghjes. Maar dat ghe mooght uw handjes Korts slaan, in echte bandjes. 65 In bandjes, als ik woude, Men ons te saamen trouwde. Met welken wensch ghy meede, Vertrouw ik, zyt te vreede. Want ik besluit myn wenschen, 70 Zoo 't saalich is ons menschen. 347 GEKROONDE SCHRYFKONST. Dat sich Parent, of Meurs, met yver, Om d'eernaam van een deftigh schryver, Bevlytige, met d'eedle gans, Te schryven, om den lauwerkrans, 5 Met staave, aan staaf, zoo net gebonden, In woorden, dat het alle monden Slechts siende, seggen, dit 's een prent, Van Meursens hand, of van Parent. Die landsaard ginghse ver te booven, 10 Die met de pen, zoo wist te hooven, Dat hy, ja self een anders hand Bootseeren kon, tot een verband, Voor duisenden, in bank geschreeven, En voor een rentebrief uitgeeven: 15 Zulks dat d'onnoosle schuldenaar Besturf, als of 't syn eigen waar. Waar vindt men onder rariteiten, Van 't ongemeinste kontrefeiten, Deur Goltsius, of deur Sandrart, 20 Zoo braaven sweem, op 't teikenberd? Dies lieten hem de Burgerheeren, Voor 't weeghhuis, op den Dam, vereeren, Een eer die niemand viel ten deel, Een tuchtich leersaam speeltooneel. 2 5 Gelyk men saaterdaghs op staaken, Voor 't afgebrand stadhuis dee maaken. Waar op een blydaard, die kastydt, Verschynt, met droevigh volk, dat lydt. Die niet, wat anderen gebeurden, 30 Verbeelden, maar self lachte, en treurden. 't Zy dat men gispte, brandde, of hingh, Of rechte, met des rechters klingh. Op zoo een schouburgh quam die maakelaar, Niet met den kransse van den baakelaar, 3 5 Om syn gekruifden bruinen lok, 348 Maar draaisel van de hennipvlok, Van 't hoofd af, om den hals, geslooten, En oover galgestaal geschooten. Syn voeten raakten noch op grond, 40 Om dat hy 't schrift 200 wel verstond: Wan hy het beeter zal begrypen, Zoo zal hy, met een heerlik gypen, Het aardryk deilen van de locht, Waar in de raaf het galghaas socht. 45 Het sonoogh 's middaghs sach hem kroonen, En lachte, en scheen vlak op syn koonen, Wyl meester Hans van Haarlem, met De berkerysen, om de pret, Van dansen, en syn sangh te hooren, 50 Kopy schreef, op de ruggevooren. Hoe riep de borst? genaa, genaa, Myn Heeren: maar helaas te spaa. Om dat de Heeren hem uitbanden, Soekt hy een andre stad, en landen. 349 MOED TEEGEN PORTUGAL. Roemryke kroon, om 't hoofd der Neederlanden, Van 't seevental der Leeuwen eeven fier, Die heerelyk, langs ongemeete stranden, Ontsien deed uw geseegenste rapier. Die zynde, een hand vol lands, stout op dorst kyken, In 't aangesicht van 't werrelsche gebied, Dat Spanje was, zult ghy, zoo groot, nu stryken, Voor eene straal, die Spanj es throon verliet? Zal Portugal, vry min, uw Mars doen beeven? Madril is van haar tiranny betaalt. Gaa Lisbon wyl ghe kont den doodsteek geeven, Zoo werd bedrogh ook dapper achterhaalt. Laat Flip Don Jan te lichter vry vernielen, Hy draaght toch nooit zoo vreesbren Kareis kroon. Zoo leert ghe hun, die heerschappyen hielen, Geheimnis, om te heerschen, als de Goön. [208] KUSJE. Wat gunnen my, Roselle, uw lipjes het geluk, Van soeten weerdruk, aan myn druk, Wyl ghy myn kusjes drooght, en afveeght, van uw kusjes, Zoo scheidende weersydsche lusjes? 5 Het lusje, en kusje werd, met minlik rond, aan rond, Van roosemond, aan roosemond, Niet saam geboet, zoo 't vocht, vier lipjes by gebleeven, Van 't eene paar werd afgevreeven. Maar wel, als zieldaauw, die met aassemamber vloedt, 10 In 't kussen soet, als hoonighsoet, Naa scheidingh werd hersmetst van lekken, en herlekken Des naasmaaks, van dat trekkebekken. Als die, met suigen sroop, uit suikerrieten, trekt, En naasoet, van syn lippen, lekt. 15 Zoo veeghde Fillis nooit de kusjes van Filander, Noch Hero van haar lief Leander. Roselletje ghe veinst, dat ghy my liefde draaght, Waarom dan kusjes afgevaaght? Waarom voedt ghy uw min niet, met bedaauwde stipjes, zo Van myne lippen, op uw lipjes, Als ik die lange smaak den daauw van eiken stip, Van uwe lipjes, op myn lip? Nu neemt uw neusdoek wegh al wat ghe schynt te gunnen. Hoe zal ik 't anders neemen kunnen? 25 Uw kusje gaf myn kus, in 't kussen, niet zulk soet, Als dit myn hartjen wee aandoet. Wat staat myn kussen, naa langh minnen, naa langh loopen, Van zulken weergekus te hoopen? Naa 't duifje trekkebekt, met 't doffertjen, zoo schrabt 30 't Syn bek niet af, en werd getrapt. Naa dat de kusjes, by de duifjes, zyn genooten, Zoo werd het houwlik voort geslooten. Maar als ik, naa een kus van houwen rep, of segh, Zoo veeght ghy 't, met myn kusjes, wegh. 3 5 Ghy woud toen Damon badt, aan hem geen kus jen gee ven, 351 Maar kreeght het, sonder teegenstreeven.. Misschien dat ghy wel wist, hoe die een kus ontfanght, Den kusser weer een kusjen langht. Ik sach uw mondjen, tot een lachjen, wel geneegen, Maar hand, noch neusdoek, om te veegen. Hier deur kryght jelousye, in mynen boesem, groei, En maakt, dat ik uw min verfoei. Roselle, ik zal voortaan uw veinserytjes haaten, Kan slechts myn min uw min verlaaten. [2Q9] ANTWOORD, AAN VRIENDEN, WAAROM IK NIET TROUWE. Ghy vraaght my, waarom trouwt ghe niet? Ik vraage u, waarom woud ghe niet, Ik trouwde, toen ik trouwen mocht, En noch zoo ver geen trouw bedocht? 5 Want trouwen dient gedaan, niet grys, Noch al te jongh, niet mal, noch wys. Indien ik toenmaal waar getrouwt, Het had noch my, noch u berouwt. Maar nu voorsie ik zoo veel last, 10 Verborgen in den Trouwringh vast, Dat ik een afkeer, en een schrik: Heb van dien diamanten strik: Meer dan, van een veelvormich beest, Tot straf van Finëus geweest. 15 De trouw is dikwils suikersoet. De trouw is dikwils bitter roet. Ik derf niet dobblen om die kans, Want wie er aanraakt, blyft er gansch Aan vast, se zy dan goed, of quaad, 20 En al syn vryicheit vergaat. Indien een wyf een peeperbaal Gelyk was, die men op een saai, Of solder leght, en weer verkoopt, Wanneer men nut daar van verhoopt: 2 5 Of dat men, op de Thraaksche wys, Sich scheiden kon, om kleinen prys, Ik nam er wel een proef)en van, En wierd ook licht een wakker man. Maar deese koopmanschap die blyft. 30 Wie eens gewyft is, blyft gewyft. Ik tracht geen raadsel, om Jokast, t' Ontbinden, tot myn leevens last. Ik trouw aan 't eerlike oost, en west, Niet aan een stad, of naauwer vest. 3 5 Een voogel tiert, in 't oopen woud, Veel beeter, dan benaauwt gekouwt. 353 [2Io] RYKDOM DES GEMOEDS. Geen Indische juweelen, Geen duursaam hout, van Libans kruin, Geen marmre kapiteelen, Noch goud, uit Karabaijes duin, 5 Gemetselt, en gegooten, Langs wanden van een wonderwerk, Kan iemands hoop vergrooten, Ter saalicheit van 's Heemels perk. Geen rykdom wyst de paaden: 10 Maar een geweeten onbevlekt Van slyk, en onbelaaden Van sonde, die den mensch bedrekt. Een boesem niet gesteeken, Noch quellik'van den helschen slangh, 15 Om wroegende gebreeken, Aan arme zielen, al te bangh, Zal vroolik, in het rusten, Van verre sien der Englen peis, Te moed, waar God vol lusten, zo Straalt eeuwigh, in het vreepalleis. 354 [211] Brief aan Hans Baard te haarlem. Myn Heer, en Neef, Volgende myne somwyle gewoonte, maak ik u 1. deelachtich een, of twee aalweelige luimen. luist zoodanige, gelyk se dan tuimelen, uit een ongebonden geest: die dikwils alleen door inbeeldinge van liefde, op 5 Poësye, als dronkener is, dan wel de Bacchanten konnen zyn, van de lucht des Vaaders, van wien se hunnen Aadel beroemen. Dit dicht, ik segh gerym, hadde immers behoort, en met braave ceremoniën, u 1. te werden toegewydt, gelyk de tweede voorsangh uitert: maar ik sende slechts een briefken. Aangesien myn gevoelen is, dat de meeste io toewydingen niet beeters gelyken, dan een schetse beworpen, om de valsche Godinne der vleijerye wat cierlik te penceelen. Welk monster gemeinlik opgesmokt, in wit satyn van eerbiedinge, ik verseekert ben, dat u 1. zoo seer verfoeit, als ik het haate. Immers kan het simpele duifje geen meerder afgrysen hebben van den bloedsieken Haavik, dan 15 myn eenvoudige natuur van de dubbelhartige mommerye. V 1. dan neeven zoo veele naare, en goede vrienden, ontfangh voorts myn afscheid, tot een uitreise, na verre buitevrienden, inwendigh misschien vyanden, op de teegenwoordige wyse, van myn hart, en geest. Welk geluk, indien door haastigh vertrek, myn lichaam niet mach genieten, 20 zal het my geen klein verdriet, en nochtans een groot genoegen geeven, by zoo verre ik, in die beide deelen, van u 1. werde aangenoomen, gelyk ik, na myne vriendelyke groetenisse, my geheelyk opdraage, &c. 355 fooi. i Keer. 't Oostlndisch huis bracht, uit Japon, Niet langh geleên, een groote ton, Met nieuwe waar. Een goet katsjou Genoemt. Dat ik gegraaven hou, Als Lemnosche aard. Schier rond van rand, Gelyk een bal, van korst verbrandt, Van binnen malser, wit, en geel, In 't eerste wringende de keel, Van smaak zoo bitter niet, als roet, Maar jongst, gelyk soethout, zoo soet. i Teegenkeer. Ik haalde, van den dubblen top, Een schaaltjen, met Kastaalisch sop, Voor weinigh tyds, als in een droom. My docht ik dronk die wyse stroom, En Naso gaf my strax een vorm, Zoo dat ik spon, gelyk een worm De syde spint. De draad scheen wreed, En stram, maar naa se was gekneedt, En wat gehaavent, vondt men ras, Dat sy ook ergens quam te pas. i Toesangh. Zoo brengh ik weer papier in 't licht, Op voeten, maate, en rym, gedicht: Maar vies, en wrangh, en hard, en wreed, Voor die ter loop het tast, of eet. Maar wie het handelt als een dier, Emendatie i Keer. < i Keer Dat reeden heeft, zal daar een sier, Of sonneveesjen goeds, of meer, Sien in de keer, of weederkeer. Indien 't niet smaakt aan alle man, 30 Wat kok zoo konstigh die dat kan? 11 Keer. Gaat dan dat rym tot iedereen, Daar ik 't maar toe te wyden meen, Aan 't Spaaren, voor de schrandre Baard, Voor wien ik 't winters heb gespaart? 3 5 O neen. Ik acht nochtans van jaa. Wie steunen wil los op genaa Des drukkers, dat die swygen zal, Mislukt syn hoop, tot ongeval. De pars kraakt in syn buurmans oor, 40 De buurman brenght wat nieuws te voor. 11 Teegenkeer. Gaa vliegh vry langs den Amstel om, Maar, slechte vaarsjes, staa niet stom, Als ghy den Keulschen Fenix schouwt, Of hem, die Titus heeft gedouwt 45 Weergaaloos, uit een guide pen, Of hem, met wien ik eeven ben Van naam, die jongst Mede herschiep, Of zoo u Anslo teegenliep, Of Brand, Poeëten allesaam, 5 o Begroet se heuschlik, uit myn naam. 357 ii Toesangh. Indien de nyd dan ergens zal Opbraaken heur vileine gal, Zoo zal een dichter, goed van aard, Sien dat myn eere blyf bewaart, 5 5 Terwyl ik maanden ben van huis. Vaar wel dan Y, en Amstelsluis. Vaar wel dan Baard, beminde Neef, Voor wien ik nooit, maar naamaals schreef. Vaar wel beminnaars van de kunst. 60 'k Beveel my God, en uwe gunst. 358 [213] BERAAD, OF HET NIET GOED WAAR VREEDE MET SPANJE. Een klein begin maakt alles klein, of groot. Men kan een bergh, die aan den Heemel stoot, Allengsjes, met een dopjen van een noot, Tot niet weghdraagen. 5 Men helpt een bosch, 200 ruim, als Beijerland, Vol harsigh hout, natuurelyk geplant, Tot een vlak veld, met boom voor boom, aan kant, Met byl, en saagen. Men zal een meir, met moolens, of een pomp, 10 Uitdroogen, tot een hobbeligen klomp. Men siet een goot, van een besneeuwden romp Der Alpen daalen, Die, naa wat tyds, gelyk een kleine zee, Gaat spoelen, langhs de ploegh, en huismans vee. 15 Een rysje, nu een mast, heft, van de ree, Een hulk vol baaien. Een ent, te voor, vergeeten, kruist de locht, Met takken, waar de Noorder storm in krocht. Een vischers dam, die waatervleisch verkocht, 20 Trotst nu Egipte, Trotst Konstantyn, Romeinen, en Parys, Trotst Markus leeuw, van luk, en voorspoed, grys. Haar schrobnet schrobt den dryvoet, duur van prys, Die Ind ontslipte. 2 5 Sy schept nu goud, uit Hermus greinich nat. Haar hutte wierd, een wyn, en koorenvat, Voor alle vier de werlden afgemat, Door schraale soomers. Daar sy nochtans noch graan, noch wyngaard bouwt. 30 De Briel, een stad, waar niets op was vertrouwt, Roemt d'opkomst van den grooten naam, zoo oud, Van Batoos Roomers. Roemt d'oorsprongh van dit vrygevochten land, Dat kooninghlyk haar grensen breidt, en spant, 3 5 En slaat te spyt van Kooningen, de hand In verre Ryken. 359 Dwinght forts den nek van d'eigen steegen Heer, Om eeuwgen peis, te buigen, voor haar neer. O! Heemel, wat een ongeneeslik seer Moet Flip bestryken? Dus spieglen sich 't baldaadige Madril, En Oostenryk, door al te spaaden bril, Hoe landrecht en des Godsdiensts vrye wil Geen schenders lyden. Een harder toegeneegen tot syn lam, Neemt wel de wol, maar huid niet op de kam. De grootsheit van der dwingelanden stam Valt haast op syden. Een muis betaalt syn kneller met de dood. Geen sienloos haair, dat niet een schaaduw schoot. Een droppel bloeds, die duisenden ontvloot, Uit Albaas moorden, Stoof op, gelyk springhhaanen, in een wolk, Die d'aarde dekt, met hoopen strydbaar volk, Wraaksuchtigh slaande, op Ibers erf, den dolk Der langh gestoorden. Sivilje brak een haair, maar nu geen staart. Een pyl, geen bos voor knakken is vervaart. De saamdraght baart een onversaaghden aard, Tot leed van Spanje. Maar wyl de staat van Neerland staat 200 vast, En dat men haar, op vreede, noodt te gast, Ook schier het geld ontbreekt van al den last, O! fier Oranje, Waar 't schaade dat de bloedge deegen lagh? Dat 's handelaars profytelyke vlag Voer sorgeloos, voor roovers nacht, en dach? Dat huismans saaden Eens sprooten, uit een vrygeploeghden loop? Geen dingh, of 't groeit, door langheit, tot een hoop: Zoo quaad des kryghs, als goed der vreedeknoop. Wie middelpaaden Voorsichtigh, noch te roekeloos misgaat, 't Zy dat men tuigh van Mars ter handen slaat, 't Zy webbe van den stillen tabbaard staat, Is wys beraaden. KRISTELYK GELOOF. Wie oorsaak van veranderingh wil schouwen, Om heilsaamheit, op lyf, en ziel, te trouwen, Heb alles, op een vasten grond, te bouwen, In syn besluit. Bouw konstigh van al 't hout uit Duitschlands boschen, Om zoo een hulk te laaden, en te lossen, De holle zee zal dat geberghte klossen, Gelyk een schuit. Laat vry de Vecht haar klei, tot moppen, bakken, Om een kasteel, op oeversand, te plakken, Als 't vloeit, zoo zal dat schuuren 't needersmakken, Gelyk een kluit. Recht pylers, op vervallige Meceenen, En wil uw lust van Epikurus leenen, Een draaiwind neemt eer wegh, dan ghy zult meenen, Uw goed, en lof. Maar mach een eik haar wyde wortels daalen, De stormwind kan geen eer daar aan behaalen. De zee van sin een rots, aan gruis, te maaien, Verschuimt in stof. Bouw op den Heer den hoeksteen syner kerken, Uw ziele ruste, op hem, na al haar werken. Hy hoedtse, door syn englen, langs de perken. Van aventuur. Geen aaventuur kan Kristus leeden rukken, Van Jesus hoofd, in luk, of ongelukken, 't Geloof ontfanght des Duivels pyl, in stukken, Als op een muur. Emendatie r. 11: 't needersmakken < t'needersmakken [215] hooghloffelijke gedachtenisse, Van Freedrik Henrik, Prince van Oranje. Wan ik den roem van een Godvruchtigh Prins, Voorsichtigh, in syn heimen raad, alsins, Kloekmoedigh, en gelukkigh, op zal singen, Wie zal er eer myn herssenen ontspringen, 5 Dan Freedrik, uit dat oud, en eedel bloed, Van Nassou, by den eedlen Rhyn gevoedt: Dat eer gesalft, tot Keiserlyke haairen, De kroon ontfingh, van Duitschlands aadelaaren? Men schilder my den deeghliken Trajaan, 10 Of Cesar, met God Janus aansicht aan, Of d'armen van den vroomen Alexander, Ik smelt die dry, in Henrik, by malkander. Maar groote Vorst, o voorste van ons land, O Sonne, die van wysheits straalen brandt, 15 Wie derft een riet, met swaavelpoêr, bestreeken, Om uw wat lichts te geeven, flaauw ontsteeken? Myn vleuglen, van wat sacht gegooten was, Sien om, bevreest, na Ikars val, en plas, En raan niet, met den aarend, snel te steigen, 20 Maar langsaam, by den schildpad, my te neigen. Myn laage lier onnut tot minnestof, Laat, van den luit, den luiden heldenlof Gewoon, uw deughd, en daaden oopenbaaren, Zoo dikwils als het vree jaar zal verjaaren, 25 Die, met een lint, van guide oranje sy, Om Japis hals, zal heughelyk, en bly, De scherm, en prys, van uwe kryghsrapieren, Braaf speelen, by de gloor van vreuchdevieren. Die zal den krygh van ons Trojaansch gevaar, 30 Van langer duur, dan tienmaal see ven jaar, Door u volvoert met eenen Meerders naame, Doen kittlen, in het oor der luide Faame. Die duisendmaal begiftight, met een mond, Veel wyder dan het aardryk is gegrondt, 3 5 Een minnares van helden, en kampioenen, 363 Den haat te spyt, uw daaden zal blasoenen. Aan haar basuin zal hangen een banier, Van armosyn, fraai van oranjevier, Vol schilderys, van seeven sterke steeden, 40 En meenigh schans, met veele heerlikheeden, In Neederland, en in een ander deel Des wyden werlds, by menschen swart, en geel Gebraaden, door geweld, van Spaansche Mooren Gehaalt, met staal, en 's Munniks blixemkooren. 45 Aan d'andre sy, daar rookt de wilde zee, Van waaterkrygh, en vloeit, op Hollands ree, Met prys, uit Duins, met vlooten van Kastilje, Vol suiker, goud, tobak, en koetsjenilje. O Delfsche Mars, hoe wonderbaarlik schoon 5 o Zal klinken, uit haar schuiftrompet de toon, Dat Flip syn land bekrygende, om te krygen, Ten achtren gingh, vree bad, en stil moest swygen! Men sach, voor u, het nieuw Jerusalem Pas oopenen, begroet van Englestem, 5 5 Of Janus poort wierd eeuwighlyk geslooten, Het land heeft voorts uw Heemelvreughd genooten. Nu leit dat helsch gebroedsel kettingh vast, Dat om het bloed van menschen jankt, en bast, Ter eere van de hoogheit van Oranje, 60 Tot schande van de kroonen van Hispanje. De henghselen, van Godsdienst, eendracht, recht En vryicheit, zyn breekeloos gehecht, In krammen, niet min sterker, dan metaalen, Geklonken vast, in oost, en wester saaien. 65 Waar aan Madril, dat werlden heeft geschokt, En opgeslokt, hoe seer het immer wrokt, En aadem soekt, om Holland aan te randen, Verstompen zal het scherp gebit der tanden. Dit machtigh land, een splinter, in 't gesicht 70 Van Kooningen, en Vorsten, die het licht Emendatie r. 48: koetsjenilje < koetesjenilje 364 Van zoo een Son niet wel verdraagen kunnen, Dat elk begeert, maar niemands ryk zal gunnen, Zal als een bout, of lekkre braaden schonk, Geknaaght, eer eens gehapt, van lonk, op lonk, In 't midden van een hoop Molossen leggen, Die met gebas malkander dol ontseggen. Dit loflik ryk, wel waardigh zulken naam, Zal als een rots, op Jelousy, bequaam Afschudden al den blixem, en den donder, En staan ten trots, als 's werrelds hooghste wonder. Hoe langh, o Vorst, deese eendracht heerscht, en Zoo werd de gloor uws naams nooit uitgeroeit. Ons Grieksche ryk, en Neederlandsche Roomen, Roemt staagh de deughd, van uw Oranje boomen. Ja neigen wy verbastaardt ooit ten val, Noch zal uw lof onsterflik, oover al, Niet leeger dan de Keiserlyke sweeven, Met 's Macedoons, op tongen onser neeven. Dan zal men zoo een yselyk gekryt Aanstellen, dat het ieders hert doorsnydt, En troosteloos sich treurend wangelaaten, Om kneevelingh van vreemden, en soldaaten. Waar is die Prins? Prins Freederik, die held, Die deesen staat, in vryheit, heeft gestelt? Waar is die braave? o! schoone morgensterre, O! help, o! help, noch eens ons uit de werre. [zi6] wisselbank. Vermaarde jonge Wisselbank, Den vinder heb men grooten dank, Die uw gemak, voor Amstelaaren Bedacht, en hun, van zoo een last, 5 En sorgh ontsloegh, toen elk gekast, Te vooren moest syn geld bewaaren. Op 't midden van een bolle grond, Waar vischers maat de netten bondt, Op weinigh staaken te verluchten, 10 Metst ghy, in 't raadhuis, diep gedelft, Bewaakte schatten ooverwelft, Zoo dat we brand, noch dieven vruchten. Ghy zyt een goude, en silvre myn, Veel ryker, dan de bergen zyn, 15 Waar Spanjaards goud, en silver putten, Tot d'allerleste moeder aar, Waar mee die seefgelyke schaar Haar throon, en kryghsgeweld moet stutten. O bank, o ryke wisselbank, 20 Al heeft Fortuin uw naam in dwank, Al dryven, als een zee, de sakken, En af, en aan, uw ingewand, Dat groeit, en wisselt zoo het pand, Uit vreemde volkren ongemakken. 2 5 U, nimmermeer ontfangens moe, Voert ieder een syn rykdom toe, Om waaren licht weer wegh te draagen. De twee paar deelen van het Rond, Op borghtocht van den Amstelmond, 30 Met ons hun welvaart in u waagen. Ghy neemt maar wel gewoogen stof. Wat licht, of valsch is, of te grof, Dat boet syn loosheit aan den knipper: Die aan een goed, of quaad gemoed, 3 5 Dat met de schaar gevoelen doet, 366 Op dat er niemand speel den slipper. Wie sich wil dienen van syn geld, Die kryght het daadlik, of bestelt Een ceeltjen, wien hy wil betaalen: 40 Men ooverschryft, in 't reekenboek, De sommen groot, na syn versoek, Men smeurt geen hand, met uit te haaien. Men is voor valsche munt niet bangh, Noch spilt met tellen uuren langh. 45 De tyd is duurst voor handelaaren. De dagh is kort, het jaar eindt rad: Dies gaart men tydigh 200 een schat, Waar van men ouder wel kan vaaren. Schoon Hadria, op ouder brief, 5 o Mach poffen, van 2ulk beursgerief, Beleid van Amstels schrandre buuren, Dat streek de kroon, in koop, en goed. Hier is de hoorn van oovervloed. Och! mach dit ryk slechts blyven duuren. 367 paardegraf. Heeft, meester Klaas, de moord myn beest gestooken, Na 't 200 veel siekte, en sukkelingh, Had uitgestaan, terwyl de klingh, Des scherpen doods, in stallen, had gaan spooken? 5 Zoo is myn paard, ach, trappelaar van Emden, Den graagen hondschen Heemel in Gevaaren, naa des villers sin, En waakt, en waart, in steeden, slooten, bemden. Geen fïerer henghst wierd, langs den Ems, gebooren. 10 Al wat hy, van het blanke schuim, Ooit dronk, was in een pekken pluim Verandert, als de Fenix der Pelooren. Oostvriesland kon 200 klaar sich, in rivieren, Niet spieglen, als ik in myn rap, 15 Met kol, en tuite langs de kap, En oogen, als een paar ontglomme vieren. Hoe net van leest was 't lichaam hoogh geschaapen? Spichthalsigh, maanryk, klein van hoofd, Kortbuikigh, achter rond gegrooft, 20 Met muiskels, op de borst, elk breed van waapen. Langs 't rughbeen streek een voegelyke vooren, Waar uit de styve quispel 't sand Beschreef, de schenkels kon myn hand Ompalmen, tot de schuine, en taaije hooren. 2 5 Quam ik op stal, hy wist syn roggenbrokker Vervroolikt, met gegrinhikik, Te groeten, en met heusch gelik Te streelen, als een goed, en dankbaar slokker. Sloot slinks myn vuist den toom, en neuspraam heftigh, 30 Hy snoof klaar vuur, en kaauwde schuim, Rees maane, en ooren, 't veenigh ruim Dreunde, al syn leen, die trilden braaf, en deftigh. Vierde ik wat bots, hy stapte lustigh oover, Syn draaven stoof, 200 trots, als snel, 3 5 Hy hief syn voeten hoogh een el, 368 Hy brieschte, en klonk, langs waater, lucht, en loover. Gaf ik de spoor, met losse breidelleeren, Zoo sach men pas een hoefgeblik, Een straal in toom, een saadelstik, Op wind gegordt, den wind voor by braggeeren. Hy was luchtbeens, wel afgerecht, op toornen, Van Kastor self, nu rechts, dan slinks, Nu sydelinks, dan ruggelinks, Hy schrikte voor geen omwegh, brugh, of stroomen. Noch Cillarus de hengst van Pollux broeder, Noch Mavors waagens ingespan, Was schooner, of geleerder dan Myn worplingh, van een Oldenburghsche moeder. O eedel dier, verquikker in het lyden, Verpooser van het loove lyf, Vergaarder van 't getal van vyf, Als by mooi weer, myn sinnen wilden ryden. Wat staaci, ach! wat uitvaart zal ik houwen, Uit liefde? want ik heb geen schat, Om u, een kooninghlyke stad, Ter eer, gelyk voor Bucefaal te bouwen, 't Is myn beroep niet tydverdryf te maaien, Als Meffert, die syn kostlik paard, Op 't aangesicht drukt van syn kaart, Verschietster van ontfangen, en betaalen. Hier, Meester Klaas, waar is de huid gebleeven? Want ik wil, met dat haairigh git, De stoel bekleeden, daar ik sit, Wanneer syn dicht, en lykrym werd geweeven. Zoo zal 'k syn rugh noch, naa syn dood, beschryden. Zoo blyft myn ros noch, naa myn dood, Swart leevende, in myn witte schoot. Wie mach dit vel, en syn vel dat benyden? TOEWYDINGE AAN DE VREEGODINNE. Moeten dan gedichten iemand zyn toegewydt? wien kan ik die beeter toewyden, dan u? o schoone, en soete Vreegodinne! ik segge u, die in schoonheit, uit, en inwendigh, uitmunt, booven alle andere Godinnen: jaa schooner dan de sonne, booven de maane, starren, en alle 5 Heemelsche cieraaden. De geheele Neederlandsche werld, uit de straalen van uwe vriendelyke oogen, als een ziele, een ander leeven scheppende, weet niet genoeghsaam te looven, en te prysen uwe goedertieren, en milddaadige Godheit. Bysonder, o verquikkende Godinne! de geesten aller geesten, sich baakrende, in die goude glansen, gelyk de vischen, in 10 de Zee, lodderen en dartelen, in de spiegelende Sonneschyn, ontvonken, en swellen in hunne keelen. Geen grooter geesten doorwaaden den aardboodem, dan die hier door een kittelinge, hen van om hoogh ingevloeit, met Poësye, en sielbetoovrende maaten, en toonen, fonteinen alles Godliks wat hen den Heemel ingaf. Onder welken 15 tweederlei aard weesende, als schelle nachtegaaien, en die men bastaardvoogels noemt, konnen nochtans geene van beiden werden weederhouden, van verheught, en dankbaar uit te boesemen uwe deuchden, en weldaaden. Seeker, by dit lest geslachte dar my bykans reekenen. En dierhalven gevoelende in my rysen een krachtige gest 20 van nieuwen Triaakel, gelyk ik daagelyks handel, dewelke geensins naauw wil zyn beslooten, zoo moet ik uitbarsten om locht te scheppen, genoodsaakt niet min vroolik, als met eerbiedinge, voor uwe Goddelyke voeten te verschynen, met deese myne offerhande. Dewelke, o groote Godinne! hoewel se niet is een Marsus werk of 2 5 wydloopende uitbreidinge des krygs der Amasoonen, gelyk andere uw 00 vervloei jende werken op offeren, zoo versmaad se nochtans niet. Ai! versmaad se niet: maar ontfangh dit klein werksken, wanneer het aan de vlamme gegeeven, door synen rook, en reuk, neevens die van zoo veel duisend pektonnen, zal beneevelen uwen Heemelschen 30 throon, om als wierook uwe neusgaaten Heffe lyk te bewaassemen. Zoo langh ik leeve, en uwer gunste deelachtigh ben, zal ik niet naalaaten uwen Tempel, en Altaaren te eeren, en onderhouden. Emendatie r. 19: dierhalven < dierhalvende 370 [219] vreughdesangh, oover den eeuwigen vreede, met spanje. Verheught u, Neederlandsche Leeuw, Kampioen voor Holland, en voor Zeeuw, Twee volken, die ghy naa langh bloeden, Bevrydt hebt, van onmenschlik woeden, 5 En weldenaarschap van Madril: Verheught u nu 't langh krygsgeschil, Met Spanje, om vry heit, wykt voor Vreede, Op Spanjes aangebooden beede. Wat blyschap hebt ghe wel getoont, 10 Toen ghy, met steeden, wierd gekroont Als Palm, geplukt van Princehanden? Nu is 't dan tyd van vreuchd, en branden. Men brande teerton, loss' kartouw, Schiet pylen vuurs, trek klokketouw, 15 Men plenge wyn, men speele op snaaren, Men dansse sesjes, en by paaren, De keelen heemlen op de vlam: Want een dagh 200 veel heils bequam, Als ons een reex van tachtich jaaren, 20 Uit bloed, en oorloghsweet, moest baaren. Ghy wont nu, met het heir, geen muur, Noch Weesel, in een moedige uur. Maar al uw land, al langh gewonnen, Heeft d'eigendom door vree begonnen. 2 5 Want Flip, die 200 staatsuchtigh is, Staat af van recht, en erffenis, Verbeurt aan onser Vaadren handen: Die saamgeswooren weederspanden, Om 't bloedjuk, en 't gemeene best 30 Bevrydden, door het kryghsgevest. Ai sie wat minnelyke straalen, Uit oogen, van de Vreenimf daalen, Langs al 't beweende Neederland! O saalge Son! o Heemels pand! 3 5 Wat lacht, en springht er niet van vreuchde, 371 Nu ghy het oover al verheughde? Nu blinkt, des nachts, de starre straat, Veel klaarder, en de daageraad Kriekt schooner, onder tierelieren, Van allerlei geveerde dieren. Nu komt de lente vroeger aan, Langs boomen, oover 't veld gegaan. De hooven aamen soeter geuren, En oopnen lieflik hartedeuren. Het melkboerinnetje, in het gras, Singht, wyl dat sy de bootertasch Gaat melken, van de vette koeijen, Die van geswollen uijers loeijen. De huisman bouwt de vette klei, En gaart, naast kooren, 't hennen ei. De harder weidt syn graage rundren, En vreest geen vuurroers, die hem plundren. Nu trouwt de vryster onbevreest, Den bruigom, in den krygh, geweest. De soonen vreesen, met de moeder, Niet voor het sneuvlen van hun hoeder. De koopman, onbesorght op zee, Besoekt nu dees, dan geene ree. De buisen vaaren vry ten heeringh, En handelen een drokke neeringh. De reiser, bangh voor struikverdriet, Verkort de mylen, met een lied. In 't kryghshelmet werd was geworven, Van byen, als in honighkorven. De spinne spint, in hol metaal, Des donders, en des blixems saai. Het swaard verroest, de tarwesikkel Blinkt glad, en sonder smet, of spikkel. O saalige eeuw, in onsen tyd, Die geener Vaadren goud benyd! Wat Godheit zal men offerdraagen, Voor deese staage sonnedaagen? Langh leeve Wilm, die d'eerste paal, In Hollands veen sloegh, met metaal. 75 Langh leeve Maurits, die besorger Van wooningen was, voor den borger. Langh leeve Freedrick, die een vest Gemaakt heeft, om 't gemeene best. Dat God behoede, in rust, en vreeden, 80 Langh 't hooghst bewind van Wilm den tweeden. 373 Emendatie r. 80: Langh < Langs [lio] vreedelof. Zaalige Vreenimf, van Jupyn gebooren, Onder Godinnen, tot princes verkooren, Onse Thalye heeft uw lof beschooren, Nieuwe gesangen. 5 Sangen gesongen, op geen Duitschen veeder, Maar die van Saffoos meikaar vloeiden needer, Om u te looven, voor het vreedsaam weeder, Huiden ontfangen. Klaare Godinne, wat al goude straalen, 10 Waar by de glansen, van de Son, niet haaien, Voelen we vroolik, in het harte, daalen, Naa langh te vragen! Oorlogh, die Spanje tweemaal veertigh jaaren, Teegens 't vry Neerland, rokkende op, in baaren 15 Bloedigh gebaant heeft, hebt ghe, by de haairen Grypend, verslaagen. O! wat al juichens, wat een grooten seegen! Dat zoo een machtigh Kooningh heeft gesweegen, Voor syn weerspanlingh, om syn kroon verleegen, 20 En te beschermen. Eeven, of Rome, trots op heerschappyen, Anghstigh Karthago, om verbond, quam vryen. Eeven of Vrankryk, met Rochels partyen, Vree moest omermen. 25 Tygers versoenen, met geen swakker dieren. Wolven verlangen staagh naa rammespieren. Echter heeft Spanje, met een tuin, vol mieren, Vreede geslooten. Maar hoe vervaarder Iber, aan 't beswyken, 30 Onder des oorloghs onweer, vlag moest stryken, Des te doorlucht'ger zal uw eerglans pryken, Onder de Grooten, Treflike Willem, Sonne van Oranje, Met uw Diane, 't schynsel van Britanje, 3 5 Eeuwigh verheerlykt, onder lauwren franje, Neevens olyven. 374 Nu zal uw Vaaders voornaam, ryk van vreede, Die hy niet smaakte, schoon syn heldenscheede Die heeft gewonnen, braaver elke reede 40 Des kloots omdryven. Nu zal de Fransman sich veronglykt veinsen, Om dat wy slooten, buiten syn gepeinsen, Blyvende vleijen. Nu zal Lisbon deinsen, Van zoo veel treeken. 45 Londen vol tweespalts, 's Keisers roei, de Sweeden, d'Arend van Weenen, met syn seeven leeden, En de Polakken zullen, langh van vreeden, Kommerlik spreeken. Mahomethiters, norsche Moskovyten, 5 o Wilde Barbaaren, afgeleege Scythen, En die van Tartars 't ryke voelen ryten, Zullen ons minnen. Geen deel des werrelds, dat die vree geruchten Hoorende, onwilligh Hollands volk zal luchten: 5 5 En dat niet gaarne veilen zal syn vruchten, Om gunst te winnen. 375 [221] kraampracht. Veel huidendaaghsche ryke vrouwen, Wanneer se kinderbedde houwen, Zyn maanden swak, en onbequaam, Alleen, om met de pracht van 't kraam, 5 Bestaande in kaamer, bed, fluwynen, Tapyten, schildery, gordynen, Fyn lynwaad, taafel, marmrevloer, Vergulde schaalen, parlemoer, Juweelen, en haar rykste saaken, 10 In d'oogen van besoek te blaaken. Dit misbruik groeit noch daagliks aan, Maar zoo ik aan de mans mocht raan Een tegenmiddel, voor die swakken, Al eer se 't paxken sich ontpakken, 15 Sy brengen haar na 't gasthuis toe, Ik wed se werden wel te moe, Zoo ras, als die nooit kraamen houwen, Gelyk de Brasiljaansche vrouwen. 376 [222] myns leevens sukkelinge. op de wyse van mariaas lofsangh. De vleuglen van den dagh Myns levens, zyn in rach Des blinden doods gevloogen. Het worstelende lyf, 5 Besponnen vast, en styf, Werd, van hem uytgesoogen. De klaare warme son, Van soomerweer, begon De beentjes kracht te geeven: 10 Ik vloogh op groen, en blom, In sonnestraalen om, De ziele van het leeven. Ik leefde bly van hart, Onweetende van smart, 15 In meiningh niet te sterven, Voor dat het winterweer Verkleumen zou de veer, Van alle die er swerven. Maar, och, hoe korten pret! 20 Hier hangh ik nu, in 't net Der loose vliegevanger: Gelyk een domme snip Sich selven hielp, in knip, Of doffer door den dranger. 2 5 Oei my, wat suight de spin, Met scherpe lippen in, En uit myn seere borsten? De milt, en linker nier, Die konnen 't droogend vier 30 Niet lesschen van syn dorsten. Oei my daar werd het bloed, In 't eele hart gevoedt, Syn aadertjes ontsoogen. Het is met my gedaan. 3 5 Jeuchd spiegelt u hier aan, Zoo werd ghe niet bedroogen. Emendatie r. 15: sterven, < sterven. 377 spanjes vreede. De sieke leeuw gaf peis, veinsde om besoeck der dieren: Elk dier onnoosel quam. Maar 't slimme vosje mee van sins dat kraam te vieren, Geen spoor weerom vernam. Holla, genoegh besoecks, 'k zal 't ruime bosch inwenden: Men schenkt ons bloed voor wyn. Hy selve doet bescheid, maar zal syn flaauwe lenden Niet sterken met de myn'. Verstaat dit Hollands leeuw, een vosje, in schyn van krachten, By 't krachtigh Spaansche beest: Zoo zal Flips noodvree niet ontsenuwen syn machten, Maar groeijen by dit feest. [224] op het boeck, het lof des heilgen geests, van Roelof Pieterse. Hoe meer de heiige Geest werd, van u Boek, beschreeven, Hoe meer uw vroome geest, in 't syne, werd gegrift. Uw zal verbarnen, met het werreldsche gestift: Syn lofboek zal, met hem, en u, oneindigh leeven. 5 Hoe saaligh is hy, o! wie schrijft in zulken sin? Gods geest stuurt self de pen, en stort de stof der in. 379 [225] GRAFSCHRIFT OP - Beschonken met de druif, van Basaraxe stronken, Is d'anders nuchtre goede knecht, Van 't schip geschooten, in de Vecht, Verdronken, wyl hy dronk, niet wyl hy had gedronken. 380 [226] op het heiligh graf. Het graf besloot, en God, en mensche saam. Maar, vreemdelingh, vermengh niet deesen naam. De Godheit is onmooglik op te sluiten. Nochtans haar lyk, daar in, dat rees er buiten. 5 Hoe heiligh roemt veel volks die leege rots, Tot waaringh van het doode lichaam Gods? Veel heilger dan den Kooningh van de vischen, Die drymaal dagh, aan Jonas, heeft doen missen. Maar schoon se was 200 heiligh, toen die schat 10 Heurs scheppers, en der Englen in heur sat, Wanneer die son verrees, verdween heur luister, Die klaarder dan de son scheen, in dat duister. Gods heilighdom hanght noch in aard, noch steen. Wat wydt men dan die grafstee met gebeên? 15 Waar toe 200 veel geduurigh licht ontstooken, Daar hy self dagh den nacht hier heeft gelooken? Waar toe 200 ver om beedevaard gegaan, Na 't leege gat, dat dood hem had gelaan? O dwaase, keer uw suchten, en gebeeden, 20 Na Salem, waar hy straalt, en leeft, in vreeden. 381 [227] OP HET BONTGENOOTSCHAP VAN SPANJE, EN 'T VEREENIGHT NEEDERLAND. Had Romen in haar bloem niet grooter Monarchyen? Moet Keiser Kareis erf niet kleiner ryk belyen? Maar of schoon meenigh kroon, voor Romulus geweld, Sich boogh, 't Bataafsche bloed wierd nimmer onderstelt. 5 De Keiser merkende den moed der Batavieren, Zoo socht hy vrindschap, en hun volk voor soudenieren. Wat joegh dan Flip, die meer versien heeft, dan verrykt, Dit ooverstrydbaar bloed, dat noch syn stam gelykt? Dat wist, die wyse Vorst van Gent, syn grootevaader, 10 Wiens raad de soon vertradt, van hooghmoed onberaader. In nu, van eeuw, tot eeuw, dat saad, met Neederland Vergeet partyschap van den muis, en olifant: Zoo kan 't zulk voordeel, van Oranjes vriendschap, trekken, Als Batoos hulp, ten nut van Ausons ryk, kon strekken. 382 [228] Aan Margarite. Ghy wascht uw swartheit nimmermeer: Uw ziel is alzoo blank, als teer: Waarom dat ghy dan Margariet Behoort te heeten, weet ik niet. 383 [229] op quaade tongen. Men seit: hy is een koopman, een droogist, Een kraamer van droogh kruid, voor een Kymist, En Arts: hy heeft noch konst, noch weetenschap, Wat kan syn rym meer zyn dan ydle klap? 5 Dit volk, van zulk vooroordeel ingenoomen, Strykt oordeel, uit een schaapenbreins schapraai, Als blinden van de kleuren van karsaai. Ik staa veel toe, aan die quaadaardge Momen: Nochtans ik klap niet, als een paapegaai. 10 Een tuinboer plukt wel spreuken, van de boomen. 384 Het vyfde boek genaamt Dichtbosch Het tweede deel Emendatie vyfde < vierde 385 [230] afscheid, aan het boek. Vaar wel myn boek, in perkament, Van vooren aan vol, tot het end. Al lykt ghe wel een scheepslantaaren, Ghe hebt maar weinigh kandelaaren. 5 Ik sie, besiende een anders pen, In spiegels, dat ik leelik ben. Ghe smaakt naa soete melk, noch hooningh. Dies komt u toe de ridders krooningh, Van klimop, noch van lauwerblad. 10 Al komt ghe wandlen mee door stad, Als in d'Olimpstryd, binnen Roomen, De dichters pleegen saam te koomen, Geen swaan, noch Fenixpluim beny, Maar danke u: want hun poësy 15 Zal schooner, op uw rym, afsteeken, Dan swaanen, by den raaf, geleeken. Daar op zal 't oordeel, o! hoe schoon? Luid roepen, dien behoort de kroon. Vaar wel myn boek, en laat u drukken. 20 Druk oeffent luk, en ongelukken. 387 Emendatie r. 20: Druk < Drukt [231] KLACHTE OOVER INGENOOMEN ARTSENYE, AAN SlMON DlLMAN, GENEESHEER. Ik meende myn verslymde maagh, Van gal te suivren, neef, van daagh, Met vier bedriegers goude wikken, In plaats van tweemaal vier te slikken. 5 Noch wierd 't gedarmte gansch niet leegh. Die pillen werkten niet te deegh, Al seid ghe die vry sterk te weesen. d'Apteeker heeft wat slechts verleesen, Of uit een ouden doos gesocht, 10 Geldgierigh onder een gewrocht, Of liet een botten loer gery ven, Wat stopt, in plaats van af te dryven. 't Moet zyn: het wroet my binnen 't rift. 'k Ondank my zulken pillegift. 388 [2 3 2] koddenaartje. O koddenaartje, vroolik beestje, Soet schaatrende uit een lustigh geestje, In t raai jen, draadjes van metaal, Deur elk vertrek, en elke saai: 5 Schoon ghy 200 hooghjes hanght, in slootjes, En niet meught hupplen, met de pootjes, Op lindetakjes, of poplier, Des wildsanghs allerbeste tier: Schoon ghy noch drank jen hebt, noch aas jen, 10 Meer dan, in 't bak jen, en in 't glaasjen, U daagelyks gegeeven is, Ghy leeft, vry van bekommernis. Ghy singht des morgens, als de sonne Komt teegen duister aangeronne, 15 En straalen schiet, deur 't winkelglas: Ghy looft den Heemel, met dien bas. Ghy singht: uitmuntende gemoeden Ontfangen voor, en teegenspoeden, 't Zy buiten banden, of in band, 20 Met een gelaat, van 's Heemels hand. Ghy singht: de werld leit, voor elk, oopen, Men kan er ver, niet buiten loopen: Sit imand, in een enger gat, Zoo hy 't sich inbeeldt, 't is een stad. 25 Ghy singht: al wat er leen kan reppen, Daar zal d'alschepper spys toe scheppen: Hy schept het leeven niet vergeef, Maar geeft het lyftocht dat het leef. Singh beestje, singh zoo soet gekaakels, 30 Ik schryf 't, in goud, gelyk orakels, Waar mee, o vlugge pluimsibil, Apol ons onderwysen wil. Ghy kont my niet veel mylen trekken, Wyl myns zyt, maar ha! aardigh wekken, 3 5 Als van uw tongsken zoo gestreelt, 389 Myn heele ziel, in d'ooren, speelt. Zoo beestje groei, in't quinkeleeren, Euterpe zal heur fluit vereeren, Met soet verdragh, op uwe tongh, 40 Self naa uw keeltje niet meer songh, 390 [233] GRAFSCHRIFT, op KlAAS JANSEN VlSCHER. God siende, met een sonnestraal, Hoe beesigh Vischers konstigh staal Benyverde, om een landschaps print Te bootsen, afgedrukt met int, 5 Riep: vroome ziel, kom naa om hoogh, Bootseert hier, met een moedloos oogh, Uw kaarten, naa myn Kooninghryk, Dat nergens schoonheit vindt gelyk. Syn geest benieuwt, op dat gesicht, 10 Verliet het lyf, en vloogh in 't licht. Emendatie r. 3: Benyverde < benyverde [234] op het boek, examen bullae papalis, qua p. innocentius abrogare nititur pacem germaniae, van joannes hoorenbeek. Pamfyl, in 't heiligh jaar, bqsluit met alle grooten, Des purpren Raads, de vree van Duitschland om te stooten. Syn bulle buldert, als een bul, in 's Keisers oor, En wyst de Princen, tot den eedbreuk, 't heilloos spoor. 5 Hy stookt het oorloghsvuur, hy hitst tot bloedvergieten, Waar van rivieren door beaschte landen vlieten. Wat ciert d'onnoosle duif, met een olyf, syn schild, De wyl de wreede raave, om lyken, graft in 't wild? Waarom derft iemand hem, by Davids soon, gelyken? i o Hy lykt eer Beelzebul den Prins der twistge ryken. Maar Hoorenbeek beneemt den bullebak syn mom. De bloedbel barst. Daar staat de fyne priester stom. 392 [235] schrikspiegel, om niet naa engeland te reisen. Zou ik om droogery na 't Engelsch ryk gaan vaaren, Dat ryk, wel waardigh zulken naam, Toen daar alleen de vree moest scheppen haaren aam, Maar nu een hel, of bosch, vol Duivels, of Barbaaren? 5 Ik, die myn swarte gal, verbittert heb gespoogen, Lyk gansch Europe was ontstelt, Op 't bloedigh aanschyn, van die Karei heeft gevelt, Dien goeden Kooningh, om geen Kooningh te gedoogen? Ik, die hier, uit 't palleis, sach voeren, om te hangen 10 Een drukker van een vel papiers, Dat op de Kooningin niet spoogh dan vlammen viers, Zou ik een lasteraar na Engeland verlangen? Eer zullen d'aaders van de blanke dorre bergen, Vol krytsteen, groeijen, uit den grond 15 Des Teems, en stoppen toe haar handelenden mond, Zoo dat se, aan Amstel zal gebreklik alles vergen. Eer zal dat Vloekenhoofd, dat monster Holland naaren, Als een aansienlyk hofgesant, Om daar door Engelsch volk te raaken aan een kant, 20 En, in 't verduivelt ryk, by Dorislaar te vaaren. Dat honderthoofdigh beest zal, van myn kloeke leeden, Syn helhol, met geen muur, versien. Het pooge, om meer ontsachs de distels uit te wiên, Die distelpriemen zyn, daar is voor my gebeeden. 2 5 Het storte, indien het kan, van Londens Pauwelstooren, Al 't manlike oor der Britsche staf: Het plengh de Kooningin, op 't kooninglyke graf, Met haar Princessen, om dien ryksstam voorts te smooren: Het heersch, door kryghsgeweld, met beulen, byl, en stroppen, 30 Het maak besloote zielen vlugh: Het delge al wie het schelde, aan poorten, deur, of brugh, Geen vrekke galghraaf zal sich aan myn oogh verkroppen. Of kan 't drykruisdrigh Y, dat alle werelds vloeden, In vieren kruist, en rond beseilt, 3 5 En daar haar waaren haalt, en daar haar waaren veilt, 393 Een kleinen handelaar, met handelingh, niet voeden? Zoo blyf nochtans de Teems, in eeuwigheit, vergeeten: En d'arme onnoosele arremoe Lei my gerust, met eer, na d'asch myns vaaders toe. O Amstel dek myn lyk, wanneer ik ben versieeten. [236] Brief, aan Joannes Hoornbeek, te uitrecht. Parys, schier eiken dagh, een werld van nieuwigheeden, Sondt, Neef, myn eersten brief, in rymeloose reeden, Van oproer daar. Nu zal het Fransch Bajoon verhaalen, Op rym, hoe vreemd, op reis, myn Psalmboek quam te dwaalen. 5 Terwyl myn loome ruin Britanje gingh ontwyken, En Nantes, naa myn rugh, Rochelwaarts om liet kyken, Droegh ik, in elke tasch, van twee gelaan pistoolen, Hier Davids gulden harp, daar Flakkus lier verhooien. Nu om myn ziel, met sangh, ten Heemel, uit te storten, 10 En, met een heiige vreuchd, de lange wegh te korten: Dan om het eensaem vleisch ook somwyl te vermaaken, In styl van poesy, en werreldwyse saaken. Gelyk een reisiger, die anders, met gesellen, Den wegh onmoeilyk maakt, door veelerlei vertellen. 15 Terwyl een diep gepeins my eens had wegh genoomen, Dat d'eensaame achtervolght, en ik begost te koomen, Tot eerste aandachtigheit, zoo hoorde ik, in de straalen Des Sons, die toen bly loech, in nooteryke daalen, Een lieve melody, van voogelkeeltjes klinken, 20 Dat dee myn lochte geest, als in myn oor verdrinken. Dat kittelde myn ziel, en stookte zulken yver, Dat ik een orgellied, uit dien godsaalgen schryver, Wou mengen, met den toon, van streelend quinkeleeren: Voorts greep ik naa myn boek, maar miste mijn begeeren. 25 De rechter zy was leegh, de slinker zyde als vooren. Sie 't werreldsch hingh my aan, maar 't Heemelsch was verlooren. Een waare schildery, van 't menschelyke leeven, Insonderheit van my, o God, wil 't my vergeeven. Hy die een duur juweel slinks, aan de pink, gedraagen, 30 Uit erfnis, miste, in gras, stond niet zoo seer verslaagen. Myn draaiende ooverlegh, wou 't onheil oopenbaaren, Wanneer, en waar, en hoe de sanger was vervaaren. Ik wist noch uur, noch plaats waarschynelyk te gissen, Of had, schoon in Poitou, hem licht niet moeten missen. 3 5 Ik hadde niet gedooght het heilige van honden, 395 Of afgodisten vuil, en doemlik wierd verslonden. Maar als ik ooverwoegh de wyse te beklaagen, Die was de swaare draf, of wegh vol valsche slaagen. Om dat myn viergevoet geen stappen konde stappen, En 't daar heel rotsigh was, vol halfgekuilde trappen. Gelyk 't wynachte An jou, waar dat de straaten klinken, Hol van de leigrond, rechts om paarden te verminken. O neen, myn boesem swol van droeviger gedachten: Daar waaren andre reen, die my van David brachten. O man na 's Heemels hart, vertrooster in het treuren, Dankleeraar vol gebeen, na 's Vaaders saalge deuren, Daar was een wie, of wat, dat my socht af te leiden, Wanneer het ydel hart sich wou, tot God, bereiden. Saad kooren goed van aard, ook in een geestlike akker, d'Onsichtbre Onkruidenier is ook, tot saaden, wakker. Werpt hy, de loose droes, geen lokaas om te vinden, Gelyk een hangelaar, visch, die hy mach verslinden? Hy pooght, op bitter soet, d'onnooselen te nooden. Hy schaft oneetbre steen, voor smaakelyke brooden. Myn vaste Flakkus riep my, om syn disch te smaaken, Vol ydelheits geschaft, om Davids niet te naaken. Geleerde Hoorenbeek, o Priester van Apollo, De Kriste Orakelgod, te Sion, waar geen hol zoo Tweesins 't gevraaghde duidt, als Delos, siet, ik vraage, Aan Uit rechts Priesterschap, of daar geen helsche laage Verborgen lagh, in schyn van roosen, onder dooren? Myn willge pen kan u geen ander nieuws doen hooren. Wanneer se weer papier, met letters, zal bevryven, Dan zal se Kerkelyk, en aangenaamer schryven. [237] nahuiswensch. Indien myn kleine lier, Zoo doof, niet was van snaaren, Maar datse, door een Heemelsch vier, Kon temmen wilde baaren, 5 Van felle wind, aan brand: En dat se kon versetten De bergen, uit hun vasten stand, Waar reusen onder pletten: En datse hecht geboomt, 10 En wyde woeste dieren Kon naa my trekken, als getoomt, Uit boschen, en rivieren: Se speelde van geen krygh, Waar braave helden smooren, 15 Van eedel bloed, en stof ontygh, Hen 200 van 't lot beschooren. Se speelde van geen Vrank, Die, door syn oorloghsswaarden, De werreld soekt, in syn bedwank, 20 Gelyk een God op aarden. Men hoorde ook datse sweegh Den vreede van Oranje, Die hy 200 loflik eeuwigh kreegh, Op 't punt geparst, van Spanje. 2 5 Se 2ou myn Vaaderland, Dat, door haar wyse mannen, De wetten stelt, voor meenigh strand Der machtighste Tirannen, Self laaten ongelooft, 30 Met 't Y, dat trots haar hoorens, Op 't Keiserlyke waapenhoofd, Steekt, in de locht, met toorens. Al op een krachtger maat Zou ik heur snaaren klinken. 3 5 De 2ee moest luisteren besaadt, 397 En al het swellen slinken. Wat langs den Heemel sweeft, Wat, in bedekte mynen, Kan stormen, dat het aardryk beeft, Moest daadelyk verschynen. Wat in de groenten eet, Wat in de diepe stroomen, Syn kuuwen waatert, moest gereed, En vaardigh, tot my, koomen. Waar 't alles, tot myn dienst, Verlokt door lieflik singen, Dan wou ik snel, op 't onversienst, Met 't snelste, eens Ywaarts springen. Die breede soute plas, En aarde wyde streeken, Schoon ik nu in Kastilje was, Maar eenen sprongh geleeken. Wat zou er sneller zyn, Dan vleugelen van winden? Wat is 't, o schimmen, my een pyn, 't Y zoo niet eens te vinden? Och! dat ik eens, op 't rad, Mocht klimmen, vlugh van draaken, Waar op die groote saaijer sat, Om saad gemein te maaken. Och! dat ik eens den toom Van vrouw Mede mocht mennen: Of, Perseus, langs den Heemelsoom, Mocht vliegen, op uw pennen. Ach! dat ik nu niet mach Myn lieve vrunden groeten, En vroolik, voor een enklen dagh, Met saamenspraak, ontmoeten. Dies zal ik, slechte lier, Voor sulke plompe snaaren, U geeven, om, door gulsigh vier, Den schoorsteen uit te vaaren. Myn speelenssieke geest Zult ghy niet meer, met klinken, Vermoeijen, gaat ghe hebt geweest, Gaat, in den haard, versinken. onweer, op de grensen van spanjen. Naauw swaarder onweer kon ontstaan, Toen 't deerlik lyk van Olivares, In Spaansch verdoemt, voor by zou gaan 't Gekroonde dorp, aan Mansannares: 5 Dan als ik sint de Lus verliet, En naa Sebastiaan gingh wyken, Waar d'arreme Iron tuschen schiet, En scheidt twee vyandlyke ryken. Die Graaf rampsaaligh, om den val, 10 Van 't stout meineedigh Barceloone, Gevolght, van 't trouwloos Portugal, Twee parlen der Kastilsche kroone, In Torros, van syn engen geest, Meelydigh, door de dood, ontbannen, 15 Quam grafwaarts, in syn jonghste feest, Na 't dorp Lüetsjos, ingespannen. De Son had deesen dagh den oost Syn goud, en purper aangestreeken, En liet vermoeit de locht gebloost, zo Van straalen, die allengsjes weeken. Gestarnte had wat lichts gevat, Gelyk een waskaars, eerst aan 't glimmen, Om waar Madril, in duister, tradt, Te lichten van de Heemelkimmen. 2 5 Zoo als de doodkist meer, en meer, De moede bergen afgedreeven, Haar bange lucht, na 't hof, van veer, Toeaassemde, door naauwe schreeven. Het hoogh gewelfsel wierd besmet. 30 Vrouw Juno, die 't jeloes vermoedde, En noch den haat niet had verset, Waar mee sy, op syn leeven, woedde, Ontstak de vlam ook in Jupyn: En swoer, by alle d'elementen, 3 5 Dat sy langs d'aarde haar fenyn, 400 En om, en op dit krengh, zou prenten. Se toogh den Heemel stil, en klaar, Flughs in een sak van swarte wolken, Geswangert, om een misgebaar Te lossen, op die hoofsche volken. O! wat een Heemel moest het syn? De mensch gemaakt, om haar t'aanschouwen, Sach niet dan helle, sonder schyn, En kreegh een koortse met verkouwen. Elk liet de straat, elk socht het huis. De poorten, deuren, vensters slooten, Met zulk gebons, geklets, gedruis, Als geen gelyknis kan vergrooten. De harder, daar ontrent te veld, In 't strooijen hutjen, moe gedooken, Naa 't vee ombaaliet was getelt, Had d'oogescheelen pas gelooken. De beestjes die ook onweer sien, Van dit benaauwder, blaetten naarlik. De wachters quaamen, aan syn knien, Bangh snuifflen, jankende vervaarlik. De schaamle bloed schoot uit syn kooi, Bedwelmt, in zoo een duisternisse, Daar 't eeven scheen zoo klaar, zoo mooi, Hy suchte vol bekommernisse. Hy docht nu om geen wolven meer, Maar waar hy met zyn vee zou vaaren. Och! klaaghde hy, och! lieven Heer, Wat zal den Heemel seldsaams baaren? Met stoof een dolle storm voor uit Gehitst, ontkeetent uit syn kuilen, En loeide zoo een naar geluk, Vry meer dan 's nachts de wolven huilen. De ronde Heemel vloogh in vier, Van rotsen, die de wolkvooghd rolde, Geklonken, met zoo dom getier, Of Heemel, teegen Heemel, bolde. De slachvonk viel van booven neer, Met zoo een drift van donderslaagen, 75 Dat meenigh huisraad dreunde om veer, En veele zielen trillend saagen. De kostelyke sint Martyn Moest, van die vinnge roe, getuigen, Daar syn, na hem genoemden, wyn, 80 Op straat liep, uit geborste duigen. Ook zy des Keisers afgesant Getuige, wien de blixemstraalen Syn toorentjen, in klaaren brand, Ontsteeken, deeden 't hoofd afhaalen. 8 5 De locht, uit een gepropt gemoed, Van leed, borst schrikkelyk, aan 't weenen, Een ieder droppel was een hoed, Vol waaters, kletsende op de steenen. De schuine straatwegh van Retier, 90 En Alkalaas fontein verdronken, In een afbruisende rivier, Een elle hooger dan de schonken. Toen vloekte meenigh, uit een mond, Hier koomen al de Duivels saamen 95 Aanspooken, van dien dooden hond, Om ons noch, naa syn dood, te praamen. Hy kom maar riep, ontrent de poort Van leem, een hoop met eed verbonden, Hier binnen door, hy zal strax voort 100 Een lekkre huspot zyn der honden. Wanneer ik, op een duistre nacht, De grensen inree van Hispanjen Langs vochtige aard, als klei, zoo sacht, Door scherpe takken van kastanjen, 105 't Is waar, de blaasbalk van de wind Scheen hingh te pronk, in Eols muuren, Als of hy stil, en wel gesint, Geen ongestuimigh weer wou stuuren: Maar 't was op dat de donderaar Syn rol te ruimer zoude speelen, Met reegengolven, en misbaar, Van donderende vuurkareelen. Myn luistrende ooren leeken doof, Zoo sweegen d'ooverboomde spooren, Behalven als de muil my 't loof Dee raaken, en syn hoeven hooren. Geen nachtraaf, bosch, noch akkermuis, Noch huiben, roerde gras, of ipen, Geen vleermuis, noch alzulk gespuis Bestond te quettren of te piepen. Ik sach geen bernmaai, en de locht Sloot dichter, dan een dieflantaaren. Myn siende halleve eesel socht, En wist, met my, den wegh te vaaren. Met schimde een oogenbliksche dagh, Van blixem reis, op reis, van booven, Sulks ik een klaaren Heemel sach, Dan weer een hel, of dooven ooven. Dat schierlyk scheemerende vuur, Zoo snel verkeert, in duisternissen, Misleidde 't paart eens op een muur, En dee de rechte straaten missen. Voorts sloegh de donder in myn oor, Die 't welfsel, voor den blixem, braakte, De dreuningh roerde 't vaste spoor, Het bosch, met al syn houten, kraakte. 'Toen scheurde een wolk, een Oceaan Van waater stortende plots needer, Als of de werreld zou vergaan, In Noachs reegenachtigh weeder. Ik loof de werreld had versmoort, Te boos, in Gods verlenghden tooren, Had 't buigeloos gebooghde woord God niet gelicht, in 't licht geswooren. 145 Maar d'ondergangh was niet ontrent, De vlam had anders 't Rond ontsteeken: Want vuur, en waatrigh element, Om stryd, malkander naauwliks weeken. Met elke helblik storte een zee, 15 o Doorklooven van een feller donder. Stierf toen geen onbeslooten vee, Van vuur, of waater, 't was groot wonder. Het scheen of 's daaghs de heete son, Met oosen, 't diep had opgesoogen, 15 5 Vergaadert in een wolkenton, Dat lastigh 's nachts wierd neergespoogen. Kon 't keerende onrust van de klok Wel seeven keeren tikketakken? Eer voelde ik door myn py, en rok, 160 Ja hemde, 't waater huivrigh sakken. Het muilpaard sopte meer, en meer, In 't lymen, van de vloênde weegen, Nu stapte hy, dan swom hy weer, Met my, en ik, met hem, verleegen. 165 Ik suchte, en suchte meenigh reis, Och! goedertieren Albeschikker. Dan morde myn verdrietigh vleisch, Hier woedt Jobs uitgelaaten Ikker. Och! dacht ik, die nooit Spanje sach, 170 Maar t'huis sat, in syn aavond kaamer, Met lekkre boeken, als hy plach, By 't bed, wat waar 't my aangenaamer? De makkelyke slaapens tyd, Zoo ongemakkelyk verloopen, 17 5 Had my voor swaarer quaad bevrydt, 404 Van Fontarabers, die daar stroopen. Dus weet het preutelend gemoed Zoo schaars, wat baaten kan, of hinderen. Beveel u God, die alles doet, 180 En schikt ten beste van syn kinderen. 405 [239] kinderschutterye, aan spanje. Kom nieuwe bondgenooten, En siet, of schoon de vree, Met ons, voor eeuwigh, zy geslooten, Alom te land, en op de zee. 5 De krygh werd niet vergeeten, Ten spiegel stel dees jeughd, Met waapnen, om het lyf, gespeeten, Die in zulk heldentuigh verheught. De knikkers, kooten, ballen, 10 En schuile winkel jacht, Zyn, uit den speelschen sin, gevallen, Se heeft een ander spel bedacht. Se wandelt met pantsieren, Piek, deegen, en musket, 15 Van witte, blaauwe, en roo papieren, En elk houdt syn geleeden net. Se volght den trom, en vendrik, Die braaf d'Oranje verf Blaait om, ter eer van Freedrik Hendrik, 20 Den vryheer van ons landbederf. Gelyk d'Askaansche looten, Jongh toegerust te paard, Tornooispel hielen, by de grooten Gebruikelyk, en noch vermaart. 2 5 Zoo gaan Bataafsche spruiten, Ook voor hun twaalfde jaar, Hun dappren moed, tot krygen, uiten, En sien, op 't komstige gevaar, 't Zyn Helden, en Alciden, 30 Ook van de baakermat: De moeder, met de mam te bieden, Heeft hen iet seldsaams ingespat: Iet seldsaams seer gebeeten, Om al 't verplenghde bloed 3 5 Der oudren, dat se nooit vergeeten, 406 Maar eeuwigh wrokt, in hun gemoed. Papier zal naamaals weegen, Van yser, om hun lyf. Een wakkre Leeuw staat nooit verleegen, 40 Al is de vos van slim bedryf. 407 [240] beedelmusyk, te tholouse. Wat vroege morgenhaanen Doorkraaijen myn poortaal, en luije leedekant, Om my den daageraad onnoodigh te vermaanen? Hoe? nam de Son dan reeds syn breidels, in de hand? 5 O Neen, myn ooren droomen, Dit lykt geen haanekeel, maar eer een harmony Van snaaren. Hoe zou hier gespeel van snaaren koomen? Myn slaapen viel te kort, 't is noch geen daghgety. Zoo zyn myn ooren dronken 10 Van slaap. Nochtans ik waak, en praat, en hoor geveel. Wegh donkere gardyn. Sie daar de sonne pronken, In glas, van 's buurmans huis, aan 't opperste kanteel. Waar seegh ik op dees pluimen? Was 't in Tholouse niet, de tweede steedekroon, 15 Van Vrankryks grootste steen? placht ik hier niet te sluimen, In dit vertrek, zoo vroegh geen violons gewoon? Men leest in wyse boeken, Van diepe droomers, die, als wakker, 't duistre bed Verlieten, praatende, en doorsnufflende alle hoeken. 20 Noch twyffel ik myn brein van droomen is beset. Hoor daar, hoor daar de snaaren Verheffen streek, op streek, veel luider haaren trant, Als of se dieper in myn ooren, wilden vaaren, Om my te lokken, van de warme leedekant. 25 Nu sie ik wel 't zyn Fransjes, Landloopers, beedelaars, gelyk se te Parys, Aan taafel, viddelen: dees, met hun lichte dansjes, Om Gods wil bidden, ik zoo biddende verrys. Op luijaard, soek Lowysen, 30 Van Sweeds metaal, of soek wat stuivers, met een merk: Gaat, als aalmoessenier, die bloedjes elders wysen. Wie 's morgens armen troost, begint, met heiligh werk. 408 blyde inkomste te madrid, van maria anna van oostenryk, kooninglyke bruid van spanje. Keer. Daar komt de glans der morgenstarre schynen, En boodschapt van de roose daageraad, Die voor yvoor der sonnekarre gaat, En dryft den slaap, in syn berookte mynen. 5 Madrid, verschuif uw duistere gardynen, Ruil 't nachtkleed, in een waakende gewaad, Rys uit den droom, en geef u blyde op straat, Het voorbeeld van de dood is aan 't verdwynen. Sy komt, gelyk een Heemelsche Godin, 10 Die niemand dan sich selve kan gelyken: Die niemand hiel gewaardight, voor haar min, Dan zulken God, wien andren moeten wyken. Dees was Filip, die daadlik ook van sin Verheft, haar komst verwachte, uit Oostenryken. Teegenkeer. 15 Ga Princen, en ghy eedele Princessen, Uit Arragons, en Kastiljaaner bloed, Ga haar, op 't fraaist, en heerlikst, te gemoed, Met paarden trots, op hun gemaande blessen. Ga met guitarn, gehouwt aan sangeressen, 20 Versuim geen mirt, noch laaten roosenhoed, Kroon Venus, strooi haar kruiden, onder voet, Maar sie wel toe haar straalen u niet quetsen. Haar oogen, van ondraaglik sonnevuur, Haar wangen, uit de silvre maan gesneeden, 2 5 Haar lippen, uit Auroors scharlakengluur, Die willen zyn neerslaagen aangebeeden: Dies set een scherm, of seedge middelmuur, Van Godsdienst, om vrymoedigh toe te treeden. 409 Toesangh. Wat vordert al de sienelyke pracht, 30 Van u, 200 duur, en kostelyk betracht, Misgunt het hart oprechtiger kleinooden? Geen guide glans, die Ofir geeft te vracht, Noch mirr, noch rook van Arabiers gebracht, Maar 2ielgom smaakt, op 't outer, aan de grooten. 3 5 Maar 200 de gloor, van uiterlyke gift, Een teiken is van waarlike van binne, Laat dat, als goud, van valsicheit geschift, Klaar blinken, in myn kerkelyk gestift. Aanbid aldaar uw Ryksgod, en Godinne, 40 Uw Kooningh, met syn groote Kooninginne. [242] GEBOORTEKRANS VAN AMARANTH, AAN KaTARINA JeHEU, WEDUWE WYLENT JOOS JULIENS. Nu telt ghy tachtigh jaar, vernoeght van sterkte, en goed, En vreughde aan uw geslacht, en vreede, aan uw geweeten: Laat my dies purper van een amaranthen hoed, Varsch uit uw tuin, noch eens uw haagligh haair omspeeten. 5 Och sieke vrouw, ghe staat, op 't kantjen, van het graf, De Koonink David streek het vonnis, om te sterven, De dood staat achter ree, om u te stooten af. Het recht eischt recht, en wil den kerfstok effen kerven. Uw schulden, en de schuld, ook sonder uwe schuld, 10 Die moeten zyn betaalt, Grootmoeder, met het leeven: Al gaf men solders, met fyn klinkklaar goud gevult, Een kooninghlyke schat, noch moet ghe, laaci, sneeven. Niet dat ik nu, strax, flus, een uur, of dagh begryp, Of deese siekte, dat uw aadem zou verdwynen, 15 Maar wyl uw eindje kaars flaauw snik vlamt, in de pyp, Om met wat damps, en stanks, stil uit, niet meer te schynen. O schriklik sterflot, doch een algemein verdriet, Dat syn begin nam uit de moeder van ons allen, Hoe wreed is ook de dood, die self heur moeder niet 20 Verschoont? want Eva is mee, in den kuil, gevallen. Wat vielen seedert niet al werrelden tot asch, Onkenbaar welke stof van kleinen zy of grooten? Elke andere eeuwe kent niet hoe de voorste was, Niet meer dan wy de komst van wereldsche erfgenooten. 2 5 Maar hanght zoo slindend swaard, als aan een syden draad, De jongen oover 't hoofd, niet min dan oover d'ouden, Nochtans waarschynlik dat het d'ouder eer verslaat, Om wetten van Natuur, en Heemel zoo gehouden? 't Valt hart. Maar wat men niet, hoe gaauw, ontwyken kan, 30 Dat zal men schikkelyk, met lydsaamheit, versachten. Se wint, al blyft se in 't veld, die een geweldigh man Derft teegen gaan, en wel gemoed het swaard verachten. Tree toe dan, Moederlief, strax smyt men u om veer, In 't al vergeetend graf, van werldsche slaavernyen. 35 't Is weinigh dat men daalt, en kort, om eeuwigh weer 411 Verjeught, in 't hooghste ryk, sich saaligh te verblyen. Op zulken voorwaard kreegh d'onmydelyke dood Den seegen, toen Gods soon moest sneuvlen, voor syn voeten. Die heerscht nu, sonder eind, en welkomt in syn schoot, 40 Al wie den grafpalm toont, den quytbrief van het boeten. Hoe naader 't lichaam, naa de rotte helle, sinkt, Hoe dichter dat de ziel ryst, naa des Heemels throonen, Daar sy de Godheit eet, en Engeldommen drinkt. God wil uw lyf, en ziel, met deese vreuchde, kroonen. 412 [243] ei gen wys heit, dwaasheit. Of schoon een weever, scherpende syn sinnen, Wilde een geschildert bedtapyt beginnen, Wat baat het, zoo hy geen veelverwigh linnen Heeft uitgevonden? 5 Of schoon een dichter dichten wilde soeken, Sonder behulpsel van geleerde boeken, 't Zouden meest schynen hoonighloose koeken, Voor lekkre monden. Eeven zoo voel ik, dat myn rymen vaaren, 10 Rymende onttrokken, van myn boekeblaaren: 'k Vlecht maar een graskrans sonder rooselaaren, Daar in te speeten. Flakkus myn reisbroer sloegh veel schoone slaagen, Maar een klein boekje kan 't niet alles draagen. 15 'k Wilde ook nooit steelen, dat de boeren 't saagen, En my verweeten. Dit is een bekje, om kokodrille tanden Schoontjes te kootren, om dat ik myn handen Wenne tot diefte, in andere verstanden, 20 Van poësyen. 't Bleek, wie, van Pindar, loflik had gestoolen. 'k Houde wie huiden stal by my verhooien. O! dat de tyd slechts toeliet wat te schooien, In oude tyen. 2 5 't Slimste, dit smert my, is, om dat ik teelde Kreupele kindren, die men swaarlik heelde, En noch, als vaader, die zoo minlik streelde, Als rechtgereesen. Singhnimf, o moeder van myn teedre wichtjes, 30 Gunstige suster van Apolloos nichtjes, Bid toch dien heiier, dat hy hun gewrichtjes, t'Huis, help geneesen. 413 [244] uitroep om hoornafsetters. Wie dat leergierigh, met vyf sinnen, reist, door steeden, Of, als een koopman, soekt profyt, Die oeffent sich, in deuchd, in taaien, en in seeden, Of wint licht syn wingraagen tyd. 5 Ik blyf my selven meest een swaare boete schuldigh, Om achtloosheit, op 't eerste, en 't best: Maar op myn handelingh beken ik sorrighvuldigh Geweest te zyn, in elk gewest. Ik sach nu hier, dan daar, een plaatse, om wat te winnen, 10 In myn beroep van droogery: 't Zy ik, met meerder geld, of minder, wou beginnen, Na dat de waar was, en 't gety. Tot dat ik, in Madrid, ook schoenen had versieeten, In dat ontyge vuilnisgat, 15 Dat, volgens haar natuur, hoovaardigh derft vermeeten, De Loevre naauwer plek besat. Hier quam een koppelaar, of maaklaar, tot my loopen, Wie arrigh denkt, vaar argh, in 't hart, Opveilende vast goed, om niet met al, te koopen, 20 Ja bood noch penningen te bard. Ik vraaghde, vriend, wat is 't? syn antwoord was, 't syn hoorens, Madrils uitsteekenste cieraad: Want op haar kerken staan, gelyk men siet, geen toorens, Om dat de man getoorent gaat. 2 5 Het quelt hem langer een doorboorden hoed te toonen. Hebt ghy tot deese raad, en sin? Men zal, voor eiken tak, u hondert goude kroonen Betaalen, als een vast gewin. Ik wingraagh seide, ik daar aandachtigh op zou letten, 30 Als zynde koopwaar, die my past, Om onse winkelton geleeght weer voor te setten, Die juist op myn versorgen vast. 't Zy 't blanke hoornen zyn, als van de Rusche harten, Of van een Libische Olifant, 3 5 Die 't vinnighste fenyn, als teegenstrydigh tarten: 414 't Zy datse rauw zyn, of gebrandt. 't Zy swarte hoorenen, als van Rhinocerooten, Ook kostlik om hun teegengift. 't Zy van een eenhoorn, die zoo fraai verguldt komt stooten, 40 Voor uit, om hoogh, aan ons gestift. Maar om die monsters, van dat ooverwight, t'ontlaaden, Heb ik geen oeffningh, noch verstand: Dies soek ik iemand, die my konstigh weet te raaden, En hulp te bieden met syn hand. 45 Hoor, Amsterdammers, hoor, hoor weetende doktooren, Hoor meesters in de sirurgy, Komt u iets, uit Pare, of uit Galeen te vooren, Gedienstigh tot die artseny: Hoor, quakkesalvers, hoor, hebt ghy een sprookje onthouwen, 5 o Of daar, of elders van een bes, Die 't by de spinrok vondt, probatum, by de vrouwen, Ai oopenbaar die goude les. Wie 't beste pleistren kan, om hoornen af te heelen, Zal al 't profijt, met my, van al de hoornen deelen. 4M [245] vraage, van een spanjaard, aan den turkschen ambassadeur, en syne antwoorde. Dat eigen kittlende gemoed Gebooren, in Kastiljes bloed, Dat nooit een tweeden lyden kon, Gelyk den Heemel maar een Son, 5 Opborrelde, uit een Kastiljaan, Een trotse vraage te bestaan, Aan 't ambassaatschap van den Thraak, In Spanje, een schaars gehoorde saak. Hy vroeg den steegen Mametist 10 Na Rome seit, den Antikrist, Na 't sien van ongesiene pracht, Wat dat hem van hun kroone dacht. Hy sach hoe Oostenryks Princin, De bruid, Madril quam ryden in, 15 Door d'oover al behangen straat, Met seegeboogen, trots van staat, Met danstooneelen van Musyk, En mommery, van kleedingh ryk, Ontfangen, binnen d'eerste poort, 20 Van guide Heemlen, gaande voort, Op silvre stangen, in de hand Der goude Magistraat geplant. Gelyk Penthesile te paard, Maar, als een Mingodin, van aard, 25 Gevolght van meenigh Amasoon, Door konst, en van natuure schoon, Met 200 veel Princen, die verblydt, Haar strekten, tot een straattapyt, Een rei getrokken, van Retier, 30 Tot aan 't palleis des Kooninghs schier: Een lenghte van de Haarlmer poort, Tot aan den buiten Emsterboord. Langhs welkers harten dat sy treedt, Op 't voorgery, van hun gereedt, 3 5 Als spiegels, in de sonneschyn, 416 Die niet dan goud, en silver zyn, En als een bergh van diamant, En van robyn, aan alle kant, Op sy, met parlen geborduurt, De dierste, die hen Ormus stuurt. Elk op een henghst van Kordua, In schoonheit, sonder weedergaa, Met saadels, barden, pluim, en toom, Zoo kostlik, als 's bereyders soom. Van eedle knaapen, en laqueis Gevolght, met duure livereis. Geleidt van karabyn, en lans, Trompet, en keeteltrommendans. Een flaauwe doodverw, van 't penceel Der ryke leeden, maar een deel Te hoof, om dat de schrikbre pest Veel grooten sloot, in hun gewest, Uit weeligheit zoo opgeciert. Wat werkten sy van nood gestiert? Wy laasen wat de Persiaan, Voor prachten, voormaals heeft gedaan, Onse oogen loofden nimmermeer, Hy dooven kon zoo grootsen eer. Dies loosde die gesonde mond, Dit woord, dat op een pyler stond. Dit is de grootste Monarchy, Of kent haar macht, noch heerschappy. O waare filosoofsche baard, Zoo bruin, zoo breed, zoo langh gehaairt, Hoe moest dat oor van Arragon Verwondert staan, in syn balkon? Orakel diep, en ryp van sin, Wat steekt hier niet een waarheit in? Haar rykdom, van onweeghbaar wight, Maakt alle Kooninghs schatten licht. Men roeme die van Salomon, Men twyffelt, of hy meerder kon. Woogh maar de swaare wysheit niet, Op d'eevenaar, van haar gebied, 75 Wat lichter, dan de goedigheit, Van gierge stuurmans slecht misleidt: Men sach haast wat de Fransman waar, Gedient oprechter voor, en naar, Al schreef hy Vrankryk trots, ten hoon, 80 Zoo dikwils, als Filip een kroon. O man, men smeede uw spreuk van goud, Op dat de werld se wel onthoud: Niet min dan, van een afgesant Gesprooken eer, in Griekenland. 418 [246] tempel, aan den kooningh van spanje. Och! dat die swaare straf, van 't al te trotse Babel, Myn tongh nu snoert, als met een kaabel, En dat myn sanghgodin haar toegeneege luiten, Geensins op eedel Spaansch kan uiten. 5 Nochtans, o Klio, doe myn geest ten Heemel vaaren, Op luide Neederduitsche snaaren: En voer, met braaven toon, den roem van Flip daar binne, Gehuwlikt aan dees Kooninginne: Filip den vierden van dien wydgevreesden naame: 10 Maar d'eersten, wien de schelle Faame Dus groot, en waardigh droegh, op haar vermaarde pluimen, Zoo rond, als d'Oceaan gaat schuimen. Niet juist om dat hy dooft den glans van andre kroonen, Die dicht, en wydgeleegen woonen, 15 Wanneer hy, als een God, in seetels van yvooren, Syn heiligh haair, met goud der Mooren, Vol konsts, uitmuntend kroont, waar 200 veel duure steenen, Vol sonnestraalen, niet uitscheenen, Als groote Vorsten, met hun ryke kooninghryken, 20 Hun staaven voor syn voetbank stryken. Wat baat de heerschappy der onomvatbre werreld, Is 't hart, van grooter goed, ontperrelt? Dus merktmen dat Filip de locht doorboort, met kuilen, Om dat er, in syn boesem schuilen, 25 Als deuchdestaapels, die geleit, op eeveschaalen, Meer millioenen wights ophaalen, Dan Limaas swangre schoot, hem lost, in silvre gaaven, Op Kadix, of sint Lukas haaven. Laat 't machtige Madril haar trouw, en liefde teiken, 30 Hun waarden Kooningh dan toereiken, Met opbouw hier, en daar, van guide seegeboogen, En andre prachtige vertoogen: Wan hy doorluchtigh, met syn Kooningin, komt ryden De straaten in, tot haar verblyden: 3 5 Nabootsende, met meer cieraeds, de Scheldenaaren, 419 Als Spanjes soon quam ingevaaren. Of doende, als Room, toen haar gelauwerierde Augusten Inreeden, van gewonne kusten. Laat d'ondersaat, uit lui metaal, met snelle vieren, 40 En vlugge brandende papieren, Als booden senden, naa de Heemelhooge saaien, Dat Jupiter verheft quam daalen, Om by syn Juno hier, op aarde, een poos te woonen, In plaats, van op gestamde throonen. 45 Ai sie, waar is de glans van al dat weerlicht heenen, Dat naauw gespoogen, was verdweenen? Waar bleef 't orduin gebooght, 200 kostlik, van den Tiber? Veel min zal 't greine, van den Iber, Verduuren weer, en wind, en knaagen van de tyden, 50 Dat steen, noch yser konnen lyden. Ik die myn moeder heb, den moeders naam gegeeven, Toen ik, aan 't Y begon te leeven, In die beroemde stad, die met oranje vaanen, De werreld niet laat om te baanen, 5 5 Na dat het langh getraan, van oorlogh, sterk gesoogen, Als scherpe ajuin, uit tweesydsche oogen, Was van de vree gedrooght, naast d'eerste quam besoeken, Om voordeel Kastiljaansche hoeken, Wil eene kleine straal van varsche sucht doen blinken, 60 Die my d'olyfboom gaf te drinken. Niet met geswaavelt kruid, om ydlen rook te maaken, Noch met verganghbre seegestaaken. Ook schoon ik wou der een, waar zou ik silver haaien Van dertigh duisend acht reaalen? 65 Ik wil een tempel van onsterflike gedichten, Ter eer van Spanjes Vreegod stichten. Niet langs den Mansannaar, maar midden in vier stroomen, Als bronnen van de deuchd genoomen. Die Ganges en den Nyl, met, die te saamen stryken, 70 Den Tyger, en Eufraat gelyken. Emendatie r. 62: seegestaaken. < seegestaaken., 420 't Fondeersel van den bouw zal goude wysheit weesen, Een seekre grondsteun, vry van vreesen, Voor stormen van den haat, met oovervloed van golven, Die sich daar op te barste kolven. 75 Daar op stond Salmons ryk, en al syn rykdoms schaaren, Maar starren, by die maanglans, waaren. Dan sal viersyds een muur van amethisten rysen, Die maatigheits vioolkleur prysen. In 't middelste van 't plein, zal ik de kloekmoed planten, 80 Op pylers van twee Diamanten. Gerechtheits heerschappy, zal 't hoogh gewelf verderen, Met d'allerhelderste safïeren. Een silvere Kolos, na Haroos lyf, gesneeden, Zal voor den geevel hoogh bekleeden. 8 5 Syn beenen zullen voor een goed poortaal verstrekken, Voor die sich binnen wil vertrekken. Men treede langhs een vloer, en karneoole drempel, Eerbiedigh in zoo schoonen tempel. Daar zal ik een altaar van olistammen bouwen, 90 Na 's Kooninghs vreedsaam hart gehouwen. Waar naast, van klaar agaat, de beide Godheen zullen De syden, als pilasters vullen. Ter rechter syde zal hy rechts het rykss waard s waai jen, En slinks de kloot des werrelds laaijen. 95 Sy meede vol ontsachs zal hier den ryksstaf voeren, Daar 't boek des wysheits, sonder snoeren. Hun kruinen zullen, met beperlde goude kroonen, Elks majesteiten braaf vertoonen. Hy op syn borst, met 't vlies, sy met gewyde roosen, 100 Van Innocent voor haar verkoosen. Die heiige Vaader kon, uit syn geheilight koffer, Dees Kriste Venus, met geen offer, Betaamliker versien: het zyn haar eige blommen, Men siet se ook, op haar wangen, brommen. 105 Hy schonk se haar van goud, op dat se sou verduuren, 421 De ryken van haar nydge buuren. Dat hy se wydde was, om haar gewyde krooningh, Gehouwlikt, aan zoo grooten Kooningh. De pylers zullen elk, niet sonder ciersel, blyven, 110 Maar sich, met eedle schilden, sty ven, Van twee Kasteelen, en twee Leeuwen, die sich paaren, Met Ferdinandus Aadelaaren. Voorts zal de ronde muur, met waapenkroonen pronken, Als voor Filippus klooster blonken. 115 Wanneer dit trots gebouw, o Kooningh, is voltoogen, Zoo bid ik wilt een bee gedoogen: Dat ik, als Priester, voor het outer, d'eerste rei jen, Aan Eeuwigheit gewydt, mach leijen. Dan zal ik, met de schaar van Kastals Sanggodinnen, 120 Aldus een jaarliks lied beginnen. Apollo groote God, en Vaader der gesangen, Door wiens genaa dit aangevangen, En uitgewrocht, ghy die gedichten geeft het leeven, Wilt myn gedicht dat eeuwigh geeven. 12 5 Gun dat die Kooningin, naast haar onwinbren Kooningh, Vereeuwe, met dees heiige wooningh. Gun dat de Spaansche jeuchd, en jonglingen, en maagen, Hier, alle jaaren, offer draagen. Niet uit Faliskus wei, met witte, en guide stieren, 130 Maar dat se, met myn lofsangh, vieren. Uw heiligh outer zal ik, met een hals, berooken, Die, onder 't juk, nooit heeft gedooken. Indien die Vaader dan dit ryk is toegeneegen, Zoo zal het bloeijen, in syn seegen. 13 5 My dunkt dat ik gewoon, om Febus lof te speelen, Merk, hem myn dichten niet verveelen. My dunkt dat self Jupyn, en zoo veel Heemelgooden, Sich eeven gunstigh laaten nooden. Emendatie r. 114: voor < Voor 422 [247] OPDRACHT VAN DEN TEMPEL, AAN DEN KOONINGH VAN SPANJE. O Kooningh, schoon dit rym, met moeite, was volweeven, Al swaarder dan tapyt, op weefgetouw, bereidt: Noch stree ik, met 't gemoed, of ik 't zou derven geeven, Om syn geringe styl, uw groote Majesteit. 5 Maar, voor Retire, uw hof, Parnassus siende blinken, Die aan de slinker syde ontspringht, van Pegas hoef, Waar uit een suivre stroom, heel geestigh om te drinken, Komt straalen, die een beek, in lauwerdaalen, groef: En dat Apollo staat, in 't midden van syn kruinen, 10 En Herkules, gelyk een schermheer booven op: En dat er drymaal dry Poeëten, langs de duinen, Hun beste aanwenden, om te klimmen, op het top: Ook siende, om hoogh gerecht, vyf trotse seegebouwen, Gemarmert van 't penceel, van goud, en silver styf, 15 Ter eer uws Kooningins, waar in men leest gehouwen, Veel geestigheits, en konsts, uit 's dichters tydverdryf: Zoo houde ik seeker ghy dat heilige geslachte De lommerschaduw gunt, van onverdiende gunst, Op dat een leege geest, met naarstigheit, betrachte, 20 Om lengsjes, op dien bergh, te raaken, door de kunst. Zyt ghy dan Herkules, op Spanjes singhfonteinen, Laat myn Spaansch Duitsch gesangh uw voorspraak niet verkleinen. 423 [248] op d'aanstaande wandelinge van de kooninginne, na casa Del campo, of het landhuis. Wellustigh Landhuis, laagh gescheijen, Door Mansannares waaterreijen, Van's Kooninghs hoogh palleisend glas, Sich spieglende, in die waaterplas, 5 Send vry een offer van uw bloemen, Die zoo veel taaien roosen noemen, Aan Cipria, die in Madrid Geeert, als uw Godinne sit. Dit lykt wat wonders in den winter. 10 Maar als die rooselaare splinter Ontbloemt zal weesen, naa ik sach, Eer veertien daagen, naa den dagh: Bedroef u niet, al zyn de roosen Misschien, van Loumaand, uitgevroosen. 15 Men seit, daar zal geen heele maan, Door haar quartieren ommegaan, Of Venus zal u sien, wiens oogen Een klaare sonneglans vertoogen, Wiens kaakjes, blanker dan een spier, 20 Braaveeren leelie gecier, Waar oover purperende bloosjes, Al eeler sparkelen van roosjes, Dan die in 's soomers sonneschyn. Wat zal er dan een soomer zyn? 424 spanjes heerschappye, afgebeeldt aan een der triumfboogen. Hoe geestigh heeft't penceel, vermaaghschapt aan de pennen, Die sich, in Poësye, wennen, Syn konst te werk geleght, aan een der seegeboogen, Met Atlas torssen te vertoogen? De Kooningh stut de kloot, die syne schouders draagen, Gelyk of hy de werld hielp schraagen. De Kooninginne schynt haar hand daar naa te breiden. Een bruid betaamt geen arrebeiden. Maar zoo die lootlast quam ter slinker zy te buigen, Verviel de werreld niet, in duigen? [250] OP DE SCHOONHEIT VAN DE KOONINGINNE, AAN DE SELVE. Zoo d'eer gestreeden stryd, van dryerlei Godinnen, Op Ide, om schoonheit, noch, aan d'Iber, zou beginnen, En ghy Marye mee mocht, om uw maare, reijen, Ghy zoud de goude prys verdient, Madrid waarts lei jen. 5 De vrouw van God Jupyn, in pyn, zou bleek besterven. Minerve liet haar haat, op Paris, niet min erven. En Venus zou venyn, aan minnepylen, stryken. Ghy zoud alleen Godin, van vier Godinnen, lyken. 426 [251] op een torssend bultenaartjen. Wie laadde, och armen bloed, dit krom gebulten dwerghjen? Ai meedely, ontlast hem, van dien last 200 suur. Heeft hy niet lasts genoegh, wien d'eevele natuur Den kleinen swakken rugh belaste, met een berghjen? 427 BRIEF, AAN THEODORE DODEUR. Van hier, waar Herkules een kerk had, en altaaren, En, als op Westens schrank, geplant heeft twee pilaaren, Gestoelt, in schaaduw van Oranje, en groene vruchten, En blos, op eenen boom, in loumaand soet om luchten, 5 Wierd dit besoek, twee reis besonnestraalt, geschreeven. Myn antwoord uit Bajoon, heeft Hartgers u gegeeven. Niet dat ik 't selve las, uit naa ontfange vellen, Maar dat van Keulen 't my quam onversiens vertellen, Aan 't diep Guadalquebir, zoo d'Arabiersche Mooren 10 Den Betis noemden, die dees naam schier heeft verlooren, Zoo hoogh den stroomwal op, tot daar de vloènde baaren Des zees haar souten, eens versilvrende alle jaaren. Hoewel ik twyffel niet, of ghy hebt weer papieren, Goedgunstigh, met wat nieuws, gepooght my toe te stieren. 15 Ik derve, in dit geloof, my met bewys verkloeken, Om dat ghe vroeger my, dan ik u quam besoeken: Met opgesochte stof, die naamaals u gegeeven, Zoo zyt ghe daar gebeên niet schuldigh op gebleeven. Gelyk ghe 't huis begont van vriendschap voort te bouwen, zo Zoo hebt ghe 't, naa volbouwt, ook willen onderhouwen. Drysins, met kleine kost kan iemand vuur doen branden, En voeden, in den haard, van vrienden ingewanden. Slechts met een nieuwen hoed, een teersjen wyn t'ontsteeken, En met een boek papier, voor tweeenvyftigh weeken. 2 5 Wanneer we, in 't vaaderland, ontrent malkander, quaamen, Zoo teerden wy vernoeght twee, van die dry, te saamen. Maar nu de Heemlen met zoo grooten rek ons scheiden, Zoo moet getonght papier sich wiss'len tuschen beiden. Wie deese wissel vondt, vondt een der nutste vonden. 30 Ik loof de vriendschap heeft den eersten brief versonden. Misschien heeft Kain, naa den doodslagh, gaande sweeven, Syn wanhoop, op een schors, syn vaader, toegeschreeven. Want dat er voor de vloed der sonden schryvers waaren, Tuight Enochs schrift, op een der Sirische pilaaren. 3 5 Licht vraaght ghe, wat 's een brief ? in 't kort iets ver te seggen. Emendatie r. 19: 'thuis < t'huis 428 Om meiningh van, en aan afzynden, uit te leggen. Een sneeuwit lichaam, van vermaalde vuile doeken. Een swarte ziel, beinkt, met haaken, streepen, hoeken. Waar ieder in kan sien, als hy den rugh, met kleuren, Van lak, van was, of deegh beseegelt, op wil scheuren. Een lyf, en ziel, die droogh beslooten eeuwigh leeven, Maar in de locht, zee, aarde, of vlamme saamen sneeven. Die waar de wind een spleet verrast, om in te sluipen, Het spyt, of muur, of deur, daar binnen deur kan kruipen. Een tydinghbrenghster, klein van kost, te zee, en lande, Te paarde noch te voet, nochtans van dryerhande, Gedraagen in een sak. En vreest se rooveryen, Of heeft se haast, se vlieght, ook sonder too veryen. Aan wien, en waar se wil toont 't veurhoofd, klaar, met woorden. Daar spreekt se, met een tongh van 't suiden langh, in 't noorden. Daar spreekt se, sonder tongh, en elk, ook sonder ooren Met oogen slechts daar by, die kan heur boodschap hooren. Daar stelt se naakt den geest des senders afgescheiden, Van 't lichaam, eevenwel zoo stelt se geen van beiden. Al wat se spreeken moet, dat spreekt se, sonder schaamen: 't Zy dat se seegent, vloekt, of prysen zal, of blaamen. Maar wyl ik, naa Latyn, een brief heb kort beschreeven, Zoo heeft se my te ver, van 't rechte spoor, gedreeven. Schoon ghy dan andermaal de meesters van de posten, En boon verryken hielpt, ik had geen andre kosten, Indien het kosten zyn te reek'nen, onder vrienden, Het schynt daar zyn er, die sich, van myn brieven, dienden. Ik las maar, in Madrid, twee groeten, van myn moeder, En seedert niets van haar, van suster, vriend, noch broeder. Daar ik, tot in Ba joon van Vrankryk, alle weeken, Myn moeders lieve hand plagh welkom op te breeken. Doch wyl ik ryme ontfangh ik een vertoefden boode, Wel anderhalven maand, of eerder noch, van noode. Let, hoe baatgierigh zyn de handelende menschen, Om voordeel doende, wat sy, aan sich self, niet wenschen. Ik echter staakte nooit myn schuldighlyke brieven, Om vrienden, of ons huis niet, met verlangh, t'ontrieven. Ik twyffel niet, of die gaan veiligh, en heel seeker. Ik bruike een boo bekent, voor geenen oopenbreeker. Dees liet ik, om meer spoeds, de Spaansche zee doorvaaren, Vertrouwt op goeden wind, het postpaard, langs de baaren. Maar deese, vrind Dodeur, rymde ik, op voet, en maate, Bewust dat ghy de spraak van poësy niet haatte. Maar deese Heemelnimf, zoo minlik, plaght te minnen, Dat ghy wel rymsy haar, tot een cieraad, kost spinnen. Dies wyl geen nieuwe maar besonders kan vertellen, Zoo gaan hier neevens noch bekrieuwelrymde vellen. Al schuilt er somtyds, by het ernstigh, eerlik mallen, Ai laat, uw heusche gunst, die vryheit welgevallen. Weet d'andere oorsaak vry, waarom ik u wil deilen Dit buitenvaarsekraam: ik vreese, voor onheilen, Gelyk t'Angiers, waar dat myn knecht een heeft verlooren. Dat kost laatdunkenheit: want ik wou meede vooren, En hy moest achter gaan: gelyk veel groote heeren, Die, sonder hallef geld, het heele trots verteeren. O! arme hoovaardy. Jan kom de maale pakken. Men gaat beneên, terwyl vergeet Jan wat te sakken. Hy had te veel in 't hoofd. Hy gaf de paarden t'eeten, Twee maatjes flus, nu een, de haaver dee 't vergeeten. 't Waar niet vergeeten, zoo men hem een jongen lakker, Tot hulp, had bygevoeght, of self geweest de pakker. Zoo siet men dat de knecht, de heer, de meester, knecht is. Hy zy syn eigen knecht, die alles wil wat recht is. Noch zyn er, buiten dit, ontelbaarlyke sorgen, Waar deur ik meer van daagh verliesen mocht, of morgen. Wie reist, is niet een uur, verseekert, van het stroopen, Dat d'arme reiser ook, met 't leeven, moet bekoopen. Al is dit vry geringh, 't verliesen zou my grieven, Zoo veel, als Cicero het scheuren eenger brieven, Bearbeidt, en geschaaft, maar nimmermeer versonden. Verlies ik 't nu, zoo leeft het afschrift ongeschonden: Mids ghy het niet verveeght, of tot de mosselvuuren Gebruikt, maar spaar, ik bid, spaar my zoo dankbaare uuren. Moeit ghy u naaderhand, om andwoord te vereeren, Laat die niet hier, maar naa Toskaanens zeestad keeren. Ik zal myn herssenen in Spanje niet meer moeijen, Met dichten gaande korts, door Alikante spoeijen, Na Ital, of den Vrank. Ik laat de dichtlust vaaren, Tot dat se daar ontsteeke, of by onse Amstelaaren. Wat of in Itals ryk, of Vrankryk op zal rysen, Die alle beide zyn, als aardsche paradysen, Daar Spanje een land is, vol van ongebouwde landen, Leert d'onbeleefde tyd, meesterse der verstanden. Maar zoo 't den goeden God gelieve op wegh te stuuren, Dat ik gesond mach sien myn lieve vaaders muuren, Dan laat my nieuwe stof, tot Ylof, niet verleegen: Want die, van hand, tot hand, reeds blyde heb gekreegen. Almachtigh soet gesel, wees my daar toe een hoeder, En hoed myn vaaderland, en vrienden, neevens Moeder. [253] jooden kerkhof te livorno. Ghy die de werldkloot kruist, en rondt, Met winkbrauw, oor, neus, hand, en mond, En uit wat nieuws, en vreemd gelykt, O Kristelingh, uw voordeel strykt, 5 Staa hier, en swygh een weinigh stil. Raad wat 200 veele marmers wil. Misschien deede iemand u 't verhaal, Of 't opgeschrift, in Adams taal, Wees, onder eiken grafsteen, d'asch, 10 Van die, in Spanje, een Kriste was: Maar, in Itali? den dood Stierf, in 't geloove van een Jood. Ghy saaght misschien ook 't lykenhof, Van andere begraaven stof, 15 Van Engelschen, van Sweed, van Deen, Of van een kind, uit Hollands veen, Na Luther, of Kalvyn genoemt, Die 't heiligh huisje, als ketters, doemt, Al saam gedekt, van teeder gras, 20 Tot leeringh wat hun nasaat was: Of lydende de palmebol Der kollefhaamer, met gerol: Maar niemand van aandachtigheit, Gaf reeden van het onderscheid. 2 5 Die sachte lykaard leert, en duidt, Hun hart, 200 murw was, als hun huid. Maar deese, in 't leeven, als een kei Zoo hard, ontspruiten rei, op rei, Als takken van een marmren grond, 30 Hoe wel men hier geen marmer vondt. Plant iemant weekelyk kattoen, Hy trekt weer wolle, van 't plantsoen. Maar saait hy steenen van de straat, De vruchten blyven 't selve saad. 432 [254] ANDERS. Dat harde Jooden hart alhier, in stof, verdweenen, Smolt onderlinge, in d'aard, tot aaders van albast. En, als Barilje, dat gebrandt, te Kartageenen, Van saamgevallen asch, haast tot een rotse wast: 5 Zoo siet men 't lykenhof dit weeligh marmer geeven. Wat leevende is van steen, is steeniger, na 't leeven. 433 [255] schenk van italjaanen, aan een hooghduitsc haard. Dees Duitschaard, aan den dronken Rhyn Gebooren, stoft hem daagliks wyn, In flessen, puik, en ongesmeert, Van Italjaanen werd vereert. 5 Hy weet niet wat het seggen wil. Maar elke fles is een pasquil. 434 [256] Damspel, om geld teegen ooverblyfselen van heiligen, van kapucynen, met den scheepskoopman, op zee tusschen alikante en genua. Godsdienstge heiige Kapucynen, Die heilger, binnen 't Pausdom, schynen, Dan d'allerheilighste persoonen, Die onder geestlike ordens woonen: 5 Wat tuischt ghy om der heugen beenen, Al is 't juist, met geen dobbelsteenen, Waar 't lot 't gewys werd toegeschreeven, Maar dat de dam werd voortgedreeven, Op 't scherpen van des speelers sinnen, 10 Zoo geld nochtans verlies, en winnen. Wat is dit min dan tuischerye? Meer dan verdoemde Simonye. Het heilighdom te berd, na 't schatten, Hanght aan een wel of qualyk vatten, 15 En is verlooren, of gewonnen, Tot blydschap, of tot smert begonnen. De heilgen loopen oover schyven. Licht ryst er kibbelen, en kyven. De kooplui kennen nimmer paapen, 20 Als 't beursen kost. Daar, daar aan 't raapen, En grabblen, in malkanders haairen. Men martelt weer de martelaaren. Zoo werden d'ongebrooke beenen Des Gods, en menschs van Nazareenen, 25 In syn gemartelde uitverkooren, Vertuischt, verbrooken, en verlooren. Veel beeter deeden die soldaaten, Die om den rok geheel te laaten, Van Gods gekruisten soon gesleeten, 30 Met teerlingen daar oover smeeten, Op die, o! lukkige porfuuren, Gekust, in Jan Latraanens muuren. Wat voorspraak houdt ghy, in de Heemelen, Indien ghy, om wat silvre seemelen, 3 5 De deelen van hun lyf durft waagen, 43 5 En in hun rust zoo rustloos plaagen? Volght dit niet Neroos wreede voeten, In d'opgesneeden buik te wroeten, Nieusgierich waar hy had geleegen, Wanneer ghe hun, die langh versweegen, Aan't loove lyf te rusten gaaven, Uit's Moeders darmen opgegraaven, Dus oneerbiedigh om gaat sollen, Verschuiven, stooten, huts'len, rollen? Men schroomt een mensch in slaap, t'ontwaaken: Hoe durft ghy heiige lyken raaken? Waar Moses grafstee niet verschoolen, Hy zou noch om de werreld dooien: Gelyk syn koopre slangh geheeven, Voor Isrel, te Milaan, in 't leeven. Maar Vaaders, fyne religieusen, Wy loopen, met geen houte neusen, Als reukeloose Tempelgooden, Vergeefs den wierook aangebooden: Wy ruiken wel, die brokkelingen Niet bleeven, van geheilghde dingen, Of schoon een nette greine kasse, Voor elk een laadjen had van pass? Voor oogen weigerigh, met deurtjes, En syde strikjes, van veel kleurtjes, Waar in, beschreeve ceeltjes laagen, Met antwoord van den naam, op vraagen. Die beentjes sommige uitgebranden, Van kruinen, ribben, schenkels, tanden Gelyken alzoo wel van stieren, En bokken, als bereende dieren: Gelyken alzoo wel van fielen, Of ongesaaligde, als gesaalgde zielen. Ghy braght se, seght ghe, mee van Romen, Se konden ook, van Tunis koomen. Wat zou ons niet in twyffel stellen? Wy sien geen bul, noch tuignisvellen, Van Paus, noch Bischop, noch prelaaten, Gebruiklik, by zoo heiige vaaten. Ghy schynt lichtvaardigh dan te speelen: Maar 't strekt, om Godsdienst voort te teelen. Verliest ghe, daar is niets verlooren. Uw liegen lykt ook, naa behooren. Want loogens, list, bedrieghlikheeden, Om beste wille, zyn geleeden. Zoo heeft die saalge hoer geloogen, En Jericho deurtrapt bedroogen, Als sy de spieders opgeslooten, Uit 't heir, van Jakobs erfgenooten, Missaakte, en 't lieve leeven spaarde. Uw streeken zyn van hooger waarde, Met sorge voor de ziel van 't leeven. Den winner werd een spoor gegeeven, Dewyl syn aandacht raakt, in 't midden, Van al die heilgen, om te bidden. Als die een kruis, of beeld ontmoeten, Dat met ontdekten hoofde groeten. Want aansien doet ons saaken weeten, Die ongesien licht zyn vergeeten. Verwint ghy eens, of meerdermaalen, Ghy kont er reisgelt uit betaalen. Zoo werd de geldhaaf toegelaaten, Maar anders, als den dood, te haaten. En wien ghe silver hebt ontstreeken, Bedankt ghe, voor een liefde teeken, Met toesegh, uw gedachtenisse Hem reeknen zal, in d'eerste misse. Is 't zoo niet heiige Kapucynen, Die heilger, binnen 't Pausdom schynen, Dan d'allerheilighste persoonen, Die onder geestlike ordens woonen? [257] Antwoord, op mijn klinkdicht, van rynbrand anslo, te rome. De schilder deed een loosen trek, Die Alexanders scheeven nek Bedekte, als hy dien werreldvooghd Afschildert, 200 dat hy beooght 5 Den Heemel, en in 2ulk gelaat, Dat hem syn misstal niet misstaat. Of als hy, met een schutjen, dekt Het geen, dat hem, tot nadeel, strekt. Zoo doet ghy ook, o Six, als ghy 10 Van my maalt 2ulken schildery. Uw dicht, schoon of het my behaaght, Heeft my roo wangen aangejaaght. O groote geest, ik prys uw kunst: Maar neem uw oordeel aan, voor gunst. 15 Uw klinkdicht voert myn naam, maar siet Ik sie my self, maar ken my niet. Emendatie titel: rome. < rome 438 [258] myn Antwoord, aan den selven. Sich self te kennen is een reen, Die, van den Heemel viel beneên. Wel saaligh, wie in syn gemoed Kent, wat hy is, en wat hy doet. 5 Die heeft de hielen op den nek, Van veele swakheit, en gebrek. Ghy seght, ghe kent u selven niet, Schoon ghy, in 't dicht u toenaam siet: Maar wyl ghe seedigh u niet kent, 10 Zoo blykt dat ghy een kenner bent. Uw seedigheit, in 200 een kleed, Van needrigheit, dat niets vermeet, Maar waaren prys, en lof versmaadt, Ryst 200 veel hooger in der daad. 15 Hoe slecht een fraai je 2iel sich hult, Hoe fraaijer men heur deuchd verguldt. Uw heuscheit, Anslo, noem my dan Geen loosen schilderenden man: Noch lyk myn maagre poësy, 20 Niet by een valsche schildery. Want schoon die schilders eel penceel, Zoo soet, den kyker, naa 't panneel, Bedrieght, noch blyft die groote Held, Daar buiten, aan syn hals, misstelt. 2 5 Lyk schoon Apel de scheele koon Verberght, van Kooningh Antigoon, Wanneer hy sydlinghs 't ander deel Gesond vertoont, noch blyft hy scheel. Maar scheur het klinkdicht, u ter eer, 30 Uw lof nochtans sweeft min, noch meer, Als vooren, ruim, en sonder my, Volmaakt, om 't ronde 2eegety. Doch 200 't uw swaane 200 geviel, Dat ik een schilders naam behiel, 35 't Is wis, dat nooit gelykenis 439 My aardiger gegeeven is. Gelyk men, schoon een konstenaar, Hoe seer beroemt, hy immer waar, En hoe vernuftigh, dat syn hand 40 Een beeld kan schildren op den wand, Getuight, de schildery lykt wel: Noch schort er vlees, en ziel, en vel, Als wy, in 't prachtigh Vatikaan, Van Rafel, gister saagen aan, 45 Dien naakten vluchtelingh, uit vuur Van Trooijen, hangen, aan een muur: Wat schort er dan de huid, en stem, Om hulp te roepen, in de klem? Al eens is myn gedight geweest, 50 Een schets slechts van uw grooter geest, Dan myne, indien een geestge luim Ooit vloeide, van myn drooge pluim. En zoo veel brak er leevens in, Dat 's meerder waarheits, dan ik min 5 5 Uitdrukte, dan de waarheit waar. Om dat een arme lierenaar De toonen, van zoo hoogen maat, Te heffen, al te laage slaat. Doch speelde ik wat, de radde dach 60 Zal oopenbaaren, dat men sach, Langh van te voor, een slecht poëet, Ook somwyl was een waar profeet. 440 [259] op het Beeldenkontrefeitsel Van Hendrik Bakker, schilder, van koppenhagen, te rome, aan den selven. Een bakker bakt van rogge, en terwe, Om leevenden te voeden, om te leeven: Ghy Bakker bakt, met konstge verwe, Om 't leeven aan de dooden weer te geeven. 441 [260] op het schelden van J.O. te rome, van de schilders virgilius gedoopt. Poeëten, seght ghe, die syn gek. Zoo 't waar is, 't is geen klein gebrek. Zoo is Virgiel dan gek geweest. Maar 'k weet niet dat men 't ergens leest. 5 Syn wondre werken wysen uit, Dit geklik schelden weinigh sluit. Men eert, te Napels, dies een steen, Noch oover syne grafstee heen, Van sneeuwwit marmer afgesaaght, 10 Die een verargert grafschrift draaght. Ghy self saaght nieusgier wat men leest. Maar hebt ghy ook te naar geweest? Heeft ook een kleine vuile locht, Noch oovrigh, u, in 't brein, gerocht? 15 't Moet weesen, want de schilderbend, Die iegliks geest, naauw wikt, en kent, Herdoopte u, met den naam Virgiel, Een schaaduw, van die groote ziel. Sy sach wis dit, of dat gebrek. 20 Zoo is Virgilius nu gek. Of dan een gek zoo quaalik spreekt, Wyl, vrienden, hem verstand gebreekt, Heb meely, laat den suffer gaan, Poeëten leit er weinigh aan. 442 [261] geheim in den misbouw van sint pieters kerck, te rome. De Roomsche kerk werd voor de rechte kerk geeert: Maar sinte Pieters kerk, te Rome, is self verkeert. Dit missen is 200 groot, als daar de groote mis, Die, werd se recht bedient, 200 dikwils aavrecht is. 443 [262] OP HET KOOPRE BEELD VAN SINTE PIETER, IN DE GROOTE KERK, HEM TOEGEWYDT, TE ROME. O heiige Pieter, die van kooper, binnen Roomen, Pronkt, in uw kerk, van d'aarde, om hoogh, den vyfden schoen, Met machtge sleutels slinks, rechts seegnende al die koomen, Om uw gereikten voet, godsdienstigheit te doen: 5 Die van gekus, gesoen, en kransjes langs te schyven, Om heiligheit, van 't volk, besmeurt, verhit, besweet: Hoe kont ghe, goede man, dat fooien, troetlen, vryven Verdraagen, want het vleisch reeds, tot het been, versleet? Hoe! is se geen metaal? hoe komt se dan versieeten? 10 Wat slyt niet van gebruik slechts, met de tongh, gelekt? Maar is 't sint Pieter niet, die veelen heeft geweeten Hun breuk te heelen, jaa, die dooden heeft verwekt? 't Is sinte Pieter niet, maar 200 naa hem geleeken. Waarom werd dan syn beeld geeert, en aangebeên? 15 Syn Godheit is daar, met mirakelen, gebleeken. Hoe! spaart hy 't wonderwerk, aan syn vergaanden teen? 't Is een onnoosel God, die anderen wil baaten: Maar, als 't de nood vereischt, sich selve vindt verlaaten. 444 [263] welkomste in rome. Het aardryk drinkt den reegen, Geboomte drinkt den seegen Des aards. De zee drinkt wolken, De Son drinkt heele kolken. 5 Sy scheppen hun verheugen, In loutre waater teugen. Dus laat ons, reisgesellen, Florencens reis vertellen, En vroolik, welgekoomen, 10 Ook drinken, binnen Romen. Maar laaten ons de traanen Van Bromius Albaanen, Heel suiver syn geschonken, En lustigh uitgedronken. 15 Ai wil den wyn niet plengen, Met waater in te mengen: Gelyk ghe lekkre wynen Verdorft, by Florentynen. Falernens parssers roepen, 20 Om goeden wyn te hoepen. God werd van ons gebeeden, Elk jaar, om puike sneeden, En oovervloed van ranken, Uit velden van de Vranken. 2 5 God hoorde die tuinieren. God schonk ons hier, voor bieren, Of glaase Fransche wynen, Topaasen, en robynen, Die oogh, en geest verquikken, 30 Met sien, en in te slikken. Daar waater maar een plaage Is, voor de soo der maage, En in het brein een eevel Sendt, van een swaaren neevel. 3 5 Waarom soud ghy de wynen, 445 In waater, dan verdwynen? Ik ben een waaterhaater. God maakte wyn van waater. Dat was de feest een wonder, 40 En blyder, en gesonder. Hier jongen, schenkt my soppen, In onvervalschte koppen. Wie loutren wyn verbastert, Die heeft Gods gaaf gelastert. 446 [264] beklagh oover de dood van jakob holbeek, F. Kesseleer, En R. Pieterse, predikanten. aan katarina jeheu. Ach! goede vrouw, ach! lieve grootemoeder, Lydt ghy alweer 200 swaar verlies, Door wreedheit van de doodsche kies, Weghsleepende den derden kerkenhoeder? 5 Zoo swaar verlies treft alle de gemeente, Van Amstel, om 200 gouden schat, Als haare 2iel, in hen besat, Maar booven al knaaght se u, in 't oud gebeente. Ik sie van hier de traanen, langs uw wangen, 10 Als balsem, bigglen, op het lyk, En, van uw haair, 200 silverryk, Dry kroonen, om die saalge kruinen, hangen. Ik sie van hier uw dorre handen wringen, En hoor, helaas, die schorre keel 15 Benaauwt ontvliegen een goed deel, Van suchten, die een treurigh graflied singen. Hoe kan ik min dan trouwlik helpen draagen, Daar 'k goed en bloed u schuldigh ben, Om met een teedre droeve pen, 20 Den rouw, en meest uw lyden te beklaagen? Wat waaren sy godsaalige gesanten, Om Gods hervormden wyngaardhof, Met treflik tuigh, en braave stof, Vol leeringhs, tot den Heemel, voort te planten? 2 5 Geen onweer kon hun uitverkoore telgen, Geen scherpe rot, noch steeksche pier, Geen neetels, dicht van steekelvier, Beschaadigen, verstikken of verdelgen. Dees Hollebeek, wien niet dan volle beeken, 30 Ontvloeiden, uit een Englekeel, Als Heemel daauw, 200 soet, en eel, Gaf aangenaam den Nyldaauw, met syn preeken. Hoe naarstigh had die groote Roelof d'aarde Gesift, en bryselingh van glas 3 5 Omstrooit, waar in, als in een kas, Emendatie titel: Jeheu. < Jeheu, 447 Hy synen tuin sorghvuldighlyk bewaarde. Hoe wyslik wist die Duitsch, die tuschen beiden, Syn afscheid nam, die't westen sach, Waar hy den blinde heidnen plagh 40 Een licht te zyn, 't snoode onkruid af te scheiden? Verlieten sy besweet, met moede voeten, Den gaarde van den druivestam, 't Zy voor, of in den oeghst, zoo quam Hun hart, by u, den arbeid wel versoeten. 45 Zoo schepten sy wat aams, en nieuwe lusten, Uit uw godvruchtge meedespraak. Wat was het u een groot vermaak, Dat, langs uw dak, dry Englen soetjes rustten? Dan sloeght ghe wel het kalf, en biekt ghe koeken, 5 o Verstaande, wyl 't hun honger lescht, Seer stichtelyk, hoe God de rest Des werrelds haast, met richtvuur, zou besoeken? O Moederlief, wy moeten hartlik weenen, Herknaauwende hun soete praat, 5 5 Niet dan godsaaligh in der daad, Och laaci, siet, die Englen zyn verdweenen. Wat mensche kan dit strenge noodlot weeren? En wie benydt hen 't Heemelsch huis? Men krabbe, en prik, men trekke, en pluis 60 Het haair, en vel, sy zullen nimmer keeren. Wat lyf, en ziel ontfanght, moet eenmaal sterven, Al leeft men neegenhondert jaar. Al lykt de dood zoo schriklik naar, Men laat den tyd om 't eeuwigh te verwerven. 65 Sy leerden dit, en zyn voor heen geschooven: Sy weesen hoe, en naa wat oord. Een rechte meester doet syn woord, Met werken, aan den leerelingh, gelooven. Zoo verre nu geen leeraar was gebleeven, 70 Die swaare slagh verhief den slagh: 448 Maar wyl men hunne plaats voorsach, Zoo zy de dood vergeeten, met het leeven. Het zielenheil werd, met geen minder seegen, Gesien, op elx verheeven suil, 75 Van Wittewrongh, Lupeen, en Ruil. Den Heemel laat syn kindren nooit verleegen. Dees zullen u belust besonder troosten, Wyl ghy uw looven winter slyt, En als dry wysen, t'aller tyd, 80 Hun offer doen, met man van 't geestlik Oosten. Dat hoopen haast myn seer verlangende oogen, Van Adria, by d'Yenaar, Verblydt te sien, in 't nieuwe jaar: God wil u dat, en meenigh jaar gedoogen. 449 [265] OP DEN TOENAAM VAN AdRIAAN GELDHOF. O Geldhof, groot, en ryk van naam, Na uwen rykdom, en versaam Van aardsche middlen, vraagh ik niet, Maar slechts wat deesen naam bediedt. 5 Een naam heeft syn beteekeningh, In elke taal, van eenigh dingh. Van waar of dees syn oorspronk nam? Van u, of van veel ouder stam? Myn gissingh is, ghy erfde die. 10 Ai segh dan hoe, wanneer, van wie? Was iemand van uw vaaders eer, Van 200 een hofgrond eigen heer, Die weinigh inkoops wierd betaalt, Waar van hy ryklik heeft gehaalt 15 De rente, als hy se weer verkocht, Om dat se was, in stad, gebrocht, Met dat de muur wierd uitgeleit, Gelyk men van veele Ynaars seit? Of was het een verdronken grond, 20 Waar weinigh van te hoopen stond, Tot oorloghsvoordeel ooverslykt, Dat nu ontallik volk verrykt, Herdykende, met groote lust, In vreede, langs de Vlaanderkust? 25 Of was 't een hof die applen droegh, Zoo kostlik, dat men se ooverwoegh, Met goud, geënt, van Hespers hand, In wel geseegent boogaard land? Dit kan niet weesen, want dat geld 30 Had hofgeld uwen naam gespelt. Of heeft men ergens grooten schat Gedolven uit een aarden vat, Begraaven van een vluchtelingh, Verdreeven, door des oorloghs klingh, 3 5 Toen 't arme Neerland, dreef, in bloed, Emendatie r. 22: volk < vol 450 Dat Albaas honden heeft gevoedt? Gelyk in Keiser Kareis tyd, Na hy Granaade had bevrydt, Dat see ven hondert jaar gedwee, Der Mooren dwinghlandye lee: Daar naa vondt meenigh lukkigh man, Een goude kist, of volle kan. Heeft uwe vaader, van zulk goud, Een wonderbaaren hof gebouwt? Alzulken hof werd recht geseit Een geldhof, van die geldicheit. O Geldhof, dat de Veneciaan Dien Vlaamschen toenaam kon verstaan, Terwyl hy zoo heeft geld van doen, Hy kreegh, op u, een sterk vermoen, Van dat ghe vol van silver steekt, Een stof, die, tot den krygh, gebreekt. Ghy liept in huis, en hof gevaar, Schoon 't geld daar diep verschoolen waar. Ik raade u, vriend, verruilt dat woord, Eer hy zulk Neerlands leert, en hoort. Hy hebbe een Geldhof, in syn land, Maar 't koome nooit, in syn verstand. [266] op den selven. Wist heiige Mark uw naam, hy loofde ghy vol geld stakt, En hiel u, Geldhof, voor een paardeken, dat geld kakt. 452 [267] OP HET KONTREFEITSEL, VAN R. AnSLO. Door Bronkhorst, te venecie, aan den selven. Wat moeit ghy, Bronkhorst, uw penceel, Met verw, 200 leevende, op't panneel, Om Anslo, Amstels geestgen soon, Te brengen, naa syn dood ten toon? 5 Uw schildery, die dringht, en byt, Door eeuwen heen, nochtans se slyt, En werd verteert van lucht, en wind, Als dat ontkleede, speelsche kind Blaast, in dien ydlen waaterbel, 10 Die strax 2al barsten van ges wel. Ghy beeldt, op syn begeer, den waan, Waar 't werreldsch van is ooverlaan, Vol ydelheits, met 200 een niet. Maar d'oope blaaren, die men siet, 15 Van Seneka, op 't taafelkJeed, Waar aan hy peinsend sit, en meet Een treurspel, of een ander dicht, Daar steekt wat in, van meer gewicht. Dit meester is dat u bedrieght, 20 Want syne geest die swiert, en vlieght, Met die papieren, uit dat boek, En wyl ghe schildert, is te soek. Men siet wel Ansloos bloote beeld, Maar 't eigentlyke leeven speelt, 2 5 In dat geschrift, dat, door den druk, Den tyd 2al dryven, onder 't juk. Zoo 2al hy eerder niet vergaan, Dan Heemel, starren, son, en maan. De dood houdt geen vernielend feest, 30 Op d'eer van een geleerden geest. Dus leeft die groote treurenaar, Van Kordua na duisend jaar. Zoo hy uw konst, in syne, maalt, Zoo werd de konst, met konst, betaalt. 453 [268] grafschrift. Hier storte plots die musch, 200 groot, als een griffioen: Die machtigh geld besat, en staadigh had van doen. Hy liet syn vraatigh nest, gehoopt van goude veeren Der arme duiven, die syn klaauw niet konden weeren. 5 Hy heeft aan 't land veel diensts, maar grooter geen gedaan, Dan nu syn rasse dood syn ampt hem deed ontslaan. Syn 2iele 2y niet by den rykeman begraaven, Terwyl dit graf het lyk beschut voor galgeraaven. 454 [269] op een boetsenmaaker. Pier Pierse, een kluchtge, drollge haan, Van 't siekbed, naa een langh vermaan Van kou, van brand, van drooghte, en dorst, Ontstaan, in 't eelste van syn borst, 5 Al reeds geneesen, deur Krispyn, Een gaauwen kaaien Medicyn, Die echter visiteeren quam, En elk bezoek noch zoo veel nam, Ontboo, want dit viel Pier te duur, 10 Een andren dokter, teegen d'uur, Dat d'omkomst van de voorste was. Die omgekoomen, daar van pas, Verwondert syn kollega siet. Krispyn die vraaght wat dit bediedt. 15 Men heer, seit Pier, ik ben nu wel, Myn drankjes zyn nu muskadel: Dies riep ik dien geleerden heer, Op dat ik, met hem, consulteer, Wat raad, of middel, dat men leest, 20 Die my van u versoek geneest. 45 5 [270] op amsterdam. De groote Zeegod sach des Emsters fiere wallen, Aan 't Y, doorstroomt, met sout, van 't holle suider nat, En haaren langen arm, in Ooste, en Weste brallen, En sprak: o Jupiter wees moedigh vry, en prat, 5 Op 't trotse Kapitool der Seevenberghsche muuren, En Markus waaterleeuw, die doorgaans duikt, in 't meeir: Wikt hunnen marmren grond, met Yboschs bolle buuren, Die schynen menschelyk, maar dees van Godlik heeir. 456 [271] aan Rafael - Eet, seght ghe, veel rauw tarwemeel, Ghy werd sneeuwwit, al waart ghe geel: Zoo 't waar is, 200 besluit ik dat Ghy 't nimmer ongebakken at. 457 [272] op myn half hembd, aan H.B. Myn rugh en mouwen op, doen maaken uw besluit: Ghy draaght een hallef hembd, want't hanght niet onder uit. Sluit dat, 200 sluit dit ook: ghy draaght noch half, noch heel: Uw wambais, noch uw broek vertoonen eenigh deel. 458 Emendatie titel: aan < aan, [273] een stuk van een meloen, aan Manuel Spranger. Wilt ghy, met goudvrucht van Parnas, En kristallyn, uit Kastals plas, Van Nektar, en Ambroos benydt, O Spranger, doen een goed ontbyt? 5 Sie deese Haarlemer meloen Zal oogh, en neus, en tongh voldoen. Laat lyf, en ziel dat geele bloed Konfyten, van Apol gevoedt, En van syn lieve susters naam. 10 Dit 's Gooden spys en drank te saam. 459 [274] GRAFSCHRIFT, OP ArIS ElBERTSE SNOEK. Hier leit een Snoek, die gaauwe Snoek. De dood, die vingh hem, aan haar hoek, Terwyl hy naarstigh Amstels scheepen Hielp stuuren, langhs het waaterspoor, 5 J^ist anders, dan de visch Remoor. Stryk schippers, laat uw vlaggen sleepen. 460 [275] GRAFSCHRIFT OP I.V. Wie andren noch sich self te staa komt, is niet ryk, Schoon hy de rykste was van 't Y: dat was dit lyk. 461 [276] op de komste der vreegodinne in het stadhuis. De saalge Vreegodin verliet haar saaigen throon, Om Holland, met Leon, vol onrusts, te bevreeden: Maar toen sy, in 't Stadhuis van Amsterdam, quam treeden, Stond sy verstelt, en sprak: ben ik noch by de Goón? 462 [277] lauwer en olyfkrans om 't princenhoofd. Wat Numa zal, ter eer van Janus, op doen bouwen Een tempel, en altaar, van wierookgeur gelicht, Wyl Freedrik, als een God, van booven noch zal houwen De landwacht, voor syn ryk, hier loflik opgericht? 5 Ik munt dat heiligh hoofd, in plaats van schimmlend kooper, Op perkament, omkranst, met groenend lauwerier, En oligroen: want hy is Hollands oorloghslooper. Roomsch kooper stierf: maar dit 's onsterfelyk papier. 463 [278] op het afgebrooken dicht van frankus, door p. ronsard. Toen Vrankryks kroon ontleedight wierd van Karel, Besweek Ronsard, gelyk de son voor mist: Dies onderbleef, in haar geboort, die paarel, Die Vrankryk hoopte, uit Trooijes, zee gevischt. 5 Wat moet men niet, om een Meceen, ontbeeren? De dichtkunst bloeit, niet sonder voesterheeren. 464 Emendatie titel: p. ronsard < p, ronsard [279] goudsucht. Hoe komt het dat de mensch, van goud, 200 is beseeten, Als loutre toovery? Zal 't d'aardige natuur lykvormigh zyn verweeten, Als aan den visch 't gety? 5 Of is 't, om dat het goud, met aangenaame straalen, Zoo in syn oogen blaakt, Wanneer hy 't wel gepuurt, schoon blinkende, siet praaien, In werken wel gemaakt? Of is 't, om dat het goud veel schaarser is dan yser, 10 Dat Noordens myn verloos? Zoo is de Kuskonees, gebuur der Andes, wyser, Die ploegend staal verkoos: Al eer de bloedge vond der Spaanschen 't West ontdekte. Of is 't, om dat de macht 15 Van goud, voor achtbaarheit, aan die 't besit, verstrekte? Altoos het heeft geen kracht, Al swetst geneesery, om 't leeven aan te fokken. Want in Karibis land Een land, als Adams eeuw, daar leeft men niet, op brokken 20 Van goud, maar wat men plant. Goudsiekte ontsoogen, van de borst der helsche borsten, Gelykt een zee van sucht: Die hoese meerder drinkt, hoe dat se meer blyft dorsten, Hartnekkigh teegen tucht. 2 5 De bloedgraage ecchel suight sich wel, aan 't lichaam dronken, En slindt een hoopen bloed, Geswollen vol, en rond, maar met se was beschonken, Zoo was de lust geboet. Ghy vrekke tooveres, en hoopt, en schraapt de kassen, 30 En kisten vol van schat, En mest uw gierigheit, nooit, als de Maan, volwassen, Maar als een seevigh vat. De roest, en schimmel slaan haar tanden, in de schyven, De mot, en schieter kluift, 3 5 Aan 't onbescheenen doek, de rotte knaaght de lyven, 465 Van keutlen swart bestruift. De goede Heemel sach dit langh, maar wou nu reeknen De renten van soo veel, Sy kon geen meer bewys, dan met heur sterven, teeknen, 40 En liet het goet ten deel, Van milder erf, gedeilt, in vier oneensche staaken: Daar susters twee geweeuwt, Maar ryk, wantrouwigh sich tot boedelwachsters maaken, Waar op de broeder spreeuwt, 45 Die sorgh draaght voor een wees, die 't vierde deel moet erven. Hy weet de jelousy, Als trouwste wachster zal geen goederen doen derven. Is dit geen toovery, Dat die het goud besat, van goud, zoo wierd beseeten? 5 o Dat die het goud nooit at, van goud nu werd gevreeten? 466 [280] EEN GEBREK ?AMSTERDAM. In waater om, en om gebouwt, Is Amstel noch daar om benouwt. De dood swemt, met een volle borst. Het bierloos leeven smacht, van dorst. 5 Had ik een Roomsche bron hier staan, Ik koos geen wynbergh van Albaan. De wyn mist licht, op 't jaarliks veld. Een staage bron was seeker geld. Gebrak hem dit niet, als Raven, 10 Hy wierd volmaakt, van ieders pen. 467 [281] Aan Simon Dilman geneesheer. Geneesheer, 200 uw soon sich selven kan geneesen, Zoo hoeft de vaader hier, van aavond, niet te weesen. 468 [282] borgerkroonen voor de bikkers. Keer. Te Rome, voor des Keisers stylen, Daar groeide een oudende eikenboom, Nu met een groengeblaaden soom, Dan dor, en naakt, by winterwylen. 5 Hier hieuw men kransen af, met bylen, Voor die sich, als een Held, 200 vroom, Queet, dat syn borgery den toom, Of 't swaard des vyants kon ontylen. De Roomsche Achil, Sicyn Dentaat, 10 Wierd eens, met gras, en veertienmaalen, Met kransen van dien eik omblaadt. De tongh van Romes netste taaien, Ontdekster van Katlyns verraad, Hoort 200 sprak Gellius te praaien. Teegenkeer. 15 Hier, neeven d'oude deurpilaaren Des Keisers aller Keisren, staat Een eik, om 't halve jaar, geblaadt, Die synen ouder telt met blaaren. Des snoeijers beitel kreegh wel schaaren, 20 Wan sy het groeijen quam te baat, Maar snee, tot borgers krooncieraad, Nooit van syn heiige groene haairen. Men volghde nooit die Roomsche wys. Maar graast, en volghtse, o Amstellingen, 25 Schenk nu haar maaghdom, tot een prys. Wat kruinen 2ult ghy dan omringen? Der Bikkren, bei van staatsorgh grys, Verlossers van des stads bespringen. Emendaties r. 13: Ontdekster < Ontdektster r. 27: grys < prys 469 Toesang. Het fynste Mooren goud kan haair 30 Van steedehoeders niet beloonen. Waardeer Romein, noch Amstelaar, Om 't borgerleeven niet te hoonen. Jupyn vereert men, op 't altaar, Met eiken, als de hooghste kroonen. 470 [283] op het Graf, der dry Princen van Orangjen. Eert vry dry Kooningen, uit Oostens land, begraaven, In Keulens grooten Dom, die loogenachtigh is: Maar Kares koopre kunst bedekt se hier gewis: Die goed, en bloed, en ziel, aan God, en mensche gaaven. 471 [284] begroetenisse oover de eerstgeboorte van Joannes Hoorenbeek, doctr, professor, en predikant te uitrecht. Gaat, rympjes, naa de wyse stad, Paus Adriaan syn baakermat, Vraagh na den heilgen Vaader daar, In syn begonnen jubiljaar: 5 Dat, met syn sleutels, ons de poort Geoopent heeft van een geboort. Begroet Joannes, om syn soon, Blondels geleerdheit tot een hoon, En wensch, dat die een schoone glans 10 Zy, aan syn drymaal dubblen krans. Die, in der eeuwigheit, niet sterf, Dan naa het vleisch, van erf, op erf, Ten gouden roem van Uitrechts sticht, En Haarlem, 's vaaders eerste licht. 15 Toon dus uw vreughde, en wensch daar naar Hem jaarliks zoo een jubiljaar. Dat ik, tien maanden niet geleên, Heb langhs den Tyberbrugh, betreen. Daar 't, vyfentwintigh jaar ten end, zo Geheilight wierd, van Innocent. Komt dan geseegent, sonder kruis, In deesen blyden oogstmaand, t'huis. 472 [285] op de verdronken diemermeer, aan den reiser. Nieuwsgierge reiser, die van verre zyt gekoomen, Op dat ghy 't Weste van Europe, in 't Noord, besiet, En voor den Tybervliet, en voor de Spaansche stroomen, Den Amstel siende, en 't Y, aan haar de kroone biedt: 5 Sie hier een wonder, sie de visch sich wild vermaaken, In Diemens meeir, noch flus een wei, voor graasend vee. Gelooft ghe 't niet? toef wat, slechts, wyl de weiden braaken: Ik wed, ghe seght, hier swom de visch flus, in een zee. 473 [286] OP DE REISE DOOR TIROOL, MET MlCHIEL SOETENS SCHILDER: AAN DEN SELVEN. O Soetens, jonge schildergeest, In beeld, maar landwerk allermeest Geoeffent, en dies landery Geleegen verre, van het Y, 5 En van uw wiegh, den hoofschen Haagh, Besoekende, belust, en graagh, Om 200 van 't een, en ander dingh, Te sien des aards veranderingh, En al dat leeven, soet en eel, 10 Te bootsen, met een braaf penceel. Wy naadren op Duitsch viergevoet, Italien waar 't oovervloedt, Van aardsche lust, en dartelheit: Waar Rome, eer heerschster, binnen leit, 15 Noch heerschster, maar meest van het hart, Waardeerster van het schilderbard, Aanhoudster van die konstge bend, De seilsteen die u derwaarts ment. Maar waarom loopt ghe deur Tirool, 20 En keurt dat mee niet voor uw school, Om hier, met ink, of loot, of kryt, Te leesen in den herrefst tyd? Wat sachmen langs dees langen wegh, Nu bar, dan groen, weersyds een heg, 2 5 Van bergen, meenigh schoon gesicht, Dat wis veel schilders heeft verplicht? Is 't om dat daar d'aaloudheit praalt, En grootsche nieuwheit op gehaalt Ten Heemel, met 200 meenigh hof, 30 En swaar gebouw van konstge stof? Of 2yn d'uitsichten, op dien boom, Doorslingert van den Tyberstroom, Met dal, geberghte, gaarde, en veld, Alleen weergaaloos daar gestelt. 3 5 Vermaakelyk Florence, hoe! 474 Staat uw wellustigh land dit toe? Lydt dat des Hertoghs gaalery, En prachtige kapel, die vry Trotseeren aller vorsten pracht, Met landschappen, van steen, gewracht, Alverwigh, uit der zee, en aard, Gelyk met een penceel vergaart? Daar hof, en stad van Medicis, Vol Bonarottes handen is, En zoo veel geesten heeft gevoedt, Als gansch Italien heeft gebroedt? Oud Napels, eedle, onlykbre kroon, Om uw Kampaanschen vruchtbren throon, Ghy, die met voeten, op het hoofd Van 't heibeest syne kaaken klooft: Ghy, die kasteelen, in de locht, Geberght hebt, en het soute vocht, Met soet ontsprongen nat vermeert, Op uwen muur en oever keert: Ghy, die in staage lenten bloeit, En Kristus lekkre traanen snoeit, Van Bacchus stok: ghy die citroen, Limoen, oranje, vygh, meloen, Amandel, graan, olyf, granaat, En duure wormen queekt van saad: O Ghy gemarmert paradys, Laat ghy aan Innocent den prys? Daar kerk, en kloosters van Titiaan, En Cimabu, zoo gaaloos staan? Wat seit de goude en syde Stad, In rysbre landen vlak, en plat, Met haar zoo sorgloos sterk gevaart, Nochtans van duisenden bewaart, Die Spaans beminnen, voor het Frans, Braggeerende, op een hoogen trans, Die met het oogh, naa stad, gewendt, Het volk met koopre toornen ment Die met den rugh naa d'Alpen kykt, Waar langs het swerk der wolken strykt, Werd dat bekent, o Milanees, Van Karavatsjo, en Korreets Verrykt, met barden, en papier? Ook loochent dat de Ligurier. Hoovaardigh hof van Genua, Toen ik, uit Spanje, quam 200 naa, Dat ik uw knie, of halven ringh, Van wit arduin, in 't oogh, ontfingh, Begolft van 't Middellandsche sout, Rechts vlakker, schuiner slinks gebouwt, Langhs 't omgemuurt geberghte, schoon Opgaande, en vlechtende, als een kroon, Veel hooven van verscheiden vrucht, Ons schip begeurend met een lucht, Gelyk de lieve soomer, dat Mild offert, uit het aardevat Ontsteeken, als de sonne gluurt, Op groen, met bloemen, geborduurt: Zoo sprongh myn hart, en seide bly, Nooit sach ik mooijer schildery. Wanneer ik op u straaten trad, Bevond ik Kooninglyk de stad Als een beknopt palleis van veel: De geevels, als een fyn panneel, Zoo net bemaalt, dat self Urbyn, Of Bekkafurn verbaast 2ou 2yn. O! wat voor kerken siet men daar Van goud, en marmer wonderbaar? Men looft de moeder van geluk Schonk seevenmaal een wonderstuk. Al praalt Romein, 200 fraai, 200 hoogh, Hoe meenigh plaats, 200 meenigh oogh. De teelsteres van alle dingh, En konst, geeft elk iets sonderlingh. Des Heemels wyse Majesteit Heeft al het schoonst niet aangeleit, Noch engh beslooten, aan het land Van eenen hoek, noch een verstand. Wy 2ullen in een dagh, of vyf, Den grysen Leeuw verswakt van lyf, Bekryght van Turken ongenaa, Om 't hondertsteedigh Kandia, In 2ee sien, als een Halcioon, Niet op een nest, maar veele, schoon En vreemd, als van geen menschen hand, In 't midden van de 2ee, geplant. Staat daar verwondert, als sint Mark Uw oopnen 2al syn trotse kerk, Beschildert fyn, maar sonder quast, Van kleurge glaasjes saamgelascht: En als ghy 't oogh, aan Tintoret En Palmaas schilderkonst, verlet. Het teiknen werd, te Room, geleert, Maar hier 't volleert penceel geeert. Daar naa als ghy het vorder pad Zult vordren naa de heiige stad, En koomen aan den Apennyn, Uitbronnende den kleinen Rhyn, Die door de hende muuren spoelt, Waar in de Bolonjeser woelt, Daar 2al 't vet landtapyt, om hoogh, En laagh, en binnen boogh, aan boogh, Van roo gebakken steen, waar op De geevels klimmen, in het top, Waar onder ieglyk drooger gaat, Voor paarden laatende oopen straat, Niet min behaagen, met het koor Van sint Dominikus, dat door Een gaauwen Paap, rondom 200 eel Vertoont een houten tafereel, Uit Kristus boek, dat seeker vorst Het hiel voor verwe, en schrabben dorst. Vraagh daar na Primatitsjoos hand, En Franciaas, soonen van dat land. O wat verswygh ik van dees bei Godinnen, in den seevenrei, Van veele Nimfen opgewacht, Niet min bekleedt, van konst, en pracht? Dees belgen 't sich, met recht, indien Ghy haar kleinachtende aan 2ult sien, Als iets, dat minder waardigh scheen, Of als een schaaduw, die haast dween. Of 200 ghy, in het herssenvat, Die weesens afgeteikent had, En op papier, noch doek geverft, Dat eeuwen duurt, 't geheugh versterft. 't Berouw 2al knaagen, in 't gemoed, Gelyk het nu verdrietsaam doet, Om 't ooverloopen van den Rhyn, Van Keulen lustigh tot den Mein. Gelyk het morgen byten 2al, Ten einde van 't Tiroolsche dal. Ai siet, hoe soet werd ons Bolsaan, Als weer wat nieuws, laagh opgedaan, In 't rype wynveld, tuschen bei 't Geberght, dat weinigh leedigh lei, Sints dat den Brander booven bleek, Met sneeuwge kruinen, achterweek. Hoe klautert 't bonte geitjen op, Om kruidjes, langs 't bedende top! Wat runderkleuren eieren 't dal, Vol echoos, van een waaterval! Hoe spiegelt sich de son daar in! Hoe glinstert dat veelverwigh tin Der glaase pannen rood, en blaauw, En wit, en groen, en geel, en graauw! Hoe weerschynt, van 200 meenigh bult Des stads, de weerhaan fyn verguldt! Ai sie, terwyl men naadergaat, Hoe doolhooft sich de witte straat! Hier is het kunstigh een vertoogh Te bootsen, louter diep, en hoogh. Reis naa den Arn, den Eridaan, Den Sein, den Rhoon, na 't goud getraan Des Taags, en Betis boorden heen, Komt dan weer oover Rhyn gereên, En Donauw, naa den brugh der In, Ghy 2ult verandert 2yn van sin: Getuigende, met mynen mond, Dat ghy wel fraaijer landschap vondt, Maar slechter ook dan dit gebied. Begreep dit Soetens lust, hy liet Den tyd, van achter, sonder haair, Niet gaan, maar nam het voorhoofd waar. Doch wyl hy niet te suimen hoopt, Maar waar men alle schilders doopt, Een braaven bynaam, sonder gunst Te winnen, door geleerde kunst: Als Uitrechts Bot, als Haarlems Laar, Als Krabbetje den Yenaar, En als Petit, mee van den Haagh, Syn Meester, tot het schildren traagh, Zoo seegen hem een goede geest, Op heen, en weerreis onbevreest. Hy oovertref de beste hand, Tot ryker roem van 't vaaderland. [287] t'huisblyvens beede, aan Jan Druivestein, te venecie. Vriend Druivestein, de speelens reis beslooten Ter jacht, langs uw gehuurden hof, Te Dole, geeft my smeekens stof, Op rym, om die waar 't mooglik om te stooten. 5 Zoo reeden, op geseggelyke sinnen, Mach hebben plaatse, om wat gehoor, Ik twyffel niet, ghy zult het oor Verleenen, en u laaten ooverwinnen. Wat wellust kan dit weer, 200 ongestaadigh, 10 U gee ven, in de voogel jacht? 't Is wintertyd, de sonne lacht Pas eens, het stormt, en reegent ooverdaadigh. Waar treedt men nu een tree, met drooge voeten, In kleijigh land? 2al om een snip, 15 Een musch te krygen, in de knip, Uw goede schoe, uw welvaart dat licht boeten? Zal u het vuur der warme haard versellen, Wyl ghy, in asch sit, en vermuft, Als niemand u onleegh vernuft 20 Den tyd kort, met genoeghliker vertellen? Ghy hebt de reis acht daagen laaten vaaren, En of het noch acht daagen viel? Och! of het viel, 200 loove ik, hiel Het onweer op, en 2ou de locht bedaaren. 2 5 Dan 20uden wy uw lief geselschap morgen Genieten, waar wy 2yn genoodt: Maar anders hoeft de vriend, om brood En wyn, voor ons niet komstigh, niet te sorgen. Het lekkerste 2ou onse tongh niet smaaken: 30 Uw soete praatjes 2yn de saus. Ai maak, in 't voorneem, noch een paus: Wy kunnen ons niet, sonder u, vermaaken. Wy 2ullen dit vermaak voor 't leste tellen, By 200 veel vriendschaps, my gedaan: 3 5 Want myn besluit leit wegh te gaan: Emendatie r. 23: viel, < viel. 480 Wy zullen nooit malkander meer versellen. Indien ghy ons die beede zult vergunnen, Zoo blyven wy aan u verplicht, Als hem, die 't maal heeft toegericht. Wy dienen u weer, waar wy zullen kunnen. Ik kon myn rym, en schryven selden achten, Als dikwils flaauw, en sonder kracht: Wat of het nu hebbe uitgewracht, Zal ik van uw verbeeden gunst verwachten. [288] OP GESCHILDERT MARMER, DOOR MlCHIEL SOETENS. Indien dat marmer is geschildert, met een veer, Op doek, papier, of hout, zoo segh ik, dat ik sweer By, holla, want men mach niet sweeren, maar geen braaver Sach iemand, wed ik, van den Genueeschen graaver. 5 Nu loove ik, dat Parrhaas getrotst, met een vertoogh, Van een gemaalt gardyn, den schilder self bedroogh. Nu loove ik dat die baas, in syde kamelotten, Op schryfdoek gebootseert, het gastmaal dorst bespotten: Meest self bespot, vermids een splinterige hoek 10 Des banks hem pronken dee, met billen, deur de broek. O veenigh vaaderland, roem nu, dat ghy niet armer Zyt, dan geberghte, dat de moeder draaght vol marmer. Veel duisend zielen gaan daar swoegen, onder aard, Als in een helle, om slechts te bouwen een gevaart: 15 Maar Soetens die stoffeert alleen uw grootste steeden, Uit mynen van syn geest, met steen, van lyne kleeden. Nu slapt het Turksch tapyt, en Sollemans goud leer Lydt minder neeringh, om dees nieuwe kaamereer. Had wenschen zoo veel krachts, als 't slanghoofd van Meduse, 20 Sy maakten marmersteen, van hem, en myne Muse. 482 [289] schetse van venecie, opgedraagen aan Jan van Aalst, Jan Druivestein, Pieter Sluijer, Jan van Uffele, En Abraham Heirmans, kooplieden aldaar. Van Aalst, doorkneede koopmans geest, Myn huiswaard, als noch eens geweest, Onthaalende, op beleefde wys, En sonder dat ik wist den prys: 5 Jan Druivestein, niet min doortrapt, By wien de schaamte ook my beklapt, Met roode kaaken, wan 't gemoed Gedenkt, aan al 't genooten goed: O Sluijer, en van Uffle saam, 10 In wooningh, taafel, handel, naam, In alls, wat een van bei verricht, Aan wien ik meede blyf verplicht: Gelyk ik ook de deuchd erken, Die ik den vyfden schuldigh ben, 15 Korts schaffer aan Milaan van sout, Nu, aan den Genuees, vertrouwt: O vrienden, wyl ik reisree staa, Na huis, om u, langs Hadria, Dat my 200 veel plaisiers aandeed, 20 Te laaten, met groot hartenleed: Zoo laat ik die een rymer ben, En groot vermaak schep, met die pen, Een rympjen, tot een krummel dank, Op Neederlandsche maat, en klank. 25 Vergeeft het my, soo ik wat swets, Het is Veneci, maar in schets, Met kryt beworpen, op 't panneel, Best waardigh Sannasaars penceel. In Holland seit men: gaa te mart, 30 Met danken. Maar hoe kan het hart 483 Doen blyken, wat de mond verstaat: Al eer het aankomt op de daad? Dan zal geen slechte rymery, Dat anders, was het poësy, 3 5 Geacht mocht werden, u weer goed Betoonen, dan met hartebloed. Vaar wel, vyf vrienden, o! vaar wel. Des Heeren heilige aadem hel, Met saalge vreede, en seegenryk, 40 Op zielen, van u al gelyk. Vaar wel, wy zullen ons nooit sien: Of 't moest, in 't Vaaderland, geschien. Wie weet wat, tusschen ons, geschiet? Geberghte ontmoet geberghte niet. 484 GRAFSCHRIFT. Hier lek de tweede Wilm, uit Nassous bloed gesprooten, Die Holland diende, als Heer, met vreede, in vreedetyd: Die, naa vier vyfdedeel van hondert jaaren stryd, Met Spanje, roemryk, van syn Vaader, wierd beslooten. Syn Grootvaar die begon, al wat syn Oom volhardde. Een eeuwge olyfboom, eik, en lauwer kroon hun lyk. Wilm sloot, en hiel de vree: maar zoo, dat hy het ryk Van syne Meesters schier verdoemlik scheurde aan flarde. Dees fiere leeuwwulp gaf, voor 's oorloghs einde merken, Van heldenaard in 't veld, maar dat scheen niet genoegh. Op dat de hooge Faam hem, om de werreld, droegh, Hy moest noch, voor syn dood, als veegh, wat wonders werken. Wat kon hy grooters dan de machtighste, in Europe, Bespringen, met wat heirs? Geleên van Amsterdam. Dat korts syn kindersiekte, en voorts syn dood vernam. Treur Amstelaars. Hier leit Oranjes steun, en hoope. Emendaties r. 10: veld, < veld:, genoegh. < genoegh, [291] op d'olifantsbrugh. Dees brugge, nu van steen, langh om een naam verleegen, Droegh korts een Olifant, op synen houten rugh: Hy dacht, dit 's Stoffels God, dies neegh hy, en geneegen, In d'Emster, doopte sy hem d'Olifantsche brugh. 486 [292] op het pesthuis. Van buiten ryse ik, als een schoon palleis, myn ooren: Van binnen ben ik geen Numidisch monsternest: Maar schrikt ghe, voor de dood, zoo schouwt my, als de pest. De schrikkelyke dood heeft hier syn woon verkooren. 487 [293] op het selve. Plaaght armoede u met pest, de dood staat daar beneeven. Vlucht al de werld vervaart, van u, als een melaatsch: Ellendigh mensch, kom hier, och arm! kom hier is plaats: Ik onderhouw, geneese, en spaar 200 dikwils 't leeven. 488 aan myn Neef. Laat ons, myn neef, het soete bloempjen plukken, Wyl 't lentje ons oogh daar mee verblydt. Laat ons, myn neef, niet wachten, tot het stukken Gaat vallen, dat te spaade spyt. Laat ons het spel, dat onse jonge jaaren Meebrengen, lustigh gaade slaan. Laat ons de roos, die schoone rooseblaaren, Niet, met ons voorjaar, sien vergaan. De son verdwynt des aavonds, met syn straalen, Maar ryst er 's morgens schooner mee. Maar onse dagh gesonken, in de daalen, Ryst nimmer, uit de doode zee. Het groene bosch werd alle jaar syn tuiten Ontschooren, van de winterscheer: Maar komt de lent, de lieve lente uitspruiten, Zoo kryght het schoone groente weer. Maar, ach, wanneer ons bruine lokken grysen, En vallen uit, van ouderdom, Wy sien den tyd, die dood is, nooit verrysen, De jonkheit wegh, komt niet weerom. Laat ons dan, Neef, wyl onse bloempjes bloei jen, Se schatten booven 't guide vlies. Laat ons dan, Neef, ons dienen van het groeijen, Met vreughde, sonder tydverlies. [295] LAUWERIER, AAN JOANNES DlLMAN, BEWEERT HEBBENDE DE INLEIDINGE DER GENEESKONSTE. Gelukkigh is hy, die 't begin, En d'oorsaak kent, van alle saaken, En wat voor krachten, dat er in De twee paar elementen staaken. 5 Sulk eene kent den grooten God, Mint deughd, haat ondeughd, en gaat streeven, Voor by het weederwaardigh lot, En vordert sich, en meenighs leeven. O Dilman, naa dat lukkigh doel 10 Hebt ghy het ooghwit braaf geslaagen, Nu ghy, op Leidens wysen stoel, Den jaavelyn, en loose laagen, Van teegenschuttery veracht: Gelyk een schild de boogepylen: 15 Wyl ghy des artsenys geslacht Begint, en stelt, op vaste stylen. Vergeefs wierd God, op d'aarde gram, Van hem geweeken, tot de sonden: Vergeefs 200 sloegh hy 't met een vlam, 20 Vol pests, en niet min swaare wonden. Want toen begon de teeler van Den God geeert, in slangen maaksel, Al syn verstant te leggen an, Op kracht van kruiden, uit heur smaaksel: 2 5 En hy genas het sieke bed: Gelyk uw vaader onvolpreesen Den sieken Amstel daagliks redt, Voorsiende en kunstigh, in 't geneesen. Daar na vervolghde Apolloos soon 30 Die weetenschap, noch meer verheeven: Want die herbracht ook, in de doön, Met groene soppen, 't voorigh leeven. Vervolgh aldus, o jongelingh, Dat groote werk, en stryk de glansen 3 5 Uws vaaders, van syn haairen ringh, 490 Onsterfelyke lauwerkransen. Al las men, uit 200 meenigh berd, Veel heilkonsts, in de kerk der Grieken, Dodoens, Pareus, met Sennert 40 Slaan booven Hippokraat hun wieken. De weetenschap sit op de maan. De konst heeft eindeloose trappen. Hoogh klimmen staat, in kloek bestaan. Se blyven leegh die licht verslappen. 491 [296] grafschrift. Hier rust Francois de Vik, ontslaagen Van sorgh, voor een millioen, gedraagen. Hy sturf, na tienmaal see ven jaar, Oprecht verrykt, met laakenwaar. 5 Hy sach, hoewel in soet versaamen, Geen saad, nochtans veel erfgenaamen. Die juist niet lachen, om syn dood: Om dat syn leeven ook hun schoot Milddaadigh vulde, met weldaaden. 10 Met schaamlen was hy staagh belaaden. Hy wilde ook niet men syn gebeent Begroef, voor dat men Gods gemeent Verarmt, in dryerleije spraaken, En aan des stads oumannedaaken, 15 Ook eiken Duitschen predikant, Een rentjen van syn hoofdsom sand. Wat kan ik, sprak hy, minder geeven, Aan God den geever self van 't leeven, Dat ik ook willigh weedergeef ? 20 Myn lyk heb d'aarde, Vrouw, en Neef, En ghy de rest van myne goeden. Gods seegen wil u saam behoeden. 492 [*97] op een roomer, by a. van heeden, aan den selven. Dit, Altyd heeden, op uw welgesneeden roomer, Is alzoo heiige spreuk, als ken u selven was. Van Heeden, dachten wy't wat meer, wy wierden vroomer. Ons leeven is niet, dan van heeden, of van glas. 493 [298] booven onse tuindeur. Indien ghe meedraaght tulp, of roos, Of leelie, als een floraas staf, Al is 't geen goud, en kosteloos, Waardeert al wat u moeder gaf. 494 [299] sinnebeeld op een tamboers silvere borstplaat. op het versoek van Manuel Spranger. De vreede, op d'eendracht, met de pylen, Verlieft, bracht van het Heemelsch dak, In duiveschyn, den olitak: Zoo rust het land, op seeven stylen. 495 [300] OP DEN ROUW DER ERFGENAAMEN VAN JOANNES LOWIS. Verrot die eenge wees, by vaaders jaarigh lyk? O Erfgenaam draagh rouw, de jonghman was heel ryk. Maar waarom kryt ghe doch? om dat ghe zyt verblydt? Zoo ben ik dan verblydt, o erven, dat ghe kryt. 496 [301] Antwoord Aan Isaak Fokquier. Fokquier ghe vraaght: ghy placht wel wat te dichten, Waarom nu niemendal gedicht? Wyl Tromp 200 braaf den Engelsman dee swichten, En steut gaf, als dat trotse wicht 5 Sich voor liet staan, dat Holland hoort te stryken Haar hooghsten vlagh, als voor een groet, Van needrigheit, aan syn dry Kooninghryken, Van staaten nu, als wy, behoedt, 't Is waar, myn geest, die konde sich vermaaken, 10 In suikersoete rymery, Ja 't scheelde my, seer weinigh, van wat saaken, Ik rymde, naast de koopvaardy. Noch scheelt het my, seer weinigh, sach ik voordeel, Met rymen meer dan koopmanschap. 15 't Gaat aaverechts, dit 's, loof ik, ook uw oordeel: Dit maakt de rymens neeringh slap. Maar trouwens ik aanleide nooit myn sinnen, Op winst: ook schoon ik 't had gesocht, Myn rispenbek wist ydel rach te spinnen, 20 Maar geen fluweel, om goud, verkocht. Al wat ik ooit gesongen heb, op maaten, Was uit plaisier, of tydverdryf. Noch voel ik my die luimen niet verlaaten, Maar soetjes kittlen, deur het lyf. 25 Maar o! waar is de tyd nooit stil van loopen? Ik heb se niet genoegh, by 't haair. Myn reisen moet ik nu een poos bekoopen, Met koopmans pennen, van twee jaar. Waar is de tyd? bleef die niet in gebreeken, 30 Ik greep terstond de rymers pluim, Om yvrigh, in de swarte gal, te steeken, Gestiert van een voorseghschen duim. Ons vaaderland, op seeven waagens staande, Dat kraakt, en waggelt om om veer 3 5 Te storten, want veel stuurlui daar voor gaande 497 Die meer. En niet te min 200 - schelmen, Hun hoofden - nek. Dat Duivelsch ----- helmen, 40 En swaarden, van het kryghsgebrek. O Duivelsch - schaade, Door 't valsche Portugal gedaan? Wat lee men van den Vrank al ongenaade, En rooven, sonder teegenstaan? 45 Wat schooten sy Lowisen, en Krusaaten, En Spanje meenigh goud pistool, In - - - - - - , Slechts - - school? Dat Duivelsch - jaaren, 50 de vreedeson verscheen, - - - - alle kryghsgevaaren, Met Spanje, in tachtigh achter een. De wreede wolf wierd, uit syn kooi, gestooten, Syn ruigen staart ook half ontjaaght. 5 5 Ons lichaam leek gesond, maar droegh beslooten _ die 't harte knaaght. Langs zulken kleed van vriendschap, met de kroonen, Zoo heeft men ons de wiek gekort, Door - - van die - - soonen 60 Zoo dat geen - - geschort. De Londenaar dan merkende wat schaapen, Dat Holland had, 200 ruigh van wol. Nam voor, om mee te scheeren, en te schraapen, En roofde vast syn solders vol. 65 Maar nu, God lof, die Godvergeete fielen, Bekent - raad, Zoo vindt hy sich bedroogen, want de kielen Beschermen noch den swakken staat. Indien 't verbond, in handlingh, niet wil lukken, 70 Zoo zal men haast sien, op de zee, 498 Wie dat er zal, gelyk Karthago, bukken, Voor Romes uitgetoogen schee. Gerechtigheit houdt onse onnoosle syden. De straf hanght moorders, oover 't hoofd. 75 Fokquier, wan ons de seege zal verblyden, Of dat men God, voor vreede, looft, Dan wek my eens, om vreughdesangh te speelen: Onbreekt my tyd, 'k zal tyd den tyd ontsteelen. 499 [302] geluk OP REIS, AAN AnTONI DuiVELAAR. O Duivelaar, myn taafelbroeder, Een maand langh, in de heiige stad, Doorstroomt, van 't geele Tybernat, De throon van 's werrelds zielbehoeder: 5 Wat quelt ghe my, om rymgesangen, Gelyk Fokquier verleeden week, Tot Spiegels, my te wyten leek? Dies zal ik hem dat morgen langen. Ik hebbe gister uitgesongen. 10 De druppels van myn herssenschaal Verdrooghde Apolloos sonnestraal. Myn cytersnaartjes zyn gesprongen. Ik was nu, om een teugh, verleegen, Uit Kastals geestigen fontein, 15 Zoo ik bevruchten zou het brein: Gelyk 't drooge aardryk, om den reegen. Maar ghy, op 't punt, om voort te sette De reis, van my ook eens gedaan, Weer naa den eedlen Veneciaan, 20 Gemunt voorts op Alexandrette: Ghy liet my geene rymens uuren, Ik songh noch anders braaf uw lof, Hoe naarstigh ghy, om 't heiligh hof, Ons toonde d'oude, en nieuwe muuren. 2 5 Wat grootsheit bleef er onbekeeken, Van prachtigh oud Romeinen werk? Waar by het nieuw, laat Peters kerk, Zyn duinen, by geberght, geleeken. Het strydperk, tempels, boogen, wanden, 30 Kolommen, meenigh graf, en beeld Te sien, heeft nimmermeer verveelt, Geleidt van boeken, in uw handen. Elx heugnis kan ik niet ophaalen: By Elsevier, de grootste van 3 5 Uitheemsche boekekraamers kan 500 Ik die onkryghlik niet betaalen. Ghy hebt se, woud ghe my die laaten, Gelyk een goeden fooi te leen, Zoo leidde ik u, met seegen, heen, 40 En zou ik altyd met u praaten. Maar schoon ghe kond se niet ontbeeren, Noch dankt u al myn ingewand Voor goed geselschap, buitens \ nd: Dat strekke u weer den Heer der I eeren. 45 Die geef te land, en onder 't vaarei_, Voor moordery, en roovery, Den Engel Rafel, aan uw sy, En seegne uw goede handgebaaren. 501 [303] Lyktraanen, Oover Andries Bikker, heer van engeleburgh, raad, en oud burgemeester, &c. Wat krielt de Doelestraat, en gracht der kluuvenier, In dit benaauwde weer, benaauwder, van die kyken? Wat hoort men, oover al, al klaagelyk getier? Wat siet men al geweens de straat, vol stofs, beslyken? 5 Vraaghde ik, 200 nat van sweet, naa weinigh ommegangh, Op't heetste van den dagh, als elk, die sweette, en schreide, Aan een fatsoenlik man, in 't midden van gedrangh, Die saatigh, met verstand, de reeden my verbreidde. Weest niet verwondert vriend, strax werd dat groote lyk, 10 Op veertien schoudren, van steebooden, uitgedraagen: Geleidt, van meederaadt, en naagevolght, van ryk En arm, in langen rouw, om 2ulk verlies, verslaagen. Het is dat groote lyk van Bikker, flus een son, Vol schoone straalen, aan dien naam, en braave stammen. 15 Aan Gysbrechts waapenkroon een klaare chalcedon: Een kostelyk juweel, van twaallef 2ulke vlammen. Een suil van 't Haagsch gebouw, waar Neederland op rust, En blindelinks het swaart voert, met de beide schaalen. Een stuurman, by den Raad, die langhs de soute kust, 20 Het oorloghsschip voorsiet, van Amstelsche admiraalen. Besorger van de spil, die Oostens Indiaan Gestaadigh omdraait, voor de ryke maatschappyen. Een slisser van den krygh, op land, en Oceaan, By Sweed en Pool, by Sweed, en Deen, reeds heet in 't stryen. 25 Een waarde Vaader van de loffelykste vree, Die, wyl de werreld stond, by grooten, is beswooren. Een waare Vaader, die het binnelandsche wee Voorsiende, om flus in stad, en staat te 2yn gebooren, Versmoorde, in syn geboort, met uitlaat van den rok 30 Des Borgermeestersschaps, maar niet van grooter eere: Om dus den mantel licht met een verborgen jok, Voor onsen hals, t'onkleên, van een geweldigh Heere. Die goede Vaader, ach!, die 200 veel sloovernys, Dry kruissen tyds, leedt, op dry kruissen van ons waapen, 3 5 En afgeslooft, nu gingh, op 't derde been, heel grys, 502 Werd daar, ach! wegh gebracht, in d'oude kerk te slaapen. Zoo brak die vroome ziel syn reeden, met een sucht. De traanen borsten, uit myn seere hart, door d'oogen. Ach Engleburgh, o burgh, o heil, nu door de lucht, 40 In 't saaligh Engleburgh, met Engelen gevloogen, En self een Engel, by het hoofd van 't saalighst kruis, Wy eeren uwen naam: heersch eeuwigh in dat huis. 503 [304] koude in de hondsdaagen. Ik vrees, dat ons dit heete weer Ontsteeken zal het pestigh seer. Het keelgat van den Heemel hond Braakt kooien, langs den horizont. 5 Maar op dat ik geen hinder ly, Zoo soek ik daagliks, op een ry, By alle drukkers, al 't gedicht, Zoo oovervloedigh, in het licht, Op Neerlands slaapend waapenbeest, 10 Van elk geterght, maar allermeest Geringeloort van Londens hond. Dat leesende, vind ik den grond, Zoo koud, gelyk het winterys. In hooimaand beef ik, op die wys. 504 [305] Stadhuisbrand. Augustus Son verheft, lagh in een soeten droom, Verselschapt, met de Maan syn suster, in de straalen, Van syn vergulden arm. De nacht, langs Amstels stroom, Scheen licht, noch duister, langs gestamde flikkersaaien. 5 De moede burgery van moeite, by den dagh, Geleeden, verontmoeide, op sachte varsche pluimen. In twee, en viergevoet was roeringh, noch gewagh. Al 't leeven van de stad dreef, als in Lethes schuimen. Behalven dat de wacht, in zulken valschen tyd, 10 Meer noodigh, waakte, en licht een ander van de hette, Gelyk ik, wakker lagh, en 't bedde, aan eiken syd, Die onbeleegen was, om koeligheit verplette. In zoo een stilte, sus, hoor, luister toe, ontstond Een bangh gekrysch, brand, brand, brand, alle buure schellen, 15 En ringen ringkelden. Voorts kreet de blafsche hond. 't Benaauwt trompet begon myn ingewand t'ontstellen. De brandklok bomde naar. Ik liet de leedekant, Verduisemt, half in 't hemd, de deuren uitgevloogen, Als een Trojaan, wanneer het Grieksch verraad den brand 20 's Nachts stak, in Priams hof, met saagen bei myne oogen, Met droefheit, dat ge vaart, van Vrouw Jakobaas tyd, En Wilm den sesten, Graaf, het Raadhuis louter branden. Ach! seide ik, zal dan noch die bouval een ontbyt, Van gierge vlammen, dus onnoosel gaan te schanden? 25 Sa! mannen, korte praat. Sa! goeden rassen raad: Op dat de rasse vlam veel rykdoms niet verrasche, Aan boeken, geld, papier, en dus den Amstelstaat Vlughs eindloos niet verteer, tot een krakeelige asche. Waar is de sleutelringh van kaamer, en kantoor? 30 Al waar men sleutels mist, in een ontglommen wooningh, Daar oopnen dissel, byl, en mooker 't slot daar voor. De huisbraak, voor 't gemein, heeft saalige belooningh. Sa! mannen, naa de bank. Sa! met dien sterken boom, Forts gerameit, op 't slot, myn haamer kan niet baaten. 3 5 Het kraakt, het wykt, het valt, sa, sa! koom, mannen, koom, 505 Hou bergh de boeken, in een huis der naaste straaten. Al wat ontslooten was, dat wierp ik, onder voet. Twee laan klabbotste ik op, en berghde veel schriftuure. Ik vond vier morschmouwen, en gaf se een armen bloed: 40 Hy riep, Men heer ik waagh, met u, myn bloed, ten vuure. Hier is niet meer, koom naa ontfangh, en wisselbank. Daar vond ik 't graauw, in 't geld, als in de bloemen, graasen, Met stoeijingh, met krakeel, elk berghde van dien klank: Maar God kent ieders hart. Hier gol geen teegenraasen. 45 Ik sloegh een andre kasse, in duigen, vol metaal. Ik vulde een emmer op, die bergers zouden draagen, Zoo als de bankknecht quam, van pas, tot achterhaal. Men riep den brui valt in, 'k ontweek die wisse slaagen. Men is syn vaaderstad, en welvaart, van het land 5 o Gehouwen voor te staan, ook met gevaar van 't leeven: Wie, sonder vorder nut, wil blyven, in den brand, Dat werd een roekloos hoofd, tot schande, toegeschreeven. Ik schoot voorts, langs den Dam, voorsien, van breekgeweer, Door een gevloeiden hoop, tot lessingh, reeds te saamen. 5 5 Men vraagde wie is dees, zoo naakt? Maar met een keer Stond ik weer, onder 't volk, geharnascht teegens schaamen. Toen rees my 't haair van schrik, gelyk de scherpe naald Des eegels ryst geterght, wan ik de vinnge vuuren Sach wentlen, rondom 't dak, en likkende opgehaalt, 60 By 's toorens ingewand, hoogh booven haare muuren. Nu schoot een donder neer, met d'afgesmolten klok. Een swarte pekwolk dreef, ter lucht van vuile rooken, Gelyk een draaijnde tol. Dan vlamde 't, uit den nok Klootswyse, naa 't gestarnt, dat d'oogen wierd gebrooken. 65 Nu wervelden gebraakt een uitgebrande steen, Een heldre wasche brief, en spaanderende vonken. Zoo scheen een Helsche son, en maan, en star beneên, Die, in de scheemerdagh, als dagh, en nachtlicht, blonken. De gloed van Etna maakt d'omwooners niet zoo bangh. 70 's Daaghs dreight de heete son het spaakend land te branden. Dees nachtson dreighde alzoo des Amstels ondergangh, Vergeefs, om teegenweer, van zoo veel duisend handen. Want schoon de baare vlam uitslaande, aan eiken hoek, Den Heemel blaakte, in 't hart, op 't heevighste, aan het glimmen, Zoo was het trouwe graauw seer doende, om meenigh boek, En rykdom voor te staan, met binnen in te klimmen. Wat stond er meenigh leer, en brandhaak, opgerecht? Als of men storm'der hand, op een kasteel, zou loopen. De burger, en soldaat geweert, als tot gevecht, Omringden al de markt, voor onbesuisde hoopen, Nieusgierigh, om te sien, of somtyds om verraad. Wat is er meenigh stad niet, met een brand, verraaden? Hoe meenigh gaalery van mans besloegh de straat, Om emmren waaters aan te geeven, en te laaden? 't Was waater, waater, waater, wat men doorgaans riep. Het Damrak was beset, met ladders, om te scheppen. De leege vaaten wierp men naauwliks toe, men liep Gevult weer om. Dan is het tyd, om sich te reppen, Wanneer men, met wat tyds te winnen, voordeel doet. Men vulde een kist, en schuit, om waater staagh te spuiten, Tot traagingh van de vlam, want niemand had er moed, Om zoo een grooten hel, met leschen, vroegh te stuiten. Toen, toen sach klootjes volk, en ieglik burgers kind, Hoe yvrigh dat den Raad, om huis, en goed te spaaren, Stond, tot de leste, in 't vuur, met opsicht, en bewind, Voor stad, en weesen goed, op dat de seegelblaaren, En wat van waarde was, met zoo veel tonnen goud, Aan klinklaar silver meest, uit veinsters, wierd gesmeeten. Viel toen de reegen niet, waar van de dichter kout, Zoo viel se nimmermeer. Wat wierd er eers vergeeten, By meenigh eerlik man, als 't geld, op straaten, klonk? Elk grabbelde, om het best. Men kon de bergers keeren, Met helmbard, stok, noch piek. Men vrees dees goude vonk Meer, aan veel zielen, dan het vuur de stad, zal deeren. Vervloekte honger, naa dat kostelyk metaal, Waar toe vervoert ghe niet de sterfelyke menschen, De glans van uw fenyn is arger, dan de quaal, Van 't schouwlik slangenoogh, daar se alle naa u wenschen. Meest alles was geberght, zoo als 't aanvloênde vuur, Die booven waaren 't haair versenghde, en socht te stikken. Te naauwer nood klom elk, door 't vierkant van den muur, Waar glas gesprongen was, en loot smolt, van het likken Der yselyke gloed, die, met het vlammigh swaard, Van binnen heerschster bleef, en gaarn had voortgedrongen. Als sy, die met geweld, hun vyand, met der vaard, Het fort ontnaamen, en daar op de stad besprongen: Socht vuurvlam Hartgers dak, dry daaken van het ons. Toen trof het my. Syn goot, en langsgespanne seilen Ontvlamden. Mannen, sa, sa, waater, waater, bons, En stort de gansche vliet, uit volle leere teilen. Wat was ik nat van sweet! maar natter noch, van 't nat, Dat van de ladders droop, in d'opgift, en van d'emmer, Die dikwils, niet recht leêgh, van booven plofte plat, Nu op myn hoofd, dan rugh nochtans alzulk belemmer Weerhiel den yver niet, noch had gevoel van wee, Dat nu eerst smert, maar meer zou smerten, zoo die plaage Haar wellust had geboet: lyk een geschooten rhee Den pyl veracht, om voorts t'ontvliên de neederlaage. De windvoogd sliep, God lof. Men dempte binnens muur. Daar smeult dat werldsche, in puin, op rustdags nacht versonken: Gelyk de kerk des daaghs, in 't werken, in een uur: Twee hoofden, die in 't hunne, in gansch Europe blonken. Zoo brande Zimris hof: zoo dook het Kapitool: Zoo viel de tempel van Diaane, van Efeesen: Zoo lagh de tempel van het Saalems Joodenschool. Wat bouwsel moet den brand niet onderheevigh weesen? Vraaght iemand ernstiger, na oorsaak, van 't begin? 't Zy dat de blixem 't sloegh: 't zy dat de diefsche muisen 't Ontstaaken, met een kaars: 't zy dat tobak daar in De kool bracht: 't zy verraad, gelyk men uit twee huisen Verstond, aanmerkens waard, al was het buure praat, Van vrouwen, en uit school, van kinders voort gekoomen, Geen week geleeden, hoe 't vergaarhuis van den Raad, In weinigh daagen, van den brand zou zyn genoomen: 145 Men antwoord met een vraag. Wat 's oorsaak van het werk, Der schaaden van Brasil? Van zeeverlies door Vranken? Van reegen jaar, na vree? 't Verbranden van de Kerk? De Diemermeeir beseeuwt? d'Onsinnighlyke ranken, In Amsterdams belegh? Dit dorre soomerweer? 15 o Dit rooven van den Teems? De pest in onse wallen? Tien plaagen, alzoo swaar, als die, waar in de Heer 't Verstokte Egiptenland, mee slaande, haast dee vallen. Noch lagh 't niet onder voet, maar toen 't halstarrigh viel, En Isrel jaaghde naa, is 't, in de roode baaren, 15 5 Verdronken, met de kroon. Aldus, o Kristen ziel, Zou dees verswakte staat, in een, en neegen jaaren, Zoo dikwils nu beproeft, met slaagen van Gods roe, Nochtans volhardende in boos opset van de sonden, Licht smooren in syn bloed, of geeven alles toe, 160 Om slaafsche vree, waar mee de vryheit lagh geschonden. Wy byten, op den steen, als een gegooiden hond: Maar merken niet, dat elk, van ons, dien selver gooide. God rekt terwyl de straf, tot op een swaarder stond. Elk ken sich self. God help ons hoofdloose, en berooide. 509 [306] TEEGEN 'T LASTERSCHRIFT OP GeRRIT BRAND. Swygh honden, snoer den dollen bek, Schuim bassende, om een kankerplek, In d'eernaam van een geest te vryven, En op de snaatertongh te dryven, 5 Van 't lichtgeloovigh praatsiek hoofd, Dat waarheit van haar glans berooft. Wat helsch serpent, o wyse dooren, En nydigaard, blies, in uwe ooren, Dat ghy uw smuil, en doggetand, 10 Zoud wetten, op dien fraaijen Brand? Misgunners van de sonnestraalen, Die op uw naastens akker daalen, Wat schort u, dat ghe, dus ontsint, Syn reedeneeringhs staaciprint, 15 Waar mee hy Hoofd, 200 fraai betreurde, Op 't nieuw toonneel, 200 gaarne scheurde? Ghy snapt, hy heeft Perron, in Frans, Ronsard betreurende, al den glans Ontnoomen, moest hy dies 2ulk schelden, 20 Mischien van vrunden self ontgelden? Of sprak hy vaats syn moeders taal? Of snoerde hy niet wel 't koraal, Daar bloemen sich, met bloemen, mengen, Die 's Bischops geest, en hem besprengen? 2 5 Evreux, die is gevolght van sin, Maar wat al luisters steekt hier in? Een kraam van Parisiaansche spreuken Selfstandight hy, in Amstels keuken. En waarom staat het hem niet vry 30 Te leeplen, uit den rysenbry, Met suiker, en kanneel gesooden, Waar ouders hun geslacht op nooden? De vaaders jonger hebben pap, Als wy gelept, van weetenschap. 3 5 Dat Palaton Homeer penceele, Emendaties r. 15: betreurde, < betreurde? 510 Hoe dat hy braake een volle keele Pieerisch sap, dat elk Poëet, Voor lekkernye, gulsigh eet. Meonie roeme, als de beste, 40 Maar is 200 weinigh d'eerste, als leste. Hy die gebaart wierd, aan een palm, Te Delos, vondt der dichtren galm, Verheerlykt, door Orfeüs toonen, En Linus, twee geleerde soonen. 45 Ook leerd Homeer, van hem, die steen, En seeven poorten lierde aan een: Jaa hy begon syn Iliaaden, Met 's hellens treeier s cyterblaaden. Daar naa ontstak men, aan syn kaars, 50 Dat Godlik Mantuaner vaars. Virgiel doet Theokryt verschynen, In 't veld, by harders van Latynen. Waar Cicero fraai redeneert, Heeft Zeno dikwils hem geleert. 5 5 De Padueeser, die de daaden Van Romulus, met melk, op blaaden, Geleerdelyk versilvrende is, Schaamt sich niet Megalopolis Geheele boeken af te neemen, 60 En in syn rol vertaalt te leemen. Vlooght ghy ooit, in de hooven, om, Van Cekrops, of op Remus blom? Of smaakte ghy de hoonighraaten, Van Ronsards opgevulde vaten? 65 Hoe dikwils proefde ghy een ton, Van Flakkus, of Anakreon? Van al wat Quiris, en Miceenen Vergaarden, in de byeteenen? Zoo heeft onse ongemeine Hoofd 70 De selfden, en 't gevolgh ontrooft. Die Pieter Fenix, by de Franschen, Dees Pieter Fenix, in de kransen, Van Hollands tuinen, paaren schoon Twee parlen, aan Apolloos kroon. Te recht vereertmen beide geesten, Geschoeit op eenerhande leesten: Waar tusschen weinigh meer verscheelt, Dan hout, by Fransch, en Duitsch geteelt. Ik wed dat Zuilichem, en Vondel, U lastraars wikkende, op den pondel, Van reednen, met dit licht gedicht, Vol waarheits, vinden veel te licht, En dat sy u, die twee Poëeten Bedekt, en oopen hebt gebeeten, Gelyk wangunstigh, aan hen lof, Gegeesselt wenschen, op het hof. Vaar voort vry, op Torquaat te schellen: 't Is noodloos sich te weer te stellen, Gekroont van Baarles baakelaar: Ook Vondel prees den reedenaar. Of derft ghy ook die trotse lichten, Van roekloos oordeel, stout betichten, Als of er geen van beiden wist, Dat Brand juweelen had gevischt? Eerdieven, wysheit lydt geen hinderen, Dan van de weetenloose kinderen. Rymbeulen, straft ghy dievery? Verdeedight u, van steelen vry. En kom te mart, met eigen spinsel, Maar niet met rach, als dit beginsel. Vereer het lyk van Muidens son, Met zoo een geest, als niemand kon. Zoo werd de gryse spreuk gebrooken, Men spreekt niets, of het is gesprooken. Bomvaaten, spuuwers van vuil quyl, Loop met uw snuiten, op een styl. Ghy stort vergeefs uw stormen needer, Op taaijen pyn, of jongen ceeder, Die ghy wel schudt, maar om syn kruin 110 Jongst kroonen siet den sonnetuin. Ghy blaast vergeefs, op 't glomme kooren, In bergen stroo, om dat te smooren: Dat, naa een kleinen stillen trant, De werld zal lichten, met een brand. 115 Dees heldre Brand zal, sonder schaamen, Verteeren uw beschaamde naamen. Uw wangh zal eer gebrandmerkt zyn, Dan ghy verdooven zult Brands schyn. 513 Emendatie r. 111: glomme kooren < glommekooren Dankdicht, Aan Kornelis Sladus, regeerder der latynsche schoolen, aan d'oude syde. i Keer. O elk behaagelyke maaght, In 't rypste van u lentprieelen, Die, op uw kruin, een koffer draaght, Met duure baggen, en juweelen, 5 Omkranst, met een jeneevertak, Staagh groenende, met vaste blaaren: Gods nichte, kom van 's Heemels dak, Doch in myn swakke herssnen vaaren. Brengh my, Geheugenis te voor, 10 Den langh beloofden dank, in dichten, Ter eer van Sladus, die op 't spoor, Van wyse seên, u plagh te lichten. i Teegenkeer. De dichter trekt syn swarten hoed, In 't aangesicht, om dat te dekken: 15 Wyl twintigh jaaren, met den vloed, Van snoo vergeetenheit wegh lekken: Sints hy sich had in heuschen schuld, Gewikkelt, voor 's Latyners lesse, Ses herfsten, onder taai geduld, 20 Van synen meester, en meestresse, Die 's middaghs eeten voor ons lei. Doch woeker kan de breuk uitvaagen. Een golf verrolt een dwarsen kei. Zoo kan syn dankdicht laat behaagen. 514 i Toesang. 2 5 Heuscheit, liefde, en plicht begeeren Weldaad, voor weldaadigh goed. Bronnen, en rivieren keeren, Na den oorspronk, van hun vloed. Leenlui missen gaarne tiende, 30 Voor den leenheer van de rest. Wat zou ik hem, die my siende Maakte, spaaren eerst, en lest Glansen, van myn flaauwe baaken? Licht gestarnte maar de maan. 3 5 Waarom zou dit niet vermaaken? Onverhoopte kindren gaan d'Ouders meest ter herten aan. 11 Keer. O Sladus, hooft van Helikon, En Prins van Aganippes maagen, 40 Op heuvlen eertyds om de non Agneeta, geestlyk neergeslaagen, Van Metselaars aan d'oude sy, Nu, voor de kinders, neegen schooien: Hoe dank ik u, voor lekkerny, 45 Zoo mild, en naarstigh, van vioolen, En Ausons, en Argivisch kruid, Ontsachlik heiligh ons geschonken, Uit een kristlyne seedentuit, Waar by geen diamant mach pronken? 515 ii Teegenkeer. 5 o Myn wangvel bloost, van schaamrig vuur, Dat ik uw dropplen sweets niet gaarde: Wyl ghy den ploegh dreeft, met het stuur, Dan saaijende, in een weelige aarde. Maar 't meeste graan wierd, op myn grond, 5 5 Van luiheits krakken opgegeeten. Dat sluit nu recht myn dwaasen mond, By andren dikwils die veel weeten. Of spreek ik mee, wat baar ik dan Wat anderhalvevoetsche woorden, 6o En proodsche buiken van een kan? Onmooglik dat die u bekoorden. ii Toesang. Jaa myn stoffe zy te leedigh: Neemt de goede meiningh aan. Of wilt ghy den appel steedigh, 65 Waar de vars geboore blaan, En de bloessems, voor het noorden Oopen, werden strax geschendt, Rooi jen, sonder warmer oorden Hem te gunnen d'andre lent, 70 Onder luwte, en ype wissen? Rooit hem die verdrietigh leeft. Grooten rykdom kan veel missen. Gaaven van al wat men heeft, Acht men voor die meerder geeft. 516 in Keer. 75 Och had ik niet zoo meenigh straal, Vergeefs van Febus laaten schynen, Op knikkren, kolven, aan de paal, En op myn laate slaapgardynen: Zoo had, indien ik wou het swaard, 80 My in 't gevolgh, van 't strydbre Oranje, Niet hoeven langs de zee, of aard, Te kroonen, met een lauwerfranje. Maar kransen van uw vrye kunst, Die zouden my, met aadel, eeren, 8 5 En in 't voorbygaan iegliks gunst, Op straat, met seegen, mywaarts keeren. in Teegenkeer. Het is uw heiige lettergaaf, Dat Bikkers, Oetjens, Hasselaaren, Van Hoorn, en d'afkomst van de Graaf, 90 En Renst de Scheepenbank bewaaren. Het is uw leer, dat Koop van Groen, En Roehof preeken, in de kooren. Ghy sneed het leeder, tot den schoen, Van die, en andre, op hooger spooren. 95 Waar neeven my de garde, en plak Vervaarde, uit vrees, voor kletse, en straame: Daar sy, die vreesden met gemak, Uit lust, om 's deughds beminden naame. Emendatie III Teegenkeer < III. Teegenkeer 517 in Toesangh. Foei, foei luiheit, arme Moeder ioo Van onwysheit, die myn schacht Nu berooft houdt, van het voeder, Dat een dankbaar hart betracht. Doch het noodlot speelt er onder, Anders zou een leerlingh van 105 Dry paar Sixen, tot een wonder, En uw lofsangh zyn een man, In geleertheit braaf verheeven, Daar sy nu, op Vaaders spoor, Sich tot koopmanschap begeeven. 110 Jongens, leen Apol uw oor, Kom zoo schraalen dank te voor. iv Keer. Maar wie des wysheits saad ontfanght, In omgeherkte vruchtbaare akkers, En, in den soomer, vruchten langt, 115 Met woeker, hondertfout voor bakkers: En wien geleegentheit, en goed, Van staat, of schat zal oovervloeden, Die poogh, gevoeligh van gemoed, Den ploegh, en saaijer te vergoeden, 120 Wat geld, noch eer vergoeden kan. Want tucht, en wysheit zyn kleinooden, En kroonen, voor een deftigh man, Vol glans, als goud, om 't hoofd van Gooden. Emendatie 111 Toesangh < 111. Toesangh 518 iv Teegenkeer. Liet my Jupyns gelukkigh vat 12 5 Een kooninghs scepter neederdaalen, De groote Macedooner had Alleen syn meesters boortepaalen Niet uitgebreidt, en opgebouwt, En hem, een halve werld bevoolen, 130 Gehoor te geeven, om al 't goud Te soeken, in natuur verhooien. Of 200 ik Aristotles waar, Ik zou myn Plato, in den Tempel, Vereeren een albast altaar, 13 5 Beschreeven lofryk, met een stempel. iv Toesang. Jonge, naakte Dankgodinnen, Eufrosyne, Aglai, Thaly, Die ik, met verliefde sinnen, Smeeke, en eerbiede alle dry, 140 Gun my blanke yvoore staaven, Op het spits geo je vaart, Drukkende onder, in de haaven Van Alkairo, 't waaterpaard. Weer Alekto, Tisifoone, 145 En Megeers ondankbaarheên, Ver van my na Plutoos throone. In myn lynen outersteen Lees men Sladus roem gesneên. 519 [308] opdracht van de amsterdamsche winter, Aan Simon Dilman, geneesheer. Geneesheer van den Amstelmond, God spaar u hondert jaar gesond. Met deese groet, en heusche bee, Zoo dunkt my, in Italien, ree 5 Den Dam te sien, van dit geberght, Dat met syn hoorn den Heemel terght. Zoo opgetoogen, wensch ik, gaa Myn Amsterdamsche Winter naa Uw kaamer toe, op dat ghe siet, 10 Wat somwyl al op reis geschiedt. Ik streek se, met de staart van 't jaar, In 't juitinghjaar, op heeschen snaar, In wintermaand, om tydverdryf: Wyl ik langs Apenninus lyf, 15 Vol sneeuws van d'allerheilgste stad, De sleuteldraaghster van de schat Der beide Heemlen, rys, en daal, Na blank welsneeden marmerpraal, Om 't swarte huis jen, te Loret, 20 Verkleumt schier binnen 't reuselnet, Geraabraakt, van gehossebos, Met Hongers, in een paaps karros. Hier gaan we dikwils uit, te voet, Wan sy te schuinen top op moet. 2 5 De vochte windroei snept, en stript Vlak ons gesicht, de schoensooi glipt, Met eiken tree, en slibbert uit, Op slib, en slibbrigh sand, gekruit, Van smeltende geberghte, en nat 30 Van reegenkreekjes, uit het vat Van swaare wolken, graauw getraant, Dat al het spoor, vol spooren, baant. Dan buit het eens 200 ongetucht, Dat wy schier vliegen, in de lucht, 3 5 Om weer te reegnen, als de pen Een kalf beschryft, by Avicen. Wat scheelde 't gister, goede Neef, Dat ik, met al 't geselschap, bleef ? Een storm, als een orkaan, sie, brak Een rots deur, met zoo hollen krak, Of d'aardboom borst, en schoot een brok, Zoo schierlik af, na 't waagenjok, Als of Jupyn noch, sonder soen, Met lochtbestormers had te doen. Wat stelt, wie reisen wil, sich al In pyn, gevaar, en ongeval? Was God, op reis, geen medgesel, Niet een, van tienen, reisde wel. Zoo hygende op, en half besweet, Geklommen, nat op lyf, en kleed, Met schoenen soppende van klei, Hersluiten wy ons rei, aan rei, Op 't afgeswoeghde waagenwiel. Na dat men pas een ave hiel, Op kraal gemompelt, kleeft het hemd, Om 't huivrend lichaam, 't hart beklemt, Van wrange kou, de voet, en hand Die killen, en men klappertandt. Heeft dat geen fraai jen reisens aard? Gaan speelen is een bilslagh waard. Ik dacht, zoo met de naadre son, De koude, in 't west, dus klemmen kon, Hoe moet, in 't kouder noordquartier, Elk haaken, naa een louter vier. Ik ken ontrent 't geruisemuis, En guure weer, dat Amstelsluis, Wanneer het vriesen kan, beleeft, Hoe dat men druipneust, krimpt, en beeft: Dies heb dit luimpjen, uit den geest, Geeindight, met een kleine feest: Lyk vriendschap u wel heeft genoodt. Al missen wy malkanders brood, En ik uw stichtelyke praat, Die my noch selden heeft versaadt, 75 Zoo sie ik doch dien tyd te moed, In 't Gods genaade niet verhoedt. God gun ons weer zoo blyden stond, En spaar ons, hondert jaar, gesond. 522 [309] OP KOSTELYKE KLEEREN. Een deughdelyke naam hanght, in geen pracht van kleeren, Want anders kocht men licht een deughdelyken naam: Maar zielekleedingh ciert, geen uiterlyke veeren. O my! myn boesem is zoo vuil, dat ik my schaam. 5 Zoo sy, van binnen, noch meer, dan uitwendigh blinken, Zoo pryst hen kleed: maar 't myn zal leelyk by hen stinken. 523 [310] inval, op het besichtigen van het kooninglyke graf pantheon, in 't eskuriaal. O reiser, kont ghy 't graf, van Kooningen, aanschouwen? En zult ghy, als de dood onmydelyk syn hand U toereikt, om met hem te reisen, naa syn land, Dan sittren, met de leen, en in de ziel verflouwen? 5 Hoe kan men sich des lots, ons opgeleght, beklaagen? Dit marmer berght het lyk, van groote Spaansche Goón. De God der Gooden draaght geen kennis van persoon. De grooter werd, zoo wel, als kleiner, omgeslaagen. Dit trots Mausool beduidt slechts machtige verliesen. 10 Op aardryk is er niets geschaapen, op den duur. En wat vergaat, vergaat, op syn gestelden uur. O armer, wil den dood vrywilliger verkiesen. 524 [311] reegen rym, in de diemermeer, op de hofstee van Katarina Jeheu. O God, die Memfis ryke ryk Den buik bevrucht, met slib, en slyk, Als ghy den Nyl doet oovervloeden, Langs uitgemergelt bouwers land, 5 Waar in men graast, en saait, en plant, Dat mensch, en vee, met vrucht, moet voeden. Die vloed is daauw, en reegenplas. Maar nimmer laat ghy hier 't gewas, Van wei, geboomte, en kloeke ploegen, 10 Gedyen, met beslooten locht, Onvruchtbaar, van het vruchtbaar vocht, De hoope van des boers genoegen. Maar steight de wynbesbaare Rhyn, Of trekt de Maas haar waaterlyn, 15 Geweldigh oover, buitens paaien, Die wilde stroom, vol ongenaas, Veroorsaakt strax te veele schaas, Pas met millioenen te betaalen. Maar, Heemel, ghy send ons den daauw, 20 En 't reegent nu, na sonneschaauw, Bedanklik voor den bouw der landen: Wy echter, voor den reegen schouw, Vermuffende, onder 't naauw gebouw, Plaisierloos, morren op uw handen. 2 5 Alzoo, wanneer 't geseegent deegh, In 't woeste Paran, nachtliks seegh, Dat brood, en vleisch, en visch verstrekte, Deed Isrel morrende den eisch, Van Faroos voorigh suchtbaar vleisch, 30 Maar dat uw straf, uit zee, verwekte. Maar, goede God, schoon wy, uw volk, Zoo aavrechts wenschen, stort uw wolk, En hoorne van genaadevruchten. Ghy weet ons beste, neigh de ziel 3 5 Uws schepsels, zoo 't u welgeviel. Laat uwe wille, ons willen tuchten. 525 [3i2] OP DE HARTSEERIGE DOOD VAN FRANCOIS K. Wien God, deur dieven, brand, of waater, 'tsyne onthaalt, Zoo dat hy schuldigh, aan syn eischers, niet betaalt, En dies van hartseer sterft, werd noch van elk beklaaght. Het is een vroom gemoed, dat God, en mensch behaaght. 526 [3i3] op H.S. Ghy smaalt, spotvoogel, Rooms gesint, Op eiken predikant, wiens print Gesneeden, in een koopre plaat, Te koop hanght oopenbaar, op straat. 5 Dit dikwils, sonder hun gevoel, Gebootst, in't preeken, op den stoel, Deur yvraars, blind van liefde, of geld, Verantwoord ik, mids ghy eerst meld: Waarom goot deese Paus sich self, 10 Van kooper, praaiende, in 't gewelf Des Kapitools verkleint van faam, Trots by den vyfden, van myn naam, En Leeuw den tienden, en Urbaan? Zoo een schandaal dee Domiciaan, 15 Als willens God, op aarde, erkent: Lyk, met de voetkus, Innocent, Aan wien men knielt, en bid, een eer, Die d'Engel weigrigh gaf den Heer. 527 [314] BLYDE BEGROETINGE, AAN ABRAHAM GrENIER DEN OUDEN, OOVER DE WEEDER WELVAARENT HEIT VAN SYNEN SOONE. Wel aan, zoo zyt ghy dan, o! God, En uw besluit, van't menschlik lot, Niet onverbidlik, rolt de daagen Te rughwaarts, die al voorwaarts laagen? 5 Den Heemel heeft u lief, Grenier, Wyl hy uw haairsneeuw goedertier Omhoepelt, met een lentekroone, Van uw, uit koorts, herbloeinden soone. Der vroomen, neevens uw, gebed, 10 Dat heeft den Heemel wis verset, En hem, alree ter dood beslooten, Ontrukt des doods verstaalde pooten. Zoo deisde 't sonlicht wat op reis, Met leevens lenghte op 's Kooninghs eisch: 15 Zoo heeft ook Kristus, van den dooden, Een eengen soon weer op ontbooden. Niet elk, van talloos volk gequetst, Heeft dat geluk, in heeten pest. Of zou men 't zoo niet noemen derven? 20 't Is pests genoegh waar aan wy sterven. Gods fix bedreeven schietende oogh, Met duisend pylen, op syn boogh, Van scherpen toorn, gaat nimmer jaagen, Of mikt hy, 't kosten heele laagen. 25 Hy noemt besonder eiken schicht, Pest, kanker, hartvank, koortse, gicht, Graveel, steen, teeringh, laaserye, Geraaktheit, steekingh in de sye. Hy schiet er onder, elke bout 30 Raakt onverscheidlik jongh, en oud. De wyse tuimlen, met de dwaasen, De schaamlen, met de ryke baasen. Een machtigh leeger blyft mors dood. Een deel sterft langhsaam, van dat loot. 3 5 Hy werpt een deel, in 't kot van suchten, 528 Om hen verwildert hart te tuchten. Een andre hoop behaaght mischien, Met hem bevalligh aan te sien. Hy salft, en heilt de sieke wonden. Hy sendtse, in vryheit, ongebonden. Wan hy geen doodelyken schicht, Uit syn rechtvaarden kooker licht, Zoo leert hy, oover al, uit weiden, Barmhertigh, leevend kruid bereiden. Viel 't aan de geisers niet te suur, Te snufflen, in het boek Natuur, Men zou hier raad voor sieken graaven, En niet na verre ryken draaven. Wat voor een dankbaarlyk gemoed Zal dan een slaave, op vryen voet, Van krankheits sterke boei ontslaagen, Syn goedertieren Heer niet draagen? De wreede Leeuw, een reedloos beest, Kent hem, die synen poot geneest, In 't bosch, en volght getrouw, door steeden, Gelyk een hondje tam van seeden. Wat is elk anders dan een slaaf, Of beest, ten prooije van den raaf, Of dooden wurm, op aarde, in d'oogen Des Heeren, Heer der Heemelboogen? Wat is elk dan een waaterbel, Vol ydlen aam, in kinderspel? Wat zult ghy slaaven, beesten, bellen, O menschen, goeds, aan God vergellen? Wyl dan Gods Engel goedertier Den slagh weerhiel, van 't slaans rapier, Om vaaders eengen soon te sloopen, Van wien de Zeeuwen veel verhoopen, Zoo zult ghy, vaader Abraham, Alleen niet offren, met den ram, Van uwe lippen, in de doornen Des harts, gegreepen, by de hoornen: Maar al het seevenlyvigh land, Wiens zielen, in den Haaghschen band 75 Van eendracht, sterk zyn saam gebonden, Zal, naa wat tyds, dien dank verkonden. Wanneer hy, als een landpilaar, Het recht zal schiften oopenbaar, Van duistre kromheit, op haar banken, 80 Uit Justiniaans orakelklanken. God seegne uw oogh, met zoo veel vreughds. God gun de Staaten zoo veel deughds. God doe dit saad zoo weeligh wassen, Als koorensolders graantjes tassen. 530 [315] RAD VAN AAVENTUUR. i Keer. Ik sach, langs 't blaauwe kristallyn, Een nieuwen gouden hollen pyn, Met linne wieken, snel de lucht Doorstreeven, op het lief gesucht, 5 Van 't soele westen, onbevreest, Voor storremwind, of zeetempeest. De sonnen swommen spiegelklaar. Het bruisend zeekasteel gingh swaar, Van schat, en silverde syn boegh, 10 Met schuimen, in het nat geploegh: Zoo als het woeste swarte Noord Syn klaauwen sloegh, om seil, en koord, En op een onvoorsienen klip, Aan stukken slongh 't hooghmoedigh schip. 15 Dat, met syn dryvend pak, en sak, Elk strand dee praaten, van die smak. 1 Teegenkeer. In seeker hof, en vyverstroom, Daar groeide een trotse oranjeboom, Met applen van smerrald, en goud, 20 En bloemen, als het blankste sout, En lange doornen, als een speld, Zoo scherp, aansienlik van geweld. Hy heerschte, en gaf een luister aan De boomen, van den haagh, en laan. 25 Al d'aarde juichte daar ontrent, Een locht van soomertjes gewent. Zoo als den aavond bars, en stuur, Neerdaalde met een giftigh vuur, Waar naa een vinnge donderstraal 30 De lente, en schoone hoovenpraal Omslongh, van groen, van root, van wit, Voorts asch, voorts stof, voorts niet een bit. 531 ii Keer. Ik sach, op Noordens Oceaan, Een visch jen, als met plaaten aan, 3 5 Van silver, en met riem, en stuur, Van klaar robyn, van vrouw Natuur, Aalweeligh, in het stil safïer, Bootseeren sorgloos meengen swier. De loddre sonne loegh het toe. 40 Het wierp sich dartel, wel te moe, Somwylen uit den waaterdans, In 't baakren van de sonneglans. Zoo als een ondier, schierlik uit Den afgrond, opschoot, met een snuit, 45 En oopen balch, geschaapen op Het rooven, in het peeklig sop: Dat onbarmhartigh, uit myn oogh, Het visch jen, in syn darmen toogh. 11 Teegenkeer. Daar vloogh een voogel, in 't geboomt, 5 o Van zulk verscheiden pluim gesoomt, Dat ik hem lichtlik had gewedt Te zyn een vliegend bloemboket, Van alle bloempjes, fraai vergaart, Uit lente, herfst, en soomeraard. 5 5 Hy songh den blyden daageraad, In vryheit, moedigh van gelaat, En dacht, om aadelaar, noch valk, Noch om den schalken vangers schalk. Zoo als hy hupplend tak, aan tak, 60 Onnoosel raakt, in ongemak, Van 't stiksiend strikjen, dat syn poot, In kluistertjes, van paardshaair sloot, Verliesende syn vlught, syn sangh, En pluim, des voogelaars verlangh. 532 Toesangh. 65 Jonkheit, noch schoonheit, eedeldom, noch kroone, Rykdom, noch voorspoed, van de werreld woone, Alles is ydel, in 's menschen hert. Niemand betrouw, op toeval, in dit leeven, Dat, met een stuip jen, ieder kan begeeven, 70 Eerder op achtingh geslaagen werd. Die nu verheerlykt rysen, op de wielen, Buigen, op morgen, 't aansicht, met de hielen Opwaarts, verneedert, in schande, en smert. 533 [316] KLACHTE, OOVER HET OOVERLYDEN VAN WlLHELM BAKKER, RAAD, TRESORIER, EN OUD BURGEMEESTER, &C, En HeNRIK Geldorp, kerkenleeraar, En de rampsaaligheeden deeser staat. Ghy, die almachtigh God, en yvrich, op den throon Van Heemel sit, en aarde, Ghy, die rechtvaardigh stiert al wat dit eindend schoon, Uit 's werrelds scheppingh baarde, 5 O God der Oppergoon, sweit ghy het swaard van vuur, Ontglommen van uw tooren, Noch onder Israël, den stam, by u 200 duur, Om 't bloed uws Soons verkooren? Giet noch uw grimmge hand, meer loots, met straf, op straf, 10 Uit uwen gloênden trechter? Want ghy rukt Jethroos soon, en Aaron, in 't graf, Hun priester, en hun rechter. Helaas! de hoofden zyn gesneuvelt, in den kuil, Hoe zal het lichaam dooien? 15 De stad verliest een steun, de nieuwe kerk een suil, Waar zal het Y nu schooien? De Burgemeester, wien de deughd, in silver haair, Geen merk gaf van getallen, Ook in den Godsdienst, als een goude kerkpilaar, 20 Die viel, ach! schaadlik vallen. De leeraar, met zoo fraai zielpronksel, voor een kroon, Als leeraars moeten pronken, En die, op Davids harp, braaf rymde, in Duitschen toon, Die leit, ach! lek gesonken. 25 Waar keert sich, Heer uw volk, in deese Surs woestyn, Vol jammerlyke ellenden? Het dorst, maar 't waater smaakt, zoo bitter, als fenyn, Waar? o! waar zal 't sich wenden? Het zal, als eensaam vee gaan dwaalen, door het woud, 30 De bergen op, en needer, Zoo ghy de hoeders neemt, en harders hun onthoudt, Heer gun geleiders weeder. Toen uwes leiders staf den Nyl, na swaar besoek, De schelfzee in deed drinken, 3 5 Zoo loofde u Jakobs saad, verheught, in Faroos vloek, 534 Met keel, en snaargeklinken. Uw gnaaderyke hand bestierde Moses schaar: Se bloeide by dien seegen. 's Daaghs was uw wolk, en's nachts uw vierige pilaar, 40 't Gelei, door woeste weegen. Nu is uw gunst verkeert, in oopenbaaren nyd, Wy leeden reeds tien wonden. Uw toorn geswollen trof ons sints, met nieuwen stryd, Op gronden, sonder gronden. 45 Dees krygh viel lastiger, dan van den Kastiljaan, Zoo langen tyd gedraagen. Uw Engel stormde self, op Hitlands Oceaan, En heeft ons' vloot verslaagen. Nu sloegh onnoosel volk onnoosel eigen bloed: 5 o De burger sloegh den burger. De Teemsche Nyl jeloers, en bits, vol oovermoed, Wenscht al de rest den wurger. Hoe valt uw hand 200 swaar? het is genoegh gekruist. Snoei niet meer deese telgen. 5 5 Manasses bende lacht, om Efrim, in haar vuist, En staarooght, op verdelgen. Waarom verstoot ghy ons? waarom verscheurt ghy 't land? Het wankelt, in syn paaien. Rechtvaarde God, wy, wy zyn 't, die uw slaanden hand, 60 Verdienende, op ons haaien. Wy hebben 't langhsaam vuur, met solfer, van de sond, Aan 't lichtste riet ontstooken. Ons zielgoud, dat ghy valsch, op uwen toetsteen vond, Dient, in de kroes, te kooken. 65 Maar, o barmhartigh God, wy smelten 't self, in leed, En smeeken, om den bystand Van uwen Heugen Geest, om 't duur, en bloedigh sweet, Van ons' gekruisten Heiland. Daar Neerlandsch Israël, daar siet men, langhs de wand, 70 Van booven neederdryven, 535 Niet tot een schrik, maar vreuchd, een Heemellyke hand, Die naamen aan komt schryven, Van Josuaas voor de stad, Eleasars voor de kerk. Daar wert een hout gesmeeten, 75 In Maraas nat, dat heeft, reeds soet, o! wonderwerk, De bitterheit vergeeten. Daar ryst een leidster, in 200 veel bekommeringh. De Vaader straalt genaadigh. Hy salft, uit synen hoorn, vol vreede, ons onderlingh, 80 Van 00vervloed weldaadigh. Hy wiesch onnoosel bloed, van Amstels droeve straat. Of scheemeren myn oogen? Indien, te nacht, de wraak niet spookt, met wangelaat, Zoo ben ik niet bedroogen. 8 5 Ik sie den boosen Teems, van heiligh bloed bemorst, In purprigh nat versuipen, En, uit het roofgoed, van haar vrienden, en haar Vorst, De muisen 't land doorkruipen. God heeft syn volks banier, op rotsen, opgerecht. 90 Manas neight, voor syn broeder. De Moabyter werd hun waschpot, vuil, en slecht. Het werpt huns voeten voeder, Op Edoms snooden kop. Juight, Palestina, juight, Spot vry, o Filistynen, 95 Maar God, die ons beproeft, 2al u, als hy u buight, Ellendiger doen quynen. 536 [317] brief, neevens eenige rymen, aan Joannes Hoorenbeek, doctr, profr, en predikant te uitrecht. U, wien Gods geest, zoo ryk, bestraalt, Dat ghy syn woord, aan 't volk, vertaalt, U, die my geestlik boek, op boek, Sond rymloos, my een lief besoek, 5 Besoek ik, buiten koopmans plicht, Met werldsche blaaren, Neef, in dicht. Ai, acht die groet, al is se slecht: Zoo spreekt onse Amstel, met de Vecht. Wat boeken duurder zyn, dan blaan, 10 Dat blyf ik, by u, schuldigh staan. Maar zoo ghy, op voldoeningh, siet, Zoo send, naa deesen, anders niet. 537 [318] OP DEN HERSTELDEN LEEUW. Keer. De Saturnyner bergh, waar op Het hof stond, naa een dooden kop Genoemt, was met Amiklis steen, Van Angerones swyghsaamheên, 5 Ommetselt, als een goude muur. Al wat d'Ausooner Raadsgebuur, By duisend ooren, daar besloot, Dat bleef, of 't niemand hoorde, dood. Behalven dat Valerius 10 Ons erfde, hoe dat Fabius, Van Rome gaande, naa syn land, Aan Krassus, dien hy keerend vandt, En meinde meede een leedemaat Te weesen, van den ouden Raad, 15 Voordachtloos sei, men nu, voor 't lest, Uitrooyen wou Karthagoos vest. Wes, schoon de misslagh eerlik leek, Den Raad hem heevigh 00verstreek. Teegenkeer. De vyverbergh, in 's werrelds dorp, 20 Heeft, oover waater, wyd een worp, Een Ierlands hof, voor worm, voor spin, En rottingh onvervaart: waar in Een saai is, door Architas hand, Met Dodons koopre konst bewandt, 25 Vry luider dan syn raatelwerk. Wanneer, in dit groen laakenperk, Vol prysbanieren, al de staat Van Neerland, sonder Prins, hiel raad, Om 's Leeuwen ziel, in flaauwte toen, 30 Met eendrachts artseny te hoen: 538 Zoo was de Leeuw noch pas herstelt, Of daadlik las de leek, om geld, Ja, vrind, en vyand, wat er waar, En hoe beraadslaaght, in twee jaar. 3 5 Maar wie straft hier den klapper van? Wie doet den Keiser in den ban? Toesangh. Naa sluiten van beraad, in swaare saaken, Die 't Vaaderland, en haare staaten raaken, Zoo seegle een Raadsheer, met een rink, 40 Het Raadsboek, en syn tongeklink. Het stille swaard kreegh Kooningen gevangen, Eer iemand, naa den aanslagh, kon verlangen. Maar wie 't geheimslot, van 's Lands saai, Voor 't graauw ontsluit hoort, als Tantaai, 45 Gestraft te zyn. Zoo bouwt men 't paard van Trooijen, Waar vyanden mee, op den staat, tornooijen. 539 [319] SORGELOOS LEEVEN. Myn ziel, 'k ontfingh dit kranke huis, Uw herbergh, een te lastigh kruis, Om, door de wilde baaren Des werlds, voor seekren tyd, te vaaren. 5 Ik weet, hoe meenigh jaar, en maand, Onseeker zyn, door zee, gebaant: Hoe langh ik noch zal dooien, Blyft, aan myn menschlikheit, verhooien. De schipbreuk is my eens voorseit. 10 Waar toe dan yver aangeleit, Om 't schip zoo recht te stuuren? Hoe slyt ik zoo veele angstige uuren? Waar toe myn lust een perk gestelt, En als, met banden, staagh beknelt? 15 De wellust lydt geen toornen: Maar soekt het veld, en vrye stroomen. Sa, mannen, laat ons vroolik zyn, Swelgh van den Baccherachschen wyn, En mest uw lekkre buiken, 20 Uit schootels, en vergulde kruiken. Waar toe te slooven nacht, en dagh? Wees lustigh, wyl 't u beuren mach. Ciert Bacchus hoofd met kransen, En singh, om op de stem te dansen. 25 Zoo juichte dat trots reusgeslacht Des werrelds, in de vloed versmacht, Van 't alverdelgend bruisen Des afgronds, en der Heemelsluisen. Het braste, tot den lesten stond, 30 Niet schroomigh, voor dien grammen mond, In vloeken uitgebrooken, Meer dan een eeuw te voor gesprooken. Schop alle sorgen, met den voet. Hy is een bloed, die anders doet. 3 5 Wat tyd de Gooden gonnen, 540 Waardeert, als 200 veel uitgewonnen. Met onse dood is alles dood. De naasaat teert, wat ooverschoot. Zal doch het schip versinken, 40 Zoo laat ons taaflen, drinken, klinken. 541 [320] OP HET KONTREFEITSEL VAN MYN VAADER SAALIGER. De schilder volgh den vluggen tyd, En wyl de worm't geraamt doorbyt, Zoo spaar hy, eeuwen langh, het lyf, Als Baudringeens penceelbedryf: 5 Dat leevendigh, myn vaaders hoofd Begraaven, van den dood berooft. Doch wat vergaat op aarde niet? Dies, als het doek, van verw, verschiet, Wie bootst er, met gelyk verstand, 10 Dan onverbastert deese hand? Maar deughtsaamheit op wit papier, Beschreeven, met een geestigh vier Van dichtery, sterft nimmermeer, Herdrukt, en onverkleint, van eer. 15 Aldus zal, sonder roemery, De vaader, door de Poësy, Van my, syn soone, nooit vergaan. Want Persius, en Marsus staan. 542 [321] eerste steen, van de nieuwe kerks tooren, geleit, door kornelis bakker, soone van den Heer Wilhelm Bakker, burgemeester. Daar leit de steen, het swaar begin, Van zulken tooren, die haar tin Zal kroonen, door de hooghste wolken, In 't oogh van vergeleege volken. 5 Daar bakt de mop, uit Bakkers hand, Gemetst, met waater, kalk, en sand. Daar ryst de grond, die met metaalen, Op sesmaal duisend Gotsche paaien, Geheit wierd, aan de nieuwe kerk, 10 Dat oud, en roemryk Eggarts werk. Nu dreight het Y Egiptenaaren, Hun baakennaald voor by te vaaren, Elks oogen trekkende, op dit stuk, Dat eindelyk het ryp geluk 15 Ontfanght, van eens te zyn gebooren, Zoo langh geschildert van te vooren. Om zoo een steilen metselbergh, Te staaplen, diende geenen dwergh, Van kleine macht, als Amstelaaren, 20 Geleeden noch geen hondert jaaren: Maar reusen sterkte, mergh en pit, Lyk nu hun ryke beurs besit. Hoe komt dan, dat die kleine jongen Syn kindsche voeten onbedrongen, 2 5 In Atlas ruime schoenen past, Om zoo te torssen Heemellast? Hy leersaam, die de Musenaader, By Junius, den wysen vaader Van groote mannen, melk ontsuight, 30 Verbeeldt hier meede, en oovertuight, Hoe dat syn geest van teedre jaaren, Reeds weeldert, om een bergh te baaren: En hoe hy tot het swaarste werk, Voor Raadhuis opgroeit, en voor kerk. 3 5 Die wettigh geregeert, verhoopen 543 Te blyven Spiegels, voor Euroopen. Van zulk een ent jen wast een boom, Langs welkers wydgeblaaden soom Het vee, aan 't Y, de soomerhitten, 40 En onweer rustigh kan versitten: Als 't soomers koel en 's winters warm, Schuilt, langs syn vaaders langen arm, Die als een hoeder trouwe wetten Behoedt, en, daar het hoeft, helpt setten. 45 Zoo kipt' er geen onnoosle duif, Uit eijers, van een aarends kluif. Zoo teelt de leeuw geen simple lammen. Zoo erft de stam op kloeke stammen. Zoo beuselt ons geen Samiaan, 50 De kinders trekken vaaders aan. Op staage sorgh, van zulke bakkers, Melkt Amsterdam haar booterakkers, En voor een biesen hut, of vyf, Tot bergingh van des vischers lyf, 5 5 Op een meelyd'gen Dam, omloopen Van waater nu een markt van koopen, Zoo rysen toorens Heemelhoogh: Waar op de nyd haar giftgen boogh, Uit groote kroonen, soekt te lossen, 60 En hoopt, of om, of scheef te bossen. Bouwt zoo, o jonghlingh, eenen Dom, En maekt de trotste steeden stom, Bouwt zoo 't cieraad van stad en kerken. Na kindre, volgen manne werken. 544 [322] Kusje. Het goude bietje suyght, Roselle, uit marjolynen, Het geurigh hoonigh soet: Ik suigh met kusjes, uit uw kommetjen robynen Banket voor mijn gemoed. 5 Ghy geeft myn flauwen geest het voedsel, om te leeven. Mijn lief, 't is in uw hand, Of 't draad jen wat verlenghs of 't knip jen haast te gee ven: Ik haavene, of ik strand. Maar 't hartje van een maaghd meedooght, en schrikt van sterven. 10 Begeert ghe dat ik leef ? Roselletje, laat my wat kusjes dan verwerven, Terwyl ik kusjes geef. 545 [323] op de woorden: My Dorst. Aan Jesus Kristus aan 't kruys. Dorst u, helaas! o bron van 's leevens soete stroom? Heb ik ook schuld van zulken droogte, en geeuwen? Wach my! drinkt dan, myn God, uit oogen, sonder schroom, Voor 't heilloos heir der marmere Hebreeuwen. 5 U smaakt geen spons gedoopt, in galligen asyn, Maar in den rouw van sonden, vet van traanen. Die, die waardeert ghy, voor den kostelyksten wyn. Drinkt dan myn God, uit deese boesemkraanen. Ai! brenght het my, op myn gesondicheit bedacht. 10 Ik doe bescheid, met bloed, dat ik sie druipen, Uit uwe sy. Dit, dit 's gesondheit toegebracht. Fy, dronken mensch, het ander is maar suipen. 546 [324] begraavenisbrief aan Myn neef Joannes Hoorenbeek. Dees nacht heeft Moeder Juliens, Op 't beddeleeger van vyf weeken, Godsaaligh 't weesen van den mensch Verlaaten, en het seil gestreeken. 5 Sy ankerde, na 's werlds omreis, Langh tachtigh jaaren, in de haaven Des doods, en loste, in Gods palleis, Haar ziel, nu eeuwigh vry van slaaven. Sy liet den leegen romp doorboort, 10 En afgearbeidt, van de baaren Des leevens, om te sloopen voort, Ten offer, van de grafaltaaren. Wy gaan de berden, en haar kleên, Op vrydagh, in de kerk van 't Suijen, 15 Vereeren, aan den God der Zeen, Den stuurman, door zoo swaare bui jen. Wie sich, op deese staaci, toont, Werd, van barmhartigheit, gekroont. 547 [325] rouwmantel achter het lyk van Kasper van Baarle. Wat voor een schierlyk treurgerucht Draait, oover Hollands stad, ter vlucht, De harten slaande fluks ter needer, Als schuiten, in een wisselweeder? 5 Oei, ik verschiet, myn tongh kleeft vast: Elk tiert, elk schreit, de dood die tast, En bryst, in Amstels kroon, die paarel. Ik staamer, wie? men sucht van Baarel. O! wreede dood, o! bitter lot, 10 Is ons die schaa, te voor, by God, Zoo toegeleit, strengh uitgesprooken, In d'ordinanci nooit gebrooken? O! hard besluit, was 't niet genoegh Gegeesselt, dat ghy ook te vroegh 15 Ons korts twee hoofden, grys van lokken, Vol soute herssnen had onttrokken? Het oogh des lochts, de klaare son Nooit afgemat van schynen, kon Sints, om den hoep der twaallef teekenen, 20 Al draaijende, geen jaar bereekenen. Het eene was, in Neerlands staat, Het opperhoofd van d'ondersaat, Dat 's lands geweeten, en pilaaren, Uitbreide, 't speet geweldenaaren. 2 5 Het ander hoofd droegh synen naam, Van hoofd, en waardigh, als bequaam, Met kloeke pennen, doende blyken, Geen slechter hoofden, hoofden lyken. Moest ghy, o! schaadlik ongeval, 30 Ons kaatsen, als een vluggen bal, Tot dat se haairt? Moest ook het derde, Zoo plots, geslaagen zyn om verde? Die groote luchter, die geleerd Den ouden gouden tyd braveerd, 3 5 Want hy vierdobbel was ontsteeken, 548 Is, als een kaars, in wind, besweeken. Nu stierven Aristoteles, Die wysigaard, Demosthenes, Om reederykheit hoogh gepreesen, 40 En Pergams soon, Prins van geneesen: En d'insoet vloeinde Klaudiaan, Saam, in Barleus, opgestaan. Nu sprongen luit, en cytersnaaren. Wie zal se weer, met nooten, paaren? 45 Wie zal nu, met een fieren stap, Prins Willem, in 't Stadhouderschap, Ontmoeten, met toejuichsche tongen, Op heldenmaat, braaf opgesongen? Wie zal de Vreenimf, op haar throon, 50 Inhulden, met een Heemeltoon? Wie zal er seegesangh verschaffen, Wan God den valschen Taag zal straffen? O! Nimfen, heiige Neegenrei, Elk, laas! op Pindus schuil, en schrei, 5 5 Lyk tortels, in de poopelteenen, Als sy haar doffers dood besteenen. Treur, Amstelswaanen, treur een lied, Met Zefirs, aadem, op een riet. Treur, Amstelswaanen, volgh de baanen 60 Van deesen, swaan der Amstelswaanen. Volgh Amstelswaanen, volgh den toon, Van syne stemmen duisendschoon: Het zy hy hoogh, of laagh wou singen, Of stof van middelbaare dingen. 65 De woorden van syn soet Musyk Zyn boeken, op het heiligh lyk. Begraaf hem, in die boekebloemen: Waar biekens synen hooningh roemen. 549 [326] EIGENSELFS SPIEGEL. Myn lieve jeughd was opgelooken, Als schoone bloemen, die soet rooken, Op Pestums veld, vol rooselaaren, Wier deughden oogh, en hart verklaaren. 5 De daauw der koele soomermaanen Verquikt myn groente, met syn traanen, Sacht opgesoogen van de straalen, Die 's daaghs myn bloempjen hoöger haaien. Ik roekkoek, als een reeuwsche doffer, 10 En brand, op 't aansien van een joffer. Myn soomer is, in 't prilste bloeijen, Aalweelderigh, en sterk, in 't groei jen. Maar, Heemel, lettende, op de tyden, Hoe die begonnen daagliks glyden: 15 Hoe son, en maanloop staadigh wenden, Maar menschenschepsels spoedigh enden: Hoe myne lent zy wegh gedreeven: Dan gaan myn sinnen hooger sweeven. Waar syn de goude spiegelhaairen, zo Van Davids boosen soon gevaaren? En waar is Nireus, 't pronk van Trooijen, Een jonglingh mooijer, dan de mooijen? Waar Samson, komstigh van Hebreeuwen? Waar Herkies? temmeraars van Leeuwen? 2 5 Gaa ik my die, ten spiegel, stellen, Ik sie de doods spiesse, op my, vellen. Het is met my, als elk, geschaapen, Om eindlik, in den dood, t'ontslaapen. Ik sie, van ver, den herrefst koomen, 30 En achter hem een vorst, op stroomen Verglaast, met loote, en doodsche voeten, Waar onder ik zal duiken moeten: Zoo onversiens geen buijich weeder De loovren, met hun bloem, smakt needer. 3 5 De menschen zyn maar teere bloemen. Wie mach, op schoonte, of sterkte roemen? 550 [327] Prins Freedrik Hendrik, de schild des vaaderlands. Het land, dat tirannye, en wreevel Des bloedhonds, en onmenschelyk gekneevel, Van Alba heeft ontschudt haar teedren hals: Dat land, een handje lands, uit 200 veel ongevals, 5 Van mosterdsaad, gegroeit, tot takken, Die, aan gestarnte, Oranje blaaders plakken, Heeft nergens, langs de son, een son, die haar verdooft. Geen Vorst, of Kooningh van veel ryken, Die haar, in macht, of rykdom, mach gelyken, 10 Zoo langh de vroome, en wyse, en dappre held Prins Freederik, die, op syn tanden, Flips geweld Afstuit, in 't leeven is. Haar Staaten, Op zulken arm, en veldheer der soldaaten Zoo trots, gelyk een onverwinbre Leeuw, 15 Doorklinken Spanjes hof, met tartende geschreeuw, Kom, Spanje, kom hooghmoedigh Spanje: Kom, vleegels, kom, wy schuilen, langs Oranje. 551 [328] op het geestigh dochtertjen, Van Simon Dilman, Geneesheer. Men roemt van Anna Schurman veel: Sy is 't ook waard, heur geest is eel. Heur weedergaa sach Neerland niet, Noch zal het sien: of zoo 't geschiedt, 5 Men loove Saartje Dilmans geest, Een houtje lykt, tot zulken leest. 552 [329] voor de diakonye. Wie, aan den Huisheer, van dit huis, Der armen Vaader, in hun kruis Den ryksten Vaader, van syn goed, Op ongeschatten woeker doet, 5 Strykt, op het hondert vyf, noch ses, Maar self den Heemel, in syn tesch. 553 [330] GRAFSCHRIFT VAN PETRUS TULP. 't Afsetsel van een Tulp verwintert, in dees tente. Syn naam was Eskulaap, de Vaader heet Apol, Geneesers van 't sieke Y. Hier uit verlanght de bol Te vlammen, schooner in d'onsterfelyke lente. 554 [331] ervaarentheit, meestresse van weetenschap. Ik slacht de jonge swaanen, Die, in den Emster, baanen, Waar d'Emster Ywaards vloeide, Daar sy myn dooijer broeide. 5 Hoe langh hun vaale pluimen De kleuren niet verschuimen, Met dobberend geklaater Der vleuglen, blank, in waater: Hoe langh hen ouder keelen 10 Geen liedekens voorqueelen, Op aadempjes, gekoomen Van Zefir, langs de boomen, Die met haar wortels sinken, In d'Emster, om te drinken: 15 Zoo schynen sy te piepen, Lyk kuikjes d'oude riepen: Zoo schynen sy te krassen, Als gansen in de plassen. Maar 200 der Vaadren nekken, 20 Sich buigend, sanghsiek rekken, Gelyk se doen, op 't leste, Gestreelt, van 't lieflik weste, Met welke soete stemmen Sy 't bee vend glas jen kemmen, 2 5 En Emsters needrich vlieten, In een Kaister gieten: Waar op, Apolloos schaaren Verheft, by koomen vaaren. Indien de bruine veeren, 30 Van 't luistrend jongh verkeeren, In armelyne pluimen, Zoo hoort men, dat syn luimen, Nu lustiger, en heeter, Ook klinken, vry wat beeter. 3 5 Zoo hoort men 200 veel daagen, 555 Als dagh, aan dagh, verjaagen, Op eiken dagh, syn lesten Gesongen toon den besten. Och! had ik nooit gesongen, 40 Als bonte swaane jongen, Eer ik, van ouderlingen, Geleert had fraaijer singen. Maar wie, op sangh gesleepen, Heeft jonger nooit gepeepen? 556 [332] Neetelen. Zal ik dan eeuwigh, in het dringen van gehuppel, Van kreupel rymsiek volk, geslaagen, met de kluppel, Van vinnge vaarsen zyn, om onverdienende ooren? Zal nooit myn rymkruk eens dien lompen hoop verstooren? 5 Ik gryp se by den steel, en smyt nu, in het hondert, Zoo dat het haagelbuit, en blixemstraalt, en dondert. Elk wacht syn rustloos hooft, want dit zal hoofden kosten: Doch 't is alleen gemunt, op die het spel begosten, Van ongerusticheit, kan slechts de pen verteeren, 10 Als een rechtvaardigh swaard, met Juvenaliseeren. Daar staan twee Draaken, d'een spoogh loutre glomme kooien Fenynigh, uit den tromp, in synen mond verhooien. En d'ander trof, met vuur, van schoongeooghde straalen, Zoo veel als Argus tal, ontvonkt, in Plutoos saaien, 15 Ver meest het Vaaderland, dat achtentwintigh klaauwen, Van Leeuwen hoeden, wan men 't schaadt, of wil benaauwen. Dees', deese zyn 't, waar op ik 't ooghwit heb geslaagen. Om voor te koomen, wie? van veele onnoosle vraagen, En op dat alle man, zoo hen, als henne treeken, 20 Bekenne, als klaar verraad, zoo zal ik Neerduitsch spreeken. Ik meen den Admiraal, wien Neerland alle toornen Te mennen trouwde, langs de ruime waaterstroomen: Ik meen den afgesant, die 't verken soude waschen, Besoedelt van den slagh, waar Blaak Tromp wou verraschen. 25 Om klaarder, Tpöfin en TlaioLV verraaders van de staaten, Zoo 't waar is, waar het Y van weergalmt, langs de straaten. Paauw socht, of kon de vree, in Engeland, niet treffen: Dies prees hy 't leeger van gesantschap op te heffen, Op 't eerste ontbod, als ook syn volmacht opgedraagen. 30 Hoe! kon hy beider zyds de vreede voorgeslaagen, Niet sluiten? daar het hof der Kooninghsmoordenaaren, Om die te koopen, met, aan hem verkochte, waaren, Van machtige waardye, voor haast getelde sommen, Op dat 't geen schenken scheen, rechtsinnig hem kon krommen? 3 5 Zoo heeft hy 't niet gesocht? Maar dit kan ook niet weesen. 557 Hoe had syn guide tongh Tromp anders soet beleesen, Om stil te houden, met syn schriklik waaterleeger, Veel schrikliker, dan eer des Amstels waaterveeger, Of Xerxes vloot? En zulks, tot voordeel van de kielen Der Teems, zoo vast voor uit, om buisen te vernielen, En haaringhkruisserye, en Indiaansche scheepen, En zoo veel rykdoms meer, als Noordens golven sleepen? Want had Tromp Blaakes tocht gestut, of hem verwonnen, Zoo was 't verbond gekreukt, de krygh, by ons, begonnen. Want of de koopvaardy millioenen staagh, door stroopen, Verloos, de vree, docht hem, was waard zoo duur te koopen. Des seilde Tromp quansuis, na Duins, eerst om de vlooten, Van Aisku, dien hy ook had, in den grond, geschooten, Genoomen, en verbrandt, waar 't niet de selve reeden. Zoo is hy, in syn schulp, weerom, na Blaak, gegleeden, Om 't Noorden. Als de wind hem diende, wierp hy 't anker, Riep Witte, om kryghsraad, en Jan Evertsoon, en Banker. Maar wou de windvooghd dwars, hy kantte sich er teegen, Met alle seilen, als te ver, van Blaak geleegen. Hoe had IJ&ocv anders ook de lyftocht afgelaaden, Hem onderweegh ontmoet, voor Hollands vloot, geraaden, Te keeren naa de Maas? Want als er vree zou koomen, Waar toe veel voorraads, tot veel kosten, ingenoomen? Dat 's slechts meer tols gespilt. Hoe dorst hy anders eerlik, En met een stout gemoed, voorstellen, aan het heerlik, En hooge Haaghsche hof, noch eens een vreegesantschap, Al waar 't sich self? op hoop van vorderlyk verwantschap, Vry vorderlyker dan te voor, tot vree geneegen, Te winnen, met wat fraais. Want zoo men deesen deegen Ontblootte, meinde hy, zoo zoude men beswyken, Al won men van een Vorst, van vyfentwintigh ryken. Dat liet syn trooni trots, half oover schouder, hooren, Aan kooplui, als syn soon, en al syn stam gebooren, Uit Amsterdam, wanneer sy, als des lands pilaaren, Versochten, dat men hen, als pylers, in het vaaren, Verstrekken wou, met tuigh en kryghsbeschut, te waater. Wat is die gierigaard? wat meint die eigenbaater? Tp?m keert nu, met de kousse, op 't hoofd, moe van te jaagen, Die hy om 't Noorden niet, en die syn vloot niet saagen. Hy liet syn halve vloot, hy kon se niet weer vinden. Hy dorst sich langer niet, op ongestaage winden, In ooghstmaand, trouwen. Doch dit strekt hem, tot geen schanden. Syn val is beeter, in de roe, van 's Heemels handen, Dan 's vyands. 't Was vergeefs zoo grooten zeevooghdyschap, En macht van steeven, zoo Almoogentheit partyschap Koos, teegen Neederland. Hy kan dit niet verhoeijen: Maar wel syn eijerkorf, voor koegels, en voor boeijen, Van Britons zeegesach. Maar is hy nu heel seeker, Met 77aat), van 't Haaghsche gat, en van den schelmenwreeker? Zal hy, die op den stoel van Barneveld geseeten, En om belooningh, aan den staat, syn raad doet weeten, Niet toonen, uit wat kracht, hy Tromp heeft opgehouwen? Zal Tromp niet blyken doen, waarom syn ankertouwen Gehoorsaam, aan den knecht, en niet de Meesters waaren? Zal niemand anders dan een hoofd der Amstelaaren Paauw vraagen, of hy ook trekt Engelsche pensioenen? Wil niemand snufflen wat vergiftige scorpioenen Licht schuilden, in tapyt, en Kooninghlyke boeken? Wil niemand 's Admiraals geweeten ondersoeken, Of hy betoovert wierd, door zulke gou papieren? Dan of hy ook geleek Alexandrynsche dieren, Geset, op een tapyt, verandert, naa de kleuren? Zal 't heiligh recht, indien 't hen schuldigh kan bespeuren, Haar glans besoedelen? en geen pastei doen hakken, Van Admiraale vleisch, en daar de staart in plakken, Met paauwen hoofd, verciert, met goud, en Engelsch loover, Tot een banket, van hen, die door den Londschen roover Verarmden, willens puur verwaarloost, en verlooren? Men stop zoo 't volk den mond. Zoo niet? men zal wat hooren. Men siet, wee hen, niet wat, die baasen kan verschoonen. Of mach de Duinsche slagh het Vaaderland nu hoonen? Of mach de vreede, met den milden Pinjorande, Gehandelt, nu den staat verquantselen ter schande? Een doemlik land verraad verwaarloost veel laurieren, 110 Door deughd behaalt. Men moet een schelmschen hals niet vieren. Men moet de welvaard van 't gemeen gekrenkt, door laagen, Met haar belaagers, voor de tweedemaal, niet waagen. O Hoofden, sonder hoofd, men wil Nassouw verdelgen, Altoos verkleinen, wyl een spruitje van die telgen, 115 Voor eeuwen, al gekroont, en hoogh beroemt van aadel, Die Neerland onder voet, ophieven in den saadel, Een misslach aan een stad, en acht, of neegen Heeren, Begingh, want Dort bestaat Stadhouders af te sweeren: Hoe zal men teegen twee geringe oneedler mannen, 120 Verraaders van het land, de vierschaar dan niet spannen? Verdienen sy 't, verschoon geen omgekochte bollen. Of wel verschoon ons ook, van schattingh, en van tollen. 560 [333] AAN I-B. voor I.S. Myn vriend, wanneer ge sterft, 20 moet ge 't alles laaten. De groote rykdom kan uw naakte 2iel niet baaten. Terwyl ghe leeft, berooft de dief misschien uw kas. De gierge vlam verteert uw kostlik huis, tot asch. 5 De schuldenaar onthoudt de hoofdsom, met de renten. d'Onvruchtbre soomer slindt de planten, saaisels, enten. Maar watmen vrienden geeft, is buiten ongeval, Zoo heeftmen wat in nood dat een vertroosten zal. Geef dan al eer ghe sterft, geef dan terwyl we leeven: 10 Zoo hebt ghe dank, en wy, om weer te konnen geeven, 561 [334] Dank Aan Jakob Breine te dantsich, voor verscheide geschenken van barnsteene konst, door syn soon Jakob meegebracht. Een gaave is aangenaam gesteente, In 't oogh der grooten, en gemeente. Wie gaaven brenght, werd over al, Ontfangen, met een welgeval. 5 Begeerlikheit bemint den geever, Zoo seer, als hart, of eigen leever. Wie huiden ergens deughd begeert, Doet voordeel, dat hy iet vereert. Vereeringh is een vruchtbre reegen, 10 Op boesems, van een dor beweegen. Hoe zou ik, Breine, dan uw Soon, Uit Oosten komstigh, met een schoon Geschenk van konst, en barnsteen kraaien, Niet wilkom, in ons huis, onthaalen? 15 O! welgekoomen Jongelingh, Maar niet, om soo een kostlik dingh, Van die zoo wel gewrochte gaave. Door gaave werd de vrye een slaave. De gaave is, als een valstrik, aan 20 Den hals, van die se gaarne ontfaan. Maar ghy, o Jonge Jakob Breine, Ontsprongen aader der fonteine Des ouden, die soo deughdsaam is, Zyt welkom, om geheugenis, 25 Van meer, dan vyf en twintigh jaaren, Dat wy uw huis bevriendschapt waaren. Schier twintigh karsenoegsten heeft Het grootste ronde licht den kreeft Doorwandelt dat wy wisslinx schreeven. 30 En met u vaader handel dreeven. Wel tachtigh reysen heeft de maan, Des aavonds, ongehoornt gegaan, Dat hy, in dienst, ons brood hielp eeten, En 't bedde, met my, heeft gesleeten. 3 5 Toen was ik ook een teedre spruit. 562 Maar onder wat voor geestigh kruid Hebt ghy toen onbekent geschoolen? Kroopt ghy uit rosmaryn, of kooien? Uw roosje bot, 't heeft daauw, en son 40 Voorts noodigh eer het bloeijen kon. De Wyssel plantte, 't Y zal natten, Het moet, van God den wasdom vatten. Myn hart verfraait sich deesen dagh, Dat ik den ouden Jakob mach, 45 In syn eennaamgen Soon, aanschouwen, De Jongen aarden meest, na d'ouwen. Maar hoe wellustigh, en hoe bly, Zult ghy, syn vaader, neeven my, Te syner uur, uw ziel verheugen, 5 o Wan hy, gelyk een boom, zal deugen, Die schoon gebloemt, met soeten geur, Zal keeren, in syn vaaders deur? Daar toe gedye 's Heemels seegen. Daar toe te helpen, is geneegen 5 5 Het swak vermoogen van uw vrind, Die vrindschap meer dan gaaven mint. Om dat uw gaaven zyn uit gunste, Bedankt ons huis, door myne kunste. 563 [33 5] ZIELMISSE, AAN PlETER VAN AlTEREN FlSKAAL DER Admiraaliteit. Wat komt myn hoofd beswaaren? Myn goed den Rhynstroom af is, in den hel gevaaren, In plaats van in myn huis. Wat lydt den handel niet al quellings, en al kruis? 5 't Voer op verkeerde naamen. Deed 't geen onnoosle pen, het hoorde sich te schaamen. Maar drinkglas geeft zoo veel, Van tol, als droogery. Wat is dan ons verscheel? Of soekt men 't op waardeeren? 10 Zoo vindt men licht een stok, om iemand af te smeeren. Hoe kan men, t'Amsterdam, Hooghst schatten, ongesien, iet dat van Frankfort quam? Wat Herkies zal 't nu lossen? De Cerbren loeren, om daar kinvet van te schossen. 15 Och! was 't in 't vaagevier. Zoo kreegh ik 't lichtlik, met een paapemis, weer hier. Tot wien zal ik my keeren, Eer Rhadamanthus strengh gewys myn goed kan deeren? O! Altren schoolgesel, zo Trouw kaameraad, ghy zyt de vooghd van deesen hel. Fiskaal, Kalangiemaaker, Ghy kont dit zieltje ontslaan, van boei, en helsch geblaaker. Leeft maar uw oude gunst, Zoo werd ghy Herkules, ik Orfeus, om de kunst. 564 Emendatie r. 11: t' < 't [336] HANGELROEDE, AAN ArNOUD VAN SOMEREN. O hangelaar der hangelaaren, Van Someren, zoo gaauw bevaaren, Op alle hangelbaantjes van Suidholland, als geen eenigh man: 5 Myn pen wel eer, uit gansevleugels, Gaf u een rympjen, sonder teugels Van reederykheit, slecht gedicht, Onwaardigh dat het kom, in 't licht. Nu trek ik, uit de swaan, een veeder, 10 En krans uw hoofd, met zulken ceder, Die schooner, om de kruin, zal staan, Dan 's paapegaais op d'Indiaan. Schoon of Homeer syn groote helden, In soute, of soete waatervelden, 15 Nooit schildert, uit vermaak, verlet, Met fuiken, hangelriet, of net: Wie was een held, als d'eerste Kriste, Zoo groot, die maar, met woorden, vischte, De vischen, uit de diepe zee, 20 Alleen niet, maar de menschen mee? Ik roem uw hangelroe, met eeren, Se past u beeter dan veel heeren Een landstaf, in de rechterhand, Bestiert tot schaa, met onverstand. 25 Ghy, uit plaisier, gaat, vroegh als 't suijen De Son verkoelt, het schuitjen kruijen, Met roeijen, dat uw palm vereelt: Soekt spiegelnat, dat biesen teelt. Daar bindt ghy 't, aan gestaakte riemen, 30 In Amstel, Vecht, Nieuw diep, of Diemen: Daar werpt ghe 't hoekje, aan groene draan, Met pier, of garner, op verraan. Tokt dan het vischje, of derft het happen, Ghy siet de dobbers, die 't beklappen, 3 5 Verdobberen, of gaan, naa grond, 565 Flux slaat ghy't hoeksken, in den mond. Schoon dan een groote baars, of vooren, Met dwarsen vin, om leegh wil booren, Of spartelt aan het buigend riet, 40 Ghy haakse, om hoogh, in 't kaar met vliet. Zoo braadt ghy daagen, heele weeken. De son heeft u, met taan, bestreeken. Had niemand kennis van te voor, Hy hiel u voor een geelen Moor. 45 O! hoe plaisierigh is het vangen? Maar hoe verdrietigh is 't verlangen, Wanneer men stil, en eensaam sit, Niet selden vangend niet een bit? Uw lydsaam, en geduurigh hoopen 5 o Kocht ik, om goud, kon ik het koopen. O! sonderlinge fraai je deughd, Als witte raaven, in de jeughd. Indien myn tyd, en staat 't kon draagen, Ik schiep myn wellust, in te jaagen, 5 5 Langs bosch, en veld, en bergh, en dal. Daar spoort men wat men vangen zal. Men siet het hart, of haasen rennen, Voorvluchtigh, of het swyn de dennen Doorruifflen, diemen mikt van veer, 60 Of dicht, met honden, gaat te keer. De voogelaar weet, tuschen boomen, En in het gras, langs soete stroomen, Vry seekerder syn aventuur Te pleegen, met een loose kuur. 65 Altoos, indien ik moeste vischen, Ik wou, om 't net, den vischhoek missen: Men vanght, met schrob, of schaakelnet, Al wat men polst, of sleept beset. Maar op den hangel sich begeeven, 70 Dat heet, op Gods genaa, te leeven. 566 Luk vischt maar, in die vischery: Dies stelt het volkrecht hanglen vry. Zoo heeft elk mensch besondre smaaken. God gunne u langh dat soet vermaaken, In korten weer een braave sood, Waar op ik kom, 200 ghy my noodt. [337] op de kusjes, van Joannes Sekundus. O Haagnaar, die 200 fraai, 200 soet, Uw kusjes boet, en nimmer boet, Aan lipjes van uw lief Neeer, Half weigrigh, half na uw begeer: 5 Zoo soet, 200 fraai, dat ik verklaar, Ik kuste nooit myn Rooselaar, Omhelst, 200 smaaklik, op heur steel, Als my wel kittelde uw penceel: Niet uw penceel, maar als uw min 10 Myn leesende oogh gevloogen in. Sekundus, d'eerste, die 200 schoon, Om kusjes vlocht een mirtekroon, Dat Romes eige tongh het speet, Hoe komt dat ghy de tweede heet? 568 [338] op het barsten van myn pistool, teegens buskruid. Apelles, om syn groote kunst, Zoo diep in Alexanders gunst, Dat, by verbod, die werrelddwinger Een ander, op den stouten vinger, 5 Wou kloppen, wie syn majesteit Zou hebben naagekonterfeit: Die Fenix, aller schildren wonder, Houdt d'eer, hy 't rollen van den donder, Als die, uit dikke wolken, straalt 10 Met barstingh, 200 heeft afgemaalt, Dat niemand, sonder lauwerieren, Het oogh dorst wenden, naa die vieren. Maar anders weedervaart die borst Salmoneus der Grieken Vorst, 15 Die, tot de keel toe opgeblaasen, Aan Elis smeênde winkelbaasen Langhs stad gebood een hoogen rugh Te smeeden tot een koopren brugh. Waar onder in syn hand ontglommen, 20 Trots koopre raaders opgeklommen, Voortrollende als de donderkloot, Hy 't al deed sittren, wien hy schoot, Met synen toorts, dien sloegh men needer, Geslaagen, als van blixemweeder. 25 Maar Jupiter de Dondergod Jeloers, en toornigh liet dien sot, In 't midden van syn Godspracht, smaaken, Wat weerlicht dat de Heemlen braaken, Die wormblaas slingrende, in het sand, 30 Aan flarden, tot een eeuwge schand. Wie looft van buskruids konstenaaren, Werldschendren, beeter weedervaaren? Zal ik dien Munnik Plutoos soon Vermaaren? jaa, ten vloekbren hoon: 35 't Zy swart een Deen, het zy Arklitsen, 569 Kimist te Fryborgh, van te spitsen En argen sin. Dees kool van hout, Met swaavelgruis, en vlamsiek sout Bedekselt hebbende, in syn vysel, 40 Tot artsenye, en slaande een brysel, Van vuursteen, wel ter quaader stond, Gevallen, door het oopen rond, Waar door de stampers slaan, en maaien, Zoo sprongh het deksel op, langhs straalen. 45 De paap, in zulken sterken vlam, Behaagen scheppende, ondernam De kracht, van die verborge vuuren, Ter deegh, en sterker uit te puuren. Tot hy syn vloeken 200 wel menght, 50 Dat hy een jongh ter werreld brenght, Zoo woest, na likken, en herlikken, Dat al het menschdom moet verschrikken, Voor deesen swarten donderbeer. Geen donder, noch geen blixemweer 5 5 Kan by hem haaien. Wanneer wolken Van aardschen damp, en waaterkolken Geswangert, in de sichtbre lucht, Traagh driftigh, van 200 swaaren vrucht, Te baaren dreigen dondervlammen, 60 Dan kan des brandkloks bommebammen Verydelen gevreesden nood. Wat yser bolwerk kan de kloot Des buskruids ongeschendt ontwyken? De helle moet de vlagge stryken. 65 Vermids hy, in dit nardus graan, Deed alle kracht van vuur beslaan, Om toen, op aard, haar ketteryen Besweeken, 200 daar op te stryen. De hooghmoed van den Genuees, 70 In 't onbekent was by Chinees, 570 Leedt d'eerste kruidsdood, in het vechten, Van Veneciaaner oorloghsknechten. Van toen af kreegh het heldendom, Dat op syn arm, te paarde, klom, 75 Met lanssen dat te voet, met swaarden En boogen, velde forts ter aarden, Verraaderlik een grooten krak. Sints droegh men blixems, in den sak. Sints kon een booswicht, met wat stoffen, 80 Een stad doen vliegen, en doen ploffen. Wierd nimmermeer de konst volmaakt, Men tril 200 deese 't ooghwit raakt. Dan 2al een paap de werld doen springen, Met alle werreldlyke dingen, 85 Voor d'aankomst van den jonghsten dagh. Ik wensch die warrge werldshoop mach Dan, op den vinder, eeuwigh storten. Syn schelmstuk socht myn uur te korten, Daar 'k hier, op 2ee, in Bloks kajuit, 90 Myn sakpistool loste achter uit, Dat barstende in een klaaren donder, Myn hoofd voor by schoot, tot groot wonder. Zoo is de mensch, of laat, of vroegh, Hoe wys ook nimmer wys genoegh, 95 Om syn beraamden val te myden. Wy sien de dood, aan alle syden Van 't schip, door planken, afgeweert: Maar 'k lagh er al, had God begeert. Emendatie r. 79: Sints < Sint 571 [339] Braamen. O! hoofd, 200 fraai van groote herssen, Als buiskool, op een pee, of dwergh, O! wonderbaare muisebergh, O! reus die met een dwergh komt scherssen: 5 Uw keetel kookt van wysheit oover. Al laast ghe Rome noch Atheen, Al dronkt ghe nimmer Hippokreen, Uw geest verdient de lauwer loover. O! geest noch geestger van natuuren, 10 In 2ulk een hoofd, als in een sim, Die met grimassen, en gegrim Elk een doet lachen om syn kuuren. 572 [340] verdor vent heit der natuure. Ellendigh mensche, eilaas, wat kunst Zal u van doods gevaar, bevryden? Bethesdaas bad verloor Gods gunst, En helpt niet meer, in alle lyden. 5 Het is schier achtendertigh jaar, Dat ik te bedde heb geleegen, Al schyn ik, in het oopenbaar, Gesond te wandlen, langs de weegen. Sints dat 't alteelende natuur 10 Haar sieklik saad had ingeschooten, Zoo heeft de moeder bangh, en suur, Dat erfelyk, met my, ontslooten. Het onrein lichaam had myn ziel, Van booven suiver ingeblaasen, 15 Ontreinight, met se nederviel, Als sneeuw vervuilt, in vuile glaasen. Van toen ik aan de borsten lagh, Dit heught my niet, maar naa het seggen Van myne moederlief, zoo plagh 20 Ik kryglich, op heur schoot, te leggen. Van toen ik wist wat snoepen was, In wambais, en de broek gestooken, Zoo heb ik, om een duit, de tasch, En laa behendigh opgebrooken. 2 5 En immers is een koopre duit, Voor kinderen, als hondert gulden, Gestoolen, van een ouden guit, Wiens hals het somtyts moet verschulden. Hoe vruchtbaar is het sonden saad? 30 Myn dievery verviel, tot liegen. Het eene groeit, van 't ander quaad, Als wormen, van de swarte vliegen. Myn leeven was, als een woestyn, Voor goede reisers geen vermaaken, 3 5 Verschrikkelyk om doodsch fenyn, 573 Van adders, en vervloekte draaken. Wanneer ik nu my, laas, besie, 'k Ben sieker, dan ik pleegh te weesen: De kanker voormaals, in een knie, 40 Sloegh voorts, door aaders, en door peesen. De kanker die heur wortlen schoot, Zoo diep, tot in myn swarte lenden, Is 't teiken van een wisse dood, Die niemands handwerk af kan wenden. 45 Ellendigh mensche, eilaas, wat kunst Zal u van doods gevaar bevryden? Baad u, in d'algeneesbre gunst Van 't saaligh bloedbad, uit Gods lyden. 5 74 Emendatie r. 46: van < van van [341] Grafschrift, op Geeraard Vossius. Zoo d'ingeleerde Vos, in tomben, waar gedraagen, Van alabaste kunst, dan zouden leeken vraagen: Waarom verkreegh dit graf een Kooninghlyke naald? Maar borgerswys besorgt, met blaauw, van Luik, gehaalt, 5 Vraaght wysheit: waarom leit Vos niet in goude muuren? Wat vraagh zal, hem ter eer, o reiser, 't langhste duuren? 575 [342] Scheepskroon, Voor Marten Harpertse Tromp, ridder, l. admiraal van holland en zeeland. Myn Sanghgodin stelt haar ontstelde snaaren, Tot eeuwige eer van Hollands Admiraal, Den derden dagh van slaan, op soute baaren, Van Englands vloot, behaalt, met vuur, en staal. 5 't Staatsch zeeheir van gelei, aan ryke scheepen, Westwaarts gedaan, na ooverwintringh, op Sint Martens ree, verseert van winterkneepen, Geleidt weerom, voert Bacchus, en syn sop. De sprokkel is, voor Poortland, aan 't verdwynen, 10 Wyl 't krytigh strand tweehondert seilen telt, Beneên noordwest, en hondert andre pynen, Te loefwaart sich ontmoetende te veld. De scheepsvooghd spreekt, sie daar de waaterwolven, Verhongert, uit een frische Teemsche kooi, 15 Die u myn kudde, op hondert vyftigh golven, Verhoopen wegh te rukken, voor een prooi. O Bacchus, soon des hoogen dondervaaders, Die luiperds, en die panthers spant, in 't juk, Van druivenhout, aan ranken, groen van blaaders, 20 O vreughde van der Gooden taafelluk, Indien ghy ooit genaade vond, in d'oogen, Van Jupiter, zoo gun ons heeden blyk: Dat wy, met vuur, en synen donder moogen Verslaan die jacht, uit Kaledonisch ryk. 2 5 Ghy, soete God, staat meest, in duisend pynen, Ja meer dan, op Tirreenes swarte zee, Toen ghy verschiept de roovers, in dolfynen: Dees gunnen u, noch ons, na Holland stee. Hy sluit syn mond. Een blyde lucht van druiven 30 Omaamt het schip, de wyn bevloeit het boord, De kleever, en de wyngaardranken schuiven Den mast op, waar men niemand siet, of hoort. Likaons troep, moorddaadigers van Gooden, Is vast genaart, elk bliktand, met een mond, 3 5 Van geel metaal, om vyftigh, sestigh dooden, 576 Met eenen hap te slingren, op den grond. Zoo als een wolk vol vlams, en doode dampen, Den donder, en den blixem, uit de vloot Van 't Y, begint te rollen, en te klampen, Met barstingh, op der wolven muil, en poot. Daar ryst een rook, in 't midden van de vlotten, Als of de hel geborsten was in twee. Sy braaken elk een haard van swaavelpotten, De son verlicht de locht, maar niet op zee. Tromps hand geswaardt groet Britons Admiraalen, En Raaden, van 't meineedigh parlament, Met loot, en staal, uit gooten van metaalen, Dat, wat het raakt, doorboort, verbryst, en schent. Wanneer de bergh Vesuuf begint te branden, Zoo baart hy niet zoo yselyk getier, Noch spouwt zoo veel longhbrokken, oover landen, Van gruis, en steen, in glomme vonken vier. Geheuvelte stapt teegens swaare bergen, Met orde, daar geen ordeningh gelykt. De Rotter soekt den trotsen Teems te tergen, En daaght hem, die van verre lonkt, en kykt, Om, met geweld, ter syden, in de schaapen, Te storten, wyl de harderbende vecht, Om wolven af te keeren, trouw, als knaapen, Betaamt, bequaam, op schermen afgerecht, 't Huis Breero, met syn wimpelen, schanskleeren, Bloedvlaggen, trom, musket, kanon, trompet, Kan Englands hoofd der monsteren pas deeren, Om dat het bangh, met wachters, dryft beset. Die bassen saam, gelyk een leeger honden, Op eenen leeuw, vol moeds en onbevreest. Tromp krygt alleen des daaghs dry duisend wonden, Voor duisend, van syn koegelend tempeest. Een teeder lam, dat derft een wolf aanranden, En entert fier den Onderadmiraal: Het toomt dien vloek, met twee en vyftig tanden, Lyk 't ruiterlyk, en braaf streed iedermaal. Een voogelstruis werpt, wonderbaar stout staande, Metaalen steen, met synen koopren poot, 75 En houdt bekans alleen den jaager gaande, Die hem ontpluimt, niet schroomig voor de dood. Hier sinkt een schip, aan schip, geklampt ter hellen: Daar springht een kiel vervaarlik, in de locht: Gins brandt een kraak, in 't midden van de wellen 80 Des Oceaans, aan 't sieden heet gerocht. Het scheepsvolk werd gescheurt, aan hondert flarden, De locht, en zee vermengen hoofd, en been, En arm, en hand, en naar gehuil, en barden, En vuur, en staal, als haagel onder een. 8 5 Wie meint te staan, hoede oogenbliksche vallen, Maar handel lont, en yser onversaaght. Het noodlot maait, met blinde scherpe ballen, Wie schuilt werd meest van ongeluk belaaght. De hoofden, aan weersyden, stoppen d'ooren. 90 Gansch Vrankryk dreunt. Gansch England beeft van schrik. De meeuwe vlucht valt, uit de vlugge spooren. Veel visch beswymt, in bloed, en breinigh slik. Veel weitingh strandt vervaart, op Sommes wallen. Veel volks versuipt, in 't waater, boovens kin. 95 Neptuun verbaast laat synen drytand vallen. Bolonje vischt een doode Meiremin. Hy, wie se sach die heeft se my beschreeven Een schoone maaghd, half met een vischestaart, Gelyk Edam, aan Haarlem, had gegeeven: 100 Dies loof men dat de zee Sireenen baart. Drie Sonnen is het sout, dus bangh aan 't spooken, Het klaar gewelf vol rook, vol vlam, vol vonk. De kok denkt om geen andren saus te kooken, Dan bussekruid, voor Kromwel, Blake, en Monk. 105 De honger vindt maar al te veel te kaauwen, 578 Aan splinters hout, en klooten van Vulkaan. Wie niet verflaauwt, uit vrees, kan niet verflaauwen, Het baldren doet den honger wel vergaan. De blaauwe dorst is, van matroos, geweeken, 110 Het bigglend sweet, en vloeijend bloed, langhs 't schip, En 't aansien van des afgronds wreede beeken, Bevochtigen genoegh syn droogen lip. De stille nacht werd, met geen slaap, vergeeten. Men slaapt niet daar het, om den eeuwgen slaap, 115 t'Ontvlieden geldt, maar redt de gaaten, spieeten, In schip, en seil, en waakt, voor 't weerloos schaap. De vierde dagh breekt aan, men siet geen wolven, Gequetst, verlemt, en aameloos naa Wicht. Nu, nu begint triumfsangh, langhs de golven, 120 Te klinken fraai, tot 's wyngods eer, gedicht. Die goede God ontvouwt alzoo syn lippen: Manhafte held, o glori van myn arm, Die, met een braaf beleid, de houte klippen, En Scillen van den Londschen waaterdarm, 12 5 Waar uit die drom van wolven ons beloerden, Gestuit hebt, en een deel, in eigen bloed, Met vuur, gesmoort, en my, en die u voerden Beschut hebt, voor hun freevlen oovermoed, Myn eeuwge klim omkrulle uw gryse haairen, 130 En elk soldaat, tot teiken van myn dank. Myn eeuwge klim bekroone deese baaren, Waar meenigh held, om ons ten graave sprank: Als een Romein, om Romens plaagh te dooven. Men eer hun dood, maar tel de lyken niet. 13 5 Wie seeghbaar sterft, die leeft, in die hem looven. Hy won, als ghy, die 't strydperk lest verliet. O Ridder, zoo omkroonen u de Leeuwen, Met Moorengoud, waar in een boeghspriet blinkt. U past die glans betaamliker, dan eeuwen, 140 Waar in Duil de scheepsvooghd wierd omrinkt, 579 Van Remus Raad, wanneer hy had verslaagen Karthagoos vloot, geswooren teegen Room. U past de kroon, van dien Ausoon, gedraagen, Die Barcha sloegh, op Siciljaaners stroom. 145 Nu swyge Jan van Oostenryk verwinner Van Selims maan, afgryslik by Lepant. De Londenaar, opblaasentheits beminner, En stoffer stof nu, tot syn grooter schand, Op delgingh van het scheepsheeir van Medynen, 15 o Dat van den Taag muntte, op Elisabeth: Daar hy, fy bloed, voor kleiner moet verdwynen, En u 't gelei belemmert, en belet. Belet ontglipt pas, van 's Gods dankbre tonge, De helden klyf ontkrult sich van den mast, 15 5 En vlecht van self sich, tot een heldenwronge, Om Martens hoofd, dat braaf dien heyligh past. De ranken van de blyde druiveblaaren, Die tuimlen, uit den mars, om Mars geslacht. Matroos danst bly, op 't dansen van de baaren, 160 En juicht, en juicht behouden, met de vracht. Emendatie r. 151: moet < moed [343] Wraake. Raatelslangen, addertongen, Helsche verregaalde longen, Aademende, om loogenspraaken, Laster, en fenyn te braaken, 5 Om daar meede onnoosle zielen, Die te veel van vroomen hielen, Van de vaaders van den lande, Op te hitsen, om een schande, Om een vuilen lak te smyten, 10 Op het puik der Isrelyten, 't Zy met woorden, 't zy met veeren. Draaken, Cerberen, Chimeeren, Hoe veel laster, hoe veel loogen, Hoe veel list my had bedroogen, 15 Al t'onnoosel, door het snappen, En verdoemlik achterklappen, Van uw boose loose tongen, Teegens d'Admiraal geslongen, Met het snoer van pennelippen, zo Stormende, op den klip der klippen, Op den rotssteen van de staaten, Die in 's Graavenhaage saaten: Zoo veel gloende handmortieren, Zoo veel felle blixemvieren, 2 5 Zoo veel doodsche donderklooten, Als die Zeeheld heeft geschooten, Braaf, op Poortlands Admiraalen, Moeten u den kop vermaalen, Stukken bryslen, en verplettren, 30 Kleiner dan dees rouwge lettren. 581 [344] GEBOORTLAURIER, AAN JOANNA DlLMAN. Nicht Dilman, luk hebbe uw ver jaaren, Dat vyfenveertigh jaaren spelt, Na sestienhondert jaar getelt, Het vierenvyftighste, is aan 't baaren. 5 Waar mee zal ik uw haairen roemen, Gewoonlik, op geboortes uur? De halve sprokkel guur, en stuur, Vol sneeuws, en ysganghs weigert bloemen. Men kan geen waaren hoep verderen, 10 De roosjes vloogen wegh met wind, Men plukt anglier, noch hiacint, Adoonis bloem, noch violieren. En om een schildery te snoeren, Van frisen, sonder reuk, en smaak, 15 Dat past veel beeter, om een staak, Dan beelden, die de reeden voeren. Behaaght u, van den toorenklimop Een onverwelkelyke krans, Of van de vluchster, in de glans 20 Des sons, geschooten, als een schim op? Siet daar die kleine lauwerblaaden, My in den slaap, van Delos Goón, Omhangen, schenk ik voor een kroon, Aan u, als waardigh die cieraaden. 2 5 O rymster, op u rymt dat loover, Als aan een Wyker poeetres. Verjaar noch langh, en werd een bes. Heb taarten, ik heb rymen oover. 582 [345] Papierebeen Voor Jan van Galen, bevelhebber, en vryheer van de middellandsche zee. Geen krygsheld van Latynen, noch van Grieken, In scheepsgevecht vermaart, voor vroom, en stout, Om 't brein gekroont, met boegen van fyn goud, Vereere stof, aan myne swaanewieken. 5 Maar harten, als aambeelden, van metaalen, Gegooten in een Neederlandschen vorm, Ten trots, en spyt van donder, en van storm: Alzulk een rotse, in zee, is Jan van Galen. Van Galen opgewassen, in de baaren, 10 Gevoestert voor Kastiljes oorloghsvuur, Een blixem, in de straat, voor ons gebuur Van Londen, zal myn rymbasuin vermaaren. Die Batavier in 't aansien van Florencen, Op stroomen van Gibraltars gorgel vlot, 15 Verbryselt forts den Britschen behemot, En waaterdraak, de plaagh van Goón, en menschen. Hoe worstelen, die helsche monsterzielen, Niet met de dood? haar barnende gesicht, En muil, vol damps, die schieten schicht, op schicht, zo Van klaar fenyn, om Holland te vernielen. Haar felle staart die treft van Galens enkel, Nochtans die Leeuw blyft hard, heeft geen gevoel, Sit voor den mast, en moedight op een stoel, Een lauwertak waardeert hy voor een schenkel. 25 Die dwars door ys, en yser dorste streeven, Sat meede alzoo, aan syn gebeent, verlemt: Sprak, aan het volk, een hart in, onbeklemt, En won den slagh, in 't sneuvlen van syn leeven. Hoe heerlik is te sterven in syn waapen, 30 Ten beste van het lieve vaaderland? Wie met verlies van hoofd, of been, of hand, Den vrydom breidt, die leeft in lof herschaapen. Geen sterflik held kan by de kryghsfaam sterven. O Vryheer van de Middellandsche zeen, 3 5 Men eert uw stomp, met een papierebeen, 583 Den nyd, en tyd te spyt, van erve, op erven. Het zy men u papierebeen zal noemen, Of, naa het hout van onder, aangelascht, Een houtebeen, die op geen Duivels past, 40 Men zal dat been een suil der Staaten roemen 584 [346] WANHOOP OM VRUCHT VERLIES, AAN DE SONNE. Broedende Sonne, Goddelyk van glansen, Die om de Lentkap, hult vergulde kransen, Maatight uw straalen, van de heete transen, Tot minder schaade. 5 Schaade veroorsaakt, van de swarte vliegen, Die met de groene wolven, in de wiegen, Knopjes, en bloeisels, uitgebroedt ons driegen, Met ongenaade. Deese gedrochten vreeten alle jaaren, 10 Meest zoo de wolken dikken reegen spaaren, d'Eere der planten jeughdigh blos, en blaaren, Van tak, en teenen. 't Sneeuwige laaken flus noch, op de boomen, Is, als een schaduw, van hun kruin genoomen, 15 Karsen, en applen zyn om hals gekoomen, Staande, om te speenen. Ghy broedt voor Ital, met uw hette, wormen, Die, eer se vliegen, op den moerby stormen, Maar die profytlik syde draaden vormen, 20 Tot kooninghs kleeren. Maar dit gebroedsel arger dan sprinkhaanen, Vloeken des Heemels, in de Spaansche graanen, Snooder dan mieren der Brasiliaanen, Kan niet dan deeren. 25 Laaten vry spreeuwen, laaten musschen pikken, Laat al 't gevoogelt dieftigh karsen slikken, Hanght slechts de tuinman raatelende klikken, Het helptse weeren. Priap, of Moolik konnen dees gespuisen 30 Nimmer vervaaren, om te doen verhuisen, Eer op de boomen niet meer valt te pluisen, Van al 't geblaadde. Broeddende Sonne, blaakert, met uw straalen, Teert vry den reegen vaardigh, om te daalen, 3 5 Laaten die monsters voorts hun hart ophaalen, 't Is doch te spaade. Emendatie r. 36: spaade. < spaade 585 [347] Lange Mantel, achter het lyk van Jan Bikker burgemeester. O! broosheit, van het aardsche leeven, Vergaande, als rook, in wind, gedreeven. Onse aadem is des leevens schraagh. Wie daar op steunt, denk alle daagh, 5 Of ieder uur te konnen vallen, Ja eer, dan, op het sand, de wallen, Van een verheeven steenen muur, Op 's waaters aanloop, en geschuur. Godvruchtigheit, noch pit van reeden, 10 Noch hooge staat, en heerlikheeden, Verhinderen den ouden dagh, Noch onbekenden dooden slagh. Al Indus goud dat kan de daagen Der sterfelyken niet vertraagen. 15 Gesond, of ongesond, elk heeft Syn tyd om uit te zyn geleeft. De siekten zyn, als harde banken, Waar op het schip stoot van de kranken. De veeghste staat wel voor het bed. 20 Schoon of de sieke schynt geredt, Om dat de koortsen zyn aan 't wyken, Noch moet hy dikwils 't seiltjen stryken, Zoo streek het van dat kostlik bloed, Robynen, in den gouden hoed, 2 5 Des Keisers, op den Amsterdammer, Jan Bikker, voor de dood. O jammer! O! bitter noodlot, hoe dus hard? Ghy maait de hoofden noch om verd. De bluts, spreekt d'Arts, is uitgeslaagen, 30 De krankheit oover neegen daagen, De Burgemeester blyft ons by. Maar, ach! het bleeke spook, ter sy, Dat hoort Galenus fiere woorden, Het klampt hem voorts aan 's leevens boorden. 3 5 Daar sinkt te grond ons' hoop, en wensch. 586 Helaas! wat is het van den mensch? Vier maanden was hy een van vieren, Die Amstel, en de werld bestieren. Kan wel ontydiger de dood 40 Om verre mikken, met haar loot, Een man, die naarstigh al syn leeven Niet deed, dan timmren huis, en steeven? Daar Amstel, met den valschen Brit, In oorlogh, maar om scheepen bidt? 45 En al syn hoopen, en beleggen, Gevest had, op syn yvrigh seggen, Toen hy, als meester wierd gekroont? Nu is het tyd, dat Bikker toont, Wat Burgervaader sy verkooren, 50 Tot bouwingh van de zee gebooren, Tot veiligingh van koopvaardy: Zoo sprak hy smaaklik aan het Y. Maar, ach! die trouwe oprechte keele, Die duisend staagh, tot heur beveele, 5 5 En duisend keelen oopen hiel, Met werk, verloos heur vroome ziel. Zoo valt, in Athos groene daalen, Van onverwachte donderstraalen, By t'allerhellerst soomerweer, 60 De schaaduwrykste boom om veer. Hoe kan nu Maai, met blos, en blaaren, Verquikken treurende Amstelaaren? Treur, Amstel, singh in treurge taal, Met swaaluwtjes en nachtegaal. 65 Begraaf hem in geen kerk, maar weiland, Als Bikkers buurt, of Bikkers eiland. Hy hoeft noch marmer, noch agaat, Wiens naam, op zulke tomben, staat. Emendatie r. 62: Amstelaaren? < Amstelaaren 587 [348] Bruyloftbed Van Joos de Smeth den Jongen, En Maria Fassin. O! lukkige de Smeth, Die 200 veel beurswaart loopen, Kantoor, en huisverlet, Verwisslen, en verkoopen, 5 Zoo veele sorgh, en sweet, By tye, by ontye, Nu lekkertjes vergeet, Met uwe Bruid Marye. Die met heur kusjes soet, 10 Omhelsinkjes, toelonkjes, Toelachjes vol van gloed, En duisent liefde vonkjes, Uw lyf, en moeden geest, Met Venus kruiderytjes, 15 Verquikt, en bly geneest: O Heemelsche artsenytjes. O! lukkige de Smeth, Die in de gloor geheeven, Van't saaligh houwliks bed, 20 Nu soet begint te leeven, En wien de Trouwgodin Gekroont heeft, met een meisjen, Vol deughdelyke min, Vol schoonicheit van vleischjen, 2 5 Die Bruidegom, en man Eerbiedigh uitgeleesen, Zoo lief heeft als heur pan, Om herssenen, gepreesen. O! lukkige de Smeth, 30 Te Keulen wel gebooren, Maar hier, in school geset, Op Oom de Smeths kantooren, Die voor uw dienst, en trouw De sorge heeft gedraagen, 3 5 Als vaader, om een vrouw, 588 Een kroontjen van de maagen. Die eerbaar van gemoed, Van ooghj es kuisch, en seedigh, Van spreeken maatigh vroed, En van begrippen sneedigh, Met heur siringen nek, En alabaster weesen, Weersyds fraai met een plek, Van karmosyne beesen, En met heur roosenmond, Met elpenbeene tandjes, Met borsjes appelrond, Met witte wasse handjes, En armellyne schoot, In uw beminde omermingh, Sich lief begeeft, in nood, Heur troost, en heur beschermingh. O! lukkige de Smeth, Die op de gryse haairen Der oudren kroonen set, Gevlochten, niet van blaaren, Van lauwer, noch van goud, Maar eer, vreughde, en vermaaken. Dewyl ghe zoo wel trouwt, Belooft ghe hen de staaken Des afkomsts van de Smeth, Onsterflik voort te planten, In 't sterfelyke bed, Met braave bloedverwanten. Kom wachtertjes der min, Kom kleine Goön gesprooten, Uit Ciperens Godin, Kom lustigh speelgenooten, Draagh vroolik, neevens my, Mirt, palm, en roosekransjes, En fakkels van de by Omgroent, met loo verglans j es. Kom Charis lief geslacht, Kom dry bevalligheedjes, Van Erebus, en Nacht, Ontfangende uw geleedjes, Kom speelstertjes gelei Naa bed, met sangh, op snaaren, Gestrengelt aan een rei, Dit paart jen, om te paaren. Sie daar Smeth, als een held, Van Venus vuur aan 't branden, Ontbindt, met soet geweld, Beschaamtheits kuische banden. Het duifje, sonder gal, Getreeden van haar doffer, Geeft met een oeitjen, al Het bedgeheim, ten offer. Wensch, blyde bruiloftschaar, Dees lieven, die saam kleeven, Geluk, in hun vergaar, Geluk, in al hun leeven. [349] KONTREFEITSEL VAN OLIVIER KROMWEL. Keer. Olivier, van eedele ouwers, Mout, en hop, en waaterbrouwers: Kromwel, op den throon der Brit, Sonder dat ghy throon besit, 5 Engel, Schot, en Ierlands Kooningh, Sonder staf, en goude krooningh: Gun aan Hollands ondersaat, Dat hy schilder uw gelaat. Of wilt ghy 't syn pen beletten? 10 Holland vraaght niet naa uw wetten. Lyf van helsche klei gekneedt. Ziel Ulis, en Diomeed. Leeuw, en slangh, in een gegooten. Lammervel, met vossepooten. 15 Dobbelhoofdigh van gestalt, Dat van vooren vreedigh valt: Dat van achter, met te blikken, Voor verraad, en toorn doet schrikken. Voorhoofd, vol van Majesteit, zo Maske van geveinsdicheit. Minnelyke leeli kaaken, Onder purperverw van draaken. Oogen, als een dubble maan, Als, in Basilisken, staan. 25 Lippen, suikre oranjeschellen,- Fnyniger dan boschnapellen. Neus, opsnuffler van bedrogh, Druiper van vergiftigh sogh. Kneevels, blonde halve maanen, 30 Vuil van martelbloed, en traanen. Kinne, veld van wysheits baard, Aan verdoemt gemoed gepaart. Baard, en hooftscheel haair van syden, Wreed, om stroppen af te snyden. 3 5 Tanden, groot geheimnisslot, 591 Scheursiek, als het wolvekot. Tongh, van hooningh ooverstreeken, Schietster van schorpioene steeken. Ooren voor den bloedraad op, Voor onnooslen met een prop. Herssenen, van heiligh suivel, Slimmer dan de slimste duivel. Borst, van 's Heemels geest beset, Als met 't duifjen Mahomet. Ermen, om het ryk te schermen, Oorsaak van millioenen armen. Voeten, pylers van het land, Klaauwen, in 's lands ingewand. Kooninghslachter, Bisschopmoorder, Graavendooder, Ryxverstoorder, Dwingeland, independent, Slooper van het Parlament, Weer van eige schepsels kuiper, Tolverpasser, cynsuitsuiper, Aadel, boer, en borgersweep, Presser van onnooslen t'scheep, Armenkneuser, beenenkraaker, Weeuw, en wees, en stompenmaaker, Menschenpest voor klein en groot, Louter seissen van de dood, Kristus leeraar, en belyder, Syn versaaker, en bestryder, Predikant, en kerkenbril, Textengeever, naa uw wil, Kristen Attila verreesen, Heemels roe, en bollepeesen, Vleeschelyke Lucifer, 's Aardryks scherp gestaarte star, Die, in vuur, en bloed, dorst setten, Met uw wetten, sonder wetten, Met uw bloed, en Alvesraad, Al de soute waaterstraat. Schuimspaan, dat, alleens vermeetel, 't Vet schuimt, van Neptunus keetel, 75 't Zy van vrund, of vyands waar, Roover, zeegeweldenaar, Schaakelsmit van bankrotieren, Daghwerk van aalmoesenieren, Alvul van het gastenhuis, 80 O ghy vloek, en werrelds kruis, 'k Zou u schoonder verw bedeelen, Maar het haapert aan penceelen: Of het voorwerp is te swart, Tot een fraaijer schilderbard. Toesangh. 8 5 By dit heibeest soekt men vreede, Als de wilden, in Guine, By den duivel, en met reede, Anders krygen wy geen vree. Maar hoe kan de vreede duuren, 90 Op een quaaden Engelswoord? Blyft syn jalousy niet gluuren, Als een honghrigh woud, na moord, Om de zielen, Hollands scheepen, In syn gloênden maagh te sleepen? 593 [350] Op Den Bidaavond. Twee geesten strydigh van natuur, Als blusschend nat, en teerend vuur, Als saalig goed, en doemlik quaad, Versellen al het menschlik saad. 5 Elk mensch werd, van die twee, bestiert, 't Zy hy se beide, of eenen viert. Die van den Heemel afgedaalt, Dees van den afgrond opgehaalt, Staan slinks, en rechts, aan ieders oor 10 Der sinnen, in het herssenkoor. Sy blaasen in geneegentheit, Die recht, of op den dwaalwegh leit, Waar deughd' de ziele kroont met vreughd, Of ondeught loont, met ongeneught. 15 De goede geest van borgery Gehoor geweigert, langhs het Y, Terwyl hy, met syn heugen raad, Voor oogen draaght het daaghliks quaad, Van vaader, soon, en bloedverwant, 20 Op 't luistren naa de slinksche kant, Die reeds voor wind vaart naa den hel Met zielen, op syn vleijend spel, Om zulk verlies vergramt, met smart, Vertrekt, van hun hardnekkigh hart, 25 Met deese woorden: naademaal Ach! dwaasen, dat de toovertaal Des Satans, schynsoet, maar vergalt, U booven 't waare soet gevalt, Zoo keer ik, naa den Heemelheer, 30 U oovergeevende uw begeer. Het teiken, dat ghy duivels dient, Zal weesen, dat uw beste vriend, En locht, en aarde, en zee, en vier Uw plaagen zal, door Gods bestier. 3 5 Met dooft een wolk dat Heemelsch licht. 594 De kaars zal daagen aan 't gesicht. De dartle goude Noachs tyd, Terwyl hy d'arke houdt, en snydt, Raakt binnen Amsterdam in swangh, De wellust weeldert, sonder dwangh. Tot dat zoo meenigh Element Sich, teegen Elementen, schendt. Tot dat het vuur de daaken barnt. Tot dat de pest schiet, uit gestarnt. Tot dat de zee het land bevloeit. Tot ongediert de vruchten snoeit. Tot dat de reine Britsche buurt De zee, om Amstels beurs, begluurt. Tot dat de broer den broer verslaat, By klaaren middagh, sonder haat. Toen sprak het Y, met d'Amstelaar, Verleegen, treurigh, in gevaar: O mannen 't gaat niet, als het hoort. De twist, de haat, de nyd, de moord, Met al het heilloos helgespuis Stuift op, en waart, in Stad, en huis. Wy zyn verlaaten van Gods geest, Wis sender, van elk quaad tempeest, Als Goedaard trouwlik heeft voorseit, Verwaarloost door boosaardigheit. O Borgers, hier dient man, en maagh Te hulp, tot afkeer van de plaagh. Wat raad om weer dien goeden schim Te lokken, van des Heemels kim, In ons wantroostigh vaaderland, Bouvalligh, sonder onderstand? Men schryve een dagh uit, in de week, Dat ieglyk vlytigh gaat ter preek, Boetvaardigh, en bedroeft van ziel, Om sonden, die in assche viel, Als Nineve, ten ondergangh, Verdoemt, eer seeven weeken langh, Sich kleedde, in sakken, stoof van stof, En boetigh bad Gods gramschap of. Een dagh den eersten dagh komt God Ter weeke toe, naa syn gebod. Maar o! hoe heeft men deesen dagh Ontheilight, want men sorghloos plagh Een sonden dagh te maaken, met Tamboer, en balderend musket, Met koop, verkoop, en wulpser feest, Dan ooit de gansche week geweest. Hy zy, tot Goodes eere alleen, Gewydt, gesift van ydelheên. Laat ook het middelste getal Der seeven daagen, met den val Der sonne westwaarts, zyn besteedt, Met hartlik bidden, naa groot leed, Dat Godt ons synen goeden geest, Tot leidsman, sende, als voor geweest. Na zulken Kristelyk besluit, Zoo kykt de Son ten Heemel uit, Met vreughdestraalen, op dien raad, Verdrooght de traanen, van 't gelaat, Strykt kreuk, en rimpels, uit 't gesicht, En heft van harten 't loot gewicht. De kaars des afgronds die beswykt, 't Verraadersche gespooksel wykt, En Amstel siet een klaare baan, Waar flus een doolhof heeft gestaan. De goude tak der goede geest Leidt door het ongebaandst foreest. VOOGELROER AAN PlETER LOONES. Oppiaan, die, voor Severus soon, Geleerd, van land, en waaterjaagers, Gesongen heeft, op Griekschen toon, Sweegh willens van de lochtbelaagers. 5 Ik schonk 't vermaaklik hangelrys, Korts aan van Somren, om te visschen: Nu schenk ik, u het roer, den prys, Voor Voogelschieters, die niet missen: Maar swygh van bosch, en oopen wei, 10 Zoo als Diaan het hart loopt jaagen, Want jaagens konst is dryerlei Bedacht, in Sidons eerste daagen. Maar, Loonens soon, dit voogelroer Moet ghy, in 't veld, niet verplaisieren, 15 Om voogelvluchtjes dood ter vloer Te haagelen, met schuttervieren. 't Is nu geen tyd onnoosel vee Te martlen, en om hals te brengen, Maar best den valschen Brit, op zee, 20 Te mikken, van gekruiste stengen. Ghy hebt de leeden reel, en kloek, Om, als ghy, met de jaagers tasschen, En hond, en snaphaan, 't wild te soek In boom, of hooiland wilt verrasschen, 25 En dat misschien een wyde sloot Den graagen wegh u af zou snyden, Met eenen loop, en lichten stoot Te springen, op de ginse syden: Alzulke jonge wakkre leen, 30 En oeffeningh, om net te schieten, Kont ghy manhaftiger besteen, Zoo 't land daar vrucht mach door genieten. Men pryst de vierigheit van Huift, Geleerde Stads geheimen schryver, 3 5 Op zee, met Wittes kryghsgewulft, Emendatie r. 28: ginse syden < ginsesyden 597 Vol kryghsmoed, en Romeinschen yver. Men pryst noch ander helden bloed, Dat, op syn eigen beurs, soldaaten Aan nam, en optoogh, in den gloed 40 Des waaterkryghs, ten dienst der Staaten. Zoo toont men sucht aan 't Vaaderland: Zoo spilt men bussekruid, noch koogels: Maar dryft het laaloot, losgebrandt, In 's hels Harpyen, Londens voogels. 598 [352] ydel ooghmerk van boekschryven. 'k Misprees het gierigh goud, Nu lust het my myn boeken schryven, Onsterfelyk vertrouwt, Myn dwaasheit, in den neus, te vryven. 5 Alwaar ik gaa, of staa, De sieke milte praamt myn leeden, De dood die volght my naa, Myn uurgelas verloopt licht heeden. Indien men morgen my 10 Verkleedt, op stroo, in lykgewaaden, Wat baat, in poësy, Gewrocht te hebben Iliaaden? Of zal een geestigh dicht Den naasaat, van myn graf, doen roemen? 15 O! lukkige asch, hoe licht Valt uwe serk, besaait van bloemen? Stel seeker, dat myn pluim, Een, dry, of seevenhondert jaaren, Gelyk een swaan, in 't ruim, 20 Des heldren Heemels, om ga vaaren: Stel, dat van Chandelier Geschreeven werd, met eeretittelen: O! wat een soet plaisier, Niet waar? zal myne grafsteen kittelen? 2 5 Maar ben ik wyser dan Alceus lier, van Mitileenen, Dan Bion, dan Alkman, Of dan Alceus van Atheenen? Die Grieken, in hun tyd, 30 Verrykten Grieken, als poeeten, Noch heeft de tyd, met nyd, Meest al hun werken opgevreeten. O! sotte sotterny, Men dichte, om stichten, of vermaaken, 3 5 In ernst, of boertery, 599 Met naa geen ydler wit te haaken. Wie eeuwigh leeven soekt, Wroet niet, in slyk van sterflike aarde. d'Aarde is ten brand vervloekt. Gods Heemel is des leevens gaarde. [3 5 3] troost aan abraham grenier, rechtsgeleerden, oover de dood van syn vaader. O Abram Abrams soon, Wat treurt, wat schreit ghe by den doón, Om uwen vaader, daagen, nachten? Wat roert ghe 't huis, met droeve klachten? 5 Uw vaader die is dood, Aan uwen naam geen klein kleinood, Van d'uure af, dat ghe zyt gebooren, 'k Beken 't is veel, helaas, verlooren. Al was hy grys van haair, 10 Syn kloekheit kon noch meenigh jaar, Ten troost van syne kindren leeven, Had God het anders willen gee ven. Syn vreedsaam leegh gemoed, Met voeten, op hoovaardigh goed, 15 Kon, als borduurgoud, op fluweelen, Ten spiegel blinkende tooneelen. Hy kon, in Gods gemeent, Langh ouderlingh, als schoon gesteent Fyn goud verciert, met goede werken, 20 Veel langer eieren Walchrens kerken. Maar 't Hemelsch paradys Verheft, op bloemen duur van prys, Nam Enoch wegh, uit veel verdrieten, Om Gods volmaaktheit te genieten. 2 5 Grenier is 't nu een tyd Men oover vrienden lyken kryt? Het schynt dat wy hun lyk benyden: Want wyl wy lyden, sy verblyden. Wat baart de werld verdriet? 30 Meest nu, daar alles, wat men siet, Of hoort, slechts oorsaak geeft, om treuren, Om haar, en kleederen te scheuren. Het land leit oover hoop. De vryicheit staat op ter loop. 3 5 d'Een handelt, d'ander wil geen vreede. 601 Men trekt het swaard half uit de scheede. Dies lacht men, in de vuist, By Londenaars, wier kruis ons kruist, Met daagliks neemen van veel kielen, 40 En Giges rykdom te vernielen. De beurs van Amsterdam Die oorloghs neep, op neep, bequam, Heeft korts vol volks, en gelds gesteeken, Nu slinkt se vast, heur banken breeken. 45 Wie kan er aan den Leeuw, Van Holland, en den braaven Zeeuw Verseekren, dat de loose Britten Niet haast, in Neerlands tuinen sitten, Om hier het kryghsgewoel 5 o Te planten, op den oorloghsstoel? Beleegren ons niet hondert kielen, Die louter van soldaaten krielen? Waar is ons braave vloot? In Zeeland. Waar? in moertjes schoot. 5 5 Die zal de zee, en 't land beschermen, Als 't weesen zal, och laas, och armen. Wat baat, dat hier, en daar Vergaadert leit een kleine schaar Van kryghsvolk, tot behoed der kuste, 60 Zoo langh men 't twistigh vuur niet bluschte? Men weet wat schaabre twist, Uit 's tweeden Willems doodekist, Het brein besloegh van ooverheeden: Och! kon 't des derdens wiegh bevreeden. 65 Men tracht het buitendeel Te salven, daar het lyf geheel, Van kanker, binnen werd doorkroopen, En uitspouwt longh, en leeverhoopen. O! wat een duistre wolk 70 Hanght oover 't hoofd, van Hollands volk? Den Heemel dreighde, met komeeten, En vloot, aan vloot, die saamen smeeten: Voorbooden van Gods gard, Van honger, pest, en oorloghsmart. Zoo sach ook Salem oorloghneevels. Voor 't storten van haar trotse geevels. De staartstar, dertigh jaar Verleen, steekt noch den Aadelaar. Grenier, de deughd moet sich versuchten, Laat ons, in tyds, van hier gaan vluchten. Men schuuw 't verweesen land. 't Stofreegent vonken van Gods brand. Wie langer blyft, of langst zal leeven, Zal sich van wanhoop, oovergeeven. Men geeve nu den prys, Rechtschaapen, aan der Thraaken wys, Die om de dooden vroolik reiden, Maar om geboore kindren schreiden. Draagh lydsaam wat God sendt. Bid om een kort, en saaligh end. Een vroome ziel, van 't lyf, ontslaagen, Is vry van eindeloose plaagen. [3 54] Uitvaard Van Marten Harpertse Tromp, ridder, l. admiraal van holland, en zeeland &c. De kruik die werd zoo langh vervarscht, Met waater haaien, tot se barst. Het schip dat bouwt zoo langh de stroomen, Tot dat het zy om hals gekoomen. 5 De kryghsleeuw voert zoo langh het swaard, Tot dat hy sneuvelt onvervaart. Zoo is die vroome Rotterdammer, Die, van syn kindsbeen, oorloghsjammer Gevolght heeft, tot dat hem het staal, 10 Met eere, omgorde, als Admiraal, Dat hy omsweide twintigh jaaren, Ontzielt, op 't bedde van de baaren. Terwyl syn houwer, in de hand, 't Volk moedight, voor de hut, geplant, 15 Waar 't yser schrood, en knikkers haagelt, Zoo werd syn linker borst doornaagelt, Van een rampsaaligh schutterloot, Der helden heerelykste dood. Wat dichter, zal dit, in syn boeken, zo Met my rechtvaardigh niet vervloeken? Maar onverwondert, dat een hand Dit gruwel wrocht, die 't ingewand Van haaren Kooningh dorst vergieten, Waar van de Teemsstroom rood blyft vlieten. 25 O! oogster sondagh wat een son Verryst, bedroeft, uit oostens spon? O! dagh geschaapen, om te rusten, Wat onrust dryft ghy, langs de kusten? O! Petten, wat een naar gehuil 30 Loeit, op uw strand, uit Nereus kuil. De donder, en de blixemmynen, Aan 't braaken, uit tweehondert pynen, Halsstarrigh anderhalven dagh, Om Engelands of Hollands vlagh, 3 5 Saam strydend, konnen 't hart des kykers, 604 Des Scheevlingers, en Beverwykers Zoo niet, met schrik, beklemmen, als De neerlaagh van dien strydbren hals. Nu hanght het hoofd van Neerlands hoofden, 40 Noch meer bedeest, om dien ontroofden. Wat schiep de dood des Prins te land, Ons niet al schaade, twist, en schand? Wat zal misschien de menschen haater, De Helvorst, uit den Prins te waater, 45 Die nu, by saalge helden, leeft, Niet al fenyns, op Plutoos treeft, In syn krakeelpot, euvel brouwen, Om, oover Neerland, uit te spouwen? Maar ouwe trouwe Batavier, 50 Laat God de sorgh van 's werlds bestier. Kom, in den rouw, met my, dien braaven, En dappren Brielenaar begraaven, By Delvenaars, in blank albas, Vol beelden werk, van Fidias. 5 5 Men sny geen oude heldendaaden: De beste, en eigenste cieraaden, Van Harpertses doorluchten naam, Basuine een gou gegooten faam. Om dat gewelfsel fraai zal passen, 60 Wat afbreuk, dat hy, aan pinassen, En galeoenen van Leon, Ook eiken zeeslagh, aan Briton Gedaan heeft, met geweld van vuisten, Als meest nu hy die roo gekruisten, 65 Van 't valsch moordaadigh Engeland, Geblixemt heeft, van Hollands strand. Men stel daar booven goude kroonen. Hoe kan men min dat lyk beloonen? 't Is maager loon, van goud, voor bloed, 70 De dood te kroonen, met een hoed. [355] Heemelrouwe, oover de dood van den selven. 't Vereenight oneens Neederland, Vol straamen bloeds, aan alle kant, Met Heemelgarde, op gard, geslaagen, Jaar uit, jaar in, noch alle daagen, 5 Met dieper neepen, in het hart, Mismoediger, om 200 veel smart, Mort, dat den Heemel, sonder sonnen, Staagh dondert, en met reegentonnen, Geput, met oosen, uit de 2ee, 10 't Land dreight, met 's eersten werrelds wee. O! aavrechts vattende verstanden, Schoon of de locht dees sondge landen Te straffen, sich rechtvaardigh riedt, Nochtans is 't nu haar ooghmerk niet. 15 Haar klaar gesicht, met oovertreksel Van wolken, is swart laaken deksel, Haar donder krochen, en gesteen, Haar reegen traanende geween, Om dat, in Isrel, is gevallen 20 De vroomste Batavier van allen. Het lyk van Harperts, booven aard, Is aan den Heemel meerder waard, Dan rouw van sesentwintigh daagen, Sints hem dat helloot heeft verslaagen. 25 Al is het aardryk nu verdeelt, Zoo veel, als Loevesteyn verscheelt, Van 't eedel Prinsdom van Nassouwe, Om deesen Held, haar lid, in rouwe, Waarom party inwendigh lacht, 30 En veinst of weigert swarten draght, Hoe kan dat lyk meer eers gebeuren, Dan dat de Heemlen 't, laas, betreuren? 606 [356] DE KONINGHLYKE ReGEERINGE, MET DE BYEN, VERGELEEKEN. Men mach een Kooningh, of groot Heer Wel fraai een byenkooningh heeten, Het landvolk, of 's ryks ingeseeten, Als byen, tot syn dienst, en eer. 5 Men mach syn hof een hof van bloemen, Syn land een land van geurigh kruid, Het goud, dat om syn hooftscheel sluit, Te recht een strooijen bykorf noemen. In deese gaart de borgery 10 Haar rykdom arbeidsaam bekommen: Haar handelwaaren zyn de blommen, Waar op se vliegen, als de by. Hoe naarstigh vlieght de stadsby oover Het veld, zoo ras de daageraad 15 Den daauw, van onder 't nachtgewaad, Ontdekt, op groen, en bloemenloover? De swarmen ruischen gins, en weer, De handelbaasen nimmer leedigh, Op marjolyn, of boekweit steedigh, 20 Die suigen 't soete byensmeer. Het gaat al uit, om hoonigh winnen, De winst is zoo een lieve vrucht, Dat al de werld haar geur, en lucht Bejaaght, met alle vyf de sinnen. 2 5 Des aavonds van den yver mat, Met beentjes, die vol hoonighs staaken, Keert ieglik, naa de wasse daaken, En staapelt daar syn hoonighschat. Hoe langh de vorst, of byenkooningh 30 Behouden, en in 't leeven blyft, Zoo bloeit de vree, die ryken styft, En eendracht kroont de vliegewooningh. Maar komt een doodlik teegenweêr Den kroonedraager wegh te rukken, 3 5 Zoo springht de ronde hoep, aan stukken, Emendatie r. 2: byenkooningh < byenkorf 607 Het heele ryk dat valt om veer. Geheime tweedracht ingelaaten, By 't goudgeel volksken, stookt het vier Van twisten, onder 't kleine dier, 40 't Beschaadight self syn hoonighraaten. 't Verstrooit sich sonder ordeningh. Daar werd geen hoonigh meer gebooren, 't Gemeine beste gaat verlooren, Ten beste van de plonderingh. 45 De hommels die hier sneegh op passen, Heet loerende, op een anders goed, Die koomen gonsen, naa dat soet, Als pannelekkers, om te brassen. Zoo teert te Londen die Harpy, 5 o Met haar Harpyen, in de wooningh, Van Engelands onthoofden Kooningh, Op 't vet der ruim verstrooide by. Alzulke wreede taafel voogels, Naa dat het leeven was geschorst, 5 5 Van Willem Neerlands lesten vorst, Bedekken 't splytend land, met vloogels. Die heemelhonden fel geklaauwt, Als vraatge griffioenen wringen, De beetjes van de lekkre dingen, 60 Uit monden, schier, om kost, verflaauwt. Schiet ergens, in de dischplatteelen, Wat oover, dat bestruiven sy, Met duivels drek, en morssery, Waar van de stank walght, aan de keelen. 65 Zoo steeken sy de loeve elk af, Met naagelen, gescherpt, op steenen: Sy maaken 't kerrikhof, vol beenen, Heel Neerland, tot een leevend graf. Nu is 's lands voorste mee gevallen, 70 Te waater, in den Wyker slagh: Zoo kryght de tweedraght dagh, aan dagh, In haare kaatsbaan nieuwe ballen. O vorsteloose hoonighby, Indien ghe wilt, in ruste, bloei jen, 75 Zoo laat Oranjes telg, aan 't groeijen, Beschaaduwen uw landery. 609 Dank, voor een gerookten salm, aan PlETER loones. Cyter, klink uw snaarengalm, Op de wys van Terpsichoore, Lieffelyk, in Loones oore, Dankbaar, voor een lekkren Salm. 5 Hy heeft my een Salm geschonken, Wel deurrookt, in Moskous schouw, Opgehangen, aan een touw, In den rook van eike vonken. Langer dan 's Parysers el, 10 Dikker, vetter, en veel breeder, Dan een speksy, mals en teeder, Rood, als kraal, als goud van vel. Dat de salmenryke Wyssel, Op haar salmen, stof, en blaas, 15 Deese wint het ook van Maas, Rhyn, en Weeser, Merwe, en Yssel. Laat Jarmuiden vry haar sprot, En haar lekkre bokkingh spaaren, Omgevoert, voor vastenwaaren, 20 In 200 meenigh koopmans vlot. 'k Week licht, in 't Karthuiserklooster, At men daagliks, by latuuw, Zoo een mootjen gaar, of ruuw, Of met mostert van de rooster. 25 O! hoe smaakt, hier op, een dronk, Van Bredaas, of Mechels brouwten? Beeter dan, op braade bouten, Teugen van een Deelestronk. Zoo te drinken, 200 te smullen, 30 Dat heet eerst te bruiloft gaan: Barmen, Lysters, en Albaan Smaaken 200 niet, aan Lukullen. O! hoe lukkigh is die vloot, Die uw salmen oovervoerde, 3 5 Waar de Londenaar op loerde, Emendatie titel: Loones. < Loones 610 Hier gekoomen uit den nood? Had uw ryke fluit gebleeven, 't Had een groot verlies geweest: Voor u, Loones, allermeest, 40 Ghy had my geen salm gegeeven. Nu heeft my dees lekkerny Heusch verbonden, aan uw gunste, Heb daar voor des rymers kunste, Bastaard van de poësy. 45 Minnaar van het rymend galmen, Lees myn rym, met zulk vermaak, Als my geeft de lekkre smaak, Van uw onverdiende salmen. 611 [358] Geluk, aan den weleedlen Jakob van Wassenaar, heer van obdam, hensbroek, spierdyk, suidwyk, schoonouwen, kerkem, &c, gouverneur en drossaard van stad, kasteel, en de landen van heusden, mitsgaaders de forten langhs de maase, ridmeester, koronel van een regiment ruiteren, &c. Met Het L. Admiraalschap, oover Holland en Westvriesland. Geen Kooningh, of hy is gesprooten Uit beedelaars, of beedelaars genooten. Geen beedelaar, die niet uit Kooninghs bloed Wierd, in de wiegh, geleit, arm opgevoedt. 5 Dit is het rad van aavontuuren, In draai, 200 langh de werld sal duuren. De Vaader, van al 't menschlik saad, Was arm, en Kooningh, in der daad. Geen kroone heeft een herssenscheedel, 10 Met goud, gekroont, geen schaamel, noch oneedel, In stad, of dorp, of iegelyk bequam Syn leevens spruit, uit Adams ouden stam. Zoo wierd die slechte schaapenhoeder Gebalsemt, booven meenigh broeder, 15 Tot Judaas staf, met heiige salf. Syn naasaat wierd, by os, en kalf, Arm, in een schuur, en kreb gebooren, Uit Josefs bruid, voorseit 200 langh te vooren. Maar, naa het schynt, 200 barst de ronde ringh, 20 Aan stukken, van die reedekaavelingh. Dewyl, o soon der Wassenaaren, Uw boom, voor sestienhondert jaaren, Gereekent werd, uit Vorstlik bloed Der Katten, dat toen heeft gehoedt, 25 Als Prins, de vroome Batavieren, Toen al, met Room, gekranst van kryghslaurieren, En dat nochtans uw oude naam niet sturf, Maar eedeier, noch krans, op krans verwurf. Prins Veromeer misschien veel ouwer 30 Van aadel noch, die was de bouwer 612 Van uwen naam, en waaterheer, Nu Wassenaar, door letterkeer. Al is de tyd, en 't schrift 200 nydigh, Al is des taais veranderingh wat strydigh, De daad stelt u, in Veromeeres stee, Nu ghy gebiedt, in 't leeger, en op 2ee. Hoe blyde gingh die sondagh onder, Toen wy u 't swaard, dat oorloghswonder, Bestorven 's morgens, in Tromps hand, Dat waaterswaard, voor d'eer van 't land, Van uwen Vaader ook gedraagen, Kloekmoedigh, van den Staat, ontfangen saagen? O Vooghd, en Drost van Heusden, o Kornel, O Admiraal van Hollands 2eebevel, Wat mach sich Holland niet belooven, Uit deesen gloênden Mavors ooven, Van 't oudst doorluchtigh eedel bloed, Als goud beproeft, in oorloghsgloed? Van kloekaards erft men kloeke helden. De wildernis der Afrikaansche velden Teelt, uit een leeuw, geen mak, en weerloos lam. Een sterke stier, die teelt geen swakken ram. Kryghsdeughd, in aadeldom, beslooten Pooght, door den Heemel heen, te stooten, Om daar haar naam, met loflik werk, Te plakken, in het heldenperk. Zoo siet men, by den monstertemmer Alcides, naa uw seegenryke lemmer Het Britsch gedroght verslonden had, van ver, 's Nachts tintelen uw klaare nieuwe star. Zoo siet men Neerlands hoogen ceeder, Door donder, en kryghs blixemweeder, Veel hooger met syn takken gaan, Dan Boomen, die op Liban staan. 65 Hier, jonge, pluk my wyngaardblaaden, En plaktse, om 't glas, van Heilbron, voor cieraaden, Schenk, met een saan, den Oovermoeselaar, Ter eere van den grooten Wassenaar. God wil den Admiraal bevryden, 70 En, met syn almacht, helpen stryden. God kroon syn huis van eeuw, tot eeuw. God kroon den Neederlandschen Leeuw. 614 [359] VOOR EEN HUIS, IN DE DlEMERMEER. Het vischveld korts beseilt, werd, van het paard, berent: Zoo dryft de mensch het een, door 't ander element. Men lydt wel schaade, aan visch, met schaakels, hier gehaalt: Maar 't werd, met booter, kaas, en eijeren, betaalt. 615 [360] S. Martyn. Dank hebbe sint Martyn, Die mild den nieuwen wyn Ons toebrenght, om te warmen De half bevroore darmen. 5 Syn mantel hoeft de darmen Bevrooren, niet te warmen, Sy dooi jen, in den wyn, Dank hebbe sint Martyn. 616 [361] DuiTSCHLANDS VREEDE, AAN KrISTINA DER SWEEDEN, GOTTEN, EN WENDEN KOONINGINNE. Minerve, Kooningin der Sweeden, Gotten, Wenden, O Son der Noorder enden, Kristine, Vreedeson, ik zal uw deughde straalen, En daaden loflik maaien. 5 Uw naam, uit grof geschut, met blixemen, te vooren, Te recht ontvonkt van tooren, Den Keiser tot een schrik, zal nu, met vreedeblikken, In dicht, den Duitsch verquikken. Heeft ooit de Sanghgodin haar Kabinet ontslooten, 10 Voor my, naast myn genooten, Kreegh ik een potstuk, uit haar spaarpot, voor den yver, Van langh te zyn haar schryver, Zoo brengh ik u, ontfangh genaadigh, nuu uw koffer, Myn penninghsken ten offer. 15 Zoo wyt my niemand dat ik stryd biede, aan Apollen. Myn sin is niet aan 't hollen, Noch waanwys, als een Pan. Ook schoon ik haar wil prysen, Noch nooit veracht van wysen: Zoo wandel ik den wegh der deftigste Poeëten, 20 Die sich die Son vermeeten Te teikenen, met ink, op blanke schryfpapieren. Niet juist, om haar te eieren, Want kroongoud, op het hoofd, met Pallas dubble kranssen, Zyn Goddelyker glanssen, 2 5 Maar om den nydigaards de tongen uit te breeken, Waar mee sy doodlik steeken, En met schynheilge list, de koninghlyke glimpen, Met loogentaal beschimpen. Gelyk de winden meest de toorens, en de bergen, 30 Met stormen heevigh tergen, Zoo spouwt de nyd fenyn, en geesselt, met haar neetels, De Godsgesalfde seetels. O Ryksgodes, na dat Gustaaf, uw braave Vaader, Alleen, en des te quaader, 3 5 JuPYn>te Weenen, op den Aarends rugh, geseeten, Emendatie titel: sweeden < sweeeden 617 Schier had om ver gesmeeten, En hy in Lutsens slagh, die Oostenryk de?beeven, Helddaadigh liet het leeven: Zoo meind. oei me, wat schim weerhoudt myn slechte veeder? 40 Ik schrik, en legh se needer. 618 [362] op de Dood, van Jan Klaasse de Dood. De Dood is dood, in Amsterdam gesturven: O menschen, wie zal dit gelooven durven? Want seedert sach men noch syn flitsen sweeven, En veelen doon. Zoo is hy dan in 't leeven? 5 Maar bidders, die my 't lykbeeceeltjen gaaven, Verklaarden, dat hy morgen werd begraaven. Zoo heeft de Dood dan duisenden van erven, Die daagelyks noch duisend dooden sterven. En eevenwel zoo laat de Dood niet veelen, 10 Die, naa syn dood, syn erfenisse deelen. 619 [363] HORATIUS LlERSANGEN, IN HOLLANDS VERTAALT door J.V.Vondel, aan den selven. Rhynswaan, o Vondel, licht der Poësye, Onder de starren van het roemryk Ye, Lichter dan Maanlicht, in het nachtgetye, By kleiner lichten: 5 Fenix, hoe zullen onlatynsche monden Dankbaar verheffen, dat ghe komt verkonden Roomsche gesangen, op klaar Duits, ontbonden, Van Flakkus dichten? Nu zal men looven, en verwondert weeten, 10 Wat voor een geest dien hoofdman der poeeten Sinloos, maar sinryk, Godlyk heeft beseeten, Schoon van begrippen. Echter, o Amstel, die als, aan een kluister, Van uw voestersspraak, sit geboeit, in duister, 15 Smoort, in 't vertaaien noch een goede luister, Van 's Liernaars lippen. Vondels yvoore Roomsche lier vermaarde Aufiders liedren grootelyks, na waarde, Maar 't was onmooglik, dat hy niets ontaarde, 20 Om Duits te spreeken. Eeven als laaken van Romeinsche kleeren, Om tot een Duitschen rok te fatsoeneeren, Ook by den gaauwsten snyder spilt, in 't scheeren, En saamen steeken. 25 Als twist, in eendracht, van gemenghde tongen, Volgens de sanghkonst, binnens huis, gesongen, Niet zoo volkoomen komt, in 't oor, gedrongen, Ver afgeweeken. Ginder schynt Maro, van hem, in uw' taaien, 30 Meede getuchtight, uit de locht, te daalen, Om 't oud vennootschap welkom op te haaien, Uit Amstels schooien. Daar slaan die voogels beide schoon hen wieken, Geurigh van bloeisels, uit den hof der Grieken, 3 5 Dat wy van booven op der aarde rieken, Emendatie r. 12: Schoon van < Schoon 620 Soet van vioolen. Alwaar Bataavers, die het Rond omvaaren, Seilende stuuren, door de woeste baaren, Daar hoort men singen naa de wyse, en snaaren, 40 Dier nachtegaaien. Laaten van Anslo in't herbouwde Roomen, Vondels gedichten werden voorgenoomen, Om 200 verwambeist, voor den dagh te koomen, In Itals taaien: 45 Dan 2al de Tiber Maroos Iliaaden, Seneka staatigh, in syn treurgewaaden, Neeven 's Venuisers lier, met goude draaden, Van nieuws aan prysen. Maar ingoedborstigh 2al hy rond uit bichten, 50 Keulens, in Amstels, geestige gedichten, Hoeven voor myne geesten niet te swichten, Op 2ulke wysen. Neerland 2al moedigh, op uw vleuglen, vaaren, En op het aardryk marmre kooraltaaren, 5 5 Dankbaarheits teiknen, voor uw trotse snaaren, Ten offer rysen. 621 [364] voorspel van vreede, tusschen holland, en engeland, onder de regeeringe der heeren Frans Banningh Kok, Kornelis Bikker, Johan Huidekooper, En Nikolaas Tulp, burgemeesteren. 1 Keer. O Haarlemmers, 't zy Lemus, soon Van Dibbald, op der Vriesen throon, 't Zy 't eerlik lemmer, uit den brand Van heiige krygh, in 't schild, geplant, 5 Gesticht heb uw hoovaarden naam: Of dat ghy trots wierd, toen de faam, Van Flora, uit basuinen blies, Hoe dat haar tulpenbloemperk wies, Aansienliker, uit Haarlems stof, 10 Dan in Konstantinopels hof, In Macedoni? en op den kruin Des Apennyns, een wilden tuin, Dry moeders van die bloemgodin: 0 Spaaren, haal dat seil wat in, 15 Te hoogh gehyst, in 't windigh top, En gun de kroon om Amstels kop. 1 Teegenkeer. Laat Amstel poffen, niet om dat Syn, om de werld geduchte, stad, Met toorens glinstert van Cibeel, 20 En leeuwen, uit haar waagenseel: Noch om de Keiserlyke kroon, Toen hy de zeevaard beesemschoon Geveilight had, van roovery, In welken hy toch ver voor by 2 5 U streeven blyft: maar om de krans, Emendatie 1 Keer < 1. Keer 622 Die hy u afwon, met de glans, Niet van een reukeloose tulp, Maar die te voor, als purper fulp, In bloem geweest, nu met syn blaan, In duisend kleuren, opgegaan, Zoo bloeit verandert, dat hy doof Den luister maakt, van al uw loof. ii Keer. Alzoo niet roept de Tulpenier, Te Haarlem: eerst dat trotse vier Van blixemvlammen uitgebluscht, In mynen immermeer August, In Kooningen, in Admiraals, In Scipioos, in Hannibaals, Herleevende, in myn bloemenhof, Uit duisend jaar verstooven stof. Dat slechts April, aan 't baaren, raak, In 't tulpenbed, myn aards vermaak. Ik weegh de bollen blom, voor blom, Op schaaltjes van ons bloemendom, Met aasjes, als eene eenelingh, Uit Kleopatres oorenringh. Schakeert eens zoo een bloemenkrans, Verdoovende juweelen glans. Emendatie r. 44: bloemendom, < bloemendom. ii Teegenkeer. Wegh wegh, met deese sotterny, 5 o Zoo antwoord Amstels borgery, Uw dwaasheits bloem viel langh, tot asch, Daar ik met myne wysheits wasch. Myn sprokkel geeft een Tulp, langh ses En dartigh, en Hippokrates, 5 5 En Scheepen, met de naam, en daad, Als Burgemeester, 't spyt den haat, Naast Kok, Van Swieten, Maarseveen, Vol achtbaarheits, nu aangebeên. Vier bloemen aller bloemen puik, 6o Vier glansen, die myn steeparruik, Van goud, vol diamant, safier, Robyn, en parlen, schooner cier Aantooijen, dan myn waapenkroon Hun blaan, van geuren duisendschoon. Toesangh. 65 In schaaduw van dat viertal blommen, Vier deughden, hoofden van de deughd, Zoo scheppe ons Y, reeds hoogh geklommen, Tot ouderdom, een aarends jeughd. Dees vroege lente leen haar handen, 70 Aan soomer, herfst, en winterweer. Sy torssen niet dan herrefst manden, Vol goude vrucht, van staat, en eer. Zoo bloeijen kerk, en Amstels paaien, In krygh, maar weeliger, in peis, 75 Al uit der Englen throon, aan 't daalen, Vol gloors, na 't steigrend Raads palleis: Daar sy die Vaaders, bly komt groeten, Die wy op handen draagen moeten. 624 [365] sucht oover de dood, van jakob breine Den Ouden, te dantsich. O Breine, my veel vriendschaps waard, Heeft d'afscheid van dat vlammend swaard Des slaanden geests, u noch getroffen, En schierlik, ach, in't graf doen ploffen? 5 Heeft u gekeert, aan 't smetlik honk, Een smuikende verborgen vonk, In baare vlam, door 't dak, geslaagen, Verteert, van winden wegh gedraagen? Heeft u omstouwt, in uw gestift, 10 Met heilsaam kruid, en teegengift, Die slangh der gaave Gods gestooken, En onverhoeds de ziel gebrooken? Zoo werd een vaste boom gemaait, Wanneer een dolle by se waait. 15 Zoo stuift een schoon palleis, aan aschen, Door vuur, en wind, die 't 's nachts verraschen. Zoo wraakt een fraaije bloem syn bol, Doorstooken, van een pier, of mol. Hy leit er toe, wiens soete pennen 20 Ik, dartigh jaaren, leerde kennen, En noch gevloeit, als van een bie, Vol soets, op taafel, voor my sie. O! brief, o! schaaduw van het leeven, Dat u zoo nieuwlik heeft geschreeven 2 5 Bracht ghy syn leste pennegroet? Of heeft een droomer my ontmoet? Of wou een Bulbak my bedroeven, Om myn geneegentheit te proeven? Och! Neen. Och brief het is te waar: 30 Syn swaager sty ft die quaade maar. Ghy zult syn leste boodschap weesen. De dood verbiedt hem meer te leesen Myn brieven, in verwisselink, Sluit d'oogen, met een ysre klink. 3 5 Och! laaten u myn traanen kussen, 625 Om 't jammrend hartwee wat te sussen. O! stomme spreekster, ghy verklaart, Wat parlen dat ik had vergaart, Wat Bruiloftspel ik quam te hooren, Wat ooghtand dat ik had verlooren, In diepe droomen nacht, aan nacht, Bedroeft, en vroolik doorgebracht. Ik kan geen rouw, op aarde, draagen, Om naader vriendschap, buiten maagen. Noch liefde ik sommigh bloedverwant, Zoo niet, als u, syn lieve hand. Die hand van zoo veel schryven, vryven, Aan 't rusten, om gerust te blyven, Strek myn geheugh, gelyk mumy, Beweent gesalft, ten schildery. O! laffe troost, in zulk verliesen. Van twee quaan moet men 't beste kiesen. [366] Troost Aan W. Kodde vander Burgh, scheeps gebieder, oover het afsterven van syn soone johan, voor raad naa oostindie gevaaren. voor M. smits. Waarom, o Kodde, druipen Uw oogen, al den dagh, Van traanen, heele kuipen, Met jammren, om den slagh, 5 Des doods, aan uwen soon, gegeeven, Na d'algemeinen loop van 't leeven? Hy is, helaas, gestorven, In 't quikste syner jeughd, De doodsbyl heeft gekorven 10 Dien boom van 200 veel deughd, Als in syn schorsse was geslooten, In schoone takken opgeschooten. Syn lente droegh geen bloemen, Maar rype herrefstvrucht, 15 Dat wyse mans doet roemen, Doet werden wyd berucht, Om uitgekooren, neeven Heeren Van staat, landschappen te regeeren. Hy hadde, in trouw, en yver, 20 Aan Enkelhuisens maaghd, Als stads geheimenschryver, Acht jaaren, langh, behaagt, De keur, en handvest, in syn handen, Was goud, op toetsen van verstanden. 2 5 Daar uit, als Raad, beroepen, Voer hy naa Indus strand, De nieuw Bataavers sloepen, Met hooge Raan van 't land, Die naadren reede, vol verlangen, 30 Verblydt, om hem, aan boord, t'ontfangen. Maar, laas, se staan bedroogen, In al hun hoop vergist, Se sien, met treurige oogen, Syn laauwe lyk gekist: 3 5 Dat sy, met hartlik ongenoegen, 627 In't Raadhuis niet, maar grafwaarts droegen. Een, uit den hoop der Raaden, Insiende 's menschen aard, Aan een, van brosse draaden, Zoo ras hy is gebaart, Spreekt tot de wysen van het Oosten, Om syne meederaan te troosten. Wat baat het of wy klaagen? Al leit dat groot verstand, Zoo blyven wy doch schraagen, Als voor, ten dienst van 't land. Help maar een jaartjen langer trossen, Dan koomen andren ons verlossen. t'Onrecht beklaaght men lyken, Te vroegh, gestort, in 't graf, Schoon op den trap der ryken, Om 's Neederlanders staf, Te doen ontsien, by Indus Gooden, O! dwaasheit oover saalger dooden. Veel beeter is 't daar booven Te sitten, in 't ontal Der Englen, om te looven Den Kooningh van het Al, En met hem eeuwigh te gebieden Den Heemel, en de werreldlieden. O Vaader, sie uw soone, Daar in dat saaligh Oost, Gekroont, met d'Engelkroone, Laat u dien blyden troost. Wel saaligh, wien die mach gebeuren. Houd op, houd op, van meer te treuren. Wat scheelt het, op het waater, Te sterven, of op 't land, Een jaartjen eer, of laater, Aan dees, of geene kant? 't Zy oud, of jongh, 't zy ryk van erven, Of arm, wy moeten alle sterven. Houd op van schreijens quaalen. De droeve locht stort nat, Maar schiet weer blyde straalen. Zoo stryk uw rimplen glad. De kinders worden ons gegeeven, Juist niet om allerlangst te leeven. [367] dank voor gesonde geneesmiddelen, aan abraham Grenier rechtsgeleerden te middelburgh. Wat dank ben ik u schuldigh, Grenier, geneegen hart, dat ghy, 20 seer sorghvuldigh, U, tot uw reisbroers hulp, liet aangeleegen 2yn, Tot slissingh van syn milts onlydelyke pyn? 5 Die poedertjes, die pillen, Goed om te braaken, om te sweeten, om te stillen, En 't wyse voorschrift, tot welleevens onderhoud, Zyn middlen, waar hy hoop van beeternisse op bouwt. Hy was, by kans ses maanden, 10 Een proefsteen, voor de konst der geisren, die veel waanden. Wat heeft men hem al dreks, en in, en uitgejaaght? Zyn 2iel wierd nimmer 200, in reisgevaar, gewaaght. Syn kok verschafte kappers, Cikrei, korent, fyn vleisch, en meest gebraan, de tappers 15 Geheeten Moeselaar, en Weesp, die schonken 't glas: Syn oeffningh, 's morgens meest, viel, naa het quam te pas. Wat voordeel kan hy vinden? Hy siet de frische bloem van syne jeughd verslinden Syn kaaken vallen in, syn sterkte die beswykt, 20 Zulks hy een dooden mensch, of leevend lyk gelykt. Wat voor ses jaar aanminnigh, En vriendelik geleek, werd, in hem, nu onsinnigh, En walgelyk bespeurt, 't verveelt hem dat hy spreek, Hy kan niet suurder sien al dronk hy sterken eek. 2 5 Hy grouwelt van de straaten, Of wandelt hy, strax werd de krankheit ingelaaten. De weeke milt, smelt, als een blaase, en noopt het hart: Se dry ft hem, naa een bank, in bochten, met veel smart. Daar leit hy, als een eegel, 30 Gekrompen, niet gelyk een i, of rechte reegel, Maar als, in 't cyffertal, een omgekromde twee, Of leste letter, in het Neerlands abc. Maar booven al dit lyden, Zoo dunkt hem een rapier, door 't ingewand, te snyden, 3 5 Wan hy onnoosel hoort, uit een vileine keel, Emendatie titel: middelburgh. < middelburgh, 630 't Zyn ooverblyfsels van een Veneciaansch bordeel. Indien hy dan, heel veiligh, Het teegendeel besweert, zoo noemt men hem een heiligh, Die, oover gloenden turf, gegaan heeft ongeschendt, 40 Hoe wel men huidendaaghs geen heiligen meer kent. O! tyd, o! boose seeden, Voortteelende 't gevolgh schier vast van zulke reeden, Wat baat hem goeden raad, te weesen bly gemoedt, Daar siekte, en zulk verwyt, swaarmoedigheit self voedt? 45 Maar weer heeft hy beslooten, Sich, wyl hy suiver is, aan laster, niet te stooten: Hy gaat, met nieuwen lust, gebruiken d'artseny, Van Middelburgh, en stelt de wanhoop, aan een sy. O reisbroer, ondertusschen 50 Zal syn gedachtenis, van binnen, d'uwe kussen, Voor meededoogentheit, en voorsorgh, die ghy leedt, Die uwe beeltnis, in syn boesem, dieper sneedt. Indien hy komt te sterven, Zoo laat d'ontleeder vry syn borsten oopen kerven: 5 5 Daar zult ghe klaarder sien uw eigen weedergaa, Dan Kristus hoofd, in doek, van vrouw Veronika. Maar raakt hy aan frisch leeven, Zoo werd u, neevens God, syn heilingh toegeschreeven, En syn gesondheit strekt dan Goode, en u, ten dienst. 60 De vriend dient synen vriend voorsienst, en onvoorsienst. 631 [368] Erkentenisse, Aan Amandus Fabius, priester in st. kornelis klooster, en opsiender des hofs daar aan geleegen, te nineve. O man, van alle valscheit schuuw, Amandus, waardigh dat men u Beminne, om uwe oprechticheeden, Te recht bekleedt, met witte kleeden, 5 De livereijen van Norbert, Met u gekloostert, in uw hart: O vriendelyke gryse vaader, Indien de soete heuvelaader, Waar uit des dichters penne drinkt, 10 My, met een dropjen geestgen inkt, Wou laaven. o! hoe zou ik looven U, met uw Ninevytsche hooven? Wat schonk myn hart u voor een prys, Toen ghy dat aardsche Paradys, 15 In 't klein, uit alle werldsche hoeken, Zoo schoon ontsloot, en liet besoeken? Ik wakker, sprak, verrukt van geest, O! groote God, waar inne leest Men niet uw grootste wonderwerken, 20 Indien we, met wat aandachts, merken, Op 't kleinste kruidjen, dat hier spruit, Dat, op een bias, syn blaadjes sluit? Wie zou sich niet, tot klooster leeven, Om zulken daagliks oogh, begeeven? 2 5 Wat rost, en reist men Oost, en West? Hier siet men, t'huis is allerbest. O Fabius, die naa de boonen, Genaamt zyt, als Romeinsche soonen, Wier tongh ook, in uw mond, grypt stal, 30 Ghy zyt een saaijer van het al. Emendatie r. 26: t' < 't 632 Uw naam 2al Nineve doen klimmen, By Dodoneus, langs de kimmen, Der wyde heemlen, om het Rond. Assirie trots, op den grond, Die Ninus naa syn naam liet noemen, 't Plat, waar Semiramis de bloemen, En hooge groenten, by d'Eufraat, Deed wassen, puur uit ooverdaad, Verliesen glans, aan hunne luister: Nu, langs de Dender, uit het duyster, Dit Nineve haar licht begint, Zoo dat men in den naam versint. O! dorren stok, dus oud van daagen, Noch lange moet ghy bloemen draagen, Tot dat ghe bloeit, na 's menschen wys Van 't aardsch, in 't heemelsch paradys Emendatie r. 33: Rond. < Rond, [369] Versoek, Aan Karel Boele, pensionaris., en griffier te nineve, om het voorigh rym te doen bestellen. Boele, Raad, en groote schryver, In den Ninevytschen raad, Op wien 't raadhuis vast en styver, Dan op steene suilen staat: 5 Luister van de Borgerye, Die, laas, meer, en meer versmelt, Onder Spanjes tirannye, Die noch 't Spaansche Neerland quelt: Op dat ghy weer mooght aanschouwen, 10 Wat myn leedige uuren zyn, Lees dit rymvel ongevouwen, Voor Amandus Norbertyn. Stel het, bid ik, hem ter handen, Op dat ik te meer verplicht, 15 Aan uw weldaan, ook uw landen Diene, en roeme, in hart, en dicht. 634 [370] Op K. Boom, burgemeester. d'Oprechte Burgervaader Boom, Korts dienstigh raadsman van den raad, Is niet, met Y, en Amsteltoom, Zoo draa verguldt, of hy vergaat. 5 De Burgers smaakten niet het sogh, Van syne vrucht, dan onversaadt: Dies ieder pryst den naasmaak noch, En treurt, in't hart, met weesgewaad. 635 [37i] Aan Jan van Mansdale. O silversmit, die, om uw konst, zoo braaf Vermaart zyt, aan den disch van meenigh graaf, Sie daer een Beurs met roosenobelgoud, U zy, wat fraais te maaken, toevertrouwt. 5 Versmelt, en giet dat suinige metaal, Het werde een schoone, en welgedreeven schaal. De holte zy niet diep, maar rond, en plat, Op voeten, van een langen arm, gevat. Gy zult se niet verderen, met een kiel, 10 Die naa de Straat, in felle slaagen, viel, Met roovers van Algiers, noch met de vloot, Die korts, in Duins, de blaauwe golven rood Dee schuimen, van den bloedenden matroos Der Spaanschen, die Okquendo daar verloos, 15 Te vuur en swaard, door Hollands Admiraal. Wat lust my zulk afkeerighlyk verhaal? De buitenrand voer 't Heidelberghsche vat, Dat Bachus bly beschrydt, van 't druiveblad, Omkranst, met wyn, in d'opgeheeven hand, zo Van Pan, Sileen, en Bachaas, op een trant Van lossen sangh, geseegent Evöe. Het Rhyngeberght groeije, in de holle stee, Waar Bacherach een stroom van beesen kuipt En vroolik voor 't altaar van Bachus suipt. 2 5 De Wyngod houdt niet van het kryghsgetier, Maar schept vermaak in 't maaken van goed cier. 636 [372] aan K.I. Wat bouwt ghy goede vrouw, oud oover tachtigh jaaren Een huis en fraai jen tuin? of zal dit aarde werk Uw graf en kerkhof zyn, en niet de zuiderkerk? O! denk naa 't heemelsch huis, en paradys te vaaren. 637 [373] Grafschrift, op Francois de Koster. Dit graf is koster van het lyk, Dat, als een vruchtboom, in het slyk, Naa tweemaal bloeijens, viel, deur storm, Ten beste van den molm, en worm. 5 Het zieltje vroolik, heusch van aard, Met ingoedborstigheit gepaart, Bewaart den Heemel, die het gaf, Het lyk is Koster, in dit graf. 638 [374] Voorwind, Naa Nieuw Batavie, Aan 't Schip de Paarle, voerende Geeraard hulft, rechtsgeleerden, uit het sekretarisschap van amsterdam, beroepen tot hoogeraad van oostindie. O Paarle, seildrigh hout verwulft, Die in uw buik draaght Geeraard Huift, Een Amsterdams steehuis ju weel, Om hem, in 's werrelds kruidighst deel, 5 Te lossen, door de Sunda straat, Die Java, en Sumatra baadt, By Jakatra, op 't reeryk strand, Waar Bato stad, en standerd plant. De stroomen van den Oceaan, 10 Zoo kromme mylen, als se gaan, Schier tweemaal, door den middellyn Der eeven lange sonneschyn, Geleiden u, met een voorwind, Tot daar 't kompas dat eiland vindt. 15 Geen zeerots, moer van paarlemoer Gewossen, aan heur mossigh snoer, Warsch teegen 't eike boschjuweel, Ontmoete uw bruisend zeekasteel, Op dat het niet te barste springh, zo En zulken schat ten gronde slingh, Tot grooter hartseer van het volk Des Amstels, dat te noo den kolk Ontvremden voelt hun kostlik pand. Dat langh, met rechtsgeleerd verstand, 2 5 Plichtpleegende beleefdicheit, En onbesprooken kloek beleid, De heimelbank, en 't seegelkruis, Geheimelt heeft, op hun steehuis: Waar uit het van de vensterpui, 30 Stads wet, en wilkeur, naa gelui, 639 Atleesende, aan het damgekriel, Als Godspraak, uit den Heemel viel. Geen roover, siekte, noch orkaan Raak hem, of syn geselschap aan. Zoo troost sich onse borgery, In hoop gewisser, van dat hy, Als Hoogeraad, ten dienst van 't land, Een vinger zyn zal van de hand, Die sich van hier, in oosten, rekt, En Kooningen een wet verstrekt, Langs rykdoms zee, van Indostan, Tot aan de werldstraat Anian. Hoe dreunt Batavie, op de been, Vol schaatrens, onder 't algemeen, Op 't baldren van het gootlingh stuk, Om uw behouwen reisgeluk, Wyl dat, vol vaards, uw seilen vast, In 't stryken, wappren, aan den mast, En 't hortende anker haakt, in 't sand? Een schip, een schip van 't Vaaderland. De reede grimmelt bol, en dik, Van volk, om in een oogenblik, Met vreughdeteikens, vlagh, en vaan, Trompetgeschal, en trommelslaan, In sloep, in praauw, in junk, en boot, Verheught t'ontfaan uw raadskleinood. Dat, met der Englen vreedeson, Gereesen, uit de midnacht spon, Vry schooner, aan de daageraad Bedompelt onder kryghsgewaad, Verschynt, dan 't daagend morgenrood Heur straalen, oover 't Noorden schoot. Dat ook, wanneer 't syn glans, in goud, In 't midden van den Raad ontvouwt, Geschat zal zyn, van meer waardy, Dan's Persers paarlevischery. Dit voorspel, in verrukten geest, Stelt ook den dichter, flus bedeest, Syn ongerust gemoed gerust, 70 En leidt Huift, met gebeên, ter kust Van Neerlands Indiaansche maats, Hun waapenstoel, en handelplaats. Van waar eer langh hy, alzoo bly, Syn landingh welkomme, als toen hy 75 Die maar las, uit syn broers verhaal, Slaaf, laas! te Piply, in Bengaal. 641 op het seggen, dat ik gepoeetiseert had, en poeeten leugenaars zyn, aan Geeraard Hulft. Indien de titel van poeet Ook, aan een rymer, wierd besteedt, Zoo praamde my, en waar het pyn, Een Leugenaar genoemt te zyn. De beste dichters rymen wel, Maar rym alleen is kinderspel. Myn rymery dan slecht, en recht, Ter eer, geneegen opgesegt, Dat nergens van de waarheit wykt, Gevoelt sich niet verongelykt. Ik wou dat ik een dichter waar, Of zoo een deftigh leugenaar, Die onder een versierden vond, Vermaaklik sticht, op waaren grond. 't Zy ik gerymt heb, of gedicht, Ik vond my, Huift, daar toe verplicht. Zoo, om uw vraagen eer, ontwaakt, Of ik geen rympjen had gemaakt, Als meest, om 't eerampt, dat ghy kroont, En u, met kroonen, weer beloont. Hoe ghy het opneemt, weet ik niet, Sie maar het hart aan, hoe 't geschiedt: Dat wenscht u noch, met luk, en heil, Na Indie, voorwind, in 't seil. [376] grafschrift op abraham le fever, bewindhebber der noordsche maatschappye. Hy die den walvisch dwongh, en vet Ontkookte, rot hier selve, in 't net Des wallevischs, die onsen God Weer uitspoogh rein, en onverrot. 5 Het roemen van een monstertoom Geweest te zyn, is maar een droom. Maar dat syn ziel, die elk gevaan, Aanminnigh nam, met vroome daan, Geplaatst zy, in een saalger veld, 10 Dan Herkies Heemel, dat, dat geldt. 643 [377] ANTWOORD AAN ABRAHAM GrENIER, RECHTSGELEERDEN, TE MIDDELBURGH, OP HET VOLGENDE KOPPEL VAARSEN MY GESONDEN. Ontwaakt, vond ik myn pen geneight, tot rymen, was: Maar stram, 'k Had wel gedroomt, maar, laas, niet op Parnas. Wie, binnen Leidens school, aanleidsteres tot wysen, Geleidt was, en syn jeughd, in konst, had aangeleit, Die trok niet, in 't Atheensch Liceum, hooge prysen, Van seeven wysen, voor den Wysten soon, bereidt: 5 Maar zulken wys vernuft, ryp voor de rype jaaren, Aldaar volleert, beroem sich vrylik, op een droom, Langs Febus bergh gedroomt, die self syn lauwerblaaren Het omhingh, naa den dronk van Kastals wysen stroom. De Leidsche Roomerburght die mach Parnasbergh heeten, 10 Haar grondeloose born de klaare hengstebron, Vol wyse wooners, van al wat de Muisen weeten, Elk zynde meester, als des wysheits goude Son. Grenier, die, staande voets, wel vaarsen wist te rollen, Tot schande van tobak, wyl ik dat quylkruid prees, 15 Ghy hebt, op dien Parnas, in 't midden der Apolien, Geslaapen, en geleert hun daagelyks gelees. Ghy hebt, in school, den top van weetenschap besteigert, En, in der rechten stoel, voor heiligh recht, gepleit, Wyl u de jonglinghschap noch boomwol had ge weigert, 20 Daar sy het baardvel nu aansienlik mee bespreidt. Ghy kont, wanneer 't gelieft, en binden, en ontbinden, Niet als de Pausen, maar, met maat, en sonder maat, Met rym, en sonder rym, wilt ghy 't u onderwinden, Ghy toont, als Aristarch, waar dat men kreupel gaat. 25 Och! dorst ik schelden, hoe zou Baldus, hoe zou Bartel Aanhouden, die uw hoofd vol muisenisse broên? Waarom ik martler was, en noch de dichtkunst martel, Daar ghy my andersins zoud onderrechtingh doen. Maar segh, van Chandelier, wat is er aan geleegen? 30 Nu vraaght men naa uw rym, maar niemand lacht er om. Wanneer ghe drukken gaat, gebruik het, om te veegen, Zoo blyft de snapsche Dam, en Boekendrukker stom. 644 [378] OP BURGEMEESTER ALBERT BAS. Dat hier geen reekei wroete, of bas, Op heilige, en bekreeten asch Van Bas, die hoogh, maar needrigh was, Ontsien, geeert, voor elk van pas. 5 Hy hiel de vierde stemme by Dry Burgemeestren van het Y. Syn swygen brak de harmony. Nu singht hy bas, in 's Heemels ry. 645 [379] olyfkrans, oover de verbonde handen, van engeland, en 't vereenight neederland. Wy scheidden 's aavonds, van namaagen, De klok had noch geen elf geslaagen, De suidvooghd broesde, als een Orkaan, En rukte 's toorens weederhaan, 5 En kruis, dat Amstels kroone parste, In 't West, van booven neer te barste. Wy spraaken, op dat groot gedruis, God dank, daar sneuvelt Hollands kruis. Wat heilige invloed van gestarte, 10 Of Godspraak gaf ons dit, in 't harte? Want nimmer rees er, voor den staat, Zoo spiegelgouden daageraad, Als die des morgens, vol verblydingh, Van Graavesand, bracht vreedetydingh, 15 Met kluisters, voor het krygsgedrocht, Van jalousy ter werld gebrocht, In Londens vliet, met bloed gekoestert, Nooit wreeder, in den Hel gevoestert, Tot Neerlands, en haar eigen dood. 20 De Zee scheen in den laatsten nood. Dat monster spalkte seeven muilen, Als yselyke doodekuilen. Elk voorhoofd sweem na leeuwenaard. Het had dry ribben, in een staart, 25 Waar mee het, slaanswys, konde ontroeren Al die den Oceaan bevoeren. Het lichaam was maar balgh, en buik, Gewaapent, met een koopren huik, Van swarte verw, met mosch bewossen, 30 Vol ongedierte, en slangebossen. Weersydsche vleuglen, op den rugh, Die maakten 't als een zeevisch, vlugh. Wanneer het opstoof, uit de vloeden, Zoo sach men onder leegers woeden, 3 5 Van scherpe pooten, breed van vim. 646 't Spoogh vier, en vlam, met naar gegrim. Die zeeplaagh geen twee jaar geworpen, Was reeds, van Hollands bloed te slorpen, Met Engelsch vleisch, zoo grof gemest, 40 Dat Suid, en Noord, en Oost, en West, In koopvaard laagen, aan het flaauwen, Angh voor die roofsche waaterklaauwen. Of schoon 't onnoosel Neederland, Staagh vreesiek, aan den Teems, de hand 45 Bood, om die pest te slaan, in slooten, 't Was oli in het vier gegooten. Hoe krom het gingh, het gingh al wel. Moorddaadigh rooven bleef maar spel. Maar God, vol vaaderlik erbarmen, 5 o Aan 't hart geraakt, door rouw, en karmen, Van weedersydschen onderdaan, God, die een ysre borst kan slaan, En weiken, in een liefden ooven, Sondt synen vreedeboo, van booven, 5 5 Greep Engelands, en Hollands hand, En bondt se, met den oliplant. Toen dook de Heldraak, in de kolken, Doodsch, om 't verbond der beide volken. Daar op omhelsde 't swaard de schee. 60 De scherpe rympriem sloot ook vree. De vrye zeepoort wierd ontslooten. Men bruik den ink, tot prysens nooten. Zoo kruisse 't koopseil 't ryke Rond. De prysveer vliegh het, in den mond. 65 Dees vreede schryf den werreld wetten. De dichtpen zal se, op ceedren, setten. Wat hoopt men min, van eenpaar volk, Beide Admiraalen van den kolk, Die langs olyfblaan, en laurieren, 70 Den waaren God, en Godsdienst vieren? Emendatie r. 36: naar gegrim < naargegrim 647 [38o] liefdes voorbeeld, afgebeeldt door P. rubbens. Lykt onse kaamer nu een kluis, Of jammerlyk gevangenhuis, Als waar Cimona sat ter dood Veroordeelt, aan den hongersnood? 5 Waar syne dochter gevernist, Met liefdes reeden, doch vol list, Verlof heeft, van den strengen raad, Om vaader, daagliks, met een praat Van troost, en een versachtend woord, 10 Te leiden, aan te sachter moord? Waar sy, in 200 een dekkleed, soet Heur voeder, met heur teepels voedt, En hem syn korte daagen rekt, Zoo dat het vonnis werd begekt? 15 Het moet wel weesen, want wy sien Een grysen stok, gins, op syn knien, Langhs strooije stoppels, moedernaakt, Behalven 't deel, dat schaamrigh maakt, Van groen bedekt. Een muur die boeit 20 Syn handen rugglinghs, schier verschroeit. Hy rekhalst, aan een schoone borst, By hem geseeten, die syn dorst, En rammlend vel, met melk, vervult. Hoe vleij end leit, hoe trouwlik krult 2 5 Heur rechterhand, om 't schouderblad, Van vaader, en hoe drukkend spat Sy slinks de volle melkfontein, In vaaders mond, terwyl het klein Ontkleede jonghske, op goudgeel stroo, 30 Onkundigh slaapt, hoe grootvaar 200 Het kostjen, uit syn mondjen, suight. Helaaci! let, hoe schrikkigh buight Dat traanende oogh het aansicht om. Heur dunkt, se hoort een stil gemom, 3 5 Van iemand, die heur doen bespiedt. 648 Indien ons sien te rechte siet, O vrouw, 200 is er vry wat an. O dochter, trouwe moeder van Dien ouden vaader, sluit die kas, Van blank omparlemoert albas. Sluit toe dat sneeuw, met purperrood, Zoo eedel kleedende uwen schoot: Op dat die melkrobynepyp, Veele ongetelde daagen, syp, En d'arme man dat listigh luk, Noch langh, geniet, in synen druk. Want voor die ysre traali staan De wachters loerende, op verraan, Den snof half hebbende, in den neus, Van vaaders lange leevens leus. O! wondre liefde, sonder end, Wy vreesen ghy zyt al bekent: 't Zal u, noch vaader licht vergaan, Gelyk 't aan Pero heeft gedaan. [381] Welkomst, Aan Joannes Dilman, van leiden, naa hy geneesheer was gemaakt, alvooren hebbende beweert, wat raasernye was. Wel van raaserny te spreeken, Die ons deerlik suffen doet, Weesen, oorsaak, kenbaar teeken, Hoe men die geneesen moet, 5 Zyn wel groote weetenschappen, Doch, tot artseny, maar trappen. Dilman had daar van gesprooken, Deftigh, voor Apolloos raad, Leidens schoole sach men rooken, 10 Al het twisten klonk, op straat, Van spitssinn'ge teegenstreevers, Flughs verwonnen, oovergeevers. Wie, van buiten voor de glaasen, Eiken tweestryd had gehoort, 15 Seide: hoor dat volk eens raasen. Echter niet een raasend woord Was, uit hunnen mond, gebooren, Teegen Dilman braaf verlooren. Toen stond iemand van de wysen, 20 Staatich op, van reen parmant, En begon dien held te prysen, Om syn glad geschaaft verstand, Dat hy juist geen raaserye Kende, maar al d'artsenye. 25 Want hy heeft hier twee paar jaaren, 't Eelste van syn groene jeughd Afgeslooft, in heilingh blaaren, En het snufflen, naa de deughd: Die beminster zulker soonen 30 Beide nu syn arbeid kroonen. Met zoo sloot men Dilmans boeken, Eeven of hy was volleert. Met ontsloot men, om te soeken, Wat geleerden noch ontbeert. 3 5 Altyd zal er wat ontbeeren: 650 Dies al doende, moet men leeren. Met 200 wierd hem afgenoomen Gneesinghkonsts gestaafden eed, Van Hippokrates gekoomen, En by Kristnen voorts gesmeedt, Van Kuperus voorgesprooken, Met twee vingers opgestooken. Toen was hem de groet geschaapen, Van Geneesheer oover al, En hy kreegh het godlik waapen, Dat hem eedel maaken 2al, Onderteikent van Apollen, Met het seegel van hun rollen. Welkom, eedle Beeverwyker, Binnen onse ryke stad, Neeven vaader, nu veel ryker, Dan het Y, met al heur schat: Want de roover rooft heur schatten, Maar op dees heeft niemand vatten. Welkom, eedle Beeverwyker, Hoop des sieken Amstelaars, Meest, wanneer de doodkist spyker Uwes vaaders flaauwe kaars Mochte uitdempen, binnen planken, Tot ontsteltnis van veel kranken. Welkom, eedle Beeverwyker, School, en boekwys, niet uit gunst, Werd, by vaader, een gaauw kyker, En ervaaren, in de kunst. Sien scheelt veel van self geneesen. God wil voorts uw meester weesen. [382] Amsterdamsche Rondheit. Wat zyt ghy, onder 's lands tweespaltigh gaande jammer? Ik ben geen dwarsche Zeeuw, noch wrokkende Amsterdammer. Dees trekt het seil van Stadsbeleg te hoog in top: Maar Zeelands toestem dringht ons haaren landsheer op. 5 Indien men syde kiest: ik haat geweldenaaren, En stuur myn scheepsboegh forts, ten spyt der dwarsche baaren. Zoo waarlik help my God, indien 'k myn vaaderstad Niet voorstaa, met myn bloed, en wat ik nu besat: Indien ik 't heerschsiek huis, van 't opgeparst Oranje, 10 Niet weere, van myn hals, voor zulken tyd, als Spanje. 652 [383] Bussekruid Vervloekt, aan myn Moeder. Myn Moederlief, waar waart ghe daar, Met al myn broers, en lieve susters. Ontroerde u niet iet ongerusters, Dan myn langhwyligh reisgevaar? 5 De borst, en buik gespeent, van draagen, en van suigen, Kan, van haar lydend kind, iet quaads, swaarmoedigh tuigen. O! Moederlief, hoe klein verschil Bespeurde ik tusschen dood en leeven? Veel kleiner, dan een blik gedreeven 10 Van booven, die als blixem vil. Ghe had van uwen Soon nooit taal gehoort, noch teeken, Sints hy, van Malga, naa Granade was geweken. Syn roer, met dubbel scherp gelost, Eer hy die ryksstad in mocht ryden, 15 Borst onder uit, en sloegh ter syden, Zoo dat hy sien, noch hooren kost. Al is 't een week geleên, syne ooren blyven suisen. Al wat hy hoort, gelykt een waaterval van sluisen. Vraaght Moeder d'oorsaak hoe het quam? 20 Van binnen was de loop beslaagen Van schurft, tot daar de koegels laagen, Dat hen de vrye schoot benam. Se had na gissinge, dien roest van damp belaaden, Wyl ik se droegh, besiende Alhamaas Moorsche baaden. 2 5 Had my dat heilloos loot geraakt, Zoo hadde ik, naa, ik doodlik steeken Korts, in Sivilje, was ontweeken, Een moorder van my self gemaakt. Myn lichaam had, op wegh, gebeên aan die quam reisen, 30 Om aarde, en vol getreurs u eeuwigh laaten peisen. Verdoemlik loot, en bussekruid, Gemaakt om menschen te vernielen, Wat schryft ghy al millioenen zielen, Op reekningh van dien kloosterguit? 3 5 Een doodslagh zal men op des menschen ziel verhaalen, 653 Hoe kan die Munniks ziel zoo grooten schuld betaalen? Verdoemlik bussekruid, en loot, Vaar voor den Duivel uwen vaader, Ik vraagh voortaan naa geen verraader, 40 Naa moordenaar, noch hel, noch dood. God, schutter dat ik my ook self niet bracht om *t leeven, Schut my wel vorders, voor die sich, op moord, begeeven. 654 [384] Vermaaninge. O sondige Amstelschaar, Gepaart, en sonder paar, Dryf rouw, en smeek Gods Soon, Op Vaaders grammen throon. 5 Smeek hem, die hoogh geëert, Door Englen ons regeert, Naast synen heugen Geest, Met God, als God, gevreest. Smeek hem, die door syn soen, 10 Dat hy, aan 't kruis, wou doen, Versoenen kan uw schuld, Met 's Heemels ongeduld. Uw schuld, die 't heele land Steekt, in verwarden brand, 15 In plensingh van duur bloed, En roovingh van groot goed. Hy, vol barmhartigheit, Deemoedelyk gevleit, Zal, in syn Vaaders hart, 20 Doen smarten uwe smart. Hy, door het vroom gebed, Meelydende verset, Zal Englands krygh, en wee Verwisselen, in vree. 2 5 In vree, 200 soet, van aard, Wanneer se broeders paart, Als geur der balsemboom, Langhs Arons hoofd, en soom. Hy zal het oorloghslot, 30 Dat grimmigh swaard van God, Doen weiden, op den hals, Van Mahomet, 200 valsch. Gelyk, langhs Jor, en Dan, Het heir van Midian 3 5 Verbaast sich self versloegh, 655 Eer Gideon het joegh. Syn arm is niet verkort, Syn goedheit niet verdort, Hy blyft, van ouds, bekent 40 Almachtigh, sonder end. O sondige Amstelschaar, Gepaart, en sonder paar, Dryf rouw en smeek Gods Soon, De vree daalt uit syn throon. 656 [385] Op Jan Jansen De Dood, smid t'amsterdam, die sich selven van den steen heeft gesneeden, afgebeeldt door savooi. Ook dus leeft, door Savooi, de smid Jan Jans de Dood, Die synen blaaskrop self, de tweede snee, acht loot, Een suuren steen, gelyk een henei, heeft ontsneeden, Zoo stout, als waaren steen, of yser al syn leeden. 5 De Dood 't bly siende, sprak, wat heb ik deesen man Te dooden, die sich self zoo moedigh dooden kan? Maar wierd bedroeft, zoo draa hy leevend was gebleeven. Nu is de Dood gesond, getrouwt, een steun van 't leeven. 657 [386] Heemelvaardssangh. op de wyse van den 68. psalm. Myn ziel verhoogh sich, deesen dagh, Blymoedelyker, dan se plagh, In heilige gedachten: Sy volgh den doodsheir waar hy vaar, 5 In syn triomf, ten Heemel, daar Hem Serafims verwachten. Hoe springht de bergh en 't olibosch? Wat riekt men hier al soomerblos? Wat glinsteren al straalen? io Den Heemel oopen juight, en bromt, Nu sy Gods soon verwellekomt, Vol seegens, in haar saaien. Het helheir huilt, de dood die krocht, Gesleept, aan boeijens, door de locht, 15 Voor 's ooverwinners voeten. Hy steight almachtigh, met den palm, Wyl dat hem heerelyke galm, En speelen schoon ontmoeten. Een wolk die sluit de heemelpoort, 20 Wyl d'aarde noch de snaaren hoort, En keelen vroolik daalen. 't Verheeven oogh werd kykens moe, Maar noch zoo kykt de ziele toe, Hoe Englen God onthaalen. 25 De schaapenharder Isais soon, Van Samuel, tot Iudaas kroon Gesalft uit d'olihooren, Naa hy de Filistynen sloegh, Wanneer syn volk de bondkist droegh, 30 Ter woon van God gekooren, Hiel wel een feest, en hoogen dagh, Met sangh, basuin, en trommel slagh, Om, binnen Salems paaien, Die in te wyden, maar zoo veel, 658 35 Als God, van menschlik, heeft verscheel, Verscheelt dat seegepraalen. Die heiige kooningh, naa Gods ark Gestelt was, in 't gespannen perk, Sprak, in Gods naam, den seegen: 40 Hy schonk aan 't volk, 200 vrouw, als man, Een brood, wat rundbraads, en een kan, Uit druiven, vol gekreegen. Maar Davids soon, des Heemels soon Gekoomen, in syn vaaders throon, 45 Schenkt stroomen van genaaden, Uit voller macht, aan die hem vreest: Hy voedt het lyf, en meest den geest, Om eeuwigh te versaaden. Myn 2iel, werd nimmer kykens moe, 5 o Maar staroogh, naa den Heemel toe, Met bidden, en met waaken: Hoe als uw saalicheit, om hoogh, Op wolken voer, 200 zal myn oogh Haar daalen haast genaaken. 5 5 Sy komt, sy komt, van Engelsch licht Omheirt, rechtvaardigh, in 't gericht, Voor leevenden en dooden, Door 't al doorklinkend gebasuin, Uit graf, uit zee, uit dal, en duin 60 Ten oordeel op ontbooden. 659 [3?] op de dry ysre kouwen, van jan van leiden, en syne medschuldigers, booven aan st. lamberts tooren, te munster. Keer. O Munster, Mimigardevoord, Te voor genoemt, dat nu een poort, Op neegen plaatsen in een wal, 's Nachts sluit, en kloosters veel in tal 5 Omhelst, met uwen kloosternaam, Gesteight, op vleuglen van de faam, Naa dat de groote Karei hier Den grond lagh, van syn heiligh vier, Zulx ghy het hoofd wierd aller steen, 10 Die 's witten veulens veld bekleen: Ik vraagh, terwyl ik machtigh hoogh, Op Lamberts tooren, met myn oogh Uw land, en ronde muur aanschouw, Of, voor myn voeten, deese kouw 15 Van staal wierd Jan van Leidens throon, Geschopt, uit Sions nieuwen kroon, Toen hy, met dat vervloekt gespuis Van weederdoopers, nergens t'huis, Alhier syn wulpsche leer invoer, 20 En Duitslands Vorsten bracht, in roer? Een schandvlek, die u deurstroom A Nooit wischt, al wenscht sy u genaa. Teegenkeer. Ik antwoord, Amsterdammer soon, Die Moeders keuken onverboön, 2 5 En nu, en dan verliet, belust Op koopwinst, langhs uitheemschen kust, In Kristenryk, aanmerk myn stad, En kleinen hoep, met aandacht wat. Of niet dat wild, en eekelhout, 30 Dat u myn ham, en spekkenbout, 660 Zoo prysen doet, of niet die hei, Zoo lammerryk, of niet die wei, Die booter karnt, of niet dat groen, Met wat de keuken heeft van doen, Of niet die akkers vol van vrucht, En deese koopstad, soet van lucht, Of elk geen speelreis waardigh zy? Ja: deese kouwen alle dry Zyn 't leste vonnis, aan 't gebroed, Van doopers, uit uw land, gevloedt. Maar zoo veel bloeds, op Kristens boom, Van Mars gestort, deur mynen stroom Rein afgespoelt, veroorsaakt, dat My kroonen doopen Vreedestad. Toesangh. De reegen, en de morgendaauw, En maatigheit van sonneschaauw Bevruchte deese landen, Met kostelyke panden, Jaar uit, jaar in: tot onderhoud, Van zoo veel duisend zielen, Als in het landschap krielen, En deese daaken, jongh en oud. Op dat se vreede voeden, In werreldsche gemoeden, Tot dat d'onstaage werld vergaa. God gunne ons eeuwigh vree hier naa. [3?] aan Venus. Wat is de liefde een lieflik dingh? Sy is een loutre suikerspringh. Sy is een korf van hoonighsoet. Des werrelds steun, en hooghste goed. 5 Sy hoopt staagh, in bekommernis. Sy troost het hart, dat geemlik is. Sy onderhoudt de lieve vree. Sy haat de twist, en leege schee. Sy is den ouderdom een jeughd, 10 En aan de jeughd des leevens vreuchd. De liefde, met heur jokkerny, Lieftaalicheit, en soet gevry, Verbindt, door minne, en trouwe, aan een, Het volk ontaardt van seen, en reen. 15 Sy temt het temmeloose wild, Hoe seer het woud ook brult, en gilt. Sy prikkelt, met de minnesucht, De Gooden, in den Heemellucht. Jupyn de hooghste Heemelgod zo Verbindt sich, aan het houwliks lot. De Tartar, van een wilden tak, Verhouwlikt, aan den wree Kosak. De leeuw die liefkoost syn leeuwin, En quispelstaart bedaart van min. 25 Zoo singh ik, soete Mingodes. Maar wie gelooft myn sangeres? O quaade meester, scheldt men my, Want al de trouw is myn party. Om dat ik my dat soet geluk 30 Niet eigene, onder 't minnejuk. Elk straft: ghy wilt het minnen raan, En self dat hoonighseem versmaan. Zyt ghy dan van geen vleis noch bloed? Zyt ghy van steenen opgevoedt? 3 5 Zyt ghy bevrooren, als een kolk, 662 En anders dan vernuftigh volk? Maar immers groote Venus is 't Myn schuld niet, dat ik 't houwlik mis. Het was uw wangunst, dat ik niet Den seegen van de min geniet. Dat ik misschien geen vaader wierd, Met bloemen, om myn hoofd, verciert. Wat onschuld, goede Citheree, Grypt hier tot myn verandwoord stee? Al bood my nu uw saalge hand Te kroonen, met den houwliks band: De wellust schept geen plaats, in 't hart, Zoo langh myn sy gemartelt werd. Zoo langh de dichte milte steekt. Zoo langh het aangesicht verbleekt. Zoo langh de sterkte my begeeft. Zoo langh de vreughde niet herleeft, In mond, en oogen, langh verteert, Door slimme apteekery versmeert. Een sieke bruigom trouwt de dood, Meest aan de schoonste Venus schoot. Dus nam myn reede, en klaghte een end, Geseeten in een roosetent. [389] SCHILDERYE, VAN MuCIUS SCEVOLA. Het lykt een stout bestaan, daar Mucius bestaat Den Kooningh te doorsteeken: Maar hy verbeeldt meer harts, daar hy syn rechter braadt, Om self haar feil te wreeken. 5 Die wraak recht dus 't gemeinde, en ongemeinde feit. Maar Mucius ervaaren, In list, heeft liever 200 syn hand, ter dood, gebreidt, Om Scevola te spaaren. Hoe voelloos, en hoe trots, van hem, dit schynt geschiedt, 10 Noch trotser mach het heeten, Dat d'onvermoorde vorst den moorder leeven liet, Die slinks hem kan doorspeeten. 664 Emendatie r. 9: schynt < schyn [390] muisenj aar. Wat druk drukt Holland niet? Nu krielen land, en huisen, Als Filisteaas land, Geplaaght van 's Heemels hand, Door een besonder slacht van schaadelyke muisen. 5 Van waar komt dit gespuis? Van 't Noorden afgeswommen, Met leegers, door de zee, Als hart, of rhee, op rhee, Met muilen, op den staart, des voorgeswems geklommen? Des Vaaders roode staf rechtvaardigh opgeheeven, 10 Die slaat, op Hollands grond, Sie, 't stof begint terstond Te krieuwelen, en van het ongediert te leeven. De wortel van het gras, van tuinkruid, en van telgen, 't Schaapraa, met kaas, en brood, 15 Self by den steegenoot, Smaakt geen verschooningh, van verknaagen, en verdelgen. Het vee vermaagert, en doortreedt de sieke landen, Van binnen hol, aan hol, Doorwroet als van de mol: 20 De schootels walgen ons van keutels, en van tanden. Men slaat de schaade dood, met eeven aan te roeren, Met kat, met hond, met val. Maar baat al niemendal. De vruchtbre vloek werpt staagh, uit velden, en uit vloeren. 2 5 Men metselt, in den Rhyn, vergeefs een hoogen tooren, Op dat de plaagh niet koom, Door zulken sterken stroom. Het bruisend scheepshol heeft de veiligheit verlooren. Wat oorsaak, Heemel, heeft dit euvel ons gesonden? 30 Zoo roept men met gesucht. Maar hoort, de gramme lucht, Als van een hol gewelf, baauwt sonden, sonden, sonden. 665 [391] op blaamrym. De Magistraat, en Kerkenraad Zyn teedere oogen van den staat: Gelyk twee appels, in't gesicht. Wie oneerbiedigh, in dat licht, 5 Met tongh, of penne spat, vol gals, Die haalt se beiden op syn hals. Onaangesien hun achtbaarheên Strafmoogende, met roede, en reen, Trotseerde een paap, een Sociniaan, 10 Of iemand bygloof toegedaan, Hun heilgh ontsach, en stoutlik spoogh, Met laster, in het linkeroogh. Wyl Wittewrongel, op den stoel, Na schrifts gewys den schouburghs poel, 15 Des jonkheits pest, in Amstels wyk, Te dempen raadt, met dam, en dyk, Zoo werd hy oopenbaar bespot, Met lasterrym, van zulken rot, Dat, als de naagels viermaal vyf, 20 En 't haair, op 't hoofd is, aan het lyf, Die, om te houden 't lichaam net, Men kort, en afscheert altemet. Dat die vileine snaatrer geen Hervormlingh is, heeft vaste reen. 2 5 Een leerlingh hoedt syn leeraars eer, En niemand schendt syn eigen leer. Hoe die quetsuur des kerkenraads Nu smert, in 't oogh des Magistraats, Dat zal de schout die al den druk 30 Van zulken smaadigh naamloos stuk Vergaart, zoo hy den naam uitvorscht, Wel leeren, aan dien lasterborst. En wyl er meenigh zulk serpent Hier wroet bekent, en onbekent, 3 5 Geduurend 't schouwlik schouwtooneel, 666 Zoo zal die stichtelyke keel, Van God gedreeven, dondren op Die slangen, en dat godloos top, Zoo langh, als hy Gods dienaar heet, Het zy die makkers lief, of leed. onbeschoftheit van jan rap en maat, onder de lesse oover eklips, gelèesen DOOR alexander de BlE, professoor in de starrekonst. Terwyl de goude Bie, de Kooningh van de bietjes, Trouw, in 't doorluchtigh school, de korf, daar 't Y op roemt, Den hoonigh, uit het son, en maan, en stargebloemt, Leert suigen, aan syn ryk, gelyk uit suikerrietjes: 5 Zoo gonst een plompe swarm, van onbeschofte hommels, Ten soeten biekorf in, met dringende geweld, Het heirtje schrikt, en denkt niet, om haar waapenspeld, De goudbron stort, ten roof van al die domme drommels. 668 Het seste boek genaamt Dichtbosch Het derde deel [393] raad aan den geenen, die myn rymen mishaagen. Wie kan de beste kruiden stooven, Dat elke tongh de smaak zal looven? Wie kan, voor ieders ooren, speelen, Dat elk sich eeven soet voelt streelen? 5 Wat deese pryst, heet, die wanschaapen. Der dichtren Prins kon self wel slaapen. Maar zoo myn spel, noch blaaren smaaken, Dan nooten leedigh, in het kraaken, Eerst bitter, voor de lekkre gasten, 10 Voor weeke tanden hard van basten, Se koomen ieweringhs te staade: Men vraagh het aan de peeperlaade. De slechte kommunyen zullen Daar peeperhuisjes van doen krullen. 15 Indien se daar toe mee niet doogen Zoo laatse, in huisjes, onder droogen De vochte krummlen van de staarten. Verguld se, als afgespeelde kaarten. 671 [394] londensche clpressen, op het graf van Kornelis Bikker, heere van swieten, &c. BURGEMEESTER, EN RAAD t'AMSTERDAM. Hoe snorren, cTonverwachte pylen, Van rouw, en quellingh oover al, Ook daar ik, op 't onthooft Withal, Myn aandacht slaa, van 't Y, veel mylen? 5 Hoe doet men my, op straat, verschieten, Gegreepen schierlyk by een schoot? Al weer een Burgemeester dood. O menschen! wie? De Heer van Swieten. Kornelis Bikker, van de Bikkers, 10 De leste broeder, die met lof, Den drukker korts gaf eedle stof, Als Amstels opperste albeschikkers. Wel rymer, nu weer aan het rymen. Oei my, hoe gaat my dit ter hart? 15 My smart myn meedeburgers smart. Nu rymen? al myn rymen swymen. O! wat al luister, in twee weeken, Gingh 't Amsterdamsche raadhuis af ? Flus groef men Korver, in het graf, 20 Die voor den staat zoo braaf dorst spreeken. Nu draaght men 't lyk des kloeken vaaders, Die tot geslis van oorloghspest, Met Engelands gemeene best, Een was der trouwste vreedaanraaders. 2 5 Die 't onweer, dat er scheen te rysen, Toen Neerlands hooftstad wierd beleght, Heeft neergeleght, met geen gevecht, Maar trots, met ampten af te wysen. Nochtans de dankbaare gemeente, 30 Op 't daagen, naa die duistre nacht, Heeft kryghsgeweld, om plicht, veracht, Haar kroon herciert, met dat gesteente. Die weldaad was niet om waardeeren, Noch al syn diensten, in den raad, 3 5 Geoeffent, voor den ondersaat, 672 Alzulken zyn recht voesterheeren. Hoe dikwils heeft hy willen sweeten, Tot weeringh van bedrieghlikheit, Door bankrottieren snood beleid, 40 Tot dat die boelbank was geseeten? Waar meede was hy niet bekommert, In dees bekommerlyken tyd, Die eendraght, tusschen broers, schier splyt, Van veel verwarringen beslommert? 45 Hy rust wyl wy niet konnen rusten. Het doodlyk onrust geeft hem rust. Zoo werd een schoone vlam gebluscht, In asche, als bei die uitgebluschten. Die heldre starren gingen onder, 5 o En 't is noch verre van den dagh. Het licht wel, maar niet als het plagh. Het vol getal schynt tweemaal ronder. Men slaa 't gesicht, met starrewysen, Rond Heemelwaarts, om ander vuur, 5 5 In d'een, of d'ander laater uur, Den Horizon te sien ontrysen. Gins straalt een hooge star veel lichter, In Amstels toppunt, dan te voor: En let men op het glanssend spoor, 60 't Is Pater, Kolonel, en richter. Wat wil die schoone glans beduiden? O Vaader, wees een leidstar van Uw kinderen, dat 's alle man: Zoo dooien sy, in Noord, noch Suiden. 673 Beleeftheits Schaaduw, aan den eedlen Jan Gournei, heere te houghton. Het eedel huis van Gourneis bloed, Dat in Northampton, soet, en goed, Van land, en lucht, van eige bergen, Uit vruchtbre boomen, als voor dwergen, Zoo meen'gen koeije, in graasend veld, En schaap, als voor een sneeuwbal telt, Langhs braakland, en gebouwde daalen, Zoo ver, als scherp gesicht kan haaien: Dat huis, dat langh, met oopen hof, My vreemd ontfingh, heb eeuwigh lof. Dat milde huis, dat moet ik roemen, Zoo 'k my ondankbaar niet wil noemen. Dat huis gaat nooit, uit myn gedacht, Ontrent patrys, of haasejacht. Hier leerde ik eerst, met snelle winden, Te paard, de vlugge haase vinden, En hoe men 't veldhoen, met een net, Op 't snufflen van een hond, beset. Hier sach ik die welschaapen Anne, Als in een schoonheit van Susanne, Wiens schoone naaktheit, op haar hoef, Het vuur stak, in den kouden boef. In England is geen schooner engel, Noch puiker knoproos, op haar stengel, Dan deese bloem, uit Gourneis bloed: Dat alle herfsten bloei jen doet. [396] buskruids donder, en blixem, te delft. Het Delfsch Orakel, dat vlak stom Geworden was, voor sestienhondert jaaren, Toen onder 't blinde heidendom Een suivre maaght Gods Woord begon te baaren, 5 Die loogenmond, met zulken prop, Van eeuwen, als met yser, toegeklonken, Borst, binnen Delft, hooghmoedigh op, Uit eene delf, met assche, puin, en vonken. Die duivel blies een sprenkel vuur, 10 In 't waapenhuis, van Staatenkruid, beleegen, Socht, door den onderaardschen muur, Een bresche, en tocht, langhs doemelyke weegen. Dat vlamsiek kruid, vol domme kracht, In vlam, brak uit, en rukte 't al in stukken. 15 Een oogenblik, gansch onverwacht, Was d'oogenblik van duisend ongelukken. Het kruidhuis, doelens, meenigh sterk, En swak gebouw, van kleinen en van grooten, Met zielen beesigh, in het werk, 20 Herfstboogaarden, burghwallen, straaten, slooten, Met waater, onder rook, en vier, En stof, en stank, vol kraaken, kryschen, sportlen, Afgryslik misbaar, en getier, Geblaakt, verlemt, gekneust, gestampt aan mortlen 2 5 Die wierden uit den vasten grond, Met brokken aarde, in 's Heemels oogh, geworpen, Als of de groote Plutoos mond, Door zulken pyp, de werld dreighde in te slorpen. De trotste geevels storten plots, 30 Het pannendak, en glas ringhkinkte, op straaten, Geboomte scheurde, aan spaan, en knods, Het muurwerk spleet, van booven af vol gaaten. Aardbeevingh, met een dooden schrik, En karmen had de lange stad beseeten. 3 5 Anghst, voor den richters oogenblik, Emendaties r. 1: Delfsch < Delfch r. 22: kryschen, < kryschen 675 Des lesten daghs, kneep 't wroegende geweeten. De son, bedwelmt van puin, en rook, Was banger, toen hy gaapen sach dien ooven, Om dat hy vreesde helschen smook De daagen van syn straalen zou verdooven. Maar kelders, solders, hout, en steen, En kat, en hond, en glas, en stukke verssenen, En loot, en kalk, en arm, en been En halve menschen, bloote herssenen, En kooperwerk, en kas, en ton, En huisraad, in de wolken opgesprongen, Zulk mengelmoes vertroost de son, Met dat de plof den poel heeft toegeslongen. O! wat vervaarden luiden slagh? Ligurie wierd nergens naa gequollen, Van zoo een maandaghs donderdagh, Wan donder, door het hol geberght, komt rollen. De Neederlander moest alleen Niet van die blik, en donderbaldringh dreunen, Maar Londen self, gebrught van steen, Met neegentien behuisde boogesteunen. Terwyl wy streeden, mond, met mond, Of 't waater, dat daar onder door loopt bruisen, Naa zee toe, rood geleek, of blond, Zoo voelden wy 't gedruis, in d'ooren, suisen. Elk vraaghde ontset, van welke kant Komt deese schoot des donders aangetoogen? 't Is helder weer, op 't naaste land, Aan Zee, is wis een kruidslot opgevloogen. Zou d'ander helft van Greevelingh, Tot groote vreughd van uitgedreeve Franschen, Ook sonder vyands lont, en klingh, Den dooden dans wel hebben leeren danssen? Of sprongh dat sterk Oostender gat, Wel duur verkryght, voor 't sterker Sluis, in Vlaandren, Dat onse Staat zoo liefst besat, Door bussepoer, aan bloedigh gruis, en spaandren? Maar 't lee niet langh, de kreuple boo Bestooven, quam, met d'Oostewind, gevaaren, 75 Den Teems op, brengende al te noo, Uit Maasens diep, van Delft, zoo droeve maaren. Men siet, helaas, men siet, och arm, Maar niet drooghsooghs, die steenen molshoop treuren, De gansche stad, erbarm, erbarm 80 Aan kerk, en huis, vol klooven, en vol scheuren. Meer dan een ooverwonnen stad, Van grof geschut, en morslende granaaten, Van langer hand, geschooten plat, Niet ongekrenkt, aan wooningen, noch straaten. 8 5 Maar wie verwondert zich verbaast Niet, om 't gebouw, de nieuwe kerk geheeten, Waar 't Duiveldom zoo heeft geraast, En dak en raam, ja kerkkroon ingesmeeten? Hoe eevenwel dat roemryk graf, 90 Van braaf metaal, en konstelyke marmers, Dat Holland, aan Oranjers, gaf, Als dankbaar aan haar planters, en beschermers, In al die vlamstorm om, en om, Van glas besaait, zy ongequetst gebleeven, 9 5 Gelyk een rotse, of lauwerblom, Die naa geen vlam, noch feilen donder geeven? Hoe kan de nydge duisternis Sich schaadliker, de prinstomb min beschaaden, Dan zoo, met glas, dat blinkende is, 100 Als starretjes, doorluchtigheits cieraaden? Dat al het onweer, uit den hel, Saam spanne, om die triomfstee uit te roei jen, Oranjes blos, en groene schel Zal eeuw, in eeuw doorrypen, en herbloeijen. 105 Eer zal de druk verlooren gaan, Dan dat de Faam vergeeten zou te melden Der Princen gaadeloose daan, Waard voor gestelt in 't boek van Batoos helden. 677 [397] Prognostikaaci. De rechte voerman werd gekent, Wyl hy de rossen maatigh ment. Maar mids d'onrechte, met geweld, Dry spansels sweept, op Jakobs veld, 5 Langs hoogh, en laagh, langs glad, en ruuw, Zoo steigren alle hoeven schuuw: En, door veel vergens, warsch, en dol, Zoo vlieght de toom, en koets, op hol, En schokt, en schut den rostiran, 10 In 't sand, ten spot van alle man. 678 [398] aan het bierglas. Doorschynigh ys, uit 's glashuis ooven, Noch schynt ghy van blank kristallyn, Zoo verre uw holte niet, tot booven, Beschonken is, met Ceres wyn: 5 Maar van het schuim af, dat heur oogen Allengs verspringht, tot op den boom, Zyt ghy verandert, met een stroom, Van Weesper hiacinthe toogen. O Bierglas, in de halve maan, 10 Met krytgestarnte, vol gewassen, Ten tyde, dat de sikkels gaan, Om trossen, voor de druifkabassen, 't Zy dat ghe lachen, of gekyf, Of swaaren slaap, of luije buiken, 15 Voor die uw nat te veel gebruiken, Verborgen draaght, in 't vloedend lyf: Myn dorst zal, met een teugh u drinken. O! Wyngaardgoon, hoe smaakt my dat? Ik steene, en voele traanen sinken, zo Alleens of ik gekreeten had. Nooit kon ik beeter smaak besinnen, Uit silver, of een gouden kop, Aan Fiaskoons, of Malgaas sop, Dan 't kooksel van dees Graangodinnen. 2 5 Dry zulke glaasen, alle daagh, Met dorst, en onder 't maal, gedronken, Daar leef ik by, dat helpt myn maagh Verduuwen boonen, kool, en stronken. Wat tracht vergeefs Hippokrates 30 Tamriskbier, voor myn milt, te raai jen, Dat 's nachts verschaalt, heeft staan verwaaijen, Om hulp in Straasburghs houte fles? Hanght myn gesondheit aan dat schryven, Zoo werd ik, naa myn dood, gesond: 3 5 Zoo moet ik, ach, ellendigh blyven, Emendatie r. 1: ys < glas 679 Om eenen dronk, en varschen mond. Eer neem ik moer, uit stankbre poelen, Met Kolloquint, indien 't genas, En na de werkingh Ceres glas, 40 Om 't dorstigh ingewand te spoelen. 680 [399] Trouw Van Robbert Kaffart, En Maria Wyntjens. Keer. Het dingh, welks naam aan bruiloftsangh, En liefde schriklik klinkt, in d'ooren, Deur eenen vygbeet, van den slangh Gereikt aan bestemoer, gebooren, 5 In al wat leeft, met sterflikheit: Dat dingh geschildert, naa geraamte Des vroomen Abels neergeleit, Benydight, sonder liefde, of schaamte: Dat beene monster, dat blind schiet, 10 En altyd raakt, en waar het wandelt Een doodplek laat, bedroeft zoo 't niet Belet, al wie van trouwen handelt, Waar deur het leeven werd verbreidt, En reedelyke mieren krielen, 15 Verheught, in stervende eensaamheit, Waar deur geslachten haast vervielen: Verheught, in breuk van echten band, Met weeuwen, en te weeuwenaaren, Waar deur natuur niet voortgeplant zo Verwelken zou, in luttel jaaren: Die gryns, in 't leevendst van de stad, Waar grachten keisers naamen voeren, Wyl lentemaand, met knop, en blad, Herleevend, sich begon te roeren, 2 5 Schoot van syn flitsen, in het hart Van Kaffarts duif, o schaa, o smart. Teegenkeer. De liefde, aan wie het lykgesangh Niet min vervaarlik klinkt, in d'ooren, Dan schuifflen van een scheutschen slangh, 30 Met onse grootmoer eerst gebooren, 681 Uit Adam, in onsterflikheit, Gekonterfeit, naa geen geraamte, Maar elpen beeltnis, ingeleit Van schoonicheit, en eerbre schaamte: 3 5 Die lieve Nimf, die blindlinks schiet En quetsende aanvokt, waarse wandelt Den wegh bebloemende, anders niet E)an ys te voor, van kou mishandelt: Bedroeft, zoo 't ryk des doods verbreidt, 40 Deur plaagen, die op aarde krielen, Met sonden, in gemeensaamheit, Geerft, en waar wy in vervielen: Maar vroolik, om den houwliksband, 't Zy tusschen weeuwen, weeuwenaaren, 45 Of maaghdendom, waar plant, op plant Van uitschiet, sonder end van jaaren: Die Nimf, in 't doodste van de stad, Liet oover Boomsdwarssloot sich voeren, Wyl winter, sonder blom, en blad, 5 o Gelyk, als dood lag, sonder roeren, Schoot Kaffarts oogen, in het hart Van Wyntjens kind, o lieve smart. Toesangh. Bruigom, die op geen herhouwen, Om syn pandens halven, docht, 5 5 Bruid Marye, die van trouwen Vryers praat niet hooren mocht, Die geheele twintigh jaaren Meenigh vryer had ontseit, En voorts vaaders gryse haairen 60 Kroonen wou, met diensticheit, Huislik, fraai je plicht van maagen, Deese lieven, die te voor Nooit malkaar, met kennis, saagen, Trouwden flus, in 't nieuwe koor, 65 Amstel mengelde, onder Keulen, Wonderlik van God gevoeght. Heul nu, paartje, heul aan heulen, Vruchtbaar, minlik, en vernoeght. Trekkebek, gelyk de krakjes. Kleef gelyk het kleevergroen. Soen wat styfjes, kus wat swakjes. Teel een soontjen voor een soen. Baar een susjen, voor een kusjen. Heemel kroon dit houwlikslusjen. [400] aan P.K. Dat ik verandert ben, daar aan is niet misseit, Want ik, in onsen tuin, u niet meer noode op snoepen: Ik prys u eevenwel, om uw gestaadicheit, Ghy roept my niet te gast, noch hebt my ooit geroepen. 684 verrukkinge van sinnen. Ik haat het onbesuist getier. Den bek toe kraai, en kaauw, en exter. Wat brein heeft luister naa myn lier, Een wonderlyke morgenwekster, 5 In 't harte, aan brand van heiligh vier. Wat dee God eeuwigh in de rust, Zoo dacht ik, eer hy 't Rond bereidde? En waarom kreegh hy nieuwen lust, Dat hy den grond des werrelds heide, 10 Op synen duim, met zee, en kust? Een geest, een vlugge Serafyn Greep onverhoeds my, by de haairen, Is, met my, in de sonneschyn, Gelyk een blixem wegh gevaaren, 15 My laatende, als in een woestyn. Het blonk er al van duursaam goud, En schaaduwloose diamanten, En onixen, en esmeroud. Ik stond, in 't licht, met beide planten, 20 Als op een vloer van steen, of hout. Hoe hoogh ik scheen, noch seegh van hoogh Een laakensprei, van sneeuw, geweeven, Vol scheemringhs, in myn sterflik oogh, Met karmosynroot, net beschreeven, 2 5 Waar voor ik my ootmoedigh boogh. God maakte voor des scheppinghs bouw, Voor zulke goddeloose vraagen, Een roe van vuur, en gloenden schouw, Syn wilkeur heeft de werld voldraagen, 30 Met wat hy eeuwigh baaren zou. Dit las ik anghstigh van gesicht, En sitterde, met al myn leeden. Daar op verdween het eeuwigh licht. Ik schimde, als steenen, naa beneeden, 3 5 Sacht opgevat, van 't aardsch gewicht. 685 [402] op D.E. Een Burgemeester van dees groote stad gegroet, Licht weer, hoe slecht men is, wel burgerlyk syn hoed. Waarom of E ?dan 't hoofd beslooten houdt? Des soomers steekt de son, des winters is het koud. 686 [403] Trouw Van Joannes Dilman geneesheer, Met Elisabeth de Vry. Keer. Apol, voor eenentachtigh jaar, Van Pindus, met de neegenreijen, Noch, op den oeffenbergh, te Lei jen, Omgroent van Peneus baakelaar, 5 Viel klachtigh, aan dat wyse koor. Hoe Dilman, die syn groene lente Aan hem gegeeven had, op rente, Om prys des artsenys daar voor Te trekken, wes hy zulken soon, 10 In boeken ploegende, en ervaaren, Korts, voor syn mannelyke jaaren, Betaalt had, met een lauwerkroon, Die onverwelklik, goud op schaal, In waarde, en luister, op kan haaien, 15 Mids had de God der sonnestraalen Bedongen, in verscheiden taal, Dat Dilmans leeven t'synen dienst, By dagh, en nacht moest vlytigh waaken, Om sieke lui gesond te maaken: 20 Nochtans hoe hy op 't onvoorsienst, Gelyk meineedigh, om gewin, Syn wyse troep was afgevallen, Geraakt aan 't vryen, en aan 't mallen, Om sich te trouwen aan de min: 25 Apol, om dit verlies, verleegen, Vroegh raad, en middelen hier teegen. Teegenkeer. De kuische Venus, schoon begeurt, Van Mirtjes, met een oogh vol lonkskens, Verselschapt, met heur waapenjonghskens, 30 Voorsach dat Febus was gesteurt. Emendatie r. 10: boeken < boekende 687 Sy daalde met een roosevlaagh, In 't ronde der beraande schaaren, Sy is den God te moed gevaaren, Met soete reeden, op syn vraagh. 3 5 O wysheits vaader, is er schuld, By uwen soon, 't zy my geweeten, Myn liefde deed hem u vergeeten, Myn minles heeft syn brein vervult. Vergun my syne frische jeughd, 40 Aan eenen bloem, een roos der vrouwen, Aan heldre deuchdsaamheit te trouwen, Zoo trouwt geleerdheit aan de deughd. Voorts zy syn eed aan u betracht. Het eerste soontjen, uit bruids koffer, 45 Brengh hy, voor uw altaar, ten offer, Gelyk syn vaader hem u bracht. Ik maak den mensch, dien ghy geneest. Vernietight sterven uw geneesen? Ik geef er tien, voor een, het weesen. 5 o Bet zyn er dan er zyn geweest. En onder oovervloed van zielen Zal d'aard noch van Galeenen krielen. Toesangh. Feeb te vreeden straalde goud, Deur de glaasen, op de hoofden, 5 5 Van de lieve twee verloofden, Van de soete twee getrouwt. Venus Englen, in die glans, En een wolk van lauwerblaaren, Strooiden mirt, en rooselaaren, 60 Hielden hoogh een maaghdekrans. 688 Al de kaamer klonk van snaar, Harp, en cyter, en cimbaalen: En gesangh der Neegentaalen, Seegende dat lieve paar. Lange moet Elisabeth, Met Joannes saaligh leeven, Om Apol, en Venus neeven Aan te vokken, uit hun bed: Troost voor sieken, steun voor staaten, Die op gneesers sich verlaaten. [404] De Waarom, van myne vrymoedige reise, naa Engeland. Al 't vraagen steekt my eens de walgh, Of ik niet vreesde Londens galgh, Toen daar myn handlingh voer uit speulen? Want quaat doen werd vervolgt van vreese, vrees van beulen? 5 Wat quaadheit heb ik dan gedaan? Of snoof, en sloegh myn bloote swaan Gestoort van aas, in 't nat, te soeken, Stuursch naa een ysren man, met schelden, en met vloeken? Heb ik geterght, van Olivier, 10 Met syn geweldigh krygshrapier, Te waater, op myn goed, aan 't rooven, Daar voor syn beeltnis, met een swartselschacht, bestooven? Wat was 't, och arm! een arm geweer? Het deede Kromwel niet eens seer. 15 Geterghde mierkens hebben gallen. Zou ik dies vreesen, in een schelmschen strop, te vallen? Voer myn geweeten ongerust, Ik had syn handen niet gekust: Noch staarelinghs geooght, op oogen, 20 Voor welkers sterke son de mijne eerbiedigh boogen. Een godheit straalt uit dat gelaat, Die Kooningen, op 't voorhoofd, slaat: Die schrander, met het vuurigh schittren Des deegens, Kristenryk doet daavren, en doet sittren. 25 Die roover eer, met weinigh maats, Op waater, deede veel meer quaads: Nochtans toen al de werrelddwinger Hem roofde, sach de Vorst dat diefken door den vinger. Pisistratus, Atheens tiran, 30 Gelastert, jaa bespoogen van Thrasip, een van syn dischgesinden, Ontstak niet eens, maar hiel den hooner onder vrinden. Toen ik maar wind, en woorden schoot, Schoot Oorlogh dood, met kruid, en loot. 3 5 Nu is het vree, nu laat men leeven, Geroof en doodslaan is vergeeten, en vergeeven. Emendatie r. 6: bloote swaan < blooteswaan Men neem, die ryksbeschermer had My, in het kryghssaisoen, gevat, Meint iemand dat hy my zou hangen, 40 Om konterfeitsels, op een blad vertoornde sangen? O! neen: al min dan een soldaat, Of busseschuts gevangen maat, Die, met geschut, een schip, en booten, Vol Engelschen, in 't slaan, had in den grond geschooten. 45 O! neen: daar toe kent Olivier, Der opperschoolen Kancelier, Te kostlik die men noemt poeëten, Wier heldenmaat de werld syn daaden toe kan meeten. Syn hoogheit is daar toe te goed, 5 o Syn bloed grootmoedigh t'eedlen bloed, Dat trots, als Tigris stroom, geschooten In d'aarde, trotser met syn bruishoorn op komt stooten. Hy weederstaat de hoovaardy, Maar needrigheit vindt meedely. 5 5 Hy rukt voorby der kleinen wooningh. Hy dryft syn lemmer eer, door 't nekbeen van een kooning. Hy slacht den leeuw, die sich niet heft Van leeger, schoon een hondje keft, Maar die syn seenuwen, en spieren, 60 Vlughs oeffent met gebrul, op sterk gehoornde stieren. Syn webbe, dagh aan dagh gesterkt, Van kaabels wyd te saam gewerkt, Verstrekt om trotsaards in te knoopen, De grooten hanght hy op, de kleinen laat hy loopen. 65 Zoo werd hy Cesar ook gelyk, Die met Pompejus doodpalm 't ryk, Beheerschende aan den bitsten schryver, En aan het steekdicht geern vergaf hun gloenden yver. Die held nu, onse rechterhand, 70 Als wy de syne, door verband, Moet langh in vreede, en voorspoed bloei jen, God laate Teems, en Y, ten schrik des werrelds vloeijen. Emendatie r. 63: Verstrekt < Versterkt [405] Lykbalsem. Niet waar? daar is veel aangeleegen, Of 't bloote lyk ten graave daalt, In rottend sand, eer langh versweegen, Dan of 't gebalsemt, in een naald 5 Van hardsteen, toorenwys verheeven, Als 't prachtigh graf van Cheopes, Met eeretittels, zy beschreeven, Bewaart, in mirre, en alöes? De dood verguist de hoovaardye, 10 Vernoeght, met hout, en schaamrigh doek, Van seeven voeten, op een rye Gedompt, in een verlooren hoek, Of naakt geswolgen van de baaren. Al wat natuur heeft voortgebracht, 15 Uit aarde, wil se weer vergaaren, In d'algemeenen schoot, en nacht. Sy kan te noo geweld verdraagen, Dat stof gelyke stof braveer. Sy keurt, ten einde van de daagen, 20 Geen onderscheid, in knecht, en heer. Wie specerye, en trotse wooningen Besorgen dart, voor syne dood, Die werd, gelyk Egiptens kooningen, Gesteurt, en van het graf ontbloot. 2 5 Verscheept, geveilt, gekrookt, gebryselt, Uit dommigheit, van Artseny, En, in d'apteek, tot stof, gevyselt, Gemenght, in drankjes, voor mumy, Ter heilinge van halve dooden. 30 Dat geldbaar feit herstelt 't gebrek Van dooden reeuwsel, nu van Jooden, Uit groot Alkairo, met Grieks pek, En Sodoms teer, om galgelyken Gereeuwt, gebracht, en valsch verkocht: 3 5 Dat, als mumy, misbruikt, tot stryken, 692 Ook, in den artskroes, jonghst gerocht. Wat scheelt dit van de menscheneeters? Vier stuivers 't pond van menschevleesch. Weet nu een Kristemensch niet beeters, Dan dat men mensch, met mensch, genees? Al wat de lyksalf meint te heilen, Kan dat geen ander godlik kruid, Hoe gnas men dan gesondheits feilen, Voor Noachs groote werreldschuit? Al wat men, laaci, meint te schuimen, Uit kooksels van gebalsemt bloed, Dat loost de beurs, in sieker fluimen, En ongemerkt, in schoorsteenroet. O menschen, wilt ghy u besorgen, Van balsem, en een piramyd? Versorgh uw zielen alle morgen, Met goude deughd, die nimmer slyt. [406] op het Vryen van Abraham Grenier, rechtsgeleerden, aan den selven. Reisbroer voortyds naa de kroon, Waar de leelien 200 schoon Rooken, dat Filip schier stikte, Van den reuk, die 't Y verquikte, 5 Teegens Spanjes kryghsfenyn, Woelende om weer heer te 2yn: Reisbroer naa het ryk der roosen, Die in Englands waapen bloosen, Drymaal, met een Kooninghskroon, 10 Eer gekroont, maar nu ten hoon Der gesalfden, binnen Londen, Opgeswolgen van de honden, Die hun purpre harders keel Afgebeeten, langhs de deel, 15 In vuil schoeslik, deeden vloeden, Om hun staatsucht grof te voeden: Reisbroer, die my noch een tocht, Naa den Teems, te kort besocht, Om het Engelsch bet te leeren, 20 Dieper in het land te keeren, Om 't gesicht van soomerooft, Naa den winter, hebt belooft, Wilt ghy uw beloften breeken? Wilt ghy 't reisen laaten steeken? 2 5 Reisen, dat wel kostlik valt, En met pyn plaisier vergalt: Maar dat rente van de schyven, Voor die reisen wel bedryven, Als ghy leergraagh wel bedreeft, 30 En meer soets dan galle geeft? Wilt ghy, dat nu laaten vaaren, Besigh, om uw jeughd te paaren, En te binden, aan een band, Die u vast bindt, aan het land? 3 5 Om een Venus uitgekooren, 694 Mee te Middelburgh gebooren, Middelburgh de grootste stee, By haar susters, dicht aan zee, Op een eiland, langhs de baaren, Van de schipvaard, om te vaaren? Reisbroer, die van liefde gloedt, Wyl het al bevriesen moet, Die zoo zachtjes docht te vryen, In dees vrye vreedetyen, Dat het niemand, buiten stad, Zou verneemen, oover 't nat. Reisbroer, laat het u geen wonder Dunken, dat ik een verkonder Van geheimenissen ben, 'k Loof bevroosen, in uw pen. Schilders schildren Venus schoot jen, Niet vergeefs, met Kupidootjen, Als een naakt ontwambaist kind, Dat recht praatjeby bemint. Dat, als kinders, wat se merken Jewerts nieuws, of selve werken, Aan de klokjes hanght, op straat, Onder buure kinderpraat, Dikwils by de lui van daagen, Met verwondringh, gaa geslaagen. Kupidootje, dat, langhs 't ys, Hier ook omvlieght voogelwys, Rugglinghs, met een kas vol flitsjes, Aan een draaghband, vol gou litsjes, Mikkende altoos met syn boogh, Hebbende iemand in het oogh, Koudjes, aan syn teedere armen, Zoo het veinsde, quam sich warmen, In een kinderschool, by 't vuur. O! hoe meengen vremden kuur? O! wat seldsaams kond vertellen, Aan de ronde praatgesellen, Van syn kooker, boogh, en schicht, Daar Jupyn, en mensch voor swicht? 75 Onlanghs had hy, onder grooten, Te Parys, deur 't hof geschooten, In den Kooninghlyken sin, Lustigh naa een Kooningin. Hy trof Witte Pensionaris, 80 Dat met Bikkers dochter klaar is. Hy trof Kaffart, oom van Six, En Neef Dilman, beide fix. En Grenier, van pylfenynen, Noch in 't vryen, noch in 't quynen, 8 5 Om een Burgemeesters spruit, Was schier in de selve schuit. Zulke kunstjes hoorde ik praaten, Onder kolf, en klik, op straaten, Uit de school, van kaameraads, 90 Dat my stil hiel op de plaats. Al dat soete kinderkallen, Liet ik niet in twyffel vallen, Want het voorste naakt, en klaar, Onbeloogen waarheit waar. 95 En misschien, 200 draa 't gaat dooijen, Zal uw pen my letters strooi jen, Welgereegelt op papier, Tuighsters van uw minnevier. Reisbroer, wat al suikre woordjes, 100 Hartestrikjes, 2ielekoordjes Fluit uw minnelyke tongh Nu wel, eer ghy 't duif) en vongh? Bartel, Baldus, en der rechten Heel krakeeligh lichaam vlechten 105 Niet een soete reen te saam, 696 Voor de meisjes aangenaam. Nu geld Naso, of Katullus, Heliodorus of Tibullus, En de by bel van de jeughd 110 Sleipt de sinnen, tot die deughd. O ghy lieve tortelzeeuwtje, Wit, als strax gevallen sneeuwt je, Op de wangen, met een bloos, Schooner dan de soomerroos, 115 Met de lipjes van robyntjes, Met twee klaare sonneschyntjes, Dool niet langer in de lucht, Stryk uw vlerkjes metter vlucht, Naa het slach, en hennipsaadjen, 120 Op gefluit van 's vryers praatjen, Dat, met pryselyke list, Zoo hy vanght niet was verquist. Vreesich duifje, wil niet vreesen, Ghy zult niet gevangen weesen, 12 5 Ghy zult vliegen uit, en in, Aasen, drinken, naa uw sin, Trekkebekken, en getreeden Van uw korrer, wel te vreeden, Beurtlinks broeden, op het nest, 130 Duifjes, voor 't gemeene best. Reisbroer, o! hoe hielp ik vryen? Kon myn wenschen wat gedyen, 'k Wenschte dat ghy waart getrouwt, Met dat Engeltjen van goud. 13 5 Heet dat dan na England vaaren, Deese aanstaande soomeraaren, Moet ik dan alleen voortaan, Na den Brit, of Fransman, gaan: 't Zal getroost my niet verdrieten, 140 Zoo ghy blyder zult genieten Zulken roos, en leelibloem, Die men uwen Heemel noem. Die de Heemel, in uw ermen, Saaligh gunne, en wil beschermen. [407] ANTWOORD, AAN DEN SELVEN. Grenier, uw brief, vol dubbelsinnigheit, Waar in dat geest, en kunst is aangeleit, Zou ik ten deel, maar niet geheel, begrypen, Wist ik niet dat ghy danste, op minnepypen. 5 Wist ik niet ghy een Nimf, een eenigh beeld, Van Aarendsen, den burgerheer, geteelt, Te Middelburgh, had voor uw lief verkooren: 'k Had eenighsins uw vryen konnen hooren, Uit Englands woord, en vleugeltjes verstaan, 10 Die Aarendjes als ermpjes hebben aan: Maar al de rest, als, met een nacht, omweeven, Van duisternis, was ongesien gebleeven. Maar wyl de son myn oogen heeft verlicht, Zoo speure ik dagh, in 't rymeloose dicht. 15 Zoo speure ik dat myn dichteloose rymen, Als blaauw gelas, by uw safier, beswymen. Wy noemden u te vooren een poëet, Nu past uw naam een dobbel tytelkleed. De liefde stort, in graage volgelingen, 20 Heur Poësy, en leert se godlik singen. Hoe langh ghe vryt, hoe langer ik verwacht Meer poësys, 200 kostelyk gewracht. Maar 'k 2al 200 langh myn and woord niet verswygen, Kan ik den boode eer, in myn handen, krygen, 2 5 Geen halve week, fy suimnis, my bekent, Toen 't ander rym reisvaardigh was volendt: Dat ik niet, om verandringh, aan durf raaken. 't Valt aLzoo licht tienmaal wat nieuws te maaken. Vry dan al voorts, maar slaat er eijers in. 30 God kroone uw liefde, uw bloed, en huisgesin. 699 [408] OP DE LEEDIGE UUREN, VAN C. HuiGENS, RIDDER &C. Heeten dicht, het kostlik mal, En dat schoone prentgetal, By heer Huigens, leedige uuren, Die vol stofs, den tyd verduuren? 5 Groote dichter Konstantyn Wilt dan altyd leedigh zyn. 700 [409] noodiginge ten avondmaal. op de wyse van den 24 psalm. Wie, sonder roem, in d'oude kerk Der Kristenen 't hervormde merk, Van rechten godsdienst, roemt te draagen, In 't hart, den tempel van Gods geest, 5 Die kom genoodt, op 't paschafeest, Van 't aavondmaal, ter goeder daagen. Hem werd noch Ahasueers banket, Noch Heidensch Nectar voorgeset, Noch God in deegh der pausgenooten: 10 Maar louter brood, en klaare wyn, Die teikens van Gods lichaam zyn, Aan 't kruis gekruissight, en vergooten. De saalighmaaker van het al, Van schaapen, die in synen stal, 15 Door 's Vaaders keuse, en wil behooren, Schaft self het drinken, en de spys, Aan vrucht, in Edens paradys, Door ouderen, helaas, verlooren. Hoe wonderbaar is syn onthaal? 20 Men eet den priester, in dat maal, En drinkt hem, zoo wy maar gelooven. Dat voedsel heilt de kranke ziel, En maakt se, als sneeuwwit, dat varsch viel, Des winters, langs de swarte hooven. 2 5 Maar wie een waarde gast wilt zyn, Aan Kristus taafel, die verschyn, Met milde, en onbesmette handen. Dat geenen dief, noch tooveraar, Geen dronkert, hoer, noch moordenaar, 30 Hun vuilen mond daar aan verbranden. Myn ziel, hoe smaakt my deesen disch! De rotse, en 't Man der wildernis Kon dorst, en honger zoo niet smaaken. Ik vloogh alree verheught om hoogh, 3 5 Waar Englen, in het saaligh oogh, Der eeuwge Dryheit sich vermaaken. 701 [410] TROUWDAGH, VAN ABRAHAM GrENIER, RECHTSGELEERDEN. Toen de Vaader, en 't heilige woord, Om te scheppen de lucht, en aarde, Met heur schepsels, in iegelyk oord, Wonderlyk, uit een alniet, baarde: 5 Toen de werreld, vol vrucht, en vol blos, Groen, en weeligh, met allerlei dieren, Schoon bescheenen, van 's sonnen karros, In die goudstraal begon te tieren: Toen de schepper den huuwelyks band, 10 In twee lieven, volmaakt geschaapen, Vruchtbaar knoopte, met handen, aan hand, Om onknooplik vereent te slaapen, Wist het aardryk van winter, noch kou, Niet een kruidje was iet bedurven, 15 Nuchter cierlik, met parreltjes douw, Al het waater dreef onbesturven. Meertmaand groeide, die alles vermeert, En de lente begreep de daagen, Na veele uuren, in maanden, verkeert, 20 Die, in jaaren, een eeuw voldraagen. Welkom, welkom, o! lieflike lent, O! hoe vriendlik sien wy de straalen, Op den ramrugh geklommen, gement, Oover bergen, en zee, en daalen? 25 O! hoe warmpjes beaamt ons het west, Als een veurboo van guide tyden? Dat het moessaad, deur tuinaard, en mest, Groen doet puilen, tot elx verblyden. Tamme hoppe, dat kostelik kruid, 30 Voor verstoppingh der miltepynen, Eert myn taafel, met spruit jen, op spruit, Als salaadjes, in porcelynen. Wild safraansel, koleurde anemoon, Vlammge tulpen, Jacinth, narcissen, 3 5 En de bollen der Keisersche kroon, 702 Looven bloemen, met heele rissen. Lindeboomen, en veelerlei ooft Botten vruchtjes, en knoppen teenen, En d'amandel bebloessemt heur hooft, 40 Als een appel, al aan het speenen. 't Groenend veldje, met klaaver, en gras Lost de stallen, van os, en koeijen, Die heur uijers, van 't nieuwe gewas, Graase booter doen oovervloeijen. 45 d'Ojevaar, hoor, kleppentert al broedsch. Hoor het ritsigh gegilp van 't mosje. Hoor den leeuwerk, ten Heemel, goeds moeds. O! hoe schaatert de wei, en 't boschje? Sie hoe grimmelt het, in de rivier. 5 o Sie hoe weemelt het, in den vyver. Liefde kittelt het schubbige dier, Al de swemschaar bemint, met yver. Wat veur menschen herscheppen geen aam, En nieuw leeven, in deese daagen? 5 5 Wat veur menschen, tot minnen, bequaam, Voelen d'aaders, van min, niet jaagen? Drymaal saaligh is man, of is vrouw, Die dan minsiek min kan besteeden, In de soetheit der minlike trouw, 60 Als dat paar, in den hof van Eden. Drymaal saaligh is Abram Grenier, Die geneegen, om voort te teelen, In een bruid jen, syn minnende vier, Bet doet glimmen, en mee kan deelen. 65 Themis akkers die leggen nu braak, En de bruigom, aan huuwliks banden, Schept alleenigh, by Venus vermaak, Om te saaijen in minnelanden. Saai nu solders, van graanen gepropt, 70 In de bedden van Cipris gronden, Emendatie r. 36: heele < heel 703 Met omermpjes, en kusjes omschopt, En deurgraaven, met soete wonden. Winter baare de soomersche vrucht, Burgemeesters of nicht, of neeven, 75 Die, tot vaaders, en moeders genucht, In hun deughden, veel staats beleeven. Kupidootjes, mindienende schaar, Gaat alvooren Bruids bedtapyten, Mooi bepalmen, met psalmen, en snaar, 80 En met bloempjes van lent konfyten. 704 [411] TOEMAATE, ONDER ABRAHAM GrENIERS ANTWOORDE. Reisbroer, schuldight niet myn trouwe, Die ik trouwens trouwlik houwe. Reisbroer, met een Engel paaren, Heet dat niet na England vaaren? 5 Reisbroer, wilt ghe niet mee gaan, Komt en siet myn reis maar aan. Licht of hier een Engel was, Die u mee ter reis belas. 7?5 Emendatie titel: antwoorde < antwooorde antwoord op de toemaate, aan den selven. Reisbroer, ik in Zeeland koomen? Met een Maartsbui, oover stroomen, Koulik, sieklik in een schuit, Om een Engel, om een Bruid, Welkers schoon aantreklik weesen, My, tot trouwen, mocht beleesen? Reisbroer, om te sien uw trouw, Deed ik, dat ik nimmer zou Willen doen, om huuwliks krooningh Aan te kyken van een kooningh. Maar, om in de fakkel vlugh, My te branden, als een mugh: Om te loopen, als het muisje, Deur een valdeur, in het kluisje: Om te swemmen, in het net, Van de vischers uitgeset: Om te vliegen, in de strikken, Als die lysterbessen pikken: Gun dat ik myn trouw zoo heet, Reisbroer, dat lykt niet een beet. Reisbroer, sach ik zynde, op 't eiland Walchren, langs 't bebloemde weiland, Of te Middelburgh, in stad, Langhs het boomryk cingelnat, My ontmoeten Engelinnen, Schoon van buiten, schoon van binnen, En myn neus kreegh minnelucht, 'k Liep, als Josef, op de vlucht. Zou ik dan, in Zeeland, koomen? Met een Maartsbui, oover stroomen, Koulik, sieklik, in een schuit, Om een Engel, om een Bruid, Welkers schoon aantreklik weesen My, tot trouwen, mocht beleesen? Reisbroer dat lykt niet een beet, Reisbroer, 'k meine ik beeter weet. Reisbroer, zoo ik was van sinnen, Om te vryen, om te minnen, Amsterdam, zoo grooten stad, Grooter dan de Zeeuw besat, Amsterdam, waar't krielt van bloemen, Lyk de vryers vrysters noemen, Had langs Amstel, of het Y, Licht een bloemetjen voor my. Maar ik mach my self gelyken, By den soon der koorenryken, Soon van Ceres graangodin, Warsch van trouwen, koud van min. Al quam d'allerschoonste Fryne Slaapen, binnen myn gardyne, Dat Xenokrates niet scheelt, Sy sliep, by een steenen beeld. Ja dat mach ik kuischlik seggen, Want ik sach my zoo eens leggen, Op de Duitsche reis, deur Trent, Na den Veneciaan ge wendt. Liet myn oogh eens minnestuipen, Om een schoonheit, binnen sluipen, 't Moest de selve gangen gaan, Van den Bischop Ammiaan. Maar dit hoef ik niet te vreesen, Kupidoos bekoorlik weesen, Met syn mintorts, in syn hand, Steekt myn leever nooit in brand. Want al is het ys verlooren, Ik allykwel blyf bevrooren: Ik allykwel voel den vorst Bakken, tot kristal, myn borst: Zou ik dan in Zeeland koomen, Met een Maartsbui, oover stroomen, Koulik, sieklik, in een schuit, Om een Engel, om een bruid, Welkers schoon aantreklik weesen My, tot trouwen, mocht beleesen? 75 Reisbroer dat lykt niet een beet. Reisbroer 'k meine ik beeter weet. 708 [413] boerde, aan den selven. Grenier, het is, op goeden grond, Goed boerden, en goed jokken. Al dansen wy, met stokken, Al quetse ik soet, van verre, uw mond, 5 Ghy kunt myn jokschen sin begrypen. Wie kittlen wil, moet soetjes nypen. Uw brief my noodende ter feest, Met u saam onderteekent, Van die uw Bruidje reekent 10 Te zyn, naa lichaam, en naa geest, Is van Bruids hand eerst onderschreeven: Is dit geen feil, wil 't my vergeeven. Zoo maakt ghy 't spreekwoord, geensins waar, Op Neerlandsch: mans hand booven. 15 Wie Edens heiige hooven Wil schildren, met het eerste paar Gelieven, die de werreld teelden, Zal bestemoer het lest verbeelden. Natuur, die alles onderhoudt, 20 Heeft niet vergeefs de dieren Geleert de wys te tieren, Wanneer een minlik paartje trouwt: De man, als hoofd, leght altyd booven, Dies hebbe hy zoo God te looven. 2 5 Uw trouwen is noch niet volbracht. Maar hoe? niet oopenbaarlik. Maar voor den Heemel waarlik, Zoo greep het huuwlikslot haar kracht, 't Is poppenmin, die, langhs kassye, 30 Syn vrouw set, aan de hooger sye. Hoe kan een vryers oogh, langhs straat, Zoo siende een vrouw geleiden, De maaghden onderscheiden? O andere Abram, in der daad 3 5 Zoo valt ghy, in gelyke sonden, Dat Abrams vrouw schier had geschonden. 709 [414] Waarschouwinge, aan den selven. Grenier wanneer ghe leght, of sit, Op deftige aarends pennen, Zoo leer u selven kennen, En toom de veugel, by 't gebit, 5 Op dat se niet te hoogh gaa vliegen. Of Ikar zal sich self bedriegen. Want God Jupyn, in 't hooghste licht, Op aadelaare wieken, Mach geenen tweeden rieken, 10 Noch krygen, in 't jeloers gesicht, Of syne rechter ree, met donder, Smakt zulken trots, van booven onder. Zoo d'aarends onbeschreeden rugh Haar ruiter dan siet sneeven, 15 Sy gaat, in 't wilde, sweeven, Met uitgebreide vleuglen vlugh. Sy werd in net, of strik, gevangen, Van loose veugelaars gehangen. 710 [415] Meely, met den selven. Wat quaads hebt ghy gedaan, myn lieve vriend Grenier? Dat ghy, te Middelburgh, gekeetent werd, aan steenen, Alwaar de leever, van geen hongerigen gier, Gepikt werd, uit de borst, deur vleisch, en ribbebeenen: 5 Maar daar een aarends buik verlekkert, op uw bloed, En teelende ingewand, by beurten, aan 't verquikken Naa 't flaauwen, als een stroom, die naa het ebben, vloedt, Versaadight nimmermeer, hoe wel se swelt, zal slikken, En dat uw leeven langh? o Heemellyk bestier! 10 Wat quaads hebt ghy gedaan, myn lieve vriend Grenier? 711 Savooische Tirannye. Waar toeft der dichtren trotse styl, Verheugende in bebloede speelen, En hoe men moordt, met busse, en byl, Vertoonende op de treurtooneelen? 5 Soekt Poësy nu treurens stof, Om die hooghdraavende op te tooijen? Sy volge my naa 't bloedend hof Van martelaaren, in Savooijen. Om sien hoe 't paapsche hertoghdom, 10 Helsch opgerokkent, van de paapen, Door paapen, met een oorloghsdrom Van wolven, scheurt syn eige schaapen, Hervormde Kristnen, Waldoos saad, Vyf eeuwen langh, trouwe ondersaaten, 15 Noch trouw, en vroom, beschermt, voor quaad, Van Prins, op Prins, van staat, op staaten. Maar nu om lakken, op den hals Gesmeeten, die quansuis doen belgen, Plots ooverrompelt wreed, en valsch, zo Om oude wortlen te verdelgen. Sy volge my na 't dal Piedmont, En hoogh geberght, waar Hertoghs benden, Op eed gedachtigh, noch verbond, Aan goed, en bloed hun klaauwen schenden. 25 Hoe rooken bergen, en vallei, Van Kerk, en huis, in brand gestooken! De klaare son werd, met een sprei Van wolken rooks, 't gesicht gebrooken. Al knelt de winter op het felst, 30 Die plondermoord, kan sich niet warmen, By zulken hel, maar met, om 't snelst Ter jacht, te klautren, naa die armen, Och arm, bergh op, bergh af gerent, Schoon sy hun haave, en land verlieten, 3 5 Als harten van een jaagers bend 712 Vervolght, met honden, roers, en sprieten. Men schiet, men vanght, men hanght, men spant, Men hakt, men steekt, met spies, met klingen, Men blaakt, men braadt, men kookt, men brandt 40 De waapenloose vluchtelingen. Snerpgloeijend loot versmoort 't geluid, Dat syn geloof niet wil verfoeijen. Siedkeetels bluistren haair, en huid. Ontglommen lont, en kaarsen schroeijen 45 De plant, en palm, van hand, en voet, Om aan onnooslen op te dringen Veranderingh van vry gemoed, Tot beelden dienst, en misse singen, Waar God verandren zou in brood. 5 o Het slachtmes kerft, en vilt de lyven, Om met bits sout, en kruid, een dood Vol weedoms, diep in 't vleisch te vryven. Men pent de vaaders, Turkscher wys, Naa sy hun dochters sien geschonden, 5 5 Naast flaauwe moeders, jongh, en grys, Aan ooverspeeligh hout gebonden. Rukt borst, en swangre buiken op. Trapt hart, en vrucht, met parssers voeten, Bespat, om d'ooren, van rood sop: 60 Noch kan die vloek haar lust niet boeten. Men sleept de jongers, in een koord, Gespykert moedernaakt, aan staaken: Wie schrikt niet dat hy 't siet, of hoort? Men laat se duisend dooden smaaken. 65 De suigelingh, een teeder lam Gegreepen, als van graage doggen, Werd doorgescheurt, voor elk een ham, Of sultquartier, van lekkre soggen, Men gooit er eeve houten med. 70 Sneeuwballen zyn de manneleeden. 713 Het vrouwlik lykt een braacelet. De strop werd, van het haair, gesneeden. De hoofden botsen kloot, aan kloot, Als in de ringh, en klosbaanspeelen. Men slobbert, sonder hongersnood, De herssenen, uit bekkeneelen. Het bekkeneel verstrekt een kroes, Om strotbloed gulsich uit te suipen. Het spier verschaft kerwei, en moes. De dyen vullen soute kuipen. De halve doön van koude, en sneeuw, Versmachtende, in een hol, gevonden, Die rolt men, voor den laatsten geeuw, De steilten af, aan duisend wonden. Maar hoor, hoe daavren lucht, en aard, Van al 't slaa dood, slaa dood die kettren? Van trom, van schut, van stok, van swaard, Van moordgelach, van woedend schettren? Hoor, laaci! hoor, hoe loeit 't geberght, Van karmen, krochen, huilen, schrei jen? O wee! hoe kan God, zoo geterght, Recht vaardigh syne straf verbei jen? Waarom versinkt dat slindend spook Niet, in den poel des grooten Negers, By alle duivlen, swart van rook? Of zyn die heiren duivlen leegers? Hoe was die jonge Vorst zoo vremd, Van deughdsaam bloed der oude Vorsten? Is hy van 't echte bed gememt? Of soogh hy, aan beerinneborsten, Van wild, en woest geberght gebaart, In syn gebied? hoe kan hy slaapen, Des nachts, van duisenden omwaart, Die, met wraaksieke wonden, gaapen? Zal deese hertogh laauw bebloedt, Met zulken hand, de mis genaaken, Daar Theodoos syn moordvlek boet, En't aavondmaal niet aan mach raaken? Is deese een soon der heiige kerk? Zal Roomes seevende Alexander, Met 's derdens kerklik seegelmerk, En bul, voor moorder, en verbrander, Tot roedingh van dien vroomen stam, In Waldoos tuin, zulk martlen prysen? Vokt Kristen liefde zulken vlam, Waar Turk, waar heidenen van ysen? Werd zoo 't verdoolde volk bekeert, Om Rooms geloove voort te planten? Werd zoo de kettery geweert? Is dat den raad der offersanten? Verdient men met zulk vaagevuur, Op aard, gestookt, voor kettersielen, Den Heemel, in zoo wreeden uur, Met kous, en schoenen aan de hielen? Waar leest men wreeder moord, en ban? Men leese Melles martelblaaren: Hy meldt van meenigh wreed Tiran, Maar meest van heidensche barbaaren. Of pryst Turyn de tiranny Der Spanjerds, die ook Kristnen heeten, Van Indiaansche slaavery, En 't vrye Neerland niet vergeeten? Of pryst Turyn den freevelmoed, Van prins Filippus soudenieren, Aan 't moorden om 't Vaudooische bloed, In eenen dagh ter hel te stieren? Zoo blyft gemartelt bloed het saad Der kerke, onmooghlik uit te roei jen, Dat, tusschen doornen, oopengaat, In leelien, die schooner bloeijen. Dit is de braam, die niet verteert, Toen Moses meinde datse brandde. Gods volk, al schynt het ooverheert, Groeit elders aan, valt nooit te schande. 145 Dit zy een spiegel, voor ons land, Waar zoo veel paapensoons verkeeren: Die krygen sy maar d'ooverhand, Op zulken kam weer zullen scheeren. 716 [417] op het burgemeesterschap, van den Heer Hendrik Dirkse Spiegel. Gelyk het sonlicht meenighmaal Schoon naa den daageraad, betoogen Van wolken, niet meer ryst voor oogen, Maar 's middags doorbreekt, met een straal: 5 Zoo werd een recht doorlucht gemoed, Op kussens van wat staats geseeten, Bewolkt, en van den nyd verbeeten, Tot dat het uitbarst, als een vloed, Die flus gestopt, in groot bestek, 10 Met braave stroomen loopt braggeeren, Al die syn voortloop wilden keeren, Ter laaffenis van 's lands gebrek. Wie deese myn gelykenis, In Amsterdam, hoewel ook kriegel, 15 Wil spieglen, in een schoonen spiegel, Zal vinden die de waarheit is. Hoe dikwils 't goede Scheepenschap Dien vroomen man, vry op te trouwen, Met handen, voor geen goud, ontvouwen, 20 Om recht gehenghde, langhs den trap Van rechtsampt, en groot toeversicht, In jaargebeurten, op te klimmen, Zoo sach men ook de wetten glimmen, En handschrift krygen klaarder licht. 2 5 De heele stad, uit eenen mond, Alleen des nydaards uitgeslooten, Die 't keurlot wist om ver te stooten, Wanneer men hem te kiesen stond, Tot Burgemeester, riep te langh: 30 Waarom is hy er geen van vieren, Die Amstels Keiserskroon verderen, Die booven, langhs dry kruissen, hangh? Maar nu 200 bukt de nyd schaamrood. De deughd langhmoedigh doorgedrongen, 3 5 Ten spyt des raads der sydsche tongen, 717 Heeft by de grootsten hem vergroot. De stad, en goddienst kryght meer glans, Tot vergenoegingh der gemeente. De Nyd verkniest heur schraal gebeente. Zoo veel kan 't aansien eenes mans. Droom. Wat wys Kaldeër geeft er licht, Aan myn diepsinnigh nachtgesicht? Ik sach, in een benaauwden droom, Een eiland, in de Noorderstroom: 5 Waar op een lompe klomp van vlees, Na langhsaam kruipen, schierlyk rees, Veel grooter dan een winterbeer, Die fel, met klaauw, en tandgeweer, Het hoofd vernielde, en ingewand 10 Der allergrootsten van dat land. Hy greep dry ribben, in syn muil, Van eedel bloed bekroost, en vuil. Toen riep den Heemel, naa syn wensch: Eet 200 voortaan van meenigh mensch, 15 En stel de heele werld in roer. Waar op die bloedbalgh heene voer. Wie in dees duisternisse een star Verstrekt, is my een Beltsa2ar. 719 [419] lof der werken des heeren. O Kooningh aller schaaren, Die in 't volmaakte licht, Uw saaigen throon bewaaren, En 's aardryks aangesicht 5 Bewoonen, in de baaren. Ik wil een lofsangh singen, Schoon met een staameltongh, Die door de locht zal dringen, En kittelen den longh 10 Der heemellyke dingen. Vioolen, en cimbaalen, Waak op, met my, te saam: Laat vlei jen lieve taaien Den drymaal heilgen naam 15 Der straalen aller straalen. O volken leen uw keelen, Niet aan een dartel lied: Laat uwe stemmen streelen God, die zulks gunstigh siet, 20 En walght van ydle speelen, Hy doet syn lippen oopen. De geesten kyken 't aan. De Heemlen zyn aan 't loopen, Verciert, met son, en maan, 2 5 En klaare starrehoopen. De waatren onder krielen, Van allerhande visch. Het aardryk swermt van zielen, Met wat onsterflik is, 30 Tot dat de menschen vielen. De kloot rust, op syn handen, Sy heeft, in hem, haar duur: Hy schudt se, als leege manden, Wanneer syn dondrend vuur 3 5 By wylen is aan 't branden. 720 Hy sendt den daauw, en reegen. Verquikt, met soete lucht. Hy wintert, ook met seegen. Hy weederhoudt de vrucht, 40 Den mensch niet toegeneegen. Nu zal den aardboom sterven, Heur boosheit is te groot: Ik wil se weer verderven, Maar geeven, aan den dood, 45 Den duivel, en syn erven. De werreld valt tot aschen, Brandt yselyk tot niet: d'Onbluschelyke plassen Van vlammen, die hy giet, 5 o Beginnen aan te wassen. Hoe kryt verdoemt geweeten? O! Bergen bergh myn doön, In vindeloose spieeten, Voor 't Lam, dat op den throon, 5 5 Ten oordeel, is geseeten. De blyde heemelschaaren Die voeren 't saalich lyk, Met syne ziel, aan 't paaren, In 't ooit beloofde ryk, 60 Waar sy in God vergaaren. Hoe juichen 's vaaders soonen! Halle, hallelujaa. Hoe schaateren Gods throonen! O! eeuwige genaa, 65 O! wilt ons eind zoo kroonen. 721 [420] schyn bedrieght. Gelyk een boom, een jeughdige yp, In 't beste van de jaar saisoenen, Vermolmt, in d'ombeschorste pyp, Van buiten somtyds schoon, aan 't groenen, 5 Om zulken heimelyk gebrek, Niet aangesien werd, met den nek. Of als een rype suikerpeer, Die met saffraane, en roosewangen, Geschildert, van het soomerweer, 10 Elks mond doet waatren, en verlangen, Van binnen lykwel, aan het pit, Gestooken werd, van wurmgebit. Zoo groent, en bloost van Chandelier, Werd vet en glad, kryght ronde kaaken, 15 Nu hy de bittre apteeks mortier, En kroesen wraakt, die maager maaken: Maar in den milt steekt, onder 't hart, Die oude slangh, het spyt Sennert. Zoo sterft de mensch, al eer hy sterft. 20 Zoo telt hy 't sterven alle daagen. Wel hem, wiens scheerdraad afgekerft, Van veele pynen, is ontslaagen. Wel hem, die nu, in 't vaaderland, Wel uitgaat, van de pest verbrandt. 722 [421] kracht des gelds. Indien het geld, dat stom is, Het recht maakt dat het krom is: Wat maakte 't niet gebreeken, Indien het quam te spreeken? 723 [422] deughd, en ondeughd. De vroomigheit verkniest sich self, met naakte leeden. d'Onvroomen mesten sich, van ieder aangebeeden. Wie zullen dese twee dit danken, of ontdanken? Dan hun onnooselheit, of schoon bekleede ranken? 5 De voorige verbiedt list, diefstal, en valsch sweeren. Daar d'andre kindren, van hun minnemoer, dat leeren. 724 [423] op de reedenstryd, oover de kooninghlyke siekte, te leiden gehouden, door geeraard Worst, voor syn Geneesheerschap. De geeluwe, geen klein gebrek, Om dat se, met een geel verdek, Van geele gal, het lyf bekleedt, Als met een huid, van goud, gesmeedt, 5 Niet ongelyk de goude krooningh, Heet 200 de siekte van een kooningh. Of kreegh den naam, uit 's Kooninghs hof, Waar in de schuifflers vet en grof, Te gulsigh slokkende alle daagh, 10 De nimmermeer geleeghde maagh Staagh ooverlaaden, met banketten, Die 't lichaam jonghst, met gal, besmetten. Of is het booghgeel, naa den boogh Van Iris spansel, geel in 't oogh. 15 Of naa den geelvink, of 't foret, Van oogen geel, waar mee, in 't net Om duinehooien loos gehangen, Het knyn werd, sonder hond, gevangen. Zoo werd de buikloop ook gedoopt, 20 Om dat se, als vuile gooten, loopt, Zoo werd er pest, in 's artsen school, Genoemt de heete peeperkool, Uitslaande korlwys, swart van verven, Waar van de menschen haastigh sterven. 2 5 Zoo werd de gicht in hand, en knien, De siekte van de ryke lien Geseit, om dat de ryke beurs Te veel verslampampt, aan veel keurs Van geilheit, spyse, en Rhynsche struiken, 30 Die arme beursen niet gebruiken. De kooninghs siekte wierd wel eer Geneesen, van een Hongersch heer, Of Kooningh, door verborgen kracht: Gelyk het kooninghlyk geslacht, 3 5 In Vrankryk, erflik aan 't regeeren, 725 Met raaken heilt de gorgelseeren. Zoo leest men, hoe dat Adriaan, Gelyk de Keiser Vespasiaan, Beroofden van gesicht genas. Maar wie nu bygeloovigh was, En siek, tot artsen, niet wou keeren, Zou syn gesondigheit ontbeeren. O sieke, aan 't kooninghlyke seer, Gaat, hoort, te Leiden Geeraards leer, Waar hy, met pit van reede, op stoel, U leert syn prysliker gevoel, Al eer se hem geneesheer wyen, Hy heilt door kracht van kruideryen. Dat Weesop syn geboortestee Nu vry een tree te hooger tree, Als Koers, met hun voesteres, Verheeven, om Hippokrates. Worst keert gekroont, met Febus blaaren, Die hem, en haare Vecht vermaaren. [424] Verjaardagh, Van Kornelis Simons vander Loef. Onse oom gelooft, dat hy van daagh verjaart: Wy looven't ook. Kroont hem met bloem, en blaaren, Geseegent, dat hy dikwils mach verjaaren, Zoo dikwils, als hy geeven wil een taart. 727 [425] hoovaardyes dwaasheit. Gezielde romp, Van's werrelds klomp, Uit niet, en door een woord geschaapen, Wat wilt ghy u, aan hoovaardy, 5 Die schoon gemaskerde harpy, Hovaardelyk verlieft vergaapen? Wat is uw oogh Dan stremmlend loogh, Of peekeiglans, in teere vliesen? 10 Wat is uw vleisch, op wormen web, Zoo prachtigh, dan geronnen leb, Het voedsel flus, voor wormekiesen? Wat oovervloed Hebt ghy van goed, 15 Dat God niet goedigh heeft gegeeven? In wat besonder kleed van deughd Is uw hooghmoedigh hart verheught? Waarom wil 't booven andren streeven? De hoovaardy, 20 Die schoone pry Is, in den Heemel, eerst gebooren: Daar naa, op aarde, in 't paradys. Sy stak tweemaal naa d'opperprys, Maar heeft heur wit verdoemt verlooren. 2 5 Hoovaardigh werk, Hoe kloek, en sterk, Gelykt een golf, tot aan de wolken, Gebraakt, waar sy heur kracht misbruikt, En plotselyk, aan schuimsel, duikt, 30 Den naam verliesende, in de kolken. O Ziele keer, U, naa den Heer, Den seedespiegel van laagh leeven, Wat lee syn armoe niet voor spot? 3 5 Al wie sich needrich houdt, met Godt, Werd heerlyk, by den Heer, verheeven. 728 [426] Geusemirakel. Wat breekt men, in Vlaandren, al winds, en gekaakels, Met onse Lievrouw, en der heilgen mirakels? De geusen allykewel loovense niet, Om dat men, in Holland, geen wondren meer siet. 5 Waar echter, zoo vroome, zoo goe kattelyken Niet minder, deur brillen van kloosterbroers, kyken. Want zoo men de geusen mirakels liet sien, Sy boogen licht, voor de gestorven, hun knien. En zouden, met troepen, sich, laaci, bekeeren, 10 Daar niemand nu heilgen, noch paapen wil eeren. Hoe seldsaam, hoe wonder is 's werrelds beloop? Nu brengen Kalvyners, een wonder te koop. Een wonder der wondren, gebeurt in dees daagen, Dat geusen gelooven, hier deeden en saagen. 15 Heer pater Joannes, die deeglike man, Die Kristus, Gods soone, heel wonderlik kan Verlyven, in ouwels, met krachtige reeden, Verkieskaauwt, verswolgen, verandert in leeden, Die goede, die wyse, die saalige sul, 20 Bedienaar der missen, op nonnen gelul, Afgryslik gehoornt, in een beere kasuivel, Verandert zoo 's nachts in een baarliken Duivel. Komt spooken, in 't oogh van een geusende maaghd, Terwyl se de vaaten, en keukenhaard vaaght, 2 5 Om heur, deur mirakels van schrik, te bekeeren, Dat hy, met geen preeken, te vooren kon leeren, Hoe schoon hy ook kalde van onse Lievrouw, En Pieter den hoeksteen van Romes gebouw. Het meissen verschrikkend, roept, ben je Gods Engel? 30 Komt an me: maar ben je de Duivel? jy bengel, Gaat van men. En eindlik, niet langer verflouwt, Grypt moedigh een eind jen heet eekelen hout: En, sonder besweeren, of kruisjes te maaken, Past louter den Duivel, op 't hooft, wat te raaken. 3 5 Se touwt hem, se beukt hem, als drooge abberdaan. 729 De duivel, die stom is, gevoeligh van slaan, Werd spraaksaam, en kryt, als het maagerste verken. De meester, en huisvrouw, die 't hooren en merken, Hoe 't haapert, geloopen, gevloogen met haast, 40 Die roepen, hou Geertruid, en schreeuwen verbaast, Houd op, ei, houd op, het is Pater Joannis, Jou verken, houd op, of je slaat hem, tot panvis. Neen, snauwt sy? ik roskam de duivel maar dood. Se teikent dien weerwolf 200 blaauw, en 200 rood: 45 Dat eer dan drie daagen, die geest komt te sterven. Dat Amstels bagynen, in d'oude kerk, swerven, By daagh, en by nacht, om te wyden de stee, Om d'arme Jans 2iele, begraaven alree, In 't vaaghvuur, gepynight, en knarssende op tanden, 50 Ten Heemel te helpen, deur Zielmis offranden. O heerlik mirakel, by geusen geschiedt! Hun duivel is dood, wie en geust er nu niet? 730 [427] MUGGEJACHT. Angh, voor 't bespringen van de vlooi jen, Deur lui je meiden niet verplet, Gebeeten, op 't verlaaten bed, Voel ik de muglans hier tornooijen: 5 Gelyk een boer, van boeretergers, Om kaalioote, naauw gepluist, Na land, eer langh, gestroopt verhuist, Van ergh vervallende, in wat ergers. Die vlugge schrinkels maar geschaapen, 10 Om volk te plaagen, meest by nacht, Die d'onrust van den dagh versacht, Misgunnen my vermoeit het slaapen. Ik heb het tuinhuis ooverkeeken, Langs deur, en wand, en vensterglas, 15 Als Domiciaan de vliegen las, En hondert muggen dood gesteeken. Ik had de solderingh doen swymen, Zoo als ik meinde, met tobak, Door vuilen smook, die d'oogen brak, 20 Noch hoor ik hondert vlerkjes rymen. Noch hoor ik hondert muggen suisen, En singend swermen heen, en weer. Waar ik myn aassem wend, of keer, Staagh schrik ik, voor die nachtgespuisen. 2 5 Nu strykt er een, ontrent de wangen, Dan steekt er een syn dubblen bek Fenynigh, door myn haair, en nek, En suight al bloed, eer ik kan vangen. Myn eigen bloed besmeurt myn handen, 30 Die hun vergelden, met de wet, Die bloed, om bloed, heeft ingeset, t'Onvree, met minder offerhanden. Myn kin kryght Weffels van die spellen. Hoe jeukt, en smert die fyne naald, 3 5 Als of een bie my had bestraalt. 731 Hoe meer ik krab, hoe meer se swellen. Hoe lukkigh slaapen Hispanj ooien, Met hun kukuitor, in de hut, Die hun, van zulken pyn, beschut, 40 En wegjaaght heele muggeschoolen? Quelveugels, slaaplet, neetelbekken, Nabauwertjes van sangers spel, Des soete SangGodins bevel Is, dat ghe daadlik moet vertrekken. 45 Vertrek, vertrek, quel zoilisten, Steek welkers leever is vergalt, Vlughs wegh, al eer de reegen valt, De herfst dreight u met storm, en misten. 732 [428] op het Latynsche Dankdicht, Van Amandus Fabius, norbertyn te nineve, voor het geschenk van syne hoogheit leopold Wilhelm, aertshertoch van oostenryk, steedehouder der spaansche nederlanden. Damaskus vruchtbre daadelstam Geeft malse daadels, naa veel jaaren, Maar van u, goede hoonaard, quam Al vroegh de vrucht der baakelaaren, 5 Die God Apol zyn toegewydt. O vernen stronk, ghy draaght wel boonen, Maar beeter dan de boonetyd, Waar mee de moeslui taafels kroonen, Wanneer de soomer vruchtbaar word. 10 Die, naa de hulse, in weinigh weeken, Geplukt, van tuinloof, dat voorts dort, Den armen mensch wat moeds inspreeken, Hoewel hy endlik moet vergaan, En sonder grooter luister sterven: 15 Daar uwe lauwerboon, en blaan Een naam onsterfelyk doen erven, Aan groot, en klein, van zulken loof Gekroont, gesprooten uit uw herssen. Ghy kroonde Leopold te hoof, 20 Met lauwervrucht, van Roomsche versen, Voor silver van syn ryke gaaf. Dat licht, op d'eevenaar, geleegen, Uw bloemgaave, in waardy, zoo braaf Niet ooverhaalt, noch op kan weegen. 2 5 Het was geen silver paradys, Maar louter groen, en schoone bloemen, Waar God voor 's werrelds hooghsten prys, Al 't vee, en loof den mensch liet noemen. Al bralt die Oostenryker Prins, 30 Met zoo veel vlechtselen laurieren, Van Franschen, om zoo veel gewins, Terwyl hy Brussel mocht bestieren, Van waar door dappren raad, en daad, Gesterkt, met Spanjes silvre vlooten, 3 5 Hy Mars van Vrankryk weederstaat, 733 En buiten Neerland houdt geslooten, Noch seegh die roem, met hem, in 't graf, Indien geen diergelyke veeder, Van Boonaards, hem onsterflik gaf, 40 Den lauwerbalsem, en den ceeder. De glori van de tongh is broos. Geleerde penspraak duurt altoos. 734 [429] op myne reise, naa londen, aan myne Suster, Katarina. Wyl woeste pest, de graaven mest, Met vleisch, Zoo doe ik weer, van Amstels veer, Een reis, 5 Naa Londen toe. Niet om Gods roe t'Ontgaan: In ieder land, daar kan syn hand Ons slaan. Wie sondigh is, loopt nieuwers mis. 10 De dood Schiet oover al, langhs bergh, en dal, Veegh loot. Och of! ik sturf, en rust verwurf, Voor pyn: 15 Myn ziele wenscht zoo maar ontmenscht Te zyn. Ik laat ons huis, noch sonder kruis, Mids vrees Van sterven maar geen kruissen baar, 20 Aan 't vleesch. Sloopt 's Engels byl een balk, of styl, 't Is God. God gaf, God nam. 't Is, hoe het quam, Myn lot. 25 Lyk 's Vaaders toorn den eenenhoorn, Deur vier Verteeren kan, met alle man Geen sier Te sengen, zoo kan 's Heemels boo, 30 Met douw Van pestigh wee, dees heele stee, In rouw Ontsteeken, dat het ons niet vat, En 't graf, 3 5 Aan onse keel, niet meededeel Die straf. 735 Verlies ik bloed, dat God verhoed, Geduld Gaat neeven my, en ik ben vry, Van schuld. Al reisde ik niet, zou, wat geschiedt, Geschien. Gods schiklik werk, heeft 's menschen perk Voorsien. Geen brein, hoe kloek, ontvouwt dat boek Des wils, Al maakt krakeel, daarom zoo veel Geschils. De baan ten end gerunt, zoo wendt Men niet: Om dat de geest, op 't vaale beest, Dan schiet. Geen machtigh vorst keert, op syn borst, Die pyl: Maar gaat zoo bros, gelyk een os, Ter byl. Hiskiaas tyd, kreegh wel respyt, Schoon uit, In 't sterflik oogh, maar niet na 't hoogh Besluit. Myn toeverlaat, met al heur saad, Hoe seer Ik heur bemin, met ziel, en sin, En eer, Kan 's leevens snik, geen oogenblik, In 't lyf, Vertraagen, schoon ik in myn woon Verblyf. Ik gaa in 't myn, als elk in 't syn, Om 't best. God spaar ons dak, voor ongemak, En pest. [430] aan D.D. Wanneer ik deerlik kreun, van steekingh in de milt: Neen seit D - , het steekt veel eer, in uwe vilt. Hoe kent hy dat? hy selve is siek, aan dit gebrek: Hy meint een ander is, als hy, een groote gek: 5 Gelyk de geelsucht, aan den sieken, geen verscheel Van verw toont, maar verbeeldt syne oogen alles geel. Ai dat men hem, helaas, by meester Sasbout lei, Om 't hoofd te snyden, van die oude reutelkei. 737 [43i] gedachtenisse, aan susanna slmons vander Loef. Susanne Moeije, waarom eischt Ghy, van uw Neef, gedachtenissen, Op rym, aleer hy morgen reist, Naa England, waar hy dan zal missen 5 Een rank van uwe taafelkroon, Het lest geselschap van uw soon? Uw eisch was klein, indien de tyd Den radden dagh wat wou vertraagen. Myn rymensluim behoeft respyt, 10 En zou u beeter licht behaagen, Dan potgeld, of een klein juweel, Te mynent, sonder naam van veel. Doch ben ik veeger dan ik plagh, Dat ghy, by rym, myns wilt gedenken? 15 Bevroedt uw geest myn stervensdagh? Zoo wil ik u dit rympjen schenken. Herleest het sterf ik, onder weegh. Maar daarom ben ik noch niet veegh. Maar zoo Gods goede Majesteit, 20 Die my, zoo veele steen, en stranden, Heeft, sonder hinder, omgeleidt, Weer wel, in 't Vaaderland, doet landen, En ik myn ouder moei niet vind, Waar blykt dat sy my heeft bemint? 2 5 Wie t'huis blyft, loopt zoo wel gevaar, Van sterven, als die verre reisen, Nu allermeest, wyl baar, op baar Voor schaamle huisen, en palleisen, Gestaapelt werd, in straat, aan straat, 30 Alwaar Gods plaagh onscheidlik slaat. Wierd ik gehandvest, aan de trouw, Dan zoud ghe my slaaplaakens geeven, Waar 't Bruidje, met den naam van vrouw, Kon vruchtbaar werden ingeschreeven: 3 5 Maar God weerhiel myn trouwens drift, Emendatie r. 2 5: t' < 't 738 En ghy de waarde van die gift. Al wat ik in dat ooghmerk mis, Dat prysens waardigh was, en eedel, Misse ik in uws gedachtenis. 40 Men denke niet, dat ik iets beedel. Ik wensch myn Moeije langer leef, Is 't saaligh, dan heur slaave, en Neef. 739 [432] Intree der Regeeringe Van Amsterdam in het Stadhuis, ten tyde der ed: Heeren Joan Huidekooper, ridder heer van maarseveen, neerdyk &c, Kornelis de Graaf, vryheer van suidpolsbroek &c, joan van de POL, En hendrik DlRKSE spiegel, burgemeestren en raaden. O stad der Neederlandsche steeden, Die tot beschermingh van den staat, En als het heeir ten oorlogh gaat, De hartaar zyt der seeven leeden: 5 Vergaar uw burgers altemaal, Op klokspel, trom, trompet, en orgels, Om met gejuigh van blyde gorgels, In Amsterdams Eskuriaal, Ten throon der wyse Magistraaten, 10 Godsdienstigh, loflik ingewydt, Den Magistraat, langs een tapyt, Van voorspoeds wensch, te klimmen laaten. Zoo seegende de burgerschaar Pulvil hun Meester, wel te vreeden, 15 Toen hy te Rome, met gebeeden, Het Kapitool, en hoogh altaar God Jupiter had aanbevoolen. Sie daar de schoone Deughd, in goud, Met Amstels kruis, op 't kleed, gebouwt, 20 Van amianth, die beide kooien, En eeuwen tarten: die Godin, Op 't huis verscheenen, onder straalen, Die 's middaghs, van den Heemel, daalen, Verwelkomt, met een oogh vol min, 25 Aansienlik onse voedsterheeren. Sy stroopt een armringh, van haar hand, Vierwerf beset, met diamant, Die sy, van Pallas, liet graveeren. Uit d'eene straalt een schalk serpent. 30 Uit d'andre een lichaam, sonder oogen, 740 Met stompen, die niet vatten moogen. De derde beeltenis ontwent Een stier, met wilde vygeblaaders, Syn krillgen hals, en maakt hem mak. 3 5 Een leeuw verciert het vierde vak. Ontfangh, oprechte, en vroome Vaaders, Voor heen langh wel van my besint, Dees trouwringh, tot een bondigh teeken, Van vruchtbre liefde, nooit te breeken, 40 Zoo langh men myne trouw bemint. Hoe langh uw kloeke raadslots kaamer Die baggen berght, als Trooije 't beeld, Van Pallas, eer 't Ulisses steelt, Zoo vrees geen nyd, noch oorloghshaamer. 45 Uw schrikbre koop vest lydt geen vest, Om dat se staadigh aan zal groei jen, En als de Nylstroom 00 ver vloei jen, Van oeghsten schats, uit oost, en west, Ontsachliker, voor groote kroonen. 5 o Zoo spreekt de Deughd, en blyft daar woonen. 741 [433] onweer te vlissingen. Hoe haalt de soomer 't herrefstweer, Zoo koulik in, met reegenvlaagen, En suider stormen, op dit veer, Der Flessenaars, die niet ontsaagen, 5 Ten hoone van den landtiran, Den neef van Alba op te hangen: Die eeven rustigh man, voor man, Met waapentuigh, en blixemslangen, D'onmenschelyke tiranny, 10 Van hun manhafte muuren wurpen? Hoe bruist, en kluist het zeegety, Als of het Vlissinge in wou slurpen, Benydende myn reis, na Sluis? De locht bestolpt, met bruine wolken, 15 Bestraalt des daaghs noch mensch, noch huis, Bestaarent 's nachts geen soute kolken. Hoe blyven wind, en waaterheer, Zoo gram te waater, en te lande? Waar mee set ik hun gramschap neer? 20 Zyn sy gedient met offerhande Van stieren, en dolfynen bloed? Wie zyn de zoo verbolge gooden? Is 't Eol, in geberght gevoedt? En volght Neptunus syn gebooden? 2 5 Wegh, wegh, met deese afgoodery, Waar in de heidenen verdronken, Onsterflike eer van poësy, Aan konstge menschen, licht geschonken. Die Heemel, Aardryk, en de Zee, 30 Met synen geest, uit niet, kon scheppen, Door eenigh woord, bestormt de ree, Waar schuit, noch schipvaard seil durft reppen. Hy die de valschgenaamde Goön, In graavenasche langh verdweenen, 3 5 Eens daagen zal, voor synen throon, Emendatie r. 33: die de < die 742 Als ziel, en lichaam weer vereenen, Die allergod viert zoo den toom, Aan ongestuime storremwinden, En d'alvernielend graage stroom, Die hy, in synen vuist, kan binden. O alvermoogende oppermacht, Bedaar uw toorn, hoewel rechtvaardigh, Bedaar het onweer, deesen nacht, En straf ons niet, al zyn wy 't waardigh. Och laat de nieuwe daageraad, Met zeegeschrei, ons niet ontwaaken, Om scheepsverlies, en teegenbaat, Die armen, en die weeuwen maaken. Maar laat het vriendlik sonnelicht Noordoostlik labberkoeltjes waaien, Dat wy, aan uw genaa, verplicht, Het zeil, in top, niet zeewaarts, haaien. Om dat de Fransman buiten om, Langs Vlaandren, teegen recht, loopt stroopen: Doch voert ons, met uw Engeldom, Wy vaaren wel, waar dat we loopen. Het offer van een dankbaar hart, Dat u voor stallen kan behaagen, Werd, van uw knechten, op het bard, Van lofaltaaren, dan geslaagen. Emendatie r. 50: waaien < waai jen [434] klachte, oover ypren. O Ypren, naa de soete beeken Die, door uw straate, soetlik leeken, Geheeten, nu ik uw landouw, En seeven eeuwgen bouw aanschouw, 5 Waar is uw guide glans gevaaren, In min dan twintigh oorlooghsjaaren? Hoe vreedigh blonk uw steenen wal? Hoe bloeide toen uw koorenhal? Hoe ryk was uwe markt van linnen, 10 Van vlas, en hennip, om te spinnen? Hoe opgeswollen was de beurs Der borgery, van geld, vol keurs? Hoe praalden uwe jongelingen, En dochters, by gedans, en singen? 15 De dischen hadden opgedischt, Al wat men slacht, en vanght, en vischt. Ghy kost, met wyn, en bier, als heeren, Geheele nachten banketteeren. Maar nu, maar nu zyt ghy een weeuw, 20 Bedrukt rondsom, in kryghgeschreeuw, Berooft van uwe morgengaave, En schier als 's lands, en bruilofts haave. Uw bedgenoot viel, door het swaard, Met d'erven, die ghy had gebaart. 25 Men siet het gras, op straaten, groeijen. De steedegracht, van traanen, vloei jen. De poorten sluiten 's aavonds vroegh. Het vruchtbaar land vergeet den ploegh. Men wilt aan schattingh d'akkers offren: 30 Maar oorlogh eischt de vrucht der koffren. Men plukt u kaaler dan een hoen, En 't is om al de rest te doen. Helaas! wat zal het eindlik werden! Hoe kan 't de droeve Moeder harden! 3 5 Sy geeft sich Spanje, en Vrank ten roof. Noch blyven geld, en staatsucht doof. 744 [43 5] duinkerken in swym. Hoe nokt dees zeehond, sonder tanden, Die kerken, in het barre duin, Met vischen, aan de geusestranden, De schaaren van den God Neptuin, 5 Prop vol pleegh, van den roof, te maaken? Hoe schon de vree syn bloende kaaken? Nooit gingh dit zeegedrocht te waater, Of al de zee keek anghstigh uit: Of keerde bly, met vimgeklaater, 10 Met muil, en klaauwen, vet van buit, Van ryk gelaade koopmans scheepen, Met groot, of klein geweld gegreepen. Wanneer pas twaallef galeoenen, Het restjen van Okquendoos vloot, 15 Met aangetrokke loopers schoenen, In 't scheurtjen, schuilden, uit den nood, Toen sach ik solders, kelders, haaven Te klein, om 't roofaas te begraaven. Nu sie ik niet dan leege schuuren, zo Te licht verslampampt, en versmeert. Blyft deese flaauwte langer duuren, Dat Mars dien roofkaak niet vereert, Met ysre tanden, koopre kiesen, Zoo zal hy voorts den geest verliesen. 2 5 Dus wensch ik deese week te Londen, Dat ons zoo valsch heeft aangerandt, Te sien haar grooter waaterhonden Zieltoogende, op 't verraadersch strand. Zoo zal ik welkom, in ons paaien, 30 De Beurs wat nieuws, en liefs verhaalen. 745 [436] MILDICHEIT, AAN tomas AlEIN, Sjerif Van Londen. Goede Alein, myne rymersstof Heb, by uw achtbaarheit, verlof Te vraagen: waarom noodt ghe my, Die, binnen Londens heerschappy, 5 Een vreemdlingh ben, u onbekent, Weer aan uw ryke disch, ontrent Veel hoogh gesachs van deese stad, Dat daar een jaar uit silver at, Wanneer 't haar honger wel geviel, 10 Terwyl uw stoel 't Sjerifschap hiel? Is 't om de kennis aan den stam Der Sixen, toen ghy, t'Amsterdam, Twee jaaren wierd een jongh droogist, By vanden Bergh, die noch veel wist 15 Te roemen van uw dienst, en trouw, Bekommert dat hy nimmer zou, Na uw te dank voldienden tyd, Van knecht verandren met profyt? Of is u al dat droogh geslacht 20 Zoo welkom, en zoo hoogh geacht? Gelyk die pottebakkers soon, Geklommen, op een kooninghs throon, Syn ambacht seegende, met gunst, En potaard prees, by silvre kunst. 2 5 Of is 't uit puure mildicheit, Die uwen inborst deuchdigh vleit, Met straalen gouds, als blaauw lasuur Verguldt, met aaders van goud vuur? Den Heemel stort vergeefs den vliet 30 Van welvaard, op uw tichels, niet. Gelyk de Son, niet voor sich self, Maar voor de werld, van 't hoogh gewelf, Den dagh maakt, zoo geniet dit land Veel weldaads, van uw ryke hand. 3 5 Wie wint, en spaart, en geeven kan, 746 Die is te recht de ryke man. De milde deughd, in syden wit, Draaght, in heur elpen slinker lid, Een spaarpot, van geslooten staal, 40 Draaght rechts een ander van metaal, Dat sy, met passers, oopen doet, Dat omgehelt, verscheiden goed, Van kostlikheeden maatigh giet. Op bloote vloeren valt er niet 45 Een parlen grein, noch goude beet, Maar al in palmen daar gereedt, Om met een schoon gelaat t'ontfaan, Die veele ondankbaar heenen gaan. Hoe loflik dat ghy jaaren lank 5 o De vierentwintighmanschaps bank Vereerde, onkreuklik, in 't gerecht, Werd van de milde Nimf geseght. Wie niet verslingert is op geld, Doet recht, noch weesen geen geweld, 5 5 Schoon hem de goudlist glas aanbiedt, Waar door men kromte rechten siet. Rechtvaardigheit, in 't Scheepenschap, Klimt op den Burgemeestertrap, Of kryght het Tweemans raadsgewaad, 60 Als ghy voldraagen braaf verlaat. Dat zulke, ook 's volks getuigenis, Geen flettery, noch beuslingh is, Zal d'ongebooren verre dagh Doen blyken, zoo men leeven mach. 65 Wanneer u Londens burgery, In haare stad, met hoogh gety, In wynmaand, en verdienden eer, Inwyden zal, tot opperheer, Geleidt van elke gildgalei, 70 Met hun banier, en liverei, 747 Met spel, en schieten langhs den Teems, Bevolkt van inheemsch, en uitheemsch, Naa Withal, by Prins Olivier, Uit welkers hand ghy't hooghst bestier, 75 En schoutschap, op gestaafden eed, Dan heiligh aanneemt, en bekleedt. Drogisten roem dan, op dat hoofd, Dat u een groote faam belooft. Roem u dan saaligh borgery, 80 Zoo bloeijende, in een juitinghty: Waar ooverheen, als sonneschyn, Gerechtigh, en milddaadigh zyn. 748 [437] SLACHTMAAND t'AMSTERDAM, IN PESTTYD. Al houdt de pest nu slachttyd t'Amsterdam, Met eiken snee, gelyk met Joodsche seissens, Een heele buurte, en wie haar teegenquam, Doodkeelende, zoo mans geslacht, als meissens. 5 Noch is men daar bekommert om den kost, Als of men 't jaar, dat volgen zal, zou leeven. De veemarkt is geverkent, en geost. Het vette beest werd, naa de byl, gedreeven, Gesouten, en gehangen, in den rook: 10 Niet anders dan, in pesteloose jaaren, Op dat de kok gereed heb, wat hy kook, En strekliker veel aan de hal kan spaaren. Wat ver gebuur erbarmt sich, oover 't land, Waar oover, laas, Gods vuur, uit synen trechter, 15 Zoo soenloos stort, die hebbende verstand, Van 's lands natuur, en oude wysen echter Schynheilighlyk, haar verre sorgh bespreekt? De voogeltjes, al eeven vroolik, sorgen, Om voedsel, als haar huiden dat gebreekt, zo En haaien sy den morgen, zoo weer morgen. Maar 't miertje, sie, dat wyser klein vernuft, Zoo langh het roert, zal 's soomers saamen sleepen De koorentjes, op dat wanneer het muft, In 't schuurt jen, van gestrenge kou beneepen, 2 5 Het dan niets soeke, als 't aardryk is verdort, Maar stilletjes syn voorraad aan mach grypen. Te sorgen voor een jaar is langh, ook kort. Langh, zoo men flus, of binnen 't jaar, zal gypen. Al sterft het sterk, wie kent syn jonghste lot? 30 Licht zal men ons in d'ooverblyfsels tellen, Als in een bosch van veel geboomt geknot. Kort, zoo men langh het menschdom zal versellen. Wie veertigh werf dryhondert sestigh maal Den dagh verwon, mach vreesen, of mach hoopen, 3 5 Dat hy de son zoo dikwils achterhaal, Emendatie r. 21: vernuft, < vernuft. 749 In 's leevens veld, kan syn natuur maar loopen. Wie sich niet meer bekommert dan de vink, En, als de mier, niet vreest, voor winterdaagen, Loopt groot gevaar, hy voor syn einde stink, 40 Getroffen, van de scherpe hongerslaagen. Wat heeft het Boek ons anders afgebeeldt, Met seeven vette, en seeven maagre lenten, Dan staage sorgh te draagen, onder weeld, Om, by gebrek, te leeven van syn renten? 45 Sorghvuldigheit voor lyf, en ziel te saam, Of God niet langh, of langh hun trouw vergaarde, Is noodigh voor den Kristelyken naam: Is 't halve deel der saaligheit op aarde. 750 [438] Lesse, aan myn broeder Wilhelm. Een jongelingh, die hoepelstok, En speeltuigh heeft verbrooken, Als uit den tweeden kinderrok, In wyser broek gestooken: 5 Die 't worstelperk van schoollatyn, Ses jaaren heeft doorloopen: Die in des wysgeers gouden myn, Voor aan was ingekroopen: Die onbewust des schats, en glans, 10 Die vrye konsten baaren, Den voetstap van geleerde mans, Afkeerlik slecht laat vaaren, Om sich, in dienst van langen duur, By kooplui wel bedreeven, 15 Geset, op 't rad van aaventuur, Geheelyk te begeeven: O jonghste broer, dien jongelingh Versot op myne swaanen, Zal ik, hy luister, wat ik singh, 20 Dan vaaderlyk vermaanen. Hy heb het lyf ten dienst beleeft, Getroost in kou, en hitten. Indien het hoofd geen letsel heeft, Hy laat den hoed niet sitten. 25 Heb d'oogen needrigh, gaauw, en kuisch. Den mond gevraaght soet oopen. 't Gehoor, by quaade reen, van huis. De voeten ras, tot loopen. De handen rein van tarpentyn, 30 Waar alles aan blyft hangen. Den buik, met sorgeloosen wyn, Noch gulsicheit, bevangen. De sinnen nimmer leegh van werk: Maar om Latynsche boeken, 3 5 Ook, mach hy, woensdaghs, om de Kerk, 751 En moeder te besoeken. Gods vrees, voor al, in 't hart gemetst. Wat anders swaar zou vallen, Hoe seer het weeght, of raakt, of quetst, 40 Zal schynen niet met allen. Zoo werd hy t'syner tyd een man, Geseegent, en bedreeven, Die vrouw, en kinders voorstaan kan, En eerlik saaligh leeven. 45 Och of! myn les heur wensch verwurf, Ik rustte, 't zy ik leefde, of sturf. 752 [439] Op K. Huigens oogenblikken. Zoo d'oogenblikken, van den eedlen Konstantyn, Niet sonder hoofdgesweer, van hofs, of krygsmisbaaren, Elke oogenblik, wat nieuws, en fraais gebooren zyn, Wat baarde niet syn geest gerust, al braafs, in jaaren? 5 O oogenblikken van dien eeuwgen almanak, Uw oude, en nieuwe styl stoot d'ander, uit myn sak. 753 [440] Andwoord, Aan Joan Radermacher. Raademaaker, langhs de Vecht, Zoo in rechten afgerecht, Dat de Loire u 't recht gerief, Van den rechtsgeleerden brief, 5 Niet zal weigren, aan haar bank: Uw bedankdicht, voor myn dank, Daar het my geleerd versiert, Daar het my omlauweriert, Naast de Musen, als Apol, 10 Is van heuscheidts feilen vol. Maar dat cierlik sierlik kleed, Maakt u waarlik een poëet. 754 [441] weederandwoord, aan den selven, op het halve vaars, onder syn dicht! Non omnibus idem Jupiter. 't Is wis genoech, dat God Jupyn Syn oovervloende goude schaalen, Vol kunst, en deughdelyk robyn, Verscheidelyk, op aard, doet daalen, 5 In 't hoofd van menschelyk geslacht. Gelyk een daauw, of soete reegen, Hoewel gebuurigh land versmacht, Wel op het ander komt geseegen: Zoo goot Gods goedheit in uw brein, 10 O Raademaaker, reeds gebooren, Vol geests, een weetenschaps fontein, Wiens soete straal myne oogen hooren, Daar ik vast dorstigh, naa wat kunst, Versmacht. Want dat ghy my wilt lyken, 15 By Sofokles, is blinde gunst, De grootste moet het seil hier stryken. Wat ben ik dan een lierenaar, Een arme bloed, veracht langs straaten! Al wat ik lierde, is wat misbaar, 20 Dat luitenaars, en harpen haaten. Beleeft men huiden zulken geest, Ghy zyt het, wat hy is geweest. 755 derde antwoord, aan den selven. Wanneer de paauw syn schoone pluim Hoort prysen, werd hem 't heele ruim Te naauw, zoo swelt syn moedigh lyf, Aan hals, aan staart, aan vleuglen styf: Hy snoeft, braggeert, en krast, en strykt, Als was er niet dat hem gelykt. Maar als men myn wanschaape blaan Wilt, tot den Heemel, heffen gaan, Zoo werd ik droever dan de paauw Om syn bedrekten poot schier flaauw En laat myn muschgelyke veer, Vry los en boller hangen neer Wyl ik niet ben, gelyk ik ben Geteikent van uw braave pen. Uw pen maakt van een koddenaar, Of kooninghsken, een aadelaar. Maakt van een lam een woeden stier. Van was salmanders in het vier. Van kabbellau een wallevis. Maar wyl heur kunst dus beesigh is, Zoo vlieght se selve naa de maan, En laat ons, laas, op aarde staan. Emendatie r. 16: kooninghsken < koooninghsken [443] Afbeeldinge, Van Abraham Balde, door vlncentius malo. Wie d'oogen, naa dit stuxken, wendt, En beiden, Balde, en Malo kent, Siet klaarder dan in spiegelglas, Wie schilder, en geschildert was. 757 [444] Dank, Aan Bonavontura Koegelen van dortmond, geneesheer, voor het geneesen mynes hands. Goedaavontuur geleerde soon, Met 's lands, en stads medaalikroon, In 't Stift verguldt, tot gneesinghheer, Vianes jonge son, en eer, 5 Alwaar uw vaader, om 't geneesen Des grooten wanhoops werd gepreesen: Van Dortmond, die myn seere hand: Van self geswollen, en in brand, En van een puist, tot een groot gat, 10 Geswooren, dat vol etters sat, Genaast, onmerklik, sonder wieken, Met salve, en balsems die wel rieken: Myn huis, myn reis, myn taafelbroer, Wat God was 't, die u herwaarts voer? 15 Ik teiken, in myn almanach, Met rooden ink, dien goeden dagh. Met u quam, in het huis, een seegen, Als met een heiligh, eer geleegen. Wat had ik, sonder u, begaan, zo Licht achterwaartschen hulp gedaan, Door gieren, die hun meesterstuk Bereeknen, uit verlenghden druk, En dikwils 't koude vuur aanjaagen? Daar ghy my heilde, in weinigh dagen. 2 5 Waar mee zal ik uw groote kunst, En onverdiende vreemde gunst, O arts, en braaf geneesingh heer, Beloonen, sonder uw begeer? Men kan gesondheit niet beloonen, 30 Al geeft d'ontfanger goude kroonen. Emendaties titel: geneesheer < geneeesheer geneesen < geneeesen 758 Versmaa de kleine erkentnis niet, Die myn verplichte hand aanbiedt: Sy is een drytand, en een mes, Twee waapnen, naa de taafelles, 3 5 Gesmeedt, gehecht, met guide plaaten, In bloedsteen, spieglende, als agaaten. Deselve hand, van u geheelt, Van poësye bepenceelt, Wyl ghy het wrokkende Engeland, 40 Verlaat om oover 't Fransche strand, Te reisen, naa Antenors beenen, In d'oude schoole der Galeenen, Wenscht u, van goeder hart, te lot, Op reis, den selven goeden God, 45 Die heur wel derwaarts heeft geleidt, Die u de baan heeft vry bereidt, Om, binnen Londens bloende muuren, Te koomen, voor een wyl, gebuuren. Geen strooper rande u aan op wegh, 5 o In oopen heide, of dichter hegh. Draaght ghy op syde schermgeweer, Uw beste schermsel zy de heer: Die wil alsins u voorts bevryen: Laat uw goed voorneem wel gedyen. 5 5 Hoe blydlik sie ik, te Viaan, Den vaader vette kalven slaan, Met dat syn teelsel, sonder kruis, Gesond, en wyser komt te huis! Hoe zullen wy, met Rhynsche schaalen, 60 In Amsterdam, het oude ophaalen! 759 [445] seldsaame dronkenschap, van V.M. Als M ?dronken is, zoo zou hy nuchter zyn, En als hy nuchter is, zoo, seit hy, is hy dronken: Hoe dikwils als hy eens beschonken is van wyn, Zoo is hy, by gevolgh, twee daagen dan beschonken. 760 [446] LESTE ANTWOORD, AAN JOAN RADERMACHER. O dichter van te heuschen rym, Ghy aamloos werden, of in swym, Als was uw wakkre kloeke geest Verflaauwt, en minder dan geweest? 5 Hier jongen, langh my vlughs wat wyn, Of hart verquikkenden asyn. Ghy aamloos werden? eerder zal Het nimmer drooge waaterdal Uitdroogen, tot een graasigh veld, 10 Waar Filida heur schaapjes telt. Eer werd het vuur, in Etnaas kruin, Beswommen van den God Neptuin, Gebluscht, van syne waaterschaar. Uw brein gelykt die bronnenaar, 15 Die altyd brandend waater stort. Neen, aademryke borst, daar schort, Met reeden ook, wat anders aan. Het is de Keiser Justiniaan, Die luistren doet syn goude wet: 20 Daar dichten u te veel verlet, Lyk myne lesse, sonder pit, Die swygende eerst, vergifnis bidt. 761 [447] op de reedenstryd, van de lydinge des krunkeldarms, Door Bonaventura Koegelen van dortmond, alvooren hy, t'uitrecht, Geneesheer wierd. Al eer des aardryks buik, benaauwt, van feilen wind, Ontlaaden werd, zoo beeft het land, en vreest te sneeven, Dus loopt de mensch gevaar, wanneer veel winds gebleeven, In krunkeligh gedarmt, eer langh geen uitwegh vindt. 5 Toen, t'Uitrecht, deese quaal, met alle omstandigheen, Verklaart, beweert was, door van Dortmonds reedenstryen, Zoo gaf de Kooninghs hand, als vorst der artsenyen, Den lauwer, rok, en ringh, met d'eernaam van Galeen. Werd een Geneesheer dan om eenen palm geschaapen? 10 't Was d'eerste niet. Men kent den leeuw ook aan syn waapen. 762 [448] op versmaade erkentenis se voor het geneesen mynes hands, door bonaventura koegelen van dortmond, aan den selven. De vriendschap neemt een goed begin, Wanneer twee vrienden, min, om min, En weldaad, om weldaadigheit, Met geen blanketsels toebereidt, 5 Verwisselen hand, oover hand, Gelyk een bal kant, oover kant: Niet juist gewoogen, op een schaal, Of opgecyffert allemaal. Dan vlaaght de soete rooseblom, 10 Met mirt, uit Liefdes heilighdom, Van booven onder Wester aam, En kroont twee harten, met een naam. Zoo Dortmond, die syn proefstuk mee, In 't heelen van myn waakel dee, 15 Een weldaad, dien ik niet waardeer, Dies met een ernstigh hartsbegeer Den naam van vriend ons wenscht gemein, Hy wraake niet, al is het klein 't Paar hechten, uit een heliotroop. 20 Ai, luister doch, hoe soeten knoop. Se zyn gepaart. Wat leert de stof Van steen, zoo groen, als mirtelof, Doorpurpert van een hartenaar, Gelyk het bloed der rooselaar, 25 Besprenght, met karltjes haagelwit, Rondkantigh, blinkende, als een git, Dan heldre liefde, sonder end, Van twist, noch haat, noch nyd geschendt? Op zulken grond had sich Orest, 30 Met Pilades syn vrund, gevest. Maar waar toe zulken sinnebeeld? 't Is voor een doofmans deur gespeelt, Zoo langh als Dortmond my versmaadt. Hy sie nochtans waar op het staat. 763 [449] Afbeeldinge Van Eduward Gournei, Door Vincentius Malo. Scheld Gournei niet voor onbeleeft, Hoewel dat hy geen antwoord geeft. Het weesen, waar op dat ghe kykt, Is Gournei niet, schoon 't hem gelykt. 5 Wyt ook syn swygen Malo niet. Want toen sich Gournei schildren liet, Had hy syn lippen toegedaan, Hy zou u anders spreeken aan. 764 oesters te kolchester. Hoe meenighmaal, getrouw Kolchester Verkracht, door 't kooninghslachtigh heir, Ten roem van uw kasteel, en vester, Haakte ik, om oover Noordens meir, 5 Na hier, myn leeven te betrouwen, Al was 't slechts, met een vischers schuit, Van dunne planken saam gevouwen, Te wulps belust, en daar op uit, Dat ik myn waaterende tanden, 10 En onversaadelyke smaak, Ter deegh mocht tergen, langs uw stranden, Aan oesterputten, die schier braak, In slikken van de zeeeb, leggen, Om zoo de varsche siltigheit, 15 Waar oestereeters veel van seggen, Te proeven, tot recht onderscheid? O! oestertjen, met groene baardjes, O! blanke bolle, en volle beet, Betaal myn snoeplust vry, met schaartjes, 20 Aan 't mes, ter schulpknops breuk, gesmeedt. Laat nu, en dan een ander vinger, Met uwe vliempjes, drupplen bloed, Met ik uw zieltjen glad inslinger, Zoo krygh ik hart, en nieuwen moed. 25 Dat Kent, ons Vlieland, dat oud Baaijen, En zoo der eedier oester is, Bereidt, of raauw, om 't lekkerst kraai jen, Ik keur Kolchesters raauwen visch. Geen beeter saus dan d'eige soppen, 30 In 't dubble schulpjen genatuurt, Met Lissebons limoene droppen, Met sout, en peeper wat gevuurt. O! lekkernytje, sonder enden, Al ooverloopt de volle maagh, 3 5 Hoe langh de tanden konnen schenden, Zoo blyft de smaak al eeven graagh. Al had ik Polifemus darmen, Noch zou ik, van de kleinte, karmen. 765 [45i] de vreese des heeren, het begin der wysheit. De wysheit, die van booven daalt, Heeft sich een wooningh afgepaalt, Na 't voorwerp van de heiige blaaren: Is met den grondslagh voortgevaaren: 5 Heeft heur palleis, op Sions rots Volbouwt, der hellen storm ten trots. Maar ydel werreldsch wys verstand Heeft, met heur passer, op het strand, Een groot beworpsel afgemeeten, 10 En opgetimmert: omgesmeeten, En opgeslurpt, 200 draa de vloed, Met golven, bruisde, langs den voet. De goede wysen, goed in 't mergh Der beenen, klimmen, langs den bergh, 15 Al hygende, op den vasten drempel, Tot binnen Gods gewyden tempel, Waar sy ten lof des Heeren staan, En nimmer vreesen te vergaan. De wysen, wys in quaade deughd, 20 Beryden hun palleis, met vreughd, Langs vlakke, en sorgeloose paaden, Waar sy, aan wellust, sich versaaden, Tot dat de zee, en noordewind, Hun anghstigh, met hun muur, verslindt. 25 Wat wysheit, die maar dwaasheit werd, Gereekent, in het dwaase hert, Der werreldwysen, wil sich quellen, Om hen, op 't rechte pad, te stellen? Het oor is doof, de mond vol spots, 30 De geest halsstarrigh, als een rots. Myn kinders, spreekt de wyse man: Schuuw smetten, die u hangen an, Als smeer, en teer, die leelik stinken: Schuuw pillen, die van gulsel blinken, 3 5 Maar opgeswolgen in den maagh, 766 Aan al het lichaam zyn een plaagh. Gaa met de balsemdoosen om, En winkeliers van geurge gom, Die soeten aadem van sich geeven: Al wat u liefliks aan zal kleeven, Smaakt meede, aan uws gelyk, na wensch, Vermaakt den goeden God, en mensch. [452] beede, aan karel gabry, om syn geselschap ter middaghmaal. Gabry, die wakker, in de handlingh Geen omwegh gaat, maar recht door zee, Heel wel geleeden, in de wandlingh, Om dat ghy vriendschap soekt, en vree: 5 Nu huurde ik ook een braave kaamer, By willigh volk, en net op 't huis, Een middel voor myn beurs bequaamer, Op dat de silvre harp, en 't kruis, Wat suiniger werde opgegeeten. 10 Ghy leeft gelyk een Filosoof, En ik gelyk er meer poeeten, Gerust, en van veel swervens loof. Den dagh verloopen, met den handel, Zoo lieft ghy 't wyse scheppinghboek, 15 Waar in ik meer, met sinnen, wandel, Ontdekt u dit versiert besoek. Ik leer, in 't klein, dus huis te houden, Voorsie myn eet, en drinkschaapraa, Myn bedde alleen scheelt van getrouwden, 20 Wyl ik het trouwen my niet raa. Nu klaage ik niet, in duure kroegen: De reekningh is te hoogh gestelt. Is 't slecht, ik doe, met meer genoegen, Ja beeter maal, om kleiner geld. 25 Mach myn gemak, fraai van gemakjes, Te noen, met u vereerlikt zyn, Ghy vindt er biertjes, en tobakjes, Fasant, patrys, en piersemyn. Ai laat den honger u versellen, 30 Zoo is myn saus verseekert goed: Wy zullen dan een kop instellen, Ter welvaart, van ons naaste bloed. 768 [45 3] klachte oover ondankbaare vrinden. Eer zal het lichte vuur geschaapen, om te steigen, Neer neigen, als de swaare muur: Eer zal de swaare muur geschaapen, om te neigen, Opsteigen, als het lichte vuur: 5 Dan ik uw vriendschap, vol weldaadigheits, zal laaten, Toeseide sommigh drempelvrind: Dan ik uw vriendschap, vol geneegentheits, zal haaten, Toeseide ik hen van my bemint. Maar noch de lichte vlam, noch swaare steen verlieten 10 Hun neigens, noch hun steigens sucht: Nochtans beklaagen wy, dat vrunden ons opschieten, En leelik houden, voor een klucht. Staak, trouwe zielen, staak aan iemand meer te trouwen, De werreld heeft geen trouwheit meer. 15 Ondankbaarheit regeert, ondankbre zyn behouwen. Men strek geen geld om vrundeneer. Wat ons onmooglik scheen, heeft mooghlikheit ontfangen. Daar is niet seldsaams, of de tyd die kan het langen. 769 [454] brief, aan myne moeder. Bemindste pand, dat ik op aarde heb, En heb gehad, want dat ik aadem schep, Gelyk een mensch, uw borsten heb gesoogen, Een jonglingh was, een man wierd opgetoogen, 5 Daar voor zy God myn schepper dank geseght, En uwe trouw, aan vaader saalgers echt. Uw liefde weet, uw oudste soon syn sinnen, Indien hy maar wat leegen tyd kon winnen, Van langer hand, al hingh, aan poësy, 10 Nabootsende die kunst, met rymery, In plaats van 't vuur des leegheits, 's duivels kussen, Met arger lust, van ydelheit, te bluschen. Dewyl hem dan, in 't kryghsieke Engeland, Met minder vrees, de tweedemaal gestrandt, 15 Dan moeders hart verleeden herrefst maakte, Om dat syn pen, in krygh, hier hoofden raakte, De voornacht, om het wintersche saisoen, Verdrietigh valt, zoo dat hy niet te doen Voorsiende, dan te leesen, of te schryven, zo Slechts middel soekt, om leegheit te verdryven: Zoo groet hy, met een kindsche, en broederkus, Niet naa gewente, u, en ons huis aldus. Die galgebrok, dat Fransche schuim van fielen, Om welkers konst wy groote schaa behielen, 2 5 Toen hy, te Weesp, die seepery bebouwt, Aan hem alleen beklaagelyk betrouwt, Zoo valsch ontliep, alvooren wel bestooien, Van seep, van smeer, boomoli, soude, en kooien: Die schender van den kerkelyken echt, 30 Zoo langh syn paar alleensaam treurigh leght: Die groote dief, die in het straffe Londen, Ook Spaansche seep te siên had onderwonden, En binnen 't jaar, syn goedertieren heer Geschooren heeft, met eenerlei gescheer: 3 5 Dat raavenaas, die meester der rabouten, 770 Heeft schaamteloos sich derven hier verstouten, Uit Vrankryk, weer te koomen, by klaar licht, In 's Meesters oogh, en myn vertoornt gesicht. Maar moeder weet, dat hy om feit gevangen, 40 In boei j ens sit, gevaarlyk, om te hangen, Insonderheit wanneer ik hem beswaar, En 't strenge recht syn schelmery verklaar. Een dief, die hier het beulloon heeft gestoolen, O! grouwel, van geen Kristelyke schooien, 45 Verbeurt den hals, in touw, aan schandigh hout, Al woogh syn lyf van fyn dukaaten goud. Hoe meenigh bloed, van arremoe, gedreeven Tot dievery, verliest er zoo syn leeven, Te Tilborn, waar de galgh blyft opgerecht, 5 o Voor 't schelmstuk, 't zy van eedel heer, of knecht? Daar siet men nu, al is se leegh, de kraaijen, En 't raavennest al krassende ooverwaaijen, Een teiken dat, naa 't seggen van 't gemein, Daar aan eerstdaaghs der dieven kapitein, 5 5 In stroppen van de karreleer, zal duiken. Gelyk als of die voogels konden ruiken. Ik ducht den naam dier dwaas, in zulken lyn, Van syne ziel eerlangh verhuist zal zyn. Indien ik nu den lydlingh gingh beklaagen, 60 Zou niet misschien syn dood vervroeght my knaagen? En sonder nut, van eenigh munt, of kruis? Indien 't geviel, dat hy 't gevangenhuis Ontsnapte, wie Parysbloed heeft vergooten, Zou die ontsien myn gorgel af te stooten? 65 Dunkt moeder niet, dat ik, op syn ontslagh Van banden, wel zoo nutlik hoopen mach? Misschien of hy, noch zynde aan 't koopmanschappen, Na Amsterdam, weer oover zee quam stappen, Aan 't hart geraakt, om syn bevrooren trouw 70 t'Ontdooijen, by syn langh bedrukte vrouw. Zoo was er kans, wat schaades te verhaalen, Daar wy syn dood ook anders duur betaalen. Ik raade my te beiden, tot het recht Vernoeght zy, hoe, werd naamaals u geseght. 77* [45 5] op het vuilbekken van A.B. De jonge dichters die zyn dood, Zoo B ?seit: en heeft hy nood, Hy schyt den ouden, op den nek. Maar is het kunst zulk vuilgebek? 5 Een uil geseeten, op een staak, Schyt wel een wys man, op syn kaak. 772 [456] afscheid van engeland. O Engeland, myn rymgeest slacht het dier, Dat nu een schaap gelykt, of kleine sier, Langs uw geberght, van verre, of van na by: Dat van heur werk, voor laakenweevery, 5 Onpynlik laat, en sachte vlokjes spilt, Wanneer 't ontrent een braamhaagh boompjes schilt. Had ik belust uw doornbosch niet deurgaan, Schoon eer vervloekt, ghe zoud myn wol niet laan. 773 [457] Onweer, op weeromreis, uit engeland, aan matroos. Hoe raast het diep, zoo woest, zoo dol, Geswollen van de herrefstwinden, Tot waaterbergen, om dit hol Van oorlogh honghrigh te verslinden? 5 Of om te slingren teegen strand, Van Vrankryk, of van Engeland? Vergat de vreeselyke zee, Die, om de gansche werld, loopt golven, Hoe sy, op 't meeir van Galile, 10 Het schip, met waater, had bedolven, Maar hoe de Nazareener held Heur stilde, en vlak streek, als een veld? Of bleef in heur de selfde macht, Die tusschen Joppe, en Tharsis woedde, 15 Wanneer het stuur, van storm, verkracht, Te wonderlyk iet vremds vermoedde, Wes Jona, door het lot, verklaart, In zee gesmakt, de zee bedaart? Vervaarde hopman, en matroos, 20 Men loote niet, wie hier mach weesen, Zoo ongehoorsaam, en zoo boos, Dat wy de wreede baaren vreesen. Men werp my rustigh, oover boord, God is alleen, op my, verstoort. 2 5 Al smoor ik in des afgronds buik, Ghy blyft rechtvaardigh, in uw weegen, O bakker van myn zielekruik Gescheurt, met morsich werk, te pleegen: Maar, o Verlosser, laat myn vel 30 Niet eeuwigh rotten, in den hel. Ik weet dat myn verlosser leeft, Die al myn sonden zal vergeeven, Die dood, en graf geheilight heeft, Den wegh gebaant, naa 't saaligh leeven: 3 5 Die zal myn lichaam, uit het slyk, 774 Versaamen in syn Kooninghryk. Myn ziel verlichaamt, en verlicht, Zal, neeven Englen, in Gods hooven, Van aangesicht, tot aangesicht, 40 Heur troost, en saalighmaaker looven, Met Heemelvreughde om eeuwigh goed, Begryplik in geen aardsch gemoed. Wat mart dit bange, en bloode volk? Kom dolle zee, en vul uw tanden, 45 Bevreedigh uw ontsteeken kolk, Met werldversmaadende offerhanden. Uw balgh is doch myn heemelpoort. Kom stort, en ruk my buiten boord. 775 godt meest te laaten sorgen. op de wyse van den 2 1 psalm. O bloemetjes, die neeven my, Bloeit in de stille daalen, Vergeeten van de straalen Des donders, en der windvooghdy, Sich stortende, op een bergh, Deur pyn, en dennenmergh: Wat raakt aan ons de bange maar, Hoe Tartars, naa begeeren, Heel China overheeren? Wat raakt aan ons het ryksgevaar Der deisende Polak, Voor Moskou, en Kosak? Wat raakt aan ons, hoe dat de Sweed Syn bergen vol kartouwen, Van yser, uit laat houwen, Die hy ten oorlogh maakt gereedt: Als Duitschland heeft beleeft, Waar Pruissen nu voor beeft? Wat raakt aan ons, wat dat de Goön Met Amsterdamsche naamen, In hunnen raad, beraamen? God onse God, op d'opperthroon, Al stuuren sy het land, Die set se naa syn hand. Dat elk sich moei je in syn beroep, Na bidden, om Gods seegen, Al loopt het luk dan teegen, Van God gehoepelt, als een hoep, Al drukt de teegenspoed, Het quetse geen gemoed. Klaaght iemand, dat hy schaade lydt, Wat goedren gaan verlooren, Die God niet toebehooren? Mist iemands toelegh op profyt, Hy sorght te min voor schat, Die nimmer hy besat. Laat d'Opperheer, die 't al bestiert, De toesicht zyn bevoolen, Van hoogh beraande schooien, Waar uit de staatsucht raast en tiert, Het boovenste onder keert, In wat, op aard, regeert. Werp alle pynelyke sorgh, Op God, hy sal't wel maaken, Met die hem vroom genaaken, Hy is hun hoop, en vaste borgh, Die hun te vreede stelt, Hoe datse ook zyn gequelt. [459] zeelaurier der heerschappye van venecie. Osman, de doorn van Kristenryk, In 't grootsche Stambel, langs de wyk Van Asie, en Euroop, geheeten Nieuw Rome, in prachtigh goud geseeten, 5 Getuift, met parle, en met safier, Raadslaande met den ryksvisier, Om 't twistigh ryk in rust te stellen, Kryght tydingh dat de Dardanellen, Konstantinopels waaterpoort, 10 Beleegert zyn, van boord, by boord, Van sesensestigh houte eilanden, Als of Veneci daar wou stranden. Stuift grimmigh, van 't gekroont yvoor, Geswollen, om 't swart borstligh oor, 15 Gelyk een kaalekoet aan 't bloei jen, Wanneer de bleeke lellen gloei jen, 't Gelykt, als of de tulband rookt, Van bloed, dat in syn aaders kookt, Hy snart, met trillinge der leeden, 20 Hoe? derft dat aas, die onbesneeden Schynheiligh, met een hand vol stofs Noch naadren, onder 't oogh myns hofs, En 's werrelds Keiserdom braveeren, De blixem moet se als kaf verteeren. 2 5 Men rukke een donderbaare vloot, Van hondert zeekasteelen groot, Galeijen, scheepen, en maoonen Te saam, men vlieg in hunne koonen, Verniele dien Evangelist, 30 Hy speur syn ydlen hoop op Krist, Men brengh de leste stad van Kreten, En deese slaaven in den keeten. De Bas, met zulken machtigh heeir, Begeeft sich, als een hond, ter meeir, 3 5 Op waatervoogels, blikketandend, 778 Voorwind, en roei jende, los brandend, Op Markus waaterleeuw, die vast Met smart verlanght, om weer te gast Te gaan, op bloed van die heiloosen. Het soomersonoogh schynt bekroosen Van rook, en vuur, en stof, en asch, Opwalmende, uit de peekelplasch. Dry deelen van de werreld sittren, Van al het baldren, al het schittren. Den aavond siet de silvre maan Niet, aan den Heemel, opgegaan, Eer Bistons ysre zyn geschonden, De zee vol bloeds, en van die honden, Ten aas van vischbalgh, en van gier, En wrakken stremmende, als van wier, En dertien swaare roofgaleijen, Schaars met hun Bas de vlucht bereijen, Verlaatende al de rest vermant, Gevaan, te gronde, en in den brand, Tot lossinge van Kriste slaaven, Die veele duisenden geen haaven, Noch uitkomst, in hun martlery, Voorsaagen, van 's Turks tiranny. Zoo keert de Leeuw der Admiraalen, Een van Plutarchus heidenstaaien, Marcel, of schoon een groove schoot Syn leeven inruimde, aan de dood, Vergoedt, met leevende laurieren, Door vroome hulp der Batavieren. Hy sleept gedroghten trots te buit. De seegemaar werdt omgeluidt, Met grof geschut, trompet en trommers, Tot vreughd van alle Kristendommers, Langhs om, en afgeleegen zee: Dat gantsch Turkyes hart doorsnee. Zoo barsten opgeblaase kaaken, Wanneer Gods vuist wat past te raaken. Godt schendt het Goliatsche rot, Dat met den kleinen David spot. OP HET NIMMER VERJAAREN VAN G. HOUVAST. Klitus, met twee oope handen, Om der vrienden offerhanden Te verwachten, op den dagh, Dat syn moer van hem gelagh, 5 Voor gewoonheit aangenoomen, Van het onverbasterdt Roomen, Wierd zoo dikwils, in het jaar, Jaarigh, dat de schuldenaar, Moe van langer wat te geeven, 10 Twyfflen dorst, of hy syn leeven Was gebooren, als een kind, Lyk de sterflykheit begint. Houvast, die hier, langhs syn wangen, 't Heiligh doopsel heeft ontfangen, 15 Neeven Noordens preekpilaar, Weet in elk verloopend jaar Lyk syn blomplat ons komt kroonen, Om een toertmaal by te woonen, Nimmer syn geboortedagh. 20 Wat of d'oorsaak weesen mach? Men geloof dat allegaader Syn getuigen, als syn vaader, Om den Kristelyken naam, Quaamen uit een hoerekraam. 781 [461] Ontrouwe Vrienden, op de wyse van den 88 psalm. Myn heil, myn trooster, wat voor ink Myn klaaghsche pen nu zal ontvallen, Dat die van kooperrood, en gallen, Wel swarter, dan de steenkool blink, 5 Maar laat het oogh van myn gepeinsen, Noch minder dan de haagel veinsen. Hoe waarlik, als ik salf, en troost Des heilgen geest verhoop t'ontfangen, Op prikkels, die myn boesem prangen, 10 Met meenigh sucht, om lucht, geloost, Om vrienden, die ons trouwloos laaken, Zoo moet dit blad na waarheit smaaken. Myn vrienden, die ik meenighmaal, Geneight met susters, en met broeders, 15 Ontfïngh ten huise mynes moeders, Met welkomst, hulp, en duur onthaal, Die vrienden zyn licht afgeweeken, En weeten niet dan quaad te spreeken. Myn vaader, die aan neef, en nicht, 20 Ja allerlei verleege vroomen, Vroom van ontfarmingh ingenoomen, Op hun schynheiligh aangesicht, Goedhartigh moest de handen bieden, Mist wat hy wou hem zou geschieden. 2 5 Maar hoede God ons quaalikvaart. Wy maanen vyanden voor vrunden. Waar zyn er, die ons voorspoed gunden, Dan dry, of twee van goeden aard? Och laat den vloek niet op hen druipen, 30 Waar in sy wenschen wy versuipen. Vergun ons een vreelievend hart, Zoo sy de rechterwangh afsmeeren, Leer ons de linker derwaarts keeren, Geduldigh in verscheiden smart: 3 5 Getroost of ons de menschen haaten, 782 Ghy weeuw, noch weesen zult verlaaten. Verstrek ons, Heemel, Davids schild, Zoo hy van vremdlingh, en van maagen Vervolght, met nyd, en swaare plaagen, 40 Hun steeksche pylen sach gespilt. Uw hand wil ons verschil aanvaarden, Wy vreesen dan noch hel, noch aarden. 783 [462] Brand van Aken. Euroop zy niet te seer verwondert, Al leek de werreld te vergaan, Toen Aken, onder siên, en braan, Van drypaarduisend, en een hondert, 5 En seeven groote, en kleine daaken, Op vier na, maar seshondert hiel, Voorts, tot den grond, in asch verviel, Zulks Luik, en Keulen scheen te blaaken, En d'opgelooken Maai te sengen, 10 Van al te helschen vaagevuur, Vol rooks, en smooks der dubble muur, Die dagh, en nacht ter schande brengen. De geest van Neroos broer verscheenen, Op synen tooren, aan 't steehuis, 15 In 't midden van de vlam, dit kruis Besiende, viel aan 't krochen, steenen. Hy vloekte, o! wee, o! snoo verraader, Wat moedermoorder stak den brand, In Rome, van my, hier geplant? 20 De groote Karei, Akens vaader, Al langh, om syn verdeilt gebeente, Ontrust op 't marktveld, in metaal Verandert, eeuwigh straal, aan straal Fonteinende, uit een trots gesteente, 2 5 Nu meer ontstelt: spoogh heele vlieten, Om in syn stad, met d'yserkroon, Het ryksswaard, en de Keiserthroon Vereert de vlammen uit te gieten. De borgery goot baan, en bronnen, 30 En wyn, en bier, en wat er meer Geschaapen is, tot teegenweer, Vergeefs, en afgemat, verwonnen Van wanhoop, om de vloende vuuren, Van winden ordenloos geterght, 3 5 Hoe laagh de stad duikt, in 't geberght, Emendatie r. 24: Fonteinende < Fonteinede 784 Door dikke, en oover hooge muuren, Ontliep haar burgh, half gaar gebraaden, Aansach van bergen, met getraan, En yslik huilen, 't ondergaan 40 Van kooperoovens, heilbre baaden, Van wolle solders, en veel schatten, In huis, en hof, en kluis, en kerk. Zulk Sodomachtigh wonderwerk Kreegh, van een heemelstraal, 's daags vatten, 45 Gelyk, by nacht, wel starren duiken, Na meenigh borger vroom verklaart, Op 't dak eens bakkers, die syn haard, Dry daagen juist, niet dee gebruiken. Als of den Heemel binnen Aken, 5 o In syn hervormden weer gekruist, Gedacht hoe boos, en onbesuist, De Fariseeu, in 't swarte laaken, Die 't saaligh teiken des Messias, Schynheiligh voert voor geevelpraal, 5 5 Gevloekt had: eer verniele een straal Der outervlammen van Elias De gansche stad, dan wy den ketter Gedulden, binnen onsen muur: En dies den vloek van bluschloos vuur 60 Geworpen had, op dien besmetter, En alle witte rotte graaven Van 't Joodsch genaamde Kristendom, Die naakt, als ballingen, rondom In vremde steen, sich nu begaaven. 65 Och! landprieel, wat zyn wy moede, Van hobbligh gaan, langs dal, en duin, In uwen dool van asch, en puin, Waar elk syn erf soekt, met de roede. Terwyl, wy, op den Loosbergh sitten, 70 Och! wylent schoone stad, en sien, Emendatie r. 39: 't < t' 785 Hoe metselaars, en timmerliên, Van Tirus, en van Sidon, spitten, En kappen, in de dichtste boschen, En naaste klei, om steen, en kalk, 75 Tot muuren, en om plank, en balk, Tot solderingen, op te trossen, Om Babel weeder op te rechten: Zoo suchten wy, vol meedely, Het is vergeefs, helaas, dat ghy 80 Het leste geld hanght aan die knechten. De woonst des afgods, en de wallen Van Jericho zyn niet gestort, Dan als een boom, voor eens verdort, Of om herbouwt haast weer te vallen. 786 [463] godsaalicheit voor groots heit. Gelyk een rotse, een bergh van steen Gewossen, teegen wilde zeen, Hoe groot, hoe hoogh hy, uit de kolken, Syn scherpten indringht, door de wolken, 5 Daarom den kleinen diamant, Die suiver, in een gouden band, Den duim verciert, niet kan beschaamen, Wanneer men beider prys zal raamen. Zoo was er meenigh werreldsch vorst, 10 Die staaten, op syn schouders, torst, Gevreest van groote kooninghryken, Die hem bespringen, maar beswyken, Daarom niet waardiger, in 't oogh Des waaren Juweliers om hoogh, 15 Dan meenigh, die niets heeft om t'eeten, Indien hy rein is van geweeten. Hoe machtigh is Egiptenland, Wyl Faroos goddeloose hand Den ryksstaf sweit? hoe groot syn heeren, 20 Die sich, tot valsche gooden, keeren? Hoe drukt hy, laas, 't arme Israel, En acht hun slaaverny maar spel? Maar God verheft syne uitverkooren, En doet, in zee, die heerschers smooren. 2 5 Gods kist heeft tweederhande schat. Hy heeft een werldsch en geestlik vat. Niet dikwils storten syne handen, In eene hand, de beide panden. Wie goud, en staaten kryght, na wensch, 30 Heeft minder, dan een schaamel mensch Geseegent, met gerustheits kroonen, Die saaligh om syn ziele woonen. Monarchen, die met uwen voet, Op throonen, werlden vreesen doet, 3 5 Vrees God, en soek syn heemelryken, 787 Versmaa geen armen uws gelyken. En ghy, en sy zyn eene stof. Wanneer Gods rechter, voor syn hof, U naamaals zal ter vierschaar daagen, Zal hy na macht, noch rykdom, vraagen. [464] Roosenfestoen Van Daniel Segers schilder, vereert aan syne hoogheit freedrik hendrik. Natuur, ook moeder van de roos, Pronkt soomers, met die schoone bloos. Maar vaader Segers braaf penceel Praalt staagh, met roosen, op 't panneel: 5 Waar op festoenen geschakeert, Hy aan Oranje heeft vereert. Oranjes eelhart ongewoon t'Ontfangen, sonder dubblen loon, Schenkt hem een gouden roosekrans. 10 Kreegh Segers niet de beste kans? 789 [465] aandacht, op kristdagh, aan myn suster Katarina, op heur geboortdagh. Myn oudste suster, wyl de dagh, Na 's daaghs, de Maaghd van God gelagh, Verjaart, met uw geboortetyd, Zoo zy dees rymkrans u gewydt, 5 Geloovert van bespiegelingh, Op God, in 't vleisch, o! wonderdingh, En dat om 's werlds versnoepte heil, O! zee van liefde, sonder peil. Die eerste, en tweede dagh gedy, 10 Ter saaligheit van u, en my. 790 [466] de droes, uit myn paard gedreeven. De droes van Drusus, Romes held, Een duivel, by simple Amstelaaren, Geworden, was in 't paard gevaaren, Hem maakende al het lyf ontstelt. 5 Ik liep niet tot een wys besweerder, Of zielverwaareloosde vent, Die, met syn tooverende prent, Erkent werd, voor een heiregeerder: Maar tot een smit der paarden arts, 10 Die met Grieks hooi, tot pap beslaagen, Den duivel hem wist af te jaagen, Na weinigh onlusts, en wat smarts. Nu laat myn ros sich moedigh mennen. Maar met den droes valt sorglik rennen. 791 [467] Dank, Aan Isaak de Bra. voor een besoarsteen, van Rio de Plata meegebracht, en my vereert. Koenhartige de Bra, Eerst wel gehart, om naa Oostindie, ten dienst van 't boschhuis, langh te vaaren, Haast schatryk heer gekeert, van Solis soete baaren: 5 Waarom die groote steen, Uit Perus bok gesneen, My, geen Merkuur op wegh, ten offer mild gegeeven, Daar 't kundigh stuur u heen, en weeder heeft gedreeven? Of hielp 200 meenigh bee, 10 Die 'k met een roomer dee, Terwyl ik Stuarts kroon sach kreunen, onder jukken, Op 't lukken van uw reis, de reis u wel gelukken? Bewaar dit kleine pand, Ter heughnis van myn hand, 15 Hoorde ik uw heuschen mond, met smeeking, tot my spreeken, Daar 't my eer past, noch past, om iemands gaaf te smeeken. Och! dat de wondre kracht, Die Besars noodhulp wracht, Gemeenlik 't lest gerecht, als olisel, aan kranken, 20 Ons nimmer oorsaak geef te danken, of t'ontdanken. Hoe langh ik dees robyn, Erfvyand van fenyn, Aan anderen vertoon, of in myn kas sie leggen, Zoo zal myn dankbaar hart verplicht goedaardigh seggen: 25 Dit is dat duur juweel, Uit 's werrelds vierde deel, De silvervliet, op groot gevaar van schip, en leeven, Onthandelt, door de Bra, my onverdient gegeeven. 792 [468] BRIEF, aan R. AnSLO, TE ROME. Anslo, geest in poesy, Die veel geesten aan het Y Somtyds nydigh om deed kyken, Als uw pen de prys gingh stryken, 5 Van een ander, nergens naar, Noch zoo geestigh, noch zoo klaar: Goede kennis, maar te tanger, Want de vriendschap wierd eerst swanger, Van ons beiden, binnen Room, 10 Te Veneci, uit haar soom, Voor ses jaaren pas gebooren, En te Padua, alvooren Myn vertrek, van uw gelei, Aangequeekt, met geen gevlei, 15 Maar met melk van vroomen yver, Om te huis die styf, en styver, Tot bedaaghtheit op te voen: Sinneryke dichter, toen Wy malkander veele daagen, zo Deur Lieer glaasjes saagen, En deur misten van tobak, By de vrunden, zoo ontbrak Ons onnoodigh pen, noch boeken, Om malkander te besoeken. 2 5 Maar terwyl we, duisend myl Zyn gescheiden, waar de styl Van besoek, noch groeten gelden, Dan de penne, en boo kan melden, Maakt er geen van bei gewach, 30 Waar aan of het faalen mach? Lieve waar aan mach het faalen? Weet men niet een pen te haaien? Vindt men swaanwiek, gans, noch end? Is de waatermoole ontwent, 3 5 Van 't gemaal der postpapieren? Emendatie r. 18: dichter < dichte 793 Blyven inkten aan 't verdieren? Mynt men potloot, noch rood kryt? Kan men naa den ouden tyd, Noch in palm, noch schorsseriemen, 40 Syne meiningh fyntjes vliemen? Reist er post, noch reisend man, Die een boodschap brengen kan? Lieve waar aan mach het faalen? Seeper wist ik t'achterhaalen, 45 Waar dat Anslo is belendt, Maakte ik hier en daar bekent, 'k Moest de kennis, half begraaven, Doen verrysen, somtyds laaven, En gesonder dan te voor 5 o Maaken, met het brief tresoor. Spreeuwbek, doch wat twyffelachtigh, Snaaterbekte, hy in 't machtigh, En trots Rome hiel syn woon, By den Kardinaal Kappoon. 5 5 Hy had Menno uitgetrokken, Gingh in lange knunnikrokken, Hongh de seilen, naa den wind, Van den mytergod bemint, Welkers stoel hy kon verplichten, 60 Met hooghvliegende eergedichten, Als een oud, of nieuw Romein, In uitheemschen ongemein. Dies, om dat de pest, van Napels Schier ontvolkt, deur heele staapels, 65 Putten vol van lyk, op lyk, Langhs den Tyber, 't Pausche ryk, Voortgeslaagen, uitgelaaten, Met heur seissen heele straaten, Hof, en huis had omgesneen, 70 Dacht ik leedsaam, tien om een, Emendatie r. 43: mach < macht 794 Of myn kennis is gekorven, Van dat vuurswaard, en gestorven. Maar myn kennis, o! hoe gaauw Schiep myn boesem angh, en flaauw, Aam en sterkte? o! wat een luister Kreegh myn aanschyn, naa dat duister, En beneevelt morgenlicht, Met de son van uw gedicht, In een brief)en, aan een ander Amsterdamschen Neederlander, Deurgebrooken helder blonk, En men u gesondheit dronk? Schenk my ook een glas, met saanen, Laat myn oogen ook eens traanen, Van een frische Mentser pint: Geeft my daadlik pen, en int, En een doek, om 't hoofd te doeken, 'k Wil myn kennis gaan besoeken, Met een bly ontworpen rym: 'k Wil myn kennis, half in swym, Kloeker, dan te voor, oprechten, Riep ik yvrigh tot de knechten. Goede kennis, heeft het val, Segh hoe staat het leeven al? Goede kennis laat my weeten, Of ik u noch zoo mach heeten? Of uw kerk, en grooter staat Kleiner, en de werld niet haat? Krygh ik antwoord, 't is een teeken, Van gespraaksaamheit, met leeken. Uwe hand, om myne hand, Zoo gevouwen, zal een band Van de voorste kennis blyven, En de vriendschap trouwer styven. Lieve, segh dan, of voortaan Uwe liefelyke swaan, Sich nu pluisende, in de straalen, Die van Sweedens Pallas daalen, Die, in plaatse van olyf, 110 Keetens, om uw schouders, styf Van fyn goud sondt, om te loonen Uwe vaarsen, heure kroonen, Nooit ons oor zal streelen meer, Teegenwoordigh, noch van veer? 115 Wat al flaauwe geesten snakken, Onder Amstels ypetakken, Na veranderingh van lucht? Al wat Vondel singht, en sucht, Al wat Huigens luitesnaaren, 120 Onder Haaghsche lindeblaaren, Speelen, op gemeeten toon, Smaakt wel lekker, klinkt wel schoon: Maar de maagen, naa 't versaaden Van gesooden, van gebraaden, 12 5 Wenschen, dat er ook banket, Op de taafel, werd geset. 796 [469] op een paar silvere kandelaaren, van Francois van Emmerik vereert, aan adriaan goverts. Al blaakt dees silvre kandelaar Verselschapt, met syn weederpaar, Gekroont, met was, en groene loovers, Wel schoon: de kaars, en palm vergaat, 5 En silver slyt: Maar vriendschap staat, En duurt, met Emmerik, en Goverts. 797 [470] verjaargety, van myne moeder. O saalige oorsaak van myn leeven, Beminde moeder, deesen dagh, Van eenensestigh jaar beschreeven, Sints uwe wiegh, werd met een lach 5 Geseegent, van uw andre kindren, Vermaanende, om een appeltaart. Maar wyl uw jaaren vast vermindren, Hoe dat ghe meerder werd bej aart, Op eiken dagh, een dagh jen naader, 10 Aan 't graf, dat kind, en moeder scheidt: Zoo was het best, van allegaader, Dat uw verjaardagh wierd beschreit. Och! kan het zyn, in seeven jaaren Verjaare moeder maar een maal. 15 Wat moeder zal aan taarten spaaren, Wensch ik, aan heur geslacht, betaal. Maar 't is vergeefs, dat wy zoo wenschen: Gesetten tyd verslindt de menschen. 798 [471] BOETSANGH. OP DE WYSE VAN DEN I 30 PSALM. God vol barmhertigheeden, Hoe dikwils sworn myn bed, Van traanende gebeeden, Gelyk een baadend wed, 5 Wyl myn beleede sonden, Gestaapelt heemelhoogh, Gelyk een scheibergh stonden, Voor uw vertoornet oogh? Ghy immers zyt dat weesen, 10 Dat al de werld doorsiet, Ghy kont het hart doorleesen, Het veinse, of veinse niet: Rechtvaardigh dies ontsteeken, Om myn ontallik quaad, 15 Leekt ghy, als blindt, geweeken, Van myn bedrukten staat. Hoe min ghe my woud hooren, En dat het scheen te spaa, Wanneer ik, aan uw ooren, 20 Dorst kloppen, om genaa: Hoe meerder ik bleef smeeken, Hoe grooter dat myn vuil, Als vruchtbaar van gebreeken, U achterhiel, en t'schuil. 2 5 Maar o genaadigh Vaader, Toen ik myn doen deursach, Van stuk, tot stuk jen naader, Hoe ik te leeven plach: Oei my, wat anghst der hellen, 30 Van duivel, en van dood, Begon myn ziel te quellen, Van uur aan uur vergroot! Noch heb ik moet genoomen, Ik riep, met luider stem: 3 5 O Heer wilt weederkoomen, Emendatie r. 24: t' < 't 799 In dit arm Betlehem. Verbergh uw lieflik weesen, Niet langer van myn smart, Maar uw genaa herreesen, 40 Verquik myn swymend hart. De Heer die is 200 goedigh, Hy blyft noch blind, noch doof, Wanneer men recht weemoedigh Hem soekt, met waar geloof. 45 Syn son begon te straalen, Van achter 't snoo geberght, Ik voelde gunstigh daalen, Wat ik hem had geverght. Die sondenbergh, vol steenen, 50 Smolt toen, gelyk het was, Van kooien vuurs bescheenen Versmelt, en drupt, in asch. Syn son dronk al myn schrei jen, Als nuchter morgensop. 5 5 Myn geest verlicht van kei jen Stond licht herbooren op. Ik had van 't pak der sonden Myn ziele naakt ontkleedt, Voorneemens niet, als honden, 60 Tot hun gebraakten beet, Opslobbersiek te keeren: Maar naauwlix was myn lyf, Van 't bed geraakt, in kleeren, Ik dreef myn oud bedryf. 65 Eer ik genaakte menschen, Malkander tot een steen Des aanstoots, teegen wenschen, Liep ik veurwindigh heen, Met myn gedachten, dwaalen, 70 Op d'averechte wegh: Ik val's daaghs duisendmaalen, In wat ik swygh, of segh. Wee my, wat zyn myn werken, Dan lanssen, in de sy, Van Kristus, die hem merken, Aan't kruis, met moordery? Ik ben, laas, oovergooten Van drek, in myn gemoed, Het swyn heeft reiner pooten Schoon 't, in den mesthoop, wroet. Al was myn feil te vooren, Een onbereikte bergh, Nu is het, als een tooren, Toen was het maar een dwergh. Een koorts had my beslaagen, Die niet te swaar geneest: Nu, om melaatsche plaagen, Heb ik my self gevreest. Wat zal Naaman waschen, En reinigen van 't seer? De suivre Jordans plaschen Vermeugen dat niet meer. Zal dan myn ziel verstikken, En smooren, in de sond, Ellendich op te slikken, Van 's Duivels gloenden mond? Ik wil 't na u weer wenden, Uitputteloose bron Van goed, die myn ellenden Alleenich heilen kon. Hebt ghy my niet verkooren In 't eeuwigh raadsbesluit? Laat my niet gaan verlooren, Gaat flus myn aadem uit. Een droppeltje gedroopen, Van Jesus saaligh bloed, Is krachtigh, om te doopen, En suivren't swart gemoed: Laat dat de smetten wischen, 110 Van myn verdoemlik quaad, Zoo rusten myn gewissen, Op God myn toeverlaat. De haan heeft langh, met kraai jen, Ontroert myn loogengeest: 115 Laat my uw geest toe waai jen, Gelyk op 't pinxterfeest. Wanneer die zal vernuuwen Myn ziel, van 't oude vel, Vergun my die te huuwen 120 Alleen, aan uw bevel. Hoe soet zyn uw beveelen? Vry soeter, dan het soet, In Brasiljaansche steelen, Van suikerriet gevoedt. 12 5 De werld schept geen vermaaken, Vermaaklik aan het vleisch, Als wel de vroome smaaken Kan smaaken, in Gods eisch. De goddeloosen beeven, 130 Voor 's Vaaders strengh gebod: Maar syne kindren leeven Gebonden blyde, aan God. Och laat ik my gedraagen, In 't hart, en oopenbaar, 13 5 Oprecht na uw behaagen, Myn heil, myn middelaar. 802 Opschriften 803 [472] Op My Selven. Voor jaaren was ik een poeet. Nu weet myn meiningh meer, als doe. Nochtans 200 weet ik niet een beet. Ai houd de jonkheit wat te goe. 5 De jonkheit, en de poesy Beminnen wind, en snorkery. [473] hebreeusche spraake. God heeft Hebreeuwsche spraak, met heiligheit, vereert: Wat leest men onse taal, en andren dan verkeert? [474] heemel, helle, en aarde. Den Heemel 't hooghste goed, den Hel het leeghste quaad: Wat is de Werreld dan, die in het midden staat? 805 [475] eeuwigheit. Heeft eeuwigh geen begin, noch eind? Wie kan versinnen, Hoe dat men eeuwigh leeft, zoo 't leeven moet beginnen? [476] luis. Wat snyders luisenbosch heeft u my bygeset? Myn haair is langh, noch dik, noch sweeterigh, noch vet. Ik doode u niet, om dat ghy hongrigh in my beet: Maar dat ghy oorsaak zyt des doods der hoofdpoëet. [477] toovenaar. Wat is een toov'naar voor een menschgelykend beest? Een mensche naa het vleisch, een duivel naa den geest. 806 [478] voogel. Myn vleuglen vliegen 's daaghs, op vleuglen der vier winden, Deur 's heemels luchtigh veld, maar 's nachts ben ik te vinden. [479] aarend. De voogelkooningh kan de son in 't aanschyn vliegen, Schiep God den mensch geen heer, wat loot zou hem bedriegen? [480] moffel. De moffel waar niet warm, 200 Joffrouw niet moest tellen Dry hondert guldens, voor Sarmaatsche saabelvellen. 807 [481] engeland. O Engeland, ghe hebt uw Engelsch hoofd onthoofdt, Dit 's oorsaak, dat uw ryk, van Duivlen, blyft geklooft. [482] kat. De Nyl eer niet alleen de vyandin der muis, Maar ieder een gequelt, met ratten, in syn huis. [483] fasant. Ik quam van Fasis vloed, met Jasons guide vlies, Men schaffe wat men wil, ik smaak een kooninghs kies. 808 [484] duif. Wie duiveboutjes kluift, keur die, in 't wilde leeven, Maar laat se beiden, wyl se vadsich voedsel geeven. [485] bewaar uw vuur, en kaarsen wel. De raatelwacht roept tien, en maant de slaapens uuren. Sorgh om het Heemelsch licht, vrees voor de helsche vuuren. [486] vier uuren heeft de klok. Wie 's morgens raatlen hoort, op slaapers, ryst met God Verbeelde sich 't basuin, na hy zal zyn verrot. [487] struis. Syn pooten, als een slingertouw, Die werpen, als een Scytsche vrouw. Syn pluimen zyn een kryghsbanier. Syn maage een alverteerend vier. [488] kraan. Al vlieght de taai je kraan zoo hoogh, en sonder spreeken, Sy weet de heime dood van Ibikus te wreeken. [489] vergulde kop. O Baselers ghy schenkt my wyn uit guide koppen, Maar helder glas is best, metaal smaakt in de soppen. 810 [490] vastelaavend. Waarom niet gastelaavend, In plaats van vastelaavend? [491] penne. Korts droegh ik, in de locht, het lyf der wilde swaan, Nu vliegh ik, met den geest des schryvers, naa de maan. [492] scheermes. Laat Dionys syn baard, met nootekoolen, korten, Wie sonder scheermes scheert, vind altoos wat te schorten. 811 [493] LEEUW. In Libien ben ik wild en vorst der wilde dieren, In Holland tam, doe my de heele werreld vieren. [494] SPREEUW. Hy snoep de karsen vry, dat sap maakt hem gesonder: Als oud, en jongh uitvlieght, 200 schiet er haagel onder. [495] NACHTEGAAL. Verliest het fluitertje syn lochtgewende kleertjes, Syn lyfje is maar een geest je, of teeder fluitje in veertjes. 812 [496] houtsnep. Een beene passer is syn wurremsloksche bek. Laak alles niet wat stinkt, het lekkerst is syn drek. [497] waatersnep. Syn grootvaar tiert, in 't hout, hy in de waaterplassen: Wie hem wil speeten, doe de sandge buik wel wassen. [498] bedde. Het bedde is 't sand, het dek de steen, het graf de spon. Men sterft er met de Maan, men leeft er met de Son. 813 [499] brood. Men moet hier daaglix brood, in 't sweet des aanschyns, eeten, Hoe eet men heemelsch brood dan eeuwigh, sonder sweeten? [500] jong lyk. Het lieve leeven werd, by bloemetjes, geleeken: Waarom de schrikbre dood, met roosjes, dan besteeken? [501] spiegel. Lach ik, sy lacht, schrei ik, sy schreit, met my gelyk. Ik was niet een, maar twee, was sy ook reederyk. 814 [502] vischnet. Hoe meerder gaaten dat de vischer heeft in 't net Hoe wisser hy den visch daar listigh mee beset. [503] mensch werdinge. Waarom werkt mensch, op mensch, by nacht, om syns gelyk, Daar God, by lichten dagh, hem heeft gemaakt, van slyk? [504] henne, en ei. Men zou sich met een henne, en ei te meerder voeden, Indien men d'eijers hier, als Kairo, uit kon broeden. 815 [505] gans. Ik hoedde 't Kapitool, toen kon men my vereeren, Doch voor een korten tyd. Hier soekt men ook myn veeren. Maar of ik sterf wat is 't? De wyste menschen sterven. Want Seneka, en ik aleens ons leeven derven. [506] hoorndraager. Waarom, indien de vrouw den echt van eer berooft, Draaght, sonder schuld, de man de hoornen? hy is 't hoofd. [507] beedelaar, op de poortsbrugge. Ik geeve een duit, gaf elk van Amsterdam, die hier Voor by gaat, u 200 veel, ghy waart een rentenier. 816 [508] tongh. Voor 't beste, en arghste vleisch van 't dier, dat Bias kipte, Sond hy het tonghblad, aan den Kooningh van Egipte. [509] harnaschmaaker. Wyl elke winkel schreit verarmt, met Heraklyt, Zoo lacht deese ambachtsman verrykt, met Demokryt. [510] varsche pruimen. Hoe loopt het volkske naa de manden met de pruimen! Flus 2al een loop ter stil met smart de darmen ruimen. 817 [511] kaapers. Ghy segt, in Vlissingh zyn meer kaapers, en 't is waar, Dan hier: maar echter zyn meer kaapers hier, dan daar. [512] kanarie voo gel. Al geeft men my kandys, in Amsterdam, gekouwt, Een mug, vry in Terceer, smaakt booven saad van goud. [513] leven, na d'oude spellinge. Lees leven, als Hebreeuwsch, wat is het dan een nevel, Vol ydelheit en evel. 818 [514] vink. Hy quam al vink, vink, vink, blyde, uit het ooste, dryven: Maar laas, in Amstels, moet hy, te kermis, blyven. [515] sim. Wat doet de Meerkat, met een vleegel? vraaght de Sim: meerkat. Om niet, foei kaalgat, op te kroppen, als ik klim. [516] blaauwe scheen. Hy liep een blaauwe scheen, aan stoepblaauw, en kreeg neen, Op 't vryen 's nachts: sints bleeft, hy liep een blaauwe scheen. De stoepscheen die geneest, met wat gebranden wyn. De neenscheen werd bedekt, met kleur van karmosyn. 819 [517] rome. Al is Sodoma vergaan, Rome meint te blyven staan. [518] de vyf sinnen. Vyf die, op onsen lust, en wellust vlytigh passen, Zyn met ons, t'onsen dienst, en ondienst, opgewassen. [519] gesicht. Het starlicht leidt het oogh des wysen, die wyd reist. 't Gesichte leidt den geest, na 't voorwerp, daar 't op peist. 820 [520] GEHOOR. Gehoor ontsticht of sticht, verheught of maakt bedroeft. De reeden, sonder oor, en tongh, het oogh behoeft. [521] REUK. De reuk verquikt het hart, of maak het dikwils flaauw: Ontbreekt die sin alleen, het komt ons niet 200 naauw. [522] SMAAK. De dorst en hongersnood, 2yn saussen voor de smaak, Maar Nectar, en Ambroos geeft anders klein vermaak. 821 [523] gevoelen. Hoe soet gevoelen is, weet elke mingenoot. Wie geen gevoelen heeft, die is al leevend dood. [524] de werld uitgeschildert. De werreld draaght een kruis, Wie heeft het niet in huis? [525] meloen. De proef van een meloen gaat seeker, op de snee, Wat vrouwen liet men gaan, indien de man 200 dee? 822 [526] geld, en goed stopt geen gierigheit. Hy is miljoenen ryk, noch schraapt hy spaade en vroegh. Fortuin geeft wel te veel: maar nimmermeer genoegh. [527] reiger. Hy heeft de poelen lief, maar schuuwtse ontrent het pad, Hy steigert na de maan, en swemt daar ook in 't nat. [528] exter. Een exter om de kost, die leert eerbiedigh spreeken. Eer zal er een Meceen, dan een poëet gebreeken. 823 [529] RAAVE. Indien de raave sich niet aasen kon op krengen, Hy had, aan Noach, ook wel tydingh moeten brengen. [530] GELAS. Al is het slecht, waar is zoo kostelyk juweel? Wat breekt er al gelas? een diamant blyft heel. [531] inkt. De schryfpen, en 't papier staan, sonder inkt, verleegen. Dat vocht is waarder dan Jupyns vergulden reegen. 824 [532] gedrukt boek. Aaloudheit wierd in my gemunt als met een haamer: Ik ben de schatkist van der wysen herssenkaamer. [533] waapenen. Het noodighst huisraad, voor het huis der Batavieren, Zyn trommels, piek, trompet, kanonnen, en rapieren. [534] aardkloot. Waar toe geloopen van het een, in 't ander land? Men draait de heele zee en aardkloot in syn hand. 825 [5 3 5] sonnewyser. De sonne schaaduw wys' nette uuren van het yser, Een hongerige maagh is netter sonnewyser. [536] joffrouw, en paap. De koude vry er neem een J off rouw mee ter slaap. De koude vry ster warm heur bedde met een paap. [537] blanketsel. God heeft u niet te schoon, o pronkstertjes, geschaapen, Dank heb, blanketsel, dat u alle daagh herschept, Met nieuwe schoonigheit, van 't laaken afgelept. Dat lukkiger, dan wy, uw aansicht siet, in 't slaapen. 826 [5 38] beste kleed. 't Ondeughdigh lyf met deughden te bedekken, Is 't beste kleed dat iemand aan kan trekken. [539] afbreekinge der blokhuisen. Wie noode schamper hoort, op 't huis van Nassou, spreeken, Swygh waarom Amstelaars blokhuisen maaken, breeken. [540] dronken rym. Te maaken, by den dronk, een soet vernuftigh rym, Hoe kan dat, vrienden, deugen? Ai, laat ik my verheugen, Met Bergerakse teugen: 5 Een dronken mans verstand leit, voor een wyl, in swym. 827 [541] vrywilligh rasphuis. De lui je beedelsak, waar dieven mee verkeeren, Klaagh niet gebrekkelyk, in 't werksaam Amsterdam, Dat sy niet werken kan, of selden werk bequam: Dit tuchthuis geeft se werk, om beedlery te weeren. [542] afbeeldingen. Valjant verbeeldt het lyf, in een beglaasde raam: De ziel bootseert sich, in een goede, of quaade naam. [543] loth op 't geberghte soar. Loth werd gebergt, van God, uit Sodoms brand van swaavel: Maar brandt, op Soars bergh, van wyn, en Venus naavel. 828 [544] waardicheit der sprake. Verstaat ghy wat hy spreekt, 200 spreek wat hy verstaat: Dan komt gemeinschap des natuurs den mensch te baat. Maar spreekt ghy Arabiersch, hy met een Duitschen mond, Elk schouwt de vremde tongh, en sit liefst by syn hond. [545] konkommers. Konkommers wel gekruidt met oli, sout, asyn, Bekoomen allerbest, geworpen in den Rhyn. [546] kiekendief. De hoenderboer vervloekt syn dieftige natuur. De stuurman looft hem, om het wysen van het stuur. 829 [547] spinnewebbe. Des eersten vaaders kleed was vel, van God gegeeven: Nochtans 200 was er web, wie had dat dan geweeven? [548] kraai. Mathusalemmer, die het wisselweer verstaat, Voorsegh ons reegen, eer het drooge land vergaat. [549] konynen. Elk roept, Gelyn, in 't vlies, braadt lekkere konynen: Lagh Haarlem in geen gracht, wy 2ouden 't ondermynen. 830 [5 50] adams val. De mond heeft pas gegeeten, De mensch weet syn geweeten. [551] tangh. Wie eerst de tangh, om vuur, te handlen, konstigh vandt, Heeft seer waarschynelyk te voor syn hand verbrandt. [552] blaase. De blaas des kleinen werlds gelykt de soute zee, Se vloedt, en ebt, en heeft heur sand, en rotsjes mee. 831 [553] aader. Het marmrigh aaderblaauw, langhs 't oovervelde spier, Is om, en door het lyf, een bloedige rivier. [554] seenuwe. De senuwe is een balk, en anker, die den muur, Aan syne deelen bindt, en houdt in braaf postuur. [555] been. Gebeente is een pilaar, of onderaardsche paal, Waar op de timmringh staat, van 200 een schoone saai. 832 [556] penmes. De stompe swaanwiek kan niet sonder penmes schryven: Dit maakt twee lipjes, die als mondewerk bedryven. [557] sleutel. Ik ben de kaamerier en rechte kaamerlingh. De welvaard hanght alleen aan my van alle dingh. [558] oost, en westindische maatschappye. Het schyne, o Vaaderland, in onsen sin geen wonder, Dat Westes maatschappy verarmt te gronde gaat, En Oostes klimmende, verrykt heur ryk schappraad: Uit Oosten ryst de son, in 't westen gaat hy onder. 833 [5 59] schimpvoogel. Wie leeft er van die smet gelastert noch geschendt? Alleenigh God. Waarom? om dat hy God niet kent. [560] pieter k. hoofd. Hoofd is een hoofd vol hoofds, op maat, en sonder maat. Gekroont met lauwerier, en ridderlyk gewaad. [561] bril. Hoe langh 't gesicht verdwynt, 200 kan men oogen vinden: Maar stierf het heel, men vindt geen brillen voor de blinden. 834 [562] heemelkloot. Een starrekyker viel, van 't plat, by aavond, dood: Hier van bevrydt ons Blaauw, met syn papieren kloot. [563] laïs schoonigheit. De rondplaats van de min. De goot van Venus vloeden, 't Onsaadlik diep geheim. De schee tot Mavors roeden. 't Geil doelwit van de lust. De sluitringh van de trouw. De schepster van een mensch. De maakster van een vrouw. [564] hoenderhok, in de diemermeer. Eerst swom de soete baars, daar naa lagh hier het ei, Toen swom de brakke bot, waar nu de henne lei. 835 [565] nacht, en dagh. Schoon Argus 's midnachts ons verlicht, met hondert oogen, Een Polifemus oogh kan 's middaghs meer vertoogen. [566] vaarsenmaaker. De dichter stof 200 veel niet, op syn poesy. Is dichten al veel meer, dan vaarsemaakery? Wanneer de gloende min des buis aan 't dichten raakt, Zoo loof ik, dat syn schacht de beste vaarsen maakt. [567] misdaadiger. Hy is niet lukkigh, die syn uiterste oogenblik Kan weeten, vraagh dat dien verweesen tot den strik. 836 [568] Jan Vos. Jan Vos wykt niemand, in verheeventheit van toon: Syn dicht gelyk syn glas, is glad, en spiegelschoon. [569] K.P. Ghy wilt al meede een steekdicht weeven, Maar 't aavond, op het vaakrigh bed. Wie zou er van dat dreigen beeven, Daar slaapen 't u genoegh belet? 5 Wie ook van dreigen sterft, beluidt men, Met klokken, van de goore kruidben. [570] slot. Indien geen ruim gewis het achtste en tiende bod Dorst wraaken, niemand sloot syn deur of kist in slot. 837 [571] klooster. Het klooster kluistert paap en munnik, als de kouwen Van duivemelkers, vlugh van duiven in, en uit, Van doffer, en van duif: maar 't paapenhuis dat sluit, Voor 't monsterlyk geslacht der maaghden, en der vrouwen. [572] langhduurigheit der schilderye. Zoo leeft de kunst wat tyds, ook schoon het lichaam rot: Maar eeuwigh leeven komt van niemand dan van God. [573] kalkoet. Een eerbre mond verbloem wat stad hem ons toesendt: Een Roomsche hoer verbeeldt den naam, met orpiment. 838 [574] raap. De winterraap is goed: 't lust Kato die te stooven. Sy gaat, in 's kooninghs sin, een schoonen henghst te booven. [575] slangevel. Sardinjes slangh vervelt twee vellen, elke soomer. Ik toon het oude vel, door een Bordeeuschen roomer. [576] abels lyk afgebeeldt. Onse ouders treuren, laas! wat hebben sy verlooren? Twee soonen, Kaïns ziel, en Abels heiligh bloed, Maar dat hen 't meeste quelt, zyn wurmen, in 't gemoed, Dat aller dood van hem, en Eva is gebooren. 839 [577] geloof. Hoe is 't geloof zoo klein? geloof baart saalicheit. Wie veel gelooft, die loopt gevaar van kaaligheit. [578] K. Huigens. Wie vrucht van Huigens hoopt, slaa sinnen aan de ploegh: Myn sinschappraa heeft, aan vyf sinnen, niet genoegh. [579] J-V. Vondel. Der ouden poësy leeft, in eenen dubbel bondel Van boeken, een in Grieksch, een ander in Latyn. Zoo veelerhande stof, en styl, vol eek, vol wyn, Vol sout, vol soet, in Duitsch is nieuws gebaart van Vondel. 840 [580] lam. Was 't blanke malse lam 200 schaars, als blaauwe haasen, Men 20U er styver, in de beurs, voor moeten blaasen. [581] koekkoek. Men scheldt, o Amsterdam d'onsnoepsche burgery Koekeeters, jaa 't gediert dat gaat se niet voor by. Is 't dan Esopus eeuw? ga buiten in den tuin 't Gevoogelte dat werpt heur koekkoek naa den kruin. [582] kraanen. Zoo Palamedes, aan een voogel, schaade lee, Zoo brak de heele vlught der Grieksche letter d. 841 [583] danae geschildert. Zie wat een seldsaam goud, o Danae, daar druipt, Uw heilige eer lydt last, 200 't in u veurschoot sluipt. [584] haan. Syn stem voorkraait den dagh, en vuile, en mooye weeren, En wie op Petrus denkt, dien kan hy ook bekeeren. [585] sponse. Men vloek de zeeklip, aan wiens borst se wierd geteelt, Wyl sy heur scheppers dorst, met gal, en eek verveelt. 842 [586] hei. Al draagh ik niet dan hei, hoe kan men my ontbeeren? De sinnelykheit komt my door de vrouwen eeren. [587] sydeworm. Men vraaght, of 't uiltjen, of de syworm eerder waar: De werld was ryp, vol saads, als Adam, met syn paar. [588] anders. De reeden quelt den worm, om met syn sy te praaien: De worm komt billik, aan haar lyk, syn schaade haaien. 843 [589] 'S WERRELDS VORM. In my werd ieder mensch bereidt, Waarom heet ik dan schaamelheit? Dat elk sich schaame, die sich schaamt Syn moeders kind te zyn genaamt. [590] DAGH DES OORDEELS. Al 't ontal menschen slyt hun wegh, ses duisend jaaren, Zal God het oordeel, in een dagh, daar op verklaaren? [591] PAAPEGAAI. Hoe schoon ik klap, ik ben geen mensch, by siende dooven: Maar zoo de blinde man my hoort, hy zal 't gelooven. 844 [592] kapitool. Men vindt geen hooger wysheits school, Gelyk 't doorluchtigh Kapitool: Zoo draa daar eesels zyn geseeten, Se schynen alle dingh te weeten. [593] kartouw. Dat Stentor zoo lui schreeuwe, als vyftigh duisend mannen, Ik wed, wanneer ik schreeuw, ik zal de kroone spannen. [594] schip. Fenicien vondt veel, maar my Gods eigen mond: Ik snuffel oover al, en sprei den mensch, om 't Rond. 845 [595] slangh. De loose slange moet syn kost, met kruipen, soeken: Hoe of hy gingh eer God hem oplagh zulke vloeken. [596] aadel. Wie eedler is, om dat hy sproot, van ouder bloed, En daarom meint hem komt met reeden, d'eerste groet: Werd van een wyser man, maar voor een bloed geacht. Want eesels ouders zyn, noch ouder van geslacht. [597] haase. Hy werd van hond, en vos vervolleght, en bekroopen: Hy heeft geen noodgeweer, dan vreesen, en dan loopen. 846 [598] vyge. De kleine vygh was van den vaader, naauw gesmaakt, Hy siet, ontset, en sucht, och! Heva wy zyn naakt. Hy plukt het groote blad, en wil de schaamt verblinden, Maar God voorsach al, hoe dat hy dit paar zou vinden. [599] vleermuis. Een viergevoetigh dier, vlieght pluimeloos, by nacht, Het baart syn jongen, voorts, met teepels, opgebracht. [600] de paauw. Draaght starren in de staart, den reegen om den hals, Hoe mach de kok hem doón? hy werd doch nimmer mals. 847 [6oi] sondagh. Den Heemel had geen son, toen 't eerste licht om 't rond sach: Waarom werd 't eerste licht der week geheeten sondagh? Emendatie r. 2: sondagh? < sondagh. [602] een paap. Waarom brandt vaader Kluit, om Jan buurs wyf te kussen? De kerk verbiedt hem, met een eigen, brand te blusschen. Maar waarom kust hy niet, Jans dochter liever af? Die wist geen vaar dan hem, die sy, syn kinders gaf. [603] engelsche sop. Men roept om bloedigh vleisch, en klaaght van waatrig sop: 't Waar konst uit eene pot te schaffen anders op. 848 [604] grootheit der sonde. God gaf den menschen, om de sonde, zulken slagh: Van 't leeven dat hy hen, voor eeuwigh, had gegeeven, Heeft niet een mensch vermocht een dagh vol uit te leeven: Want duisend jaaren zyn, by God, gelyk een dagh. [605] staateesels. Veele eesels werden, tot het wichtighste ampt, verkooren: Want zulken aadel kan gewighten onderschooren. [606] myn uiterste wil. Bedryf, nablyvlingh, aan myn lyk geen hoovaardy. Waar toe een doodkleed, van fyn lynwaad, aan een pry? Waar toe gebloemten? dek de schaamte, met een blad Des vygebooms, en gun aan aarde, een aarden gat. Maar let dat ik verryse, uit Suidens kerkspelonk, Waar in men 't lichaam van myn saaigen vaader sonk. Ik hoef geen opschrift, of schryf, op de steenen kas, Dit stichtelyk vermaan: Ghy zyt noch, wat ik was. 849 [607] besluit. Van al myn poësy, die leesers kunnen leesen, Begint, en eindt dit boek, met geen begin, noch end. Wat is er al verprent, wat wierd er noch geprent, Zoo wysen, my te plomp, goedhartigh onderweesen? 850 Ongebundelde gedichten 851 [6o8] Iaar-Dicht [over den eeuwigen Vreede, tusschen Spangien EN DE VEREENIGHDE NEDERLANDEN] TOEN 't ZELVE SLUYTEN IS GESCHIET OP DEN 28 IANUARIj: PhiAps Kroon völ boons op 't voi,k, V vvehk haast geknakt gongh Mvuten, Genoecht %ich, 7 erf pant qvut, noch %aa\!ge vree kan s\N\\ten. m. ccc. llllll: vvvvvvvv. iiiiiiii. 853 [6o9] het tweede gezangh. Nu speel, ?Y, en Aemstel-vliet! Die door den Damsluys t'zaamen schiet, Den lof van uwe groote Goón, In deezen Vree-tijdt bly van toon. 5 Zingh borgery uw braave Vaaders, Der zaal'ge Vreede trouwste aanraaders, In spijt van die 't hier schijnt te spijten, Of die uytwendigh 't wilden rijten. De dreygementen van den Krijgh 10 Haar buld'ren snoeren met gezwijgh. De punten op ons aangehitst Verstompen, hoe zy zijn gespitst. De klaare Vree-Nimf is gereeden Ter poorten in van Neêrlants steeden, 15 Zy stroyt een buyl van gouden reegen, En eedel steente op Heeren weegen. Al spartelt d'Oorlogh aan de kar Geboeyt, zy raakt niet licht uyt war. Men sleep haar naader 't spinzel huys, 20 En zeel haar eeuwigh in dat kruys. De Vree, gelijk een waar Goddinne, Zijgh heerlijk op haar throon van binne Op 't Nieuw Stadthuys by al de Gooden, Die haar, heel welkoom, deeden nooden. 2 5 Zie nu 't gedrocht met haaren raadt, De dolle twist, de bleeke haat, De doodsche schrik, en blauwe nijdt, Schier barsten by de naald van spijt. De heyl'ge Astrea ondertussen 30 Gebiedt, nu kreukende Aemstels kussen, t'Ontsluyten kot en kas vol plaagen, Om 't spook wat stijver voort te jaagen. Zoo Oorlogh naay nu staagh, en kloek, Haal in 't verlies, en meest gevloek 3 5 Van Aemstel op u hals gelaan, Emendatie r 33: naay < Naay 854 Of ghy zult roey en pees ontfaan. Al d'arbeydt en verdiende vruchten Op's Vree-Nimfs outers zullen luchten: Men zal veel Scheepen, en Palleyzen, 40 Uw schandlijk, haar tot eer doen rijzen. Men zal den wijzen Magistraat, Op wien 't Stadthuys zoo roemrijk staat, En niet op steen, of eyken-hout, Haar wijsheyt duurt, maar dat verout: 45 Men zal haar rooken onze harten. Laat d'Oorlogh breeken uyt, en tarten Dan Span jen weer op onze Stroomen, Die valschen Taag, noch Iber schroomen. Wie zwak zijn Vyandt hadt geloost, 50 Versterkt, hem beeter was getroost. 855 Emendaties r.47: Stroomen < Strooomen r. 48: schroomen. < schroomen [6io] spanjes voordeel uyt haar schande. Hoe meenich veltslach is geslaagen, Waar Hollant prijs van heeft gedraagen? Hoe meenich veldslach is gespaart, Toen Spanje, en Hollant zijn vergaart? 5 Maar Spanjes Kroon kost niets verzinnen Hoe zy meer slaan in veldt zou winnen: Als toen haar vreedelijke praat, Tot Munster wel geviel dees staat. 856 Emendatie r. 2: prijs < prijs [6ll] onderdanigste dank, aan de edele heeren Korneelis De Graaf, vryheer van suidpolsbroek, &c. joan huidekooper, ridder, heer van maarseveen, neerdijk, &c. Henrik Spiegel, en mr. Simon Van Hooren, BURGEMEESTEREN t'AMSTERDAM. Doorluchte Heeren, die 't bewind Voorsichtigh voert van d'Amsterdammers, Getrouwe harders van uw' lammers, Gevaaders van Oranjes kind, 5 Wiens Grootevaar de vaste paaien Gepaalt heeft, om den leeuwetuin, En Amsterdam, 20 trots, haer kruin, Tot in den Heemel, heeft doen haaien. Waar voor de moeder van dat huis, 10 Haar Keurvorstinne, en dry Princessen, Vier Vorsten, Gooden, en Godessen, Op leeuwen, met het derde kruis, Uw waapen, in tapyt geweeven, In 't Kapitool, ter Goodendis, 15 Ontfingen eene erkentenis, Te noo 20 langh in 't hart gebleeven. Wat vollen hoorn, van gouden dank, Zal in uw schoot de borger gieten, Voor sorge, en last, met geen verdrieten, 20 Op uwe schoudren, sonder dwangk? Wat weldaan 2al syn hart vergelden, Na 't voorbeeld van uw dankbaarheit, Wyl hy, in wat uw majesteit, Erkent heeft, aan Oranjes helden, 2 5 De grootste schuld heeft, als heel ryk, Aan huis, aan land, aan geld, aan waaren, Door landbouw van het vrye vaaren, Langs toesicht wel van Freederyk, Maar minder niet van u, syn vaaders? 30 O Atelassen van uw volk, 857 Waard toegejuight, met eene wolk Van stemmen, op triomferaaders, Omlauwert elk, als een August, Die vreede weet, in 't land, te queeken, 3 5 En krygsgeweld den nek te breeken, Waar ontrouw gansch Euroope ontrust: Ik, eene van uw borgerye, De minste, onmachtigh andren dank, Dan liefde, en trouw, mijn leeven langk, 40 Te geeven, geef dees poësye, Niet waard sy zulken naam genoot, Al eer u gunst haer rym beschyne, Zo groot, gelyk ik met de myne Bid, dat uw grootheit staagh vergroot. 858 PRINSSELIJK INHAAL, t'AMSTERDAM, VAN MEVROUWE, AmEELIA, OUDPRINCESSE VAN ORANJE, &C. EN DOORLUCHTIGHEEDEN VAN DAT HUIS, VAN AnHALT, EN NASSOUW. Wat gebalder, wat gedonder Dreunt, en daavert, uit de stad, Stoort myn stilte, op 't vyvers pad, Waar ik boek, en Spaa houde, onder Dryerhande sinplaisier, In een lucht van lieve geuren, Van een perk vol bloemekleuren, En der vooglen soet getier? Laat eens kyken, wat mach 't weesen? Maar al eer ik d'ossemart Innehaalde, joegh myn hart, 't Aansicht sweem van duisend vreesen. Van trompet, van keeteltrom, Van pis tooien, henghsteneijen, Van ges warm, en veldgeschrei) en, Even of een oorlogsdrom, Van dat veld, de stad berende, Met gelos van ruiterschut, Voor de wallen fier gestut, Door 't musket der burgerbende. 'k Socht te deisen met de vlucht, Maar een steelingh, die dit merkte, Greep myn mantel, en versterkte My, voor al 't gevreest gerucht. Deist niet, buurman, noch verandert, Was syn toespraak, uw gelaat, Al het kryghsmisbaar op straat Strekt, om met den Amstelstanderd, En de vendels, met ons kruis, Door verkooren volk te paarde, En te voet, dat vast vergaarde, Huiden het doorluchtigh huis Van Oranjen in te haaien, Uitgenoodt, van 't huis des stads, Kleine erkentnis voor veel schats, En den vrydom onser paaien, Door den grooten Freederik, Die by oude, en nieuwe helden, Nu betreedt robyne velden, Die 's nachts lichten, met geblik. Dus verquam my 't hart van blyschap, En ik konde niet te hard Stappen, naa de beestemart, Om te sien de ruiteryschap. O wat blonk hier eene lent, Voor dry maanden al verdweenen, Van den hoofde, tot de teenen, Als een bloemgard ongeschent! Al de veelerleije naamen Van koleur, aan pluim, en zy, Uit de linteweevery, Mochten Flooraas ryk beschaamen. Al dat Meulekruid van Krook, Dat gebalder, dat gedonder, Leek my soeter, en gesonder, Dan onsichtbre bloemenrook, En bly schaatrend voogelsingen. Zoo verlustight drongh ik voort, Met de ruiters, in de poort, Naa den dam der Amstelingen, Van verwondringh weer verset, Om 't gebloemt der schutterijen, Die om 't koorlykst daer verbei jen, En om 't handighst elk musket, Saamen met een slagh los branden, Staagh op 't roeren van de trom, Om van ver de wellekom, Langs de wolken te doen landen, In een wolk van rook, en vlam, Aan Ameelie, en de grooten, Emendatie r. 46: dry maanden < drymaanden Uit Oranjes bed gesprooten, En geënt op synen stam. Daar, daar komt Nassouws Vorstinne, Vol van minne, en majesteit, 75 Door van Waavrens troep geleidt, Voor den bouw der Vreegodinne, Neergedaalt uit Freeryks throon. Daar, daar werdt dat hof ontfangen, In 't verdek op koetsestangen, 80 Van beleefde Burgergoon. Daar, daar rydt de welkomst verder, Naa het oude heerenhof. Saa geheimden steek nu 't stof, Van de laapan drymaal, harder, 8 5 Op den waapengalm, in brand, Tot wat danks, aan 't fiere Oranje, Dat een donder smeet op Spanje, Tot uitbreidingh van uw land. Staa ik mee niet onder schutters, 90 Die hunne offerhanden doen, Noch 20 is mijn boesem koen Dat te volgen, en wat nutters. Al uw donders rollen heen, Met de snelbesweeke winden, 95 Wat myn rymboek in 2al binden, Wed ik niet 20 snel verdween. Ik, gewoon op rym te dichten, Kan ook geeven vuur en vlam, Maar wat rym nu ondernam, 100 Is om sonlicht te verlichten, Licht wat veenlichts 2ulken licht. Ik wil kort, maar braaf verhaalen Al het godlik seegepraalen, Voor het Haagsche hof, in dicht, 105 Met het waapen van Oranje, Amelyes rechterhand, Ingeoegst, langs zee, en land, Van het kooninghryk van Spanje: Welkers gruuwbre tyranny 't Land den koning af dee sweeren, In den eed, aan Staatsche heeren, Op het wraakpunt van de zy. Voeght het weldaan te vermelden Van Prins Willem, en Maurits, Ik heb nu het pennespits Maar gesneên, tot lof der helden, Die door Freedriks dappren raad 's Werrelds kroonen uit vier hoeken Vreese aanjoegen, om te soeken Bondverwantschap met den staat: Onder Hendriks toombestieren Streek men lauwerkrans, op krans, Liet men om de handelkans Boschen derwaarts herwaarts swieren. Wanneer sach het Amstelland Oost, ook westwaarts duisend seilen Afgelaan, om last te veilen, Zeilen teffens van het strand? Wanneer vyftienhondert scheepen, Swanger van elk vremd gewest, Voor des lands, en koopmans best, Saamen van den vrost bekneepen, Heele maanden in het Y, Vlie, en Texel, Amstels haaven? Anders nooit, dan toen die braaven, Onder Freedricks landvooghdy, 't Land bepaalden, met den deegen, Langs den wilden Oceaan, En wat op den roof dorst gaan, Wisten uit de wegh te veegen. Wat krak, sints die groote dood, Al in d'eerste vreedetyden, Quam de zeevaart niet te lyden? Maar't was best ik hier besloot. [613] VlERPYLEN, OPGESCHOOTEN ONDER HET PRINSSELYK AAVONDMAAL. Naa een heldren heeten dagh Storter wel een donderslagh, Met een vuurvlam, uit de wolken, Tot verbaasingh aller volken. 5 Maar na reegen, koelte en mist, Werdt hier vuur, ter eer, verquist, Dat beknelt, met nat geselschap, Toont haar aangeschaapen heischap, Kist afgryslik, met een staart 10 Vonken, schierlik heemel waart, Springht aan blixemen, en donderen, Tot des Dondergods verwonderen, Die verbaast na 't weerlicht tast, Of den mensch hem heb verrast, 15 Ongespiegelt aan d'ellenden, Die Promeetheus eeuwigh schenden, Om de diefstal van een vonk, Die hy leeme lyven schonk. Maar hy siet den blixem neeven 20 Synen aarends rugge sweeven. Dies beducht wat dit beduidt, Legt syn dochter 't raadsel uit. Seght dat sy de vrucht Askanje, En een appel van Oranje, 25 Jan Georgh, in Anhalt Vorst, En Katryne, die de borst Van Ameeli heeft gesoogen, Twee doorluchtigh opgetoogen, Dien, een Brandenburger Mars, 30 Deese, een Pallas, van min wars, Troostverselster der Princesse, Haare moeder, naa haar lesse Van de soete houwliks min, Heeft doen luistren, met gewin 3 5 Beider harten, om te trouwen. 864 Dat dies van het bruilofthouwen, Binnen Groeningen, 't gespeel Van de weederbruiloft, eêl Opgerecht wierdt, van de vaaders Van den Amstel, ryk van aaders, Vol bedankbaar loflik bloed, Aan d'Oranjers, en hun stoet, Voor besondren ryken seegen, In het krygssaisoen verkreegen, Onder schermsel van den Prins, Vaader deeses huisgesins. Dat dies aan d'ontglomme lonken, Van die groote bruid, die vonken, Die er vlammen op de saai, Van het prinslik aavondmaal, Die er barsten luide uit schichten, Waar voor maane, en starren swichten, Zijn ontstooken, tot bewys Van nooit uitgeroemden prys, Offer aan de Heemelschaaren, Voor het paaren van dit paaren. Jupiter na sulks gehoort Geeft goedgunstigh voorts het woord, Aan Merkuur den boo der Gooden, Laat den heelen heemel nooden, In syn gou lazuure zaal. Vat de diamante schaal, Soet van Nektar, tot de randen, Uit syn schenkers silvre handen. Stelt een dronk vol seegens in, In het ronde, op Anhalts min. Wenscht syn veel vereeuwde kroone, Binnen 't jaar, met zulken soone, Als den vaader, zy gestut, Hem, Oranje, en 't Y ten nut. Om dan met de Goón te wenschen, Wensch ik dat, met alle menschen. [6i4] Schuldoffer, aan mevrouw Ameelia, oudprincesse van oranje, &c. Men rost, en reist na vremde steen, Siengierigh, om de wonderheên Van prachtigh hof en huisgebouw, Dat een Vitruuf, of Dempster zou, 5 Met eeren moogen plaatsen by Aaloude Roomsche bouwery. Men loopt, en draaft uitlandigh, gins En weer, om 't aanschyn van een Prins, En Landprinces t'ontfangen op 10 Syn aansicht, sonder hartgeklop. Sulk eene, vaak een losse quant, Wist somtyds tot zyn eigen schand, Niet wat palleisen dat 'er staan, Wat heemelteikens, son en maan, 15 Hy kon aanschouwen, in 't gelaat, Van Prins, en d'eega, in syn staat. Een schande, en zulken grooven mis, Die moeilyk kryght vergiffenis, Als achteloose kleinicheit 20 Begaan, aan land, en majesteit. Maar swygh myn pen van Hollands bloed, Of duik het voorhoofd in den hoed. Wyl ik door meenigh kooninghryk, In hitte, en koude, en stof, en slyk, 2 5 Met kosten voor myn beurs vry swaar, Somtyds niet sonder lyfsgevaar, Gemeeten heb geen korte reis, Om altemet een trots palleis, Van buiten, en in 't lyf te sien, 30 En om eerbiedigheit te biên, Met handgekus, aan Vorst, Vorstin, Aan Hertogh, en aan Hertogin. Daar ik tot noch de misslagh vier, Onkundigh wat orduinen hier, 3 5 Als wonderstukken van het land, Emendaties r. 7: loopt < loop r. 31: handgekus < handegekus 866 Niet slechter zyn Romeinsch geplant. Gelyk het kostlik Honslerdyk, En Ryswyk Nassous groene wyk, Niet afgeleegen, van het Y, Het ebben van een daghgety. Daar ik myn oogen wel eer boogh Ootmoedigst, voor Oranjes oogh, Waar syn ontnoomen Barony Herstelt wierd, door syn dwinghlandy, Waar hy in Schenkeschans, en 't Sas, Met syn banier gedrongen was: Maar noch, doorluchtige Mevrouw, My self beschuldige, in den rouw, Dat ik als onderdaan verplicht, Niet eens het Godlik aangesicht, Van haare Son heb aangebeên, Daar ook uw glans den Amstelsteen, Nu in het ronde, schoon bestraalt, En naar gedaalt weer licht ophaalt. Och dorst myn oovertuight gevoel Benaadren den genaadestoel, Van haare Godheit, slechts van veer, Ik wierp my voor haar voeten neer, Met smeeken om myn schuld t'ontslaan, Op trouwgeloften, dat voortaan Ik vinden zal het hoogh altaar, In uw palleisen, en aldaar Het wierook van den stroom Permes Opoffren, aan Mevrouw Princes, Haar hof, en al 't doorluchtigh bloed, Dat met myn hart nooit sterven moet. Emendatie r. 44: dwinghlandy < dwinghland [615] Troost aan mevrouwe Ameelia, oudprincesse van oranje, &c. Elk sucht, Prins Frederik is dood, maar niemands hart, Als 't uw, Princes, gevoelt daar van 20 harden smart. Ik roeme, Ameelie, u ten troost, de Prins die leeft, Hoewel 2yn minlik oog niet sichtbaar voor u sweeft. 5 Wie roemryk op de tongh des werrelds om gaat sweeven, Leeft die ook niet? so sien uw ooren hem noch leven. Of wil haar hoogheit wat aanmerkelyker blyk? Sy slaa haar starren op den neef van Freederyk: Dien neef, die eedle spruit, waar Holland, naar een mist, 10 Een klaare son uit hoopt, die grootvaars spoor niet mist, O wat een blyschap waar 't den Peetren dien t'onthaalen! Doch wat het dichte vat bewaart 2al niet verschalen. 868 [6l6] STAATEN KRYGSLOON, DE GOUDE OF DE YSERE KETTINGH. Als een gewaapent hart, of breedgehoornden eeland Verbaast het veld ontvliegt, door honden opgedaan, Loopt, op 't gebas, uyt zee, die admiraal van Zeeland, Daar Hollands jonge leeuw, in bloed, en vier, blyft staan. 5 Die das, quansuis, om d'eer der Zeeuwen te bewaaren, Onteert de hoogste kroon van Holland, Zeeuw, en Vries, Gelyk die bloode Jan noch eens de Zee liet vaaren, Om 't voeren van de vlag, met schandigh eerverlies. Dry oppervlaggen siet hy by den vyand waai jen, 10 Waarom, na dat Obdam zo braaf ten heemel voer, Steekt hy de vlag niet op, en doet de krygshaan kraai jen, Selfs aan 't kanon, als Tromp met syn maatroos, te roer? Maar wat kronyk meldt doch Jans admiraale daaden? Het admiraalschaps ampt hoe heeft hy dat gehaalt? 15 Altoos hy stelt sich aan, als of hy wou verraaden Dit vrygekochte land, met heldenbloed betaalt. Wat schreeuwt het volk, men hoort dien schelm straks op te knoopen? Men hangt den kleinen dief, den grooten laat men loopen. 869 [6i7] op de Heldinnen van den briel. Lof heb den Briel, waar dat noch woonen De dochteren der Amazoonen. De vrouwen daar, en quam 't niet fraai? Die enterden een admiraal, 5 Zo als een Zeeuw my dee 't verhaal, Sy bruiden hem los van de kaai, En riepen, foei, hy stinckt bescheeten, Dat krab, en kreeft dien stinkert eeten. [6l8] de gekneusde hoogmoed des Heerschaps Van De Zee. Met gesnoef, en met geblaas, Op gemaakte geldkrakeelen, Nydich over al den baas, En den meester loos te speelen, 5 Als een roover, op Gods zee, En op bondgenooten landen, Daar onnoosel volk in vree, Nergens denkt om vyands handen, Allerhande vrunden goed, 10 In syn hollen maag, te slokken, Als Savooijers Kristenbloed Koel te slaan, als bloed van bokken, Naa gewis quartier vergunt, Neus en ooren af te snyden, 15 Met een mes verroest van punt, Steenigh sonder meedelyden, Op erbarmelik gekerm, Strot en keelen af te steeken, Hoofden, beenen, hand, en erm 20 Af te villen, en te breeken, 't Hart te rukken uit het lyf, Dooden uit het graf te haaien, En, o grouwelik bedryf! Met haar hoofd te seegepraalen, 2 5 Tot zo woeden tiranny, Ook barbaaren aan te dryven, Die geneigt tot moordery, In haar wreeden aart te styven, Krygsgevangens in een gat, 30 Daar se son en maane derven, Vol van stank, by muis en rat, Door gebrek te laaten sterven, Zyn die daaden kooninglik? Baant men zoo de Kristenweegen? 3 5 Zoo te heerschen, tot een schrik, Emendatie r. 19: Hoofden, < Hoofden 871 Is daar in wat lofs geleegen? Neen, den waangod van de zee, Die de weereld soekt te dwingen, Rustich met een draai of twee, Uit syn vuist, den vork te wringen, Dat is loffelik gedaan, Dat zyn kooninglike stukken. Vloeken moet men teegengaan, En helddaadich onderdrukken. Zoo weet Hollands Michaël, Admiraal der admiraalen, Als een temmer van den hel, Groote duivels klein te maaien, Zoo weet Tromp die felle leeuw, Uit den grootsten leeuw gesprooten, Met den braaven Vries, en Zeeuw, Cerberen aan gruis te stooten. Deese helden heet ter wraak, Door haar kracht van hondert handen, Kneusden Londens waaterdraak, Waar dry koppen fel op brandden, Die zo wit, als rood, en blaauw, Uit den bloedstroom aan quam bruisen, Tot voor Vlaanderen, in 't naauw Van die nooit gesloote sluisen, Om die ridders met het heir Van de staaten op te kroppen, En het oopen vrye meir,' Met syn breeden staart te stoppen. Maar door 't slaan op kop, en snuit, En op 't plaatich vel geklonken, Sprong der 't brein en bloed steeds uit, Stooven uit de tanden vonken, Borsten uit de neus, en keel, Golven viers, en dikke rooken, Die den Oceaan geheel, Als een keetel deeden kooken, Brak het witte hoofd van 't lyf, Daar het Y nu mee mach praaien, 75 Vleuk, en staart hoe sterk, en styf, Kraakten hondertduisendmaalen, Brieschte, balkte dat gedrocht, Dat gebergt, en boschen beefden, Want de galmen, door de locht, 80 Ook langs verre landen sweefden. Alle wolven langs den Rhyn, Met den Sweedschen beer, verschoolen, En dat schensiek eeverswyn Kroop veel dieper, in syn hooien. 8 5 Half geschonden, heel verlemt, Sloop dat beest al kryschend heenen, Met veel smarts, en schriks beklemt, Liet het ook wel veertich beenen. Zoo kreeg Hollands voet ruimbaan, 90 In vier lange soomerdaagen, Heeft de weereld lang gestaan? Nooit is 200 op zee geslaagen! Dat men nu geen goud verspaar, Om den leevenden te loonen, 9 5 Dooden werden 't niet gewaar, En die doet men 't meeste kroonen. Dat nu ieder Batavier, Om dien seegen seegepraale, En die helden met laurier, 100 Voor de vrye vaart, betaale, In de hoop van volle vree, Synen vyand afgedwongen. Holland heerscht nu op de zee. God zy eeuwigh lof gesongen. 873 [6i9] londen in assche. Nu leit de stad der Londenaaren. Die weereld, die twee duisend jaaren In hoogmoed wies, van uur tot uur, Is in een roode zee van vuur, 5 Laas, in een dach of vier verdronken, Aan brand geraakt van bakkers vonken. Men hoort van Trojes val veel seggen, Daar siet men meer dan Troje leggen, In puin en assch, van hout en steen, 10 En allerhande kostlikheen, Van meer dan tachtich schoone kerken, En twintich duisend timmerwerken. De vlam ontsach geen magasynen Van koninglyke schattingmynen, 15 Geen laakenhal, geen syde stof, Geen goudsmidstraat, geen richtershof, Noch 't wonderstuk van Pauwels tooren, Al moest het in den brand versmooren. Of kreeg der ergens eene wooning, 20 Gelyk de Duitsche kerk verschooning, Behouden door des heemels hand, Ten wonderteiken uit dien brand, Noch wierdt de beurs, 't cieraad van Londen, Gelyk het slechtste huis verslonden. 25 De kooningen, en kooninginnen Gekroont in nissen daar van binnen, Met swaard of scepter in de vuist, Hoewel van hardsteen, zyn vergruist, En met hun beelden, naa het leeven, 30 In 't schokken van die vlam gebleeven. Emendatie r. 17: van < aan 874 D'onthoofde kooning onder allen, Al eer hy tweemaal quam te vallen, Kreet, zoo het scheen, tot synen soon, Myn soon gy heerscht nu op myn throon, 3 5 Zoo red me dan, door macht van handen, Laat uwen vaader niet verbranden. De soon verbaasder, door dat roepen, Te paard, ter noodweer, met syn troepen, Riep heftich tot den Oceaan, 40 Kom hier, gy zee, myn onderdaan, Beschut myn vaader door uw baaren, En help myn trouwe stad bewaaren. Maar selfs de Teems, die syn palleisen, Met haaren stroom voorby blyft reisen, 45 Gaf naa syn woorden geen gehoor, Se liep met al haar waater door, Als of se seide, ik ken geen heere, Dan mynen schepper, dien ik eere. Se hoorde wel het krochen, weenen, 5 o En huilen, klaagen, karmen, steenen, Maar hiel haar waater uit dat vier. Vergeefs verburg de winkelier Nu hier, dan daar, syn schat en boeken, De brand sloeg voort van hoek tot hoeken. 5 5 De brandstroom bruisdet al om verre. Men sach by nacht geen maan noch sterre, Noch by den dach het songesicht, Daar scheen geen licht dan schendend licht, Door rook, en smook, en helsche straalen, 60 Waar in geen aadem was te haaien. 875 Het kryschen, knappen, druisschen, kraaken, Van houte muuren, geevels, daaken, En solders stortende op de vloer, En van 't geswarm en bergrammoer, In zoo veel duisend ongelukken, Is met geen pennen uit te drukken. Wie als een Kresus korts mocht roemen, Die mach sich nu een Irus noemen. De ryksten missen goed en geld. Behalven die in 't oopen veld, Waar dat geen vlamme kon genaaken, Hun lyf en goed by een verstaaken. Schoon Faro stokkich en beseeten, Oogschynelyk wist af te meeten, Dat geenich mensch dien gloed ontstak, Dewyl de vlammen dak aan dak, Ook teegen oostens storm aan, velden, Noch moet het Israel ontgelden. Hy vangt het volk der Neederlanden, Dat self haar huisen sach verbranden, En hy beticht het van dat vuur, Daar doch syn Nerosche natuur, En syn gevloekte stadsbarbaaren Self stichters van die helle waaren. Hun nyd had ons bederf beslooten, Maar op haar kop is 't uitgegooten. Sy blies een vier voor Holland aan, Maar daar is Londen door vergaan. Zoo delft hy kuilen voor sich selven, Die voor een ander die doet delven. Lach Amsterdam nu 200 geschonden, Hoe 2ou men lachen, binnen Londen! Maar Amsterdam, nu Londen leit, Sit om haar vyandinne, en schreit. Kan iemand sich om haar verblyden, Ik heb met Londen meedelyden. [62o] Medaalie, der twee zeeslaagen van den doorluchtigen heer mlchiel a. de ruiter, l. admiraal der vereenigde neederlanden, teegen de kooningen van engeland, en Vrankryk. Het dee de kroonen van den trotsen Lodowyk, Dien grootsten koopman van het gansche Kristenryk, Doch door verraadersch geld, en 't heerschap van de zee, Dien huurling van den Frank, en eedverbreeker wee, 5 Ja 't stak hen in de krop, dat hunne macht geslaagen, Sich, door den Staatschen leeuw, lest uit de zee sach vaagen. Lowys steekt Karei dies tot helsche wraaksucht aan, Maakt loos hem wys hy moet Karthago doen vergaan, En houdt staatgierich vast op Neederland het oog, 10 Op dat hy Engeland, als meenich vorst, bedroog. De makkers spannen saam, met trotser nieuwe vlooten, Om 't land, door eenen stoot, de hartaar af te stooten. Sy bruisen aan door 't schuim, om hun gewaanden buit, En juichen reeds, als waar self Zeeland al hun bruid. 15 Maar met de Ruiters moed syn paard de spooren geeft, Het krygstrompet laat gaan, en fel hen teegenstreeft, Als een gebeeten leeuw, van daar hy lag geankert, Met Tromp dien schrikbren held, en dien manhaften Bankert, Dreunt heemel, zee, en aard, van 't donderen geparst, 20 Dat, uit het weersyds schut, met rook, en vlammen barst. Twee vechten teegen dry, nochtans breekt Hollands vloot, Door 's vyands gins, en weer, met blixems, staal, en loot, Dat alles scheurt, of kraakt, hier Fransche scheepen sinken, Daar Britten, ook gedeinst, verbranden, en verdrinken. 2 5 De roode zee bewyst het gruuwel van dien slach, Door dooden, mast, en steng, met roode, en witte vlag, En wrakken, kist, en kas, verdekken, stuur, en spriet, Waar aan het postboot, in syn vaart belemmert, stiet, Sy werpt het strand vol roofs, als of se wilde seggen, 30 O Walcheren, sie daar van 's vyands neerlaag leggen. 878 Noch was 't dit kleine land niet eers genoeg behaalt, Maar naa de son het rond ses keeren hadt bestraalt, Gebiedt het moediglik syn helden weer ten stryd, Die onvermoeit de ree van Schooneveld, verblydt, 3 5 Ontankeren, en fier, met volle seilen, streeven, Om beide kooningen, ter zee, de rest te geeven. Maar naauwliks krygt hun heir de leeuwen in 't gesicht, Of ieder sinkt het hart tot in syn schoen, en swicht Al sitterende heen, als een verbaasde duif, 40 Die onverhoeds vervolgt, des aarends wreede kluif, Met vliegen, soekt t'ontgaan. Sy trachten wel t'ontglippen, Maar Tromp schiet toe, en grypt de loopers by hun slippen. Daar raakt de Britsche zee van vlooten teegen vloot, Door woeder strydorkaan, gelyk in baarens nood, 45 De bout, en koegel loeit, en snort door boord, aan boord, En boet syn bloeddorst, aan 't gepreste volck, in moord, Sy worstelen ter vlucht, om een van hun rivieren, Maar Holland strydt ter jacht, om nieuwe zeelaurieren. Een schelm, een landverraar ontsnapt wel 't recht by nacht, 50 Zo dient de duisternis die Turcksche Kristenmacht. Der Staaten zeevoogd steekt, op datse zoude staan, Tot een ontbytgevecht, syn scheepsviers baakens aan, Maar 's morgens vindt hy niet dan roose, en leeliblaaren, Door 't onweer van 't kanon verslingert op de baaren. 5 5 De Zeeplaag duikt verminkt, in haar moorddaadich nest. Oranjes zeeheld keert, na 't weeren van die pest, In volle seegepraal, door d'opgeruimde zee, Met lauwers om syn hoofd, van Robbert, en Estree. Zo sien twee kooningen Euroopes grootste ryken 60 Hun vlaggen, voor de vlag van Neerland schandlik stryken. 879 Zo siet de Landvloek, die van Pirrhus heeft geleert Hoe dat een eesel, door wat gouds, een stad verheert, En die, door sulk geweer, ons heerlik vaaderland Verraadt, verwoest, schoffiert, vermoordt, verdrinkt, verbrandt, 65 Dat waar de trouwe naa geen goudbeloften luistert, Syn ingebeelde roem, en luister haast verduistert. O saad des Bataviers, die, voor 't gemeine best, Den bouw van uwen staat, met krygsbloed hadt gevest, Vergeet uw God, noch eer, noch oude vryheit niet, 70 Spaar goed, noch bloed ter weer, herstelt uw oud gebied. De selve God, die u, door groote wonderwerken, Ter zee, met heil, bekroont, zal u, te land, versterken. 880 [?l] Zeegepilaar, oover den vierden zeeslag van den eedelen doorluchtigen heer Michiel A. De Ruiter, l. admiraal der vereenigde neederlanden, teegen de kooningen van engeland, en vrankryk. Wat poëet, wat heldbeschryver, Schoon syn geest, vol vreugd, en yver, Luchtich opbrandt, ryk van stof, Is bequaam den braaven lof 5 Van uw ridderlyke daaden, Ruiter, Tromp, en Zeeuwsche helden, Op onsterffelyke blaaden, Krachtich, naa hun prys, te melden, Zoo dat haat, noch nyd, noch tyd 10 Hunnen glans verdoof, noch slyt? O gy donders, die zo verre Alsser sonne, maane, en sterre, Door haar helder aangesicht, Dach, en nacht, by beurten, licht, 15 Uwe vreesselyke naamen, Uit kartouwen, om doet rennen, Die twee kooningen te saamen Noch vry beeter leerden kennen, Nu gy weer hun sterker macht, zo Half gekneust, aan 't swymen bracht: U tracht myne ganse veeder, Schoon by swaanen veel te teeder, Op te voeren, booven 't swerk, In het eeuwig heldenperk. 2 5 Want uw harten zyn de stutten Der noch staande Neederlanden, Uwe hand, en erm beschutten Onse stroomen, zee, en stranden, Teegen Stuart, en den Vrank 30 Uit op onsen ondergank. 881 't Bleek noch daar hun heir van kielen, Dat een weereld kon vernielen, Van den Helder, tot den Eems, Met de vlag van Seine, en Teems, 3 5 Onse haavens hield beslooten, Eerst van sins in 't land te breeken, En op oost en wester vlooten, Die vol schats, en waaren steeken, Loerende, als na schaapen keek, 40 Hoe 't flux op uw schaaduw week. Holland, komt uw Leeuw aanschuimen, Roovers moeten 't Zeeveld ruimen, Siet, hy grimt, en briescht, en snuift, Dat een rook de locht bestuift, 45 Smyt syn klaauwen, slaat syn tanden, In hun ribben, uit syn lichten, Die gelyk twee vieren branden, Schiet hy doodsche blixemschichten, Syne keel spuuwt vier, en staal, 5 o Treft, en quetst elks admiraal. Robbert, en Estree, aan 't loopen, Om hun huids behoud te koopen, Koopen 't bloedich weer met schand, Sprag alleen houdt vinnig stand, 5 5 Met syn seilen, seeven glaasen, Op de raa, als Tromps, gebonden, Hard van nek, en opgeblaasen, Tot hy wonderlyk geschonden, Aan syn masten, wand, en boord, 60 Al syn troep schier siet vermoordt. Dus geteistert, en gehaavent Begenaadicht hun den aavend, Die de doorgekapte slang Tyd verschaft, om schuuw, en bang, 65 Met syn leen, by een te kruipen, 882 Rood, en wit, en blaauw geslaagen, Naa syn hol verschroeit te sluipen, En syn eigen grond te knaagen, Met opstuuwinge, in syn hart, 70 Van die schaade, schande, en smart. Snoevers, snorkers, grootsche spreekers, Trouwverbond, en eedverbreekers, Bloode reekels, wie gelykt Nu Karthaagers? die beswykt? 75 Of die, in syn woord, en daaden, Onverwrikkelyk standvastich, Geene vrienden wil beschaaden, Noch aan iemand ooverlastich Ooit het minste hinder dee, 80 Maar slechs haakt na rust, en vree? Tot hoelang, o aartsverraders, Gansch verbastert van uw vaaders, Wiltge Holland teegengaan, Wiltge God self weederstaan? 8 5 't Zyn geen menschen die u slinden, Maar die Richters eige handen, Die door ebbe, mist, en winden, Tot behoed van land, en stranden, Onse goede saak verweert, 90 En so fel ons stryden leert. Looft den heemel, alle keelen, Laat nu klok, en orgel speelen, Singt hem hartlik lof, en dank, Met een schoon gepaart geklank. 95 Looft hem, die syn gunstgenooten, Van geweldenaars omvangen, Op syn tyd, uit hunne pooten, Redt, en kroont, met zeegesangen. Welgelukkich is een staat, 100 Die sich maar op God verlaat. 883 [622] Den Gestoorden Heemel. Wat helpt een vree met Engeland, Op 't onvoorsienst geslooten, En yt trouwen aan een sterke hand Van groote bondgenooten, 5 Om teegen 's weerelds stookebrand, Met seeven leegers aan te gaan, Wil ons den heemel neederslaan? Den heemel, naa 't gelykt, gestoort, Schoot veele leegerbenden 10 De waapens aan, om oord, by oord Van Hollands staat te schenden, En gaf syn heir alreeds het woord, En bloedrood teeken tot een togt, Want daar verschynt het in de locht. 15 Een swarte wolk vervroegt den nacht, De son gaat schrikkig onder, Het swerk baart, van een groove dragt, Een grouwlik sterk gedonder, En blixemen van groote kracht, 20 Het daagt van weerlicht, vlaag, in vlaag, En alles dreunt, om hoog, en laag. De reegen stort, met brokken ys, De haagel treft, met reegen, En straalen viers, elk 't felst, om prys. 25 De stormwind opgesteegen, Uit suid, en west, vol raasernys, Woedt, of hy 't al om ver wou slaan. Zou nu de weereld wel vergaan? Gins ploffen toorens neergemaait, 30 Geboomten, kerken, dorpen, En scheepen, met een ruk verwaait, 884 Vergaan, om ver geworpen. De straatweg daavert, dicht besaait, Van pannen, moppen, en arduin. Het haagelt, siet, ook glas, en puin. Des koopmans solder dryft in 't nat, Aan timmerwerk, en waaren, Versmelt een kooninglikke schat. Een uur schendt hondert jaaren, En maakt het kerkhof vet, en sat Van dooden, onder steen verdrukt, En in den stroom verongelukt. Wat scheelt het, met een aardsche kroon, Gedwongen t'ooreloogen, Of willens, met des Hoogsten troon, Wiens wraakvuur, van syne oogen, Aan brand geraakt, na waaren hoon, In oogenblikken meer verdee, Dan Vrankryk in een jaar, of twee? [623] OP DE BEEDEDAAGEN. De vrucht des biddags gaf ter zee korts groot gewin, De grootste magten van twee kooningen besweeken. Nu komt de Godheit, op den biddag gram, sich wreeken. Men schaf den biddag af, of stel hem weeder in. 886 [624] Waar vondt men oit een Paar, op eenen dag gebaart, In eene Kerke, op eenen stond, Van eene hand, in Gods verbond, Door 't doopsel ingewydt, en echtelyk gepaart? 5 In duizend boeken vindt men nergens zulk een Paar: Maar zulk een wonderbaarlijk lot Siet Amsterdam alleen, van God, Nu in jan pluimer met maria hagenaar. Leef lang, ?wondre Twee! Poëten vlecht laurieren, 10 Om hun verjaarfeest ook, in pluimers kunst, te eieren. 887 [625] erkentenisse, aan den eedelen heer Joan Six, heer van vromaade, oudscheepen, voor synen muiderberg. Onder veel beslommeringen, Braave Six, eelmoedig heer, Aller Sixen roem, en eer, Wektge mynen mond tot singen, 5 Door uw Muiderbergs gedicht, Welk geschenk my ook verpligt, Daar myn reeds besturve tong, Als een swaans, al 't sterfsang song. Sweeg ik anders van die slaagen, 10 Op de Middelandsche zee, Daarmen om Sicilje stree, Dat de bergen, die het saagen, Door 't gedonder uit metaal, En der blixemen gestraal, 15 Beefden, en Messyne veeg Galgberouw van 't opstaan kreeg? Met uw opschrifts blad maar repte Van den naam van Muiderberg, Docht my dat myn hert, en merg 20 Nieuwe lust, en krachten schepte, Door 't herdenken aan myn jeugd, En de veel genoote vreugd, Doe ik daar met Roosemond, Onder kusjes, grasjes bond. 25 Met ik aan de swarte voeten Van dien berg, in witten steen, Naam, en toenaam, ons gemeen, Naa 't beschouwen, quam t'ontmoeten, Sei ik, immers sie ik my, 30 En dit werk van poësy Komt van geen van Schandelier, Waarom staat myn naam dan hier? 888 Doe doordacht ik 't jonger leeven Van ons saame schoole gaan, 3 5 Hoewe leerende, onder aan Ons Latyn, noch 't selfde schreeven, En tot beider onderscheid, Ik de kleine, uwe eedelheit Six de groote wierd gesegt; 40 Maar nu zijnwe die te recht. O, wat rouwen my de jaaren Van myn slechtbesteede jeugd, Wyl ik met uw grootheits deugd, Noch haar kunst kan eevenaaren! 45 Wat gewint nu eedel bloed, Van ses eeuwen aangevoedt? 't Beurt wel veel, door erffenis, Dat een dwaas ook eedel is. Doch laat my vergeeten blyven, 5 o In een kleingeachten naam, Ik ben nergens toe bequaam, Dan om koopmanschap te dryven: Winne ik slechs, met eer, de kost, Gaa ik burgerlik gedost, 5 5 Leeve ik als een Kristenmensch, Sterve ik wel, dat is myn wensch. Uw beroemde weetenschappen, En onkreukelik gemoed, Dat, in rijkdom, 't weereldsch goed 60 Maatig, met den voet, leert trappen, Voerden u, van top tot top, In eerampten, heerlik op; Maar noch zultge hooger staan, Mag het naa myn bidden gaan. 889 [626] Wat mannen sie ik in dit boek, Wyl ik syn geestenhof doorsoek! Hier schynt een heemelsch hof vol licht Van sonne, maane, en stargesigt, 5 En alles geeft 20 schoonen glans, Slechts tot meer luisters eenes mans. Hoe past myn naam in deese saai? Syn kaars licht niet by 2ulk gestraal. Neen, Heiblok, ik blyf hier van daan: 10 Een koopman mag by koopmans staan. 890 z m m > z o > g 8 d S w 2 > MONUMENTA LITERAR1 o o j. six van chandelier / gedichten monumenta literaria neerlandica v, 2 Uitgegeven onder auspiciën van het Bureau Basisvoorziening Tekstedities der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Wetenschapscommissie: W. van den Berg, Amsterdam; W. Blok, Groningen; W.P. Gerritsen, Utrecht; E.K. Grootes, Amsterdam; F J. van Ingen, Amsterdam; A.M. Musschoot, Gent; M.A. Schenkeveld-van der Dussen, Utrecht; H.T.M. van Vliet, secretaris copyright Copyright van deze uitgave ?1991 Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Amsterdam koninklijke nederlandse akademie van wetenschappen J. Six van Chandelier Gedichten Studie-uitgave met inleiding en commentaar, verzorgd door A.E. Jacobs Deel 2 / Commentaar Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1991 cip-gegevens koninklijke bibliotheek, den haag Six van Chandelier, J. Gedichten / J. Six van Chandelier; studie-uitg. met inl. en comment., verz. door Anne Evert Jacobs, - Assen [etc.]: Van Gorcum Uitg. onder auspiciën van het Bureau Basisvoorziening Tekstedities der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. isbn 90-232-2606-2 (set dl. 1 en 2) Dl. 2: Commentaar. - (Monumenta literaria neerlandica, issn 0167-5044; 5, 2) isbn 90-232-2618-6 geb. nugi 951 Trefw.: Six van Chandelier, J. (gedichten) / Nederlandse poëzie; tekstanalyse. Beknopte inhoudsopgave1 Woord vooraf v 11 inleiding xi 1. De tekst en de editie xiii 2. De commentaar bij historische teksten xx 3. De commentaar bij gedichten van Six van Chandelier xxx 4. De dichter en zijn gedichten xxxv 5. Enkele praktische aanwijzingen en opmerkingen vooraf xlv commentaar xlix Lijst van geraadpleegde werken 849 Register van namen 8 8 5 Uitgebreide inhoudsopgave 931 Afbeeldingen 947 V 1 De inhoudsopgave van het eerste deel van deze editie is opgenomen in de uitgebreide inhoudsopgave van de commentaar in het tweede deel. Woord vooraf Het dichtwerk van Joannes Six van Chandelier heeft altijd in de belangstelling gestaan. In de zeventiende eeuw en in de volgende eeuwen heeft zijn poëzie steeds lezers gehad, lezers ook die hun waardering en bewondering in geschrifte hebben nagelaten. Aan bewonderaars heeft het Six dus nooit ontbroken, maar, zo moet na deze constatering onmiddellijk erkend worden, de schare van die bewonderaars is altijd heel klein gebleven. Een populair dichter is deze Six van Chandelier nooit geweest. Zijn bundel poëzie geldt reeds lange tijd als zeldzaam en zal bovendien niet altijd aangekocht zijn om kennis te kunnen nemen van de inhoud, maar ook omdat het boek een curiosum is, aangezien er een gedicht van vijf pagina's in is opgenomen dat geheel in rode inkt is afgedrukt. Er zijn weliswaar bloemlezingen uit Six' werk verschenen en er is ook wel wat van zijn poëzie in bloemlezingen opgenomen, maar dit heeft er toch niet toe geleid dat hij bij een groot lezerspubliek bekendheid geniet. Nu lijkt hij er ook niet naar te streven velen aan te spreken. Zij die over zijn dichtwerk hebben geschreven, benadrukken vaak dat het bijvoorbeeld wegens de hoge literaire kwaliteit en wegens de interessante stofkeuze meer aandacht verdient dan het heeft gekregen, maar zij gaan vrijwel allemaal ook in op een ander aspect ervan, een in het oog springende eigenschap van Six van Chandeliers poëzie die een groot lezerspubliek gemakkelijk kan afschrikken. Six' gedichten lezen niet gemakkelijk. J.G. Frederiks, zijn biograaf, schrijft dat men zich in zijn werk 'inleest'. Men moet bij het lezen als het ware aan zijn poëzie gewend raken. Maar ook al is de lezer wat vertrouwd geraakt met Six' merkwaardige stijl van dichten, nog stuit hij bij lezing telkenmale op 'duistere uitdrukkingen en moeielijke woorden', die zich maar zelden snel laten ontraadselen. Soms blijft Six' duisterheid niet eens beperkt tot een of meer passages van een gedicht, maar strekt zij zich uit tot het gehele gedicht. De problemen doen zich bovendien lang niet alleen voor op het niveau van uitdrukkingen en woorden, zoals Frederiks aangeeft. Six bedient zich bijvoorbeeld van een soms zeer ingewikkelde metaforiek en syntaxis en hij maakt in zijn poëzie meerdere malen toespelingen die bij de lezer een zo gedetailleerde kennis van zaken veronderstellen dat hij moet hebben beseft dat goed begrip daarvan maar voor een enkeling was weggelegd. Ook in Six' tijd zal een goede verstaander de dichter niet op iedere plaats in zijn werk even goed verstaan hebben. Six van Chandelier lijkt er dus naar te streven zijn lezerspubliek beperkt te houden tot een kleine groep van zulke goede verstaanders en dan nog blijkt hij er hier en daar in zijn gedichten niet voor terug te schrikken dat publiekje op de proef te stellen door het uiterste van zijn inzet bij het lezen te vergen. Ook hier geldt echter dat de aanhouder wint en, wat meer is, dat hij wordt beloond voor zijn inspanning. Six van Chandeliers dichtwerk heeft zeer veel te bieden voor degene die zich de moeite getroost erin door te dringen. Zijn bijzondere poëzie verdient het een veel grotere bekendheid te krijgen dan ze nu bezit. Het is de doelstelling van de commentaar bij deze editie de lezer behulpzaam te zijn bij zijn interpretatie van de gedichten. Six van Chandelier schrijft, als gezegd, vaak moeilijke, duistere poëzie en daarom is in deze editie bewust gekozen voor een uitgebreide commentaar, waarin ernaar gestreefd is (zoveel als maar mogelijk is binnen het bestek van een teksteditie) al die tekstplaatsen van een uitleg te voorzien die problemen voor de lezer zouden kunnen opleveren. De rechtvaardiging van de relatief grote omvang van het commentaargedeelte in deze editie is dus gelegen in de aard van Six van Chandeliers poëzie. Zijn gedichten vragen nu eenmaal veel uitleg. Op deze plaats past een woord van dank aan degenen die mij tot steun zijn geweest bij mijn werk aan deze editie. In de eerste plaats ben ik zeer veel dank verschuldigd aan mevr. M.A. Schenkeveld-van der Dussen. Het was op haar instigatie dat deze teksteditie tot stand is gekomen en zij heeft mij bij ai mijn werk aan de uitgave begeleid. Mijn dank gaat ook uit naar de beide andere leden van de begeleidingscommissie van dit editieproject, L. Strengholt t en E.K. Grootes. Bij mijn dagelijks werk aan de editie heb ik vele passages uit Six' poëzie kunnen bespreken met mijn collega van het Bureau Basisvoorziening Tekstedities A.M.Th. Leerintveld. Hij verdient veel dank. Met een vermelding van hun naam in de hier volgende lijst, die in haar alfabetische ordening geen recht kan doen aan mijn bijzondere dankbaarheid voor hun onderscheidenlijke bijdragen aan de editie of voor hun steun bij mijn werk, wil ik (op het gevaar af iemand ongenoemd te laten) mijn erkentelijkheid betuigen aan: N. van der Blom, J. den Boeft, F.C. Bos, F.G. Brouwers O.Praem., A.R.A. Croiset van Uche-len, O. Dijkstra, W.Th.M. Frijhoff, W.P. Gerritsen, T. Haan, H. Janssen, J.L.V. Janssen-Spoel, E. de Jongh, CL Kamsma-Klützow, A. Kets-Vree, H. Luijten, G. Middag, P.C.A. van Putte, L. Rijnen, J. Sa-lomons, W. Vermeer, H.T.M. van Vliet en H. de Vries. Ik heb gebruik kunnen maken van de collecties van vele instellingen en ik bedank de medewerkers van deze instellingen voor hun hulpvaardigheid: de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, de Universiteitsbibliotheken van Leiden, Amsterdam, Utrecht en Gent, de Gemeentelijke bibliotheken van Haarlem en Rotterdam, de Collectie Six te Am- sterdam, de Stichting Atlas van Stolk te Rotterdam, het Rubenianum in Antwerpen, het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie en het Iconographisch Bureau te 's-Gravenhage. Voorburg, april 1990 Inleiding XI i. de tekst en de editie De tekstoverlevering van de gedichten van J. Six van Chandelier is niet erg ingewikkeld. Wanneer ik mij beperk tot de teksten en de tekstversies uit de periode vóór het overlijden van de dichter in 1695, de enige die door hem geautoriseerd kunnen zijn, dan is zij zelfs tamelijk eenvoudig te noemen. Het overgrote deel van de gedichten van Six van Chandelier is overgeleverd in slechts één versie, de bundeling van zijn gedichten uit 1657: Poësy Van J. Six van Chandelier. Verdeelt in ses boeken, en eenige opschriften. Te Amsterdam, Voor Joost Pluimert, Boekverkooper, op den Dam, in Seneka. 165 7.1 Van een klein aantal gedichten uit deze bundeling van eerder ontstaan werk zijn één of meer eerdere gedrukte versies bekend. Van een eveneens gering aantal teksten die niet in deze bundel voorkomen, zijn één of meer gedrukte versies bekend en van een enkel tienregelig gedichtje is alleen één handschriftelijke versie overgeleverd.2 Voorts verscheen in 1674 een berijming van de psalmen van Six' hand, waarvan in 1690 een tweede druk uitkwam die 'seer grooteliks verbeetert' is. In 1758 werd deze tweede druk met een nieuw voorwerk opnieuw uitgebracht (als zgn. titeluitgave).3 De drie bekende brieven van Six van Chandelier hebben alle betrekking op deze psalmberijmingen en zijn gericht aan theologen.4 Andere handschriften of drukken van teksten van Six van Chandelier zijn mij niet bekend, maar het is niet uit te sluiten dat er nog teksten of tekstversies van zijn hand boven water zullen komen. Deze editie omvat alle bekende gedichten van Six van Chandelier, met uitzondering alleen van zijn psalmberijming en de daarmee samenhangende teksten (waaronder bijvoorbeeld ook een drempeldicht). Op enkele uitzonderingen na zijn Six van Chandeliers gedichten dus alleen overgeleverd in de bundel Poësy van 1657. Ik w^ mij hier daarom eerst concentreren op die uitgave, teneinde de aard van deze bron vast te stellen. Daarna wil ik nog terugkomen op de gedichten die een andere overleveringsgeschiedenis hebben. 1 In het vervolg aangeduid met Poësy. Het is mij niet bekend welke drukker het boek voor boekverkoper Pluimert heeft gedrukt. Joost Pluimert ( ?163 3-1673) was in Amsterdam werkzaam van 1657 tot het jaar van zijn overlijden (Kleerkooper en Van Stockum 1, 1914, p. 566; Gruys en De Wolf, 1980, p. 72). Een catalogus van een magazijn veiling van deze Pluimert uit 1669 bevindt zich in de Bibliothèque Nationale te Parijs (signatuur q 2273) (Van Selm, 1987, p. 362, noot 55). 2 Vergelijk het overzicht in Schenkeveld-van der Dussen, 1982, aangevuld met de nadien ontdekte eerdere versie van gedicht no. [332]. 3 In de Lijst van geraadpleegde werken zijn deze psalmberijmingen beschreven onder Six, Psalmen, 1674, 1690 en 1758. 4 Eén brief van 20 augustus 1669 aan Coccejus (kb 73 d 2 7\6) en twee aan Braunius: van 13 april 1682 (ub Leiden bpl 246) en van 17 oktober 1682 (mij alleen bekend uit Van Hasselt, 1807, 1, p. 326-329). De in octavo uitgegeven bundel Poësy van Six van Chandelier telt 631 dichtbedrukte bladzijden tekst, voorafgegaan door een titelblad en een blad met de inhoudsopgave en gevolgd door een tweetal pagina's met Drukfeilen. Dit lijstje bevat correcties op de katernen a tot en met 00 van de bundel. Er zijn geen correcties genoemd op de katernen pp, Qq en Rr, de laatste drie katernen van het boek. Men kan hieruit opmaken dat deze laatste drie katernen niet door de samensteller van het lijstje gecorrigeerd zijn, al is het uiteraard ook mogelijk dat de katernen pp en Qq volgens die corrector in het geheel geen correctie behoefden. Het Rr-katern kan niet gecorrigeerd zijn met een vermelding in dit lijstje, want het lijstje is in dit katern zelf afgedrukt en maakt onderdeel uit van zowel zijn buiten- als zijn binnenvorm.5 Schenkeveld neemt aan, afgaande op de aard van de correcties in het lijstje, dat Six zelf zijn bundel heeft gecorrigeerd.6 Hij heeft kennelijk de gelegenheid van de zetfoutencorrectie te baat genomen om ook auteurscorrecties aan te geven. Wanneer ik nu aanneem dat de volgorde van de katernen in de bundel ook de volgorde is waarin ze gedrukt zijn, zal zich het volgende hebben afgespeeld. Nadat de vellen van de katernen a tot en met 00 afgedrukt waren, heeft de drukker ze, in porties of ineens, in een enkel exemplaar van elk katern aan Six ter hand gesteld. In de tijd die deze besteedde aan de correctie, ging de drukker verder met het afdrukken van de katernen pp en Qq. Six gaf hem zijn lijstje met zetfouten- en auteurscorrecties en de drukker kon toen ook het Rr-katern met de Drukfeilen-lijst afdrukken. Hiermee is een tamelijk hoge autorisatiegraad van deze druk aannemelijk gemaakt: Six van Chandelier heeft zich kennelijk persoonlijk bemoeid met de uitgave en hij heeft de afgedrukte teksten op enkele katernen na ook zelf gecorrigeerd. Is hiermee elk exemplaar van de druk van 1657 °°k een geheel betrouwbare basistekst voor een editie geworden? Helaas niet. Het is immers niet uit te sluiten dat de drukker tijdens het afdrukken een fout of vermeende fout in het zetsel heeft gesignaleerd en dat hij die fout vervolgens op de pers heeft gecorrigeerd. Hij kan Six daarna een vel van de verbeterde of juist van de nog foute versie ter hand hebben gesteld en Six kan die versie, met of zonder fout, bij het corrigeren hebben gesanctioneerd, terwijl er nog een andere versie afgedrukt lag die hij niet onder ogen had gekregen. De drukker kan vervolgens besloten hebben de al afgedrukte vellen met de fout gewoon te verkopen. Dan zouden er dus exemplaren van de druk in de winkel hebben gelegen die in deze tekstpassage verschil vertoonden: in het ene was de perscorrectie aangebracht en in het andere nog niet. 5 Vergelijk voor de terminologie: Gaskell, 1985, p. 81-82. Schenkeveld-van der Dussen, 1986 b, p. 241. De rol van de dichter kan bij zulke perscorrecties wel bijna uitgesloten worden. Six zou de tekst anders immers twee maal hebben gecorrigeerd: de eerste keer ter drukkerij, de drukgang stoppend om de correctie te laten aanbrengen, de tweede keer aan de hand van de al door hem ter perse gecorrigeerde vellen, de drukker vragend en overhalend ook nog een lijstje met Drukfeilen toe te voegen. Dit is wel zeer onwaarschijnlijk en daarom meen ik te kunnen concluderen dat eventuele perscorrecties alleen de corrigerende hand van de drukker zullen laten zien, niet die van de dichter (al kan die, zoals gezegd, de wijzigingen van de drukker hebben goedgekeurd bij de correctie). Er bestaat dus de mogelijkheid dat de overgeleverde exemplaren van Six van Chandeliers Poësy onderling verschillen vertonen. Welnu, zulke verschillen blijken inderdaad voor te komen. In het ene exemplaar staat het paginanummer van p. 288 aan de rechterzijde bovenaan de pagina (terwijl dit dus een verso-zijde is), in het andere staat het op de goede plaats, aan de linkerzijde bovenaan (respectievelijk in bijvoorbeeld de exemplaren ub Leiden 1174 g 4 en kb 841 d 22). De drukker bemerkte tijdens het afdrukken van deze drukvorm dat het paginanummer verkeerd stond en verbeterde dit ter perse. Een andere perscorrectie: in het ene exemplaar staat op p. 414 het onjuiste paginanummer 441 (bijvoorbeeld in ub Leiden 706 g i i), in het andere het juiste, gecorrigeerde nummer (bijvoorbeeld in ub Leiden 1174 g 4).7 Twee bij toeval door mij ontdekte perscorrecties dus in respectievelijk de buitenvorm van het s-katern en de binnenvorm van het cc-katern. Bovendien blijkt er in sommige exemplaren een cancel te zijn aangebracht.8 Six' bundel is verdeeld in een zestal boeken en die afdelingen hebben ieder een eigen titelblad, dat steeds onderdeel uitmaakt van het katern en dat ook meetelt met de paginering (al ontbreekt in alle gevallen aan beide zijden van zo'n blad het paginanummer). Fol. [t2] is zo'n titelblad, het titelblad van het vijfde boek van de bundel, maar in sommige exemplaren presenteert dit blad zich als het titelblad van de vierde afdeling. Deze fout is opgemerkt en men heeft het blad weggesneden uit het katern met achterlating van een kimmetje. Aan dit kimmetje plakte men een los blad met de juiste lezing, een cancel. In sommige exemplaren is dit cancel aanwezig (bijvoorbeeld in ub Amsterdam 2407 e 37), in andere is alleen het kimmetje te zien: het losse blad is daar niet aangebracht of het is later losgeraakt en verdwenen (bijvoorbeeld in ub Utrecht 3 3 3 k 26) en in nog weer andere is het oorspronkelijke, onjuiste blad aan het mes ontkomen (bijvoorbeeld in kb 841 d 22). 7 Hier blijkt ook dat de verbeteringen geenszins consequent in een bepaald exemplaar behoeven voor te komen: het exemplaar ub Leiden 1174 g 4 vertoont immers nog de fout in het ene katern, terwijl in het andere katern de verbetering te zien is. 8 Vergelijk Gaskell, 1985, p. 134-136. Waarom nu al deze aandacht voor een gecorrigeerd foutje in een titelblad en een paar correcties van paginanummers (terwijl toch de paginering nog zoveel, zeker nog twaalf, ongecorrigeerde fouten laat zien)? Omdat deze toevallige vondsten aantonen dat er inderdaad correctie op de pers en cancelling heeft plaatsgevonden. De met het cancel verbeterde fout heeft Six misschien zelf nog wel opgemerkt. Misschien vond de drukker zo'n fout toch wat al te dwaas om in een lijstje met Drukfeilen af te doen. Het kan echter ook zijn dat deze fout pas na Six' correctie en na het afdrukken van het laatste katern met het correctielijstje gesignaleerd is, bijvoorbeeld pas toen men de vellen ging inbinden. Hoe dan ook, er blijkt cancelling en correctie op de pers toegepast te zijn en het is mogelijk dat er ook op andere plaatsen in de tekst gecorrigeerd is volgens deze methoden. Dit betekent dat de editeur eigenlijk alle bekende exemplaren van Six' bundel in hun geheel met elkaar zou moeten vergelijken voordat hij een betrouwbare tekstversie als basistekst voor de editie uitkiest. Er kunnen zich in de exemplaren overal kleine en misschien zelfs wel minder kleine verschillen voordoen. Zonder een volledige collatie is er dus geen volkomen betrouwbare tekst te kiezen. Een partiële collatie9 kan nooit de gewenste zekerheid geven dat alle eventuele verschillen gesignaleerd zijn. Ook een gespecialiseerd bibliograaf als Verkruijsse heeft echter opgemerkt dat een volledige collatie van alle bekende exemplaren van een druk veelal 'een onmogelijke opgave' zal zijn.10 Echt veel exemplaren van Six' Poësy zijn mij niet bekend,11 maar bij een bundel van deze dikte wil ik me toch graag bij de woorden van Verkruijsse aansluiten. Totale collatie van een zo omvangrijke bundel is mijns inziens een te ver gelegen ideaal, tenzij de exemplaarvergelijking geautomatiseerd zou kunnen worden. De mogelijkheden voor een dergelijke automatisering schijnen dichterbij te komen,12 maar voor deze editie heb ik nog afgezien van totale collatie. Deze keuze acht ik ook verantwoord, omdat de misschien bij totale exemplaarvergelijking nog aan te treffen verschillen naar alle waarschijnlijkheid alleen de correcties van de drukker-zet-ter te zien zullen geven, niet die van de auteur. Alleen in het geval van andere cancels zou de auteur misschien de hand in die correcties gehad kunnen hebben, maar andere cancels ben ik nog niet tegengekomen. Cancels ontdekt men nu eenmaal tamelijk snel, maar perscorrecties zijn 9 Zoals bijvoorbeeld beschreven in Verkruijsse, 1983, vgl. met name p. 38-39 aldaar. 10 Verkruijsse, 1984, p. 10. 11 Zonder een systematische speurtocht te hebben ondernomen tel ik er dertien, waarvan er zich twee in Amerika bevinden. 12 In de Library of Congress werkt men met een computer die beelden in digitale vorm omzet en zo exemplaren van een druk kan vergelijken. Stemberg and Brayer, 1983, vgl. Van Selm, 1985, p. 11. eigenlijk alleen maar volledig te inventariseren door middel van een totale collatie. Ik heb nog wel de beide opgemerkte perscorrecties opgevat als indicatoren voor mogelijke andere correcties in de drukvormen waarin ze voorkomen. Men was in de drukkerij immers toch al aan het corrigeren in die vormen en het kan dus zijn dat men daarin toen ook andere wijzigingen heeft aangebracht.13 Ik heb de desbetreffende vormen in de onderling verschillende exemplaren uit de ub in Leiden en de kb daarom geheel gecollationeerd, maar ik heb moeten constateren dat de gecollationeerde vormen in die exemplaren geen enkel ander verschil vertonen. Daarmee is weliswaar nog niet aangetoond dat er geen andere verschillen in deze vormen bij weer andere exemplaren aan het licht zouden kunnen komen, maar deze bevinding kan wel worden beschouwd als een indicatie dat er maar een geringe kans is op verrassingen door het ingrijpen van een drukker. De aan totale collatie te besteden tijdsspanne moet hier worden afgezet tegen de verwachtingen over de hoeveelheid en de aard van de misschien nog aan te treffen verschillen. Men kan nu eenmaal niet onevenredig veel tijd besteden aan onderzoek dat naar verwachting weinig en ook nog weinig betekenend materiaal zal opleveren. Ik acht de door mij gekozen oplossing daarom verantwoord: ik heb één exemplaar van de bundel, dat der Koninklijke Bibliotheek (signatuur 841 d 22), als basistekst aangemerkt en ik heb verder afgezien van collatie van dit exemplaar met een ander. Iedere eigenaar of gebruiker van een ander exemplaar van Six' Poësy kan dan vaststellen of zijn exemplaar nog verschillen vertoont ten opzichte van het door mij gebruikte. Op dit exemplaar van Six' Poësy in de Koninklijke Bibliotheek is dus deze editie gebaseerd, maar zij volgt het exemplaar niet overal precies. Als editeur heb ik bepaalde aanpassingen en wijzigingen aangebracht die de tekst hebben gemaakt tot de leestekst die in het tekstdeel van deze editie wordt aangeboden.14 Ik heb bijvoorbeeld een regelnummering aangebracht, maar dit is niet de enige wijziging. De gedichten zijn voorzien van een volgnummer tussen vierkante haken ('teksthaken'), teneinde de aansluiting van de commentaren in het commentaardeel bij de teksten in het tekstdeel duidelijker te laten uitkomen. In de oude druk is de titel van een gedicht soms geheel of gedeeltelijk cursief en vaak uit letters van uiteenlopende corpsgrootte gezet. In het tekstdeel van deze editie zijn de titels van de gedichten geheel in romein gezet en zijn de lettercorpsen teruggebracht tot één formaat kapi- 13 Vergelijk Verkruijsse, 1983, p. 39: 'Een correctie van een paginanummer vindt vaak niet plaats alleen daarom, maar omdat er elders in de drukvorm een storender fout gecorrigeerd moest worden.' 14 Vergelijk voor de termen basistekst en leestekst: Dorleijn, 1984,1, p. 47. taal. De woorden en namen die in de titels van de oude druk geheel in kapitalen zijn gedrukt, hebben in het tekstdeel een grotere kapitaal als eerste letter gekregen. In de bundel begint elke eerste regel van een gedicht met een grote initiaal, gevolgd door een kapitaal als tweede letter. Ik heb deze typografische conventie niet overgenomen. In het tekstdeel begint elke eerste regel met een kapitaal, gevolgd door een kleine letter. Een enkele maal kan zo'n tweede letter echter oorspronkelijk (dwz. in de kopij) bedoeld zijn als kapitaal, dat is niet uit te maken (bijvoorbeeld: O Heiige Pieter of O heiige Pieter in de eerste regel van gedicht no. [262]). Ik heb in dat geval gekozen voor een tweede letter in onderkast en vermeld in de commentaar de mogelijkheid van de kapitaal. In de druk is hier en daar de regelmaat van de wel en de niet inspringende versregels wat in het ongerede geraakt (bijvoorbeeld door de grote initiaal die de eerste twee regels naar achteren dringt of door een zetfout). Ik heb deze regelmaat steeds aan de rest van het gedicht aangepast zonder dit apart te verantwoorden. De zetter heeft verschillende malen een afkortingsteken gebruikt (bijvoorbeeld in gedicht no. [39], r. 1: spreek?. Ik los dit afkortingsteken altijd op (spreeken), eveneens zonder dit apart te verantwoorden. Van lange s-en maak ik op dezelfde wijze gewone s-en. De lijst met Drukfeilen uit de bundel, die dus zetfouten- èn auteurscorrecties bevat, heb ik ingevoerd in de teksten en ik heb daar steeds melding van gemaakt in een rubriekje volgend op de Annotatie bij het gedicht waarin de correctie voorkomt. Op grond van mijn interpretaties heb ik ook gemeend hier en daar emendaties te moeten aanbrengen in de teksten. Emendaties verantwoord ik, met opgave van de oorspronkelijke lezing, aan de voet van de desbetreffende bladzijde in het tekstdeel. De volgorde waarin de gedichten in het tekstdeel worden aangeboden volgt de volgorde in de bundel Poësy. Er zijn, zoals gezegd, echter ook gedichten van Six van Chandelier waarvan de tekstoverlevering geheel of gedeeltelijk buiten de bundel Poësy ligt. De gedichten die in het geheel niet voorkomen in die bundel, zijn in een chronologische volgorde afgedrukt aan het einde van het tekstdeel, achter de laatste afdeling van de bundel van 1657.15 In de meeste gevallen zijn deze gedichten in slechts één versie overgeleverd. Van het drietal uitzonderingsgevallen (de gedichten no. [608], no. [609] en no. [610]) zijn twee versies bekend, maar de tweede versie van deze gedichten is een slaafse nadruk (met enkele storende drukfouten) van de eer- Het betreft de gedichten no. [608] tot en met no. [626]. ste, zodat die tweede versie in deze editie verder buiten beschouwing is gelaten.16 Van een beperkt aantal gedichten dat in de bundel Poësy is opgenomen, zijn één of twee eerdere versies bekend.17 Deze eerdere versies worden behandeld in een afdeling Varianten onder de Annotatie bij de desbetreffende gedichten. Bij geringe verschillen tussen de versies zijn de varianten vermeld in een gelemmatiseerd apparaat, waarin alleen 'substantiële' verschillen zijn opgenomen. Dit betekent dat per versregel alleen de verschillen tussen de versies worden aangegeven, waarbij verschillen uitsluitend in spelling of interpunctie buiten beschouwing blijven. Indien de verschillen tussen de versies ingrijpend zijn, wordt de oudere versie in haar geheel afgedrukt in de rubriek Varianten. In de Toelichting bij het gedicht wordt ingegaan op de overlevering van de eerdere versie. Een titelbeschrijving van de eerdere versie is bovendien opgenomen in de Lijst van geraadpleegde werken. Indien men deze editie van gedichten van Six van Chandelier wil plaatsen in de door Kanzog voorgestelde en door vele editeurs en editietheoretici aangehouden vierdeling van editietypen (Archiv-Ausgabe, historisch-kritische Ausgabe, Studienausgabe, Leseausgabe),18 dan is zij vooral te karakteriseren als een studie-uitgave, als een teksteditie waarin de nadruk ligt op de (interpreterende) commentaar. Toch biedt deze editie ook, voorzover die mogelijkheid bestaat, inzicht in de ontwikkeling van de opeenvolgende versies van de teksten en zij mag in zoverre ook een historisch-kritische editie genoemd worden. De aard van de tekstoverlevering en de omvang van de geboden commentaar doen hier de balans echter wel zwaar naar één kant hellen. Deze editie is een studie-uitgave, waarin echter de presentatie van de ontwikkeling in de weinige overgeleverde tekstversies niet veronachtzaamd is. Kanzog verbindt aan zijn typologie ook een zeker waardeoordeel. Een historisch-kritische editie zou niet zozeer geplaagd worden door de subjectiviteit van het handelen van de editeur. Een studie-uitgave daarentegen, meent hij, 'ist zeitbedingten Tendenzen unterworfen und bei aller philologischen Gewissenhaftigkeit Ausdruck dieser ZeitV9 Een editeur van een wetenschappelijke editie zou er goed aan doen geen 'inter-pretatorische Kommentare' te schrijven.20 Een historisch-kritische editie zou dus een wetenschappelijke editie zijn en een studie-uitgave zou dit in veel mindere mate of niet zijn. De historisch-kritische editie 16 Vergelijk hiervoor de Toelichting bij no. [218]. 17 Het betreft een twaalftal gevallen: no. [213], [215], [218], [219], [220], [223], [227], [270], [276], [327], [332] en no. [374]. 18 Kanzog, 1970, p. 15-39. 19 Kanzog, 1970, p. 30. 20 Vergelijk Kanzog, 1970, p. 207. zou zich richten tot de beoefenaars der wetenschap, de studie-uitgave tot de studenten.21 Ik zou dit onderscheid niet meer zo streng willen maken. Ricklefs heeft erop gewezen dat ook de editeur van een historisch-kritische uitgave subjectief is in zijn handelen.22 Ook een historisch-kritische Ausgabe is dus 'zeitbedingten Tendenzen unterworfen' en is dus ook 'Ausdruck dieser Zeit'. Deze editie van de gedichten van Six van Chandelier mag dan een studie-uitgave zijn, zij is toch in de eerste plaats bedoeld voor een publiek van gespecialiseerde beoefenaars van de literatuurwetenschap en zij heeft wetenschappelijke pretenties. Op de commentaar en de daaraan toe te kennen status wil ik in het volgende hoofdstuk ingaan. 2. de commentaar bij historische teksten In studies die de wetenschappelijke commentaar bij historische teksten behandelen en de taak van de commentator omschrijven, wordt veelal de nadruk gelegd op het reconstruerende karakter dat de commentaar zou hebben. Het moment waarop de historische tekst ten volle begrepen had kunnen worden, ligt naar het oordeel van de auteurs van deze verhandelingen in het verleden. Het zou daarom de taak van de commentator zijn dit moment zo goed mogelijk te reconstrueren. Enkele van deze studies wil ik hier kort bespreken. Volgens Hellinga mocht van de commentatoren van historische teksten, de 'philologen', verwacht worden, dat zij 'er principieel naar streven, het taalaanbod en daarom dus het feitenaanbod door middel van taalvormen in een gegeven context opnieuw te doen plaats vinden vanuit de geestesstructuur en binnen de cultuur en beschaving waardoor de communicatie in zulk een geval oorspronkelijk werd bepaald.'1 In deze omschrijving stelt Hellinga de historische tekst dus voor als een communicatiemiddel. Door verschillende omstandigheden is de moderne lezer geheel of gedeeltelijk buiten het proces van communicatie geplaatst en het zou aan de commentator zijn ernaar te streven die communicatie weer te doen plaatsvinden, ofwel de 'herleving' van de tekst door onderzoek en voorlichting voor te bereiden, zoals Hellinga dit elders in zijn rede noemt.2 Zo'n herleving zou alleen kunnen plaatsvinden binnen een context die gelijk is aan de historische context waarin de tekst ooit kon 'leven' en daarom zou het de taak van de commentator zijn die verdwenen context, het geheel van historische achtergronden voorzover dat bepalend was voor het leven van de tekst, zoveel 21 Ook Schmidt, 1987, p. 81-84 maakt een dergelijke tweedeling. 22 Ricklefs, 1987^. 38-42. 1 Hellinga, 1956, p. 119. 2 Hellinga, 1956, p. 110. mogelijk te reconstrueren voor een moderne lezer. Zo interpreteer ik althans het laatste gedeelte van Hellinga's hierboven geciteerde omschrijving. Een reconstructie van de gehele context die bepalend was voor het leven, het communiceren van de tekst, zou dus voorwaarde zijn voor het juiste begrip van de tekst. Volgens anderen moet de commentator in zijn commentaar de auteursintentie reconstrueren op plaatsen waar die niet meer te onderkennen is.3 Door de tekst te bestuderen zou de commentator zo goed mogelijk moeten zien te achterhalen wat de eigenlijke bedoeling van de auteur in zijn tekst was. De zo gereconstrueerde auteursintentie zou in de commentaar een plaats moeten krijgen. Volgens Mathijsen zou een reconstructie van de context van de tekst (zoals door Hellinga omschreven), of een reconstructie van de auteursintentie 'een topzwaar bouwsel worden zonder gedegen fundamenten' en zij merkt op dat de omvang van de toelichtingen niet in de hand te houden zou zijn.4 Zij acht het daarom praktischer dat de commentator zich richt 'op wat de beoogde lezer begreep'. De beoogde lezer uit haar voorstel is 'de lezer voor wie de tekst bedoeld was'. De commentator zou dus moeten uitmaken wie het was die de auteur als lezer in gedachten had toen hij zijn tekst schreef of publiceerde en vervolgens zou hij moeten reconstrueren wat deze lezer al of niet begreep. Mathijsen spreekt hier over alle historische teksten, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat haar voorstel haar mede is ingegeven door de aard van de teksten die zij editeert. Zij geeft immers brieven uit, geadresseerde brieven waarvan de beoogde lezer bekend is. Ook zij moet erkennen dat het dan nog moeilijk is te bepalen wat die beoogde lezer wel of niet zal hebben begrepen, maar bij zulke teksten is er in ieder geval nog de mogelijkheid de beoogde lezer met enige zekerheid te achterhalen. Als men die lezer echter niet zo duidelijk kan traceren, wat het geval zal zijn bij de meeste teksten die gepubliceerd zijn en dus gericht zijn tot een breed publiek, hoe zal men dan kunnen bepalen wat hij al of niet begreep? Ik zie dus niet in dat deze methode praktischer zou zijn dan die van Hellinga of die van de reconstructie van de auteursintentie. Mathijsen trekt overigens de volgende consequentie uit haar voorstel: de commentator moet veronderstelde lacunes in de kennis van de beoogde lezer lacunes laten blijven in de kennis van de moderne lezer. Wat de beoogde lezer niet begreep behoeft niet van commentaar te worden voorzien, stelt zij. Zijn onbegrip, zo kan ik aanvullen, was immers door de auteur 'beoogd', of beter: zijn begrip werd niet verondersteld. Ik kom hierop nog terug. 3 Mathijsen-Verkooijen, 1987, m, p. 70 noemt als voorbeelden A. Friedman, N. Oeller en M.C. Battestin. Ook de recente algemene studie van W. Hagen over de commentaar blijkt deze taakstelling te onderschrijven: Hagen, 1988, p. 218 en p. 220. 4 Mathijsen-Verkooijen, 1987, m, p. 71. Ook deze door Mathijsen voorgestelde methode is een methode van reconstructie. Zij reconstrueert de kennis en het inzicht waarmee een bepaalde historische lezer de tekst las. De drie besproken reconstructiemethoden (dus: die van de context van de tekstcommunicatie, die van de auteursintentie en die van de kennis en het inzicht van de beoogde lezer) gaan uit van een bepaalde opvatting over de interpretatie van historische teksten. Zij veronderstellen alle drie dat een historische tekst één bepaalde ('juiste') interpretatie kent en dat die interpretatie in het verleden moet worden gezocht. De commentator zou de opdracht hebben dit historische interpretatiemoment te reconstrueren in de commentaar bij de tekst. Hij zou dus moeten vaststellen wat die enige juiste en historische interpretatie was en vervolgens zou hij die in enige vorm in de commentaar moeten verwoorden. Dit ideaal ligt mijns inziens onbereikbaar ver weg. Trouwens, ook de genoemde onderzoekers zullen zich bewust zijn geweest van de onbenaderbaarheid van het gestelde doel. Hellinga bijvoorbeeld spreekt in zijn omschrijving van een 'streven' en in een latere publikatie van 'een methode die in principe onvoltooibaar is'.5 De commentator die zich voorhoudt dat hij een reconstructie aan zijn lezers aanbiedt of die de tekst zegt te 'ontsluiten' voor een modern publiek, maakt mijns inziens de vergissing, dat hij zijn eigen interpretatie voorstelt als de juiste interpretatie, of althans als een interpretatie die de enige juiste interpretatie van de tekst benadert. Die enige juiste interpretatie is (als zij al werkelijk bestaat) niet te achterhalen door de onderzoeker en zelfs de bewering dat de commentaar er slechts naar streeft het juiste interpretatiemoment van de tekst te reconstrueren, is niet gestand te doen. Het ontbreekt de commentator nu eenmaal aan middelen om te bepalen wat de juiste uitleg van de tekst was en dus zal hij die historische interpretatie niet kunnen reconstrueren of zelfs pogen te reconstrueren. In mijn taakstelling wil ik daarom de nadruk verleggen van het reconstruerende karakter dat een commentaar bij een historische tekst zou hebben, naar het interpreterende karakter dat zo'n commentaar naar mijn mening vooral heeft. De commentator van een tekst moet ernaar streven een plausibele interpretatie van die tekst te geven. Ook deze taakstelling is echter bij lange na niet probleemloos. In een wetenschappelijke teksteditie zou men ook een wetenschappelijke tekstinterpretatie willen aanbieden, maar een betrouwbare methodologie van de tekstinterpretatie blijkt te ontbreken.6 Er zijn vele pogingen gedaan tekstinterpretatie een degelijk methodologisch fundament te ge- 5 Hellinga, 1957, p. 151. 6 Vergelijk voor een beknopt overzicht van de discussie over de status van tekstinterpretatie: Van der Paardt, 1981. ven, maar ze zijn alle spaak gelopen, althans, de voorgestelde oplossingen voor het probleem zijn geen van alle algemeen aanvaard. Het probleem is vooral gelegen in de subjectieve aard van de tekstinterpretatie. Iedere uitleg, iedere toelichting heeft een subjectief karakter. Om in ieder geval gedeeltelijk onder dit probleem uit te komen, tracht men soms bepaalde onderdelen van de toelichting een objectieve waarde toe te kennen. In de verantwoording bij haar editie van twee zeevaart-gedichten van Vondel wil Spies bijvoorbeeld komen tot een onderscheid tussen historische informatie en subjectieve interpretatie.7 Zij onderkent een viertal niveaus in de door haar uitgegeven teksten en definieert voor die verschillende niveaus 'de context [...] waarvanuit zij begrepen moeten worden'. Zij vervolgt: 'Die context reikt veel verder dan de informatie die voor begrip van de teksten zelf noodzakelijk is. Maar hij is nodig om die informatie te funderen en af te grenzen tegen allerlei andere, voor deze teksten niet relevante, gegevens. Tegen deze achtergrond biedt het commentaar inderdaad historische informatie en geen subjectieve interpretatie.' Spies verwijst hierbij naar Frühwald, die voorstelde een streng onderscheid te maken tussen informerende en interpreterende commentaar en die de interpreterende commentaar wilde weren uit een wetenschappelijke teksteditie.8 Hij maakte dus een onderscheid tussen 'objectieve feiten' en 'subjectieve interpretaties' in een editie. Een wetenschappelijke editie zou zich alleen met de feiten mogen inlaten. Ook Zeiler heeft dit onderscheid aan de orde gesteld in zijn studie 'Befund und Deu-tung', een poging een scheidslijn te bepalen tussen objectieve en subjectieve gegevens.9 Nadien heeft Ricklefs echter betoogd, dat een dergelijk onderscheid niet te verdedigen is.10 Hij benadrukte dat elke commentaar bij een tekst en zelfs de vorm waarin een tekst in een editie aangeboden wordt, een interpretatief en dus subjectief karakter heeft. Loutere 'Befund' bestaat niet in een teksteditie. Elke toelichting in een commentaar is van subjectieve aard. Als men van een bepaalde context zegt dat de verschillende niveaus van de uitgegeven tekst vanuit die context 'begrepen moeten worden', dan impliceert dit dat men interpreteert. Men kan proberen aan een bepaalde subjectieve interpretatie een objectiever waarde te geven door bij die uitleg bepaalde gegevens te vermelden die hem ondersteunen, maar die vermelding zal ook weer een interpretatie zijn. Men beweert dan immers dat die gegevens in enige relatie staan tot de geïnterpreteerde tekst. En als men die vermel- 7 Spies, 1987,11, p. 11-12. Frühwald, 1987, p. 27. Zijn verhandeling dateert van 1970. 9 Zeiler, 1971. Hagen, 1988, p. 222-223 maakt opnieuw dit onderscheid en wil ook de interpreterende commentaar uit een wetenschappelijke editie weren. 10 Ricklefs, 1987, p. 40. Zijn verhandeling dateert van 1972. Vergelijk ook Mathijsen-Verkooijen, 1987, in, p. 66-68. ding van gegevens weer tracht te funderen met andere gegevens, is er opnieuw sprake van een interpretatie, enzovoort. In een teksteditie is een onderscheid tussen historische informatie en subjectieve interpretatie dus niet te maken. Informatie bij een tekst is altijd subjectief, want zij is interpretatief. De editeur en commentator van een tekst is dus vooral een interpreet van de tekst. Hij biedt de lezer van de editie een interpretatie zonder dat hij kan beweren dat zijn interpretatie de juiste is. Van een reconstructie kan hierbij dus ook geen sprake zijn. De juistheid van een interpretatie is, als gezegd, niet aan te tonen en een als onjuist ervaren interpretatie zal men ook heel moeilijk kunnen weerleggen. Men kan hooguit trachten de argumenten ten gunste van die interpretatie te ontkrachten of een andere interpretatie naast haar voor te stellen die men kan ondersteunen met meer of beter argumenten. De volstrekte onjuistheid van een interpretatie is echter niet aan te tonen. De ene interpretatie zal alleen aannemelijker zijn of lijken dan de andere. In de discussie over een bepaalde interpretatie zal men moeten zoeken naar een consensus over de waarde van de genoemde argumenten. De commentator moet daarom zo duidelijk mogelijk laten uitkomen hoe hij tot zijn interpretatie komt, of en hoe hij daarbij gebruik maakt van het werk van anderen en of hij misschien zelf onzeker is over zijn interpretatievoorstel. Kan hij geen interpretatie geven, dan moet hij dat erkennen. Zo kan de lezer van zijn editie zijn commentaar zo goed mogelijk 'controleren'. Van een echte empirische toetsing kan daarbij uiteraard geen sprake zijn.11 Door de interpreterende commentaar van de editeur kan de lezer bij zijn interpretatie van de tekst op een bepaald spoor worden gezet, meent Ricklefs, en de winst die hierbij wordt geboekt, is, dat de discussie over de interpretatie een startpunt heeft gekregen.12 Uit Ricklefs woorden meen ik voorts op te kunnen maken, dat hij vindt dat aan de interpretatie van de commentator een bijzonder gewicht mag worden toegekend, omdat deze verondersteld mag worden de tekst zeer indringend te hebben bestudeerd, voordat hij zijn interpretatie in de commentaar opnam. Dit houdt niet in dat de door hem gegeven interpretatie daarom de juiste zou zijn, maar, als het goed is, wel dat de interpretatie ondersteund zal zijn met een aantal argumenten die haar aannemelijk maken. Men zou van een commentaar mogen verwachten dat die argumenten ook steeds expliciet genoemd worden, maar de praktijk van het commentariëren sluit deze verantwoording mijns inziens goeddeels uit. Het is eenvoudig onmogelijk bij elke annotatie alle argumenten die de interpretatie steunen, te vermelden, laat staan dat men alle denkbare argumenten die tegen haar pleiten zou kunnen vermelden om ze vervolgens 11 Vergelijk Van der Paardt, i98i,p. 5 32 en Van de Ketterij, i98i,p. 124. 12 Ricklefs, 1987, p. 46. XXIV op goede gronden te weerleggen. De commentator kan in de praktijk alleen argumenten noemen bij de interpretaties die hij zelf Ver gehaald' of 'op het eerste gezicht onaannemelijk' acht. De commentator-interpreet zal er dus naar streven zijn commentaar aannemelijk te maken voor zijn lezerspubliek. Dit houdt in dat hij argumenten zal bedenken (en soms dus ook noemen), waarvan hij aanneemt, dat zijn lezerspubliek ze relevant zal vinden. In de praktijk betekent dit dat de commentator zich steeds bewust zal zijn van een meelezend publiek, dat hij tot zijn interpretatie moet overhalen. Bij zijn interpreterende werk richt hij zich dus, behalve op de tekst, ook op een publiek van lezers. Hij neemt aan dat zijn publiek bepaalde informatie relevant zal achten voor de geboden interpretatie en die informatie zal hij vooral geven. In zoverre doet hij dus eigenlijk wat er, naar hij aanneemt, van hem verwacht wordt; bij het interpreteren en commentariëren zal hij vooral die strategie kiezen, die het lezend publiek, naar hij veronderstelt, van hem verwacht. Bij een tekstuitgave als de onderhavige bestaat dat lezerspubliek in de eerste plaats uit literatuurhistorici die deskundig zijn op het gebied van de letterkunde van de zeventiende eeuw. Op dat publiek heb ik mij dan ook vooral gericht bij mijn interpretaties. Dat publiek van deskundigen, die 'literary community',15 bepaalt uiteindelijk of de door mij gevolgde strategie leidt tot plausibele interpretaties. Het is ook alleen het oordeel van dat forum, dat mijn interpretaties in bescherming kan nemen tegen de veelheid van andere mogelijke interpretaties, omdat het bepaalt welke strategie op dit moment juist en welke minder juist is. Dat forum heeft namelijk al een zekere consensus bereikt over de waarde van de argumenten waarmee een bepaalde interpretatie aannemelijk gemaakt kan worden. De vakgemeenschap van deskundigen bepaalt dus uiteindelijk of een bepaalde interpretatie plausibel is en wijst andere interpretaties af op grond van het feit dat de daarbij te geven argumenten onvoldoende gewicht hebben in haar ogen. De commentator van een historische tekst doet er dus goed aan te werken naar de normen die binnen de kring van deskundigen op zijn vakgebied gelden. Als hij voor zijn editie een ander publiek kiest, bijvoorbeeld middelbare scholieren, dan zal hij zijn argumentatie ook op dat andere publiek instellen; hij zal zijn argumenten dan zo kiezen en zo formuleren dat zijn interpretatie voor dat publiek plausibel wordt. In edities voor een breed lezerspubliek zal een commentator-interpreet in de praktijk veelal een beroep doen op het argument van zijn eigen autoriteit en hij zal dan de andere argumenten weglaten. Het zal 15 Ik ontleen de term aan Stanley Fish en verwijs voor de hier behandelde problematiek naar de bundeling van diens studies, met name naar het vijftiende hoofdstuk daarvan ('What makes an interpretation acceptable?'): Fish, 1980, p. 338-355. de lezers van zulke edities voorkomen dat zijn interpretaties overtuigend zijn, omdat zij vertrouwen op zijn deskundigheid. Binnen deze voorstelling van de werkwijze van de commentator is echter nog veel ruimte voor eigen opvattingen van de onderzoeker. Hij richt zich dan wel naar de verwachtingen die het lezerspubliek van hem heeft, maar hij doet dat door af te gaan op zijn intuïtie, niet door die verwachtingen van het lezerspubliek te bestuderen. Het kan dus nauwelijks verbazing wekken, dat een vergelijkend onderzoek van een aantal recente edities van vergelijkbare historische teksten grote verschillen heeft opgemerkt in de inhoud en de omvang van de geboden noten- en aantekeningenapparaten, zelfs wanneer de commentatoren in kwestie (de editeurs van een aantal toneelspelen van Bredero) allen eenzelfde, zij het wat vaag omschreven lezerspubliek voor ogen bleken te hebben gehad.14 De ene editeur zal nu eenmaal vinden dat er bijvoorbeeld vooral taalkundige interpretatie van hem verwacht mag worden, een ander zal oordelen dat er bij de lezer behoefte zal bestaan aan een interpretatie die met literatuurhistorische argumenten wordt geschraagd. Een derde editeur zal zeer terughoudend zijn bij het geven van commentaar, een volgende zal vinden dat het lezerspubliek van hem mag eisen dat het minste detail in de tekst een interpretatie krijgt, mogelijk gepaard met een stroom van relevante argumenten. Welke edities als goed of slecht, beter of slechter kunnen worden beschouwd, beslist de 'literary community'. Het forum van middelbare scholieren kan besluiten, dat een commentaar bij een historische tekst ontoereikend is ('we snappen er nog niks van') of juist zijn doel voorbijschiet ('wat een gezeur') en dezelfde besluitvorming kan, op ander niveau, ook plaatsvinden in het forum van literatuurhistorici (bijvoorbeeld: 'hier is sprake van een in de commentaar onvermeld gebleven toespeling op Horatius' Ars poëtica' versus 'dit in de commentaar verklaarde woord kan in het moderne Nederlands nog dezelfde betekenis hebben als in het zeventiende-eeuws en kan dus uit de commentaar verwijderd worden'). Bij het interpreteren heb ook ik mij gericht op een publiek van lezers en ik heb in overweging genomen wat dat publiek van mij zal verwachten. Een aantal van mijn overwegingen wil ik hier bespreken. Mijn lezers zijn, als reeds gezegd, in de eerste plaats de literatuurhistorici met een specialisme op het gebied van de letterkunde van de zeventiende eeuw. Nu is dit publiek niet zeer veelkoppig en daarom heb ik, in aanmerking nemend dat een wetenschappelijke tekstuitgave in de Nederlandse situatie weinig kans maakt een vervolg te krijgen in de vorm van een uitgave van hetzelfde tekstmateriaal voor een groter publiek, in mijn commentaar ook rekening gehouden met een breder pu- Dibbets en Schils, 1985. XXVI bliek van lezers dan alleen de literatuurhistorici. Ik heb daarbij dan niet gedacht aan een massapubliek, dat zou immers niet realistisch geweest zijn, maar wel aan een publiek met belangstelling voor de zeventiende eeuw en haar letterkunde. Ik denk bijvoorbeeld aan historici, cultuurhistorici, kunsthistorici, taalhistorici en amateurs op een van deze vakgebieden. Bij mijn interpretaties heb ik mij dus allereerst laten leiden door mijn voorstelling van de verwachtingen van deskundigen, maar daarnaast heb ik ook een publiek van minder duidelijk gespecialiseer-den willen dienen. Het lezerspubliek zal aan mijn commentaar allereerst, zo heb ik aangenomen, de eis stellen dat hij zich beroept op historische gegevens. Bij de interpretatie van bijvoorbeeld een enkel woord uit de tekst zal aannemelijk gemaakt moeten kunnen worden, dat dat woord de genoemde betekenis kon hebben in de historische periode van de tekst. Zoiets kan men alleen aannemelijk maken, niet bewijzen. Het Woordenboek der Ne-derlandsche taal kan hier de interpretatie steunen, maar de daarin gegeven woordbetekenissen zijn geformuleerd na, ook al, een interpretatie. De historische invalshoek heeft tot gevolg dat alle gegeven interpretaties zich moeten of moeten kunnen beroepen op argumenten die rekening houden met de historische aard van de tekst. Daarbij gaat het er dus niet zozeer om, dat die argumenten behoren bij de kennis van de auteur, of bij de kennis van de lezer van toen, zoals Mathijsen haar 'regel van de eigentijdsheid' van de commentaar motiveert.15 Het gaat er mijns inziens eerder om, dat een lezer van een editie van een historische tekst aan informatie Van naderhand' een minder grote waarde zal toekennen, als zulke informatie wordt gebruikt als argument ten gunste van een interpretatie. Als een auteur bijvoorbeeld een metafoor gebruikt die verwijst naar de sterrenhemel, dan doet de commentator er goed aan niet in de eerste plaats een modern astronomisch werk te citeren bij zijn interpretatie, maar eerder een verhandeling over het heelal uit de tijd waarin de auteur leefde, of eventueel een moderne studie over de astronomische opvattingen in die tijd. Hij doet dat mijns inziens dan niet zozeer om op die manier het verleden te reconstrueren, maar omdat hij zijn argumenten zo wil kiezen, dat de lezers zijn interpretaties aannemelijk zullen vinden. Hij kan immers niet pretenderen dat hij uit het geciteerde astronomische werk de kennis van de auteur of diens historische lezer over het heelal zou reconstrueren, maar wel dat zijn interpretatie mogelijk of zelfs aannemelijk zou zijn. Het is een zeer wijd gebied van onderzoek waaruit de commentator de historische gegevens verzamelt om zijn interpretaties te ondersteunen en daarom heeft men geprobeerd in dit veld bepaalde categorieën gegevens te onderscheiden. Zo wijst Mathijsen vier categorieën aan (taal, re- Mathijsen-Verkooijen, 1987, 111, p. 78. XXVII ferentiële kennis, wereldbeeld, esthetische normen en conventies) in een onderverdeling die zij daarna uitwerkt in een lijst van een dertiental gevallen 'waarbij de commentator aan annotatie moet denken'.16 Zo ontstaat dus een soort recept voor een historische annotatie, al wil Mathijsen haar reeks van gevallen niet zien als regels of voorschriften. Aan zo'n categorisering in het onderzoeksveld kleven mijns inziens grote bezwaren. In de praktijk zullen tekstpassages zich veelal onttrekken aan exclusieve onderbrenging in een van de aangewezen categorieën. De vier groepen die Mathijsen noemt, sluiten elkaar al in lang niet alle opzichten uit. Wanneer zo'n onderverdeling niet precies te definiëren is, verliest zij haar betekenis en, ernstiger, suggereert zij dat men een precies onderscheid zou kunnen maken, terwijl dit eigenlijk niet zo is. Ik denk dat een commentator in de praktijk niet werkt met een dergelijke set van categorieën, zo'n checklist. Hij interpreteert de tekst en hij probeert zijn interpretatie aannemelijk te maken met èlk relevant argument dat hij in het hem beschikbare materiaal kan vinden. Wanneer hij dan toch categorieën aanwijst in dit materiaal, is dat altijd een constructie achteraf, niet een van tevoren vastgesteld recept. Een stap verder gaan theoretici die niet alleen categorieën onderscheiden, maar ook voorstellen bepaalde consequenties uit het gemaakte onderscheid te trekken ten aanzien van de vormgeving en de inhoud van de commentaar. Dibbets en Schils maken bijvoorbeeld een verdeling in een tweetal categorieën en zij achten het nuttig dat bij het uitgeven van een historische tekst ook in de presentatie onderscheid gemaakt wordt tussen die twee: 'de taalkundige commentaar [...] ten behoeve van de 'eenvoudige' tekstlezer' en 'de overige commentaar, waarin andere opmerkingen worden vermeld, zoals de uitleg van taalkundige problemen, citaten uit andere werken, bronnen, toelichtingen bij eigennamen, verwijzingen naar passages uit de tekst, etc.'17 Van de Ketterij, die kennelijk in diezelfde lijn denkt, acht het 'hoogst onaangenaam [...] voor de lezer die kennis van de inhoud van de tekst wil nemen', wanneer er in één verklaring zeer verschillende informatiesoorten gecombineerd worden aangeboden.18 Zowel hij als Dibbets en Schils blijken een aparte plaats aan historisch-taalkundige informatie te willen toekennen. Voor de 'eenvoudige' tekstlezer zou een taalkundige interpretatie zelfs kunnen volstaan, suggereren Dibbets en Schils. Ongetwijfeld speelt taalkundige interpretatie een heel belangrijke rol in een commentaar bij een historische tekst, maar ik geloof niet dat dit bij elke plaats in de tekst het geval zal zijn. Op sommige plaatsen zal men de interpretatie moeten ondersteunen met bijvoorbeeld cultuurhistori- 16 Mathijsen-Verkooijen, 1987,111, p. 72-73 en p. 75-76. Ook Hagen, 1988 wil dergelijke categorieën onderscheiden. 17 Dibbets en Schils, 198 5, p. 205. 18 Van de Ketterij, 1981, p. 116, vgl. p. 123 aldaar. XXVIII sche argumenten en daar zullen dus cultuurhistorische gegevens een veel sterkere kracht van argument hebben dan taalhistorische gegevens, die daar misschien niet eens nodig zijn. Wanneer men echter in de presentatie van de commentaar onderscheid zou maken tussen taalkundige en cultuurhistorische gegevens, zou dit er in zo'n geval toe leiden dat de lezer de cultuurhistorische gegevens bij die tekstpassages elders in de editie moet gaan zoeken (op dezelfde of misschien zelfs op een andere bladzijde) en dat lijkt me nu juist eerder 'hoogst onaangenaam'. De editeur moet het de lezer daarentegen gemakkelijker maken door de commentaar bij een tekstpassage zoveel mogelijk te concentreren op één plaats in het commentaardeel. Het is ook om die reden dat bijvoorbeeld Schmidt erop aandringt dat de commentaar wordt aangeboden 'in einem eigenen, vom Hauptteil getrennten Band, der das er-müdende Hin- und Herblattern erspart.'19 De lezer kan dan immers het commentaardeel openleggen op de plaats die de tekstpassage toelicht en behoeft verder niet of nauwelijks te zoeken. De suggestie van Dibbets en Schils dat een 'eenvoudige' tekstlezer voldoende gediend zou zijn met een uitsluitend taalkundige commentaar, gaat nog een stap verder. Een editeur die een commentaar schrijft voor zo'n 'eenvoudige' tekstlezer zou bepaalde groepen gegevens (zoals bijvoorbeeld 'toelichtingen bij eigennamen') kunnen weglaten, volgt hieruit. Andere gegevens dan taalkundige zouden immers niet echt nodig zijn. Ik denk niet dat er één commentaarschrijver is die zich deze beperking wil opleggen. Hij zal zijn interpretaties zeker ook willen laten steunen op gegevens die buiten het terrein van de taalkunde liggen. Per geval moet hij daarbij onderscheid maken tussen meer of minder relevante gegevens, maar hij kan niet bij voorbaat vaststellen welk materiaal hij altijd van meer of van minder belang zal achten. Hij moet uitgaan van het gehele gebied van historische gegevens en hij kan daarin vooraf geen scheidslijnen aanwijzen die zijn eigen mogelijkheden inperken. Toch heb ik in deze editie bepaalde begrenzingen moeten aanbrengen. Die begrenzingen zijn echter niet principieel, maar eigenlijk alleen praktisch. De literatuurhistoricus die bijvoorbeeld belangstelling heeft voor de retorische structuur van de gedichten van Six van Chandelier, wordt door mijn commentaar niet verder geholpen. In eerste instantie zou ik me tegen zijn reprimande kunnen verweren door erop te wijzen dat het lezerspubliek waarvoor deze editie primair bedoeld is (de gespecialiseerde literatuurhistoricus) zelf over het instrumentarium beschikt om een dergelijke analyse uit te voeren. Dat verweer zou echter niet zo gelden voor de minder duidelijk gespecialiseerde lezers die ik ook wil dienen en ik wil me dan ook niet bepalen tot dit defensief. In beginsel zou een analyse van de retorische structuur niet buiten beschouwing mogen blij- 19 Schmidt, 1987, p. 77. ven in een interpreterende commentaar, want die structuur hangt nauw samen met de interpretatie van de teksten. Ik heb er echter toch van afgezien, omdat ik een precieze en verfijnde retorische analyse van elk gedicht in een editie als deze niet haalbaar acht. Voorts wil ik erop wijzen dat ik in mijn taakstelling de commentaar uitdrukkelijk voorstel als een aanzet tot verder onderzoek. Men kan in een editie nu eenmaal niet alles kwijt wat men over de teksten zou kunnen meedelen en men kan in het vooronderzoek niet alle strategieën kiezen die het lezerspubliek misschien van de commentator verwacht. Men is gebonden aan de beschikbare tijd van onderzoek en aan de grenzen van de mogelijkheid van publikatie. In deze editie wordt dus voorbijgegaan aan de retorische analyse van de gedichten, maar er moesten ook andere aspecten onbelicht blijven. Bij een auteur als Six van Chandelier zou een lezer bijvoorbeeld kunnen verlangen naar een nauwkeurige vergelijking tussen zijn vaak min of meer autobiografische gedichten en zijn biografie. Men zou benieuwd kunnen zijn naar de literaire traditie waarin elk van de gedichten van Six staat, hoe elk gedicht zich verhoudt tot de eisen van het literaire genre waartoe het gerekend kan worden en hoe de versvorm en de metriek van Six' gedichten zich verhouden tot hun inhoud. Men zou misschien een vergelijking willen zien tussen de gedichten van Six van Chandelier over bepaalde onderwerpen en de gedichten van andere dichters over diezelfde onderwerpen, enzovoort, enzovoort. Dit zijn allemaal wenselijkheden die ik ten volle erken en die mijns inziens nauw samenhangen met de interpretatie van de teksten, maar die desondanks niet systematisch bij de interpretatie betrokken zijn geweest. Een enkele maal raak ik een kleinigheid uit deze en dergelijke onderzoeksgebieden aan, maar ik moet bekennen, dat die opmerkingen veelal volledig op zichzelf staan en niet wijzen op een ook bij andere tekstplaatsen verricht, maar daarbij onbesproken gebleven, degelijk onderzoek. De keuzes die ik in deze teksteditie heb moeten maken zijn allereerst ingegeven door mijn intuïtie, maar ook door mijn ervaringen met de commentaren in andere edities, waaruit immers enigszins valt af te leiden welke keuzes men gewoonlijk maakt bij het editeren. Ik hoop dat de keuzes die ik heb gemaakt, de instemming van het lezerspubliek zullen hebben, maar vooral ook dat deze uitgave aanleiding zal zijn voor nader onderzoek naar de aspecten die hier nog niet aangeroerd konden worden. 3. de commentaar bij gedichten van six van chandelier In het voorgaande, min of meer theoretische hoofdstuk heb ik mij verzet tegen de gangbare voorstelling van de commentaar bij historische teksten als een verzameling van reconstruerende gegevens en ik heb mij uitgesproken voor een voorstelling van de commentaar als een ver- zameling van interpretaties. In dit hoofdstuk wil ik aan de hand van één gedicht van Six van Chandelier demonstreren welke de consequenties zijn van deze verschillende voorstellingen van de commentaar voor de praktijk van het commentariëren. Six'gedicht Oostkappele, aan Abraham Grenier Den Jongen (no. [172]) is te vinden op p. 220-222 van zijn bundel Poësy van 1657. Het is een lofdicht op het dorp Oostkapelle op Walcheren. Six draagt het gedicht op aan zijn vriend Abraham Grenier, een Zeeuw. Dat hij een Zeeuw was en een vriend blijkt onder meer uit andere gedichten van Six. Als ik hier de door Mathijsen voorgestelde reconstructiemethode toepas, zou ik kunnen besluiten dat hier dus sprake is van een traceerbare beoogde lezer. Bij het schrijven van het gedicht heeft Six kennelijk aan Grenier gedacht en hij zal dus in eerste instantie de beoogde lezer zijn geweest. Het is echter ook mogelijk dat het gedicht bedoeld was om gelezen te worden in de familiekring van de Greniers en de Duivelaers op Walcheren, bij wie Six in 1649 te gast is geweest. Of deze voorstelling van het beoogde publiek nu precies klopt of niet, doet er nu niet zozeer toe. Feit is, dat Six het gedicht in 1657 publiceerde in zijn bundel en dat hij het dus voorlegde aan een veel breder publiek, dat verondersteld werd het gedicht in deze versie zonder nadere toelichting te kunnen lezen en dus voldoende te kunnen begrijpen. Anders had Six die toelichting gegeven of had hij het gedicht (verder) omgewerkt om het aan het begripsniveau van zijn nieuwe lezerspubliek aan te passen. Dat publiek werd in 1657 dus een schare van beoogde lezers. Abraham Grenier zal het gedicht wel hebben begrepen, kan ik aannemen, maar gold hetzelfde ook voor elke koper van Six' bundel? Als ik zo'n koper wil omschrijven, kom ik niet veel verder dan wat algemeenheden: een Amsterdams(P) burger van enige scholing. In de commentaar zou ik nu moeten reconstrueren wat zo'n lezer wel en weglaten wat zo'n lezer niet begreep. Wist hij van de Nehalennia-vondsten bij Domburg (r. 46-48)? Het is een vraag die ik onmogelijk kan beantwoorden en zelfs als ik aannemelijk kan maken dat een van die lezers van Six' bundel er wel van wist (of juist niet) zal ik waarschijnlijk voor een andere lezer met eenzelfde kracht van argumenten het tegendeel kunnen betogen. Zowel bij het vaststellen van de beoogde lezer als bij het vaststellen van diens kennis en inzicht doen zich hier dus grote problemen voor, die direct van invloed zijn op de inhoud van de te geven commentaar. Alleen wanneer Six zijn gedicht niet had gepubliceerd, zou de beoogde lezer van zijn (dan misschien handschriftelijk overgeleverde) gedicht wat duidelijker voor mij zijn geweest, maar dan nog zou het mij aan criteria ontbreken om te bepalen of Grenier en zijn familieleden ook werkelijk 'alles' begrepen. Volgens mijn eigen taakstelling wil ik voor de lezer van nu een interpretatie van deze Nehalennia-passage geven en ik ondersteun die met argumenten die de historische achtergrond van de tekst in acht nemen. Dat betekent dat ik niet in de eerste plaats informatie over bijvoorbeeld de huidige verblijfplaats van de Nehalennia-vondsten geef, maar wel de studie van Van Boxhorn over Nehalennia (1647) vermeld. Of Grenier die studie kende, weet ik niet. Misschien was hij van de bevindingen van die studie op de hoogte, of misschien kon hij op grond van ander materiaal tot dezelfde bevindingen komen. Misschien wist hij wel niets van die bevindingen en hoorde hij een nieuwtje van Six. Ik kan niet pretenderen dat ik Greniers kennis van zaken op dit punt reconstrueer. Ik kan alleen een interpretatie van de passage geven en die interpretatie aannemelijk maken met argumenten. Als de koper van Six' bundel dit gedicht Oostkappele ging lezen, dan voltrok zich een communicatieproces. Het gedicht functioneerde binnen een bepaald referentiekader; Six' woorden waren bepaald door een historische context en de lezer van die woorden kon ze begrijpen, omdat hij ze las tegen dezelfde historische achtergrond. Als men deze achtergrond zou willen reconstrueren, zoals Hellinga's taakstelling aangeeft, hoe zou dit dan in het geval van dit gedicht uitwerken? De lezer van Six' bundel kon waarschijnlijk uit de tekst wel opmaken dat de in r. 66 genoemde Duivelaer een predikant te Oostkapelle was en meer kon eigenlijk niet van hem verwacht worden. Wel zal hij er benieuwd naar zijn geweest waarom nu juist deze Duivelaer in dit gedicht wordt opgevoerd. Dit soort vragen zullen bij zo'n historische lezer bij vele gedichten van Six opgekomen zijn. Ze hebben aanvankelijk kennelijk gecirculeerd in een klein gezelschap van vrienden, kennissen enzovoort van de dichter en Six kon dus refereren aan soms tamelijk particuliere kennis die dit publiekje bezat. Dezelfde gedichten gaf hij echter later uit (misschien in sommige opzichten omgewerkt, dat is niet onmogelijk) voor een veel breder publiek en ik moet dus wel aannemen dat hij ofwel die particuliere kennis ook bij dat publiek bekend veronderstelde, ofwel zijn publiek confronteerde met referenties waarvan hij kon aannemen dat het die niet zou kunnen duiden. Het laatste is, denk ik, het geval. Six vond het blijkbaar al voldoende, dat zijn lezers van 1657 Duivelaer konden thuisbrengen als 'een predikant in Oostkapelle', maar zijn oorspronkelijke publiekje zal ongetwijfeld geweten hebben dat deze Duivelaer een zwager was van de Abraham Grenier aan wie het gedicht is opgedragen. Volgens Six was deze informatie blijkbaar niet nodig voor een Amsterdamse lezer van 1657 en dus is dit gegeven niet bepalend geweest voor de tekstcommunicatie. De tekst kon leven zonder die kennis van de lezer. De koper van zijn Poësy zal begrepen hebben dat de referentie alleen in kleine kring betekenis kon hebben en misschien heeft dit hem wel geïrriteerd, al kan hij er ook genoegen mee hebben genomen. Misschien vond hij het zelfs wel aardig dat hij voor eventjes als het ware in die kring opgenomen werd, ook al kon hij de verwijzing dan niet thuisbrengen. XXXII Als ik nu de communicatie van de tekst wil laten herleven door de context die bepalend was voor de communicatie, te reconstrueren, moet ik Duivelaers relatie tot Grenier onvermeld laten. Gegevens over die relatie behoren immers niet tot de achtergrond die bepalend was voor het communiceren van de tekst. Six' gedicht veronderstelt die gegevens niet bekend bij een lezer en dus behoren ze niet thuis in een commentaar die beoogt de tekstcommunicatie te doen herleven door middel van een reconstructie van de context. Volgens mijn methode van interpretatie behoren die gegevens wèl thuis in de commentaar. Of men in 1657 nu wel of niet kon weten wie deze Duivelaer was, is mijns inziens een probleem apart. Als het mij echter mogelijk is in mijn interpretatie een antwoord te geven op de vraag waarom nu juist Duivelaer in dit gedicht ter sprake komt, zal ik dat niet nalaten. Ook de derde methode van reconstructie, de reconstructie van de auteursintentie, wil ik aan de hand van een passage in Six' Oostkappele bespreken. Als voorbeeld kies ik een enkel woord, het bijvoeglijk naamwoord klem, in r. 62 van het gedicht gebruikt in verband met de snaren van een muziekinstrument. Het wnt neemt dit woord van Six uit deze passage op als bewijsplaats en noemt als betekenis Vochtig' (vgl. klam). De kattedarmen(P) snaren van het instrument zouden dus vochtig en daardoor ontstemd zijn; ze zouden, neem ik aan, een te lage toon voortbrengen. Van Es, die het gedicht heeft opgenomen in zijn bloemlezing uit Six' Poësy, annoteert het woord met Vast, onbewegelijk'. De snaren zijn volgens hem dus niet zozeer vochtig, als wel weerbarstig. Ze zouden zich niet gemakkelijk laten bespelen. Twee autoriteiten op het gebied van de woordverklaring spreken elkaar dus tegen. Vochtig ('klam') is niet hetzelfde als weerbarstig (Vastgeklemd' o.i.d.). Wat is in deze situatie nu de auteursintentie? Is de interpretatie Vochtig' de juiste, of heeft Six 'weerbarstig' bedoeld? Op grond van de context ben ik geneigd Van Es' interpretatie de meest plausibele te vinden. Het past beter in de context dat de onmogelijkheid van het bespelen van de snaren wordt benadrukt dan dat de onzuiverheid van het spel wordt aangeduid. Betekent dit nu dat Van Es' interpretatie de auteursintentie weergeeft of benadert? Dat is met geen mogelijkheid aan te tonen. Misschien bedoelde Six wel degelijk 'vochtig', die kans is geenszins uit te sluiten. Misschien bedoelde hij in 1649, toen hij de tekst schreef, wel 'weerbarstig' en had hij in 1657,toen hij de tekst voor de druk gereedmaakte, wel 'vochtig' in gedachten. Zelfs die kans is niet geheel uit te sluiten. Een auteur is immers ook een interpreet van zijn eigen werk. Een interpretatie blijft altijd 'slechts' een interpretatie en kan nooit de juiste interpretatie worden. Uiteraard heeft de commentator-interpreet soms wel eens het gevoel dat hij de juiste interpretatie weet en dat hij de dichter en zijn intenties begrijpt, zodat zijn commentaar in zijn ogen XXXIII de waarde van een reconstructie kan gaan aannemen, maar hij kan dat gevoel niet uitspreken. De middelen ontbreken hem om zijn gelijk aan een ander, zijn lezer, aan te tonen. Hij mag mijns inziens zelfs niet suggereren, dat zijn interpretatie de enige juiste is, want met die suggestie zou hij de lezer een rad voor ogen draaien. Als de lezer een gecommentarieerde editie van een historische tekst gaat bestuderen, wordt de situatie al gecompliceerd genoeg. Hij krijgt dan immers te maken met de tekst, de presentatie daarvan, zijn eigen interpretatie van de tekst, de interpretatie van de commentator, de vergelijking van zijn eigen interpretatie met die van de commentator, de beoordeling van de plausibiliteit en de relevantie van de commentaar, enzovoort. In een dergelijke gecompliceerde situatie moet er een zo groot mogelijke duidelijkheid bestaan over de aard en de begrenzing van het werk van de commentator. Hierboven heb ik aan de hand van een paar voorbeelden uit één gedicht laten zien welke de consequenties zijn van enkele verschillende opvattingen over de taak van de commentator en de aard van de commentaar. De consequenties van mijn eigen taakstelling hebben voor datzelfde gedicht geleid tot de commentaar die op p. 310-313 van het commentaardeel te vinden is. In het voorafgaande heb ik al in algemene bewoordingen gesproken over de grenzen die ik aan mijn commentaar heb moeten stellen, maar ik wil hier over dit onderwerp nog wat concreter zijn in verband met dit ene gedicht. In mijn commentaar bij Six van Chandeliers Oostkappele ontbreekt op vele plaatsen een bespreking van de verschillende argumenten die de vermelde verklaringen zouden kunnen steunen. De verklaringen worden daar zonder meer gegeven. De lezer vindt in de commentaar geen gegevens over de versvorm en de metriek van dit gedicht. Ik laat me niet of nauwelijks uit over de gebruikelijkheid of ongebruikelijkheid van de metaforiek, woordkeus, spelling en syntaxis in dit gedicht. Ik geef geen antwoord op de vraag hoe Six in kennis is gekomen met Abraham Grenier en de familiekring van de Greniers en Duivélaers op Walcheren. Ik maak niet duidelijk in hoeverre dit gedicht aansluit bij een bepaalde traditie, bijvoorbeeld een lofdicht-traditie. Een analyse van de gedachtengang in Oostkappele en een vergelijking van die analyse met bijvoorbeeld de theoretische geschriften over de retorica ontbreken, en er ontbreekt nog zoveel meer. Ik heb deze en andere keuzes welbewust gemaakt vanuit het besef dat het mij niet mogelijk is al zulke aspecten in de commentaar aan de orde te stellen, maar ook in de hoop dat deze tekstuitgave met het door mij wvel opgenomen commentaarmateriaal aanleiding zal zijn voor verder onderzoek naar Six van Chandeliers Oostkappele èn naar alle andere gedichten die ik hier uitgeef. XXXIV 4- de dichter en zijn gedichten Als achtergrond bij de in deze editie uitgegeven gedichten van Six van Chandelier is in de volgende schets een aantal biografische gegevens over de dichter bijeengebracht. De vermelde gegevens zijn niet of nauwelijks gebaseerd op nieuw eigen onderzoek, maar gaan vooral terug op de biografische studie van Frederiks,1 op een publikatie van R.C. Six,2 op archivalische gegevens uit de collectie-Six in Amsterdam3 en met name ook op het werk van Six zelf. Daarnaast zijn nog enkele gegevens van elders verwerkt, zoals in de voetnoten wordt verantwoord. Joannes Six van Chandelier werd geboren op 19 februari 1620 in Amsterdam. Op 1 maart werd hij in de Oude Kerk gedoopt door de predikant Gosuinus Geldorpius. Zijn ouders waren Jacob Six van Chandelier en Sara Juliens. Jacob Six was in 1593 te Wezel geboren als zoon van een Joannes of Hans Six, die later naar Haarlem verhuisde. Jacob Six kon 'Van Chandelier' aan zijn naam toevoegen op grond van een adelsdiploma dat hem en zijn broers in 1617 te Praag was toegekend door keizer Matthias. De adeldom van de Sixen zou volgens dat diploma zijn wortels hebben in de elfde eeuw.4 Sara Juliens of Juliaans, de moeder van de dichter, was in 1597 te Keulen geboren. Haar ouders waren Joost Juliens en Catharina Jeheu of Jehu, wier familie voor de Spanjaarden uit Brussel was uitgeweken naar Keulen. Later verhuisde dit echtpaar uit Keulen naar Amsterdam. Six' ouders trouwden in Amsterdam op 29 januari 1619. De bruidegom was 25 jaar oud en de bruid 22 jaar. Zijn vader woonde toen in Haarlem en haar ouders in de Kalverstraat in Amsterdam. Een jaar later werd hun eerste kind geboren, Joannes, de dichter. Er volgden nog negen kinderen, vijf jongens en vier meisjes: Joost (1621), Jacob (1623), Catharina (1625), Isaac (1627), Elisabeth (1629), Abraham (1632), Sara (1634), Suzanna (1635) en Wilhelmus (1637). Six' vader Jacob Six dreef als 'drogist' een bloeiende handel in kruiden en dergelijke. Hij kocht in 1631 het pand 'De Drie Monnicken', het vierde huis vanaf de Dam aan de westzijde van de Kalverstraat, breidde in onderhandeling met de buren het grondgebied uit en bouwde een geheel nieuw pand, een groot woonhuis met winkel geheten 'De Vergulde Eenhoorn'.5 1 Frederiks, 1883. 2 R.C. Six, 1896. 3 Vergelijk Schenkeveld-van der Dussen, 1982, met name p. 290 en p. 299, noot 1. 4 Het diploma bestaat nog en wordt bewaard in de collectie-Six in Amsterdam. Het is uitgegeven in: R.C. Six, 1896. 5 Gimpel, 1913, p. 129. XXXV Ook de familie van Six' moeder moet gefortuneerd zijn geweest: Catharina Jeheu, Six' grootmoeder, liet in 1643 een buitentje 'Ceulen' bij de Middenweg in de Diemermeerpolder bouwen, naar Six' eigen opgave aan het 'vyvers pad' (gelegen aan de oostzijde van de Middenweg, tussen de huidige Hogeweg en de Linnaeusdwarsstraat).6 Six' grootmoeder was toen inmiddels weduwe geworden. Joost Juliens was in 1632 overleden en begraven in een van de beide eigen graven in de Zuider-kerk (genummerd L32 en L33) die hij in 1626 had gekocht. Zijn vrouw zou nog tot 165 2 in leven blijven en bracht veel tijd door op haar buitentje. Six' ouders waren gereformeerd protestant. Evenals zijn vijf broers bezocht Six de Latijnse school aan de Oude Zijde, gevestigd in een voormalig kloostercomplex in de Koestraat. Sinds 1628 was Cornelis Sladus (1599-1678) rector van deze school. Six zette zijn opleiding niet verder voort. In 1639 overleed zijn vader: Jacob Six van Chandelier werd op 5 december 1639 begraven in de Zuiderkerk, maar niet in een van de familiegraven van zijn schoonouders. Six reisde bij het overlijden van zijn vader door Vlaanderen, kennelijk op zakenreis, en hij kon niet aanwezig zijn bij de begrafenis. Na zijn terugkeer in Amsterdam kreeg hij, als oudste zoon, de zorg voor de kruidenfirma te dragen, die overigens op naam van zijn moeder ('de weduwe Jacob Six') bleef staan. Six was toen negentien jaar oud. In de jaren veertig, wanneer precies is niet bekend, overleed ook Six' broer Jacob (in 1623 geboren). Hij werd in het graf bij zijn vader ter aarde besteld. Six' oudste broer Joost reisde in 1647 in opdracht van de voc naar Bengalen en doorliep daar verschillende rangen. Hij maakte ook een reis naar China, werd schepen in Batavia en repatrieerde eerst in 1668. De firma van de familie Six van Chandelier wordt genoemd onder de grote Amsterdamse handelsondernemingen in het Middellandse-zeege-bied.7 In Zweden komt de naam eveneens voor in de archieven,8 maar de firma had ook belangen dichter bij Amsterdam. In 1647 kon Joannes Six bijvoorbeeld voor 9.000 gulden 'een huys ende seeperie' (een zeepfabriek je) te Weesp van de hand doen.9 Om de handelsbelangen ter plaatse te gaan behartigen begon Six in 1649 een grote reis naar de landen aan de Middellandse zee. Hij reisde eerst naar Walcheren, waar hij werd verwelkomd door de familie van zijn reisgenoot Abraham Grenier (1626-1660), een jurist die in Leiden had gestudeerd en die nu wilde promoveren in Angers. In juni 1649 Kruizinga, 1948, met name p. 128. 7 Watjen, 1909, p. 360. De opgave is van 1646-1647. Römelingh, 1986, p. 147. De opgave is van 1657. Vergelijk voorts ook p. 513 aldaar. 9 Vergelijk de Toelichting bij gedicht no. [124]. XXXVI was Six nog in Middelburg, maar in juli was hij al in Parijs aangekomen, waarschijnlijk na een reis over zee naar de monding van de Seine. Hij bezocht Fontainebleau en reisde verder naar het zuiden, zijn reisgenoot in Angers achterlatend. Via Toulouse en Bayonne, over de Pyreneeën en door Noord-Spanje kwam Six aan in Madrid, op tijd om de Blijde Inkomste van koningin Maria Anna van Oostenrijk, de tweede vrouw van Filips iv, op 15 november 1649 bij te wonen. Hij reisde verder naar het zuiden, bezocht Sevilla en Cadiz, verbleef langere tijd in Granada en voer in het voorjaar van 1650 van Alicante over naar Genua, met een oponthoud aan de westkust van Sardini? Vanuit Genua reisde hij zuidwaarts langs Livorno en Florence en bereikte Rome in de laatste maanden van 1650, het pauselijk jubeljaar. In Rome verkeerde Six in het gezelschap van de Nederlandse schilders aldaar, de bentvogels, en ontmoette er onder anderen ook de Amsterdamse dichter Reyer Anslo. Na vanuit Rome een bezoek aan Napels en omgeving te hebben gebracht, reisde Six noordwaarts naar de oostkust van Itali?en vervolgens naar Veneti? waar hij juist vóór kerstmis 1650 arriveerde. In Veneti?trok hij op met een aantal Amsterdamse zakenlieden die hem logies en gezelschap boden. In het voorjaar van 1651 reisde hij terug naar Amsterdam. De dijkdoorbraak bij Diemen van 5 maart 1651 had de Diemermeerpol-der vol Zuiderzeewater laten stromen en het buitentje 'Ceulen' had zware schade opgelopen. Voor herstelwerkzaamheden werd 'ten behoeve van Jan Six van Chandelier' een bedrag van 2.000 gulden uitgegeven.10 Nog in de herfst van datzelfde jaar vertrok Six opnieuw naar Itali? nu reizend over de Rijn en via Innsbruck door Tirool naar Veneti? Hij reisde toen in het gezelschap van de jonge schilder Michiel Soetens uit Den Haag. Bij deze reis was Veneti?Six' einddoel. In de winter van 1651-165 2 keerde hij terug naar Amsterdam.11 Bij de eerste reis naar het zuiden was de ziekte waaraan Six leed, ernstiger geworden en was de pijn toegenomen. Hij leed aan een miltkwaal, een zeer pijnlijke 'verstopte' milt, zoals men de ziekte in die tijd noemde. Six consulteerde een Amsterdams medicus Simon Dilman of Dilleman, een verre verwant van de familie Six, die afkomstig was uit Lemgo in Westfalen en die, voordat hij in Amsterdam ging praktize-ren, ook enige tijd in Beverwijk had gewoond.12 Six was een goede vriend van deze Dilman en zijn familie: zijn vrouw Johanna (1608-?), zijn beide zoons Joannes (1629-?) en Jacob (1632-?) en Saartje (1640?-?), 10 Kruizinga, 1948, p. 128; vergelijk ook gedicht no. [285]. 11 Vergelijk voor Six' gedichten over deze beide reizen naar het Middellandse-zeegebied ook mijn dissertatie, waarin deze gedichten in chronologische volgorde gepresenteerd worden (Jacobs, 1989). 12 Simon Dilman komt ook enkele malen ter sprake in een medisch werk van de Amsterdamse chirurgijn Job van Meekeren (1611-1666): Van Meekeren, 1728, p. 94 en p. 329. XXXVII zijn dochtertje. Jacob Dilman is een tijd lang bij de familie Six in huis geweest, waarschijnlijk in een leerperiode voor het koopmansvak. Zijn oudere broer Joannes trad in het voetspoor van zijn vader en werd arts in Amsterdam. In zijn gedichten brengt Six zijn miltkwaal soms in direct verband met zijn ongehuwde staat: hij zegt niet te willen en te zullen trouwen, omdat hij meent door zijn ziekte ongeschikt te zijn voor het huwelijk en het vaderschap.13 Misschien ligt hier ook een verband met het tamelijk abrupte einde van zijn dichterschap van amoureuze poëzie. Nog in 1649-1650 richt hij vanuit Spanje amoureuze gedichten aan een geliefde die hij Roselle noemt, maar die waarschijnlijk de voornaam Maria had. Het is niet volkomen duidelijk of Six èlk gedicht aan zijn 'Roselle' ook wijdde aan deze Maria en ook niet of zij nu een Amsterdamse dan wel een Zeeuwse moet zijn geweest.14 De aanknopingspunten bieden te weinig houvast om haar preciezer te traceren. In ieder geval maakt Six later geen liefdesgedichten meer en staat hij na de tijd van zijn reis naar het zuiden en de verergering van zijn kwaal afwijzend tegenover een huwelijk, al is daarbij zijn motivatie niet altijd in verband te brengen met zijn miltkwaal.15 In de zomer van 1652 brandde het oude stadhuis van Amsterdam af en Six, die op slechts enkele tientallen meters van de plaats des onheus woonde, was persoonlijk betrokken bij het blus- en bergwerk. Zijn inmiddels 80 jaar oude grootmoeder van moederszijde Catharina Jeheu overleed enkele maanden later en werd op 18 oktober 1652 bij haar man Joost Juliens begraven. Ook het graf van Six' vader en broer Jacob in de Zuiderkerk werd toen geopend, mogelijk om hun lichamen naar het familiegraf van Joost Juliens over te brengen. Kennelijk heeft Six nadien nog vaak kunnen beschikken over het buitentje van zijn grootmoeder, waar hij voorheen ook al menigmaal zijn toevlucht had gevonden. Hij zou er echter eerst in 1669 alleenbezitter van worden.16 In de periode 165 2-1657 heeft Six ook een reis naar Duitsland gemaakt, met name naar Munster, maar het is niet duidelijk wanneer precies. Reizen naar Engeland was door de eerste Engelse oorlog (165 2-1654) bezwaarlijk, maar toen de vrede van Westminster gesloten was (april 1654), reisde Six naar Londen, wederom in het gezelschap van de Zeeuw Abraham Grenier. 15 Vergelijk met name gedicht no. [388]. 14 Men zie de gedichten no. [10] en no. [188]. Vergelijk ook Frederiks, 1883, p. 247 en Van Es, 1953, p. 8. 15 Vergelijk bijvoorbeeld gedicht no. [209]. 16 Kruizinga, 1948, p. 128. XXXVIII In de zomer van het volgend jaar 1655 (er woedde toen een pestepidemie in Amsterdam) vertrok hij voor een tweede reis naar Engeland, nu met het voornemen dieper door te dringen in het land. Zijn vriend Abraham Grenier, die inmiddels getrouwd was, vergezelde hem niet bij deze reis. Six reisde naar Londen, bezocht daar de sheriff Thomas Allen, die ooit in Amsterdam een leerperiode voor het vak van kruidenhandelaar had doorlopen, en trok ook inderdaad dieper het land in. Zijn reis voerde hem naar Northamptonshire waar hij te gast was bij de grootgrondbezitter John Gournei of Gurney, bij wie Abraham Grenier hem mogelijk een introductie had bezorgd. Waarschijnlijk is Six na deze tweede reis vanuit Colchester naar Holland overgevaren. De medische hulp van Simon Dilman bood Six onvoldoende soelaas en daarom reisde hij in de zomer van 1656 naar het kuuroord Spa om er negen weken te kuren voor zijn miltkwaal. Hij vond baat bij de minerale wateren en reisde terug naar Holland, waarschijnlijk via Aken, om de op 2 mei 1656 goeddeels afgebrande stad te bezichtigen. Nog vele jaren nadien hield Six in het buitenplaatsje in de Diemermeerpolder een 'Spaasaisoen' aan, een zomerse kuur met flessen uit Spa geïmporteerd bronwater.17 In 1657 verscheen Six van Chandeliers bundel Poësy. De biografische gegevens uit de jaren daarna liggen in de tijd verder van elkaar. Six heeft zich, naar hij zelf schrijft, enigszins teruggetrokken op het buitentje 'Ceulen', waar hij 'oover de twintig jaaren swanger, en ontrent de tien jaaren in swaaren arbeid' is geweest van zijn psalmberijming die in 1674 verscheen. Hij bleef soms ook 'de guuren naaren winter' in de Diemermeerpolder over.18 In deze tijd bleef hij overigens ook gedichten schrijven en publiceren.19 In 1669 overleed Six' moeder Sara Juliens. Zij werd op 18 september in de Zuiderkerk begraven. Ook Six' jongste broer Wilhelmus (geboren in 1637) overleed in dat jaar en hij werd op 22 december begraven. De achtergebleven familieleden gaan in 1669 kennelijk over tot een zekere boedelsplitsing: Six verwerft dan het buitentje 'Ceulen' in eigendom.20 In 1675, het jaar van overlijden van Six' oudste zuster Elisabeth (op 19 januari begraven in de Zuiderkerk), wordt 'De Vergulde Eenhoorn', die nog altijd op naam van 'de weduwe Jacob Six' stond, door de erven verkocht aan Joannes Ravesteyn. Het pand brengt 22.500 gulden op. Six' broer Abraham (geboren in 1632) is dan inmiddels ook overleden en Six treedt op als testamentaire voogd over diens kinderen. 'De 17 Vergelijk gedicht no. [612] van 1659 en Six' brief aan Coccejus van 1669 (kb 73 d27/6). 1 Six, Psalmen, 1674, fol. *3 verso. 19 Vergelijk de gedichten no. [611] tot en met no. [626]. 20 Vergelijk noot 16 hierboven. XXXIX Vergulde Eenhoorn' zou later nog vele malen van eigenaar wisselen. Het huis is pas aan het begin van deze eeuw afgebroken.21 In de jaren na 1675 overlijden nog Six' broer Isaac (1686) en zus Catharina (1687), zodat van de kinderen dan alleen nog Joannes en zijn beide zusters Sara en Suzanna in leven zijn. Het jaar van overlijden van Six' oudste broer Joost, die uit de oost was weergekeerd, is niet bekend. Six werkt in deze tijd aan de herziening van zijn psalmberijming. In 1690 verschijnt daarvan de tweede, herziene druk. Door zijn 'geduurige swakheit, en onlustigheit' is het hem niet mogelijk de drukproeven geheel volgens zijn wens te corrigeren en hij vraagt de 'bescheide leeser, en singer' van zijn psalmen daarom enige consideratie te hebben.22 In 1695 overlijdt Six van Chandelier en hij wordt op 16 februari, enkele dagen vóór zijn 75 ste verjaardag, naar zijn graf in de Zuiderkerk gedragen, vanuit een huis aan de Reguliersgracht bij de Keizersgracht dat hij kennelijk inmiddels was gaan bewonen. Zijn zuster Sara, die in 1705 zou overlijden, verkocht in 1695 het buitentje 'Ceulen' voor 5.000 gulden. Het werd later omgedoopt in 'Landzigt' en het was bij de afbraak, in 1803, nog 6.5 50 gulden waard.23 Suzanna Six van Chandelier, Six' jongste zus, overleed in 1718. Zij schijnt de laatste Amsterdamse telg van de familie te zijn geweest. Al vroeg in de achttiende eeuw is de naam Six van Chandelier in Amsterdam niet meer te vinden.24 Het is niet zeker dat het hierbij afgebeelde portret van Six van Chandelier de dichter werkelijk voorstelt. Jeronimo de Vries vermeldde dit portret al in zijn studie over Six van Chandelier.25 De tekening van de hand van Jan Stolker (1724-178 5) is blijkens het opschrift gemaakt naar een (verloren gegaan) schilderij van Van Mierevelt (1567-1641). De voorgestelde is 18 jaar oud en het schilderij zou in 1630 tot stand zijn gekomen.26 In het onderschrift wordt daarom verkeerdelijk 1612 als geboortejaar van Six van Chandelier opgegeven. Het jaar van zijn overlijden is opengelaten. Misschien is het schilderij niet in 1630, maar in 1638 geschilderd en kon Stolker het jaartal op het schilderij niet goed lezen: in 1630 werd Six pas 10 jaar oud. Tegen de achterwand in de voorstelling hangt een gedrukt portret van de Duitse neolatinist Helius Eobanus Hessus (1488-1540). Ik kan geen duidelijk verband tussen hem en de jeugdige Six van Chandelier aanwijzen, al gaf Eobanus een deel van zijn dichtwerk uit onder de titel Silvae (vgl. Six' latere boeken Gimpel, 1913, p. 133"135- 22 Six, Psalmen, 1690, p. 508. 23 Kruizinga, 1948, p. 128. 24 Frederiks, 1883, p. 290. 25 De Vries, 1823, p. 120. 26 Het opschrift bovenaan de tekening luidt: 'M.JSZ Mierevelt Pinx*: 1630. Aetatis suae 18. J: Stolker Del.' Afb. i. J. Stolker naar M. Jsz. van Mierevelt: J. Six van Chandelier (?) XLI Dichtbosch) en maakte hij een psalmberijming. Het voorkomen van deze portretafbeelding van Eobanus Hessus in het portret en het ontbreken van enige vermelding van het portret in Six' werk maken de toeschrijving onzeker. Het lijkt voor de hand te liggen dat Six een gedicht op zo'n portret door Van Mierevelt zou hebben geschreven en gepubliceerd. Er zijn nog andere portretten aangemerkt als portretten van Six van Chandelier. In de portrettencatalogus van Muller uit 1853 wordt onder nummer 495 5 een portret door GJ. Michaëlis (1775-1857) naar Walle-rand Vaillant beschreven. Het 'Borstb. regts, met ringkraag. Fraaije Teeken. in O.-I. inkt' zou Six van Chandelier voorstellen. Het oorspronkelijke portret zou misschien in 1656 gemaakt zijn.27 Six noemt Vaillant terloops in een van zijn epigrammen (no. [542]). Een uitmonstering met ringkraag lijkt echter wat boven Six' stand. Het is mij niet bekend waar dit portret zich thans bevindt. In 1865 beschreef Wessely een mezzotint-portret van de hand van dezelfde Vaillant als een portret van 'Jan Six von Chandelier'.28 In 1893 werd zijn toeschrijving echter weerlegd door J. Six: de mezzotint stelt Jan Six van Vromade voor.29 Misschien gaat het eerder genoemde portret van Michaëlis op deze mezzotint of op het eraan ten grondslag liggende schilderij terug. In 1720 bevond er zich, volgens Lambert Bidloo, nog een portret van Six van Chandelier in Arnoud van Halens Panpoëticon P>atavüm}?Het is daarin nu niet meer terug te vinden. Behalve het waarschijnlijk verloren gegane portret door David Bau-dringien van Six' vader31 zijn mij verder geen portretten van Six of van zijn familieleden bekend. In de familie Six van Chandelier bestond kennelijk een zekere literaire belangstelling. Vele van Six' gedichten zijn opgedragen en gericht aan zijn directe familieleden. Van zijn jongste broer Wilhelmus schrijft Six in een van zijn gedichten dat hij verzot was op de pennevruchten van zijn oudste broer.32 Six' zuster Sara heeft zelf een dichterlijk handschrift nagelaten.33 In de Waerschouwinge die voorafgaat aan dat bundeltje van 326 merendeels korte religieuze gedichten geeft zij aan alleen de copiiste van de gedich- 27 Muller, 1853, p. 237. 28 Wessely, 1865, p. 33, no. 57. 29 J. Six, 1893, p. 156-157, noot 3. 30 Bidloo, 1720, p. 139, noot. 31 Vergelijk gedicht no. [320]. 32 Gedicht no. [438]. 33 ub Leiden Hs. Maatsch. 1045. Vergelijk voor de toeschrijving aan Six* zuster (en niet Six' nicht) Sara de, bij het handschrift bewaarde brief van R.C. Six aan conservator S.G. de Vries van 4 april 1895. ten te zijn, maar zij vermeldt niet wie de afgeschreven poëzie vervaardigd heeft. De gedichten zijn duidelijk het werk van een amateur en zullen waarschijnlijk door één dichter gemaakt zijn. Het handschrift heeft als present voor een onbekende gediend54 en is gedateerd 5 januari 1659. Een groot deel van Six' poëzie heeft kennelijk aanvankelijk een plaats gehad binnen een vriendschappelijke uitwisseling van gedichten in handschrift tussen familieleden, vrienden en kennissen. In die kennissenkring zijn dichters van enige bekendheid te vinden: Geeraert Brandt en Reyer Anslo, maar het overgrote deel van Six' kennissen is als dichter in vergetelheid geraakt. Van het werk van dichters als Theodore Dodeur, Hendrik Laurents Spiegel (een nakomeling van de auteur van de Hertspiegel), Abraham Grenier, Pieter Klaaver, Johan Radermacher, van de dichteres Johanna Dilman en van de mij alleen bij zijn initialen bekende dichter k.p. is zelfs niets of nauwelijks iets overgeleverd. Naast de gedichten voor zijn familie en kennissen schreef Six ook veel poëzie over de belangrijke gebeurtenissen van zijn tijd: over de laatste gevechtshandelingen van de dertigjarige en tachtigjarige oorlogen met de daaropvolgende vrede van Westfalen en Munster (1648), over de burgeroorlog in Groot-Brittanni?en de onthoofding van Karei 1 (1649), over de aanslag van Willem 11 op Amsterdam, zijn plotselinge dood en de daarna bijeengeroepen Grote Vergadering van de Staten Generaal (1651), over de zeeslagen van de eerste Engelse oorlog (1652.-1654), de strijd tegen de Portugezen in Brazili? de oorlog tussen Frankrijk en Spanje, de strijd om de hegemonie in het Oostzeegebied en de zeeslagen in de Middellandse zee. Hij dichtte een aanklacht tegen de vervolging van de Waldenzen in Savoie (165 5) en maakte later ook gedichten op de zeeslagen van de tweede Engelse oorlog (1665-1667) en van de oorlog tegen Engeland en Frankrijk (1672-1673). In zijn poëzie reageert Six ook op de natuurrampen van zijn tijd, zoals de pestepidemie van 165 5, de perioden van grote droogte of juist overvloedige regenval, de plagen van muizen en rupsen, de dijkdoorbraak bij Diemen van 1651, de orkaan van 1674 en bijvoorbeeld ook op de Zoals blijkt uit de genoemde Waerschouwinge op fol. i verso van het handschrift: Waerschouwinge Ontfantgt met sulcken hert dees al te kleijne gifte als u gegeven wert neempt niet als t'enge sifte en weegt niet al te net de woorden die hier staen ist niet ter deegh geset niet naer t'fatsoen gedaen denckt t'is mijn hant werck niet naer konst en maet te dichte maer met een geestlijck rijm mijn zelfs en u te stichte van andren eerst gedicht door mij alleen geschreeven soo siet ghij door mijn pen de geest van andren leven Sara Six van Chandelier zonsverduistering van 1654, de buskruitontploffing in Delft (1654) en de grote branden van Aken (1656) en Londen (1666). De belangrijke gebeurtenissen in Amsterdam zijn voor hem menigmaal aanleiding een gedicht te schrijven. Hij herdenkt overleden predikanten, burgemeesters en beroemdheden als Hooft, Barlaeus en Vossius en bezingt anderen bij de aanvaarding van een nieuw ambt. Niet alleen de opzienbarende gebeurtenissen, zoals de brand en wederopbouw van de Nieuwe Kerk, het optrekken van de daarnaast geplande toren, de bouw van het nieuwe en het afbranden van het oude stadhuis en het plechtige bezoek van Amalia van Solms en haar gevolg aan Amsterdam (1659) komen in zijn poëzie aan de orde, maar ook de alledaagse gebeurtenissen in de stad, bijvoorbeeld de gang van zaken in de wintertijd.55 Een aantal van deze gedichten zal Six korte tijd na de bezongen gebeurtenis hebben laten verschijnen (bijvoorbeeld in de vorm van een planodruk), maar van die uitgaven zijn maar zeer weinig voorbeelden overgeleverd. Het is zeer aannemelijk dat van een aantal gelegenheidsgedichten dat in de bundel Poësy van 1657 voorkomt ook een eerdere gedrukte versie heeft bestaan die niet is overgeleverd of nog niet is ontdekt. Dit maakt het ook waarschijnlijk dat Six in de periode na het verschijnen van zijn bundel van 1657 meer gedichten heeft geschreven dan ons nu bekend zijn; Six' oeuvre zal omvangrijker zijn geweest dan de verzameling van zijn gedichten in deze editie. Een aantal gedichten zal verloren zijn gegaan en het is geenszins uit te sluiten dat er nog gedichten van zijn hand ontdekt zullen worden. Toen Six in 1657 21)n werk bijeenbracht in de verzamelbundel Poësy heeft hij zijn gedichten op een merkwaardige manier geordend. De zes boeken van de bundel zijn ongelijk van samenstelling. Het eerste boek is onderscheiden naar genre {Klinkdichten, sonnetten), het tweede naar omvang (vijf tamelijk lange gedichten, van 198 tot 852 versregels) en het derde naar onderwerp {Spadichten, betrekking hebbend op Six' kuur te Spa in 1656). De drie daaropvolgende afdelingen Dichtbosch 1, n en m bevatten (in de traditie van de Silva? een allegaartje van gedichten, waarin geen duidelijke ordening te zien is, al beginnen ze alle drie met één of meer openingsgedichten.56 De laatste pagina's van de bundel (p. 611-631) zijn gereserveerd voor eenige opschriften, een reeks van een 125-tal epigrammen (no. [472]- no. [607]), waarbij aangetekend kan worden dat er in de afdelingen Dichtbosch nog wel meer epigrammatische gedichten aan te wijzen zijn. Het eerste boek met de sonnetten is waarschijnlijk nog (grotendeels) volgens een chronologisch systeem 35 Vergelijk Six* gedicht 's Amsterdammers Winter (no. [96]). 36 Vergelijk Schenkeveld-van der Dussen, 1983 a, p. 291 en p. 293-297. Over de Silvae-ttz-ditie in het algemeen schrijft Bostoen, 1987, p. 242-245. XLIV geordend, maar in de andere afdelingen heb ik geen bijzondere ordening kunnen ontdekken, al lijken in de afdelingen Dichtbosch hier en daar kleine plukjes gedichten in een thematische samenhang te worden aangeboden. De eigenzinnigheid van de samenstelling van deze bundel, die bovendien niet voorafgegaan wordt door een Voorwerk' met bijvoorbeeld een opdracht of één of meer drempeldichten van de dichter zelf of van andere dichters, sluit goed aan bij de eigenzinnigheid van de dichter zoals die menigmaal blijkt uit de inhoud van zijn gedichten. Six van Chandelier staat in zijn opvattingen over het dichterschap in sommige opzichten tamelijk alleen. Voor een evaluatie van al zijn gedachten over het dichterschap, zoals die uit zijn werk kunnen blijken, lijkt het mij echter nog te vroeg. Een dergelijke evaluatie kan mijns inziens eerst volgen na een nadere bestudering van deze editie van al de dichtwerken van Six van Chandelier. Een van de doelstellingen van deze editie is dan ook een aanzet te geven tot nader onderzoek van Six' schijnbaar zo eigenzinnige poëtische opvattingen. Voor enkele aspecten van zijn dichterschap en van zijn opvattingen daarover wil ik verwijzen naar de studies van Schenkeveld-van der Dussen over Six van Chandelier, met name naar haar studies over zijn realisme en over zijn anti-idealistische poëtica.37 5. enkele praktische aanwijzingen en opmerkingen vooraf De commentaar bij elk gedicht bestaat uit een inleidende toelichting, die meestal betrekking heeft op het gehele gedicht, en een annotatie, die het gedicht regel voor regel volgt. De aanhalingen uit de tekst zijn cursief weergegeven. In de aanhalingen geven drie puntjes tussen twee woorden aan dat alle woorden die in de tekst op de plaats van die puntjes staan, meegelezen moeten worden en dus ook een interpretatie krijgen achter de dubbele punt. Als tussen twee woorden in een aanhaling drie puntjes tussen rechte haken ('teksthaken') staan, betekent dit dat alle woorden die in de tekst op de plaats van die puntjes staan, buiten beschouwing blijven in de interpretatie. De dubbele punt achter elke aanhaling heeft, gezien mijn opvatting over de commentaar, de waarde van 'ik interpreteer dit als volgt'. De annotatie wordt soms gevolgd door een rubriekje correctie, waarin de gegevens uit de Drukfeilen-\?st achterin de bundel van 1657 vermeld en een enkele maal besproken worden. Six' interpunctie verschilt in menig opzicht van het heden ten dage gebruikte systeem. Van Es heeft opgemerkt dat Six' interpunctie vaak Schenkeveld-van der Dussen, 1981 en Schenkeveld-van der Dussen, 1983 a. meer prosodisch dan syntactisch is.1 Aan een systematische analyse van zijn kommagebruik (want daarom gaat het met name) ben ik niet toegekomen. Hier en daar lijkt zijn komma eerder verbindingsteken dan scheidingsteken (vgl. bijvoorbeeld Meer, dan in r. 8 van gedicht no. [75]) en dit kan voor een moderne lezer nogal verwarrend zijn. In de commentaar geef ik steeds een interpretatie met een moderne interpunctie, zonder verder de problemen die zich voordoen door Six' interpunctie, expliciet aan de orde te stellen. Meerdere malen verwijs ik in de commentaar naar oude drukken. In de literatuurlijst geef ik bij elk geraadpleegd werk van vóór 1800 de vindplaats en de signatuur van het exemplaar dat ik heb gebruikt, omdat ik geen zekerheid heb over de status van het exemplaar. Binnen de oplage van een druk kunnen zich immers verschillen voordoen. Als ik naar werken verwijs, betekent dit niet dat ik suggereer dat Six van Chandelier die ook gekend of bezeten heeft. Slechts heel sporadisch is aannemelijk te maken dat Six inderdaad van een bepaald boek gebruik heeft gemaakt, maar dan nog is vaak niet te bepalen welke druk hij van het werk gezien moet hebben. Als ik iets dergelijks betoog, vermeld ik dit altijd expliciet in de commentaar. Voor auteurs uit de Oudheid verwijs ik gewoonlijk naar moderne uitgaven van hun werken. Het is, als gezegd, meestal niet uit te maken welke uitgave van hun werk Six zal hebben geraadpleegd en een verwijzing naar een bepaalde uitgave van vóór 1657 20u meer suggereren dan waar te maken is. Een verwijzing naar een moderne editie heeft bovendien de voordelen, dat die editie veelal gemakkelijker raadpleegbaar zal zijn voor een lezer die mijn verwijzing wil nazoeken en dat ik de moderne, min of meer gestandaardiseerde methode van indeling van Antieke werken in genummerde boeken, hoofdstukken, paragrafen en regels kan overnemen. Gedichten van Six zijn in het verleden niet vaak bedacht met uitvoerige commentaren. Vele van mijn interpretaties moesten daarom pionierswerk zijn. Bij een aantal gedichten heb ik echter wel kunnen aansluiten bij een kleine interpretatietraditie. Ik heb vooral gebruik kunnen maken van de uitgebreide Aantekeningen in Van Es' bloemlezing uit Six' dichtwerk.2 Op diens commentaar volgde Michels' Nader commentaar en Arens bestudeerde de nawerking van de Klassieken bij Six van Chandelier.3 Naast deze interpreterende bijdragen verscheen nog een aantal publikaties van anderen die zich meer op de interpretatie van een enkele passage of van een enkel gedicht richten. Ik vermeld deze artikelen in mijn commentaar bij de gedichten. Naar Van Es' aan- 1 Van Es, 1953, p. 176. Men vergelijke ook F.L. Zwaans 'voorlopige verkenning' van Hoofts interpunctie in Briefwisseling Hooft 11, 1977, p. 5-12. 2 Van Es, 195 3, p. 136-187. 3 Michels, 1964 en Arens, 1961. tekeningen kon ik niet steeds verwijzen. De lezer die Van Es' commentaar met de mijne vergelijkt, zal echter opmerken dat ik me vele malen bij zijn interpretaties en formuleringen heb aangesloten. Commentaar XLIX Grafdicht Op Dukdalf (p. 3) toelichting Dit grafdicht op Alva staat op p. 1 van Six' Poësy. Ik kan het niet precies dateren. annotatie titel Dukdalf: Due d'Alva 1 Die: Hij die simpel: onschuldig (wnt xiv, 1364, deze plaats) uit een %ee: dwz. in een hoeveelheid als een zee 2- 3 Die ... vrat: En die vlees heeft gevreten, dat op brandstapels, met Spaans hout opgericht, was gebraden 3 nooit sat: zonder ooit verzadigd te zijn wes: om welke reden (nl. omdat hij nooit sat was, ook niet van belastinggelden en geloofseisen) 3- 4 7 wight Van tiende, en by geloof: de last van de tiende penning en het op- gelegde bijgeloof van het katholicisme 4 in syn aansicht klonken: hem ... in het gezicht smeten (wnt vu, 11, 4116) 5 Die andre Juliaan: Die tweede Julianus. Keizer Julianus de Afvallige (vierde eeuw) bestreed het christendom te vuur en te zwaard. gesonken: ter aarde besteld 6 Helpt wenschen van de wraak: Als de wens van de Wraak helpt %oo val hem a1'aarde licht: dwz. laat het dan zijn, dat slechts weinig aarde op hem drukt. Six past hier de Antieke grafwens sit tibi terra levis ('dat de aarde je licht valle') op negatieve wijze toe (vgl. de volgende versregels). 7 bloedge: wrede (vgl. wnt ii, ii, 2883) met kluiven: met zijn klauwen (wnt vu, ii, 4412, deze plaats) 8 afkluive: woordspel met kluiven (r. 7) bonken: botten (wnt iii, i, 358, deze plaats) 9 Maar aan watgreetich beest versaadt: Maar welk beest, hoe vraatzuchtig ook, zal zich aan ... kunnen volvreten I o van: door ii Uit Martelvet in 7 lyf: Die in zijn lichaam uit waren op het vet van de martelaren (vgl. r. 2-3). Six refereert aan verhalen over Alva's ellendige levenseinde in 1582. Hij moest zijn laatste dagen in leven worden gehouden met moedermelk (Kirchner, 1968, p. 100). Mijn interpretatie van deze passage vat Uit op als 'Op ... uit' (vgl. wnt xvii, iii, 125). 1 2 Gingh [...] niet strax ter Helverhuisen: Als ... niet ogenblikkelijk ter hel- le is gevaren 13 En quam hier in: En als in dit graf... is beland maar: maar geen 14 Zoo: Dan ook syn dood: dwz. hij, bij zijn sterven, zelfs (terwijl hij in zijn leven al mensen martelde) Spanjes en Hollands orakel (p. 4) toelichting Het gedicht behandelt de slag tegen de Armada bij Duins (the Downs, ten noorden van Dover) in oktober 1639. Het *s kennelijk tot stand gekomen na Tromps overwinning (vgl. r. 11), maar het presenteert zich als een aanmoediging aan de Batavische helden. Het sonnet staat op p. 2 van Six' Poësy. annotatie 1 Bouwt: Als ... zal bevaren (wnt iii, i, 772) Flip: Filips iv van Spanje de Leeuw: nl. de Nederlanden (maar vgl. r. 10) 2 V dubble orakel: het meerduidige orakel (vgl. r. 10). Deze dubbelzinnige voorspelling lijkt sterk op het orakel dat Croesus, de koning van de Lydiërs, te horen kreeg: als hij de Perzen zou aanvallen zou hij een groot rijk vernietigen. Hij viel Cyrus aan en vernietigde zo zijn eigen rijk (Herodotus 1, 53). syn machtigen Apol: vermoedelijk doelt Six hier op Filips' eerste minister Gaspar de Guzman, graaf van Olivares (15 87-1645), die feitelijk het land regeerde. 3 7 seildrigh bosch: het van zeilen voorziene woud van masten (vgl. wnt iii, 11, 3341 voor het achtervoegsel -drigh) hollepynen: dwz. houten schepen (vgl. wnt xii, i, 1641) 4 wild: dwz. de woeste soldaten aan boord van de schepen 5-6 Rhinoceren [...] Dromedarissen, en stieren: logge dieren, dwz. grote sche- pen. De aanduidingen sluiten aan bij wild (r. 4). De diersoorten blijken niet te refereren aan namen van Spaanse schepen (Fernandez Duro, iv, 1898, p. 225-226). 5 Englands soute velden: de zee voor de kust bij Duins 7 7 diepste hol: nl. de rede van Duins, waar de schepen van de Armada niet goed aangevallen konden worden 8 jaagers: ook gebruikt als aanduiding voor een oorlogsschip dat een vijandelijke vloot verkent of opjaagt (wnt vu, i, 137) 9 Bato: Batavieren, Nederlanders singster: muze een Sibil: dwz. die hierbij optrad als een voorspellende Sibylle i o den Leeuw van 7 westen: Spanje. In het Spaanse wapen herinnert een leeuw aan het voormalige Spaanse koninkrijk Leon. Spanje kan voor Six in het westen liggen, omdat de scheepvaart van Texel langs de Spaanse kust 'de westerse vaart' werd genoemd (Michels, 1964, p. 183). ii twyffeltongh: betwijfelbare uitspraak (wnt xvii, ii, 4509, deze plaats) vil: bleek te gebeuren 1 2 Bejaarde: Op leeftijd gekomen (in contrast met de nog zeer kleine Hera- kles) Alciden: Heraklessen. Alcides is een bijnaam van Herakles naar zijn grootvader Alcaeus. Herakles zou reeds als baby in de wieg twee slangen hebben gewurgd. uw beschuimde nesten: metaforisch voor: de zeeën die u bevaart. De nesten zijn de tegenhangers van Herakles' wieg. i 3 vuurbul van Perth vurige stier van Perillus. Perillus vervaardigde in op- dracht van de tiran Phalaris een holle bronzen stier, waarin deze zijn tegenstanders roosterde, zodat hun geschreeuw en gekerm de stier scheen te doen loeien. Perillus zelf was het eerste slachtoffer van zijn kunstwerk. Six bedoelt dat ook de Spanjaarden in hun zelfgebouwde vloot zullen omkomen. 14 Ghy leeft in goud en steen: dwz. Gij zult in gouden en stenen gedenkte- kens en grafmonumenten voortleven vryd: als u ... bevrijdt, vrijwaart correctie In de bundel Poësy staat op p. 2 in r. 3 van dit gedicht dobber. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit gewijzigd in dobbert. seegesangh over de neederlaagh der spaansche vloote in duins (p. 5) toelichting Het gedicht behandelt Tromps overwinning op de Spaanse Armada in 1639. Hoe Six aan de precieze informatie over het Escorial is gekomen, is mij niet duidelijk. Hij bezocht het eerst in 1649 (vgl- gedicht no. [310]). Dit sonnet staat op p. 2 van zijn bundel. 1 bonte jasp: geaderde jaspis, een groene steensoort als sint Laurents pilaar en: bijv. bepaling bij bonte jasp, niet bij Metaal 2 Aan 7 Kooninghlyke graft: Aan het graf van de Spaanse koning (bijv. bepaling bij r. 1). Boven het Pantheon, de koninklijke grafkelder in het Escorial, bevindt zich een aan San Lorenzo gewijd hoogaltaar, waarin onderdelen van verguld brons en pilaren van rozerood geaderde, groene jaspis zijn verwerkt (Guinard, 1935, p. 154). te Guechar uitgemynt: gewonnen in Güej ar-Sierra (ten oosten van Granada). Te Güejar-Sierra zijn 'canteras de piedra serpentina' (Enciclope-dia ilustrada). 3 schynt: lijkt te zijn 5 Zeemars: dwz. Tromp Flips ryksswaard: metaforisch voor: de Armada van Filips iv schaar en: bramen, kerven in het lemmet (wnt xiv, 163) 6 In: Bij slaan: verslaan waar jaaren aan verpynt: aan de bouw waarvan vele jaren vol pijn en moeite waren besteed 7 wat in rook op eenen dach verdwjnt: nl. alle aardse zaken, hoe duurzaam of machtig ze ook schijnen te zijn (vgl. r. 1-4 en r. 5-6). Rook is een bekend vanitassymbool. 8 trompet der faam: bijstelling bij Tromp trompetster van uw maar en: bijstelling bij faam. De faam (de roemgodin) bedient zich dus van Tromp zelf om zijn roem te verkondigen. 1 o beheert: overheerst, maar ook: vastgehouden (vgl. 7prentberd, r. 11) van seeven fortse leeuwen: door zeven krachtige leeuwen, de zeven Staten van de Republiek ii 7 prentberd'. het zinnebeeldige wapenbord (i.t.t. wnt xii, ii, 4015, deze plaats: 'gedrukte plaat'. Vgl. wnt xii, ii, 4009 en r. 13 hieronder) vryer hoed: kroon die een zeer grote vrijheid symboliseert 1 2 Dan: nl. op het moment dat 7groen des Oceaans ghe marmert met Spaansch bloet ook werkelijk als prentberd zal worden afgebeeld dat teikenende uitschreeuwen: al tekenende dat (nl. uw gesach) luidkeels roemen 1 3 keel: helder stemgeluid, maar ook: heraldische term voor de kleur rood (wnt vu, 1, 1947) 14 %iel: bezieling aan de sark van myn vaader en broeder (p. 6) toelichting Six' vader Jacob Six (geboren in 1593) werd op 5 december 1639 in de Zuiderkerk in Amsterdam begraven. In hetzelfde graf werd langh daar naar, in de jaren veertig, ook Six' broer Jacob (geboren in 1623) begraven (vgl. gedicht no. [94], r. 6). Van Es, 1953, p- 183 spreekt bij dit sonnet van 'gedurfde barokke beeldspraak'. Het staat op p. 3 van Six' Poësy. annotatie titel sark: grafzerk 1 Pars: Pers, Plet vry: vrijelijk, zo veel u kunt vysen: schroefklemmen (wnt xxi, 637, deze plaats) 2 d'Onafgesleete kleên: De nog niet versleten kleding, nog sterke lichamen in uwe kasgeleit: die in het graf onder u, zerk, zijn gelegd als in de bak onder een kledingpers 3 omgekeert: binnenstebuiten gekeerd (vgl. 'gekeerde' kleding), metaforisch voor: gemaakt tot heerlijk lichaam van de ziel bij de herrijzenis te werden toebereidt: te worden gereedgemaakt 4 j0n&st'' uiteindelijk, bij de jongste dag (wut vu, i, 393, deze plaats: 'In deze opvatting alleen bij six v. chand. aangetroffen') rysen: herrijzen 5 ?ebk de parssers prysen: zoals de kledingpersers aanraden te doen 6 Om vasterploojingh: Omwille van een durender vouw 7 van myn oogen uitgeschreit: met mijn 'uitgeschreide' ogen (vgl. de uitdrukking 'zich de ogen uitschreien' voor: zeer hard, langdurig huilen, wnt xvii, iii, I 5 34) 9 vremde vrienden: vrienden van buiten de familie (in het zeventiende- eeuws kan vriend immers ook 'familielid' betekenen, wnt xxiii, 545) I o deilde aan my wat stofs: schonk wat van de stof van zijn kleding aan mij, dwz. verwekte mij als hy aan d'ander deede: zoals hij dat ook aan de andere begravene schonk ii Wier kleedinge ghy parst is eenerhande goed: En dus is hun kleding die u perst uit een en dezelfde stof gemaakt 1 2 d'Een: De ene kleding 13 se te gemoet: naar hen toe 14 dient se we/: zorg goed voor hen dit kleed ontterne ik voor u meede: ook ik zal dit kleed (het mijne) voor u lostornen (wnt x, 1995), nl. zodat het gekeerd kan worden (vgl. r. 3) OP GELD (p. 7) toelichting Het sonnet staat op p. 3 van Six' Poësy. annotatie 1 iets gelden: als betaalmiddel voor iets ... dienen mach den geldnaam draagen: kan geld genoemd worden 2 Al is 7 juist geen metaal: Ook al bestaat het toevallig niet uit metaal (wnt vu, 1, 522) 2-3 wat... maat: al wat men bij maat, tal of gewicht verhandelt tegen (an- dere) te wegen, te tellen of af te meten waar (wnt xvii,m, 2262 wil dit uitweeght zien in verband met de gewoonte om muntgeld bij een betaling af te wegen, maar ik geloof niet dat dit in overeenstemming is met de bedoeling van Six' woorden) 6 rond: met ronde vorm de kloot van 's werrelds veld: de aardbol 7 dat: omdat van al het werldsch geweld: over alle aardse macht (vgl. de zegswijze 'die geld heeft heeft geweld', wnt iv, 2033) 8 En omloopt als de werld of ronde Sonnewaagen: En een omloop heeft, net als de wereld of de rondgaande zonnewagen van Apollo 9 geldbre: 'geldwaardige', als 'geld' te gebruiken wel: op goede wijze, dwz. tot heil en voordeel i o Alexanders: wereldheersers als Alexander de Grote saagen: verlangden, uitzagen ii Om: Uit van slaaverny beknelt: dwz. en die dus ... gebukt gingen onder de slavernij van hun eigen geldzucht 1 2 Al^ulk begoedingt mensch: Elk zo met goederen begiftigd mens, nl. z? als degene die zijn geld wel besit (r. 9) (wnt ii, i, 1404 ziet dit begoe-dinght als een deelwoord van begoedigen, vgl. echter ook begoeding, 'beschenking' in dezelfde kolom) niemendal: in het geheel niet te vraagen: dwz. terug te verlangen 1 3 goude, of silvre eeuw: de gelukkige tijden van de aurea aetas of de daarop- volgende argentea aetas (vgl. het eerste boek van Ovidius' Metamorphoses) 13-14 want hy belustight smelt, En giet die: want als hij daar zin in heeft, smelt en giet hij die eeuwen, dwz. gebruikt hij zijn bezit om zich het gelukkige van die tijden te verwerven (wnt ii, i, 1754, kent belustigen slechts in de zin van 'vermaken, vervrolijken') en hy mach van d'ysere eeuw niet klaagen: dwz. en hij hoeft niet te klagen dat er nu een ijzeren eeuw is. Op de zilveren eeuw volgden de bronzen en de ijzeren eeuw, steeds minder gelukkige tijdvakken. TROOST IN DE STERFLYKHEIT (p. 8) toelichting Arens, 1967, p. 381 wijst erop dat Six in dit gedicht de regels 4-6 van Catullus' vijfde gedicht verwerkt. Hij citeert Scriverius' vertaling van die regels: De dagen gaen en keeren weer, Maar als wij eenmael liggen neer, Wij sijn berooft van alle kracht, En slapen eenen langen nacht. Van Es, 1952, p. 163 wijst op de voor een sonnet afwijkende vers- vorm van dit gedicht; Six gebruikt een viervoetige versregel. Het ge- dicht staat op p. 4 van Six' Poësy. annotatie 3 hrenght [...] ter neer. doet eindigen, doodt 4 gaat [...] vernieuwt ophaalen: doet... herrijzen 5 Sonnestt'aaien: nl. ogen 6 Van spiegeltjes, als glas: Als glas van spiegeltjes 7 neerduik: 'achter de kim laat dalen', dwz. sluit meer: weerom 8 in Styxsche stroomen: in het gebied waar de Styx stroomt, het dodenrijk 9 Wat: Hoezeer de nacht: nl. de nacht van de dood 11 dacht: dacht, dat ? 'k weet als: ik weet dat, als jongst: uiteindelijk, bij de jongste dag (wnt vii,i, 393, deze plaats: 'In deze opvatting alleen bij six v. chand aangetroffen') 14 %al de myne blaaken: mijn zon helder zal schijnen BEKLAGH OVER DE DOOD VAN JOACHIM HlDDINGH (p. 9) toelichting Over deze Joachim Hiddingh heb ik geen nadere bijzonderheden kun- nen vinden. Zijn naam komt in Six' werk alleen hier voor. Het sonnet staat op p. 4 van Six' bundel. annotatie 1-2 de Maai ... genoegh: voor mei, de lieve verstreken maand mei was het niet voldoende 3 Hetgeurigh blos te reekenen voor roof: De geurige bloesem als buit aan te merken (en mee te voeren) 4 borsten: jongemannen 5 welkerende beenen: verwelkende beenderen (in de metaforiek: verslappende stengel?) 6 op haar stronk: dwz. als loot van de familie Hiddingh 7 Schoon bloosend, by de blanke leely blonk: dwz. Die een schoon lelieblank uiterlijk met rode blossen had 8 op maagden, heeftgescheenen: heeft neergeschenen op meisjes 9 onse Amstels Venus: de Venus(sen) van ons Amsterdam i o Strooit: Bestrooit roos: rozen (de meervoudsuitgang is samengetrokken in violetten) 11 syne kuil: zijn graf latouw: of latuw: sla (wnt vin, i, i 167). Adonis werd door Venus in een slaveld begraven, toen hij gedood was door de ever (Athenaeus 11, 69d). Melk (r. 12) was een Antieke dodengave. 1 2 Besprenght: Besprenkeld, Bespat 1 3 noch pruts noch prat: trots noch verwaand (wnt xii, 11, 465 3) 14 Al eer de dood syn trouw aan u ten toon leit: Voordat het gebeurt dat de dood laat blijken u trouw te willen zijn (u te willen trouwen) OP DE WEDLOOP VAN TOBIAS DE HEM (p. io) toelichting Over deze De Hem en zijn weddenschap is mij niets naders bekend geworden. Het gedicht staat op p. 5 van Six' Poësy. annotatie 1 7 Spaar: het Spaarne 2 Derdalve myl: 2.5 mijl, dwz. ongeveer 10 km (een mijl telt 5600 Amsterdamse ellen van ongeveer 70 cm, wnt iii, ii, 2422; 111,111, 405 5 en ix, 705) 3 Be lier of ons postuur: iemand met de kwaliteiten van Bellerofon (vgl. wnt xii, 11, 3668) 4 op de vlugge paardepennen: op het snelle gevleugelde paard. Bellerofon was de berijder van Pegasus. 5 een Polak: een Pools paard 6 De saaibeschrijdt: Het zadel bestegen (wnt ii, ii, 1995, deze plaats) vast: hecht (stevig in het zadel) 8 Om 7 eedel spel der Grieken aan te wennen: Dat geschikt was getraind te worden voor de edele rensport van de Grieken 9 De weddingh: De weddenschap schim: flits i o Stoof ruggelinks: Stoof achterwaarts (nl. bij het knikken van het paarde- been) met wolken te vertoonen: dwz. met achterlating van stofwolken ii mulde op wegh: wierp onderweg mul zand op ... (vgl. wnt ix, 1223, deze plaats) 1 2 spulkse: bronstige (wnt xiv, 2649 en 3IQ6) 7 hekke niet verschoonen: de omsloten weide niet voorbijgaan i 3 korts-, kort tevoren ter sluip', heimelijk, bij een list syn springh lust had geboet: zijn paardrift had bevredigd (vgl. wnt xiv, 3050). De Hem had zijn hengst dus listig een verlangen naar een nabij 7 Spaar weidende merrie ingeprent om hem te harder te doen lopen. 14 Darius won, de Hem verloos veel kroonen: Koning Darius verwierf de vele kronen van het Perzische rijk, De Hem raakte veel munten met een kroonmerk kwijt. De Perzen hadden besloten dat hun koning zou worden aangewezen door het lot. De zes kandidaten voor het koningschap zouden bij zonsopgang door de voorstad de stad uitrijden en van hen zou diegene koning worden, wiens paard dan het eerst zou hinniken. Darius' stalknecht liet diens hengst 's nachts paren met een merrie, juist op de plaats waar het zestal de volgende ochtend zou passeren. De list gelukte: Darius' paard hinnikte het eerst toen het de plaats naderde waar 7 korts ter sluip syn springh lust had geboet. Darius werd koning. Six' verwijzing naar dit verhaal (Herodotus 111, 84-86) is thuisgebracht door Kuijper, 1969. Kristus geboorte en leeven gewoogen teegen syn lyden (p. II) toelichting Het gedicht staat op p. 5 van Six' Poësy. annotatie titel gewoogen: afgewogen, afgemeten 1 doorkroont van dooren: gekroond met in het vlees dringende doornen 2 staak: nl. het kruis besypelt: bepaling bij een vervloekte staak dier: kostbaar 3-4 De werreld... laan: Zich de schuld van de wereld op de hals en de hel op het gemoed te laden, omwille van vreemden (de mensheid) en uit vrije wil 5 - 8 Maar [...] Is 7 ... gehoor en: Maar het is wonderbaarlijker dat Hij ... als een mens is geboren 5 uit een eindloos ruim: komend uit de oneindige hemel in brosbepaalde spooren: binnen de grenzen die als vergankelijk en beperkt zijn bepaald (nl. binnen de aardse grenzen) 6 op aarde vuil van voet: met voeten die op aarde vervuilen (nl. vanwege de zonden op de aarde) 7 Uit Godheit louter God: Enkel God naar zijn Goddelijke natuur den vreemden tot behoed: tot behoudenis, redding, van vreemden (de mensheid) 9 Viel... winterdruk?: Was soms het bloedige zweet bitterder om te ver- duren dan de last van koude en winter? Met de koude en winter zal Six doelen op het jaargetijde van Christus' geboorte. De oppositie die hij wil suggereren is die tussen hitte {sweet) en koude. Het bloedich sweet verwijst naar Christus' lijden in de hof van Gethséman?(Lukas 22:44). i o meer dan van dertich jaaren-. zwaarder dan dat van dertig jaar, de duur van Jezus' leven op aarde 11 op dit stuk', over dit onderwerp 12-13 Gods ...juk'. Het zal (zo kan men wel denken) moeilijker zijn geweest voor Gods grootheid mens te worden, dan, eenmaal het juk dragend als mens te zijn geboren, te sterven 14 Heemelsche: Hemelse scharen PROEF VAN LIEFDE AAN ROSELLE (p. 12) toelichting Het sonnet staat op p. 6 van Six' bundel. annotatie titel proef: Blijk, Bewijs i Leander: Leander, een jongeling uit Abydos, zwom iedere nacht over de Hellespont naar Sestos, waar zijn geliefde Hero woonde. Hero brandde een fakkel op een toren om hem daarbij een baken te bieden. In een stormachtige nacht woei de fakkel uit en Leander verdronk. 3 Dies: En dat hij daardoor ... zou zijn Helles %ee: de Hellespont 4 Bestolpt van: Overweldigd door (wnt ii, ii, 2139-2140, deze plaats) maar Museus droomen: slechts inbeeldingen van Musaeus. De laat-Griek-se dichter Musaeus (vijfde eeuw) schreef een klein epos over Hero en Leander. 5 Wat: Welke, Wat voor een ingenoomen: bekoord, bevangen door liefde (wnt vi, 1637) 6 Dat waar de %iel van beiden klein geacht: dwz. Dat zou wijzen op een gebrek aan eerbied voor beider ziel. Een tweede Leander zou zijn ziele-heil immers op het spel zetten, omdat zijn waagstuk wel een zelfmoord zou kunnen heten. Hij zou het zieleheil van de tweede Hero op het spel zetten, omdat zij (net als de eerste Hero) een eind aan haar leven zou maken, als zij zijn lijk aan het strand zou vinden. 7 loegh: spotte 8 van Hol in Zeeland: van Holland in Zeeland 9 syn halve deel: zijn complement ('wederhelft') 10 te vree: zonder onrust ii doorklooven: die doorkliefd, in twee stukken gehakt, is syn geheel: één te worden (vgl. voor het beeld het eerste embleem van Cats' Sinne- en Minnebeelden: een doorgekapte aal kronkelt, omdat hij zich 'weder voegen' wil; Cats, 1712,1, p. 2) 1 2 schorren: schotsen (wnt xiv, 898 kent het woord in deze betekenis al- leen uit Kiliaan, 15 99 en uit Six) 1 3 Om: Omwille van myn baakende Kasteel: mijn vuurtoren, mijn lichtbaak (wnt ii, i, 880: 'Minder juist staat bij six v. chand [...] de uitdrukking baakende kasteel voor een kasteel in welks toren een seinlicht brandt'), vgl. de toren waarop Hero haar fakkel brandde. Schuilt in de merkwaardige omschrijving (vgl. ook de hoofdletter van Kasteel) een toespeling op een achternaam? 14 Wat t(al men om myn Hero niet beschryven?: Welke zaken immers zal men niet in geschrifte beweren, als het om mijn Hero gaat? Ik neem dus aan, dat Six met deze laatste regel het werkelijkheidsgehalte van r. 7-13 terugbrengt tot een bewering, niet tot een daad. Mogelijk speelt hij hierbij met een betekenis die het woord beschryven in het zeventiende-eeuws ook kan hebben, nl. 'handelingen bedrijven die enigszins brutaal of althans ongewoon zijn' (wnt ii, ii, 1998). Een weergave die aan beide betekenisaspecten recht doet, zou dan kunnen luiden: Wat zal men voor mijn Hero niet uithalen, althans wat zal men op schrift niet beweren te willen uithalen voor mijn Hero? Van Es, 195 3, p. 138 geeft een geheel andere verklaring: 'gij Roselle; voor hoeveel dichters zal mijn liefdestocht naar u niet het thema zijn! - beschrijven: papier vol schrijven'. OP TWISTIGE STEEGHJES GEBUUREN (p. 13) toelichting In een artikel heeft mevrouw Schenkeveld dit sonnet aan een uitgebreide interpretatie onderworpen (Schenkeveld-van der Dussen, 1986 a). Zij laat zien dat de op het eerste gezicht ordelijke redenering van Six' sonnet eigenaardige tekortkomingen vertoont en betoogt dat Six die met opzet en met subtiele bedoeling zal hebben aangebracht. Six gaat uit van een moraalfilosofische topos, die hij aan Juvenalis' vijftiende satire zal hebben ontleend. Juvenalis stelt daarin het redeloze, altijd naar de aarde ziende beest dat in vrede met zijn soortgenoten leeft, tegenover de redelijke, rechtoplopende mens die onderling zoveel strijd levert. Dezelfde oppositie wijst Schenkeveld ook aan in Erasmus' essay naar aanleiding van het adagium Duke bellum inexper-tis. Bij de inperking van de thematiek tot alleen het al of niet vredige leven van paren zal Six zijn uitgegaan van een andere bron: het begin van de vijfde zang van Ariosto's Orlando Furioso (Van Woudenberg, 1956, p. 81-83 had reeds op deze bron voor Six' sonnet gewezen). Het sonnet staat op p. 6 van Six' bundel. steeghjes gebuuren: buren uit het steegje Al ...poolen: Elke viervoeter die de kop van nature naar de aarde gewend houdt (vgl. r. 9) Of \oo: Of, indien het dan al is, dat ver by t: doodbijt Wat paar link: Welk van de in paren levende dieren (wnt xii, i, 94, deze plaats) paar: wederhelft, mannetje of wijfje (wnt ii, i, 43, deze plaats) geschooten: gestoten, gezet den Bul: de stier. Mevrouw Schenkeveld ziet de onverwachte voorstelling van zaken in deze regel als een opzettelijk aangebrachte kronkel die aldus bijdraagt aan de pointe van het gedicht (Schenkeveld-van der Dussen, 1986 a, p. 104). Haar redenering volgend zou men de regel kunnen lezen als een voorbode van de ingrijpende vulgarisering in de laatste regels. De opvallende wijziging die Six hier aanbrengt in de topos van Juvenalis, Erasmus en Ariosto, laat immers al doorschemeren dat hij in zijn sonnet niet zozeer 'de mens' op het oog heeft, als wel de (en zelfs: een) twistzieke man, maar evenzozeer ook diens echtgenote, die zo agressief is als een koe nimmer tegen de stier zal zijn. Ook in r. 7 is zowel het mannelijk als het vrouwelijk element in een 'actieve rol' vertegenwoordigd. 7 verblyd: opgewekt, in goede harmonie 8 Het bosch, de weide: Het bos- en het velddier streelt: koestert syn teel en worpgenoten: de dieren waarmee het paart en die welke tot dezelfde soort behoren 9 komt: komt het (dan) meenich: in contrast met Al (r. 1) dier rechtschaapen met verstand: naar zijn aard met verstand begiftigd dier (maar rechtschaapen ook in de zin van: rechtoplopend, vgl. r. 1) 1 o trouw: huwelijkse staat andre helft: wederhelft, echtgenoot 11 als in een helle: Van Woudenberg, 1956, p. 82 wijst hierbij op de over- eenkomst met Ariosto's 'un spirto de l'inferno' in de derde stanza van de vijfde zang van de Orlando Furioso. 14 reutje: mannelijk hondje werd: wordt. 'De rommelige ritmiek van de versregel past uitstekend bij de inhoud ervan. Een sterk geval van anti-climax van kind naar pan wordt afgesloten met een werkwoord 'doodgeslagen' waarvan men moet hopen dat het ten opzichte van het kind waarbij het zou passen, een hyperbool is, maar dat voor het breken van potten en pannen lachwekkend emotioneel is.' (Schenkeveld-van der Dussen, 1986 a, p. 100). op de aangenaame stilligheit des nachts (p. 14) toelichting Van Es, 1952, p. 163 en p. 179 wijst op de voor een sonnet ongebruikelijke versvorm van dit gedicht: de versregels bestaan uit slechts vier versvoeten. Het staat op p. 7 van Six' bundel. annotatie 1-2 %oo softgesloopen, In: zo zachtjes binnengeslopen in 2 d'aaders: dwz. het binnenste, het innerlijk van wat reeden heeft: van al wat met rede begiftigd is, van alle mensen 3 se: nl. de slaap (gewoonlijk mannelijk) wat er slotvry leeft: al wat er buiten slot en grendel leeft, nl. de dieren in de vrije natuur (met name de vogels, vgl. in de boschjes) 4 bekroopen: overmeesterd 5 ooverloopen: overvallen 6 Van: Door 6-7 sweeft Op: verwijlt bij, houdt zich bezig met 7 weeft: stelt... samen, maakt zich 8 Geheil'gde beeldseltjes: Voorstellinkjes van, Fantasietjes over heilige onderwerpen (vgl. wnt ii, i, 1290) met hoopen: in overvloed 9 Sj die: De ziel, die van booven eeuwigh quam: uit de hemel is gekomen en die eeuwig leeft 10-12 Schoon ... gewisse: Wijst, hoewel het aards bestaan als een klit aan haar (de ziel) vastkleeft, mijn gehele wezen (mijn bewustzijn, vgl. wnt iv, 2112) de weg naar haar thuis (het huis van de ziel, de hemel), nu de rust niet verstoord wordt door de onrust van de wereld 1 3 Gedachtigh aan haar saaigen stam: (myn gewisse), dat zich bewust wordt van haar (der ziele) hemelse oorsprong 14 duisternisse: ook in de zin van: mysterie, onverklaarbaar wonder? TROOST AAN JüFFROUW (p. 15) toelichting Evenals het voorgaande heeft ook dit sonnet viervoetige versregels. Het staat op p. 7 van Six' Poësy. annotatie 3-4 Om ... sin: dwz. Omdat u het gezelschap waarnaar u, lief, verlangt, niet kunt hebben 5 de min: nl. de liefdesbetuigingen 6 mach naaken: kan bereiken 7 die quellingh: bedoelt Six dat haar treuren een zelfkwelling is? 8 heeft [...] al in: brengt... (nu eenmaal) allemaal mee 9 slacht: gelijkt de rooselaaren: de rozestruiken i o haare: hun naauw bewaar en: nauwlettend behoeden. In aansluiting bij het voorafgaande bedoelt Six waarschijnlijk dat de liefde altijd wel narigheid meebrengt (zoals bijvoorbeeld de afwezigheid van de geliefde). ii Op: Met behulp van 13 de doornebekken: 'de bijtende uiteinden van de doornen', de doornpun-ten (de samenstelling niet in het wnt) 14 noch afgehaalt: toch geplukt. De troost zit hem dus in de verzekering dat het roosje, ondanks de doornen, geplukt zal worden. correctie Op p. 7 van de bundel van 1657 staat in r. 1 van dit gedicht vriendelike. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit gewijzigd in vriendli-ke. geboortvermaaninge aan iuffrouw susanna SlMONS vander Loef, mijne moeije (p. 16) toelichting Susanna Simons vander Loef (geboren Juliens) was een zuster van Six' moeder. Zij was moeder van zeven kinderen. Haar man Cornelis blijft in dit gedicht ongenoemd. Misschien was hij reeds overleden toen dit gedicht geschreven werd. Het staat op p. 8 van Six' Poësy van 1657. titel geboortvermaaninge: Verjaardagswens (vgl. wnt xx, 1204) iuffrouw: een normale aanspreekvorm voor een getrouwde dame moeije: tante 1 mach: kan Hebreeuwsche nachten: nachten als die van Joodse astrologen. Six zal doelen op de Kabbalisten. 2 daagen sly ten met: zijn dagen doorbrengen als Egiptnaars, en Chaldeen: Alexandrijnen en Chaldeeërs. Alexandri?was een centrum van sterrenwichelarij en astronomie, waarmee vooral de Chaldeeërs zich bezighielden (vgl. ook Daniël 2:2). In de eerste eeuw werd in Alexandri?de zgn. planetenweek, de zevendaagse week (verband houdend met de zeven planeten), geconstrueerd en waarschijnlijk zal Six hieraan met name hebben gedacht (vgl. r. 8 en r. 11). Overdag konden de Egiptnaars, en Chaldeen de zon bestuderen. 3 f ontleen: af te leiden, vast te stellen (vgl. wnt x, 1896). Six doelt dus vooral op het verband tussen de planetenloop en de tijdrekening. 4 vol viers: vol lichtende (vurige) hemellichamen als moeder van elk baaken: aangezien zij, de hemel, de moeder van elk van die lichtende merktekens is 5 Ik schiet by daagh geen Son: Overdag schiet ik geen zonnetje (nl. met een meetinstument, om de hoogte van de zon boven de horizon te bepalen) 6-7 in [...] Te kyken: studie te maken van 6- 7 en ongestaadigheên [...] van ge stemt: en van de veranderlijke stand van de sterren 7- 8 stil[...] Een Heemel: Een hemel in ruste (in tegenstelling tot de onge- staadigheên [...] van ge stemt) 8 moeder ook: die ook moeder is (vgl. r. 4) seeven heldre staaken: zeven lichtende 'palen' (bakens, vgl. r. 4), maar staaken ook in de zin van: afstammelingen, kinderen (wnt xv, 18) 9 houde ik: beschouw ik als i o uw saad: uw kroost, uw kinderen ii Verstrekken [...] my: Gelden voor mij ... als een planeet van vier: een vurige planeet. Six zal hier dus niet doelen op het zevengesternte, de Plejaden, maar op de zeven planeten (vgl. de annotatie bij r. 2). 1 2 uit uwen draai: op grond van uw cirkelgang (de terugkeer van uw ver- jaardag) klaar vertoonen: duidelijk aanwijzen (zoals een starrenkyker dat doet op grond van de draai van het firmament) 13 Op huiden: Nu verjaart: bepaling bij uwen draai dees Heemelswier: de rondgaande beweging van déze hemel 14 En starrekjkery: dwz. En mijn beschouwing van deze hemel en zeven planeten kroonen: dwz. begunstigen DANK AAN HENDRIK LAURENTS SPIEGEL, VOOR EEN MANDEKEN MET PERSEN (p. 17) toelichting Hendrik Laurents Spiegel was naar alle waarschijnlijkheid een kleinzoon van de dichter H.L. Spiegel (1549-1612). Six duidt hem in r. 1 aan als Spiegels soon, maar hij zal dat bedoeld hebben als 'nakomeling van Spiegel', of zich hebben vergist (getuige het patronymicum en de leeftijden, vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1983 a, p. 302, noot). De schenker van het mandeken met persen moet een zoon van een L.(H.) Spiegel zijn geweest. Hendrik Spiegel was een aanzienlijk koopman die handelde op het Middellandse-zeegebied (Watjen, 1909, p. 359). Six richtte aan hem nog een sonnet (no. [72]) en mogelijk doelt hij op zijn huis of familie in zijn gedicht no. [302], r. 7. Dit sonnet staat op p. 8 van zijn bundel. 1 de spiegel: het toonbeeld, het lichtend voorbeeld 2 Die ... song: Die als eerste de op rijm en maat zeer zachtvloeiende dichtkunst beoefend heeft (hierachter samengetrokken: met Neerlands tongh) 3 Waar ... tongh: Waar de bondig geformuleerde wijsheden van Epicte-tus in het Nederlands in doorklinken. Six zal dus niet hebben bedoeld dat Spiegel Epictetus' eerste vertaler (hetzij in proza, hetzij in poëzie) was geweest, maar dat in Spiegels poëzie Epictetus als het ware opnieuw aan het woord was gelaten. Arens, 1961, p. 114 denkt dat Spiegels Hertspiegel Epictetus' naam bij Six heeft opgeroepen. De associatie van Spiegel met Epictetus kan ook zijn opgeroepen door verschillende uitgaven van Epictetus' Enchiridion in vertaling, waaraan Spiegels naam verbonden werd. In een heruitgave van Marcus Gillis' vertaling van Epictetus (1615, eerder verschenen in 1564) drukte men ook Kehes Tavereels Kort Begrip Door H.L. Spieghel af en ondanks de geringe omvang van deze toevoeging (slechts twee pagina's) veroorzaakte dit dat Spiegels naam prominent op de titelpagina prijkt, terwijl die van Gillis daar ontbreekt (Epictetus, 1615). Misschien om deze reden is de uitgave veelal bijgebonden bij exemplaren van Spiegels Hertspiegel die in datzelfde jaar en bij dezelfde uitgever is verschenen (vgl. De Jong, 1930, p. 15). In 1644 verscheen Epictetus' Handboekje opnieuw, nu in een anonieme bewerking, maar opnieuw aangevuld met werk van Spiegel, te weten 'tMergh Vande Nederlantsche Spreeck-woorden: Waer in H.L. Spiegels By-spraacks Almanack (Epictetus, 1644). De associatie van Epictetus' wijsheden met de eveneens bondig geformuleerde spreekwoorden en levenslessen van Spiegel kan door deze uitgaven een voordehandliggende zijn geworden. 4 naa waardje: naar haar waarde afmeeten: bepalen 5 een appelkorf, die wy naa Persen heeten: een korf appelen, die wij perziken noemen, naar de Perzen 6-8 Zou ... vereeten: Zou een maagd, om het zoet van hun nectar, waarbij het zo is, dat goudgeelwit (nl. het vruchtvlees) ónder (en) het Tyrisch purper (nl. de purperen tint van de vrucht) óp de schil zit, en wel in dons als van wol, het gulden vlies van haar juweel versnoepen. Tyrisch purper is een kostbare stof uit Tyrus om wol te kleuren (vgl. wolle). Het guide vlies van haarjuweel zal staan voor de maagdelijkheid van de maagd. De Persen (r. 5), het nectersoet, het goudgeelwit, het Tyrisch purper, het guide vlies en het juweel zijn alle te associëren met rijkdom en kostbaarheid en sluiten aldus aan bij waar dye (r. 4). In de metaforiek is het goudgeelwitte vruchtvlees parallel met haar juweel, de purperen schil parallel met het guide vlies. 9 wacht: verwacht als waardich grooten dank: omdat u grote dank verdient 11 als een Poëét: dwz. als was ik een poëet Ik houd 't met geen droogisten: Ik distancieer me van de kruidenhandel, mijn gewone werk. Six bedoelt kennelijk ook: anders had ik u wel een geschenk uit mijn winkel gegeven. 1 2 beeter koop: dwz. beter en goedkoper als Flakkus by Meceen: zoals Horatius 't bij Maecenas had 13 Nochtans: dwz. Al wil ik u dan geen cadeau geven voede: 'onderhoud', draag (voede mogelijk ook in een verwijzing naar het geschonken fruit) 14 V: nl. mijn hart kleiner dank: te gering bewijs van dank verquisten: tevergeefs besteden HET BEGIN DES LEEVENS IS HET BEGIN DES STERVENS (p. 18) toelichting Het gedicht gaat uit van het spreekwoordelijke 'Als t'leven is geschapen, werd de doot gebore//' (Gruterus 111, 1612, p. 125, tweede paginering), een gedachte die ook is uitgedrukt in het Doopformulier, waarin het leven 'een gestadige dood' wordt genoemd. Van Es, 1952, p. 163 en p. 179 wijst op de voor een sonnet ongebruikelijke versvorm van dit gedicht: de versregels hebben slechts vier versvoeten. Het sonnet staat op p. 9 van Six' bundel. 1-4 Wanneer ... gegeeven: Toen de hemel het leven, waarbij de hemelse geest het schepsel bezielt, zoals een zwavelstok in vlam wordt gezet, nog niet aan mijn roerloze lichaam had geschonken 5 - 8 Zoo wou de dood [...] Niet ringk'len: Wilde de dood ... nog niet aanklop- pen 5 die staagh gaat sweeven: dwz. die er voortdurend op uit is 6 wat van %iel en lichaem hingh: al wat afhankelijk is van een bezield lichaam, nl. de mens 7 de leege ringh: dwz. het leeg omsluitsel, de lege huls (in verband met ringk'len (r. 8) is deze ringh ook te interpreteren als de deurring, de klopper, waaraan de dood komt kloppen, wnt xiii, 495) 8 daar neeven: in de onmiddellijke nabijheid ervan 9 -11 Geen ... klopte: Hij merkte nog maar nauwelijks, dat mijn lichaam, door het leven (de in het lichaam gekomen geest, vgl. r. 1-2) gedreven, een adertje (het minste deeltje) verroerde, of hij klopte aan 11 hiel daar syn verblyf: nam daar (in het lichaam) zijn intrek 1 2 Voorts bleef ik vinnigh aangevloogen: Daarna werd ik voortdurend heftig aangewakkerd (vgl. wnt 1, 450), nl. door de 'blaasbalg' van de eigen adem (vgl. het beeld van de zich opbrandende zwavelstok, r. 3) 1 3 wyl ik aadem dryf: al ademende 14 In korte: In e;en korte spanne tijds van hem: door hem, de dood aan Gerrit Brand de ouden, om myn uurwerkje (p. 19) toelichting Geeraert Brandt senior (1594-1659) was uurwerkmaker in Amsterdam. Zijn bedrijf was gevestigd 'In de twaelf uren, op het Rockinne, by de beurse' (nnbw vi, 183-184). Dit sonnet staat op p. 9 in Six' Poësy. annotatie 1 Hoe dikwils Brand%al ik: Hoe vaak nog, Brandt, zal ik ... moeten 2-3 myn ... latoen: mijn opaal, waarbinnen u de uren voorbij laat gaan met messing (wnt viii, i, 1167, deze plaats) radertjes. Een opaal is eigenlijk een melkwitte edelsteen. Ik vat opaal hier op als 'wijzerplaat' en neem aan dat Six metonymisch het hele klokje bedoelt. Behalve de tint is ook de kostbaarheid hier het tertium comparationis. Het wnt verklaart opaal echter als 'uurwerk, dat met opaal is versierd' (wnt xi, 331, deze plaats). Volgens Six' enigszins misleidende wijze van uitdrukken telt dus niet het klokje de uren met radertjes, maar houdt Brandt zich (al te) vele uren bezig met de radertjes in het klokje. 3-4 is ... vast?: (terwijl ik dan moet vragen:) 'Is het nog niet heel? Hebt u het kunststukje voor elkaar?' (vgl. wnt x viii, 770) 4 dit %al u spy ten: Dit zult u vervelend vinden 6 Zoo help my voort: Wees mij dan snel ter wille salf: lenig myn langh verdriet: mijn smartelijk lang wachten 7 met de klokslagh net: juist bij het slaan van de torenklok 8 dees broddery uitkryten: alom bekendmaken dat dit knoeiwerk is 9 haast en fix: binnen korte tijd en piekfijn in orde 1 o wie: ieder die dat werk: nl. uw reparatiewerk ii 't is van den rechten Brand doen hooren: verkondigen door te zeggen: "t Is het werk van de kundige Brandt.' 12-13 Gelyk ... sleet: Zoals uw zoon (wegens zijn verdiensten) wordt aange- merkt als een eersteklas dichter, zo zou dan, meen ik, ook uw kundigheid minder snel in vergetelheid raken (omdat u zoudt worden aangemerkt als een eersteklas horlogemaker). In deze regels dicht Six een wel zeer grote macht toe aan zijn mondelinge reclame. De toon lijkt me dan ook sterk ironisch (vgl. ook de hyperbolische bewoordingen in r. 6 en r. 8). Brandts zoon is de dichter Geeraert Brandt (vgl. het volgende sonnet). 14 Daar 's vinders naam, 0 jammer, is verhoren: Terwijl toch de naam van de uitvinder (van het uurwerk en het uurwerkmaken), ach helaas, wèl in vergetelheid is geraakt. ANTWOORD AAN GeRRIT BRAND DEN IONGEN (p. 2o) toelichting Nadat Six' klokje was gerepareerd (vgl. het voorgaande sonnet), bezorgde Geeraert Brandt junior, de dichter (1626-1685), het aan Six terug en voegde er een gedicht bij. Dit gedicht zal verloren zijn gegaan. Ik vond het niet terug in een van de uitgaven van Brandts gedichten. Six antwoordde erop met het hier behandelde sonnet. Een bijzonderheid ervan is dat het dezelfde rijmwoorden aanhoudt als voorkomen in Six' sonnet aan Brandt senior. Deze tour de force, het schrijven van sonnetten op gelijke rijmwoorden, was een bekend procéd? dat waarschijnlijk door Huygens in Nederland is geïntroduceerd (vgl. ook de Annotatie bij gedicht no. [71], r. 14). In dit geval zal Brandt junior met het kunststukje zijn begonnen; zijn verloren gegaan gedicht zal ook een antwoordsonnet op gelijke rijmen zijn geweest. Mogelijk is de sonnettenuitwisseling tussen Brandt en Six reeds vóór 1648 te dateren. Uit Six' antwoordsonnet (r. 13) is namelijk op te maken dat niet Brandt senior, maar Brandt junior het klokje had gerepareerd en Joan de Haes, de biograaf van Brandt junior, beweert dat die het horlogemakersvak in 1648 heeft laten varen om zich te richten op een studie theologie (De Haes, 1740, p. 13). Six (die hier overigens hiet zeer enthousiast lijkt over Brandts gedicht) heeft Brandt verdedigd in de plagiaat-affaire rond zijn lijkrede op Hooft. Die lijkrede werd op 28 mei 1647 uitgesproken in de Amsterdamse schouwburg. Misschien dateert de sonnettenuitwisseling over Six' uurwerkje uit dezelfde tijd (vgl. de Toelichting bij Six' gedicht no. [306]). De dichter-predikant J. Vollenhove schreef vele jaren later een gedicht, waarin hij in een opsomming van dichters ook Six' naam liet vallen: 'k Hoor Anslo dus, Martinius en Six Uit eenen mont met Brant en Dekker spreken. Hij zond het gedicht aan Geeraert Brandt, met het verzoek er zijn oordeel over te geven en er de nodige verbeteringen in aan te brengen. Brandts antwoordbrief is niet overgeleverd, maar uit Vollenhoves volgende schrijven blijkt dat Brandt de door Vollenhove genoemde Six had aangezien voor de Amsterdamse regent Jan Six en dat hij Vollenhove in zijn brief gevraagd had of hij misschien het treurspel Medea van die Jan Six op het oog had. Vollenhove antwoordde hem met een brief van 25 juni 1671 (De Haes, 1740, p. 148-153): 'De Medea van Six heb ik noit gezien, maar wel de Poëzy van Joan Six van Chandelier in 8. by gelegenheit in handen gekregen, en vaarzen daarin gelezen, mogelijk van de beste, die my behaagden, en nu dezen man deden noemen onder die grote namen'. In 1671 lag Brandts eerste associatie dus bij de beroemde regent Six. Zijn vroegere kennis Six van Chandelier was op de achtergrond geraakt. Diens sonnet, misschien van vóór 1648, is afgedrukt op p. 10 van zijn Poësy. annotatie 1 -2 Wat... vryery: Waarom gaat uw pen zich, buiten de orde, verslijten met schrijven over vrijerij? 2 daar: daar ... toch immers 3 of is: is soms 4 Als: Nu sy: nl. Venus. Brandt zou dus beweerd hebben dat Six door Venus zelf het hof werd gemaakt. dit moet haar spy ten: dwz. dan zal zij bedrogen uit moeten komen 5 Of vryt men u?: Wordt u, Brandt, soms zelf bemind? Misschien bedoelt Six dat Brandts formulering zo dubbelzinnig was, dat ook deze conclusie uit zijn woorden kon worden getrokken. 5-6 f(po ... verdriet: in dat geval moet ik er, spijtig genoeg, het ongunstig lot om aankijken dat ik de jongedames niet (zo) bereidwillig bespeur 7 Wat kal ik al: Wat klets ik (nu) allemaal!? socht verschiet: dwz. bezig zou zijn mijn bedje te spreiden ('streefde naar een toekomst') 8 Daar 'k voor een koel drogist my uitga kryten: Terwijl ik mij toch overal afficheer als een niet tot enige minnarij geneigde koopman van droge kruiden 9 Dit: nl. r. 1-8 schampre: ironische, spottende (?) fix: piekfijn in orde 10 V Opaal: Het uurwerk (vgl. het vorige sonnet, r. 2) met rym: samen met een gedicht (Brandts verloren gegaan sonnet op gelijke rijmen) gelapsalft: opgelapt. Deze bepaling sluit aan bij V Opaal, maar waarschijnlijk bedoelt Six ook dat het bijgevoegde rym een wat knoeierige indruk maakte (vgl. zijn aanmerking op de onverstaanbaarheid ervan, r. 1-5). 11 fy: foei!, bah! mach: kan hooren: aanhoren, verdragen 1 2 Maakt: Als ... zal maken natuur: dwz. het klimmen der jaren(?) 12-13 geen lukkiger Poeët, Dan konstnaar: niet succesrijker als poëet dan als uurwerkmaker 18 die den tyd %oo slecht versleet', die zijn tijd zo slecht besteedde (nl. met zo'n langdurige reparatie van mijn klokje, èn: met het schrijven van zo'n kreupelwerk) 14 Syn poe sy gaat met de myn verhoren: Dan zal zijn dichtwerk vergeten wor- den, net als het mijne. Six verwijt Brandt dus, dat diens gedicht niet boven zijn eigen dichtwerk uitrijst. OP KENNEP (p. 2l) toelichting Het sonnet staat op p. 10 van Six' Poësy. annotatie titel kennep: hennep 1 op 7 veld noch staande in blaaren: (wat u bent) als u nog op het veld in blad staat 2 Maar ... schacht: Maar hoevele wonderen houdt uw groene blad verborgen binnen zijn omhulling! 3 alsghy weikt: als u ligt te weken. Bij het zgn. roten wordt hennep in water geweekt om de bastvezels van het hout los te maken. riekt muskeljaet: krijgt de geur van muscus in zijn neus. De geur van de rotende hennep is voor de koopman een voorbode van de door hem (dankzij de hennep, vgl. het vervolg van het gedicht) te verschepen handelswaren, zoals muscus, een kostbare Aziatische reukstof. 4 foei duivelsdrek: elliptisch voor: die daarentegen bij die lucht denkt: 'Bah, duivelsdrek!'. Duivelsdrek is de naam van een gemeen stinkende Aziatische harsgom (wnt iii, ii, 3625). bleekt sonder te bedaaren: verbleekt zonder van de schrik te bekomen. Uit hennep wordt immers ook het touw voor een strop gemaakt... 5-6 De ... Of: Nauwelijks had de lijnbaan u tot bind- en kabeltouw ge- draaid, of 6 ghy beteert beklomt het top van pyngeslacht: gij beklom, met teer geïmpreg- neerd, de 'top van het nakomelingschap van de pijnboom' (dwz. het topje van de mast) 7-8 De ... Of: Nauwelijks had de wever de laatste hand aan de draad van het web (uit henneplinnen geweven zeil) gelegd, of 8 met bergen langs de baaren: dwz. met als bergen zo grote schepen over de zee. In bergen zal een toespeling schuilen op het berghout, het hout langs de scheepswand (wnt ii, i, 1879). Vgl. echter ook top (r. 6): de toppen van deze bergen zijn pijnbomen. 9 de voorschoot van die wispeltuurge vrouw: de losse kleding van de wispelturige vrouwe Fortuna (wier losse kleding werd voorgesteld als een in de wind bollend zeil) 11 Dan Kennep: Anders dan hennep 1 2 De windenplaagen 7 bosch: (Gewoonlijk) teisteren de winden het bos maar niet op Amstels boorden: maar niet het bos (nl. het woud van masten) aan de Amsterdamse kaden i 3 Hy: nl. de hennep steltse strax aan 't stuur. dwz. doet de winden, zodra ze opsteken, de schepen voortstuwen werd', wordt een schouw, een pontveer (wnt xiv, 95 3, deze plaats), een plaats waar men zonder veel moeite kan oversteken 14 hintmen: nl. als met een touw [20] OP KERSNACHT (p. 22) toelichting Het sonnet staat op p. 11 van Six' Poësy. annotatie 1 a/ryke: opperrijke, oppermachtige 2 Uit: Vanuit (afhankelijk van Wil [...] daalen, r. 3) sonderpaaien: zonder grenzen, eindeloos 3 klein, en schaamel mensch, geschaapen, sterf lik: als een nietig, armzalig, geschapen en sterfelijk mens (vgl. het antithetisch verband met r. 1) 4 perk: afgeperkt gebied (i.t.t. de hemel sonder paaien) 5 uit Davids nicht: geboren uit Maria, nakomelinge van David 6 Syn dochter: Maria is immer 'een kind van God' (vgl. de paradox met uit Davids nicht, r. 5 en die met uit de Moeders schoot, r. 7). bestraalen: neerstralen (op haar) 8 aan ouderen verplicht: dwz. die toch een verplichting tegenover zijn ouders heeft (nl. tegenover Maria en Jozef, vgl. bijvoorbeeld Lukas 2:51) 9 noopt: nijpt, steekt (wnt ix, 2156) 11 om Kristnen te vereeren: dwz. om Zijn volgelingen te begenadigen met de naam van christenen 1 2 het erffelyk gebrek: de erfzonde 1 3 geladn: geladen, rustend van onsen hals te weer en: dwz. niet aan ons te doen vergelden 14 bedek: volkomen verlichte [2l] AAN ROSELLE. DE LIEFDE VERRAADT SICH SELVE (p. 23) toelichting Dit sonnet staat op p. 11 van Six' Poësy. annotatie 4 brein: verstand 5 niet myns: mezelf niet meester meenen: willen zeggen 7 Zoo: expletief, vat als (r. 5) op van: achternaam (dwz. per ongeluk achter de drie genoemde voornamen) 8 Dies: Daarom beneenen: loochenen 20 9 liegh ik: dwz. als ik de liefde leugenachtig ontken i o schoon: hoewel 11 kan ik: ook al kan ik nog i 3 myn byslaap: mijn 'slapie', mijn slaapkamergenoot. Zo was bijvoor- beeld Jakob Breine Six' warme byslaap in de tijd dat hij bij vader Jacob Six in dienst was om het koopmansvak te leren (vgl. gedicht no. [165], r. 4). 14 uw: u AAN ROSELLE. DE LIEFDE WAART ALTIJD OM HET GELIEFDE (p. 24) toelichting Het sonnet staat op p. 12 van Six' Poësy. annotatie titel waart [...] om: blijft... bij, dwaalt... rond 2 hiel: hield, deed blijven 3 droeve: nl. over het scheiden bedroefde 7 dees soete reis: deze ene lieve keer 8 vlugge: vluchtige, ongrijpbare kon bereiden: zou kunnen vormen (bereiden ook in de zin van 'klaarmaken als etenswaar') 9 Ik hiel: Dan hield ik aangesicht: uiterlijk voorkomen een bereedent dier: een 'redelijk dier', een mens i o gewendt: gedraaid ii gaar verguldt: goudbruin gaar gebraden smaakte: zou smaken 1 2 immers: in elk geval wis: zeker 1 3 staadigh: voortdurend, altijd 13-14 besloot en waar geweest In u: geheel in u zou zijn opgegaan op Kristus heemelvaart (p. 25) toelichting Het sonnet staat op p. 12 van Six' bundel. annotatie 1 vaart: stijgt des oliheuvels top: de top van de Olijfberg (Handelingen 1:12) 2 van aadelaar, noch vuur ge kar gedraagen: niet omhooggevoerd door een adelaar (zoals Ganymedes) en niet door een vurige wagen (zoals de profeet Elia, 2 Koningen 2:11) 3 verwinner: overwinnaar 4 Ontmoetend Englen heir: Een leger van tegemoetkomende engelen op: opwaarts, omhoog 5 om: die rond ... zijn bevestigd 6 schoorvoetende vertraagen: vertragen, door hun tegenstribbelen 7 kan het %yn: zo dat mogelijk is (hetgeen niet zo is) 9 gorgelen: kelen i o De seege: nl. die behaald is op de Dood en Lucifer meest', bovenal 11 Flus van den Helgeboeit: Nog zoeven in helse banden ontboeit op aard gevaaren\ (nu) bevrijd van de boeien op de aarde gekomen i 2 spoeit: spoedt zich ter wacht: om te waken, te hoeden 13 u berei: voor u gereed kan maken 14 daal ten oordeel met Gods macht: neerdale (zal neerdalen) om met Goddelijke macht te oordelen Droom aan myne meederymers (p. 26) toelichting Het gedicht staat op p. 13 van Six' Poësy. annotatie 1 Febus: Apollo, god van de dichtkunst afgevaaren: neergedaald 2 de Son: waarvan Apollo immers ook god is (al is de kar niet gelijk te stellen met de zonnewagen) 3 Nimfen: nl. de muzen gelyk een Non: hier waarschijnlijk met name ter benadrukking van hun maagdelijkheid 4 spel: muziek Lauwerblaar en: lauriertakken. De laurier is Apollo gewijd wegens zijn liefde voor Daphne, die in een laurier is getransformeerd. 6 uit myn ingeteerde bron: omdat ze hebben gedronken uit mijn Parnas-bron van de uitermate geleerde dichtkunst (wnt vi, 1632, deze plaats) 7 7 oude outer van Lion: het oude altaar van Lyon. Suetonius, Caligula, 20 vermeldt dat Caligula in Lyon wedstrijden in welsprekendheid heeft ingesteld. Six zal uit Juvenalis' eerste satire (44) hebben geweten dat de mededingers daarbij voor een altaar (ad ar am) moesten aantreden. 8 Herstellen: Wederopbouwen ten stryd: dwz. het voorwerp van wedijver 9 Men breekt my 't hoofd te veel: Volgens mij zijn het er (hier) te veel die zich het hoofd breken (om geleerde gedichten te maken) Den gaauwsten kroon die kroon: De vaardigste moet die krans dragen i o Met: Daarbij een Laurier: een lauwerkrans mids: echter met de bepaling dat (op voorwaarde dat) wie: al wie maar rym: slechts rijmwerk (en dus geen poëzie) ii des dichters slaaf verstrekken: de ware dichter als slaaf dienen 1 2 verschoot: schoot wakker met opset 7 rym te staaken: met het vaste voornemen niet meer te rijmen i 3 Wie: Hij die 13-14 dien kamp, als aan de Rhoon Gepleeght: die strijd, zoals die aan de Rhone werd gestreden. Six is zich hier bewust van het lot van de verliezers (vgl. r. 10-11) bij de wedstrijden in Lyon. Suetonius vertelt t.a.p. dat de verliezers de overwinnaars geschenken moesten aanbieden en dat zij lofredes op hen moesten schrijven. De minder gelukkigen moesten hun eigen werk uitwissen met een spons of met hun tong, tenzij ze verkozen te worden afgeranseld of in de rivier te worden geworpen. 14 wil onderstaan: aandurft mach dan die plaats genaaken: moet dan maar in dat perk treden OP EEN SERVET, AAN DE SCHOUWMANTEL VAN ROSELLE (p. 27) toelichting Het gedicht heeft een voor een sonnet uitzonderlijke versvorm: de versregels zijn jambische drievoeters. Het staat op p. 13 van Six' bundel. annotatie titel servet: voorhang (het wnt kent het woord in deze betekenis alleen uit dit gedicht van Six, wnt xiv, 1320) schouwmantel: schoorsteenmantel i dankbare: dankwaardige 3 Die: Servet, die 3-4 voor ... net: als dank voor de deugd die u hebt ondervonden van de blanke en nette dame 5 - 6 belet, Dat: weerhoudt, Opdat 7 prangen: kwellen 9 volprysen: volledig naar waarde roemen ii Wjd: Verre 11 -1 2 lunoos ... vieren: de mantel van Juno, geheel bezaaid met gouden vurige sterren. Juno is onder meer godin van het uitspansel. De vergelijking heeft ook betrekking op het vuur waardoor de voorhang van Roselles haard wordt doorsaait: men kan het vuur als sterretjes door het doek zien lichten. 1 3 maar: slechts 14 schut ook myn leed: voorkomt daarenboven mijn smart. De pointe schuilt in de overdrijving: een smetje op Roselles wangen of ogen zou de minnaar al leed zijn en daarom wordt de voorhang die dat voorkomt, zelfs geprezen boven het uitspansel, dat alleen maar sierlijk zou zijn. BEEDE OM GUNST, AAN S.L. (p. 28) toelichting Wie S.L. is, kan ik niet zeggen. Een naam die zich bij deze initialen aansluit, kan ik in Six' werk niet vinden. Het gedicht staat op p. 14 van zijn bundel. annotatie 1 het %y men my weer Heft, oft %y men haat', of men mij nu wederliefde schenkt of haat 2 de haan ten einde sweeten-, dwz. over de gehele afstand afleggen, hoe moeilijk dat ook is 3 liefdens blyk: mijn liefdesbekentenis een teerlingh'. een dobbelsteen 4 De worp loopt synen loop, hy einde goed of quaad: De geworpen steen rolt voort, of hij nu een goed of kwaad resultaat oplevert 5 Hoe?: Wat nu? meint: beweert met: net als ommegaat: ronddraait, wendt 6 fier: trots 7 min waardich: die wederliefde waardig is 8 Wacht dat: Wacht af of hlaauwe scheenen slaat: dwz. een blauwtje laat lopen, afwijst 9 wacht: heb mij ingesteld op laaghste: minste, onplezierigste (ook in een verwijzing naar de hoogte van de scheenen) i o naa 't arghste voegh: op het onaangenaamste instel ii Ik ry reeds op de tongh: Ik ga toch al over de tong, Ik ben immers al het onderwerp van praatjes i 2 lukt my ook: mocht mij ook ... ten deel vallen 13 Te hooger ryst myn luk, te soetergloeit myn min: Dan zal mijn geluk ook des te groter zijn en mijn liefde des te warmer gloeien (nl. omdat ik mij op veel minder had ingesteld) 14 Ik leght 7 my hallef toe: Ik reken daar voor de helft op (vgl. wnt xvii, i, 5 39), dwz. Ik geef mij 50 procent kans toon my uw gunst hier in: wens mij hierbij geluk. Omdat Six S.L. dus om zijn gunst moet verzoeken, kan het zijn dat hij het was die Six het verwijt van r. 5 had gemaakt en zelfs dat r. 11 op hem van toepassing was. correctie In de bundel van 1657 staat op p. 14 in r. 2 van dit gedicht haam. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot haan. OP DE SCHOONICHEIT VAN ROSELLE, AAN DE SELVE (p. 29) toelichting Het sonnet staat op p. 14 van Six' Poësy. 1 van eerbaarheitgevloert: met een vloer, een fundament van deugd, kuisheid (wnt iii, 11, 3894-3895) 2 Van Godvolkoomen: Door God geheel gebouwd (vgl. wnt xxii, 877, deze plaats: 'voltooid') 3 naa: naar stof', een stof (in dit geval: de huid) het purper, het purper van het onderhuidse bloed parlemoert'. met parelmoer bekleedt. Parelmoer schijnt door. Hier en daar ziet men het purper doorschemeren. geestigh'. bevallig. Maar dit dakgewelf, dit hoofd, is ook 'geestbevattend'. oversnoert'. in snoeren (vlechten) bedekt (deze samenstelling niet in het wnt) Als goude rietjes', (hairen), die zijn als gouden riet stengeltjes (van een rieten dak) branden: gloeien, gloed verspreiden Lantaarnen van Turkois: Lampen uit turkoois (voor: hemelsblauwe irissen die als het ware licht verspreiden) en Spiegels sonder sanden: en spiegelramen zonder het minste onvolko-menheidje (zandkorreltje). Ik neem aan dat Six de glanzende ogen ziet als volmaakt heldere ruiten, waardoor het blauwe licht van de irissen naar buiten straalt. Na een verklaring van sonder sanden als 'zonder troebelheid', stelt Van Es, 195 3, p. 139 de vraag of hier niet sprake is van een drukfout {randen in plaats van sanden). Men zou de Spiegels ook kunnen opvatten als spiegelende watervlakken 'zonder zandbodem' (dwz. onpeilbaar diep), maar die zijn, evenals echte spiegels, moeilijk in verband te brengen met de hier geschetste tempel. Die Efesen den glans van haar Diaan ontvoert: Die aan Efese de luister van haar Diana ontnemen {ontvoert is tweede persoon meervoud en sluit aan bij het glanzende dakgewelf (r. 5) en de Lantaarnen en Spiegels, die evenals de kerk (r. 1) worden aangesproken). De Dianatempel te Efese was een der beroemdste bouwwerken van de Oudheid en gold als een van de zeven wereldwonderen. De 'luister van Diana' zal hier dus staan voor het glanzende en roemrijke karakter van die tempel, dat echter wordt overtroffen door de glans van Roselles dakgewelf, Lantaarnen en Spiegels. Ik zie geen reden om hier met Van Es in het bijzonder aan Handelingen 19:35 te denken. poortaal: dwz. mond vol roosende festoenen: geheel behangen met rozerode guirlandes, de lippen een elpenbeene koor: een ivoren rei, de tanden der galmen: dwz. waar de galmende zangen klinken versoenen: Gods genade afsmeken myn Afgoddin: Six verlaat hier dus de volgehouden tempel-metaforiek recht een needrigh spoor: richt beschroomd mijn schreden uw verheeventheit: uw hoogheid (of: Uwe Hoogheid) met uitgetrokke schoenen: nl. uit eerbied tegenover een godheid van uw schoonte: op uw schoonheid DE SCHOONIGHEIT VAN ROSELLES GEMOED, BOOVEN HAAR GELAAT GEPREESEN, AAN DE SELVE (p. 30) toelichting Ook dit gedicht van Six heeft de voor een sonnet ongebruikelijke versvorm met versregels van vier jambische voeten. Het staat op p. 15 van Six' Poësy. annotatie titel gemoed', aard, inborst, hart 1 In: Indien 1-2 waaren, Om: verwijlen bij, me ... vermeien in 2 kaakjes: wangetjes 3 die: de schoonheit, die omringht: in zich sluit (uw oogh is subject) 4 glansen: glimpen, schitteringen uit des hoesems aar en: vanuit de aderen van het hart (vanuit de mijnen van het gemoed) 5 Zoo: expletief, vat In (r. 1) op moght: zoudt... kunnen licht: lichtzinnig 7 Wyl: Omdat 8 Ik soek met eeuwge deuchd te paar en: Ik wil blijvende edele schoonheid tot wederhelft, Ik streef een verbintenis met blijvende edele schoonheid na 11 pariemoeder: de parelmoerschelp (de 'moeder van de parel') 1 2 schurft: schurftig ongesien: onooglijk 1 3 haar goude waarde biên: willen kopen voor haar gewicht in goud 14 voeder: voering, binnenzijde (wnt xxii, 94, deze plaats). Mogelijk ook in een verwijzing naar 'voedsel' (de ziel als voedsel voor het lichaam). OP DEN OPLOOP TE PARYS, OM EEN SCHRIFT, OP DE KOONINGINNE EN DE GALGE VERLOST (p. 31) drukker van een laster- kardinaal, door 't volk van toelichting Op 17 juli 1649 werd de drukker Claude Morlot in zijn werkplaats 'dans la rue de la Bücherie, a l'enseigne des Vieilles Etuves' betrapt bij het drukken van een fel anoniem pamflet tegen het Franse hof. Hij werd in de gevangenis geworpen en veroordeeld tot de strop. Op 20 juli, de dag van de executie, werd hij echter door een oproerige menigte bevrijd. De massa vernielde de galg en de ladder op de Place de la Grève en bewerkte de kleine politiewacht met wapens, stenen en stokken, zodat verscheidene beambten zwaar gewond raakten en één het leven liet. Het gewraakte pamflet is een aantijging op rijm aan het adres van de koningin-moeder en kardinaal Mazarin. Het presenteert zich als het verslag van een kamermeisje dat zegt luistervinkje te hebben gespeeld bij een ontmoeting tussen de koningin en 'Iulle', dwz. Jules de Mazarin, de eerste minister, in het boudoir van de koningin. Zij zouden zich bij het samenzijn niet alleen aan bedenkelijke staatszaken, maar ook aan Tinfame vice dTtalie' (anale sexualiteit) hebben gewijd. De titel van het om begrijpelijke reden uiterst zeldzame pamflet luidt La Custode De La Reyne Qui Dit Tout [zonder plaats of naam van de drukker], 1649 (Knuttel 5896; Moreaui, 1850, p. 256-258). Dat Six de gebeurtenissen persoonlijk heeft bijgewoond blijkt uit een passage in gedicht no. [235], r. 9-11. Dit sonnet staat op p. 15 van zijn Poësy. annotatie 1 uw wonderboek, het wonderbaarlijke boek van Gods voorzienigheid. Six bedoelt niet de bijbel (het aan de mensheid geopenbaarde deel van Gods wil met de wereld), maar Gods voorzienigheid, die de mens verborgen blijft, hier voorgesteld als het boek waarin Gods 'heimelijk raadsbesluit' is opgetekend; het boek met de zeven zegels uit Openbaring 5. 2 streeken: koersen, gangen (wnt xv, 2148) 3 Van eeuwighei't: Van eeuwigheid her en voor altijd 4 uit niet, door ugevonden: uit niets, door U geschapen (bijv. bepaling bij de kloot) 5 van: door 6 voor: ten overstaan van 7 dien dolk: nl. de byl, die Karei 1 in 1649 onthoofdde 9 Daar: Terwijl 9-10 geen bloed[...] hanght: een kerel... niet ophangt i o Verweesen: Hoewel hij wel veroordeeld is ii karre: nl. de wagen waarop de veroordeelde onder de galg werd gereden breekt: vernielt ten spjt des wachts: ondanks de wacht, een kordon rond de executieplaats vol wonden: 'die daarbij zwaar gewond raakte' (bijv. bepaling bij des wachts) 1 2 een schaamel riet: dwz. het teken van geringe waardigheid. Is het schaa- mel riet ook een beeld voor het pamflet, waarmee de drukker de koningin en de kardinaal als het ware had getuchtigd (al was het dan slechts een gemeen rietje)? 1 3 naa: naar syn dood en brandend graf: haar ondergang op de dag des oordeels 14 dit wonderboek: het wonderboek waarin ook deze zaken staan vermeld (vgl. r. 1) OP EEN SCHILDERYE AAN DE SOLDERINGE EENES KAAMERS TE FONTEINEBLEAU (p. 32) toelichting Fontainebleau werd door Six bezocht tijdens zijn reis door Frankrijk naar het zuiden (1649). De plafondschildering die hij in dit sonnet bespreekt is die in de zgn. 'Chambre en Ovale' van het paleis. Het schil- derij verbeeldt de nog zeer jonge Lode wijk xiii, die in 1601 in deze kamer is geboren. Pierre Dan vermeldt in zijn Le Tresor Des Merveilles De La Maison Royale De Fontainebleau (1642) dat de toekomstige koning is afgebeeld 'tenant un Sceptre d'une main, un Laurier de l'autre, & une couronne Royale sur sa teste, soustenu?par quelques petits Amours, tandis que d'autres versent sur luy des fleurs en abondance.' Het werk is van de hand van 'monsieur du Bois', d.i. Ambroise Dubois (1543-1614) (Dan, 1642, p. 143-144). Het sonnet staat op p. 16 van Six' Poësy. annotatie 1 Fontainbelleau, schoon bronnend kristallyn: een etymologiserende variant van de naam van het watergebied rond het slot, gevolgd door een vertaling daarvan in het Nederlands: 'fraai kristalhelder bronwater' (vgl. Michels, 1964, p. 177) 2 Omlommert spiegelnat: Door begroeiing omgeven vijvers, die spiegelen sulks: zodat (sluit aan bij 'spiegel', uit spiegelnat) 3 Dees: nl. Diana, de maangodin die: nl. Phoebus Apollo, de zonnegod, tweelingbroer van Diana ver Heft: verliefd op zichzelf (bij het kijken in de spiegels). Of bedoelt Six dat maan en zon elke nacht of dag verliefd zijn op hun min of meer vaste geliefden, nl. Endymion en bijv. Daphne? weesen: uiterlijk, gedaante (in de vorm van een spiegelbeeld) 4 spieglen op: terugspiegelen in net: zonder vervorming, zuiver (hetgeen de rust van het wateroppervlak aangeeft; vgl. Van Es, 195 3, p. 141) 5 duur gebouw: kostbaar slot (dat dezelfde naam draagt als het in r. 1-4 besproken watergebied) 5 - 6 van ruimte, in %oo een lyn Betimmert: van een grondoppervlak, waarop een bouwwerk met zo'n silhouet is opgetrokken (vgl. wnt ii, ii, 2229 en viii, 11, 2347) 6 vyf bondert schoorsteen perken: daken, vlakken waarop vijfhonderd schoorstenen staan. De grote hoeveelheid gemetselde schoorstenen op de vele daken van het paleis is een opvallend aspect van het uiterlijk van Fontainebleau. Van Es, 195 3, p. 141 verklaart deze plaats als 'vakken boven den schoorsteenmantel, geschikte plaats voor schilderstukken en andere versieringen' en Michels, 1964, p. 177 meent dat hiermee wellicht eerder zalen bedoeld zijn. Beide verklaringen sluiten aan bij Van Es' verklaring van in %po een lyn (r. 5): 'in zulk een lange reeks van vertrekken'. 7 Vol... werken: bepaling bij duur gebouw (r, 5). Ik neem aan dat Van Es en Michels deze regel echter hebben opgevat als een bepaling bij schoorsteen perken. schildery: schilderwerk konstelyke werken: kunstwerken 8 speelhuis: lusthof, buitenverblijf. De aanduiding loopt waarschijnlijk ook vooruit op het laatste woord van r. 13. Lodewijk xiv moest in 1649 nog 11 worden. Lowys: Louis, Lodewijk xiv 28 9 V verdek: het plafond een van 's Koonings saaien: nl. de zgn. 'Chambre en Ovale' (vgl. de Toelichting) i o De Kooningh: als Six hiermee Lodewijk xiv bedoelt, vergist hij zich en ziet hij de afbeelding van de vader in diens jeugd voor die van de zoon aan. luchtich op de faame alom bekent: zich in de lucht bevindend omdat hij alom bekend is vanwege zijn roem (wnt viii, ii, 3173). Six geeft hiermee zijn interpretatie van het zweven van de afgebeelde koning, mogelijk omdat hij de 'petits Amours' die de koning dragen en met bloemen bestrooien, opvat als verbeeldingen van de faam. 11 Rechts met een oorloghsstaf: Met in zijn rechterhand de staf van een be- velhebber. Pierre Dan noemt die een scepter. slinks met een olient: en met in zijn linkerhand een 'tak van olie', een olijftak van de vrede. Pierre Dan ziet er een lauwertak (van de overwinning) in. 1 3 Uw: nl. Van u, Fontainebleau is een God: is dan wel voorgesteld als een god een kind: vgl. de annotatie bij r. 8 14 Masaryn: Jules de Mazarin, een van de voogden van Lodewijk xiv na de dood van zijn vader in 1643. Feitelijk regeerde hij het land. OP MYNE EENSAAME REISE, EEN GROOT STUK WEEGHS DOOR VRANKRYK (p. 33) toelichting Tijdens zijn reis van 1649 had Six zijn reisgenoot Grenier in Angers achtergelaten (vgl. gedicht no. [5 3]) en was verder gereisd richting Spanje. Dit sonnet staat op p. 16 van zijn bundel. annotatie 1 ghy: nl. gij, Six (vgl. r. 9) draavende: op een dravend paard tweehondert myl: dwz. ongeveer 780 km (als Six Hollandse maten aanhoudt). Een Hollandse mijl telt 5600 Amsterdamse ellen van ongeveer 70 cm (wnt iii, ui, 405 5 en ix, 705). De afstand, gemeten in een rechte lijn, plaatst Six in het zuiden van Frankrijk, bij de Pyreneeën (ter hoogte van Toulouse, Bayonne?). gemeeten: afgelegd 2 wel te pas: juist zoals het goed is, in goede orde (en 'in een goede pas', vgl. draavende) 3 schier stom: dwz. die zich bijna niet verstaanbaar kan maken in het Frans nimmermeer verselt: zonder ooit meer gezelschap te hebben 4 in de Son schuin by geseeten: die u, bij zonneschijn, schuins (terzijde) gezelschap houdt 5 Wat... weeten?: Waaraan zult u dan zoveel voorspoed danken? 6 mistelt: misrekent (bij de aanvang van de reis), of: in verkeerde richting afgelegd? 7 straatgeweld', geweld langs de weg 8 graagem begerige, hongerige 9 Uw dubble wjsheit: Is het soms uw dubbele wijsheid (met een verwijzing naar Six' reisgezelschap, r.3-4) eenvoudich van verstand', die toch maar één paar hersens hebt i o V Was groote sotticheit: Het was toch maar een grote dwaasheid (die de veronderstelling van r. 9 op losse schroeven zet) ii Toen ik niet beeters kon: Eerst toen ik zelf niets beters meer wist te doen, dwz. pas in laatste instantie (echter met de implicatie: ik had toen niets beters kunnen doen!) Godsgesant: dat een engel des Heren (leidt een lijdend voorwerpszin in) 1 2 een seeker leidsman strekken: mij een zekere leidsman zijn 1 3 Dien loof: Loof Hém dien dien bid: Hèm, Hèm moet u bidden (met een verdubbeling van het relativum die contrasteert met het tweevoudige van Six en zijn schaduw, r. 3-4 en de veronderstelde dubbelheid van zijn wjsheit, r. 9). correctie In de bundel Poësj staat op p. 16 in r. 4 van dit gedicht bjgeweeten. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd: bjgeseeten. MYNE ONVERSAADLIKHEIT VAN ROSELLES SCHOONIGHEIT. AAN DE SELVE (p. 34) toelichting Het gedicht staat op p. 17 van Six' bundel van 1657. annotatie 4 naa: naar 5 werd: wordt Koffer: juwelenkistje opgeslaagen: geopend, opengeslagen 6 praal: pracht, schoonheid 7 eijers uit een pariemoeders schaal: eieren uit een parelmoerschelp. De parelmoerschelp is de moeder van de pareleieren. 8 Hj schat het: Dan slaat hij het hoog aan (nl. het openen van de Koffer, in tegenstelling tot het te weinig gewaardeerde opkomen van de gouden zon en de zilveren maan) 9 mottigh: walgelijk vergaande (wnt ix, i 178, deze plaats) 10 de Heemelsche juweelen: nl. zon en maan 11 moeders: in contrast ook met de 'parelmoeder' doch: toch past: let, acht 1 2 deuchdsaamheit: de edele en reine schoonheid 13 wast: aangroeit (nl. 'als de parel groeit in de oesterschelp', Van Es, 195 3, p. 140) 14 het: nl. mjn oogh het: nl. dat zien, die aanblik op d'uitsteekende hoedanicheeden van Roselle (p. 35) toelichting Dit sonnet staat op p. 17 van Six' Poësy. annotatie 1 sesamyne bloem', 'sesambloemachtige' bloem. De bloem van het sesam-kruid is helder wit. De afleiding vind ik niet in het wnt (vgl. het substantief sesamyn in Six' gedicht no. [42], r. 9). vriendelyke: beminnelijke, lieve (wnt xxiii, 568) 2 volpraalenSy sonder praaien', vol prachtige kwaliteiten, zonder (daarop) prat te gaan 3 Vol keurich heilighdom van deuchdelyke straalen: Vol van de fijne heiligheid van de stralende reine goedheid 4 Waar op een werreld in bekooringe verviel'. Waardoor een hele wereld verleid zou kunnen worden 5 elpen kas: ivoren kabinetje konst, en kostlik: kunstig en kostbaar (wnt viii, i, 563) 5-6 hiel[...] opgepronkt: ook voortdurend op zou sieren 6 reegenbooghsche opaalen: iriserende opalen (melkwitte stenen met weerschijn in regenboogkleuren, wnt xii, iii, i 370, deze plaats) 7 Kananors safier: saffieren (blauwe edelstenen) uit Cannanore (of Cana-noer) aan de Malabarkust (de meervoudsuitgang is samengetrokken in koraalen) 8 Heemelglans: hemelse gloed i o daar toe: bovendien, daarbij sneedich: flink (of: schrander) ii Zyn: als subject hierbij fungeren de beide voorgaande regels. Men leze achter besneen, \eedich, natuur en sneedich 'te zijn'. eertyts: vroeger, voorheen Nimfen: hier wel voor 'geliefde dames' aangebeên: die ... werden aanbeden 13 alleenich: in contrast met veel (r. 11) speelen: schitteren 14 Dies loof ik: Dus, zo moet ik wel aannemen, ... MYNE WANHOOP AAN ROSELLE (p. 36) toelichting Het sonnet staat op p. 18 van Six' Poësy. annotatie 1 schrikkelyk ontsach: schrikwekkende macht (wnt x, 205 i) 2-3 tol... lakken: dwz. met het water van stromen, bronnen en plassen wordt verrijkt (wnt viii, 1, 927, deze plaats) 3 uit een dal van soete waaterpleinen: afkomstig uit een dal met vlakken zoet water. Dit dal betaalt dus tol in de vorm van in zee uitmondende stromen, bronnen en plassen. 4 Hem kennende: (waaterpleinen) die hem (de zee) erkennen van: vanaf 5 Hy is nochtans: Toch is hij (afhankelijk van Hoe wel, r. i) staagh: bij voortduring (vgl. Geduurich, r. 2) van moedich onverdrach: van een laatdunkende onverdraagzaamheid (wnt x, 2096) 6 spouwt: spuwt (uit minachting, omdat hij als Heer wordt gezien). Evenals in r. 7 en r. 8 is staagh hier samengetrokken uit r. 5. soutegreinen: zoutkorrels (waaruit immers zijn eigenheid blijkt) 7 wilt: wil hij (bij voortduring) het ronde strand: de omliggende kust met roovery: dwz. met landroof (door middel van erosie) 8 onderdompelt: dompelt hij (bij voortduring) ... onder, brengt hij ... tot zinken elk ontspannen seil, en vlag: elk vrijelijk wapperend zeil en elke vrijelijk wapperende vlag (metonymisch voor: schip). Uit elk (nog versterkt door het samengetrokken staagh) blijkt dat de zee wel zeer vaak tot een dergelijke onderdompeling overgaat. i o Een %ee: vgl. het beeld van r. 1-8 swelt: zwelt aan, neemt toe van myn oogentol: door de tol die mijn ogen betalen (hier zijn dus de ogen parallel met het dal van soete waaterpleinen, de tranen zijn parallel met de vlieten, fonteinen en lakken) ii doof by alle mingebeeden: bij al het gesmeek om liefde doof blijvend 1 2 Wes: Waardoor myn lievery: mijn beminnen (wnt viii, ii, 2146, deze plaats) op hol: als een schip op hol geslagen 13 werd bestreeden: wordt aangevochten 14 sollebol: gerol, geslinger (wnt xiv, 2493, deze plaats: 'eenmaal aangetroffen') OP HET KOOPERGELD IN SPANJE (p. 37) toelichting Het sonnet staat op p. 18 van Six' Poësy. 1 Kooninghryk, niet wooninghrykgeheeten: dat wel een koninkrijk heet, maar niet woningrijk genoemd kan worden 2 steengeberght: nl. de Pyreneeën (als een enorme vestingmuur) omgraaven van de %ee: door de zee als met een bovenmaatse slotgracht omgeven (wnt x, 248, deze plaats: 'oneigenlijk' en 'bij stoute dichterlijke uitbreiding') 3 hol hout geberght: hol gebergte van hout, metaforisch voor: enorme houten vloot (in geberght kan ook een toespeling schuilen op berghout, het hout langs de romp van een schip, wnt ii, i, 1022 en 1879) de Peruaansche ree: de rede van Peru, in welk land het zilver voor de zilvervloot werd gewonnen 4 besaans: bezaansmasten op 't wysen der planeeten: met de planeten als hulp bij de navigatie 6 den Hel: de helse mijn 7 Ontmynen: Opdelven (wnt x, 1913, deze plaats) sinte Lucas stee: de stad Sanlücar de Barrameda (nabij Cadiz), de thuishaven van de zilvervloot 8 7gebrekkigh volk', het arme hongerige volk van Spanje te schaffen dat sj eeten: iets te geven zodat zij kunnen eten (vgl. schaffen, 'opdissen', wnt xiv, 209). De voedselvoorziening vereiste echter nog wel tussenkomst van derden (vgl. de volgende regels). 9 De needrige Amstelaar. De nederige Amsterdammer (vgl. Trots Spanje, r. 1) in laagh, en waatrich veen: vgl. de trotse ligging van Spanje (r. 2) 1 o -11 Scheept [...] toe: Verscheept... naar i o een enger plas: een minder wijde waterplas (nl. de Noordzee en het Ka- naal, vgl. r. 3-4) uw hongerigen seetel: uw hongerige 'woonplaats', uw land (indirect object bij Scheept [...] toe) ii Syn vreemde graanen: De granen die hij uit andere landen (met name de Baltische) heeft gehaald en alle vreemdicheên: en alle andere uit het buitenland gehaalde handelswaren 1 2 Dat sich uw silvre baar smolt: Opdat uw zilvere baar zich zou laten om- smelten (in het wnt kan ik 'zich smelten' niet vinden) 1 3 quarten: dwz. zilveren Nederlandse rijksdaalders, van ongeveer een kwart van de waarde van gouden rijders (vgl. Enno van Gelder, 1966, p. 219-221) waaren krygh: koopwaar zal mogen verwerven, ingeruild zal mogen worden tegen koopwaar en dat de naaste reen: nl. en dat de naaste reen waaren krygh[en]: en opdat de omliggende kusten koopwaar zullen mogen verwerven (door toedoen van de Amstelaar) 14 Hy ... vermeetel: Degene die dan beschikt over zilver en niet degene die daar beschikking over heeft gehad (maar het inmiddels is kwijtgeraakt, vgl. ook de titel boven dit gedicht), zal dan (met recht) trots kunnen zijn (vgl. het laatste woord van r. 14 met het eerste van r. 1) OP DES KOONINGHS WEIGERINGE AAN SYN SOON, VERSOEKENDE OM DRY UUREN TE MOOGEN REGEEREN (p. 38) toelichting Ik kan niet aangeven op welk incident Six in dit gedicht precies doelt en weet ook niet op welke bron hij zich heeft gebaseerd. Het sonnet staat op p. 19 van zijn bundel. annotatie Metpyn: Met pijn in het hart, Node afgeparst: dwz. omdat hij er door zijn zoon toe geprest was endelyk: uiteindelijk dan maar de Son: Apollo Syn soon: Phaëton op te daagen: het daglicht te gaan verspreiden 4 die: nl. die eenge dagh stond Febus duur: kwam Apollo duur te staan doodde Faëton: Phaëton kon de paarden van de zonnewagen niet in bedwang houden en scheerde rakelings langs de aarde. Jupiter moest ingrijpen en bliksemde hem neer. 5 F Hip: Filips iv (subject bij dorst, r. 7) uw fiere soon: nl. de kroonprins Baltasar Carlos (geboren in 1629), Filips' enige zoon uit zijn eerste huwelijk 6 Te nyvren: Zijn best te doen (wnt ix, 2008, deze plaats: 'zelden voorkomende'), dwz. 'Van zich te doen spreken' 7 De volmacht: De absolute macht (wnt xxii, 95 8, deze plaats) dorst Ninus doen niet waagen: dwz. durfde niet iets te doen als Ninus heeft gedaan. De Assyrische koning Ninus had zijn vrouw Semiramis voor vijf dagen zijn macht overgedragen en zij had van die gelegenheid gebruik gemaakt om hem op te sluiten en hem vervolgens te laten doden. De anecdote gaat terug op Diodorus Siculus 11, 20, 3-5. 8 vergrimt: 'als hij eens kwaad zou worden' iet schrikliks onderwon: iets verschrikkelijks zou ondernemen 9 -11 En ... hangen?: dwz. En was het inderdaad niet zo, dat hij, die graag dat geheim (nl. de geheimgehouden reden voor zijn vaders weigering) aan het licht wilde brengen, in de raad van sidderende bestuurderen verklaarde, dat hij, eenmaal in die positie, wel vijf of zes van die hebzuchtige monsters zou ophangen? (wnt x, 1913, deze plaats) 1 2 het lyf: metaforisch voor: de regering van Spanje leeden: ledematen, metaforisch voor: regeringsfunctionarissen 12-13 ooverladn Van goudsucht: die de al te zware last van hun geldzucht moe- ten torsen (sluit aan bij zowel de letterlijke als de figuurlijke zin van leeden) 14 En of uw soon niet leefde: En wie weet, of uw zoon misschien niet nog in leven zou zijn. Baltasar Carlos was in 1646, 17 jaar oud, overleden en hij zal, als de suggestie in deze laatste regel juist is, een niet-natuurlij-ke dood zijn gestorven. HOE NIETICH DAT DE PRACHT DER KOONINGEN ZY (p. 39) toelichting Het gedicht beschrijft de tocht van het pasgetrouwde koninklijke paar van het Escorial (ongeveer 50 km ten noord-westen van Madrid) naar het Buen Retiro-paleis aan de oostrand van de stad. Filips iv was op 7 oktober 1649 getrouwd met zijn nichtje Maria Anna van Oostenrijk. Zij was voor het huwelijk overgekomen uit Wenen. Het paar had de eerste weken van het huwelijk doorgebracht in het Escorial en reisde nu naar Buen Retiro, vanwaaruit Maria Anna op 15 november 1649 haar plechtige intocht in Madrid zou houden (Hume, 1906, p. 366). Six was in die tijd in Madrid. Dit sonnet is afgedrukt op p. 19 van zijn bundel. annotatie 1 De Madrillees: De Madrileen, dwz. De inwoners van Madrid ree: gereed muilen: muilezels 2 Gemant, en in gespan van Koetsen: Bereden en voor koetsen gespannen 3 lievery: uitmonstering, kleding 4 verweloose: kleurloze, vale oppuilen: uitlopen, uitbotten (wnt xi, 1107 verklaart deze plaats met: 'Oprijzen, te voorschijn komen enz.') 7 Syn Venus: nl. Maria Anna 8 Syn Dochter: zijn enige dochter uit zijn eerste huwelijk met Isabella van Bourbon, Maria Theresia, de latere echtgenote van Lodewijk xiv over hun: tegenover hen 9 Hy houdt syn Majesteit: Hij houdt zijn koninklijke waardigheid op (Van Es, 1953, p. 147) i o op, waar uit twee starren blinken: op dat, waaruit twee sterren blinken, dwz. op zijn hoofd, waaruit zijn ogen neerstralen ii 't ontdekte volk: het volk dat (uit eerbied) zijn hoed heeft afgenomen schoon: ofschoon die: nl. die hoed 1 2 die nieusgier mee, komt in syn oogen sinken: die, ook nieuwsgierig (nl. even- als het volk), hem in de ogen schijnt 1 3 Ontbloot syn kruin: dwz. Doet hem (in letterlijke zin) de hoed afnemen; geheel figuurlijk voor: 'Maakt dat hij hem (de zon) als zijn meerdere moet erkennen' (vgl. wnt i, 1213). Van Es, 195 3, p. 147 geeft de volgende interpretatiemogelijkheden: 'Breekt door de wolken heen' (waarbij syn zou slaan op de zon, die, eerbiedig als het volk, zijn 'hoed' zou lichten) en: 'Doet hem (nl. de koning) door haar gloed de hoed afnemen'. en als den Kooningh blind verrast: en overvalt hem, die verblind is, plots als de (ware) koning, dwz. en doet hem, door hem eensklaps te verblinden, voelen dat hij, zon, de ware koning is. Deze interpretatie lijkt echter enigszins te botsen met r. 14, hieronder, en met de titel van dit sonnet. Een andere interpretatie: en overvalt als het ware de koning tot blind wordens toe. 14 wat een kleintje: wat een kleinigheid [38] BLYDE WELKOMST DER KOONINGINNE TE MADRID (p. 40) toelichting De Blijde Inkomste van Maria Anna van Oostenrijk vond plaats op 15 november 1649, tijdens Six' verblijf in Madrid. Het sonnet staat op p. 20 van Six' Poësy. annotatie 1 Throonstad: hofstad 2 De sceptersweister: 7X\ die de scepter zwaait langs: over 35 3 een droeve nacht: metaforisch voor: de uitzichtloze situatie na de dood van kroonprins Baltasar Carlos (1629-1646), de enige zoon die Filips iv nog restte uit zijn huwelijk met de in 1644 reeds overleden koningin Isabella. In ruimer verband zou de aanduiding ook kunnen slaan op de neergang van de Spaanse politiek in die jaren; men kan hierbij bijvoorbeeld denken aan de afvalligheid van Cataloni?en Portugal, in 1640 onafhankelijk geworden. 4 weer: ooit nog 5 JuPyn: de oppergod Jupiter, hier voor: Filips iv die Son: nl. die van zijn eerste vrouw, Isabella van Bourbon (vgl. r. 8) 6 uitgekooren: uitverkozen, bovenal geliefde 8 Strax komt [...] aanstryken: Weldra zal... hierheen komen schrijden 9 Voorts: Daarop rees Maria: dwz. kwam de zon Maria Anna van Oostenrijk op een wit gehoor en paard: een schimmel ('a snow-white palfrey', Hume, 1906, p. 366) i o twaalef Nimfen: nl. hofdames in haar gevolg (vgl. Justi, 1888,11, p. 287: 'Ihr folgten die Damen, zwölf berittene, die übrigen in Kut-schen') op haar staart: de ogen niet van haar af kan houden 11 Werd: Wordt straalhlind: wnt xv, 2049, deze plaats: Verblind door straling? Eenmaal aangetroffen'. Of is een juister verklaring 'stekeblind' (vgl. straal: 'pijl')? met: evenals %oo als haar glansen gloe ij en: zo hevig als haar zonnestralen zinderen 1 2 in haar omarmt: nl. in de hitte van haar omarming (zij is immers een Son) 7 Eskuriaal: het Escorial, het paleis buiten Madrid waar het paar de eerste weken van het huwelijk had doorgebracht 1 3 syn hoofsche saai: dwz. in zijn eigenlijke koninklijke paleis in de hofstad 14 Uit welke: Waaruit, Uit welke omarming een heeter Prins: dwz. een prins die een betere vorst zal worden dan zijn vader SCHROBBE AAN EEN ONWEETENDEN SPANJAARD (p. 41) toelichting Tijdens zijn reis door Spanje (1649) bezocht Six ook, vanuit Madrid of op weg naar Madrid, het Escorial. Dit sonnet staat op p. 20 van zijn bundel. annotatie titel schrobbe: Uitbrander (wnt xiv, 1075, deze plaats) 2 staagh huisich: altijd alleen maar thuis blijvend (wnt vi, 1244, deze plaats) 2-3 ongewoon Was: nooit gewend is geweest aan 3 vreemden ommegangh: omgang met vreemdelingen klein van loon: dwz. die toch niet eens zo duur zijn 4 syn ei&en self: zichzelf recht by [...] geleeken: terecht met... vergeleken 5 wylik [...] heb bekeeken: toen ik ... bekeek 6 die 't ons oopende ten toon: die ons erin ontving om het ons te laten zien (bij ons moeten we kennelijk denken aan een groepje toenmalige 'toeristen') 7 Door mangel van veel Spaans: Bij gebrek aan voldoende kennis van het Spaans (wnt ix, 194) de spraake van Ausoon: de taal van Ausonia, het Latijn 8 Een plompe Kastiljaan: Een botte Spanjaard deguigh naa steeken: te bespotten (wnt v, 1214, deze plaats) 9 slimmer dan een Moom: ergerlijker kerel dan een Momus, god van spot en misplaatste kritiek borst op 't lest: viel uiteindelijk uit: i o smaalt vilein op: geeft laag af op mach: kan ii Rhinocerosche lerv': 'Neushoorntong', dwz. Spreker van een taal met een lompe tongval (vgl. de Correctie-bespreking onder deze Annotatie) slechts syn darmen: alleen je darmen (en dus niet je geest) 1 2 een kleine tongh gehoonight wat in taaien: dwz. een geringe kennis van en- kele zoetvloeiende talen 13-14 Doch ... ooverhalen: Maar 'de Latijnse' (dwz. dat wat ik van het Latijn beheers) is nog wel in staat om, als zij soms getergd wordt op een wijze die zo boosaardig is als de pest, een bastaardtaal over de hekel te halen (wnt 11,1, 295 en xi, 1730) correctie Op p. 20 in de bundel Poësy van 1657 staat m r- 11 van dit sonnet lerp. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit woord vervangen door lerv', dat net als lerp 'tong' betekent (wnt viii, i, 1606, deze plaats). Schenkeveld betoogt, dat Six zich met deze wijziging heeft aangesloten bij Kiliaan, wiens Etymologicum het woord lerp niet, maar lerve, larve of larwe wel opneemt, met de verklaring lingua, 'tong' (Schenkeveld-van der Dussen, 1986 b, p. 241-242). Er zou dus sprake zijn van een auteurscorrectie, niet van een Drukfeil-correctie (vgl. ook het rubriekje correctie bij gedicht no. [100]). SLUIKERYE IN SPANJE DOOR BEHULPSAAMHEIT DER PAAPEN (p. 42) toelichting Het sonnet zal blijkens hier (r. 9) in Spanje geschreven zijn. De regels 10-14 sluiten bij het voorafgaande aan als een argument dat de voorstelling in de regels 5-9 kracht moet bijzetten: zoals de koning zijn belasting verzwaart met hulp van de paus, zo kan hij zich op even oneigenlijke wijze op het verschil in geloof beroepen om uit begeerte naar geld de oorlog met de Republiek te hervatten, ook na de vrede van Munster. Over de belastingkwestie (in 1649?) en de rol van de paus daarin heb ik geen nadere gegevens kunnen vinden. Het sonnet staat op p. 21 van Six' bundel. sluikerye: Sluwe belastinggaring (vgl. wnt xiv, 1932; gewoonlijk betekent sluikerye echter 'smokkelarij, belastingontduiking', wnt xiv, x935) 7 schuilland'. het asielland steege: halsstarrige, weerspannige (wnt xv, 933) wierd 7 voordeelich swaard de schee Bevoolen: is het zwaard naar de schede verwezen, hoewel het voordeel bracht, dwz. wordt de vrede met Spanje gerespecteerd, al was de oorlog winstgevend een van des Pausen soonen: dwz. die een van de volgelingen van de paus is benydde: dwz. door andere landen jaloers bekeken Noch ... twee: In het hart van deze twee (nl. de Spaanse koning en de paus) en daarin niet langer ongeschonden bewaard blijven Dan ... ontglee: Dan tot het moment dat het rapier omwille van de winst uit de schede van Spaans leer zal glijden (vgl. wnt xii, ii, 3315), dwz. Dan tot de Spanjaarden omwille van geldelijk voordeel de strijd zullen willen hervatten Men ... betoonen'. Men behoeft de bij de vredesovereenkomst gezworen eed tegenover ketters niet te respecteren Zoo ... uit: Met zulke redeneringen streven hier Machiavelli's listig naar eigen voordeel. Regel 8 is in de directe rede gesteld. Een 'Machia-velli' zal voor Six een propagandist van een gewetenloze staatsleer zijn. Het is echter ook mogelijk dat hij concreet verwijst naar het achttiende hoofdstuk van Machiavelli's IIprincipe, dat de vraag behandelt in hoeverre vorsten zich aan hun woord moeten houden (vgl. Machia-velli, i6i5,p. 79"85)- had den tol met swaarder eisch verheeven: dwz. had de tolbelasting verzwaard de Paap: de paus steef: zette ... kracht bij By 7 volk: Onder 't volk, dwz. Door het volk onder druk te zetten met gesluik: dwz. met gesmokkel, belastingontduiking (vgl. de annotatie bij de titel; ik heb de afleiding gesluik niet kunnen vinden in het wnt) Ter bieghtgeweigert: dwz. En dat werd toen geweerd bij de biecht tot hy deilde van den buit: totdat hij (de paus) zijn deel van de buit kreeg. Het volk moest dus eerst de verzwaarde belasting betalen, dan konden de koning en de paus de opbrengst delen. Weigerde het volk te betalen, of zag het kans de belasting te ontduiken, dan werd het geweerd bij de biecht, aldus Six. Toen brak de text: dwz. Toen brak men met het bijbelwoord men moet den Keiser 's Keilersgeeven: vgl. Mattheüs 22:21. Six bedoelt: men moest toen immers de paus geven wat eigenlijk des konings was. op het blanketten van 't vrouwvolk in spanje. I (p. 43) toelichting In deze reeks van tien sonnetten geeft Six zijn gedachten weer over (of eerder: naar aanleiding van) het gebruik van blanketsel en andere cosmetica door de vrouwen in Spanje. Vanaf het vierde sonnet verschuift het onderwerp van make-upgebruik naar overspel, maar in het achtste keert het weer terug tot het uitgangspunt. De reeks staat op p. 21-26 van Six' Poësy. annotatie 1 Zoo: Indien inderdaad de Spaansche vrouwekaaken: de wangen van de Spaanse vrouwen 2 Hegdissen: hagedissen (wnt v, i 517). Hagedissepoep werd wel gebruikt als middeltje tegen de jeuk (Zedler viii, 1734, 2424). Van het gebruik ervan als blanketsel is mij echter niets gebleken. grys fenyn: grijskleurig vergif (bijstelling) 3 En rooserood van floers: dwz. En met een versluierende bedekking van rozerode kleurstof (wnt iii, iii, 4569) 4 Zoo dar ik dat er schoone %yn versaaken: Durf ik te loochenen dat er mooie Spaanse vrouwen zijn 5 -6 Zoo veel ik sach, [...] had: Bij alle Spaanse vrouwen die ik heb gezien, had ... 5 een voddetje van laaken: een vodje, een lapje 6 in een ronde lyn: in een cirkel 7 Haar: Hun aangeschyn: uiterlijke schijn 8 Gewit: dwz. Getint op de eerder geblankette ondergrond wie kan daar van dan schoonheit maaken?: wie kan nu zoiets onechts als heuse schoonheid opvatten? 9 Waarom, dan: Waarom anders, dan i o Te helpen: Te verhelpen, Bij te werken, Te maskeren bekleeden: bedekken ii schudt [...] uit: ontdoet... zich van, legt... af (wnt xvii, iii, 15 50-15 51) een bes: een oud vrouwtje wat oudheits: iets van haar ouderdom 1 2 poppery: afgodendienst (vgl. wnt xii, ii, 3420 en 3434,poppendienst), nl. eredienst aan de afgod van het uiterlijk ontvonkt: die vlam heeft gevat in aarde leeden: in lichaamsdelen uit klei, dwz. in sterfelijke mensen (vgl. Jesaja 64:8) 1 3 Prometheus schort er maar met Heemelbuit: Prometheus ontbreekt er nog maar aan met zijn buit uit de hemel, nl. met het uit de hemel gestolen vuur, waarmee hij de door hem uit klei geknede mens wilde bezielen 14 Voor schooner steen: dwz. Om daarmee een stenen beeld te bezielen dat mooier zou zijn dan de aarde leeden. Men lijkt bijna, maar niet helemaal op Prometheus, wil Six zeggen. Prometheus wilde een mooi, maar dood beeld uit klei tot leven wekken. De blanketselgebruiksters willen echter een levend beeld uit klei mooi maken. Hun hoogmoed is dus nog niet zo groot als die van Prometheus, maar 't scheelt bijna niets. van F'idiasgesneden: door Phidias, de beroemdste beeldhouwer van de Oudheid, gemaakt II (p. 44) annotatie i de reedelyke dieren: dwz. de mensen 3-4 Schuilt... eieren: En schuilt evenmin in de onvergankelijkheid van het materiaal waarvan ze gemaakt zijn, of in de herstelbaarheid ('opsier-baarheid') van dat materiaal, als het lelijk geworden is 5 kieremieren: versieringen, tierelantijnen (wnt vu, 11, 2793, deze plaats) 6 Van melk en bloed: nl. Van een blanke huid met rode blossen uit haargesielden hof: uit haar levende tuin, dwz. die 'puur natuur' zijn 7 Leent: Verleent, Geeft schoonheits lof: loffelijke schoonheid 8 Hervindeloos: Die echter niet terug te vinden, niet te herwinnen, is (wnt vi, 669, deze plaats). De schoonheid schuilt dus in de echtheid en natuurlijkheid, die echter vergankelijk is. naa haastighlyk vertieren: na weldra vergaan te zijn (vgl. wnt xx, ii, 1061, deze plaats) 9 sesamyn: witte bloem van het sesamkruid, vgl. melk (r. 6) 10 sparkelt: fonkelt (wnt xiv, 2608) ontgloeit: in gloed geraakt van rooselaaren: door rozestruiken (vgl. bloed, r. 6) 11 rekt haar dach met fraaijer schyn: zal ze nog mooier weten uit te beelden (te vereeuwigen) dan ze al zijn 1 2 maalt Apel: als een of ander vaardig kunstenaar ... schildert (naar Apel- les, de beroemdste schilder van de Oudheid) 12-13 dan ... pyn: dan we van nature zijn of dan we door ouderdom of ziekte geworden zijn ('waartoe we ... verwelkt zijn') 14 Dat... verklaaren: Moet men dat slechts als verbasterde schoonheid aanmerken in (p.45) annotatie 1 Wat hoeft: Waarom zou ... de behoefte hebben die eens heeft uitgekooren: die eenmaal haar keus heeft gemaakt, dwz. die getrouwd is 3 dat: nl. Haar lichaam, dat 5 Haar andre %iel: 'Haar tweede ziel', Haar wederhelft 6 haar geschaapen deel: hetgeen haar bij haar geboorte is toebedeeld (zonder maskering of versiering) 7 Schoon leelik: Al was zij lelijk eel: edel 8 haar lyfwacht: nl. haar man, die over haar lichaam waakt van tooren: in toorn i 2 Sulks: Zodat (wordt opgevat in r. 14) 1 3 een bie: een bij in haar schoot: als hij in haar schoot ligt IV (p. 46) annotatie 1 dat: nl. dat De vuile salf hem smeerich aan blyft hangen (vgl. het voorgaande sonnet) 2 met smeekingh, metgekyf: waarbij hij smeekt en ruzie maakt 4 Hy loopt: Dan loopt hij ontrent syn wyngaard looten: in het gebied van de wijnstokken in zijn wijngaard, dwz. in het huwelijk met zijn vrouw (vgl. Psalm 128:3) 5 die: nl. die wijngaard, het huwelijk dartle: wellustige 6 7 kruydige geryf: het genot dat het gewas schenkt, het genot van het huwelijk 7 het groene lyf: dwz. het groene gewas, het huwelijk 8 Sulks: Zodat den grond van wortelen ontblooten: de bodem ontdoen van wortels, metaforisch voor: het huwelijk in zijn grondslagen aantasten 9 Sy ... hoovaardy: Zij zou zich dan ontstemd tonen, als haar man haar tot de orde riep; nl. als haar aanmatiging (om overspelig te kunnen zijn) door haar man besnoeid wordt. In de wijngaard van het huwelijk is de man de snoeiende hovenier (vgl. voor 'zich kwellen': wnt viii, i, 755). i o om: vanwege, door ('omwille van') een Kosche Amint: dwz. de eerste de beste aanvallige boerenpummel. Amyntas is een herder van het eiland Cos, genoemd in Theocritus' zevende idylle. ii Dit... ly: Deze ellende heeft in het verleden al vele mannen in de narigheid gebracht (wnt viii, ii, 2194) 1 2 Men sluit heur op een dichtbewaakten tooren: Al sluit men haar op in een af- gesloten en bewaakte torengevangenis (hoofdzin met concessieve functie) 1 3 wat al gouds: wat een 'goud' niet allemaal ('goud' hier voor: overspelig tuig) boort Danaes geile sy: weet toch door te dringen tot in de geile schoot van Dana? Dana?was opgesloten in een kerker, maar Zeus zag kans in de gedaante van een regen van goud binnen te dringen en verwekte bij haar Perseus. Six bedoelt: zelfs als de man zijn vrouw dan heel goed in de gaten houdt, nog zal zij een methode vinden om aan zijn aandacht te ontsnappen en overspelig te zijn. 14 Verloos se schaamt, het waaken was verhoren: Als ze haar schaamte heeft verloren, zou het verloren moeite zijn haar te bewaken om haar overspel te voorkomen [45] V (p. 47) annotatie i Ditporcelyn: Dit porceleinen kopje, metaforisch voor: Deze vrouw 1-2 waar uit... seep: waaruit voor u, man van deze vrouw, de nectar op- schuimt die uit de druiven van Venus is komen neerlekken, dwz. waaruit u het genot van het huwelijk smaakt 3 tengre: tere, breekbare een neep: een kneep of knauw (wnt ix, 1788), of, in verband met porcelyn: een stoot 4 Waar van: Waardoor 7 syn oor: nl. dat waarmee de man het kopje vasthoudt en waarmee hij de vrouw aan zich bindt versuimen: verzaken van de huwelijkstrouw 6 een reep: nl. een hoepeltje rond het kopje met een nieuw zilveren oor daaraan 7 handich: gemakkelijk (wnt v, 1978, deze plaats) 8 7 huis doen ruimen: dwz. haar de deur wijzen en, binnen de metaforiek: de rommel van het vertreden kopje uit huis laten ruimen 9 De hakker: De plateelbakker, nl. God (vgl. Jeremia 18:6) 1 o -11 op ... t(yn: op voorwaarde dat u trouw blijft bij gewone slijtage (het ou- der worden van uw vrouw), met daarbij als enige restrictie dat u van uw trouwbelofte ontslagen zult zijn als u, bij breuk, met de brokstukken achterblijft. Alleen bij de dood van zijn vrouw is de man dus weer vrij; als zij overspelig is geweest (vgl. wulps versuimen, r. 4), moet de man trouw blijven en haar weer aan zich binden. 1 2 Om half verlies, waar om 7 dan wegh te smyten?: Waarom zoudt u het weg- gooien, als het maar half kapot is? 1 3 7 Welk: Welke handelwijze als u dorst: als u dorst hebt (en wilt drinken van Den Nectar die uit Venus druiven seep). Evenals in r. 1 is u een dativus. 13-14 naa 7 snellende verdwjn Der gramme vlam: na het heel spoedige verdwij- nen van de vlam van uw woede 14 wroegende: die dan wroeging zult hebben [46] VI (p. 48) annotatie i Zoo: Als (wordt opgevat in r. 5) uw bed: nl. het bed waarin u 's ochtends ontwaakt (vgl. met den dagh, t. 3) van: door 3 met den dagh: bij de komst van de dag, 's ochtends 4 plagh te slaapen: voorheen sliep 5 Wat wistghe: Wat zoudt u dan kunnen ... (deze aanloop wordt in enigszins gewijzigde vorm herhaald in r. 8, kennelijk ter benadrukking van het emotionele van de situatie) gaapen: hunkeren (wnt iv, 274) 42 6-7 Slecht... schreijen: (En) die onwetend en onschuldig steeds maar om 'Mijn moedertje, mijn moeder' huilen en uiteindelijk een slagregen van tranen schreien (wnt vii, i, 393, xn, 111, 1357 en xiv, 1615-1616) 8 wist ghy hen op te raapen: zoudt u voor hen kunnen bedenken (wnt xi, 1109) 10 De wurm: nl. die van de wroeging (vgl. het voorgaande sonnet, r. 14) die u de syelaar af wil steeken: die u de zielader wil doorboren (wnt i, 1545), dwz. die u in het binnenst van uw ziel wil treffen 11 Schoon lyveloos, groeit: Groeit, al mist hij een echt lichaam 1 2 wat vat: wat voor een kopje (vgl. het voorgaand sonnet) quamt te hreeken: hebt gebroken 1 3 Sleipscherven voor 7 vermoen van lastertand: (met als resultaat:) Scherven waarmee de lasteraar zijn valse suggestie aanslijpt 14 uw geslacht: uw kinderen VII (p. 49) annotatie i -2 Maar ... Vaader: Maar ook al had uw vrouw u niet tot een vader ge- maakt, al had ze u geen kinderen gebaard 4 in haar leeven: dwz. door haar leven te nemen 6 Daar: dwz. Zeker nu de situatie zo is, dat de moor der: nl. de man die zijn overspelige vrouw zou vermoorden 7 's buurwyfs leer versnippelt op syn leest: 'het leer van de buurvrouw op zijn leest tot kleine reepjes versnijdt' (wnt xx, 11, 492, deze plaats) 8 Met dubble kost: nl. Uit en thuis in de kost als %ynde niet misdreeven: als was daaraan niets misdaan 9 Leon [...] Kastilie: Six spreekt de samenstellende delen van Spanje aan i o Wat [...] al bloeds: Hoeveel bloed ... niet, Hoeveel verbitterde mensen ... niet (bloedook in de zin van: nakomelingen, nl. bastaards) ii Zoo [...] als: Zowel... als een duur juweel: een kostbaar juweel, nl. hun kuisheid 1 3 Lydt: Verdraagt, Staat... toe 14 dan: ook VIII (p. 50) annotatie 3 gloorende: gloeiende (wnt v, 149) 6 verspie: opmerk, dat... zijn (wnt xx, ii, 535) 7 Ik kusse liefst: 'Dan zal ik me nog eerder in verleiding gebracht voelen door...' ooverrokte: met een rok bedekte (wnt xi, 1954, deze plaats: 'Weinig in gebruik') 9-12 Vgoede ... Geslooten: uzelf, die toch het ware evenbeeld van God bent, en ook het ware evenbeeld van Adam, wiens rib u een (door God ge- opende) deur ten leven is geweest, welke opening vervolgens (door God) met vlees is afgesloten (vgl. Genesis 2:21). De mens is naar Gods beeld geschapen en de vrouw is naar 's mans beeld geschapen (uit diens rib). Als in r. 10 is te interpreteren als 'Evenals'. 13 sy: die vrouw (wordt opgevat in r. 14) Gods welgeval: dat wat God goed vond (nl. de geschapen mens) 14 om fraayer: om het nog fraaier te maken IX (p.51) annotatie 1 7 Gebeure: 't Kan gebeuren ter sy'en: aan een kant 2 een plekje [...] vangeboort: een moedervlekje 4 wil[...] ly'en: Toch kan ... verdragen verschildringh: overschildering 5 heb: kan ... hebben 6 om te veilen: om die ter verkoop aan te bieden (wnt xviii, 1371) voor syn poort: buiten zijn deur, aan zijn pui 7 Sulks wie se siet mispryst, en laakt se voort: Zodat hij die ze ziet er aanmerkingen op maakt en ze vervolgens afkeurt 8 wil: mag 'tpenceel van andre mj}en: niet toestaan dat zijn werk door een ander bijgewerkt wordt 9 Ape lies: de beroemdste schilder van de Oudheid i o welkers konst: wiens werk verdweenen is te soeken: onvindbaar is zoekgeraakt (van Apelles' werk bestaan alleen nog beschrijvingen) ii Sprak: nl. volgens Plinius' Naturalishistoria xxxv, xxxvi, 85. Een schoenlapper had eens kritiek op een werk van Apelles, omdat het schoeisel erop niet juist was weergegeven. Toen de kunstenaar hem gelijk gaf, begon de schoenlapper ook het afgebeelde been te kritiseren, maar werd toen door Apelles afgestraft met de befaamde, spreekwoordelijk geworden wijsheid. uw leest: hier echter vooral in de zin van: uw natuurlijk voorkomen, het uiterlijk dat u bij uw geboorte hebt meegekregen (vgl. wnt viii, i, 1358-1359) 1 2 Zyn menschen t(oo jeloers op hout, en doeken: Als dan de mensen al zo licht- geraakt zijn waar het de verbetering (door anderen) van hun kunstwerk op dood hout en dode doeken betreft 1 3 Wat is dan God: Hoeveel te meer dan God ...! die: Die toch 14 de Meester aller kloeken: de Meester boven alle mensen, hoe knap en be- kwaam die ook zijn (wnt vii, ii, 4183) X (p. 52) annotatie i Hoort [...] te geneesen?: Mag ... genezen? 3 Wat baaten ons: dwz. Welk voordeel bieden ons dan ... nog? ftgerek: het gerief, de baat (wnt iv, 1655, deze plaats) 5 Dat heilsaam licht: nl. van geneeskunde en medicijnen geensins vergeefs gereesen: dat zeker niet voor niets is geschapen 6 syn lynen van bestek: zijn grenslijnen, zijn beperkingen (wnt 11,11, 2123) 7-8 Dat... weesen: Zodat de mens van uiterlijk zijn leven lang net zo moet blijven als hij in het leven gekropen is vanuit het 'omheinde gebied' (dwz. net zo moet blijven als hij geboren is). Het algemeine hek is Six' beeld voor de plaats waar de mens zich bevindt voordat hij zijn aardse verschijningsvorm krijgt. De metafoor verwijst naar de van oorsprong platonische voorstelling van de 'anima mundi', waarin in samenhang de concepten verkeren van al wat op aarde bestaat. In de renaissance werd de 'anima mundi' veelal geïnterpreteerd als een onbegrensde 'wereldziel', waarvan zich steeds een deel zou isoleren om enige tijd te verblijven in een sterfelijk mens (Heninger, 1974, p. 47-48 en p. 265-266). 9 -11 Ten ... vindt: Met als enige uitzondering dat de geneeskunst, als zij in staat zou zijn een wanschapen mens, kind of volwassene, te helpen, dat dan maar moet doen, op hoop van hemelse zegen. 1 2 Maar anders waar: Maar in de andere gevallen, wanneer 1 3 Natuur ten trots: Om de natuur te overtreffen onderwindt: zich ertoe zet, het waagt (vgl. wnt x, 1518-1519) 14 Daar komt: Dan komt daarbij vleijige: verleidelijke OP DE ONGELYKMAATICHEIT DER BRUGGEN OOVER DE RIVIEREN VAN SIVILIE EN MADRIL (p. 53) toelichting Ook dit sonnet zal dateren uit de tijd van Six' reis door Spanje (1649-1650). Het staat op p. 26 van zijn bundel. Dr. H. de Vries wees mij erop dat dit sonnet opvallende overeenkomsten vertoont met enkele van de Sonetos satiricosy burlescos van Luis de Góngora y Argote (1561-1627). Six zou dus ook Spaanse poëzie hebben gelezen (vgl. Góngora, 1981, p. 327-328 en p. 354-355 en met name ook de toelichting op p. 328 aldaar). Zie ook de Toelichting bij gedicht no. [237]. titel de ongelykmaaticheit: het verschil in formaat en pracht (vgl. wnt iv, 1206) de rivieren van sivilie en madril: nl. de langs Sevilla stromende brede Guadalquivir en de smalle langs Madrid stromende Manzanares 1 Triaan: de tegenover Sevilla aan de Guadalquivir gelegen voorstad Triana. Sevilla en Triana zijn tegenwoordig verbonden door de Puen- te Isabella n, die ligt op de plaats waar in Six' tijd nog een armelijke schipbrug was (vgl. Luister van Spanje, 1985, n,p. 372-373). doen niet dan stroomen huilen: huilen niets dan waterstromen Uit: dwz. Vanonder (Six heeft het oog op het stromende rivierwater) d'arme vlothrugh: de armzalige schipbrug (een brug die op drijvers in het water rust) Sy: nl. de vlothrugh ascht: bestrooit... met as (wnt 11,1, 732, deze plaats), nl. als teken van ootmoed haar rugh: dwz. het blijkbaar stoffige wegdek op de brug langs: liggend over (?) Onnoodiger om hoogh gekroont van steene suilen: Die stroomafwaarts zeer nodeloos (ten overvloede) ook nog bekroond is met stenen zuilen (vgl. voor om hoogh Six' gedicht no. [252], r. 11, waar een kennelijk stroomafwaartse beweging merkwaardigerwijs een beweging hoogden stroomval op wordt genoemd, overigens eveneens in verband met de Guadalquivir). Met steene suilen doelt Six op de 'Zuilen van Hercules', die Hercules bij Cadiz (het Antieke Gades nabij de monding van de Guadalquivir) zou hebben geplaatst om ermee het westelijkste punt van de aarde te markeren. De Segoviaansche brugh: De Puente de Segovia of Puente Real de la Se-goviana, een grote, uit de tijd van de Katholieke Koningen daterende stenen brug over de Manzanares, direct ten westen van Madrid (Baedeker Spanien, 1899, p. 62-63 en vgl. Luister van Spanje, 1985,11, p. 379) langhs Guadarramaas kuilen: dwz. in het dal van de Sierra de Guadarra-ma, de bergketen ten noord-westen van Madrid, waarop de Manzanares ontspringt Weent niet dan kalk en gruis: dwz. Ligt verdrietig over een stroom die slechts uit kalk en gruis bestaat, die geheel is opgedroogd (vgl. r. 1) dier: kostelijk aanschyn: uiterlijk mach: kan koomen schuilen: hun toevlucht komen zoeken, dwz. uitmonden. In de Guadalquivir monden daarentegen wel verschillende rivieren uit, zoals de Genil, de Corbones en de Viar. Senjoor: Six spreekt een denkbeeldige Spanjaard aan. paait: zal... troosten, zal... tot bedaren brengen (vgl. wnt xii, i, 7) waart ook quaad: zou 't soms kwaad kunnen, als ... last: de opdracht de Madrillees: dwz. alle Madrilenen Dee: Zou moeten laten de vliet: nl. de opgedroogde rivierbedding tot Mansannares baat: de muilezels zouden de rivier nl. weer vol kunnen wateren licht: gemakkelijk genoeg verruilen: voor een betere inruilen in overvloed op straat Te soeken: die men in overvloed op straat kan vinden. Mogelijk beklaagt de reiziger Six zich hier over de vele losliggende stenen op het slechte wegdek van de Spaanse wegen (vgl. zijn soortgelijke klacht over de Franse wegen in gedicht no. [236], r. 37-42), maar het lijkt mij waarschijnlijker dat hij doelt op overdrachtelijke 'stenen op straat', nl. op de vele muilezeluitwerpselen. correctie Op p. 26 van de bundel van 1657 staat in r. 11 van dit gedicht Manson-nares. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot Mansannares. OP HET VOORSPREEKERSCHAP VAN ABRAHAM GRENIER DEN IONGEN VAN MIDDELBURGH, TE ANGIERS VERDIENT (p. 54) toelichting Abraham Grenier (1626-1660) was Six' reisgenoot bij zijn reis door Frankrijk in 1649. Hij was een Middelburger van geboorte en had vanaf 1644 rechten gestudeerd in Leiden. In 1649 reisde hij naar Frankrijk om in Angers te promoveren (De la Ru? 1741, p. 5 39-541; Nagtglas 1, 1890, p. 293). Six reisde alleen door naar Spanje, waar hem het bericht van zijn vriends promotie bereikte. Vanuit Madrid zond hij hem een brief en twee gedichten (vgl. gedicht no. [71], r. 10-13), waarvan dit sonnet er één zal zijn. Het staat op p. 27 van Six' Poësy. annotatie titel het voorspreekerschap: de status van pleiter, advocaat van: door verdient: verworven 1 De Zeeuwsche Ceres: De Zeeuwse graangodin, dwz. het eiland Walcheren kroon: kan kronen pruik: haardos 2 bralle: kan pralen (wnt iii, i, 1017) dieprys: dat eerbewijs (nl. die kroon van aren) 3 doof: kan uitdoven, dof doen schijnen de Poolschegloor, en kroonen: de pracht en praal van Polen en zijn heersers. Door de Oostzeehandel was Polen een belangrijke graanleveran-cier voor Holland. 3-4 uitys, En feller frost: wegens (vanuit?) de zeer felle vorst en het ijs 4 vry: heel wat 5 Die luister: De luister van die prys (r. 2) scheen te flaauw: verspreidde een nog te flauw schijnsel (naar de zin van de Zeeuwsche Ceres) kroonen: kunnen bekronen 5-6 Febus blaaren, Van heiligh Lauwerier: de heerlijke krans van Apollo's lauwertakken (vgl. wnt vi, 460). De laurier is Apollo gewijd, omdat zijn geliefde Daphne in een laurier is veranderd. 6 ombeschuimden: door het schuim van de branding omgeven tuit: haartooi (op Walcheren de naam voor de kuif van het boerinnen-kapsel, wnt xvn, 11, 3961) 7 Dewy/: Aangezien Themis schoot: de schoot van de Griekse godin van het recht, de Romeinse Justitia ambroos: ambrozijn, godenvoedsel 8 Koorenschuur: vertaling van het Franse 'grenier' dat geene landen baar en: dat geen land ter wereld voortbrengt 9 Droegh ik niet naa de %ee: dwz. Was ik het niet, die ... alle hulp en bijstand heb verleend bij zijn wetenschappelijke carrière (vgl. Van Win-schooten, 1681, p. 245: 'Voorts soo ontmoet ons een spreekwijs iemand t'see helpen: dat is, iemand voort helpen: iemand te paard helpen [...]'). Uiteraard past de uitdrukking een bewoner van het eiland Walcheren uitstekend. den lauwer van Angier: de lauwertak van Angers, die de Zeeuwsche Ceres nu zal tooien (vgl. r. 5-6), als beeld voor de in Angers gepromoveerde Grenier i o Zoo tuigh: Kan ... getuigen (nl. de triomfantelijke retorische vraag van r. 9) dat rechte brood: dat 'ware' brood (gebakken van het ambrozijn van de godin van het recht, opgeslagen in de korenschuur Grenier), dwz. Greniers toekomstige rechtsgeleerde optreden dat de Zeeuw ten goede zal komen ii Wat: En als hy [...] %alsmaaken wat voor een manna: hemels graan (vgl. ambroos, r. 7) in een Grenier: binnen de korenschuur Grenier. De betekenis 'in de persoon van Grenier' speelt uiteraard mee. 1 2 Grenier %oo korts gebouwt: Korenschuur, hoe onlangs gebouwd u ook bent, dwz. Grenier, hoe jong u ook bent sie: zal zien, 'zal beleven dat' uw volle daken: uw gevulde korenzolders, dwz. uw rechtsgeleerd brein 1 3 slissen: uitspraak doen tussen (wnt xiv, 1829, deze plaats). Het woord betekent ook: de honger stillen, verzadigen (wnt xiv, 1828) en die betekenis sluit aan bij de volgehouden metafoor. pleitend volk, om koor en schaars, en dier: volk dat zijn recht komt eisen in tijden van korenschaarste en -duurte (en binnen de beeldspraak: in tijden waarin het recht een schaars en duur goed is) 14 dies: daardoor 't Raadhuis: het raadhuis van Middelburg. Six kreeg wat dit betreft gelijk: in 1658 zou Grenier schepen in zijn geboortestad worden (Nagtglas 1, 1890, p. 293). jaa: ja zelfs de Haaghsche solders: dwz. in het landsbestuur (voorgesteld als een verzameling graanzolders, vgl. r. 12) 48 aan Abraham Grenier den iongen, rechtsgeleerden van middelburgh, tegenwoordigh te angiers (p. 55) toelichting Naar alle waarschijnlijkheid heeft Six dit sonnet, evenals het voorgaande, in Spanje (Madrid) gedicht. In Frankrijk had hij van zijn reisgenoot Grenier afscheid genomen, maar er was afgesproken elkaar in Itali?weer te treffen. In dit gedicht gaat Six nog van die afspraak uit en legt Grenier de voordelen van zijn komst naar Itali?voor. Later zou hij echter te horen krijgen dat Grenier was teruggekeerd naar Zeeland (vgl. gedicht no. [71], r. 1-4). In de Parijse bibliotheek had Grenier Aulus Gellius' Noctes Atticae (tweede eeuw na Chr.) bestudeerd aan de hand van een codex. De aantekeningen die hij daarbij maakte zijn onder ogen gekomen van Nico-laas Heinsius, die er iets over heeft meegedeeld aan Isaac Vossius, al is niet duidelijk wat. Heinsius' brief is nl. verloren gegaan en zijn mededeling nog slechts te reconstrueren uit een terloopse opmerking in Vossius' antwoordbrief van 19 augustus 1651 ('Grenirius iste Zelan-dus, qui in Gellium notas scribit, quis sit vellem addidisses', Burman, 1727, in, p.622-623). Grenier is met Heinsius ook over andere zaken in contact geweest. Ik vond een briefje van Greniers hand, dat een aan de hoogleraar gezonden 'pack' heeft vergezeld, zoals blijkt uit een vermelding op de adreszijde. Blijkens de eerste regel van het briefje ('Ecce tibi tandem Canisii antiquas istas lectiones, [...]') zal de jurist Grenier in dat pak de in 1601-1604 verschenen zesdelige Antiquae Lectiones van de rechtsgeleerde Henricus Canisius hebben verstuurd. Het pak met het briefje is vanuit Den Haag naar Leiden gezonden en heeft als datering slechts '24 Maij' (ub Leiden, Handschrift Burm. f 6 a). Ook met de in dit gedicht (r. 11) genoemde Claudius Salmasius is Grenier in correspondentie geweest. In een brief brengt hij de beroemde hoogleraar zijn reis naar het zuiden en zijn codicologische belangstelling onder de aandacht en noemt daarbij ook Gellius' werk. De brief is vanuit Middelburg naar Leiden gestuurd en alleen '14 kalend. Julias' gedateerd (ub Leiden, Handschrift Pap. 7). Uit r. 10 van dit gedicht blijkt het niet duidelijk, maar ook Six moet zich met variantenonderzoek hebben beziggehouden. In de Leidse universiteitsbibliotheek bevindt zich een Horatiusuitgave van 1613 (signatuur 758 e 261) met aantekeningen in het handschrift van Joan van Broekhuizen (1649-1707). Tegenover de titelpagina verklaart deze dat hij in het onderhavige exemplaar varianten heeft overgenomen uit een bijgeschreven Horatiusexemplaar van Six van Chandelier. Six zou die varianten hebben verzameld uit een 'codex regius', leest Van Broekhuizen uit een aantekening in Six' exemplaar, maar het is hem niet duidelijk in welk koninkrijk hij die zou hebben geraadpleegd. Hij neemt aan dat het handschrift een Frans of een Spaans bezit is, want hij weet dat Six in die twee koninkrijken is geweest. Ik heb een aantal van de door Van Broekhuizen overgenomen varianten vergeleken met de variantenopgave in een moderne Horatiuseditie (Horatius, editie Bo), maar moet bekennen dat het mij niet is gelukt onomstotelijk aan te tonen welke codex Six onder ogen moet hebben gehad, al wijzen de meeste door mij vergeleken varianten op de codex met het sigle a (Parisinus 7900 a , een tiende-eeuws handschrift, vgl. Horatius, editie Bo, 1, p. vn-viii). Ik kan dus, mede op grond van r. 10 van dit gedicht, slechts aannemen, dat Six een van de in Parijs bewaarde Horatiushandschriften heeft bestudeerd, toen hij daar in het gezelschap van Grenier verbleef. Dit sonnet staat op p. 27 van Six' bundel. annotatie 1 kriekelende Son: opkomende zon, kriekende dageraad (wnt viii, i, 200, deze plaats), als beeld voor de in Angers gepromoveerde Grenier juist: zojuist, nog maar pas den Burghschen tooren: de toren van de Nieuwe Kerk in Middelburg 2 Koost middel in de locht: In het midden van de hemel in rode gloed zet (vgl. wnt xiii, 1542), woordspel met Middelburg noch bruin, metflaauw gestraal: die nog donker is (wnt iii, i, 1666) en slechts een flauw schijnsel vertoont (bepaling bij de locht). Middelburg heeft voorheen dus alleen maan en sterren gekend, maar met Grenier komt zijn zon op. 3 maal: afschilder 4 Wiens ... gebooren: Wiens heldere licht binnenkort zal worden begroet door de dag (de bloeitijd) van Zeeland, die door u is aangebroken (nl. bij Greniers terugkeer in Zeeland) 5 Wat: Waarom verhoren: kwijt, missend 6 want\ Dat is zo, omdat moedigh: trotse (wnt ix, 942) 7 haar ryk, elkprysende, en haar taal: die allebei prat gaan op hun rijk en hun taal 8 Van ... hoor en: Weerspannig zijn als ze horen dat er sprake is van een hereniging van ons beiden in Rome (wnt vi, 677, deze plaats). Waarschijnlijk bedoelt Six: het Louvre en het Escorial willen niet horen van een hereniging van u uit Frankrijk en mij uit Spanje, want die ontmoeting zou ook iets oproepen van een verzoening tussen beide landen, terwijl ze in oorlog zijn. 9 O wist ghy [...]?: O, als u eens wist! (nl. wat Rome te bieden heeft, vgl. r. 14) ghy vloogt: dan zoudt u vliegen doorys, door sneeu: nl. over de Alpen i o Waar ik 's daags Flaccus sleet: Toen ik daar (nl. in Parijs, vgl. r. 13) de dag doorbracht met Horatius sleet ghy Atheensche nachten: werkte u 'Atheense nachten' door. Aulus Gellius' Nodes Atticae is een verzameling kritische besprekingen van tekstpassages uit een groot aantal Antieke auteurs. ii Hier hoefde ik geen Salmaas: Hier (in Rome, als ik daar was, vgl. r. 14) zou ik geen Salmasius van node hebben (nl. als u daar was). Six noemt de beroemde Leidse hoogleraar Claudius Salmasius (15 88-165 3) hier 50 niet zozeer wegens zijn grote taalgeleerdheid, maar eerder wegens zijn fel anti-katholieke werk Deprimatu Papae (1645). een Eenlingh: een unicum, maar ook: een geldstuk met de waarde van één bepaalde munteenheid (vgl. een stuk van achten, r. 12) 1 2 Myn krachtich voorschrift'. Mijn stevige leidraad, richtlijn (in de persoon van de dan naar Itali?overgekomen Grenier) was: zou dan ... immers ... zijn den Paap: voor de paus een stuk van achten: een geldstuk met een waarde van acht munteenheden, een 'reaal van achten', met een waarde van acht realen (wnt i, 622), dwz. een nog acht maal meer hout snijdende afwijzing van het pauselijk gezag, dan die van Salmasius al is 13 Toen: nl. Toen wij daar waren meest: vooral ('en niet zozeer voor mij', lijkt Six voorzichtig te impliceren) 14 leeft: leeft voort Alexandrye: nl. de beroemde bibliotheek van Alexandri? Rome zou dus wegens zijn bibliotheekschatten aantrekkelijker zijn dan Parijs voor een taalgeleerde van het formaat van Grenier. in perkament, en schachten: in de vorm van perkamenten codices, met veren pennen beschreven SUCHT NAA HET VAADERLAND, OP DE REISE DOOR HET GEBERGHTE MORENA (p. 56) toelichting Bijzijn reis door Span j e (1649-1650) passeerde Six de Sierra Morena. Dit sonnet staat op p. 28 van zijn bundel. titel sucht naa het vaaderland: Verzuchting gericht aan het vaderland (vgl. r. 14), of: Heimwee (Michels, 1964, p. 181) het geberghte morena: de Sierra Morena, de bergketen benoorden Córdoba 1 Amstel: hier direct voor: Amsterdam Europes dachlantaaren: lantaarn die Europa het daglicht schenkt 2 om de werreld: over de gehele wereld om wien de werreld keert: rond wie de wereld draait, die het middelpunt van de wereld bent 3 Myn kleine werreld: Mijn mikrokosmos, dwz. Mijn persoon, waarin zich op kleine schaal alle eigenschappen van de wereld (waarvan u het middelpunt bent) aftekenen (vgl. voor deze kosmologische voorstelling: Heninger, 1974, met name p. 187-194) met uw goude bloem vereert: dwz. die het gouden licht van uw op een bloem gelijkende zon mag opvangen (en dus mag delen in uw weldaden) 4 Wendt naa uw Majesteit: Richt aan, Wijdt aan uwe majesteit omreisende: rondreizende, nl. tijdens de rondreis van Myn kleine werreld syn blaar'en: zijn beschreven blaadjes papier, die zijn als bloemblaadjes die zich naar de zon keren. Volgens deze interpretatie is dus de zon (dwz. Amsterdam) in r. 3 voorgesteld als een grote gouden bloem. Six' kleine bloem richt zich als een heliotroop naar die grote bloem. Er ligt nadruk op syn: 'zijn eigen', wat een contrast aanbrengt met uw (r. 3). Bij deze regels van Six tekent Koopmans, 1915, p. 25 aan: 'Het beeld is niet kwaad, dat het mikrokosmus als een heliotroop gewend houdt naar de wereld-bestralende Amstelzon; [...]'. Van Es' annotatie verklaart (anders dan mijn interpretatie) reeds goude bloem als 'beeld v.d. zonnebloem die zich wendt naar de zon', maar licht de verdere samenhang niet toe (Van Es, 195 3, p. 156). Michels, 1964, p. 181 merkt op: 'de voorstelling [...] van de zonnebloem is geforceerd' en citeert r. 3-4. gloênde: gloeiende gebooren uit de baaren: uit de zee voortgekomen. Barnsteen kwam voornamelijk van de stranden van de Oostzee (wnt ii, i, 1034). Men beweerde wel dat barnsteen een in zee gestold sap van minerale oorsprong was (Boetius de Boot, 1647, p. 323). syn kar: zijn zonnewagen juweelende vermeert: meer luister verschaft door haar met barnstenen als juwelen op te sieren (wnt vii, i, 590, deze plaats en xx, 1258) Als om syn soon ge traant: Aangezien het de tranen zijn die om zijn zoon zijn vergoten. Phaëton, zoon van Apollo, mocht één dag de zonnewagen sturen, maar kon de paarden niet in bedwang houden. Uiteindelijk bliksemde Jupiter hem neer en Phaëtons zusters, de in bomen veranderde Heliaden, huilden tot barnsteen stollende tranen (Ovidius, Met. 11, 19-366). van Iovis vlam: door Jupiters bliksem Lyk stroo van u verhit: Als een strootje door u 'geprikkeld'. Barnsteen krijgt door wrijving een statisch-elektrische lading en kan daarmee lichte voorwerpen aantrekken. Deze eigenschap was reeds in de Oudheid bekend. Met verhit maakt Six een toespeling op de naam barnsteen, 'brandsteen' (vgl. wnt iii, i, 1125). Michels, 1964, p. 181 schrijft in een kritische bespreking van de metaforiek in dit gedicht: 'Geheel volmaakt is alleen de voorstelling van het barnsteen, hex. gloênde, dat het verhitte stro aantrekt [...]'. staagh: steeds, aanhoudend naaren: naderen kostlik: dierbaar (vgl. wnt vii, ii, 5788) hoe dikwils: bij elke gelegenheid, dat den ringh: het wereldrond Meer omtrek: Verder omloop, Mijn reis over ... voortzet met een trek van aarde voorgenoomen: over een vooraf gepland traject over de aardbol (wnt xvii, i, 2429). Van Es, 1953, p. 156 verklaart hier echter: 'gedreven door verlangen de wereld te zien', kennelijk met een beroep op trek in de betekenis 'zin', 'verlangen' etc. Zoo trekt uw seilsteen myn gedachten sonderlingh: Trekt uw magneet mijn gedachten juist extra tot u. Een seilsteen is een magneet, gebruikt om een kompasnaald te magnetiseren. i 2 kent: beseft besiende: als men ... aanschouwt i 3 hingh: lijkt te hangen 14 'k Sucht fuwaarts: Dan doe ik in uw richting de verzuchting klinken %al ik in 7 beloofde land weer koomen?: 'Zal ik ooit terugkeren in het beloofde land?' (met een zekere parallellie met Mozes, die vanaf de berg Nebo in het beloofde land mocht kijken, maar daarna moest sterven, Deuteronomium 34; vgl. Michels, 1964, p. 181-182) AANVECHTINGE GELEEDEN TE S. LUKAS (p. 57) toelichting Blijkbaar richt Six zich in dit sonnet tot een aanbeden Spaanse schone, die hij stelt boven de Antieke Helena. Om redenen van betamelijkheid ziet hij af van verdere toenadering tot haar. In eerder instantie heb ik de aangesproken Helena thuisgebracht als een Hollandse schone, die de dichter alleen in zijn gedachten zou zijn verschenen toen hij in Sanlücar was (Jacobs, 1989,11, p. 163-164), maar ik geef nu de voorkeur aan de hier gegeven interpretatie, waarnaar Prof. Dr. E.K. Groo-tes en Dr. H. de Vries mij de weg wezen. Het sonnet staat op p. 28 van Six' bundel Poësy. annotatie titel s. lukas: Sanlücar de Barrameda, een havenstadje nabij Cadiz 1 Argoolsche: van origine Griekse spellen: vermelden, noemen (wnt xiv, 2730) 2-3 wat Heieen, Of: wat er zou gebeuren als (de Antieke) Helena(?). De structuur van de zin op deze plaats is mij niet volkomen duidelijk. 3 in Andalusy, dat Paradys: in Andalusia, die paradijselijke streek 4 het ingewand strax quellen: onmiddellijk mijn innerlijk pijnigen 5 naa uw oogeschellen: naar uw oogleden (uw ogen) 6 dat paar: die twee ogen 7 7 bloosend blanke veld: dwz. uw blanke gezicht met blossen met syn volkoomentheên: met zijn perfecte kwaliteiten 8 Zoo: Dan myn leever meer ontstellen: dwz. mijn hartstocht veel heviger aanwakkeren (de lever werd gezien als de zetel van verschillende gemoedsaandoeningen, vgl. wnt vin, 1, 1816). De aanblik van de Spaanse Helena brengt Six dus meer in verwarring dan zijn gedachten aan de Antieke Helena (vgl. r. 2-4). 9 miesemees ik bang: zeg ik bang, met een huilerig vertrokken gezicht (wnt ix, 415, deze plaats) i o beluistert: zult bemerken stomme: geen geluid voortbrengende spreeken: te kennen geven ii 7 uitgeslaagen vuur: de op mijn gezicht zichtbaar wordende vuurrode blos als verradn: die ... als het ware verraden worden (wier zwijgzaamheid als het ware verbroken wordt) 12 o minnelyke streeken: o streken die de Min (Cupido) met me uithaalt (de mogelijke interpretatie 'landstreken' lijkt me minder aannemelijk) 13 7 Betaamt... slaan: Het voegt mij volstrekt niet mij hier met u (Min) in te laten (wnt vi, 1460) 14 Wat... font steeken: Wat heeft het dan voor zin in Spanje mijn begeerte te wekken met liefdesgevoelens? AANDACHT OP MYN DERTIGH J AARIGEN OUDERDOM EN QUELL YC KE MILTSUCHT (p. 58) toelichting Dit gedicht is tot stand gekomen tijdens Six' reis door de landen aan de Middellandse zee in 1649-1651, waarschijnlijk naar aanleiding van zijn dertigste verjaardag op 19 februari 1650. In een interpreterend artikel heb ik dit sonnet uitgebreider aan de orde gesteld (Jacobs, 1988). Het gedicht is afgedrukt op p. 29 van Six' bundel van 1657. titel aandacht. Overpeinzing 1 Egyptenaar: zigeuner (vgl. Van Kappen, 1965, p. 59-60 en p. 99-100) bedriegh sich in myn handen: bedriege zichzelf bij het lezen in mijn handen 2 kruist myn vleisch: staat in mijn vlees gekruist (nl. in de zin van: ik heb drie kruisjes achter mijn naam, ik ben de dertig gepasseerd, èn: ik word - door mijn pijnlijke 'verstopte milt' - driewerf gepijnigd, vgl. wnt vin, 1, 431 en 450). In een zekere (bedrieglijke) aansluiting bij r. 1 wil Six ook suggereren dat hij drie kruisen in zijn handpalm heeft (vgl. wnt viii, 1, 429). met Golgathaas getal: met het aantal van de kruisen die op Golgotha waren opgericht 3 een van dry: nl. temidden van de beide moordenaars (maar ook: 'Die Eén in Drieëenheid is') dertighjaar: Lukas 3:23 7 Al: de mensheid 4 aan syn ^iel: vgl. Mattheüs 20:28 of Markus 10:45 m de Statenvertaling (vgl. ook het contrast met myn vleisch, r. 2) oopen ingewanden: nl. tengevolge van de lansstoot in Zijn zijde (Johannes 19:34) (vgl. het contrast met Six' 'verstopte zijde', zijn miltkwaal) 5-6 Ik ... wal: Ik bereken dat ik al gauw halfweg naar het westen ben, het westen, waar zoveel stuurlieden stranden op een westerlengte van negen zevens, op een zichtbaar (boven het water uitstekend) rif met klippen. Six doelt hier op het geloof in de anni scalares, de in veelvouden van zeven gerekende 'trappejaren', waarvan het 63 ste (9 x 7) als het gevaarlijkste gold. Hij neemt dit 'moordjaar' daarom als grens van het menselijk leven en bedoelt dat hij zelf binnenkort 31 J/2 jaar oud zal zijn (vgl. voor nadere gegevens: Jacobs, 1988, p. 314-315). 7 duidt: laat... aflezen de lely: de fleur de lis, de gestileerde lelie op de kompasroos door mooi kristal: door het mooie heldere ruitje boven de kompasroos (en, binnen de metaforiek: door mijn gezonde uiterlijk) 8 Van naaide ontstelt'. Door een ontstelling van de pen waarop de kompasroos draait (vgl. Jacobs, 1988, p. 316). Six zal hier doelen op zijn inwendige kwaal, die niet aan zijn uiterlijk af te lezen is: hij ziet er gezond uit (vgl. de annotatie bij r. 7). op 7 dieploot, sonder sanden-, op een zee die met geen dieplood tot de zandige bodem te peilen is, zo diep (vgl. het contrast met de sichtbre klipge wal, r. 6) 9 De vaste lym ontlymt: De hechte lijm laat los (in de zin van: Wat betrouwbaar leek blijkt het af te laten weten, en ook: Het leem van mijn lichaam valt uiteen, vgl. Job 10:9) 'tgedy my voor een preek: laat het voor mij de plaats innemen van (eenzelfde autoriteit krijgen als) een preek, een hemelse waarheid (in contrast met de onbetrouwbare menselijke redeneringen in het voorafgaande deel van het sonnet) 10 7 Huis: 't Huis van mijn lichaam (vgl. ook lym: leem). Misschien verwijst deze voorstelling ook naar Prediker 12:3-4. in tyds: binnen de tijd, voortijdig daar uit: nl. uit de tijd, het tijdelijke (of: uit de stof, uit de aardse huls van de mens) 11 runde: ben na mijn run (door het leven) ... aangeland myn bepaalde streek: mijn voorbeschikte baan door het leven 1 2 Geen Son: Het is niet de (kalme) baan van de zon getuit met bloedge haairen: met een haardos van vurige strengen (wnt xvii, ii, 3959-3960) 1 3 schaaft: neemt een plakje weg van 14 jaaren: dwz. niet alleen van een enkel jaar, maar van alle jaren (vgl. ook Jacobs, 1988, p. 318, noot 28) OP MYNE DOOLREISE TUSSCHEN PORT S. MARYE, EN GRANADE (p. 59) toelichting Het sonnet heeft betrekking op Six' reis door Zuid-Spanje, rond de jaarwisseling van 1649-1650. Het staat op p. 29 van zijn bundel van 1657. annotatie myne doolreise: de reis, waarbij ik verdwaald ben port s. marye: Puerto de Santa Maria (een havenplaats nabij Cadiz) de slinger: de slingerende beweging 7 vast noodgeheim: de lotswisseling, die een niet te ontraadselen geheim is dryven: werpen, heenvoeren Ik sweef, door Spanjes locht: Ik zweef door de Spaanse lucht (als een geslingerde steen), maar ook: Ik loop te dwalen onder de Spaanse hemel (vgl. Kiliaan, 15 99, sweven: 'Vagari') van haar hand: door zijn (des slingers) toedoen traager: langzamer (en, impliciet: minder trefzeker?) een schicht: een pijl een Draak: dwz. een woest verscheurend beest in te lyven: in het lijf te schieten 5 Of wil men hier [...] mee styven: Wil men hierdoor soms ... bevestigd zien 't geloof van 't blinde luk: de opvatting dat het noodlot blindelings te werk gaat 6 Dat: 't blinde luk, dat van land, in land: nl. weg uit mijn eigen land in een vreemd land 7 Daar is geen luk: Er is geen ander lot dat: dat wat 8 Van 7 noodlot: Door de lotsbestemming werd: wordt dit enkel: en alleen hieraan 9 swurf: doolde de Broeder: nl. Jozef (vgl. Genesis 37) i o Om hem geen eer te doen: dwz. Met de opzet hem iets laags aan te doen ii Maar noch van hen geëert: Maar (later) toch door hen geëerd om dat: dwz. als wonderlijk gevolg van het feit dat 12 de put: nl. de waterput, waarin hij geworpen was de banden: nl. van de gevangenschap die volgde op zijn vlucht voor Po- tifars vrouw (Genesis 39) 1 3 praamden: kwelden den Ringh: de Farao-ring (Genesis 41:42), hier echter ook metaforisch voor: de volmaakt gesloten cirkelgang van het lot (vgl. slinger, r. 1). Jozefs verhoging was hem immers aangekondigd in een droom, die na een lange tijd van tegenspoed toch uitkwam. 7noodgeheim: de lotswisseling die een geheim is (vgl. r. 1) hem wrocht: voor hem smeedde (en, metaforisch: zich voor hem deed voltrekken) 14 7 Geheim: Het Geheim achter de lotswisseling, dwz. de Voorzienig- heid (hier dus gelijkgesteld met 7 noodlot, r. 8) AADEMSCHEPPINGE LANGHS DE RIVIERE DAURO (p. 60) toelichting Het gedicht dateert van Six' verblijf in Granada, rond de jaarwisseling van 1649-1650. Het staat op p. 30 van zijn Poësy. annotatie titel de rivier dauro: de Rio Dauro of Darro, de rivier die door Granada stroomt 1 Moe: bepaling bij 'k (r. 4) de hooren: dwz. de boven de stad uittorenende vesting (vgl. Van Es, 195 3, p. 147) 2 ryk: rijke 3 Dat: 7 Alhambre, dat Chiko: Boabdil el Chico, of Aboe Abd Allah Mohammed xi, de laatste moorse vorst van Granada. Hij moest op 2 januari 1492 de stad overdragen aan Ferdinand van Arragon. van veer verooreloght bekreet: van verre beweende, toen hij door de oorlog was verdreven. Met van veer doelt Six op de bergpas ongeveer 15 km ten zuiden van Granada, vanwaar Boabdil een laatste blik op zijn geliefde paleis zou hebben geworpen. De pas heet daarom (ook nu nog) de 'Suspiro del Moro', de Zucht van de Moor. om myn aadem schier verhoren: met het oog op mijn ademhaling, die ik bijna kwijt ben (dwz. om op adem te komen na de inspannende bezichtiging en na de afdaling van de rots waarop het Alhambra ligt, vgl. de titel) Rivier uit Albaisyn, oostwaarts vier myl, gebooren: Rivier die vier mijl oostwaarts van Albaicin ontspringt. Albaicin is de noordoostelijke stadswijk van Granada, de oude moorse stad (Baedeker Spanien, 1899, p. 363). Inderdaad ontspringt de Darro ongeveer 15 km buiten de stad, doch niet in oostelijke, maar in noordoostelijke richting. Six houdt kennelijk Hollandse mijlen aan (van 5600 Amsterdamse ellen van ongeveer 70 cm, wnt iii, iii, 405 5 en ix, 705). door twee bergen heen: nl. tussen de Sacro Monte en de Silla del Moro door (respectievelijk benoorden en bezuiden de Darro gelegen, vgl. Baedeker Spanien, 1899, p. 362-363, kaart) van den Sonnebergh geroert: door de Zonneberg aangeraakt, dwz. stromend langs de voet van de Cerro del Sol, een berg ten oosten van de stad (vgl. Van Es, 1953, p. 147 en Baedeker Spanien, 1899, p. 363) goud kooren: gouden korenaren, dwz. gouden waterstralen (eventueel: als gouden zonnestralen, vgl. Sonnebergh). De omschrijving houdt ook verband met het in de rivier aangetroffen goud (vgl. r. 13). By luisterendgeboomt: Bij geboomte, dat luistert uw gekeide snaaren: dwz. uw keien, die in het stromende water een geluid geven als de snaren van een muziekinstrument (Van Es, 1953, P- 147) Dat: nl. luisterend geboomt, dat, of: myn gemoed, dat den selven toon: de steeds gelijke klank uwen strykstok: metaforisch voor: uw stromend water Kastaal: Kastalia, Parnasbron aaren: slokdarm, maar, in verband met Kastaal, ook: dichterlijk vermogen uw goudvliet: uw goudhoudende stroom. Er bestaat een etymologie die de naam Dauro of Darro in verband brengt met oro, goud (Enciclope-dia ilustrada). van Guadix poort: van de Puerta de Guadix, de nu verdwenen noordelijke stadspoort, gelegen bij de plaats waar de Darro de stad binnenstroomt (Baedeker Spanien, 1899, p. 372) Met silver van Genyl, uit Bibarramble paaren: Vanuit de Bibarramble poort u verenigen met het zilverheldere water van de Rio Genil. Bij de eveneens verdwenen zuidwestelijke stadspoort, de moorse Puerta de Bib ar-ramla of Bibarrambla (Baedeker Spanien, 1899, P- 3^6), vefüet de Darro de stad, om zich enkele honderden meters verder te verenigen met de Genil, die ten zuiden van Granada van oost naar west stroomt. Van Es, 195 3, p. 147 tekent aan: 'Het heet, dat in deze rivier zilver werd gevonden', maar ik heb daarvan geen bevestiging kunnen vinden. AFBEELDINGE EN WYDINGE VAN ROSELLE, EN HAARE BESTRAFFINGE. I (p. 6l) toelichting In het hier behandelde reeksje van zes sonnetten stelt Six het voor alsof hij in Granada een beeldje van zijn geliefde heeft laten maken. Hij doopt het 'Maria', blijkbaar de eigenlijke naam van de geliefde die Six in zijn erotische poëzie gewoonlijk 'Roselle' noemt. Over deze Maria zijn mij geen nadere gegevens bekend. Six laat haar in het vijfde sonnet als het ware zelf aan het woord: zij reageert boos op Six' gedrag en woorden. In het laatste sonnet bindt Six ijlings in. De sonnettenreeks heeft hem intussen ruim de kans geboden met de verering van de andere Maria in Granada de spot te drijven. De reeks dateert van omstreeks de jaarwisseling 1649-1650. Ze staat op p. 30-33 van Six' bundel van 1657. annotatie titel wydinge'. eredienst bestraffinge: terechtwijzing 1 beeldenaar: beeldsnijder (wnt ii, i, 1285, deze plaats) wat loopt ghy straaten sly ten?: waarom loopt u werkloos op straat? 2 geeft: dwz. geeft immers 4 Een Manbeeld %al immers niet vermyten: Nee, natuurlijk niet; een Maria- beeld zal immers niet door houtmijt worden aangetast, verrotten (wnt xx, 1391, deze plaats). Het is me niet duidelijk of deze weerlegging van r. 2-3 in de mond van de beeldenaar wordt gelegd of dat zij is toe te schrijven aan een plotseling quasi-inzicht van de dichter zelf. Granada geeft geen werk aan beeldsnijders, want de beelden in de kerken en kloosters blijven 'eeuwig' in stand: ze zijn onvergankelijk door hun heiligheid. 5 Onnoodge vrees: Six stelt de beeldenaar gerust; het wonder van de onvergankelijke beelden is immers een schrikbeeld voor hem. Maar Six blijkt werk te kunnen bieden. Sa, saa: Vooruit, hup! 6 met eengeestigh oogenmerk: met een sierlijk eindprodukt voor ogen (wnt iv, 756 en x, 2317) 7 berk: nl. wegens de blankheid van het hout 8 Zyt seeker dat uw kost, noch loon %al spy ten: Weest er van verzekerd, dat u geen spijt zult hebben van de onkosten en niet ontevreden zult zijn met het loon 9 gelyk: als dat van 10 bloote: onbedekte, of: eenvoudige, ongekapte? (vgl. wnt ii, ii, 2920) 11 slinks: in de linkerhand een Kupidootjen: vgl. het kindje Jezus in de arm van de Mariabeelden 1 2 mach: kan 1 3 schraaght: draagt 14 Omcier [...] met: Omhang ... met de sier van parlende koraalen: als parels glanzende bloedkoralen (of: parels als kralen?) [6o] II (p. 62) annotatie 1 Dit lieve blok %po sneenet op te hulden'. Voor het met snijwerk zo keurig opsieren van dit lieve blok hout (wnt xi, 877-878, deze plaats: 'de onjuiste vorm ophulden') 2 O leeger beurs-. O, beurs die daardoor leger is geworden ('aanslag op mijn beurs') een dubloen', een Spaanse gouden munt, in 1606 gerekend op 6 guldens en 17 stuivers (wnt iii, ii, 3547, deze plaats) 3 een dubbele-, nl. een dubbele dubloen van doen: nodig 5 waarom moet Korinthen nu niet dulden: waarom zou Corinthe nu niet kunnen verdragen, datdwz. ik zou geen argument weten waarmee Corinthe nu zou kunnen betwisten, dat... 6 goedfatsoen: mooie vorm 7 Haar Venus: Haar Venusbeeld, nl. Het beeld in de Afroditetempel in Corinthe. Behalve een Afroditebeeld stond in deze tempel ook een beeld van Eros, gewapend met een boog (Pausanias 11, v, 2; vgl. r. 11 hieronder) voor welke: voor welk beeld Achaje: dwz. de inwoner van Achaea, 'heel Achaea' (heel Griekenland) toen: indertijd 8 Ten offer quam: Kwam offeren met minnelyke schulden: als het op het gebied van de liefde een schuld te vereffenen had 13 't: nl. dit pronkbeeld sin: geest [61] in (P. 63) annotatie i Ter goeder uur: dwz. Bij dit gezegende tijdstip van uw doop (vgl. het voorgaande sonnet, r. 13) ghy: nl. gij, houten beeld 3 Uit Adam: Die afstamt van Adam, dwz. Die een sterfelijk mens is geweest vry van erfsond niet te min: al zou ze toch vrij van erfzonde zijn (vgl. de bekende leerstelling van de Rooms-katholieke kerk, eerst in 1854 tot het dogma van de onbevlekte ontvangenis verheven). Maria's onbevlekte ontvangenis is voor Six uiteraard in flagrante tegenspraak met haar afstamming van Adam. 4 Wiens omgangh: Wier Maria-ommegang. Bedoelt Six een ommegang bij het feest van 'Maria lichtmis' op 2 februari (vgl. de vele kaarsen die Six noemt in gedicht no. [66], r. 7)? In dat geval zou Six' verblijf in Granada in januari-februari 1650 geplaatst kunnen worden. Of weren er in Granada bijzonder processies gehouden in verband met de ziekte van de paus (vgl. de volgende regels)? versieeten: dwz. geduurd 59 5 Om dat\ sluit aan bij Niet naa Mary. Six vernoemt de Heemelkooningin niet, omdat ook hij haar (evenals de paus) anders opvat dan te doen gebruikelijk. Hij zou, impliceert hij gekscherend, wel eens eenzelfde straf te verduren kunnen krijgen, als hij dat wel zou doen (vgl. de volgende regels). een hartvangh'. een hartaanval of beroerte (wnt vi, 94-95) hadgesmeeten: zou hebben geslagen 6 Dien sieken Paap: Die zieke paus, nl. Innocentius x, paus van 1644 tot 1655 wyl: toen 7 Gods woord: De bijbel van haar opnam een andren sin: een andere interpretatie van haar betekenis toevoegde, aanvulde. Uit de woordkeus {opnam) blijkt Six* afkeuring. 8 En tot bewys: En toen hij, om het bewijs van die interpretatie te leveren. Ik kan Innocentius' bijdrage aan de marialogie niet nader toelichten. Zijn aanvulling zou door Maria bestraft zijn met een hartaanval of een beroerte. Inderdaad had Innocentius in januari 1649 geleden aan een niet duidelijk omschreven ziekte, maar hij was daarvan reeds in juli van dat jaar genezen. Eerder, in 1647, hadden zich bij hem verschijnselen van een nierkwaal voorgedaan (Pastor xiv,i, 1929^. 274-275). Over het veronderstelde verband tussen Innocentius' theologische opvattingen en zijn ziekte zal Six iets gehoord of gelezen hebben (in een anti-rooms pamflet?), maar ik heb zijn bron niet kunnen achterhalen. 9 bekleen: dragen meestres: nl. geliefde meesteres I o Wyl: Gedurende de tijd, dat (sluit niet aan bij r. 9, maar leidt r. 11 in) van: weg van, ver verwijderd van om gaa swarmen: rond zal reizen II in u: in uw gedaante (aanspraak aan het beeld) ontsien vyn: worden aanbeden 1 2 jonge: knechtje, loopjongen //// dat jongsken, uit keur armen: het Kupidootjen in de armen van het beeld doet het immers te zeer op het beeld van de Heemelkooningin lijken! 1 3 een quartjen: een kwart maravedi ('duit')? Ik weet niet precies welke munt Six hier bedoelt. In zijn tijd was er in Spanje een zeer grote verscheidenheid van munten van een geringe waarde in omloop (vgl. Heissi, 1865, p. 179-184 en afbeelding 37-39, no. 33-97). 14 soet te warmen: met warme geur te bewieroken IV (p. 64) annotatie I Al eevenwel: dwz. Het is echter ondanks dit alles wel zo, dat gingh: gekleed is gegaan 3 Noch kleedt se haar: En ook kleedt ze zich niet 7 gemeen: het gewone (lage) volk 4 En volght te voet, op middelweeghsche spoor en: dwz. En dus bewandelt zij de gulden middenweg 5 &n&h: was ... gekleed 6 met alle reen: naar alle recht 7 Alle eer: Six impliceert: zodat er geen verdere eer voor Maria kan overschieten meest van inwendicheên: dwz. met name de eer vanuit het binnenste van de mens (nl. die van het gebed, Vanuit de binnenkamer' tot God gericht (vgl. Mattheüs 6:6), in tegenstelling tot de naar Six' beoordeling vooral uiterlijke Mariaverering) 8 hoe gingh se naa, hoe vooren?: waar bleef zij bij ten achter en wat liet zij achter zich, dwz. welke kleding was rijker en welke eenvoudiger dan de hare? 9 Zoo braaven gloor: Een zo edele luister (nl. als die van Maria's kooninghly-ke kleên, r. 2). De voorstelling in deze en de beide volgende regels gaat terug op de beschrijving van de Vrouwe in Openbaring 12:1. In de Rooms-katholieke traditie wordt deze Vrouwe gelijkgesteld met Maria; de iconografie van Maria is ten dele op deze bijbelplaats gebaseerd. De protestantse interpretatie ziet deze Vrouwe veeleer als 'de gemeynte Christi' (vgl. de kanttekening in de Statenbijbel: Biblia, 1657). Six' bezwaar tegen de Rooms-katholieke Maria-voorstelling is hier kennelijk vooral gelegen in de discrepantie tussen de ongetwijfeld eenvoudige kledij van de mens Maria en de kooninghlyke kleên waarin zij wordt aanbeden. beduidt: is het teken van 10 throonen: hemelen (vgl. wnt xvii, ii, 3237-3239) 1 2 De myne: nl. Mijn Godin, Mijn geliefde 12-14 draaght... woonen: draagt welverdiend de kronen die haar zijn toege- kend door een in vlees besloten wereld, dat wil zeggen door een mens (en nog preciezer:) door mij met m'n verliefde hart, waarin zij zal blijven wonen (vgl. voor de voorstelling van de mens als een mikrokos-mos: Heninger, 1974, met name p. 187-194). V (p. 65) annotatie 1 Maar Six, maar Six: Six doet het voorkomen alsof dit een gedicht is van de hand van zijn geliefde, die hem tot de orde roept. ditpraatjen wat ter syden: dwz. ik ben in 't geheel niet gediend van dit praatje 2 van: over 3 my daar hadgestelt: daar voor mij ... zoudt hebben opgericht 4 8Jnght wyden: zoudt hebben gewijd 5 Wat al verdriets: Hoeveel verdriet... niet deese kuur: deze malle frats 6 die Kristus letters spelt: dwz. die uzelf een christen noemt 7 u [...] meldt', uzelf aandient als 8 Die: nl. Zijn avondmaalstafel, die ontreinight: omdat u door zonde verontreinigd bent maan: met klem aanraad 9-10 Verbeeld... beneeden: Gods tweede gebod gebiedt om geen afbeeldin- gen te maken van de dingen die boven in de hemel zijn, noch van de dingen die onder op de aarde zijn 11 Ghy beelde my: Toch hebt u een beeld van mij gemaakt toen buiten twyffel sot: volkomen dwaas als u toen zonder twijfel bent geweest 12 uw vryens mallicheeden: de dwaasheden die u zich bij het dingen naar mijn hand permitteert VI (p. 66) annotatie 1 me me me loffrouw %oo te kyven: dat u mij me daar zo uitkijft, mejuffrouw {kyven is hier kennelijk transitief gebruikt). Six suggereert hier ook zijn verbouwereerde stotteren. 2- 4 Heeft dan [...] Met [...]gemein: Beschikt ... net als ... dan toch over ...? 2 als haagel blank van pluim: met hagelwitte veren 3- 4 t(po bitter schuim Van gal [...] dat: een aan de oppervlakte komend gal- vocht dat zo bitter is als dat wat... (metaforisch voor: de scherpe terechtwijzing, die ...) 5 Kan nu: dwz. Blijkt nu ... werkelijk te kunnen myns Engels: nl. van mijn engelachtige geliefde quaade wyven: Viswijven' 6 met een geemelyke luim: in een zeer humeurige ontevreden bui 7 myn eigen selfs versuim: mijn tekortkoming tegenover mijzelf (dwz. waarin ik mij misgaan heb, vgl. het voorgaande sonnet, r. 7-8) 8 aan uw straffinge verblyven: onderwerpen aan het oordeel van uw terechtwijzing (vgl. wnt xix, 729, deze plaats) 9 tot aan de Daure: dwz. in heel Spanje tot ik in Granada kwam. De Rio Dauro of Darro stroomt door Granada. en daar noch meer: en daar, in Granada, nog meer dan elders (Six was daar immers getuige geweest van de dagenlange Mariafeesten) i o Mary es beeld verrot voor duisendjaar en: dwz. Maria in haar menselijke vorm die toch al langer dan duizend jaar verrot is. Het woord beeld betekent naast 'beeld' ook 'gestalte, persoon' (wnt ii, i, 1279) en Six bedoelt dus dat Maria's lichaam reeds lang verteerd is, maar dat haar uiterlijke verschijningsvorm desondanks nog altijd vereerd wordt. ii myn liefde: ik in mijn verliefdheid 11 -1 2 wat eer Bewys ik dan [...]?: welke eer moet ik dan ... wel niet bewijzen! 1 2 myn bloênde rooselaaren: dwz. mijn geliefde die daarentegen nog zo fris is als bloeiende rozestruiken (vgl. Roselle, de naam van de geliefde in Six' erotische poëzie) 14 %al ik uw drempel spaaren: zal ik u niet meer komen opzoeken. Six doet het dus handig zo voorkomen alsof hij niet begrepen heeft dat het slot van het voorgaande sonnet reeds een onvoorwaardelijk verbod inhield. AAN DE RIVIER GENYL (p. 67) toelichting Dit sonnet op de rivier de Genil zal dateren van Six' verblijf in Granada (rond de jaarwisseling 1649-1650). Het gedicht is incompleet overgeleverd; in het sextet is een regel weggevallen, blijkens het rijmschema na r. 8 of na r. 13. Van Es bespreekt in zijn aantekeningen bij dit gedicht alleen de mogelijkheid van een onder r. 8 weggevallen versregel, 'gezien de gangbare rijmstructuur van Six' sonnetten: c d c d c d, waarin d slepend is; ook vormt iedere terzine bij hem gewoonlijk een afgerond syntactisch geheel' (Van Es, 195 3, p. 148). Voor van Es' opvatting pleit ook de ongebruikelijke opeenvolging van vrouwelijke rijmklanken in r. 8-9; elders in Six' Klinkdichten volgt op de rijmklank van r. 8 altijd een versregel met een rijm 'van het andere geslacht'. Voorts merk ik op, dat na de ontbrekende versregel 8' ook het inspringen van de regels in het ongerede is geraakt; gewoonlijk springen in Six' gedichten alleen de regels met mannelijk eindrijm in. Voor een echt goed begrip van het sonnet lijkt me de missende versregel helaas van cruciaal belang. Het sonnet staat op p. 3 3 van Six' bundel. annotatie de rivier genyl'. de Genil, de rivier die ten zuiden van Granada van oost naar west stroomt kleine Nyl: nl. evenals de Nijl het land bevloeiend en vruchtbaarheid schenkend (vgl. r. 8) die uit gehuifde klippen Van sneeuwdoek: dwz. die, komend van rotsformaties die met een muts van sneeuwwit doek zijn gedekt (vgl. reusinnen, r. 3 en wnt iv, 897, deze plaats). Six bedoelt de besneeuwde toppen van de Sierra Nevada, ten zuid-oosten van Granada, waar de Genil ontspringt. ook gebleikt'. zelf ook als sneeuwdoek gebleekt. De rivier heeft kennelijk een helder-blank voorkomen (vgl. gedicht no. [58], r. 14). In gebleikt schuilt waarschijnlijk ook een verwijzing naar het zonnige klimaat. schoonsoon: huwbare zoon (?) maar reusinnen: uitsluitend reuzinnen, nl. enorme bergen voor: als Hoe: Waarom met de Dar %oo gulsich mee te slippen: bij het zo gulzig in u opnemen en meevoeren van de Rio Darro (het wnt neemt meeslippen niet op en noemt slechts één bewijsplaats met een transitief slippen, in de betekenis 'laten wegglijden', wnt xiv, 1823). De Rio Darro is de rivier die door Granada stroomt en even ten zuiden van de stad uitmondt in de Genil. De samenvloeiing wordt hier kennelijk voorgesteld als een huwelijk (vgl. schoonsoon, r. 2 en Van Es, 195 3, p. 148). 6 Niet traager: dwz. Heel wat sneller syn pylen heeftgewent: dwz. van verdere strijd heeft afgezien, zich heeft teruggetrokken. Six doelt op de overgave van Granada (1492), die na een elfjarige belegering een einde maakte aan de moorse heerschappij in Spanje. Mogelijk doelt hij ook op de gehele periode van de Recon-quista, die al in de elfde eeuw begon. 7 Daar: Terwijl... toch en hier, en daar ontrent: dan ergens hier en dan weer daar 8 Stil: Geruisloos, in contrast met het geruis bij de samenvloeiing van Genii en Darro (Van Es, 195 3, p. 148 verklaart: 'almaar', maar dit lijkt me een enigszins anglicistische interpretatie) drinkt: nl. bij het opnemen van water uit andere zijriviertjes. Suggereert Six 'buitenechtelijke avontuurtjes' van de Genil? en drenkt alle oope vlakke lippen: en ook alle 'vlakke lippen', die geopend smachten naar uw water, bevloeit. Met vlakke lippen zal Six de vlakke oeverlanden langs de rivier bedoelen. 9 Klaar spiegelende post: Schitterend heldere koerier, bode, snelle loper (Van Es, 195 3, p. 148; spiegelen in verzwakte betekenis) myn sangnimf: mijn muze spreeken: aanspreken (nl. om een vraag omtrent het geruis (r. 5) te stellen?) I o Een bee, een kleine bee: nl. de bede om in gesprek te komen? ii Hoe: Wat is dat? %ultghy heur deguigh naa steeken?: wilt gij de gek met haar {myn sangnimf) steken, door een grimas te trekken? (wnt v, 1214) 1 2 Zoo voel: Onderga dan van: door toedoen van, door tussenkomst van de vloed Guadalquebier: de rivier de Guadalquivir, waarin de Genil ongeveer 160 km ten noord-westen van Granada (tussen Sevilla en Cordoba) uitmondt 1 3 haar te wil: nl. ter wille van myn sanghnimf uw hals: metaforisch voor: uw stroom OP HET MIRAKEL VAN EEN SCHIELYKEN STORM TE GRANADE, AAN ONSE LIEVROUWE (p. 68) toelichting De in dit gedicht besproken feestelijkheden waren mogelijk die rond 'Maria lichtmis' op 2 februari 1650 (vgl. de vele kaarsen in r. 7). Het sonnet staat op p. 34 van Six' bundel. schielyken: plotselinge heemelkooningin: nl. Maria. Het is mogelijk dat dit woord met een kapitaal bedoeld is (vgl. de opmerking op p. xvm van de Inleiding), 'tperk der Elementen: de kosmos, het geordende stelsel van de vier elementen (vgl. Heninger, 1974, met name p. 151-170) Met alle heiren: Met inbegrip van alle schepselen, vgl. voor het woordgebruik: Genesis 2:1 (Van Es, 195 3, p. 148) 3 Wat\ Waarom de wind', dat de wind ... (leidt een lijdend voorwerpszin in) stout', brutaal (wnt xv, 2021) 4 in poppen, en in prenten', in de gedaante van beelden en afbeeldingen (rondgedragen bij een processie, vgl. de volgende regels) 5 wat al loopergoud: wat een gouden lovertjes niet allemaal 6 tapyt: tapijtwerk, lopers had verciert: dwz. daarnet nog versierde 7 van het vlugge wasgediert: van de kaarsen uit was van de vlugge bijtjes 8 Strax offerde u de Dar noch in deese oope tenten: Zojuist nog door de Dar (dwz. door de inwoners van Granada, dat aan de Darro ligt) aan u, Maria, geofferd werd hier onder de blote hemel ('in open offerten-ten'). De regels 5-7 zijn het lijdend voorwerp bij offerde. Het beeld van de tenten loopt wellicht al vooruit op de allusie in r. 12. 9 wat een klein: wat een kleinigheid (nl. de windvlaag) i o dit mirakel: dit mirakel (in contrast met de 'mirakelen' van Maria en de heiligen) verbaasde: verbijsterde, ontstelde (wnt xix, 196-197) ii Waar ... vertreên?: Waar immers zou een aardse (niet eens hemelse) prinses toestaan, dat beeltenissen van haar worden vertreden? 12 Sy ... V eeren: Waarschijnlijk was zij aan 't slapen, of heeft men niet luid genoeg geroepen bij haar eredienst; een verwijzing naar Elia's spottende woorden tot de Baaipriesters (vgl. 1 Koningen 18:27). De allusie stelt de Mariaprocessie op één lijn met de Baaiverering. 1 3 Zoo schreeuw: Schreeuw dus daar schiet een straal beneên: dan zal er een bliksem neerschieten (vgl. het verhaal van Elia) 14 het lichtlik al: waarschijnlijk al die dingen (die nu alleen nog maar in het honderd zijn gegooid) AFSCHEID VAN GRANADE (p. 69) toelichting Het sonnet staat op p. 34 van Six' Poësy. dat... siet: dat geen aandacht schenkt aan de rook van de brandende steden en van zwavel en pek, die was als de rook van een oven (vgl. Genesis 19:28), dwz. dat zich niets gelegen laat liggen aan het voorbeeld van het lot van Sodom en Gomorra, die in een vuur als dat van de hel zijn verbrand Als in een ooven siet, rondom: En dat rondom in een oven kijkt, dwz. En dat in een zeer warme streek ligt en ... geleeden: en zonder toch in enig opzicht gezengd te worden door de brand die Davids volk wel heeft moeten verduren (nl. de pest, 2 Samuel 24:15). Six' verwondering zal tweeledig geweest zijn: het zal hem bevreemd hebben dat Granada niet gestraft werd voor zijn zonden èn dat de stad gespaard was gebleven voor de pest, die in die tijd in Spanje heerste (vgl. gedicht no. [245], r. 51-52). Grote hitte werd immers gezien als zeer bevorderlijk voor de ontwikkeling van een pestepidemie (vgl. gedicht no. [304], r. 1-2). Een hert omheininkt: Een binnen een omheining opgesloten hert (wnt x, 268, 'weinig gebruikelijk') werd, om vryheit, min bestreeden: dwz. wordt minder door het verlies van zijn vrijheid geplaagd Gelyk ... schiet: Evenals vissen waaromheen zich een vijver uitstrekt (wnt xiv, 583), dwz. Evenals door een vijver in hun bewegingen beperkte vissen in uwen muur: binnen uw (Granada's) muur (vgl. omheininkt) en ruimgeslooten vliet: en uw stroom die ruim om de stad ligt (vgl. vyver). Six heeft kennelijk het oog op de Genil die aan de zuidzijde langs Granada stroomt. Aan de noordzijde wordt de stad begrensd door bergen. Op dat... treeden: Opdat 'de slaande geest' de stad niet zal binnenkomen. Six bedoelt dat Granada hem als het ware gevangen houdt, opdat er één rechtvaardige binnen zijn muren is die een hemelse bestraffing kan afwenden (vgl. Jeremia 5:1 en de tien rechtvaardigen die de verwoesting van Sodom en Gomorra hadden kunnen afwenden, Genesis 18:32). Met 'de slaande geest' zal Six de wraakengel bedoelen. Zoo: Dus (nl. omdat ik me zo eenzaam opgesloten voelde) klaaghde [...] om: zag ... klagend uit naar reisbroers: reisgenoten, medereizigers Meer ... gegraant: waarschijnlijk: Meer druppels uit de rivier en meer stenen van de straat pijnigden mij dan het aantal bloeddruppels dat u heeft bespat, dwz. De minste of geringste dingen die mij eraan herinnerden dat ik binnen uw vliet (vgl. druppels) en muur (vgl. steenen) als het ware opgesloten was, ergerden mij en die ergernissen waren zelfs talrijker dan de bloeddruppels die u rood hebben gespat. Het wnt citeert r. 10-11 en verklaart dat ze 'Alsnog onverstaanbaar' schijnen: 'misschien beteekent gr a nen daar [nl. in dit fragment]: bespatten, bevlekken met het oog op het bloedbad door de Spanjaarden in Granada aangericht' (wnt v, 568). Ik wil deze suggestie overnemen en voeg nog toe dat Six waarschijnlijk bedoelt dat de stad met bloed zo rood was gespat als een rode granaatappel, zoals die voorkomt in het wapen van Granada (vgl. r. 12 hieronder). Voor gegraant verwijs ik ook naar grein (wnt v, 647), waarvan het woord misschien is afgeleid en dat een bloedrode kleurstof aanduidt (cochenille of 'granum tinctorium', zoals Kiliaan, 1599 onder scharlaeckengreyn aangeeft). Mijn interpretatie van Meer ... gedicht baseer ik op vergelijkbare uitdrukkingen als 'iemand in het gezicht slaan' of 'iemand iets in het gezicht smijten' in de zin van 'iemand grieven' (vgl. wnt iv, 2207). Nu %yn we sterk: Nu zijn we allebei sterk (nl. u, Granada, omdat u inderdaad niet getroffen bent door de pest en ik, omdat ik nu, bij mijn vertrek, kan losbreken uit mijn gevoel van gevangenschap). Misschien is Granada nu ook sterk, omdat het genoemde bloedbad inmiddels in een ver verleden ligt. kostlike Granaaten: 'kostelijke granaatappelbomen'. Men wist in Six' tijd niet zeker of de naam van de vrucht was afgeleid van die van de stad of dat 'Granada' was afgeleid van 'granaatappel' (wnt v, 563). i 3 Dar: Rio Darro of Dauro, het riviertje dat door Granada stroomt hebt goudge traant: dwz. goudkorrels in uw stroom hebt meegevoerd (vgl. gedicht no. [5 8], r. 13) 14 waarande: lusthof ik springh, en swem nu uitgelaaten: ik spring en zwem nu weg (zoals het opgesloten hert en de vissen (r. 5-6) dat in mijn plaats zouden hebben gedaan), door u vrijgelaten en zelf uitgelaten vrolijk (wnt x vii, iii, 660 en 970-971) OP DE SODOMITERYE VAN FLORENCEN (p. 70) toelichting Six bezocht Florence in 1650, tijdens zijn eerste reis naar Itali? Florence was indertijd berucht wegens de daar min of meer openlijk blijkende homosexualiteit. De Italiaan Antonio Marganetti schreef speciaal voor de grand-tourist Aernout Hooft een 'Breve Instruttion' met nuttige wenken voor het reizen in Itali?en waarschuwde hem daarin niet te veel contact te hebben met de Florentijnen, Ter il pi?grhuomini di questa Provintia sono Inclinati a Ragazzi, [...]' (geciteerd naar Frank-van Westrienen, 1983, p. 58, vgl. p. 61 en p. 328 aldaar). Aernout Hooft maakte zijn 'Groote Tour' juist in dezelfde tijd als Six door Itali?reisde: van 1649 tot 1651. §ix' sonnet staat op p. 35 van zijn Poësy. annotatie 1 land: nl. het rond de stad liggend grondgebied dat tot de bezittingen van hertog Ferdinand 11 behoorde (in de praktijk: heel Toscane) langs Arnusgrensen: langs de oevers van de Arno 2 degrootichelt: uitgestrektheid (wnt v, 1112, deze plaats). Van Es, 1953, p. 149 acht 'belangrijkheid' of'macht' echter een waarschijnlijker verklaring. Samen met Hertochdommen zal het woord alluderen op 'groothertogdom' (granducato). De hertogen van Florence noemden zich nl. groothertog van Toscane. 3 om vermaak: in aantrekkelijke schoonheid de kroon van steeden strijkt: andere steden de loef afsteekt 4 baart: brengt... voort 6 Onmenschelyk: Tegen de natuur van de mens in uw boom te weelderigh verrykt: dwz. uw bodem ook nog verrijkt met een al te welig tierende uitwas 7 Dat: Het is (ook) beklaaglik, dat... by Sodomageijkt: op Sodom lijkt 8 En meedefeitich segt: En dat gansch Italiën zich, omdat het zich aan dezelfde wandaden schuldig maakt, verontschuldigt door te zeggen: ... (vgl. Michels, 1964, p. 179) i o %oo: indien er al werd: wordt ii dus: zo grof: onbeschaamd, ontuchtig 1 2 suivren: zullen ... zuiveren 13 V Le/y/of: uw lelieblad. Het wapen van Florence vertoont een bloedrode iris. 14 swelgen: slikken wat Sodom heeft verslonden-, wat Sodom heeft verteerd, nl. een regen van vuur en zwavel {verslonden in woordspel ook in de zin van: 'te slikken heeft gekregen') AAN FLORENCEN (p. 71) toelichting Het sonnet staat op p. 35 van Six' Poesy. annotatie 3-4 of... neemt', of voor wie zijn reis in den vreemde aflegt via 'den omme- gangh', nl. via de zgn. 'giro' door Itali? De reizigers volgden op hun 'Groote Tour' een min of meer vaste reisroute door Itali? men reisde vanuit Zwitserland via Veneti? Bologna en Loreto naar Rome. Vanuit Rome maakte men een lus naar Napels en reisde, teruggekeerd in Rome, van daar naar het noorden: Florence, Livorno, Genua. Men kon (zoals Six) deze route ook in de tegengestelde richting afleggen. De reizigers waren dan veelal uit Marseille overgevaren naar Genua. Six was uit Spanje komen overvaren. Six' woord ommegangh kan gelden als een tegenvoorbeeld bij de bewering van Frank-van Westrienen, 1983, p. 3: 'Een verdietsing van de 'Giro of Italy' is noch bij Huydecoper, noch in geschriften van één zijner landgenoten gevonden' (vgl. voor de reisroute ook: Schudt, 1959, P- i45-I53)- 4 van ondren, en van booven: dwz. uw grondgebied vanuit het zuiden of vanuit het noorden doorkruisend 6 se: nl. de vryheit 8 maar: slechts voor: in plaats van 9 lydt: verdraagt i o aaloude Tiberynen: de Romeinen in de Oudheid ii Van 't weelich Asien: Door het wulpse Azi? in vrye vree: dwz. in de tijd van de vrede met Azi? die vrije uitwisseling mogelijk maakte. Six denkt kennelijk aan de toenemende oosterse luxe van de Romeinen in de late Oudheid. 1 2 siet: zal... zien Florencie: blijkens het metrum is het woord vierlettergrepig dees Son: nl. deze vrijheid (vgl. goude vryicheit, r. 2) 1 3 dat speelwyf: die hoer, nl. die misbruikte vrijheid werd: wordt 14 Maar: Maar men zal... zien eer: nog spoediger AAN RAIMOND DE SMETH (p. 72) toelichting Dit briefgedicht zond Six vanuit Itali?(Genua?) aan Raimond de Smeth, een rijke Amsterdamse koopman en een ver familielid van Six (vgl. gedicht no. [109], r. 19). De Smeth handelde ook op de landen aan de Middellandse zee (vgl. Watjen, 1909, p. 359). Dit sonnet staat op p. 36 van Six' bundel. annotatie 1 kas: geldkas de beurs: de handelsbeurs 2 7 een, en 7 ander punt: de ene en de andere pool 3 met Argos oogen: dwz. met grote omzichtigheid 4 Aanleggen: Uw zaken ... regelen (wnt ii,i, 221) de Bankrotiers: de lieden die aansturen op een faillissement om hun schuldeisers te bedriegen bekaaijen: zullen beetnemen, bedriegen (wnt ii, i, 1561, deze plaats) 5 dreighde: heb ... toegezegd (zonder de negatieve klank van het moderne 'dreigen', vgl. wnt iii, ii, 3278) een blad: een vel papier, een brief 6 den Taag: dwz. Spanje een vrund: nl. een naar Holland terugkerende bekende 7 een bloote groet: een groet zonder meer 8 hiel: achtte ongeraaijen: niet raadzaam 9 kende: had geen verstand van Betis wol: wol van de Baetis (de Latijnse naam van de Guadalquivir). Six bedoelt waarschijnlijk de wol van het in Spanje gekweekte merino-schaap. De Smeth zat kennelijk in de stoffenhandel, maar Six had hem geen koopmans praat kunnen toezenden, want hij had van zulke zaken (beweert hij) geen verstand. Toersche syde kleên: de zijden stoffen (wnt vii, ii, 3637) uit Tours, dat in Six' tijd een belangrijke zijde-industrie had (Wegh-Wyser Vranck-ryck, 1647, p. 3) i o lacht met: drijft de spot met (wnt viii, i, 887), dwz. hebt niet de minste belangstelling voor Ganges kruid: kruiderij uit India (waar Six wel verstand van had) wilt [...] vergeeten: acht... gering haar gom: de gom van de Ganges, nl. Indiase harsgom of Indiase reukstof (wnt v, 395). Kennelijk was Six zulke stoffen tegengekomen op zijn handelsreis. ii hier: nl. in Itali?(vooral het Ligurische marmer had een internationale vermaardheid) valt [...] voor ons verstand,gemeen: is ... overal voorhanden en daarvan hebben we allebei voldoende verstand 1 2 Een steen licht noodig: Een steensoort die u waarschijnlijk wel nodig hebt uw blaauwe: uw 'blauwe steen', dwz. uw hardstenen drempel wierd versieeten: is uitgesleten, nl. door de veelvuldige bezoeken van vryers 1 3 Vanvryers: Door kerels, 'heerschappen' (wnt xxiii, 716), dwz. Door uw uitgebreide klandizie aan Abraham Grenier den iongen rechtgeleerden te middelburgh (p. 73) toelichting Het gedicht is Grenier in 1650 vanuit Itali?toegezonden. Six had in Frankrijk afscheid van hem genomen en was doorgereisd naar Spanje, maar de reisgenoten hadden afgesproken elkaar in Itali?weer te treffen (vgl. gedicht no. [53]). Dit sonnet staat op p. 36 van Six' Poësy van 1657. annotatie 1 Wat soek ik\ Waarom moet ik ... zoeken den Arn\ de Arno, waaraan Florence ligt gelaaten-, achtergelaten 2 versegh'. de belofte 3 wyl: toen liet', verliet afgedaan-, beëindigd, afgesloten 5 Thesëus: de naam is hier drielettergrepig 5- 6 in trouw schier booven maaten Een voorbeeld: een toonbeeld van bijna over- matige trouw 6- 7 waar ontmoet [...] Van: zou zijn bejegend ... door onvermaan: vervelend bericht (vgl. wnt xx, 1085) 7 syn Perithöus: zijn vriend Pirithoüs. Hun vriendschap gold als zeer hecht (vgl. Horatius, Ode iv, vu, 27-28). hy hadde nooit bestaan: dan zou hij nooit... in stand hebben gehouden (vgl. wnt 11,11, 2102-2103) 8 naamaals: in het vervolg 9 ken: ken ... als indien hy 't acht: als hij er prijs op stelt i o f(oo %al hy gloove geeven: moet hij geloven ii Ik [...] bedacht: Dat ik ... bedacht (lijdend voorwerpszin) op Angiers: met een bericht naar Angers 1 2 Men schreef, hy klaaghde neen: elliptisch voor: Men schreef mij, dat hij er- over klaagde dat dat niet zo was, dus: dat ik hem niets had laten horen Sie: Zie hier (kennelijk sluit Six een nieuw afschrift van zijn beide gedichten en zijn brief in) 1 3 Twee dichten met een brief: nl. de gedichten no. [5 2] en no. [53] en een mij niet bekende brief dan: nl. als mijn zegsman gelijk heeft en u die post inderdaad niet hebt ontvangen te recht gebracht: goed bezorgd 14 Ai: Ach vooruit! met myn rym: met een gedicht dat gebruik maakt van dezelfde rijmwoorden als voorkomen in mijn gedicht. Six heeft dit kunstige principe zelf toegepast in een uitwisseling van sonnetten met Geeraert Brandt en zijn zoon Geeraert (de gedichten no. [17] en no. [18]). Het procéd?is waarschijnlijk door Huygens in de Nederlandse poëzie geïntroduceerd. De zgn. 'schoncken-sonnetten' op gelijke rijmwoorden waren al in diens Otia (1625) uitgegeven (vgl. Damsteegt, 1981, met name p. 56-57 en vgl. ook Bostoen, 1987, p. 89 en Van Seggelen, 1987, P- 75). op Oostkapelgeweeven: dat ik op Oostkapelle heb 'geweven', in dichtregels heb samengevlochten. Six doelt op zijn gedicht Oostkappele, aan Abraham Grenier den Jongen (no. [172]) en verwacht van Grenier dus een verklaring van wel tachtig versregels. aan Hendrik Laurents spiegel (p. 74) toelichting Spiegel had Six kennelijk bedankt voor zijn sonnet dank aan Hendrik Laurents Spiegel (no. [15]) en nu richt Six zich in een sonnet weer tot hem, met een oproep wat meer dichtwerk te schrijven. Het gedicht staat op p. 37 van Six' Poësy. annotatie 1 krielt', wemelt 2 wy: Six schaart zich hier dus onder de kreupele Poeëten (vgl. ook het sonnet no. [15], r. 11) moedich'. driest, overmoedig een Laurier, nl. een hoofdkrans van de ware dichter. De laurier is Apollo gewijd wegens zijn liefde voor Daphne, die in een laurier werd veranderd. 3 gaf se Apollo strax: als Apollo die meteen zou geven hy spaarde niet een sier. dan hield hij niks over 4 dichters', hier dus kennelijk voor een veel verhevener (maar minder hoogdravend) slag van literatoren dan de Poeëten. De tegenstelling is waarschijnlijk die tussen de Poeëten die vooral verzenmakers zijn (en die prat gaan op hun literaire capaciteiten) en de ware dichters (die niet zo op de voorgrond treden); alleen maar is hier dus op te vatten als: 'slechts als enigen'. 5 die ik hoor, en weet dat', waarvan ik hoor en weet, dat ze sweeten-, 'doen vloeien', in gestage stroom voortbrengen 6 drukken op papier, dwz. zetten tot dichtwerk (ook in een toespeling op een publikatie in gedrukte vorm) 7 allooi daardoor (nl. doordat alle wemelende Poeëten het zicht op de dichters benemen) 7 loof van de singhrivier. het groen van de dichterbron, een lauwerkrans (rond het hoofd, de herssnen (r. 5) van Spiegel) 8 Des neegentals: Van de negen muzen uw Vaader. nl. uw voorvader, Spiegels grootvader H.L. Spiegel, hier voorgesteld als Apollo 9 Bedomp: Bedek, Verduister (wnt ii, i, 1205, deze plaats) 11 uit een lamp: schijnend vanuit uw lamp ontvlamt van Godlik saad: die in vuur en vlam staat door het in u gezaai- de zaad (van het ware dichterschap) van uw goddelijke voorvader (vgl. H.L. Spiegel als god van de dichtkunst, r. 8) i 2 Dat: nl. het licht, dat u dan zult laten schijnen rym: nl. als een Poeët (een dichter dicht immers, vgl. r. 4) een spiegel: een lichtend voorbeeld (uiteraard in een woordspel met Spiegels naam) 1 3 Sendghy danpersiken: Als u dan perziken zult zenden (dwz. als u dan uw licht zult laten schijnen en dus het geschonken fruit vergezeld zult doen gaan van een gedicht van uw hand) %po dicht ik in der daad: zal ik heus dichtwerk maken (en niet langer rijmen). Six bedoelt dus, dat hij alleen zal kunnen dichten met het werk van een ware dichter als Spiegel voor ogen. Ontbreekt een dergelijk lichtend voorbeeld, dan zal hij slechts kunnen rymen. 14 Febus: Apollo vlecht: zal... vlechten 't leeven van meenigh reiselingh in italien, aan een vaader (p. 75) toelichting Het sonnet staat op p. 37 van Six' Poësy. annotatie 1 Wat... Italjaanen?: dwz. U vraagt wat voor een leven veel jonge reizigers in Itali?lijden? 2 wel: goed, uitgebreid 4 werd vernacht: dwz. wordt, als was het de nacht, doorgebracht 5 op Bacchus dartle traanen: uit op de Vrolijke tranen' van de wijngod 6 houdt aan: wordt aanhoudend gespeeld (vgl. echter ook de uitdrukking 'een kaart aanhouden', dwz. een gespeelde kaart aftroeven, wnt i, 178) schyf: nl. van het trik-trak- of damspel (gespeeld met een inzet) 8 van tonneelgespelvermaanen: over toneelvoorstellingen praten (wnt iv, 1779, deze plaats en xx, 1179). Het zijn nog de besten onder hen die over toneel praten, wil Six zeggen. 9 7 nachtmaal: het diner Men wandelt naa men at: Men gaat nog uit na de maaltijd i o Ook sonder maaneschyn: Ook als het geheel donker is. Suggereert Six be- zoeken die het daglicht niet kunnen verdragen? Men moet een kuur bedryven: Men moet zo nodig gekkigheid gaan uithalen ii den halven dagh vergat: dwz. de ochtend achter zich heeft gelaten 12 Of... vyven: De betekenis is mij niet duidelijk. Misschien bedoelt Six: 'Of, als men eerder opstaat, kost dat veel inspanning' (vgl. 'veel vijven en zessen'?), of: 'Of, als men eerder opstaat, dansen de tweetjes of vijfjes voor de ogen' (misschien met een toespeling op twee, of vijf uur, de tijd dat men is gaan slapen?). Een geheel andere opvatting: 'Of, als men boos wordt, komt dat op een 'dans van tweetjes of vijven' te staan', dwz. loopt het uit op een gevecht met twee handen (tussen twee personen?) en met de blote vuisten (vgl. wnt xxi, 528), 13 waarbij het contrast tussen ryst en sluimert (r. 11) alleen in woordspel zou bestaan. Geen van deze verklaringen kan mij overtuigen. al kosten 't wat: al is het ten koste van heel wat gegaan aan Pieter Klaaver (p. 76) toelichting Ik heb-geen nadere gegevens over Pieter Klaaver gevonden. Hij zal een Amsterdamse collega of kennis van Six zijn geweest. Zijn naam komt alleen hier voluit voor in Six' Poësy, maar hij kan ook bedoeld zijn in het gedicht aan P.K. (no. [400]). Het hier behandelde sonnet staat op p. 38 van Six' bundel. annotatie 1 het ruwe berd, met rym: de ruwe met rijm beschreven plank (dwz. de eerste, onvolkomen versie van een gedicht op een vel papier; berd loopt vooruit op de bekende metafoor van de schaaf, r. 3) u toegeschreeven: u in een brief toegezonden 2 braaven eer: hoge lof een beleefde Swaan: een welwillend (al te genadig, vgl. r. 5) poëet als u bent (vgl. wnt 11,1, 1686). De Swaan is hier het beeld voor de ware dichter. 3-4 Wat hoort ghy 't [...] eens braaver eer te geeven?: Waarom zoudt u zich dan geroepen voelen het... met nog hoger lof te bedenken? 4 Noch schroomich voor meer lichts: dwz. Terwijl het echter nog schroomt verder publiek te worden gemaakt (wnt xiv, 1110) 5 Self huiden: Ook nu was 7: zou het... zijn ^00 roemryk, op te heeven: het zo eervol te roemen (nl. als Klaaver de vroegere versie had geroemd), wnt xi, 844 lijkt op te heeven hier echter te willen verklaren als 'aan te heffen'. 6 Noch ... gedaan: dwz. En het verdiende dat nog minder, toen ik minder geestkracht in het werk had gesteld (nl. bij het vervaardigen van de eerdere versie) 7 'k neem uw goede gunst [...] aan: ik accepteer toch uw al te vriendelijk oordeel voor 'tfraaije lofdicht: wegens uw fraaie lofdicht op mijn gedicht (dus: eerder wegens de fraaie vorm dan wegens de inhoud) 8 om myn beesich: bezig om mijn roem te zingen (samengetrokken: roem) 9 sond: zou ... zenden 9-10 half welbesteeden tyd Des aavonds stonds: een produkt van mijn maar half goed bestede tijd 's avonds (die eerst goed besteed zou zijn als ze een echt goed gedicht opleverde) I o die koop, en wandel heeft verbooden: dwz. die ik vrij heb, omdat hij koop- handel en reizen onmogelijk maakt II geen lof getuit myn needrige ooren byt: geen loftuiting horen die mij zeer doet in mijn nederige oren (wnt viii, ii, 2595) 1 2 Men ... Gooden: Men kan mensen die graag gestreeld worden strelen, men kan 'Spaanse goden' vleien (wnt vii, ii, 3190 en xn, 11, 2837) i 3 Of... spyt\ Of men kan die 'goden', die nu geëerd worden (nl. als nieu- we bondgenoten na de vrede van Munster, 1648), tegemoet treden, al heeft men het hart nog vol met wroeging over de ons aangedane smaad (wnt xiv, 2796) 14 Maar ... dooden?: Maar het is nog maar de vraag of onze IJ stad die smaad ooit werkelijk zal vergeven en vergeten. Six vergelijkt dus zijn gedichten met het koninklijke paar van Spanje: men kan ze met gevlei benaderen, maar men zal ze uiteindelijk toch moeten beoordelen naar wat ze waard zijn. De vergelijking zal zijn ingegeven door de door Klaaver zo geprezen gedichten. Dat waren kennelijk de 'onheuse' lofdichten op Filips iv en zijn bruid (zoals gedicht no. [246]), die Six dus aan Klaaver zal hebben toegestuurd. Klaavers lof voor die gedichten was al te vleiend, vond Six. Zijn loftuiting kon hun grote gebreken niet verdoezelen (zoals vleierij de misdaden van de Spanjaarden niet kon verdoezelen, zeker niet als die vleierij ook nog ironisch bedoeld was). VERKLAARINGE TEEGEN ARGHWAAN, OOVER MYN DICHT TER EERE VAN DEN KOONINGH VAN SPANJE (p. 77) toelichting Men begreep Six' quasi-prijzende gedichten op de Spaanse koning en zijn bruid kennelijk niet helemaal. Men vertrouwde de loftuitingen in bijvoorbeeld gedicht no. [241] en gedicht no. [246] maar half. Was Six niet enigszins gewonnen voor de Spaanse monarchie? Tegen deze argwaan verdedigt Six zich in dit sonnet, afgedrukt op p. 38 van zijn Po?sy. annotatie titel verklaaringe teegen arghwaan: Opheldering die mij verdedigt te- gen het wantrouwen 1 Naa: Nadat Flip'. Filips iv sloegh op %po swaare snaaren: dwz. had bezongen in een zo weids lofdicht (naar alle waarschijnlijkheid het gedicht tempel, aan den kooningh van spanje, no. [246]) 2 Van d'ongemeene luit: dwz. in een weinig voorkomende trant van dichten. Six beseft dus dat zijn overdreven lof niet door iedereen als spot herkend was. Zo'n quasi-lofdicht is inderdaad nog niet vaak vertoond, geeft hij toe. 3-4 Heb ... haairen: Heb ik al half en half gevreesd dat de woede van velen mij onmiddellijk onbezonnen in de haren zou vliegen 5 vreedeolyf: olijftak van de Munsterse vrede af gevaar en: uit... neergedaald 6 in krygh langh handgemeen geweest: die elkaar in een oorlog lange tijd hebben bestreden 7 Wat: Waarom myn Bastardswaan: mijn 'bastaard-dichterlijk' vermogen nu ookgeMadrilleest: dat nu ook 'verspaanst' is (wnt ix, 87, deze plaats) 8 Meer, dan van Baarle Frans gesint: In nog hoger mate dan Caspar Barlae-us francofiel was. Barlaeus' enthousiasme voor Frankrijk zal Six hebben afgelezen uit zijn Medicea Hospes van 1638. Zoals Van Baerle daarin de Blijde Inkomste van de Franse koningin Maria de' Medici in Amsterdam had beschreven en bezongen, had Six de intocht van Maria Anna van Oostenrijk in Madrid beschreven en bezongen in een aantal gedichten (vgl. Snoep, 1975, p. 41-42). Barheus' lof was echter niet spottend bedoeld geweest... 9 De Flippen: nl. Filips 11,111 en iv oopen: onverhulde i o Om vaadersche erfenis: Omwille van hun vaderlijk erfgoed (wnt xviii, 169, deze plaats) De Sein: dwz. Frankrijk deed sich gelyken: deed zich voor als ii tot Spanjes schaa: om Spanje afbreuk te doen 1 2 Men ... stryken: Men kan haar daarvoor dankbaar zijn, als zij tenminste 'de kap niet over ons heen wil halen', dwz. ons niet wil bedriegen (vgl. 'in de kap geleid worden', wnt vii, i, 1418) 1 3 Voorts trouw geen lichten Frank: Stel vooralsnog geen vertrouwen in een lichtzinnig Fransman geef: moet... meegeven 7 naakomstig saad: dwz. aan de kinderen 14 in brypap: nl. door hun die met de paplepel in te gieten en kronyken: en door hen die in kronieken te laten lezen (waarmee Six aangeeft dat de Spaansche tirannye niet vergeten mag worden, maar ook enigszins dat ze definitief tot de geschiedenis is gaan behoren). Misschien doelt Six hier concreet op de Spieghel Der Ieucht, Ofte Corte Cro-nijcke der Nederlantsche geschiedenissen. In de welcke naecktelijck verhaelt ende voor ooghen ghestelt worden, de voornaemste Tyrannien ende onmenschelijcke wreedtheden, die door het belejdt der Coningen van Hispaengien, onder hare Stadt-houders, hier in Neder landt bedreven %ijn, [...]. Het boekje presenteert zich als 'een onderwijsinghe der Jonckheydt, seer bequaem om in de Vrye Nederlantsche Scholen, te gebruicken' {Spieghel Der Ieucht, 1615). OP HET ONTBEEREN VAN DEN WAAREN GODSDIENST (p. 78) toelichting Het buitenland, waarvan in dit gedicht sprake is (r. 7), zal betrekking hebben op Itali?(door Six in 1650 bereisd) en de aanduiding den waa-ren godsdienst in de titel zal dan ook bedoeld zijn als contrasterend met het katholicisme in dat land. Frederiks, 1883, p. 240 suggereert dat het gedicht slaat op Six' reis door Frankrijk, 'voorbij Nantes', maar ik zie voor die plaatsbepaling geen argumenten. De Klinkdichten-afdeling in Six' bundel is min of meer chronologisch geordend en die ordening wijst voor dit sonnet in de richting van Itali? Het staat in die afdeling op p. 39. annotatie 1 treedt [...] vuil met voeten-, maakt... vuil onder zijn voeten 2 se\ nl. de seegeningh des Heemels daauwt: als dauw neerdaalt 3 naa\ wanneer rechtvaardich eens verdroot', eens naar recht heeft verdroten (nl. dat men Zijn zegening veracht) 4 Weerhoudt: Houdt... achter doetse dorstigh boeten: laat er als vergelding naar dorsten 6 versuimt: genegeerd van uw gesant genoodt: toen ik door uw afgezant was uitgenodigd, dwz. toen ik in de gelegenheid was een dienst te bezoeken 7 Dies: Daarom 8 En ... moeten: dwz. En mijn straf voor die zonde is, dat mijn gebeden vergeefs blijven 9 koele volle beek: vgl. Psalm 42 (woordspeling met de naam Hollebeek) 1 o op Holbeeks rotsgeslaagen: die heeft geslagen op de rots Hollebeek (vgl. Exodus 17:5-6). Jacobus Hollebeek (1593-1650) was in 1636 in Amsterdam beroepen (De Bie en Loosjes iv, 1931, p. 163-164). Nog tijdens zijn reis ontving Six het bericht van zijn overlijden op 30 november 1650 en dichtte in Veneti?zijn beklagh daarover (gedicht no. [264]). 1 2 Zal ik my naamaals van versuimenis beklaagen? Zal ik mij in het vervolg ooit nog hoeven verwijten dat ik heb verzuimd (nl. naar de kerk te gaan)? Six hoopt van zijn verzuim voldoende te hebben geleerd. 1 3 geef een eer versuimden week: dwz. schenk mij een week van mogelijke kerkgang (die ik eerder verzuimd heb) 14 op eiken dagh: nl. op elke dag van die week. In Amsterdam werd op alle dagen van de week behalve maandag en zaterdag kerk gehouden. De doordeweekse predikaties konden 's ochtends vroeg of 's avonds bezocht worden. Kerkgang in de week gold meer als bijzondere verdienste dan als plicht (Vos, 1903^. 22 en Van Deursen, 1974, p. 168-172, die zich evenwel concentreren op de situatie van, respectievelijk, de laatste decennia van de zestiende en de eerste van de zeventiende eeuw). [77] ROME WEL BESIENS WAARDICH (p. 79) toelichting Six was in het najaar van 1650 (oktober of november) aangekomen in Rome en was daar tot in december gebleven. In dit sonnet kijkt hij terug op zijn verblijf aldaar. Het staat op p. 39 van zijn bundel. annotatie titel wel: zeker 1 - 2 Wat... Madril?: U vraagt of ik het gewaardeerd heb Rome te bezichti- gen? Wat ik van Parijs vond? Of Madrid mij beviel? 76 hoofden: hoofdsteden bestuurt naa hunnen wil: dwz. die elk autonoom zijn dat: dat hoofd, nl. Rome dry kroonen: nl. in de vorm van de tiara, de drievoudige pauselijke kroon (vgl. Dry hoofden) dien werreldgod: die 'god op aarde', de paus dry werreldweegen: in drie windrichtingen, over drie werelddelen (nl. Azi? Afrika en Amerika) Syn kloosterduiven: dwz. Zijn missionarissen om ... bril: om te kijken of het water van het bedroevende ongeloof van de heidenen, die nog niet goed zien (die nog geen weet hebben van het christendom, vgl. wnt iii, i, i 376), al is gezakt. De beeldspraak stelt de paus voor als een tweede Noach, die zijn duiven uitzendt om te zien of de zondvloed van het heidendom al wat gezakt is. De metaforiek maakt een toespeling op het wapenschild van Innocen-tius x, dat een duif met een olijftakje vertoont (Galbreath, 1930, p. 97-98). Die Afgod: nl. De paus kruiste my: kruiste ... mijn weg (zodat ik hem sach, r. 5) en bekruiste mij (wnt viii, i, 45 i en 452) wat al: hoeveel Tyters: minnaars als Tityrus. De herder Tityrus verklaart (in Theocritus' derde idylle) dat hij ook behagen kan scheppen in een zonder liefde geschonken kus van de herderin Amaryllis. De met beide namen opgeroepen arcadische sfeer sluit zich aan bij het beeld van de ram en de schapen (r. 10). streelen: liefkozen, bedrijven de liefde met ook als een Ram de Schaapen: dwz. zelfs door haar van achteren te bespringen (vgl. r. 11) Galate: een geliefde als de kuise nereïde Galatea, voor wie Polyphemus een onbeantwoorde liefde had opgevat (Theocritus' elfde idylle) vry van Sodoms brand: zonder het vuur (van de wulpsheid èn de bestraffing) van Sodom te voelen. In Six' tijd was 'sodomie' de aanduiding voor een verscheidenheid van sexuele handelingen (met name anale coïtus). Dit blijkt onder meer uit de werken over het strafrecht van de Hollander Jodocus Damhouder (1601) en de Duitser Benedict Carp-zow (1635) (Bleibtreu-Ehrenberg, 1970, p. 370-375). mach: kan duure: kostelijke (ook in de zin van 'kostbare', nl. zonder verdere arbeid doorgebrachte? Vgl. wnt iii, ii, 3684) vergaapen: besteden door de stad met open mond te bezichtigen d'oude trotse stand: nl. de in het oude Rome heersende geslachten, de 'gentes' waaruit de consuls werden gekozen stoft: pocht 7pakhuis van de Paapen: nl. Rome OP EEN ONTSEGH MY GEDAAN (p. 8o) toelichting Ik kan over de ruzie waar dit sonnet over gaat, geen nadere bijzonderheden geven. Als de afdeling Klinkdichten van de bundel chronologisch geordend is, zal het in Itali?(Rome?) tot stand zijn gekomen. Het staat op p. 40 in Six' bundel. annotatie titel een ontsegh'. een uitdaging of oorlogsverklaring (vgl. wnt x, 2056, dat deze plaats echter wil verduidelijken met 'weigering om aan een verzoek gevolg te geven') 1 Hoe?: Wat hoor ik? daaght: daagt... uit syn penne kan maar vechten: dwz. hij kan alleen met zijn pen vechten 2 met de vlucht: vluchtend 3 Dan: Dan dat op: met (vgl. 'een gevecht op het rapier') 't sondich dootsch rapier: de dodende en dus zondige degen 5 rechten: oordelen, de zaak in het reine brengen 6 Besaatight: Kalm, Bedaard (wnt ii, ii, 2447) 6-8 Uw ... hechten?: deze zin noemt vragenderwijs de beide mogelijke ant- woorden op de vraag: Wie heeft van heiden schuld? 6-7 sonder bier, Of wjn te proeven: dwz. zelfs zonder dat u hebt gedronken 7 naa syn eer stiet: naar zijn eer stootte, agressief zijn eer verdedigde 8 syne: nl. des Poeëts (r. 1) rymlans: 'dichtspies' (hierachter samengetrokken: die [...] naa syn eer stiet) met: door 9 hy: nl. Uw tongh öf syn rymlans 'tgootgat: de afvoer, de goot (wnt v, 425) 9-10 of vervarsch Zoo stinkend nieuw'sch: of dat hij (tongh öf rymlans) nieuws dat zo onfris is, opfrist. Waarschijnlijk schuilt in vervar sch ook een woordspel met de (tong die was als een) stier en de rymlans. De stier zou in de openbaarheid kunnen treden met zijn onfrisse 'voortbrengselen' (kinderen, vaarzen), de pen zou dat ook kunnen doen met zijn onfrisse 'verzen'. Een soortgelijk woordspel komt voor in Six' epigram vaarsenmaaker (nO. [566]). I o -11 op dat geen jeukerige tanden Sich kootren: opdat geen jeukerige tanden zich zullen kunnen stoken, peuteren (wnt vii, iii, 5824 noemt dit %ich koteren zonderling), dwz. opdat mensen die zo graag roddelen en kletsen geen stof tot praten zal worden geboden II op't snappen van de pars: door (eigenlijk: bij) het babbelen van de drukpers. Six vreest dus openbaarmaking van de ruzie in gedrukte vorm. De drukpers zou de kletsers en roddelaars gedrukte stof tot praten kunnen geven. Mogelijk is in snappen ook iets van het geluid van een drukpers in bedrijf weergegeven. 1 2 Men ... schanden: sententie: 'Men gebruikt de schanden van zijn naasten om eigen schande te bedekken' (zoals blijkt uit het gedrag van de roddelaars) i 3 Men blyve: Men behoort echter ... te blijven (dit Men in contrast met Men, r. 12) schoom ook als 14 waaijen wegh: verwaaien, worden vergeten OP DEN BERGH VESUVIUS, EN HET SWAAVELDAL (p. 8l) toelichting Vanuit Rome bereisde Six ook Napels en de streek rond Napels. Iwema heeft het vermoeden uitgesproken dat Six met het in de titel van dit sonnet genoemde swaaveldal de zgn. Grotta del Cane (de Hondsgrot) bedoelt (Iwema, 1957, p. 171-172). Ik geloof echter dat dit swaaveldal Six' verhollandsing van 'Solfatara' of 'Solfaterra' is, de naam van een in de nabijheid van de Grotta del Cane gelegen vulkanische vlakte, die eigenlijk de krater is van een half-uitgewerkte vulkaan. Uit de hete bodem van de vlakte (ongeveer 300 m in doorsnede) stijgen zwaveldampen op. De Solfatara ligt in de nabijheid van Poz-zuoli, het Antieke Puteoli aan de Golf van Napels, ongeveer 25 km ten westen van de Vesuvius. Een beklimming van de Vesuvius en een bezoek aan het gebied rond de Antieke plaatsen Puteoli en Cumae behoorden tot de vaste uitstapjes van de toeristen in Six' tijd (Beloch, 1890, p. 123; Iwema, 1957, p. 171-172; Schudt, 1959, afb. 21 op p. 89; Frank-van Westrienen, 1983, p. 296 en afb. 21 op p. 297). Six' bezoek aan de Vesuvius en de Solfatara is te dateren in de laatste maanden van 1650. Dit sonnet staat op p. 40 van zijn bundel. annotatie i op 't spits: op de top van de Vesuvius omwolkt: die door wolken (een rookpluim uit de vulkaan?) omgeven was (wnt x, 788, deze plaats) laagh: in de diepte van de krater Pluto: de onderwereldgod 3 Omringelt: Omringd (wnt x, 445, deze plaats) krioel: een ... krioelende menigte van onzalig gestorvenen 5 na Pu^ool: naar Pozzuoli landen: dwz. overzetten ('aan land zetten') 7 Naa gissingh huurende aan: Die, naar men mag aannemen, in verbinding staat met, 'communiceert met' (Van Es, 195 3, p. 149 verklaart echter: grenzende) datjslik herghgewoel: nl. van de Vesuvius 8 sloo ten: 'raakten verstopt' de knarselingh der tanden: van de 'knersing der tanden' (vgl. Mattheüs 25:30) 9 De leidsman: kennelijk een plaatselijke gids werd: wordt I o 't Geberghte flusgesien: En de zojuist bezichtigde berg, de Vesuvius geheeten: genoemd II Al... getier: Ook al scheen er nu nauwelijks verschil te bestaan tussen het krijsen en getier op beide plaatsen i 2 waar is den Heemel nu ge spieeten?', waar bevindt zich nu de opening naar de hemel? i 3 gpfyk verset', als verstomd niet eenen sier: geen woord 14 wj: wij (die het rechte geloof hebben) ... wèl dien saaigen ingangh: nl. Christus, de Poort des hemels AFSCHEID UIT ROME VAN R. ANSLO. AAN DEN SELVEN (p. 82) toelichting In december 1650 verliet Six Rome, waar hij in oktober of november van dat jaar was gearriveerd. In Rome was hij opgezocht door de Amsterdamse dichter Reyer Anslo, die daar toen reeds een jaar verblijf hield. Op het afscheid schreef Six dit sonnet, dat werd gevolgd door een antwoordgedicht van Anslo en een wederantwoord van Six (no. [332] en no. [3 3 3]). Uit Six' enkele jaren later geschreven brief, aan R. Anslo, te rome (no. [468]) is op te maken dat Six Anslo bij zijn tweede reis naar Itali? in het najaar van 1651, heeft teruggezien. Hij ontmoette hem toen in Veneti?en Padua. Dit sonnet staat op p. 41 van Six' bundel. jonge: Anslo was in 1650 24 jaar oud geworden. In 'tjuitinghjaar: In het jubeljaar 1650 (wnt vii,i, 527, deze plaats) ik keer: ik ga weg naa offringh van myn dienst: dwz. na u bij een afscheidsbezoek mijn diensten te hebben aangeboden Lyk ... 't onvoorsienst: dwz. Zoals u mij voorheen geheel onverwachts uw diensten hebt aangeboden bij een welkomstbezoek op u, als d'oudheit, korts vermeeten: dat sinds kort trots is op u, zoals het dat ook is op de Oudheid, nl. op de Antieke voorgeschiedenis van Rome (wnt xx, 1362, deze plaats). Anslo was omstreeks half november 1649 in Rome gearriveerd (Knippenberg, 1913, p. 235). Heb ... opgegeeten: Al hebt u het Vaticaan in uw hoofd, omdat u het met de ogen als het ware hebt verslonden En ...gunt: dwz. En al zult u, als u mij volgt terug naar Amsterdam, zijn muzen in uw hoofd met u meevoeren, aangezien kardinaal Cappo-ni u het toestaat (nl. u toestaat 'de Vaticaanse muzen' in u op te nemen). Luigi Capponi (1583-1659) was in 1650 kardinaal-priester en prefect van de Congregatio de Propaganda Fide. Hij stond aan het hoofd van de Vaticaanse bibliotheek. Knippenberg acht het waarschijnlijk dat Nederlandse Jezuïeten Anslo aan Capponi hebben aanbevolen. Dat hij in 1650 al tot de hofhouding van Capponi zou hebben behoord, valt niet te bewijzen, meent Knippenberg, maar hij maakt uit deze regels van Six op, dat Anslo zich al wel in diens gunst mocht verheugen (Knippenberg, 1913, p. 255-256). Uit Six' regels kan ook blijken dat Anslo toestemming had gekregen de Vaticaanse bibliotheek en musea te betreden en dat hij zo 'de Vaticaanse muzen' in zich op had kunnen nemen. Zo interpreteer ik althans Six' woorden. 7 noch: desondanks (nl. ondanks de afkeer van ons Y van zaken die het Vaticaan betreffen) ons Y: onze Amstelstad 7-8 een toon Te hooger singen: een nog trotser vreugdelied aanheffen (nl. bij uw terugkeer) 8 om uw wiegh, in haar, versieeten: dwz. omdat u uw jeugd hebt doorgebracht in die stad, omdat u een zoon van Amsterdam bent 9 Voorjaar en: Jaren geleden. Van Anslo waren al vele gedichten in druk verschenen (vgl. Knippenberg, 1913, p. 342-343). I o kristallyne: kristal-heldere, schitterende II d'uiterste laurier: de hoogste lof voor een dichter 1 2 streekt: hebt... verworven een silvre schaal voorheen, engoude keeten: De stad Amsterdam had Anslo beloond met een zilveren schotel voor zijn lofdicht Het Gekroonde Amsterdam, Met Het Nieuw Stadthuis van 1648. Een gouden keten had Anslo in 1649 ontvangen van koningin Christina van Zweden, waar-schijnlijk op voorspraak van Michel le Blon, aan wie hij zijn treurspel Parysche Bruiloft (1649) had opgedragen. Christina zal hem de gouden keten hebben geschonken als dank voor zijn lofdicht De Zweetsche Pal-las, Of Wysheit Van Kristina, Der Zweden, Gotten, En Wandalen Koningin, Etc. van 1647 (Knippenberg, 1913, p. 116 en p. 198). 13-14 t'huis hoop [...] Te rymen: thuis hoop ik ... te kunnen rijmen: 14 welkom: nl. in tegenstelling tot het Vaar wel in de eerste regel van dit gedicht (vgl. ook het betekenisvolle wegvallen van jonge en het wijzigen van Amstelsche in opperste). AAN T.D. (p. 83) toelichting Met de initialen zal Six doelen op zijn kennis Theodore Dodeur, die hij ook op het oog zal hebben in zijn weerstuit, aan T.D. (no. [160]) en die hij bij naam noemt in zijn brief, aan Theodore Dodeur (no. [252]). De toon is hier vriendelijk spottend. In zijn weerstuit is Six minder vriendelijk gestemd. Dit gedicht staat op p. 41 van Six' bundel. annotatie dit maaltgeduurigh in myn sin: dit spookt aanhoudend in mijn hoofd wat de bellen hebben in: wat bellen inhouden. In tweeërlei zin: 'wat dat eigenlijk wil zeggen: bellen' èn: 'wat bellen eigenlijk bevatten' (nl. een klepel, die T.D. niet zou weten te hangen). De oudste vermelding die ik van het bekende spreekwoord aantrof is van 1726 (Harrebomée 111, p. 246; wnt vin, 11, 3208), maar het zal ook in Six' tijd al wel bestaan hebben. raasen meer: zijn groter druktemakers (vgl. ook raasen: leuteren) schellen: klokken baart: brengt... voort onsoetydelrellen: een lelijk, schel en zinneloos kabaal (wnt xii, iii, 2122, deze plaats) 6 Op 7 minst %po klept myn rym: Minstens zo erg klept (dus) mijn rijmwerk 7 onafgevraaght'. die niet gevraagd bent (vgl. wnt i, 1774) om lof, of smaad\ om een oordeel, hetzij lovend of smalend 8 Gelooft... stellen-. 'Gelooft hierover mij' is onvoldoende geruststelling. De vaste briefformulering 'Gelooft hierover mij' betekent ongeveer 'Houdt mij dit ten goede' (wnt iv, 1270). Als T.D. dit 'Duidt het mij niet euvel' bezigt in zijn brief (in verband met zijn oordeel over Six' dichtwerk), vertrouwt Six hem niet helemaal en vraagt om een nadere explicatie. 9 loot ge ly kt: met lood vergelijkt dat ooversie ik licht: dat zie ik door de vingers, dat kan ik billijken en begrijpen (want dat is normale bescheidenheid, vgl. r. 10) I o heusicheit: heusheid, wellevendheid II Maar anders loot tiert min: Maar anders bekeken: lood maakt veel minder (onaangenaam) kabaal dan koper (en dus kan ik me toch wel vinden in uw vergelijking) Zoo rym ik, en ghy dicht: Daarom zeg ik, dat ik slechts rijm en dat u een ware dichter bent 12-13 Dat... ik: Dat u niet rijmt, maar dicht, zoals rijmers dat doen (dus: me- nen of zeggen te doen), dat wil ik u wel zeggen. Six zegt dus dat T.D. dicht, omdat hij beleefd, heus, wil zijn. In werkelijkheid acht hij T.D. (net als de meeste 'dichters') een rijmer met dichterspretentie. Bovenstaande interpretatie van r. 8-13 is slechts een voorlopig voorstel. De passage is mij niet volkomen duidelijk. 1 3 naa eisch van vriendeplicht: dwz. volgens de verplichting die dat van mij, uw vriend, eist 14 En %al van dit, of dat, bekentenis verwachten: En wacht uw blijk van dit öf van dat af. Six wacht dus op een openhartig antwoord van T.D. als zijn vriend: hij moet zijn heusicheit (r. 10) wat aan de kant schuiven en ervoor uitkomen hoe hoog hij zijn eigen werk werkelijk aanslaat (bijvoorbeeld door Six een echt dichtwerk te zenden?), öf hij moet zijn oordeel over Six' rymen (of dit nu lovend of smalend was) toelichten en eerlijk antwoord geven op de vraag van r. 6-7. OP HET AANHOOREN VAN OOVEREENSTEMMEND GESANGH EN SNAARSPEL (p. 84) toelichting Het kan zijn dat Six dit gesangh en snaarspel heeft gehoord in Veneti? waar hij in 1650 wat eer dan Gods geboorte dagh (gedicht no. [84], r. 11) was gearriveerd (vgl. r. 4 van dit sonnet). Het gedicht staat op p. 42 van Six' Poësy. annotatie titel oovereenstemmend: samenklinkend, harmoniërend 1-2 mijn ... op: mijn innerlijk springt op van vreugde, nu ik in mijn oren gestreeld wordt door (ik samengetrokken in myn\ absolute contructie) 4 keelen: zangstemmen uw soons: van de Zoon van u, Heemelen singen: bezingen 5 *t aardsche\ nl. aardse muziek 6 naa Gods throon\ naar de hemel 7 Waar voer. Waarheen is dan ... wel niet opgestegen? hem nl. de herders bij Bethlehem syn: nl. Gods 8 uw Eng/en selfs: uw engelen zelf (in contrast met V aardsche, r. 5) ontfingen-. ervoeren, vernamen 9 verheught my ditgesingh: als dit gezang mij blij maakt I o Verheught: En als ... blij maakt(e) dat: dat gesingh II Wat vreuchde schiep hy: Hoe groot is dan de vreugde wel niet die hem ten deel is gevallen die uw saalicheit ontfingh: die de zaligheid van u, Heemelen, heeft ontvangen, dwz. die in de hemel is opgenomen 1 2 vol millioenen kroonen: vol van de miljoenen gestorvenen die de krans van die zaligheid dragen 13 Staagh: Eeuwig op den aam dier starren onderlingh: bij (begeleid door) de adem die de sterren van die Heemelen onderling (in hun samenhang) voortbrengen. De aam zal dus staan voor de muziek der sferen, de harmonieuze muziek van de gehele kosmos (vgl. voor deze voorstelling: Heninger, 1974, met name p. 179-187). Met dier zal Six hebben willen aangeven, dat men hierbij niet aan de sterrenhemel, maar aan 'hemelse sterren' moet denken. AAN DEN BRANDENDEN VESUVIUS (p. 85) toelichting Six' bezoek aan de streek rond Napels is te dateren in de laatste maanden van 1650. Hij zal de stad vanuit Rome, waar hij van oktober of november tot in december van dat jaar verbleef, hebben bereisd (vgl. ook de Toelichting bij gedicht no. [79]). Dit sonnet staat op p. 42 van zijn bundel. annotatie 1 timmer Gode: kan voor een god ... bouwen (vgl. den God, r. 5) de Droes: de duivel (vgl. de uitdrukking 'waar Onze Lieve Heer een kerk bouwt, daar bouwt de duivel een kapelletje', wnt ui, ii, 3620) 3 Al... neergeklommen: Al wordt de hemel bereikt door op te klimmen en de hel door af te dalen 4 's Heemels ringh: het hemelrijk (vgl. wnt xiii, 509) 5 De haamer: nl. de gouden hamer, waarmee de paus een speciaal opgerichte poort in stukken sloeg, om zodoende een jubeljaar in te luiden. De plechtigheid vond steeds plaats op 24 december van het daaraan voorafgaande jaar (Frank-van Westrienen, 1983, p. 290). Six was nog niet in Rome op 24 december 1649; hij zal over de plechtigheid gehoord of gelezen hebben. den Godgethroont: dwz. de paus, zetelend 's Tybers wel: de rivier de Tiber 6 van 's Heemels innekommen: van het binnentreden in (de entree tot) de hemel. In een jubeljaar (elke vijfentwintig jaar gevierd) werd de pelgrims naar Rome volledige aflaat verleend. 7 Kampanjes: Campani?s. Campani?is de streek rond Napels. 8 Ontslooten weer Vesuuf: dwz. Deden de Vesuvius weer werken. Van een echte uitbarsting was echter zeker geen sprake in 1650. Six zou de vulkaan anders ook niet hebben kunnen beklimmen (vgl. gedicht no. [79], r. 1). Waarschijnlijk vertoonde de vulkaan alleen een rookpluim, ten gevolge van een geringe activiteit (vgl. Hollandse Mercurius, 1650, P- 3)- en schooien Montgibel: en deden de Mongibello vuur braken. Mongibel-lo is een andere naam voor de Etna. Dat de Etna in 1650 inderdaad vuur braakte, al vond er geen echt zware eruptie plaats, bleek mij uit Athanasius Kirchers Mundus Subterraneus (Kircher, 1665,1, p. 188). De regels 5-8 vormen een merkwaardige toelichting bij de regels 1-4: op het moment dat de 'god' van Rome zogenaamd de hemel ontsloot, ontsloten de Italiaanse duiveldrommen de zogenaamde hel (de Vesuvius werd wel 'de hellemond' genoemd, vgl. gedicht no. [79], r. 10). Op dat moment raakte dus de zogenaamde hemel de zogenaamde hel. In het vervolg van het gedicht geeft Six het mysterie van de wérkelijke hel aan, over de werkelijke hemel zwijgt hij veelzeggend. 9 O vuurige kolom: O vurig-lichtende zuil (aanspraak aan de Vesuvius). Six' omschrijving kan (via een intermediair) teruggaan op Pindarus' aanduiding van de Vesuvius als een 'steunpilaar van de hemel' (Pythische ode 1, 19). oud barnende Salmander: vanouds brandende salamander. Aan de salamander werd het vermogen toegeschreven in vuur te leven (wnt xiv, 26, deze plaats). 10 Natuures: Natuurlijke 1 o -11 Fenix ... hergroeit: Phoenix, na twintig jaar weer herrezen uit uw as. In 1631 was er een zeer heftige uitbarsting van de Vesuvius geweest (vgl. De Lorenzo, 1931, p. 41 en p. 85). 12-14 Hoe ... was?: Hoe komt het dat hij die wél heeft gelezen dat uw vuur- haard zo vele eeuwen lang uit een bodemloos niets in gloed is geraakt, niet op dezelfde geleerde wijze heeft kunnen afleiden dat er een eeuwige hel moet bestaan. Als hij (nl. de mens) dat wel had afgeleid uit het natuurverschijnsel zou hij immers tot inkeer zijn gekomen. AAN MYNE VRIENDEN (p. 86) toelichting Dit sonnet is korte tijd na kerstmis 1650 tot stand gekomen. Six schreef het misschien voor zijn kennissen in Veneti? waar hij toen was, maar het is ook mogelijk dat hij het opstuurde naar vrienden in Nederland. Het staat op p. 43 van zijn bundel. annotatie 2 gedooh gedurig dwalen (inzake het geloof, vgl. wnt iv, 617, deze plaats) 3 Goddeloose school: school van goddeloosheid 4 Waar ... saabel: Waar de twee sleutels van Petrus en het zwaard van sint Paulus in ere worden gehouden. De sleutels herinneren aan Petrus' functie als wachter bij de hemelpoort. Paulus' zwaard herinnert aan de tijd dat hij nog Saulus heette en de christenen vervolgde. Six bedoelt dat de pausen pretenderen de opvolgers van Petrus te zijn, maar de vervolging niet schuwen. Werkelijke sleutels of een heus zwaard (als relikwieën) worden te Rome niet bewaard. 5 hou [...] niet dan: moet... niet anders opvatten dan als Esopusfabel: een fabeltje van Aesopus 6 waar: dwz. in overeenstemming met de werkelijkheid een meester, die wel spelt: een juist spellende schrijfmeester 7 aan [...] stelt: schrijft in het woord ... 8 Sy: nl. veel geestlykheits 9 ik [...] sach: dat ik ... heb kunnen bezichtigen heiligh: 'zogenaamd heilige' I o Nochtans ... gekomen: dwz. Hoewel ik hier ben aangekomen op een niet minder 'heilige' wijze. Six bedoelt dat het 'heilige' Rome met zijn zedelijk verval geen vat op hem heeft gekregen. II By Markus Leeuw: dwz. In Veneti?(dat de leeuw van evangelist Markus in zijn wapen draagt) wat eer dan Gods geboorte dagh: enige tijd voor kerstmis (van het jaar 1650) 1 2 sints: sindsdien, dwz. na kerstmis. Het carnaval in Veneti?begon al op tweede kerstdag (Frank-van Westrienen, 1983, p. 299). 12- 13 heeft... aapery: heeft hij (Markus Leeuw) zoveel gewonnen aan aapach- tigheid, dwz. vertoont hij zich zoveel zotter (wnt ii, i, 539) 13- 14 lyken mach, By: kan vergelijken met 14 in mommen en in Momen: met mombakkesen voor en in de gedaante van Momus, de god van de spot [85] OP DE VASTELAAVOND TE VENECIE, AAN DE SELVE (p. 87) toelichting Dit sonnet is opgedragen aan Six' vrienden (vgl. het voorgaande sonnet), maar blijkens Veneciaan (r. 1) is het een aanspraak aan de inwoners van Veneti? Het staat op p. 43 van Six' Po?sy. 1 De maskers: de hoofdzin wordt eerst opgevat in r. 5 opgetoogen: uitgedost (bepaling bij de aanspraak Veneciaan) 2 dat naa geen mensche scheen: dwz. dat er niet uitziet als menselijke kledij (maar als van dieren) 3-4 in andre kleên, Verwisselt van gelaat: dwz. elk in de kleding en met het gezicht van de andere sexe 85 4 ooverschoorsteende: met roet zwartgemaakte (wnt xi, 1983, deze plaats) 5 Gaan veel met vreuchdespel: Worden gecombineerd met veel feestmuziek 5 -6 houden ...geviert: beschouwen het jaar dat door de 'zonen van de paus' is gevierd als het verkeerde. De Venetianen leken dus het jaar 1651 wel tot een jubeljaar te hebben uitgeroepen, terwijl de katholieken die de paus volgden, het echte jubeljaar 1650 zojuist hadden afgesloten. 6 steen: steden 7 teegenstreefde: zich verzette 7-8 als ... teegenstreeft: zoals u hem (de paus) gewoonlijk weerstand biedt. Veneti?was immers een zelfstandige republiek, die niet onder de politieke macht van de paus stond en ook vaak in conflict was met de H. Stoel. 8 om geen gebieden te gedoogen: teneinde u aan elk gebod (van buitenaf) te kunnen onttrekken; om de hegemonie van de paus niet te accepteren 9 in het spel: nl. door erop te spelen bij die muziek I o Eer noodich: dwz. Aangezien die eerder gebruikt zou moeten worden Mametaanen: Moslems, Turken II dat naa 7 ryk van 7 kruidryk Kreten ruikt: dat de geur van het rijk Kreta, rijk aan geurende kruiden, in de neus heeft. In 1645 waren de Turken geland op het eiland Kreta, een Venetiaanse kolonie. De oorlog tussen de Turken en de Venetianen die daarop volgde, zou tot 1669 duren en eindigen met een nederlaag voor de Venetianen. 1 2 Men ... traanen: Men moet vrezen dat die (in wezen) droefgeestig klin- kende trommel (die met kalfsleer bespannen is) nog een lange periode van verdriet voorspelt 13 En fnuikt dees dartle vlught: En dat dat droevigh kalf een halt zal toeroepen aan de hoge vlucht van deze wulpsheid, dit carnaval wel eer van ugefnuikt: zoals het eertijds door u tenondergebracht is, nl. geslacht is (vgl. wnt iii, iii, 4598, fnuiken: kortwieken èn vernietigen) 14 den was der halve maanen: 'het wassen van de halve manen', de opkomst van de Turken BEROUW OP DE WEEROMREIS VAN VENECIE, AAN MlCHIEL SOETENS SCHILDER (p. 88) toelichting In het najaar van 1651 was Six voor de tweede maal naar Itali?gereisd, nu door Duitsland en over de Alpen. Hij reisde toen niet verder dan Veneti? Bij de heenreis hield de jonge Haagse schilder Michiel Soetens hem gezelschap. Nadere bijzonderheden over Soetens en over de heenreis zijn te vinden in de Toelichting en Annotatie bij gedicht no. [286]. Bij zijn thuisreis, in de winter van 1651-1652, zond Six dit sonnet (de versregels zijn trocheïsche viervoeters) aan de in Itali?achtergebleven Soetens. Het is later afgedrukt op p. 44 van zijn bundel van 1657. annotatie 1 keer ik: reis ik terug 2 Van de Veneciaansche daaken: Uit de stad Veneti?(daaken metonymisch voor de gebouwen in de stad), of: Uit het gebergte van de landstreek Veneti?(daaken metaforisch voor bergen) 3 door 7 Milaaneesch vermaaken: dwz. via het luisterrijke Milaan (vgl. wnt xx, 1137) 4 dit sneeuw, en beerenschool: deze sneeuw- en berentroep (wnt xiv, 818), nl. Tirool 5 dit schraale berghriool: deze onvruchtbare berggoot 6 kraaken: schuren (wnt viii, i, 69), of: knarsen met brokken kruiend ijs (?) 8 Van een Nylpal uit den pool: dwz. Door een poolkoude waterval, zo breed als de Nijl 9 %oo pryslik: even prijzenswaard I o een ander: enig ander, welk ander ... ook II 7 is onbewyslik: dwz. ik moet bekennen dat dat niet klopt. Six had in zijn gedicht no. [286] wel een poging gedaan dit te betogen, maar dat gedicht was op de heenreis ontstaan, toen het kennelijk mooier weer was geweest in Tirool. Nu, bij zijn terugreis, moest Six wel bekennen dat zijn argumentatie in dat gedicht te kort schoot. 1 2 Loop vry: Ga vooral 14 eel: edel OP HET OVERLYDEN VAN FrEDERICUS KeSSELERUS. LEERAAR DER GEREFORMEERDE GEMEINTE (p. 89) toelichting De predikant Friedrich Kessler of Fridericus Kesslerus stierf op 15 september 1650 (Vos, 1903^. 379). Six ontving het bericht van zijn overlijden tijdens zijn reis door Itali?(vgl. gedicht no. [264]). Dit gedicht staat op p. 44 van zijn bundel. 1 Des kerks asuure kap: De blauw-leistenen kap van de Nieuwe Kerk in Amsterdam. De kerk brandde af op 11 januari 1645, door onvoorzichtigheid van loodgieters die aan het dak werkten (Montanus, 1665, iv, p. 62). woei wegh, aan: ging op in 3 beproos, by 7 puur, in 7 bloed: verstarde in het bloed, alsof zij bevroor, al was er toch vuur 4 schaalidekkers: leidekkers- (wnt xiv, 227, deze plaats) van Gods toorn geklonken: door Gods toorn geslagen (als met een vuursteen, wnt vu, 11, 4115) 5 per nieuw t: hersteld, weder opgebouwd dan ooit geblonken: dan waarmee zij ooit gepronkt had (of: dan ooit (waar ook) geblonken heeft?) 6 Verloos ... poet: Verloor hem, die haar preekstoel bij de eerste dienst inwijdde. Kessler had op 10 juni 1648, bij de eerste dienst in de herbouwde Nieuwe Kerk, gepreekt (Evenhuis 1, 1965, p. 271). 7 uit, en inwendigh goed: goed in gedrag en innerlijk 8 Besweek'. Ontviel (wnt ii, ii, 2521) om: door, wegens 9 duuren: zwaait vallende baat: is het nut van I o konstge: fraai gebeeldhouwde II wat Apostel: welke voorganger pleeght weer: zal... hervatten 1 2 Hoe ... verkerven?: Hoezeer moet het toornig vuu?van God nu wel niet vlammen wegens onze misdragingen, onze zonden! (wnt xx, 199, deze plaats) 1 3 ryst [...] op: doet... oprijzen, bouwt... op in 7 maaneperk: in de lucht van het ondermaanse (wnt ix, 32, deze plaats: 'waarschijnlijk de baan der maan om de aarde') 14 van om hoogh: als geschenk uit de hemel (dwz. niet van omlaag, zoals de kerk wordt opgebouwd en van veel hoger dan 7 maaneperk) verwerven: krijgen AAN N.V. LIEBERGEN (p. 90) toelichting Evenals Abraham Grenier was N. van Liebergen een 'reisbroer' van Six tijdens de reis door Frankrijk in 1649. Van Liebergen had Six nadien kennelijk meerdere malen uitgenodigd voor een maaltijd, maar had hem, toen hij werkelijk een maaltijd gaf, vergeten uit te nodigen. Six bedankt hem enigszins stekelig voor de eer van zijn eerdere uitnodigingen. Van Liebergens vergeetachtigheid behoedt hem (Six) voor onhoffelijkheid, laat hij hem weten en hij wil daarmee zeggen dat hij een nieuwe uitnodiging zeker zal afslaan. Over N. van Liebergen heb ik geen nadere bijzonderheden kunnen vinden; hij was mogelijk een kleinzoon van de Bosschenaar Paulus van Liebergen (15 51-...), die in 1596 poorter van Amsterdam was geworden, en een broer of neef van Grietge van Liebergen, die in 1642 was getrouwd met de wijn veriater Isaac Jansz. Calkoen (Elias, Vroedschap 11, p. 560-561 en p. 656). Zijn naam komt in Six' bundel alleen op deze plaats voor. Het sonnet staat op p. 45 van Six' bundel. annotatie 1 scherts', en veinsenhaater: hater van spot en veinzerij (vgl. wnt xiv, 521) 2 gestaagh: gedurig, steeds heet: noemt 4 en waater: nl. bij het reizen over de rivieren en door het Kanaal (de ge- bruikelijke reisroute naar Frankrijk, vgl. Frank-van Westrienen, 1983, p. 88) 6-7 een beet Van 7 draagmaal: een hapje eten bij een in gangen opgediende maaltijd (vgl. Frederiks, 1883, p. 275X?) 7 en nochtans vergeet: en mij desondanks vergeet 8 %po doet geen confrater: dat (nl. een vriend vergeten) doet een 'confrater' niet 9~ i o als nu onverplicht Tot dank: dwz. aangezien ik nu niet meer verplicht ben uw invitatie onder dankzegging af te slaan i o -11 begeerde Te slachten: wilde lijken op i 2 Dat: dwz. Zoals het ondankbaar wight waarop u wèl leek toen u ... van: wordt opgevat in keerde (r. 14), niet ingefeesteert (r. 13) Grenier: Abraham Grenier (vgl. gedicht no. [52]) 1 3 gefeesteert: toen het (nl. het wight) op diens feest was genood (wnt iii, iii, 4409, deze plaats) 13-14 'tgesicht [...] stout keerde: het gezicht... brutaal afwendde (op onbeleef- de wijze de uitnodiging afsloeg) 14 Hier onbekent quansuis: Zogenaamd omdat hij hier (bij Grenier) niet be- kend was OP DE DOOD VAN PlETER WACHTENDORP, GEREFORMEERT LEERAAR (p- 91) toelichting Petrus Wachendorff was op 3 november 1623 bevestigd als predikant in Amsterdam. Voorheen had hij in Linnich (tussen Aken en Mön-chengladbach) gestaan. Op 22 december 1650 ging hij met emeritaat en hij overleed op 3 november 1652 (Vos, 1903, p. 379). Six' gedicht op zijn dood staat op p. 45 van zijn bundel. annotatie 1 Hoe valt: Waarom schijnt (ons) 2 7drooge soomerweer: de droogte van de zeer hete zomer van 1652 (vgl. bijvoorbeeld gedicht no. [305], r. 149) 3 vielen pas [...] neer: waren nog maar net neergevallen op Geldorps doodkist: op de doodkist van Henrik van Geldorp (1600-6 oktober 1652), eveneens een Amsterdamse predikant (vgl. gedicht no. [316]) 5 Pieter: Petrus (vooruitlopend op Sielvischer, r. 6) raad: dwz. lid 6 Sielvischer: vgl. Mattheüs 4:19 6-7 Dorp [...] wachter: toespeling op Wachendorffs achternaam 6 maar dit groot Steedeveer: maar op deze grote 'stadskade', deze grote havenstad Amsterdam (vgl. wnt xviii, 1268) 7 noch wacht, noch vischt niet meer: waakt en vist niet meer (chiastisch verbonden met respectievelijk wachter en Sielvischer) 8 staf: herdersstaf vischwand: visnet (wnt xx 1, 1098) onbelaaden: zonder de last van de zorg 9 voor werreldlyk gesagh: sluit aan bij nooit bedeesde I o met een ringh van graavesteenen: binnen de omtrek van de stenen van een graf II het Kooninghboek: het bijbelboek Koningen (waarover Wachendorff kennelijk had gepreekt) 1 2 diepe: diepzinnige voorsei: voorspelde i 3 Als Jehu Israël: Zoals de profeet Jehu dat deed aan Israël (vgl. voor deze profeet -niet te verwarren met de gelijknamige oud-testamenti-sche koning- i Koningen 16:1-4) bewaarheidt met den slack welke voorspelling bewaarheid werd door de slag. De slag die Jehu voorspelde was die waarin het koningsgeslacht van Baësa tenonderging (1 Koningen 16:9-13). Het uitbreken van de eerste Engelse oorlog en met name de ondergang van Tromps vloot bij Hitland (4-5 augustus 1652) zal de slach zijn geweest die de juistheid van Wachendorffs voorspellingen had aangetoond (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [332]). 14 mocht ons' beeternis syn voorgespel beneenen: mocht het zijn, dat onze bete- ring (ons minder zondigen) maakte dat zijn (verdere) voorspelling niet uitkwam (wnt ii, i, 1793 en 11,11, 2221) LAATSTE EERE AAN KATARINA JEHEV. WEDUWE WYLENT IOOST IULIENS (p. 92) toelichting In 16 5 2 overleed Six' grootmoeder van moederszijde Catharina Jehu of Jeheu op tachtigjarige leeftijd, na een ziekbed van vijf weken. Zij werd op 18 oktober 1652 in de Zuiderkerk begraven (Frederiks, 1883, p. 235). Six deelde haar overlijden mee in zijn gedicht begraavenis-brief Aan Myn Neef Joannes Hoorenbeek (no. [324]). De opening van het familiegraf in de Zuiderkerk zal de aanleiding zijn geweest voor Six' gedicht ontroeringe van geest op het besich- tigen van myn vaaders en broeders lyken (nO. [94]). Dit SOnnet staat op p. 46 van Six* bundel. titel ioost iuliens: Six' grootvader, in 1632 gestorven (vgl. R.C. Six, 1896, 86) 1 De blaauive kerk: De Zuiderkerk, gebouwd met onder meer blauw-grij-ze natuursteen 2 Alba: Alva naa den Rhyn: nl. naar Keulen 3 smeekt: smeekte (presens historicum) om 't echte bedgordyn: dwz. om in het huwelijksbed te komen 4 's Reisers naam, en 's Kooninghs: de naam van de Romeinse keizer Julianus en die van de bijbelse koning Jehu (2 Koningen 9). Waar verwijst bij deze interpretatie naar V echte bedgordyn, maar Six speelt ook met de mogelijkheid Waar te laten verwijzen naar den Rhyn. Keulen is immers een keizerstad waar de overblijfselen van de drie koningen worden bewaard. 5 Dry kroonen: nl. de enkele koningskroon en de dubbele keizerskroon. Waarschijnlijk maakt Six ook een toespeling op het Keulse wapenschild dat de drie kronen van Balthazar, Kaspar en Melchior laat zien. 5 - 6 met middelbaare leenen Van werreldsch goed: met een zekere welstand van aardse bezittingen, die hun als het ware in leen zijn toevertrouwd (door God) inpyn: in moeilijkheden, nl. vervolgd 7 vermeerderen', nl. met uitbreiding van hun vermogen langs Gysbrechts kristallyn: aan de oever van de heldere stroom van Gijs-brecht, de Amstel 8 de leste Son: het laatste zonlicht dat zij hebben waargenomen, hun laatste levensdag 9 veeghde acht kruissen uit: heeft acht maal een kruis (tien jaar) uitgeveegd, dwz. was tachtig jaar oud (wnt viii, i, 431) I o Voor twintich jaar: Meer dan twintig jaar geleden haar derde staaken: haar kleinkinderen (de derde 'takken' aan de stamboom waaraan zij ontsproten was, vgl. wnt xv, 18) II noch treuren al te draa: toch nog veel te vroeg moeten treuren (nl. ondanks haar vergevorderde leeftijd) 1 2 Gods taafel: dwz. haar deelname aan het Avondmaal vermaaken: genoegen 13 doe: moge ... laten tenjongsten: bij de jongste dag 14 Haar lyf en %iel: dwz. Haar op de dag des oordeels met haar lichaam herenigde ziel Heemelbloemen: nl. die van het hemelse paradijs, voorgesteld als een tuin DWAASEN ROEM (p. 93) toelichting Hoogewerff, 195o, p. 90 beweert dat dit sonnet betrekking heeft op de dichter Matthijs van der Merwede, heer van Clootwijck (1613-1664) en met name op diens bundel Uyt-heemsen Oorlog, Ofte Roomse Min-triomfen van 1651. Dit is zeker niet onmogelijk, maar het stuit op enkele bezwaren. Van der Merwede was er, als ik afga op zijn werk, niet zozeer op uit overspel te plegen of sodomie te bedrijven (r. 7-8). Hij benadrukt juist dat hij daarvan (met name van het laatste) een afschuw heeft. Misschien heeft Six hem dus slecht gelezen of heeft dit sonnet niet zo direct betrekking op Van der Merwede alleen, maar meer op een bepaald slag Hollanders (waartoe Van der Merwede eventueel ook gerekend kan worden). Six kan hem in Rome niet ontmoet hebben, want Van der Merwede was in 1650 teruggekeerd in Nederland (vgl. over hem Dr. P.C.A. van Putte in Lexicon, 1986). Het sonnet staat op p. 46 van Six' Poesy. annotatie 1 Een ander Hollands kind: Een andere 'zoon van Holland' (nl. dan ik, vgl. r. 9 e.v.) trek: trekke, mag trekken minnesieke pennen: veren van een koortsige liefde (te gebruiken als schrijfpen) 2 wieken van Kupym de vleugeltjes van Cupido om: teneinde 2-3 syn ... strand: zijn minnevuur, geblust met geilheid en wellust langs de kust ('in de contreien') van het geile Itali? 4 te bekennen', te vertellen, uit de doeken te doen 5 houde 7 klucht', mag het voor een grap houden 6 in een algemeensaam land', in 'gemeenschappelijk' (in het bezit van iedereen en niemand verkerend) land. Six doelt op prostituees. 7 Te planten hoornen', dwz. Een getrouwd man te bedriegen (een 'hoorndrager' is een bedrogen echtgenoot, wnt vi, 1099) een eeman: een getrouwd man (wnt iii, ii, 3790, deze plaats) 8 7 aavrechtspoortslot: 'de gesloten achterpoort', dwz. het aarsgat. Uit aavrechts volgt ook, dat het hier de 'verkeerde' opening betreft. een bullans: een stiereschacht, een pik als van een stier in te rennen: binnen te rammeien (vgl. wnt vi, 1857) 9 Mjn ganse wiekje: dwz. Het ganze vleugeltje waarmee ik 'vloog' (reisde, vgl. r. 10), ook metonymisch voor: Mijn ganzeveer, Mijn schrijfpen (in contrast met de minnesieke pennen, Uit wieken van Kupyn) van Minerves hand, bestiert: geleid door Minerva, dwz. met wijsheid gebruikt I o Al vloogh het wyds en syds: Al heeft het wijd en zijd gevlogen. Six be- doelt dat hij tijdens zijn reizen wel in de buurt van de verleiding is geweest, maar dat hij die weerstaan heeft. glom me minnevonken: gloeiende (wnt v, 143, deze plaats) vonken van de wellust (die tot een vuur hadden kunnen opgloeien) II Wiert: Is 12 Ik ...pronken: Ik oordeel het 't beste in stilte trots te zijn op déze roem: ... 1 3 myn vry gewis: mijn onbelast geweten welvaard: goede gezondheid hebgeviert: in ere heb gehouden, heb gekoesterd (wnt xxi, 356-357) 14 Nu ... schonken: Nu kom ik thuis met even warm bloed (als ik voor- heen had) en niet met botten die door geile liefde uitgeput (van hun merg beroofd) zijn AMSTERDAM AAN JOANNES RULITIUS, LEERAAR DER GEREFORMEERDE HOOGHDUITSCHE GEMEINTE, OP SYN AFSCHEID VAN HAAR (p. 94) toelichting Johannes Rulitius of Rulicius (1602-1666), geboren in Kirchberg in de Palts, predikant te Dorchester in Engeland (1630), te Heidelberg (1635) en in de Engelse gereformeerde gemeente in Amsterdam (1636) . Hij ging in 1639 over naar de Hoogduitse gemeente aldaar. In 1652 werd hij opnieuw in Heidelberg beroepen, maar hij keerde in 1654 terug in Amsterdam en werd daar op 16 mei 1655 bevestigd, nu in de Nederduitse gemeente (Croese, 1792, p. 62-63; Vos, 1903^. 387 en p. 408; vgl. Evenhuis 11, 1967, p. 387). Bij zijn afscheid in 1652 dichtte Six dit sonnet. Het staat op p. 47 van zijn bundel. annotatie 1 De heiden: nl. de Jebusiet (vgl. 2 Samuël 5:6) Heidelbergh: aangesprokene hiel Davids stad geplondert: had de geplunderde stad van David in bezit. Sion, de stad Davids (vgl. 2 Samuël 5:7), hier gelijk te stellen met Jeruzalem, was eerder door de kinderen van Juda ingenomen, met de scherpte des zwaards geslagen en in brand gestoken (Richteren 1:8), maar moest door David opnieuw veroverd worden (2 Samuël 5:6~9). Uw Frederiks erfdeel: Het erfgoed van uw Frederik, nl. de protestantse keurvorst Frederik v van de Palts, die in 1619 m Bohemen tot koning was gekroond, maar na een regering van slechts één winter (vandaar zijn bijnaam de Winterkoning) moest uitwijken naar de Nederlanden. Zijn keurvorstelijke waardigheid werd vervallen verklaard. wierd van Babels Marsgeboeit: is door de Babelse oorlogsgod, dwz. door de katholieke legers onder Tilly, onderworpen Uw wyngaard: De Palts is een vermaard wijngebied, maar Six doelt ook op de wijngaard als beeld voor de gelovigen (Psalm 80). van: door uitgeroeit: gerooid, uitgerukt (Psalm 80:14) een Profeet: dwz. één predikant als syn heilbergh: als de berg van Zijn heil (de berg Sion in verband met het hemelse Jeruzalem, vgl. bijvoorbeeld Hebreeën 12:22), maar bovendien te interpreteren als: evenals Zijn stad Heidelberg uitgesondert: uitverkoren (wnt xvn, iii, 2486) bouwt: doet bouwen (God is hierbij subject) den tempel: de tempel van Jeruzalem, maar ook: de protestantse gemeente in de Palts den soon: nl. door Davids zoon Salomo, maar ook: door een nieuwe generatie predikanten in de Palts die: verwijst naar den tempel In vryicheit, en vree: dwz. Na de overwinning van David en na de vrede van Westfalen (1648), die de dertigjarige oorlog afsloot gelyk: zoals ook syn wynstok: dwz. zijn (des tempels) gemeente (vgl. de annotatie bij r. 3) Gods gaardenier: de arbeider in de wijngaard des Heren (Mattheüs 20) daar neevens: daarnaast staande Dies: Daarom (nl. wegens de bloei van de tempel en de groei van de wijnstok) de Nekkerstroom: de rivier de Neckar (waaraan Heidelberg ligt) veel lekkerder: die nog veel zoeter is (ook in een verwijzing naar de zoete wijn uit het gebied) 7 soet: het zoete water Waar ... voedt: Waarmee de Jordaan de wortels van de ceders van de Libanon voedt (Psalm 80:11 vergelijkt de wijnranken van het volk Israël met ceders) Myn Paltschen hoovenier: dwz. De uit de Palts afkomstige 'arbeider in de wijngaard' van de gereformeerde gemeente in Amsterdam (Amsterdam spreekt hier, vgl. de titel) in: binnen wel vaar: ga dan! En: heb dan een goede reis! uw geest daale op myn kop: moge de Geest Gods van uw hoofd ook op het mijne neerdalen (?). Of is kop hier 'wijnbokaal', nl. in verband met het Avondmaal (vgl. dit gebruik van kop in gedicht no. [263], r. 42)? 14 Paulus: man als Paulus uw Thessalonicensen: dwz. aan de door u verlaten gemeente, waarvan u bij uw verblijf hier de leidsman bent geweest BEEDE AAN EOLUS, OM GOEDEN WIND, EN SEEGEN, VOOR ONSE VLOOTE (p. 95) toelichting Het gedicht behandelt de voorbereidingen tot de eerste Engelse oorlog in de zomer van 1652. Na een mislukte aanval op de vloot van Ayscue bij Duins zette Tromp koers naar het noorden om de vloot van Blake aan te tasten, maar een storm bij Hitland (4-5 augustus) sloeg zijn vloot uiteen en dwong hem terug te keren (vgl. ook de Toelichting bij gedicht no. [332]). Het sonnet staat op p. 47 van Six' bundel. annotatie titel eolus: de windgod 1 schrikbaar: angstaanjagend dennebomen: metonymisch voor: de masten van de schepen 2 windge bladn: bladeren voor de wind (metaforisch voor: de zeilen) kennep: touw vlas: linnen 5 bondert wolken tal: metaforisch voor: vloot van honderd zeilschepen. Inderdaad stak Tromp met ongeveer honderd schepen in zee in juli 1652 (Ballhausen, 1923^. 293). boute soomen: randen, omheiningen van hout, dwz. de houten scheepsrompen 6 blixemkaamers: nl. de kruitkamers van: voor dondersiek metaal: dwz. de kanonnen 7 lupyn: Jupiter, dwz. Tromp een onweers oorloghstraal: een oorlogs-bliksemschicht. Bliksemschichten zijn Jupiters vaste attribuut. 8 Duins: in de slag bij Duins versloeg Tromp de Armada van Filips iv (oktober 1639). Haaghscbe waatertoomen: Haagse leidsels voor een waterdier, dwz. het door de Staten aan Tromp opgedragen bewind over de vloot 9 woede: dolle I o Englen: voor: Engelsen, met een verwijzing naar de opstand van de en- gelen tegen God hun God: dwz. koning Karei 1, in 1649 onthoofd iI hun hoop, tot aller heerschappy: hun verlangen over iedereen te heersen 1 2 tromp: blazende mond (vgl. wnt xvii, ii, 3160) 1 3 Hem: Maak het hem (nl. Tromp) mogelijk (met samentrekking van laat [...] de gunst uit r. 12) vreedige: door de overwinning ... tot vrede mag dwingen (wnt xxiii, 285, deze plaats) onspaarty: onze tegenpartij, vijand (wnt xii,i, 571) 14 onnoosel: dwaas (bijwoord), maar ook: onschuldig (bijv. naamwoord) correctie In de bundel Poësy staat op p. 47 in r. 11 van dit gedicht u hun hoop. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd: in hun hoop. ONTROERINGE VAN GEEST OP HET BESICHTIGEN VAN MYN VAADERS EN BROEDERS LYKEN (p. 96) toelichting In 16 5 2 werd, mogelijk naar aanleiding van de begrafenis van Six' grootmoeder Catharina Jeheu op 18 oktober van dat jaar, het graf van Six' vader en broer Jacob in de Zuiderkerk geopend. Six' vader was daar op 5 december 1639 begraven, zijn broer waarschijnlijk in de loop van de jaren veertig. Volgens R.C. Six, 1896, zou Six' broer ook in 1639 zijn gestorven, maar waarschijnlijk verwart hij hem met Six' vader: vader en broer heetten allebei Jacob. Vader en zoon Jacob Six waren niet in het familiegraf (Zuiderkerk, nummer l 3 2 en l 3 3, in 1626 gekocht door Six' grootvader Joost Juliens) begraven, maar in een ander graf in dezelfde kerk, waarvan het nummer onbekend is (gegevens uit het Six-archief). Het lijkt dus niet onmogelijk, dat hun graf geopend is om hun lichaam, mogelijk bij de begrafenis van Six' grootmoeder, over te brengen in het familiegraf. Bij de opening van het graf was Six kennelijk aanwezig. Dit sonnet staat op p. 48 van zijn Poësy. annotatie 1 grilt', huivert (wnt v, 764) 2 voor dertien jaar. sedert dertien jaar (nl. sedert 1639) 3 My toen belet te sien: Die ik toen niet heb mogen zien. In het najaar van 1639 was Six namelijk op reis door de Zuidelijke Nederlanden (vgl. gedicht no. [136]). kenlik: herkenbaar 4 diep', in de diepte van het graf 6 daar naar. daarna 7 wien ik [...] besorghde: voor wie ik ... verzorgde (in tegenstelling tot de afwezigheid van Six bij zijn vaders begrafenis) 8 waarom', waaromheen, om welk haar syde bloemen-, het versiersel van ongehuwde jongelieden in hun doodkist (vgl. gedicht no. [140], r. 5) 9 myn liefste pand', nl. mijn vader I o Heb ik 't beginsel[...] genoomen?: Ben ik ... geboren? II dat ik mee myn einde dan beraam: dat ik me dan ook bezin op mijn sterven 1 2 wat al quaads %ytghy ontkoomen?: voor hoeveel ellende (hier op aarde) bent u gespaard gebleven! 1 3 met u ver saam: 'tot u verzameld word', bij u gevoegd word 14 t'onrecht beweent van stroomen', ten onrechte met stromen van tranen beweend DANK AAN JOAN RADEMACHER, VOOR HET LEENEN VAN C. HUIGENS OOGENBLIKKEN (p. 97) toelichting Op dit sonnet van Six antwoordde Johan Radermacher (Amsterdam, ca. 1633 - Middelburg, 1704) met een mij niet bekend dankdicht, dat Six weer aanleiding gaf tot zijn And woord, Aan Joan Radermacher (no. [440]), noggevolgd door een weederandwoord en een derde antwoord (no. [441] en no. [442]). De eenzijdig overgeleverde reeks dank- en antwoordgedichten breekt af met Six' leste antwoord (no. [446]). Uit Six' andwoord blijkt dat Radermacher in de tijd van deze gedichtenwisseling al was afgestudeerd aan de Utrechtse universiteit. Hij had zich daar in 1651 als rechtenstudent laten inschrijven (nnbw ii, 1156). Later vestigde hij zich als rijke koopman in Middelburg en bekleedde daar een aantal overheidsfuncties. Als bijzonderheid kan nog gemeld worden dat hij een kleinzoon was van Johan Radermacher (15 38-1617), die bekend is geworden als de schrijver van de Voorreden tot de oudste Nederlandse grammatica van 1568 (Bostoen, 1984, met name p. 19-20, noot 38). De aan Six' geleende oogenblikken zijn thuis te brengen als Huygens' Momenta desultoria, in de Leidse uitgave van 1644 (of de Haagse van 1655). Six had zich dus verdiept in Huygens' Latijnse poëzie. Zijn gedicht heeft een voor een sonnet ongebruikelijke versvorm: de versregels zijn trocheïsche viervoeters. Het staat op p. 48 van zijn bundel. annotatie i oogige: ooglijke (wnt x, 2298, deze plaats: 'ongemeen'), in de zin van: mooi uitgegeven (vgl. r. 3-4), of: van inhoud fraaie? 3-4 onverkleent In haar maagdom-, dwz. nog even maagdelijk als ze waren. Bedoelt Six dat hij het (mooie) boekje met voorzichtigheid heeft behandeld, of (ook) dat de inhoud voor hem maagdelijk, onontgonnen, is gebleven (vgl. het vervolg)? 4 weer beschikken-, teruggeven 5 pikken-, nl. als een specht 6 boekeboom: boek dat zo moeilijk binnen te dringen is als een boom (woordspel met 'beukeboom', vgl. wnt iii, i, 115, boekeboom: beuke-boom) gemeent: gepoogd 7-8 'tgebeent Van myn bekjen: dwz. mijn snaveltje 8 schier stikken: bijna aan stukken 9 koomen veel te vroegh: dwz. gaan dan wel proberen, maar zijn veel te jong II Miloos: krachtpatsers als Milo. De atleet Milo trachtte een gespleten eik die met wiggen uiteen werd gehouden, geheel door te scheuren. De wiggen vielen op de grond, maar Milo raakte bekneld in de spleet en werd een prooi voor de wilde dieren. Het verhaal wordt verteld door Valerius Maximus ix, xn, ext. 9. kloek, krachtig 13 Hy de proef ter handen sloegh: dwz. Dat hij zich aan de proef heeft onder- worpen, Dat hij het heeft aangedurfd 's Amsterdammers Winter (p. 101) toelichting Six schreef dit gedicht tijdens zijn eerste reis naar Itali? in de winter van 1650-1651. Hij droeg het op aan zijn arts, vriend en verre verwant Simon Dilman (vgl. de opdracht, gedicht no. [308]). Het gedicht is eerder uitgegeven en van commentaar voorzien door Van Es, 1953, p. 56-79 en p. 158-168 en Schenkeveld-van der Dussen, 1988 (vgl. ook Michels, 1964, p. 184-193). Het staat op p. 51-74 van Six' bundel Poësy van 1657. annotatie 1 Ik singh'. 'Ik bezing', een traditionele aanhef (vgl. bijvoorbeeld de aanvang van Vergilius' Aeneis). Six introduceert zijn werk dus als een gedicht in epische trant, maar hij doet dit niet zonder enige ironie en zelfspot. 2 Als: Zoals 3 De slachtmaand: November het recht: de verplichting (vgl. wnt xii, iii, 533) 4 afgeleght: nagekomen 5 gras, en eikgediert: gras- en eikeleters, dwz. runderen en varkens 6 getiert: opgefokt (wnt xvn, i, 15, deze plaats) 7 V Westfaalsche Verken: Een (grootorig) soort varken uit het wegens zijn varkensfok beroemde Westfalen gekuipt: in een zoutkuip verduurzaamd (wnt vui, 1, 517, deze plaats) 8 De Mastenbroeker Os: De os uit Mastenbroek (een polder en een dorp bij Zwolle, waar men prima vee fokte; Michels, 1964, p. 185-186) 8-9 deurdruipt Sich: wordt doortrokken (wnt iii, ii, 2947, deze plaats) 9 Oleronner sout: het zout gewonnen op Oléron, het eiland voor de Franse westkust, bij Rochefort (Michels, 1964, p. 185) I o bout: dwz. stuk rookvlees II tot bloedkoraal: dwz. totdat het de aanblik biedt van bloedkoraal (wegens de uit het vlees gezweten bloeddruppels) 1 3 beulingh: soort worst 14 kroonen: doen ... eer aan 15 viel in 7 sand: is tenondergegaan, zoals een vrucht neervalt op de grond 16 herfst, en winterhand: de hand ('het toedoen') van herfst en winter 17-19 die jaar, en uur, [...] Leert kennen: die jaargetijde èn uur van de dag laat aflezen 1 8 Met hooghte, of syn verleegend vuur: Door de hoogte van haar stand of door haar lager (boven de horizon) staande lichtgloed 19 !{po hoogh: zo hoog als in de Soomer namelijk vliende: haar loop nemend streek, koers, baan dat onder leeft', dat bezuiden de evenaar woont. Van Es, 195 3, p. 158 verklaart hier echter: onze tegenvoeters, Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 23: de antipoden. 7 Ontneem van onse Sonvruchtgeeft: Begunstigt met hetgeen zij (de zon) ons ontneemt, nl. haar gloed die de vruchten doet rijpen (wnt x, 1918, deze plaats) kortltnghs: nog kort geleden Geschooren: Afgegraasd de milde booterpram Der Koeyen: dwz. de koeien met hun gulle uier Die: Koeyen, die schuurriet: het rieten dak van de schuur kooi: stal Die velden: 'Die ook de velden waren' (hervatting van de in r. 23 gestarte hoofdzin) soet: liefjes 'tgers: het gras Degersjes bondt: Grashalmpjes knoopte, een spelletje van verliefde paartjes, om uit te maken, of men bij elkaar paste en of men trouw zou blijven (wnt v, 583, deze plaats) meesters: 'meesteres', geliefde Vertreuren: Kwijnen verdrietig weg ros: roestbruin Auroor: de Dageraad (voorgesteld als een dame die parels rijgt: de in het vroege zonlicht glimmende dauwdruppels) parlen ... top: parels op een (nu) niet groen begroeide boomtop en (nu) niet in zomerse ochtendkoelte en een heldere atmosfeer. De boomtop is nu immers kaal, de ochtend kil en de atmosfeer dampig. In de beeldspraak is de top ook de naald waarmee Aurora parels rijgt (vgl. de annotatie bij r. 36). Die: 'Kale, kille en dampige boomtop, die nu ...' gedekt, Van alabastre rymen: bedekt met rijp, zo geaderd wit als albast lekt: druppels smeltwater laat vloeien (het beeld van de 'naakte' naald waarlangs de parels glijden, wordt hier nader uitgewerkt) Als Feros boom: misschien: Evenals 'de boom van Fero'. In Zuid-Amerika, in Guyana, groeit de Ferolia guianensis, een moerbeiachtige boom die een zeer hard en fraai getint hout levert dat gebruikt werd bij de meubelfabricage. Men noemde dit hout onder meer 'bois de fero? (Van der Speek Obreen, 1864, p. 74 en p. 79-80). Uit de schors van deze boom druipt een melkachtig sap (vgl. de druppels langs de door Six' genoemde schors). Misschien werd dit melksap in Six' tijd voor enig (medisch?) doel gebruikt en kenden de kruidenhandelaar Six en de medicus aan wie hij zijn gedicht opdroeg het beroepshalve. Van Es, 195 3, p. 15 8-159 wijst op een Indische gomafscheidende boom, Feronia elephantus en doet de suggestie dat Feros een poging tot etymologie van Six kan zijn ('alsof Feronia afleiding was van een persoonsnaam Feros'). Als een andere oplossing noemt Van Es de mogelijkheid dat Feros een drukfout is voor Febos (Febus, Apollo), maar hij kan de aan Apollo gewijde laurier of de dichterbron Kastalia niet in de context plaatsen. die wonderbron: die wonderlijke bron (van dat melksap), of: die bron van dat wonderdoende sap (?) 38 In 't straalen-. In het licht (en ook: Door de verwarming) 3 9 spaade\ late blikt: glanst (wnt ii, ii, 2847, deze plaats) 40 werd: wordt pest: de atmosfeer is immers zeer vochtig, en er kunnen zich gemakkelijk miasmen verspreiden (vgl. ook r. 366 hieronder) 41 Opdryvende: Opstijgend 4 2 tastlik: tastbaar, voelbaar 4 3 Eindetuin: metaforisch voor: de Amsterdamse grachten met lindebo- men (vgl. r. 46) 44 de pluimen: dwz. de bladeren 4 5 afgerolt: neergedwarreld 47 Al wat de Peer, en appel droegh: Elke pere- en appelboom 48 Als: Evenals kars, en Beesistam: de kerse- en 'besseboom' (vlierboom, bessestruik?) sweem: is ... vergaan, van blad ontdaan (van ^wijmeri) 49-50 Of... werd: Of het wordt, als het van een taaier (overblijvend) soort is 5 o in huis: dwz. in een berging (een wintertuin of oranjerie?) 5 2 is uit: is dood, verlept 53-54 7 dubble bedcieraad Van Palm: het buxusboompje, het sieraad van 'het dubbele bed' (het huwelijksbed). Buxus was een traditionele versiering bij bruiloften (vgl. wnt xii,i, 233-234). De heester heeft groen-blijvende blaadjes. Van Es, 195 3, p. 159 vat dubble anders op: versiering voor 'bedden' in tweeërlei zin, nl. als omlijsting van bloembedden, en als tooi voor bruidsbedden. 5 4 staagh: blijvend 5 5 En dat: En behalve dat God Apol: een Apollo, dwz. iemand die wat dit aangaat wel een Apollo lijkt 5 6 In hooi, een mat, of warmer hol: In een omhulsel van hooi, in een rietmat, of in een nog warmere bergplaats (binnenshuis?) 5 7 Op Dafnes loover, gaade slaat: De laurierkers met zorg omringt. De door Apollo beminde Daphne is in een laurier getransformeerd (Ovidius, Met. 1). Ook de laurier is een altijd groen gewas. Six' Op [...]gaade slaat is mogelijk een contaminatie van 'acht slaan op' en 'gadeslaan'. 'Gadeslaan op' is niet vermeld in wnt iv, 128-132. 5 9 hof: tuin 61 Verbeelden: Laten zien dies: daarom 6 2 Om: Wegens haar weefgetouw: het weefgetouw van de Lente (dat het bloemtapyt weeft) 6 3 geen lieve Rosemond: dwz. zijn geliefde schone (vgl. 'Roselle', de naam van de geliefde in Six' erotische poëzie) 64 rond: tot een kransje 99 66 Betaalt met kusjes heusch gerooft: Beloond niet de kusjes die men haar vriendelijk ontsteelt 67 simple leeuwenperk: eenvoudige leeuwerik (wnt viii, i, 1376, deze plaats). Michels, 1964, p. 177 veronderstelt bij de woordvorming 'een vermenging met een dialectisch bekende vorm leeuw erk!. 69 vlichelen: fladderen (wnt xxi, 1874, deze plaats) ter lucht: de lucht in 70 staadich schaatrend soetgenucht: een onophoudelijk kwetterende heerlijke vreugde (wnt iv, 1582, deze plaats). Van Es, 1953, p. 159 acht hier een drukfout (voorgerucht) waarschijnlijk. 71-72 Sulks ... nest: Zodat wie hem op 't gehoor volgt, zonder hem (nog) te kunnen zien, op 't laatst meent dat hij daarboven ook zijn nest heeft 7 3 een steekelbej: een doornappel. In Friesland wordt deze plant wel 'stikel- bei' genoemd. Mogelijk bouwt de nachtegaal zijn nest op de grond juist bij deze plant om het zo te beveiligen: grazend vee blijft nl. uit de buurt van de giftige doornappel (ik dank deze informatie aan F.G. Brouwers O. Praem.). De naam stekelbei zou ook kunnen slaan op een kruisbessestruik, of een braam- of dauwbraamstruik (Heukels, 1907, p. 211 en p. 215-216; wnt xv, 1170). 74 Waar 7 wyfje sat: Waarbij een nachtegaalwijfje op 't nest zat (nl. in de afgelopen lente) 75-76 Van 7 mannetjen [...] Geen keel: De stem van het mannetje ... niet 7 6 ver andren: wisselen van toonhoogte en moduleren 77 teegen dat: tegen de tijd dat 7 8 vroegen: nl. nu vroege 7 9 Schoon dat: Hoewel haar vyand: hun vijand (nl. die van de kikkers, vgl. r. 81) 80 naa een reeuwsch quartier: naar 'een wellustige streek' (wnt xii, iii, 1091, deze plaats). Six bedoelt het zuidelijke paargebied van de ooievaar. 81 7 Gebrikkekik, koak, koak: de klanknabootsing gaat (via een vertaling of navolging?) terug op Aristophanes' Kikkers, 209-210 (vgl. de Tael-En Dicht-Kundige By-Dragen 11, 1762, p. 136 over deze plaats). 8 2 rak: plas of sloot (vgl. wnt xii, iii, 190, deze plaats) 8 4 niet schrikkigh is: dwz. nu niet bang is (omdat de hengelaars nu thuiszitten) 8 5 sjirrelende: wendbaar rondvliegende (wnt xiv, 1387, sirrelen, deze plaats: 'In noordelijke dialecten'). Is het woord echter niet eerder een klanknabootsing? 85-87 die ... land: die, omdat hij snel naar elders vertrekt (ook in de zin van: al gauw naar een 'vijandig' land overloopt), elk jaar weer dienstdoet als een spion vanuit het ene in het andere land (vgl. wnt xi, 1867 en xiv, 2747). Een 'overloper' is immers prima te gebruiken als spion. 8 8 Die: nl. een spie, die 8 9 Ons by komt: Bij ons arriveert een keerelingh: een 'terugkomer' (wnt vii, i, 1992, deze plaats), waarschijnlijk ook in de zin van: iemand die op zijn schreden terugkeert, tot zijn eerdere partij weerkeert (vgl. het beeld van de 'overloper' die een spion werd) 90 Verspiedde: 'Bespeurde' de linderingh: de verkoeling (vgl. wnt viii,, ii, 2422, deze plaats) 100 ' t Kleppentren: Het geklepper (wnt vii, ii, 3893, deze plaats: door Six gevormd van kleppenter, ooievaar, dat hij uit Kiliaan, 15 99 kende) syn jonger tyd\ voor het recente gedeelte van zijn leven (vgl. 'de jongste tijd'), of: voor de tijd van zijn jongelingschap (jonger, jongemanne-, vgl. wnt vu, 1, 384), voor zijn jeugd? Het zinsdeel is afhankelijk van Bedankte (r. 95). dus: aldus (nl. met geklepper) staande op reis: op het punt van vertrek een lente, en soomer weer. een volgende lente en zomer Zoo: Evenzo (nl. net als de ooievaar, al lijkt die zo vroom) 7 makklik luk', dwz. de weg van de minste weerstand harden druk', grote moeilijkheden Getrouwer'. Als een betrouwbaarder vriend (dan de ooievaar) streek', streek ... neer, arriveerde 's Heemels kot: De uithoek ('Het hok achteraf') van het uitspansel, nl. het hoge Noorden (vgl. wnt vii, ii, 5815) boo: voorbode spelt: leest, onderscheidt de Grieksche groote l: de Griekse hoofdletter labda (de A) in V doorluchtich vel Des Heemels: geschreven aan de transparante hemel, als op een edel vel schrijfpapier van syn konstgepen: door zijn kunstige schrijfveer (zijn ganzeveer) Getrokken: Getekend strax: nu eens een kleine n: nl. een Griekse nu (een v) Of i: Of een iota (een 1) Naa dat de streek en winden gaan: Afhankelijk van de koers (van die vogelvluchten) en van de windrichting licht: waarschijnlijk ook wel strenge: schrale, gure gonst: zoemt (met de vleugelslagen) een endevlucht: een vlucht eenden Spitsbergh: Spitsbergen (subject) met den veigen dagh: bij de stervende dag (bij het korten van de dag, dat zou leiden tot de poolnacht) In d'oegst: In augustus (de oogstmaand) mak: inschikkelijk, gedwee reagerend op de wijzigende omstandigheden. Of heeft mak betrekking op Spitsbergh en is de betekenis 'gelaten'? westwaarts: in zuidelijke richting. De aanduiding is te verklaren uit de benaming 'de westerse vaart' voor de scheepvaart vanaf Texel door het Kanaal en langs de Spaanse kust (Michels, 1964, p. 183-184). scheiden: vertrekken Al: Allemaal beenge: benige, magere (wnt ii, i, 1317, deze plaats) Livreirood afbeeld van de vorst: Het rood vertoont van het livrei van de wintervorst, die ook de vorst (vrieskou) is. De vogels zijn dus als het ware de pages, de herauten (vgl. r. 100) van de winterkoning en de vrieskou. Six bedoelt de smient, waarvan het mannetje een rozerode borst heeft. De smient is een wintergast in Nederland. 'Smient' is ook een spottende benaming voor een mager persoon (vgl. beenge in de vorige regel) (wnt xiv, 2162). 113 Men: nl. de mensen 11 3 -114 gewin Van Seres draad: het produkt (de 'opbrengst') van de draad van het Seres-volk. Het Seres-volk leefde in de Oudheid in een oosters rijk, wel geïdentificeerd met China. Six doelt op oosterse zijden kleding. 114 of: ofwel 114 -115 wormgespin ... bladn: het spinsel van de zijderups die de witte en donke- re bladeren van Thisbe eet. De blanke vruchten van de moerbeiboom worden bij het rijpen donker, omdat Thisbe om deze 'rouw' heeft gesmeekt na de dood van Pyramus onder een moerbeiboom (Ovidius, Met. iv). 117 De deelen twintighmaalgetakt: Waarvan de uitrustingsstukken twintig maal geleed zijn (wel uit twintig onderdelen bestaan) 119 duisendverwge: duizendkleurige, zeer bont gekleurde 120 In 't omgekeerde vellenhol: Binnen de 'holte' die gevormd wordt door de binnenstebuiten gekeerde vellen 121 Moskous: dwz. het Russische 1 2 2 Van Getaas kat, van Gotlands hond: En van de in het Oostzeegebied ge- jaagde kat en hond. Geta is een plaats op het eiland Aland (het grootste van de Alandseilanden tussen de Oostzee en de Botnische golf). Gotland is het eiland voor de Zweedse Oostzeekust. Op de Alandseilanden kon men tot in de vorige eeuw nog jacht maken op de lynx (Mead and Jaatinen, 1975, p. 59). Doelt Six met hond op de zeehonden (pelsrobben) waarop de Gotlanders jacht maakten? Of toch op de wolfshonden? 1 2 3 Haarlems knyn: het duingebied bij Haarlem wemelde van de konijnen (vgl. Six' epigram konynen, no. [549]) 1 24 d'Armener armelyn: de hermelijn uit Armeni? In het klankspel etymolo- giseert Six: de naam van het dier zou teruggaan op mus armenius, Armeense muis. De vorm armelyn is normaal in Six' tijd (wnt vi, 629 en 630, deze plaats). 125 op den middagh self: zelfs midden op de dag 126 7 schuin gewelf: de ten opzichte van ons schuin weggedraaide hemelkoepel (met laagstaande zon) 127 pas: nauwelijks 128 geen kleed: alle kleding ... niet 129 '/ krimpend Noordgeblas: de uit het noorden blazende wind, die naar het westen loopt ('krimpt'). Zo'n westelijke wind voert regen aan (vgl. wnt viii, 1, 269 en Van Es, 1953, p. 160). 1 3 1 -1 3 3 Dat... dan: En dat, nadat het kort ervoor de daken en de straat 'betik- ketakt' met hagelstenen, daarna ... (wnt x, 1288 en 1292-1293) 133 besneeuwden: sneeuw meevoerende 13 4 scheemren doet: het zicht beneemt 13 5 handgranaat: metaforisch voor: sneeuwbal (handgranaten waren er ove- rigens in Six' tijd al wel en werden ook met 'handgranaat' aangeduid, wnt v, 1959, deze plaats) 136 boetsende: 'nu voor de grap' (anders dan in de strijd). Boet sen of bootsen is 'grappen maken' (wnt iii, i, 510). 102 i 3 8 Sulks: Zodat (Van Es, 195 3, p. 160 acht hier ook 'Hetgeen' als beteke- nis mogelijk) geijkt: blijkt, zichtbaar is 140 Die blaaskaak: Die wind met z'n bolle wangen d'eike muuren: nl. de eiken palissadenwand in het water, de dukdalven, waaraan de schepen werden vastgemaakt quol: is gaan teisteren 141 Getraalyt: Die een traliewerk vormen (waarin de wind als het ware gevangen zit?) 7j. het IJ 143 Soo kapplende: Die zozeer klotsen (door toedoen van de wind)(wNT vu, 1, 786, deze plaats) 14 5 Lagh daar: Als daar ... lag 146 slongh: zou ... slaan, verbrijzelen (wnt xiv, 1782, deze plaats: 'Alleen bij six v. chandelier') 147-148 wat bergen nu wel gaan, En daalen: welke berghoge golven en dalen er nu wel niet zijn 149 Vaader: nl. Oceanus 150 de last: de aan het schuiven geraakte lading? Of bedoelt Six: de overlast die de elementen geven? 15 1 ryst: stijgt (opgenomen door een vloedgolf) 15 2 naa 7 Helsch gesin: naar het helse hof (op zee kan men dus als het ware een hemel- en een hellevaart meemaken) 15 3 Hirkaaner monster: een monsterlijke tijger uit het woeste Hyrkani? een landstreek aan de zuidoostelijke kust van de Kaspische zee (vgl. Cicero, Tusculanae disputationes 1, 108 en Vergilius, Aeneis iv, 367). Six bedoelt: een woeste kerel zonder een spoor van angst. 153-154 most Hy weesen: moet hij wel geweest zijn de vaart begost: voor het eerst de zee ging bevaren 15 5 dry dobbelgrof metaal: het aes triplex ('driedubbel brons') dat de eerste zeeman volgens Horatius' Ode 1,111, 9 rond het hart gehad moet hebben. 15 7 brosse: fragiele 158 een nieuwe dood: dwz. hetgeen een nieuwe vorm van sterven ingang deed vinden (vgl. Horatius' Ode 1,111, 17-20) 15 9 noodich: per se 161 woudkind: 'kind van het woud' (dwz. houten schip). De hoofdzin wordt eerst opgevat in Soekt (r. 171). De rest van deze regel en r. 162- 170 bieden een nadere explicatie bij Het woudkind. Vgl. voor de metaforiek Horatius' Ode 1, xiv, 11-12: 'Pontica pinus, silvae filia nobilis' (in verband met een schip). pyn: mast uit pijnboomhout 162 boomwoestyn: boomwoestenij 16 3 Met kroonen om: nl. in de vorm van de kraaienesten en vlonders rond de mast 164 van d'eik: dwz. door het eikehouten schip 16 5 onbevruchten schoot: 'moederschoot na de geboorte' (lege ruim) 166 de leste draagens nood: de laatste zware dracht 167 ontfingh: kreeg ingeladen (voorgesteld als een conceptie) Piersemyn: nl. Pedro Ximenes of Jiménez, een planter wiens naam ge- 103 bruikt werd als aanduiding voor een door hem geïntroduceerde druif en de daarvan gemaakte prima wijn. De wijn werd (en wordt) verbouwd in Zuid-Spanje. In Engeland duidde men hem onder meer aan als Peter-semine. In de negentiende eeuw heeft men beweerd dat de naam Pedro Ximenes afstamt van een zeventiende-eeuwer Peter Simon. Deze zou de wijn in Spanje geïntroduceerd hebben. Het verhaal is echter niet gedocumenteerd (Michels, 1964, p. 184-185). 168 In't wste: In het zuiden, in Spanje (vgl. de annotatie bij r. 110) syn wyn: 'de wijn die zijn naam draagt' 170 En schier een duure misvallèe: En bijna een veel geld kostende 'miskraam' te verduren kreeg (misval betekent: zowel 'ongeluk' als 'miskraam', wnt ix, 878-879) 171 waah met palen afgeschermd gedeelte van de haven 173 gekoomen mat', vermoeid gearriveerd 174 seildrigh'. zeildragend (vgl. voor het achtervoegsel -drig: wnt iii, ii, 334i) bosch'. masten woud 175 De dennejaagster. Het plezierjacht van vurehout (deze aanloop wordt eerst opgevat in de herneming Die vliegster, r. 191) ras: snel 176 de guide waaterplas: het 'gouden' nat van de waterstroom (de Vecht) 177 het leeven: het bewegen 179 Gelyst: En die omlijst is 179-180 waar in ... min: waarin Pan zijn geliefde Syrinx zag veranderen (nl. in riet, vgl. Ovidius, Met. 1) 181 Geoeffent: (De dennejaagster [...] Die) Met vaardigheid en behendigheid ([...]jaaght,r. 183) 1 8 1 -1 8 2 in ... ter %y: in een lange doorloop ('zuilengang') met wegen en buiten- plaatsen langszij (de wegen zijn dus als het ware parallellopende gangen) 1 8 4 se: nl. de dennejaagster 7 seilbaar wand ontspant: het touwwerk dat aan de zeilen vast zit, viert s(seilbaar: 'zeildragend', 'zeilhebbend') 1 8 5 Dan winden jaagsters van Diaan: Dan de hazewinden, de jachthonden van Diana, jagen (winden in woordspel met winden, r. 183). Diana is de godin van de jacht. 186 naa een hart: op een hert jagend met waapens aan: waarbij zij (de godin) jachtwapens aan het lijf heeft. Van Es, 195 3, p. 160 verklaart waapens anders: 'hier horens, gewei'. 1 8 9 Met teegenjaaghsters in een loop: In een wedstrijd met rivaliserende jach- ten 190 om beesten: met gedood wild 191 Die vliegster: Dat vliegensvlugge jacht (vgl. de annotatie bij r. 175) sluit het jachtenhuis: wordt door het boothuis omsloten, ligt in de berging voor jachten (het jachtenhuis is subject) 19 2 vry: beschut kuisch: schoon (en kuis, nl. evenals de zeer kuise Diana) 194 Naa Spaarendam, of Oostersaan: Bij een tocht naar Spaarndam (onge- veer 15 km ten westen van Amsterdam) of naar Oostzaan (ongeveer 6 km ten noorden van Amsterdam, over het IJ) 104 Langhs 't Y, of langhs den Amstelstroom: dwz. In oostelijke(?) en zuidelijke richting. Te Amsterdam kon men dus 'allerwegen' (in vier windrichtingen?) vis krijgen. den engen Overtoom: de smalle (alleen voor kleine vaartuigen bestemde) overtoom. Een overtoom is een lierinstallatie waarmee men schepen over een wal tussen twee waterwegen sleepte. De Amsterdamse overtoom was ook daarom bekend, omdat er een drukbezochte uitspanning bij gelegen was. Hij was gesitueerd tussen de Slotervaart en de Kostverlorenvaart, een eindweegs buiten de toenmalige Heiligewegs-poort, in de buurt van het huidige Surinameplein. De straatnaam Overtoom en de wijknaam Overtoomse Veld herinneren aan het over-haalpunt en de uitspanning (vgl. de aanhalingen in wnt xi, 2121-2122 en vgl. ook d'Ailly, 1963, p. 281-282). eengreetich soodjenpost: een zootje pos of post (een kleine baarsachtige vis) vol graten (of: met gretigheid gegeten, vgl. wnt v, 602 en 682?) van 7 waagenveer: 'vanaf de plaats waar de komende en gaande wagens staan'. De verbinding tussen Amsterdam en de Diemermeerpolder werd onderhouden met wagens. Bij de toegang tot de polder (voorbij de Oetewaelerbrug bij de hoek van de huidige Linnaeusstraat en de Transvaalkade) was een ruim wagenplein aangelegd. Vanaf dat plein kon men in oostelijke of westelijke richting de weg langs de ringdijk inslaan voor een tochtje rond de Meer. Six' woord waagenveer zal dus betekenen: 'vertrek- en aankomstplaats voor een met wagens onderhouden veerdienst' en zal niet slaan op een pont: reeds kort na de drooglegging van de polder (1629) had men de verbinding met Amsterdam nl. vergemakkelijkt door bruggen te slaan over alle kruisende waterwegen (Kruizinga, 1948, p. 29 en p. 38). Quinkleerende: Onder vrolijk zingen om de Diemermeer: de Diemermeer rond 'tgroote, of kleine loopveld om: nl. de Ouderkerkerlaan (tussen Amstelveen en Ouderkerk) en de Kalfjeslaan (tussen de Amstelveense weg en het Kalfje aan de Amstel). Een loopveld is een terrein dat dient om een paard te oefenen en waarschijnlijk gaan de beide bijnamen op die betekenis terug (wnt viii, ii, 2871 en Michels, 1964, p. 188). peistrende: stilhoudend bij een uitspanning (wnt xii, i, 974-975) een paartje Mom: een 'paartje' Mombier (een donker bier uit Bruns-wijk, wnt ix, 1042-1043). Een 'paartje' is een niet precies bepaalde inhoudsmaat, die geldt als een half'vaan', en als twee 'pintjes', maar ook deze maten zijn niet nauwkeurig bepaald: ze varieerden kennelijk naar de grootte van de schenkkannen in het etablissement. Waarschijnlijk moet men bij een 'paartje' echter wel aan meer dan een liter bier denken (vgl. wnt xii, i, 98 en 1927 en xviii, 32 en 34). sonder steen: onbestraat Van: Bestaande uit licht: allicht, waarschijnlijk wel ryden: berijden Amfiardus: Amphiaraüs, een van de zeven helden die tegen Thebe optrokken. Door een bliksem van Zeus spleet de aarde open, die Am- phiaraüs met strijdwagen en al verzwolg (vgl. bijvoorbeeld Diodorus Siculus iv, 65, 8). 208 op gronden, sonder grond', dwz. in de grondeloze diepte 209 naa Houtewaal: naar het gehucht Houtewael of Oetewael aan de oostzijde van Amsterdam, nabij het huidige station Muiderpoort (vgl. Krui-zinga, 1948, p. 57-63 en Michels, 1964, p. 187) 211 de dyker klinkerts: de stenen op de dijk. Houtewael lag aan de Diemer-zeedijk, die het land beschermde tegen het Zuiderzeewater. 212 krimpt: verkleumt van kou bedrekt: nl. door opwaaiend vuil? 213 De Vryer: De jongeman op vrijersvoeten 216 Op steentjes, uit een bakkers stoof: Waren deze steentjes (sintels uit steen- bakkersovens) als verharding over de wallen gestrooid? Of was de wal geplaveid met gebakken steentjes? 218 Bevloeit van Amstels klaar kristal: de wal, waarlangs het kristalheldere Amstelwater vloeit 2 2 1 Van 7 kooppallais: Van het rijke koopmanshuis (bepaling bij 7 spiegel- glas). De Vryer hoopt dus een blik op een rijke koopmansdochter te kunnen werpen. 222 Kamrixdoeken: Kamerijkse stof (een bijzonder fijn soort linnen voor borduurwerk, wnt vii, i, 1108, deze plaats) 223 onnoodich leed: ellende, die hij zich niet op de hals behoeft te halen 224 kildich lindesweet: kil lekwater uit de linden langs de grachten (wnt vii, 11, 293 3, deze plaats) 2 2 5 van een ebbe: als leeggeëbd, als was er een periode van eb 226 Flus: Zojuist nog (wnt iii, iii, 4592) een ieglyk in de weegh: iedereen elkaar in de weg 227 om de kleine vaard: wegens de zo geringe bedrijvigheid van het watertransport. Van Es, 1953, p- 161 verklaart kleine vaard (evenals Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 36) echter als 'handel op de Oostzee'. 228 En wyl: En omdat 229 En: En omdat 231 Kontoort: Houdt kantoor (wnt vii, i, i 390, deze plaats) den dagh: de hele dag 232 Gelyk de langhste Son des jaars: (Even lang) als de langste dag van het jaar 233 Groet: Hij groet (door een afrondende krul te draaien?) 'tgeeffent boek: zijn bijgewerkte boekhouding 234 7jongst besoek: de laatste klant 2 3 5 Naa: Nadat 7 nieuw: nl. aan het nieuwe boek (dat de koopman dus heeft geopend vóór het oude te hebben afgesloten) 236 hieuw: 'aangeslagen' heeft, 'aangebroken' heeft 237 drukt den nacht in 7 hoofd: Van Es, 1953,p. 161 weet met deze plaats niet goed raad. Hij suggereert: 'een ander leest tot diep in de nacht' en: 'leest zo lang tot het hem gaat schemeren, vermoeit zich met veel lezen.' Michels, 1964, p. 187 valt de eerste oplossing bij: dat wat de man leest bestaat in feite uit gedrukte letters, 'hetgeen de dichter (ver)leidt tot de gekunstelde voorstelling, dat iemand zich daarmee de nacht in het hoofd drukt.' 106 238-239 uitsoet ooft Van blaaren: uit 'de heerlijke opbrengst' die de bladzijden ('bloemblaadjes') bieden 239 las: gelezen heeft (gelezen ook in de zin van 'bijeengebracht', vgl. aren lezen, honing lezen) 240 met morgenty: in de ochtend (in contrast met den nacht, r. 237) 242 Houdt beurs, met weinigh daar te doen: Gaat naar de beurs, zonder daar veel te doen 243 wel: goed, overvloedig 244 Te futslen: De tijd door te komen (wnt iii, iii, 4717, deze plaats) 245 Wyl: Omdat om: wegens trantlen: kuieren, drentelen, maar ook: beuzelen, keutelen (wnt xvii, i, 2048-2049) 246 Slyterdam: ik weet niet op wie of waarop Six doelt. Bedoelt hij een persoon (een waard?), bij wie men nieuwtjes kon uitwisselen? Bij Slyterdam kon men blijkbaar al voor vieren terecht, als het goed weer was. De herbergen waren dan nog gesloten (vgl. het vervolg). den tydinghman: de 'nieuwtjesbaas' 247 die slaat, en is noch warm: dwz. is nog niet koud van het (vier maal) slaan, of... 249 schoolt: sluit... zich bij het gezelschap aan (vgl. 'samenscholen') op 't Heer en huis: in het Oudezij ds Herenlogement aan de Grimburg-wal (in 1647 tot logement ingericht, d'Ailly, 1963, p. 124-125 en p. 376) 250 in Doelens: in een van de Doelengebouwen {Doelens is meervoud van Doelen). Six zal gedacht hebben aan de gebouwen van de Kloveniersdoelen (Nieuwe Doelenstraat), de St. Joris- of Voetboogdoelen en de St. Sebastiaans-of Handboogdoelen (beide aan het Singel). In Six' tijd werden deze gebouwen onder meer ook gebruikt als 'logement en herberg voor het gegoede publiek' (d'Ailly, 1963, p. 105 en p. 264-268). getuisch: spel 251 Op 't vierkant: Op het bovenliggende van de zes vlakjes 252 in minuuten: het aantal bovenliggende ogen komt dus als het ware overeen met het aantal 'verspeelde' minuten 2 5 3 slytse: brengt de avond door (se verwijst niet naar minuuten, r. 253, blij- kens se, r. 255; Michels, 1964, p. 188) de twistge kaart: de speelkaart die aanleiding tot geruzie is (wnt xvii, ii, 4597, deze plaats) 2 5 4 Gemerkt met Meffers beste paard: Die het merktekentje van het beste paard van Mefferdt draagt. Op de speelkaarten van de Amsterdamse papierhandelaar en speelkaartenmaker Pieter Mefferdt ( ?1595-1663) was een merkteken gedrukt. Op alle beeldkaarten van een spel (vier heren, vier dames, vier boeren) was zijn paardje afgebeeld. Op klaverboer was bovendien de naam Pieter Mefferdt vermeld. Vgl. voor nadere bijzonderheden de annotatie bij Six' gedichten no. [113], r. 21 en no. [217], r. 58-59. Deze gegevens over Pieter Mefferdt dank ik aan de heren H. Janssen en L. Rijnen (vgl. ook In de kaart gekeken, 1976, p. io-n,p. 15 en p. 21-23). 2 5 5 waar se bleef %oo ras: waar de avond zo rap gebleven is (vgl. de annota- tie bij r. 253) 107 2 5 6 Vergeeten: dwz. Ongemerkt verdwenen het Mentserglas: het glas met wijn uit Mainz 2 5 7 dry ft se: verdrijft de avond Verinis touw. een 'kabel' Varinastabak. Varinastabak is een prima tabakssoort uit Venezuela, die ook wel Kanaster of Knaster werd genoemd. In Six' tijd is de spelling Verinis niet ongewoon (wnt xviii, 573-574, deze plaats). Six' woord touw heeft betrekking op de vorm waarin juist deze tabak werd verkocht: in touwachtig ineengedraaide strengen die de roker met een mesje moest snijden (Chomel vi, 3 597 en vgl. de afbeelding in Brongers, 1978, p. 94). 2 5 8 Van stankhre blaaren: Uit bladeren die stank geven gedraaid (zoals touw uit hennepvezels) 2 5 9 Wyl: Terwijl graagh: hongerig 260 op 'tgevraagh: na hun vraag om eten 262 nam: aannam (nl. Van Moederlief) 16} Op 7 haare: Op haar werk (sluit aan bij net) 267 dan gekeert: die dan terugkomt 268 geurigh: nl. naar tabak en drank stinkend fy: foei! vereert: (aan haar) geeft ij o-z-j 1 niet... reekenhank: niet uit te tellen op zijn hele geldtafel, z?veel (wnt xii, ui, 1867 en 1938 en Michels, 1964, p. 188-189) 272 Van veel bankroeten bangh en krank: Bang en ziek van de vele bankroeten (die er tegenwoordig zijn) 273 waaghman: weger, bediende bij de stedelijke waag woegh: zou wegen 275-276 van wyf, En kind bestraft: tot afschuw van vrouw en kind 276 syn tydverdryf: zijn vrije tijd (die hij bij vrouw en kind had kunnen doorbrengen) 277 suur verdienden kost: de waaghman staat dus tegenover de Rentenier: die hoefde niet te werken, maar zat thuis op z'n geld te passen en maakte zich zorgen om z'n financiën. De waaghman moet sappelen voor zijn kost, maar draait het geld er buitenshuis door (in die zin is hij misschien ook een 'waaghals'). Van Es' verklaring 'waagmeester, opzichter over de stadswaag' lijkt mij dus minder juist (Van Es, 1953, p. 161). Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 39 verklaart: sjouwer. 278 lank: lang 279 Of achtste deeltjen van 't geheel: Oftewel een stukje dat een achtste van een hele (stenen) pijp is. Het rookgerei is dus kapot, maar nog bruikbaar voor de waaghman. 280 Gesoogen: Die door hem gezogen wordt (bepaling bij stank) uit Barbados steel: uit de tabakssteel van Barbados (steel in woordspel toespelend op 'pijpesteel'). Tabak uit de stelen en bladnerven van het tabaksblad is van een inferieure kwaliteit. Dat dat blad ook nog van Barbados komt, geeft nog meer te denken: tabak van het eiland Barbados (een Britse kolonie in de Kleine Antillen) was 'of a poor and earthy variety'. De tabaksplanters schakelden tegen het eind van de jaren 1640 steeds meer over op suikerrietplaatages. Er waren op Barba- 108 dos zeer intensieve handelscontacten met Hollanders (Harlow, 1926, met name p. 6, p. 39-42 en p. 84). 281 Droogh klein ge kerft', dwz. Gedroogd, en daarna in snippers gekerfd 282 Weer. Opnieuw ('zoals zo vaak'?) een oopen kaak', één open wang, dwz. rook blazend uit zijn mondhoek, met één bolle wang 283 snuift', blaast (blijkens de context zal Six hier niet denken aan het gebruik van snuiftabak, maar aan een kunstige variant van het rookbla-zen) 284 Zulks'. En dat roken ('welk roken'; relatieve aansluiting) 284-286 dooit en schuift [...] naa [...] Van 7 brein: lost... op en voert het van het brein af naar ... 2 8 5 weer sly m: slijm ten gevolge van het weer(?) 286 langh vry: (7 brein) 'dat daardoor lang vrij blijft' maar ongesond: maar dat roken is ongezond ('welk roken echter ongezond is'). Deze laatste toevoeging is uiteraard niet naa syn seggen, maar naar 's dichters zeggen. Van Es, 195 3, p. 162 verklaart echter: 'lang vrij gebleven, maar nu ziek(?), of liever: langen tijd heeft het slijm zich niet vastgezet, maar toch is het schadelijk voor de gezondheid; dus hoewel... toch ...'. Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 40 wijst hierbij op een passage in Van Beverwij cks Schat der geson they t, waar dezelfde gezonde werking van tabak wordt beschreven, mét haar ongezonde bijwerking. 288 tusschen beiden: onder elkaar 289 't gorgel gat: de keel 290 Rotterdammer nat: Rotterdams bier 291 een vaan of twee: een tweetal reeksjes van vier streepjes (of vijf: vier met een dwarsstreepje), waarmee de bestellingen geturfd werden. Een vaan geldt ook als een inhoudsmaat voor bier (vgl. de annotatie bij r. 202). Men moet bij een vaan of twee waarschijnlijk wel aan enkele liters bier denken (wnt xviii, 31, deze plaats). 292 7 lachberd: het bord waarop de consumpties worden aangetekend (wnt vin, 1, 921, deze plaats) waaijen dee: deed wapperen (een aansluiting in woordspel met vaan, 'vaandel, vlag') 293. geldloos: armelijk al den Dam: over de hele Dam 296 Te veilen: Aan te prijzen en te verkopen, 'Kwijt te raken' door elks ooren tuit: eenieders oren doet tuiten 297 Dat: En (het appelwyf) dat ontsiet: vreest 298 drooght: dwz. droog is 299 stoof: kacheltje of voetstoof(?) 300 spintse wat 7 is ongemeen: als ze toch kans ziet de handel nog wat te t. ken en nog wat te verkopen dan is dat bijzonder (wnt xiv, 283 5; vgl. Van Es, 195 3, p. 162) 303 siet [...] aan: laat zich iets gelegen liggen aan stortingh: neerslag 3 o 5 Bederf lik: Die (bij dit weer) bederft 109 3 o 6 Dies van Kolchester niet gebracht'. En daarom niet vanuit Colchester geïm- porteerd. De oesters van Colchester waren van zeer goede kwaliteit, maar het winterse seizoen deed de oesters zo snel bederven dat de overtocht te lang duurde. De aangeboden oesters kwamen in dit seizoen dus van elders. 307 De VischmarkP. gesitueerd bij de Damsluis, aan het einde van het Damrak (ongeveer op de plaats van het huidige monument op de Dam) 307-308 diergely ken ... besat: zoals Sidon noch enige andere plaats er ooit een bezeten heeft. Sidon is de befaamde havenstad der Phoeniciërs. 309 Om oovervloed'. Wat betreft de verhandelde overvloed 310 Naa 't jaarty varsch: Elk seizoen vers wat schuin gebouwt\ die op een enigszins hellende ondergrond is gebouwd 311 Druipt'. Laat... sijpelen (wnt iii, ii, 3484). Van Es, 195 3, p. 162 noemt deze mogelijkheid, maar acht het waarschijnlijker dat Druipt een onovergankelijk werkwoord is en dat een Rivier bepaling van gesteldheid is: 'druipt van het water, als een rivier'. van 't leijendak'. van de leien daken van de gebouwtjes van de vismarkt (de visbanken) 3 1 2 Afruischende: Neerspetterend het dammerak\ het Damrak (de open waterverbinding met het IJ) 313 krocht', klaagt (de Vischmarkt hier als: 'de vishandelaar') de Wjkergul: de van Wijk aan Zee aangevoerde kleine kabeljauw (wnt v, 1234, deze plaats) 314 Flus: Zopas nog (wnt iii, iii, 4592) styf. stevig, vast krom: 'omgekromd in een gespannen boogje' (zo vers en stevig) 3 15 werdt: wordt, raakt 316 steent: roept ach en wee 316-317 de kuiter tvank Van swarten Ybot: de vangst aan zwarte IJ bot met kuit (wnt vin, 1, 532, deze plaats). IJ bot is een in het IJ (of op de Zuiderzee) gevangen soort bot (wnt vi, 1395). 3 1 7 sonder vocht: dwz. buiten haar element (vgl. r. 320) 318 't vlootje: de viskuip (wnt xxi, 2384, deze plaats) en dyongewende locht: en in de buitenlucht die de vis vreemd is (wnt x, 1679) 319 vergaande: slap en murw wordend 322 leeft: wemelt, druk is (wnt viii,i, 1723, deze plaats: oudste bewijsplaats van deze betekenis) 323 een miergekriel: een gekrioel van mieren (wnt ix, 697, deze plaats) 324 teegenhiel: zich dringt voor ... 325 al die drommel: die hele drom (wnt iii, ii, 3421, deze plaats) hindert: verhindert 326 Met koopen: Door zijn koopgedrag 327 werden sat: eten zich vol met vis 328 ben: viskorf, vismand vry wat: heel wat (over). Zo'n overvloed aan vis is er dus op de Amsterdamse vismarkt (vgl. r. 307-310). 110 3 3 0 Lydt mensch, noch sleede, die men laadt'. Heeft nu (vgl. vollikryke) geen mens of vrachtslede te verduren (Is als uitgestorven). Men gebruikte in Amsterdam in alle seizoenen door paarden getrokken vrachtsleden. Dergelijke sleden zijn meerdere malen afgebeeld op stadsgezichten van Amsterdam (vgl. bijvoorbeeld het schilderij van een duidelijk zomerse Dam van Jan van der Heyden, in het Amsterdams Historisch Museum). Six kan zo tot de paradox komen dat men in de winter minder sleden in de stad zag: de handel lag dan min of meer stil (vgl. ook de aanhalingen in wnt xiv, 1633-1634 en xxiii, 64). 332 luiffe: luifel (wnt viii, ii, 3226) 333 Elk kraamer. Elke winkelier onbeslooten veur. met een open winkel ('die een open pui heeft') 3 3 5 binnens muur. binnenshuis 336 Weer sweeten-. Zweten door, Slaan door 340 Najaade: Waternimf Amstels waa ter laan: de Amsterdamse gracht(en), waarlangs lindebomen groeien (vgl. r. 341) 341 Die: nl. De waaterlaan, die aan [...] lekt: 'langs ... streelt, vloeit' (de formulering is niet ongebruikelijk, vgl. wnt viii, i, 1515) 342 van de poortwacht: door de poortwachter, nl. die van de Regulierspoort. Naast die poort was het hok voor de Amsterdamse stadszwanen getimmerd (vgl. Wagenaar 11, 1765, p. 52, die onder meer deze plaats van Six aanhaalt). dicht om he kt: in een winterhok opgesloten (wnt x, 268, deze plaats) 343 de stormen de stormwind (wnt xv, 1997, deze plaats) 344 Ontstooken: Aangewakkerd broest: raast en huilt (wnt iii, i, 1487, deze plaats) 3 4 5 Geklieft: Doorsneden. Het touwwerk en de masten 'klieven' de wind. 346 kaagen: binnenvaartschepen (wnt vii, i, 600) een Damringh: een ring in de wallekant van de Dam. De bedoelde kaagen liggen dus in het Damrak. 346-347 vast, Ge laan: vastgesjord (vgl. wnt viii, 1, 905)? 347 de steigerboots: de steigerschuiten (gebruikt voor het vervoer van goederen tussen de wal en grote schepen, wnt xv, 1134, deze plaats en 1146) 349 sok: heden! Is sok misschien een verbastering van sakker (sacre)? snept: snijd, striemt (wnt xiv, 2366, deze plaats) 3 5 o kleume: verkleumde, wnt vii, ii, 3942, deze plaats: 'Gezegd van een schrijfpen waarin de inkt bevroren is (of die zóó koud is dat men haar moeilijk hanteeren kan?)'. traaght: vertraagt, doet... trager gaan 351-352 om 't swart stremmend git Des galnoots: wegens het bevriezen van de git- zwarte galnoteninkt 352 het wit: het papier 353 hy: de wind als d'Oosterhaan: 'zoals het haantje van de toren aanwijst: naar oostenwind'. De Oosterkerk werd eerst in 1669 gebouwd en is hier dus niet bedoeld (d'Ailly, 1963, p. 197). III 3 5 4 Z°°'> Dus (nl. wegens de wind uit het oosten) sietmen: zal men ... zien 3 5 6 Naa morgen tot een vlakke brugh: Tot een vlakke brug overmorgen 3 5 7 Semlaas marmer, marmer van Nova Zembla: ijs (Van Es, 195 3, p. 163) klaarder, helderder, blanker 3 5 8 Parus: het eiland Parus in de Aegeïsche zee. De blankheid van het Pari- sche marmer was vermaard. mynen: opdelven 359 des Heemels rondgecier: de fraaie ronde hemelkoepel 3 61 Haar oogh: De zon een karbonkelsteen: een gloeiend getinte edelsteen, die uit zichzelf licht zou verspreiden (vgl. wnt vii, i, 1598) 363 Nabatbeesche: dwz. uit het oosten komende. De Nabateërs waren een Arabisch (in het oosten wonend) volk (vgl. 1 Makkabeeën 5:25 en 9:35; Huydecoper, 1730, p. 8, deze plaats; wnt ix, 1398, deze plaats; Van Es, 195 3, p. 163). Six gebruikt dus een aanduiding voor een oosters heet land op paradoxale wijze voor een uit het oosten komende koude. 364 douw: dauw, damp (wnt iii, ii, 2310) 365 7 quoadfenyn: vgl. de volgende regel en r. 39-42 366 dempt: neemt... weg, doet... verdwijnen (wnt iii, ii, 2398) 370 vol: als het vol gewas staat 372 Als: Evenals uitgebroedt, In poppen: tot vlinder geworden binnen hun cocon 373 om: rond ... vastgehecht 3 7 5 sluit het oopen lyf: dwz. stopt de buikloop (wnt xi, 523) 376 daar in ver sty ft: die erin vastzitten (de oostenwind heeft dus merkwaardigerwijs een stoppende èn een losmakende werking) 377 viese: kieskeurige, weinig trek hebbende graagh: gretig, hongerig 378 man, en maagh: iedereen (wnt ix, 3, deze plaats) 379 Op wegh: De straat op 380 En waater: En het water op 3 8 1 Waar in: Ijzer, waarin 381-382 een net, Dicht van metaalen: een ondoordringbaar metalen net 382 beset: vastgezet. Poogt Six in r. 381-382 in woordspel tot een oppositie met 'vrije vaart' te komen: 'gevangen vaart'? 384 spoor: een beslag of een ijzertje met tanden onder de schoenen. Ook een stok met ijzeren punt heette wel een spoor (wnt xiv, 2938). of val: of anders (als men geen spoor heeft) te vallen 386 Siet [...] toe: Test... uit 387 vast, of los: stevig of zwak 388 lyk: zoals de loose vos: de sluwe vos. Het verhaal gaat terug op Plinius' Naturalis historia vin, xlii, 103. De door Van Es, 195 3, p. 163 aangewezen passage bij Van Maerlant zal voor Six geen intermediair zijn geweest. Het verhaal komt ook voor in het werk van Cats (Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 46). 112 3 9 o En aan de stroom vraaght wis bescheid', dwz. En zekerheid tracht te krij- gen door te luisteren naar het geluid van het water onder het ijs. 391 Het werd van dartelheit gequelt: Het schoolkind heeft er erg veel zin in plezier te gaan maken 392 de burghwal: de straat langs de gracht (vgl. de vele straatnamen uitgaande op burgwal) beknelt: vastgehouden, opgesloten 393 om laagh: in de diepte 3 9 5 Wat kuurtjes recht het niet al aan?: Welke gekke dingen haalt het niet al- lemaal uit! 396 suit: glijdt een gladde baan: blijkens het vervolg zal een glijbaan op het ijs bedoeld zijn 397 Waar [...] af: Van welke ijsbaan flus: weldra 398 schaatse: schaatser (wnt xiv, 172, deze plaats) een oortjen: een kwart stuivertje 399 het: nl. het schoolkind bots: bom! planeet: vgl. 'ster' 400 slipprigh: glibberig, spekglad 't: nl. het kind gereed: gevat 401 past: van toepassing maakt (de spreuk volgt in r. 402) 's maatsgequel: het geplaag van zijn vriendje 402 leeren wel: zijn goede leermeesters 403 Dan: Dan weer (vgl. Nu, r. 396) klikt: slaat... met zijn colfstok (een klik is een houten, soms met metaal verzwaarde colfstok, vgl. wnt vu, 11, 4038) kloot: bal 404 Aan 'tpaaltje: Met een opgezet paaltje als doel (vgl. Van Hengel, 1982, p. 27-28). Men speelt hier dus een 'kleine' variant van het colf-spel (vgl. r. 437-454). in een oopen boot: met als doel een (in het ijs liggende) onafgedekte roei-boot(?). Op het schilderij 'Ijstafereel op de ringgracht van een stad' van Esaias van de Velde (in de Alte Pinakothek in München, afgebeeld in Blankert, 1982, p. 50) zie ik een aantal ijscolvers op een schuin in het ijs liggende roeiboot mikken. Misschien moest het balletje daarin belanden. 40 5 schuift: sleet dry barden: dwz. een heel eenvoudig sleetje (twee plankjes op hun kant, een derde er plat bovenop) 406 krukken: prikstokken spits beset: van een punt voorzien 407 bak: nl. bakslede 408 Aan steunsel achter: Bij de duwboom aan de achterzijde 409 Voorts: Voorwaarts (vgl. wnt xxii, 11, 763) quistigh van plaisier: in dolle pret XI3 41 o kost\ eten vier. de warmte van een vuur 411 Zoo slaat de noenklok op het meest'. De klok slaat weldra al haar twaalf sla- gen; de tijd voor het middagmaal. Suggereert Six het snelle verstrijken van de tijd? 41 2 losse-, onbekommerde 413 Naa buiten: De stad uit waatervest: ringgracht 414 Een deel: Een andere groep (van hen) d'Emster: de Amstel. Emster is in de zeventiende eeuw een normale wisselvorm van Amstel (vgl. Stoett, 1931, p. 223-224). 416 onbeslooten: open (hier: niet door de stedelijke bebouwing aan 't zicht onttrokken) baart: geeft 417 hert: hart, gemoed 418 Zoo: Evenzo de gelvisch: het mannetje van verschillende zoetwatervissen, bekendstaand als een lekkernij (wntiv, I278 eni326, deze plaats) 418-419 verd Gesiener neert: heel wat ('veruit') gunstiger gedijt (wnt iv, 2217, deze plaats en xviii, 1887) 420 in een omgegraaven weer: binnen een 'uit het midden opgeworpen omwalling': een gegraven vijver met aarden wal (Kiliaan, 1599: 6 Were: [...] Agger' en 1 were, fland: Sepimentum' en vgl. wnt x, 248, Van Es, 1953, p. 163-164 en Michels, 1964, p. 189). 421 Wat braave swaanpluim: Welke edele schrij fpen van een dichter 422 's winters speeltuigh: de attributen van het ijsvermaak 423 geschaaft: (aan de bovenzijde) afgeschaafd wjl: terwijl 424 aanbakt: (aan de onderzijde) dikker wordt in veelgrooterjl: veel sneller 4 2 5 wysen: varianten 426 te teiknen: 'te schetsen', weer te geven 427 't ongetelde vier: de veelheid van de ontelbare vuurtjes (lichtjes) 428 7 nachtlicht: de sterrenhemel 429 Hoe meenigh hoofd, %oo meenigh spul: 'Zoveel hoofden, zoveel spel variëteiten' 430 Elks hair heeft een besondre krul: Ieders haar heeft wel een aparte krul (Iedereen heeft zo z'n voorkeur) 4 31 Den hoop hoopt aan: De massa groeit aan 433 woelt er mee: wemelt ook mee 434 in syn waapnen ree: klaar in zijn 'wapenrusting' 436 die leeren moet: van hem die het nog moet leren 437 ysspoor: een ijzertje met punten onder de schoen (om zich schrap te kunnen zetten, vgl. r. 442) 438 iet strams: iets stroefs 439 is't onbe sneeuwt: als er geen sneeuw op ligt 440 Met [...] lacht, en spreeuwt: Maakt zich vrolijk over ... en drijft er de spot mee (wnt xiv, 3006, deze plaats) effe: gladde 114 het looten van paarty: de loting van de beide partijen. Men kon het spel met twee of met vier man spelen. Als men met vier man speelde werd de samenstelling van de partijen door het lot bepaald (Van Hengel, 1982, p. 28). Schrapstaande: vgl. r. 437 syn esp, met bly Verswaart: hij met z'n met lood verzwaarde stick uit populierehout (wnt 11,11, 2828, deze plaats en 111,111, 4237, deze plaats). Eigenlijk is dit gedeelte van de zin (onderdeel van) het onderwerp bij slaat', den Pennebal (r. 445) is lijdend voorwerp. Blijkens Schrapstaande zal met syn zijn bedoelt: 'hij met z'n' (vgl. Van Es, 195 3, p. 164). Een dergelijk populieren slaghout was aan de onderzijde voorzien van een loden schoen (vgl. Van Hengel, 1982^. 85). schotse klik: naar Schots model gemaakte (of: uit Schotland geïmporteerde?) colfstok. Waarschijnlijk bedoelt Six met klik echter vooral het onderste gedeelte van de stok (wnt vii, 11, 4038, deze plaats). De opgegeven maten wijzen op een plat 'slagblad'. Six' vermelding van het spelen met een dergelijke 'Schotse' stok lijkt geheel alleen te staan (Van Hengel, 1982, p. 12 en p. 27). palm: (tamelijk hard) palmhout Met loot der in: In het blad had men dus waarschijnlijk een smalle gleuf gefreesd en die met lood volgegoten. Anders dan bij de populieren stick was de verzwaring aan de binnenzijde aangebracht. den Pennebal: de met veren gestopte harde leren bal (wnt xii, i, 1060-1061, deze plaats; vgl. Van Hengel, 1982, p. 26 en p. 28) Van 't druifje: Vanaf de op het ijs gezette 'pin'? Een druif is in het algemeen een 'afgeplatte knop' (vgl. wnt iii, ii, 3471-3472). Bij het colf-spel werd de bal bij de afslag wel op een pennetje (of ook: op een hoopje zand) gezet (Van Hengel, 1982, p. 28). T.a.p. verklaart het wnt dit 't druif);e kennelijk als 'de knop van de colfstok' en ook Van Es, 195 3, p. 164 ziet het als 'de ronde knop aan een stok'. onsichtbaar: dwz. onzichtbaar snel bewegend voor haar val: voordat hij (de bal) neervalt Van balie merkers opgemerkt: Waar hij door uitkijkende balie jongens wordt gemarkeerd Voorts kolvende aan een paal geperkt: Daarna op kleiner schaal met de colfbal mikkend op een paal. De kinderen speelden binnen de stad alleen deze laatste fase van het spel (vgl. r. 403-404); in de stad kon men uiteraard niet flink uithalen. om 't verdste: om het verst (dus: zonder doelpaal of iets dergelijks) slach om slach: slag na slag, om beurten witjes: consumpties in de herberg (door de waard genoteerd met witjes: krijtstreepjes?). Van Es, 195 3, p. 164 verklaart witjes als 'witpenning, halve stuiver' (vgl. ook: mnw ix, 2720) en veronderstelt dus een inzet, maar ik zie niet hoe men deze witjes zou kunnen Uitveegen (r. 454). Van Hengel, 1982, p. 28 interpreteert ten onrechte: 'van te voren overeengekomen doelen'. een vaan in 't lach: een rondje van een hele vaan (vgl. r. 291-292). Getweeën konden de spelers elkaar tracteren, bij meerdere spelers kon men een rondje geven (vgl. de annotatie bij r. 441). 4 5 1 Gekorven: dwz. Welke uitslagen men bijhoudt met kerfjes 4 5 2 veur in 7 wambais stak: aan de voorzijde in zijn jak gestoken houdt (dwz. goed bij de hand houdt) 45 3 Mids: Omdat (wnt ix, 891) neemt waar: goed bijhoudt 4 5 4 Uitveegen %al voor allegaar: Moet 'uitvegen' voor allemaal. Hij zou dus alle consumpties moeten betalen, of hij nu gewonnen of verloren had. De waard zou daarna de met krijt genoteerde rekening kunnen uitvegen, wnt xvii, ui, 2100 verklaart deze plaats ten onrechte met: 'De witjes uitvegen, de witte krijtstreepjes op een kerfstok uitwisschen'. 455 een sterkgevolghde Boer: een boer met velen achter zich (Van Es, 1953, p. 164). Dit 'gevolg' is thuis te brengen als een lange rij van boeren die op hem lijken en voor wie hij in de beschrijving als het ware model staat. De verklaring 'een veel nagekeken boer' (vgl. wnt xxii, 759 en 777) lijkt aantrekkelijk, maar geeft geen verklaring van de langen ry in r. 490. 4 5 6 Volwinds: Pal tegen de wind in (vgl. r. 474) 7 Veener moer: het moerassig ('venig') gebied van Amstel- en Vinken?4 5 7 Ruigh: dwz. Die ruig haar heeft ongekemde: ongekamde, warrige 4 5 9 Dat:js, dat om het haair: rond het baardhaar vastzittend 460 Gelaasich: Glazig, Glasachtig wiewauwt swaar: steeds zwaar heen en weer zwaait (Michels, 1964, p. 189) 461-462 raagbol[...] Van schaapen: dwz. wollen muts 463 een bootshaak: een bootshaak (een lange staak met klein gepunt haakje) hadden schaatsers bij zich om zich tegen vallen te behoeden en om zich eventueel uit een wak te trekken (vgl. Van Straaten, 1977, p. 56-5 8). 464 een staagen trek: een steeds vervolgd spoor 465-466 of... slyk: of (een steeds vervolgd spoor) net als een paling dat in de modder maakt door voort te kronkelen 467 Wyl: Terwijl roeit: zwaait, maait (wnt xiii, 686, deze plaats) 468 girst: gonst (wnt iv, 2389, deze plaats) 470 Voor: Aan de voorzijde 471 Gedekt van wilgen: dwz. Met een wilgehouten voetplaat naa 7 fatsoen: die de vorm heeft 472 syne koussooi: Six impliceert dat zo'n boer zijn schaatsen wel eens zo onder zijn sokken bindt. 473 onroerlik: onwrikbaar 474 snellik: met grote snelheid door: tegen ... in 4 7 5 vond: uitvinding 478 Wanneer: Toen (nl. in de winter van 15 72 -15 73) belagh: belegerde, belegde. Schrevelius, 1648, p. 92 beschrijft de voorbereidingen die in Haarlem werden getroffen vóór het beleg: 'Onder de toe-rustinge van oorloge, zijn daer oock toe-gesonden ysere schaet-sen om 't ys te betreden' (vgl. ook Van Buttingha Wichers, 1888, p. 86-88). 116 480 met douw, op douw. met steeds een moeizame duw van het been vooruit 483 drabb lende: trippelende (wnt 111,11, 3215, deze plaats) 484 Haar troont: Hun gezicht beweent: nat van hun getraan 485 als van winterroosgequelt: als was het door winterroos (een pijnlijke winterse huidaandoening) aangetast 487 De Stad: dwz. De stedelingen geharnast, aan den voet: die aan de voet 'bewapend' en toegerust is 488 vlieght te moet: vliegt... tegemoet (de stedelingen hebben als het ware gevleugeld schoeisel, als Mercurius, vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 52) 489 schaaverdynt: schaatst (wnt xiv, 317, deze plaats) voor wind: voor de wind, met de wind in de rug (vgl. r. 456 en r. 474) 490 De melksters: nl. de Boeremeisjes (r. 479) dien langen ry: die lange rij van krachtig schaatsende boeren (vgl. de annotatie bij r. 45 5) 491 Een schytvalk: Een opschepperige lafaard (wnt xiv, 637) vreesbre tocht: bangmakende voortgang van schaatsers (wnt xx iii, 432, deze plaats) 493 '/ achter aansicht: het 'achtergezicht', zijn achterste 494 Zoo ongeblutst: dwz. In die houding, zodat hij 'ongedeukt' blijft twaalf roeden wjd: dwz. ongeveer 45 m ver (een roede is een lengtemaat van ongeveer 3.7 m, wnt xiii, 668) 495 7 Gedrangh dus swierend: Omdat de dringende massa zo zwiert (absolute constructie) 496 door een gevlecht: in elkaar gevlochten 497 schermutseert: gevechten levert 498 werd: wordt met wil: met opzet 500 een duistre wolk: onderwerp bij scheemelblikt (r. 503); die is lijdend voorwerp. 501 V buijend suid: door de regenbrengende zuidenwind 5 o 2 Door straalen van de Sonneschuit: Door het neerschijnende licht van de zon, die als een schuit op die regenwolk ligt (?) 5 o 3 Langs d'aarde somtyts scheemelblikt: Over de aarde zo nu en dan doet ver- schijnen in de plotselinge wisselingen van licht en schaduw (vgl. Van Es, 1953, p. 165; wnt xiv,410 kent scheemelb likken alleen van deze plaats en verklaart m.i. ten onrechte: 'een snelle blik werpen') 5 04 Dat: Wat, Hetgeen 505-506 De schaats ... wys: 'Als de schaats slecht over het ijs zou glijden dan wordt er een beroep gedaan op het opgedofte paard voor de arreslee', dwz. Als men niet kan schaatsen laat men zich trekken door een paard voor de slee. Van Es, 195 3, p. 165 verklaart hier echter: 'schoof qualik: schampte; en daarom schrok het paard, zodat het voortstoof'. Arre-en narrepaard, en arre- en narreslede zijn wisselvormen (wnt ix, 1554, deze plaats). 507 het stoute belgedruis: het zelfbewuste (hooghartige) gerinkel van de belle- tjes (metonymisch voor: het arrepaard) 5 o 8 kleurde: gekleurde "7 509 Op d'ooren: Op de kop en de styve staart: en met zijn opgeheven staart 51 o Gescherpt: Op scherp gezet; met pinnen onder de hoefijzers bewaart: behoed 5 1 2 langhs: over 513-514 als ... rhee: net als een rendierslede in Rusland 515 Het maaksel is: dwz. In de vorm van de slede heeft men ... nagebootst 517 een wreede Waaterstier: een wrede stier die nu op het water verschijnt 5 1 8 Bebeitelt: Met gebeitelde houten versieringen 5 19 Gevoedert: Gevoerd met een vacht 5 2 1 die schoone Maaghd: dwz. een mooi meisje, dat door haar schoonheid en vooral door de vorm van haar slede sterk aan Europa doet denken (die door Zeus in de gedaante van een stier werd geschaakt en over water (vgl. Waaterstier) naar Kreta werd gevoerd) 5 2 3 gestooft: met haar voeten op een stoofje 5 2 4 moffel'- handmof maske: koumasker. Zulke zwarte stoffen maskers worden gedragen door dames op meerdere ijsgezichten van Hendrick Avercamp, met name op zijn schilderij 'Ijsvermaak bij een op Kampen en Utrecht lijkende stad', waarop zowel schaatsende als in arresleden gezeten dames zulke 'boevemaskertjes' dragen (priv?collectie, afgebeeld in Blankert, 1982, p. 92-101 en p. 153, vgl. ook Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 54). 525 als van een God: als door de god Zeus 5 2 6 dat basterdvlot: dat 'halve vaartuig': de ijsslede 5 2 7 Ter beede: Op uitnodiging, Op het verzoek 5 2 8 Die vry ende laaveeren gingh: Die (met haar) in een slee is gaan zwieren om haar het hof te maken 529-531 die ... Verwarmt: dwz. die hij zijn liefje heeft omgeslagen om haar de hals, hand en knie te warmen 5 31 omgordt van een rapier: met een sierdolk opzij (nu hij zijn mantel niet aanheeft, kan hij ermee pronken) 5 3 2 sit, en staat: afhankelijk van het model van de slee. Sommige sleden hadden aan de achterzijde een zitplaats voor de menner, die dan oog in oog kon zitten met zijn geliefde. In andere sleden stond de menner (achter de rug van zijn geliefde öf oog in oog met haar) op de beide glijlatten aan de achterkant van de slee. In alle gevallen mende hij het paard met teugels die boven haar hoofd liepen (vgl. ook het in de annotatie bij r. 5 24 genoemde schilderij van Avercamp). 5 3 3 Van achteren: Aan de achterzijde van de slee viert: laat los, gaat omhoog. Kennelijk was er een beweegbare metalen pin door een van de glij latten aangebracht. Door die pin met de voet in het ijs te duwen kon de menner enigszins remmen (vgl. de volgende regels) 5 3 4 naa dat: al naar gelang 5 3 5 staal: dwz. een metalen pen 5 3 6 vat: houdt... in toom mondstuk: bit 118 5 3 9" 5 4?De liefde ... vorst: sententie: 'De in het hart gloeiende liefde is een vuur tegen de ijzigste kou' (of is een borst hier 'een jongeling'?) 5 41 bellekken: dwz. paarden in een uitmonstering met belletjes 543 gediert van hout: sleden in dierenvormen 5 44 Nimfen: liefjes 5 4 7 verwen dronk: verfkleuren heeft geabsorbeerd, kleuren heeft gekregen 548 De maaikleur sweemt, op 'tjs: Er ligt een zweem van de kleuren van de maand mei over het ijs 5 4 9 Dat niet te sterk, beswaart, versteurt: Dat, omdat het zwaar belast en in beroering gebracht wordt, al is het niet al te sterk 5 5 1 Loener huisman: boer uit Loenen 5 5 2 welverkochte: tegen goed geld verkochte 5 5 4 spijt: te barsten schudt 5 5 5 langhs: over 5 5 6 Dit speulen siende: Die dit ijsvermaak ziet volght op 'tglad: gaat ook op het ijs (met zijn wagen) 5 5 7 rinkelt: dwz. doet met de hoefslag het ijs klinken 5 5 8 vanjaalousy gequelt: die heel bezittelijk is op eigen voorrechten en die daarom boos is (vgl. het citaat uit Plantijns Thesaurus van 1573 in wnt vii, 1, 155-156: 'Zelours, ofte ialoers, die vreest dat het gene dat hy lief heeft eenen anderen gemeyn werde. [...]') 559-560 het element... aangewent: het water dat anders alleen voor haar vaart dient 561 op een nieuwe wys: op een voor haar nieuwe manier (of: op een nog niet zeer lang geleden uitgevonden manier?). Het ijszeilen in schuiten die op ijzers waren gezet, was kort na 1600 uitgevonden (Van Straaten, 1977, p. 60-61). 563-564 aam, Uit d'oosterlippen: uit het oosten blazende wind 5 64 juist bequaam: precies goed voor het doel 5 6 5 Hy: nl. de Loener huisman (r. 551) vol vuurs: blakend van naijver braveert: daagt... uit 5 6 6 Het jacht: De ijszeilboot ryst: gaat staan op de bok smeert: 'veegt', 'strijkt' 5 6 7 Acht hoeven: Z,i)n twee paarden swiep: zweep 568 om d!olyfvlecht: om de prijs van de gevlochten olijfkrans (de prijs voor de overwinnaar bij de Olympische spelen) 5 6 9 Van Herkies dankbaar ingestelt: (in een wedkamp) door Hercules inge- steld uit dankbaarheid voor de hulp die zijn vader, Jupiter, hem had geboden. Volgens een overlevering, teruggaande op de Olympische oden van Pindarus (bijvoorbeeld Olympische ode vi, 64-70), zou Herakles ter ere van zijn vader Zeus de Olympische spelen hebben ingesteld. 5 70 lupyn: Jupiter 571 Of dat: Of alsof 571-572 Kloanth, met Gias, stree, En Mnestheus: Cloanthus met Gyas en Mnes- theus streed. De roeiwedstrijd tussen deze Trojanen is, compleet met ii9 de genoemde details (de binnenzee, de als baken neergezette groene eik, de lauwerkroon en de wedstrijdleiding door Aeneas) ontleend aan Vergilius' Aeneis v, 124-267. 5 7 3 radst: het snelst 576 Op 't oordeel: Onder jurering Anchises soon: Aeneas 5 7 7 Den binnen Emster: Aan de Binnen Amstel (de Amstel benoorden de Blaauwbrug) langs haar boord: via haar monding (haar verbinding met de Buiten Amstel) 578 En Reguliers, en Teunis poort: En aan de Reguliers- en de St. Anthonies-poort. De Regulierspoort lag bij de Munttoren, de St. Anthonies-poort bij de hoek Muiderstraat-Nieuwe Herengracht (tegenover de Hortus Botanicus). Ook uit de beide stadspoorten die op enige afstand aan weerszijden van de Amstel lagen stroomden dus de mensen de stad uit (d'Ailly, 1963, p. 182 en p. 275). 579 een werld: een hele wereld van mensen 5 8 o Gelyk als: Net als wanneer V Suider sout: het water van de Zuiderzee gegroeit: gezwollen 5 8 1 Syn paaien: Zijn grenzen, dijken 581- 582 door den dyk Van Diemen stroomende: deze passage behoeft niet te impli- ceren dat Six zich nog na 5 maart 16 51 (de datum van de beruchte dijkdoorbraak bij Diemen) in Itali?bevond; hij kan de vergelijking bij een latere herziening van de tekst hebben ingevoegd. Dat hij hier een willekeurige overstroming zou hebben bedoeld (vgl. Van Es, 195 3, p. 165 en Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 58), lijkt me niet aannemelijk. 582- 583 en heel... weidt: en die, heel rijk aan vissen, die lustig hun voedsel laat zoeken {vimmen zijn 'vinnen', hier metonymisch voor 'vissen', wnt xxi, 707, deze plaats) 5 84 leit: legde. De vergelijking houdt een contrast in: de vissen weiden op anders droge grond, de mensen begeven zich op gewoonlijk nat terrein: het element van de vissen. Het beeld van de vissen die bij een overstroming toeven op de plaats van de nestelende vogels kan zijn ontleend aan Horatius' Ode 1,11, 7-10. 585 De meeste hoop: Het grootste deel van de mensen neemt 'tgladde hard: kiest het ijs 5 86 Noch: Maar ook ... nog wit en swart: van allerhande volk(?) 5 8 7 Wat [...] al een: Wat... een enorme ...! 5 8 8 Van dichte als verre: Dichtbij en veraf 588-590 als ... dik: in een massa zo groot en aaneengesloten als een massa vogels die bij zonneschijn rond een nachtuil fladderen, waarom ze zich vrolijk maken (wegens zijn buitenissigheid: hij is immers een nachtvogel). De vergelijking zal dus ook betrekking hebben op de vrolijke stemming van de toeschouwers die zich vermaken met de ongewone aanblik van de schaatsers. De mens kiest hier het voor hem ongebruikelijke element, zoals de nachtuil de voor hem ongebruikelijke tijd 120 kiest. Het beeld van de uil die door dagvogels wordt bespot, past in een iconografische traditie (vgl. Rosenberg, 1961). Ik dank deze bijzonderheid aan Prof.Dr. E. de Jongh. 5 91 Maar sommge: de hoofdzin wordt eerst opgevat in r. 60 5. kleiner van gemoed: die bangiger zijn 592-595 Pisander ... Thirsis: Arens heeft deze passage thuisgebracht als een reeksje verwijzingen naar Erasmus' Adagia (lesstof op de Latijnse school in Six' tijd). Pisander is een Atheens politicus die door Aristophanes op de korrel is genomen. Erasmus' adagium Timidior Pisandro, 'zo bang als Pisander', gaat terug op Aristophanes. Bij de spreekwoordelijke aanduiding Timidus Plutus, 'een bange Plutus', tekent Erasmus aan dat de Griekse satiricus Lucianus de uitbeelding van de bangerik in zijn dialoog Timon of mensenhater aan Aristophanes ontleent. Mopso Nysa datur, 'Nisa schenkt Mopsus haar hand', is toepasbaar als een leuk meisje zich vergooit aan een pummel. Erasmus verwijst voor het adagium naar Vergilius' Ecloga viii. Arens merkt op dat Six de naam Nisa op een aardige manier heeft verhollandst: Nies je is een troetelnaam voor Agnes. Thirsis is een verliefde herder uit Vergilius' Ecloga vu. Hij wordt niet in Erasmus' Adagia genoemd, maar zijn naam is een gemeenplaats geworden als aanduiding voor een minnaar in erotische (pastorale) poëzie (Arens,' 1965). De namen Pisander en Plutus staan dus voor angstige mensen, de overige namen zijn alle pastoraal en zullen staan voor (al of niet lompe) verliefden, die nog iets anders aan hun hoofd hebben dan alleen uitbundig en gevaarlijk ijsvermaak. Een bloode bloed (r. 5 92) is een bangerik. 595-596 mingenoot, Met honderden: dwz. die, zoals (op het ijs) honderden met hem, verliefd is 597 lnyt oor verneemende: Die ... horen 5 99 waa ter glas: dwz. ijs 600 opbarst: openbarst 601 benaauivde: door het ijs ingesloten 602 bortlen: opborrelen, opwellen (wnt iii, 1, 630) lengend: groter ('langer') wordende (wnt viii, i, 1560, deze plaats) 604 Des kiels: Van de ij szeilboot de raaders algenaart: (en) de wagenwielen die die snelheid al benaderen (vgl. de ingezette wedstrijd in r. 565-576) 605 Die: vgl. Maar sommge (r. 591) onbesuist verbaast: hals over kop en dodelijk verschrikt 607 soekt: zoekt... op, gaat naar den omval: de Omval, een kleine landtong aan de oostelijke oever van de Amstel bij de Diemermeerpolder. De naam leeft nog voort in een straatnaam in de nabijheid van het Amstelstation. 608 7Sivarthuis: de buitenplaats 'Swart Huys' (waar men zijn toevlucht op de wallekant kon zoeken?). Op de achttiende-eeuwse kaart Afbeeldinge van de wydvermaarde en beroemde Koopstad Amsterdam [...] van Gerrit Drogenham, in koper gesneden door Daniël Stopendaal (waarvan een detail is afgebeeld in Kruizinga, 1948, p. 40) zie ik aan de westelijke oever van de Buiten Amstel een buitenplaats genaamd 'Swart Huys of Meermont'. Het buiten ligt tussen 'Meer Huysen' (de bekende buiten- 121 plaats die ooit aan H.L. Spiegel behoorde) en Borsenburgh. Het huidige Meerhuizenplein en Borssenburgplein (iets benoorden de Berlage-brug) markeren de plaats van deze verdwenen buitenplaatsen. of waar men: dwz. of'spoedt zich naar om 't even welke plaats, waar men om een pint: voor de kosten van een pint ('als men maar een pint bestelt') 609 pielen: mensen 61 o koor en, in een mud geschopt: graankorrels in een maatton geschept 611 Zoo: Evenzo, Net als die verschrikte mensen spreiden: stuiven ... uiteen 612 Onnoosle: Vreedzame 614 haar: hen 615-616 slaat Een weergalm: weerklinkt 616 wangelaat: misbaar, spektakel (vgl. wnt i\> , 1026-1027) 618 Van saamen slaande kryghsgeweld: dwz. Waarop een veldslag wordt ge- streden 622 ontdekte: ontblote 624 Om 't hoofdgeschoeit, met bokkevel: Die op zijn hoofd 'bekleed' is met een stuk vel met bokkehaar. Deze 'bokkepruik', in r. 630 ironisch aangeduid als mutsjen, is kennelijk in gebruik als aanvullend haarstukje (vgl. r. 631). Ook geschoeit in deze regel is al wat ironisch. 626 Een haairkuif: dwz. Een (complete) pruik gemaakt uit het haar ... 626- 627 een doode slet, Of galgebrok: een overleden min wijf of een opgehangen misdadiger 627- 628 die ... misslaande: dwz. die, nadat zij keer op keer hun hand naar hun hoofd hebben geslagen, maar uiteindelijk toch misgegrepen hebben 628- 629 in't achterhaal Der hoeden: bij het achterhalen van hun hoeden 629 sy: nl. de wind (vgl. -se, r. 623), onderwerp 630 Parruik: Pruik (nl. die van de ander pronker) mutsjen: vgl. de annotatie bij r. 624. schierlyk: eensklaps 631 7 hair: dwz. het resterende haar van de jongh gesel d' afgeschrobde pan: dwz. volkomen kale schedel (hersenpan). Men gebruikte het werkwoord afschrobben om het schoonschrapen en schuren van potten en pannen aan te duiden (wnt i, i 370). Het hair en de pan staan in chiastisch verband met mutsjen en Parruik (die op hun beurt in chiastisch verband staan met een jongh gesel en een ander pronker). 632 Ter langeguigh: Tot aanhoudende pret (wnt v, 1214, deze plaats) 633 werd: wordt de witte, engeele koek: de suiker- en peperkoek (die op het ijs uit een mand gevent worden) 634 Des seeven ooghmans: dwz. Van de koekverkoper die een kankeraar is. Een negenoog'^ iemand die bij het minste of geringste boos wordt (mnw iv, 2306, sub negenogetcn wnt ix, 1803). Het mnw sluit een woordspel met negenoog (in de betekenis van 'kwaadaardige steenpuist') niet uit. Ook een ^evenoog is een kwaadaardige zweer. Waarschijnlijk is Six' seeven ooghman dus ook een 'vitter', al heb ik van die bijbetekenis van ^evenoog geen bevestiging kunnen vinden. 122 634-635 mei ••?viel: met een vloek, óók van de man (de schaatser) die over de koekmand is gevallen. Ook de koekverkoper vloekt dus. Michels, 1964, p. 190 geeft hier een andere verklaring: de schaatser heeft de mand omvergegooid (r. 636) en hij is ook over de mand heengevallen. Het ook van r. 6 3 5 zou dus vooruitlopen op het eerst in r. 636 genoemde omvergooien (men leze r. 635 met nadruk op viel). Mijn verklaring gaat uit van de mijns inziens mogelijke interpretatie van Van die ook als 'Van hem ook, die ...' (vgl. ook de andere aantekeningen van Michels, 1964, p. 189-190 bij deze passage en de annotatie van Van Es, 195 3, p. 166 en Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 63). 638 verhoren-, 'verdwaalde' 639 een knecht', die in opdracht van zijn heer de bal komt halen? 641 Vier schaatsen-. Twee schaatsers snappen teegen een\ schieten tegen elkaar (wnt xiv, 2256, deze plaats) 642 stuiten om: vallen door de botsing om (wnt x, 615, deze plaats) 643 geraakt-, bepaling bij been: 'dat... geraakt is' 644 Wyl 's anders schaatse, om 7 ander haakt: Terwijl de schaats van de tweede schaatser om zijn andere been haakt 645 de wal: de stadswal (nabij de Blaauwbrug) bomys: niet door het water gedragen ijs, waar lucht onder zit (wnt iii, 1, 331, deze plaats als oudste bewijsplaats voor het woord) 646 geschreit: geschreeuwd 647 Een man in 7 waater: 'Een man te water!' 648 meerder: nl. meer dan de beschreven kleinere ongelukken schrik baarden met: op hetzelfde moment 648-649 sloep En waagenaar: de strijdende ijszeilboot en de voerman met z'n wa- gen. De met komma's verbonden hoofdzinnen geven hier de snelle opeenvolging van gebeurtenissen aan. 650 hy: nl. de waagenaar 651 de Jesusdooder: dwz. de jood (wnt vii, i, 294, deze plaats) 6 5 2 Geviervoet: Vertrapt door de hoeven met de harssnen bloot: dwz. met verbrijzelde schedel 6 5 3 'tys van onder: dwz. door het ijs te zakken. Vgl. de uitdrukking 'er zijn balken onder het ijs, want de joden lopen erop', wijzend op een veronderstelde angst van joden voor het ijs (wnt vii, 1, 418 en Van Buttin-ghaWichers, 1888, p. 119). 6 5 4 al^oo naar: even nabij (nl. even nabij als het water onder het ijs nabij was: slechts een ij slaag je verwijderd) 655 een tappers tent: een zopiestent 6 5 7 Om hoogh met een Oranje vaan: Met een Oranjevlag (de rood-wit-blauwe prinsevlag) in top (vgl. voor deze koek-en-zopiestenten met vlaggen het bij r. 524 genoemde ijsgezicht van Avercamp) 6 5 8 Als soetelaars: Zoals 'marketenters' (verkopers van voedsel en drank bij een leger te velde) 659 in de beste kaamer: ironisch voor: naar binnen in het tijdelijke optrekje 660 Depannekoek, en waafelpan: De pannekoek- en wafelverkoper (vgl. voor een soortgelijk metonymisch verband in de omschrijving de 'tappers' Moeselaar en Weesp in gedicht no. [367], r. 14-15). 123 6 61 Om neeringh daar. Dat daar voor de handel is neergezet 662 Zoo leedich als Armuide sat: Zo leeg achtergebleven is als Arnemuiden (een eertijds welvarende havenstad, waarvan de haven verzandde) 664-666 meer ... 7 ^eegety: terwijl het om zijn koopvaart toch roemruchter is ge- weest over de zeeën ('langs eb en vloed') dan Middelburgs rede nu is 667 naa Westerlyk: 'naar haar wijkplaats het Westen' 670 In't naarstig/) slaapens satgesicht: In het nu goed uitgeslapen en tot ar- beid gestemde gezicht (van onze tegenvoeters) 671-672 schier Zoo meenich haaken: bijna zoveel rookbakens (niet alle schoorste- nen kunnen dus roken) 674 fluit: pijp, schoorsteen (vgl. de annotatie bij r. 676) 6 7 5 werd: wordt betracht: zorgt ervoor 676 Met dat geruchte: Op dat teken (van die bakens en de ondergaande zon). Via fluit (r. 674), gewaar werd (r. 675) en geruchte heeft Six waarschijnlijk ook willen toespelen op een hoorbaar signaal. 678 Te druipen: Af te druipen (vgl. wnt iii, ii, 3483, deze plaats) 679 d!Oosterblaasbalk: de blaasbalg van de oostenwind 680 Al eeven styf: Even straf 682 doorwrocht: doorwerkt, bezet (zoals een stof met edelstenen versierd kan zijn) 684 een oovertrek: een extra laag 685-687 ^00 ... had: dan zal op die dag (morgen) de Zuiderzee evenmin ge- vreesd worden als de Oostzee werd gevreesd 687-688 vry ... koopvaardy: haar vrijelijk gebruikte bij zijn koopvaart door haar met wagens te berijden. In de uitzonderlijk strenge winter van 1634-1635 raakte de Oostzee dichtgevroren (Buisman, 1984, p. 97). 689 aan: achter 690 Verstrekt: Zal (dan) dienstdoen als langs: over 692 Indien hetgeern te Harlingh was: Als het graag in Harlingen zou willen zijn, dwz. Als men naar Harlingen wil gaan. Men zal immers kunnen ijszeilen over de Zuiderzee en dus toch aan 'zeevaart' kunnen doen: het kompas behoeft niet ongebruikt te blijven liggen. 693 Hy die, ontrent denjsbren Pool: dwz. De nomade, die in het poolkoude Rusland 694 Syn huisingh in een waagen school: De beschutting van een woning in een wagen vindt (vgl. wnt vi, 1291, deze plaats en xiv, 1144) 695 gesamaart, met 's beerenhuid: in een pelsjas van een berehuid gedoken (wnt xiv, 37) 696 snogger: energiek en schrander (vgl. wnt xiv, 2431, deze plaats) 698 geen meer beswaarenis: geen groter last (dan wij dan op het ijs kunnen vervoeren) 699 werd %oo gemeen: wordt even vanzelfsprekend 700 de steen: de 'steenstraat' 701 vaandels: afdelingen schutterij, vendels op 7 gelui: bij oproep van de luidklok 702 Stadspui: de pui van het (oude) stadhuis 703 sonder trom: nu zonder getrommel, maar ... 124 705 in de gracht: dwz. in de buitenste ringgracht 707 vriend, of onvriend: een vriend of vijand. Kennelijk een toespeling van Six op de aanslag van Willem 11 op Amsterdam (in de zomer van 1650, de zaak was dus actueel). 707-708 ooverval Te lyden: een aanslag te verduren te krijgen 708 het Sondigh Al: de zondige mensheid 710 sich te wel verhoedt: kan overdrijven bij het nemen van voorzorgen 711 werdgebyt: worden bijten in het ijs (van de grachten) gehakt (wnt ii, 11, 2654, deze plaats) 715 De duurejsbreeker: De kostbare ijsbreker. De ijsbreker was een schip met versterkte boeg, dat met paarden werd voortgesleept om een vaargeul in het ijs te trekken. De zeer hoge kosten van de bouw, de exploitatie en het onderhoud van de ijsbreker werden gedeeld door een tiental Amsterdamse bierbrouwers. Door de vaargeul werd nl. schoon Vechtwater uit Weesp in Amsterdam aangevoerd en dat gebruikte men vooral in de brouwerijen. Ook werd er wel te Weesp gebrouwen . bier in schuiten naar Amsterdam overgebracht. Deze passage bij Six lijkt de oudste bron waarin de ijsbreker wordt genoemd: juffrouw Van Eeghen noemt in haar studie over het onderwerp (Van Eeghen, 1954 b) een contract van 21 november 1651 als oudste bron (vgl. echter de annotatie bij r. 581-582 hierboven in verband met de datering van Six' gedicht). Six' vermelding is niet opgenomen in Van Eeghens artikel, maar in Wagenaars beschrijving van de ijsbreker (Wagenaar 11, 1765, p. 480) wordt wel naar deze passage verwezen. Volgens Van Es, 195 3, p. 166 en Michels, 1964, p. 190 zou duure hier evenals in r. 722, 'harde' betekenen ('een ongewoon romanisme'). wnt ui, 11, 3686 citeert de passage bij r. 722 als bewijsplaats voor duur als 'hard'. Op grond van de gegevens in de studie van juffrouw Van Eeghen aarzel ik echter niet hier 'kostbare' te annoteren. Bij r. 722 zal duur inderdaad betrekking hebben op de hardheid van het ijs. de byl: de daarbij ook gehanteerde bijl (vgl. Van Eeghen, 1954 b, p. 65) 716 als hout, en glas: dwz. als was het hout en glas twee mjl: dwz. ruim 7.5 km (een Hollandse mijl telt 5600 Amsterdamse ellen van ongeveer 70 cm, wnt iii, iii, 405 5 en ix, 705). Weesp ligt inderdaad op ongeveer die afstand ten oosten van Amsterdam. 717 doorkloof, en brak: vgl. hout, en glas schorre: ijsschol, schots (wnt xiv, 898, deze plaats) tot brouwgemak: ten gerieve van de bierbrouwers 719 stuiten: kunnen niet verder, stoten terug wyl: omdat 720 staapelwjs: stapelgewijze, in gestapelde lagen 722 duur: hard (vgl. de annotatie bij r. 715) V waaterschip: het schip dat in het water vaart (in plaats van een vervoermiddel op het ijs, vgl. r. 724). Blijkens het vervolg heeft Six hier geen 'waterschuiten' op het oog, maar met bier geladen schepen die in het water varen. Met waaterschip lijkt Six de lezer dus even te willen misleiden. 724 Langsjs: Over het ijs haar brouwsels veilen quam: zijn bier is komen aanvoeren. In de winter 125 werd er dus Rotterdams bier in Amsterdam geïmporteerd (vgl. ook r. 290 hierboven). 725-726 Dat... begeeft: (het schip) dat op andere wijze geladen (nl. niet met bier, maar met schoon water) ook dienstig is, indien we regenwater tekortkomen. Men gebruikte in Amsterdam dus regenwater (uit tonnen en cisternen?) als schoon water. Bij tekorten werd Vechtwater aangevoerd. 727 Dat: Het schip, dat (de zin wordt opgevat in Raadt, r. 732) ^00: als vrost: vorst 728 om de kost: voor zijn gewin (vooropgeplaatst bij de volgende passage over de Brouwer) 729 giergen: geldzuchtige ys: dwz. gesmolten ijs 730 Te soeter: Dat zoveel 'heerlijker' is van verteerde spys: wegens de in de gracht gestorte poep 732 Raadt: Ingeeft, Tot het besluit brengt voor syn deur: dwz. voor het grijpen liggend (bepaling bij ys) 733 Te brouwen: het object hierbij isys. De niet meer varende waterschuit brengt een enkele brouwer ertoe ijs uit het vervuilde en brakke grachtwater bij het brouwen te gebruiken. de burrichwal: de gracht (vgl. r. 392) 734 een val: een achteruitgang (in de wintertijd) 7 3 5 klemmen: nijpen 736 lindren kan: (die winter) kan verzachten (wnt viii, ii, 2422, deze plaats) leegh: werkeloos (Van Es, 195 3, p. 166 annoteert echter: laag) 737 Ontrent: Bij 738 kluchtjes: aardig tijdverdrijf 739 van een Vlaamsche vreuchd: van een groot vlammend haardvuur (kennelijk een staande uitdrukking), wnt xxi, 1321 citeert onder meer deze plaats, maar geeft geen precieze verklaring. 740 Is hy geenys, laat: Moet, als hij niet koud van hart is ... laten ongeneughd: ellende, verdriet 742 die voor deuren staan: die komen aankloppen 743 Dan beedelvry: En die dan vrijelijk mogen bedelen (anders dan gewoon- lijk) 746 een roggenbeet: een hap roggebrood 747 die snuiver: nl. de oostenwind (vgl. r. 679) 747-749 7 warme ... had: in zijn warme bed bij het punt waar de paarden van de zonnewagen gedrenkt worden (nl. bij de einder in het oosten) was gebleven 749- 750 de soele vorst Van 't weste: de koning van de zoele westenwind (is soele vorst hier ook: milde vrieskou?) 750- 751 een dronken borst Van swarte wolken: en een met zwarte wolken volge- dronken lijf 7 5 3 slingrend Suid, en Noor de lik: de westenwind is immers dronken van al het vocht 7 5 4 suisebollen: waggelen (wnt xvi, 536) 7 5 5 braaken: metaforisch voor: regenen, ijzelen enz. 126 7 5 6 maakt: uitmaakt, vormt 7 5 8 Dat: Hetgeen 7 5 9 Van die noch fooi: Van hen die nog een afscheidsfeestje 764 smytende: slaande 76 5 scholle: ijsschol, schots grammer: bozer, woedender 766 Die Prins was, die segeess'len dee: Die vorst was, die haar (de zee) liet ge- selen. Xerxes had een brug over de Hellespont laten maken, maar die werd door een storm stukgeslagen. Uit woede liet hij het water driehonderd zweepslagen toedienen (Herodotus vu, 34-35, Michels, 1964, p. 190-191). 770 scheurt: trekt zich ... uit vol ongenucht: overweldigd door verdriet 771-772 dat De leevensgeest het hart vergat: dat de levensgeest van haar hart wijkt 773 Bevrooren, wyl het dooit: (hart) Dat bevroren is geraakt, nu het dooit (de dooi heeft de dood van het kind gebracht) 774 op Niobes wys: op de manier als het bij Niobe ging. Niobe veranderde in steen toen zij al haar kinderen en haar man Amphion had verloren (Ovidius, Met. vi). 776 licht: wellicht 777 een swaaren bak: een zwaarbeladen slede (over het dooiende ijs) 778 Om groote vracht: Omwille van de hoge vrachtkosten 779 speelen: pleziermaken 781 eilaaci: ach! 783 man, en maaghd: iedereen (vgl. r. 378) 784 schreef: scheur in het ijs (wnt xiv, ioii, deze plaats) 787 doodende: 'door te dooien dodende' 788 een traanendgraft: een druppelende watermassa (de warme tranen bestraffen het ijs door het te laten smelten). Behalve op een 'gracht' of een 'watermassa' zal graft ook betrekking hebben op het 'graf' waarin de vader is neergezonken (Van Es, 195 3, p. 167): het 'graf' stort als het ware ook tranen. 790 als een sier: als een niemendalletje, als was het niets waard. De sententie van r. 789-790 heeft betrekking op de als tweede genoemde mogelijke reden voor 's vaders gevaarlijke gang over het ijs (vgl. r. 779). De sententie uit beide volgende regels slaat op de als eerste genoemde (r. 776- 778)- 791 om de kost: voor het gewin 793 neemt %oo veel gevallen aan: vertoont zich in zo vele hoedanigheden, is zo wisselvallig 794 Proteus onderdaan: waarvan Proteus de vorst is. De zeegod Proteus kon allerlei gedaanten aannemen. 795 elk die: eenieder werd: wordt 796 Besondre wellust: Zi]n eigen aparte voorkeur. Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 72 wijst bij deze regel op de parallel met Vergilius' Ecloga 11, 65: 'trahit sua quemque voluptas', vgl. eventueel ook Horatius' Ode 1,1. 797 sorgelyk kristal: gevaarlij k ij s 127 798 Dat in de Son ontdooijen %al: dwz. Dat in de zon zal wegdooien. Men kan dit in de Son lezen als een bepaling van tijd: als de zon weerkeert (vgl. reegenmaan, r. 800). 799 fleddren: slenteren, kuieren (wnt iii, iii, 4504, deze plaats, onder fladderen) 800 Meer dan de slord'ge reegenmaan: op te nemen in de voorafgaande zin: mij kan de tijd van sneeuw en ijs niet méér bekoren dan de morsige maand van de regenval (de herfstmaand september) 801 strek ons huis: doe dienst voor ons huis 803 schryf myn hoeken [...] of: werk ... mijn boekhouding bij 804-805 stof Van Drukkers: dwz. gedrukte boeken 806 eerlik: gepast maal: schets een ontwerp van, maak 807 de geesten: de inspiratie (vgl. wnt 1 v, 731) 809 i(po vind ik Pook: dan zoek ik Pook op. Michels, 1964^. 191-192 heeft deze Pook thuisgebracht als Christoffel Poock, waard in de Voetboog-of St. Jorisdoelen aan het Singel (vgl. r. 250 hierboven). Voorheen was Poock kastelein van 'De Prins' (in de Nes) geweest. Zijn portret is terug te vinden op Van der Heists Schuttersmaaltijd en Overliedenpor-tret (vgl. ook d'Ailly, 1963, p. 128-129). 810 ysvolk: volk dat op het ijs is geweest 811 warmend veen: gestookte turf klooster puik: kloosterbier van uitstekende kwaliteit. In verband met de volgende regel meent Michels, 1964, p. 191 hier eerder aan tabak te moeten denken: 'Moet het echter toch bier wezen [zoals Van Es, 195 3, p. 167 had geannoteerd], dan zou ik de woorden dan ruik willen verstaan als dan alleen maar ruik (vgl. echter de volgende annotatie). 812 Dat ik veel liever suigh, dan ruik: ik veronderstel hier een chiastische verbinding met de vorige versregel: 'kloosterpuik, dat ik veel liever drink dan dat ik warmend veen ruik' 8 13 gebeên, of ongebeên: uitgenodigd of onuitgenodigd 8 14 Ons bloed: Onze familie 8 15 versoek: nodig ... uit een vrund: blijkens de Opdracht bij dit gedicht (gedicht no. [308], r. 69-78) heeft Six hier zijn verre verwant en vriend Simon Dilman op het oog. 8 19 Jakob: Jacobus Dilman was de tweede zoon van de arts Simon Dil- man. Waarschijnlijk is het ook deze Jacobus die Six bedoelt in zijn versje Aan Simon Dilman geneesheer (gedicht no. [281]). Hij bericht daarin dat een zoon van Dilman bij hem, Six, thuis ziek is. Misschien was Jacobus als leerling-koopman in dienst van Six en zijn familie. Hij fungeerde kennelijk ook als een knechtje, dat hout op het vuur moest gooien en om boodschappen werd gestuurd. In de tijd dat Six dit gedicht schreef was Jacobus 18 of 19 jaar oud. Hij zou zich op 27 juli 1654 aan de filosofische faculteit van de Leidse universiteit laten inschrijven als Jakobus Dylman Amstelodamensis en was toen 21 jaar oud. krygh: pak, haal 820 sok, sok: heden, heden! 128 822-823 Zoo ... neemen: Dat, als het even kan, hij alsjeblieft zijn route van visites moet leiden 824 Naa: Nadat trooste in kruis: in hun lijden heeft bijgestaan 826 Doch om: Maar dan naar gank: visite 829 Tubans: Tubanse of Toebanse. Tuban is een stad en een provincie aan de noordkust van Java (Michels, 1964, p. 192-193). 830 gefruit: in heet vet gebakken (wnt iii, iii, 4701, deze plaats) 831 Waar by: Waarbij vergeleken de Bolonjees: de worst uit Bologna. Herinnert Six er hier even aan dat hij dit gedicht in Itali?heeft geschreven? 832 Schoon puik: Al is die van prima kwaliteit verwees: zou afwijzen 833 Op 't welke: Bij welke saucys, Of worst uit Heilbrons groen kristal: uit het groene wijnglas uit Heilbrun (niet uit Heilbronn aan de Neckar, zoals Van Es, 195 3, p. 167-168 meent). Heilbrun ligt in Zuid-Bohemen, ongeveer 60 km ten noord-oosten van Linz bij de huidige grens tussen Tsjechoslowakije en Oostenrijk. In de glashutten van Heilbrun werden rond 1650 luxe drinkglazen 'in venezianer Art' vervaardigd (Schmidt, 1912, p. 130 en p. 248). 834 d'Anjousche druif: Anjouwijn (uit de streek rond de Loire) 8 3 5 allerjongste: laatstelijk aangekomen 836 Gekipt: Uitgekozen, Uitgezocht (wnt vii, ii, 3126, deze plaats) Waar by: Bij welke lading met wijn ook Limosyn: uit de landstreek Limousin, waar een fijne soort kastanjes ('Marrons de Lion') werd gekweekt (Chomel m, 1450) 838 een schootel: dwz. een schotel van (nl. van die Kastdnjen) 839 aakers: aardakers of aardmuizen, de eetbare wortels van een vlinderbloemige plant (niet gekweekt, maar als onkruid voorkomend). De wortels zijn van buiten zwart, van binnen wit. Men kan ze koken in water met zout (vgl. r. 841). De smaak lijkt op die van kastanjes. Men verzamelde deze wortels onder meer in Utrecht (vgl. r. 840) (Chomel 1, 9 en wnt 1, 5 38 en vgl. wnt Supplement 1, 239). 841 De keetel raakt flux op den haard: Dan zal de ketel meteen boven de haard komen te hangen 842 Moskouskaaviaart: Russische kaviaar (wnt vii, i, 1909, deze plaats, de spelling is niet ongewoon) 843 het hoen: het schip Het Hoen (een Oostzeevaarder?). Of wil Six vooral benadrukken dat kaviaar bestaat uit eitjes (van de steur) en gebruikt hij daarom het woord hoen? (vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1988, P. 76). 845 7: nl. de kaviaar (het wnt kent het woord slechts als 'vrouwelijk, voorheen ook wel mannelijk') 846 laauwe: nl. door het seizoen wat verkoelde versiên: 'verkoken', verteren 848 Verhit: Zal... 'bijwarmen' Sereetsche drooge sek: droge sherry (hier dus als digestief gedronken). Se-reetsche heeft (evenals 'sherry') betrekking op het Zuidspaanse Jerez de la Frontera (wnt xiv, 1293, deze plaats; Michels, 1964, p. 193). 129 849"8 5 ?mJn "' taafelberd: biedt hem dan mijn hele hart aan op een etensbord (de aanspraak is nog steeds tot Jacob Dilman gericht) correctie In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel van 165 7 zijn voor dit gedicht (daar afgedrukt op p. 51-74) een vijftal fouten aangewezen. In r. 124 staat in de tekst armeelyn, dit moet zijn armelyn. Zo ook: r. 202 pleistrende, moet zijn peistrende; r. 5 40yselykste, moet zijn d'yselykste; r. 719 sluiten, moet zijn stuiten en r. 801 Is, moet zijn Ik. SCHETSE VAN VeNECIE (p. 126) toelichting Het gedicht is tot stand gekomen tijdens Six' tweede verblijf in Veneti? in het najaar van 1651. Hij droeg het in een begeleidend gedicht (vgl. no. [289]) op aan een vijftal bevriende Hollandse kooplieden in Veneti? In korte interpreterende artikelen hebben Verkuyl en Van Caspel aantekeningen bij dit gedicht gegeven (Verkuyl, 1974 en Van Caspel, 1978, vgl. ook Van Es, 195 3, p. 150-156, Arens, 1961, p. 119-120 en Michels, 1964, p. 179-181). Het gedicht staat op p. 74-85 van Six' bundel. annotatie 1 hoe gevalt het my\ wat vind ik het prachtig 2 van: vanaf Sint Markus Heemelleer. de 'hemelladder' van San Marco, dwz. de toren, de Campanile op de Piazza San Marco 4 7 Geberghte: nl. de Alpen (vgl. Links, 1979, p. 68: 'Far away to the left, if we are lucky, we may even see the snow-capped Alps, [...]') berucht: beroemd, befaamd 5 afsnydt: dwz. afgrenst uit natuur: op natuurlijke wijze 6-7 Van ... midnacht: Met een onregelmatige muur tussen het zuiden en het noorden (wnt ix, 656 en 693, deze plaats: 'Ongewoon') 7 het werk: het bouwsel, de Chinese muur 8 Dat China metste tot een perk: Dat de Chinezen als afscheiding metselden (wnt xii, 1, 1220). Of: Dat China met een metselwerk tot afgesloten gebied maakte. 9 lustigh: mooi om te zien d'avondstond: de avondlucht met de dalende zon 1 o Hier siende, naa: Die er hier net zo uitziet als (de zon komt immers op en gaat onder boven de zee) 1 o -11 den rooden mond, Des morgens: de rode dageraad (vgl. Aurora: 'gouden mond') 1 2 Toeschietende: nl. de %ee, die 'aanvloeit', zijn water doet golven (wnt xvii, 1, 659) in, en om dees stee: in en rondom deze stad, nl. in de lagune rond de stad en in de stad zelf, in het Canal Grande en de andere waterwegen die met de lagune in open verbinding staan Waar in: nl. de %ee, waarin terwjl: als Een eiland ...gloeit: Een eiland, afhankelijk van het 'afkoelen' of opgloeien van de gouden zonnestraling (het dalen of stijgen van de zon) honderden malen onzichtbaar wordt, of, door de zware schaduw, lijkt aan te groeien. Als de waarnemer op de Campanile tussen de zon en een eiland in de lagune staat, lijkt het eiland in de schittering van de omringende golven te verdwijnen. Is een eiland tussen de waarnemer en de dalende zon gelegen, dan verlengt de slagschaduw op het water zich en lijkt het eiland groter te worden. Heneciaaner stad: stad der Heneti (of Veneti) Antenors werk: waarvan Antenor de stichter is. De Trojaanse held Antenor zou zich met de Veneti, een Thracische stam, in deze omgeving gevestigd hebben (vgl. Livius i, i, 2-4 en Vergilius, Aeneis 1, 242-249). De naams vorm Heneti ('Evexoi) komt al voor bij de geograaf Strabo (v, 1, c 210). dan: nl. als men op de Campanile staat Van ei} aan eiland elke reis: Door een telkens herhaalde koppeling van eiland aan eiland (elke reis: 'steeds maar weer'). Veneti?is gebouwd op meer dan honderd eilandjes. Van veel palleisen een pal leis: Een paleis, gevormd uit vele palazzi Klim ik beneên: Als ik afdaal (de hoofdzin volgt eerst in r. 28) Markus veld: de Piazza San Marco Naast Theodoors pilaar geste It: En als ik dan ga staan naast de zuil van Theodorus. Aan de zuidzijde van de Piazzetta, het plein dat aan de Piazza San Marco grenst, zijn aan het water twee granieten zuilen opgesteld. De zuil aan de westzijde draagt een standbeeld van de heilige Theodorus, patroon van de stad (Links, 1979, p. 35). een steilgevlagden stronk: dwz. een hoge vlaggemast. Voor de San Marco staan drie zeer hoge palen, waaraan destijds de vaandels van Cyprus, Kandia (Kreta) en Moréa (de Peloponnesus), overzeese bezittingen van Veneti? wapperden. Aansiende: Terwijl ik aanschouw als in een winkelhaak: als het ware liggend in een winkelhaak. Het gebouw bestaat uit twee in een loodrechte hoek op elkaar geplaatste vleugels; één langs de oostzijde van de Piazzetta, de andere langs de Molo. Vanaf de door Six zojuist verlaten Campanile kan men het winkelhaakvormige van het gebouw goed zien. Dat marmre Raadshuis: nl. Het Dogepaleis met vermaak: met welgevallen (bepaling bij Aansiende) Langs heen beschuimt van louter %ee: Dat langs zijn gevel wordt bespoeld door de branding van een ware zee, nl. door het water van het brede Canale di San Marco, nabij de monding van het Canal Grande. Tussen het Dogepaleis en het water ligt de Molo, het 'havenhoofd'. Wat Ijkt hier Sein, en Loevre mee?: Wat stellen daarbij vergeleken de Seine en het Louvre voor? Six vergelijkt het Canale di San Marco met de Seine en het Dogepaleis met het Louvre. degroote waaierstraat: het Canal Grande. De tocht gaat dus in westelijke richting. onversaad: 'zonder genoeg te kunnen krijgen' Van ... Heerenbouw: Van de door mij bezichtigde kunstige en kostbare palazzi uit Istrische steen. Istri?of Istra is een kalksteenrijk schiereiland aan de Joegoslavische kust. meenigh swarte tent: menige van een zwart afdakje voorziene gondel deeltjes oover end', opstaande pilaartjes Metjsre tanden, en een staart: dwz. Met een opstaande, ingekerfde voorsteven en een eveneens opstaande achtersteven vischen, met een saagh, en swaard: zaag- en zwaardvissen scheemert heenen: verdwijnt in het onzichtbare (wnt vi, 317, deze plaats) als een schim: Six wordt wellicht herinnerd aan de voorstelling van Charon die de schimmen overzet. vlichlen: zwalken (eigenlijk: fladderen, wnt xxi, 1874, deze plaats) swaaluwveer: metonymisch voor: zwaluw. De vergelijking betreft niet zozeer de snelheid als wel de wendbaarheid van de gondels. Ook de ranke vorm en de kleur van zwaluw en gondel zouden in de vergelijking kunnen zijn betrokken. Karros, noch hoefgedreun: geen gedreun van koetsen of getrappel van paarden Langs: Over leun: leuning engh voor sonnebrand: dwz. zo nauw dat de zon er niet in kan schijnen (woordspeling met angh: 'bevreesd door de zon verbrand te zullen worden', vgl. wnt ii, i, 448) Doorgaans met klinkert op syn kant: In de regel geplaveid met klinkers op de wallekant. De steegjes zijn dus smalle grachtjes met oeverstraatjes. %oo een lichte jol: met zo'n licht vaartuig, zo'n gondel Verstrekt: Doet dienst als kales se, en koetsgerol: vervoer per rijtuig of koets gekruit: vervoerd Hou: Kijk hier eens dertigh schellingskens: bedoelt Six 30 soldi? Dat zou betekenen dat hij voor 90 Hollandse duiten (ruim 11 stuivers) kon varen (vgl. Frank-van Westrienen, 1983, p. 130: 'na onse munte is elcken schellinck een half blanc, ofte drie duyts, un soldo.' - opgave uit 1625). De monetaire situatie in Itali?was echter niet zeer doorzichtig en verschilde per streek. hou vast: leg aan dichst: dwz. de kortste weg ter beurs: naar de beurs. Waarschijnlijk bedoelt Six de Rialto, bij de Campo S. Giacomo di Rialto aan de westzijde van het Canal Grande. Wat maak ik hier?: Wat kan ik hier doen? Maar sestien uuren: Pas zestien uren. Ik denk dat Six bedoelt: pas zestien uren na sluitingstijd van de voorgaande beursdag. Als dit klopt zou de beurs achttien uur na sluitingstijd weer opengaan (vgl. r. 56) en dus zes uur per dag geopend zijn. Van Es, 195 3, p. 151 meent echter dat Six hier een Italiaanse tijdsaanduiding overneemt, die elke nieuwe dag laat beginnen om ongeveer zes uur 's avonds. Hij trof deze tijdrekening aan in de mémoires van Casanova. Volgens die rekening zou de beurs dus om twee uur 's middags opengaan. in de keer. in de rondgang van een dag de beursuur. het uur van de beursopening Sie daar. Impliciet geeft Six antwoord op de in r. 53 gestelde vraag; hij zet zijn sight-seeing voort. brugh Rialto: Ponte di Rialto, die bestaat uit één over het water gespannen boog Met swaare winkels: Op de brug waren (en zijn) winkels gebouwd (vgl. Links, 1979, p. 109). Van Es, 195 3, p. 151 verklaart echter: winkelstenen, hoekstenen. Mansannaar: de Manzanares, waaraan Madrid ligt Am: de Arno, waaraan Florence ligt Mein: Main vouten: bruggebogen (vgl. Kiliaan, 1599, 'Voute. Fornix, arcus, [...]') een kil: een zeegeul (wnt vii, ii, 2917, deze plaats) dat hoogh gewelfsel: die brug met haar hoge boog (vandaar ook het werkwoord 'klimmen') Ontrent... naam: Nabij het voorportaal van de kerk die men naar San Bartolomeo heeft genoemd. De kerk ligt ongeveer 50 m ten zuid-oosten van de Rialto-brug. oover: tegenover 7 huis Des Duitsch: de Fondaco dei Tedeschi, het handelshuis van de Duitse kooplieden. In het gebouw is tegenwoordig het hoofdpostkantoor gevestigd (Verkuyl, 1974, p. 48). als in een paapenkluis: Six ervaart het betreden van het plein dus als het binnentreden in een kloosterhof met een kerk aan één zijde en lagere gebouwen rondom. ailieve aanschouw: kijk nu toch eens aan! van Chamsgeslacht: dwz. van Afrikaanse origine. De negers werden geacht van Noachs zoon Cham af te stammen. als ... seldsaamheen: als het Baseier reuzegebeente op het schilderij in de verzameling van zeldzaamheden van Plater. In 1577 was er in Reiden (ongeveer 3 5 km ten noord-westen van Luzern) een oude eik omgevallen. In de grond eronder trof men een aantal zeer grote botten aan, die naar Luzern werden overgebracht. Enkele jaren later leende men de beenderen voor een jaar uit aan de beroemde anatoom Felix Plater of Platter (15 36-1614) in Basel. Hij bestudeerde ze en leidde af dat ze hadden toebehoord aan een enorm menselijk wezen, een 5.60 meter lange reus. Voordat hij de botten teruggaf aan de magistraat van Luzern, liet Platter de schilder Hans Bock een reconstructieafbeelding maken. Een tekening van de reus zond hij naar Luzern. Waarschijnlijk voegde hij een schilderij van het gereconstrueerde geraamte toe aan zijn zeer vermaarde verzameling naturaliën. Six kan die verzameling bezocht hebben bij zijn heenreis naar Veneti?(najaar 1651), of bij de terugtocht van zijn eerdere reis (voorjaar 1651). Met Plater kan Six ook de kleinzoon van de anatoom bedoelen die eveneens Felix heette, in Basel woonde en ook een vermaard medicus was (1608-1671). Het kabinet met de verzameling van de oude Platter zou nog tot 1743 in de familie blijven. De mammoetbotten ('über deren wirkliche Natur besteht kein Zweifel') en de afbeeldingen schijnen alle verloren te zijn gegaan (Karcher, 1949, p. 93 en p. 95-96). 7 3 Een witte taf te wie le: Een witte tafzijden voile (vgl. Kiliaan, 15 99: 'Wie- Ie, wiel-doeck, wijle') 74 terwylse d! aarde lekt: terwijl die (te weten de wiele) over de grond strijkt (wnt viii, 1, 1515). Naast deze verklaring noemt Van Es, 1953, p. 152 de mogelijkheid dat de vrouw subject is en dat lekt zou betekenen 'met slepende voeten loopt'. 7 6 schouders van een wjf: dwz. gevormd door de ondersteunende schouders van een vrouw (nl. één vrouw aan elke zijde) 7 7 hoe dat het by my lagh: hoe het mij te moede was 7 8 dat Hamburghs wapen: dwz. die groep die leek op het wapen van Ham- burg. Dat wapen vertoont een burcht met drie torens. De middelste toren is hoger dan de beide andere. 8 o verwondert: bepaling bij my 81 aide rykdom meest: bijna alle rijke lui 8 2 Met sokkels, naa d! Atheensche leest: Op 'voetstukken', naar het voor- beeld van de Griekse kothurnen (toneellaarzen met verhoogde zolen) 8 3 Met %oo sloegh ik acht: Op hetzelfde moment kreeg ik in de gaten: ... 84 gemaakte pracht: dwz. slechts een suggestie van mooie lengte. In een van zijn gedichten noemt ook Matthijs van der Merwede 'de hoog-ge-schoende Wijven, Wiens trotsen stap twee Maegden moeten stijven, [...]', met daarbij in de marge de verduidelijking: 'd'Edel Iuffren te Venetien' (Van der Merwede, 1651, p. 165). 8 5 Wat heeft [...] veranderingh: Hoe wisselvallig is 8 7 Elk landschap: Elke landstreek 8 8 De wysen, naa haar eigen sin: 's Lands wijs, Zijn eigen-aardige zeden 89 naa huis: Verkuyl, 1974, p. 48 concludeert: 'blijkens de opdracht de woning van Jan van Aalst'. Inderdaad zal het woord huiswaard dit impliceren (gedicht no. [289], r. 2). 90 7 meeste dringen: het allerhevigste gedrang 91 de Kraamestraat: de straat van gekraamde waren, de Mercerie. De Mer-cerie is de belangrijkste winkelstraat van Veneti? die de door Six net verlaten Campo San Bartolomeo verbindt met de Piazza San Marco. Six maakt dus, per gondel en nu te voet, een rondgang door de binnenstad (vgl. Verkuyl, 1974, p. 48). 9 2 vroegh en laat: onophoudelijk 9 3 Hoe: Hoezeer 94 net bestrooit: keurig met stro gedekt. Of: met netjes bestrooide vloeren (nl. met zand, om de vloer proper te houden)? 9 5 Beleit: 'Belegd', nl. met een uitstalling 9 6 wat men weeght en meet: wat men bij gewicht en maat verkoopt 9 8 aam: geur 100 omgeldbregunst: om geldgevende gunst te verkrijgen, om tot kopen aan te zetten 1 o 1 Heel Indie: in de metaforiek gezien als een barende vrouw 1 o 3 Florence, en Neurenbergh: beide vermaard om hun textielhandel en -nij- verheid ?4 i o 4 bier. nl. in de Mercerie snydt: naait (vgl. 'snijder': kleermaker; Van Es, 1953, p. 152 verklaart echter: 'nl. in hout, houtsnijwerk maken') 105 het oogh, dat siet: het rondkijkende oog (siet niet te verbinden met r. 106) 106 Wie van hun bei het soetstgeniet: dwz. Om de vraag wie van beide het heerlijkst geniet 107 scheidsman: scheidsrechter in die twist 108 Ik dubbe self: Sta ik zelf in dubio 109 O Morgenstond!: O ochtend, die ik daar doorbracht! 11 o Vergeeten: Zoekgebracht lekkerny: heerlijke geneugten (voorgesteld als etenswaar, vgl. soet, r. 108) 111 meer heught: me ... langer bij zal blijven 112 hoof sch: heerlijk, 'als aan een hof' keldervreuchd: genot van wijn 113 u: nl. u, Morgenstond het breinpapier: mijn geheugen, waarin de herinneringen worden gedrukt als in een boek 114 Met: Evenals gecier: siersel, pronkwaar 115 -11 6 Dat... Stad: Dat ik gisteren in de stad nog heb gezien, en dat ik schat als van méér dan koninklijke waarde. Vanaf hier gaat Six aandacht besteden aan de dingen die hij gisteren heeft gezien. 11 7 spellen: uitputtend vertellen 118 Naa 7 waardich dient: Zoals zou moeten als men het naar zijn waarde wil doen 7 Arsenaal: het in Six' tijd zeer vermaarde ommuurde Arsenale, het dok aan de oostzijde van Veneti? In dit dok werden de Venetiaanse handels- en oorlogsschepen gebouwd. 119 van natuur: door de natuur gevormd 120 Met soute grachten in syn muur: Met grachten met zeewater binnen zijn ommuring. Het Arsenale staat in open verbinding met de lagune. 1 2 1 Van Leeuwevleuglen dicht bedekt: Door een gevleugelde leeuw volkomen afgesloten. Boven de vijftiende-eeuwse toegangspoort tot het Arsenale waakt een beeld van de leeuw van San Marco. 122 Schoon 7 wyder [...] strekt: Hoewel het uitgestrekter is (de tegenstelling is die tussen de afgeslotenheid en de wijdheid van het dok) 123 als ludeek: evenals Giudecca, een stadswijk van Veneti? afgescheiden van het centrum door het brede Canale della Giudecca. Zowel het Arsenale als Giudecca maken op Six dus de indruk steden op zichzelf te zijn (Michels, 1964, p. 180). 124 En andre, ontrent de selve streek: dwz. En andere 'stad-gelijkende' stadswijken, in dezelfde contreien. Six kan bijv. het oog hebben op het eiland van San Giorgio Maggiore, ten oosten van Giudecca. 1 2 5 Wie vondt sich niet verwondert dan: Wie zou dan niet versteld staan (nl. In- dien men spellen %pu 7 verhaal, [>..]) 126 dit: nl. dit Arsenaal (object bij Bewaaren, r. 128) 135 12 7 Ciklopen\ Smeden (de cyclopen werden voorgesteld als knechten van Vulcanus, de god van het vuur en de smeden) konstenaars: ambachtslieden 128 Bewaaren: In stand houden 129-130 en in peis Ook waapenen: en ook in vredestijd wapens maken 130 voor 't raadspalleis'. ten dienste van de stedelijke regering (zetelend in het Dogepaleis, vgl. r. 26 hierboven) 1 3 1 -1 3 2 Voorsichtich ... oorloghspest: vgl. de eerder door Six als titel gebruikte spreuk Fae/ix civitas quae tempore pacis de Bello cogitat (vgl. de opgave van Varianten bij gedicht no. [223]); vreedich: in tijd van vrede 133 Wat [...] al waapenkraam: Hoeveel wapentuig ... niet! 134 bequaam: geschikt 136 Zoo swaar, als licht'. Zowel zware, als lichte waapenkraam naa den nood: aangepast bij het soort krijgsbedrijf 1 3 7 braaf', edel, welgebouwd 138 galeas: een groot Venetiaans oorlogsschip met drie masten, dat ook ingericht was om geroeid te kunnen worden (wnt iv, 160) een vlotte klip: een drijvende zeerots (bijstelling) 139 vlas: nl. als grondstof voor de linnen zeilen (Van Es, 195 3, p. 152 verklaart echter: werk waarmee de naden gebreeuwd zijn) 140 Rees: Is ... vervaardigd tot 's Turks verderf: Veneti?was immers in oorlog met de Turken (vgl. r. 339-364, hieronder) 141 -142 Men ... vry: Men kan gerust (over de wereld) reizen en (elders) een an- dere omloop en wapenopslagplaats bezichtigen (vgl. wnt iv, 167) 144 De stommen seggen: dwz. Er zijn geen woorden voor nodig om duide- lijk te maken (of: Uit het zwijgen van de verbijsterde bezoekers blijkt ...) wie het won: welke plaats de andere overtreft 14 5 min: minder Muran: het eiland Murano, ten noorden van Veneti? het centrum van de Venetiaanse glasnijverheid 146 Dat schier een pols bespringen kan: Dat bijna met een polsstoksprong over te springen is. Het eiland is maar klein (vgl. de grote eilanden in r. 123-124). 148 Gevonden naa een waaterplas: Dat is gevormd ('uitgevonden') naar het voorbeeld van een watervlakte 149 Dat naadoet, wat het voor siet doen: Dat nabootst (weerspiegelt) wat zich ervoor afspeelt (evenals een spiegelende waaterplas) 15 o Zoo doet geen schildrend Kameleoen: Dat presteert zelfs een kleurende ka- meleon niet 15 1 -15 2 kristallyn [...] Van spiegels: kristalhelder spiegelglas 152 en voor wyn, en bier: en kristallyn voor wijn- en bierglazen 15 4 maakten: hadden ... gemaakt 15 5 Venecie: aangesprokene om des werrelds kloot: over de gehele wereld 15 6 Al had ghy anders geen kleinnood: Ook als u niets anders waardevols zoudt hebben gehad 15 7 sint Mark: de San Marco 136 15 8 Aanmerkt'. Beziet, In aanmerking neemt 15 9 Pauwels: Paulus' kerk, nl. de Santi Giovanni e Paolo in het noord-oos- ten van Veneti? 159-160 met... toom waarnaast Colleoni prijkt, zoals Aurelius in Rome. Six ver- gelijkt het ruiterstandbeeld van Bartolomeo Colleoni (een vermaarde vijftiende-eeuwse condottiere) naast de Santi Giovanni e Paolo met het ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius op de Piazza del Campido-glio in Rome. 161 Die reeden wikt: Die gaat bij zichzelf te rade (de afweging is in r. 161- 164 weergegeven, vgl. Van Es, 195 3, p. 153) 161 -164 Is ... ongemeen: In Veneti?mag de wereldse mens dan trots zijn op zijn gebouwen, de kerken zijn er (ook) overvloedig versierd met beeldhouwwerken, schilderingen, marmer en goudsmeedwerk. Naast Mura-no en de wereldlijke gebouwen zouden de versierde kerken Veneti?ook wereldvermaardheid hebben gebracht, geeft Six toe. 1 66 Indien men steeden noemt, waar dat: Indien men de plaatsen, waar ... wel steden kan noemen 167 poorten [...], noch hek, noch boom: geen poorten, hekken of afsluitbomen 16 9 vergaat: zal tenondergaan 170 Om billike orde: Door een met rechtvaardigheid gehandhaafde orde 171 Voorsichtigh: Op afgewogen en vooruitziende wijze 1 71 -1 7 2 een kroon ... Goon: de republiek Veneti?werd bestuurd door een ge- kroonde Doge, een raad van tien staatsinquisiteurs en een college gevormd uit de stedelijke aristocratie. Goon: 'goden', magistraten. 173 Kryghsdaadigh: krijgshaftig (ik vond deze afleiding niet vermeld in het wnt) vroom: edelmoedig 1 74 Doe/schietster naa: dwz. hof, dat doelt op, streeft naar Romeinen lof: de roem van het Romeinse staatsbestuur 177 Wat: Hoevele 178 Niet minder lust, dan wonderbaar: Die niet minder plezier dan verwondering wekken (lustbaar) 179 Gelyk wanneer: dwz. Zoals dat feest waarbij 179-180 dat... trouwt: dat gulden staatsieschip de trouwring van Neptunus (dwz. de Doge) aan Thetis (een nereïde, hier voor: de Adriatische zee) schenkt. Op hemelvaartsdag werden te Veneti?de zgn. Sponsaliën gevierd. De Doge voer elk jaar op die dag uit in de vergulde Bucentau-ro, een grote staatsiegalei, en wierp een ring in de zee die het huwelijk tussen de stad Veneti?en de Adriatische zee symboliseerde (Schudt, 1959, p. 222-225; Verkuyl, 1974, p. 48 en Frank-van Westrienen, 1983, p. 300-302). 181 bieswarms: een bijengezwerm geswiers: geslinger, 'gemanoeuvreer' 182 dertich duisend: Schudt, 1959, p. 224 houdt het op 3 a 4000 gondels. 1 8 3 met rykdom, afgerecht: met een rijke versiering opgetuigd (wnt i, 1269) 184 des Hertoghs echt: het 'huwelijk' van de Doge 1 8 5 Dan: dwz. Volgend op die feestelijkheden 185-186 op ... Mark: kermis met marktkramen op de Piazza San Marco x37 189 als: nl. bij de jaarwisseling de Vaader van Jupyn: Chronos 190 die van al/erhande wyn: de 'vader' van allerhande wijn, dwz. Bacchus, die bij de jaarwisseling immers ook 'gevierd' wordt 191 als van heidnen: door de mensen, die dan wel heidenen lijken (bij het huldigen van Chronos en Bacchus) 192 luist naa dat Kristus mensche wierd: dwz. En dat uitgerekend net na kerstmis 192 dart: zal wagen 193 die week of acht: vgl. Frank-van Westrienen, 1983, p. 299: 'de eerste manifestaties van het Venetiaanse carnaval vielen al in oktober, de hoogtij duurde acht volle weken tot aan de vasten, [...]'. 194 met een waare schacht: met een pen die de gebeurtenissen naar waarheid weergeeft 19 5 werd: wordt 196 Geen tien, sy volgen dat gebrek: Geen tien zijn er, of zij gaan mank aan dat gebrek, dwz. Er zijn geen tien mensen die niet gek worden 197 het koopgewaad: koopmanskledij 198 den rok: de mantel van de adel 201 eengefloerste tuit: een met een voile overdekte haardos (wnt xvii, ii, 3959) 203-204 voor ... broek: nadert in een mantel en 'met de broek aan', in plaats van de rok (vgl. de vaste tegenstelling 'broek en doek', wnt iii, i, 1470) 2 o 5 kent: herkent 206 schuilswyse: die, bij wijze van vermomming, gehuld zijn 207 Een momvel: Een mombakkes (de samenstelling niet in het wnt) 208 een droes: een duivel 210 veelt: vedelt, fiedelt 211 Men gaat op stelten, hoofd, en hand: Men loopt op stelten, gaat op het hoofd staan en loopt op de handen 212 V besteende sand: het plaveisel 213 grimmassen: met grimassen ... nabootsen 214 Is onbekent de wyste man: dwz. Geldt onder zijn vermomming als de wijste man (de wijsheid wordt tijdens het carnaval dus afgemeten aan de mate van dwaasheid) 215-216 In ... vermaak: Dikwijls schept de wraakzucht ook vermaak te moor- den in zo'n vermomming. Six bedoelt waarschijnlijk dat het tijdens het carnaval niet moeilijk is te moorden zonder herkend te worden (vgl. voor de vele moorden bij het carnaval: Burke, 1988, p. 230-231). 217 De kraamstraat: De Mercerie 217-218 gelyk wanneer Men purpert: als bij de inhuldiging van 219 in 7 oogh ontfanght: te zien krijgt 221 opgedaan: uitgestald 222 Wat winkel: Hoevele winkels 223 gaaven: nl. cadeautjes van geliefden 224 door bewaakte muuren in: door anders wèl bewaakte muren naar binnen. Tijdens het carnaval laat men zich dus eerder verleiden met cadeautjes. De beeldspraak is ontleend aan het verhaal van Dana? die opgesloten was om haar tegen haar minnaars te beschermen. Jupiter zag 138 toch kans met een regen van goud (vgl. Six' gaaven) binnen te dringen in de gevangenis. Arens verwijst voor het verhaal naar Horatius' Ode in, xvi, 1-4. Ook de Venetiaanse minnaars en geliefden in de volgende regels verwijzen in hun namen en enkele bijzonderheden naar Horatius' Oden en Epoden, zoals Arens heeft opgemerkt (Arens, 1961, p. 119-120). 2 2 5 Sibaris: Sybaris' liefde voor Lydia is beschreven in Horatius' Ode 1, viii 227 kendt haar. herkent haar (nl. ondanks haar carnavalsvermomming) 228 aanbesteedt', besteld (en dus: haar gisteren geschonken?) 229 Telfus'. Telephus, een andere minnaar van Lydia (Horatius' Ode 1, xiii) 229-230 een liverei Van groen', groene kledij. Misschien ook met een toespeling op Telephus' jeugdige overmoed in de liefde (vgl. wnt v, 826). 230 een ambrich ei', een ei gevuld met amber. In de Venetiaanse carnavals-tijd droeg men mandjes met zulke geparfumeerde eieren rond. Men wierp ze naar degenen die uit de vensters keken (Burke, 1988, p. 230). Amber, een fijne reukstof, gold als een afrodisiacum. 231 naa heur borst van was: naar haar wasblanke boezem (Ode 1, xiii, 9-10 roemt Lydia's sneeuwblanke schouders) 232 uit het glas: dwz. uit het open venster 233 Barine: Barine, de verleidster, wier leugentjes door het lot niet bestraft zijn met een zwartgeworden tand of een vlekkerige nagel (Horatius' Ode 11, vin) 234 op een kleine teenemand'. gezeten op een gevlochten mandje 2 3 5 mirtegeur. de mirt is aan Venus gewijd 236 naa heur aavenddeur. 's avonds aan haar deur te komen 237 Kanidie: de tovenares Canidia (vgl. Horatius' Epode m, v enxvn) de koppleres: de koppelaarster (wnt vii, ii, 5550, deze plaats) 238 Veilt Lalagaat/'es goude bles: Biedt het goudblonde haar van Lalage te koop. Arens, 1961, p. 119 verwijst slechts naar Horatius' Ode 1, xxii voor deze Lalage, maar in Ode 11, v wordt van haar gezegd dat zij nog te jong is om het 'juk' van een minnaar op haar nekje te kunnen verdragen, hetgeen beter aansluit bij Six' vee-metaforiek (vgl. bles en een onnooselgilde dier, r. 240). 239 Omloovert: Rondom met lovertjes versierd aan het geile vier: aan de geile hartstocht (van hoerenlopers) 240 een onnoosel gilde dier: een onnozel koebeest dat bij een gildemaaltijd wordt geslacht. Zo'n gildebeest of gildos werd eerst met linten en bloemen opgesierd en rondgeleid (wnt iv, 2360, deze plaats en vgl. 2373-2374). 241-242 Neobel... Kupyn: Neobule, in vreemde uitmonstering, legt beslag op de Cupido van de slanke Hebrus ('hem zijn Cupido vrijen' voor: zijn liefde winnen?). De liefde van Neobule voor de atletische jager Hebrus is beschreven in Horatius' Ode 111, xn. 243 gaat: gekleed gaat 244 gevlerkt: 'gevleugeld', nl. om hem, de jager met pijl en boog, op Cupido te doen lijken (?) 245 Asterie: Horatius' Ode m, vu tracht Asterie te troosten voor haar verdriet over het wegblijven van Gyges, die met zijn schip naar Oricum x39 is gevaren. Six vervangt het Antieke Oricum door Smyrna. als eer langh de Bruid', omdat zij binnenkort (met hem) zal trouwen 248 eert daar Galate: heeft een liefde opgevat voor Galatea, die, volgens Horatius' Ode 111, xxvn op het punt staat af te reizen en in zoverre dus contrasteert met Asterie, die niet achterlaat, maar achtergelaten is 249 Toonneelen lydengrooten loop'. Toneelvoorstellingen hebben grote toeloop 250 is 't beeter koop: is de Voorstelling' goedkoper 2 5 1 Alcides schoudert hoofd, op hoofd: Hercules neemt man op man op zijn schouders, dwz. Sterke mannen klimmen op eikaars schouders en vormen een menselijke piramide (Alcides is een bijnaam van Hercules, naar zijn grootvader Alcaeus). Deze piramides waren een bijzonderheid van het Venetiaanse carnaval (Schudt, 1959, p. 235-236, afb. 67 en afb. 68 en p. 238). Ik baseer mijn weergave van hoofd, op hoofd op de vaste combinatie 'hoofd voor hoofd' (man voor man, stuk voor stuk, wnt vi, 949). Vgl. voor schoudert: wnt xiv, 944. Er is dus geen sprake van 'een potsenmakenden krachtpatser' (Van Es, 195 3, p. 154), maar van meerdere atleten. 2 5 2 met een slagh deurklooft: met een slag in de kop gekliefd (vgl. voor deur- klooftwnt in, 11, 2985, deze plaats: 'Kloovende doordringen, een kloof maken in'). Het slachten van een rund op de Piazza San Marco was eveneens een carnavalsgebruik (vgl. Schudt, 1959, p. 238). 253 op Ridot: boven 'II Ridotto', het casino van Veneti?van 1638 tot 1774. Blijkbaar bedoelt Six dat het casino bij zonsondergang openging (Verkuyl, 1974, p. 49). 254 De dobbelschool werd saam gerot: 'De drom van dobbelaars kruipt bij elkaar' 2 5 5 wisselt: wisselt... geld uit, verliest en wint sterker: intensiever 256 de wisselaars: de geldhandelaars, bankiers 257 De wissel loopt er, naa 'tgeluk: Het uitwisselen van geld geschiedt er naar aanwijzen van het lot (woordspel met 'wisselloper', inner van wisselgelden) 2 5 8 Die: nl. Het uitwisselen van geld, dat geeft in druk: door narigheid (verlies) een ander geld (winst) verschaft 259 Op steenen, of een tuischers blad: Op het spelen met stenen (van een dam- of triktrakspel) of op een goktafel (vgl. wnt xvii, ii, 3949). wnt xvii, 11, 3954 verklaart dit tuischers blad echter als 'speelkaart waarmee een hazardspel gespeeld wordt. Eenmaal aangetroffen'. 2 61 vryer vrye bank: een bank die bij haar transacties nog meer vrij spel wordt gegund dan deze (speel)bank 262 Bj aadel, op een kaart in swank: dwz. Die werkt op het aanwijzen van een kaart en die in zwang is bij (gewoonlijk beheerd wordt door) adellijke personen. Waarschijnlijk verwijst Six alleen in woordspel naar de door Van Es, 195 3, p. 154 gegeven verklaring: 'eig. in een zwevende of zwenkende beweging heen en weergaande - hier om de wisselvalligheid van de uitslag (winst of verlies) aan te duiden; in het onzekere gesteld. -'. Volgens Schudt, 1959, p. 240 waren de bankhouders in II Ridotto 'stets Mitglieder vornehmer venezianischer Familien'. 140 263 taafel: de speeltafel ree, met ffoo veelgeld: met evenveel klinkende munt (ree: onmiddellijk uitbetaalbaar) 264 Als mommery daar teegen stelt: Als de vermomde tegenpartij voorwendt daartegen in te kunnen zetten (mommery: veinzerij, wnt ix, 105 i). De gasten in II Ridotto waren altijd gemaskerd, de voorname bankhouders altijd ongemaskerd (vgl. Schudt, 1959, p- 239, afb. 71 en p. 240). 2 6 5 hoopen: grote groepen werd: wordt 267 De tabberd: De drager van een tabberd, een aanzienlijk persoon een slechter %iel: een eenvoudiger mens 268 Vergast: Wordt vergast (werduit r. 265 samengetrokken) viel: te krijgen is 269 Hoe meenigh [...]?: Hoe vele...! Venus: lichte vrouw(en) schaft banket: richt(en) een feestmaal aan 270 In Duit sch Veneetsch een hoer ballet: Hetgeen in een Nederlandse weergave van de Venetiaanse term een 'hoerenballet, heet. Waarschijnlijk bedoelt Six een 'balletto pubblico', een openbaar dansfeest (waarbij men kon eten?) en associeert hij het bijvoeglijk naamwoord met het Nederlandse 'publieke vrouw' of het Italiaanse 'donna pubblica'. Schudt, 1959, p. 240 vermeldt dergelijke openbare bals als een bijzonderheid van het Venetiaanse carnaval. 271 De keel: dwz. Het zingen 272 Wat meer?: En wat al niet meer!? (vraagt Six zich bezorgd af) verswakt, en kost: put... uit en komt... duur te staan 274 Wat soekt me, en vindtmen niet om geld: tussenzin: (Wat probeert en weet men voor geld niet te krijgen!) 2 7 5 Dat: vat r. 273 op twee, en viergevoet: twee- en viervoeters, gevogelte en wildbraad 277 vremdfatsoen: buitenissig gevormd baksel 278 Schiet ver te kort: dwz. Is met geen mogelijkheid aan te slepen pistaacigroen: het groen van pistachenoten 279 mandelwit: het wit van amandelen (vgl. wnt ii, i, 339: 'In de volkstaal ook [...] mandelen1) toert: een soort gebak (wnt xvii, 1, 648, deze plaats) 280 Ontbreeken aan: Zijn niet in voldoende mate voorhanden voor. Six kiest twee betrekkelijk zeldzame ingrediënten, die in Veneti?echter in overvloed aanwezig zullen zijn geweest: Veneti?was immers de doorvoerhaven van de Levanthandel. de dartelheit: de overdadige pretmakerij 281- 282 leeft [...] Alleenich: staat... apart 281 de speen'ge Kartusiaan: de tot soberheid geneigde, ascetische Kartuizer (spenig niet in het wnt, vgl. 'gespeend van'). De orde van de Kartuizers is streng en vast veelvuldig. 282 slaan: slachten 282- 284 Behalven ... keek: Behalve aan het einde van de week, wanneer niemand meer naar vlees omkijkt, beu als men ervan is (Van Es-, 195 3, p. 154). Aan het einde van de week gedraagt iedereen zich dus als een Kartuizer: niemand kan nog vlees zien. 141 285-287 Ten waar ... vis: En misschien is er nog een ander 'ingetogen' mens, die zich, ter ere van onze lieve vrouwe van Karmel, 's woensdags aan vis (in plaats van aan vlees) tegoed doet. Zo'n lekkerbek zou zich dus als het ware aansluiten bij de Karmelieten, een eveneens strenge en ascetische orde. 288 soul, of soet ontvangen: in zee of in zoet water gevangen 289 V Geschubde, onschubde: Het geschubde, het ongeschubde watergedierte wat: het soort dieren, dat 290 sluit: om zich heen draagt, gesloten is in 291 Vermeerdert: Neemt... in aantal toe. Van Es, 195 3, p. 154-155 wil deze werkwoordsvorm interpreteren als een participium en niet als een persoonsvorm. De zin die loopt van r. 289 tot r. 292 vat hij op als een bijstelling bij vis (r. 287) en hij wil de punt achter r. 288 lezen als een komma. Ik zie van deze opvatting de noodzaak niet in. Nu hij toch op het onderwerp vis terechtgekomen is, vermeldt Six terloops de overvloed aan vis in Veneti? die maandelijks nog toeneemt. 292 Ontellik, puik, van V net, in 't kaar: In ontelbare hoeveelheden en van prima kwaliteit, zo uit het net in de bak (of korf) van de visverkoper (wnt vii, 1, 666) 293 van spit, en glas: van wildbraad en drank 295 Ik wil ook vasten van dien ink: dwz. Ik wil me ook gaan onthouden, maar dan van het verbruiken van de inkt voor deze beschrijving (vgl. vastelavend in r. 294: 'vooravond van de vasten') 296 se: nl. de inkt, mijn beschrijving stink: zal stinken 297-299 Nu slaa ik licht [...] Voor by: Nu zal ik maar liever ... onbesproken la- ten (wnt xxii, 1627) 297 de klooster geest: de in kloosters heersende opvatting, de mentaliteit van de kloosterling 298 Als Kloosters: Evenals de Venetiaanse kloosters. Van de vele Veneti-aanse kloosters noem ik als voorbeelden: S. Maria della Carita (de huidige Accademia) en het kloostercomplex van Palladio op het eiland van S. Giorgio Maggiore (tegenwoordig de huisvesting van de Fonda-zione Giorgio Cini). Waarom het woord met een kapitaal gespeld is, is mij niet duidelijk. met syn looverfeest: Tydkor tingen, 1735,11, p. 116-119; vgl. de annotatie bij het voorgaande gedicht, r. 11). II eerstmaah nl. voor het eerst Met kennis (r. 12) lekte: dronk 1 2 Met kennis van uw heilende gerief: Plinius noemt het water van Tongeren heilzaam als purgeermiddel, als middel tegen de derdendaagse koorts (malaria) en tegen blaasstenen. gerief: gunstige werking 1 3 vroome: deugdzame gesteeken: gehekeld, zwart gemaakt (wnt xv, 1215) 14 fenyn: gif haar: nl. die van de tongh (metonymisch voor: Plinius) 15 schavotbaar teeken: spoor van een misdaad die om een zware bestraffing vraagt 16 Om: Afkomstig van 13-16 Die ... Soon: dit in tegenstelling tot enkele van Plinius' tijdgenoten. De bijzonderheden demonstreren Plinius' betrouwbaarheid als persoon en daarmee de betrouwbaarheid van zijn oordeel. 1 7 Haar: vgl. de annotatie bij haar (r. 14) doorsnuffelde: onderzocht natuuren: de aard van de dingen (toespeling op de titel van Plinius' hoofdwerk: Naturalis historia) 1 8 Ervoer: Ging na 18-19 wa* ["•] Al voor metaal: welke metalen niet allemaal 1 8 sarpe: zurige 2 o hun: nl. van wat [...] Al voor metaal nieuw leeven baar en kon: in staat was kinderloosheid weg te nemen. In de passage over het Tongerse bronwater noemt Plinius een analysemethode waarbij het water vertroebelt en vervolgens rood kleurt als men er vuur bij houdt. Hij prijst een aantal bronnen, maar andere dan die te Spa of Tongeren, als remedie tegen onvruchtbaarheid (bijv. boek xxxi, hoofdstuk iv en vu). J93 2 1-24 Men pry se my: Anderen (in contrast met Ik, r. 25) kunnen mij ... aan- prijzen 21-23 Paus ... naagebootst: In Frascati zijn verscheidene watervallen. Six zal hier doelen op de cascadewatervallen van de bouwmeester Carlo Ma-derno en de waterbouwkundig ingenieur Giovanni Fontana. Deze trapsgewijs aflopende watervallen zijn opgenomen in de tussen 1602 en 1625 gebouwde watertheaters bij de villa's Aldobrandini en Torlo-nia. De cascadevormige bouw van deze beroemde waterwerken vond onder meer navolging in Frankrijk. Na een verblijf in Itali?bouwde de architect Jacques Lemercier een cascade waterval in Liancourt (Oise). Hij voltooide die vóór 1637. De theaters van Frascati stonden ook model voor de waterpartij te Rueil, die Lemercier tussen 1632 en 1639 in opdracht van Richelieu bouwde. De Franse watertheaters zijn inmiddels verdwenen, maar hun Italiaanse voorbeelden zijn nog te bezichtigen (Berger, 1974, met name p. 310-314 en p. 317-320). De Fontana dell' Aquila, of dello Scoglio die Maderno, of misschien Fla-minio Ponzio in 1611-1612 in de tuin van het Vaticaan aanlegde, was geen waterval, maar een omhoog spuitende fontein (Berger, 1974, p. 314-315). Six kan deze bruisfonteine toewijzen aan Paus Pauw el, omdat ze onder Paus Paulus v (1605-1621) is gebouwd. 22 7 vallen: de waterval 2 3 in 7 kleine: dit lijkt vreemd; de waterpartij te Rueil was misschien, maar die te Liancourt in elk geval groter dan de cascades van Maderno en Fontana (Berger, 1974, afbeeldingen p. 310-313 enp. 318). Het is mogelijk dat in 7 kleine niet bij naagebootst, maar bij pry se (r. 21) aansluit en dan 'stuk voor stuk' betekent (wnt vii, ii, 3780). 24 Onnutter: Die nuttelozer zijn de kleinste soeter quel: de minste of geringste bron die beter is 2 5 7 vlek/en: het dorpje Barbaaren: Six sluit zich hier in zijn woordkeuze a.h.w. aan bij Plinius. 2 6 vergroot: van meer belang doet zijn beetre taaien: nl. dan de talen van de barbaren, dwz. het te Spa gesproken Waals (?) 2 7 bevaaren: tot reisdoel gekozen, bereisd 28 Zoo ... toekeert: dus vanaf 1 mei, vgl. gedicht no. [101], r. 97-102. 29-34 Om [...77 Safierlyk nat [...] Te drinken: blijkens verschelde lyke (r. 32) sluit deze bijzin eerder aan bij 7 siek Euroop (r. 27) dan bij Ik (r. 25) 2 9 walgeloos: zonder te walgen, dwz. met smaak uit d'omgekomde randen: uit het bekken dat rond de bron was gemaakt. Het arduin uit de mijnen van Namen dat bij de aankleding van de Pouhon was gebruikt, komt nader ter sprake in gedicht no. [106], r. 11-12. 31 Safierlyk: als een saffier zo helder blauwe 33 7 Spy te: Ten spijte van 34 om niet een brysel: voor niets; in tegenstelling tot artsenye, en 's apoteekers vysel (wnt iii, i, 1363, deze plaats) 194 [105] TER EERE VAN DE FONTEINE GERONSTER (p. 179) toelichting Het gedicht staat op p. 123-125 van Six' Poësy. annotatie 1 Ik had', de hoofdzin wordt eerst opgevat in r. 6 nakoomelingh'. nageslacht, persoon die na mij leeft; geloof nakoomelingh is een navolging van het Horatiaanse 'credite posteri' uit Ode xix van het tweede boek (Arens, 1961, p. 127). 2 seldsaam-, vreemd 3 - 5 Ten ... 't Spa: Ruim achthonderd passen in zuidelijke richting verder van Spa verwijderd dan Sauvenière in oostelijke richting van Spa verwijderd ligt (vgl. gedicht no. [101], r. 23) 5 haar heilige rivier: vgl. gedicht no. [101], r. 23-24 en gedicht no. [103], r. 1 heilige: heilzame 6 den Donderbergh: Géronstère is tamelijk hoog gelegen. Ik trof dit toponiem alleen aan bij Six; vgl. ook gedicht no. [107], r. 5. 7 Was: de zin wordt opgevat in r. 12 neergelegen: nadat ik was gaan liggen mat: afgemat 8 Langs: Bij vat: bron 9 -11 Met... eer: 'De bron is een marmere Nis, of vak, die met een rond ver- heven verwulf van gehouwen steen overdekt is, welke door vier pilaren van rood marmer ondersteunt wordt. Het maaksel van zo een fraai gebouw is zy aan de mildheit van den grave Coenraad van Burgs-dorf, geheime en Staats-Raadt van den keurvorst van Brandenburg, verschuldigt'. In een muur bij de bron was een grote steen waarin Bourgsdorff het verhaal van zijn genezing 'in den jare 1651' liet uithouwen, in het Duits, onder zijn wapenschild. In 1901 werd de gedenkplaat teruggevonden; ze was in de loop der jaren door de natuur overwoekerd en bedekt geraakt (Tydkor tingen, 1735,1, p. 268; Spa, son histoire, 185 3, p. 64-65; Wybauw, Trait? p. 97). 9 Naam er, en Dinantsche steenen: uit de mijnen van Namen komt arduin en uit die te Dinant marmer. 11 Voor: Als dank voor pulken: een zodanige (nl. die van het mooie stenen afdak) 1 2 Los: Ondiep, Licht 1 3 Zoo als: Toen was het, dat 14 Pitisch hol: de rotskloof van de Pythia. Uit een kloof te Delphi stegen dampen op die de Apollopriesteres, de Pythia, brachten tot haar vermaarde profeterende orakelspreuken. 16 guide rechter: gouden rechterhand lier: het vaste attribuut van Apollo als der dichtren God 17 slinker: linkerhand blauw safier: een blauw saffieren drinkglas; een verheven pendant van het oncenglas van de bobelins (vgl. gedicht no. [101], r. 136) 1 8 Ganimedes: Ganymedes, de schenker der goden 19 Hoe meenigh once: Net zoveel oneen J95 19-20 V Musental\ Met Febus: dus: tien oneen 21 vloeijende metaal', metaalhoudend water 2 2 tienmaal', dus honderd oneen totaal; de vaste hoeveelheid water voor de bobelins (gedicht no. [101], r. 135-154) 2 3 schonk my: schonk mij in 24 Zoo dikwils: nl. tien maal sonder eens te vraagen: sluit aan bij de bijzin in r. 23 2 5 dween: verdween (wnt iii, ii, 3742, deze plaats) dat Heemelsch licht: nl. de droom (vgl. ook r. 15) 2 6 lustigh om: met zin in 2 7 springen: opborrelen (zelfst. naamwoord) 2 8 d'elpenbeen klauwier: het ivoren klavier (wnt vii, ii, 3602-3603, deze plaats) 2 9 vadsche: luie, trage lier: blijkens klauwier (r. 28) een draailier, in contrast met de verhevener lier van Apollo (r. 16) 3 o stellen: stemmen dus: als volgt (nl. r. 31-54) op te singen: een lied aan te heffen 3 2 om: in de buurt van u groene wandelplein: rond Géronstère lag een wandelplaats die met eiken omzoomd was (vgl. gedicht no. [101], r. 26). 3 3 konst, en kostelyk: kunstig en kostbaar 3 4 oopenende: purgerende 3 5 Verliesende: Latende uitstromen onder een pilaar: onder een van de vier pilaren die het dak van Bourgs-dorffs overkapping schraagden (vgl. r. 9-11) 3 6 hield: tegenhield deer Ijk letsel: welk deer Ijk letsel Six hier bedoelt heb ik niet kunnen achterhalen. Blijkens Zoo 7 waar is twijfelt hij enigszins aan de betrouwbaarheid van het verhaal. 3 7 Meewaarburgh: 'Mede-beschermer, mede-waarborg' 38-39 Van [...] Verschoont: Door ... ontzien 38 's oorloghs: van de oorlog. Bedoelt Six hier een bepaalde oorlog en is die gelijk te stellen met het deerlyk letsel in r. 36? schendende ongenad: alles vernietigende ellende 41 van elk quartier verbeidt: dat komend uit elk kamp (elke windrichting?) wordt opgewacht 4 3 Pelgrimster: Vrouwelijke pelgrim, reizigster 44 Langs ... Son: Verspreid over het gebied waar de zon in Europa schijnt (dus: overal) 4 5 Verreist: Rondreist dichtbepekte glaasen: dichtgelakte flessen. Ook De Heer noemt Pouhon op de eerste en Géronstère op de tweede plaats als hij de mogelijkheid tot bottelen van bronwater bespreekt (De Heer, 1645, P- 48-50 en vgl. gedicht no. [114], r. 27-28). 48 rykdom: rijken baasen: heersers 5 2 den goudaar: nl. de urinestraal 196 5 4 Dart: Als hij het waagt om hinder: nl. vanwege de zure smaak [106] TER EERE VAN DE FONTEINE TONNELET, OF TONNEKEN (p. l8l) toelichting Het gedicht staat op p. 125 van Six' Poësy. annotatie 1 Hoe hiet oudst Tonneken: Hoe komt het, Tonneken, dat... vanouds de naam heeft... Het onderwerp bij hiet is Uw Nimf (r. 3) 1-2 Noordoostwaards ... worp: bepaling bij Tonneken 2 Een welgelaaden gootlingh worp: Op een afstand van het schot van een goedgeladen goteling, een gegoten kanon (wnt v, 454), gelegen 3 nieuwe: jonge? schuin schaauwloos: op een onbeschutte helling gelegen (wnt xiv, 201). De Heer vermeldt de ligging van Tonnelet in een hooggelegen drassig stuk land zonder beschutting tegen weer en wind, evenals de beperkte heilzame werking van het Tonneletwater (De Heer, 1645, p. 43). broekigh: moerassig 4 Te swemmen: Dat zij, de Nimf zwemt (afhankelijk van Hoe hiet [...] Uw Nimf r. 1-3) glas: metaforisch voor: bronwater 5 Voor: Ten bate van 6 Verslimmert: Nog verslechterd reegenvlaagh: een bui regen. Regenval zou een slechte invloed op de kwaliteit van het bronwater hebben (vgl. gedicht no. [101], r. 90-93). 7 buur nimf: nl. Sauvenière als de tweede Savenier: dwz. zelf een tweede Sauvenière, nl. wat de zuur-te van uw water aangaat 8 arger, dan: het scherpst, zuurst van 9 andersgraagh: terwijl ik bij andere gelegenheden toch gretig genoeg ben myn proef aar maar voldaan: alleen mijn smaakzin maar bevredigd (proef-aar: 'slokdarm om (eens) mee te proeven') 11 flaauwer: minder sprekend Re mak ge my tert: de mijter van St. Remaclus, de bisschop uit de zevende eeuw die in verband werd gebracht met de heilzame werking van het bronwater van Spa en wiens reliekschrijn zich te Stavelot bevindt. 1 2 steenblaauw: nl. het arduinen gedenkteken. Bij de Pouhonbron was in Six' tijd een nis, 'waarin St. Remakel, patroon van het oord, met zijn sacerdotaal gewaad' (Lafagne, Spa, p. 16; vgl. gedicht no. [104], r. 29- 30). langs: bij 7 Pouhonnersop: het water uit Pouhon, dwz. de bronopening van de Pouhon 1 3 Voor: In plaats van beschenkt: voorziet 14 syn: nl. van Bacchus rank T97 15 warmende: in tegenstelling tot het verkoelende water van Tonnelet dampbre: gezonde oprispingen veroorzakende dry ft: uit het lichaam drijft 16 van uw susters: door uw zusters (en dus niet door u) ingelyft: in het lichaam gebracht (de wijn helpt dus het gezonde water van de andere bronnen in zijn werking) i 7 kook: borrel heen: voort uws: aan u, aan uw water i 8 wys: zal... verwijzen V: nl. Holland gesonden: verzonden, dwz. in gebottelde vorm in Holland verkrijgbare lek: 'gedruip' (vgl. ook lak: bronopening, wnt viii, i, 927). Voor Tonnelet water behoeft men dus niet naar Spa te reizen. TER EERE VAN DE FONTEINE NIEUWE GERONSTER OF KLEIN TONNEKEN (p. 182) toelichting Het gedicht staat opp. 125-127 van Six' Poësy. annotatie titel nieuwe geronster: een bron nabij Géronstère. Géronstère nam later in betekenis af en de Nieuwe Geronster van Six nam haar naam over. De oude Géronstère werd omgedoopt in Source du Hornay. Bij deze bron werd in 1901 de gedenkplaat van Bourgsdorff teruggevonden (Wybauw, Trait? p. 97; vgl. gedicht no. [105], r. 9-11). 1 Reckon: ik trof de naam van dit bos (?) alleen aan bij Six. 1-2 vol... boekhof: geenszins vol harde dennen, maar vol eike- en beuke- lover 3 siende: kokende mennen: rijden (wnt ix, 542, deze plaats) 4 V voetpad: de zgn. Route des Fontaines, waarlangs 'rijtuigen, heeren te paardt, en personen te voet' naar de bronnen trokken {Tydkor tingen, 1735, i,p. 277) 5 Donderberghs Fontein: Géronstère (vgl. gedicht no. [105], r. 6) Sabinus stroom ken: Sauvenière (vgl. gedicht no. [103], r. 3 en r. 11) 6 Belkai: vgl. gedicht no. [103], r. 1 het Spa: het water uit Pouhon, de enige bron die in het dorpje zelf ligt 7 vernoeghder: meer ingenomen met boom ken: bodempje, dwz. bron 8 te staa: batend 9 Galenus Gaan: de arts Jean Gaen (vgl. gedicht no. [101], r. 4 en r. 118) met voor, en achter oogen: al te voorzichtig I o sorgelyk bestaan: een gevaarlijk waagstuk II Wyl: Aangezien Heers: inderdaad noemt De Heer deze bron, maar swyght van [haar] ver-moogen (De Heer, 1645, p. 53). 1 2 dar: durf 1 3 voor. boven 14 hy: nl. Jean Gaen 15 straxsche: direct volgende stoel: stoelgang 17 7 waaterglas: het urinaal verheelden: laten zien oopen werkingh: doorstroming 20 Tot: Bij 2 2 Ghe staat: Al staat u nog 2 3 Uw gebuurin: nl. Géronstère 24 Bourghdorps: vgl. gedicht no. [105], r. 9-11 26 Drför Vast en zeker zal er ... worden d'ongebooren tyd: de toekomst 27 Licht: Misschien ... wel van: van de kant van 7 Hof Berlyn: nl. dat van de keurvorst van Brandenburg. Ik weet niet of Six hier opnieuw Bourgsdorff of een ander lid van het Berlijnse hof op het oog heeft. uit u: door uw toedoen 2 8 Uw deuchd: Aan uw gezonde werking 2 9 netter Fidias: een nog fraaier werkende beeldhouwer, dan die van het tempeltje van Géronstère. Phidias was als beeldhouwer, maar ook als tempelbouwer vermaard; hij had de supervisie gehad over de uitvoering van de Parthenonsculpturen. 3 2 Bemaalt: Beschilderd 3 3 erven: het nageslacht toonneelen: tentoonstellen 3 4 Dus braaf: Op die edele wijze. In het Asklepeion, de Asklepiustempel op het eiland Cos, werden door genezen patiënten votiefbeeldjes geplaatst. Plinius vertelt dat Hippokrates deze ex-voto's, die de genezen ziekte en de geneeswijze beschreven of uitbeeldden, heeft bestudeerd voor zijn medische werken (Plinius, Naturalis historia, xxix, 11). schreef: legde vast artsloos: nl. in de tijd dat er nog geen artsen waren 3 6 myne: een uit een mijn gewonnen geneesmiddel wat men plant: gekweekte kruiden 37 de Koer: de van het eiland Cos afkomstige Hippokrates Prins: zo genoemd, omdat hij boven de andere artsen staat Moses: zo genoemd, omdat hij als eerste medische kennis heeft vastgelegd, zoals Mozes als eerste over het volk Israël heeft geschreven in de Pentateuch 3 9 Gereegelt: Geordend oeffeningh: onderricht 40 Belust: Die de wens hebben 41 voorseghsche: voorspellende hier in: in dit opzicht, nl. wat de voorspelling van de bouw van een overkapping boven Nieuwe Geronster betreft. Six' voorspelling is slechts gedeeltelijk uitgekomen. De latere Géronstère (Six' Nieuwe Ge- 199 ronster dus, vgl. de annotatie bij de titel) heeft wel een afdakje gekregen, maar dat ziet er heel eenvoudig uit. echter: in ieder geval de waatren [...] Van Helikon: het water uit de dichterbron op de Helikon twist: wedijvert Den dagh ver duur en: De tand des tijds doorstaan en niet in de vergetelheid geraken eeuwiger papieren: vellen papier die meer eeuwigheidswaarde hebben gekregen door de erop geschreven verheven poëzie Valencyn: Six doelt hier op het beleg en ontzet van Valenciennes in de zomer van 1656. De stad behoorde tot de Spaanse Nederlanden. Tu-renne, de maarschalk van het Franse leger, sloeg een beleg rond de stad, maar het gelukte de inwoners daaraan een einde te maken door een nachtelijke aanval op de Franse schansen. De landvoogd over de Spaanse Nederlanden, Don Juan, natuurlijke zoon van Filips iv, heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan dit ontzet. De nederlaag van het Franse leger kwam als een complete verrassing; Turenne stond bekend als een zeer bekwaam legerleider (vgl. het pamflet Petit 2867 (1656) en Molsbergen, 1902, p. 153). De Nieuwe Geronster is dus als het ware Six' dichterbron en de dronk uit deze bron maakt hem zo zelfbewust dat hij nu deze heroïsche stof en bijbehorende dichttrant aandurft. De volgende verheven passage over het beleg van Valenciennes (r. 46-5 2) zal het papier waarop zij is geschreven 'verduurzamen' (vgl. gevernist, r. 44), pocht Six, en zo zal ook zijn lof voor de bron (die immers op hetzelfde papier geschreven is) aan eeuwigheidswaarde winnen, waardoor de bron ook zelf tegen de vergetelheid beschermd zal zijn. De snoeverige toon en het in werkelijkheid wel erg magere verbindinkje tussen wapenfeit en bron maken duidelijk dat Six hier de spot drijft met zulke Parnaspretenties. Het is mogelijk dat hij hierbij ook aan de pretenties van anderen denkt. Hij kan bijvoorbeeld zinspelen op Vondels Verlossinge Van Valencyn, dat in 1656 op een los blad was verschenen (wb Vondel viii, p. 204-206, vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1983 b, p. 269). Tureen: Henri de La Tour d'Auvergne, graaf van Turenne storremvieren: fakkels die bij een bestorming worden gebruikt Mars Joan: Don Juan van Oostenrijk. Six noemt hem Mars naar de oorlogsgod. by starreschyn: nl. in de nacht van 15 op 16 juli 1656 los brak: zich bevrijdde krak: knauw (nl. voor Frankrijk) (wnt viii,1,65) dwingt... slaaken: dat een leeuw voor vuur wijkt is een oud gegeven dat al in Homerus' Ilias (xi, r. 553 en xvii, r. 663) voorkomt. te slaaken: achter te laten naajaaght: jaagt ze na Op p. 126 van de bundel van 1657 staat m r- 9 van dit gedicht Galenus gaan. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot Galenus Gaan. [io8] SPASANGH. OP DE WYSE VANDEN 6. PSALM (p. 184) toelichting Het gedicht staat opp. 127-128 van Six' bundel Poësy. annotatie i voort [...] koomen'. te voorschijn ... komen 3 diepgesmolten lucht', in de diepte opgeloste lucht, waardoor het water belletjes vertoont (wnt xiv, 2113: smelten', oplossen) 7 wonder, verwondering 11 dranken', apothekersdranken 1 2 heilen kon: in staat is gebleken te genezen 1 7 Aanbidden: zonder object (wnt i, 69) 1 8 kristal: kristalheldere water 2 3 Alleen niet: te verbinden met: Naa huis gaan (r. 24) 2 8 Zoo [...] vergaaien: Al verzuimden V: nl. Te pry sen uwen naam (r. 30) 2 9 doch: echter laaten: nalaten 3 1 Dat: Opdat genieten: mogen genieten 3 2 vlieten: stromen 3 3 Uit Iesus bloedfontein: dwz. Uit Jezus' wonden, waaruit Zijn bloed stroomt 3 5 wonden: kwalen 3 6 gansch: nl. naar lichaam èn ziel 3 8 deur kan klooven: kan doorklieven 39 En setten uit de stee: En dat bergen kan verplaatsen (vgl. 1 Corinthiërs 13:2) 40 Wat: Welke u behaagen: zouden u kunnen behagen 41 niet saagen: de oorzaak niet inzagen van 42 7 Verydlen: 't Verdwijnen, 't Vervluchtigen [109] WILD TUILKEN, AAN RAIMOND DE SMETH (p. 186) toelichting In de tijd van Six' kuur was ook het echtpaar De Smeth, verre familie van Six, in Spa. Six doet hun een bos zelfgeplukte bloemen toekomen en laat die vergezeld gaan van het hier besproken gedicht. Het staat op p. 128-129 van Six' bundel Poësy. annotatie 1 ryk: als een rijk man. Raimond de Smeth was telg van een zeer rijk Amsterdams koopliedengeslacht (vgl. Elias, Vroedschap 11, p. 796-797). 2 sorgbre handelingh: het handeldrijven dat zorgen geeft 3 oovrigh: overgebleven, resterende 7 soomerbuurlingh: buurman in de zomer. De familie Six van Chandelier bezat een buitentje 'Ceulen' in de Diemermeerpolder. Bezat De Smetr ook een buitentje, in de buurt van dat van de Sixen (maar aan de Vecht)? 201 palleisem luxe buitenhuizen die: hen die soeten vliet: aardige stroom afschietende: die ... snel doet vloeien (wnt i, 1355, deze plaats) Brent: de Brenta, de rivier die uitmondt in de lagune waarin Veneti?ligt, bekend vanwege de fraaie buitenplaatsen die er langs lagen (Frank-van Westrienen, 1983, p. 96) 7 soul: de lagune om: rondom Markus stee: Veneti? Ik: nl. de tuil wilde bloemen die Six De Smeth stuurt uw hof: nl. die bij De Smeths buitenhuis net: op de juiste wijze van hoovenieren: door tuinlieden Wan: Wanneer (sluit aan bij tot 's meesters lof) verwe: kleur van: door Neef: Raimond de Smeth was een zoon van Joost Willemsz. de Smeth (15 54-1617), die in 15 81 getrouwd was met Anna Jehu of Jeheu, waarschijnlijk een zuster van Six' overgrootvader van moederszijde. Six noemt hem dan ook elders zijn 'Neef, van uit het vyfde lid' (Elias, Vroedschap 11, p. 796; vgl. gedicht no. [115], r. 7). Ardennes: van de Ardennen 'tgeberght van kei/en: vgl. gedicht no. [101], r. 14 Milddaadigh: Vrijgevig Na: Nadat van: even buiten, van ... weg kristallyn: nl. kristalheldere water Meer dan met: Met meer dan eige naamen: soortnamen. De passage herinnert aan de botanische kennis van de kruidenkoopman-dichter. Verciert... land: bepaling bij bloementuin (r. 27) weingerleije: minder uitgebreide al te kostelyk: tegen al te hoge kosten Ontbooden: Geïmporteerd geen naageleegen: een ver Koridon: een bekende pastorale herdersnaam, o.m. voorkomend in Vergilius' Ecloga vu Voor: Meer dan sorglik: zorgen gevend goud, op Medens Kooningin: de kroon van Vasthi, de vrouw van koning Ahasveros van de Perzen en Meden, die onttroond werd, omdat zij haar man weigerde gekroond te verschijnen om volkeren en vorsten haar schoonheid te tonen (Esther 1:10-19) Gelyk [...] Zoo: Zoals ... Evenzo een niet: niets verslense: verwelk (wnt xx, 11, 320) of ouderdom: sluit betekenisvol aan bij r. 3-6 correctie Op p. 129 in de bundel van 1657 staat in r. 12 van dit gedicht om V sout, in. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot in V sout, om. [iio] OP HET DOODEN VAN EEN SLANGH (p. l88) toelichting In een passage in dit Spadicht van 1656 blikt Six terug naar een onplezierig oponthoud op Sardini? naar alle waarschijnlijkheid tijdens zijn oversteek van Alicante naar Genua in het voorjaar van 1650. Het gedicht staat op p. 130 van Six' Poësy. annotatie 1 al: zeker oover hondert jaar: dwz. zo goed als dood (een eeuw gold als de maximale levensduur van een mens, wnt iii, iii, 3936) 2 Wyl: Terwijl doornemantel: kennelijk een mantel waarmee men zich tegen de doornstruiken beschermde die men tijdens wandeltochten tegenkwam 3 beide Spaan: nl. het Oude, noordwestelijke en het Nieuwe, zuidoostelijke Spa {Guide des curieux, 1818, p. 7-8) vermaaklik: genoeglijk trantel: kuier (wnt xvii, i, 2048) 5 Barissaar: la Source de Barisart (Baedeker Belgique, 1910, p. 84-85 en p. 88) de stoppende fontein: de bron met stoppende werking 6 Van niemand: Door geen van de aanwezige kuurgasten? Of: Door geen mens, dwz. Door mij niet? beschonken: van drank voorzien 8 Zoo: expletief, sluit aan bij Wyl (r. 2) stip: stap (presens historicum, wnt xv, 1748, deze plaats) een gras, en vaarenplein: een open plek in het bos met gras en varens 9 ribbeen: lijf (eigenlijk: borstkas) rosse: roodachtige. Sommige adders zijn roodachtig bruin. Ze komen in de Ardennen plaatselijk voor en kunnen tot 80 cm lang worden. 11 stof vraat: stofvreter (vgl. Genesis 3:14). Ook het woord appelwortel legt al een zeker verband met de paradijsslang. 1 2 Gebeeten: Verstoord tangh: tong (klankvariant in rijmpositie; tangh als aanduiding voor 'gebit' lijkt minder aannemelijk gezien Uit synen bek, r. 13). 14 stok: de wandelaars te Spa maakten gebruik van soms fraai bewerkte wandelstokken, de zgn. 'bordons'. Het reisgidsje Den Wegh naar het Spaa, 165 5, p. 5 noemt dit 'Spa-stokje om na de Fonteinen te gaan' een vast toebehoren voor elke kuurgast (vgl. ook Lafagne, Spa, p. 8 en p. 16-18). ontvlooden: die ... 'de dans ontsprong' (bepaling bij my, r. 13) 15 de stok des boos der Gooden: de staf van Mercurius of Hermes, de boodschapper van de goden, waaromheen zich twee slangen kronkelen 16 hoe dat ik was te moe: hoe het mij te moede was 17 Het vermiljoen: De gezonde rode kleur heilende: van genezing blijk gevende 203 19 die grooter slangeblikken: die blikken van een nog grotere slang 2 o ongesond: toen ik nog ongezond en dus vanzelf al bleek was schicht: pijl 21 Oristan: Oristano, aan de westkust van Sardini? 2 2 Door: Door ... gedwongen 23 De wolven sach, in schaapekleeren: Me als een schaap door wolven zag bedreigen. Six vergelijkt hier zijn eigen situatie met de ballingschap van Ovidius (vgl. de annotatie bij r. 24). 24 Naso: Ovidius in 't Barbaarisch Pontus: in Pontus, het gebied aan de Zwarte Zee, waarheen Ovidius verbannen was. Ovidius klaagt in zijn tweede brief Ex Pon to dat hij zich in zijn ballingsoord temidden van vijandige lieden bevindt. Zij gebruiken addergif op hun pijlen, zo schrijft hij, en gedragen zich tegenover de balling als een wolf tegenover gekooide schapen (vgl. ook Ovidius' Tristia iv, 1, 77 e.v.). 2 5 slongh: slingerde, zwaaide (wnt xiv, 1782, deze plaats) staf: wandelstok (niet: slang, zoals wnt xiv, 1782 deze plaats verklaart, mogelijk met een beroep op Exodus 4:3-4?) 2 6 heene: weg 2 7 Noch gaf het spul: Toch kostte het (nog) moeite (vgl. wnt xiv, 2682-268 3) bolde: afmaakte (het werkwoord bollen duidt gewoonlijk het doden van runderen met een voorhamer aan, wnt iii, i, 308) 2 8 Nu ben 'k: in tegenstelling tot Ik was van daagh (r. 1) geen: nog geen 2 9 die: nl. die seevendartich jaar straal: dag (eigenlijk: zonneschijnsel) 3 o sprokkel: de sprokkelmaand, februari. Six was dus jarig op 19 februari en zou in 1657 37 jaar OU(^ worden. ver fsoek: ver te zoeken, veraf. Als het metrum hier regelmatig is, ligt de nadruk op fsoek. 3 2 Bekommert: nl. door de gebeurtenis, die herinnert aan de onbereken- baarheid van het lot [iii] van 't schaapevleisch te spa, aan Raimond de Smeth (p. 189) toelichting Het gedicht staat op p. 131-132 van Six' Poësy. annotatie 1 korts: onlangs (waarschijnlijk bij een maaltijd op De Smeths logeeradres in Spa, vgl. de Toelichting bij gedicht no. [109]) 2 braaden: gebraden 3 boeten: stillen 3 - 5 sonder [...] quaade, of goed Te doen: zonder ... aan te raken (met woord- speling van goed doen en t(ich te goed doen) 5 7 Wieringh lam: het lamsvlees van Wieringen. Het eiland Wieringen was vermaard wegens zijn lamsvlees (Van der Aa, Aardr. xii, p. 386). 6 Voor wat: Boven het lamsvlees dat om: in de omgeving van 204 7 Vlak teegen: Lijnrecht tegenover elx: eenieders 8 Van die: Van eenieder die was: ooit geweest is huiden: nu 9 voor: ten gunste van i o teegendeel: nl. dat ik ten nadele van het Vaaderland spreek 11 gun, dat: sta mij toe dat (zie r. 19-20) 1 3 verwoestingh: nl. de brand van Aken van 2 mei 1656. Six heeft de ver- woeste stad ook bezocht (eveneens bij de thuisreis?) en beschreven in zijn gedicht no. [462]. 13- 14 het vuur Des luchts: de bliksem 14- 15 schier huisloos, met den muur Gebleeven: bijna zonder huizen, met alleen de stadsmuur achtergebleven 16 Deur: Via waarghe %yt van daan: waar u oorspronkelijk vandaan komt. De ouders van De Smeth waren afkomstig uit Brussel, maar vertrokken evenals Six' grootouders in de dagen van Al va naar Keulen. De familie verhuisde later naar Amsterdam. Raimond zal evenals zijn broer Joost in Keulen zijn geboren, waar de laatste nog woonde in 1653 (Elias, Vroedschap 11, p. 796). 17 wynbren: wijngevende 17-18 of [...] Te vaaren: af te varen 1 7 van sin: met het plan 19-20 Ik ... bestel: aansluitend bij gun, dat (r. 11) 19 kooker Daniel: kok Daniel. Men at in Spa in 'kokshuizen', zoals dat van zekere 'Maistre Glaude uit den Haagh' (Den Wegh naar het Spaa, 165 5, p. 4). 2 2 van: door Nichte: dcgemaalin van Neef De Smeth (waarschijnlijk Barbara Wol-ters Stevensdr. geheten, Elias, Vroedschap 1, p. 517) 2 3 bloedigh sweet: bloederig vocht dat bij het braden uit de bout zweet (vgl. gedicht no. [101], r. 258) 26 Naa: Zoals wèl... is 27-28 peis Besluit met: zich tevreden stelt met 2 9 Noch bloederiger dan: En niet zo bloederig-rauw als 3 o Dat: Hetgeen. De Engelse bereidingswijze van vlees hekelt Six ook in een epigram (gedicht no. [603]). 3 1 Waarom: Waardoor daar: nl. in Engeland %oo bleek: zo bleek als hij is 3 2 Brasiljaan: een woeste inboorling. De Tarairiu in Brazili? die in Six' tijd meestal 'Tapoeiers' werden genoemd, waren kannibalen (vgl. De Laet, 1630, p. 511). 33 's leevens tyd: de levensduur bepaalt: toegemeten (vgl. Psalm 90:10) 3 4 schaarser: minder vaak 3 5 by: naast 3 6 mist: ongelijk heeft 205 3 7 hou: maak me sterk 3 7-40 men ... wees: lijdend voorwerpszin: 'dat men ... enz.' 3 7 naast: behalve dat van 37-38 Languedok [...] Madril: in Zuid-Frankrijk en Spanje fokte men het bij- zonder gewaardeerde merinoschaap. Vooral de schapen uit Molina d'Arragon, ten zuid-oosten van Madrid, werden hoog aangeslagen (Chomel vi, 3232-3238 en Larousse). 3 8 aangefok: fokprodukt 40 tier saam: voedzaam (wnt xvii, i, 16, deze plaats) wees: heeft kunnen aanwijzen. In gedicht no. [101], r. 270 suggereert Six de reden van de kwaliteit van de Spader schapen: zij 'beknabblen' wilgetakjes in de omgeving van het dorpje. 43 roep: nodig ... uit straf my: weerleg mijn woorden mis: het fout heb 44 Spader: beter dan te Spa (met woordspeling: spader. op een later tijdstip) [lI2] TROUWEN RAAD OM NAA HET SPA TE KOOMEN [...] (p. 191) toelichting Het metrum van dit gedicht is Horatiaans (vgl. bijvoorbeeld Horatius' Ode 1, xx 11). Het staat op p. 132-133 van Six' bundel Poësy. annotatie titel trouwen: Betrouwbare (wnt xvii, ii, 3449). Of: Welgemeende (wnt xvii, 11, 3448). &c: hier voor: van Chandelier moei]en: tantes, zusters van Six' moeder 1 Stoppende milten: Lijders aan een verstopte milt, tot welke groep Catharina Six en Six zelf behoorden (r. 25) 2 Steenige nieren: dwz. Niersteen- en graveellijders, tot welke groep een van Six' tantes behoorde (r. 26) 3 Dorstige lyven: nl. van waterzuchtigen, tot welke groep Six' andere tante behoorde (r. 27-28) 5 wilt: zou ... willen 6 beleesen: leeghalen, plukken 10 7 Gasthuis: ik vond geen vermelding van een 'hospitaal' te Spa in Six' tijd, de eigenlijke betekenis van gasthuis (wnt iv, 325). Denkelijk betekent het woord hier 'logeeradres' (vgl. 'gast-huys. Xenodochium, hospitium publicum', Kiliaan, 1599). aangenomen: opgenomen 11 heilbre: genezing schenkende 1 3 Amptman: Overheidsdienaar. Ik heb niet kunnen achterhalen wie hier precies wordt bedoeld. graveelen: gruis in de nieren of de blaas 15 Dry ft: Drijft... af kareelen: stenen. Gewoonlijk duidt het woord kar eel een baksteen aan (wnt vii, i, 1614, deze plaats: 'Zeer oneigenlijk'). 206 16 gesalpeetert: met salpeter overdekt. Als het metrum hier regelmatig is, ligt de nadruk op de eerste en derde lettergreep van dit woord. Graauw is dan onbenadrukt. i 7 7 Waardhuis de Meulen, te Maastricht geheeten: De herberg te Maastricht die 'de Meulen' heet. Een bekende herberg in de Groote Staat te Maastricht heette 'De Gouden Windmolen' (Van Lennep en Ter Gouw ii, p. 301). Het gidsje voor Spagangers uit 1655 raadt aan tijdens de reis naar Spa te overnachten in deze(?) herberg in Maastricht. Men zou er het beste, 'reinlikste ende goe-koopste tractement by Mr. Augustijn in de Wint-meulen' vinden (Den Wegh naar het Spaa, 1655, p. 4). Misschien was deze meester Augustijn dus de zuchtige dikkerd in Spa. 1 8 flus: binnenkort omgemeeten: in omtrek gemeten 19 Bredaton: vat voor het bier uit Breda van de sucht vergeeten: niet meer bezocht van de waterzucht 2 o Bly: bepaling bij haar meester (r. 18) rank: slank 2 1 vermeestert', door artsen van de wal in de sloot geholpen (wnt xx, 1271, deze plaats) 24 suur: bitter 2 5 dat deel: nl. de milt 2 6 wiens lenden: wier lendenen 27-28 als ... gesoogen: die langzaam met gewoon water volgezogen is, gespan- nen als een blaas 29 beetervaaren: herstel (wnt ii, ii, 2216, deze plaats) 3 1 verhoren: onvindbare (wnt xx, 1005) [113] TYDKORTINGH TE SPA, AAN RAIMOND DE SMETH (p. 192) toelichting Het gedicht staat op p. 133-135 van Six' Poësy. annotatie titel tydkortingh: Tijdverdrijf 1 voor dry uur en: vóór drie uur 's nachts 3 lichtgardynen: gordijnen tegen het licht 4 bobelynen: de kuurgasten (vgl. gedicht no. [101], r. 3) 5 Verdrietigh: Vervelend (wnt xix, 1449) 7-9 Dat [...] hyght te voet: Zodat er ... wordt gehijgd bij het klimmen (met een enclitisch 7 als plaatsonderwerp, vgl. V in r. 10) op Spalouberghs teenen: langs de voet van de Spaloumont (vgl. gedicht no. [101], r. 11) 8 steenen: gebergte I o Eer 7 [...] een bergh ontmoet: Voordat er ... een confrontatie met een volgende berg plaatsvindt (vgl. de annotatie bij r. 7-9) II Wyl: Terwijl in 't boek: dwz. in een kaartspel ver keer en: verdiept zijn 207 15 Het been: De benen dobbelsteen 16 Drymaal verdubbelt: Verdriedubbeld. Men speelt het rafelspel (vgl. r. 19) met drie dobbelstenen. de toogen: de speeltafels 17 Fransche kraamen: deze speeltentjes of speelbanken worden waarschijnlijk Trans' genoemd omdat de voertaal bij het spel het Frans was of omdat vele kansspelen van Franse origine waren. om: omwille van 1 8 om: tegen betaling van op 's lotsgewys: naar het lot uitwijst 19 Stout tergen: Overmoedig uitdagen (nl. Het been, r. 15) het hooghste raaf el: de hoogste worp bij het rafelspel; een spel waarbij de speler met drie dobbelstenen drie gelijke nummers tracht te gooien. Het hooghste raaf el is een worp van drie zessen (wnt xii, iii, 169, deze plaats). 21 Meffert: de speelkaarten die werden vervaardigd door de Amsterdam- se papierhandelaar en speelkaartenmaker Pieter Mefferdt ( ?1595-1663), wiens bedrijf waarschijnlijk was gevestigd in de Reguliers-breestraat. Zijn kaarten waren gemakkelijk te herkennen, want zijn naam prijkte op de beeldenaar van klaverboer. De grote verbreiding en bekendheid van Mefferdts speelkaarten in binnen- en buitenland kunnen blijken uit de terloopse vermeldingen van 'Peter Mafferts boek' in het vierde Scher^gedicht (1652) van de satiricus Johann Lau-remberg (1590-165 8) uit Rostock en van 'Meffer' in het tweede deel van De Brunes Wetsteen Der Vernuften (1659). De Duitse speelkaarten-deskundige Erwin Kohlmann vermeldt dat hij zijn moeder nog de uitdrukking 'bei Peter Neffert' (voor ons 'de hort op') heeft horen gebruiken (De Brune, 11, 1659, p. 202 en Kohlmann, 1965). Nadere bijzonderheden over Mefferdt zijn te vinden in de annotatie bij de gedichten no. [96], r. 254 en no. [217], r. 58. argh: hachelijk piket: het piketspel, een kaartspel met 3 2 kaarten voor twee personen, waarbij de spelers proberen slagen te halen of punten te maken met bepaalde reeksen van kaarten (wnt xii, i, 1791) 2 2 Om een beschildpadt kabinet: Met als inzet een met schildpad ingelegd kostbaar kabinetje. Te Spa werd bijvoorbeeld ook gekaart 'over een kostelyk stuk zilver laken, het welk men op het spel hadt gezet' (Tyd-kortingen, 1735,1, p. 32-33). Om als plaatsbepaling ('gezeten aan weerszijden van') lijkt in tegenspraak met r. 20 en kabinet kan mijns inziens niet 'speelbord' betekenen. 2 4 nutter niet: niet op een nuttiger wijze te lengen: te vullen met bezigheden. De regels 11-23 en 2 5 "74 bestaan uit bijzinnen bij r. 24. 2 5 volle: nl. met bronwater gevulde 26 Het klooster: De tuin van het klooster (vgl. gedicht no. [101], r. 341) jpen haagh: taxushaag (wnt vi, 1375-1376; vgl. gedicht no. [101], r. 342) 2 7 Kapucius: Aan de orde der Kapucijnen. Kapucius staat hier voor: de Ka- pucijn in het algemeen (Michels, 1964, p. 204). 208 ten dienst geschonken: Het klooster was in 1642 gesticht door Walther de Liverlooz, burgemeester van Luik (Hildebrand 11, 1946, p. 279). 28 Herkruisse: Herhaaldelijk doorwandel sonken: mochten zakken 29 Kourots: de heuvel aan de noordwestelijke zijde van het dorp die bekend staat als la Heid Fanard. Over deze heuvel loopt een Avenue du Cimetière die naar een begraafplaats leidt (Wybauw, Trait? p. (2) en p. 24). 30 7 Beginsel van het oude Spa: aan de voet van la Heid Fanard ligt het oudste gedeelte van het dorp, le Vieux Spa (vgl. gedicht no. [110], r. 3). De heuvel zou het allereerste en oudste gedeelte, 7 Beginsel van het Oude Spa zijn. 3 1 Var ma: Alexander Farnese, hertog van Parma werd op 11 mei 1589 vanuit Brussel naar Spa gebracht. In oktober van dat jaar verliet hij het dorp, maar keerde er in de zomer van 15 90, 15 91 en in het voorjaar van 1592 terug om zijn waterzucht te kuren met Pouhonwater. In december van dat jaar stierf hij (Van der Essen, v, 1937, p. 256-383). fhuis: In 1589 arriveerde Parma per draagbaar te Spa en verliet zijn ziekbed pas 20 dagen na zijn aankomst. in riete hutten: Waarschijnlijk bedoelt Six de eenvoudige houten huisjes in het oude Spa, waarvan er vele ten prooi waren gevallen aan de brand van 1644 (Spa, son histoire, 185 3, p. 13 en vgl. gedicht no. [117], t.j). 3 2 Het water dreef: Zi]n waterzucht kuurde 3 4 schooft: in schoven opbindt 3 6 slee: sleedoorn doorwaaren: dwalend doorwandelen 3 7 des smelters schuur: de smidse 3 8 sindel: metaalslakken (wnt xiv, i 367, deze plaats) 40 Van: Door Ciklops [...] slaaven: smeden. De cyclopen waren de helpers van Vulca-nus, de smid van de goden. 41 gesint: gestemd 42 gespraaksaam: bereid wat te keuvelen. Waarschijnlijk zinspeelt Six hier op de gesprekken die hij met Raimond de Smeth voerde (vgl. de titel van dit gedicht en gedicht no. [115], r. 8-13). onderwindt: onderneemt 43 Spalou: vgl. gedicht no. [101], r. 11 44 sonder sweeten: vgl. gedicht no. [101], r. 345-346 4 5 uit: vanuit het aakerloose groen: het geboomte waaraan nog geen eikels groeien. De interpretatie van het aaker loose groen als 'het groen zonder eikels, dwz. het dennebos' is niet aannemelijk (zie r. 51). 46 op te doen: te bekijken 47 Al bergen: vgl. r. 10 hierboven sich gaat setten: zich wendt of keert 48 groene kleên, engou servetten: metaforisch voor: landerijen, bossen, weiden, korenlanden enz. 209 49 het Kreperhout: het bos rond 'le Ruisseau de Crêpe' ten zuid-westen van Spa. Crêpe is de naam van een gehuchtje (Plan de Spa, 1780; Michels, 1964, p. 208). 5 o halve bokken: faunen, satyrs 50-51 woud Godesjes: bosnimfen 5 1 transen: kruinen (wnt xvii, i, 1903, deze plaats) 5 2 Sirinx fluitjes: panfluitjes hoor en: Six en zijn begeleider horen in werkelijkheid de vogelgeluiden in het bos. 5 3 voor: in plaats van moeden straat: vermoeiende wandelweg 5 6 't dal van vier, of seeven uuren: de Promenade de quatre heures of de Pro- menade de sept heures (vgl. gedicht no. [101], r. 3 51 en r. 3 5 3) 57-60 Aldaar ... steeken: Om erom te spelen wie van beide spelers daar, als er een van tevoren van een punt voorziene boomtak door zijn toedoen in de lucht om en om wentelt, die tak met de punt in de aarde doet belanden. En om erom te spelen wie van beide spelers de stok (nl. dezelfde tak. Of: een andere, eventueel ongepunte tak?), als die plat op de grond is gevallen, weet te spietsen met zijn scherpgepunte wandelstok. Er zou dus sprake zijn van één spel met twee kansen of van twee te onderscheiden spelen. Regel 352 van gedicht no. [101] heeft waarschijnlijk betrekking op de tweede helft van dit spel of op het tweede van deze twee spelen. De daar vermelde wandelstok (hier: prikkel) is waarschijnlijk de 'bordon', de vaak gebruikte en kennelijk scherpgepunte stok van de kuurgasten (vgl. gedicht no. [110], r. 14). Het zo duister aangeduide spel heeft veel weg van het in Zuid-Nederland gespeelde 'kampen', door A. de Cock en Is. Teirlinck als volgt omschreven: 'Twee of meer jongens, 't Is een koewachtersspel en kan maar in weiden, waar de grond malsch en vettig is, gespeeld worden. 1. Elke speler heeft een bijna 1 meter langen stok, van onder zeer scherp gemaakt. De eerste speler smijt met machtigen zwaai zijn werptuig in den grond, waar het met zijn spits uiteinde min of meer diep blijft steken. 2. De tweede speler tracht nu met zijnen stok den eersten zoodanig te treffen, dat deze uit den grond springt en zijn eigen stok er evenwel blijft in vastzitten [...].' Dit 'er [...] in' zal betrekking hebben op 'den grond' (De Cock en Teirlinck 111, 1903, p. 34). 61 Nimfenrei: reidans van jongedames. Ook De Heer maakt melding van de gewoonte zich 's avonds met dansen de tijd te korten (De Heer, 1645, p. 133)- 6 2 Voor maaneschyn: Voor de nacht valt (vgl. gedicht no. [101], r. 357) door aangelei: onder geleide 6 3 Princehanden: de handen van jongelingen (vgl. de aanduiding Nimfen in r. 61) 64 veel: vedel branden: dansen (vgl. gedicht no. [101], r. 344) 6 5 ringlings: in een kring (wnt xiii, 512-513, deze plaats) meet: uitvoert, uitmeet 210 66 soet: aardig 67 van: door ambre: amberachtige (zachte?) 70 min verselt, dan als: eenzaam (met te weinig gezelschap) op zo'n mo- ment, wanneer 7 1 een soete reeden: een aardig relaas 7 2 Uit: Bestaande uit [114] raad om naa 't spa te koomen, aan alle miltsuchtigen (p. 195) toelichting Het gedicht staat op p. 135-136 van Six' bundel. annotatie 1 vraagh: raadsel. Six doelt hier alleen op het 's avonds op drie benen lopende wezen, de in zijn ouderdom met een stok lopende bejaarde, dwz. alleen op het laatste gedeelte van het bekende raadsel. 2 verargrende: achteruitgaand 3 Begost: Begon 4 Daar: Maar daar, nl. op d'aard loome: trage 5 Ladas: een snelle Olympische hardloper, wiens naam terloops wordt genoemd door Catullus (Carmen 5 5), Juvenalis (Satire 13) en Martia-lis (Epigram 86, boek 11). Ladas' snelheid was min of meer spreekwoordelijk (vgl. Adagia, 1643, p. 244-245). heet: noemt 6 Van voogels [...] bekleedt: Van vogelvleugels voorzien als Merkuur: Mercurius wordt vaak afgebeeld met gevleugelde sandalen. 7 Faalt luttel: Heeft het nauwelijks mis 8 meer bedriegen: mij nog een onjuiste gedachte ingeven (vgl. leek, r. 1) 9 vuilnis maagh: de Galenische medische wetenschap beschouwt de milt als het orgaan dat afvalstoffen van de lever opvangt en zo het verse le-verbloed rein houdt (Galenus, 11, ix, 138 en 111, ix, 178). i o gevilt: gesneden ii Als doenelyk bepleit van veelen: Zoals dat door velen wordt verdedigd als een verantwoorde en mogelijke ingreep. Het nut van de milt was reeds in de Oudheid omstreden. Volgens Galenus kent de Natuur geen nutteloze organen en op grond daarvan verdedigt hij het belang van de milt voor het lichaam (Galenus, 11, iv, 91 en 11, ix, 132). Six volgt Galenus' redenering, maar kerstent diens 'Natuur' (vgl. r. 12). Miltextirpatie bij de mens -overigens wel degelijk mogelijk- komt in Six' tijd nog niet voor, maar de chirurgijn Job van Meekeren (1611-1666), een stadgenoot van Six, vermeldt wel een geslaagde miltverwijdering bij een hond (Van Meekeren, 1728, p. 269). 1 2 Zoo [...] dan: Als dat echt zo zou zijn, dan 13-14 Hiel... leef: Als ik dus moet aannemen dat ik dat orgaan nog wel naast het hart draag, aangezien ik in leven ben en aangezien het ongetwij- 211 feld niet zo is dat God overbodige organen heeft geschapen (impliciet in r. 12) 14 waar bleef', waar is ... dan gebleven 15 rechtspalleijen: gerechtelijke folterbanken (wnt xii, i, 209, deze plaats) 16 waaterreijen: waterloopjes (wnt xii, iii, i 590) 1 8 nieuwe Spader dorp: niet lang geleden herbouwde dorp Spa (vgl. de an- notatie bij gedicht no. [117], r. 5) 19 vermooge: krachtige 20 seevenjaarge: vgl. gedicht no. [102], r. 23, waar echter sprake is van Ses jaar. strenge: knellende 21 naa veelgedulds: nadat ik veel doorstaan had 2 2 Den oorspronk selve my nes schulds: Uit de genezing blijkt immers de gena- de van God ten aanzien van de oorsprong van de ziekte; de zonde waarvoor de ziekte een straf is {selve: zelfs). 2 3 om: vanwege 24 stilte: stilling, verzachting 2 6 balsemboom: een van de bomen waarvan de bast werd gebruikt als ge- neesmiddel (wnt 11,1, 942) 27 ver sonde: getransporteerde (vgl. gedicht no. [105], r. 45) lakken: dichtgelakte flessen (vgl. ook lak: bron, wnt viii,1, 927) 2 8 slapper: minder werkzaam. De medicus De Heer is het in dit opzicht niet met Six eens; hij acht gebotteld bronwater even gezond als aan de bron gedronken water. Als voorbeeld noemt hij een grote zending van flessen Pouhonwater naar Engeland. Het water doorstond een reis van tien dagen in koetsen en schepen zonder merkbaar kwaliteitsverlies (De Heer, 1645, p. 49-50). [115] verantwoordinge, oover een bruiloftdicht, berispt door Raimond de Smeth, aan den selven (p. 196) toelichting Bij hun wandelingen in de omgeving van Spa sprak Six met zijn verwant De Smeth ook over een bruiloftsdicht dat hij enkele jaren eerder had geschreven (nl. gedicht no. [348]). Six verdedigt zich in dit gedicht tegen De Smeths kritiek op dat epithalamium en vermeldt daarbij enkele bijzonderheden over zijn dichterlijke werkwijze en opvattingen (vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1979). Het gedicht staat op p. 136-138 van Six* Poësy. annotatie 1 reeden: redenering meet: nagaat, controleert 2 reeden: verstand die: nl. de reeden (r. 1) besteedt: uit, meedeelt 3 Die: De Smeth, die boort: doordringt 4 lydsaam: aandachtig 212 5 dus: zodoende 6-7 van ... lid: vgl. de annotatie bij gedicht no. [109], r. 19 8 Herknaauw: Heroverweeg (letterlijk: Herkauw, wnt vi, 623) 1 o streek: stroomde 1 2 traag/es op de vlucht: me kalmpjes haastend, dwz. wandelend (vgl. 'festi- na lente') 1 3 amprejokkerny: plagerige kritiek die me niet lekker smaakt (vgl. amper: zuur, wnt, Suppl. 1, 1081) 14 geringe Poësy: gedichtje, versje 15 gunst: hartelijke gevoelens 16 Joos: Joos of Joost de Smeth (1626-1704), de zoon van Raimond de Smeths broer Joost (15 87-1662) en dus ook een verre neef van Six. Hij was op 16 juni 165 3 in Amsterdam getrouwd met Maria Fassin (Elias, Vroedschap 11, p. 797). vreest: ontzag heeft voor 1 8 Wes: Waardoor, nl. doordat hij De Smeth als oom en eert, en vreest maar noch te beeter: alleen maar nog beter voer: terecht is gekomen 19 vrouwlikheit: te veel eer voor de vrouw (?) 21 De bruiloft stoffe: De elementen van een bruiloftsdicht leent [...] van: ontleent... aan 22 De Bruid: hier vóór de man genoemd en met een hoofdletter 2 3 naa de lesse: volgens het voorschrift Pontaan: de literatuurtheoreticus Jacobus Pontanus (1542-1626), auteur van het invloedrijke werk Poeticarum Institutionum Libri Tres (1594). Pontanus behandelt het epithalamium niet, maar een bewerker van zijn boek, Joannes Buchlerus, heeft een hoofdstuk De epithalamio toegevoegd aan zijn herziene en uitgebreide versie van Pontanus' poëtica. Dat hoofdstuk bevat een samenvatting van de verhandeling van J.C. Scaliger over het bruiloftsdicht die voorkomt in diens Poetices libri septem (1561). Buchlerus' boek laat niet duidelijk blijken dat het daar om een beschouwing van een andere hand dan die van Pontanus gaat, zodat Six zich gemakkelijk kon vergissen bij zijn toeschrijving van het epithalamium voorschrift aan Pontaan. Het is mogelijk dat Six Buchlerus' Thesaurus Phrasium Poeticarum, waaraan de bewerking van Pontanus is toegevoegd, al op de Latijnse school heeft leren kennen. De bedoelde lesse van Pontaan, die dus eigenlijk van Scaliger afkomstig is, luidt: 'Secundo loco explicabuntur laudes utriusque; a Patria, Gene-re, animi studiis, corporis praestantia' (Schenkeveld-van der Dussen, 1979, met name p. 394-395). 2 4 eikers: van elk van de twee daan: daden 2 5 bloed: afstamming schoone leen: dwz. uiterlijke schoonheid 2 7 Na: Naar gelang 2 8 liefliker: vleiender, beminnelijker. De kwaliteit van het gedicht wordt dus bepaald door de vriendelijkheid ervan. 2 9 weiden: ronddwalen swaanepluim: dichterpen 213 3 o Was: Geschiedde oopen ruim\ vrije veld (dwz. voor iedereen zichtbare ruime hoeveelheid) 32 Op't minlikste'. Op de welwillendste wijze als: zoals het 3 3 reeken eens: houd er maar wel eens rekening mee 35-36 gestoolen wierd, Uit: ontleend is aan 3 6 Nieuwhuis: Regnerus Neuhusius (1608-1679), rector te Alkmaar. In zijn Poëmata luvenilia (1644) komt het nagevolgde epithalamium voor op p. 192-194 van het tweede boek (Neuhusius, 1644; Schenkeveld-van der Dussen, 1979, p. 395-397). 3 7 reederykheit: retorica. Waarschijnlijk refereert Six hier aan Neuhusius' boek Tyrocinium Eloquentiae (van 1642, herdrukt in 1648), een inleiding in de welsprekendheid (vgl. nnbw ii, 984-985). leert: onderwijst 3 8 Naa 't voorschrift: bepaling bij gestoolen (r. 35) Vos: de literatuurtheoreticus G.J. Vossius (1577-1649) die in zijn studie De imitatione (1647) de theorie van de navolging van literaire voorgangers behandelt. 3 9 geest: wijze dichter (nl. Nieuwhuis) 40 den Venusyn: Horatius, die uit Venusia afkomstig was 41 menght: mengt... dooreen 42 Ter tyd van Venus koosery: dwz. Bij het schrijven van liefdesgedichten 43 lykewel: ondanks dit alles (wnt viii, ii, 2315) gemist: onjuist gehandeld 44 myn bloedsucht: mijn zwak voor familie 4 5 een naabestaande vriend: een vriend die ook tot de familie behoort 46 ondank: afwijzing van goede daden, miskenning [116] aan Simon Dilman geneesheer t'amsterdam (p. 198) toelichting Vanuit Spa richt Six zich in dit gedicht tot zijn behandelend geneesheer in Amsterdam, die ook een verre verwant is (vgl. voor hem en zijn familie ook het Register van namen). Het gedicht staat op p. 138-139 van Six' bundel. annotatie 2 Om voorsicht: Vanwege zijn vooruitziende blik ook van luk: zelfs waar het het wisselvallig lot betreft 4 druk: ellende 6-9 waarom hielptghy My [...] Vergeefs: hoe komt het dat u mij ... tever- geefs hebt behandeld 7 krochen: kermen 9 kunst: geneeskunst 10 Sulx: Zodat 11 heilbre: genezende 14 langen: schenken 16 grondeloose put: niet leeg te drinken bron 17 Waar alle schatgegrondt lelt: in deze versregel ontbreken twee lettergrepen. 214 zo Köör ^ streeft: Te boven gaat waardy: waarde 2 i toegekomen: te beurt gevallen 22 kon: zou kunnen 23 #W: naar haar werkelijke waarde 24 se: nl. de konst 25 Voor: Met het geld voor uit d'Apteek te haaien: bepaling bij kruiden 26 ganghgehaalt: betaalde (Verhaalde') visite (wnt v, 1579) [117] dankbaarheit, en afscheid aan 't spa (p. 199) toelichting Het gedicht staat op p. 139-141 van Six' bundel. annotatie 1 vak: stuk grond 2 de hooghte: mijn hoge standpunt (vgl. dees rots, r. 6) 3 Twee kerkjes: de klooster- en de parochiekerk (Tydkortingen, 173 5,1, p. 8) 4 Tweemaal bebeekte: nl. door het beekje dat nabij de Géronstère ontspringt en in het dorp Spa uitmondt in het tweede beekje: de Wayai. Het beekje dat bij Saveniere ontspringt (vgl. gedicht no. [103], r. 1-3) wordt hier niet genoemd. Het mondt dan ook buiten het dorp uit in de Wayai. omberghde dellingh: door bergen omgeven dal 5 Korts bosch: Dorpje dat nog kortgeleden uit bos bestond, dwz. Dorpje van pasgebouwde houten huizen. In 1644 was Spa ten prooi gevallen aan een grote brand, maar de inwoners zagen kans de houten woningen binnen korte tijd weer op te bouwen (Spa, son histoire, 1853, p. 13). Ze konden daarbij gebruik maken van het hout uit de bossen in de omgeving (vgl. de annotatie bij r. 53-56 hieronder). De interpretatie van Korts bosch als 'plaats waar nog onlangs bos was' is niet te rijmen met de algemeen benadrukte hoge ouderdom van het plaatsje (Lafagne, Spa, p. 3 en vgl. gedicht no. [101], r. 21-22). nu: bepaling bij gegeevelt (r. 6) 6 dees rots: nl. de Spaloumont (waarop Six kennelijk staat) gegeevelt: van gevels voorzien (wnt iv, 1922, deze plaats; Frederiks, 1883, p. 265 geeft dit woord ten onrechte weer met 'hoog oprijzend', vgl. Korts bosch, hierboven, r. 5). 7 hoe hardnekkigh: hoe onwrikbaar die ook is krocht: kreunt 8 klemmende: zich aan de rots vasthechtende kneevelt: teistert (wnt vii, 11, 4588, deze plaats) 9-10 %oo [...] Als: in die mate ... als (Spa is dus even bekend als het Prins- bisdom Luik onbekend is) i o 7 Prinsdom van de Luikenaaren: Spa ligt in het Prinsbisdom Luik. ii wierd vernoemt: besproken is, dwz. bekend is 1 2 Om: Vanwege; sluit aan bij %oo wydgeroemt (r. 9) 14 welgedronke: met heilzaam drinken gevulde 215 15 beeterhand: herstel. Eigenlijk is 'aan de beterhand' een vaste uitdrukking, die hier gebruikt wordt samen met de combinatie Geholpen aan (wnt ii, ii, 2219). 16 prikkelende: pijnigende 1 7 ghe: nl. Spa 1 8 Van reede: Naar rato 19 gewis: gemoed 2 o weederbaaren: herboren laten worden, teruggeven 2 2 ryker: een rijker persoon mach peisen: kan schatten 2 3 Lorettes kluisgodin: de 'godin' van het hokje te Loreto. Loreto is een be- roemd bedevaartoord met als centrum het huisje van Maria, dat door engelen vanuit Nazareth naar Itali?zou zijn overgebracht. Six bezocht Loreto tijdens zijn reis door Itali?(gedicht no. [308], r. 18-19). 24 Scherpenheuvel: Maria-bedevaartplaats bij Leuven 27-28 een kroon, of roosegaard Van goud: gouden kronen of juwelen van goud in de vorm van een roos werden Maria in beide bedevaartplaatsen geschonken (Chevalier, 1906, p. 359 en p. 388; Boni, 195 3, p. 32). 27 roosegaard: roostwijg (vgl. Kiliaan, 1599: 'Gheerde, gaerde. Virga [...]') 2 9 merklik: geconstateerd, bewezen door kunst ontfaan: met behulp van de geneeskunst verkregen. Six ontkent hiermee de hulp die Maria in beide bedevaartoorden zou schenken. 3 o geengeneeseloose: zeker niet ongeneeslijke (wnt iv, 1532, deze plaats) 3 2 grooter. nl. niet door kunst ontfaan en bij een wel degelijk geneeseloose ziekte 3 3 schaamel: arm 3 5 getelt: verworven uit uw eerdere investering (vgl. r. 48) 3 6 Patakons: patagons, zilveren munten ter waarde van 48 stuivers, die in de Zuidelijke Nederlanden werden uitgegeven (Enno van Gelder, 1966, p. 124) 3 8 Heer: Henri de Heer, de auteur van Spadacrene gieriger: wèl geld vragende 39 pracher: duitendief (wnt xii, ii, 381 i) 40 Vereeren: Mededelen (de regels 42-44 bevatten het object bij dit werkwoord) wydsten: verst verwijderde 41 Met druk: Door middel van een boek d'algemeine taal: het Latijn 44 Om 't heilsaamst: De een nog heilzamer dan de ander 4 5 Waar op: Waardoor, Door welk boek 46 herwaards aan %ou vloeijen: hierheen zou gaan stromen 47 %po: op die manier 7 Gasthuis: het onderkomen voor kuurgasten 48 Mocht: Zou ... kunnen die renten: de opbrengsten daarvan, die de rente zouden vormen van het in De Heers boek geïnvesteerde geld. Spa biedt dus gratis bronwater en verdient alleen wat aan de verblijfkosten van de gasten. 49 Gelyk: Zoals ... inderdaad 5 o van flesseseegels: door de opbrengst van de geëxporteerde verzegelde flessen 216 Langs: Rondom drypoortge muur en: tijdens Six' verblijf te Spa werd er gewerkt aan een stadsommuring. In het Gemeentelijk Museum te Spa bevindt zich een anonieme tekening die een blik gunt op het dorp 'a. 1632, eer den muer ende poorten ghemaecht waeren'. Uit dit opschrift van later datum op die tekening blijkt dat deze muren, die Spa tegen de veelvuldig doortrekkende legertroepen moesten beschermen, in 1663 klaar waren (Lafagne, Spa, p. 12-13). dekt met rotseteegels: met natuursteen verhardt Gelyk: En ook (vgl. Gelyk, r. 49) het borgertal vergroot: nu het burgertal toegenomen is als de goudeeuw: als in het gouden tijdvak. In Ovidius' beschrijving van de aurea aetas levert de aarde zonder landarbeid al hetgeen de mens nodig heeft en is de wereld nog zo vredig dat er geen afrasteringen behoeven te worden geplaatst. van den Keurvorst toegeloot: door de Keurvorst toegewezen (wnt viii, ii, 3069) aan de bevolking. Op 30 augustus 1603 had de toenmalige Prinsbisschop van Luik, Ernest de Bavière (15 54-1612), een brief doen uitgaan, waarin hij vastlegde dat de bevolking van het Prinsbisdom vrijelijk kon beschikken over het timmer- en brandhout uit de bossen die hij in de omgeving bezat (Froment et Robert, 1968, p. 127). Ernest de Bavière was ook 'archevêque-électeur' van Keulen, en daarom noemt Six hem een Keurvorst (Biographie nationale). Sulx dat: En zodat (vgl. Gelyk in r. 49 en r. 53) uit hun saad, Eer 7 vierde lid: nog vóór de vierde generatie van hun nageslacht (dwz. na ongeveer een halve eeuw) verhoopen derven: mogen hopen op Waarom: Waardoor de nyd: de Afgunst, dwz. alle afgunstigen Isier: la source minerale gazeuse dTsière, nabij het dorpje Marcour in de Ardennen (Guide des curieux, i8i8,p. 41) Stavlo: nabij Stavelot bevond zich de Chevron-bron (Tydkortingen, 1735,11, p. 346). Malmedyer: in Malmedy waren 'meerdere staalbronnen, die gelijk te Spa den naam [droegen] van 'Pouhons' (Pouhon des Hes, Pouhon des Cuves)' (Wybauw, 1902, p. 65-66). andersins: anders ook wel (net als Spa) die hoofd laurier: die erekrans, dwz. een zekere bekendheid van de lof, en deughd (r. 42) van die bronnen loosheit [...]?: leepheid ...! De roem van juist de Spabronnen is dus vooral te danken aan het boek van De Heer. De andere (ook heilzame) bronnen hebben niet zo'n goede propagandist gehad. beursesnyer: geldwolf (nl. De Heer, vgl. r. 38-39) Het... geneegen: Ik concludeer dus dat het meest waardevolle en aangename in faam (vermeerdering van roem) is gelegen, die nuttiger voor u en het allerbeste voor mijn beurs is en die ook van nature een hang tot de dichtkunst heeft. hel basuin: traditioneel het instrument waarmee de roem wordt uitgedragen (het attribuut van Fama) Dafnes loovren: lauwertakken (van de dichtkunst) 71 gunst', roep 7 2 Om: Tot aan veroovren: doen verwerven, opleveren 7 3 pulken kroon: nl. die van dichtkunst die roem vermeerdert 7 5 Ik niet loongierigh: Ik, die geen behoefte heb aan een beloning (in tegen- stelling tot De Heer) geloont: beloond, nl. door de genezing [ll8] vaar wel, aan 't spa (p. 202) toelichting Dit laatste Spadicht staat op p. 141 van Six' bundel. annotatie 1 het hondschgestarnt: het sterrenbeeld de Hond, met Sirius als belangrijkste ster. De 'hondsdagen' vallen in de Nederlanden tussen 19 juli en 18 augustus. Sirius komt in die periode tegelijk met de zon op. hlaaken: verschroeien 2 Hippokrates: Hippokrates schrijft in zijn Aforisme 5 van het vierde boek dat het gebruik van geneesmiddelen ten tijde van en net vóór de hondsdagen schadelijk is. 5 Alsoo: Evenzo wanneer: nl. in het voorjaar (vgl. 'een maartse kater'). Een waarschuwing tegen medicijngebruik in lente en herfst (vgl. r. 6) komt al voor bij Aristoteles. Lente en herfst zijn seizoenen vol onberekenbare veranderingen in de buitenwereld, waarbij het lichaam van de mens zich moet aanpassen. Het gebruik van geneesmiddelen zou dit natuurlijk proces kunnen verstoren, met ernstige gevolgen (Aristoteles, Ph. Problem ata, 1, 859 a). krollen: krolse geluiden maken (wnt viii, 1, 315) 7 Waar: Zou 't... zijn geensins oorberlyk: zeer nadelig kraakende: bijna kapotbarstende, in een kritieke toestand verkerende (vgl. wnt vin, 1, 71) 8 Te roeren: In beweging te brengen 9 mistroostigen: wanhopigen 10 Geist: Geneest (wnt iv, 918, deze plaats) %po maar: indien alleen (vgl. de annotatie bij gedicht no. [101], r. 89) 11 putsafier: metaforisch voor: helder-blauw bronwater des heugen Nimfs kapel: uit de kapel van de heilbrengende Nimf. Men hoeft hierbij niet aan één bron in het bijzonder te denken. 1 2 offer: breng dank [119] het boek, aan den leeser (p. 20}) toelichting Dit is het eerste van drie poëticale gedichten die het eerste Dichtbosch openen. Mevrouw Schenkeveld wijst in haar analyse van deze gedichten op de verwantschap van dit het boek, aan den leeser met de 218 elegie waarmee Ovidius' derde boek Tristia opent (Schenkeveld-van der Dussen, 1983 a, p. 293-295). Het gedicht staat op p. 145-147 van Six' bundel. annotatie 1 een boschmaagd', een bosnimf (dwz. een nimf uit het bos, maar in dit geval eerder: een nimf die een Dichtbosch is) van %oo een droogen geest', van een dito droge geest (van een bosgeest, een faun, maar dan wel een koele). Six speelt ook met het woord geest in de betekenis dichter, literator en laat zich door zijn boek dus voorstellen als een niet erg warmbloedig poëet. 2 Meer ...geweest'. Die zich meer met handel in gedroogde kruiden inlaat dan hij zich ooit met boeken heeft beziggehouden (vgl. ook droogen, r. 1) 3 uw druk', uw drukkunst gebuurende aan het Spaaren', die beoefend wordt niet ver van het Spaarne. Wil Six in het woord druk ook iets oproepen van de traditionele rivaliteit tussen Haarlem en Amsterdam ('de stad die u drukt')? 4 De vindster van die konst: het Spaarne (Haarlem), dat die kunst heeft uitgevonden (Laurens Coster was immers Haarlemmer) dees blaar'en: deze bladzijden, waaruit ik, boek, besta 5 Haar reed gerief: Het gemak dat het bestaan van de drukkunst biedt (wnt xii, iii, 999, deze plaats) dat min, dan ouders pennen, kost: dat minder kost dan (onze) ouders aan pennen uitgeven. De ouders van de boeken zijn de schrijvers en dichters. 6 Queekt: Brengt... in het licht werlden: 'hele werelden' schaapenleer: schapeleren of schapeperkamenten band 7-8 Haar ... tienen: Voor wie zich met genot aan de poëzie als zijn concubi- ne wil wijden zijn de kosten zo laag ('is de investering zo profijtelijk') dat de vrucht van die omgang in tientallen, in plaats van in het enkelvoud van een enig kind volgt (enig kind dat hij zou hebben verwekt als hij alleen maar met een pen schreef) 9 Dacht wel myn Vaader ooit: Heeft mijn vader (Six) wel ooit gedacht (nl. toen hij nog op school zat) 9-10 dat... verdriet: dat hij mij, na de school te hebben verlaten, nog zou voortbrengen, als onverwacht gevolg van de langdurige en moeizame studie aan de Latijnse school 11 De ...passen: De kinderen die zich verzetten tegen de schooluren en de plak 12 om die eens f ooverwaschen: om die klok, en plak eens te ontgroeien 13-14 De ...geplukt: dwz. Hij (Six) had nog maar vier lentes in vrijheid (nl. na de afsluiting van zijn schooltijd) meegemaakt 14 hy viel in swaarder band: of hij racikte in zwaarder gevangenschap 15 hy had geen twintigh jaar en: hij was nog geen twintig jaar. De leerlingen verlieten de Latijnse school omstreeks hun vijftiende (vgl. Fortgens, 1958, p. 9-10). 'Geen twintig jaar' zal hier dus 'negentien jaar' betekenen. 16 sy riedt hem om te paaren: gaf zij (de liefde) hem de wens in te gaan minnen en trouwen 219 i 7 in 7 dwaalende oogh\ in zijn rondziende oog 1 8 Die ... toogh: Die hem voor het eerst het wambuis (het kledingstuk van een jongen) van zijn onervaren ('groene') schouders nam, dwz. Die hem de kindertijd achter zich deed laten 19 in 7 bedryven: bij het dingen naar de hand van een meisje 2 o Noch: Toch schaamte: verlegenheid die de tonge doet verstyven: dwz. die de minnaar het spreken belet 21 Dies: Daarom een pen: een schriftelijke wijze van communiceren 7 roosen: het blozen, het kleuren 2 2 swarte sluijers: metaforisch voor de zwarte letters die 's minnaars verle- genheid niet laten doorschemeren 2 2 in 7 spreeken van belangh: bij het spreken over 'zwaarwegende zaken' (van de liefde) 2 3 Het... draagen: Het vereiste een fraaie inhoud (stof nog in aansluiting bij sluijers, r. 22) om zijn verlangens kenbaar te maken 2 4 waarschynelykst: met de meeste kans geloofd te worden %ou: zou kunnen 2 5 verworpen: weggeworpen 26 een sleipsteen: nl. om zijn pen, zijn stijl van schrijven, op te wetten nut: nuttig, van dienst uit een hoek: nl. uit de hoek waar het boek, de slijpsteen, was weggeworpen 2 8 mynen: delven 29 als: omdat zij ... zijn 3 1 De ballingh om de kunst van geile minnevellen: Hij die balling was wegens zijn dichterschap van wellustige verzen. Ovidius is (om niet geheel duidelijke redenen) naar Tomi aan de Zwarte zee verbannen. Six houdt het erop dat zi)ngeile minnevellen (zijn Ars amatoria en Amores) tot zijn verbanning hebben geleid. 3 2 Met Theokryt: Evenals Theocritus. Mevrouw Schenkeveld kan The- ocritus niet in verband brengen met Six' minnepoëzie. Zij vraagt zich af of Six hier niet het oog heeft op Theocritus a Ganda, dwz. op Daniel Heinsius in zijn rol van dichter van erotische emblematiek (Schenkeveld-van der Dussen, 1983 a, p. 294, noot 10). in te stellen: op te stellen, te formuleren 3 3 wat ter taal: eenmaal wat thuis in de taal wat vryer in 7gevry: wat meer op zijn gemak bij het dingen naar de hand van zijn geliefde 3 4 wat sty Is van Poësy: wat poëtisch werk in stijl (zonder dat het voor de minnaar wat uithaalde, impliceert Six) 3 5 Lyk: Net zoals voorts vryer: naderhand vrijgezel 3 6 Zoo: expletief, vat Lyk op 37 7 hy dicht, of rymt: of hij nu dicht of (slechts) rijmwerk maakt de vryster blyft uit 7 hoofd: een geliefde heeft hij niet meer op het oog (en komt in zijn poëzie niet meer voor) 220 3 8 Ook hoeft van niemand myn hoedaanicheit gelooft'. Niemand behoeft ook mijn (des boeks) waarde aan te prijzen. Met Ook impliceert Six, dat hij in de voorgaande regels niet vist naar complimentjes voor zijn eigen hoedaanicheit, zijn kuise ongehuwde staat, die geen gedachten aan een vryster toelaat. 39 Ik ... looven: Zelfs als men iets (in mij) kan loven, wil ik (boek) naar geen lof dingen 40 oogh'. oogmerk. Het oogmerk van Six' boek wordt genoemd in r. 61. verdooven: aan het zicht onttrekken 41 Vraagt nu een groot verstand: Is er nu een 'wijze', die de vraag stelt: ...? (Six' antwoord aan deze denkbeeldige vragensteller volgt eerst in r. 55 e.v.) 41-44 wat komt ge dan in 't licht [...] Dan om: 'Als je dan niet geprezen wilt worden, om welke andere reden verschijn je dan eigenlijk, boek, ... dan om ...?' 4 2 in geevels van gedicht: op het frontispice vóór de gedichten 43 Op't pothuis en de bank van boekverkoopers: In het pothuis en op de toonbank van de boekhandelaars. Een pothuis is een kleine uitbouw aan de voorzijde van een gebouw, vaak in gebruik als winkeltje (vgl. wnt xii, 11, 3749). 44 de gaande lui: de komende en gaande man, het langslopende publiek te lokken om te kyken: de vragensteller veronderstelt dus dat het boek alleen maar het oogmerk heeft op te vallen 4 5 7 is immers geen droogist?: is dat immers niet een kruidenhandelaar? 46 kaarle: kerel. In de klankvorm (vgl. ook meug'lik) laat Six de wijze van spreken van het publiek blijken. 47 Hy ... deursoeken: Het moet zeker zo zijn, dat hij meer leest en naspeurt dan ik 4 8 wat: heel wat 49 mach er [...] %yn: geldt als 5 o Wat [...] algeesten: Hoevele grote dichterlijke talenten 5 1 in 't Latyn: waaruit 's sprekers ongeletterdheid blijkt van: over 5 2 deftigh: edel, verheven uitstrooijen: te praten, praatjes rond te strooien 5 3 Van Metteformis van Ovidius gemaakt: Van de door Ovidius gemaakte 'Metteformis' (de Metamorphoses) 5 4 heur werk: dat hun werk by dat: vergeleken met dat boek (dat van Six) noch hand noch vinger raakt: in het niet valt(?) 5 5 O aaver echt sen tyd: Ach, geheel verkeerde tijd! (Het boek herneemt het woord) Ape lies: de Antieke schilder, hier met name genoemd, wegens zijn vermaarde reactie op de kritiek van een schoenmaker op zijn schilderwerk: 'Schoenmaker, blijf bij je leest'. 5 6 te wys dan om te leer en: toch te wijs om u de les te laten lezen 57-58 Virgilius ... kykt: het is mij niet gelukt vast te stellen, waarop Six doelt in deze regels. Na Apelles lijkt hier ook Vergilius het zwijgen te worden opgelegd, evenals(?) Octavia. Bedoelt Six het wel aan Seneca toe- 221 geschreven treurspel Octavia? Het lijkt echter niet onmogelijk te interpreteren: 'Vergilius mag verzwijgen dat Octavia tenondergaat'. In r. 5 8 zal se betrekking hebben op Octavia en syn op Virgilius. Six lijkt Statius als bron voor het bedoelde te noemen: kykt zal 'doelt' betekenen. Van Statius in verband met Vergilius weet ik slechts dat hij de Aeneis als bewonderd voorbeeld voor zijn Thebais noemt (Thebais xn, 816). Octavia gold ook als een beschermvrouwe van Vergilius. Maar ... preeken: Maar kan men, als een Zoïlus, nu zo maar van de kansels prediken (dwz. met grote stelligheid een al te kritisch oordeel doen horen) In ... spreeken?: In plaats van de vanouds toegepaste methode (van beoordeling van een schrijver): laat mij, boek, voor mijn vader spreken (dwz. In plaats van dat men mij, naar oud gebruik, voor mijn vader, de dichter, laat spreken en pas daarna kritiek uitspreekt) Op dat ik wyser werd'. Zodat ik verstandiger kan worden (nl. door de kritische opmerkingen van lezers) vermaake, en imand sticht: het bekende ideaal van de dichter (vgl. Horatius' Ars poëtica, 3 3 3-346) Niet juist: Niet zozeer kan: vermag Ons: kennelijk bedoelt het boek: Mijn vaders en mijn weeten: kennis is ... weeten: is, al hebben sommige anderen die kennis niet, toch maar een weetje Maar ... Poeëten: Maar het is nu juist aan de schilders en dichters om te delen wat ze hebben (al is het ook maar een weetje). Het noemen van juist deze combinatie van schilders en dichters zal zijn ingegeven door Horatius' vermaarde 'Ut pictura poësis' (Arspoëtica, 361). wat hy deilt: dat wat hij aan u uitdeelt (vgl. meededeilsaamheit), hetgeen hij schrijft weinigh naa 7 begin: heel anders dan hetgeen hij eerst schreef (nl. zijn minnepoëzie, vgl. r. 31-34) lagh [...] te min: bleef... op een te laag peil (met woordspel: hield ... zich met 'min', liefde, bezig) geneight tot minnen: die toen op de liefde gericht was is verworpen met dat kooten: is, samen met dat geflikflooi, afgeschaft (vgl. wnt vu, 11, 5467). 'Koten' is ook een kinderspelletje. Wat grooter: Toen hij (zo) wat was opgegroeid voeghde sich [...] by: volgde ... na, volgde ... in het voetspoor van O ... Hardy: Six doelt op het gedicht Au sieur Hardy, dat Théophile de Viau (1590-1626) ter ere van Alexandre Hardy ( ?1570-1632) heeft geschreven. Viau prijst Hardy daarin, omdat hij zich verre houdt van gekunstelde liefdespoëzie. Het gedicht is voor het eerst gepubliceerd in 1620 of 1621 (Viau 111, 1958, p. 204, noot 1 en p. 206-207; vgl- Schenkeveld-van der Dussen, 1983 a, p. 294, noot 11). 7 lierspel der Thebaanen: het lierspel dat de Thebanen te horen kregen (dat van Pindarus) met Venusynsche swaanen: met de zwanezangen (welluidende poëzie) van de in Venusia geboren Horatius 73 %y uw: moge aan u ... zijn 74 Gemiddelt, hoogh, en laagh naa 7 voorgevallen deel: Dat, naar gelang het (beschreven) voorgevallene het eist, in gemiddelde, hoge en lage stijl geschreven is. Six bedoelt dat in zijn poëzie de exit genera dicendi {medium, grande en humile) vertegenwoordigd zijn (Schenkeveld-van der Dus-sen, 1983 a, p. 294). 7 5 onverwacht: zonder dat hij (die iemand) dat vooraf wist werd: wordt 76 Men ... beweesen: (daar houde men voor ogen) dat er (door mijn vader) geen dank wordt verwacht voor die spontane gunst, wnt xxiii, 796 verklaart dit vrypostelyk echter als 'edelmoedig, welwillend' en merkt op dat alleen Six deze variant van vrijpostig gebruikt. 77 onverwacht of weetende: zonder dat diegene het verwachtte of terwijl hij het wèl verwachten kon 78 Hy heeft: dwz. Dan moet hij beseffen, dat hij ... heeft grof: 'vol kerfjes' 79-80 Waar ... tongen: Op de plaatsen waar niemand gelaakt of geprezen wordt en waar gezongen wordt tot stichting, daar moet men alleen reine woorden willen horen en geen nijdige woorden willen spreken (wnt ix, 1996-1997, deze plaats) correctie Op p. 146 van de bundel Poësy staat in r. 54 van dit gedicht ld. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot Ik. [120] AFSCHEID AAN MYN RYMEN (p. 208) toelichting Ook dit gedicht (vgl. het voorgaande) vertoont verwantschap met Ovidius' poëzie: het eerste boek van zijn Tristia wordt met een woordje van bemoediging naar Rome gezonden, en ook Ovidius spreekt zijn gedichten wel als zijn 'kinderen' aan (Schenkeveld-van der Dus-sen, 1983 a, p. 295-296). Dit gedicht staat op p. 147-148 van Six' bundel. annotatie 2 tyen: getijden 3-4 Op ... waapenluk: Jullie, die ingescheept worden op schepen die ver- trekken met de druk van de (drukkers-)winkel achter jullie en met het gevaar van de gewapende strijd voor de boeg. In de metaforiek zullen de schepen staan voor de exemplaren van de gebundelde gedichten, die de boekhandelaar kwijt wil en die zich zullen moeten voorbereiden op aanvallen van de critici (gezien als kapers). 6 In meenigh boekenkraam te vinden: met de implicatie: 'want in menige boekhandel vind je allerlei slag van boeken, rijp en groen' (als verklaring bij alle vier de winden). 7 die 'k voor myn kinders hou: jullie, die ik beschouw als mijn kinderen 8 Al... trouw: Al ben ik nooit echt in het huwelijk getreden 9 niet aaterlinks van bloede: geen bastaards (wnt ii, i, 740, deze plaats) 223 i o echt: echt van bloede: mijn eigen kinderen wel te moede: tot mijn genoegen 11 Door: Via i 2 Van geesten, waar ik langh mee gingh: Van grote dichters met wie ik lang verkeerde (en door wie Six dus via zijn ogen als het ware bevrucht werd) 16 Ik baarde, als ik te pass?bracht: Ik baarde gedichten al naar het mij uit- kwam. De gedichten kunnen dus onvoldragen blijken te zijn, wil Six ook zeggen. i 7 myn herssenvoore: de groef tussen mijn hersenkwabben (waarin het zaad van de grote dichters als in een vore gezaaid was) 1 8 Minerve: Minerva werd geboren uit het hoofd van Jupiter 19 is: zal... zijn 20 myn geslacht: mijn nakomelingen, mijn poëzie 21 eenen: één van mijn nazaten sien ik welgekoomen: dwz. zal, denk ik, welkom zijn 2 2 oover schouders aangenoomen: met laatdunkendheid ontvangen (wnt xiv, 940, deze plaats) 2 3 seit: zal zeggen fatsoen: uiterlijk, voorkomen 24 loen: lomperik (wnt viii, ii, 2558, deze plaats), nl. lomp geval van een boek (?) 27-32 Tien ... hongh: Arens, 1961, p. 128 wijst bij deze regels op de overeen- komst met Persius' eerste satire, 5 8-60. 2 7 Tien t(yn er: Er zijn (in zijn bundel) wel tien gedichten 2 8 Van achtren: Achter hun rug, Heimelijk een vinger trek: een knip van de vingers 3 o als naa domme dooren: alsof ze zich tot naieve dwazen richten 3 1 tongh: hierbij is Op stee ken (r. 30) samengetrokken 3 2 Als [...] hongh: Alsof die ... hing 3 3 krielt: wemelt, krioelt (uit de woordkeus blijkt de ironie) wysen: nl. oordeelkundigen, die Six' fouten kunnen aanwijzen 34 laaci: ach, helaas! 3 7 ^ O tydverdryf! 0 soet vermaakenl: Six zal hier zowel op het maken als op het lezen van zijn gedichten doelen (vgl. r. 35-36). 38 u: nl. u, rymen van elk: door eenieder 3 9 werd: wordt herssendrek: als beeld voor de rymen (die weer zijn als een verf, waarmee geschilderd wordt) 40 sommigh gouden trek: hier of daar wel een gulden haal (een waardevolle passage). Six zal in deze laatste regels toespelen op het latijnse spreekwoord 'aurum in stercore quaerere' (goud in de drek zoeken) (vgl. Otto, 1890, p. 202). correctie Op p. 148 van de bundel van 1657 staat in r. 24 van dit gedicht grootste. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit gewijzigd in grootse. 224 [l2l] BEGIN MET GOD (p. 2Io) toelichting De regels 7-34 van dit gedicht zijn een vrije navolging van Horatius' Ode 1,1. Het gedicht staat op p. 148-150 van Six' Poësy. annotatie i aan te raaken: te ondernemen 4 op desen voet', op deze grondslag 5 Be/eit: Uitvoert (wnt ii, i, 1705, deze plaats) stukken: zaken, ondernemingen 7 't Zy hy dan soek: Of hij nu zou zoeken 8 braaven: edele 9 Prins Willem: Willem van Oranje I o met tabbaards: met dragers van een toga, dwz. als geleerde onder de ge- leerden hoop: zou hopen op dien seegen: nl. de verwerving van Den braaven eernaam van een Held II Jakob: Jacobus 1 van Engeland 1 2 Wiens Soons: dwz. van Karei 1, in 1649 onthoofd 1 3 Gerukt: Geslingerd (in slyk nl.) laaci: helaas 14 toegeheilight: door God gewijd 16-17 tot de keel toe vol, Van: er geheel van vervuld 1 7 staaven: machthebbers om te sweijen: omver te werpen 1 8 Jongst: Uiteindelijk (wnt vii, i, 393, deze plaats, 'In deze opvatting al- leen bij six v. chand. aangetroffen') een klooster leeven: de laatste jaren van zijn leven bracht Karei v door in het klooster San Yuste bij Placencia. 19 Kato: Cato maior, die een handleiding heeft geschreven voor het bestu- ren van een landgoed (De re rustica) 2 3 kies: zou kiezen Kolumbus staat: de rol van Columbus 24 degoudeplaat: dwz. het ongemunte goud (wnt xii, i, 2068) 2 5 Jason: de leider van de Argonauten, die naar Kolchis voeren om daar het Gulden Vlies te halen opjaagde: opspoorde en bemachtigde (wnt xi, 885, deze plaats) 27 'j- koopmans: nl. 's koopmans staat (vgl. r. 2 3) 29 om: tot aan hoeken: uithoeken van de wereld 3 o Zoo als: Op die (in r. 27-29 geschetste) wijze, waarop kruisslings: in elke windrichting 7 Wond: de wereld soeken: opzoeken, bereizen 3 1 min: zou houden van melody: welluidendheid 3 3 neeringe in de droogen: kruidenhandel 3 6 onderhoudt: steun biedt, in stand houdt 225 3 8 Dies: Daartoe eeuge: eeuwige (in contrast met in V midden Der menschen), of: zetfout voor eenge (?) 38-39 in't midden Der menschen: toen Hij temidden van de mensen, op aarde was 3 9 dat volmaakt gebed: het Onze Vader 40 Waarop [...] let: En daarop ziet... toe 41 spreeken: het uitspreken (vgl. Mattheüs 6:7-8) 42 't uitwendich tee ken: het uiterlijk vertoon (vgl. Mattheüs 6:5) 4 3 spouwt de laauwen, uit syn mond: vgl. Openbaring 3:16 laauwen: onverschilligen en onoprechten 45 die: zij, die met de tongh: dwz. alleen in woorden naar en: benaderen, hier voor: bidden (vgl. [eremia 12:1-2 en Psalm 37:7) 48 dat: nl. dat Lichaam lik [...] bee ter vaar en 50-51 Het %y [...] Of: Of nu Of dat er sprake is van 5 o het: nl. het Lichaam lik [...] bee ter vaar en onthaalen: afnemen 5 1 die in erfgoed sit: dwz. die 'bezocht wordt voor de misdaad der vaderen' 5 2 Tot in het derde, en vierde lid: vgl. Exodus 20:5, maar de zinsnede is ook op andere plaatsen in de bijbel te vinden 5 3 flaauw: onverschillig 5 4 moet God beweegen: vgl. Lukas 11:9-10 5 5 Moses: nl. bij de strijd tegen de Amalekieten (Exodus 17:8-16) 5 6 palmen: handen sucht: nl. vanwege de inspanning 5 7 al vast: gedurig en met zekerheid 5 8 de boovenlaagen: de bovenhand, de winnende positie (wnt iii, i, 887 sig- naleert deze plaats in verband met de ongebruikelijke meervoudsuitgang) 61 betaalen: ondergaan 62 paaien: stutten 64 Gods vervolger: dwz. Amelek leit geschent: verslagen neerligt 66 heene schieten: neerstorten en verdwijnen [l22] TOORENBOUW, AAN DE GRAAVERS (p. 212) toelichting In mei 1646 begon men met het graven van de grondslagen voor een toren bij de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Op 20 juli 1647 werd de eerste steen gelegd (vgl. gedicht no. [321]). De toren is nooit afgebouwd en de onafgebouwde stomp is later afgebroken. Dit gedicht staat op p. 150-152 van Six' Poësy. annotatie 1 Wie ... steent: dwz. Er is toch wel iemand onder u, grondwerkers, die zo nu en dan kreunt 2 dit doodgebeent: nl. uit het bij de kerk liggende kerkhof 3 morselt: vermorzelt, verkruimelt 226 4 beswyken: het begeven (flauw worden) 5 van aandacht eens verrukt: in zijn geest opeens opgeschrikt door de gedachte, dat... 6 aas: lijk geplukt: ontdaan 7 Eer ... Vaader: Ooit een gelijkenis met u vertoonde en misschien wel uw vader was 8 7: nl. uw werk (en het beeld dat dat oproept) 10 Hooghmoedigh: vgl. r. 13-15 vloot: nl. een vloot van masten. Volgens Wagenaar 11, 1765, p. 111 werden er 6308 palen geheid. 11 Van noordsche paaien: Van heipalen uit Skandinavisch hout 1 2 Die ... springen: Die hun basis vinden in de hel (Die 'ontsprongen' zijn aan, gevolg zijn van, het helse plan) 1 3 een Babel: een Babelse toren aan den teen: bij de tenen 14 Der Heemelborgren: Van de hemelbewoners 15 Te rysen: Op te bouwen 16 dieper wrachte: verder graaft (en aldus 'dieper valt') 17 de Tempel: nl. de Nieuwe Kerk 18-19 met - " gebuurinne: met de steile muren van de naburige Jan Rooden- poortstoren (die ongeveer 150 m verderop bij de Torensluis stond). De toren werd in de negentiende eeuw afgebroken. 19 poor taaien: nl. de portalen van de Nieuwe Kerk 2 o praaien: praalzucht 2 1 De spitse steilte van het west: De spitse Westertoren 2 2 loote: loodzware gevest: geplaatst is. Six doelt op de enorme keizerskroon op de Westertoren. 2 3 andren: zoals de Oude Kerk en de Zuiderkerk d'opperbollen: hun uivormige spitsen 2 5 7 hoofd van Hollands steen: de belangrijkste stad van Holland 2 6 Hoe: Waarom Gysbrecht: dwz. Amsterdam, de Amsterdammer 2 7 Het Stift: Utrecht 27- 28 dat ...gaf: dwz. de geboortestad van paus Adrianus vi (zestiende eeuw) 28- 29 bromt... Dom: kan niet zo zelfverzekerd prat gaan en Keulen kan niet zo pochen op zijn Domkerk 30 by: naast stom: verstomd 3 1 van daar de Son komt klimmen: vanuit het oosten 3 2 weerglans: weerkaatsing (hier in de zin van: zijn wedergade in luister) syn: nl. 'des zons' (der zonne) 33 De westvorst werd van hem getrotst: Hij (Amstel) trotseert (ook) de onder- gaande zon (het westen) 3 4 Syn eergalm om het Kond gebotst: De galm van Amstels roem wordt de wereld om gebonsd (gebeierd) 3 5 Kan flaauw gestarnt den dagh verlichten?: Kunnen vale sterren (wat de to- rens van Amsterdam toch eigenlijk zijn) het zonlicht van de stad Am- 227 sterdam wel bijlichten? M.a.w.: Heeft Amsterdam zulke torens eigenlijk nodig? 3 6 Wat: Zo nee, waarom 37-38 Of... muur?: Heeft soms de schade van de snelle brand geleid tot het plan voor de bouw van deze hoge stenen toren? Six doelt op het verbranden van de Nieuwe Kerk (1645) en neemt aan dat de plannen voor de torenbouw bij de wederopbouw van de kerk waren gerezen. Men dacht zo zeker een hoge brandmuur (een muur die uitbreiding van een brand voorkomt) te bouwen, lijkt hij enigszins sarcastisch te veronderstellen. 40 met: met behulp van, door middel van %yn ontvlooden: ontvlucht worden (Six impliceert: dat zou wel erg dom zijn, want God en de goden reageren juist met toorn op torens, blijkens het lot van Babel en het lot van de hemelbestormende Titanen) 41 schikt: streeft van alles na 42 den bout: de pijl 4 3 Gaa noodloos %oo een schat versnoepen: Ga dan maar door met een massa geld te vergooien aan een zo onnodig werk (als deze bouw) 44 En laat Gods kerk, om kerken, roepen: En laat de gemeente des Heren om kerken verlegen zitten (dwz. in plaats van de wel nodige kerkgebouwen te bouwen) 45 Recht: Richt... op 46 7 Heemelsch: het hemelse, de hemel gesocht: nagestreefd 4 8 word misdeilt van 's Heemels waarde: zal de hemelse zaligheid niet ten deel vallen 5 o Beken u self en Gods ge meent: Kom tot inkeer en belijd dat u tot Gods Kerk behoort 5 1 maar swakke grillen: niets anders dan wispelturigheden waaruit zwak- heid blijkt 5 3 Steegh missen: (Maar) misstappen blijven begaan (vgl. het spreekwoorde- lijke 'Errare humanum est (sed perse vera re diabolicum)', Adagia, 1643, p. 518) in slyk: in de modder (vgl. de graafwerkzaamheden) [123] TROOST AAN SIRIKZEE, OOVER 't VERLIES VAN PlETER WlTTEWRONGEL, KER KENLEER A AR, HIER BEROEPEN (p. 214) toelichting De bekende predikant Petrus Wittewrongel (1609-1662) werd op 31 juli 1638 bevestigd in Amsterdam. Voorheen had hij in Zierikzee gestaan, waar hij in 1636 was beroepen (nnbw iv, 1480-1481). Six lijkt dit gedicht enige jaren later te hebben gemaakt, na 1644, blijkens de vermelding van paus Innocentius x (r. 37), wiens pontificaat eerst in dat jaar aanving. In 1638 was Urbanus vni paus. Het is echter ook mogelijk dat Six het gedicht in 1638 maakte en er later wijzigingen of toevoegingen in aanbracht. In gedicht no. [391] prijst hij de predikant wegens zijn latere optreden tegen de Amsterdamse schouwburg. Deze troost staat op p. 152-154 van zijn bundel. 228 annotatie titel hier: nl. in Amsterdam 1 7 eiland: het eiland Schouwen 2 uw heiige vlam: de gloed van uw geloof 3 om: omwille van 5 die Son: die zon van uw geloof geduurich: aanhoudend, nog altijd 6 uwjvrich koor: dwz. uw toegewijde gemeente 7 Een glans: Een lichtende plek (van de gloed van het geloof) daalen: wijken, weggaan 8 Wittewrongels Son: de zon, die Wittewrongel was voor uw gemeente i o saus: dwz. toonaangevend lid 11 Braaf laat den naadruk van den stempel: Op verheffende wijze de indruk van de stempel nalaat i 2 lief lyk braadt:- weldadig inbrandt i 3 Besaanryke: Met bezaansmasten gevulde 14 haar Godsdienstigh sielenschip: dwz. zijn gemeente 15 In %ee: dwz. Op de zee van het menselijk leven op %oo een stuurmans mennen: door het sturen van zo'n stuurman (wnt ix, 542 noemt het gebruik van dit mennen ongewoon) 16 Min vreesde: Minder te vrezen heeft gekregen 1 7 Hy breekt de locht met pek behangen: Hij doorbreekt de met pekdamp (van de zonde) bezwangerde lucht 1 8 mist: hierachter is breekt uit r. 17 samengetrokken 19 licht, aan die: licht (als een vuurbaak) die mensen bij, die; laat licht schijnen voor die mensen, die in groot verlangen: in grote ongelegenheid verkerend 20 Schier hadden d'echte streek vermist: De juiste koers bijna waren kwijtgeraakt 21 7 spoor der saalge baanen: de route van de vaart van het heil 22-23 swart Van: dwz. bezaaid met 2 3 door veele ommelaanen: langs vele omwegen 24 werd: wordt, moet worden 2 5 deilt: deelt... rond geen schaarse maaten: geen krap drinkrantsoen 26 schipperlyk: door de schipper uitgereikt (wnt xiv, 724, deze plaats) 27 oovervloeit: stroomt over (wnt xi, 2182). Six bedoelt het geestelijk eten en drinken waarvan Wittewrongel overstroomt. 2 8 graage: hongerende en dorstende 29 guide mond: weergave van 'chrysostomus' ontsypt: Uit... vloeien druppels van (wnt x, 2068) een Wrongel: een heilzaam melkvocht (toespeling op Wittewrongels naam), metaforisch voor: zijn stichtelijke woorden 3 o puik van Nectar geur: de heerlijkst geurende nectar verkleint: nietig doet lijken (wnt xx, 305, deze plaats) 3 1 ongel: een soort heilzaam vet (wnt x, 1604) 3 2 ontreint: dat... verontreinigd is 34 7 onder aarschen vyands ryk: het rijk van de duivel, de hel 3 5 Ambroos: Ambrozijn, godenspijs Godgenooten: godegelijken, goden (wnt v, 256) 229 3 6 Heeft... geen gelyk: Haalt het niet, Blijft verre ten achter 3 7 Dat [...] stutte: Laat... ondersteunen Innocent: Innocentius x, paus van 1644-165 5 syn my ter: dwz. zijn pauselijk gezag 38 Op synen giergen af laats koop: Door middel van zijn geldzuchtige handel in aflaten (in woordspel zal koop ook een klankvariant van kop zijn) 3 9 Dat [...], dat [...] dutte: Laat... bij hun onjuiste denkbeelden blijven (wnt iii, 11, 3680, deze plaats) Arremyn: Arminius, de Arminiaan 40 Menno met syn Weederdoop: de Mennoniet met zijn wederdoop 41-42 Socyn ver mindere Messias Voldoeningh: Al hecht Socinus geen waarde aan de leer van de voldoening door Christus (wnt xx, 1406). Het Socia- nisme verwerpt de satisfactieleer (vgl. Van Slee, 1914, p. 18). 4 2 tot syn eeuwge schaa: tot schade van zijn zieleheil 43-44 Dien ... spaa: Op Wie het geslacht van Juda, zo beklagenswaardig hals- starrig, te laat nog blijft wachten, wegens (de voorzegging van) Jesa-ja. Six bedoelt de joden. Dien verwijst naar Messias. Blijkens het metrum en de trema is Esaïas vierlettergrepig. 4 5 sien in: krijgen inzicht in veelerlei gesintheiP. vele overtuigingen (of: de veelheid aan overtuigingen) 46 Van droomerye, en boosgescheur: vooropgeplaatste bepaling bij r. 47 (chi- astisch verbonden) 49 Als: Wanneer (afhankelijk van Wy sien in, r. 45) Pauwels brief, te Room, geschreven: de in Rome geschreven brief van Paulus (nl. die aan de Hebreeën) 5 o Naa Salem: Naar Jeruzalem gezonden bloed: geslacht, volk 5 1 d'oude kerk: de Oude Kerk in Amsterdam net: zeer precies werd ontweeven: wordt ontrafeld, in preken wordt verklaard (door Wit-tewrongel) 5 2 Van 't hoofdscheel af, tot op den voet: Van de kruin tot de voet, geheel en al (wnt vi, 990-991) 53-54 Met... preeken: In welk een wijze gedaante verschijnen ons de preken die klinken 5 5 looft: meent, dat d'Apostel: nl. Paulus zelf 5 6 hy: Paulus 56-57 stond, Vrymoedigh: onbeschroomd stond 5 7 ingeblaasen: geïnspireerd 5 8 Cesareesche hof: het rechtshof van stadhouder Festus te Cesaréa (Hande- lingen 25) 5 9 Daar: Waar 59-60 dit... stof: gij raast, Paulus, door het geleerde onderwerp wordt u aan 't dwalen gebracht (vgl. Handelingen 26:24: 'Gij raast, Paulus, de grote geleerdheid brengt u tot razernij') 61 Agrip: de koning Agrippa, aanwezig bij de zitting orakelachtich: als bij Goddelijke ingeving 62 borst uit: uitriep (vgl. Handelingen 26:28) 230 63 ingewand: innerlijk 6 5 Metaale: Helder sprekende (vgl. guide mond, chrysostomus, r. 29) doordringh uw spraaken: doe uw woorden ... diep indringen(?) 6 6 Uit saalicheits verborgen licht: Afkomstig uit het licht van de zaligheid, dat de mens verborgen blijft (bepaling bij spraaken) 67 syn nierenvet: zijn diepste innerlijk (vgl. ook Spreuken 23:16) blaaken: gloeien 68 parst: zet... aan, dwingt waare: waarheid sprekende 69 7geestlik Helikon der Zeeuwen: de Zeeuwse geestelijke Helikon, de verblijfplaats der Zeeuwse geestelijke Apollo's (vgl. de volgende regel) 70 een Kristen Apolloon: een christelijke Apollo, een christelijke 'god van de dichtkunst', een predikant die aanzet tot waar dichtwerk 71-72 wie ... soon: wie van ons zou er dan toe overgaan te schreeuwen: 'Geen Zeeuwen meer, geen zoon van Zeeland meer!' Six wil zeggen: dan zou toch iedereen van harte een volgende Zeeuwse dominee voor Amsterdam willen winnen. 7 3 licht: allicht, wel zeker 74 buuren: nl. Hollanders 75-76 om harders armen, Verleegen: die (dan) de bescherming van een herder moet ontberen 7 6 brengt, in: leidt tot 77 wat al: een hoe grote ... niet 79 Was, aan ons vee: Betekende, voor onze gemeente uw laatst verkiesen: uw vorige keuze, nl. uw keuze om Wittewrongel uit Zierikzee te beroepen 8 o broeders: nl. Zeeuwen werd: wordt 8 1 duldeloos: weerbarstig (wnt iii, ii, 3648, deze plaats), dwz. boos, ont- stemd (?) 81-82 Niet... schat: Acht uw geliefde voormalige hoeder niet geheel verlo- ren (voor u) 8 3 Wat Amstel moet, in jaaren, hoor en: Dat, waarvoor Amsterdam jaren no- dig zal hebben om het te beluisteren (nl. Wittewrongels preken) 84 lof lik: op prijzenswaardige wijze werden kort omvat: in beknopte vorm vervat worden 8 5 wit van ou' vermaalde doeken: papier uit oud vermalen textiel, lompenpa- pier 8 6 harssigh swart van Kosters staaf: de harshoudende inkt gedrukt met het letterstaafje (het zetsel uit losse gegoten letters) van Laurens Jansz. Coster. Aan drukinkt voegde men harsgom toe om de inkt de juiste dikte en cohesie te verlenen. Six voorziet dus een publikatie van Wittewrongels preken. 8 7 kont: zult... kunnen doorsoeken: bestuderen, doornemen 8 8 drukkers gaaf : begaafdheid van de boekdrukkers, gave van de boek- druk 231 [124] Brandmerk, aan niklaas follyn (p. 217) toelichting Op 12 juli 1647 verkocht Six voor 9.000 gulden 'een huys ende seepe-rie' te Weesp aan een zekere Dirck Dommer. Op dezelfde datum werd ook een contract opgemaakt van een compagnie van Dommer met een Nicolas Follin (kennelijk een Fransman van geboorte) voor een periode van zes jaar. Follin zou de zeepziederij gaan beheren en aan Dommer in die tijd het procéd?van de produktie van een speciale soort 'Spaense seep' leren. Dommer leverde dus het kapitaal van de onderneming (naast de aan Six af te dragen 'cooppenningen van 't huys ende erve' ook de gelden voor materialen en grondstoffen) en Follin bracht zijn deskundigheid en arbeidskracht in. Op 12 mei 1650 maakt Follin per notariële aanzegging Dommer het verwijt in gebreke te zijn gebleven. Uit een notariële acte van 13 september 1650 is af te lezen dat Dommer daarentegen Follin het verwijt maakte onvoldoende zeep te hebben geproduceerd van wel geleverde grondstoffen. Follin heeft daarna kennelijk de benen genomen en de gedupeerde Six (die nu waarschijnlijk naar de termijnbetalingen van de verkoop kon fluiten) zendt hem zijn Brandmerk na. Jaren later, in 1655, zat Follin (na vergelijkbare malversaties) in de gevangenis in Londen en Six schreef daarover uit Londen een dichtbrief aan zijn moeder in Amsterdam (gedicht no. [454]). De bovengenoemde actes zijn gepubliceerd in Van Dillen, Bronnen in, 1974, p. 488 en p. 563. Six' gedicht staat op p. 155-157 van zijn bundel. annotatie 1-2 Liep dan [...] wegh: Is het dan werkelijk waar, dat... is weggelopen 3 eengereedenpyn: een klaarliggend schip (wnt xii, i, 1641, deze plaats), dwz. het eerste het beste schip dat vertrok 4 door %ee te steeken: over te varen 6 in een heime kunst ervaar en: ingewijd in een geheim ambacht (wnt vi, 474, deze plaats), dwz. op de hoogte van de geheimgehouden samenstelling van een produkt 7 By schrift verplicht: Aan een contract gebonden ten orber: tot voordeel 8 goede liên: goede mensen (dwz. Dirck Dommer en diens familie?) 9 Het arheidshuis: Het fabriekje, De zeepziederij om hem: terwille van hem, dwz. met hem als beheerder van het bedrijf in gedachten I o vertrouwt: toevertrouwd II Ontvliên: In de steek laten volbracht: had volgemaakt 12 En andren, met die konst, bedeelen: En anderen met die vaardigheid dorst gaan bevoordelen, nl. door in hun dienst te treden, of door hun de geheimgehouden samenstelling te verraden 13-15 Geen Kandiot [...] Noch Nylenaars: Geen enkele Kandiot... en geen van de Egyptenaren (deze aanloop wordt opgevat in hem %oo trouwloos snoo-ten, r. 20) 232 i 3 Kandiot: inwoner van Kandia, Kreta die loogens suigt: die leugens met de moedermelk indrinkt (vgl. de bekende paradox 'alle Kretenzers zijn leugenaars, zei de Kretenzer' en vgl. Titus 1:12) 15 naa d'aaloudheit tuigt', naar de Oudheid leert. Six doelt kennelijk op Her- mes, die naar men aannam in Egypte was aanbeden in de gedaante van een hond (nl. Anubis, de god die werd afgebeeld met een jakhalskop). Hermes was god van eerlijke, maar ook oneerlijke winst en dus beschermer van zowel kooplieden als dieven (Gautruche, 1671, p. 48- 52). 1 7 Verbonden aan een goeden heer. Wanneer zij in dienst van een goede heer zouden zijn 1 8 meerder deuchdgenooten: meer weldaad ondervonden 19 dienst: dienstbetoon trouwe li/'kste leer: grootste gehoorzaamheid (leer: positie van een leerling of ondergeschikte, vgl. 'bij iemand in de leer zijn') 20 Kon gelden: Waard was, Verdiende hem %oo trouwloos snooten: zouden hem ooit zo trouweloos bedriegen (wnt xiv, 2441) 2 2 verklikken: dwz. uitleveren aan het gerecht 2 3 schelmen oover schot: 'stuk ellende' 2 4 slikken: opslokken 25-26 Maar hobt, en tobt [...] Niet noch: Maar is het niet zo, dat... nog zwalkt en dobbert (vgl. wnt vi, 777, deze plaats). De vraag lijkt retorisch; blijkens r. 61-62 heeft Six al weet van verdere (?) wederwaardigheden van Follyn in de omgeving van Parijs. Waarschijnlijk dient zij vooral als inleiding tot de passage van r. 28-44, een navolging van Horatius' tiende Epode (Arens, 1961, p. 122-123). Het is ook mogelijk r. 25-27 niet als een vraag, maar als een bijzin van voorwaarde op te vatten. 2 5 pjn: vgl. r. 3 2 6 in d}engte, op Noordens peekei: op de Noordzee, in het Kanaal 2 7 Gegolft: Door de golven op en neer bewogen (wnt v, 392 verklaart deze plaats echter als: 'gestroomd, gevloeid' en laat de bepaling aansluiten bij Noordens peekei) voor by: op een plaats voorbij (wnt xxn, 15 87) den toegewelden Rhyn: de dichtgeslibde Rijn (wnt xvii, 1, 373), dwz. de verzande monding van de Rijn bij Katwijk. Suggereert Six hier een mogelijk vertrek van Follyn vanuit Katwijk, in tegenstelling tot zijn in r. 2 uitgesproken vermoeden? 2 8 Zoo schud: Schud dan ongevoelgen: onaandoenlijke, hardnekkige 29 Suid: Zuidenwind 3 o dwarsche: tegendraadse ontstooken: opgestoken 3 1 slingh: slinger ... heen en weer (vgl. wnt xiv, 1782, deze plaats: 'Al- leen bij six v. chandelier') dat hy suisebol langs boord: opdat hij overboord mag wankelen (wnt xvi, 5 36) 3 2 rooken: zieden 233 3 3 de gramme stroom', de in woede ontstoken watermassa 3 4 Uit vollen aams geblaase kaaken: Door middel van uw wangen die 'gebla- zen worden' (waarmee u blaast) met alle kracht van uw adem 3 5 Waar van: Waardoor 35-36 en groove denneboom, In Beemens dichste bossen-, en de dikke denneboom, in de dichtste wouden van (het bosrijke) Bohemen (vgl. Horatius' tiende Epode, 7-8: 'altis montibus [...] trementes ilices') 37 De Son verduistre sjne kar. Apollo moge zijn zonnewagen aan het oog onttrekken 3 9 geen dan\ dwz. geen enkele ster behalve 39-40 d'ondergaande star Orion, schriklik voor die vaar en: de ondergaande ster (het ondergaande sterrenbeeld) Orion, angstwekkend voor schepelingen. Bij deze regels merkt Arens op: 'Six verwerkt kennelijk de aantekening van Bondius: cuius occasus ... tristes nautas efficit' (Arens, 1961, p. 123). Bondius' Horatius-editie verscheen in 1606 en werd meerdere malen herdrukt. Zijn aantekening heeft betrekking op de tiende regel van Epode x: 'qua tristis Orion cadit'. 41 wat: welk, een hoe vreselijk 4 2 weersyds, van den steenen hoofde: van de wederzijdse stenen havenhoof- den, dwz. die van de haven van vertrek (met name treurend om schip en menschen) en die van de bezeilde haven (met name treurend om verlies van goed, vgl. r. 44) 4 3 wyl: aangezien het breeksiek zeegevaar: de dreigende vernielzucht van de zee 4 5 een deughdelyke %iel: één deugdzaam, godvruchtig mens (vgl. Jeremia 5:1) 46 fielen: schurken 47 sj: nl. een deughdelyke %iel 48 M<&zr: waarin helder telt: dwz. door haar heldere water kan tellen 2 8 gelyk: als 30 de karlen: de pitten (wnt vii, i, 1663, deze plaats) 3 1 Prys stroomen: Men mag stromen ... aanprijzen leest: verzamelt, gaart 3 2 Meertje: nl. Opmeertje 3 4 #w.f? wasblanke weelige: weelderige 3 5 roosen, mirt: nl. omdat de mirt beschouwd werd als een plant van de vreugde, met name bij een bruiloft (wnt ix, 795). Rozen zijn bloemen van de liefde. 3 6 beur: hun 3 7 outaar: altaar 'tjuweel: nl. de maagdelijkheid 3 8 een Heem el: nl. een hemel van zaligheid 39 't licht: zijn nu de zon daarin ('zijn nu' samengetrokken uit is nu, r. 38) 39-40 al 'tgespeel Des bruilofts: al het gefeest bij de bruiloft (vgl. wnt iv, 1778) 40 Engelen geweemel: is nu een gewemel van engelen 41 steurt: stoort kartouw van Mahomet: Turks kanon 4 2 Veneets: Venetiaanse 43 De min: dwz. Cupido loost [...] syn musket: schiet... zijn musket af. De voorstelling van Cupido met een vuurwapen is ongebruikelijk en zal hier alluderen op de geslachtsdaad. De oppositie tussen liefde en oorlog is min of meer to-pisch in bruiloftspoëzie. 44 Waar: Daar waar groei/en: ontstaan, verwekt worden verpletten: ten onder gaan (intransitief werkwoord, vgl. wnt xx, 1890) 46 af te laaden: achtergeplaatste bepaling bij scheepen 4 7 soetste weederpaar: liefste wederhelft 4 8 baaden: nl. als in een meer (vgl. de achternaam van de bruid) 49 Terwjl dat: Nu cimbel: klavecimbel (en denkelijk niet: cimbaal, bekkens) veel: vedel 5 o slinken: verflauwen, minder luid klinken (wnt xiv, 1810, deze plaats) om vermoeide snaaren: wegens vermoeidheid van de snaren 244 5 i Dunkt my: dwz. Verbeeld ik me ... te zien van veer: van verre een's kinds gespeel: het gespeel van een kind 5 3 En troetlen: En dat komt knuffelen 5 5 kroon: moge ... kronen met pulken kroon: nl. met de geboorte van een zoon 5 8 Opmeers halve looten: de 'halve nakomelingen' van het geslacht Opmeer (die dus Van Ceulen zullen heten) 5 9 Hun Oom, en Neeven: dwz. De verwanten van wie zij oomzeggers en verre neven zijn (vgl. wnt ix, 1781 en de volgende annotatie) 59-60 in 7gebied Des Amstels volgen: opvolgen in de stedelijke regering van Amsterdam. Catharina Opmeer was geparenteerd aan het invloedrijke geslacht Witsen. Haar grootvader had bijvoorbeeld een aantal overheidsfuncties bekleed, haar oudoom was drie maal burgemeester van Amsterdam geweest en haar oom Cornelis was in 1648 vroedschap en bewindhebber van de wie. Catharina's broer Nicolaes (1631-1696) was nog iets te jong voor de carrière die hij eerst later zou maken (Elias, Vroedschap 1, p. 167, p. 239-240, p. 437 en 11, p. 571). Inderdaad heeft een zoon van het echtpaar Van Ceulen-Opmeer ook carrière gemaakt; Mr. Caspar van Ceulen of van Collen (165 5-1704) werd later onder meer schepen, secretaris van zeezaken en bewindhebber van de voc (Elias, Vroedschap 11, p. 635). 61 Of schoei]en Grootvaars eigen voet: Of 'dezelfde schoenen dragen als hun grootvader', dwz. Of treden in het voetspoor van hun grootvader. Catharina's vader Pieter Opmeer (1596-1639) was raadsheer in de Hoge Raad van Holland, Zeeland en Westfriesland geweest (Elias, Vroedschap 1, p. 356). 6 3 Gebeurt dit: Als dit zal gebeuren dat deuchdsaam bloed: die deugdzame familie 64 Sie wat voorheen de dichters praaten: Dan kan men zien wat voorheen de dichters hebben aangekondigd, al waren hun woorden maar gepraat, dwz. Dan zal men moeten toegeven dat de dichters gelijk hebben gehad met hun gepraat (zoals dit gedicht van mij maar gepraat is). Six zal hier toespelen op de voorstelling van de dichter als ziener, als poeta vates. correctie Op p. 164 van Six' bundel Poësy staat in r. 41 van dit gedicht Mahamet. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot Ma-hornet. [132] MYN VAADERS LYK MY TOESPREEKENDE (p. 228) toelichting Six' vader was op 5 december 1639 begraven. Six was toen op reis in de Zuidelijke Nederlanden. Hij zal dit gedicht bij zijn terugkeer in Amsterdam hebben gemaakt. Hij was toen 19 jaar oud. Het gedicht staat op p. 164-165 van zijn bundel. 245 Ontrent dit lykgehucht: Rond dit oord van doden, dit graf doove: niet te vermurwen, onaandoenlijke beperrelt, Met schrei/en: bepareld, door te huilen, dwz. met tranen te overdekken Ghy droopt eens van myn bloed: Eens zijt gij uit mijn bloed voortgekomen ('uit... voortgevloeid') Ghy oopent eerst uw lof: Gij ontsluit pas uw blaadjes (uw 'loof'), dwz. Jij bent nog jong vaar en: heengaan (vgl. Mattheüs 8:22) Treed af: Gaat heen heur, die u heeft gebaart: uw moeder, Sara Juliens die deese knokken Omswiert: (haar geest,) die bij deze knoken, dit dode lichaam, verwijlt ontroert: hen in beroering brengt, verontrust, door haar treuren (Van Es, 1953, p. 182) weer om te lokken: in het leven te doen weerkeren 7 was quellinge vergeef: dat dat vergeefse zelfkwelling zou zijn de schreef. Hem voorgehaalt, van 7 lot: de voor hem door de Voorzienigheid getrokken streep Aan: Langs scheerde: doorsneed, doorknipte Leer: Leer haar neegen jonge weesen: nl. Six' vijf broers Joost, Jacob, Isaac, Abraham en Wilhelmus (geboren in respectievelijk 1621, 23, 27, 32 en 37) en zijn vier zusters Catharina, Elisabeth, Sara en Susanna (geboren in 1626, 29, 34 en 35) (gegevens uit het Six-archier") myn halfgeweesen deel: mijn vrouw, die mijn wederhelft is geweest Leer ... 7 Heemels: Leer haar op stichtelijke wijze welk verschil er bestaat tussen een aardse man en vader en de hemelse, nl. God (Van Es, 1953,p. 182) aanvaarde: moge aanvaarden verselt: verenigd (in het graf) Bewjs: Wijs erop vast: gedurig snelt Onvoelik naa: onmerkbaar (mij) achterna snelt, allengs (mij) achterna ijlt (wnt x, 2165, deze plaats) ons aardsch vergaaren: ons aardse deel (ons lichaam) in het graf bijeenkomen om: met... als doel vaaren: heengaan spiegelt u: dwz. bezie uzelf en vergelijk u met mij (vgl. r. 30-31) Dit 7: dwz. Dit is het nu, wat... heet (de emendatie is reeds voorgesteld door Van Es, 195 3, p. 182) elks: eenieders houd: houd ... aan, volg Myn ... werreld: vgl. r. 1-4 correctie Op p. 164 van de bundel van 1657 staat in r. 7 van dit gedicht met doo-den vaar en. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot met dooden rustig vaaren. [133] NOODDRUFT IS GENOEG H (p. 229) toelichting Het gedicht staat op p. 165-166 van Six' Poësy. annotatie 1 voedt: laat... heet blijven, onderhoudt. Een smid sprenkelt daarom water op het vuur. 2 den reedelyken stam: het met verstand begiftigd volk, de mensheid 3 dat: nl. dat de spijs voedt teer en: gedijen 4 Maar: Maar die 6 Watjaaght hy: Waarom zal hij zich ... spoeden? 7 Ontsint: Uit dwaasheid betrouwtmen: vertrouwt men zich toe aan Nereus schelpen: de schelpen van de god van de zee, metonymisch voor: de woelige baren 8 bestelpen: overweldigen, in het nauw brengen (vgl. eenzelfde afkeer van de zeevaart in Horatius' Beatus ille, Epode 11, 6) 9 Dat Kresuspoffe: Croesus mag prat gaan 1 o Het einde: De afloop van zijn verhaal. De rijke Croesus werd door Cy- rus van al zijn rijkdommen beroofd en ontkwam maar ternauwernood aan de brandstapel (Herodotus 1, 86-88). 1 2 Den ryken Polikraat: Polycrates, de rijke tyran van Samos, die door de Perzen werd vermoord. Zijn lijk werd aan een kruis geslagen (Herodotus in, 125). knersen: knarsetanden 1 3 kruiswys: 'kruisgewijs', kruiselings verbonden 14 7 luk: het lot, de fortuin stout: overmoedig 15 wegh gingh smakken: wegwierp 16 Syn ringh: Polycrates wierp zijn ring in zee, om te bewijzen dat het hem niet alleen voorspoedig ging in het leven. Een van zijn koks vond de ring enkele dagen later terug in de buik van een vis (Herodotus in, 41-42). Thetis diepste bakken: de diepste wateren van Thetis (een zeegodin) 19 Luksaaligh is hy: vgl. Horatius' Beatus ille (Epode 11) 20 In land, schept, als geleent te ploegen: Schept in het ploegen van het land dat hem in leen is toevertrouwd (door God). Six maakt hier een toespeling op (maar wijkt af van) Horatius' tweede Epode (3-4), die het genoegen beschrijft van de man die zijn 'voorvaderlijke akkers' kan ploegen, zonder leningen te hebben afgesloten. 2 1 Wat schraaler: Met wat minder rijkdom ('Op wat schraler grond') Ismenias: de om zijn grote rijkdom vermaarde Thebaan Ismenias (Plato, Meno, 90A) 247 2 2 Wat vetter. Met wat meer welstand ('Met wat vetter aarde') Kodrus'. Codrus, een Atheense vorst die als bedelaar verkleed de Pelo-ponnesische vijanden benaderde (het verhaal gaat terug op Lycurgus' rede Tegen Leocrates, 86) 24 schroomich'. bevreesd nyder: afgunstige 2 5 De nachtmeer. De nachtmerrie V ontslaaprigh geld', het geld dat iemand doet wakkerschrikken (de afleiding niet in het wnt, vgl. ontslapen', ontwaken, wnt x, 1970) 2 6 Doet, hem vermoeit, vergeefs geweld'. Probeert hem vergeefs lastig te val- len, als hij vermoeid ligt te slapen 27 De suchtvloek van: De begeerte naar die een vloek is 2 8 Verdoemt hem niet: Vervloekt hem niet met de uitspraak: 28-29 gedenk ... nacht: 'Geldzuchtige dwaas, gedenk te sterven, in deze nacht!' (nl. in de nacht dat je wakker ligt met zorgen over je geld, vgl. r. 25-26). Vgl. ook de gelijkenis van de rijke dwaas: Lukas 12:20. 3 o hem: nl. de gierge dwaas (hier in de derde persoon) dan: nl. bij zijn sterven 3 2 oneindelyk te drinken: voor eeuwig onder te gaan in 3 3 gepurpert: in een purperen mantel. Vgl. ook Lukas 16:19: de rijke man is gekleed in purper. 34 Smeekt: Smeekt dan (vgl. r. 31-32) een druppel, uit den Rhyn: dwz. een enkele druppel gewoon water (vgl. Lukas 16:24) 3 5 goed, niet goed: bezit, dat niet goed is 3 6 Betaalt: Moet vergelden heilich bitter: (of bitterheilig:) alsem (wnt 11,11, 275 2), ook in de zin van: door de heilige God rechtvaardig gegeven straf 3 7 wensch maar: wense slechts gedost: gekleed 3 8 met eere: in eerbaarheid en leevens kost: (en om leevens kosti) en de noodzakelijke voeding te hebben 3 9 God mach besluiten: God in zich mag sluiten (en niet de goude kluiten) 40 kluiten: brokken, rommel [134] WEEROMSLACH AAN W.B. OOVER SYN LASTER TEEGEN MY, NEEVEN DRY ANDREN (p. 231) toelichting Het gedicht staat op p. 167 van Six' Poësy. annotatie titel weeromslach: Terechtwijzing W.B.: niet thuis te brengen neeven dry andren: en tegen drie anderen die in dezelfde positie verkeren 3 desgelyk: evenzo strooit: strooien (discongruentie) 4- 5 sich te menglen, In : zich in te laten met (wnt ix, 523) 248 6 vroom\ deugdzaam kan\ kan toch wel degelijk 7 Rond', de wereld omwandlen: rondtrekken 7-8 onbewust, Van: onbekend met 7 proefstuk, om de min te handlen: het waagstuk en de beproeving zich aan wellustige liefde te wijden 9 Want anders: dwz. Want anders zou het zo zijn, dat I o Hem, die: Eenieder, die peisde: zich voornam (wnt xii, i, 979, deze plaats) II diergelyken: dienovereenkomstige 12-13 niemand... ongeredt: niemand zou op reis gaan zonder van laster ver- schoond te blijven, dwz. elke reiziger zou belasterd kunnen worden 14 sich kreunt aan: zich bekommert om 15 is met quaad besmet: dwz. heeft een slecht geweten 16 ly: moet verdragen [135] DANK, AAN MANUEL SpRANGER. VOOR KA A VIA AR (p. 232) toelichting Manuel Spranger was een goede vriend (en handelsrelatie?) van Six. Six droeg aan hem een aantal gedichten (no. [174] en no. [273]) over culinaire genoegens op en maakte op zijn verzoek een epigram (no. [299]). Misschien was Spranger een nakomeling van Gommer Spranger (1577-1640), een uit Antwerpen afkomstige Amsterdamse koopman. Een Constantia Spranger (1616-na 1691) trouwde in 1648 met Willem Piso (1611-1678), de lijfarts van Johan Maurits van Nassau (Elias, Vroedschap 11, p. 761). Dit gedicht staat op p. 167-168 van Six' Poësy. annotatie 1 geneegentheit: vriendelijkheid jegens mij 2 schoone: mooiklinkende 3 Ontspringht: nl. als uit een 'springbron' (woordspel met de naam Spranger) 4 Fonteinen: Nee, uit meerdere fonteinen (zelfcorrectie) 5 Wat: Waarom hoewel ik dankbaar ben: (ik ben overigens wel dankbaar) 6 van het trouwriets suiker, proefde: heb geproefd van 'de rietsuiker van het huwelijk' (het bedgenot) 7 al te jongh, de minnesucht niet ken: de sexuele begeerte niet ken, al ben ik nog veel te jong (om die te missen) 8 Noch wat voor stof het Bruilof tbed behoefde: En ook geen ervaring heb met de stoffen die genomen moeten worden met het oog op het huwelijksbed. Kaviaar gold immers als een afrodisiacum. 9 Goedhartigh: Met de beste bedoelingen morgengaaf: geschenk van voedsel voor een ontbijtje. Six zal hier echter ook doelen op een andere betekenis van morgengave: een huwelijkscadeau, of ook: een na de huwelijksnacht gegeven geschenk (wnt ix, 1140). 249 11 maar van my selve: slechts van mijzelf (en niet van een vrouw) i 2 Behoef geen: Heb er geen behoefte aan te keuren: uit te kiezen, te nemen 13 de baan: het perk 14 een trouwrink af te steeken: een trouwring 'weg te schenken door die aan een vinger te steken'. Samen met baan (r. 13) alludeert het beeld waarschijnlijk op 'ringsteken'. 15 Maar afgeradn, of self 'k weet niet waarom: Maar of het nu kwam doordat het mij werd afgeraden, of doordat het door mijzelf kwam, ik weet het niet, maar... 1 7 de kans: het gunstige lot 1 8 En: En als de kans mij toen ... had met palm, en mirte kroonen: met de bijbehorende feestversieringen van palmtakken en mirtekransen (vgl. wnt xii, i, 233-234) 19 Vereert: Vergund, Bedeeld met %oo: dan nu onbeladn: die nu niet 'beladen' ben (nl. met de takken en kransen en uiteraard: met het huwelijk) 20 hoe dartel: hoe wulps die ook is verschoonen: verre houden 21 de jeuchd: mijn jonge jaren smuikend vier: smeulend vuur 22 Te licht: Maar al te gemakkelijk musket kruid: buskruit voor een geweer 2 4 dan: nl. als hij die peper in de neus heeft veersen: jonge koetjes ('wijfjes') 25-27 U ... Gebeurt: Voor u, die uit de oogjes en van de rode wangen van uw engel (uw geliefde vrouw) een zon met een 'zomerende' aanblik ontvangt. Met soomerend zal Six doelen op de achternaam van Sprangers vrouw. Was zij familie van Six' kennis Arnoud van Someren (vgl. de gedichten no. [166], no. [336] en no. [351])? Vgl. ook de kleuraanduiding 'Engels rood'. 27 en %po genoodt, van Venus raad: en die aldus door Venus' aandringen uit- genodigd wordt 29 Past beeter: Voor u (vgl. r. 25) is ... passender wel geweer t: goedgewapend 3 o kooker: pijlkoker 31 Sulks: Zodat scheut: schot uw kabinet: uw 'prijzenkastje' vermeert: zal vermeerderen 3 2 van een kleine minnestooker: dwz. van Cupido 33 de spoor: de prikkel 3 5 Daar: Terwijl... daarentegen verselt: combineert den eisch: de huwelijkse plicht 3 6 en gestreel doet leevend stroomen: en terwijl gij warme ('echte') strelingen doet vloeien (of is leevend hier 'levenwekkend, vruchtbaar' en staat het zo in nog duidelijker contrast mttydel, r. 34?) 250 37 3? Houd: Houd op! dartle minne: wulpse Cupido te dicht ontrent: als men te dicht bij komt [136] BEKLAGH OOVER DE SCHIERLYKE EN ON GESIENE DOOD MYNES VAADERS. AAN MYNE OOGEN (p. 233) toelichting In november-december 1639 reisde Six door de Zuidelijke Nederlanden, waar hem het bericht van het plotselinge overlijden van zijn vader bereikte. Six was toen negentien jaar oud. Over zijn reisgezelschap (vgl. r. 12) is mij niets naders bekend. Het gedicht is tot stand gekomen na Six' terugkeer in Amsterdam (r. 25). Six ziet met misnoegen terug op zijn geringe aandacht voor een drietal voorspellende dromen die hem in Vlaanderen voor zijn vaders dood waarschuwden (vgl. voor dergelijke droombeelden ook de annotatie bij gedicht no. [365], r. 37-42). Het gedicht staat op p. 168-170 van zijn bundel Poësy. annotatie titel schierlyke'. plotselinge 4 Maar: Maar ook vanwege 6 benieuwt: nieuwsgierig 7 uw ongelyk: de verkeerde interpretatie van de voortekens door u, mijn ogen 8 Wanneer: Toen 9 saaght liggen: in een droombeeld had zien liggen 11 Die winterreis: Die reis in de winter van 1639. Six' vader werd op 5 december in de Zuiderkerk begraven (Frederiks, 1883, p. 2 3 8)- 14 verschoot: wakker schoot 15 best: het beste vaaren: reizen 16 Nine/: Ninove, ten zuiden van Aalst (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [368]) ghy: nl. mijn ogen 1 8 met: onmiddellijk daarop 't [...] verklaaren: het gedroomde uitleggen de dood: het overlijdensbericht 1 9 slach: soort 20 mach: kan 21-22 ook jongh, en onbedreeven: Die: die, al ben ik nog jong en onervaren 2 2 eerstelingh van tien, wel dien: mij, als oudste van tien kinderen, volledig moet inzetten 24 self mistroostigh: al ben ik zelf ontroostbaar 2 5 wat maak ik nu te huis: wat kan ik, nu thuis, uitrichten 2 6 Waar 't: Nu het daar 2 8 suffe: pieker wat ik doe: wat te doen 2 9 roe: gesel 3 2 een hartestrik: een beklemming van het hart, een hartaanval (?) 251 34 een gootlinghschoot: een schot uit een gegoten kanon (wnt v, 454, deze plaats) 40 uw oogen vel: uw oogleden 41-42 als, op Israël, De droeve Josef heeft geleegen: zoals de bedroefde Jozef 'zich heeft neergelegd op het aangezicht' van zijn vader Jakob (Genesis 50:1) 4 3 wjse Keiser/yke vrouw: nl. Calpurnia, de derde vrouw van Caesar 44 Dat: leidt de onderwerpszin in die voorafgaat aan de persoonsvorm Wroeght (r. 48) uw te voorgedroomde rouw: uw in een droom voorziene rouw. Omdat zij een voorspellend droombeeld had gezien, trachtte Calpurnia tevergeefs Caesar ervan te weerhouden naar de Senaat te gaan, waar hij zou worden gedood. Het verhaal gaat terug op Plutarchus' biografie van Caesar lxiii, 5-7. 4 5 syn kleinachten: zijn onverschilligheid ertegenover 46 dieper opmerk: groter opmerkzaamheid 47 Nu laaci, al te laat bedocht: Terwijl ik daar nu veel te laat, ach, wel toe ben gekomen 4 8 Wroeght: Knaagt, Woelt 5 1 Och! of: Ach, ik mag hopen dat naamaals: in het vervolg bedroogen: zullen misleiden (afhankelijk van Och! of) 5 2 ben: zal zijn (nl. in een volgende droom) 5 3 lessen: nl. de lessen van mijn vader opneem: zal vastleggen. Met het uitspreken van deze toch wat ijdele hoop toont Six hoezeer hij betwijfelt of zijn vurige wens in vervulling zal gaan. correctie Op p. 168 van de bundel Poësy van 1657 staat in de titel van dit gedicht ongesiende. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot ongesiene. [137] MEEDELYDEN, MET J O ANN A JULIENS, HUISVROUWE VAN DR. WILHELM BOOGAARD (p. 235) toelichting Dr. Wilhelm Boogaerd was getrouwd met een zuster van Six' moeder. Op 7 oktober 1621 had hij zich als Wilhelmus Bogaert Amstero-damensis laten inschrijven aan de filosofische faculteit van de Leidse universiteit. Hij was toen 16 jaar oud. Ik heb de datum van zijn overlijden niet kunnen achterhalen. Six' meedelyden staat op p. 170-171 van zijn Poësy. annotatie 2 %oo [...]gelyk: zowel... als plicht: verplichting (dankbaarheid?) 't bloed: de familieband 3 *t swaarste kruis: nl. het verlies van de vader des huizes 4 vereenight huis: een hechte familie 252 5 kruist', pijnigt 8 Wj: dwz. Onze familie. Six' vader was al in 1639 overleden. lastigh ongemak', zware last 9 Verlichte-. Als ... zou verlichten i o elk', ieder mens plach Te storten', altijd stort, altijd gewoon is geweest te storten ii swaare quaal: groot verdriet 1 2 Elk traantjen woegh men op met goud metaal'. Dan zou men elk traantje op vinden wegen tegen goud 14 dicht gesoomt: geheel afgezet 16 Sich speent wel ruim %po gaauw: Veel sneller vrucht zet (vgl. Van Es, 195 3, p. 183: 'de bedoeling van het beeld is dus: zoals de lentedauw de vruchtzetting van de in bloesem staande vruchtbomen bevordert, vermeerdert het schreien het verdriet om tegenspoed') 20 swaar: bezwaarlijk ('zelden') lekke kraan: dwz. stromende bronopening 2 2 Geroert: Aangeroerd, Aangeboord een vruchtbre myn: een rijke ondergrondse ader 23 sj: nl. de pyn hoopt: doet aanzwellen, doet opwellen (vgl. wnt vi, 1076) 24 sprengh: bron (wnt xiv, 3030, deze plaats) 2 5 Wie kloek van aard, ontaart eens neight: dwz. Wie zich, al is hij flink, ooit eens buigt, omdat hij zich niet langer flink kan houden 2 6 werd staagh daar van gedreight: zal steeds daardoor bedreigd worden (nl. door dezelfde 'ontaarding') 27 't Vereuvelt lot: Het lot dat zich ten kwade heeft gekeerd werd: wordt 2 8 gequetst: tegemoet getreden, het hoofd geboden [138] KONTREFEYTSEL VAN ROSELLE (p. 236) toelichting Het gedicht, een petrarkistisch vrouweportret, staat opp. 171-173 van Six' Poësy. annotatie 1 set u stilder: ga er heel rustig voor zitten 2 schilder [...] schilder: allebei werkwoordsvormen, het tweede schilder te verbinden met Zoo fraai 4 Dank haaien: Beloond worden (vgl. wnt iii, ii, 2280) 5 opgetoogen: 'in een verheven stemming, ontvankelijk nl. voor de bijzondere verschijning van Roselle' (Van Es, 195 3, p. 138) 6 niets sien: Roselle zit dus niet model. 9 Sa: Vooruit! 1 3 pasgemeeten: 'precies, zuiver afgemeten, volmaakt van vorm en ver- houdingen' (Van Es, 195 3, p. 138) 17 achtbaar heits: waardigheid gelaatigh: minzaam, vriendelijk (wnt iv, 105 5), of (etymologiserend): met een gelaat (bepaling bij een hoof dj en) 253 1 8 staatich: voornaam, waardig 19 elpebeenen: ivoor 20 Om: Voor de kleur van ontkenen: tot voorbeeld nemen, gebruiken 2 1 sneeuwsel: sneeuwwitte verf 2 3 bruiner: donkerder 2 4 Versien: Voorzien in, Zorgen voor 2 6 kasjes van de traantjes: nl. de oogleden met de traankliertjes 27-28 dat [...] Zyn: moeten ... zijn 2 7 nl. die booghjes 2 8 valkyen: dwz. in een golving tussen de wenkbrauwen 2 9 brallen: pralen 32 's Heemels: de zon aan de hemel 3 3 gesichten: ogen 3 7 melkwit /^?: fluwelige, fulpen 3 8 soet ge mengelt: in lieve harmonie (tussen wit en rood) 3 9 röö koraalen: koraalrood aan te maaien: aan ... te strijken, aan ... te stippen 41 amber klippen: brokjes amber, een geurende en verzachtende stof, gebruikt als specerij 42 Verlekkren: Begerig maken (wnt xx, 803) 43-44 Haal... deur sneeden: Maak zachtjes een streepje naar beneden: het kuil- tje in haar gladde kin 4 5 jL)/^: Net als abrikokje: abrikoosje (in het zeventiende-eeuws de gewone vorm, wnt 1, 608, deze plaats) 46 d'Een sydeplooit van 7 rokje: De ene zijde van zijn huidje plooit (wnt xiii, 896), Aan één kant een kneepje vertoont 47 draadjes: 'haartjes' (vooropgeplaatst object bij Bestrooi, r. 49) 48 kaffaatjes: kostbare zijden stofjes (wnt vii, i, 860, deze plaats) 49 Ciperspoeder: een schoonheidsmiddel (Cipers verwijst naar Venus, de Cyprische) 5 o der minnemoeder: van de moeder van de liefde, Venus 5 3 minlyk weesen: lief gezicht 5 5 langs dengeevel: dwz. aan het voorportaal 5 6 een neevel: een ochtendnevel 5 7 bevallicheedjes: dwz. afbeeldinkjes (bedeltjes?) van de Gratiën 5 8 Besteeden vlugge treedjes: dwz. Zich haasten 5 9 om den hals, te vliegen: Six wil dus dat het halssnoer van Roselle ge- vormd wordt door drie Gratietjes. 60 Die swaanewit heet liegen: Die doet blijken dat het wit van zwanedons geen wit mag heten 61 park kransen: parelsnoeren 6 2 Vermindren %ulke glansen: De glans (van die hals) met hun mindere glans aan het oog onttrekken 6 3 ten einde: ter voltooiing van (de beschrijving van) haar toilet (Van Es, 195 3, p. 139 verklaart hier echter: 'ter begrenzing van de figuur') 66 vertoogen: tonen (in de stof moeten dus zon en maan zijn geborduurd) 254 69 kantyn: de kanten strook bij het decollet?(wnt vii, i, 1363, deze plaats) wat glimmen', enigszins doorschemeren 7 2 Wat Venus applen Ijken: Hoe de appels van Venus eruitzien 73-74 dat [...] Bedekken: moeten ... bedekken 73 de lynwaadspreidjes: de bedekkende halsdoekjes (wnt xiv, 3007, deze plaats: 'In de aanhaling in toepassing op een doekje dat tot de kleding behoort') 74 d'aardbeidjes: de tepels 7 5 Zoo geef er: Geef haar dan 7 6 met: evenals schuilsche: verscholen (wnt xiv, 1147, deze plaats: 'eenmaal aangetroffen'), wegschuilende 7 8 Muransche spiegelraamen: Een Venetiaanse spiegel. Murano is het Vene- tiaanse eiland van de glasnijverheid. 7 9 met te swinken: door hem te laten zwenken (naar de beschouwer) 8 1 wjder: verder 82 se reeds geweeken: dat ze zich al heeft losgemaakt (zo levensecht als ze geschilderd is) 84 se steelen: haar schaken 8 5 myn Heieen: mijn (nieuwe) Helena. Six denkt zich hier even in de schoe- nen van Paris, die de schone Spartaanse Helena schaakte en haar meevoerde naar Troje. 8 6 myn min: mijn liefdesbetuiging [139] GRAFDICHT, OP MYN VAADER (p. 239) toelichting Six' vader Jacob Six is in 1639 gestorven en op 5 december in de Zuiderkerk in Amsterdam begraven. In welk jaar Six dit grafdicht maakte kan ik niet zeggen. Het staat op p. 174 van zijn Poësy. annotatie i teert: verteert de helmaagh: de maag van de dood (de samenstelling niet in het wnt, vgl. wnt vi, 497) 3 spiegel: toonbeeld, lichtend voorbeeld Godsaaligh: vroom 5 bloedverwantschap: familie bleef: bleef achter 6 gaat [...] vry mank: is ... zeer gebrekkig, ziek d'ondankbre %y: nl. de milt die geen dank verdient. 'Ondankbaar' is de milt ook, omdat zij het goede van de vader vergeldt met kwaad aan de kinderen. van sommigen: van sommige familieleden (zoals Six zelf en zijn zuster Catharina, vgl. gedicht no. [112]) 7 meelydigh: barmhartig, vol deernis Gods armen hoop: de arme gemeenteleden 8 trouwlik: getrouw V Diaakenschap: Jacob Six was in 1636 een van de dertien diakenen in 255 Amsterdam geweest (Vos, 1903, p. 419). bedient: gedient, geholpen (wnt ii, i, 1184) 9 mach: kan i o verdonkren: tenietdoen, zijn luister ontnemen (wnt xix, 1317 en 1319) de langhst bestraalde dagh: dwz. het vergankelijke bestaan op aarde (gezien als een dag die zal duren tot de jongste dag) ii Tot dat se swymelt, %al: Zal, totdat het ten onder zal gaan, de ogen zal sluiten (nl. aan het einde der tijden) 11 -1 2 als ... scheen: als een karbonkelsteen, waardoor de koning van Pega 's nachts beschenen werd met een helder zonlicht. Deze als een zon lichtende rode edelsteen uit het bezit van de koning van Pega is vermeld in Boetius de Boot, 1647, P- l4? Als bron voor het verhaal noemt hij de Italiaanse reiziger Vartomanus (Luigi Barthema of Varthema, 1480-...). Pega is het rijk Pegu of Pegoe, dat later opging in Birma. 1 3 Syn deegelyken naam: De roem van zijn rechtschapenheid (hier dus ver- geleken met een lichtende steen in de duisternis van het aardse bestaan) omvoeren, oover V Kond: verbreiden over de wereld 14 De deuchd... mond: De Goedheid legt het graf en de verstrijkende tijd het zwijgen op. Ik interpreteer reekenjaar hier als 'het jaar als rekeneenheid', en vervolgens als 'de som van jaren', of'het voortgaan van de tijd'. De samenstelling is niet opgenomen in het wnt en ik zie geen direct verband met het wel opgenomen rekendag (o.m.: 'dag des oordeels', wnt xii, iii, 1847). Frederiks, 1883, p. 263 wil het woord zien in een verband met het elders bij Six voorkomende geloof in de zgn. climacterische jaren (vgl. gedicht no. [56]), maar ik zie niet in, in welke zin een dergelijk reekenjaar door de deuchd de mond zou kunnen worden gesnoerd. [140] TREURDICHT OOVER DE DOOD VAN MYN BROEDER JAKOB (p. 240) toelichting Six' broer Jacob overleed in de loop van de jaren veertig en werd begraven in het graf in de Zuiderkerk waarin zijn vader in 1639 was begraven. Dit gedicht staat op p. 174-175 van Six' Poësy. annotatie 1 treurgodin: muze van het treurdicht (Melpomene) blyk: moet tot uitdrukking komen 2 op: in een zang op 3 In welken naam: Met welke naam (nl. Jacob, ook de naam van Six' vader) 4 weer: opnieuw, nl. na 1639 weer in 'tgraf tegaader: die verenigd zijn in het graf 5 De bloemhoed: De krans van bloemen (vgl. De Roever 11, 1890, p. 72: 'Ongetrouwde jongelieden werden in den regel in de kist versierd met velerlei gemaakte bloemen en met een krans op het hoofd.' Vgl. voor deze krans ook Six' gedicht no. [94], r. 8) 6 Verwelkt: Zal verwelken als: net als haast uitgedooft: aan een vroeg einde gekomen 256 7 ih' gij?treurgodin kont: kunt 8 Een alverduurend leeven langen: Een leven schenken dat alles verduurt, Een eindeloze duur vergunnen (in contrast met de verwelkende krans) 9 min: lager (Six zelf was immers de oudste zoon van zijn ouders) i o meerder: rijper 11 in Vraader: in de persoon van vader i 3 Terwjl: Toen ... nog maar gongh: ging 14 Omprys, by synsgelyken, dongh: En dong naar de hoogste prijs onder zijns gelijken (zijn leeftijdgenoten) 15 Zoo: expletief, vat Terwyl op te nydigh: die al te fel handelde 16 De hoop van pulken roos: De hoge verwachtingen die een dergelijke roos bood ontydigh: voortijdig i 7 is: heeft... te betekenen 1 8 verwelkelyke: dwz. verdwenen, weggenomen 2o vermaanen: de herinnering aan ... oproepen, ter sprake brengen (wnt xx, 1176 en 1182) 2 1 naa de wet des bloeds: volgens de familiebetrekking 2 2 naa liefde des gemoeds: naar diepst gevoel van liefde correctie Op p. 174 van de bundel van 1657 staat in r. 6 van dit gedicht haaft. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot haast. [141] AAN J.A. (p. 241) toelichting Het gedicht staat op p. 175 van Six' Poësy. annotatie titel J-A.: Joannes Abeels? (vgl. gedicht no. [171]) 1 Wanneer: Toen de schild van Vrankryk: een herberg of logement van die naam. De naam is weinig onderscheidend. In 1700 waren er in Amsterdam zeker drie logementen die 't Schild van Vrankrijk heetten: op de Zeedijk, de Nieuwezijds Voorburgwal en in de Kal verstraat, terwijl Tengnagel zestig jaar eerder "t Franse schiltje tot moy Saertje' vermeldt in zijn St. Nicolaes Milde Gaven. Die herberg is door Unger thuisgebracht als de herberg even buiten Amsterdam aan de Weespervliet, maar door Oversteegen aangewezen als de gelijknamige herberg 'op de Dam', een vijfde Schild van Vrankrijk dus (Reis-Boek, 1700, p. 113-115; Unger, 1883, p. 205 en p. 312; Van Lennep en Ter Gouw 1, p. 80-81; Tengnagel, 1969^. 186). 2 A -: aangesproken persoon (met tweelettergrepige naam) verheughtj in: plezierig gestemd door (bepaling bij wy, r. 1) muskadel: muskadel wijn 257 3 Des naanoens: In de namiddag taalbaretr. welbespraakte (wnt xvi, 650, deze plaats), taalvaardige Kapek misschien Nicolaes Rochusz. van Capelle (1609-1695), koopman op de Oostzee, bewindhebber van de voc enz. (Elias, Vroedschap 1, p. 514-515). De naam komt bij Six alleen op deze plaats voor. 4 Wat waaren wj, in taaien, niet ervaaren?: Waartoe waren wij niet in staat op het gebied van de vreemde talen? 5 kliefden', ontrafelden, ontleedden op een haairtjen: met uiterste fijnzinnigheid 6 en als: en sprekend als 7 Syn: dwz. van Kapel mee: ook 9 Daar laagen al die taaien oover boord: 'Of daar...' (balansschikkingszin, waarbij r. 8 functioneert als tijdsbepaling) laagen [...] oover boord: waren ... zoek, vergeten (wnt iii, i, 469-470) 1 o Wat raad: Wat te doen? Het antwoord is, mogelijk met een verwijzing naar Handelingen 2:13, te vinden in r. 2 hierboven. haast: opeens [142] DANKDICHT, AAN SlMON DlLMAN, GENEESHEER (p. 242) toelichting Six heeft zich in meerdere gedichten gewend tot deze Dilman, een Amsterdams medicus die zijn vriend en verre verwant was (vgl. het Register van namen). Ik kan dit gedicht niet precies dateren. Het staat op p. 175-176 van Six' bundel. annotatie 1 welgegunde: vriendelijk aangeboden 2 Weesops: Weesper 3 by een geveinsden droes: te gast bij een opschepperige kerel (in plaats van bij een prettige gastheer als u bent) 4 wilu niet verschoonen: excuseer u niet (Dilman had Six kennelijk op moes en bier onthaald) 5-6 de Siciljaan ... Thebaan: de Antieke bewoners van Sicili?en Sybaris (in Zuid-Itali? of de weelderige Thebaan (in de Oudheid werden deze bewoners in verband gebracht met respectievelijk feestmalen, obsceniteiten en orgieën, vgl. bijvoorbeeld Horatius, Ode m, 1, 18; Martialis' Epigram xn, xcv, 2 en Statius, Thebais vu, 687) 7 de Persiaan: vgl. voor de overvloedige maaltijden van de Perzen: Herodotus 1,133 8 Voor twee, als tienpersoonen: dwz. Met zoveel voedsel voor twee personen als gewoonlijk voldoende is voor tien 9 d'alslok Filoxeen: de slokop Philoxenos (wnt ii, i, 275, deze plaats), een vanwege zijn onmatigheid beruchte Athener 1 o smaak%iek: met een ziekelijke voorliefde voor het proeven van gerechten om een kraanhals, heeft gebeên: heel graag de hals van een kraanvogel had willen hebben (om met die lange nek de gerechten beter te kunnen 258 proeven). De anecdote gaat terug op Aristoteles, Ph. problemata xxviii, 7 (950 a). de wys: het gezang de reen: het gepraat Apiciaanen: navolgers van de Romeinse gulzigaard Apicius, op wiens naam een kookboekje staat (De re coquinaria libri x) graage: hongerige brenght self het soetst banket: zorgt er zelf voor dat het banket het lekkerst smaakt werd van den honger opgeset: wordt geserveerd door het eigen hongergevoel 7 eedele korret: de edele korretvis (een fijne makreelsoort, wnt vii, ii, 5636-5637). Mogelijk bedoelt Six tonijn (vgl. gedicht no. [101], r. 273). gelyk Albaanen: als wijn uit Albano (een vermaard wijngebied ten zuiden van Rome) Den Kooningh, die de Nylenaars geboodt: de Farao den nood: Six zal doelen op de hongersnood in Egypte (Genesis 47:13) korst: het fijnste (vgl. het spreekwoord: bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien, wnt xxi, 1, 728) den Vorst Darius: Darius in Codomannus, koning der Perzen. Op de vlucht voor Alexander de Grote werd hij zwaar gewond achtergelaten in een uitgedroogd gebied. De Macedoniër Polystratus gaf hem nog wat te drinken, maar de koning was al aan zijn verwondingen bezweken toen Alexander arriveerde (Plutarchus, Alexandros, 43). eels te: edelste 7 lyf: mij het lichaam wel drenk: naar behoren te drinken geeft als Plato: nl. zoals Plato deed bij het Symposion, het 'gastmaal' Die ... keuken: Een schootelwyse spreuken, die, als iemand de keel veel begiet en smeert, hetgeen de volle maag moet verteren, waarbij verduffende dampen in het hoofd stijgen, hem (nl. die iemand, vgl. men, r. 29) iets leerzaams biedt en hem wegvoert uit die keuken (nl. de 'keuken' van de vertering, waar de vadsigmakende dampen ontstaan). In deze interpretatie is in verteert een enclitisch 7 verondersteld. leerhongrig: leergierig (wnt viii, i, 1322, deze plaats)(vgl. de schootel wyse spreuken) van: over wat Besonders op te leggen: iets bijzonders te garen (vgl. ook het opleggen, 'voor later wegbergen', van etenswaren en drank, wnt xi, 974) langhwyliger: voor langer tijd, over een langer spanne tijds Ambar: een kostbare, geurende en verzachtende stof, in gebruik als specerij (de gebruikelijker spelling is amber, wnt ii, i, 361) of een koste lyker prys: of met een nog hogere prijs (met samengetrokken van) Vergeef my slechts: Vergeef mij alleen (en excuseer ?niet, vgl. r. 4) myn vrygepleeghde wys: mijn spontaan ('uit de losse pols'?) gemaakte zang (of ligt het accent meer op Six' vrijpostigheid?) uw: aan u [143] troost aan mijn moeder, oover 't verlies van myn broeder iakob (p. 244) toelichting Six' boer Jacob overleed in de jaren veertig van de zeventiende eeuw. Dit gedicht staat op p. 176-178 van Six' Poësy. annotatie 3 éty die Som het nietige zonlicht 5 laci: ach! 7 opgedraagerr. bevolen, geboden 8 Vergeefs weemoedigh, en verslaagen: bepaling bij r. 5 9 schent [...] uw haairen: doet... u de haren uitrukken 1 o geheele baaren: hele stromen 1 2 hongrigh, dorstigh loopen: eten noch drinken 1 3 bepaalen: beperken, terughouden 15 laat af van: minder, matig 16 willekeuren', soevereine besluiten 1 7 syngeschaapen-. Zijn schepsel, geschapene (Van Es, 195 3, p. 183 ver- klaart hier: 'Schepsels' en 'geborenen, kinderen', maar dit lijkt mij in strijd met verkooren, r. 18) uw gebooren: uw boreling, kind 1 8 Ook lief, en liever heeft verkooren: dwz. Evenals u en zelfs meer dan u als beminde heeft uitverkoren (Jacob was dus een lieveling van zijn moeder, maar God had hem nog liever) 19 tak: nl. van de familieboom 20 leste: laatste leeden: takken, vertakkingen 2 2 Uw disch, noch, als olyven, kroonen: Bekronen de tafel (van uw gezin) nog, als olijfplanten (vgl. Psalm 128:3) 2 3 Gewassen: Groene loten naa goede tuchten: na een degelijke opvoeding met discipline 24 goude, en silvre vruchten: Six doelt kennelijk op materiële welstand 2 5 En welkers bloed: En waarvan het bloed 2 7 Ook troost het: Ook is het een troost, dat durven: behoeven, of: mogen 2 8 heellyk: volstrekt %y: is 2 9 ruifde maar syn %iel van veer en: ontdeed zijn ziel slechts van het verenpak (zoals een vogel in de rui, wnt xiii, 1806, deze plaats), nl. in de verwachting dat zijn ziel bij de opstanding met een nieuw lichaam bekleed zal worden 3 4 Des Dryineenheits: Van de Drieëenheid (Die Drie in Eén is) 3 5 onbegreepe: nooitgehoorde, onvatbare 3 6 Zaalige Engel: aanspraak aan de overleden Jacob flus gevangen: die onlangs nog gevangen was (wnt iii, iii, 4592) 40 Naa sien: Naar uitzien of hooren naa te wenschen: 'of beter: waarnaar zij behóren te verlangen' 41 uw vreedsaam ryk: het rijk van vrede (de hemel), waarin u verblijft uw staaten: de toestand waarin u verkeert 260 4 3 Recht: Goed gaa belyden: tot een besef van ... kom (?) (vgl. wnt ii, i, 1730) 44 Lykklaagen is uw heil benyden: elliptisch voor: Dan moet ik besluiten, dat weeklagen betekent: uw heil benijden correctie Op p. 177 van de bundel Poësy van 1657 staat in r. 23 van dit gedicht Gewaschen. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit gewijzigd in Gewassen. [144] op tweelingen, malkander seer gelykende (p. 246) toelichting Dit korte gedicht staat op p. 178 van Six' Poësy. annotatie 1 Natuure beesich: De Natuur, die in de weer was af te maaien: te schilderen (te 'maken') 2 op het tipje van 7 voltrekken: op het uiterste puntje voor de voltooiing (wnt xvii, 1, 199, deze plaats) 3 van een kunne, en een gelaat: met hetzelfde geslacht en gelijk uiterlijk 4 een trek/en aan %ou haaien: met een laatste streepje aan zou tippen 5 Vany verjongst ontstee ken: Uiteindelijk in woede ontstoken (wnt vii, i, 393 Jongst: 'In deze opvatting alleen bij six v. chand. aangetroffen') 6 7 bekladt penceel: het penseel met verfklodders eraan wierp: begooide 7 Gelyk Protogenes: Zoals Protogenes dat heeft gedaan. Toen de Antieke schilder Protogenes een hond schilderde, gelukte het hem niet het schuim rond de muil goed weer te geven. Uiteindelijk ontstak hij in woede en wierp een vuile spons naar het schilderij. Juist met die worp voltooide hij zijn werk: de schuimende bek was zeer levensecht geworden (Plinius, Naturalis historia xxxv,xxxvi, 103). 7 Geval: het Lot 8 een kloof je in 7 een: kennelijk hadden de menschjes dus aanvankelijk allebei een kloofje uitstaande: uitstekende, naar buiten gerichte 9 knechtjen: knulletje, jochie 1 o in min dan 7 minuutjen van een uur: in een mum van tijd [145] Bruids Inhaal. Aan Francois de Koster, En Anna van Baseroode (p. 247) toelichting Op i 7 november 1648 trouwde Francois de Coster (...-1652) met Anna van Basserode (i626-...)(vgl. De navorscher 28 (1878), p. 240). De Coster was kennelijk handelaar op Frankrijk (vgl. r. 54 hieronder). Six dichtte deze 'Verwelkoming van de bruid' bij het huwelijk. Vier jaar later moest hij een Grafschrift, op Francois de Koster maken (no. [373]). Het hier behandelde gedicht staat op p. 178-180 van Six' bundel. 261 Ik sack %oo ras [...] niet: Zodra zag ik ... niet (wordt opgevat in Of r. 7), 'Op het moment dat ik ... zag, ontstaaken ...' (vgl. r. 8) Met loovergoud, en rosmaryn, en palm: Evenals gulden lovertjes, rozemarijn en palmtakken (vaste versieringen bij een bruiloft, vgl. wnt xii, i 233-234 en xiii, 1403) vleijend: lieflijk met: bij galm: klinkende zang Wanneermen: Toen men versoeken: uitnodigen hooge: grote, edele Poësys natuurelyke boeken: de aangewezen (voor de situatie geëigende) boeken van de poëzie (vgl. wnt ix, 1624) al eer: nog voordat %po een: een vergelijkbaar (vooruitlopend op Als of r. 12) Wyl: Toen u: uw t(pud haaien binnens deuren: zoudt gaan ontvangen Antoon: Marcus Antonius (bij Cleopatra's fameuze intocht in Tarsus) Hoe minlik schynt de fierheit: Hoe liefdevol vertoont zich de zelfbewustheid te moed: tegemoet Eginaas soon: Peleus, nakomeling van Aegina (Aegina was de moeder van Aeacus, de vader van Peleus). De bruiloft van Peleus en Thetis is de vermaarde 'godenbruiloft'. Daar: Als alf(po: net zo als Pafos Kooningin: als koningin van Paphos (een stad op Cyprus). Horatius' Ode 1, xxx, 1 noemt Venus 'koningin van Paphos'. leeliën: dwz. blankheid deurmenght met rooseboomen: dwz. gecombineerd met rozerode blossen van de min: door de liefde met ...geraakt: die met haar borst vol gloeiende edelstenen in openlijke wedijver om (de meeste) pracht zijn geraakt of... ontschaakt: of het niet de ogen van Argus zijn, die stralen, en of ze niet gestolen zijn van de prachtige staart van Juno's pauw. De hon derdogige Argus was door Mercurius van zijn ogen beroofd. Juno had ze op de staart van haar lievelingsvogel, de pauw, geplaatst. Aan die staart leken nu Anna van Basserodes ogen èn edelstenen weer ontleend. veelverwigh: met vele kleuren met [...] verselt: aan ... gepaard, in combinatie met Daar: Nu ... hier van Minerves hand, bestelt: door Minerva geleverd. Minerva was onder meer beschermvrouwe van de wol werkers en borduurders. hoe werd: hoezeer wordt bestreeden: aangedaan Op: Door, Bij het zien van 31 Lukrees: de om haar kuisheid vermaarde Lucretia (die zich doodde na te zijn verkracht) voor al de werld, getreedetr. die zich ... aan de gehele wereld vertoont (bepaling bij bruigom) 3 2 Getuige: bijstelling bij 7 kusje heilgen brand: de gloed van zijn verheven liefde 3 3 hoe werd men niet min aangevochten: hoe raakt men evenzeer ontroerd 3 4 Terwjl: Als een maaghd: nl. een bruidsmeisje als Iris: net als de godin van de regenboog (zij werpt immers een 'regenboog' van strooisel) 3 5 Uit wissen, tot een korf ken, groen bevlochten: Uit een groen korfje, dat uit twijgjes is gevlochten 3 6 liefde, en min: dwz. de bruid en de bruidegom (of: hun wederzijdse lief- de en min) maagdepalm: een blauwbloeiende plant, waarvan de bladeren en ranken bij bruiloften als strooisel werden gebruikt (vgl. de aanhaling onder maagdenpalm, wnt ix, 12) 37 De Cingel: woonde de familie daar? om d'arme winterlinde: wegens de in de winter kale lindebomen (het is immers november) 3 8 rond: alom silver: nl. van de lovertjes 3 9 Darius lief: De schone Paeonische, op wie Darius verliefd raakte. Zij verscheen heel mooi uitgedost voor Darius (Herodotus v, 12). neevens: naast, aan de hand van 40 meer: beter, warmer 41 geweeten: hart 4 2 staat: pracht, glorie 4 3 staat: huwelijkse staat 44 An ... slaat: Die daarbij geen tegenwerking ondervindt van het lot (Six lijkt hier even zijn eigen ongehuwde staat te releveren, al is de formulering min of meer topisch in bruiloftspoëzie) 46 de krygh: nl. de tachtigjarige oorlog trouwvernielster: huwelijkbreekster ('weduwmaakster') leit: onderworpen is (bij de vrede van Munster, 1648) 48 een gouden reegen: metaforisch voor: grote welvaart 5 o Om 'tgroote Rond: Overal rond de grote wereld door Kristenryk: op (over, in?) de christelijke landen 5 1 langs: over 5 2 hun uit ge koor en wjk: de plaats waar zij bovenal willen toeven 5 3 wel, en minsaam: goed en met veel liefde (in zijn huwelijk) 5 4 Voor ... wangh: Hij moge nu meer de wang van zijn Anna kussen dan de Franse kust (kennelijk dreef De Coster handel op Frankrijk, maar Six wenst hem nu meer tijd bij zijn vrouw). Voor kan hier ook 'In plaats van' betekenen. 55-56 De mensch ... ommegangh: De mens wordt (immers) voorgesteld als een wereld in het klein, net zoals de ommegang van de grote wereld wordt voorgesteld als een wereld (nl. als een bolvormig heelal, een he- 263 meiglobe?). Vergelijk voor deze voorstelling van de parallellie tussen de mens als mikrokosmos en de makrokosmos: Heninger, 1974, met name p. 187-194. Six wil waarschijnlijk aangeven dat De Coster dus 'even goed' kan kiezen zijn vrouw te kussen als Frankrijk te bereizen. 5 7 Dan: nl. als hij meer zijn Anna kust dan de Franse kust 5 8 Zoo ... kraakt: Even lang als de drukpers met gezweet (van de druk- kers) en met gekraak boeken zal produceren (dwz. Even lang als er boeken zullen bestaan). Het beeld wordt uiteraard opgeroepen door de achternaam van de bruidegom: hij is als het ware een nieuwe Laurens Coster (vgl. r. 60). 5 9 in syn lange toenaams erven: in de lange rij van nakomelingen met zijn achternaam (evenals alle boeken als het ware kinderen van Laurens Coster zijn) [146] STEETUIN KROON AAN JOANNES SNIPPENDAL (p. 249) toelichting Over Johannes Snippendael is slechts weinig bekend. Hij liet zich op 30 mei 1636 aan de Leidse universiteit inschrijven als student in de filosofie en hij was toen twintig jaar oud. In 1645 nam hij de leiding op zich van de Amsterdamse hortus pharmaceuticus en deed de tuin in een jaar uitgroeien tot een hortus botanicus met ongeveer 800 planten. In 1646 gaf hij een nieuwe catalogus van het plantenbezit uit. Het jaar daarop werd hij (met terugwerkende kracht) aangesteld als 'op-siender' van de tuin, later als 'Praefectus Horti Gymnasii Amsteloda-mensis', toen er een band ontstond tussen de hortus en het Atheneum Illustre. In 1656 liep zijn tractement (om onduidelijke redenen) af. Over zijn verder lot is niets bekend (Gimpel en Breen, 1921; Van Se-ters, 1954, met name p. 43-45). Six zal wegens zijn beroep met Snippendael in verbinding hebben gestaan. Het gedicht staat op p. 180-181 in Six' bundel. 1 Wat groensel dat: Elke soort van gewas, die 2 Ontkruipt: uit... ontspruit 4 Als: dwz. En die Karei Kluis: Carolus Clusius (Charles de l'Escluse, 15 26-1609), de vermaarde botanicus, die in 1592 was aangesteld als prefect van de hortus medicus in Leiden. Hij breidde die tuin binnen korte tijd uit tot de beroemde hortus botanicus, het voorbeeld voor de Amsterdamse hortus. V wyse: nl. de universiteitsstad 6 jsoplof: het 'hysoploof', de hysopplant (een blauwbloeiende heester, die geurige olie oplevert). De exotische ceder is heel groot, de exotische hysop heel nietig (vgl. 1 Koningen 4:33). 7 Soekt: Vergaart steetuinbesorger: verzorger van de stedelijke hortus 8 meedeborger: medeburger, stadgenoot 9 uit [...] lees: aan ... bestudere (de blaaren hier behalve als planteblade-ren ook gezien als 'bladzijden') 264 i o bewees: heeft geschonken ii En siek: En opdat men, als men ziek is wydgehaalde droogen: uit verre streken geïmporteerde, gedroogde geneeskrachtige kruiden i 2 niet doogen: dwz. hun kracht hebben verloren bij het drogen(?) i 3 Gebruik: Behoeft te gebruiken fris: versgeplukt 14-15 De Son ... aardgewaschen: dwz. Er zijn geen aardgewassen, waarop de zon, de meester van de natuur, het licht uit zijn ogen doet neerschij- nen ('of ze Vertoonen hier ...', vgl. r. 19) 17 Gebracht: Aangevoerd in een kleingemet: op een niet ruim bemeten stuk grond (wnt iv, 1423, deze plaats) 1 8 beknopt: in telkens een beperkt aantal exemplaren (ook in een woord- spel met 'vol knoppen') 19 Vertoonen: Laten zien, Vormen 2 o Veelverwigh, sonder verw te sly ten: In velerlei verftinten, maar zonder dat er verf aan te pas komt ('besteed wordt') 21-22 Het Oost... ontbreekt: Er gedijt in het oosten, het westen of het zuiden geen bloem zo fraai, of die is hier aanwezig ('geen bloem zo fraai, dat die hier ontbreekt') 2 3 ons Noorde: het noorden, waar wij wonen korter hetten: minder langdurige warmte van de zon 24 te setten: te maken (nl. in kassen) 2 5 verkouwende aard: de bevriezende bodem 2 6 Ontrent den Noordschen beer: Bij de noordelijke Grote of Kleine Beer (dwz. In het hoge noorden). Pas hier wordt de aanvulling op de drie in r. 21 genoemde windstreken gegeven. Het in r. 23 genoemde Noor-de staat apart van deze vier. 27-28 Of... aschen: Gedijen in of juist uit de schaduw en in heel arme, zande- rige of juist in heel rijke, humushoudende bodem (al naar gelang de soort het eist) 29 Kruidenier: hier voor: botanicus (vergelijk Six' eigen beroep) die braaf, om prys: die op edele en prijzenswaardige wijze 31-32 Kan ... volmaaken: Als de mensheid volmaaktheid kan benaderen, dan zult u de Amsterdamse hortus tot volmaaktheid brengen (en haar vol maken met alle planten van de wereld en van het paradijs) [147] KROONE DES DEUGHDS (p. 250) toelichting Naar aanleiding van dit gedicht schrijft Arens, 1961, p. 126: '[...] het beste staal van Six' Christelijke aemulatio Horatiana is misschien 'Kroone des deughds.' Boven Horatius' ideaal van stoïsche onverschrokkenheid [nl. in Ode 111,111, 1-4] stelt Six zijn ideaal van volhardende godzaligheid'. Het gedicht staat op p. 181-182 van Six' bundel van 1657. 265 werd: wordt Dies: Daarom werd: zal... worden jongst: uiteindelijk, bij de jongste dag (wnt vii, i, 393: 'In deze opvatting alleen bij six v. chand. aangetroffen') Aan veelen jeukt het oor naa j dele eer: Velen willen, ij del als ze zijn, heel graag prijzende woorden horen (wnt vii, i, 282, deze plaats) Omschaaduwt, in: In de schaduw, in de nabijheid van (?) jaaght men deuchd: als men de deugd (dan een enkele maal al) nastreeft heeve: heftige (een verkortende formatie voor 'hevig', Van Es, 1953, p. 185-186; Michels, 1964, p. 208) 7 Aanloksel van die oovermomde lust: De aantrekkelijkheid van die verhulde eerzucht (wnt xi, 1909, deze plaats) En 7 langh verdriet des Godvruchts, sonder rust: En de aanhoudende moeilijkheden die volgehouden vroomheid meebrengt Sien 7 heiligh vuur dier gaave rasgebluscht: Maken dat men het heilige vuur van die gave (van Godvrucht) weldra gedoofd ziet waggelende: onstandvastige (vgl. standvastigh, r. 1) naa: naar ree: rede om: wegens Voorts flaauw: Weldra zonder fut naa strand verseilt: miskoerst naar de kust Ten beste der tempeesten: Tot prooi van de stormen die: hen die gnaadelyk: genadiglijk rot: keurbende daar: waarin met hem, kloekhartigh knot Den palm: evenals Hij, moedig de zegepalm behaalt heereweegen: de wegen waarlangs het leger (het heir) trekt en die ook de wegen zijn die de Heer wijst saaligaard: een zalige is hij meer dan drymaal: vgl. voor de formulering: Horatius, Ode 1, xm, 17: 'ter et amplius' deese aanvechtenis: deze aanvechting (de strijd die hier gestreden moet worden) Den deughdringh ... mis: Als een edel strijder nooit naast de ring van de deugd steekt. Six roept hier het beeld op van het ringsteken, het ridderlijk toernooispel, waarbij men in volle vaart een lans door een ring moet steken. [148] MOOI WEER, AAN SlMON DlLMAN GENEESHEER (p. 251) toelichting Vergelijk voor nadere bijzonderheden over Six' vriend en verre neef, de arts Simon Dilman, het Register van namen. Six nodigt zijn vriend uit voor een lente visite, maar ik kan niet uitmaken in welk jaar dit gedicht tot stand gekomen is. Het staat op p. 182-183 van Six' Poësy. annotatie i Wil Flakkus: Horatius wil toch ...? 1-2 dat... winter tyd: dat men de glazen (ijskoude) rug van de wintertijd achterwaarts slaat 3 Met geesselingh van eike vuuren: Door die rug als het ware te geselen met eiketwijgjes (die men op het vuur werpt). In Ode 1, ix, 5-8 roept Horatius op de winter het hoofd te bieden door hout in de haard te werpen en een vierjarige wijn te drinken (vgl. Arens, 1961, p. 120). Michels, 1964, p. 198 merkt op dat Six zich hier nog preciezer lijkt aan te sluiten bij Horatius' voorbeeld Alcaeus, die het in gelijk verband heeft over het 'neerslaan' van de winter met vuur en wijn (Alcaeus, 157, 5). Michels neemt aan, dat dit niet meer dan toeval zal zijn, maar ik wil niet uitsluiten dat Six op deze wijze Horatius terloops commentarieert of emuleert. 4 Verselt met hulp van Bacchus staf'. Gecombineerd met het gebruik van de wijnstok van Bacchus (hier ook gezien als een strafwerktuig voor de winter, vgl. Michels, 1964, p. 198) 5 Falernen: de Ager Falernus, in de Oudheid een vermaard wijngebied in het noorden van Campania (vgl. bijvoorbeeld Horatius' Ode 11, xi, 19) 6 lange aavond uuren: de lange avonden (in de winter) 7 Hy leert ons: nl. in zijn Ode 11, xi (vgl. Arens, 1961, p. 120) 8 Mach 7 beuren: Als het mogelijk is (vgl. Horatius' Ode 11, xi, 16: 'dum licet') 11 parlen: nl. dauwdruppels lekt: oplikt, drinkt (de Son is subject) 1 2 bloeme tenten: de 'tenten' van bloemen (nl. een tuin, vgl. r. 14?) 1 3 Dies: Daarom de keur: de keuze 14 Flus buiten, binnen Floraas deur: Om weldra in de open lucht, 'bij Flora binnen' (in het huis van de bloemen, dwz. in een tuin) 15 By my, of u: Six zal bedoelen: In de tuin van mijn (ons) buitentje Ceulen in de Diemermeerpolder. Over Dilmans tuin is mij niets naders bekend. 2 o Dat loopen: nl. bij Dilmans visites aan patiënten 2 1 voor oude jaaren: nog voor uw oude dag 2 2 Geneest maar ook u self geneest: Maak anderen, maar ook uzelf gezond 24 rooselaaren: rozestruiken 2 5 om: om voor den hof: de tuin 26 Ik span den booghpees huiden of: Ik ontspan nu het koord van de boog (vgl. 'De boog kan niet altijd gespannen zijn') 267 27 oorlofdaagen: vakantiedagen (wnt xi, 128, deze plaats) 3 o wel\ soms, weieens 3 2 deftigh'. belangrijk, edel 3 4 wie\ die (wijst de vorm in de richting van 'al wie'?) maar. slechts, alleen maar 34-35 siet, Op: zich richt op 3 6 braakem afpeigeren (wnt iii, i, 1002, deze plaats) 3 7 Natuur moet sorgen voor het kind'. 'De vader moet volgens de wet van de natuur zorgen voor zijn kinderen' (Van Es, 195 3, p. 174) 39 al te lieve-, dwz. verwende 41-42 Op ... vermindren-. Naar gelang de rente van het kapitaal (van de vader) minder vermindering toelaat, teren de kinderen het minst in (op dat kapitaal). Als het kapitaal van de vader niet zeer groot is (en de rente ervan dus niet omvangrijk) zullen de kinderen, met het oog op de latere erfenis, niet willen interen op het kapitaal en zo zuinigheid leren. 4 3 hoopt', ophoopt, oppot (of ook: verwacht, hoopt) 44 vreese: risico (wnt xx iii, 416, deze plaats) 4 5 Van leegheits oorsaak', dwz. Dat men luiheid veroorzaakt 46 Hei, hei: Vooruit, zeg! neem een kort beraad: weifel niet lang 4 7 tot mooi weer: om 'mooi weer' te houden [149] OP LANGHDUURIGEN REEGEN (p. 253) toelichting Het gedicht staat op p. 183-185 van Six' Poësy. Schenkeveld-van der Dussen, 1989, p. 164-166 maakt aannemelijk dat het dateert van 1648 (vgl. de annotatie bij r. 64 hieronder). annotatie 2 boose: zondige 4 van self te blyven: zelf tenonder te gaan 5 wis: zeker 6 Erinster: Teken dat herinnert (wnt vi, 616, deze plaats) syn's beloftenis: aan Zijn belofte (Genesis 9:8-17) 7 Naa 7 leschen van diengloènden tooren: Dat, na het blussen (met de zondvloed) van die vurige toorn van God (vgl. Genesis 6:5-7) 9 Dies: Daardoor hiel: behield V heele Al: de wereld syn tweeden stand: haar tweede samenstel, haar gesteldheid na de zondvloed (tot heden) I o dan: anders dan II Faro: de Farao (die in de Rode zee verdronk, Exodus 14:27-28) 1 2 allerheilgen vloed: de Allerheiligenvloed van 15 70 dronk: slorpte ... op 14 Veelverwigh scheemrende: Die veelkleurig wemelt 16 Kan ... vermaaken: Kan, na een lange tijd van verlangend wachten, zo- wel verdriet als vreugde betekenen. Vreugde kan de regenboog bete- 268 kenen, als men lang naar een groeizaam buitje heeft uitgezien, verdriet, als men lang op droogte heeft gehoopt. De regenboog wordt hier dus gezien als een voorbode van de regen (vgl. r. 19). 17-18 saagen wy [...] te %yn\ zagen wij dat... betekende 17 haar. nl. des regenboogs 19 Haar volgde'. Op de verschijning van de regenboog volgde soet: verkwikkend 2 o kruipen-, ontspruiten 2 2 ooftgequeek: dwz. boomgaard 2 3 Verslenst: Doet verwelken, Maakt... slap den soomerseegen: de zegening van de zomer, nl. de oogst van het land 2 4 gequelt van winterreegen: dat gekweld wordt met winterse regen (bepa- ling bij Ons Neerland). In Brazili?valt de regentijd in de zomer, wanneer het echter in Nederland winter is. 2 5 vol hoops korts: nog onlangs vol verwachting bedodt: bedrogen (wnt ii, i, 1210, deze plaats) 2 6 leit: ligt plat 27 lobbren: spatteren, slobberen (wnt viii, ii, 25 30, deze plaats) 'tgesaaide: het zaaigoed (van de overstroomde velden) 2 8 voormaals: vroeger, voorgaande jaren 29 nu ongewoon: die ... niet gewend is in dit seizoen 30 Balkt: Loeit (wnt ii, i, 927, deze plaats) 30-31 hoe suur, Moet aan [...] wel vallen: hoe zwaar moet het... wel niet vallen! 3 2 Haar melk te melken: Dat men haar melkt uit de leeghgegeete stallen: dwz. wegens haar gebrek aan voldoende voer (terwijl de stallen waaruit ze zou moeten eten, leeg zijn) 33 De turfpont, by syn baggerturf: Het turfschip, dat bij het opgebaggerde turf ligt 3 4 Indien se niet geheel verdurf: Als die turf al niet geheel uiteengevallen is 3 5 Betreurt de ruggelinksche daagen: Verlangt bedroefd terug naar de voor- bije tijd (nl. naar de winter waarin de toen droge turf heeft kunnen branden?) 3 6 om: wegens boom, en beddevrucht: de opbrengst van zijn bomen en bedden 3 7 wacht: verwacht 3 8 wrank: wrang (vgl. Kiliaan, 15 99: 'Wrangh, wranck van smaeck') 40 van waatersucht verteeren: verrotten van voosheid 41 wat al suchtersl: hoevele mensen zuchten er niet! 4 2 Dan: Anders dan 4 3 Men wyt het landgequyn den reegen: Dat het land kwijnt wijt men aan de regen 44 leit de vloek, op oorsaaks schaal, te weegen: legt de rampzalige situatie op 'de weegschaal van de oorzaak', om daarop af te wegen (wat haar oorzaak is) 46-47 In ... sonden: vgl. de neerliggende en verrottende gewassen (r. 26) 4 8 dee se plaaster: dit medicijn van meer quaalen, ons bevryden: ons behoeden voor meer kwalen (groter ellende) 49 Lyk: Zoals (wordt opgevat in Zoo, r. 5 3) Sirurgyn: chirurgijn, heelmeester 269 5 o swart fenyn: gangreen, of 'koudvuur' 5 2 ongevoeligh: meedogenloze ('koude') 55-56 de kanker, van degoedren Gesneeden: het wegsnijden van de kanker die het materieel bezit meebrengt 5 6 suivren mocht de leeden der ge moe dren: de (nog gezonde) delen van het ge- moed zou kunnen bevrijden van hun smetten 5 7 Zoo: Als (wordt opgevat in r. 61) dit verlempen: dit verminken, deze amputatie (wnt xx, 808-809, deze plaats) 5 8 dat: als 58-59 in 'tgoed, dat oovrigh was, Van vleisch: in het resterende stuk van de vle- selijke (tot zonde geneigde) mens 6 o ontglimt, aan klaare kooien: in een heldere kolengloed zal oplichten 61-63 Zal... Opdroogen: Zal het regenwater, dat God gemakkelijk zou kunnen veroordelen om te verdwijnen, zoals Hij het een driejarige droogte deed, opdrogen. Six verwijst naar de driejarige droogte die verdween op Elia's gebed. Die droogte was het volk Israël gezonden wegens zijn verering van Baal (1 Koningen 18). Six wil zeggen dat het regenwater zal verdwijnen, als men zich maar tot God wil wenden (in plaats van tot de goedren, r. 55). 6 3 met damp: nl. door te verdampen (vgl. de Son, r. 64) 64 Sie ... schynen: Zie op, slaven (van de,goedren) in het westen en zie de Zon in het oosten schijnen. Het westen drukt hier de gedachte aan neergang en dood uit. De opgegane Zon is een beeld voor Christus. Schenkeveld-van der Dussen, 1989, p. 164-166 betoogt dat Six hier reageert op een passage in Neder landts Vredevreught, een gedicht van Anslo op de vrede van Munster. Anslo verwerkt daarin een anecdote over slaven die uitzien naar de opkomst van de zon en vergelijkt de vrede met die zon. Six zou hem in dit gedicht terechtwijzen: de slaven zouden er goed aan doen niet alleen naar de vrede uit te zien, maar meer nog naar hun bekering. Op grond van deze parallel dateert zij Six' gedicht op 1648. [150] trouw, van Samuel Kaffart, met Sofia Dorhout (p. 255) toelichting Het gedicht zal dateren van vóór Six' reizen in 1649-1651 (blijkens zijn vermelding van een eigen geliefde in r. 37-40). Over Samuel Kaffart en zijn vrouw kan ik geen nadere bijzonderheden geven. Op het tweede huwelijk van de weduwnaar Robbert Kaffart (een broer van Samuel?) schreef Six ook een gedicht (no. [399]) en over datzelfde (?) huwelijk maakt hij nog een terloopse opmerking in zijn gedicht no. [406], r. 81. De daar genoemde Kaffart heet een oom van Six te zijn, maar ik heb de relatie tussen de Sixen en de Kaffarts niet kunnen reconstrueren. Dit gedicht staat op p. 185-187 van Six' Poësy. 270 trouw: Huwelijk Verwierp t ghe dan: Hebt u (nu) dan afstand gedaan van vry ers: vrijgezellen-7 vleisch: dwz. uzelf Mids: Doordat d'Oude kerk: de Oude Kerk in Amsterdam huiden: nu, vandaag Hoe meenich lach versleet dit blinde stuk: Hoe menige lach (van ons) was er gewijd aan de onbeantwoordbare vraag nu ... toegesonden: (het juk) dat u nu eerder is opgelegd, wat mogelijk betekent dat ik minder gelukkig zal zijn Myn meiningh mist, uw vryheit schipbreuk lee: Mijn (in r. 1-2 verwoorde) opvatting dat uw vrijheid (nu) schipbreuk heeft geleden, klopt niet Van weeligh bloed: Van het wellustige bloed (van de mens) Min bangh voor quaalyk vaaren: Met minder angst voor een foute koers (op die zee) Uw seegen ryst de pluim nu: Vanwege uw triomf (in dit stuk, r. 5) verheft u nu uw staartveren ('bent u zo trots') Niet wyl ghe juist gerockt: Niet zozeer omdat het u gelukt is ... terecht te komen (wnt iv, 1622) waar meenigh man op krocht: waar (immers) menig man op ligt te kreunen van ellende om 'tgevolgh van welgelukte trouw: wegens dat wat een geslaagd huwelijk meebrengt (toegelicht in de volgende regels) Bescheert: Schenkt geleidt: dwz. door wie hij geleid wordt aan 7 saaligende klouw: langs de draad die naar de zaligheid voert (wnt vii, 11, 4389, deze plaats). Het klouw (de kluwen) verwijst naar de kluwen die Ariadne aan Theseus schonk om hem zijn weg te laten vinden in het labyrinth van de Minotaurus. doolprieelen: doolhoven Godsaalicheit: Vroomheid (hier als eigenschap van de bruid) daar binnen heeft haar woon: daarin woont Gelyk ...juweelen: (De vroomheid, die is) als een berg, waaruit de juwelen (deugden) komen die een gouden kroon (metaforisch voor: de bruid, vgl. r. 27) sieren en saalge seegenstraal: en voor zo'n heerlijk lichtende zegening al de: de gehele Getuige van 7 versaamen: Die getuige is van de verbintenis Sy hiet Sofyeh Z? heet toch Sofie? (vgl. sophia: wijsheid) ongemeen: ongewoon, wonderlijk nooit ver dei It in tween: dwz. zonder dat daar ooit verschil tussen bestaat van wysheits kraamen: van de verzamelde (in haar als in een bewaarplaats opgeslagen) wijsheid. De bruid 'kraamt' dus louter wijsheid 'uit', zoals haar naam al aangeeft. die deuchd: nl. uw vrouw, die de wijsheid zelve is Bequaamlik, naa het weeder, voortgeset: Dat gereedgemaakt (opgemaakt) is op een wijze die goed past bij het seizoen (vgl. wnt xxii, ii, 860) 3 5 wt\ 'aanscherpt' 36 7 eensaam vleisch'. het lichaam van de ongehuwde 3 7 Wyl: Als sonder maan: dwz. in de diepste duisternis 3 8 Licht moosejank: Misschien wel voor het huis van mijn liefje zal staan dreinen (vgl. wnt ix, 977, deze plaats) voor een spleet', voor een tochtgat 3 9 Kleptandende: Klappertandend 40 van brand: in de hitte van het minnevuur 41 hoeft: hebt... nodig 4 3 van minnelyke leen: 'dat toch een lieflijk voorkomen heeft' 45- 46 van uwen min geënt, Belooft: Stelt, als het door uw liefde 'geënt' zal zijn, ... in het vooruitzicht 46- 47 ge lyk ... dor heit: net als de vijgeboom die (in het voorjaar) plotseling van zijn dorheid beroofd wordt (vrucht gaat dragen). In de metaforiek komt de dorheit overeen met de maagdelijkheid van de bruid. Het beeld is mogelijk een verwijzing naar Lukas 13:6-9. 47- 48 ooft... stammen: vruchten, waaraan men later de deugdzaamheid van de bomen zal kennen [151] OP SPADONEM (p. 257) toelichting Het gedicht staat op p. 187 van Six' bundel van 1657. annotatie titel op spadonem: Op een spade (late, oude) Adonis. Speelt Six ook toe op een échte naam (bijvoorbeeld David Spado)? 3 Leven jeughdigh, eeven oud: Op dezelfde wijze jeugdig èn oud 4 Als de klimop om een hout: Als een jonge klimopplant rond een oude boomstam (het beeld komt al voor in Alciatus, 1542, p. 40, daar echter in ander verband) 5 Is in baarden seeker teiken: Als baardgroei een betrouwbaar teken is 8 Voor de kneevels, sonder schroom: Die geen vrees kent knevels te krijgen (dwz. 'oud' te worden) 9-10 Dat... spinnen: Hetgeen hem elk jaar weer het geld doet uitsparen, waar de barbiers anders garen bij zouden spinnen (wol hier uiteraard ook als: 'opbrengst van het scheren') 1 2 dan: dus, daarom 1 3 Moestmen maar van oudheit sterven: Als men alleen maar van ouderdom kon sterven 272 [152] aan venus (p. 258) toelichting Het gedicht staat op p. 187-188 van Six' Poësy. annotatie 1 Gelyk: Zoals (wordt eerst opgevat in r. 7) smeeden: werkwoord 2 Hardnekkigh: Weerbarstig van ingeschaapen aard: van nature 3 En van geen koud geweldenaar: En zich door geen enkele krachtpatser, als die geen vuur gebruikt 4 ontgloeit: als ze aan 't gloeien wordt gebracht (deelwoord) 5 Verliest syn bruinte: Haar donkere tint verliest bloost: een rode kleur krijgt met weeke kaaken: dwz. waarbij ze week wordt (de metaforiek sluit zich aan bij bloost; kaaken zijn wangen) 6 vermaaken: vervormen 1 2 buighsaam stooven: tot buigzaamheid verhitten 1 3 Mingodes: Venus (vgl. de titel) 14 weiken: week te maken 15 versmeên: opnieuw smeden (wnt xx, 11, 434, deze plaats) 16 En in uw smids niet mee op 't aambeeld quam: En indien zij in uw smidse ook zelf niet op het aambeeld komt te liggen 17 dies: daarom uw soontjen: nl. Cupido V ar ge smeedjen: het doortrapte smidje 1 8 Heur staal: dwz. De weerbarstigheid van haar afwijzen met my: dwz. door het met mijn al te grote buigzaamheid te vermengen (of: tegelijk met mij) [153] qp het kontrefeitsel van susanna bex lijk: aan heuren man Jan de Neufville, myn neef (p. 259) toelichting Susanna Beckx (1621-1648) was een achterkleindochter van Six' betovergrootvader van moederszijde en zij was via dezelfde lijn een volle nicht van Six' Neef, van uit het vyfde lid Raimond de Smeth (vgl. gedicht no. [115], r. 7). Met enig recht kon Six haar weduwnaar, de voorname koopman Jean de Neufville (1613-1663), dus een neef noemen (Elias, Vroedschap 11, p. 851). In 1652 zou Neufville hertrouwen met Elisabeth Brouwer (vgl. Six' gedicht no. [190]). Dit gedicht staat op p. 188-190 van zijn Poësy. annotatie titel kontrefeitsel: geschilderd portret 1 de roose, en leeliwangen: dwz. de blanke wangen met rode blossen 4 omgehangen: met... omkleed, uitgedost 6 een voorbeeld: een af te beelden onderwerp dat beeld: dwz. dat dode (albasten) lichaam 273 7-8 Waar ... geweeken: Waarin de onverzettelijke dood zijn intrek had geno- men op de plaats van de ziel, die al te vroeg geslaakt ('uitgemond') was (van keel: 'monding, mond', wnt vii, i, 1939-1940) 9-12 De ... verwildert: Omdat hij 'zwart werd afgeschilderd' (als boos werd gezien) en werd gehaat door iedereen, maar in eigen ogen schoon van uiterlijk was, kwam de Dood razend en woest in opstand 1 3 stoof: rees ziedend op 's Afgronds rotte kuilen: dwz. de hel 15-16 een Heieen Van schoonheit: een vrouw die van schoonheid een Helena is (een Helena zoals die door Paris is aangewezen als de mooiste vrouw) 16 waar of die mach schuilen?: waar zou die te vinden zijn? 17 de Varken: de Parcen of Schikgodinnen 18 's Reisers gracht: de Keizersgracht in Amsterdam, waar Neufville in 1651 nog woonde (Elias, Vroedschap 11, p. 851) 20 Strax waaren daar syn snelle vlerken: Ogenblikkelijk hadden zijn snelle vlerken hem daar gebracht 2 1 dartel: wellustig 22-23 sach [...] Met aandacht in het weesen an: bezag ... oplettend in het diepst van haar persoon (in contrast met maaksel, r. 25?) 2 4 Waar om bevallicheen sich reiden: Dat omgeven was met een koor van in- nemende eigenschappen (bepaling bij het weesen) 2 5 maaksel: uiterlijk voort: eveneens 2 6 Van melk, en vermiljoen besprenght: Dat van melk was, met vermiljoene kleurstof bespat (wnt ii, ii, 2087), dwz. Dat melkblank was met rode blossen (vgl. r. 1) 2 7 geestigh: levendig onder een: dooreen 2 8 spande syn verborgen laagen: legde zijn hinderlaag 3 o Bescheenenpas van soomerweer: Dat nog maar juist beschenen werd door de zon van de leven szomer (bepaling bij getal van jaaren). In het jaar van haar overlijden werd Susanna Beckx 27 jaar. 3 2 Syn sinnen daar gevallen waaren: dwz. Hij zijn zinnen daar (op haar) liet vallen 3 3 heur hoeder: haar beschermer, haar man (verwijst heur ook naar de Lam- mertjes, r. 3 5 en betekent hoeder hier ook 'herder'?) 3 4 Noch: Evenmin een bekreeten mond: een schorgehuilde mond (gewoonlijk wordt bekreten gebruikt in verband met roodgehuilde ogen of wangen, wnt ii, i, 1639) 3 5 Lammertjes: lammetjes, dwz. kindertjes (het echtpaar had vier dochter- tjes: Anna, Barbara, Susanna en Catharina; Elias, Vroedschap 11, p. 851) te volgen stond: zou volgen 3 8 van: door 3 9 in derjl: eensklaps 40 niet met allen: niemendal, niets 41 verdweenen: uitgedoofd 4 2 dat koraaligh vier: dat koraalrood gloeiende levensvuur (eerst in r. 44 wordt de vergelijking met haar wangen getrokken) 274 4 3 maaktse: maakte haar blanker dan een spier, witter dan spierwit {spier is eigenlijk blank vlees) 44 Gelyk heur wangen nu verscheenen: Zoals ook haar wangen er nu uitzagen 4 5 Neufville ... besneeden: Neufville, stel u wat tevreden met dit afbeeldsel, hoewel men voor zeker kan aannemen, dat uw hart haar afbeelding steviger in zich gegraveerd draagt dan die in dit vergankelijke (lemen) portret staat. Neufville heeft dus het portret eigenlijk niet nodig, bedoelt Six. 49 die twee paar spruiten: dat die vier spruiten 51-52 Het... besluiten: Het zaad van haar vrome hart vanaf hun prilste jeugd in 'hun aarde' (hun gemoed) koesteren 5 3 afmeet heur beswyken: dwz. in aanmerking neemt dat haar overlijden plaatsvond 5 4 Om 't huwlyk aan een beeter Stad: Omwille van haar verbintenis met een betere stad (nl. het hemelse Jeruzalem) 5 5 Zoo seedige u: Toon dan ... uw matiging 5 6 Se moest doch: Immers, ze had toch ... moeten 5 9 Licht: Misschien dat loot: die kogel van de dood [154] MOED AAN HET FRANSCHE HEEIR OP DEN INTOCHT IN VLAANDEREN (p. 26l) toelichting De in dit gedicht bezongen expeditie van het Franse leger vond plaats in 1645. Na een beleg van zes weken zou Duinkerken worden ingenomen, maar na enkele dagen werd het heroverd door Spaans-Nederlandse troepen. In oktober 1646 viel Duinkerken opnieuw in Franse handen. Het gedicht staat op p. 190-192 van Six' bundel. annotatie 1 Ontsachtbaar heeir: Ontzagwekkend leger (vgl. wnt x, 205 3) 7 Teelijende ryk: het rijk dat lelies in zijn wapen voert (wnt viii, i, 1537, deze plaats) 2 Datgoude kroon, noch ryksstaf heeft gelyk: dwz. Zoals geen enkele andere vorst en heerser het tot zijn beschikking heeft 5 Op: Op het geluid van 6 Te voet: dwz. Die wordt meegevoerd door voetvolk 7 Gesprongen, en geswommen: Dat is gesprongen en gezwommen (chiastisch verbonden met de ruiteryschap en de impliciet aangeduide infanterie) 7-8 de vloed Der Kolme: de stroom van de Colme, ten zuid-oosten van Duin- kerken. De overtocht over de Colme had plaatsgevonden in de eerste helft van juni 1645 (Knuttel 5209 (1645), p. 4). 9 het land: nl. de Spaanse Nederlanden 11 Ter goeder stand!: Met het juiste doel voor ogen! 1 2 Dat fier bestaan: Die moedige onderneming werken: opleveren 1 3 Sa: Vooruit te moed: tegemoet 275 14 eeh edel 15 Trek [...] aan: Trek ... op i 6 Orllens: Gaston van Orleans (i608-1660), zoon van Hendrik iv van Frankrijk en aanvoerder van het Franse leger 17 Het leeger slaan: Haar kamp opslaan 1 8 het nest: dwz. Duinkerken 19 korts noch: nog kortgeleden slyk: modder, dwz. een armzalige positie 2 o nu: in contrast met korts noch 2 2 krak: barst 2 3 waagh: dwz. economie 24 Drf/: nl. Dat roof gat, dat di?* schuilen: zich verborgen deed houden, dwz. het investeren in de scheepvaart ontmoedigde 2 5 Prins: nl. Gaston van Orleans 25-29 hier ... afgerecht: hier valt voor uw zwaard (uw leger) evenveel lof te verwerven (wnt vii, i, 1904, deze plaats) als het zwaard van Theseus of Hercules heeft verworven, uw zwaard, dat dapper en goed getraind is om deze zetel van de waterstropers door middel van een strijd te land te overwinnen. De passage is merkwaardig geconstrueerd. Ik heb geen zekerheid over de gegeven interpretatie. 30 de straat des Oceaans: de doorvaart naar de Atlantische oceaan 3 1 van nieuws, als van aalouds: op dit moment, zoals dat al van oudsher geldt 32 Te vallen aan, en 't pleegen van wat stouts: Aan te vallen en dappere werken te verrichten 3 3 Greevelingh: Het versterkte havenstadje Grevelingen, dat al in juli 1644 door Gaston van Orleans was ingenomen 34 Een waarburgh: Een vesting die de veiligheid ... garandeerde 3 5 klingh: zwaard 3 7 mee: eveneens des Kataloonjers roem: de trots van de Spanjaarden, nl. de versterking Mardijk, ten oosten van Duinkerken aan de kust. Mardijk werd aan de Fransen overgeleverd na een dubbele aanval; van de Fransen van de landzijde en van de Hollandse vloot onder Tromp vanuit zee (Knuttel 5209 (1645), p. 5; vgl. r. 72 hieronder). 3 9 Zoo scherp gedoornt: metaforisch voor: Zo zwaar gefortificeerd en bewa- pend tegen aanvallen. De metafoor alludeert waarschijnlijk op de naam van de bouwer van de versterking: Spinola. 40 der sou te stroomen: van de zee 42 Dat: Zodat ontrent te komen: het aan te tasten 4 3 hoop: troep soldaten. Of: hoop(?). 44 het stellen op de loop: op de loop gaan 46 Hollands Eeeuw: nl. de uit het noorden binnenvallende legermacht on- der Frederik Hendrik, die in 1644 Sas van Gent had ingenomen en die op 4 november 1645 Hulst zou veroveren 47-48 versmelt, En braadt: nl. in de hitte van de zomer van 1645 276 48 in wanne hutten-, in scheve hutten, dwz. in schanskooien (?) (vgl. Kili-aan, 1599, die Wan onder meer met 'pravus' (scheef, misvormd) weergeeft) 49 Dat'. Zodat rept het', als het Spaansche heest... beweegt of hoofd, of staart', dwz. zijn voorhoede (bij een offensief tegen de Fransen), of zijn achterhoede (bij een vlucht voor het leger van Frederik Hendrik) 5 o Strax brult de Leeuw. De leeuw terstond zal brullen (sluit aan bij Dat, r- 49) houdt het achterwaart: het terug zal houden 51 Die: Die leeuw 51-52 siende kans, Ontleegert springht: zal, als hij een kans ziet, uit zijn leger op- springen 5 3 Een nieuwe krans: Een volgende overwinning (vgl. de annotatie bij r. 46) 5 5 Vorst: Gaston van Orleans die Held: nl. Tromp, die in 1639 de Spaanse Armada bij Duins had verslagen 57 al de kust: de gehele kustlijn 5 8 oopen: nl. van de kapers en de Spaanse vloot bevrijde met rad beseilde steeven: dwz. met een snel opererende vloot 60 staagh omsweeven: onophoudelijk langskruisen 61 7 Behulp: De materiële steun de %iel: de bezieling tot de strijd 6 2 Gevoestert: Gevoed, Aangekweekt werd: wordt 64 Verschelde lyk: In velerlei vorm 6 6 ontroeren: doen weerklinken 67 treem zullen ... aantreden 68 dellen: zullen ... onderling verdelen 69-70 Wat tegenweer Vermach: Tot welk verweer zal... nog in staat zijn? 71 van veer: van verre 72 Marayks hooge veste: vgl. de annotatie bij r. 37 73-74 de poort Des vryicheits: de poort naar de vrijheid 74 geboort: bevolking 7 5 Zoo sie mem Dan zal men ... zien 7 6 Spaansche telgen: loten van de Spaanse stam 80-81 's Leeuwen maan, En slaans rapier: de manen van de Nederlandse leeuw en zijn slagvaardig zwaard [155] LESSE AAN HET MESJE VAN ROSELLE (p. 264) toelichting Het gedicht staat op p. 192-195 van Six' Poësy. annotatie i Gaa weer: Keer terug omsilvert: verzilverd (of: met zilver ingelegd) 277 6 sult\ moet 8 7gevest bestreeken', uw heft, dat overdekt is 9 sonder tellen-, talloze (bepaling bij kusjes) i o bestellen', brengen, raken (Roselle zal het mesje immers kussen uit blijd- schap dat ze het heeft teruggevonden...) 11 Met'. Zodra 14 in den eenenhooren: in 'De Vergulde Eenhoorn', het huis en de winkel van de familie Six in de Kalverstraat 15 Daar. Waar 1 8 een kist, metysre banden: dwz. een schatkist 19 gevonden: nl. door Six 2 i hoe %oo langh gebleeven?: 'hoe komt het dat ge zo lang weg bent geweest?' 2 2 Bid heur, om geen reen te geeven: Smeek haar de reden niet te hoeven noemen 2 3 verslaagen: teleurgesteld (nl. wegens de niet uitgesproken reden van het verlies: Six' diefstal) 24 rouwgedraagen: boete gedaan door te 'rouwen' 2 5 ses geheele weeken: vgl. de eerste periode van diepe rouw, die zes weken duurde (Fahrenfort en Van de Graft, 1947,11, p. 53) 2 7 sachte sinnen: lieve aard 2 8 Min of meer, ontstelt, gewinnen: Die min of meer onthutst was, min of meer geruststellen {Min of meer kan en zal bij zowel ontstelt als gewinnen horen) 2 9 juist naausiende: in haar opmerkzaamheid precies 3 o %po veel: nl. zes sleeten: voorbijgegaan zijn 3 1 stip: onophoudelijk, onveranderlijk 3 3 Seg ik somwyl u handhaafde: Vertel, dat ik u soms 'met het heft in han- den nam', hanteerde (wnt v, 1964, deze plaats) 35-40 Dat ik [...] heur gesontheit [...] bedacht: (Vertel), dat ik ... haar gezond- heid toewenste 3 5 smaaklik: als ik me tegoeddeed 3 6 Die my staadigh in den mond leit: dwz. gesontheit, die ik haar (eigenlijk) al- tijd wens 3 7 Dat ten minste niet kan schaaden: Wat (haar) alleen tot voordeel kan strekken 38-39 Van ... speeten: Vanaf (Gezeten aan) mijn tafelblad dat beladen was met gerechten uit potten of van het spit (Van Es, 195 3, p. 140 wil^-laaden echter zien als een participium bij ik en verklaart: 'verzadigd door wat op mijn tafel (: tafelberd) staat') 40 by alle beeten: bij elke hap 41 Segh: Zeg, dat schelde: schilde 44 Die gerookte tongh vereerde: Die met gerookte tong vereerd werd 47 ikgingh u selve wetten: dat ik u persoonlijk sleep 48 af dee setten: af had laten ruimen 49 Segh, ghe sneed het seegelgaaren: Vertel, dat u het met lak dichtgezegelde touwtje (waarmee dit gedicht is dichtgemaakt) hebt gesneden 278 5 4 Voor den roest derjsre tanden: Voor de tanden van de roest die het ijzer wegvreet (vgl. Van Es, 195 3, p. 140). Of had het mesje tanden, 'kartel-tjes'? 5 5 se mach geen leegheit lyden: ze kan niet verdragen dat u in ledigheid rust (en zo roest) 5 6 staagh: gedurig 58 na: naar leste: laatste 60 Naa: Nadat 61 loose treek/es: ondeugende streekj es 63-64 En ... Ghy: En dat u, onder het mom van (alleen) mooi te blinken 6 5 Sneedigh: Snijdend, Scherp 66 quaaltje: pijntje 69 %oo onheil mocht genaaken: als het per ongeluk mocht gebeuren 71 snapte: uitschoot (wnt xiv, 2256, deze plaats) 7 2 slinks: van de linkerhand (in de rechterhand houdt zij het mesje) 73 Swymelige: Flauwmakende ('Zwijmbrengende'). Van Es, 195 3, p. 140 meent dat de bloeddruppels 'duizelig neervallen, slap neerzij gen'. 74 Eaat: Laat dan de bloedwel: de bron van het bloed, het wondje 7 5 7 purper druipen: het neerdruipende purper (druipen is hier een substan- tivum) 79 schynen: lichten, blinken 8 1 robyne vonken: fonkelende robijnen 8 3 Indiaansche: Indiase 84 tergen: jaloers maken 8 6 van de kroonprieelen: in de koninklijke lusthoven (?). Van Es, 1953, p. 140 verklaart vragenderwijs: 'sierlijk opgemaakte, met bloem- en bladfiguren versierde kronen', of eenvoudig: 'prachtvolle kronen'. 8 7 Kom ik dan dit blad t'aanschouwen: Als ik dan dit gedrenkte rymvel onder ogen krijg 8 9 braseletten: armbanden 90 besetten: tooien 91 'k Wed: Ik wed, dat 9 2 hingen: zouden hangen 93 de glansen: de schitterende kleuren 9 5 dees lesse: ook in de zin van: 'dit gedicht lesse' t(ultghe scheiden: moet u (nu) weggaan 96 geleiden: voeren 98 kus: vgl. r. 7-10 correctie Op p. 192 van de bundel van 1657 staat in de titel van dit gedicht leste. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot lesse. 279 [156] reisgeluk, aan het jacht griffioen, vaarende, met myn broeder Joost, naa nieuw batavie (p. 267) toelichting Het gedicht is een navolging van Horatius' Ode 1, m, waarin hij het schip van Vergilius behouden vaart toewenst. Six' broer Joost of Justus Six voer in 1647 naar Oost-Indi? Hij werd assistent van de voc op het 'comptoir' te Pipeli aan de zuidkust van Bengalen, in de nabijheid van het huidige Balasore. In Bengalen doorliep hij verschillende rangen en hij werd ingezet bij onderhandelingen met de Bengaalse onderkoning Sjah Shuja', die een handelsgeschil met de voc had. Justus Six was daarbij van dienst omdat hij 'taelcun-digh' (de landstaal meester) was. In 1665 maakte hij in opdracht van de voc een reis naar China, was in 1666 schepen te Batavia en repatrieerde in 1668. Joannes brengt zijn broers aanwezigheid 'te Piply, in Bengaal' andermaal ter sprake in zijn gedicht op het afreizen van Gerard Huift (1654), gedicht no. [374] (Generale missiven 111, 1968, p. 300-301 en p. 493; Dagh-register over 1665, 1894, p. 133, p. 192-194, p. 386 en p. 389). Het gedicht staat op p. 195-196 van Six' bundel. annotatie titel het jacht griffioen: een Oostindiëvaarder van honderd lasten, die al meerdere jaren had dienstgedaan in de Oost (Van Dam 1, 2, 1929, P- 503) nieuw batavie: het handelsgebied van de voc, de Oost 1 Keer: Keer weerom. De Griffioen was immers uit de Oost gekomen. Gryphoen: griffioen, een fabeldier, half leeuw, half adelaar. Six gebruikt de oudere vorm 'griffoen' (wnt v, 720). veeren: metaforisch voor: zeilen 2 Na: Naar 7 songorreel: het gareel waarin zich de zon bevindt, dwz. de beide keerkringen, waarvan hier de noordelijke, de kreeftskeerkring wordt bedoeld (vgl. r. 5 hieronder) op oostens wind: paradoxaal bij in 7 ooste. Om in de Oost te komen moest men eerst 'de westerse vaart' volgen, dwz. de vaart van Texel naar de Canarische eilanden (vgl. Michels, 1964, p. 183). 3 langs den rugh des Vaaders aller meeiren: langs de rug van Oceanus, dwz. over de oppervlakte van de zee 4 als my myn siel bemint: die mij zo dierbaar is, als mijn ziel mij dierbaar is (vgl. Horatius' Ode 1,111, 4: 'animae dimidium meae', de helft van mijn ziel) 5 naa de stad der nieuwe Batavieren: nl. naar de voc-handelspost Pipeli in Bengalen, die 2 graden ten zuiden van de kreeftskeerkring aan de kust lag (vgl. r. 2) 6 van maatschappy: door de voc 7 Langs Ganges rykste deel: dwz. aan de rijke monding van de Ganges. Bengalen leverde vooral zijde en salpeter. als Vorsten, in 7 bestieren: die in haar bestuur overeenkomst vertoont met vorsten (bepaling bij maatschappy) 280 8 land: zet... aan land bly: bepaling bij Gryphoen (r. i) 9 stoute: ondernemende i o stormenbaare: stormen veroorzakende 11 hoeden u: mogen u behoeden met: evenals i 3 heilloos aavondlicht: waarschijnlijk bedoelt Six het Elmsvuur, een elek- trisch verschijnsel aan de mast van zeeschepen, dat zeelieden een bijgelovige angst inboezemde. 15 Dat: Mag het zijn, dat Vlaandrens Zeeroof: de Duinkerker kapers de valsche Taag: de Portugezen 16 Verschrikke: Angstig mogen worden elk: ieder van de twee vlooglen: vleugels 17 Siet schaaduwen: Een schaduw ziet werpen. Plinius (Naturalis historia x, in, io) vertelt dat adelaars (vgl. r. i) bij de jacht de zon in de rug nemen om ongemerkt hun verblinde prooi te kunnen benaderen. in 7glas: dwz. op de waterspiegel 1 8 ontsiet: vreest 19-20 uw metaalen, En doodschen bek: uw metalen, dood en verderf zaaiende vuurmonden (wnt iii, ii, 2877) 2 1 Wat: Wat voor een, Een hoe erge d'ark: de schuit 2 2 Dorst: Het waagde te vim: vin (wnt xxi, 707, deze plaats) 2 3 peilen: onderzoeken 24 d'Ongronden: De grondeloze diepten (wnt x, 1692, deze plaats) de wydste peekeivaart: de verste zeereis 2 5 datjsre hart: Horatius' 'aes triplex' (Ode 1,111, 9), driedubbel brons, dat de eerste zeeman rond het hart moet hebben gehad 2 6 slecht: weinig betekenend bies: gewas 2 8 Als ook: Zelfs als geen soomerwindje: dwz. wel wat meer dan een zomerwind je 2 9 7: nl. datjsre hart 3 1 vlotgeberght: drijvend gebergte, dwz. enorme schepen 3 2 Dat: Hetgeen S ene kaas voorseggingh: de vroegere bewering van Seneca. Seneca maakt in zijn Naturales quaestiones m, 25, 5-10 melding van het voorkomen van drijvend gesteente. Of bedoelt Six dat Seneca de ontdekking van nieuwe werelden had voorspeld? naakt ontvouwt: bewijst 34 selve: juist 3 5 vuur: nl. de hitte op de evenaar 3 6 Om eene dood, ^00 bly ft hen niets verboon: Ze laten zich niets verbieden, ontzeggen zich niets, op straffe van het verlies van slechts één leven, dwz. ze wagen alles met geringschatting van de dood (vgl. Horatius' 'quem mortis timuit gradum' (Ode 1,111, 17), welke doodsoorzaak gaat hij uit de weg?) 281 37 Sy bouwen toorens, in den hoogen sonnesolder. 7X) bouwen torens de hemel in, daar waar de zon op zijn hoogst staat, dwz. rond de evenaar brengen zij hun overmoedige plannen ten uitvoer (vgl. Horatius' 'caelum ipsum petimus stultitiae' (Ode i, in, 38), in onze dwaasheid streven we zelfs naar de hemel) 3 9 sich niets ontsien: nergens voor terugschrikken Tifis maat: de maat van Typhis, de stuurman van de Argonauten en een spreekwoordelijke durfal do/der: overmoediger, doldriester 40 Hoe braaver, dat ik roemen daar in stel: Hoe meer ik het beschouw als iets waarmee men de roem van dapperheid behaalt [157] ENGELSCHE RAASERNYE (p. 269) toelichting In de vorm van een Pindarische ode (vgl. r. 49) behandelt Six' gedicht de toestand in Engeland na de onthoofding van Karei 1 in 1649. In de eerste Keer, Teegenkeer en Toesangh geeft Six aan, dat hij zich niet wil uitspreken over de vraag aan wie of aan welke groepering de schuld van de rampzalige gebeurtenis toe te schrijven is. In de tweede Keer, Teegenkeer en Toesangh toont hij met een bijbelse parallel aan, hoe slecht de onthoofding te rijmen is met de verhevenheid van Kareis koningschap en wijst op de kwalijke gevolgen van de terechtstelling voor het land. Het gedicht is waarschijnlijk tot stand gekomen na de nederlaag van de Schotse presbyterianen bij Worcester, in 1651 (vgl. de annotatie bij r. 93). Het staat op p. 196-199 van Six' Poësy. annotatie 1 dolle Teems: aangesprokene sypt: sijpelt 2 Strafforts: van Thomas Wentworth, graaf van Strafford, die op 21 mei 1641 was terechtgesteld na zijn veroordeling door het Lagerhuis. Als minister van Karei 1 had hij die in zijn streven naar alleenheerschappij gesteund, onder meer door aan te dringen op de ontbinding van het parlement in 1629. trouw: getrouw aan de koning (bijv. bepaling bij bloed) 3 langs 7 gebeent der rechtren: hetgeen wil zeggen dat Straff orts rechters ook na hun dood de last van hun vonnis hebben te dragen 4 sterk waater: salpeterzuur 7gemoed: nl. van iedereen 6 uwen: nl. van de dolle Teems 7 schoon: hoewel 8 klank: het geluid, het gerucht van de executie liet hen dien niet gebrek: hen die wel deed vernemen hen: nl. een ieglik dien: nl. dien [...] slach 11 verw: kleur 12 uwen ryksbesorger: uw rijksbehoeder, degene die de zorgen van uw rijk droeg (vgl. wnt ii, ii, 2500) 282 14 sich loopt ontlaaden: uitmondt 15 gepurperverwt: purperrood gekleurd 17 stad: aangesprokene, nl. Londen 1 8 Wentworts: vgl. r. z 19 dat gepleit: dat pleidooi zo noch my: Six bedoelt dat men hem zijn gepleit weieens zou kunnen aan- rekenen. 21 voorstaan: het... opnemen voor 2 2 doemen: veroordelen 2 3 wierd geslecht: werd gedood ('slechten' duidt gewoonlijk het afbreken van gebouwen aan, wnt xiv, 1626) 2 5 Schoon: Hoewel (sluit aan bij r. 24) sout kuip: zee 2 6 ingeseeten: een burger 2 7 syn vlieten rugwaarts leidt: die zijn wateren naar hun oorsprong doet terugkeren (vgl. Psalm 114:3) 2 8 Bedroeft: bepaling bij Amstel vol spyts: vol van rouw het: nl. het feit dat Karei 1 wierdgeslecht gespeeten: zeer gedaan, maar ook: bespat, zie r. 31-32 (vgl. wnt xiv, 2658, 2741 en 2800) 3 o d'Oranjekleur: nl. die van de vruchten van de appelboom oovertoogen: bedekt, aan het oog onttrokken 31 schel: schil 3 2 Vaaders: schoonvaders ontvloogen: die uit... gespoten is 33 7 Zy dan: Of het nu zo is dat (r. 3 3-46 bestaat uit bijzinnen bij r. 47-48) 3 5 sy: nl. de Parlamenten van staatsucht op gevult: vervuld van heerszucht 37 om een vrye kroon: omwille van een onbelemmerde alleenheerschappij 3 9 staaken: streefden, haakten 4 3 krygsgeweld: het geweld dat Karei 1 in 1629 en 1642 tegen respectieve- lijk acht en vijf parlementsleden had gebruikt: zij waren gearresteerd en opgesloten. 46 gevaan: gevangen sydich heeftgewendt: terzijde heeft geschoven. In 1629 had Karei 1 het parlement ontbonden en hij herhaalde dit optreden in 1642 met het in 1640 opnieuw bijeengeroepen parlement. 49 Bethlehem: de derde aangesprokene (vgl. r. 1 en r. 17) op Pindars toon: in de vorm van een Pindarische ode 5 o Verheffen: De lof zingen van uwen harpenaar: nl. David 5 5 reis: maal 5 6 naagespoedt: achtervolgd 5 7 duure: kostbare, hoogverheven 5 8 Verschoonde: Ontzag 5 9 Op Hachila: Op de heuvel Hachila (1 Samuel 26:3) in een holte: 1 Samuel 24:4 viel: sluit alleen aan bij in syn handen, niet bij in een holte 283 60 dien het speet: 'wiens hart hem sloeg' (i Samuel 24:6) hy schon des tabbaards randen: dat hij de rand van Sauls mantel had beschadigd door er een slip af te snijden (1 Samuel 24:5) 61 kleeren scheurde: uit rouw zijn eigen kleding scheurde (2 Samuël 1:11) 6 2 last: de opdracht (2 Samuel 1:15) die Gods gesalfden moordde: de moordenaar van de door God gezalfde koning 6 3 vroomheit waard vergroot: rechtschapenheid die het verdient verheerlijkt te worden 64 Van: Door 6 5 slonk nu: was het nu maar zo dat... afgenomen was 66 Metplengingh: Bij, Direct na het plengen 6 7 nooit te sterven: dat nooit mag sterven (vgl. voor de constructie van ne- gatie + te + infinitief met 'prohibitief karakter' Verdenius, 1946, p. 263-267, die echter geen voorbeeld in een relatieve bijzin opneemt) den rygh: de rij, de gelederen (wnt xiii, 178 en 180) 6 9 Zoo sterven?: Zo sterven (met daarbij de vraag: hoe dan wel?) 70 al syn leeven: zijn gehele leven 71 Vol vreedsaamheits: bepaling van gesteldheid Wat: Hoezeer 7 2 Dat hy voor Godsvrucht: Welke godvruchtigheid hij benyst: aan de dag legt, toont te bezitten 74 Wan: Als de nachtmaal spy se: Karei verscheen op het schavot 'hebbende dien sel- ven morgen het Heylighe Avont-mael ontfangen' (Knuttel 6321 (1649), p. 77) 77 Is 7 mooghlik: Als dat mogelijk is 7 8 Hoe quam [...] niet om te keeren: Hoe kwam het dat... niet terugkeerde, terugsloeg 80 7 heil: vgl. r. 76-77 8 2 Die dronken Koonings aard: Die verdwaasde inbeelding van lieden die zich koning wanen (het woord aard draagt ook de betekenis 'bodem', waaruit de fontein als het ware ontspringt) 8 5 geleedight: gelicht, verwijderd (wnt viii,i, 1224) 8 6 Werd: Zal... worden 8 7 een gemeenen tuin: een tuin voor iedereen, metaforisch voor: een repu- bliek 8 9 Tarquyn: Tarquinius Superbus, de zevende en laatste koning van Rome, die wegens zijn tiranniek gedrag werd verdreven 91 mach: kan dees: nl. deze Kooninghs naam, die van Stuart 9 3 Verschopt de Schot nu mee: Als de Schot nu ... ook zou afzweren. Karei 11 werd door de Schotten gezien als hun wettig vorst, al waren de Stuarts zeker niet geliefd bij de belangrijke groepering van Schotse presbyterianen. Na de Schotse nederlaag tegen het Engelse leger bij Worcester (1651) werd Schotland bij Engeland ingelijfd en Karei kon maar nauwelijks naar Frankrijk ontsnappen. Six zal hier doelen op de situatie juist na de nederlaag bij Worcester. 284 94 Te bitser: Des te feller de Taag, de Belt, de Rhoon: dwz. Spanje, Denemarken en Frankrijk, de belangrijke omliggende koninkrijken 9 5 elks verwanten: de verwanten van elk van die drie correctie In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel Poësy is voor r. 6o van dit gedicht de verbetering van a, dien tot Ja, dien aangegeven. Op blz. 198 leest het door mij gebruikte exemplaar van Six' Poësy echter nog la, dien. Kennelijk heeft Six zijn verbetering aangebracht afgaande op een proef waarin de letter I was weggevallen (door beschadiging van het zetsel bijvoorbeeld). [158] RARITEITEN TE KOOP (p. 272) toelichting Het gedicht is een aanklacht tegen de onthoofding van Karei 1 (februari 1649). Het is waarschijnlijk korte tijd na de executie geschreven, getuige de seizoensaanduidingen in r. 111 en r. 122. In de bundel van 165 7 is het geheel in rode inkt afgedrukt en het is waarschijnlijk dat er een pamfletversie van is verschenen, of dat Six het in pamfletvorm heeft willen laten verschijnen, eveneens in de kleur inkt die bij de inhoud van het gedicht aansluit. Het gedicht staat op p. 200-204 van Six' bundel. annotatie 1 Alle: Elke maakler: groothandelaar 2 Andersins: Of anders wel een vryen kaakler: een vrijmoedige en ongebonden praatjesmaker, dwz. een straatventer 3 wille: wens 5-6 Tot[...] Tot: Van... Tot 5 prenten drukker 6 veilt: uitvent 7 op Hollands stroomen: via Hollandse waterwegen 1 o als quam se: omdat ze afkomstig is 1 2 sonder Hen: onbewoond 1 3 Als: Zoals een stof die ... is (zo ook: r. 14, r. 15 en r. 16) afgedroopen: van ... afgedropen 14 fyn: in fijn verdeelde vorm, hetgeen in de richting van goud wijst onthopen: uit... gespoeld 15 duuren: harde (vgl. ook de annotatie bij gedicht no. [96], r. 715) ontschaakt: gewonnen uit 1 7 Neevens: Langs 21 dient: meewerkt 22 om niet: gratis 2 4 niet: nooit iets 2 9 het wroegend bloosen: het blozen van verontwaardiging 3 o het kooninghlyk verderf: de executie van de koning 285 3i 't maakelampt bekleeden: het werk van verkoper doen 3 2 Die volght nu geen Judas schreeden: Die treedt nu niet in het voetspoor van Judas 40 draghten: kledingsoorten (wnt iii, ii, 3221) 41 Van de purpre vischgeslachten: Gemaakt met kleurstof uit purpervissoorten. Het procéd?werd in de Oudheid toegepast (wnt xii, ii, 4940). 4 3 verwekraamen: verfwinkels 44 Van fortuin: Met een gevelsteen of uithangbord van Vrouwe Fortuna of het Rad van Avontuur. Ik heb niet kunnen achterhalen welke winkel Six precies bedoelt. 4 5 koetsjenil: cochenil, een soort schildluizen die vooral in Mexico voor- komt en die een rode verfstof oplevert (wnt iii, ii, 2057, deze plaats) 47 doof: dof 48 By des Kooninghs strotaar vil: In vergelijking met de kleur van de snee in 's konings halsslagader (wnt xxi, 683, vil, 'snee, jaap'; Frederiks, 1883, p. 284 ziet in dit vil een afleiding van 'vallen', die iets als 'het bloed gevallen uit' zou betekenen en Michels, 1964, p. 202 denkt aan een achtergeplaatst bijv. naamwoord viel, 'gering in waardij; waarvoor men geen achting had') 49 Salomon, in al syn praaien: vgl. Mattheüs 6:26 5 o gepurpert: in koninklijk purper gekleed ophaalen: opwegen tegen (wnt xi, 781, deze plaats) 5 1 hoogen trotsen: edele en hoogverheven 5 2 d'Oester: De purperoester of purperslak, die de grondstof vormde van de in de Oudheid vermaarde purperindustrie van Tyrus en Sidon (wnt xii, 11, 4939) 5 4 Nu vergeeten: dwz. Nu ongebruikt liggend 5 5 ivaapenglaasen: gebrandschilderde ramen met wapenschilden 5 6 die: diezelfde, nl. die van de in r. 43-44 genoemde winkels 5 7 Florentynschen lak: vermiljoene of karmijnrode kleurstof (vgl. de aanha- ling in wnt xii, 11, 4938 onderpurperlaken wnt viii, i, 925, deze plaats: lak, kleurstof) 5 8 schynen: een gloed verspreiden 59-60 de kooien van robynen, Waar men solfer aan ontstak: de robijnrode arseni- cumverbindingen, waarmee men zwavel heeft laten oplichten. De passage slaat op de bereidingswijze van auripigment of robijnzwavel, een gloeiend rode kleurstof (vgl. wnt xiii, 652-65 3 en wnt Suppl. 1, 1717)- 61 quisten: onnodig veel geld uitgeven 6 2 bruindoek: uit rode papaver bereide stof om de kleur van wijn te verdie- pen (wnt iii, 1, 1677, deze plaats, en vgl. Frederiks, 1883, p. 274-275 en Michels, 1964, p. 202) 64 bloed van Santen: heiligenbloed, als relikwie 6 5 Opgesopt, met neusdoek kanten: In het kant van zakdoeken opgebet (vgl. daarentegen Van Es, 195 3, p. 179: 'met de punten v.e. zakdoek'). Het woord neusdoek staat in de vergelijking tegenover bruindoek. 66 Strekt: Pakt... uit, Doet... dienst smelt: oplost (in dit geval: in wijn) 6 7 soekende: die op zoek zijn naar 286 6 8 deelen: geven 7 2 heur rivier, de Theems 7 3 Bisnagarsche: Uit het koninkrijk Bisnagar (bij de Coromandelkust in In- dia) afkomstige fjne steenen: edelstenen 74 Ook hoe gloorende, als se scheenerr. Hoe gloeiend ze ook zouden oplichten 7 7 moedigh'. overmoedig 8 o 't steehuis: het nieuwe stadhuis van Amsterdam 8 i orduin: arduin (wnt xi, 1480, deze plaats). Het tertium comparationis is vanaf deze regel tot en met r. 102 niet meer de rode kleur, maar de schoonheid en zeldzaamheid van de materialen. 8 2 Genueesche berghspelonken: bij Genua zijn de mijnen van het beroemde Ligurische marmer dat bij de bouw van het Amsterdamse stadhuis werd gebruikt (object bij af ge klonken, r. 83) 83 te Bentem: berghspe lonken in Bentheim, waar het arduin werd gewonnen dat eveneens bij de bouw werd toegepast af geklonken: uit... gehouwen (wnt Suppl. 1, 554-555 en wnt vii, ii, 4115) 84 gemeen: 'gewoontjes' 8 5 Hoe dus: Waarom zo quistigh: vgl. r. 61 8 7 haastgereekent: in de gauwigheid berekend, dwz. betrekkelijk weinig 8 8 Jasp: jaspis, een edelsteen die een rode kleur kan hebben, maar meestal groen is karneoolen: rode edelstenen 8 9 door luchter: verhevener 9 o sach: heeft aanschouwd op Romes veld: op de Campus Martius in Rome, waar het Capitool stond 91 Recht den bouw: Laat het bouwwerk verrijzen 9 2 vaar en: omhoogrijzen 9 5 %yn kapelle: de Medici-kapel in de San Lorenzo in Florence. Ik denk dat Six eerder deze kapel op het oog heeft dan de Spaanse kapel in Florence, die Michels, 1964, p. 202 bij deze plaats noemt. De laatste kapel heeft immers minder duidelijke banden met de Hertogh van Florencen. De Medici-kapel werd door de reizigers in Six' tijd vaak bezocht (Frank-van Westrienen, 1983, p. 279). 1 o 1 pruts: trots (wnt xii, 11, 465 3, deze plaats) 1 o 1 -1 o 2 de vloeren, Van heur Italjaansch gewelf: de vloeren van hun met Italiaans mozaiek uitgevoerde gewelven (vgl. wnt vi, 2257, Italiaanse vloer) 103 Werkers van de kabinetten: Kabinet-, meubelmakers 104 Staak: Zie af van, Gebruik geen ... meer sandels, violetten: rode houtsoorten van sandelboom, palissanderboom (wnt xx 1, 915, violethout) 1 o 5 vremdgewas: uitheems gewas 106 wint: overtreft 107 Indiaansche: waarschijnlijk: Westindische, met name Braziliaanse 108 kas: kast 112 in 7 schild: in het wapenschild, waarin de roos van Stuart voorkwam 287 113 bloeit: bloeit en bloedt 114 Nu met recht: Nu eerst serieus 115 rooselaaren: rozestruiken 116 Kareis bynaam niet bewaaren: Kareis naam niet doen voortleven in hun bijnaam 117 Als Narcis, en Hiacinth: Zoals de naar Narcissus en Hyacinthus genoemde bloemen 11 8 van Apol verkooren: vgl. Ovidius, Met. x, 167 voor Apollo's liefde voor Hyacinthus. Zijn liefde voor Narcissus kan ik niet nader documenteren. 119 Stuart is: Aan Stuart is ... toegevallen, Stuart heeft... gekregen herbooren: 'die het resultaat is van een metamorfose', toespeling op de titel van Ovidius' werk (bepaling bij roos) 120 van Jesus hoogh bemint: die door Jezus in hoge liefde wordt bemind (bepaling bij roos). De roos van Stuart wordt hier vergeleken met de bruid uit het Hooglied, die zichzelf een roos van Saron noemt. Haar bruidegom wordt traditioneel geduid als Christus (Hooglied 2:1). 1 2 2 lentparruiken: dwz. ruikers voorjaarsbloemen 1 2 5 vouwen: schikken 126 Roselle: de naam van de geliefde in Six' erotische poëzie. roosenhoed: kransje van rozen 128 eenporceleine kopjen: dwz. een inktpotje 131 de krans: nl. de roosenhoed (?) 134 Die alree van Karei drinken: Die al wat van Kareis bloed in zich opne- men 137 Uit: Vanuit, dwz. weerkaatst door in waaterdaalen: in bronnenrijke dalen, in de vergelijking het beeld voor het met letters bezaaide blad schrijfpapier 138 scheemren doen: verblinden vier: nl. vurig lichtschijnsel 140 heur: hen, nl. de rymen sulke stoffen: zulke onderwerpen om over te schrijven en zulk schrijfmateriaal lichten: verheffen, meer waard doen zijn 141 Oovervloeit van bloenden ink: Overstroomd als ze zijn door, Gevat als ze zijn in bloedende inkt 142 myns gelyken: dwz. mijn mede-rijmers 144 Dat: Opdat 14 5 beleeft: zal beleven 146 dan: nl. als ze de raad opvolgen en hun pen in bloedinkt dopen al%oo: ook zo, nl. Poeëten heeten: noemen 147 wy: nl. Six zelf en zijn mede-rijmers t(oo [...]gehult: als zodanig ... erkend (wnt vi, 1296) 148 wat 's er aan geleegen?: wat geeft het, wat maakt 't uit? 149 Die: De mensen die wat heimliks: iets verborgens, nl. hun achterste 15 o Maaken al ons rym verguldt: 'Verzilveren' al ons rijm, dwz. Gebruiken al onze berijmde papieren voor wat ze waard zijn. En ook: Maken al ons rijmpapier goudbruin. 288 15 i reede tongen', mensen die willen gaan praten, onderhandelen 15 2 Dat'. Opdat slechts eenprys: maar een zacht prijsje 15 6 onder voet: op de grond, op straat en (overdrachtelijk) geminacht 157 7 Looven: De vraagprijs hetgeeven-. de koopprijs 15 8 reedlik'. in redelijkheid, maar ook: reeds 160 Dertigh stuivers: De prijs zal zijn ingegeven door de parallel met de silver lingen (r. 161). Voor een pamflet, al is het dan in rood gedrukt, lijkt de prijs veel te hoog (vgl. voor de prijzen van gedrukte werken: Van Selm, 1987, p. 344-349)- 161 Vry wat min: Heel wat minder waard dan silver lingen: dan de dertig zilverlingen 16 2 Waar sich judas om verhongh: vgl. Mattheüs 27:5 (en vgl. ook r. 32 hier- boven) correctie In de lijst van Drukfeilen achterin de bundel Poësy is voor de laatste regel van dit gedicht een verbetering aangegeven. Op blz. 204 leest de bundel in r. 162 verhingh. Dit is verbeterd tot verhongh. [159] VRAAGE, OM AADERLAATINGE, AAN SlMON DlLMAN, GENEESHEER (P- 277) toelichting Dit gedicht aan Six' arts, vriend en verre verwant Dilman staat op p. 205-206 van zijn bundel (vgl. voor Dilman ook het Register van namen). annotatie 1-6 Het... verliesen: Zelfs als de ziel, net als het lichaam, uit te onderschei- den delen zou bestaan, of zelfs als zij in het bloed zou zitten, dan nog zou ik een gedeelte van mijn bloed willen kwijtraken (me willen aderlaten), behoedzame arts, als de hitte van de zon (in deze hondsdagen, vgl. r. 25-26) niet schadelijk is voor mijn zieke lichaam. De medische opvattingen, waaraan Six hier refereert, stammen uit de Oudheid. Waarschijnlijk doelt hij op het Galenische onderscheid tussen een spiritus naturalis, een spiritus vitalis en een spiritus animalis. De spiritus naturalis zou zich in het bloed bevinden. Zomerse ('gallige') hitte zou slecht zijn voor de genezing van patiënten. Hippokrates ontraadt bijvoorbeeld het gebruik van purgeermiddelen in de hondsdagen (vgl. zijn vijfde Aforisme van het vierde boek), maar Six blijkt zich daaraan niet te storen: hij volgt het andersluidende advies van zijn arts. 6-7 met het vel Van daagh te vliemen: door vandaag een incisie in mijn vel te maken, dwz. door me vandaag ader te laten 7 grof: dik, verontreinigd 8 Te fynen: Te 'verdunnen', Te zuiveren 8-9 schoon ... vond: ook al wordt dan de ziel niet reiner door deze kunst- greep (vgl. r. 1-3) 1 o %oo ver: in zoverre ('tot die behandeling kan volgen') 289 11 Dat is: Dat wil zeggen bereidt: gereedgemaakt, voorbereid i 2 Geschrobt: Schoongeschrobt, Gezuiverd kit: dwingend stelt ('er ligt') i 3 kildigh slym: kil flegma (wntvii,ii, 2933, deze plaats) 14 Oorsaaksters van veel ongeval: Die veel ziekte veroorzaken 15 sonder vier: zonder verhitting, zonder het warm te maken 16 beslaagen: aangemaakt (tot een beslag) i 7 golpte: slokte ... op (wnt v, 1265, deze plaats) 1 8 Van: Met (Waaraan ... toegevoegd was) vyf en sestighgrein Jalap: dwz. bijna vier gram Jalappe (een purgeermiddel uit een Mexicaans knolgewas, wnt vn,i, 154, deze plaats). Een grein is een medicinaal gewicht van ongeveer 0,06 gram (wnt v, 648). 19 Scammone: een purgeermiddel vervaardigd uit 'Klokjes-winden uit Sij- rien' (Chomel vi, 3638-3639) te goeder tyd: op het voorgeschreven moment van de dag 2 o wat een lekkeren ontbyt?: wat een 'heerlijk' ontbijt! 2 1 warm bierenbrood: een warm papje van brood in bier (de geneesmidde- len waren in een koud papje ingenomen) 2 3 eer: te beter 2 5 Gelyk V nu alle daagen maakt: dwz. Zoals het (échte) weer nu alle dagen helder is 2 6 Terwyl de hond met hette blaakt: Nu de hondsdagen hitte brengen. In Ne- derland vallen de hondsdagen tussen 19 juli en 18 augustus. De hond is het sterrenbeeld dat dan boven de horizon staat. 2 7 wat onweer rees er op?: wat een onweer stak er op! 29 De seeverreegen droop voor uit: De regen van speekseldruppels droop uit mijn mond 3 o eer het reegenbuit: voordat er een regenbui valt 31 7 Gesicht besweek van duisterheit: dwz. Het werd zo donker dat er niets meer viel te onderscheiden (Het werd zwart voor mijn ogen) 32 De keuken: nl. waar Six de medicijnen had klaargemaakt en ingenomen in tiras gekit: die toch stevig gemetseld is (met cement van tras of tiras, gemalen tufsteen, wnt xvii, i, 2144) 33 V huis: mijn hele huis op kooien: 'op poten' (vgl. ook koot in de betekenis 'steen, kei', wnt vii, 11, 5462 en 5464) 3 4 tuimelde: nl. voor mijn ogen 3 5 viel: scheen 3 7 Van booven: nl. Uit mijn mond voorts: vervolgens, daarop 3 9 ontrent: in de nabijheid 40 heimlik ben gewent: gewoon ben stilletjes (vgl. heimelijkheid: privaat) 4 5 oover ende: overeind 46 quam my [...] aan: kreeg ik 4 7 als langs trappen: in etappes 47-48 V weer, en lyf Bedaarden: bedaarden mijn lijf en het daarin woedende on- weer 49 Is 7: Als het... ingaat 290 5 o wat\ welke 5 2 oneen', een once is het twaalfde deel van een medicinaal pond, dat gelijk is aan 368,4 gram (Wittop Koning, 1966, p. 89). Six wil zich dus een veelvoud van ruim 30 gram bloed afnemen. schrikkigh'. 'ontstellend', ziekte veroorzakend (vgl. wnt xiv, 1056). wnt xiv, 1070 verklaart deze plaats echter met: 'Schrikachtig, licht schrikkend'. 54 en't waaterpaard'. en het nijlpaard. Naast Dilman zal Six dus ook de hippopotamus {waaterpaard) danken, als de aderlating hem zal baten. Het nijlpaard geldt immers als de uitvinder van het aderlaten. Het beest is zo gulzig dat het zich dikwijls overeet. Om de nare gevolgen daarvan weg te nemen opent het zich een ader door de huid van een poot te doorboren met het scherpe uiteinde van een rietstengel. Plinius eert het dier daarom als de uitvinder van het laten {Naturalis historia viii, xl, 96 en xxviii, xxxi, 121). [160] WEERSTUIT, AAN T.D. (p. 279) toelichting Waarschijnlijk is dit gedicht gericht aan de dichter Theodore Dodeur, een kennis van Six. Six schreef hem vanuit Spanje een uitvoerige dichtbrief en alleen daarin verschijnt Dodeurs naam onafgekort in Six' werk (no. [252]). Six' gedicht no. [81] zal ook aan hem gericht zijn. Dodeur was waarschijnlijk een koopman (vgl. de annotatie bij gedicht no. [252], met name die bij r. 80). Hij heeft wel dichtwerk gepubliceerd: van het in dit gedicht (r. 12) besproken treurspel heb ik geen spoor kunnen terugvinden (circuleerde het alleen in handschrift en had Six er zo kennis van kunnen nemen?), maar een t. dodeur ondertekend grafschrift op Van Galen is opgenomen achter de tweede druk van Montanus' biografie van de zeeheld (Knuttel 7512 (1654), p. 63). Misschien is ook het t:d: getekende gedicht Op 7 vernietegen van 'tge-naemde Engels Parlement Door Olivier Crowel Hun Generael (Knuttel 7367 (1653), plano) van zijn hand. Over de persoon van Dodeur heb ik niets naders gevonden. Een Amsterdammer Gilles Dodeur was in 1625 koopman op de Levant (Heeringa 1,11, 1910, p. 969). Dit gedicht staat op p. 206-207 in Six' Poësy. annotatie weerstuit: Terugstoot, Reactie in 7 kort: dwz. in een kort gedicht, een epigram dat Six, die was een langh Poeët: dat die Six, dat dat een dichter van lange verzen was schamper: nl. implicerend dat Six breedsprakig (en daardoor saai) was doch na Vondels oordeel wel: maar naar Vondels oordeel juist. Vondel zou zich dus lovend over het versje van T.D. hebben uitgelaten. Hij zou zich, volgens Vondel, goed hebben uitgedrukt en een juiste opvatting hebben verkondigd. Gelyk men praat: Vondels oordeel was Six dus alleen bij geruchte bekend. 7 ^y: 'het mag zijn, als het is' 291 4 wedde: wed, dat Vgestel: de vorm (van het gedicht). Six' kritiek zou zowel het taalgebruik als de versificatie kunnen betreffen. 5 gaauwert: slimmerd (hier ook met een toespeling op het snelle en korte van het gedicht van T.D.) schoon: ofschoon 6 klaar: duidelijk (genoeg) een spoogen, in den mond: iemand in de mond (het gezicht?) spuwden. Wordt bedoeld dat T.D. vooral verachting voor Six' woorden (zijn poëzie) had laten blijken? 7 of: alsof wonderlyks: uitzonderlijks 8 Elks tongh byt, van natuur, gelyk een dolle hond: 'Iedereen kan, van nature, met woorden om zich heen bijten als een dolle hond'. De formulering is sententieus. De zin is mogelijk een citaat. 9 Een lukkigh opschrift: Een gelukkig (en ook: 'ingevallen') epigram valt licht: is gemakkelijk genoeg te maken i o Al%oo voorseide een sot het eind der Switser krygh: Zo was er (bijvoorbeeld) een dwaas die (met een 'gelukkige' spreuk?) het einde van de Zwitserse oorlog voorspelde. Ik heb niet kunnen achterhalen op welke sot Six hier doelt. Ook weet ik niet aan welke Zwitserse oorlog hij denkt. Hij kan doelen op de strijd tussen de cantons onderling (vrede van Kap-pel, 15 31), maar hij kan ook denken aan cle Zwitserse onafhankelijkheidsoorlog en teruggrijpen op de jaren van Wilhelm Teil. 11 langh, en fraai te %yn: maar een lange adem te hebben en daarbij iets moois tot stand te brengen i 2 welks voornaam ik verswygh: waarvan ik de voornaam (de hoofdtitel?) verzwijg. Is het te ver gehaald te veronderstellen dat het treurspel van T.D. een titel droeg als: ... of (het einde van) de Switser krygh? i 3 verstand: kunstvaardigheid 14 Zoo lyde ik: Dan wil ik het verduren correctie Op p. 206 van de bundel van 1657 staat in r. 8 van dit gedicht Elk. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot Elks. [l6l] DE DIEMERMEIR, AAN MARTEN VAN HALEWYN DEN OUDEN (p. 280) toelichting De familie Six bezat een buitenplaats 'Ceulen' in de Diemermeerpol-der. Six richt zich in dit gedicht tot de bewoner van een ander buitentje, een Marten van Halewyn, kennelijk een al wat oudere man, die een aantal zware tegenslagen te verduren had gekregen (verlies van kinderen en echtgenote?). Hij kan dus niet gelijkgesteld worden met de Marten van Hale wijn of Martinus Ale wijn die in 1652 heemraad en schepen van de Diemermeerpolder was en wiens vader (broer van de door Six genoemde Marten?) Abraham heette. Die Marten van Halewijn trouwde eerst in 1659 (Elias, Vroedschap 1, p. 501 en Kruizinga, 1948, p. 126 en p. 301). Over de oude Marten is mij niets naders bekend. Het gedicht kan waarschijnlijk 'vóór maart 1651' gedateerd 292 worden, aangezien Six anders de overstroming van de Diemermeerpolder in die maand niet ongenoemd zou hebben gelaten in r. 5-8. Mogelijk dateert het gedicht dus ook van 'vóór het voorjaar van 1649', nl. van voor Six' reis van 1649-1651. De versvorm is Horatiaans (vgl. bijvoorbeeld Horatius' Carmen saeculare). Het gedicht staat op p. 207-208 van Six' bundel. annotatie 1 Deeglike vaader, weer van rymen swanger: Als toegewijde (en ook: dikke, wnt ui, 11, 2359-2360) 'vader', die opnieuw zwanger gaat van rijmen (bepaling bij ik, r. 2). Six stelt zich voor als een 'vader' van gedichten, die nu opnieuw gedichten ter wereld moet brengen. 2 Soek ik Thalye: Doe ik een beroep op Thalia, muze van het blijspel (en van andere blije poëzie) dikken: nl. hoogzwangere 3 Losse: Verlosse lyk vroemoer: als vroedvrouw 4 om laaden: om te dragen 5 V Parst hem: Als door weeën wordt die vader gedwongen 6 korts: nog niet lang geleden by: bij het hanteren van 7 de bouwman: de boer vliemen: ploegijzers 8 te saaden: te kunnen zaaien 9 den boomgaard des fortuins: de boomgaard van de Fortuin. Kennelijk bewoonde Van Halewyn een buitenplaats van die naam. Een nu verdwenen hofstede 'Het Fortuyn' lag aan de oostzijde van de Pauwenlaan (voorheen Vrije Laan, nu Pauwenpad) in de Diemermeerpolder (Krui-zinga, 1948, p. ii4enp. 307). I o we: Six bedoelt kennelijk zichzelf en enkele vrienden kortlinghs: onlangs II Lustigh: Vrolijk 11 -1 2 met de monden hingen, Aan kar se tienen: met onze monden aan steeltjes van kersen 'hingen' (nl. met het hoofd in de nek) 13-16 Leven ... verdienen: Ook Barlaeus, die grootse dichter, heeft (immers) geen mogelijkheid voorbij laten gaan om dankbaar de hem op het land geschonken 'zakken vol vreugde' op luisterrijke wijze te vergoeden met gedichten. Waarschijnlijk doelt Six op Barlaeus' gedicht In Bamaestram, quondam Lacum ('Op de Beemster, ooit een meer', Barlaeus, 1646, p. 399-400). Barlaeus' Lof van de Lindeboom Op Oostwyck, De Hofstede van de Heer Boudewyns In de Beemster werd eerst later gepubliceerd {Verscheyde Nederduytsche Gedichten, 1651, p. 89-90). In de woordschikking lijkt Six ook te willen laten doorklinken dat Barlaeus' gedicht(en) nimmermeer vergeeten zullen worden. 1 7 dit dal: dwz. deze laaggelegen polder 19 Om 't welke: En waarvoor in maaityd: in de meimaand 2 1 spiegel ik myne oogen: dwz. zie ik het water spiegelen 293 2 2 hoogh omelsde'. met hoge elzebomen omgeven (wnt iii, iii, 4091, deze plaats) klaar e vyver boogen: heldere vijvers met rondlopende oevers 2 3 werdgesoogen: wordt 'grootgebracht', gekweekt 24 Die vaader spy sen: Die vader tot voedsel dienen. Bedoelt Six dat de be- zitter van de visvijver een 'vader' van de vissen is (vgl. gesoogen), of heeft hij zichzelf op het oog (vgl. vaader, r. 1)? 2 5 hoegereessemt [...]?: met hoe zware trossen...! (wnt xii, iii, 1078) 2 7 Van aardmoorinnen: Van de negerinnen van de aarde (de donkere boomstammen zijn als het ware zwarte wilden die de boomvruchten baren) moeders soomen: de kleding van hun moeder(s), nl. het gras dat op de grond groeit aan de voet van de stammen. De bomen buigen dus zover door, dat de vruchten het gras raken. 2 8 Met rooden kaaken: Met blozende wangen 2 9 krieken: morellen 3 o brillen: glanzen (?). wnt iii, i, 1389 meent dat deze 'naar 't schijnt al- leenstaande' plaats te verklaren is als een vernederlandsing van het Franse briller. Het wnt wijst ook op een Fries brille, dat 'blinken' betekent en doet de suggestie dat Six het werkwoord gebruikt met een bijgedachte aan brillen in de zin van 'voor de mal houden' of 'foppen'. Kan brillen misschien ook 'gluren, steels kijken' betekenen? Dat zou aardig aansluiten bij het beeld van de Schaamrige maaghden (r. 31). In gedicht no. [166], r. 4 gebruikt Six een eveneens moeilijk te verklaren combinatie uit den bril, die mogelijk verwant is met dit brillen, onder groene kleuren: vanonder de groen getinte bladeren 3 1 Schaamrige maaghden kontrefeitend: Als het ware schuchtere meisjes na- bootsend (wnt xiv, deze plaats). Mogelijk speelt naast de blozende ook de groene ('verlegen') tint een rol in de vergelijking. 3 2 Hun volle staaken: De volle takken waaraan ze hangen 3 4 d'Aarde: De bodem van de Diemermeerpolder baarde: heeft voortgebracht 35-36 van ... landen: over haar tuin die zo vruchtbaar zou zijn als de hof van Eden (maar het niet is) 37-38 stelle ...gehouwen: mag dan de fortuin, in kunstig gebeeldhouwde vorm, hoog (aan zijn gevel?) zetten. Waarschijnlijk had de hofstede van Van Hale wijn dus een vrouwe Fortuna als gevelbekroning of als gevelsteen. 3 8 se: haar, nl. de fortuin, vrouwe Fortuna 40 soetepanden: heerlijke blijken van haar goede gezindheid 41 Flakkus: Horatius. In r. 41-44 baseert Six zich op Horatius' Ode 11, vi (Arens, i96i,p. 121). ouder: als hij op leeftijd komt Tarenten: Tarentum in Calabria (het huidige Tarente in de hak van de laars van Itali? 4 2 Tibur: Tibur, ten oosten van Rome (Tivoli) neer te slaan syn tenten: dwz. te gaan wonen 44 stryken: zachtjes doen voorbijgaan 4 5 beroerde: getroffen 294 46 besoekingh: beproeving. Doelt Six op het overlijden van kinderen (vgl. Job), of echtgenote? die u leer verdraagetr. die u hopelijk zal leren (uw lot) te aanvaarden (of is die hier toch object: 'die u hopelijk zult leren aanvaarden'?) 47 Met Job den heiligh: Net zoals zij dit de vrome Job leerde (of: Evenals de vrome Job dat leerde) 47-48 en ... wyken: en (Gods besoekingh,) die die zware lasten hopelijk eens (van u) af zal wentelen (het subject is samengetrokken in die, r. 46, vgl. de annotatie bij r. 46 en r. 47) 49 die weiden: nl. die van uw buiten in de Diemermeerpolder 5 o met Amstel: dwz. in de stad, Amsterdam 5 1 7 Oovrige: Het resterend deel van uw OP DE PINXTERBLOEM DER STRAATKINDEREN (p. 282) toelichting Om redenen die hij zelf in het gedicht vermeldt, maakt Six hier gebruik van een bijzonder metrum, door Michels, 1964, p. 176 aldus omschreven: 'Telkens volgt op een tweetal jamben een jambe en een anapest.' Ik kan Six' gedicht niet nauwkeurig dateren. Het staat op p. 208-209 van zijn bundel van 1657. annotatie titel de pinxterbloem: het Pinksterbloemfeest (een feest waarbij een kind tot 'Pinksterbloem' werd uitgeroepen, vgl. wnt xii, i, 1915-1916 en Schrijnen 1, 1930, p. 227-232) 1 Diogenes: de hier verhaalde anecdote over de wijsgeer Diogenes gaat terug op Diogenes Laertius vi, 37. het sap: vocht, drank 2 popelen: populierhouten (wnt xii, 11, 3446, deze plaats) 4 in 't hol van syn poot: 'zo in het klauwtje' 5 - 6 ontsteeken van vuur Desyvers: in vurige afgunst ontstoken (het kind had de naar poverheid strevende Diogenes immers overtroffen) 7 Die middel: Dat gereedschap (vgl. wnt ix, 665: middel: 'vroeger ook vr. en m.') 8 Waar toe dit dingh? en smeet het daar heen: 'Waar dient dan dit ding (de nap) nog voor?' en hij smeet het weg (daar heen speelt toe op een andere betekenis van Waar toe: 'Waar dan naartoe met...?' en sluit als het ware aan bij het impliciete antwoord daarop: 'Bij het afval!') 9-12 Ik ...gewoon: Ik, die, net als de rest (van de dichters), ook alleen maar gewend ben aan volwassener ('geleerder') verskunst met versvoeten die lang geleden door de dichters zijn ontwikkeld bij een deftige trant van dichten en die plechtstatig lopen 13 's Nachts siende: Toen ik 's nachts opmerkte. Soms begon het Pinkster- bloemfeest al rond middernacht (Schrijnen 1, 1930, p. 232). 15 Op voeten songh, wat lochter van aard: Bezong in een metriek van een heel wat luchtiger soort (wnt xii, i, 1916, deze plaats) 16 strax: dadelijk daar naa: naar dat voorbeeld gesnaart: bespannen, besnaard i 7 7 hout', het bos 1 8 Nu: dwz. Nu het lente is 19 reinimf: het nimfje (het jonge meisje) in een reidans 20 Zoo t(yn daar toe myn voetjes ge stelt: Dan zijn mijn voetjes geneigd dat voorbeeld te volgen (dan wil ik ook wel dansen, ook in mijn metrum) 21 7 wicht: het kind, de kinderen 2 2 Lyk ook: Zoals het ook (nl. net als bij het Pinksterbloemzingen) rijm- pjes maakt 22- 23 als ... veilt: als het zijn 'rietjes' in versvorm te koop biedt voor 'spel- den'. Ik weet niet op welk gebruik en op welk liedje Six hier doelt. De raboorden (lisdodden of zoete uitspruitsels van riet, wnt xii, iii, 129, deze plaats) en de spelden (hier in de zin van 'kleinigheidjes'?) werden waarschijnlijk genoemd in een liedje. Het is mogelijk dat veilt hier 'ten beste geeft' betekent (wnt xviii, 1373-1374). 23- 24 of... wyn: of, als het kouder wordt, sint Maarten in liedjes turven en wijn vraagt. Op Sint Maarten (n november) werden liedjes gezongen als: 'Martijn. / Turf in den murf in den maneschijn. / Gooi in den most, / Gooi in den wijn, / Hier woont Sinte Martijn [enz.]' (Schrijnen 1, 1930, p. 136). 2 5 Het: nl. Het kind in Focidis dal: in de landstreek Focis, waar de Parnassus (de muzenberg) ligt 2 6 het henghste kristal: het heldere water uit de Hippokrene (de 'hengste- bron', gevormd door de hoefslag van het paard Pegasus). De Hippokrene is de dichterbron. Arens, 1961, p. 115 wijst erop dat Six in deze regels enkele hinkjamben uit Persius' 'proloog' tot zijn satiren verwerkt. Daarin neemt Persius een loopje met de hoge Parnaspretenties van de dichters. Hijzelf heeft nooit uit de muzenbron gedronken en nooit op de tweekoppige Parnassus geslapen, zo zegt hij. 2 8 een singertje was: een 'dichtertje' zou zijn geworden (vgl. Persius' Prolo- gus, 3: 'zodat ik zo eensklaps als een dichter tevoorschijn zou zijn gekomen') 29 7 extertje: nl. een ekstertje in gevangenschap 30 om het kostjen: om aan zijn kostje te komen een groet: Persius vergelijkt de dichters met papegaaien en eksters die om den brode hebben leren groeten en praten. 32 na't quam in het licht: het, nadat het geboren was 3 3 Het oeffnen van de reedlike tongh: In de gewone taal van de mensen te pra- ten (en met ratio?) 3 5 rechte: ware 3 6 Die meest den dank syn moeder niet weet: Die (daarvoor) niet de meeste eer aan zijn moeder geeft 296 [163] VAL VAN HAARLEMS FLORA (p. 283) toelichting Haarlem was het centrum van de beruchte tulpomanie van 1636-1637 (vgl. Krelage, 1942). Ook in zijn gedicht no. [364] gaat Six op de tulpenwindhandel in. Ik kan het hier behandelde gedicht niet nauwkeurig dateren. Het staat op p. 209-211 van zijn bundel. annotatie i handgebaaren: wijzen van bedrijfsvoering, broodwinning (vgl. wnt v, 1946-1947) 3 '/ kleine sand: de kleine zandkorrels 5 wis: waarachtig, zeker 6 waar: handelswaar 7 de Kappadooker bloem: de tulp. In 15 61 beschreef de botanicus Gesner de eerste in Europa bloeiende tulp. Volgens hem was die tulp gekweekt uit zaad dat geïmporteerd was uit Constantinopel of uit Cappa-docia, een streek in Turkije (Krelage, 1942, p. 16). 8 duisendverwig: duizendkleurig noem: noemt 9 Van ses vlammen: Met zes gevlamde bloembladeren 9-10 eenprente, Van: een plaatje, geschilderd door 1 2 Met geen titels, klein van faam: Bepaald niet met nederige namen 13 Maar naa: Maar met vernoemingen naar 13-14 Grieken ... Kapiteinen: vgl. bijvoorbeeld de namen 'Alexander Mag- nus', 'Julius Caesar', 'Viceroy van Orange', 'Admiraal van Brabant' en 'Generael de France' in Krelages uitputtende lijst van de tulpenverscheidenheden tijdens de windhandel (Krelage, 1942, p. 126-141). Kapiteinen heb ik daarin echter niet aangetroffen. Six zal het soort namen hebben willen oproepen, niet de precieze namen van bepaalde variëteiten. 15 Naa den tulipant een tulp: En naar de tulipant een tulp genaamd. Een tu-lipant is een tulband. De vormovereenkomst van de tulband en de bloem zou de naam 'tulp' hebben opgeleverd (vgl. voor de etymologie: wnt xvii, 11, 4028 en Krelage, 1942, p. 17). 16 Slechter dan een hoorn, of schulp: Onbeduidender dan een hoorn of een schelp. Men denke hierbij aan een schelpenverzameling. 1 8 gaauwe: schrandere keuren: verkiezen 19 aardigh glas: mooi porselein (doelt Six met glas op het glazuur?) 20 Ijst: de lijst van een lambrizering, een schoorsteenmantel(?) kas: kast 2 1 bestreeken: beschilderd 2 2 licht van breeken: zeer breekbaar 23-24 Wes ... leidt: Waardoor het een (al eerder?) berispte huismeid tot razen- de wanhoop brengt 2 5 geestge: kunstige derven: mogen, kunnen 2 6 onver gaande verven: onvergankelijke kleuren 2 7 voor de stof: voor alle stof vergaat (voor de jongste dag) 297 2 8 Stoffen-, Prat gaan gewisser lof. beter gefundeerde roem 2 9 verachten-, 'behoeven zich niets aan te trekken van' soomerplaagen-. zomers slecht weer 3 o die: de plaagen, die 3 i Al het snoodgewurmte mydt: Al het verderfelijk wormgedierte vermijdt 3 2 ^rdr. nl. die schelpen 3 3 Sparklend: Fonkelend (wnt xiv, 2608, deze plaats) 3 4 nog onlangs 3 5 v4Zr op Ryssels weefgetouw: dwz. Evenals op een textielnijverheid als die van Rijssel. Evenals Rijssel (Lille) was Haarlem een vermaarde laken-stad. 36-37 Trouwens ... Bloeijende: (Het blad der tulpebloemen) dat (nu) waarachtig weer veeltallig en volhardend bloeit 37 op syn moerajuinen: boven de bollen in zijn (Haarlems) bodem ('modder') 3 8 ook, in gesifte tuinen: zelfs in de zorgvuldigst aangelegde ('gezeefde') tuingronden 3 9 Sorge voor: Risico van 41 Onder 't aardryk, en ontlooken: Of ze nu nog onder de grond zitten of dat ze zijn uitgelopen 4 2 Als de Noorder vlammen rooken: Als het noorderlicht brandt (nl. als het lente is). Het noorderlicht zou vooral in de lente zichtbaar zijn (vgl. de aanhaling in wnt viii, i, i 579-15 80 onder lente). 4 3 veel reegens: nl. in de herfst 44 Of veel Sons, of koude let: Of als veel zon (in de zomer), of veel koude (in de winter) hinder geeft 46 Denpryseerder: Hij die de prijs en de roem bepaalde (de samenstelling niet in het wnt, vgl. wnt iii, ii, 3904) 47 om: op 48 Merkuur: Mercurius, god van de (eerlijk of oneerlijk verkregen) winst 49 Die %oo veele ryken raakte: Die op zo'n manier vele rijke lieden trof 5 1 Dat: Dat het (sluit evenals Dat, r. 54 aan bij ^00, r. 49). Dit Dat is te verbinden met rouwde, r. 5 4. %oo meenigh: zo menige 5 3 de lochte winden: de winderige lucht (vgl. 'windhandel') 5 4 Dat: En dat het (vgl. de annotatie bij r. 51) weevers: nl. Haarlemse wevers (vgl. r. 35) 5 5 Ruilebuitend: Die ... hadden verkwanseld (wnt xiii, 1674, deze plaats) spoel, en web: dwz. hun gereedschap en produkten 5 6 den Lombardier Alheb: de pandjesbaas Heb-Al (vgl. wnt viii, ii, 2654) 5 7 Waar: Terwijl sulke lompe bollen: die grove tulpebollen 5 8 Niet slechts telde: Niet alleen per stuk verkocht 58- 59 maar ... Goudballansjes: maar ze (ook nog) op goudbalansjes zag afwe- gen (vollen: vullen) 59- 60 met... dwaas: om per aas te worden voorgewogen aan de dwaas (die ze wilde kopen). Inderdaad werden de bollen per aas (ongeveer 0.05 gram) verkocht. Oorspronkelijk werd deze eenheid in de goudhandel gebruikt (Krelage, 1942, p. 47). 298 6i ses duisendgulden, Voor een bloem\ Krelage, 1942, p. 65 noemt zelfs een bedrag van 30.000 gulden voor drie bollen Semper Augustus. 63 daalers: klinkende munt ('Talers, daalders') hadgehaalt: uitbetaald had gekregen 64 met wat papiers: nl. met niet in te vorderen schuldbekentenissen 65 flus: zopas nog wassen: groeien 66 in aschen: in het slijk 67 Let men op: Als men ... beschouwt 68 handel van een blom: ook in de zin van: de normale gang van zaken bij een bloem (nl. dat ze sterft en in het slijkt valt) [164] ENGELSCHE STAATSUCHT (p. 285) toelichting Het gedicht staat opp. 211-212 van Six' Poësy. annotatie titel staatsucht: heerszucht 1 rees: kwam op staatsiek: heerszuchtig 3 %po sat: dan zou ... zitten (het subject hierbij is God de vree, r. 4) sat: zou zitten, dwz. volgens de gangbare opinie zijn verblijf houdt 4 Die twister: bepaling bij de Duivel 5 Englen heir: dwz. een troep Engelsen staatgierigh: begerig naar staatsmacht om dry kroonen: nl. omwille van de kroon van Engeland, Schotland en Ierland 6 socht: poogde 7 Dies: Daarom flus: nog onlangs een Engel: dwz. Karei 1 (in 1649 onthoofd) wat klaars: iets helders (i.t.t. de kaars, r. 8) 8 de Duivel: bijstelling bij Twist de kaars: vgl. de uitdrukking 'de duivel houdt de kaars', de duivel bemoeit zich ermee (wnt vii, i, 682) i o Als waar: Als die waarin ii Dit: nl. staatsucht 7 geweer: het wapen 1 2 leit, in kooien: te vuur en te zwaard verwoest 299 [165] DANKDICHT, AAN JAKOB BrEINE TE DANTSICH, VOOR EEN PAAR BARNSTEENE HECHTEN (p. 286) toelichting Jacob Breine was koopman in Danzig (Gdansk). Hij was een tijd lang het 'slapie' van Six geweest, toen hij bij vader Six in de leer was. Zijn overgestuurde geschenk is een typisch produkt van de streek: barnsteen werd met name langs de kusten van de Oostzee aangetroffen (vgl. ook de gedichten no. [333], no. [334] en no. [365]). Dit gedicht staat op p. 212-213 van Six' bundel. annotatie titel hechten: vork- en mesheften (dwz. een vork en mes met barnstenen heft?) 1 vroome: rechtschapen 3 vroom: nl. vroomheit (de komma functioneert hier als samentrekkingsteken) 4 myn warme byslaap waart: dwz. mijn warme 'slapie' bent geweest, met mij een bed hebt gedeeld 5 langer: ook nadien een goeden aard: dwz. genegenheid 6 Veel... verstreeken: dwz. Een lange tijd bij ons vriend aan huis bent geweest 7 uit Klinkerts hand: uit handen van Klinkert te ontvangen. Klinkert (een schipper, een wederzijdse kennis?) kan ik niet nader thuisbrengen. 8 pand: geschenk 9 ambre: barnstenen een laade: een cassette 1 o Van hem: Door hem, Klinkert 1 2 Al eens Juweelgeslaagen gaade: Net als juweel verzorgd en bewaakt(?). wnt 11,1, 15 9-161 kent Alleens of Al eens echter alleen als bijwoord, niet als voegwoord. Of is Al eens een drukfout voor Als een? 14 klaar onder een: in pure vorm gemengd 15-16 uit de populieren, Getraant: de in bomen veranderde Heliaden, de zus- ters van Phaëton, zouden bij de dood van hun broer tranen hebben geweend die tot barnsteen stolden (Ovidius, Met. 11, 340-366) 16 %oo: als Nasoos: Ovidius' 1 7 Noorden: 'het noordelijk land', de Baltische kust men ons bedrieght: dat men (hier: Ovidius) ons iets op de mouw spelt 1 8 Dewyl: Aangezien tieren: voortbrengen. Men meende inderdaad ook wel dat barnsteen een in zee gestold sap van minerale oorsprong was (Boetius de Boot, 1647, p. 323). 19 leemigh: kleverig, taai (wnt viii, i, 1259, deze plaats) 2 o in schyn: met het aanzien 21 Op %ee,gestolt van drooge winden: dwz. Waarna het, drijvend op zee, door droge winden tot verharding wordt gebracht 2 2 hun stooken, in den kolk: hun gestorm boven zee (die zij als een vuur op- poken) 300 2 3 Het dryven, onder. Het (barnsteen) in de richting van ... stuwen 23-24 vischend... vinden: vissersvolk, dat op het strand bedrijvig is om het te vinden 25- 26 soete lucht Van wierook: barnsteen werd ook als reukstof gebruikt en daarop zal Six hier toespelen (vgl. wnt, ii, i, 1034) 26- 27 uit... opgeoffert: die mij wordt geofferd om genegenheid te laten blijken 2 7 sonder schulden: zonder dat u mij het minste verschuldigd bent 2 8 wyl ghe doch: nu ge dan desondanks 29-30 Wat... vergulden?: dwz. Met welk zilver en fijn goud van de vriend- schap had u mij dan meer kunnen verzilveren en vergulden (dan met dit geschenk)? 3 1 barnend: brandend, zinderend (vgl. barnsteen) duidt: toont... aan 32 7 harte vuur: het vuur van de vriendschap in hun hart 3 4 Het wit: dwz. De witte adering van het barnsteen 34-35 geensins ... gepaart: dat naar zijn aard geenszins veinzerij inhoudt, maar samengaat met oprechtheid 3 6 Vereischt ^oodaanige ingewanden: Stelt als vereiste, dat de inborst daar- mee in overeenstemming is 3 7 Nu wroeght het onbedacht gemoed: Nu voelt het (mijn) gemoed wroeging, omdat het niet (meer) dacht, onnadenkend was 3 8 ouder: dwz. vorig, vroeger genooten: ten geschenke gekregen 3 9 ons: onze familie 40 Gods silvre nieuw verbond: zilveren sloten van het Nieuwe Verbond (met woordspel: verbinden is ook een verbond 'sluiten'). Six bedoelt: een Nieuw Testament met zilveren klampen. 41 Op [...]gegrondt: (zilveren sloten) die vastgehecht zijn aan. In woordspel is het nieuw verbond 'gegrondvest op een leer'. segreine: segrijnen. Segrijn is een fijne leersoort met korrelig oppervlak. 4 2 Tot een gedachtenis bereidde: Als aandenken schonk 4 3 verplicht: nl. aan u verplicht 44 Schoon: Hoewel Pruissens hoofdgesticht: de hoofdstad van Pruisen, Danzig 4 5 koopbron: de bron van (alle) handel 47 van uw gunst ontfadn: en wat ik (alleen) door uw gunst heb ontvangen (bepaling bij Al dit, en wat my meer verplicht, r. 43) 48 verdienen: dwz. waardig blijken te zijn [166] Aan Arnoud van Someren (p. 288) toelichting Aan Arnoud van Someren schonk Six in 165 3 een hengel met begeleidend gedicht (gedicht no. [336]). Het hier behandelde gedicht kan uit dezelfde tijd stammen. Waarschijnlijk was Van Someren een familielid van een andere vriend van Six, Manuel Spranger (vgl. gedicht no. [135], met name r. 25). Dit gedicht staat op p. 214 van Six' Poësy. 301 annotatie 1 roosenhoud: rozenhout, een vooral uit Brazili?geïmporteerde houtsoort met een geur van rozen. Uit dit hout werd een fijne olie gewonnen, die werd gebruikt als reukstof en als medicijn. Ondanks zijn herkomst werd het ook Rhodisch hout of Rhodeshout genoemd en daarop doelt Six in de tweede helft van r. i (wnt xii, iv, 738 en xiii, 1547). 2 van reuk', 'maar dan alleen van geur' 3 net gedraai't: in keurig gedraaide vorm ingedreeven: ingelegd 4 roose hechten: rozenhouten heften lemmers: lemmeten, klingen uit den bril: uit de ring tussen heft en lemmet(?). In het wnt kon ik het woord in deze betekenis echter niet vinden, wnt iii, i, 1384 noemt enkele technische termen, waarin bril iets als 'nauwsluitende ring' betekent. Andere mogelijkheden: 'buiten het foedraal' {bril: breidel?), of: vanwege de glans (bril: brille, glans? Vgl. gedicht no. [161], de annotatie bij r. 30). 5 Damasken: klingen van gedamasceerd staal. Als staal gedamasceerd wordt krijgt het door inwerking van zuur schakeringen, die 'damast' genoemd worden. Het procéd?dankt zijn naam aan de stad Damascus; Turkse sabelklingen werden wel gedamasceerd (wnt iii, 11, 2261-2262). 6 Dits ... gegeeven: Er is hier sprake van het geven van geschenken. Dus hebt u een geschenk gegeven, maar ik niets (mijn geschenk valt bij het uwe geheel in het niet en ik heb dus niets gegeven). [167] GRAFSCHRIFT (p. 289) toelichting Het gedicht staat op p. 214 van Six' Poësy. annotatie Belachen: Bespotte van deese sark beklemt: liggend onder deze zerk het heerschap: de 'meneer' dein: vrek (wnt iii, ii, 2364) een hongrige scheeminkel: een inhalige zot. In de lijst van Drukfeilen achterin de bundel Poësy vervangt dit scheeminkel het in de tekst gedrukte scherminkel. Een scheminckel is volgens Kiliaan, 1599 een aap. Waarschijnlijk was het woord in deze vorm en betekenis al een archaïsme in Six' tijd. Toen was de vorm schar- of scherminkelal gebruikelijk, met de betekenis 'geraamte' of'zeer mager persoon' (vgl. wnt xiv, 285-286). Mogelijk poogt Six in de vorm van het woord aan te geven dat men niet aan uitgeteerdheid moet denken, maar eerder aan buitenissigheid en dwaasheid. De 'magerte' van Floor is hier niet zozeer in het geding (vgl. r. 5-6), al lijkt hongrige op het eerste gezicht ook in die richting te wijzen (vgl. echter wnt vi, 925). Een slordigert: Een haveloze vent (wnt xiv, 1894 en 1899) kinkel: lompe boer 302 5 een beulingh, en een kelk: een volgepropte worst en een volgegoten kom 6 rouwe: grove, rauwe. Floor at dus nooit warm. 7 vuuren: stoken (wnt xxiii, 1335, deze plaats) 8 Noch had toen schuld, aan 7 branden der gebuuren: dwz. En hoefde dan ook geen aandeel te hebben in de stookkosten van zijn buren (die er eens voordeel van mochten hebben als er iets van de warmte van zijn vuur bij hen voelbaar was!) 9 verloor: verspilde 1 o Was koude steen blootvoetlinx syn doctoor: dwz. Achtte hij (als zijn eigen arts) het gezond met blote voeten over de koude stenen vloer te lopen. Zo kon Floor geld uitsparen voor een arts èn voor schoeisel, kleden en verwarming. 1 2 Was: Dat geschiedde 13-14 Syn ...al: Zijn laatste wil, die nog minder kwistig was (dan men zou kunnen opmaken uit het feit dat hij spaarde voor zijn erven) beval aan de man van zijn zuster (de mannelijke erfgenaam van vrijgezel Floor) de zuinigheid als hoogste deugd aan. Hij kon die demonstreren door gelijk al de mis achterwege te laten (vgl. r. 15-16). 15 Het misgeld: Het geld voor de dodenmis 16 die: die kerel, die Floor strax: ogenblikkelijk. Met zijn onverwijlde hemelgang dacht Floor dus ook een dodenmis uit te sparen. Dat geld kon zijn zwager opsparen. correctie Zie voor de Drukfeil-cottectie in r. 3 van dit gedicht de bovenstaande annotatie bij die regel. [168] ANDER (p. 290) toelichting Het gedichtje staat op p. 214 van Six' Poësy en sluit aan bij het voorgaande gedicht. titel ander: dwz. Een ander grafschrift op dezelfde man 2 vrat: had opgevreten was de Beemster maar gemest: als tenminste de hele Beemster al gemest was geweest. In Amsterdam kon men kennelijk een beetje geld maken voor zijn 'tonnetje', dat gebruikt werd als mest voor de Beemster. Als Floor zijn drek niet had kunnen verkopen zou hij die uit gierigheid hebben opgevreten. [169] KOONINGHLYK SCHAVOT TE LONDEN, IN PLAAT GESNEEDEN, DOOR KRISPYN VAN DE PAS (p. 291) toelichting De beschrijving in dit gedicht van de gravure van Crispijn van de Pas-se de Jongere ( ?597- ?1670) sluit goed aan bij de voorstelling van de hier afgebeelde anonieme gravure die wordt bewaard in de Stichting Atlas van Stolk (onder no. 1973). In de literatuur over de kunste- 303 3? naarsfamilie Van de Passe heb ik echter geen vermelding van deze prent aangetroffen. Naast een in Straatsburg gedrukte copie van deze prent bezit de Atlas van Stolk ook een kleinere en op detailpunten afwijkende voorstelling van de executie (onder no. 1972), maar die is in die -eveneens anonieme- gravure omgeven door andere voorstellingen die met de executie verband houden. Kleinere varianten van de voorstelling heeft de Amsterdamse boekverkoper Joost Hartgers gebruikt om de verschillende drukken van de voor hem gedrukte pamfletten over de executie te illustreren (Knuttel 6321, 6322 en 6323). De naam 'C. van de Pas' komt wèl voor op de Uytbeeldinge van de Hoogmoedige Republijk van Enge landt van 1652, die wordt bewaard in The British Museum en waarin onder meer een minuscule verkleining van de hier bedoelde terechtstellingsscène is opgenomen. Hoe Six aan de naam van de graveur is gekomen blijft onduidelijk. Hij kan de naam gelezen hebben op een wel ondertekende staat of variant van de gravure of hij kan van iemand gehoord hebben dat Van de Pass?de graveur van de voorstelling was (Catalogue of prints and drawings 1, 1870, p. 408, no. 741; vgl. Franken, 1881, p. 5 3-54, no. 351). Aan de hier afgebeelde gravure is een los gedrukt blad gehecht met in drie kolommen een korte levensgeschiedenis van Karei 1, het verhaal van de executie en een verklaring van de letters a tot en met f in de voorstelling: 'a. De Coningh aen 't Block, b. Dr. Iuxon. c. Colonel Tomlinson, d. Colonel Hacker, e. f. De twee beuls'. Het gedicht staat op p. 215-217 van Six' bundel Poësy. annotatie 4 Omheirt'. Door een menigte omgeven waar. waarop een purper strot: een koninklijke hals 7 uitgangh van Biron: executie van Charles de Gontaut, hertog van Biron, die in 1602 werd onthoofd wegens zijn betrokkenheid bij een samenzwering tegen Hendrik iv van Frankrijk 8 Naa: Nadat 9 den Haaghschen advokaat: Van Oldenbarnevelt I o verscheidlik praat: anders oordeelt II Straffort: Thomas Wentworth, graaf van Strafford, in 1641 veroordeeld door het Lagerhuis en terechtgesteld KanteIbergh: William Laud, aartsbisschop van Canterbury, in 1645 op last van het Lagerhuis onthoofd 1 2 eeven ergh: nl. als het vonnis over Karei 1 1 3 verbeeldt: beeldt... af 14-15 Engelsman, en Schot, En Ier: Six bedoelt waarschijnlijk de drie personen die naast de beulen op het schavot zijn afgebeeld. In werkelijkheid zijn op die plaats 'b. Dr. Iuxon. c. Colonel Tomlinson, [en] d. Colonel Hacker' afgebeeld, blijkens het bij de gravure gevoegde onderschrift. 1 7 Dus: Op deze wijze 18-19 sJn sc^ee Ontblootte: zijn schede van het wapen ontdeed (vgl. wnt x, 1819) 305 2 i Een steun van Gods hervormde woord: Six lijkt hier een ondergeschikt be- lang te hechten aan de verschillen tussen zijn eigen overtuiging en die van de Episcopale kerk in Engeland. 2 2 Dat van geen Kooningh werdgehoort: Dat uit de mond van geen andere ko- ning wordt vernomen. Alleen Christina van Zweden kon in 1649 nog wel protestants, maar toch bezwaarlijk een Kooningh worden genoemd. 25-26 Wat [...] Al volks: Hoe weinig volk is er alles bij elkaar 27 Onvoeliger: sluit aan bij de retorische vraag in r. 25-26: 'Dat minder aangedaan is steen: de stenen 28 Withal: Whitehall 7 kruis: de ellendige gebeurtenis 30 om diepurperval: vanwege die ondergang van het koninklijk purper of, concreet, vanwege dat neervallen van koninklijk bloed 31 7 Bankethuis: de Banqueting Hall, die deel uitmaakte van Whitehall verkeert: pijnlijk genoeg (nl. met heel andere bedoeling) 3 3 Atreus: de mythologische vorst van Mycene, die zijn broer Thyestes uit wraakzucht diens kinderen als gebraad voorzette 3 4 gesielt: vol mensen 3 5 de gaalery: de omloop aan de dakrand 3 6 aan alle sy: rond het schavot 38 om te kyken ree: die iets willen zien 3 9 vroom er borsten: degenen die het hart op een juister plaats hebben, nl. dan de dringers lyden druk: ondervinden smart (dwz. een andere druk dan de dringers) 4 3 doet [...] syn handen last: wringt... zich de handen 44 vast: krachtig 4 8 dien guit: die ploert 49 den grond: dwz. heel Engeland 5 o vlieght [...] in den mond: neemt bezit van 5 1 met, dat: op het moment dat ontvlucht: opstijgt (vgl. de afbeelding) 5 3 eengrysert: vgl. de afbeelding, vooraan, rechts van het midden 5 4 meuken %ou: murw zou maken (wnt ix, 648) 55-64 Was ... gekeurt: woorden die dcgrysert in de mond worden gelegd. 5 8 dit purper: deze in purper geklede koning 60 werd hy: zal hij nu ... worden 6 3 Acteon: Aktaion, de jager die door Artemis in een hert werd veran- derd en die daarna door zijn eigen honden werd verscheurd 64 Van syne reekels wild gekeurt: Door zijn honden als wild aangezien 6 6 Een kryghshart, met metaalen an: Een bewapend militair 6 7 immers woed: ronduit woest noch: en ook 6 8 ontsinkt, tot in de knie: dwz. in de schoenen zinkt (wnt vii, ii, 4600) 69 hoe wreed: hoe wreed hij ook is 70 lampers: een gazen sluier, veelal als teken van rouw (wnt viii, 1,958, lamfer en vgl. de afbeelding) 72 Beschaamende: Dat... in verlegenheid brengt 73 krocht: kreunt (wnt viii, i, 298) 306 74 Het konstigh snydend staak dwz. De burijn (niet te verwarren met het stalen beulszwaard) begeeft: ontvalt 7 7 Geen mensch gelukkigh voor syn dood: zoals ook Solons oordeel luidde, toen de rijke koning Croesus hem al zijn schatten liet zien en hem vroeg of hij hem nu ook een gelukkig mens achtte. Solon antwoordde dat het onmogelijk is een mens vóór zijn sterven gelukkig te noemen. De koning herinnerde zich dit antwoord toen hij later op de brandstapel stond (Herodotus i, 32 en 86; vgl. ook gedicht no. [245], r. 83-84). 7 8 Verscheidelyk, voor klein, en groot: Of het nu een onaanzienlijk of een aanzienlijk persoon betreft (vgl. wnt xx, i, 2240) [170] MISLEIDE ONNOOSELHEIT (p. 294) toelichting Arens, 1961, p. 117-119 wijst erop dat Six in dit gedicht Horatius' beroemde Integer vitae (Ode 1, xxn) navolgt. Het gedicht staat op p. 217-218 van zijn bundel. annotatie 1 met kuischeit, in verbond: als die de kuisheid tot bondgenoot neemt 2 gloênde: gloeiende sond: zonde 3 In 7 kranke vleisch: Binnen het tot zonde geneigde lichaam 3-4 als ... ooven: zonder ... aangetast te worden, evenmin als Sadrach in de oven van de afgod. Bedoeld is de oven waarin de mensen werden geworpen die het door Nebukadnezar opgerichte gouden beeld niet wilden aanbidden. Daniels metgezel Sadrach werd er met twee andere joden ingeworpen, maar bleef ongedeerd (Daniël 3). In de metaforiek is 7 kranke vleisch parallel met 7 Af gods ooven. 5 7 Zy dat men: Of men nu ('Dat geldt ook, als men') naa den geilen Sibaryt: naar de stad van de wellustige Sybariet. De stad Sybaris (in Zuid-Itali? was in de Oudheid berucht wegens de liederlijkheid van de inwoners (vgl. bijvoorbeeld Martialis, Epigram xii, xcv, 2). 6 Korinthier: naar Corinthe (men denke aan de daar bedreven tempel-prostitutie) bekeeuwt van elke syd: van alle zijden door de zee omspoelt (wnt ii, ii, 2448, deze plaats). Vgl. het epitheton van Corinthe: bimaris (aan twee zeeën gelegen), zie bijvoorbeeld Horatius Ode 1, vu, 2-3. 8 hooven: hofhouden, 'resideren' (met een aspect van weelde) 9 7 Zy dat men: Of dat men ('En het geldt ook, als men') staare, op Floraas lonkend oogh: zich vergaapt aan het lonkend oog van de bloemengodin (dwz. zich volkomen richt op een mooi meisje) 10 'tZy: Of dat ('En ook als') Venus soon: Cupido 11 Thai's: een vermaarde Griekse hetaere (wier naam onder meer bij Ovidius voorkomt) 307 i 2 Gelyk f Atheenen: dwz. Net zoals hij dat deed in Athene. Thai's was een Atheense. i 3 Want ik: de hoofdzin wordt eerst opgevat in r. 23-24 nochjongh: toen ik nog jong was 14 vry meer dan ik bedaart', die heel wat volwassener(P) was dan ik 15 In't keeren hem navolgende onvervaart'. En die ik op de terugweg in het volste vertrouwen volgde 16 Onwis: Zonder te weten 1 7 En om een dronk in 't huis den Mooriaan: En in de herberg 'De Moori- aan', waar wij waren binnengegaan voor een dronk (de plaatsbepaling is afhankelijk van Stryd lydende, r. 21). Vele herbergen heetten 'De Moriaan'. Ik kan deze niet nader thuisbrengen (Van Lennep en Ter Gouw 11, p. 145). 1 8 Venusjes: 'lieflijke juffertjes' blank: in zeker contrast met de naam van de herberg gelyk: als 19 ontdaan: ontbloot 2 o Om ons f ontstee ken: Met de bedoeling ons in vuur en vlam te zetten 21-24 Stryd... ontweeken: Ben, toen ik in de verleiding kwam, stilletjes aan dat zinderende hof van de liefde ontsnapt (en) zonder schroeiplekken te hebben opgelopen, de hemel zij geloofd, (de hemel,) die Jozef een nog 'heerlijker' (verlokkender) aanleiding op zijn pad bracht (of: die Jozef (door de grotere verleiding) nog heerlijker stof tot roemen gaf). Six doelt op de vrouw van Jozefs heer (vandaar ook: heerelyker?) Poti-far, die Jozef poogde te verleiden. Jozef kon ternauwernood ontkomen (Genesis 39). De verleiding wordt hier voorgesteld als een hemelse beproeving. De stof (r. 22) is naast een 'aanleiding' of een 'reden' waarschijnlijk ook de brandstof die het verzengende vuur van de wellust kan doen oplaaien (vgl. bij deze vuur-metaforiek ook het beeld van de jongeling in de oven, r. 3-4). 2 5 gril: rilling (wnt v, 763, deze plaats) 26 Wan: Als bedenk: me te binnen breng bof: met een dreun (het klanknabootsend tussenwerpsel ('bom!') zou hier al tot een bijwoord zijn geworden, wnt iii, i, 244, deze plaats) op mynen teen: dwz. juist achter mijn op de tenen wegsluipende voeten 27 7 was laat: Men sloot dus af en Six suggereert: mijn vriend bleef een nacht over. 29 wyn: dwz. alleen wijn 30-31 uit [...] Komt: door ... raakt (dwz. drank wekt wellust) 3 2 dry ven: dwz. onbesproken, in het midden 34 om huur: die te huur is 3 5 Onleschliker: Moeilijker te blussen 3 6 Staagh aan het braaden: Voortdurend in vuur en vlam 3 7 van naaberouw %po duur: die zoveel naberouw kost 3 8 werd: zal worden een koelgebuur: een ingetogen makker 3 9 omwendt: op zijn schreden terugkeert 40 }k Zal pek versmaaden: Dan zal ik de pek uit de weg gaan (want 'wie met pek omgaat, wordt ermee besmet') 308 [171] Bruiloftsangh, aan Joannes Abeels getrouwt met Anna de Bra (p. 296) toelichting In dit huwelijksdicht stelt Six via de stijlfiguur van depraeteritio ('ik zal het niet hebben over ...') een aantal topen uit de epithalamiek aan de orde (r. 8-36; vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1979, p. 394, noot 8). Over het bruidspaar heb ik niet veel gegevens kunnen vinden. De bruidegom was waarschijnlijk een familielid van Jonas Abeels, een grote peper-, zijde- en garenhandelaar op Veneti?(vgl. Watjen, 1909, p. 3 5 8 en p. 361) en de bruid was waarschijnlijk familie van de Isaak de Bra die Six in gedicht no. [467] bedankt voor een geschenk. Het hier behandelde gedicht staat opp. 218-220 van Six' bundel. annotatie 5 werd opgewacht', een feestbezoek wordt gebracht (nl. door de bruiloftsgasten, vgl. wnt xi, 1359) 6 uw Citheer. uw Venus (bijnaam van Venus naar een centrum van haar cultus, het eiland Cythera) 7 braaven: edele 8 uw geslacht: uw familie, uw voorgeslacht I o spiegel van: lichtend voorbeeld in II Gemerkt, met Kristus saaligh merk: Die het zalig merkteken van Christus (het kruis) draagt, dwz. die in de Heer ontslapen is (?). Of: bepaling bij de kerk (r. 10)? 1 2 aandachtelyk: met eerbied vergaader: richt 13 uw nyverigh verstand: uw nauwgezette (handels)geest (wnt ix, 2010, deze plaats) 15 omgeleegen wyken: dwz. omringende landen 16 Sulks dat: Zodat 1 7 naa V Kompas van uw kantoor: in dezelfde richting als die waarin zich uw kantoor beweegt, dwz. zoekend naar de handelswaren waarvoor Abeels kantoor belangstelling toont 1 8 Gelyk de bloem: Zoals de kompasroos draait de bloem: de kompasroos, het draaiend cirkelvlak in een kompas, waarop de windstreken zijn afgebeeld (wnt vii, ii, 5235) op 's seilsteens stryken: tengevolge van het erlangs bewegen van een speciale magneet, nl. bij het richten van een kompas (vgl. de aanhaling bij wnt xvi, 37) 24 bruin: donker (wnt iii, i, 1666) waar mee: waarbij, op welk moment 25 lyk [...] by: zal... vergelijken met Henriet: Henriette-Maria, de dochter van Hendrik iv van Frankrijk, in 1625 met Karei 1 getrouwd 2 7 wankelenden: de nu wankelende. Het detail dateert dit epithalamium vóór 1649, het jaar van Kareis onthoofding. 2 8 Pronkten sy met goud?: een retorische vraag met bevestigend antwoord 29 Ghy: U ... daarenboven 309 3 o De deughd: in contrast met goud (r. 28) langs: omsloten door palmekrooningh: bekroning met palmtakken, een traditionele versiering bij bruiloften (Schotel, Huisgezin, p. 256), vgl. de koningskroon van Karei 1 3 1 min: minder 3 2 staatelyk: luisterrijk (wnt xv, 833) 3 3 Aan: Voor (sluit aan bij onthaal) op te lieren: te bezingen (wnt xi, 1007, deze plaats) 34 minsaam: lieflijk 3 6 lijmens kaarsen: de kaarsen van Hymen, de Griekse god van de bruiloft 37 fleeuwery: vleierij (wnt 111,111,4532, deze plaats) 4 2 laffe: flauwe, zouteloze 4 3 Vaader: dwz. God den houweIjken staat: het huwelijk 44 een liefdens toeverlaat: een plaats waar de liefde gevierd mag worden 4 5 uitgevonden: geschapen correctie Op p. 219 van Six' Poësy staat in r. 17 van dit gedicht kantoors. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot kantoor. [172] Oostkappele, aan Abraham Grenier den Jongen (p. 298) toelichting Het gedicht is ontstaan aan de vooravond van Six' reis naar Frankrijk in 1649, waarbij Abraham Grenier hem zou vergezellen. Begin juni 1649 was Six nog in Middelburg (vgl. gedicht no. [179], r. 4), maar in juli van dat jaar was hij in Parijs getuige van de oploop bij de executie van een pamfletdrukker (vgl. gedicht no. [29]). Een zwager van Abraham Grenier was predikant in Oostkapelle. Frederiks neemt (op grond van dit gedicht?) aan dat de Middelburgse familie Grenier er een buitenverblijf bezat (Frederiks, 1883, p. 259). Vergelijk voor andere gedichten aan en over Abraham Grenier het Register van namen. Dit gedicht staat op p. 220-222 van Six' Poësy. annotatie titel Oostkappele: de spelling doet recht aan de Zeeuwse uitspraak van de naam (Michels, 1964, p. 196) 2 Zeelands beste vierendeel: Zeelands beste kwart, Walcheren 3 Nereus rondende oopen keel: de open mond van Nereus die eromheen ligt, dwz. de branding van de zee die rond Walcheren ligt (Nereus is god van de zee) 4 een endei: een eendeëi 5 Laat andren [...]prysen: een echo van Horatius' 'Laudabunt alii claram Rhodon' (Ode 1, vu; Arens, 1961, p. 121-122) 7 slechter Souburgh: het minder betekenende Oost- en West-Souburg, in het zuiden 6 Kraeijebosch, een wilden tuin: waarschijnlijk: de 'West Krayert', een in 1642 ingedijkt poldergebied aan de Sloezijde van Zuid-Beveland en 310 dus gelegen ten oosten van Walcheren (vgl. de kaart van Blaeu uit 1662, gereproduceerd in Gittenberger en Weiss, 1983, p. 92-93). Met -bosch, een wilden tuin zal Six de woestheid van het jonge gebied hebben willen aanduiden. 7 Domburghs buurte: de gemeente Domburg (in het westen van Walcheren, waarmee de vier windrichtingen compleet zijn: Oostkapelle zelf ligt immers in het noorden van Walcheren) 8 bewjsen: schenken, verpanden (wnt 11,11, 2419) 9-10 had[...]plaats: vond ... plaats, ging ... op 9 des Samiaaners schryven: hetgeen Pythagoras heeft opgeschreven, nl. zijn leer van de zielsverhuizing, de metempsychose. Als die op zou gaan, zou immers aan de in r. 11 genoemde voorwaarde voldaan kunnen worden. Pythagoras was afkomstig van het eiland Samos (vgl. Kuij-per, 1968 over deze plaats). 1 o d*eeuw: de periode, het tijdvak 12 deftigh: verheven 1 3 schilderachtigh: beeldend (vgl. de annotatie bij r. 26) 14 U: nl. Oostkapelle 17 op wielen, sleepen: in een rijtuig rijden 19 Walchrens hoofdstad: Middelburg langs: tot aan 20 En haalde weer te voet die streepen: en zou die strepen (nl. de vluchtige halen, waarmee ik het landschap zou hebben opgetekend) weer 'te voet halen', dwz. nadien in versvoeten uitwerken. In deze interpretatie staat te voet alleen schijnbaar in contrast met op wielen (r. 17). Ik kan het dus niet eens zijn met Michels' verklaring van deze regels: 'na 'op wielen' uit Middelburg derwaarts te zijn gekomen, zou de dichter, eenmaal weer te voet, zijn penceel te werk stellen' (Michels, 1964, p. 198). In mijn interpretatie is het penceeltjen het schrijfgerei waarmee Six wat kladaantekeningen zou maken tijdens de rit. Metaforisch kan hij met het woord een pen of potlood hebben aangeduid, maar in woordspel misschien ook een 'pen-cedeltje', een velletje schrijfpapier, een kladblaadje (vgl. wnt iii, ii, 1982). 21 Ik wed: het lijdend voorwerp volgt in r. 28 2 3 vit sen: planten van de voederwikke (wnt xxi, 1268, deze plaats) 2 5 verven: kleuren 26 Zoo glommen afgeset: Op die wijze gekleurd schitterden (nl. in woorden, waarbij echter de mogelijkheid tot een interpretatie in de richting van de schilderkunst weer wordt opengehouden, vgl. schilderachtigh (r. 13), penceeltjen (r. 18) en streepen (r. 20)) 2 7 Der beestjes, langhs den sonneboogh: Van de beestjes aan de hemel, de vo- geltjes 28 Se streeken alle die er swerven: Dat alle rondvliegende diertjes zouden neerstrijken (lijdend voorwerpszin, vgl. Ik wed in r. 21 en r. 25), nl. aangelokt door mijn levensecht en schilderachtig gedicht 3 1 hun elsenkooi: hun nest met kuikens in een elzenbosje (vgl. wnt vii, ii, 5 320 en Van Es, 195 3, p. 171). Achter r. 29 en r. 30 is 'zijn kooi9 (dwz. zijn nest met kuikens) samengetrokken uit hun elsenkooi in deze regel. 3" 3 2 aassiek. dat begerig is naar voedsel (bepaling bij hun elsenkooi en bij de beide samengetrokken 'kooien'; vgl. wnt i, 597, deze plaats: 'belust op aas') 3 3 Lyk: Zoals (leidt r. 41 in) Zeuxis: de Griekse schilder die vruchten zo goed wist weer te geven dat de vogels eropaf kwamen 3 4 trok: aantrok, lokte 3 5 voor: als gold het 3 6 Bemaalde: Beschilderde 37 hy: nl. Orpheus 7 versieeten praaten: het afgezaagde beeld, het clich?38-39 Die [...] Sach hoe 7 [...] boogh: Die zag hoe ... boog 40 7 deunen van syn veedelmaaten: de klanken van zijn vedelmuziek 41 van: vanaf de groene spooren: dwz. de met groen omzoomde wegen 42 krullende: die ... kronkelen 4 3 fötf /:Nu Gods roei: de strafroede van God, een ziekte 3 o ghe raadt licht, hoe ik meen: u zult wel raden, hoe ik het bedoel. Six be- doelt dat hij, nu hij ziek ligt, Dilman spijtig genoeg moet 'bidden' om te komen. Hij maakt een toespeling op de gebeden die een door Gods roei geslagene behoort te bidden. correctie Op p. 226 van de bundel van 1657 staat in r. 27 van dit gedicht meer. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit gewijzigd in weer. 318 [176] ROOSEKRANS, AAN ROSELLE (p. 306) toelichting Het gedicht staat op p. 226-227 van Six' bundel van 1657. annotatie titel Roosekrans: Krans van rozen (zonder bijgedachte aan het gebeden- snoer) 1 de grootste God der Go6n\ Jupiter 2 Verlieft\ Als hij verliefd was (vgl. de 'ik', r. 25-30) verderen-, opsieren, tooien 3 £ou: gouden (vgl. ook r. 8) 6 eerbre: dwz. ingetogenheid tonende (nl. met de doornen als verdedi- ging) 8 prys haalt', lof verdient I o ongeteltgelaaten: die ongeteld zijn gebleven, die ontelbaar zijn II Hier in: En in dit ryk 1 2 ondersaaten: onderdanen (andere bloemen) 14 De glans, en 't oogh aan alle kruiden: Het roosje is bepalend (normgevend) voor de gloed en het uiterlijk van alle planten 15 Des aardryks seedigste gelaat: Het heeft het zedigste voorkomen ter wereld 16 het purper: de purperen kleur. Six denkt aan een blos van schaamte op het gelaat van de roos. 17-18 met heur bloosend licht, En flikkren: met zijn rode gloed en met zijn ge- twinkel 1 8 uit: vanuit 20 Met starretjes, schynt op te luiken: dwz. Een dageraad lijkt te laten aanbreken, waarbij de sterretjes nog aan de hemel staan (vgl. het flikkren en het bloosend licht) 21 aassemt: ademt, laat geuren 2 2 Verwint: Overtreft 2 2 Zivet, en ambergeuren: kostbare reukstoffen (muscus van de civetkat en amber, dwz. grijze amber, een wasachtige reukstof uit de ingewanden van de potvis, of gele amber, barnsteen, dat bij verhitting geur verspreid, wnt 11,1, 361-362) 2 3 der Mingodin: van Venus 24 Heur soenende, als wy heur versteuren: En verzoent haar (met ons), als wij haar boos hebben gemaakt 26 berghgoud: uit mijnen gewonnen goud (wnt v, 468) 29 met geen roosekrans: niet met een krans van rozen 30 hulden: eren, huldigen (wnt vi, 1296-1297) 3 1 Jupyn: Jupiter 32 syn Godin: Juno 319 [177] Verrukkinge der Sinnen, aan Joannes Hoorenbeek, profr., EN PREDIKANT t'uiTRECHT: En SlMON DlLMAN Geneesheer (p. 307) dr., toelichting Dit gedicht, in de vorm van een Pindarische ode en met het bij dat genre aansluitende enthousiaste karakter, schreef Six waarschijnlijk in het voorjaar van 1648 (vgl. r. 69-70 en r. 73). In de ode geeft Six een beschrijving van de ervaring van 'goddelijke inspiratie' (furorpoeticus), maar de toon is daarbij steeds ironisch. De vurige inspiratie, die de dichter bijna tot schuimbekken brengt, leidt uiteindelijk slechts tot wat bedankjes aan goede vrienden. Van een voornemen om Willem 11 gloedvol te bezingen komt niets terecht. Bij de kritiek die Six zo ironiserend levert op het verheven dichterschap is vooral Horatius zijn leidsman geweest (vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1983 a, p. 303-305). De Utrechtse professor Hoornbeek en de arts Dilman waren behalve goede vrienden ook verwanten van Six (zie het Register van namen). Dit gedicht staat op p. 227-231 van Six' bundel. annotatie 1 seldsaam: vreemd, ongewoon vier: vuur, aandrift 2 Myn vadsich herssenslym ontsteeken: De inerte massa van mijn schedelin-houd in vuur en vlam zetten 4 dolle lui: gekken belui: overleg, verstand, benul (wnt ii, i, 1809, deze plaats) 5 soete raaserny: een 'gunstige vorm van waanzin' 7 Voorseggen: Doen voorspellingen 9 Of wat het werden sal: Of zonder te weten wat er te gebeuren staat (hun voorspelling komt als het ware onbewust tot stand) i o Hun Godheit straalt, en leert geen dingen by geval: In hen gloeit een godde- lijk vuur en het is niet het blinde lot dat maakt dat zich dat vuur openbaart (dwz. hun 'waanzin' is van een goddelijke wijsheid, die hun ook door de goden is ingegeven) ii twantel: sta ... in dubio (wnt xvii, ii, 4390, deze plaats) 1 2 opgetoogen: (zo) geïnspireerd 13-14 Hoe ... beliegen?: Hoe komt de Romeinse lierdichter (Horatius) ertoe Pindarus zo leugenachtig te prijzen, opdat men hem (Pindarus) zal afwijzen (nl. als na te volgen auteur)? In Ode iv, 11 beweert Horatius dat eenieder die Pindarus tracht te evenaren, zal neerstorten als Ikarus. Het beliegen zal hem zitten in het feit dat Horatius Pindarus al te hoog stelt èn in het feit dat hij hem zelf toch heeft nagevolgd (vgl. de volgende eerste Toesangh). 16 swaaneslaagen: vleugelslagen van een zwaan (een edel dichter als Pindarus is, vgl. Horatius, Ode iv, 11, 25-27) 17 Navliende: Achternaijlend 1 8 Voor droeve maatschappye: Voor droevige 'deelgenootschap', Een bekla- genswaardige deelgenoot te worden in Ikars neederlaagen: in de neergang van Ikarus 320 2 o Syn naam liet drinken', dwz. Zijn naam gaf aan soul stroomende kristal', aan heldere zoute stromen (nl. aan de Ikari- sche zee, waarin Ikarus neerviel). Hetzelfde gegeven is vermeld in de reeds genoemde Ode van Horatius: iv, n, 3-4. 2 1 Venusyner: Horatius (in Venusia geboren) vloogelen: vleugels 2 3 paradyser voogelen: van alle 'in het paradijs levende' (ooit geschapen) vogels 2 5 Voor uit: Omhoog 26 Thebens nestelingh: de in Thebe geboren 'gevleugelde', nl. Pindarus %oo: expletief, vat Toen (r. 24) op 2 7 steelsnys: tersluiks syn braavepluim: zijn edele verenpak (nl. zijn dichtwerk, waaraan Horatius elementen ontleende) 2 8 blikte: lichtte, straalde 29 een ander geest: een volgende dichter 3 1 parrel: een parel (als oorhanger) 3 2 Des werldgodins: Van de godin Wereld 32- 33 uit de boo men Van Amstel rysen: uit het water van het stuk Amstel dat met afsluitbomen is afgescheiden ... oprijzen; uit het Amsterdamse stuk Amstel... omhoogrijzen 33- 34 op het spoor Van Theben: dwz. zoals Pindarus in Thebe opkwam 34- 35 7 baakerkind... Rhyns: het kindje van de driemaal gekroonde wateren van de Rijn; hem die geboren is in de Rijnstad Keulen (die een stadswapen met drie kronen heeft). Six doelt uiteraard op Vondel. 3 5 die: de Rijn, die moedige: fiere 3 6 ongemeetenste: onmetelijkste 3 7 Zoo trots niet a/bruist: Niet zo trots is, als hij zijn bruisende loop volgt. De water-metaforiek in r. 32-38 zal zijn ingegeven door de genoemde Ode van Horatius, die Pindarus met een stromende en zwellende rivier vergelijkt (Ode iv, 11, 5-9). als om 7 woord: als op het vermeldenswaardige feit 3 8 hier: in Holland swalpen: aanspoelen, meevoeren 40 Hoofd: P.C. Hooft verlicht: het licht heeft geschonken 41-42 Ook ... roeijen: Ook die koning onder de vogels (nl. Vondel) zal niet de laatste zijn die in het luchtruim opwiekt (vgl. wnt xiii, 685) 43 de son in 7 aanschyn, schiet: recht tegen het zonlicht in omhoog schiet 44 Maar wan ik speure [...] %al ik: Want ik zal, als ik bemerk ... (de tegenstelling in Maar hier opgevat als een verklaring bij niet, r. 41). 45 op de baan: in zijn vlucht. De voorstelling in de volgende regels is ontleend aan Ode 11, xx, waarin Horatius zijn metamorfose tot zwaan schetst (vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1983 a, p. 304, noot 29). 47 tot een proef: 'om het eens te proberen' slaan: uitslaan 48 d'eijerwiegh: als omschrijving voor: het nest 49 het vlugger mergh: het rapper door de schacht van hun veren vloeiend vocht (hier ook als beeld voor de inkt) 321 5 o Hun pen: Hun vleugels (ook: Hun schrijfpen) leert steigren: hoger leert stijgen (wnt xv, 1138, deze plaats) langs Taurus bergh: tot een hoogte als die van het Taurus-gebergte (een zeer groot massief in Klein-Azi? waarvan de hoogste toppen boven de 3 500 m hoog zijn). Een nader verband (de Taurus als dichterberg?) kan ik niet vinden. 5 1 of: (zelfs) als natuur, en dichtens kunste: het ingeboren vermogen (ingenium) en de aan te leren vaardigheid (ars) tot dichten 5 2 Gebaart: Die ontstaat (bepaling bij dichtens kunste) uit tyds, en oeffninghs schoot: uit een periode van oefening (exercitatio) 5 3 haar Heemelgunste: hun hemelse gunst 5 4 Om gest te kneeden: Dat ik gist zou kunnen kneden 5 6 Zoo: Zelfs dan (vat of, r. 51 op) roeijen: waarschijnlijk in een ironische herinnering aan roeijen, r. 42 5 7 Myn waaterbrekkige Fontein: Mijn dichterbron, die gebrek aan water heeft 5 8 Zal, naa syngrondadr, ryklik vloeijen: Zal zo rijkelijk vloeien als zijn wa- terader in de bodem het toelaat 5 9 hanght: laat... hangen 60 werd[...]gelooft: zal van ... uitgegaan worden (vgl. Ut desint vires, tarnen est laudanda voluntas, 'al ontbreekt de kracht, de goede wil verdient lof', Ovidius, Ex Pon to 111, iv, 79) 61 Godheit: nl. Apollo nu: nl. blijkens het vuur dat ik nu voel (vgl. r. 1-4) eenen straal: een glimpje 6 2 gesonken: neergedaald 6 3 Vermeer: Vermeerder dat brandend soet: dat verzengend maar toch aangenaam gevoel 64 een kringh: een halo, een krans 6 5 diamante: dwz. kristalhelder formulerende (vgl. klaarlik, r. 67), of: on- vergankelijke? 6 7 taste, en ken: voor zich ziet en kan aflezen 6 8 Den dagh van Majesteit: De majesteitelijke huwelijksdag uit allerleije swieren: uit allerlei gezwier, dwz. uit edele poëzie (van mijn hand) 69 Wanneer ik ben van sins: (Den dagh ...) Die ik wil oproepen als ik het plan opvat 70 Astre te trouwen, aan Oranjes vreedeprins: Een beeld te schetsen van het (denkbeeldige) huwelijk tussen Astrea (de godin der gerechtigheid) en Willem 11, de prins van de vrede van Munster. 71-72 Met sulken pen [...] wil Ik [...] vereeren: Ik wil een dichtwerk van die pen schenken aan ... 72 uw soon: Hoornbeek was van geboorte Haarlemmer. Haarlem is hier de aangesprokene. 7 3 met syn daagen in April: dwz. bij zijn komst in april ('zijn komen opda- gen')? Men kan dit gedicht op grond van r. 69-70 en deze regel waarschijnlijk dateren op 'voorjaar 1648'. De vrede van Munster werd op 30 januari 1648 getekend en op 15 mei bezworen. 322 74 vruchthoorn: het tweede deel van dit woord ook als een toespeling op de naam Hoornbeek (vgl. heek, r. 75) meededeilt: meezendt, of: overhandigt soomerpeeren: ik kan de paradox tussen deze soomerpeeren en het April van de voorgaande regel niet precies toelichten. Was er misschien sprake van verduurzaamde, ingelegde peren? 7 5 Syn kristallyne, en vliende soete beek: De kristalhelder stromende lieflijke beek van zijn woorden (beek in toespeling op de naam) 76 Godsgeleerde waatren: dwz. theologische wijsheid 7 7 het Uitrechts stift: het Sticht Utrecht geleek: ging lijken op 7 8 des leevens stroomen: de stromen van het levende water (vgl. Genesis 2:10-14 en Openbaring 22:1). Het paradijselijke is misschien ook in verband te brengen met de vruchten: dergelijke vruchten zijn als het ware 'eeuwig' voorhanden. schaatren: klateren 80 In kerk, en school: Hoornbeek was immers predikant en professor (school hier als: universiteit) daar Vecht het lichaam onderhiel: terwijl de Vecht daar de dorst van het lichaam laaft 8 1 slecht: weinig beduidende 8 2 waar op Lemgo brom: waarop Lemgo prat kan gaan. In Lemgo was Si- mon Dilman dus kennelijk geboren. Lemgo ligt tussen Bielefeld en Hameln. 8 3 konstigh maaien: kunstig afschilderen. De beeldspraak zal hier verwij- zen naar het Horatiaanse 'Ut pictura poësis' (Arspoëtica, 361). 85 In V self de stuk tapissery: Op hetzelfde stuk weefsel (In hetzelfde van verzen geweven dichtwerk), als waarop (waarin) ik Hoornbeek al heb afgeschilderd 8 6 Galeen: Galenus, de Antieke geneesheer in u: in uw persoon 8 7 Ons: is dit een bescheidenheidsmeervoud, of duidt Six op meerdere personen (bijvoorbeeld van zijn familie)? 8 9 gehaalt, van Amstelvliet: uitgenodigd door de Amstelstroom, door Am- sterdam 90 De Zee, en Beverwijk verliet: Wijk aan Zee en Beverwijk verliet. Dilman had dus de Noordzee voor de Amstel geruild. EERSTE STEEN VAN HET STADTHUIS T'AMSTERDAM, [...] (p. 311) toelichting Het gedicht staat op p. 231-233 van Six' bundel. annotatie titel Gerbrant Pankras: Gerbrand Pancras van Erpecum (1643-1702), zoon van burgemeester Gerbrand Claesz. Pancras (1591-1649) (Elias, Vroedschap 1, p. 403 en p. 405) Jakob de Graaf: Jacob de Graeff (1642-1690), zoon van burgemeester Cornelis de Graeff (1599-1664) (Elias, Vroedschap 1, p. 422-423) Sybrand Valkonier: Sybrand Valkenier (1634-1665), zoon van burgemeester Wouter Valkenier (15 89-1650) (Elias, Vroedschap 1, p. 409-410) Pieter Schaap: Pieter Schaep (163 5-1685), achterneef van burgemeester Gerard Schaep van Kortenhoef (15 89-1666), die geen kinderen had (Elias, Vroedschap 1, p. 65, p. 355-356, p. 415 en p. 523) 2 nyvrigh: gespannen, aandachtig 3 Waer op: Waarboven 4 V vreejaar: het jaar van de vrede van Munster 5 den steen: het marmer 6 Ligurs marmre blaas: dwz. de marmergroeven van Liguri? gesneên: dwz. gewonnen. Six maakt een woordspeling met steen, blaas engesneên; het 'snijden van de steen' is de in de zeventiende eeuw beruchte operatie van de blaas ter verwijdering van blaasstenen. 7 dat paar Ygodinnen: misschien bedoelt Six concreet de beelden van vre- de en gerechtigheid die in het midden en aan de rechterzijde boven het timpaan van het stadhuis staan. Hij zou dan op de hoogte moeten zijn geweest van bouwplannen die in 1648 reeds in die versiering voorzagen. Het bestaan van zulke plannen kan, met name waar het de voorstelling van de vrede aangaat, blijken uit een bewaard gebleven, mogelijk uit 1648 stammend schaalmodel van het te bouwen stadhuis. De beelden, die overigens niet uit marmer, maar uit brons zijn vervaardigd, zijn eerst in de jaren zestig van de zeventiende eeuw op het stadhuis aangebracht (Fremantle, 1959, p. 33, noot 3). 9 starooght: staart I o Van konstigh staal: Met een vaardige beitel daar in: nl. in het eerst gesteent (r. 2) II leeven: voortleven 1 3 die kei: die eerste steen met inscriptie 14 kloeke: krachtige, forse {Pankras is dan vijf jaar oud) 15 net: precies recht 16 seggen: aanwijzingen 1 7 borsten: jonge kerels 1 8 een Schutterhuis: vgl. het doeldak (r. 25) Kerk: vgl. Westmunsters [...] (r. 24) 19 Vorstelyke wooningh: vgl. V Kapitool (r. 22) 20 plach: volbracht Keiser: nl. Vespasianus Prins: nl. Willem 11 Kooningh: nl. Hendrik 111 21 lagh: legde. Suetonius vermeldt Vespasianus' eigenhandige hulp bij de herbouw van het in 69 na Chr. afgebrande Capitool (Suetonius, Vespasianus viii, 5). 2 3 metste: metselde. Koning Hendrik m van Engeland (1216-1272) legde in 1220 de eerste steen van de Lady Chapel van Westminster Abbey (Kent, 1970, p. 564). 24 voorste mop: eerste steen op 7 berde: op de geëgaliseerde ondergrond, vgl. 'te berde brengen' (wnt 11,1, 1845) 2 5 het doeldak, in den Haagh: het gebouw van de St. Sebastiaansdoelen in Den Haag (hoek Korte Vijverberg, Toernooi veld), waarvoor de tienjarige Willem ii in 1636 de eerste steen legde, getuige het opschrift op de gevel. 2 6 troffellaagh: laag metselwerk (afgeleid van het werkwoord troffelen, wnt xvii, ii, 3061) 2 7 den eersten steen: dwz. het fundament 28 Waar [...] booven saaten: dwz. Waar ... op steunden 29 Dus: Evenzo 3 o van Amstels waapenkruis: van het Amsterdamse wapen met drie kruisen (bepaling bij Des Raads) 3 2 een seevenwonder: een van de zeven wereldwonderen 3 3 %oo: indien niet faalt: niet te kort schiet en het niet mis heeft 3 4 Cheopsgraavenaald: de piramide van Cheops, een van de zeven wereld- wonderen (het wnt geeft bij deze plaats echter op: 'obelisk', wnt v, 551) 35-36 Heemelhooge marmre muuren, Van Artemisia: de hoge marmeren muren van het Mausoleum in Halikarnassus, dat Artemisia voor haar gestorven echtgenoot Mausolos liet bouwen, eveneens een van de zeven wereldwonderen 3 6 %al verduur en: langer zal blijven bestaan dan ... (sluit aan bij Dat, r. 3 3) 37 de vraat van steen: bijstelling bij de tyd 3 8 vrat: zou verteren 3 9 Lyk: Zoals bestemoer: het oude moedertje, dwz. het oude stadhuis, dat in 1652 afbrandde. Vondel gebruikt hetzelfde beeld in zijn gedicht op die brand (wb Vondel v, p. 542, r. 9). 41 Zoo: Dan (vat %oo, r. 37 op) 4 2 den Raad: de Senaat langs rieten school: onder een rieten dak herbergde (wnt xiv, 1144, deze plaats). Het door Romulus aangebrachte rieten dak van het Capitool is vermeld in Vergilius' Aeneis vin, 654. 4 3 trotste: trotseerde, oprees in 44 Van goud: Van goud gebouwd (en niet van vergankelijker steen, vgl. r< 37) 4 5 stee: stad 4 6 onder Radn: onder de Raadsleden 47 Meeste oorsaak: Meest voorkomende oorzaak (bepaling bij breuk van een- draght) 4 8 tuimlen: zullen ineenstorten standen: Staten (wnt xv, 657) 49 sie ik: zal ik zien om hoogh: in de hoogte 5 o Doorluchtigh: Hoogverheven 5 2 dier Oom, en Vaadren: van de oom en de vaders van die leggers van de eerste steen 5 3 F Hip: Filips iv schier oover heer t: die nu bijna geheel bedwongen is 325 5 4 Self: Zelfs seegnen: plechtig van zijn instemming getuigen, zijn zegen uitspreken over het feit vereert: verheerlijkt 5 8 den Arends kluif: de klauw van de arend, hier voor: de onontkoombare vernietiging (vgl. wnt Suppl. i, 1592) 5 9 verbyten: verduren (wnt xix, 563, deze plaats) 60 moogen: kunnen 64 cederblaaden: bladeren van de cederboom, symbolisch voor verheven- heid, macht en duurzame bescherming (vgl. onder meer Psalm 80:11) correctie Op p. 231 van Six' bundel staat in r. 1 van dit gedicht lykt. In de lijst met Drukfeilen achterin is dit verbeterd tot kykt. [179] LYKKLAGHTE, OOVER ROELOF PlETERSE, KER KENLEER A AR (p. 3 I 3) toelichting Het bericht van het o verlij den van de bekende Amsterdamse predikant Roelof Pieterse (of Petri) van Niedeck (1586-4 juni 1649) bereikte Six in Middelburg, aan de vooravond van zijn reis door Frankrijk, Spanje en Itali?(1649-1651). Waarschijnlijk verbleef hij toen bij de familie van zijn reisgenoot Abraham Grenier (vgl. gedicht no. [172]). Op een boek van dominee Pieterse had Six ooit een lofdicht geschreven (no. [224]). Later herdacht hij hem nogmaals in zijn gedicht no. [264]. Het hier behandelde gedicht staat opp. 233-234 van zijn Poësy. annotatie 1 der kerkenorden: van de orde van kerken. Six zal doelen op de Noordhollandse synode, waarvan Pieterse in 1634 en 1646 praeses was geweest (nnbw v, 497). 2 Noch kloek: Die nog in de kracht van zijn leven was draa: plotseling 4 verblydingh: een verheugend bericht 5 Wat [...] algeklaghs, en steenen: Hoeveel geweeklaag en gekerm ... niet 7 oprechte pielen: rechtschapen lieden 8 syn geest lik brood: het geestelijk voedsel dat hij bood 9 Wat: Welke kan 't mishaagen: kan het zwaar vallen I o sy: nl. de harten II Lyk: Net als 1 2 van: door 13 van: vanaf. Pieterse was reeds in 1608 predikant geworden (nnbw v, 497)- 14 om oud te leeven: dwz. en ook toen hij oud was geworden, was hij 17 toonde: wees ... aan heur: hun, aan hen verheeven stellen: hoge weiplaatsen (wnt xv, 1274, deze plaats), metaforisch voor: het geloof als toevlucht 1 8 het swellen: het opkomen, de vloed 326 19 Der schorbevloende baaren: Van de golven die de schorren (de buitendijkse weidegronden) overstromen 20 Syn ... blaaren: De bladen over Christus in Gods boek(?) boden hem een herdersstaf tegen de wolven (wnt xiv, 3039). Mogelijk denkt Six hierbij aan Petri's veelvuldig herdrukte Den Evangelischen Arend, een driedelige verklaring van het Johannesevangelie (Vos, 1903^. 366- 367)- 2 1 alt(po\ op die wijze kooi/en: kuddes (wnt vii, 11, 5 320) 2 2 heur: hen 2 3 speelen: muziekmaken 24 graase steelen: grashalmen (wnt v, 5 84, deze plaats: 'Eenigszins zonder- ling is bij six v. ch and het gebruik van^ra^?; men weet niet of men het als een verbogen vorm, dan wel als een afleidsel van gras moet beschouwen') 2 6 Van seevendubble waaterspruiten: Uit een zevenledig samenstel van water- rietpijpjes. Een dergelijk herders- of panfluit je bestaat uit zeven verbonden rietjes (wnt xii, i, 281). 2 8 Vry schooner: Nog veel fraaier dan waar op, dat: dan het geluid van de schalmeien, waarbij Isrel: het volk Israël plach te reijen: reidansen danste (vgl. bijvoorbeeld 1 Kronieken 13:8) 29 deunde: liet een liedje klinken (wnt iii, ii, 2461, deze plaats) lichte: lichtzinnige Fillis: Fillis is (evenals Amaryllis) de naam van een herderin in de arcadische poëzie 30 minsaame: lieflijke 3 1 heur: hen koosen: het hof maken 3 2 Om lammert: Temidden van de lammetjes (wnt viii, i, 949, deze plaats) 3 3 heiige harders halmen: de rietfluit van de godvruchtige herder, David 3 4 lieden: liederen. Six doelt misschien speciaal op Petri's Scherm en schilt der Kinderen Godes, Voorghestelt in Geestelijcke Meditatiën, Over den Een-ende-tnegentigsten Psalm, waarvan in 1644 reeds een zevende druk was verschenen (Vos, 1903, p. 364). 3 5 Zoo: Zo ook 36 7 Gevry van Kristus: in contrast met het koosen van de herders (r. 31) syn bruid: nl. de Kerk van Christus. Six zal hier verwijzen naar Petri's 7 Lof onses Heeren Jesu Christi (1624, vijfde druk in 1649) en zl)n Lof der Kercke ende Gemeente Jesu Christi (1629), werken met verklaringen en toelichtingen van de 'Ghelijckenissen', de 'Cier-namen' enz., waarmee Christus en Zijn Kerk in het Oude en Nieuwe Testament omschreven zijn (Vos, 1903, p. 365-366). met bloedkoraaien: door haar een bloedkoralen halssnoer te schenken (als geschenk voor een bruid). Six doelt op de door Christus vergoten bloeddruppels. 3 7 sulken: zodanige 3 8 voorsorgh: zorg dryver: veehoeder 327 3 9 Naauw min dan vyftigh jaar en: Nauwelijks minder dan vijftig jaren. Pie- terse was in 1608 predikant geworden na een studie (vanaf 1603) in Leiden (nnbw v, 497). 40 Het... haairen: metaforisch voor: Hij was wat grijs geworden 41 noch langh beskoten: zich voorgenomen ... nog lang uit te oefenen (wnt 11,11, 2050) 4 2 Ten oorbor: Tot voordeel, Ten bate syn weigenooten: hen die met hem de weide (dwz. de kerk) deelden 4 3 beswyken: dwz. gaan ontbreken 44 d'Opperharder: God syn nyken: Zijn weigronden, de hemel 4 5 Hy: nl. Pieterse dat: nl. die wens van de Opperharder 4 6 Die: de Heemel, die 46-47 wisse paaien Te leeven: zeker vastgestelde grenzen van het aardse bestaan 4 8 Dies droegh hy sorge: Daarom droeg hij er zorg voor kooi: kudde (vgl. r. 21) 5 o deese knaapen: deze herdersknapen (ook in de zin van: 'zonen, nakome- lingen van mij als herder'). De zinsnede is geen object bij sie (r. 49), maar subject bij gullen (r. 52). 5 1 Met: Op dat moment (leidt een tussenzin in) 5 2 U\ullen: Zullen ... u (vgl. de annotatie bij r. 50) graase hoeken: grazige oorden (vgl. de annotatie bij r. 24) 5 5 op: omhoog naar 5 6 met saaligheit: door haar de zaligheid te schenken [180] OP DEN TOOREN TE MIDDELBURGH (p. 3 I 5) toelichting Volgens Frederiks, 18 8 3, p. 239 doelt Six hier op de Abdij toren in Middelburg, maar ik heb geen bevestiging kunnen vinden van het hellen van die toren (vgl. r. 12). Bedoelt Six misschien de dikke stompe toren van de Oude of St. Pieterskerk, de in 1843 afgebroken hoofdkerk van Middelburg (Unger, 1943, p. 68-71 en p. 91)? Het gedicht is waarschijnlijk tot stand gekomen in het voorjaar van 1649,toen Six via Walcheren (vanwaar zijn reisgenoot Abraham Grenier hem vergezelde) naar Frankrijk reisde, aan het begin van zijn grote reis naar Spanje en Itali?(1649-1651). Het gedicht staat op p. 235 van zijn bundel. annotatie i Jupyn: Jupiter den grysen dagh: de grijze ouderdom 3 Bekommert: En toen hij bezorgd werd 4 's Heem els bouw: de hemelkoepel 5-6 Zoo ... Geraan: Achtte hij het, net als alle goden, raadzaam 7 eer: voordat liep: zou lopen 8 het einde: het einde van de wereld waar: zou zijn gekomen 328 9 by dien Goliat: naast die reusachtige kerel, die Atlas 11 looten: loodzware [181] rouwe van A.K. oover M.V.H. (p. 316) toelichting De aanstaande bruidegom A.K. en zijn nu overleden aanstaande bruid M.V.H. kan ik niet nader thuisbrengen. Het gedicht staat op p. 236-237 van Six' bundel van 1657. annotatie 2 De jeughd van Amstels roem: 'De belofte voor de toekomst van de faam van Amsterdam' 4 Van 't Noorde: Door de Noordenwind 4-5 al... lent: nog voordat het ochtendkrieken in de nu komende lente 6 nieuwe bloempjes: Six bedoelt kennelijk ook: kinderen van deze bloem (r. 1) 8 vier: vuur 9 Door 7 ingewand ontstooken: Dwars door haar binnenste in vlam geraakt (op welke ziekte Six doelt weet ik niet) 11 schermde met de min: wijdde zich (nog maar net) aan het spiegelgevecht van de liefde 1 2 Uit op heur trouwgewin: Omdat ze uit was op de winst die het huwelijk haar zou bieden 13-15 De Minnaar ... deegen: Haar minnaar, die woordjes in plaats van een de- gen gebruikte (bij dat spiegelgevecht) om als loon de overwinnaars-krans te krijgen 16 flus: weldra 1 7 sloop: sloopte, vernietigde (of: besloop?) 1 8 Verraalinks: Verraderlijk (wnt xx, 1970) 20 de kluif: de klauw 2 2 voorts: meteen, daarop 25-26 Wat... %al: Van welke minnaar uit de Oudheid zal de ellende, helaas 2 8 stonden om te paaren: stonden op het punt te trouwen 3 o Bruigoms hoop: hoop bruidegom te worden 3 2 Meest in het heimlend hart: Maar bovenal zwart in zijn hart, dat zijn smart verborgen houdt (wnt vi, 475, deze plaats) 3 4 Met sucht op sucht te braaken: Met slaking van zucht op zucht 3 5 De langste mantel: Bedoelt Six de langste sleep die over de grond strijkt en zo 'zucht'? 3 7 volght: richt de schreden naar (?) 3 9 met alle sinnen: met al zijn voorstellingsvermogen ('met alle zintuigen') 42 stip: mag drukken (wnt xv, 1747, deze plaats) 4 3 den steen: aan de zerk (die kil blijft) 4 5 vroome gaauwigheeden: rechtschapen schranderheid 47 heft: prijst, stelt se: haar 49 Minnaars: verliefde jongelingen gaar: verzamel 329 53 54 deese heilige asch: dit edele dode lichaam t(po een: net zo'n [182] WENSCH DES EENHOORNS (p. 3 I 8) toelichting In dit gedicht verwerkt Six een aantal toespelingen op de uithangtekens van het derde, vierde en vijfde huis vanaf de Dam aan de westzijde van de Kalverstraat en op de naam van enkele bewoners van die huizen. Het gedicht spreekt over een zekere animositeit tussen Six en zijn buren ter rechterzijde, maar die kan ik niet nader toelichten. De drie huizen zijn inmiddels afgebroken. Hun plaats is ingenomen door het complex van de zgn. Groote Club (Gimpel, 1913). In het middelste huis, De Vergulde Eenhoorn, woonde de familie Six van Chandelier. Het gedicht staat op p. 237-238 van Six' Poësy. annotatie 1 slinks: ter linkerzijde. Het uithangteken van de Eenhoorn zag vanaf de hijsbalk uit naar de overzijde van de Kalverstraat. Aan zijn linkerzijde lag De Meermin, het derde huis, dat in 1647 en 16 5 9 in bezit was van een Frederik van Geel. De naam van de huurder is niet vermeld in de bronnen (Gimpel, 1913^. 126-127). 2 een silvere rivier: de rivier die was afgebeeld op het uithangbord van De Meermin 3 galm: zang uit waater: vanaf het water van die rivier 4 Vry: Heel wat 6 queelende: zingend terwyl se spiegelt, en sich kamt: een spiegel en een kam waren vaste attributen van de op uithangborden afgebeelde meerminnen (Van Lennep en Ter Gouw 1, p. 396). 7 Niet van natuur, gelyk: Zonder de aard van 8 maar die, om vyandschap, vergramt: maar juist van een ^eegodinne die boos wordt als er ergens tweedracht is 9 Ter rechter pronk ik, langs: Ik pronk met aan mijn rechterzijde twee schoone boogaard landen: dwz. de mooie 'landerijen' van twee boomgaarden. Six doelt op het vijfde huis in de Kalverstraat, dat bewoond werd door de broers Govert en Pieter Bogaert (de opgave is van 1659). Zij waren de zoons van de omstreden regent en zeepzieder Jan Willemsz Bogaert (1577-1638), die in 1629 voor twee jaar uit de stad verbannen werd en op wie Vondel zijn hekeldicht Eer-Dicht, Op 't ver-treck van Jan Willems%. Bogaert maakte (Gimpel, 1913, p. 137, Elias, Vroedschap 1, p. 281-282 en wb Vondel 111, p. 258). I o midden in hetys, ook groenen eeven fris: ook als het hartje winter is, nog even fris in blad staan. Wil Six in deze raadselachtige passage benadrukken dat men niet aan heuse boomgaarden moet denken? II -1 2 Maar ... Verschuilen: Maar die een valse slang en een adder met dodelij- ke beet verborgen houden. Doelt Six op de broers zelf of op leden van hun huisgezin? 330 i 2 als, in gras, de groene haagedis: zoals de groene hagedis in gras verborgen blijft i 3 schroom: ben ... bang blaauwe: giftige (wnt ii, ii, 2792) 14 goudjvoor: vergulde hoorn 15-16 Door ... het: Berooft, als het ertegenaan gedrukt wordt, het fenyn van zijn kracht, doordat het op ondoorgrondelijke wijze werkt als tegengif (wnt xx, 623, deze plaats; vgl. voor deze geheimzinnige kracht van de hoorn van de eenhoorn: Van Andel, 1928, p. 5-25. Men verkocht wel de tand van de narwal als eenhoornhoorn.) 16 een Moor: een woeste Afrikaan 17 Korinthen: de stad Corinthe. Een epitheton van Corinthe was him ar is, 'aan twee zeeën gelegen' (vgl. bijvoorbeeld Horatius, Ode 1, vu, 2). 1 8 oopen diepte: een wijde zee (nl. de Golf van Corinthe en de Golf van Aegina) teegenspeelt: tegenaan klotst 19 de Zeegod: Neptunus (die over zulke zaken kan beschikken) 20 Noch een Meirminne: nl. ook aan de rechterzijde (in plaats van de boogaard landen) %oo: even 21 Ik ... daaler: 'Ik zou een lieve som willen missen'. Het precies omschreven bedrag (een daaler is een daalder, een Taler) speelt nader toe op de buren die Six wel kwijt zou willen zijn: het huis van de gebroeders Bo-gaert heette De Drie Kroonen en de familie was afkomstig uit het land van Kleef (uit Wezel). In een wel aan Vondel toegeschreven hekeldicht Op Jan Willem^ Bogaert wordt op die afkomst uit Wezel gewezen. Ook zou de vader van Six' buren een 'Kleefschen hoedt' gedragen hebben. Volgens Vondel zelf zou dat gedicht 'het maaksel van Henrik Hooft, broeder des Drossaarts' zijn (Vondel, Poë^y, 1682,11, p. 677-678 en vgl. Penon, 1873, p. 23-28). 2 2 een spotter, en een smaaler: vgl. het serpent en de draak (r. 11). Hun boose tongen (r. 13) krijgen hier een nadere toelichting. [183] op Titus Andronikus. Van Jan Vos. aan den selven (p. 319) toelichting Op 3o september 1641 ging Jan Vos' treurspel Aran en Titus, Of Wraak en Weerwraak in première. Het stuk was zeer populair en werd in de periode van 1641-166 5 honderd maal op de planken gebracht in Amsterdam. In druk werd het steeds als Aran en Titus betiteld, maar bij de voorstellingen heette het veelal Titus Andronicus (Oey-de Vita en Geesink, 1983, p. 196). Het lijkt dus niet onmogelijk, dat Six het stuk heeft zien opvoeren. In zijn bespreking van de waardering van Aran en Titus gaat Buitendijk niet in op dit gedicht van Six (Vos, 1975, p. 85-97, vgl. p. 493-494). Ook elders in zijn werk spreekt Six steeds met lof over Vos (vgl. gedicht no. [212], r. 44-45, gedicht no. [568] en vgl. ook de annotatie bij gedicht no. [129], r. 7). Het hier behandelde gedicht staat op p. 238-239 van Six' Poësy. 331 den selven: hemzelf Een sinryk geestigh dichter: Een geestrijk dichter die zich gelukkig van de taal bedient nam Syn oorspronk: is zo geworden mam: borst die borst: die jongeman, nl. Jan Vos (geboren in 1610 of 1611, vgl. Vos, 1975, p. 5) wyl: terwijl niet kan, Dan: niets anders kan, dan (Vos was van beroep glazenmaker) Toestoppen: Weer dichtmaken was: altijd is geweest van: sinds Maar: Alleen maar verbaast, en suft: zich verwondert en perplex staat Wan: Als syn staatich diep vernuft: de voorname en diepzinnige voortbrengselen van zijn dichterlijk vernuft het moordtooneel: met moorden gevuld toneel. Op twee na worden alle hoofdrolspelers in Vos' stuk gedood (Vos, 1975, p. 55). een %oo Godlik treur gespeel: een zo hoogverheven vertoning van een tragedie (wnt xvii, 11, 2681 verklaart dit treur gespeel echter als: treurspel) Dat... eer: Dat Griekenland de eerste leermeesteres van de dichter (nl. de moederborst, vgl. r. 1-2) en dat Rome de vergeten (nu te weinig gewaardeerde) les van die leermeesteres in hun vroegere ere willen herstellen, met dit treurspel, dat zij bewonderen, als uitgangspunt eige: passende, geëigende (of bedoelt Six dat de woorden oorspronke-lijk zijn, niet ontleend aan iets anders dan de moeders mam?) braaf: edel aan hoogh, en eedel bloed: in Aran en Titus worden bijvoorbeeld de vrouw, de beide zoons en de broer van keizer Saturninus vermoord. Maar ...geweest?: Maar welke god was het, grote geest, die u toen (bij het schrijven) tot orakel heeft gediend (dit dichtwerk heeft ingegeven)? Op Hollandsch: In het Hollands Hy bracht geen braaver spraak, ter baan: Dan had hij geen edeler taal kunnen laten gebruiken Dan uwe pen, als Kiliaan: Dan die van uw pen, die even edel is als de taal van Kiliaan, de taalgeleerde en woordenboekmaker (1528 of 15 29-1607) strykt men seegen van: overwint men slechtaards: nederige talenten achter oover smyt: dwz. doet vergeten Vergeetens euvel swaard: Het zwaard van de nare vergetelheid Een geest van geen onsterflik hoofd: Een waar dichter niet van (het hoofd van) zijn onsterfelijkheid de freev'lige Tibeer: de boosaardige keizer Tiberius %po een smid: nl. net zo'n glas werker (als Vos). Een Romeinse glasblazer had een buigzaam glas ontwikkeld en demonstreerde zijn uitvinding aan Tiberius. Hij wierp een kom van het materiaal op de grond en zag kans de ontstane bluts met een hamer uit te deuken. De keizer liet hem onthoofden om te voorkomen dat zijn uitvinding de goudprijs nadelig zou beïnvloeden. Zijn naam bleef op last van Tiberius onbekend. De uitvoerigste versie van het verhaal geeft Petronius' Satyricon, 51 (vgl. ook Plinius, Naturalis historia xxxvi, lxvi, 195 en Cassius Dio's geschiedenis van Rome, lvii, 21, 5-7). 3 5 door syn taaije roomer kunst', met behulp van zijn uitvinding van een flexi- bele roemer 3 6 Verhoopte-, Hoopte ... te verwerven 3 7 buigeloos, en bros: dat niet buigzaam is en wel broos (niet flexibel en daardoor duurzaam als het - overigens wel vergeten! - glas van de glasblazer uit de anecdote) 3 8 met: evenals naam: vergelijk de onbekende naam van de glasblazer [184] DANKOFFER, AAN GESONDHEIT (p. 320) toelichting Dit gedicht op de godin Hygieia vertoont enkele opvallen ie overeenkomsten met een gedicht van Cats: Van de Gesonthejdt, ende hare weerdig-heydt, dat is afgedrukt in Van Beverwijcks Schat Der Gesonthejdt. Cats' gedicht is een bewerking van een lofzang op Hygieia die door Julius Scaliger 'uyt het Griecks van Ariphron Sicionius' vertaald is (Van Be-verwijck, 1652, p. 14-15). Waarschijnlijk heeft Six zich door Cats' gedicht laten inspireren. Mevrouw Schenkeveld wees mij deze parallel aan. Six' gedicht staat op p. 239-241 van zijn Poësy. annotatie i Ge sonde maaghd: Maagd van de Gezondheid. De godin van de gezond- heid is Hygieia, dochter van Asklepius (Aesculapius). Eskulaap: Aesculapius, god van de geneeskunde 3 Op rieten: Op een armelijke strozak 4 een Vorstins natuur: een vorstin van geboorte 6 al wat: alle wezens die 7 pjpen: de kanalen 8 naa: naar getuight: dwz. kan uitspreken, weet te waarderen 9 uw afijn heeft gesmert: de ellende van uw afwezigheid heeft geplaagd I o Of dat: Of die naa waarde [...] getuight, dat... (sluit aan bij r. 8). Six be- doelt: wie nooit beter heeft hoeven worden, beseft de zegening van de gezondheid onvoldoende. II Bedekte ons nooit: Als ... ons nooit... benam 1 2 wist: dwz. zou dan ... kunnen begrijpen den dank van Faro: nl. bij het beëindigen van de negende plaag in Egypte: een duisternis van drie dagen (Exodus 10:21-27) 14 myn sieke muuren in: binnen het 'gebouw' van mijn zieke lichaam 15 die straalt: de zon die aan de hemel haar licht verspreid 16 te ver: al te ver 1 8 naa: nadat 333 19 Myn val was: Ik viel 20 dee trillen myn natuur: mijn hele innerlijk deed sidderen 2 i Die: myn natuur, die korts daar aan: korte tijd daarop sulken binnevlam: een zo erg inwendig vuur 2 3 Dtf? liep saam, om: Alle raad moest gezocht worden bij (Al mijn hoop op genezing vestigde ik op ...) Podaliersgeslacht: de nakomelingen van Podalirius, een vermaard geneesheer, de zoon van Aesculapius 2 4 van uw naaneeven: door uw verre neven (de Gezondheid was immers de dochter van Aesculapius) toegebracht: op mijn gezondheid toegedronken 2 5 kon: kende, 'wist te verzinnen' 2 6 Al 't leschen: Al die 'verzachtende' artsenij docht my: leek mij 27 's rechters erm: de rechterarm tocht: een opening, een doorgang (nl. een aderlating). In verband met de water-metaforiek (vgl. sluisjes en waaterschuif) kan men hier wellicht ook aan een 'tochtsloot', een afvoersloot, denken. 2 9 door duisend sluisjes uit: dwz. door de poriën naar buiten 3 o dreef: dreef in het zweet 3 1 gierge: begerige, vraatzuchtige 3 2 daar mee vliegh ik med: daar zal ik mee meevliegen! 3 3 Wat veete dat: Alle tweedracht die 34 Onsoenelijk: Onverzoenlijk binnens muur: dwz. in mijn lichaam (vgl. r, 14) 3 5 In lanke enpense: In zij en buik (wnt viii, i, 1074, deze plaats en xii, 1, 1120, deze plaats) 3 6 die werselende twee: die twee (water en vuur) die elkaar tegenstreefden (vgl. Kiliaan, 1599: 'werselen. Reluctari, reniti, obniti') 37 '/ minder vuur: het vuur dat in de minderheid was lee nood: dolf het onderspit 3 8 jongst: uiteindelijk (wnt vii, i, 393: 'In deze opvatting alleen bij six v. chand. aangetroffen') 3 9 baat: baat het 40 Veel tonnen schats, met alle lekkerheit: Vele tonnen met geld en ook alle aangename dingen (in het algemeen, vgl. wnt viii, i, 1528) ter beschikking te hebben 41 Babels trots cieraad: nl. een pralende, uit hoogmoed gebouwde toren als die van Babel 42 deesen wurm: voor deze worm (dit mensje van niets) graaven van agaat: dwz. prachtige en blijvende bouwwerken, die echter wel graftombes zijn 4 3 tapyten van Minerf: wandkleden van Minerva. Minerva was onder meer schutsgodin van de wol- en borduurwerkers. 44 barden: panelen Timanthes: de vermaarde Ionische schilder netste: edelste 334 4 5 den fynen Kallimach: Callimachus met zijn verfijnde vakmanschap. Vi- truvius iv, i, 10 vermeldt de beeldhouwer Callimachus (niet te verwarren met de gelijknamige dichter) als de uitvinder van het Corinthisch kapiteel (vgl. ook Plinius, Naturalis historia xxxiv, xix, 92 over hem). 46 winkels: hoeken, 'stofnesten' 47 en wat: en ook hetgeen 4 8 maar: uitsluitend 49 Lukul: Lucullus, de Romeinse gastronoom 5 o baksels: dwz. pasteien 5 1 den heuvel Fiaskoon: de Montefiascone (ongeveer 80 km 1 n noord-wes- ten van Rome bij het Lago di Bolsena). Aldaar werd de muskadeldruif verbouwd (wnt ix, 1271, vgl. Michels, 1964, p. 198). 5 2 met spel noch Musentoon: evenmin als muziek en poëzie 5 3 naa ik u sach: nadat ik u heb zien 5 4 Vaaders: nl. Aesculapius' als een leer: bij etappes (en gebruik makend van de wolken als traptreden) 5 5 V klaare kaamerglas: de heldere ruiten van mijn kamer 5 6 My hungkerende: Aan mij, die naar u hunkerde uw rechter: uw rechterhand (vgl. r. 18) wel te pas: die zeer welkom was 5 7 %oo: expletief (vat naa, r. 5 3 op) 60 leide [...] uit: leid ten dans, begeleid (wnt xvii, iii, 1013) dansjufferreitjes: reidansen van meisjes 61 meiningh: bedoeling myn lente, en soomerklank: die lente-achtige en zomerse muziek van mij 6 2 teelsteres van rykdommen: dwz. vrouwe die ons onze onopgemerkte rijk- dommen toont 6 3 Deese inhoud: Die strekking mids: als ... tenminste begeeft: in de steek laat [185] AFKEER VAN ISABELLE (p. 322) toelichting Ik kan niet uitmaken of deze 'Isabelle' een reële persoon is. Mogelijk is zij slechts een denkbeeldige trotse schone, rond wie Six zijn literair spel van adunata (yreemdicheeden) speelt (vgl. echter de annotatie bij r. 20). Het gedicht staat op p. 241-242 van Six' Poësy. annotatie 2 prut se: hooghartige (vgl. wnt xii, ii, 465 3) 3 Dan: dwz. Als dat zou gebeuren, dan ... ook 7 nier: het ingewand 6 De haanekooi: De kippenren natuurelyk vervaart: omdat hij er dan van nature bevreesd voor zou zijn 7 Verschoonen: Bij ... wegblijven uit goeden aard: omdat hij dan van nature vriendelijk gestemd zou zijn (tegenover het pluimvee) 335 8 Bont menglen, met het veederbosje: dwz. In harmonie (van eigen bont met hun veren) met de haan en kippen samenleven 9 de baaren: de rivierstromen i o Ontstemmen: dwz. Achter zich laten, Uitzwemmen 11 het hart: het hert om V diepe sout: omwille van de diepe zee 14 om te flikkren naa om hoogh: om zijn licht opwaarts te laten schitteren (in plaats van naar beneden) 15 den Heemelboogh: het firmament 16 ons licht be hoven: en ons toezeggen dat het (voortaan) zal schijnen 1 7 dees vreemdicheeden: deze ongerijmdheden 1 8 t(oo: evenzo 19 naa bruiloftspel: na het feest van een bruiloft 2 o Door sjnen raad, hoe trouw: Hoe goedbedoelend hij het ook aanraadt. Is het gedicht gericht tot iemand die een huwelijk met Isabelle had aangeraden? 2 2 Atalant: Atalanta (nl. jij, Isabelle, die een Atalanta bent). Atalanta eis- te van haar bruidegom dat hij sneller zou kunnen rennen dan zij (Ovidius, Met. x, 560-680). vliegh vry: ren maar door prat: ongenaakbaar (wnt xii, ii, 3900) 23-24 Myn ... verblyen: Ik hecht te veel aan mijn leven: uw reden om trots te zijn (nl. uw overwinning op mij, gevolgd door uw afwijzing) zou de Dood plezier doen. Gegadigden die het niet van Atalanta konden winnen, werden nl. gedood. Six zal bedoelen dat men bij de trotse Isabelle een te groot risico liep te worden afgewezen. Hij voelde zich geen Hippomenes, die Atalanta met een list wist te overwinnen. [186] OP HET H. NACHTMAAL (p. 323) toelichting Het gedicht staat op p. 242 van Six' bundel van 1657. annotatie 1 Zoo: Zowel hier: bij dit Avondmaal 2 dan hoonighraat, en melk: dan de weldaden van het beloofde land, 'vloeiende van melk en honing' 4 t(al eeuwigh leeven: vgl. de Heidelbergse catechismus, het antwoord op vraag 76, zondag 28 (Bakhuizen-van den Brink, 1976, p. 191) 5 telkens: 'sichtbare teeckenen ende panden' (zondag 29 in de catechismus, antwoord op vraag 79; Bakhuizen-van den Brink, 1976, p. 193) gegeeven: neergelegd 6 vuile handen: dwz. bedreven zonden (vgl. de catechismus, zondag 30, antwoord op vraag 81; Bakhuizen-van den Brink, 1976, p. 195) 7 naakt: genaakt, nadert ongespoelde tanden: dwz. niet beleden zonden in het hart 8 in eeuwigheit: voor alle eeuwigheid ter dood: 'die eten ende drincken henselven het oordeel' (catechismus, zondag 30, antwoord op vraag 81; Bakhuizen-van den Brink, 1976, p. 195) 336 9 i o beetje: hapje, stukje Werkt: Leidt tot 'j- Heemels vreuchd: de vreugde van de hemel (die u ten deel zal vallen) [187] VROUWEN MACHT (p. 324) toelichting Het gedicht staat op p. 242-243 van Six' bundel. annotatie i onwaar deer lik: niet genoeg te waarderen 4 den treurpriem geeven: doen sterven van treurnis (met de dolk van het verdriet neersteken) 5 klaare: reine een vat van kristallyn: zo helder als een kristallen glas 7 macht ingoed: vermogen goed te doen 1 o ontseegh: is ... ontvallen, Uit... is ... neergedaald 1 3 Zoo vaardighgloeit heur borst niet: Nooit zal haar borst van ... zo heftig gloeien 14 Als: Als wanneer een haatigh vuur: een vuur van de haat (wnt vi, 124 wil deze plaats echter weergeven met 'te haten, afschuwelijk' etc.) onleschlik: onuitblusbaar 15 Een ecchel: Een bloedzuiger (wnt iii, ii, 3757, deze plaats) in korte woorden: kortom 1 6 een: iemand [188] OP ROSELLES OOGEN (p. 325) toelichting Het gedicht staat op p. 243 van Six' Poësy. annotatie 1 De jaageres Diaane: Diana, godin van de jacht 2 bassend: blaffend 3 op 7 spoor van hartepooten: dwz. op herten jagend 5 seedigh t'huis: die kuis is (net als Diana) maar thuis blijft 6 En acht geen liever stoet: En heeft geen andere stoet liever 7 vol geest/es: dwz. vol van geestrijke gedachten opgetoogen: die opgeroepen worden 9 siet een jeughdigh hart: als een jeugdig hart (een jongeman, vgl. echter het hart waarop Diana jaagt, r. 3) ... ziet 9-10 langs ... geheit: bij(?) de omgekeerde bossen die in de bodem van Am- sterdam zijn geheid. De boomstammen die met de top in de grond zijn geheid vormen samen als het ware een omgekeerd woud. De omschrijving is in het kort weer te geven met 'in Amsterdam'. 11 Den minnelyken sweem, heur starren ingewossen: De lieflijke gloed die haar sterren (haar ogen) ingeboren is (object bij siet, r. 9) 337 i 2 't Gevangen hart dat seit\ Dan zegt het door die ogen als het ware gevan- gen jeugdige hart (of hert, vgl. r. 9) 1 3 Zoo Godhei't werd geschat: Als een godheid wordt beoordeeld 14 Ik schat Diaane min: Dan acht ik Diana minder verheven 15 deese: deze godheid, nl. Roselle [189] kusje (p. 326) toelichting Het gedicht vertoont gelijkenis met het negentiende kus-gedicht van Janus Secundus (1511-1536). In Basium xix roept de dichter de ho-ninggarende bijtjes op zich naar Neaera's lippen te spoeden, al dringt hij er bij hen opaan dat zij zijn plaats aan die lippen niet geheel zullen innemen en de honing niet zullen uitputten. Ook moeten zij de geliefde niet steken met hun angel, want anders zal zij de bijtjes straffen met de angels van haar ogen (Secundus, 1619, p. 102-103). Het ge~ dicht staat op p. 243-244 van Six' Poësy. annotatie 2 7 huisjen van myn ^ieltjen: nl. mijn hart 4 roosehoogen: rozerode bogen, lippen 5 het soete was: de honing 6 rosmaryn, en saali: Secundus noemt {Basium xix, r. 1-3): tijm, roos, viooltje en anijskruid las: gewoon is ... te garen 7 nuchtre: pas ontloken (misschien ook met een bijgedachte aan ingetogenheid, wnt ix, 2202-2203) 8 7: het bijtje 9 -11 Dat-... Vergaart: Een lekkerbek mag verlangen naar de honing van de Hybla of naar de honing die de Provence oplevert. Op de Hybla (een heuvel op Sicili? vergaren de bijen een heerlijke honing (vgl. Vergilius' Ecloga 1, 54). Provencaalse honing is ook nu nog vermaard. In Basium iv noemt ook Secundus de Hybla als vermaarde honingvindplaats (Secundus, 1619, p. 88). 11 Ik: Ik daarentegen r00sen: nl. lippen (vgl. r. 4) 1 2 bloembergh: vgl. de Hybla (en de Mont Ventoux?) [190] bruiloft van jan de neufville, En elisabeth brouwer (p. 327) toelichting Na het o verlij den van zij n eerste vrouw in 1648 (vgl. gedicht no. [15 3]) hertrouwde Six' verre neef Jean de Neufville (1613-1663) op 23 januari 1652 met Elisabeth Brouwer (1623-maart 165 3; Elias, Vroedschap 11, p. 851). Dit gedicht staat op p. 244-246 van Six' Poësy. 338 annotatie 1 hylik: huwelijk 2 een wilgestruik', die nl. staat aan de oever van de sloot 3 staak, van een verdorden noot', houten paal uit een dode noteboom (die in de bodem van de sloot is geslagen) 6 Aanwenden'. Wenden ... aan pjn: moeizame inspanning 7 getraaliet hout', nl. de fuik uit verbonden twijgen 8 daar henouwt'. die het daarbinnen benauwd hebben 9 poogen: streven i o Naa ruimte, van het voorigh veer. Naar de ruimte, die de waterloop hun voorheen bood 11 Zoo sprak de wyse Sokrates: nl. volgens een aantekening bij Cats' dichterlijke uitleg van de grote prent van de huwelijksfuik (vgl. Cats, 1712, 11, p. 45 3). Volgens die aantekening gaat de anecdote terug op Diogenes Laertius. 12 En't scheen noch eens een Heemel les: En andermaal (zoals zo vaak bij Socrates?) leek dit een les uit de hemel 1 3 Schoon: Ofschoon glykenisse: een vergelijking verlicht: verheldert 14 Se sterkt %po veel niet, als se sticht: Ze werkt niet zo veel uit als ze doceert 15 Hier van: nl. van het feit dat de vergelijking van de fuik niet (altijd) ter harte wordt genomen 19 Na: Nadat op deuchdsaamheit, verlieft: Die vroomheid (zoals die van Neufville's eerste vrouw) bemint 2 o van f...] ontrieft: ontnomen 2 2 Dies: Daarom 22-23 besteedt, Aan: ingewisseld voor 2 3 willige: vrijwillige 24 Afkeer lik voorgeslacht van visch: Waar het geslacht van de vissen afkerig van is 2 5 van soetigheit: voor het aangename 27-28 met een treur gen hoed, En mantel: dwz. in rouwkledij 2 8 flaauwen: wankele, onzekere 2 9 Wyl: Toen traage: langzaam voortgedragen 3 1 lier de een lyklied: dwz. dichtte een lijkdicht (nl. gedicht no. [153]) 3 2 Des sandkuils: Van het graf van cypres beplant: met cypressen beplant. De cypres gold als een rouw-boom (wnt iii, ii, 2177). 3 4 waar geen kreuk in staat: zonder treurrimpels 3 6 Van kusjes, somtyts wat verlet: Zo nu en dan onderbroken voor kusjes 3 8 van cierlik minnekruid: door mooie bloemen die de liefde symboliseren (nl. die uit haar bruidsboeket of -krans) 40 Naa taafel, tot de Feest bereidt: Naar de voor het feest gedekte dis 41 offer: schenk (de woordkeus ook in verband met het feit dat zij een godin, een Venus, is) 339 met een mirtekroon: met een krans van mirtebladeren om mijn hoofd. De mirt is symbolisch voor de vreugde, met name bij bruiloften en de mirt is een vast attribuut van Venus. 4 3 Om singen: Om te worden gezongen 44-45 Op ... klinken: Met een begeleiding van de te fluiten en de te bespelen harp, luit, fluit en vedel 4 5 door: sluit aan bij singen (r. 43) 47 Als: dwz. Bestaande uit bijvoorbeeld 48 van bloed, verwant: die familie van elkaar zijn 49 Speelnootjes: En die de speelkameraadjes ... zijn 5 o ommegangh: manieren 50-51 %po net Gely kende: die (haar)... zo precies gelijken 5 1 haar: hen 5 2 Gesneeden, uit heur trooni, waar: Uit haar (Elisabeths) uiterlijk gevormd is 5 3 Sus: Sst! Bruiloftsvolk: gasten bij de bruiloft 5 4 Die Deughden: nl. de genoemde Engelinnen 5 5 Vast uwaarts: Steeds verder naar u af mee: evenals zij 57 In't nieuwe jaar: Het huwelijk vond immers plaats in januari 1652 57-58 al 7 bedryf Hen welgedy: dat al wat zij doen ten goede mag strekken 5 8 naa: naar correctie Op p. 245 van de bundel van 1657 staat in r. 37 van dit gedicht sy. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot syn. [191] VRYSANGH (p. 329) toelichting Dit anacreontische gedicht staat op p. 246-247 van Six' bundel. annotatie i denk op vryen: aan liefde denk 3 Als vuur der Sangheldinnen: Iets als een vuur (een 'inspiratie') van de muzen 4 licht verliefde sinnen: in mijn licht ontvlambaar gemoed 5 strax: dadelijk 7 sweeten: dwz. aan het voortbrengen van 'zweet' (enigszins ironisch voor: dichtwerk) 8 de sorgh weghryen: alle bekommernis verdwijnen 9-10 my, op winden, Dan vliegende: mij, die dan als op de winden vlieg I o binden: in bedwang houden II moeijelyke waaren: handelswaar die zorgen geeft 1 2 Om min: Omwille van de liefde vaar en: verdwijnen, terzijde blijven 15-16 den waagen Van Venus: Venus' wagen is een door zwanen getrokken open kar die door de lucht rijdt (vgl. r. 9-10) 16 werd: wordt 340 1 8 breekt t(ieledeuren: doorbreekt de deuren van de 'gevangenis' van de ziel (het hart) 2 o Zoo gaa ik hof waards tyen: Ga ik naar de tuin 2 3 Als voor de min verkoosen: Omdat die bestemd zijn voor de liefde 24 heur eige roosen: de rozen die van de liefde (Venus) zelf zijn 2 7 offer, schenk 2 8 rooseglansen: gloeiende rozen 2 9 in dat speulen: met dat spel 3 o vindtgeerne heulen: richt zich graag op spelletjes (vgl. wnt vi, 702 en 705, heulen: schietspelen beoefenen, wnt vi, 703 vermeldt deze plaats bij de betekenis 'brug', maar licht het verband verder niet toe.) 3 2 bedyen: slagen, tot mijn doel komen (wnt ii, i, i 190) 3 3 Rosel: Aan Roselle 3 5 verdrieten: gaan vervelen 3 6 verschieten: gaan voorbij [192] AAN J.V.K. (p. 330) toelichting Ik kan niet uitmaken aan wie dit gedicht gericht is. Het staat op p. 247 van Six' Poësy. annotatie i - 5 schelt [...] Voor: scheldt... uit voor 1- 2 de pachters van den wyn En 't bier: de functionarissen die van de stedelij- ke overheid het recht hebben gepacht om accijnsen op wijn en bier te innen 2- 4 en ... geleit: en alle bestaande opkopers van het vorderingsrecht van de op de stad gelegde accijnsen. Men kende bijvoorbeeld ook accijns op zout, op grond enz. 5 fielen: schoften 5-6 dit... onverhoed: dit kan u op een boete te staan komen of zal u voor on- voorziene kosten plaatsen (mogelijk: omdat u kennelijk niet beseft dat iemand dronken moet zijn om zoiets te zeggen: uw dronkenschap zal de pachters op het idee brengen dat er bij u nog wel wat drankaccijns te vorderen is...) [193] HEUGENISSE, AAN EEN HEUVELTJEN, BUITEN NAARDEN (p. 3 3 I') toelichting Welk heuveltje Six in dit gedicht bedoelt, is mij niet precies duidelijk geworden. De zgn. Leeuwenberg lijkt zich met zijn naam van vóór 1666 ('Venusberg') goed aan te sluiten bij de inhoud van het gedicht, maar deze heuvel ligt wat verder dan duisend schreên en niet suid (r. 2-3), maar oost van Naarden. Waarschijnlijk lag het bedoelde heuveltje buiten de Turfpoort of de Peperstraatpoort aan de zuidzijde van Naarden. De daar gelegen heuvels werden na 1654 afgegraven in verband met de aanleg van een vaart, de latere Bussumervaart (Maas, 1950, p. 106). Het is ook mogelijk dat het heuveltje toen gespaard bleef en 341 eerst na 1674 verdween bij de afgraving van de hoge gronden buiten de wal, in de periode van de verbetering van de vesting Naarden (De Vrankrijker, 1965, p. 81-82, vgl. de afbeelding in Enklaar en De Vrankrijker 11, 1940, p. 35). Het gedicht staat op p. 247-249 van Six' Poësy. annotatie 2 te leegh'. te laag (nl. om een bergje te heten) 3 Pas: Nauwelijks Heeren weegen: hoofdwegen, doorgangswegen. Six zal doelen op de wegen naar Utrecht en Amersfoort. 4 waaterdyk: een verdedigingswal met gracht 6 op de weijen: op de weiden (bepaling bij gras) 7 Waar langs: dwz. Waarnaast akkers liggen waarvan ... de saaijers: zij die eerder zaaiden, de boeren meijen: maaien (wnt ix, 462, deze plaats) 8 Ontrent den korf van 't soete was: In de buurt van de honingkorf. In het Gooi werd veel boekweit verbouwd. In verband met de bevruchting van het gewas hielden de boeren bijen, die de vroeger vermaarde Gooise honing produceerden. Juist ten zuiden van Naarden zouden bijenschansen (groepen beschut opgestelde korven) hebben gestaan (De Vrankrijker, 1947, p. 75-115, met name p. 110-111). I o onvruchtbre: wilde (geen fruit gevende) II voogeldeuntjes: dwz. zingende vogeltjes 1 2 leevend: levendig, beweeglijk (in het klotsende water) 1 3 %ee: de Zuiderzee 14 Die onder Gysbrecht Ygaat buuren: Die als goede buur optrekt samen met het IJ van Gijsbrecht (Gijsbrecht van Amstel als heer van de IJ stad Amsterdam). 15-16 Daar ... stee: Daar waar zij (nl. Zuiderzee en IJ) de kust van de Water- landers afschuren (doen afkalven) evenals de in het veen gelegde dijken van Gijsbrechts stad. De Waterlanders (benoorden het IJ) hier gezien als opponenten van Gijsbrecht (vgl. Vondels treurspel). Zoals Gijsbrecht en de Waterlanders in onmin leefden, leven IJ en Zuiderzee in vrede. Samen schuren zij als het ware de scherpe kantjes van beide strijdende partijen. 17-18 //// [...] Om hoogh: doet... oprijzen (maakt... zichtbaar vanaf uw top) 1 8 leegh: vanaf een laag standpunt 19 louter: prachtig 21 uw rugh: uw top de stad: Naarden 2 2 cingelgroen: begroeide singels 23-24 die ... vyvernat: met heldere vijvers waarin de visjes gevoed worden met de worteltjes van de tuinplanten 25-26 Schoon ... mach: Al kan de Haarlemse Blink prat gaan op zijn groter hoogte. Six bedoelt de Blinkert (ook wel de Hoge Blinkert of de Witte Blink genoemd; Van der Aa, Aardr. 11, p. 485-486), een hoog duin in de nabijheid van Haarlem (bij Kraantje Lek). 342 26-28 syn ... Verdrieten: de problemen die het oplevert om daarop te klim- men door het onbegroeide en overvloedige zand, breken (de bezoeker) op 3 o En quinkekerende geweemei: En wat een zingen van een gewemel van vo- geltjes! 3 1 myn ingewand: mijn gemoed, mijn hart 3 2 Toen u myn wellust eerst besocht: Toen 'mijn wellust' (ik in een blijde stemming door dit bezoek) u voor het eerst bezocht (vgl. Van Es, I95 3>P- 137) 3 4 smaaklik: aangenaam 3 5 Van buiten kittlende, en van binnen: Aangenaam zintuigen en gemoed strelend 3 6 Verhieft alleen niet myn gemoed: Was het (echter) niet alleen die mijn gemoed opwekte 3 7 Nimf: liefje met wien verselt: in wier gezelschap 3 8 graasigh: grasrijk 3 9 geneegen: welgezind (tegenover zulk lief bezoek) 40 in 't vrye veld: ook in de zin van: onbelemmerd, ongedwongen, ins Blaue hinein? 43-44 Liet... geviel: Het mooie dat minnaars altijd bekoort, liet binnenslui- pen in de deuren van haar (mijner ziele) liefde 4 5 wynbrauw: wenkbrauw (metonymisch voor: oog) schyns: schittering 46 fulpe kaaken: fluwelen wangen 47 Bloembeemdjes: Bedjes van (rode) bloemen 4 8 Omringht van blanke sesamyns: Omgeven door blanke sesambloemen (de witte bloemen van het sesamkruid). Six doelt op de blanke tint van de wangen, waarop rode blossen te zien zijn (vgl. echter Van Es, 1953, p. 137: 'hier als dichterlijke omschr. voor tanden'). 49-50 een keel, Van engeltjes: een stem van engeltjes 5 o minlik woordje: woordje van liefde 5 2 Zoo: Zowel gequeel: zang 5 4 al syn ooghcieraadje: zijn voornaamste 'lust voor het oog' ('cierage') 55-56 Als ... laadje: Evenzo als een edelsteen in een hoge zetting (?). Zoals een juweel in een hoge zetting de ring glans verleent, zo verleent het juweel Roselle glans aan het heuveltje. 5 7 wyl: nu 5 9 doodsche klipjes: een kale steenberg 60 al den omringh: de hele omgeving (deze vorm niet in het wnt, vgl. Kili- aan, 1599: 'Om-ringh') 6 3 soete stroomen: nl. die van de (in het gedicht nog niet genoemde) Vecht 343 [194] GEBOORTUUR, AAN JOHANNA DlLMAN, MYN NICHTE (p. 333) toelichting Johanna Dilman was de vrouw van Six' arts, vriend en verre verwant Simon Dilman. Blijkens Six' gedicht no. [344] was zij in februari 1609 geboren. Evenals dat gedicht is het hier behandelde door Six geschreven bij haar verjaardag. Six noemt haar hier (r. 25) moeder van soorten en hij doelt daarmee waarschijnlijk op de in 1629 geboren Johannes en de in 1634 of 1635 geboren Jakobus (vgl. de annotatie bij gedicht no. [96], r. 819 en de toelichting bij no. [295]). Uit het gedicht blijkt dat Johanna Dilman in de tijd van deze verjaardag (rond 1640?) zwanger was. Misschien was zij toen in verwachting van haar dochtertje Saartje (vgl. Six' gedicht no. [328]). Het hier behandelde gedicht staat op p. 249-250 van Six' Poësy. annotatie titel geboortuur: Tijd van geboorte ('Verjaardag') 1 de baar ens stond: het tijdstip van de geboorte 2 baakster: de baker luijren: luiers 3 waar in: waarin ... is 4 Die aan Hippokrates geviel: Die door Hippokrates werd verkozen. Six bedoelt dus de baar ens stond van Johanna, die later door de kundige arts ('Hippokrates') Dilman tot vrouw was gekozen. 5-7 Hoe t(pu [...] Niet rymen: Hoe zou ... kunnen verzuimen een versje te maken 5-6 hy ... gewent: hij die gewoon is soms een 'bondige weergave op rijm' (een gelegenheidsgedicht?) te maken. Six doelt uiteraard op zichzelf. 1 o alle groente: al het groen gewas i o -11 viel ten roof Des winters: aan de winter ten prooi is gevallen (het is im- mers februari) ii onder uwen soom: onder uw kleding 1 3 kars: kers gaar: rijp 14 Noch peer: En niet van een peer 15 kast aan: (tamme) kastanje 16 Die dry paar maanden was gebradn: Die zes maanden heeft moeten rijpen (nl. van maart tot september) 1 8 dee neegenmaal haar keer: negen maal haar ommegang heeft gehad (dwz. na negen maanden) 19 soo se slechts: indien ze maar 2 o een ongebooren dood: een geboorte na haar (der vruchte) dood 21 Of: Of indien ze maar niet ('niet' in geen (r. 19) samengetrokken) 2 2 Het padsand merkt, voor: In het zand een baken gaat vormen op de weg van ... De voortijdig afgerukte (of: geboren) vrucht zou 'op de grond' ten prooi vallen aan vliegen en wormen. In de beeldspraak staat -sand voor 'het zandige graf'. 23-24 Gelyken ... u: De familietrekken van haar vader kan hebben of op u kan lijken 24 botten: spruiten, ontluiken 344 2 6 Misschien, in Eskulaap, geweest: Die Aesculapius misschien al heeft beze- ten (en die als het ware via de wijze arts Dilman op zijn zoons zou zijn overgeërfd) 2 7 En waar in neemt Katryn de wjk: En een geest waarin Catharina huist (wier wijze geest via Johanna Dilman op haar zoons zou zijn overgeërfd). Catharina van Alexandri?bekeerde door haar vrome wijsheid vele heidenen. Kiest Six juist deze Catharina voor zijn vergelijking om al een zeker verband met Utrecht te leggen (vgl. r. 29 en vgl. het Utrechtse Catharijneklooster)? 2 8 Verstand groeit met hetjaar gelyk: Hun verstand groeit gelijk op met hun leeftijd 2 9 dan: dus een Uitrechtsche An Mari: een dochter die zo wijs is als de Utrechtse Anna Maria (van Schurman) 3 1 een anderen Galeen: een tweede Galenus (de Antieke geneesheer) 3 2 met een: zwanger van een volgend kind 33-34 singht [...] om: zal... met gezang verkondigen. De laatste vier regels van het gedicht zijn in de directe rede gesteld (vgl. r. 1-4). 33-34 V heilighdom Der neegenschaar: de heilige groep van negen muzen (vgl. wnt vi, 463) 3 6 luijers: vgl. echter luijren, r. 2 3 8 Die vrucht gaf, die ons wel geviel: Die een vrucht gaf die ons (Apollo en de muzen) bekoort (vgl. r. 4) [195] BLAAME VAN GEMAAKTE SCHOONHEIT (p. 334) toelichting Het gedicht staat op p. 250-251 van Six' bundel. annotatie titel blaame: Scherpe afwijzing gemaakte: kunstmatige 2 bereegen: omwonden met snoeren 4 diamente karlen: korrels (steentjes) diamant (wnt viii, i, 1663, deze plaats) 5 Langs haair: Over het haar 6 Van Ciprus minnemoeder: Van de Cyprische liefdesgodin (Venus). Cyprisch poeder is een geurend kosmetisch poeder. 8 Vry: Gerust de kaaken: de wangen I o deksel: verhulling II wat mooi te schynen: enigszins mooi te lijken 1 2 wat fenynen: wat voor een vergiften 14-15 gegeeven ... aanbeginnen: die vanaf het begin van het leven is meegegeven 17 7 eenvoudigh lyfjen: dwz. het eenvoudig verenpakje 1 8 7 tortelende wyfjen: 't verliefde wijfje van de tortelduif 19 het paauw geslachte: de soort van de pauw 21 seeden: deugden 2 3 een simple vryster: een eenvoudig lief meisje 345 24 Onkundigh van valsch ply ster. Die geen weet heeft van bedrieglijk blan- ketsel (vgl. wnt xii, i, 25 32 en xii, 11, 2669) 2 5 lieflik stinkende aschen: afvalstoffen die 'lieflijk' stinken 2 6 Tot treurasch best te passen-. Die het beste gebruikt kunnen worden om rouw te laten blijken (vgl. het oudtestamentisch gebruik om zich in tijd van rouw met as te bestrooien) 2 7 eel: edel 2 8 par lende gebeente: ivoor met parels(?). Sluit Six met gesteente en gebeente ook aan bij treurasch ('grafsteen' en 'geraamte')? 2 9 waarde van borduuren: kostbaar boorduurwerk 3 o dartle kuuren: wulpse kunstgrepen [196] AAN DE MEESTRESSE VAN N.S. (p. 335) toelichting Wie N.S. is kan ik niet zeggen. Six' gedicht op hem staat op p. 251-25 3 van zijn bundel Poësy. annotatie I wierd er druif gesneên: hield men zich bezig met de druivenoogst. Waarschijnlijk maakt Six een toespeling op een uitdrukking: nu het herfst was ging men roddelen 'alsof men de druif in de mond had', dwz. alsof men het naadje van de kous wist (vgl. wnt iii, ii, 3471). 2-3 wyl... tydingh: toen er een verhaaltje in de stad de ronde deed, dat ver- telde 5 Die niemands liefde hadgedient: Die nog nooit iemand in liefde had toebe- hoord 6-7 Van ... belydingh: Nu, uit zuivere liefde voor zijn 'godin', met smeekbe- den zijn liefde beleed 8-10 Noch ...padden: Nog is het echter alleen de herfst die zulke praatjes te horen krijgt (men kan er dus nog niet helemaal van op aan?) en praatjes worden, als er waarheid in steekt, altijd zonder vrucht verspreid, of ze verspreiden zich dan trager dan padden. Waarschijnlijk bedoelt Six dat de waarheid zich niet of alleen heel traag via roddels laat verspreiden: alleen hele of halve leugentjes worden snel doorverteld. II Hy: nl. N.S. zelf niet: niets 1 2 Ielours licht: Waarschijnlijk uit angst (Jaloers is degene 'die vreest dat het gene dat hy liefheeft eenen anderen gemeyn werde', geciteerd uit Plantijns Thesaurus (1573) in wnt vii, i, 155-156) verriedt: zou verraden 1 3 suchtenspyn, met syngequyn: zijn pijnlijk gezucht en zijn gekwijn 14 bekladden: dwz. verraden ('het geheim bezoedelen') 15 booven syn natuur: meer dan hij van nature (gewoonlijk) is 17 oorsaak: een oorzaak voor die bleekheid 1 8 korts: nog onlangs 19 roodwit appelblos: als een blanke appel met rode blos 346 2o-21 En ... druilen: En loopt met een akelige lijktint en treurig voorkomen voortdurend mijmerend te suffen (wnt iii, ii, 3477, deze plaats) 2 3 gebeurt: te beurt valt, gewordt 26-27 Is ... gepeilt: Als tenminste de liefde zelf geen rif van ziekte is waarop men miskoerst voor men goed en wel gepeild heeft 28 De min quelt dan syn sinnen: Dus de liefde kwelt hem in het gemoed (vgl. voor het betoog: r. 15-16) 30-31 allemaal, Schier: bijna allemaal 33 7 middelrift: de borst (men behoeft hierbij niet alleen aan het middenrif te denken) 34 En arger: En zelfs erger (dan vergift, Of kanker) meesters: heelmeesters- 3 5 de mingebreeken: de ziekte die de liefde is 3 6 heur oeffnaars: hen die zich met haar inlaten 40 als een kostlik dink: als was het een kostbaarheid. De afgesneden pink hier als een bloederig geschenk en een pand van liefde (vgl. de uitdrukking 'ergens zijn pink voor willen geven', wnt xii, i, 1889). 41 Citheer: 'Cytherea', Venus een vereer: geschenk 4 3 het narrepaard: een paard voor een arre-(ook wel: narre-)slee. Het narre- hier uiteraard ook in een toespeling op 's minnaars dwaasheid. 44 Voert: Neemt... uit rijden (bedoelt Six ook dat hij zich 'op glad ijs waagt?) 4 5 Zoo 7 schynt, om heur vermaaken: Zogenaamd voor haar plezier 46 Filomeel: Philomela, als betrekkelijk willekeurige naam voor 'geliefde' 47 Gelyk gebruiklikysgespeel: Zoals gewoon is bij ijspret 4 8 soekt: poogt te langh gevraaght: dwz. die te lang geen antwoord op zijn vraag heeft gegeven 49 heimen tuk: een heimelijke list (wnt vi, 474, deze plaats en xvii, 11, 4001, deze plaats) 5 o valt niet eeven suur: is niet altijd even akelig 51-52 Noch ... waapen: En alle meisjes zijn niet altijd zo kil en zo hoogmoe- dig in hun gedrag (vgl. 'hoog in zijn wapen zijn': trots zijn) 53-54 Hier ...gesien: Misschien is dit ook wat mijn vriend zich voor ogen houdt 5 5 en veer: en ver weg 5 6 Om arbeid: Met grote inspanning s'er raapen: ze zich plukken 57-58 naa ... hem: kies, omdat je van nature goed bent, hèm 5 8 van jongh s aan deuchd gepaart: die van jongs af aan met de deugd heeft opgetrokken 5 9 uw geloofs gesinde: die uw geloofsovertuiging deelt 6 o Kroon: Sier als bruid 6 2 Soekt: Poogt te verwerven 65-66 vroome ... knoopen: een oprecht en met rijkdom gezegend eervol huwe- lijk te sluiten 6 6 met welpaaren: door een goede verbintenis aan te gaan 6 8 wel: goed 347 7 o echte daadelhlaaretr. dadel takken die in een vaste huwelijksband gebon- den zijn. De dadelpruim is tweeslachtig: op één exemplaar komen takken met mannelijke en takken met vrouwelijke bloemen voor. Zo kan de boom (of heester) een toonbeeld van ideale echtverbintenis zijn. correctie Op p. 252 van de bundel van 1657 ontbreekt r. 40 aan dit gedicht. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is deze regel toegevoegd. [197] vergenoeginge met roselle, aan de selve (p. 337) toelichting Het gedicht staat op p. 253-254 van Six' Poësy. annotatie titel vergenoeginge: Tevredenheid 2 uitgewrocht: gemaakt 3 draaijende, om den kloot: draaiend om de aardbol (de voorstelling houdt nog vast aan het stelsel van Ptolemaeus, vgl. ook de Antieke goden, r. i5) 5 hy straaien van de Son: als de zon schijnt 6 nergens iet: dat er nergens iets is wat 8 Verlet: Omdat het vastgehouden wordt, Omdat het blijft verwijlen om: rond, langs 1 o -11 Meer ... verheerlykt: Dat, met (al) meer roze- en leliekleur dan gemid- deld, tot (nog) hoger luister wordt gebracht 1 2 als gesteente, in een vergulde krans: als edelgesteente 'in gouden omlijs- ting, kas' (zoals Van Es, 195 3, p. 141 verklaart). Doelt Six op Rosel-le's haren, of wenkbrauwen? 1 3 Zoo: Dan 14 uw throon: nl. de locht (r. 1) 1 6 oovergaan: bewandelen [198] Brief aan Roselle (p. 338) toelichting Het gedicht dateert uit de tijd van Six' reis door Frankrijk, Spanje en Itali?(1649-1651). Het staat op p. 254-255 van zijn Poësy. annotatie 2 daar: nl. in myn hart 3 Al vaster: Nog veel blijvender het staal: het graveerijzer 4 een versilvert herd: een zilveren plaquette (of bedoelt Six een sierbord? wnt 11,1, 1843-1844 en in, 1, 519 en 524-525) 5 ver setten: zetten, doen verdwijnen 6 koopgierigh: met koophandel voor ogen 7 uw lieve naam: Maria 1 o By: Als middelaresse bij 348 ii al de: de gehele doem lik: te vervloeken, verdoemelijk (wnt iii, ii, 2700, deze plaats) 1 2 Onnoosel: Onschuldig setten [...] ter sj: tellen ... niet mee, laten zich niet in met 1 3 bid: dwz. smeek u Aardgodes: aardse godin 15 treeden: zich ... verwijderen 16 myn les: mijn (steeds herhaald) lesje (vgl. de steeds herhaalde gebeden tot Maria) 17-18 En ... reeden: En als ik erop mag hopen dat er nog een sprankje van uw liefde naar mij uitgaat, zal ik er niet aan twijfelen dat deze woorden (deze smeekbeden) van mij kracht zullen hebben 19 met verdriet, verblydt: verblijd door de pijn die ik moet lijden (vgl. de volgende regels) 20 na langh geleeden pyn: na een lange periode van pijnlijden 2 1 stam: wijnstok 23 om de druivebes te kneeden: met het persen van de druif 2 4 door de traage herfst: door de langverbeide komst van de herfst die: verwijst naar de druivebes 2 5 u vlyt: uw vlijt Ai lees myn klaaghschen brief: dwz. Ach, beschouw deze brief met klachten als een produkt van mijn vlijt! 2 6 ge keert: na mijn terugkeer bekleeden: vervullen 27 na uw goedaardge seeden: overeenkomstig uw goede inborst 2 8 eind: uw dienaar soetste lief: deze brief, liefste dame, besluit als: uw dienaar [199] ROSELLES OOGEN (p. 339) toelichting Het gedicht staat op p. 255 van Six' bundel. annotatie 1 Wat mach: Hoe kan doove: niet brandende, zelf geen licht gevende 2 Heur droeve fakkel stee ken aan: Het flauwe schijnsel van haar licht doen opvlammen met (vgl. ook bly de, r. 3 en droeve, r. 14) 4 Se spiegel: Daarvoor moet ze zich spiegelen Bruidswys: zoals een aanstaande bruid zich spiegelt 5 In brandglas: Het brandglas nl., dat haar flauwe schijnsel versterken kan 6 Waar uit de Son syn licht moet haaien: dus: zonder Roselles oog kan de zon niet schijnen. De zon ontleent het zonlicht aan haar oog. 8 der gloênde min: van de gloeiende Liefde (Cupido) 9 blaaken: blakeren, branden 10 De min, aansiende heur gesicht: Cupido, die haar ogen zag 1 2 Heemelwaarts: nl. om (in dienst van de maan) de zon in vuur en vlam te zetten (uit liefde voor de maan) 14 droeve: flauwe en verdrietige. De maan is verdrietig, omdat ze haar lief- de niet kan laten blijken; de min zit gevangen in Roselles oog. Alleen 349 met Roselle als intermediair kan zij de zon bereiken. Daarom moet zij zich via het brandglas van Roselles oog spiegelen naar de zon, die zo in vuur en vlam raakt... enz. Door Roselles tussenkomst neemt de vurigheid van de uitgewisselde liefde steeds toe. [200] aan Roselle oover een stuk meloen (p. 340) toelichting Dit gedicht is een tamelijk getrouwe navolging van Basium iv van Johannes Secundus (1511-1536), alleen heeft Secundus het over een geschonken kus, niet over een stuk meloen. Six* laatste regel heeft geen pendant in Secundus' gedicht (Secundus, 1619, p. 88). Het gedicht staat op p. 255-256 van Six' Poësy. annotatie 1 Wat: Waarom dees schelle: dit part, dit uitgesneden stuk (wnt xiv, 374) 2 en geen meloen: die toch geen meloen blijkt te zijn 3 Amhroos: ambrozijn, godenspijs 4 Daauwparlen van Auroraas roos: Parelende dauw van de rozerode dageraad (of: van een in de vroege morgen bedauwde roos, vgl. Van Es, 1953, p. 140-141?) 5 hoonighgoud: gouden honing 7 Die op Himettus wies: Die op de Hymettus (een berg bij Athene, vermaard wegens zijn honing) gegroeid is 8 Van: Door kies: kieskeurig 9 kreegh ik: als ik ... kreeg I o doen vergeeten: benemen, laten voorbijgaan II wierd: zou ... worden 1 3 namaals: in het vervolg 14 Myn halve %iel: 'Mijn wederhelft' 14-15 wil... %yn: houd er rekening mee dan met mij tot een god te moeten worden 16 lupyn: Jupiter 1 8 Sie watghe hoopen mooght, of vreesen: Besef wel wat ge (anders) zult kun- nen hopen (nl. vergoodt te %yn) of zult kunnen vrezen (nl. Met my vergoodt te syri) [201] Aan Geeraard Vossius (p. 341) toelichting Het gedicht staat op p. 256 van Six' Poësy. annotatie titel Geeraard Vossius: G.J. Vossius (1577-1649), de vermaarde hoogle- raar aan het Amsterdamse Atheneum Illustre (vgl. ook Six' grafschrift no. [341]) 1 recht: met recht 35? 2 min: minder dan oli\ dan aan lampolie heb: hebt (of: hebbe: zal hebben?) 3 blaar en: bladzijden 4 by Elseviren: dwz. zelfs bij zo grote boekverkopers als de Elseviers 5 niet verdriet: u niet teveel wordt 6 kent toch: erkent immers, schat... immers ... naar waarde synen Kato: zijn wijze censor, de ook voor zichzelf strenge hekelaar van de fouten van zijn tijd (naar Cato maior) 7 kloeke: werkzame ver sloof uw gryse lokken: tob uw grijze hoofd af (vgl. wnt xx,ii, 395, deze plaats) 8 Reik voor, en naa: Blijf altijd ... geven (vgl. wnt ix, 1312) blokken: onophoudelijke studie (wnt 11, ii, 2912-2913) 9 V Is: Het betekent d'eerbiedger naasaat weet: dat het meer respectvol nageslacht zal beseffen 1 o onachtsaam sleet: zich liet ontgaan zonder hem voldoende hoog te achten [202] GRAFSCHRIFT (p. 342) toelichting Het gedicht staat op p. 256-257 van Six' Poësy. annotatie 1 vrek: gierig 2 drek: nl. geld 3 Want sonder vruchten geldt geen geld: Want geld heeft geen waarde als het geen vrucht draagt (als men het niet als betaalmiddel gebruikt). De bijzin geeft een nadere toelichting bij de omschrijving drek. Of bedoelt Six dat het geld van geen betekenis was, omdat de kaasverkoopster sonder vruchten (zonder erfgenamen) was gebleven? 4-6 Want... begraaven: Ligt, voor al haar geploeter, hier naakt begraven, want om alle kleding gaf ze niets. Zoals Want (r. 3) aansluit bij drek, zal dit Want ook aansluiten bij de kaas, waar de kaasverkoopster als het ware in gekleed ging. 7-8 Gelyk ... licht: Zoals de grafaarde dicht om haar heen kon worden ge- schept (wegens haar naaktheid), zo moge de aarde ook licht op haar drukken (vgl. de Antieke grafwens: sit tibi terra levis, 'dat de aarde je licht valle', op zerken soms afgekort tot s.t.t.l., en vgl. voor een soortgelijke wens ook Tibullus 11, iv, 49-50). De pointe zit hem in de vaste combinatie 'licht en dicht'. Door het woord dicht wordt ook het woord licht opgeroepen: zoals de aarde dicht gevallen is, mag ze de begravene ook licht vallen. Die combinatie 'licht en dicht' heeft echter wel een implicatie. Veelal werd 'licht en dicht' namelijk gezegd van bouwwerken die niet solide, maar wel 'dicht' waren. Zulke gebouwen 'waren dan wel niet stevig, maar je had een dak boven je hoofd' (vgl. wnt viii, ii, 1943). Iets dergelijks is geïmpliceerd in de wens van r. 7-8: dit graf is nauwelijks een graf te noemen (zo 'licht' is het, zo weinig stelt 't voor), maar de gierige kaasverkoopster zal zich ermee weten te behelpen ('dicht' is het). 35 ? [203] PlNXTERFEEST. OP DE WYSE VAN DEN 30 PSALM (p. 343) toelichting Het gedicht staat op p. 257-258 van Six' bundel. annotatie 1 Wat Godheit: Welke tot een zang inspirerende godheid 2 om te spreeken: om zich te kunnen uiten 4 flaaum uitgeput, zonder groeikracht 5 Wat wonderrots %al my ontspringen?: Welke wonderlijke rots zal voor mij een waterader blijken te bevatten? (vgl. Exodus 17:6 en 1 Corinthiërs 10:4) 7 singhsiek: tot zingen (dichten) geneigde 8 Der heidenen Orakelgod: nl. Apollo 9 door den helmond: nl. uit een gat in de bodem (te Delphi) stom: stilvallend I o Ter komst: Bij de komst II Die waare Apol: nl. de God van V Kristendom 1 2 smaaken: behagen 14 En uwes Soons: Die ook de Geest van uw Zoon is 14-15 dit pinxterfeest, Weer jaarigh: Wiens neerdaling weer gevierd wordt bij dit pinksterfeest 16 hartenaar: hart, gemoed 17 Dat maar: Mag het zijn, dat slechts heiligh reegen': op heilige wijze (genadiglijk) neerregene 1 8 Als V vuur der langh beloofde seegen: Zoals de lang geleden toegezegde ge- nade van het vuur van de Heilige Geest (vgl. Jesaja 11:2) 19 Het dry maal heiligh heilighdom: De driemaal heilige hoedanigheid Gods (de driemaal heilige Drieëenheid, vgl. ook Jesaja 6:3) 2 o Beloofde: vgl. de annotatie bij r. 18 van aalouds alom: van oudsher en wijd en zijd 2 1 Den kindren: Aan de kinderen Gods, Aan de gelovigen dien genaadeschat: die schat van genade, nl. de Heilige Geest 22-23 Van ... Verklaart: Door Jezus in het Nieuwe Testament 'toegelicht', geopenbaard (vgl. met name Johannes 14:15-31 en 16:5-15) 24 jongren: discipelen 2 5 De twaalve: De twaalf discipelen 2 6 Salem: Jeruzalem vreedelyk vergaart: 'eendrachtig bijeen' (Handelingen 2:1) 2 7 Verneemen: Horen 29 Hen: Hun (wnt vi, 1316) geinsteren van tongen: schitteren met vuurtongen (wnt iv, 912, deze plaats) 3 o hongen: hingen 31 Kajafas: de hogepriester die een voorname rol speelde bij de veroorde- ling van Jezus (Mattheüs 26:57) 3 3 Geniet: Wordt... deelachtig noch: en ook ... niet 3 4 in hun hebbeden muur: binnen hun muren waaraan bloed kleeft 3 5 verbaast, verleegen: verwonderd, aan 't twijfelen gebracht (Handelingen 2:7 en 12) 352 3 7~ 3 9 van ••?Besocht: dat uit alle hoeken van de wereld bezocht werd door de joden (Handelingen 2:5) 39 op Pinxters offerfeest', het joodse pinksterfeest was een bedevaart- en offerfeest: de eerstelingen van de oogst en het vee werden door de pelgrims geofferd (Leviticus 23:15-21). 40 leest: vergaart 4 2 heel belaaden: zeer verontrust 4 5 Van Galiléers: Uit de mond van Galileërs (Handelingen 2:7) 46-47 Als ... aarde: Omdat ze vanwege hun bezit noch hun afkomst in enig aards aanzien staan 48 Dat: Hetgeen al de: de gehele vervaarde: in ontzetting bracht 49 toeloop: toegestroomde massa wat wil dit %ynh wat heeft dit te betekenen? 5 o Een hoop die scheldt: se %yn vol wyn: 'En anderen, spottende, zeiden: Zij zijn vol zoete wijn' (Handelingen 2:13) 51 Peter: Petrus 51- 52 in .. Ryst: staat, omdat hij gehoond wordt, op en spreekt in de naam van God 52- 53 verschoont Hun feil: vergeeft hun hun vergissing 5 3 met minlyk onderrechten: met een vriendelijk onderricht over 5 4 syn knechten: dwz. zijn profeten (met name joel 2:28, maar vgl. ook Je- saja 44:3 en Zacharia 12:10) 5 5 Bekeer lik volk: Het volk dat zich wil laten bekeren (vgl. wnt ii, ii, 1566, deze plaats) 5 6 Waar toe [...] droop: Bij welke doop ... neerdruppelde 5 7 Blygeestiger: Tot groter vreugde 58-59 die ... blixemslaagen: vgl. Exodus 19:16 en 18 60 Gods strenge wet: Het pinksterfeest (het joodse wekenfeest) is ook het feest van de openbaring van Gods wret op de berg Sina?(vgl. Exodus 19:1). Six zet hier de joodse wet en de christelijke genade tegenover elkaar en geeft de voorkeur aan de laatste. voorgedraagen: uitgevaardigd [204] OP HET BOEK EUTHANASIA, OF WELSTERVEN, VAN JOANNES HOORENBEEK (p. 345) toelichting In 1651 verscheen bij Jan van Waesberge in Utrecht het boek Euthanasia, Ofte Wei-Sterven. Waar in veele exempelen der Stervende, en haare laatste Doot-Spreucken verhaalt worden. Door Johannes Hoornbeek. Predickant, ende Professor der Theology, tot Utrecht. De auteur (i 617-1666) was een ver familielid van Six (Hoornbeek, 1651; nnbw viii, 843-844; vgl. de Annotatie bij Six' gedicht no. [284]). Het hier behandelde gedicht staat op p. 259 van Six' Poësy. 353 annotatie 4 yvers: inzet braaf', edel, nobel 5 vlieght te keer. uit alle macht afweert (vgl. te keer gaan: tegenhouden, wnt viii, i, 1969) 7 eedier stervens metenschap', de zekerheid op nog edeler wijze te sterven 8 Begint men: dwz. Begint men te krijgen met den eersten trap: bij de eerste schrede, bij het eerste optreden (bij trap behoeft men niet aan een 'trede' (van een trap) of aan een 'schop' te denken, vgl. wnt xvii, i, 2096-2097). Vgl. ook de voorstelling van het leven als een gestadige dood (bijvoorbeeld in het Doopformulier). 9 Des leevens: In het leven 1 o snoode: valse I o -11 ons vel, En eigen vleisch: dwz. van ons eigen lichaam (vgl. voor r. 9-11 de vaste trits van vijanden: de duivel, de wereld en het vlees; zie de aanhalingen in wnt xxi, 1626) II mat: moe, afgemat 1 2 vloeken: verderfelijkheden, boosaardigheden onder oogen trad: zich heeft teweergesteld tegen 1 3 afbreuk dee: (daaraan) verliezen heeft toegebracht 14 werd: zal... (ook) worden 15 Dien: Hèm kroont: dwz. zal genadig zijn 7 spel bekeek: dwz. zijn inzet heeft bespeurd 16 Dienpryst de wyse Hoorenbeek: En hèm prijst de wijze Hoornbeek (in zijn Euthanasia) [205] Nieuwjaar Aan Roselle (p. 346) toelichting Het gedicht staat op p. 259-261 van Six' Poësy. annotatie i soet: lief 3-4 myn ... gebooren: die ik heb uitverkoren uit duizenden mensen 1 o oopen: dwz. begonnen, geopend 12-14 Aan ... gebeeden: Het nu aangebroken nieuwejaar begonnen met goede wensen voor nabije en verre kennissen (vgl. voor de wensen: r. 49-70) 15-16 Wierd... Geoopent: Opent men de hand niet om cadeautjes te geven 16 braafjes: vriendelijk 1 7 goude, of silvre daalers: gouden of zilveren daalders (bedoelt Si* gouden dukaten en talveren leeuwendaalders met een waarde van respectievelijk ongeveer 80 en 40 stuivers; Enno van Gelder, 1966, p. 217-221?) 18-19 Met... boeken: Met koekjes(?) van de bakkers die het beukezaad (de beukenootjes of boekweitkorrels?) 'van het afgelopen jaar' hebben gemalen (wnt iii, 1, 92, deze plaats: 'beuken' en v 11,1, 225, deze plaats) 2 o sout, of hoonighkoeken: zoute of honingkoeken 21 hoonighseem: vloeibare honing 354 2 3 reuk van Arabieren'. Arabische geurstoffen 24 singende papieren-, vellen met (geschreven, gedrukte?) liederen en ge- dichten 27 op huiden', nu nog 28 De wys: De gewoonte 30 gluurtjes'. hartelijke blikjes (vgl. wnt v, 171) 3 1 knietjes', kniebuiginkjes (wnt vii, ii, 4608, deze plaats: 'waarschijnlijk voor kniebuiging') hoedjes', begroetinkjes met de hoed 3 2 iet soetjes'. iets aardigs 3 3 nette-, mooie 34 elke reisjes-, bij elk ommetje (wnt xii, iii, 1699) 3 6 papieren-, nl. pakpapier 3 7 Met: Waarin duivekaater. een soort kerst- en nieuwjaarsstol (wnt iii, ii, 3613, deze plaats), wit van de suiker 3 8 geele koek', peperkoek 38-39 by ... gebakken-, In de koekbakkerij De Witte Olifant bij het Damrak. Aan de noordzijde van de hoek Kolksteeg-Nieuwendijk was vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw tot omtrent 1800 een koekbakkerij van die naam gevestigd. De eigenaar, Thomas Pietersz. van Schoorel, vergaarde een groot vermogen: zijn zoon Pieter kon later aan de Herengracht gaan wonen, waar hij een olifantskop in de gevel van zijn huis liet aanbrengen (d'Ailly, 1963, p. 221 en p. 349). De Witte Olifant kwam vaak voor als uithangteken van koekbakkers (Van Lennep en Ter Gouw 1, p. 114). 40 pakken: pakjes, presentjes 41 huiden: vandaag 4 5 gerichtjes: gerechtjes, snoeperijtjes 49 wensch: wens, dat 5 o drukken: zullen plagen 5 2 kaakebeentjes: koontjes, wangetjes (wnt vii, i, 878) 5 3 swarte kleeren: rouwkleren 5 4 vermeeren: zullen vermeerderen (was er al reden tot droefheit voor Roselle?) 5 5 wensch: wens, dat u 5 6 Noch slecht uw jeughd ver dry ven: En dat u uw jeugd niet ongebruikt zult laten voorbijgaan 5 8 geneegen: met liefde voor u, genadiglijk 60 Met bloosjes pronk, op bloosjes: Met blosje op blosje zult pronken 61 verheughde vlaaghjes: blijde zuchtjes wind 64 Korts: Eerlang 65-66 In ... trouwde: In de lieve verbintenis die er zou zijn als men, zo zou ik wel willen, ons samen zou trouwen 69-70 Want... menschen: Want ik besluit mijn wensen (met de toevoeging): 'als die wensen ons, die maar mensen zijn (en dus slecht weten wat te wensen), tot heil strekken' 355 [206] GEKROONDE SCHRYFKONST (p. 348) toelichting Over de in 1652 op de Dam gestrafte misdadiger die in dit gedicht centraal staat, heb ik geen nadere bijzonderheden gevonden. Het gedicht staat opp. 261-263 van Six' Poësy. annotatie titel gekroonde: Gehuldigde (vgl. r. 33-38) 1-3 Dat sich [...] Bevlytige: Laat... zijn best doen 1 Parent: een op perkament gekalligrafeerd blad van de hand van deze Parent bevindt zich in de Amsterdamse universiteitsbibliotheek (vriendelijke mededeling van Drs. A.R.A. Croiset van Uchelen). In de krul achter de ondertekening '1672 Em. Paren' van dat blad zou men een t of een s kunnen zien. Verder is mij niets over deze kalligraaf bekend-geworden. Meurs: Hendrik Meurs (1603-1640) was een van de bekendste schrijfmeesters van de eerste helft van de zeventiende eeuw. Zijn kalligrafisch werk verscheen ook in gegraveerde vorm: zijn bundel Exem-plaria van 1631. Voorts drukte en verkocht hij schoolboeken en schrijfboeken van anderen. Vondel schreef twee bijschriften bij portretten van Meurs (Croiset van Uchelen, 1974, p. 303-305 enwB Vondel iii, p. 614 en p. 796). 2 een deftigh schryver: een edel schrijfmeester, een kalligraaf 3 gans: ganzeveer 4 den lauwerkrans: de hoogste prijs 5 staave, aan staaf: letter aan letter (vgl. 'boekstaaf') gebonden: verbonden, aaneengeschreven 6-7 dat het alle monden Slechts siende: dat de monden van alle mensen die het alleen maar (behoeven te) zien 7 een prent: een werkstuk op papier (of doelt Six op de gegraveerde ver- sies van het kalligrafische werk?) 9 Die ... booven: Toch is die kerel hun verre te boven gegaan (vgl. wnt viii, 1, 1076: lansert) 10 te hooven: te pronken (wnt vi, 1205), 'hof te houden' 11 self: zelfs 1 2 Bootseeren: Nabootsen een verband: een obligatie, een cheque (wnt xix, 245-246). Vgl. net gebonden (r. 5). 13 in bank: die op de bank gedeponeerd zijn (bepaling bij duisenden) 14 een rentebrief: een rentegevende lening 15 Zulks dat: Zodat d'onnoosle schuldenaar: de man op wiens naam de obligatie was uitgeschreven en die van niets wist 16 Besturf: Lijkwit werd 7 syn eigen: nl. zijn eigen handtekening, zijn hand (r. 11) 17- 18 onder rariteiten, Van 't ongemeinste: in verzamelingen van de allergroot- ste zeldzaamheden 18- 20 kontrefeiten ... teikenberd: zo'n kunstige gelijkenis op het tekenbord in beeld gebracht door Goltzius of door Sandrart. Het teikenberd is de 356 plank waarop het papier voor een tekening werd vastgezet. De gelijkenis van de handtekening overtrof dus zelfs het waarheidsgetrouwe van de tekeningen van Hendrick Goltzius (i558-i6i7)en Joachim von Sandrart (1606-1688). 2 1 Dies: Daarom de Burgerheeren: de magistraat 22 7 weeghhuis: de Waag 22-23 vereeren, Een eer: huldigen met een eerbetoon 2 4 Een tuchtich leer saam speeltooneel: Een verheffende leerzame toneelop- voering (tuchtich uiteraard ook in een toespeling op de tuchtiging) 2 5 op staaken: op een stellage, een podium 26 7 afgebrand stadhuis: het oude stadhuis was in de nacht van 6 op 7 juli 1652 afgebrand (vgl. gedicht no. [305]) 27 een bly daard: een vrolijk personage (vgl. wnt 11,11, 2831, deze plaats), nl. de beul 2 8 droevigh volk: een 'koor' van bedroefden (de veroordeelden). Voor een 'justitiedag' spaarde men een aantal gevallen op (Van Eeghen, 1954 a, p. 121). 2 9 Die: vat zowel bly daard als volk op (vgl. het getal van lachte en treurden, r. 30) gebeurden: gebeurde 3 o Verbeelden: Uitbeelden 3 1 gispte: geselde (wnt iv, 2391) brandde: brandmerkte 3 2 des rechters klingh: het zwaard van de scherprechter 3 3 schouburgh: toneel, podium (wnt xiv, 958) maakelaar: handelaar (in obligaties) (vgl. wnt ix, 109) 34 den baakelaar: de laurier, lauwertakken (wnt ii, i, 878 noemt het ge- bruik van het woord hier 'Oneigenlijk, en minder nauwkeurig'), vgl. lauwerkrans (r. 4) 3 5 gekruifden: gekrulde 3 6 draaisel van de hennipvlok: ineengedraaid vezelmateriaal van hennep, dwz. het touw van de strop 3 7 Van 7 hoofd af: Van bovenop zijn hoofd naar beneden. De 'lauwer- krans' was de gehuldigde dus als het ware over de oren gezakt. 3 8 galgestaal: de dwarsbalk van de galg (vgl. staal: steel, wnt xv, 44)? Of isgalgestaaleen zetfout voorgalgestaak (vgl. wnt iv, 173)? geschooten: gegooid 3 9 noch op grond: nog tot op de grond. De straf bestond er dus uit, dat de dader met de strop om de nek werd tentoongesteld. 40 Om dat hy 7 schrift %oo wel verstond: Omdat zijn grote vaardigheid in het schrijven daarmee in overeenstemming was 41 Wan: Als beeter %al begrypen: nog beter zal leren (dwz. nog eens zal doen) 42 een heerlik gypen: een verheven omslag in zijn omstandigheden (misschien sluit deze passage nog aan bij de toneelmetaforiek en doelt Six op een wel zeer resolute peripetie, vgl. wnt iv, 2343). Gijpen betekent naast 'omslaan, veranderen' ook 'sterven' of'zieltogen' (wnt iv, 2344, deze plaats). 357 4 $ Het aardryk deilen van de Zocht: Een scheiding tussen aarde en lucht aan- brengen: dwz. Afscheid nemen van de aarde om geheel in de lucht te gaan vertoeven. 44 socht: gewoonlijk ... zoekt 46 vlak: recht 47 Hans van Haarlem: de beul. In Amsterdam werden de lijfstraffen voltrokken door de beul van het Hof van Holland, die volgens een oud privilege in Haarlem zetelde. Amsterdam had dus geen eigen beul. Het is daarom niet onmogelijk dat Six met van Haarlem alleen 's mans woonplaats aangeeft. Over een beul Hans (van Haarlem) is mij overigens niets gebleken (Gonnet, 1917^. 29 en Van Eeghen, 1954 a, p. 120). 48 De berkerysen: De roede van berketwijgen 49 Van dansen, en syn sangh: Hier kennelijk ook gezien als een interludium bij de toneelvoorstelling. 50 op de ruggevooren: op de ribbels van zijn rug (de ribbels hier gezien als regels voor de tekst?) 51 borst: kerel 5 2 Myn Heeren: nl. Burgerheeren (r. 21) 5 2 spaa: laat 5 3 uitbanden: verbanden correctie Op p. 262 van de bundel van 1657 staat in r. 36 van dit gedicht hennip-lok. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot hennipvlok. [207] MOED TEEGEN PORTUGAL (p. 350) toelichting Dit gedicht tegen Portugal is geschreven naar aanleiding van de Hollandse strijd tegen de Portugezen in Brazili? vermoedelijk omstreeks de capitulatie van Recief in januari 1654 (vgl. r. 7-9). Dit gedicht staat op p. 263 van Six' Poësy. annotatie 1 kroon: dwz. soevereine staat (vgl. r. 5) 2 Leeuwen: dwz. Staten fier: trots 4 Ontsien: Vrezen uw geseegenste rapier: uw macht van wapenen waarop meer zegen rustte dan op die van andere landen 5 stout: moedig dorst: durfde 6 7werreldsche gebied: de wereldmacht 7 was: toen nog was %oo groot, nu: nu zelf zo groot stryken: wijken (wnt xvi, 43) 8 eene straal: één straal van die zon, dwz. Portugal, dat zich in 1640 had losgemaakt van Spanje en zelfstandig was geworden 9 vry min: heel wat minder groot Mars: dwz. oorlogsmacht 358 i o Madrik dwz. Spanje betaalt: nl. in 1648, bij de vrede van Munster 11 Lisbon: dwz. Portugal wyl ghe kont: omdat u ertoe in staat bent 1 2 ook: nl. evenals tiranny (r. 10) dapper achterhaalt: flink afgestraft 1 3 Laat Flip Don Juan te lichter vry vernielen: Laat Filips iv tot groter ge- mak voor u gerust z'n gang gaan om Johan iv van Braganga te vernietigen. Johan iv van Braganga was koning van Portugal van 1640-1656. 14 Hy: nl. Flip draaght toch nooit: zal toch nooit meer ... dragen %oo vreesbren Kareis kroon: een kroon die zozeer te vrezen zal zijn als die van Karei v is geweest 15 hielen: hebben gevoerd 16 Geheimnis: Het geheim te heerschen, als de Goon: dwz. zonder enige inspanning en verheven boven het aards gekibbel [208] KUSJE (p. 351) toelichting Het gedicht staat op p. 264-265 van Six' Poësy. annotatie i Wat: Waarom 3 Wyl: Als ... (daarna) van uw kusjes: van uw kussende lippen 4 scheidende: een scheiding aanbrengend tussen weersydsche lusjes: de wederzijdse gevoelens van genot ('lustjes') 5 werd: wordt met minlik rond, aan rond: met de liefdevolle ronding tegen de ronding (de in ronde vorm getuite lippen) 7 Niet saam geboet: Niet bij beide partijen bevredigd by gebleeven: dat is blijven kleven aan 8 Van: Van ... af paar: nl. paar lipjes werd: wordt 9 ^ieldaauw: als omschrijving voor het vocht aassemamber: de ambergeur van de adem vloedt: vloeit 10 ln't\ Door te 11 Naa scheidingh: Nadat de lippen van de andere zijn afgenomen werd hersmetst: opnieuw wordt ingeslokt. De weggevloeide %ieldaauw wordt aldus teruggewonnen (vgl. echter wnt xiv, 2546, deze plaats: 'opnieuw smakken'). De voorstelling van de bij het kussen als het ware uitgewisselde zielen van de gelieven gaat waarschijnlijk terug op Secundus' Basium x, r. 12-14 (Secundus 1619, p. 94-95). 11 -12 van ... trekkebekken: door de nasmaak van dat getortel op te likken en opnieuw op te likken (trekkebekken is eigenlijk het snaveltjeskussen van duifjes, wnt xvii, i, 2451) 359 Als die: Net als degene, die met suigen: door te zuigen sroop: siroop, suikerstroop (verkorting van siroop, of zetfout voor stroop}) naasoet: de zoete nasmaak Zoo: dwz. Zoals gij nu doet Fillis: een herderinnenaam, bijvoorbeeld voorkomend in Horatius Ode ii, iv, 14 Filander: de zoon van Apollo en een nimf (vgl. Pausanias x, xvi, 5). De namen lijken betrekkelijk willekeurig gekozen. van haar lief Leander: de kusjes van haar minnaar Leander (vgl. Six' gedicht no. [10]) veinst, dat: doet, alsof draaght: toedraagt stipjes: aangestipte plekjes (vgl. wnt xv, 1742, deze plaats) Als ik die lange smaak den daauw van eiken stip: Net zoals ik, die de dauw van elk afdruk je ... lang geniet al watghe schynt te gunnen: alles wat u mij lijkt te willen toedelen (bij het kussen), nl. het vocht van uw kussen anders: nl. anders dan van uw lippen in: bij f(ulk soet: zoveel genoegen Wat staat [...] te hoopen?: Welk voordeel kan ... hopen te verkrijgen? kussen: gekus minnen: minnekozen (dingen naar uw hand) loopen: nalopen Naa: Nadat trekkebekt: met het snaveltje kust (vgl. r. 12 hierboven) werd getrapt: wordt getreden, wordt bevrucht (vgl. wnt xvii, i, 2127), dwz. laat zich bevruchten Zoo werd het houw lik voort geslooten: Wordt (dus) het huwelijk vervolgens gesloten (r. 31-32 als nadere verklaring bij r. 29-30 en om een verband aan te brengen met de volgende regels) van houwen rep, of segh: over een huwelijk spreek of dat onderwerp aanroer Damon: een andere vrijer. Damon is de naam van een herder uit de achtste Ecloga van Vergilius (vgl. de annotatie bij r. 15). badt: erom vroeg teegenstreeven: dat u tegenstribbelde hoe ... langht: dat het zo is, dat degene die een kus ontvangt degene die kust (ook tegelijkertijd) een kusje teruggeeft. Six veronderstelt dus, dat Roselle zich zonder tegenstribbelen Het kussen, omdat zij (zonder dat direct te tonen) wel een kus aan Damon wilde geven: zij liet hem haar kus stelen. wel geneegen: dat heel wel... genegen was Maar hand, noch neusdoek, om te veegen: Maar ik zag (ook), dat uw hand en uw zakdoek niet genegen waren om zijn kus af te vegen Hier deur: Hierdoor, Door de waarneming kryght [...]groei: groeit, gedijt 43 44 veinserytjes: voorgewende blijken van liefde (jegens mij) Kan slechts myn min uw min verlaaten: Als mijn liefdesgevoel zich tenminste kan afwenden van zijn liefde voor u [209] ANTWOORD, AAN VRIENDEN, WAAROM IK NIET TROUWE (p. 353) toelichting Ik zie geen kans het gedicht nauwkeuriger te dateren dan 'na Six* reis van 1649-1651\ Tijdens die reis schreef hij nog gedichten voor en aan zijn Roselle. Het gedicht staat opp. 265-266 van Six' bundel van 1657. annotatie 2-3 waarom woud ghe niet, Ik trouwde: waarom hebt u me niet gevraagd te trouwen 3 mocht: kon, in de gelegenheid was te 4 En noch %oo ver geen trouw bedocht: En nog niet zozeer aan een huwelijk dacht 5 Want: leidt een verklaring voor mocht (r. 3) in nietgrys: als men niet oud is 7 waar: zou zijn 8 noch my, noch u berouwt: mij en u veel goed gedaan 1 o Verborgen in den Trouwringh vast: dwz. Die schuilt in het met een ring voor altijd gesloten huwelijk 1 2 dien diamanten strik: die mooie, maar niet open te breken val ('die gou- den kooi') 1 3 een veelvormich beest: een beest van samengestelde vorm (nl. een harpij, veelal voorgesteld als een gier met het hoofd van een vrouw) 14 Tot straf van F in?us geweest: Dat Phineüs tot straf is geweest. De ziener Phineüs komt voor in de Argonautensage (Apollonius van Rhodos, Argonautica 11, 178 e.v.). Zeus zond hem harpijen die zijn voedsel bevuilden. 15 De trouw: Het huwelijk 17 derf: waag het... te die kans: dat lot, die uitslag van 50 procent (vgl. r. 15-16) 18 er aanraakt: dwz. in het huwelijk belandt 18-19 bly ft ergansch Aan vast: het enjambement werpt even als interpretatiemogelijkheid op: 'die blijft er helemaal in', dwz. die sterft daarbij. Aan vast neemt die mogelijkheid echter onmiddellijk weg. .19 se: nl. de trouw, het huwelijk 20 vergaat: verdwijnt 2 2 een saai: een opslagplaats 24 nut: voordeel, winst verhoopt: hoopt te krijgen 25 op de Thraaksche wys: van de Thraken kon ik alleen vinden dat zij hun vrouwen van de ouders kochten (Herodotus v, 6). Doelt Six misschien op de Turken, wier huwelijk gesloten werd als een eventueel op te zeggen burgerlijk contract? Six duidt een Turk elders ook aan als een Thraak (gedicht no. [245], r. 7). 26 om kleinenprys: voor een klein bedragje 361 27 Ik nam er wel een proefjen van: Dan zou ik het zeker eens proberen (proef- jen waarschijnlijk nog in een verwijzing naar suiker soet en bitter roet) 2 8 wierd ook licht een wakker man: zou ook stellig een flinke echtgenoot worden 2 9 koopmanschap: handelswaar 31-32 Ik ... Ontbinden: Ik ga het raadsel (dat het huwelijk voor mij is en zal blijven) niet oplossen om zo een Jokaste te winnen. Oedipus loste het raadsel van de sfinx op en verwierf zo de hand van Jokaste. Het huwelijk eindigde, zoals bekend, in volkomen rampspoed. 3 3 aan 't eer like oost, en west: met de hele wijde wereld, (maar dat bedoel ik) in alle eerbaarheid 34 of naauwer vest: of nog beslotener burcht (zoals het huwelijk is) 36 gekouwt: gekooid (wnt vii,ii, 5881, deze plaats) [210] RYKDOM DES GEMOEDS (p. 354) toelichting Arens wijst erop dat de aanhef van dit gedicht herinnert aan die van Horatius' Ode 11, xviii, maar dat het betoog van het gedicht meer verwantschap heeft met Ode 111, xxm, 'met dien verstande, dat, waar Horatius over de vrees voor de dood spreekt Six getuigt van de hoop op de hemelse zaligheid' (Arens, 1961, p. 125-126). Het gedicht staat op p. 266-267 van Six' bundel. annotatie 1 Indische: Indiase 2 duursaam hout, van Libans kruin: nl. cederhout van de bergtoppen in Libanon (vgl. bijvoorbeeld 1 Koningen 5:6) 4 Karabaijes duin: de Cordillera de Carabaya is een bergketen even ten oosten van Cuzco, de hoofdstad van het Inca-rijk. Six' duin zal staan voor 'bergmijn'. 6 wanden van een wonderwerk: de wanden van een prachtig bouwwerk (een 'wereldwonder') 8 Ter saalicheit van 's Heemels perk: dwz. De hemelse zaligheid deelachtig te worden 11 slyk: aards slijk, rijkdom 13-14 niet gesteeken, Noch que Hik: die niet pijnigend gebeten wordt 15 Om wroegende gebreeken: Wegens zonden die wroeging veroorzaken 16 Aan arme pielen, al te bangh: Aan ellendige en zeer beangstigde zielen (afhankelijk van wroegende, r. 15) 17 in het rusten: in ruste (zonder wroegende gevoelens), of: bij het te ruste gaan, het sterven? 18-19 sien ... moed: de vredigheid van de engelen tegemoetzien 19 vol lusten: vol van hemelse zaligheid 2 o Straalt: vgl. Openbaring 21:23 362 [211] Brief aan Hans Baard te haarlem (p. 355) toelichting O ver de Haarlemmer Hans Baard heb ik geen nadere gegevens gevonden. Hij was een verwant van Six, evenals de Utrechtse professor Hoornbeek, wiens moeder Jacqueline Baert heette en een Haarlemse was. Mogelijk was deze Jacqueline een familielid van Hans. In de tijd van het huwelijk van Six' ouders (1619) woonde Six' grootvader Joannes Six in Haarlem. Six zond Baard deze brief en het begeleidende gedicht fooi in 1649, aan de vooravond van zijn reis naar Frankrijk, Spanje en Itali?(1649-1651). Uit een passage in fooi (r. 30-38) zou kunnen blijken dat Six het gedicht (inclusief de brief?) in druk heeft uitgegeven. Van een dergelijke gelegenheidsuitgave is mij echter geen exemplaar bekend. Deze Brief staat op p. 267-268 van Six' Poësy. annotatie 2 Volgende myne somwyle gewoonte: Zoals ik gewoon ben zo nu en dan te doen maak ik u l. deelachtich: zend ik u, mijn heer (u l. is een afkorting van uwer liefde, een beleefdheidsvorm. 'Grooten van gelijken staet gebruy-ken onderlingh altijdt het woort: uwer liefde', citeert wnt viii, 2076 uit D. Mostarts Vermeerderde Nederduytse Secretaris oft Zendbrief schrijver van 1656). 2-3 een, of twee: maakt Six onderscheid tussen het gedicht (het op deze brief volgende fooi) en de brief of tussen het eerste en het tweede gedeelte van het gedicht? 3 aalweelige luimen: malle fratsen (wnt i, 31, deze plaats) luist zoodanige, gelyk se dan tuimelen: (Het zijn) nu net het soort van voortbrengselen, als wel neervallen 4 ongebonden: onbeheerste, uitgelaten (vgl. 'furor poeticus') 4- 5 door inbeeldinge van liefde, op Poesje: doordat hij zich verbeeldt een drang tot de poëzie te voelen 5 als: als het ware 5- 6 van de lucht des Vaaders: van de damp van hun vader (de wijngod Bacchus) 6 van wien se hunnen Aadel beroemen: dwz. wiens 'adellijke' naam zij met trots dragen (vgl. Bacchus-Bacchanten) 6- 7 ik segh: ik noem het 7- 8 hadde ... toegewydt: had eigenlijk aan u, mijn heer, moeten worden opge- dragen, en wel met plechtig ceremonieel 8 de tweede voorsangh: nl. de tweede Keer van het op deze brief volgende gedicht fooi uitert: aangeeft (wnt xvii, iii, 541, deze plaats) 9 Aangesien: opent een bijzin die aansluit bij het voorafgaande I o gelyken: schijnen te zijn een schetse beworpen: een eerste opzetje, dat geschetst wordt II wat: heel te penceelen: helemaal uit te schilderen, gedetailleerd te portretteren 11 -13 Welk ... haate: En ik ben ervan verzekerd, dat u, mijn heer, die mon- sterlijke godin, die gewoonlijk wordt opgedoft in het witte satijn van de hoogachting, evenzeer verfoeit als ik haar haat 363 14 bloedsiekerr. bloeddorstige 15 dubbelhartige mommerye: valse pluimstrijkerij (vgl. de oppositie tussen Six' 'e//^/voudige' aard en het uiterlijk vertoon (de mommerye) van de dubbelhartige pluimstrijker) 15-17 V l. ... afscheid'. U moet, mijn heer, deze brief voorts in ontvangst ne- men als mijn afscheid aan u, naast zoveel andere nabije (en ook: nauw verwante?) en goede vrienden 17 tot een uitreise: bij mijn afreizen na verre buitevrienden', naar verre, in het buitenland verblijvende vrienden. Het wnt kent buitenvriend echter alleen als 'ongeoorloofde relatie van een getrouwde vrouw' (wnt iii, i, 1824). Mogelijk schuilt er in de samenstelling buitevrienden dus al iets pejoratiefs (vgl. het vervolg). inwendigh: eigenlijk, in wezen (wnt vi, 2153) 18 op de teegenwoordige wyse: 'zoals tegenwoordig wel vaker blijkt' van myn hart, en geest: sluit aan bij ontfangh voorts myn afscheid. Six kan Baard alleen met hart en geest vaarwel zeggen (vgl. de volgende zin). 18-21 Welk ... aangenoomen: En nu, door het haastige vertrek, mijn lichaam (mijn hele persoon) dat geluk (nl. ontvangen te worden door u) niet kan genieten, zal het mij heel wat pijn doen (nl. wegens het afscheid) en toch een groot genoegen doen, in zoverre ik, in de vorm van die beide delen van me (nl. hart en geest, die Six als het ware bij sluit in zijn brief) door u, mijn heer, zal worden verwelkomd 2 2 getyk ik [...] my geheelyk opdraage: zoals ik mezelf... (ook) geheel (en niet alleen in de beide genoemde 'delen') voordraag als uw dienaar <&c: bekorting van de beleefdheidsformule en de ondertekening aan het slot van de brief. [212] FOOI (p. 356) toelichting Vergelijk de toelichting bij de voorgaande brief. Het gedicht is een Pindarische ode, bestaande uit een tweetal triaden (strofe, antistrofe, epode). Het staat op p. 268-270 van Six' Poësy. annotatie 7 Oostlndisch huis: dwz. De voc (zetelend in het zgn. Oostindisch Huis, nabij de hoek Kloveniersburgwal-Oude Hoogstraat) katsjou: katsjoe of catechu, een Aziatisch plantenextract, onder meer gebruikt in de geneeskunde Dat ikgegraaven hou: Waarvan ik geloof dat het uit de bodem is gegraven. In Europa meende men aanvankelijk dat katsjoe een soort aarde was, vandaar de benaming terra Japonica (wnt vii, i, 1858, deze plaats). Als Lemnosche aard: Evenals de 'aarde van Lemnos', nl. de zegelaarde (terra sigillata) die op het vulkanische Lemnos werd gewonnen. Ook zegelaarde werd in de geneeskunde toegepast (zie wnt iv, 2172-2173 onder gekegelde aarde). rand: omtrek wit, en geel: Six zal dus de gele (en niet de bruine) katsjoe gezien hebben. Gele katsjoe werd bereid uit de bladeren en jonge scheuten van 364 de gambirheester, de bruine uit het kernhout van de catechu-acacia (wnt vii, i, 1858). 8 In 7 eerste: Aanvankelijk 9 %oo bitter niet: (nog net) niet zo bitter i o jongst: uiteindelijk (wnt vii, i, 393: 'In deze opvatting alleen bij six v. chand. aangetroffen') ii den dubblen top: de tweetoppige Parnassus, de dichterberg. In regel 11-14 verwerkt Six elementen uit Persius' Prologus tot zijn Satiren. In dat gedicht rekent Persius rigoureus af met de hoge aspiraties van de dichters. 1 2 Kastaalisch sop: vocht uit de bron Kastalia (op de Parnassus) 1 3 Voor weinigh tyds: Slechts genoeg voor een kleine tijdsspanne of: Kort geleden? 14 My docht: Ik dacht, dat wyse stroom: nl. van de dichterlijke inspiratie 15 Naso: Ovidius. Over welk eigen gedicht Six het heeft weet ik niet en ik kan dus ook niet uitmaken naar welk gedicht van Ovidius dat gemodelleerd zou zijn. De passage kan naar mijn mening niet betrekking hebben op dit gedicht fooi. 16 een worm: een rups 1 7 wreed: ruw, stroef 1 8 stram: stijf, stug naa: nadat 18-19 gekneedt, En watgehaavent: chiastisch verbonden met respectievelijk stram en wreed;gehaavent: gekamd, gehekeld (wnt vi, 141) 19 vondt men ras: oordeelde men weldra 2 o ergens quam te pas: ergens op sloeg, enige waarde had 2 1 Zoo: Dus 2 3 vies, en wrangh, en hard, en wreed: vgl. de katsjoe uit de eerste Keer 24 die: al wie ter loop: vluchtig, in het voorbijgaan 2 5 handelt: behandelt, benadert 25-26 als ... heeft: als een 'dier met rede', een mens (sluit niet aan bij het, maar bij wie) 27 sonneveesjen: nietig zonnestraaltje (vgl. wnt xviii, 1310) 28 de keer, of weeder keer: de delen van dit gedicht 30 Wat: Welke konstigh: vaardig, bekwaam 31-32 Gaat... meen: Zal nu dat rijmwerk van mij in ieders handen komen, terwijl ik het slechts wil bestemmen 3 3 Aan 7 Spaaren: Aan het Spaarne, In Haarlem 3 4 ik 7 winters heb gespaart: ik het de winter heb 'overgehouden', dwz. ik het in de uitgespaarde tijd van deze winter heb gemaakt (nl. de winter van 1648-1649) 3 5 O neen. Ik acht nochtans van jaa: O nee! (dat wil ik niet), maar toch denk ik van ja (nl. dat het toch maar publiek moet worden gemaakt) 36-38 Wie ... ongeval: Voor eenieder die blindelings wil vertrouwen op de dis- cretie van de boekdrukker, namelijk dat die 'zwijgen' zal (het niet voor ieder bestemde werk ongedrukt zal laten), zal de hoop (op die discretie) geheel averechts uitlopen op narigheid 365 3 9-4?De ... voor: dwz. (En) zodra de buurman (van de drukker) hoort dat er iets gedrukt wordt, heeft hij een nieuwtje te vertellen (wnt xxii, ii, i 199). M.a.w.: nog voordat de drukker de tekst openbaar heeft kunnen maken, is de inhoud al doorgekletst. In dit soort omstandigheden heeft geheimhouding geen enkele zin, daarom maar gelijk een eigen publikatie. Het lijkt er dus op, dat Six zijn gedicht (en de begeleidende brief?) heeft laten drukken. Zo kan het ook dat Six in de volgende tweede Teegenkeer zijn (toch naar Haarlem gezonden) vaarsjes oproept door Amsterdam te vliegen. 41 vry: gerust 42 slechte vaar sj es: eenvoudige (nederige) dichtregel tj es 4 3 den Keulschen Fenix: Vondel 44 hem: nl. Jan Vos Titus: het treurspel Aran en Titus of Titus Andronicus (vgl. Six' lofdicht op dat stuk, no. [183]) gedouwt: doen vloeien 46 hem: nl. Jan Six (1618-1700, vgl. ook gedicht no. [625]) 47 jongst: onlangs (wnt vii, i, 393) Mede herschiep: Seneca's Medea bewerkte. Jan Six' treurspel Medea verscheen in 1648 (Vgl. Worp, 1892, p. 251-253). 4 8 teegenliep: tegenkwam. Reyer Anslo was dus (volgens Six) nog in Am- sterdam. Hij zou omstreeks half november 1649 in Rome arriveren. Anslo is niet in Nederland weergekeerd (Knippenberg, 1913, p. 235). 5 1 de nyd: de Afgunst 5 3 een dichter: nl. een van de heuschlik begroete dichters 5 4 Sien: Ervoor zorgdragen 5 8 Voor wien ik nooit, maar naamaals schreef: ik denk dat Six bedoelt: Voor wie ik nog nooit had geschreven, maar voor wie ik (nu dan) heb geschreven na een (gemeenschappelijke) maaltijd. Blijkens schreef kan naamaals bezwaarlijk naar de toekomst verwijzen. Volgens mnw iv, 2156 zou namaels ook de betekenissen Vroeger' (olim; Kiliaan, 15 99) en 'ooit' (quondam; Gemma vocabulorum, 1494) kunnen hebben, maar die zijn moeilijk in deze context in te passen. Namaels als 'na een maaltijd' komt al voor bij Van Maerlant (vgl. mnw iv, 2156). correctie Op p. 269 van de bundel van 1657 staat m r- 3 2 van dit gedicht weiden. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot wjden. [213] BERAAD, OF HET NIET GOED WAAR VREEDE MET SPANJE (p. 359) toelichting Een vroegere versie van dit gedicht op de vrede van Munster (1648) verscheen in Six' pamflet Vreughde-Zangen van dat jaar (vgl. de Toelichting bij no. [218]). De verschillen tussen de hier behandelde en de oudere versie van het gedicht zijn vermeld in de opgave van Varianten onder onderstaande Annotatie. Six nam zijn gedicht op op p. 270-272 van zijn bundel van 1657. 366 annotatie titel beraad ... spanje: Overweging, of een vrede met Spanje niet goed zou zijn. Van Es, 195 3, p. 175 vat deze titel op als een beknopte zins-vorm en vult in zijn interpretatie 'te sluiten' aan. Michels, 1964, p. 199-200 tracht de zins vorm te verklaren als de verkorting van een uitvoeriger titel van een (door hem nog veronderstelde) eerdere versie van het gedicht. In werkelijkheid blijkt nu de eerdere versie echter juist een kortere titel te hebben: of *t niet goet waar vree te ma aken. Naar mijn mening is de titel wel volledig; men leze de laatste drie woorden als één begrip, eventueel te scheiden van het voorafgaande door een interpunctieteken achter waar. 1 maakt alles: brengt alles tot stand 4 niet: niets 5 -7 Men helpt [...] met boom voor boom, aan kant: Boom voor boom slecht men ... (vgl. wnt vii, i, 1332) 5 Beijerland: Beieren 6 natuurelyk: door de natuur, niet door mensenhand i o Uitdroogen: Droogleggen (wnt xvii, iii, 464) klomp: warboel, chaos (wnt vii, 11, 425 5) ii goot: miezerig stroompje romp: berglichaam 14 langhs de ploegh, en huismans vee: dwz. langs akker- en weideland (huisman: boer) 15 rysje' lootje van een boom heft: Van Es verklaart: 'reeds mnl. betekent heffen, behalve opstaan, ook weggaan; hier trans: de mast (met zeilen) 'heft' het schip op de golven en voert het mee van de ree' (Van Es, 195 3, p. 175). Misschien past hier (in verband met een zware last) ook de interpretatie 'draagt'. van de ree: van de rede weg (of: 'als het van de rede weg is', dwz. in volle zee, buitengaats) 16 hulk: groot zeilschip 1 7 Een ent, te voor, vergeeten: Een twijgje, tevoren zo klein dat het over het hoofd werd gezien 17-18 kruist de locht, Met takken: dwz. breidt in alle richtingen zijn takken uit in de lucht 1 8 krocht: kreunt 19 Een vischers dam: nl. Amsterdam, aanvankelijk een vissersdorp waatervleisch: vis 20 Trotst: Overtreft, Streeft... opzij 20-22 Trotst... leeuw: een opzettelijk incongruente opsomming van respectie- velijk een land, een vorst, een volk, een stad en een stadswapen 2 1 Konstantyn: Constantijn de Grote, voor: Byzantium of Constantinopel 2 2 Markus leeuw: het wapen van Veneti? van luk, en voorspoed, grys: die oud zijn geworden in geluk en voorspoed, dwz. die eeuwen lang geluk en voorspoed hebben gekend 2 3 Haar schrobnet: Het sleepnet van die vischers dam (wnt xiv, 1082) schrobt: schraapt, vergaart (vgl. wnt xiv, 1078) den dryvoet: door Michels thuisgebracht als de Antieke 'tripus', de kostbare drievoet die diende als wijgeschenk of als prijs voor de winnaars 367 van wedstrijden. Volgens Michels 'kon dan bij Six de drievoet als symbool dienen voor met succes bekroonde wedijver [...]. Of ook heeft hem voor de geest gestaan, dat in oude sagen en berichten de drievoet als waardevol buitobject voorkomt' (Michels, 1964, p. 201). Ik meen echter, dat Six hier een cryptische omschrijving geeft (inderdaad met een toespeling op de waardevolle Antieke 'tripus') van een kruidnagel en dat hij bedoelt, dat het net van de oude vissers nu volge-sleept wordt met kostbare Oostindische specerijen. 24 Die Indontslipte: Die Indi?'is ontvallen' (wnt x, 1972), dwz. Die uit Oost-Indi?is gehaald. Michels' bespreking van ontglipte berust op een fout in Van Es' bloemlezing (Van Es, 195 3, p. 99; Michels, 1964, p. 210). 2 5 Sy: nl. De vischers dam, de Amsterdamse bevolking Hermusgreinich nat: het korreltjes goud bevattende water van de rivier de Hermus in Lydi?(Herodotus v, 101; vgl. Michels, 1964, p. 200), metaforisch voor: de winstgevende koopvaart 2 6 hutte: vissershut 2 7 werlden: werelddelen afgemat: die uitgeput zijn 29 Daar: Terwijl noch graan, noch wyngaard bouwt: geen graan of wijnstok verbouwt 30 De Briel, een stad, waar niets op was vertrouwt: Den Briel, een stad, waar niets van te verwachten viel (maar waar de vrijheidsstrijd van de 'Batavieren' begon, vgl. de volgende regels) 31-32 Roemt... Roomers: Kan prat gaan op de herleving van de al zo oude en grote naam van Bato's helden (de Batavieren), die streden aan de zijde van de Romeinen (wnt xi, 940). De voorstelling lijkt me te algemeen verbreid om met Van Es, 195 3, p. 176 te spreken van een toespeling op Hoofts Baeto. 3 4 haar grensen breidt, en spant: haar grenzen wijder legt en stevig uitzet (wnt xiv, 2575). Six doelt op de overzeese expansie. 3 5 En slaat [...] de hand: dwz. En dat... zijn invloed doet gelden te spyt van Kooningen: tot verdriet van koningen (met name de Spaanse en Portugese) 3 7 Dwinght forts: En dit vrygevocht en land dwingt... met kracht (vgl. wnt iii, iii, 4638 en 4642) d'eigen steegen Heer: de eigen halsstarrige, weerstand biedende, koning (wnt xv, 933) 3 8 Om eeuwgen peis, te buigen, voor haar neer: Ervoor (nl. voor dit [...] land) neer te buigen terwille van een durende vrede 3 9 wat een ongeneeslik seer: wat een ongeneeslijke (door dit [...] land gesla- gen) wond 40 Flip: Filips iv bestryken: insmeren, nl. met een zalfje dat hem van die wond moet genezen (wnt 11,11, 2179, deze plaats) 41-43 spieglen sich [...] Hoe: houden ... zich voor, dat 41 baldaadige: misdadige, wrede (wnt 11,1, 910) 4 2 Oostenryk: immers het stamland van de Habsburgers door al te spaaden bril: dwz. met een veel te laat verkregen inzicht 4 3 landrecht: het recht dat volgens gewestelijke en plaatselijke privileges geldt (wnt viii, i, 1025) 368 44 lyden: kunnen verdragen 4 5 harder, herder 46 op de kam\ nl. bij het scheren. Bij het scheren 'op de kam' wordt de wol dicht bij de huid afgeschoren (wnt vii, i, 1040) 47 De grootsheit'. De hoge staat, De pracht (vgl. wnt v, 113 4) stam-, stamboom, familie 4 8 Valt haast op syden: Zal weldra omvallen 49 Ben muis betaalt syn kneller met de dood'. Een muis doodt degene die hem in het nauw brengt. Een paradoxaal beeld voor de strijd van de Nederlanden tegen Spanje. 5 o Geen sienloos haair, dat niet een schaaduw schoot'. Er is geen onzichtbaar haartje of het werpt een schaduw af, spreekwoordelijk voor: niets is zo klein of het heeft zijn gevolgen, en hier dus voor: men moet een kleine macht niet onderschatten (Van Es, 195 3, p. 176) 5 1 die duisenden ontvloot', dwz. die geplengd werd door duizenden (en dus tot duizenden druppels is geworden) 5 2 Uit Albaas moorden: Wegens het moorden van Alva 5 3 springhhaanen: nl. de sprinkhanen, die het gezicht des lands bedekten, de achtste plaag van Egypte 5 5 Ibers erf: het Spaanse erfland (naar de Antieke Iberus, de Ebro) 5 6 gestoorden: getergden 5 7 Sivilje: Spanje brak een haair: dwz. heeft enige schade aangericht maar nu geen staart: maar zal nu geen staart, geen samenbundeling van haren (als beeld voor: krachten in de Nederlanden) afbreken 5 8 Eenpyl, geen bos voor knakken is vervaart: Eén pijl, maar geen bos pijlen is bang te knakken (vgl. de zeven pijlen in de klauw van de leeuw in het Republiekswapen) 5 9 saamdraght: eendracht (wnt xiv, 42, deze plaats: 'eenmaal aangetroffen') aard: inborst 61 wyl: omdat 6 2 dat: omdat {wyl dat) noodt te gast: vgl. echter de voorstelling in r. 37-38 6 3 Ook schier het geld ontbreekt van al den last: Ook al omdat het geld bijna helemaal op is aan oorlogslasten (met samengetrokken wyl) 6 5 Waar 't schaade: Zou 't dan nadelig zijn lagh: zou zijn neergelegd 6 7 Voer sorgeloos: Zou varen zonder zorgen 6 8 huismans saaden: de zaden van de boeren 69 een vrygeploeghden loop: een in vrijheid opengeploegde vore 70 door langheit: door het verstrijken van de tijd, 'op de lange duur' (wnt viii, 1, 1062) (vgl. r. 1) 71 Zoo [...] als: Zowel... als der vreedeknoop: door een vredesverdrag 72-73 Wie ... misgaat: Wie voorzichtig de middenwegen bewandelt (gaat sa- mengetrokken uit misgaat) en niet onbedachtzaam daarvan afdwaalt (Van Es, 195 3, p. 176; Arens, 1961, p. 124 wijst bij deze regels op de overeenkomst met de bekende 'gulden middenweg' in Horatius' Ode 11, x) 74 7 Zy dat men: Of men nu ter handen slaat: gebruikt 369 7 Zy webbe van den stillen tabbaard staat', dwz. Of het weefsel van de diplomatie zonder wapengekletter {tabbaard staat', ambt van een politicus, vgl. wnt xvi, 711) De vroegere versie van 1648 van dit gedicht heeft Six zo ingrijpend herzien, dat ik haar hieronder in haar geheel opneem, gevolgd door een aanvullende Annotatie. In het bundeltje Vreughde-Zangen van 1648 staat dit gedicht op fol. (B3) verso-(B4) verso. of 't niet goet waar vree te ma aken. 't Geringste geeft, en neemt den groey van 7 groot. Een Vorst verdrijft 7 slecht Grauw, zijn staf ontbloot. Van 't klippige geberght ontzijpt een goot Van water-dreeven, Die na veel winters, lijk een open zee Wijdt spoelen langs de ploegh, en 's landtmans vee. Een rijsken, nu een mast heft van de ree Geheele stee ven. Een endt vergeeten eer, dat nu de locht Met takken kruyst, van 't Noorde dikmaals krocht. Een Visschers dam, die Vissich vleys verkocht, Trotst nu Egypten, Trotst Constantijn 't nieuw Roomen, en Parijs, Trotst Marcus Leeuw van luk, en voorspoet grijs. Haar net schrabt nu den dry-voet duur van prijs Die d'Ind ontslipte, En Hermus drijvende vol goudts in 't nat. Haar hut strekt n?een schuur en kooren vat Van alles, voor een weerelt afgemat Door schraale Soomers: Daar zy nochtans geen Kooren akkers bouwt. Den Briel een stadt daar niets op was vertrouwt, Roemt d'opkomst weer der kloeke naam verout, Van Batoos Roomers. Roemt d'oorsprongh van dit vrygevochten lant Dat Koninglij k haar grenzen breydt en spant En slaat, 't spijt Kooningen, haar klauw en tandt, In vreemde Rijken. Dwinght zelf den steegen nek van d'eygen Heer Om eeuw'gen pais te buygen voor haar neer. O Gooden! Wat een onvergeetlijk zeer Moet Phlips bekijken? Dus spieg'len haar 't baldaadige Madril En Oostenrijk door al te Spaaden bril, Hoe 't recht des lands en inzaats vrye wil Niet overtoogen Mach zijn van last. Men scheert van 't slechte lam Wat wols, maar neemt zijn huyt niet op de kam. Wat heerschens, maar Tyrannelijke stam 40 Kan niet langh doogen. Een muys betaalt haar kneller met den doodt. Geen zien'loos hayr dat niet een schaduw schoot. Een droppel bloedts die duysenden ontvloot, Uyt Albaas moorden, 4 5 Is op-gestaan gelijk een zwarte wolk Van Sprinkhaans, in een hoop van talloos volk, Dat wraak-ziek zwaayt op 's Ibers erf den dolk Der lang gestoorden. Een hair brak Arragon; maar nu geen staart. 5 o Een Pijl, geen bos zijn knakken was vervaart. De zaamdracht, macht en vreeze-loosheyt baart Tot plaagh van Spanje. Wijl dan de staat van Neerlandt staat zoo vast, En ons een ruyme vree werdt toegepast, 5 5 Ook schier de geld-Godt flauwt van Hollandts last, O fier Oranje! Waar 't onrechtvaardich dat de deegen lach, En roestte? dat des Koopmans vlugge vlagh Zeylde onbezorgt voor 's roovers naar gewach? 60 Dat's huysmans zaaden Weer sprooten uyt een vry geploegden loop? Geen dingh of 't groeyt door langheyt tot een hoop: Zoo 't quaadt des Krijghs als 't goedt dat vreede ontdroop. Wie middelpaaden 6 5 Met voorzicht noyt, of roekeloos misgaat, 't Zy dat men 't waapen tuygh ter handen slaat: 't Zy 't webbe van den stillen tabbaart staat: Is wijs beraaden. Emendaties r. 2: verdrijft < verdrijf r. 5: winters, lijk < winters-lijk r. 17: drijvende < drijvende annotatie 1 gwft, en neemt dengroey van 7groot', doet het grote gedijen en groeit zelf tot iets groots 2 Een Vorst... ontbloot'. Het eenvoudige volk verdrijft zijn koning, van zijn scepter beroofd 3 ont^ijpt'. sijpelt... naar beneden 4 Van water-dreeven: Bestaande uit waterloopjes (vgl. dreef, 'landweg, laan', wnt iii, ii, 3267-3268) 5 na veel winters-, dwz. als gevolg van vele winters met sneeuw, of: na een lange tijd? lijk een open %ee: als een open zee van water, een brede rivier 8 Geheele steeven'. Een heel schip (vgl. wnt xv, 1563) 371 Ui4] 11 Vissich vleys: 'vissenvlees' 1 3 V /mmw Roomen: het moderne Rome 15 schrabt: schraapt 17 J5/7 Hermus drijvende volgoudts in 't nat: En schrabt nu de rivier Hermus, wier stroom vol goud vloeit 18 strekt: dient... als 19 alles: dwz. al het benodigde 23 der kloeke naam verout: van de oud geworden, maar dappere naam 27 7 spijt: al mag het... spijten 3i onvergeeflijk f^eer: niet te vergeten ellende 35 in^aats: der bevolking 36-37 Niet overt oogen Mach %ijn van last: Niet overbelast behoort te zijn 37 slechte: eenvoudige, onnozele 39-40 Wat... doogen: Enig geheers kan wel, maar een tirannendynastie kan niet lang stand houden {doogen als bijvorm van deugen, wnt iii, ii, 2456) 45 op-gestaan: in opstand gekomen 47 %waayt op: neermaait op 50 %ijn knakken was vervaart: is ooit bevreesd geweest dat hij zou knakken 5 1 macht en vree^e-loosheyt baart: heeft macht en onversaagdheid tot gevolg 54 ruyme: veelomvattende, weinig beperkingen kennende werdt toegepast: wordt geschonken (wnt xvii, i, 596) 5 5 flauwt van Hollandts last: bezwijmt onder de door Holland veroorzaak- te last 59 7 roovers naargewach: het akelig bericht dat er rovers zijn 63 dat vreede ontdroop: dat uit de vrede is voortgevloeid 65 Met voordicht noyt, of roekeloos misgaat: Voorzichtig nooit verlaat of hij begaat een roekeloosheid KRISTELYK GELOOF (p. 362) toelichting Arens wijst op de Horatiaanse stijlvorm van dit gedicht en citeert r. 13-16 als een strofe 'die Horatiaans van allure is' (Arens, 1961, p. 126). Het gedicht staat op p. 272-273 van Six' bundel van 1657. annotatie 1-2 Wie ... trouwen: Wie inzicht wil verwerven in de achtergrond van de verandering (lotswisseling?), teneinde op grond van dat inzicht zijn vertrouwen te stellen op dat wat heilzaam is voor lichaam en ziel 3 Heb [...] te: Moet 4 In syn besluit: Als hij tot een slotsom komt 5 Bouw: dwz. Maak ... een schip 6 %oo: zodoende, na die gedane arbeid een hulk: een groot zeilschip te laaden, en te lossen: dwz. te kunnen laden en lossen 7 holle: onstuimige, woeste (wnt vi, 873) datgeberghte: die grote klip (metaforisch voor: het schip, vgl. r. 19-20) klossen: tegen ... bonken (wnt vii, ii, 4386-4387) 8 een schuit: een bootje. Met deze scheepsbouw bouwt men dus niet op een vasten grond (vgl. r. 3) 372 9 vry: vrijelijk, gerust moppen: steenblokken i o op oeversand, te plakken: krachtig op haar zandige oever te planten (Six doelt misschien op het Muiderslot) ii 7 vloeit: de stroom van de rivier erlangs gaat 't needersmakken: het (uiteindelijk) doen instorten i 2 een kluit: een aardkluit i 3 Recht... Meceenen: Vest uw vertrouwen op Maecenassen, die onderhe- vig zijn aan verval 14 wil uw lust van Epikurus leenen: dwz. leidt een leven van genot, u baserend op Epicurus 15 draaiwind: wervelwind, tornado meenen: denken 1 7 mach [...] daalen: als ... diep in de grond kan laten dringen 19 van sin: van plan, van zins een rots: vgl. datgeherghte (r. 7) 2 o Verschuimt in stof: dwz. Botst zich tot een stofwolk van schuim kapot 2 1 den hoeksteen: Efeziërs 2:20 2 3 hoedtse: loodst haar (de ziele) door: door tussenkomst van 23-24 langs de perken, Van aventuur: langs de paden van het wisselvallige aard- se lot (Psalm 91:11) 2 5 Krist us leeden: dwz. de gelovigen rukken: losrukken 26 Van Jesus hoofd: Van Jezus, die het Hoofd is (vgl. Colossenzen 1:18) in luk: in voorspoed 2 7 ontfanght: vangt op, doet afspringen [215] HOOGHLOFFELIJKE GEDACHTENISSE, VAN FrEEDRIK HeNRIK, Prince van Oranje (p. 363) toelichting Een eerdere versie van dit gedicht werd opgenomen in Six' bundel Vreughde-Zangen op de vrede van Munster van 1648 (vgl. de Toelichting bij no. [218]). Het gedicht in die oudere versie is opgenomen in een opgave van Varianten onder onderstaande Annotatie. In de bundel Poësy van 1657 staat het gedicht opp. 273-276. annotatie 1 Wan: Indien 2 Voorsichtigh: Die een vooruitziende blik heeft in syn helmen raad: in zijn geheim landsbestuur (wnt vi, 474, deze plaats) 2-3 alsins, Kloekmoedigh: ferm in al zijn daden (in alle opzichten) 3 gelukkigh: voorspoedig op f(al singen: zal moeten bezingen 4 ontspringen: in ... opkomen 5 bloed: geslacht 6 by den eedlen Rhyn gevoedt: in Duitsland opgekweekt 375 eergesalft: toen het vroeger ooit gezalfd werd tot Keiserlyke haairen, De Kroon ontfingh: de kroon ... op de keizerlijke haren te dragen kreeg. Het geslacht Nassau zou (overigens buiten de tak van de Oranjes) een Rooms koning hebben voortgebracht, zoals bijvoorbeeld vermeld is in Grotius' Genealogia Nassovii (uitgegeven in zijn Poëmata Collect a van 1617, vgl. Eyfflnger, 1981, p. 98-99). Men schilder my: Men kan mij ... voor ogen stellen den deeghliken Trojaan: de deugdzame Traianus (onder wiens regering de organisatie van het Romeinse rijk sterk verbeterd werd) Cesar: Caesar (hier met name als voorbeeld van een geslepen politicus) met God Janus aansicht aan: die als Janus een dubbel gezicht had (dwz. wiens verdiensten ook de keerzijde van zijn tiranniek gedrag vertoonden) d'armen: de daden, wapenfeiten (vgl. wnt ii, i, 658) den vroom en Alexander: de rechtschapen Alexander de Grote voorste: meest vooraanstaande, leider derft: zal het in zijn hoofd halen een riet, met swaavelpoêr, bestreeken: een met zwavelpoeder ingesmeerd riet (kennelijk een soort lucifer als al te geringe feestverlichting) vleuglen: de vleugels van mijn dichterlijk kunnen Sien om, bevreest, na: Brengen mij angstig ... in herinnering Ikars val, en plas: Ikarus' neerstorten en zijn val in het water (vgl. wnt xii, 1, 2347), of: Ikarus' val en de naar hem genoemde 'plas', de Ikari- sche zee (nabij Samos, waar Ikarus neerplonsde) radn niet: ontraden me te steigen: op te stijgen (wnt xv, i 129) laage: dwz. weinig vermogende onnut tot minnestof: dwz. die al ongeschikt is om een licht genre als de erotische poëzie te beoefenen van den luit: dwz. door andermans luit den luiden heldenlof Gewoon: die gewend is de luide epische lofzang te spelen het vreejaar: het vrede jaar 1648 Die: De luit, die guide: goudglanzende Om Japis hals: Rond de met jaspis ingelegde luithals (drukfout voor Jaspis?) De scherm, en prys: De bescherming en de roem (wnt xii, 11, 4142 en xiv, 485) Braaf speelen: Op edele wijze huldigen met haar spel gloor: gloed (wnt v, 145) Die: Die luit van ons Trojaanschgevaar: dwz. waarbij we als de stad Troje gevaar liepen volvoert: tot een einde gebracht met eenen Meerders naame: met de naam van een Augustus ('die het rijk vermeerdert') Doen kittlen: Aansporend doen klinken (vgl. wnt vii, ii, 3188) luide Faame: luidruchtige roemgodin Fama duisendmaal begiftight, met een mond: begiftigd met een duizendvoudig stemgeluid 3 4 Veel wyder: dwz. Die veel verder klinkt 3 6 Den haat te spyt: Tot afgunst van alle vijandigheid blasoenen: uitbazuinen, trompetten (wnt ii, ii, 2813, deze plaats) 3 8 armosyn: zijde, taf (wnt 11,1, 689, deze plaats) oranjevier. een vurige oranjekleur 3 9 seeven sterke steeden: kennelijk als beeld voor de zeven Staten van de Re- publiek 40 heerllkheeden: verrukkingen, prachtige produkten 41-44 In Needer land [...] Gehaalt: In Nederland zelf verzameld 4 3 Gehraaden, door geweld, van Spaansche Mooren: Die verteerd (geteisterd) werden door het geweld der 'moorse' Spanjaarden (die 'moors' heten wegens hun woestheid en de vroegere moorse overheersing van Spanje). In woordspel suggereert Six dat de huidskleur van die verre volkeren een gevolg is van het 'braden' van de Spanjaarden. 44 met staal, en 's Munniks bllxemkooren: dwz. met het zwaard en met de sa- menklinkende donderslagen van 'de monnik', nl. van Berthold Schwartz, de Freiburgse monnik die het buskruit zou hebben uitgevonden (vgl. wnt vu, 11, 5423) 4 5 Aan d'andre sy: nl. van die banier rookt: kookt, ziedt 4 6 Van waaterkrygh: Door de zeeslagen ree: rede, kust 47 prys: oorlogsbuit uit Duins: nl. na de slag bij Duins in 1639, waarin Tromp de tweede Spaanse Armada versloeg Kastilje: Spanje 4 8 koetsjenilje: cochenille, een kostbare rode kleurstof, in West-Indi?ge- wonnen uit een soort schildluis (wnt iii, ii, 2057) 49 Delfsche Mars: in Delft geboren oorlogsgod. Frederik Hendrik was in 15 84 te Delft geboren. 5 o haar: nl. van de luide Faame 5 1 syn land bekrygende: oorlog voerend met zijn eigen land (paradox) om te krygen: om oorlog te kunnen voeren 5 2 Ten achtren gingh: Een nederlaag leed vree bad: om een vrede smeekte 5 3 het nieuw Jerusalem: nl. de hemel 5 4 Pas: Juist, Net (Frederik Hendrik was op 14 maart 1647 overleden) begroet van: nl. voor u, die begroet werd door 5 5 Of Janus poort wierd eeuwighlyk geslooten: Of de poort van Janus werd voor eeuwig gesloten, dwz. Of er werd een durende vrede getekend. De poort van Janus' tempel in Rome stond altijd open in tijd van oorlog en werd in vredestijd gesloten. 5 6 voorts: daarna, vervolgens uw Heemelvreughdgenooten: dwz. genoten van de door u bewerkte vrede, die is als een hemelse vreugde 5 7 dat helsch gebroedsel: dwz. de oorlog 5 8 bast: blaft 5 9 Ter eere: sluit aan bij r. 5 7 60 de kroonen: de koning (meervoudig gekroond met de kronen van Casti- li? Arragon enz.) 375 61 henghselen: scharnierpennen (vgl. wnt vi, 574) 6 2 breekeloos gehecht', onverbrekelijk gehangen 6 3 krammen', scharnierogen (wntviii,i,78) min sterker, minder sterk dan metaalen: nl. dan échte, metalen, krammen 64 in oost, en wester saaien: dwz. aan de oostelijke en westelijke grenzen van het uitspansel 6 5 Waar aan: Waarop 67 En aadem soekt: En probeert de krachten te verzamelen 6 8 Verstompen %al: Bot zal bijten 69 Dit machtigh land: nl. De Republiek 'tgesicht: het oog 71 ^00 een Son: metaforisch voor: zo'n gelukzalige vredestijd wel: goed 7 2 elk: elke koning en vorst niemands ryk: niet aan enig rijk van een ander 7 3 braaden schonk: gebraden ham (wnt xiv, 794) 74 Geknaaght, eer eens gehapt: Eerder aangeknaagd dan ooit echt gebeten van lonk, op lonk: dwz. door de begerige blikken die de beesten er telkens op werpen 7 5 een hoop Molossen: een troep zware jachthonden (wnt ix, 1041) 76 gebas: geblaf malkander dol ontseggen: elkaar woest die bout verbieden te nemen 7 7 wel waardigh pulken naam: dat met alle recht een 'rijk' heet 78 op Jelousj: gegrondvest bovenop de Afgunst (of: afschudden ... op?) bequaam: terdege 8 o En staan ten trots: En die trotseren hooghste: nl. uittorenend ook boven de zeven wereldwonderen 8 1 Hoe langh: Zo lang als 8 2 de gloor: de heerlijkheid, de luister (wnt v, 147) 8 3 Ons Grieksche ryk, en Neederiandsche Roomen: dwz. Ons rijk, dat een tweede Griekenland en een Nederlands Rome zal zijn 84 Roemt staagh: Zal steeds ... roemen 8 5 verbastaardt: als we dan ooit zijn verworden, in een periode van verval 8 7 leeger: lager, met minder aanzien dan de Keiserlyke: dan de lof van de Romeinse keizer(s) 8 8 Met 's Macedoons: Samen met 'des Macedoniërs lof', Samen met de lof van Alexander de Grote neeven: nakomelingen (wnt ix, 1781) 90 Aanstellen: Doen horen (vgl. wnt Suppl. 1, 155) 91 sich [...] wangelaaten: zich het boze moeten laten welgevallen, zich bukken onder het juk (vgl. wnt iv, 1053) 9 2 Om kneevelingh: Wegens de vrijheidsberoving (vgl. wnt vii, 11, 45 87 en 45 89) van: door 9 3 Waar is die Prins?: De laatste vier regels van het gedicht geven de in- houd weer van het jselyk gekryt, dat dan zal weerklinken. 9 5 braave: edele morgensterre: morgenster (in wier gedaante Frederik Hendrik aan de hemel staat) 9 6 uit de werre: uit de ellende 376 Six' omwerking van de oudere tot de hierboven besproken versie van het gedicht is zo ingrijpend geweest (vgl. bijvoorbeeld het geheel mannelijke rijm van de versie van 1648 met de afwisseling mannelijk-vrouwelijk rijm in de versie van 1657), dat ik de oudere versie hieronder in haar geheel opneem, gevolgd door een aanvullende Annotatie. TER EERE VAN ZIJN hoogheyt FrEDRIK HENDRIK hoogl. ged. Den roem van een God-vruchtigh Prins, Voorzichtigh in zijn raadt alsins, Kloekmoedigh in zijn daan, te zingen ?Godes Melpoom wie strekt uw eer voor les, Dan Fred rik 't Nassous bloedt, de Kroon Des aards ontgaan, om 's Heemels Throon? Maar droeve, zie, wat ghy in 't weereltsche bestaat, Daar hem nu vleyt volmaakte maat. Ook dus vermeetel vrees leaar Te zijn gelijk: mijn wieken zwaar Van was gebiên te gaan by den vertraagden pad, En niet den Arendt hoogh en rad. De glans, ?Vorst, van uwe Zon Sterk needer straalende, niet kon Verdraagen 't grootse stuck van dus onnozel breyn, Dies wandel neederich en kleyn. Mijn Lier onnut voor groote daan Laat 't luyt bequaam ter handen slaan. Die zal de vruchten van u zeegen-rijk rappier Opspeelen langs een vreuchde vyer. Die zal dit Troijsch Krijgs-gebaar Blazoenen door de luyde maar, Beoorlogt ses mael tien, en meerder Jaar getal, Maar noyt gedwingelandt ten val. Die zal gout-leer van Hollands grondt, Ophaalen aan 't gestamde Rondt, Bemaalt met kraaken, landt, en Steen, en Spaansche kruyns, Verheert in 't Veldt, in Zee, en Duyns. En hoe uw vleugels wijdt gebeurt Van 's Ibers wieken afgescheurt, Hebt Jaarelijks verrijkt, zoo fraay als staart van paauw, Vermaakend dTnzaat nu met schaauw. Op snaaren van dien braaven Toon Zal klinken wonderbaarlijk schoon, d'Erf-eyscher, en Philip 's landts Heer, om 't welk gekrijgt, Uw jongst ont-zach, badt vree, nu zwijgt. Toen zaagen wen Ierusalem Haar Tempel vol van Eng'le stem Uw welkoom opende, de langh ontslooten poort 4 o Van Ianus toegegrendelt voort. N?leyt gekeetent daar 't gedroght, Dat bloedt, en landt verdelgingh zocht: Ten klaare Spiegel van d'Oranje Majesteyt, Die Neederlant uyt 't aanschijn spreyt. 4 5 Nu zijn de henghzelen geheght Van Vryheyt, Gods dienst, konst, en recht, In breekelooze kram, en stercker dan Métaal Gebreydt tot aan de Morgen-zaal. Deez zal Madril hoe zeer 't ook wrokt 5 o Fransoysche gier, die alles schokt En in zijn kluyven wenscht, noch Engelsman, min Deen, Noch Duyts, noch kloeke zweed vertreên. Dees zal een valsche Portugees, 't Welk hy in 't zuyker-landt bewees, 5 5 Met zijn bezoetelde eedt, vol vriendelijke verf, Niet ondermijnen tot bederf. Dit Rijk een splinter in 't gezicht Van zoo veel Koningen, die 't licht Van deez gereeze Zon te heet, en vinnigh deert 6o Zal eer gevleyt, dan zijn verheert. Zal als een vette en lekk're schonk, Waar op elk hong'rich schiet zijn lonk, In 't midden van een hoop van groote honden staan, Die op elkand'ren bassen aan. 6 5 Dit Rijk, wel waardich zulk een naam, Zal als een zwaaren bergh bequaam, Af-schudden 't donderen en blixemen der locht, En staan ten spijt van elk gedrogt. Zoo langh dees heerschappy dus streeft, 70 Uw goude glory, Vaader, leeft, En 't wonder van uw vuyst, en Caesarlij ke daadt Op 's menschen tong onsterflijk gaat. Jaa neygt dit Roomen oyt ten val, Uw helden-lof duurt over al, 7 5 Maar 't wijdt verbastert zaadt van uw ontzoogen deucht Zal smelten dan in ongeneucht. Dan zalmen rouw, en naar gekrijt, Dat 't jegelijck door 't harte snijdt, Dan zalmen heffen op een klaagliedt, en gezucht, 8 o Die 't noodt gety te recht ontvlucht. Waar is Prins Vreederyk, die Heldt, Die eer den vrydom heeft herstelt? Waar is die braave ziel? ?groote morgenstar! O! help noch eens ons uyt de war. 378 o Godes Melpoom: o godin Melpomene, muze van het treurspel (vgl. wie strekt uw eer voor les, Dan: wie anders dan ... zal dienen als toonbeeld van uw eer de Kroon Des aards ontgaan, om 's Heemels Throon: dwz. die de aardse kroon niet heeft verkregen, om in de hemelse troon (dwz. in de hemel) te worden opgenomen droeve: Six spreekt zichzelf aan %ie: let er wel op wat ghy in 't weereltsche bestaat: wat gij hier op aarde poogt te doen (nl. op het gebied van onvolkomen poëzie, vgl. volmaakte maat, r. 8) Daar hem nu vleyt volmaakt maat: Terwijl volmaakte (hemelse) poëzie hem nu het oor streelt Ook dus vermeetel vrees: Wees er ook beducht voor om, door zo overmoedig te zijn mijn wieken: mijn vleugels, metaforisch voor: mijn dichterlijk kunnen gebiên: dwingen, nopen by den vertraagden pad: samen met de trage (?) pad niet kon: zou niet kunnen 7grootse stuck van dus onnozel breyn: het eerzuchtig waagstuk van een zo onwetend brein Dies wandel: Houd je daarom bequaam: dwz. door een bekwaam, waar dichter Die: Die luyt Opspeelen: Huldigen met zijn spel langs: bij dit Troijsch Krijgs-gebaar: het oorlogsgedruis om dit tweede Troje (wnt iv, 373) door de luyde maar: door middel van het luid verkondigde bericht erover Beoorlogt: Waarom oorlog is gevoerd (sluit aan bij Troje, uit Troijsch) * en meerder Jaar getal: en nog een aantal jaren langer Die: Die luyt gout-leer: kennelijk als kostbare ondergrond voor een schildering Ophaalen: Hoog bevestigen, In de hoogte doen prijken 't gestamde Rondt: de ronde sterrenhemel Bemaalt: Beschilderd kraaken: oorlogsbodems (wnt viii, i, 14) Spaansche kruyns: Spaanse hoofden (vgl. wnt viii, i, 410), dwz. Spaanse legerleiders, of (pars pro toto): gedode of gevangengenomen Spanjaarden in het algemeen Verkeert: Overwonnen en Duyns: en in Duins uw vleugels: metaforisch voor: uw economische macht wijdt gebeurt: wijd uitgespreid opgeheven, wijd uitgeslagen 7 Ibers wieken: dwz. de macht van Spanje Hebt: met weggelaten subject u (0 Vorst) Vermaakend d'Ingaat nu met schaauw: Zodat zij (de vleugels) de Nederlandse bevolking nu verkwikken in hun schaduw (dwz. in welvaart) 3 3 dien braaven toon: de edele muziek van die luit 35-36 d'Erf-eyscher ... ont-^ach: Dat hij die zijn erfgoed kwam opeisen en die de eigenlijke heer is van het land, waarom oorlog is gevoerd, nl. Filips, u tenslotte angstig eerbiedigde (wnt vii, i, 393 enx, 2066) 37-39 Toen ... opende: Toen zagen we dat in Jeruzalem de Jeruzalemse tempel die gevuld is met engelestemmen, haar poorten opende om u welkom te heten (wnt xi, 599). Is wen een combinatie van we en in? 39-40 de ... voort: en toen zagen we vervolgens de reeds lang openstaande poort van Janus' tempel dichtgegrendeld 4 2 zpch**' nastreefde 4 3 Ten klaare Spiegel: Als helder toonbeeld 44 Die Neederlant uyt 't aanschijn spreyt: nl. de Majesteyt, 'die Nederland vanaf zijn gezicht uitstraalt', dwz. die aan het uiterlijk van Nederland is af te lezen 46 konst: wetenschap, kennis (vgl. wnt viii, i, 5 54)? 4 8 Gebreydt: Zich uitstrekkend de Morgen-^aal: dwz. de morgenhemel 49 Deez: Deze henghzelen (object) 5 1 kluyven: klauwen min: en nog minder 5 4 V Welk: Hetgeen, nl. het feit dat hij inderdaad vals is V z^yker-landt: nl. Brazili? 5 5 Met zijn bezoetelde eedt: Blijkens het door hem bezoedelde verdrag. In 1642 was te Recief een wapenstilstand tussen Portugal en Holland getekend, maar ook daarna duurden de Portugese aanvallen op Hollandse posten voort. vol vriendelijke verf: met een uiterlijke schijn van vriendelijkheid 5 9 vinnigh: fel 60 Zaleergevleyt, dan zijn verbeert: Zal eerder vriendelijk worden tegemoet- getreden dan worden overmeesterd 69 dus streeft: zo zal voortgaan 70 Uw goude glory, Vaader, leeft: Zal uw gouden faam, vader Frederik Hendrik, voortleven 71 vuyst: macht van wapenen daadt: handelwijze 72 gaat: zal... zweven 74 duurt: zal voortduren 75-76 Maar ... ongeneucht: Maar het nakomelingschap dat volkomen verwor- den zal zijn doordat uw invloed ten goede dan uitgeput zal zijn, zal worden gedompeld in ellende 7 8 Dat: Zodat jegelijck: eenieder 79 Dan zalmen: hervatting van Dan zalmen (r. 77) heffen op: aanheffen 8 o Die 't noodt gety te recht ontvlucht: Die dan met recht zal opklinken van- uit de tegenspoed 380 [2 i 6] WISSELBANK (p. 366) toelichting In 1609 werd, naar het voorbeeld van de Venetiaanse girobank, de Amsterdamse Wisselbank opgericht. De stad kreeg 20 de eerste giro-bank buiten Itali? De reden van de oprichting was in de eerste plaats de slechte toestand van het geldwezen: men wilde valse, gesnoeide, afgesleten en ongeldige munten uit de omloop verwijderen. Een bijkomend motief voor de oprichting waren de voordelen die men van geldverkeer via overschrijvingen (giro's) verwachtte. Six prijst de bank vooral wegens deze laatste voordelen, maar hij laat de rol van de Wisselbank als monetaire zuiveraarster niet onvermeld. De Amsterdamse Wisselbank was gevestigd in het stadhuis. De gedeponeerde gelden en edele metalen werden daar bewaard in een ingegraven kluis (vgl. Van Dillen, 1964). Six' gedicht zal betrekking hebben op de Wisselbank vóór de brand van 1652, misschien dateert het ook van vóór de vrede van Munster (1648, vgl. r. 15-18). Het gedicht vertoont in versvorm en inhoud overeenkomsten met Vondels gedichten Aen de Beurs van Amsterdam van 1643 (wb Vondel iv, p. 548-5 51). Dit gedicht staat op p. 276-278 van Six' bundel. annotatie 1 jonge: dwz. pas enkele tientallen jaren oude 2 Den vinder: Uw bedenker. Wie dat precies is geweest is niet meer uit te maken. Het verzoek tot oprichting kwam van enkele voorname kooplieden. De bank was opgezet naar Venetiaans voorbeeld (Van Dillen, 1964, met name p. 336). 5 gekast: in een geldkas of -koffer 7 Op 7 midden: In het centrum (de bepaling wordt opgevat in Metst ghy, r. 10) een bolle grond: een stuk drasse grond (wnt iii, i, 293), dwz. Amsterdam 8 vischers maat: de vissersman (Amsterdam zou een visserdorp zijn geweest) 8-9 de netten ... verluchten: zijn netten vastbond aan enkele staken om ze te luchten (te drogen) 1 o Metst: Metselt 1 o -11 diep ... ooverwelft: dwz. een diep uitgegraven gewelf ter bewaring van schatten 1 2 brand: vgl. echter Six' gedicht no. [305], met name r. 41-47. Na de brand van 1652 vond men in de puinhopen van het oude stadhuis nog klompen gesmolten zilver ter waarde van 20.000 tot 30.000 gulden (Van Dillen, 1964, p. 350, noot 1). vruchten: vrezen 14 de bergen: nl. de mijnen in West-Indi? 16 moeder aar: hoofdader (vgl. wnt ix, 929: 'hoofdrivier') 17 die seefgelyke schaar: die schare die (dat volk dat) wel een zeef lijkt (waar al het goud van West-Indi?in wordt vergaard?). Men moet hierbij waarschijnlijk aan een goudzoekerszeef denken. 2 o Al heeft Fortuin uw naam in dwank: Al staat u, in uw naam, onder dwang van de Fortuin (het wisselvallige aardse lot). Six legt, in woordspel, een verband tussen #>/j\tf/valligheid en de Wisselbank. 381 22 En af en aan: nl. als eb en vloed (bij opname en deponering van de bankgelden) 23-24 en ... ongemakken: dwz. en zet zo de waren, die tot verlies van de lan- den van origine worden aangevoerd, om in geld 26 Voert [...] toe: Doet... (direct) beschikken over 2 7 Om waaren licht weer wegh te draagen: Zodat hij gemakkelijk opnieuw wa- ren kan inkopen (zonder eerst schulden bij anderen te hoeven innen) 2 8 twee paar deelen: vier werelddelen 29-30 Op ... waagen: Durven hun welvaart, evenals wij de onze, in u te depo- neren, vertrouwend op Amsterdam ('de Amstelmonding,) als borg 3 1 neemt maar welgewoogen stof: accepteert alleen goed gewogen muntspecie 3 2 licht: te licht (nl. door slijtage, of muntsnoeiing; het verkleinen van de munt door er een randje af te knippen met een metaalschaar) te grof: Six zal bedoelen: van te onedele legering (met een te laag percentage edelmetaal, zodat de nominale waarde van de munt niet overeenkomt met de intrinsieke waarde) 3 3 Dat boet syn loosheit aan den knipper: Dat moet bij 'de knipper' boeten voor zijn onbetrouwbaarheid. In de Wisselbank was ook een smeltka-mer, waar behalve ovens ook 'een blok en schaar' aanwezig waren om het slechte geld door te knippen (Van Dillen, 1964, p. 351). 34-35 Die ... doet: ('de knipper',) Die de onbetrouwbaarheid met de schaar bestraft, zowel aan een goed mens (die dus zelf met slecht geld bedrogen is) als aan een bedrieger 3 6 speel den slipper: goed van af komt. Het wnt verklaart dit slipper als 'ie- mand die (met iets) wegsnapt' (wnt xiv, 1825, deze plaats). 3 7 sich wil dienen: beschikken wil over 3 8 Die kryght het daadlik: Men kon te allen tijde over zijn tegoed in specie beschikken (Van Dillen, 1964, p. 349). bestelt: bezorgt, doet... toekomen 3 9 ceeltjen: strookje papier, bewijs van overschrijving. Dergelijke strook- jes (girobiljetten) zijn afgebeeld in Van Dillen, 1964, tegenover p. 384. wien: aan wie 40 ooverschryft: schrijft over, gireert V reekenboek: het grootboek van de Wisselbank, waarin van elke rekeninghouder de rekening-courant werd bijgehouden. Een gedeelte van de rekening-courant van Andries Bicker is afgebeeld in Van Dillen, 1964, tegenover p. 385. 41 groot, na syn ver soek: van de door hem gewenste grootte 4 2 uit te haaien: geld tevoorschijn te halen 4 5 is duurst: is (immers) het kostbaarste 46 De dagh: hier: De levensdag eindt rad: komt spoedig aan zijn einde 47 Dies: Daarom 4 8 wel kan vaaren: in welstand kan leven 49-50 Schoon ...poffen: Al kan Veneti?pochen dat het oudere brieven heeft 5 o beursgerief: gerief voor de geldbeurs (die niet zoveel hoeft te torsen) en: gerief voor de handelsbeurs (waarin de kooplui nu sneller transacties kunnen afsluiten) 382 5 i Beleid: Het beleid buuren: inwoners 5 2 Dat streek de kroon: dwz. Heeft het (Veneti? onttroond in koop, en goed: zowel in handel als bezit 5 4 mach: als ... mag [217] PAARDEGRAF (p. 368) toelichting Ik kan het gedicht niet precies dateren. Misschien heeft Six het geografische gegeven van r. 12 gelezen in een reisgids voor Itali?(hij heeft Sicili? voorzover ik weet, niet zelf bereisd). Dat zou wijzen in de richting van een datering in of na 16 51. Over de interpretatie van r. 12 ben ik echter niet tot volkomen zekerheid gekomen en Six had het detail uiteraard ook vóór 1650 ergens kunnen lezen of horen. Het gedicht staat opp. 278-280 van zijn Poësy. annotatie 1 Heeft, meester Klaas, de moord myn beestgestooken: Is, meester Klaas, mijn beest (dan nu) vermoord? Meester Klaas is kennelijk de slager en vilder aan wie Six zijn paard had overgedragen. De opvatting: 'Heeft meester Klaas mijn beest gedood?' is niet onmogelijk, maar gezien r. 61 minder aannemelijk; Six richt zich daar (en denkelijk dus ook hier) tot meester Klaas. 2 Na: Nadat 3 ter wyl: toen 3-4 de klingh, Des scherpen doods: het zwaard van de stekende dood. Doelt Six hier op een besmettelijke veeziekte? 5 Zoo: Dan trappelaar van Emden: Emdens (Oostfries) paard (wnt xvii, i, 2115, deze plaats). In r. 48 blijkt dat Six' paard een zgn. Oldenburger was: een zwaargebouwd rijpaard. 6 Den graagen hondschen Heemel: De begerige 'dierenhemel' (de dood) 7 naa des villers sin: zoals de vilder wenste 8 waakt, en waart, in: 'leeft voort en dwaalt door' (Six omschrijft het voortleven in de hondschen Heemel) bemden: beemden, velden 9 den Ems: de Eems I o van het blanke schuim: (waarschijnlijk:) van zijn moeders melk II een pekken pluim: een pikzwarte pluim (zijn staart). Van Es, 1953, p. 170 verklaart echter: manen. 1 2 als de Fenix der Pelooren: even pikzwart als die van de Phoenix onder de 'Peloren'(?). Waarschijnlijk doelt Six hier op de Etna, die een Phoenix onder de omringende Monti Peloriani (of Peloritani) kan heten, omdat de vulkaan boven die bergen uitsteekt en omdat hij zich (als de vogel Phoenix) in het vuur steeds opnieuw openbaart. Als ik het juist zie, maakt Six een vergelijking tussen de opgeheven zwarte staart van zijn paard en de rookpluim van de Etna. 1 3 klaar: helder, duidelijk in rivieren: in zijn rivieren 383 14 in myn rap: dwz. in het glanzende vel van mijn ravenzwarte paard (wnt xii, iii, 314, deze plaats, rap: 'ravenzwart paard') 15 kol: een witte plek op het voorhoofd (wnt vii, ii, 5106) tui te: een bundel gevlochten manen (vgl. wnt xvii, ii, 3960) langs de kap: bij de nekkap. Men gebruikte een speciale kap om de manen te bedekken (wnt vii, i, 1420 en ix, 190). 16 ontglomme vieren: gloeiende vuren 1 8 Spichthalsigh: Slank van hals 19 achter rondgegrooft: met ronde holtes aan de achterhand. Of: met dikke ronde hammen? (wnt iv, 7'91: gegroefd en Kiliaan, 1599, 'groven. Cras-sescere, [...]') 20 muiskels: spierverdikkingen (vgl. wnt ix, 1272, deze plaats) elk breed van waapen: die elk fors en trots gevormd waren (vgl. 'hoog of groots in zijn wapen zijn', dwz. 'trots zijn') 21 streek een voegelyke vooren: liep een welgevormde rechte groef 22 de styve qui spel: de stevige staart 2 3 Beschreef: Juist raakte, Zijn indruk achterliet in (vgl. ook 'een boog be- schrijven') schenkels: enkels 24 Ompalmen: Omspannen tot: tot aan hoor en: hoef (of: hoeven) 2 5 hy wist: dan wist hij hoe roggenbrokker. hem, die hem (altijd) roggebrokken gaf (dwz. mij) 26 Vervroolikt: Blij (door mijn komst) 27 heusch: vriendelijk 2 8 slokker: drommel, sul (en: schrokop) 29 Sloot: Trok ... aan, Hield ... in slinks myn vuist: mijn linkervuist (die bij het rijden de teugel houdt). Van Es, 195 3, p. 170 wil slinks echter in verband brengen met achterbaksheid. neuspraam: de neusklem (een speciale klem om paarden in bedwang te houden, wnt xii, ii, 3788) 3 o klaar: louter 3 1 Rees: Deed ... oprijzen, Zette ... op '/ veenigh ruim: de hele omgeving van het (Amsterdamse) veengebied 3 2 Dreunde: nl. van zijn gestamp (let wel: bij het stilstaan) trilden braaf, en deftigh: sidderden fier en statig ingehouden 3 3 Vierde ik wat bots: Als ik wat 'botvierde' (de teugel wat losliet, vgl. Mi- chels, 1964, p. 196) hy stapte lustigh oover: dan ging hij welgemoed stappen (vgl. voor de hippische term 'overstappen': wnt xi, 2054). 3 4 Syn draaven stoof: (En) als hij in draf ging, stoof hij ... vooruit 3 6 klonk: deed zijn hoefslag weerklinken 3 7 Gaf ik de spoor: nl. om hem ook in galop te laten overgaan breidelleeren: leren teugels 3 8 pas: nauwelijks een hoefgeblik: een flits van een hoef 3 9 Een straal in toom: Een 'getoomde' pijl uit een boog een saadelstik: een stukje van het zadel 384 Op windgegordt'. Dat op louter wind was vastgemaakt den wind voor by braggeeren: de wind zelf trots voorbij stuiven (wnt iii, i, 991, deze plaats) luchtbeens: licht en energiek in de benen (wnt viii, ii, 3156, deze plaats) wel afgerecht, op toornen: dwz. en had goed geleerd te luisteren naar de bevelen van de teugels Van Kastor self: Van Castor (de befaamde ruiter, broer van Pollux) zelf slinks: links sy delinks: dwz. in een rechte lijn opzij ruggelinks: achteruit Cillarus: Cyllarus, het paard van Castor (zie bijvoorbeeld Martialis' epigram vin, xxi, 5) Mavors waagens ingespan: het span paarden voor de oorlogswagen van Mars (vgl. bijvoorbeeld Horatius' Ode 111,111, 15-16) geleerder: beter gedresseerd (wnt iv, 1098) worplingh: veulen (dwz. paard, geboren). Vgl. de annotatie bij r. 5. in het lyden: in buien van neerslachtigheid(P). Doelt Six ook hier op zijn durende miltziekte, een ziekte die wel in verband werd gebracht met somberheid (vgl. 'spleen')? Verpooser van: Die ontspanning geeft aan (wnt xx, i, 1945, deze plaats) loove: duffe, lome (wnt viii, ii, 2762) Vergaarder ... ryden: dwz. En die mij alle vijf m'n zintuigen tegelijkertijd deed gebruiken, als ik bij mooi weer uit rijden wilde. staaci: lijkplechtigheid schat: vermogen gelyk voor Bucefaal: Alexander de Grote stichtte de stad Bucephala (in het huidige Kasjmir) ter nagedachtenis van zijn paard Bucephalos (vgl. Plinius, Naturalis historia vi, xxiii, 77 en vin, lxiii, 154). tydverdryf te maaien: de papiermolen te laten draaien om 'tijdverdrijf' (nl. een spel kaarten) te maken (Van Es, 195 3, p. 170 verklaart hier: tekenen, schilderen) Meffert: de Amsterdamse papierhandelaar en speelkaartenmaker Pieter Mefferdt ( ?1595-1663). Op zijn destijds zeer bekende speelkaarten liet hij verschillende merktekens drukken, maar het merkteken met zijn paardje kwam het meest voor. Op alle beeldkaarten van een spel (vier heren, vier vrouwen, vier boeren) was als merktekentje een paard met lange manen en staart afgebeeld. Op de beeldenaar van klaverboer was bovendien de naam 'Pieter Mefferdt' vermeld. De enige nog bekende speelkaart van Mefferdt is een klaverboer, waarop inderdaad de naam voorkomt. Deze kaart draagt echter niet het merkteken van het paard (vgl. de afbeelding in Boiteau d'Ambly, 1854, p. 114, eveneens in Taylor, 1865, tegenover p. 158). Nadere bijzonderheden over Mefferdt zijn te vinden in de annotatie bij Six' gedichten no. [96], r. 254 en no. [113], r. 21. kostlik: fraaie V aangesicht: de beeldzijde Verschietster van ontfangen, en betaalen: (kaart,) die plots voor een omwisseling van ontvangen (winst) en betalen (verlies) kan zorgen (vgl. wnt xx,11, 10. Onder Verschieter, -ster noemt wnt xx, 11, 26 deze betekenis echter niet) 61 Hier: Hoor eens! 6 2 dat haairigh git: dat gitzwart behaarde vel 6 3 daar: waarop 64 Wanneer: Nu wordt 6 5 beschryden: bestijgen 66 //0^, «ii myn dood: zelfs na mijn dood (nl. als mijn gedicht na mijn dood gelezen zal worden) 6 7 Swart: dwz. Dan in de vorm van zwarte letters witte schoot: witte vel papier (waarin het paard rust, vgl. 'in iemands schoot liggen') 6 8 Wie mach dit vel, en syn vel dat benyden?: Wie kan het dit vel (papier) en zijn vel misgunnen dat ze zo voort zullen leven? Waarschijnlijk schuilt er nog een pointe in benyden: er zullen immers maar weinigen zijn die jaloers zijn op het tot bekleding bestemde paarde vel. En wie kan er jaloers zijn op de maker van een gedicht als dit, al zal het dan zogenaamd 'voortleven'? [2l8] TOEWYDINGE AAN DE VREEGODINNE (p. 370) toelichting Deze opdracht ging oorspronkeli j k vooraf aan een losse uitgave Vreughde-Zangen Over den eeuwigen Vreede, Tusschen Spangien En de Ver-eenighde Nederlanden: Daar by noch andere invallingen van den Rijmer, voor en ontrent 't sluyten der selver Vreede, die in 1648 werd gedrukt 't'Amstelre-dam, Voor Joost Hartgers, Boeck-verkooper in de Gast-huys-steegh, bezijden 't Stadt-huys, in de Boeck-winckel' (Knuttel 5754 (1648)). Six bundelde daarin een elftal gedichten naar aanleiding van de vrede van Munster. Het pamflet verscheen zonder naam van de auteur, maar deTOE-wijDiNGE en het laatste gedicht zijn gesigneerd met Six' initialen I.S.V.C. Het volgende jaar werd het pamflet in zijn geheel opgenomen in de verzamelbundel Olyf-Krans Der Vreede, Door de Doorluchtigste Geesten, en Geleerdste Mannen, dee^es tijds, Gevlochten (Olyf-Krans, 1649; Schenkeveld-van der Dussen, 1982, p. 297-298). Voor die uitgave zal het oorspronkelijke pamflet als legger hebben gediend; de enkele verschillen tussen beide versies van de gedichten zijn, afgezien van spellingverschillen, kennelijke drukfouten (bijvoorbeeld voor i.p.v. voort, vloeyende i.p.v. vloejden). In mijn opgave van varianten heb ik de versies uit de bundel Olyf-Krans daarom buiten beschouwing gelaten. Toen Six in 1657 zijn Poësy liet verschijnen, nam hij daarin ook het merendeel van zijn Vreughde-Zangen op, maar hield daarbij de oorspronkelijke volgorde niet aan en herzag de gedichten soms zeer ingrijpend. De gedichten kwamen, veelal los van elkaar en onder een gewijzigde titel, terecht in de afdelingen Dichtbosch 1 en 11: 1 Het Iaar-Dicht van de titelpagina van Vreughde-Zangen werd niet op- genomen in Six' Poësy (vgl. no. [608]) 386 2 De TOE-wijDiNGE aan de VreeGoddinne (fol. A2i>A2v) werd onder de titel toewydinge aan de vreegodinne opgenomen op p. 280-281 van Poësy (no. [218]) 3 VREUGDE-ZANGH OVER DEN EEUWIGEN VREEDE, &C. (fol. A3T-(A4)r) Werd VREUGHDESANGH, OOVER DEN EEUWIGEN VREEDE, MET SPANJE (Poësy, p. 281-283; no- [2I9]) 4 Uit het tweede gezangh (fol. (a4)r-Br), een vijftigregelig gedicht, werkte Six vier regels om tot op de komste der vreegodinne in het stadhuis (no. [276], Poësj, p. 347, vgl. ook no. [609]) 5 de sapphoösche lier (fol. Br-Bv) werkte hij om tot vreedelof (no. [220]; Poësy, p. 283-285) 6 TER EERE VAN ZIJN HOOGHEYT FrEDRIK HeNDRIK HOOGL. GED. (fol. B2r-(B3)r) kwam als HOOGHLOFFELIJKE GEDACHTENISSE, Van FrEE- drik Henrik, Prince van Oranje terecht op p. 273-276 van Six' Poësy (no. [215]) 7 Het gedicht spanjes voordeel uyt haar schande (fol. (b3)r)nam Six niet op in zijn bundel van 1657 (vgl- no- [610]) 8 TER EEREN VAN ZIJN HOOGHEYT FrEDRIK HeNDRIK (fol. (b 3)r) VOnd als het helaas incompleet overgeleverde Prins Freedrik Hendrik, de schild des vaaderlands een plaats op p. 411-412 van Six' Poësy (no. [327]) 9 FAELIX CIVITAS QUAE TEMPORE PACIS DE BELLO COGITAT (fol. (b 3)v) werd tot spanjes vreede (Poësy, p. 287; no. [223]) 10 vermaninge aan Spanje (fol. (b3)v) werd opgenomen als op het BONTGENOOTSCHAP VAN SPANJE, EN 'T VEREENIGHT NEEDERLAND Op p. 288-289 van Poësy (no. [227]) 11 OF 'T NIET GOET WAAR VRE TE MAAKEN (fol. (b 3)v-(b4)v) Verscheen als BERAAD, OF HET NIET GOED WAAR VREEDE MET SPANJE Op p. 27o- 272 van Poësy (no. [213]) 12 OP AMSTERDAM. WAAR IN SANNAZARIUS GEVOLGT (fol. (B4)v) Werkte Six om tot op Amsterdam (Poësy, p. 345; no. [270]) Min of meer bijeengebleven zijn dus alleen de nummers 2, 3 en 5. De andere gedichten zijn over de afdelingen Dichtbosch 1 en 11 verspreid. Een bijzonder geval is het gedicht lauwer en olyfkrans om 't prin-cenhoofd (Poësy, p. 347; no. [277]), waarvan ik aanneem, dat het is ontstaan als nevenprodukt bij de omwerking van nummer 6 hierboven (vgl. mijn Toelichting bij dat gedicht). In het tekstdeel heb ik alleen de jongste versie van elk hierboven genoemd gedicht opgenomen. De substantiële verschillen die die versies (van 1657) vertonen ten opzichte van de oudere versies (van 1648) heb ik steeds aangegeven in een variantenopgave achter de Annotatie bij elk gedicht, zonodig gevolgd door een annotatie bij die varianten. De hier behandelde toewydinge staat op p. 280-281 van Six' Poësy. 387 Moeten ... u?: de vraagzin fungeert als conditionele bijzin: 'Als gedichten aan iemand moeten worden opgedragen, aan wie beter dan aan u kan ik die dan opdragen?' soete: lieve uit, en inwendigh: uiterlijk en innerlijk dan de sonne: nl. dan de zon uitmunt uit\ door, wegens als een %iele, een ander leeven scheppende', die ... herleven, zoals een ziel een tweede leven (in de hemel) verkrijgt Godheit: goddelijke majesteit Bysonder: Bovenal de geesten aller geesten: de opperste poëten sich baakrende: die zich koesteren (wnt ii, i, 882) lodderen', genieten (wnt viii, ii, 2543) ontvonken: geraken in vuur (bij het subject: de geesten aller geesten) swellen in hunne keelen: 'voelen zich het hart naar de lippen wellen' doorwaaden: trekken over (vgl. wnt iii, ii, 3100) een kittelinge: een aandrift van om hoogh: uit de hemel fonteinen alles Godliks: al het goddelijke ... opspuiten Onder welken tweeder lei aard weesende: En al zijn er onder deze geesten twee soorten als ... noemt: de ene soort helder zingende nachtegalen en de andere het soort dat men wel aanduidt als 'bastaardvogels' uit te boesemen: sluit aan bij weederhouden, van Seeker ... reekenen: Ik waag mij wel bijna tot dit laatste slag te rekenen En dier halven gevoelende: En omdat ik om die reden ... voel gest: gist, ferment nieuwen Triaakel: een triakel van een nieuwe samenstelling. Triakel of theriak is een opwekkend geneesmiddel uit 74 bestanddelen (Wittop Koning, 1966, p. 69). gelyk ik daagelyks handel: zoals die welke ik dagelijks verhandel. Six herinnert aan zijn beroep van kruidenhandelaar. dewelke: nl. een krachtige gest, die Zoo: expletief, vat gevoelende (r. 19) op uitbarsten: losbranden. Six vergelijkt de aandrift die hem zijn gedichten doet uiten met een gest van nieuwen Triaakel, die de kwalijke stoffen uit het lichaam drijft. genoodsaakt: gedwongen als ik erdoor ben om niet min vroolik, als met eerbiedinge: even vrolijk als eerbiedig Dewelke: Een offerhande, die een Mar sus werk ... Amasoonen: een werk van de vergeten dichter Domi-tius Marsus uit de tijd van keizer Augustus. Martialis achtte één boek gedichten van Persius waardevoller dan Marsus' hele 'Amazonide', zijn verloren gegane epos over de Amazonen (Martialis iv,xxix,7~8). In deze regel betekent of dus 'oftewel'. gelyk andere uw oovervloeijende werken op offeren: dwz. zoals anderen u hun 'overrijke' (overvloedige, wnt xi, 2183?) werken opdragen 2 6 ^po versmaad se nochtans niet: u toch niet moet versmaden 2 8 aan de vlamme gegeeven: Six ziet dus zijn dichtwerk al aan de vlammen prijsgegeven, zoals hij ook elders vaak ironisch is over de waarde van zijn 'rijmen'. neevens die: naast de rook, en reuk 29 %oo veelduisendpektonnen: Six doelt kennelijk op de vele vreugdevuren bij de vrede van Munster. 3 2 onderhouden: te verzorgen, in stand te houden (misschien met de woord- speling: door 'onderhoudende' verzen te dichten) correctie Op p. 280 van de bundel Poësy van 1657 staat in r. 9 van deze toewydinge hraakende. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot haakrende. varianten De versie van deze toewydinge die is afgedrukt in de bundel Poësy van 1657, vertoont de volgende varianten ten opzichte van de toewij din ge in de bundel Vreughde-Zangen van 1648: titel vreegodinne < VrEE-GoDDINNE 1 iemand < -toegewydt < ghewijdt wien [...] beeter < Aan wien beeter 2 u? < uw, schoone, en soete Vreegodinne! < zoete en lieve Vree-Goddinne? ik < 'k 3 Godinnen < Goddinnen 4 schooner < meerder starren < 't Gestarnte 5 werld < Weerelt 7 goedertieren < goedertierene 8 Godinne < Goddesse 9 sich < haar 10 lodderen < weemeien in de spiegelende < op 't spieghelen der 11 hunne < haare harten en 1 2 dan < als hen < haar 1 3 met < op en < en haar toonen < toonen, soo vermaaklijk 14 hen < haar 14-15 Onder welken tweederlei < En onder dezelve tweederleye 1 8 by dit lest < onder dit laatste my < mijn 19 dierhalven gevoelende in my rysen < dies gevoelende, als in mijn drij- ven 19-20 krachtige gest van nieuwen Triaakel < kracht van nieuwen Theriake 389 2 o gelyk ik < dewelcke handel < handele dewelke < en die 21 ik < - 24 Dewelke < Welke o groote Godinne! hoewel se niet is < hoewel zy niet is, ?Groote Goddinne 24- 25 een Marsus werk of wydloopende uitbreidinge des krygs der Ama- soonen < een Amasonide van Marsus 25- 26 uw 00 vervloei jende werken < overvloeyende, uw 2 6 zoo versmaad se nochtans niet < versmaa nochtans niet 27 Ai! versmaad se niet < - dit klein werksken < doch gunstichlijck deeze kleyne het < die 28 synen < haaren 3 o om als wierook < en lieffelyk te bewaassemen < doorwaassemen 3 1 deelachtigh ben < ben deelachtich ik < - naalaaten < naarlaaten annotatie 2 6 overvloeyende, uw: uit hun overvloed, aan u [219] VREUGHDESANGH, OOVER DEN EEUWIGEN VREEDE, MET SPANJE (P- 371) toelichting Het gedicht verscheen in een eerdere versie in Six' bundel Vreughde-Zangen op de vrede van Munster (1648) (vgl. de Toelichting bij no. [218]). De verschillen tussen de hier behandelde versie in de bundel Poësy (aldaar opp. 281-283 afgedrukt) en die in het pamflet van 1648 worden nader aan de orde gesteld onder onderstaande Annotatie. annotatie 2 Kampioen: Strijder (wnt vii, i, 1179) 5 weldenaar schap: dwingelandij 6 7 langh krygsgeschil: de langdurige oorlog 8 aangebooden beede: nederig aan u gedaan aanbod I o met steeden, wierd ge kroont: met een kroon van muren werd gekroond, dwz. gekroond werd met een 'corona muralis', bestemd voor de overwinnaar van een stad (vgl. wnt viii, i, 360) II Als Palm, geplukt: dwz. Die als palm der overwinning zijn geplukt. Six zal doelen op Frederik Hendriks tocht langs de Maas in 1632. 13 loss* kartouw: schiete een kanon af 16 sesjes: in een bepaalde dansmaat (6/4) (vgl. Strengholt, 1981, p. 43 3) 17 De keelen heemlen op de vlam: Bij dit vuur klinken de zingende stemmen op tot de hemel 390 1 8-2o Want... baaren: Want ene dag bracht zoveel heil ter wereld, als die 'dracht' van tachtig jaren ons uit het bloed en het zweet van de oorlog in het vooruitzicht had gesteld. De vrede is als het ware een geboorte na tachtig zware jaren van zwangerschap. 2 i Ghy: nl. Gij, Neederlandsche Leeuw wont: hebt... ingenomen heir: leger geen muur: geen ommuurde stad (zoals 's-Hertogenbosch, in september 1629 ingenomen door Frederik Hendrik) 2 2 Weesel: de stad Wezel in Duitsland, een belangrijk steunpunt voor de Spaanse troepen die hadden getracht 's-Hertogenbosch vanuit het oosten te ontzetten. De stad was om vier uur in de ochtend van 19 augustus 1629 aangevallen en 'eer de kloek vijf uyren sloeg, was de Stadt geus' (Knuttel 3873 (1629), fol. D2r). 24 Heeft d'eigendom [...] begonnen: dwz. Is nu eerst... officieel onafhanke- lijk geworden 2 5 staatsuchtigh: heerszuchtig 2 6 Staat af: Doet afstand recht, en erffenis: de hem rechtmatig toekomende erfenis (nl. de soevereiniteit over ons gebied) 2 7 Verbeurt: Die hij terecht heeft verloren 29 Om 7 bloedjuk: Wegens het bloedig juk (wnt vii, i, 541, deze plaats) 'tgemeene best: de Republiek 3 o door het kryghsgevest: met het oorlogszwaard 3 1 wat minne lyke: hoe lieflijke 3 3 Langs: Over al 7: het gehele 3 6 ghy: nl. gij, saalge Son verheughde: blij hebt gestemd 37 de starre straat: de melkweg 42 Langs boomen, oover 7 veld gegaan: dwz. Die over bomen en velden komt liggen 44 oopnen [...] hartedeuren: laten de deuren van hartjes opengaan, doen de bloempjes hun hartjes ontsluiten 46 bootertasch: 'boterbuidel', uier (wnt iii, i, 707, deze plaats). Deze passa- ge (vanaf r. 45) doet sterk denken aan de strofen vin-xi van Vondels Oranje May-Lied (wb Vondel 11, p. 762-764). 4 8 van: wegens 49 huisman: boer 5 1 graage: 'graaslustige' 5 8 ree: rede, kust 5 9 buisen: haringscheepjes vry: gerust 60 drokke: bedrijvige 61 bangh voor struikverdriet: dwz. die alleen nog maar bang behoeft te zijn voor de gruwelen van struikroverij (de samenstelling is niet opgenomen in het wnt) 6 2 Verkort de mylen: Kort zich de reistijd 391 63 't kryghshelmet: de oorlogshelm. Het beeld van de helm die in vredestijd dienst doet als bijenkorf, komt al voor in Alciatus' Emblemata, onder het motto 'Ex bello pax' (Alciatus, 1542, p. 106-107). werd: wordt 64 Van: Door 6 5 in hol metaal: nl. in de loop van een kanon 66 saai: verblijfplaats, zetel 70 Die geener Vaadren goud benydl: Die het goud van geen van de voorvaderen benijd, dwz. die niet jaloers behoeft te zijn op de Gouden Eeuw, de 'aurea aetas' van de Klassieken 71 Wat Godheit: ook deze passage herinnert aan Vondels Oranje May-Lied (met name strofe vu daarvan). Vgl. ook de eerste Ecloga van Vergili-us, waarin keizer Augustus wordt voorgesteld als een godheid waaraan men veeoffers brengt, omdat hij rust op het land heeft gebracht. 7 2 staage: durende 7 3 Wilm: Willem van Oranje 74 met metaal: dwz. met het zwaard van de strijd 7 7 een vest: een omwalling 78 om V gemeene best: rond de Republiek 79 Dat God behoede: God behoede 80 7 hooghst bewind: de opperheerschappij correctie Op p. 281 van de bundel Poësy van 1657 staat in r. 11 van dit gedicht Princehangen. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot Princehanden. varianten Het gedicht vreugde-zangh over den eeuwigen vreede, &c.Van 1648 is ingrijpend herzien voor het een plaats kreeg in Six* bundel van 1657. Ik geef de oudere versie hieronder in haar geheel, gevolgd door een Toelichting en aanvullende Annotatie. vreugde-zangh over den eeuwigen vreede, &c. Verheugh uw Neederlandtsche Leeuw, Ons stadts-beschermer, en der Zeeuw, Twee volkeren, die met haar bloeden Bezwooren 't zwaardt uws klaauws te hoeden, Gespitst op 't buld'ren van Madril. Verheugh nu 's oorloghs roode spil Op 't eynd gedraayt, wijkt voor den Vreede, Die op uw schiet haar Zon beneede. Wat blij schap hebt wel eer getoont, Wanneer uw tuyn verrijkt, gekroont Met stee-krans wierdt van Prinsse handen? Maar nu is 't tijdt van vreucht en branden. De keelen heem'len op de vlam: Want makke dach zulk heyl bequam, Dat door een reeks van tachtich jaaren, 392 15 Uyt bloedt, en oorloghs sweet moest baaren. Ghy wont nu hier, of daar geen muur Met't heir, of Weezei op een uur; Maar al uw landt 't welk was gewonnen, 2 o Heeft d'eygendom op nieuws begonnen. Phlips die zoo trots op Kroonen staat Tot schand zijn erf'nis-deel ontslaat. Ja moet bekennen die weerspanden, Om tyranny van Albaas handen, 2 5 Weer spanneloos een bloedich juk Natuurlijk weeken tot haar luk. Een Vorst die 't recht der onderdaanen Wil kneuzen, kapt ook 't zijne in spaanen. Zoo schoof de Roomsche heerschappy 3 o Haar Kooningen eerst op een zy, En heerschte door gekoore Borgers: Lijk Venetiaan ook kreegh veel zorgers. Zoo worstelde Napolitaan, Om staatsche vrydom na te gaan. 3 5 Ay sie! hoe schoon staan nu de wieken Der Vree-Goddin! die haar laat rieken, Door 't afgemartelt Neederlandt. O Zaalge straal! ?Heemelsch pandt! Wat zaaken met u komst niet springen, 40 En voelen 't ingewandt uytdringen Een ongemeen en fris gelaat? Zelfs 't veldt-groent lokkender geblaadt: De hooven blaazen liever geuren: Men kan in Zee uw glans bespeuren. 4 5 Ghy schijnt gelijk een morgen-zon, Na zy de duyst're nacht verwon: Die al de zwarte locht van 't krijgen, Na 't helsche hol haar woon dee zijgen. Geweetens stijve palmen-tak 5 o Zich teegens wicht, en ongemak Verheffend, kent nu pers noch prangen. De Gods-dienst reyn, hier kleyn omvangen, Zal woek'ren weel'ger in haar groey Dan Gosens Isr'el by de roey 5 5 Der jukb're Nijl. De keur der steeden, En handt vest bloeyt, en houdt haar leeden. Nu trouwt de Vrijster onbevreest Haar Bruygom in den krijgh geweest. De Zoons beduchten niet haar hoeder, 60 Nu sneuvlen zal van Mars verwoeder. De Koopman zorg'loos ploeght de Zee, Voor roovers van de Vlaamsche ree. De Buyzen vaaren vry ten Heeringh, En pleegen nu een drokke neeringh. 393 6 5 De reyziger, ang voor verdriet, Kort nu de mijlen met een liedt. De Harder weydt zijn vee door beemden, Niet bangh haar 't krijgs-volk zal vervreemden. De Huysman klieft de vette kley, 70 En gaart in 't kooren meenich ey. De zwaarden roesten, en helmetten Gebruykt de Bïe om 't zoet te zetten. De Spinne spint in 't hol metaal, 'T welk blixemde, en was 's donders zaal. 7 5 Maar 't Wijngaart mes, en Tarwe sikkel, Blinkt gladt, en zonder vlek, of spikkel. Voor zulk genot, ?braafste vest! Van 't kreis Westfaalen, eer een pest Door Knipperdollinks t'zaamen zweeren, 8 o Nu waardigh met een naam te eeren Van Vreede-stadt, moet uwen Raadt Bedankbaar bloeyen in haar staat. Maar uw, ? zaalge Prinsse kruynen Opbouwers van ons Hollandts tuynen, 85 Zijn meer de harten aan verplicht, Zoo langh de Zon den bodem licht. Ghy Willem hebt zoo diep geslaagen In zwakke grondt die vaste schraagen, Waar op dat Maurits heeft den last 90 Van een wijdtstrekkend Rijk gepast: En Fred Erik den Muur voltoogen, Veel schrikbaarder in 's Ibers oogen, Dan der Chineesen voor Tartaar, En al de Weerelt wonderbaar. 9 5 In wellik Rijk uw Helden-zaaden, In deezen Willem wel geraaden, In deezen, ?deez Nieuwe Vorst! En wijzen Vader, zal die borst, Nu blinken in den gulden Vreede, 100 Als Diamant in goudt gesneede: Of beeter lijk een Salomon Wiens wijsheyt strekte met de Zon. Als Alexander hoeft hy niet te wenschen Na meerder weerelden en menschen: 105 't Is geenzins minder deucht, 't bewaar Van goed'ren, als te doen 't vergaar. toelichting De ingrijpende omwerking van dit gedicht bestaat uit weglatingen (r. 27-34, 49-56, 77-86 en 92-106), uitbreidingen (vgl. r. 12 met r. 12-16 van de versie van 1657), toevoegingen (vgl. r. 69-72 in de jongere versie), verplaatsingen (vgl. r. 67-70 met r. 49-52 van de versie van 1657, uitgebreid met het beeld van r. 45-48 aldaar) en herzieningen (vgl. bijvoorbeeld r. 87-91 met r. 73-78 van de latere versie). 394 Schenkeveld-van der Dussen, 1982, p. 298 betoogt dat Six dit gedicht op een aantal plaatsen heeft 'gedepolitiseerd door potentiële conflictstof zoveel mogelijk weg te werken'. De aanslag op Amsterdam (1650) zal hem hebben ingegeven de lof op de Oranjes aanzienlijk te bekorten, maar omdat hij toch ook niet geneigd zal zijn geweest de partij van de Oranjes volstrekt te verlaten, laat hij passages weg waarin over het recht van opstand tegen de vorst wordt gesproken en bijvoorbeeld ook een zinnetje als 'De keur der steeden, En handtvest bloeyt'. annotatie 1 uw: U 2 Ons stadts-beschermer, en der Zeeuw. Beschermer van onze (Hollandse) stad en van die van de Zeeuw 3 met haar bloeden: met hun nakomelingen 4 7 %waardt uws klaauws: vgl. het zwaard dat de Nederlandse leeuw in zijn klauw draagt 5 Gespitst op: Gekant tegen (vgl. wnt xiv, 2870) 7 Op 't ejnd gedraayt: Die ten einde toe gedraaid was 8 uw: u schiet haar Zon beneede: haar zonlicht neer doet stralen 9 Wat: Hoeveel hebt: hebt u uw tuyn: vgl. de gebruikelijke voorstelling van de leeuw in de 'tuin' van de Republiek 14 makke dach: een vredige dag (vgl. wnt ix, 108) 14-15 t(ulk [...] Dat: zoveel... Als 1 6 baaren: ter wereld komen 20 op nieuws: nogmaals (en nu als het ware extra bevestigd) 21 staat: is 22 ontslaat: doet... afstand, geeft... uit handen (vgl. wnt x, 1965) 2 3 die weerspanden: dat zij die weerstand boden 25-26 Weer spanneloos ... luk: Volgens het natuurrecht niet weerspannig waren toen zij tot hun geluk ontkwamen aan een bloedig juk 28 7 zijne: nl. zijn eigen recht 29-30 schoof [...] op een zy'- schoof terzijde (nl. in 510 voor Chr., toen Rome een republiek werd) 3 1 ge koor e: gekozen 3 2 Lijk [...] ook: Zoals ook veel zorgers: meerdere politici, een veelhoofdige regering (nl. in 1172, toen de Dogenheerschappij werd vervangen door een regering van vertegenwoordigers) 3 4 Om staatsche vry dom na te gaan: Om vrijheid binnen de staatsvorm te verkrijgen. Six doelt op de opstand van Masaniello tegen de Napoli-taanse onderkoning in 1647 (vgl- bijvoorbeeld het pamflet Knuttel 5410 van dat jaar). 3 5 de wieken: de vleugels 3 6 die haar laat rieken: die zich doet genieten 395 40-41 En ...gelaat: dwz. En voelen niet een fris blij gezicht, lang ongewoon geweest, naar buiten breken uit hun hart 4 2 Zelfs 't veldtgroent lokkendergeblaadt'. Zelfs de nu nog aanlokkelijker blaadjes van het veldgewas voelen ... gelaat 43 blaatten: 'wasemen ... uit' liever, lieflijker 44 uw glans: de gloed van u, Zaalge straal (r. 38) 46 Na %y [...] verwon: Nadat zij ... heeft overwonnen 48 IV*:Naar woon: thuis 49 Geweetens stijve palmen-tak: De stevige palmtak van het vrije geweten 50-51 Zich teegens wicht, en ongemak Verheffend: Die ondanks de last en ellende van de oorlog is opgegroeid (vgl. 'Palma sub pondere crescit') 51 kent nu pers noch prangen: kent nu geen onderdrukking of vervolging meer 5 2 hier kleyn omvangen: die hier in een klein gebiedje besloten is (vgl. wnt x, 677) 5 4 Gosens Isr'el: het volk Israel toen het in de landstreek Gosen in Egypte verbleef (Genesis 40:10) 54-55 by de roey Der jukb're Nijl: onder de roede van de onderwerpende ('j uk- opleggende') Egyptenaren 5 5 De keur der steeden: Het stedelijk privilege (wnt vii, i, 2634-263 5) 5 6 handtvest: het in een oorkonde toegekend voorrecht houdt haar leden: dwz. blijft onverminderd gelden 6 o van Mars verwoeder: door de zeer verwoede oorlogsgod 6 2 Voor: sluit aan bij %org'loos roovers van de Vlaamsche ree: nl. de Duinkerker kapers 6 5 ang: bevreesd 6 8 haar: nl. vyjn vee (object) vervreemden: afnemen, roven 72 te petten: te bergen 7 7 Voor: Als dank voor 77-78 braafste vest! Van 't kreis Westfaaien: nobelste stad van de kreits (het district) Westfalen, dwz. Munster 7 8 eer een pest: die vroeger een pest was 7 9 Door Knipperdollinks t\aamen ^weeren: Wegens het samenzweren van Bernhard Knipperdolling, de leider van de wederdopers en de stichter van het koninkrijk 'Sion' in Munster. Hij is in 1534 terechtgesteld. 8 o Nu waardigh: Maar die het nu waardig is 8 1 moet: moge 8 2 Bedankbaar: Op een wijze die haar dank doet verwerven (ik kon de af- leiding niet vinden in het wnt) staat: ambt 83-85 uw [...] Zijn meer [...] aan verplicht: aan u ... zijn ... méér verplicht 8 6 licht: beschijnt 8 8 schraagen: 'ondersteuningen', fundamenten (wnt xiv, 970) 91 voltoogen: voltooid 9 2 schrikbaarder: schrikwekkender 's Ibers: 's Spanjaards 396 9 3 "Dan der Chineesen voor Tartaar. Dan de Chinese muur voor de Tartaren (de noordelijke Mantsjoes) is geweest. De vergelijking is enigszins pijnlijk, als men bedenkt dat de Mantsjoes die muur hadden doorbroken en in 1644 de Tj'ing-dynastie hadden gevestigd. 94 En al de Weerelt wonderbaar, dwz. En een wonder in de ogen van de ge- hele wereld 9 5 In we Hik Kijk: En in dat rijk uw Helden-^aaden: uw heldhaftige nazaten, Willem van Oranje 96 In deepen Willem: En wel in de persoon van deze Willem, Willem 11 welgeraaden: die daarvoor uitermate geschikt is 98 En wijden Vader: En deze wijze vader voor het land %aldie borst: zal die jongeling, Willem 11 (wnt iii, i, 581) 100 Als Diamant ingoudtgesneede: Als een in goud gevatte diamant (goudt zal hier metaforisch zijn voor het Rijk (r. 95) en niet voor den gulden Vreede, al doet het bijvoeglijk naamwoord dat vermoeden) 1 o 2 strekte met de Zon: dwz. even ver strekte als het gebied waar de zon schijnt, 'de wereld omvatte' 104 meerder weerelden en menschen: een nog groter wereldrijk en nog meer on- derdanen 105-106 7 bewaar Van goed*ren: om bezittingen te bewaren en te behoeden 106 als te doen 7 vergaar: dan om bezittingen te verwerven [220] VREEDELOF (p. 374) toelichting Een vroegere versie van dit gedicht op de vrede van Munster (1648) verscheen onder de titel de sapphoösche lier in Six' bundeltje Vreughde-Zangen Over den eeuwigen Vreede van 1648 (fol. b recto-b verso; vgl. de Toelichting bij no. [218]). Six heeft die vroegere versie ingrijpend herzien voordat hij het gedicht opnam opp. 283-285 van zijn bundel van 1657, getuige de achter de volgende Annotatie besproken Varianten van dit gedicht. De versvorm en de metriek van dit gedicht zijn Horatiaans (vgl. bijvoorbeeld Horatius' Ode 1, xxn en vgl. ook r. 6 van het gedicht). annotatie i Vreenimfy van Jupjn gebooren: Nimf van de vrede, dochter van Jupiter. De godin van de vrede is Pallas Athene. 3 Thalye: Thalia, naast muze van het blijspel ook een van de drie Gra- tiën en godin van de vreugde. uw lof: indirect object beschooren: toebedeeld, bestemd 5 op geen Duitschen veeder: op een onnederlandse vedel (wnt xviii, 1274), voor: op een niet-Nederlandse zangwijs, een uitheemse dichttrant 6 Sdffoos meikaar: Sapfo's borsten. Degesangen zijn Sapfische oden. 8 Huiden ontfangen: Dat wij nu hebben gekregen 1 o glansen: stralen 14 rokkende op: agressief, ophitsend, van het werkwoord oprokken, 'ophit- sen' (wnt xi, 1135) 397 14- 15 *n baaren Bloedigh: door een bloedzee 15- 16 by de haairen Grypend: stevig vastgrijpend 19 om syn kroon verleegen: zich met zijn koninklijke figuur geen raad we- tend (wnt xx, 769) 2 o En te beschermen: En (een Kooningh) die bescherming nodig heeft 21 Eeven, of: Precies alsof 2 2 quam vryen: was gaan paaien 2 3 Rochels partyen: de Franse protestanten in de wijkplaats La Rochelle 26 staagh: onophoudelijk rammespieren: vlees van rammen (wnt xiv, 2768) 2 9 vervaarden angstiger Iber: Iberia, Spanje 3 1 doorlucht'ger: edeler, verhevener uw eer glans: het schitteren van de roem van u, Willem 11 (vgl. r. 3 3) 34 Diane: de maangodin (vgl. Sonne, r. 33), dwz. Maria Stuart 3 5 lauwren franje: lau werver siering (ten teken van de overwinning) 3 6 Neevens olyven: En onder olijftakken (ten teken van de vrede) 3 7 ryk van vreede: een veelvuldig bij andere dichters voorkomend woord- spel met de voornaam van Frederik Hendrik 3 8 niet smaakte: Frederik Hendrik was in 1647 overleden 3 9 braaver: met een nog groter faam 40 Des kloots: Van de wereldbol 41 veinsen: voordoen 4 2 slooten: vrede sloten gepeinsen: wens 4 3 Blyvende vleijen: Terwijl hij (de Fransman) toch blijft vleien Lisbon: Portugal deinsen: terugschrikken 44 treeken: valse streken, dwz. de Portugese aanslagen op Nederlandse posten in West-Indi?(Brazili? 4 5 's Keisers roei, de Sweeden: de Zweden, gesel voor de Duitse keizer. Zwe- den had een aandeel in de dertigjarige oorlog in verband met de suprematie in het Oostzeegebied. 46 d'Arend van Weenen, met syn seeven leeden: De Duitse keizer met zijn zeven keurvorsten, tijdens de dertigjarige oorlog voortdurend in conflict 47 de Polakken: de Polen, in oorlog met Zweden en Rusland 49 Mahomethiters: Turken, berucht om hun wreedheid 5 1 die van Tartars 't ryke voelen ryten: het volk dat zijn rijk door Tartaren voelt uiteenrijten, dwz. de Chinezen van de Ming-dynastie, door de Mantsjoes uit het noorden aangevallen. Bij de val van Peking (1644) was de Tj'ing-dynastie gevestigd. 5 4 onwilligh [...] luchten: tegen zijn zin ... verdragen, dwz. niet graag ... ontvangen (wnt viii, ii, 3165, deze plaats) 5 5 veilen: verhandelen 398 De vroegere, in 1648 uitgegeven versie van dit gedicht verschilt zo ingrijpend van die van 1657, dat ik haar hieronder in haar geheel geef, gevolgd door een aanvullende Annotatie. De vierde en vijfde strofe van deze vroegere versie (r. 13-20) zijn omgewerkt tot één strofe in de hierboven behandelde versie-1657 (r. 13-16), zodat r. 17-56 van die versie de omwerking van r. 21-58 van onderstaande versie bevat. De r. 59-72 van de sapphoösche lier kwamen invREEDELOF te vervallen. de sapphoösche lier. Zaalige Vre?Nymf schoone maacht gebooren Uyt lovis Zeetel, die uw heeft verkooren D'eerste der Nymfen, 'k heb uw lof beschooren Nieuwe gezangen. Zangen gezongen op geen Duytschen veeder, Welke van Sapphoos melk-aar vloeyden needer, Om uw te looven voor dat Heyl-zaam weeder, Als wy ontfangen. Klaare Godesse hoe schoon zien wy blinken 't Gulzel der straalen, die ghy wijdt laat zinken Op Spanj aarts harten die dorstich die drinken, Heet van Verlangen. d'Oorlogh verslaagen buyght haar voor uw voeten Grijnende, als baaren die 't getier verzoeten Wen held're Heemels haar met stilte 't ontmoeten En doen Bedaaren. O! die de Weerelt als heeft konnen dwingen, En van zijn Throon af over al bespringen, Dien wisten Hollandt en de Zeeuw t'ontwringen Landen en Baaren. O! Wat een juychingh, en een grooten Zeegen! Dat zoo een Koningh eerder heeft gezweegen, Dan zijn gezeetens, om zijn Kroon verleegen, En te bescharmen. Even of Roome 's Weerelts Heerschappyen Voerend, Carthago om verbandt quam vryen. Even of Vrankrijk om Rochel te myen Vree gingh om-armen. Geen Leeuw spant zaamen met de zwakke harten, Noch felle Tyger laat van schaap zich tarten, Ook zal geen Walvisch kennend Swaards-visch parten Schrikkende deyzen. Hoe laager dTber werdt misleyt van vreezen, Te hooger zien wy zellefs booven 't weezen Der Zonglans 's middachs uwe Zon gereezen, En meer te rij sen, Tref'likste Willem Prinsse van Oranje Met uw Diane 't schijnsel van Britanje Eeuwigh verheerlijkt spijtelijk voor Spanje, En al haar Kroonen. Dat eel gemoedicht bloedt als ingedronken Van dry Augusten, lijk Robijn zal pronken Met naam van Vree-rijk dieze uw heeft geschonken Uyt lovis Throonen. Nu zal de Fransman als verkort zich veynzen Toornich met reeden, maar licht anders peynsen, Uw niet min vleyend: nu zal Lisbon deynsen Meerder met vreezen. De Taams vol twisten, 's Kaisars roey de Sweeden, d'Arendt van weenen met zijn zee ven leeden 't Graanrijke Poolen, zullen haar bescheeden, Vreedich uw leezen. Mahomethiters, Norsse Moscovyten Wilde Barbaaren, afgeleegen Scijthen, En die van Tartar 't rijke voelen rijten, Zullen haar buy gen. Geen deel des Weerelts zal haar Boesem sluyten, Om niet te deelen wat de Landen uyten. Wy uwe Biekens zullen 't eelst der fruyten Lekkerkens zuygen, Uyt goude Bloessems in de Hesper hooven Schaduw-rijk van uw Appel-boom bestooven, Lieflijk vol geuren. Koopman zal uw looven Om vrye Scheepen. Visscher om Visch vangst, die zijn netten zwanger Ja schier voelt scheuren nu de Visch niet langer Duykt in de Kolken, voor 't geschut eer banger Met schrik beneepen. De Huys-lien nu haar Koeyen ruymer graazen Zullen vervroolijkt offren vette Kaazen Dien goeden Wey-Godt: En wy zullen blaazen, Langh leef Oranje. de sapphoösche lier: vgl. de annotatie bij r. 6 van de versie-1657 van dit gedicht, hierboven. Iovis: Jupiters uw: u V Guldek Het verguldsel, dwz. Het fraaiste, aangenaamste, De voordelen van de toestand van vrede haar: zich Grijnende: Zijn gezicht in een andere plooi brengend (vgl. wnt v, 723) 't getier verboeten: het woeden van de storm tot bedaren laten komen Wen: Wanneer haar: voor hen (nl. de baaren) stilte: stilling 7ontmoeten: het (nl. 'tgetier) ... tegengaan 16 doen Bedaaren: het doen bedaren i 7 die: nl. de Spaanse koning, die als: als het ware, bijna 1 8 bespringen: aantasten 2 3 gewetens: onderdanen 27 my en: aan ... te ontkomen, van ... af te komen 2 9 harten: herten 3 1 parten: streken 3 2 dey^en: terugdeinzen, vluchten 3 3 misleyt: ten onder wordt gebracht 34-35 V wee^en Der Zonglans: de zonneschijf 3 6 /tf^r rijsen: dwz. des te hoger zullen wij die nog zien rijzen 40 al haar Kroonen: dwz. alle rijken die samen het koninkrijk Spanje vormen 41 Dat eelgemoedicht bloedt: Dat bloed dat u een edel gemoed verschaft 41-42 als ingedronken Van dry Augusten: dat wel het ingedronken bloed van drie Romeinse keizers lijkt. Six doelt op Willem van Oranje, Maurits en Frederik Hendrik. 4 2 lijk: zoals 4 3 Met naam: Evenals de naam dietse uw: die het (nl. het bloed) aan u 44 Uyt lovis Throonen: Vanaf de troon van Jupiter, dwz. Vanuit het hemel- gewelf, zelf een hemellichaam zijnde (sluit aan bij pronken, r. 42) 4 5 verkort: tekortgedaan 46 met reeden: slechts in woorden licht anderspeynsen: hij zal er waarschijnlijk in zijn hart niet zo over denken 47 Uw niet min: U niet minder dan voorheen 51-52 haar bescheeden, Vreedich uw lee^en: u op vriendschappelijke wijze hun of- ficiële besluiten ter goedkeuring voorlezen 5 6 haar: zich 5 8 te deelen: nl. met Nederland te delen uyten: voortbrengen 5 9 uwe Biekens: de bijtjes van u, Willem 11 7 eelst derfruyten: het edelste voortbrengsel van de fruitbomen 61 de Hesper hooven: de tuinen van de Hesperiden, waar gouden appels groeien, dwz. de rijke landen, die de kooplieden aandoen 6 2 Schaduw-rijk: In uw luwte, In hun door u beschermde ligging (vgl. wnt xiv, 201). Of: Rijk dat als een schaduw bij uw rijk hoort (bijstelling bij de Hesper hooven). van uw Appel-boom: door uw boom van Oranje-appels bestooven: bevrucht 6 3 uw: u 64 vrye: zonder tol verplichting en gevaar voor kapers varende 6 5 Visscher om Visch vangst: De visser zal u loven wegens de visvangst (vgl. r. 63-64) 67 't geschut: het schieten, de oorlogvoering op zee eer banger: voorheen heel bang 69 Huys-lien: boeren 71 Dien goeden Wey-Godt: Aan die goede veldgod, die Pan, nl. Willem 11 blaa^en: fluiten, op de fluit spelen 401 [221] KRAAMPRACHT (p. 376) toelichting Het gedicht staat op p. 285-286 van Six* Poësy. annotatie 2 kinderbedde: kraambed 4 de pracht van V kraam: de mooie opschik rond het kraambed 5 fluwynen: kussenslopen (wnt iii, iii, 4597, deze plaats) 7 lynwaad: linnengoed 8 schaalen: bekkens, coupes (?) I o blaaken: schitteren II groeit [...] aan: neemt... toe 1 3 tegenmiddel: medicijn 14 7paxken: hun lastje, het kind ontpakken: afladen 15 Sy brengen haar: Moeten zij (de mans) hen ... brengen 16-17 se werden wel te moe, Zoo ras: dat ze even snel (weer) kiplekker zullen zijn 17 die nooit kraamen houwen: de vrouwen die nooit in een kraambed gaan liggen 1 8 Gelyk de Brasiljaansche vrouwen: Zoals de Braziliaanse vrouwen. Vgl. De Laet, 1630, p. 512 (daar schrijvend over de 'Gheleghentheyt van de volckeren ende in-gheboorne van 't landt van Brasil in 't ghemeyn'): '[...] de vrouwen als sy ghebaert hebben, wassen haer en gaen daer henen, ende de mans gaen te bedde leggen, ende werden besocht als oft het de kraem-vrouw waer'. Barlaeus, 1647, P- 23 schrijft de lichte bevallingen toe aan de mildheid van het Braziliaanse klimaat. [222] MYNS LEEVENS SUKKELINGE. OP DE WYSE VAN MARIA AS LOFSANGH (P- 377) toelichting Het gedicht staat op p. 286-287 van Six' Poësy. annotatie titel mariaas lofsangh: vgl. Lukas 1:46-5 5. Six zal de wyse van deze lof- zang hebben gevolgd in de versie die was toegevoegd achter de berijming van de Psalmen door Dathenus. De lofzang bestaat in die versie uit zesregelige strofen met een metrum, regellengte en rijmschema als Six* gedicht vertoont in zijn opeenvolgende zesregelige gedeelten. Die gedeelten zijn in de typografie niet duidelijk als strofen gemarkeerd (vgl. Dathenus' Psalmen in de druk van 1587, bijgevoegd achter de zgn. Deux aes-bi)bel in de druk van datzelfde jaar; Biblia, 1587). 1-2 De vleuglen van den dagh Myns levens: De vleugeltjes van mij, eendagsvlieg 2 rach: het web 3 blinden: dwz. onmeedogende 5 Besponnen: Met rag omwonden, Ingekapseld 6 Werd: Wordt van: door 402 7 klaare: heldere 8 Van soomerweer: Van het weer in de zomer van mijn leven (mijn volwassen leeftijd) begon: dwz. was nog maar net begonnen 9 beentjes: pootjes (het vliegje kon dus nog maar net op zijn pootjes staan) i o Ik vloogh: Of ik vloog (al) op: op ... uit ii om: rond 12 De %iele van het leeven: Die de ziel van het bestaan zijn (bepaling bij son- nestraalen, vgl. de werking van de zon in r. 7-9) 15 In meiningh: Verwachtende. De emendatie in deze regel is al voorgesteld door Van Es, 195 3, p. 184. 16 het winterweer: dwz. de ouderdom 17 de veer: het 'gevleugelte', de vleugeltjes 1 8 alle die er swerven: alle rondvliegende beestjes (de verwachtingen gin- gen dus in de richting van een 'normale ouderdom') 21 loose: sluwe 2 3 knip: de vogelval 24 Of doffer door den dranger: Of zoals een (domme) doffer zichzelf door (het deurtje van?) de duiven val zou helpen (wnt iii, ii, 3255, deze plaats) 26 scherpe: bijtende 26-27 in> En uit myn seere borsten: in zich op wat hij uit mijn pijnlijke borstkas zuigt 29-30 7 droogend... dorsten: het verzengende vuur van zijn dorst niet lessen 32 In V eele hartgevoedt: Dat in het edele hart gevoed wordt, nl. met de 'ca- lor innatus', de ingeschapen hitte die in de linkerhartkamer aan het bloed zou worden meegedeeld. De voorstelling is nog geheel volgens de Galenische opvatting van de bloedsbeweging (vgl. Lindeboom, 1972, p. 40-41). 3 6 Zoo werd ghe niet bedroogen: Dan zult u niet bedrogen uitkomen [223] SPANJES VREEDE (p. 378) toelichting Het gedicht verscheen in een vroegere versie in Six' pamflet Vreughde-Zangen van 1648 (vgl. de Toelichting bij no. [218]). De wijzigingen die de oudere versie heeft ondergaan zijn vermeld in de opgave van Varianten onder onderstaande Annotatie bij de versie van 1657. Die hier behandelde versie van 1657 staat op p. 287 van Six' Poësy. annotatie 1 gaf peis: kondigde een vrede af veinsde om besoeck: wendde voor bezoek te willen hebben 2 onnoosel: naief (bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?) 3 mee van sins dat kraam te vieren: die ook zin had op die kraamvisite te komen (er was immers peis geboren) 403 4 Geen spoor weerom vernam'. Merkte op, dat er geen spoor te zien was dat van de leeuw terugkeerde. Vgl. wb Vondel i, p. 520-521, r. 9-12: 'de Vos [...] Neemt op de stappen acht, die hy in 't zand ziet staen, Verneemt dat niemand keert van al die derwaerts gaen: [...]'. Vondel had de hier door Six toegepaste fabel Vanden Leeuw ende Vos berijmd in zijn Vorsteliicke Warande Der Dieren van 1617. 5 Holla,genoegh besoecks: 'Hola, die leeuw krijgt al genoeg bezoek inwendem ingaan 6 ons bloed voor wyn: ons bloed in plaats van wijn (ons is hier bezittelijk èn persoonlijk voornaamwoord, vgl. r. 7) 7 Hy selve doet bescheid: Hijzelf beantwoordt onze toost (wnt ii, ii, 1957) sjn flaauwe lenden: zijn slappe lendenen, zijn verzwakt lichaam 8 de myn': dwz. mijn lichaam 9 Verstaat dit Hollands leeuw: Indien de Hollandse leeuw ... zich hiervan voldoende rekenschap geeft een vosje in schyn van krachten: die eigenlijk een vosje is, dat alleen in schijn krachtig is I o By: In vergelijking met II Zoo: expletief, vat r. 9 op Flips noodvree: de van Filips iv afgedwongen vrede ontsenuwen: ontkrachten, krachteloos maken syn: nl. die van de Hollandse leeuw 12 groeijen: doen gedijen (ik vond echter in het wnt geen transitief groeien) by dit feest: door deze feestelijke vrede, dit kraam (r. 3) varianten De hierboven besproken versie van dit gedicht vertoont ten opzichte van de versie-1648 de volgende varianten: titel spanjes vreede < faelix civitas quae tempore pacis de bello cogitat i peis < pais besoeck < 't bezoek 3 vosje < Voske sins < zin 4 weerom < te moet 7 selve < zellefs 9 vosje < Voske 11 Zoo < Dan annotatie faelix civitas quae tempore pacis de bello cogitat'. Gelukkig de staat die in vredestijd bedacht is op een oorlog (vgl. het Antieke adagium 'si vis pacem, para bellum') te moet: dat hem tegemoet kwam (nl. bij zijn tocht naar de leeuw toe, vgl. de annotatie bij r. 4 van spanjes vreede) 404 [224] op het boeck, het lof des heilgen geests, van roelof Pieterse (p. 379) toelichting Ini 646 verscheen in Amsterdam V Lof Des Heylighen Geestes: Dat Is: Korte Verklaringe Van Het Wesen, de Eygenschappen, ende Werckingen des H. Geestes: Over eenige by sonder e Cier-namen, Ghelijckenissen, Afbeeldingen ende Cierlicke Beschrijvingen, die den H. Geest in het Oude ende Nieuwe Testament ghegeven worden van de hand van Roelof Pieterse (Rudolphus Petri) van Niedeck (i 586-1649), een bekende Amsterdamse predikant. Het boek is opgedragen aan Jacob Cats (Vos, 1903, p. 367-368). Op het werk schreef Six dit korte gedicht. Later schreef hij gedicht no. [179] bij Petri's overlijden en herdacht hem nogmaals in zijn gedicht no. [264]. Dit gedicht staat op p. 287 van zijn Poësy. annotatie 1 werd: wordt van u Boek: door u in uw boek 2 in 7 syne: in Zijn boek. In Six' voorstelling wordt Petri's geest gegrift in een lofboek (r. 4) van de Heilige Geest. 3 Uw: Uw boek verbarnen: verbranden, tenondergaan met het werreldschegestift: zoals het gehele bouwsel van de wereld (wnt iv, 1816), al het aardse 4 met hem, en u: evenals Hij (de Heilige Geest) en u 5 Hoe [...]?: Hoe ...! wie: die. Mogelijk heeft Six aan dit relativum ook, door de vorm, een interrogatief aspect willen verlenen: 'hij, die (en wie is er anders dan hij, die)'. Overigens was de wie-voim van het relativum in de zeventiende eeuw niet zo streng onderscheiden van de die-vorm als tegenwoordig (Weijnen, par. 54, p. 50). in pulken sin: op die wijze (met die achtergrond) 6 stort de stof der in: geeft de pen in wat te schrijven [225] grafschrift op--(p. 380) toelichting Het gedichtje staat op p. 287-288 van Six' Poësy. annotatie i de druif, van Basaraxe stronken: de wijn van de Bacharachse wijnstok- ken. Bacharach ligt tussen Mainz en Koblenz aan de Rijn. Elders spelt Six de naam van de plaats Baccherach (gedicht no. [319]) en Backer ach (gedicht no. [371]). Het is mogelijk dat Six in zijn spelling ook verwijst naar de Libische stad Bassara, waar Bacchus vereerd werd. De aanbidders van de wijngod heetten daarom ook Bassarides. 3 geschooten: die ... gevallen was 4 wyl hy dronk, niet wyl hy had gedronken: dwz. omdat hij dronk (nl. Vechtwater inslokte), niet omdat hij gedronken had. De beschonkenheid had immers alleen zijn val van het schip veroorzaakt. 405 [226] OP HET HEILIGH GRAF (p. 3 81) toelichting De invallen van de Turken in Europa deden sommigen roepen om een nieuwe kruistocht, waarbij men de herovering van de heilige plaatsen en met name het heilig graf centraal stelde (vgl. bijvoorbeeld Vondels Op de Tweedraght Der Christe Pr ineen van 1634; wb Vondel 111, p. 419-420, met name r. 43-49). Waarschijnlijk moet Six' gedicht tegen deze achtergrond gezien worden. Het staat op p. 288 van zijn Poësy. annotatie 1 besloot: sloot in zich en God, en mensche saam: nl. Jezus, die God en mens tegelijk was 2 vreemdelingh: hier met name in de zin van: oningevoerde, ondeskundige vermengh niet deesen naam: dwz. laat deze naamgeving ('God èn mens') u niet in verwarring brengen 4 Nochtans: En toch: haar lyk: het dode menselijk lichaam van de Godheid daar in: (wèl) in dat graf gesloten rees er buiten: verliet het bij de opstanding (de herrijzenis) 5 roemt: prijst... te zijn 6 Tot waaringh: Die diende tot rustplaats 7 den Kooningh van de vischen: de zeer grote vis (vgl. Jona 1:17) drymaal dagh: driemaal het daglicht, dwz. drie dagen (vgl. de opstanding op de derde dag na de kruisdood). In overeenstemming met de praktijk van de prototypische bijbelexegese ziet Six Jonas dus als een prefiguratie van Jezus. 9 schoon se was %oo heiligh: al was die rots nog zo heilig I o Heurs scheppers, en der Englen: Van haar Schepper, die ook de Schepper der engelen is (de rots als het zeer nederige geschapene, de engelen als de zeer verheven geschapenen) sat: verbleef II Wanneer: Toen die son: nl. Christus (vgl. r. 16 en r. 20 hieronder) heur luister: de luister van die rots 1 2 klaarder: helderder de son: de zon (het hemellichaam) in dat duister: in die periode van duisternis tussen kruisdood en herrijzenis 13 hanght [...] in: is ... te vinden, houdt verband met 14 Wat: Waarom 15 geduurigh: 'en steeds maar weer' (of: altijd brandend?) licht: kaarsen en lampen 16 Daar: Terwijl... toch hy self dagh: Hij, die de Dag zelf is (vgl. de annotatie bij r. 20) den nacht hier heeft gelooken: dwz. dit graf hier tot een nacht heeft gemaakt (door er afgesloten in te rusten) (of: met gesloten ogen) 1 8 dat dood hem had ge laan: dat Hem heeft geborgen toen Hij dood was 19 keer: wendt 2 o Salem: het hemelse Jeruzalem waar hy straalt: waar Hij het licht verspreidt (vgl. Openbaring 21:23) in vreeden: vgl. Openbaring 21:27 406 ["7] OP HET BONTGENOOTSCHAP VAN SPANJE, EN *T VEREENIGHT NEEDERLAND (p. 382) toelichting Het gedicht verscheen eerder in Six' pamflet Vreughde-Zangen op de vrede van Munster van 1648 (vgl. de Toelichting bij no. [218]). Die oudere versie van het hier behandelde gedicht is in haar geheel opgenomen in de onder de Annotatie volgende opgave van de Varianten. In Six' bundel van 1657 staat het gedicht opp. 288-289. annotatie 1 Had... Monarchyen?'. Rome voerde in de periode van zijn bloei toch zeker groter heerschappij (nl. dan het rijk van de Spaanse Habsburgers, Keiser Kareis erf) 2 Moet... heiyen?: Moet het erfrijk van Keizer Karei niet erkennen kleiner te zijn (nl. dan het Romeinse rijk)? 3 kroon: dwz. vorst, heerser voor Romulus geweld: onder het Romeinse geweld 4 wierdnimmer onderstelt: is nooit onderworpen (wnt x, 1477, deze plaats) 5 De Keiser: nl. de Romeinse merkende: Toen ... opmerkte 6 Zoo socht hy: Trachtte hij ... te sluiten en ... te werven voor soudenieren: als huursoldaten 7 Watjoegh dan Flip: Waarom heeft Filips 11 dan toch jacht gemaakt op ... (Filips blijft immers bij de Romeinse keizer ten achter, vgl. r. 1-6) ver sien: verspeeld, verloren ... laten gaan (wnt xx, 11, 2367, deze plaats) 8 Dit ooverstrydbaar bloed: Dit uiterst strijdbare (nadruk op oover-, wnt xi, 2087) volk dat noch syn stam geijkt: dat nog steeds lijkt op het volk waarin zijn wortels liggen 9 die wyse Vorst van Gent, syn grootevaader: nl. Filips de Schone, grootvader van Filips 11, die zetelde in Gent I o Wiens raad: Wiens regeringspolitiek. Six zal hier doelen op de eerbied van Filips de Schone voor plaatselijke en gewestelijke privileges en zijn besluiten ten gunste van de Nederlandse handel, zoals het grote handelsverdrag met Engeland, de 'Magnus Intercursus' (1496). de soon: nl. Karei v van hooghmoed onberaader: uit hoogmoed minder bezonnen II In: Indien dat saad: nl. dat Spaans-Habsburgse geslacht met: samen met 1 2 Vergeet partyschap van den muis, en olifant: De vijandschap tussen muis en olifant terzijde schuift. De vijandschap tussen beide dieren is al vermeld in Plinius' Naturalis historia vin, ix, 29. 1 3 Zoo: expletief, vat In (r. 11) op %ulk: net zulk, evenveel 14 Als ... strekken: Als het voordeel dat de hulp van de Batavieren voor het rijk Ausonia (het Romeinse rijk) heeft betekend 407 varianten Ik geef de versie van 1648 van het gedicht hieronder in haar geheel, gevolgd door een aanvullende Annotatie. vermaninge aan spanje Was Romen in haar Bloem niet grooter Monarchye? Moest Karels erf aan Phlips niet kleynder Rijk belyen? Nochtans boog meenigh Kroon voor Romulus geweldt, Maar Batoos manhaft bloedt wierdt nimmer onderstelt. De Kaisar merkende de daan der Batavieren Loech Room voor bondtgenoot genoot die soudenieren Wat joeg dan Phlips, die meer verzien dan heeft verrijkt Dit overstrijdtzaam volk dat noch zijn stam gelijkt? 't Welk wist die wijze Vorst van Gent zijn Groote-Vaader. Wiens raadt de Zoon vertradt van hoogmoedt onberaader. Zoo nu van eeuw tot eeuw dat zaat vergeet dit landt, Met meerder haat gememt, dan muys op Elefant, Zal van dees Vriendschap en d'Oranje vruchten trekken Meer nuts, dan Batoos hulp 't Ausoonsche Rijk kon strekken. annotatie 2 Moest Karels erf aan Phlips: Zou dan het land dat Filips 11 heeft geërfd van Karei v ... hoeven 4 manhaft: dapper (wnt ix, 199) 6 Loech ... soudenieren: Lachte er tevreden om dat Rome die soldaten als bondgenoten had 8 over strijdnaam: uiterst strijdbare (niet in het wnt) 11 dat %aat vergeet dit landt: dit land (nl. de Republiek) die nakomelingen (nl. Karei v en Filips 11) uit zijn herinnering bant {dat %aat object, dit landt subject) 1 2 Met... Elefant: dit landt, dat meer haat (daartegen) met de moedermelk heeft ingedronken dan de haat van de muis tegenover de olifant 1 3 Zal: Zal het (nl. dat %aat) [228] Aan Margarite (p. 383) toelichting Het gedichtje staat op p. 289 van Six* Poësy. annotatie 1 wascht: zult... (kunnen) afwassen swartheit: dwz. slechtheid, verdorvenheid 2 al%po: even, net zo (of: dus?) teer: pek 3-4 Margariet Behoort te heeten: Margariet zou moeten heten (vgl. het Latijn- se margarita: parel) 408 t"9] OP QUAADE TONGEN (p. 384) toelichting Met dit gedicht sluit Six zijn eerste boek Dichtbosch af, zoals hij dat met een aantal gedichten over het maken van gedichten had geopend (no. [1 i9]-[i2i]). Dit gedicht staat op p. 289 van zijn bundel. annotatie titel quaade tongen: kwaadsprekers 2 kraamer. handelaar een Kymist: een scheikundige 3 noch konst, noch wetenschap: nl. anders dan respectievelijk de beoefenaar der geneeskunst en de wetenschappelijk geschoolde chemicus (chiastisch verband) 4 meer %yn dan y die klap: dan meer voorstellen dan hol geklets 5 Dit volk: nl. Men (r. 1) 6 S try kt oordeely uit een schaapenbreins schapraai: Velt een oordeel vanuit een hersenkast (zo plat als die) van een schaap, 'Oordeelt naar zijn minieme schedelinhoud' (vgl. wnt xiv, 276) 7 van de kleuren van karsaai: (die een oordeel vellen) over de kleuren van wollen stof (wnt vii, i, 1669) 8 Momen: Momussen (spotters en schimpers) 9 klap: klets 1 o Een tuinboer plukt wel spreuken, van de bomen: dwz. Ook een tuinier ver- zamelt bij het sprokkelen wel spreuken. Six wil zeggen: ook bij nederig dagelijks werk (zoals ook het mijne) kan men wel wijze versregels maken. Scharrelend in het tuintje van zijn drogistenberoep weet hij zo nu en dan wel wat waardevols te 'sprokkelen' (al wordt dat 'waardevolle' gedicht ook vergeleken met een dorre tak). Van de vorm spreuk (voor: sprok, droge tak, sprokkeltwijg, wnt xiv, 3073) heb ik geen andere bewijsplaats kunnen vinden. Bij zijn bespreking van deze plaats vergelijkt Frederiks de vormen sprok, sproke en spreuke met knok, knoke en kneuke en komt op basis van deze analogie tot zijn verklaring van Six' spreuken als sprokken, 'twijgen' (Frederiks, 1883, p. 283). Ook Six' vorm tuinboer (hovenier, tuinman?) ken ik alleen van deze plaats (die niet is opgenomen als bewijsplaats in het wnt). [230] AFSCHEID, AAN HET BOEK (p. 387) toelichting Six begint ook zijn tweede deel Dichtbosch met een openingsgedicht, vgl. de twee (of drie) gedichten die het eerste deel Dichtbosch openen (no. [119] -[121]) en de raad aan den geenen, die myn rymen mis-haagen (no. [393]), die het derde deel Dichtbosch opent. Dit gedicht staat op p. 293 van Six' bundel. 409 in perkament: Six stelt zich zijn Poësy al gedrukt en gebonden voor ogen. een scheepslantaaren: nl. naar de vorm: een tamelijk dik boek, dat wat lijkt op een lantaarn met vier even brede zijkanten. Van Es, 195 3, p. 136 legt ook een verband tussen de stempelversiering (een blindstempeling) op het perkamenten bandje en de ruitjes van een scheepslantaarn. maar weinigh kandelaar en: dwz. maar weinig lichtbronnen, maar weinig gedichten die 'een helder licht van poëzie' verspreiden. Six ziet in zijn bundel dus maar weinig 'schitterende' gedichten. Van Es, 1953, p. 136 wil in kandelaaren een woordspeling met 'Chandelier' (kandelaar en ook: kaarsenmaker) zien. besiende een anders pen: als ik andermans pennevrucht bekijk In spiegels: dwz. Me aan dat werk spiegelend soete melk, noch hooningh: dwz. niets heerlijks Dies: Daarom ridders krooningh: dwz. een bekransing die een bijzondere verdienste van een adellijk persoon symboliseert. Een dergelijke krans kon worden opgenomen in een wapenschild (vgl. wnt xiii, 84). klimop: symbolisch voor de onsterfelijkheid (wnt vii, ii, 4071) lauwerblad: symbolisch voor de hoogste roem, met name in verband met literaire kwaliteiten (wnt viii, i, 1174-1175 en 1177) Al komtghe wandlen mee door stad: Al begeeft ook u zich (nl. evenals zovele andere boeken) in de openbaarheid in de stad Als ... koomen: Zoals de Antieke dichters in Rome zich in de strijd (om de rangorde) op hun Olympus samen (publiekelijk) vertoonden. De dichters in Rome vormden dus samen een Olympus, een godenberg van 'goddelijke' dichters, maar net als de Antieke goden leverden zij strijd om de onderlinge rangorde. Six' vergelijking geeft dus aan dat zijn zo nederig omschreven boek uitkwam in een tijd dat er in de stad (r. 10), in Amsterdam, een hevige strijd tussen literaire goden werd gestreden, zoals dat gebeurde in de bloeitijd van Rome. Ik zie in d'Olimp-stryd dus geen verwijzing naar de wedstrijden in welsprekendheid en dichtkunst bij de Olympische spelen (Van Es, 195 3, p. 136). De Olympische spelen zijn, ook in de Romeinse tijd, nimmer binnen Koomen gehouden. Geen swaan, noch Fenixpluim beny: Een zwane- en een Phoenixveer hoeft niet boos op u te zijn (wnt ii, i, 1801), dwz. Het boek ('schrijfveer-werk') van een zwaan (een verheven dichter) en dat van een Phoenix (een uitmuntend persoon) hoeft u niet kwalijk te nemen dat u naast hem in de openbaarheid komt Maar danke u: Maar kan u dankbaar zijn hun: nl. van een zwaneveer en van een schrijfveer van een vogel Phoenix op: bij ('vergeleken met') by [...]geleeken: met... vergeleken ('naast... aanschouwd') 0! hoe schoon?: o, hoe prachtig (en hoe waardevol?) is dat (dat oordeel, die kritiek) wel niet! Six lijkt zich hier nogal schamper uit te laten over de 'schoonheid' (en de waarde?) van de kritiek. dien: aan hèn Druk'. Het drukken van een boek, maar ook: Een problematische situatie met tegenkanting (waarin het aangesproken boek bij het verschijnen zal komen te verkeren, volgens Six, vgl. r. 17-18). De emendatie is al voorgesteld door Van Es, 1953, p. 136. oeffent luk, en ongelukken-, kan gunstige, maar ook kwalijke gevolgen hebben, kan zowel tot een triomf, als tot een nederlaag leiden [231] KLACHTE OOVER INGENOOMEN ARTSENYE, AAN SlMON DlLMAN, Geneesheer (p. 388) toelichting Vgl. voor Six' arts, vriend en verre verwant Simon Dilman het Register van namen. Dit gedicht staat op p. 294 van Six' Poësy. annotatie 1 meende: verwachtte, had als plan verslymde: met een teveel aan flegma bedorven 2 Van gal: Six wilde dus de oorzaak van de kwaal wegnemen. Het teveel aan kil flegma was een gevolg van het teveel aan hittig gal in zijn lichaam. Volgens de oude humeurenleer had zijn lichaam met flegma-produktie het verstoorde evenwicht tussen gal en flegma gepoogd te hervinden. Het resultaat was echter een overvloed aan gal èn flegma. 3 vier: nl. vier maal vier (vgl. r. 4) bedriegersgoude wikken: 'boontjes' van bedriegersgoud. Six bedoelt: vergulde pilletjes. Men voorzag pillen van een dun laagje bladgoud om de werking te bevorderen en om de onaangename smaak weg te nemen (vgl. Bosman-Jelgersma, 1983, p. 18). Het pilletje leek dus een klompje goud, maar het was dan een klompje goud dat alleen een bedrieger als echt goud zou verkopen. 5 Noch: Zelfs nu, En nog wierd: is ... geraakt gansch niet: niet geheel. De ingenomen pillen waren dus bedoeld als krachtige laxatieven. 7 seid: hebt... gezegd 8 verleesen: opgezocht (wnt xx, 839, deze plaats) 9 uit een ouden doos: met de implicatie dat de pillen hun werking al waren kwijtgeraakt I o Geldgierigh onder een gewrocht: (Hij) heeft uit geldzucht slechte ingrediën- ten (wat slechts) bij elkaar gedaan ('tot pillen gedraaid') II -1 2 Of... stopt: Of hij heeft een (in zijn ogen) onwetende pummel iets stoppends in de maag gesplitst (wntviii,ii, 2563, deze plaats). Sarcastisch noemt Six zich hier een botten loer: hij zal op het gebied van de geneesmiddelen geen onwetende zijn geweest, ook niet in de ogen van een laatdunkende apotheker. 12 af te dryven: te purgeren, te laxeren 13 *t Moet %yn: 'Zoiets moet het wel geweest zijn' binnen 't rift: in mijn lijf (wnt xiii, 166, deze plaats) 14 'k Ondank my: Ik doe mijn beklag over (wnt x, 1826-1827, ontdanken) pillegift: pille-cadeau. In woordspel: eenpillegift is eigenlijk een geboortegeschenk (wnt xii, 1, 1849, deze plaats). 411 [232] KODDENAARTJE (p. 389) toelichting Een koddenaartje is een kneu of hennep vink, een klein vinkachtig vogeltje met kwetterende zang, vroeger vaak als huisdiertje in een kooi gehouden. Six beschrijft hier zijn eigen vogeltje (vgl. r. 15 en r. 34). Het gedicht staat op p. 294-295 van zijn Poësy. annotatie 2 uit een lustigh geestje: wegens uw opgeruimde aard 4 Deur: dwz. Met uw zang doordringend in saai: kamer 5 in slootjes: in een kooi met slotjes 8 Des wildsanghs allerbeste tier: Het grootste plezier voor een zangvogeltje in het wild 9-10 noch ... dan: niet meer te drinken en te eten hebt, dan 1 o in 't bak/en, en in 'tglaasjen: chiastisch verbonden met respectievelijk aasjen en drankjen 1 2 Ghy leeft: Toch leeft u 14 Komt teegen duister aangeronne: Te velde gaat trekken tegen de duisternis van de voorgaande nacht (vgl. wnt 1, 279) 15 straaien schiet: dwz. zonnestralen als pijlen schiet deur 7 winkelglas: door de ruiten van onze winkel (in de Kalverstraat) 16 met dien bas: samenzingend met de baspartij die de zon als het ware zingt. De kneu 'soleert' dus bij de 'continuopartij' van de zon. Of slaat bas toch op het stemmetje van de vogel en bedoelt Six dat het vogeltje voortdurend (continuo) zingt? 17 Ghy singht U zingt (en door uw zang komt men tot de volgende gedachte) uitmuntende gemoeden: schepselen met een zeer hoogstaande natuur 18-20 Ontfangen [...] Met een gelaat: Aanvaarden ... Met dezelfde berusting (Met hetzelfde kalme gezicht, waaruit hun gelatenheid blijkt) 19 7 Zy buiten banden, of in band: Of zij nu vrij zijn, of gebonden (gevangen) 21 de werld... loopen: dwz. het is de hele wereld die voor iedereen open- ligt, maar de wereld geeft eenieder ook de grens van het bereikbare aan: men is aan de aardse grenzen gebonden (vgl. het kooitje: binnen de gestelde grenzen kan men veel genieten, als men er tevreden mee is) 2 3 in een enger gat: op een plekje dat benauwder is (nl. dan een stad, r. 24) 24 7 is een stad: dan is dat plekje een stad 2 5 al wat er leen kan reppen: al wat zich kan bewegen, alle schepselen 2 6 spys toe scheppen: voedsel voor verschaffen (de gedachtengang vertoont gelijkenis met Lukas 12:24) 2 7 vergeef: vruchteloos (zonder dat het kan blijven voortbestaan) 2 8 lyftocht dat het leef: voedsel opdat het leve 2 9 t(po soetgekaakels: een zo lieflijke vogeltaal 3 o in goud: met gouden letters. Bedoelt Six ook letterlijk dat hij dit ge- dicht in gouden letters (op een kalligrafisch blad?) heeft geschreven, of heeft laten schrijven? ge lyk orakels: zoals de boodschap van de Antieke orakels. Waarschijnlijk denkt Six vooral aan de poort tot de Apollotempel in Delphi, waarboven in gouden letters het vermaarde 'Ken uzelf stond geschreven. 412 31 vlugge pluimsibil: vliegensvlugge gevederde Sibylle (de vogel hier dus voorgesteld als profetes) 3 3 Ghy kont my niet veel mylen trekken: dwz. U kunt mij niet vele mijlen naar u toe laten reizen (anders dan de Antieke sibyllen, die de mensen die benieuwd waren naar hun profetieën, vele mijlen naar hun orakelplaatsen lieten reizen) 3 4 Wyl myns t(yt: Omdat u van mij bent (en dus bij mij thuis verblijft) aardigh wekken: dwz. u kunt mij wèl vrolijk wekken (in de zin van 'wakker maken', of alleen: 'opwekken'?) 3 5 van uw tongsken: door uw zingende stemmetje %oo: nl. aardigh (r. 34) 3 6 Myn heele f(iel, in d'ooren speelt: Mijn ziel zich geheel verlustigt in het luisteren (vgl. Van Es, 195 3, p. 169). Michels, 1964, p. 194-195 noemt een aantal passages bij andere zeventiende-eeuwse auteurs, waarin een soortgelijk zang-ziel-motief voorkomt. 3 7 Zoo beestje groei: Daarom, beestje, gedij 38-39 Euterpe ... tongh: Euterpe (de muze van de muziek en de lyrische po? zie, die de dubbelfluit als vast attribuut heeft) zal, in lieflijke harmonie (die tussen u en haar bestaat), haar fluit ter beschikking stellen om met uw zingend stemmetje (op uwe tongh) tot klinken te worden gebracht. Vgl. daarentegen Michels, 1964, p. 195: 'De niet zeer duidelijke slotregels van Six' gedicht kunnen betekenen: 'Euterpe zal op het geluid van uw gezang, nog zelfs na uw dood, haar eigen kunst eren met vriendelijk en zonder afgunst de uwe te verdragen". 40 Self naa uw keeltje niet meer songh: Zelfs na het tijdstip dat uw keeltje zal ophouden te zingen (nl. bij uw dood). Euterpe zal haar fluit dan niet meer met de muziek van het kneutje kunnen laten horen, maar wel met Six' lyrische poëzie over de kneu. Zij, als muze van muziek èn lyrische poëzie, zal dan haar fluit tot klinken laten komen in Six' dichterlijke beschrijving van het kneustemmetje: Six' poëzie zal dat stemmetje dus doen voortleven. [233] GRAFSCHRIFT, op KlAAS JANSEN VlSCHER (p. 391) toelichting Claes Jansz. Visscher (1586-19 juni 1652) was kopergraveur en uitgever van zeer veel grafisch werk van eigen en andermans hand. Hij heeft vele topografische voorstellingen van de omgeving van Amsterdam uitgegeven (vgl. r. 3). Dit gedicht staat op p. 295-296 van Six' bundel. 1 met: via 2 bee sigh: ijverig, nijver staal: burijn 3 Benyverde: Zijn best deed (wnt ii, i, 1803, deze plaats) print: prent, gravure 4 bootsen: maken int: inkt 413 6 Bootseert: Vorm, Snij moedloos: 'Hartstochteloos, vredig', verklaart wnt ix, 921 deze plaats (hapax). Mijns inziens bedoelt Six eerder: 'onvermoeibaar, nooit moe'. 7 kaarten: 'afbeeldingen' (of: landkaarten?) naa myn Kooninghryk: met het Koninkrijk der Hemelen als voorbeeld 9 op datgesicht: naar die aanblik, naar dat 'landschap' [234] OP HET BOEK, EXAMEN BULLAE PAPALIS, QUA P. INNOCENTIUS ABROGARE NITITUR PACEM GERMANIAE, VAN JOANNES HOORENBEEK (p. 392) toelichting ^1652 verscheen te Utrecht, bij Johannes van Waesberge: Examen Bullae Papalis, Qua P. Innocentius x. Abrogare nititur Pacem Germaniae: Institutum A Johanne Hoornbeeck [...]. In het geleerde werk bestrijdt de Utrechtse theoloog Hoornbeek (een verre verwant van Six) de bul waarmee paus Innocentius x (paus van 1644-165 5) had gepoogd het Westfaalse vredesverdrag (1648) te ontkrachten. Voor nadere bijzonderheden over Hoornbeek vergelijke men het Register van namen. Het gedicht, dat overigens niet is opgenomen in het voorwerk van Hoorn-beeks boek, staat op p. 296 van Six' Poësy. annotatie i Pamfyl: Innocentius' eigen naam luidde Giambattista Pamfili 7 heiligh jaar: het jubeljaar 1650. Volgens de Hollandse Mercurius van 1650 (p. 47) werd de bul op 3 september van dat jaar uitgegeven. 1-2 met alle grooten, Despurpren Raads: dwz. met zijn raad van kardinalen 3 als een bul: als een (brullende) stier 7 Reisers oor: in het oor van de Duitse keizer (Ferdinand 111) 4 de Pr ineen: dwz. de Duitse keurvorsten 6 Waar van rivieren door beaschte landen vlieten: Door welk poken en ophitsen bloedrivieren door in as gelegde landen stromen (vgl. het chias-tisch verband oorloghsvuur-beaschte en bloedvergieten-rivieren) 7 Wat: Waarom onnoosle: onschuldige een olyf: nl. een olijftakje syn schild: het wapenschild van Innocentius x. Dat schild vertoont een duifje met een olijftakje (Galbreath, 1930, p. 97-98). 8 Dewyl: Terwijl (wnt iii, ii, 2476) om lyken, graft in 7 wild: in de woestenij (van de oorlog) rond lijken zijn gekras laat horen (wnt v, 548 citeert ondergraffen deze plaats en kent het klanknabootsend werkwoord ook uit Kiliaan, 15 99) 9 derft: heeft... de euvele moed by Davids soon, gelyken: te vergelijken met de Zoon van David. Waarschijnlijk bedoelt Six dat 'iemand' de paus met Jezus had vergeleken door hem op de titelpagina van de bul 'Sanctissimus Dominus' te noemen. In zijn boek veroordeelt Hoornbeek deze betiteling scherp, met een beroep op Mattheik 23:8 (Hoornbeek, 1652, p. 4). 1 o eer: eerder, veeleer 414 Beeldbui: Beëlzebul, de overste der duivelen. Volgens Lukas 11:18 is Beëlzebul 'tegen zichzelf verdeeld' (vgl. de twistge ryken). Blijkens het metrum is Beëlzebul hier drielettergrepig. den Prins: heerser, 'overste' 11 beneemt: neemt... af mom: mombakkes 12 De bloedbel: dwz. De purperen, opgeblazen en bloeddorstige blaaskakerij ('bloedblaar'), nl. de bul (vgl. ook bul en -bel). De samenstelling is niet opgenomen in het wnt. Six speelt met de klanken van Beëlzebul, bullebak en bloedbel (vgl. ook bulk en bul in r. 3). Het Latijnse bulla betekent overigens ook 'waterbel of waterblaas'. fyne: listige, sluwe (wnt iii, iii, 4465) stom: 'met z'n mond vol tanden' [235] SCHRIKSPIEGEL, OM NIET NAA ENGELAND TE REISEN (p. 393) toelichting Het gedicht dateert vermoedelijk van 1649 (V8L r- 9)- Het geeft de reden voor Six' afkeer naar Engeland te reizen; hij vreest represailles voor zijn (als pamflet uitgegeven?) gedicht of gedichten op de terechtstelling van Karei 1. Vijf jaar later zou hij echter van dit standpunt afwijken en een rechtvaardiging dichten van zijn reis naar Engeland in 1654 (vgl. de Toelichting bij dat gedicht, no. [404]). Dit gedicht staat op p. 296-297 van zijn bundel. titel scHKiKSPiEGEL: Bespiegeling over mijn afkeer 1 om droogery: voor mijn handel in kruiden 2 pulken naam: nl. Engelsch (vgl. engelen-) 3 moest scheppen baaren aam: rustte 4 bosch: Heidenreich, 1970, p. 196-197 probeert aannemelijk te maken dat hier sprake is van een toespeling op Jeroen Bosch, maar ik zie voor die opvatting toch te weinig aanleiding. De steun die hij zoekt in Six' bezoek aan het Escorial ('there is at least a slight chance that he saw Bosch's works there') valt weg als ik aannemelijk kan maken dat dit gedicht dateert van vóór Six' reis door Spanje (vgl. r. 9). 6 Lyk: Zoals ook 7 Op V bloedigh aanschyn: In het met bloed besmeurde gezicht (sluit aan bij gespoogen) die Karei heeft gevelt: dwz. Cromwell 8 om geen Kooningh te gedoogen: teneinde zich niet te laten dwarsbomen door een koning 9 hier: nl. in Parijs 7palleis: het Palais de Justice. Six doelt op de terechtstelling van de drukker Morlot, die betrapt was bij het drukken van een fel pamflet tegen Anna van Oostenrijk, de koningin-moeder, en kardinaal Maza-rin. Hij werd echter niet opgehangen, omdat de volksmassa hem uit handen van de beul redde. Uit deze regel blijkt dat Six bij de executie aanwezig is geweest en uit het woord hier zou kunnen blijken dat dit 415 gedicht ook in Parijs is geschreven. Aan de gebeurtenissen rond de voorgenomen executie van Morlot wijdde Six ook aandacht in zijn sonnet op den oploop te parys (gedicht no. [29]). 11 de Kooningin: de koningin-moeder Anna van Oostenrijk niet [...] dan vlammen viers: niets anders dan slechts vurige vlammen 13-14 d'aaders [...] Volkrytsteen: de krijtaders in de bodem 13 de blanke dorre bergen: de krijtrotsen van Albion 14 den grond: de bodem 15 stoppen toe: afsluiten mond: monding 16 %algebreklik alles vergen: alles zal vragen, omdat ze volledig onthand zal zijn 1 7 dat Vloekenhoofd: die aanvoerder van boosdoeners (vgl. wnt xxi, 2261), dwz. Cromwell naar en: benaderen, bereizen 19 te raaken aan een kant: van kant te worden gemaakt 2 o verduivelt: met duivels gevulde Dorislaar: Isaac Doreslaer, de gezant van het Engelse parlement, die in Den Haag door koningsgezinde Britten op straat was vermoord (mei 1649) 21 Dat bonderthoofdigh beest: Die Hydra van: te verbinden met muur (r. 22) 2 2 met geen muur, versien: niet voorzien, beveiligen met een omwalling. Bij belegeringen werden de lijken van gesneuvelden wel gebruikt als bouwmateriaal voor verschansingen. Zo wordt vermeld dat bepaalde borstweringen bij de belegering van Ostende voor een derde bestonden uit de lichamen Van vriend en vijand' (Van Sypesteyn, 1887, p. 90-91). 2 3 Het pooge: Het beest mag gerust proberen om meer ontsachs de distels uit te wien: om uit de distels (hardnekkige tegenstanders) meer ontzag te voorschijn te wieden 24 Die distelpriemen: De stekels van die distels, dwz. de afweer van deze te- genstander daar is voor my gebeeden: dat er voor mij gebeden is (gezegdezin). Ik kan geen bevredigender verklaring voor r. 23-24 geven. 2 5 Pauwelstooren: de toren van St. Paul's (dwz. de oude St. Paul's van voor de grote brand van 1666, die nog wel een toren had) 26 Al 't manlike oor: Het hele mannelijke nakomelingschap (wnt x, 104) staf: scepter 2 7 plengh: kan offeren 2 8 dien ryksstam: die koninklijke familie voorts: nog verder 3 o maak besloote pielen vlugh: kan opgesloten boeven op vrije voeten stellen 3 1 delge: kan verdelgen schelde: zou uitschelden, hekelen aan poorten, deur, of brugh: nl. door daar pamfletten op te hangen (?) 3 2 vrekke: begerige verkroppen: volvreten 3 3 drykruisdrigh: drie kruisen in zijn wapen dragende (wnt iii, ii, 3341, deze plaats) vloeden: wateren 416 34 In vieren kruist: In de vier windrichtingen doorkruist (vgl. drykruisdrigh) rond: om de wereld 3 6 voeden: de kost geven, aan het werk houden 3 7 Zöö: dwz. Zelfs als dat niet zo zou zijn blyf nochtans [...] vergeeten: dan nog moet... buiten beschouwing blijven (nl. als reisdoel) 3 8 onnoosele: niet van geweten bezwaarde arremoe: armoede (nl. die dan zou volgen) 3 9 Lei [...] na [...] toe: Kan ... vergaderen tot, Kan ... begraven bij met eer: zonder dat ik mijn eer zal hebben verloren [236] Brief, aan Joannes Hoornbeek, te uitrecht (p. 395) toelichting De brief is Hoornbeek in 1649 vanuit Bayonne gestuurd. Six noemt de bekende Utrechtse hoogleraar in de godgeleerdheid (1617-1666) zijn 'Neef'. Ik heb de precieze familierelatie echter niet kunnen reconstrueren. Hoornbeeks moeder was een Haarlemse en heette Jacqueline Baert (De Bie en Loosjes iv, 1931, p. 277) en Six heeft zijn gedicht fooi met inleidende brief (no. [211] en [212]) opgedragen aan de Haarlemmer Hans Baard, die mogelijk een familielid van Jacqueline is geweest en door Six ook 'Neef' wordt genoemd. Zie voor Hoornbeek ook het Register van namen. Dit gedicht staat op p. 298-299 van Six' Poësy. 2 Sondt: Deed u ... toekomen in rymeloose reeden: in proza 3 Van oproer daar: Over oproer daar. Six doelt waarschijnlijk op het oproer bij de executie van de drukker Morlot op 20 juli 1649. Hij was daar zelf getuige van geweest (vgl. de gedichten no. [29] en no. [235]). Bajoon: Bayonne, aan de voet van de Pyreneeën, nabij de Golf van Biskaje 5 loome: trage Britanje: Bretagne gingh ontwyken: 'links liet liggen' 6 En Nantes ... kyken: En die, op weg naar La Rochelle, de aandacht van Nantes op mijn rug vestigde, Nantes mijn rug liet zien (vgl. wnt x, 317) 7 in elke tasch, van twee ge laan pistoolen: in elk van beide zadeltassen met geladen pistolen 8 Davids gulden harp: dwz. een psalmboek Flakkus lier: dwz. een Horatiusuitgave 11 eensaem: nl. inmiddels (na Angers) zonder reisgezelschap reizend (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [53]) somwyl: zo nu en dan 1 3 anders: nl. anders dan ik op dat moment 14 onmoeilyk: gemakkelijk, licht (wnt x, 1733, deze plaats) 15 had wegh genoomen: in beslag had genomen, had afgeleid 417 16 Dat: nl. een diep gepeins, dat begost: begon i 7 eerste aandachtigheit: godvruchtige bespiegeling over de eerste dingen, de allerbelangrijkste zaken %oo: expletief, vat Teruyl (r. 15) op 1 8 loech: lachte nooteryke daalen: dalen, rijk aan notebomen (woordspel met 'muzieknoten') 20 lochte: opgewekte, verheugde (wnt viii, ii, 3156, deze plaats) als in myn oor verdrinken: als het ware helemaal opgaan in mijn gehoor (vgl. wnt xix, 1482, deze plaats) 2 1 kittelde: prikkelde, zette ... aan stookte pulkenyver: wekte zo'n geestdrift op 2 2 een orgellied: een bij een begeleidend instrument gezongen lied (vgl. wnt xi, 1487: orgel: 'muziekinstrument in het algemeen'). De bedoelde begeleiding zou hier uiteraard door de vogeltjes zijn verzorgd. dien godsaalgen schryver: nl. David 2 3 streelend: lieflijk 24 Voorts: Meteen mijn begeeren: dat wat ik wenste, hetgeen ik wilde pakken 2 5 vooren: voorheen 2 6 hingh my aan: bleef aan mij vastkleven (omdat het mij eigen is), maar ook: 'zat nog in mijn hangende zadeltas' 2 7 Een waare schildery: Een waar beeld, Een perfecte zinrijke afbeelding 2 8 Insonderheit van my: En wel in het bijzonder van mijn leven. Six wil niet wegschuilen achter de algemene levensles, maar acht die hier met bijzondere kracht op zichzelf van toepassing. 2 9 Hy die: Six zal hier refereren aan een (Antieke?) anecdote over het ver- lies van een aan de linkerhand gedragen pinkring, maar ik heb die niet kunnen terugvinden (of is Hy die toch slechts 'Een willekeurig persoon, die ...'?). slinks: links, in contrast met Six' rechts in een tas geborgen psalmboek 3 o miste, in gras: tussen het gras kwijtraakte 3 1 Myn draaiende ooverlegh: Mijn aarzelend nadenken (over de toedracht) 7 onheilopenbaaren: de pijnlijke gebeurtenis precies reconstrueren 32 de Sanger: nl. David, het psalmboek vervaaren: weggeraakt 34 Of... missen: Ofschoon ik hem, toen ik in Poitou was, waarschijnlijk nog niet had hoeven missen, dwz. Ofschoon ik hem waarschijnlijk nog niet kwijt was, toen ik al in Poitou was. Poitou is de streek rond Poitiers, bezuiden An jou. 3 5 Ik hadde nietgedooght: Ik zou toch niet gedoogd hebben het heilige: dat het heilige (nl. het psalmboek). De zinsnede leidt een lijdend voorwerpszin in. 35-36 van honden, Of afgodisten vuil, en doem lik: door honden, ofwel vuile en verdoemelijke afgodendienaars (vgl. Mattheüs 7:6). Six vraagt zich bezorgd af of zijn psalmboek soms in handen van de katholieke Fransen is gevallen. Ze zouden zulke parels immers als zwijnen hebben vertreden. 418 3 7 Maar als: Maar toen (vgl. de annotatie bij r. 43) ooverwoegh: overwoog de wyse te beklaagen: dwz. het onheil aan de wijze van vervoer, de aard van de reis te wijten 3 8 Die was: Die bestond uit, Die bepaald was door (bepaling bij de wyse) de swaare draf: de moeizame tred van het paard vol valsche slaagen: vol verraderlijke kronkels 3 9 myn viergevoet: mijn paard, ruin (r. 5) geen stappen konde stappen: geen regelmatige pas kon houden (vgl. wnt xv, 760) 40 half gekuilde trappen: oplopende stukken met treden die tot halve kuilen zijn uitgesleten 41 Ge lyk: dwz. Zoals dat ook het geval was in (Ge lyk sluit aan bij daar, in r. 40) wynachte: wijn voortbrengende (verkorte vorm van wijnachtige, vgl. Michels, 1964, p. 208 over deze plaats en wnt i, 754) 42 rechts om: alsof het erom begonnen is (vgl. wnt xii, iii, 609, deze plaats) 43 O neen, myn boesem swol: Toen, o nee! zwol mijn boezem (vat Maar als, r. 37 op) 44 Daar waaren: Er waren ... aan te wijzen reen: oorzaken van: weg van 4 5 man na 's Heemels hart: nl. David (vgl. 1 Samuël 16) 4 6 Dankleeraar: Man die ons God leert danken volgebeen, na 's Vaaders saalge deuren: dwz. die vol zijt van gebeden die zich tot de poorten van de hemel richten 47 Daar was: Er was socht: poogde 4 8 ydel: lege, onvervulde tot God, bereiden: voor God gereedmaken, openstellen 49 Saad: Al geeft... zaad, of: Zaai (imperatief) (vgl. Mattheüs 13) kooren goed van aard: metaforisch voor: Davids psalmen 5 o d'Onsichtbre Onkruidenier: dwz. De duivel (met een toespeling op Six' beroep van kruidenier?) tot saaden, wakker: waakzaam om zaad van onkruid te kunnen strooien 51 Werpt hy: Werpt hij soms (retorische vraag) de loose droes: de valse duivel om te vinden: om te vangen, te verschalken 5 2 mach: kan 5 3 op bitter soet, d'onnooselen te nooden: de onwetende en argeloze mensen te nodigen op een maal van zoete, maar in wezen bittere gerechten 5 4 oneetbre steen: vgl. Mattheüs 4:3 voor: in plaats van 5 5 Myn vaste Flakkus: Mijn vaste metgezel Horatius 5 6 Vol'ydelheits geschaft: Die vol is van wereldse, niet-godvruchtige gerechten om Davids niet te naaken: opdat ik mij niet tot die van David zou wenden 419 57-58 Apollo, De Kriste Orakelgod, te Sion: de andere Apollo, de orakelgod van Sion, dwz. Christus. Six past zijn omschrijving als het ware aan bij het feit dat hij alleen nog een Horatius bij zich heeft om uit te putten. Hij doelt hierbij op Christus als Zon (Apollo) in het nieuwe Jeruzalem (Openbaring 21:23). In de metaforiek staat het orakel voor de bijbel. 5 9 Tweesins: Dubbelzinnig als De los: als de kloof van Delos. Waarschijnlijk doelt Six op de rotskloof te Delphi, waaruit dampen opstegen die de Pythia, de Apollo-priesteres, brachten tot haar veelal dubbelzinnige orakelspreuken. Mogelijk betekent Delos hier dus 'van de Deliër, van Apollo'. Op De-los was nl. wel een heiligdom van Apollo, maar geen hol als dat te Delphi. Of is Delos een vergissing? siet: zie hier 60 daar: nl. in deze toedracht laage: toeleg 61 in schyn van roosen, onder door en: met het uiterlijk van rozen, die echter met doornen zijn bezet 6 2 willge: die wel graag ander nieuws had willen melden 6 3 bevryven: be wrijven, besmeren (wnt 11,11, 2436) 64 Kerke lyk, en aangenaamer: minder werelds en aangenamer (wat aangaat inhoud en vorm) [237] NAHUISWENSCH (p. 397) toelichting Het gedicht is tot stand gekomen tijdens Six' reis door Spanje in 1649 (vgl. r. 51). Het staat op p. 300-302 van Six' Poësy. Dr. H. de Vries wees mij erop, dat Six in de eerste vijftien regels van dit gedicht het begin van Canción v van Garcilaso de la Vega ("?501-1536) blijkt na te volgen (vgl. Garcilaso de la Vega, 1980, p. 47-51 en vgl. ook de Toelichting bij gedicht no. [51]). annotatie titel nahuiswensch: Wens om thuis te zijn 2 doof: dof 3 vier: vuur, nl. van inspiratie 4 temmen: zoals Arion de elementen kon temmen met zijn muziek 5 Van felle wind, aan brand: die door een felle wind aan het zieden waren 8 pletten: verpletterd liggen. Six refereert aan het lot van de hemelbestormende Titanen, door Jupiter onder bergen bedolven. 9 hecht: stevig in de grond zittend I o wyde: in verre landen levende, exotische II naa my trekken: naar mij toe ... lokken (zoals Orpheus dat kon met zijn lier) als ge toomt: als het ware aan een toom 13 Se speelde van geen krygh: Dan zou ze geen heldenlied over de oorlog spelen. Six kan hier het oog hebben op zijn gedicht moed aan het fransche heir op den intocht in vlaanderen (van l645,nO. [i 5 4]) 14 braave: dappere, edele 420 15 Van eedel bloed, en stof ontygh: Van edele komaf (bepaling bij helden) en door smerig stof (bepaling bij smooren; wnt x, 1876, deze plaats) 16 Hen %oo van 't lot beschooren: Zoals het hun door het lot beschoren is 17 Vrank: Fransman. Denkt Six hier aan zijn gedichten op Lodewijk xiv en Mazarin (zoals gedicht no. [30])? 19 soekt: tracht te krijgen 2 1 hoorde ook: zou ook merken 2 2 Den vreede van Oranje: Over de vrede van Oranje (hier in de persoon van Willem 11; Frederik Hendrik was in het jaar voor de vrede van Munster (1648) overleden). Six zal hier denken aan zijn bundeltje Vreughde-Zangen op die vrede (vgl. de Toelichting bij no. [218]). 24 Op'tpuntgeparst, van Spanje: Van Spanje, dat tot het uiterste geprest was geworden 27-28 meenich strand Der machtighste Tirannen: menige door de machtigste ti- rannen beheerste kust. Six denkt aan de overzeese expansie. 29 Self: Zelfs laaten ongelooft: ongeprezen laten, niet bezingen met lofliederen 3 o Met: Evenals. Misschien denkt Six hier aan zijn gedichtje op Amster- dam, dat ook al was uitgegeven in het bundeltje Vreughde-Zangen van 1648 (no. [270]). haar hoorens: de punten van haar kroon (vgl. wnt vi, 1093) 31 Op't Keiserlyke waapenhoofd: Die staat op het keizerlijke Amsterdamse wapen, als op een hoofd 3 2 met toorens: nl. in de vorm van haar trotse torens. De gelijkstelling van de punten van de kroon met de stedelijke torens doet Amsterdam een Cybele lijken, een met torens gekroonde moederaardegodin. 3 3 Al op een: Op een nog 34 klinken: slaan, aan het klinken brengen (wnt vii, ii, 4109, deze plaats) 3 5 moest: zou moeten besaadt: bedaard, tot rust gebracht (wnt ii, ii, 2444) 36 al het swellen slinken: elke vloed zou moeten wegebben 3 8 in bedekte mynen: in verborgen onderaardse holen 40 verschynen: hierheen komen (sluit aan bij r. 37) en te voorschijn komen (sluit aan bij r. 38-39) 41 Wat in de groenten eet: dwz. Het kleinste wormpje 4 3 Syn kuuwen waatert: Zijn kieuwen met water bespoelt 43-44 gereedy En vaardigh: zonder bezwaren en bereidwillig 4 5 Waar 't alles: Als dan alles ... zou zijn. Six bedoelt letterlijk alles; in r. 35-39 omschrijft hij de vier elementen waaruit het universum is opgebouwd (respectievelijk: water, lucht, aarde en vuur) en in r. 41-43 geeft hij nog apart aan dat de complete fauna, van wormpje tot vis, dan aangelokt zou worden door zijn lier. 47 op't onvoorsienst: op de meest onverwachte wijze 4 8 Met 't snelste: dwz. Met het snelste vervoer dat ik dan zou kunnen uit- kiezen 49 soute plas: zee 5 o aarde wyde streeken: landstreken die zo wijd als de wereld strekken 51-52 Schoon ... geleeken: Zouden, al ben ik nu ook in Spanje, maar één sprong lijken 421 5 5 o schimmen-, o ongrijpbaarheden! (vgl. wnt xiv, 686) een pjn: een verdriet, een teleurstelling 56 7 Y t(po niet eens te vinden'. Dat ik het IJ nooit op deze wijze kan berei- ken (nl. op vleugelen van winden) 5 7 Och! dat: Och! was het maar zo, dat 57-58 op't rad [...] vlugh van draaken: op het door draken snel voortgetrok- ken wiel 5 9 die groote saai/er: nl. Triptolemos, die de mensheid leerde hoe zij koren moest verbouwen (vgl. r. 60). Hij verplaatste zich op een door draken getrokken gevleugeld rad. 60 Om saadgemein te maaken: Om zaad te verspreiden (ook in de zin van: Om het gebruik van zaad bekend te maken) 61-62 den toom Van vrouw Mede: nl. de toom van de draken wagen van de to- venares Medea. Haar wagen had zij van haar grootvader Helios te leen gekregen. 6 3 den Heemelsoom: de rand van de hemel, het hemelgewelf 64 op uw pennen: op uw vleugelveren. Perseus droeg gevleugelde sandalen. 6 5 Ach! dat: Ach! hoe spijtig is het, dat mach: kan 6 8 Met saamenspraak: Voor een gesprek 69 Dies: Daarom 7 o Voor: Als dank voor 71-72 om [...] uit te vaaren: dat u ... uitvliegt 7 3 speelenssieke: het spelen beu geworden (vgl. daarentegen speelziek: speels) 7 5 ghe hebt geweest: u hebt uw tijd gehad, u hebt afgedaan. Six geeft dus zijn lier, zijn dichterschap, aan de vlammen prijs, omdat die hem van geen praktisch nut is. Een Arion of Orpheus zal hij er niet mee worden. Een lierspelende poëet mag hoge aspiraties hebben, maar Six blijft met beide benen op de grond staan. [238] ONWEER, OP DE GRENSEN VAN SPANJEN (p. 400) toelichting In dit gedicht vergelij kt Six het hevige onweer tij dens zij n nachtelij ke tocht over de grens tussen Frankrijk en Spanje (1649) met dat bij de begrafenis van Gaspar de Guzman, graaf van Olivares (15 87-1645). Olivares was van 1621 tot 1643 Spanjes eerste minister. Het debacle van de Spaanse politiek in die jaren werd hem persoonlijk aangerekend. Hij werd in 1643 van zijn taak ontheven en verbannen naar het plaatsje Loeches buiten Madrid en vervolgens naar het verder weg gelegen Toro, waar hij in 1645 overleed. De reis van zijn dode lichaam van Toro terug naar het familiebezit Loeches, waar het is begraven, voerde langs Madrid en juist toen, in augustus 1645, woedde er een hevig onweer boven de stad (Maranón, 1939, met name p. 392 en vgl. ook Elliott, 1986, p. 670-671). Uit een aantal details (bijvoorbeeld r. 81-84) blijkt dat Six goed op de hoogte was van wat zich vier jaar voor zijn komst in en bij Madrid had afgespeeld. Het is mij echter niet gelukt vast te stellen welke informatie hij benut kan hebben. Het gedicht is afgedrukt op p. 302-307 van Six' Poësy. 422 Naauw swaarder onweer kon ontstaan-. Er heeft nauwelijks een zwaarder onweer kunnen plaatsvinden, Het is bijna onmogelijk dat er een nog zwaarder onweer heeft gewoed (deze aanloop wordt opgevat in r. 5) deerlik: deerniswekkend In Spaansch verdoemt: 'door de Spanjaarden vervloekt; mogelijk woordspeling: hevig vervloekt; vgl. het gaat er Spaans toe' (Van Es, 1953, p. 142). Of: in Spaanse 'verdoemte' verkerend, dwz. door heel Spanje volkomen vervloekt? voor by ^pugaan: dwz. naderde, alvorens het te passeren 7 Gekroonde dorp, aan Mansannares: dwz. de aan de Manzanares gelegen hofstad Madrid als: toen sint de Lus: St. Jean-de-Luz, in Frankrijk, dicht bij de Spaanse grens en de Golf van Biskaje naa: naar Sebastiaan: San Sebastian gingh wyken: afreisde d'arreme Iron: het magere stroompje van de Irün. Six zal het oog hebben op het riviertje de Bidasoa, waaraan het plaatsje Irün ligt. De benedenloop van dit riviertje vormt ook nu nog de grens tussen Frankrijk en Spanje (vgl. Van Es, 195 3, p. 143). twee vyandlyke ryken: nl. Frankrijk en Spanje, van 1635 tot 1659 in oor" log Die Graaf: nl. Olivares (de zinsnede wordt opgevat 'mQuam grafwaarts, r. 15) om den val: door de afvalligheid 7 stout meineedigh Barceloone: het aanmatigende, eedbreukige Barcelona, dwz. Cataloni? dat zich in 1640 met Franse hulp had losgemaakt van Spanje en zelfstandig was geworden. De republiek Cataloni?zou stand houden tot 1652. Gevolght, van: Nagevolgd door Portugal: Portugal, sedert 1580 onder de Spaanse kroon, maakte zich in hetzelfde jaar 1640 los van Spanje en werd weer tot een zelfstandig koninkrijk onder Johan iv van Braganca. Inderdaad werd het verlies van Cataloni?en Portugal door de Spanjaarden geweten aan de politiek van Olivares, die beide gebieden te zeer onder druk zou hebben gezet met zware belastingen en militaire verplichtingen (Maranón, i939> P- 317-318). parlen: parels Kastilsche: dwz. Spaanse Torros: Toro, Olivares' tweede ballingsoord. In januari 1643 was Olivares naar Loeches (een dorpje ongeveer 20 km ten oosten van Madrid, een bezit van zijn familie) verbannen, maar in juni van dat jaar werd hij overgebracht naar Toro (tussen Valladolid en Zamora, ongeveer 200 km ten noord-westen van Madrid). van syn engengeest [...] ontbannen: van de banden van zijn ingeperkte (verminderde) verstandelijke vermogens bevrijd (wnt x, 1808 verklaart dit ontbannen ten onrechte met: 'verbannen'). Olivares was inder- daad waanzinnig gestorven (Marafión, 1939, p. 389), maar Six zinspeelt hier ook op zijn ballingschap, waarvan de dood hem als het ware had verlost. 14 Meelydigh: Uit medelijden 15 in synjonghste feest', in het kader van zijn laatste plechtigheid; de dag van zijn begrafenis 16 Na: Naar Lüetsjos: Loeches (vgl. de annotatie bij r. 13) ingespannen: dwz. per paard en wagen 17 deesen dagh: nl. die van de aankomst van Olivares' lijk bij Madrid, 10 augustus 1645 (Marafión, 1939, p. 392) den oost: het oosten, de oostelijke hemel 1 8 aangestreeken: beschilderd met (vgl. wnt i, 381) 19 En liet vermoeit de locht: En verliet de hemel omdat hij vermoeid was (na een zomerse dag schijnen) 19-20 gehloost, Van straalen: die een blos vertoonde van de zonnestralen 2 1 Gestarnte had wat lichts gevat: De sterrenhemel was begonnen enig licht te verspreiden (vgl. 'vlam vatten', 'het woord vatten' e.d.) 2 2 eerst aan 7glimmen: die pas begint op te gloeien (wnt v, 83) 2 3 waar: aangezien ... nu in duister, tradt: de duisternis inging 24 de Heemelkimmen: de einders van de hemelkoepel (wnt vii, ii, 2944, deze plaats) 2 5 Zoo als: Toen was het, dat (Van Es, 195 3, p. 143 verklaart bij deze plaats: 'even geleidelijk ging de dag in nacht over als deze lijkwagen het gebergte afdaalde; m.a.w. gelijk daarmee, in den zelfden tijd') 25-28 meer, en meer [...] Toeaassemde: meer en meer ... als een adem blies 26 De moede bergen afgedreeven: Die van de bergen, die de tocht vermoeiend maakten, naar beneden was gevoerd 27 bange lucht: benauwende geur (wnt ii, i, 968), vgl. dezelfde stijlfiguur (hypallage) in moede bergen. Door vertragingen kwam Olivares' lijk pas bijna drie weken na zijn overlijden bij Madrid aan (Marafión, 1939, p. 392). na 7 hof, van veer: van verre naar het hof te Madrid 28 door naauwe schreeven: door nauwe kieren (wnt xiv, ioii, deze plaats) in de doodkist 2 9 gewelfsel: uitspansel, en: hemel, waarin de te noemen goden huizen 3 o Vrouw Juno: de vrouw van de oppergod, hier ook metaforisch voor: koningin Isabella, een van de belangrijkste vijanden van Olivares (vgl. Marafión, 1939, p. 343). Six lijkt hier echter geen rekening te houden met het feit dat Isabella reeds in 1644 was overleden. 7 [...] vermoedde: het... in de gaten kreeg (nl. dat Olivares ondanks zijn ballingschap naar Madrid terugkeerde) jelous: nijdig (wnt vii, i, 159, deze plaats) 3 1 noch: nog altijd, nl. zelfs na Olivares' tweede verbanning en dood verset: afgelegd 32 op syn keven, woedde: had getracht zijn bestaan aan te tasten 3 3 Ontstak de vlam ook in Jupyn: Maakte ook Jupiters woede gaande. Jupyn hier ook metaforisch voor: Filips iv. 424 3 5 langs d'aarde: waar ook ter wereld 36 En om, en op dit krengh'. Zowel op dit kreng zelf als op de omgeving er- van, dwz. Zowel op het lijk van Olivares als op zijn familie en getrouwen prenten-, griffen, 'afdrukken' (wnt xii, ii, 4020) 3 7 toogh'. trok (wnt xvii, i, 79) stil, en klaar, die (voorheen nog) stil en helder was 3 8 Flughs: Eensklaps (klankvariant van fluks, wnt iii, iii, 4590, deze plaats) 3 9 Geswangert: Die bezwangerd waren een misgebaar. een misbaar, een noodweer (wnt ix, 805) 40 die hoofsche volken', de inwoners van die hofstad 41 01 wat een Heemel moest het syn?: O, wat moet het een onweerslucht zijn geweest! Six herinnert er hier aan, dat hij niet zelf aanwezig is geweest bij dit noodweer (vgl. daarentegen Van Es, 195 3, p. 144: 'O! wat een verschrikkelijke lucht (hemel) was daarvan het noodwendig gevolg!'). 4 2 gemaakt, om haar t'aanschouwen: die zo geschapen is, dat hij de hemel kan bezien, die nl. rechtop loopt en daardoor in staat is het oog gericht te houden op de hemel, het hogere (in religieuze zin) 4 3 sonder schyn: zonder lichtschijnsel (in tegenstelling tot een minder be- wolkte hemel en tot de in r. 42 bedoelde hemel? Of is de tegenstelling die met de normale voorstelling van de hel als een vuurzee?) 44 een koortse met ver kouwen: een koude rilling, nl. uit vrees voor het drei- gende noodweer en voor de zich daarin openbarende hel 4 5 liet: verliet 4 8 Als geen gelyknis kan vergrooten: Dat er geen hyperbolische vergelijking bestaat die het zou kunnen overdrijven (vgl. Van Es, 195 3, p. 144) 49 daar ontrent: in die omgeving 5 1 Naa: Nadat ombaaliet: binnen de omheining gedreven (wnt 11,1, 919, deze plaats) 5 2 d'oogescheelen: de oogleden pas: nog maar net 5 3 die ook onweer sien: die ook (evenals de mens?) onweer zien aankomen 5 4 Van dit benaauwder, blaetten naar lik: Blaatten klaaglijk, omdat ze hier- door (nl. doordat ze het onweer zagen aankomen) nog benauwder waren. Ze waren immers al benauwd binnen de balie, de omheining. 5 5 De wachters: dwz. De waakhonden syn: nl. 's herders 5 6 snuifflen: snuffelen (frequentativum van snuiven, wnt xiv, 2433, deze plaats) 5 7 De schaamle bloed: De arme kerel 5 9 Daar: Terwijl... toch eeven: daarnet nog 60 Hy suchte: Zuchtte hij (r. 59 is in de directe rede gesteld) 61 docht [...] om: was ... bedacht op; maakte zich om ... zorgen 6 2 vaaren: heengaan 64 Wat [...] seldsaams: Wat een ontzettend onweer! 6 5 Met: Op hetzelfde ogenblik stoof [...] voor uit: stak ... ziedend op 66 syn kuilen: de holtes waarin Aeolus de wind bewaart (vgl. de annotatie bij r. 106) 42 5 67-68 loeide t(oo een naar ge luit, Vry meer dam dwz. deed loeiend een heel wat beangstigender geluid horen dan ... (loeide is hier, evenals huilen (r. 68), transitief gebruikt) 69 De ronde Heemel: Het hemelrond 70 rotsen: hier voorgesteld als bovenmaatse vuurstenen de wolkvooghd: de heerser over de wolken, Jupiter 71 Geklonken: Tegen elkaar geslagen (vgl. wnt vii,11,4115) dom: lomp, zwaar 72 Of: Alsof bolde: aanbonsde, klotste (wnt iii, i, 307, deze plaats) 73 De slachvonk: De vonk die uit die slag ontstond 7 5 huisraad: meubelstuk om veer: omver 76 saagen: toekeken (vgl. Van Es, 195 3, p. 144). wnt xiv, 21 verklaart dit saagen echter als de verleden tijd van het werkwoord sagen, 'de moed verliezen'. 77 De kostelyke sint Martyn: De deugdzame sint Maarten (vgl. wnt vii, ii, 5789); kostelyke loopt hier ook vooruit op r. 79 7 8 Moest van die vinnge roe, getuigen: Moest blijk geven van de gevolgen van die felle gesel. Six maakt een toespeling op het martelaarschap van de heilige, die door de Arianen is gegeseld. 79 na hem genoemden, wyn: de Rio ja uit het klooster San Martin de Abelda, al aan het begin van de zeventiende eeuw vermaard (Read, 1982, p. 83) 8 i Ook %y [...] Getuige: Daarvan kan ook ... getuigenis afleggen des Reisers afgesant: de ambassadeur van de Duitse keizer (?) 82-84 wien ... af haaien: dwz. wiens torentje, dat door de bliksemschichten in felle brand was geraakt, werd beroofd van de spits (in deze bijzin is wien eigenlijk meewerkend voorwerp en de blixemstraalen onderwerp). Het toorentjen zal deel hebben uitgemaakt van het gebouw van de keizerlijke legatie in Madrid. 85-86 uit een gepropt gemoed, Van leed: vanuit en wegens een met verdriet vol- gepropt gemoed 8 6 borst [...] aan 't weenen: barstte ... los in een geween 8 7 een hoed: hier als een soort inhoudsmaat 89 De schuine straatwegh van Re tier: waarschijnlijk bedoelt Six de Calle de Alcala, een brede straat die van buiten de oostelijke stadspoort (de Puerta de Alcala) doorloopt tot het centrum van Madrid. De enigszins hellende (schuine) straat loopt langs het park van Buen Retiro. 90 Alkalaasfontein: denkelijk een fontein aan de Calle de Alcala en misschien de voorloper van de Fuente de Cibéles, een waterpartij die haar huidige vorm eerst in de achttiende eeuw heeft gekregen. De Fuente de Cibéles ligt aan de Calle de Alcala, ongeveer 300 m binnen de stadspoort (Baedeker Spanien, 1899, p. 62-63). 91 afbruisende: naar beneden gutsende 9 2 Een elle hooger dan de schonken: Die een el hoger kwam dan de kuiten (vgl. wnt xiv, 431 en 794), dwz. Die ter hoogte van het kruis kwam 9 3 meenigh: menigeen uit een mond: eenstemmig 9 5 van die dooden hond: door toedoen van die dode hond, nl. Olivares 426 96 praamen: kwellen (wnt xii, ii, 3883) 97-99 Hy kom maar riep [...] Hier binnen door. 'Laat hij hier maar eens', riep ... 'binnen door de stad trekken ...' 97 ontrent de poort Van leem-, bij de 'poort van leem', een al of niet serieus bedoelde verhollandsing van Puerta de Alcala (vgl. het Spaanse alcalle-ria\ aardewerk). De oostelijke stadspoort heeft haar naam echter te danken aan het ongeveer 25 km ten oosten van Madrid gelegen stadje Alcala de Henares. De nog bestaande poort is in de achttiende eeuw geheel verbouwd. 9 8 een hoop met eed verbonden', een groep samenzweerders (vijanden van de voormalige eerste minister) 99 hy salstrax voort: '... dan zal hij daarop meteen 1 o 1 Wanneer: Toen 103 Langs: Over 104 Door: Dwars door 105-106 7 Is waar [...] Scheen: Leek het weliswaar, alsof 105 de blaasbalk: de blaasbalg (wnt ii, ii, 2761) 106 in Eols muuren: binnen de woning van Aeolus, de god van de wind, die woonde in het gebergte op het mythische eiland Aeolia en daar in een spelonk de winden beheerde 108 ongestuimigh: onstuimig (wnt x, 1666) 109 de donderaar: de dondergod, Jupiter 112 vuurkareelen: vuurschichten. wnt vii, i, 1615 weet bij deze plaats niet te kiezen tussen de betekenissen 'steen' of'zware pijl', die kareel beide kan hebben. Van Es, 195 3, p. 144 interpreteert: 'bliksemschichten' (via kareel: pijl). 114 d'ooverboomde spooren: met bomen overwelfde wegen (wnt xi, 1629, deze plaats). Six bedoelt dat in de natuur geen enkel geluid te horen was. 115 de muil: de muilezel 116 hooren: liet horen (met samengetrokken dee) 117 nachtraaf: kwak, of nachtreiger (wnt ix, 1443), een reigerachtige nachtvogel met rauwe roep bosch, noch akkermuis: bos- of veldmuis 118 huiben: uil (wnt vi, 1209) roerde: bracht leven in 119 al^ulk: dergelijk 120 Bestond: Waagde 121 bernmaai: glimworm, letterlijk: 'gloeimade' (wnt ii, i, 1032, deze plaats) 122 dieflantaaren: dievenlantaarn, een met een schuif geheel afsluitbare lantaarn (wnt iii, 11, 2592, deze plaats) 123 siende: 'wetende', de weg kennende (?) halleve eesel: muilezel, kruising van paard en ezel 124 te vaaren: af te gaan, te volgen 1 2 5 Met: Op dat moment schimde: was even ... te zien oogenbliksche: heel even durende (wnt x, 2302, deze plaats) 126 reis, op reis: keer op keer 1 2 7 Sulks: Zodat 427 n8 dooven: uitgedoofde (donkere, vgl. de annotatie bij r. 43) 129 schier lyk scheemerende: plotseling blikkerende (wnt xiv, 414 en 566, deze plaats) 130 verkeert: dat... overging 131 Misleidde [...] op een muur: dwz. Deed ... een verkeerde weg inslaan die op een blinde rotswand uitkwam 134 7 welfsel: de hemel voor den bliksem: vóór de bliksem (temporeel), dwz. voor een volgende flits 1 3 5 roerde 7 vaste spoor: deed de harde bergweg sidderen 136 houten: bomen 13 8 stortende: die ... deed neerstorten 140 reegenachtigh weeder: eufemistisch voor: zondvloed 141 -142 Ik ... tooren: Ik geloof dat de al te slechte wereld in Gods aanhoudende (na de zondvloed niet verdwenen) toorn zou zijn tenonder gegaan 143-144 Had... geswooren: dwz. Als de onbuigbare, in de vorm van de regen- boog gebogen belofte, die God in het heldere licht na de zondvloed heeft gezworen (vgl. Genesis 9:11-17), Hem niet genadig had doen zijn (Van Es, 195 3, p. 145 verklaart dit laatste gedeelte echter met: 'Hem aan die belofte herinnerd had en zijn toorn verminderd (gelicht = lichter gemaakt) had'). Of is gelicht 'bijgelicht' in verband met de lichtende regenboog? 14 5 ontrent: nabij, aanstaande 146 De vlam: Het vuur van de jongste dag. Nu er zoveel water viel, werd duidelijk dat de dag des oordeels nog niet gekomen was. 7 Kond: het wereldrond ontsteeken: aangestoken 148 Om stryd: elliptisch voor: Die als in strijd met elkaar woedden 149 helblik: helse bliksemschicht, maar ook: blik op de hel (vgl. wnt ii, ii, 2843-2844) 15 1 onbeslooten: in het vrije veld lopende, niet in een onderkomen gedreven 152 7 was: dan zou het... zijn geweest 15 3 scheen: leek 15 4 Met oosen: Door te hozen, Door water op te pompen (wnt vi, i 107, deze plaats), of: Met hoosvaten tegelijk (Van Es, 195 3, p. 145, deze plaats, vgl. wnt vi, 1102) 7 diep: de diepe zee 15 5 Vergaadert: Vergaard, Opgeslagen 15 6 Dat: nl. Het vergaarde diep, dat lastigh: als een zware last 157 7 keer ende onrust: dwz. de steeds herhaalde beweging van de onrust in een klok 15 9 Eer: dus: Binnen de tijd van zeven tikken van een klok (Weijnen, par. 106, p. 103 signaleert deze passage als 'een merkwaardig geval dat de snelheid der handeling door een voorafgaande vraag wordt uitgedrukt') mynpy, en rok: mijn overmantel (reiscape) en frak (vgl. wnt iii, iii, 4661 en xiii, 887-888) 162 In't lymen: In de plakkerigheid (wnt viii, ii, 2332, deze plaats) vloênde: vloeiende, drassige 428 16 5 meenigh reis: menigmaal 167 Dan: Dan weer myn verdrietigh vleisch: de misnoegde (en deerniswekkende?) aards-licha-melijke zijde van mijn persoon (vgl. wnt xix, 145 3-1454) 168 Jobs uitgelaaten Ikker: dwz. de uitzinnig-woeste duivel, die ook Job zozeer op de proef heeft gesteld (wnt vi, 1452 en xvii, 111, 66q) 169-172 Och! ... aangenaamer?: Ach, dacht ik, als ik Spanje eens nooit had hoe- ven zien, maar 's avonds thuis mocht zitten in mijn kamer, met prettige boeken bij mijn bed, zoals ik dat gewoon was, hoeveel aangenamer zou me dat zijn! Deze merkwaardige zeventiende-eeuwse constructie (een bijzin met werkwoord in verleden tijdsvorm, ingeleid met die en veelal voorafgegaan door de interjectie 0 of och) met optativische functie is aan de hand van andere voorbeelden behandeld in Verdenius, 1946, p. 268-270. 174 verhopen: die ... was verlopen, maar ook: die ... met reizen was doorge- bracht 17 5 bevrydt: behoed (wnt 11,11, 2362) 176 Fontarabers: inwoners van Fuenterrabia, gelegen aan de Golf van Biskaje tussen St. Jean-de-Luz en San Sebastian. Six brengt de naam van het vestingstadje kennelijk in verband met Arabers, Arabieren, moren (Van Es, 195 3>P- i45>- 177-178 Dus weet [...] Zoo schaars: Een zo gering inzicht heeft... dus in 177 preutelend: opstandig (wnt xii, ii, 4090, deze plaats) 179-180 die alles doet, En schikt ten beste: Die alles doet en regelt ten beste ... correctie In Poësy, 1657 staat op p. 302 in r. 23 van dit gedicht tardt. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot tradt. [239] KINDERSCHUTTERYE, AAN SPANJE (p. 406) toelichting Dit gedicht op de afloop van de tachtigjarige oorlog staat op p. 307-308 van Six' Poësy. annotatie 1 nieuwe bondgenooten: nl. Spanjaarden, na de vrede van Munster (1648) 2 siet: het object wordt gevormd door r. 5 (of, intransitief: 'let op'?) 3 %y: mag zijn 5 De krygh werd niet vergeeten: De oorlog zal toch niet worden vergeten. Van Es vat deze zin op als het object bij siet (r. 2) en acht een punt achter deze regel en een komma achter r. 4 meer in overeenstemming met het moderne interpunctiesysteem: 'Six' interpunctie is vaak meer prosodisch, dan syntactisch' (Van Es, 195 3, p. 176). 6 Ten spiegel stel: Houdt... als bewijs daarvan voor ogen 7 om: rond, aan alle zijden van gespee ten: vastgespeld (wnt xiv, 2741) 8 verheught: plezier, aardigheid heeft 429 9 kooten: runderbotjes, gebruikt bij het kootspel (groter dan de bij het bikkelspel gebruikte botjes, vgl. wnt vii, ii, 5462-5463) i o schuilewinkeljacht: het gedraaf bij het verstoppertje spelen (vgl. wnt xiv,1148) II sin: belangstelling, aandacht 1 2 Se: nl. deesjeughd 1 3 pantsieren: maliënkolders of borstkurassen (wnt xii, i, 333) 15 Van: Gemaakt van 16 houdt syn geleeden net: loopt keurig in 't gelid 17 vendrik: vaandeldrager, vaandrig (wnt xviii, 1681, deze plaats) 1 8 verf: kleur (vgl. 'de driekleur') 19 Blaait om: Laat wapperen, Rondzwaait (wnt x, 171, deze plaats). In woordspel wordt het papieren vaandel 'omgebladerd'. 2 o Den vryheer van ons landbederf: De heer die ons land van de ondergang gered heeft 2 1 Gelyk: Net als (wordt opgevat in r. 25) d' Askaansche looten: de jeugdige Romeinen (naar Aeneas' zoon Ascani-us, de stamvader van de Romeinen) 2 3 Tornooispel: Six bedoelt de spiegelgevechten van jonge Romeinen te paard, die bekend stonden onder de benaming 'lusus Troiae'. De bekendste beschrijving van die spelen is die in Aeneis v, 545-604. In 596-5 99 beweert Vergilius dat Ascanius ze zou hebben ingesteld. 23-24 by de grooten Gebruikelyk: een gebruik van de volwassenen 2 6 Ook voor hun twaalfde jaar: nl. net als de Romeinse jongens. Misschien gaat Six' kennis van zaken op dit punt terug op Servius' commentaar bij Aeneis v, 5 5 3, die de deelname van zowel 'iuvenes' als 'pueri' aan de bedoelde spelen bespreekt (Vergilius, 1636, p. 398-399). 2 8 sien, op: rekening houden met, zich voorbereiden op komstige: toekomstige 29 Alciden: Herculessen (Alcides is Hercules' bijnaam naar zijn grootva- der Alcaeus) 3 o Ook van de baakermat: dwz. Vanaf hun prilste jeugd, net als Hercules. Toen Hercules nog in de wieg lag, wurgde hij twee slangen. 3 1 met de mam te bieden: door hun de borst te geven 3 2 iet seldsaams: iets bijzonders ingespat: in het lichaam gegeven (wnt vi, 1954 kent inspatten alleen intransitief) 3 3 let seldsaams seergebeeten: Een bijzonder diepe bitterheid (vgl. wnt iv, 397), met een toespeling op de 'pijnlijk gebeten' mam? 3 5 dat: het bloed, dat (of: let seldsaams seer gebeeten, dat?) 3 6 Maar: Maar dat 3 7 Papier: vgl. r. 15 naamaals: ooit 37-38 weegen, Vanyser: het gewicht van ijzer krijgen, dwz. ingeruild worden voor ijzer correctie Op p. 308 van de bundel van 1657 staat in r. 39 van dit gedicht staait. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot staat. 430 [240] BEEDELMUSYK, TE THOLOUSE (p. 408) toelichting Six' verblijf in Toulouse is te plaatsen in 1649, net )aar van zl)n re*s door Frankrijk naar Spanje. Dit gedicht is door Minderaa besproken in een interpreterend artikel (Minderaa, 1964; vgl. ook Van Es, 1953, p. 168 en Michels, 1964, p. 193-194). Het staat op p. 308-309 van Six' Poësy. annotatie 1 Wat Welke, Wat voor een 2 poortaal', voorportaal, voorhuis (wnt xii, ii, 3521) 3 te vermaaneti'. te wijzen op (wnt xx, 1180, deze plaats), aan ... te herinneren 4 de Son: de zonnegod, Apollo syn breidels: de leidsels van zijn zonnewagen 7 Hoe t(ou hier: Maar hoe zou hier (bij mij thuis) ... kunnen 8 viel: blijkt... te zijn geweest 9 Zoo: Dus I o geveel: gevedel, vioolspel II gardyn: beddegordijn 1 2 In glas: In een venster 's buurmans: nl. overbuurmans aan 7opperste kanteel: bij de hoogste dakrand (volgens wnt vii, i, 1357 zou kanteel ook de benaming voor een van de trappen van een trapgevel kunnen zijn) 1 3 Waar seegh ik op dees pluimen?: Waar was het dat ik mij op deze donsve- ren te slapen heb gelegd? Pas nu dringt het tot de slaper door dat hij niet thuis is (vgl. myn poortaal (r. 2), hier (r. 7) en het op een logeeradres minder gebruikelijke 7 buurmans huis). Misschien dient dees in deze regel met nadruk te worden gelezen: 'dit beddegoed, dat mij niet bekend is'. 14-15 de tweede steedekroon, Van Vrankryks grootste steen: de stad die onder de grootste steden van Frankrijk de kroon draagt de tweede te zijn. Een contemporain reisgidsje noemt Toulouse 'naest Parys de volckrijckste Stadt van Vranckrijck' (Wegh-Wyser Vranckryck, 1647, P- 52)- 15 placht ik hier niet te sluimen: heb ik hier echter niet vaker geslapen (nl. in voorgaande nachten) 1 6 %po vroeghgeen violonsgewoon: zonder gewoonlijk zo vroeg violen te horen 1 8 als wakker: precies alsof zij wakker waren, dwz. slaapwandelend 20 Noch twyffel ik: Toch betwijfel ik, of is beset: in beslag is genomen 21-22 de snaaren Verheffen [...] veel luider haaren trant: dat de snaren hun melo- die ... veel luider doen opklinken 2 3 vaaren: gaan, doordringen 2 5 Nu sie ik wel, 7 %yn: Nu krijg ik eerst goed in de gaten: het zijn ... (Minderaa, 1964, p. 162-163 interpreteert: 'hij ziet nu, nuchter: daar staan een paar Fransjes, bedelaars, te vedelen, [...]', maar dit daadwerkelijke 'zien' lijkt in tegenspraak met het opstaan van de slaper dat nog moet volgen, vgl. r. 28. Of kan Six de Fransjes vanuit zijn bed zien?) 431 Fransjes: Franse pretmakertjes zonder zorgen (vgl. de ook in de zeventiende eeuw al voorkomende aanduiding 'vrolijke Frans', wnt iii, iii, 4666 en 4669) 2 7 Aan taafel: nl. in herbergen? dees: nl. deze in Toulouse dansjes: danswijsjes 2 8 Om Gods wil bidden: Bidden: om Gods wil, geef ons wat! f(oo biddende: net zo biddend, met hetzelfde gebed, nl. 'om Gods wil, in 's hemels naam dan maar' (vgl. Minderaa, 1964, p. 163 en Michels, 1964, p. 194, die %oo echter opvat als een inleiding tot r. 29: 'als volgt') verrys: sta op 2 9 Op: Vooruit 29-30 Lowysen, Van Sweeds metaal: 'Louisen' van koper (vgl. de aanhaling in wnt vu,11, 5511). Het enjambement scheidt hier de even gesuggereerde Louis d'ors van de koperen muntjes waarvan eigenlijk sprake is. In 1649 was °°k °P het minste Franse kopergeld de kop van Louis xiv afgebeeld. Op oudere munten kon nog die van de in 1643 overleden Louis xiii staan (Le Blanc, 1692, p. 296 en p. 304, afbeeldingen). 3 o stuivers: sous? met een merk: met een biljoenmerk, waarmee men aangaf dat het gewicht van de munt door slijtage of muntsnoeiing (opzettelijke muntverkleining) te laag was, of dat, bij munten van hogere waarde, het gehalte edelmetaal in de legering te gering was, zodat de nominale waarde van de munt niet overeenkwam met de intrinsieke waarde. Men sprak van 'gebiljoeneerde munten' (vgl. wnt ii, ii, 2696-2697). 3 1 als aalmoessenier: als was je lid van een armenbestuur bloedjes: arme stakkertjes elders wysen: naar elders sturen [241] BLYDE INKOMSTE TE MADRID, VAN MARIA ANNA VAN OOSTENRYK, KOONINGLYKE BRUID VAN SPANJE (p. 409) toelichting Het gedicht beschrijft de Blijde Inkomste van Maria Anna van Oostenrijk in Madrid. Zij was de dochter van de Duitse keizer Ferdinand in en de tweede vrouw van Filips iv, met wie zij in oktober 1649 trouwde. Haar bruidegom was haar dertig jaar oudere oom, de broer van haar moeder. Zij was veertien jaar oud en zij was eerder verloofd geweest met Filips' zoon Baltasar Carlos, die in 1646 was overleden. Ruim een maand na haar huwelijk, op 15 november 1649, hield zij haar plechtige intocht in Madrid (Justi, 1888,11, p. 285-288; Hume, 1906, p. 366). In die tijd was Six in de stad. Hier en daar neemt de toch al opvallend verheven toonzetting van dit gedicht bizarre vormen aan. Hetzelfde gebeurt ook duidelijk in Six' tempel, aan den kooningh van spanje (no. [246]). In de overdrijving schuilt spot; Six 'pluimstrijkt' om de hoge aspiraties van het Spaanse hof te hekelen. De Keer en de Teegenkeer van zijn ode hebben een sonnetvorm. Het gedicht staat op p. 309-311 van Six' Poësy. 432 boodschapt van: kondigt... aan, is een voorbode van voor ... gaat: voorafgaat aan jvoor der sonnekarre: het ivoor van Apollo's zonnewagen, het heldere daglicht syn berookte mynen: zijn zwart-beroete onderaardse holen verschuif: schuif weg, open gardynen: bedgordijnen Kuil [...] in: Ruil... in voor waakende: overdag te dragen (hypallage) geef: begeef voorbeeld van de dood: de voorafschaduwing van de dood, dwz. de slapenstij d (wnt xxii, 1516, deze plaats) Die niemand dan sich selve kan gelyken: dwz. Die met niemand kan worden vergeleken hiel gew aardigh t, voor haar min: de gunst van haar liefde heeft waardig geacht (vgl. wnt iv, 1998) pulken God, wien andren moeten wyken: zulk een god, bij wie anderen in het niet vallen daadlik ook van sin Ver Heft: onmiddellijk ook verliefd in zijn hart gemaande blessen: maanvormige blessen (Van Es, 195 3, p. 146 verklaart echter: 'door manen omringde witte plekken op het hoofd') guitarn: gitaren (wnt iv, 2404) gehouwt: 'gehuwd', gepaard Versuim: Laat... achterwege mirt, noch laaten roosenhoed: feestelijke omkransing van mirtetakken en late rozen (het is immers november). De mirt is Venus gewijd (vgl. r. 21). Venus: nl. de Heemelsche Godin (r. 9) onder voet: voor de voeten (als loper) haar straalen: dat haar stralen Auroors scharlakengluur: de scharlakenrode 'gloor' (gloed) van Aurora, de dageraad (wnt v, 171, deze plaats) %yn neerslaagen aangebeeden: nederig aanbeden worden (met neergeslagen ogen) Dies set een scherm, of seedge middelmuur: Trek daarom een afscherming, of ingetogen scheidingswand op (metaforisch voor: neem hoofs-welle-vende terughoudendheid in acht) Godsdienst: verering van deze Venus om: om eerst dan vordert: baat sienelyke: zichtbare, uiterlijke betracht: nagestreefd Misgunt het hart: dwz. Als uw hart haar geen ... gunt oprechtiger: oprechter, ongeveinsder (wnt xi, i i i 3, deze plaats) guide glans, die Ofir geeft te vracht: glanzend goud, dat Ofir tot ons voert. Uit Ofir kwam het goud dat de koningin van Scheba Salomo schonk (1 Koningen 10:11). 3 3 mirr, noch rook: mirre, noch wierook. Vgl. ook de geschenken van de drie Koningen: goud, wierook en mirre. De toon is hier onmiskenbaar sarcastisch. 3 4 %ielgom: reukwerk van de ziel, metaforisch voor: oprechte verering smaakt [...] aan: is ... aangenaam, bevalt 7 outer: het offeraltaar (hier voor een reukoffer) 3 5 %oo: indien de gloor: de pracht 3 6 waarlike: oprechte geestdrift (met samengetrokken: gloor) 3 7 "Laat dat: Laat dat dan geschift: afgescheiden, gezuiverd 3 8 myn kerkelyk gestift: mijn kerkgebouw, mijn tempel. Six bedoelt waar- schijnlijk de door hem opgerichte tempel, aan den kooningh van spanje (gedicht no. [246]). Dat zou kunnen betekenen, dat dit gedicht blyde inkomste aanvankelijk nauwer met dat gedicht heeft samengehangen dan uit de plaatsing in de bundel van 1657 blijkt. Van Es, 195 3, p. 146 weet met myn niet goed raad en vraagt zich af of hier misschien de stad Madrid of de koningin zelf aan het woord is, al ziet hij ook dat deze opvatting moeilijk te rijmen is met de laatste regels. Michels valt zijn eerste veronderstelling bij: 'Het komt mij voor dat in het hele gedicht een rei aan het woord is, die de stad Madrid vertegenwoordigt'. Hij interpreteert kerkelyk gestift heel letterlijk als 'de kerk binnen welker muren de koning met zijn bruid gaat worden gehuldigd' (Michels, 1964, p. 178). Tegen deze interpretatie pleit echter de aanspraak Madrid, in r. 5. [242] GEBOORTEKRANS VAN AMARANTH, AAN KATHARINA JeHEU, WEDUWE WYLENT JOOS JULIENS (p. 411) toelichting Six' grootmoeder Catharina Jeheu (weduwe van de in 1632 overleden Joost Juliens) werd tachtig jaar in het jaar van haar overlijden, 1652 (vgl. gedicht no. [324], r. 6). Op haar verjaardag maakte Six dit gedicht. Zij was toen ziek. Het gedicht staat opp. 311-312 van Six' Poësy. annotatie titel geboortekrans: Een krans tot huldiging van een jarige amaranth: purperbloeiende sierplant, zinnebeeld van de onsterfelijkheid 1 vernoeght: met een gevoel van voldoening (wnt xx, 1654) 1-2 van ... geslacht: over de kracht, het bezit en het geluk dat uw nageslacht ten deel is gevallen 2 vreede, aan uw geweten: over de gerustheid in uw geweten 3 dies: daarom hoed: krans 4 uw tuin: nl. uit de tuin bij haar buitentje Ceulen in de Diemermeerpolder? haagligh: hagelwit (wnt v, 1522, deze plaats) omspeeten: om ... spelden (wnt x, 564, deze plaats) 434 6 De Koonink David streek het vonnis, om te sterven-. De psalmist heeft het aantal levensjaren immers gesteld op maximaal tachtig (Psalm 90:10). Six noemt de psalmist hier traditiegetrouw koning David, maar juist deze psalm wordt een psalm van Mozes genoemd. 7 ree: gereed te stooten af: een duw te geven 8 den kerfstok effen kerven: de kerfstok glad snijden, dwz. de schulden vereffenen 9 de schuld: de schuld van alle mensen, de erfzonde sonder: buiten 1 2 laaci: ach! sneeven: sterven 13-14 Niet... verdwynen: dwz. Dat zeg ik niet, omdat ik bedoel dat u uw laat- ste adem aanstonds, binnenkort, op een al bekend uur of al bekende dag zult uitblazen, of omdat ik daarbij het oog heb op deze ziekte van u 15 wyl: omdat in depyp: in de hals van de kandelaar (wnt xii, i, 1704). Six bedoelt dus: omdat u op zo hoge leeftijd gekomen bent. 16 stil uit: zachtjes uitgegaan 18 de moeder van ons allen: nl. Eva 19 self: zelfs 20 mee: ook den kuil: het graf 21 Wat [...] niet al: Hoevele ... niet 2 2 Onkenbaar: Zonder dat is uit te maken welke stof: welke resterende as van kleinen ^y of grooten: die van onaanzienlijken is en welke die van aanzienlijken 2 3 andere: volgende kent niet: heeft geen kennis meer, is vergeten voorste: voorgaande 24 Niet meer dan wy: Evenmin als wij weet hebben van erfgenooten: opvolgers, nakomelingen 2 5 hanght: al hangt %oo slindend swaard: een zo vernietigend zwaard (vgl. het verhaal van Damokles) 2 6 oover: boven niet min dan: evenzogoed als 27 waarschynlik: elliptisch voor: is het waarschijnlijk eer verslaat: eerder doodt 2 8 Om wetten van Natuur, en Heemel: Vanwege natuurlijke en hemelse (na- speurbare en onnaspeurbare) wetten t(oo gehouden: eraan gehouden dat te doen 29 't Valt hart: Het is zwaar. Arens, 1961, p. 124 wijst erop dat Six in r. 29-30 Horatius' Ode 1, xxiv, 19-20 heeft verwerkt. hoe gaauw: hoe snel men ook is 3 o t(al: zal... moeten schikkelyk: zich schikkend 435 31 Se: Die vrouw. De algemeen geldende sententie is hier speciaal op een vrouw toegepast. al blyft se: zelfs al zal ze sneuvelen 31-32 die eengeweldigh man Derft teegen gaan: die een geweldenaar (hier: de dood) tegemoet waagt te treden 3 2 wel gemoed: dapper het sw aard: diens zwaard (vgl. ook r. 25) 3 3 Tree toe dan: Treedt dan aan ('in het veld') strax: weldra smyt men u om veer: zal men u neerwerpen 34 In ... slaavernyen: In het graf dat alles doet vergeten, dat wil zeggen: dat het hele slavenjuk van de wereld wegneemt 35 7 Is weinigh dat men daalt, en kort: Het betekent weinig en het is maar voor kort dat men neerdaalt 3 8 Den seegen: dwz. Gods toestemming syn: des doods 3 9 Die: nl. Gods soon nu: nl. na de kruisdood, die de mensheid heeft verlost 40 den gr af palm toont: dwz. getuigt van de overwinning van de dood door Christus quytbrief: 'kwitantie', kwijtschelding het boeten: de bestraffing van de erfzonde 41 naader: dichter, lager 4 3 Daar ... drinkt: dwz. Waar zij in God haar voedsel vindt en opgaat in het leger van engelen (wnt iii, iii, 4126)? 44 wil: wille kroonen: begunstigen [243] EIGENWYSHEIT, DWAAS HEIT (p. 41 3) toelichting In dit gedicht behandelt Six het thema van de literaire ontlening. Enkele passages gaan terug op Horatius en ook de versvorm en het metrum zijn Horatiaans (vgl. bijvoorbeeld Horatius' vermaarde Integer vitae, Ode 1, xxn). Het gedicht staat op p. 312-313 van de bundel Poësy. annotatie titel eigenwysheit: Eigengereidheid, Overmatige zelfstandigheid 1-2 Of schoon [...] Wilde: Al zou ... willen 1 scherpende syn sinnen: dwz. met inzet van al zijn kunstzin 2 een ge schildert bedtapyt: een bedgordijn in gobelin-techniek 3 baat: zal... baten veelverwigh linnen: veelkleurige stof (nl. een techniek om stof meerdere kleuren te geven) 5 Of schoon [...] wilde: vgl. de annotatie bij r. 1-2 soeken: trachten te maken 7 hoonighloose koeken: honingkoeken zonder honing. Het beeld is terug te voeren op Horatius' beeld van de dichter als honingbij: vliegend op de tijm en steeds honing purend, dwz. ontlenend aan literaire voorgangers (Horatius, Ode iv, 11, 27-32, vgl. ook r. 21 hieronder). 436 Voor lekkre monden'. Aan literaire fijnproevers Lieven %oo: In overeenstemming hiermee vaaren: 'gaan', ontstaan Rymende onttrokken, van: Omdat ik ze bij het rijmen ontleen aan maar. slechts een gras krans: metaforisch voor: een nederige vorm van poëzie rooselaaren: roostwijgen. De implicatie is: uit mijn werk is geen honing te puren; de bloemen ontbreken eraan. speeten: spelden (wnt xiv, 2741, deze plaats) Flakkus: Horatius myn reisbroer: mijn dierbare reisgenoot (vgl. hiervoor de toelichting bij gedicht no. [5 3] en de annotatie bij gedicht no. [236]) slaagen: nl. akkoorden op zijn lier een klein boekje: nl. een complete Horatius 't [...] draagen: bevatten, in zich sluiten steelen: in de zin van: ontlenen. Deze passage gaat terug op Vondels Aenleidinge ter Nederduitsche dicht kunste van 1650 (Schenkeveld-van der Dussen, 1979, p. 397). Dit: dwz. De pen, waarmee ik dit dicht een bekje: een snaveltje. Een klein vogeltje, trochilos geheten, houdt het gebit van de krokodil schoon door voedselresten tussen zijn tanden vandaan te pikken (Plinius, Naturalis historia vni,xxxvii, 90). Evenals bij de bijen (vgl. de annotatie bij r. 7) is er dus sprake van een 'prijzenswaardige' diefstal. kokodrille: de woordvorm is niet ongebruikelijk (vgl. wnt viii, i, 312 en 313, deze plaats) kootren: stoken, peuteren (wnt vii, ii, 5823) dief te: diefstal in andere verstanden: in het werk van andere 'geesten' (dichters) 7 Bleek, wie: Horatius geeft in zijn Ode iv, 11 namelijk zelf aan dat hij Pindarus navolgt. Arens, 1961, p. 116 wees reeds op die plaats bij Horatius in verband met deze passage in Six' gedicht. loflik: lofwaardig, op eervolle wijze 'k Houde wie huiden stal by my verhooien: Wie er nu aan het stelen is geweest, houd ik maar voor me. Six bedoelt: ik zit hier ook te stelen, al wil ik dat verzwijgen, want het is maar de vraag of ook ik mijn diefstal kan verontschuldigen door te wijzen op de loflik-heid ervan ... toeliet: zou toelaten (nl. aan mij) oude tyen: de Oudheid V Slimste, dit smert my, is, om dat: Het allerergste is, dathetgeen mij leed is, omdat.... In deze samentrekking laat Six het zinsgedeelte dat ... rechtgereesen (r. 25-28) enerzijds optreden als onderwerpszin (7 Slimste [...] is, [...] dat...), anderzijds als deel van een bijwoordelijke bijzin (dit smert my [...], om dat...). In de samentrekking is dit smert my ondergeschikt aan 7 Slimste [...] is. teelde: voortgebracht heb kindren: metaforisch voor: gedichten swaarlik heelde: (alleen) heel moeizaam zou kunnen genezen En noch: En dat ik toch (En omdat ik toch vgl. de annotatie bij r. 25) die: die kindren 27-28 %po minlik streelde Als rechtgereesen: even liefdevol koesterde als kinde- ren die recht van lijf en leden zijn uitgegroeid. Bedoelt Six ook, dat hem dus eigenlijk niets te verwijten valt? Iedereen zou zijn kreupele kinderen immers evenveel vertroetelen als zijn gezonde. 2 9 Singhnimj'. Muze (nl. Euterpe, muze van de lyrische poëzie?) teedre: zwakke, delicate 30 Gunstige: Goedgunstige, Hartelijke Apolloos nichtjes: de (andere) muzen, wnt ix, 1931 verklaart dit nicht als 'volgelinge'; Apollo was leermeester en aanvoerder van de muzen. Misschien kan men nichtjes ook opvatten als 'halfzusjes'; Apollo èn de muzen zijn kinderen van Zeus. 31 Bid: Smeek dien heiier: die heelmeester, nl. Apollo. Apollo geldt ook als goddelijke genezer. Hij is de vader van Asklepius. 32 /' Huis: nl. Bij hun vader thuis [244] UITROEP OM HOORNAFSETTERS (p. 414) toelichting Het gedicht heeft betrekking op Six' verblijf in Madrid in 1649. De door hem bespeurde ontuchtigheid van de Spanjaarden geeft hem in een sarcastisch verband aan te brengen tussen de Spaanse 'hoorndragers' en zijn eigen beroepsmatige belangstelling: hij vat hun hoorns op als een te verhandelen produkt. Het gedicht staat opp. 313-315 van zijn bundel van 1657. annotatie titel uitroep om hoornafsetters: 'Mensen die horens kunnen verwijde- ren, gevraagd!' èn 'Kopers van horens gevraagd!' (vgl. 'afzetmarkt') 1 Wie dat: Al wie leer gier igh\ nl. op studiereis met vyf sinnen: met volkomen aandacht 4 Of wint licht syn wingraagen tyd: Of besteedt, in het geval hij koopman is, de tijd waarin hij winst wil maken, ongetwijfeld goed (er is dus een parallellie tussen r. 1 en 3 enerzijds en r. 2 en 4 anderzijds) 5-6 Ik ... Om: dwz. Ik heb mijzelf zeer veel te verwijten, vooral wegens ... 6 7 eerste, en 't best: nl. het zich in deuchd oefenen 7 myn handelingh: mijn handelsbesognes (het laatstgenoemde!) 9 winnen: verdienen I o van droogery: in de kruidenhandel II V Zy ik [...] of: Of ik nu eens ... dan weer beginnen: dwz. inkopen, een transactie aangaan 1 2 Na dat: Naar 'tgety: de markt, de conjunctuur 13 in Madrid, ook schoenen had versieeten: dwz. na een lange reis ook in Madrid was aangeland 14 ontyge: gore (wnt x, 1876, deze plaats) 15 derft vermeeten: zich durft aanmatigen 438 De Loevre naauwer plek besat: Dat het Louvre in een mindere stad zou staan een koppelaar, of maaklaar, een tussenhandelaar, of makelaar (tussenpersoon in de handel). Deze betekenis van koppelaar vond ik echter niet in het wnt vermeld. Wie arrigh denkt, vaar argh, in 7 hart', 'honij soit qui mal ij pense', zoals de aantekening in oud handschrift bij deze plaats luidt, die ik aantrof in de marge van een exemplaar van Six' Poësy (ub Utrecht, signatuur 333 k 26). Wie arrigh zou willen denken, kan bij koppelaar, of maaklaar aan een hoerenbaas of souteneur denken. Opveilende: Die te koop bood vastgoed: concrete koopwaar, dwz. koopwaar die men onmiddellijk in handen krijgt na de koop, goederen die men zonder optie, leveringstermijn, of iets dergelijks koopt om niet met al: voor niemendal Ja bood noch penningen te bard: Ja, bood zelfs aan geld te betalen (wnt ii, 1, 1846, deze plaats) uitsteekenste: allerbeste, maar ook: boven alles uitstekende, meest in het oog springende getoorentgaat: torens op het hoofd heeft, een 'hoorndrager' is. Een 'hoorndrager' is een bedrogen echtgenoot (wnt vi, 1099). tot deese raad, en sin: voor hem een raad en een plan tak: losse hoorn hondertgoude kroonen: mogelijk bedoelt Six honderd gouden escudos, munten waarop de Spaanse koningskroon opvallend duidelijk is afgebeeld (Heiss 1, 1865, p. 176 en afbeelding 34, no. 7). als een vast gewin: als vaste beloning wingraagh: die wel zin had in die winst geleeght: die leeggekocht is voor te setten: 'te eten te geven' .(vgl. vast, r. 3 2) op myn versorgen: dwz. nu ik 'voedsel' voor haar aan 't verzamelen ben (nu ik op handelsreis ben) 'tZy't: Of het nu Rusche harten: Russische herten (rendieren?) fenyn: gif als teegenstrydigh: omdat ze werken als tegengif tarten: het hoofd kunnen bieden, kunnen weerstaan (wnt xvi, 980) rauw: onverwerkt, zoals de natuur ze schenkt een eenhoorn: de hoorn van een eenhoorn gold als een zeer krachtig tegengif. De zestiende-eeuwse medicus Par?(vgl. r. 47 hieronder) had echter opgemerkt dat de oude beschrijvingen van de eenhoorn sterk deden denken aan het uiterlijk van andere dieren, zoals het hert, de olifant en de rhinoceros (vgl. r. 3 3-38). In zijn verhandeling had hij ook laten blijken niet veel vertrouwen te hebben in het middel (Van An-del, 1928, p. 5-25, met name p. 15). komt stooten: vooruit stoot Voor uit, om hoogh, aan ons gestift: Hoog aan de voorzijde van onze winkel (vgl. wnt iv, 1816). De winkel van de familie Six van Chandelier in de Kalverstraat droeg aan de hijsbalk een vergulde eenhoorn als uit- hangteken (Van Lennep en Ter Gouw n, p. 369; Frederiks, 1883, p. 236-237). 41 die monsters', die monsterlijke Madrüeense hoorndragers (in contrast met de genoemde min of meer monsterlijke diersoorten) van dat ooverwight, t'ontlaaden: van die overlast te verlossen 4 2 oeffningh: vaardigheid 4 3 Dies: Daarom konstigh'. deskundig 4 5 metende: geleerde 46 meesters in de sirurgy: meestér-chirurgijns 47 Komt u iets [...] te vooren: Komt u iets ... in gedachten Pare: Ambroise Par?of Ambrosius Pareus (1510-1590), een vermaard Frans chirurg (vgl. de annotatie bij r. 39) Galeen: Galenus, de Antieke geneesheer 4 8 Gedienstigh tot die artseny: Als oplossing voor dit medische vraagstuk 5 o Of daar, of elders van een bes: Van een oud vrouwtje hier of daar 5 1 Die 't by de spinrok vondt: Dat het bij het spinnen heeft gehoord (vgl. spinrokkenpraatje, 'kletspraatje', wnt xiv, 2846) probatum, by de vrouwen: een probaat middel, volgens de vrouwen 5 3 pleistren kan: middeltjes weet te gebruiken (wnt xii, i, 25 32, deze plaats) af te heelen: iemand met artsenij van ... af te helpen, mogelijk met de woordspeling: door als zijn 'heler' op te treden, hem tegen betaling te helpen een misdaad te verbergen (vgl. ook pleistren in de zin van: 'met een schone schijn aan het oog onttrekken') [245] VRAAGE, VAN EEN SPANJAARD, AAN DEN TURKSCHEN AMBASSADEUR, EN SYNE ANTWOORDE (p. 416) toelichting De in dit gedicht behandelde vraage is gesteld naar aanleiding van de Blijde Inkomste van de nieuwe Spaanse koningin in Madrid, op 15 november 1649. Six was toen in Madrid. Het gedicht staat op p. 315-317 van zijn bundel van 1657. annotatie 1 Dat eigen kittlende gemoed: Die zichzelf strelende (met eigen zaken ingenomen) aard (vgl. wnt vii, ii, 3188) 2 Gebooren, in Kastiljes bloed: Die het Spaanse bloed is ingeboren 3 Dat: nl. Het gemoed, dat lyden kon: heeft kunnen verdragen 4 een: één 5 Opborrelde, uit een Kastiljaan: Borrelde uit een Spanjaard op om ... 6 te bestaan: aan te durven, te durven stellen 7 7 ambassaatschap: de bekleder van het ambassadeursambt, de ambassadeur (vgl. wnt 11,1, 361) den Thraak: het Turkse rijk 8 een schaars gehoorde saak: nl. dat een Spanjaard iets aan een Turk vraagt (?) 9 den steegen Mametist: de halsstarrige Islamiet (wnt xv, 934, deze plaats) 440 i 2 Wat dat hem van hun kroone dacht: Wat hij van hun monarchie vond i 3 Oostenryks Princin: Maria Anna van Oostenrijk, de nieuwe koningin 15 behangen: nl. met versieringen behangen 16 seegeboogen: de vijf zeer grote zegebogen in de stad staat: vertoon (wnt xv, 235). 1 7 danstooneelen van Musyk: podia met muziek en dans. 'Zwanzig Bühnen waren an den Strassenmündungen errichtet für Nationaltanze und Possen' (Justi, 1888,11, p. 288). 1 8 mommery: maskerade (wnt ix, 1050) 19 Ontfangen: Waarbij zij werd ontvangen binnen d'eerste poort: bij het doorrijden van de eerste triomfboog nabij het Buen Retiro-paleis (Justi, 1888,11, p. 287) 20 Van guide Heemlen: Door een gouden baldakijn gaande voort: dat zich voortbewoog, dat werd gedragen 2 2 Dergoude Magistraat: Van de in het goud uitgedoste stedelijke rege- ring. 'Am Thor wurde die Königin von den 5 2 Regidoren Madrids in goldbrokatnen Togen empfangen, der Besamanos vollzogen und vom Corregidor die Stadtschlüssel überreicht [...]. Sie setzte ihren Ritt nun unter dem Baldachin fort' (Justi, 1888,11, p. 287). 2 3 Penthesile: Penthesileia, de krijgshaftige koningin van de Amazonen 2 5 meenigh Amasoon: 'Ihr folgten die Damen, zwölf berittene, die übrigen in Kutschen' (Justi, 1888,11, p. 287) 2 6 Door konsty en van natuure schoon: Mooi gemaakt met make-up, maar ook van nature mooi 2 7 ^00 veel Princen: 'Voran zogen die deutschen, vlamischen und spani- schen Wachen, 350 Mann, in Sammtlivreen; dann die Herolde; zwei-hundert Reiter; die Granden mit zahlreichen Pagen und Staffieren' (Justi, 1888,11, p. 287). 2 8 strekten, tot een straattapyt: als het ware een loper op straat vormden (door hun veelkleurige stoet die aan de koningin voorafging) 2 9 Re tier: Buen Retiro, het lusthof aan de oostelijke grens van de stad 3 o Tot aan 'tpalleis des Kooninghs schier: Bijna tot aan het eigenlijke konink- lijke paleis, het oude Alcazar aan de westrand van Madrid 31 de Haarlmer poort: de Amsterdamse Haarlemmerpoort, aan de noord- westelijke grens van de stad 3 2 den buiten Emsterboord: de oever van de Buiten-Amstel, de Amstel be- zuiden de Blaauwbrug. De afstand is ongeveer 2,5 km. Buen Retiro ligt inderdaad ongeveer 2 km van het Palacio Real. 3 3 Langhs welkers harten dat sy treedt: 'Over wier harten zij loopt', geheel fi- guurlijk voor: Wie zij zeer ter harte gaat (welkers verwijst naar %oo veel Princen, r. 27) 34 Op't voorgery: De vooropgaande stoet volgend van hungereedt: 'haar door hen bereid' (vgl. wnt xii, iii, ioio). Six speelt met de woorden rei, Retier, voorgery en gereedt. 35-36 Als ... %yn: dwz. Door hen, die in het zonlicht niets anders dan gou- den en zilveren spiegels waren 39 Op sy: dwz. Op een ondergrond van zijde 40 dierste: kostbaarste die hen Ormus stuurt: die hen uit Ormoes bereiken. Ormoes of Hor- 441 moes is een eiland in de zeeëngte die de Perzische golf met de Indische Oceaan verbindt. De Perzische parels waren vermaard. 41 Kordua: Córdoba, waar de Andalusiërs werden gefokt 43 barden: 'schilden' (wnt iii, i, 521), oogkleppen? 44 Zoo\ Even soom\ mantelzoom (metonymisch voor: uitdossing) 4 5 Van: Door 4 7 Geleidt: Met een geleide 4 8 keeteltrommendans: getrommel in een dansmaat op (te paard vervoerde) pauken (wnt vii, i, 2519) 49- 50 Een ... leeden: dwz. En dat dan nog maar een flauwe afschaduwing van wat alle rijke leden van de adel aan kleurrijks te bieden hebben 50- 51 maar een deel Te hoof: dwz. aangezien de adel slechts voor een deel aan- wezig was in de hofstad 51 schrikbre: afschrikwekkende 5 2 grooten: 'grandes' sloot, in hun gewest: op hun eigen grondgebied 'gevangen hield', dwz. van de stad weghield door hun een vrees voor besmetting in te geven. Inderdaad werd Spanje in 1649 geplaagd door een pestepidemie (Hume, 1906, p. 365). 5 3 Uit weeligheit %oo opgeciert: dwz. (Een flauwe afschaduwing van de adel), Die voor zijn eigen genoegen (en uit eigener beweging) zo is opgesierd 5 4 Wat werkten sy van noodgestierth dwz. Hoe zouden ze er wel niet uitzien als ze ertoe verplicht werden! 5 5 Wy laasen: Wij hebben gelezen (bijvoorbeeld in Plutarchus' biografie van Alexander de Grote (lxx, 2-3), waarin de Perzische feestelijkheden rond Alexanders huwelijk in Susa zijn beschreven. Er zaten 9000 gasten aan aan de maaltijd.) 5 6 prachten: vertoningen van pracht en praal (wnt xii, ii, 3813, deze plaats: 'Een enkele maal in het meerv.') voormaals: vroeger, in de Oudheid 5 7 Onse oogen loofden nimmermeer: Toch zouden onze ogen nooit geloven 5 8 Hy dooven kon: Dat hij (de Antieke Persiaan) ... had weten voorbij te streven en daardoor dof te doen schijnen (wnt iii, ii, 3133 wil dit Hy echter laten slaan op de 'Turksche ambassadeur') %oo grootsen eer: een zo groots eerbetoon (als van deze optocht) 5 9 Dies: dwz. Daarom, Om dat echter wèl te bereiken loosde: liet... zich ontvallen die ge sonde mond: dwz. de mond van die gezant, die van de Turkse zaakgelastigde 60 dat op eenpyler stond: dwz. dat stevig gefundeerd was 62 Of kent haar macht, noch heerschappy: Of deze staat heeft in het geheel geen besef van (overschat schromelijk) zijn wérkelijke vermogen en heersersmacht 6 3 waare filosoofsche baard: baard van een ware filosoof (zeer wijze gebaar- de man) 6 5 Hoe [...]?: Hoezeer ...! dat oor van Arragon: dat Spaanse oor, dwz. die Spanjaard, toen hij dat hoorde (of: die 'zoon van Spanje', wnt x, 104) 442 66 in %yn balkon-, binnen zijn loggia (vanwaaruit hij en de Turkse ambassa- deur de stoet bezichtigden?) 6 7 ryp van sin: met een gerijpt verstand 69 Haar rykdom: nl. De rijkdom van die waarheid wight: gewicht 70 Maakt... licht: Maakt de waarde van alle koninklijke bezittingen betrekkelijk 71 roeme: mag ... roemen die van Salomon: nl. de rijkdom van Salomo's schatten 72 of hy meerder kon: of hij (Salomo) groter wijsheid bezat 73-76 Woogh ... misleidt: Wanneer nu de zware wijsheid ook maar meer ge- wicht in de schaal van haar macht zou werpen dan het vertoon van materiële welstand op het doortrapt-valse advies van geldzuchtige bestuurden (vgl. voor eevenaar en gebied: wnt iii, iii, 4284 en iv, 407) 7 7 Men sach haast wat de Fransman waar: Dan zou men weldra bemerken hoe het (in vergelijking) met 'de Fransman' gesteld is. Deze Fransman, Lodewijk xiv, zou dan, ondanks alles wat op hem aan te merken is (vgl. r. 79-80), een minder pronkzuchtige en betere koning blijken te zijn dan Filips iv, wil Six zeggen. 7 8 Gedient oprechter voor, en naar: Die door zijn ondergeschikten nog altijd met groter oprechtheid in alles gediend wordt (wnt ix, 1312) 79-80 Al schreef [...] een kroon: Ook al heeft hij ... 'een kroon geschreven', dwz. muntgeld in rekening gebracht, een belasting opgelegd (vgl. wnt vin, 1, 348 en xiv, 1043) 79 trots, ten hoon: dwz. met trotse laatdunkendheid 8 o Zoo dikwils, als F Hip: Even vaak als Filips iv dat in zijn land heeft gedaan 8 1 man: nl. Turkse ambassadeur 8 2 wel: goed 8 3 Niet min dan: Niet minder dan de werld de spreuk onthouden heeft 83-84 van ... Griekenland: de spreuk, die ooit door een afgezant in Grieken- land gesproken is. Six zal doelen op de vermaarde uitspraak van de Griek Solon. Toen deze bij koning Croesus te gast was, liet Croesus hem zijn enorme schatten zien en vroeg hem of hij hem nu ook een gelukkig mens achtte. Solon antwoordde hem dat het onmogelijk is een mens gelukkig te noemen vóór zijn sterven. De koning herinnerde zich dit wijze woord toen hij later op de brandstapel stond (Herodotus 1, 32 en 86). Six verwerkte Solons antwoord ook in zijn gedicht no. [169], r. 77-78. [246] TEMPEL, AAN DEN KOONINGH VAN SPANJE (p. 419) toelichting Dit gedicht zal de kern hebben uitgemaakt van een aantal gedichten op het huwelijk van Filips iv met Maria Anna van Oostenrijk en de daarop volgende Blijde Inkomste van de nieuwe koningin in Madrid op 15 november 1649 (vgL met name de annotatie bij r. 38 van gedicht no. [241]). Six heeft die gedichten naar Holland opgestuurd, maar ze vielen daar, zo lijkt het, niet altijd in goede aarde. Men begreep blijkbaar niet dat er veel sarcastische spot in Six' prijzende 443 woorden stak. Kennelijk verweet men hem een al te welwillende beoordeling van de Habsburgers. Dat de kritiek Six niet geheel onberoerd liet, kan blijken uit zijn gedicht no. [75]. In zijn verdediging wijst hij met nadruk op de vrede van Munster, die in het voorgaande jaar was gesloten en die van de Spanjaarden 'bondgenoten' had gemaakt, hoewel hij toegeeft dat de Spaansche tirannye niet vergeten mocht worden. Evenals het hierboven al aangehaalde gedicht no. [241] is deze tempel op het eerste gezicht zeer complimenteus voor het Spaanse hof, maar Six is hier al te complimenteus. In de overdreven loftuitingen laat zich zijn spot met het vorstelijk paar lezen. Six hekelt sarcastisch de praalzucht van Madrid. Zijn tempel staat op p. 317-321 van zijn bundel Poësy. annotatie 1 Och! dat: Ach, hoe spijtig is het, dat die swaare straf', nl. de spraakverwarring 3 myn sanghgodin: mijn muze haar toegeneege luiten: haar geliefde luitmuziek, haar beminde lierzangen 4 op eedel Spaansch: in het edele Spaans 5 Klio: de muze van het heldendicht 7 braaven: edele, verheven daar binne: nl. de Heemel binnen 8 Gehuwlikt aan dees Kooninginne: Die nu met deze koningin, Maria Anna, getrouwd is 9 den vierden van dien nydgevreesden naame: die als vierde die wijd en zijd gevreesde naam van Filips draagt I o wien: die (object bij droegh, r. 11) de schelle Faame: de hei-trompettende Fama, de roemgodin II Dus: Zo pluimen: vleugels (wnt xii, ii, 2814) 1 2 Zoo rond, als d'Oceaan gaat schuimen: Zo ver in het rond als de oceaan schuimt, dwz. Rond de gehele aardbol 1 3 Niet juist om dat: Echter niet zozeer, omdat (de verklaring die eerder geldt volgt in r. 23-28) dooft: uitdooft, dof doet schijnen kroonen: dwz. heersers 14 dicht, en wydgeleegen: dichtbij en veraf 16 heiligh: geëerbiedigd (vgl. wnt vi, 460) goud der Mooren: een kroon uit moors goud 17 Vol konsts, uitmuntend: Dat uitmunt in kunstigheid (bepaling bij goud der Mooren) waar %oo veel duure steenen [...] niet uitscheenen: dwz. goud der Mooren, waaruit niet zo veel kostbare stenen ... blinken 19 Als: Als er ... zijn, die 20 Hun staaven [...] stryken: Hun scepters ... over de grond slepen (nl. bij een eerbiedige buiging). Filips iv heeft dus zeer veel edelstenen op zijn kroon, maar ze zijn nog niet zo talrijk als de vorsten die hem hulde doen door hun scepters voor hem neer te leggen bij hun buiging. 22 Is V hart, van grooter goed, ontperrelt: Als het hart hoger goed ontbeert, alsof het van een parel beroofd is (vgl. wnt x, 1922, deze plaats) 444 Dus: Daarom de locht doorboort: 'oprijst in de lucht', een zeer roemvolle positie inneemt met kuilen: dwz. 'met schatten die in een mijn verborgen liggen', of: 'door in een mijn te graven'? (paradox). Filips doorboort immers de lucht, omdat hij put uit de mijn van deugden die in zijn boesem ligt (vgl. r. 24-25). Het beeld lijkt sarcastisch bedoeld. Om dat er [...] schuilen, Als deuchdestaapels: Omdat er wel iets als stapels van deugden ... verborgen liggen ge leit, op eeveschaalen: op weegschalen gelegd (wnt iii, iii, 4290, deze plaats: 'eenmaal aangetroffen', als samenstelling van het werkwoord everten) ophaalen: opwegen tegen (wnt xi, 781) Limaas swangre schoot: dwz. de zilvermijnen van Peru, waaruit het zilver van de jaarlijkse zilvervloot werd gewonnen lost: 'baart' Op Kadix, of sint Lukas haaven: In de haven van Cadiz of van Sanlücar de Barrameda haar trouw, en liefde teiken: het teken van zijn trouw en aanhankelijkheid Met opbouw [...] van: Door ... op te bouwen guide seegeboogen: gouden triomfbogen, nl. de vijf feestbogen die naar ontwerpen van de architecten Sebastian de Herrera Barnuevo en Alon-so Cano in Madrid waren opgericht (Justi, 1888,11, p. 287) vertoogen: bouwsels Wan: Wanneer doorluchtigh: verheven-plechtig Nabootsende: Door ... na te volgen (sluit aan bij Laat... toereiken, r. 29-30) de Scheldenaar en: de Antwerpenaars, nl. bij de roemruchte intrede van Ferdinand van Oostenrijk in de stad, op 15 mei 1635. Ferdinand was 'Infante van Hispanien' (hij was een zoon van Filips 111) en daarop zal Six' aanduiding Spanjes soon betrekking hebben (vgl. Landwehr, 1971, p. 105-108). Inreeden: dwz. Hun triomfantelijke intocht hielden gewonne: veroverde Laat d!ondersaat: De onderdaan kan uit lui metaal: vanuit luid klinkend metalen geschut {lui in schijnbaar contrast met snelle) vieren: schoten En vlugge brandende papieren: En met snel brandende papieren (als lonten) Als booden senden: Als het ware boden sturen de Heemelhooge saaien: dwz. de hemel Dat: Opdat syn Juno: zijn vrouw Juno, hier voor: de schone Maria Anna al dat weerlicht: nl. al dat geschiet naauw: nog maar nauwelijks Waar bleef't or duin gebooght: Waar zijn de arduinen triomfbogen gebleven (vgl. xi, 1480, deze plaats). Six bedoelt de vele (op enkele na) verdwenen triomfbogen in Rome. van den Tiber: van de Tiberstad Rome 4 8 Veel min: Nog veel minder (dan die) 'tgreine, van den Iber: 17 greine gebooght van de Iberische stad Madrid (de Iberus is de huidige rivier de Ebro). Met 7 greine zal Six doelen op de feestelijke erebogen in Madrid, die dus rond een grenehouten skelet gebouwd zullen zijn geweest (wnt v, 659, deze plaats). 5 o Dat\ Hetgeen konnen lyden: kunnen verdragen 5 1 Ik: de hoofdzin wordt opgevat in r. 59 die myn moeder heb, den moeders naam gegeeven: Six was immers het eerste kind van Sara Juliens 5 4 niet laat om te baanen: niet nalaat... rond te trekken 5 5 Na dat: En ik die, nadat... het langh getraan: het langdurig geween, de vele tranen van: door sterk gesoogen: hevig opgewekt 5 6 Als scherpe ajuin: Als door een scherpe ui (met van samengetrokken) tweesjdsche oogen: wederzijdse ogen, de ogen van beide strijdende partijen (wnt xvii, 11, 4444, deze plaats) 57-58 naast... hoeken: dwz. onder de eersten (die dat hebben gedaan) Castili- aanse 'hoeken' (streken) ben komen opzoeken, op voordelige handel uit (de constructie sluit aan bij het samengetrokken ik die, vgl. de annotatie bij Na dat, r. 5 5) 5 9 eene kleine straal: een klein vlammetje van varsche sucht: ontstaan uit een geestdrift die korte tijd geleden is gewekt 60 Die my d'oljfboom gaf te drinken: Die de olijfboom mij deed indrinken (bepaling bij varsche sucht). Six' geestdrift was immers gewekt door de olijftak van de vrede van Munster (1648) en die geestdrift was in zijn lichaam nu als een olijfolie die eene kleine straal deed opgloeien. 61 Niet met geswaavelt kruid: dwz. Anders dan bij het genoemde geschut (vgl. r. 39-46) jdlen: zinloze en vluchtige 6 2 vergangbre seegestaaken: vergankelijke triomfpilaren (versieringen bij de Blijde Inkomste) 6 3 Ook schoon ik wou der een: Zelfs al zou ik er één willen doen blinken 64 Van dertigh duisendacht reaalen: Ter waarde van 38.000 realen, kenne- lijk de prijs van één der seegestaaken, door Six gehoord of gelezen in een contemporaine bron 6 5 gedichten: dichtregels. De door Six bedoelde tempel is dus de kleine straal die hij wil doen blinken (r. 59). 66 Spanjes Vreegod: nl. Filips iv (!) 67 den Mansannaar: de Manzanares, de stroom waaraan Madrid ligt midden in: temidden van vier stroomen: bedoelt Six vier belangrijke rivieren in Spanje, zoals de Ebro, de Taag, de Guadalquivir en de daarin uitmondende Genil, voorgesteld als pendanten van de vier paradijsrivieren Pison, Gihon, Hiddékel en Frath (Genesis 2:11-14)? 6 8 genoomen: opgevat. Six doelt op de vier kardinale deugden sapientia, temperantia, fortitudo en justitia, waarmee de paradijsrivieren inderdaad in verband werden gebracht (Timmers, 1947, p. 536, no. 1191). 446 69-7?met> die *e saamen stryken, Den Tyger, en Eufraat: en ook de samenvloei- ende Tigris en Eufraat (vgl. de samenvloeiende Guadalquivir en de Genil?). Misschien werd Six door één van de feestversieringen in Madrid op het idee gebracht om uitgerekend deze vier rivieren te noemen. Uit Calderons beschrijving van de triomfbogen (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [249]) blijkt dat op een van die poorten de Ganges, de Nijl, de Eufraat en de Tigris waren afgebeeld. 71 't Fondeersel: Het fundament (wnt iii, iii, 4709, deze plaats) den houw. het bouwwerk, de tempel 74 kolven-, slaan (vgl. 'kloven'?) 7 5 Daar op', nl. op een fundament van goude wysheit Salmons: Salomo's al syn rykdoms schaar'en: al zijn verzamelde schatten 76 Maar starren [...] waaren: Waren slechts sterren 77 viersyds: aan vier zijden amethisten-, violetkleurige edelstenen 7 8 Die maatigheits vlooikleur pry sen: Die de kleur van het viooltje, de bloem van de nederigheid en de ootmoed (temperantia), eer aandoen (vgl. wnt xxi, 946) 79 kloekmoed'. de onversaagdheid, fortitudo (vgl. wnt vii, ii, 4186: 'Kloek- moed is door six v. chandelier [...] onjuist uit Kloekmoedig afgeleid') 8 1 Gerechtheus heerschappy: De heerschappij van de gerechtigheid (justitia) 83 na Haroos lyf gesneeden: die naar de gedaante van Haro is vervaardigd. De zilveren Kolossus zou dus het uiterlijk van Luis Méndez de Haro hebben, die eerste minister van Spanje was geworden, toen Olivares in 1643 ui?'s konings gratie was gevallen (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [238]). Méndez de Haro (1598-1661) was een neef van Olivares. 84 voor: aan de voorzijde 8 5 voor [...] verstrekken: dienen als 8 6 vertrekken: begeven 8 7 treede: zal kunnen treden langh s een vloer: over een bordes, of terras (vgl. wnt xxi, 2284-2285) karneoole: van karneool (rood edelgesteente) gemaakte (wnt vii, i, 1645, deze plaats) 89 olistammen: olijfbomenhout (nl. in verband met de vredessymboliek van de olijftak, vgl. r. 60) 90 Na: In de vorm van. Het altaar zou dus de vorm van een hart moeten hebben. 91-92 Waar ... vullen: Aan weerszijden waarvan de beide goden (koning en koningin) de zijvlakken in beslag zullen nemen in de vorm van uit puur agaat gehouwen pilasters. Het altaar zou dus aan weerszijden worden geschraagd door kariatiden in de gedaante van Filips iv en Maria Anna van Oostenrijk. 9 3 Ter rechter syde: Aan de rechterzijde van het altaar rechts: in de rechterhand 94 slinks: in zijn linkerhand de kloot des werrelds: de rijksappel laaijen: dragen (vgl. wntviii,i, 903) 447 9 5 meede vol ontsachs: eveneens zeer ontzagwekkend (vgl. wnt x, 2051) hier: nl. rechts 9 6 Daar: nl. slinks 't boek des wy shells, sonder snoeren: het boek dat de wijsheid symboliseert en dat niet dichtgebonden is (dat geopend is?) 9 7 beperlde: met parels bezette 9 8 Elks: Hun beider braaf: edel, verheven vertoonen: aantonen, bekrachtigen 99 op syn borst, met 't vlies: hij met de orde van het gulden vlies op zijn borst 100 Van Innocent: Door Innocentius x (paus van 1644-165 5). Voor het huwelijk was Maria Anna uit Wenen naar Spanje overgekomen. De paus had haar in augustus 1649, tijdens haar reis door Itali? een gouden roos geschonken (Pastor xiv, 1, p. 69). 1 o 1 geheilight: als heilig erkende (wnt iv, 823) I o 2 Dees Kriste Venus: Deze christen-liefdesgodin offer: geschenk 103 Betaamliker: Passender versien: begiftigen haar eige blommen: bloemen die haar eigen zijn 104 brommen: prijken, pralen (wnt iii, i, i 510), nl. in de vorm van blossen 105 op dat se sou verduuren: opdat haar (de roos èn Maria Anna?) een langer leven beschoren mocht zijn dan ... (wnt xix, 1609). Het werkwoord verduren kan echter ook betekenen: 'de vergelijking met... kunnen doorstaan, opwegen tegen ...' etc. (vgl. wnt xix, 1606-1607). 106 De ryken van haar nydge buur en: De heerschappijen van de afgunstige buurlanden 107 se: haar haargewyde krooningh: haar Godgewijde kroning als koningin 108 Gebouw likt, aan: dwz. Door haar huwelijk met 109 De pylers: nl. de genoemde pilasters ii o sich ['...] styven: hun positie ... kracht bijzetten (vgl. wnt xv, 1651) iii Van twee Kasteelen, en twee Leeuwen: Met twee kastelen (van Castili? en twee leeuwen (van het voormalig koninkrijk Leon) iii -11 2 die sich paaren, Met: die vergezeld gaan van 112 Ferdinandus Aadelaaren: de adelaars uit het wapen van de Duitse keizer Ferdinand 111, de vader van de koningin 113 de ronde muur: de muur rondom, in het rond waapenkroonen: koninklijke wapenschilden 114 Als voor F Hippus klooster blonken: Zoals dat wat aan de voorzijde van Filips' klooster prijkt. Waarschijnlijk doelt Six op het kolossale koninklijke wapenschild boven de hoofdingang van het klooster van San Lorenzo, het onder Filips 11 gebouwde Escorial (Kubler, 1982, p. 95 en afbeelding 82). 115 voltoogen: voltooid 117 het outer: het altaar d'eerste reijen: de eerste koorzangen 118 leijen: leiden, aanvoeren 448 ii9 Kastals Sanggodinnen: de muzen van de Kastalia, de bron van de Parnas- sus i 2 o Aldus: Als volgt eenjaarliks lied: een jaarlijks te zingen lied (vgl. 'jaarzang' en vgl. ook Horatius' Carmen saecular? izz-iz$ dit aangevangen, En uitgewrocht: dit gedicht, deze zang is begonnen en af- gemaakt 124 dat: nl. dat keven 1 2 5 onwinbren: onoverwinnelijke 1 26 Vereeuwe: Eeuwig mag blijven voortleven (wnt xix, 1740) met: evenals 127 enjonglingen, en maagen: zowel jongelingen als jongedames {maagen in rijmpositie voor: maagden). Vgl. ook de 'uitgelezen maagden en reine jongelingen' die Horatius noemt als zangers in zijn Carmen saecular? 6. 128 offer draagen: offeren 129 Faliskus wei: de Ager Faliscus, een streek aan de Tiber benoorden Rome. Six zal bedoelen: de streek waar de Romeinen hun offerdieren weidden. 130 Maar dat se: Maar Gun, dat ze vieren: 'die feestdag luister bijzetten' 1 3 1 -1 3 2 met een hals [...], Die ... gedooken: dwz. Met een rund dat nog nooit de hals onder het juk heeft gebogen (wnt iii, ii, 3571). Door met een hals direct achter ik te laten aansluiten, zal Six ook een andere betekenis in zijn woorden hebben willen leggen: 'ik, die een hals heb, die nooit onder het Spaanse juk heeft gebogen'. 133 die Vraader: nl. Apollo 134 in syn seegen: in zijn genade, door zijn gunst 1 3 5 My dunkt: Ik geloof gewoon, om: die gewoon ben om, die de gewoonte heb Febus: Apollo's te speelen: nl. te bezingen met lierzangen 136 hem: dat hem ... (leidt een lijdend voorwerpszin in) 137 self: zelfs Jupyn: Jupiter %po veel: zoveel... meer, heel wat meer ... 138 gunstigh: welwillend laaten nooden: nl. binnen deze tempel correctie Op p. 319 van de bundel van 1657 staat in r. 76 van dit gedicht manglans. In de lijst met Drukfeilen is dit verbeterd tot maanglans. [247] opdracht van den tempel, aan den kooningh van spanje (P- 423) toelichting Met dit gedicht draagt Six zijn tempel, aan den kooningh van spanje op aan Filips iv, al zal van een werkelijke aanbieding van het gedicht geen sprake zijn geweest. 449 De fontein, die Six in r. 5-12 van dit gedicht beschrijft, maakte deel uit van de feestversiering ter ere van de Blijde Inkomste van de koningin op 15 november 1649. Justi, 1888,11, p. 287 beschrijft haar als volgt: 'Hier [nl. nabij het Buen Retiro-paleis] erhob sich der Parnass, in natürlichem und künstlichem Blumenschmuck, Herkules und das Flügelross mit der Hippokrene von Wein auf seinen beiden Gipfeln, im Thai Apoll mit den Musen, und zu deren Seiten die Statuen der grossen spanischen Dichter des Alterthums: Seneca, Martial, Lucan; der Renaissance: Juan de Mena, Garcilaso und Camoens; die jüngst-verstorbenen endlich: Quevedo, Góngora, Lope. An den Parnass schlossen sich die elyseischen Felder, deren Abschluss der Bogen an der Carrera d. S. Jerónimo bildete'. Het werk zou zijn ontworpen door de architect Cano. In totaal waren er vijf triomfbogen in de stad opgericht (vgl. r. 13 van het hier behandelde gedicht), die behalve door Alonso Cano ook door de architect Sebastian de Herrera Barnu-evo waren ontworpen (vgl. voor een beschrijving van de andere bogen de Toelichting bi) gedicht no. [249]). Deze opdracht staat op p. 321-322 van Six' Poësy. annotatie 1 schoon dit rym, met moeite, was volweeven: dwz. hoewel de voltooiing van het weefsel van dit rijmwerk mij toch grote inspanning had gekost 2 Al swaarder: Nog veel moeizamer bereidt: vervaardigd 3 stree ik, met 'tgemoed: dwz. stond ik in dubio derven: durven 5 voor Retire, uw hof, Parnassus siende blinken: nu ik voor uw lustslot Buen Retiro (aan de oostrand van Madrid) de Parnasbron heb zien glinsteren (de hoofdzin volgt eerst in r. 17) 6 slinker: linker van Pegas hoef: door de hoef van Pegasus. De bron op de Parnassus was ontstaan door de hoefslag van het paard Pegasus. 7 heelgeestigh om te drinken: heel 'geestrijk' om te drinken, dwz. die bij het drinken een overvloed van dichterlijk vernuft verschaft. De fontein spoot echter heel geestigh dus ook 'geestrijk vocht' (vgl. de Toelichting). 8 straaien: stromen, spuiten (wnt xv, 2115) in lauwerdaalen, groef: heeft uitgesleten in dalen met laurierbomen (de laurier is Apollo gewijd wegens zijn liefde voor de in een laurier veranderde Daphne) 9 En dat: En siende, dat in 7 midden van syn kruinen: tussen de beide toppen van zijn berg. De Parnassus had twee toppen (vgl. Arens, 1963). I o Herkules, ge lyk een schermheer: Hercules, als beschermheer (wnt xiv, 492). Het beeld van Hercules stond dus op een van de beide weergegeven bergtoppen. II dry maal dry Poeëten: negen dichters (kennelijk bedoeld als een parallellie met de negen muzen) langs de duinen: dwz. langs de helling van de beide heuvels (wnt iii, ii, 3588) 450 i 2 Hun beste aanwenden: Hun uiterste best doen te klimmen, op het top: vgl. 'de Parnassus beklimmen', voor: zich wijden aan de dichtkunst i 3 Ook siende: En nu ik ook zie om hoogh gerecht: opgericht seegebouwen: triomfbogen, zegepoorten 14 Gemarmert van 7 penceel: Beschilderd met verf die marmer nabootst 15 waar in: dwz. in welk nagebootst marmer 16 Veelgeestigheits en konsts: Veel vernuftigs en kunstigs uit 's dichters tydverdryf: ontstaan uit het tijdverdrijf van een dichter 1 7 Zoo: expletief, vat siende (r. 5) en siende (r. 13) op boude ik seeker ghy: meen ik zeker te weten dat gij dat heilige geslachte: die gewijde soort van mensen, nl. de dichters 18 De lommerschaduw [...] van onverdiende gunst: Uw onverdiende gunst... die voor hen als een lommerrijke schaduwplek is (waar zij beschut kunnen gedijen) 19 een leege geest: de geest van een mens die niets omhanden heeft, die 'ledige uren' heeft 20 lengsjes: allengsjes, stapje voor stapje op: bovenop 2 1 Zyt ghy dan Herkules: Al bent u dus Hercules (nl. schermheer, r. 10). In vele Spaanse kunstwerken werd Filips iv geassocieerd met Hercules. De identificatie ging zo ver dat men de koning wel aanduidde als 'Hercules Hispanicus' (Brown and Elliott, 1980, p. 156-161). Spanjes singhfonteinen: de Spaanse fonteinen van de zang, dwz. de Par-nasbergen van de Spaanse dichtkunst 2 2 Laat... verkleinen: Laat toch mijn 'Spaanse' dichtzang in het Hollands uw welwillende gunst (jegens mij als dichter) niet verminderen. Six' gesangh heet Spaansch, omdat het ontoereikend, niet volmaakt is (vgl. 'het Spaans maken', voor: 'het bont maken', wnt xiv, 2554). Hier blijkt weer dat Six geenszins meent wat hij schrijft. Het bijvoeglijk naamwoord is wel zeer weinig complimenteus voor de Spaanse koning... [248] op d'aanstaande wandelinge van de kooninginne, na Casa Del Campo, of het landhuis (p. 424) toelichting De feestelijkheden rond Maria Anna's intrede in Madrid voorzagen blijkbaar ook in een plechtig eerste bezoek aan het koninklijke landhuis met omliggende tuinen aan de westrand van de stad. De gebeurtenis zou zich kennelijk eerst in januari 1650 afspelen, maar was reeds lang van tevoren aangekondigd. Six' gedicht staat op p. 322-323 van zijn Poësy. Casa Del Campo: een koninklijk buitenverblijf, gelegen aan de westelijke oever van de Manzanares, tegenover het Palacio Real Wellustigh: Zeer bekoorlijk (vgl. wnt viii, ii, 3356) laagh gescheijen: in de diepte (nl. in het dal van de rivier) gescheiden 451 2 waaterreijen: waterstromen (wnt xii, iii, 1590) 3 's Kooninghs hooghpalleisendglas: het hooggelegen en glasrijke koninklijke paleis. Het oude Alcazar lag op een hoogte in het westen van Madrid. Het huidige paleis ligt op dezelfde plaats, maar dateert uit de achttiende eeuw. 5 Sendvry: Laat u niet weerhouden om ... te geven 7 Cipria: nl. koningin Maria Anna, als een 'Cyprische', een Venus 8 als uw Godinne: Maria Anna kon als een soort 'rozengodin' gelden, omdat zij een gouden roos van paus Innocentius x ten geschenke had gekregen (vgl. gedicht no. [246], r. 99-104). 9 wat wonders: iets wonderlijks den winter: de koningin had immers op 15 november haar intocht in Madrid gedaan. I o die rooselaare splinter: de doorntak van die rozestruik (nl. alle struiken in uw tuin) II Onthloemt: Uitgebloeid, Van bloemen ontdaan (wnt x, 1818, deze plaats) naa ik sach: zoals ik heb geconstateerd. Six had de bloemen dus ter plaatse bekeken en gaf ze geen veertien dagen meer. 1 2 Eer veertien daagen, naa den dagh: Binnen veertien dagen vanaf vandaag 1 3 Bedroef u niet: Moet u niet verdrietig zijn 14 Misschien: Wellicht, Wel zeker van Loumaand: in de maand januari (bij de komst van de koningin?) uitgevroosen: afgestorven door de vorst (wnt xvii, iii, 2197, deze plaats) 15-16 daar ... ommegaan: dwz. dat de maan nog niet door al haar schijngestal- ten zal zijn omgelopen, nl. dat er nog geen maand voorbij zal zijn 1 7 sien: komen bezichtigen wiens: wier 1 8 Een klaare sonneglans vertoogen: Een helder zonlicht uitstralen (vgl. wnt xvii, 1, 1118) 19 kaakjes: wangetjes een spier: eigenlijk: een stukje wit vlees van gevogelte (wnt xiv, 2769; vgl. 'spierwit') 20 Braaveeren: Overtreffen, Te boven gaan (wnt iii, i, 1164) leelie gecier: de tooi van lelies (leelie is hier drielettergrepig) 21 Waar oover: Waarop bloosjes: blosjes 2 2 Al eeler: Nog veel edeler spar kelen: fonkelen, gloeien (wnt xiv, 2608) 2 3 Dan die: nl. Dan het sparkelen van gewone roosjes 24 Wat %al er dan een soomer %yn?: dwz. Waar zult u dan nog een zomer voor nodig hebben? (m.a.w.: dan zult u, landhuis, in de winter toch nog 'roosjes' en zonlicht hebben!) 45* [249] SPANJES HEERSCHAPPYE, AFGEBEELDT AAN EEN DER TRIUMFBOOGEN (p. 425) toelichting In dit gedicht stelt Six een schildering centraal, die was aangebracht op een van de vijf erepoorten die in Madrid waren opgericht ter gelegenheid van koningin Maria Anna's Blijde Inkomste. Van die vijf maakte er één onderdeel uit van de Parnassusfontein die Six in zijn opdracht van den tempel (no. [247]) beschrijft, de overige vier, ontworpen door Sebastian de Herrera Barnuevo, 'steilten [...] die Idee der spanischen Weltherrschaft dar, ethnographischen Statuen und Gemalde vergegenwartigten die Besitzungen in den vier Welttheilen' (Justi, 1888,11, p. 287). De Spaanse toneeldichter Pedro Calderon ( ?600-1681) heeft een beschrijving van deze vier poorten later verwerkt in zijn komedie Gudrdate del agua mansa (derde bedrijf, veertiende scène) en daaruit blijkt dat de vier bogen achtereenvolgens Europa, Azi? Afrika en Amerika uitbeeldden en dat die werelddelen in de voorstellingen in verband werden gebracht met respectievelijk lucht, aarde, vuur en water (Calderon 11, 1862, p. 397). Ik heb echter niet kunnen vaststellen aan welke boog de door Six bedoelde schildering was aangebracht. Het gedicht staat op p. 323 van Six' Poësy. annotatie i geestigh'. vindingrijk (vgl. wnt 1 v, 757) 1-2 vermaaghschapt... wennen', dat nauw verwant is aan de pennen, die zich op poëzie toeleggen (vgl. het Horatiaanse 'ut pictura poësis') 3 te werk geleght: in het werk gesteld 4 Met Atlas torssen te vertoogen-. Door het torsen van Atlas uit te beelden (vgl. wnt xviii, 1, 1118) 5 De Kooningh: nl. Filips iv, afgebeeld ter rechterzijde, als een helper van Atlas (vgl. r. 9) syne: nl. die van Atlas 6 Gelyk of: Alsof 7 daar naa te breiden: ernaar uit te strekken (zonder echt te helpen dragen) 9 ter slinker %y: naar de linkerzijde (waar dus niemand, of misschien alleen de koningin, was afgebeeld) te buigen: over te hellen 1 o Verviel: Viel dan [250] OP DE SCHOONHEIT VAN DE KOONINGINNE, AAN DE SELVE (p. 426) toelichting Ook dit gedicht heeft betrekking op de Blijde Inkomste van de nieuwe Spaanse koningin in Madrid, op 15 november 1649. Six' oordeel is, al spot hij ook hier, heel wat milder dan dat van Justi, die de zeer jeugdige koningin, kennelijk mede op grond van Velazquez' schilderijen, aldus beschrijft: 'Der Gegenstand dieser Feste war eine kleine, kindische, unwissende und eigensinnige Person. Das platte Gesicht-chen, in dem der Verstand noch schlummerte, zeigte keine schonen Linien, das einzige was man behielt, war der Familienzug um den 453 Mund. Allein Dank ihren vierzehn Jahren bemerkte man haupt-sachlich die frische Farbe, die blonden Haare und die klaren blauen Augen' (Justi, 1888,11, p. 288). Het gedicht is afgedrukt op p. 323 van Six' Poësy. annotatie 1 Zoo: Indien eer: voorheen, in de Oudheid van dryerlei Godinnen: nl. van Hera, Athene en Afrodite. De bedoelde strijd om schoonheit is die om de gouden appel van Eris, waarbij Paris als scheidsrechter optrad. 2 Op Ide: nl. Op de berg Ida, waarop Paris zijn vee hoedde (de combinatie Ide, om is blijkens het metrum tweelettergrepig) noch: nog eens aan d'Iher: aan de Iberus, de Ebro, dwz. in Spanje %ou beginnen: dwz. zou worden gehouden 3 ghy, Marye: gij, Maria Anna mee mocht, om uw maare, reijen: mee mocht dingen, wegens uw roep (uw faam van schoonheid), wnt ix, 236 wijst bij deze plaats op de overeenkomst met het Franse 'se mettre sur les rangs'. Six speelt met de klanken van Marye en maare, reijen. 4 leijen: voeren 5 vrouw van God Jupyn: nl. Juno (Hera) f(ou bleek besterven: zou doodsbleek worden 6 Minerve liet haar haat, op Paris niet min erven: Minerva (Athene) zou Paris niet minder haar woede nadragen (nl. dan na het eerste Parisoordeel, dat indirect tot de ondergang van Troje en tot de dood van Paris had geleid) 7 , venyn: gif 8 Ghy ... ijken: Van vier godinnen zoudt gij er als enige goddelijk uitzien [251] OP EEN TORSSEND BULTENAARTJEN (p. 427) toelichting Het gedichtje staat op p. 324 van Six' Poësy. annotatie titel een torssend bultenaartjen: een kleine gebochelde, sjouwend met een last 1 laadde: gaf... een last te dragen bloed: drommel 2 meedely: dwz. gij, die medelijden hebt 3 eevele: boosaardige 454 BRIEF, AAN THEODORE DODEUR (p. 428) toelichting Six schreef deze brief vanuit Cadiz, korte tijd voor zijn overtocht van Spanje naar Itali? Over zijn vriend (en handelsrelatie?) Theodore Dodeur heb ik weinig nadere gegevens kunnen vinden. Six noemt alleen hier zijn naam voluit, maar zal hem ook op het oog hebben in zijn gedichten aan T.D. (no. [81]) en weerstuit, aan T.D. (no. [160]), waaruit blijkt, dat de omgang tussen beide vrienden niet altijd even vriendschappelijk is gebleven. Dodeur dichtte zelf ook, maar van zijn werk lijkt slechts weinig overgeleverd te zijn (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [160]). De hier behandelde brief van Six aan Dodeur is afgedrukt op p. 324-327 van de bundel Poësy. Het briefdicht-karakter van dit gedicht is aan de orde gesteld in Schenkeveld-van der Dussen, 1987 a, vgl. met name p. 122-123 aldaar. annotatie Van hier: wordt opgevat in r. 5 hier, waar Herkules een kerk had, en altaaren: nl. in het Antieke Gades (het huidige Cadiz) waar een tempel van Hercules was als op Western schrank: dwz. alsof hij die op de grens in het westen plaatste, met de bedoeling ermee het westelijkste punt aan te geven (wnt xiv, 987, deze plaats; een schrank is een afsluitboom of een grenspaal) twee pilaaren: de zgn. Zuilen van Hercules, benaming voor de rots van Gibraltar en de aan de overzijde in Afrika gelegen rots Ceuta Gestoe It: Zittend (bepaling bij een impliciete 'ik', door wie dit briefgedicht Wierd[...]geschreeven, r. 5) van Oranje, en groene vruchten: van sinaasappelbomen met nog groene vruchten En blos: En met bloesem (wnt ii, ii, 2925) op eenen boom: aan één boom. In januari hadden de bomen dus reeds vrucht gezet, maar was de bloesem nog niet geheel verdwenen. loumaand soet om luchten: januari die aangenaam is door de geuren (een merkwaardige ervaring voor een noorderling) Wierd[...]geschreeven: Is het verslag van ... geschreven twee reis besonnestraalt: dat twee maal door de zon is beschenen, dwz. dat nu twee dagen heeft geduurd (Frederiks, 1883, p. 242 laat deze bepaling kennelijk niet bij dit besoek, maar bij loumaand aansluiten en dateert het briefgedicht daarom op 2 januari 1650) Bajoon: Bayonne (vgl. gedicht no. [236], r. 3) Hartgers: waarschijnlijk Joost Hartgers, de drukker en boekverkoper, wiens winkel dichtbij 'De Vergulde Eenhoorn' van de familie Six van Chandelier in de Kalverstraat was gevestigd (vgl. Gimpel, 1913, p. 122-123). Het behoeft niet zo te zijn dat Hartgers ook in Bayonne is geweest; Six kan hem vanuit Bayonne een brief hebben gezonden waarin zijn antwoord aan Dodeur was opgenomen of bijgesloten. Niet dat ik 't selve las: dwz. Niet dat ik dat weet, omdat ik het heb gelezen naa ontfange vellen: naderhand (van u) ontvangen brieven 45 5 8 dat: omdat van Keulen: waarschijnlijk Caspar van Ceulen of van Collen (1620-1680) of eventueel diens achterneef Jeremia (1608-1676). Samen dreven zij de internationale handelsfirma 'Jeremia e Gasparo van Collen', met betrekkingen in Spanje, Itali? het Caraïbisch gebied en Virginia. Caspar reisde geregeld naar Cadiz. Hij zou in 1678-1680 consul van de Staten en commissaris extraordinaris aan het Spaanse hof worden. Op zijn huwelijk met Catharina Opmeer (1648) had Six een epithalamium gedicht (gedicht no. [131]). Jeremia komt in Six' werk verder niet voor (Elias, Vroedschap 11, p. 644-645). onverstens: onverwachts 9 7 diep Guadalquebir: de diepe rivier Guadalquivir I o Den Betis: De Baetis, de Latijnse benaming voor dezelfde rivier II Zoo hoogh den stroom wal op: Zover langs de oever van de rivier met de stroom mee (vgl. de annotatie bij gedicht no. [51], r. 4) daar: waar, nl. waar de stroom in zee uitmondt, bij de havenstad Sanlücar de Barrameda (nabij Cadiz) 1 2 eens versilvrende allejaaren: en waar zij elk jaar één maal 'verzilverd' wordt, nl. door de aankomst van de jaarlijkse zilvervloot uit West-Indi? 1 3 Hoewel ik twjffel niet, of: Hoewel ik er niet aan twijfel, dat (Hoewel sluit aan bij r. 7) 14 gepooght: vooralsnog gaat Six er dus vanuit, dat Dodeur wel brieven heeft gestuurd, maar dat die niet zijn aangekomen. 15 Ik ... verkloeken: Ik durf mij bij deze veronderstelling te sterken met een bewijsvoering (die haar des te aannemelijker maakt) 16 Om dat... besoeken: Omdat u mij (altijd?) eerder benaderde dan ik u 17 opgesochte stof: samengestelde, bijeengebrachte stof? Kunnen we hierbij denken aan Six' beroep van kruidenkoopman (vgl. echter ook r. 121 hieronder)? naamaals ugegeeven: nadat ik u die op mijn beurt had gegeven 18 Zoo ... gebleeven: U mij niet schuldig bent gebleven toen ik u erom had gevraagd (nl. om weer andere door Dodeur opgesochte stof). Zoo is expletief en vat die, r. 17 op. Dodeur had Six dus iets geschonken, Six had met een geschenk geantwoord en had om meer gevraagd en Dodeur had hem opnieuw iets gegeven. 19 Gelyk: Zoals (wordt opgevat in Zoo, r. 20) 7 huis [...] van vriendschap: het huis van onze vriendschap voort te bouwen: op te bouwen 2 o naa volbouwt: nadat het voltooid was 21 Drysins: Op drie manieren kost: kosten 2 3 Slechts met: Met slechts een nieuwen hoed: overdrachtelijk voor: een geldgeschenk, een douceurtje (vgl. wnt vi, 785). De aanduiding gaat waarschijnlijk terug op het gebruik om bij het betrekken van een huurwoning de eigenaar een nieuwe hoed en zijn bedienden een pot wijn te geven (vgl. De navor-scher 15 (1865), p. 191). De twee in deze regel genoemde geschenken sluiten dus goed aan bij de metafoor in r. 19-20. een teer sj en wyn fontstee ken: door een vaatje wijn aan te slaan (wnt x, 1984 en xvii, 1,19, deze plaats) 456 met een boek papier, voor tweeenvyftigh weeken: dwz. door een jaarboek, een almanak, cadeau te doen (of een bundel schrijfpapier, voldoende voor een jaar?) Wanneer. Toen ontrent', bij vernoeght'. tot ons genoegen, onze tevredenheid twee, van die dry: waarschijnlijk hadden Six en Dodeur samen een vaatje wijn aangeslagen en had de één de ander een almanak of papier cadeau gedaan. %pogrooten rek: zo'n groot vak lucht, zo'n grote afstand (wnt xii, iii, 1824, deze plaats) Zoo: expletief, vat Maar nu (r. 27) op getonght: met spraak begiftigd wissel: uitwisseling van brieven (vgl. 'geldwissel') vondt: heeft uitgevonden vonden: uitvindingen Ik loof de: Ik denk, dat de... sweeven: rondzwerven een schors: een stuk schors (volgens Plinius, Naturalis historia xiii, xxi, 69 het eerste schrijfmateriaal) toegeschreeven: laten weten, bericht de vloed der sonden: de zondvloed Tuight: Getuigt, Toont... aan Enochs schrift: een inscriptie in het schrift uit de tijd voor de zondvloed. Enoch of Henoch gold als de uitvinder van het schrift, omdat het apocriefe boek Henoch van zijn hand zou zijn. Hij behoorde tot de zevende generatie na de schepping (vgl. Genesis 5:18-24). een der Sirische pilaaren: nl. de hardstenen zuil in Syri?waarop de zonen van Seth hun astronomische kennis hebben vastgelegd. De nakomelingen van Adams zoon Seth (waaronder ook Henoch) zouden hun astronomische kennis hebben opgetekend op twee zuilen, een van gebakken steen en een van hardsteen. Volgens Flavius Josephus zou de bakstenen pilaar teloor zijn gegaan in de zondvloed. De hardstenen zou echter nog te bezichtigen zijn in Syri?(Flavius Josephus 1,11, 3, 70-71). Six concludeert dat de zonen van Seth niet alleen kennis hadden van de sterrenloop, maar ook van het schrift. Hoe zouden ze anders immers over de astronomie hebben kunnen schrijven op die beide zuilen? Six' kennis van zaken op dit punt zal dus teruggaan op Flavius Josephus (en niet op de oudste in het Westen doorgedrongen berichten over het spijkerschrift, zoals ik in eerder instantie veronderstelde; Jacobs, 1989,11, p. 196-197). Mevrouw Schenkeveld wees mij op deze passage bij Flavius Josephus. Licht vraaghtghe, wat 's een brief?: Wellicht vraagt u: wat is een brief? in 't kort: kort gezegd: ... (of: in beknopte vorm) Om ... leggen: Om gedachten van afwezigen aan afwezigen mee te delen vermaalde vuile doeken: vermalen vuil textiel, grondstof voor lompenpapier (wnt xx, 1167, deze plaats), paradoxaal bij sneeuwit Een swarte t^iel: Een met zwarte zonden bedekte ziel, metaforisch voor: Een blank vel papier met zwarte letters 3 9 Waar ieder in kan sien: Waarvan iedereen kennis kan nemen. Gewoon- lijk heeft alleen God inzicht in een swarte %iel. den rugh: de achterkant van het lichaam, dwz. van de brief 39-40 met kleuren ... heseegelt: Gesloten met een gekleurd lak- of waszegeltje, of met een ouweltje (vgl. Briefwisseling Hooft 1, 1976, p. 12). op: open 41 Een lyf, en \iel: metaforisch voor: Een stuk papier met inhoud droogh beskoten: mits afgesloten tegen het vocht, droog bewaard 42 de locht, !(ee, aarde, of vlamme: de vier elementen, dus eigenlijk: overal, hetgeen bedenkingen wekt bij het eeuwigh keven in de vorige regel 43-44 Die ... kruipen: Die, als de wind een kier om binnen te sluipen weet aan te wijzen, daardoorheen naar binnen kan dringen, muur of deur ten spijt 4 5 klein van kost: goedkoop 46 noch: en ook nochtans: nl. ondanks die geringe waarde van dryerhande: bij alledrie die vervoersmethoden, nl. bij vervoer per schip, te paard en te voet 47 in een sak: nl. als gold het een hoeveelheid geld 48 se vlieght: dan vliegt ze ook sonder tooveryen: zelfs zonder dat er toverij aan te pas komt (nl. met een postduif) 49 toont: laat ze ... zien 'tveurhoofd: nl. de adreszijde 5 o met... noorden: in een taal van het zuiden (in dit geval: met een adresse- ring in het Spaans) en met een lange tong die vanuit het zuiden tot in het noorden reikt en zo spreekt 5 1 sonder tongh: nl. zonder écht te kunnen spreken 5 2 daar by: bij de zaak 5 3 stelt se naakt: toont ze onverhuld ... in geschrifte 5 4 eevenwel %po stelt se geen van beiden: maar toch brengt ze geen van beide (geest noch lichaam) in die positie, nl. omdat zij geen echte scheiding tussen geest en lichaam kan aanbrengen 5 6 blaamen: berispen 5 7 wyl: aangezien naa Latyn: zoals het Latijn al aangeeft ('het Latijn indachtig'), nl. omdat het Latijnse breve (brief) samenhangt met brevis (kort). Of is r. 35-56 gebaseerd op een Latijnse of Neolatijnse bron, die Six heeft overgezet of nagevolgd naa Latyn, zoals Schenkeveld-van der Dussen, 1987 a, p. 123 deze woorden interpreteert? Zo'n bron is echter nog niet gevonden. heb kort beschreeven: in het kort heb beschreven (maar ook: als 'iets korts' heb beschreven, vgl. in 't kort, r. 35?) 5 8 Zoo: expletief, vat wyl op se: nl. de brief, het verschijnsel brief van 7 rechte spoor: nl. van hetgeen ik eigenlijk wilde schrijven. Six speelt hier ook met de woorden Latyn, brief en 7 rechte spoor. Een 'Latijnse brief' is immers een breve, een pauselijk schrijven (vgl. wnt iii, 1, 1328) en het suggestieve samengaan van deze woorden zou Six ook al te zeer van het rechte spoor hebben geleid. 458 5 9 Schoon ghy dan: Hoewel het dus 20 is, dat gij... Na zijn uitweiding her- vat Six hiermee de veronderstelling van r. 13-14. 59-60 de meesters van de posten, En boon: de postmeesters en de boden (de hoge- re postfunctionarissen en de eigenlijke koeriers) 60 ik had geen andere kosten: heb ik geen volgende maal enige kosten gehad (nl. aanvullende portokosten die de geadresseerde moet betalen). Six bedoelt: heb ik geen volgende brief mogen ontvangen. 61 Indien ... vrienden: Als men die al als 'kosten' mag rekenen, onder vrienden 6 2 Het schynt daar %yn er: Het lijkt erop, dat er mensen zijn sich, van myn brieven, dienden: gebruik (misbruik) maakten van brieven aan mij (mijn post gestolen hebben) 6 5 Daar: Terwijl... toch van Vrankryk: vanuit Frankrijk. Bayonne ligt immers aan de zuidgrens van Frankrijk. 6 6 hand: nl. handschrift, brief plagh [...] op te breeken: openbrak, bij de verzegeling opende 6 7 wyl ik ryme: nu ik hier aan het rijmen ben vertoefden: opgehouden, vertraagde 6 8 van noode: die ik ... nodig had, naar wiens komst ik ... uitkeek 69 Let, hoe baatgierigh ^yn: Zie daar, hoe baatzuchtig ... zijn. Was de post vertraagd, omdat de koerier eerst had gewacht tot hij meerdere brieven ineens kon vervoeren? 71 staakte: dwz. ben ... opgehouden ... te versturen schuldighlyke: verschuldigde 7 2 ons huis: onze familie met ver langh: dwz. met het onaangename gevoel bij het uitblijven van verwachte post 7 3 die: nl. myn schuldighlyke brieven 74 bruike: maak gebruik van bekent, voor geenen oopenbreeker: die erom bekend staat dat hij brieven niet opent 7 5 Dees: Deze schuldighlyke brieven de Spaansche %ee: nl. het Spaanse deel van de Atlantische Oceaan (?) 76 Vertrouwt: Op vertrouwde wijze het postpaard, langs de baaren: bepaling bij goeden wind. Op zee doet immers de wind het werk van een postpaard. 7 7 Maar deese: Maar deze brief, dit briefgedicht. De andere brieven waren kennelijk in proza gesteld. op voet: op versvoeten (in schijnbaar contrast met de per schip verzonden brieven) 7 8 Bewust: Me ervan bewust, In de wetenschap niet haatte: nooit afkerig bent geweest van 79 Maar ... minnen: Maar deze hemelnimf (depoësy), die zo lieflijk is, steeds hebt liefgehad 80 Dat: Zodat wel: weleer, voorheen rymsy haar: voor haar een zijden weefsel van rijmwerk (?). Bevat deze passage een allusie op de zijdehandel of -industrie in verband met Do- 459 deur? Voor vrouwe poësy had Dodeur dus ook 'zijden gedichten' weten te fabriceren. kost: hebt weten te 8 i Dies wyl: Daarom, aangezien maar: mare, bericht besonders: bepaaldelijk kan: met een verzwegen onderwerp 'ik' 8 2 Zoo: expletief, vat Dies op hier neevens noch: hierbij nog meer bekrieuwelrymde: met neergekriebelde rijmen bedekte 83 by het ernstigh: naast hetgeen ernstig bedoeld is eerlik mallen: welgemeende gekheid 8 4 laat, uw heusche gunst, die vryheit welgevallen: mag het zijn, dat die vrijpos- tigheid van mij uw vriendelijke goedhartigheid jegens mij niet tegenstaat; duid het mij niet euvel 8 5 Weet [...] vry: U mag gerust weten, Ik beken u ronduit deilen: doen toekomen 8 6 Dit buitenv aar se kraam: Deze uit het buitenland afkomstige (geïmpor- teerde) 'verzenhandel' (vgl. wnt iii, i, 1819 en vin, 1, 22) 8 7 Gelyk f Angiers: elliptisch voor: Zoals het onheil dat over mij is geko- men te Angers een: nl. een buitenvaarse kraam, een ander briefgedicht 8 8 Dat kost: Daarop komt... je te staan (Dat is lijdend voorwerp) 88-89 meede [...] gelyk: net zo ... als vooren [...]gaan: voorop lopen, vóórgaan 90 Die ... verteeren: dwz. Die op hooghartige wijze een heel vermogen verteren zonder zelfs maar de helft van zo'n vermogen te bezitten 91 Jan kom de maalepakken: 'Jan, kom de reiszak inpakken!' (wnt ix, 21, deze plaats) 9 2 gaat beneên: gaat de trap (in de herberg te Angers) af terwyl: ondertussen wat te sakken: iets in de zak te doen (woordspeling met gaat beneên) 9 3 gaf de paarden feeten: hier wel overdrachtelijk voor: nam nog een flinke slok (vgl. Harrebomée 1, 1856, p. 291: 'De paarden hebben haver gehad [Men zegt dit van weelderige paarden, en, bij toepassing, van eene dartele jeugd]'). Vooral uit r. 94 blijkt mijns inziens duidelijk dat deze passage overdrachtelijk bedoeld is. 94 maatjes: dwz. glaasjes (vgl. 'maatjes haver') flus: daarnet al nu een: nu nog één de haaver: dwz. de drank 9 5 een jongen lakker: een 'gastje' (vgl. wnt viii, i, 15 26, deze plaats) 96 of self geweest: of als men zelf... geweest was 98 %y: moet... zijn die alles wil wat recht is: die alles tot in de puntjes wil verzorgen 99 ontelbaarlyke: ontelbare (wnt x, 1840, deze plaats) 100 meer van daagh: vandaag nog meer mocht: zou ... kunnen 1 o 1 verseekert, van: beveiligd tegen 460 i o 2 d'arme reiser ook: zelfs de arme reiziger 103 dit: nl. deze brief geringh'. onbeduidend {arm in een andere zin dan in r. 102) 104 als Cicero het scheuren eenger brieven', als Cicero het verscheuren van enkele van zijn brieven pijn zou hebben gedaan. Cicero is de Antieke briefschrijver bij uitstek. Zijn zorg voor nog ongepubliceerde brieven is bijvoorbeeld af te lezen uit één van zijn brieven aan Atticus (xvi, 5). 1 o 5 Bearbeidt, en geschaaft: dwz. Die door hem tot een optimale staat omge- werkt en gecorrigeerd zouden zijn geweest (in tegenstelling tot mijn brief?) 106 %po leeft: dan bestaat nog i o 7 verveeght: als toiletpapier gebruikt 107-108 of tot de mosselvuuren Gebruikt: of gebruikt om een (kortstondig, maar heet) vuur te stoken, waarboven mosselen worden gekookt (?) 108 t(po dankbaare: dwz. in het geheel niet dankbare 109 Moeit ghy u: Mocht u zich willen inspannen te vereeren: te sturen ii o die: nl. de andwoord Toskaanens vleest ad: dwz. Livorno 111 moeijen: inspannen 112 gaande korts: omdat ik binnenkort... ga door: via spoeijen: spoeden, reizen 113 Na hal, of den Vrank: (Direct) naar Itali? of naar Frankrijk (om vandaar naar Itali?over te steken). Vanuit Marseille werden met lichte kustschepen verbindingen met Genua en Livorno onderhouden (Frank-van Westrienen, 1983, p. 92). vaar en: achterwege blijven (maar ook letterlijk: per schip) 114 daar: nl. in Itali? of Frankrijk ontsteeke: opgloeit (vgl. wnt x, 1985) by onse Amstelaaren: dwz. in Amsterdam, als ik daar terug ben 115 Wat of [...] op %al rysen: Wat zich ... voor zal doen (vgl. wnt xi, i 123) en ook: Wat... uit de bodem zal blijken op te komen (Wat... zal blijken te groeien, vgl. r. 117) 117 Daar: Terwijl ongebouwde landen: braakliggende gebieden, woeste natuur. Kennelijk had Spanje de kruidenkoopman Six in dit opzicht teleurgesteld. 11 8 Leert: Zal... leren d'onbeleefde: nog niet beleefde, nog komende meester se: leermeesteres (wnt ix, 435, deze plaats) 119 gelieve: belieft op wegh te stuuren: dwz. te laten gebeuren, te geven 120 myn lieve v aaders muur en: de muren van mijn geliefde vaderstad 1 2 1 Dan laat my [...] niet verleegen: Laat mij dan, Dodeur, aan ... geen ge- brek hebben nieuwe stof, tot Ylof: nieuw 'materiaal' tot lof van het IJ, dwz. één of meer nieuwe lofdichten op Amsterdam (hetgeen de mogelijkheid opent dat ook de opgesochte stof in r. 17 betrekking heeft op 'uitgelezen gedichten') 461 12 2 die: nl. de 'oude', al ontvangen stof, tot Y/of Six had via via kennelijk al een lofdicht van Dodeur op Amsterdam mogen ontvangen. heb: met een uit my (r. 121) samengetrokken onderwerp 'ik' 123 Almachtigh soet gesel: Almachtige, goede Vriend daar toe: om dat te bereiken, nl. Dat ikgesond mach sien myn lieve vaaders muuren 1 2 4 neevens: en ook [253] JOODEN KERKHOF TE LIVORNO (p. 432) toelichting Six bezocht dit joodse kerkhof tijdens zijn reis door Itali?in 1650. Li-vorno was in Six' tijd een centrum van buitenlandse handel. Men trachtte de rol van Livorno als havenplaats te vergroten door eenieder bedrijfs- en handelsvrijheid te verlenen en door een voor die tijd ongehoorde verdraagzaamheid aan de dag te leggen; ketters, joods of protestants, werden niet lastig gevallen. De handel was in handen van Grieken en uitgeweken Spaanse joden, maar vooral ook van Hollanders en Engelsen; Livorno was het hoofdkwartier van de hele zgn. Straatvaart en een stapelplaats voor de Levanthandel. De protestanten werden te Livorno ter aarde besteld in een tuintje buiten de stad, dat toebehoorde aan de Lutherse ingenieur Constantijn Lambert (vgl. r. 13-14 van dit gedicht). Eerst in de laatste jaren van de zeventiende eeuw kreeg de Nederlands-Duitse gemeente in Livorno een heus kerkhof, waar de overledenen onder zerken begraven mochten worden (Hoogewerff, 1927, met name p. 149-151 en p. 168). Over het joodse kerkhof in Livorno is mij niets naders bekend. Het gedicht staat opp. 328-329 van Six' bundel. annotatie 1 kruist, en rondt: doorkruist en rondtrekt 2 winkbrauw, oor, neus, hand, en mond: dwz. met alle zintuigen 3 wat: dat wat 3-4 uit [.. .] strykt: met... doet 4 Kristelingh: christen (wnt iii, ii, 2019, deze plaats) 6 marmers: marmeren zerken wil: te zeggen hebben (discongruentie) 8 in Adams taal: in het Hebreeuws 9 Wees: Duidde ... aan 1 o een Kriste was: een christen is geweest. Six bedoelt de Anusim; joden die onder de repressie van de Spaanse overheid tot christen waren gedoopt, maar het oude geloof in het geheim trouw waren gebleven. Buiten Spanje konden deze Marranen, zoals ze denigrerend werden genoemd, hun eigenlijke geloof iets openlijker belijden, omdat ze daar niet onmiddellijk met verbranding werden bedreigd. Vele Anusim belandden in Itali? omdat zij Spanje verlieten onder het voorwendsel een pelgrimstocht naar Rome te gaan maken (Encyclopaedia judaica 111, 169 en xi, 1019). 462 i 3 saaght: hebt gezien 7 lykenhof. de begraafplaats (in Livorno) 14 andere: nl. niet-joodse 17 Ntf Luther, of Kalvyn genoemt: dwz. dat Maarten of Johannes heette of een andere goed-protestantse naam droeg 1 8 7 heiligh huisje: dwz. het Vaticaan doemt: een plaats op een katholiek kerkhof ontzegt 2 o wat hun nasaat was: uit welke stof de nog levende mens zou bestaan, nl. uit gras (vgl. Jesaja 40:6) 21 lydende: om te verduren, om te ondergaan 21-22 de palmehol Der kollefhamer, met gerol: het rollen van de palmhouten bal van het colfslaghout. In de zeventiende eeuw was colf een typisch Nederlands spel en zeker niet inheems in Itali? Het spel werd wel door Itali?reizigers meegevoerd, zoals kan blijken uit een pentekening van Cornelis Poelenburgh, waarop twee colvers tussen de ruïnes 'in Roomen 1622' zijn afgebeeld. Op het door Six besproken niet-katho-lieke kerkhof werd dus ook gecolfd, misschien wel door Six zelf (Van Hengel, 1982, p. 21-22). 2 3 niemand van aandachtigheit: geen van de nadenkende bezoekers 24 Gaf reeden van het onderscheid: Was zich bewust van de achterliggende betekenis van het onderscheid tussen de joodse en niet-joodse graven op de twee kerkhoven 2 5 Die sachte lykaard: De zachte aarde van dat kerkhof van niet-joodse be- gravenen 2 6 %oo: net zo 2 7 deese: nl. deze joodse lichamen 2 8 hard: onverzettelijk (met name waar het de acceptatie van Christus als de Messias betreft, zal Six bedoelen) 29 takken: uitspruitsels aan een wortel (wnt xvi, 788) van een marmren grond: vanuit een marmerbevattende bodem 3 o geen marmer vondt: geen marmeraders heeft aangetroffen 3 1 weekelyk: zacht 32 7 plantsoen: de aanplant 34 7 selve saad: het zaad zelf [254] anders (p. 433) toelichting Het gedichtje staat op p. 329 van Six' Poësy. annotatie titel anders: dwz. Een ander gedicht op hetzelfde onderwerp (vgl. het voorgaande gedicht) 1 in stof, verdweenen: tot stof vergaan 2 onderlinge: tezamen 3 als: zoals (wordt opgevat in Zoo, r. 5) Barilje: Barilla, of 'salsola sativa', is een plantje waaruit Spaanse soda werd bereid, een soda die als de beste werd geroemd. Het aan de kust van de Middellandse zee groeiende plantje werd gedroogd en vervol- 463 gens in een toegedekte kuil gebrand tot een harde steen, die, in brokken geslagen, de eigenlijke soda opleverde. Soda was een grondstof bij de produktie van onder meer zeep, glas en loog (vgl. Chomel ui, 1401-1402 en vi, 3451-3452). De soda uit Alicante was bekend (vgl. wnt xiv, 2463), maar Six heeft de ongeveer 100 km zuidelijker, te Cartagena, gewonnen soda op het oog. Van saamgevallen asch\ dwz. Vanuit de gloeiende resten van de planten die tot één massa ineengevallen zijn haast', weldra wast', aangroeit, wordt weeligk rijkelijk, weelderig, maar ook: (als een gewas) welig tierend geeven: voortbrengen is steeniger, na 't keven: is in de dood harder dan steen (vgl. wnt xv, 1096) [255] SCHENK VAN ITALJAANEN, AAN EEN HOOGHDUITSCHAARD (p. 434) toelichting Het gedicht zal slaan op een situatie in Itali? waar Six in 165o en 1651 geweest is. Het staat op p. 329 van zijn Poësy. titel schenk: Geschenk (wnt xiv, 430, deze plaats), met het woordspel dat deze schenk ook een 'Inschenking' is. hooghduitschaard: Duitser 1 Dees Duitschaard: Deze Duitser (wnt iii, ii, 3612, deze plaats: 'In dit gebruik eenmaal aangetroffen'), mogelijk met de bijbedoeling dat de bedoelde Duitser ook een Duitse aard had. De Duitsers hadden in Six' tijd een reputatie van onmatigheid en drankzucht (vgl. Frank-van Westrienen, 1983, p. 54). 2 stoft: gaat er prat op, dat 3 ongesmeert: niet met een kleur- of smaakstof behandeld (wnt xiv, 213o) 4 Van: Door vereert: aangeboden, voorgezet 6 eenpasquil: een smalende bespotting (wnt xii, 1, 641). Waarschijnlijk legt Six een verband tussen het woord paskwil ('schotschrift') en het woord fles. Pasquillo of Pasquino is de naam van een in 1501 in Rome opgegraven beeld, dat men gebruikte om er schimpdichten aan te plakken. Het beeld was geplaatst voor het paleis van kardinaal Caraffa en Six brengt diens naam mogelijk in verband met die van een buikige wijnfles, een 'karaf' (vgl. wnt xii,1, 639). Hoe Six zich het verband tussen fles en paskwil nu precies voorstelt, kan ik echter niet nader toelichten. 464 [256] Damspel, om geld teegen ooverblyfselen van heiligen, van kapucynen, met den sc heeps koopman, op zee tusschen ali kante en genua (p. 435) toelichting In de eerste maanden van 1650 stak Six over van Alicante naar Genua. Het zal op deze reis zijn geweest dat hij dagh, aan dagh, Door Zeege-raas, en teegenweêren in Oristano, aan de westkust van Sardini? werd opgehouden (vgl. gedicht no. [no], r. 21-22). In het voorjaar van 1650 kwam hij aan in Genua. Zijn aankomst is uitvoerig beschreven in zijn latere gedicht no. [286], r. 79-104. Het hier behandelde gedicht staat op p. 329-332 van zijn bundel van 1657. annotatie 4 Die ondergeestlike ordens woonen: Die tot een geestelijke orde behoren. De sprekende 'ik' is als het ware een Rooms-katholiek die zich met bezorgde vragen tot de Kapucijnen gaat richten. 5 Wat: Waarom tuischt: speelt beenen: gebeente, relikwieën 6 Al is 'tjuist, met geen: Al gebeurt dat, om precies te zijn, niet met 7 Waar 7 lot 'tgewys werd toegeschreeven: Waarbij het aanwijzen (van verliezer en winnaar) wordt toegeschreven aan het lot 8 Maar dat: Maar al is het (in dit geval) zo, dat de dam: de damschijf voortgedreven: vooruitgeschoven, gespeeld 9 Op't scherpen van des speelers sinnen: Op de scherpzinnigheid van de speler i o Zoo geld nochtans verlies, en winnen: dwz. Toch is er sprake van een te ver- liezen of te winnen inzet ii Wat is dit min dan tuischery?: dwz. In welk opzicht is dit minder erg dan spelen? 1 2 Meer dan verdoemde Simonye: Het is toch erger dan vervloekte simonie, dwz. het voor geld verhandelen van heilige zaken? Simon de tovenaar bood geld aan opdat ook hij de Heilige Geest mocht ontvangen (Handelingen 8:18-19). 1 3 Het heilighdom te berd: De aangeboden (ingezette) heilige voorwerpen (wnt vi, 463 en vgl. 11,1, 1846); te berd is hier met name van toepassing omdat er een bordspel wordt gespeeld na 't schatten: naar men de afloop van het spel schat 14 Hanght aan: Is afhankelijk van . wel: goed vatten: inzicht in het spel, maar ook: beetpakken en verschuiven van de schijven 1 6 Tot blydschap, of tot smert begonnen: dwz. En men heeft er zich tot zijn vreugde of zijn verdriet mee ingelaten. Het deelwoord begonnen functioneert als bepaling bij Het heilighdom te berd, hier op te vatten als: 'Het inzetten van relikwieën'. 1 7 loopen oover schyven: dwz. Er wordt gedraaid en gesold met... (vgl. wnt xiv, 606), hier uiteraard ook met een toespeling op de gespeelde damschijven 465 1 8 Licht: Gemakkelijk 19 kennen: erkennen, laten zich ... iets gelegen liggen aan 22 de martelaar en: nl. hun overblijfselen 2 3 werden: worden d'ongebrooke beenen: vgl. Johannes 19:33 2 5 In syn gemartelde uitverkooren: In de gedaante van zijn uitverkozen mar- telaars 26 verbrooken: kapotgebroken 2 9 Van: Door ge sleeten: dwz. gedragen 3 o teerlingen: dobbelstenen (J ohannes 19:23-24) 3 1 lukkige porfuuren: gelukzalige porfierstenen velden van dat dobbelbord 3 2 Gekust, in Jan Latraanens muur en: Die gekust worden binnen de S. Gio- vanni in Laterano (te Rome). De sprekende 'Rooms-katholiek' weet dus dat het dobbelbord van de soldaten bij het kruis nog als relikwie vereerd wordt in de kathedraal van Rome. 3 3 Wat voorspraak houdt ghy: Welke voorspraak verwacht gij nog (van die heiligen) 34 om wat silvre seemelen: dwz. tegen wat zilvergeld, dat (in het licht der eeuwigheid) toch niet waardevoller is dan graanafval 3 5 waagen: op het spel... zetten 3 7 Volght dit niet Neroos wreede voeten: Is dit niet treden in het voetspoor van de wrede Nero 38 In dyopgesneeden buik te wroeten: dwz. Alsof u, net als Nero, in de openge- sneden buik ging wroeten 3 9 Nieusgierich waar hy hadgeleegen: Omdat hij nieuwsgierig was waar hij had gelegen (als ongeboren vrucht). In 59 na Chr. liet Nero zijn moeder Agrippina vermoorden. De door Six vermelde nieuwsgierigheid gaat terug op Cassius Dio's geschiedenis van Rome, boek lx 11, 13, 5. Daar is vermeld dat Agrippina haar ontblote buik toonde aan de door Nero gezonden moordenaar en hem verzocht haar daar te doorsteken, want, zo zou zij gezegd hebben, 'die heeft Nero gedragen'. Na de moord zou Nero zijn moeders lijk hebben bezichtigd (vgl. ook Suetonius, Nero, 34 en Tacitus, Annales xiv, ix). 40-41 die ... gaaven: die, reeds lang geleden verstomd (dwz. gestorven?), hun uitgeputte lichaam te ruste hebben gelegd (wnt viii, ii, 2762) 4 2 Uit 's Moeders darmen opgegraaven: Nadat u hen uit 'de darmen van moe- der' (nl. de graven in de bodem van moeder aarde) hebt opgegraven 4 3 Dus: Zo om: rond 44 Verschuiven: in de zin van: Door (met damschijven) te schuiven ver-kwantselen huts'len: door elkaar schudden. 'Hutselen' is ook de naam van een kansspel (wnt vi, 1330). 45 t'ontwaaken: wakker te maken (wnt x, 2024) 46 raaken: aan te roeren 47 Waar Moses graf stee niet ver schooien: Als de plaats van Mozes' graf niet onbekend zou zijn (vgl. Deuteronomium 34:6) 466 49" 5 ?sJn koopre slanghgeheeven, Voor Isrel: de koperen slang die Mozes op een stang stelde voor het volk Israël (Numeri 21:9) 5 o te Milaan, in 7 leeven: die nu nog bestaat (wordt bewaard) te Milaan. Mozes' slang bevindt zich aan een van de pilaren in de S. Ambrosio- basiliek te Milaan. 5 1 fyne religieusen: de gespeelde bezorgdheid van de spreker wordt hier tot sarcasme 5 2 Wy loopen, met geen houte neusen: dwz. U hebt ons niet voor de gek kun- nen houden (vgl. 'iemand een neus aandraaien', wnt ix, 1893) 5 3 Als reukeloose TempéIgooden: Als afgodsbeelden zonder reuk (vgl. Psalm 115:6) 5 4 Vergeefs den wierook aangebooden: Aan wie tevergeefs (zonder zin) wie- rook wordt geofferd (die ze immers niet kunnen ruiken) 5 5 Wj ruiken wel, die: Wij hebben heel goed door, dat die ... (wnt xiii, 1668). Aangezien het hier dus over stoffelijke resten gaat, zal Six niet zonder bijbedoeling de reuk-metaforiek hebben voortgezet. brokkelingen: resterende brokken (vgl. wnt iii, i, 1498-1499, deze plaats) 5 6 Niet bleeven: dwz. Niet de overblijfselen zijn 5 7 greine kasse: grenehouten cassette 5 8 een laadje [...] van pass? een daarvoor bestemd laadje 5 9 Voor oogen weigerigh: dwz. Waar men niet in kan kijken 61 ceeltjes: papiertjes 6 2 van den naam, op vraagen: op vragen naar de naam van de desbetreffende heilige 6 3 uitgebranden: verkoolde 6 5 al^oo wel: evenzozeer op die 6 6 als bereende dieren: als op die van 'dieren met rede', nl. mensen 67-68 al%oo ... pielen: evenzozeer afkomstig van boeven of onzalig gestorvenen als van zalig gestorvenen. De regel is een versvoet te lang. 70 van Tunis: uit Tunis, hier kennelijk als een soort Rome van het heidendom 71 Wat %ou ons niet in twjffel stellen?: dwz. Waarom zouden we niet aan de echtheid twijfelen? 7 2 noch tuignisvellen: en ook geen schriftelijke getuigenissen 74 vaaten: lichaamsdelen (nl. met een beroep op de bijbelse voorstelling van het lichaam als een broos aarden vat, vgl. 2 Corinthiërs 4:7) 7 5 Ghy schynt lichtvaardigh dan te speelen: Dat gij lichtvaardig speelt zou maar schijn zijn (zegt gij) 76 strekt: dient voort te teelen: te verbreiden 7 7 daar is: dan is er 7 8 Uw liegen lykt ook, naa behooren: Zelfs uw gelieg (over de echtheid van de relikwieën) zou in de haak zijn 79-80 Want... geleeden: dwz. Men heeft vroeger immers ook al leugens, listen en bedriegerij om bestwil moeten verduren 8 1 Zoo heeft: Aldus (zo zult u wel opwerpen) heeft die saalge hoer: die zalige hoer, nl. de hoer Rachab (vgl. Jozua 2) 8 3 opgeslooten: dwz. die zich binnen de poort van Jericho hadden laten in- sluiten 467 84 heir: leger 8 5 Missaakte: De aanwezigheid van ... ontkende, loochende (wnt ix, 886) 87 de ziel van 7 leeven: Rachab had de verspieders daarentegen alleen 7 lieve leeven laten behouden. 8 8 Den winner: Degene die de relikwieën van u wint een spoor: een prikkel, een aansporing 8 9 Dewjl syn aandacht raakt: Omdat hij eraan herinnerd zou worden 91 Als die: Zoals de mensen die 9 5 Verwint ghy eens: Als u zelf dan soms eens (geld) wint 9 6 Ghy kont: Dan kunt u (zo verantwoordt u die winst) uit: mee, van 97 Zoo: Dus, Daarom werd: wordt degeldhaaf: het bezit van geld (wnt vi, 129, deze plaats) 9 8 Maar anders, als den dood, te haat en: dwz. Die men anders echter als de dood moet schuwen. Een Kapucijn heeft immers de gelofte van armoede afgelegd. 99 ontstreeken: afhandig ... gemaakt 100 voor een liefde teeken: nl. voor dat zilver, als was het een liefdewerk 1 o 1 toesegh: de toezegging, de belofte 1 o 1 -1 o2 uw ... misse: dwz. dat u hem zult opnemen in uw intentie bij de eerst- volgende mis 103-106 Is ... woonen?: vgl. r. 1-4 [257] Antwoord, op mijn klinkdicht, van Rynbrand Anslo, te rome (p. 438) toelichting Anslo schreef dit gedicht in antwoord op Six' sonnet afscheid uit rome (no. [80]). Het dateert van december 1650. Joan de Haes, de samensteller van Anslo's Po?%y (Anslo, 1713), zal het uit Six' bundel hebben overgenomen in zijn uitgave (het gedicht aldaar op p. 277, onder de titel Aan den Heere J. Six Van Chandelier). Anslo's gedicht staat op p. 332-333 van Six' bundel. annotatie i deed een loosen trek: heeft zich aan verwerpelijke onwaarachtigheid schuldig gemaakt (met een toespeling op trek in de zin van 'streek, haal' etc. in de schilderkunst, wnt viii, ii, 2900 en xvii, 1, 2412 en 2424). Anslo lijkt zich hier te vergissen. Een anecdote over een schilder die het bedoelde gebrek van Alexander de Grote zou hebben verdoezeld, is mij althans niet bekend geworden. Het is mogelijk dat Anslo enkele anecdotes over kunstenaars aan het hof van Alexander verwart en dat Six hem tussen de regels van zijn antwoordgedicht hierop wijst (vgl. de annotatie bij r. 21 van het op dit gedicht volgende gedicht no. [258]). Een opvatting van deed als 'zou zich ... schuldig maken', waarbij Anslo niet op een historisch, maar op een mogelijk toekomstig feit zou doelen, lijkt in tegenspraak met de stelligheid van Zoo doet ghy ook, 0 Six in r. 9. 468 2 Alexanders scheeven nek: Plutarchus' biografie van Alexander (iv, 1) prijst de beeldhouwer Lysippus, omdat zijn standbeeld van Alexander de lichte buiging in diens nek zo fraai zou hebben weergegeven. Uit de Mor alia (335 b) van dezelfde auteur blijkt dat Lysippus' beeld schuin naar de hemel opzag (vgl. r. 4-5 hieronder). In deze passages is dus echter geen sprake van verdoezeling, maar juist van levensechte weergave en niet door een schilder, maar door een beeldhouwer. 3 Bedekte: Aan het oog heeft onttrokken, Heeft verdoezeld 3-4 als [...] Afschildert: bij het portretteren van 3 dien werreldvooghd: die heerser over een wereldrijk 4 %oo: op zo'n wijze heooght: de blik wendt naar 5 in f(ulkgelaat: in zo'n houding (wnt iv, 1026) 6 misstal: gebrek (wnt ix, 868) 7 als [...] dekt: bij het verhullen van een schutjen: een bedekkinkje 8 Het... strekt: Wat aan zijn uiterlijk schoon afbreuk doet, Wat hem niet flatteert i o maalt: schildert pulken schildery: nl. een dergelijk 'schilderij' (nl. een gedicht waarin mijn gebreken verdoezeld worden) 11 schoon of: hoewel 14 neem [...] aan, voor gunst: accepteer ... (alleen) als blijk van uw welwil- lendheid 16 sie my self: dwz. zie mijn naam staan myn Antwoord, aan den selven (p. 439) toelichting In antwoord op het voorgaande gedicht van Anslo schreef Six het hier behandelde gedicht, waarin hij het geheel mannelijke, gepaarde rijm en het metrum van Anslo's gedicht overneemt. Het gedicht staat op p. 333-335 van zijn bundel. annotatie 1 reen: verstandelijk vermogen 3-4 in syn gemoed Kent: beseft 8 toenaam: achternaam (nl. in r. 11 van het bedoelde sonnet) 9 wyl ghe seedigh u niet kent: juist omdat u er, met wellevende terughou- dendheid, uzelf niet in herkent 10 een kenner: nl. in de zin van r. 1-6 1 2 dat niets vermeet: die elke pretentie mist (wnt xx, 1352) 13 waar en prys, en lof: terechte lofprijzing 14 Ryst... daad: Is er in wezen nog veel verhevener door 15-16 Hoe ... verguldt: Hoe eenvoudiger een voortreffelijke ziel zich voordoet des te kostbaarder zal men haar voortreffelijkheid roemen 17 Uw beuscheit: Uw hoffelijkheid (enigszins paradoxaal bij noem ... schilde- ry, r. 17-20) 17-18 noem ... man: mag mij dan ook niet aanduiden als een bedrieglijk schilder 469 470 19 Noch lyk: En mag ... vergelijken maagre: armelijke 20 by: met 2 1 schoon: ofschoon die schilders eel penceel: het edele penseel van die schilder (nl. de schilder die u bedoelt in r. 1-8 van uw gedicht). Ik maak mij sterk dat Six in deze en de volgende regels Anslo vriendelijk kapittelt over zijn vergissing. Met het verwijswoord die laat hij de door hem slechts overgenomen anecdote voor rekening van Anslo en plaatst die naast de wel goed te documenteren anecdote over Apelles' afbeelding van Antigo-nos, waarmee Anslo in de war zal zijn geweest. 2 2 soet: dwz. aangenaam, oogstrelend 2 3 die groote Held: nl. Alexander 24 Daar buiten: Buiten dat schilderij, In de werkelijkheid misstelt: mismaakt (vgl. misstal in Anslo's gedicht, r. 6) 25-28 Lyk ... scheel: Net zoals koning Antigonos (in werkelijkheid) scheel blijft, ook al verbergt Apelles zijn schele gezichtshelft wanneer hij zijn andere, gezonde gezichtshelft, van terzijde portretteert. Alexanders hofschilder Apelles zou inderdaad een driekwart portret van koning Antigonos van Macedoni? een van Alexanders generaals, hebben geschilderd. De koning was eenogig (Plinius, Naturalis historia xxxv, xxxvi, 90). 2 9 Maar scheur het klinkdicht: Maar u mag mijn sonnet... verscheuren (na het terzijde van r. 21-28 sluit deze regel aan bij r. 17-20) 3 o nochtans sweeft: zal toch ... zweven 30-31 min ... my: dwz. niet minder weids en ook niet weidser dan tevoren en zonder dat dat iets met mij van doen heeft 3 2 Volmaakt, om 7 ronde zeegetij: In volmaakte vorm rond de wereld ('rond de eb- en vloedbeweging van de wereldzee') 3 3 Doch ... geviel: Doch als het uw dichtkunst zou blijven behagen 3 4 behiel: zou behouden 35 't Is wis: Is het zeker wel zo 35-36 dat... is: dat ik nog nooit op een gevatter wijze met iets ben vergeleken 37-42 Gelyk ... vel: Met dien verstande, dat men, al is een kunstenaar altijd nog zo beroemd geweest en al kan zijn hand nog zo kunstig een fresco schilderen, (altijd) zal oordelen: 'Het schilderij gelijkt goed, maar toch ontbreekt er vlees, ziel en vel aan'. 4 3 Als wy: Zoals wij oordeelden, toen wij (het oordeel in de directe rede volgt in r. 47-48) 44 Van Rafel: Van de hand van Rafaël (vooropgeplaatst bij Dien ... muur, r. 45-46) saagen aan: bezichtigden 45-46 Dien ... muur: Die naakte vluchteling uit de brand van Troje, die aan een muur hangt. In een van de beroemde, met fresco's van Rafaël versierde zalen van het Vaticaan (de zgn. Stanza delP incendio) is een schildering van de brand in de Borgo, een stadswijk van Rome, aangebracht. Die legendarische brand zou op het teken van de pauselijke zegen van Leo iv (negende eeuw) zijn uitgedoofd. Om aan de voorstelling een bredere geldigheid te geven, heeft Rafaël in zijn fresco een groep 471 opgenomen die verwijst naar de brand van Troje: een man die een grijsaard op zijn rug uit de brandende stad draagt, voorafgegaan door een jongetje en gevolgd door een omziende vrouw. In die groep herkende Six terecht Aeneas met zijn vader Anchises, voorafgegaan door zijn zoontje Ascanius en gevolgd door zijn vrouw Creusa. Rechts achter deze groep hangt de kolossale gedaante van een naakte jongeling aan zijn vingertoppen aan een muur. Hij heeft zich kennelijk zojuist over de muur uit de voeten weten te maken en kijkt nu om naar een plaats om neer te springen. Rafaëls fresco dateert van ca. 1514 en is geschilderd met medewerking van een aantal andere schilders (vgl. Badt, 1959. Van Mander, 1604, fol. 120 recto-verso schrijft uitvoerig over dit fresco). 4 7 dan: anders dan 4 8 in de klem: in de beklemming, in de benarde situatie 49 Al eens: Evenzo (wnt ii, i, 159, deze plaats) 50- 51 uw grootergeest, Dan myne: uw geest, die groter is dan de mijne 51- 52 indien [...] Ooit: indien er al ooit 5 1 een geestige luim: dwz. een aardig dichtwerk van enige geest (vgl. dicht- luim, wnt iii, 11, 2506 en vin, 11, 3245) 5 2 van myn droogepluim: uit mijn dorre pen 5 3 En ... in: En zóveel leven ontbrak er dan ook aan (nl. omdat een schets altijd leven ontbeert), wnt iii, i, 1265 geeft bij deze opvatting van breken aan: 'In 't Mnl. niet ongewoon, in de 16e eeuw zeldzaam'. 5 4 Dat 's: Wat zeg ik? ('Het is te zeggen...'). De zelfcorrectie geeft aan dat de voorstelling van r. 5 3 nog te rooskleurig is. 54-55 meerder ... waar: nog in hoger mate ontbrak de werkelijkheid van uw verdiensten eraan dan de niet geringe mate waarin ik in gebreke ben gebleven toen ik aangaf wat de werkelijkheid van uw verdiensten zou zijn. Six wil zeggen: uw werkelijke verdiensten liggen nog veel hoger dan ik in mijn sonnet vruchteloos heb gepoogd aan te geven. 5 6 een arme lierenaar: een pover musicus op de dichterlier 57-58 De ... slaat: Op veel te laag-bij-de-grondse wijze de snaren aanslaat om de melodie van zo'n hoge 'maatzang' (een lied op een zo verheven onderwerp) te spelen 5 9 Doch speelde ik wat: Echter, al heb ik maar wat gespeeld de radde dach: de nabije toekomst 60-61 dat... voor: wat men al lang geleden wist, namelijk dat 6 2 Ook somwylwas: Soms ook wel... is geweest. Six refereert hier aan de voorstelling van de dichter als ziener, als poeta vates. [259] op het Beeldenkontrefeitsel Van Hendrik Bakker, schilder, van koppenhagen, te rome, aan den selven (p. 441) toelichting Over deze Deense schilder heb ik geen nadere bijzonderheden kunnen vinden. Thieme-Becker en Hoogewerff, 1950, p. 91 kennen zijn naam alleen van deze plaats bij Six. Six zal hem in 1650 in Rome hebben ontmoet. Het gedichtje staat op p. 335 van zijn Poësy. 472. annotatie titel het Beeldenkontrefeitsel: de schildering van (waarschijnlijk Antie- ke) beelden 2 om te leeven-, dwz. opdat zij het leven behouden 3 konstge verwe: kunstig opgebrachte verf [260] OP HET SCHELDEN VAN J.O. TE ROME, VAN DE SCHILDERS VIRGILIUS GEDOOPT (p. 442) toelichting De naar Rome reizende Nederlandse schilders werden in Six' tijd opgenomen in een schildersbent, een genootschap van schilders die elkaar te hulp schoten bij tegenslag en vooral veel tijd doorbrachten met feesten. Men werd in de bent opgenomen met een doopplechtigheid: de schilder kreeg een vast alias, een bijnaam. De leden van het genootschap, de zgn. 'bentvogels', voerden hun alias ook buiten Rome en signeerden hun werken er soms mee. De bent was in de jaren 1620-1627 tot stand gekomen en duurde voort tot 1720. Nadere gegevens over de bentvogels zijn te vinden in Hoogewerff, 1952. De door Six' genoemde J.O., wiens alias 'Virgilius' luidde, is door Hoogewerff gelijkgesteld met de Rotterdamse schilder Jan Ossenbeeck ( ?1624-1674), die van 1647 tot 1655 in Rome verbleef. Later reisde hij naar Wenen, waar hij in 1670 hofschilder werd en in 1674 overleed. Over de gelijkstelling Ossenbeeck-Virgilius had Hoogewerff in 1950 nog twijfel (hij kende ook een eveneens 'Virgilius' gebijnaamde bentvogel De Backer, die echter pas in 1675 in Rome verbleef), maar hij liet die varen in zijn later verschenen standaardwerk over de bentvogels (Hoogewerff, 1950, p. 91-92; Hoogewerff, 1952, p. 97 en p. 141). Het gedicht staat op p. 335-336 van Six' Poësy. annotatie 2 7 is geen klein gebrek: dwz. dan kent die ziekte wel een grote verbreiding 3 Zoo [...] dan: En dan ... dus Virgiel: nl. de Antieke dichter 4 dat men 7 ergens leest: dwz. dat dat ergens is geboekstaafd 5 wondre: wonderschone 6 Dit geklik schelden weinigh sluit: Dat dit potsierlijk gescheld nergens op slaat (wnt iv, 959) 7 dies: daarom, nl. wegens Vergilius' wondre werken 8 Noch oover synegrafstee heen: Die nog ligt op de plaats van zijn graf. Nabij de S. Maria di Piedigrotta in het westen van Napels ligt een kleine tempelruïne waarin Vergilius begraven zou zijn. Tegenwoordig ligt het begroeide tempeltje in een park (vgl. de afbeelding in Schudt, 1959, p. 273). 9 afgesaaght: wil Six met dit detail (de zaagsnede was mogelijk nog zichtbaar) aangeven dat de zerk de indruk maakte van jonge datum te zijn? 10 verargert: beschadigd (wnt xix, 1770). Of bedoelt Six: vervalst, of: bedorven, door bijvoorbeeld toevoegingen (wnt xix, 1769-1770)? 473 11 saaght: hebt gezien (klankspel met afgesaaght) nieusgier. weetgierig wat men leest', nl. het grafschrift 12 Maar hebt ghy ook te naar geweest?: Maar bent u er soms ook al te dicht bij gekomen? 13 Heeft ook: Heeft misschien ... soms 13-14 een kleine vuile locht, Noch oovrigh: een nog resterend vleugje besmettelij- ke lucht (nl. van het lichaam van de 'gekke' Vergilius) 14 gerocht: geraakt, aangetast 16 iegliks: eenieders naauw wikt: aan een nauwgezet onderzoek onderwerpt 19 Sy: nl. de schilder bend wis dit, of dat gebrek: zeker een of ander gebrek aan u (het gebrek van dwaasheid, bedoelt Six uiteraard) 21 Of. Nu 2 2 Wyl: Aangezien 2 4 Poeeten leit er weinigh aan: Dichters is er weinig aan gelegen [261] GEHEIM IN DEN MISBOUW VAN SINT PIETERS KERCK, TE ROME (P- 443) toelichting In de laatste maanden van 1650 was Six in Rome en bezichtigde daar onder meer de Sint Pieter. Het gedichtje staat op p. 336 van zijn bundel. annotatie titel geheim in den misbouw: Verborgen gebrek in de bouw (maar ook: Een geheim in het 'misgebouw', vgl. r. 3) 1 werd: wordt voor: als 3 Dit... mis: De grootte van deze fout is gelijk aan die van de 'fout' van de daar gecelebreerde 'grote mis' (woordspel: een groote mis is ook een grote misvatting, een kapitale fout, wnt ix, 799) 4 werd se recht bedient: als ze 'naar behoren' wordt opgedragen %oo dikwils: evenzovele malen, dwz. altijd aavrecht is: juist verkeerd is, een volstrekte dwaling inhoudt [262] OP HET KOOPRE BEELD VAN SINTE PIETER, IN DE GROOTE KERK, HEM TOEGEWYDT, TE ROME (p. 444) toelichting Het gedicht staat op p. 336-337 van Six' Poësy. annotatie 1 heiige: het is mogelijk dat dit woord met een hoofdletter bedoeld is (vgl. de Inleiding, p. xvin). 2 van kooper: Six richt zich tot het bronzen beeld van Petrus in de St. Pieter te Rome. Het beeld, toegeschreven aan Arnolfo di Cambio (1245- 474 ?1302), is gezeten op een marmeren troon en draagt twee sleutels in de linkerhand. Wijs- en middelvinger van de rechterhand zijn voor de borst geheven in een zegenend gebaar. De afgesleten rechtervoet is vooruitgeplaatst en steekt uit buiten de rand van het voetstuk. 2 van d'aarde, om hoogh, den vyfden schoen: dwz. vijf voet boven de aarde. In- derdaad is de troon geplaatst op een ongeveer 1.5m hoog voetstuk. Een voet is een maataanduiding die schommelt tussen ca. 25 en 32 cm (wnt xxii, 1, 361). De gelijkstelling van 'voet' en 'schoen' kan ik niet staven met een bewijsplaats uit het wnt (vgl. echter de Duitse maataanduiding 'Schuh'). 4 godsdienstigheit te doen: goddelijke eer te bewijzen 5-6 Die ... besweet: dwz. Die, doordat het volk hem (de voet) wegens zijn heiligheid kust, zoent en er kransjes (rozenkransen) langs schuift (vgl. Kiliaan, 1599: 'schijven, schuyven'), vuil wordt, verhit raakt en met zweet bedekt wordt (de laatste drie werkwoorden in intransitief gebruik) 7 fooien: knuffelen (wnt iii, iii, 4609, deze plaats) 8 het vleisch: nl. het vlees van uw 'gereikte voet' versleet: is toch ... afgesleten 9 Hoe! is se geen metaal?: H? die voet is toch van metaal! I o Wat ...gelekt?: Welke dingen zullen niet slijten door gebruikt te wor- den, zelfs al likt men ze slechts met de tong? ('Alles slijt toch?'). Six geeft hier als het ware het antwoord van een Petrus-vereerder weer. II is 't [...] niet: is het dan ... niet (werpt Six zelf tegen) 11 -1 2 heeft gewee ten [...] te heelen: heeft weten te genezen van 1 2 breuk: gebrek, ziekte die dooden heeft verwekt: vgl. Handelingen 9:40 1 3 maar %po naa hem geleeken: dwz. maar het lijkt maar zo'n beetje op hem (werpt de vereerder nog tegen) 14 werd: wordt 15 Godheit: goddelijkheid met: door 16 Hoe!: Waarom dan toch? spaart [...] aan: past... niet toe op 1 8 sich selve vindt verlaaten: bemerkt dat hij zelfhulpeloos is (wnt xx, 715) [263] WELKOMSTE IN ROME (p. 445) toelichting Six bereikte Rome in oktober of november 1650. Dit gedicht staat op p. 337-338 van zijn bundel. annotatie 2-3 den seegen Des aards: dwz. het water 3 drinkt wolken: nl. door het in rivieren aangevoerde hemelwater op te nemen? Of: bij regenval boven zee? 4 drinkt heele kolken: drinkt hele plassen (wnt vii, ii, 5130),^. door die te laten verdampen 5 verheugen: genoegen 8 Florencens reis: de reis van (of via) Florence naar Rome 475 9 welgekoomen: in goede orde gearriveerd (en verwelkomd) 11 -1 2 de traanen Van Bromius Albaanen: de tranen van de Albanen van Bac- chus. Albaan is een beroemde wijn uit Albano (bezuiden Rome) en Bromius is een bijnaam van Bacchus (vgl. bijvoorbeeld Ovidius, Met. iv, n). Vgl. voor traanen i.v.m. wijn: wnt xvii,i, 1741-1742. 16 Met waater in te mengen'. Onder bijmenging van water 1 8 Verdorft: Hebt verknoeid 19 Vakmensparssers: De wijnpersers van de 'Ager Falernus', een in de Oudheid zeer vermaard wijngebied in het noorden van Campania (vgl. bijvoorbeeld Horatius' Ode 111,1, 43). Deze parssers staan tegenover de Florentynen. zo Om goeden wjn te hoepen: Dat zij hun vaten 'rondom goede wijn maken' (wnt vi, 815, deze plaats), dwz. Dat zij goede wijn in 't vat hebben 2 1 werd: wordt 22 sneeden: oogsten (wnt xiv, 2276, deze plaats), nl. graanoogsten, in ver- band met de bierproduktie (vgl. r. 26) 2 4 Vranken: Fransen 2 5 hoorde: verhoorde die tuinieren: die graan- en wijnboeren 2 6 hier: dwz. hier, in Itali? bovendien voor: in plaats van (en boven) 2 7 glaase: dwz. doorzichtige, dunne (glas in plaats van edelstenen, vgl. r. 28) 2 8 Topaasen: Als topazen (geel-witte edelstenen) getinte wijnen 3 o Met sien, en in te slikken: Bij het aanschouwen en drinken 3 1 Daar: Terwijl toch 32 de soo: het zieden, de vertering 3 3 een eevel: een euvel, een kwalijke aandoening 3 6 verdwjnen: verloren laten gaan (wnt xix, 1647) 39-40 Dat ...gesonder: Dat was voor het feest (de bruiloft te Kana) een won- der en dat was zowel verheugender als heilzamer, nl. dan water (vgl. wnt iii, iii, 4400: feest: Vroeger en in Z.-Ndl. nog meestal vr.') 41 soppen: vocht, drank 4 2 onvervalschte: niet-aangelengde koppen: bokalen (wnt vii, ii, 5470-5471) 44 ge lastert: gehoond [264] beklagh oover de dood van jakob holbeek, F. kesseleer, En R. Pieterse, predikanten, aan Katarina Jeheu (p. 447) toelichting In december 1650 bereikte Six het overlijdensbericht van de Amsterdamse predikant Hollebeek, die op 30 november was overleden. Six was toen in Veneti?en richtte een klaagdicht aan zijn grootmoeder van moederszijde Catharina Jeheu, waarin hij ook twee eerder overleden predikanten herdenkt. Het gedicht staat op p. 338-341 van zijn Poësy. 476 Jakob Holbeek, F. Kesseleer En R. Pieterse: Jacobus Hollebeek (1593-30 november 1650), Friedrich Kessler, of Fridericus Kesslerus (...-15 september 1650) en Roelof Pietersz (of Petri) van Niedeck (1586-4 juni 1649), predikanten in Amsterdam (Vos, 1903, p. 379 en nnbw v, 497). Op het overlijden van Kessler en Pietersz had Six al twee treurdichten gedicht (no. [87] en no. [179]). Vgl. voor Hollebeek ook de annotatie bij gedicht no. [76]. de doodsche kies: dwz. de vermalende kracht van de dood in hen besat: heeft bezeten in hun persoon Dry kroonen: Drie (uit dat haar gevlochten 'zilveren') kransen saalge: in den Heer ontslapen een goed deel: een menigte Hoe ... hen: Hoe kan ik anders dan met al mijn oprechtheid u steunen in uw verdriet, aangezien ik u bezit en afkomst schuldig ben (dwz. aangezien ik als kleinzoon u die steun verschuldigd ben te geven) Om: Door Den rouw: Het verdriet over het verlies (dat alle de gemeente voelt) meest: bovenal Om [...] voort te planten: Gezonden, om ... te doen gedijen (Om sluit aan bij gesanten) wjngaardhof: vgl. Mattheüs 20:1-16 treflik tuigh: verheven getuigenis van het geloof, maar binnen de metaforiek ook: 'behoorlijk tuindersgereedschap' (wnt xvii, ii, 3726 en 3727) hraave stof: edel gesproken woord (maar ook: goede grondstoffen) tot: naar ... toe hun uitverkoore telgen: hun wijngaardranken, die uitverkoren zijn (nl. de gelovigen) scherpe rot: schadelijke rat steekschepier: worm die de vruchten aansteekt (wnt xv, 970) dicht van steekelvier: bedekt met vurige stekels volle beeken: vgl. hetzelfde woordspel in gedicht no. [76], r. 9. Als Heemel daauw, %oo soet, en eel: Zo heilzaam en edel als dauw van de hemel (bepaling bij volle beeken) den Nyldaauw: een bevloeiing als die van de Nijl (zo vruchtbaar) naarstigh: nauwgezet en ijverig Gesift: Gezeefd en ... bewaarde: dwz. en glassplinters geworpen buiten het gebied waarbinnen hij, als in een kas, zijn tuin zorgvuldig onderhield. Mijn interpretatie van Omstrooit, waarin ('geworpen buiten het gebied, waarbinnen') kan ik echter niet ondersteunen met een bewijsplaats uit het wnt. De glassplinters kunnen hier staan voor bepaalde schoonschijnende verlokkingen die de gemeente (de wijnstokken) zouden kunnen schaden. Mogelijk doelt Six op Pietersz' De Tranen Christi Korte lick In een Geestelicke Bedenckinge voorgeste It (1645). In dit 'veel gelezen boekske klaagt hij verschrikkelijk over de afgoderij, waarzeggerij, bij-geloovigheid, meineedigheid, lasteringen, Godslasteringen, die men noch keert, noch weert; over de zonden der Hervormden: in de Kerk- gebouwen, nam. oneerbiedigheid jegens Gods Woord; haastigheid om weer de Kerk uit te komen; algemeene onheiligheid jegens de leer; voorts over: verstoring van den Godsdienst, door wapenhandel, koopen en verkoopen in de omgeving van het gebouw; over gastmalen, speelreizen, zich oppronken, herbergbezoek, dronkenschap, straatschenderij en dergelijke; over Romes driest optreden; - en over het dragen der mannen van lange hairen; - enz.' Het werk was geschreven 'By ongelegentheydt van het afbranden van de Nieuwe Kerck, den n Januarii 1645' (Vos, 1903, p. 144 en p. 367). die Duitsch: die Duitser, nl. Friedrich Kessler, die in 1626 in Amsterdam was beroepen als 'Predikant in de Hoogduitsche tale'. Vóór die tijd was hij predikant in Stolberg bij Aken geweest (Croese, 1792, p. 52-53 en Vos, 1903, p. 379). die tuschen beiden, Syn afscheid nam: dwz. wiens overlijden tussen dat van beide anderen viel die 7 westen sach: die de West heeft gezien (die kan subject, maar ook object zijn). Kessler was in 1636 als predikant naar Brazili?vertrokken, maar was in 1643 m Amsterdam teruggekeerd (Croese, 1792, p. 52-5 3 en Vos, 1903, p. 309-310 en p. 379). plagh [...] te %yn: was 7 snoode onkruid af te scheiden: het valse onkruid te wieden (metaforisch voor: onrechtzinnigheid te bestrijden) Verlieten sy: Als zij ... (voor enige tijd) achter zich lieten Den gaarde van den druivestam: De wijngaard 7 Zy voor, of in den oeghst: Zowel vóór als in de wijnoogst (bedoelt Six: Zowel door de week als op zondag, of worden de wijnranken (de gelovigen) 'geoogst' bij hun overlijden en doelt Six op normale diensten en begrafenisdiensten?) %po quam Hun hart: dan kwamen zij, welgemoed den arbeid wel versoeten: dwz. genieten van de rust na gedane arbeid schepten [...] wat aams, en nieuwe lusten: kwamen ... wat op adem en deden nieuwe energie op meedespraak: conversatie langs: onder (?) sloeght: slachtte biekt: bakte Verstaande [...] Seer stichtelyk: Tot het diepgelovige inzicht komend. Six' grootmoeder kwam met reden tot haar inzicht. Het bezoek van de drie Englen, voor wie zij 'vee slachtte' en koeken bakte, vertoonde immers een duidelijke overeenkomst met het bezoek van de drie 'mannen' aan Abraham en Sara te Mamre. Na gegeten te hebben voorspelden deze drie aan Abraham en Sara de verwoesting van Sodom en Gomorra (Genesis 18, met name 6-7). wyl 7 hun honger lescht: terwijl hun honger erdoor werd weggenomen (7 zal verwijzen naar 't geslachte kalf en de gebakken koeken) hoe: dat haast: binnen afzienbare tijd richtvuur: het vuur van het Oordeel Herknaauwende: Terwijl we ... steeds heroverwegen (vgl. wnt vi, 623) soete: heilzame 5 5 Niet dan godsaaligh: Volkomen godvruchtig (wnt v, 296-297) 5 6 laacv. helaas! 5 8 7 Heemelsch huis: hun thuis in de hemel 60 Het haair, en vel: chiastisch verbonden met respectievelijk trekke, en pluis en krabbe, en prik 61 Wat lyf, en %iel ontfanght: dwz. Al wie geboren wordt 6 2 neegenhondert jaar. nl. zo lang als Methusalem, die 969 jaar oud werd (Genesis 5:21) 64 laat den tyd: laat het tijdelijke achter zich 6 5 voor heengeschooven: door Gods hand (ons) voorgegaan (vgl. wnt xxii, 1, 1584: Voorheenyenden) 6 6 wat oord', welke plaats 6 7 rechte-, ware 6 8 Met werken-. Door zijn daden 6 9 Zoo verre nw. Indien er nu 70 Die swaare slagh verhief den slagh: Dan zou die zware slag de slag (van hun dood) nog verhevigen 71 wyl'. nu voorsach'. (weer) heeft voorzien, dwz. door hun opvolgers heeft laten innemen 7 2 met het leeven'. dwz. nu er leven is, waarop men zich moet richten (in een verwijzing naar Mattheüs 8:22?) 73- 74 werd, met geen minder seegen, Gesien: rust zichtbaar en niet minder zegenrijk 74- 75 op ... Ruil: op de hoogverheven steunpilaar van elk van dezen: Witte- wrongel, Leupenius en Rulaeus. Six bedoelt de predikanten Petrus Wittewrongel (1609-1662), Petrus Leupenius (1607-1670) en Henricus Rulaeus of Ruyl (1611-1680), in respectievelijk 1638, 1642 en 1640 in Amsterdam bevestigd (De Bie en Loosjes v, 1943, p. 764-765; nnbw iv, 1480-1481 en v, 622-623). 77 u belust besonder: met name u, omdat u ernaar verlangt 7 8 Wyl: Aangezien (sluit aan bij belust) uw looven winter: de winter van uw vermoeide leven (wnt viii, ii, 2762, deze plaats) 79 f aller tyd: altijd 80 Hun offer: in een vergelijking met de geschenken van de drie wijzen uit het oosten met man van 7 geestlik Oosten: met het manna, afkomstig uit het geestelijk oosten (het geestelijk voedsel van hun preek over de bijbel) 8 1 Dat: nl. Dat offer haast: binnenkort 8 2 Van Adria, by d'Yenaar: Teruggekeerd van de Adriatische zee (Vene- ti? bij de Amsterdammer (in Amsterdam) 83 in't nieuwe jaar: nl. het jaar 1651 84 dat, en meenighjaargedoogen: dat (nl. die stichting) en nog vele levensjaren vergunnen correctie Op p. 339 van de bundel van 1657 staat in r. 16 van dit gedicht en treu-righ en in r. 35 als een kas. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit gewijzigd in respectievelijk een treurigh en als in een kas. 479 [265] OP DEN TOENAAM VAN AüRIAAN GELDHOF (p. 450) toelichting Six ontmoette Adriaan Geldhof waarschijnlijk in Veneti? in 165o of 1651. Six noemt de naam Geldhof een Vlaamschen toenaam, zodat Adriaan Geldhof van Zuidnederlandse origine zal zijn geweest. Hij komt, behalve in dit en in het volgende gedicht, niet nader ter sprake in Six' gedichten. Dit gedicht staat opp. 341-343 van de bundel Poësy. annotatie titel toenaam', achternaam 1 groot [...] van naam: uit een aanzienlijke familie 2 versaam', bezit 4 bediedt'. betekent 6 van eenigh dingh'. wegens een of ander aanwijsbaar gegeven 8 Van u: Van u zelf. Six vraagt zich af of Geldhof de eerste persoon is die zich bij deze achternaam laat noemen. 11 iemand van uw vaaders\ een van uw voorvaderen eer. ooit, weleer 1 2 %oo\ nl. zo als in r. 13-18 wordt toegelicht hof grond', buiten de stad gelegen grondbezit, grond bij een buitenplaats 1 3 weinigh inkoops: met een kleine aankoopsom 16 in stad: binnen de stadsmuren 1 7 Met dat: Zodra uitgeleit: uitgelegd, ruimer om de stad gelegd 1 8 Ynaars: Amsterdammers. In Six' tijd werd er in Amsterdam gewerkt aan de zesde grote stadsuitbreiding, die nog niet voltooid was in 1663 (Dapper, 1663, fol. f recto (p. 48a)). 2 1 ooverslykt: bij een inundatie met modder overdekt 2 2 ontallik volk: talloos veel mensen 2 3 Herdy kende: Die het opnieuw indijken 23-24 met groote lust, In vreede: met veel enthousiaste activiteit, nu het vrede is. Of: met veel genoegen, plezier dat het vrede is, nl. na het vredesverdrag van Munster (1648). 24 langs de Vlaander kust: juist daar, omdat daar de enige recente gevechts- handelingen van de tachtigjarige oorlog hadden plaatsgevonden. Geldhof was dus waarschijnlijk een Vlaming. 2 5 droegh: voortbracht 26-27 ooverwoegh, Met: vond opwegen tegen (vgl. wnt xi, 2203) 2 7 goud: nl. gouden appels geënt: geënt van Hespers hand: door Hesperus, de grootvader van de Hesperiden, in wier tuinen gouden appels groeiden 28 wel: tijk i() dat geld: nl. dat van de winst van grondverkoop na stadsuitbreiding of drooglegging of van vruchten uit een boomgaard 3 o gespelt: doen luiden 3 1 Of heeft men: Heeft men misschien 3 2 uit een aarden vat: afkomstig uit een aardewerken pot of kan (bepaling bij grooten schat) 480 3 4 klingh'. zwaard 3 6 Albaas: Alva's 3 8 Na by Granaade had bevrydt: Nadat hij Granada had bevrijd van de moorse overheersing. Kennelijk verwijst hy naar des oorloghs klingh en niet naar Keiser Karei, want Granada was reeds in 1492 door Ferdinand 11 de Katholieke op de moren veroverd. 3 9 seeven bondertjaar. nl. van 711 tot 1492 4 2 Een goude kist: Een goudkist 4 5 Al^ulken: Zo'n geselt: genoemd 46 van diegeldicheit: om die geldige en geldelijke reden 47 dat: als 49 Terwyl: Nu van doen: nodig 5 o op: over 5 2 tot den krygh: voor de oorlog van Veneti?tegen de Turken na de Turk- se invasie op Kreta (1645) gebreekt: ontbreekt 5 4 Schoon [...] waar: Al zou ... zijn 5 5 verruilt dat woord: ruil die naam voor een andere 5 6 %ulk: zoveel (nl. als nodig is om die naam te begrijpen) hoort: begrijpt 5 7 hebbe: mag dan ... hebben 5 8 7 koome nooit, in syn verstand: hij moet het niet in de gaten krijgen [266] OP DEN SELVEN (p. 452) toelichting Het gedicht staat op p. 343 van Six' Poësy. annotatie titel den selven: diezelfde man, nl. Adriaan Geldhof 1 heiige Mark: de heilige Markus, dwz. de stad Veneti?hij loofde: dan zou hij aannemen (vgl. wnt viii, ii, 2918) 2 een paardeken, dat geld kakt: dwz. een paardje-schijtgeld, 'dat zijn bezitter telkens van geld voorziet; ontleend aan een oud kindervertelsel (in de thans nog bekende, uit Duitschland ontleende lezing is sprake van een ezeltje in plaats van een paard)' (wnt xii, i, 50-51, met een bewijsplaats uit de zeventiende eeuw) [267] OP HET KONTREFEITSEL, VAN R. ANSLO. DOOR BrONKHORST, TE VENECIE, AAN DEN SELVEN (p. 45 3) toelichting De Utrechtse schilder Jan Jansz. van Bronchorst (1626-...) is volgens Hoogewerff'van 1649 tot minstens 1651' in Rome geweest. Het is niet bekend wanneer en waar hij is gestorven, maar Hoogewerff vermoedt een jeugdig overlijden in den vreemde (in Itali?. Hij neemt aan dat de schilder voor een nadere oefentijd in Veneti?is geweest, 481 omdat de stijl van een tweetal naaktfiguren van zijn hand daarop wijst. 'Waren zij in Rome ontstaan, dan zouden zij waarschijnlijk een meer academisch en minder schilderachtig voorkomen hebben. Ook zou de toon licht minder verzadigd zijn. Er zijn echter geen gegevens beschikbaar om deze gissing te staven'. Ik meen echter op grond van Six' werk steun te kunnen geven aan zijn veronderstelling. Volgens Hoogewerff zou Six zijn gedicht in Veneti?hebben geschreven, in december 1650, na het portret 'kort te voren in Rome te hebben bewonderd'. Dit laatste is mijns inziens niet juist. Uit de titel van het gedicht blijkt dat het is geschreven toen Van Bronchorst (waarschijnlijk evenals zijn schilderij) in Veneti?was, hetgeen mij doet vermoeden, dat het niet in december 1650, maar in het najaar van 1651, bij Six' tweede reis naar Itali? tot stand is gekomen. Six ontmoette toen ook Anslo in Veneti?en Padua (vgl. gedicht no. [468], r. 7-14) en die kan hem aan zijn portrettist hebben voorgesteld. Van Jan van Bronchorst zijn bekend (gesigneerd of toegeschreven): twee naaktfiguren, een heilige Sebastiaan, een heilige Bartholomeüs en een driedubbelportret van één persoon: de dichter Matthijs van der Merwede van Clootwijck, van wie hij ook een portret etste. Het is niet bekend waar zijn portret van Anslo zich thans bevindt (Hoogewerff, 1959, met name p. 15 5 en p. 159-160; Staring, 1966). Six' gedicht op het portret staat op p. 343-344 van zijn bundel Poësy. annotatie i Wat: Waarom moeit: stelt u ... te werk 3 Amstels geestgen soon: begaafde zoon van Amsterdam (wnt iv, 753) 4 Te ... toon: dwz. Te vereeuwigen in een portret 5 dringht, en byt: dwz. zal zich een weg banen en bijten 6-7 slyt, En werd verteert: zal slijten en verteerd worden (vgl. dringht, en byt) 8 Als: Evenals (dwz. Zoals ook geïmpliceerd is in de voorstelling, waarin) dat ontkleede, speelsche kind: dwz. die vanitasafbeelding van een bellenblazend naakt jongetje (vgl. Tot lering en vermaak, 1976, p. 44-47) 9 ydlen waaterbel: ijle zeepbel I o van geswei: door het zwellen II -1 3 beeldt [...] den waan [...] Voljdelbeits: laat zien, dat de hoogmoed ... 'vol is van holheid' 11 op syn begeer: naar zijn wens. Het bellenblazertje was dus afgebeeld op voorstel van de geportretteerde. 12 't werreldsch: al het wereldse, de hele wereld 13 met zpo een niet: nl. door zo iets nietigs (als een zeepbel) af te beelden 14 d'oope blaaren: het geopende boek 16 meet: dicht, vervaardigt ('in versmaat brengt') 17 Een treurspel: Anslo had immers een zekere roem verworven met zijn treurspel Parysche Bruiloft (1649) 1 8 van meer gewicht: nl. dan de waan (r. 11) 19 is dat u bedrieght: dwz. is hetgeen uw inspanning vruchteloos doet zijn (vgl. de in r. 1-4 gestelde vraag) 482 2o -21 die ... boek: die vliegt zwierend op uit dat boek (van Seneca) met be- hulp van ('met als voertuig') dat geschreven dichtwerk. Behalve de opengeslagen Seneca waren dus ook beschreven vellen papier afgebeeld (vgl. dat geschrift, r. 25). Six wil duidelijk maken dat Anslo's dichterlijke geest, die Seneca's treurspelen verwerkt (en die hem de tijd zal doen overwinnen) ongrijpbaar blijft voor Van Bronchorst. 2 2 En ... soek: En is verdwenen zodra u schildert 2 3 bloote beeld: gelijkenis, duidelijk gelijkende beeltenis (vgl. wnt ii, ii, 2921: bloot: 'Openlijk, klaar, duidelijk') 2 4 speelt: beweegt zich, steekt 2 5 In dat geschrift: nl. In dat afgebeelde handschrift (vgl. de annotatie bij r. 20-21) door den druk: door tussenkomst van de boekdruk 26 Den ...juk: dwz. De tijd zal trotseren 29 houdt: zal... vieren 3 o Op: Ten koste van een geleerden geest: een begenadigd mens die zijn gaven tot ontwikkeling heeft gebracht 3 1 Dus: Daarom ook leeft: leeft... voort 31-32 die groote treurenaar, Van Kordua: de in Córdoba geboren grote treur- speldichter Seneca (wnt xvii, ii, 2676, deze plaats) 3 2 na: na meer dan 33 hy: nl. Anslo uw konst: uw kunstig schilderwerk, Van Bronchorst in syne, maalt: afschildert in de zijne, dwz. bedenkt met een lofdicht 3 4 werd: wordt [268] GRAFSCHRIFT (p. 454) toelichting Cornelis Musch (1592 of 1593-1650), de griffier van de Staten Generaal, kwam in opspraak wegens zijn corruptie: hij accepteerde steekpenningen, ook van buitenlandse mogendheden (vgl. nnbw i, 13 5 i-i 3 5 3 en Japikse, 1907). Hij stond in de gunst bij de Oranjes en speelde een voorname rol bij de aanslag van Willem 11 op Amsterdam (1650). Toen enkele van zijn praktijken publiek dreigden te worden gemaakt, overleed hij, op 15 december 1650, 'niet sonder presomptie, tot zijn eige doodt ietwes gecontribueert te hebben' (aantekening bij het wel aan Vondel toegeschreven Grafschrift op een Musch in de 'Amersfoortse' uitgaven van Vondels hekeldichten; Bergsma, 1920, p. 122 en wb Vondel v, p. 945-946). Bij zijn dood werd zijn vermogen op twee miljoen geschat. Six' gedicht staat op p. 344 van zijn bundel. annotatie i storte: viel... dood neer plots: vgl. hetgeen hierboven over zijn dood wordt gezegd en zie ook rasse (r. 6) 483 Zpo groot, als een griffioen-, 'maar dan wel een mus die de grootte van een griffioen had'. Een griffioen is een hebzuchtig monster, half adelaar, half leeuw. 2 en staadigh had van doen: en die ook steeds geld nodig had (wilde hebben) 3 liet: liet... achter vraatigh: vraatzuchtig (wnt xxiii, 118) gehoopt: volgestouwd goude veeren: metaforisch voor: het geld 4 arme duiven: dwz. door hem benadeelden weeren: afweren, ontgaan 5 grooter geen: geen grotere dienst 6 Dan ... ontslaan: Dan dat zijn plotselinge dood nu maakte dat hij uit zijn ambt ontzet werd. Dat de rasse dood wordt voorgesteld als een dienst van Musch aan het land, versterkt de suggestie van een zelfmoord. 7 ^ n™t hy den rykeman begraaven: moet maar niet bij de rijke(n) begraven worden. Men moet dus maar wat onoprecht zijn bij de begrafenis, want anders, impliceert Six, kan zijn ziel wel helemaal vergeten ooit in het Koninkrijk Gods in te gaan (vgl. Mattheüs 19:24). 8 het lyk: zijn dode lichaam (in contrast met %iele) beschut: moge beschutten, beschutte galgeraaven: die raven hadden zich hun buit immers zien ontgaan door Musch zelfgekozen rasse dood. Zij zouden die buit wel eens kunnen komen opeisen... [269] OP EEN BOETSENMAAKER (p. 455) toelichting Het gedicht staat op p. 344-345 van Six' Poësy. annotatie titel een boetsenmaaker: een grapjas (wnt iii, i, 510) 1 Pier Pierse: 'Pieter Pieterse' (een willekeurige, koddige naam, vgl. ook Krispyn, r. 5). De hoofdzin wordt eerst opgevat in Ontboo (r. 9). drollge haan: grappige snoeshaan 2 Van: afhankelijk van Al reedsgeneesen (r. 5) een langh vermaan: dwz. een breedvoerig medisch expos?met advies 3 Van kou, van brand, van drooghte, en dorst: dwz. Over de verschillende aspecten van de oude humeurenleer. Hierbij kan worden opgemerkt dat de geneesheer de parallelle drooghte, en dorst niet van een complement voorziet. Het vocht, flegma, ontbreekt dus in zijn uiteenzetting. Krispyn was niet volkomen op de hoogte, zal Six hebben willen impliceren. 4 Ontstaan: nl. kou, hitte, droogte en dorst die ontstaan zouden zijn 7 eels te van syn borst: het edelste (het hart) in zijn borst 6 gaauwen: lepe kaaien: met name in de zin van 'berooide, haveloze' Medicyn: dokter 7 echter: toch, nl. ondanks Piers genezing 484 8 %po veel nam: dwz. de kosten van zo'n visite rekende 9 Ontboo: vgl. de annotatie bij r. i i o teegen d'uur: op ongeveer hetzelfde tijdstip 11 d'omkomst: de wederkomst, de terugkeer de voorste: de eerstgenoemde 12-13 Die ... siet: Hij, daar bijtijds weergekeerd, ziet tot zijn verbazing zijn collega 14 bediedt: te betekenen heeft 15 wel: beter 16 muskadel: muskadelwijn, fijne wijn 17 Dies: Daarom 1 8 met hem, consulteer: bij hem te rade ga 19 JF*/:Welk(e) leest: in de medische literatuur vindt 20 versoek: bezoek (vgl. Kiliaan, 1599: 'ver-soeck. [...] Visitatio' en 'ver-soe-cken, be-soeken. Visitare') [270] OP AMSTERDAM (p. 456) toelichting Het gedicht verscheen in een eerdere versie in Six' bundel Vreughde-Zangen op de vrede van Munster van 1648 (vgl. de Toelichting bij no. [218]). Blijkens de uitgebreider titel die het gedicht in die eerdere versie draagt, is het een navolging van een gedicht van de Italiaanse dichter Sannazaro (1458-153o). Het nagevolgde Latijnse epigram stelt de stad Veneti?boven Rome: De Mirabili Urbe Venetijs Viderat Hadriacis Venetam Neptunus in undis Stare urbem, & toto ponere iura mari: Nunc mihi Tarpeias quantumvis Iuppiter arceis Obijce, & illa tui moenia Martis, ait. Si pelago Tybrim praefers, urbem aspice utramque, Illam homines dices, hanc posuisse Deos. Het gedicht komt voor in Sannazaro's eerste boek epigrammen. Ik citeer het uit een druk die Six gekend kan hebben (Sannazaro, 1602, fol. 70 recto). In zijn navolging stelt Six Amsterdam boven de beide door Sannazaro genoemde steden. De verschillen tussen de vroegere en de latere versie van Six' op Amsterdam vermeld ik in een opgave van Varianten onder onderstaande Annotatie bij het gedicht in de latere versie (van 1657) van het gedicht, gevolgd door een aanvullende Annotatie. In Six' Poësy staat het gedicht op p. 345. annotatie i De groote Zeegod: nl. Neptunus des Emsters fiere wallen: de trotse ommuring van de Amstelstad 485 varianten annotatie sout: nl. zout water V holle suider nat: de diepe Zuiderzee arm: metaforisch voor: economische macht brallen: pralen, prijken (wnt iii, i, 1014) moedigh vry, en prat: gerust trots en verwaand (wnt ix, 942 en x 11,11, 3899) der Seevenberghsche muuren: van het ommuurde Rome, dat op zeven bergen is gebouwd En Markus waaterleeuw: En op de waterstad Veneti? die de leeuw van de evangelist Markus in zijn wapen voert doorgaans: geregeld duikt: ondergaat. Doelt Six op het 'huwelijk' tussen de Venetiaanse E)oge en de Adriatische zee (vgl. gedicht [97], r. 179-180)? Wikt [...] met: Weeg ... af tegen hunnen marmren grond: hun marmeren bodem (in Itali?werd immers veel marmer gewonnen) Yboschs bolle buuren: de welgedane en levenslustige inwoners van het 'IJbos', nl. de op een woud van palen in de veengrond gebouwde Am-stelstad (wnt iii, i, 295) Die: nl. Rome en Veneti? maar dees van Godlik heeir: maar deze bolle buuren zullen blijken thuis te horen onder de massa van de goden (wnt vi, 483) titel op amsterdam. < op amsterdam. waar in sannazarius gevolgt. 1 Emsters < Amstels 2 holle < zeylbaar 3 haaren < haar met Ooste < 't Ooste 5 trotse < Heylich 7 Wikt hunnen marmren grond, met Yboschs bolle buuren, < Wik Ty-ber, Hadria, en 's Y dieps groote buuren: 8 Godlik < 't Godlijk ^eylbaar: 'zeildragend', dwz. druk bevaren Tyber, Hadria: nl. Rome, aan de Tiber en Veneti? aan de Adriatische Zee [271] aan Rafael---(p. 457) toelichting Het gedichtje staat op p. 345 van Six' bundel. annotatie titel Ra fa el---: niet thuis te brengen 1 rauw: ongebakken 2 werd: zult... worden waart: zoudt... zijn. Een wat gelige gelaatstint is een van de sympto- 486 3 men van een miltkwaal. Kan dit de reden zijn dat juist Six deze raad te horen kreeg? %oo besluit ik: concludeer ik [272] OP MYN HALF HEMBD, AAN H.B. (p. 45 8) toelichting Misschien is deze H.B. Six' vriend en verwant Hans Baard, een Haarlemmer (vgl. no. [211]). Het gedichtje staat op p. 346 van Six' bundel. annotatie 1 op: omhooggeschoven (of: open?) doen maaken uw besluit: doen u concluderen 2 een hallef hembd: een kort (tot het middel reikend) hemd (vgl. wnt v, 1623) 3 Sluit dat: Als dat opgaat 4 Uw ... deel: Want uw wambuis ('jak') noch uw broek laten het minste stukje hemd zien (uw wambuis en broek zitten immers dicht...) [273] EEN STUK VAN EEN MELOEN, AAN MANUEL SPRANGER (p. 459) toelichting Vergelijk voor nadere gegevens over Six' kennis Manuel Spranger het Register van namen. Spranger had Six kennelijk om een gedicht gevraagd, een gedicht als 'een goed ontbyt' (r. 4). Six gaf hem een stuk meloen, met dit begeleidende gedicht, later afgedrukt op p. 346 van zijn bundel van 1657. annotatie 1 goudvrucht van Varnas: de kostelijke vrucht van de Parnassus (de dichterberg) 2 kristallyn, uit Kastals plas: kristalhelder vocht uit de bron Kastalia (de dichterbron op de Parnassus) 3 Van [...] benydt: Waarop ... jaloers zijn Ambroos: Ambrozijn, godenvoedsel 5 Haarlemer meloen: doelt Six op een bepaalde soort of alleen op de herkomst? 6 voldoen: aangenaam aandoen 7 dat geele bloed: het gele sap van deze meloen (onderwerp) 8 Konfyten: 'Verduurzamen' in suiker, Een lang leven geven (lyf en %iel object) van Apolgevoedt: bloed, dat door Apollo 'gevoed' is. Apollo hier gezien als zonnegod, niet zozeer als god van de poëzie (hoewel Spranger eigenlijk om poëzie gevraagd had) 9 En van syn lieve sus ters naam: En dat de naam van de lieve zuster van Apollo heeft. Six bedoelt de Romeinse godin Mellona, een honinggo-din (vgl. Augustinus, De civitate Dei iv, 34). 1 o Gooden spys en drank: vgl. Nektar, en Ambroos (r. 3) 487 [274] GRAFSCHRIFT, OP ArIS ElBERTSE SNOEK (p. 460) toelichting Aris Elbertsz. Snoeck was een touwslager: in 1639 huurde hij van de Amsterdamse burgemeesters voor onbepaalde tijd een stuk grond buiten de Haarlemmerpoort, om daarop een lijnbaan aan te leggen (Van Dillen, Bronnen, 111, 1974, p. 230-231, no. 440). Ik weet niet in welk jaar Snoeck overleed. Zijn vader, Elbert Goykens, was in 1608 bakker op de Nieuwendijk. Zijn broer, 'Goyken Elbertsz., genaamd Snoeck', was een voornaam koopman. In 1654 werd deze broer 'Commissaris Superintendent van 't Touwwerk' (Elias, Vroedschap 11, p. 626-627). Volgde hij misschien toen zijn overleden broer op? Dit gedicht staat op p. 346 van Six' Poësy. annotatie 1 gaauwe: schrandere (en, binnen de vis-beeldspraak: vlugge) 2 hoek: haak 4 Hielp stuuren: nl. door het touwwerk voor die schepen te leveren langhs het waaterspoor: bij hun vaart, op hun vaarroute 5 de visch Remoor: vgl. de vis-metaforiek in r. 1-2. Over de remora, of zuigvis ging het verhaal dat hij zich aan een schip vasthechtte en het daardoor tot stilstand kon brengen (wnt xii, iii, 2229). 6 Stryk schippers, laat uw vlaggen sleepen: Laat uw vlaggen halfstok zakken, schippers, en laat ze door het water sleperl (als rouwbetoon, vgl. wnt xiii, 1504, rouwvlag) [275] GRAFSCHRIFT OP I.V. (p. 461) toelichting Het gedichtje staat op p. 347 van Six' Poësy. annotatie titel 7. V.: ik kan de initialen niet thuisbrengen. Kan Six misschien bedoe- len: 'Een vrek'? 1 te staa komt: weldoet 2 dat was dit lyk: dwz. men kan nu alleen van zijn lijk nog maar zeggen dat het rijk was (maar nu niet meer is, want de rijkdom van het lyk is nu op de erven overgegaan) [276] OP DE KOMSTE DER VREEGODINNE IN HET STADHUIS (p. 462) toelichting De in dit vierregelig gedichtje uitgewerkte gedachte is geïsoleerd uit het vijftigregelig gedicht het tweede gezangh in Six' pamfletbundel Vreughde-Zangen op de vrede van Munster van 1648 (vgl. de Toelichting bij no. [218]). Het gedichtje is een omgewerkte versie van r. 21-24 van het tweede gezangh, dat door Six kennelijk niet waardig is bevonden om in zijn geheel te worden opgenomen in zijn bundel van 1657. Ik heb het tweede gezangh opgenomen als no. [609] in het 488 tekstdeel van deze editie. Het hier behandelde gedichtje staat op p. 347 van Six' Poësy. annotatie 2 Leon: nl. Spanje (naar het voormalig koninkrijk Leon) vol onrusts: dwz. verwikkeld in een conflict bevreeden: tot vrede te brengen (wnt n, 11, 2356, deze plaats) [277] lauwer en olyfkrans om 't princenhoofd (p. 463) toelichting Ik neem aan dat dit gedicht, evenals het voorgaande, is ontstaan bij Six' omwerking van de gedichten uit zijn bundel Vreughde-Zangen van 1648 (vgl. de Toelichtingbi) no. [218]). De in dit gedicht uitgewerkte gedachte kan hem zijn ingevallen bij de omwerking van zijn gedicht TER EERE VAN ZIJN HOOGHEYT FrEDRIK HENDRIK HOOGL. GED. (van 1648) tOt HOOGHLOFFELIJKE GEDACHTENISSE, Van FrEEDRIK HeNRIK, Prince van Oranje (no. [215]). In dat gedicht is immers een belangrijke plaats ingeruimd voor de gedachte dat de lof van Frederik Hendrik slechts kan worden gezongen in een gedicht dat in staat is zijn verdiensten uit te laten komen. In het hier behandelde gedicht wordt die gedachte ook uitgewerkt: de lof van Frederik Hendrik is te zingen op perkament, op onsterfelyk papier. Het voorkomen van de god Janus in dit en in het omgewerkte gedicht lijkt mij een extra argument voor deze door mij veronderstelde ontstaansgeschiedenis: bij de omwerking zal Six op het idee zijn gekomen Frederik Hendrik in een apart gedicht te plaatsen tegenover de dubbelhoofdige Janus. Het gedicht staat op p. 347 van Six' bundel van 1657. ANNOTATIE 1 Wat Numa %al: dwz. Waarom zou een tweede Numa. Koning Numa van Rome wijdde de god Janus een tempel en bepaalde dat de deur daarvan in tijd van oorlog open moest blijven staan. Pas in vredestijd mocht de deur gesloten worden. 2 van wierookgeur gelicht: met Verheffende' geuroffers bewierookt 3 Wyl: Aangezien ... immers als een God: dwz. als een betere god dan de oude Janus 4 De landwacht: De wacht over dit land hier lof lik opgericht: dat hier op eervolle wijze is gevestigd (zoals Janus een tempel en altaar heeft gekregen) 5 munt: beeld ... af in de vorm van de kop van een munt (zoals de god Janus werd afgebeeld op de Romeinse koperen as) in plaats van schimmlend kooper: in plaats van op oxiderend koper 6 met groenend lauwerier: met groene lauwertakken (vgl. wnt viii, i, 1169) 7 En oligroen: En met het 'groen van de olie', de olijftak van de vrede (de god Janus was slechts omkranst met het groene koperoxide van de munt) Hollands oorloghslooper: de 'sloper' van de Hollandse oorlog 489 8 Roomsch: Romeins stierf: is ten onder gegaan onsterfelyk papier, 'eeuwig papier', (nl. perkament, r. 6). De gedachten-gang is merkwaardig: voor 'perkament' lijkt de omschrijving onsterfelyk papier rijkelijk hyperbolisch en ook wist Six natuurlijk dat het Roomsch kooper geenszins was verdwenen, omdat de Romeinse as met de god Janus zich nog in menige verzameling zal hebben bevonden (vgl. Oudaan, 1669, p. 26: 'Dusdanige penningen zijnder als noch ver-scheyde voor handen'). Wellicht schuilt hierin een dubbele bodem van dit gedicht: de oude god van het ongewisse en van de twijfel tussen oorlog en vrede blijkt nog altijd te bestaan (ook al beweert men nog zozeer het tegendeel) en de invloed van de nieuwe god van de vrede is misschien wel tij delijker dan men hoopt (ook al beweert men hem te 'vereeuwigen' op onsterfelyk papier). [278] OP HET AFGEBROOKEN DICHT VAN FRANKUS, DOOR P. RONSARD (P- 464) toelichting Ronsard had zich ten doel gesteld een groot epos over de geschiedenis van Frankrijk te dichten. Naar het voorbeeld van de Ilias en de Odyssee moest het uit vierentwintig boeken bestaan en naar het voorbeeld van de Aeneis de geschiedenis van, in dit geval, Frankrijk beschrijven vanaf de tijden van de Trojaanse oorlog. Francus, de legendarische stichter van Frankrijk en de held van Ronsards Franciade, zou een zoon van Hector zijn geweest. Ronsard voltooide zijn epos niet. In 1572 werden de eerste vier boeken van de Franciade gepubliceerd, opgedragen aan koning Karei ix, weldoener en beschermheer van Ronsard. Nadat Karei in 15 74 was overleden, dichtte Ronsard het volgende kwatrijn, dat later werd afgedrukt achter de uitgaven van hesQuatre Premiers Livres De L,a Franciade'. rAutheur parle Si le Roy Charles eust vescu, J'eusse achev?ce long ouvrage: Si tost que la mort l'eut vaincu, Sa mort me vainquit le courage. Ronsard bracht dus de onvoltooidheid van zijn Franciade in direct verband met Kareis dood. De bewoordingen die Six in zijn gedichtje gebruikt (vergelijk met name zijn Besweek (r. 2) met de vierde regel van Ronsards gedicht) laten zien dat hij Ronsards lAutheur parle gekend heeft en dat hij er op reageert. Ik raadpleegde een uitgave van Ronsards werken die Six gekend kan hebben (Ronsard, 1623). De Franciade is daarin opgenomen op p. 579-669 van het eerste deel, het geciteerde gedicht staat op de daaropvolgende p. 670. Een biografie van Ronsard door Claude Binet 490 is opgenomen op p. 1636-1666 van het tweede deel (vgl. met name p. 1649-1650 over de Franciade). Six' gedicht staat op p. 347-348 van zijn Poësy. annotatie 1 ontleedight: afgenomen (wnt x, 1896-1897 wil deze plaats preciezer weergeven met 'leeggemaakt'; de kroon is dan als het ware een holte die met Kareis hoofd gevuld was geweest). Six doelt op de dood van Karei ix, 30 mei 1574. 2 Besweek: 'Gaf... de moed op' 3 Dies onderbleef: Daarom bleef... achterwege (kwam ... niet aan de oppervlakte) in haar gehoort: toen zij (toch al) werd 'gevormd' die paarel: metaforisch voor: de Franciade 4 gevischt: dat... zou worden opgedoken 5 Wat: Wat... allemaal! men: behalve de kunstminnaars zal Six hier ook de kunstenaars op het oog hebben. Hij beklaagt de literatuurminnaars die nu twintig boeken Franciade moeten missen en tegelijkertijd verwijt hij Ronsard met enig sarcasme een zwakke verantwoording te hebben afgelegd: als het alleen aan Kareis dood had gelegen, zou Ronsard het werk immers heus wel hebben kunnen voltooien... om een Meceen: dwz. bij het wegvallen van een mecenas 6 voe sterheer en: beschermheren, mecenassen (wnt xxii, 139), maar Six zal ook gedoeld hebben op het heel wat minder hooggestemde 'broodheren', waarmee hij ook aangeeft wat Ronsard moest ontberen bij het wegvallen van zijn mecenas. [279] goudsucht (p. 465) toelichting Het gedicht is moeilijk precies te dateren. Blijkens r. 42 zal het in ieder geval tot stand zijn gekomen na de dood van Willem 11 in november 1650. In het laatste deel van het gedicht verbindt Six de goudzucht met de rijkdom en macht van de belangrijke Europese landen. Het gedicht staat op p. 348-349 van zijn bundel. annotatie Als loutre toovery: dwz. Als was er pure tovenarij in het spel Zal: Moet... soms d'aardige natuur: dwz. de wijze waarop de natuur te werk gaat lykvormlgh [...] Als: net eender ... als, precies zo ... als Als aan den visch 'tgety: dwz. Als het de vis geweten moet worden dat er getij is. De redenering geeft aan hoe ongerijmd het in r. 3 geopperde is: zoveel als een vis in de zee maakt dat er getijden in die zee zijn, zoveel heeft ook het voorkomen van goud in de schepping te maken met de goudzucht van de mens. blaakt: schittert (wnt 11, ii, 2776) 491 7 wel gepuurt: terdege gepurificeerd, gereinigd i o Dat Noordens myn verloos: dwz. Dat uit de mijnen van Skandinavi?is gewonnen 11 Zoo: Dan (nl. als dan de schaarsheid de doorslag geeft) de Kuskonees: de bewoner van de streek rond Cuzco in Peru, het centrum van het Inca-rijk gebuur der Andes: 'bewoner van de Andes' i 2 ploegend staal: staal voor ploegijzers. Goud was er in Peru in over- vloed, maar ijzer was er zo schaars, dat men het vanuit Spanje en China moest importeren (De Acosta, 1598, fol. 134 verso). 1 3 Al eer ... ontdekte: Voordat de Spaanse ontdekking (van de goudmij- nen), die met bloedvergieten gepaard ging, West-Indi?ontsloot 14-15 om dat... verstrekte: omdat de macht van het geld geldt als achtbaar- heid voor wie het heeft 16 Altoos: Hoe het ook zij (wnt ii, i, 308) 17 geneesery: de geneeskunde, de 'medische wereld' om 7 leeven aan te fokken: dwz. dat het de kracht heeft om leven op te wekken. Een brei van fijnverdeeld goud werd door sommige medici beschouwd als een levenrekkend geneesmiddel. Het middel was omstreden (vgl. gedicht no. [102], r. 5 5). 1 8 Kar ibis land: dwz. de Caraïbische eilanden, de Kleine Antillen 19 Een land, als Adams eeuw: dwz. Een land, dat leeft in dezelfde gelukzali- ge omstandigheden als er waren in de tijd van Adam 2 o maar wat men plant: maar op verbouwde gewassen 21 ontsoogen, van: gezogen uit de borst der helsche borsten: de borst der helleboezems 2 2 sucht: begeerte 2 3 hoese meerder drinkt: hoe meer vocht zij opneemt (Arens, 1961, p. 125 wijst bij deze regels op de overeenkomst met Horatius' Ode 11,11, 13-16) 24 teegen tucht: dwz. tegen alle normen in 2 5 De bloedgraage ecchel: De op bloed beluste bloedzuiger (wnt iii, ii, 3757, deze plaats). Arens, 1961, p. 125 wijst bij dit beeld op de overeenkomst met Horatius' Ars poëtica, 476. 2 6 slindt een hoopen bloed: zwelgt een grote hoeveelheid bloed in {hoopen: ei- genlijk meervoud, wnt vi, 1067) 2 7 met: op het moment dat 29 Ghy vrekke tooveres: Gij vrekkige tovenares echter, dwz. Gij, goud- zucht, daarentegen (vgl. r. 2). Blijkens het vervolg doet de goudzucht zich hier voor in de gestalte van het geldzuchtige Spanje. 29-30 en hoopt, en schraapt [...] vol van: stapelt en schraapt... vol met 29 de kassen: de kasten 3 1 volwassen: geheel vol 3 2 een seevigh vat: een als een zeef zo lek vat 33 de schyven: de (gouden) munten 34 schieter: het zilvervisje (wnt xiv, 594, deze plaats) 3 5 7 onbescheenen doek: de (kostbare) stoffen die in het donker worden be- waard (nl. in de kassen, r. 29). Het bekende zilvervisje is immers lichtschuw en de mot is een nachtvlindertje. de rotte knaaght de lyven: de rat knaagt aan de lijken (hier voorgesteld als 492 weggeborgen kostbaarheden, hetgeen een onverwachte achtergrond geeft aan kisten, r. 30) 3 6 bestruift: bescheten (bepaling bij lyven; wnt ii, ii, 2182) 3 7 sack zag ... aan 37-38 maar wou nu reeknen De renten van soo veel: dwz. maar wilde nu tot een af- rekening van dit alles komen 39-41 Sy ... erf Zij (nl. het geldzuchtige Spanje) kon haar schuld niet beter vereffenen dan door te sterven met een opgemaakt testament en zij liet haar bezit na aan haar minder geldzuchtige erfgenamen 41 gedeilt, in vier oneensche staaken: die verdeeld waren in vier onderling ruziënde takken van het menselijk geslacht (wnt x, i 5 54 en xv, 18) 42 Daar susters tweegeweeuwt\ Enerzijds ... twee zusters die weduwe zijn geworden, metaforisch voor: Engeland en Holland, beroofd van hun 'echtgenoten' Karei 1 (1649) en Willem 11 (1650) 4 3 sich tot boedelwachsters maaken: werpen ... zich op als beheersters van hun aandeel 44 Waar op de broeder spreeuw t: Waarmee de broeder (anderzijds) de spot drijft (wnt xiv, 3005).yDe broeder zal staan voor: Frankrijk. 4 5 een wees: nl. Lodewijk xiv, in de tijd van Mazarins voogdij die 7 vierde deel moet erven: dwz. die ook het vierde deel nog zou moeten verwerven. Six denkt kennelijk aan de Frans-Spaanse oorlog (1635-1659) en bedoelt dat die is begonnen om ook het laatste kwart van het Spaanse vermogen aan Frankrijk te doen toevallen. 46-47 dejelousy ... derven: dat de Afgunst, die de beheerster is waar men het best op kan rekenen, ervoor zal zorgen dat er aan goederen geen gebrek zal zijn, dwz. dat de Afgunst het geschiktste middel is om ervoor te zorgen dat men toch vooral niets te kort komt 49 die het goud besat: die ooit goud heeft bezeten (nl. Spanje, via de vaart op West-Indi? van goud, %po wierd beseeten: omwille van het goud zo zou worden overmeesterd (nl. door Frankrijk) 5 o die het goud nooit at: dwz. die nooit het ware profijt van het goud heeft kunnen trekken van goud nu werdgevreeten: omwille van het goud nu zal worden opgeslokt [280] EEN GEBREK t'AMSTERDAM (p. 467) toelichting Het gedicht is moeilijk precies te dateren. Het is mogelijk tot stand gekomen in de jaren 165 5-1656, toen er een pestepidemie in Amsterdam heerste. Het staat op p. 349 van Six' bundel. annotatie In ... benouwt: Zelfs al is Amsterdam rondom in het water gebouwd, nog zit het daarom verlegen met een volle borst: met een volle buik (wnt iii, 1, 592), nl. van de slachtoffers van de pest in de hitte van de zomers van 165 5-1656 (vgl. Mon-tanus, 1665, vi, p. 444)? Of bedoelt Six dat de dood in zo'n periode 493 van droogte juist goed kan zwemmen, met een brede boeggolf langs zijn borst? Die boeggolf zou dan weer in verband kunnen worden gebracht met de slachtoffers van de pest. 4 Het bierloos leeven: dwz. De mensen die geen bier meer kunnen drinken. Bier was kennelijk een schaars goed geworden in de hete zomers. 5 een Roomsche bron: een van de vele fonteinen van Rome 6 Ik koos geen wynbergh van Albaan: dwz. Dan zou ik die verkiezen boven een wijnheuvel van Albano. Albano is een beroemd wijngebied ten zuiden van Rome. 7 De wyn mist licht, op 't jaarliks veld: De jaarlijkse wijnoogst kan op 't veld immers gemakkelijk mislukken 8 staage: altijd water gevende was seeker geld: zou een zeker inkomen betekenen 9 Gebrak hem dit niet: Als hij (Amstel) dit gebrek niet had als Raven: evenals Ravenna. Ravenna kende dit gebrek aan water echter op een andere wijze; de stad was in Antieke tijden een zeer belangrijke zeehaven geweest, maar de kustlijn verplaatste zich en Ravenna ligt nu ongeveer 12 km van de Adriatische kust af. 1 o Hy wierd volmaakt: Dan zou hij ... geprezen worden als iets volkomens, iets zonder gebrek [281] Aan Simon Dilman geneesheer (p. 468) toelichting Dit tweeregelig gedichtje zond Six aan zijn vriend en verwant Simon Dilman, wiens zoon kennelijk bij Six verbleef. Waarschijnlijk doelt Six op Dilmans zoon Jakob, die bij de familie Six in huis woonde, mogelijk in een leerperiode voor het koopmansvak. Hij was in 1632 of 1633 geboren (vgl. de annotatie bij gedicht no. [96], r. 819). Toen Six dit gedichtje opstuurde, was Jakob ziek. Had Dilman bij een eerdere gelegenheid hoog opgegeven van de medische kennis van zijn zoon? Het gedichtje staat op p. 350 van Six' bundel. annotatie 1-2 t(po [...] Zoo hoeft: dwz. alléén als Hoeft [282] borgerkroonen voor de bikkers (p. 469) toelichting De broers Andries (1586-1652) en Cornells Bicker (1592-1654) hebben een belangrijke rol gespeeld bij de beruchte aanslag van Willem 11 op Amsterdam (1650). Kennelijk naar aanleiding van hun optreden bij die gebeurtenis (vgl. r. 28) schreef Six dit huldigend gedicht, in de vorm van een pindarische ode. De Keer en de Teegenkeer van het gedicht hebben een sonnetvorm. Het staat op p. 350-351 van zijn bundel. 494 borgerkroonen: 'Burgerkroon' is Six' weergave van het Latijnse 'corona civica'; de erekrans uit eikebladeren, geschonken aan een held die iemands leven had gered, met name door een vijand te verslaan (vgl. Gellius, Noctes Atticae v, vi, 11-14). voor des Reisers sty/en: voor de gevelpilaren van het keizerlijk paleis. Op het Capitool in Rome stond een eikeboom (i.v.m. de Jupitercultus aldaar, vgl. bijvoorbeeld Livius 1, x, 5-7). oudende: 'oud wordende', oude (wnt xi, 1548) Nu: Nu eens (nl. in de lente en zomer) soom: 'gewaad' ('mantelzoom' metonymisch voor 'mantel') Dan: Dan weer by winterwylen: in winterse tijden die: hem die vroom: edelmoedig syn borgery: zijn medeburgers den toom: 'het juk' ontylen: ontvluchten, ontgaan De Roomsche Achil, Sicyn Dentaat: Lucius Sicinius Dentatus, bijgenaamd 'de Romeinse Achilles', een volkstribuun uit de vijfde eeuw voor Chr. Hij zou zich in de strijd buitengewoon hebben onderscheiden (Gellius, Noctes Attic ae 11, xi). Wierd... omblaadt: Is eenmaal met gras en veertien maal met kransen uit het loof van die eik 'ombladerd' (volgens Gellius, Noctes Atticae v, vi, 11-14). Kransen van gras zijn volgens Gellius v, vi, 8-10 zegekransen. De tongh van Romes netste taaien: De spreker van het edelste Latijn, nl. Cicero Ontdekster: tongh, die ... onthulde en aan de kaak stelde Katlyns verraad: de samenzwering van Catilina tegen de Romeinse staat (63 voor Chr.) Hoort %oo sprak Gellius te praaien: Behoort zo (nl. met een eikeloofkrans) te worden uitgedost, sprak Gellius. Six bedoelt hier niet de auteur Aulus Gellius, maar de voormalige censor ('vir censorius') Lucius Gellius, die volgens Aulus Gellius' Noctes Atticae v, vi, 15 zou hebben opgemerkt, dat Cicero voor zijn optreden een 'corona civica' verdiende. neeven ... Keisren: bij de oude pilaren naast de deur van de Keizer aller keizers. Six doelt op een Amsterdamse kerk, denkelijk op de Oude Kerk (vgl. oude). ouder: ouderdom, leeftijd (wnt xi, i 5 51, deze plaats) met blaar en: met de bladeren van zijn kruin (z?oud) beitel: dwz. snoeibijl(?) schaaren: bramen Wan: Als quam te baat: bevorderde (door te snoeien) Nooit: in contrast met wel (r. 19) heiige: de eik geldt als een gewijde boom (vgl. de annotatie bij r. 3 3) die Roomsche wys: dat Romeinse gebruik 24 graast', ga (nu) naar hartelust aan het snoeien (vgl. wnt v, 630-631) volghtse: volg hen (de Romeinen), doe als zij Am stellingen'. Amsterdammers 2 5 Schenk: Schenk ... weg haar maaghdom: de maagdelijkheid van die groene haair en van de eik (haar: hun) tot een prys: als onderscheidingsteken 2 6 Wat kruinen %ult ghy dan omringen?: Welke hoofden gij dan moet om- kransen? (kruinen ook in toespeling op 'boomkruinen') 2 7 Der Bikkren: De hoofden van de gebroeders Bicker bei van staatsorghgrys: die allebei grijs zijn geworden onder de last van hun publieke ambten 2 8 Verlossers van des stads bespringen: Bevrijders van de stad bij de aanslag van Willem 11 29 Mooren: dwz. Afrikaanse haair: Six bedoelt dat men de grijze haren van de Bickers niet met gouden kronen kan beloonen ('vergoeden'). 3 1 Waardeer Romein, noch Amstelaar: De Romein en de Amsterdammer moet Het fynste Mooren goud niet (te) hoog aanslaan (nl. voor dat doel) 3 2 Om 7 borgerleeven niet te hoonen: Teneinde niet te weinig eerbied voor het leven van een burger te laten blijken. Door het optreden van de Bickers waren immers mensenlevens gered. Een gouden kroon voor hun heldhaftigheid zou kunnen worden opgevat als een veel te geringe 'betaling' voor die levens. Voor zulke daden heeft zelfs goud een te geringe waarde. 3 3 Jupyn: Jupiter, de oppergod. De eik is Jupiter gewijd (vgl. de annota- tie bij r. 1 en bijvoorbeeld ook Vergilius, Georgica 111, 332). 3 4 Met eiken: nl. Met eikeloofkransen als de hooghste kroonen: als de kransen die de hoogste onderscheiding betekenen (en ook: 'omdat eiken de hoogste kruinen hebben') correctie Op p. 3 50 van de bundel van 1657 staat in r. 2 van dit gedicht oude, op p. 3 51 staat in r. 21 kraancieraad en in r. 30 Steedehouders. In de lijst met Drukfeilen zijn deze woorden verbeterd tot respectievelijk oudende, krooncieraad en steedehoeders. [283] op het Graf, der dry Princen van Orangjen (p. 471) toelichting Een epigram op het graf van de Oranjes in de Nieuwe Kerk in Delft. Het gedichtje dateert van vóór het overlijden van Willem 11 in november 1650. Mogelijk heeft Six met de plaatsing van dit gedichtje juist achter zijn borgerkroonen voor de bikkers willen laten zien dat zijn afkeuring van de aanslag van Willem 11 op Amsterdam niet inhield dat hij de Oranjes niet langer hoogachtte (vgl. ook zijn grafschrift op Willem 11, no. [290]). Dit gedicht staat op p. 351 van zijn bundel. 496 annotatie 1 Eert vry: Men mag gerust... vereren 2 dry Kooningen, uit Oostens land: in de Keulse dom zou het gebeente van de heilige drie koningen begraven liggen. die loogenachtigh is: dwz. die dat ten onrechte voorwendt 3 Kar es koopre kunst: het bronzen gietwerk (als dat) van Chares. Chares van Lindus was de gieter van de befaamde kolossus van Rhodos (Pli-nius, Naturalishistoria xxxiv,xvni,4i). Six doelt op de bronzen beelden aan de graftombe van de Oranjes: een beeld van de zittende prins Willem i, een grote Fama, vier voorstellingen van Justitia, Libertas, Fortitudo en Religio en kleinere onderdelen uit brons. In de zeventiende eeuw werd brons wel koper genoemd (wnt vii, ii, 5512). bedekt se hier gewis: dwz. is hier aangebracht boven hen die hier wèl zeker liggen [284] BEGROETENISSE OOVER DE EERSTGEBOORTE VAN JOANNES HOORENBEEK, DOCTR, PROFESSOR, EN PREDIKANT TE UITRECHT (P- 472) toelichting Het gedicht is geschreven in augustus 1651, na Six' terugkeer van zijn reis door Frankrijk, Spanje en Itali?(1649-1651). Een passage in het gedicht is van belang voor het vaststellen van de chronologie van zijn reis door Itali? uit r. 17 blijkt dat hij in oktober of november 1650 in Rome aankwam. Het gedicht staat op p. 352 van Six' bundel. annotatie titel 00ver de Eerstgeboorte: in verband met de geboorte van het eerste kind, de oudste zoon Joannes Hoorenbeek: Johannes Hoornbeek (1617-1666), doctor (vanaf 1643), professor in de godgeleerdheid (vanaf 1644) en predikant (vanaf 1645) te Utrecht. Hij was een ver familielid van Six. Op 20 april 1650 was hij in ondertrouw gegaan met Anna Bernart (De Bie en Loosjes iv, 1931, p. 277-286). De zoon die Six hier noemt, is waarschijnlijk jong gestorven, nnbw i, 1156-1157 noemt een pas later (in 1655 of 1656) geboren zoon (Isaac) de oudste zoon van Johannes Hoornbeek. 1 de wyse stad: nl. de universiteitsstad 2 Paus Adriaan syn baakermat: De bakermat van paus Adrianus vi (1522-1523), die in 1459 te Utrecht was geboren 3 den heugen Vaader: nl. de nu vader geworden godgeleerde Hoornbeek (toespeling op de aanduiding 'heilige vader' voor de paus) 4 In syn begonnen jubiljaar: In diens nu aangevangen jubeljaar (in contrast met het pauselijk jubeljaar 1650) 5 Dat: het jubiljaar, dat met syn sleutels: vgl. de pauselijke sleutels 5-6 ons de poort Geoopent heeft: de poort (van zijn jubeljaar) voor ons (zijn familie en kennissen) ontsloten heeft, nl. zoals de paus een kerkelijk ju- 497 beljaar opent door een speciale poort in de Sint Pieter te openen (vgl. de annotatie bij gedicht no. [83], r. 5) van: door Blondels ge leerdheit tot een hoon: Die op honende wijze Blondels geleerde werk weerlegt. David Blondel (1590-165 5) was Vossius' opvolger aan het Atheneum Illustre in Amsterdam. Six doelt op Blondels geruchtmakende Familier Esclaircissement van 1647 (opnieuw uitgegeven in 1649 en ~m een Latijnse vertaling- in 1657), waarin hij betoogde dat er nooit een pausin had bestaan. Hij trad daarmee in de discussie over het bestaan van de vermaarde pausin Johanna, die in de negende eeuw geleefd zou hebben. Six bedoelt dat uit de geboorte van Hoornbeeks zoon bleek dat er wel degelijk een 'pausin' bestond. Hoornbeek was immers een 'paus' (vgl. de metaforiek in r. 3-5), wiens 'pausin' hem nu een zoon had gebaard ... die: nl. die soon een schoone glans Zy: nl. een extra versiering mag zijn syn dry maal duhhlen krans: de driedubbele krans die hij draagt (als doctor, professor en predikant). Six maakt een toespeling op de pauselijke (driedubbele) tiara. Die ... vleisch: dwz. (een krans) Die in der eeuwigheid niet moge verwelken, althans niet eerder dan de mensheid ('het vlees') zal ophouden te bestaan (letterlijk: 'anders dan naar de wijze waarop het vlees sterft') van erf, op erf: van generatie op generatie (dwz. in ere gehouden door alle komende generaties) van Uitrechts sticht: van het sticht Utrecht 's vaaders eerste licht: de geboortestad van de vader. Hoornbeek was in 1617 m Haarlem geboren. dus: zo, nl. met die wens (vgl. r. 9) daar naar Hem: hem vervolgens Zoo een [...] Dat: net zo'n ... als tien maanden niet ge leen: nog geen tien maanden terug (dus: in oktober of november 1650, vgl. r. 22) langhs den Tyberbrugh: over de Tiberbrug, in Rome. Six arriveerde immers in het jubeljaar 1650 in Rome. Daar: Waar vyfentwintigh jaar ten end: na het verstrijken van vijfentwintig jaar. Een jubeljaar werd elk vijfentwintigste jaar gevierd. Geheilight wierd: Was gewijd van Innocent: door paus Innocentius x (1644-165 5) Komt: de aanspraak is nog steeds gericht tot de rympjes. geseegent, sonder kruis: dwz. met zijn zegen, maar niet in de vorm van een kruis van de 'paus' Hoornbeek. Six hoopt dus op een zegen (een antwoord?) van Hoornbeek, maar hij wenst zijn rympjes niet bekruist te zien. oogstmaand: augustusmaand [285] OP DE VERDRONKEN DIEMERMEER, AAN DEN REISER (p. 473) toelichting Bij springvloed en hevige noordwestenwind brak op 5 maart 1651 de Diemerdijk door: de Diemermeerpolder, in 1629 drooggelegd, stroomde vol. Ook de in die polder gelegen buitenplaats 'Ceulen' van Six' grootmoeder Catharina Jeheu liep schade op. Na de overstroming werd een bedrag van 2000 guldens voor herstelwerkzaamheden aan dit buiten uitgegeven 'ten behoeve van Jan Six van Chandelier' (Kruizinga, 1948, p. 128). Ruim een jaar na de overstroming was de polder weer drooggemalen. Op 15 juli 1652 trok een feestelijke optocht door de Diemermeer (Kruizinga, 1948, p. 58-61). Het gedicht staat op p. 352-353 van Six' Poësy. annotatie 2 Op dat... besiet\ dwz. Om het noord-westen van Europa te leren kennen 3-4 En ... biedt: En die, als u de Amstel en het IJ ziet, aan hen de kroon zult geven, eerder dan aan de Tiber en aan de Spaanse rivieren 5 wild: 'ongedwongen' (niet langer door de dijk weerhouden?) 6 flus: onlangs, kort geleden 7 toef wat, slechts: dwz. u hoeft slechts even te wachten wyl de weiden braaken: nu de weiden ongebruikt liggen, niet beweid worden (wnt iii, i, 1006, deze plaats) 8 seght: zult zeggen [286] OP DE REISE DOOR TIROOL, MET MlC HIEL SOETENS SCHILDER*. AAN DEN SELVEN (p. 474) toelichting In het voorjaar van 1651 was Six van zijn reis door Frankrijk, Spanje en Itali?teruggekeerd, maar in de herfst van dat jaar reisde hij opnieuw naar Itali? nu door Duitsland en over de Alpen. Hij werd bij die reis vergezeld door de schilder Michiel Soetens. Over deze Soe-tens zijn mij niet veel bijzonderheden bekend. Hoogewerff noemt hem een schilder uit Den Haag. Hij zou in 1626 zijn geboren en in de leer zijn geweest bij Alexander Petit. Van 1650 tot 1656 zou hij in Rome zijn geweest, waar hij in de schildersbent zou zijn opgenomen met het alias 'Spreeuwbek', al voorziet Hoogewerff deze laatste bewering van een vraagteken (Hoogewerff, 1950, p. 92-94; Hoogewerff, 1952, p. 143). Kennelijk heeft hij zich, niet zeer precies, op Six' gedichten gebaseerd. De gelijkstelling Soetens-'Spreeuwbek' zal zijn ingegeven door gedicht no. [468], r. 51, maar daar behoeft Soetens in het geheel niet bedoeld te zijn. Het genoemde jaar van Soetens' afscheid uit Rome zal teruggaan op deze gelijkstelling. Soetens' geboorteplaats en zijn leermeester Petit worden genoemd in het hier behandelde gedicht (r. 5 en r. 205). Hoe Hoogewerff aan Soetens geboortejaar is gekomen kan ik niet zeggen. In datzelfde jaar 1626 zou een 'Michgyel Soetens' een bedrag van twintig stuivers hebben betaald aan het Sint Lucasgilde in Den Haag (Obreen iv, 1881-1882, p. 319). Deze 'Michgyel' zal een familielid (de vader?) van Six' reisge- 499 noot zijn geweest. Het door Bredius bij de veiling Van Pappelendam (1889) bestudeerde kinderportret met de signering 'M. Soetens (?) 1634' kan van diens hand zijn (Bredius, 1889, 604-606). Six' reisgenoot zal het niet geschilderd hebben, anders had Six hem in dit gedicht van 1651 geen jonge schildergeest (r. 1) meer kunnen noemen. Voorzover ik weet is er verder geen werk van een Michiel Soetens bekend. Uit Worps aantekeningen bij zijn uitgave van Huygens' gedichten is mij een Cornelis Michielsz. Soetens bekend geworden, die penningmeester van Delfland was en in Scheveningen 'eene kleine villa' bouwde. Hij heeft in 1662 een rol gespeeld bij de voorbereidingen voor de aanleg van de 'Zeestraat' van Den Haag naar Scheveningen. Worp noemt hem 'een zoon van den schilder' (Huygens vin, p. 44, noot). Dit gedicht staat op p. 353-359 van Six' Poësy. In een later geschreven sonnet (no. [86]) neemt Six veel terug van de waarderende woorden die hij hier wijdt aan Tirool. annotatie i schildergeest: vernuftige schilder 2-3 In ... Geoeffent: Vaardig in 'beeldwerk', maar bovenal in landschaps- werk. Met 'beeldwerk' bedoelt Six waarschijnlijk 'afbeeldwerk', portretkunst, maar het is ook mogelijk dat Soetens werkte naar (kopieën van) Antieke beelden. 3 dies: met het oog daarop landery: landstreken 4 het Y: Amsterdam 5 den hoofschen Haagh: de hofstad Den Haag 6 graagh: ernaar uitziende 7-8 van ... veranderingh: uit het verschil tussen de ene en de andere streek de gevarieerdheid van de aarde af te lezen 9 dat leeven: die levendige variaties soet en eek fraai en edel 10 Te bootsen: Na te bootsen braaf: kunstig 11 op Duitsch viergevoet: op Duitse (huur)paarden 1 2 oovervloedt: overvloeit 1 3 dartelheit: overmatige pracht 14 eer heerschster: vroeger de heerseres, nl. in de tijd van het Antieke Rome binnen lelt: in gelegen is 15 Noch heerschster: Nog altijd heerseres, meesteres meest: vooral het hart: nl. van het hart van degenen die Rome willen bereizen, in casu Soetens 16 Waar deer ster van het schilderbard: Zij, die het schilderpalet bemint (wnt xiv, 668, deze plaats), of: het schilderij, de schilderkunst (via bard: 'paneel', vgl. r. 77)? 17 Aanhoudster van: Zij, die ... bij zich houdt, die ... aan zich bindt (vgl. wnt i, I78) die konstge bend: die schildersbent (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [260]) 500 1 8 De seilsteen: De magneet ment', dwingt te gaan (en wel te paard) 20 En keurt dat mee niet voor uw school: En waarom beschouwt u die landstreek niet eveneens als een leerschool voor u als schilder 21 loot: loodstift of potlood 22 Te leesen: Een verzameling indrukken vast te leggen (vgl. le%en: vergaren). In woordspel bedoelt Six ook: als in een leerboek te lezen (vgl. school). in den herrefst tyd: al is het dan herfst (vgl. le^en: 'bloemen plukken') 23-25 Wat [...] Van bergen, meenigh schoongesicht: Hoevele fraaie berggezich- ten, berglandschappen 24 Nu bar, dan groen, weersyds een heg: Nu eens kaal, dan weer met groene begroeiing aan weerszijden 2 6 Dat wis veel schilders heeft verplicht: Waaraan vele schilders vast en zeker veel te danken hebben 2 7 daar: nl. in Rome d'aaloudheit: de Antieke oudheid 2 8 En grootsche nieuwheit: Evenals de trotse moderne tijd 28-29 °Pgraait Ten Heemel: naar de hemel omhooggebouwd (wnt xi, 779), hetgeen Rome voorstelt als een tweede Babel 2 9 hof: paleis 3 o van konstge stof: met kunstig bewerkte materialen gebouwd 31-34 Of syn [...] Alleen weergaaloos daar ge stelt: Komen ... soms alleen daar voor, zonder elders hun weerga te hebben? 31 op dien boom: in dat land 3 5 Vermaakelyk: Heerlijk hoe!: wat nu? 3 6 wellustigh: prachtig, maar ook: met wellust gevuld dit: nl. deze bijzondere lof voor Rome 3 7 Lydt dat: Kan ... dat verdragen 37-38 des Hertoghs gaalery, En prachtige kapel: dwz. de Galleria van het Palaz- zo degli Uffizi en de Medici-kapel in de San Lorenzo (vgl. Frank-van Westrienen, 1983, p. 278-279) 3 8 vry: stellig 3 9 Trotseeren: Wedijveren met, Niet onderdoen voor 40 Met landschappen, van steen, gewracht: Met hele uit steen gebouwde land- schappen (die men zou kunnen vergelijken met de in r. 31 genoemde uitsichten) 41-42 Alverwigh, uit der %ee, en aard [...] vergaart: In alle kleuren bijeenge- bracht van de zeebodem en uit steengroeven 4 2 Gelyk met een penceel vergaart: Alsof die landschappen met een schilders- penseel vergaart (samengesteld) waren 43 Daar: Terwijl... toch hof, en stad van Medicis: de regeringszetel der Medici, Florence 44 Bonarottes handen: werken van Michelangelo 4 5 t(po veel geesten: evenveel geleerden en kunstenaars heeft gevoed: dwz. heeft gehuisvest, binnen zijn poorten heeft gehad 46 gebroedt: voortgebracht. Bedoelt Six dat Florence evenveel geesten heeft voortgebracht als de rest van Itali? of dat alle geesten van Itali?in Florence vertegenwoordigd zijn door hun werken? 501 47 onlykbre: weergaloze 4 8 Om uw Kampaanschen vruchtbren throon: Wegens uw ligging in het vruchtbare Campania 49 - 5 o met... klooft', staande op de kop van het hellebeest zijn kaken openge- sperd houdt, dwz. gesitueerd bent bij de 'mond van de hel', de Vesuvius (vgl. gedicht no. [79], r. 10) 51-52 Ghy ... hebt'. Gij, die kastelen in de lucht hebt 'ondergebracht', èn: Gij, die 'luchtkastelen' op bergen hebt geplaatst. Six doelt op het op een hoge rots gelegen Castel S. Elmo, dat uittorent boven de stad. 5 2 het soute vocht: het water van de Middellandse zee 5 3 Met soet ontsprongen nat vermeert: Vermeerderd met zoet bronwater. Na- pels had zelf geen bronnen, maar het water werd reeds in de Oudheid van buiten de stad aangevoerd door een uitgebreid netwerk van waterleidingen en aquaducten. De bijzonderheid van dit systeem zal Six hebben ingegeven het detail te vermelden. Volgens hem zou de waterleiding dus uiteindelijk in zee uitmonden (vgl. Beloch, 1890, p. 70-72). 5 4 muur en oever: kademuur 5 5 staage: durende. In Napels is het, naar Six' beoordeling, heel lang lente. 5 6 Kristus lekkre traanen: de lekkere ~Lagrime Christi, de wijn van de Vesuvius 5 7 Van Bacchus stok: Van de wijnstok van de wijngod 5 9 granaat: granaatappel 60 duure wormen: nl. rupsen die dure zijde opleveren saad: de eieren van de rupsen 61 gemarmert: met marmeren gebouwen volgebouwd 6 2 haat ghy aan Innocent den prys: Staat u toe dat paus Innocentius x met de eer gaat strijken? 63 Daar: Terwijl... toch 63-64 van Titiaan, En Cimabu: wegens het werk van Titiaan en van Giovanni Cimabue. Werk van Titiaan is bijvoorbeeld te vinden in de S. Dome-nico Maggiore in Napels. In de Loffredo-kapel in de S. Maria Donna Regina zijn fresco's aangebracht door (leerlingen van) Cimabue. Welke van de vele Napolitaanse kloosters Six op het oog heeft kan ik niet zeggen. Mogelijk waren daar in zijn tijd ook nog (later verloren gega-ne of verplaatste) werken van Cimabue en Titiaan te zien. Blijkens het metrum is Titiaan hier tweelettergrepig. 64 gaaloos: weergaloos, uniek 6 5 seit: heeft... (hierop) te zeggen degoude en syde Stad: de stad van de goudsmederij en zijdeproduktie, Milaan 66 rysbre landen vlak, en plat: vlak platteland dat rijst oplevert (vgl. wnt xiii, 403). Frederiks, 1883, p. 261 wil dit rysbre opvatten als 'reisbare', maar geeft daarbij geen nadere toelichting (vgl. ook wnt xii, iii, 1750, deze plaats: 'Geschikt om er door of over te reizen, bereisbaar'). In de omgeving van Milaan werd inderdaad rijst verbouwd. 6 7 %o?sorgloos sterk gevaart: zo geruststellende zware versterking. Six be- doelt het kasteel Sforza (het Castello Sforzesco), een fort in het noordwesten van de stad. 6 8 van duisenden bewaart: door duizenden soldaten bewaakt 502 6 9 Die Spaans beminnen, voor het Frans: Die meer van het Spaans dan van het Frans houden. In de zestiende eeuw was Milaan onder Spaans-Habsburgs bewind gekomen, maar de Franse koningen meenden dat Milaan hun toekwam wegens hun afstamming van de Visconti's, de heersers over Milaan tot in de vijftiende eeuw. In de stad moest men dus waakzaam blijven, om niet bij verrassing bij Frankrijk ingelijfd te worden. 70 Braggeerende, op een hoogen trans: (haar ['...]gevaart), Dat praalt met een hoge toren (wnt iii, 1, 991, deze plaats) 71 Die met het oogh, naa stad, gewendt: (een hoogen trans), Die, met de voorzijde naar het centrum van de stad gekeerd. De toren staat aan de zuidoostelijke zijde van het fort. De oorspronkelijke toren was in 15 21, bij een buskruitontploffing, in de lucht gevlogen en daarom zal Six de toren bedoelen die gebouwd is door de Spanjaarden bij de ingrijpende verbouwingen van het fort in de zestiende en zeventiende eeuw (Visconti, 1937, p. 435). De huidige toren, gebouwd in 1904, is een reconstructie van de oorspronkelijke, bij de ontploffing verwoeste toren. 7 2 met koopre toornen ment: dwz. aan zich onderwerpt met 'koperen tomen' (metaforisch voor: kanonnen) 7 3 Die met den rugh naa d'Alpen kykt: waarschijnlijk met de implicatie: 'Maar die niet beseft hoezeer zijn luister wordt overschaduwd door de zoveel hogere en indrukwekkender Alpen'. De voorzijde van het Ca-stello Sforzesco was (en is) dus duidelijk gebouwd in de richting van het centrum van Milaan. Six zal dit feit zo nadrukkelijk hebben vermeld, om daarmee duidelijk te maken dat uit de bouw van het fort al bleek dat het niet slechts een verdedigingswerk tegen aanvallen van buitenaf was, maar dat het zeker ook (en waarschijnlijk zelfs eerder) een dwangburcht voor Milaan was, wat inderdaad de bedoeling van de oorspronkelijke bouwers was geweest (Visconti, 1937, p. 330). 7 5 Werd dat bekent: Wordt dat dan beaamd, dwz. Zoudt u dan toegeven dat Rome uitsteekt boven de andere steden (vgl. r. 27-34) 76-77 Van ... papier: Die toch verrijkt bent met de panelen en tekeningen van Caravaggio en Correggio. In de Pinacoteca Ambrosiana te Milaan hangt een fruitstuk van Caravaggio en in de schilderijenzalen van het Castello Sforzesco is een aantal werken van Correggio ondergebracht, maar ik weet niet of Six juist deze werken bedoelt. Van Correggio zijn ook werken in de Pinacoteca di Brera te Milaan, maar dit museum werd eerst in de Napoleontische tijd gebouwd. Van tékeningen van Caravaggio of Correggio (in een particuliere collectie of in de Bibliote-ca Ambrosiana?) is mij niets gebleken. Het is merkwaardig dat Six juist deze kunstenaars met Milaan verbindt. Caravaggio was dan wel dicht bij Milaan geboren, maar werkte te Rome en Napels en Correggio was veel duidelijker verbonden met Parma. Vreemd genoeg laat Six Leonardo da Vinci hier onvermeld. 7 8 Ook loochent dat de Ligurier: Ook de inwoner van Liguri?(de streek rond Genua) ontkent dat 80 Toen: de hoofdzin volgt eerst in r. 93. 81 uw knie, of halven ringh: dwz. uw gebogen, enigszins komvormige kustlijn 503 8 2 Van wit arduin', dwz. Bebouwd met wit-marmeren huizen. De haven van Genua wordt door de stad in een halve cirkel omsloten. De belangrijkste gebouwen in de stad zijn merendeels opgetrokken uit het vermaarde blanke Ligurische marmer. 8 4 schuiner slinks: links meer langs hellingen 8 5 Langhs 't omgemuurt geberghte: Tegen het gebergte op, dat de stad als met een muur omgeeft 85- 86 schoon Opgaande', (en) dat fraai oploopt 86- 87 en ... vrucht', en dat veel tuinen en boomgaarden met een veelheid aan vruchtsoorten aaneenvlecht als tot een krans (boven de stad) 8 8 begeurend met een lucht: die geuren laten overwaaien naar 89 dat: nl. die geur (vgl. wnt viii, ii, 3112, lucht: 'een enkele maal onz. gebruikt') 90 uit het aardevat: uit het wierookvat dat de aardbodem dan wel lijkt 91 Ontsteeken: Opgewarmd (door de zon), en, in verband met de metaforiek van offert en aardevat: 'Aan het gloeien gebracht' gluurt: gloeit (vgl. wnt v, 169: 'De oorspronkelijke beteekenis: gloeien, en daarna: glimmen, glinsteren was [...] in de 17de eeuw nog niet geheel vergeten' en vgl. ook Six' samenstelling scharlakengluur in gedicht no. [241], r. 25) 9 3 Zoo: Toen (vgl. r. 80) 9 6 Bevond ik Kooninglyk de stad: Scheen mij de stad wel een koninklijke hof- stad toe 97 van veel: met toch (vgl. beknopt) vele rijkdommen 9 9 net bemaalt: fraai beschilderd self: zelfs Urbyn: Rafaël (da Urbino) 100 Bekkafurn: Domenico Beccafumi (1486-15 51). De spelling van de naam is geen eigenaardigheid van Six' tekst alleen: Van Mander, 1604, fol. 142 recto noemt de schilder 'Beccafurni', hoewel het register van het Schilder-Boeck 'Beccafumi' leest. 1 o 3 looft: zal het erop houden, dat... (looft: gelooft), of: zal met lof verkon- digen, dat de moeder van geluk: Vrouwe Fortuna 104 seevenmaal een wonderstuk: zeven wonderwerken, dwz. alle wereldwon- deren, maar dan te Genua samengebracht 105-106 Al... oogh: Hoe fraai en hoogverheven de Romein ook pronkt, elke plaats heeft wel iets dat in het oog springt (vgl. wnt x, 2281, oog: 'Uitzicht, voorkomen van iets dat waargenomen wordt') 107-108 De ... konst: Zij die alle dingen en (uiteindelijk toch ook) kunst voor- brengt, dwz. De natuur I o 8 sonderlingh: speciaals, aparts II o al het schoonst: alle allermooiste dingen 11 o -11 2 niet... hoek: niet (exclusief) voor één landstreek bestemd en niet bin- nen de nauwe grenzen van één landstreek gehouden 112 een verstand: één begaafd wezen 114 Den grysen Leeuw: De oude stad Veneti?(met de leeuw van Markus in zijn wapen) 115 Bekryght van Turken ongenaa: Aangevallen door de haatdragende Turken 504 11 6 Om: Omwille van V bondertsteedigh Kandia: het 'honderdstedige' eiland Kandia (Kreta). De Turkse invasie op Kandia had in 1645 plaatsgevonden. De daaropvolgende oorlog zou nog tot 1669 duren en aflopen met een overwinning voor de Turken. Reeds bij Homerus (Ilias 11, 649) heet Kreta 'EKaTÓuTTOA-K; ('honderdstedig'). 117 In %ee sien: In de lagune zien liggen als een Halcioon: als een halcyoon, een zeezwaluw (een op een drijvend nest broedende stern). Ovidius' Metamorphoses xi vertelt het verhaal van de in een zeezwaluw veranderde Alcyone. 'Halcyoon' wordt ook wel gebruikt als aanduiding voor de ijsvogel. 11 8 een: één maar veele: maar op vele nesten. Veneti?is gebouwd op meer dan honderd eilandjes. 1 2 1 sint Mark: nl. Veneti?(naar Markus, de patroon van de stad) 122 syn trotse kerk: de San Marco 124 Van kle urge glaasjes saamgelascht: ik denk dat Six bedoelt: 'Uit kleurige stukjes glazuurwerk samengesteld' en dat hij dus niet de glas-in-lood-ramen, maar de befaamde mozaieken van de San Marco op het oog heeft (vgl. ook glaase in r. 179, hieronder) 125-126 aan [...] verlet: tijd laat besteden aan, laat gaan over 125-126 Tintoret En Palmaas schilderkonst: Tintoretto en de schilderkunst van Giacomo Palma (il Vecchio, 1477-15 28), of Giacomo Palma (il Giova-ne, 1544-1628). Werk van deze kunstenaars is op vele plaatsen in Veneti?te vinden. Van Tintoretto zijn in de Scuola di San Rocco niet minder dan 5 6 werken te zien, waaronder ook plafondschilderingen en fresco's (die zich daar in Six' tijd dus al bevonden). De mozaieken in de San Marco zijn voor een deel gemaakt naar cartons van Tintoretto's hand. Van Palma de Oudere is in de Santa Maria Formosa een heilige Barbara te zien en in de Raadszaal van het Dogepaleis zijn behalve vele schilderingen van Tintoretto en andere kunstenaars ook werken van de jongere Palma aangebracht. Ik noem deze plaatsen slechts als voorbeelden: ook elders in de stad zijn vele werken van de drie schilders te bezichtigen. 127 teiknen: tekenen 128 7 volleert penceel: dwz. de schilderkunst van de volleerde kunstenaar. Six kon zich bij deze voorstelling van zaken beroepen op Carel van Mander, die in zijn Den grondt der edel vry schilder-const (1604) voorschrijft: 'Brengt van Roome mede teyckenen zedich, En 't wel schilderen van de stadt Venedich, [...]' met als aantekening in de marge: 'Te Roome leertme# teeckenen ende te Venetien schilderen'. Miedema ziet deze passage bij Van Mander in verband met 'de controverse tussen de Tosco-Romeinse opvatting ('disegno') enerzijds en de Venetiaanse ('colorito') anderzijds' (Van Mander, 1973,1, p. 96 en 11, p. 415). 1 2 9-141 Daar naa [...] Daar %al [...] Niet min behaagen: Daarna ... zal daar ... (u) niet minder bevallen 129 het vorder pad: de verdere weg (nl. van Veneti?naar Rome) 1 3 o vordren: vervolgen 132 Uitbronnende: Die ... doet ontspringen den kleinen Rhyn: nl. de Reno 505 13 3 de hende muur err. de nabije (dichtbij de Apennijnen gelegen) stadsmuren (wnt vi, 481, deze plaats) 134 Waar in: Waarbinnen woelt: bedrijvig is (of: zich opstandig gedraagt, bijvoorbeeld tegenover de pauselijke regering van Bologna? De stad was voorheen een republiek geweest.) 1 3 5 vet: vruchtbaar 135-136 om hoogh, En laagh: langs hellingen en in dalen en binnen boogh, aan boogh: en, binnen de stad, de opeenvolgende bogen (boogh, aan boogh is, samen met V vet landtapyt, subject bij !(al [...] Niet min behaagen, r. 135-141). Six doelt op de overdekte galerijen in de straten van de stad. Deze arcades golden als een bezienswaardigheid van Bologna (Frank-van Westrienen, 1983, p. 299). 137 roo gebakken steen: rode baksteen waar op: waarboven 13 8 klimmen, in het top: zich verheffen 139 Waar onder: En waaronder (vgl. waar op) ieglyk drooger gaat: eenieder geheel droog kan lopen 140 oopen straat: dwz. het onoverdekte deel van de straat. De arcades waren dus aan weerszijden van de straten aangebracht. 141 -14 2 met het koor Van sint Dominikus: evenals het koor in de S. Domenico in Bologna 142-143 door Eengaauwen Paap: door de vaardigheid van een monnik 143 eel: edel 144-145 een houten tafereel, Uit Kristus boek: dwz. een met hout ingelegde bijbel- se voorstelling. De koorbanken zijn door Fra Damiano (zestiende eeuw) met verschillende gekleurde houtsoorten ingelegd (in zgn. in-tarsiawerk). 14 5 dat: vat %p?(r- x43) °P seeker vorst: nl. Karei v, die het inlegwerk voor een schildering hield en het daarom aan een proef met zijn dolk onderwierp. Ik vond de anecdote vermeld in Hentzner, 1612, p. 244. 146 schrabben dorst: er niet voor terugschrok er iets af te schrapen (wnt xiv, 978-979, deze plaats) 147-148 na ... Franciaas: naar het werk van Francesco Primaticcio en Francesco (of diens zoon Giacomo) Francia. Van de Francia's zijn nog vele altaarstukken in Bologna te bezichtigen (bijv. in de S. Giacomo Mag-giore en de S. Cristina), maar van Primaticcio kon ik in Bologna slechts één werk terugvinden, een schilderij in de Pinacoteca aldaar. Blijkens het metrum is Franciaas hier tweelettergrepig. 149 wat verswjgh ik: hoeveel laat ik nog onvermeld! 149-150 dees bei Godinnen: deze beide godinnen, nl. Veneti?(r. 113-128) en Bologna (r. 129-148) 150 in den seevenrei: in het koor van zeven godinnen (behalve deze steden dus: Rome, Florence, Napels, Milaan en Genua) 15 1 Van veele Nimfen opgewacht: Die worden opgewacht door vele nimfen, dwz. Die zich voegen bij de groep van vele (andere) steden 15 2 min: minder 15 3 Dees belgen 7 sich: Dezen zullen boos zijn 506 15 4 haar. hen kleinachtende: geringschattend 15 6 die haast dween: die binnen korte tijd verdwijnt (wnt iii, ii, 3742, deze plaats) 15 7 %oo: als in het herssenvat: dwz. slechts in het vat van uw herinnering 15 8 Die weesens: De aanblik van die steden en hun schatten afgeteikent had', had vastgelegd (dwz. had opgeslagen) 160 Dat eeuwen duurt, Vgeheugh versterft: Hetgeen ('In een afbeelding die') eeuwen blijft bestaan, terwijl de herinnering afsterft (wnt iv, 858) 162 verdrietsaam: tot uw verdriet 163-164 Vooverloopen ... Mein: de genoeglijke bootreis over de Rijn van Keulen tot aan de Main (tot aan Mainz), die u weinig bewust hebt gedaan {ooverloopen kent beide aspecten: 'over iets heengaan' en 'ergens vluchtig aan voorbijgaan', wnt xi, 1866) 16 5 Gelyk het morgen by ten %al: Zoals het (nl. 't Berouw) morgen nog feller zal knagen 166 Ten einde: Aan 't einde, Bij het verlaten 167 soet: lieflijk 167-168 werd ons [...] opgedaan: zullen we ... zien liggen ('zal ons ... geopen- baard worden', wnt xi, 438) 167 Bolsaan: Bolzano 16 8 laagh: in de diepte, in het dal 16 9 rype: Soetens en Six reizen immers in de herfst 169-170 tuschen bei 7 Geberght: nl. tussen de Sarnthaler Alpen en de Dolomie- ten. Tussen deze gebergten stroomt de Eisack, of Isarco, waaraan Bolzano ligt. 170 dat weinigh leedigh lei: die er zeer welbegroeid bijliggen (vgl. wnt viii, 1, 1220, ledig. 'Van terreinen. Onbebouwd'). Hoogewerff, 1950, p. 93 leest hier (met een emendatie?): dat weinigh leegher lei en annoteert: 'lager is gelegen', maar dit lijkt mij in strijd met de feiten: het gebergte ligt wel degelijk lager dan de Brander. 171 den Brander: de Brenner 1 71 -1 7 2 booven bleek, Met sneewge kruinen: die van boven wit is met besneeuwde toppen 172 achterweek: achter ons is komen te liggen 173 op: omhoog 174 langs 't bedende top: langs de met dennen begroeide helling 1 7 5 Wat: Hoevele 177 spiegelt sich [...] daar in: schittert... in die waterval {sich spiegelen in verzwakte betekenis) 178 dat veelverwigh tin: die veelkleurige daken van de huizen (wnt xvii, i, 173; het tin hier als collectivum) 179 Derglaasepannen: Bestaande uit geglazuurde dakpannen 1 8 1 bult: uitsteeksel (wnt iii, i, 1886), nl. toren 1 8 4 doolhooft sich: slingert... zich in de vorm van een doolhof (de afleiding niet in het wnt) 185-186 Hier ... hoogh: Hier kan men naar de eis van de kunst een schilderij maken met enkel 'gehoogde' en 'gediepte' partijen. Six bedoelt de schil- 507 derkunstige termen 'hogen' (met lichtere verf accentueren) en 'diepen' (met donkerder tinten doen terugwijken, wNTin,ii,2572 envi, 1029), maar maakt daarbij een toespeling op het hoogteverschil in het landschap. 187 den Am: de Arno, waaraan Florence ligt den Eridaan: de Eridanus of Padus, de Po 188-189 na ' t goud ge traan Des Taags: dwz. naar het water van de Taag, dat goud- deeltjes bevat 189 Betis boorden: de oevers van de Guadalquivir (de Antieke Baetis) 190 -191 oover Rhyngereên, En Donauw: via de Rijn en de Donau ... gereisd. Een deel van de reisroute door Duitsland kon men dus varend over deze rivieren afleggen. 191 naa den brugh der In: naar Innsbruck 192 Ghy zult verandert %yn van sin: Dan zult u uw mening gewijzigd hebben 193 met: evenals 19 5 slechter: lelijker (Tirool is dus zeker niet het lelijkst) 196 Begreep dit Soetens lust: Als deze redenering het verlangen van Soetens kon beïnvloeden ('Als dit vat kon krijgen op Soetens verlangen') hy liet: dan zou hij ... laten 19 7 van achter, sonder haair: 'die geen haar op zijn achterhoofd heeft', dwz. waarop men geen vat meer kan krijgen als hij voorbij is. Vgl. de iconografie van 'Occasione. Gelegentheyt' in Ripa, 1644, p. 146: '[...] een naeckte Vrouwe [...] met hayren die haer over 't voorhoofd gespreyt hingen, sulx dat de necke gantsch kael en ontbloot was [...]'. 198 maar nam het voorhoofd waar: maar zou de kans waarnemen en zijn aandacht richten op 'het voorhoofd van de tijd' (de tijd van nu; letterlijk: het ogenblik) 199 wyl: nu (de hoofdzin volgt eerst in r. 207) niet te suimen hoopt: hoopt zijn tijd goed te kunnen besteden (niet in de zin van r. 196-198, maar door zo snel mogelijk naar Rome te reizen) 200-202 Maar ... winnen: Maar hoopt een edele bijnaam te verwerven, zonder dat dat een gunstbewijs zal zijn, in de stad waar men alle schilders een naam (een alias) geeft (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [260]) 202 door geleerde kunst: maar met kunst die blijk geeft van zijn verworven meesterschap (dit als uitleg bij sonder gunst) 203 Als Uitrechts Bot: Zoals de Utrechtse schilder Jan Both (?615-1652) of zijn iets minder bekende broer Andries (1612- ?1641), beiden van ongeveer 1635 tot 1641 in Itali? Andries is in Veneti?verdronken (Blankert, 1978, p. 109-115). Hun bentnamen zijn niet overgeleverd (Hoogewerff, 1952, p. 132-133). als Haarlems Laar: zoals ook de Haarlemmer Pieter van Laer (1599-na 1642), mogelijk reeds in 1625 in Rome. Hij keerde in 1639 terug in Haarlem. Zijn bentnaam luidde, naar zijn gestalte, Bamboots of Bam-boccio, 'onbeholpen pop' (Hoogewerff, 1952, p. 138; Blankert, 1978, p. 92-94). Six' vermelding van juist Bot en Laar houdt kennelijk ook verband met de toevalligheid van hun betekenisdragende achternamen, die op zichzelf al bentnamen lijken (vgl. bijvoorbeeld de bentnamen Zeehaan, Pekelharing, Den Eikenboom en Rozelaar in Hooge-werffs catalogus van bentvogels: Hoogewerff, 1952, p. 131-147). 508 2 o 4 Als Krabbetje den Yenaar. Zoals de Amsterdammer Jan Asselijn (?615- 1652), tussen de jaren 163 5-1644 in Itali? Zijn bentnaam luidde Krabbetje, omdat zijn linkerhand klauwachtig vergroeid was. Uit archiefmateriaal blijkt dat hij afkomstig was uit 'Diepen', wat volgens sommigen zou slaan op Dieppe, volgens anderen op Diemen (waarbij men wijst op het 'Nieuwe Diep' of misschien zonder meer 'Diep' nabij die plaats). Blankert merkt op: 'In dit verband lijkt het ons ook van betekenis dat Six van Chandelier in zijn Poësy, uit 1657, melding maakt van Asselijn als Krabbetje den Yenaar [...]' (Blankert, 1978, p. 129-131). Six' aanduiding kan uiteraard ook alleen slaan op Asse-lijns woonplaats. 205 En als Petit, mee van den Haagb: En zoals Alexander Petit of Le Petit, die ook (nl. net als Soetens) uit Den Haag afkomstig is. Volgens Hoogewerff waren Petits jaartallen 1612-165 9 of 1660. Op grond van archivalia dateert hij zijn verblijf in Rome in de jaren 163 5-1637, maar meldt elders in zijn boek: 'Het staat niet vast dat hij Itali?bezocht'. Zijn alias is niet bekend. Van zijn werk is slechts 'een heroïsch landschap in den trant van Jan Both, n. 59 van de 'Schlossgalerie' te Bamberg, gesigneerd Alexander Petyt f.' teruggevonden. Bredius vermeldt Petit als schilder van kleine landschappen. Hij heeft een 'Schüleratelier' gehad (Bredius, Kunstler-Inventare v, p. 1549-1575; Hoogewerff, 1952, p. 88-89 en p. 141). 206 Syn Meester, tot het schildren traagh: Zijn leermeester, die zelf maar moeizaam tot schilderen komt (?) 207 Zoo seegen hem\ Mag ... hem tot een zegen strekken (vgl. de annotatie bij r. 199) 208 onbevreest: zonder zorgen (bepaling bij heen, en weerreis) 209 de beste hand: de grootste schilder [287] t'huisblyvens beede, aan Jan Druivestein, te venecie (p. 480) toelichting Het gedicht is geschreven in de winter van 1651 -1652. Six was voor de tweede maal naar Itali?gereisd, nu om met name zijn belangen in Veneti?te behartigen. Bij zijn afscheid van de stad was hij er zeker van dat hij niet meer zou terugkeren (vgl. gedicht no. [97], r. 326-328). Jan Druivestein was een van de Hollandse kooplieden in Veneti?aan wie Six zijn schetse van Venecie heeft opgedragen (vgl. de Toelichting bij het opdrachtgedicht no. [289]). Dit gedicht staat op p. 359-360 van Six' bundel. annotatie 1- 2 de speelens reis beskoten Ter jacht: het plezierig tochtje ter jacht (jachtpar- tij t je), waartoe u hebt besloten 2 langs: via 2- 3 uwgehuurden hof, Te Dole: uw te Dolo gehuurde landgoed. Kennelijk had Druivestein in Dolo, tussen Padua en Veneti? een buitenplaats gehuurd. Dolo ligt aan de Brenta, die beroemd was vanwege de vele 509 fraaie buitens die erlangs lagen. Er waren meer Hollanders die daar een buitenverblijf hadden (Frank-van Westrienen, 1983, p. 96). 4 die: nl. de speelens reis bes looten Terjacht waar 7 mooglik: 'als het maar enigszins mogelijk is' om te stooten: te verhinderen (vgl. wnt x, 595, een voornemen omstoten: 'een plan verijdelen') 5 -6 Zoo ...gehoor: Indien mijn woorden invloed kunnen hebben op een geest die bereid is er in enige mate naar te luisteren (vgl. wnt iv, 2177 en xii, 1, 2099) 7 Ik twyffel niet: Zal ik niet betwijfelen, Weet ik zeker, dat 7-8 het oor Verkenen: er gehoor aan geven 9 Wat wellust: Welk genoegen 1 2 Pas eens: Nog maar net, of 1 3 treedt men nu een tree: kan men nu een stap zetten 14-16 !(al [...] dat licht boeten?: moet... u dat wellicht... kosten? 15 de knip: de val (wnt vii, ii, 4675) 16 IJw goede schoe, uw welvaart: Uw goede schoeisel en gezondheid 1 7 Zal: Zal... soms versellen: (aangenaam) gezelschap houden 1 8 Wyl: Als ... daar dan (op jacht) in asch sit, en ver muft: in de troep zit en suf wordt (wnt xx, 1498, deze plaats); in asch sit heeft misschien ook de betekenis 'spijt hebt' (vgl. ook het contrast met het vuur der warme haard) 19 onleegh: 'dat altijd bezig wil zijn' (wnt x, 1716, deze plaats) 20 genoeghliker: nl. genoeglijker dan de jacht in dit seizoen 22 En of het noch acht daagen viel?: Zou het (nl. het feit dat u de reis hebt laaten vaaren) dan niet nog acht dagen kunnen duren? 23-24 Och! ... op: Ach, als dat mocht gebeuren! Dan zou, denk ik, het slechte weer ophouden. In een woordspel schuilt de reden voor Six' veronderstelling: 'Als het onweer zou vallen, zou het ophouden'. 2 5 wy: Six spreekt kennelijk ook namens de gastheer (een wederzijdse vriend) en andere genodigden 2 6 waar wy zyngenoodt: daar waar wij zijn uitgenodigd 2 7 om: voor 2 8 niet komstig: die dan niet zullen komen 2 9 smaaken: proeven 3 o Uw soetepraatjes %yn de saus: Namelijk uw aangenaam gesprek, dat de saus is 3 1 Ai maak, in 7 voorneem, noch een paus: Ach, stel uw voornemen nog eens uit 3 3 Wy: nl. alle aanwezigen gullen ...gedaan: zullen het plezier dat u mij met uw komst zult doen, moeten rekenen als de laatste bij de vele vriendendiensten die u mij hebt bewezen 3 5 myn besluit kit: mijn besluit ligt er, staat vast 3 6 Wy: nl. Druivestein en Six (inclusief de anderen?) versellen: gezelschap houden 3 7 ons: nl. Six en de anderen (exclusief Druivestein en de gastheer) vergunnen: inwilligen 3 9 Als hem: Evenals aan hem 510 4o dienen u weer. zullen u 'gaarne een wederdienst bewijzen' 4i kon [...] se/den achten', heb ... zelden hoog kunnen aanslaan myn rym, en schryven: mijn rijmen en schrijven 42 Als: Omdat het... is 43 het: nl. myn rym, en schryven hebbe uitgewracht: mag hebben bewerkstelligd ('aangericht') 44 Zal ik van uw verbeeden gunst verwachten: Zal ik overlaten aan de welwil- lendheid waarom ik u heb verzocht. Een afwijzing van Druivestein zou dus in zekere zin ook een afwijzend oordeel over Six' rym, en schry- ven inhouden. [288] OP GESCHILDERT MARMER, DOOR MlCHIEL SOETENS (p. 482) x oELicHTiNG Over Six' reisgenoot Michiel Soetens zijn enkele gegevens opgenomen in de Toelichting bij gedicht no. [286]. Hij was kennelijk ook bedreven in het nabootsen van marmer met verf. Ook dit gedicht zal dateren uit de tijd van Six' tweede reis naar Itali? in het najaar en de winter van 1651. Het gedicht staat op p. 360-361 van zijn bundel. ANNOTATIE i dat marmer: nl. dat marmer, dat ik hier zie 1 - 2 met een veer, Op doek, papier, of hout: met een penseel op doek, papier of paneel. In r. 16 denkt Six uitsluitend aan schilderwerk op doek. Mijn verklaring vat veer op als een metafoor, maar het is niet onmogelijk dat Soetens zich bediende van een vogelveer als penseel om daarmee een bepaald schilderkunstig effect te bereiken. 3 holla: ho 's even 3-4 maar geen braaver Sach iemand: maar geen mens heeft ooit marmer ge- zien ... dat mooier was 4 wed ik: 'en zweer ik dus niet!' van den Genueeschen graaver: door de Genuaan opgedolven. Six doelt op het beroemde Ligurische marmer. 5 Nu loove ik: Nu kan ik geloven 5-6 dat... bedroogh: dat Parrhasius, toen hij met een schilderij werd uitge- daagd, de schilder van dat schilderij zelf wist te misleiden met een geschilderd gordijn. Bij een wedstrijd trachtte de vermaarde Antieke schilder Zeuxis zijn rivaal Parrhasius de loef af te steken met een schildering van druiven, die zo natuurgetrouw waren afgebeeld dat de vogels eropaf kwamen. Hij verlangde toen dat de voorhang voor Parrhasius' werk opzij zou worden geschoven, opdat beide schilderingen vergeleken konden worden, maar deze voorhang, dit gardyn, bleek door Parrhasius bedrieglijk echt geschilderd te zijn. Zeuxis gaf de eer aan zijn concurrent (Plinius, Naturalis historia xxxv,xxxvi,65). 7-10 dat... broek: misschien: dat die (welbekende?) vent, die in een oosters zijden gewaad was afgebeeld op papier (?), de maaltijd waagde te bespotten, terwijl hij echter zelf bovenal werd bespot (door de gasten aan de maaltijd?), omdat een splinterige hoek van de (ook afgebeelde) bank had veroorzaakt dat hij te kijk stond met een gat in zijn broek. 511 Het beschrevene zou dus betrekking kunnen hebben op een zeer realistische afbeelding die spottend commentaar leek te leveren op de realiteit buiten de voorstelling, maar ik kan de anecdote niet thuisbrengen. Op Zeuxis of Parrhasius lijkt de passage niet te slaan, al is van beiden gezegd dat zij zich in kostbare kleding hulden. 11 veenigh: slechts veen in zijn bodem dragend roem nu: gij kunt nu trots verklaren i 2 de moeder, de moederschoot i 3 daar. nl. in hex geberght (r. 12). Men hoeft hierbij niet speciaal aan Ge- nua te denken. 14 om slechts te bouwen een gevaart\ slechts om een kapitaal gebouw op te bouwen (nl. met het opgedolven marmer) 15 stoffeert', voorziet, of: verfraait (wnt xv, 1804 en 1806) alleen-, in contrast met Veel duisend pielen (r. 13) uw: nl. van het vaaderland 16 van lyne kleeden: die bestaan uit linnen stoffen 17 slapt: heeft... minder aftrek Sollemansgoud leer: het goudleer van Soliman (nl. uit Turkije; Soliman de Grote (zestiende eeuw) was een zeer beroemde sultan van de Turken). Goudleer gebruikte men veelal als behang. 1 8 Lydt minder neeringh: Wordt minder verkocht om dees nieuwe kaam er eer: dwz. wegens deze mooie nieuwe vorm van stoffering (ik trof de samenstelling niet aan in het wnt) 19 als 't slanghoofd van Meduse: als het slangenhoofd van Medusa bezit. De blik van Medusa, wier haar bestond uit bossen slangen, kon mensen tot steen doen verstijven. 20 Sj maakten marmersteen, van hem, en myne Muse: Dan maakten zij (op mijn wenschen) hem en mijn muze tot marmersteen, dwz. Dan bezorgden zijn lyne kleeden hem een durende faam die ook op mijn dichtkunst zou afstralen (nl. omdat ik zijn werk heb bezongen) [289] schetse van venecie, opgedraagen aan jan van aalst, jan Druivestein, Pieter Sluijer, Jan van Uffele, En Abraham Heirmans, kooplieden aldaar (p. 483) toelichting Met dit gedicht draagt Six zijn schetse van Venecie (no. [97]) op aan een vijftal Hollandse kooplieden in Veneti? Het is in het najaar van 1651 geschreven. Over Six' vrienden heb ik weinig nadere bijzonderheden kunnen vinden. Een Van Aelst was in 1668 koopman in Smyrna, de Druivesteins waren een invloedrijke Haarlemse familie. Vele leden van de familie Van Uffelen hadden belangen in de Levant-handel en ook Abraham Heirmans' naam komt voor in de uitgave van de Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel (Elias, Vroedschap 11, p. 763, Heeringa, 1,1, 1910, p. 84, noot 3; 1,11, 1910, p. 1167; 11, 1917, p. 143, noot 1). Dit opdrachtgedicht staat op p. 361-363 van Six' bundel. 512 annotatie 2 huiswaard: gastheer (wnt vi, 1258), nl. bij wie ik logies heb genoten als noch eens geweest: zoals u voorheen al eens bent geweest (nl. bij Six eerste bezoek aan Veneti? rond de jaarwisseling 1650-1651) 3 Onthaalende: Die mij hebt onthaald beleefde: allervriendelijkste 4 den prys: nl. van dat onthaal 5 niet min doortrapt: even bedreven (wnt iii, ii, 3082: 'In beslist gunsti-gen zin') 6 By: Aan beklapt: verraadt, verklikt 7 wan: als 9 -11 saam ... alls: die woning, tafel, handelsfirma en firmanaam delen en op elk gebied compagnons zijn 11 wat: watook maar 13 de deuchd: de ondervonden goedheid 14 den vyfden: nl. Abraham Heirmans 15 Korts: Nog onlangs schaffen leverancier, importeur 16 Nu, aan den Genuees, vertrouwt: Nu betrouwbare leverancier van zout aan Genua. Of (Van Es, 195 3, p. 150): Nu in een vertrouwelijke handelsrelatie tot Genua. 17 wyl: nu reisree staa: op het punt sta af te reizen 1 8 langs Hadria: aan de Adriatische kust, dwz. te Veneti?20 Te laat en: Achter te laten 2 1 laat: laat... achter, schenk 2 2 met die pen: in het gebruik van de pen van een rijmer 2 3 krummel: kruimeltje, flintertje 2 6 Het is Veneci, maar in schets: Het is slechts een (ruwe) schets van Veneti? 27 beworpen: getekend, 'gekalkt' (wnt 11,11, 2412, deze plaats) 27-28 op ...penceel: op het paneel dat zoveel eerder het penseel van de dichter Sannazaro (145 8-15 30) verdient. Waarschijnlijk verwijst Six naar San- nazaro's gedicht De Mirabili Urbe Vene tijs, waarmee de dichter veel eer had ingelegd: 'Het Gemeene best van Venetien [...] schonk hem tot een eeregift, voor iedere regel, die hy opde stadt dichte, volgens Aldus Manutius, hondert scudi, dat, in onze munt, omtrent zoo veel ducatons bedraegt' (Vlaming, 1730, p. 293). Six heeft Sannazaro's vers nagevolgd in zijn op Amsterdam (no. [270]). 2 9" 3 0 &aa te mart, Met danken: 'loop heen met je bedankjes', m.a.w. wat heb ik aan je 'dank-u-wels' 30-31 hoe ... verstaat: hoe zou het hart kunnen laten blijken wat de mond slechts kan zeggen {verstaat: 'kan'. Van Es, 195 3, p. 150 verklaart verstaat echter met: 'doet verstaan', mededeelt, bedoelt of: wil). Six bedoelt dat een dankwoord weliswaar 'waardeloos' is, maar dat het hart geen middelen ten dienste staan om een 'dankdaad' bij het dankwoord te voegen. 3 2 Al eer het aankomt op de daad: Voordat de gelegenheid tot een daad (een wederdienst) zich voordoet 513 3 3 Dam nl. als die gelegenheid zich wèl voordoet geen slechte rymery: dwz. wel wat meer dan onbetekenende rijmelarij 34- 35 Dat... werdem Die anders, als het poëzie was, wèl enige waarde zou kunnen hebben 35- 36 weer goed Betoonen: opnieuw (dwz. na dit onbetekenende bedankje) van mijn dankbaarheid getuigen 3 6 dan met hartebloed: dwz. dan met een daad die meer recht doet aan de dankbaarheid van mijn hart 3 8 Des Heeren heilige aadem: de Heilige Geest hel: moge neigen, moge neerdalen (vgl. wnt vi, 516) 40 Op pielen, van u al gelyk: Gelijkelijk naar (of: op) al uw zielen 41 wj gullen ons nooit sien: wij zullen elkaar nooit meer ontmoeten. Six weet dus al min of meer zeker, dat hij niet meer zal terugkeren in Veneti?(vgl. gedicht no. [97], r. 326-328). 43 Wie ...geschiet?: Wie weet, wat met ieder van ons ('tussen ons') nog te gebeuren staat? Six sluit de kans op een weerzien dus niet geheel uit, al acht hij die gering. 44 Geberghte ontmoetgeberghte niet: dwz. Al zullen de bergen elkaar niet gaan opzoeken. Six refereert aan uitdrukkingen als: 'd'Een mensch den ander wel ontmoet, Dat gheen gheberght' of heuvel doet' (De Brune, 1636, p. 224) en 'Menschep gemoeten malkanderen meer dan de vaste Bergen' (Vande Venne, 1635, p. 195). Hij zal bedoelen, dat het wel zeer onwaarschijnlijk is dat hij de vrienden nog ooit zal weerzien, maar dat de kans op een ontmoeting tussen gebergten nog geringer is. Er blijft dus altijd een, zij het geringe, kans op een weerzien bestaan. [290] GRAFSCHRIFT (p. 485) toelichting Het gedicht staat op p. 363 van Six' Poësy. annotatie de tweede Wilm: Willem 11 (1626-1650) diende, als Heer: paradox met vreede: dwz. door Holland de vrede te schenken Die: vree de tyd, die naa vier vyfdedeel van bondert jaaren: na tachtig jaren van syn Vaader: door zijn vader Frederik Hendrik. Toen de vrede van Munster getekend werd (30 januari 1648), was Frederik Hendrik al overleden (14 maart 1647), maar de vrede had reeds jaren in een stadium van voorbereiding verkeerd. Syn Grootvaar: Willem de Zwijger syn Oom: Maurits volhardde: bestendigde Een ...lyk: Duurzame kransen van de olijf (van de vrede), de eik (van de bescherming van andermans leven tegen een vijand) en de laurier (van de overwinning) moeten hun dode lichamen bekronen (vgl. voor de krans uit eikeblaren, de Antieke 'corona civica': Gellius, Noctes Atticae, v, vi, 11-14). 514 8 syne Meesters: dwz. de Staten (vgl. r. 2) verdoem lik: op een afschuwelijke wijze 9 fiere leeuw wulp: trotse leeuwewelp 9-10 gaf--' 't veld: verrichtte vóór het einde van de oorlog daden waaruit zijn heldenmoed te velde bleek. In 1643 nad Willem 11 zich onderscheiden in de strijd tegen een afdeling Spaanse cavalerie bij Brasschaat (Kernkamp, 1943, p. 66-67). 11 hem, om de werreld, droegh: zijn naam rond de wereld bekend zou maken 1 2 Hy moest: Moest hij (zo nodig) als veegh: alsof hij al bijna dood zou zijn! De prins was in 1650 pas 24 jaar oud. wat wonders werken: een of ander wonderdaad verrichten 1 3 Wat kon hy grooters: Welke grotere daad kon hij stellen 14 Bespringen: Aanvallen wat heirs: een legertroepje Geleên van Amsterdam: dwz. Hetgeen werd ondergaan door Amsterdam (eind juli, begin augustus 1650) 15 korts: weldra, korte tijd later syn kindersiekte: Willem 11 overleed op 6 november 1650 aan de kinderpokken 16 Amstelaars: Amsterdammers [291] op d'olifantsbrugh (p. 486) toelichting De hier bedoelde brug over de Amstel (vgl. d'Emster, r. 4) kan alleen de Doelenbrug zijn; dat is de enige houten Amstelbrug die in Six' tijd (nl. in 1633) vervangen werd door een stenen opvolger. De brug werd ook Lange Brug, Ro?brug en Leeuwenbrug genoemd, maar van een bijnaam(?) Olifantsbrug is mij elders niets gebleken. Misschien werd er op de oude houten brug een winkeltje 'De Olifant' gedreven en heeft Six' gedichtje daarop betrekking (Kouwenaar, 1936 en Kruizinga, 1973, met name p. 54-57). Dit gedicht staat op p. 363 van Six' Poësy. annotatie 2 korts: niet lang geleden 3 Hy: nl. de brug dit 's Stoffels God: dwz. dit moet, blijkens het gewicht, wel de god zijn die Christoffel over het water droeg. De heilige Christoffel of Chris-tophorus droeg reizigers op zijn schouders over een rivier. Eens zette hij een kind over en hij herkende daarin Christus, omdat het buitengewoon zwaar woog. Door de gelijkstelling van Christus met een olifant en door het gebruik van de met sulligheid geassocieerde vorm Stoffel (vgl. wnt xv, 1809) drijft Six de spot met de legende. dies: daarom neegh: 'boog' (zgn. uit eerbied) geneegen: toen hij was doorgebogen, ineengestort 515 4 d'Em ster: een in Six' tijd gewone wisselvorm van 'de Amstel' (vgl. Stoett, 1931, p. 223-224) sj: 'men' [292] op het pesthuis (p. 487) toelichting Het nieuwe Pesthuis of Buitengasthuis was in 1630 gebouwd, op een terrein buiten de wallen (de plaats van het latere Wilhelminagasthuis). Het gedicht staat op p. 363-364 van Six' bundel. annotatie ryse: hef... op ooren: metaforisch voor: vleugels van het gebouw ben ik geen Numidisch monsternest: dwz. zie ik er niet uit als een Numidi- sche broedplaats van monsterlijke beesten. Het Noordafrikaanse Nu- midia bracht volgens Plinius, Naturalis historia v, 11, 22 niets anders voort dan marmer en wilde beesten. Van buiten en van binnen zag het Pesthuis er dus niet zeer afschrikwekkend uit, maar ... schriktghe: als u bang bent schouwt: schuwt schrikkelijke: angstwekkende syn woon verkooren: zijn verblijfplaats gevonden [293] op het selve (p. 488) toelichting Het gedichtje staat op p. 364 van Six' Poësy. annotatie titel op het selve: Op hetzelfde Pesthuis 1 met pest: samen met de pest de dood staat daar beneeven: dan gaat dat (gewoonlijk) gepaard met de dood 2 Vlucht al de werld vervaart: Als alle mensen angstig wegvluchten als een melaatsch: als van een melaatse 3 och arm!: ach arme! 4 Ik ... 7 leeven: Ik zorg voor uw dagelijkse kost (vgl. armoede, r. 1) en uw medische verzorging (vgl. pest, r. 1) en ik rek zodoende veelal uw leven (vgl. dood, r. 1) [294] aan myn Neef (p. 489) toelichting Aan welke 'neef' Six dit gedicht heeft opgedragen weet ik niet. Ook kan ik het niet precies dateren. Het staat op p. 364 van zijn bundel Poësy. 516 annotatie 2 Wyl: Nu 7 tentje: het lentetje van ons leven 3-4 stukken Gaat vallen: dwz. zijn blaadjes begint te laten vallen (vgl. wnt xvi, 372, deze plaats) 4 dat: wat te spaade spyt: wroeging geeft, als het al te laat is 6 gaade slaan: waarnemen 8 met: nog bij 11 onse dagh: dwz. ons leven gesonken, in de daalen: als die is nedergedaald, neergezonken (wnt iii, ii, 2186 en 225 3) 1 2 de doode %ee: de zee des doods (hoewel de zon, in zee neergedaald, wèl verrijst) (vgl. voor dit beeld: Catullus' Carmen v, 4-6) 1 3 werd: wordt tuiten: haarlokken (wnt xvii, ii, 3959), dwz. bladertakken 14 Ontschooren: Afgeschoren (wnt x, 1954?deze plaats), Afgeknipt van de winterscheer: door het scheermes (de schaar) van de winter 16 het: nl. het bosch schoone groente: mooi groen gebladerte 1 7 ons bruine lokken: onze donkere lokken (wnt iii, i, 1666), in contrast met de tuiten (r. 13) 19 Wy sien: Dan zullen wij ... zien dood is: dwz. achter ons ligt 2 2 7guide vlies: dwz. alle na te jagen rijkdommen (naar het door Jason en de Argonauten nagejaagde gulden vlies, wnt v, 1247) 2 3 ons dienen van het groei/en: ons voordeel doen met de tijd van de groei, de jeugd [295] LAUWERIER, AAN JOANNES DlLMAN, BEWEERT HEBBENDE DE INLEIDINGE DER GENEESKONSTE (p. 490) toelichting Op 9 december 1650 liet 'Johannes Dyman Beverwyckanus' zich inschrijven aan de medische faculteit van de Leidse universiteit. Hij was toen 21 jaar oud. Vier jaar later sloot hij zijn studie af (vgl. gedicht no. [381]). Blijkens de titel zal dit gedicht lauwerier betrekking hebben op het baccalaureaatsexamen van de latere arts; men werd in de medische opleiding in Leiden eerst baccalaureus (of kandidaat) en daarna doctor (Kroon, 1911, p. 13). Joannes was de zoon van Six' vriend en verwant Simon Dilman, een arts in Amsterdam (vgl. r. 26-28 en het Register van namen). Dit gedicht staat op p. 365-366 van Six' Poësy. lauwerier: Lauwertak (vgl. baccalaureaat) beweert-. Verdedigd, Staande gehouden Gelukkigh ... saaken: vgl. Vergilius, Georgica 11, 490-494: 'felix, qui po-tuit rerum cognoscere causas' 517 4 De twee paar elementen: De vier elementen aarde, lucht, water en vuur (in de oude medische wetenschap verbonden met de humeuren zwarte gal, bloed, flegma en gele gal) staaken: schuilgaan, zitten 5 kent dengrooten God: Vergilius prijst in de genoemde passage de man gelukkig die de akkergoden eert (vgl. de annotaties bij r. 17-20). 6-7 gaat... lot: overwint het wisselvallig lot (vgl. Vergilius t.a.p.) 8 vordert sich: doet zichzelf... voordeel, komt zichzelf... te stade I o het ooghwit braaf ges laagen: uw blik op edele wijze gericht (vgl. wnt x, 2337-2338) II op Leidens wysen stoel: op het spreekgestoelte van de Leidse universiteit 12 jaavelyn: werpspeer (wnt vii, i, 239) (in een toespeling op Horatius' Integer vitae, Ode 1, x x 11, 1 -4?) loose laagen: slimme vallen ('strikvragen') 1 3 teegenschuttery: dwz. een krachtige oppositie veracht: 'moeiteloos het hoofd biedt' 15 Wyl: Nu des artsenysgeslacht: de geneeskunde 16 Begint: In haar beginsel beheerst vaste stylen: een hechte onderbouw 17 Vergeefs: Zonder (blijvende) uitwerking. Bijkens dit bijwoord zal Six hier geenszins denken aan de 'gramme' God van het Oude Testament, al lijkt hij in zijn woordkeus (gram en geweeken, tot de sonden) de lezer tot die interpretatie te willen verleiden (vgl. ook r. 5). Six zal hier doelen op Apollo en bijvoorbeeld op diens woede tegenover de Grieken voor Troje (vgl. ook de annotatie bij r. 22). 1 8 tot de sonden: men denke bijvoorbeeld aan de smadelijke behandeling van de vader van Chryseis door Agamemnon. Deze Chryses was een Apollopriester (Ilias 1). 19-20 een vlam, Volpests: vgl. de pest in het Griekse kamp (Ilias 1, 43-5 2) 2 o niet min swaare wonden: nl. de tweedracht onder de Grieken 2 1 toen: nl. in de tijd van de woede van die god de teeler: de vader 2 2 Den Godgeeert, in slangen maaksel: De goddelijke Asklepius, vereerd in de gedaante van een slang (vgl. Pausanias 11, x, 3). Asklepius was een zoon van Apollo. De identificatie van God (r. 17 en ook r. 5) met Apollo wordt hiermee wel onmiskenbaar. 23 te leggen an: te richten 24 uit heur smaaksel: afgaande op hun smaak. Apollo was onder meer ook god van de geneeskunde. 2 5 het sieke bed: voor: de bedlegerige 26 uw vaader: nl. Simon Dilman, die dus een tweede Apollo is. Zijn zoon Joannes kan als een tweede Asklepius gezien worden. 2 7 Den sieken Amstel: 'Ziek Amsterdam' 2 8 Voorsiende: Met vooruitziende blik (vooral waar het de uitwerking van medicatie betreft) 29 Apolloos soon: dus: Asklepius 31 Want: verklaart noch meer (r. 30) die: die soon 518 3 2 groene soppen', aftreksels van kruiden 7 voorigh leeven'. het 'voormalig' leven, het leven dat geweken was. As-klepius zou Tyndareus uit de dood hebben gewekt (Plinius, Naturalis historia xxix, 11, 3). 3 4 stryk de glansen-, behaal de schitterende luister 3 5 Uws vaaders, van syn haair en ringh: Die afstraalt van de (zilveren) haar- krans van uw vader. De oude Dilman droeg zijn zilveren haarkrans dus als een erekrans voor zijn geneeskunst. Six wenst Joannes evenveel eer en een even eerbiedwaardige ouderdom. 3 6 Onsterfelyke lauwerkransen: Die een onsterfelijke lauwerbekransing is (bijstelling bij glansen, r. 34). Six impliceert ook, dat zijn eigen lauwe-rier (vgl. de titel) niet onsterfelijk zal blijken te zijn. 3 7 f(oo meenigh berd: zovele votiefborden. In het Asklepeion (de Asklepius- tempel) op het eiland Cos bestudeerde Hippokrates de votiefborden die daar door genezen patiënten waren opgehangen (Plinius, Naturalis historia xxix, 11, 4). 3 8 Veelheilkonsts: Nog zoveel medische wijsheid de kerk: de tempel, het Asklepeion 3 9 Dodoens: de kruidkundige Rembert Dodoens of Dodonaeus (1517-15 8 5) Pareus: de Franse chirurg Ambroise Par?of Pareus (1510-1590) met Sennert: en de Duitse medicus Daniel Sennert (15 72-1637) 41 De weetenschap sit op de maan: dwz. Het in de wetenschap nagestreefde doel is onbereikbaar hoog gelegen 42 heeft einde loose trappen: dwz. kan altijd nog hoger klimmen 4 3 staat, in kloek bestaan: is afhankelijk van dapper aandurven 44 Se bly ven leegh, die licht verslappen: Al wie snel opgeeft, blijft laag [296] GRAFSCHRIFT (p. 492) toelichting Six' grafschrift heeft betrekking op de in het voorjaar van 1652 overleden 'zijdelakenkooper' Francois de Vicq. Bij zijn sterven was hij de zeventig gepasseerd (vgl. r. 3). In mei 1652 erfde zijn neef Francois de Vicq (1603-1678), een Amsterdamse arts en regent, een bedrag van 100.000 gulden van hem (Elias Vroedschap 11, p. 580 en p. 583, noot). Dit gedicht staat op p. 366 van Six' Poësy. annotatie 2 voor een millioen, gedraagen: die hij heeft gedragen voor zijn vermogen van een miljoen 3 sturf: overleed 4 Oprecht: In eerlijke handel 5 in soet versaamen: hij gelukkig getrouwd was 6 saad: eigen kindren nochtans: maar toch 7 juist niet lachen: echter geenszins blij zijn, echter diep bedroefd zijn 8 syn leeven: dwz. hij, bij zijn leven 1 o Met schaamlen was hy staagh belaaden: Steeds droeg hij zorg voor de arme mensen 519 11 men: dat men 12-13 Gods ge meent Verarmt: de arme leden van het kerkvolk in dryerleije spraaken: dat in drie talen gesplitst is, nl. in een Duitse (Nederduitse en Hoogduitse), een Waalse en een Engelse gereformeerde gemeente. Ik denk niet dat Six bedoelt dat deze splitsing een 'verarming' was. 14 des stads oumannedaaken: het in 1601 gestichte stedelijke Oudemannen-en -vrouwen-Gasthuis tussen de Oudezijds Achterburgwal en de Kloveniersburgwal, in de wandeling Oudemannenhuis geheten (vgl. nog de Oudemanhuispoort, d'Ailly, 1963, p. 108) 15 Duitschen: Hoogduitse èn Nederduitse (vgl. r. 13)? 16 sand: zond, deed toekomen 19 Dat: 't leeven, dat ook: nl. evenals mijn vermogen 20-21 Myn ...goeden: Aan de aarde laat ik mijn lichaam na, en aan mijn vrouw, mijn neef en aan u (nl. de in r. 6 en r. 12-16 genoemde begunstigden) de rest van mijn bezit. Het lyk wordt hier dus ook voorgesteld als goed, als aards bezit. [297] OP EEN ROOMER, BY A. VAN HEEDEN, AAN DEN SELVEN (p. 493) toelichting Is deze A. van Heeden de Anthony van der Heede die in 1622 'kruidenier op't Water' was (Elias, Vroedschap 11, p. 885)? Een Van Heeden was ook te gast bij de vismaal tijd waarop Six zijn vriend Manuel Spranger uitnodigde (gedicht no. [174], r. 38). Het hier behandelde gedicht staat op p. 367 van Six' bundel. annotatie titel by: bij ... thuis 1 Altyd heeden: deze spreuk was dus in het wijnglas van Six' kennis gegraveerd (met een toespeling op diens achternaam). De spreuk was waarschijnlijk bedoeld als een 'carpe diem', een vrolijke vermaning om bij het moment te leven, maar Six weet de spreuk nog anders toe te passen. roomer: roemer 2 al^po: een even heiige: diepzinnig-vrome ken u selven: de vermaarde spreuk boven de ingang tot de Apollotem-pel in Delphi 3 7: nl. aan de betekenis van die spreuk 4 niet, dan: niet meer dan van heeden: van het moment, van een ogenblikje 520 [298] BOOVEN ONSE TUINDEUR (p. 494) toelichting Het gedichtje zal bedoeld zijn als opschrift boven de tuindeur van het buitentje Ceulen van de familie Six van Chandelier in de Diemermeerpolder. Het staat op p. 367 van Six' Poësy. annotatie 2 een floraas staf', een scepter van Flora, de bloemengodin 3 geen goud, en kosteloos: in tegenstelling tot een echte scepter 4 moeder: nl. moeder Aarde [299] SINNEBEELD OP EEN TAMBOERS SILVERE BORSTPLAAT. OP HET VERSOEK VAN MANUEL SpRANGER (p. 495) toelichting Op verzoek van zijn vriend Spranger (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [135]) schreef Six een gedicht bij een zinnebeeld, kennelijk een bundel pijlen met een olijftak of olijfkrans erboven, dat was aangebracht op een zilveren uitrustingsstuk van een tamboer der stedelijke militie. Misschien had Spranger een functie in de schutterij. Het gedichtje staat op p. 367 van Six' Poësy. 1-2 op dfeendracht, met de pylen, Verlieft: die bekoord was door het eendrach- tig verband van de pijlen 2 het Heemelsch dak: 'de hoge hemel' 3 In duiveschyn: In de gedaante van een duif olitak: olijftak 4 Zoo rust het land, op seeven stylen: dwz. Evenzo rust ons vredesland (vgl. het olijf tak je) op zeven steunen (de Staten) [300] op den rouw der erfgenaamen Van joannes lowis (p. 496) toelichting Het gedichtje staat op p. 367-368 van Six' Poësy. titel Joannes Lowis: geen nadere gegevens bekend. De naam komt bij Six alleen hier voor. 1 Verrot die eenge wees, by vaaders jaarigh lyk?: Ligt dan nu die alleenstaande wees (nl. Joannes Lowis) in het graf bij zijn al meer dan een jaar dode vader te rotten? (wnt xx, 2080 suggereert als verklaring van verrotten op deze plaats echter: 'mog. zoveel als: in een toestand van ellende en diepe droefheid verkeeren') 2 de jonghman was heel ryk: de jongeling (Joannes Lowis) was heel rijk (en zal dus bezwaarlijk in het Koninkrijk der hemelen ingaan, vgl. Jezus' woorden naar aanleiding van de rijke jongeling, Mattheüs 19:23-24) 521 3 doch: toch om dat ghe t(yt verblydt?: Is het soms omdat u blij bent (huilt u soms van vreugde wegens de grote nalatenschap)? 4 Zoo ben ik dan verblydt: dwz. Dan gun ik u van harte kryt: huilt (maar niet van vreugde) [301] Antwoord Aan Isaak Fokquier (p. 497) toelichting Dit 'onvoltooide' hekeldicht behandelt de situatie na het vlagincident tussen de admiraals Blake en Tromp (29 mei 1652) aan de vooravond van de eerste Engelse oorlog. De vredesonderhandelingen, waarvan sprake is in r. 69, zijn die tussen het Engelse parlement en een Hollandse delegatie onder leiding van Jacob Cats, na 14 juni uitgebreid met de raadpensionaris Adriaan Pauw (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [332]). Afgaande op de context kan de lezer de zogenaamd onvoltooide passages in het gedicht min of meer aanvullen. Op de plaats van de streepjes zouden, zo blijkt dan, de felste hekelingen hebben gestaan, als het ('door tijdgebrek') onvoltooide gedicht voltooid was. In het spel met de onvoltooidheid en de invulbaarheid van het gedicht schuilt de pointe van Six' Antwoord. Isaak Fokquier zal een vriend en collega-koopman van Six zijn geweest. Hij had grote handelsbelangen in het Middellandse-zeegebied (vgl. Watjen, 1909, p. 358). Hij komt in Six' Poësy alleen nog terloops in gedicht no. [302] voor. Six' Antwoord staat op p. 368-370 van zijn bundel. annotatie 3 Wyl: Nu braaf: dapper 4 steutgaf: afstrafte (wnt xv, 1928, deze plaats, 'eenmaal aangetroffen') wicht: schepsel 7 dry Kooninghryken: nl. Engeland, Schotland en Ierland 8 Van staaten [...] behoedt: Geregeerd door staten, door een parlement 9 konde: kon I o suikersoete: alleraardigste II van wat saaken: over welke onderwerpen. Six wil zeggen dat hij over van alles en nog wat heeft gerijmd en dus zeker geen bezwaar heeft tegen het door Fokquier voorgestelde onderwerp. 1 2 naast de koopvaardy: naast mijn handelsbesognes 1 3 Noch scheelt het my, seer weinigh: En ook nu zou het me weinig kunnen schelen 15 7 Gaat aaverechts: 't Is net andersom loof: geloof 16 de rymens neeringh: 'de handel in dichtwerk', de rijmproduktie 17 aanleide [...] myn sinnen: bracht... mijn gedachten onder woorden 18 Op winst: Met geldelijke winst van mijn dichtwerk als oogmerk ook schoon ik 't hadgesocht: en zelfs al had ik het geprobeerd 522 19 rispenbek'. rupsebek (wnt xiii, 584, deze plaats) wist', zou slechts in staat zijn geweest ydel rach\ dun weefsel (als dat van de cocon van een rups) 2 o om: voor 2 3 die luimem die aardige neigingen, buien 24 kittlen'. kriebelen 2 5 nooit stil van hopen: die nooit stilstaat 2 6 heb se [...] by V haair: heb ... grip op haar, heb haar ... in de vingers se: haar, nl. de tijd 27 Myn reisen: dwz. de handelsreizen die Six in 1649-1651 had gemaakt 2 8 koopmanspennen: dwz. boekhouden en ander kantoorwerk 3 o pluim: veren pen 3 1 in de swarte gal: dwz. in de inkt die geschikt is voor een hekeldicht 3 2 Gestiert van: Bestuurd door (sluit aan bij de rymerspluim) voorseghschen: voorspellende 3 3 seeven waagens: dwz. de instabiele basis van het land van zeven Staten 3 5 stuurlui: dwz. leden van de regering, de Staten Generaal 40 van het kryghsgebrek: vanwege het ontbreken van oorlog, de toestand van vrede. Dit kryghsgebrek, dat volgens Six slechts in naam bestond (vgl. de volgende regels) zou de stuurlui slechts dienen als voorwendsel om tot bezuinigingen in de defensie-uitgaven te kunnen overgaan, hetgeen Six in r. 36-40 suggereert (vgl. ook r. 57-58). 41-42 schaade, Door 't valsche Portugal gedaan: dwz. de strijd met de Portuge- zen in de West (in Brazili? 4 3 van den Vrank: nl. van de Franse kapers die een voortdurende bedrei- ging voor de Hollandse schepen vormden ongenaade: ellende 44 teegenstaan: verweer, verdediging 45-46 Lowisen, en Krusaaten, En [...] meenigh goud pistool: Louis d'ors, en Cru- saten, En ... menige gouden Pistolet, respectievelijk Franse, Portugese en Spaanse munten, door Six in woordspel gebruikt als benamingen van wapentuig. 'Schieten' betekent ook 'uitbetalen' (wnt xiv, 575). 4 8 school: schuilging 5 o de vreedeson verscheen: de zon van de vrede van Munster (1648) opkwam 5 3 wolf: dwz. Spanje syn kooi: dwz. de Nederlanden 5 4 staart: dwz. macht (vgl. 'iemand de staart korten': zijn macht fnuiken, wnt xv, I72) ontjaaght: ontrukt (wnt x, 1877) 5 5 Ons lichaam: dwz. Onze staat 5 7 Langs pulken kleed: Onder zo'n dekmantel de kroonen: de regerende vorsten van andere staten 5 8 de wiek gekort: dwz. van militaire armslag beroofd (vgl. r. 36-40) 61 schaapen: dwz. rijke middelen van bestaan. Engeland gold als het wol- land bij uitstek. 64 vast: gestaag 6 5 fielen: ploerten. Blijkens het meervoud zal deze aanduiding slaan op de eerder genoemde stuurlui (r. 35). 67 hy: nl. de Londenaar kielen: schepen 523 6 9 in handlingh'. waarover onderhandeld wordt 70 haast', binnenkort 71 Karthago: Carthago, in de Punische oorlogen uiteindelijk door de Romeinen verslagen 7 2 uitgetoogen schee: lege schede, dwz. getrokken zwaard 7 3 houdt onse onnoosle syden: kiest onze kant, die er een van onschuld is 7 5 wan: als 76 dat: als 77 wek: spoor ... (nog eens) aan 7 8 Onbreekt my tyd: Als mij dan de tijd zal ontbreken [302] GELUK OP REIS, AAN AnTONI DuiVELAAR (p. 500) toelichting Antoni Jansen Duyvelaer was vice-consul van de Republiek op Cyprus. Six had hem in de laatste maanden van 1650 in Rome ontmoet en hij was daar een maand lang Six' taafelbroeder geweest. Dit in 1652 geschreven gedicht wenst hem voorspoed op zijn reis van Amsterdam naar Veneti? met als eindbestemming Alexandretta, een handelsstad in Syri? Kennelijk behartigde Duy velaer de belangen van de Republiek (of zijn eigen handelsbelangen) ook buiten Cyprus (Heerin-ga 1,1, 1910, p. 569, noot 1; 1,11, 1910, p. 1061-1062, noot 3 en p. 1099). Six kende ook een Zeeuwse familie Duivelaer (vgl. gedicht no. [172]), maar deze Antoni Jansen lijkt geen telg van die familie te zijn geweest. Dit gedicht staat op p. 370-371 van Six' Poësy. annotatie 3 't gee le Tybernat: Six noemt de Tiber geel in navolging van Horatius (Ode 1,11, 13). 4 's w err e Ids ^ie/behoeder: dwz. de paus 5 Wat: Waarom quelt: eist... van, vraagt... dringend 6 Fokquier: vgl. het voorgaande gedicht. De tijdsaanduiding plaatst ook dit gedicht in de zomer van 1652. 7 Tot Spiegels: Bij de familie Spiegel (?). Mogelijk bedoelt Six hier de familie van zijn kennis Hendrik Laurents Spiegel (vgl. gedicht no. [15]). te wyten leek: een verwijt leek te maken (nl. van nalatigheid, vgl. het voorgaande gedicht, r. 1-2) 8 Dies: Daarom, nl. omdat hij me dat verwijt maakte langen: overhandigen 9 hebbe ... uitgesongen: heb mijn 'gezang' ... uitgeput (wnt xvii, iii, 2468, deze plaats), heb ... mijn dichterlijk vermogen verbruikt I o De druppels van myn herssenschaal: object II Apolloos sonnestraal: de zon van de zonnegod Apollo (subject). De hitte van de zomer van 1652 moet enorm zijn geweest (vgl. de gedichten no. [304] en no. [305], r. 10-12), maar Six zal hier ook refereren aan Apollo als god van de dichtkunst (vgl. r. 14). 14 Uit Kastalsgeestigen fontein: Uit de geestrijke bron Kastalia op de Par- nassus, de dichterbron 5 24 Zoo ik bevruchten %pu het brein: Mocht ik mijn geest (opnieuw) vrucht willen laten dragen Gelyk 't drooge aardry k, om: Zoals de uitgedroogde aardbodem behoefte heeft aan {was [...] verleegen samengetrokken uit r. 13) voort te sette: te vervolgen. Duyvelaer was dus kennelijk korte tijd in Amsterdam geweest; hij was op doorreis. van my ook eens gedaan: die ik ook eens heb gemaakt. Six bedoelt zijn tweede reis naar Veneti?in de herfst van 16 51; toen was hij door Duitsland en over de Alpen naar Veneti?gereisd. Zijn eerste reis, van 1649-1651, had hem via Frankrijk en Spanje naar Itali?gevoerd. Weer: Terug. Het woord kan zowel op Duyvelaars als op Six' reis slaan. Gemunt voorts op: Met vervolgens ... als uw reisdoel Alexandrette: vgl. de Toelichting. liet my geene rymens uur en: hebt mij niet ruim de tijd gegeven om te dichten (nl. vóór uw vertrek) Ik songh noch anders braaf uw lof: Anders zou ik nog terdege uw lof zingen naarstigh: nauwgezet om 't heiligh hof: rond het Vaticaan, in Rome werk: nl. bouwwerken het nieuw: dwz. het nieuw Romeinen werk, de moderne bouwwerken in Rome laat Peters kerk: uitgezonderd de Sint Pieter Zyn duinen, by geberght, geleeken: Heuvels zijn, in een vergelijking (van het oud Romeinen werk) met gebergte. Het onderwerp het nieuw is een collectivum voor: 'de nieuwe bouwwerken' en dit kan de verklaring zijn voor de discongruentie het nieuw [...] Zyn. Het strydperk: nl. het Colosseum Elx heugnis: Mijn herinnering aan (de gegevens uit) elk van die boeken Uitheemsche boe ke kraam ers: De verkopers van in het buitenland gedrukte boeken onkryghlik niet be taaien: niet kopen, omdat ze daar niet te koop zijn (niet besteld kunnen worden, omdat ze zo zeldzaam zijn) my die laaten: die voor mij achterlaten Gelyk een goeden fooi te leen: In leen, als een mooi afscheidsgeschenk aan mij (wnt iii, iii, 4622). Impliciet herinnert Six Duyvelaer eraan dat hij wel een fooitje verdient (nl. voor het schrijven van dit gedicht op verzoek, vgl. r. 5 hierboven?). Zoo leidde ik u [...] heen: Dan zou ik u ... uitgeleide doen En %ou ik altyd met u praat en: En dan zou ik altijd uw wijze uitleg in die boeken kunnen terugvinden(?) schoon: ook als se: nl. de zeldzame boeken Noch dankt u al myn ingewand: Ook dan zal ik u van ganser harte danken Dat: nl. goed geselschap, buitens land strekke: geve Voor: Als afwering tegen 4 7 Den Enge/ Rafel: De engel Rafaël, volgens het apocriefe boek Tobit een metgezel en beschermer op reis (Tobit 5:6 en 17) 48 handgebaaren: werk, bezigheden (wnt v, 1947, deze plaats) [303] Lyktraanen, Oover Andries Bikker, heer van engeleburgh, raad, en oud burgemeester, &c. (p. 502) toelichting Op 24 juni 1652 overleed de bekende Amsterdamse regent Andries Bicker (geboren in 15 86). Hij werd in de Oude Kerk begraven. De zomer van dat jaar was zeer heet (vgl. de op dit gedicht volgende gedichten no. [304] en no. [305] van hetzelfde jaar). Het hier behandelde gedicht staat op p. 372-373 van Six' bundel. annotatie titel heer ... burgemeester: Bicker was heer van Engelenburg sinds 1646, hij had zitting in de Raad van 1622 tot zijn dood en was in de periode van 1627 tot 1649 tien maal burgemeester (Elias, Vroedschap 1, p. 346). 1 de Doelestraat, en gracht der k/uuvenier: de Kloveniersburgwal en de (in het verlengde daarvan liggende) Nieuwe Doelenstraat. Bicker woonde aan de Kloveniersburgwal, nabij het Oudemanhuis (Elias, Vroedschap 1, p. 346). 2 benaauwder, van die kyken: nu nog benauwder door de massa van toeschouwers 3 getier: geweeklaag 5 f(po: even (wordt opgevat in a/s, r. 6) ommegangh: 'gelopen te hebben' 7 Aan: sluit aan bij Vraaghde (r. 5) 8 saatigh: bedaard (Kiliaan, 15 99 verklaart satigh met 'Placidus, modes-tus, temperans' en noemt het woord 'vetus') verbreidde: uiteenzette (r. 9-36 is in de directe rede gesteld) 9 werd: wordt I o steebooden: stedelijke beambten II Geleidt: Voorafgegaan meederaadt: de andere raadsleden (de Raad bestond in Amsterdam uit 36 leden, Elias, Vroedschap 1, p. xxxiv) 1 3 flus: zo kort geleden nog (wnt iii, iii, 4592) 14 aan dien naam, en braave stammen: aan de edele stamboom van die naam 15 waapenkroon: kroon boven het (Amsterdamse) wapen chalcedon: een fraai getinte doorschijnende steen 16 van twaallef %ulke vlammen: onder twaalf zulke gloeiende stenen. In 1645-1650 hadden zeven leden van de familie Bicker tegelijkertijd zitting in Amsterdamse bestuurscolleges (Elias, Vroedschap 1, p. xci). In 1652 heeft Six kennelijk weet van nog meer hoge functies in deze zeer grote familie. 17 Een suil van V Haagsch gebouw: dwz. Een pijler van de Staten-Generaal. In de jaren 1646-1648 was Andries Bicker gedeputeerde ter Staten-Generaal (Elias, Vroedschap 1, p. 346). 526 1 8 En ... schaalen: dwz. En rechtvaardige wetten uitvaardigt (als een ge- blinddoekte Justitia met zwaard en balans weegschaal) 19 den Raad: in 1637-1639 en 1650-1652 was Bicker Raad ter Admiraliteit te Amsterdam (Elias, Vroedschap, t.a.p.). 2 1 Besorger: De Verschaffer'. In 1641 werd Bicker bewindhebber van de voc (Elias, Vroedschap, t.a.p.) 21-22 de spil... maatschappyen: de wolspil die door de Oostindiër gedurig ge- draaid wordt in dienst van de voc (zodat de voc er 'goed garen bij spint?) 2 3 slissen 'beëindiger' (wnt xiv, 1830, deze plaats) 24 Sweed en Pool, by Sweed, en Deen: In 1627-1628 was Bicker gezant in Zweden, Polen en Brandenburg, in 1635 in Zweden, Polen en Denemarken en in 1645 alleen in Zweden (Elias, Vroedschap, t.a.p.). Tussen Zweden en Polen en Zweden en Denemarken werd reeds vanaf het begin van de zeventiende eeuw oorlog gevoerd in verband met de hegemonie in het Oostzeegebied. Waarschijnlijk denkt Six aan een rol van Bicker bij het Zweeds-Poolse verdrag van Stuhmsdorf (1635) en het Zweeds-Deense van Brömsebro (1645). heet in 't stryen: verhit geraakt door de (langdurige) oorlogvoering 2 5 Vaader van de loffelykste vree: Six doelt op Bickers rol als gedeputeerde bij de onderhandelingen voor de vrede van Munster (1648) (Elias, Vroedschap 1, p. xcni). 2 6 wyl de werreld stond: terwijl de hele wereld eerbiedig rechtop was gaan staan by gr00ten: door heersers 27-29 die ... geboort: die, toen hij voorzag dat er weldra een burgeroorlog in stad en staat geboren zou worden, die bij de geboorte smoorde 2 9 met uitlaat van den rok: door van de mantel... afstand te doen 3 o maar niet van grooter eere: maar dan wel om groter roem te oogsten ('maar zonder van groter roem afstand te doen') 31-32 Om ... Heere: Om namelijk de heersersmantel van een machtig heer (Willem 11), waarin vermoedelijk een juk voor onze hals verborgen was, af te weren 3 3 sloovernys: gesloof (wnt xiv, 1925 is deze afleiding alleen bij Six van Chandelier tegengekomen) 3 4 Dry kruissen tyds: Drie maal tien jaren (een kruis is een periode van tien jaar, vgl. wnt viii, i, 431). In 1652 was Andries Bicker al dertig jaar lid van de vroedschap. op dry kruissen van ons waapen: dwz. gezeten op een zetel met ons wapenschild met drie kruisen (het Amsterdamse wapen) 3 5 V derde been: een stok heel: helemaal (bij zijn overlijden was Bicker 66 jaar oud) 36 Werd: Wordt 3 7 brak: onderbrak, beëindigde die vroome %iel: nl. de man die het bericht meedeelde (vgl. r. 5-8) 3 8 seere: aangedane, bedroefde 40 V saaligh Engleburgh: dwz. de hemel 41 het hoofd van 't saalighst kruis: God 42 heersch: zetel, verblijf 527 [304] KOUDE IN DE HONDSDAAGEN (p. 504) toelichting Het 'gedicht dateert van juli 1652, de maand van Tromps verlate tocht naar de Engelse vloot bij Duins en Hitland aan het begin van de eerste Engelse oorlog. De tocht zou uitlopen op een complete mislukking. Dit gedicht staat op p. 373 van Six' bundel. annotatie 2 Ontsteeken: Aansteken, Besmetten met hetpestigh seer: de pestziekte. Van een echte pestepidemie in Amsterdam is echter eerst sprake in 165 5-1656 (Montanus, 1665, vi, p. 444). 3 den Heemelhond: het sterrenbeeld de Hond, met Sirius als belangrijkste ster. De 'hondsdagen' vallen in Nederland in de periode dat Sirius boven de horizon staat (19 juli - 18 augustus). 4 langs: over ... heen 5 geen hinder ly: geen last heb van de hitte (de uitleg volgt aan het einde van het gedicht) 6 op een ry: in een rij van drukwerk (of: van klanten?) 7 al 't gedicht: al de gedichten 8 Zoo oovervloedigh, in het licht: Die in zo groten getale in het licht zijn gekomen 9 Op Neerlands slaapend waapenbeest: Op het slapende beest van het Nederlandse wapen, dwz. de leeuw. Uit de overvloed van pamfletten op de 'slapende' leeuw noem ik De Legghende Leeuw, Op De Getergde Leeuw, De Leeuw Der Vereenighde Nederlanden, Op De Ghehoonde Leeuw, Den Moedeloosen Leeuw, Aen de Hoofdeloose Staarten en de prent met toelichtend gedicht Het Loos Bedrog van Engelandt, waarop een in een wieg liggende leeuw is afgebeeld. In hetzelfde jaar 1652 verscheen echter ook De Wakende Leeuw (respectievelijk Knuttel 7267, 7268, 7268a, 7269, 7271, 7279 en Petit 2681). i o Van elk: Door iedereen. De Nederlanders ondervonden tegenwerking van Engelsen, Portugezen (in Brazili? en van Franse kaapvaart. ii Londens hond: In de pamfletten worden de Engelsen meermaals voorgesteld als 'doggen'. Deze hond staat naast die van r. 3. 1 2 Dat: nl. al 7gedicht (r. 7) 1 3 gelyk als 14 hooimand: juli. De koude van de grond (r. 12-13)ls kennelijk in ver- band te brengen met de angst voor het weerloze, getergde vaderland. correctie Op p. 373 van de bundel Poësy staat in r. 4 van dit gedicht lags. In de lijst met Drukfeilen achterin is dit verbeterd tot langs. 528 [305] Stadhuisbrand (p. 505) toelichting Dit gedicht op het afbranden van het oude stadhuis van Amsterdam (juli 1652) staat op p. 373-378 van Six' bundel. annotatie 1 Augustus: deze maandaanduiding zal de lezer in Six' tijd voor een raadsel hebben geplaatst; heel Amsterdam wist natuurlijk dat het oude stadhuis niet in augustus, maar in de nacht van 6 op 7 juli 165 2 was afgebrand. Een vergissing van de naar eigen zeggen zo nauw bij het bergen en blussen betrokken dichter lijkt uitgesloten en men is dus wel genoodzaakt Augustus, als bepaling bij Son, anders op te vatten. Welnu, augustus heet ook de oogstmaand of kortweg 'de oogst' (wnt x, 2326) en 'wie in den oogst slaapt, die leeft ter schande', zoals het spreekwoord zegt (wnt x, 2327). Six past dit aan de bijbel ontleende spreekwoord niet toe in de gebruikelijke zin en maakt de zonnegod dus ook geen verwijten van luiheid, maar draait het spreekwoord om tot 'wie ter schande leeft, die slaapt in den oogst' en berispt de Zon wegens zijn omgang met de geliefde in zijn arm, die immers ook zijn zuster is (vgl. r. 2). Omdat de zonnegod met zijn zusje 'ter schande leeft' brandmerkt het aangepaste spreekwoord hem tot een 'slaper in den oogst' en zo kan Six hem een in een soeten droom verkerende Augustus Son noemen, al bedrijft Apollo zijn schandelijke incest feitelijk in juli. Six' gekscherende aanmerking is daarmee duidelijk geworden, al blijft het ingewikkelde raadsel -of de oplossing ervan?- wat ver gehaald. Six kan zich uiteraard ook vergist hebben. 2 de Maan: Diana, tweelingzuster van Apollo 3 syn vergulden arm: metaforisch voor: zijn licht. De maan ligt immers in het licht van de zon en weerkaatst zo de zonnestralen. 4 langs: onder gestamde flikkersaaien: gewelven vol stergeflikker 5-6 van moeite, by den dagh, Geleeden: van tijdens de dag opgedane vermoeid- heid (leidt verontmoeide in) 6 verontmoeide: rustte uit, verkwikte varsche pluimen: verse donsveren 7 In twee, en viergevoet: Onder mens en dier roeringh, noch gewagh: beweging noch geluid 8 in Lethes schuimen: in het schuim van de rivier van Vergetelheid 9-10 in pulken valschen tyd, Meer noodigh: de scherpe tegenstellingen binnenslands en de dreigende oorlog met Engeland veroorzaakten immers veel beroering. I o licht: allicht een ander: nl. een ander dan ik (r. 11) II Gelyk: Net als 1 3 sus: sst! 15 ringen: deurringen, kloppers 16 7 Benaauwt trompet: Het angstig trompetteren, als brandsignaal (wnt xvii, 11, 3175, deze plaats) ingewand: innerlijk 529 17 liet: verliet 1 8 Verduisemt: Versuft (wnt xix, i 544, deze plaats) 19 wanneer: toen 20 Priams hof: Troje, de stad van Priamus, door de Grieken in brand gestoken na de list met het houten paard met: op dat moment 21 dat gevaar t: dat vreemde bouwsel (vgl. wnt iv, 1892) Vrouw Jakobaas: Jacoba van Beierens 2 2 Wilm den sesten, Graaf: Willem vi, graaf van Holland, de vader van Ja- coba van Beieren louter: helder 2 3 een ontbyt: nl. een in de vroege ochtend te verteren prooi 24 gierge: begerige dus onnoosel: op zo'n onnozele manier 2 5 Sa!: Vooruit! 2 6 verrasche: overvalt 2 7 dus: op die manier 2 8 Vlughs eindloos: Binnen korte tijd, maar voor altijd (wnt iii, iii, 4590, deze plaats: klankvariant van fluks) krakeelige: ruziemakende. De ruzie zou ontstaan door het teloorgaan van officiële documenten en geld. 3 o Al waar: Op alle plaatsen waar, dwz. Altijd wanneer ontglommen: in vlam geraakte 3 1 dissel: soort bijl daar voor: in plaats daarvan 32 De huisbraak: Het inbreken voor 'tgemein: in het algemeen belang (paradox) heeft saalige belooningh: kent zegening als beloning 3 3 boom: balk 3 4 Forts: Fors, Krachtig 36 Hou: Kijk hier! naaste: meest nabije, aangrenzende 3 7 dat wierp ik, onder voet: dat wierp ik naar beneden, op straat. Gewoon- lijk betekent 'onder voet werpen' vertreden, tenietdoen enz. (wnt xxii, 340, vgl. ook r. 153 hieronder). 3 8 klabbotste ...op: ramde ... open (wnt vii, ii, 3272, deze plaats) 3 9 morschmouwen: losse mouwen ter bescherming van de manchetten bij kantoorwerk. Wat de bedoeling van de overhandiging of van de vermelding ervan op deze plaats is, weet ik niet. Misschien benadrukt Six ermee het chaotische van de situatie; wat zou een armen bloed immers met deftige morsmouwen aanmoeten? bloed: sloeber 41 ontfangh, en wisselbank: de in het stadhuis gehuisveste bank waar men de stedelijke belastingen e.d. inde en waar de voor het giro verkeer gedeponeerde gelden werden beheerd (Van Dillen, 1964, p. 372) 4 3 berghde: stopte weg klank: dwz. klinkende munt 44 gol: telde, had ... nut teegenraasen: razend verbod 530 4 7 Z°° als: Op het moment, dat de bankknechP. de bankklerk van pas: op het goede moment tot achterhaal', om het geld te achterhalen 48 den brui: de boel (wnt iii, i, 1616, deze plaats) wisse slaagen: vast en zeker aanstaande ineenstortingen 5 o Gehouwen: Verplicht 5 1 Wie: Wie echter vorder: verder blyven: sterven 5 2 Dat werd: Die zal om die reden ... worden 5 3 schoot [...] langs: belandde ... op breekgeweer: breekgereedschap 5 4 een gevloeiden hoop: een aangestroomde menigte tot lessingh: om te blussen 5 5 met een keer: in een ommezien 5 6 teegens schaamen: tegen de schaamte. Six is zich dus snel even gaan om- kleden. 5 8 geterght: als hij aangevallen wordt wan: toen 5 9 opgehaalt: opgezogen (wnt xi, 779; vgl. ingewand, r. 60) 60 haare: dwz. van de toren. De toren van het oude stadhuis was aan de onderzijde van steen. De spits bestond uit een houten klokkenstoel. 61 afgesmolten: uit haar ophanging losgebrande 6 2 dreefy ter lucht van vuile rooken: steeg omhoog in de met vuile rook ge- vulde lucht 6 3 Dan: Toen vlamde V: brak er een vlam 64 Klootswyse: Bolvormig wierdgebr00ken: werden verblind (discongruentie) 6 5 gebraakt: door het vuur naar buiten geworpen uitgebrande: losgebrande 66 Een heldre wasche brief: Een onaangetaste brief met een waszegel (wnt vi, 507), of bedoelt Six een met was verzegelde, geheime akte die nu eerst 'opgehelderd' wordt, niet doordat de inhoud bekend wordt, maar doordat zij in heldere vlammen verbrandt? 6 7 beneên: vanaf de aarde 6 8 in de scheemerdagh: in de vroege ochtenduren van 7 juli dagh, en nachtlicht: zon en maan 70 spaakend: van droogte opensplijtend (wnt xiv, 2564, deze plaats) 71 al^po: evenzo 7 2 Vergeefs: Maar tevergeefs om tegenweer: vanwege het verzet 7 3 baare: naakte, loutere 74 in V hart: in het gemoed van de omstanders glimmen: gloeien 7 5 Zoo: Toch trouwe: het getrouwe deel van het 531 7 6 voor te staan: te beschermen met: door 7 7 leer: ladder brandhaak: metalen haak met een lange houten steel die dient om bij een brand muren e.d. omver te halen (wnt iii, i, 1097) 78 loopen: een stormaanval... doen 79 geweert: bewapend 80 Omringden: Zetten ... af al de markt: de gehele Dam onbesuisde boopen: onstuimige massa's 8 1 om verraad: op misbruik van de situatie uit 8 2 met: bij 8 3 gaalery: rij, keten besloegh: nam ... in beslag 84 te laaden: te vullen 8 5 doorgaans: voortdurend 8 6 Het Damrak: Het Damrak, dat in Six' tijd nog doorliep tot de plaats waar tegenwoordig de Bijenkorf staat was beset, met ladders: dwz. dat men tegen de wallekanten van het Damrak ladders in het water had gezet 87 De leege vaaten wierp men naauwliks toe, men: Men had de lege emmers nog maar nauwelijks toegeworpen, of men ... 8 8 Gevult: Na ze gevuld te hebben 8 9 met: door 90 een kist, en schuit: kennelijk gebruikt als reservoirs voor brandspuiten die niet de mogelijkheid boden de afstand tussen stadhuis en Damrak onmiddellijk te overbruggen 91 had er moed: had de hoop, zag kans (vgl. wnt ix, 916) 9 2 leschen: blussen vroegh te stuiten: binnen korte tijd geheel uit te laten gaan 9 3 klootjes volk: het gepeupel (wnt vii, 11, 4323, deze plaats) 94 den Raad: de vroedschap 9 5 tot de leste: tot de laatste man. In Amsterdam bestond de vroedschap uit zesendertig leden. opsicht: toezicht 96 Voor stad, en wee sen goed: Ter bescherming van de stedelijke bezittingen en de wezenkas de seegelblaaren: de gezegelde akten 9 7 met: waaronder met name 9 8 Aan klinklaar silver meest: Vooral bestaande uit klinkklaar zilver (wnt vii,11,4131, deze plaats; tonnen goud is hier genomen als waardeaandui-ding, wnt xvii, i, 995) veinsters: vensters 99 de reegen: de regen van goud, de metamorfose waarin Jupiter Dana?be- zocht kout: babbelt 1 o o Wat [...] eers: Hoeveel eer 1 o 1 als: toen 1 o 2 bergers: degenen die zich over het geld ontfermden 532 i o3 helmbard', hellebaard (wnt vi, 515, deze plaats) vrees', moet vrezen 103-104 dees ... deeren: objectszin: 'dat... enz.' i o 5 naa\ naar 106 vervoert', verleidt 108 schouw lik', afschuwelijk daar: aangezien naa u wenschen: naar u verlangen (en zeker niet naar de quaal, Van 't schouw lik slangenoogh) 109 f{oo als: toen aanvloênde: naderbij stromende (wnt i, 45 i, deze plaats) ii o Die: Hun die socht te stikken: probeerde te verstikken 112 van: door 114 had voortgedrongen: dwz. naar buiten had willen dringen 115 Als sj, die: Net als de mensen die, dwz. de Kennemers en Waterlanders die de Amsterdamse burcht van Gijsbrecht van Amstel innamen en de stad belegerden om wraak te nemen na de moord op Floris v met der vaard: spoedig (wnt xviii,75) 116 besprongen: aanvielen 117 Hartgers: van de drukker en boekverkoper Joost Hartgers, die een winkel dreef op de hoek van de Dam (de huidige Paleisstraat) en de Kalverstraat (Van Gimpel, 1913, p. 122-123) dry daaken van het ons: de kruidenhandel van Six was gevestigd in het vierde huis vanaf de Dam, aan de westzijde van de Kalverstraat 11 8 Toen trof het mij: Toen begon het mij aan te gaan. De passage is een toespeling op Horatius' tua res agitur, paries cum proximus ardet ('uw eigen belang staat op het spel als het huis van uw buurman in brand staat', Epist. 1, xviii, 84). Syn: nl. Hartgers langsgespanne seilen: langs het pand gespannen brandzeilen, speciale afdekkingen van zeildoek die bij een brand werden opgehangen en die voortdurend natgegooid konden worden (wnt iii, i, i 136) 119 bons: plons (vgL wnt iii, i, 379) 120 vliet: bedoeld zal weer zijn: het Damrak en vervolgens ook: de hele Amstel leere teilen: leren emmers (wnt xvi, 1371, deze plaats) 122 in d'opgift: bij het naar boven doorgeven (wnt xi, 75 8, deze plaats) 123 plat: omver (wnt xii, i, 2381) 124 al^ulk belemmer: al die hinder 1 2 5 noch had: en ik had geen wee: pijn 127 geboet: bevredigd lyk: zoals 128 veracht: geen aandacht schenkt aan voorts: verdergaand, vervolgens 129 dempte: bluste (wnt iii, ii, 2399) 1 3 o dat werldsche: dat aardse goed (vgl. de kerk, r. 131) op rustdags nacht: in de nacht die voorafging aan zondag 7 juli 533 131 de kerk: de Nieuwe Kerk, die in de middag van woensdag 11 januari 1645 m brand was geraakt door de onvoorzichtigheid van enkele loodgieters die aan het dak van de kerk werkten (Montanus, 1665, iv, p. 62) in 7 werken: tijdens werkzaamheden en op een werkdag (vgl. rustdags nacht, r. 130) in een uur: de brand brak 's middags rond twaalf uur uit. De kerk stond na een half uur in lichterlaaie en stortte om drie uur in. 132 hoofden: dwz. zeer belangrijke gebouwen in 7 hunne: elk op zijn of haar eigen manier blonken: uitblonken 133 Zimris hof: het paleis van Zimri in Tirza, waarin Zimri na een zevendaags koningschap over Israël zelfmoord pleegde door het boven zijn hoofd af te laten branden (1 Koningen 16:18) dook: ging ... tenonder het Kapitool: het Capitool in Rome, dat enkele malen door brand werd verwoest en weer werd opgebouwd 134 de tempel van Diaane, van Efeesen: de Dianatempel te Efese, een van de zeven wereldwonderen, die ook enkele malen is afgebrand 135 de tempel van het Saalems Joodenschool: de tempel in de synagoge (de 'sjoel') van Salem, de zgn. tempel van Herodes in Jeruzalem, in 70 na Chr. door Romeinse soldaten in de as gelegd 137 ernstiger: nadrukkelijker na oorsaak: naar de oorzaak 138 de diefsche muisen: als een muis zo schadelijke dieven. Six maakt hiermee misschien een toespeling op het gerucht dat de ratten die in het oude stadhuis zaten, reeds drie dagen voor de brand naar buiten zouden zijn gevlucht. Vondel vermeldt dat gerucht in zijn Inwjdinge van 7 Stadthuis t''Amsterdam (1655), r. 313-321 (wb Vondel v, p. 871). 140 De kool bracht: een omkering van de gewone gang van zaken: men bracht een kool in de tabak, om die aan te steken uit twee huisen: Deze buure praat (r. 141) kan ik niet nader toelichten. 141 Verstond: Heeft kunnen vernemen 142 uit school: 'uit de koker' (vgl. 'uit de school klappen') 143 Geen week geleeden: sluit aan bij Verstond (r. 141) hoe: hoe namelijk 144 van: door 14 5 antwoord: nl. op de in r. 137 gestelde vraag 146 Der schaaden van Brasil: van de in Brazili?opgelopen schade door de aanvallen van de Portugezen %eeverlies door Vranken: verliezen op zee door de Franse kapers 14 7 reegenjaar: enkele dichters hebben gedichten gemaakt op de zware re- genval in het jaar van de vrede van Munster, 1648 (vgl. Vos 1, 1662, p. 260-262, Anslo, 1713, p. 278 en vgl. ook Six' gedicht no. [149]). 7 Verbranden van de Kerk: vgl. r. 131 148 De Diemermeeir beseeuwt: De Diemermeerpolder door de zee onder wa- ter gezet, hetgeen was gebeurd tijdens een stormvloed in maart 1651 {Hollandse Mercurius, 1651, p. 33 en vgl. ook gedicht no. [285]) d'Onsinnighlyke ranken: De zinneloze fratsen (wnt xii, iii, 293) 534 149 I* Amsterdams belegh: Ten tijde van Willem u's aanslag op Amsterdam (eind juli 1650) Dit dorre soomerweer: dwz. de droogte en hitte van 1652 (vgl. r. 10-12 hierboven en gedicht no. [174], r. 1-8) 15 o Dit rooven van de Teems: Het opbrengen van Hollandse schepen door de Engelsen in 1652 De pest in onse wallen: Six zal doelen op incidentele gevallen; van een echte epidemie is eerst sprake in 165 5-1656 (Montanus, 1665, vi, p. 444). 15 1 Tien plaagen: nl. als men de stadhuisbrand meetelt waar in: tijdens welke, waardoor 15 2 mee slaande: ook straffend 15 3 onder voet: vgl. r. 3 7 toen 7 halstarrigh viel: toen het hardnekkig bleek te zijn (vgl. wnt xviii, 330) 155 de kroon: dwz. de farao 156 in een, en neegenjaaren: binnen tien jaar (zo uiteengezet om een parallellie met de nieuwe plaag en de negen voorgaande te bereiken?) 15 7 beproeft: op de proef gesteld 15 9 geeven alles toe: alles uit handen laten nemen 16 o lagh: zou liggen 161 by ten, op den steen: dwz. richten onze woede op elk onheil dat ons treft als een gegooiden hond: als een hond die door een naar hem geworpen steen is getroffen 162 dien: nl. den steen dien selver gooide: dwz. dat onheil zelf over ons heeft afgeroepen 163 rekt: laat... voortduren terwyl: intussen een sw aar der stond: een tijdstip dat nog moeilijker zal zijn 164 hoofdloose: dwaze (misschien ook met een verwijzing naar de stadhouderloze regering van het land) correctie Op p. 374 van Six' bundel staat in r. 20 van dit gedicht %oo saagen. In de lijst met Drukfeilen is dit verbeterd tot met saagen. [306] TEEGEN 'T LASTERSCHRIFT OP GeRRIT BRAND (p. 5 io) toelichting De dag na P.C. Hoofts begrafenis in de Nieuwe Kerk (27 mei 1647) vond er in de Amsterdamse schouwburg een opvoering van zijn Gee-raardt van Veisen plaats, voorafgegaan door de voordracht van een lijkrede door de befaamde acteur Adam Kareis van Germez. Die lijkrede was geschreven door de jonge dichter Geeraert Brandt. Zij was, zonder dat dat expliciet vermeld werd, een zeer getrouwe navolging van de Oraison funèbre die Jacques Davy du Perron (15 56-1618) had vervaardigd bij het overlijden van Pierre de Ronsard in 1585. Mogelijk ging Brandt er van uit, dat de toehoorders zijn bron zouden herkennen en in zijn imitatie een huldeblijk aan Hooft (als een Hollandse Ronsard) zouden willen zien, maar dit bleek niet voor alle toehoorders op te gaan. Er verscheen een venijnig, anoniem pamflet Aen den 535 onbeschaemden letter-dief Gerrit Brandt (ub Gent, Meulman 2897, voor het eerst heruitgegeven door Unger, 1890 en ook opgenomen in Leen-dertz, 1932, p. 65-67), dat hem in krasse bewoordingen beschuldigde van plagiaat. Op dat pamflet volgden twee schriftelijke reacties: een pamflet Aen De Beuling-Stoppers Die Malkander Beklappen van een ongenoemde verdediger van Brandt (in Leendertz, 1932, p. 70-71; het originele pamflet ter kb, signatuur 504 b 119) en het hier behandelde gedicht van Six van Chandelier, dat waarschijnlijk ook in pamflet-vorm is verschenen, al lijkt van die versie geen exemplaar bewaard te zijn gebleven. In zijn uitgave van Brandts Leeven van P.C. Hooft en de lijkrede gaat Matthes (Matthes, 1874) uitvoerig in op de plagiaat-kwestie en komt, na een vergelijking van Du Perrons Oraison met Brandts Lykreeden (door hem naast elkaar uitgegeven), tot de slotsom dat Brandt inderdaad heeft geplagieerd, al is zijn argumentatie daarbij niet volkomen overtuigend. Hij drukt Six' gedicht in zijn geheel af 'niet omdat het hem gelukt is, Brandt van diefstal vrij te pleiten, maar omdat het minder bekend en in den bundel van 's mans zeldzame Poësy verscholen is. Gelijk men zien zal, is het streven van den advokaat, te betoogen, dat hetgeen Brandt deed, niet ongeoorloofd, ja zelfs verdienstelijk was, dat iedereen stal en dat het zonder dat niet ging' (Matthes, 1874, p. xn-xix). Inderdaad gaat de argumentatie in Six' gedicht (en ook die in het gedicht Aen De Beuling-Stoppers) uit van de toenmalige praktijk van de literaire 'diefstal', of, zo men wil, van de creatieve imitatio. Het gedicht staat op p. 378-381 van Six' Poësy. Vergelijk voor de relatie tussen Six en Brandt ook de gedichten no. [17] en no. [18]. annotatie 3 4 9 7 2 8 2 1 14 16 1 o 17 l9 bassende: blaffend een geest: een begenadigd literator En op de snaatertongh te dryven: En hem over de kletsende tong te laten gaan 't [...] hoofd: dwz. het... volk, de ... massa Wat: Wat voor een wyse door en: waanwijze gekken (wnt iii, ii, 2907-2908) nydigaard: afgunstige kwaadspreker (nevengeschikt aan helsch serpent) smuil: smoel, muil (wnt xiv, 2222, deze plaats) fraaijen: edele, verheven reedeneeringhs staaciprint: in retorisch proza vervat staatsieportret 7 nieuw toonneel: de in 1637 gebouwde nieuwe schouwburg aan de Keizersgracht snapt: babbelt, kletst Ontnoomen: Ontleend dies: om die reden schelden: gescheld van vrunden self: zelfs wel van vrienden Of sprak hy: Sprak hij soms vaats: zouteloos, zonder pit (wnt xviii, iii, deze plaats) 536 Of... mengen: Reeg hij de kralen soms niet goed tot een snoer, waarbij zich de kleuren van bloemen samenvoegden tot een geheel 's Bischopsgeest: de geest van Jacques Davy du Perron, bisschop van Evreux besprengen: 'bestralen met hun weerschijn' (vgl. wnt ii, ii, 2087-2088) van sin: naar de geest wat al: hoeveel Selfstandight hy: 'Bereidt hij tot een eigen schotel' gesooden: gekookt ouders: metaforisch voor: grote literaire voorgangers geslacht: nakomelingen jonger: toen zij jonger waren gelept: met kleine teugjes ingeslikt (wnt viii, i, 1600, deze plaats) Dat Palaton Homeerpenceele: Palaton mag een schilderij van Homerus maken. Deze kunstenaar schilderde eens een brakende Homerus in een groep van literaire navolgers die zijn braaksel opslurpten. De anecdote gaat terug op Aelianus' Varia historia xin, xxn, maar die spelt de naam raA-axcov ('Galaton'). Gaat Palaton terug op een verkeerde lezing na^dxcov in Six' bron? Pieerisch sap: Dichterlijk nat. Pieria is een landstreek in Thessalia, waaraan de Muzen een van hun bijnamen (Pierides) ontleenden. Het Pieerisch sap is dus vergelijkbaar met het vocht uit de dichterbron. Voor: Als goltl het Meonie: Maeonia (Lydia) werd beschouwd als het stamland van de dichtkunst, omdat Homerus er geboren zou zijn. De Muzen heetten ook 'Maeonides'. %oo weinigh d'eerste, als leste: evenmin de eerste als de laatste. Er waren zeven steden die zich erop beroemden de geboortestad van Homerus te zijn. Hy die: nl. Apollo, god van de dichtkunst, die een palm: Apollo's moeder Leto zou tegen een palmboom hebben geleund toen zij Apollo en Artemis baarde op het eiland Delos (het verhaal gaat terug op de Homerische Hymne op Apollo, 14-18) vondt: was uitvinder van Verheerlykt: Die daarna tot groter faam is gebracht Linus: een vermaarde zanger, evenals Orpheus voorgesteld als een zoon van Apollo van ... een: van Amphion, die met zijn lier stenen in beweging bracht en zo het 'zevenpoortige' Thebe bouwde (vgl. Odyssee xi, 260-265) Met 's hellenstreelers cyterblaaden: Met (Met de metriek van?) de citerpo?zie van de 'susser van de hel' (?). Misschien doelt Six hier op de voor-Homerische mythische dichter Musaeus, die wel is aangemerkt als de uitvinder van de hexameter. Volgens Aeneis vi, 667 had hij, als belangrijk poëet, een bijzondere plaats in de onderwereld. In Six' tijd is een laat-Griekse Musaeus, de dichter van een klein epos over Hero en Leander, wel met de oude Musaeus verward. Scaliger stelde Hero en Leander boven Homerus' werken (vgl. Meter, 1984, p. 83 en vgl. ook gedicht no. [10], r. 4). ontstak: deed ... opgloeien 5 o Mantuaner vaars-, dichtwerk van Vergilius (in Mantua geboren) 51 doet Theokryt verschynen: introduceert de bucolische poëzie van Theocritus 5 2 harders van Latynen: Romeinse herders (Six doelt op Vergilius' Eclogae) 5 3 Waar. Als 5 4 Zeno: de filosoof Zeno uit Sidon, bij wie Cicero in Athene heeft gestu- deerd 5 5 De Padueeser: De in Padua geboren Livius 5 6 Van Romulus: dwz. Van het Romeinse rijk en zijn stichter met melk: dwz. in een melkachtige stijl. Quintilianus karakteriseert Livius' stijl als een 'melkachtige overvloed' (lactea ubertas, vgl. Institutio oratoria x, i, 32) en op dat oordeel zal Six hebben willen toespelen. 5 7 versilvrende is: in zilveren stijl optekent 5 8 Megalopolis: de geschiedschrijver Polybius uit Megalopolis 60 syn rol: zijn boekrol te leemen: te plakken, tussen te voegen 61 Vlooghtghy ooit: Hebt u ooit (als een bijtje) gevlogen. Het beeld van de dichter als een bijtje dat vliegt van bloem tot bloem en overal wat van zijn gading meevoert, gaat terug op Horatius' Ode iv, 11, 27-32. Six richt zich hier nog steeds tot de honden (r. 1). 6 2 Cekrops: de eerste vorst van Attica (de 'hoven van Cecrops' zijn de Griekse letteren) Re mus blom: de Romeinse poëzie 64 opgevulde vaten: volle vaten (gebruikt als bijenkorf of als honingvat) 6 5 een ton: vgl. vaten 66 Flakkus, of Anakreon: de Romein Horatius, of de Griek Anacreon 6 7 Quiris\ Rome (vgl. 'Quirites' als oude benaming voor: Romeinen) Miceenen: Mycene, dwz. Griekenland 68 de byeteenen: uit tenen gevlochten bijenkorven 69 Zoo: Op die wijze (ook) ongemeine: buitengewone, bijzondere 70 De self den, en 'tgevolgh ontrooft: Ontleend aan de bo vengenoemden en hun navolgers 71 Die Pieter Fenix: nl. Pierre de Ronsard 7 3 paaren schoon: combineren prachtig 74 par len: parels 76 Geschoeit op eenerhande leesten: dwz. In een lijkrede die bij beiden eenzelf- de stramien volgt 77-78 Waar ... ge teelt: (geesten,) Waartussen bijna even weinig verschil bestaat als tussen in Frankrijk en in Holland gekweekte bomen. Uit dit Franse en Hollandse hout zijn als het ware de leesten voor beide lijkredes gesneden. 79 Zuilichem: Huygens. Brandt heeft de eerste uitgave van zijn lijkrede op- gedragen aan Huygens (Knuttel 5525, 1647). 8 o wikkende: als zij u afwegen den pondel: de weegschaal (wnt xii, ii, 3271, deze plaats) 8 1 Van reednen: Van argumenten 81-82 met... waarheits: tegen dit gedicht van mij, dat weliswaar niet veel om het lijf heeft, maar vol van waarheid is 8 2 vinden: zullen bevinden (17 lastraars, r. 80 is hierbij object) 538 8 3 twee Poëeten: naast Brandt ook Du Perron, die volgens het pamflet Ver- maledijde Boecken' zou hebben geschreven 84 Bedekt: nl. Anoniem oopen: in het openbaar gebeeten: vgl. het beeld van de honden (r. 1) 8 5 Gelyk: Alsof u ... was hen: hun (vgl. wnt vi, 1316) 8 6 op het hof: op de gerechtsplaats (van het Hof van Holland) 8 7 Vaar voort vry: Ga gerust door Torquaat: Brandts treurspel De Veinzende Torquatus (1645), in net pamflet spottend 'Torquant\ het dolle kuycken' genoemd. De opvoering ervan zou Brandts vader veel geld gekost hebben, beweert de pamflettist. schellen: schelden 8 9 Gekroont van Baarles baakelaar: Als men door Barlaeus met een lauwer bekroond is. Bedoelt Six een gunstig oordeel van Van Baerle over het treurspel, of vooral over de lijkrede (vgl. reedenaar in de volgende regel)? Barlaeus schreef een lofdicht op Brandts Torquatus (vgl. Brandt, 1645, fol. (*2) verso). Brandt, min of meer zijn protég? werd later zijn schoonzoon. 90 Ook Vondel prees den reedenaar: Vondel zou zich, bij het verlaten van de schouwburg, zeer lovend over de lijkrede hebben uitgelaten. Zijn oordeel is geciteerd in Anslo's gedicht Op de Lykreden over Den Drost (afgedrukt achter de eerste uitgave van de lijkrede, Knuttel 5525, p. 31-32 en ook opgenomen in Leendertz, 1932, p. 63-65). 91 derft: durft... het aan trotse lichten: verheven geesten 94 juweelen hadgevischt: dwz. aan Du Perron had ontleend. De lasteraars zouden dan immers hebben gesuggereerd dat Vondel en Barlaeus de Oraison niet kenden. 9 5 lydt: verdraagt 9 6 Dan: Anders dan 9 8 van steelen vry: dwz. in een geheel oorspronkelijk werk 100 als dit beginsel: zoals dit probeersel (uw hekeldicht) is 1 o 1 Muidens son: Hooft 102 %oo een geest: nl. een geheel oorspronkelijk èn geestrijk werk als niemand kon: als niemand vóór u ooit vermocht 103 Zoo werd degryse spreuk gebrooken: Dan zou de oude wijsheid weerlegd worden. Ik kan deze spreuk niet nader thuisbrengen. 104 isgesprooken: dwz. is al eens gezegd 1 o 5 Bomvaaten: Hol klinkende vaten, leeghoofdige schreeuwers (wnt iii, i, 336, deze plaats) 106 op een sty/: tegen een richel 109 -110 maar ... sonnetuin: maar om wiens kruin gij weldra het 'gewas van de zonnegod' (de lauwer van Apollo) zult zien pronken als een kroon 111 }tglomme kooren: op het gloeiende korreltje (wnt v, 143, deze plaats, vgl. vu, 11, 5606), als beeld voor de jonge dichter Brandt 113 trant: voortgang (vgl. wnt xvii, i, 2039, deze plaats) 115 schaamen: terughoudendheid 117 gebrandmerkt: ook in de zin van: 'door Brandt gemerkt' 539 [307] Dankdicht, Aan Kornelis Sladus, regeerder der LATYNSCHE SCHOOLEN, AAN d'OUDE SYDE (p. 5 14) toelichting Cornelis Sladus (1599-1678) was sinds 1628 rector van de Latijnse school aan de Oude Zijde, gevestigd in de Koestraat (nnbw ix, 1037-1038). Six dankt hem (in een Pindarische ode met vier triaden) voor het onderwijs dat hij van hem gekregen heeft. Het gedicht zal dateren van ongeveer 165 5 (vgl. r. 15-18). Het staat op p. 382-387 van Six' bundel. annotatie 1 elk behaagelyke maaght: maagd die ieder bekoort. De traditionele dichterlijke aanroeping geldt hier niet Apollo of een muze, maar het Geheugen, Memoria. Ripa, 1644, p. 139 omschrijft haar als 'Een Vrouwe van middelbaer Ouder, hebbende op 't hoofd een bagge of een kofferken vol juweelen, [...]' (vgl. r. 2-4 hieronder), 'memoria grata. Danck-baere Geheughnisse van de ontfangene Weldaeden' wordt door Ripa op dezelfde pagina omschreven als 'Een aengenaeme Ionge Dochter, die gekroont is met een tack vol Geneverbeesien, [...]' (vgl. r. 5-6 hieronder). Voor de jenevertak geeft Ripa drie redenen: hij bederft niet (dankbare herinnering blijft bestaan), hij blijft groen (dankbare herinnering blijft hetzelfde) en 'De derde reeden is, dat dese beesien, gedis-tilleert met andere kruyden, de Memorie stereken, [...]'. 2 In 't rypste van u lentprieelen: dwz. Aan het einde van uw jeugd, aan het begin van uw rijpe jaren 4 baggen: edelstenen (wnt ii, i, 862, vgl. hetzelfde woord in bovenstaan- de omschrijving van Ripa) 6 Staagh: Aanhoudend, Steeds 7 Gods nichte: Denkt Six hier aan Mnemosyne, de godin van de herinnering en het geheugen en de moeder van de muzen? Van welke godheid precies zij de vrouwelijke verwant is (vgl. wnt ix, 1930-1931, nicht), is mij niet duidelijk. 8 Doch: Toch 9-10 Brengh ... dichten: Geef mij, Memoria, het dankdicht in dat ik al lang ge- leden heb toegezegd te maken 11 -1 2 die ... lichten: die u, mijn geheugen, als lichtend voorbeeld voorging op de weg die de wijzen gaan 13-14 De dichter ... dekken: Bedoelt Six dat hij, de dichter, zich uit schaamte de hoed in de ogen trekt? Of is deze passage te vergelijken met een passage in gedicht no. [468] (r. 87)? Daar heeft Six kennelijk het oog op een gebruik van dichters: bij het dichten dekte men zich het hoofd of de ogen. Het gebruik kan samenhangen met de concentratie die dichten vergt, maar misschien ook met (Antieke?) opvattingen over het geïnspireerd dichterschap. 15-16 Wyl... lekken: Nu twintig jaren (van verplichting, vgl. r. 17-18) in de stroom van alle dingen die op kwalijke wijze in vergetelheid raken, uit zijn geheugen weglekken 17-18 Sints ... Gewikkelt: Sinds de tijd dat hij tot grote dankbaarheid ver- plicht was geraakt. De leerlingen waren bij het verlaten van de Latijn- 540 se school ongeveer 15 jaar oud (vgl. Fortgens, 1958, p. 9-10). Six zal rond 1635 de school verlaten hebben en dit gedicht zal dus dateren van ongeveer 1655. voor 's Latyners /esse: voor de hem gegeven Latijnse les Ses herfsten: Zes (in de herfst aanvangende) leerjaren lang synen meester, en meestresse: dwz. Cornelis Sladus en zijn eerste vrouw Gertrude Ambrose (in 1625 getrouwd, nnbw ix, 1038) voor ons lei: voor ons opdiende. De leerlingen bleven dus over. Doch woeker kan de breuk uitvaagen: Maar de misstap (van de nalatigheid) kan worden uitgewist met woeker (dwz. door veel meer dankbaarheid te tonen dan aanvankelijk nodig zou zijn geweest) (vgl. wnt iii, 1, 1306) Ren golf verrolt een dwarsen kei: metaforisch voor: Een niet-nagekomen verplichting kan later worden nagekomen, maar dan wel met een groter blijk van dankbaarheid. Zoo kan: Dus zal... kunnen begeeren: eisen voor weIdaadigh goed: als dank voor ondervonden weldaden Voor den leenheer van de rest: Voor de leenheer die hun het overige te leen heeft gegeven Wat: Waarom ... dan siende Maakte: 'het licht deed zien', onderwees spaaren: onthouden eerst, en lest: dwz. vroeg en laat, ooit Glansen: De lichtstraaltjes Licht gestarnte maar de maan: Voor die maan slechts lichte sterren (?) dit: dit flauwe licht (nl. dit dichtwerk van mij) Onverhoopte kindren: Kinderen waarop men niet had durven hopen (wnt x, 2108, deze plaats) hooft van Helikon: heerser (Apollo) op die Helikon, die dichterberg Prins van Aganippes maagen: leider van de maagdelijke Aganippedes (zoals de muzen wel werden genoemd naar de bron Aganippe aan de voet van de Helikon). Six gebruikt maagh ook elders (eveneens in rijmpositie) in de betekenis 'maagd' (vgl. bijvoorbeeld gedicht no. [126], r. 19) Op ... neergeslaagen: Die vroeger omwille van de non Agneta als geestelijke maagden op heuvels waren gevestigd. Six doelt op het oude (hooggelegen?) Agnietenklooster, maar wat betreft de naam lijkt hij zich hier te vergissen. De Latijnse school aan de Oude Zijde was niet gevestigd in het Agnietenklooster, maar in de kapel van het nabijgelegen voormalige Bethaniënklooster. Six lijkt de twee in elkanders nabijheid gelegen kloosters, die in zijn tijd al grotendeels verbouwd en verdwenen waren, te verwarren (vgl. d'Ailly, 1963, p. 121-122 en p. 139-142). Van ... schooien: (En) die door toedoen van 'Metselaars' nu aan de Oude Zijde als het ware negen scholen zijn voor de kinderen. De negen muzen zijn dus als het ware negen 'scholen' binnen de nu gevestigde Latijnse school van Sladus. Deze wijziging kan aan Metselaars worden toegeschreven omdat de Engelsman Matthew Slade enige tijd als metselaar had gewerkt voordat hij in 1598 als rector van de school aan de Oude Zijde werd aangesteld. Met Metselaars doelt Six dus op Cornelis Sladus en zijn vader Matthaeus Sladus (15 69-1628) (vgl. Burger, 1931, met name p. 306 en p. 309). 44-45 lekkerny [...] van vlooien: Blijkens geschonken en -tuit zal Six hier bedoe- len 'zoete violensiroop', een zacht kindermedicijn (tegen borstkwalen), dat vanwege zijn heerlijke smaak ook wel als een lekkere drank gebruikt werd (wnt xxi, 95 i). Behalve 'heilzaam' was Sladus' onderwijs dus ook heerlijk. 4 5 naarstigh: met zoveel inzet 46 En Ausons, en Argivisch kruid: En lekkerny met Latijnse en Griekse kruiderij. Ausonia is een oude benaming voor het huidige Itali? De Argi-vi zijn de inwoners van Argos (de Peloponnesus). 47 Ontsachlik heiligh: Op hoogverheven wijze heilzaam (vgl. wnt x, 2054) geschonken: 'toegediend' 48 een kristlyne seedentuit: een kristalheldere drinktuit van levenswijsheid. Het beeld roept een glazen tuitkan (of zuigfles?) voor siroop op. De metaforiek staat voor de helderheid en levenswijsheid van Sladus' vormende onderwijs. 49 mach pronken: het kan winnen in luister 5 o schaamrig: op schaamte wijzend (wnt xiv, 246, deze plaats) 5 2 Wyl: Toen 5 3 Dan: En vervolgens een weelige aarde: metaforisch voor: de wèl leergierige leerlingen 5 5 Van luiheits krakken: Door de (domme) duiven van mijn luiheid (wnt viii, 1, 63, deze plaats) 5 6 Dat sluit nu recht myn dwaasen mond: Dat maakt dat ik nu terecht mijn dwaze mond houdt 5 7 By: In het gezelschap van dikwils: met de implicatie: 'maar ik houd mijn mond niet eens altijd' 5 8 haar: breng ... voort 5 9 Wat anderhalvevoetsche woorden: Enkele woorden van anderhalve voet lengte, zo pocherig lang (vgl. Horatius' 'sesquipedalia verba' in zijn Ars poëtica, 97) 60 proodsche huiken van een kan: blufferig dikdoen zonder inhoud (met een verwijzing naar de siroop waarmee de goede leerlingen zich voldron-ken, r. 44-49?). Het bijvoeglijk naamwoord is niet in het wnt opgenomen (vgl. protsen, wnt xii, ii, 4540-4541), wèl in Kiliaan, 1599: 'Prootsch. Strenuus, acer, magnanimus, fastosus, superbus, gal. preux.' 61 bekoorden: zouden bevallen (dit in tegenstelling tot de conclusie uit de eerste Teegenkeer, r. 24) 62 ^y te leedigh: mag dan te weinig behelzen (vgl. het in r. 60 omschreven gebrek aan inhoud) 6 3 meiningh: bedoeling (vgl. Ut desint vires, tarnen est laudanda voluntas-, Ovi- dius, Ex Ponto iii, iv, 79: 'al ontbreekt de kracht, de goede wil verdient lof') 64-68 Of wilt ghy [...] Rooi/en: Wilt u soms ... afrukken den appelsteedigh: de appel vol plekken (wnt xv, 922), metaforisch voor: dit dichtstuk met al zijn onvolkomenheden 542 65-67 Waar ... geschendt: In de tijd dat de vers ontloken blaadjes en de bloe- sems, onbeschut tegen de (nog winterse) noordenwind, gauw geschonden worden. Six vraagt zich dus af of Sladus dit allerprilste beginnetje van een onvolkomen dichtstukje al volledig zou willen afwijzen en gaat er in zijn retorische vraag vanuit dat zijn vroegere leermeester dat wel niet zal willen doen. 6 9 Hem: nl. den appel d'andre: de rest van de 70 jpe wissen: iepetwijgjes 71 Kooit hem die verdrietigh leeft: Help een teleurstellende tobber juist op de goede weg! Dit Rooit in een woordspel met Rooi/en, r. 68 (vgl. wnt xiii, 1248 en xix, 145 3)(?) 72-74 Grooten ... geeft: Iemand die rijk is (hier: aan dichterlijke gaven) kan heel wat geven, maar men is (in het algemeen) dankbaarder voor de geschenken van iemand die alles geeft wat hij heeft, dan tegenover degene die per saldo meer geeft (omdat hij nu eenmaal veel rijker is), maar niet alles wat hij heeft. 7 5 Och had ik: Ach, had ik maar ... 7 6 Vergeefs: Zonder dat het mij ten goede kwam van Febus: van Phoebus Apollo, van de zon 7 7 kolven, aan de paal: een variant van het colfspel, waarbij men de bal te- gen een als doel opgezet paaltje moest slaan (Van Hengel, 1982, p. 28) 7 8 myn laate slaapgardynen: mijn nog laat gesloten bedgordijnen 79-82 Zoo ... lauwerfranje: Dan had, indien ik roem had willen oogsten, het zwaard mij geen lauweren hebben behoeven te bezorgen als ik dan ter zee of te land in het gevolg van het strijdbare Oranje zou moeten gaan strijden 83 uw vrye kunst: dwz. het door u onderwezen zoveel verhevener dichterschap 85-86 En [...] iegliks gunst [...] mywaarts keer en: En die kransen zouden maken dat iedereen ... mij zijn welgevallen zou laten blijken. Als Six adel zou willen verwerven, zou hij die nu met het zwaard moeten winnen. Zijn onvolkomen dichtkunst kan hem niet adelen, verzucht hij. 87 uw heiige lettergaaf: de invloed van uw heilzame onderricht in de letteren 88-90 Bikkers ... Renst: mensen als Andries Bicker, Anthony Oetgens van Waveren, Pieter Hasselaar, Simon van Hoorn, Cornelis, de zoon van Jacob de Graeff en Lambert, de zoon van Hendrick Reynst (allen bekende raadsleden, genoemd in Elias, Vroedschap 1) 90 bewaaren: beheren 91 Het is uw leer: Het komt door uw onderricht Koop van Groen: Samuel Coop a Groen (...-1686), in 1651 uit Westzaan (waar hij vanaf 1640 had gestaan) beroepen in Amsterdam en daar op 12 november van dat jaar bevestigd (Croese, 1792, p. 72) 92 Roehof: Abraham Roehoff (...-1682), eveneens in 1651 beroepen in Amsterdam (uit Ilpendam, waar hij vanaf 1643 nad gestaan) en op 7 mei 1651 in Amsterdam bevestigd (Croese, 1792, p. 71) de kooren: in de kerkkoren, in de kerk 94 en andre, op hooger spooren: en nog anderen, die nog hoger geschoeid gaan. Ik weet niet op wie Six hier doelt. 543 9 5 Waar neeven: Bij welke arbeid van u (vat het beeld op van Sladus als leerbewerker) 95-96 my [...] Vervaarde: ik bang was voor 96 kletse: een slag, een mep (wnt vii, ii, 3920, deze plaats) straame: een striem (wnt xv, 205 3) 97 Daar: Terwijl sy: nl. de genoemde goede leerlingen die vreesden met gemak: die garde, en plak met gemak vreesden (ze behoefden er niet bang voor te zijn) 9 8 Uit lust, om 's deughds beminden naame: Omdat zij een aandrift voelden om de geliefde naam te verwerven deugdzaam te zijn (vgl. Horatius, Epist. 1, xvi, 52-53) 99 arme: armzalige 100 schacht: schrijfpen 1 o 1 het voeder: inhoud, 'stof' (vgl. r. 62). Six (r. 102) zou wel uitdrukking willen geven aan zijn dankbaarheid, maar hij mist daartoe een met voeder gevulde pen. 103 het noodlot speelt er onder: de lotsbestemming is hier de achtergrond van 104 een: een 104-105 van Dry paar Sixen: onder zes jongens Six. Kennelijk waren dus ook Six' broers Joost, Jacob, Isaac, Abraham en Willem bij Sladus op school geweest. 105 tot een wonder: als wonderlijke uitzondering. Six bedoelt: het was kennelijk niet voorbehouden aan de Sixen om geleerd te worden: ik zou een vreemde uitzondering zijn geweest (dit als verklaring bij r. 103). 106 En uw lofsangh: En tot uw lof en eer %yn een man: een man zijn geworden 107 braaf: voortreffelijk, groots i o 8 Daar sy: Terwijl zij (allemaal) ii o Jongens, leen Apol uw oor: dwz. 'Huidige (of latere) leerlingen van Sla- dus, luister naar die Apollo!' iii Kom zpo schraaien dank te voor: Voorkom, dat uw blijk van dankbaar- heid zo schraal zal zijn (als 't mijne) 113 omgeherkte: dwz. voor die 'ontvangst' ideaal gereedgemaakte 114 langt: voortbrengt, geeft 115 woeker, hondertfout: honderdvoudige winst voor bakkers: dwz. in de vorm van graan 11 6 wien: hij, bij wie (dan) geleegentheit, en goed: zijn positie en bezit 117 Van staat, of schat: In de vorm van aanzien en geld 11 8 gevoeligh: dwz. aangedaan (door gevoelens van dankbaarheid) 119 Den ploegh, en saaijer: De ploeger en zaaier 120 eer: eerbewijs 121 tucht: beschaving (wnt xvii, ii, 3639) 122 deftig, waardig 1 2 3 goud: dwz. gouden kronen 1 24 Liet my Jupynsgelukkigh vat: Als het vat waaruit Jupiter het gunstig lot giet, voor mij ... had laten (Jupiter kan uit twee vaten gieten: geluk en ongeluk) 544 126-128 De ... opgebouwt: Dan zou de grote Macedoniër niet als enige de ge- boortegrond van zijn leermeester hebben uitgebreid en (weder)opge-bouwd. Alexander de Grote liet de door zijn vader Philippus verwoeste stad Stagira fraai herbouwen uit eerbied voor zijn (Alexanders) leermeester Aristoteles, die in Stagira geboren was (Plutarchus, Alexandros v 11, 2). 1 29 -1 3 1 En ... verhoolem En dan had Alexander niet als enige een gebied zo groot als een halve wereld bevolen hem te gehoorzamen om al de in de natuur verscholen kostelijkheden te zoeken. Alexander zou duizenden mensen opdracht hebben gegeven uit Azi?en Griekenland materiaal voor Aristoteles' natuuronderzoekingen bijeen te brengen (Plinius, Naturalis his tor ia viii,xvn,43 _44) ? 132 %po ik Aristotles waar. als ik Aristoteles zou zijn 133 Ik f(pu myn Plato: Dan zou ik mijn leermeester Plato 134 een albast altaar: Aristoteles zou voor Plato een altaar met inscriptie hebben opgericht. Het enigszins obscure verhaal gaat terug op een Vita Aristotelis van Ammonius Saccas, een Alexandrijns geleerde uit de derde eeuw na Chr. (Ammonius, 1621, p. 8 en vgl. p. 22 en p. 106-109 aldaar). 1 3 5 lofryk: dwz. met een Plato zeer lovende inscriptie een stempel: een drevel of beitel (vgl. wnt xv, 1424) 1 3 6 Dankgodinnen: Charites, Gratiën. De drie Gratiën (Eufrosyne, Aglaia en Thaleia) werden ook door Pindarus in enkele van zijn oden aangeroepen. Mogelijk sluit Six (die de Gratiën hier vooral ziet als godinnen van de dankbaarheid) zich in deze Pindarische ode bij dat voorbeeld aan (vgl. bijvoorbeeld Pindarus' Olympische ode xiv, 1-5 en Pythische ode ix, 1-4). 139 eerbiede: vereer 140-143 Gun ... 't waaterpaard: Gun mij dat ik blanke ivoren scepters heb, met een ooievaar erbovenop, die in de haven van Cairo het nijlpaard onderdrukken. Six bedoelt: 'Geef mij dat ik mijn ondankbaarheid kan intomen en vernietigen', maar deze bedoeling kan alleen begrijpelijk worden voor de lezer die zijn toespeling herkent. In Hadrianus Junius' bundel Emblemata van 1565 (Junius, 1565) is op p. 23 Emblema xvii opgenomen. Depictura laat een nijlpaard zien met op zijn rug een verticaal opgestelde scepter. Bovenop die scepter rust op één poot een ooievaar. De voorstelling is geplaatst tegen een achtergrond van een haven met een vuurbaak (door Six, kennelijk in verband met het nijlpaard, geïnterpreteerd als de haaven Van Alkair6). Boven de afbeelding is het motto geplaatst: 'Coërcenda & exstirpanda impietas' ('Gebrek aan verschuldigde eerbied moet bedwongen en vernietigd worden'). De scepter wordt in verband gebracht met het bedwingende en de ooievaar met het vernietigende aspect. Het nijlpaard staat voor de impietas. De beeldelementen zijn door Junius ontleend aan de Hieroglyphi-ca van Horapollo (Henkel-Schöne, 1976, 677). Uit de context blijkt dat Six impietas hier zal hebben geïnterpreteerd als 'ondankbaarheid', als 'onvermogen om je weldoener een gevoel van voldoening te geven'. Blijkens het metrum is Alkairo hier drielettergrepig; waaterpaard is een verhollandsing van hippopotamus. 545 Afb. 4. Hadrianus Junius, Emblemata (1565) 546 144-146 Weer [...] Ver van my: Weer ... van mij af, ver weg ... (de Dankgodinnen worden hier nog steeds aangesproken) 144-145 Alekto ... ondankbaarheen: de ondankbaarheid van Alecto, Tisiphone en Megara (de drie Furiën, hier gezien als 'ondankbaarheidsgodinnen' tegenover de drie Dankgodinnen) 146 na Plutoos throone: naar de hel. De Furiën zetelen rond de troon van de onderwereldgod Pluto. 147 myn lynen outer steen: mijn altaarsteen van oude lappen (in contrast met r. 134-135). Six bedoelt zijn gedicht dat op papier (uit lompen) is geschreven (wnt viii, 11, 2361, deze plaats). [308] OPDRACHT VAN DE AMSTERDAMSCHE WINTER, AAN SlMON Dilman, geneesheer (p. 520) toelichting Met dit gedicht draagt Six zijn 's Amsterdammers Winter (no. [96]) op aan de Amsterdamse arts Simon Dilman, een verre neef. Dat gedicht is, evenals dit opdrachtvers, tot stand gekomen tijdens Six' reis door Itali? in de winter van 1650-1651. Het opdrachtvers staat op p. 387-389 van Six' Poësy. annotatie 1 van den Amstelmond: te Amsterdam 3 Met: Bij het uitspreken van 4 ree: reeds, nu al (Michels, 1964, p. 182; Van Es, 1953, p. 157 verklaart echter: licht, gemakkelijk) 5 van dit geberght: vanaf dit gebergte. Six bedoelt de Apennijnen. 6 syn hoorn: zijn top (wnt vi, 1094) 7 Zoo opgetoogen: In die opgetogen stemming (nl. door de gedachten aan de Dam). Six speelt met de oorspronkelijke betekenis van opgetoogen: zich op een hoge plaats bevindend. wensch ik,gaa: wens ik, dat... zal gaan, dwz. zend ik I o Wat somwyl al op reis geschiedt: Wat soms allemaal op reis gebeurt (nl. dat men tijdens de reis een gedicht over zijn vaderstad schrijft. Six' 's Amsterdammers Winter bevat immers geen bijzonderheden over zijn reis.) II -1 2 streek se [...] op heeschen snaar: dichtte deze hese zang 11 -1 2 met de staart van 7jaar, In 7juitinghjaar: vlak voor het einde van het ju- beljaar 1650 (wnt vii, 1, 527, deze plaats). Vgl. voor de metaforiek ook: 'strijkstok met haren uit een paardestaart'. 1 3 wintermaand: december 14 Wyl: Toen langs Apenninus lyf: over de hellingen van de Apennijnen 15 van: vanuit d'allerheilgste stad: nl. Rome 17 Der beide Heemlen: Van de twee hemelen. Van Es, 195 3, p. 157 weet met beide niet goed raad. Hij ziet geen bevredigende oplossing in de gedachte 'dat Rome zowel middelpunt is van het Christenrijk als daarvoor van het romeinse wereldrijk, of de toegang is tot de klassieke cul- 547 tuur'. Michels, 1964, p. 182 acht deze oplossing echter wel bevredigend: 'Men moet dan echter niet alleen, voor wat het eerste betreft, met Van Es denken aan Petrus en de pausen, maar daarnaast, voor het antieke, aan de heidense hemel, de Olympus'. De zinsnede kan mijns inziens ook gezien worden (zonder de verbinding met de Oudheid) als een smalende verklaring voor de beide sleutels van de pausen: 'Het zijn kennelijk de sleutels voor de twee hemelen, maar u en ik weten dat er maar één hemel is!' rys, en daal: klom en afdaalde (presens historicum, vgl. het vervolg, maar ook streek, r. 11) 1 8 Na blank welsneeden marmerpraal: Naar de pracht van het blanke fraaibe- werkte marmer 19 Om 't swarte huis/en, te Lor et: Gebouwd rond het zwarte huisje te Loreto. Rond de Casa Santa, het huisje van Maria, dat door engelen vanuit Nazareth naar Loreto zou zijn overgebracht, is een grote basiliek gebouwd. Het huisje is in de loop der jaren zwart geworden door de rook van kaarsen en lampen (Colasanti, 1910, p. 114). 20 binnen V reuselnet: tot in het gedarmte (het reuselnet is het buikvlies, vgl. wnt ix, 1867 en 1870) 2 1 Geraabraakt: Geradbraakt van gehossebos: door het geschok 2 2 Hongers: Hongaarse paarden voor de wagen (Michels, 1964, p. 182-183) 24 sy: nl. de karros 2 5 De vochte windroei: De tuchtroede van de vochtige wind snept, en stript: striemt en geselt (wnt xiv, 2365, deze plaats en wnt xvi, 90, deze plaats) 2 6 Vlak ons gesicht: Ons pal in het gezicht 28 slibbrigh sand: glibberige grond (wnt xiv, 1719) gekruit: die in beweging wordt gebracht (vgl. 'kruiend ijs') 29 Van smeltende geberghte: Door het smeltwater van de bergen 29- 30 en nat Van reegenkreekjes: en door het regenwater dat hele stroompjes vormt 30- 31 uit... getraant: neergedruppeld uit zware grauwe wolken, als uit een vat 3 2 Dat: nl. smeltende geberghte, en nat [...], dat al het spoor: de hele weg baant: groeft 3 3 ongetucht: ongebreideld, keihard 3 4 schier vliegen, in de lucht: bijna worden opgenomen in de lucht 3 5 Om weer te reegnen: Om (elders) weer neer te regenen 35-36 als ... Avicen: zoals van een kalf wordt geschreven, in Avicenna's wer- ken. Avicenna of Ibn Sina (980-1037) is een vermaard Perzisch filosoof, wis- en natuurkundige en medicus. De passage waarop Six doelt heb ik in zijn werken niet kunnen terugvinden. Mogelijk bespreekt Avicenna in die passage de theoretische mogelijkheid dat bij zeer zware regenval de regen tot een homogene watermassa wordt, waarin voorwerpen (een kalf?) kunnen gaan drijven. In Six' tijd was Avicenna vooral bekend wegens zijn praktisch-medi-sche werken. Vooral de vele kruidenrecepten daarin zullen Six geïnte- 548 resseerd hebben, maar hij had kennelijk ook andere delen van Avicen-na's oeuvre niet ongelezen gelaten (vgl. voor Avicenna: Afnan, 1958, met name p. 201-232). 3 8 Dat ik [...] bleef. Of ik was ... tenondergegaan 40 deur. door, in tweeën 41 borst: barstte 41-42 schoot [...] Zoo schier lik af, na: wierp ... zo snel naar beneden op ... 42 7 waagenjok: de in het juk gespannen paarden, dwz. de wagen met paarden 43 Jupyn: Jupiter noch, sonder soen: nog steeds zonder verzoend te zijn 44 lochtbestormers: Titanen, hemelbestormers. De omhoogklimmende Titanen werden door de goden met rotsblokken bekogeld. 45-46 Wat [...] al In: In wat voor een ... niet! 4 8 Niet een van tienen, reisde wel: Niet een op de tien reizigers zou behou- den blijven bij de reis 49-50 Zoo ... Geklommen: Nadat we dit (nl. r. 45-48) hijgend hebben verzucht en half bezweet op de wagen zijn geklauterd 5 o nat op lyf en kleed: (door het zweet) nat op het lichaam en met natte kle- ren (van de regen) 5 2 Hersluiten wy ons rei, aan rei: Sluiten wij onze gelederen (door plaats te nemen op de banken in het rijtuig) 53 Op 7 afgeswoeghde waagenwiel: Boven het afgezwoegde wagenwiel (dwz. Bovenop de wagen) 54-55 Na ... hemd: Men heeft nog maar nauwelijk een Ave Maria bij de ro- zenkrans ('op kraal, koraal') gemompeld, of het hemd kleeft 5 6 beklemt: wordt aangedaan (wnt ii, i, 1600: 'In de 17de en 18de eeuw ook intransitief') 5 8 killen: verkleumen 5 9 Heeft dat geen fraaijen reisens aard?: Is dat (nl. de hier geschetste situatie) geen toonbeeld van een mooie reis? 60 Gaan speelen is een bilslagh waard: 'Voor een verzetje moet men wel wat over hebben' (vgl. de uitdrukking: 'Spelen gaen te landewaert, Dat is wel een bilslagh waerd', wnt ii, ii, 2961 en Coornhert, 1985, p. 74) 61-62 %oo ... kon: als de kou in het zuiden, met een dichter bij het aardopper- vlak staande zon, al zo kan nijpen. Dit in 7 west (voor: in het zuiden) is te verklaren uit de aanduidingen 'westwaards zeilen' of 'de westerse vaart' voor de scheepvaart naar het zuiden, van Texel door het Kanaal en langs de Spaanse kust (Michels, 1964, p. 183). 6 3 Hoe moet: Hoezeer zal... dan wel moeten 7 kouder noordquartier: de noordelijker regionen, die gewoonlijk kouder zijn. Van Es, 195 3, p. 158 spreekt hierbij over de poolstreken, maar ik denk dat Six naar Holland, met name Amsterdam, verwijst. 64 Elk: Eenieder een louter vier: een hel vuur 65-68 Ik ... beeft: Ik weet van nabij hoezeer men druipneust, rilt en beeft bij de ruwe wind en het gure weer dat Amsterdam beleeft wanneer het 'vriezen kan' (winter is) (vgl. wnt iv, 1680, deze plaats en xm, 845) 69 Dies: Daarom heb: heb ik 549 dit luimpjen, uit den geest: deze aardige inval, dit versje (nl. het 852 versregels lange 's Amsterdammers Winter) 70 met een kleine feest: met het vermelden van een kleine festiviteit (nl. de uitnodiging aan Dilman, waarmee Six zijn 's Amsterdammers Winter besluit) 71 Lyk vriendschap u wel heeft genoodt: Zo een als waartoe ik, uw vriend, u al eerder heb genood 73 uw stichtelyke praat: uw leerzame conversatie 74 Die my noch selden heeft versaadt: dwz. Waarmee ik me nog te zelden heb kunnen verzadigen 7 5 Zoo sie ik doch: Toch zie ik (vat Al, r. 72, op) dien tyd: nl. de tijd dat een weerzien wèl mogelijk zal zijn te moed: tegemoet 7 6 In: Als, Indien 7 [...] niet verhoedt: het toestaat 77 weer: opnieuw (vgl. de annotatie bij r. 71) 78 En spaar ons, bondert jaar, gesond: vgl. r. 2 [309] op kostelyke kleeren (p. 523) toelichting Het gedicht staat op p. 389-390 van Six' Poësy. annotatie 1 Een deughdelyke naam: De naam te verdienen een deugdzaam mens te zijn hanght, in geen: is niet afhankelijk van 2 licht: gemakkelijk 3 f(ielekleedingh: dwz. een goed toegeruste ('met deugdzaamheid beklede') ziel 4 myn boesem: dwz. de 'kleding van mijn ziel', mijn gemoed 5 Zoo sy: Indien de mensen 6 Zoopryst hen kleed: Prijs dan (pas) hun kleding (wnt vi, 1316) 7 myn: mijn kleding (al is die uitwendigh nog zo fraai) by hen: vergeleken met die mensen [310] inval, op het besichtigen van het kooninglyke graf pantheon, in 't eskuriaal (p. 524) toelichting Tijdens zijn bezoek aan het Escorial (1649) bezocht Six ook het Pantheon, de grafkelder van de Habsburgers. Dit gedicht staat op p. 390 van zijn Poësy. annotatie 1 kont ghy: hebt u ooit... kunnen 2 onmydelyk: onvermijdelijk (wnt x, 1730) 4 sittren, met de leen: met uw ledematen (uw lichaam) beven verflouwen: ontmoedigd raken 550 5 des lots: over het lot (nl. het lot van het sterfelijk bestaan) 6 Dit marmer, nl. van het Pantheon in het Escorial van groote Spaansche Goon: dwz. van leden van de Spaanse koninklijke familie (met name Karei v en Filips 11 en iii) 7 draaght geen kennis van persoon: dwz. maakt geen onderscheid tussen personen 8 %o?we^- evenzozeer omges/aagen: omvergeworpen 9 Mausool: mausoleum beduidt slechts machtige verliesen: is slechts een teken van ondergang, al is het de ondergang van machtigen (wnt xx, 888) i o op den duur: dwz. om stand te houden i 2 armer: armere mens (nl. armer dan de Spaansche Goon) vry williger: gewilliger (wnt xxiii, 824: 'Alleen in den Statenb. [1637] aangetroffen'), dwz. met minder weerstand dan u nu gewoonlijk hebt en dan de Spaansche Goon hebben gehad blijkens hun trots Mausool. [311] reegenrym, in de diemermeer, op de hofstee van katarina Jeheu (p. 525) toelichting Het gedicht is moeilijk precies te dateren. Het zal vóór het overlijden van Six' grootmoeder Catharina Jeheu (1652) tot stand zijn gekomen. Het staat op p. 390-391 van Six' Poësy. annotatie titel de diemermeer: de Diemermeerpolder de hofstee: het buitentje 'Ceulen' 1 Memfis ryke ryk: nl. Egypte 2 Den buik: De schoot, dwz. De aardbodem 4 Langs: Over bouwers land: landbouwgronden 6 Dat: Hetgeen, Dat wat 7 Die vloed is: Dan heeft die overstroming de werking van 8 hier: nl. hier in Holland 9 geboomte, en kloeke ploegen: dwz. van boomgaarden en van duchtig geploegde akkergrond I o met beslooten locht: dwz. als de lucht afgesloten blijft, als er (net als in Egypte) geen regen valt II van: bij ontstentenis van 12 De hoope van des boers genoegen: dwz. Dat de boer hoop geeft (later, bij de oogst) blij te kunnen zijn 1 3 steight: zwelt (wnt xv, 1129) wjnbesbaare: 'wijndruifgevende' (vgl. wnt ii, ii, 1939) 14-15 trekt [...] oover: overstijgt 15 buitens paaien: buiten de oevers 16-17 Die wilde stroom [...] Veroorsaakt: Dan veroorzaakt die wilde stroom 16 vol ongenads: vol rampspoed 17 strax: gelijk, meteen 551 1 8 Pas met\ Slechts met, Met minstens 20 na sonneschaauw. na 'zonneschaduw', na zonnig weer 2 1 Bedank/ik: Zo dat men er dankbaar voor moet zijn (wnt ii, i, 1124, deze plaats), Tot dankbaarheid stemmend 2 2 schouw, schuw, afkerig 2 3 onder: dwz. onder het dak van 24 op uw handen: tegen Uw doen 2 5 A/%00: Net zo (wordt opgevat in r. 28) ' t geseegent deegh: het manna 2 6 Par an: het woestijngebied waardoor het volk Israël naar 't beloofde land trok (Numeri 10:12 en 12:16) 28-29 Deed[...] den eisch, Van: Eiste, Vroeg ... om 2 9 Faroos voorigh suchtbaar vleisch: het vlees van de Farao, dat zij voorheen hadden gegeten, al verkeerden zij toen in ellende (Numeri 11:4-5) 3 o dat: nl. die eis van het volk Israël uw straf, uit %ee, verwekte: had Uw bestraffing vanuit zee tot gevolg. God zond de Israëlieten met een wind van over de zee een menigte kwakkels, maar degenen die ervan aten stierven (Numeri 11:31-34). 3 1 schoon: alhoewel, ondanks het feit dat 3 3 hoorne vangenaadevruchten: vgl. bijvoorbeeld Psalm 18:3 3 4 ons beste: dat wat ons het beste is 34-35 neigh [...] t(po 7 u welgeviel: doe ... wenden tot dat wat naar Uw welge- vallen is 3 6 ons willen tuchten: onze verlangens onder Uw tucht brengen, dwz. ons leren wat te wensen [312] OP DE HARTSEERIGE DOOD VAN FRANCOIS K. (p. 526) toelichting Het gedicht staat op p. 391 van Six' Poësy annotatie titel hartseerige: door leed veroorzaakte, èn: leed veroorzakende francois k.: niet thuis te brengen 1 Wien: Hij, van wie waater: nl. een overstroming? 'tsyne onthaalt: zijn bezit afneemt 2 schuldigh: als hij schulden heeft 3 dies: daarom van hartseer: van verdriet (waarschijnlijk met een suggestie in de richting van een zelfmoord van K.) werd noch van elk beklaaght: 'wordt toch door elkeen beklaagd' (maar dan wel in de zin van: wordt door elk van die eischers beklaagd nu zij hun debiteur zijn kwijtgeraakt en naar hun geld kunnen fluiten) 4 Het is een vroom gemoed: Het moet wel een 'deugdzaam' heerschap zijn dat God, en mensch behaaght: dat God plezier doet en de mens bevalt. God zou immers blij zijn met zijn bezit (vgl. r. 1) en de mensen hadden hem zo graag dat zij huilden bij zijn heengaan... 552 [313] op H.S. (p. 527) toelichting Wie H.S. is, weet ik niet. Het gedicht lijkt te onvriendelijk om van toepassing te zijn op Six' vriend Hendrik Spiegel (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [15]). Als r. 9-13 op eigen observatie van Six berust, is het gedicht tot stand gekomen na Six' eerste reis naar Itali? in 1650. Het staat op p. 392 van Six' bundel van 1657. annotatie 1 Rooms gesint: die katholiek bent, of: een hang naar het katholicisme hebt 2 print: portret (vgl. voor de vele portretten van Amsterdamse predikanten de 'Iconographie' in Vos, 1903^. 389-408) 5 Dit: nl. Dit soort van portretten sonder hun gevoel: buiten hun medeweten en wil 6 Gebootst: Getekend in: tijdens den stoel: de kansel 8 Verantwoord ik: Zal ik van mijn reactie voorzien. Kennelijk had H.S. Six op smalende toon om een uitleg voor het verschijnsel van de portretten gevraagd. 9 goot [...] sich self: liet... een gegoten beeld van zichzelf maken deese Paus: de huidige paus, Innocentius x (1644-165 5) I o Van kooper: nl. van brons. Het beeld is gemaakt door Alessandro Al- gardi (Rodocanachi, 1904, p. 131 en p. 170). in Vgewelf: in het bouwwerk, nl. in het Palazzo dei Conservatori. Het beeld van Innocentius x staat in de Sala grande van het paleis. II Des Kapitools verkleint van faam: Van het Capitool, dat aan roem heeft ingeboet. Six bedoelt de Piazza del Campidoglio, naar ontwerp van Michelangelo aangelegd op de plaats van het Antieke Capitool. Het Palazzo dei Conservatori ligt aan dit plein. 1 2 den vyfden, van myn naam: paus Sixtus v (1585-15 90), wiens bronzen beeld door de beeldhouwer Taddeo Landini zich eveneens in de Sala grande bevindt (Rodocanachi, 1904, p. 112 en p. 166) 1 3 Leeuw den tienden: Leo x (1513-1521). Zijn marmeren beeld, van de hand van Domenico Diana da Bologna, is in 1876 vanuit de Sala grande naar de S. Maria in Aracoeli, aan de overzijde van het plein, overgebracht (Rodocanachi, 1904^. 110-111 en p. 166). Urbaan: Urbanus viii (1623-1644). Zijn marmeren standbeeld in de Sala grande is vervaardigd door Bernini (Rodocanachi, 1904, p. 130 en p. 166). 14 Zoo een schandaal: Net zo'n aanstootgevende daad dee Domiciaan: verrichtte keizer Domitianus. Domitianus liet gouden en zilveren beelden van zichzelf in het Capitool plaatsen (Suetonius, Domitianus 13,2). 15 Als willens God, op aarde, erkent: Omdat hij als een god op aarde erkend wilde worden (Domitianus liet zich als 'dominus et deus' aanspreken, Suetonius, Domitianus 13,2) 16-17 Lyk ... bid: Zoals Innocentius, voor wie men knielt en tot wie men bidt, met de voetkus ook wil 553 i 8 Die d}Engel weigrigh gaf den Heer. Waarvan de Heer niet wilde dat de en- gel die kreeg (nl. van Johannes, vgl. Openbaring 19:10 en 22:8-9 en Colossenzen 2:18). In deze interpretatie is d?Engel meewerkend voorwerp. Een meer voor de hand liggende opvatting lijkt: 'die de engel met aarzeling aan de Heer gaf', maar ik kan deze voorstelling niet plaatsen. [314] blyde begroetinge, aan abraham grenier den ouden, oover de weederwelvaarentheit van synen soone (p. 528) toelichting Het gedicht is moeilijk precies te dateren. Op grond van r. 68 en r. 77-80 neem ik aan dat het betrekking heeft op de tijd na de promotie van de jonge Grenier in 1649 (vgL °°k gedicht no. [52]). Abraham Grenier senior was ouderling in Middelburg in 1629 en overleed in 1653 (vgl. gedicht no. [35 3]). De regels 73-76 kunnen wijzen in de richting van de periode na de zgn. Grote Vergadering van de Staten (1651). Het gedicht zou dan dateren uit de periode 1651-165 3. Het staat op p. 392-395 van Six' Poësy. annotatie titel WEEDERWELVAARENTHEIT'. beterschap 2 van: omtrent 3 Niet onverbidlik: Dat niet onverbiddelijk is de daagen: nl. de dagen die rampspoed dreigden te brengen 4 Te rughwaarts: dwz. Van ons weg voorwaarts: in het verschiet 6 Wyl: Aangezien uw haairsneeuw: uw sneeuwwit haar goeder tier: op goedertieren wijze 7 Omhoepelt: Omsluit (wnt x, 279-280, deze plaats) 8 herbloeinden: weer opbloeiende (vgl. lentekroon? 9 Der vroomen, neevens uw, gebed: Het gebed van de vromen (Godvrezende familieleden en vrienden?), naast het uwe I o wis: gewis, zeker verset: tot een ander besluit gebracht II ter dood beskoten: tot de dood verwezen 1 2 verstaalde: staalhard geworden 1 3 Zoo: Evenzo deisde: aarzelde, talmde (wnt iii, 11, 2368) wat op reis: enigszins op zijn rondgang 14 Met: Evenals op 's Kooningbs eisch: op het smeekgebed van de koning. Toen koning Hizkia op sterven lag, bad hij tot God en verkreeg nog vijftien levensjaren (2 Koningen 20). 16 Een eengen soon: nl. de jongeling te Naïn (Lukas 7:12-15). Ook de herstellende Abraham Grenier was een eengen soon (vgl. r. 67). weer op ontbooden: geboden weer te keren uit de dood (wnt xi, 1064) 17 elk: eenieder van talloos volk gequetst: van de talloze door ziekte aangetaste mensen 554 19 Of \ou men 7 %oo niet noemen derven?'. Zo mag men het immers wel noemen! (nl. een geluk,, een uitzonderlijk gunstig lot) 20 V Ispestsgenoegh: Er is immers dodelijke ziekte in overvloed 21 fix bedreeven: feilloos trefzekere (wnt iii, iii, 4480) 24 mikt hy: als Hij dan doel treft (wnt ix, 730) 7 kosten heele laagen: moeten hele lagen van de bevolking het ontgelden (wnt viii, 1, 833) 2 5 noemt: geeft... een naam besonder eiken schicht: elke pijl apart 2 6 hartvank: hartaanval of beroerte (wnt v 1, 94-95) gicht: artritis 2 7 Graveel: Gruis in de urinewegen laaserye: melaatsheid, lepra (wnt viii, i, 1197) 28 Geraaktheit: Verlamming na een beroerte (wnt iv, 1614) steekingh in de sye: nl. ten gevolge van een miltaandoening, Six' eigen kwaal 29 er onder: dwz. in de massa bout: pijl (wnt iii, i, 754) 3 o onverscheidlik: zonder onderscheid te maken 3 1 tuimlen: storten neer met: evenals 3 2 schaamlen: armen 3 4 van dat loot: nl. door die loden pijlen (of kogels?) 3 5 in 7 kot van suchten: dwz. in de benauwenis van geestelijke ontredde- ring tijdens een ziekte 36 hen: hun (wnt vi, 1316) verwildert: tot woeste zondigheid vervallen 3 7 hoop: groep behaaght: dwz. kan Hem ... behagen 3 8 Met hem bevalligh aan te sien: Door op Gode welgevallige wijze naar Hem op te zien 39 de sieke wonden: de gewonde zieken 40 sendtse: dwz. maakt dat ze verkeren, geeft hun dat ze leven 41 Wan: Als geen doodelyken: dwz. een alleen ziekmakende 42 rechtvaarden: rechtvaardige (wnt xii, iii, 650, deze plaats) 4 3 Zoo: expletief, vat Wan (r. 41) op 44 leevend: werkzaam, heilzaam 4 5 Viel 7 aan de geisers niet te suur: Als het de geneesheren niet te zwaar zou vallen (wnt iv, 918, deze plaats) 47 graaven: 'opdelven', te voorschijn brengen, vinden 49 Wat voor een dankbaar lyk: Een hoe dankbaar (wnt iii, ii, 2281 kent dankbaar lyk alleen als bijwoord) 5 o een slaave, op vryen voet: een op vrije voeten gestelde slaaf, dwz. een ge- nezen zieke 5 2 draagen: toedragen 5 3 De wreede Leeuw: de volgende passage refereert aan een anecdote die onder meer in Gellius' Noctes Atticae v, xiv, 5-28 is weergegeven. De voor de leeuwen geworpen slaaf Androclus werd gespaard door de 555 leeuw die hij jaren eerder, in Afrika, van een splinter in z'n poot had bevrijd. De leeuw herkende zijn vroegere helper en gedroeg zich tegenover hem als een hondje tegenover zijn baas. 5 4 Kent: Herkent 5 5 volght'. volgt hem 5 7 elk: eenieder 5 9 Of dooden wurm: Of ten prooi van de lijkenworm 61 dan: anders dan een waaterbel: een zeepbel 6 2 jdlen aam: ijle lucht, adem 63-64 Wat %ultgby [...J, goeds, aan God verge Hen?: Hoe kunt ge, God voor Zijn zegeningen belonen? (wnt xix, 1990) 6 5 Wyl dan: Omdat dus goedertier: vgl. r. 6 6 6 weerhiel: tegenhield 7 slaans rapier: de dolk die aan 't neerdalen was (wnt xiv, 1455 kent slechts een adverbiaal slaans uit een alleen bij Kiliaan aangetroffen combinatie slaens ende stekens) 6 7 Om: sluit aan bij slaans vaaders eengen soon: nl. Abraham Grenier jr., als een tweede Isaac (vgl. r. 69-72 en Genesis 22) sloopen: vernietigen (wnt xiv, 1881) 6 8 veel verhoopen: hoge verwachtigen hebben, nl. vanwege het voordeel dat zij hopen te hebben van Greniers kennis van het recht 69 Zoo: expletief, vat Wyl dan (r. 65) op 70 Alleen niet: Niet als enige den ram: hier metaforisch voor: het dankgebed (vgl. Genesis 22:13 en vgl. ook 'de varren onzer lippen' in Hosea 14:3) 71-72 in ... hoornen: die met de horens was blijven steken in de doornen die het hart pijnigden, metaforisch voor: dat door het verdriet over de ziekte van uw zoon niet ten volle werd geuit 73 al het seevenlyvigh land: dwz. de gehele Republiek 74 pielen: dwz. regeerders (vgl. haar, r. 79) 76 dien: diezelfde, nl. die vanwege de genezing van de jonge Grenier 7 7 een landpilaar: een stut van de Staten 7 8 oopenhaar: ten overstaan van iedereen (wnt xi, 5 5 2) of: als jurist in overheidsdienst (vgl. 'openbare aanklager' e.d.) 79 op haar banken: in hun zetels, in de raad van de genoemde z}e^en (r- 74) 8 o Uit: Uitgaande van, Op grond van Justiniaans orakelklanken: dwz. het onder Justinianus vastgelegde Romeinse recht, het Corpus juris civilis 8 1 met zoo veel vreughds: dwz. dat het zoveel verheugends mag aanschouwen 8 2 deughds: weldaad 8 3 dit saad: dit geslacht 8 4 koorensolders: vertaling van het Franse 'greniers' tassen: bergen, vol zijn van ... (wnt xv 1, 1 o 14) 556 [315] RAD VAN AA VENTUUR (p. 531) toelichting In de vorm van een Pindarische ode (met een Toesangh in een afwijkend metrum) bespreekt Six de plotselinge wisselingen die het lot kan brengen. De eerste Teegenkeer is een allegorie op de daden en de dood van Willem 11, de tweede Keer zou betrekking kunnen hebben op het opbrengen van Hollandse schepen door de Engelsen (aan de vooravond van de eerste Engelse oorlog, 165 2-1654). Bij de eerste Keer en de tweede Teegenkeer zie ik te weinig aanknopingspunten om ook daar aan een allegorie te denken. Het gedicht staat opp. 395-397 van Six' bundel. annotatie titel rad van aa ventuur'. Rad van fortuin, Steeds draaiend wiel van het aardse lot (vgl. r. 71-73) 1 langs 7 blaauwe kristallyn'. op de blauwe, kristalheldere zee 2 gouden hollenpyn: gulden ('prachtig') schip (wnt xii, i, 1641, deze plaats,^//: pijnboom: schip) 3 wieken: dwz. zeilen 5 7 soele westen: de zoele westenwind 6 getempeest: stormweer op zee 7 sonnen: dwz. de zon en haar weerspiegeling in het water (?) 8 zeekasteel: enorme schip 9 Van schat: Door zijn kostbare lading 9-10 silver de syn boegh, Met schuimen: sierde zijn boeg met het zilver van het zeeschuim I o in het natgeploegh: bij het doorklieven van het water II Zoo als: Toen was het, dat het [...] Noord: de ... noordenwind 14 slongh: sloeg (wnt xiv, 1782, deze plaats: 'Alleen bij six v. chandelier') 15 met syn dry vend pak, en sak: dwz. door de aan land spoelende lading 16 Bik strand: Alle omliggende kusten 17 In seeker hof, en vyverstroom: In een hof bij een waterpartij (bedoeld is: het prinselijk hof bij de hofvijver in Den Haag, vgl. ook r. 24) 1 8 een trotse oranjeboom: nl. Willem 11 19 applen: dwz. sinaas-, oranjeappelen smerrald: esmerald, smaragd 2 o als het blankste sout: z?wit 2 2 aansienlik van geweld: befaamd om hun defensief vermogen 2 4 De boo men, van den haagh, en laan: Aan de andere 'hoge bomen' van de haag en laan in de hof (de andere hoogwaardigheidsbekleders in Den Haag) 2 5 Al d'aarde: Iedereen daar ontrent: daaromheen en daarover 2 6 Een locht van soomertjes gewent: dwz. Omdat iedereen steeds deelde in de voorspoed 2 7 Zoo als: Toen was het, dat stuur: boosaardig 557 2 8 eengiftigh vuur. 'een bliksemschicht' (metaforisch voor: de boze plan- nen om Amsterdam aan te vallen) 2 9 een vinnge donderstraak metaforisch voor: de plotselinge ziekte en dood van de Prins 3 o hoovenpraal: luister van de hof 3 i Omslongh: Omverwierp (vgl. de annotatie bij r. 14) 31-32 van [...] Voorts: die van ... vervolgens tot... waren geworden 3 2 niet een bit: niemendal (wnt ii, i, 1345, deze plaats) 3 3 Noordens Oceaan: de Noordzee 3 4 als metplaaten aan, Van silver: als het ware bezet met zilveren platen (schubben) 3 5 riem, en stuur: dwz. vin en staart 3 6 van vrouw Natuur: 'en dat van nature' 3 7 Aalweeligh: Dat dartel was (wnt i, 29) het stil safier: het kalme saffierheldere (blauwige) water 3 8 Bootseeren: Maken, Vormen 3 9 loddre: vriendelijke (wnt vin, 11, 2542, deze plaats) loegh: lachte 41 uit den waaterdans: op boven de dans van het water (de golving) 42 't baakren: de koestering 4 3 Zoo als: Toen was het, dat schierlik: eensklaps 44 Den afgrond: De diepte 4 5 oopen balch: gapende muil (wnt 11,1,915) geschaapen op: die van nature was toegerust voor 46 peeklig: zilte 4 8 toogh: trok, zoog 49 Daar: Er 5 o Van ^ulk verscheiden pluim gesoomt: Die een verenpak droeg van zo ver- scheidene veren 5 2 bloemboket: bloemboeket (de spelling is in Six' tijd niet ongewoon, wnt iii, i, 573) 5 3 vergaart: bijeengeplukt 5 4 -aard: -aarde, -grond 5 6 moedigh: onbevreesd, welgemoed 5 8 den schalken vangers schalk: het vangtoestel van de sluwe vogelvanger. Het zelfstandig naamwoord schalc betekent oorspronkelijk 'knecht', en: 'Het woord wordt overgedragen op bepaalde voorwerpen, die den dienst van een knecht verrichten' (mnw vii, 260-261). Een 'vangersschalk' zou dus een hulpmiddel van een vogelvanger kunnen zijn (een val, een lijmstok, een strik enz.). Of is er sprake van een verdubbeling van het bijvoeglijk naamwoord ('de sluwe vogelvangers met al hun listigheid')? 5 9 Zoo als: Toen was het, dat 60 Onnoosel: Zonder het te beseffen raakt: raakte 61 stiksiend: eigenlijk: bijziend, kortzichtig (wnt xv, 1678), maar in verband met 'op zijn stik lettend' (wnt xv, 1660) hier waarschijnlijk beter weer te geven met: waakzaam, op zijn taak berekend 558 62 kluistertjes: boeitjes 64 En pluim, des voogelaars verlangh: En zijn verenpak, waar het de vogel- vanger om te doen was 65 Jonkhei't: Jeugd noch: en ook 66 van de werreld woone: van ons aards verblijf 68 betrouw: stelle zijn vertrouwen 69 een stuipjen: een spelmkje van het lot (wnt xvi, 288) begeeven: in de steek ... laten 70 Eerder op: Nog voordat daarop (op dat stuipjen) werd: wordt 71 rysen: stijgen de wielen: de raderen van de fortuin, de draaiende wielen van het lot 72 Buigen: Wenden ... neerwaarts [316] KLACHTE, OOVER HET OOVERLYDEN VAN WlLHELM BAKKER, RAAD, TRESORIER, EN OUD BURGEMEESTER, &C, En HeNRIK Geldorp, kerkenleeraar, En de rampsaaligheeden deeser STAAT (p. 534) toelichting Dit gedicht staat op p. 397-400 van Six' bundel Poësy. annotatie titel Wilhelm Bakker: Willem Backer (1595-12 oktober 1652), vroed- schap van Amsterdam van 1625 tot zijn dood, penningmeester (1629) en vijf maal burgemeester tussen 1639 en 1651, curator van de Illustre School en scholarch van de Latijnse scholen (Elias, Vroedschap 1, p. 364-365) raad: Vroedschap tresorier: stadsschatbewaarder, penningmeester Henrik Geldorp: Henrik van Geldorp of Henricus Geldorpius (1600-6 oktober 165 2), die in 1628 in Amsterdam was beroepen en daar in 1644 zijn De Psalmen in rijm en dicht ge stelt om gedongen te worden op veer-tich dergewoonlikke wijden liet verschijnen. Hij was de zoon van de predikant Gosuinus Geldorpius die in de Oude Kerk in Amsterdam op 1 maart 1620 Joannes Six van Chandelier had gedoopt (Vos, 1903, p. 380 en p. 403; De Bie en Loosjes in, p. 203; Frederiks, 1883, p. 234). kerkenleeraar: voorganger 1 jvrich: naijverig (vgl. bijvoorbeeld Exodus 20:5) 3 dit eindend schoon: dit tijdelijke, sterfelijke schoon, dwz. de wereld (subject bij baarde) 4 baarde: deed ontstaan, voortbracht 5 sweit: zwaait 6 Ontglommen: In vlam gezet tooren: toorn 7 Noch: Nog steeds Israël: dwz. Gods uitverkorenen, de kinderen Gods duur: geliefd, dierbaar 559 8 Om 't bloed: Tot voorgeslacht (maar ook: Door de kruisdood) 9 meer loots: meer gesmolten lood, als strafmiddel (wnt viii, ii, 2701) 11 Jetbroos soon: Mozes, de schoonzoon van Jethro (Exodus 18:1), dwz. Backer, als leider van Israël (r. 7) Aaron: dwz. Van Geldorp, als priester van Israël (vgl. Exodus 40:13) 1 3 den kuil: het graf 14 het lichaam: dwz. de stad, het land 16 schooien: lering ontvangen en zijn toevlucht zoeken (wnt xiv, 785) 1 8 Geen merk gaf van getallen: Niet met mate, gedeeltelijk tekende, dwz. dat Backers haren zonder uitzondering zilvergrijs waren, een bekroning door de deugd 20 vallen: een ... val 2 1 met zpo fraai t(ielpronksel: met een even fraai sieraad van de ziel voor een kroon: als bekroning 2 2 Als: Zoals 23 op Davids harp: in zijn psalmen (vgl. de annotatie bij de titel) braaf: verheven in Duitschen toon: in het Nederlands 2 4 gesonken: in het graf verzonken 2 5 Waar keert sich: Waartoe kan ... zich wenden dee se Surs woestyn: deze woestijn Sur, de droge woestijn, waardoor het volk Israël naar het beloofde land moest trekken (Exodus 15:22) 27 bitter: vgl. Exodus 15:23 en zie ook r. 75 hieronder 2 8 sich wenden: zijn toevlucht zoeken 3 1 neemt: wegneemt 3 2 geleiders: leidslieden 3 3 uwes leiders staf: de staf van Mozes (Exodus 14:16) den Nyl: dwz. de Egyptenaren (object bij in deed drinken) besoek: beproeving (wnt ii, ii, 2488, deze plaats) 3 4 in deed drinken: liet verzwelgen 3 5 Zoo: Toen Jakobs saad: het volk Israël (subject) in Faroos vloek: over het verderf, de ondergang van de farao 3 6 -geklinken: klanken (wnt iv, 979 noemt de meervoudsvorm op deze plaats onjuist) 41 verkeert: veranderd oopenbaaren: duidelijk blijkende 4 2 tien wonden: een dreigende parallel met de Egyptische plagen (vgl. voor de tien wonden: gedicht no. [305], r. 145-152) 4 3 geswollen: toegenomen sints: sindsdien nieuwen stryd: een nieuwe oorlog (na die met Spanje), nl. de Engelse oorlog 44 Opgronden, sonder gronden: dwz. Op de grondeloze zee 4 5 Kastiljaan: Spanjaard 47 op Hitlands Oceaan: in de nacht van 4 op 5 augustus 1652 was de vloot van Tromp door een storm bij Hitland uiteengeslagen en zwaar gehavend (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [332]). 49 onnoosel: onzinnig onnoosel: onschuldig 560 eigen bloed: landgenoten. Six doelt op binnenlandse onlusten in de zomer van 1652 (vgl. ook r. 81 hieronder). 5 1 Teemsche Nyl: dwz. Engeland 5 2 Wenscht al de rest den wurger: Wenst al de overgeblevenen de beul toe 5 3 Hoe: Waarom het is genoegh gekruist: dwz. de beproevingen waren toereikend 5 4 telgen: loten, uitlopers van een stam 5 5 Manasses bende [...] Efrim: Manasse en Efraïm, zonen van Jozef en de naamgevers van Israëlitische stammen. Manasse was jaloers op Efraïm, omdat die, als jongste zoon, toch de grootvaderlijke zegen van de eerstgeborene had ontvangen (Genesis 48). Manasses bende neemt Six voor Engeland en Efrim staat voor Holland, waarmee hij wil aangeven dat er sprake is van een betreurenswaardige twist tussen broedernaties. 5 6 staarooght: houdt het oog onophoudelijk gericht 5 8 paaien: steunen, stijlen 61 langhsaam: dwz. zich langzaam uitbreidend solfer, van de sond: de zwavel van de zonde 62 V lichtste riet: het lichtstontvlambare riet, dwz. de tot alle kwaad geneigde mens 6 3 Ons t(ielgoud: Het goud van onze ziel valsch: met ongerechtigheden vermengd toetsteen: een donkere steen, waarlangs men edele metalen strijkt om die op hun echtheid te onderzoeken vond: bevond te zijn 64 de kroes: de smeltkroes 6 5 smelten 7 self: nl. in de vorm van tranen 6 7 om: vanwege, door de verlossende kracht van 6 9 Neerlandsch Israël: aangesprokene 70 neederdryven: afdalen 71 Niet tot een schrik: zoals dat wèl het geval was bij het verschijnen van de 'Mene, mene, tekel, ufarsin' schrijvende hand aan de muur van het paleis van koning Belsazar (Daniël 5) maar vreuchd: maar tot vreugde 7 3 Josuaas: dwz. zeer geliefde en succesrijke leiders Eleasars: dwz. kerkleiders in een zeer gelukkige periode 74 wert: wordt 7 5 Mar aas nat: een bittere bron in de woestijn Sur, die zoet werd doordat Mozes er, op aanwijzing van Jahwe, een stuk hout in wierp (Exodus 15:22-25, vgl. r. 27 hierboven) 75-76 heeft [...] vergeet en: is ... kwijtgeraakt 79 volvreede [...] onderlingh: vol onderlinge vrede (bepaling bij sjnen hoorn) ons: object bij salft 8 1 wiesch: heeft afgewassen onnoosel bloed: onschuldig vergoten bloed, nl. dat van de slachtoffers die vielen bij een opstootje in Amsterdam. Enkele matrozen van gene-raliteitsschepen waren gearresteerd omdat ze aan het muiten waren geslagen wegens achterstand bij de uitbetaling van gage waar zij recht op meenden te hebben. Op 20 september 1652 werden ze op de Dam opgehangen. Bij de executie drongen de toeschouwers zo op dat een 561 van de bevelhebbers van de wacht er een poging tot bevrijding van de veroordeelden in zag en opdracht gaf 'onder den hoop los te branden', waarna enkele onschuldige slachtoffers vielen. De volgende dag reeds maakte de stedelijke regering middels een plakkaat haar 'onge-looffelijcken hertseer' over het gebeurde bekend en loofde een prijs uit op de bekendmaking van de namen van de schuldige officieren en soldaten. De weduwen en wezen van de slachtoffers werden 'ieder na zijn staet, de zommigen met een vereering van eenige stadts ampten, en d'andere met geitgiften, mildelijk vergolden' (Dapper, 1663, p. 321-322). Ik denk dat Six juist in deze regelingen de hand Gods zag. scheemeren', zijn ... verblind de wraak', de personificatie van de wraakzucht van de kornuiten van de gehangenen, die Six echter onnodig vreesde; de 'andere bel-hamers en muite-makers van de boots-gezellen, aen de straffe hunner spits-broe-deren, een spiegel nemende, hielden zich, zonder tot verdere moeite te komen, stil, en gingen voorts te scheep' (Dapper, 1663, p. 322). wangelaat', mismaakt aangezicht hen ik niet bedroogen: heb ik het bij het rechte eind sie: voorzie dat... zal heiligh bloed: nl. dat van Karei 1 (een parallel met de eerste plaag van Egypte, Exodus 7:14-25) versuipen: vgl. het lot van de Egyptenaren bij de doortocht door de Rode Zee haar vrienden: zijn (nl. des Teems) broeders; dwz. de verdreven koningsgezinde Britten De muisen: vgl. de vierde plaag van Egypte (Exodus 8:20-32). Toevalligerwijs trof een muizenplaag juist Holland in het volgende jaar 1653 (Hollandse Mercurius, 1654, p. 3, vgl. Six' gedicht no. [390]). syn volks banier: het vaandel van zijn uitverkoren volk. De veldtekens van de Israëlitische stammen zijn vermeld in Numeri 2. neight: zal buigen De Moabyter: De Moabiet, een ten zuiden van Israël wonend Baal-vererend volk, dat door Israël onderworpen was. Six bedoelt Spanje. werd: zal worden hun waschpot: het wasbekken voor hun voeten (vgl. Psalm 60:10 en 108:10) slecht: onbetekenend Het: nl. de Moabyter als waschpot werpt: zal werpen huns voeten voeder: het aangekoekte vuil van hun voeten (voeder van voeren, 'bedekken, bekleden', wnt xxii, 281-282) Edoms snooden kop: de valse kop van Edom, een eveneens ten zuiden van Israël wonend verachtelijk en heidens volk, bovendien gekenmerkt door een niet-erfelijk koningschap (vgl. Genesis 36:31-39 en 1 Kronieken 1:43-5 3). Six bedoelt Portugal (vgl. voor de verhouding tussen Nederland, Portugal en Spanje de Annotatie bij gedicht no. [207]). vry: gerust Filistynen: dwz. ongelovige tegenstanders in het algemeen buight: op de proef stelt [317] BRIEF, NEEVENS EENIGE RYMEN, AAN JOANNES HOORENBEEK, DOCTR, PROFR, EN PREDIKANT TE UITRECHT (p. 537) toelichting Johannes Hoornbeek (1617-1666) was een ver familielid ('Neef') van Six (vgl. ook het Register van namen). Hij had hem meerdere malen theologische werken (waarschijnlijk van eigen hand) toegezonden en Six zond hem nu enkele van zijn 'rijmwerken', begeleid door dit briefgedicht. Het gedicht werd later afgedrukt op p. 400-401 van Six' Poësy. annotatie 2 syn woord', de bijbel vertaalt', toelicht 4 rymloos: in proza my een lief be soek: die zeer welkom waren 5 Besoek ik: Kom ik nu opzoeken buiten koopmans plicht: die nu even vrij ben van koopmansverplichtingen (vgl. ook de annotatie bij r. 9 hieronder) 6 werldsche blaaren [...] in dicht: profane poëzie op losse vellen (vgl. Hoornbeeks stichtelijke prozawerken in boekvorm) 7 acht: neem ... in ontvangst (zie ... niet over het hoofd) slecht: laag-bij-de-gronds 9 Wat: De hoeveelheid geld die. Six laat hier blijken nog niet geheel los te zijn van zijn dagelijkse koopmanswerk. Vandaar het ogenschijnlijke terzijde in r. 5. 11 %oo ghy, op voldoeningh, siet: als u wilt dat ik de schuld ooit zal vereffenen 1 2 Zoo send, naa deesen, anders niet: Dan moet u na deze boeken geen ande- re meer zenden. Waarschijnlijk had Hoornbeek Six dus verzocht om eens een gedicht terug te zenden, als een wederdienst voor zijn zendingen. [318] OP DEN HERSTELDEN LEEUW (p. 538) toelichting Na de gebeurtenissen van 1650 (de controverse over de militairen, de aanslag op Amsterdam en de dood van Willem 11) belegden de Staten Generaal de zgn. Grote Vergadering in de ridderzaal in Den Haag, om tot een eensgezind standpunt te komen over de onderwerpen 'unie, militie en religie'. In het volgende jaar 1652 verschenen er in Amsterdam en in Den Haag twee uitgaven (respectievelijk in een octavo- en een quarto-editie) van het boek Herstelde Leeuw, Of Discours, Over 'tgepasseerde in de Vereenigde Nederlanden, In 't Jaer 16'jo, ende 16ji. Het werk, uitgegeven onder de initialen L.V.A., behelst een uitvoerig verslag van de gebeurtenissen, maar ook van de besprekingen in de genoemde jaren en geeft afschriften van een groot aantal belangrijke stukken. Het is van de hand van Lieuwe van Aitzema (1600-1669), de agent van de Hanzesteden bij de Staten Generaal, die vooral bekend is gebleven door zijn veel-geraadpleegde geschiedwerk Historie of verhael van saken van staet en oorlogh, waarin ook zijn eerdere Herstelde Leeuw is geïncorporeerd, (over hem: nnbw iv, 17-20 en Rademaker, 1968, 563 waarin ook de oudere literatuur over Van Aitzema genoemd wordt). Six lijkt de initialen niet te hebben kunnen thuisbrengen (vgl. r. 3 5-36). Hij vindt dat dergelijke geheime besprekingen (in hoeverre die echt geheim waren is mij overigens niet duidelijk geworden) geheim dienen te blijven en vreest dat de vijanden van het land hun voordeel zullen doen met dit soort openbaarmakingen. Van Aitzema's boek werd zo goed verkocht dat er enkele jaren later, in 1655, een herdruk kon verschijnen. Het werd ook, nu als Notable Revolutions en onder de naam Lion Aitzema, in Londen uitgegeven. Die vertaling verscheen in 1653, dus midden in de eerste Engelse oorlog met de Republiek. Six' gedicht staat op p. 401-402 van zijn bundel. annotatie i De Saturnyner bergb: De Mons Capitolinus in Rome, waarop Saturnus een stad zou hebben gebouwd (vgl. Vergilius' Aeneis vin, 357-358) 2-3 naa een dooden kop Genoemt: bij de graafwerkzaamheden voor de funde- ring van de Jupitertempel op de Mons Capitolinus zou een doodshoofd (een caput) tevoorschijn zijn gekomen. Zo zou de benaming 'Capitool' ontstaan zijn (Varro, De lingua latina v, 41). 3 - 5 met... muur. als met een gemetselde gulden muur van 'Amyclaese' steen en van een zwijgzaamheid als die van Angerona omgeven. De stad Amyclae had het epitheton 'zwijgend', omdat men er een verbod op verspreiding van nieuws had uitgevaardigd na herhaalde valse meldingen van vijandelijke aanvallen. Erasmus vermeldt de zwijgzaamheid van de stad als spreekwoordelijk (Adagia, 1643, p. 675-676. De uitleg gaat terug op Servius' commentaar bij Aeneis x, 564, vgl. Vergi-lius, 1636, p. 624). Angerona is de godin van de zwijgzaamheid, voorgesteld als een vrouw met dichtgebonden lippen (Plinius, Naturalis historia 11, v, 65). De Senaatsbesluiten werden dus zeer goed geheimgehouden, wil Six zeggen (vgl. de volgende regels). 6 d'Ausooner Raadsgebuur: De bijeenzittende Raad van Ausonia (de oude benaming van Itali? vgl. voor Raadsgebuur de verwante vormen raads-v er want en raadsvriend, 'lid van een raad', wnt xii,iii, 35) 7 By duisend ooren: Onder 500 toehorende leden. Tot het optreden van Gaius Gracchus (123-122 v. Chr.) zou de Senaat 300 senatoren geteld hebben (Livius, periocha 60; Plutarchus, Gracchus v, 2). In het vervolg gaat Six in op een anecdote uit de tijd rond 150 v. Chr. Hoe hij op het door hem genoemde aantal is gekomen, kan ik niet zeggen. 8 of't niemand hoorde: alsof niemand het gehoord had dood: stil als het graf 9 Valerius: nl. Valerius Maximus, in wiens Factorum et dictorum memorabi-lium libri 11,11, 1 de aangehaalde anecdote is opgetekend. 1 o erfde: het verhaal heeft nagelaten Fabius: nl. Quintus Fabius Maximus, een van de senatoren ten tijde van de derde Punische oorlog (149-146 v. Chr.) 1 2 Krassus: nl. Publius Crassus, die wel quaestor was geweest, maar nog niet officieel tot senator was uitgeroepen keerend vandt: ontmoette toen hij (Krassus) weerkeerde naar Rome 14 den ouden Raad: de Senaat (senatus: 'raad van ouden') 564 Voordachtloos'. Zonder er eerst over na te denken (wnt xxii, 1660, deze plaats) men: dat men (de Romeinen) Wes: Om welke reden schoon: ofschoon, hoewel eerlik: zonder boze opzet ooverstreek: berispte (wnt xi, 2091, deze plaats). Six' weergave van Valerius Maximus is hier welhaast letterlijk: 'sed quamvis honestus error Fabii esset, vehementer tarnen a consulibus objurgatus est: [...]'. De vyverbergh: nl. de Lange en Korte Vijverberg in Den Haag (vgl. De Saturnyner bergh, r. 1) fs werrelds dorp: 'het dorp van de wereld' (een echo van Huygens' gedicht op Den Haag in zijn Stedestemmen, Huygens 11, p. 67-68?) wyd een worp: een steenworp ver Een Ierlands hof: nl. de Grote zaal, nu 'ridderzaal' genoemd, volgens Guicciardini, 1612, p. 234 'wesende een heerlijck gebouw van Yrlandts houtwerck, vry van ge wormten ende Spinnekoppen'. Guicciardini zal doelen op de kunstige houten dakconstructie. onvervaart: onbevreesd door ... raatelwerk: door Archytas (als het ware) ommuurd met de koperen gongs van Dodona, die heel wat luider klinken dan zijn geratel. De filosoof en mathematicus Archytas zou een ratel voor kinderen hebben uitgevonden (Aristoteles, Politica viii, vi, 1). Erasmus vermeldt de spreekwoordelijke aanduiding Archytae crepitaculum ('een ratel van Archytas') voor een luidruchtige praatjesmaker (vgl. Adagia, 1643, p. 275). In het vermaarde heiligdom van Dodona leidde men orakels af uit het geluid van een gong. Die gong werd aangeslagen door een op de wind bewegende hamer (vgl. Strabo vu, fragm. 3 en Plinius, Naturalishistoria xxxvi,xix,92). Waar de Senaat in Rome dus als het ware omringd was door een muur van geheimhouding (vgl. r. 3-5), was de Haagse Statenvergadering als het ware omgeven door een wand van loslippigheid, die alle genomen besluiten onmiddellijk 'aan de grote klok hing'. Men wist in Den Haag zijn mond niet te houden, bedoelt Six (vgl. ook het onderscheid tussen goude, r. 5 en koopre, 1. 24). Wanneer: Toen dit groen laakenperk, Vol prysbanieren: vgl. Van Aitzema, 1652, p. 181: 'De Muyren, Banken, ende Tafel waren alle bekleet met groen Laken: om te toonen dat de Staet niet in den Rouw was'. Alle in de zaal hangende 'Vaendels, Cornetten ende Wimpels, soo te Lande als te Water op de Spaensche genomen' had men 'schoon laten afstoffen en veel andere, die daer te voor niet waren, van elders, aldaer laten ophangen'. al de staat: de voltallige Statenvergadering sonder Prins: nl. zonder de op 6 november 1650 overleden Willem 11. Willem iii was op 14 november van dat jaar geboren. 's Leeuwen %iel: het voortbestaan van de Nederlandse leeuw hoen: behoeden, veilig te stellen Zoo: En op die wijze noch pas: nog maar net 3 2 las de leek, om geld', kon de oningewijde (de buitenstaander), voor geld, lezen 3 3 wat er waar. wat er was gebeurd 3 5 hier den klapper van: de verklapper van deze dingen 3 6 Wie doet den Keiser in den ban?: 'Wie moet immers het hoogste gezag be- boeten?' 3 7 Naa sluiten van beraad: Na het sluiten van de vergadering 39-40 Zoo ... tongeklink: Moet één raadsheer, met een zegelring, het boek van de Raad en de grendel van zijn (des Raads) mond sluiten (dwz. een spreekverbod opleggen). Of: Moet élke willekeurige raadsheer, met zijn ring het boek van de Raad en de grendel van zijn (eigen) mond sluiten. In het wnt is tongeklink ('klink of grendel van de tong', dwz. de lippen) niet opgenomen. Een klink kon met een rink geopend en gesloten worden (wnt vii, 11, 4086). 41 Het stille swaard: Het wapengeweld dat heimelijk te werk gaat 4 2 Eer iemand, naa den aanslagh, kon verlangen: Zodra iemand (van het volk) naar een aanslag op de vorst kon verlangen. Six denkt kennelijk aan een moord op een tiran. 44 als Tantaai: als Tantalus (die zijn eigen zoon als gerecht had laten op- dissen) 46 op: tegen [319] SORGELOOS LEEVEN (p. 540) toelichting Het gedicht staat op p. 402-403 van Six' Poësy. annotatie 1-2 dit... kruis: drie omschrijvingen voor: dit (zwakke) lichaam van mij 5-6 hoe ...gebaant: dat het onzeker is hoevele jaren en maanden mijn route over die zee zal lopen 8 aan myn menschlikheit: aan mij als mens, aan mijn menselijk inzicht 9 eens: nl. bij de geboorte (de 'afvaart') 1 o yver aangeleit: geijverd 1 2 Hoe: Waarom 14 staagh: gedurig 15 lydt: verdraagt 1 7 Sa: Vooruit! 1 8 Baccherachschen: nl. uit Bacharach (tussen Mainz en Koblenz aan de Rijn) 19 lekkre: eetlustige, gulzige 2 2 wyl 't u beuren mach: zolang u het kunt 24 op de stem: bij dat zingen 2 5 Zoo: nl. evenzo als in r. 1-24 weergegeven 25-26 dat trots reusgeslacht Des werrelds: nl. de aardbewoners vóór de zond- vloed (Genesis 6:4) 2 8 Des afgronds, en der Heemelsluisen: vgl. Genesis 7:11 3 o schroomigh: bang, angstig dien grammen mond: nl. de stem van de vertoornde God 566 3 i vloeken', vervloekingen, nl. in aankondigingen van de verdelging door de zondvloed (Genesis 6:7) 3 2 Meer dan een eeuw. nl. 'honderd twintig jaren' (Genesis 6:3) 3 3 Schop', hervatting van de woorden van het trots reusgeslacht 3 4 bloed', stakker, sufferd 35-36 Wat... uitgewonnen'. Waardeer alle tijd die de goden je gunnen als even- zovele gewonnen ogenblikken (vgl. wntxvii,iii, 2351) 3 7 is alles dood', 'is alles afgelopen' 3 8 teert', zal opmaken 3 9 Zal doch'. Als immers ... toch zal het schip', vgl. echter de juist behouden gebleven ark (in contrast met de beeldspraak in r. 3-11) [320] OP HET KONTREFEITSEL VAN MYN VAADER SAALIGER (p. 542) toelichting Six volgt in dit gedicht de traditionele redenering: een schilderstuk kan de herinnering aan het geschilderde lange tijd levendig houden, maar zal uiteindelijk ook zelf vergaan. De dichtkunst, zelf niet stoffelijk, kan het bezongene de eeuwen doen trotseren. De laatste regel van het gedicht geeft echter een onverwachte afloop aan het betoog (vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1983 a, p. 300). Het gedicht staat op p. 404 van Six' Poësy. annotatie titel KONTREFEITSEL'. portret 1 volgh den vluggen tyd: achterhale de voorbijsnellende tijd (dwz. doe de vlugge tijd stilstaan) 2 wyl: als doorbyt: doorknaagt, uiteen doet vallen 3 Zoo spaar hy: Beware, Bestendige hij 4 Als Baudringeens penceelbedryf: Zoals het schilderwerk van Baudringien dat doet. David Baudringien (15 80 of 15 81-1650) was een Amsterdams portretschilder over wiens leven en werk maar weinig gegevens bekend zijn. Hij schilderde behalve portretten van rijke kooplieden ook die van beroemdheden als Barlaeus en Le Blon. Six' spelling van zijn naam werd ook gebruikt door Vondel (wb Vondel iv, p. 587). Alle mij bekende bijzonderheden over Baudringien zijn verzameld in de korte monografie van Bredius en Moes, 1908. Zijn portret van Six' vader lijkt verloren te zijn gegaan. 5 hoofd: nl. gezicht 8-9 Dies ... er: Wie zal er immers zijn, die, als het doek om die reden (vgl. r. 7) van kleur verschiet, ... zal naschilderen 9 met gelyk verstand: met even grote bekwaamheid 1 o onverbastert: zonder afbreuk te doen aan het origineel, zonder bij Bau- dringien ten achter te blijven deese hand: dit kunstwerk 12-13 met eengeestigh vier Van dichtery: in een vurige dichterlijke geestdrift (een 'furor poeticus') 567 14 Herdrukt, en onverkleint, van eer. Omdat dat dichtwerk herdrukt zal worden (vgl. bootst, r. 9) en zijn aanzien zal blijven behouden (vgl. onverbas-tert, r. 10) 15 sonder roemery: zonder dat ik bluf (de afleiding kon ik niet vinden in het wnt) 16 De vaader. die dus in zijn deughtsaamheit beschreven zal zijn (vgl. r. 11) 1 8 Want Persius, en Marsus staan: Want Persius en Marsus houden stand. Deze laatste regel is echter veel minder een triomfantelijke bevestiging dan een spijtige ontkrachting van de voorgaande regels. Persius (toch alleen bekend als dichter van satiren) heeft immers resoluut afstand genomen tot de hoge waarde van gedichten en de edele aspiraties van de dichters (in de Prologus tot zijn satiren) en van de dichter Domitius Marsus is in het geheel geen werk meer bekend. Zijn naam en een enkele titel van zijn dichtwerken zijn slechts overgeleverd in terloopse vermeldingen van anderen, zoals Martialis (Epigram 11, lxxi en lxxvii; iv, xxix; vu, xxix en vin, lvi) en Ovidius (Ex Ponto iv, xvi) (vgl. ook Six' vermelding van Marsus in no. [218], r. 24-25). [321] eerste steen, van de nieuwe kerks tooren, geleit, door Kornelis Bakker, Soone van den Heer Wilhelm Bakker, burgemeester (p. 543) toelichting Na de brand van 1645 besloot men de Nieuwe Kerk niet alleen te herbouwen, maar ook uit te breiden met een toren. Men was vroeger al eens met de bouw van een toren begonnen, maar nu werd het werk veel krachtiger ter hand genomen: in mei 1646 begon men met het grondwerk en het heien en op 20 juli 1647 werd de eerste steen gelegd. In ?6 5 3 werd de bouw (men was toen tot ongeveer halverwege de hoogte van het schip gevorderd) echter gestaakt, 'om dat men oordeelde, dat zulk een zwaare Tooren het zeer naby gelegen Stadhuis, welk in deezen zelfden tyd gebouwd werdt, te zeer overschreeuwd zou hebben' (Wagenaar 11, 1765, p. 111). In later tijd is de onafge-bouwde stomp grotendeels afgebroken. In zijn toorenbouw, aan de graavers (no. [122]) had Six al stilgestaan bij de voorbereidende graafwerkzaamheden. Nu bezingt hij, in een gedicht van geheel andere toon, de legging van de eerste steen. Misschien is in de lof voor de burgemeesterszoon echter toch iets te lezen van een kritiek op het bouwproject: het zou maar 'kinderwerk' zijn (vgl. de laatste regel van dit gedicht). Het gedicht staat op p. 404-406 van Six' Poësy. annotatie titel Kornelis ... burgemeester: Cornells Backer (1633-1681), zoon van Willem Backer (1595-1652), die behalve in 1647 °°k burgemeester was in 1639, 42, 45 en 51 (Elias, Vroedschap 1, p. 364-365 en p. 507-508). Bij de steenlegging was Cornelis Backer 14 jaar oud. 2 pulken: een zodanige, nl. ook 'zware' 2-3 haar tin Zal kroonen: dwz. zijn spitsbekroning zal dragen 5 bakt: kleeft... vast (wnt ii, i, 889), ook in een spel met Cornelis' ach- ternaam 568 6 Gemetst: Gemetseld 7 ryst: dwz. wordt... omhooggebouwd metaalen: nl. metalen heiblokken 8 sesmaalduisend Gotschepaaien: Wagenaar ii, 1765, p. 111 telt 4593 zware masten en 1715 zogenaamde stopmasten, dus 6308 heipalen. Het hout was Skandinavisch; het kwam van het eiland Gotland (vgl. gedicht no. [122], r. 11). 1 o Eggarts werk: de stichting van de Nieuwe Kerk (begin vijftiende eeuw) is voor een groot deel bekostigd door Willem Eggert, heer van Purmerend (Wagenaar 11, 1765, p. 108). 1 2 baakennaald: obelisk (hier opgevat als een baken in een haven)? voor by te vaar en: dwz. te overtreffen 13 op dit stuk: naar dit bouwwerk 16 Zoo langh geschildert van te vooren: Nadat het al zo lang geleden geschil- derd was. Six bedoelt het oude geschilderde model van de toren die men in 1565 had willen bouwen. Tot enkele jaren vóór 1665 hing die geschilderde maquette naast het kleine orgel in de Nieuwe Kerk. In de achttiende eeuw was het schilderij nog in de 'Kerk-meesters Kamer', maar het schijnt later verloren te zijn gegaan (Roosegaarde Bisschop, 1956, p. 174). In 1565 werd de torenbouw al stopgezet bij het heien. Bij de graafwerkzaamheden van 1646-1647 vond men nog 5 5 in 1565 geheide 'oude elzen paaien' in de bodem (Wagenaar 11, 1765, p. 111). 18-19 diende ... macht: was een dwerg van geringe kracht niet geschikt 1 9 als Amstelaaren: dwz. zoals Amsterdam ... (nog) was 20 Geleeden noch geen hondert jaaren: Nog geen honderd jaar terug. Six doelt op de in 1565 begonnen bouw en de toenmalige macht van Amsterdam. 2 1 Maar reusen sterkte: Maar diende reuzenkracht, Maar was reuzenkracht nodig 2 2 hun ryke beurs: de gevulde geldbeurs van Amsterdam 2 3 komt: komt het 24 onbedrongen: spontaan (vgl. wnt ii, i, 1235) 27-30 Hy leer saam y [...] Verbeeldt: Hij, ... toont... op leerzame wijze aan 27-29 die ... ontsuight: die (zelf nog) melk zuigt uit de borst van de muzen, bij Junius, die wijze vaderlijke leermeester van grote mannen. Cornelis Backer ging dus school bij Adrianus Junius, die rector van de Latijnse school aan de Nieuwe Zijde was van 1635 tot het jaar van zijn dood, 1670. Over hem zijn mij slechts weinig gegevens bekend geworden: hij bezorgde samen met Six' leermeester Cornelis Sladus een Ciceroeditie (nnbw ix, 103 7-103 8), schreef op 5 mei 1648 een bijdrage in het album amicorum van Jacobus Heyblocq (De Kruyter, 1976, p. 139 en p. 150) en was leermeester van Hoofts zoon Aernout. Hooft ontving hem wel op het Muiderslot (Briefwisseling Hooft 111, 1979, p. 380 en P- 532-5 33)- 3 1 teedre: prille 3 2 weeldert: tot een rijkdom groeit om een bergh te baaren: dwz. om (later) iets geweldigs voort te brengen (hetgeen wordt 'verbeeld' in de nu te bouwen metselbergh, r. 17). Six keert hier Horatius' vermaarde 'parturiunt montes, nascetur ridiculus mus' (Arspoëtica, 139) om: de piepjonge Backer zal een berg baren. 569 3 4 Voor Raadhuis: inderdaad zou Cornelis Backer in 1658 Raad worden. Hij bekleedde tal van andere functies en bracht het tot curator van de Illustre school en scholarch van de Latijnse scholen (Elias, Vroedschap 1, p. 507-508). Over een kerkelijke functie van hem of van zijn vader is mij niets bekend. 3 5 Die: Raadhuis en kerk, die Spiegels, voor Euroopen: lichtende voorbeelden voor heel Europa (wnt xiv, 2752) 3 7 een entjen: als Cornelis Backer is (een spruitje van de stamboom der Backers) wast: zal... groeien 3 8 Langs: Onder soom: 'kleed', dwz. kruin 3 9 Het vee: metaforisch voor: De burgers 40 kan versitten: (gemakkelijk) zittend kan verduren 4 2 langs: onder de hoede van 4 3 hoeder: herder trouwe: deugdelijke, rechtvaardige 44 daar het hoeft, helpt setten: waar het nodig is, die helpt vast te stellen 45 -48 Zoo ... stammen: Arens, 1961, p. 122 wijst bij deze regels Six' voor- beeld aan: Horatius' Ode iv, iv, 29-32. 45-46 kipt' [...] Uit eijers: heeft... zich een weg ... uit de eieren gepikt (wnt vii, 11, 3122, deze plaats) 4 5 onnoosle: onschuldige, vreedzame 46 van een aar ends kluif: van een geklauwde arend 47 simple: argeloze 48 erft: erft... over, draagt... zijn eigenschappen over op kloeke stammen: op zijn kloek uitgroeiende loten 49 Zoo ... aan: door D. Kuijper Fzn. aldus weergegeven: 'zo zijn wij dan ook ongevoelig voor het gebeuzel van Pythagoras, als zou een ziel een nieuwe woning betrekken zonder het volgen van een lijn der geslachten, immers die lijn is er: de kinderen bekleden zich om zo te zeggen met de eigenschappen van den vader' (Kuijper, 1968, p. 312). De Samiaan is de van Samos afkomstige Pythagoras, die over de zielsverhuizing heeft geschreven (vgl. Michels, 1964, p. 196-197 over deze passage en zie ook de toespeling op de zielsverhuizing in gedicht no. r- 9)- 51 Op staage sorgh: Onder de durende bescherming bakkers: nl. Backers 5 2 booterakkers: weiden vol koeien 5 3 voor: op de plaats van een biesen hut, of vyf: nl. het prille begin van Amsterdam; een vissersdorpje 5 5 een meelyd'gen Dam: een dam (in de Amstel) die hen te hulp kwam in hun armoe 55-56 omkopen van waater: die aan alle kanten door water (van IJ en Amstel) omspoeld werd 5 6 nu een markt van koopen: en nu een marktplein is 5 8 de nyd: de gepersonifieerde Afgunst 570 5 9 Uitgroote kroonen-. dwz. Schietend vanuit machtige koninkrijken soekt: poogt 60 En hoopt, of om, of scheef te hossen'. En (die) hoopt om te gooien of scheef te stoten (wnt iii, i, 668, deze plaats). In Waar op is 'die' samengetrokken (vgl. Weijnen, par. 65, p. 61-63). [322] Kusje (p. 545) toelichting Een navolging van Janus Secundus' Basia. Het beeld van de bij (r. 1-2) is ontleend aan Basium iv, het in r. 3-5 opgeroepen beeld gaat terug op Basium v (Secundus, 1619, p. 88-89). Het gedicht staat op p. 406-407 van Six' bundel. annotatie 1 marjolynen: marjoleinbloempjes 2 hoonigh soet'. zoet van de honing 3 uw kommetjen robynen: uw robijnen kommetje, uw rode mond 4 Banket: 'Heerlijk voedsel' 7 Of'" gewen: Om mijn levensdraadje wat verlenging of meteen het knipje te geven 8 Ik haavene, of ik strand: Of mijn bootje behouden zal blijven of dat ik zal stranden (wnt vi, 143, deze plaats) 9 meedooght: voelt medelijden (wnt ix, 346, deze plaats) schrikt van sterven: dwz. is bang over sterven te horen praten 11 verwerven: van u krijgen 1 2 Terwyl: Als [323] op de woorden: My Dorst. Aan Jesus Kristus aan 't kruys (p. 546) toelichting Het gedicht staat op p. 407 van Six' bundel. annotatie 1 Dorst u: Hebt U, ... dorst (vgl. Johannes 19:28) van 's leevens soete stroom: 'van de stroom van levend water' (vgl. Johannes 7:37 en Openbaring 22:1 en 17) 2 geeuwen: benauwd roepen 3 Wach: Wee uit oogen: nl. uit mijn wenende ogen sonder schroom: zonder dat U terugdeinst 4 der marmere Hebreeuwen: van de meedogenloze (en in hun ongeloof volhardende) joden 5 geen spons gedoopt, in galligen asyn: de eekspons niet (Johannes 19:29 en vgl. Mattheüs 27:34) 6 Maar: Maar wèl een spons die gedoopt is den rouw: het berouw vet van: volgezogen met 571 7 voor. boven 8 deese boesemkraanetr. dwz. deze ogen, die als het ware tappen zijn op het vat (vgl. wyn, r. 7) van mijn gemoed 9 brenght het my: drinkt mij toe (wnt xvii, i, 404) 10 Ik doe bescheid: Ik zal Uw dronk met een dronk beantwoorden (wnt ii, u> I957) 11 Uit uwe sy: vgl. Johannes 19:34 1 2 Fy: Foei! dronken: op drinken beluste het ander: nl. het andere ('gewone') drinken [324] BEGRAAVENISBRIEF aan MyN NEEF JOANNES HOORENBEEK (P- 547) toelichting In oktober 1652 overleed Catharina Jeheu, weduwe van Joost Juliens en grootmoeder van Six. Dit overlijdensbericht zond Six aan zijn verre familielid Joannes Hoornbeek (1617-1666), professor in Utrecht (vgl. ook gedicht no. [284]) en nodigde hem uit voor de begrafenis. Het gedicht staat op p. 407-408 van zijn bundel. annotatie 2 beddeleeger: ziekbed (wnt ii, i, 1200 kent bedleger alleen als 'het te bed liggen', vgl. ook 'bedlegerig') 3 7 weesen: de verschijningsvorm, de gedaante 5 7 werlds omreis: na haar levenswandel (in de metaforiek gezien als een vaart over de wereld) 7 loste: 'laadde ... uit' Gods palleis: de hemel, als een rijk pakhuis 8 slaaven: zwoegen 9 liet: liet... achter romp: nl. 'scheepromp' doorboort: 'waarin gaten waren gevallen', metaforisch voor: aangetast i o van: door ii om te sloopen voort: om verder gesloopt te worden 1 2 van de gr af altaar en: in het graf, dat daarbij als een offeraltaar was 13 de berden: de 'planken', dwz. de kist (mogelijk nog in een aansluiting bij de scheepsmetaforiek) kleên: haar aardse kleding, haar lichaam 14 vry dagh: nl. op vrijdag 18 oktober 1652 (vgl. Frederiks, 1883, p. 235) de kerk van 7 Suijen: de Zuiderkerk in Amsterdam 15 den God der Zeen: God, Die heerst over de levenszeeën 17 op deese staaci: bij deze plechtigheid, of: in deze rouwstoet 1 8 Werd, van barmhartigheit, gekroont: Zal de kroon verwerven barmhartig te zijn. Het begraven van de doden is een van de zeven werken van barmhartigheid (vgl. Tobit 1:17). 572 [3^5] rouwmantel achter het lyk van kasper van baarle (p. 548) toelichting Het gedicht staat op p. 408-410 van Six' Poësy. annotatie titel Kasper van Baarle: Caspar Barlaeus (1584-14 januari 1648), profes- sor aan het Atheneum Illustre. Hij werd op 18 januari in de Nieuwe Kerk begraven. 1 een schier lyk treurgerucht: een plotseling bericht van overlijden 2 Draait'. Zwenkt 2-3 ter vlucht [...] slaande fluks ter needer: dat bij zijn vlucht... terstond ter- neergeslagen stemt 4 een wisselweeder: een noodweer met plotseling wisselende windrichtin-gen(?) 5 verschiet: raak van m'n stuk 6 de dood: 'De dood ...' (directe rede) tast: grijpt 7 bryst: verbrijzelt (wnt iii, i, 1367, deze plaats) in Amstels kroon, die paarel: die parel, die in de keizerskroon van Amsterdam is gezet 8 staamer: stamel 10-12 Ir... gebrooken?: Is ons n?dan dit verlies, dat ooit aldus door God is be- schikt, streng opgelegd, naar de onveranderlijke wet van God? Mijn interpretatie is dus iets anders dan die in de vertaling van D.A.S. Reid van deze regels (in Blok, 1976, p. 183-184): O cruel death, O bitter fate, Doth God such loss predestinate? Such end ordain, such doom pronounce, In His unchanging ordinance? 14 Gegeesselt: Straf met de gesel 15 korts: nog onlangs hoofden: nl. de hoofden van Frederik Hendrik (15 84-14 maart 1647) en P.C. Hooft (15 81-21 mei 1647) 16 Vol soute herssnen: Vol scherpzinnig verstand had onttrokken: hebt ontrukt 19 om den hoep der twaallef teekenen: langs de hoepel van de dierenriem met zijn twaalf tekens 20 bereekenen: 'afmeten' 2 1 Het eene: nl. het hoofd van Frederik Hendrik 2 2 d'ondersaat: de onderdaan 2 3 gemeten: godsdienstige overtuiging(?) pilaaren: grenspalen 24 V speet geweldenaar en: ondanks sterke vijanden 26 en waardigh, als: en even waardig als 2 7 Met kloeke pennen: In edele werken van zijn hand 2 8 Geen slechter hoofden, hoofden lyken: Dat hoofden die niet zo edel zijn (mindere kunstenaars en geleerden) niet op Hoofden gelijken (dwz. dat Hooft een eenzaam niveau had bereikt) 573 2 9 schaadlik ongeval', verdrietig lot 3 i haairt: haar paardeharen vulling gaat verliezen het derde-, het derde hoofd (Barlaeus) 3 2 geslaagen %yn om verde: omver worden geslagen (vgl. wnt xviii, 1887) 3 3 luchter: kroonluchter, kaarsenstandaard 3 4 braveerd: het hoofd bood 3 5 ontsteeken: ontstoken, brandend. De uitleg bij de vier 'kaarsen' volgt in r. 37-42. 3 8 wy sigaard: wijsgeer 3 9 reederykheit: retorisch vernuft, welsprekendheid 40 Ver gams soon. Prins van geneesen: de in Pergamum geboren Galenus, eersteling onder de artsen. In 1621 was Barlaeus in Caen tot doctor in de medicijnen gepromoveerd, maar hij heeft zijn medische kennis nauwelijks in praktijk gebracht (vgl. Blok, 1976, p. 3). 41 d'insoet vloeinde Klaudiaan: de dichter van door en door heerlijke, vloeiende poëzie Claudianus 4 2 in Barlaeus opgestaan: in de persoon van Barlaeus herrezen. Vondel ver- gelijkt Barlaeus in zijn Lyck^ang met Claudianus, Aristoteles, Hippokrates en Cicero (wb Vondel v,p. 361-362). 44 met nooten,paaren: doen overeenstemmen met de muzieknoten, dwz. spannen en stemmen 47 Ontmoeten: Tegemoettreden met toejuichsche tongen: in taal die hem juichend verwelkomt (wnt xvii, 1, 478, deze plaats) 48 Op heldenmaat: In heldhaftige ('epische') metriek braaf opgesongen: dwz. waardig voorgedragen 49 de Vreenimf: de nimf van de vrede van Munster (op 30 januari 1648 getekend, geen twee weken na de begrafenis) 5 o Inhulden: Inhalen en huldigen een Heemeltoon: een hemelse zang 5 2 Wan: Wanneer den valschen Taag: nl. Portugal. Six denkt kennelijk aan de Portugese aanvallen op Hollandse posten in Brazili? 5 3 heiige Neegenrei: koor van negen godinnen 5 4 Elk: Elk van u laas: helaas, ach! Vindus: de berg waarop de muzen wonen 5 5 tortels: tortelduifjes poopelteenen: populiertwijgjes (de populier hier als een rouwboom?) 5 6 haar: hun besteenen: bewenen, treuren ... over 5 7 Amstelsivaanen: dwz. Amsterdamse poëten 5 8 Met Zefirs, aadem, op een riet: Bij het rietfluitspel van Zephyrus, de wes- tenwind 6 2 stemmen duisendschoon: sublieme zangen 6 3 hoogh, of laagh: dwz. over verheven of nederige onderwerpen. Six be- doelt dat in Barlaeus' werk de drie 'genera dicendi' vertegenwoordigd waren. Naar de stof het eiste, waren zijn zangen 'grande', 'humile' of 'medium' van toon. 574 6 6 Zyn boeken: Vormen boeken op het heiligh lyk: die het lichaam van de hoogverheven dode bedekken (alsof het bloemen zijn) 67 die boekebloemen: die boeken die een en al bloemen zijn (zo mooi) 68 Waar: Waarin biekens: bijtjes, dwz. dichterlijke navolgers die aan zijn werk ontlenen. Het beeld gaat terug op Horatius' Ode iv, 11, 27-32. [326] EIGENSELFS SPIEGEL (p. 550) toelichting Het gedicht staat op p. 410-411 van Six' Poësy. annotatie titel eigenselfs spiegel: Beeld van mezelf 3 Pestums veld, vol rooselaaren: het aan rozestruiken rijke Paestum in Luca-nia (vgl. bijvoorbeeld Vergilius, Georgica iv, 119) 4 verklaaren: verkwikken 5 soomermaanen: zomernachten 6 groente: groene blad 7 opgesoogen van de straalen: dwz. opgedroogd door de zonnestralen 8 hooger haaien: doen groeien 9 reeuwsche: geile, paardriftige (wnt xii, iii, 1091, deze plaats) 10 op't aansien: bij de aanblik, bij het zien 11 Myn soomer: De zomer van mijn leven 1 2 AalweeIderigh: Welig, Buitensporig (wnt i, 31, deze plaats) 1 3 Maar, Heemel, lettende, op: Maar hemel! Als mijn geest (myn sinnen, r. 18) stilstaat bij 14 glyden: te verglijden 15 staadigh wenden: steeds weerkeren 17 37: is 1 8 hooger sweeven: dwz. zich richten op hoger dingen 19 goude spiegelhaairen: goud-glanzende haren 20 Davids boosen soon: nl. Absalom (vgl. 2 Samuël 18:9-15) gevaaren: gebleven 2 1 Nireus: de zeer mooie Griekse krijger voor Troje (Ilias 11, 671-675) 2 3 Samson: of Simson, als toonbeeld van kracht (Absalom en Nireus als toonbeelden van schoonheid) komstigh van Hebreeuwen: de Hebreeër, de jood 24 temmeraars van Leeuwen: Simson 'scheurde een leeuw vaneen' (Richte- ren 14:6). Hercules wurgde de leeuw van Nemaea en droeg diens huid als mantel (temmeraars niet in het wnt). 26 Ik sie de doods spiesse, op my, vellen: Dan zie ik de spies van de dood (ook) op mij gericht (wnt xviii, 1624) 2 7 als elk, geschaapen: als met eenieder: wij zijn geschapen 30-31 een vorst, op stroomen Verglaast: een koning op bevroren stromen (nl. de winter van het leven; de dood) 3 1 loote: loden 3 2 Waar onder: Onder welke voeten duiken: tenondergaan, sterven 575 33 36 Zoo'. Indien ... al onversiens\ onverhoeds mach\ kan [327] Prins Freedrik Hendrik, de schild des vaaderlands (p. 551) toelichting Dit gedicht heeft Six in een eerdere versie opgenomen in zijn bundel Vreughde-Zangen op de vrede van Munster van 1648 (vgl. de Toelichting bij no. [218]). Voor een deel is het gedicht ingrijpend omgewerkt, daarom geef ik in een opgave van Varianten onder onderstaande Annotatie de volledige vroegere versie van het gedicht, gevolgd door een aanvullende Annotatie. In de latere versie is (bij de herziening, of tijdens het zetten?) een regel weggevallen, zodat de rijmklank -ooft (r. 7) solitair is blijven staan. Aangezien er echter duidelijk sprake is van een herziening, leek het mij minder juist om r. 7 uit de eerdere versie zonder meer op te nemen als r. 6' in de tekst van het tekstdeel. In het gedicht varieert de lengte van de versregel: de eerste versregel bestaat uit vier, de tweede en de derde uit vijf en de vierde uit zes jamben. Dit patroon herhaalt zich tot en met regel 15 (indien ik de weggevallen regel op vijf jamben stel). Op regel 15 volgen nog twee versregels die de helft van het aangehouden patroon laten zien: regel 16 bestaat uit vier, regel 17 uit vijf jamben. Bij zijn herziening heeft Six een tekortkoming in deze regelmaat in de oudere versie aangepast: regel 8 in die versie bestaat in plaats van uit zes uit slechts vijf jamben (vgl. r. 7 in de versie van 1657). In de bundel Poësy staat het gedicht op p. 411-412. annotatie i wreevel: vals wanbeleid 2-3 Des ... Alba: en de onmenselijke onderdrukking van de bloedhond Alva 3 heeft ontschudt haar teedren hals: van zijn tere hals heeft afgeschud 4 ongevals: rampspoed 6 aan gestarnte: aan de sterrenhemel Oranje blaadersplakken: hun Oranjebladeren duurzaam bevestigen 7 langs: onder een son: metaforisch voor: een roemrijk heerser die haar verdooft: die de pracht van dat land (r. 4) dof doet schijnen (door zelf meer 'licht' te verspreiden) 9 mach: kan 12 in 7 leeven is: Six denkt zich de tijd vóór 1647, het jaar van Frederik Hendriks overlijden, in. 1 3 arm: machthebber (vgl. wnt 11,1, 658) 14 Zoo trots, gelyk: Even trots als onverwinbre: onoverwinnelijke 15 Doorklinken: Laten ... weerklinken (vgl. wnt iii, ii, 2985) 576 i 6 Kom: Kom gerust! Val maar aan! 17 langs: onder, in de luwte van varianten In het bundeltje Vreughde-Zangen van 1648 (Knuttel 5754) staat dit gedicht op fol. (b 3)recto: TER EEREN VAN ZIJN hoogheyt FrEDRIK HENDRIK. 't Landt twelk de tyranny en wreevel Der Bloethont, en 't onmenschelijck gekneevel Van Alba heeft ontschudt haar teed'ren hals: Dat lant, een hant vol lants, uyt zoo veel ongevals, 5 Lijk mostertzaat gegroeyt in takken, Die aan 't gestarnte Oranje blaaders plakken, Nu door de glans die straalt van Aemstels hooft, Hadt niemandt langs de zon zoo rijk gelooft. Noch Kaisardom, noch Koninghrijke 1 o Was of in macht of rijkdom haars gelijke: Terwijl de vroome, en wijze, en dapp're Heldt Die op zijn tanden brak de kracht van 't Spaansch gewelt Noch leefde Vrederyk. Haar Staaten Op zulk een arm en veltheer der Soldaaten 15 Vol gloets en fier lijk onverwinbre Leeuw Door klonken 't grootse hof, met tartende geschreeuw, Van Arragon, Castilie en Spanje, Kom, vleegels, kom, wy schuylen in Oranje. ANNOTATIE 7-8 Nu ...gelooft: Zou niemand onder de zon zo'n rijkdom hebben kunnen toedichten als zij nu heeft, door de schittering die afstraalt van boven het hoofd van Amsterdam (die nl. afstraalt van de keizerskroon boven het Amsterdamse wapen) I o Was of in macht of rijkdom haars gelijke: Is ooit in macht of rijkdom zijns (des lands) gelijke geweest II -1 3 Terwijl[...] Noch leefde Vrederyk: Toen ... nog 'vol van vrede' in le- ven was (de welbekende woordspeling met de naam Frederik Hendrik) 15 fier: trots lijk: als een 16 grootse: hoogmoedige 1 7 Van Arragon, Castilie en Spanje: bepaling bij 'tgrootse hof 1 8 in: in de beschutting van (?) 577 [328] OP HET GEESTIGH DOCHTERTJEN, VAN SlMON DlLMAN, Geneesheer (p. 552) toelichting Deze Saartje Dilman was een dochter van Six' verre verwant Simon Dilman, een Amsterdams medicus. Misschien was het van dit dochtertje, dat Johanna Dilman zwanger was rond 1640 (vgl. gedicht no. [194]). Dit gedichtje staat op p. 412 van Six' Poësy. annotatie titel geestigh: geestrijk, verstandig 1 Anna Schurman: de bekende Anna Maria van Schurman (1607-1678) 2 eel: edel 4 of t(oo 't geschiedt: of, indien dat toch wèl zal geschieden 5 Men loove: Dan moet men wel geloven dat 6 Een houtje lykt, tot pulken leest: dwz. Een nu nog niet geheel gevormd houtje is, dat tot zo'n leest zal uitgroeien [329] voor de diakonye (p. 553) toelichting Op 2o april 1656 werd de eerste steen gelegd voor het Weeshuis van de Nederduitsche Gereformeerde Diaconie (op de hoek van de Amstel en de Zwanenburgwal). Voor het einde van 1657 was net gereed (Wagenaar 11, 1765, p. 321). Volgens Frederiks, 1883, p. 252 heeft Six' gedicht 'wel een kleinen familietrek van een ouden bekende'. Hij doelt waarschijnlijk op Vondels Op ons Weeshuis van ongeveer 1634 (wb Vondel 111, p. 414). Vondel schreef zijn opschrift voor het Burgerweeshuis (het huidige Historisch museum). Het gedicht staat op p. 412 van Six' Poësy. annotatie 2 Der armen Vaader: De Vader van de arme wezen 2- 3 in ... Vaader: de rijkste Vader die zij in hun ellende kunnen hebben (evenals bij Huisheer en Vaader, r. 2 denkt Six hierbij aan God) 3- 4 van ... doet: van zijn vermogen iets 'tegen onbepaalde rente' overdoet (dwz. wegschenkt) 5 S try kt: Zal... 'opstrijken', Zal... krijgen op het bondert vyf, noch ses: geen vijf of zes procent rente 6 self den Heemel: de hemel zelf tesch: buidel (vgl. voor de gedachte: 1 Timotheüs 6:17-19) [330] grafschrift van petrus TüLP (p. 554) toelichting Petrus of Pieter Tulp was de oudste zoon van de bekende, door Rembrandt geschilderde medicus Nicolaas Tulp (1593-1674). Hij was geboren op 29 september 1618, studeerde vanaf 1635 aan de Leidse universiteit medicijnen en vestigde zich in 1641 als arts in Amster- 578 dam. Op 17 oktober 1641 droeg zijn vader zijn Observationum medica-rum libri tres aan hem op. Pieter overleed nog geen twee maanden later, op 7 december 1641 (Rogge, 1880, p. 83, p. 93-94 en p. 123; vgl. voor Nicolaas Tulp: Lindeboom, 1984, 2004-2006). Het gedicht staat op p. 413 van Six* Poësy. annotatie 1 7 Afsetsel: Het van de bol losgemaakte bij knolletje, De spruit verwintert', blijft de winter (nl. de tijd die ons nog scheidt van de jongste dag) over tente: 'afdekking', winterkas (nl. graf) 2 Eskulaap: de geneesheer Aesculapius was een zoon van Apollo, die onder meer de god van de geneeskunde was 3 7 sieke Y: ziek Amsterdam Hier uit: Uit dees tente 4 Te vlammen: Uit te lopen (als gevlamde tulp) in d'onsterfelyke lente: in de lente van de eeuwigheid, bij de jongste dag [331] ERVAARENTHEIT, MEESTRESSE VAN WEETENSCHAP (p. 555) toelichting Het gedicht staat op p. 413-414 van Six' Poësy. annotatie titel ervaarentheit, meestresse van weetenschap: Ervaring, de leer- meesteres van de bekwaamheid 1 slacht: lijk op 2 Emster: Amstel baanen: zwemmen (wnt ii, i, 967, deze plaats) 4 Daar: Waar sy: nl. d'Emster, Amsterdam dooi/er: eidooier, ei 5 Hoe: Zo (de zin wordt eerst opgevat in Zoo, r. 15) pluimen: veren 6 ver schuimen: de kleur van wit schuim krijgen (vgl. Hinlopen, 1814, p. 234) 9 hen ouder keelen: de stemmen van hun ouders (vgl. wnt vi, 1316) I o voorqueelen: voorzingen II aadempjes: briesjes 1 2 Zefir: Zephyrus, de westenwind de hoornen: de bomen langs de Amsterdamse grachten 15 schynen: blijken 16 huikjes: kuikentjes (wnt viii, i, 501, deze plaats) 18 gansen: ook Vergilius' Ecloga ix, 35-36 vergelijkt de nederige dichter met een gans, de verheven dichter met een zwaan. 19 der Vaadren nekken: de halzen van hun ouders 22 7 lieflik weste: de lieflijke westenwind (vgl. r. 12) 2 3 Met welke: Waarbij ... met hun 24 7 beevend glasjen kern men: langs het bevend watervlak strelen (wnt vii, 579 2 5 needrich vlieten', nederige stroom 26 In een Kdister gieten: In een Cayster laten overgaan, Tot een Cayster ma- ken. De Cayster is een brede stroom in Lydi? waarin zwanen zongen (vgl. bijvoorbeeld Ovidius, Met. v, 386-387). 27-28 Waar ... vaaren: En omdat het op die stemmen verliefd is, komt het ge- volg van Apollo er op af. 3 o luistrend: nl. naar de Vaadren (in de zangkunst) luisterend verkeeren: veranderen 3 1 ar me lyne: hermelijn witte (wnt vi, 629-630) 3 2 Zoo: expletief, vat Indien (r. 29) op syn luimen: 'de voortbrengselen van zijn gemoed', nl. zijn zangen 3 3 beeter: warmbloediger, vuriger 3 5 Zoo: vgl. r. 3 2 35-38 t(oo ... besten: dat 'evenveel dagen als dag aan dag geeft en elke dag op- nieuw' zijn laatst gezongen zang de tot dan toe beste verdringt (dan hoort men elke dag een nieuw en beter lied) 41 ouderlingen: ouderen, voorgangers (wnt xi, 1557, deze plaats) 43 op sangh gesleepen: die het zingen tot in de details heeft leren beheersen 44 gepeepen: gepiept Neetelen (p. 557) toelichting Neetelen, een hekeldicht met de kenmerken van een formele verssatire, en naar het voorbeeld van Juvenalis (vgl. r. 10), veroordeelt op felle wijze het gedrag van de raadpensionaris Adriaan Pauw en admiraal Tromp bij het begin van de eerste Engelse oorlog (165 2-1654). Na het vlagincident tussen de admiraals Blake en Tromp (29 mei 1652) was de dreiging van een oorlog met Engeland zo groot geworden dat de Staten raadpensionaris Adriaan Pauw (15 85-165 3) naar Londen stuurden om het daar al aanwezige gezantschap te ondersteunen bij de vredesonderhandelingen. Hij vertrok op 14 juni, maar zijn reis had niet het gewenste resultaat: op 10 juli verliet het gezantschap Londen, teruggeroepen door de Staten in Den Haag. Inmiddels hield Tromp zich met zijn omvangrijke vloot gereed voor de kust van Schouwen, terwijl de Engelse vloot bij Duins (even ten noorden van Dover) lag. De Staten hadden Tromp de opdracht gegeven de vloot van Blake aan te vallen zodra die in zicht kwam, terwijl het voorheen de politiek was geweest dat er pas geschoten mocht worden bij een Engelse aanval. Blake werd echter niet gelast naar Tromp, maar langs de kust naar het noorden te zeilen, waar een gekonvooieer-de Hollandse haringvloot onder de Engelse kust viste en waar ook een Oostindische retourvloot werd verwacht, die langs Ierland en de Shetlands naar de Nederlandse thuishaven terugkeerde, om zo het Kanaal te vermijden. Blake zette op 7 juli vanuit Duins koers naar Hitland en tastte daar, nog tijdens de vredesonderhandelingen, de haringvissers aan. Drie dagen na Blakes vertrek uit Duins verliet de vredesdelegatie Londen en ging scheep naar Holland. Ze ontmoette Tromps oorlogsvloot in volle zee (13 juli) en de admiraal kwam hoogstpersoonlijk aan boord van het schip van de raadpensionaris, die hem de raad gaf eerst naar Duins te zeilen om daar de niet erg grote vloot onder Ayscue aan te vallen. Ayscue was met zijn schepen bij Duins achtergebleven om de monding van de Theems te beschermen, maar ook om de doorvaart van het Kanaal afgesloten te houden en dit laatste was met name de reden voor Pauws raad aan Tromp. De admiraal achtte zich echter gebonden aan zijn opdracht, die hem voorschreef de Engelse hoofdvloot onder Blake aan te vallen. Reeds de volgende dag deed Pauw in Den Haag verslag van zijn missie. De Statenvergadering volgde zijn raad en verstrekte Tromp nog dezelfde dag de aangepaste opdracht om, zo het weer het toeliet, op te varen naar Duins. Het weer liet het toe, maar werkte zo tegen dat Tromp eerst op 20 juli in Duins arriveerde en daar door de wisselende windrichtingen geen kans kreeg Ayscue goed aan te vallen. Op 24 juli ontvingen de Staten uit zee het bericht dat Tromp maar het besluit had genomen onverrichterzake naar het noorden te koersen om Blake alsnog aan te vallen. Een volgende brief uit zee dateert van 6 augustus. Tromp deelt daarin mee dat een zware storm in de nacht van 4 op 5 augustus zijn vloot bij Hitland uiteen heeft geslagen en dat hij met de schepen die hij nog heeft kunnen verzamelen, huiswaarts keert, zonder een schot op Blake te hebben gelost (vgl. Elias, Schetsen 11, 1923^. 100-127). Reeds bij Pauws terugkeer op 14 juli was er grote onrust onder het volk ontstaan. Pauw werd ervan beschuldigd Tromp te hebben aangeraden terughoudend te zijn in zijn offensief tegen de Engelsen. Hij zou Tromp gezegd hebben slechts aan te vallen als hij zelf beschoten werd. Het gerucht ging dat Pauw in de vergadering van de Staten ernstig berispt zou zijn over zijn gedrag. Zijn sterke voorkeur voor vredesonderhandelingen boven een oorlog en zijn verbolgenheid over het naar zijn zin te vroeg terugroepen van het gezantschap werden in een kwaad daglicht gesteld. Hij zou eigen financiële voordelen bij de missie hebben gehad en er werd gesuggereerd dat hij de kostbare bibliotheek en het tapijtwerk uit de nalatenschap van de drie jaar eerder onthoofde Karei 1 voor een kleine som zou hebben aanvaard. De gemoederen raakten zo verhit dat de Staten Pauw op zijn verzoek voorzagen van een wacht van enkele soldaten om zijn huis in Heemstede tegen plundering te beveiligen (Colenbrander 1, 1919, p. 11-12). Men uitte zijn misnoegen over Pauw en later, na de teleurstellingen van Duins en Hitland, ook over Tromp in felle pamfletten. Onder die pamfletten springen twee hekeldichten in het oog: het anonieme en op een schuiladres gedrukte Den Hekel en het met 'Victrix Triumphat Veritas' ondertekende (?), zonder naam of adres van de drukker uitgegeven Latet unguis in Herha ('Er schuilt een adder in het gras'; respectievelijk Knuttel 7237 en 723 8-723 8a), die zich beide zowel tegen Pauw als tegen Tromp richten, al is de aanklacht vooral gericht tegen Pauw, die Tromp zou hebben omgepraat of zelfs omgekocht. Tot zijn verdediging formuleerde een zich als 'Wytlander' voordoende auteur een Apologia Voor de Heer Adriaen Paeuw, die in Haarlem verscheen (Knuttel 7239-7242). Zijn 'particulier proffijt' bij de missie wordt daarin met kracht ontkend. Ook de veronderstelde koop van 's konings boeken en tapisserieën wordt ontkend en vervolgens echter ook verdedigd als een te billijken transactie voor iemand 'die besich is om de aldergrootste, aldercurieuste en vermaerste Liberye te maken van heel Duytslant en Nederlant; [...]'. Pauw zou zich in Engeland voorbeeldig van zijn taak hebben gekweten en bij de ontmoeting op zee zou hij Tromp van het laatste nieuws over de Engelse vlootbewe-gingen op de hoogte hebben gesteld, hem 'Gods Segheninghe, de starckte van Simzon, de couragie van David, ende de Wysheyt van Salomon' hebben toegewenst en hem vervolgens hebben 'ghe-embras-seert', zonder hem de minste terughoudendheid in de strijd te hebben aangeraden. Voorts zou Pauw juist bijzonder wijs hebben gesproken toen hij een aantal Amsterdamse kooplieden een nee liet horen, toen zij hem verzochten hun een Kanaalkonvooi voor een terugkerende zilvervloot ter beschikking te stellen: het aantal beschikbare schepen zou te gering zijn geweest om het hoofd te bieden aan de Engelse overmacht. Zij die hem dit hadden verweten lieten naar zich kijken: 'De ydelheyt van 't breyn van dese Kaeckelaers, is dan met handen hier uyt te tasten'. De lasteraars van Pauw zouden ook niets zijn dan 'doot Vyanden van de Vryheyt van desen Staet, eerst recht gekregen nae de Doodt des leste Prins van Orangie, [...]', een zinsnede waarmee Pauws verdediger ten overvloede toont niet van orangistische signatuur te zijn. 'Eyntelijck', eindigt de auteur, 'moet ick noch tot besluyt dien Godde-losen Schelm, die eer-Dief, die armen kreupele Rijmer en Hekelmae-cker, dit seggen: dat het geen konst en is yemant een lack op te werpen, yemant achter rugge te beliegen, en hondert loghenachtige din-ghen na te geven: en dat het immers diergelijcke guyt als hy is, even so licht soude zijn hem ses-mael meer Schelmstucken aen te wry ven als hy desen Heer doet met zijn ellendich dicht, waert dat die hem maer kende wie dat hy is: Ick vrage U dan, soude die credibel [enig geloof waardig] zijn? O neen: waerom? Antwoort om dat seggen niet en geit sonder bewijs: So ghy nu Patriot wilt zijn van desen staet, als ghy u beroempt, en bethoonen kont dat desen Heer een verrader is, waerom komt ghy niet voor den dach en bewijst dat? op dat ghy daer voor een eerlijcke belooninghe verkrijgt, en lof en eer in lecht by alle Ingesete-nen des Lants: maer dewijle dat ghy dat niet en doet soo bethoont ghy aen d'een zijde dat ghy een Fielt zijt, een Vaghebont, een Lasteraer, een Leugenaer en een Hoofsche Pluym-strijcker en Panlicker, die als-noch van spijt barst dat hy sich selven met d'Amsterdamsche Penningen niet heeft konnen verrijcken, en zijn handen wasschen in het Bloet van die arme onnosele en goede Gemeente, en insonderheyt mede int Bloet van desen goeden Heer, en van alle zijne lieve Kinderen en Medestanders die daer tegen waren [nl. tegen de verstrekking van gelden aan Amsterdam voor de uitrusting van het genoemde zil-vervlootkonvooi]' (Knuttel 7242, fol. B3 verso). De staten, die zich bepaald niet ogenblikkelijk opwierpen als Pauws verdedigers (vgl. Elias, Schetsen m, 1925, p. 31), deden eerst op 24 augustus 1652, anderhalve maand na Pauws terugkeer, een plakkaat uitgaan dat verklaarde dat hij zich goed van zijn taak had gekweten en dat zijn goede naam en faam schoonwaste van alle laster. De 'onwaer-achtige ende calumnieuse Propoosten, Libellen ofte geschriften' tegen Pauw werden, evenals alle daden tegen zijn persoon, familie en bezittingen, verboden 'op pene van onse hooghste indignatie ende verbeurte van Lij ff ende goet' (Knuttel 7243). De 'Hekelmaecker' die door de Apologia Voor de Heer Adriaen Paeuw was uitgedaagd zich bekend te maken, is ongetwijfeld de dichter van het hierboven genoemde hekeldicht Den Hekel. Hij maakte zich in 1657 bekend door zijn gedicht in enigszins omgewerkte vorm opnieuw te laten uitgeven in zijn bundel Poësy (p. 414-418), nu onder de titel Ne et e len (vgl. de Varianten onder onderstaande Annotatie). Behalve door de anonieme auteur van de Apologia is Six ook door anderen aangevallen. Zo is de eveneens anonieme auteur van het Vervolg Van Het Rotterdams Zee-Praatje in 1653 nog zeer °P Den Hekel gebeten, vooral omdat Tromp erin aangevallen was: 'noyt is (dat ik weet) daar yets tegen gedaan noch 't selve verboden, [...]' (Knuttel 743 3, 165 3, p. 4). Six heeft zich later van zijn veroordeling van Tromp gedistancieerd in zijn gedicht Wraak e, waarin hij zich enigszins tracht te verontschuldigen (vgl. de Toelichting bij dat gedicht, no. [343]). Tegenover Pauw, die hij ook bedoelt in de felle prente van een gierigen ambassadeur (no. [130]), nam hij in zijn bundel echter nergens een mildere of excuserende houding aan. Het mede door dit gedicht van Six in de wereld gebrachte verhaal over Pauws aankoop van de bibliotheek van Karei 1 heeft nog een lang vervolg gekregen. In 1710 sprak de beroemde bibliofiel Zachari-as von Uffenbach in de stad Bremen met een andere boekenkenner over Pauws bibliotheek, de vermaarde Bibliotheca Heemstediana. Uffenbach liet zich vertellen dat Pauw de koninklijke bibliotheek voor 6000 guldens zou hebben verworven, terwijl de waarde toch zeker 16000 guldens beliep (Uffenbach 11, 1753, p. 194). Een wel zeer slechte lezer van Uffenbachs Merkwürdige Reisen meende uit de beschrijving van dit gesprek op te kunnen maken dat de bibliotheek van Karei 1 naar Bremen zou zijn overgebracht en liet in de rubriek 'Letterkundig nieuws' van het weekblad On%e tolk (jg. 6, no. 40, 4 juli 1875) een anonieme vraag naar nadere gegevens hierover afdrukken. Ruim een maand later beantwoordde Johannes van Vloten de vraag in hetzelfde blad (no. 46, 15 augustus). Hij citeert in zijn bijdrage enkele passages uit Den Hekel, Latet anguis in Herha en de Apologia Voor de Heer Adriaen Paeuw en beweert met stelligheid dat Pauw de bibliotheek inderdaad zou hebben gekocht en dat Lieuwe van Aitzema, die in Engeland als Pauws zaakwaarnemer optrad, de boekerij aan de stad Bremen zou hebben weten over te doen, omdat het 'weinig raadzaam' zou zijn geweest de bibliotheek naar Nederland te verschepen. Het behoeft echter geen verbazing te wekken dat recente navraag bij de Universiteitsbibliotheek van Bremen geen nadere gegevens over koning Kareis bibliotheek heeft opgeleverd. Krol, die deze navraag deed, noemt Engelse literatuur waaruit blijkt dat verkoop van de boekenverzameling nooit heeft plaatsgevonden (Esdaile, 1946, p. 179; Krol, 1985, p. 85-86). Later over dezelfde kwestie nog: De la Fontaine Verwey, 1986, met name p. 110-111. annotatie titel Neetelen: Stekeligheden 1 het dringen: het gedrang gehuppel: het gestrompel 2 kreupel: ook als kwalificatie van de voortgebrachte rijmen geslaagen, met de kluppel: met de knuppel geslagen, dwz. zeer onaangenaam getroffen door het horen 3 vaarsen: verzen onverdienende oor en: mijn oren die beter verdienen 4 myn rymkruk: de kruk waarmee ik mijn rijm lopend houdt, dwz. mijn wat minder kreupele rijmwerk 5 se: haar, nl. de rymkruk smyt: sla 7 wacht: moet passen op rustloos: twistziek (wnt xiii, 1888) 8 begosten: zijn begonnen 9 Van ongerusticheit: Van onrust, wanorde (bepaling bij spel) kan slechts: al is ... alleen maar in staat verteeren: te vernietigen, te verdelgen I o met Juvena/iseeren: door felle hekeldichten te schrijven. Arens, 1961, p. 115 wijst erop dat de eerste regels van dit gedicht een vrije bewerking van het begin van Juvenalis' eerste satire zijn. Zij bevatten de traditionele apologie van de satiricus (vgl. Brummack, 1971, p. 295). II loutreglomme: doorschijnend gloeiende (wnt v, 143, deze plaats en viii, 11, 3089) 1 2 den tromp: de vuurmond (wnt xvii, ii, 3161) 1 3 schoongeooghde straaien: goed gemikte en mooi bedoelde pijlen (wnt x, 2297), maar ook: vonkenregens met mooie ogen, als de staart van een 'Pauw' (wnt xiv, 840) 14 Zoo veel als Argus tal: Zo veel pijlen als het aantal ogen van Argus, de honderdogige ontvonkt: dat door een vonk aangestoken is in Plutoos saaien: in de zalen van Pluto, de god van de onderwereld, maar ook -en dat is hier zeker betekenisvol- van de rijkdom 15 Ver meest: Bovenal het Vaaderland: object bij trof (r. 13) achtentwintigh klaauwen: alle klauwen van zeven leeuwen, de Staten 16 wan: als 17 7 ooghwit: doelwit (vgl. ook 'het oog slaan op') 584 1 8 Om voor te komen, wie? van veele onnoosle vraagen: Om van de vele van on- wetendheid getuigende vragen (die mij nu wel gesteld zullen worden) de vraag wie ik hier bedoel, voor te zijn 19 %oo hen, als henne: zowel henzelf, als hun (wnt vi, i 316) treeken: listen 2 o Bekenne: Moge herkennen, doorzien klaar: puur Neerduitsch: Nederlands, dwz. duidelijke taal 2 1 meen: bedoel den Admiraal: dwz. Tromp wien: aan wie 2 2 trouwde: toevertrouwde langs: over 2 3 den afgesant: dwz. Pauw 7 verken soude waschen: dwz. de vrede tot stand zou brengen 24 Besoedelt... verraschen: (Het varken) dat bevuild is door het gevecht waarmee Blake Tromp wilde overmeesteren. Six bedoelt dat de Engelse houding bij het vlagincident tussen Tromp en Blake (29 mei 1652) het meeste vertrouwen in het Engelse streven naar vrede had weggenomen. 2 5 Om klaarder: elliptisch voor: Om duidelijker te spreken 2 7 socht, of kon [...] niet treffen: heeft niet geprobeerd of was niet in staat te komen tot 2 8 Dies: Daarom prees hy: dacht hij er goed aan te doen (wnt xii, ii, 4161) 't leeger: het kamp, het onderkomen (wnt viii, i, 1393) 29 Op 't eerste ontbod: Bij de eerste oproep terug te komen (wnt x, 1820, deze plaats en xi, 1065) als ook syn volmacht opgedraagen: en ook zijn mandaat, de hem toevertrouwde volmacht 30 H^/: Wat nu? kon: zou hij soms niet in staat zijn geweest (vgl. kon, r. 27) beider %yds de vreede voorgeslaagen: de van beide zijden voorgestelde vrede 3 1 daar: terwijl toch het hof der Kooningh smoor denaar en: subject bij rechtsinnig hem kon krommen (r. 34) 3 2 die: nl. de vreede (r. 30) met: te verbinden met krommen, niet met koopen 3 3 waardje: waarde haast getelde: spoedig uitgetelde, dwz. kleine 3 4 't geen schenken scheen: niet de indruk zou worden gewekt dat het een schenking betrof rechtsinnig hem kon krommen: hem kon ombuigen tot de (volgens het hof) juiste zienswijze 3 5 Zoo: Dus 7: nl. het sluiten van vrede (vgl. r. 30-31) gesocht: geprobeerd (de eerste mogelijkheid die r. 27 noemde, vgl. r. 30-31 voor de tweede) wee sen: zo zijn 585 3 6 guide tongh: welsprekendheid (wnt v, 1251) soet beleesen: op een aangename wijze bezworen (wnt ii, i, 1718); met de suggestie van corruptie, vgl. guide tongh 3 8 eer: voorheen, ooit... is geweest waaterveeger: dwz. vloot die de zee beheerst 3 9 Xerxes vloot: de enorme vloot waarmee Xerxes de Grieken belaagde (48 5 voor Chr.) Zulks: dat, nl. het stil[...] houden 40 %o?vast voor u?t: die op die manier een flinke voorsprong hadden buisen: de scheepjes die gebruikt werden bij de pekelharing visserij bij Hitland (wnt iii, i, 1765) 41 haaringhkruisserye: de konvooivaart ter bescherming van de haringvissers (vgl. wnt viii, 1, 45 3) Indiaansche scheepen: de Oostindische retourschepen die 'om de Noord' (dwz. om Ierland en de Shetlands) terugkeerden, omdat de Engelsen het Kanaal afgesloten hielden 4 2 zp?veel rykdoms meer: men kan hierbij denken aan de retourschepen uit de Oostzee en de Groenlandvaarders Noordens golven: de golven van de Noordzee sleepen: aanvoeren 4 3 Blaakes tocht: op 7 juli 165 2 zette Blake vanuit the Downs koers naar het noorden met de opdracht de Hollandse haringvloot bij Hitland te overmeesteren en de Oostindische retourvloot te onderscheppen. gestut: tegengehouden 44 7 verbond: dwz. de uitkomst van de vredesonderhandelingen met de Engelsen de krygh, by ons: de binnenlandse twist in Nederland, dwz. de burgeroorlog tussen de Oranje- en Staatsgezinde groeperingen 4 5 staagh: bij voortduring 46 Verloos: Verloor de vree: de vrede met Engeland 47 Des: Daarom quansuis: voor de vorm na Duins, eerst: eerst naar Duins om: koers zettend naar 48 Aisku: Sir George Ayscue, die met zijn vloot bij the Downs was achtergebleven om de monding van de Theems en de doorgang van het Kanaal te bewaken tijdens Blakes tocht naar het noorden ook: evenals de vloot van Blake (vgl. r. 43) had: zou hebben 49 waar 't niet de selve reeden: als daarvoor (nl. voor zijn niet-aanvallen) niet dezelfde reden had bestaan (vgl. r. 44) 5 o Zoo: Dus in syn schulp: dwz. terugkrabbelend (wnt xiv, 399) weerom: rechtsomkeert 51 Om: Naar hem diende: dwz. hem in de goede richting blies 5 2 Witte [...] en Jan Evertsoon, en Banker: Witte de With, de vice-admiraal over de Rotterdamse schepen, Jan Evertsz de Oude, vice-admiraal 586 over de Zeeuwse schepen en Adriaan Bankert, kapitein op een van de Zeeuwse schepen (Ballhausen, 1923^. 296) wou de windvooghd dwars: dwz. als de wind in de verkeerde richting, of in het geheel niet blies. Deze interpretatie van r. 51-53 kan worden ondersteund met een passage in Het Hollants wijve-praetjen, een in Haarlem gedrukt pamflet: 'by moy seylbaer weer houtmen krijghs-raedt en leggen te pannekoecken, en by storm en onweer wilmen met ghewelt voort, [...]' (Knuttel 7233, fol. b verso). als te ver, van Blaak geleegen: zogenaamd te ver van Blake afliggend, nl. om tot een slag over te gaan Hoe ... Maas?: Om welke andere reden zou Pauw immers de volgeladen ravitailleringsschepen die voor de Hollandse vloot bestemd waren, hebben aangeraden naar de Maas terug te keren, toen die hem onderweg tegemoetkwamen? (wnt i, 1113 en vgl. wnt x, 1914) meer to Is: meer tolgelden. De uitrusting van de Nederlandse vloot werd ten dele bekostigd uit belasting op geïmporteerde en geëxporteerde waren (Ballhausen, 1923^. 136-137). Hoe dorst hy anders: Om welke andere reden waagde hij het (vgl. r. 5 5) noch eens een: dwz. een nieuw Al... verwantschap: In de hoop een gunstig bondgenootschap te sluiten, al had hij bij dat voorstel zichzelf op 't oog. Six suggereert dat het bondgenootschap vooral Pauw persoonlijk zou bevoordelen. Vry vorderlyker dan te voor: Nog heel wat lucratiever dan het voorheen al zou zijn geweest tot vree geneegen: omdat hij zijn zinnen heeft gezet op een vrede Te winnen, met wat fraais: Die verkregen kan worden met iets fraais (dwz. door iets fraais te accepteren) dee sen deegen Ontblootte: dwz. deze zeemacht inzette meinde hy: beweerde hij in alle ernst (wnt ix, 380) Al won men: Al heeft men voorheen gewonnen een Vorst, van vyfentwintigh ryken: Six zal hier doelen op de Spaanse koning en met name op de in 1639 overwonnen Armada; vyfentwintigh kan slaan op 'een onbepaald groot aantal' (wnt xxi, 5 33). syn trooni: zijn uitgestreken smoel half oover schouder: met maar half verholen minachting (vgl. wnt xiv, 940, deze plaats) kooplui: de achttien Amsterdamse kooplieden die een verzoekschrift hadden ingediend bij de Amsterdamse admiraliteit. De admiraliteit zond hun brief op 25 juli 1652 door aan de Staten Generaal. De kooplieden vroegen een aantal konvooischepen ter beveiliging van een zilvervloot (waarde 15-16 miljoen gulden), die in Spanje wachtte op een mogelijkheid om terug te keren in Nederland. Pauw zou niet hebben willen ingaan op het verzoek omdat hij het aantal beschikbare oorlogsschepen niet voldoende achtte (Gardiner 11, 1900, p. 14-16; Knuttel 7242, fol. B3 recto). als syn soon: zoals zijn zoon toch ook is. Bedoeld is waarschijnlijk Rei-nier Pauw (1612-1652) (Krol, 1985, p. 56). al syn stam: zijn hele voorgeslacht. Adriaan Pauws vader was de bekende koopman-reder en burgemeester Reinier Pauw (1564-1638). 69 wanneer: toen 70 pylers, in het vaar en: steunpilaren van de zeevaart 71 met tuigh en kryghsbeschut: met krijgs- en verdedigingsmaterieel 7 2 gierigaard: hebzuchtige meint: heeft... op het oog eigenbaater: profiteur 74 Die hy om 7 Noorden niet: Degenen die hij in noordelijke regionen niet had aangetroffen 7 5 liet: liet... achter 76-77 sich [...] op [...] trouwen: zijn lot... van ... te laten afhangen 7 7 ooghstmaand: augustus (toch in het algemeen geen maand met ongestaage winden, wil Six zeggen) 7 8 Syn val is beeter, in: Het is beter dat hij terechtkomt in de macht van (vgl. ook 1 Samuël 24:16) 79 7 vyands: nl. 7 vyands handen 79- 80 7 Was ... steeven: Bevel te voeren, zelfs over een zo grote vloot en zee- macht zou tevergeefs zijn 80- 81 zp?Almoogentheitpartyschap Koos: indien Gods almacht zich zou heb- ben gekeerd ... Hiermee commentarieert Six vol sarcasme de visie van Tromp, die reeds in zijn brief van 6 augustus vanuit zee aan de Staten meedeelde dat hij de storm bij Hitland als een ingrijpen van God zag (Gardiner 1, 1899, p. 391-392). 8 i dit: nl. dat God zich tegen Nederland zou hebben gekeerd verhoeijen: verhinderen, afschermen 82 syn eijerkorf: zijn eigen vege lijf (vgl. wnt iii, iii, 3977) koegels: kogels (van de Engelsen) boeijen: dwz. gevangenneming 8 3 Britons: van de Britten 83-84 Maar is hy nu heel seeker [...] van: Maar kan hij ... nu wel vast rekenen op 84 Met: Evenals 7 Haaghsche gat: 'de rede, de veilige thuishaven van Den Haag' (vgl. het Brielse gat, het Tesselse gat enz., wnt iv, 336). Six speelt hier echter met een andere betekenis van gat, nl. 'kerker, gevangenis' (wnt iv, 340). den schelmenwreeker: de bestraffer van schurken, dwz. de beul 8 5 Zal: Zal... moeten hy: nl. Pauw 8 6 aan den staat, syn raad doet weeten: dwz. als raadpensionaris optreedt 8 7 toonen: verantwoorden uit wat kracht: op grond van welke bevoegdheid 8 8 Zal: Zal... moeten 8 9 den knecht: dwz. de raadpensionaris de Meesters: dwz. de Staten 90 een hoofd der Amstelaaren: waarschijnlijk bedoelt Six de vertegenwoor- diger van de stad Amsterdam in de vergadering van de Staten. Er liep een gerucht dat Pauw in die vergadering berispt zou zijn. Appelboom, de Zweedse resident bij de Republiek, deelde het gerucht mee in een brief van 27 juli 1652 aan de Zweedse kanselier Oxenstjerna (Colenbrander 1, 1919, p. 7-9). In 1652 was Cornelis Bicker de Amsterdamse gecommitteerde ter 'Vergadering van de Gemaghtighde Raden van 588 Hollandt, en West-Vrieslandt' (Dapper, 1663, fol. b recto-b verso). Six zal bedoelen dat deze in de vergadering de enige was geweest die Pauw had gevraagd 'of hij ook Engelschepensioenen trok'. 9 2 snufflen: naspeuren wat', wat voor een 9 3 Licht schuilden: Zich naar alle waarschijnlijkheid verborgen houden in tapyt, en Kooninghlyke boeken: in het tapijtwerk en de boeken uit de nalatenschap van Karei 1 (vgl. de Toelichting) 9 5 betoovert wierd: is verleid (wnt ii, ii, 2237) %ulkegou papieren: even kostbare waardepapieren (vgl. Kooninghlyke boeken) 96 Dan of: Ofdat ook: net zo (nl. net als Pauw) Alexandrynsche dieren: kameleons. Het bijv. naamwoord brengt de kameleons in verband met het uit Egypte afkomstige hermetisme. In een Engelse spotprent uit 16 5 2 is Pauw afgebeeld met een kameleon op zijn arm. Ook daar wordt de veranderlijke kameleon geassocieerd met de geheime wetenschappen, blijkens het bijschrift 'Stultus non oc-cultus' (geen ondoorgrondelijke, maar een zot). De prent werd ook in Nederland uitgegeven onder de titel De Geest van Dr. Dooreslaer (Knuttel 7285). 97 Geset... kleuren: Zodat hij, als hij op een tapijt wordt gezet, van kleur verandert, naar de kleuren van het tapijt 99 Haar glans besoedelen: Haar eigen glans bezoedelen, nl. door geen recht te doen doen hakken: laten maken met gehakt. Dit gerecht is mogelijk een verwijzing naar het traditionele satirethema van het kannibalisme, dat teruggaat op Juvenalis' vijftiende satire (vgl. Geerars, 1972, p. 24). 100-101 de staart [...] Metpaauwen hoofd: de pauwestaart... evenals de kop van de pauw (zoals pasteien in de zeventiende eeuw vaker werden opgesierd) 1 o 1 met goud, en Engelsch loover: met Engelse gouden lovertjes (wnt viii, 11, 2921) 102 den Londschen roover: de Londense rover, de roofzuchtige Engelsen 103 willens: opzettelijk verhoren: verlies hebben geleden 104 stop: dient... vol te stoppen i o 5 die baasen: die kerels verschoonen: vrijpleiten 106 mach: kan ... zomaar de Duinsche slag: de overwinning van de Armada bij Duins (1639) het Vaader land: subject 107 Pinjorande: Gaspar de Bracamonte y Guzman, graaf van Penaranda, de Spaanse afgezant bij de vredesonderhandelingen in Munster (1648) 108 den staat: subject 109 verwaarloost: berooft... van hun waarde laurieren: dwz. overwinningen ii o vieren: sparen, ongemoeid laten (wnt xxi, 354) 111 laagen: valse listen 112 Met haar belaagers: dwz. Door met hen die het belagen, in zee te gaan waagen: op het spel zetten 589 113 Hoofden, sonder hoofd: dwz. Staten Generaal zonder eenhoofdig gezag boven u 114 verkleinen: vernederen, laag neerzetten wyl: omdat een spruitje: één lootje, dwz. Willem 11 telgen: takken (nl. die van de stamboom van Nassouw) 115 -116 Voor ... saadel: bepaling bij telgen 115 Voor eeuwen, algekroont: Die eeuwen geleden al gekroond gingen 116 onder voet: toen het onderdrukt was 117 Een misslach aan een stad: Een ongelukkige daad tegenover een stad, nl. de aanslag van Willem 11 op Amsterdam in 1650 en acht, of neegen Heeren: de zes aan de vooravond van de aanslag op Amsterdam gevangengezette vertegenwoordigers van enkele Hollandse steden (de Loevesteiners) en de beide Bickers die na de aanslag moesten aftreden. Een negende heer die geschaad zou zijn door het optreden van Willem 11 kan ik niet noemen. 118 Begingh: persoonsvorm bij een spruitje [...] (r. 114) bestaat: heeft de euvele moed af te sweeren: hun rechten te ontzeggen. Dordrecht had in juni 1650 een afwijzende houding aangenomen tegenover de bezending onder leiding van Willem 11. De Prins bracht een officieel bezoek aan de Hollandse steden om de bezoldiging van troepen door die steden veilig te stellen. De afwijzende houding van enkele steden die een begin hadden gemaakt met de afdanking van krijgsvolk, was voor de Prins de aanleiding tot de aanslag op Amsterdam. 119 Hoe: Om welke reden oneedler: minder edele (nl. dan de Prins) 120 de vierschaar [...] spannen: een rechtzitting houden (wnt xiv, 2577) dan: nl. als men Oranjes macht wèl wil aantasten wegens zijn daden 121 Verdienen sy 't: Als zij straf verdienen bollen: kerels (wnt iii, i, 289) 122 Of wel: Of, als men hen wel ongemoeid laat schattingh: belasting tollen: vgl. r. 59 varianten Het op een los blad uitgegeven Den Hekel werd 'Ghedruckt tot Rotterdam, by Ian Gerritsz vander Vlucht 1652'. Knuttels pamflettencata-logus noemt dit echter een pseudoniem (Knuttel 7237). In het gedicht Ne et el en zijn op enkele plaatsen de eigennamen in Griekse letters afgedrukt. Ik denk niet dat Six zich daarmee trachtte te vrijwaren van justitiële vervolging: de maskering lijkt daarvoor te doorzichtig en is bovendien niet overal doorgevoerd (vgl. r. 27 en r. 36). Het onderwerp van het gedicht was na het overlijden van zowel Pauw als Tromp en na de vrede van Westminster ook weinig actueel meer en kon de dichter nog maar nauwelijks belasten. Misschien wilde Six zijn satire op deze, enigszins gekscherende manier nauwer laten aansluiten bij de conventies van het genre. Daniel Heinsius had in zijn definitie van de satire immers aangegeven dat zij in verhullende bewoordingen is gesteld (vgl. Brummack, 1971, 590 p. 305) en die definitie zal voor Six normgevend zijn geweest. Bovendien is hekeling van met name genoemde personen in het algemeen ongebruikelijk in de satire (vgl. Geerars, 1972, p. 17). De toevoeging van de regels in-ii2in Neetelen kan zijn ingegeven door soortgelijke overwegingen. De conclusie die uit het geval van Tromp en Pauw voortvloeit, wordt in die regels een bredere geldigheid gegeven. Het is in het algemeen immers niet zozeer de opzet van de satiricus individuen te treffen, maar algemene ondeugden te hekelen in het incidenteel gedrag van personen dat als exemplarisch voor die ondeugden kan worden aangemerkt. De meest opvallende van onderstaande varianten, de wijziging van de titel, kan ik niet nader toelichten: mogelijk zag Six zijn heruitgegeven gedicht liever niet onmiddellijk geassocieerd met de hiervóór in de Toelichting geciteerde virulente passage uit de Apologia Voor de Heer Adriaen Paeuiv. titel Neetelen < Den Hekel 1 gehuppel < 't gehuppel 2 Van kreupel rymsiek volk < Der kreup'le Rijmers-rey 3 om < omd' 4 dien lompen hoop < dat lompe volk 12 tromp < Tromp mond < muyl 14 veel < sterk 15 Ver < Verd' 16 wan men < alsmen wil < wilt 19 zoo hen, als henne < en haar en haare 23 Ik < En 'k den < dien 2 5 Tpöurc en Ilaau < Tromp en Paauw 2 8 Dies prees hy < Des docht hem 2 9 Op 't eerste < Goedt op 't 3 2 met, aan hem verkochte < self als met verkofte 3 3 waardye, voor haast getelde < waardy aan hem, om kleyne 34 kon < kan 3 5 gesocht? < ghesocht. 3 6 syn guide tongh Tromp anders soet < hy anders Tromp zoo smakelijk 3 7 Om stil te houden, met syn schriklik < Met zijn vergulden tongh, dat hy zijn 3 8 Veel schrikliker, dan eer des Amstels < Als Xerxes nimmer had, dat lijk een 39 Of Xerxes vloot? En zulks, tot voordeel < Als eer geleek, stil hiel, ten nutte 40 Teems < Taams 41 haaringhkruisserye < Haringh-kruyssery 43 of < en 44 't verbond gekreukt < de Vree gekrenkt by < van 591 4 5 stroopen < 't stroopen 46 docht hem < dacht hy waard 200 duur < waardich 200 47 seilde Tromp quansuis, na Duins, eerst om < liep Tromp noch eerst heen na Duyns, en sach 4 8 ook had, in den grond < in den grondt ook had 5 o weerom < door 2ee 51 wierp < smeet 5 2 Riep < Vroegh Jan Evertsoon, en < aan Evertse, en aan 5 4 als te ver < ver genoegh 5 5 naai) < Paauw afgelaaden < afgeraaden 5 9 gespilt < verspilt 61 Haaghsche hof < Haagsch gesach 62 sich < hem vorderlyk < 't vorderlijk 64 fraais. < fraays? 66 men < men 't 68 als < lijk 70 hen < haar 7 3 TpöuTt keert < Tromp komt kousse < kous 74 Die hy < Haar die niet, en die syn vloot niet < hy, noch die hem nimmer 76 Hy < Doch ongestaage < 't stormen van de 7 7 strekt hem, tot geen schanden < is hem gheen oneere 7 8 roe, van 's Heemels handen < handen van den Heere 7 9 grooten < groot een 80 Almoogentheit < d'Almogentheyt 8 1 teegen < tegens kan < kon 82 en voor < of de 8 3 Britons < Brittens heel < al 84 n&au < Paauw 87 kracht < macht 89 de < sijn 92 scorpioenen < Schorpioenen 93 schuilden < schooien 95 gou papieren? < gou-papieren? 97 op < voor 98 hen < dees' 9 9 Haar glans besoedelen? < Besoedelen sich self? 1 o 1 paauwen hoofd < 't Paauwen-hooft goud, en < goudt van 102 hen < haar 103 verwaarloost < verreukloost 592 104 stop < stopt 105 Men siet, wee hen, niet wat, die < Ik sie niet, wee haar, wat dees 107 Pinjorande < Pignorande 108 verquantselen ter < verkoopen heel te iii Men moet de welvaard van 't gemeen gekrenkt, door laagen, < - 112 Met haar belaagers, voor de tweedemaal, niet waagen. < - 115 eeuwen, al < eeuwen langh 117 Een < Voor een een stad < den Stadt Il8 bestaat < bestondt 119 teegen < tegens i 20 het land < den Staat annotatie i 5 Vera1': Veruit, In de eerste plaats (vgl. wnt xviii, 1887) verkofte: verkochte 103 verreukloost: roekeloos benadeeld IO7 Pignorande'. mogelijk alleen een variant in spelling, niet in klank [333] AAN I.B. VOOR I.S. (p. 561) toelichting Jacob Breine senior was bij Six' vader in de leer geweest. Hij was nu handelaar in Danzig (Gdansk). Zijn zoon, de kennelijk nog heel jeugdige Jacob junior, kwam voor een leerperiode over naar Amsterdam. Uit zijn handen ontving de familie Six 'verscheide geschenken van Barnsteene konst' uit het Oostzeegebied (waar veel barnsteen werd gevonden). Six bedankte namens de familie in de hier behandelde gedichten. Hijzelf ontving bij een andere gelegenheid een kostbaar bestekje met barnstenen heften (vgl. gedicht no. [165]). Later moest hij het overlijden van Breine senior betreuren in gedicht no. [365]. Over vader en zoon Breine heb ik geen nadere gegevens kunnen vinden. De Johannes Philippus Braijne die zich op 18 september 1698 inschreef als student medicijnen in Leiden kan een zoon van Breine junior zijn geweest. Hij was bij zijn immatriculatie 22 jaar oud en hij was afkomstig uit Danzig ('Dantiscanus'). De gedichten no. [333] en no. [334] staan op p. 418-420 van Six' Poësy. annotatie titel aan I.B. voor I.S.: dwz. Aan Jacob Breine (senior), in handen gegeven van Jacob junior (de Soon)? 1 7 alles laaten: alles achterlaten 3 Terwylghe leeft: Als u nog leeft 4 gierge: begerige, vernielzuchtige 5 onthoudt: houdt... onder zich, draagt... niet af 6 slindt: vreet... weg (wnt xiv, 1781, deze plaats) 7 is buiten ongeval: loopt geen gevaar 593 8 wat\ dwz. bij die vrienden iets in nood dat een vertroosten %al: dat 'een mens' bij tegenslag tot troost zal strekken (een vat -men op) 9 al eer ghe sterft', nl. voordat de dood u van alles berooft (vgl. r. 1-2) terwjl we leeven: nl. zodat dat deel van uw bezit geen gevaar loopt van dieven, vuur, debiteurs en slechte zomers (vgl. r. 3-6) 1 o hebt ghe dank: zult u dankbaarheid ontvangen en wj, om weer te konnengeeven: en ook wij zullen dankbaar zijn, omdat we u dan terug kunnen geven: (de titel van het volgende gedicht sluit aan bij deze regel) [334] Dank Aan Jakob Breine te dantsich, voor verscheide geschenken van barnsteene konst, door syn soon jakob meegebracht (p. 562) ANNOTATIE: 1 is aangenaam gesteente: is als een prachtig edelgesteente 2 der grooten, en gemeente: van iedereen, van hoog tot laag 3 werd: wordt 4 een welgeval: welgevallen, hartelijkheid 5 Begeerlikheit bemint: Begeerte maakt... geliefd 7 huiden: tegenwoordig deughd: de gunst van een ander 8 iet vereert: een geschenk aanbiedt 9 Vereeringh: Het geven van cadeaux I o boesems, van een dor beweegen: dwz. gemoederen die (anders) moeilijk tot iets te bewegen zijn II Hoe: Waarom 15 welgekoomen: hartelijk welkomgeheten 1 6 om: wegens (als verklaring bij welgekoomen) 17 wel gewrochte: fraai gemaakte, bewerkte 1 8 Doorgaave: Door een geschenk te krijgen werd: wordt 20 van die se gaarne ontfaan: van de mensen die haar graag willen krijgen 2 2 der fonteine: van de bron (van deugdzaamheid) 24 om geheugenis: wegens de in herinnering gebleven bekendheid (in con- trast met r. 16-17) 27 Schier ... Doorwandelt: Bijna twintig maal is de zon in de tijd van de ker- senoogst (juni-juli) door het dierenriemteken kreeft gelopen. De zon loopt van ongeveer 20 juni tot 20 juli door het teken van de kreeft (Vgl. WNT VIII, I, I35). 2 9 wisslinx schreeven: een briefwisseling onderhielden 3 1 reysen: malen 3 2 ongehoornt: zonder hoornen, dwz. vol. Elke maand is de maan één nacht vol. Breine senior was dus wel 67* jaar bij de familie Six als leerling in dienst geweest. 3 4 met my: in die tijd deelden Breine en Six dus een bed (vgl. ook gedicht no. [165], r. 4) 594 3 5 ook\ nl. net als Breine junior nu 3 6 geestigh'. lieflijk, fraai 3 7 /ö£?onbekent'. die toen nog niet aanschouwd kon worden. Breine juni- or was toen irnrners nog niet uit de kool of uit de rozemarijn gekropen (vgl. voor deze uitdrukkingen voor 'geboren worden': wnt vii, ii, 5 348 en xiii, 1403-1404) 3 9 bot', loopt uit 40 Voorts-. In het vervolg kon\ zal kunnen 41 De Wysselplantte, 't Y %al natten'. De Weichsel (of Wisla; de rivier die bij Danzig in de Oostzee uitmondt) heeft het geplant, het IJ zal het besproeien 42 den wasdom vatten-, de groei krijgen (vgl. voor de formulering: 1 Corin-thiërs 3:6) 4 3 verfraait sich'. verblijdt zich (wnt xix, 1835, deze plaats) 44 mach', kan 4 5 eennaamgen-. dezelfde naam dragende 47 wellustigh'. vrolijk 48 neeven my: naast mij, evenals ik ... de mijne 49 Te syner uur: Tezijnertijd 5 o Wan: Als gelyk een boom, %al deugen: tot een goede vruchtboom zal zijn uitgegroeid 5 1 gebloemt: in bloei 5 3 gedye\ strekke 54-55 Daar ... vrind: En ik, uw vriend, wil daar met al wat in mijn zwak ver- mogen ligt bij helpen 5 6 meer dan gaaven: vgl. r. 5-6 5 7 vyn uit gunste: uit goedgunstigheid werden gegeven (in contrast met r. 7-8) 5 8 door myne kunste: door middel van mijn rijmkunst [335] ZIELMISSE, AAN PlETER VAN ALTEREN FlSKAAL DER Admiraaliteit (p. 564) toelichting Een door Six uit Frankfurt geïmporteerde partij handelswaren (drooge-ry, r. 8) is wegens een verkeerde tenaamstelling aangehouden door Amsterdamse tolbeambten. Six moet een hoge belasting betalen voor hij over de goederen kan beschikken. Hij benadert een oude schoolkennis, nu een hoog belastingambtenaar, om de goederen, vrij van de geheven belasting, uit handen van de douaniers te krijgen. Het gedicht is afgedrukt op p. 420-421 van zijn Poësy. annotatie titel zielmisse: Een mis om een verloren ziel te bevrijden (vgl. r. 22) Pieter van Alteren.- Mr. Pieter van Alteren, heer van Jaarsveld (Middelburg, 1621 - Amsterdam, 1667), Raad en Advocaat-Fiscaal van de Admiraliteit in Amsterdam vanaf 20 augustus 1650 (Elias, Vroedschap 1, p. 433) 2 den Rhynstroom af is, in den hel gevaar en: is vanaf de Rijn de hel in gevaren 595 4 lydt: heeft... te verduren 6 Deed 'tgeen onnoosle pen, het hoorde: Als de pen die die naam verkeerd schreef, dat niet in onschuld deed, dan behoorde zij 7-8 Maar ... droogery: Maar het is het drankglas dat nu zoveel tol eist als de hoeveelheid belasting over de kruiden waar. De onjuiste tenaamstelling was dus te wijten aan drankmisbruik en die fout kwam Six nu op een tol over de geïmporteerde waar te staan. 8 Wat is dan ons verscheel: Wat is dan eigenlijk het geschil tussen ons (de fiscus en mij)? 9 Of soekt men 't op waardeeren?: Wil men dat geschil soms zoeken bij de vaststelling van de waarde van de partij? I o Zoo ... smeeren: Dan vindt men allicht een stok om de hond te slaan (wnt 1, 1454) II -1 2 Hoe ... quam: Hoe ziet men kans in Amsterdam een niet eens geïnspec- teerde vracht uit Frankfurt voor het hoogste bedrag aan te slaan? 1 3 Wat Herkies %al 't nu lossen?: Welke Hercules zal nu myn goed uit deze hel (vgl. r. 2) bevrijden? Hercules daalde af in de onderwereld om Al-cestis te bevrijden. Hij wist daarbij Cerberus te overweldigen (vgl. r. 14). 14 Cerbren: Cerberussen, helhonden (metaforisch voor: tolbeambten) om daar kinvet van te schossen: om zich daar een vette kin aan te vreten (wnt xiv, 915-916, deze plaats). Voor de inners van het tolgeld zou er dus voordeel te halen zijn uit de situatie, meent Six. 16 lichtlik: zonder veel moeite paapemis: paapse mis 1 8 Rhadamanthus strengh gewys: de strenge uitspraak van Rhadamanthus (rechter van de hel) 20 vooghd: bewindhebber 21 Fiskaal, Kalangiemaaker: Belastingambtenaar, functionaris die uitspraak doet in zaken van belastingontduiking (vgl. wnt iii, ii, 1957-1958) 2 3 Leeft maar uw oude gunst: Als slechts uw vroegere goedgunstigheid (je- gens mij) nog bestaat 24 werd: zult... worden ik Orfeus, om de kunst: en ik, wegens mijn rijmkunst, Orpheus. Six zou dan door zijn 'lierspel' immers een 'ziel' uit de onderwereld halen. [336] HANGELROEDE, AAN ArNOUD VAN SOMEREN (p. 565) toelichting In 165 3 schonk Six zijn vriend Arnoud van Someren een hengel, begeleid door het hier behandelde gedicht. Vergelijk voor Van Someren de gedichten no. [166] en no. [3 51], r. 5-6. Uit gedicht no. [135], r. 25-27 kan blijken dat Van Someren en Six' vriend Manuel Spranger familie van elkaar waren. Het hier behandelde gedicht staat op p. 421-423 van Six' bundel. annotatie 2 %oo gaauw bevaaren: zo behendig varend 4 eenigh: enkel ander 596 5- 6 wel... Gaf: die (toen nog) uit de vleugel van een gans afkomstig was, wijdde aan u vroeger ... De gans is hier het beeld van de onvolmaakte dichter, naast de zwaan (vgl. r. 9) van het verhevener dichterschap (vgl. voor dit beeld: Vergilius, Ecloga ix, 35-36). 6- 7 sonder teugels Van reederykheit: onbeteugeld door de retorica I o met pulken ceder: dwz. met een blijvend siersel, zoals een zwanepen op- levert. Een dergelijke pen schrijft immers carmina linenda cedro, onsterfelijke zangen (Horatius, Ars poëtica, 331-332). II om: vastgemaakt aan 12 'spaapegaais: de papegaaieveer (uit de vergelijking blijkt Six' ironie) 1 3 Schoon of: 'Het mag dan zijn, dat' 15 schildert, uit vermaak, verlet: weergeeft terwijl ze zich, in plezierig tijd- verdrijf, bezighouden 1 7 Wie was een held, als [...] Zoo groot: dwz. Is er een groter held, dan d'eerste Kriste: nl. Petrus 2 o Alleen niet, maar de menschen mee: Niet alleen, maar ook de mensen (Mattheüs 4:18-19) 2 2 veel heeren: vele machthebbers 2 3 landstaf: scepter 24 Bestiert: Die gedragen wordt 25-26 als't suijen De Son verkoelt: als de zuidenwind de zon (nog) verkoelt. De zuidenwind, Notus of Auster, gezien als de brenger van nevel. 2 6 krui/en: voortstuwen 2 7 dat uw palm vereelt: hetgeen u eelt in de handen geeft 2 8 Soekt spiegelnat, dat biesen teelt: Zoekt spiegelende visvijvers op, waarin biezen groeien 29 V: nl. het sch uitjen gestaakte: als een staak in de bodem geplante 31 V hoekje: het haakje 3 2 garner: garnaal (wnt iv, 300, deze plaats) op verradn: dwz. om een visje te verschalken 3 3 Tokt: Raakt... het aas aan, waardoor de dobber beweegt (wnt xvii, i, 922, deze plaats) derft: durft 3 4 beklappen: verraden 3 5 Verdobberen: 'Dobberend van plaats veranderen' (wnt xix, 1267, deze plaats, hapax) gaan, naa grond: naar de bodem verdwijnen 3 7 Schoon: Ofschoon, Hoewel 3 8 dwarsen: tegenstribbelende om leegh: omlaag, de diepte in 3 9 riet: hengelriet 40 in 't kaar: in de viskorf (wnt vii, i, 666, deze plaats) met vliet: met toewijding ('vlijt', wnt xxi, 2112) 41 Zoo braadt ghy: Zo verbrandt u ... in de zon 42 taan: gele verfstof (wnt xvi, 673, deze plaats) 4 3 Had niemand kennis van te voor: Als iemand geen voorkennis (van u) had 4 8 niet een bit: niemendal 49 Uw [...] hoopen: Uw verdienste ... af te kunnen wachten 597 5 o Kocht ik: Zou ik van u over willen nemen 51 sonderlinge-, zeldzame deughd'. nl. af te kunnen wachten 52 Als witte raaven, in de jeughd: Die onder de jeugd (waartoe Van Someren kennelijk behoort) zo zeldzaam voorkomt als witte raven 5 3 staat: maatschappelijke positie, werk 5 4 te jaagen: Tegenover Van Somerens voorliefde voor het hengelen plaatst Six zijn voorkeur voor de jacht (r. 5 3-60), de vogelvangst (r. 61-64) en de visvangst met netten (r. 65-68), omdat ze niet zoveel geduld eisen als hengelen. 5 6 spoort: zoekt het spoor van 5 8 Voorvluchtigh: Op de vlucht (wnt xx 11, 954) 5 9 Doorruifflen: Doordringen, Door ... heen woelen (vgl. Kiliaan, 1599, 'Ruyffelen, Terere, verrere'; wnt xiii, 1636-1637; Schenkeveld-van der Dussen, 1986 b, p. 240) 59-60 diemen ... keer: (hart, haasen en swjn) die men van verre bestookt of met honden van dichtbij aanvalt (wnt vii, i, 1967) 6 3 Vry seeker der: Heel wat zekerder van zijn succes 63-64 syn aventuur Te pleegen: zijn kans te beproeven 64 een loose kuur: een sluwe list (nl. een lijmstok, vogelnet of -val) 65-66 Altoos ... wou: En als ik dan toch zou moeten vissen, dan zou ik altijd ... willen 66 om *t nety den vischhoek missen: 'ten gunste van het visnet, de haak ... kwijtraken' (dwz. liever een visnet dan een haak ... gebruiken) 6 7 schrob, of schaakelnet: een schrobnet (een over de bodem voortgetrok- ken net, wnt xiv, 1082) of een schakelnet (een van oever tot oever gespannen net, waarmee men een hele waterloop afzet, vgl. wnt xiv, 218 en 221) 6 8 polst: opjaagt door in het water te slaan (wnt xii, ii, 3192), nl. zodat vis in het schaakelnet terechtkomt sleept beset: aan boord sleept, gevangen in het schrobnet (vgl. beletten: insluiten, gevangen zetten) 69 op [...] sich begeeven: zijn toevlucht te nemen tot 71 Luk vischt maar: Alleen het wisselvallig lot is aan het vissen in: bij 7 2 Dies stelt het volkrecht hanglen vry: Daarom kent het gewestelijk rechts- systeem geen keur op het hengelen 7 3 besondre smaaken: zijn eigen aparte voorkeur 7 5 In korten: En binnenkort braave sood: flink zootje vis 7 6 Waar op: Op welke maaltijd [337] op de kusjes, van Joannes Sekundus (p. 568) toelichting Janus Secundus (Den Haag, 1511 - Doornik, 15 36) is een befaamd Neolatijns dichter. Vooral zijn Basta ('kussen'), een negentiental gedichten rond het thema van de kus, waren zeer beroemd en werden veelvuldig nagevolgd (ook door Six in een aantal Kusjes). Dit gedicht staat op p. 423-424 van Six' Poësy. 598 annotatie 2 Uw kus/es boet, en nimmer boet'. Uw lust tot zoenen bevredigt en (toch) nooit bevredigt 3 uw lief Neeer: uw geliefde Neaera (de geliefde in de Basia) 4 Half weigrigh, half na uw begeer. Die half weigerachtig is en half tegemoet komt aan uw verlangen 6 Rooselaar: 'Roosje', nl. Roselle (de geliefde in Six' erotische poëzie) 7 Omhelst [...] op heur steel: In omhelzing rond haar steel (metaforisch voor: haar hals)? 8 kittelde: 'kietelde', heerlijk aandeed uw penceel: dwz. uw beeldende pen 9-10 Niet... in: Nee, niet zo smaaklik als uw pen mij roerde, maar als uw minnekozen, dat mijn lezende oog binnendrong, mij roerde. In Six' ogen was Secundus' poëzie dus nog meer dan dichtwerk: het was tot minnekozen geworden. 1 2 Om kusjes vlocht een mirte kroon: Kusjes met gevlochten mirteblad om- kranste. De mirt is Venus gewijd. 1 3 Dat Romes eige tongh het speet: Zodat 'Rome's eigen dichter' jaloers werd. Six zal doelen op Catullus, die ook kusgedichten heeft geschreven, maar niet tot een reeks als de Basia is gekomen. 14 komt: komt het de tweede: nl. Secundus. Secundus heette overigens zo, omdat hij in zijn eigen familie de tweede Janus was. [338] OP HET BARSTEN VAN MYN PISTOOL, TEEGENS BUSKRUID (p. 569) toelichting Het is moeilijk dit gedicht nauwkeurig te dateren aan de hand van r. 89-92. Ik neem aan dat het beschreven incident zich heeft afgespeeld tijdens een van Six' reizen naar Engeland in de jaren 1654-1655. Ook tijdens zijn reis door Spanje in 1649-1650 had Six zich eens bijna doorschoten met zijn pistool (vgl. gedicht no. [383]). Het hier behandelde gedicht staat op p. 424-426 van Six' bundel. annotatie 1 Ape lies: De beroemdste schilder van de Oudheid 3 by verbod: nl. volgens een in een edict vastgelegde verbodsbepaling (vgl. Plinius, Naturalis historia xxxv,xxxvi, 85), waarin vastgelegd was dat niemand anders dan Apelles Alexander de Grote mocht afbeelden 4 Een ander: nl. Een andere kunstenaar dan Apelles stouten: al te overmoedige 5 wie: die 6 naagekonterfeit: nagebootst, afgebeeld (wnt ix, 1524) 7 Die Fenlx: nl. Apelles, uittorenend boven alle andere schilders 8 hy: dat hij ... (leidt een bijvoeglijke bijzin in) 9 straalt: neerschiet I o afgemaalt: geschilderd II sonder lauwerieren: zonder afweermiddel tegen de bliksem. Laurier gold als afweermiddel tegen de bliksem. Keizer Tiberius zou een laurier- 599 krans op zijn hoofd hebben gezet bij onweer (Plinius, Naturalis histo-ria xv, xl, 134-135, vgl. ook Huygens' Vier en vlam, r. 253-254: Huygens 11, p. 48) naa die vieren', naar die vuren, die afgebeelde schichten anders iveedervaart die borst', anders is het die kerel... vergaan (presens historicum) Salmoneus der Grieken Vorst'. De Griekse vorst Salmoneus. Vergilius' Aeneis vi, 585 e.v. vermeldt dat deze vorst door de stad Elis reed op een door vier paarden getrokken wagen en dat hij in zijn hoogmoed de donder wilde imiteren met kopergekletter en hoefgetrappel. Hij werd daarop door Jupiter neergebliksemd. De details die Six in de volgende regels geeft, kan hij ontleend hebben aan de vijfde-eeuwse commentaar van Servius op Vergilius, dat in Six' tijd wel in Vergiliusuitgaven werd opgenomen. Servius vermeldt bijvoorbeeld de koperen brug en het lot van de door Salmoneus' 'bliksem' getroffen omstanders (Vergilius, 1636, p. 446). In Six' metrum ligt er nadruk op de tweede en vierde lettergreep van de naam Salmoneus. Ik denk dat Six met de zeer merkwaardige, kennelijk latiniserende zinsstructuur van r. 19-24 wil laten uitkomen dat zijn versie van het verhaal nauw aansluit bij een Latijns voorbeeld. Of is er sprake van een ingrijpende drukfout? tot de keel toe opgeblaasen: tot zijn nek vol hoogmoed Elis smeênde winkelbaasen: 'bazen van een smidse' te Elis, Elische smeden Langhs stad gebood een hoogen rugh Te smeedem Gebood een hoge wal door de stad te smeden Waar ... blixemweeder: En hij deed al wie daar onder was sidderen, terwijl hij als de rots van de donder voortrolde op een wagen met koperen wielen, waarop hij hoogmoedig had plaatsgenomen. Al wie hij dan 'bliksemde' met de toorts die in zijn hand vlamde, die sloeg men (kennelijk de dienaren van de vorst) neer, alsof hij vdoor een heus onweer getroffen was. Mijn interpretatie laat dus 't al (r. 22) aansluiten bij Waar onder (r. 19) en in syn hand ontglommen (r. 19) slaan op sjnen toorts (r. 23). De passage zou volgens deze opvatting (doelbewust?) de kaders van de syntaxis van het Nederlands doorbreken (vgl. de annotatie bij r. 14 hierboven). Je lours: Naijverig Godspracht: vertoon van goddelijke pracht Wat [...] dat: Wat voor een Die ivormblaas slingrende: Door die opgeblazen worm ... te slingeren (wormblaas sluit aan bij het beeld in r. 15) Wie ... weedervaaren?: Wie zal dan geloven dat het de uitvinders van het buskruit, schenders van de wereld, beter zal zijn vergaan? dien Munnik Plutoos soon Vermaaren?: die monnik (die het buskruit zou hebben uitgevonden, vgl. de annotatie bij r. 35-36 hieronder), die zoon van de onderwereldgod, bekendheid verschaffen in mijn gedicht? ten vloekbren hoon: tot zijn vervloekte schande 't Zy ... Fry borgh: Of hij nu een 'zwarte' Deen, dan wel een arglistige ('Arklitsige') chemicus te Freiburg is geweest. In woordspel vermeldt Six de namen van de veronderstelde uitvinders van het buskruit: Bert- hold Schwartz en Constantinus Anklitzen. De oude verhalen over de uitvinding verwarren beide namen en schrijven de uitvinder de Duitse, de Deense en ook de Griekse nationaliteit toe. Anklitzen zou een verbastering van de Freiburgse familienaam Angelisen zijn (Partington, i960, p. 91-93). 36- 37 van te spitsen En argen sin: al te sluw en doortrapt 37- 39 Dees [...] Bedekse/t hebbende: Toen deze ... afgedekt had (wnt ii, i, 1144, deze plaats), dwz. Toen deze ... in een gesloten mortier had gedaan 3 8 vlamsiek sout: licht ontvlambaar zout (nl. salpeter) 40 Tot artsenye: Tot een geneesmiddel. De uitvinding zou dus een toevals- treffer zijn geweest (vgl. Partington, i960, p. 91). 40- 41 en slaande een brysel, Van vuursteen: en toen deze met een brok vuursteen vuur sloeg (wnt iii, i, 1363, deze plaats) 41- 42 wel ter quaader stond. Gevallen: dat op dat wel zeer kwade uur viel 42- 43 door ... maaien: dwz. door de opening in de deksel van de vijzel, waar- door men de stamper kon steken 44 Zoo: expletief, vat de deelwoorden hebbende (r. 39) en slaande (r. 40) op op: omhoog langhs straalen: onder bliksemend gevlam 46 ondernam: zette zich ertoe 4 7 verborge: dwz. nog onbekende 4 8 uit te puuren: in purer vorm te voorschijn te halen, te isoleren 49 syn vloeken: dwz. zijn chemische formules, die zijn als vloeken wek goed 5 1 na likken, en herlikken: volgens Plinius' Naturalis historia viii,liv, 126 wordt een beer (vgl. r. 5 3 hieronder) als een vormloze klomp geboren die door het moederdier in model wordt gelikt (vgl. 'ongelikte beer'). 5 2 al het: het gehele 56-57 Van ... Geswangert: Die zwaar zijn van damp uit de aardbodem en van (verdampt) water uit de zee 5 7 sichtbre: dwz. door de wolken die erin drijven nu eerst zichtbaar ge- worden (?) 5 8 driftigh: drijvend van: door 61 Verydelen gevreesden nood: Het gevreesde gevaar afwenden (nl. door de brandweer op te roepen het vuur na een blikseminslag te blussen) 6 2 Watyser bolwerk kan: Welk metalen bolwerk ook is daarentegen in staat (hetyser bolwerk staat tegenover de brandklok) de kloot: de kogel 6 3 ongeschendt ontwyken: ongeschonden te ontkomen aan 64 De helle moet de vlagge stryken: De hel (met haar vuur) moet de eer aan een ander (de uitvinder van het buskruit) geven 6 5 Vermids hy: Aangezien hij, de uitvinder dit nardus graan: deze korreltjes van nardus (een zeer hittige stof, wnt ix,1556) 6 6 Deed [...] beslaan: liet neerslaan, neerlegde 67-68 Om ... stryen: Om, toen op aarde haar ketterijen (nl. die van de hel) gin- gen verdwijnen, daartegen op die manier weerstand te bieden. Bedoelt Six het katholicisme, dat voor de reformatie begon te wijken? 601 In 7 onbekent was by Chinees: Indien het niet zo is, dat de Chinees er al mee bekend was (vgl. de annotatie bij r. 72 hieronder) Leedt d'eerste kruidsdood: Ging als eerste ten onder aan het buskruit (vgl. 'kruisdood') het vechten: de strijd Van Veneciaaner oorloghsknechten: Met Venetiaanse militairen. Volgens de Italiaanse geleerde Guido Panziroli (15 23-15 98) en zijn vertaler en commentator Heinrich Salmuth werd het buskruit het eerst gebruikt in een confrontatie tussen Veneti?en Genua 'circa annum Christi 1378'. Genua werd toen verpletterend verslagen. Ik denk dat Six ook voor andere in dit gedicht verwerkte gegevens over het buskruit gebruik heeft gemaakt van Panziroli's Rerum Memo-rabilium libri duo (1599-1602 en enkele malen herdrukt). In het achttiende hoofdstuk van het tweede deel van dit werk ('De tormentis murali-bus et bombardis') laat Salmuth in zijn commentaar blijken niet precies te weten of nu de Freiburgse monnik Anklitzen of 'Bertholdus Swartus' de uitvinder van het buskruit is geweest. Ook weet hij niet met zekerheid te zeggen of de Chinezen al eerder met de samenstelling op de hoogte zijn geweest. Hij doet het verhaal van de ontploffing in het laboratorium en (dit laatste lijkt mij het sterkste argument voor Six' bekendheid met het boek) schetst een geschiedenis van de nabootsing van de donder, waarin Apelles en Salmoneus (overigens zonder de door Six misschien aan Servius ontleende bijzonderheden) prominente plaatsen innemen (Panziroli 11, 1602, p. 665-679; vgl. Partington, i960, p. 130, noot 20). kreegh [...] eengrooten krak: kreeg ... een gevoelige slag, een forse knauw (wnt viii, i, 65) op syn arm [...] Met lanssen: met lansen op zijn arm dat... aarden: en dat het heldendom te voet, met zwaarden en bogen (dwz. en dat het heldhaftige voetvolk van zijn vijanden, dat niet met lansen, maar slechts met zwaarden en bogen was bewapend) krachtig ter aarde deed storten (wnt iii, iii, 4642) blixems: dwz. vuurwapens Wierd nimmermeer de konst volmaakt: dwz. Al heeft de wetenschap nog nooit iets volmaakts tot stand gebracht Men tril %oo deese 7 ooghwit raakt: dwz. Men moet zich toch sidderend afvragen of deze wetenschap het nagestreefde doel niet eens zal bereiken Voor d'aankomst: Nog vóór het aanbreken die warrge werldshoop: dat die warrige wereldmassa (leidt een lijdend voorwerpszin in) den vinder: nl. de uitvinder van het buskruit (een andere dan de paap (r. 83), die ooit misschien de wereld %al[...] doen springen, vgl. Syn, r. 88) eeuwigh: voor eeuwig Syn schelmstuk: Zijn schurkenstreek, Zijn uitvinding socht myn uur te korten: poogde mijn levensduur te bekorten Daar: Toen hier, op %ee, in Bloks kajuit: de naam van de kapitein (?) is weinig onderscheidend. De bekendste in aanmerking komende Blok is Simon Blok, wiens schip in de vierdaagse zeeslag (1666) ontplofte en die door Antonides van der Goes bedacht werd met een lijkdicht (nnbw vi, 119-120; Antonides van der Goes, 1685,11, p. 196-197). Verder zijn mij nog een Joost en een Joris Blok bekend (Smallegange, 1696, p. 772 en Ballhausen, 1923^. 616). Een Jan Blok was een van de overlieden van de oude jachthaven in Amsterdam (Bakker, 1913, * p. 161-164). 90 loste achter uit: aan de achterzijde van de loop af liet gaan, deed exploderen 91 barstende: losbrandend 9 2 wonder: verwondering 93 of laat, of vroegh: dwz. nu altijd 94 Hoe wys ook: Hoe wijs hij ook is, toch 9 5 syn beraamden val: het voorbestemde uur van zijn dood 96 de dood: nl. in de gedaante van de dreigende zee 9 8 Maar 'k lagh er al, had God begeert: Maar, als God het gewild had, had ik er al in (tussen?) gelegen (nl. in de zee, in een zeemansgraf, of: tussen 'de planken', dwz. in een doodkist). Ik denk dat Six beide interpretatiemogelijkheden heeft willen openhouden. [339] Braamen (p. 572) toelichting In dit gedicht neemt Six een dichter op de korrel, die zich (in een satirisch gedicht?) misprijzend over iets had uitgelaten. Nadere details kan ik niet geven. Het gedicht staat op p. 426-427 van Six' Poësy. annotatie titel Braamen: in de zin van 'Stekeligheden'? 1 ^00 fraai van groote herssen: met zoveel 'edele' hersens 2 Als buiskool, op een pee, of dwergh: Als een buiskool bovenop een peen of bovenop een dwerg. Een buiskool is een witte kool. Het woord werd ook gebruikt als spottende benaming voor een groot hoofd. In de eerste opvatting is buiskool verbonden met pee, in de tweede met dwergh (wnt iii, 1, 1776, deze plaats en xn, 1, 877, deze plaats). 3 muisebergh: dwz. 'berg die met een geweldig misbaar slechts een muis baart' (vgl. Horatius, Ars poëtica, 139) 4 die met een dwergh komt scherssen: die met een dwerg de spot gaat drijven (dwz. die met een kanon op een mug schiet) 5 Uw keetel: Uw borrelende kookpot (sarcastisch voor: Uw hoofd) 6 Rome noch Atheen: Latijnse noch Griekse auteurs 7 Hippokreen: water uit de dichterbron op de Helikon 8 de lauwer loover: de lauwerbekransing van de ware dichter 9 noch geestger van natuuren: wiens aard nog 'geestiger' uitkomt (nl. 'geestrijker' èn lachwekkender) I o als in een sim: dwz. als in de kop van een aap II gegrim: boos gegrom (vgl. wnt iv, 791 en v, 779-780) 603 [340] VERDORVENTHEIT DER NaTUURE (p. 573) toelichting Het gedicht vertoont een paar opvallende overeenkomsten met passages in de Confessiones van Augustinus. Ook Augustinus brengt zijn eigen kregelheid als baby - waarover men hem verteld had - {Confess. 1, vu) en zijn latere kruimeldiefstallen (Confess. 1, xix en 11, iv) in verband met de erfzonde: kinderen blijken van jongs af aan zondig te zijn. Het is dus niet uitgesloten dat deze parallellen (waarop mevrouw Schenkeveld mij wees) duiden op een bekendheid van Six met Augustinus' Belijdenissen. Het gedicht staat op p. 427-428 van Six' Poësy. annotatie titel der Natuure: van de menselijke natuur i wat kunst: welk middel 3 Bethesdaas bad: een geneeskrachtig bad in Jeruzalem, dat alle kwalen genas (Johannes 5:2-4) 5 schier achtendertigh jaar: bijna 38 jaar (nl. vanaf mijn geboorte). Het is waarschijnlijk dat deze passage het gedicht in 1657 plaatst, een kleine 38 jaar na Six' geboorte. Daarnaast zal het Six om de parallel met de lamme in Bethesda te doen zijn geweest. Die had daar al 38 jaar krank gelegen voor hij door Jezus werd genezen: 'Sta op, neem uw bed op, en wandel' (Johannes 5:5-9). 7 in het oopenbaar: voor het oog 9 Sints dat: Vanaf het moment dat V alteelende natuur: Natuur, die alles ('/ al) voortbrengt ii bangh, en suur: dwz. bij een angstige en zware bevalling 1 2 Dat: nl. de ziekelijkheid van het saad erfelyk: in de vorm van een erfelijke kwaal (de ziekte van de erfzonde) ontslooten: 'aan het licht gebracht' 14 Van booven sulver ingeblaasen: Die zuiver is, als zij uit de hemel wordt ingeblazen 15 met se: op het moment dat ze 16 vervuilt: vuil wordt 20 kryglich: kriegel, prikkelbaar, weerbarstig (wnt viii, i, 223, deze plaats) 2 2 wambais, en de broek: de kleding van een klein jongetje 2 3 om: voor tasch: buidel, beurs 24 opgebrooken: opengebroken 2 5 immers is: het is immers zo, dat... is 2 7 van een ouden guit: door een volwassen booswicht 2 8 ver schulden: vergoeden (als het hem, bij de straf, zijn nek kost) 3 2 wormen: maden 3 4 Voor goede reisers geen vermaaken: Die voor goede reizigers geen vreug- de betekent(?) 3 5 om doodsch fenyn: vanwege het dodelijk gif 3 7 laas: helaas 38 'k Ben: Blijk ik ... te zijn pleegh te weesen: was 3 9 voormaals: vroeger in een knie: dwz. tot kniehoogte, nog niet in alle hevigheid optredend 604 4 o Sloegh voorts-. Baande zich een weg verder (of: dieper) 42 Zoo diep', in contrast met het 'eerder stadium' in een knie myn swarte lenden', het diepst van mijn zondige persoon. Met lenden zal Six ook verwijzen naar de erfelijkheid van de zonde: de lendenen werden wel aangemerkt (ook in de bijbel) als zetel van de mannelijke vruchtbaarheid (wnt viii, i, 1549). 4 3 teiken: voorteken 44 handwerk', kunde (met name geneeskunde) 45-48 Ellendigh ... lyden: vgl. r. 1-2 en de eindrijmen van r. 3-4. 47 d'algeneesbre gunst: de genade die alles genezing brengt {geneesbre niet in deze betekenis in het wnt) 4 8 uit Gods lyden-. dat in Christus' lijden gevormd is [341] Grafschrift, op Geeraard Vossius (p. 575) toelichting Het gedicht staat op p. 428 van Six' Poësy. annotatie titel Geeraard Vossius: Gerard Vossius (1577-17 maart 1649) 1 ingeleerde: uitermate geleerde (wnt vi, 1632, deze plaats) gedraagen: bijgezet 2 leeken: onwetenden 3 naald: grafnaald, obelisk of pyramide 4 borgerswys besorgt, met: nu hij bedacht is metzoals gewoon is bij een burgerman blaauw, van Luik, gehaalt: een grafsteen van uit Luik geïmporteerd arduin 5 Vraaght wysheit: Stelt een oordeelkundig mens (i.t.t. de leeken, r. 2) de vraag 6 Wat vraagh: Welke van beide vragen reiser: passant die dit graf aanschouwt duur en: dwz. gesteld worden [342] Scheepskroon, Voor Marten Harpertse Tromp, ridder, l.admiraal van holland en zeeland (p. 576) toelichting Het gedicht zingt de lof van Tromps overwinning in de driedaagse zeeslag (1653). Six' beoordeling van de uitslag van de strijd is echter te optimistisch; anderhalve week na het einde van de slag werden de grote verliezen aan koopvaardij- en oorlogsschepen bekend. Echt voordeel had Tromp in de strijd niet behaald (Elias, Schetsen iv, 1927, p. 95-96). Six' gedicht staat op p. 429-43 3 van zijn bundel. annotatie titel ridder: in de jaren veertig was Tromp in de Franse en Engelse adel- stand verheven. l.admiraal: Luitenant-admiraal 605 i Sanghgodin: Muze ontstelde', nl. vanwege bezorgdheid over de afloop van de strijd 3 Den derden dagh van slaan'. Op de derde dag van de driedaagse zeeslag (28 februari - 2 maart 1653) 4 Van Englands vloot, behaalt: die behaald is in de strijd tegen de vloot van Engeland (sluit aan bij eeuwige eer, r. 2) 5 7 Staatsch %eeheir van gelei: De Staatse konvooivloot, die de uit Frankrijk terugkerende handelsschepen door het Kanaal moest loodsen 6 Westwaarts: Op de route van de zgn. 'westerse vaart', dwz. de vaart van Texel door het Kanaal en langs Spanje 7 Sint Martens ree: De rede voor het eiland R? voor de kust van La Ro-chelle. Op R?lag het klooster van St. Maarten (Ballhausen, 1923, p. 429). verseert: gepijnigd winterkneepen: het nijpen van de winterse kou 8 Geleidt weerom: Keert beschermend terug Bacchus, en syn sop: de god van de wijn en zijn vocht. De vloot uit Frankrijk was geladen met onder meer Franse wijn (Elias, Schetsen iv, 1927, p. 79). 9 De sprokkel: De maand februari Poortland: Portland, de landtong aan de zuidkust van Engeland, in de nabijheid waarvan de slag plaatsvond I o 7 krytigh strand: de kust met krijtrotsen tweehondert seilen: de tweehonderd Nederlandse schepen, dwz. de 70 tot 76 oorlogsbodems en de 150 handelsschepen, die andere contemporaine bronnen noemen (Ballhausen, 1923, p. 431 en p. 438) II Beneên noordwest: Beneden noordwestenwind, dwz. aan de kant waar de wind vandaan kwam: in het noord-westen bondert andrepynen: honderd andere houten schepen (vgl. wnt xii, i, 1641), dwz. de 80 tot 83 Engelse oorlogsschepen (Ballhausen, 1923, p. 442) 12 Te loefwaart: In de richting waar de wind heen blies, dwz. in het zuid- oosten (Ballhausen, 1923, p. 457) sich ontmoetende te veld: elkaar naderende tot een slag 1 3 scheepsvooghd: admiraal 14 frische: nuchtere, dwz. voedselloze (vgl. wnt iii, iii, 4682) 15 myn kudde: dwz. de handelsvloot onder mijn bescherming op bondert vyftighgolven: vgl. de annotatie bij r. 10. Six overdrijft dus de Engelse macht en onderschat de Hollandse. 17 soon des hoogen dondervaaders: zoon van de verheven dondergod Jupiter. Bacchus is de zoon van Jupiter en Semele. 1 8 Die luiperds, en die panthers spant, in 7juk: de zegekar van Bacchus werd voortgetrokken door getemde wilde dieren. 19 Van druivenhout: bijv. bepaling bij 7juk aan: vastgemaakt met (sluit aan bij spant) 2 o taafelluk: genot van de tafel, gastronomie 24 jacht: troep Kaledonisch ryk: Engeland, dat ook wel Caledonia heet. Six maakt een toespeling op de Calydonische jacht van Meleager (Ovidius, Met. viii, 270 e.v.). 606 2 5 staat meest', biedt de meeste weerstand pynen: moeilijke omstandigheden 26 op Tirreenes swarte %ee: op de donkere zee van Thyrrha in Lydia, waar Bacchus enkele verraderlijke zeelieden in dolfijnen transformeerde (Ovidius, Met. 111, 670 e.v.) 2 8 Dees: Déze rovers, de Engelsen na Holland stee: thuis in Holland 3 o Omaamt: Omademt, Waait rond 3 1 kleever: klimop 3 2 waar men niemand siet, of hoort: Ovidius vermeldt een wonderlijke rust aan boord van het schip van de rovers en ook bij hem slingeren zich wijnranken rond de mast (Ovidius, Met. m, 660-665). 3 3 Likaons troep: De bende wolven. Koning Lycaon had een aanval op de goden gedaan en werd daarom door Jupiter in een wolf veranderd (Ovidius, Met. 1, 236 e.v.). 34 vastgenaart: gestaag dichterbij gekomen bliktand: laat zijn tanden blikkeren (wnt ii, ii, 2848, deze plaats) 34-35 een mond, Van geel metaal: dwz. een vuurmond van een koperen kanon 3 7 Zoo als: Dan is het, dat 39 te klampen: aan te tasten 40 Met barstingh: Door los te branden 41 de vlotten: de schepen 4 3 haard: vuurhaard van: vanuit 44 op: boven 4 5 geswaardt: gewapend met een zwaard 47 gooien: gegoten kanonnen, zgn. 'gotelingen' 48 verbryst: verbrijzeld 5 2 glomme vonken vier: gloeiende vuurvonken 5 3 Geheuvelte: dwz. de kleinere hoeveelheid van slechter uitgeruste Hol- landse oorlogsbodems (vgl. Ballhausen, 1923^. 460) stapt teegens: trekt op tegen 5 4 daar: hoewel er geijkt: lijkt te zijn 5 5 De Kotter: De Rotterdammer, dwz. Tromp (bevelhebber van de admi- raliteit van de Maas) soekt: tracht 5 6 daaght hem: daagt hem uit 5 7 de schaapen: dwz. de handelsschepen (vgl. r. 15) 5 9 wolven: vgl. r. 3 3 knaapen: vazallen 60 op schermen afgerecht: tot verdediger opgeleid 61 7 Huis Breero: het schip van Tromp (Ballhausen, 1923, p. 433) schanskleeren: rond de verschansing van het schip gespannen kleden, waarachter men zich kon verbergen (wnt xiv, 271) 6 3 Englands hoofd der monsteren: dwz. het Engelse admiraalsschip de Tri- umph, onder Blake, dat inderdaad door Tromp zelf werd aangevallen (Ballhausen, 1923^. 461) pas: nauwelijks 607 64 beset: omgeven 6 5 bassen: blaffen 66 Op eenen leeuw: Tegen één leeuw, Tromps schip 6 7 alleen des daaghs: in zijn eentje die ene dag al 6 8 Voor: In antwoord op van syn koegelend tempeest: door zijn storm van kogels 6 9 Een feeder lam: Het Witte Lam, het schip van Michiel de Ruyter, de aan- voerder van de rechtervleugel van de vloot (Ballhausen, 1923, p. 434) 70 den Onderadmiraal: William Penn, aan boord van de Speaker, aanvoerder van 'the Blue Squadron', die zich naar het eiland Wight moest terugtrekken na een aanval van De Ruyter (Ballhausen, 1923^. 471) 71 dien vloek: die booswicht (wnt xxi, 2261) twee en vyftig tanden: dwz. 5 2 kanonnen. De opgaven van andere bronnen lopen uiteen van 5 6 tot 64 kanonnen op de Speaker. Het aantal kanonnen aan boord van het Witte Lam (dat hier ook bedoeld kan zijn) was 34 (Ballhausen, 1923^. 434 en p. 443). 7 2 braaf: dapper 7 3 Een voogelstruis: De Vogel-Struis, het schip van Cornelis Adriaansz. Kruik uit Schiedam (Ballhausen, 1923^. 434). stout staande: dapper weerstand biedend 74 met synen kooprenpoot: dwz. met zijn koperen geschut. Plinius (Natura- lishistoria x, 1, 1) tekent op dat een struisvogel met stenen werpt als hij in gevecht is. Het werkwoord 'werpen' betekent ook 'schieten'. 7 5 houdt [...]gaande: houdt... bezig be kans: bijkans, bijna den jaager: het jacht Pelican onder aanvoering van John Stoakes, dat de Vogel-Struis tot de overgave dwong (Ballhausen, 1923^. 465-466) 7 6 ontpluimt: van veren beroofd 7 7 aan schip: aan een ander schip geklampt: met zijn tuig vastgeraakt en daardoor verwezen (vgl. wnt vii, 11, 3371) 7 9 een kraak: een schuit wellen: kolkende golven 8 o aan 't sieden heetgerocht: die ziedend aan de kook zijn geraakt 8 3 barden: planken 8 5 hoede oogenbliksche vallen: moet oppassen niet het volgende moment neer te storten 8 6 handel: moet bedienen 8 7 blinde scherpe ballen: in het wildeweg vliegende met punten uitgeruste bollen; projectielen die men wel 'getakte morgensterren' noemde (Ballhausen, 1923^. 477) 89 De hoofden: De Hoofden, gewone aanduiding voor de beide kusten bij het Nauw van Calais 91 de vlugge spooren: haar snelle baan 92 breinigh: uit hersenen bestaand (vgl. echter ook: brein, 'pekel', wnt iii, 1, 1223) 93 op Sommes wallen: aan de oevers van de Somme 94 boovens kin: dat boven hun kin stijgt 9 5 Neptuun: de zeegod, maar ook de naam van het schip van Jan Paulusz uit Veere, dat aan de slag deelnam. Mogelijk bedoelt Six dat de Neptu- 608 nus een mast met een dwarssteng wordt afgeschoten (Ballhausen, 1923, p. 432). 9 6 Bolonje: Boulogne-sur-Mer vischt: vist... op een doode Meiremin: mogelijk heeft Six hier het oog op de Meerman onder kapitein Si j men Cornelisz van der Meer, die bij de slag verloren ging (Ballhausen, 1923, p. 434 en p. 497). De Engelse Mermaid, ook wel Syrene genaamd, zou beter aansluiten bij r. 98-100, maar dat schip nam mogelijk niet deel aan deze slag (Ballhausen, 1923^. 792). 9 7 Hy, wie se sack Hij die haar heeft gezien (?). Over een échte opgeviste meermin is mij niets gebleken. Is de beschrijving ér een van een boegbeeld? 99 Gelyk Edam, aan Haarlem, hadgegeeven: nl. de vrouw die na de dijkdoor- braak in het jaar 1403 zwemmend in het Purmermeer zou zijn aangetroffen. Zij zou naar Edam en later naar Haarlem zijn gebracht, waar zij nog enkele jaren zou hebben geleefd. Volgens de oudste kronieken was zij een gewone vrouw, maar later ontstond hierover twijfel. Wachtendorps Korte Hollandsche Rym-Kronyck (1645) en Schrevelius' Harlemias (1648) vermelden haar als een echte meermin (Sliggers, 1977, p. 63-73). 100 Dies loof men: Daarom moet men maar geloven 1 o 1 Sonnen: dagen dus bangh: op die benauwde wijze 102 Het klaar gewelf: De heldere hemel 1 o 3 denkt om geen: denkt er niet aan om een 106 klooten van Vulkaan: vurige brokken als die waarmee Vulcanus zijn rivaal Mars bekogelde 107 verflaauwen: flauw worden (nl. door iets anders dan door vrees) 1 o 8 Het baldren: Het gebulder 109 blaauwe: lusteloosheid veroorzakende (vgl. wnt ii, ii, 2797) iii beeken: baren (wnt ii, i, 1272) 113 vergeeten: zoek gemaakt, doorgebracht 114-115 daar het [...]geldt: waar het erom gaat 115 redt: reddert, repareert (wnt xii, iii, 777, deze plaats) 116 V weerloos schaap: vgl. r. 15 en r. 5 7 118 verlemt: verminkt (wnt xx, i, 805) aameloos: ademloos naa Wicht: (omdat ze) in de richting van Wight (zijn gevlucht) 120 's wjngods: vgl. r. 8 hierboven 121 al^po: als volgt 122 van myn arm: van mijn (zee)macht (wnt Suppl. 1, 1630), maar ook: van de tak van mijn wijnstok (wnt Suppl. 1, 1631, 'In enkele i6de-eeuwse wdb. vermeld [...]') 123 de boute klippen: dwz. de gevaarlijke Engelse schepen 124 Scillen: watermonsters. Scylla is door Circe in een watermonster veranderd (Ovidius, Met. xiv, 59 e.v.). den Londschen waaterdarm: de Theems 1 2 5 beloerden: beloerde (discongruentie) 127 en my, en die u voerden: zowel mij als degenen die u aanvoerde (handels- en oorlogsvloot) 609 12 8 voor. tegen hun\ nl. van de Engelsen freevlen: hardnekkige 129 klim: wijnrank (wnt vii, ii, 4047, deze plaats) 132 tengraave sprank: in het zoute graf plonsde (vgl. wnt xiv, 3034, sprenkelen, 'spatten' en vgl. ook wnt xiv, 3031, sprengen, 'pekelen', dat met sprenkelen nauw verwant is) 133 Romensplaagh: dwz. de zeemacht van de Carthagers te dooven: weg te nemen, te vernietigen 134 tel de Ijken niet: moet niet te veel acht slaan op het aantal gesneuvelden 1 3 5 seeghbaar: bij het behalen van een zege, 'zege gevend' leeft: leeft voort 1 3 6 Hj: nl. de gesneuvelde als ghy: net als u, Tromp lest: pas in laatste instantie 137 %oo omkroonen: evenzo (vgl. r. 129) mogen ... een kroon op het hoofd zetten de Leeuwen: dwz. de Staten 138 Moorengoud, waar in een boeghspriet blinkt: een kroon van morengoud, waarin een erin opgenomen boegspriet schittert. De overwinnaars van de zeeslagen in de Romeinse oudheid werd door de Senaat een kroon van boegsprieten (een 'corona rostrata') geschonken (vgl. Vergilius' Aeneis vin, 684). Moorengoud duidt de herkomst van het goud uit Afrika aan. 139 die glans: de glans van die kroon dan eeuwen: dwz. dan triomferende zeehelden in de tijd 140 Duik Gaius Duilius zegevierde in 260 voor Chr. in de zeeslag bij My-lae (Sicili? tegen de Carthagers en beleefde daarna de eerste 'trium-phus navalis' in Rome. Duil is tweelettergrepig. 141 Remus Raad: de Senaat van Rome 143 dien Ausoon: die Romein, nl. Gaius Lutatius Catulus, die in 241 voor Chr. de Carthager Hamilcar, bijgenaamd Barcas (bliksem) in een tweede slag bij Sicili?versloeg, omdat hij zich tegen de Romeinen bleef verzetten. 14 5 Jan van Oostenryk: Don Juan van Oostenrijk, een stiefbroer van Filips 11, die in 1571 de Turken bij Lepanto versloeg 146 Selims maan, afgrjslik: de afschuwelijke halve maan in de vlag van de door sultan Selim 11 geregeerde Turken 148 stoffer: pocher, snoever stof nu: moet nu maar pochen grooter: zeer grote 149 delgingh: de vernietiging (door de Engelsen) het scheepsheeir van Medjnen: de oorlogsvloot van Medina Sidonia, de Armada van 1588 15 o van den Taag. vanuit Spanje Elisabeth: Elisabeth van Engeland 15 i Daar: Terwijl... toch fy bloed: foei, lafaard! kleiner: een kleinere vloot dan de Armada 610 15 2 En ... belet: En een konvooivloot als de uwe tegenhoudt en dwars zit 15 3 Belet ontglipt pas: Nauwelijks is het woord 'belet' ontglipt 154 De helden kijf ontkrult sich: Of de klimop, een heldentooi, krult zich ... los 155 een heldenwronge: een krans voor een held 15 6 dat braaf dien hejligh past: dat die heilige omkransing volkomen ver- dient 158 om Mars geslacht: over het krijgsvolk heen 160 behouden: omdat hij behouden is gebleven met: evenals correctie In de bundel Po?sj staat op p. 430 in r. 42 van dit gedicht gebarsten. In de lijst van Drukfeilen achterin de bundel is dit gewijzigd in geborsten. [343] Wraake (p. 581) toelichting In dit gedicht, geschreven na de driedaagse zeeslag van 1653 (vgl. r. 27), betuigt Six zijn spijt over de felle aanval op Tromp in zijn pamflet Den Hekel van 1652, dat echter toch werd opgenomen in zijn bundel Po?sj (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [332]). Six' Wraake staat op p. 433-434 van zijn Poësj. annotatie 2 verregaalde: gifspuiende (vgl. wnt xii, iii, 1189, regaal, 'rattekruit') 3 Aademende: dwz. Ervoor levend loogenspraaken: leugens 5 onnoosle pielen: onwetende, naieve mensen 6 te veel van vroomen hielen: veel te ingenomen zouden zijn met rechtschapen mensen (wnt vi, i i38 en i 148) 9 lak: smet, blaam i o het puik der Isrelyten: de voortreffelijkste onder de kinderen Gods, Gods uitverkorenen (wnt vi, 2254) ii veeren: pennen 1 2 Cerberen, Chimeeren: helhonden, monsterdieren 14 mj had bedroogen: had ook mij misleid 15 Al f onnoosel: Veel te onnozel als ik toen was (nl. toen ik Tromp aanviel in het gedicht Den Hekel) snappen: kletsen 16 achterklappen: roddelen 1 8 geslongen: geslingerd (wnt xiv, 1782, 'Alleen bij six v. chandelier') 19 het snoer van pennelippen: de reeks van geschreven woorden, de geschriften, in dit geval waarschijnlijk: pamfletten 20 op: tegen ... op 2 2 Die in 's Graavenhaage saaten: Six impliceert: die het toen niet zo zwaar hadden als Tromp 2 3 gloende handmortieren: gloeiende donderbussen, draagbare kanons 2 5 doodsche: dodelijke (wnt iii, ii, 2877) 2 7 Braaf: Dapper Poortlands Admiraalen: Robert Blake en zijn vice-admiraals, de aan- 611 voerders van de Engelse vloot tijdens de driedaagse zeeslag bij Portland (28 februari - 2 maart 1653) 2 9 Stukken bryslen: Verkruimelen 3 o Kleiner. In kleinere Stukken dees rouwge lettren: de letters van dit berouwvol gedicht [344] GEBOORTLAURIER, AAN J O ANN A DlLMAN (p. 582) toelichting In februari 1654 werd Six' verwante Joanna Dilman, de echtgenote van Six' 'neef' en vriend Simon Dilman, een Amsterdamse arts, 45 jaar oud. Six schreef dit gedicht op haar verjaardag. Het staat op p. 434-43 5 van zijn bundel. annotatie 1 luk hebbe: geluk gewenst met 2 spelt: laat aflezen 3-4 Na ... baaren: Nadat het vierenvijftigste, bij zestienhonderd (al) getel- de jaren, zijn intrede is gaan doen. De verjaardag viel in februari 1654. 6 Gewoonlik: Zoals dat gewoon is 7 sprokkel: maand februari stuur: schraal 8 weigert: biedt geen 9 waaren hoep verderen: échte bloemkrans schikken (vgl. wnt vi, 812, deze plaats) 11 anglier: anjelier 1 2 Adoonis bloem: anemoon (de bloem die rood werd door Adonis' bloed, vgl. Ovidius, Met. x, 739) 1 3 een schildery te snoeren: het beeld op te roepen van een samengebonden hoeveelheid 14 f risen: krullen (wnt iii, iii, 4689-4690 kent het woord slechts van een plaats bij Stalpert van der Wiele) 15 om een staak: rond een (levenloze) pilaar, zuil. Six denkt kennelijk aan een Corinthische zuil, bekroond met een kapiteel van acanthusbladeren. 16 Dan beelden, die de reeden voeren: Dan rond (het hoofd) van 'redelijke beelden' (dwz. mensen) 17 den toorenklimop: 'de klimop die tegen de toren opklimt'. Klimop is zinnebeeld van de onsterfelijkheid. De klimopkrans werd aan dichters van onsterfelijke poëzie geschonken (vgl. wnt vii, ii, 4071 en Horatius' Ode 1,1, 29). 19 devluchster: 'dezich koesterende' (vgl. wnt xxi, 2531-2532 en Kiliaan, 1599: vlugghen in de sonne, voor: zich in de zon koesteren)? Bedoelt Six een heel vroeg in het jaar opschietend gewas als krokus, sneeuwklokje of narcis? Ik heb de naam niet elders kunnen terugvinden. 21 die kleine lauwerblaaden: de blaadjes van de klimop en van het bedoelde voorjaarsplantje als lauwerkrans gevlochten 2 2 van Delos Goon: nl. door (de op Delos geboren) Apollo en de muzen. Het beeld van de kransuitreiking aan een op de Helikon dromende 612 dichter gaat terug op de beschrijving van dit eerbetoon aan de dichter Ennius (Ennius, Annates, fragm. 4-14 en Lucretius 1, 117-119). 24 als w aardigh die cieraaden: kennelijk had Joanna Dilman dus ook een ge- dicht of gedichten gemaakt. 2 5 rymt: is ... van toepassing 26 Als aan: dwz. Omdat het geschonken wordt aan u, die ... bent(?) een Wjkerpoeetres: een poëte uit Beverwijk. De familie Dilman woonde eerst in Beverwijk, maar verhuisde later naar Amsterdam (vgl. gedicht no. [175], r. 3). 2 7 werd een bes: word een oud vrouwtje 2 8 Heb taarten [...] oover: Tracteer nog vaak op verjaardagstaarten [345] Papierebeen Voor Jan van Galen, bevelhebber, en vryheer van de middellandsche zee (p. 583) toelichting Het gedicht bezingt Jan van Galens overwinning in de zeeslag bij Livorno (14 maart 165 3), die een einde maakte aan de Engelse suprematie in de Middellandse Zee. Het is kennelijk geschreven vóór het bekend worden van Van Galens dood: hij bezweek op 23 maart aan zijn verwondingen. Het gedicht staat op p. 43 5-436 van Six' Po?sj. annotatie titel Jan van Galen: de zeeheld Jan van Galen (1604 - 23 maart 165 3) vryheer: bevrijder en gebieder (vgl. wnt xxiii, 733) 2 voor vroom, en stout: voor rechtschapen en dappere daden 3 7 brein: het hoofd met boegen van fjngoud: met een fijngouden kroon van boegsprieten, een 'corona rostrata' (vgl. gedicht no. [342], r. 138) 4 Vereere: Mag ... leveren swaanewieken: z wane vleugels, dwz. de vleugels waarop een dichter zich verheft, zijn versregels 5 Maar: dwz. Maar het mag zo zijn, dat... dat wèl doen! 9 opgewassen, in de baaren: in de golven, op zee opgegroeid. Van Galen was vanaf 1630 het 'Zeehopmanschap' opgedragen en hij had bijvoorbeeld reeds deelgenomen aan de slag bij Duins in 1639 (Knuttel 7512 (1654), p. 6enp. 24-26) I o Gevoestert voor: Opgekweekt voor de strijd tegen Kastiljes: Spanjes II in de straat: in de Straat van Gibraltar 1 2 mjn rymbasuin: subject bij vermaaren (Van Galen, r. 9, object) vermaaren: de roem van ... trompetten 1 3 in 7 aansien van Florencen: in het zicht van Florence. De slag vond plaats voor de kust bij Livorno. 14 Gibraltars gorgel: de keel bij de mond van Gibraltar, dwz. de hele Middellandse Zee vlot: drijvend 15 forts: fors den [...] behemot: het monsterlijk grote ... dier (Job 40:10) 613 1 8 haar barnendegesicht: hun brandende ogen, dwz. hun schietgaten 19 schicht: pijl 2 o klaar fenyn: louter gif 2 2 hard: onaangedaan 2 4 voor een schenkel: boven het bezit van een onderbeen 2 5 Die dwars doorjs, enjser dorste streeven: dwz. Jacob van Heemskerk. Six citeert uit Hoofts grafschrift op die zeeheld in de Oude Kerk (Schenkeveld-van der Dussen, 1983 b, p. 269). Vgl. ook de afbeelding in Heinsius, 1616, p. 2. 2 6 meede al^oo: op precies dezelfde wijze verlemt: verminkt (wnt xx, 805) 2 7 een hart [...] onbeklemt: dappere inzet zonder angst 2 8 den slagh: de slag bij Gibraltar in 1607 3 2 breidt: uitbreidt die leeft in lof herschaapen: die zal voortleven in de roem, die hem steeds tot leven zal wekken in de herinnering 3 3 Geen [...] kan [...] sterven: Een ... kan niet uitsterven, in vergetelheid raken by: vanwege 3 5 eert [...] met: zal... voorzien van, vereren met 3 6 Den nyd: De Afgunst erve: nageslacht 37 Het %y: Of... nu %al noemen: een erenaam naar enig lichamelijk gebrek kwam in die tijd meer voor; als voorbeelden noem ik de namen van admiraal George 'the Stilt' Monk en kapitein Jan Pietersz. Eenarm of Denarm. 3 8 naa: naar aangelascht: vastgemaakt 3 9 die op geen Duivels past: hetgeen hier geenszins van toepassing is op wel- ke duivel ook. Six herinnert aan het vaste geloof dat de duivel altijd enigszins mismaakt is als hij zich in menselijke gedaante manifesteert. 40 roemen: eren als [346] WANHOOP OM VRUCHTVERLIES, AAN DE SONNE (p. 585) toelichting Uit welk jaar dit gedicht dateert, is niet met zekerheid te zeggen. Misschien is het van 1652 (vgl. gedicht no. [350], r. 46). De metriek is Ho-ratiaans (vgl. bijvoorbeeld Horatius' Ode 1,11). Het gedicht staat op p. 436-437 van Six' Poësy. annotatie 2 Die om de Lentkap, hult vergulde kransen: Die uw lentemuts omhult met gouden kransen 3 van de heete transen: vanaf het hete hemelgewelf 6 met de groene wolven: door hun groene vraatzuchtige rupsen 6-7 in ... uitgebroedt: in hun wiegen, namelijk in de knopjes en bloesems, uitgebroed 7 driegen: bedreigen 614 8 ongenaade: zware tegenslag i o dikken: zware 11 -1 2 d'Eere ... teenen: De jonge bloesems en bladeren van de takken en twijgjes, het beste van de planten 13 7 Sneeuwige laaken: als beeld voor: de bedekking van witte bloesem flus: onlangs, zopas 15 om hals gekoomen: afgestorven 16 Staande, om te speenen: Terwijl ze op het punt stonden vrucht te zetten (wnt xiv, 2736-2737) 1 7 wormen: nl. zijderupsen 1 8 vliegen: nl. als vlinders stormen: 'tekeergaan' 20 kooninghs: koninklijke 2 1 dit gebroedsel: nl. de rupsen van de swarte vliegen bij ons 2 2 Vloeken des Heemels, in de Spaansche graanen: Die een door de hemel op- gelegd verderf zijn in de maïs. 'Spaanse tarwe' is maïs (wnt ix, 10 i en xvi, 989). 2 3 Snooder: Schadelijker, Funester mieren der Brasiliaanen: nl. de suikermieren (Formica saccharivora), zeer schadelijk voor de suikerplantages in Brazili?(vgl. wnt xvi, 498) 2 4 Kan niet dan deeren: Geeft alleen maar schade 2 5 Laaten vry: Het mag dan zijn dat... naar hartelust 26 dieftigh: op diefachtige wijze (wnt iii, ii, 2526, deze plaats) 27 klikken: vgl. wnt vii, ii, 4037, deze plaats: 'Ratelend voorwerp als vogelverschrikker' (hapax) 2 9 Priap: de vruchtbaarheids- en tuingod Priapus gold ook als een vogel- verschrikker (Horatius, Satire 1, viii, 1-7) Moolik: een molik of molok, een vogelverschrikker (de naam wordt wel verondersteld terug te gaan op de bijbelse Moloch, wnt ix, 1035-1036) konnen: kunnen 3 ?vervaaren: aan het schrikken maken om te doen verhuisen: om ze te laten weggaan 3 1 pluisen: 'plunderen' en 'peuzelen' (wnt xii, ii, 2854-285 5) 3 2 'tgeblaadde: 't gebladerte (vgl. wnt iv, 423: geblaad, bijvoeglijk naam- woord) 3 4 Teert vry den reegen vaardigh, om te daalen: Laat gerust de regen, die op het punt staat te vallen, verdampen (door die te 'verteren') 3 5 voorts: ook verder maar 36 't Is doch te spaade: Het is (nu) toch te laat [347] Lange Mantel, achter het lyk van Jan Bikker burgemeester (p. 586) toelichting Het gedicht staat op p. 438-439 van Six' Poësy. annotatie titel Lange Mantel: Slepende rouwmantel. Six bedoelt zijn in één kolom gedrukte gedicht. 615 Jan Bikker.- De in 1591 geboren Jan Bicker, koopman, scheepsbouwer en burgemeester (in 1653) overleed op 10 mei 1653 (Elias, Vroedschap 1, p. 174). 2 gedreeven: terechtgekomen en weggevoerd 4 Wie daar op steunt: dwz. iedereen denk: gedenk 4- 5 alle daaghy Of ieder uur: nl. te konnen vallen (geen bepaling bij denk) 6 op het sand: aan de zeekust 8 Op: Vanwege aanloop: het ertegenaan spoelen (wnt i, 236) 9 pit van reeden: scherpzinnigheid. Arens, i96i,p. 123-124 merkt op dat Six in r. 9-14 wellicht denkt aan Horatius' Oden 11, xiv, 1-4 en iv, vu, 23. 1 2 dooden slagh: doodsoorzaak 16 om uit te %yn gekeft: om aan zijn einde te komen 17 banken: klippen 19 De veeghste staat wel voor het bed: Degene die het dichtst bij zijn dood is, ligt veelal niet in bed; vgl. de uitdrukking: 'De zieken liggen te bed, de vegen staan er voor' (wnt xviii, 1062) 2 o Schoon of: Hoewel 2 2 Noch: Toch 23-26 Zoo ... dood: Zo werd Jan Bicker, uit dat edel geslacht der Bickers, als het ware robijnen in de keizerskroon van Amsterdam, binnengehaald ('opgestreken') ten bate van de dood. Zoo streek het is hier opgevat als een onpersoonlijke constructie. De aansluiting van streek bij stryken (r. 22) zou slechts in woordspel bestaan (vgl. voor de genoemde betekenis van streek: wnt xiv, 40). jammer: treurige gebeurtenis 2 7 hoe dus: waarom zo 2 8 noch: toch wel om verd: omver (vgl. wnt xviii, 1887) 29 De bluts: De bluts-, vlekken- of purperkoorts (wnt ii, ii, 2933-2934, deze plaats) spreekt: presens historicum uitgeslaagen: gereinigd, maar ook: eruit geklopt (vgl. bluts: 'deuk', wnt 11,11, 2933 en wnt xvii, iii, 1574) 3 1 ons by: onder ons 3 3 Galenus: van de arts, Galenus genoemd naar de Antieke geneesheer 3 4 Het klampt hem voorts aan }s leevens boorden: Het entert hem vervolgens aan de verschansingen van zijn leven (wnt vii, ii, 3369; vgl. de metafoor in r. 22) 3 5 sinkt te grond: zinkt naar de bodem, gaat te gronde 3 6 wat is het van den mensch?: hoe is het met de mens gesteld? (vgl. Job 7:17 en de Psalmen 8:5 en 144:3) 3 7 een van vieren: een van de vier Amsterdamse burgemeesters 40 haar loot: haar loden kogel 4 2 Niet: Niets anders 4 3 Daar: Terwijl 44 maar om: om niets anders dan om 4 5 beleggen: beraadslagingen en besluiten 616 46 sjnjvrigh seggen: zijn vurige eed 47 meester: burgemeester 49 Wat: Wat voor een sy: moet worden 5 o bouwingh van de %ee: scheepsbouw (de vaste verbinding %ee bouwen bete- kent echter gewoonlijk: 'de zee bevaren', wntiii,ii,772) 5 2 Zoo: Dat, nl. r. 48-51 smaaklik: geestdriftig en opwekkend 5 3 keek: mond van de spreker 5 4 duisend: duizend mensen, nl. de scheepsbouwers staagh: voortdurend tot heur beveele: onder zijn bevel had (uit r. 5 5 is hiel samengetrokken) 5 5 oopen hiel: dwz. te eten gaf 5 6 verloos: raakte ... kwijt 5 7 Zoo: Evenzo Athos: het boomrijke schiereiland in de Aegeïsche Zee 5 8 Van: Door 5 9 7 allerhellerst: het helderste 60 schaaduwrykste: dus: hoogste en de meeste bescherming biedende om veer: omver 61 Hoe: het antwoord volgt in r. 63-64 kan: zal... kunnen Maai: de maand mei blos: bloesem (wnt ii, ii, 2925) 6 2 Verquikken: Troosten, Opbeuren 6 6 Bikkers buurt, of Bikkers eiland: de naar Bicker genoemde scheepswerven 67 hoeft: heeft... nodig agaat: zeer harde steen 68 op ^ulke tomben, staat: reeds aan zulke graftombes (als Bikkers buurt en Bikkers eiland) gehecht is [348] Bruyloftbed Van Joos de Smeth den Jongen, En Maria Fassin (p. 588) toelichting Joos of Joost de Smeth (1626-1704), een verre neef van Six, trouwde op 16 juni 1653 met Maria Fassin (Elias, Vroedschap 11, p. 797). Six imiteert in zijn gedicht op dit huwelijk een epithalamium van de Alkmaar-se rector Neuhusius, naar hij zelf vermeldt in zijn verantwoordinge, oover een bruiloftdicht (gedicht no. [115], vgl. de annotatie bij r. 35-36 aldaar). Het nagevolgde gedicht staat in Neuhusius, 1644, p. 192-194 (tweede boek). Mevrouw Schenkeveld vergelijkt Six' gedicht met het nagevolgde voorbeeld en komt tot de conclusie: 'Het Neolatijnse gedicht is voor Six een leidraad geweest, hij heeft er ook details aan ontleend, maar hij heeft het, zeker voor zeventiende-eeuw-se begrippen, niet geplagieerd. Kortom zijn bewerking ervan mag voluit een imitatio heten' (Schenkeveld-van der Dussen, 1979, p. 397). Six' gedicht staat op p. 440-442 van zijn bundel. 617 annotatie 1 lukkige de Smeth'. Six' navolging van de in Neuhusius' epithalamium ook enkele malen herhaalde uitroep 'Beate Kethsi' (Neuhusius richt zich tot bruidegom Wilhelm Keth). 2 beurswaart: beurswaarts, naar de beurs 3 Kantoor y en huisver let: Met kantoor- en thuisarbeid verloren tijd 4 Verwisslen: Handel met geldwissels .6 By tye, by ontye: In goede en slechte tijd van handel 1 8 de gloor: de heerlijkheid, de gloed 2i de Trouwgodin: de godin van het huwelijk. Juno is de beschermvrouwe van het huwelijk. 2 6 Eerbiedigh uitgelee sen: Met diepe eerbied voor hem 2 7 Zoo: Even heur pan: haar eigen hoofd 30 Te Keulen: de familie De Smeth was afkomstig uit Brussel en was in de dagen van Alva naar Keulen uitgeweken. Joost de Smeths vader Joost woonde in 1653 nog m Keulen (Elias, Vroedschap 11, p. 796). 3 1 in schoolgesel: in de leer gedaan 3 2 Oom de Smeths kantooren: het kantoor van oom Raimond de Smeth (broer van J oosts vader) 3 3 voor uw diensty en trouw: uit dankbaarheid voor uw dienst en trouw als leerling-knecht 3 5 om: om u ... te geven. Raimond de Smeth had het huwelijk van zijn neef dus geregeld als was hij diens vader. 3 6 maagen: meisjes. Ook elders gebruikt Six maagen voor maagden, steeds in rijmpositie (no. [126], r. 19; no. [307], r. 39). 3 9 maatigh vroed: 'behoorlijk verstandig' 40 van begrippen sneedigh: dwz. schrander 41 siringen nek: bloesemblanke hals 4 2 alabaster weesen: albastblank gezicht 44 Van karmosyne beesen: Van karmozijnkleur. Karmozijnrood werd ge- wonnen uit zogenaamde karmozijnbeziën (wnt vii, i, 1631). Six doelt op rode blossen. 46 elpenbeene: ivoorwitte 4 8 wasse: wasblanke 49 armellyne: hermelijn witte en -zachte (wnt vi, 629) 51-52 in ... beschermingh: 'in de nood die ook haar troost en bescherming is' 5 5 Der oudren: Van de ouders kroonen: kransen 5 8 Maar eer, vreughde, en vermaaken: Maar van eer, vreugde en tevredenheid 5 9 Dewjl: Omdat wel: goed 60 de staaken: de loten, de nakomelingen (wnt xv, 18) 6 2 Onster flik: dwz. Van geslacht op geslacht 63 7 sterfelyke bed: in het bed van de toch sterfelijke mens 64 braave: edele 6 5 wachtertjes der min: dwz. Cupidootjes. Hier en in de volgende regels spreekt Six de bruiloftsgasten toe. 66 Goón: goden (Cupido's) 618 6 7 Ciperens Godin\ Venus, de Cyprische 69 neevens my: naast mij, evenals ik 7 o Mirt, palm, en roosekransjes', traditionele versieringen bij bruiloften (vgl. wnt xii, 1, 233-234) 71 fakkels-, de toortsen van de huwelijksgod Hymen van de by: dwz. van bijenwas (kaarsen) 7 2 Omgroent, met looverglansjes: Omwikkeld met groen, waarin lovertjes glanzen 7 3 Charis lief geslacht', de drie Charites of Gratiën 75-76 Van ... ge leedjes: Die uw volgelingetjes ('geledertjes') hebt gekregen van Erebus en de Nacht. De god van de Elyseese velden Erebus had Nox, de nacht, tot vrouw. Hun kinderen waren de Parcae, de schikgodinnen (die over leven en dood en over vruchtbaarheid en geboorte beslisten). 78 op snaaren: op snaarmuziek 8 3 Ontbindt: Maakt los, Doorbreekt 8 5 Het duifje, sonder gal: dwz. Het onschuldige, onervaren bruidje (vgl. wnt iv, I45) 8 6 Getreeden: 'Besprongen' 87-88 Geeft [...] ten offer: Offert 8 7 een oeitjen: een 'Oe?tje 91 vergaar: verbintenis [349] KONTREFEITSEL VAN OLIVIER KROMWEL (p. 591) toelichting Dit hekeldicht op de Engelse Lord Protector is tot stand gekomen in 1653 (vgl- r- 52)- Blijkens gedicht no. [404] moet het eerder (in pam-fletvorm?) zijn gepubliceerd, maar die versie is mij niet bekend (vgl. Grosheide, 1951, p. 64-65). De Keer van deze ode is op interne tegenstellingen gebouwd en dit is mogelijk de verklaring voor het ontbreken van een Tegenkeer, een tegenzang. Het gedicht staat op p. 442-445 van Six' bundel. annotatie titel Kontrefeitsel: Portret 1-2 van ... waaterbrouwers: de vader van Cromwell bezat een brouwerij en zijn voorgeslacht was al generaties lang in het bezit van brouwerijen. Ook andere hekeldichters hebben deze bijzonderheid vermeld (Grosheide, 1951, p. 71, noot 91, deze plaats). Het eedele van Cromwells voorouders is in tegenspraak met het ambacht dat zij uitoefenden; elke bedrijfsvoering leidde immers tot het verlies van een adellijke titel. 2 waaterbroumrs: leveranciers van schoon water, een beroep dat gemak- kelijk met dat van brouwer was te combineren 4 besit: recht hebt op het bezit van 7 ondersaat: inwoner 12 Ulis, en Diomeed: Odysseus en Diomedes, de eerste vooral bekend van- wege zijn grote listigheid, de tweede vanwege zijn al te grote doortastendheid in de strijd 619 i 3 Leeuw, en slangh: dwz. moed en listigheid (er is een chiastisch verband met r. 12) 14 Eammervel, met vossepooten: dwz. schijnbare onschuld die eigenlijke valse sluwheid bedekt 15 Dobbelhoofdigh: Twee gezichten dragend (wnt vi, 939), evenals de god Janus gestalt: uiterlijk 16 valt: blijkt te zijn, uitpakt 17 met te blikken: door (alleen maar) te kijken 1 8 verraad: verraderlijkheid 19 vol van Majesteit: vervuld van majesteitelijke gedachten en verlangens 2 1 leeli kaaken: wangen die zo blank zijn als een lelie 2 2 purperverw: purpergekleurde blossen 24 Basilisken: monsterlijke adders die kunnen doden met hun blikken 2 5 suikre oranjeschellen: gekonfijte sinaasappelschillen ('oranjesnippers') 26 boschnapellen: vergiftige monnikskappen (Aconitum Napellus, wnt iii, 1, 645, deze plaats) 2 7 opsnuffler: opzoeker, speurder 3 1 veld van wysheits baard: groeibodem van een baard die van wijsheid blijk zou geven 3 3 Baard, en hooft scheel haair van syden: Zijdezacht baard- en hoofdhaar ('haar van het schedeldak') 34 af: uit 3 5 geheimnis slot: verzegeling van geheimen 3 6 Scheursiek: Begerig om te verscheuren het wolvekot: een hok vol wolven 3 7 van hooningh ooverstreeken: dwz. die zich in zoetvloeiende bewoordingen uit 3 9 op: open 40 onnooslen: onschuldige slachtoffers 41 van heiligh suivel: dwz. zo helder en rein als heilzaam zuivel 4 2 Slimmer: Geslepener slimste: kwalijkste 43 van [...] beset: met... begiftigd, begenadigd 44 Als met 't duif jen Mahomet: Zoals Mohammed met het duifje, de Heilige Geest, is begenadigd (in het geheel niet) 4 5 Ermen: Armen schermen: beschermen, hoeden 49 Bisschopmoorder: moordenaar van aartsbisschop Laud (1645) 5 o Graavendooder: doder van Wentworth, graaf van Strafford (1641) 5 1 independent: aanhanger van de anti-episcopaalse richting in de Engelse protestantse kerk, de anti-royalistische partij 5 2 Slooper van het Parlament: in april 1653 werd het Kleine Parlement ont- bonden. Cromwell werd toen alleenheerser. 5 3 Weer van eige schepsels kuiper: Achteroverdrukker, dief van het eigen- dom van eigen mensen (Kiliaan, 15 99, geeft als vertaling van were, wej-re 'Possessio', met de vermelding vetus, 'verouderd') 5 4 Tolverpasser: Verpatser van tolgelden (vgl. wnt xii, 1, 695: passen, 'dob- belen') cynsuitsuiper: uitzuiger met behulp van drankaccijns 620 5 6 onnooslen: onschuldigen f scheep', in vloot dienst 6 o Louter seissen: Niets anders dan een zeis (enkelvoud, vgl. Kiliaan, 15 99, Seyssen) 63 -bril', kwelling (vgl. wnt iii, i, 1380) 64 Textengeever: Exegeet, Tekstuitlegger (?) 6 5 Kristen Attila: christelijke Attila de Hun 6 6 Heemels roe, en bollepeesen: Gesel en bullepees van de hemel. Dat Crom- well, evenals Attila, een van God gezonden bestraffing zou zijn, wordt ook door andere hekeldichters beweerd (Grosheide, 1951, p. 81). 6 7 Vleeschelyke: Vleesgeworden 6 8 scherp gestaarte star: komeet. Een komeet gold als een aankondiging van een straf Gods en 'staart' of 'staartman' was een in de zeventiende eeuw populaire spotnaam voor een Engelsman (wnt xv, 169 en 200). 6 9 dorst: waagde, durfde 70 wetten, sonder wetten: uitgevaardigde besluiten zonder wettelijke basis. Six doelt op de Acte van Navigatie (1651). 71 uw bloed, en Alvesraad: uw Bloedraad en raad van Alva, mogelijk in een woordspeling met alf, 'weerwolf' (wnt Suppl. 1, 906) 7 2 Al de soute waaterstraat: dwz. de hele zee tussen Engeland en Nederland 7 3 alleens vermeetel: al even aanmatigend 74 7 Vet: De room, dwz. de rijke waar 7 7 Schaakelsmit van bankrotieren: Smid van de schakels voor de keten die gevormd is uit het rot (het samenstel) van bankroetiers 7 8 aalmoesenieren: leden van een armenbestuur 7 9 Alvul: Volstopper gastenhuis: hospitaal 8 2 penceelen: nl. penselen die het onderwerp kunnen weergeven 8 3 voorwerp: onderwerp 8 4 schilderbard: geschilderd paneel 8 5 soekt men vreede: Six doelt op de vredesbesprekingen in 1653 8 6 Guine: Guinea 8 7 met reede: terecht. Elders toont Six zich echter een tegenstander van deze besprekingen (vgl. gedicht no. [98]). 8 9 duuren: standhouden 90 een quaaden Engelswoord: het gegeven woord van een ons slecht gezinde Engelsman (die ook een gevallen engel is) 91 Bly ft: Zal... blijven 9 2 Als een honghrig woud: Als een hongerige wildeman. Six gebruikt deze eigenzinnige vorm woud mogelijk naar analogie van de werkwoordsvorm 'wouden' naast 'wilden'. na moord: naar een moord (nl. Bly ft [...] gluuren) 93 de pielen, Hollands scheepen: de zielen, dat wil hier zeggen de Hollandse schepen 94 gloênden: gloeiende 621 [350] Op Den Bidaavond (p. 594) toelichting Het gedicht dateert waarschi j nli j k van het na j aar van 1652 (vgl. r. 4 3 -50). Bij het begin van de eerste Engelse oorlog (juli 165 2-1654) werd door de Staten-Generaal een wekelijkse bededag voorgeschreven. Tijdens de op die dag te houden predikatie moest het werk stilgelegd en moesten de winkels gesloten worden. Deze bedestonden werden het gehele jaar en ook het daaropvolgende jaar wekelijks gehouden (Kist 11, 1849, p. 194). Van een aparte Amsterdamse bedeavond, waar Six van spreekt, is mij niets bekend. Is deze bedeavond een niet opgevolgd advies van Six? Het gedicht staat op p. 445-448 van Six' Poësy. annotatie 2 teer end: dwz. water-verdampend 4 saad: geslacht 5 bestiert: geleid 6 viert: huldigt, eer aandoet 7-8 Die [...] Dees: De een ... De ander 8 van den afgrond: uit de hel I o Der sinnen, in het herssenkoor: dwz. Dat toegang geeft tot de redelijke vermogens, die in koor in de hersenen gelegen zijn II blaasen in geneegentheit: zij blazen (ieder) een aandrift in 14 loonty met ongeneught: beloond wordt met smart 15 De goede geest: de zin wordt eerst opgevat in Vertrekt (r. 24) 15-16 van borgery Gehoor geweigert: naar welke de burgers niet wilden luisteren 17 hy: nl. het Y, Amsterdam syn heilgen raad: dwz. zijn eerbiedwaardig stadsbestuur 1 8 Voor oogen draaght het daaghliks quaad: Dagelijks geconfronteerd wordt met het kwaad 19 vaader, soon, en bloedverwant: dwz. eenieder 20 Op 7 luistren naa: Door het wèl gehoorgeven (van eenieder) aan de slinksche kant: nl. die van de boze geest 2 1 voor wind: voorspoedig, met de wind mee 2 2 op: door toedoen 2 3 Om syilk verlies vergramt, met smart: En (de goede geest) die door dat verlies (aan pielen) boos en verdrietig is 24 hardnekkigh: in het kwaad volhardend 25-26 naademaal [...] dat: aangezien 2 7 vergalt: in werkelijkheid bitter 2 8 gevalt: bevalt 30 17 oovergeevende uw begeer: U overlatend aan uw door uzelf gewenste lot 31 Het teiken: Het teken, waaruit blijkt 34 Uw:U 3 5 Met: Tegelijkertijd (met het einde van deze aanspraak, r. 25-34) dat Heemelsch licht: nl. de goede geest 3 6 daagen: licht geven. De kaars wordt hier geassocieerd met de boze geest (vgl. r. 97 hieronder). 3 7 dartle: wulpse goude: dwz. door geldzucht verdorven 622 3 8 Terwyl hy d'arke houdt, en snydt: Als die welke heerste toen hij bezig was de ark uit hout te houwen en te snijden 40 weelder t: gedijt 41 %oo meenigh Element: inderdaad elk van de (in r. 3 3 genoemde) elementen (vgl. r. 43-50) 42 Sich, teegen Elementen, schendt: Zichzelf afbreuk gaat doen in de strijd tegen de andere elementen 4 3 barnt: verbrandt. Waarschijnlijk doelt Six op de brand van de Nieuwe Kerk in 1645 en van net oude stadhuis in 1652. 44 de pest: waarschijnlijk doelt Six op incidentele gevallen in 1652 (vgl. gedicht no. [305], r. 150) schiet, uit ge stamt: dwz. uit de hemel neerdaalt. De pest is dus te verbinden met het element lucht. 4 5 bevloeit: nl. bij de dijkdoorbraak bij Diemen in maart 1651 46 ongediert: doelt Six op een rupsenplaag (zoals beschreven in zijn gedicht no. [346]), of op muizen (zoals hij beschrijft in zijn gedicht no. [390])? Een echte muizenplaag trof Holland eerst in 1653 {Hollandse Mercurius, 16 5 4, p. 3). 47 de reine Britsche buurt: de buurman van het blanke Albion 48 om Amstels beurs: met het geld van de Amsterdammers in het oog begluurt: beloert. Six refereert aan het opbrengen van Hollandse schepen door de Engelsen in 1652. 49 de broer den broer verslaat: dwz. de ene Amsterdammer de andere doodt. In Amsterdam werden bij een executie per ongeluk enkele omstanders doodgeschoten. Het incident speelde zich af op 20 september 1652 (vgl. de annotatie bij gedicht no. [316], r. 81). 5 o sonder haat: dwz. zonder opzet 5 1 met: te verbinden met Verleegen, r. 5 2 5 4 nyd: afgunst 5 6 in Stad, en huis: bedoelt Six ook 'in het stadhuis' en wil hij dus ook een beschuldigende vinger naar de stedelijke regering uitstrekken? 5 8 Wis sender, van elk quaad tempeest: dwz. En dat heeft ons vast en zeker al het boosaardig en woedend onheil opgeleverd 5 9 Als Goedaard trouwlik heeft voorseit: Zoals de goede geest dat naar waar- heid heeft voorspeld (vgl. r. 31-34) 60 Verwaarloost: dwz. En die hebben wij veronachtzaamd 61 man, en maagh: eenieder (wnt ix, 3) 6 2 afkeer: afwending 6 3 Wat raad: Wat te doen schim: geest 6 5 wantroostigh: reddeloos 66 onderstand: hulp, ondersteuning (wnt x, 1472) 6 8 ieglyk: iedereen 70 die in assche viel: bepaling bij %lel: die in as is gevallen (die in ontreddering is geraakt) 71 Als: Evenals 7 2 eer: weleer, ooit 7 3 stoof van stof: en van de (op het hoofd gestrooide) as stoof 623 74 boetigh'. boetvaardig (wnt iii, i, 212, deze plaats) of: af [afbidden-, met gebed trachten te doen verdwijnen, vgl. wnt 1, 858) 7 5 Een dagh den eersten dagh'. Eén dag, de eerste (de zondag) 7 6 naa syn gebod', vgl. Exodus 31:13-17 79 Een sonden dagh'. dwz. Van de zondag een zondendag 80 balderend', bulderend (wnt 11,1,912-913) 84 gesift vanydelheên: ontdaan van alle oppervlakkige uiterlijkheden 8 5 het middelste getal: nl. de woensdag 86-87 met den val L>er Sonne westwaarts: na zonsondergang 8 8 hartlik: oprecht naa groot leed: naar de mate van het grote leed dat wij ondervinden 8 9 Dat: Opdat 90 als voor geweest: zoals hij voorheen is geweest 91 pulken Kriste lyk besluit: nl. om een bedeavond in te stellen 93 op dien raad: neerschijnend op de stedelijke raad die dat besluit heeft ge- nomen 97 De kaars des afgronds: vgl. r. 97 98 7 Verr aadersche ge spooksel: Het verraderlijk spook (de kwade geest) (vgl. wnt iv, 1783 en xx, 1978) 99 een klaare baan: een duidelijke weg 100 flus: zopas 1 o 1 Degoude tak: De gouden vertakking (aan de driesprong, vgl. wnt xvi, 790)? Of: de geleide die de gouden boomtak ... betekent? In het laatste geval kan Six verwijzen naar de gouden tak die Aeneas door de onderwereld leidde (Aeneis vi). 102 foreest: woud [351] VOOGELROER AAN PlETER LOONES (p. 597) toelichting Six deed Pieter Loones een jachtgeweer met dit begeleidend gedicht cadeau in 1653 (vgl- r- 33"44)-1*1 dezelfde tijd kreeg hij van Loones een gerookte zalm en bedankte hem ervoor met een gedicht. Een passage in dat dankgedicht (no. [3 5 7], r. 3 3-40) laat doorschemeren dat Loones een koopman met belangen in de Oostzeehandel was. Zijn naam komt verder niet voor in Six' werk. Dit gedicht staat op p. 448-449 van Six' Poësy. annotatie titel Voogelroer: Geweer voor de vogeljacht 1 Oppiaan: Oppianus, de auteur van twee leerdichten over de jacht en de visvangst. In werkelijkheid hebben er twee dichters bestaan: Oppianus van Apamea, auteur van een leerdicht over de jacht in vier boeken (3e eeuw voor Chr.) en Oppianus van Anazarbus in Cilicia, die vijfhoeken over de visvangst heeft gedicht (2e eeuw voor Chr.), maar zij werden in de zeventiende eeuw voor één persoon gehouden. 624 Misschien heeft Six de vierde, door Conradus Rittershusius bezorgde editie van Oppianus (Leiden, 1597) onder ogen gehad. Die editie bevat een vertaling in het Latijn naast de oorspronkelijke Griekse tekst. voor Sever us soon: blijkens het eerste boek van Oppianus' Cynegetica is het werk opgedragen aan de zoon van een zekere Severus. Geleerd: Op geleerde wijze op Griekschen toon: dwz. in het Grieks willens: met opzet. Bij het zwijgen van Oppianus over de vogeljacht was dus geen opzet in het spel (vgl. de annotatie bij r. 1 hierboven), maar in het eerste boek van zijn Cynegetica geeft Oppianus wel te kennen dat hij meer belang hecht aan vissen en de jacht op ongevleugeld wild (46-66 aldaar). De jacht op wild is immers gevaarlijk en stelt hoge eisen aan de jager, visvangst veronderstelt nog enige vaardigheid met hengel en haak, maar de jacht op vogels is eigenlijk alleen plezierig en ontspannend; de havik, het vogelnet en de lijmstok knappen het werk voor de jager op. schonk: heb geschonken 7 vermaaklik hangelrys: de hengel die tot ontspanning dient Korts: Onlangs van Somren: Arnoud van Someren (vgl. gedicht no. [336]) swygh: nl. evenals Oppianus zweeg over een derde soort jacht Zoo als Diaan het hart loopt jaagen: Zoals (de jacht waarbij) Diana, de godin van de jacht, het hert opjaagt. De vergelijking is die met de jacht van bosch, en oopen wei, die de dichter in r. 9 daadwerkelijk verzwijgt, althans zeer elliptisch aanduidt. Want: Immers dryerlei: in drieërlei vorm Bedacht, in Sidons eerste daagen: In Sidons eerste dagen geschapen. Sidon is de naam van zowel de stad als het land der Phoeniciërs, hier genoemd vanwege de ligging van het paradijs in dat gebied. In de eerste dagen van Sidon, van de schepping dus, werd immers bepaald dat de mens zou heersen over de vissen, het gevogelte en over het kruipend gedierte. Loonens soon: een parallel met Severus soon (r. 1) verplaisieren: tot uw vermaak misbruiken ter vloer: ter aarde schuttervieren: schoten van een schutter onnoosel vee: onschuldige dieren Maar best: Maar 't is nu het best van gekruiste stengen: uit de kruisvormige masten (juist uit de masten, omdat Six een geweer voor de jacht in de lucht schenkt) reel: slank (wnt xii, iii, 1053, deze plaats) kloek: stevig snaphaan: vuursteengeweer 7 wild te soek: het op te sporen wild dat: als graagen: vol spanning gevolgde stoot: afzet leen: ledematen 3 i Kont: Zoudt... kunnen 33 de vierigheit: de geestdriftige moed 33-34 Huift, Geleerde Stads geheimen schryver: Gerard Huift (1621-1656), secre- taris van de stad Amsterdam van 1645 tot l(^54 (vgl. gedicht no. [374]) 3 5 met Wittes kryghsgewulft: met de 'zeeforten' van Witte de With (-gewulft: bouwwerk met gewelven, vgl. wnt iv, 205 3). Nadat Gerard Huift zware financiële verliezen had geleden door het opbrengen van handelsschepen waarin hij had geïnvesteerd, stelde hij zich in 1653 met 24 op zijn kosten aangemonsterde matrozen beschikbaar voor dienst op de oorlogsvloot. Hij voer zelf aan boord van het schip van Witte de With (Elias, Vroedschap 1, p. 5 36-5 37; nnbw viii, 887). 3 6 Romeinschenyver: een Romeins-dappere geestdrift en inzet 3 7 ander helden bloed: leden van andere heldenfamilies. Aan boord van Het Huis van Zwieten, het schip van Witte de With, voeren naast Huift ook Jan Ooms, Jan van Uffelen en Jacobus van der Kerkhoven als vrijwilligers. Karei van Beveren bevond zich als vrijwilliger aan boord van het schip van Adriaan Bankert en een niet nader omschreven vrijwilliger was aan boord van Het Huis Brederode, Tromps schip (Ballhausen, 1923^. 616, p. 619 en p. 620). 39 optoogh: optrok (wnt xi, 1289) 41 aan: tot 4 2 bus sekruid, noch koogels: nl. zoals Loones die wèl zou verspillen bij de vogeljacht 4 3 het laaloot: de loden kogels waarmee vuurwapens worden geladen [352] YDEL OOGHMERK VAN BOEKSCHRYVEN (p. 599) toelichting Het gedicht is moeilijk precies te dateren. Het zal in de jaren 1650 tot stand zijn gekomen (vgl. r. 1). Het staat op p. 450-451 van Six' bundel van 1657. annotatie titel YDEL OOGHMERK'. Het zinloze 1 'k Misprees het gierigh goud: Ik heb de begeerte naar goud ('het goud dat begeerte wekt') aan de kaak gesteld. Six zal doelen op zijn gedicht goudsucht (gedicht no. [279], van na 1650). 2 myn boeken schryven: het schrijven van mijn in boeken op te nemen gedichten 3 Onsterfelyk vertrouwt: Waarvan ik meende dat het onsterfelijkheid kon bieden (vgl. Van Es, 195 3, p. 186) 4 Myn dwaasheit, in den neus, te vry ven: Fors te confronteren met mijn dwaasheid (Mijn dwaasheid in te peperen) 6 praamt: kwelt, pijnigt 8 Myn uurgelas: Mijn uurglas, De zandloper van mijn leven verloopt: loopt af licht: wellicht 10 op stroo: vroeger legde men een lijk op stro af (vgl. wnt xvi, 112). 626 Wat baat'. Wat zal het dan baten. Arens, 1961, p. 128-129 wijst erop dat Six in deze sarcastische passage Persius' eerste Satire (36-40) navolgt. lliaaden'. 'hele Iliassen' Of %al: Zal soms geestigh'. geestrijk, kunstig Den naasaat'. Iemand die na mij komt van myn graf. over mij in mijn graf 01'. (waarbij de naasaat zal zeggen:) 'O!... enz.' hoe ... bloemen: hoe licht zal u de grafzerk, die bezaaid is met bloemen, vallen. Vgl. de Antieke grafwens sit tibi terra levis, 'dat de aarde je licht valle', op zerken soms afgekort tot s.t.t.l. (zie voor een dergelijke wens ook Tibullus 11, iv, 49-50). De bloemen zijn niet neergelegd, maar aan het graf ontsproten (vgl. de nagevolgde passage bij Persius). Stel seeker: Neem eens voor waar aan myn pluim: mijn pen, mijn dichtwerk een swaan: het werk van een ware dichter om ga vaaren: zal gaan vliegen werd: zal worden met eeretittelen: met eretitels, lovende kwalificaties %al: zal dan kittelen: kriebelen, aangenaam aandoen Maar ben ik wyser: Maar zal ik (soms) wijzer zijn ...? Alceus lier, van Mitileenen: De lierdichter Alcaeus uit Mytilene (op Lesbos). Zijn werk is slechts in fragmenten overgeleverd. Bion: Bion, van wiens Bucolica ook slechts gedeelten bewaard zijn gebleven Alkman: Alcman van Sardes, wiens lyrische poëzie ook slechts in brokstukken is overgeleverd Alceus van Atheenen: de Athener Alcaeus, uitvinder van de tragedie, of zijn Atheense naamgenoot, een blijspeldichter. Van de vier door Six genoemde auteurs is deze Alcaeus ongetwijfeld de minst bekende. Six' weet van hem gaat (via een intermediair) terug op het tiende- of elfde-eeuwse Griekse lexicon van Suidas {Suidae Lexicon 1, 1928, p. 116, r. 16-19). Van de tragicus en de comicus (die wel gelijkgesteld worden) zijn nog slechts enkele losse stukjes tekst bekend. Grieken: Griekenland Noch: En toch sotte sotterny: nl. om te denken wijzer te zijn dan de genoemde Grieken en op onsterfelijke roem te hopen om stichten, of vermaaken: om te stichten of te vermaken (het bekende ideaal van het utile dulci) In ernst, of boertery: In ernstige of grappige poëzie Met naa geen y dier wit te haaken: Zonder naar een ij deler (zinloos gesteld) doel te streven Wroet: Wroete ten brand vervloekt: tot de wereldbrand (het einde van de wereld) gedoemd des leevens gaarde: de tuin van het Leven [3 5 3] TROOST AAN ABRAHAM GRENIER, RECHTSGELEERDEN, OOVER DE DOOD VAN SYN VAADER (p. 6oi) toelichting De vader van Six' vriend Abraham Grenier, die blijkens r. i ook Abraham heette, werd volgens Frederiks, 1883, p. 258 op 2 mei 1656 begraven, maar dit is niet in overeenstemming met de historische gegevens die Six in dit gedicht verwerkt (vgl. met name r. 3 5, r. 51-52 en r. 58-59). Die gegevens wijzen op een overlijden in 165 3. Voor Six' vriend Abraham Grenier zelf zie men het Register van namen. Dit gedicht staat op p. 451-453 van Six' bundel. annotatie 2 by: neergezeten bij, dwz. uw gedachten volledig wijdend aan 4 roert: doet... weerklinken 6 geen klein kleinood: een zeer verheffend sieraad 1 o kloekheit: kracht van lichaam 1 3 leegh: nederig, niet hoogmoedig (laag) 14 Met voeten, op: Met geringschatting van (vgl. wnt xxii,i, 339) 16 Ten spiegel blinkende tooneelen: Als lichtend voorbeeld dienen 1 8 ouderlingh: een Abraham Grenier, Greignier of Graignier Bertramsz. was in 1629 ouderling in Middelburg. Hij zou de vader van Six' vriend zijn geweest (Nagtglas 1, 1890, p. 293). 2 3 Enoch: de vanwege zijn geloof door God 'weggenomene' (vgl. Gene- sis 5:24 en Hebreeën 11:5) 2 6 Men oover vrienden Ijken kryt: Dat men over de dode lichamen van ge- liefden huilt 2 7 schynt: zal lijken 29 Wat: Hoezeer 3 o daar: als 3 4 staat op ter loop: is aan het verdwijnen 3 5 handelt: onderhandelt over. Six bedoelt de vredesonderhandelingen tussen Engeland en Nederland (1653). 3 8 By: Onder wier kruis ons kruist: wier beproeving ons martelt (in een toespeling op 'kruisende' oorlogsbodems) 3 9 Met: Door neemen: te roven, in te nemen kielen: schepen 40 Giges: de naam is ontleend aan Horatius' Ode 111, vu, 5 en duidt een koopvaarder aan (Arens, 1961, p. 120). 42 neep: kwelling, 'knauw' 4 3 korts: nog onlangs gesteeken: gezeten 44 vast: gestaag heur banken breeken: haar bankzaken leiden tot faillissement 5 1 hondert kielen: dwz. de Engelse schepen die in de zomer van 1653 de Nederlandse havens blokkeerden 5 3 braave: dappere 5 4 In Zeeland: De oorlogsvloot van Tromp was na de slag bij Nieuw- poort (12-13 juni 3) naar de Wielingen gevlucht en had vervolgens 628 koersgezet naar Vlissingen en naar het eiland Schouwen (Ballhausen, 1923, p. 598). in moertjes schoot: dwz. in veiligheid, maar ook in werkeloosheid 5 6 Als 7 weesen %ak Als dat wel zal gebeuren och laas, och armen: ach helaas, helaas! 5 7 Wat baat: Wat baat het 5 8 Vergaadert: Gelegerd 58-59 een kleine schaar Van kryghsvolk: een van de groepjes weerbare burgers, op 23 juni 1653 bij plakkaat opgeroepen zich onder de wapenen te begeven om de kust te beveiligen tegen eventuele invallen van de Engelsen die voor de kust heen en weer kruisten (Hollandse Mercurius, 1653, p. 91). 60 7 twistigh vuur: nl. dat van de hoog opgelopen twisten tussen Prins- en Staatsgezinden 61 schaabre: nadelige, schadelijke 6 3 besloegh: in beslag nam 64 kon 7 des derdens wiegh bevreeden: kon de wieg van Willem m die maar bijleggen. Willem m was eind 1650 geboren. 6 5 het buitendeel: de buitenkant, het vel 66 daar: terwijl toch 67 werd: wordt 6 8 -hoopen: massa's 71 komeeten: kometen werden beschouwd als een aankondiging van een Goddelijke bestraffing. De in december 1652 gesignaleerde komeet werd in verband gebracht met de slechte situatie waarin zich het land bevond (vgl. bijvoorbeeld het pamflet Knuttel 7333). 7 2 saamen smeeten: tegen elkaar streden 73 gard: gesel 7 5 Salem: Jeruzalem. Six zal hier verwijzen naar de profetie van Jeremia over de ondergang van Jeruzalem. Hij voorzag de komst van een vijand, die zou opkomen als wolken en wiens wagens als een wervelwind zouden zijn (Jeremia 4:13). 77 De staart star: De komeet 77-78 dertigh jaar Verleen: van meer dan dertig jaar geleden. Six bedoelt de komeet die zich in november en december 1618 vertoonde (vgl. de pamfletten Knuttel 2799-2802 en 3003-3005) 7 8 den Aadelaar: dwz. mijzelf. De adelaar is immers het vaste attribuut van de evangelist Johannes, naar wie Six genoemd is. Six brengt het verschijnen van de komeet aan het einde van 1618 in verband met zijn eigen geboorte in februari 1620. De komeet doet haar invloed in 1653 nog steeds gelden in de vorm van Six' stekende miltkwaal, althans, zo verklaar ik deze duistere passage. 79 versuchten: verbijten, over het leed zien heen te zetten 8 1 schuuw: moet... schuwen. Arens, 1961, p. 124 meent dat Six in r. 79-81 misschien denkt aan Horatius' Epode xvi. verweesen: veroordeelde 8 3 langst %al leeven: dwz. het langst de ellende van dit leven zal ondervinden 84 oovergeeven: laten meeslepen in de ellende (wnt xi, 1715) 8 5 geeve [...] denprys: moet... hogelijk waarderen 629 8 6 Rechtschaapen: In oprechtheid der Thraaken wys: de eigenaardige gewoonte van de Thraciërs, die is opgetekend in Herodotus v, 4. 8 7 reiden: reidansen uitvoerden 90 kort: plotseling [354] Uitvaard Van Marten Harpertse Tromp, ridder, l.admiraal van holland, en zeeland &c. (p. 604) toelichting Dit gedicht op de begrafenis van de in augustus 1653 gesneuvelde Tromp staat op p. 454-456 van Six' bundel. annotatie titel ridder: nl. verheven in de Franse en Engelse adelstand l.admiraal: luitenant-admiraal 1 vervarscht: opnieuw gevuld 3 houwt: bevaart (wnt iii, i, 772) 4 %y: moet zijn 7 Rotterdammer: nl. bevelhebber van de admiraliteit van de Maas 9 Gevolght: Getracht... te onderdrukken, Vervolgd (vgl. wnt xxii, 757) het staal: het zwaard I o omgorde: aan de gordel hing II omsweide: rondzwaaide twintighjaaren: nl. vanaf 1637 13 Terwylsyn houwer, in de hand: Als hij, met zijn zwaard in zijn hand 14 voor de hut, geplant: voor de kajuit schrap staande 15 yser schrood, en knikkers: brokken metaal en metalen kogels 16 Zoo: expletief, vat Terwyl (r. 13) op werd: wordt 1 7 schutterloot: loden geschutskogel 19 Wat: Welke 2 o rechtvaardigt, in oprechtheid 2 1 onverwondert: zonder verbazing; de moord op een zo hoogstaande admi- raal past een koningsmoordenaar immers uitstekend. 2 2 Dit gruwel wrocht: Deze gruweldaad stelde 7 ingewand: het binnenste, dwz. het bloed 2 5 oogster sondagh: zondag in augustus. Tromp vond op zondag 10 augus- tus 1653 de dood. 26 spon: sponde, bed (wnt xiv, 2922, deze plaats) 2 8 dryft: veroorzaakt 2 9 Vetten: een aantal bronnen, waaronder een pamflet, geeft op dat de slag op 8 augustus voor de kust van Petten begon. Die informatie is echter onjuist en Six lijkt hier verkeerdelijk ingelicht; de slag begon voor de kust bij Noordwijk-aan-Zee (Ballhausen, 1923, p. 635). 3 o Nereus kuil: uit de kuil van Nereus, het gapende graf van de god van de zee 3 1 De donder, en de blixemmynen: De mijnen waaruit de donder en de blixem gewonnen worden, dwz. de kanonnen 630 3 2 tweehondertpynen: tweehonderd houten schepen (wnt xii, i, i641-1642, deze plaats). De opgaven van andere bronnen lopen uiteen van 78 tot 125 Hollandse en 90 tot 125 Engelse schepen (Ballhausen, 1923, p. 615 en p. 626-627). 3 5 konnen\ zijn ... in staat 3 6 Des Scheev lingers, en Beverwykers: De bij Noord wijk begonnen slag ver- plaatste zich naar het zuiden tot bij Katwijk. Six noemt de Schevenin-gers (ongeveer 12 km ten zuiden van Katwijk) en de bewoners van Beverwijk of Wijk-aan-Zee (ongeveer 35 km ten noorden van Katwijk) om de omvang van de slag te suggereren. 3 7 Zoo niet: Niet zozeer 38 De neerlaagh: De ondergang hals: kerel 3 9 hoofden: regeerders 40 Noch meer: nl. dan het al was door de situatie van het land bedeest: terneergeslagen 41 de dood des Prins: dwz. het overlijden van Willem 11 in 1650 43-46 Wat [...] Niet alfenyns: Wat voor een gif niet allemaal 43 de menschen haater: dwz. de duivel 44 uit: uitgaande van de dood van, gebruikmakend van de ondergang van 4 5 Die nu, by saalge helden, leeft: dwz. die zelf zeker niet kan worden gezien in enig verband met het gebrouwen gif, zoals men ten onrechte uit het woordje uit (r. 44) zou kunnen afleiden. 46 op Plutoos treeft: op de treef, het vuurrooster van de onderwereldgod Pluto 4 7 krakeelpot: ketel waarin onenigheid wordt gebrouwen euvel: kwaadaardig 49 ouwe trouwe Batavier: in trouw standvastige vaderlander (aangesprokene) 5 1 in den rouw: in rouwkledij braaven: oprechte 5 2 Brielenaar: Tromp was in Den Briel geboren 5 3 By Delvenaars: In Delft 5 4 albas: alabast van Fidias: van een beeldhouwer van een roem als die van Phidias. Het grafmonument werd vervaardigd door Jacob van Campen en Rom- bout Verhulst. 5 5 sny: moet... beeldhouwen oude: Antieke, uit de Oudheid bekende 5 6 eigenste: meest geëigende, op hem zelf betrekking hebbende 5 8 Basuine: Moet uitbazuinen een gougegooten faam: een in goud gegoten Fama, een gouden beeld van de roemgodin 5 9 Om: Rond dat gewelfsel: die graftombe Wat afbreuk: Welke blijken van schade. Six denkt waarschijnlijk aan reliëfs waarop Tromps wapenfeiten zijn afgebeeld. 60-61 pinassen, Engaleoenen van Leon: kleine en grote schepen van Spanje. Spanje heet Leon naar het voormalige Spaanse koninkrijk van die naam. Six bedoelt Tromps aandeel in de slag tegen de Armada in 1639. 631 64 die r00 ge kruisten: die met een rood kruis gemerkte, die onzalig geteken- de (wnt xiii, 1183). George Monk, de admiraal van 'the red squadron', raakte bij de slag gewond (Ballhausen, 1923^. 627 en p. 666). 67 daar boven: nl. boven dat gewelfsel (r. 59) 6 8 Hoe kan men min: Hoe zou men ... met minder kunnen 69 7 Is maager loon, van goud, voor bloed: 't Is nog maar een armzalige beloning, die bestaat uit goud in ruil voor bloed (nl. het vergoten bloed van Tromp) 70 De dood te kroonen, met een hoed: Dat men de gesneuvelde eert met een kroon (onderwerpszin, waarbij V (r. 69) als voorlopig onderwerp optreedt) [355] Heemelrouwe, oover de dood van den selven (p. 606) toelichting Dit gedicht staat op p. 456-457 van Six' bundel. annotatie titel den selven: die man, nl. Tromp 1 oneens: niet eensgezinde, twistende 2 straamen bloeds: bloedige striemen (wnt xv, 205 3) 3 -garde: roe, gesel 5 neepen: 'knauwen' 7 sonder sonnen: met zonloze dagen 9 met oosen: door te hozen (wnt vi, 1107, deze plaats) 10 's eersten werrelds wee: met de ellende van de eerste wereld, dwz. de zondvloed 11 aavrechts vattende: precies verkeerd interpreterende 1 2 Schoon of: Hoewel 1 3 sich rechtvaardigh riedt: rechtvaardig zou zijn als zij zou besluiten (van %ich raden', wnt xii, iii, ioio leidt de verleden tijdsvorm op deze plaats echter af van %ich reeden) 15 oovertreksel: bedekking 16 deksel: bekleding 1 7 krochen, en gesteen: kreunen en gekerm 19 Isrel: dwz. het land van Gods uitverkorenen 20 vroomste: meest rechtschapen 21-23 booven aard[...] meerder waard, Dan: meer waard ... dan het de aarde waard is, namelijk meer dan 2 3 sesentwintigh daagen: was deze rouwperiode vastgesteld bij Tromps overlijden? Ik vind haar alleen hier bij Six vermeld. 24 dat helloot: die loden kogel uit de hel 2 8 Om deesen Held, haar lid, in rouwe: Dat vanwege deze held, aanhanger van zijn partij, rouw draagt 29 party: de tegenpartij (wnt xii, 1, 569) 3 o veinst [...] swarten draght: huichelt bij het dragen van zwarte rouwkleding weigert: ik denk niet dat Six hier op een bepaald incident doelt. Hij vindt het nodig dat iedereen rouw laat blijken en verklaart eenieder die die mening niet is toegedaan een partij zuchtige. 3 1 gebeuren: ten deel vallen 632 [356] DE KONINGHLYKE ReGEERINGE, MET DE BYEN, VERGELEEKEN (P. 607) toelichting Dit allegorisch gedicht op de binnenlandse twisten in de tijd van de eerste Engelse oorlog is in 1653 tot stand gekomen (vgl. r. 69). Het gedicht staat op p. 457-458 van Six' bundel. annotatie 1 mach', kan 2 een byenkooningh: in Six' tijd werd de bijenkoningin (in navolging van het Latijn) wel 'bijenkoning' genoemd (wnt vii, ii, 5265, vgl. ook Kiliaan, 1599: 'bie-moeder bie-koningh. Dux apum, rex apum, dux exa-minis'). De emendatie is al voorgesteld door Frederiks, 1883, p. 228. heeten: noemen 7 Het goud, dat om syn hooft scheel sluit'. De gouden kroon die rond zijn hoofd (schedel) sluit 9 deese'. dwz. deze strooijen by korf 1 2 Waar op'. Waarheen, Waar ... opuit 15 7 nachtgewaad', het gewaad van de nachtelijke duisternis 16 Ontdekt'. Laat zien 1 8 nimmer leedigh: altijd bezig 19 steedigh: voortdurend, steeds 20 7 soete byensmeer: de zoete honing 2 1 Het gaat al uit: Eenieder gaat eropuit 23 al de werld: iedereen 2 5 mat: vermoeid 2 6 beentjes: pootjes staaken: zitten 27 de wasse daaken: de waswoningen 2 9 Hoe langh: Zolang 3 1 styft: bestendigt 32 de vliegewooningh: de woning van de vliegende diertjes 3 3 teegenweêr: onweer dat tegenspoed geeft 3 5 de ronde hoep: de ronde hoepel, dwz. de volmaakte en in zichzelf beslo- ten orde 36 om veer: omver 3 7 ingelaaten: binnengelaten 3 8 vier: vuur 3 9 dier: gedierte 4 2 gebooren: gewonnen 43 7 Gemeine beste: Het algemeen welzijn 44 Ten beste van: Ten prooi aan 4 5 sneegh: opmerkzaam passen: letten 47 naa: naar 4 8 pannelekkers: tafelschuimers te brassen: zich vol te proppen 49 die Harpy: dat gevleugeld monster, dwz. Cromwell 5 2 7 vet: dwz. de rijke winst 633 5 3 taafelvoogels: vogels die op voedsel azen (vgl. wnt xvi, 756, tafelvlieg) 5 4 geschorst', beëindigd (nl. in 1650) 5 9 De beetjes: De hapjes 60 om kost, verflaauwt: krachteloos geworden door het gebrek aan voedsel, door de honger 61 dischplatteelen: tafelschotels 6 2 bestruiven: beschijten 6 3 morssery: smerigheid 64 aan de keelen: nl. van degenen, die die resten zouden moeten eten 6 6 naagelen: de nagels van hun klauwen 69 's lands voorste: de voorman, de meest vooraanstaande van het land, dwz. Tromp, die in de slag bij Katwijk (8-10 augustus 165 3) de dood vond mee: ook 72 In haare kaatsbaan nieuwe ballen: metaforisch voor: Steeds nieuwe ver- schrikkingen waarin ze tot uitdrukking komt 7 5 Oranjes telg: de jonge loot van Oranje, Willem 111 [357] Dank, voor een gerookten salm, aan Pieter Loones (p. 610) toelichting Vgl. de Toelichting bij gedicht no. [351]. Dit gedicht staat op p. 459-460 van Six' bundel. annotatie 2 Terpsichoore: Terpsichore, de muze van de dans. In het metrum ligt de nadruk op de eerste en derde lettergreep van deze naam. 9 's Parysers el: de el van de Parijzenaar, Taune de Paris', die een lengte van ongeveer 120 cm had, dwz. aanzienlijk grotere lengte aanduidde dan de in Holland gebruikelijke ellen van ongeveer 69 cm (Larousse). 11 een speksy: een zij of lap spek feeder: zacht 1 2 kraal: koraal 13-14 Dat [...] stof, en blaas: Het mag zo zijn, dat... snoeft en pocht 1 3 Wjssel: Wisla of Weichsel, een rivier in Polen 15 Deese: Deze Russische nl. 1 7 Jarmuiden: Great Yarmouth vry: gerust 19 Omgevoert: Her- en derwaarts getransporteerd, Verscheept voor vastenwaaren: als vastenspijs. Gedroogde vis was een van de gerechten die in de vastentijd gegeten mochten worden (vgl. de aanhalingen onder vastenspijs, wnt xviii, 763) 20 vlot: schip 21 'k Week licht: Ik zou waarschijnlijk mijn toevlucht zoeken 7 Karthuiser'klooster: het klooster van de Kartuizers, die bekend stonden als een zwijgende en veelvuldig vastende orde 2 2 At men: Als men daar ... zou eten latuuw: sla (wnt viii, i, 1167, deze plaats) 2 3 ruuw: rauw 634 2 6 brouw ten: brouwsels (wnt iii, i, 1602, deze plaats). Bier uit Breda en uit Mechelen was van een zeer goede kwaliteit. 2 7 braade: gebraden 2 8 Deelestronk: wijn van de wijnstok van de zgn. Theilwein, oorspronke- lijk het deel van de wijnopbrengst dat aan de landheer toekwam. De vernederlandsing Deel wijn of Dele wijn duidt een zeer goede Duitse wijn aan, al meende men in de zeventiende eeuw wel met een geografische naam 'Deel' o.i.d. van doen te hebben (vgl. wnt iii, ii, 2342-2343). 30 te bruiloft gaan: te gast gaan 3 1 Barmen: Barbelen (fijne karpers, wnt ii, i, 1027) Albaan: witte wijn uit Albano (een pauselijk grondbezit in Itali? 3 2 Lukullen: smulpapen, naar de Antieke gastronoom Lucullus 3 5 Waar de Londenaar op loerde: Deze bijzin plaatst de ontvangst van de zalm in de jaren 165 2-1654. 3 6 uit den nood: uit de tegenspoed gered, ondanks de benarde situatie 3 7 Had[...]gebleeven: Was ... ten onder gegaan, Had ... het niet gehaald fluit: handelsschip 40 Ghy had my: Want dan had u mij. De impliciete redengeving is hier ui- teraard ironisch. 42 Heusch: Op heel vriendelijke wijze 46 %ulk: gelijk, evenveel 48 salmen: woordspeling met 'psalmen' (vgl. wnt xii, ii, 4659). Six biedt dus slechts rym (r. 46) voor salmen. [358] Geluk, aan den weleedlen Jakob van Wassenaar, [...] (p. 612) toelichting Van Wassenaer Obdam werd na Tromps dood in 1653 benoemd tot admiraal van Holland en West-Friesland. Dit gedicht staat op p. 461-46 3 van Six' Poësy. annotatie Jakob van Wassenaar: Jacob van Wassenaer Obdam (1610-1665). Zijn heerlijkheden zijn vermeld in Obreen, 1903, p. 130. De heerlijkheid Spierdyk vond ik pas vermeld bij zijn zoon Jacob (1635-1714, Obreen, 1903^. 145-146). Heer van Schoonouwen zal Van Wassenaer zijn geworden bij zijn huwelijk met Agnes van Renesse van der Aa, vrouwe van Schonauwen (Obreen, 1903^. 144). Van Wassenaer Obdam was gouverneur, drossaard en dijkgraaf van Heusden en de omliggende forten Crèvecoeur, St. Andries, Voren en Hemert. In 1636 werd hij sergeant-majoor van een regiment ruiters van Herman Otto graaf van Stirum en in 1644 ook kolonel over een regiment ruiterij (Obreen, 1903^. 131). kerkem: Kernhem Met: te verbinden met Geluk Het L.Admiraalschap: het luitenant-admiraalschap genooten: gelijken, deelgenoten geleit: gelegd 635 5 het rad van aavontuuren: het rad van fortuin, het wiel van het aardse lot 7 De Vaader. dwz. Adam saad: geslacht 9-10 Geen ... gekroont: Een met goud gekroond menselijk hoofd (hersenpan) draagt nooit een kroon (leidt of, r. 11 in) 1 o geen schaamel, noch oneedel: er bestaat geen arm of laagstaand wezen iegelyk: ieder van die twee 13 Zoo: Zo ... bijvoorbeeld die slechte schaapenhoeder: die eenvoudige schaapherder, dwz. David 14 Gehalsemt: Gezalfd 15 Judaas staf: vorst van Judea 16 Syn naasaat: dwz. Jezus 19-20 f(po barst de ronde ringh, Aan stukken: barst de gesloten cirkel kapot, dwz. geldt de in zichzelf besloten volmaaktheid niet meer 20 die reedekaavelingh: die redenering (van r. 1-18) 2 2 Uw boom: Uw voorgeslacht 22- 23 voor [-"] Gereekent werd: wordt geacht ouder dan ... te zijn 23- 24 uit Vorstlik bloed Der Katten: geboren uit het geslacht dat regeerde over de Katten. De stam van de Katten zou onder aanvoering van Bato vanuit Hessen de Rijn zijn afgezakt. Het dorp Katwijk aan de Rijnmonding zou aan deze Katten zijn naam te danken hebben. Ook al omdat de familie Van Wassenaer Katwijk als heerlijkheid bezat werd de genealogie van de Van Wassenaers wel geoordeeld terug te gaan tot de voorchristelijke tijd van de Katten. Er bestaat zelfs ook een stamboom die de familie laat afstammen van Claudius Civilis (vgl. Obreen, 1903^. 2 en p. 5; vgl. ook Van Heemskerk, 1637, p. 119-124). 2 5 vroome: edele 2 6 Toen al, met Room, gekranst van kryghslaurieren: Terwijl het (nl. het Vorstlik bloed[...]) toen al gekroond ging, nl. met de lauwerkrans van de overwinning die behaald was in de strijd waarin zij streden aan de zijde van de Romeinen. 27 dat: omdat er ... wordt geoordeeld dat (vgl. Dewyl[...] Gereekent werd, r. 21-23) sturf: is uitgestorven 2 9 Prins Veromeer: Hadrianus Junius behandelt in zijn Batavia (1588) on- der meer de afstamming van de familie Van Wassenaer. Het is volgens hem Hollands oudste geslacht en de genealogie zou teruggaan tot in de Oudheid. Toch heeft hij de naam nooit vermeld gezien bij een Griekse of Romeinse auteur. Alleen Strabo's Geografica heeft een passage die verband zou kunnen houden met de Van Wassenaers, maar veel zekerheid hierover lijkt Junius niet te hebben. Hij beklaagt zich over de slechte kwaliteit van de handschriftelijke overlevering van Strabo en wijst met name op een passage in het zevende boek, waar volgens hem ettelijke emendaties, vooral in eigennamen, noodzakelijk zijn om de bedorven tekst zin te geven. Onder die namen komt ook oÖKpouupöq voor, de naam die Strabo geeft aan een vorst der Batavieren uit de tijd van keizer Augustus. Junius stelt voor deze plaats een dubbele emendatie voor: oÖKpouupcx; zou eigenlijk owipourjpöq en de daarmee corresponderende Latijnse naam Veromerus moeten 636 zijn. Veromerus betekent 'Wasserheer', gaat Junius verder en hij zoekt voor die stelling steun in de klankverandering van het Hollandse 'Veermeyer' tot Veromerus. Welnu, zowel Veermeyer, Veromerus als Wasserheer duiden dezelfde status van heer of machthebber over een waterloop aan en Wasserheer zal in de loop der tijden tot Wassenaer 'verwrongen' zijn. In zestiende-eeuwse tweetalige Strabo-edities (ik zag die van Hopperus uit 1549 en die van Casaubonus uit 1587) leest de Griekse tekst de genitivus ouKpouupou, die in de Latijnse vertaling is weergegeven met'Vcromeri' of'Vcromiri', vormen die door het gebruik van V voor U en door de gelijkenis tussen c en e gemakkelijk tot mislezing aanleiding kunnen geven. Waarschijnlijk bracht juist een van deze optisch bedrieglijke vormen Junius op het idee van zijn vindingrijke emendatie, die echter niet schijnt te zijn overgenomen door de latere Strabo-filologen (Junius 15 88, p. 325-326; Strabo, 1549, p. 282; Strabo, 1587, p. 202; vgl. ook de anonieme, tot op heden niet beantwoorde (?) vraag over deze passage bij Six in Denavorscher 27 (1877) p. 532-533). 3 o was: zou ... zijn geweest de bouwer, degene die de vorm bepaalde 31 en waaterheer. en die zou heer over water zijn geweest (vgl. de annota- tie bij r. 29) 3 2 letterkeer, verandering van de letters (gewoonlijk betekent letterkeer 'anagram', wnt viii, i, 1652) 33 7 schrift', de schrijfwijze die steeds verandert nydigh: vijandig gezind, tot weinig medewerking bereid 3 4 des taais veranderingh'. de etymologie strydigh'. in strijd met de regels van de etymologie 3 5 De daad: dwz. Uw daden in Verom eer es stee: in dezelfde positie als Veromerus zou hebben gehad, nl. de positie van waaterheer 3 7 die sondagh: nl. zondag 10 augustus 165 3, de dag van Tromps dood. In werkelijkheid werd Van Wassenaer Obdam eerst op 21 september door de Staten tot luitenant-admiraal benoemd en die benoeming werd op 17 oktober bekrachtigd. Pas drie jaar later stak Van Wassenaer voor de eerste maal in zee (Obreen, 1903, p. 132). 3 9 Bestorven: Door de dood machteloos geworden 41 Van uwen Vaader ookgedraagen: in 1601 was Jacob van Wassenaer Ob- dam (1574-1623) benoemd tot admiraal van Holland (Obreen, 1903, p. 129). 4 5 Wat mach sich Holland niet belooven: Op welke produkten kan Holland zich niet verheugen 46 Uit deesen gloênden Mavors oven: Afkomstig uit deze gloeiende oven van de oorlogsgod Mars 47 Van: Vervaardigd uit bloed: geslacht, nl. dat van de Van Wassenaers 48 Als goud beproeft: Dat reeds als goud gedegen is gemaakt, is onderworpen aan purificatie 51 Teelt: Brengt... voort 5 4 door ... heen: door ... omhoog 637 5 5 tnet: door middel van 5 6 Te plakken: Met kracht onder te brengen het heldenperk: de rij van helden, dwz. het uitspansel met sterrenbeelden die naar beroemde helden zijn genoemd 5 7 siet: zal... zien 5 8 Alcides: Herakles' bijnaam naar zijn grootvader Alcaeus. Six bedoelt het sterrenbeeld Herakles. naa: nadat lemmer: zwaard 5 9 had: zal hebben van ver: sluit aan bij Zoo siet men, r. 5 7 61 Neer lands hoogen ceeder: dwz. Nederlands grote voorspoed en macht 62 Door: Door ... heen 64 Boomen, die op Liban staan: ceders van de Libanon, die spreekwoorde- lijk hoog waren en kostbaar hout opleverden 6 5 jonge: jongen, bediende (de order aan een bediende verwerkt Six in na- volging van Horatius' Ode 11, xi, 18 in het gedicht, vgl. Arens, 1961, p. 121) wyngaardblaaden: wingerdbladeren 66 'tglas, van Heilbron: het glas uit de glashutten te Heilbrun in Zuid-Bo- hemen (vgl. gedicht no. [96], r. 833) voor: als 6 7 met een saan: met een schuimrand van jonge, mousserende wijn (?). Vgl. voor saan gedicht no. [174], r. 23. den Oovermoeselaar: de wijn uit het 'Obermoselgebiet' 69 bevryden: behoeden (wnt 11,11, 2362) 71 syn huis: zijn familie correctie Op p. 461 van de bundel van 1657 staat in r. 11 van dit gedicht be- quaam en op p. 462 in r. 25 de Batavieren. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit gewijzigd in respectievelijk bequam en de vroome Batavieren. [359] VOOR EEN HUIS, IN DE DlEMERMEER (p. 615) toelichting Het gedicht zal dateren van vóór de elders door Six enkele malen besproken dijkdoorbraak bij Diemen (maart 1651), die de Diemermeerpolder deed vollopen. Het zal bedoeld zijn als een opschrift. Het staat op p. 463 van Six' bundel. annotatie 1 korts beseilt: dat nog onlangs bevaren werd werd: wordt nu 2 dry ft: verdrijft, verjaagd 3 met schaakels, hier gehaalt: die hier (voorheen) met visnetten werd gevangen (vgl. wnt xiv, 218) 4 werd: wordt (nu) betaalt: vergoed 638 [}6o] S. Martyn (p. 616) toelichting Sint Maarten is een beschermer van de armen en havelozen. Eens zou hij een bedelaar de helft van zijn mantel geschonken hebben. Op Sint Maarten (i i november) vragen de kinderen de heilige in hun liedjes turven en wijn voor de komende winter. Six dankt de heilige in zijn 'Maartensliedje' voor de wijn: die warmt de half-beviotzn ingewanden, zodat de heilige zijn halve mantel kan houden. De ingewanden kunnen nu immers niet meer ^/-bevroren raken... Het gedichtje staat op p. 463-464 van Six' bundel. annotatie 3 toebrenght: aanvoert, schenkt, of: toedrinkt, met een toost (wnt xvii, i, 404-405) 6 Bevrooretr. Als die helemaal bevroren zijn [361] DUITSCHLANDS VREEDE, AAN KrISTINA DER SWEEDEN, GOTTEN, EN WENDEN KOONINGINNE (p. 617) toelichting In 1648 werd de Westfaalse vrede gesloten, waarmee een einde kwam aan de dertigjarige oorlog. In een hooggestemd gedicht bezingt Six het aandeel van de geleerde koningin Christina aan het verdrag. Het abrupte einde van het gedicht is misschien te verklaren als een ironische kanttekening bij een gedicht van Vondel op Christina's vader Gustaaf Adolf. Six' gedicht staat op p. 464-465 van zijn bundel. annotatie 2 der Noorder enden: van de landen die reiken tot aan de noordelijke uithoeken van de wereld 3 uw deughde straaien: uw stralende voortreffelijkheid 4 maaien: afschilderen 6 ontvonkt: ontbrand, vlammend tooren: toorn 7 Den Keiser: De Duitse keizer Ferdinand 111 (1608-165 7) met vreedeblikken: met glanzende stralen van vrede (in plaats van met blixemen, vgl. wnt ii, ii, 2843) 8 In dicht: En klinkend in dichtwerk (in plaats van uit grof geschut) den Duitsch: de Duitser(s), of: Duitsland 9 Heeft: Als ... heeft de Sanghgodin: de Muze I o myn genoot en: mijn mede-dichters II Kreegh: Als ... ooit heb gekregen een potstuk: een spaarduitje 13 Zoo: Dan ontfanghgenaadigh: ach, neem het genadig aan! (tussenzin) uw koffer: aan uw geldkist 15 Zoo wyt my niemand: dwz. Dus behoeft niemand mij te verwijten Apollen: ware dichters die uw lof zingen 639 16 sin: verstand i 7 waanwys, als een Van: Pan daagde Apollo uit tot een wedstrijd in het fluitspelen Ook schoon ik haar wilprysen: Ook al ben ik het dan slechts, die haar wil prijzen 1 8 Noch nooit veracht van wysen: Haar, die toch nimmer door een wijs man veracht is (met de implicatie: 'en die dus mijn lof niet nodig heeft') 19 deftigste: edelste 20 sich [?] vermeeten: het wagen, zich aanmatigen die Son: nl. Christina. 'De zon met houtskool aftekenen' is spreekwoordelijk (vgl. Harrebomée i, 1856, p. 337). 2 2 Niet juist: Niet zozeer 2 3 met Valias dubble kranssen: met de dubbele erekrans van Pallas Athene (de krans van wijsheid en kunstzinnigheid) 2 5 den nydigaards: de afgunstige kwaadsprekers 2 6 steeken: nl. met valse verdachtmakingen 2 7 glimpen: schitteringen 3 1 spouwt: spuwt 3 2 seetels: tronen 3 3 Gustaaf: nl. Gustaaf Adolf (15 94-1632) braave: edele en dappere 3 4 Alleen: dwz. Zonder hulp van andere landen quaader: verwoeder 3 5 jupyn: De 'Jupiter' van het Duitse rijk, keizer Ferdinand 11 (1578-1637) den Aarends rugh: de rug van de arend uit het Duitse wapen. De arend is ook een vast attribuut van Jupiter. 3 7 in Lutsens slagh: de slag bij Lützen tegen Wallenstein (november 1632) 3 8 Helddaadigh: Bij het verrichten van heldendaden 3 9 Zoo meind: Toen dacht... oei me: 'wat overkomt me?' wat schim: welke verschijning weerhoudt: houdt... tegen slechte veeder: armzalige (voor dit onderwerp geenszins geschikte) schrijfpen. In 1631 had Vondel op Gustaaf Adolfs opmars zijn gedicht Maeghdeburghs Lijekoffer geschreven. In het opdrachtvers van dit gedicht aan Gustaaf Adolf (Aen Den Koning, wb Vondel 111, p. 359) prijst Vondel de koning zeer uitbundig: Wie lust schept in uw' lof, voltoyt de saeck met swygen: Het menschelyck begryp en kan soo hoogh niet stygen. De sterffelycke tong die stamelt van een' Godt. Mogelijk was het de herinnering aan deze 'Goddelijke' (maar een jaar later toch gesneuvelde) Gustaaf Adolf, die Six' pen tegenhield. De schim van de Godt bracht ook hem aan het stamelen en, anders dan Vondel, besloot hij letterlijk de lof van de koning en zijn dochter 'te voltooien door te zwijgen'. correctie Op p. 467 van de bundel van 1657 staat in r. 27 van dit gedicht schyn-heilige. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit gewijzigd in schynheilge. 640 [362] op de Dood, van Jan Klaasse de Dood (p. 619) toelichting Het gedicht staat op p. 465 van Six' Poësy. annotatie titel Jan Klaasse de Dood: over deze De Dood is mij niets naders be- kendgeworden. Frederiks, 1883, p. 251 stelt hem ten onrechte gelijk met de elders door Six genoemde smid Jan Jansen de Dood (gedicht no. [385]). 2 durven: kunnen 3 seeder t: sedertdien (na het bekend worden van zijn overlijden) 3-4 syn flitsen sweeven, En vee len doon: de pijlen van de dood vliegen en velen dodelijk treffen 4 Zoo is hy dan in 't leeven?: Leeft hij dan dus toch nog? 5 7 lykheeceeltjen: de schriftelijke kennisgeving van het overlijden en uitnodiging voor de begrafenis 7 duisenden van erven: duizenden erfgenamen (die nl. van hem hun sterven zullen erven) 9 laat: laat... achter niet veelen: Jan Klaasse de Dood had dus weinig of geen erfgenamen. correctie Op p. 467 van de bundel van 1657 staat in r. 1 van dit gedicht gestorven. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit gewijzigd in^-sturven. [363] Horatius Liersangen, in hollands vertaalt door J.V. Vondel, aan den selven (p. 620) toelichting In 16 5 4 verscheen Vondels vertaling van Horatius' Oden, Epoden en Ars poëtica onder de titel Q. Horatius Flaccus Lierzangen en Dichtkunst. In het rijmeloos vertaelt Door J.v. Vondel (wb Vondel vu, p. 258-371). Six' gedicht op deze vertaling volgt Horatius in de versvorm (vgl. bijvoorbeeld Ode 1,11 en het Carmen saecular?. De korte regels 4 en 8, 12 en 16 van Six' gedicht rijmen, evenals de regels 20, 24 en 28. Dit patroon van twee maal twee en één maal drie rijmklanken aan het einde van de korte versregels herhaalt zich in de regels 29-56. Het gedicht staat op p. 466-467 van Six' bundel. annotatie i Rhynswaan: 'Zwaan van de Rijn', dwz. Edel dichter uit Keulen 2-4 Onder ... lichten: Dat temidden van de sterren van het roemrijk IJ (de Amsterdamse dichters) helderder schijnt dan 's nachts het maanlicht bij het geringer schijnsel van de sterren 5 onlatynsche: geen Latijn sprekende, niet in het Latijn geschoolde (wnt x, 1715, deze plaats) 6 verheffen: loven, bejubelen 7 Roomsche: Romeinse, Latijnse op klaar Duits: in helder Nederlands 641 ontbonden, Van F/akkus dichten: ontslagen uit de banden van Horatius' versificatie. Vondel had degesangen immers in proza overgebracht. Sinloos ... begrippen: Zonder inzicht, maar vol begrip, op goddelijke wijze heeft bezeten, met schone denkbeelden. Misschien wil Six met Sin-loos verwijzen naar de Antieke enthousiasmeleer. Een juister weergave zou dan zijn: 'Die in een dichterlijke waanzin, een 'furor poeticus' verkeerde bij het dichten'. Mijn emendatie in r. 12 is reeds voorgesteld door Frederiks, 1883, p. 228. Frederiks bezat een exemplaar van Six' Poësy, waarin deze emendatie 'met eene hand der zeventiende eeuw' was aangebracht. Amstel: Amsterdam als, aan een kluister, Van uw voestersspraak: als het ware aan een keten van uw landstaal (eigenlijk: de taal van uw voedster se, dwz. uw moeder). Als het metrum hier regelmatig is, ligt de klemtoon op de tweede lettergreep van voestersspraak. In Frederiks' exemplaar (vgl. de annotatie bij r. 11-12) was het woord in verband hiermee (?) 'met eene hand der zeventiende eeuw' gewijzigd in voestresspraak, maar ik zie de noodzaak van die emendatie niet in. Bij Six komt het woord voestères overigens wel voor (gedicht no. [423], r. 51). Smoort: Er dooft... uit noch: toch wel een goede luister: een goed deel van de pracht Van 's Eiernaars lippen: Van de dictie van de lierdichter (Horatius) Vondelsyvoore Roomsche lier: De Antieke ivoren lier van Vondel vermaarde: heeft... alom doen klinken Aufiders liedren: de carmina van de 'Aufider'. De Aufidus is de rivier die door Apulia stroomt. Horatius' geboorteplaats Venusia ligt in het stroomgebied van de rivier. grootelyks: in hoge mate na: naar ontaarde: bedierf, minder fraai maakte (wnt x, 1805) Om Duits te spreeken: dwz. Omwille van een correct Nederlands laaken: de stof Om tot een Duitschen rok te fatsoeneeren: Om tot een Nederlandse 'frak' vermaakt te worden (vgl. wnt iii, iii, 4661 en xiii 887-888) den gaauw sten snyder: de behendigste kleermaker spilt: voor een deel verloren gaat in 't scheeren: bij het knippen (vgl. 'schaar') saamen steeken: naaien Als: Zoals (ook) twist, in eendracht: de vriendschappelijke wedijver, de harmonieuze strijd (een toespeling op Horatius' 'concordia discors', Epist. 1, xii, 19) van gemenghde tongen: van samenklinkende zangstemmen (die meerstemmig, niet-unisono zingen) Volgens: Volgens de regels van Ver afgeweeken: dwz. Als dat oor het van verre hoort. De binnenskamers zo fraaie harmonie klinkt niet zo fraai als het oor de klanken van verre (van buiten) waarneemt. Zo ook maakt de afstand tussen Horatius en Vondel dat Horatius' zang bij Vondel niet zo fraai klinkt. 29 schynt: lijkt 29-30 M*r?... getuchtight: Vergilius Maro, door hem (Vondel) eveneens in uw (Amstels) taal onderwezen (wnt xvii, ii, 3680). In 1646 was Vondels prozavertaling van Vergilius' werken verschenen. Bedoelt Six met getuchtight echter ook niet, dat Vergilius bij Vondels vertaling wel wat te verduren heeft gehad? 31 V oud vennootschap', het oude bondgenootschap (nl. tussen de Romeinen en de aan hun zijde strijdende Batavieren) welkom op te haaien: op welkome wijze te hernieuwen en ten hemel te voeren 3 2 Uit Amstels schooien: Vanuit de Amsterdamse school (waarin hij, Vergi- lius, als het ware door Vondel onderwezen is in het Nederlands) 3 3 slaan [...] hen wieken: bewegen ... hun vleugels, vliegen (wnt vi, i 316) die voogels: dwz. die 'hoogvliegende' dichters Horatius en Vergilius 3 4 bloeisels: bloemen uit den hof der Grieken: die door hen uit de Griekse tuin zijn gehaald, die zij aan de Grieken hebben ontleend. Horatius volgde met name Alcaeus en Sapfo, Vergilius vooral Homerus na. 3 5 Dat: Zodat 3 6 Soet: De zoete geur 3 7 Alwaar: Waar ook maar het Rond: de wereldbol 41 Laaten [...] werden voorgenoomen: Laat het zijn, dat... ter hand worden genomen (wnt xxii, ii, 200) van Anslo in 't herbouwde Roomen: door Reyer Anslo in het moderne Rome (na de val van het Romeinse rijk herbouwd) 4 2 gedichten: Six bedoelt dus niet Vondels prozavertalingen, maar diens dichtwerken, waarin hij Vergilius, Seneca en Horatius is gevolgd. 4 3 verwambeist: 'in een ander wambuis gestoken', dwz. vertaald 44 Itals taaien: het Italiaans 4 5 Maroos Iliaaden: De 'Iliaden' van Vergilius, dwz. diens Aeneis 46 in syn treurgewaaden: dwz. met zijn tragedies 47 Neeven: Naast 's Venuisers lier: de lierdichten van de 'Venuiser', de uit Venusia afkomstige Horatius 48 Van nieuws aan: Opnieuw (nl. na het teloorgaan van het Latijn als spreektaal in Itali?. Van nieuws aan is een vaste combinatie (wnt xviii, 494); aan hoort dus niet bij pry sen. 49 ingoedborstigh: alleroprechtst, van ganser harte (wnt vi, 1661, deze plaats: 'misschien [...] in den zin van rondborstig, oprecht') hy: nl. de Tiber (dwz. de Italiaan) rond uit: openhartig, zonder er doekjes om te winden (wnt xiii, i i 34) bichten: erkennen (van biechten-, klankvariant in rijmpositie) 5 o Keulens, in Amstels, geestige gedichten: 'De geestrijke gedichten van de Keulenaar Vondel in de dichterlijke vertaling van de Amsterdammer Anslo...' 51 mynegeesten: mijn geestrijke dichters. Bedoelt Six de moderne Italiaan- se poëzie, of heeft hij (ook) het Antieke erfgoed op het oog? te swichten: onder te doen 643 5 2 Op %ulke wysen: In zo'n dichterlijke vorm 5 3 moedigh'. trots uw: Six hervat de in r. 13 losgelaten aanspraak aan Vondel (vgl. de titel van dit gedicht) vaaren-. zweven, gedragen worden 5 6 rysen: oprichten (wnt x 111, 461, deze plaats) [364] VOORSPEL VAN VREEDE, [...] (p. 622) toelichting De in dit gedicht bezongen Amsterdamse burgemeesters werden in februari 1654 benoemd. De vrede van Westminster werd eerst op 5 april getekend, maar was kennelijk al aangekondigd. De in dit gedicht aan de orde gestelde tulpomanie komt ook ter sprake in Six' gedicht no. [163]. Het hier behandelde gedicht staat op p. 468-471 van Six' bundel. annotatie titel voorspel: Feestelijke proloog die de komende gebeurtenissen aankondigt Frans ... Tulp: Frans Banningh Cocq (1605-165 5, burgemeester in 1650, 51, 53 en 54), Cornelis Bicker, Heer van Zwieten (1592-1654, burgemeester in 1646, 50 en 54), Joan Huydecoper, Heer van Maarse-veen (15 99-1661, burgemeester in 16 51, 54, 55, 57, 5 9 en 60) en Nico-laes Tulp (1593-1674, invloedrijk medicus, schepen vanaf 1622 en burgemeester in 1654, 56, 66 en 71) (Elias, Vroedschap 1, p. 175, p. 348, p. 384 en p. 406) 1-3 7%y [...] 7 Zy: of het nu zo zou zijn dat... of dat... 1-2 Lemus, soon Van Dibbald, op der Vriesen throon: Lem, de zoon van de Friese koning Dibbaldus, die in 5 06 Haarlem gesticht zou hebben. De etymologie van Haarlem zou dan ook teruggaan op 'Heer Lem' (Schrevelius, 1648, p. 2). 3 lemmer: zwaard 3-4 den brand Van heiige krygh: de vurige strijd tijdens de kruistocht naar Damiate, waaraan Haarlemmers hebben deelgenomen (1219) 4 in 7 schild, geplant: na hun overwinning bij Damiate 'heeft de Keizer met name de Barbarossa [...] de Haerlemsche Bataviers een Schildt ge-schoncken, met het Wapen tot een eeuwighe ghedachtenis van de tocht nae Damiaten: Een bloote Deghen, met vier Sterren in 7 vierkant: boven dien heeft den Patriarch van Ierusalem tot bewijs van gunst ende zeghen, daer boven gheset een wit Cruys' (Schrevelius, 1648, p. 41). 5 Gesticht heb: Heeft gevormd. De hier veronderstelde naamvorming van Haarlem uit eer [...] lemmer heb ik niet elders aangetroffen. 6 de faam: de Fama, de roemgodin 7 Van Flora: Over de bloemgodin Flora. Haarlem was het centrum van de beruchte tulpenbollenhandel van de jaren 1636-1637. 8 Hoe dat: Hoezeer wies: groeide en bloeide 9 stof: bodemstof 644 i o -1 2 Dan [...] een wilden tuin: Dan uit een woest stuk grond (in ... In ... en op ...) 1 3 Dry moeders: dwz. Drie gebieden van herkomst. De wilde tulp was in- heems in landen aan de Middellandse Zee, met name in Turkije (Kre- lage, 1942, p. 16-19). die bloemgodin: die godin van een bloem 14 Spaaren: Spaarnestad haal dat seil wat in: strijk dat zeil een beetje, dwz. wees een beetje minder trots op die zaken 15 7 windigh top: de winderige mast (de 'mars', wnt xvii, i, i 396) 17 P°ffen'- trots zijn 19 Met toorens glinstert van Cibeel: Glanst met de torens uit de kroon van Cybele, de moederaardegodin die gekroond gaat met een kroon van stadstorens (de zgn. 'Cybele turrita') 20 leeuwen, uit haar waagenseel: met leeuwen uit haar wagenspan. Cybele werd gedacht zich te verplaatsen in een door leeuwen getrokken wagen. De Amsterdamse leeuwen zijn die aan weerszijden van het stedelijk wapenschild. 21 om de Keiserlyke kroon: vanwege de keizerskroon boven haar wapen 2 2 Toen: dwz. Die de stad heeft verworven in de tijd dat 2 3 Geveilight had, van roovery: Van zeerovers gevrijwaard had. In 1488 ver- wierf Amsterdam van keizer Maximiliaan het recht de keizerskroon boven zijn wapen te plaatsen. De keizer verleende dat recht uit dank voor de ondersteuning die Amsterdam hem in zijn strijd tegen de binnenvallende Vlaamse zeerovers had geboden (Dapper, 1663, p. 129-130). 24 In welken: In welk opzicht, Waardoor voor by: boven 2 5 U streeven: Uw streven, nl. uw inzet bij Damiate. De Haarlemse succes- sen bij Damiate waren immers niet van lange duur: de Islamieten heroverden de stad korte tijd later. maar om: maar laat Amsterdam trots zijn op 26 u a/won: van u afnam door u voorbij te streven 2 7 Niet van een reukeloose tulp: Die niet die van een geurloze tulp is 2 8 Maar die: Maar van een tulp die fulp: fluweel (wnt iii, iii, 4706, deze plaats) 29 In bloem geweest: Al in bloei hebbende gestaan 3 o opgegaan: opengegaan 3 1 Zoo bloeit verandert: Nog zoveel schoner in bloei is geraakt doof: dof 3 3 Al^oo niet: Dat is niet waar! 3 5 uitgebluscht: moet... uitgeblust zijn 3 6 immermeer August: Semper Augustus, een zeer vermaarde bol variëteit die een tulp met regelmatige rode strepen op witte bloembladeren opleverde. Tijdens de windhandel in 1636-1637 deed een dergelijke bol van ongeveer tien gram ?4600,- contant, naast een aanvullende vergoeding in natura die bestond uit een nieuwe karos met twee appelschimmels (Krelage, 1942, p. 32 en p. 65). 37-38 In ... Hannibaals: Six lijkt hier eerder te refereren aan het soort namen dan aan werkelijk bestaande namen. Variëteiten met een naam waarin 'Admiraal' voorkomt waren er in overvloed en er bestond ook een 645 'Scipio', een 'Scipio Africanus' en een 'Generael Scipio van Victor of Scipio Augustus'. Naast de variëteiten 'Saeyblom van Coningh' en 'Le Roy' kon ik echter geen andere vermelding van Kooningen vinden in Krelages uitputtende 'Alphabetische lijst der tijdens den windhandel bekende tulpenverscheidenheden', of Six moet het oog hebben gehad op namen als 'Julius Caesar', 'Alexander Magnus', 'Dauphin (Dolphin) de France' e.d. De naam 'Hannibal' ontbreekt in de lijst geheel (Krelage, 1942, p. 126-141). 40 stof: nl. het stof dat nog restte van de Ouden waarnaar de bloemen zijn genoemd 41 Dat slechts April, aan 7 haar en, raak: Laat het alleen zo zijn dat april aan het baren, het tevoorschijnbrengen, slaat 4 2 myn aards vermaak: bepaling bij 7 tulpenhed 44 schaaltjes: weegschaaltjes 4 5 aasjes: de aas (ongeveer 0,05 gram) was de vaste gewichtsmaat bij de bollenhandel. Oorspronkelijk werd deze eenheid in de goudhandel gebruikt (Krelage, 1942, p. 47). 45-46 eene eenelingh, Uit Kleopatres oorenringh: een unieke parel uit de ene oor- bel van Cleopatra. Zij had namelijk de parel uit haar andere oorbel voor de ogen van Antonius in een glas azijn laten wegsmelten en dat leeggedronken om hem te bewijzen dat zij wel degelijk in staat was tien miljoen sestertii aan één maaltijd uit te geven (Plinius, Naturalis historia ix, lviii, 119-121). 47 Schakeert eens: Schik maar eens (een uitdaging van de Tulpenier aan Amsterdam) 48 Verdoovende juweelenglans: Die de glans van juwelen dof doet lijken 5 1 viellangh: is reeds lang ... vervallen 5 2 Daar: Terwijl myne wy shells: mijn bloem vol wijsheid 5 3 sprokkel: februari. In februari werd Tulp het burgemeesterschap opge- dragen (vgl. ook het contrast met April, r. 41). 53- 54 langh ses En dartigh: die al lang 'zesendertig', dwz. vroedschap is ge- weest. De vroedschap van Amsterdam bestond uit zesendertig vroedschappen (Elias, Vroedschap 1, p. xii; vgl. de annotatie bij de titel, hierboven). 54- 55 en [...] En: en zowel... Als 5 4 Hippokrates: dwz. kundig arts 5 6 7 spyt den haat: al moge het de afgunstigen spijten 5 8 nu: nl. in februari 1654 aangebeên: aanbeden (nl. Als Burgemeester, r. 5 6) 5 9 aller bloemen puik: die het best van alle bloemen zijn 60-61 myn steeparruik, Van goud: de gouden haardos van mijn stad 62-63 schooner cier Aantooijen: met een nog fraaier versiering opluisteren 64 Hun bladn, van geuren duisendschoon: Namelijk met een versiering van hun bloembladeren, die wat betreft hun geuren duizendschoonblaadjes zijn, dwz. bloemblaadjes van de bekende zoetgeurende sierplant. Geur betekent ook 'faam'. 6 5 In schaaduw: dwz. Onder de bescherming 6 6 Vier deughden, hoofden van de deughd: een allusie op de vier 'kardinale deugden' prudentia, justitia, temperantia en fortitudo 646 67 Zoo: expletief: in die schaaduw scheppe: kan zich ... verwerven 67-68 reeds hoogh geklommen, Tot ouderdom: hoewel het reeds tot een hoge ou- derdom gekomen is 6 8 een aar endsjeughd: een nieuwe jeugd als van een arend (vgl. Psalm 103:5) 6 9 Dees vroege lente: dwz. Dit viertal in de vroege lente benoemde burge- meesters (vgl. r. 5 3) leen haar handen: kan het hoofd bieden (vgl. wnt viii, i, 1278) 7 2 van staat, en eer: voortgekomen uit hun eervolle positie in de stedelijke regering 7 3 Amstels paaien: het rechtsgebied van Amsterdam 74 peis: vrede 7 5 Al: In volmaakte vorm der Englen throon: de troon der engelen, de hemel (ook in de zin van: de Engelse troon?) aan 7 dalen: die ... aan het neerdalen is 76 Vol gloors: Vol van glorie na 7 steigrend Raads palleis: naar het omhoogrijzende paleis voor de Raad, het nieuwe stadhuis in aanbouw (eventueel in een woordspel met 'steigers') 77 sj: nl. de peis [365] SUCHT OOVER DE DOOD, VAN JAKOB BrEINE DEN OüDEN, TE DANTSICH (p. 625) toelichting Deze Jacob Breine, koopman in Danzig (Gdansk), was ooit bij Six' vader in de leer geweest en had in die tijd een bed met Six gedeeld (vgl. de Toelichting bij zijn gedichten no. [3 3 3] en no. [334]). Het jaar van zijn overlijden is mij niet bekend. Dit gedicht staat op p. 471-472 van Six' Poësy. annotatie 2-3 d'afscheid... geests: het weggaan van het vurige zwaard van de wraak- engel (de pestziekte bij haar weggaan van u) 3 noch: toch nog 4 schierlik: eensklaps 5-8 Heeft... vonk [...] Verteert: Heeft een in het geniep smeulende vonk, weergekeerd op de (licht) te besmetten woning (die uw lichaam is), u weggeteerd (wnt xiv, 2147, deze plaats en 2221, deze plaats) 7 In baare vlam: Die, in een opgegloeide vuurgloed ... was 7 dak: nl. het dak (de beschutting) van uw honk 8 van winden wegh gedraagen: waarna het (als as) op de wind werd weggevoerd 9-11 Heeft u [...]gestooken: Heeft... u aangetast 9-10 omstouwt... teegengift: u, die binnen uw handelshuis (toch) ingestouwd zat tussen heilzame kruiden en tegengif (Breine was dus kennelijk ook een kruidenhandelaar) 647 11 der gaave Gods', van de pest (de pest heet wel 'de gave Gods') i 2 gebrooken-. dwz. losgemaakt van het lichaam i 3 werd', wordt vaste-, hechtgewortelde gemaait'. tegen de aarde geworpen 14 byse\ scherpe en koude noordenwind (wnt ii, ii, 2671, deze plaats) 1 7 Zoo wraakt een fraaije bloem syn bol: Zo (ook) verhaalt een bloembol... zijn ellende op zijn fraaie bloem 19 leit er toe: 'draagt daartoe het zijne bij' (heeft zich, door zijn dood, bij bovenstaande beelden gevoegd) (vgl. wnt xviii, i, 535) soetepennen: vriendelijke stijl van schrijven (in brieven) 21-22 En ... sie: En die ik ook nu nog (in de vorm van een laatste brief) op tafel voor mij zie liggen, vol zoetheid, die daarin is gevloeid als door toedoen van een bij 23-24 het leeven, Dat: de levende Breine, die 24 nieuwlik: onlangs nog 26 Of heeft een droomer my ontmoet?: Of was het een dromer die ik tegenkwam (en die mij uw overlijden meldde?) 27 een Bulbak: een spook, een boze geest (wnt iii, i, 1879, deze plaats) 28 te proeven: op de proef te stellen 29 te waar: maar al te waar 3 o Syn swaager: Breines zwager (mij niet nader bekend) styft die quaade maar: bevestigt dat nare bericht 3 2 meer: in het vervolg nog 3 3 in verwisselink: in de uitwisseling van antwoordbrieven 3 4 Sluit d'oogen: En de dood sluit hem de ogen 35 u: u, brief 3 7 stomme spreekster: nl. brief 37-42 ghy ... doorgebracht: u legt mij (nu) uit, welke parels het waren, die ik vergaarde, welk bruiloftsfeest ik hoorde en wat de bovenhoektand die ik verloor te betekenen had in de nu eens angstige, dan weer blije, diepe (ook: diepzinnige) dromen die ik nacht na nacht had (wnt x, 2335). Six interpreteert zijn dromen dus als aankondigingen van Breines dood en associeert de parels met tranen, het feest met de 'koninklijke bruiloft' van het koninkrijk der hemelen, waarop Breine nu is genood (vgl. Mattheüs 22:1-14) en de verloren bovenhoektand met de verloren dierbare vriend (vgl. voor dergelijke droombeelden in poëzie ook wb Vondel x, p. 671, met name r. 7-8 en vgl. ook Six' gedicht no. [136]). 43 - 44 Ik ... maagen: dwz. Er is op aarde, buiten mijn familie, geen vriend, om wie ik meer kan rouwen 45-46 Noch ... hand: En zelfs heb ik meer van hem, wiens vriendelijke brief u bent, gehouden, dan van sommige bloedverwanten van me. 47 schryven, vry ven: druk schrijfwerk (vgl. wnt xiv, 1042 voor de vaste combinatie 'schrijven en wrijven') 48 om gerust te blyven: dwz. om vol vertrouwen af te wachten (nl. te wachten op de jongste dag)? 49-50 Strek myngeheugh [...] ten schildery: Diene (in de vorm van deze brief van die hand) voor mijn geheugen als een portret van hem 49-50 getyk mumy, Beweentgesalft: met mijn tranen gebalsemd, als een mum- mie (die door balseming blijft bestaan) 648 5 i foffo'. flauwe in %ulk verliesen: bij zo'n verlies 5 2 twee quadn: nl. deze slechte troost of in het geheel geen troost [366] Troost Aan W. Kodde vander Burgh, [...] (p. 627) toelichting Mr. Joan Codde van der Burgh legde op 12 februari 1646 de eed af van secretaris van de stad Enkhuizen (Brandt, 1666, p. 85, tweede paginering). Later werd hij als Raad naar Oost-Indi?gezonden, maar hij overleed op zee, voor zijn aankomst in Batavia. Het bericht van zijn dood dateert van januari 165 3 (Generale missiven 11, 1964, p. 663). Op verzoek van een M. Smits schreef Six deze Troost voor commandeur Willem Codde van der Burgh, Joans vader, die in 1658 kerkmeester werd in Enkhuizen (Brandt, 1666, p. 101, tweede paginering). Six' vermelding van Joans achtjarig secretarisschap kan alleen met de bovenstaande opgaven overeenstemmen als men 1646 en 1653 a^s ne^e ja_ ren meerekent. Het gedicht staat op p. 472-475 van Six' Poësy. annotatie titel scheepsgebieder: commandeur (gewoonlijk de titel van een kapitein van een walvisvaarder, wnt iii, ii, 2074) voor raad: met de functie van Raad in het vooruitzicht 2 al den dagh: voortdurend 6 Na d'algemeinen loop van 't leeven: 'Zoals het in het leven nu eenmaal al- tijd gaat' 8 7 quikste: de fleur (wnt viii, i, deze plaats), de levendigste fase 9 gekorven: geslecht, omgehakt 10-12 van ... opgeschooten: die in mooie takken was uitgegroeid met alle goede kwaliteiten die binnen zijn schors besloten lagen 1 3 Syn lente: De lente van zijn jeugd 14 rype herrefstvrucht: dwz. de lofwaardige daden van een volwassen man 15 Dat: Hetgeen doet roemen: roem verschaft 16 Doet werden wyd berucht: (En) hen wijd en zijd faam doet verwerven 17 uitgekooren: als uitverkozenen 17-18 neeven Heer en Van staat: naast machtige politici 1 8 landschappen: hele landstreken 2 o Enkelhuisens maaghd: de stedemaagd van Enkhuizen 21 geheimenschryver: secretaris 2 2 behaagt: tot tevredenheid gewerkt 23 De keur, en handvest, in syn handen: Het door hem behartigde systeem van verordeningen en privileges 24 op toetsen van verstanden: dwz. volgens de beoordeling van wijze mannen. Bij het 'toetsen' onderzoekt men de kwaliteit van goud op een toetssteen. 2 6 naa Indus strand: naar de kust van Oost-Indi? 2 7 nieuw Bataavers sloepen: de prauwen van de inwoners van Batavia ('de bootjes van de nieuwe Batavieren') 649 2 8 Raam Raden, Bewindhebbers 2 9 reede: al, bereids 31 laas: helaas, ach! 3 2 vergist: teleurgesteld, bedrogen 3 4 laauwe: pas overleden 3 5 hartlik ongenoegen: oprecht verdriet 36 droegen: Naar het graf droegen, in plaats van naar de zetel van de bewindvoerders. 38-40 Insiende ... gebaart: Die tot het inzicht was gekomen dat het het mense- lijk lot is aan één dunne streng uit een op zichzelf al broos koord te hangen vanaf het moment dat de mens wordt geboren 4 3 Wat baat het: 'Wat baat het(directe rede, doorlopend tot en met r. 60) 44 leit: ligt... terneer, is ... gestorven 4 5 Zoo bly ven wy doch schraagen: Toch moeten wij steunpilaren blijven 46 voor: voorheen 47 trossen: dragen, torsen (wnt xvii, ii, 3356) 5 1 Schoon op den trap: Zelfs als zij staan op de trap van de carrière 5 2 staf: gezag 5 3 ontsien: vrezen Gooden: dwz. inlandse heersers 54 O! dwaasheit oover saalger dooden: dwz. O, wat een dwaasheid is het do- den te beklagen die gelukzaliger zijn dan de levenden 5 5 daar booven: in de hemel 5 6 V ontal: de ontelbaar grote massa 61 O Vaader: de dichter neemt als het ware het woord van de Raad over 6 2 dat saaligh Oost: dat zalige Oosten (de hemel) 64 Laat u: Gun uzelf 6 5 Wel saaligh: Gelukkig is hij gebeuren: te beurt vallen 70 kant: kant van de wereld nl. 71 van erven: aan kinderen 7 3 van schreijens quaalen: met die ziekte die het geweeklaag is 74 droeve locht: betrokken hemel 76 Zoo: Dus 7 8 Juist niet: Niet zozeer [367] DANK VOOR GESONDE GENEESMIDDELEN, AAN ABRAHAM GRENIER RECHTSGELEERDEN TE MIDDELBURGH (p. 630) toelichting Het gedicht is te dateren aan de hand van Six' ziektegeschiedenis. Als hij in 1656 in Spa is, stelt hij het begin van zijn kwaal, of van de verergering daarvan, in de jaren 1649-1650 (vgl. gedicht no. [102], r. 23 en gedicht no. [114], r. 20). Op grond van r. 21 meen ik ook dit gedicht in 1656 te mogen plaatsen, maar dan vóór Six' negenweekse Spakuur in de zomer van dat jaar. Zie voor Six' vriend en reisgenoot Grenier het Register van namen. Dit gedicht staat op p. 475-476 van de bundel Poësy. gesonde: heilzame (en: opgestuurde?) geneegen hart: dwz. mij toegenegen vriend U [...] liet aangeleegen %yn: U ... hebt bekommerd slissingh: stilling (wnt xiv, 1830, deze plaats) onlydelyke: ondraaglijke (wnt x, 1718) tot welleevens onderhoud: dwz. zich te houden aan juiste leefregels, zich aan een gezonde discipline te onderwerpen beeternisse: beterschap (wnt 11,11, 2221, deze plaats) was: is ... geweest geisren: geneesheren (wnt iv, 918, deze plaats) waanden: meenden te kunnen uitrichten, voorspiegelden te kunnen doen Wat [...] aldreks: Wat voor een drek ... niet allemaal en in, en uitgejaaght: met geweld zowel in als uit het lijf gedreven in reisgevaar, gewaaght blootgesteld aan het gevaar af te moeten reizen, het lichaam te moeten verlaten. Of: blootgesteld aan gevaar, zelfs niet op reis? kappers: kappertjes, als middel tegen het braken en als medicijn voor miltzuchtigen (wnt vii, i, 1542) Cikrei: Cichoreibladeren of -wortels (wnt iii, ii, 2031) kor ent: krenten (wnt viii, i, 162) en meest gebraan: en bovenal wildbraad, of: en dat dan vooral gebraden (bepaling bij fyn vleiscftft Geheeten Moeselaar, en Weesp: dwz. Die moezel wijn en bier uit Weesp tappen (vgl. voor een soortgelijke verschuiving van naam en produkt: gedicht no. [96], r. 660) oeffningh: lichaamsbeweging (vgl. bijvoorbeeld Six' latere advies aan kuurgasten in Spa in zijn gedicht no. [101], r. 335 e.v.) viel: geschiedde, vond plaats naa het quam te pas: zoals het behoort, volgens het voorschrift (maar toch hielp het niet) Wat voordeel kan hy vinden?: dwz. Hoe zal hij nog baat kunnen vinden? verslinden: verteren (vgl. wnt xiv, 1781) Zulks: Zodat voor sesjaar: meer dan zes jaar geleden aanminnigh: lieflijk, bekoorlijk werd, in hem, nu [...] bespeurt: wordt in zijn binnenste nu als ... aangemerkt, dwz. ziet hij in zijn hart nu als ... 7 verveelt hem dat hy spreek: het staat hem tegen te moeten spreken al dronk hy sterker eek: zelfs als hij scherpe azijn zou drinken (wnt iii, n, 3787) grouwelt: heeft een afschuw (wnt v, 1198, deze plaats) wandelt hy: dwz. als hij dan toch gaat wandelen strax werd[...] ingelaaten: wordt meteen ... binnengelaten, dwz. speelt ogenblikkelijk ... op smelt: loopt... leeg (wnt xiv, 2122 kent smelten in de betekenis 'zich ontlasten, afgaan' alleen in verband met vogels) noopt: pijnigt, kwelt (wnt ix, 2159) Gekrompen: Ineengekrompen, Gekromd reegel: streep, lijn, of: lat (wnt xii, iii, 1258 en 1267) 3i 7 cyff er tal: de reeks cijfers omgekromde-, gebogen (dwz. altijd gebogen geschreven) 3 2 leste-, laatste (dus de z) 3 3 hooven-, dwz. erger, pijnlijker dan 3 4 Z00: expletief, vat Maar op 00?rapier, een degen 7 ingewand', zijn binnenste, zijn gemoed 3 5 Wan-. Als onnoosel'. die zich van geen kwaad bewust is vileine', gemene, infame 36 7 Zyn [...]'. 'Het zijn ...' (directe rede) 3 7 te/ veiligh'. met grote stelligheid, zonder het minste gevaar voor vergis- singen (wnt xviii, 1378 en 1382) 3 8 een heiligh: een heilige (wordt hier op een bepaalde over het vuur lopen- de heilige gedoeld?) 3 9 gloenden: gloeiende heeft: is 40 kent: erkent, aanvaardt 41 0/ tyd, 0! boose seeden: een variant van Cicero's 'o tempora o mores' 42 Voortteelende ... reeden'. Die het gevolg van zulke woorden zo goed als zeker zullen vermenigvuldigen, dwz. Die de roddels die van zulke woorden het gevolg zijn, zo goed als zeker zullen verspreiden (bepaling bij boosen seeden) 4 3 baat: zal... baat brengen te weesen bly ge moe dt: om opgewekt te zijn (vgl. wnt ii, ii, 283 i en iv, 1439). Kennelijk had Grenier hem deze goeden raad gegeven. 44 Daar: Terwijl toch self: juist 46 wyl: omdat 4 8 Van: Afkomstig uit (vgl. de annotatie bij de titel hierboven) stelt [...] aan een sy: zet... opzij, aan de kant (wnt xv, 1278) 5 o syn gedachtenis, van binnen: dwz. hij, in zijn gedachten d'uwe: uw gedachtenis, dwz. zijn herinnering aan u 5 1 voorsorgh: zorg, of: bezorgdheid over mijn toekomst? (vgl. Kiliaan, 1599: 'Veur-sorghe. Provisio, cautio, cura') leedt: zich getroostte 5 2 boesem: hart 5 4 vry: gerust 5 5 weedergaa: spiegelbeeld, portret 5 6 in doek, van vrouw Veronika: in de zweetdoek van de heilige Veronica 5 7 raakt [...] aan: verkrijgt, herwint frisch: verfrist, gezond 5 8 werd: zal... worden neevens: naast heilingh: genezing 5 9 strekt [...] ten dienst: zal... ten dienst staan 60 voorsienst, en onvoorsienst: met de meeste voorkomendheid en op de meest onverwachte wijze 652 correctie Op p. 476 van de bundel van 1657 staat in r. 50 van dit gedicht gedacht-nis. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd totge-dachtenis. [368] Erkentenisse, Aan Amandus Fabius, priester in st. kornelis klooster, en opsiender des hofs daar aan geleegen, te nineve (p. 632) toelichting In 1654, op reis voor zijn eerste bezoek aan Engeland, deed Six Nino-ve (ten zuiden van Aalst) aan, waar hij in 1639 a^ eens was geweest (vgl. gedicht no. [136], r. 16). Hij bezocht in Ninove de Norbertijn Amandus Fabius of Boonaert(s) (...-1662), de beheerder van de kruidentuin van het klooster aldaar en priester te Ossegem (Michels, 1964, p. 198-199). Dit gedicht staat op p. 477-478 van zijn bundel Poësy. annotatie titel Erkentenisse: Blijk van erkentelijkheid (nl. voor genoten gastvrij- heid, vgl. r. 13-16) st. kornelis klooster: het Norbertijnenklooster met een aan St. Cornelius gewijde abdijkerk (de huidige Onze-Lieve-Vrouwkerk van Ninove) daar aan: daarnaast 2-3 waardigh... Beminne: woordspel met de naam Amandus 4 Te recht bekleedt: Die ... terecht gekleed gaat witte: de kleur van oprechtheid en onschuld 5 De livereijen: De (witte) habijten Norbert: Norbertus van Gennep, stichter van de Norbertijnenorde (begin twaalfde eeuw) 6 Met u ge klooster t, in uw hart: Die in uw hart gekluisterd is, evenals u voor het leven in een klooster verblijft (bepaling bij Norbert) 8 de soete heuvelaader: de lieflijke bron van de dichterberg, de Hippokrene op de Helikon 10 geestgen: geestrijke 11 hoe %pu ik: hoezeer zou ik ... dan 1 2 met: evenals 1 3 Wat schonk myn hart u voor een prys: Hoezeer heeft mijn hart u geprezen, Hoe dankbaar was ik u 15 uit alle werldsche hoeken: waar planten uit alle delen van de wereld zijn bijeengebracht 17 wakker: hoewel ik wel degelijk wakker was verrukt van geest: in verrukking gebracht door de bezichtigde tuin (zodat het leek of ik droomde) 1 8 waar inne leest: waaruit leest... af 2 o merken: acht slaan 22 op een bias: bij een zuchtje wind (wnt 11,11, 2788, deze plaats; vgl. ech- ter Van Es, 195 3, p. 175, deze plaats: 'als men er op blaast, ademt') 24 oogh: aanblik 653 2 5 rost', jakkert ('rossen en reizen' is een vaste combinatie, wnt xiii, 1408, deze plaats) 27-28 die naa de boonen, Genaamt %yt: Fabius is immers een latinisering van Boonaert of Boonaerts, 's priesters eigenlijke achternaam (Michels, 1964, p. 199) 2 8 als Romeinsche soonen: nl. als de 'gens Fabii' 29 tongh: taal grypt stal: heeft postgevat, een goede verblijfplaats heeft gevonden (wnt xv, 511, deze plaats) 3 o het al: nl. van alle planten in de tuin (met een toespeling op Mattheüs 13:3) 31 Uw naam: lijdend voorwerp v Nlneve: het stadje Ninove en zijn kloostertuin (onderwerp) 31-32 doen klimmen, By: even bekend en geacht doen zijn als 3 2 Dodoneus: de beroemde kruidkundige Rembert Dodoens of Dodonae- us, schrijver van het Cruydtboeck (1554) langs: tot aan 33 om het Rond: de wereld rond 3 4 den grond: nl. de stad Nineve 3 5 Ninus: de koning van Assyri? 36 V Plat: Het terras van de vermaarde hangende tuinen van Babyion S emir amis: de vrouw van koning Ninus, die de stad Babyion zou hebben gesticht 3 7 hooge groenten: in de lucht groeiende gewassen 3 9 Verliesen: persoonsvorm, met r. 34-38 als onderwerp 40 de Dender: het riviertje waaraan het Vlaamse Ninove ligt (in contrast met de Tigris, waaraan Nineve en de Eufraat, waaraan Babylon was gelegen) 41 Dit Nineve: Dit Nineve (in contrast met het in r. 34-35 bedoelde) 4 2 in den naam ver sint: zich in de naam vergist, dwz. Ninove met Nineve verwart 4 3 stok: stokoude bejaarde (vgl. ook 'bonestok') dus: al zo 44 moet: moge 4 5 bloeit, na 's menschen wys: naar menselijke maatstaven vast en zeker zult bloeien 4 6 Van [...] in: Vanaf... tot in 'taardscb: vgl. r. 14 [369] Versoek, Aan Karel Boele, pensionaris, en griffier te nineve, om het voorigh rym te doen bestellen (p. 634) toelichting Het gedicht staat op p. 478-479 van Six' bundel van 1657. annotatie titel Karel Boele: de rechtsgeleerde Charles Boel (1617-1661), op twintig- jarige leeftijd advocaat bij de Grote Raad van Mechelen en bij de Raad van Vlaanderen, in 1638 door de magistraat van Ninove aangesteld als griffier en op 25 juni 1650 ook als pensionaris of stadsadvo- 654 caat. Hij werd in 1661 in Ninove begraven, waar zijn naam en functies nog te lezen zijn op de grafzerk van de familie Boel in de Onze-Lieve-Vrouwkerk, de voormalige abdijkerk (Vangassen 11, 1959, p. 352 en vgl. p. 417-421 aldaar; Dhanens, 1980, p. 73). 3 vast en styver: steviger en stabieler 6 versmelt', te gronde gaat 9 weer. opnieuw. Kennelijk had Boel al eerder kennis genomen van dichtwerk van Six. I o Wat myn leedige uuren %yn: Hoe mijn vrije tijd eruit ziet. De passage her- innert aan de titel van Huygens' bundel van 1625; myn dient mogelijk met nadruk te worden gelezen. II dit rymvel'. nl. het bijgaande gedicht (vgl. de titel) ongevouwen: dwz. dat u in ongesloten vorm, niet gevouwen en dichtge-lakt, aangereikt wordt 12 Voor. Vóór (temporeel) 14 te meer. meer dan ik nu al ben. Mogelijk was Six ook bij Boel te gast geweest. 15 ook uw landen-, ook uw tuinen, nl. evenals de Ninevytsche hooven, waarover Amandus Fabius waakte. Charles Boel was in het bezit van wat landbouwgrond binnen de Ninoofse stadswallen (Vangassen 11, 1959, p. 381). Of doelt Six (in veel bredere zin) op de Vlaamse landen, waarover Boel als het ware waakte? [370] Op K. Boom, burgemeester (p. 635) toelichting Het gedicht staat op p. 479 van Six' Poësy. annotatie titel K. Boom: Cornelis Boom (1601-22 augustus 1651) kreeg in het jaar van zijn overlijden zitting in de Amsterdamse raad en werd terzelfder tijd tot burgemeester gekozen, hetgeen zeer ongebruikelijk was: een burgemeester werd gewoonlijk gekozen uit de zittende raadsleden (Elias, Vroedschap 1, p. 477-478). 1 Oprechte: ook in de zin van: 'zich, als een Boom, recht omhoog verheffende' 2 Korts: Nog maar korte tijd dienstigh: bekwaam 3-4 niet [...] Zoo draa: nog maar net 3 met Y, en Amsteltoom: de leiding van IJ en Amstel, dwz. Amsterdam 4 verguldt: vereerd vergaat: sterft 5 -6 smaakten ... onversaadt: proefden niet zoveel van het sap van zijn vrucht, dat zij verzadigd werden. De burgemeester was nl. een Boom, die vrucht droeg. 7 Dies iederpryst: En wegens dat proeven prijst elke burger 8 met weesgewaad: dwz. en voelt zich als een wees (Boom was immers een Burgervaader) 655 [371] Aan Jan van Mansdale (p. 636) toelichting Over deze zilversmid heb ik geen nadere bijzonderheden kunnen vinden. In Citroens werk over de Amsterdamse zilversmeden vind ik hem niet vermeld (Citroen, 1975). Frederiks, 1883, p. 259 noemt hem een Middelburger van geboorte, mogelijk omdat de naam Van Mansdale (gezegd Keldermans) in Middelburg voorkomt. Misschien was de zilversmid een telg uit het beroemde Vlaamse geslacht Keldermans (of Van Mansdale) van bouwheren en beeldhouwers (vgl. Nagtglas 1, 1890, p. 527-529). Six' gedicht moet dateren van 1639 °f I^4?(vgl-r. 12). Het staat op p. 479-480 van zijn bundel. annotatie i %po braaf', op zo edele wijze 3 roosenobelgoud'. goud in een legering met zilver en koper, al of niet in ge- munte vorm: een rozenobel is een munt van een dergelijke legering (wnt xiii, 1554-1555) 5 suinige'. dwz. zeldzame en daardoor kostbare 6 iverde: moet... worden 8 Op voeten, van een langen arm, gevat: Vastgehouden door een in een voet uitlopende arm (steel). Six bestelt dus een tazza, een schotelvormige drinkschaal op een hoge voet. 9 %ult: moet een kiel: een schip, nl. een zgn. Straatvaarder 1 o naa de Straat: nl. na het doorvaren van de Straat van Gibraltar i o -11 slaagen [...] Met roovers van Algiers: strijd met Algerijnse zeerovers ii de vloot: nl. de tweede Armada onder d'Oquendo, die in september en oktober 1639 door Tromp verslagen werd in het Kanaal (bij Duins, of The Downs, benoorden Dover) 14 verloos: verloor 1 6 Wat lust my %ulk afkeerighlyk verhaal?: Hoe zal een afbeelding van zo'n weerzinwekkende gebeurtenis mij kunnen behagen? 1 7 voer: moet... dragen, moet... laten zien 7 HeideIbergsche vat: het als bezienswaardigheid bekende kolossale wijnvat in de kelder van het keurvorstelij k slot te Heidelberg (met een inhoud van 220.000 liter) 1 8 Dat Bachus bly beschrydt: Waarop een blije Bacchus schrijlings heeft plaatsgenomen als op een paard (wnt ii, ii, 1995) 2 o Van Van, Sileen, en Bachaas: Door de herdersgod Pan, door Silenus, de oude dikke vader van Bacchus en door de Bacchanten (Bacchae) op een trant: in een wijsje 21 geseegent Evöe: gehuldigd met de kreet evoel (de jubelkreet van de Bac- chanten) 2 2 groeije, in de holle stee: moet oprijzen in het holle gedeelte 2 3 Bacherach: Bacharach (een bekende wijnplaats tussen Mainz en Ko- blenz aan de Rijn) van beesen: uit 'bessen' (druiven) 2 6 goed cier: ook in de zin van 'mooie siervoorwerpen' (als zo'n tazza) 656 [372] aan K.I. (p. 637) toelichting Het gedicht zal zijn gericht aan Six' grootmoeder Catharina Jeheu, die in 1652 80 jaar oud werd en in datzelfde jaar overleed. Zij woonde in de Diemermeerpolder, in het later door Six bewoonde buitentje 'Ceulen' aan het Vyverpad. Dit gedicht staat op p. 480 van Six' Poësy. annotatie 1 Wat: Waarom 2 of %al: zal soms dit aarde werk: dwz. deze tuingrond met behuizing (ook in de zin van: deze aardse, vergankelijke aanleg?) 3 Uw graf en kerkhof: nl. in de vorm van de behuizing (als een tombe) en de tuin 4 denk: houdt voor ogen naa 't heemelsch huis, en paradys te vaaren: dat u naar de hemelse behuizing en de paradijselijke tuin van de hemel zult gaan [373] Grafschrift, Op Francois de Koster (p. 638) toelichting In 1648 schreef Six een epithalamium op het huwelijk van Francois de Coster en Anna van Basserode (gedicht no. [145]). Dit grafschrift da- teert van 1652. Het staat op p. 480-481 van Six' bundel. annotatie i koster: 'bewaarder' 3 tweemaal bloeijens: twee kinderen te hebben gekregen(?) deur storm: door een plotselinge ziekte(?) 4 Ten beste van: Ten prooi aan 5 heusch: vriendelijk, aardig 6 ingoedborstigheit: een zeer goede en oprechte inborst (wnt vi, 1661, deze plaats) 7 Bewaart den Heemel: Wordt in de hemel bewaard (den Heemel onderwerp) het gaf: dwz. het ooit gegeven had Voorwind, Naa Nieuw Batavie, [...] (p. 639) toelichting Dit gedicht op het afreizen van de Amsterdamse stadssecretaris Gerard Huift naar Batavia (1654) is, voordat het werd afgedrukt in Six' Poësy van 1657 (p. 481-483), uitgegeven in KI loos Kraam, Vol Verscheiden Gedichten, een verzamelbundel van uiteenlopende gedichten van een groot aantal bekende en minder bekende dichters en dichteressen, waarvan te Leeuwarden in 1656 een eerste en in 1657 een tweede 'Opening' (of deel) verscheen. Six' gedicht is in 'D'eerste Opening' opgenomen op p. 129-131 en ondertekend met 'I.S.V.C.', zoals ook de Bladwy^er slechts zijn initialen vermeld. Het is het enige gedicht 657 van Six in de beide deeltjes van Klioos Kraam. De verschillen tussen de versie van het gedicht in Klioos Kraam en die in de bundel Poësy zijn toe te schrijven aan enkele herzieningen door de dichter, naar kan blijken uit de opgave van Varianten, die volgt op onderstaande Annotatie bij de versie van 1657 van het gedicht. Aan Gerard Huift en zijn reis naar Oost-Indi?heeft Vondel enkele gedichten gewijd en zijn Op Den Tafelkrans Voor den Heer Geeraert Huift is eveneens opgenomen in het eerste deeltje van Klioos Kraam (p. 8-11, vgl. wb Vondel v, p. 808-8io).\ annotatie titel Voorwind: Gunstige wind 't Schip de Paarle: het jacht De Parel, een voc-retourschip, dat in 1653 vanuit Batavia naar Nederland was vertrokken. Het keerde, met Gerard Huift, terug in Batavia op 21 oktober 1654 (Generale missiven 11, 1964, p. 746). Geeraard Hulft: Gerard Huift (geboren in 1621, in 1656 op Ceylon tegen de Portugezen gesneuveld), secretaris van Amsterdam (1645-1654). Hij vertrok in 1654 in de functie van directeur-generaal en eerste raad en met een gesloten commissiebrief om het gouverneurgeneraalschap van de voc op zich te nemen, als die functie moest worden waargenomen bij zijn aankomst (Elias, Vroedschap 1, p. 536-537, De Balbian Verster, 1932 en Rauws, 1936; vgl. ook Six' vermelding van zijn vrijwillige krijgsdienst in de eerste Engelse oorlog: gedicht no. [351], r. 33-36). 1 seildrigh hout verwulft: zeildragend houten gewelf (vgl. wnt iii, ii, 3341 voor het achtervoegsel -drigh) 3 Amsterdams steehuisjuweel: juweel van het Amsterdamse stadhuis (vgl. de naam Paarle, hier als 'pareloester' te interpreteren) 5 Te lossen: Aan wal te zetten 6 baadt: bespoelt 7 Jakatra: Djakarta, Batavia 7 reeryk strand: de kust vol aanlegplaatsen I o Zoo kromme my len als se gaan: Hoeveel niet in een rechte lijn te varen mijlen ze ook lang zijn II -1 2 Schier ... sonneschyn: Bijna twee maal door de scheidslijn die het gebied waar het zonneschijnsel vertoeft, in twee gelijke helften verdeelt, dwz. Bijna twee maal de evenaar doorkruisend die het gebied tussen de keerkringen in tweeën deelt. De reis voerde immers één maal (ten westen van Afrika) door de evenaar, aangezien Djakarta iets ten zuiden daarvan ligt. 13 Geleiden u: Mogen u voeren (r. 9 functioneert hierbij als subject) 14 daar: waar dat eiland: nl. Java 15 moer van paarlemoer: 'moeder' (groeibodem) van de 'parelmoeder', de parelmoerschelp die de parel voortbrengt (wnt xii, i, 472) 16 Gewossen, aan heur mossigh snoer: Die gegroeid is aan het met mos begroeid rif (de rij van zeerotsen, die door de pareloesters die erop gegroeid zijn, geworden is tot een mossig parelsnoer) 658 17 Warsch teegen: Afkerig van, Afgunstig tegenover 7 eike boschjuweel', het eikehouten juweel van het bos, dwz. het prachtige eiken schip, dat vaart in opdracht van het Boshuis, het hoofdgebouw van de voc in Amsterdam (vgl. gedicht no. [467], r. 3) 1 8 Ontmoete'. Moge ... tegenkomen uw bruisend zeekasteel', subject 2 o pulken schat', nl. zo'n steehuisjuweel als Huift is slingh'. zal slingeren (wnt xiv, 1782, deze plaats, 'Alleen bij six v. chandelier') 21 grooter hartseer, nog groter verdriet (nl. nog groter dan het verdriet over Hulfts vertrek) 22 te noo\ node, tot zijn leedwezen den kolk', de grondeloze zee 2 3 Ontvremden voelt'. Bemerken moet dat... ontsteelt 2 5 Plichtpleegende beleefdicheit'. Plichtsgetrouwe zachtaardigheid en kundig- heid (vgl. wnt 11,1, 1686 en 1688) 2 6 kloek', verstandig 27 De heimelbank: De bank van ontvangst, van inkomsten, wnt vi, 475 weet met deze plaats niet goed raad. Frederiks, 1883, p. 276 leidt het woord af van 'Heymael, gerecht' en verklaart 'schepenbank', maar ik zie niet hoe Huift die zou hebben Geheimelt, r. 28. Heimeien of hemelen betekent ook 'bergen' (wnt vi, 5 57) en een heimelbank zou dus een bank van te bergen, te innen gelden kunnen zijn. 7 seegelkruis: het gekruiste zegel, het stadszegel met het wapen van Amsterdam 2 8 Geheimelt: Beheerd, Met zorg behandeld (vgl. wnt vi, 557) 29-32 het [...] Als Godspraak [...] viel: zoiets als een Goddelijk woord is toe- gevallen (nl. aan het damgekriel) 2 9 van de vensterpui: vanuit het venster in de pui 3 o wilkeur: verordening naa gelui: na het luiden van de stadhuisklok dat aan een afkondiging vooraf ging 3 1 Afleesende: Bij het afkondigen van (absolute constructie) het damgekriel: het gekrioel van mensen op de Dam den Heemel: woordspeling met heimelbank en Geheimelt 3 3 roover: zeeroversschip 3 5 troost %ich: spreekt... zich hoop in 36 In hoop gewisser: Waarbij zij een zekerder gegronde verwachting koes- tert (nl. zekerder gegrond dan de in r. 35 bedoelde hoop) 3 7 Hoogeraad: vgl. de annotatie bij de titel 3 9 sich [...] rekt: zich uitstrekt, reikt in: tot in 40 een wet verstrekt: de wet stelt 41 Langs rykdoms %ee, van Indostan: Langs de rijke kust van de zee rond India 42 de werldstraat Anian: de zeeëngte die Beringstraat heet sinds kapitein Bering in 1728 de reeds lang veronderstelde doorvaar baarheid ervan aantoonde 4 3 Hoe: Waarom 44 Vol schaatrenSy onder 7 algemeen: Vol vertier onder de volksmassa 659 4 5 Op: Vanwege (nl. op de been, vanwege) 7 baldren: het donderen (van saluutschoten) betgootlingh stuk', het gotelingstuk, het gegoten kanon (wnt v, 454) 46 uw behouwen reisgeluk: uw bestendige geluk op reis (vgl. 'behouden reis'; uw verwijst naar het schip De Parel) 47 Wyl dat: Terwijl volvaards: vol beweeglijkheid vast: onafgebroken 48 7?Bij 49 hortende: over de bodem schokkende en stotende 5 o Een schip, een schip van 7 Vaaderland: Deze uitroep geeft antwoord op de door Hoe, r. 43 ingeleide vraag. 5 1 grimmelt bol, en dik: krioelt uitpuilend en ondoordringbaar vol (wnt v, 778, deze plaats) 5 2 in een oogenblik: weldra 5 5 junk: jonk (wnt vii, i, 395, deze plaats) 5 6 fontfaan: te ontvangen uw raadskleinood: het kleinood van uw raad, dwz. van de Raad van de voc, die zeggenschap had over het aangesproken schip 5 7 met: vergezeld van. Huift brengt als het ware de tijding van de vrede van Westminster, die in werkelijkheid al wel bekend zal zijn geweest. der Englen vreede son: de zon van de vrede met Engeland, met de bij Six veelvuldig voorkomende woordspeling met 'engelen' 5 8 uit de midnacht spon: uit het middernachtelijk bed (van de oorlogsduis- ternis) 5 9 Vry schooner: Zeker zo fraai 60 Bedompelt onder kryghsgewaad: Hoewel die nog op akelige wijze in een oorlogsgewaad gekleed gaat (wnt ii, i, 1205, deze plaats) 61 7 daagend morgenrood: nl. dat van der Englen vreede son 6 2 oover 7 Noorden: op het noordelijk halfrond, dwz. in het vaderland (vgl. de annotatie bij r. 11-12). In de Indische Oceaan hadden de Hollanders de Engelsen het hoofd kunnen bieden, maar de voc had veel verliezen geleden door de oorlog in de Europese wateren (Snapper, 1959, p. 114). De vredestijding zou in Batavia dus zeker zo welkom zijn als in het vaderland, bedoelt Six. 6 3 Dat: dwz. Het raadskleinood, dat syn glans, in goud: zijn glans in goud gevat, dwz. zijn waardevolle bijdrage aan het bestuur, wanneer hij zal zijn opgenomen in de Raad (als een parel in een zetting) 64 den Raad: de bestuursraad van de voc 66 7 Persers paarlevisschery: de parel visserij van de Perzen, een belangrijke bron van inkomsten voor de voc. Uit een overzicht van februari 1654 blijkt dat het Perzische 'comptoir' van de voc na dat van Japan de meeste winst opleverde. In dat overzicht is ook sprake van 'acht bon-dels met peerlen', dwz. acht 'doty-sackens' (jutezakken) vol parels, die een waarde van meer dan 50.000 guldens zouden vertegenwoordigen (Generale missiven 11, 1964, p. 205, p. 733 en p. 742-743). 67 Dit voorspel: Deze feestelijke proloog die de werkelijke gebeurtenissen voorspelt 660 in verrukten geest: ontstaan in een in vervoering, in 'furor poeticus' geraakte geest 6 8 ook: nl. evenals onse borgery, r. 3 5 flus bedeest: die plots tot inkeer komt 6 9 ongerust: nl. ongerust over de gevaren van de zeereis 70 leidt: begeleidt 7 2 Hun waapenstoel: Hun fort te Batavia 7 3 eer langh: binnenkort hy: nl. de dichter, Six zelf al^oo: even 74 Syn landingh: Het bericht van zijn (Huifts) aankomst welkomme: moge verwelkomen 7 5 Die maar: Die boodschap, mare (van de behouden aankomst van zijn broer) uit syn broers verhaal: uit de beschrijvende brief van zijn broer 7 6 Slaaf, laas! te Piply, in Bengaal: Slechts een slaaf, helaas, te Pipeli in Ben- galen! Joannes Six' broer Justus of Joost was in 1647 naar de Oost vertrokken, waar hij werd aangesteld op het voc-'comptoir, Pipeli in Bengalen (vgl. de Toelichting bij het gedicht op zijn vertrek, no. [156]). Joost Six wordt door zijn broer een slaaf genoemd, waarschijnlijk omdat hij bij de voc in dienstbetrekking was en verantwoording moest afleggen van zijn doen en laten. De druk die de voc op grond van het aangegane contract op hem kon uitoefenen, kan blijken uit het verhaal van zijn tocht naar Batavia in januari 1661. Hij reisde toen op eigen gelegenheid van Bengalen naar Batavia om in persoon zijn verzoek te mogen repatriëren in te dienen. Niet alleen werd dit verzoek niet ingewilligd, maar bovendien werd hem geen salaris uitbetaald over de periode van zijn heen- en terugreis. In oktober 1661 was hij weer terug op zijn post in Pipeli, 'een afgelegen en ongesonde plaats' (Dagh-register over 1661, 1889, p. 7 en p. 397; Van Dam 11, 2, 1932, p. 15; Schouten, 1676 geeft een beschrijving van Pipeli, dat hij in 1662 en 1664 bezocht, tweede paginering, p. 7-9 en p. 68-69). varianten De tekst van het gedicht Voorwind, Naa Nieuw Batavie in Six' Poësy (1657) vertoont de volgende varianten t.o.v. de versie van het gedicht die is afgedrukt in Klioos Kraam 1, 1656, p. 129-131: titel 't < het Geeraard Hulft, rechtsgeleerden < den Heere Gerard HULFT van < der stad oostindie < oostindien 2 Die < Dat Geeraard < Gerard 8 standerd < Standaard 15 paarlemoer < Parlemoer 1 8 zeekasteel < seylkasteel 661 2 o zulken < zoo een ten < te 26 kloek < wijs 28 Geheimelt < Gehaavent 46 behouwen < behouden 48 In 't stryken, wappren < Geslaagen werden 49 't sand? < 't Zand! 5 o van < uyt 5 1 De reede < Den Oever 5 5 in praauw, in junk < en Prauw, en Junk 62 Heur < Sijn 66 's Persers paarlevischery < 's Parsers Parlevischery 76 Slaaf, laas! te Piply < Laas, Slaaf te Pip'li annotatie 2 8 Gehaavent: Gehandhaafd, Goed behartigd. Het woord kan in Six' tijd echter ook al de hier zeker onbedoelde betekenis 'Aangetast' of 'Toegetakeld' hebben (vgl. wnt vi, 141 en 142, deze plaats). [375] OP HET SEGGEN, DAT IK GEPOEETISEERT HAD, EN POEETEN LEUGENAARS 2YN, AAN GEERAARD HuLFT (p. 642) toelichting Op Six' vleiende gedicht Voorwind antwoordde Huift dat Six een ware dichter was en daarom ook onwaarheden over hem had verkondigd, want 'dichters zijn leugenaars'. Six antwoordt dat hij helemaal geen dichter is... Dit gedicht staat op p. 483-484 van zijn bundel. annotatie 2 wierd besteedt: zou worden gegeven 3 Zoo praamde: Dan zou het... zeer doen 7 slecht, en recht: eenvoudig (niet verheven) en oprecht 8 opgesegt: aan u gericht(?) 1 2 deftigh: edel 1 3 onder een versierden vond: dwz. met een verzinsel als middel 14 Vermaaklik sticht: Op plezierige wijze onderricht (het bekende ideaal van het 'utile dulci') op waaren grond: Six neemt hier de dichters dus in bescherming: in de grond van de zaak spreken zij, al gebeurt het met verzinsels, de waarheid. 17-19 Zoo ... om: Daartoe opgewekt door zowel uw vroegere vraag aan mij, of ik geen rijmpje had gemaakt, als door ... en door dat laatste in het bijzonder 19-20 't eerampt... beloont: de eervolle functie, waarop u de kroon bent en die u beloont door u te kronen (Huift is de kroon op het ambt en het ambt verschaft hem roem) 2 2 hoe 7 geschiedt: hoe het bedoeld is 2 3 Dat: Dat hart luk: voorspoed 24 voorwind: vgl. het voorgaande gedicht. 662 [376] GRAFSCHRIFT OP ABRAHAM LE FEVER, BEWINDHEBBER DER NOORDSCHE MAATS CHAPPYE (p. 643) toelichting Het gedicht staat op p. 484 van Six' Poësy. annotatie titel Abraham le Fever: over deze Le Fever heb ik geen nadere bijzon- derheden gevonden. Hij was waarschijnlijk een familielid van de Su- sanna Lefebvre wier soete stem Six prees in een gedicht (no. [126]). i dwongh: bedwong, ving 2-3 7 net Des wallevischs: het gedarmte van de walvis (wnt ix, 1867-1868), metaforisch voor: de dood 3 onsen God: Christus 4 uitspoogh: nl. bij de opstanding. De beeldspraak herinnert aan Jona als voorafschaduwing van Christus. 5-6 Het... zyn: Om als bedwinger van monsters (zoals walvissen) befaamd te zijn 6 maar een droom: slechts een illusie 7-8 die ... nam: die eenieder lieflijk overweldigde ('gevangen nam', voor hem innam) 9 Zy: is, moet zijn een saalger veld: een heerlijker Elysium, nl. de hemel 10 Herkies Heemel: de hemel waarin Hercules (die bedwinger van mon- sters) is opgenomen [377] ANTWOORD AAN ABRAHAM GRENIER, [...] (p. 644) toelichting Het gedicht zal dateren van vóór Six' en Greniers reis naar Frankrijk in 1649 en van na de afsluiting van Greniers studie in Leiden. Hij had zich daar op 24 mei 1644 laten inschrijven. Zie voor Grenier het Register van namen. Dit gedicht staat op p. 485-486 van Six' bundel. annotatie titel Ontwaakt: Toen ik ontwaakt was vond ik myn pen: bemerkte ik, dat mijn pen ... (lijdend voorwerpszin) stram: weerbarstig, niet soepel laas: helaas Parnas: de dichterberg. 'Dromen op Parnas' zal hier staan voor: dichterlijke 'inspiratie' hebben of krijgen (vgl. ook de Prologus tot Persius' Satiren). 1-2 binnen [...] Geleidt was: aan ... geplaatst is geweest, dwz. aan ... heeft gestudeerd 1 aanleidsteres tot wysen: zij die mensen tot wijsheid brengt (vgl. wnt 1, 227-228) 2 in konst, had aangeleit: aan wetenschap heeft besteed 3 trok niet: heeft wel niet... verdiend. Six bedoelt waarschijnlijk dat Greniers Leidse studie hem nog niet tot de allergrootste wijsheid heeft ge- 663 voerd, maar toch zeker wel tot de wijsheid van een dichter (vgl. r. 5-8). Hoe Leiden Greniers wijze dichterschap heeft gevormd wordt in het vervolg verduidelijkt. 7 Atheensch Eiceum: Het Lyceum van Athene, waar de Zeven Wijzen hun lessen gaven. 'De Zeven Wijzen van Griekenland' is de traditionele benaming voor een zevental wijze mannen (Thales, Periander, Solon enz.) uit de zevende en zesde eeuw voor Chr. Zij zijn vooral bekend wegens hun als korte spreuken geformuleerde levensregels. voor [...] bereidt', voor ... bestemd, aan ... toegedacht %ulken\ een zo voor de rype jaaren'. nl. voordat de eigenlijke rijpe jaren zijn aangebroken Aldaar. Daar, nl. in Leiden beroem: kan ... beroemen Langs Febus bergh: Op Apollo's berg, de Parnassus (naast god van de dichtkunst is Apollo ook god van de wijsheid) die: nl. Febus, die Het omhingh: Eromheen legde, nl. Om pulken wys vernuft legde den dronk van Kastals wysen stroom: de dronk (van pulken wys vernuft) uit de wijze stroom van de bron Kastalia op de Parnassus (blijkens het vervolg: de Leidse Parnassus) De Leidsche Roomerburgbt: De Romeinse 'Burcht' te Leiden Haar gronde loose bom: nl. Leidens onuitputtelijke bron (de universiteit) de klaare hengstebron: de heldere Hippokrene (ontstaan door de hoefslag van Pegasus) wyse wooners, van: inwoners (nl. professoren), die geleerd zijn in de Muisen: de Muzen (wnt ix, 1224) Elk %ynde meester, als des wysheitsgoude Son: Die meester zijn over elk (iedere Muze), als een gulden Apollo van de wijsheid staande voets: 's tan te pede', voor de vuist weg wel: ooit te rollen: te doen vloeien, te doen rollen (wnt xiii, 956) wyl: toen dat quylkruid: dat kwijlkruid, ook een letterlijke vertaling van het Portugese 'herba baboza' (wnt viii, 1, 781, deze plaats) dien Varnas: nl. de Leidse Apollen: vgl. r. 11-12 bun daagelyksgelees: hun dagelijks voorgelezen referaat, hun dictaat in school: in de collegebank in der rechten stoel: vanaf het spreekgestoelte, bij uw juridische oratie heiligh: hoogverheven Wyl: Toen noch boomwol hadgeweigert: dwz. nog geen vlasbaard had gegund (boomwol: katoen, wnt iii, 1, 437) Daar [...] mee: Waarmee sy: nl. dejonglinghschap bespreidt: overdekt (wnt ii, ii, 2082) kont: kunt 7 gelieft: het te pas komt en binden, en ontbinden: zowel samenstellen, als ontleden Niet als de Pausen: die (als opvolgers van Petrus) kunnen binden en ontbinden (Mattheüs 16:19) met maat, en sonder maat, Met rym en sonder rym: dwz. poëzie en proza wilt ghy 't u onderwinden: als u 't maar probeert (wnt x, 15 20, deze plaats) als Aristarch: als Aristarchus van Samothrake (217-145 voor Chr.), die het systeem en de terminologie van de grammatica heeft vastgelegd en die tekstedities heeft bezorgd. De vergelijking zal dus vooral betrekking hebben op Greniers vermogen te ontbinden, dorst ik schelden: als ik (hen) zou durven verwensen hoe zpu Baldus, hoe %pu Bartel Aanhouden: hoe zou dan Baldus en hoe zou dan Bartolus kunnen volharden, stand weten te houden (wnt i, 180), nl. tegenover mijn verwensingen. Baldus de Ubaldis en Bartolus de Saxoferrato (veertiende eeuw) zijn twee beroemde commentatoren van het Corpus juris civilis. Six zou deze rechtsgeleerden wel willen verwensen, omdat zij Grenier te zeer van zijn literaire werk afhouden. Waarom ik mar tier was: Waardoor (nl. Door welke muisenisse, die u van de literatuur afhouden) ik martelaar ben geweest. Martelaar heeft in Six' tijd echter ook de betekenis 'knoeier, prutser' (wnt ix, 272). noch: ook nu nog Daar: Terwijl andersins: anders, nl. als u uw tijd meer aan de literatuur zoudt kunnen besteden Zpud onderrechtingh doen: les zoudt geven wat is er aan geleegen?: wat geeft het, wat doet het ertoe? Nu vraaght men naa uw rym, maar niemand lacht erom: dwz. U behoeft immers niet bang te zijn, Van Chandelier, dat iemand u om dit op verzoek gerijmde werk zal uitlachen. De redenering zal ongeveer aldus verlopen: Grenier heeft geen tijd om Six' werk te helpen verbeteren. Toch doet Six hem zijn noodgedwongen onvolmaakt gerijm toekomen, want 'men' (nl. Grenier) vraagt er nu eenmaal om. Trouwens, zo houdt Six zich voor, ik behoef niet bang te zijn voor spottende kritiek, want niemand zal het werk onder ogen krijgen: ik publiceer het immers niet en raad Grenier aan er zijn achterste mee af te vegen (r. 31-32). Het paradoxale is uiteraard, dat Six zijn gedicht wel degelijk heeft gepubliceerd. ghe: nl. u, Grenier drukken: poepen (deze betekenis echter niet vermeld in het wnt) Zoo: Dan snapsche: babbelzieke, kletsgrage (wnt xiv, 2258, deze plaats: 'eenmaal aangetroffen'), dwz. graag kritisch commentaar leverende Boekendrukker: die nl. Six' rijmen anders wel eens in handen zou kunnen krijgen en ze openbaar zou kunnen maken [378] op burgemeester albert bas (p. 645) toelichting Op 24 juni 1650 werd Albert Bas (geboren in 1598) begraven in de Oude Kerk. Hij was in 1647 burgemeester geweest (Elias, Vroedschap 1, p. 414). Dit gedicht staat op p. 486 van Six' Poësy. annotatie 1 reekei: hond bas: blaffe (vgl. 's burgemeesters achternaam) 2 Op: Boven, Op het graf van be kreet en asch: het... beweende lichaam 4 Ontsien: Met ontzag behandeld voor elk van pas: dwz. gewaardeerd omdat hij ieder het zijne gaf 5 de vierde stemme: vgl. ook 'bas' als zangstem (en vgl. daarmee de paradox in r. 3) 6 Dry: in Amsterdam waren steeds vier burgemeesters in functie 7 suygen: 'niet meer zingen', sterven [379] olyfkrans, oover de verbonde handen, van engeland, en 't vereenight neederland (p. 646) toelichting Dit gedicht op de vrede van Westminster (1654) staat op p. 486-488 van Six' bundel Poësy van 1657. annotatie titel oover de verbonde handen: boven de tot een verbond aan elkaar ge- bonden handen (vgl. r. 55-56, hieronder) 1 scheidden: hadden afscheid genomen 's aavonds: nl. op de avond van 6 januari 1654 namaagen: familieleden 3 suidvooghd: de meester van de zuidenwind broesde: raasde (wnt iii, i, 1487, deze plaats) 4-5 7 toorens weederhaan, En kruis: het 1370 pond zware 'Kruis met den Ap- pel of Kloot, en de Weer-haen' dat in de stormnacht van 6-7 januari 1654 om ongeveer 12 uur van de toren neerstortte en een deel van het kerkdak beschadigde (Montanus, 1665, vi, p. 424) 5 Amstels kroone: de enorme Amsterdamse keizerskroon op de toren van de Westerkerk parste: drukte, met haar gewicht belastte 6 In 7 West: dwz. Op de Westerkerk 8 kruis: ellende 9 Wat: Welke invloed van gestarte: invloed van de sterren 1 2 spiegelgouden: schitterend gouden (wnt v, 469) 13 die: de daageraad, die. De vrede van Westminster werd op 15 april 1654 getekend, maar eerst op 27 mei in Nederland officieel bekend gemaakt {Hollandse Mercurius 1654, p. 64 en p. 71). 666 14 Graavesand: Gravesend, de voorhaven van Londen 15 kluisters: boeien 16 Vanjalousy: Door de Afgunst i 7 met bloed: nl. dat van Karei i en zijn terechtgestelde medestanders 1 8 Nooit: Nog nooit gevoestert: grootgebracht 19 haar eigen: nl. Engelands (haar verwijst naar jalousy, r. 16) 2 o den laatsten nood: doodsnood 2 i seeven muilen: de muilen van het veelkoppige monster (vgl. Openbaring 13) 2 2 doodekuilen: graven 2 3 ?y?voorhoofd: Het voorhoofd boven elk van die zeven muilen sweem na leeuwenaard: vertoonde de tekenen van een leeuwennatuur, dwz. van een hoogmoedige 24 dry ribben, in een staart: dwz. Blake, Penn en Monk, de drie aanvoerders van de Engelse vloot 2 5 slaanswys: door te slaan ontroeren: in rep en roer ... brengen 2 7 was maar balgh: bestond uit enkel maag 2 8 een koopren huik: een koperen mantel. De Engelse scheepsbouwers ge- bruikten metalen beslag om de houten schepen tegen houtworm en vijandelijke kogels te pantseren (Ballhausen, 1923^. 158-159). 2 9 verw: kleur bewossen: begroeid 3 o slangebossen: bossen, massa's slangen 3 1 Weersydsche: Aan weerszijden geplaatste 3 3 vloeden: baren 3 4 onder: aan de onderzijde 3 5 w'w: vin (wnt xxi, 708) 3 6 naargegrim: akelig gegrom (wnt iv, 791 en v, 780) 3 7 /#w jaar geworpen: nog geen twee jaar op de wereld 3 8 jwi: door 3 9 Afo Engelsch vleisch, %p?&roJgemest: Op zo'n wijze vetgemest door de toename van zijn Engels vlees, dwz. Aan de Engelsen zozeer van nut geweest, nl. door hun de mogelijkheid te bieden Hollandse koopvaardijschepen op te brengen 41 In koopvaard: Wat betreft hun koopvaardij laagen, aan het flaauwen: uitgeput raakten door het ziek liggen 42 Angh: Benauwd 4 3 onnoosel: naieve 44 Staagh vreesiek: Met een voortdurende ongezonde hang naar vrede 4 5 slooten: boeien 47 krom: scheef het gingh al wel: toch zou het allemaal juist zijn, nl. volgens de voorstanders van vredesonderhandelingen (vgl. Krom [...] wel) 52-53 slaan, En weiken: omsmeden en week maken 5 3 een liefden ooven: een heet vuur van liefde 5 6 den oliplant: het 'groen van de olie', de olijftak van de vrede 5 8 Doodsch: Zo goed als dood (wnt iii, ii, 2877) 5 9 de schee: de schede, subject 667 6 o De scherpe rympriem: De venijnig priemende pen voor hekeldichten sloot ook vree: dwz. hield op over de oorlog te rijmen en maakte gedichten op de vrede 61 De vrye %eepoort: dwz. Het Kanaal, dat (volgens Six) rechtens altijd al vrij en open was geweest 6 2 hrulk: gebruike totprysens nooten: tot muzieknoten voor lofliederen 63 7 koopsell: de koopvaart 7 ryke Kond: het rijke wereldrond 64 De prysveer vliegh het, In den mond: dwz. Het (nl. 7 koopsell) verschaffe de pen die lofdichten schrijft, een niet te verzwijgen onderwerp om over te schrijven 6 5 schryf den werreld wetten: stelle de wereld de wet 6 6 se: haar, nl. Dees vreede op ceedren: op cederhout, dwz. op een zeer fraai, kostbaar en duurzaam materiaal 6 7 hoopt: verwacht min: minder eenpaar: door een vrede verbonden 6 8 Admiraalen van den kolk: heersers over de grondeloze zee 6 9 langs: omsloten door [380] liefdes voorbeeld, afgebeeldt door P. rubbens (p. 648) toelichting Volgens de Antieke anecdote was Cimon tot de dood door uithongering veroordeeld en in de gevangenis geworpen. Zijn dochter Pero kwam hem geregeld opzoeken en voedde hem met haar moedermelk (Valerius Maximus v, iv, ext. 1-2). Pero's optreden werd gewaardeerd als een toonbeeld van onbaatzuchtige liefde van kinderen voor hun ouders. De vele voorstellingen van Pero die haar vader de borst geeft, werden aangeduid als 'Caritas Romana'. Ook Rubens heeft de gevangenisscène in beeld gebracht op enkele schilderijen. Zijn Cimon en Pero in de Hermitage en die in het Rijksmuseum in Amsterdam zijn het bekendst, maar uit de door Six genoemde details kan worden afgeleid dat hij een andere versie van de voorstelling heeft gezien. Hij geeft aan dat Cimon op zijn knieën is afgebeeld en dat Pero's kind ook in de afbeelding is opgenomen. Van alle mij bekende varianten van Rubens' schilderij komt alleen die in het Siegerland-Museum in Siegen overeen met deze detailvermeldingen. Die Cimon en Pero (van omstreeks 1625) is een door Rubens geretoucheerd werk van een leerling. Het grote doek (1.92 x 1.99 m) heeft deel uitgemaakt van de verzamelingen van de hertog van Portland en de hertogin van Marlborough, maar het is niet bekend waar het zich in de zeventiende eeuw heeft bevonden (vgl. Rooses iv, 1890, p. 104-107 en v, 1892, p. 347; Knauer, 1964, met name p. 19-20; Pigler, 1934, p. 215, no. 136 en Pigler, 11, p. 300-307). J.G. van Gelder heeft reeds in 1951 het verband tussen juist deze versie van Rubens' schilderij en Six' gedicht aangewezen (Van Gelder, 1951, p. 144-145). Het gedicht staat op p. 488-490 van de bundel Poësy. 668 Afb. 5. P.P. Rubens (atelier): Caritas Romana, of Cimon en Pero. 669 liefdes voorbeeld: Toonbeeld van liefde ('caritas') Ljkt: Blijkt... te zijn onse kaamer: de kamer waarin wij ons nu bevinden(?) (vgl. voor de wij-vorm ook r. 15, r. 36 en r. 52) een kluis: een cel, een kerker Als: Zoals de ruimte Cimona: Cimon (ik kan de vorm van de naam niet verklaren) aan: tot gevernist: dwz. onder voorwendsels, met verborgen blijvende werkelijke opzet (in toespeling op de vernis van het schilderij) Met liefdes reeden: Uit liefde voor haar vader Te leiden: Bij te staan aan te sachter moord: bij zijn zo wat mildere doodstraf in %oo een dekkleed: onder die dekmantel korte daagen rekt: korte tijd van leven verlengt werdbegekt: met... de spot wordt gedreven Het moet wel weesen: Six ervaart dus de kamer waarin het schilderij hangt, als een kerker, waarin een reële jonge vrouw haar oude vader voedt. stok: oude man Langbs strooije stoppels: Op stoppelig stro 't deel, dat schaamrigh maakt: het gedeelte van het lichaam waarover men schaamte voelt (wnt xiv, 246, deze plaats) Van groen bedekt: nl. Door een groene doek bedekt Een ... verschroeit: Een in de muur geklonken boei bindt zijn handen, bijna uitgeteerd, op zijn rug. rammlend: van magerte loshangend vervult: lest en voedt vleijend: liefkozend spat: spuit slinks: met de linkerhand jonghske: nl. haar kind let: kijk! buight... om: 'doen haar betraande ogen haar gezicht omwenden' (kijkt zij, zich omwendend, met betraande ogen) Heur dunkt: Ze denkt, dat een stilgemom: een onderdrukt gemompel (wnt iv, 1459, deze plaats) ons sien te rechte siet: wij het goed zien t(po is er vry wat an: dwz. klopt uw waarneming heel wel sluit... albas: doe die 'kast met blank geparelmoerd albasten vaatwerk' dicht (sluit de kleding voor uw borsten) dat sneeu: die sneeuwkleurige boezem purperrood: het purperrood van uw kleding melkrobynepyp: robijnrode meikader, tepel ongetelde: dwz. nog komende syp: vloeie, strome (wnt xiv, 1352, deze plaats) dat listigh luk: dat met list gevonden voordeel druk: ellende 47 dieysre traali: dat venster met ijzeren tralies (wnt xvii, i, 185 i) 48 op verradn: op verraad uit, om hen te kunnen verraden 49 Den snof half hebbende, in den neus: Die half en half lucht hebben gekregen (wnt xiv, 2425) 5 o Van vaaders lange leevens leus: Van de reden (de 'achterliggende gedach- te', het 'beginsel', vgl. wnt viii, i, 1701) van vaders lange in-le ven-blij ven 5 1 wondre: buitengewone, bijzondere sonder end: die geen grenzen kent 5 2 ghy: nl. wondre liefde 53-54 7 Zal... gedaan: Met u, dochter, en met uw vader zal het waarschijnlijk niet zo aflopen als met Pero. Six doet het voorkomen alsof hij zich zozeer door het realisme van de voorstelling heeft laten meeslepen, dat hij een waarschuwend woord richt tot de jonge vrouw (die hij als een echte nu levende juffrouw aanspreekt). Met Cimon en Pero is het goed afgelopen en de Antieke Pero geldt nu als een toonbeeld van opofferende liefde, maar het is maar de vraag of iedereen ook enthousiast zal zijn over uw gedrag, dame! De wakers èn de beschouwers van het schilderij zouden aan het tafereel van uw zo wondre liefde, sonder end ook wel eens aanstoot kunnen nemen ... correctie Op p. 489 van de bundel van 1657 staat in r. 26 van dit gedicht In en in r. 28 Van. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel zijn deze woorden omgewisseld. [381] Welkomst, Aan Joannes Dilman, van leiden, naa hy geneesheer was gemaakt, alvooren hebbende beweert, wat raasernye was (p. 650) toelichting Johannes Dilman ( ?629 - ...) was een zoon van Six' vriend en verwant Simon Dilman, een Amsterdams medicus. Op 9 december 1650 schreef hij zich als Johannes Dyman Beverwyckanus in aan de medische faculteit in Leiden. Six feliciteerde hem met het behalen van zijn baccalaureaatsexamen in het gedicht lauwerier (no. [295]) en kon hem nu, enkele jaren later, ook gelukwensen met het behalen van zijn doctorstitel. In 1656 trouwde Dilman met Elisabeth de Vry (vgl. gedicht no. [403]). Rembrandts anatomische les van Johannes Deyman liet (voordat het schilderij grotendeels verbrandde) een ander Amsterdams medicus zien (1620-1666), niet te verwarren met deze door Six bedoelde (Lindeboom, 1984, 437-438). Het gedicht staat op p. 490-492 van Six' Poësy. annotatie titel Welkomst: nl. in Amsterdam naa: nadat alvooren: daarvóór beweert: zijn betoog ... verdedigd 1 Wel: Juist 3 kenbaar leeken: kenmerk 671 6 tot artseny, maar trappen-, slechts treden op de trap tot de gehele medische wetenschap 7 daar van: nl. van de raaserny, het onderwerp van zijn dissertatie 8 Deftigh-. Plechtig Apolloos raad-, de raad van de god van de medische wetenschap 9 sach men rooken: dwz. was in beroering (van de twist, vgl. wnt xiii, 1276) 11 teegenstreevers: dwz. opponenten 1 2 Flughs verwonnen, oovergeevers: dwz. Die zich weldra gewonnen moesten geven 14 Eiken: Alle 15 raasen: vgl. het onderwerp van de dissertatie 16 een: één 1 8 Teegen Dilman braaf verhoren: (Uit de mond van hen,) die tegenover Dilman volkomen verloren stonden 20 van reen parmant: die een waardige wijze van spreken had (wnt xii, i, 511, deze plaats) 2 2 gladgeschaaft: dwz. terdege door studie ontwikkeld 2 3 juist geen: niet in het bijzonder (alleen) 2 5 twee paar: dwz. vier. De promotie vond dus plaats in 1654 of 1655. 2 7 in heillngh blaar en: dwz. in de bladzijden van de medische werken 2 8 naa de deughd: naar het goede (vooral in de zin van: het heilzame) 29-30 Die ... kroonen: (de deughd,) Die, als een liefhebster van zulke jongelingen, zijn arbeid nu kroont samen met(?) de heillngh blaar en (nu opgevat als de behaalde bul?). In de lijst van drukfeilen achterin de bundel vervangt dit beminster het beminsters dat in de tekst is afgedrukt. De passage lijkt bij deze ingreep wat in het ongerede te zijn geraakt. 3 1 Met %po: Op dat moment 3 2 Eeven of: Alsof 3 3 Met ontsloot men: dwz. Maar terzelfder tijd opende men een ander 'boek' ('sloeg men een volgende bladzijde voor hem open') 34 ontbeert: aan kennis ontbreekt (wnt x, 1810) 3 6 Dies al doende, moet men keren: Daarom moet men al doende leren. Voor Dilman opende men die mogelijkheid: hij kon gaan praktizeren en zo de wetenschap verder helpen. 3 7 Met %oo: En toen ook 3 8 gestaafden: geboekstaafde, als formule vastgelegde 40 voorts gesmeedt: nader vastgelegd 41 Van Kuperus voorgesprooken: Hem door Cuperus voorgezegd. Albert Kyper of Cuperus (1614-september 1655) was professor aan de medische faculteit in Leiden (Lindeboom, 1984, 1117-1119). 4 3 de groet geschaapen: de ontvangst bereid. Dilman kon nu door eenieder begroet worden als arts. 4 5 het godlik waapen: nl. het slangetje van de goddelijke Aesculapius 46 eedel: als van adel (met een wapenschild uitgerust) 47 van Apollen: door 'goden van de geneeskunst', hooggeleerde medici 48 hun rollen: dwz. hun bijzondere vakgebieden(?) 49 Beeverwjker: Johannes' vader Simon Dilman was uit Beverwijk naar Amsterdam verhuisd (vgl. gedicht no. [175]). 672 51-52 Neeven ... schat: Naast uw vader, die nu veel rijker is dan heel Amster- dam met al zijn rijkdom 5 3 heur: zijn (vgl. heur, r. 5 2) 5 4 dees: deze rijkdom: zo'n geleerde zoon 5 7 Meest: Bovenal de doodkist spyker: dwz. de dichtgespijkerde doodkist 5 8 Uwes vaaders flaauwe kaars: Het flauwe levenslicht van uw vader. Was Simon Dilman ziek in de tijd van zijn zoons promotie? 5 9 uitdempen: doven (wnt xvii, iii, 397, deze plaats) binnen planken: binnen de 'zes planken' van die kist 6 2 School, en boekwys, niet uit gunst: dwz. Welkom geheten, omdat u gestu- deerd hebt en geleerd bent, niet (slechts) omdat men u een warm hart toedraagt 6 3 een gaauw kyker: dwz. in de praktijk gevormd, door oplettend toe te kij- ken wat hij doet 6 5 Sien scheelt veel van self geneesen: Six spoort Dilman dus aan niet te zeer op zijn lauweren te rusten: er valt nog veel te leren 6 6 voorts: ook, of: daarenboven (naast uw vader) correctie Op p. 491 van de bundel van 1657 staat m r- 2 9 van dit gedicht beminster s. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot beminster (vgl. ook de annotatie bij r. 29-30). [382] Amsterdamsche Rondheit (p. 652) toelichting Six kiest in dit gedicht partij (maar zeker niet van harte) in de controverse tussen de voor- en tegenstanders van een nieuwe stadhouder en kapitein-generaal na de dood van Willem 11 (1650). Het gedicht staat op p. 492 van zijn bundel. annotatie titel Rondheit: openhartigheid 1 Wat ...jammer?: dwz. U vraagt mij waar ik sta, in de ellende van het land dat in een splitsing loopt (in tweespalt verkeert)? 3 Dees: nl. Amsterdammer trekt het seil van Stadsbeleg te hoog in top: dwz. wijst in zijn argumentatie te zeer op de aanslag van Willem 11 op de stad (1650) 4 toestem: stem ten gunste van de Prins (vgl. wnt xvu, 1, 73 5, deze plaats) 5 kiest: dwz. moet kiezen, dan kies ik: geweldenaar en: mensen die met geweld hun zin doordrijven (zoals Willem 11 deed) 6 myn scheepsboegh: nl. die wordt voortgedreven door het seil van Stadsbeleg 3) forts: krachtig, zonder te twijfelen dwarsche: nl. net als de Zeeuw dwarsche (r. 2) 7 Zoo waarlik help my God: God sta me bij! 8 wat ik nu besat: al wat ik bezit 673 9 opgeparst: in het nauw gedreven. Zoveel wil Six dus zeker nog wel zeg- gen ten gunste van de Oranjes. i o voor pulken tyd, als Spanje', elliptisch voor: voordat we een tijd krijgen, zoals we die onder Spanje hadden [383] Bussekruid Vervloekt, aan myn Moeder (p. 653) toelichting Het in dit gedicht beschreven incident heeft zich afgespeeld tijdens Six' reis door Zuid-Spanje, rond de jaarwisseling 1649-1650. Six richt zich vanuit Spanje tot zijn moeder in Amsterdam. Later heeft hij zich nog eens bijna doorschoten met zijn eigen pistool, waarschijnlijk tijdens een van zijn reizen naar Engeland in 1654-165 5 (vgl. gedicht no. [338]). Dit gedicht staat op p. 492-494 van Six' Poësy. annotatie i waar waart ghe daar. dwz. waar was u, toen ik u daar nodig had 3-4 Ontroerde ... reisgevaar?-. Voelde u niet een nog grotere ongerustheid dan uw ongerustheid over het gevaar waarin ik tijdens mijn langdurige reis verkeer (nl. doordat u mijn tegenspoed aanvoelde, vgl. r. 6)? 5 De ... sulgen: dwz. Een moeder, ook al is ze niet meer lichamelijk aan haar kind gebonden; draagen en sulgen zijn met respectievelijk buik en borst chiastisch verbonden via gespeent, dat in een spel met de oorspron-kelijke betekenis van het woord alleen aansluit bij borst. 6 van haar lydend kind, iet quaads: iets kwaads dat haar lijdend kind overkomt swaarmoedigh tuigen: blijk geven van ... door haar somberheid. Een moeder kan dus aanvoelen of haar kind elders iets overkomt. 9 dan een blik gedreeven: dan het verschil tussen dood en leven bij een neer- geworpen blik van God. Een blik is in het zeventiende-eeuws ook een 'bliksemschicht' (wnt ii, ii, 2843). 1 o vil: neerviel (klankvariant van viel in rijmpositie?) 1 2 geweken: vertrokken 1 3 roer: pistool 14 Eer hy die ryksstad in mocht ryden: Kennelijk moest een reiziger zijn pistool afschieten (om ongewapend de stad in te gaan?) voordat hij Granada kon binnenrijden. 15 Borst onder uit, en sloegh ter syden: Ging aan de achterzijde van de loop af en explodeerde 16 kost: kon 20-21 beslaagen Van schurft: bedekt met roest 21 tot daar de koegels laagen: tot aan het magazijn 2 2 Dat: Hetgeen (of: Zodat het?) hen: nl. de koegels 2 3 Se: nl. de loop had: vertoonde nagissinge: naar ik gis van damp belaaden: omdat de damp die had gegeven (veroorzaakt) 24 Wyl... baaden: Aangezien ik het pistool droeg toen ik de moorse ba- den van Alhama de Granada bezichtigde. Het plaatsje ligt halverwege 674 tussen Malaga en Granada. Het moorse bad aldaar is een zwavelrijke warmwaterbron die bekend staat als de 'Bafio fuerte' (Baedeker Spa-men, 1899, p. 360-361). 26-27 naa ... ontweeken: nadat ik kortgeleden in Sevilla was ontkomen aan een dodelijke steekpartij. Het incident is in Six' Poësy alleen hier vermeld. 29-30 Myn ... aarde\ dwz. Mijn langs de weg liggende lijk had de volgende reiziger gesmeekt het ter aarde te bestellen 30 petsen: piekeren (wnt xii, i, 977) 3 3 Wat [...] al: Hoevele ... niet 3 4 dien kloosterguit: die schurk uit het klooster. Six doelt op Berthold Schwartz, de Freiburgse monnik die het buskruit zou hebben uitgevonden (vgl. Partington, i960, p. 91-93). 3 8 Vaar voor: Ga heen tot voor 39 Ik vraagh voortaan naa geen verraader: Ik zal me in het vervolg wachten voor een belager (in tweeërlei zin: ik zal beter oppassen en belagers uit de weg gaan èn ik zal voortaan geen gebruik maken van de bescherming van iets dat in de praktijk een bedreiging blijkt te zijn) 41 schutter: Die mij hebt 'beschut' (als een betere 'schutter' dan het ont- plofte verdedigingswapen) dat: zodat my ook self: 'uitgerekend mijzelf' 4 2 wel vorders: in het vervolg ook goed die sich, op moord, hegeeven: hen die op moorden uitgaan [384] Vermaaninge (p. 655) toelichting Dit gedicht op de oorlog met Engeland (1652-1654) staat op p. 494-495 van Six' Poësy. annotatie 2 Gepaart, en sonder paar: Gehuwd en ongehuwd 3 Dryf: Betoon 4 grammen: toornige 8 als God: als één met de Drieëenheid 9 soen: verzoening, dwz. Zijn in onze plaats ondergaan lijden 1 o Dat: Die, nl. syn soen 1 2 ongeduld: onwil te berusten 15 plensingh: vergieten duur: kostbaar 1 8 Deemoedelyk: Door deemoed 2 2 Meelydende verset: Tot medelijden gebracht 24 Verwisselen: Doen verkeren 2 6 broeders: nl. Engeland en Nederland, broeders in het geloof 27-28 geur ... soom: als de geur van de olijfolie waarmee Aaron aan hoofd en mantel tot priester werd gezalfd (Psalm 133:2) 2 8 Langhs: Om soom: mantelzoom 31 Doen weiden: Vrij spel geven 675 3 2 Mahomet: de Islamieten, dwz. de heidenen in het algemeen 3 3 langhs Jor, en Dan: aan de Jordaan (de scheiding in de naam zal zijn in- gegeven door een -overigens onjuiste- etymologie) 3 4 Het heir van Midian: Het leger van de Midianieten 3 5 Verhaast: Verrast (nl. door het bazuingeschal, het lawaai van de stuk- geslagen kruiken en de fakkels van de Gideonsbende, Richteren 7:16-22) 3 6 joegh: verjoeg 3 7 verkort, dwz. minder machtig geworden 3 9 van ouds, bekent: zoals Hij al van oudsher bekend is geweest 41-44 O sondige ... throon: vgl. r. 1-4 [385] Op Jan Jansen De Dood, smid t'amsterdam, die sich selven van den steen heeft gesneeden, afgebeeldt door savooi (p.657) toelichting De Amsterdamse smid Jan Jansen de Dood leed reeds lange tijd hevige pijnen van een steen in zijn blaas. Op 7 april 1651. trok hij de stoute schoenen aan: hij wachtte tot zijn vrouw naar de vismarkt was, nam een mes ter hand en sneed zich de blaas open. Eerst bij de tweede incisie gelukte het hem de steen, groot als een kippeëi, naar buiten te persen. Daarna liet hij een heelmeester komen. De wond genas voorspoedig (Wagenaar 1, 1760, p. 5 82). Met zijn dappere optreden heeft De Dood een zekere roem verworven. Het verhaal van zijn operatie werd opgenomen in de Hollandse Mercurius van 1651 (p. 54) en de befaamde medicus Nicolaas Tulp schreef een verhandeling over de zelfoperatie, verlucht met een afbeelding van de steen en het mes (Lindeboom, 1972, p. 80 en p. 119-120). De schilder Carel van Savoy (?1621-1665) schilderde (op Tulps verzoek?) De Doods portret: de smid houdt de uitgesneden steen in zijn linkerhand en in zijn rechterhand ligt het gebruikte broodmes. Het hierbij afgebeelde schilderij, gedateerd 1655, hangt in het Anatomisch-Pathologisch Laboratorium van het Academisch ziekenhuis in Leiden. In 1850 waren in Leiden ook nog het mes en de in zilver gevatte steen te bezichtigen (Icones Leiden-ses, 1973, 98). Dit gedicht staat op p. 495 van Six* Poësy. annotatie 1 Ook dus: nl. ook door dit blijvende schilderstuk (naast de durende roem die de heldendaad hem al heeft bezorgd) leeft: zal... voortleven 2-3 synen blaaskrop [...] heeft ontsneeden: uit 'de hals' (de uitmonding) van zijn blaas ... heeft gesneden 2 acht loot: dwz. 80 gram (vgl. wnt viii, ii, 2711) 4 stout: dapper als waaren steen, ofyser al syn leeden: alsof hij geheel van steen, of ijzer, was 5 De Dood: nl. De dood, magere Hein 5 - 6 wat heb ik deesen man Te dooden: waarom zou ik deze man moeten dood- maken 6 moedigh: overmoedig 676 *"4 Afb. 6. Carel van Savoy: Jan Jansz de Dood. 677 [3 86] Heemelvaardssangh. op de wyse van den 68. psalm (p. 658) toelichting Het gedicht staat op p. 496-497 van Six' Poësy. annotatie 1 verhoogh: verheffe 2 dan se plagh: dan ooit 4 den doodsheir. de Overwinnaar (Heer) van de dood 6 verwachten: opwachten, verwelkomen 7 springht: vgl. ook de van vreugde springende bergen in Psalm 68:17 de hergh en 7 olibosch: de Olijfberg met zijn bomen (Handelingen 1:12) 8 Wat [...] alsoomerblos?: Hoeveel zomerse bloesem ... niet! (wnt ii, ii, 2925) 1 o bromt: galmt 1 3 Het helheir: De legermacht van duivelen krocht: kreunt 16 den palm: de overwinnaarspalm 17 Wyl dat: Terwijl 1 8 ontmoeten: tegemoetklinken 2 1 keelen: zangstemmen daalen: naar beneden klinken 22 7 Verheeven oogh: 't Opgeheven gelaat 2 5 Isals soon: David, zoon van Isa?(Isals is blijkens het metrum tweeletter- grepig) 2 6 Van: Door kroon: vorst, koning 2 7 uit d}olihooren: met olie uit zijn hoorn (1 Samuel 16:13) 28-31 Naa ...feest: Vierde, toen zijn volk de ark van het verbond naar haar door God aangewezen vaste plaats droeg, nadat hij de Filistijnen had verslagen, zeker een feest (vgl. 2 Samuël 5 en 6). Dat de vaste plaats van de ark (nl. een tent) door God gekozen was, blijkt uit Zijn verbod aan David een tempel te bouwen (2 Samuël 7). 3 1 hoogen dagh: plechtige feestdag 3 3 binnen Salemspaaien: binnen de grenzen van Jeruzalem 3 4 Die: nl. die bondkist 34-36 maar ... seegepraaien: maar dat vieren van de overwinning verschilt evenveel (van het in de hemel gevierde feest) als het Goddelijke verschilt van het menselijke 3 7 Die heiige kooningh: Die door God gekroonde koning David 37-39 naa [...] Sprak: sprak, nadat 3 8 in 7 gespannen perk: binnen de tent die voor de ark was neergezet 41-42 een kan ... gekreegen: een kan vol (uit druiven gewonnen) wijn (vgl. 2 Samuël 6:19) 4 3 Davids soon: Jezus (niet de tempelbouwer Salomo) 44 syn vaaders: God de Vaders 46 voller macht: een hoger macht (dan die van David, die slechts voedsel en drank gaf) 47 meest: bovenal 5 o staroogh: houd de blik gericht 678 5 i Met bidden, en met waaken: vgl. Mattheüs 26:41 5 2 Hoe als: Evenals uw saalicheit: de zaligheid voor u, mijn ziel 53-54 zpo ... genaaken: zo zal zij weldra voor mijn oog verschijnen, bij haar af- dalen (haar wederkomst). Met myn oogh zal Six bedoelen: 'het oog van u, mijn ziel'. 5 5 Sy: nl. uw saalicheit Engelsch licht: stralende engelen 5 6 Omheirt: In een legermacht omgeven 58-60 Door ... ontbooden: (leevenden en doodeng) die door de alles doordringende bazuinklanken (van het laatste oordeel) ontboden zullen worden uit het graf, de zee, de dalen en de heuvels, om te worden geoordeeld. [387] OP DE DRY YS RE KOUWEN, VAN JAN VAN LEIDEN, EN SYNE MEDSCHULDIGERS, BOOVEN AAN ST. LAMBERTS TOOREN, TE MUNSTER (p. 660) toelichting In welk jaar tussen 1648 en 1657 Six Munster bezocht is niet duide-lijk. Zijn verblijf daar viel kennelijk na zijn reizen naar het zuiden in 1649-1651 (vgl. r. 24-27). In Munster beklom hij de toren van de Lam-bertikerk en zag uit over de stad en het omringende land. Aan de buitenzijde van de toren hangen (ook nu nog) vlak onder de spits drie ijzeren kooien die herinneren aan het wederdopersoproer in Munster (1534-1535). In 1535 zag de bisschop van Munster kans de stad, die was uitgeroepen tot een koninkrijk Sion, op de wederdopers te heroveren. Jan Beukelsz. van Leiden, de koning van het uitgeroepen rijk en zijn medewerkers Knipperdolling en Krechting werden terechtgesteld en hun dode lichamen werden als afschrikwekkend voorbeeld in de kooien opgehangen, ten prooi van weer en wind (vgl. Hager, 1961, p. 13-14 en afbeelding 49). In de Keer van zijn Pindarische ode richt Six zich tot de stad met de vraag of zij niet gebukt gaat onder de schande die de wederdopers haar brachten. De stad antwoordt in de Teegenkeer dat zij die schande inderdaad moet dragen, maar dat zij toch ook de stad van de Westfaalse vrede (1648) is. In de Toesangh wenst Six haar daarom alle voorspoed toe. Het gedicht staat op p. 498-499 van Six' bundel. annotatie titel kouwen: kooien 1 Mimigardevoord: in de vroegste bronnen luidde de naam Mimigerne- ford, later Mimigardeford. Na de stichting van een klooster (een mo-nasterium) ontstond de naam Munster (vgl. r. 5 hieronder; Hager, i96i,p. 7). 3 Op neegen plaatsen: vgl. de in Hager, 1961 gereproduceerde plattegrond van Munster in 1636. 5 Omhelst: Binnen uw grenzen hebt kloosternaam: nl. Munster (vgl. de annotatie bij r. 1) 6 Gesteight: Gestegen, Omhooggewiekt 679 7 de groote Karei: Karei de Grote heeft Munster in 791 aangewezen als zetel van bisschop Ludger 8 syn heiligh vier: nl. zijn ideaal om een geheel christelijk rijk (het Roomse keizerrijk) te regeren 9 Zulx: Zodat steen: steden 1 o Die 's witten veulens veld bekleen: Die liggen in 'het veld van de witte veu- len', dwz. in Westfalen (dat een wapenschild met een steigerend schimmelt je heeft) 14-15 Qf [...] deese kouw Van staal: dwz. Of het dan inderdaad déze ijzeren kooi is, die 16 kroon: koninkrijk 1 8 nergens fbuis: die nergens thuis behoren te zijn 19 ivulpsche: Six zal denken aan de naaktloperij en de veelwijverij invoer: invoerde 2 o Vorsten: nl. Keurvorsten 2 1 u deur stroom A: de rivier de Aa, die door u, stad, heenstroomt 2 2 wiscbt: zal afwassen 2 3 Ik: Ik, Munster 24 onverboon: zonder dat het hem verboden was. In deze regels spreekt de stad Six aan met een aantal omschrijvingen van hem (vgl. het contrast dat zo ontstaat met de prijzende omschrijvingen waarmee Six de stad aanspreekt, r. 1-10) 2 7 aanmerk: beschouw 2 8 kleinen hoep: klein rond gebied 29-31 dat... doet: dat wild (in die mij omringende wouden) en dat woud van eiken, dat maakt dat u mijn ham en spekbout zo prijst (de vermaarde Westfaalse varkens aten immers eikels). De stad wijst Six vanaf de toren op haar mooie en vruchtbare omgeving. 33-34 dat... doen: die tuinen gevuld met alle groente voor de keuken 3 6 soet van lucht: dwz. in haar lieflijke omgeving 3 7 speelreis: toeristische visite 3 8 Ja: de stad geeft nu antwoord op Six' vraag (r. 11-20) 40 gevloedt: aangestroomd 41 t(oo veel bloeds: al het bloed op Kristens boom: in de christelijke landen 4 2 Van Mars: Door de oorlogen 44 My kroonen doopen Vreedestad: Vorsten mij Vredestad noemen 46 sonneschaauw: zonneschijnsel ('schaduw') 48 panden: dwz. opbrengsten 5 2 deese daaken: Six staat immers nog op de toren 5 3 se: nl. de panden 5 4 werreldsche gemoeden: het hart van de mensen 5 5 onstaage: instabiele, onbestendige 680 [388] aan Venus (p. 662) toelichting In dit gedicht geeft Six aan, waarom hij niet getrouwd is en niet wil trouwen. Zijn miltkwaal is bij zijn stellingname de doorslaggevende factor. Het gedicht staat op p. 500-501 van zijn bundel. annotatie 1 Wat [...]?: Wat... ! 2 suiker springh: zoete bron (vgl. wnt xiv, 3 04 5) 5 hoopt staagh: geeft dat men blijft hopen 6 geemlik: terneergeslagen 8 leege schee: dwz. het getrokken zwaard 1 2 Lieftaa/icheit: Lieve woordjes (vgl. wnt viii, ii, 2120, deze plaats) 14 ontaardt van seen, en reen: dat van zeden en verstand ontaard is 17 de minnesucht: de hartstocht 1 8 De Gooden: Zelfs de goden 19 Jupyn: Jupiter 21 een wilden tak: woeste komaf 2 2 Verhouwlikt: Trouwt 2 4 bedaart van min: door de liefde gekalmeerd 2 6 myn sangeres: mijn muze 2 7 quaade meester: slechte leermeester (die zich nl. niet houdt aan z'n eigen woorden) 28 aide trouw: iedere getrouwde kennis myn party: mijn tegenpartij, mijn opponent 3 o eigene: eigenmaak, verschaf 3 1 straft: spreekt mij bestraffend toe radn: aanprijzen 3 2 dat hoonighseem: die heerlijke vloeibare honing (wnt vi, 933-934) 3 4 van steenen opgevoedt: dwz. van steenkoude komaf 3 5 bevroor en, als een kolk: koud als een bevroren waterloop 3 6 vernuf tigh volk: met verstand toegeruste wezens, dwz. de andere mensen 37-38 Maar ... niet: Maar het ligt, grote Venus, toch niet aan mij 39 uw wangunst: uw slechte gezindheid jegens mij 41 Dat ik misschien geen vaader wierd: Dat ik niet eventueel vader ben geworden 43-44 Wat... stee?: Welke verontschuldiging, lieve Cytheraea (Venus), kan hier als verantwoording (voor mijn niet-trouwen) gelden? (wnt xv, 905) 4 5 bood: bood ... aan (nl. alsnog, als een nieuwe mogelijkheid) 46 Te kroonen: Mij te tooien 47 De wellust: dwz. 'dan zou ik zeggen: de hartstocht 48 werd: wordt 51 begeeft: ontbreekt, in de steek laat 5 3 langh verteert: (de vreughde,) die al lang weggebrand is 5 4 slimme: kwalijke versmeert: tenietgedaan ('verteren en versmeren' is een vaste verbinding, wnt xx, 11, 450) 5 6 Meest aan de schoonste Venus schoot: dwz. Vooral als hij het huwelijksbed gaat delen met een heel mooie dame 5 7 Dus: Zo 681 5 8 Geseeten in een roosetent'. Toen ik in een roosetent zat, dwz. toen ik in een rozenprieeltje zat en juist wel amoureuze verlangens had(?). Of bedoelt Six, dat hij het onderwerp van zijn ongehuwde staat maar liever laat rusten en zich alleen sub rosa met Venus daarover wil onderhouden? De samenstelling roosetent vind ik elders nergens vermeld. [389] SCHILDERYE, VAN MuCIUS SCEVOLA (p. 664) toelichting De Romein Gaius Mucius pleegde een aanslag op het leven van de Etrurische koning Porsenna, die Rome bedreigde. De aanslag mislukte en hij werd gevangengenomen. Om Porsenna de heldenmoed van de Romeinen te tonen hield hij zijn rechterhand in een vuur tot die verbrand was. Porsenna liet hem vrij. De held kreeg de bijnaam Scae-vola, 'de linkshandige' (Livius 11, xii). Het verhaal werd vaak in beeld gebracht door de schilders in Six' tijd (vgl. Pigler 11, 1974, p. 410-412). Het is daarom moeilijk uit te maken op welk schilderij zijn gedicht betrekking heeft. Het staat op p. 501-502 van zijn bundel. annotatie i een stout bestaan: een dapper waagstuk daar: als bestaat: aandurft 3 verbeeldt meer harts: toont nog meer moed rechter: rechterhand 4 haar feil te wreeken: haar fout (of misdaad) te bestraffen 5 dus: op die manier 'tgemeinde, en ongemelnde feit: dwz. de voorgenomen aanslag (strafwaardig in de ogen van Porsenna) en de onbedoelde mislukking ervan (strafwaardig in eigen ogen) 7 gebreidt: uitgestrekt (in het vuur) 8 Scevola: dwz. zichzelf (in woordspel: 'zijn andere hand', scaevola: linkerhand) 9 voelloos: onaangedaan, zonder pijn te tonen trots: edel, dapper van hem, dit schyntgeschiedt: 'dit ook door hem mag lijken te zijn gedaan' 1 2 slinks: met zijn linkerhand (scaevola) en op slinkse wijze doorspee ten: doorsteken (wnt iii, ii, 3059, deze plaats) [390] MUISENJAAR (p. 665) toelichting In 16 5 3 werd Nederland geteisterd door een muizenplaag (Hollandse Mercurius, 1654, p. 3). Dit gedicht daarop staat op p. 502-503 van Six' Poësy. 682 annotatie 1 Wat druk drukt Holland niet?: Hoeveel ellende overkomt Holland niet allemaal! 2 Filisteaas land: Filistea, het land der Filistijnen, werd door God met een muizenplaag geslagen (i Samuël 6:4-5) 4 slacht: soort (wnt xiv, 1476, deze plaats) 7 Als hart, of rhee, op rhee: dwz. Zoals herten, of reeën zwemmen: met de kop rustend op het achterwerk van het voorgaande dier 9 Des Vaaders: God de Vaders roode staf: gerechtelijke straf roede (wnt xiii, 665) 1 3 telgen: uitspruitsels 14 *t Schaapraa: De provisiekast (wnt xiv, 277) 15 Self: Zelfs den steegenoot: de stedeling 16 Smaakt geen verschooningh: Wordt niet verschoond 1 8 hol, aan hol: uitgehold met hol na hol 2 o tanden: afdrukken van muizetanden 2 1 Men ... roeren: Men kan de schadelijke diertjes (al) bestrijden door ze maar even aan te roeren (stuk voor stuk zijn ze maar heel zwak) 2 3 Maar haat al niemendal: Maar al met al baat het niets (omdat ze zo tal- rijk zijn) 24 De vruchtbre vloek: De zich uitbreidende plaag werpt: vermenigvuldigt zich 25-27 Men ... stroom: Het is vergeefs een hoge toren in de Rijn te metselen om de muizenplaag met zo'n krachtige stroom te stuiten. De slechte bisschop Hatto weigerde tijdens een hongersnood het arme volk te eten te geven. Hij werd overvallen door een massa muizen die hem achtervolgden tot in zijn schuilplaats: een zware toren in de Rijn bij Bingen. De muizen knaagden zich een weg door de stenen muren van de toren en verslonden de bisschop (vgl. voor deze oude Rijnsage: Cornelissen, 1923^. 62). De zgn. Muizentoren staat nog altijd op een eilandje in de Rijn. 2 8 Het bruisend scheepshol: Het door de golven bruisende holle schip 29 Wat: Welke dit euvel ons: ons deze ramp 3 2 baauwt: echoot het antwoord (nl. als echo van gesonden, r. 29) [391] OP BLAAMRYM (p. 666) toelichting De opvoeringen in de Amsterdamse schouwburg en met name die van Vondels Lucifer (1654) gaven veel ergernis. Enkele dominees drongen aan op een verbod. Vooral Petrus Wittewrongel (1609-1662, vgl. gedicht no. [123]) wierp zich op als een felle bestrijder van de schouwburg. Hij keerde zich niet alleen tegen Vondels Lucifer, maar ook tegen alle andere toneeluitvoeringen. Toen hij zijn afwijzing van de schouwburg later publiceerde in het tweede deel van zijn Oeconomia Christiana, reageerde Vondel met zijn Tooneelschilt van 1661 (vgl. wb Vondel ix, p. 380). Reeds in 1654 had hij de dominee aangevallen in 683 twee samen uitgegeven hekeldichten, waarin hij op Wittewrongel toespeelt in de regel: 'Een zeeslang, wit van tong, zich wrong [...]' (Uit-vaert van Orfeus en Speelstrijt van Apollo en Pan, wb Vondel v, p. 793-806). Het zal echter niet deze uitgave zijn, waarop Six in zijn gedicht reageert. Het blaamrym was immers een naamloos stuk (r. 30), terwijl Vondels beide hekeldichten voluit ondertekend zijn. Tegen welk gedicht Six wel in opstand is gekomen, kan ik niet zeggen. Zijn gedicht staat op p. 503-504 van zijn bundel. annotatie 2-3 oogen [...] Gelyk twee appels', oogappels 4 dat licht: dwz. een van die ogen 6 heiden: zowel magistraat als kerkeraad 7-8 Onaangesien ... reen: Zonder te letten op de waardigheden van deze twee, die de macht hebben te straffen met de tuchtroede en met woorden 9 Sociniaan: 'aanhanger van een schandelijk geloof'. De Socinianen hul- digden ketterse opvattingen. Zo ontkenden zij het bestaan van de Drieëenheid. Na r. 23 licht Six zijn twijfel over 's dichters rechtzinnigheid toe. 11 ontsach: gezag, prestige stoutlik: overmoedig 1 2 het linkeroogh: nl. het linkeroog van de staat (r. 2): de kerkeraad 1 3 Wyl: Omdat den stoel: de preekstoel 14 Na schriftsgewys: Naar het aanwijzen van de bijbel, Op grond van bijbelplaatsen 15 in Amstels wyk: in Amsterdam 16 Te dempen raadt: Aanraadt dicht te storten (vgl. poel) 1 7 Zoo: expletief, vat Wyl (r. 13) op 18-22 van ... altemet: van hetzelfde soort, dat men zo nu en dan moet kort- houden en wegsnijden, als de twintig nagels aan het lijf en de haren op het hoofd zijn, die men van tijd tot tijd moet inkorten en afknippen om het lichaam rein te houden 2 3 vileine snaatrer: valse praatjesmaker 2 4 Hervormlingh: Lid van de gereformeerde kerk vaste reen: goede grond 2 7 des kerkenraads: dwz. van het linkeroog van de staat (vgl. r. 2 en r. 12) 2 8 smert: (ook) zeer doet 29 al den druk: de hele oplage 3 5 Geduurend 7 schouwlik schouwtooneel: Zolang de afschuwelijke schouw- burg duurt (vgl. wnt xiv, 964, deze plaats) 3 6 die stichtelyke keel: nl. Wittewrongel 3 8 dat godloos top: die opperste goddeloosheid, nl. de schouwburg 684 [392] ONBESCHOFTHEIT VAN JAN RAP EN MAAT, ONDER DE LESSE OOVER EKLIPS, GELEESEN DOOR ALEXANDER DE BlE, PROFESSOOR IN DE STARREKONST (p. 668) toelichting I111653 kreeg de wis- en sterrekundige Alexander de Bie (?620-1690) toestemming openbare lessen in het Atheneum Illustre te geven. Hij gaf die lessen (in het Latijn en in het Nederlands) aanvankelijk zonder ervoor betaald te worden. In 1654 werd hem een vast hoogleraarstractement aangeboden (nnbw x, 64-65). Zijn les over de eclips zal verband hebben gehouden met de zonsverduistering van 12 augustus 1654 (vgl. Six' gedicht no. [100]). Over het opstootje bij die les heb ik geen nadere gegevens kunnen vinden. Six* gedicht staat op p. 504 van zijn Poësy. annotatie 1 de Kooningh: waarschijnlijk ook in een verwijzing naar Alexander de Grote (vgl. 's professors voornaam) bietjes: bijtjes 2 de korf, daar 't Y op roemt die de bijenkorf is, waarop Amsterdam prat gaat 3 het son, en maan, en stargebloemt: de bloemen die zon, maan en sterren als het ware zijn 4 syn ryk: zijn bijenvolk 5 Zoo: expletief, vat Teruyl (r. 1) op 6 dringende geweld: geweldig gedrang 7 Het heirtje: Het bijenvolkje om haar waapenspeld: aan de verdediging van hun angel 8 De goudbron: De gouden honingverzameling stort: valt om drommels: duiveltjes [393] RAAD AAN DEN GEENEN, DIE MYN RYMEN MISHAAGEN (p. 671) toelichting Evenals de eerste twee delen Dichtbosch opent Six dit derde deel met een gedicht over zijn dichtwerk. Het gedicht staat op p. 507 van zijn Poësy. annotatie i de beste kruiden stooven: kruiden zo goed bereiden 5 heet, die wanschaapen: vindt de ander lelijk 6 Der dichtren Prins kon self wel slaapen: Zelfs de eersteling onder de dichters sliep wel eens. Vgl. het spreekwoordelijke 'Ook Homerus slaapt wel eens' (zie Horatius, Ars poëtica, 359) 7 myn spel, noch blaaren: dwz. mijn zangwijs, noch mijn bladen met gedichten (vgl. kruiden en speelen, r. 1 en r. 3) 8 Dan: Anders dan 9-10 Eerst... basten: Die (aan de buitenkant) eerst een bittere smaak hebben voor de snoepers en die moeilijk te kraken basten hebben voor zwak- 685 ke gebitten. Na de bittere smaak en de moeilijk te kraken bast blijkt de noot dus ook nog leeg te zijn. 11 ieweringhs: ergens toch nog wel (wnt vi, 1386, deze plaats) te staade: van pas 12 depeeperlaade: het vak voor de peper in een winkel (vgl. wnt xii, i, 115 9-1160, deze plaats) 1 3 slechte kommunyen: kleine kruideniertjes (komenijen) 14 peeperhuisjes: puntzakjes (wnt xii, i, 1170, deze plaats), nl. van het papier met Six' gedichten (het veelgebruikte beeld gaat terug op Horatius, Epist. 11,1, 269-270) 15 mee: ook al doogen: deugen 16 huisjes: stilletjes, privaatjes onder: 'aan de onderkant' 17 de staarten: de achterwerken 1 8 Verguld se: Kleur ze goud afgespeelde kaarten: oude speelkaarten (die dus als toiletpapier gebruikt werden) [394] LONDENSCHE ClPRESSEN, OP HET GRAF VAN KORNELIS BlKKER, HEERE VAN SWIETEN, &C. BURGEMEESTER, EN RAAD t'aMSTERDAM (p. 672) toelichting Dit gedicht staat op p. 507-509 van Six' Poësy. annotatie titel Londensche: Uit Londen afkomstige. In de herfst van 1654 was Six in Londen. Cipressen.- de cypres geldt als een rouwboom (wnt iii, ii, 2177) Kornelis Bikker: Cornelis Bicker, Heer van Swieten (1592-15 september 1654), gecommitteerde raad van 1651 tot 1653, burgemeester van Amsterdam in 1646, 1650 en 1654 (Elias, Vroedschap 1, p. 175) 3 daar: daar waar 3-4 op [...] Myn aandacht slaa: nadenkend ... bezichtig 3 V onthooft Withal: het van zijn vorst beroofde Whitehall, waarvóór Ka-rel 1 in 1649 was onthoofd 4 van 7 Y, veel mylen: vele mijlen van het IJ verwijderd 5 verschieten: schrikken (vgl. een schoot, r. 6) 6 Gegreepen: Getroffen schierlyk: eensklaps, onverwachts by een schoot: door een pijlschot (vgl. r. 1-2) 7 Al weer: vgl. r. 19 I o leste: laatst overgebleven die: nl. de Bikkers, die met lof: door aanleiding te geven tot lofdichten (?) II korts: nog onlangs gaf: te drukken gaven (discongruentie) eedle stof: verheven drukwerk. Ik kan niet precies uitmaken welk drukwerk Six hier op het oog heeft. 686 i 2 albeschikkers: hoofdbestuurders, dwz. burgemeesters i 3 Wel rymer, nu weer aan het rymen: Een zelfaansporing die door de woordkeuze duidelijk maakt dat Six zijn eigen voortbrengselen minder hoog aanslaat dan de genoemde eedle stof, r. 11. Slaat weer op Six' eerdere lijkdichten op Andries en Jan Bicker (overleden in 1652 en 1653, vgl. de gedichten no. [303] en [347])? 15 myn meedeburgers smart', het verdriet van mijn stadgenoten 16 swymen: zullen krachteloos blijken te zijn 1 7 wat al: hoeveel 1 8 Glngh [...] af: Verliet 19 Flus: Nog maar net Korver: Nicolaes Corver (1589-8 september 1654), burgemeester in 1650, 1652 en 165 3. Bij zijn dood was hij tresorier van de stad (Elias, Vroedschap 1, p.y47o; Dapper, 1663, fol. 12 verso). 2 o voor: ten gunste van braaf: edel dorst: durfde 21 kloeken: doortastende 22 geslis: uitdoving, stilling (vgl. wnt xiv, 1827-1828) 26 wierdbeleght: werd belegerd, nl. door Willem 11 in 1650 27 neergeleght: tot bedaren ... gebracht (wnt ix, 1747, woordspeling met 'zijn ambt neerleggen', vgl. r. 28) met geen: zonder 2 8 met ampten af te wysen: door zijn functies neer te leggen. Bij de beëindi- ging van het beleg stelde Willem 11 de eis dat de gebroeders Bicker zouden aftreden. Op 3 augustus 1650 traden zij af, maar zij werden reeds op 22 november, kort na de dood van de Prins, in hun ambt hersteld (Elias, Vroedschap 1, p. 175). 3 o Op: Bij die duistre nacht: dwz. die ellendige gebeurtenissen bij het beleg 31 om plicht: uit verplichting aan Bicker 3 2 dat gesteente: die edelsteen (met een woordspeling van Bicker met 'bik- kel', steentje?) 3 3 Die weldaad: Die goede daad van Bicker niet om waardeeren: niet genoeg te waarderen 3 5 Geoeffent: Verricht ondersaat: burger 3 6 voe sterheer en: pleegvaders, beschermheren (wnt x x 11,1, 139) 3 7 sweeten: met een woordspeling van 'zweten' met Swieten, Bickers rid- derhofstad (vgl. de titel) 3 9 bankrottieren snood beleid: de sluwe toeleg van bankroetiers 40 die boelbank: de welbekende Desolate-boedelkamer, een college dat in geval van faillissement rechtsprak en een curator aanstelde. De Amsterdamse Desolate-boedelkamer was in 1643 ingesteld (Dapper, 1663, p. 502). Vóór die tijd had Cornelis Bicker zich vooral voor die taken ingezet, wil Six zeggen. 4 3 eendraght, tusschen broers: spreekt Six hier in het algemeen of doelt hij op zekere onenigheid tussen de gebroeders Bicker? 44 beslommert: gekweld 687 4 5 wyl' terwijl konnen: in staat zullen zijn te 46 Het doodlyk onrust'. De verontrustende dood 47 werd', wordt 48 In assche: Tot as als bei die uitgebluschten: zoals die beide uitgedoofden, dwz. Corver en Bicker 5 1 Het licht: Er is ... licht als hetplagh: zoals het er vroeger was 5 2 Het vol getal schynt tweemaal ronder: Het volledige aantal sterren ver- spreidt een dubbel zo sterk schijnsel (Amsterdam telde immers vier burgemeesters) 5 3 slaa 'tgesicht: wende de blikken met starrewysen: evenals de astronomen 5 4 Rond Heemelwaarts: De ronde hemelkoepel in ander vuur: een andere ster 5 6 ontrysen: oprijzen vanachter 5 8 toppunt: zenit dan te voor: dan die ster (dwz. Pater) vroeger al straalde (vgl. r. 60) 5 9 het glanssend spoor: de lichtende loop (van die ster), dwz. de schitteren- de carrière van Pater 60 Pater, Kolonel, en richter: Albert Dircksz. Pater (1602-1659), brouwer, regent van het Spinhuis (1634), kapitein der burgerij (1646, of vroeger) en kolonel (1653). Vóór zijn benoeming tot burgemeester was hij weesmeester (Dapper, 1663, fol. 12 verso; Elias, Vroedschap 1, p. 417). Met richter duidt Six zijn functie van weesmeester aan, mogelijk met een beroep op Psalm 68:6. 6 2 Vaader: Pater 64 Zoo: Dan [395] Beleeftheits Schaaduw, aan den eedlen Jan Gournei, heere te houghton (p. 674) toelichting Het gedicht dateert waarschijnlijk van 1655. In dat jaar reisde Six voor de tweede maal naar Engeland en hij had zich voorgenomen dieper in het land door te dringen dan de eerste maal, in 1654, toen hij alleen Londen bezocht. Mogelijk bezorgde Abraham Grenier hem een introductie bij zijn gastheer in Northamptonshire (vgl. gedicht no. [406], met name r. 20). Dit gedicht staat op p. 509-510 van Six' Poësy. titel Beleeftheits Schaaduw. Flauwe afschaduwing van ondervonden vriendelijkheid Jan Gournei: Welke Jan Gournei Six bedoelt heb ik niet kunnen vaststellen. In Northamptonshire (vgl. r. 2) zijn drie 'parishes' van de naam Houghton: Hanging Houghton, ten noorden van de stad Northampton in de Orlingbury Hundred en Great en Little Houghton, beide ten zuid-oosten van Northampton in de Wymersley Hundred, 688 maar van een grond- of grootgrondbezit van een adellijke familie Gournei is mij bij geen van deze plaatsen iets gebleken. In het aan Northamptonshire grenzende Bedfordshire ligt een 'parish' Houghton Regis in de Manshead Hundred, waarin een 'manor' van zekere Hugh de Gurney (ook wel Gurnay gespeld) en zijn nazaten was gelegen. Hij leefde echter enkele eeuwen eerder. Mogelijk woonde Jan Gournei dus buiten Northamptonshire maar bezat wel een kennelijk groot stuk land binnen de grenzen van die County. Zekerheid over dit alles heb ik echter niet kunnen krijgen. In zijn gedicht no. [449] noemt Six nog een Edward Gournei, kennelijk een familielid van deze Jan of John Gournei, of De Gurney (History of the County of Northampton iv, 1937, p. 197-200, 262-270; History of the County of Bedford in, i9i2,p. 389-394). 1 Het eedelhuis van Gourneis bloed: De adellijke familie van het geslacht Gournei 2 Northampton: Northamptonshire, het graafschap Northampton, vanouds een centrum van zowel wolindustrie (vgl. r. 5-6) als jacht (vgl. r. 13-18) soet, en goed: aangename en nuttige bezittingen 3 eige: in eigen bezit verkerende 4 als voor dwergen: dwz. zo ver doorbuigend door de zware vruchten dat die voor dwergen bestemd lijken te zijn 6 als voor een sneeuwbal: als was het een sneeuwbal, zo dik, wit en veel voorkomend 7 Langhs: Verspreid over gebouwde daalen: valleien met bouwland 9 oopen: gastvrije 1 o vreemd: terwijl ik toch een vreemdeling was 1 3 gaat: zal... gaan 13-14 myn gedacht, Ontrent: mijn gedachten over... Six bedoelt dat hij altijd aan Dat huis zal denken als hij zijn gedachten zal laten gaan over de jacht op patrijzen of hazen. 15 winden: windhonden 1 7 een net: een vogelnet 18 Op 7 snufflen van een hond: Met de hulp van een snuffelende speurhond beset: vangt 19 Anne: een, denkelijk ongehuwd, familielid van Jan Gournei 20 Susanne: Suzanna, de schone en kuise vrouw van Jojakim uit het apocriefe vervolg op het boek Daniël, die door twee 'oudsten' bij het baden werd begluurd 2 1 Wiens: Wier 2 1 haar hoef: de hoeve van de familie Gournei (?) 22 in den kouden boef: in de kerel die vurigheid mist. Six bedoelt zichzelf; al was hij een kuise vrijgezel, hij werd door de aanblik van de naakte Anne Gournei tot een 'Suzannaboef', een oude, maar wellustige kerel (Vgl. WNT XVI, 594). 2 4 knoproos: nog niet geheel ontloken roos op haar stengel: dwz. van haar geslacht (vgl. r. 25) 2 6 bloeijen doet: in bloei lijkt te zetten (woordspeling met bloed) 689 [396] BUSKRUIDS DONDER, EN BLIXEM, TE DELFT (p. 675) toelichting Het kruitmagazijn in Delft ontplofte op 12 oktober 1654. Six was toen in Engeland en zal eerst later het bericht van de ontploffing hebben gehoord. Het gedicht staat op p. 510-513 van zijn bundel. annotatie 1 Delfsck Delphisch vlak. volkomen 2 voor. meer dan ... geleden 4 Gods Woord: dwz. Gods vleesgeworden Woord, Jezus (als ware profeet) 5 Die loogenmond: Die leugenprofeet (het orakel) pulken prop: zo'n stevige stop 6 toegeklonken: dichtgeklonken 7 Borst: Barstte op: open 8 eene delf: een put (wnt iii, ii, 2389 verklaart bij deze plaats 'Sloot, vroeger ook: gracht, vaart', maar ik denk dat Six hier het diep in de grond gegraven kruitmagazijn bedoelt) 9 Die duivel: nl. die van het orakel sprenkel: vonk 10 7 waapenhuis: het arsenaal. Het voormalige Clarissenklooster in het noord-oosten van Delft bevatte een verzameling kanonnen in de kloostertuin en een voorraad grondstoffen voor buskruit (salpeter en zwavel) in de kapel. Het buskruit zelf werd op hetzelfde terrein bewaard in een in de grond verzonken kruittoren, het zgn. 'Secreet van Hollandt' (Zwitser, i98i,p. 15-16). van Staatenkruid, beleegen: gevuld met het buskruit van de Staten van Holland en West-Friesland 1 2 Een bresche, en tocht: Een opening en een doorgang 14 7 al: alles 1 7 doelens: de in de nabijheid van het magazijn gelegen Oude en Nieuwe schuttersdoelen 17-18 meenigh sterk, En swak gebouw: er werd gezegd 'dat 'er niet een Huys binnen de gansche Stadt gevonden wierd, dat niet eenige schade geleden hadde [...]' (Van Bleyswijck, 1667, p. 624). 2 o Herfstboogaarden: de ontploffing vond immers op 12 oktober plaats slooten: grachten 2 2 sportlen: gespartel 24 Geblaakt: Geblakerd verlemt: verminkt gestampt aan mortlen: vermorzeld 2 6 in 7 Heemels oogh: in de richting van de zon 2 7 Plutoos mond: mond van Pluto, de onderwereldgod 2 8 pyp: opening, kanaal 3 3 een dooden schrik: een dodelijke schrik 34 lange: oude (wnt viii, i, 1042) beseeten: in bezit genomen 35-36 den richters oogenhlik, Des lesten daghs: het moment van de komst van de Rechter van de jongste dag 3 7 bedwelmt', verduisterd (wnt ii, i, 1261) 3 8 banger, zeer bang (of: banger dan de bezitters van 7 wroegende geweeten, r. 36?) 42 stukke verssenen: dwz. de bloederige resultaten van nutteloze weerstand (vgl. Handelingen 9:5) 44 bloote: ontblote, van het schedeldak beroofde 4 5 kas: kast 47 vertroost: stelt... gerust (vgl. r. 38) 4 8 Met dat: Op het moment dat de plof: het neerploffen ervan den poel: de krater (wnt xii, ii, 2950) toegeslongen: dichtgeslingerd (wnt xiv, 1782: 'Alleen bij six v. chandelier') 49 vervaarden: angstige 5 o Ligurie: In mei 1654 hadden een noodweer en een aardbeving de streek rond Genua getroffen. De toestand was zo ernstig dat het bericht ervan tot in Nederland doordrong (Hollandse Mercurius, 1654, p. 64). nergens: nooit op enige plaats naa: op vergelijkbare wijze gequollen: geteisterd 5 1 Van: Door maandaghs: 12 oktober 1654 viel op een maandag. 5 2 hol: waarschijnlijk bedoelt Six 'uitgehold'. Liguri?was zeer beroemd wegens zijn marmergroeven. 53-54 De Needer lander [...] alleen Niet: Niet alleen de Nederlander 5 4 die blik: die bliksem (wnt 11,11, 2843) donderbaldringh: (dat) gerommel van de donder 5 5 self: zelfs 55-56 gebrught... boogesteunen: dat een stenen brug met negentien pijlers bezit, waarop huizen staan. Six bedoelt de met huizen en winkels bebouwde London Bridge die inderdaad negentien 'pointed arches' telde (Kent, 1970, p. 50). 5 7 wy: nl. Six zelf en een of meer metgezellen streeden: redetwistten 5 8 loopt bruisen: bruisend ... loopt. Het Theemswater bruiste tussen de pij- lers door, omdat men watermolens in de stroom had aangebracht (Kent, 1970, p. 52; vgl. Huygens 1, p. 217: Voor-hout, r. 95-96). 5 9 rood gelee ky of blond: rood of helder zou zijn. De Theems zou immers nog steeds rood gekleurd kunnen zijn door het vergoten bloed van Karei 1. Van een werkelijke rode tint van de Theems is mij niets gebleken (vgl. Wheatley, 1891, m, p. 361-366 en Kent, 1970, p. 509-512). Ook in een ander gedicht (no. [354], r. 24) gebruikt Six het beeld van de Theems die rood blijft van het in 1649 vergoten bloed van Karei 1. 62 schoot: knal 6 3 naaste: aangrenzende, dwz. aan de overzijde van het Kanaal gelegen 64 wis: zeker een kruidslot: een kruitmagazijn opgevloogen: in de lucht gevlogen 691 6 5 d'ander helft van Greevelingh: het gespaard gebleven deel van het Vlaam- se kustplaatsje Grevelingen, waar eerder in hetzelfde jaar al een bus-kruitontploffing had plaatsgevonden. Grevelingen (nu: Gravelines) was in mei 1652 door Spaans-Nederlandse troepen op de Fransen veroverd. In 1659 werd Grevelingen definitief bij Frankrijk getrokken bij de vrede van de Pyreneeën (Hollandse. Mercurius, 1652, p. 30; Lon-chay, 1896, p. 160). 6 7 vyands: nl. van de Fransen klingh: zwaardkling, wapen 69 dat sterk Oostender gat: dat versterkte kustplaatsje Ostende 7 o Wel duur verkryght: Ooit tegen hoge kosten belegerd voor 7 sterker Sluis, in Vlaandren: voor de muren van het nog beter versterkte Sluis in Zeeuws-Vlaanderen (paradox). Bij het beleg van Ostende door Spinola (1601-1604) trachtte Prins Maurits de Spaanse troepen van Ostende weg te lokken door een beleg rond Sluis te slaan. Op 20 augustus 1604 viel Sluis in zijn handen, maar een maand later moest Ostende zich aan de Spanjaarden overgeven (Van Sype-steyn, 1887, p. 95). 71 %oo: op die genoemde wijze liefst: het liefst, nl. liever dan Sluis, waar het uiteindelijk niet om begonnen was. Ostende was namelijk van groter strategisch belang. 7 2 bussepoer: buspoeder, buskruit 73 7 lee niet langh: er ging niet veel tijd voorbij (wnt vin, 11, 2223) de kreuple boo: of de kreupele boodschapper. Gezien de afstand tussen Delft en Londen zijn het waargenomen gedruis (r. 60) en deze 'bestofte' bode geen aan de werkelijkheid ontleende elementen in Six' gedicht (vgl. ook de vraag omtrent de kleur van de Theems, r. 59). 75 al te noo: tot zijn groot verdriet 7 6 Uit Maasens diep: Uit de Maasmonding, nl. vanuit Delfshaven, de voor- haven van Delft 77 och arm: achl 8 4 Niet ongekrenkt: Nergens onbeschadigd (sluit aan bij een overwonnen stad) 87 7 Duiveldom: dwz. de helse ontploffing (vgl. r. 9) 8 8 kerkkroon: torenspits 90 braaf: edel konstelyke: kunstig bewerkte 9 2 Als dankbaar aan: Aangezien het... dankbaar was planters: grondvesters 9 3 om, en om: aan alle zijden 94 Van glas: Met het glas uit de kerkramen ongequetst: inderdaad was de tamelijk fragiele tombe van de Oranjes in de Nieuwe Kerk gespaard gebleven (Knuttel 75 84 (1654) fol. a 2 verso) 9 5 lauwerblom: laurier (als symbool van de onvergankelijkheid) 96 naa [..'.]geeven: toegeven aan, zwichten voor (wnt ix, 1502-1503) 97 de nydge duisternis: de afgunstige duisternis van de hel 98 Sich: Zichzelf schaadliker: met groter nadeel min beschaaden: minder beschadigen, dwz. zelfs opluisteren 100 doorluchtigheits: van hoogverheven eer 692 i o i -1 o 2 Dat [.. .J Saam spanne: Laat... samenspannen 103 Oranjes blos: De blos op de Oranjevrucht groene schel: de groene schil, de schil van de Oranjevrucht die nu nog groen is, dwz. de bijna vierjarige Willem 111 105 de druk: het gedrukte woord 106 de Faam: de roemgodin. Six denkt waarschijnlijk ook aan de grote metalen Fama die alleen met de tenen van de linkervoet op de graftombe rust. Het evenwicht van het beeld luisterde zo nauw dat het bij de bouw van het monument enkele malen opnieuw moest worden gegoten. Bij de ontploffing bleef het echter overeind (Van Bleyswijck, 1667, p. 267). vergeeten ^ou: zou ophouden 107 gaade loose daan: weergaloze daden 108 Waard voor ge stelt: Die het verdienen dat ze zijn opgetekend correctie Op p. 512 in de bundel van 1657 staat in r. 64 van dit gedicht kruid-sloot. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot kruidslot. [397] Prognostikaaci (p. 678) toelichting Dit gedicht op de Lord Protector staat op p. 513-514 van Six' Poësy. In de herfst van 1654 was Six in Engeland annotatie titel Prognostikaaci: Prognosticatie, Voorspelling. Six sluit zich met deze titel aan bij de rond de jaarwisseling veelvuldig verschijnende toekomstvoorspellende pamfletten die hetzelfde woord in de titel dragen. De wat merkwaardig ogende spelling van het woord wijst mogelijk in dezelfde richting. 1 rechte: bekwame werd ge kent: krijgt die naam 2 Wyl: Doordat 3 mids: omdat donrechte: de slechte, onbekwame 4 Dry spansels: Drie span, dwz. zes paarden. Cromwell had van de hertog van Oldenburgh 'ses jonge graeuwe Paerden' cadeaugekregen. Na een middagmaal in Hyde Park wilde hij de paarden zelf uitproberen, nam plaats op de bok van zijn koets en gaf de paarden de zweep. Ze sloegen echter op hol en Cromwell werd van de bok op de disselboom geworpen, zijn benen verward in het tuig. Het gespan ging nog harder rennen, omdat het pistool dat hij op zak droeg, bij de val afging. Bij een bocht in de weg werd Cromwell afgeworpen, maar hij bleef ongedeerd. De Hollandse ambassadeurs in Engeland deden enkele dagen nadien uitvoerig verslag van het ongeluk, in een brief van 16 oktober 1654 aan de Staten Generaal (Verbaelvan Van Beverningk, 1725, p. 619-621; vgl. Grosheide, 1951, p. 99). 693 op Jakobs veld: in St. James's Park. De ambassadeurs houden het op 'het hooge Parck', de Hollandse Mercurius van 1654, p. 102-103 geeft op: 'Hydeparck'. 6 Zoo: expletief, vat mids (r. 3) op 7 veel vergens: veel aansporen warsch: wreed 8 de toom: het gespan [398] AAN HET BIERGLAS (p. 679) toelichting Six volgt in dit gedicht Horatius' Ode m, xxi na, een aanspraak aan een wijnkruik (Arens, 1961, p. 21). Het staat op p. 514-515 van Six' Poësy. annotatie i Doorschynighys: Doorzichtig ijs (wnt iii, ii, 3038, deze plaats), als om- schrijving voor: glas. De aantrekkelijke emendatie is al voorgesteld door Frederiks, 1883, p. 228. Van Es, 195 3, p. 92 handhaaft de lezing glas uit Six' bundel. Men vergelijke echter het contrast met ooven, de omschrijving blank kristallyn en de annotatie bij r. 8. Genoemde elementen verliezen hun zin als geen emendatie wordt aangebracht. 's glashuis ooven: de oven van de glasblazerij 3-4 Zoo ... is: Voorzover uw binnenste niet tot bovenaan is volgeschonken (dus: voorzover uw glazen wand uitsteekt boven het bierschuim) 4 Ceres nyn: bier. Ceres is de godin van het graan. 5 -6 van ... boom: van het schuim, dat zijn belletjes allengs uiteen laat spat- ten, naar beneden tot op de bodem (wnt xx, ii, 581, deze plaats) 8 Van Weesper hiacinthe toogen: Van Weesper teugen met hun hyacint- kleur. De 'winter' van het op ijs lijkende glas (r. 1) is bij het inschenken dus veranderd in een 'lente' van fleurig bier. Six' hiacinthe zal op de kleur van het Weesper bier slaan. In Pers' Suyp-Stad (1628) is het bier vermeld als 'Weesper bloeme? (Pers, 1978, p. 120, r. 458). 9-10 in de halve maan, Met krytgestarnte: in de Weesper brouwerij 'De drie Sterren met de Halve Maen' (Salomons, 1982, p. 33). Van Es, 195 3, p. 173 verklaart kryt- met: wit. Misschien kan een krytgestarnte echter ook een 'kring van (drie) sterren' zijn (vgl. wnt viii, 1,25 3-254). I o vol gewassen: vol 'gegroeid', vgl. 'volle en wassende maan' II Ten tyde, dat: dwz. In de wijnmaand oktober, wanneer. Six vergelijkt hier bier en wijn en laat blijken dat hij het eerste verkiest. Bier is bovendien vroeger in het jaar te drinken. In r. 18 is het aanroepen van Wyngaardgoon dan ook min of meer plagerig bedoeld. 1 2 Om: Om ... te oogsten druifkabassen: druivenmanden (wnt vu, 1, 784, deze plaats) 16 Verborgen draaght: In u verborgen houdt in V vloedend lyf: binnen uw 'vochthoudend lijf' 17 een: één 19 steene: kreun sinken: over mijn wangen lopen 694 2 o Alleens of: Net alsof 2 i besinnen: wensen, begeren (vgl. wnt ii, ii, 2478) 2 2 kop: bokaal, coupe 2 3 Fiaskoons, of Malgaas sop: vocht van de Montefiascone of uit Malaga (vgl. Michels, 1964, p. 198). De Montefiascone ligt ongeveer 80 km ten noord-westen van Rome. Men verbouwde er de muskadeldruif. 2 8 Verduuwen: Verteren 2 9 Wat: Waarom vergeefs: nl. zonder dat ik naar hem luister Hippokrates: ik vond het advies wel vermeld in Plinius, Naturalis histo-ria xxiv, xli, 67-68, maar niet in Hippokrates' werken. Staat Hippokrates hier misschien voor 'de medische stand'? 3 o Tamriskbier: Bier dat enige tijd in tamariskhouten vaatwerk heeft ge- staan, zodat in het bier stoffen uit het hout zijn opgelost. Plinius raadt het middel vooral aan miltlijders aan. 31 's nachts: dwz. een nacht lang verwaaijen: vervluchtigen, bederven in de open lucht 3 2 Om hulp: Met het oog op de geneeskrachtige werking Straasburghs houte fles: dwz. een tamariskhouten kan uit Straatsburg. De kruidkundige Dodoens, die miltlijders het middel ook aanraadt, meldt: '[...] Clusius seydt, dat hy in Duytschlandt tonnekens oft kroes-kens van den Tamarisch-boom, die aen den Rhijnstroom wast, ge-maeckt heeft ghesien; [...]' (Dodoens, 1644, p. 1201). 3 3 dat schryven: dat voorschrift 34 werd: zal... worden 35-36 ellendigh blyven, Om: in de ellende (van mijn ziekte) blijven ter wille van mijn liefde voor Weesper bier (zonder tamarisk) 3 6 varschen: frisse 3 7 Eer: Nog liever (nl. dan dat Tamriskbier) moer: modder, een modderpapje 3 8 Kolloquint: kolokwint, een zeer vuil smakend en zeer krachtig purgeer- middel (wnt vii, 11, 5137, vgl. ook Dodoens, 1644, P- 622-625) 39 En na de werkingh Ceres glas: En dan, na de medicatie, een glas bier (dus: liever gebruik ik het bitterste middel en drink daarna fris bier, dan dat ik het kostelijk bier bederf tot geneesmiddel) [399] Trouw Van Robbert Kaffart, En Maria Wyntjens (p. 681) toelichting Het huwelijk van de weduwnaar Robbert Kaffart met Maria Wyntjens zal in de winter van 1654-165 5 hebben plaatsgevonden, blijkens Six' gedicht no. [406], r. 81. Six noemt Kaffart daar een oom, maar ik heb de precieze familierelatie niet kunnen reconstrueren. Robbert Kaffart was een voornaam koopman van scheepsbenodigdheden op de landen aan de Middellandse zee (Watjen, 1909, p. 358-359 en p. 361). Voor een Samuel Kaffart (een broer van Robbert?) had Six enkele jaren eerder al eens een huwelijksdicht gemaakt (no. [150]). Six' epithalamium op het bruidspaar Kaffart-Wyntjens heeft de vorm van een Pindarische ode. De Keer en de Teegenkeer hebben dezelfde rijmwoorden. Inhoudelijk zijn ze eikaars tegenhangers. Het gedicht staat op p. 515-517 van Six' bundel. 695 annotatie i welks naam\ nl. 'de dood' 3 vygbeet: beet in de verboden vrucht 4 bestemoer: ons oude moedertje, Eva 6 geschilderty naa: afgebeeld als 7-8 neergeleit, Benydight: die vermoord werd uit afgunst 9 beene: uit beenderen bestaande 11 doodplek: doods spoor bedroeft: wordt bedroefd 1 2 van trouwen handelt: gaat trouwen 1 3 werd verbreidt: wordt voortgeplant 14 reedelyke mieren: metaforisch voor: nijvere mensjes 15 Verheught; in: En dat monster is blij met stervende eensaamheit: een eenzaam sterven 16 haast vervielen: weldra te gronde zouden gaan 1 8 Met weeuwen, en te weeuwenaaren: Door echtelieden tot weduwen en we- duwnaars te maken 21 Diegryns: Dat grijnzende monster 2 2 keisers naamen: Kaffart woonde dus aan de Keizersgracht. 2 3 Wyl: Toen lentemaand: maart 2 5 flitsen: pijlen, schichten 2 6 duif: nl. zijn eerste vrouw 2 8 Niet min vervaar lik: Zeker zo beangstigend 29 scheutschen: geneigd om opeens uit te schieten en te bijten (wnt xiv, 545, deze plaats: 'eenmaal aangetroffen') 3 o Met onse groot moer eerst gehoor en: (de liefde,) die met onze grootmoeder Eva ontstond 3 2 Gekonterfeit, naa geen geraamte: Zeker niet afgebeeld als een geraamte 3 3 Maar elpen beeltnis: Maar als een ivoorblank beeld (van een Nimf r. 3 5) 33-34 ingeleit Van: 'ingelegd' met, begiftigd met 3 6 quetsende aanvokt: door te wonden aankweekt (zij verpreidt liefde met haar pijlen) 3 9 Bedroeft: Wordt bedroefd verbreidt: groter wordt, toeneemt 41-42 in gemeensaamheit, Geerft: die wij allen geërfd hebben 42 en waar wy in vervielen: en die waarin wij zelf vervallen zijn 4 3 Maar vroolik: Maar die lieve Nimf is blij 4 5 maaghdendom: tussen voorheen ongehuwde echtelieden. Robbert Kaf- fart was weduwnaar, Maria Wyntjens was nooit getrouwd geweest. plant, op plant: nakomeling op nakomeling (vgl. 'voortplanting') 4 8 Boomsdwarssloot: de Kornelis Boomendwarssloot, tegenwoordig Recht- boomssloot geheten (d'Ailly, 1963, p. 161). Kennelijk woonde de bruid daar. 49 Wyl: Toen namelijk (als verklaring bij 7 doodste, r. 47, vgl. ook r. 21) 51 Kaffarts oogen: de blikken van Kaffart, als pijlen, afgeschoten door de Nimf 53-54 die ... docht: die niet aan hertrouwen dacht, met het oog op zijn panden (wnt v, 1716, deze plaats). De betekenis van panden is mij niet duide- 696 lijk. Het woord kan kinderen (wnt xii, 291) betekenen, maar ook bezittingen (wnt xii, 291-292). Wilde de degelijke Kaffart aanvankelijk niet hertrouwen, omdat hij zijn erfgenamen (kinderen uit zijn eerste huwelijk?) wilde beschermen? Maria Wyntjens kon zijn bezwaren kennelijk wegnemen. Bracht zij geld in in het huwelijk? Of bedoelt Six dat Kaffart, uit verdriet, aanvankelijk niet dacht aan de betere oplossing voor zijn kinderen, nl. een huwelijk dat hun een goede stiefmoeder zou bezorgen? 5 6 mocht: kon, wilde 5 8 ontseit: afgewezen 61 maagen: meisjes (nevenvorm van maagden in rijmpositie) 62-63 die ... saagen: die elkaar voorheen niet kenden 64 flus: weldra 7 nieuwe koor: het koor van de Nieuwe Kerk 6 5 mengelde, onder: vermengde zich met (waarschijnlijk waren de Kaffarts, familie van de Sixen, afkomstig uit Keulen) 66 gevoeght: samengevoegd 6 7 Heul nu, paartje, heul aan heulen: Geef, paartje, elkaar nu kus op kussen (wnt vi, 708, deze plaats) 69 Trekkebek, gelyk de krak/es: Kus elkaar zoals de duifjes elkaar met de snaveltjes kussen (wnt viii, i, 63, deze plaats en xvii, 1, 2451) 70 Kleef gelyk het kleevergroen: Blijf bij het zoenen aan elkaar plakken zoals klimop zich vasthecht (vgl. wnt vii,'ii, 4004, deze plaats) 71 swakjes: zachtjes, teder 7 2 een soontjen: wiens forsheid aansluit bij de stevigheid van een zoen 7 3 een susjen: een meisje, wier tederheid aansluit bij een wat swakjes gege- ven kus (vgl. ook de oppositie mannelijk-vrouwelijk in Teel en Baar) 74 Heemel kroon dit houwlikslusjen: De hemel krone dit lieve huwelijksgenot [400] aan P.K. (p. 684) toelichting Is dit gedicht misschien gericht aan Pieter Klaaver (vgl. het sonnet no. [74])? Het staat op p. 517 van Six* bundel. annotatie i daar aan is niet misseit: daar hebt u gelijk in 3 gestaadicheit: bestendigheid, onveranderlijkheid (tegenover mijn eigen veranderlijkheid, r. 1) [401] verrukkinge van sinnen (p. 685) toelichting Het gedicht staat op p. 518-519 van Six' Poësy. annotatie 2 kraai, en kauw, en ex ter: dwz. onoordeelkundige praatjesmakers. Het begin van dit gedicht is een navolging van het begin van Horatius' 697 Ode in, i. Horatius legt daar het niet-ingewijde vulgus het zwijgen op en vraagt stille aandacht voor zijn verheven geïnspireerde poëzie. Hij is immers een priester van de muzen. 3 Wat\ Eenieder die 4- 5 Een ... vier. Die als een wonderlijke haan is, die in zijn hart een heilig vuur (van inspiratie) voelt (vgl. wnt ix, i 136). Six' haan staat tegenover de vogels in r. 2. 6 eeuwigh in de rust', in de eeuwige periode van rust 7 7 Rond bereidde: het heelal schiep 8 nieuwen: dwz. een vóór die tijd dus kennelijk niet bestaande 10 Op sjnen duim: Zonder enige inspanning met %ee, en kust: dwz. door een scheiding (de kust) aan te brengen tussen het water (de %e? en het land (de grond, r. 9) (Genesis 1:9) 15 laaiende: (daarna) achterlatend 1 8 es m er oud: smaragd. De genoemde kostbaarheden zijn in verband te brengen met de beschrijving van het nieuwe Jeruzalem in Openbaring 21. 19 planten: voetzolen, voeten (wnt xii, i, 2289, deze plaats) 2 1 noch seegh van hoogh: van nog hoger daalde ... neer 2 2 Een laakensprei: Een uitgespreide doek, in verband te brengen met het linnen laken dat Petrus uit de hemel zag neerdalen in een Vertrekking van zinnen' (Handelingen 11:5-6, vgl. de titel van dit gedicht) van sneeuw: uit sneeuwwitte draden 2 3 scheemringhs: verblindende schittering 24 karmosjnroot: purperrode letters. Verwijst Six hier ook naar de opposi- tie sneeuwwitte en karmozijnrode jonden (Jesaja 1:18) en wil hij hiermee extra benadrukken dat zijn vragen zondig waren? 26-30 God... zptt: deze regels citeren het geschrevene. De regels 26-28 geven antwoord op Six' eerste vraag (r. 6-7), de regels 29-30 op Six' tweede vraag (r. 8-10). 2 8 en gloenden schouw: en een gloeiende vuurhaard (de hel) 2 9 wilkeur: soevereine wilsbesluit (dat voor de mens ondoorgrondelijk is) voldraagen: geschapen, geboren doen worden (wnt xxii, 735, deze plaats) 3 o Met wat hy eeuwigh baaren f{pu: Evenals alles wat hij (daarna) nog eeu- wig zou scheppen 34 Ik schimde: Als een schim zo snel viel ik 3 5 opgevat, van 7 aardsch gewicht: opgevangen door de aardse zwaarte (door de traagheid van mijn aardse lichaam, vgl. Van Es, 1953, p. 184). Blijkens Six' omschrijving van zijn dichterlier als een in de ochtend kraaiende haan (r. 4) kan men hier denken aan een ontwaken uit een droom, waarin de droombeelden reminiscenties aan bijbelpassages waren. 698 [402] op D.E. (p. 686) toelichting Het gedichtje staat op p. 519 van Six* bundel. annotatie titel D.E.: niet thuis te brengen 1 Een Burgemeester, dwz. Zélfs een burgemeester gegroet: die gegroet wordt 2 Licht weer: Groet terug ... met slecht: eenvoudig, niet-hooggeplaatst wel burger lyk: als het een goede burger betaamt 3 E - - : E. (die toch niet eens burgemeester is). De naam is blijkens het metrum drielettergrepig. beskoten: bedekt [403] Trouw Van Joannes Dilman geneesheer, Met Elisabeth de Vry (p. 687) toelichting Johannes Dilman ( ?629-...) trouwde in 1656 met Elisabeth de Vry. Hij was de zoon van Six' arts, vriend en verwant Simon Dilman. In 1650 liet Johannes zich inschrijven als medisch student in Leiden en legde daar in 1654 zijn artsexamen af (vgl. Six' gedichten no. [295] en no. [381] en de terloopse vermelding in gedicht no. [406], r. 82). Dit gedicht staat op p. 519-521 van Six' Po?sj. annotatie I -4 Apol... baakelaar: Apollo, die 81 jaar terug nog met de rei van zijn ne- gen muzen van de berg Pindus op de Leidse 'studieberg' kwam en toen getooid werd met de groene lauwertak van de rivier Peneus. Six doelt op de stichting van de Leidse universiteit in 1575. De vermelding dateert het huwelijk in 1656. Aan de oever van de Peneus werd Apollo's geliefde Daphne in een laurier getransformeerd. Apollo en de muzen zijn hier voorgesteld als behoeders van de wetenschap (vgl. ook r. 35). 5 Viel klachtigh, aan dat wyse koor: Beklaagde zich tegenover die wijze schare van de muzen 6 Hoe Dilman, die: Waarbij Apollo vertelde, hoe Dilman, die ... (de hoofdzin wordt eerst opgevat in de herneming Nochtans hoe hy, r. 20) syn groene lente: zijn jeugd 7 hem: Apollo (ook god van de geneeskunst) 8-9 Om ... trekken: Om namelijk voor die gift van zijn jeugd de titel van geneesheer terug te krijgen (als uitleg bij op rente) 9 wes: waarvoor, voor welk geschenk hy: nl. Apollo II Korts: Nog niet lang terug (nl. in 1654) voor: nog vóór (Dilman was toen ongeveer 25 jaar oud) 1 2 een lauwerkroon: dwz. de loffelijke titel van geneesheer 699 13-14 goud... haaien-, in waarde en luister opweegt tegen goud op een weeg- schaal 15 Mids: En om die reden de God der sonnestraalen: Apollo 16 in verscheiden taal: in een andere taal dan de onze, het Latijn (bij de eed van Hippokrates) 17 Dilmans leeven: Dilman zijn leven lang 2 o Nochtans hoe hy: En Apollo vertelde, hoe hij (Dilman) desondanks (vgl. de annotatie bij r. 6) op 't onvoorsienst: terwijl dat toch geenszins te verwachten viel 21 Gelyk meineedigh: Als het ware met een eedbreuk (van de Hippokrati- sche eed) om gewin: omdat hij er beter van wilde worden 2 2 Syn wyse troep: nl. de wijze muzen 2 5 verleegen: verontrust 2 7 schoon hegeurt: met heerlijke geur omgeven 2 8 Mirtjes: de altijd groene mirt is Venus gewijd 29 waapenjonghskens: bewapende liefdesgodjes, Cupidootjes 3 o Voorsach: dwz. Wist al (voordat zij het had gezien?) dat Febus was ge steurt: dat Apollo boos was 3 1 een roosevlaagh: een vlaag rozegeur 32 In 't ronde der beraande schaaren: Temidden van de muzen, die overleg pleegden 33 te moedgevaar en: tegemoet getreden 3 4 soete reeden: een lief antwoord 36 V %y my geweeten: dan moet dat mij, Venus, verweten worden 3 8 minles: les in de liefde 41 Aan heldre deuchdsaamheit: bijstelling bij r. 40 4 3 Voorts t nl. zo lang dat het ook poëzie zou lijken 24 Kan ik: Als ik ... kan 709 2 5 fy suimnis, my bekent', foei verzuim!, waarvan ik mij terdege bewust ben(?). Six geeft de bode de schuld dat zijn vorige brief (dwz. het voorgaande gedicht) een halve week is blijven liggen. 2 6 Toen\ Nadat 7 ander rym: het andere (hierbijgevoegde) rijmwerk, nl. het voorgaande gedicht reisvaardige was volendt: voor verzending gereed was gemaakt 27 om verandringh: omwille van een verandering van de inhoud. Six excuseert zich hiermee voor het feit dat zijn vorige, nu eerst verzonden dichterlijke brief geen rekening houdt met de informatie die de inmiddels van Grenier ontvangen brief, vol dubbelsinnigheit (r. 1) hem verschafte. Hij verzendt zijn rym in niet-bijgewerkte vorm, omdat hij een wijziging niet aandurft. Die wijziging zou immers de pointe van zijn eerdere gedicht hebben aangetast, want Greniers brief bevatte juist de gegevens die hij in dat gedicht voorstelde te hebben gehoord Onder kolf, en klik, op straaten en waarvan hij in dat gedicht beweerde dat Grenier ze zou hebben achtergehouden. 28 7 Valt al%oo licht: Het is zeker zo makkelijk. Six suggereert hiermee de inspanning die op het Vryen van Abraham Grenier hem gekost zou hebben. 2 9 Vry dan al voorts: Als u dan nu aan 't vrijen blijkt te zijn, ga er dan ze- ker mee door maar slaat er eijers in: maar maak het kort (wnt iii, iii, 3973, deze plaats), dwz. ga met voortvarendheid te werk, hap toe; uiteraard met een verwijzing naar de naam van Greniers beminde: Anna Arentse. 30 uw bloed, en huisgesin: uw familie en huisgenoten [408] OP DE LEEDIGE UUREN, VAN C. HuiGENS, RIDDER &C. (p. 700) toelichting Het gedichtje staat op p. 530 van Six' Poësy. annotatie i - 3 Heeten ... uur en: Als dichtwerk, als 7 Costelick Mal en als dat mooie ge- tal van de Printen bij heer Huygens ledige uren ('vrije tijd') heten (vgl. Huygens' Otia of Ledige uren van 1625) 4 vol stofs: vol zinvolle inhoud (in contrast met leedige) verduuren: zullen verduren, doorstaan 6 altyd: 'constant' [409] NOODIGINGE TEN AVONDMAAL. OP DE WYSE VAN DEN 24 PSALM (p. 701) toelichting Het gedicht staat op p. 531-532 van Six' bundel. annotatie i sonder roem: zonder zich daarop te beroemen 3 roemt: zich gelukkig prijst 710 5-6 op't pascha/eest, Van 7 aavondmaah op het paasfeest dat het Avondmaal is 6 ter goeder daagen: op de zondagen dat het Avondmaal wordt gevierd (enkele malen 's jaars) 7 werd: zal... worden Ahasueers banket: een overvloedige maaltijd als die van koning Ahas-verus (Esther i) 9 God in deegh der pausgenooten: God in deegvorm (de ouwel als het li- chaam van Christus) van de Rooms-katholieken 11 teikens van Gods lichaam: nl. 'sichtbare teeckenen ende panden', vgl. de Heidelbergse catechismus, zondag 29, antwoord op vraag 79 (Bakhuizen van den Brink, 1976, p. 193) 15 Door 's Vaaders keuse, en wil: Door de uitverkiezing en wil van God de Vader 16 Schaft: Verschafte (ooit) 17 Aan vrucht: In de vorm van vruchten 1 8 ouderen: dwz. onze ouders, Adam en Eva 20-21 Men ... hem: dwz. Men eet het vlees en drinkt het bloed van Christus, de Hogepriester, bij die maaltijd (vgl. Johannes 6:5 3 en Hebreeën 4:14) 2 3 als sneeuwwit: als witte sneeuw 2 4 langs de swarte hooven: over de zwarte tuinen (van de zonde) 27 milde: zachtaardige (of: vrijgevige?) 28-29 dief... moordenaar: het gereformeerde formulier voor de viering van het Avondmaal vermaant hen die met deze (en ook andere) ondeugden besmet zijn, zich van de tafel des Heren te onthouden. 32 De rotse: De rots waaruit Mozes water sloeg (Exodus 17:6) 't Man: het manna (Exodus 16:14-15) wildernis: woestijn 3 3 dorst, en honger: dwz. aan een dorstige en hongerige 34 vloogh: ben ... opgevaren [410] TROUWDAGH, VAN ABRAHAM GRENIER, RECHTSGELEERDEN (p. 702) toelichting Dit is het eigenlijke epithalamium onder de gedichten van Six die verband houden met Greniers huwelijk op 17 maart 1655. Het metrum is uitzonderlijk: het lijkt erop dat de regels met mannelijk eindrijm bestaan uit drie anapesten, die met vrouwelijk rijm uit twee anapesten en een amfibrachys. Sommige regels kunnen echter beter met een nadruk op de eerste lettergreep gelezen worden (zoals r. 4), al is het metrisch patroon dan niet meer zo regelmatig. Waarschijnlijk probeert Six een Antieke lyrische maat in het Nederlands toe te passen. Het gedicht staat op p. 5 32-5 34 van zijn Poësy. annotatie 1 en 't heilige woord: en het heilige Woord (vgl. immers Johannes 1:1) 2 Om te scheppen: Teneinde de schepping te doen plaatsvinden, dwz. Bij de schepping (de bepaling is afhankelijk van baarde, r. 4) 2-3 de lucht, en aarde, Met heur schepsels: object bij baarde (r. 4) 3 in iegelyk oord: op iedere plaats, overal (elk op zijn plaats?) 711 4 een alniet: een volkomen niets baarde: schiep 5 blos: bloesem (wnt ii, ii, 2925) 6 allerlei: als het metrum hier regelmatig is, dient het woord gelezen te worden met elisie van de e-klank 7 van 's sonnen karros: door de zonnewagen van Apollo 8 die goudstraal: dwz. dat zonlicht 11 met banden, aan hand: dwz. hand aan hand 1 2 onknooplik vereent: verenigd op onscheidbare wijze (wnt x, 1709, deze plaats) 1 3 Wist [...] van: Kende 14 iet bedurven: ook maar enigszins verwelkt (wnt v 1, 1385) 15 Nuchter cierlik: Ongerept sierlijk als het was 16 onbesturven: levendig-helder 17 vermeert: doet uitlopen (woordspel met Meert; of refereert Six aan een volksetymologie?) 1 8 begreep de daagen: omvatte de dagen, heerste alle dagen (wnt ii, i, 1428) 19 Na vee le uur en, in maanden, verkeert: Die na vele uren (een lange tijd) in maanden overgingen 20 Die, in jaaren, een eeuw voldraagen: Die, overgegaan in jaren, een eeuw volmaken 22 vrlendllk: lieflijk 23 Op den ramrugh: dwz. In het teken van Aries. Bij het lentepunt (21 maart) komt de zon in het teken van Aries te staan (vgl. Verkuyl, 1985, p. 492). gement: door de ram gevoerd (vgl. wnt ix, 542) 2 5 beaamt: beademt het west: de westenwind 2 6 een veurboo: een voorbode 2 7 Dat: nl. het west, Dat het moessaad: het zaad van de groente 2 8 puilen: zwellen, uitbotten (wnt xii, 11, 475 5) 2 9 Tamme hoppe: Dodoens' Cruydt-Boeck prijst de 'scheutkens oft ionghe uytspruytselen van de Hoppe'. Met name de 'bladeren van dit cruydt, ende de malste steelkens, ende de Hop-brocken oft bellekens selve ghesoden ende ghedroncken, openen de verstoptheydt van de lever, milte ende nieren, ende reynighen dat bloedt van alle onsuyverheydt, de selve door de pisse afiaghende: [...]' (Dodoens, 1644, p. 672). Six lijkt echter een salade van hopspruitjes te verkiezen boven een aftreksel ervan (vgl. r. 31-32). 3 o Voor verstoppingh der miltepynen: Bij pijnlijke miltverstopping, de kwaal van de dichter 3 1 Eert: Doet... eer aan 3 2 porcelynen: vaatwerk van porselein 3 3 Wildsafraansel: Wild, op saffraan gelijkend gewas (vgl. wnt xiv, 18- 19, dat echter geen afleiding saffraanselkent), dwz. de krokus (?) koleurde anemoon: de gekleurde sieranemoon 3 5 de bollen der Kelsersche kroon: de bollen van de Keizerskroon, een lelie- achtige sierplant, Fritillaria imperialis (wnt vii, i, 2080) 3 6 Looven: Beloven, Doen ... verwachten. De genoemde soorten staan dus nog in knop. 712 metheele rissen: met hele rissen tegelijk (wnt xiii, 590, deze plaats) 3 7 ooft: dwz. fruitbomen 3 8 Botten [...] en knoppen: Doen ... uitbotten en doen ... ontspruiten. Het wnt kent van deze beide werkwoorden alleen het intransitieve pendant. teenen: loten, twijgen 3 9 d'amandel: het amandelboompje (een tuinheester, wnt ii, i, 342) 40 een appel: een appelboom al aan het speenen: nu al vrucht zettend (wnt xiv, 2737, deze plaats), nl. bloesem dragend en tegelijk vrucht zettend 42 Lost: Verlost, Bevrijdt os, en koeijen: ossen en koeien 44 Graase hooter: grasboter (wnt v, 5 84 noemt het gebruik vangraase op deze plaats en elders bij Six zonderling en twijfelt of er sprake is van een verbogen vorm dan wel een afleiding van gras) doenoovervloeijen: overvloedig ... doen geven (vgl. wnt xi, 2183) 4 5 kleppentert: kleppert. Het woord is door Six gevormd van kleppenter, ooievaar, dat hij uit Kiliaan kende, verklaart wnt vii, ii, 3893 bij deze plaats. al: heel, zeer, of: nu al? 46 het rit sigh gegilp: het hitsige, geile getsjilp (wnt iv, 783, deze plaats en xiii, 609, deze plaats) 7 mosje: 't musje 4 7 ten Heemel: aan de hemel, in de lucht goeds moeds: vrolijk, welgemoed 48 schaatert: weerklinkt... van vrolijke geluiden 49 grimmelt: krioelt, wriemelt (wnt v, 779, deze plaats) 51 kittelt: prikkelt 52 Al de swem schaar: Al wat zwemt 53 Watveur: Welke 53-54 herscheppen geen aam, En nieuw leeven: herademen en herleven er niet 5 8 min kan besteeden: kan liefhebben 5 9 der minlike trouw: van het liefdevolle huwelijk 6 3 In: Wegens, Door, of: Met (vgl. wnt vi, 1475 en vgl. r. 76, hieron- der). In sluit niet aan bij voort te teelen, maar wordt opgevat in doet glimmen, syn minnende vier: het vuur van zijn liefde 64 Bet: Te beter glimmen: opvlammen en mee kan deelen: dwz. en het op haar kan overdragen 6 5 Themis akkers: De akkers van de godin van het recht, dwz. De rechts- geleerde werkzaamheden van Grenier braak: onbewerkt 67 alleenigh: slechts 6 8 minnelanden: in contrast met Themis akkers 69 solders, van graanengepropt: met zaaigoed volgepropte zolders (vgl. het Franse 'grenier', graanzolder) 70 bedden: zaaibedden Ciprisgronden: de akkers van Venus, de Cyprische 71 omermpjes: omhelzinkjes (niet in het wnt) omschopt die ... zijn omgeschept (bepaling bij de bedden van Cipris gronden) 713 7 2 deurgraaven: die zijn omgewoeld, geploegd 7 3 Winter baare: Laat de wintermaand (december, de negende maand na maart)... baren 74 Burgemeesters of nicbt, of neeven: Kleindochters of -zonen van burgemees- ter Arentse Westdorp, de vader van de bruid (wnt ix, 1781 en 1930) 7 5 genucht: genoegen, vreugde 76 In: Door (vgl. r. 63, hierboven) veel staats bekeven: veel aanzien zullen genieten 7 7 mindienende schaar: schare die de liefdesgodin dient, metaforisch voor: bruiloftsgasten (bijstelling bij Kupidootjes) 7 8 alvooren: vantevoren bedtapyten: bedgordijnen 79 bepalmen: versieren met palmtakken, traditioneel bij een huwelijksfeest (Schotel, Huisgezin, p. 256) met psalmen, en snaar: onder psalmgezang en snarenspel. Ook het zingen van een psalm of een lied op de wijze van een psalm behoorde tot de bruiloftsgebruiken (Schotel, Huisgezin, p. 276). 8 o met bloempjes van lent konfyten: met lentebloempjes aardig opsieren (wnt vii, 11, 5249) [411] TOEMAATE, ONDER ABRAHAM GRENIERS ANTWOORDE (p. 705) toelichting Op Six' verzoek samen naar Engeland te reizen (gedicht no. [406]) antwoordde Grenier met een brief, afgesloten met het hier behandelde gedichtje. Six nam alleen het afsluitende gedichtje in zijn bundel op (op p. 5 34), de waarschijnlijk in proza gestelde brief liet hij weg. titel to em a ate: Bijvoegsel, Postscriptum 1 Keisbroer: Grenier neemt hiermee Six' aanduiding over (vgl. gedicht no. [406]) schuldight niet myn trouwe: val mijn vriendentrouw niet aan 2 trouwens: immers trouwlik: trouw als zij was, even trouw (met trouwe, trouwens en trouwlik maakt Grenier een toespeling op de reden van zijn weigering: zijn huwelijk) 3-4 met... vaaren?: ook hier neemt Grenier Six' woorden over, vgl. gedicht no. [406], r. 133-135. 4 Heet: Betekent 5 wilt ghe niet meegaan: dwz. al wilt u niet zoals ik in het huwelijk treden (met een Engel paar en). Six had immers besloten ongehuwd te blijven. 6 Komt: Kom hierheen, dwz. naar Zeeland myn reis: mijn 'reis naar Engeland', mijn huwelijk maar: alleen maar 7 Licht of [...] was: Te meer omdat u kunt aannemen, dat... is een Engel: Grenier bedoelt zijn aanstaande vrouw 8 mee: ook 714 ter reis belas: bezweert de tocht naar Zeeland te ondernemen (wnt ii, i, 1719). Maar ook: tot een 'reis naar Engeland', een huwelijk, kan overhalen (nl. doordat zij laat zien hoe aantrekkelijk een huwelijk kan zijn). [412] ANTWOORD OP DE TOEMAATE, AAN DEN SELVEN (p. 706) toelichting Dit gedicht staat op p. 5 35-537 van Six' Poësy. annotatie 2 een Maartsbui: Greniers huwelijksdag viel immers op 17 maart 1655 stroomen: rivieren en zeearmen 5 Welkers: Wier weesen: aanschijn, uiterlijk 6 mocht beleesen: zou kunnen overhalen 7 trouw: huwelijk 8 Deed ik: Zou ik doen 9 om: dwz. zelfs niet om huuwliks krooningh: de huwelijksinzegening 11 Maar: wordt opgevat in dat lykt niet een beet (r. 20) 11 -1 8 Maar ... pikken: de beeldspraak in deze regels komt overeen met die in de amoureuze emblematiek. De eerste twee beelden komen bijvoorbeeld voor in Heinsius' Emblemata Amatoria (no. 32 en 44) en de laatste twee bijvoorbeeld in Cats' Emblemata Mor alia et O economie a (no. 2 en 12). 14 het kluisje: het celletje, het muizevalletje 16 Van: Door 1 8 die ly sterbessen pikken: zij, die; de lijsters, die lijsterbessen pikken 19 Gun dat ik myn trouw %oo heet: Sta mij toe mijn (eventueel) huwelijk zo te omschrijven (zonder daarbij het uwe op het oog te hebben!) 20 dat lykt niet een beet: dat lijkt immers niets, daar zie ik niets in (vgl. wnt 11,1, 1344) 21-25 sach ik [...] My ontmoeten Engelinnen: indien ik ... zou zien (als het mij ... zou overkomen), dat vrouwen als engelen mij tegemoet kwamen, dwz. indien ik ... vrouwen als engelen zou tegenkomen 2 1 zynde: als ik ... zou zijn 2 2 langs: dwz. op veld weggetjes langs 2 4 het boomryk cingelnat: de met veel bomen omzoomde stadsgracht 26 buiten [...] binnen: uiterlijk ... innerlijk (parallel met de tegenstelling tussen r. 22 en r. 23-24: platteland-stad) 2 7 kreegh minnelucht: als ... de geur van de liefde zou opvangen (de geur is hier metafoor voor de verleiding) 28 'k Liep: Dan zou ik ... lopen als Josef: nl. zoals Jozef wegvluchtte van de vrouw van Potifar (Genesis 39) 2 9 dan: dwz. als dat zo is, als dat dreigt te gebeuren 36 'k meine ik beeter weet: ik denk wel beter te weten 3 7 zp?ik was van sinnen: als ik het plan had 7*5 3 9-44 Amsterdam [...] Had[...] 'Licht: Dan zou Amsterdam ... allicht wel... hebben 40 besat: ooit heeft bezeten en nu bezit 41 krielt: wemelt bloemen: vgl. voor deze gebruikelijke omschrijving: wnt ii, ii, 2894 42 Lyk: Zoals 4 5 mach: kan 46-47 By ...graangodin: Met de zoon van de 'korenrijke' (?), nl. de zoon van de graangodin Ceres. Misschien doelt Six op de graangod Triptole-mos, een pleegzoon van Ceres. Van zijn afkeer van het huwelijk (vgl. r. 48) heb ik echter geen bevestiging kunnen vinden. 49 Fryne: Phryne, een zeer schone Atheense hetaere 5 o binnen myn gar dyne: binnen mijn bedgordijn, in mijn bed 51 Dat Xenokrates niet scheelt: Hetgeen Xenokrates onverschillig is. Tij- dens een drinkgelag trachtte Phryne de wijsgeer Xenokrates te verleiden om daarmee een weddenschap te winnen. Haar pogingen hadden echter geen succes (Valerius Maximus iv, 111, ext. 3). 5 2 Sy sliep: Dan zou zij slapen een steenen beeld: zoals Phryne Xenokrates ook noemde, toen zij haar mislukking trachtte te verklaren; zij had begrepen, zo zei ze, dat zij een man had moeten verleiden, en geen standbeeld. 5 5 de Duitsche reis, deur Trent: de reis door Duitsland en via Trento, nl. de tweede reis van Six naar Veneti?in 1651. Het was een bijzonderheid van Duitse herbergen, dat de reiziger er het bed moest delen met een andere gast, een reisgenoot, of, als men alleen reisde, een vreemde. Bates geeft aan, dat men dan een heer, maar ook een karrevoerder kon treffen (Bates, 1912, p. 242; Frank-van Westrienen, 1983, p. 126). Six had het bed dus moeten delen met een schone Fryne. 5 7 Liet: Als ... zou laten minnestuipen: enigszins minachtend voor: aanvallen van verliefdheid (wnt ix, 753) 59-60 7 Moest de selve gangen gaan, Van: Dan moest het aflopen als met (of: Dan zou het ermee (met myn oogh) moeten aflopen als met dat van) 60 den Bischop Ammiaan: bisschop Amianus van Alexandri? die zich de ogen uitstak, toen een schone vrouw zijn begeerte had gewekt. Ik vond de anecdote terug in de exempelverzameling van Sabellicus, maar die spelt 's bisschops naam Anianus (Sabellicus, 1509, fol. xlviii recto-ver so). 6 2 weesen: aanblik 6 3 mintorts: liefdestoorts 64 myn leever: hier als: zetel van de wellust (vgl. wnt viii, i, 1816) 6 5 al is hetys verloor en: al is er (nu in maart) geen ijs meer 6 6 ally kwel: evenwel, desondanks 6 8 Bakken: Hard maken (wnt ii, i, 889 kent alleen een intransitief bakken dat i.v.m. ijs 'hard worden' betekent) 716 t4i3] BOERDE, AAN DEN SELVEN (p. 709) toelichting Dit gedicht staat op p. 537-538 van Six' Poësy. annotatie titel boerde: Grap, Spotternij 1 op goeden grond: dwz. op een goede basis, als het te pas komt 2 boerden: grappen maken (woordspel met 'boeren' op goede grond) jokken: gekheid maken (woordspel met jokken ofjukken, in het juk spannen, wnt vii, i, 545) 3 Al dansen wy, met stokken: Al voeren wij een stokkendans uit, Al zwaaien wij bij het dansen met stokken (vgl. wnt xv, 1834, stokkendans), dwz. Al maken wij plezier met het gevaar de ander te kwetsen 4 Al quetse ik soet, van verre, uw mond: 'Al bijt ik u, van verre, bij de vriendschappelijke kus in de lip', dwz. Al kwets ik u zoals een vriend een vriend kan kwetsen 5 kunt: zult... kunnen mynjokschen sin: mijn speelse bedoeling (wnt vii, i, 328, deze plaats) 6 kittlen: plagerig prikkelen (wnt vii, ii, 3184, deze plaats) soetjes nypen: zachtjes knijpen, een beetje pesten 8 Met u saam: Door u samen 9 Van die: Van haar, die (sluit aan bij feest', de bruiloft werd immers in het ouderlijk huis van de bruid gevierd) 9-10 reekent Te syn: erop rekent... te zullen zijn 11 van Bruids hand: in het handschrift van de bruid 12 Is dit geen feil, wil 't my vergeeven: dwz. Als dit geen fout is (waar ik de vinger bij leg), neem het me dan niet kwalijk 14 Op Neerlandsch: Dat op zijn Nederlands luidt: mans hand booven: dwz. de man heeft de bovenhand, is de baas (hier met name van toepassing omdat hand ook 'handschrift' betekent) 17 de werreld: dwz. de mensheid teelden: voortbrachten 1 8 bestemoer: onze oude grootmoeder, Eva verbeelden: uitbeelden 19 onderhoudt: in stand houdt 20 de dieren: meewerkend voorwerp de wys te tieren: de manier om zich met succes voort te planten 2 2 minlik: verliefd 2 3 leght [...] booven: heeft de bovenhand (maar, in verband met de wys te tieren ook letterlijk: ligt... boven bij de geslachtsdaad) 24 Dies: Daarvoor Zpo: als Zodanige, nl. als Hoofd (vgl. Efeziërs 5:22-24) 2 5 Uw trouwen is noch niet volbracht: Inderdaad is uw huwelijk nog niet ge- sloten. Six neemt de mogelijke tegenwerping meteen op in zijn betoog. 2 6 Maar hoe?: Maar toch - hoe dan wel? De hoe-vraag loopt vooruit op r. 28, die het voegwoord Maar opvat. oopenbaarlik: in het openbaar, 'officieel' 2 7 den Heemel: de plaats immers waar ware huwelijken worden gesloten 717 Zoo greep het huuwlikslot haar kracht'. Is het voorbestemde huwelijk in alle hechtheid tot stand gekomen, bezegeld (vgl. 'moed grijpen', 'hoop grijpen' e.d., wnt v, 739) 'tispoppenmin, die: Hij lijdt aan onnatuurlijke hoofsheid, die ... (wnt xii, 11, 3438, deze plaats) langhs kassye: langs de straat (wnt vii, i, 1735, deze plaats), dwz. in het openbaar set, aan de hooger sye: de belangrijkste positie laat innemen, dwz. aan zijn rechterhand geleidt langhs: op Zoo: Op die manier De maaghden onderscheiden: dwz. Zien wie nog ongehuwd (en dus beschikbaar) is. Een ongetrouwde vrouw ging immers wèl aan 's mans rechterhand (vgl. De Jongh, 1986, p. 40). andere: tweede in der daad Zoo: door die handelwijze ... zeker Dat Ahrams vrouw schier had geschonden: Als die welke de vrouw van Abraham bijna te gronde had gericht. De grammaticale aansluiting (ge-lyke [...] Dat: gelijke ... als, of Dat: Hetgeen?) is niet probleemloos. Abimelech schaakte Sara, toen Abraham haar zijn zuster (en dus min of meer zijn gelijke, zal Six bedoelen) had genoemd. Door Gods bescherming werd zij echter aan Abraham teruggegeven. Zij was behalve Abrahams (half )zuster immers ook zijn vrouw (Genesis 20 en vgl. Genesis 12:11-20). [414] Waarschouwinge, aan den selven (p. 710) toelichting Dit gedicht staat op p. 538 van Six' Poësy. annotatie 2 Op deftige aar ens pennen: Op de vleugels van een edele arend (wnt xii, 1, 1035), dwz. Op een vliegende arend (uiteraard met een toespeling op de achternaam van Greniers bruid, Anna Arentse) 3 Zoo: expletief, vat wanneer op 4 by 'tgebit: aan het bit (wnt iv, 422) 6 Of Ikar %al sich self bedriegen: Of Ikarus zal bedrogen uitkomen, dwz. Of u zult als een tweede Ikarus ten val komen 7 ]"PW> Jupiter in 7 hooghste licht: nl. bij de zon 9 Mach geenen tweeden rieken: Kan nog niet eens lucht krijgen van iemand die hem gelijk is, een rivaal 11 syne rechter: zijn rechterhand ree, met donder: die de donder gereed houdt 12 pulken trots: zo'n bedreiging (wnt xvii, ii, 3365) onder: naar beneden 1 3 Zoo: Als onbeschreeden: ongerepte, onbestegen (vgl. ook de ornithologische term treden: bespringen, bevruchten, wnt xvii, i, 2268) 29 30 31 32 33 34 34-35 36 718 15 in 7 wilde: in 7 wilde weg i 8 Van loose veugelaars gehangen: Die door sluwe vogelaars zijn opgehangen [415] Meely, met den selven (p. 711) toelichting Nog eens maakt Six gebruik van de achternaam, Arentse, van Greniers bruid, om een eigenaardige toepassing van de Prometheusmythe uit te werken. Het gedicht staat op p. 539 van Six' bundel. annotatie 4 deur: door ... heen, tussen ... uit 5 - 8 Maar daar een aar ends huik [...] %al slikken: Maar waar wel de buik van een arend (geen gier) ... zich tegoed zal doen (wnt xiv, 1770) 5 verlekkert, op: begerig naar uw bloed: met de toespeling: uw nageslacht 6 En teelende ingewand: En uw voortbrengende, produktieve binnenste (de lever gold immers als een bloedvormend orgaan, wnt viii, i, 1816), hier echter metaforisch voor: uw sexueel vermogen 6-7 by beurten, aan 7 verquikken Naa 7flaauwen: dat keer op keer aansterkt na verlies van krachten, metaforisch voor: dat telkens opleeft na de verzadiging 7 een stroom: een watermassa, watervlak vloedt: rijst 8 Versaadight nimmermeer, hoe wel se swelt: Die hoewel zij dik zal worden (van het voedsel), nooit verzadigd zal zijn (bepaling bij een aar ends buik). Six heeft het oog op een toekomstige zwangerschap van Greniers vrouw. 9 0 Heemellyk bestierf: o wonderlijke beschikking van de hemel! [416] Savooische Tirannye (p. 712) toelichting Het gedicht is een aanklacht tegen de vervolging van de Noorditali-aanse Waldenzen in 1655. Het is mogelijk eerder als pamflet verschenen, maar van een eerdere versie van dit gedicht is mij geen exemplaar bekend. Het Waldenzisme is een protestantse geloofsvariant die haar wortels heeft in een twaalfde-eeuwse beweging van vrijwillige armoede, ontstaan in Lyon. In 1532 sloten de Waldenzen zich aan bij de hervorming. In het noord-westen van Itali?wisten zij zich beperkte rechten te verwerven. De hertogen van Savoie stonden hun bijvoorbeeld toe zich te vestigen in de landstreek Piemonte, tot de dag van vandaag het centrum van het Waldenzisme. De Savoise tolerantie bleek echter gelimiteerd te zijn en in januari 1655 werden de Waldenzen door een hertogelijke ordonnantie gedwongen zich uit bepaalde gebieden terug te trekken of zich te bekeren. In april 1655 volgde een golf van bloedige vervolgingen die in de protestantse landen woede en medeleven opriep. 719 De in dit gedicht beschreven bijzonderheden kan Six aan nieuwstijdingen of pamfletten hebben ontleend. De door hem genoemde gruwelen worden daarin uitvoerig aan de orde gesteld (vgl. Knuttel 7617-7636, de historieprent in de Atlas van Stolk (no. 2250, van 165 5) en die welke is bijgebonden in het door mij geraadpleegde exemplaar van Léger, 1669, respectievelijk Muller, no. 2115 en no. 2114). Nadere gegevens over de Waldenzen zijn te vinden in Léger, 1669, Comba, 1950 en Tourn, 1988. Het gedicht staat op p. 5 39-543 van Six' Poësy. annotatie 1 der dichtren trotse styl: dwz. de dichtkunst die het verheven genre van het treurspel beoefent 2 Verheugende in bebloede spee/en: Die in bloederige handelingen behagen schept 3-4 En [...] Vertoonende-. En die ... laat zien 3 busse: vuurwapen 5 treurens stof', stof voor een tragedie 6 op te tooi/en: fraai te verwerken 7 7 bloedend hof. de bloedende (en 'bloeiende') tuin 9 Om sien: Om te aanschouwen i o opgerokkent, van: aangehitst door (wnt xi, 1135) ii Door: Door toedoen van 11 -1 2 een oorloghsdrom Van wolven: een troep wolfachtige militairen 1 3 Waldoos saad: volgelingen van Pierre Valdès (ook Waldus of Waldo ge- heten). De Lyonese koopman Valdès (twaalfde eeuw) zou de grondlegger van de leer der Waldenzen zijn geweest. 15 Noch: En ook vroom: rechtschapen 16 Van Prins, op Prins, van staat, op staaten: Six doelt op de veelvuldige wisselingen van machthebbers in het gebied. 17-18 om lakken, op den hals Gesmeeten: wegens misdaden, die hun worden aan- gewreven (wnt viii, 1, 924, deze plaats). Volgens een pamflet dat zich tegen de Waldenzen keert, zouden zij zich buiten de hun aangewezen gebieden zijn gaan vestigen. Zij zouden daarbij de katholieken hebben verdreven en enkele Minderbroeders hebben gedood. Voorts zouden zij hun verplichting niet zijn nagekomen om doortrekkende militairen winterkwartier te verschaffen. Zij zouden zich daartegen ook gewapenderhand hebben verzet (Knuttel 7627 (165 5), fol. a2 recto). 1 8 die quansuis doen belgen: en die zogenaamd woede zouden wekken 23 Op eedgedachtigh, noch verbond: Zonder op eed of verbond te letten. Hertogelijke decreten ten gunste van de Waldenzen waren uitgevaardigd in 1603, 38, 49 en 53, maar ook reeds in de zestiende eeuw (Knuttel, 7630 (1655), fol. [a3]verso - [A4]verso). 24 schenden: bezoedelen (vgl. wnt xiv, 421, deze plaats) 2 8 'tgesichtgebrooken: 'van aanschijn beroofd', dwz. aan het oog onttrokken 29 knelt: nijpt de winter: de ordonnantie die de Waldenzen dwong zich tot het katholicisme te bekeren of hun woningen binnen korte tijd te verlaten, werd gepubliceerd op 28 januari 1655 (Knuttel 7630 (165 5), fol. b recto - B2 verso). 720 3 o Die plondermoord: Die roofzuchtige moordlust (de samenstelling niet in het wnt) 31 By pulken hel: Bij zo'n hellevuur van Kerk, en huis maar met: maar wèl door 3 3 Och arm: Ach stakkers! (tussenwerpsel) 34 Schoon: Hoewel... toch al 3 5 harten: herten 3 6 rötfrj-, sprieten: vuurwapens en lansen 3 7 jrprf///: slaat in de boeien {vangen en spannen is een vaste verbinding, wnt xiv, 2579) 3 9 blaakt: verschroeit (wnt ii, ii, 2777) 41 Snerpgloeijend: Gloeiend verzengend (de samenstelling niet in het wnt, Vgl. wnt xiv, 2317) 't geluid: het geroep van de slachtoffers 4 3 Siedkeetels: Kookketels bluistren: schroeien (wnt 11,11, 2930, deze plaats) 44 Ontglommen: Brandende ('Aangestoken') lont, en kaarsen: lonten en kaarsen 45 De plant: de zool (wnt xii, i, 2288) 46 onnooslen: onschuldigen 47 gemoed: geweten 49 Waar: Waarbij. Six doelt op de transsubstantiatieleer. 5 1 bits sout, en kruid: stekend zout en buskruit (vgl. het pamflet Knuttel 7630 (165 5), fol. c2 verso: '[...] hebben daer voorts Peper ende Bos-kruyt in ghewreven, [...]') 5 2 weedoms: pijn 5 3 pent: empaleert (vgl. Knuttel 7630 (165 5), fol. [c3Jrecto: 'Men heefter veel op sijn Turcx door haer Fondement, ende dwars door 't Lichaem gepaelt, [...]') Turkscher wys: naar de gewoonte van de Turken 5 4 Naa: Nadat 5 5 Naast: Evenals, Zoals ook flaauwe: bezwijmde grys: oud 5 6 ooverspeeligh hout: dwz. een paal waaraan zij worden vastgebonden om hun verkrachting te vergemakkelijken 5 7 op: open 5 8 metparssers voeten: met voeten als van een wijnperser 60 die vloek: die vervloekte liederlijkheid 61 Men sleept de jongers, in een koord: Men sleept de jongens in een strop voort 64 smaaken: ondergaan 66 graage: begerige 6 7 Werd doorgescheurt: Wordt in stukken gescheurd (vgl. Knuttel 7630 (165 5), fol. c2 recto: 'twee Soldaten, hebbende een van dese onnoo-sele Schepselen, namen de eene het by 't een, ende de andere by het ander Been, trocken 't selve soo van malkanderen, ende sloegen malkanderen met de stucken') 68 sultquartier: homp slachtafval (vgl. wnt viii, i, 711) van lekkre soggen: als van lekkere zeugen (Kiliaan, 15 99: 'Sogh. j. soegh. Sus, porca') 721 Men gooit er eeve houten med\ Men kegelt ermee (vgl. wnt iii, iii, 4292, deze plaats: 'Naam van een verouderd kegelspel, waarbij blijkbaar de werper van een even aantal kegels won, die van een oneven aantal verloor'). Het wnt vat er [...] medop als 'met afgehouwen hoofden', maar ik denk, dat Six bedoelt, dat men de afgerukte ledematen als kegels opzette (vgl. ook wnt xix, 1780). Sneeuwballen %yn: Als sneeuwballen dienen de manneleeden: de teelballen Het vrouw lik: Het vrouwelijk geslachtsdeel Ijkt een braacelet: lijkt een armband te zijn (rond de pols van de schenders die diep in de schoot tasten). Volgens het pamflet Knuttel 7630 (1655), fol. C2 verso hebben de soldaten 'in hare natuyrlicke partyen menichte van steenen in gewrongen, ende hebben haer in sulck een postuyr laten wandelen, soo lange tot dat sy den geest gaven'. van het haair, gesneeden: dwz. uit het afgesneden hoofdhaar gemaakt in de ringh, en klosbaanspeelen: bij het ring- en klosbaanspel. Bij het 'klossen' moest men een bol door een in de bodem bevestigde ring rollen. De ondergrond moest geëgaliseerd zijn: de klosbaan. Six bedoelt waarschijnlijk twee varianten van dit spel, de een met, de ander zonder ring gespeeld (vgl. wnt vii, ii, 4373-4374 en 4380-4381, deze plaats). sonder hongersnood: dwz. zonder het eventuele excuus uitgehongerd te zijn bekkeneelen: hersenpannen, schedels (vgl. Knuttel 7630 (165 5), fol. C2 recto: 'Van andere hebben sy de Hoofden doen koocken, ende hebben de herssenen gegeten, [...]') Het bekkeneel: dwz. De dus geleegde schedel verstrekt: dient als strotbloed: bloed uit de doorgesneden halsslagader Het spier. Het vlees (wnt xiv, 2768: 'Vroeger veel als onz. collectivum') kerwei: feestmaal (wnt vii, i, 1693), of: zult (wnt vii, i, 1696)? soute kuipen: kuipen waarin vlees met pekel wordt verduurzaamd (vgl. wnt vin, 1, 511) doon: lijken voor den laat sten geeuw: dwz. voordat ze hun laatste adem hebben uitgeblazen (wnt iv, 766, deze plaats: 'de laatste snik, van een stervende') aan: vgl. 'iets aan stukken gooien' schut: geschut (wnt xiv, 1226) moordgelach: gelach bij het moorden (deze samenstelling niet in het wnt, vgl. 'hoongelach' en 'moordgehuil') woedendschettren: uitzinnig schateren (wnt xiv, 527) laacil: ach! karmen, krochen: gekerm, gekreun verbeijen: uitstellen (wnt xix, 404, deze plaats) dat slindend spook: dat verslindende monster desgrooten Negers: van de grote 'nikker', de duivel Of %yn die heir en duivlen leegers?: Of zijn die (Savoise) troepen al legers van duivelen? Hoe was die jonge Vorst %po vreemd: Hoe is die jonge vorst zo vervreemd geraakt? Hertog Karei Emanuël 11 (1634-1675, in 1655 dus 21 jaar oud wordend) was immers vervreemd geraakt van de welgezindheid van zijn voorvaderen jegens de Waldenzen (vgl. de annotatie bij r. 23). 99 Is hy van V echte bedgememt: dwz. Is hij wel door zijn eigen moeder ge- voed? 1 o 1 Van [...]gebaart: Zoals die geboren worden in 103 van duisenden omvaart: door de schimmen van duizenden omgeven 104 Die, met wraaksieke wonden,gaapen: dwz. Die gapende en om wraak schreeuwende wonden hebben. Of: Die hem, met wonden die om wraak schreeuwen, aanstaren (vgl. wnt iv, 274 en 277). I o 5 laauw bebloedt: met nog lauw bloed besmet 106 de mis genaaken: ter mis gaan 107 Daar: Hoewel toch Theodoos: de Romeinse keizer Theodosius (vierde eeuw) die door de heilige Ambrosius de toegang tot de kerk geweigerd werd wegens zijn wrede optreden tegen opstandelingen te Thessaloniki. Eerst na een acht maanden lange periode van boetedoening mocht de keizer in de kerk weerkeren. II o seevende Alexander: Alexander vu, paus van 1655 tot 1657 III Met: Evenals 111 -112 's derdens kerklik seegelmerk, En bul: de bul van Alexander 111, gemerkt met het kerkelijk zegel. Alexander 111 (paus van 1159-1181) riep het Concilie van Lateranen (1179) bijeen, dat de ketterij van de Waldenzen moest veroordelen. De eigenlijke kerkelijke ban werd eerst na zijn dood, bij het Concilie van Verona (1183), uitgesproken. 11 2 voor: ten gunste van 113 roedingh: uitroeiing (wnt xiii, 694, deze plaats) 11 3 -114 dien vroom en stam, In Waldoos tuin: die vrome 'stamboom' in de tuin van Pierre Valdès, dat vrome volk der Waldenzen 115 Vokt: Brengt... voort (wnt iii, iii, 4607, deze plaats: 'In zeer vrij ge- bruik'), Stookt... op 120 den raad der offersanten: de opzet van de 'heiligen' die het misoffer bren- gen, de katholieke geestelijken 122 Op aard, gestookt: dwz. dat hier op aarde gestookt blijkt te worden 1 24 Met kous, en schoenen aan de hielen: dwz. Zonder enige consideratie (vgl. de uitdrukking 'met kousen en schoenen over iemand heen lopen', wnt vu, 11, 5861) 126 Melles m arte lb laar en: de bladzijden van Melles martelarenboek. Bedoelt Six het Groot Recht-ghevoelende Christen Martelaers-Boeck (1619) van Abraham Mellinus (...-1622)? Het eerste, volumineuze deel van dat werk (een volgend deel is nooit verschenen) omvat de geschiedenis van de martelaren tot 15 20. Het is opgedragen aan Prins Maurits en de Staten-Generaal (Nagtglas 11, 1893, p. 167-168 en Mellinus, 1619). De verkorting van Mellinus tot Melles is niet probleemloos, maar ik ken geen ander in de termen vallend martelarenboek. 129 Ofpryst: Prijst... soms Turyn: Turijn, de regeringszetel van de hertogen van Savoie 131 Van Indiaansche slaavery: Wegens de slavernij die zij de Westindiërs hebben opgelegd 723 132 En 7 vrye Neerland niet vergeeten: dwz. En niet te vergeten wegens de tirannie in de vrije Nederlanden 133 den freeveImoed: de boosaardigheid 134 prins F Hippus soudenier en: de soldaten van Filips 11 Augustus (1165-1223), koning van Frankrijk en een berucht vervolger van de Waldenzen. Met prins ('heerser', wnt xii, ii, 4208) zal Six alluderen op Filips' keizerlijke bijnaam. 1 3 5 Aan 7 moorden: Die aan het moorden waren Vaudooische: Waldenzische 136 stieren: zenden 137-138 Zoo ... kerke: vgl. de vermaarde uitspraak van Cyprianus: 'het bloed der martelaren is het zaad der kerk' 140 In leelien: In de vorm van leliën (vgl. Hooglied 3:2) 141 de braam: het braambos (vgl. Exodus 3:2) 143 ooverheert: onderworpen, overmeesterd 147 krygen sy: als zij ... krijgen 148 Op: Over [417] OP HET BURGEMEESTERSCHAP, VAN DEN HEER HENDRIK DlRKSE Spiegel (p. 717) toelichting L11655 werd de lange carrière van de zeepzieder Hendrik Dirkse Spiegel (1598-1667) bekroond met een burgemeesterschap. Daarvóór was hij regent van het Rasphuis (1629), commissaris (1630), schepen en kapitein van de burgerij (1632) en kolonel en overman van de Voetboogdoelen (1653). Vanaf 1632 tot aan zijn dood was hij lid van de vroedschap. In 1655 was hij niet alleen burgemeester, maar ook 'Commissaris van de Neeringe binnen Amsterdam' (Elias, Vroedschap 1, p. 399-400). Dit gedicht staat op p. 543-544 van Six' Poësy. annotatie 2 Schoon naa den daageraad: Al is het al na het tijdstip van de dageraad betoogen: bedekt 5 een recht doorlucht gemoed: een mens met een waarlijk verheven geest 6 wat staats: slechts enkele functies 7 van den nyd verbeeten: door de afgunstigen snauwend afgewezen 8 het: nl. het gemoed, de grote geest van die man 9 Die flus gestopt: Die, zojuist nog tegengehouden (als door een sluisdeur) In groot bestek: nu in een brede bedding 1 o -11 Met... keer en: In de krachtige loop van zijn stroom al degenen die zijn voortstroming wilden stuiten, overspoelt 1 2 laaffenis: 'verfrissende aanzuivering' 7 lands gebrek: de tekortkomingen van de staat 13 gelykenis: vergelijking 14 hoewel ook kriegel: hoewel die stad ook weerstand heeft geboden (aan zo'n doorlucht gemoed) 15 Wil spieglen, in een schoonen spiegel: dwz. Weerspiegeld wil zien in een fraai voorbeeld (wnt xiv, 2752, vgl. 's mans achternaam) 7*4 [4i 8] i6 die de waarheit is: dat die gelykenis juist is 17 Hoe dikwils: Zo vaak als (wordt opgevat in Zoo sack, r. 23) 'tgoede Scheepenschap: de goede raad van schepenen 18 vroomen: oprechte ^7 trouwen: op wie men zich gerust kan verlaten voor geen goud, ontvouwen: die hij gesloten houdt voor omkoperij 20 Om rechtgehenghde: Volkomen terecht toeliet (wnt iv, 856) 21 groot toeversicht: een functie met belangrijke controlerende bevoegdhe- den (wnt xvii, 1, 823) 22 Injaar gebeur ten: In jaarlijkse wisseling. De functies in het stadsbestuur werden elk jaar door een ander bekleed. 23 Zoo: Zo lang (vgl. r. 17) glimmen: luister hebben 24 handschrift: dwz. handvesten, geschreven wetten klaarder licht: een helderder betekenis 26 des nydaards: de mond van de afgunstige 27 Die 7 keurlot wist om ver te stooten: Wiens stem zijn verkiezing tot bur- gemeester (toen nog) wist tegen te houden 28 Wanneer men hem te kiesen stond: Toen men hem (Spiegel) wilde kiezen 29 riep te langh: riep, zoals men reeds al te lang had moeten roepen 30 van vieren: van de vier burgemeesters 3i verderen: eer aandoen, luister geven 32 Die booven, langhs dry kruissen, hangh: (Keiserskroon), die boven het Am- sterdamse wapenschild met drie kruisen prijkt 33 bukt de nyd: moet de Afgunst... het onderspit delven 34 De deughd langhmoedigh doorgedrongen: Zijn voortreffelijkheid, die nu er- kenning heeft gevonden, al heeft zij geduld moeten oefenen 35 des raads der sydsche tongen: van de groep die tegen hem opponeerden (sydsche: 'tegenpartij dige') 36 vergroot: verheven 39 verkniest: doet... wegkwijnen (wnt xx, 364, deze plaats) 40 Zoo veel kan 7 aansien eenes mans: Dat alles vermag één man, die men naar zijn waarde weet te schatten Droom (p. 719) toelichting Dit gedicht op de situatie in Engeland na de onthoofding van Karei 1 staat op p. 545 van Six' Poësy. annotatie i Wat wys Kaldeër: Welke wijze Chaldeeër, welke droomuitlegger (vgl. Daniël 2:2) 2 nachtgesicht: droombeeld 4 de Noorderstroom: de Noordzee 6 schierlyk rees: plotseling oprees 8 tandgeweer: met tanden als wapens 11 dry ribben: het droombeeld voor Thomas Wentworth, graaf van Straf- ford, William Laud, aartsbisschop van Canterbury en Karei 1, terecht- gesteld in respectievelijk 1641, 1645 en 1649 725 i 2 be kroost: bevuild (wnt ii, i, 1643, deze plaats), bekorst (?) i 3 naa: volgens syn: nl. 's monsters 15 in roer: in rep en roer 16 die bloedbalgh: die bloedzwelger heene voer: verdween 17-18 een star Verstrekt: een sprankje helderheid verschaft 1 8 een Beltsa^ar: een profetische droomuitlegger. Beltsazar is de naam die koning Nebukadnezar gaf aan Daniël, die hem zijn droom over het verschrikkelijke beeld op lemen voeten duidde (Daniël 1:7 en 2:31-45). [419] LOF DER WERKEN DES HEEREN (p. 720) toelichting Dit gedicht staat in Six' Poësy op p. 545-547. annotatie 3 bewaar en: omgeven (vgl. wnt 11,11, 2382) 4 En: En scbaaren, die aangesicbt: oppervlak, buitenkant 5 in de baaren: dwz. in het diepst van de zee. God is dus Koning over alle scharen van de hoge hemel tot de diepe zee. 7 Schoon: Hoewel, Ofschoon 9-10 En ... dingen: En die de longen van de hemelse wezens zal aanzetten tot zingen 1 3 vleijen: zoet klinken aan taaien: zangen 15 Der straalen aller straalen: Van de stralende Zon aller zonnen (vgl. Openbaring 21:23) 19 gunstigh siet: goedgunstig beziet 2 o ydle speelen: 'holle klinkklank' 2 1 Hy: God 2 2 geesten: hemelbewoners 2 3 loopen: bewegen, rondgaan 2 6 onder: beneden, op aarde 29-30 Met... vielen: En swermt van al wat onsterfelijk was vóór de zondeval 3 2 in hem: door Zijn wil 3 3 se: haar, de aardkloot 3 4 dondrend vuur: onweer 3 7 Verquikt: Hij verkwikt de aarde 3 8 wintert, ook met seegen: geeft de winter, die ook een zegen is 3 9 weederhoudt: houdt terug, laat niet groeien 40 Den mensch niet toegeneegen: Als Hij verbolgen is over de mensheid 41 aardboom: aardbodem, aarde (r. 41-45 zijn woorden van God) 4 3 weer: opnieuw (na de zondvloed) 44 Maar geeven: Maar nu geheel overleveren (anders dan bij de zondvloed) 4 5 erven: helse scharen 51 Hoe [...]?: Hoezeer ...! 726 5 2 bergh myn doom, verberg de doden die mij (verdoemt geweten) toebehoren (vgl. Openbaring 6:15-16) 5 3 vindeloose: onvindbare, verborgen (wnt xxi, 757, deze plaats: 'eenmaal aangetroffen') 57 7 saalich lyk: in contrast met verdoemt gemeten 5 8 Met syne %lel, aan 7 paar en: Zich verenigend met zijn ziel (ziel en li- chaam verenigen zich bij de jongste dag) 60 J7: nl. f(iel en lyk in God vergaaren: met God in één lichaam verzoend worden (vgl. Efe-ziërs 2:16) 61 7 vaaders soonen: nl. de grote schare in de hemel die een zegelied zingt (Openbaring 19:1-6) 6 3 Gods throonen: de hemelen [420] SCHYN BEDRIEGHT (p. 722) toelichting Het gedicht is tot stand gekomen tijdens Six' tweede reis naar Engeland in de zomer van 1655 (vgl. r. 23-24). Het staat op p. 547-548 van Six' bundel. annotatie 2 In 7 beste van de jaar saisoenen: dwz. In de zomer 3 in d'ombeschorste pyp: binnenin de stam die rondom met schors bedekt is 5 Om: Vanwege heimelyk: verborgen blijvend 8 saffraane: helgele 9 van: door 11 lykwel: evenwel, desondanks het pit: de kern 1 2 Gestooken werd: Aangetast is 14 glad: gezond van uiterlijk (wnt v, 5) kaaken: wangen 15 mortier: vijzel 1 6 wraakt: afwijst 1 8 Die oude slangh: Die Satan, dwz. die langdurige pijnlijke ziekte het spyt Sennert: Sennert ten spijt. De beroemde medicus Daniel Sennert (1572-1637) adviseert de patiënt die geen baat heeft bij geneesmiddelen, zijn toevlucht te zoeken bij 'de goddelicke hulpe en genesingh'. De ziekte is immers door invloed van de duivel ontstaan. Six kan dus bedoelen dat hij dat advies had opgevolgd, dat hij de geneesmiddelen terzijde had geschoven en zich had bepaald tot gebed, maar dat ook dit geen verbetering had gebracht van zijn 'duivelse' kwaal (vgl. Die oude slangh). Sennerts advies trof ik aan in Jonctys, 1638, p. 187, een vertaling en bewerking van passages uit Sennerts werken, waarop Six elders een toespeling maakt (gedicht no. [101], r. 69). 19 al eer: voordat 20 telt: geeft... zich rekenschap van 21 Wel hem: Gelukkig is hij scheer draad: levensdraad (wnt xiv, 346, deze plaats) 727 2 3 nu, in 7 vaaderland: hetgeen Six zelf in het buitenland, nl. in Engeland, plaatst 24 Wel: Op gelukkige wijze uitgaat: uitdooft, sterft de pest: de Amsterdamse pestepidemie van 165 5-1656 (Montanus, 1665, vi, p. 444) [421] kracht des gelds (p. 723) toelichting Het gedichtje staat op p. 548 van Six' Poësy. annotatie 2 Het recht: Het rechte, Hetgeen recht is 3 Wat maakte 7 niet gebreeken: Hoeveel ellende zou het dan wel niet veroorzaken [422] deughd, en ondeughd (p. 724) toelichting Het gedicht staat op p. 548 van Six' Poësy. annotatie i verkniest sich self, met naakte leeden: kwijnt weg in armoede 3 Wie: Waaraan gullen: moeten ontdanken: wijten 4 Dan ... ranken: Anders dan aan hun onschuld, of (in het andere geval) aan hun verbloemde schurkenstreken (wnt xii, iii, 292) 5 De voorige; De eerstgenoemde (nl. de vroomigheit) 6 Daar: Terwijl van hun minnemoer, dat leeren: die dingen (list, diefstal, en valsch smeren) met de paplepel krijgen ingegoten [423] op de reedenstryd, oover de kooninghlyke siekte, te leiden gehouden, door geeraard worst, voor syn Geneesheerschap (p. 725) toelichting Gerard Worst, uit een vermogende Amsterdamse familie, had zich op 22 april 1652 laten inschrijven als student medicijnen in Leiden. Hij was toen 20 jaar oud. Op 21 juni 1655 promoveerde hij er op de these De morbo regio (Over de koninklijke ziekte). Waarschijnlijk vestigde hij zich na zijn promotie als arts in Amsterdam, waar hij in 1665 trouwde met Cornelia van Eijssen. Zijn sterfjaar is mij niet bekend (Lindeboom, 1984, 2207). Dit gedicht staat op p. 549-5 50 van Six' Poësy. 728 de Reedenstryd: de verdediging van het proefschrift de kooninghlyke siekte: letterlijke vertaling van 'morbus regius', de Latijnse benaming voor de geelzucht (vgl. wnt vii, ii, 5281 onder 'koningszeer' en de annotatie bij r. 3 3 hieronder) voor: dwz. ter verkrijging van gee luwe: geelzucht (wnt iv, 1326) geen klein gebrek: een ernstige ziekte verdek: bedekking, bekleding (wnt xix, iioo) Niet ongelyk: In een kleine overeenkomst met, In enige mate gelijkend op %oo: om die reden (de eerste van een zestal naamsverklaringen die Six min of meer gekscherend geeft) uit: 'vanuit', vanwege de situatie in de schuif fiers: de tafelschuimers, de klaplopers (wnt xiv, i 140, deze plaats) vet en grofy Te gulsigh slokkende: doordat ze te gulzig vette en zware spijzen opslokken nimmermeergeleeghde: dwz. altijd met enig voedsel belaste Staagh: Bij voortduring jonghst: uiteindelijk (wnt vii, i, 393: 'In deze opvatting alleen bij six v. chand. aangetroffen') is het: dwz. luidt de eigenlijke naam booghgeel: 'hooggeel' of'booggeluwe' (vgl. wnt iv, 665) naa: naar den boogh Van Iris spansel: het gebogen uitspansel van Iris, dwz. de iris in het oog. De iris (of het regenboogvlies) dankt zijn naam aan Iris, de godin van de regenboog (wnt vi, 2244). geel in 7 oogh: dwz. dat bij die ziekte een gele kleur in het oog vertoont geelvink: omdat de geelvink ook 'koninkje' heet? 7foret: de fret, de speciaal voor de jacht op konijnen gekweekte albino vorm van de bunzing (wnt iii, iii, 4675, deze plaats) Van oogen geel: Die (de fret, die) gele ogen heeft waar mee: nl. 7 foret, waarmee Om duinehooien loos gehangen: Dat op sluwe wijze in de duinen rond konijneholen wordt gespannen Het knyn: Het konijn. De op het eerste gezicht weinig terzakedoende uitweiding over de jacht blijkt de gekscherende verklaring te bevatten van de etymologische samenhang tussen de benaming voor de geelzucht en de fret met zijn gele ogen: de kooninghlyke siekte zou aanvankelijk wel eens de 'konijnelijke' geheten kunnen hebben ... werd: wordt werd[...]gedoopt: komt... aan zijn naam. In r. 19-30 noemt Six een drietal kwalen die op soortgelijke wijze aan hun naam komen: nl. wegens hun symptomen (vgl. r. 4-6 en r. 13-18) of wegens het soort mensen dat aan de kwaal lijden (vgl. r. 7-12). De redenering op basis van analogieën moet zijn gekscherende naamsverklaringen ondersteunen. Zoo werd er pest [...] Genoemt: Evenzo heet een vorm van pest peeperkool: peperkool, peperkoren of pestkool, naam voor de pestziekte die zweren op de huid veroorzaakt (wnt xii, i, i i 59, 1172 en 1393) 2 3 Uitslaande korlwys: Die een korrelgewijze uitslag veroorzaakt (als van peperkorrels) verven: kleur 24 haastigh: spoedig 2 5 werd: wordt gicht: jicht, artritis 26 Hen: mensen 2 7 Geselt: Genoemd 28 verslampampt: zich ... te buiten gaat (wnt xiv, 1560) 28-29 veel keurs Van: allerhande 29 gellheit: overmatigheid, weelderigheid (vgl. wnt iv, 910) Rhynsche struiken: wijn van Rijnse wijnstokken 3 1 wel eer: vroeger 3 2 van een Honger sch heer: door een 'Hongaars heer', een kwakzalver (vgl. wnt vi, 920 en 925 en x, 116) 33 Of Koonlngh: Of door een koning. De handoplegging van een koning werd beschouwd als heilzaam voor geelzuchtlijders. Het wnt meent dat in dit bijgeloof de oorsprong van de benaming 'koningszeer' (morbus regius) te vinden is (wnt vii, ii, 5281). 3 4 Gelyk: Zoals inderdaad 3 5 erf lik aan 't regeer en: dat... erfelijk regeert 3 6 Met raaken: Met aanrakingen, handopleggingen (wnt xii, iii, 73) heilt: geneest de gorgelseer en: dwz. de lijders aan een geelzuchtgezwel in de hals. Ik neem echter aan, dat Six hier sarcastisch bedoelt dat de Franse koning wel eens iemand 'van de pijn in zijn hals geneest', nl. door hem te laten onthoofden. In deze opvatting krijgt Met raaken de betekenis 'Met slagen die doel treffen' (wnt xii, iii, 73). Hier blijkt nog eens dat Six zijn naamsverklaringen als een spelletje geeft en daarbij niet serieus is. 3 7 Zoo: Evenzo Adriaan: keizer Hadrianus. Toen Hadrianus eens koortsig was, raakte een oude blinde man hem aan. Op hetzelfde moment was de keizer genezen en de blinde weer ziende. De anecdote gaat terug op Hadrianus' biografie door Aelius Spartianus (xxv, 3-4). 3 8 Gelyk: Evenals de Keiser Vespasiaan: Suetonius' biografie van Vespasianus (vu, 2-3) vermeldt dat de keizer eens een blinde heeft genezen door in diens ogen te spuwen. 40 nu: in deze tijd nog. Six weet immers alleen twee Antieke en door hem kennelijk als obscuur beoordeelde exempla te geven en laat de 'genezingen' door een kwakzalver en door de Franse koning verder voor zichzelf spreken. was: zou zijn 41 niet wou keer en: zich niet... zou willen wenden 4 2 ontheeren: moeten missen 4 3 sieke, aan: lijder aan 4 5 op stoel: vanaf het spreekgestoelte 46 syn prysllker gevoel: zijn gevoelen dat, zijn visie die lofwaardiger is dan het genoemde bijgeloof 730 47 Al eer: Voordat geneesheer wyen: tot medisch doctor promoveren 49 Dat'. Nu kan het zijn, dat Weesop'. Weesp. Bij de promotie werd Worsts geboorteplaats aangeduid als 'Wesop-Batavorum', bij zijn immatriculatie heette hij nog 'Amstelodamensis', hetgeen dus waarschijnlijk alleen betrekking had op zijn toenmalige woonplaats (vgl. Lindeboom, 1984, 2207). 5 o vry\ vrijelijk, zonder terughoudendheid een tree te hooger tree', nog een trede stijgt in de achting van de mensen 5 1 Als Koers, met hun voesteres: Evenals de bewoners van het eiland Cos met hun min, dwz. met het eiland zelf (wnt xxii, 134, deze plaats) 5 2 Verheeven: Die in de achting zijn gestegen om Hippokrates: vanwege Hippokrates, die afkomstig was van Cos 5 3 keert: komt terug (nl. naar Amsterdam) met Febus blaaren: met lauwertakken. De laurier is Phoebus Apollo gewijd wegens zijn liefde voor Daphne, die in een laurier is veranderd. 5 4 haare Vecht: haar Vecht, waarlangs Weesp immers ligt vermaaren: de lof van ... verkondigen [424] Verjaardagh, Van Kornelis Simons vander Loef (p. 727) toelichting Cornelis Simons van der Loef was getrouwd met Susanna Juliens, een zuster van Six' moeder. Het gedichtje staat op p. 551 van Six' Poësy. annotatie 1 gelooft: looft God (vgl. wnt iv, 1276 en Kiliaan, 1599, ondergheloven Gode). Of had Six' oom geen volledige zekerheid over zijn precieze geboortedag en is de betekenis 'is van mening, denkt'? 2 looven: eren, vieren 3 Geseegent: Hem, die zo gezegend zij 4 Zoo dikwlls, als hygeeven wil een taart: Even vaak als hij ons op taart wil tracteren. Six gaat er immers vanuit, dat zijn oom dat nog heel lang zal willen. [425] hoovaardyes dwaas heit (p. 728) toelichting Het gedicht staat op p. 551-552 van Six' bundel. annotatie titel hoovaardyes dwaasheit'. De dwaasheid van de hoogmoed 1 Gefielde romp: dwz. Mensheid 2 Van 's werrelds klomp: Levend op de aardkluit die de wereld is 6 Hovaardelyk verlieft: Op wie u, ook al uit hoogmoed, verliefd bent 7 uw oogh: nl. waarmee u de hoovaardy aangaapt 8 Dan stremmlendloogh: Anders dan een klonterend loogvocht (wnt xv, 2180, deze plaats) 731 9 peekelglans: glimmend pekel i o op wormenweb', liggend op een zijden bed 11 dan: anders dan leb: stremsel (wnt viii, i, 1200) 1 2 flus: weldra wormekiesen: de tanden van de wormen in uw graf 15 goedigh: goedgunstig, genadig 16 In wat besonder kleed van deughd: Over welke eigen deugd, die u als een kledingstuk zoudt dragen 2 o pry: lichtekooi, hoer (in de gedaante van Lucifer) 22 in't paradys: nl. in de gedaante van de slang 23 Sy stak tweemaal naa d'opperprys: Zij heeft twee maal geprobeerd de oppermacht te verkrijgen (nl. bij de opstand in de hemel en bij de zondeval) 2 4 beur wit: dat waarnaar zij streefde 2 5 Hoovaardigb werk: Elke hoogmoedige daad 28 Gebraakt: Omhooggeworpen (vgl. wnt iii, i, 1009) misbruikt: vergeefs aanwendt 29 plotse lyk: eensklaps (vgl. wnt xii, ii, 2795, deze plaats) aan schuimsel: in de vorm van schuim 3 o Den naam: nl. de naam van golf 3 3 laagh leeven: het nederig bestaan van de mens 3 4 Wat lee syn armoe niet voor spot?: Hoeveel spot moest Hij, in Zijn armoe- de, niet verdragen! 3 6 Werd: Zal... worden [426] Geusemirakel (p. 729) toelichting Het in dit gedicht behandelde 'mirakel' gaat vermoedelijk terug op een incident of praatje in Amsterdam (vgl. r. 13 en r. 46), maar het is mij niet gelukt nadere bijzonderheden over 'pater Joannes' te verzamelen. Mogelijk was hij al voor de alteratie (15 78) in de Oude Kerk begraven en was de aanleiding tot dit gedicht van Six gelegen in de latere heimelijke verering van zijn graf (vgl. r. 46-47). Het gedicht staat op p. 552-553 van Six' Poësy van 1657. annotatie 1-2 Wat breekt men, [...] al winds, engekaakels, Met: Waarom maakt men ... zoveel ophef en rumoer over ... (wnt iii, i, 1246) 2 onse Lievrouw, en der heilgen mirakels: de mirakelen van Onze Lieve Vrouwe en van de heiligen 3 allykewel: evenwel loovense niet: hechten er geen geloof aan (wnt viii, ii, 2918) 5 Waar: nl. Holland, waar %oo: zulke goe kattelyken: voor: goede katholieken 6 minder: minder dan voorheen (nl. dan voor de opstand) deur brillen van kloosterbroers, kyken: dwz. eenzelfde kijk op de wereld hebben als monniken 732 7 %po: indien 8 Sy hoogen licht: Dan zouden zij waarschijnlijk ... buigen de gestorven: de gestorvenen, dwz. Maria en de heiligen, die sterfelijke mensen zijn geweest 9 met troepen: met massa's tegelijk laaci: helaas! i o Daar: Terwijl 11 Hoe [...]?: Hoe ... toch! seldsaam: vreemd i 2 brengen [...] te koop: brengen ... aan de man, komen ... met... op de proppen Kalvyners: dwz. gereformeerden, volgers van Calvijn 14 deeden: zelf tot stand brachten 15 deeglike: deugdzame, rechtschapen (ironisch) 17 Verlyven: Tot een menselijk lichaam ... maken, Transsubstantieren (wnt xx, 931, deze plaats) 1 8 verandert in leeden: nadat Hij in menselijke lichaamsdelen veranderd is 20 op nonnen gelul: op het zeurderig, eentonig gezang van nonnen (wnt iv, 13 21, deze plaats) 21 gehoornt: metaforisch voor: gemijterd in een beere kasuivel: in een kazuifel die hem een beer doet lijken 2 2 %oo: op deze wijze, nl. omdat hij zo gekleed gaat. Of: evenzo, nl. even- zo als Christus verandert in leeden verandert hij in een baarllken Duivel. }s nachts: bij nacht, als men niet goed kan zien 24 vaaght: schoonmaakt 26 Dat: Hetgeen kon leer en: dwz. in staat was te doen 2 7 kalde: babbelde 2 8 Pieter: Petrus, als de eerste paus 29 Het meissen: De meid (wnt ix, 469) 3 o Komt an me: Kom dan naar me toe bengel: schurk 3 1 Gaat van men: Ga dan uit me buurt eindlik: uiteindelijk verflouwt: flauw van schrik 3 2 heet eekelen hout: eikehout uit het vuur 3 4 Past louter: Zorgt zij er terdege voor (vgl. wnt xii, i, 692 en viii, ii, 3092) 3 5 touwt: rost... af abberdaan: zoutevis, gezouten kabeljauw (wnt i, 602) 3 6 die stom is: die verstomd is van schrik gevoeligh van slaan: maar wel gevoelig is voor slaag 3 7 Werd: Wordt 3 9 geloopen, gevloogen: en die aan komen vliegen 40 hou: hela! verbaast: ontsteld, ontzet (wnt xix, 199) 42 panvis: een stoof schotelt je van schelvis of kabeljauw (vgl. r. 3 5; wnt xii, 1, 279) 43 maar: alleen ... maar 733 44 dien weerwolf: met een verwijzing naar de transsubstantiatieleer. 4 5 eer dan: binnen die geest: dat spook 46 Dat: Zodat bagynen: begijnen. Evenhuis vond in de protocollen van de kerkeraad een zaak van zekere hondenslager, die voor steekpenningen klopjes in de kerk zou hebben gelaten 'om superstitie te bedrijven op het graf van pater Johannesen.' Hij vermeldt echter geen nadere bijzonderheden (Evenhuis 111, 1971, p. 36). 47 te wjden die stee: die plaats (opnieuw) te wijden. De Oude Kerk was na de alteratie (1578) immers ingericht voor de gereformeerde eredienst. In de Oude Kerk vonden overigens ook nog Rooms-katholieke begrafenissen plaats: in 1652 werd Leonardus Marius er begraven (vgl. wb Vondel v, p. 550-551). 48 alree: reeds 5 o Zielmis offranden: de offerplechtigheden van zielemissen 5 2 wie engeust er nu niet?: wie zal er nu nog geen geus worden? [427] MüGGEJACHT (p. 73 i) toelichting Het gedicht staat op p. 554-555 van Six' bundel. annotatie i Angh: Bevreesd 3 '/ verlaaten bed: het bed, dat ik nu om die reden heb verlaten 4 muglans: de angel van de mug tornooi/en: steekspelen houden 5-7 Gelyk ... verhuist: Zoals een door 'boerentergers' (belastinggaarders) met heffingen kaalgeplukte boer verhuist naar een ander stuk grond dat weldra leeggeplunderd wordt (wnt vii, 1, 965, deze plaats en xvi, 185) 9 schrinkels: scharminkels (vgl. wnt xiv, 1074, deze plaats) maar: slechts 11 Die: nl. De nacht, die 1 2 vermoeit: terwijl ik vermoeid ben 1 3 het tuinhuis: Six zal doelen op de buitenplaats 'Ceulen' van de familie Six van Chandelier in de Diemermeerpolder 15 Als Domiciaan de vliegen las: Zoals keizer Domitianus vliegen zocht (Domitianus bracht dagelijks uren door met het vangen en doorboren van vliegen, vgl. Suetonius, Domitianus 111, 1) 16 gesteeken: gestoken (dwz. geslagen, de woordkeus sluit aan bij het verhaal over Domitianus) 20 rymen: in tweevoud samenklinken, 'gelijkluidend gonzen' (Van Es, 1953, p. 169) 31 Die bloed, om bloed, heeft ingeset: dwz. Die heeft bepaald dat bloed met bloed vergolden moet worden 3 2 fOnvree: En die niet tevreden is 734 3 3 Weffels'. bulten. Het woord is alleen op deze plaats en in Kiliaan, 15 99 aangetroffen (Schenkeveld-van der Dussen, 1986 b, p. 240). Duidt de hoofdletter op een toespeling, bijvoorbeeld op een naam? spellen-, spelden, angels 3 5 bestraalt', met haar angel... gestoken {straal', angel, vgl. wnt ii, ii, 2171, deze plaats) 3 8 kukuitor. muskietennet, klamboe (het woord zou teruggaan op het Spaanse cucuito, muskietengordijn, vgl. Frederiks, 1883, p. 279-280) de hut: hun onderkomen in West-Indi? 40 wegjaaght: dwz. verre houdt 41 slaaplet, neetelbekken: beletters van de slaap, stekelbekken 4 2 Sangers spel: zang en muziek 4 3 Des soete SangGodins bevel: Het bevel van de lieve muze (van zang, mu- ziek èn lyrische poëzie: Euterpe) 45-47 quel... wegh: ga kleingeestige kritikasters kwellen en ga gauw de boos- aardige beoordelaars (van poëzie) verdrijven door ze te steken ('steek hen gauw weg'). Van Es, 195 3, p. 170 laat vollisten (naar de vitter Zo-ilus) echter betrekking hebben op de 'stekende kwelduivels' en ziet het woord dus als een aanspreektitel voor de muggen. Zijn weergave van welkers is 'wiens', de mijne 'hen wier'. Six' bedoeling mag duidelijk zijn: als de muggen de kritikasters verdrijven is hij ineens van zowel de kwaadaardige insecten als de kwaadaardige kritiek (op zijn werk) af. [428] op het Latynsche Dankdicht, Van Amandus Fabius, [...] (P- 733) toelichting Het gedicht zal dateren van 1654, het jaar van Six' tweede bezoek aan Ninove (ten zuiden van Aalst). Nadere bijzonderheden over Amandus Fabius zijn te vinden in de Toelichting bij gedicht no. [368]. Verdere gegevens over het in de titel genoemde geschenk en het dankdicht ervoor heb ik niet kunnen vinden. Dit gedicht staat op p. 555-557 van Six' Poësy. annotatie het geschenk van syne Hoogheit Leopold Wilhelm: kennelijk een geschenk in zilvergeld (vgl. r. 21, hieronder), dat Fabius, of misschien de orde waartoe hij behoorde, van Leopold-Willem, de landvoogd over de Spaanse Nederlanden van 1647 tot 1656, ten geschenke had gekregen hoonaard: 'hoonaarde', bodem waarop bonen gedijen (wnt iii, i, 449, deze plaats). Fabius is een latinisering van Boonaert of Boonaerts, de eigenlijke achternaam van de priester. De aanduiding hoonaard staat in de vergelijking tegenover Damaskus, r. 1. de vrucht der baakelaaren: de lauwer, de vrucht van de laurier (wnt ii, i, 878, 'oneigenlijk'), dwz. gelauwerd dichtwerk vemen stronk: oude stam (nl. van een boonplant, vgl. r. 3) (wnt xx, 1536, deze plaats) 735 7 beeter dan de boonetyd: betere dan het seizoen van de bonen, de zomer, geeft (vgl. r. 9; wnt iii, i, 450, deze plaats) 8 de moes/ui: de groenteventers 10-12 Die ... inspreeken: Bonen, die nog lang nadat hun huls binnen enkele weken van het daarna meteen verdorrende gewas is geplukt, de arme mens wat moed geven (nl. omdat de voedzame peulen lang bewaard kunnen worden en hem in leven kunnen houden) 13 hy: nl. de arme mens moet: toch zal moeten 14 grooter: nl. groter dan die van een armen mensch 15 Daar: Terwijl daarentegen uwe lauwerboon, en bladn: de gelauwerde vruchten en bladen van u, dwz. uw dichtwerken 16 erven: verkrijgen 1 7 van pulken loof: met zulke bladeren en, in woordspel: met zo'n lofdicht. Fabius' dichterlijke vruchten staan dus boven de voedzame vruchten van de boonplant, die de armen mensch slechts tijdelijk soelaas bieden. Fabius' lauwerboon, en bladn (zijn lofdichten) verschaffen echter Een naam onsterfelyk [...] Aan groot, en klein. 1 8 Ge kroont: vgl. kroonen (r. 8) herssen: hersenen (wnt vi, 644) 19 te hoof: aan het hof te Brussel 20 lauwervrucht: dwz. een prijzenswaardig produkt (wnt viii, i, 1177, deze plaats) van Roomsche ver sen: dat bestaat uit Latijnse versregels 21 Voor: Als dank voor syn rykegaaf: vgl. de annotatie bij de titel 2 2 Dat licht, op d'eevenaar, geleegen: Zilver, dat, als het op de weegschaal wordt gelegd, waarschijnlijk (wnt iii, iii, 4284) 2 3 Uw bloemgaave: dwz. Uw als een tuil bloemen zo fraaie dankdicht 23-24 in waar dj, %oo braaf Niet: omdat het niet van zo edele waarde is 24 ooverhaalt: overtreft op kan weegen: evenaart 2 6 Maar: Maar het was 27 Waar: nl. Het Paradijs, waar voor 's werrelds hooghstenprys: als hoogste blijk van gunst die op aarde gegeven kan worden 2 8 den mensch liet noemen: de mens ... een naam liet geven 29-30 bralt [...] Met: gaat... prat op 3 o vlechtselen laurieren: gevlochten lauwerkransen 31 om %oo veelgewins: vanwege zo vele overwinningen. Leopold-Willem heroverde in 1649 bijvoorbeeld leper en in 1652 Duinkerken op de Fransen. 3 2 Terwyl hy Brussel mocht bestieren: dwz. Behaald in de tijd dat hem het landsbestuur in Brussel was opgedragen (dwz. in de periode na 1647) 3 3 Van waar: Vanuit welke stad door dappren raad, en daad: mogelijk denkt Six hierbij aan de Franse veldheren Turenne en Cond? die in deze tijd van de Fronde in Spaanse krijgsdienst tegen de Fransen streden. 736 3 4 Spanjes silvre vlooterr. de Spaanse zilvervloten uit West-Indi? 3 5 Mars van Vrankryk: De Franse oorlogsgod. Of, concreet: Gaston van Orleans, de aanvoerder van de Franse troepen. 3 7 Noch'. Toch 3 8 Indien geen diergelyke veeder. Als niet z?n pen 3 9 Boonaards\ vgl. de annotatie bij r. 3 onsterflik'. op onsterfelijke wijze ?/: had gegeven 40 Dtf// lauwerhalsem: De balsem die zijn lauweren verduurzaamt, dwz. De inkt die zijn overwinningen zal doen voortleven in de herinnering den ceeder. het cederhout, dwz. het door het eropgeschreven dankdicht verduurzaamde en kostbaar gemaakte papier 41 De glori van de tongh'. Mondeling verbreide roem 42 Geleerdepenspraak: De taal van een bekwame pen, dwz. De poëzie van een ware dichter (vgl. 'Verba volant, scripta manent') [429] OP MYNE REISE, NAA LONDEN, AAN MYNE SuSTER, KATARINA (P- 73 5) toelichting In de zomer van 1655 richtte Six zich met dit gedicht tot zijn zuster in Amsterdam, waar een pestepidemie woedde. Hij maakte in die tijd zijn tweede reis naar Engeland. Het gedicht staat op p. 557-559 van zijn bundel Poësy. annotatie titel myne Suster, Katarina: Six' oudste zuster (1625-1687), die net als hij aan een miltkwaal leed 1 Wyl: Terwijl mest: vult 3 weer: opnieuw, nl. evenals in het voorgaande jaar 1654 veer: kade (wnt xviii, 1268) 9 loopt nleuwers mis: ontkomt nergens 1 2 Veegh loot: Dodelijke loden kogels 1 3 Och of!: Ach!, was het maar zo dat sturf: zou zijn gestorven verwurf: zou hebben gekregen 14 Voorpyn: In plaats van de pijn, nl. die van Six' miltkwaal 15 wenscht %oo maar: heeft als enige wens op die wijze ontmenscht: van het menselijk lichaam verlost 17 laat: verlaat noch sonder kruis: dat nu nog niet in ellende verkeert (en ook: dat nog geen wit pestkruis op de gevel heeft, ter aanduiding van ziektegevallen) 18- 19 Mids [...] maar [...] haar: Als ik tenminste mag hopen dat... zal ver- oorzaken 19- 20 kruissen [...] Aan 7 vleesch: merktekens van Gods straf in de vorm van lichamelijke kwellingen. Vrees voor de dood is immers een te bestraffen zonde. 737 2i 7 Engels byl: de bijl van de wraakengel een balk, of styl: een balk of stut van ons huis, dwz. een lid van de familie 2 3 God gaf, God nam: vgl. Job 1:21 hoe het quam: hoe het ook zou komen 2 5 Lyk: Zoals 7 Vaaders toorn: de toorn van God de Vader den eenenhoorn: de woning en winkel van de familie Six van Chandelier in de Kalverstraat, die een eenhoorn als uithangteken droeg 2 6 vier: vuur 27-29 met alle man Geen sier Te sengen: zonder de andere burgers een haartje te verzengen 2 9 %oo: evenzo 7 Heemels boo: de bode van de hemel, de wraakengel 3 o douw: een hemelse dauw 3 1 pestigh wee: een pestziekte 3 3 dat: op zo'n wijze, dat het ons niet vat: het geen vat krijgt op ons, het ons niet treft (vgl. Richteren 6:39-40: het verhaal van het onbedauwde vlies van Gideon) 3 5 Aan onse keel [...] meededeel: Op onze nek ... laat neerkomen 3 7 Verlies ik: Als ik ... zal verliezen bloed: bloedverwanten dat God verhoed: wat God verhoede 3 8 Geduld: Lijdzaamheid 3 9 Gaat neeven my: Zal mij vergezellen 3 9-40 ben vry, Van schuld: zal geen schuld daaraan hebben, zal me geen ver- wijten hoeven maken (de reden hiervoor geeft r. 41-42) 41 Al reisde ik niet: Ook als ik niet zou afreizen geschiedt: altijd geschiedt 4 3 schiklik werk: geordende schepping perk: levensduur en plaats 44 Voorsien: Van tevoren vastgesteld 4 5 hoe kloek: hoe wijs ook ontvouwt: duidt, kan de inhoud doorzien 45-46 dat boek Des wils: dat boek van Gods wil met de wereld. Six denkt hier- bij niet aan de bijbel, maar aan het geheel van Gods voorzienigheid, hier voorgesteld als het boek met de zeven zegels uit Openbaring 5. 47 krakeel: geruzie, theologische onenigheid daarom: daarover, nl. over het geheel van Gods voorzienigheid. Six bedoelt de onenigheid over de predestinatieleer. 48 Geschils: Twist 49 De baan ten endgerunt: Als de levensbaan in korte tijd tot het einde toe is doorlopen (absolute constructie) 51 de geest, op 7 vaale beest: de op een vaal paard gezeten dood (vgl. Open- baring 6:8) 5 3 keert, op: doet afketsen van 5 5 f(oo bros, gelyk een os: zo zwak als een os 5 7 Hiskiaas tyd: Het leven van koning Hizkia wel: weliswaar, dan wel respyt: uitstel van beëindiging. Toen koning Hizkia op sterven lag, bad hij tot God en verkreeg nog vijftien levensjaren (2 Koningen 20). 738 5 8 Schoon uit: Hoewel zijn leven afgelopen scheen te zijn 59 In 7 sterf lik oogh: In het oog van de mensen, Naar menselijke maatstaven 59-60 na 7 hoogh Besluit: volgens het verheven besluit van God, dwz. de voor- zienigheid. Er was dus geen sprake van respyt, want Hizkia's levensduur was reeds van tevoren bepaald en zijn ziekte was slechts In 7 sterf lik oogh terminaal, zodat zijn geval niet kan dienen als tegenvoorbeeld bij de constatering van r. 53-56. 61 Myn toeverlaat: dwz. Mijn moeder 64 eer: inzet van al mijn deugden 6 5 7 leevens snik: de stoterige voortgang van de levensadem 67 Vertraagen: Doen verwijlen, Langer laten blijven 67-68 schoon ik in myn woon Verblyf: al blijf ik thuis (wnt xix, 720) 69 Ik gaa in 7 myn: Ik ga mijn weg 70 Om 7 best: In de hoop op het beste 71 ongemak: leed doorwiekte (wnt x, 1627; vgl. r. 18-20, hierboven) [430] aan D.D. (p. 737) toelichting Het gedicht staat op p. 559 van Six' bundel. annotatie titel D.D.: niet thuisgebracht. Blijkens het metrum in r. 2 is de naam twee- lettergrepig. 1 van steekingh in de milt: wegens de steken van mijn miltkwaal 2 in uwe vilt: dwz. in uw hoofd (via vilt: vilten hoed, wnt xxi, 688) 3 kent: weet... zo goed 4 als hy: net als hij 5 - 6 verscheel Van verw: andere kleuren 6 maar verbeeldt syne oogen: maar zijn ogen ... laat zien 7 Ai dat men hem, helaas, by meester Sasbout lel: Ach, laat men die stakker bij meester Sasbout onderbrengen. Cornelis Sasbout (1578-1642) was een vermaard Amsterdams chirurg, met lithotomie (steensnijding) als specialisme (Lindeboom, 1984, 1730). Six' vermelding van deze Sasbout zou voor dit gedicht kunnen wijzen op een ontstaansdatum vóór 1642. 8 die oude reutelkei: die kei in z'n hoofd, die hem zo doet kletsen, net als zovelen vóór hem. De waanzin werd wel voorgesteld als een losse kei in het hoofd, die kon worden verwijderd. De opvatting was in Six' tijd al lang achterhaald. Meester Sasbout sneed wel stenen, maar dat waren blaasstenen, geen leuter- of reutelkeien (wnt xii,iv, 615, deze plaats). 739 [431] GEDACHTENISSE, AAN SüSANNA SïMONS VANDER LOEF (p. 738) toelichting Het gedicht is tot stand gekomen aan de vooravond van Six' tweede reis naar Engeland, in 165 5. In die tijd heerste er een pestepidemie in Amsterdam (vgl. r. 27-30). Het gedicht staat op p. 5 59-560 van Six' bundel. annotatie titel gedachtenisse: Aandenken, Souvenir aan: geschreven voor Susanna Simons van der Loef: een zuster van Six' moeder I Moeije: tante eischt: verlangt 5 Een rank van uwe taafelkroon: Een olijftak van uw edele tafel, dwz. Een kind uit de familie die uw tafel als met een krans omringt (vgl. Psalm 128:3) 6 lest: laatstelijk wèl aanwezige. Bedoelt Six dat hij de laatste tijd heel wat met zijn neef had opgetrokken? 7 was: zou ... zijn 8 radden: haastig voorbijgaande 9 Myn rymensluim: Het gerijm, waarvoor ik een zekere gemoedsgesteldheid moet hebben behoeft respyt: heeft tijd nodig 10-12 f{pu u beeter licht behaagen [...] Te mynent: zou u nauwelijks meer voor mij innemen II potgeld: een geschenk van mijn spaarduiten aan u 1 2 sonder naam van veel: zonder dat het in naam veel voor zou stellen, dwz. zonder dat het de indruk zou wekken een groot geschenk te zijn 1 3 Doch ben ik: Overigens, ben ik (volgens u) soms veeger: dichter bij mijn dood dan ik plagh: dan anders, dan voorheen 14 by rym: door middel van mijn gerijm 15 Bevroedt: Voorziet 1 7 sterf ik: mocht ik komen te sterven 1 8 Maar daarom ben ik noch niet veegh: dwz. Maar omdat u denkt dat ik de dood nabij ben, daarom is dat nog niet zo 20 steen: steden 21 sonder hinder: behouden omgeleidt: langs ... heeft geleid 2 2 wel: in goede gezondheid 2 3 myn ouder moei: mijn tante, die immers ouder is dan ik ben (en dus naar menselijke maatstaven dichter bij haar dood is) niet vind: niet aantref (nl. omdat zij overleden zou zijn) 24 Waar blykt: Waaruit, Uit welk aandenken zal dan blijken 2 5 %oo wel: evenzogoed 26 die: zij, die 2 7 wyl: aangezien nu baar: lijkbaar 2 8 schaam le huisen, en palleisen: de arme en de rijke huizen 740 2 9 werd', wordt 3 o Godsplaagh: de van God gezonden straf, nl. de pest van 165 5-1656 (Montanus, 1665, vi, p. 444) onscheidlih. zonder onderscheid te maken (vgl. wnt xiv, 353: scheid', onderscheid; de afleiding kon ik in deze betekenis niet vinden in het wnt) 3 1 Wierd ikgehandvest'. Als ik 'aan de hand vastgelegd' zou worden (wnt v, 2022, wil dit woord via handfeste in verband brengen met 'handslag, handtrouw'. Ik denk echter dat Six het woord gebruikt in een woordspel met handvest, 'plechtige vastlegging') de trouw, een huwelijk 3 2 slaaplaakens'. als huwelijksgeschenk (een deel van de uitzet) 3 3 met den naam van vrouw, dan de naam van vrouw krijgend 3 4 vruchtbaar, dwz. om haar moeder te maken ingeschreeven: Six doelt op het bloed dat bij de ontmaagding vloeit. 3 5 weerhlel: hield ... terug, legde ... aan banden. Six zag zijn miltkwaal im- mers als een belemmering voor een huwelijk. 3 6 En ghy de waarde van die gift: En gij hield (daarom) dat waardevolle ge- schenk achter 3 7 in dat ooghmerk mis: dwz. moet missen, doordat dat gebaar (die 'bedoe- ling' van u) mij niet heeft kunnen betreffen 3 8 Datprysens waardigh was, en eedel: (Een gebaar), dat prijzenswaardig en edel zou zijn (meer nog dan dat het waardevol (vgl. r. 36) zou behoeven te zijn) 3 9 Misse ik in uws gedachtenis: Voel ik als een gemis inzoverre het mij een aandenken aan u doet missen 41 myn Moeije langer leef: dat u, mijn tante, langer leeft 42 Is 't saaligh: dwz. Als het de hemel behaagt(?) [432] Intree der Regeeringe Van Amsterdam in het Stadhuis. [...] (p. 740) toelichting De in de titel genoemde heren waren burgemeesters (en raadsleden) bij de inwijding van het nieuwe Amsterdamse stadhuis op 29 juli 1655 (vgl. Elias, Vroedschap 1, p. 384-385, p. 399-400, p. 422 en p. 445). Dit gedicht staat op p. 561-563 van Six' bundel. annotatie 3 het heelr: nl. het mede door Amsterdam gefinancierde leger van huursoldaten 4 seeven leeden: nl. zeven Staten van de Republiek 7 gorgels: kelen 8 Eskuriaal: kostelijk paleis als het Escorial 11 Den Magistraat: sluit aan bij Om (r. 7) 1 2 Van voorspoeds wensch: Dat als het ware bestaat uit de wens tot voor- spoed (die allen uiten) 1 3 Zoo: Evenzo de burgerschaar: nl. die van Rome 14 Pulvll: De consul Marcus Horatius Pulvillus, die de Jupitertempel op het Capitool inwijdde (Livius 11, vi 11, 6-8) 741 1 8 Sie daar. Six stelt de lezer een beeld van de Deugd voor ogen. Van een werkelijk beeld van de Deugd is bij mijn weten geen sprake geweest bij de inwijding. in goud: verguld 19 Met Amstels kruis, op 't kleed: Die het Amsterdamse wapen met drie kruisen op haar mantel voert 20 amianth: een soort asbest (wnt 11,1, 403). Waarschijnlijk bedoelt Six dat het kleed van het beeld van asbest was. die beide: die allebei (nl. de schoone Deugd èn amianth) zo-11 kooien, En eeuwen tarten: het vuur èn de tand des tijds kunnen verduren. Met kooien zal Six herinneren aan het verbranden van het oude stadhuis (vgl. ook de onbrandbare bekleding van het beeld van de Deugd). 22 7 huis: het stadhuis 2 5 Aansienlik: Plechtig 2 7 diamant: is er in deze passage sprake van een verwijzing naar de dia- mant die in het plafond van de vierschaar zou worden aangebracht (vgl. Fremantle, 1979, p. 24)? Six' voorstelling lijkt overigens vooral allegorisch bedoeld. 2 8 van Pallas: door Pallas Athene (die onder meer schutsvrouwe van de ambachtslieden is) 2 9 Uit d'eene straalt een schalk serpent: In de eerste diamant schittert een slu- we slang (als symbool van de voorzichtigheid en de slimheid) 3 o een lichaam: als symbool voor een bestuur zonder aanzien des persoons en zonder corruptie? 3 1 niet vatten moogen: niets kunnen aanpakken 32-34 ontwent... mak: laat zien dat een stier met wilde vijgebladeren ontwend wordt een halsstarrige nek te hebben en mak gemaakt wordt (wnt viii, 1, 266, deze plaats). Volgens Plinius (Naturalis historia xxiii, lxiv, 130) kan men ook de wildste stier temmen door hem een krans van vijgebladeren om te hangen. De derde gesneden diamant zal dus symbolisch zijn voor de rust en vrede die een goed bestuur garandeert. 3 5 Een leeuw: als symbool voor de oppermacht 3 6 Ontfangh: de Deugd spreekt (vgl. r. 5 o) 3 7 Voor heen langh wel van my besint: Die ik al zo lang op het oog heb 40 myne trouw: het huwelijk (bondgenootschap) met mij 41 Hoe: Zo uw kloeke raadslots kaamer: de stevig gebouwde schatkamer van uw raads kasteel 42 baggen: kostbare juwelen (wnt ii, i, 862-863) 42-43 't beeld, Van Pallas: het vermaarde Palladium dat de veiligheid van Troje garandeerde (Ilias x) 4 3 steelt: stal 44 Zoo: expletief, vat Hoe langh (r. 41) op 4 5 schrikbre koopvest: gevreesde handelsstad lydtgeen vest: zal geen ommuring kunnen hebben (en die niet behoeven te hebben) 4 8 Van oeghsten schats: Door schatten te oogsten 49 Ontsachliker, voorgroote kroonen: Terwijl u machtige heersers steeds meer ontzag voor u zult inboezemen 742 [433] ONWEER TE VLISSINGEN (p. 742) toelichting Frederiks, 1883, p. 240 suggereert dat dit gedicht dateert van 1649, van het begin van Six' reis door Frankrijk, Spanje en Itali? maar het zal eerder betrekking hebben op Six' reis naar Engeland in de herfst (vgl. r. 1) van 1654, die hem via Duinkerken naar Londen voerde (vgl. gedicht no. [435]). Dit gedicht staat op p. 563-564 van Six' bundel van 1657. annotatie 1-2 Hoe [...] Zoo koulik: Waarom ... zo kil haalt [...] lm haalt... binnen, verwelkomt 3 dit veer: deze kade (wnt xviii, 1268) 4 niet ontsaagen: er niet voor terugschrokken 5 den landtiran: nl. Alva 6 Den neef van Alha: Alva's bloedverwant Pedro Alvarez Pacheco of Pa-chieco, in april 1572 belast met het bevel over het Spaanse garnizoen in Vlissingen, welke stad toen reeds afgevallen was. Hij viel in handen van de watergeuzen en werd vanwege zijn wreedheden in Deventer (15 70) en uit wraak tegen Alva op 9 mei 1572m Vlissingen opgehangen (Van Boxhorn, 1644,1, p. 193-194; nnbw v, 417-418). 7 eeven rustigh: even onbeschroomd (wnt xiii, 1915) 8 blixemslangen: bliksemende kanonnen; een slang is een lang kanon dat wel op schepen werd gebruikt (wnt xiv, 1565) i o wurpen: wierpen ii kluist: klotst (wnt vii, ii, 4446, deze plaats) het ^eegety: het opdringende zeewater (wnt iv, 1841) 1 3 Benydende: Terwijl het mij ... benijdt. Het water lijkt immers die tocht landinwaarts ook wel te willen maken. 14 bestolpt: die bedekt is (wnt 11,11, 2139, deze plaats) hruine: donkere (wnt iii, i, 1666) 15 Bestraalt: Laat zonnestralen schijnen op des daaghs: overdag 16 Bestaarent: Laat sterren lichten op 1 7 wind, en waaterheer: de goden van wind en water gram: verbolgen 19 set [...] neer: kan ... tot bedaren brengen (wnt ix, 1774) 21 stieren, en dolfynen bloed: dwz. plengoffers van vee dat past bij goden te waater, en te lande 2 3 Eol: Aeolus, de windgod, die gedacht werd te wonen in het gebergte op een mythisch eiland Aeolia 2 5 deese afgoodery: deze afgodendienst, dwz. dit dingen naar onsterfelijke roem (vgl. r. 27-28) 2 6 verdronken: ten onder gingen, verzonken 27-28 Onsterflike ...geschonken: Dit lichtvaardig, al te gemakkelijk, door po? zie toekennen van de roem van onsterfelijkheid aan vaardige kunstenaars (aan mensen, die overigens wel kunstvaardig zijn), dwz. Dit offeren aan Antieke literaire ideeën 2 9 Die: God, Die 743 3 o niet: niets, het Niet 3 i eenigh woord: een enkel woord de ree: de rede van Vlissingen 3 2 schuit, noch schipvaard: dwz. geen enkel vaartuig seil durft reppen: het zeil waagt te hijsen (wnt xii, iii, 2543, deze plaats) 33 de valschgenaamde Goon: de goden die ten onrechte goden heten 3 4 graavenasche: grafstof 3 5 Eens: nl. bij de jongste dag 38 ongestuime: onstuimige (wnt x, 1665) 3 9 En: En aan graags stroom: begerige watermassa 40 binden: aan banden ... leggen 44 al %yn wy 't waardigh: vgl. Psalm 103:10 46 %eegeschrei: gejammer dat over de zee weerklinkt (vgl. wnt iv, 1742, landgeschret) ontwaaken: wekken 47 teegenbaat: tegenslag, rampspoed 5 o Noordoostlik: Naar een windrichting vanuit het noord-oosten; ideaal voor een overtocht vanuit Vlissingen labberkoeltjes: flauwe windvlaagjes (wnt viii, i, 876) waaien: doen draaien, laten kenteren (vgl. Kiliaan, 15 99, walen) 5 1 Dat: Zodat 5 2 niet zeewaarts: zonder zeewaarts te zeilen (men wil immers de Schelde over, niet de gevaarlijke zee op) 5 3 de Fransman: nl. de Franse kapers 53-54 buiten om, Langs: buitengaats, om ... heen 5 4 loopt stroopen: heen en weer koerst, op kaping uit 5 6 vaaren wel: zullen bij onze tocht (op zee, maar ook: op aarde) behou- den blijven loopen: koersen, maar ook: op aarde wandelen 5 8 voor stallen: boven stallen vol offerdieren (vgl. r. 20-21) 5 9 Werd: Zal... worden van: door knechten: nl. knechten des Heren, die Gods lof zullen zingen (vgl. Jesaja 42) 59-60 het bard, Van lof altaar en: de bovenzijde, het blad van de lofaltaren van uw knechten. Metaforisch voor: de tong van uw knechten? 60 geslaagen: geofferd (in de vorm van lofliederen) [434] KLACHTE, OOVER YPREN (p. 744) toelichting Op zijn eerste reis naar Engeland, in de herfst van 1654, bezocht Six de stad leper, waar hij vijftien jaar eerder al eens was geweest (vgl. gedicht no. [136], r. 13). Deze klachte staat op p. 565-566 van Six' bundel. 744 naa de soete bee ken: naar het riviertje de leper of Ieperlee, waaraan de stad ligt (vgl. voor de etymologie Guicciardini, 1612, p. 304) keken: stromen (wnt viii, i, 1508) seeven eeuwgen bouw: de eerste beginselen van leper stammen uit de tiende eeuw (Cornillie, 1950, p. 15 en p. 25; Guicciardini, 1612, p. 304) In min dan twintigh oorlooghsjaaren: in 1639, bij Six' eerste bezoek aan leper, was de stad in Spaanse handen, ging na een belegering in 1648 over in Franse handen, maar werd in 1649 heroverd door Spaans-Nederlandse troepen (Cornillie, 1950, p. 237). uw steenen wal: de veertiende-eeuwse ommuring van de stad (Cornillie, 1950, p. 237) uwe markt: leper was een belangrijk centrum voor textielfabricage en -handel (Cornillie, 1950, p. 53-54) vol keurs: in velerlei vorm, dwz. ook in de valuta van andere steden en landen hadden: zouden (naar believen) hebben kost: kon een weeuw: een weduwe. De metafoor stelt leper voor als de weduwe van Duinkerken, een belangrijke toeleveringshaven voor de stad (vgl. de annotatie bij r. 22, hieronder). Duinkerken was in 1645 in Franse handen gevallen, kort daarop heroverd door de Spanjaarden, maar in 1646 opnieuw door de Fransen ingenomen. In 1652 kwam Duinkerken weer onder Spaans-Nederlands bewind. uwe morgengaave: het geschenk van uw echtgenoot na de huwelijksnacht (wnt ix, 1140) schier als: er bijna even slecht aan toe als 's lands, en bruilofts haave: de haven van het land (nl. Duinkerken) en have en goed, het kapitaal van het bruidspaar Duinkerken-leper viel, door het swaard: is door de oorlogshandelingen te gronde gericht (vgl. gedicht no. [435]) d'erven: de kinderen, dwz. de kleinere omliggende gemeenten, zoals Veurne, Poperinge, St. Winoksbergen enz. die ghy had gebaart: dwz. die hun bloei aan u dankten De steedegracht: De door de stad stromende Ieperlee (vgl. r. 1) den ploegh: onderwerp wilt: wil schattingh: oorlogsschatting van de wellicht opnieuw aanvallende Fransen. Van een nieuwe Franse belegering was eerst sprake in 1658 (Cornillie, 1950, p. 242-243). de vrucht der koffren: de opbrengsten uit de geldkisten {vrucht in schijnbaar verband met d'akkers, r. 29) al de rest: alles wat nog over is wat %al het eindlik werden!: hoe zal het uiteindelijk aflopen? de droeve moeder: dwz. de stad leper (vgl. r. 24) harden: verdragen geld, en staatsucht: begeerte naar rijkdom en aanzien [435] DUINKERKEN IN SWYM (p. 745) toelichting In de herfst van 1654 reisde Six door de Zuidelijke Nederlanden en stak over naar Engeland. Tijdens die tocht bezocht hij ook Duinkerken, waar hij al eens was geweest, lang voor de vrede van Munster (vgl. r. 17-18). Dit gedicht staat op p. 566-567 van zijn bundel Poësy. annotatie titel in swym'. in verval 1 Hoe: Hoe kan het zo zijn dat nokt: naar adem hapt dees ^eehond: deze monsterlijke hond van de zee, dwz. dit voormalig zeeroversnest 2 Die: subject bij pleegh (r. 5) harre: kale 3 Met vischen: Evenals de vissen (die met de matrozen gevoed werden) aan de geusestranden: langs de kust van de vrije Nederlanden 4 De schaaren van den God Neptuin: De menigten, verzamelde onderdanen van de god Neptunus (bijstelling bij vischen) 5 pleegh [...] te maaken: zonder ophouden ... maakte van den roof: met de buit en de slachtoffers van zeeroof 6 Hoe: vgl. r. 1 schon: aangetast heeft de vree: de vrede van Munster (1648), waarna de rol van Duinkerken uitgespeeld was bloende: bebloede kaaken: ook voor: havenhoofden 8 al de zee: alle op zee varenden 9 Of keerde: Of dit zeegedrocht keerde ... weerom (nevengeschikt aan r. 8) vimgeklaater: met klaterend water langs zijn vinnen (wnt xxi, 707-708, deze plaats) 1 3 Wanneer: Toen pas: niet meer dan (wnt xii, 1, 627), amper twaallef galeoenen: twaalf galjoenen, Spaanse oorlogsbodems 14 Okquendoos vloot: de Armada van 1639, onder aanvoering van Antonio d'Oquendo, die door Tromp bij Duins was verslagen 15 Met aangetrokke loopers schoenen: Met de hardlopersschoenen nog aan, dwz. na een overhaaste vlucht 16 V scheurtje: het Scheurtje, een zeegeul tussen de zandbanken voor de kust van Duinkerken schuilden: een heenkomen zochten. Van de 5 3 Spaanse schepen die in oktober 1639 bij Duins lagen, bereikten slechts 12 of 13 de rede van Duinkerken (Warnsinck, 1940, p. 125). 17 sach ik: nl. bij Six' bezoek aan Duinkerken in 1639 (vgL gedicht no. [136]) 18 te begraaven: te bergen; roof aas en begraaven herinneren aan de aanduiding zeehond in r. 1 19 Nu: in 1654 niet dan: niets anders dan 746 2 o Te licht: Al te gemakzuchtig en onbezonnen verslampampt: verbrast, verslempt versmeert: verteerd 21 deese flaauwte: deze inzinking, deze periode van onmacht 2 2 Dat: Waarin Mars: de oorlogsgod roofkaak: vgl. r. 6 22-23 vereert, Met: voorziet van 2 3 jsre tanden, koopre klesen: metaforisch voor: metalen handwapens en ko- peren kanonnen, het nieuwe gebit voor de tandeloze %eehond 24 voorts: hierna den geest verliesen: sterven 2 5 Dus: In dezelfde toestand deese week te Tonden: als ik deze week in Londen kom 2 6 aangerandt: aangevallen, nl. bij het begin van de eerste Engelse oorlog in 1652 2 7 grooter: nl. groter dan die van Duinkerken 2 9 Zoo: Dan in ons paaien: binnen onze grenzen, in ons gebied, dwz. in Amsterdam 30 De Beurs: de koopmansbeurs, die door Duinkerker en Londense waa- terhonden zoveel te lijden had gehad [436] MILDICHEIT, AAN TOMAS AlEIN, SjERIF VAN LONDEN (p. 746). toelichting De in dit gedicht aan de orde gestelde ontvangst van Six bij de Londense sheriff Alleyn heeft plaatsgevonden in de zomer van 165 5, tijdens Six' tweede reis naar Engeland. Het gedicht staat op p. 567-569 van Six' Poësy. annotatie titel mildicheit: Hartelijke welwillendheid Tom as Alein: Thomas Alleyn (ook wel: Allen), in februari 1653 benoemd tot alderman van de stad Londen. Hij was sheriff in 1654-165 5 en mayor in 1659-1660. In mei 1660 werd hij tot knight en in juni van dat jaar tot baronet verheven bij de terugkeer van Karei 11 in de stad. Hij woonde toen in Leadenhall Street. Zijn Amsterdamse leertijd voor het vak van kruidenhandelaar bij vanden Bergh (vgl. r. 14 hieronder) kan ik niet nader documenteren. In Londen werd hij later een 'grocer' genoemd. Alleyn zal ongeveer een leeftijdgenoot van Six zijn geweest; op 18 september 1690 werd hij begraven (Beaven, 1908, p. 67, p. 103, p. 257 en p. 339; Wheatley, 1891,11, p. 377). Frederiks, 1883, p. 237 verwar*- Alleyn met Sir Thomas Allen van Finchley, Middlesex (1603-1681), die een invloedrijk parlementslid, maar nooit sheriff of mayor is geweest (Henning, 1983,1, p. 528-529). 1 myne rymersstof: de inhoud van mijn rijm 2 Heb [...] verlof: Moge ... verlof hebben, de vrijmoedigheid hebben by uw achtbaarheid: aan uwe edelachtbare 747 6 Weer. kennelijk was Six al eerder bij Alleyn genood, zodat hij hem niet geheel onbekent zal zijn geweest ontrent', temidden van 7 hoogh gesachs'. hooggeplaatste gezagsdragers 8 daar. dwz. aan uw ryke disch een jaar. nl. de tijd dat Alleyn sheriff was (vgl. r. io) 9 Wanneer: Als ... maar wel geviel: goed uitkwam i o Terwyl: In de tijd dat uw stoel: u als magistraat hiel: bekleedde 11 de kennis aan: uw bekendheid met den stam: de familie i 2 toen: uit de tijd dat i 3 Twee jaaren wierd: In twee jaar geworden bent tot 14 vanden Bergh: kennelijk een kruidenhandelaar in Amsterdam, bij wie Al- leyn in de leer was geweest. Een Lodewijk van den Berg was (evenals Six' vader twee jaar eerder) diaken in Amsterdam in 1638 (Vos, 1903, p. 419). 17 uw te dank voldienden tyd: uw tot zijn dankbare tevredenheid uitgedien- de leertijd 1 8 Van knecht ver andren: Een nieuwe knecht-leerling ... krijgen metprofjt: zonder nadeel, dwz. met evenveel voordeel als u hem opleverde 19 al dat droogh geslacht: die hele saaie kruidenkoperskliek, dwz. elke vak- genoot 21 die pottebakkers soon: de trots van koning Agathokles van Syracuse op zijn pottebakkersafkomst is opgetekend in Diodorus Siculus xx, 63, 4-5, maar Six kan het verhaal ook gelezen hebben in enig ander werk, zoals de compilatie van anecdotes door Franciscus Heerman (Heerman, 1642, p. 28). 2 4 potaard: aarden vaatwerk prees, by: even hoog aansloeg als 2 5 mildicheit: vgl. de annotatie bij de titel 2 6 deuchdigh vleit: siert met de luister van de deugd 2 7 straalen gouds: gouden stralen, stromen van milde gaven blaauw lasuur: de lazuurblauwe hemel 2 8 Verguldt: Verguld wordt aaders van goud vuur: nl. de zonnestralen 2 9 den vliet: de stroom 3 o tichels: dakpannen 32 V hoogh gewelf: de hemel 3 3 Den dagh maakt: Licht geeft 3 5 wint: winst maakt 3 7 in syden wit: in witte zijde 3 8 elpen slinker lid: ivoorwitte linkerhand 40 rechts: in de rechterhand; een eigenzinnige toepassing van het bijbelse 'laat uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet' (Mattheüs 6:3) 748 4i sy: nl. de milde deughd met passers: met passen en meten, dwz. met voorzichtige matigheid (?), of: met sleutels (vgl. Engels: 'pass-key'?). Of zijn passers scharnieren? 44 bloote: onbedekte 4 5 Een par len grein: Een parelkorreltje goude beet: flintertje goud 4 6 palmen: handpalmen van de behoeftigen 4 7 t'ontfaan: de gaven in ontvangst te nemen 4 8 veele ondankbaar: terwijl velen van hen dan ondankbaar zijn (hetgeen hun aanvankelijk schoon gelaat in een kwaad daglicht stelt) 49 lank: lang 5 o De vierentwintighmanschaps bank: De stedelijke bestuursraad van vieren- twintig aldermen (schepenen) naast twee sheriffs en een mayor (vgl. Besant, 1903, p. 93) 5 1 Vereerde: Tot eer strekte 5 2 Werd: Wordt van de milde Nimf: door de milde nimf, de milde deughd (r. 3 7) 5 4 noch: en (dubbele ontkenning) 5 5 de goudlist: de corruptie glas: een oogglas of bril 5 6 Waar door men kromte rechten siet: een toespeling op het spreekwoord 'het geld dat stom is, maakt recht wat krom is' 5 7 7 Scheepenschap: vgl. r. 5 o 5 8 Klimt op: Leidt tot een beklimming van 5 9 kryght: wordt beloond met het Tweemans raadsgewaad: het ambtsgewaad van sheriff. In Londen werden steeds twee sheriffs aangesteld. 60 Als ghy voldraagen braaf verlaat: Zoals u dat met ere zult afleggen, omdat u het over de gehele periode die daarvoor staat, zult hebben gedragen, nl. gedurende een jaar (vgl. r. 8) 61 zulke: nl. %ulke getuigenis, deze woorden, die Alleyns positie aan zijn verdiensten toeschrijven en hem een verdiende verdere carrière in het vooruitzicht stellen ook 's volks: door de burgers van Londen beaamde 6 2 flettery: leeg gevlei beuslingh: onzinnig geklets 6 3 ongebooren: nog komende. Six voorziet Alleyns burgemeesterschap van 1659-1660, waarschijnlijk omdat het sheriffschap hem de weg tot het burgemeesterschap had geëffend. De positie van mayor was namelijk slechts bereikbaar voor hen die ooit sheriff waren geweest (Beaven, 1908, p. 250). 64 %p?men keven mach: als men tijd van leven heeft 6 6 met hoogh gety: met een feest 6 7 wynmaand: oktober, de maand waarin de optocht plaatsvond die de nieuwe burgemeester naar Westminster begeleidde om daar plechtig te worden ingehuldigd ('the Lord Mayor's show'). De optocht werd vaak gedeeltelijk te water afgelegd. 69 Geleidt: Met een geleide (woordspel met -galei) elke gildgalei: het praalschip van elk der gilden 749 7 o liverei: officiële uitmonstering. De Londense gilden heetten 'livery companies'. 71 langhs'. op 7 2 Bevolkt van: Die door ... bevaren zal zijn 7 3 Naa: Tot aan (sluit aan bij Geleidt, r. 69) Prins Olivier. Oliver Cromwell, de 'Lord Protector', hier Prins genoemd vanwege zijn alleenheerschappij 74-75 V hooghst bestier, En schoutschap: de positie van Lord Mayor, een positie met vooral rechterlijke macht, dwz. niet geheel overeenkomend met de meer bestuurlijke functie van de Hollandse burgemeester 7 5 op ge staafden eed: bekrachtigd met een plechtig nagesproken eed (wnt xv, 893) 76 heiligh: op een gewijde manier 7 7 Drogisten: Kruidenkooplieden 80 eenjuitinghty: een feestgetijde, een periode van feestvreugde (wnt vii, 1, 527, deze plaats) 8 2 Gerechtigh, en milddaadigh zyn: Gerechtigheid en milddadigheid zullen zijn en hun licht zullen verspreiden [437] SLACHTMAAND t'AMSTERDAM, IN PESTTYD (p. 749) toelichting In 165 5 woedde er een hevige pestepidemie in Amsterdam. Het gedicht is geschreven naar aanleiding van de periode van de slacht (november) in dat jaar. Het staat op p. 569-570 van Six' bundel. annotatie 2 Joodsche seissens: sikkels(?) 3 wie: al wie 4 Doodkeelende: Dodend, Vernietigend meissens: meisjes, vrouwen 5 den kost: het dagelijks eten 6 zou Severn dwz. verwacht nog in leven te zijn 8 werd: wordt 11 gereed heb, wat hy kook: als hij gaat koken, het benodigde bij de hand zal hebben 1 2 En strekliker veel aan de hal kan spaaren: En veel voordeliger bij de vlees- hal heel wat geld kan uitsparen (wnt xv, 2167). Als de kok vlees in voorraad heeft, behoeft hij niet steeds onvoordelige kleine beetjes te kopen. 1 3 Wat ver gebuur erbarmt sich, oover 't land: Welk nu zo ver buurland zal medelijden tonen met het land (vgl. het spreekwoord 'beter een goede buur dan een verre vriend', Spreuken 27:10 en wnt iv, 541: ook de goede buur is nu heel ver weg) 14 laas: ach, helaas 15 soenloos: onverzoenlijk 15-17 die ... bespreekt: (buurland) dat nu, al heeft het weet van de goede aard van dit volk en al kent het zijn degelijke manier van leven, schijnheilig (over deze pestramp) spreekt als over een zorg die ver van zijn bed is 750 1 8 al eeven vroolik'. vrolijk als altijd 19 huiden', op dit moment 2 o En haaien sy den morgen, soo weer morgen: En zo zullen zij morgen weer sorgen, als zij morgen halen 2 2 roert: leeft, beweegt 2 3 muft: gaat suffen, gaat overwinteren 24 V schuurt/en: de mierenhoop als opslagplaats 2 5 soeke: te zoeken hebbe 2 7 «¦ /tf/^, 00/?&?r/: de uitleg bij langh volgt in r. 28, die bij kort in r. 32. 2 8 ?#.$? of binnen 't jaar: weldra, of in ieder geval: binnen dat jaar gypen: sterven (wnt iv, 2344, deze plaats) 2 9 Al sterft het sterk: Al is er een periode van grote sterfte jonghste: uiteindelijke 3 o Licht: Wellicht in d'ooverblyfsels: onder de achtergeblevenen (nog levenden) 3 2 versellen: vergezellen, deel... uitmaken van 33-34 Wie ... verwon: Wie veertig maal de dagen van een jaar heeft doorstaan (de veertig gepasseerd is) 3 5 zp?dikwils achterhaal: nog eens zo vaak evenaart (dus nog eens veertig jaar leeft). De leeftijd van tachtig jaar geldt als de uiterste grens van het menselijk leven (Psalm 90:10). 3 6 kan syn natuur maar loopen: als zijn gestel die loop (met de zon) maar aankan 39 hy voor syn einde stink: dat hij voortijdig zal rotten 41 het Boek: de bijbel 4 3 onder wee ld: in een tijd van overvloed 46 Of God niet langh, of langh hun trouw vergaarde: Of God nu kort of lang hun verbintenis (die van lyf, en %iel) in stand houdt 47 voor den Kristelyken naam: voor iemand die christen wil heten 4 8 der saaligheit: van het hoogst-bereikbare [438] Lesse, aan myn broeder Wilhelm (p. 751) toelichting Six' broer Wilhelm was op 15 september 1637 geboren. Gewoonlijk gingen kinderen op hun zevende of achtste naar de Latijnse school en werden daar onderwezen tot omstreeks hun vijftiende (vgl. Fortgens, 1958, p. 9-10). Wilhelm zette zijn begonnen vervolgstudie (aan het Atheneum Illustre?) niet voort en liet het kort na het begin daarvan afweten. Hij zal toen ongeveer zestien jaar oud zijn geweest. Op grond hiervan kan ik dit gedicht dateren op 'ca. 1653'. Het staat op p. 571-572 van Six' bundel van 1657. annotatie 2 verbrooken: met... gebroken, laten varen 3 Als: Aangezien hij ... was den tweeden kinderrok: de tweede kledingsoort van een kind, de dracht van een kleuter 4 wyser broek: de broek van een verstandiger jongetje 751 5 Die: En die (vervolgens) 7 worstelperk van schoollatyn: dwz. de Latijnse school 7 des wysgeers gouden myn: dwz. het Atheneum Illustre(?) 8 Voor aan was ingekroopen: dwz. Nog maar net was begonnen te 'graven' 9 onbewust des schats, en glans: omdat hij geen zicht heeft op de schat en de luister i o Die vrye konsten baaren: Die de wetenschappen (de artes liberates) voort- brengen 11 Den voetstap: Het voetspoor i 2 Afkeerlik: Omdat hij er een tegenzin in heeft (vgl. wnt Suppl. i, 549) slecht: op nadelige wijze, of: zonder omhaal? (wnt xiv, 1621-1622) 14 welbedreeven: kundige (bepaling bij kooplui) 15 Geset, op 7 rad van aaventuur: Geplaatst op het wiel van het lot, het rad van avontuur (hier voor: in de wankele positie van een handeldrijvend mens) 16 Geheelyk: Volledig (wnt iv, 822), dwz. zonder nog tijd te besteden aan andere zaken (zoals zijn studie) 17 dienjongelingh: die jongeman (die jij bent) 1 8 myne swaanen: dwz. mijn gedichten 2 o Dan: Nu dan 21 Hy heb het lyf ten dienst beleeft: In zijn dienstbetrekking moet hij zich met inzet van zijn gehele persoon beleefd gedragen 22 Getroost: Gelijkmoedig, Vastberaden in kou, en hitten: dwz. in alle situaties 2 3 geen letsel heeft: dwz. geen geldige reden ('beletsel') heeft om het niet te doen 24 Hy laat den hoed niet sitten: Neme hij zijn hoed (beleefd) af 2 5 gaauw: oplettend kulsch: dwz. vrij van achterbaksheid 2 6 Den mondgevraaght soet oopen: En houde de mond, als hem iets ge- vraagd wordt, gereed tot een innemend antwoord 27 7 Gehoor, by quaade reen, van huis: dwz. Bij kwaadsprekerij luistere hij niet (houde hij zich doof) 29 tarpentyn: nl. terpentijnhars (onder meer gebruikt als zegellak voor brieven, wnt xvi, 1608). Bedoelt Six dat Wilhelm zijn handen steeds goed moet wassen (na kantoorwerk?), of (ook) dat hij, in ruimer zin, nooit vuile handen moet maken, eerlijk moet blijven (vgl. ook r. 30)? 31-32 Den ... bevangen: Hij zorge ervoor dat zijn buik niet met onbekommerd gedronken wijn en met gezwelg overladen is (de zin nog steeds afhankelijk van Heb, r. 25) 33 De sinnen: De geest 3 4 Maar om Latynsche boeken: dwz. Maar bezig met Latijnse boeken 35-36 Ook ... besoeken: Hij heb ook de sinnen (Hij houde zich ook voor) 's woensdags de kerk en moeder te bezoeken, als hij daartoe in de gelegenheid is. Six raadt zijn broer dus aan om naast de zondagse dienst ook, als het maar enigszins mogelijk is, een doordeweekse predikatie te bezoeken. In Amsterdam werd ook in de week kerk gehouden (vgl. de annotatie bij gedicht no. [76], r. 14). 3 7 Gods vrees: De vreze des Heren (hebbe hij) voor al: bovenal gemetst: 'gemetseld' (wnt ix, 638, deze plaats), gegrift 752 38 1PW: Dat wat 39 Hoe seer het: Hoe zwaar (of pijnlijk) het ook 4o niet met allen: niemendal 4i werd: zal... worden 43 voorstaan: behoeden 45 Och of!: Ach, dat het zijn mocht, dat verwurf: Verwierf', dwz. zag uitkomen 46 rustte: zou gerust zijn sturf: gestorven zou zijn [439] Op K. Huigens oogenblikken (p. 753) toelichting Van zijn kennis Joan Radermacher had Six Huygens' Momenta desulto-ria (in de editie van 1644 of die van 1655) geleend. Waarschijnlijk heeft hij het hier besproken gedichtje op die bundel aan Radermacher gegeven of gezonden (vgl. zijn gedicht no. [95] en de op dit gedichtje volgende gedichten). Het gedichtje staat op p. 572 van Six' Poësy. annotatie 2 Niet... krygsmisbaaren: Zelfs nu hij in zijn hoofd zwanger gaat van zorgen in verband met het warrig bedrijf van het hof of de oorlog. Huygens was immers secretaris van de Oranjes. In -misbaaren schuilt een woordspeling met gehoor en (r. 3) en haarde (r. 4). 3 Elke oogenblik: 'Momentum na momentum', Elk gedicht uit die bundel Momenta weer wat nieuws, en fraais gehoor en zyn: tot iets nieuws en fraais gemaakt zijn door hem 4 Wat [...] al braafs: Hoevele edele werken baarde: zou ... voortbrengen gerust: in een periode zonder die zorgen injaaren: en dus niet slechts in de hem nu overschietende ogenblikken 5 van dien eeuwgen almanak: die (samen) die eeuwigdurende almanak uitmaken. Een bundel 'ogenblikken' kan een almanak (een kalenderboekje) genoemd worden. Huygens' almanak is een eeuwigdurend kalenderboekje: die 'almanak' heeft blijvende waarde. 6 Uw oude, en nieuwe styl: Uw stijl, die oud en nieuw verenigt (aanspraak aan de oogenblikken). Waarschijnlijk doelt Six op Huygens' gebruik van de oude Latijnse taal voor nieuwe poëzie. De bundel Momenta de-sultor ia is gevuld met Neolatijnse poëzie. In de beeldspraak sluit Six ook aan bij almanak. In deze 'almanak' is als het ware de oude (Juliaanse) tijdrekening naast de nieuwe (Gregoriaanse) stijl van rekenen aangehouden. De Gregoriaanse kalender was in 1582 ingevoerd, maar vaak werden de oude en de nieuwe kalender nog naast elkaar gebruikt, bijvoorbeeld in almanakken. stoot d'ander, uit myn sak: verdringt de andere (de 'gewone') almanak uit mijn zak. In plaats van zijn gewone kalenderboekje zou Six' Huygens Momenta desultoria dus wel altijd bij zich willen dragen. 753 correctie Op p. 572 van Six' bundel van 1657 staat in r. 2 van dit gedicht half. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot hofs. [440] Andwoord, Aan Joan Radermacher (p. 754) toelichting Vgl. de toelichting bij het voorgaande gedichtje. Dit gedicht staat op p. 572-573 van Six' bundel. annotatie 1 langhs de Vecht: in Utrecht, waar Radermacher zich in 1651 aan de juridische faculteit had laten inschrijven 2 afgerecht: opgeleid 3 de Loire: nl. de universiteit van Orleans, waar Radermacher in mei-juli 1656 zou promoveren (volgens het Archief van het dép. Loiret, d 221, fol. 88. Ik dank deze bijzonderheid aan Prof.Dr. W.Th.M. Frijhoff) 3-4 7 recht gerief, Van: het recht om ... te gebruiken 4 den rechtsgeleerden brief: de juridische bul 5 Niet f(al welgren: kennelijk liep Radermacher in de tijd van deze gedichtenuitwisseling met het plan in Orleans te promoveren na zijn vooropleiding in Utrecht. Het was mogelijk daar in korte tijd (binnen enkele weken na aankomst) te promoveren (vgl. Frijhoff, 1981, p. 35). aan haar bank: voor haar balie 6-10 Uw bedankdlcht [...] Is van heuscheidtsfeilen vol: Uw dankdicht... is vol van onjuistheden die zijn toe te schrijven aan uw vriendelijke gezindheid jegens mij 6 voor myn dank: dat bedankt voor mijn dankdicht (no. [95]) 7 Daar het my geleerd versiert: Waar het mij al te mooi afschildert als een geleerd persoon (wnt xx, 11, 239, deze plaats) 8 omlauweriert: met een lauwertak (van de ware dichter) omkranst 9 Naast de Musen, als Apol: Als een Apollo tussen de Muzen 11 dat cierlik sierlik kleed: het mooie, maar al te fantasierijke kleed van dat bedankdicht van u. Six laat hier in de spelling het verschil blijken tussen eieren (verfraaien) en sieren (verdichten, verzinnen). 1 2 waarlik: nl. (ook) omdat dichters de naam hebben 'mooi te liegen'? [441] weederandwoord, aan den selven, [...] (p. 75 5) toelichting Dit gedicht staat op p. 573-574 van Six' bundel. annotatie titel het halve vaars: de halve versregel onder syn dicht: onder Radermachers dankdicht. Onder dat gedicht, waarin hij kennelijk had betoogd dat Six met meer geleerdheid en dichterlijk vermogen was begenadigd dan andere mensen (vgl. het voorgaande gedicht, r. 7-9), had Radermacher dus de geciteerde Latijnse sententie geplaatst. 754 Non omnibus idem Jupiter. Jupiter is niet dezelfde tegenover alle mensen. Met deze sententie verzet Radermacher zich tegen het Vergiliaan-se 'rex Iuppiter omnibus idem' (Jupiter is voor alle mensen gelijkelijk koning, Aeneis x, 112). Radermacher zal daarmee hebben willen zeggen, dat uit Six' grote vermogens bleek, dat de oppergod sommige mensen meer begunstigde dan anderen. 1 7 Is wis genoech'. Het staat al voldoende vast Jupym Jupiter, die uit twee schalen (bitter en zoet) schenkt 3 kunst, en deughdelyk robyn: robijnrood vocht (wijn) van de kunstvaardigheid en de voortreffelijkheid 4 Verscheidelyk'. Niet gelijkelijk, Niet overal in gelijke mate 5 menschelyk geslacht', ieder mens 6 Gelyk'. Net als (wordt opgevat in Zoo, r. 9) soete: verkwikkende 7-8 Hoewel... geseegen: Wel neerdaalt op het ene stuk land, maar niet op het andere, aanpalende stuk, ook al versmacht dat door gebrek aan dat vocht I o -11 reeds gebooren, Vol geests\ die bij de geboorte al zoveel geest hebt ont- vangen II een weetenschapsfontein: een stroom van wetenschappelijke kennis 1 2 Wiens soete straal myne oogen hooren: Waarvan ik de frisse fonteinstraal gewaarword als ik uw gedicht lees 1 3 Daar. Terwijl vast dorstigh: zelf aldoor dorstend naa wat kunst: naar enige (ingegoten) kunstvaardigheid 14 Versmacht: vgl. r. 7 14-15 lyken, By: vergelijken met 15 Sofokles: het waarom van juist deze vergelijking is mij niet duidelijk 16 De grootste moet het seil hier stryken: De grootste van de twee (nl. Sopho-kles) moet hier verdwijnen. Six zal bedoelen: in een lofdicht op mijn dichterschap moet Sophokles ongenoemd blijven, hij moet het veld ruimen. 1 7 dan een lierenaar: anders dan een (armzalige) draailierspeler 1 8 bloed: kerel, schobbejak 19 lierde: op mijn lier heb gespeeld 2 o luitenaars: bespelers van de (zoveel verhevener) luit harpen: harpenaars haaten: verafschuwen, afwijzen 2 1 Beleeft men huiden pulken geest: Als men tegenwoordig al zo'n grote geest (als Sophokles) in levenden lijve kan aanwijzen 2 2 Ghy %yt het: Dan bent u 755 [442] DERDE ANTWOORD, AAN DEN SELVEN (p. 756) toelichting Dit gedicht staat op p. 574 van Six' bundel. annotatie 1 pluim\ verendek 2 7 heek ruim: de hele wereld 3 moedlgh'. trots 4 styf'. gespannen 5 braggeert: pocht strykt: strijkt zich de veren 6 niet', niets, geen wezen 7 wanschaape bladn: velletjes met wanschapen gedichten (in contrast met de wèl mooie veren van de pauw) 9 werd: word I o Om syn hedrektenpoot schier flaauw: Die bijna bezwijmt als hij drek aan zijn poot heeft. De pauw vreest dat het minste ongerechtigheid je iets afdoet aan de pracht van zijn wel degelijk mooie verenpak. Six meent dat de ophemeling van zijn gedichten hun eigenlijke wanschaapenheid te duidelijker toont. Zijn 'droefenis' kan dus groter zijn dan die van de pauw. II myn muschgelyke veer: mijn veertje dat wel een veer van een mus lijkt (dwz. mijn armzalig dichtwerk dat met een wel heel nederige schrijf-veer geschreven is) 1 2 Vry: Heel wat los en holler: losser en slapper (wnt iii, i, 294), nl. dan de veren van de bedroefde pauw 13-14 Wyl... pen: Omdat ik in werkelijkheid niet ben zoals ik door uw edele pen ben afgeschilderd 15 een koddenaar: een kneu (een klein, vaak in een kooi gehouden vogeltje) 1 6 kooninghsken: winterkoninkje 17 woeden: verwoede, woeste 1 8 Van was salmanders in het vier: (Maakt) van iets dat onmiddellijk smelt in het vuur (nl. was) een wezen dat kan leven in het vuur (nl. een salamander) 20 wyl: terwijl heur kunst: de kunst van uw pen dus beesigh is: doende is met die voorstellingen 21 vlieght se selve naa de maan: dwz. neemt ze zelf een heel hoge poëtische vlucht (de pen hier als een wiek), maar met de implicatie dat de dichter van zulke poëzie zich onder de dwazen begeeft. Wegens haar veranderlijkheid geldt de maan immers als toonbeeld van dwaasheid (vgl. bijvoorbeeld Ecclesiasticus 27:11). 756 [443] Afbeeldinge, Van Abraham Balde, door Vincentius Malo (p- 75 7) toelichting Over schilder noch voorgestelde heb ik veel bijzonderheden kunnen vinden. Vincent Malo was van 1623 tot omstreeks 1649 werkzaam in Antwerpen en Itali? Zijn in 1629 in Antwerpen geboren zoon Vincent was ook schilder (Thieme-Becker). Had Abraham Balde (mogelijk familie van de Amsterdamse zij de winkelier Jacob Balde, 15 76-1663, vgl- Ehas, Vroedschap 11, p. 887) in Itali?zijn portret laten schilderen? Balde komt in Six' werk verder niet voor. Van Malo kende Six ook een portret van Eduward Gournei (vgl. gedicht no. [449]). Het hier behandelde gedichtje staat op p. 574-575 van zijn Poësy. annotatie Wie schilder, engeschildert was: nl. omdat de gelijkenis zo goed getroffen is als alleen Malo dat kan [444] Dank, Aan Bonavontura Koegelen van Dortmond, geneesheer, voor het geneesen mynes hands (p. 758) toelichting Six schonk Bonaventura Coegelen van Dortmont een fraaie vork en mes met dit begeleidend gedicht als dank voor zijn geneeskundige hulp. Beiden verbleven toen in Engeland: Coegelen reisde na zijn Utrechtse promotie via Engeland en Frankrijk naar Padua om daar zijn studie voort te zetten en Six maakte in Engeland zijn tweede handelsreis, die van 1655. Coegelen wilde Six' cadeau niet aannemen en dat leidde tot het gedicht op versmaade erkentenisse (no. [448]). Dit dankdicht staat op p. 575-576 van Six' bundel. annotatie titel Bonavontura Koegelen van Dortmond: Bonaventura Coegelen van Dortmont (Vianen, 9 juni 1633 - Amsterdam, 22 december 1710), een bekend Amsterdams medicus, die op 13 maart 1655 te Utrecht was gepromoveerd (Elias, Vroedschap 1, p. 473; Lindeboom, 1984, 484-485) 1 Goedaavontuur: Voorspoed (allusie op Coegelens voornaam) soon: vgl. r. 5-6 2 medaalikroon: bekronend zegel aan de doctorsbul 3 V Stift: 't Sticht, Utrecht (vgl. gedicht no. [447]) verguldt: gesierd gneesinghheer: medisch doctor 5 uw vaader: de medicus Balthazar van Dortmont, de lijfarts van Frederik, hertog van Holstein-Gottorp (Elias, Vroedschap 1, p. 473) 6 Des grooten wanhoops: Van de melancholie (?) werd: wordt 8 in brand: ontstoken 9 een puist: een zweer 757 i o Gesmorem Verder gezworen 11 Genaast'. Hebt genezen onmerklik. zonder problemen, pijnloos wieken-, compressen, windsels 14 Waf. Welke herwaarts', naar mij toe voer. leidde 15 teiken: noteer myn almanach'. mijn almanak, het denkbeeldig jaarboek van mijn leven 16 Met rooden ink'. Met de inkt waarmee in echte almanakken de hoogtijdagen zijn aangegeven 17 Met u: Bij uw komst 17-18 quant [...]geleegen: nam zijn intrek, kwam wonen 1 8 met een heiligh, eer. vroeger (in nog onverlichte tijden) bij de komst van een heilige 19 had ik', zou ik ... hebben begaan: kwaad gedaan 20 'Licht: Waarschijnlijk achterwaartschen hulp gedaan: zou ik averechts uitwerkende geneesmiddelen hebben toegepast 21 Door: Op aanraden van 21-22 die ... uit: die gewetenloos en met het oog op hun inkomsten oordelen dat hun beste therapie gelegen is in 2 2 verlenghden druk: narigheid die door hun toedoen langer aanhoudt, dwz. het uitstellen van de genezing van de kwaal 23 V koude vuur: het koudvuur, gangreen 24 Daar: Terwijl 2 6 vreemde gunst: vriendendienst van een onbekende 2 7 braaf: kundig 2 8 sonder uw begeer: buiten uw wens om 3 o d'ontfanger: degene die zijn gezondheid terugkrijgt goude kroonen: gouden kronen waren de vaste geschenken van rijke reconvalescenten in Maria-bedevaartplaatsen als Loreto en Scherpenheu-vel (vgl. de annotatie bij r. 27-28 van gedicht no. [117]) 33 Sy: nl. de kleine erkentnis 3 4 naa de taafelles: naar de eisen van goede tafelmanieren (wordt opgevat in Gesmeedt, gehecht) 3 5 gehecht: van een heft voorzien met guide plaaten: met gouden plaatjes ingelegd 3 6 bloedsteen: een roodgeaderde steensoort (vgl. gedicht no. [448], r. 22-25) 3 7 Deselve: Dezelfde van: door 3 8 Van poesje bepenceelt: Met een dichterlijke schrijfveer toegerust 3 9 Wjl: Aangezien wrokkende: door uw vertrek onaangenaam getroffen 40 oover: via 41 naa Antenors beenen: naar het gebeente van Antenor. De Trojaan Antenor zou na omzwervingen in de omgeving van Veneti?zijn terechtgekomen, waar zijn gebeente begraven zou liggen. 758 4 2 a*oude schoole der Galeenen: de oude universiteit van Padua die een zeer vermaarde medische faculteit bezat. Galeenen zijn medici die in het voetspoor van Galenus treden. 43 te lot\ ten deel, tot toeverlaat 44 den selven-. dezelfde 4 5 heur. haarzelf, nl. de hand (r. 37); metonymisch voor: Six zelf wel', zeker, goed heeft geleidt', nl. bij Six' reizen naar Zuid-Europa in 1649-1651 46 Die\ nl. den selven goeden God bereidt', gemaakt 47 bloende: bloeiende, welvarende. Misschien is in bloende echter ook 'bloedende' te lezen en herinnert Six aan de burgeroorlog in Engeland en met name aan de onthoofding van Karei 1 in 1649 (vgl. ook wrokkende, r. 39). 48 Te koomen [...]gebuuren: Bij de buren, het buurland, op bezoek te komen; te komen 'buurten' 5 o dichter hegh: moeilijker door te reizen begroeiing 5 1 Draaghtghy: Al draagt u op syde: aan uw zijde schermgeweer: een verdedigingswapen 5 2 zy: moge ... zijn 5 3 wil: moge bereid zijn alsins: in ieder opzicht voorts: in het vervolg bevryen: te behoeden (wnt ii, ii, 2362) 5 4 Laat [...] wel gedyen: Mag het zo zijn dat... voorspoed kent uw goed voorneem: uw goede voornemen, nl. de studie te Padua 5 5 sie: zal... vernemen, dat 5 6 vette kalven slaan: gemeste kalveren slacht, zoals de vader van de verlo- ren zoon dat deed bij diens terugkeer 5 7 Met dat: Zodra syn teelsel: zijn kind kruis: narigheid 5 9 Rhynsche schaalen: coupes gevuld met Rijnwijn [445] SELDSAAME DRONKENSCHAP, VAN V.M. (p. 760) toelichting De initialen in de titel van dit gedichtje zouden kunnen verwijzen naar de dichter Matthijs van der Merwede (Van Merwee?) (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [91]). Van der Merwede ging nogal prat op zijn matigheid. Zijn afwijzende oordeel over drankmisbruik is af te lezen uit bijvoorbeeld zijn gedichten Aen de Hollandse Kroegers, ende Ver-keer-speelders, Op de Wijn en Bus-poeyer en Noch tegen den Wijn (Van der Merwede, 1651, p. 140-141 en p. 182-183) en uit een aantekening in de marge van een zijner gedichten, waarin hij het heeft over 'de Bend van de Neerduytsche schilders te Romen, die meest alle optrekkers zijn doch meer met de kan als met de meyt, waer door veel vergeten waer Holland leyt, en Roomsche aerd worden' (Van der Merwede, 1651, p. 47). Dit gedichtje staat op p. 577 van Six' Poësy. 759 annotatie 1 M ?: tweelettergrepige naam, met nadruk op de eerste lettergreep: Merwee? Zpo zpu hy nuchter %yn: dwz. dan beweert hij in het geheel geen last te hebben van dronkenschap 2 dronken-, dwz. in échte extase 3-4 Hoe dikwils als [...] Zoo is hy [...] dan: Telkens als ... is hij dus [446] LESTE ANTWOORD, AAN JOAN RADERMACHER (p. 761) toelichting Het gedicht sluit aan bij de reeks briefgedichten no. [439]-[442]. Het staat op p. 577 van Six' bundel. annotatie 2 Ghy aamloos werden: 'Ademloos worden, gij ?' 4 dan geweest: dan voorheen 5 Hier jongen, langh my vlughs wat wyn: 'Hier, jongen, breng mij snel wat wijn!' Six doet het dus voorkomen alsof juist hij bezwijmt bij die mededeling van Radermacher. De in een gedicht opgenomen order aan een bediende komt ook voor in Horatius' werk. Arens, 1961, p. 121 verwijst ervoor naar Ode 11, xi, 18. 8 Het nimmer drooge waaterdal: De zee I o Fillda: pastorale naam voor een herderin. Er bestaat een herdersspel Filida (1720) van de hand van Govert van Mater. Misschien baseerde deze zich op een eerder pastoraal werk waaraan ook Six de naam ontleend kan hebben. Elders ben ik de naam niet tegengekomen. II Eer werd: Eerder zal... worden in Etnaas kruin: in de krater aan de top van de Etna 12 Beswommen: Doorzwommen (nl. na een zo geweldige overstroming dat de krater van de Etna onder de zeespiegel was komen te liggen) 1 3 van syne waterschaar: door zijn volk van waterschepsels (nereïden, tri- tons e.d.) 14 die hronnenaar: welke vurige waterbron Six hier op het oog heeft weet ik niet. Misschien doelt hij ook hier op de Etna die tot een geiser zou zijn geworden. 16 aademryke: in contrast met aamloos (r. 2) 16-17 daar schort [...] wat anders aan: dat (nl. dat uw geest flauw wordt) ligt aan iets anders (dan aan het dichten dat u te zwaar zou vallen) 17 Met reeden ook: En dat met goede reden 18 de Keiser Justiniaan: Six doelt op het onder Justinianus vastgelegde Corpus juris. Radermacher wordt door zijn rechtsgeleerde bezigheden weerhouden bij het dichten, wil Six zeggen en hij merkt daarbij op dat dat Met reeden gebeurt. 20 Daar: Terwijl verlet: oponthoud bezorgt 21 Lyk myne lesse: Net als mijn les (mijn betweterij) u te veel oponthoud bezorgt 2 2 Die swygende eerst, vergif nis bidt: Die u, nu pas zwijgend, om vergiffenis vraagt (nl. voor het oponthoud) 760 [447] op de reedenstryd, van de lydinge des krunkeldarms, Door Bonaventura Koegelen van dortmond, alvooren t'uitrecht, Geneesheer wierd (p. 762) hy, toelichting Bonaventura Coegelen van Dortmond (1633-1710) promoveerde op 13 maart 1655 te Utrecht op het proefschrift De Colicapassione (Lindeboom, 1984, 484-485). Zie ook Six' gedicht no. [444] en het op dit gedicht volgende gedicht no. [448]. Dit gedicht staat op p. 578 van Six* bundel. annotatie titel de reedenstryd: de verdediging tegenover de oppositie 2 Ontlaaden werd: Wordt ontlast (nl. in de vorm van een vulkanische eruptie) 3 Dus: Evenzo 6 beweert: (en die opheldering) verdedigd 7 gaf' gaf (hem) de Kooninghs hand: de hand van Henricus Regius (Hendrik de Roy, 1598-1679), vanaf 1638 hoogleraar medicijnen te Utrecht (Lindeboom, 1984, 1604-1606) 8 Den lauwer, rok, en ringh: De erelauwer, de mantel en de ring van de doctor Galeen: ware medicus (naar de Antieke geneesheer Galenus) 9 Werd een Geneesheer dan om eenen palm geschaapen?: Is het dan alleen een dergelijke triomf (eenpalm) die een medicus eerst recht tot geneesheer maakt? 10 V Was d'eerste niet: Ook de god van de geneeskunst was immers al om eenen palm geschaapen (maar dan in een andere zin). Toen Leto Apollo ter wereld bracht zou zij tegen een palmboom hebben geleund. Apollo gold ook als god van de geneeskunde. Het verhaal van de palmboom gaat terug op de Homerische Hymne op Apollo, 14-18 (vgl. ook gedicht no. [306], r. 41). Men kent den leeuw ook aan syn waapen: Ook een leeuw beoordeelt men naar zijn klauw (zoals de zegswijze aangeeft, vgl. wnt viii, i, 1365), maar Six zal ook bedoelen: ook Nederland laat zijn roem aflezen aan de dappere leeuw van zijn wapen. [448] op versmaade erkentenisse voor het geneesen mynes hands, door Bonaventura Koegelen van dortmond, aan den selven (p. 763) toelichting Toen Six Bonaventura Coegelen wilde bedanken voor het genezen van een gemene zweer aan zijn hand, weigerde deze het cadeautje dat Six hem aanbood (vgl. gedicht no. [444]). Dit gedicht staat op p. 578-5 79 van Six' Poësy. 761 min, om min: hun gevoelens van vriendschap uitwisselen (Verwisselen, r. 5) Met geen blanketsels toebereidt'. Zonder opsmuk, zonder dat dat gedrag tot vleierij vervalt hand, oover hand', heen en weer, onderling kant, oover kant', van de ene kant naar de andere en terug, heen en weer juist', precies, nauwkeurig vlaaght'. komt... aanwaaien mirt: de mirt is Venus gewijd Liefdes heilighdom'. het heiligdom van de Vriendschap Van booven: Uit de hemel aam\ adem, wind met een naam', de naam Vriendschap Zoo: Indien (de hoofdzin volgt eerst in r. 17) mee: mede. Dortmond had al een proefstuk geleverd door in Utrecht te promoveren. In: Bij waakel: zweer (het woord geldt bij Kiliaan, 15 99 al als vetus) niet waardeer: niet hoog genoeg zal kunnen aanslaan Dies: Om die reden (nl. omdat hij mij een vriendendienst heeft bewezen) ernstigh: diepgevoeld Den naam van vriend ons wenscht gemein: Wenst dat wij allebei de naam van vriend mogen krijgen (dwz. Wenst dat ook mijn vriendschap kan blijken) Hy wraake niet: Dan moet hij ... niet afwijzen hechten: bestekheften een heliotroop: een groene kwartssoort, met rode chalcedon-adering en stippen hoe soeten knoop: wat een aardig 'raadsel' (dit geschenk in zich draagt) Se zyngepaart: Het zijn er twee (vork en mes), zoals twee vrienden Wat leert: Waarnaar verwijst (vgl. Dan, r. 27) mirtelof: mirteblad (vgl. r. 10) hartenaar: ader met hartebloed (vgl. r. 12) het bloed der rooselaar: de bloedrode tint van de roos (vgl. r. 9) Besprenght: Besprenkeld, Gespikkeld karltjes: korreltjes (wnt vii, i, 1663, deze plaats) Rondkantlgh: Met ronde zijkanten (kennelijk als beeld voor de eindeloosheid, vgl. sonderend, r. 27) blinkende: in verband met de helderheid van ware vriendschap (vgl. hel- dre, r. 27 en ook haagelwit, r. 25) Dan: Anders dan naar (vgl. Wat leert, r. 21) nyd: afgunst Orest, Met Pilades syn vrund: de zeer hechte vriendschap tussen Orestes en Pylades (vgl. Ovidius, Ex Ponto 111,11, 85-88) waar op het staat: waar het op staat (nl. dat hij door het geschenk af te wijzen mij als vriend afwijst) [449] Afbeeldinge Van Eduward Gournei, Door Vincentius Malo (p. 764) toelichting De weinige informatie die ik over Vincent Malo heb kunnen verzamelen, is te vinden in de Toelichting bij gedicht no. [443]. Over Edward Gournei kan ik niet meer vertellen dan dat hij familie zal zijn geweest van de John Gournei of Gurney die Six in 1655 in Northamptonshire bezocht (vgl. gedicht no. [395]). Had Edward Gurney zijn portret in Itali?laten schilderen? Six' spel met het zwijgen of spreken van het portret is een variatie op een overbekende topos. Het gedicht staat op p. 5 79-5 80 van zijn bundel Poësy. annotatie Hoewel dat hy geen antwoord geeft: Al geeft hij u geen antwoord als u hem wat vraagt Het weesen: Het gezicht [450] oesters te kolchester (p. 765) toelichting De maaltijd vond plaats tijdens een van Six' reizen naar Engeland in de jaren 1654-165 5, vermoedelijk de tweede reis in de herfst van 1655, die hem naar Londen en Northamptonshire voerde. Vanuit Colchester zal Six zijn overgevaren. Het gedicht staat op p. 580-581 van Six' bundel. annotatie 1 Hoe meenighmaal: leidt Haakte ik (r. 4) in getrouw: nl. trouw aan de Engelse koning 2 Verkracht: Met geweld veroverd 7 kooninghslachtigh heir: het leger van de koningsmoordenaars, de parle-mentstroepen onder Fairfax die Colchester in 1648 hadden ingenomen na een beleg van elf weken (Stephenson, 1978, p. 77-79) 3 Ten roem: Tot roem. Het feit dat de stad de koning trouw was gebleven en dat de verovering met geweld had moeten plaatsvinden, vergroot nog de toch al aanzienlijke roem van Colchesters kasteel, en pester. uw kasteel: de Noormannenburcht te Colchester, die stamt uit het laatste kwart van de elfde eeuw (Stephenson, 1978, p. 39) pester: grondvester, stichter (i.t.t. Van Es, 195 3, p. 173 'vestingwerken, burcht' en Kruyskamp, 1954, p. 79-80 'slotvoogd of verdediger van de veste'). Colchester is waarschijnlijk gesticht door de vorst Cu-nobelinus (eerste eeuw na Chr.), maar men heeft ook de legendarische koning Coel voor de stichter gehouden, omdat men meende dat de naam Colchester was ontstaan uit 'Coel's Chester' (Stephenson, 1978, p. 14 en p. 34). 4 Haakte ik: Heb ik er verlangend naar uitgezien meir: zee 763 5 betrouwen: veilig te stellen, nl. na de gevaarlijke overtocht 6 Al was 't slechts: Desnoods 7 saam gevouwen: samengesteld 8 Te wulps belust: Met een al te gulzige begeerte 11 mocht tergen: zou kunnen overprikkelen 12-13 schier braak, [...] leggen: bijna als een ongezaaid bouwland braak lig- gen, dwz. bijna als woest bouwland aan de oppervlakte komen 1 3 slikken van de ?(eeeb: bij eb droogvallende slijkgronden 14 varsche: verse 15 van seggen: over roemen 16 tot recht onderscheid: om een juist oordeel te vormen over deze oesters in vergelijking met andere 19 Betaal[...] vry: Boet maar voor, Onderga ... maar met schaartjes: door toedoen van de karteltjes (wnt xiv, 163) 2 o ter schulpknops breuk: ter verbreking van de sluitspier van de schelp (vgl. wnt vu, 11, 4760, knoop, i.t.t. wnt vu, 11, 4793, deze plaats: 'uitstekende knop aan een oester en derg.') 21-22 Laat [...] drupplen bloed: Al doet... druppels bloed vloeien (vgl. 'ader- laten') 21 een ander vinger: een van de vingers (onderwerp) 2 2 Met: Vanwege vliempjes: vlijmscherpe schelprandjes (wnt xxi, 2029, deze plaats) 2 3 Met: Op het moment dat 2 4 Zoo: expletief, vat Met op hart: nieuwe energie (wnt vi, i i), dwz. dat de flauwte die het gevolg had kunnen zijn van het bloedverlies gelijk wordt weggenomen 25-27 Dat [...] dat [...] kraaijen: ... en ... mogen triomfantelijk roepen 2 5 oud Baai/en: het Antieke Baiae bij Napels, evenals Kent en Vlieland be- kend vanwege de oesterteelt ter plaatse (Michels, 1964, p. 198) 2 6 zoo: a^s der: er ergens eedier: nl. eedier dan in een van de drie genoemde plaatsen 27 om't lekkerst: om te worden geprezen als plaats met de lekkerste oesters 2 8 keur: verkies 2 9 d'eige soppen: het vocht van de oesters zelf 3 o genatuurt: op natuurlijke wijze ontstaan 3 1 limoene droppen: druppels citroensap 3 5 Hoe: Zo konnen schenden: tot happen in staat zullen zijn 36 aleevengraagh: net zo heerlijk als aan het begin van de maaltijd 3 7 Poll/emus: van Polyphemus, de uit Homerus bekende reusachtige en vraatzuchtige cycloop, wiens ene oog zeker niet groter was dan zijn maag 764 [45i] DE VREESE DES HEEREN, HET BEGIN DER WYS HEIT (p. 766) toelichting Het gedicht staat op p. 581-582 van Six' Poësy. annotatie titel DE VREESE DES HEEREN, HET BEGIN DER WYSHEIT'. Vgl. Psalm iiiiio en Spreuken 9:10 2 sich een wooningh afgepaalt: de plaats voor haar woning uitgezet 3 Na 7 voorwerp van de heiige blaaren: Zoals voorgehouden in de bijbel (vgl. wnt xxii, 11, 1017). Six bedoelt de keuze voor een steenrots als ondergrond (Mattheüs 7:24-25). 4 Is met den grondslagh voortgevaar en: Is voortgegaan met de bouw op die grondslag 6 der hellen storm ten trots: de helse storm trotserend 8 het strand: met zand als ondergrond (Mattheüs 7:26-27) 9 beworpsel: ontwerp, plan (wnt 11,11, 2413, deze plaats) 1 2 den voet: de voet van het gebouw 13-14 in't mergh Der heenen: tot in hun diepste binnenste (Six speelt ook met de gedachte dat hun heenen zeer goed geschikt zijn voor deze 'beklimming') 15 op: tot op 1 7 ten lof des Heeren: om God te loven 19 wys in quaade deughd: die 'wijs' zijn op het gebied van de ondeugden 20 Beryden: Bereizen, Rijden comfortabel naar 2 1 Langs vlakke, en sorgeloosepaaden: vgl. de bijbelse brede weg, die tot het verderf leidt (Mattheüs 7:13) 2 2 Waar: In welk palleis 24 Hun: Hen hun muur: hun bouwwerk, hun paleis 2 5 Wat wysheit: Welke heuse wijsheid 25-26 werd, Gereekent: wordt geacht 27 wil: zal... willen 3 1 de wyse man: te identificeren met de Wijsheid, zoals die spreekt in Ec- clesiasticus 24? 3 4 gulsel: verguldsel 36 al het: het hele 3 7 balsemdoosen: dozen met heilbrengend medicijn 3 8 winkeliers: dwz. de predikanten (in de metaforiek voorgesteld als han- delaars in heilzame gommen) 3 9 aadem: geur 40 liefliks: aan heerlijks (en ook: deugdzaams) 41 meede: nl. zoals ook aan u uwsgelyk: uw medemens 4 2 Vermaakt: En brengt vreugde aan correctie Op p. 5 81 van de bundel van 1657 staat in r. 19 van dit gedicht qnaade. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot quaade. 765 [452] BEEDE, AAN KAREL GABRY, OM SYN GESELSCHAP TER MIDDAGH- MAAL (p. 768) toelichting Het was in 1654 of 165 5, de jaren van zijn twee reizen naar Engeland, dat Six deze Karei (Charles?) Gabry uitnodigde voor een lunch in zijn huurkamer. Gabry, die ik niet nader kan thuisbrengen, komt in Six' werk alleen hier voor. Het gedicht staat op p. 582-583 van Six' Poësy. annotatie i wakker, in de handllngh: als doortastend handelsman 3 Heel wel geleeden, in de wandlingh: In de omgang zeer geliefd 5 ook: nl. net als u (?) braave: goede, nette 6 willigh'. welwillend, vriendelijk 7 bequaamer. beter uitkomend, voordeliger 8 de silvre harp, en 7 kruis: het Engelse geld. Six doelt op de zilveren 'Commonwealth Crown', waarop het wapenschild van Engeland (het kruis van St. George) en van Ierland (de harp) naast elkaar zijn afgebeeld (vgl. Bradley, 1978, p. 21 en de afbeelding van een dergelijke munt uit 1651 op p. 10). 9 werde opgegeeten: zal worden verteerd, opgemaakt I o een Filosoof: nl. een filosoof die zich verdiept in de aard van de dingen in de natuur (vgl. r. 14) II En Ik gelyk er meer poeeten: En ik leef, zoals meer poëten leven (de poëten hier in contrast met de filosofen) 1 2 Gerust, en van veel swervens loof: Kalmpjes en afgemat (uitrustend) van alle omzwervingen (wnt iv, 1698 en vin, 11, 2762, deze plaats) 13-14 Den ... scheppinghboek: Als de met handelsbesognes doorgebrachte dag ten einde is, houdt u ervan het wijze 'boek der schepping' te bestuderen. Gabry zal zich dus 's avonds verdiept hebben in 'natuurlijke historie'. 15-16 Waar ... besoek: Waarin ik mij veeleer met mijn zintuigen verdiep, zo- als u zult ontdekken bij dit beoogde bezoek van u aan mij (vgl. daarvoor r. 27-28 hieronder). Is versiert hier 'beraamd, gepland', of toch: 'feestelijk aangekleed'? 1 8 eet, en drinkschaapraa: voorraadkast met eten en drinken 20 Wyl: Omdat my niet raa: afwijs 2 1 klaage: hoef... te klagen 23 Is 7 slecht: Al is het eenvoudig doe: heb 2 5 Mach: Als ... mag myn gemak, fraai van gemakjes: mijn kamer, die op aardige wijze van geriefelijkheid j es is voorzien 2 6 vereer likt: vereerd, eer aangedaan (wnt xix, 173 7-173 8) 2 7 Ghy vindt: Dan zult u ... vinden 28 piersemyn: goede Spaanse wijn (vgl. de annotatie bij gedicht no. [96], r. 167) 29 u versellen: met u meekomen 766 3 o verseekert'. vast en zeker, gegarandeerd (vgl. 'honger is de beste saus' en 'honger maakt rauwe bonen zoet') 3 i een kop: een dronk 3 2 Ter welvaart, van ons naaste bloed: Op de goede gezondheid van onze fa- milieleden [453] KLACHTE OOVER ONDANKBAARE VRINDEN (p. 769) toelichting Het gedicht staat op p. 583-584 van Six'bundel. annotatie 1 geschaapen, om te steigen: dat van nature onhoog gaat 2 Neer nelgen: Naar beneden vallen 5 Dan: Dan dat laaten: loslaten, verzaken 6 drempelvrind: vriend van mijn huis, gastvriend 8 Toeseide ik hen van my bemint: Beloofde ik (op mijn beurt) aan hen die ik als vriend liefhad 9 verlieten: raakten ... kwijt 11 opschieten: in de steek laten (wnt xi, 1158, deze plaats) 1 2 houden, voor een klucht: de spot met ons drijven 1 3 trouwe pielen: mensen die vriendentrouw wèl op prijs stellen meer: in het vervolg nog 15 behouwen: op de goede (veilige) weg, 'er goed aan toe' 16 Men strek geen geld om vrundeneer: Vriendeneer is geen cent meer waard 1 7 onmooglik: vgl. de adunata in r. 1-4 1 8 Daar is niet seldsaams, of de tyd die kan het langen: Niets zo buitenge- woon, of de tijd blijkt het te kunnen brengen. Bedoelt Six (wat optimistischer) ook, dat échte vrienden schaars zijn, maar dat ze wel kunnen bestaan? [454] BRIEF, AAN MYNE MOEDER (p. 770) toelichting In 16 5 5 zond Six deze dichtbrief vanuit Londen aan zijn moeder in Amsterdam. In Londen zat toen de misdadiger Nicolas Follin vast, over wie nadere gegevens vermeld zijn in de toelichting bij gedicht no. [124]. De hier behandelde dichtbrief staat op p. 5 84-5 86 van Six' bundel. annotatie 1 pand: kostbaar bezit, schat 2 heb gehad: ooit heb gehad 4 een man wierd opgetoogen: tot man ben grootgebracht 6 vaader saalgers echt: het huwelijk met vader zaliger. Jacob Six was in 1639 overleden. 7 Uw liefde: U, geliefde moeder ('Uwe bemindheid') uw oudste soon: dat uw oudste zoon ... 767 7-9 syn sinnen [...] hingh: zich met plezier heeft gewijd 9 Van langer hand, al: Al sedert lange tijd ii 's duivels kussen: vgl. het spreekwoord 'ledigheid is des duivels oorkussen' i 2 arger: kwalijker jdelheit: hol vermaak i 3 Dewyl hem dan: Omdat hem nu (de constructie wordt opgevat in Ver- drietigh valt, r. 18) 14 de tweedemaal: nl. in 165 5, na de eerste reis in 1654 gestrandt: beland 15 maakte: heeft gevoeld, gekoesterd 16 in krygh: tijdens de eerste Engelse oorlog (165 2-1654) hoofden raakte: machthebbers heeft aangetast. Six doelt op zijn hekeldichten op Cromwell, met name op het felle Kontrefeitsel van Olivier Kromwel (no. [349]) 1 7 De voornacht: De avond (onderwerp bij Verdrietigh valt, r. 18) om: vanwege 1 8 Verdrietigh: Lang en vervelend (wnt xix, 1448) 21 Zoo: expletief, vat Dewyl (r. 13) op een kindsche, en broederkus*, een kus van een kind en een broer 2 2 Niet naagewente: Niet naar hij gewoon is, nl. niet aldus, in dichtvorm 2 3 schuim van fielen: uitschot van schurken 2 4 Om welkers konst: Door wiens sluwe handigheid behielen: met... bleven zitten 2 5 die seepery bebouwt: die zeepziederij-met-gebouw, dat 'huys en erve' (Van Dillen, Bronnen m, 1974, p. 488) 2 6 betrouwt: toevertrouwd. Follin zou immers op het bedrijf gaan wonen en de produktie ter hand nemen (vgl. de toelichting bij gedicht no. [124]). 2 7 ontliep: in de steek liet alvooren wel bestooien: die daarvóór erg bestolen was (bepaling bij die seepery bebouwt) 2 8 smeer: vet boomoli: olijfolie soude: soda (wnt xiv, 2462) kooien: steen- of houtskool 30 syn paar: zijn vrouw 3 1 straffe: strenge 3 2 Spaansche seep: een bijzondere zeep uit olijfolie, gebruikt bij het wassen van textiel (Chomel v 11, 4316). Follin kende blijkbaar een speciale bereidingswijze van deze zeepsoort. In 1647 na<^ hij in de Weesper compagnie naast zijn arbeid alleen zijn deskundigheid ingebracht. Het kapitaal van de onderneming kwam van een ander. siên: zieden, koken onderwonden: gedurfd 3 4 Geschooren: Geplunderd, Afgezet eenerlei ge scheer: eenzelfde aanhoudende dieverij (wnt iv, 1712, deze plaats) 3 5 rabouten: schooiers 3 6 sich derven [...] verstouten: het gewaagd de euvele moed te hebben 768 3 7 weer te koomen: kennelijk had Follin na zijn Engelse avontuur de benen genomen naar Frankrijk (zoals hij ook had gedaan na zijn Weesper oplichterij) 38 7 Meesters: van zijn baas (nl. syn goedertieren heer, r. 3 3) 3 9 weet: moet weten om feit: vanwege een bewezen misdaad (vgl. r. 43-44?) 40 gevaar lyk: waarbij hij het gevaar loopt 41 hem beswaar: tegen hem getuig 4 2 verklaar: meedeel, uit de doeken doe 43-44 die ... schooien: ik kan deze passage niet goed verklaren. Slaat geen Kriste- lyke schooien op een synagoge (vgl. de voorstelling van de joden als beulen van Christus)? 4 5 aan schandigh hout: aan de galg voor schurken 46 woogh: was ... zwaar van fyn dukaaten goud: van fijngouden dukaten 47 bloed: sloeber 49 Tilborn: Tyburn, de galgenplaats van Londen 5 1 se: nl. degalgh 5 2 't raavennest: de massa raven, het ravengebroed 5 3 Een telken: Een voorteken naa 7 seggen van 'tgemein: volgens de volkse wijsheid. Ik vond alleen dat het overvliegen van raven en kraaien geldt als een voorbode van een spoedige dood (Handwörterbuch des Aberglaubens v, 362 en v 11, 446). 5 4 kapitein: leider 5 5 de karreleer: de ladder op een kar die bij de executie vanonder de galg werd gereden 5 7 ducht: vrees den naam: dat de naam ... in pulken lyn: in dat koord (vgl. verhuist r. 5 8, hieronder) 5 8 eerlangh: binnenkort verhuist: weggenomen. De woorden naam, lyn en verhuist zijn toespelingen op de genealogische termen 'familienaam', 'lijn van bloedverwantschap' en 'huis' (geslacht). 5 9 den lydlingh: de man die gevangenschap moet ondergaan (wnt viii, ii, 2220, deze plaats) beklaagen: aanklagen 60 vervroeght: bespoedigd 61 eenigh munt, of kruis: enige geldelijke genoegdoening 6 2 geviel: kwam te gebeuren 6 3 wie: hij die Parysbloed: het bloed van een Parijzenaar (vgl. gedicht no. [124], r. 61-62) 64 ontsien: ervoor terugdeinzen myn gorgel af te stooten: mijn strot af te snijden 6 5 Dunkt: Vindt 65-66 syn ontslagh Van banden: zijn vrijlating uit gevangenschap 66 wel i(po nutlik: zeker zo profijtelijk mach: moet 67 of: dat noch: opnieuw 769 koopmanschappen: handeldrijven (wnt vii, ii, 5413, deze plaats), hier wellicht sarcastisch voor: oplichten 6 8 quam stappen: zou terugkeren 6 9 hevrooren: bekoelde, niet meer in acht genomen 71 Zoo was er: Dan zou er ... zijn 72 Daar: Terwijl ook anders: in het andere geval ook betaalen: zullen betalen 7 3 raade my: acht het verstandig en neem mij voor te beiden: af te wachten 73-74 tot het recht Vernoeght %y: tot het recht zijn loop heeft gehad 74 werd: zal... worden naamaals: later [455] OP HET VUILBEKKEN VAN A.B. (p. 772) toelichting Het gedichtje staat op p. 586 van Six' bundel. annotatie titel vuilbekken: schelden, kwaadspreken (wnt xxiii, 1232, deze plaats) A.B.: niet thuis te brengen 1 jonge: moderne 2-3 en ... nek: en als hij aandrang voelt, schijt hij, zo zegt hij, de Antieke dichters op hun nek, zo weinig stellen ze volgens hem voor 4 %ulk vuilgebek: zo te schelden (wnt xxiii, 1233, deze plaats) 6 op syn kaak: op zijn wang (en zo kan een domme uil dus ook vuilbek- ken: hij maakt vuile bekken) [456] AFSCHEID VAN ENGELAND (p. 773) toelichting Het gedicht dateert van 1654 of 165 5, de jaren van Six' eerste en tweede reis naar Engeland. Engeland gold in Six' tijd als het textielland bij uitstek; het leverde de grondstoffen voor de textielindustrie op het vasteland van Europa. Het gedichtje staat op p. 586-587 van Six' Poësy. annotatie 1 myn rymgeest: mijn vermogen rijmen te maken slacht: lijkt op 2 nu: nu eens geijkt: blijkt te zijn, zich in de gedaante van ... vertoont of kleine sier: dan weer een klein beestje (nl. van verre waargenomen, vgl. r. 3). Six impliceert: van dichtbij lijkt mijn dichtwerk wel wat, maar van enige afstand (met zekere objectiviteit) blijkt het toch niet veel te zijn. 3 Langs: Verspreid over 4 Dat: dier, dat heur werk: nl. de 'wolproduktie' 770 5 Onpynlik laat: Pijnloos afstand doet sachte vlokjes: ook als beeld voor de 'lieve gedichtjes' spilt: verliest 6 ontrent: bij 7 belust: op voordeel uit (nl. zoals het schaap op boombast uit is) uw doornbosch: dwz. uw land vol perikelen deurgaan: doorgereisd 8 Schoon eer vervloekt: Hoewel ik dat vroeger vervloekt heb, nl. in gedicht no. [235], van 1649 ghe zpud: dan zoudt u myn wol niet laan: geen wol van mij hebben verworven (wnt viii, i, 903), dwz. geen gedichten op uzelf, Engeland, van mij hebben gezien [457] Onweer, op weeromreis, uit engeland, aan matroos (p. 774) toelichting Tijdens een storm in het najaar van 1654 stak Six op de terugtocht van zijn eerste reis naar Engeland het Kanaal (vgl. r. 5-6) over en schreef daarop dit gedicht. Het staat op p. 587-588 van zijn bundel. annotatie 3 dit hol: dit schip (wnt vi, 870) 4 Van oorlogh hongrigh: Hongerig als het door de afgelopen zeeoorlog is geworden 5 te slingren: nl. dit hol te slingeren 7 Vergat: Is ... vergeten 8 loopt golven: haar golven laat klotsen. Six bedoelt dat alle zeeën als het ware één zijn en dat de Noordzee daar evenzeer als 7 meeir van Galile deel van uitmaakt. Zo kan de wereldzee ook één geheugen hebben (vgl. Vergat, hierboven). 9 7 meeir van Galile: het meer van Galilea (vgl. Mattheüs 8:23-27) 1 2 Heur: nl. de vreeselyke %ee 14 Joppe, en Thar sis: Jafo en Tarsis (vgl. Jona 1:3-4) 15 Wanneer: Toen het stuur: de stuurinrichting van storm, verkracht: door geweld van de storm nutteloos geworden 16 Te wonder lyk: Op al te wonderlijke wijze, dwz. op zo'n manier dat het wel een diepere zin moest hebben ietvremds: iets ondoorgrondelijks (wnt xxiii, 359) vermoedde: deed vermoeden, liet doorschemeren 1 7 Wes: Om welke reden verklaart: aangewezen (vgl. Jona 1:7) 19 Vervaarde: Bange hopman, en matroos: kapitein en matroos van het schip waarop Six voer, parallel met de 'opperschipper' en de andere zeelieden van het schip van Jona 2 o mach: wel zou kunnen 21 Zoo: Even, nl. evenzeer als Jona was 771 2 7 bakker van myn ^ielekruik: Schepper van het broze lichaam waarin mijn ziel huist (vgl. Jeremia 18:6) 2 8 Gescheurt'. Die gebarsten is. Six doelt op zijn lichamelijke ongemakken. met\ door morsich werk', slordige, onachtzame daden, waardoor van de inhoud van de kruik gemorst is pleegen', doen 3 i Ik weet dat myn verlosser leeft', vgl. Job 19:25 3 3 geheilight heeft: gereinigd en tot zijn dienst bereid heeft gemaakt (wnt vi, 468) 3 6 Versaamen: Opnieuw samenstellen, Vergaderen 3 7 ver lichaam t: met haar heerlijk lichaam overkleed (Hinlopen, 1814, p. 235, deze plaats) verlicht: door het Goddelijk licht beschenen 3 8 neeven: naast, in de nabijheid van 3 9 Van aangesicht, tot aangesicht: vgl. 1 Corinthiërs 13:12 40 troost: vertroosting, verlossing 4 3 mart: talmt, aarzelt bloode: vreesachtige, al te voorzichtige 4 5 ontsteeken: in woede ontstoken 46 werldversmaadende offerhanden: met offeranden die blijk geven van ge-ringachting van het aardse leven 47 balgh: maag doch: immers toch 4 8 Kom stort, en ruk my: de dolle vge is hier de aangesprokene [458] GODT MEEST TE LAATEN SORGEN. OP DE WYSE VAN DEN 21 PSALM (p- 776) toelichting Het gedicht staat op p. 588-590 van Six' Poësy. annotatie i neeven: hier naast 3 Vergeeten: Gevrijwaard straalen: bliksemstralen 4 Des donders, en der windvooghdy: Van de Oppermacht over donder en stormwind 5-6 Sich ... dennenmergh: Die door het merg van pijnbomen en dennen heen in een berg inslaan 7 de bange maar: het angstaanjagend bericht 8 Tartars: nl. de Mantsjoes, die uit het noorden in China binnenvielen en de Ming-dynastie beëindigden. Bij de val van Peking (1644) werd de Tj'ing-dynastie gevestigd. 11 -1 2 Der ... Kosak: Van de Pool, die voor Rusland en de Kozakken wijkt (wnt, iii, 11, 2366-2367). Bij de uiteindelijke wapenstilstand in 1667 zou Polen grote gebiedsdelen aan Rusland verliezen. 14 vol kartouwen, Vanyser: die vol zitten met zware ijzeren kanonnen. Six doelt op de Zweedse metaalmij nen. 772 17 Duitschland'. nl. bij het binnendringen van de Zweedse legers in de ja- ren dertig 1 8 Pruissen: nl. de Brandenburgs-Pruisische staat onder de Grote Keur- vorst Frederik Willem 19 Goon: dwz. heersers, bestuurders 2 5 sich moeije: zich inzette, zijn best doe 2 7 het luk: de fortuin, het lot 2 8 gehoepelt, als een hoep: rondgedraaid als een hoepel (vgl. het rad van for- tuin) 3 o Het quetse geen gemoed: Het moet niemand tot in zijn ziel raken 32-33 Wat... toebehooren: dwz. Dan stelle hij zich de vraag welke zaken hij zou kunnen kwijtraken, want alles is toch van God 34-36 Mist... besat: Als iemands opzet om winst te maken mislukt, behoeft hij zich ook minder zorgen te maken om een vermogen dat hij toch nimmer echt zou bezitten 39-42 Van ... regeert: Op de 'wijs bestuurde' instituten, die echter in alle aard- se regeerders de heerszucht doen razen en tieren en die alles op zijn kop zetten. Doelt Six op de adviescolleges van vorsten? 44 wel: goed [459] ZEELAURIER DER HEERSCHAPPYE VAN VENECIE (p. 778) toelichting De hier bezongen zeeslag tussen de Venen anen en de Turken vond plaats in juli 1656, bij de Hellespont. Het gedicht staat op p. 590-592 van Six' bundel. annotatie titel zeelaurier: Lauwertak van de overwinning ter zee 1 Osman: dwz. de Turkse sultan. Mohammed iv was van 1648 tot 1687 sultan van het rijk der Osmanen. de doorn: nl. de doorn in het vlees 2 't grootsche Stamhel: het hoogmoedige Istanboel langs: gelegen aan de grens van de wyk: het gebied, de bodem 3-4 geheeten Nieuw Rome: 'Nieuw Rome' (Nova Roma of Constantinopel) genaamd 5 Getuift: Gekroond met een tulband (vgl. wnt xvii, ii, 3722: tuif: tulband, 'alleen in wdb. aangetroffen', vgl. Kiliaan, 1599, Tuyf) 6 Raadslaande: Beraadslagend den ryksvisier: de grootvizier. In de tijd van de slag was Mehemét, Pasja van Damascus, eerste vizier van de sultan. 7 V twistigh ryk: inderdaad waren er, onder meer in verband met de langdurige oorlog met Veneti? grote spanningen ontstaan in het Turkse rijk (Nani, 1707,11, p. 288-289). 8 de Dardanelles de zeeëngte nabij Istanboel 1 o -11 van ... eilanden: van zesenzestig boord aan boord liggende 'houten eilan- den', dwz. kolossale oorlogsbodems. Een contemporaine nieuwstijding spreekt van '28. Schepen, 24 Galleyen ende 7. Galleassen, met 773 eenige andere gheringer Schepen' aan Venetiaanse zijde (Knuttel 7731, nr. 77(1656), p. 522). i 2 Veneci: dat immers op een aantal dicht bij elkaar gelegen eilanden is gebouwd 1 3 van 't ge kroonty voor: van de ivoren sultanstroon af 14 om 't swart borstligh oor. rond het met zwarte borstels begroeide oor 15 kaalekoet'. kalkoen bloeijen: rood aanlopen 17 de tulband: metonymisch voor: de sultan 19 snart: gromt (wnt xiv, 2263, deze plaats) 20 derft: waagt... het te 21 Schynheiligh: dwz. Aanhangers van een schijnreligie (vgl. de meervoudsvormen in r. 24 en r. 28) 2 3 braveeren: trotseren, het hoofd bieden 25-28 rukke [...] Te saam: moet haastig formeren, met een ruk samenstellen (wnt xiv, 65) 2 5 donderbaare: schietklare ('kunnende donderen') 2 6 bondert ^eekasteelen: de reeds aangehaalde nieuwstijding spreekt van '28. groote Schepen, 60. lichte Galleyen, ende 9 Galleassen' (Knuttel 7731, nr. 77, p. 522) 27 maoonen: naam voor een soort bewapend vrachtschip (wnt ix, 232, deze plaats: 'wellicht aan het geschreven Italiaansch (maona) [...] ontleend') 2 8 men vlieg in hunne koonen: men moet hen heftig aanvallen (vgl. de uit- drukking 'iemand in 't gezicht vliegen', wnt xxi, 1936-1937) 2 9 dien Evangelist: nl. Markus, patroon van Veneti? 3 o speur syn y dien hoop op Krist: bemerke hoe ij del zijn hoop op Christus is 3 1 de leste stad van Kreten: de laatste nog niet door de Turken op de Venetianen veroverde stad van Kreta, nl. de stad Kandia 33 De Bas: De 'Bassa', de Turkse vlootvoogd (wnt ii, i, 1051) heeir: legermacht 3 4 als een hond: een bas is immers ook een dier dat bast, blaft (wnt ii, i, 1052) 3 5 Op: Uit op blikketandend: metaforisch voor: met het geschut schietklaar 3 6 Voorwind, en roeijende: Met de wind in de rug en (ook nog) roeiend (vgl. de nieuwstijding: 'onder 't faveur van eene lichte Tramontane, ofte Noorden Wint', Knuttel 7731, nr. 77, p. 523) 3 7 Markus waaterleeuw: metaforisch voor: de sterke vloot van Veneti? vast: bijna (wnt xviii, 690) 3 8 weer: nl. evenals in bijvoorbeeld 1649,toen de Turkse vloot een neder- laag had geleden tegen de Venetianen (vgl. gedicht no. [97], r. 341-372) 38-39 te gast Te gaan, op: zich ... te goed te doen aan 40 Het soomersonoogh: Het oog van de zomerzon. De slag vond immers plaats in de zomermaand juni. bekroosen: bevuild, bezoedeld (wnt ii, i, 1643) 4 3 Dry deelen van de werreld: nl. Azi? Europa en Afrika 44 baldren: kanongebulder 47 Eer: Vooraleer Bistonsysre: nl. de ijzeren manen van de Bistonen, dwz. de onverzettelijke Turken met hun vlaggen met halve manen. De Bistonen waren 774 een oorlogszuchtige Thracische stam van de noordelijke kust van de Aegeïsche zee (vgl. bijvoorbeeld Herodotus vu, 110). 48 en van die honden: en vol van die honden 49 vischhalgh: de maag van vissen (de samenstelling niet in het wnt) 5 o En wrakken: En vol van wrakken stremmendey als van wier: in hun vaart belemmerd als door wier (dwz. door aan de kiel gegroeid wier dat de snelheid van een schip vermindert) 5 1 En dertien swaare roofgaleijen: De nieuwstijding spreekt van '14. die met den Capitain Bassa hun retireerden' (Knuttel 7731, nr. 77, p. 5 24). 5 2 Schaars: Hooguit (wnt xiv, 166) de vlucht hereijen: maken zich op de vlucht te nemen 5 3 vermant: overwonnen 5 4 Gevaan: Gevangen 5 5 Tot lossinge: Ter bevrijding Kriste slaaven: vgl. de nieuwstijding: 'Het Getal der Christenen verlost vande Turckxsche Galleyen, monteert ontrent de 5000' (Knuttel 7731, nr. 77, p. 528) 5 9 keert: keert... weerom de Eeeuw der Admiraalen: de leeuw onder de admiraals, de dapperste van alle admiraals (waarschijnlijk ook in een verwijzing naar de leeuw van Markus, het wapen van Veneti? 60 Een van Plutarchus heidenstaaien: dwz. Als was hij een van Plutarchus' toonbeelden van heldenmoed. Plutarchus schreef een reeks biografieën van Griekse en Romeinse helden. 61 Marcel: Lorenzo Marcello, de aanvoerder van de Venetiaanse vloot, die bij de slag het leven liet 'door eene Canon schot in de zyde' (Knuttel 7731, nr. 77, p. 525) 6 2 Syn leeven inruimde, aan de dood: De dood 'binnenliet in zijn leven' 6 3 Vergoedt: Hetgeen vergoed is met leevende laurieren: met levende lauwertakken van de overwinning (in contrast met de gesneuvelde vlootvoogd) 64 vroome: getrouwe der Batavieren: aan de slag hebben 'verscheyden gehuurde Nederlandse Schepen' deelgenomen, waarvan De Goliath en Het Wapen van Nas-sauw verloren gingen. Ook vochten Nederlandse scheepslieden mee aan Venetiaanse zijde: 'van 144. Nederlanders wierden maer 22 Maets behouden' (Knuttel 7731, nr. 77, p. 527 en Hollandse Mercurius, 1656, P- 74-75)- 6 5 Hy: nl. de Eeeuw der Admiraalen sleept: voert... mee 66 De seegemaar: Het bericht van de zege werdt omgeluldt: wordt alom verspreid (met kerkklokken) 67 trommers: tamboers (wnt xvii, ii, 3156, deze plaats) 68 Krlstendommers: christenen (wnt iii, ii, 2026, deze plaats) 6 9 Tanghs om, en afgeleegen %ee\ Aan omliggende en verre kusten 70 Dat: Hetgeen, of: Zodat het 71 opgehlaase kaaken: bolle wangen, als van een hoogmoedige, een blaaskaak 7 2 wat past te raaken: zich erop toelegt iets te treffen 775 73 het Goliatsche rot\ de bende van Goliath, de Filistijnen. Een toespeling op het gelijknamige Hollandse schip zal niet bedoeld zijn (vgl. de annotatie bij r. 64). [460] OP HET NIMMER VERJAAREN VAN G. HOUVAST (p. 781) toelichting Het gedicht staat op p. 592-593 van Six' Poësy. annotatie 1 Klitus'. de jongeman Clytus, die wordt aangesproken in Martialis' epigram vin, lxiv. Dat epigram volgt ongeveer deze gedachtengang: je vraagt zo vaak cadeaux, Clytus, dat je wel acht maal per jaar jarig moet zijn. Als je zo doorgaat, zal ik je echter beschouwen als een nooit-geborene en zal ik je geheel links laten liggen. 2 offerhanden', verjaarscadeaux 3 verwachten', ontvangen 4 gelagh: beviel 5-6 Voor ... Koomen: Hetgeen als gewoonte gold in het Antieke Rome (voordat het verbasterde tot het pauselijke Rome) 8 de schuldenaar: hij die cadeaux moest geven (de ik in Martialis' epigram) 1 o Twyfflen dorst: Ertoe over ging in twijfel te trekken 1 2 Lyk de sterflykheit begint: Zoals eenieder zijn leven van sterfelijk mens begint (vgl. ook Six' gedicht no. [16]) 13 hier: in Amsterdam 15 Neeven Noordens preekpilaar: Naast de preekstoel aan een pilaar in de Noorderkerk (?) 17-18 Lyk ... woonen: Telkens wanneer wij ons met een bloemenkruin willen kronen om (op zijn verjaardag) een taart te komen eten (?). Ik vind blomplat nergens vermeld (vgl. wnt xii, i, 2431,platte: (geschoren) kruin; ook reeds in Kiliaan, 1599). 21 Men geloof: dwz. Men moet wel aannemen (als men op Houvasts ge- drag afgaat?) 2 2 getuigen: nl. getuigen bij de doop als: evenals 23-24 Om ... hoerekraam: Om hem zijn doopnaam te geven uit een bordeel zijn gekomen (?). Zou uit Houvasts 'vergeetachtigheid' dus blijken dat hij wel minachting moest hebben voor de dag van zijn doop? De pointe van het gedicht is mij niet duidelijk. De (gefingeerde?) naam Houvast duidt op gierigheid (wnt vi, i 192). Was vrekkigheid de achtergrond van Houvasts vergeetachtigheid? correctie Op p. 592 van de bundel Poësy van 1657 staat m r- 17 van dit gedicht blompat. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit veranderd in blomplat. 776 [461] Ontrouwe Vrienden, op de wyse van den 88 psalm (p. 782) toelichting Het gedicht staat op p. 593-594 van Six' bundel. annotatie i Myn heil, myn trooster. Six richt zich tot God wat voor ink: welke inkt er ... ook 3-4 Dat [...] blink: Hij moge dan ... blinken 3 kooperrood, en gallen: koperrood (metaalsulfaat) en galnootaftreksel, stoffen die inkt een zwarte tint geven (vgl. wnt iv, 194 en vii, 11, 5531), maar hier ook als stoffen waaruit woede en haat blijkt (vitriool en gal) 5 het oogh van myn gepeinsen: de neerslag van mijn overpeinzingen (mijn in dit gedicht zichtbaar wordende gedachten) 6 Noch minder dan de haagel veinsen: Oprecht zijn zonder het minste smetje van onoprechtheid (nog 'witter dan hagelwit') 7 Hoe waarlik: Even waarachtig (wordt opgevat in Zoo, r. 12) salf, en troost: vgl. heil en trooster (r. 1) 9 Op prikkels: Op de pijnlijke gevoelens 11 laaken: afwijzen, kwaad bejegenen 1 2 Zoo: In die mate waarlik (vgl. r. 7) na waarheit smaaken: slechts waarheid spreken 14 Geneight: Op toegenegen wijze, Hartelijk 1 7 licht afgeweeken: zonder meer een andere weg ingeslagen 2 o verleege vroomen: 'oprechte' lieden in ongelegenheid (in problemen) 2 1 ingenoomen: aangedaan, bewogen 22 Op: dwz. Nadat hij ... had gezien 23 de handen bieden: helpen, te hulp komen 24 Mist wat hy wou hem %ougeschieden: Moet de dankbaarheid, waarop hij hoopte, ontberen 2 5 Maar hoede God ons quaalikvaart: God verhoede echter, dat het óns slecht zal gaan 2 6 Wy maanen vyanden voor vrunden: dwz. Want dan zullen wij om een we- derdienst komen vragen bij vrienden die vijanden blijken te zijn 2 9 den vloek: de ellende, de tegenslag 30 wy versuipen: dat wij zullen ondergaan 3 2 afsmeeren: slaan (wnt i, 1454) 3 3 derwaarts: naar hen toe (vgl. Lukas 6:29) 34 Geduldigh: Lijdzaam 35-36 Getroost... verlaaten: Getroost met de zekerheid, dat U weduwe noch wezen zult verlaten, al haten de mensen ons. Via ons past Six het algemene weeuw, noch weesen toe op zijn familie. Six' vader was in 1639 gestorven. 3 7 Davids schild: een bescherming als die van David 38-39 van vremdllngh, en van maagen Vervolght: door vriend en vijand vervolgd (nl. zowel door Saul, als door de Filistijnen) 3 9 nyd: afgunst 40 steeksche: fel stekende (wnt xv, 970, deze plaats) gesplit: vruchteloos ... afgeschoten, verspild 777 41 -42 L7#>... aarden: Als Uw hand ons mensen met al onze onenigheid wil aannemen, dan behoeven wij niet bang te zijn: niet voor de hel en niet voor de ellende op deze wereld [462] Brand van Aken (p. 784) toelichting Op 2 mei 1656 brandde de stad Aken grotendeels af. Six bezocht de afgebrande stad enige tijd later, waarschijnlijk bij zijn terugreis uit het kuuroord Spa naar Amsterdam. Ook Vondel heeft op de grote brand een gedicht geschreven en mevrouw Schenkeveld betoogt dat Six hier op dat gedicht reageert: terwijl Vondel de stad beklaagt en de brand beschouwt als een vreselijk ongeluk, weet Six de oorzaak van het gebeurde: de stad is door de hemel gestraft (wb Vondel vin, p. 193-195, Schenkeveld-van der Dussen, 1984, met name p. 84-88 en Schenkeveld-van der Dussen, 1987 b, met name p. 275-280). Het gedicht staat op p. 594-596 van Six' Poësy. annotatie i -2 Euroop ... vergaan: Dat Six op Vondel reageert, kan ook blijken uit deze beide eerste regels. Six citeert hier bijna woordelijk de eerste twee regels van Vondels gedicht op de begrafenis van Maarten Har-pertsz. Tromp in 1653 (WB Vondel v, p. 581-583, vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1987 b, p. 278): Laet zich Europe niet verwondren, Al scheen de weerelt te vergaen, [...] 3 sten, en bradn: koken en braden 4-6 Van ... hiel: Van 6107 grote en kleine huizen slechts 596 overhield 7 Voorts: En voor het overige 8 Zulks: Zodat te blaaken: geschroeid te worden 9 d'opgelooken Maai: de juist ontloken maand mei 11 dubble muur: Aken had een buiten- en een binnenmuur (vgl. Guicciardi- ni, 1612, de afbeelding tussen p. 392 en p. 393) 1 2 ter schande brengen: overtreffen (met meer vuurschijnsel dan het dag- licht en meer rook dan de nachtelijke duisternis) 1 3 De geest van Neroos broer: dwz. De geest van Gr anus, de legendarische stichter van Aken. Aken zou naar hem Aquisgranum heten. Hij zou een broer van keizer Nero zijn geweest (Guicciardini, 1612, p. 393). 15 dit kruis: deze vreselijke ellende 16 krochen, steenen: kreunen en steunen 1 8 Wat moedermoorder: Wat voor een moedermoordenaar (het scheld- woord is niet toevallig: Granus' broer had de stad Rome in brand gestoken en had zijn moeder Agrippina laten vermoorden) 19 In Rome: In dit tweede Rome 20-25 De ... vlieten: Karei de Grote, vader van Aken, die reeds lang veront- rust was wegens zijn Verdeeld gebeente' en die, op het marktplein in 778 metaal omgezet, voortdurend waterstralen fonteinde uit een fier stenen voetstuk, spoot, nu nog meer verontrust, hele waterstromen. Met Kareis verdeilt gebeente zal Six doelen op het over geloofszaken verdeelde Aken, Kareis 'nalatenschap' en plaats van zijn graf. Schenkeveld-van der Dussen, 1987 b, p. 278 wijst er ook op dat de schedel en arm van Karei in Aken apart als relikwieën bewaard werden (Braunfels, 1965, p. 492-494 en de afbeeldingen vu en 137 aldaar). Een metalen beeld van Karei was opgenomen in een fontein met tien stralen op het marktplein van de stad (vgl. Guicciardini, 1612, p. 393). 26-28 met... Vereert', die uitverkozen is om de ijzeren kroon (waarmee een Rooms koning werd gekroond, Guicciardini, 1612, p. 393), het rijkszwaard en de troon van de keizer te bewaren 29 De borgery: De burgerij van Aken baan, en bronnen: het bronwater van de heilzame baden van Aken 3 1 Geschaapen: dwz. Geschikt 3 2 verwonnen: overweldigd 3 3 vloende: aanstromende 3 4 ordenloos: van alle kanten waaiend geterght: dwz. aangewakkerd 35-36 Hoe ... muuren: Al ligt de stad ook laag tussen bergen, en al heeft zij dikke en hoge muren (de wind waaide onbelemmerd) 3 7 Ontliep: En de borgery (r. 29) vluchtte ... uit 3 8 Aansach van bergen: Aanschouwde vanaf de omringende bergen 40 kooperoovens: de ovens van de befaamde messingnijverheid van Aken (vgl. Von Asten, 1956, p. 144) 41 wolle solders: de opslagruimten van de in Aken gefabriceerde lakense stoffen (vgl. Von Asten, 1956, p. 168) 42 kluis: klooster 4 3 Sodomachtigh wonderwerk: wonder als in Sodom geschiedde 44 Kreegh [...] vatten: Ontstond van een heemelstraal: door een blikseminslag uit de hemel (nl. in een bakkerij). Over de toedracht meldt een pamflet met het Droevigh-verhael van de brand: 'eenige segghen dat het selve door versuym, ofte quae-de toesicht vanden Backer soude veroorsaeckt sijn, andere seggen, affirmeren, ende verklaren gesien te hebben seecker brandende Vuyr in forme van een aanghesteecken Bussel Strooy, uyt den Hemel op des ghemelde Backers Huys vallen, [...]' (pamflet Petit 2883, 'Uyt Mas-tricht den 3. May 1656'). Vondel sluit zich dus aan bij de eerste en Six bij de tweede bewering. De Hollandse Mercurius kiest uitdrukkelijk voor de visie dat het hier een ongeluk betreft (vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1984, p. 84-87 en 1987 b, p. 279-280). 4 5 duiken: vallen 46 Na: Zoals vroom: oprecht, betrouwbaar 50 In syn hervormden weer gekruist: In de gestalte van zijn (des hemels) her- vormden wederom gekruisigd. De niet-katholieken werden uit Aken gebannen (vgl. hierover Von Asten, 1956, p. 139-144). 5 1 Gedacht: Eraan dacht 779 5 2 De Fariseew. nl. de priester Johann Baptist Bierens, die zeer ijverde te- gen de protestanten (vgl. Von Asten, 1956, p. 139) 5 4 voorgeevelpraal: als versiering van zijn gevel. De priester droeg immers een kruis op zijn borst. 55-58 eer ... muur: 'Eerder mag een bliksem, zoals die welke Elia's offeraltaar deed ontvlammen (1 Koningen 18), de ganse stad verwoesten, dan wij de ketter binnen onze muur zullen dulden' 5 9 En dies: En alsof de hemel om die reden (vgl. Als of, r. 49) 60 besmetter: nl. die Fariseeu 61 alle witte rotte graav en: alle andere Farizeeën (vgl. Mattheüs 23:27) 62 't Joodschgenaamde Kristendom: het geloof dat op zijn joods (dwz. geheel averechts?) christendom heet 64 steen: steden 6 5 landprieel: lieflijk landschap 67 dool: doolhof (wnt iii, ii, 2894, deze plaats). De hobbelige tocht voer- de dus niet door de omgeving van de stad, maar door de in puin liggende stad zelf. 6 8 met de roede: dwz. door met een stok in het puin te woelen, of: door met een lengtemaat de plaats van zijn geheel verdwenen huis te bepalen? 69 Terwyl: de hoofdzin volgt eerst in r. 78 den Loosbergb: de ruim 250 m hoge Lousberg aan de noordzijde van de stad 70 wylent: eertijds, voormaals 7 2 Van Tirus, en van Sidon: Uit de Phoenicische havensteden Tyrus en Si- don, waar men Baal vereerde. De bewoners waren nijvere metselaars en timmerlieden, naar kan blijken uit hun medewerking aan de bouw van de tempel van Salomo (1 Koningen 5:1-12 en vgl. 2 Samuël 5:11). Vgl. in dit verband ook de ondergang en het herstel van Tyrus (Jesaja 23). 74 naaste: in de naaste omgeving te winnen 76 op te trossen: omhoog te sjorren (vgl. wnt xvii, ii, 3355-3356: trossen: torsen; wnt xi, 1312 wil deze plaats echter weergeven met: 'Tot een tros of bundel samenvoegen') 79 ghy: gij, burgerij van Aken 8 o hanght: besteedt 81 De woonst des af gods: De woning van de afgod, nl. Babel 81-82 de wallen Van Jericho: vgl. Jozua 6 8 3 Dan als: Op andere wijze dan als eens: eens en altijd 84 haast: weldra [463] GODSAALICHEIT VOOR GROOTSHEIT (p. 787) toelichting Het gedicht staat op p. 597-598 van Six' Poësy. annotatie titel voor grootsheit: boven macht 1 Gelyk: de vergelijking wordt opgevat in Zoo (r. 9) 2 Gewossen, teegen wilde %een: Die van nature een woeste branding kan weerstaan (vgl. 'opgewassen') 780 4 Syn scherpten indringht, door de wolken: Zijn scherpe toppen tot in de wol- ken laat oprijzen 6 band: nl. ring, duimring i 3 waardiger: meer waard 14 om hoogh: in de hemel 15 meenigh: menigeen 16 Indien: Als ... maar 1 8 Wyl: Als 19 Den ryksstaf sweit: De scepter zwaait 21 hy: nl. de farao 24 in %ee: nl. de Rode zee (Exodus 14) 2 5 Gods kist: De 'schatkist' waaruit God Zijn gaven aan de mensheid schenkt 28 In eene hand, de beide panden: De beide gaven (werldsch engeestlik) in de handen van één mens. De voorstelling is een kerstening van die van Jupiter, die werd afgebeeld als drager van twee schalen, waaruit hij bitter en zoet aan de mensheid schonk. 3 o Heeft: Bezit 3 1 met gerusthelts kroonen: met de gevoelens van veiligheid en zekerheid, die zijn als bekroningen 3 4 werlden vreesen doet: hele werelden ontzag voor u inboezemt 3 6 uwsgelyken: die uws gelijken zijn 3 8 Gods rechter: God als Rechter 3 9 naamaals: ooit, later [464] Roosenfestoen Van Daniel Segers schilder, vereert aan syne hoogheit freedrik hendrik (p. 789) toelichting Dejezuiet Daniël Seghers (1590-1661) was een vermaard bloemenschilder. Op verzoek van Fredrik Hendrik schilderde hij een bloemstuk en werd daarvoor beloond met een zwaar gouden kruis aan een gouden rozenkrans (nnbw ix, 1010-1012). Ook bijvoorbeeld Vondel, Huygens en Vos schreven gedichten op hem. Dit gedicht staat op p. 598 van Six' bundel. annotatie titel Roosenfestoen: Streng rozen 2 bloos: bloesem, bloem 3 braaf: edel, vaardig 4 staagh: aanhoudend, altijd (niet alleen 's zomers) 7 Oranjes eelhart: Het goede hart van Oranje (de Prins) 8 sonder dubblen loon: zonder er dubbel voor te belonen 10 Kreegh Segers niet de beste kans?: Deed Seghers niet een goede ruil en was hij niet het beste af? Hij ruilde immers zijn geschilderde rozen- guirlande tegen een gouden rozenkrans. 781 [465] AANDACHT, OP KRISTDAGH, AAN MYN SUSTER KATARINA, OP HEUR GEBOORTDAGH (p. 790) toelichting Catharina Six was op tweede kerstdag 1625 geboren. Het is mij niet bekend op welke verjaardag van zijn zus Six dit gedicht schreef. Het staat op p. 598-599 van zijn bundel van 1657. annotatie 1 wyl\ aangezien 2 Na 's daaghs, de Maaghd van Godgelagh'. Die volgt op de dag waarop Maria van Jezus beviel 3 met', op dezelfde dag als 4 Zoo: expletief, vat wyl (r. 1) op dees rym krans: deze krans van rijmende regels 5 Geloovert: In een vorm die versierd is met de (spiegelende) lovertjes 6 in 't vleisch: in menselijke gedaante, als mens wonderdingh: wonder 7 versnoepte: nl. door Adam en Eva aan de appel versnoepte 8 sonder peil: peilloos diep 9 gedy: moge strekken [466] DE DROES, UIT MYN PAARD GEDREEVEN (p. 791) toelichting De droes is een paardenziekte, een ernstige ontsteking aan de slijmvliezen en de luchtwegen (wnt iii, ii, 3397-3398). In zijn gedicht speelt Six met nog een andere betekenis van droes: duivel. Hoewel het kenmerken van een sonnet vertoont, heeft Six dit gedicht niet opgenomen onder zijn Klinkdichten. Het gedicht staat op p. 5 99 van zijn bundel. annotatie 1 De droes van Drusus, Romes held: De paardenziekte (die de naam draagt) van Drusus, de Romeinse held. Nero Claudius Drusus, zoon van Tiberius Nero en Livia, behaalde grote triomfen in Germani?en Galli? Hij kwam plotseling aan zijn einde toen zijn paard hem afwierp (vgl. de vroeger aan Ovidius toegeschreven Consolatlo ad Liviam). Six speelt met droes en Drusus, als was er een etymologisch verband. 2 by simple Amstelaaren: onder naieve Amsterdammers (die niet beter weten over ziektes) 5 wys besweerder: waanwijs exorcist 6 zielverwaareloosde vent: kerel die (door zich met zulke zaken in te laten) zijn ziel schade heeft gedaan 7 syn tooverende prent: zijn zwarte kunst, zijn nigromantie. Zwartekunst is immers ook een benaming van de wonderlijke mezzotinttechniek (tooverendeprent), al houdt de duivelbezweerder zich daarmee alleen in Six' woordspel bezig. 8 werd: wordt voor een heiregeerder: als een bedwinger van duivelen 782 i o Grieks hooi: bokshoorn, fenegriek of foenum graecum, een vlinderbloemi- ge plant (wnt iii, i, 279 en 111,111, 4431) tot pap bes laagen: in een beslag je aangemaakt 1 3 moedigh: fier, kwiek 14 valt sorglik rennen: is het moeilijk omgaan (vgl. ook het paard dat nu weer kan rennen) [467] Dank, Aan Isaak de Bra. voor een besoarsteen, van Rio de Plata meegebracht, en my vereert (p. 792) toelichting Isaak de Bra was waarschijnlijk een familielid van de Anna de Bra die vóór 1649 met Six' kennis Joannes Abeels trouwde (vgl. gedicht no. [171]). Zijn naam komt verder niet voor in Six' werk. Dit gedicht staat op p. 5 99-600 van Six' Poësy. annotatie titel een besoarsteen: een bezoar is een meestal roodachtige, enigszins brosse steen die voorkomt in de ingewanden van een aantal planten-etende diersoorten en waaraan een zeer krachtige genezende en gifwe-rende werking werd toegeschreven. Men droeg het wondermiddel op het lichaam, legde het op wonden, bracht het in aanraking met vloeistof opdat het aan het drankje zijn geneeskracht zou meedelen of verkruimelde het tot poedertjes. De echte bezoar (de zgn. lapis bezoar orientalis) was afkomstig uit de galblaas of de maag van in Perzi?voorkomende bezoargeiten, maar men gebruikte ook de eveneens zeldzame lapis bezoar occidentalis uit de maag van lama's en vicuna's in Peru. De kostbaarheid van bezoarstenen blijkt uit de vaak gouden monturen, vattingen of houders waarin ze werden bewaard (Van An-del, 1928, p. 95-110). Rio de Pla ta : de Rio de la Plata in Zuid-Amerika vereert: geschonken 1 Koenbartige: Dappere 2 welgehart: goed weerbaar opgeleid 3 't boschhuis: het Bos- of Bushuis, het voormalige arsenaal dat sedert het begin van de zeventiende eeuw dienst deed als het Amsterdamse hoofdgebouw van de voc. Dit 'Oostindisch huis' is gelegen bij de hoek van de Oude Hoogstraat en de Kloveniersburgwal (Dapper, 1663, p. 448-450; wnt iii, 1, 1929, deze plaats). 4 Haast: Weldra schatryk heergekeert: als een schatrijk heer teruggekomen Solis soete baaren: de Arroyo Solis Chico en de Arroyo Solis Grande, twee rivieren in het huidige Uruguay, die beide ten oosten van Montevideo in de Rio de la Plata uitmonden 6 Per us bok: dwz. een Peruviaanse lama of vicuna 7 geen Merkuur op wegh: die voor u bij uw reis niet de betekenis van Mer-curius had. Mercurius is de beschermgod van handelaars en reizigers. 8 Daar: Terwijl toch 7 kundigh stuur: de goede stuurmanskunst gedreeven: gevoerd 783 9 bee: bede, toost i o een roomer: een roemer wijn 11 Terwijl: Toen Stuarts kroon: de in 1649 onthoofde Karei 1 sach kreunen: aanschouwde dat... kreunde (sach impliceert niet dat Six in de tijd van de neergang van de Engelse koning in Engeland was. Regel 11 doet dienst als tijdsbepaling: in 1649 of in één van de jaren daarvóór, toen Six de binnenlandse strijd in Engeland volgde, bracht hij zijn toost uit) 1 2 wel: goed 14 myn hand: mij, als gever 16 Daar: Terwijl... toch eer: eerder, nl. eerder dan dat u mij smeekt noch past: maar toch niet past, nl. omdat dat niet tot de goede omgangsvormen behoort ij-zo dat [...] geef: moge ... geven 1 8 Be sars noodhulp: de bezoar als hulp in de nood wracht: uitoefent 19 Gemeenlik 't lest gerecht: En die gewoonlijk het laatste middel is dat... wordt geboden als olisel: zoals het heilig oliesel, het sacrament voor de stervenden 20 te danken: nl. bij een genezing die volgt op een ernstige ziekte fontdanken: verwijten te hebben, nl. bij het uitblijven van de genezing van een terminale ziekte 2 1 Hoe langh: Altijd wanneer dees robyn: deze kostbare, roodachtige steen 2 2 finyn: gif 2 3 myn kas: mijn kast of kabinet 2 4 goedaardigh: vol gevoelens van vriendschap 26 's werrelds vierde deel: Amerika 27 De silvervliet: De Rio de la Plata 2 8 Onthande It: Bij het handeldrijven verworven van [468] BRIEF, AAN R. ANSLO, TE ROME (p. 793) toelichting In 1656 bereikte Six wat nieuws uit Itali?over Reyer Anslo, met wie hij zes jaar eerder, in de laatste maanden van 1650, te Rome had kennisgemaakt en die hij een jaar later, elders in Itali? opnieuw had ontmoet. In de tussenliggende jaren was er weinig contact geweest tussen de vrienden. Six had alleen wat praatjes over Anslo's toetreding tot de katholieke kerk gehoord en wist in 1656 zelfs niet zeker of Anslo nog wel in leven was. In dat jaar kreeg hij echter een gedicht van Anslo in handen, dat was bijgesloten of opgenomen In een hriefjen, aan een ander Am sterdam schen Neederlander (r. 79-80). Hij zond Anslo daarna dit briefgedicht, waarin hij hem herinnert aan hun vriendelijke omgang in 1650 te Rome en in 1651 te Veneti?en Padua (vgl. ook de gedichten no. [80], no. [257] en no. [258]). Dit gedicht staat op p. 600-604 van Six' Poësy. 784 geest in poesy, met poëtisch vernuft begenadigde geesten: vernuftige dichters (wnt iv, 729) nydigh: afgunstig om deedkyken: de aandacht op u deed richten (wnt x, 317) de prysgingh s try ken, Van een ander: dwz. meer eer inlegde dan die van een ander, het eerbetoon aan de neus van een ander dichter voorbij deed gaan nergens naar: dwz. die het in geen enkel opzicht bij de uwe haalt ('die de uwe nergens nabij komt') klaar: helder Goede kennis, maar te tangen Goede, maar te oppervlakkige ('frêle, vage') kennis (vgl. wnt xvi, 1512) de ... Room: de Vriendschap raakte eerst in Rome zwanger van ons beiden. Moeder 'Vriendschap' kreeg dus het prille vriendschapje tussen Anslo en Six pas in 1650 te dragen. uit haar soom: uit de schoot van moeder Vriendschap Voor sesjaaren: Langer dan zes jaar geleden gebooren: aangezien Six binnen de metaforiek waarschijnlijk ook denkt aan een periode van zwangerschap, zal het zijn, dat hij Anslo terugzag bij zijn tweede reis naar Veneti?in het najaar van 1651. Anslo zocht hem in de laatste maanden van 1650 (november, begin december) op. In december zei Six hem vaarwel en reisde van Rome naar Loreto en langs de Apennijnen naar Veneti? waar hij kort vóór kerstmis arriveerde (vgl. gedicht no. [308], r. 13-14 en gedicht no. [84], r. 11). Knippenberg neemt aan dat Anslo Six bij deze reis vergezelde en vanuit Veneti?terugkeerde naar Rome. Six zou hem eerst vanuit Veneti?zijn sonnet afscheid uit rome van r. anslo. aan den selven (no. [80]) hebben nagezonden (Knippenberg, 1913, p. 242-243). Ik meen echter uit de titel van het sonnet op te kunnen maken dat het in Rome is geschreven en dit wordt bevestigd door een passage in Six' wederantwoord op Anslo's antwoordgedicht (no. [258]) waarin sprake is van een gezamenlijk bezoek aan de Vaticaanse schilderijenzalen, dat gister zou zijn afgelegd. Ik meen dus te kunnen concluderen dat Six Anslo bij zijn tweede reis naar Itali? in de herfst van 1651, in Veneti?(en blijkbaar ook te Padua, vgl. r. 12) heeft teruggezien (vgl. ook de Toelichting bij gedicht no. [267]). alvooren ...gelei: voordat ik afscheid nam van u als metgezel Aangequeekt: Gevoed met geen: niet met melk van vroomenyver: de 'moedermelk' van oprechte genegenheid die: nl. die vriendschap van ons beiden styf, en styver: steeds steviger, hechter bedaaghtheit: volwassenheid, rijpheid (wnt ii, i, 1117, deze plaats) Sinneryke dichter: Met geestkracht begenadigd dichter Deur Lieer glaasjes saagen: Aanzagen door de glaasjes van de wijngod Bacchus (nl. bij het toosten). Een van Bacchus' bijnamen luidt Lyaeus (vgl. bijvoorbeeld Ovidius, Met. iv, 11). Lieer is blijkens het metrum drielettergrepig ('Liëër'), met nadruk op de tweede lettergreep. 22-24 KP?" besoeken: voelden wij het gebrek aan pen en boeken niet, want die waren niet nodig bij onze bezoeken aan elkaar 2 5 terwjl: nu duisendmyl: 'een enorme afstand'. Duizend mijl duidt eigenlijk de in dit geval veel te grote afstand van ongeveer 3900 km aan (vgl. wnt 111,111,4055 en ix, 705). 26-28 waar ... melden: in welke situatie geen andere soort van bezoek of be- groeting mogelijk is dan die welke de pen en de bode kan overbrengen 29 Maakt... gewach: Laat geen van ons beiden iets van zich horen 3 o Waar ... mach?: Waar kan dat aan liggen? 31 Lieve: 'Mijn beste' 3 3 Vindt: Heeft... beschikking over swaanwlek, gans, noch end: geen enkele vleugelveer van een zwaan, gans of eend. Waarschijnlijk is de volgorde er een van afnemend belang: een pen van een swaanwiek zou kunnen dienen voor een dichterlijk schrijven, een veer van een end voor het minste krabbeltje. 34-35 ontwent ...postpapieren: niet meer in gebruik om briefpapier te malen (dwz. lompen te vermalen tot de pulp waaruit papier wordt gemaakt) 3 6 ver dier en: duurder worden, stijgen in prijs 3 7 Mynt: Wint... uit mijnen, Delft (wnt ix, 718) 3 8 naa: nzat de gewoonte van 3 9 palm, noch schorsseriemen: stroken palmblad, noch stroken boomschors (wnt xiii, 110) 40 Sjne meiningh: Dat wat men wil zeggen fjntjes vliemen: met een scherp mesje in fijne lettertjes kerven (wnt xxi, 2030, deze plaats). Six refereert aan een mededeling van Plinius, die in zijn Naturalis historia xiii, xxi, 69 aangeeft dat palmblad en boomschors de oudste schrijfmaterialen waren. 41 post, noch reisend man: dwz. een speciale bode of een toevallige reiziger (aan wie men brieven kan meegeven) 44-48 Seeper ... verrysen: Drommels, als ik wist uit te vinden waar Anslo was (zo liet ik hier en daar weten), dan zou ik onze bekendheid, die al half ten grave is gedaald, opwekken. De vorm seper komt al voor bij Bre-dero. Kruyskamp verklaart hem als een 'contaminatie van seker met het in krachttermen voorkomende sapper, uit sakker (sacre-y (Kruyskamp, 1975, p. 71, vgl. ook Stoett, 1931, p. 287). 48 somtyds laaven: dwz. en die bekendheid af en toe voeden, onderhouden (wnt viii, 1, 1183) 5 o met het hrief tresoor: met het 'briefbuffet', met de voorraadkast van 'brief-voedsel' (vgl. wnt xvii, ii, 2726) 51 Spreeuwbek: kennelijk de bentnaam van een uit Rome in Holland terug- gekeerde bentvogel. Hoogewerff, 1952, p. 143 veronderstelt dat Spreeuwbek het alias van Michiel Soetens is, maar baseert zich daarbij kennelijk alleen op de elders blijkende bekendheid van Six met deze schilder (vgl. gedicht no. [286]). Deze passage en de gelijkstelling Soetens-Spreeuwbek hebben Hoogewerff kennelijk ook het jaartal van Soetens terugkeer in Holland aan de hand gedaan. Hij stelt die terug- 786 keer op 1656, al behoeft uit deze passage niet eens te blijken dat Spreeuwbek in 1656 terugkeerde. 51-52 doch ... hy: snaterde, hoewel hij niet geheel zeker was, dat hij, Anslo... 5 3 hiel syn woon: woonachtig was 5 4 den Kardinaal Kappoon: kardinaal Luigi Capponi, in wiens hofhouding Anslo was opgenomen. Anslo had reeds sedert 1650 contact met deze Capponi, die toen aan het hoofd van de Vaticaanse bibliotheek stond. 5 5 had Menno uitgetrokken: 'had het doperse (Menniste) gewaad afgelegd'. Anslo was voor zijn overgang tot het katholicisme doopsgezind geweest (Knippenberg, 1913, p. 35-39). 5 6 lange knunnikrokken: het lange habijt 'als van een kanunnik'. Anslo had in juni 1656 de tonsuur en de lagere orden ontvangen, maar het is mogelijk dat hij ook voor die tijd, als theologisch student gekleed ging in het priesterlijk kleed (Knippenberg, 1913, p. 268). Later, in 1666, is Anslo tot sub-diaken gewijd. De priesterwijding heeft hij, voorzover bekend, nooit ontvangen en de knunnikrokken die Six uit de mond van Spreeuwbek heeft opgetekend, zullen dan ook een overdrijving zijn geweest. 5 7 Hongh: Zou ... hebben gehangen 57-58 den wind... bemint: de windrichting die de paus aanstaat, dwz. het ka- tholicisme 5 9 Welkers ... verplichten: En hij zou het pauselijk hof aan zich hebben kunnen verplichten 6 o eergedichten: reeds in 1650 had paus Innocentius Anslo een gouden me- daille geschonken, als dank voor enkele Latijnse gedichten op het jubeljaar. In 1656 schreef Anslo een Votum Alexandri Septimi Pontificis Optimi Maximi (Knippenberg, 1913, p. 201 en p. 280-283). 62 In uitheemschen ongemein: Hetgeen niet veel voorkomt bij buitenlanders 6 3 Dies: En daarom (nl. omdat Anslo dus in Rome zou wonen). Dit voegwoord wordt eerst opgevat in Dacht ik leedsaam (r. 70). om dat: en met name omdat de pest, van Napels: in de zomer van 1656 woedde er een hevige pestepidemie in Napels die aan honderdduizenden het leven kostte (vgl. bijvoorbeeld het pamflet Knuttel 7745 van dat jaar). Anslo schreef een lang gedicht op deze epidemie, maar dat gedicht behoeft Six niet gekend te hebben; Anslo's De Pest Tot Napels is pas in 1713 voor het eerst uitgegeven. Het is echter niet geheel onmogelijk dat het in Amsterdam al in 1656 in handschrift heeft gecirculeerd (Anslo, 1713, p. 105-154, vgl. fol. * 4 verso aldaar). 64 Schier ontvolkt: Dat bijna ontvolkt is (bepaling bij Napels) 6 5 Putten: het pamflet Knuttel 7745 spreekt van 'groote Hooien' waarin de slachtoffers werden begraven (fol. [2]recto). 66-67 Langhs ... uitgelaaten: Die onbedwingbaar (wnt xvii, iii, 660) tot aan de Tiberstad, het rijk van de Paus, was opgedrongen (vat van Napels, 'vanuit Napels', uit r. 63 op). Inderdaad woedde de pest ook in Rome, maar maakte daar veel minder slachtoffers {Hollandse Mercurius, 1656, p. 107). 6 8 seissen: zeis (enkelvoud, vgl. Kiliaan, 15 99, Seyssen) 69 omgesneen: omvergemaaid (in deze betekenis niet in het wnt) 787 70 leedsaam', met leedwezen (wnt viii, i, 1237, deze plaats) om\ tegen 71 gekorven', doorsneden, dwz. geveld 7 3 myn kennis', aangesproken persoon 74 angh, enflaauw: die benauwd en terneergeslagen was (wnt ii, i, 447) 7 5 Aam\ Adem 75-76 wat een luister Kreegh myn aanschyn: wat een helder licht begon mijn ge- zicht op te vangen 7 7 beneevelt morgenlicht', metaforisch voor: zeer zwakke hoop 78 Met: Zodra (wordt opgevat in r. 81) uw gedicht: dit gedicht is mij evenmin bekend als de Amsterdamsche Needer lander, aan wie het in een brief zou zijn toegezonden. 8 1 Deurgehrooken helder blonk: Helder doorgebroken aan de hemel prijkte 82 ugesondheit: op uw gezondheid (vgl. wnt iii, ii, 3378). Uit een dergelij- ke dronk bleek immers dat Six' vrees niet bewaarheid was geworden. 8 3 met saanen: dwz. met de schuimbelletjes van een jonge mousserende wijn (?). Is saanen verwant met t(aan, room? 8 5 een frische Mentserpint: een kan frisse Mainzer wijn (wnt xii, i, 1928) 8 6 int: inkt 8 7 En een doek, om 't hoofd te doeken: En een doek om om mijn hoofd te wikkelen (?). Mogelijk maakt Six hier een toespeling op Anslo's gewoonte zich het hoofd te bedekken als hij dichtte. Lambert Bidloo beschrijft deze gewoonte aldus: Democritus zig zelfs beroofde van 't gezigt, Om zig ontlemmerend van voorwerp door het ligt, Te dieper de Natuur in de oirsprong te beoogen; En Anslo, in zyn Geest van Rymen opgetoogen, Zig dekte voor een wyl; tot dat hy, ten besluyt Van zyn gepeynzen, bragt zoo schoone Vaarssen uyt. In proza licht Bidloo zijn dichterlijke beschrijving nader toe: 'hy had zig een gereedschap doen maken, als een Zonne-Scherm, 't geen hy op en neer kon schuyven, wanneer hy bezig was te Digten, en eenen goeden inval krygende, aanstonds ophaalen, en opstellen' (Bidloo, 1720, p. 129). Ik weet niet of Anslo deze gewoonte alleen had aangenomen om zich beter te kunnen concentreren of dat hij er een diepere bedoeling mee had. 8 8 besoeken: me tot... wenden 90 myn kennis: hier: onze bekendheid 91 Kloeker, dan te voor: Hechter dan ooit oprechten: doen aansterken 92 Riep ... knechten: Riep ik vol vuur tot de knechten (tot wie Six zich al richtte in r. 83) 9 3 heeft het val: als het uitkomt (vgl. wnt xviii, 245) 94 al: helemaal, in zijn totaliteit 9 6 mach heeten: kan noemen 9 7 grooter staat: hoger positie 9 8 Kleiner ... haat: Geen afkeer heeft van iemand van lagere positie en van de wereld (chiastisch verbonden met respectievelijk grooter staat en kerk) 788 99 Kty&b Als ik ... krijg V is: dan is het i oo gespraaksaamheit'. (uw) vriendelijke omgang (wnt iv, 1785, deze plaats) 101-102 om ... gevouwen: op die wijze (nl. met een antwoordbrief) om mijn hand geklemd 103 voorste kennis: beste (opperste) verstandhouding 104 trouwer styven: verdiepen en hechter maken I o 6 Uwe liefelyke swaan: dwz. U, als grote dichter van lieflijke poëzie 107 Sich nupluisende: Die zich de veren nu plukt en gladstrijkt (wnt xii, ii, 2856) in de straalen: in de lichtstralen 108 Sweedens Valias: nl. Christina van Zweden, die in 1654 afstand had gedaan van de Zweedse kroon en was toegetreden tot de katholieke kerk. In december 1655 had zij haar plechtige intrede in Rome gedaan. Six' omschrijving verwijst naar Anslo's gedicht De Zweetsche Pal-las, Of Wysheit Van Kristina, Der Zweden, Gotten, En Wandalen Koningin, Etc. van 1647. 109 olyf: een olijfkrans II o Keetens: Voor zijn gedicht had Anslo in 1649 een gouden keten van Christina ontvangen (Knippenberg, 1913, p. 200-201). 112 heure kroonen: dwz. die bekroningen voor haar zijn 114 Teegenwoordigh, noch van veer: Hier aanwezig, of van verre, dwz. Na uw terugkeer in Amsterdam, of vanuit Rome 115 Wat alflaauwe geesten: Hoevele mensen met een krachteloze ('voedsel' ontberende) geest... niet! 116 Amstelsypetakken: de iepen langs de Amsterdamse grachten 11 7 Na: Naar 118 slnght, en sucht: bezingt of betreurt (nl. in treurzangen, of treurspelen) 120 Onder Haaghsche lindeblaaren: toespeling op Huygens' Voor-hout van 1621 121 op gemeeten toon: in maatzang 123 7 versaaden: de verzadiging 1 24 Van gesooden, vangehraaden: Van gekookte en gebraden spijzen 126 werd: wordt [469] op een paar silvere kandelaaren, van francois van Emmerik vereert, aan Adriaan Goverts (p. 797) toelichting Ik kan de beide vrienden, die in Six' werk alleen hier voorkomen, niet nader thuisbrengen. Het gedicht staat op p. 604 van Six' bundel. annotatie titel van [...] vereert: door... cadeaugedaan 1 blaakt: brandt, verspreidt... gloed 3 met was: met een waskaars groene loovers: takjes groen (altijdgroene buxustakjes, als symbool van de duurzaamheid) 4 palm: buxus 6 met Emmerik, en Goverts: zolang Van Emmerik en Goverts leven 789 [470] VERJAARGETY, VAN MYNE MOEDER (p. 798) toelichting Bij haar huwelijk, op 29 januari 1619, was Six* moeder nog 22 jaar oud. Zij zou in datzelfde jaar 23 worden (vgl. Frederiks, 1883, p. 234). In 1657 werd zij dus 61 en op die verjaardag schreef Six dit gedicht, niet lang voordat zijn Poësy gedrukt werd. Het gedicht staat op p. 604-605 van de bundel. annotatie 3 jaar beschreeven: afgelegde jaren (vgl. 'een baan beschrijven') 5 van uw andre kindren: dwz. door al uw kinderen behalve door mij (de uitleg volgt in r. 7 e.v.) 6 Vermaanende: Die vragen (wnt xx, 1183, deze plaats) 7 wyl: aangezien vast: gedurig 8 Hoe dat ghe meerder werd bejaart: Hoe ouder u wordt, Bij uw be jaarder worden I o Aan: Bij II Zoo was het best: Zou het het beste zijn (het expletieve Zoo vat wyl, r. 7, op) 11 -1 2 van ... beschreit: dat uw verjaardag door (ons) allemaal beschreid zou worden 1 3 kan het %yn: als het mogelijk is 15 spaaren: uitsparen 16 Wensch ik, aan heur geslacht, betaal: dwz. Betale zij, zo wens ik, (toch) aan haar kinderen. Six' moeder zou dus de zes uitgespaarde verjaardagstaarten wèl aan haar kinderen moeten geven, maar dan in de vorm van 'gewone' appeltaarten, niet in die van verjaardagstaarten. 1 8 Ge setten tyd: Een steeds terugkerende, vaststaande feestdag (wnt iv, 2196). Six zal echter ook bedoelen: De vooraf bepaalde tijd van ieders leven. [471] BOETSANGH. OP DE WYSE VAN DEN 130 PSALM (p. 799) toelichting Dit laatste gedicht van het derde deel Dichtbosch staat op p. 605-609 van Six' Poësy. annotatie 2 sworn: was ... doordrenkt 4 een baadendwed: vgl. wnt ii, i, 856: 'Minder juist staat bij six v. chand [...] de uitdrukking 'een baadend wed' voor een wed waarin de paarden zich baden' 5 Wyl: Omdat beleede: met de implicatie: 'dus nog niet eens al mijn zonden' 7 een scheibergh: een berg als scheidsmuur (vgl. Jesaja 59:2) 1 3 dies ontsteeken: daarover in toorn ontstoken 14 ontallik: enorme, ontelbare 15 als blindt: als was U blind voor mij 790 17 min: minder i 8 En dat het scheen te spaa: En hoezeer het ook te laat scheen 22-24 Hoe ... t'schuil: Hoe groter de hoeveelheid van mijn zonden werd (als- of mijn zonden steeds nieuwe zonden voortbrachten), die U van mij weghield en die U voor mij verborgen hield (vgl. wnt xiv, ii43:te schuil) 28 te leeven plach: had geleefd en leefde 3 2 vergroot: groter wordend (nl. de anghst) 3 3 Noch: Toch 3 7 weesen: aangezicht 41 goedigh: genadig 4 3 recht weemoedigh: in oprecht berouw 47 gunstigh: genadiglijk 4 8 geverght: gevraagd 5 o het was: de was (van bijvoorbeeld een kaars) 5 3 dronk: dwz. deed ... opdrogen 5 4 nuchter morgensop: het vocht van de dauw in de prille morgen 5 5 verlicht: ontlast, ontladen 60-61 Tot... keeren: Weer te keren naar hun uitgebraakte voedsel uit begeer- te het weer op te slobberen (wnt xi, 1204, deze plaats) (Spreuken 26:11) 64 Ik dreef myn oud bedryf: Of ik deed weer wat ik voorheen deed; Of ik verviel in mijn vroegere zonden 6 5 Eer: Nog voordat 6 7 teegen wenschen: ook al willen ze dat (soms) niet 68-69 Liep ... dwaalen: dwz. Raakte ik in mijn gedachten weldra aan het dwa- len (wnt xxii, 11, 1030, deze plaats) 74 Dan: Anders dan In de sy: vgl. Johannes 19:34 77 laas: ach, helaas! 8 1 feil: zonde 8 2 onbereikte: nooit beklommen (dwz. onbeklimbaar-hoge) 8 5 had my beslaagen: had mij (toen) in haar greep 8 6 Die niet te swaar geneest: Die nog wel geneselijk was (in tegenstelling tot de nu te vrezen melaatsheid, r. 87) 8 7 om: wegens 8 8 Heb ik my self gevreest: Ben ik van mijzelf geschrokken 89 Naaman: de met melaatsheid geplaagde Syrische krijgsoverste (2 Ko- ningen 5) 91 Jordansplaschen: wateren van de Jordaan. Naaman genas van zijn ziek- te, nadat hij zich, op aanraden van Elisa, zeven maal in de Jordaan had ondergedompeld (2 Koningen 5:14). 9 2 Vermeugen: Vermogen, Kunnen 9 5 Ellendich op te slikken: Om ellendig te kunnen worden opgeslikt 97 '/: dwz. 'mijn gehele zelf' 104 Gaat flus myn aadem uit: Mocht mijn adem binnenkort ophouden te gaan iii Zoo rusten myn gewis sen: Dan zal mijn hele geweten (mijn hart) in gerust- heid vertrouwen (volgens wnt iv, 2110 kent gewisse geen meervoudsvorm) 791 ii4 Ontroert'. Verschrikt, Verontrust (vgl. het verraad van Petrus, Matthe- üs 26:75) ii5 toewaaijen: vgl. Handelingen 2:2 11 8 vel', nl. vel van de ziel, lichaam 119 die: mijn ziel 121 Hoe soet %yn uw beveelenh vgl. Psalm 119:103 124 gevoedt: tot ontwikkeling gekomen, gedijd 127 Als: Zo heerlijk als 127-128 smaaken Kan smaaken: heerlijke genietingen kan proeven opschriften (p. 803-850) toelichting Six' bundel Poësy sluit na het derde deel Dichtbosch af met een afdeling Opschriften (Poësy, p. 611-631), een 125-tal puntdichten of epigrammen (de titel Opschriften is een letterlijke weergave van 'epigrammen'). Ook deze afdeling vertoont geen duidelijke inhoudelijke samenhang. De gedichten no. [518]-[523] vormen wel een klein reeksje en ook de gedichten no. [5 5 2]-[5 55] zijn als zodanig te beschouwen, maar verder is er geen duidelijke ordening in de afdeling aan te wijzen. Het grote aantal puntdichten op dieren (met name vogels) had goed bijeen gezet kunnen worden, maar het is her en der verspreid in de afdeling terecht gekomen. Het epigram waarmee de afdeling opent, betreft Six zelf en ook de twee afsluitende gedichten slaan op de persoon van de dichter. In dit opzicht vertoont de afdeling overeenkomst met de afdelingen Dichtbosch. Ook de werking van de pointe in deze puntdichten is heel wisselend: woordspel, spitse metaforiek, referentie aan al of niet bekende anecdotes en andere gegevens, enzovoorts, wisselen af met enkele epigrammen die een raadselkarakter hebben: het gedicht zelf geeft een raadsel op dat in de erbovenstaande titel wordt opgelost (bijvoorbeeld de gedichten no. [487], no. [532] en no. [599]). Juist door de beknoptheid in de formulering en het ontbreken van een ruimere context die meer houvast had kunnen bieden, is het interpreteren van sommige van deze puntdichten een moeilijke opgave. Ik moet dan ook bekennen dat de pointe van een aantal gedichten mij ontgaat. Wilterdink heeft een paar epigrammen van Six thuisgebracht als navolgingen van John Owen en enkele andere blijken ontleend aan Martialis, zodat het goed mogelijk lijkt dat meer van Six' puntdichten op andere Antieke of moderne epigrammatici teruggaan. [472] Op My Selven (p. 805) annotatie 1 Voor jaaren: Vroeger, Ooit 2 Nu weet myn meiningh meer, als doe: Nu weet ik wel beter, dan toen 3 niet een beet: niemendal 6 snorkery: grootspraak, snoeverij 792 [473] hebreeusche spraake (p. 805) ANNOTATIE 2 Wat'. Waarom verkeert', achterstevoren [474] heemel, helle, en aarde (p. 805) ANNOTATIE 1 leeghste: laagste [475] eeuwigheit (p. 806) ANNOTATIE 2 Hoe dat men eeuwlgh leeft', dwz. Wat dat dan inhoudt: eeuwig leven [476] luis (p. 806) ANNOTATIE 1 Wat snyders luisenbosch heeft u my bygeset?: Aan welke luizenbos van een kapper heb ik u te danken? 4 dat: omdat des doods der hoofdpoëet: dwz. van de dood van mij als groot dichter (omdat u mij uit die droom hebt doen ontwaken?) [477] toovenaar (p. 806) ANNOTATIE 2 naa het vleisch: naar lichaam [478] voogel (p. 807) ANNOTATIE 2 te vinden: nl. omdat ik dan weer aan de aarde gebonden ben (met oppo- sitie vrijheid-gebondenheid?) [479] aarend (p. 807) ANNOTATIE i 7 aanschyn: het aangezicht 793 2 geen heer. niet als heer over de andere schepselen wat loot: welke dood (die de mens veroorzaakt met loden kogels) bedriegen: verschalken [480] moffel (p. 807) [482] annotatie titel moffel: Handmof i waar niet warm: dwz. zou niet voldoen (naar het oordeel van J off rouw) 2 Sarmaatsche saabelvellen: Russische sabelbontvellen. Het Antieke Sarma- tia lag in het gebied van het huidige Rusland. engeland (p. 808) annotatie i uw Enge/scb hoofd: uw koning van Engeland en opperengel, dwz. de in 1649 onthoofde Karei 1 2 gek/ooft: in tweeën gedeeld, in onenigheid verkerend (volgens Markus 3:24 is het rijk van satan 'tegen zich zelf verdeeld') kat (p. 808) annotatie i De Nyl eer niet alleen: Niet alleen de Egyptenaar verere 2 Maar ieder een: Maar eenieder houde ... in ere met ratten: vgl. de vierde plaag van Egypte (Exodus 8) [483] fasant (p. 808) annotatie 1 Fasis vloed: de rivier de Phasis in Kolchis, waar de Argonauten het gulden vlies haalden. De vogelnaam zou naar de stroom verwijzen (vgl. Martialis' epigram xiii,lxxii). 2 schaffe: diene ... op ik smaak een kooninghs kies: ik vorm een koningsmaal [484] duif (p. 809) annotatie 1 keur: kieze ... uit 2 laat se beiden: zie af van beide soorten (wilde en tamme) wyl: aangezien 794 [485] bewaar uw vuur, en kaarsen wel (p. 809) annotatie De raatelwacht: De nachtwaker met zijn ratel. Behalve de uren riep de nachtwaker ook waarschuwingen als 'waak over je vuur' e.d. (wnt xxiii, 1376). maant', kondigt... aan (wnt ix, 192, deze plaats) Sorgh om\ Draag zorg voor [486] vier uuren heeft de klok (p. 809) annotatie op slaapers, ryst met God: 'eruit, slapers, sta op met God' (zoals de ratelwacht roept na zijn tijdmelding 'vier uren heeft de klok') 7 basuin: de bazuin van de jongste dag (vgl. 1 Corinthiërs 15:52) [487] struis (p. 810) annotatie 1 een slingertouw: een steenslinger van een touwtje. Volgens Plinius (Na-turalis historia x, 1, 1) neemt een struisvogel als hij in gevecht is, stenen in zijn poten om daarmee te gooien. 2 een Scjtsche vrouw: een Amazone? 4 Syn maage: volgens Plinius (Naturalis historia x, 1, 2) heeft de struisvo- gel een opmerkelijk vermogen om alle mogelijke opgeslokte voorwerpen te verteren. [488] kraan (p. 810) annotatie 1 taaije: volhoudende (?) 2 Sj weet de heime dood van Ibikus te wreeken: Toch heeft zij kans gezien de verborgen gebleven moord op Ibykus te wreken (wnt, vi, 474, deze plaats). Toen de dichter Ibykus van Rhegium door rovers vermoord werd, smeekte hij een koppel overvliegende kraanvogels hem te wreken. Toen de rovers later in een stad kwamen, zagen ze enkele kraanvogels naderen en ze zeiden smalend tegen elkaar: 'Kijk, daar komen Ibykus' wrekers'. Omstanders luisterden hen echter af en gaven de moordenaars aan (vgl. Plutarchus, Moralia 509 f). 795 [489] VERGULDE KOP (p. 8lo) ANNOTATIE 1 Baselers: nadere gegevens over het drinken uit gouden of verguld vaatwerk, speciaal in Basel, heb ik niet kunnen vinden. 2 smaakt smaakt af de soppen: de drank. Goud moet hier dus het veld ruimen voor glas. [490] VASTELAAVEND (p. 8ll) ANNOTATIE 1 gastelaavend: brasavond 2 vastelaavend: vastenavond [491] PENNE (p. 8ll) [493] ANNOTATIE 1 Korts: Nog onlangs (als veer) 2 Nu: nl. als schrijfpen (voor een dichter: een zwanepen) naa de maan: naar hoger sferen (maar ook: naar een plaats van dwaas- heid, vgl. gedicht no. [442], r. 21) SCHEERMES (p.8n) ANNOTATIE I Dionys: Dionysius de Oude, tiran van Syracuse. De tiran vertrouwde geen barbier en liet zich daarom de baard afbranden met gloeiende stukjes walnotedop (Cicero, Tusculanae Disputationes v, xx, 58). nootekooien: 'kooltjes vuur van notedop' 2 sonder scheermes scheert ook in de zin van: met anderen de gek wil scheren wat te schorten: dat er wat af te scheren haar overblijft (maar ook in de zin van: dat er iets aan iemand schort) LEEUW (p. 8 12) ANNOTATIE 2 In Holland tam, doe my de heele werreld vieren: Al ben ik in Holland tam, toch moet de hele wereld achting voor me hebben (nl. voor de leeuw uit het wapen van Holland) 796 [494] SPREEUW (p. 8l2) annotatie vry: gerust, vrijelijk i(oo schiet er haagel onder: dan komt er hagel onderuit (de pitten), maar ook: geef er dan een schot hagel tussen (dan kun je de gezonde vogels oppeuzelen) [495] NACHTEGAAL (p. 812) annotatie syn lochtgetvende kleertjes: zijn 'pakje' dat aan het element lucht gewend is (dwz. zijn verenpakje)? maar eengeestje: slechts een geestje. De nachtegaal lijkt dus wel geheel geest en heel weinig lichaam (vgl. ook de twee laatste regels van gedicht no. [129]). Een soortgelijk beeld komt voor in Maria Tesselscha-des Onderscheyt Tusschen een wilde, en een tamme gangster (Worp, 1918, p. 92-94). [496] HOUTSNEP (p. 813) annotatie 1 beene passer: ivoren passer (als beeld voor de beide rechte snavelhelften) wurremsloksche: wormopslokkende 2 syn drek: zijn ingewanden. Men bereidde 'een snipje met zijn drekje', dwz. met ingewanden en al (wnt xiv, 2362). [497] WAATERSNEP (p. 8 I 3) annotatie 1 grootvaar, voorouder (?), nl. de houtsnip 2 speeten: aan het spit... bereiden de sandge buik: de zanderig smakende ingewanden (in contrast met het drekje van zijn grootvaar?) [498] BEDDE (p. 813) annotatie Het bedde: De matras, de bultzak de spon: de sponde, de bedstede de Son: de dag. Herinnert Six ook aan Christus als de Zon in het nieuwe Jeruzalem en legt hij verband tussen het ontwaken en de wederopstanding uit de nacht van het graf? 797 [499] BROOD (p. 814) annotatie Hoe eet men [...] dan: Hoe kan het dan zijn, dat men ... eet heemelsch brood: vgl. Johannes 6:32-35 [500] JONG LYK (p. 814) annotatie 1 by [...]geleeken: met... vergeleken 2 besteeken: bespeld, opgesierd. Ongetrouwde jongemannen werden in hun doodkist wel getooid met kunstbloemen (vgl. gedicht no. [140], r. 5). [501] SPIEGEL (p. 814) annotatie 2 reederyk: met spraak begiftigd [502] vischnet (p. 815) annotatie Hoe wisser: Met des te groter succes beset: vangt (want gaaten in een net zijn ma^en) [503] MENSCHWERDINGE (p. 8 I 5) annotatie titel menschwerdinge: Het ontstaan van de (of: een) mens 1 werkt mensch, op mensch: moet een mens bovenop een ander mens 'werken' om synsgelyk: om zijns gelijke te krijgen (nl. een derde mens, een kind) 2 Daar: Terwijl... toch (vgl. Genesis 2:7) [504] HENNE, EN EI (p. 81 5) annotatie 1 te meerder: vaker 2 als Kalro: als in Egypte. Volgens Plinius (Naturalishistoria x, lxxv, 153) worden de eieren in Egypte in mesthopen uitgebroed (dwz. in een soort broedstoof, zonder de tussenkomst van de henne). 798 [505] GANS (p. 816) annotatie 1 Ik hoedde 7 Kapitool: nl. door een nachtelijke aanval van de Galliërs op het Capitool te verijdelen met gesnater (vgl. Vergilius' Aeneis vin, 655-656) 2 Hier: dwz. in de moderne tijd veeren: nl. als ganzepennen 3 Maar of ik sterf wat is 't?: Maar al sterf ik, wat maakt het uit? 4 Want Seneka, en ik aleens ons leeven derven: Want net als ik is ook Seneca gestorven (wnt ii, i, 159, deze plaats). Ook Seneca hoedde het Capitool, ook naar Seneca's pennen (pennevruchten) zoekt men nu en Seneca was een wijs mens. Ook wat wijsheid aangaat stelt de domme gans zich dus op één lijn met Seneca. [506] HOORNDRAAGER (p. 816) toelichting Wilterdink, 1968, p. 91 heeft dit opschrift van Six thuisgebracht als een vertaling van een epigram van John Owen: De Cornibus problema Si quando sacra iura tori violaverit uxor, Cur gerit immerito cornua vir? Caput est. annotatie titel hoorndraager: een 'hoorndrager' is een bedrogen echtgenoot [507] BEEDELAAR, OP DE POORTSBRUGGE (p. 8l6) annotatie 2 %oo veel: evenveel [508] TONGH (p. 817) annotatie Voor: Als arghste: slechtste, booste dat Bias kipte: dat Bias had uitgekozen (wnt vii, ii, 3126). Amasis, koning van Egypte, gaf Bias opdracht uit te zoeken wat het beste en tegelijkertijd slechtste lichaamsdeel was. Bias zond hem een tong, want daarin zetelt slechtheid èn goedheid (Plutarchus, Mor alia, 38 b). 799 [509] HARNASCHMAAKER (p. 817) annotatie 800 Wyl: Als (nl. In tijd van oorlog, als) Heraklyt: de wenende filosoof Heraclitus Demokryt: de lachende filosoof Democritus [510] VARSCHE PRUIMEN (p. 817) annotatie 1 het volkske: het jonge goedje, de kinderen 2 Flus: Weldra een loop ter stil: een run naar de pot (wnt xv, 1679, deze plaats) [511] KAAPERS (p. 818) annotatie 2 kaapers: in de zin van: mutsen van Noordhollandse vrouwen (wnt vii, 1, 1454) [512] KANARIEVOOGEL (p. 8l8) annotatie kandys: kandijsuiker gekouwt: gekooid vry in Terceer: in vrijheid gegeten op Terceira (een der Azoren) [513] LEVEN, NA D'OUDE SPELLINGE (p. 8l8) annotatie na d'oude spellinge: volgens de oude wijze van spellen. Vgl. Michels, 1964, p. 209 over dit gedichtje van Six: 'Hij gebruikt, evenals zijn vriend Brandt en de door hem vereerde Hooft, de dubbele klinkerspelling, die hem aanleiding geeft tot dit aardigheidje'. Gewoonlijk spelt Six inderdaad Leeven (vgl. ook Vondels afwijzing van deze spelling in zijn Berecht achter Lucifer; wb Vondel v, p. 706-707). dan: anders dan evel: boosheid [514] vink (p. 819) toelichting In de tweede regel van dit epigram ontbreekt, blij kens het metrum, een lettergreep achter Amstels (bijvoorbeeld stad?). Wordt er in het gedichtje verband gelegd tussen de vinken tijd (de tijd wanneer er veel vinken worden gevangen, het najaar, vgl. wnt xxi, 869) en de tijd van de Amsterdamse kermis (september, vgl. Wagenaar 11, 1765, p. 415)? [515] SIM en MEERKAT (p. 819) annotatie titel sim : Chimpansee (staartloze aap) 1 een vleegel: een staart 2 op te kroppen: het benauwd te krijgen (van schaamte) [516] BL A AU WE SCHEEN (p. 819) annotatie 1 aan stoepblaauw: tegen een arduinstenen stoep 2 Op 't vry en s nachts: Bij zijn nachtelijk aanzoek sints bleeft: ook daarna gold: ... een blaauwe scheen: een 'blauwtje' 3 gebranden wyn: op de plek gewreven brandewijn 4 werd: wordt kleur van karmosyn: dwz. schaamrood [517] rome (p. 820) annotatie 2 meint: verwacht (wnt 1 x, 382) te blyven staan: vgl. Rome's bijnaam: 'de eeuwige stad' [518] DE VYF SINNEN (p. 820) toelichting Wilterdink, 1968, p. 91 heeft dit opschrift thuisgebracht als een vertaling van een epigram van John Owen: Quinque Sensus Quinque voluntatisque voluptatisque ministri Officium faciunt, an magis officiunt? 801 annotatie 1 op [...]passen: zorg dragen voor 2 t'onsen dienst, en ondienst, opgewassen: vanaf de geboorte mee opgegroeid, tot ons voordeel (vgl. lust) en nadeel (vgl. wellust) [519] gesicht (p. 820) annotatie titel gesicht: Gezichtsvermogen 1 wyd: ver 2 daar 7 op peist: waaraan hij (den geest) denkt (vgl. 'Aanzien doet gedenken') [520] gehoor (p. 821) annotatie De reeden, sonder oor, en tongh: De spraak zonder oor en tong (dwz. het geschreven woord) [521] reuk (p. 821) annotatie 2 het komt ons niet f(po naauw: dan maakt ons dat niet zoveel uit [522] smaak (p. 82l) annotatie 2 anders: nl. als men niet hongerig is of geen dorst heeft [523] gevoelen (p. 822) annotatie i mingenoot: minnaar en geliefde (wnt ix, 749-750 en 770) [524] de werld uitgeschildert (p. 822) annotatie titel uitgeschildekt: afgebeeld (als een rijksappel, een bol met een kruis) 2 in huis: vgl. 'Ieder huisje heeft zijn kruisje' 802 [525] meloen (p. 822) annotatie 1 seeker, prima, betrouwbaar 2 Wat vrouwen liet men gaan [...]?: Hoeveel vrouwen zou men wel niet afwijzen ...! [526] geld, en goed stopt geen gierigheit (p. 823) [527] toelichting Het gedichtje kan gezien worden als een weergave van de laatste drie regels van Horatius' Ode 111, xvi. annotatie titel gierigheit: geldzucht i spaade: laat reiger (p. 8 annotatie i maar schuuwtse ontrent het pad: nl. omdat hij daar de mensen schuwt? 2 steigert na de maan: vliegt naar hoger sferen en swemt daar ook in 't nat: nl. in de gedaante van het sterrenbeeld Rei- ger (ook wel Kraanvogel, Grus, vgl. wnt xii, iii, 1604)? exter (p. 82 ?) annotatie i om de kost: om daarmee (in gevangenschap) zijn kostje te verdienen 2 Eer %al er een Meceen, dan een poëet gebreeken: dwz. Bij elke mecenas is wel een dichter te vinden. In de Prologus tot zijn bundel satiren verge- lijkt ook Persius de dichter met een ekster, die om den brode heeft le- ren spreken. [529] ra ave (p. 824) annotatie 2 ook: nl. net als de duif (vgl. Genesis 8:7-8) 803 gel as (p. 824) annotatie titel gelas'. GlaS (wnt v, 33) 1 slecht: eenvoudig, gewoontjes 2 Wat... heel: Immers, glas breekt voortdurend (en is dus zeldzaam), terwijl diamant stand houdt. Six doet quasi-verbaasd: waarom zou men eigenlijk iets onverwoestbaars boven iets kwetsbaars verkiezen? [531] inkt (p. 824) annotatie verleegen: hulpeloos waarder: meer waard Jupyns vergulden reegen: een regen van goud, waarmee Jupiter de gevangenis van Dana?wist binnen te dringen (vgl. Horatius' Ode in, xvi). Six zal ook een verband hebben willen leggen tussen de maagdelijke Dana?en het papier en tussen Jupiter en de schrijfpen. Zonder inkt had de schrijfpen wel, maar zonder gouden regen had Jupiter nog niet verleegen gestaan, dat kan uit de mythologie wel blijken. [532] gedrukt boek (p. 825) annotatie 1 Aaloudheit: De grijze oudheid wierd: is als met een haam er: nl. zoals men een munt slaat 2 de schatkist: nl. vol van die 'gemunte' Oudheid [533] waapenen (p. 825) annotatie i het huis der Batavieren: de Republiek [534] aardkloot (p. 825) annotatie titel aardkloot: Globe i geloopen: gereisd 804 [5 3 5] sonnewyser (p. 826) annotatie wys : mag ... aanwijzen nette: precieze, juiste [5 36] joffrouw, en paap (p. 826) annotatie 2 een paap: een 'monnik', een soort beddekruik (wnt ix, 1078 en xn, 1, 35-36, deze plaats) [537] blanketsel (p. 826) annotatie i te schoon: dwz. zo schoon dat er niets te 'verbeteren' valt 3 van 't laaken afgelept: dwz. als de schoonheid van de vorige dag door het laken is afgelebberd (wnt i, i i 51, deze plaats) 4 Dat: Het laken, dat dan wy: nl. dan wij, die uw echte gezicht nooit zien, overdag [538] beste kleed (p. 827) annotatie i Ondeughdigh: Zondig, Slecht (wnt x, 1535, deze plaats) [539] afbreekinge der blokhuisen (p. 827) toelichting Na de aanslag van Willem 11 op Amsterdam (1650) bouwde men een tweetal houten versterkingen aan weerszijden van de Amstel om de stad tegen eventuele volgende aanslagen te beschermen. In 1654 werden deze zogenaamde blokhuizen echter al weer afgebroken (vgl. Wagenaar 1, 1760, p. 570-571). annotatie 1 op: over 2 breeken: nl. omdat een nieuwe aanslag niet te verwachten viel in het stadhouderloos tijdperk... 805 [540] DRONKEN RYM (p. 827) annotatie in swym: nl. zoals een dichter ook in een bezwijming van inspiratie, een furor poeticus, zou dichten [541] VRYWILLIGH RASPHUIS (p. 828) toelichting ^1650 werden enkele leegstaande pakhuizen van de Westindische Compagnie aan de IJ gracht (nu Prins Hendrikkade) ingericht als 'Ar-men-kinderen-Werkhuis', maar spoedig bracht men er ook bedelaars en lediggangers onder, die tot ruwe arbeid werden gedwongen. Zo ontstond het Nieuwe Werkhuis of Willige Rasphuis, op de plaats van de latere Zeevaartschool (Wagenaar 1, 1760, p. 591 en 11, 1765, p. 259; d'Ailly, 1963, p. 184). annotatie 1 beedelsak: metonymisch voor: bedelaar 2 gebrekkelyk: alsof hij gebrek zou hebben 3 sy: nl. de beedelsak [542] AFBEELDINGEN (p. 828) annotatie Valjant: Wallerand Vaillant (1623-1677), befaamd portrettist in een beglaasde raam: dwz. als in een spiegel bootseert sich: laat zich zien ('beeldt zich af') [543] LOTH OP 'T GEBERGHTE SOAR (p. 828) annotatie 1 gebergt, van God: door God geborgen, bewaard 2 op Soars bergh: op de berg Zoar, waar de dronken Lot zijn beide dochters besliep (Genesis 19:30-38, vgl. het woordspel van bergh met gebergt) [544] WAARDICHEIT DER SPRAKE (p. 829) annotatie titel waardicheit der sprake: De (betrekkelijke) waarde van een taal 2 gemeinschap des natuurs: de natuurlijke verwantschap 3 Duitschen: Nederlandse 4 Elk: Elk van u beiden schouwt: schuwt, laat... links liggen 806 [545] KONKOMMERS (p. 829) annotatie 2 den Rhyn: nl. de Rijnwijn [546] KIEKENDIEF (p. 829) annotatie dieftige: diefachtige hem: de bijzondere staartbewegingen van de 'Wouwe of Kuyckendief' zouden nl. volgens Ripa het voorbeeld zijn geweest bij de uitvinding van het scheepsroer. De vogel kan daarom gelden als 'Hierogliphisch beeld, van de Schipvaert' (Ripa, 1644, p. 45 3). [547] SPINNEWEBBE (p. 830) annotatie 1 Des eersten vaaders: Adams 2 web: dwz. weefsel, iets gewevens [548] KRAAI (p. 830) annotatie Mathusalemmer: Beest dat bekend staat om de hoge leeftijd die je kunt bereiken (wnt viii, 1, 7), en dat aldus zo oud wordt als Methusalem. het wisse/weer verstaat: wisselingen in het weer kunt voorspellen het drooge land: verwijzen deze woorden naar de droogte van 1652 (vgl. gedicht no. [174], r. 1-8)? [549] KONYNEN (p. 830) annotatie Gelyn, in 't vlies: Gelyn, de kok van 't Gulden Vlies, een herberg in Haarlem (?) wy: de konijnen spreken [550] ADAMS VAL (p. 83 i) annotatie pas: nog maar net... of weet syn geweeten: heeft besef van het onderscheid tussen goed en kwaad en bemerkt dat hij dat besef heeft 807 [5 5 l] TANGH (p. 83l) annotatie konstigh: ingenieus vandt: uitdacht [552] blaase (p. 831) annotatie 1 des kleinen werlds: van de mens 2 sand, en rotsjes: nl. graved en blaasstenen [553] a ader (p. 832) annotatie i V oovervelde spier: het met vel bedekte vlees [554] seenuwe (p. 832) annotatie titel seenuwe: Pees 1 anker: nl. muuranker 2 braaf: goed, juist [555] been (p. 832) annotatie 1 onderaardsche paal: heipaal 2 %oo een schoone saai: nl. als het menselijk lichaam is [556] penmes (p. 833) annotatie 2 als mondewerk: als het ware het werk van een sprekende mond [557] sleutel (p. 833) annotatie de kaamerier en rechte kaamerlingh: de kamerbediende en ware huisknecht, wnt vu,1, 1107 en 1113 haalt deze beide woorden aan en ver- 808 2 onderstelt in beide gevallen een betekenis in de richting van 'schatbewaarder, thesaurier'. hanght [...] aan: hangt van ... af [5$8] OOST, EN WESTINDISCHE MAATSCHAPPYE (p. 833) 809 annotatie 1 in onsen sin: voor ons verstand 2 Westes maatschappy: de Westindische compagnie 3 klimmende: met toenemend succes schappraad: 'voorraadkast', handels vermogen [559] SCHIMPVOOGEL (p. 834) toelichting In een van de voetnoten bij zijn Hedens-Daegse Venus en Minerva komt Daniël Jonctys te spreken over de dichter Pietro Aretino (Jonctys, 1641, p. 54): 'Hy is gestorven te Venetien, en begraven in Sebastiaens Kercke, met een Italiaens Graf-schrift, hier op loopende: Hier onder leyt den bitt'ren Aretijn: Noyt menschen tong zoo bitter dan de zijn, Die Hoog, die Laeg, die Dood', en Levend schende, Behalven God; om dat hy hem niet kende.' Volgens Huydecoper, 1730, p. 72 lijkt Six zijn epigram schimpvoogel 'niet zonder verbetering' aan deze vertaling van Jonctys ontleend te hebben. Er bestaat enige onduidelijkheid over de precieze tekst van Aretino's grafschrift en zelfs over de juiste plaats van zijn graf (Schilders, 1986, p. 190). annotatie titel schimpvoogel: Schelder 1 van die smet: door die schandelijke kerel [560] PIETER K. HOOFD (p. 834) annotatie hoofds: dwz. verheven gaven op maat, en sonder maat: dwz. in poëzie en proza lauwerier: de lauwerkrans van de ware dichter (en de ware poëzie) ridder lyk gewaad: Hooft was ridder van St. Michel, maar Six bedoelt ook dat zijn proza 'ridderlijk' is. [56l] BRIL (p. 834) annotatie i Hoe langh: Zo lang als [562] HEEMELKLOOT (p. 835) annotatie van 7 plat: vanaf het plat (waarop hij de sterren bestudeerde) Blaauw: de boekverkoper-drukker en astronoom Willem Jansz. Blaeu (1571-1638), die ook hemel- en aardglobes uitgaf. [563] LAÏS SCHOONIGHEIT (p. 835) annotatie titel laïs schoonigheit: De schoonheid van Laïs (een beroemde, zeer ver- leidelijke Griekse hetaere) 1 De rondplaats van de min: Waar het in de (lichamelijke) liefde om draait. Een rondplaats is een pleintje. De goot van Venus vloeden: De bedding voor de 'vloed van Venus' (dwz. de sexuele begeerte) 2 Onsaadlik: wnt x, 2225, deze plaats: 'blijkbaar in den zin van: iemand niet kunnende verzadigen' (of bedoelt Six: 'zelf geen zaad voortbrengend', dwz. 'zaad behoevend'?) tot Mavors roeden: voor de wapenstok van de oorlogsgod Mars 3 De sluitringh van de trouw: De ring waarmee het huwelijk wordt gesloten (wordt geconsummeerd) 4 De maakster van een vrouw: Dat wat een vrouw tot vrouw maakt [564] HOENDERHOK, IN DE DIEMERMEER (p. 835) annotatie de soete baars: nl. de zoet waterbaars (toen de Diemermeer nog een meer was) daar naa: nl. in de tijd na de drooglegging (1629) Toen: nl. na de dijkdoorbraak van 1651, toen het zoute Zuiderzeewater zich vermengde met het zoete water van het meer nu: nl. na de nieuwe drooglegging (voltooid in 1652, vgl. de Toelichting bij gedicht no. [285]) 810 [565] nacht, en dagh (p. 836) toelichting Ook dit gedichtje is door Wilterdink, 1968, p. 90 thuisgebracht als een vertaling van een epigram van John Owen: De Die Sit Nox centoculo quamvis oculatior Argo, Plus uno cernit lumine lusca Dies. annotatie 1 Argus: de honderdogige waker over Io (metaforisch voor: de sterrenhemel) 2 Een Polifemus oogh: Het ene oog van een cycloop als Polyphemus (dwz. de zon) vertoogen: laten zien [566] vaarsenmaaker (p. 836) annotatie i stof: ga ... prat, poche 3 gloende min: zinderende hartstocht des huls: van de stier 4 loof: meen, geloof [567] misdaadiger (p. 836) annotatie 1-2 die syn uiterste oogenhllk Kan weeten: die weet heeft van het ogenblik van zijn sterven 2 dien verwee sen tot den strik: de man die naar de strop verwezen is Jan Vos (p. 837) annotatie 2 syn glas: Jan Vos was glazenmaker glad: egaal, gaaf [569] K.P. (p.837) annotatie titel K.P.: niet thuis te brengen 1 al meede: ook al een steekdicht: een hekeldicht 811 2 7 aavond'. het avondt, de nacht komt (wnt ii, i, 769 kent alleen negen-tiende-eeuwse bewijsplaatsen van dit avonden en veronderstelt een late vorming, naar analogie van 'het daagt'). Of is 7 aavond een drukfout voor f aavond ("s avonds')? vaakrigh'. slaperig (wnt xviii, 228) 3 dat dreigen-, uw dreigement dat steekdicht te zullen schrijven 4 Daar. Nu 5 heluidt men: zal men met 'rouwklokken' beluiden 6 M*/ klokken, van degoore kruidben: Met het 'klokgelui' dat het gevolg is van het eten uit een mand met rotte groenten (vgl. de spreekwijze: 'Die van dreigen sterft, zal men met veesten beluiden', wnt iii, ii, 3275) [570] slot (p. 837) annotatie geen ruim gewis: niemand met een (te) ruim geweten het achtste en tiende bod: nl. 'gij zult niet stelen' en 'gij zult niet begeren het huis van uw naaste; gij zult niet begeren de vrouw van uw naaste; noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat van uw naaste is' wraaken: overtreden [571] klooster (p. 838) annotatie i de kouwen: de kooien, hokken 3 sluit: blijft afgesloten, is niet toegankelijk 4 monster lyk: als monsterlijk beschouwde [572] langhduurigheit der schilderye (p. 838) annotatie leeft: zal... voortleven ook schoon het lichaam rot: ook al verrot het uitgebeelde [573] kalkoet (p. 838) annotatie wat stad: welke stad, nl. Kalikoet, aan de Malabarkust, waar de kalkoen vandaan zou komen. De naam werd ook Kalekut gespeld (wnt vii, 1,963-964). Roomsche: Romeinse (nl. uit het Antieke Rome, of uit het moderne?) verbeeldt: toont, laat... zien 812 orpiment een arsenicumverbinding, die werd gebruikt als ontharings-middel (Chomel iv, 2482) [574] raap (p. 839) annotatie 7 lust Kato die te stooven: waarschijnlijk baseert Six zich op de uitvoerige schildering van de eigenschappen en bereidingswijzen van de koolraap in Cato maiors De agri cultura clvi-clviii. In 7 kooninghs sin: naar het oordeel van de koning. De bedoelde koning is Lodewijk xi van Frankrijk. Lodewijk zou eens een eenvoudige boer met een flinke som geld beloond hebben, omdat deze hem een grote raap, zijn lievelingsmaal, had geschonken. Een hoveling meende zich hieraan te kunnen spiegelen en schonk de koning een kostbaar paard, in de hoop dat ook dit geschenk rijkelijk beloond zou worden. Inderdaad schonk de koning hem een kostbaarheid: de eerder zo dankbaar aanvaarde raap. Six veronderstelt de anecdote bekend, omdat hij het Convivium fabulosum, een van Erasmus' Colloquia, bekend veronderstelt. [575] slangevel (p. 839) annotatie Sardinjes slangh: vgl. de slang die Six bedreigde toen hij op Sardini?verbleef (gedicht no. [no]) door een Bordeeuschen roomer: dwz. als ik mijn vel bekijk door een (gegraveerde) roemer met (witte) wijn uit Bordeaux (wnt iii, i, 530, deze plaats) [576] abels lyk afgebeeldt (p. 839) annotatie i Onse ouders: Ons aller ouders, Adam en Eva 4 aller dood: de dood van alle volgende geslachten van hem, en Eva: door zijn en Eva's toedoen [577] geloof (p. 840) annotatie Hoe is 7: Hoe komt het, dat... is baart: leidt toch tot Wie veel gelooft: in tweeërlei zin: 'Wie goedgelovig is (te veel op mensen vertrouwt)' èn 'Wie bijgelovig is' (wnt iv, 1268, deze plaats) kaaligheit: berooidheid (materiële en geestelijke armoede, wnt vii,1, 963) 813 [578] K. huigens (p. 840) annotatie 1 slaa sinnen aan deploegh: dwz. moet al zijn vermogens inzetten bij de 'ontginning' van diens werk 2 Myn sinschappraa: Mijn hele arsenaal aan vermogens (een schapraai is een voorraadkast) vyf sinnen: vijf'vermogens', zintuigen [579] J-V. Vondel (p. 840) [580] annotatie 3 Zoo vee Ier bande: En al die verscheiden eek: azijn 4 Duitsch: Nederlands nieuws: opnieuw. Vondel bestrijkt dus in zijn vertalingen, navolgingen en in al zijn andere werk het hele brede terrein van de Antieke letteren. lam (p. 841) annotatie i blaauwe: schrale, magere (wnt ii, ii, 2794-2795) 2 styver: krachtiger koekkoek (P. 841) i d'onsnoepsche burgery: uw burgers, al houden die niet van snoepen 2 Koekeeters: inderdaad een scheldnaam voor Amsterdammers (wnt vii, 11, 4904) jaa 7 gediert dat gaat se niet voor by: ja, de naam van 't beestje wordt ze niet bespaard (nl. de naam van koekoek, dwz. sukkel, of ook wel: be- drogen echtgenoot, wnt vii, ii, 4918-4919) 3 Is 't dan Esopus eeuw?: Moeten er dan nu zo nodig vergelijkingen met dieren worden gemaakt (als in de fabels van Aesopus)? 4 7 Gevoogelte ... kruin: dwz. Dan zult u zien dat het vogels zijn (nl. zélf koekoeken), die u met hun gekoekoek op de kruin schijten [582] kraanen (p. 841) toelichting Het epigram is een vrije weergave van Martialis' epigram xiii, lxxv. Palamedes, een van de Grieken voor Troje, gold als de uitvinder van een aantal Griekse letters, die hij zou hebben afgeleid uit de vlucht van kraanvogels. Ook in zijn epigram ix, xiii laat Martialis kraanvogels letters vormen in de lucht. 814 annotatie 1 aan een voogel, schaade lee: één enkele vogel te kort was gekomen 2 brak: zou ... gebroken zijn vlught: 'opgang' d: de Griekse delta (de A ) [583] DANAE GESCHILDERT (p. 842) annotatie 1 seldsaam'. merkwaardig, bijzonder druipt', neerregent. Jupiter wist de opgesloten Dana?te benaderen in de gedaante van een gouden regen. 2 f(oo 7 in u veurscboot sluipt', dwz. indien het u in de schoot valt (of komt) [584] HAAN (p. 842) 815 toelichting Op dit epigram van Six reageert de dichter J. Koenerding met een epigram in de bundel Bloemkrans, 1659, p. 560 (Schenkeveld-van der Dussen, 1982, p. 300, noot 20). annotatie 1 voor kraait', kondigt kraaiend ... aan 2 op Petrus: aan Petrus (Mattheüs 26:75) [585] SPONSE (p. 842) annotatie 1 wierdge teelt: is gegroeid 2 met gal, en eek verveelt: met gal en azijn doet toenemen (wnt xx, ii, 1421, deze plaats) (vgl. Mattheüs 27:48) [586] HEI (p. 845) annotatie 1 ik: het heigebied spreekt 2 De slnnelykhelt komt my door de vrouwen eer en: dwz. De lust eert mij, althans de lust van de vrouwen (die de hij eert?) [587] SYDEWORM (p. 843) annotatie 1 7 uiltjen: nl. het uit de rups ontwikkelde vlindertje 2 was ryp, vol saads: dwz. had alles in zich (zaad en vrucht, kip en ei, rups en vlinder) als Adam, met syn paar. zoals ook Adam en Eva [588] anders (p. 843) annotatie titel anders', dwz. Nog eens over de zijdeworm 1 De reeden: Het redelijk wezen, dwz. De mens 2 De worm: nl. in de gedaante van de wormen in een graf haar lyk: het lijk van de mens [589] 's werrelds vorm (p. 844) [59°] [591] annotatie titel 's werrelds vorm: De vorm waarin de hele wereld (iedereen) gegoten wordt (het vrouwelijk geslachtsdeel) i werd: wordt 2 schaamelheit: in de letterlijke zin van: iets om je voor te schamen dagh des oordeels (p. 844) annotatie i Al 7 ontal: De hele ontelbare massa ses dutsend jaaren: nl. vanaf het moment van de schepping 2 een: één daar op verklaaren: daarover uitspreken paapegaai (p. 844) annotatie i klap: babbel, praat siende dooven: mensen die uit hun ogen kunnen kijken, al zijn ze soms doof [592] kapitool (p. 845) annotatie 2 Gelyk: Dan 7 doorluchtigh Kapitool: dwz. de verheven raad van landsbestuurders 816 [593] kartouw (p. 845) annotatie titel kartouw: Zwaar kanon 1 Stentor: een van de Grieken voor Troje. Zijn stem zou zo luid zijn ge- weest als die van vijftig mannen (Ilias v, 785). Zelfs als hij zo hard had kunnen schreeuwen als v?ïtigdui%endmannen ... [594] schip (p. 845) [595] annotatie i Fenicien: De Phoeniciërs (die als uitvinders van het schip golden) Gods eigen mond: vgl. Psalm 104:26 2 sprei: verspreid 7 Rond: de Wereld slangh (p. 846) annotatie 2 Hoe ... vloeken: Het is de vraag hoe hij zich voortbewoog voordat God hem die straf oplegde (Genesis 3:14) [596] aadel (p. 846) annotatie 2 hem komt: dat aan hem ... toekomt 3 Werd: Wordt bloed: stumper 4 eesels ouders: de voorouders van ezels. De ezels werden immers op de zesde scheppingsdag geschapen, vóór de mens. [597] haase (p. 846) annotatie 1 bekroopen: beslopen 2 noodgeweer: verweer loopen: rennen. Six speelt met de gebruikelijke combinatie 'vrezen en hopen'. 817 [598] vyge (p. 847) annotatie i den vaader. Adam naauw: nauwelijks, nog maar net... of 3 de schaamt verblinden', hun schaamte verhullen 4 dit paar. nl. het grote blad van hun schaamte en de kleine vijg van hun zonde(?). Of bedoelt Six met dit paar Adam en Eva (vgl. Genesis 3:9-11)? [599] vleermuis (p. 847) annotatie 1 pluimeloos: zonder dat het veren heeft [600] de paauw (p. 847) annotatie 1 starren: vgl. sterogen? reegen: vgl. regenboog? 2 Hoe mach de kok hem doon?: in tweeërlei zin: Hoe zou de kok zo'n dier kunnen slachten? (in aansluiting bij de eerste regel) èn: Waarom zou de kok hem moeten slachten? (als hij toch nooit mals wordt). In de eerste opvatting sluit de pointe aan bij die van Martialis' epigram xiii, lxx. [6oi] sondagh (p. 848) annotatie i toen 7 eerste licht om 7 rond sach: toen er, op de eerste dag van de schep- ping, voor 't eerst licht rondscheen. De zon werd eerst op de vierde scheppingsdag geschapen. [602] een paap (p. 848) annotatie 1 vaader Kluit: 'pater Kloot' 2 met een eigen: met een eigen wyf 4 Die ?gaf: Die kende hem al als de vader die zij zijn kinderen gegeven had (of zelfs: Die kende hem als haar eigen vader en zij had hem kinderen gegeven) 818 [6o3] [604] ENGELSCHE SOP (p. 848) TOELICHTING In gedicht no. [111], r. 29-34 hekelt Six de Engelse bereidingswijze van vlees. De kwaliteit van de Engelse soep zou, suggereert Six, in verband staan met de gewoonte van de Britten hun vlees 'underdone' te eten. ANNOTATIE I roept om\ eist van: over sop: soep 2 V Waar konst: Het zou een kunststukje zijn te schaffen anders op: iets anders op te dissen (een krachtige soep impli- ceert immers gaar soepvlees) GROOTHEIT DER SONDE (p. 849) TOELICHTING Op dit epigram van Six reageert de dichter J. Koenerding met een epi- gram in de bundel Bloemkrans, 1659, p. 56?(Schenkeveld-van der Dus- sen, 1982, p. 300, noot 20). ANNOTATIE I pulken slagh: déze straf 3 een mensch: één mens 4 duisendjaar en: de leeftijd die geen mens ooit heeft bereikt: Methusalem werd 969 jaar oud. gelyk een dagh: vgl. Psalm 90:4 en 2 Petrus 3:8 [605] STAATEESELS (p. 849) ANNOTATIE 2 onder schoor en: dragen [606] MYN UITERSTE WIL (p. 849) ANNOTATIE 1 nahlyvlingh: nabestaande 2 pry: kreng, dood beest 4 aarde: de uit leem gemaakte mens 5 let dat Ik verryse: weet wel, dat ik zal opstaan Suidens kerkspelonk: de grafspelonk in de Zuiderkerk 819 [607] besluit (p. 850) annotatie Wat is er al verprent: Wat zal er niet allemaal ten onrechte (en zonder dat ik het nog verbeteren kan) gedrukt blijken te zijn wierd: zou ... worden my te plomp: mij, als nu nog veel te lompe dichter [608] Iaar-Dicht [over den eeuwigen Vreede, tusschen Spangien en de vereenighde nederlanden] toen 't zelve sluyten is geschiet op den 28 ianuarij (p. 853) toelichting Het gedichtje is afgedrukt op de titelpagina van Six' bundel Vreughde-Zangen op de vrede van Munster van 1648. Het is in het daaropvolgende jaar ook opgenomen in de bundel Olyf-Krans Der Vreede, maar het staat niet in Six' bundel Poësy van 1657 (vgl- de Toelichting bij no. [«»])? Het is de bedoeling de kapitalen in dit zgn. chronogram te lezen als Romeinse cijfers, die, als men ze alle optelt, zonder te letten op hun plaatsing ten opzichte van elkaar, het jaartal van de vrede van Munster aangeven: 1648. annotatie toen 't zelve sluyten is geschiet: dwz. op het jaar waarin de ondertekening daarvan heeft plaatsgevonden Phhips ... slyuten: De heerschappij van Filips, die vol was van smaad tegenover zijn volk, dat, toen het bijna te gronde was gericht, in opstand kwam, stelt er zich mee tevreden dat hij, hoewel hij zijn erfland kwijt is geraakt, toch de kans krijgt een zalige vrede te sluiten. [609] het tweede gezangh (p. 854) toelichting Dit gedicht is afgedrukt in Six' bundeltje Vreughde-Zangen op de vrede van Munster van 1648 (vgl. de Toelichting bij no. [218]). Bij zijn herziening van de gedichten uit dat bundeltje heeft Six dit gedicht buiten beschouwing gelaten: het komt niet voor in de bundel van 1657. Wel heeft hij r. 21-24 van dit gedicht omgewerkt tot het vierregelig gedichtje no. [276], dat op p. 347 van zijn Poësy is afgedrukt. Kennelijk werd het hier behandelde gedicht door Six van onvoldoende waarde geacht om in een al of niet omgewerkte vorm in zijn bundel van 1657 te worden heruitgegeven. In het bundeltje Vreughde-Zangen staat het op fol. (A4) recto-b recto, achter de kennelijk als eerste gezangh opgevatte vreugde-zangh (gedicht no. [219]). 820 annotatie 1 speel: laat klinken 2 t\aamen schiet: samenstromen 3 uwe groote Goon: blijkens r. 23 hieronder te identificeren als de Amsterdamse magistraat 6 trouwste: oprechtste 7 In spijt van die 7 hier schijnt te spijten: In weerwil van hen die er hier (in de stad, het land?) een afkeer van schijnen te hebben 8 Of die uytwendigh 7 wilden rijten: dwz. Of van hen die er publiek voor uitkomen dat zij die (nl. de %aaFge Vreede) uiteen zouden willen scheuren i o Haar huid'ren snoeren metge^wijgh: Leggen hun kanongebulder het zwij- gen op ii punten: lans-, zwaardpunten op ons aangehitst: tegen ons opgehitst 1 2 Verstompen, hoe zy t(ijngespitst: Worden stomp, hoezeer zij ook zijn ge- scherpt geweest 13 klaare: schitterend-heldere 15 een buyk een buidel, een massa 16 op Heeren weegen: over 's heren wegen 18 zy raa& niet licht uyt war: dwz. zij (de Oorlogh) zal zich niet gemakkelijk kunnen bevrijden 19 sleep: moet... slepen naader 7 spindel huys: naar het spinhuis 20 vgel\ moet... vastleggen dat kruys: die ellendige plaats 2 2 Zl/gh: Moge neerzitten 23 7 Nieuw Stadthuys: Six' blik is kennelijk in de toekomst gericht; eerst op 28 oktober 1648 werd de eerste steen voor het nieuwe stadhuis van Amsterdam gelegd. 24 deeden nooden: lieten uitnodigen. De vrede met Spanje zou dus vooral ook een Amsterdams initiatief zijn geweest. 2 7 blauwe: het bijvoeglijk naamwoord dat ook een epitheton van de dui- vel is (wnt 11,11, 2794) 28 by de naald: nl. in 7 spinzel huys, r. 19 (vgl. ook naay, r. 3 3) 2 9 Astrea: de godin der gerechtigheid, hier te identificeren als de zaa^ge Vreede 30 nu kreukende: dwz. nu gezeten op 32 7 spook: nl. d'Oorlogh wat stijver voort te jaagen: dwz. wat op te jagen, zodat zij wat stugger doorwerkt 3 3 kloek: vastberaden 34 Haal in: Herstel, Maak goed (wnt vi, 1674) meest: bovenal 3 6 roey en pees ontfaan: met de roede en bullepees krijgen 3 7 verdiende vruchten: door u vervaardigd naaiwerk, dat dient als herstelbe- taling 38 Op [...] outers z^lkn luchten: Zullen op ... altaren prijken (wnt viii, ii, 3166) 40 Uw schandlijk: Tot uw schande 821 4 2 staat', gegrondvest is 44 Haar wijsheyt duurt, maar dat verout: Hun wijsheid zal immers duren, maar die materialen zullen worden aangetast door de tand des tijds (tussenzin) 4 5 Men %al: hervat r. 41 haar. nl. den wijden Magistraat rooken on%e harten: onze harten als brandoffer offeren, dwz. onze innigste dankbaarheid betuigen, wnt xiii, 1278 citeert deze passage als bewijsplaats onder rooken en kiest daarvoor de nagedrukte versie van het gedicht in de bundel Olyf-Krans Der Vreede van 1649 (vgl. de Toelichting bij no. [218]). 46 Laat d'Oorlogh hreeken uyt: Ook al zou de Oorlogh uitbreken (ook in de zin van: uitbreken uit het spindel huys) tarten: uitdagen, ophitsen 47 op on%e Stroomen: dwz. onze wateren aan te vallen, ons gebied te bedreigen 4 8 Die valschen Taag, noch Iber schroomen: on%e Stroomen, die bevreesd zijn voor Taag (nl. Portugal) noch Iber (de Iberus, de Ebro, dwz. Spanje) 49-50 Wie ...getroost: Hij die, toen hij nog niet eens zo sterk was, zijn vijand heeft afgeschud (nl. bij de vrede), kan hem nog beter de baas als hij zelf sterker is geworden (in de vredestijd). Met deze sententie verzet Six zich tegen de gedachte dat de gesloten vrede het land zwakker zou maken tegenover de later misschien opnieuw aanvallende vijand. [610] SPANJES VOORDEEL UYT HAAR SCHANDE (p. 856) toelichting Evenals het voorgaande gedicht is dit gedicht opgenomen in Six' bundel Vreughde-Zangen van 1648 en is het herdrukt in de bundel Olyf-Krans van 1649. Het ls door Six niet opgenomen in zijn Poësy van 1657. In de Vreughde-Zangen staat het op fol. (B3) recto. annotatie titel spanjes voordeel uyt haar schande: Het voordeel dat Spanje heeft bij haar smadelijke nederlaag 1-2 Hoe meenich [...]?: Hoeveel;..! 3 gespaart: voorkomen 4 vergaart: verbonden door een vredesverdrag 5 kost: kon 6-7 meer slaan in veldt [...] Als toen: meer slagen in het veld ... dan de slag die ze binnenhaalde toen ... 7 haar vreedelijke praat: haar vredesvoorstel 8 Tot: In wel geviel dees staat: deze staat aanstond, de goedkeuring van deze staat (de Republiek) verkreeg 822 [6n] ONDERDANIGSTE DANK, [...] (p. 857) toelichting Eind augustus 1659 brachten enkele leden van de Oranje-familie een bezoek aan Amsterdam, op uitnodiging van de burgemeesters. Het gezelschap werd ontvangen met feestelijkheden. Jan Vos had praalwagens en vertoningen ontworpen, de gasten werden in het stadhuis onthaald en er werd een groot vuurwerk afgestoken. Er verschenen ook gedichten op het bezoek en die werden in 1660 verzameld in een bundeltje Am sterdam sche Vreugdtriomf e. Van het boekje is slechts één exemplaar bekend, in de Bibliotheek in Haarlem (signatuur 86 a 19). Men treft er volgens de titelpagina gedichten in aan van 'de vermaer-ste Poëten, als Huygens, Westerbaen, Vondel, Vos, J. Zoet, J.Z. v. Chandelier, en andere'. In de opdracht van de uitgever wordt Six' naam nog eens zo gespeld. Zijn gedichten zullen, evenals die van de andere dichters, eerder in pamfletvorm zijn verschenen, maar van zo'n pamfletje lijkt geen exemplaar bewaard te zijn gebleven. In het bundeltje zijn Six' bijdrageri te vinden op p. 45-74, voorafgegaan door een apart titelpaginaatje. Zijn auteurschap blijkt uit de ondertekening in initialen van het eerste en het laatste gedicht (vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1982, p. 295-296). annotatie Korneelis ... tAmsterdam', vgl. voor deze vier burgemeesters van Amsterdam in 1659 (Cornelis de Graeff, 1599-1664, Johan Huydeco- per, 15 99-1661, Hendrick Dircksz. Spiegel, 1598-1667 en mr. Simon van Hoorn, 1618-1667) het eerste deel van Elias, Vroedschap. Voorsichtigh'. Met vooruitziende blik Gevaaders: Peters, Doop vaders Oranjes kind: de in 1650 geboren Willem 111 Wiens Grootevaar: nl. Frederik Hendrik den leeuwetuln: de Republiek haaien-, ophalen, opheffen Waar voor. Voor welke daad van die Grootevaar (de zin wordt eerst opgevat in r. 15) de moeder, nl. Amalia van Solms, de grootmoeder van Willem 111 Haar Keurvorstinne: de Keurvorstin van dat huis, nl. Louise Henriette (1627-1667), de oudste dochter van Frederik Hendrik, gehuwd met Frederik Wilhelm, Keurvorst van Brandenburg dry Princessen: haar zusters Albertine Agnes (1634-1696), Henriette Catharina (1637-1708) en Maria (1642-1688) Vier Vorsten: waarschijnlijk de echtgenoten van de eerste drie dochters van Amalia (Maria was nog ongehuwd) en Johan Maurits van Nassau. Albertine was getrouwd met Willem Frederik, stadhouder van Friesland en Henriette was getrouwd met Johan Georg van An-halt. De aanwezigheid van Johan Maurits bij dit bezoek aan Amsterdam blijkt uit Vondels gedichten op dit feest (vgl. wb Vondel vin, p. 706-721 en p. 723-726, met name p. 718-719). Op ... geweeven: Gezeten op tapisserieën (stoelbekledingen) waarin leeuwen met uw wapen, de drie kruisen, zijn geweven 823 14 't Kapitooh dwz. het Amsterdamse stadhuis 16 Te noo: dwz. Zeker niet uit onwil, maar door de nood gedwongen in 7 hart: dwz. onuitgesproken 17 gouden dank: dankbaarheid, voorgesteld als een gulden vocht 1 8 uw schoot: de schoot van u, burgemeesters 19 met geen verdrieten: dwz. zonder dat u zich ooit beklaagde 2 o sonder dwangk: vrijwillig op u genomen 2 i Wat: Hoevele syn: nl. 's burgers vergelden: nl. door ook dankbaarheid te tonen 2 2 Na: Naar, Volgens 23-25 Wyl... heeft: Omdat hij (die burger) de grootste verplichting heeft we- gens dat, waarvoor uwe majesteiten (burgemeesters) uw erkentelijkheid hebben betuigd aan de helden van Oranje. Die reden voor dankbaarheid is reeds omschreven in r. 5-8. 2 5 als heel ryk: omdat hij, de burger, heel rijk is 2 7 Door landbouw van het vrye vaaren: dwz. Door de 'oogsten' van de vrije zeevaart 2 8 Langs: Onder wel: zeker, inderdaad 29 syn vaaders: burgervaders van die burger 3 o Atelassen: ondersteuners, lastdragers (als Atlas) 3 1 Waard: dwz. Die het waard zijt te worden 32 op triomferaaders: als u op de wielen (raderen) van een triomfkar staat 3 3 August: keizer Augustus 3 6 Waar: Terwijl ontrust: in onrust brengt. Doelt Six hier op de vredesonderhandelingen tussen Frankrijk en Spanje, in 1659 leidend tot de Vrede van de Pyreneeën en beoordeelt hij die als ontrouw van Spaanse zijde? 41 Niet waard sy pulken naam genoot: Die niet waard is die naam te dragen 42 u: uw 43 Zo groot, gelyk: In gelijke mate als de myne: mijn gunst (mijn goede gezindheid) 44 vergroot: groter worde, groeie (waarschijnlijk ook met de ironische implicatie: opdat u mijn rijm steeds meer begunstige, vgl. het spel met groot, grootheit en vergroof) [612] PRINSSELIJK INHAAL, t'AMSTERDAM, [...] (p. 859) toelichting Vgl. de Toelichting bij gedicht no. [611]. annotatie i gebalder: gebulder, gedreun 3 7 vyverspad: kennelyk een paadje bij de buitenplaats 'Ceulen' van de familie Six van Chandelier in de Diemermeerpolder 4 boek, en Spaa boude: mijn tijd doorbreng met boekhoudkundig werk en een kuur met Spawater 824 5 Dryerhande sinplaisier: Het genot van drie zintuigen (nl. reuk, gezicht en gehoor, vgl. de volgende drie regels) i o -11 d'ossemarkt Innehaalde: dwz. me de Ossenmarkt te binnen bracht. Six had kennelijk wel weet van de feestelijkheden op de Ossen- of Beestenmarkt (even buiten de Regulierspoort, bij het huidige Rembrandts-plein), maar realiseerde zich eerst indirect, dat het rumoer daarmee te maken had, althans, zo stelt hij het voor. 12 7 Aansicht sweem: Het gezicht bezweek me, het werd me zwart voor de ogen 14 henghsteneijen: gegaloppeer 15 geswarm: gewoel veldgeschreijerr. geschreeuw op een slagveld 16 Even of: Precies alsof 17 dat veld: het slagveld (genoemd in veldgeschrei/en), of die os semarkt? 1 8 gelos van ruiterschut: lossen van ruiterpistolen en -geweren 19 gestut: teruggestoten, afgeweerd 20 burgerbende: dwz. stedelijke schutterij 21 'k Socht te delsen met de vlucht: Ik maakte aanstalten op de vlucht te slaan 2 2 een steelingh: een burger uit de stad 2 3 versterkte: sprak ... moed in 25-26 verandert [...] uw gelaat: trek een angstig gezicht 2 8 Strekt: Dient 29 de vendels, met ons kruis: de vaandels met ons wapen (van drie kruisen) 3 o Door: Door toedoen van verkooren: uitgelezen, geselecteerd 3 1 dat vast vergaarde: dat zich vastberaden heeft verzameld 3 2 Huiden: Vandaag 3 4 van 7 huis des stads: door de regenten van het stadhuis 3 5 veel schats: de grote rijkdom van Amsterdam (waarvoor de Oranjes de voorwaarden schiepen) 3 6 onser paaien: van ons grondgebied 3 9 robyne velden: de donkere avondhemel (waarin Frederik Hendrik als het ware een sterrenbeeld vormt) 40 geblik: geflikker, getwinkel 41 Dus: Zo (nl. door die woorden) verquam: kwam ... bij, raakte ... opgelucht 4 3 naa de beestemart: vgl. de annotatie bij r. 10-11 46 Voor dry maanden: Langer dan drie maanden geleden. De ontvangst vond eind augustus plaats. 47 Van den hoofde, tot de teenen: dwz. Overal, Alom 48 een bloemgard ongeschent: een frisse (niet verwelkte) tuil bloemen. Six doelt op de kleurige uitmonsteringen van de ruiters. 50-51 aan ... linteweevery: in de vorm van veren en geweven zijden linten 5 2 Mochten: Konden 5 3 dat Meulekruld van Krook: dat buskruit uit de fabriek van Abraham Pie- tersz. Croock, een gefortuneerd handelaar en fabrikant van buskruit (Elias, Vroedschap 1, p. 464). Heette zijn fabriek 'de Meulen', of doelt Six op de aanduiding 'buskruitmolen'? 5 5 Leek: Scheen ... toe 825 5 6 onsichtbre bloemenrook'. niet-zichtbare geur van bloemen (anders dan de wel zichtbare kruitlucht) $ 7 voogehingen: vgl. Six' eerdere vermelding van de kleuren en geuren van de bloemen en het gezang van de vogels in zijn tuin (r. 6-8). 5 9 in de poort: dwz. door de Regulierspoort de stad in 61 weer ver set: opnieuw versteld staand 63 om 't koorlykst: de ene groep nog mooier dan de andere verbeijen: zich ophielden 6 5 met een slagh los branden: met één knal afvuurden 6 6 Staagh: Steeds herhaald 6 8 landen: belanden, aankomen 7 2 En geënt op synen stam: dwz. En ook aangetrouwd aan het huis van Oranje 7 5 van Waavrens troep: door de schuttersafdeling onder bevel van Joan van Waveren (1613-1670), kapitein der burgerij sinds 1650 (Elias, Vroedschap 1, p. 509) geleidt: begeleid 7 6 den bouw der Vreegodinne: het bouwwerk van de godin Vrede. Six doelt op het stadhuis op de Dam: het timpaan aan de voorzijde van het stadhuis wordt bekroond met een beeld van de Vrede. 7 7 Neergedaalt uit Freeryks throon: (de Vreegodinne,) die is neergedaald uit de hemel waar 'Vrederijk' Hendrik nu troont (vgl. r. 38-40) 7 8 dat hof: dat vorstelijk gezelschap 79 In V verdek op koetsestangen: Onder het baldakijn, dat op stijlen rust (vgl. wnt vu, 11, 5009, koetspilaar: een der stijlen waarop de hemel -van een bed- rust) 8 o Van: Door Burgergoon: 'goden der burgerij', burgemeesters 8 1 de welkomst: de ingehaalde stoet 8 2 het oude heerenhof: het Oudezij ds Herenlogement aan de Grimburgwal 8 3 Saa geheimden: Vooruit, schutters! 8 4 Van de laapan: In de 'laadpan' (de plaats voor het kruit aan een ge- weer, vgl. wnt xii, 1, 265) 8 5 Op den waapengalm: Op het weerklinken van de krijgsmuziek 8 9 Stoa ik mee niet: Al sta ik ook niet 90 offerhanden: offeranden (nl. reukoffers van buskruit) 91 Noch: Toch koen: trots 9 2 Dat te volgen, en wat nutters: dwz. Het voorbeeld van hun offerande te volgen en wel op een iets 'nuttiger' wijze 9 5 Wat: Alle rijmen, die in f(al binden: in zich zal verenigen, zal bevatten 9 6 Wed ik niet t(p snel verdween: Zullen, wed ik, niet zo snel verdwenen zijn 99-101 Maar ... licht: Maar wat mijn rijmerij nu zou ondernemen is, bij haar taak de zon bij te lichten, ongeveer een dwaallichtje vergeleken bij zo'n licht 1 o 2 braaf: krachtig 104 Voor het Haagsche hof, in dicht: In dichtvorm, mij richtend tot de vorste- lijke gasten uit Den Haag 1 o 5 Oranje: de Prins van Oranje, Frederik Hendrik 826 i o 6 rechterhand', dwz. echtgenoot 107 Ingeoegst'. Behaald, 'Binnengebracht' 110 7 jLrfW dip?koning af dee sweeren: Ertoe leidde, dat het land de koning van Spanje afzwoer iii In den eed, aan Staatsche heeren: Bij welke afzwering het land trouw zwoer aan de heren van de Staten Generaal 112 Op het wraakpunt van de %y: Zwerend op het scherp van het wraakzuch- tig zwaard van zijn zijde (?) 113 Voeght het\ Al is het gepast (hier) 116 Maar. Uitsluitend 118 kroonen'. vorsten hoeken-, windstreken 1 20 den staat', de Republiek 121 toombestieren: mennen van 's lands teugels, dwz. bestuur 122 Streek: Verwierf 123 om de handelkans: omwille van de handelswinst 124 Boschen: dwz. Hele bossen van scheepsmasten 126 Oost, ook westwaarts: Uit Oost-Indi?komend, maar (toch) ook uit West-Indi? 127 last te veilen: de lading te verhandelen 128 Zeilen teffens van het strand: (En) gelijk weer weg te zeilen van de kust 132 van den vrost bekneepen: bekneld door de vrieskou M4 Vlie, en Texel, Amstels haaven: Wachtend in het Vlie, het Texelse gat en de Amsterdamse haven 135 die braaven: die edele helden (de in r. 116 reeds genoemde) 137 7 Land bepaalden: De grenzen van de Republiek uitzetten 1 39 wat op den roof dorst gaan: alle kapers 141 Wat krak: Een hoe grote terugval...! die groote dood: de dood van die grote Frederik Hendrik (1647) 142 in d'eerste vreedetyden: bij 7 aanbreken van de vredetijd (van de eerst in 1648 officieel gesloten vrede van Munster) VlERPYLEN, OPGESCHOOTEN ONDER HET PRINSSELYK AAVONDMAAL (P. 864) toelichting Vgl. de Toelichting bij gedicht no. [611]. annotatie 5-6 Maar ... hier: Maar bij deze gelegenheid wordt er na een regenachtige, koele en mistige dag 6 verquist: gebruikt 7 Dat beknelt, met nat geselschap: En dat vuur, dat met kracht wordt ge- confronteerd met vocht (de vochtige hemel) 8 aangeschaapen heischap: aangeboren helse natuur 9 Kist: Sist (wnt vii, ii, 3142) 10 schier lik: schielijk, eensklaps (wnt xiv, 566) 1 2 des Donder gods: Jupiters 13 na 7 weerlicht tast: naar de (hem als een wapen opzij hangende) bliksem tast 827 14 heb verrast', mogelijk zou hebben bedrogen (door de bliksem te stelen) 15 Ongespiegelt'. Zonder een voorbeeld te hebben genomen 16 Promeetheus: Prometheus stal het vuur uit de hemel, om daarmee uit klei geknede poppen te bezielen. Jupiter strafte hem door hem vast te binden aan de Kaukasus, waar een gier zijn steeds weer aangroeiende lever kwam uitpikken. 19 hy: Jupiter 19-20 neeven Synen aarends rugge: naast de rug van de arend, Jupiters vaste at- tribuut (Six zal hebben bedoeld, dat Jupiter op de arendsrug zat). De dondergod tast naar zijn wapen, de bliksem, die langs de zijde van zijn 'rijdier', de arend, hangt. Hij blijkt zijn wapen echter nog te hebben. 21-22 Dies ... uit: En omdat hij zich bevreesd afvraagt wat dit dan wèl te be- tekenen heeft, legt zijn dochter Venus hem het raadsel uit 2 3 dat sy: de persoonsvorm volgt eerst in r. 34 de vrucht Askanje: dwz. Johan Georg van Anhalt, die ook graaf van Askani?was 24 een appel van Oranje: nl. Henriette Catharina, de derde dochter van Fre- derik Hendrik en Amalia van Solms. Het huwelijk van Henriette met Johan Georg was op 6 juni 1659 in Groningen gesloten (vgl. wb Vondel vin, p. 707). 2 8 opgetoogen: grootgebracht 29 Dien: Johan (opperbevelhebber van de troepen van Brandenburg) 3 o Deese: Henriette van min wars: zeer kuis 3 1 Troostverselster der Princesse: Die prinses Amalia tot haar troost heeft bijgestaan. Amalia was immers weduwe sinds 1647. 3 2 naa: naar haar: Venus' 34 met gewin: tot voordeel, winst 3 6 Dat dies: En Venus vertelt, dat om die reden (nl. omdat zij getrouwd waren) 36-39 van ... wierdt: op prachtige wijze een festijn was aangericht als bruilofts- feest dat een herhaling was van de bruiloft die eerder in Groningen was gevierd 39-40 van de vaaders Van den Amstel: door de vroede vaderen van Amsterdam 40 ryk van aaders: de Amstelstad, die rijk is aan aderen 41 bedankbaar: 'dankbaarheid voelend' 4 3 besondren: bijzonder 4 5 schermsel: de beschermende macht den Prins: Frederik Hendrik 47 Dat dies: En Venus vertelt, dat daarom d'ontglomme lonken: de van liefde gloeiende blikken 48 vonken: nl. de feestelijke disverlichting 5 1 schichten: nl. de afgestoken vuurpijlen 5 2 swichten: moeten wijken, onderdoen 5 3 Zijn ontstooken: Zijn aangestoken (de feestverlichting en de vuurpijlen zijn dus als het ware aangestoken aan de opgegloeide blikken van de bruid) 5 4 uitgeroemden prys: ten volle geuite dankbaarheid 828 56 ^/ paar en van dit paaren: het huwelijk van dit bruidspaar 57 gehoort: te hebben gehoord (uit het verhaal van Venus, r. 23-56) 64 syn schenkers silvre handen: de zilverblanke (?) handen van Ganymedes. zijn schenker 67 syn veel ver eeuw de kroone: dat de kroon die Anhalts familie al eeuwen- lang draagt 68 fnuiken soone: een zoon die net zo'n man zal worden 69 Zy gestut: mag worden geschraagd 7i Om dan met de Goon te wenschen: Om me aan te sluiten bij de goden, door samen met hen te wensen 72 met: evenals [614] Schuldoffer, aan mevrouw Ameelia, oudprincesse van oranje, &c. (p. 866) toelichting Ook dit gedicht is een onderdeel van Six' bijdrage aan het bundeltje Amsterdamsche Vreugdtriomf e van 1660 (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [611]). annotatie titel Schuldoffer: Blijk van schuldgevoel 1 rost, en reist: jakkert op reis na vremde steen: naar buitenlandse steden 4 een Vitruuf: een bouwkundige als Vitruvius Dempster: een Thomas Dempster (1575-1625), een van oorsprong Schots geleerde. Six doelt waarschijnlijk op diens Antiquitatum Roma-narum Corpus Ahsolutlssimum van 1613, waarin uitgebreide beschrijvingen van Romeinse bouwwerken voorkomen (ik raadpleegde een van de latere drukken van dit werk: Dempster, 1663). 6 Roomsche bouwery: Romeinse bouwkunst 8 7 aanschyn: de aanblik 9-10 t'ontfangen op Syn aansicht: in het oog te krijgen I o sonder hartgeklop: dwz. ook zonder dat men erg enthousiast over die vorsten is (?) II Sulk eene: Zo'n reiziger een losse quant: een zonderling, een vreemde snuiter (wnt viii, i, 702) 12-13 Wist [...] Niet: Heeft er ... geen weet van 14 Wat heemelteikens: En welke hemellichamen 15 kon: zou kunnen 16 d'eega: diens prinses in syn staat: in eigen land (deze bepaling ook aansluitend bij r. 13) 1 7 mis: fout, gebrek 19 Als: Omdat het... is achteloose kleinicheit: onnadenkende geringschatting 21 Maar swygh myn pen van Hollands bloed: dwz. Maar verzwijg maar liever, mijn pen, dat zo'n losse quant ook van Hollandse komaf zou kunnen zijn 2 2 duik het voorhoofd In den hoed: trek de hoed diep in de ogen (van schaamte) 829 2 3 Wyl: Aangezien 2 7 Gemeeten: Afgelegd 2 8 altemet: nu en dan 29 in't lyf: van binnen 3 1 Met handgekus: dwz. Met reverentie. Men behoeft hierbij niet aan heu- se handkussen te denken. 3 3 Daar: Terwijl de misslagh vier: niets gedaan heb aan mijn gebrek 3 4 Onkundigh: 'Als zijnde onwetend' (de misslagh, die eruit bestaat dat ik geen weet heb van ...) wat or duinen: welke arduinen bouwwerken (vgl. wnt xi, 1480) 3 6 IV? slechter %yn Romeinsch geplant: Op Romeinse wijze en niet slechter dan Romeinse bouwwerken zijn gebouwd 3 7 Honslerdyk: Honselersdijk, het nu bijna geheel verdwenen paleis van Frederik Hendrik bij Naaldwijk 3 8 wyk: gebied. Six doelt op het zomerpaleis Ter Nieuburch bij Rijswijk, dat geheel verdwenen is (Wander, 1981, p. 29-35). 3 9 Niet afgeleegen: Nog niet eens zo ver weg gelegen ... als 40 Het ebben van een daghgety: Zes uren gaans (de periode van eb in de dagelijkse getijdenbeweging) 41 Daar: Terwijl (daarentegen) eer boogh: ooit heb neergeslagen (uit eerbied) 4 3 Waar: Toen syn ontnoomen Barony: het in 1625 door Spinola veroverde Breda, in 1637 door Frederik Hendrik heroverd 44 Herstelt wierd: Teruggewonnen werd dwinghlandy: heerschappij, kracht van wapenen 4 5 Waar: En toen Schenkeschans, en V Sas: in 1636 veroverde Frederik Hendrik Schenkenschans, in 1644 Sas van Gent. Six' blijdschap over deze veroveringen kan blijken uit zijn gedicht moed aan het fransche heeir op den intocht in Vlaanderen van 1645 (gedicht no. [154]). Bedoelt hij te zeggen dat hij Frederik Hendrik wel eens in levenden lijve heeft aanschouwd, in de tijd van diens opmars naar Hulst? 47 Maar noch: Maar desondanks (sluit aan bij r. 41) 48 in den rouw: het hogelijk betreurend 5 o Niet eens: Nimmer 51 haare Son: nl. Oranjes zon (vgl. r. 42), dwz. u, Amalia 5 2 Daar ook: Zelfs terwijl den Amstelsteen: de Amstelstad 5 4 naar gedaalt weer licht ophaalt: na te zijn ondergegaan (als u gaat slapen) opnieuw doet oplichten 5 5 Och dorst: Ach, mocht... het aandurven te oovertuight: geheel bereidwillig 5 7 haare Godheit: de goddelijke zon van Oranje (Amalia) veer: verre 5 9 smeeken: smeekbeden 61 vinden %al: 'zal weten te vinden', wèl zal gaan naar 830 6 3 Het wierook van den stroom Vermes-. De wierook van mijn dichtkunst. De rivier de Permessus ontspringt op de Helikon, de dichterberg. 6 5 bloed', geslacht, familie 66 met myn hart', evenals mijn hartelijk gevoelen (vgl. r. 5 5) [615] Troost aan mevrouwe Ameelia, oudprincesse van oranje, &c. (p. 868) toelichting Dit is het laatste van de gedichten van Six in het bundeltje Amsterdam-sche Vreugdtriomf e (vgl. de Toelichting^) gedicht no. [611]). annotatie 2 Als 't uw. Dan alleen het uwe harden: hevige, zwaar te dragen 3 roeme: verkondig met lof 4 zyn minlik oog: zijn beminnelijk voorkomen (wnt x, 2281) 5 om gaat sweeven: rondzweeft 7 haar hoogheit: hare hoogheid, Amalia (hier, anders dan in de eerste strofe, in de derde persoon) aanmerkelyker blyk: duidelijker bewijs (van het voortleven van Frederik Hendrik) 8 starren: lichtende ogen den neef: de kleinzoon (wnt ix, 1781) 9 naar een mist: na een mistige periode (vanaf 1650, het overlijden van Willem 11) I o spoor niet mist: voetspoor volgt II waar 7 den Peetren: zou het voor de peters zijn. De peters zijn de Amsterdamse burgemeesters (vgl. Six' eerste gedicht op de ontvangst, no. [611], r. 4). dien: hèm, nl. de kleine (achtjarige) Willem 111. De prins en zijn moeder Mary waren immers niet onder de gasten te Amsterdam. [616] staaten krygsloon, de goude of de ysere Kettingh (p. 869) toelichting Aan het begin van de tweede Engelse oorlog (1665-1667) werd op 13 juni 1665 de slag bij Lowestoft gevochten. De slag eindigde met een nederlaag voor de Nederlandse vloot: de bevelhebbers Van Wassenaer Obdam en Cortenaer sneuvelden, waarna er onduidelijkheid ontstond over het opperbevel van de vloot. Zowel Jan Evertsen als Cornelis Tromp hesen de bevelhebberswimpel. De meeste schepen volgden Tromp, die koers zette naar Texel. Evertsen arriveerde in de ochtend van 14 juni met slechts enkele schepen in Hellevoetsluis. Hij werd onmiddellijk in Den Haag ontboden om zich te verantwoorden voor zijn Vlucht'. Op weg daarheen werd hij in Den Briel door een woedende volksmassa opgewacht. Men wierp met vuil en stenen, sleurde hem over straat en gooide hem tenslotte in de haven (vgl. De Jongen, 1869, p. 29). 831 Voordat Evertsen enige tijd later voor een krijgsraad moest verschijnen, werd hij op voorspraak van Tromp en andere officieren ontslagen van rechtsvervolging en van alle smet en blaam schoongewassen. De Staten van Holland loofden een hoge beloning uit voor de bekendmaking van de Brielse oproerlingen, maar zij bleven ongestraft. In zijn beide gedichten op de gebeurtenissen kiest Six partij vóór hen en tegen Evertsen (vgl. Warnsinck, 1977, p. 124-128, die ook Six' gedichten noemt), staaten krygsloon en op de Heldinnen zijn samen afgedrukt op een los (afgeknipt) vel, zonder plaats en zonder jaar (Petit 3437). Six' auteurschap blijkt uit de ondertekening J.S.V.C. (vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1982, p. 294). annotatie titel staaten ... Kettingh: Beloning van de Staten Generaal voor de strijd, in de vorm van de gouden of de ijzeren keten. Een gouden keten was een gebruikelijk geschenk voor een zegevierende zeeheld (Evertsen had er bijvoorbeeld een ontvangen voor zijn aandeel in de slag tegen de Armada van d'Oquendo, 1639). Een ijzeren keten ontvangt een misdadiger die in de gevangenis wordt geworpen. 1 een gewaapent hart: een toch goed tot verweer toegerust hert 2 Verbaast: Ontsteld opgedaan: opgespoord (wnt xi, 440) 3 op 'tgebas: bij het geblaf (van de Engelse 'doggen') 4 Daar: Terwijl... wèl Hollands jonge leeuw: nl. Cornelis Tromp (1629-1691) 5 das: hier kennelijk geassocieerd met lafheid en achterbaksheid quansuis: zogenaamd 6 de hoogste kroon: het oppergezag 7 bloode Jan: lafaard noch eens: al eens eerder. Six zal doelen op de slag bij Terheide (augustus 1653). Evertsen, die het opperbevel van de gesneuvelde Maarten Harpertsz. Tromp had overgenomen, moest toen zijn toevlucht in het Goereese gat zoeken, omdat hij vele doden en gewonden aan boord had en zware averij had opgelopen (Elias, Schetsen v, 1928, p. 199-200). Wegens zijn gedrag in de slag bij Portland (maart 1653) was Evertsen ook al aangevallen in een fel (en later verboden) pamflet (Knuttel 7432 (165 3), p. 21-26, Warnsinck, 1977, p. 78-79 en p. 117-118). 8 Om 't voeren van de vlag: Omdat hij de vlag moest voeren (na het overlijden van Tromp) 9 Dry oppervlaggen: nl. die van de admiraals van de drie Engelse squadrons I o Obdam: Jacob van Wassenaer Obdam, de opperbevelhebber, die bij deze slag sneuvelde (vgl. ook gedicht no. [358]) II doet de krygshaan kraaijen: dwz. werpt zich geheel in de strijd 1 2 Selfs: Zelf staande met syn maatroos, te roer: die zijn matroos het schip liet sturen (zodat hij zelf kon schieten) 1 3 meldt doch: zal toch ... vermelden 832 M gehaalt'. verkregen 15 stelt sich aan: gedraagt zich 16 met heldenbloed betaalt: welke koop met het bloed van helden werd voldaan 17 Wat: Waarom straks: onmiddellijk, onverwijld 18 Men ... loopen: dwz. Het spreekwoord geeft het immers toch al aan: 'De kleine dieven hangt men, maar de grote laat men lopen' (vgl. wnt iii, ii, 2520) [617] op de Heldinnen van den briel (p. 870) toelichting Dit gedichtje staat op hetzelfde planoblad onder het voorgaande gedicht. annotatie 3 quam 7 niet fraai?: was het niet net goed? 6 Sj bruiden hem los van de kaai: Zij ranselden hem van de kade af (vgl. wnt ui, 1, 1644) 7 bescheeten: in de zin van 'bang als een lafaard' [618] de gekneusde hoogmoed des heerschaps van De Zee (p. 871) toelichting Van 11 tot 14 juni 1666 werd de Vierdaagse zeeslag bij North Foreland gestreden. De Ruyter versloeg de Engelse vloot. Six' gedicht is als plano uitgegeven (Knuttel 9318). Zijn auteurschap blijkt uit de ondertekening J.S.V.C. (Schenkeveld-van der Dussen, 1982, p. 294). annotatie titel des Heerschaps: van de heerschappij 2 Op gemaakte geldkrakeelen: Over voorgewende onenigheid over geldzaken 3 Nydlch: Vol afgunst 4 loos: valselijk te speelen: de hier ingezette reeks van infinitieven wordt eerst opgevat in de hoofdzin in r. 33 6 op bondgenooten landen: in de landen van bondgenoten 7 onnoosel: geen kwaad verwachtend 8 denkt om: rekening houdt met 9 vrunden goed: bezit van vrienden 11 Als Savooijers: Net als de Savoise troepen, die de Waldenzen bloedig vervolgden (vgl. gedicht no. [416]) 1 2 Koel te slaan: Koelbloedig te laten vloeien 1 3 Naa gewis quartier vergunt: Nadat hun met zekerheid genade was ge- schonken (wnt viii, 1, 715) 15 punt: scherp, snede 16 Steenigh: Onaangedaan 833 1 7 Op: Reagerend op 24 seegepraalen: triomferend rond te lopen (met 't hoofd op een staak?) 2 5 woeden: verwoede, woeste 2 6 barbaaren: bedoelt Six de aanslagen van Engelsen op de Nederlandse sla venstations in West-Afrika (1664), die de slaven zouden hebben aangezet tot opstand? 2 7 geneigt: van nature al geneigd 3 3 kooninglik: nl. zoals het een koninkrijk (als Engeland onder Karei 11) betaamt 3 7 Neen: Nee, maar wèl den waangod van de %ee: de zogenaamde Neptunus 3 8 soekt: probeert 40 den vork: zijn drietand 42 stukken: daden (nl. van de overwinnaars: de Nederlanders) 43 Vloeken: Boosdoeners (wnt xxi, 2261) 4 5 Michael: Michiel de Ruyter, varend op De Zeven Provintiën van de Rotterdamse admiraliteit en opperbevelhebber over de vloot, hier voorgesteld als de engel Michaël, leider van de hemelse legerscharen en bestrijder van de duivel. 49 Tromp: Cornelis Tromp, varend op de Hollandia en aanvoerder van de schepen van de Amsterdamse admiraliteit 5 o Uit den grootsten leeuw gesprooten: Zoon van de grootste leeuw, Maarten Harpertsz. Tromp (in 1653 gesneuveld) 5 1 braaven Vries, en Zeeuw: dappere Westfriese en Zeeuwse admiraliteits- schepen 5 2 Cerberen: Helhonden (vgl. de benaming 'doggen' voor de Engelsen) 5 3 ter wraak: op wraak uit 5 4 hondert handen: metaforisch voor: honderd oorlogsbodems. Een pam- flet somt 91 schepen en enkele branders en galjoten op (Knuttel 9302 (1666), fol. a 3 verso). 5 6 dry koppen: metaforisch voor de drie Engelse squadrons (red, white en blue) 5 8 den bloedstroom: dwz. de Theems 59-60 in ... sluisen: in die nauwe sluis, waarvan de deuren nooit gesloten zijn. Six bedoelt het Kanaal en impliceert dat de Engelsen geen zeggenschap hebben over de vaart door het Kanaal. De slag werd gestreden tussen Nieuwpoort en North Foreland. 61 die ridders: De Ruyter en Tromp 62 op te kroppen: in het nauw te drijven 6 3 het [...] meir: de ... zee 66 7plaatich vel: de van platen ('schubben') voorziene huid. De Engelse schepen waren voorzien van een metalen pantsering (vgl. gedicht no. [379], r. 28). 7 3 het witte hoofd: nl. het grote schip dat 'the white squadron' aanvoerde, The Royal Prince, dat bij de slag veroverd werd. De bevelhebber op dat schip, George Ayscue, werd gevangengenomen (Knuttel 9302 (1666), fol. [A4] verso, De Jonge 11, 1869, p. 76-78). 74 het Y: de Amsterdamse admiraliteit. Het schip werd echter op zee in brand gestoken en ging verloren. 834 75 Vleuk\ Vleugel, Vlerk (wnt xxi, 1873) 78 Dat\ Zodat 8 1 wolven langs den Rhyn: thuis te brengen als de bisschop van Munster, die in 1665 een inval in Oost-Nederland had gedaan 8 2 Met den Sweedschen heer: Evenals de Zweedse beer (in verband met het conflict over de Sont een vijand van de Republiek tot 1660) verschoolen: kropen weg, verscholen zich 8 3 dat schenslek eeverswjn: nl. Portugal (?), tot 1661 een vijand van de Re- publiek in verband met de heerschappij in Brazili? 8 5 verlemt: van kracht beroofd, uitgeschakeld (wnt xx, 806) 8 6 dat heest: nl. de draak, de Engelse vloot 8 8 Liet: Liet... achter, Werd van ... beroofd heenen: dwz. schepen (vgl. handen, r. 54) 91 Heeft de weereld lang gestaan?: Al bestaat de wereld nog zo lang 9 3 verspaar: uitspare, bespare 95-96 Dooden ... kroonen: Men brengt nu (echter) aan de doden de meeste eer- bewijzen toe en die bemerken daar niets van (dus is het beter de levenden te kronen) 100 hetaale: belone 102 Synen: nl. van de Batavier (r. 97) [619] LONDEN IN ASSCHE (p. 874) toelichting In 1666 brandde de stad Londen grotendeels af. Naast Six schreven ook Vondel, Westerbaen, Vos en anderen gedichten op de brand. Six' gedicht is bewaard als los planoblad (Knuttel 9367). Zijn auteurschap blijkt uit de ondertekening J.S.V.C. (Schenkeveld-van der Dussen, 1982, p. 294). annotatie 1 lelt: ligt... terneer 2 twee dutsendjaar en: rond het begin van de jaartelling zou Londen al een rijke en machtige stad zijn geweest (vgl. het pamflet Knuttel 9361 (1666), P. 3) 3 wies: aangroeide 4 een roode %ee: al vooruitlopend op het beeld van r. 73? 5 Laas: Helaas, ach! een dach of vier: de brand was begonnen in de nacht van 12 september en duurde voort tot aan de middag van 16 september 6 van bakkers vonken: nl. in een bakkerij in 'Podding-straet', Pudding Lane (Knuttel 9361 (1666), p. 11) 11 meer dan tachtich: er zouden 8 5 kerken verbrand zijn (Knuttel 9361 (1666), p. 13) 12 timmerwerken: 'getimmerten', huizen (ook het pamflet Knuttel 9360 van dat jaar noemt dit getal van verbrande huizen) 14 koninglyke schattingmynen: opgetaste belastinggelden van de koning 15 laakenhal: 'de Laeckenhal van Mineinglaen' (Hollandse Mercurius, 1666, p. 15 2), dwz. Mincing Lane (nabij de Tower) 835 16 goudsmidstraat', de Lombardstreet, waar veel goud- en zilversmeden gevestigd waren (Knuttel 9360 (1666), plano) richtershof', nl. 'the Old Jury' (Knuttel 9359 (1666), plano) 17 Pauwels tooren: de St. Pauls, die vóór de brand een toren had 19 Of kreeg der: Of, al verkreeg er dan 20 de Duitsche kerk: de 'Duytsche' (Nederduitse) kerk bleef gespaard (Knuttel 9361 (1666), p. 14) 2 3 Noch: Toch de beurs: de Royal Exchange 24 slechtste: eenvoudigste, armzaligste 2 6 in nissen daar van binnen: in het beursgebouw waren in nissen rondom beelden van 26 koningen en 2 koninginnen geplaatst (Knuttel 9360 (1666), plano) 3 o gebleeven: verloren gegaan 3 1 D'onthoofde kooning: Karei 1, in 1649 onthoofd 3 2 tweemaal: voor de tweede keer 3 3 synen soon: Karei 11, koning van 1660 tot 1685 3 7 verbaasder: nog meer ontsteld (dan hij door de brand al was) 38 Te paard, ter noodweer, met syn troepen: De koning voegde zich met zijn wachten bij de stedelijke regering om de bluswerkzaamheden en de evacuaties te helpen organiseren (Knuttel 9361 (1666), p. 11). 40 myn onderdaan: de aanspraak herinnert sarcastisch aan de Britse claim van zeggenschap over de zee (vgl. ook het afwijzende antwoord van de Theems, r. 47-48) 4 3 syn: 's konings 4 5 naa: aan 5 2 verburg. verborg 5 3 boeken: boekhouding 5 8 dan schendend licht: anders dan het licht van de vernielende vlammen 64 'tgeswarm en bergrammoer: de grote bedrijvigheid en het kabaal bij het bergen van bezittingen (vgl. wntxii,iii, 245) 6 7 als een Kresus korts mocht roemen: zich nog onlangs kon beschouwen als een zeer rijk man (als Croesus) 6 8 een Irus: een spreekwoordelijk arme bedelaar (vgl. Iropauperior, 'armer dan Irus'; de uitdrukking gaat terug op Odyssee xviii, 1-7) 7 o in 't oopen veld: inderdaad wisten sommige burgers hun bezittingen bui- ten de stad in veiligheid te brengen (Knuttel 9361 (1666), p. 13) 72 by een verstaaken: samen wisten veilig te stellen 7 3 Schoon: Hoewel Faro: nl. de als farao voorgestelde Karei 11 stokkich: verstokt (?) (vgl. wnt xv, 1831) 74 wist af te meeten: dwz. toch had kunnen concluderen 76 Dewyl: Aangezien 7 7 Ook teegen oostens storm aan: Ook tegen de storm uit het oosten in. Er stond een krachtige wind uit het oosten (Knuttel 9361 (1666), p. 10), maar toch ontwikkelde de brand zich ook in oostelijke richting. Hieruit wil Six opmaken dat de brand niet alleen aan mensen toe te schrijven kon zijn. 836 78 Noch: Toch het Israel ontgelden: Israël (dwz. de Republiek) de schuld krijgen. Inderdaad werden er Hollanders in de stad opgepakt en vastgezet op verdenking van brandstichting (Knuttel 9361 (1666), p. 11). 8 2 Daar doch: Terwijl toch syn Nerosche natuur: zijn aard die zo verdorven is als die van Nero (ook het pamflet Knuttel 9361 (1666), p. 11 meent dat de koning de wraak van God over zich heeft afgeroepen en maakt de vergelijking met keizer Nero, die Rome liet afbranden) 8 3 stadsharhaaren: barbaarse mede-stedelingen 8 5 Hun nyd had ons bederf beskoten: Hun afgunst deed hen naar onze onder- gang streven. Men kan hierbij denken aan de zeeslagen in de eerste (165 2-1654) en tweede (1665-1667) Engelse oorlog. 8 6 haar: hun 87 Sy blies een vier voor Holland aan: De Engelse hadden na de slag bij Duin- kerken (4-5 augustus 1666) een groot aantal koopvaarders in het Vlie en huizen op Terschelling in brand gestoken. Ook het pamflet Knuttel 9361 (1666), p. 21 legt een verband tussen die branden en de brand van Londen, ruim een maand later. Sj verwijst naar Hun nyd (r. 85). 91 Lach: Als ... zo?liggen 9 4 Sit om haar vyandinne, en schreit: Zit te schreien om haar vijandin (hendiadys) [620] Medaalie der twee zeeslaagen van den doorluchtigen heer mlchiel a. de rüiter, l. admiraal der vereenigde neederlanden, teegen de kooningen van engeland, en Vrankryk (p. 878) toelichting Op 7 en 14 juni 1673 versloeg Michiel de Ruyter een gecombineerde Engels-Franse vloot bij Schoneveld, een ondiepte voor de monding van de Westerschelde. Six' Medaalie is bewaard gebleven als los planoblad (Tiele 6789). Zijn auteurschap blijkt uit de ondertekening J.S.V.C. (Schenkeveld-van der Dussen, 1982, p. 294-295). annotatie 1-4 Het dee [...] me: Het was ... heel onaangenaam 1 de kroonen: dwz. de vorstelijke naturen (nl. van Lodowyk en van 7 heer- schap [...], r. 3) Lodowjk: Lodewijk xiv 3 verraadersch geld: geld dat door verraad is verkregen (vgl. wnt xx, x979) V heerschap van de %ee\ die 'meneer', die heerser zou zijn over de zee (nl. Karei 11) 4 den Frank: Frankrijk eedverbreeker: nl. breker van de Triple Alliantie (1668) tussen Engeland, Zweden en de Republiek 6 lest: laatstelijk, nl. op 7 juni 1672, toen De Ruyter een Frans-Engelse vloot bij Solebay (bij Southwold) versloeg 7 dies: daarom 837 8 loos: op sluwe wijze (loos en wys in klankspel met Lowjs) Karthago: bij een toespraak in het Britse parlement had de kanselier, doelend op de Republiek, Cato's vermaarde uitspraak over Carthago geciteerd. In de pamfletten bleven de Hollandse reacties niet uit (vgl. De Jongen, 1869, p. 350-351)- 9 staatgierich: heerszuchtig, strevend naar gebiedsuitbreiding 10 Op dat: dwz. Met de heimelijke bedoeling dat als meenich vorst: zoals zovele heersers (Six doelt op de bisschoppen van Munster en Keulen, die zich met Frankrijk verbonden hadden) 12 af te stooten: af te snijden, door te steken 1 3 om: op ... uit 14 als waar self Zeeland al hun bruid: alsof ze Zeeland zelfs al hadden verworven 15 met: op het moment dat de Ruiters moed: de moedige De Ruyter (voorgesteld als een ruiter). De Ruyter was opperbevelhebber en voer op De Zeven Provintiën, het vlaggeschip van de admiraliteit van de Maas. 17 daar: waar 1 8 Tromp: Cornelis Tromp, aan boord van De Goude Leeuw en bevel- hebber van de admiraliteit van Amsterdam Bankert: Adriaen Banckert, bevelhebber van de Zeeuwse schepen, varend op de Walcheren 19 geparst: opgestuwd 20 schut: geschut 21 Twee vechten teegen dry: vgl. Knuttel 10787 (1673), plano: de Frans-Engelse vloot telde 'met Ad vijs- Jachten ontrent 150 Zeilen. Dus hadden de Onse geen 2 tegen 3.' 2 3 Dat: Zodat 2 4 ook gedeinst: die ook terugdeinsden 2 5 bewyst: getuigt van 2 6 roode, en witte vlag: nl. van de rode vlag van het eskader van de Engelse opperbevelhebber Prins Rupert van de Palts en de witte van het Franse eskader onder Jean due d'Estrées 2 7 kas: kast verdekken: scheepsdekken (wnt xix, hoi) 2 8 het postboot: het koeriersscheepje, dat aan land verslag uitbrengt van de strijd? Is het detail historisch? 29 Sy: nl. De roode %ee 3 o sie daar van 's vyands neerlaag leggen: lees daaraan af dat de vijand de ne- derlaag heeft geleden 31 7: dwz. deze overwinning 3 2 het rond ses keeren hadt bestraalt: de aarde zes maal (zes dagen) had be- schenen. Op 14 juni werd de strijd hervat. 3 5 Ontankeren: Verlaten na het anker te hebben opgehaald (vgl. wnt x, 1807) 3 7 hun heir: de vloot van die twee 3 8 swicht: wijkt 3 9 verbaasde: ontstelde 40 kluif: klauw 41 soekt fontgaan: aan ... probeert te ontkomen 838 42 Tromp: Bij het begin van de slag van 14 juni was het inderdaad het es- kader van Tromp, dat de vijanden achtervolgde (Knuttel 10787 (1673), plano). 44 woeder stry dor kaam een strijd die heviger woedt dan een orkaan 4 5 bout', zware metalen pijl 46 boet', bevredigt gepreste', geronselde, voor de strijd aangeworven (wnt xii, ii, 4062) 47 om: op ... af, naar ... toe 4 8 ^eelaurieren: lauweren na de zeeslag 49 ontsnapt wel 't recht by nacht: kan soms 's nachts ontsnappen aan zijn ver- diende loon 5 o Zo dient: Evenzo komt... te hulp Turcksche Kristenmacht: dwz. heidense legermacht van naamchristenen 51 %oude staan: halt zou houden, niet zou ontkomen 5 2 Tot een ontbytgevecht: dwz. Om de strijd de volgende ochtend vroeg te moeten voortzetten 5 3 niet dan roose, en leeliblaaren: niets anders dan de resten van de roos van Stuart en de Franse lelie 5 4 verslingert: zoekgeraakt, weggedwaald 5 5 haar moorddaadich nest: in de avond van 14 juni zochten de schepen een heenkomen bij Solebay (Knuttel 10787 (1673), plano). 5 6 keert: keert weer 5 8 van Robbert, en Estree: behaald in de strijd tegen Rupert en d'Estrées 61 de Landvloek: de verderver te land (vgl. de Zeeplaag, r. 55), nl. Lode- wijk xiv, die in 1672 de Republiek was binnengevallen en Utrecht had ingenomen Pirrhus: koning Pyrrhus van Epirus, die de Romeinse onderhandelaar Gaius Fabricius Luscinus met goud en beloften trachtte om te kopen. Fabricius bleef echter trouw. Het verhaal (dat bijvoorbeeld is opgetekend in Augustinus' De civitate Deiv, 18 en Plutarchus' Pyrrhus xx, 1) is door Ferdinand Bol uitgebeeld in een schilderij voor het nieuwe stadhuis in Amsterdam. 6 2 een eesel: zoals hijzelf eigenlijk is door wat gouds: waarschijnlijk doelt Six op het verraad van Montbas, de legeraanvoerder van de Republiek, die liet terugtrekken toen de Franse legers naderden en die het hun zo mogelijk maakte de Rijn bij Nijmegen over te steken (juni 1672). Montbas werd gearresteerd, maar wist te ontvluchten en liep over naar de Fransen. een stad verbeert: een stad (als Utrecht) overmeestert 6 3 door sulk geweer: met dat wapen (van omkoping) 6 5 Dat: afhankelijk van siet (r. 61) de trouwe: de wèl trouwe landgenoot (de moderne Fabricius) 66 Syn: Lodewijks haast verduistert: weldra verflauwt 6 7 saad: nageslacht 7gemelne best: 'het welzijn van de burger' (de Republiek) 70 ter weer: bij de verdediging herstelt: herover 839 [621] Zeegepilaar, oover den vierden zeeslag [...] (p. 881) toelichting Na de zeeslag bij Solebay (7 juni 1672) en de beide slagen bij Schone-veld (7 en 14 juni 1673) tegen de gecombineerde Frans-Engelse vloot, behaalde De Ruyter ook de overwinning in een vierde slag, op 21 augustus 1673 bij Kijkduin. Six' Zeegepilaar is bewaard gebleven als los planoblad (Knuttel 10818). Zijn auteurschap blijkt ook bij dit pamflet uit de ondertekening J.S.V.C. (Schenkeveld-van der Dussen, 1982, p. 295). annotatie i Wat: Welke ... ook heldbeschryver: episch dichter 3 ILuchtich opbrandt: Zwierig opvlamt 4 braaven: edele 6 Kuiter, Tromp, en Zeeuwsche helden: Opperbevelhebber De Ruyter van de admiraliteit van de Maas, Cornelis Tromp van het Amsterdamse eskader en de Zeeuwse schepen onder aanvoering van Adriaen Banckert 8 naa hun prys: naar waarde 9 nyd: afgunst 11 donders: als aanspraak aan de zeehelden %o verre: nl. over de hele wereld 1 3 haar: hun 14 licht: hun dag- of nachtlicht geven 15 vreesselyke: vreeswekkende 16 kartouwen: grof geschut om doet rennen: laat rondgaan, verbreidt 17 Die: naamen, die 19 sterker: sterker dan de uwe toegeruste 2 2 Schoon by swaanen veel te teeder: Al steekt die schriel af bij zwaneveren (de pennen van ware dichters). Vergelijk voor het beeld van de gakkende gans naast de zingende zwaan (de nederige naast de verheven dichter): Vergilius, Ecloga ix, 35-36. 24 het eeuwig heldenperk: de hemel van de eeuwige heldenroem 26 noch staande: dwz. ook na vier zeeslagen (en het rampjaar 1672) nog niet verslagen 3 1 V: voorlopig onderwerp, opgevat in r. 40 daar: toen heir van kielen: vloot 3 3 Van den Helder, tot den Eems: Vanaf 2 augustus 1673 koerste de vijande- lijke vloot noordwaarts naar de Waddenzee en blokkeerde alle zeegaten tussen de eilanden (vgl. Knuttel 10806 (1673), plano) 3 6 Eerst van sins in V land te breeken: Aanvankelijk met het plan het land binnen te vallen. Aan de kust bereidde men zich voor op een invasie (Knuttel 10806 (1673), plano). 37-39 En [...] keek: En toen hun vloot... uitkeek 3 7 oost en wester vlooien: Oost- en Westindische handelsschepen (die door de zeegaten de thuishaven moesten bevaren) 840 4o Hoe 7 flux op uw schaaduw week: Hoe rap hun vloot, op het moment dat uw schaduw naderde, uitweek 44 Dat: Zodat 46 syn lichten: zijn lichtende ogen 48 doodsche: dodelijke 5 o elks admiraal: de admiraal van Engeland en Frankrijk. Het Franse eska- der met de witte vlag (onder d'Estrées) trok zich al na twee uur uit de strijd terug. Later trok ook de rode vlag (onder Rupert) zich terug na een confrontatie met De Ruyters eskader (Knuttel 10806 (1673), plano). 5 3 Koopen 7 bloedich weer met schand: Kopen hun (verloren) lijfsbehoud op bloedige wijze terug, ten koste van hun eer, nl. door de schande van hun vlucht Sprag: Edward Spragge, de Engelse bevelhebber van het eskader met de blauwe vlag, die bij deze slag omkwam. 55-56 Met... gehonden: Waarbij zijn zeilen zeven glazen (31/2 uur) lang op de ra gebonden bleven, evenals die van Tromp (met wie hij streed). De zeilen bleven dus gereefd: de schepen lagen stil. 5 7 opgeblaasen: trots 5 8 wonderlyk: buitengewoon, zeer ernstig 60 Al syn troep: Zijn gehele bemanning 61 Dus: Aldus, Zo 6 5 Met syn leen, by een te kruipen: dwz. Zijn brokstukken tot een geheel te verzamelen (een doorgekapte aal zou proberen de stukken van zijn lijf weer samen te voegen door wild te kronkelen, vgl. bijvoorbeeld het eerste embleem van Cats' Sinne- en Minnebeelden) 68 syn eigen grond te knaagen: een slang moet immers stof vreten (Genesis 3:14). De Engels-Franse vloot benutte de invallende duisternis om zich terug te trekken naar de Engelse kust (Knuttel 10806 (1673), plano). 69 opstuuwinge: dwz. opkroppende gevoelens 71 snorkers: pochers 7 2 Trouwverbond, en eedverbreekers: Verbrekers namelijk van de Triple Alli- antie tussen Engeland, Zweden en de Republiek (1668) 7 3 Bloode reekels: Laffe honden 74 Karthaagers: zoals de Engelse kanselier de Nederlanders had genoemd, Cato's vermaarde uitspraak over het verwoesten van Carthago aanhalend (vgl. de annotatie bij gedicht no. [620], r. 8) die beswykt?: De verliezende partij? 7 5 die: de Republiek, die 8 o haakt: verlangt en streeft 8 5 slinden: vernietigen (wnt xiv, 1781) 8 6 die Richters eige handen: de handen van die Opperrechter zelf 8 9 verweert: verdedigt 9 6 omvangen: in hun greep genomen 97 Op syn tyd: Wanneer Zijn tijd gekomen is 9 8 ^eegesangen: 'zegeliederen van de zee' 100 maar: uitsluitend 841 [622] Den Gestoorden Heemel (p. 884) toelichting Op 19 februari 1674 werd de tweede Vrede van Westminster gesloten. In datzelfde jaar, op 1 augustus, 's avonds om ongeveer acht uur, trof een orkaan de Republiek. In Amsterdam werd grote schade aangericht. Bomen werden ontworteld, vele schepen in de haven sloegen los en enkele vergingen. 'Men vont naeulijckx een Huys, dat niet aan Pannen, Glasen, of ergens anders aen beschadicht was' (Hollandse Mer-curius, 1674, p. 163). In Utrecht werd zware schade aan de kerken en de kerktorens toegebracht. Het middenschip van de Domkerk stortte in. Ook vele dorpen werden zwaar getroffen. Six' gedichten Den Gestoorden Heemel en op de Beededaagen (no. [623]) zijn samen afgedrukt op een planoblad (Tiele 7210). Six liet het uitgeven onder zijn initialen J.S.V.C. (Schenkeveld-van der Dussen, 1982, p. 295). annotatie titel Gestoorden: Verstoorde, Boze 2 Op 7 onvoorsienst: Opeens, Plotseling, dwz. Overhaast (?) 3 En 7 trouwen aan: En wat helpt het zich te verenigen met 4 bondgenooten: nl. de bondgenoten van het zogenaamd Haags Verbond (1673) tussen de Republiek, Spanje, de Duitse keizer, Brandenburg, Lotharingen en Denemarken 5 7 weer e Ids stookebrand: Lode wij k x 1 v 6 seeven leegers: nl. inclusief het leger van Engeland 7 Wil: Als ... wil 9-10 Schoot [...] aan: Deed ... opnemen, aangorden (vgl. wnt Suppl. 1, 129) 12-13 het woord, En bloedrood teeken: nl. in de vorm van de donder en de bliksem 16 schrikkig: verschrikkelijk, beangstigend (wnt xiv, 1070) 1 7 van een groove dragt: dwz. uit een dikke wolkenmassa, waarvan hij zwan- ger gaat 2 o vlaag, in vlaag: het ene salvo overlopend in het andere 21 om hoog, en laag: in de lucht en op aarde 2 4 viers: van vuur om prys: met elkander wedijverend 27 7 al: alles 3 1 verwaait: losgeblazen, op drift gebracht 3 4 moppen: steenklompen 3 7 timmerwerk: dwz. gebouwen 3 8 Versmelt: Gaat... teloor 3 9 Een uur schendt hondert jaaren: dwz. In één uur wordt de opbrengst van honderd jaar tenietgedaan 40 vet, en sat: nl. als van spijs en 'drank' (vgl. de beide volgende regels) 43-49 Wat scheelt het [...]?: Hoeveel verschilt het immers ...! 43 een aardsche kroon: een koning (als Lodewijk xiv) 44 Gedwongen: Omdat hij u ertoe dwingt 4 5 willens: naar eigen keuze des Hoogsten troon: de hemel 842 47 waar en hoon: op welke zonden Six precies doelt is niet geheel duidelijk. Was de Op V onvoorsienst gesloten Vrede van Westminster ook een reden voor de toorn (vgl. r. 2)? 4 8 verdee: heeft verwoest 49 in een jaar, of twee: nl. vanaf de invasie in het rampjaar [623] op de Beededaagen (p. 886) toelichting In verband met de oorlogen met Frankrijk en Engeland werden vanaf mei 1672 maandelijks bededagen gehouden. De dag van de storm, 1 augustus 1674, was juist zo'n bededag (Hollandse Mercurius, 1674, p. 163; Kist 11, 1849, P- 231-232). Dit gedicht staat onder het voorgaande op het planoblad Tiele 7210 van 1674. annotatie i gaf ter %ee korts groot gewin: bracht ons nog niet lang geleden grote over- winningen op zee (nl. de overwinningen bij Schoneveld en Kijkduin op de gecombineerde Engels-Franse vloot, juni en augustus 1673) 3 op den biddag gram, sich wreeken: bedoelt Six, dat de biddag niet op de juiste wijze gehouden werd en dat dit de waaren hoon was (vgl. r. 47 van het voorgaande gedicht), die de hemel wilde wreken? 4 of stel hem weeder in: of stel hem weer in, maar dan als een wèl juist gehouden bededag [624] (p. 887) toelichting Het bundeltje Geboortezangen Voor den Heer Joan Pluim er, En Mejuffrouw Maria Hagenaar. Beide verjaart den xiv. van Herfstmaand, 16J4 (twee katerntjes in quarto) verscheen 't'Amsterdam, By Jacob Lescail-je, Boekverkooper op den Middel-dam, 1674' en bevat gedichten van respectievelijk R.K., Susanna Bormans, Katarine Lescailje, J. Six van Chandelier, Pieter de la Crois, J. Lemmers en H. Angelkot. De jarige echtgenoot is de dichter en toneelschrijver Joan Pluimer (... -1720), de latere regent van de Amsterdamse schouwburg. De echtelieden waren precies even oud en waren op dezelfde dag in dezelfde kerk gedoopt. Het enige bekende exemplaar van het bundeltje Geboortezangen is ingebonden achter een exemplaar van de bundel Gedichten (1692) van Joan Pluimer, dat zich bevindt in de Universiteitsbibliotheek van Gent (signatuur BI. 3633 (1)). Six' gedicht is daarin, zonder aparte titel en met het nummer iv, afgedrukt op fol. a 3 verso (vgl. Arens, 1961, p. 129, noot 42 en Schenkeveld-van der Dussen, 1982, p. 300, noot 15). annotatie 3 Van eene hand: nl. Door één predikant 7 van God: door Gods wil 1 o in pluimers kunst: in de kunstvorm van Pluimer, nl. de dichtkunst. Ook vóór zijn debuut, in 1677, stond Pluimer dus al bekend als dichter. 843 [625] ERKENTENISSE, AAN DEN EEDELEN HEER JOAN SlX, HEER VAN VROMAADE, OUDSCHEEPEN, VOOR SYNEN MUIDERBERG (p. 888) toelichting Van de bekende patriciër en kunstverzamelaar Jan Six (1618 -1700) kreeg Six van Chandelier diens gedicht Muiderberg (1675, of de tweede druk van 1676) ten geschenke. Hij dankte hem daarvoor met dit gedicht, dat hij in 1676 uitgaf als plano, 'Gedrukt voor Jacob Lescailje, Boek ver kooper, op den Vygendam\ Hij ondertekende zijn erkentenisse met J.S.v.C. Het enige exemplaar dat van deze druk bekend is, bevindt zich in de collectie-Six in Amsterdam (signatuur vi-e-i7f, vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1982, p. 290-294). annotatie titel erkentenisse: Dank heer van vromaade, oudscheepen: Jan Six was heer van Wimme-num en Vromade en was in 1667 schepen van Amsterdam geweest. In 1691 zou hij burgemeester worden (Elias, Vroedschap 11, p. 585-586). 1 beslommeringen: nl. beslommeringen van u. Six' Muiderberg vangt aldus aan: 'Al kwellen my veel bezicheden [...]' en op die regel kan Six hebben willen toespelen. 2 Braave: Edele 6 my ook verpligt: mij ook verplicht tot singen: Six voelt zich dus door het gedicht opgewekt te gaan dichten en door het geschenk wel verplicht te gaan dichten. 7 Daar: Hoewel, Terwijl toch besturve: krachteloos geworden 8 een swaans: de tong (de stem) van een zwaan V sterf sang, haar zwanezang 9 Sweeg: Had ... gezwegen die slaagen: nl. de zeeslag bij de Stromboli (8 januari 1676) en die bij de Etna (22 april 1676). In Messina, op het in die tijd Spaanse Sicili? was een opstand tegen de Spaanse overheersing uitgebroken. De opstandelingen zochten steun bij de Franse koning. Op Spaans verzoek en ook in verband met handelsbelangen van de Republiek werd een vloot onder De Ruyter naar het gebied gestuurd om te strijden tegen de Fransen. Bij de tweede slag raakte De Ruyter dodelijk gewond (vgl. De Jongen, 1869, p. 552-607). 1 2 Dat: Zodat de bergen: nl. de vulkanen 15 veeg: ten dode opgeschreven 16 Galgberouw: dwz. Berouw van de naar de galg verwezene, Berouw dat alleen is ingegeven door de slechte afloop 7 opstaan: de opstand 1 7 Met uw opschrifts blad maar repte: Zodra de titelpagina van uw boek maar repte 20 schepte: opdeed 2 3 Doe: Toen daar: nl. in Muiderberg. Six zal dus denken aan een bezoek met zijn Roselle of Roosemondaan Muiderberg, te vergelijken met zijn bezoek aan een duintje even bezuiden Naarden (vgl. gedicht no. [193]). 844 24 Onder kusjes, grasjes bond: Onder uitwisseling van kusjes 'grasjes bond'. Verliefde paartjes knoopten grashalmpjes aaneen; een spelletje om uit te maken, of men bij elkaar paste en of men trouw zou blijven (wnt v, 583, vgl. ook gedicht no. [96], r. 30). 2 5 Met: Zodra aan de swarte voeten-, nl. bij de in zwarte inkt gedrukte onderste regels van het gedicht. De naam van de auteur is niet te vinden op de titelpagina van het gedicht Muiderberg, maar is afgedrukt onder de laatste regel, 'aan de voet van de Muiderberg' (J. Six, 1675, p. 12). 2 6 in witten steen: als beeld voor het witte papier (dat als steen zo duur- zaam is geworden door het erop gedrukte gedicht) 27 ons gemeen: die wij gemeen hebben 2 8 Naa 't beschouwen, quam f ontmoeten: Na lezing tegenkwam 2 9 immers sie ik my: ik zie mijn naam dan wel staan 3 3 Doe doordacht ik: Toen dacht ik terug aan 'tjonger leeven: de jongenstijd, de tijd dat we nog jongens waren (vgl. schooljonger, wnt vii, i, 384-387). Of is jonger hier toch vergrotende trap van jong? 3 6 Ons Latyn: Onze Latijnse proefwerken. Six' ondertekening van zijn Muiderberg riep bij Six van Chandelier dus de herinnering aan de ondertekening van beider schoolwerk op. 38 de kleine: nl. wegens het verschil in leeftijd: Six van Chandelier was twee jaar jonger. 3 9 geseSf'- genoemd 40 nu %i/nwe die te recht: nu zijn we écht een kleine en een grote Six gewor- den (wat positie betreft) 43 Wyl: Nu 43-44 met [...] eevenaaren: benaderen, het bij ... halen 4 3 uw: uwe 44 haar: uwe grootheids 45 gewint: betekent... als voordeel 45-46 eedel... aangevoedt: zes eeuwen lang bestaande adeldom. Blijkens een di- ploma liet de familie Six van Chandelier haar adeldom teruggaan tot de dagen van koning Hendrik 1 van Frankrijk (1031-1060). Het adelsdiploma, daterend van 1617, is bewaard gebleven en bevindt zich in de collectie-Six te Amsterdam. Het is gepubliceerd door R.C. Six (R.C. Six, 1896). 47 7 Beurt wel veel: 't Gebeurt nogal eens 5 o kleingeachten: onbeduidende 5 4 burgerlik gedost: als een burgerman gekleed 5 7 beroemde weetenschappen: befaamde kennis op velerlei gebied 59-60 Dat... trappen: Dat, al bent u dan rijk, anderen laat zien dat men in een matig leven het aardse bezit niet te hoog moet aanslaan 6 2 heerlik op: roemrijk opwaarts 64 naa: naar, volgens 845 ---^--. Afb. 7. J. Six van Chandelier, Bijdrage in het Album van J. Heyblocq. 846 [6z6] (p. 890) toelichting In het beroemde album amicorum van Jacobus Heyblocq (1623-1690), de rector van de Latijnse school aan het Singel in Amsterdam, schreef ook Six een bijdrage. Het niet-gedateerde en titelloze gedichtje is geschreven op p. 228 van het album (Koninklijke Bibliotheek, signatuur 131 h 26). Het zal dateren van na 1657 (anders zou Six het waarschijnlijk wel in zijn Poësy van dat jaar hebben opgenomen) en van vóór 1678, het jaartal van de jongste gedateerde bijdrage in het album (vgl. De Kruyter, 1976, met name p. 112 en p. 144). Six signeerde zijn bijdrage voluit als: Joannes Six van Chandelier. annotatie 3 4 7 8 2 i o Wyl: Nu geestenhof: hof van kunstenaars en geleerden schynt: verspreidt... het schijnsel sonne, maane, en stargeslgt: het gelaat van mensen die (door hun luister en roem) wel zon, maan en sterren lijken past: zal... passen Syn kaars: Het flauwe kaarslichtje van die naam (vgl. chandelier, 'kandelaar') mag. kan beter 847 Lijst van geraadpleegde werken Van der Aa, Aardr. De Acosta, 1598 Adagia, 1643 Aelianus, Varia historia Afnan, 1958 d'Ailly, 1963 Van Aitzema, 1652 Album Universiteit Leiden Alcaeus Alciatus, 1542 Ammonius, 1621 A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden. Gorinchem, 18 3 9-18 51. 13 dln. Historie Naturael ende Morael van de Westersche Indien [...]. Ghe-componeert door losephum de Acosta, der Jesultscher Oorden: Ende nu eerstmael uyt den Spaenschen in onser Neder duytsche tale overgheset: door Ian Huyghen van Llnschoten. Tot Enchuysen, By Jacob Lenaertsz. Meyn, Boeckvercooper, woonende op den hoeck van de Kerck-brugghe, int Schrijfboeck. Anno 1598. [kb 1702 e 10]. Adagia, ld est: Proverbiorum, Paroemiarum Et Parabolarum Omnium, Quae Apud Graecos, Latinos, Hebraeos, Arabas, <&c. In usufu-erunt, Collectio absolutissima in locos communes digest a [...]. Typis, Wechelianis, Sumptibus Ioannis Pressii, 1643. [KB 252 B 67]. C. Aelianus, Varia historia. Edidit M.R. Dilts. Leipzig, 1974. S.M. Afnan, Avicenna. His life and works. London, [1958]. d'Ailly's historische gids van Amsterdam. Bewerkt door H,F. Wijnman. Amsterdam, [1963]. Herstelde Leeuw, Of Discours, Over ''t gepasseerde in de Vereenigde Nederlanden, In 7 Jaer 16jo, ende 16ji. Door L. V.A. t'Amstel-dam. By Jasper Adamsz. Star, Boeckverkooper inde Nieuwe-Kercks Steegh, by den Dam, 1652. [kb 943 c 87]. Album studiosorum Academiae Lugduno Batavae ijjj-iSjj. Acce-dünt nomina curatorum et professorum per eadem secula. Ha-gae Comitum, 1875. Greek lyric. Sappho and Alcaeus. Translated by D. A. Campbell. The Loeb classical library. Claris si mi Viri D. Andre ae Alciati Emblem atum libellus, [...]. Pa-risiis. Apud Christianum Wechelum, [...]. Anno. 1542. [Reprint Darmstadt, 1975]. Vita Aritotelis Peripateticorum Principis Per Ammonium [...], Cum copiosis <& eruditis scholijs v.c. Pet. loan. Nunnesi Valentini. Lugduni Batavorum, Apud Ioannem Diephorst. Anno 1621. [kb 851 c 22]. Am sterdam sche Vreugdtriomf e, 1660 Van Andel, 1928 Anslo, 1713 Antonides vander Goes, 1685 Apollonius van Rhodos Arens, 1961 Arens, 1963 Arens, 1965 Arens, 1967 Aristophanes Aristoteles Von Asten, 1956 Athenaeus Atlas van Stolk Amsterdamsche Vreugdtriomf e, Bestaende in alle de Triomfdichten, ter eeren de Doorluchte Hulden van Nassouw, Oranje en Anhalt. Benevens de Victorie, %po voor als in Koopenhaven. Als Ook De bevochte Victorie van Funen, door de E. Manhaf te Zeehelt Michiel de Kuiter. Door de vermaerste Poëten, als Huygens, Westerbaen, Vondel, Vos, J. Zoet, J.Z. v. Chandelier, en andere [...]. t'Amsterdam, Uit de Boeckwinckel van Michiel De Groot, Boeckverkoper, op de Nieuwendijck, tusschen beide de Haerlemmer Sluyzen. 1660. [Bibliotheek Haarlem 86 a 19]. M.A. van Andel, Klassieke wondermiddelen. Gorinchem, 1928. R. Ansloos Poe^y Uitgegeven Door Joan De Haes. Te Rotterdam By Barent Bos, 1713. [kb 842 d 28]. Gedichten, Van J. Antonides vander Goes. t'Amsterdam, By Jan Rieuwertsz., Pieter Arentsz., en Albert Magnus, Boekver-koopers, 1685. 2 dln. [kb 346 f 23]. Apollonius Rhodlus. Translated by R.C. Seaton. The Loeb classical library. J.C. Arens, 'Studies over nawerkingen van Klassieken v. Six van Chandelier tussen Horatius en David'. In: tntl 78 (1961), p. 114-130. J.C. Arens, 'Myn dobbele Parnas: Revius en Du Bartas'. In: 1^56(1963), p. 58. J.C. Arens, 'Bange Pisander: Six van Chandelier en Erasmus' Adagia'. In: Ntg 58 (1965), p. 348. J.C. Arens, 'Vertalingen uit Catullus in de zeventiende eeuw'. In: Ntg 60 (1967), p. 380-386. Aristophanes. Translated into verse by B. Bickley Rogers. The Loeb classical library. 3 din. Aristotle. Translated by H.P. Cooke, H. Tredennick, E.S. For-ster a.o. The Loeb classical library. 23 din. H. von Asten, 'Die religiose Spaltung in der Reichsstadt Aachen und ihr Einfluss auf die industrielle Entwicklung in der Umgebung'. In: Zeltschrift des aachener Geschichtsvereins 68 (1956), p. 77-190. Athenaeus, The Deipnosophists. Translated by Ch.B. Gulick. The Loeb classical library. 7 din. Atlas van Stolk. Katalogus der historie-, spot- en zinneprenten betrekkelijk de geschiedenis van Nederland verzameld door A. van Stolk Cz. Gerangschikt en beschreven door G. van Rijn [en G. van Ommeren]. Amsterdam etc, 1895-1933. 10 dln. en een register. 850 Augustinus Badt, 1959 Baedeker Belgique, 1910 Baedeker Spanien, 1899 Bakhuizen van den Brink, 1976 Bakker, 1913 De Balbian Verster, 1932 Ballhausen, 1923 Barlaeus, 1646 Barlaeus, 1647 Bates, 1912 Beaven, 1908 Van Beek, 1985 Beloch, 1890 Berger, 1974 Bergsma, 1920 Augustine. Translated by G.E. McCracken, W.M. Green, D.S. Wiesen a.o. The Loeb classical library. 10 din. K. Badt, 'Raphael's 'Incendio del Borgo". In: Journal of the Warburg and Courtauld Institutes 22(1959)^. 35-59. K. Baedeker, Belgique et Hollandej compris le Luxembourg. Manuel du voyageur. Leipzig etc., 1910. K. Baedeker, Spanien und Portugal. Handbuch für Reisende. Zweite Auflage. Leipzig, 1899. De Nederlandse belijdenisgeschriften in authentieke teksten. Met inleiding en tekstvergelijkingen door J.N. Bakhuizen van den Brink. Tweede druk. Amsterdam, 1976. G. Bakker Wzn., 'Lijst van de namen der overlieden van de oude jachthaven'. In: Jaarboek Amstelodamum 11 (1913), p. 159-174. J.F.L. de Balbian Vers ter, 'Gerard Huift 1621-1656'. In: Jaarboek Amstelodamum 29 (1932), p. 131-168. C. Ballhausen, Der erste englisch-hollandische Seekrieg 16J2-16J4. So-wie der schwedisch-hollandische Seekrieg 165 8-1659. Haag, 1923. Casparis Barlaei Antverpiani Poematum Pars 11, Elegiarum Et Mis-cellaneorum Carminum. Amstelodami, Apud Ioannem Blaeu. 1646. [kb 759 k 8]. Casparis Barlaei, Rerum Per Octennium In Brasilia Et alibi nuper gestarum, Sub Praefectura Illustrissimi Comitis I. Mauritii Nasso-viae, [...] Historia. Amstelodami, Ex Typographeio Ioannis Blaeu, 1647. [kb 199 b i]. E.S. Bates, Touring in 1600. A study in the development of travel as a means of education. London etc., 1912. A.B. Beaven, The aldermen of the city of London. Temp. Henry 111-1908. London, 1908. E.J.A. van Beek, H.W. Jacobi en M. Scharloo, Klinkende munt. Geschiedenis van het geld in de Lage Landen. Tweede en herziene druk. Amsterdam enz., 1985. J. Beloch, Campanien. Geschichte und Topographie des antiken Neapel und seiner Umgebung. Zweite vermehrte Ausgabe. Breslau, 1890. R.W. Berger, 'Garden cascades in Italy and France, 1565-1665'. In: Journal of the society of architectural historians 33 (1974), p. 304-322. J. van Vondels hekeldichten. Met de aanteekeningen der 'Amers-foortsche' uitgave uitgegeven en toegelicht door J. Bergsma. Derde vermeerderde druk. Zutphen, [1920]. 851 Besant, 1903 Van Beverwij ck, 1652 Biblia, 1587 Biblia, 1657 Bidloo, 1720 De Bie en Loosj es Biographie nationale Blaeu, 1647 Le Blanc, 1692 Blankert, 1978 Blankert, 1982 Bleibtreu-Ehren-berg, 1970 W. Besant, London in the time of the Stuarts. London, 1903. Joh. Van Beverwijcks Schat Der Gesonthejdt. Met veersen verciert door de Heer Iacob Cats, Ridder, &c. [...]. T'Amsterdam, By Jan Jacobsz Schipper. 1652. [kb 538 c 10]. Biblia: Dat is, De gantsche H. Schrift, Grondellck ende trouwellck ver-duytscht: [...]. Tot Leyden, Voor Jacob Arienszoon woonende op de Breede-straet in S. Joris. Anno 1587. [Reprint Utrecht, z.j.]. Biblia, Dat Is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de Cano-nljcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments. Door last der Hoogh-Mog: Heer en Staten Generael [...] Uyt de Oorspronckelljcke talen in onse Neder landtsche tale getrouwe lij ck over-geset [...]. T'Am-steldam, Gedruckt bij de Weduwe wijlen Paulus Aertsz van Ra-vesteijn: [...]. Anno 1657. [Reprint Utrecht, 1972]. Panpoëticon Batavüm, Kabinet, Waar in de Afbeeldingen van Voornaa-me Nederlandsche Dichteren, Versameid, en Konstig Geschilderdt door Arnoud Van Halen, En onder Uytbrejding, en Aanmerkingen, over de Hollandsche Rym-Konst, geopendt, door Eamb. Bidloo. Te Amsterdam, By Andries Van Damme, Boekverkooper bezuyden de Beurs. 1720. [kb 141 c 18 1]. Biographisch woordenboek van protestantsche Godgeleerden. Onder red. van J.P. de Bie en J. Loosjes. 's-Gravenhage, z.j. ... dln. Biographie nationale. Publiée par l'Académie Royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique. Bruxelles, 1866-... . ... dln. Tweevoudlgh Onderwiis van de Hemelsche en Aerdsche Globen; [...] Beschreven door Willem I. Blaeu, En gevoeght na de Globen en Sphaeren by hem uytgegeven. T'Amsterdam, Ter Drukkerye van loan Blaeu. 1647. [kb 476 j 6]. Trait?Historique Des Monnqyes de France, [...]. Par M.fF.J Ee Blanc. A Amsterdam, Chez Pierre Mortier, Libraire, sur le Vy-gendam a la Ville de Paris. 1692. [ub Leiden 408 b 9]. A. Blankert, Nederlandse ije eeuw se italianiserende landschapschilders. Tweede uitgave. Soest, [1978]. A. Blankert, D. Hensbroek-van der Poel, G. Key es a.o., Frozen silence. Hendrick Avercamp 15 85-1634, Barent Avercamp 1612-1679. Paintings from museums and private collections. Amsterdam, 1982. G.I. Bleibtreu-Ehrenberg, Sexuelle Abartigkeit lm Urtell der abendlandischen Religions-, Geistes- und Rechtsgeschichte lm Zusam-menhang mit der Gesellschaftsentwicklung. Bonn, 1970. [Proefschrift Bonn]. 852 Van Bleyswijck, 1667 Bloemkrans, 1659 Blok, 1976 Blondel, 1647 Body, 1887 Boetius de Boot, 1647 Boiteau d'Ambly, 1854 Boni, 1953 Bosman-Jelgersma, 1983 Bostoen, 1984 Bostoen, 1987 Van Boxhorn, 1644 Bradley, 1978 Brandt, 1645 Beschryvinge Der Stadt Delft, [...] Door Dirck van Bleyswijck, Everts-^pon. Tot Delft, Gedruct by Arnold Bon, Boeckverkoo-per, op't Marct-velt, 1667. [Twee din., doorlopend gepagineerd], [kb 2000 f 1,2]. Bloemkrans Van Verscheiden Gedichten, Door eenige Liefhebbers der Poë^ij bij een verzamelt. Tot Amsterdam: Bij Louwijs Spillebout. Anno 1659. [kb 30 l 3]. F.F. Blok, Caspar Barlaeus. From the correspondence of a melancholie. Assen etc, 1976. Familier Esclaircissement De La Question Si une Femme a est?assise au Siege Papal de Rome entre Leon 1 v, & Benoist 111. Par David Blondel. A Amsterdam, Chez lean Blaeu. 1647. [KB 3°^1 H 3]- A. Body, Les actes notariaux passés a Spa par les étrangers (ij6j-1826). Liége, 1887. Gemmarum Et Lapidum Historia. Quam Olim edidit Anselmus Boetius de Boot, [...]. Postea Adrianus Tollius, [...], recensuit; [...]. Tertia Editio longepurgatissima. [...]. Lugduni Batavorum, Ex Officina Ioannis Maire. 1647. [KB 5 57 j 5 5]- P. Boiteau d'Ambly, Les cartes a jouer et la cartomancie. Paris, 1854. A. Boni, Scherpenheuvel, basiliek en gemeente in het kader van de vaderlandse geschiedenis. Antwerpen enz., 1953. H.A. Bosman-Jelgersma, Poeders, pillen en patiënten. Apothekers en hun zorg voor de gezondheid door de eeuwen heen. Amsterdam, [1983]. K. Bostoen, Kaars en bril. De oudste Nederlandse grammatica. [Middelburg, 1984]. [Overdruk uit het Archief van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen]. K. Bostoen, Dichterschap en koopmanschap in de zestiende eeuw. Omtrent de dichters Guillaume de Poetou en Jan van der Noot. Deventer, [1987]. [Ook verschenen als proefschrift U. v. Amsterdam]. Chroniick van Zeelandt, eertijdts beschreven door d'Heer Johan Reygers-hergen, nu verbetert, ende vermeerdert door Marcus Zuerius van Boxhorn. Tot Middelburch, By Zacharias ende Michiel Roman, Boeck-verkoopers, woonende op den Burght, inden vergulden Bybel. Anno 1644. 2 dln. [kb 3113 e 18, 19]. H.W. Bradley, A handbook of coins of the British Isles. London, [1978]. De Veinzende Torquatus, Treurspel. t'Amsteldam, Gedrukt by la-cob Lescaille. Voor Abraham de Wees, Boekverkooper op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament, in't jaar 1645. [kb 787 k 7]. Brandt, 1666 Braunfels, 1965 Bredius, 1889 Bredius, Kunstler-Inventare Bredius en Moes, 1908 Briefwisseling Hooft Brongers, 1978 Brown and Elliott, 1980 Brummack, 1971 De Brune De Brune, 1636 Buisman, 1984 Burger, 1931 Burke, 1988 Burman, 1727 Van Buttingha Wichers, 1888 Historie Der Vermaerde Zee- En Koop-Stadt Enkhuisen, [...]. t'Enkhuisen. Gedruckt bij Egbert van den Hoof, in de oude Westerstraet, in de Bonte Drukker. 1666. [kb 490 h 16]. Karl der Grosse. Werk und Wirkung. [Herausgegeben von W. Braunfels u.a.]. Aachen, 1965. A. Bredius, 'Vom Kunstmarkt. Auktion Van Pappelendam. Amsterdam, 11.-12. Juni 1889'. ^n: Kunstchronik. Beiblatt zur Zeitschrift für bildende Kunst und zum Kunstgewerbeblatt 24 (1889), 604-606. A. Bredius, Kunstler-Inventare. Urkunden zur Geschichte der hol-landischen Kunst des xviten, xvnten und xvinten Jahrhun-derts. Haag, 1915-1922. 7 dln. en register [Quellenstudien zur hollandischen Kunstgeschichte v-vn, x-xiv]. A. Bredius en E.W. Moes, 'David Baudringien'. In: Oud Holland 26 (1908), p. 250-252. De briefwisseling van Pieter Cornelis^oon Hooft. Uitgegeven door H.W. van Tricht. Culemborg, 1976-1979. 3 dln. G.A. Brongers, Van gouwenaar tot bruyèrepijp. Amerongen, [1978]. J. Brown and J.H. Elliott, A palace for a king. The Buen Retiro and the court of Philip iv. New Haven etc., 1980. J. Brummack, 'Zu Begriff und Theorie der Satire'. In: Deutsche Vierteljahrsschrlft für Literaturwissenschaft und Gelstesgeschichte 45 (1971). Sonderheft Forschungsreferate, p. 275-377. Wetsteen Der Vernuften, oft Bequaam Middel, om, van alle voorvallende %aken, aardighlik te leeren spreken [...]. Door Jan De Brune, De Ionge [...]. t'Aemsteldam, By Iacob Lescaille, op d'oude Hee-regraft, by de Heysteegh. i644[-i659]. 2 dln. [kb 2105 a 44]. J. de Brunes Nieuwe Wyn In Oude Ee'er-Zacken. [...]. Tot Middel-burgh, By Zacharias Roman, Boeck-vercooper, op den Burght, inden Vergulden By bel. Anno 1636. [kb 3022 g 3]. J. Buisman, Bar en boos. Zeven eeuwen winterweer in de Lage Landen. Baarn, [1984]. CP. Burger, 'Een metselaar-latinist'. In: Het boek 20 (1931), p. 305-310. P. Burke, Stadscultuur in Itali?tussen renaissance en barok. Amsterdam, 1988. Sylloges Eplstolarum A Viris Illustribus Script ar urn [...], Collecti Et Digestl Per Petrum Burmannum [...]. Leidae, Apud Samuelem Luchtmans, 1727. 5 dln. [kb 482 c 4]. J. van Buttingha Wichers, Schaatsenrijden. 's-Gravenhage, 1888. Caesar, De hello Gallico Calderon Capitaine, 1858 Van Caspel, 1978 Cassius Dio Catalogue of prints and drawings Cato Cats, 1712 Catullus Chevalier, 1906 Chomel Cicero Citroen, 1975 De Cock en Teirlinck Colasanti, 1910 Colenbrander Comba, 1950 855 Caesar, Gallic war. Translated by H.J. Edwards. The Loeb classical library. P. Calderon de la Barca, Comedias. Hecha ?ilustrada por J.E. Hartzenbusch. Madrid, 1851-1862. 4 din. U. Capitaine, 'Etude biographique sur les médecins Liégeois, depuis les temps les plus reculés jusqu'en 1850'. In: Bulletin de l'institutarchéologique Liégeois 3 (1858), p. 71-103, p. 226-267 en p. 4*7-496- P.P.J. van Caspel, 'Nogmaals met Six van Chandelier in Veneti?. In: Ntg 71 (1978), p. 119-121. Dio's Roman history. Translated by E. Cary. The Loeb classical library. 9 din. Catalogue of prints and drawings in the British Museum. Division 1. Political and personal satires. Prepared by F.G. Stephens a.o. [London], 1877-1883. 4 din. (deel 3 in twee banden). Cato and Varro, On agriculture. Translated by W.D. Hooper and H.B. Ash. The Loeb classical library. Alle De Werken van den Heere Jacob Cats; [...]. T'Amsterdam, By Jan van Heekeren [...] en Pieter van Thol, in's Gravenhage. Boekverkoopers 1712. 2 din. [Reprint z.p. en z.j.]. Catullus, Tibullus and Pervigilium Veneris. Translated by F.W. Cornish. The Loeb classical library. U. Chevalier, Notre-Dame de Lorette. Etude historique sur l'au-thenticit?de la Santa Casa. Paris, 1906. Algemeen Huishoudelijk-, Natuur-, Zedekundig- En Kunstwoordenboek. [...]. Door M. Noel Chomel. Tweede Druk geheel verbetert, en meer als de helfte vermeerdert door J.A. De Chalmot, en%. Te Ley den bij Joh. Le Mair, en te Leeuwarden bij J.A. de Chalmot. 1778. 7 dln. [kb 198 d 4]. Cicero. Translated by H. Caplan, H.M. Hubbell, E.W. Sutton a.o. The Loeb classical library. 28 din. K. A. Citroen, Amsterdamse zilversmeden en hun merken. Amsterdam, 1975. A. de Cock en Is. Teirlinck, Kinderspel en kinder lust in Zuid-Nederland. Gent, 1902-1908. 8 dln. A. Colasanti, Loreto. Bergamo, 1910. Bescheiden uit vreemde archieven omtrent degroote Nederlandsche zeeoorlogen i6j2-i6y6. Verzameld door H.T. Colenbrander. 's-Gra-venhage, 1919. 2 dln. [rgp]. E. Comba, Storia dei Valdesi. Quarta edizione. Torre Pellice, 1950. Consolatio ad Liviam Coornhert, 1985 Cordus, 1651 Cornelissen, 1923 Cornillie, 1950 Croese, 1792 Croiset van Uchelen, 1974 Dagh-register Van Dam Damsteegt, 1981 Dan, 1642 Dapper, 1663 Dempster, 1663 Zie onder Ovidius. D.V. Coornhert, Boeventucht. Naar de eerste druk van 1587 uitgegeven en van commentaar voorzien door A.-J. Gelderblom, M. Meijer Drees en een werkgroep van Utrechtse neerlandici. Muiderberg, 1985. Valerii Cordi Dispensatorium, Sive Pharmacorum Conficiendorum Ratio. Cum Petri Coudenbergii, <& Matthiae Lobe Ui Scholiis, emenda-tionibus, & Auctariis, [...]. Lugduni Batavorum, Ex Officina Ioannis Maire. 1651. [ub Leiden 520 g i]. J. Cornelissen, De muilen en ratten in de folklore. Antwerpen, 1923. J.E. Cornillie, leper door de eeuwen heen. [leper, 1950]. Kerkelyk Register Der Predikanten. Die sedert de Kerkhervorminge de Gereformeerde, Nederduitsche Gemeente te Amsterdam bedient hebben. [...]. Door Hendrik Croese Gerards^pon, [...]. Nieuwe Uytgaave. Te Amsterdam, By de Wed. H. Van Kooten en Jan De Cerff, Boekverkopers op de Nieuwendyk het 6de Huys van den Dam. [1792]. [kb 505 l 37]. A. R.A. Croiset van Uchelen, 'Samuel de Swaef and Henry Lan-cel, Gedichten van verschei/de poëten: an early seventeenth-century schoolmasters' combine'. In: Quaerendo 4 (1974), p. 291-316. Dagh-register gehouden int Casteel Batavia vant passerende daer ter plaetse als over geheel Nederlandts India. Uitgeg. onder toezicht van J.A. van der Chijs e.a. Batavia enz., 1887-.......dln. P. van Dam, Beschryvinge van de Oostindische Compagnie. Uitgeg. d. F.W. Stapel e.a. 's-Gravenhage, 1927-1954. 4 boeken, 7 dln. [rgp]. B. C. Damsteegt, 'De schonckensonnetten'. In: B.C. Damsteegt, Van Spiegel tot Leeuwenhoek. Syntaktische en stilistische verschijnselen in i7e-eeuwse teksten. Leiden, 1981, p. 49-77. Le Tresor Des Merveilles De La Maison Royale De Fontainebleau [...]. Par le R.P.F. Pierre Dan [...]. A Paris, Chez Sebastien Cramoisy, Imprimeur ordinaire du Roy, ru?sainct Iacques, aux Cicognes. 1642. [kb 2146 e 8]. Historische Beschryving der Stadt Amsterdam: [...]. Door Dr. O.D. t'Amsterdam, By Jacob van Meurs, Boekverkooper en Plaet-snijder, in de Nieuwestraet, in de Stadt Meurs. Anno 1663. [Reprint Amsterdam, 1975]. Joannis Rosini Antiquitatum Romanarum Corpus Absolutissimum. Cum Notis Doctissimis ac locupletiss. Thomae Dempsteri J.C. [...]. Lugduni Batavorum, Apud Hackios, Parentem & Filios, 1663. [kb 2114 b 16]. 856 Van Deursen, 1974 Dhanens, 1980 Dibbets en Schils, 1985 Van Dillen, 1964 Van Dillen, Bronnen Diodorus Siculus Diogenes Laertius Dodoens, 1644 Dorleijn, 1984 Van Eeghen, 1954a Van Eeghen, 1954b Elaut, 1956 Elias, Schetsen Elias, Vroedschap Elliott, 1986 Encyclopedia ilustrada A.Th. van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen. Kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldebarnevelt. Assen, 1974. E. Dhanens e.a., De On^e- Lieve- Vrouw kerk te Ninove. Gent, 1980. [Inventaris van het kunstpatrimonium van Oost-Vlaanderen xi]. G.R.W. Dibbets en E.D.J. Schils, 'Bredero aangetekend'. In: Voortgangjaarboek voor de Neerlandistiek 6 (1985), p. 179-211. J.G. van Dillen, 'Oprichting en functie der Amsterdamse wisselbank in de zeventiende eeuw 1609-1686'. In: J.G. van Dillen, Mensen en achtergronden. Studies uitgegeven ter gelegenheid van de tachtigste jaardag van de schrijver. Groningen, 1964, p. 336-384. Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewe^en van Amsterdam. Uitgegeven door J.G. van Dillen, 's-Gravenhage, 1929-1974. 3 dln. [rgp]. Diodorus Siculus, Library of history. Translated by C.H. Old-father, CL. Sherman, C. Bradford Welles a.o. The Loeb classical library. 12 dln. Diogenes Laertius, Lives of eminent philosophers. Translated by R.D. Hicks. The Loeb classical library. Cruydt-Boeck Rembertl Dodonael [...]. T'Antwerpen, Inde Plantij nsche Druckeri je van Balthasar Moretus. 1644. [kb 371 a 2]. J.H. Leopold, Gedichten uit de nalatenschap. Uitgegeven en van editie-technisch en genetisch-interpretatief commentaar voorzien door G.J. Dorleijn. Amsterdam etc., 1984. 2 dln. [Monu-menta Literaria Neerlandica 11,3 en 11,4]. LH. van Eeghen, 'De beul te Amsterdam'. In: Maandblad Amsterdamum 41 (1954), p. 120-127. LH. van Eeghen, 'De ijsbreker'. In: jaarboek Amstelodamum 46 (1954), p. 60-75. L. Elaut, 'De limburger Hendrik de Heer en de bronnen van Spa'. In: Limburg. Maandelijks tijdschrift voor Limburgse geschiedenis, oudheidkunde, kunst en volkskunde 35 (1956), p. 141-151. J.E. Elias, Schetsen uit de geschiedenis van ons %eewe%en. 's-Gravenhage, 1916-1930. 6 dln. J.E. Elias, De vroedschap van Amsterdam, 15 78-1795. Haarlem, 1903-1905. 2 dln. J.H. Elliott, The Count-Duke of Olivares. The statesman in an age of decline. New Haven etc., 1986. Enciclopedla universal Ilustrada Europeo-Americana. Barcelona etc., z.j. 70 dln., 10 dln. apéndice en ... dln. suplemento. Encyclopaedia judaica Enklaar en De Vrankrijker Ennius Enno van Gelder, 1966 Epictetus, 1615 Epictetus, 1644 Van Es, 1952 Van Es, 1953 Esdaile, 1946 Van der Essen Evenhuis Eyffinger, 1981 Fahrenfort en Van de Graft, 1947 Fernandez Duro Fish, 1980 Flavius Josephus Encyclopaedia judaica. [Ed. by C. Roth, G. Wigoder a.o.]. Jerusalem, [1971-1972]. 16 dln. D.Th. Enklaar en A.C. J. de Vrankrijker, Geschiedenis van Gooiland. Amsterdam etc., 1939-1976. 4 dln. Remains of old Latin. Ennius, Caecilius. Translated by E.H. War-mington. The Loeb classical library. H. Enno van Gelder, De Nederlandse munten. Utrecht etc, [1966]. Epictetus Handt-hoexken, Ende Cebes Tafereel [...]. Noch Ce bes ta-fereels kort begrip, in rijm ghe stelt door H.L. Spiegel. T'Amsterdam gedruckt by Cornelis Fransz. Voor Cornelis Dirxzoon Kool, boeckverkoper in Sint-Jans-straet. 1615. [kb 301 l ii 2]. Handt-Boecxken Van Epictetus. Cebes Tafereel. Isocratls Vermanin-ghe aen Demonicum, en Plutarchus Van de Op-voedlnghe der Kinderen. Als oock mede 'tMergh Vande Nederlantsche Spreeck-woorden: Waer In H.L. Spiegels By-spraacks Almanack: Noyt aldus volkomenghe-druckt. t'Amsterdam, Voor loost Hartgers, Boeck-verkooper in de Gast-huys-steegh, In de Boeck-winckel. [1644]. [KB 2^ B I4]- G.A. van Es, 'Jan Six van Chandelier'. In: Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden 5 (1952), p. 161-180. J. Six van Chandelier, Poësy. Bloemlezing uit zijn dichtwerk met inleiding en aantekeningen door G. A. van Es. Zwolle, 1953- A. Esdaile, The British Museum, a short history and survey. London, [1946]. L. van der Essen, Alexandre Farnèse, Prince de Parme, gouverneur general des Pays Bas (1J4J-1J92). Bruxelles, 1933-1937- 5 dln. R.B. Evenhuis, Ook dat was Amsterdam. Amsterdam, 1965-1978. 5 dln. A.C.G.M. Eyffinger, Grotius poet a. Aspecten van Hugo Groti-us' dichterschap. 's-Gravenhage, 1981. [Proefschrift U. v. Amsterdam]. J. J. Fahrenfort en C. Cath. van de Graft, Dodenbezorging en cultuur. Amsterdam, 1947. 2 dln. C. Fernandez Duro, Armada Espanola desde la union de los relnos de Castlllaj de Aragón. Madrid, 1895-1903. 9 dln. S. Fish, Is there a text In this class? The authority of interpretive communities. Cambridge etc., [1980]. Josephus, Jewish antiquities. Translated by H.St.J. Thackeray, R. Marcus, A. Wikgren a.o. The Loeb classical library. 7 dln. 858 De la Fontaine Verwey, 1986 Fortgens, 1958 Frank-van Westrienen, 1983 Franken, 1881 Frederiks, 1883 Fremantle, 1959 Fremantle, 1979 Frijhoff, 1981 Froment et Robert, 1968 Frühwald, 1987 Galbreath, 1930 Galenus Garcilaso de la Vega, 1980 Gardiner Gaskell, 1985 Gautruche, 1671 H. de la Fontaine Verwey, 'Adriaan Pauw en zijn bibliotheek'. In: Boek, bibliotheek en geesteswetenschappen. Opstellen door vrienden en collega's van C. Reedijk geschreven ter gelegenheid van zijn aftreden als bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. Hilversum, 1986, p. 103-115. H.W. Fortgens, Schola latina. Uit het verleden van ons voorbereidend hoger onderwijs. Zwolle, 1958. A. Frank-van Westrienen, De Groote Tour. Tekening van de educatiereis der Nederlanders in de zeventiende eeuw. Tweede druk. Amsterdam, 1983. [Ook verschenen als proefschrift Leiden]. D. Franken Dz., I'Oeuvre grav?des Van de Pass? Amsterdam etc, 1881. J.G. Frederiks, 'Joannes Six van Chandelier, gedoopt te Amsterdam, den 1 Maart, 1620, aldaar begraven den 16 Februari, 1695'. In: tntl 3 (1883), p. 227-290. K. Fremantle, The baroque town hall of Amsterdam. Utrecht, 1959. Beelden kijken. De kunst van Quellien in het Paleis op de Dam. Door K. Fremantle met medewerking van W. Halsema-Kubes. Herdruk. Amsterdam, 1979. W.Th.M. Frijhoff, La sociét?néerlandaise et sesgradués, ijyj-1814. Une recherche sérielle sur le statut des intellectuels. [Amsterdam etc, 1981]. [Proefschrift Tilburg]. A. Froment et F. Robert, 'Un intéressant paysage de landes a Spa: la Fagne James'. In: Revue Beige degéographie 92 (1968), p. 123-148. W. Frühwald, 'Formen und Inhalte des Kommentars wissen-schaftlicher Textausgaben'. In: Probleme der Kom men tierung, 1987, p. 13-32. D.L. Galbreath, A treatise on ecclesiastical heraldry. Part 1. Papal heraldry. Cambridge, 1930. Galen, On the naturalfaculties. Translated by A.J. Brock. The Loeb classical library. Garcilaso de la Vega, Poesias completas. Introducción y notas de G. Bleiberg. Madrid, [1980]. Letters and papers relating to the first Dutch war 16J2-16J4. Ed. by S.R. Gardiner and C.T. Atkinson. [London], 1899-1930. 6 dln. Ph. Gaskell, A new introduction to bibliography. Third reprint with corrections. Oxford, [1985]. The Poetical Histories Being A Compleat Collection Of all the Stories necessary for a Perfect understanding of the Greek and Latine Poets [...], by the Learned Jesuite. P. Galtruchius [...]. I ondon [...], 1671. [Reprint New York etc., 1976]. 859 Geboortezangen Voor den Heer Joan Pluimer, 1674 Geerars, 1972 Van Gelder, 1951 Gellius Generale missiven Geyl, 1963 Gimpel, 1913 Gimpel en Breen, 1921 Gittenberger en Weiss, 1983 Góngora, 1981 Gonnet, 1917 Grosheide, 1951 Gruterus Gruys en De Wolf, 1980 Guicciardini, 1612 Guide des curieux, 1818 Geboortezangen Voor den Heer Joan Pluimer, En Mejuffrouw Maria Hagenaar. Beide verjaart den xiv. van Herfstmaand, 16J4. t'Amsterdam, By Jacob Lescailje, Boekverkooper op den Middel-dam, 1674. [ub Gent BI. 3633 (1)]. CM. Geerars, 'Theorie van de satire'. In: Documentatieblad werkgroep achttiende eeuw 15-16 (april 1972), p. 1-41. J.G. van Gelder, 'Rubens in Holland in de zeventiende eeuw'. In: Nederlandsch kunsthistorisch jaarboek 3 (1950-1951)^. 102-150. Gellius, Attic nights. Translated by J.C. Rolfe. The Loeb classical library. 3 dln. Generale missiven van gouverneurs-generaal en raden aan Heren xvu der Verenigde Oostindische Compagnie. Uitgeg. d. W.Ph. Coolhaas. 's-Gravenhage, i960-.......dln. [rgp]. P. Geyl, Oranje en Stuart 1641-1672. Tweede dr. Zeist etc, 1963. CJ. Gimpel, 'Het grondgebied van de Groote Club'. In: Jaarboek Am stelodamum 11 (1913), p. 119-139. CJ. Gimpel, 'Johannes Snippendael, een vergeten 'kruidenier" [met een bijvoegsel door J.C. Breen]. In: Jaarboek Amsteloda-mum 19 (1921), p. 29-33. F. Gittenberger en H. Weiss, Zeeland in oude kaarten. [Tielt, 1983]. Luis de Góngora, S one tos. Edición de Birut?Ciplijauskait? Madison, 1981. CJ. Gonnet, De meester van den scherpen zwaarde te Haarlem. Bijdrage tot de geschiedenis der lijfstraffelijke rechtspleging. Haarlem, 1917. D. Grosheide, Cromwell naar het oordeel van zijn Nederlandse tijdgenoten. Amsterdam, 1951. [Proefschrift v.u. te Amsterdam]. Florilegium Ethico-Politicum [...] recognoscente, Jano Grutero [...]. Francofurti, In Bibliopolio Ionae Rhodii. 1610-1612. 3 dln. [kb 186 n 14]. J.A. Gruys en C. de Wolf, Typographic bibliopolae Neerlandici usque ad annum mdcc thesaurus. Nederlandse boekdrukkers en boekverkopers tot 1700 met plaatsen en jaren van werkzaamheid. Nieuwkoop, 1980. [Met een lijst van addenda en corrigenda, 's-Gravenhage, 1982]. Beschryvinghe Van Alle De Neder-Eanden; andersslns ghenoemt Ne-der-Duytslandt, Door M. Eowijs Guicclardijn [...]. T'Amsterdam, Ghedruckt by Willem Jansz. woonende op het Water, in de vergulde Sonnewyser. Anno 1612. [Reprint Amsterdam, 1968]. Ee guide des curie ux qui visit ent les eaux de Spa [...]. Liége etc, 1818. 860 Guinard, 1935 P. Guinard, Madrid, l'Escorial et les anciennes residences royales. Pa- ris, 1935. De Haes, 1740 Het Leven Van Geeraert Brandt, Beschreven Door Joan De Haes [...]. In 's Gravenhage, By Kornelis Boucquet, 1740. [kb 3199 e 15]. Hagen, 1988 W. Hagen, 'Von den Erlauterungen'. In: S. Scheibe, W. Ha- gen, Chr. Laufer u.a., Vom Umgang mit Editionen. Eine Ein-führung in Verfahrensweisen und Methoden der Textologie. Berlin, 1988, p. 205-224. Hager, 1961 W. Hager, Munster in Westfalen. [München usw., 1961]. Handwörterbuch Handwörterbuch des deutschen Aherglaubens. Herausgegeben von des Aberglaubens H. Bachtold-Staubli. Berlin usw., 1927-1942. 10 dln. Harlow, 1926 V.T. Harlow, A history of Barbados i62j-i68j. Oxford, 1926. Harrebomée P.J. Harrebomée, Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal[...]. [Utrecht, 1856-1870]. 3 dln. [Reprint Amsterdam, 1980]. Van Hasselt, 1807 G. van Hasselt, Geldersch maandwerk. Arnhem, 1807. 2 dln. Van Heemskerk, 1637 De Heer, 1645 Heeringa Heerman, 1642 Heidenreich, 1970 Heinsius, 1616 Heiss [J. van Heemskerk], Inlejdinghe Tot het ontwerp van een Batavische arcadia. Uitgeg. d. P.E.L. Verkuyl. Deventer, [1982]. [Reprint van de editie Amsterdam, 1637]. Spadacrene Hoc est F ons Spadanus, Accuratissime de script us, acidas bibendi modus, medicamina oxipotis necessaria. Et Observationum Me-dicarum Oppido rararum Liber Unicus. Authore Henrico ah Heers, [...]. Editio correctior, & auctior cum Indice. Lugduni Batavorum, Apud Adrianum Wyngaerden & Franciscum Moiardum. Anno 1645. [UB Leiden 797 f 19]. K. Heeringa en J.G. Nanninga, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel. 's-Gravenhage, 1910-1966. 4 dln. in 6 bdn. [rgp]. Guldene Annotatien van Franciscus Heerman Vertoonende de Heer-lijckste deuchden, daden, Leeringen, ende sententien, van de Alderdoor-luchste, ende vermaerste Mannen der Weerelt. Nu op 't nieu door den Autheur met morale Leeringen verryekt ende grotelycx vermeerdert. Den sesten druck, tot Leeuwarden By Ian Ianssen de Fries. 1642. [kb 893 d 113]. H. Heidenreich, 'Hieronymus Bosch in some literary contexts'. In: Journal of the Warburg and Courtauld institutes 3 3 (1970), p. 171-199. D. Heinsius, Nederduytsche Poëmata. Faksimiledruck nach der Erstausgabe von 1616. Herausgegeben und eingeleitet von B. Becker-Cantarino. Bern usw., [1983]. A. Heiss, Descripcion general de las monedas Hispano-Cristianas des-de la invasion de los Arabes. Madrid, 1865-1869. 3 dln. Hellinga, 1956 Hellinga, 1957 Van Hengel, 1982 Heninger, 1974 Henkei-Schone, 1976 Henning, 1983 Hentzner, 1612 Herodotus Heukels, 1907 Hildebrand Hinlopen, 1814 Hippokrates History of the County of Bedford History of the County of Northampton Hollandse Mercurius W.Gs. Hellinga, 'De commentaar'. In: Handelingen van het vierentwintigste Nederlands filologencongres (1956), p. 109-127. W.Gs. Hellinga, 'De bewogenheid der staalmeesters. Enkele beschouwingen over wegen en grenzen der interpretatie'. In: Nederlands kunsthistorischjaarboek 8 (1957), p. 151-184. S.J.H. van Hengel, 'Colf'. In: Colf Kolf Golf Van middeleeuws volksspel tot moderne sport. Zutphen, [1982]. [Tentoonstellingscatalogus], p. 10-31. S.K. Heninger, Touches of sweet harmony. Pythagorean cosmology and renaissance poetics. San Marino (California), [1974]. Emblemata. Handbuch zur Sinnbildkunst des xvi. und xvii. Jahrhunderts. Herausgegeben von Arthur Henkel und Al-brecht Schone. Ergantzte Neuausgabe. Stuttgart, [1976]. B. Henning, The history of Parliament. The House of Commons 1660-1690. London, 1983. 3 dln. Itinerarium Germaniae, Galliae; Angliae; Itallae; Scrlptum a Paulo Hentpnero JC. [...]. Norinbergae, Sumtibus Autoris, & typis Abrahami Wagenmanni excusum. 1612. [kb 879 g 45]. Herodotus. Translated by A.D. Godley. The Loeb classical library. 4 dln. H. Heukels, Woordenboek der Nederlandsche volksnamen van planten (190J). Opnieuw uitgegeven met een inleiding van H.J.T.M. Brok. Biografie, P. Smit. Utrecht, 1987. Pater Hildebrand, De Kapucijnen in de Nederlanden en het Prinsbisdom Luik. Antwerpen, 1945-1956. 10 dln. N. Hinlopen, 'Verhandeling over het duistere in de werken van C. Huygens, voor zoo verre het de tale betreft'. In: Verhandelingen van de Maatschappij der Neder landsche Letterkunde te Ley den 2,1 (1814), p. 221-279. Hippocrates. Translated by W.H.S. Jones and E.T. Withington. The Loeb classical library. 4 dln. The Victoria history of the County of Bedford. Ed. by A. Double-day and W. Page. Westminster etc., 1904-1914. 3 dln. en een index. The Victoria history of the County of Northampton. Ed. by W. Ry-land, D. Adkins, R.M. Serjeantson a.o. Westminster etc., 1902-1937. 4 dln. Hollantsche Mercurius, Behelpende bet ghedenckweerdighste in Chr 1sten-rijck Voor-ghevallen [...]. Tot Haerlem, Gedruckt by Pieter Cas-teleyn, Boeckdrucker op het Zandt, in de Goude Keyzers Kroon. [Ik raadpleegde zes convoluten van de jaarboeken over respectievelijk 1650-165 5, 165 6-165 9, 1660-1663, 1664-1667, 862 Homerus Homerische hymnen Hondius-Crone, 1955 Hoogewerff, 1927 Hoogewerff, 1950 Hoogewerff, 1952 Hoogewerff, 1959 Hoornbeek, 1651 Hoornbeek, 1652 Horatius Horatius, editie Bo Hume, 1906 Huydecoper, 1730 Huygens 1668-1671 en 1672-1674, samengesteld uit verschillende bij Pieter Casteleyn en later bij Abraham Casteleyn verschenen drukken uit de jaren 1651-1679. De titelopgave varieert per jaarboek; bovenstaande titel is die van het jaarboek over 1650. kb 3072 c 1, 3072 c 3 en 3072 c 5-8]. Homer. Translated by A.T. Murray. The Loeb classical library. 4 dln. Hesiod, The Homeric hymns and Homerica. Translated by H.G. Evelyn-White. The Loeb classical library. A. Hondius-Crone, The temple of Nehalennia at Domburg. Amsterdam, [1955]- G.J. Hoogewerff, 'De Nederlandsch-Duitsche gemeente te Livorno en haar kerkhof'. In: Mededeelingen van het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome 7 (1927), p. 147-182. G.J. Hoogewerff, 'Nederlandse dichters in Itali?in de zeventiende eeuw'. In: Mededelingen van het Nederlands Historisch Instituut te Rome. Derde reeks, 6 (1950), p. 39-116. G.J. Hoogewerff, De bentvueghels. 's-Gravenhage, 1952. G.J. Hoogewerff, 'Jan Gerritsz. en Jan Jansz. van Bronchorst, schilders van Utrecht'. In: Oud Holland 74 (1959), p. 139-160. Euthanasia, Ofte Wei-Sterven. Waar in veele exempelen der Stervende, en haare laatste Doot-Spreucken verhaalt worden. Door Johannes Hoornbeeck [...]. t' Utrecht, By Jan van Waesberge, Boeckver-kooper, woonende tegen over het Stathuis. Anno 1651. [ub Utrecht eag 243]. Examen Bullae Papalis, Qua P. Innocentius x. Abrogare nititur Pa-cem Germaniae: Institutum A Johanne Hoornbeeck [...]. Ultrajecti, Ex Officina Johannis a Waesberge Anno 1652. [kb 939 e 80]. Horace. Translated by CE. Bennett and H.R. Fairclough. The Loeb classical library. 2 dln. Q. Horati Flacci Opera. Recensuit M. Lenchantin de Gubernatis. Editionem alteram curavit D. Bo. Aug. Taurinorum etc, [1957-1960]. 3 dln. M. Hume, Queens of old Spain. London, 1906. Proeve Van Taal- En Dichtkunde, In Vrijmoedige Aanmerkingen Op Vondels Vertaalde Herscheppingen van Ovidius, voorgesteld door B. Huydecoper. [...]. t'Amsterdam, By E. Visscher en J. Tirion, Boekverkoopers, 1730. [kb 509 g 30]. J.A. Worp, De gedichten van Constantijn Huygens, naar %ijn handschrift uitgegeven. Groningen, 1892-1899. 9 dln. Huygens, 1974 C. Huygens, Heilighe Daghen. Uitgegeven naar de eerste editie van 1645. Ingeleid en toegelicht door L. Strengholt. Amsterdam, 1974. Icones Leidenses Icones Leidenses. De portretverzameling van de Rijksuniversiteit te Leiden. Leiden, 1973. In de kaart In de kaart gekeken. Europese speelkaarten van de 15 de eeuw tot gekeken, 1976. heden. [Amsterdam, 1976]. [Tentoonstellingscatalogus van het Museum Willet-Holthuysen]. Iwema, 1957 K. Iwema, 'Enkele notities bij een gierigheidsallegorie van Six van Chandelier'. In: Ntg 50 (1957), p. 169-175. Jacobs, 1988 A.E. Jacobs, 'De vaste lym ontlymt. Over een sonnet van J. Six van Chandelier'. In: Ntg 81 (1988), p. 311-320. Jacobs, 1989 A.E. Jacobs, Met oogen slechts daar by. De gedichten van J. Six van Chandelier over zijn reizen door Zuid-Europa, met een inleiding en commentaar. Utrecht, 1989. 2 dln. [Proefschrift Utrecht]. Japikse, 1907 N. Japikse, 'Cornelis Musch en de corruptie van zijn tijd'. In: De Gids 71 (1907), eerste deel, p. 498-523. Jonctys, 1638 Verbandellngh Der Toover-Sleekten. Geschil van de Schoot- en Steeck- vrije. Geschil Van De Wapen-Salve. Paracelsi Vrye-Konst. Wt ver-scheyde Latijnsche Boecken D. Sennerti vertaelt, en by eengeschickt door D. Jonctys. Tot Dordrecht, Gedruckt by Hendrick van Esch, wonende in 't Hoff. Anno 1638. [kb 299 l 8]. Jonctys, 1641 D. lonktys Hedens-Daegse Venus en Minerva; Of Twist-Gesprek tus- schen die zefóe- Tot Dordrecht, Gedruckt by Hendrick Van Esch, woonende in 't Hoff, tot Dordrecht. Anno 1641. [kb 448 l 39]. De Jong, 1930 A.C. de Jong, H.L. Spiegels Hertspiegel 1. Amsterdam, 1930. [Proefschrift U. v. Amsterdam]. De Jonge J.C. de Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche zeeweK,en- Derde, vermeerd. druk. Zwolle, 1869. 5 dln. De Jonge, 1852 J.C. de Jonge, Nederland en Veneti? 's-Gravenhage, 1852. De Jongh, 1986 E. de Jongh, Portretten van echt en trouw. Huwelijk en gezin in de Nederlandse kunst van de zeventiende eeuw. Haarlem, 1986. [Tentoonstellingscatalogus van het Frans Halsmuseum]. Junius, 1565 Hadriani lunil Medici Emblemata, [...]. Antverpiae, Ex officina Christophori Plantini. 1565. [kb 1704B 3]. Junius, 1588 Hadriani lunii Hornani, Medici, Batavia. [...]. Lugduni Batavo- rum, Ex Officina Plantiniana, Apud Franciscum Raphelengi-um, 1588. [kb 1701 f 1]. Justi, 1888 C. Justi, Diego Velasquez und sein Jahrhundert. Bonn, 1888. 2 dln. 864 Juvenalis Juvenal and Persius. Translated by G.G. Ramsay. The Loeb clas- sical library. Kanzog, 1970 K. Kanzog, Prolegomena %u einer historisch-kritischen Ausgabe der Werke Heinrich von Kleists. Theorie und Praxis einer modernen Klassiker-Edition. [Miinchen, 1970]. Van Kappen, O. van Kappen, Geschiedenis der zigeuners in Nederland. Assen, 1965 [1965]. [Proefschrift Utrecht]. Karcher, 1949 J. Karcher, Felix Platter. Lebensbild des basler Stadtarztes 15 36-1614. Basel, 1949. Kent, 1970 W. Kent, An encyclopaedia of London. Revised by G. Thompson. [London, 1970]. Kernkamp, 1943 G.W. Kernkamp, Prins Willem 11. Amsterdam, 1943. Van de Ketterij, C. van de Ketterij, 'Over het annoteren van teksten'. In: J. van 1981 Bakel, C.C. de Bruin, J. Daan e.a., Studies voor Damsteegt. Lei- den, 1981, p. 115-128. Kiliaan, 1599 Kiliaans Etymologicum van 1J99. Opnieuw uitgeg. met een inl. van F. Claes. 's-Gravenhage, 1972. Kircher, 1665 Athanasii Kircheri E Soc. Jesu Mundus Subterraneus, [...]. Amstelo- dami, Apud Joannem Janssonium & Elizeum Weverstraten, Anno 1665. 2 dln. [kb 542 b 34]. Kirchner, 1968 W. Kirchner, Alva. Den Haag, [1968]. Kist N.C. Kist, Neerland''s bededagen en biddagsbrieven. Leiden, 1848- 1849. 2 dln. Kleerkooper en De boekhandel te Amsterdam voornamelijk in de iye eeuw. Biographi- Van Stockum sche en geschiedkundige aanteekeningen verzameld door M.M. Kleerkooper, aangevuld en uitgegeven door W.P. van Stockum. 's-Gravenhage, 1914-1916. 2 dln. Klioos Kraam Klioos Kraam, vol Verscheiden Gedichten. Gedrukkt te Leeuwar- den, By Henrik Rintjus, 1656-1657. 2 dln. [kb 299 l 6, 7]. Knauer, 1964 E.R. Knauer, 'Caritas Romana'. In: Jahrbuch der her liner Museen 6 (1964), p. 9-23. Knippenberg, H.H. Knippenberg, Reyer Anslo, %ijn leven en letterkundig werk. 1913 Amsterdam, 1913. [Proefschrif U. v. Amsterdam]. Knuttel W.P.C. Knuttel, Catalogus van de pamfletten-verzameling berustende in de Koninklijke Bibliotheek. Herdruk, met handgeschreven verbeteringen, aanvullingen en varianten. Met een inleidend essay en een handleiding voor de gebruiker door H. van der Hoeven. Utrecht, 1978. 9 dln. in 10 bdn. 865 Kohlmann, 1965 Koopmans, 1915 Kouwenaar, 1936 Krelage, 1942 Krol, 1985 Kroon, 1911 Kruizinga, 1948 Kruizinga, 1973 Kruyskamp, 1954 Kruyskamp, 1975 De Kruyter, 1976 Kubler, 1982 Kuijper, 1968 Kuijper, 1969 Labrousse, 1974 De Laet, 1630 Lafagne, Spa Lahondès, 1920 E. Kohlmann, 'Peter Mafferts Boek, oder wissenschaftliche An-merkungen zu Laurembergs Scherzgedichten'. In: Marginaliën. Blatter der Pirckheimer Gesellschaft. 2istes Heft, Dezember 1965, p. 59-62. J. Koopmans, 'Johan Six van Chandelier (1620-1695)'. In: Ntg 9(1915), p. 25-49. D. Kouwenaar, 'De Doelenbrug'. In: Maandblad Amstelodamum 2 3 (1936), p. 45-47- E. H. Krelage, Bloemenspeculatle in Nederland. De tulpomanie van i636-'37 en de hyacintenhandel i72o-'36. Amsterdam, 1942. H.W.J, de Boer e.a., Adriaan Pauw (ij£j-i6jj), staatsman en ambachtsheer. Onder red. van H. Krol. Heemstede, 1985. J.E. Kroon, Bijdragen tot de geschiedenis van het geneeskundig onderwijs aan de Leldsche universiteit ijyj-i62j. Leiden, 1911. [Proefschrift Leiden]. J.H. Kruizinga, Watergraafsmeer. Eens een parel aan de kroon van Amsterdam. Met medewerking van L. Janszen en A.A. Kok. Met een inleiding van W. van Laar. Amsterdam, 1948. J.H. Kruizinga, Amsterdam, stad der duidend bruggen. Naarden, [?73]. C. Kruyskamp, Recensie van Van Es, 1953. In: tntl 72 (1954), p. 78-80. G.A. Bredero, Kluchten. Volledige uitgave bezorgd door C. Kruyskamp. Tweede, herz. druk. Zutphen, [1975]. C. W. de Kruyter, 'Jacobus Heyblocq's album amicorum in the Koninklijke Bibliotheek at The Hague'. In: Quaerendo 6 (1976), p. 111-153- G. Kubler, Building the Escorlal. Princeton (New Jersey), [1982]. D. Kuijper Fzn., 'De Samiaaner'. In: tntl 84 (1968), p. 311-312. D. Kuijper Fzn., 'Tobias de Hem en Darius'. In: tntl 85 (1969), p. 137-138. E. Labrousse, l'Entree de Saturne au Lion (l' Eclipse de soleil du 12 aoüt 16j4). La Haye, 1974. Beschrijvinghe van West-Indien door hannes De Laet. Tweede druck: In ontallljcke plaetsen verbetert, vermeerdert, met eenlge nieuwe Caer-ten, beelden van verscheyden dieren ende planten verciert. Tot Ley den, bij de Elzeviers. A? 1630. [kb 36 g 19]. P. Lafagne, Spa en de Nederlanders. Spa, z.j. J. de Lahondès, Les monuments de Toulouse. Histoire. Archéologie. Beaux-arts. Toulouse, 1920. Landwehr, 1971 Lansbergen, 1650 Larousse Leendertz, 1932 Léger, 1669 Van Lennep en Ter Gouw Lexicon, 1986 Van Lieburg, ?79 Limbourg Lindeboom, 1972 Lindeboom, 1984 Links, 1979 Livius The Loeb classical library Lonchay, 1896 De Lorenzo, 1931 867 J. Landwehr, Splendid ceremonies. State entries and royal funerals in the Low Countries 1515-1791. A bibliography. Nieuwkoop etc., 1971. Bedenckingen, Op den Dagelijckschen, ende laerlijckschen loop van den Aerdt-kloot. [...], Door Philips Lansbergen. Tot Middelburgh, Voor Zacharias Roman, Boeck-verkooper, op den Burght, in den vergulden Bybel. In't jaer 1650. [kb 503 b 58]. P. Larousse, Grand dictionnaire universel du xixe siècle. Paris, 1866-1876. 15 dln. G. Brandt, Het leven van P.C. Hooft en de lykreeden. Uitgegeven door P. Leendertz. 's-Gravenhage, 1932. Histoire Generale Des Eglises Evangeliques Des Vallees De Piemont; Ou Vaudoises [...]. Par Jean Leger [...]. A Leyde, Chez Jean Le Carpentier, 1669. 2 dln. [kb 2147 b i2]- J. van Lennep en J. ter Gouw, De uithangteekens. Reprint. Den Haag, z.j. 2 dln. Winkler Prins lexicon van de Nederlandse letterkunde. Auteurs, anonieme werken, periodieken. Onder redactie van R.F. Lissens e.a. Amsterdam etc, 1986. M.J. van Lieburg, 'De dichter-medicus Daniël Jonctys (1611-1654), zijn strijd tegen het bijgeloof en zijn relatie tot Johan van Beverwijck, William Harvey en Daniël Sennert'. In: Tijdschrift voor de geschiedenis der geneeskundey natuurwetenschappeny wiskunde en techniek 2 (1979), no. 4, p. 137-167. Les Amusemens De Spa, Seconde Edition, revue, corrigée, augmentée & ornée [...]. Par J.Ph. De Limbourg [...]. A Amsterdam, Chez Les Libraires Associés. i782[-i783]. 2 dln. [kb 1124B 56, 57]. G. A. Lindeboom, Geschiedenis van de medische wetenschap in Nederland. Bussum, [1972]. G. A. Lindeboom, Dutch medical biography. A biographical dictionary of Dutch physicians and surgeons. Amsterdam, 1984. J.G. Links, Venice for pleasure. London etc., [1979]. Livy. Translated by B.O. Foster, F.G. Moore, E.T. Sage a.o. The Loeb classical library. 14 dln. The Loeb classical library. Founded by J. Loeb. Cambridge (Mass.) etc, 1912-.......dln. H. Lonchay, 'La rivalit?de la France et de l'Espagne aux Pays Bas (163 5-1700). Etude d'histoire diplomatique et militaire'. In: Memoires couronnés et autres mémoires publiés par l Académie Royal des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique. Tome 54 (1896). G. de Lorenzo, II Vesuvio. Bergamo, [1931]. Lucretius Lucretius. Translated by W.H.D. Rouse. The Loeb classical library. Luister van Spanje, 1985 Lycurgus Maas, 1950 Machiavelli, 1615 Van Mander, 1604 Van Mander, 1973 Maranón, 1939 Martialis Mathijsen-Verkooijen, 1987 Matthes, 1874 Mead and Jaatinen, 1975 Van Meekeren, 1728 Mellinus, 1619 Luister van Spanje en de Belgische steden ijoo-i/oo. Brussel, 1985. 2 dln. [Catalogus van de tentoonstelling in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel, georganiseerd in het kader van Europa-lia 85 Espana]. The minor Attic orators. Translated by K.J. Maidment and J.O. Burtt. The Loeb classical library. 2 dln. J.H. en A. Maas, De geschiedenis van Naarden. Naarden, [1950]. De Discoursen van Nicolaes Machiavel[...]. Hier is hy gevoecht Des selven Autheurs boeck, vanden Prince, [...]. Bei/de wt den Italiaenschen in onse Nederduijtsche tale overgeset Door A. van Nievelt. [Zonder naam of adres van de drukker]. Gedruckt int Jaer 1615. [ub Leiden 1142 b 26]. Het Schllder-Boeck [...] Door Car el van Mander Schilder. Voor Paschier Van Wesbusch Boeckvercooper Tot Haerlem 1604. [Reprint Utrecht, 1969]. K. van Mander, Den grondt der edel vry schllder-const. Uitgegeven en van vertaling en commentaar voorzien door H. Miedema. Utrecht, 1973. 2 dln. G. Maranón, Olivares. Der Niedergang Spaniens als Weltmacht. Übersetzt und eingeleitet von L. Pfandl. München, [1939]. Martial, Epigrams. Translated by W.C.A. Ker. The Loeb classical library. 2 dln. M.Th.C. Mathijsen-Verkooijen, De brieven van De Schoolmeester. Documentair-kritische uitgave. Amsterdam, 1987. 3 dln. [Proefschrift Utrecht]. G. Brandt, Het leeven van P.C. Hooft en de lijkreeden. Met inleiding en aanteekeningen door J.C. Matthes. Groningen, 1874. W.R. Mead and S.H. Jaatinen, The Aland Islands. Newton Abbot etc., [1975]. Heel- En Geneeskonstige Aenmerklngen, Van job Van Meekeren, [...]. De tweede Druk, [...]. Te Rotterdam, By Johannes Hofhout, 1728. [Reprint Alphen aan den Rijn, 1979]. Eerste Deel van het Groot Recht-ghevoelende Christen Martelaers-Boeck: [...] Alles uyt de H. Out-Vaders en getrouwe Kerckelijcke Historie-schrijvers by een vergadert, ende in order ge stelt, Door Abraha-mum Mellinum, [...]. Tot Dordrecht, Gedruckt by Isaack Jansz. Canin, en Jan Evertsz. Cloppenburgh tot Amstelredam, An. 1619. [kb 358 b 15]. 868 Van der Ujt-heemsen Oorlog, Ofte Roomse Min-triomf en, Van M. V.M.Hr. Merwede, 1651 van Cl. Voor-gevallen en beschreven in 't Jaer 164J. 48. 49. en jo. In 'sGraven-Hage, Gedruckt by Isaac Burghoorn, in de Wage- straet, 1651. [kb 760 d 30]. Meter, 1984 J.H. Meter, The literary theories of Daniel Heinsius. A study of the development and background of his views on literary theory and criticism during the period from 1602 to 1612. Assen, 1984. Meulman Catalogus van de tractaten, pamfletten, en%. over de geschiedenis van Nederland, aanwezig in de bibliotheek van I. Meulman. Bewerkt door J.K. van der Wulp. Amsterdam, 1866-1868. 3 dln. Michels, 1954 L.C. Michels, 'De zeekapitein Jan van Amstel en een grafdicht van Vondel'. In: Ntg4j (1954), p. 217-219. Michels, 1964 L.C. Michels, 'Nader commentaar op Six van Chandelier'. In: L.C. Michels, Filologische opstellen. Zwolle, 195 7-1964. 4 dln. Deel 4 (1964), p. 174-211. Minderaa, 1964 P. Minderaa, 'Beedelmusyk, te Tholouse'. In: P. Minderaa, Op- stellen en voordrachten uit mijn hoogleraarstijd (1948-1 964). Zwolle, 1964, p. 160-164. mnw E. Verwijs en J. Verdam, Middelnederlandse woordenboek. 's-Gra- venhage, 1885-1952.11 dln. E.C. Molsbergen, Frankrijk en de Republiek der Vereenigde Nederlanden 1648-1662. Rotterdam, 1902. [Proefschrift Leiden]. Beschryvinge Van Amsterdam, Haar eerste oorspronk uyt den Huy%e der Heeren van Aemstel en Aemstellant; Met een Verhaal Van haar Leven en dappere Krijgsdaden. [...]. [Door A. Montanus, T. van Domselaer e.a.]. t'Amsterdam, Voor Marcus Willemsz. Door-nick, Boekverkooper, op de Middel-Dam, in 't Kantoor Ink-vat. Anno 1665. 6 boeken, een Byvoeg^elen een Register, [kb 496 d 8]. Moreau C. Moreau, Bibliographie des Ma^arinades. Paris, 18 5 o-18 51. 3 dln. Muller F. Muller, De Nederlandsche geschiedenis in platen. Beredeneerde beschrijving van Nederlandsche historieplaten, zinneprenten en historische kaarten. Amsterdam, 1863-1882. 4 dln. Muller, 1853 F. Muller, Beschrijvende catalogus van jooo portretten van Nederlan- ders [...]. Amsterdam, 1853. Muller, 1897 J.W. Muller, 'Brandemoris en eene plaats uit Bredero'. In: tntl 16(1897), p. 105-120. Nagtglas F. Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen. Zijnde een vervolg op P. de la Rue, Geletterd, staatkundig en heldhaftig Zeeland. Middelburg, 1890-1893. 2 dln. Molsbergen, 1902 Montanus, 1665 869 Nani, 1707 De navorscher Neuhusius, 1644 Noordam, 1940 Ntg Obreen Obreen, 1903 Oey-de Vita en Geesink, 1983 Olyf-Krans, 1649 Onpe tolk Oppianus Oppianus, 1597 Otto, 1890 Baptlsta Nani, [...] Historie der Republyke van Veneti? [...]. Ujt het Italiaans in cierlyk Nederduitschgehragt door de Heer W.B. [...]. t'Amsteldam, By Rudolph en Gerard Wetstein, 1707. 2 dln. [kb 3077 a 27, 28]. De navorscher, een middel tot gedachtenwissellng en letterkundig verkeer tusschen allen, die iets weten, iets te vragen hebben, of iets kunnen oplossen. Met bijdragen van A.J. van der Aa, A. Backer Wzn. e.a. Jg. 1 (1851) - jg. 98(1959-1960). [Vanaf jg. 92 (1950-1951) getiteld 'De navorscher', Nederlands archief voor genealogie en heraldiek, heemkunde en geschiedenis]. Reineri Neuhusl, I.C. Et Illust. Sch. Alcm. Reet. Poëmata luvenilia. Amstelodami, prostant Apud Iohannem Ianssonium. Anno 1644. [kb 762 k 31]. Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Onder red. van P.C. Molhuysen, P.J. Blok e.a. Leiden, 1911-1937. 10 dln. N.F. Noordam, De Republiek en de Noordse oorlog i6jj-i66o. Assen, 1940. [Proefschrift Utrecht]. De nieuwe taalgids. Fr.D.O. Obreen, Archief voor Nederlandsche kunstgeschiedenis. Rotterdam, 1877-1890. 7 dln. H.G.A. Obreen, Geschiedenis van het geslacht Van Wassenaer. Leiden, 1903. Academie en schouwburg. Amsterdams toneelrepertoire 1617-1665. Naar de bronnen bewerkt en ingeleid door E. Oey-de Vita en M. Geesink met medewerking van B. Albach en R. Beuse. Amsterdam, 1983. Olyf-Krans Der Vreede, Door de Doorluchtigste Geesten, en Geleerdste Mannen, deepes tijds, Gevlochten [...]. t'Amsterdam, Uit de Drukkery van Tymen Houthaak. Voor Gerrit van Goedesberg, Boekverkooper op 't Water. 1649. [kb 174 d 55]. Onpe tolk, letterkundig weekblad. Onder red. van P. Brooshooft. Jg. 6(1874-1875). Opplan, Colluthus and Tryphiodorus. Translated by A. W. Mair. The Loeb classical library. Oppianl Poëta Cllicis De Venatione Lib. iv.De Plscatu Lib. v. Cum Interpretatione Latina, Commentariis, <& Indice rerum In utro-que opere memorablllum locupletlsslmo, Confectls studio <& opera Con-radi Rittershusii Brunswicensis [...]. Lugduni Batavorum, Ex Officina Plantiniana, Apud Franciscum Raphelengium. 1597. [kb 1703 c 32]. A. Otto, Die Sprichwörter und sprichwörtlichen Redensarten der Romer. Leipzig, 1890. 870 Oudaan, 1669 Ovidius Van der Paardt, 1981 Panziroli Paronetto, 1981 Partington, i960 Pastor Pausanias Penon,1873 Pers, 1978 Persius Petit Petronius Pigler Pigler, 1934 Pindarus Roomsche Mogentheyt, Of Naeuw keurige Beschryving, van de Macht en Heerschappy der Oude Roomsche Kejseren. [...]. Alles vertoont en aen-gewesen uyt de Oude Roomsche Medalien, Door Joachim Oudaan. [...]. t'Amsterdam, by Daniel Baccamude, [...]. 1669. [kb 499 b 27]. Ovid. Translated by G. Showerman, J.H. Mozley, F.J. Miller a.o. Revised by G.P. Goold. The Loeb classical library. 6 dln. W.J. van der Paardt, 'Interpretatie en consensus'. In: Spektator 10(1980-1981), p. 528-536. Rerum Memorabilium lam Olim Deperditarum: <& contra Recens At-que Ingeniose Inventarum: Lihri duo, a Guidone Pancirollo: [...] Nunc ver?<& Latinitate donati, <& Notis quamplurimis [...] illustrati Per Henricum Salmuth. Ambergae, Typis Forsterianis. 1599-1602. 2 dln. [ub Leiden 363 f 16, 17]. L. Paronetto, Wijnencyclopedie van de gehele wereld. Helmond, [1981]. J.R. Partington, A history of greek fire and gunpowder. Cambridge, [i960]. L. Pastor, Geschichte der Papste seit dem Ausgang des Mittelalters. Freiburg im Breisgau, 1886-193 3. 16 dln. Pausanias, Description of Greece. Translated by W.H.S. Jones and by H.A. Ormerod. The Loeb classical library. 5 dln. G. Penon, Historische en hihliographische beschouwing van Vondels hekeldichten. Groningen, 1873. [Proefschrift Groningen]. D. P. Pers, Suyp-Stad of Dronckaerts Leven. Tekstuitgave met inleiding en aantekeningen. Voorbereid door een werkgroep van Amsterdamse neerlandici en uitgewerkt door J.E. Verlaan en E. K. Grootes. Culemborg, 1978. Zie onder Juvenalis. Bibliotheek van Nederlandsche pamfletten. Verzamelingen van de bibliotheek van J. Thysius en de bibliotheek der Rijks-universiteit te Leiden. Bewerkt door L.D. Petit. [Het derde deel voor de druk gereedgemaakt en het vierde deel bewerkt door H.J.A. Ruys]. 's-Gravenhage etc, 1882-1934. 4 dln. Petronius. With an english translation by M. Heseltine. The Loeb classical library. A. Pigler, Barockthemen. Eine Auswahl von Verzeichnissen zur Ikonographie des 17. und 18. Jahrhunderts. Zweite, erweiterte Auflage. Budapest, 1974. 3 dln. A. Pigler, 'Valere Maxime et l'iconographie des temps moder-nes'. In: J. Balogh, G. Gombosi, A. Hekier e.a., Hommage a Alexis Petrovics. Budapest, 1934, p. 213-216. Pindar. Translated by J.E. Sandys. The Loeb classical library. 871 Plan de Spa, 1780 Plato Plinius, Naturalis historia Pluis, 1979 Plutarchus Poèsy, 1657 Prohleme der Kommentierung, 1987 Quintilianus Rademaker, 1968 Rauws, 1936 Read, 1982 Reis-Boek, 1700 Ricklefs, 1987 Ripa, 1644 Rodocanachi, 1904 Römelingh, 1986 Plan de Spa par C. le Comte. Spa, 1780. [bijgebonden bij: Lim-bourg]. Plato. Translated by H.N. Fowler, W.R.M. Lamb, P. Shorey a.o. The Loeb classical library. 12 dln. Pliny, Natural history. Translated by H. Rackham, W.H.S. Jones and D.E. Eichholz. The Loeb classical library. 10 dln. J. Pluis, Kinderspelen op tegels. Assen, 1979. Plutarch. Translated by B. Perrin, F.C. Babbitt, W.C. Hembold a.o. The Loeb classical library. 27 dln. Zie onder Six, Poësy, 1657. Prohleme der Kommentierung. Kolloquien der deutschen For-schungsgemeinschaft Frankfurt am Main, 12.-14. Oktober 1970 und 16.-18. Marz 1972. Referate und Diskussionsbeitrage. Her-ausgegeben von W. Frühwald, H. Kraft und W. Müller-Seidel. Nachdruck 1987 der 1. Auflage 1975. [Weinheim, 1987]. Quintilian. Translated by H.E. Butler. The Loeb classical library. 4 dln. C.S.M. Rademaker, 'Een bekeringbericht uit 1656, de godsdienstige overtuiging van Lieu we van Aitzema'. In: Archief voor de geschiedenis van de Katholieke kerk in Nederland 10 (1968), p. 208-224. H. Rauws, 'Gerard Huift'. In: Historia. Maandschrift voor geschiedenis 2 (1936), p. 260-265. J. Read, The wines of Spain. [London, 1982]. Reis-Boek Door De Vereenlgde Nederlandsche Provinciën, [...]. Derden Druk. t'Amsterdam, By Jan ten Hoorn, Boekverkooper over 't Oude Heere Logement, in de History-Schryver. 1700. [kb 30 j 34]. U. Ricklefs, 'Zur Erkenntnisfunktion des literaturwissenschaft-lichen Kommentars'. In: Prohleme der Kommentierung, 1987^. 33-74. Iconologia, of uytbeeldingen des Verstands: van Cesare Ripa van Peru-gien, [...] uyt het Italiaens vertaelt door D.P. Pers. Amstelredam, By Dirck Pietersz Pers, Boeckverkooper op 't Water, recht over de Kooren-merckt, in 't jaer 1644. [kb 488 c 1]. E. Rodocanachi, Te capitole romain antique et moderne. Paris, 1904. J. Römelingh, Een rondgang langs Zweedse archieven. Een onderzoek naar archivalia inzake de betrekkingen tussen Nederland en Zweden 15 20-1920. 's-Gravenhage, 1986. [rgp]. 872 De Roever Rogge, 1880 Ronsard, 1623 Roosegaarde Bisschop, 1956 Rooses, Rosenberg, 1961 De la Ru? 1741 Sabellicus, 1509 Salomons, 1982 Sannazaro, 1602 Schenkeveld-van der Dussen, 1979 Schenkeveld-van der Dussen, 1981 Schenkeveld-van der Dussen, 1982 Schenkeveld-van der Dussen, 1983 a N. de Roever, Uit on%e oude Am stekt ad. Schetsen en tafereelen betreffende de geschiedenis der veste, het leven en de zeden ha-rer vroegere bewoners. Amsterdam, 1890-1893. 4 dln. H.C. Rogge, 'Nicolaas Tulp'. In: De gids 44 (1880) 111, p. 77-125. Les Oeuvres De Pierre De Ronsard[...]. A Paris, Chez Nicolas Buon ru?St. Iacques a l'enseigne St. Claude et de l'Homme sau-vage. 1623. 2 dln. [kb 763 a 6]. G. Roosegaarde Bisschop, 'De geschilderde maquette in Nederland'. In: Nederlands kunsthistorisch jaarboek 7 (1956), p. 167-217. M. Rooses, rOeuvre de P.P. Rubens. Histoire et description de ses tableaux et dessins. Anvers, 1886-1892. 5 dln. J. Rosenberg, 'On the meaning of a Bosch drawing'. In: De arti-bus opuscula xl . Essays in honor of Erwin Panofsky. Edited by M. Meiss. New York, 1961. 2 dln. Deel 1, p. 422-426 en deel 2, p. 136-138. Geletterd Zeeland, Verdeeld In Drie Af deelingen, [...]. Tweede Druk, met eenige noodige Veranderingen en ettelyke Vermeerderingen; [...] door Pieter De La Ru? Te Middelburg, By M. en A. Callen-fels, Boekverkoopers 1741. [kb 3107 a 49]. Marei Antonii Coccii Sabellici Exemplorum Libri Decern, [...]. Matthias Schürerius [...], Argentoraci [...]. Anno 1509. [kb 231 b 6]. J. Salomons, Schetsen uit de geschiedenis van Weesp. [Weesp, 1982]. [Vermenigvuldigd typoscript]. lacobi Sanna^arii Opera Omnia. Duaci. Apud Iannem Bogardum. 1602. [kb 758 k 26]. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, 'Theorie en poëzie: een epithalamium van Six van Chandelier'. In: Ntg 72 (1979), p. 39I"398- M.A. Schenkeveld-van der Dussen, 'Joannes Six van Chandelier: realist'. In: jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde 1981, p. 3-15. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, 'Gelegenheidsdrukwerk van Joannes Six van Chandelier\I.S.V.C'. In: tntl 98 (1982), p. 290-300. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, 'De anti-idealistische poëtica van een christen-burger, Joannes Six van Chandelier'. In: ^76(1983), p. 291-316. Schenkeveld-van der Dussen, 1983 b Schenkeveld-van der Dussen, 1984 Schenkeveld-van der Dussen, 1986 a Schenkeveld-van der Dussen, 1986 b Schenkeveld-van der Dussen, 1987 Schenkeveld-van der Dussen, 1987 b Schenkeveld-van der Dussen, 1988 Schenkeveld-van der Dussen, 1989 Schilders, 1986 Schmidt, 1912 Schmidt, 1987 Schotel, Huisgezin M.A. Schenkeveld-van der Dussen, 'Contouren van een collectie. Jan Six van Chandelier als lezer en gebruiker van boeken'. In: Boeken verzamelen. Opstellen aangeboden aan J.R. de Groot bij zijn afscheid als bibliothecaris der Rijksuniversiteit te Leiden. Onder red. van J.A.A.M. Biemans e.a. Leiden, 1983, p. 261-271. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, 'Poëzie als gebruiksartikel: gelegenheidsgedichten in de zeventiende eeuw'. In: W. van den Berg e.a., Historische letterkunde. Facetten van vakbeoefening. Onder red. van M. Spies. Groningen, [1984], p. 75-92. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, 'Over 'Op twistige steegh-jes gebuuren' van Joannes Six van Chandelier'. In: Ntg 79 (1986), p. 99-105. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, 'Archaïsmen in het werk van Six van Chandelier; aard en functie'. In: Cultuurgeschiedenis in de Nederlanden van de renaissance naar de romantiek. Liber amico-rum J. Andriessen, A. Keersmaekers en P. Lenders. Leuven etc., [1986], p. 239-248. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, 'Schrijven voor vrienden; lezen over de schouder'. In: P.J. Buijnsters, E.K. Grootes, J.J. Kloek e.a., Het woord aan de le%er. Zeven literatuurhistorische verkenningen. Onder redactie van W. van den Berg en J. Stouten. Groningen, [1987]^. 110-126. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, 'Vondel als uitlokker van een polemiek over de brand van Aken (1656)'. In: Jet%t kehr ich an den Rhein. Een opstellenbundel bij Vondels 400ste verjaardag. Samengesteld door H. Vekeman en H. van Uffelen. [Keulen], 1987, p. 270-283. J. Six van Chandelier, 's Amsterdammers winter. Uitgegeven en toegelicht door M.A. Schenkeveld-van der Dussen met medewerking van H. Luijten. Utrecht, [1988]. M.A. Schenkevëld-van der Dussen, 'Regen in het vredejaar'. In: Liber amicorum K. Langvik-Johannessen. Herausgegeben von K. Porteman und K.E. Schöndorf. Leuven, 1989, p. 159-166. E. Schilders, 'Pietro Aretino: de geschiedenis van een reputatie'. In: E. Schilders, Vergeten boeken. Literaire curiosa en rario-ra, boekenvrienden en bibliomanen. Amsterdam, [1986], p. 155-191 enP- 344-349-R. Schmidt, Das Glas. Berlin, 1912. J. Schmidt, 'Die Kommentierung von Studienausgaben. Aufga-ben und Probleme'. In: Probleme der Kommentierung, 1987, p. 75-89. G.D.J. Schotel, Het Oud-Hollandsch huisgezin der zeventiende eeuw. Tweede, verb, en geïll. uitg. d. H.C. Rogge. Arnhem [enz.], z.j. [Reprint van de uitgave 1903]. Schouten, 1676 Schrevelius, 1648 Schrijnen Schudt, 1959 Secundus, 1619 Van Seggelen, 1987 Van Selm, 1985 Van Selm, 1987 Seneca Van Seters, 1954 Sherrington, 1946 Six, Bijdrage album Heyblocq Six, Erkentenisse, 1676 Six, Geboortepang Pluimer, 1674 Six, De gekneusde Hoogmoed, 1666 Wouter Schoutens Oost-Indische Vqyagie [...]. t'Amsterdam, By Jacob Meurs, op de Keysers-Graft; en Johannes van Someren, in de Kalverstraet, 1676. [kb 386 e 6]. Theod. Schrevell. Harlemlas, Ofte, om beter te seggen, De eerste stich-tlnghe der Stadt Haerlem, [...]. t'Haerlem, Ghedruct by Thomas Fonteyn, Boeck-drucker inde Bartel-Ioris-straet, inde Gekroonde Druckerye, 1648. [kb 5 5 3 j 4]. J. Schrijnen, Nederlandsche volkskunde. Tweede herziene druk. Zutphen, 1930. 2 dln. [Reprint Arnhem, 1977]. L. Schudt, Itallenretsen im ij. und iS. jahrbundert. Wien usw., h959]- loannis Secundi Hagiensis, [...] Opera Quae Reperiri Potuerunt Omnia. Curante atque edente Petro Scriverio. Lugduni Batavorum, Ty-pis Iacobi Marei. 1619. [kb 456 f 14]. A. van Seggelen, 'Huygens' Franse poëzie'. In: De peventiende eeuw 3 (1987), no. 2, p. 71-78. B. van Selm, 'Recente publikaties'. In: Dokumentaal 14 (1985), p. 10-11. B. van Selm, Een menighte treffelijcke Boecken. Nederlandse boekhandelscatalogi in het begin van de zeventiende eeuw. With a summary in English. Utrecht, 1987. [Ook verschenen als proefschrift U. v. Amsterdam]. Seneca. Translated by J.W. Basore, R.M. Gummere, T.H. Corcoran a.o. The Loeb classical library. 10 dln. W.H. van Seters, 'De voorgeschiedenis der stichting van de eerste Amsterdamse hortus botanicus'. In: jaarboek Amstelodamum 46 (1954), p. 34-45. C. Sherrington, The endeavour of Jean Eernel. With a list of the editions of his writings. Cambridge, 1946. Joannes Six van Chandelier, 'Wat mannen sie ik in dit boek, ... etc' In: Album amicorum van J. Heyblocq, p. 228. [kb 131 h 26]. [Gedicht no. [626]]. J.S.v.C, Erkentenisse, aan den eedelen heer Joan Six, heer van Vro-maade, Oudscheepen, voor synen Muiderberg. Gedrukt voor Jacob Lescailje, Boekverkooper, op den Vygendam, 1676. [Collectie-Six, Amsterdam, vi-e-i7f ]. [Gedicht no. [625]]. J. Six van Chandelier, 'Waar vondt men ooit een Paar ... etc.' In: Geboortezangen Voor den Heer Joan Pluimer, 1674, fol. A3 verso. [Gedicht no. [624]]. J.S.V.C, De gekneusde Hoogmoed des Heerschaps Van De Zee. t'Amsterdam, by Paulus Matthysz. in de Stoof-steegh, in 't Mu- syc-boeck, gedruckt. [1666]. [Knuttel 9318]. [Gedicht no. [618]]. Six, Den Gestoorden Heemel etc., 1674 Six, Den Hekel, 1652 Six, Inhaal, en onthaal Ameelia, 1660 Six, Londen in assche, 1666 Six, Medaalie, 1673 Six, Poësy, 1657 Six, Psalmen, 1674 Six, Psalmen, 1690 Six, Psalmen, 1758 Six, Staaten krygsloon, etc, 1665 J.S.V.C., Den Gestoorden Heemel [en] Op de Beededaagen. t'Amsterdam, by Jacob Lescailje, Boekverkooper op den Middeldam, 1674. [Tiele 7210]. [Gedichten no. [622] en no. [623]]. Den Hekel. Ghedruckt tot Rotterdam, by Ian Gerritsz vander Vlucht 1652. [Knuttel 7237]. [Gedicht no. [332]]. I.S.v.C, 'Gedichten, Ten tijde van het princelijk inhaal, en onthaal, van Mevrouwe Ameelia, Oudprincesse van Oranje, &c En Doorluchtigheeden van dat Huis, Van Anhalt en Nassouw, t'Amsterdam'. In: Amsterdamsche Vreugdtriomf e, 1660, p. 43-74. [Gedichten no. [611] tot en met no. [615]]. J.S.V.C., Londen in assche. t'Amsterdam, by Paulus Matthysz. in de Stoof-steegh, in 't Musyc-boek, gedrukt. [1666]. [Knuttel 9367]. [Gedicht no. [619]]. J.S.V.C., Medaalie der twee t^eeslaagen van den doorluchtigen heer Mi-chiel A. De Kuiter, L. Admiraal der vereenigde Needer landen, teegen de kooningen van Engeland, en Vrankryk. t'Amsterdam, by Paulus Matthysz. in de Stoof-steegh, in 't Musykboek, gedrukt. [1673]. [Tiele 6789]. [Gedicht no. [620]]. Poësy Van J. Six van Chandelier. Verdeelt in ses boeken, en eenige opschriften. Te Amsterdam, Voor Joost Pluimert, Boekverkooper, op den Dam, in Seneka. 1657. [kb 841 d 22 en andere exemplaren, vgl. hoofdstuk 1 van de inleiding]. Davids Psalmen, op de gewoonelikke wysen, gerymt door Joannes Six Van Chandelier, t'Amsterdam, Voor Jakob Lescalje, Boekverkooper, op den Dam, des jaars 1674. [kb 12 l 21]. Davids Psalmen, na de oorspronkelikke taaie, midsgaaders Heilige Ge-sangen, geheel op nooten, door Joannes Six van Chandelier gerymt. De tweede druk, seergrooteliks verbeetert. [...]. t'Amsterdam, by Abraham Wolfgang, boekverkooper by de beurs, in't jaar 1690. [kb 12 l 20]. Davids Psalmen, na de oorspronkelikke taaie, midsgaaders Heilige Ge-sangen, geheel op Nooten, door Joannes Six van Chandelier gerymt. De tweede druk, seer grooteliks verbeetert. [...]. Te Amsteldam, By Albert Van Der Kroe, in de korte Gasthuismolensteeg, in Laurens Koster, En Hermanus De Wit, op de hoek van de Molsteeg, aan de zyde van het Gen: Post-Comptoir. 1758. [kb 12 l 22]. J.S.V.C., Staaten krygsloon, degoude of deysere Kettingh [en] Op de Heldinnen van den Briel. [Zonder plaats en jaar]. [Petit 3437]. [Gedichten no. [616] en no. [617]]. Six, Voorwind, 1656 I.S.V.C, 'Voorwind, naa nieuw Batavie, [...]'. In: Klioos Kraam 1, 1656, p. 129-131. [Gedicht no. [374]]. Six, Vreughde-Zangen, 1648 Six, Vreughde-Zangen, 1649 Six, Zeegepilaar, 1673 J. Six, 1675 J. Six, 1893 R.C. Six, 1896 Van Slee, 1914 Sliggers, 1977 Smallegange, 1696 Snapper, 1959 Snoep, 1975 Spa, son histoire, 1853 Spartianus Van der Speck Obreen, 1864 Vreughde-Zangen Over den eeuwigen Vreede, Tusschen Spangien En de Vereenighde Nederlanden: Daar hy noch andere invallingen van den Rijmer, voor en ontrent 7 sluyten der selver Vreede [...]. t'Amstelre-dam, Voor Joost Hartgers, Boeck-verkooper in de Gast-huys-steegh, bezijden 't Stadt-huys, in de Boeck-winckel, Anno 1648. [Knuttel 5754]. [Vgl. de Toelichting bij no. [218]]. I.S.V.C., 'Vreughde-Zangen Over den Eeuwigen Vreede, [...]'. In: Olyf-Krans, 1649, p. 309-326. [Vgl. de Toelichting bij no. [218]]. J.S.V.C., Zeegepilaar, oover den vierden pee slag van den eedelen door-luchtigen heer Michiel A. De Ruiter, E. Admiraal der vereenigde Needer landen, teegen de kooningen van Engeland, en Vrankryk. [Zonder plaats en jaar]. [Knuttel 10818]. [Gedicht no. [621]]. Muiderberg. t'Amsterdam, By Jacob Lescailje, Boekverkoper op den Middeldam, in 't jaar 1675. [kb 1025 a 74 (2)]. J. Six, 'Iets over Rembrandt'. In: Oud Holland 11 (1893), p. 154-161. R.C. Six, 'Adelsdiploma der broeders Six van Chandelier, Ao 1617'. In: Maandblad van hetgenealoglsch-heraldiek genootschap 'De Nederlandsche Eeeuw' 14 (1896), 83-87. J.C. van Slee, De geschiedenis van het Socianisme in de Nederlanden. Haarlem, 1914. B. Sliggers, Meerminnen en meermannen van Duinkerke tot Sylt. Den Haag, [1977]. Nieuwe Cronyk Van Zeeland[...]. Door M. Smallegange. Tot Middelburg, By Joannes Meertens, Boekverkooper in de Gist-straet, en zyn mede te bekomen tot Amsterdam, by Abraham van Someren, Boekverkooper. 1696. [Reprint Vlissingen enz., 1976, vgl. Verkruijsse, 1983, p. 458]. F. Snapper, Oorlogsinvloeden op de overpeese handel van Holland ijji-IJ19. Amsterdam, 1959. [Proefschrift U. v. Amsterdam]. D.P. Snoep, Praal en propaganda. Triumfalia in de Noordelijke Nederlanden in de 16de en 17de eeuw. Alphen aan den Rijn, [1975]. Spa, son histoire, ses fontaines, ses monuments et ses environs. Spa, 1853. Scriptor es historiae Augustae. Translated by D. Magie. The Loeb classical library. 3 dln. H.A. van der Speek Obreen, Beschrijving van de timmerhoutsoorten, die in Europeesch Guiana wassen. Rotterdam, 1864. 877 Spieghel Der Ieucht, 1615 Spies, 1987 Staring, 1966 Statius Stephenson, 1978 Sternberg and Brayer, 1983 Stoett, 1931 Van Straaten, 1977 Strabo Strabo, 1549 Strabo, 1587 Strengholt, 1981 Suetonius Suicide Lexicon Van Sypesteyn, 1887 Tacitus Spieghel Der leucht, Ofte Cor te Cronijcke der Nederlantsche geschiedenissen [...]. Door een ware Lief-hebber des Vaderlants. Dese tweede Drue is by den Auteur oversien ende verbetert. Ghedruckt na de Co-pye van Amsterdam, By Herman Allertsz. Coster, 1615. [kb 28 c 38 1]. J. van den Vondel, Twee %eevaart-gedichten. Uitgegeven met inleiding en commentaar door M. Spies. Amsterdam etc., 1987. 2 dln. [Monumenta Literaria Neerlandica 111,1 en 111,2]. A. Staring, 'Portretten van Matthijs van de Merwede door Jan Jansz. Bronchorst'. In: Oud Holland 81 (1966), p. 191-193. Statius. Translated by J.H. Mozley. The Loeb classical library. 2 dln. D. Stephenson, The book of Colchester, a portrait of the town. Ches-ham, 1978. P.R. Sternberg and J.M. Brayer, 'Composite imaging: a new technique in bibliographic research'. In: The papers of the Bibliographical Society of America 77(1983),p. 431-445 ? G. A. Brederoo, Moortje. Uitgegeven en toegelicht door F. A. Stoett. Zutphen, 1931. E. van Straaten, Koud tot op het bot. De verbeelding van de winter in de zestiende en zeventiende eeuw in de Nederlanden. 's-Gravenhage, 1977. Strabo, Geography. Translated by H.L. Jones. The Loeb classical library. 8 dln. Strabonis De Situ Orbis Libri xvii. [...]. Basileae, Per Henri-chum Petri, An. 1549. Mense Augusto. [Editie Marcus Hopperus], [kb 62 c i]. Strabonis Rerum Geographicarum Libri xv 11. Isaacus Casaubonus re-censuit, [...]. Excudebat Eustathius Vignon Atrebat [Genevae], 1587. [kb 358 c 12]. L. Strengholt, 'Een dansje bij Rotgans en een kijkkast bij Huygens (Rotgans, Boerekermis, r. 1187; Huygens, Cometen-werck, r. 16)'. In: Ntg 74 (1981), p. 433-43 5- Suetonius. Translated by J.C. Rolfe. The Loeb classical library. 2 dln. Suidae Lexicon. Edidit A. Adler. Leipzig, 1928-1938. 5 dln. CA. van Sypesteyn, Het merkwaardig beleg van Ostende j Juli 1601-22 September 1604. 's-Gravenhage, 1887. Tacitus. Translated by M. Hutton, Wm. Peterson, CH. Moore a.o. Revised by R.M. Ogilvie, E.H. Warmington and M. Winter bottom. The Loeb classical library. 5 dln. 878 Tael- En Dicht-Kundige By-Dragen Taylor, 1865 Tengnagel, 1969 Theocritus Thieme-Becker Tibullus Tiele Timmers, 1947 Tot lering en vermaak, 1976 Tourn, 1988 Tydkor tingen, 1735 Uffenbach Unger, 1883 Unger, 1890 Unger, 1943 Valerius Maximus Tael- En Dicht-Kundige By-Dragen. Te Leyden, By Johannes Le Mair, 1760-1762. 2 dln. [kb 654 b 8]. The history of playing cards [...]. Ed. by E.S. Taylor a.o. London, 1865. [Reprint Rutland etc., 1973]. M.G. Tengnagel, Alle werken [...]. Ingel. en van aantek. voorz. d. J.J. Oversteegen. Amsterdam, 1969. The Greek bucolic poets. Theocritus, Bion, Moschus. Translated by J.M. Edmonds. The Loeb classical library. Allgemeines Lexlkon der bildenden Künstler von der Antike bis pur Gegenwart. Herausgegeben von U. Thieme und F. Becker. Leipzig, 1907-19 50. 37 dln. Zie onder Catullus. Bibliotheek van Nederlandsche pamfletten. Verzameling van F. Muller te Amsterdam. Naar tijdsorde gerangschikt en beschreven door P.A. Tiele. Amsterdam, 1858-1861. 3 dln. J.J.M. Timmers, Symboliek en iconograpbie der christelijke kunst. Roermond enz., 1947. Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde. Tot lering en vermaak. Betekenissen van Hollandse genrevoorstellingen uit de zeventiende eeuw. Amsterdam, 1976. [Catalogus van de tentoonstelling in het Rijksmuseum]. G. Tourn, De Waldenpen. De eerste protestanten en hun 800-ja-rige geschiedenis. [Vertaling: G. van Bruggen]. Franeker, [1988]. Vermakelyke Tydkortingen By het Gebruik Der Wateren Te Spa. [...]. Te Amsterdam By Petrus Mortier. 1735. 2 dln. [kb 30 f 37, 38]. Herrn Zacharias Conrad von Uffenbach Merfavürdige Reisen durch Niedersachsen Holland und Engelland. Frankfurt usw., 175 3-1754. 3 dln. [kb 200 j 6]. J.H.W. Unger, 'Mattheüs Gansneb Tengnagel' en 'Mattheüs Gansneb Tengnagel. Een nalezing'. In: Oud Holland 1 (1883), p. 195-225 en p. 311-313. J.H.W. Unger, 'Een spotvers op Geeraerdt Brandt'. In: Oud Holland* (1890), p. 18-22. W.S. Unger, De monumenten van Middelburg. Tweede, herz. druk. Maastricht, 1943. Cornelius Nepos, Quinte Curce, justin, Valere Maxime, Julius Ob sequens. Oeuvres completes avec la traduction en Francais. Pu-bliées sous la direction de M. Nisard. Paris, 1850. 879 Vangassen H. Vangassen, Geschiedenis van Ninove. Ninove, [1948-1959]. 2 dln. Vannérus, 1945 Varro Vande Venne, 1635 Verbael van Van Bevernlngk, 1725 Verdenius, 1946 Vergilius Vergilius, 1636 Verkrui jsse, 1983 Verkrui jsse, 1984 Verkuyl, 1974 Verkuyl, 1985 Verscheyde Nederduytsche Gedichten, 1651 Viau Visconti, 1937 J. Vannérus, 'Le nom de Spa'. In: Bulletin de la commission royale de toponymie et dialectologie 19 (1945), p. 41-72. Varro, De lingua latina. Translated by R.G. Kent. The Loeb classical library. 2 dln. Adr: vande Vennes Tafereel Van De Belacchende Werelt, [...]. In 's Graven-Hage, Gedruckt voor den Autheur, ende by hem ende de sijne te koop, op de Turf-Marct, inde drie Leer-Kon-sten. 1635. [kb 758 b 21]. Verhael Gehouden door de Heeren H. van Beverningk, W. Nleupoort, J. van de Perre, en A.P. Jonge stal, Als Gedeputeerden en Extraordi-naris Ambassadeurs [...] Aen De Republyck Van Engelandt. [...]. In 's Gravenhage, By Hendrick Scheurleer. 1725. [kb 107 c 63]. A. A. Verdenius, Studies over peventiende eeuws. Verspreide opstellen en aantekeningen. Amsterdam, 1946. Virgil. Translated by H.R. Fairclough. The Loeb classical library. 2 dln. Pub. Vergilii Maronis Bucollcorum, Eclogae x. Georgicorum Eibri nu. Aeneidos, Eibri xn. Et in ea, Mauri Servii Honoratl Grammatici Commentarii, [...]. Genevae, Apud Petrum & Iacobum Chouët. 1636. [kb 767 b 14]. P.J. Verkruijsse, Mattheüs Smallegange (1624-1710): Zeeuws historicus, genealoog en vertaler. Descriptieve persoonsbibliografie, met een verantwoording van de gevolgde methode van partiële interne collatie. With a summary in English. Nieuwkoop, 1983. [Proefschrift U. v. Amsterdam]. P.J. Verkruijsse, 'Antwoord aan Bert van Selm\ In: Dokumen-taal 13 (1984), p. 8-12. P.E.L. Verkuyl, 'Met Six van Chandelier in Veneti?. In: Ntg 67 (i974), P- 47-49- P.E.L. Verkuyl, 'Sphaera-leermiddelen en litteratuur'. In: Ntg 78(1985), p. 483-498- Verscheyde Nederduytsche Gedichten, Van Grotius, Hooft, Barlaeus, Huygens, Vondel en anderen. Versamelt door JV. JS. TVD. B. GP. CLB. t'Amsterdam, Voor Lodewyck Spillebout, Boeckver-kooper in de Kalverstraet, in d'Amsterdamsche Bibliotheeck, in't jaer 1651. [kb 841 e 32]. Th. de Viau, Oeuvrespoétiques. Edition critique avec introduction et commentaire par J. Streicher. Geneve etc., 1951-195 8. 3 dln. A. Visconti, S tor la di Milano. Milano, 1937. 880 Vitruvius Vlaming, 1730 Volkman Vondel, Po?y, 1682 Vos Vos, 1975 Vos, 1903 De Vrankrijker, 1947 De Vrankrijker, 1965 Vreughde-Zangen, 1648 De Vries, 1823 Wagenaar Wander, 1981 Warnsinck, 1940 Vitruvius, On architecture. Translated by F. Granger. The Loeb classical library. 2 dln. Arcadia van Sanna^arius [...], En het Leven des Dichters Door Pieter Vlaming. [...]. T'Amsterdam, By Adriaen Wor, en de Erv: van G. Onder de Linden 1730. [kb 843 d 12]. Reis-Boek Door Italiën, [...] Door DJ. Volkman. Nu ten dienste der Hollanderen uit het Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht, By J. Van Schoonhoven, & Comp. 1773-1774. 6 dln. [kb 571 e 38-43]. J. V. Vondels Poë^y Of Verscheide Gedichten, Op een nieu by een vergadert, en met veele ook voorheen nooit gedrukte dichten vermeerdert: Mitsgaders een aanleidinge ter Nederduitsche Dichtkunste en het Leven des Dichters. Te Franeker, Voor Leonard Strik, Boekverkooper, 1682. 3 dln. en een Aanhangsel in 2 bdn. [kb 759 e i]. Alle De Gedichten van den Poëet Jan Vos. Verzamelt en uitgegeven door J.L. t'Amsterdam, By Jacob Lescaille, Boekverkooper op de Middeldam, naast de Vismarkt, in 't jaar 1662 [en] 1671. 2 dln. [kb 232 n 29]. J. Vos, Toneelwerken. Aran en Titus, Oene, Medea. Uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door W.J.C. Buitendijk. Assen etc, 1975. G.J. Vos Az., Voor den spiegel der historie!! Amstels kerkelijk leven van de eerste jaren der vrijheid. Amsterdam, 1903. A.C.J. de Vrankrijker, Naerdincklant. Den Haag. [1947]. A.C. J. de Vrankrijker, De historie van de vesting Naarden. Bus-sum, [1965]. Zie onder Six, Vreughde-Zangen, 1648. J. de Vries, 'Iets over den dichter Joannes Six van Chandelier'. In: Magazijn voor wetenschappen, kunsten en letteren. Verzameld door N.G. van Kampen. Tweede deel. Eerste stuk. Amsterdam, 1823, p. 119-132. [Vgl. ook p. 133-162 aldaar]. Amsterdam, In Zyne Opkomst, Aanwas, Geschiedenissen, [...] Be-schreeven Door Jan Wagenaar [...]. Te Amsterdam, By Isaak Tiri-on [e.a.]. i76o[-i8o2]. Vier stukken. [Reprint Alphen aan den Rijn etc, 1971-1972]. Haagse huiden van Oranje. Vier eeuwen paleizen en huizen van de Oranjes in en om de Residentie. Samengesteld door P. Wander. Den Haag, 1981. [Tentoonstellingscatalogus Pulchri Studio]. J.C.M. Warnsinck, Van vlootvoogden en zeeslagen. Amsterdam, 1940. 881 Warnsinck, 1977 Watjen, 1909 wb Vondel Den Wegh naar het Spaa, 1655 Wegh-Wyser Vranckryck, 1647 Weijnen Wessely, 1865 Wheatley, 1891 Wilterdink, 1968 Van Winschooten, 1681 Wittop Koning, 1966 Worp, 1892 Worp, 1918 Van Woudenberg, 1956 Wybauw, Trait? J.C.M. Warnsinck, Drie ije-eeuwse admiraals. Piet Heyn, Witte de With, Jan Evertsen. Derde druk. Rotterdam, [1977]. H. Watjen, Die Niederldnder im Mittelmeergebiet %ur Zeit ihrer h?ch-sten Machtstellung. Berlin, 1909. [Abhandlungen zur Verkehrs-und Seegeschichte, Band 11]. De werken van Vondel. Volledige en geïllustreerde tekstuitgave door J.F.M. Sterck, H.W.E. Moller e.a. Amsterdam, 1927-1940. 10 dln. en een register. Den Wegh naar het Spaa: Manier e van leven aldaar, 't gebruik ende kracht van die Wateren. Gedrukt tot Haarlem, By Pieter Caste-lein, op de Markt. Ao. 1655. [ub Amsterdam 663 j 7]. Wegh-Wyser, Vertoonende De besonderste vremde vermaecklijckheden die in 7 Reysen door Vranckryck en eenige aengrensende Landen te sien %ijn. Tot nut van al die gheneghen %ijn om die Landtschappen te besich-tighen. t'Amstelredam, By Nicolaes van Ravesteyn, Op S. An-thonis Marckt, 1647. [Gem. B Rotterdam 1367 g i]. A. Weijnen, Zeventiende-eeuw se taal. Vijfde druk. Zutphen, z.j. J.E. Wessely, Wallerant Vaillant. Verzeichnis seiner Kupfer-stiche und Schabkunstblatter. Wien, 1865. H.B. Wheatley, London past and present. A dictionary of its history, associations, and traditions. London, 1891. 3 dln. [Reprint Detroit, 1968]. J.B. Wilterdink, 'Huygens als navolger van John Owen'. In: tntl 84(1968), p. 53-92. W. a Winschootens Seeman: Behelsende Een grondige uitlegging van de Neederlandse Konst, en Spreekwoorden, voor soo veel die uit de Seevaart sijn ontleend, [...]. Gedrukt Te Leiden. Bij Johannes De Vivie, Boekverkooper, woonende aan 't Plein van 's Graavenstein, 1681. [kb 187 n 18]. D.A. Wittop Koning, De oude apotheek. Delft, 1966. Woordenboek der Nederlandsche taal. Bew. door M. de Vries, L. A. te Winkel e.a. 's-Gravenhage enz., 1882-.......dln. J.A. Worp, De invloed van Seneca's treurspelen op ons tooneel. Amsterdam, 1892. [Reprint Utrecht, 1977]. Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade uitgegeven door J.A. Worp, 's-Gravenhage, 1918. G. van Woudenberg, 'Een sonnet van Joannes Six van Chandelier geïnspireerd door een motief uit Ariosto's Orlando FuriosoT In: N/g49 (1956), p. 81-83. R. Wybauw, Trait?des eaux de Spa et guide de Ntranger. Précéd?d'une notice historique par A. Body. Spa. z.j. 882 Wybauw, 1902 R. Wybauw, De badplaats Spa, hare staalbronnen en baden [...]. Met een voorwoord van M. Denekamp. Amsterdam, 1902. Zedler Grosses vollstandiges Universal-Lexicon Aller Wissenschaften und Kunste, [...]. Halle und Leipzig, Verlegts Johann Heinrich Zedler, Anno 1732 [-1754]. 64 banden en 4 supplementbanden. [Reprint Graz, 1961-1964]. Zeiler, 1971 H. Zeiler, 'Befund und Deutung. Interpretation und Dokumen- tation als Ziel und Methode der Edition'. In: Texte und Varianten. Probleme ihrer Edition und Interpretation. Herausgegeben von G. Martens und H. Zeiler. München, [1971], p. 45-89. Zwitser, 1981 H.L. Zwitser, 'Delft als militaire stad'. In: De stad Delft. Cul- tuur en maatschappij van 1572 tot 1667. Onder redactie van I.V.T. Spaanderen R.-A. Leeuw. Delft, [1981], p. 15-17. Register van namen Alleen de namen die in de teksten, de inleiding en de commentaar genoemd worden, zijn hier opgenomen. De namen uit de Lijst van geraadpleegde werken zijn buiten beschouwing gelaten, met uitzondering van de namen van bijbelboeken en Klassieke au teurs. Ook de namen van enkele contemporaine auteurs naar wie verwezen wordt in de commentaar (zoals Cats en Vondel), zijn in dit Register opgenomen. Aa, de, A i, p. 660; 11, p. 680 Aalst 11, p. 251, 653, 735 Aalst, J. van, van Aelst 1, p. 483; 11, p. 134, 512 Aaron, Aron 1, p. 211, 5 34, 65 5; 11, p. 675 Aartszee 1, p. 135 A.B. i,p. 772; 11, p. 770 Abcoude, Abkou i,p. 114 Abdij toren (Middelburg) 11, p. 328 Abeels, Joannes 1, p. 296; 11, p. 257, 3?, 783 Abeels, Jonas 11, p. 309 Abel 1, p. 86, 681, 839; 11, p. 813 Abimelech 11, p. 718 Abraham, Abram 1, p. 529, 709; 11, p. 478, 718 Abrahams Offerande (schip) 11, p. 145 Absalom 11, p. 575 Abydos, Abyden 1, p. 12; 11, p. 9 Academisch ziekenhuis (Leiden) 11, p. 676 Accademia (Veneti? 11, p. 142 Achaea, Achaje 1, p. 62; 11, p. 59 Achilles, Achil 1, p. 469; 11, p. 235, 495 Acte van Navigatie n, p. 621 Adam 1^.50,63,432,465,612,682, 831, 843; 11, p. 43, 59, 457, 492, 7"> 782, 807, 813, 816, 818 Admiraal (tulp) 11, p. 645 Admiraal van Brabant (tulp) 11, p. 297 Admiraliteit (Amsterdam) 1, p. 564; 11, p. 527, 587, 595, 834, 838, 840 Admiraliteit van de Maas (of: van Rotterdam) 11, p. 607, 630, 834, 838, 840 Admiraliteit van Zeeland 11, p. 838, 840 Adonis, Adoon, Adoonis 1, p. 9, 582; 11, p. 7, 272, 612 Adrianus vi, Adriaan 1, p. 212, 472; 11, p. 227, 497 Adriatische zee, Adria 1, p. 226, 449; 11 p. 137, 146, 244, 479, 486, 494, 513 Aeacus 11, p. 262 Aèdon, Edon 1, p. 223; 11, p. 241 Aegeïsche zee 11, p. 112, 144, 617, 775 Aegina 1, p. 247; 11, p. 262 Aelianus 11, p. 537 Aelius Spartianus 11, p. 730 Aeneas 11^.120,153-155,430,472, 624 Aeolia 11, p. 427, 743 Aeolus, Eolus, Eool enz. 1, p. 95, 403, 742; 11, p. 94, 425,427, 743 Aesculapius, Eskulaap 1, p. 320, 333, 5 54; n, p. 333-335, 345, 579, 672 Aesopus, Esopus 1, p. 86, 841; 11, p. 85 814 Afrika, Afrikanen, Afryken enz. 1, p. 59, 103, 135, 613; 11, p. 77, 133, 331 453,455,496, 516, 556, 610, 658, 774, 834 Afrodite 11, p. 59, 454 Agamemnon 11, p. 518 Aganippe, Aganippedes 1, p. 515; 11, P- 541 Agathokles van Syracuse 11, p. 748 Aglaia, Aglai 1, p. 519; 11, p. 545 Agnes n, p. 121 Agneta, Agneeta 1, p. 515; 11, p. 541 Agnietenkapel (Amsterdam) 11, p. 314, 541 Agrippa, Agrip 1, p. 215; 11, p. 230 Agrippina 11, p. 466, 778 Ahasverus, Ahasueer 1, p. 701; 11, p. 202, 711 Aitzema, L. van 11, p. 563-565, 583 A.K. 1, p. 316; 11, p. 329 Aken i, p. 167, 189, 784, 785; 11, p. xxxix, xliv, 89, 180, 205, 243, 478, 778-780 Aktaion, Acteon 1, p. 292; 11, p. 306 Alandseilanden, Aland 11, p. 102 Alba zie: Alva Albaicin, Albaisyn (Granada) 1, p. 60; n,p- 57 Albano, Albaan, Albaanen 1, p. 242, 445, 467, 610; 11, p. 259, 476, 494, 635 Albertine Agnes, van Oranje 11, p. 823 Albion 11, p. 416, 623 Alcaeus (dichter) 1, p. 599; 11, p. 267, 627, 643 Alcaeus (grootvader van Herakles) 11, p. 2, 140, 430, 638 Alcaeus (uitvinder van blijspel en tragedie) 1, p. 599; 11, p. 627 Alcala de Henares 11, p. 427 Alcazar (Madrid) 11, p. 441, 45 2 Alcestis 11, p. 596 Alciatus 11, p. 272, 392 Alcides, Alciden 1, p. 4, 133, 406, 613; 11, p. 2, 140,43?Alcman, Alkman 1, p. 599; 11, p. 627 Alcyone 11, p. 241, 505 Aldobrandini, villa (Frascati) 11, p. 194 Alecto, Alekto 1, p. 519; 11, p. 547 Aleppo, Alep 1, p. 171; 11, p. 186 Alexander in 1, p. 715; 11, p. 723 Alexander vu 1, p. 715; 11, p. 723, 787 Alexander de Grote 1, p. 7, 363, 438, 569; 11, p. 5, 259, 374., 376, 385, 394, 442, 468, 469, 471, 545, 599, 685, 702 Alexander Magnus (tulp) 11, p. 297, 646 Alexandretta, Alexandrette 1, p. 500; 11, P- 524 Alexandri? Alexandrye enz. 1, p. 55, 559; 11,p. 13, 51, 545, 7i6 Algardi, A. n, p. 5 53 Algerije, Algiers 1, p. 636; 11, p. 656 Alhama de Granada 1, p. 65 3; 11, p. 674 Alhambra 1, p. 60; 11, p. 56, 57 Alicante, Alikante 1, p. 431, 435; 11, p. xxxvii, 203, 464, 465 Alkala 1, p. 402 Alkmaar 1, p. 197; 11, p. 214, 617 Allen, Th., van Finchley, Middlesex 11, P- 747 Allerheiligenvloed i,p. 25 3; 11, p. 268 Alleyn, Th., Allen, T. Alein 1, p. 746; 11, p. xxxix, 747-749 Alpen 1, p. 308, 359, 476; 11, p. 50, 86, 130, 499, 503, 525 Alte Pinakothek (München) 11, p. 113 Alteren, P. van, heer van Jaarsveld 1, p. 564; 11, p. 595 Alva, Alba, Dukdalf, Alve 1, p. 3, 92, 360, 451, 5 51, 593, 742; 11, p. 1,9? 205, 369, 371, 393, 48i, 576, 577, 618, 621, 743 Alvarez, P., Pacheco, Pachieco 11, P- 743 Amalekieten, Amelek 1, p. 211; 11, p. 226 Amalia van Solms, Ameelia, Amelye enz. 1, p. 859, 860, 862, 864, 866, 868; 11, p. xliv, 823, 828-831 Amaryllis, Amaril 1, p. 79, 313; 11, P- 77, 327 Amasis, van Egypte 11, p. 799 Amazonen, Amasoonen enz. 1, p. 370, 416, 870; 11, p. 388, 390, 441, 795 Ambiorix 11, p. 192 Ambrose, G. 11, p. 541 Ambrosiana, Biblioteca (Milaan) 11, p. 503 Ambrosiana, Pinacoteca (Milaan) 11, p. 503 S. Ambrosio-basiliek (Milaan) 11, p. 467 St. Ambrosius 11, p. 723 Amerika 11, p. xvi, 77, 98, 45 3, 783, 784 Amersfoort 11^.342,483 Ammonieten 11, p. 237 Ammonius Saccas 11, p. 545 Amphiaraüs, Amfiaraus 1, p. 106; 11, p. 105, 106 Amphion, Amfion 1, p. 299; 11, p. 127, 312, 537 Amstel, Emster, Amstelaar enz. passim Amstel, J. van 11, p. 145 Amstelstation 11, p. 121 Amstelveen 11, p. 105, 116 Amstelveense weg 11, p. 105 Amsterdam passim Amyclae, Amiklis 1, p. 538; 11, p. 564 Amyntas, Amint 1, p. 46; 11, p. 41 Anacreon, Anakreon i, p. 511; 11, p. 340, 538 Anatomisch-Pathologisch Laboratorium (Leiden) 11, p. 676 Anchises 1, p. 117; n, p. 472 Andalusia 1, p. 57; 11, p. 53 Andalusiër (paard) 11, p. 442 Andes 1, p. 465; 11, p. 492 St. Andries (fort) 11, p. 635 Androclus 11, p. 555 Angelisen 11, p. 601 Angelkot, H. 11, p. 843 Angelot, Engelot 1, p. 225; 11, p. 242 Angeneete 1, p. 301 Angerona 1, p. 538; 11, p. 564 Angers, Angiers, Angier 1, p. 54, 5 5, 73, 430; 11, p. xxxvi, xxxvii, 29, 47- 50,70,417,460 Anhalt, Johan Georg van 1, p. 859, 864, 865; 11, p. 823, 828, 829 Anian 1, p. 640 Anianus, Amianus, Ammiaan 1, p. 707; 11, p. 716 Anjou 1, p. 124, 396; 11, p. 129, 418 Anklitzen, C, 'Arklitsen' 1, p. 569; 11, p. 601, 602 Anna van Oostenrijk 11, p. 415, 416 Anslo, R. i,p. 82, 357,438,439,453, 621, 793, 794; II, p. XXXVII, XLIII, 17, 80, 27O, 366, 468, 469, 47I, 481-483, 534, 539, 643, 784-789 Antenor 1, p. 126, 759; 11, p. 131, 758 St. Anthoniespoort, Teunispoort (Amsterdam) 1, p. 117,11, p. 120 Antigonos, Antigoon 1, p. 439,11, p. 471 Antikrist i,p. 416 Antonides van der Goes, J. 11, p. 603 Antonius, Marcus, Antoon 1, p. 247; 11, p. 262, 646 Antwerpen 11, p. 249, 445, 757 Anubis 11, p. 233 Anusim 11, p. 462 Apelles, Apel 1, p. 44, 51, 206, 439, 569; 11, p. 40, 44, 221, 471, 599, 602 Apennijnen, Apennyn, Apenninus 1, p. 477, 520, 622; 11, p. 506, 547, 785 Apicius, C, Apiciaanen 1, p. 170, 242; 11, p. 184, 259 Apollo, Apol, Phoebus, Febus enz. 1, p. 4, 26, 32, 38, 54, 56, 74, 102, 144, 155, 167, 179, 215, 219, 220, 224, 275, 3?> 333, 343, 389> 396> 4i3> 4", 4*3, 459, 490, 500, 512, 517, 518, 554, 555, 617, 644, 650, 651, 687-689, 726, 733, 754; 11, p. 5, 22, 28, 33, 34, 47, 52, 71, 72, 98, 99, 154, 166, 195, 196, 231, 234, 236, 237, 242, 288, 322, 345, 352, 360, 412, 420, 431, 433, 438, 449, 450, 487, 518, 520, 524, 529, 537, 539-541, 543, 544, 579, 580, 612, 640, 664, 699, 700, 712, 731, 754, 761 Apollonius van Rhodos 11, p. 361 Appelboom 11, p. 588 Apulia 11, p. 642 Aquisgranum 11, p. 778 Arabi? Arabieren, Arabierster enz. 1, p. 183, 302, 346, 410, 428, 829; 11, p. 112, 316, 355,429 Archief van het dep. Loiret 11, p. 754 Archipelagus 1, p. 145 Archiv-Ausgabe 11, p. xix Archytas, Architas 1, p. 5 38; 11, p. 565 Ardennen 1, p. 163, 174, 178, 186, 200; 11, p. 173, 202, 203, 217 Arentse, A. 11, p. 707, 710, 718, 719 Arentse Westdorp, C, Aarendsen 1, p. 699; 11, p. 707, 709, 714 Aretino, P., Aretijn 11, p. 809 Argivi, Argivisch 1, p. 515; 11, p. 542 Argonauten 11, p. 225, 282, 361, 517, 794 Argos, Argoolsch 1, p. 57; 11, p. 542 Argus, Argos 1, p. 72, 247, 557, 836; 11, p. 262, 584, 811 Ariadne 11, p. 271 Arianen 11, p. 426 Aries (teken van de dierenriem) 11, p. 712 Arion 11, p. 312, 420, 422 Ariosto 11, p. 10, 11 Ariphron Sicionius 11, p. 333 Aristarchus van Samothrake, Aristarch i,p. 644; 11, p. 665 Aristophanes 11, p. 100, 121 Aristoteles, Aristotles 1, p. 519, 549; 11, p. 218, 259, 545, 565, 574 Armada n, p. 2, 3, 94, 148, 277, 375, 587, 589, 610, 631, 656, 746, 832 Armeni? 1, p. 104; 11, p. 102 Armen-kinderen-Werkhuis (Amsterdam) 11, p. 806 Arminius, Arminianen, Arremyn 1, p. 215; 11, p. 230 Arnemuiden, Armuide 1, p. 119; 11, p. 124 Arno, Arnus, Arn 1, p. 70, 73, 127, 479; 11, p. 67, 70, 133, 508 Arragon 1, p. 262, 409, 417; 11, p. 371, 375, 577 Arsenale (Veneti? 1, p. 129; 11, p. 135 Artemis 11, p. 306, 5 37 Artemisia 1, p. 312; 11, p. 325 Artes liberales 11, p. 752 Ascanius, Askaansch 1, p. 406; 11, p. 430, 472 Askani? Askanje 1, p. 864; 11, p. 828 Asklepeion 11, p. 199, 519 Asklepius 11, p. 199, 333, 438, 518, 519 Asselijn, J. 11, p. 509 Assyri? Assirie 1, p. 633; 11, p. 34, 654 Asterie 1, p. 132; 11, p. 139, 140 Astrea, Astre 1, p. 309, 854; 11, p. 322, 821 Astyoche 11, p. 235 Atalanta 1, p. 322; 11, p. 336 Athenaeus 11, p. 7 Athene, Atheners, Atheen 1, p. 55, 128, 294, 572, 644, 690; 11, p. 50, 121, 152, 248, 258, 308, 350, 538, 627, 664, 702, 716 Athene zie: Pallas Atheneum Illustre, 't Doorluchtigh school (Amsterdam) 1, p. 668; 11, p. 264, 314, 350, 498, 559, 570, 573, 685, 751, 752 Athos 1, p. 587 Atlantische oceaan 11, p. 276, 459 Atlas, Atelas i,p. 315,425, 543, 857; 11, p. 329,453, 824 Atlas van Stolk, Stichting 11, p. 303, 305, 720 Atreus 1, p. 291 Attica, Attisch 1, p. 223; 11, p. 538 Atticus 11, p. 461 Attila, de Hun 1, p. 592; 11, p. 621 Aufidus, Aufider 1, p. 620; 11, p. 642 Augsburgh 1, p. 130 Augustijn, Mr. 11, p. 207 Augustinus 11, p. 487, 604, 702, 839 Augustus, Augusten enz. 1, p. 420, 858; 11, p. 374, 388, 392, 400, 636, 724, 824 Aurelius, Marcus, Aureel 1, p. 130; 11, P- 137 Aurora, Auroor 1, p. 101, 340, 409; 11, p. 98, 130, 433 Ausonia, Ausoon, Auson enz. 1, p. 41, 93, 299, 382, 515, 5 38, 580; 11, p. 37, 313, 407, 408, 542, 564 Auster 11, p. 597 Ave Maria, Ave 1, p. 521; 11, p. 549 Avenue du Cimetière (Spa) 11, p. 209 Avercamp, Hendrik 11, p. 118, 123 Averno, Lago d', Avernus lacus 1, p. 144; 11, p. 154, 15 5 Avicenna, Ibn Sina, Avicen 1, p. 521; 11, p. 548, 549 Ay, Ai 1, p. 171; 11, p. 185 Ayscue, G., Aisku 1, p. 55 8; 11, p. 94, 581, 586, 834 Azi? Asien, Asia enz. 1, p. 71, 135, 778; 11, p. 19, 68, 77, 144, 364, 453, 545, 774 Azoren 11, p. 800 Baal 11, p. 65, 270, 562, 780 Baard, H. 1, p. 35 5, 357, 358; 11, p. 363, 364,417, 487 Babel 1, p. 86, 94, 157, 212, 321, 419, 786; 11, p. 93, 227, 228, 334, 500, 780 Babylon 11, p. 169, 654 Bacchanten, Bacchae, Bachaas 1, p. 282, 355,636; 11, p. 241, 363,656 Bacchus, Bachus 1, p. 75, 181, 251, 294, 475, 540, 576, 636; 11, p. 72, 138, 197, 267, 363, 405, 476, 606, 607, 656, 785 Bacharach, Basarax enz. 1, p. 380, 540, 636; 11, p. 405, 566,656 Backer, de 11, p. 473 Backer, C, Bakker 1, p. 543; 11, p. 5 68- 570 Backer, W., Bakker 1, p. 5 34, 543; 11, p. 559, 560, 568, 570 Baert, J. 11, p. 363,417 Baësa n, p. 90 Baetis, Betis 1, p. 72, 428, 479; 11, p. 69, 456, 508 Baiae, Bajen, Baijen 1, p. 144, 765; 11, p. 154, 764 Bakker, H. 1, p. 441; 11, p. 472 Balasore 11, p. 280 Balde, A. 1, p. 757; 11, p. 757 Balde, J. 11, p. 757 Baldus de Ubaldis 1, p. 644, 696; 11, p. 665, 708 Baltasar Carlos 11, p. 34, 36, 432 Balthazar 11, p. 90 Baltische landen 11, p. 33, 300 Bamberg 11, p. 509 Bamboots, Bamboccio (bentnaam) 11, p. 508 Banckert, A., Bankert, Banker 1, p. 558, 878; 11, p. 587, 626, 838, 840 Banningh Cocq, F., Kok 1, p. 622, 624; 11, p. 644 Bafio fuerte (Alhama de Granada) 11, p. 675 Banqueting Hall, Bankethuis (Londen) i, p. 291; 11, p. 306 Barbaaren, Barbaarisch i,p. 178, 188, 221, 375, 393 Barbados 1, p. 108; 11, p. 108, 109 St. Barbara 11, p. 505 Barbarossa 11, p. 644 Barcas, Hamilcar bijgenaamd, Barcha 1, p. 580; 11, p. 610 Barcelona, Barceloone 1, p. 400; 11, P- 423 Barilla, Barilje 1, p. 43 3; 11, p. 463 Barine 1, p. 132; 11, p. 139 Barisart, la Source de, Barissaar 1, p. 188; 11, p. 203 Barlaeus, C, K. van Baarle, Van Baarel enz. 1, p. 77, 280, 512, 548; 11, p. xliv, 75, 293, 402, 539, 567, 573, 574 Barneveld 1, p. 559 St. Bartel 1, p. 127 Barthema zie: Vartomannus St. Bartholomeüs 11, p. 482 S. Bartolomeo (Veneti? 11, p. 133 Bartolus de Saxoferrato, Bartel 1, p. 644, 696; 11, p. 665, 708 Bas, A. 1, p. 645; 11, p. 666 Basel, Baseler 1, p. 128, 810; 11, p. 133, 796 Basistekst 11, p. xiv, xvii Bassa, Bas 1, p. 778, 779; 11, p. 774, 775 Bassara 1, p. 380; 11, p. 405 Bassarides 11, p. 405 Basserode, A. van, van Baseroode 1, p. 247, 248; 11, p. 261-264, 657 Bassianus 11, p. 240 Batavia, nieuw Batavie enz. 1, p. 267, 627, 639, 640; 11, p. xxxvi, 280, 649, 657, 658, 660, 661 Batavia, Bataafsch enz. (Nederland) 1, p. 136, 382, 406 Batavieren, Bataavers enz. 1, p. 138, 143, 267, 382, 583, 605, 606, 612, 621, 779, 825, 873, 880; 11, p. 2, 146, 368, 407, 408, 636, 638, 643, 644, 649, 835 Bato 1, p. 4, 139, 359, 382, 639, 677; 11, p. 368, 370, 408, 636 Battestin, M.C. 11, p. xxi Baudringien, D., Baudringeen 1, p. 542; 11, p. xLii, 567 Bavière, E. de 11, p. 217 Bayonne, Bajoon 1, p. 395, 428, 429; 11, p. xxxvii, 29, 417, 455, 459 Beaune 1, p. 171; 11, p. 185 Beccafumi, D., Bekkafurn 1, p. 476; 11, p. 504 Beckx, S., Bex 1, p. 259; 11, p. 273, 274 Bedfordshire 11, p. 689 Beëlzebul 1, p. 392; 11, p. 415 Beemster, de 1, p. 281, 290; 11, p. 293, 303 Beer, Grote en Kleine 1, p. 249; 11, p. 167, 265 Behemoth 1, p. 583 Beieren, Beijerland 1, p. 359; 11, p. 367 Belhai (Spa) 1, p. 177, 182; 11, p. 191, 198 Bellerofon 1, p. 10; 11, p. 7 Belsazar, Beltsazar 1, p. 719; 11, p. 561, 726 Belt 1, p. 271 Bengalen, Bengaal 1, p. 641; 11, p. xxxvi, 280, 661 Bentheim, Bentem 1, p. 274; 11, p. 287 Bentvogels, Bend i, p. 474; 11, p. xxxvii, 473, 500, 508, 509, 759, 786 Berg, (L.) van den 1, p. 746; 11, p. 747, 748 Bergerak 1, p. 827 Bering, V., Beringstraat 11, p. 659 Berlagebrug 11, p. 122 Berlijn 1, p. 182; 11, p. 199 Bernart, A. 11, p. 497 Bernini 11, p. 553 Besar 1, p. 792 Bethaniënklooster (Amsterdam) 11, p. 541 Bethesda 1, p. 573; 11, p. 604 Bethlehem, Bethlem, Betlehem 1, p. 22, 64, 220, 270, 800; 11, p. 83 Beurs (Amsterdam) 1, p. 72, 107, 303, 543, 588, 602, 745; 11, p. 16, 107, 381, 382, 747 Beurs (Londen) 1, p. 874 Beurs (Veneti? 1, p. 127, 367 Beveren, K. van 11, p. 626 Beverwijck, J. van 11, p. 109, 333 Beverwijk, Wyker enz. 1, p. 305, 310, 582, 605, 651; 11, p. xxxvn, 318, 323, 517, 613, 631, 671, 672 Bias 1, p. 817; 11, p. 799 Bibarrambla zie: Puerta Bibarrambla Bibliotheca Heemstediana 11, p. 583 Bibliothèque Nationale (Parij s) 11, p. XIII Bicker, familie, Bikkers 1, p. 469, 517, 672; 11, p. 315, 496, 526, 616, 686, 687 Bicker, A., Bikker, heer van Engelenburg i, p. 502, 503; 11, p. 315, 382, 494, 526, 527, 543, 590, 687 Bicker, C, K. Bikker, heer van Zwie-ten 1, p. 622, 624, 672; 11, p. 315, 494, 588, 590, 644, 686-688 Bicker, G., Bikker 1, p. 301; 11, p. 314- 316 Bicker, J., Bikker 1, p. 586, 587, 696; 11, p. 616, 617, 687, 707 Bicker, W. 11, p. 707 Bidasoa 11, p. 423 Bidloo, L. 11, p. XLii, 788 Bie, A. de 1, p. 668; 11, p. 166, 685 Bielefeld 11, p. 323 Bierens, J.B. 11, p. 780 Bijenkorf (Amsterdam) 11, p. 532 Binet, CI. 11, p. 490 Bingen 11, p. 683 Bion 1, p. 599; 11, p. 627 Birma 11, p. 256 Biron, Ch. de Gontaut, hertog van 1, p. 291; 11, p. 305 Bisnagar 1, p. 274; 11, p. 287 Bistonen 1, p. 779; 11, p. 774 Blaauwbrug (Amsterdam) 11, p. 120, 123,441 Blaeu, J. 11, p. 311 Blaeu, W.J., Blaauw 1, p. 83$; 11, p. 166, 810 Blake, R., Blaake, Blaak 1, p. 142, 557, 558, 578; 11, p. 94, 152, 522, 580, 581, 585-587, 607, 611, 667 Bunkert, Hoge Blinkert, (Witte) Blink I, p. 331; 11, p. 342 Bloedraad 11, p. 621 Blok (Jan, Joost, Joris of Simon) 1, p. 571; 11, p. 602 Blokhuizen (Amsterdam) 1, p. 827; 11, p. 805 Bion, M. le 11, p. 81, 567 Blondel, D. 1, p. 472; 11, p. 498 Blue squadron, the 11, p. 148, 608, 834, 841 Boabdil zie: Chico Bock, H. 11, p. 133 Boeck-winckel, de (winkel) 11, p. 386 Boel, familie 11, p. 655 Boel, Ch., K. Boele 1, p. 634; 11, p. 654 Bogaert, G. 11, p. 330, 331 Bogaert, J.W. 11, p. 330, 331 Bogaert, P. 11, p. 330, 331 Bohemen, Beemen 1, p. 218; 11, p. 93, 129, 234, 638 Bol, Ferdinand 11, p. 839 Bologna, Bolonjees enz. 1, p. 124, 477; II, p. 68, 129, 506 Bolzano, Bolsaan 1, p. 478; 11, p. 507 Bondius 11, p. 234 Boogaerd, W. 1, p. 191, 235; 11, p. 252 Boom, C, K. 1, p. 635; 11, p. 65 5 Boomendwarssloot, Kornelis, Booms- dwarssloot (Amsterdam) 1, p. 682; 11, p. 696 Boonaert(s), A., Boonaards i, p. 734; 11, p. 653,654, 735 Bordeaux, Bordeeusch 1, p. 839; 11, p. 813 Borgo (Rome) 11, p. 471 Bormans, S. 11, p. 843 Borsenburgh 11, p. 122 Borssenburgplein (Amsterdam) 11, p. 122 Bosch, Jeroen 11, p. 415 Boshuis, Bushuis, Boschhuis (Amsterdam) 1, p. 639, 792; 11, p. 659, 783 Both, A., Bot 1, p. 479; 11, p. 508 Both, J., Bot i, p. 479; n> P- 508, 509 Botnische golf 11, p. 102 Boulogne-sur-Mer, Bolonje i,p. 578; 11, p. 609 Bourgogne 11, p. 185 Bourgsdorff, Bourghdorp 1, p. 182; 11, p. 195, 196, 198, 199 Boxhorn, M.Z. van 11, p. xxxn, 312, 743 Bra, A. de 1, p. 296; 11, p. 309, 783 Bra, I. de 1, p. 792; 11, p. 309, 783 Braband 1, p. 200 Braijne, J.P. 11, p. 593 Brandenburg 1, p. 179, 864; 11, p. 194, 199, 527, 773, 828, 842 Brandt, G., Brand (junior) 1, p. 19, 20, 357, 510, 512, 513; 11, p. xLiii, 17-19, 7i, 535, 5 36, 539, 649, 800 Brandt, G., Brand (senior) 1, p. 19; 11, p. 16, 17, 539 Brasschaat 11, p. 515 Braunius, J. 11, p. xiii Brazili? Brasil, Brasiljaansch enz. 1, p. 189, 231, 253, 376, 509, 585, 802; 11, p. XLiii, 205, 269, 287, 302, 358, 380, 398,402, 478, 523, 528, 534, 574,615, 835 Breda, Barony 1, p. 191, 610, 867; 11, p. 207, 635, 830 Bredero, G.A. 11, p. xxvi, 786 Breine, J. (junior) 1, p. 562, 563; 11, P- 593-595 Breine, J. (senior) 1, p. 286, 287, 562, 563, 625; 11, p. 21, 70, 71, 300, 593, 594, 647, 648 Bremen 11, p. 583, 584 Brenner, Brander 1, p. 478; 11, p. 507 Brenta, Brent 1, p. 186; 11, p. 202, 509 Brera, Pinacoteca di (Milaan) 11, p. 503 Bretagne, Britanje 1, p. 395; 11, p. 417 Den Briel, Brielenaar enz. 1, p. 359, 605, 870; 11, p. 368, 370, 631, 831-833 Brielse gat, het 11, p. 588 Briseis 1, p. 219; 11, p. 235 British Museum, the (Londen) 11, p. 305 Broekhuizen, Joan van 11, p. 49 Bromius 1, p. 445; 11, p. 476 Brömsebro, verdrag van 11, p. 527 Bronchorst, J.J. van, Bronkhorst 1, p. 45 3; 11, p. 481-483 Brouwer, E. 1, p. 327, 328; 11, p. 273, 338, 340 Brouwers, F.G. 11, p. 100 Brugge 1, p. 170 Brune, J. de (de jonge) 11, p. 208, 708 Brune, J. de (de oudere) 11, p. 514 Brunswijk 11, p. 105 Brussel 1, p. 92, 733; 11, p. xxxv, 205, 209, 618, 736 Bucentauro 11, p. 137 Bucephala 11, p. 385 Bucephalos, Bucefaal 1, p. 369; 11, p. 385 Buchlerus, J. 11, p. 213 Buen Retiro (Madrid) 11, p. 34, 426, 441, 450 Buitengasthuis (Amsterdam) 11, p. 516 Bulbak 1, p. 625 Burcht, Roomerburght (Leiden) 1, p. 644; 11, p. 664 Burgerweeshuis (Amsterdam) 11, p. 578 Burgunder 11, p. 190 Bussumervaart 11, p. 341 Byzantium 11, p. 367 Cadiz, Kadix 1, p. 419; 11, p. xxxvn, 33,46, 53, 55,445,454-456 Caen 11, p. 574 Caesar, Julius, Cesar 1, p. 234, 363, 691; 11, p. 191, 192, 252, 374, 378, 703 Cairo, Kairo, Alkairo 1, p. 519, 692, 8i5;n,p. 545 Calabria 11, p. 294 Calais, Nauw van 11, p. 608 Calderon, P. 11, p. 447, 45 3 Caledonia, Kaledonisch ryk i, p. 576; 11, p. 606 Caligula 11, p. 22 Calkoen, I.J. 11, p. 88 Calle de Alcala (Madrid) 11, p. 426 Callimachus, Kallimach (beeldhouwer) 1, p. 31; 11, p. 335 Callimachus (dichter) 11, p. 335 Calpurnia 11, p. 252 Calvijn, J., Kalvyn, Kalvyners 1, p. 432, 729; 11, p. 463, 733 Calydonia 11, p. 606 Cambio, Arnolfo di 11, p. 474 Camoens 11, p. 450 Campania, Campani? Kampanje enz. 1, p. 85, 475; 11, p. 84, 267, 476, 502 Campanile (Veneti? 11, p. 130, 131 Campen, Jacob van 11, p. 631 Campo San Bartolomeo (Veneti? 11, P- 134 Campo San Giacomo di Rialto (Veneti? 11, p. 132 Campus Martius (Rome) 11, p. 287 Canal Grande (Veneti? 11, p. 130-132 Canale della Giudecca (Veneti? 11, P- 135 Canale di San Marco (Veneti? 11, p. 131 Canarische eilanden 11, p. 280 Canidia, Kanidie 1, p. 132; 11, p. 139 Canisius, H. 11, p. 49 Cannanore, Cananoer, Kananor 1, p. 35;n,p. 3i Cano, A. 11,^445,450 Capelle, N.R. van 11, p. 258 Capitool, Kapitool (Rome) 1, p. 274, 311, 312, 456, 508, 527, 740, 816; 11, p. 287, 324, 325,495, 534, 553, 564, 741, 799, 816 Capitool, Kapitool ('regeringszeter) 1, p. 845, 857 Cappadocia, Kappadooker 1, p. 283; 11, p. 297 Capponi, L., Kappoon * 1, p. 794; 11, p. 80, 787 Carabaya, Cordillera de, Karabaije 1, p. 354; 11, p. 362 Caraffa, kardinaal 11, p. 464 Caraïben, Karibis land 1, p. 465; 11, p. 456, 492 Caravaggio, Karavatsjo 1, p. 476; 11, P- 503 Caritas Romana 11, p. 668 Carpzow, B. 11, p. 77 Carrera d. S. Jerónimo (Madrid) 11, p. 450 Cartagena, Kartageenen 1, p. 43 3; 11, p. 464 Carthago, Carthagers, Karthago 1, p. 141, 374, 499, 538, 580, 878, 883; 11, p. 150, 152, 399, 524, 610, 838, 841 Casa del Campo (Madrid) 1, p. 424; 11, p. 451 Casanova 11, p. 133 Casa Santa (Loreto) 11, p. 548 Casaubonus, I. 11, p. 637 Cassia, Kassie 1, p. 166; 11, p. 178 Cassius Dio 11, p. 333, 466 Castel S. Elmo (Napels) 11, p. 502 Castilie, Kastilie, Kastiljaan enz. 1, p. 40, 41, 49, 139, 364, 398, 400, 409, 416, 420, 535, 583; 11, p. 375,446, 448, 577 Castor, Kastor 1, p. 369; 11, p. 385 Cataloni? Katlooner, Kataloonjer 1, p. 171, 262; 11, p. 36, 186, 423 Catharijneklooster (Utrecht) 11, p. 345 Catharina van Alexandri? Katryn 1, p. 333; 11, p. 345 Catilina, Katlyn 1, p. 469; 11, p. 495 Cato maior, Kato 1, p. 210, 301, 341, 839; 11, p. 225, 315, 351, 813, 838, 841 Cats, J. 11, p. 9, 112, 333, 339,405, 522, 708, 715, 841 Catullus, Katullus 1, p. 197, 207, 697; 11, p. 6, 211, 517, 599, 708 Catulus, Gaius Lutatius 11, p. 610 Cayster, Kaister 1, p. 555; 11, p. 580 Cecrops, Cekrops 1, p. 511; 11, p. 5 38 Cerberus, Cerbren enz. 1, p. 564, 581, 872; 11, p. 596 Ceres 1, p. 54, 679, 680, 707; 11, p. 47, 48, 694, 716 Cerigo (Cythera, Kithira) 11, p. 145 Cerro del Sol 11, p. 57 Cesaréa 1, p. 215; 11, p. 230 Ceulen (buitenplaats) 11, p. x x x v 1, xxxvii, xxxix, xl; ii, p. 201, 267, 292, 316, 434, 499, 521, 551,657,734, 824 Ceulen, C. van, K. van Keulen, Collen i, p. 226, 428; 11, p. 243-245, 456 Ceulen, C. van (junior) 11, p. 245 Ceulen, J. van 11^.243,456 Ceuta 11, p. 455 Ceylon 11, p. 658 Chaldeeërs, Chaldeen, Kaldeër 1, p. 16, 719; 11, p. 13, 725 Cham 1, p. 127; 11, p. 133 Champagne 11, p. 185 Chares van Lindus, Kares 1, p. 471; 11, P- 497 Charites, Charis geslacht 1, p. 590; 11, p. 545, 619 Charybdis, Charibdis 1, p. 150; 11, p. 161 Charon 11, p. 132 Cheops, Cheopes 1, p. 312, 692; 11, P- 325, 704 Cherubijnen, Cherubims 1, p. 157, 244; 11, p. 169 Chevron-bron 11, p. 217 Chico, Boabdil el, Aboe Abd Allah Mohammed xi, Chiko 1, p. 60; 11, p. 56, 57 Chimeeren 1, p. 581 China, Chinezen 1, p. 126, 283, 570, 776; 11, p. xxxvi, 102, 130, 280, 394, 398, 492, 602, 772 Chinese muur 11, p. 130, 397 Christina van Zweden, Kristina enz. 1, p. 617; 11, p. 81, 306, 639, 640, 789 Christophorus, Christoffel 11, p. 515 Chronos 11, p. 138 Chryseis 11, p. 518 Chryses 11, p. 518 Chrysostomus 11, p. 229, 231 Cicero 1, p. 430, 511; 11, p. 103, 148, 461, 495, 538, 569, 574, 652, 703, 796 Cichorei, Cikrei 1, p. 630; 11, p. 651 Cilicia 11, p. 624 Cimabue, G., Cimabu 1, p. 475511, p. 502 Cimon, Cimona 1, p. 648; 11, p. 668, 670, 671 Circe 11, p. 609 Clarissenklooster (Delft) 11, p. 690 Claudianus, Klaudiaan 1, p. 549; 11, P- 574 Claudius Civilis 11, p. 636 Cleopatra, Kleopatra enz. 1, p. 247, 623; 11, p. 262, 646 Cloanthus, Kloanth 1, p. 117; 11, p. 119 Clusius, C, K. Kluis, Ch. de FEscluse 1, p. 249; 11, p. 264, 695 Clytus, Klitus 1, p. 781; 11, p. 776 Coccejus, J. 11, p. xiii, xxxix Codde vander Burgh, J., Kodde 1, p. 627; 11, p. 649 Codde vander Burgh, W., Kodde 1, p. 627; 11, p. 649 Codrus, Kodrus 1, p. 229; 11, p. 248 Coegelen van Dortmont, B., Koegelen i, p. 758, 762, 763; 11, p. 757, 761, 762 Coel 11, p. 763 Colchester, Kolchester 1, p. 109, 765; ii, p. xxxix, 110, 763 Colleoni, B. 11, p. 137 Colme, Kolme 1, p. 261; 11, p. 275 Colonna, prinses 11, p. 707 Colossenzen (bijbelboek) 11, p. 373, 554 Colosseum (Rome) 11, p. 525 Columbus, Kolumbus 1, p. 210; 11, p. 225 Commonwealth Crown 11, p. 766 Concilie van Lateranen 11, p. 723 Concilie van Verona 11, p. 723 Cond? L. 11, p. 736 Congregatio de Propaganda Fide 11, p. 80 Consolatio ad Liviam 11, p. 782 Constantijn de Grote, Konstantyn 1, p. 359; 11, p. 367, 370 Constantinopel, Konstantinopel 1, p. 135, 622, 778; 11, p. 297, 367, 773 Coop a Groen, S., Koop van Groen 1, p. 5i7;n>P- 543 Coornhert, DV. 11, p. 549 Corbones 11, p. 46 Cordoba, Kordua 1, p. 417, 45 3; 11, p. 51, 64, 184, 442, 483 Cordus, V., Kordus 1, p. 166; 11, p. 178 Corinthe, Corinthiërs, Korinthen enz. 1, p. 62, 294, 318; 11, p. 59, 307, 331, 33 5 , 612 Corinthiërs (bijbelboeken) 11, p. 170, 201, 352, 467, 595, 772, 795 St. Corneliusklooster, Kornelis (Nino- ve) 1, p. 632; 11, p. 65 3 Coromandelkust n, p. 287 Corpus juris 11, p. 556, 665, 708, 760 Correggio, Korreets 1, p. 476; 11, p. 503 Corsica, Korsika 1, p. 35 Cortenaer, E. 11, p. 831 Corver, N., Korver 1, p. 672; 11, p. 687, 688 Cos, Kos, Kosche, Koer 1, p. 46, 183, 726; 11, p. 41, 199, 519, 731 Coster, F. de, Koster 1, p. 247, 248, 638; 11, p. 261, 263, 264, 657 Coster, L.J., Koster 1, p. 216, 248; 11, p. 219, 231, 264 Crassus, Publius, Krassus 1, p. 538; 11, p. 564 Crêpe, le Ruisseau de (Spa) 11, p. 210 Creusa 11, p. 472 Crèvecoeur (fort) 11, p. 63 5 S. Cristina (Bologna) 11, p. 506 Croesus, Kresus 1, p. 229, 876; 11, p. 2, 247, 307, 443, 836 Crois, P. de la 11, p. 843 Croiset van Uchelen, A.R.A. 11, p. 356 Cromwell, Oliver, Olivier Kromwel 1, p. 142, 578, 591, 690, 691, 748; 11, p. 291, 415, 416, 619-621, 633, 693, 701-703, 750, 768 Croock, A.P., Krook 1, p. 860; 11, p. 825 Crusaat, Krusaat 1, p. 498; 11, p. 523 Cuba 11, p. 148 Cumae, Kuma 1, p. 144; 11, p. 79, 153, 155 Cunobelinus 11, p. 763 Cuperus, A., Kyper, Kuperus 1, p. 651; 11, p. 672 Cupido, Kupido, Kupyn enz. 1, p. 23, 61, 93, 132, 226, 695, 704, 707; 11, p. 54, 60, 91, 92, 139, 244, 250, 273, 307, 349, 618, 700, 707, 708 Cuzco, Kuskonees 1, p. 465; 11, p. 362, 492 Cybele, Cibeel 1, p. 622; 11, p. 421, 645 Cyclopen, Ciklopen 1, p. 129, 193; 11, p. 136, 209, 764, 811 Cyllarus, Cillarus 1, p. 369; 11, p. 385 Cyprianus 11, p. 724 Cyprus, Cipers, Cipria enz. 1, p. 237, 334, 424, 589, 703; 11, p. 131, 254, 262, 345,452, 524,619,713 Cyrus 11, p. 2, 247 Cythera, Citheer, Cytheraea enz. (Kithi-ra, Cerigo) 1, p. 226, 296, 336, 663; 11, p. 243, 309, 347,681 Dam, de (Amsterdam) 1, p. 107, 109, no, 348, 506, 520, 544, 640, 644, 854, 360; 11, p. xiii, xxxv, 109, iii, 257, 330, 356, 532, 533, 547, 561, 570, 659 Damascus, Damasken enz. 1, p. 288, 733; 11, p. 302,735,773 Damhouder, J. 11, p. 77 Damiano, Fra 11, p. 506 Damiate, Damiata 1, p. 138; 11, p. 148, 644, 645 Damokles 11, p. 435 Damon 1, p. 351; 11, p. 360 Damrak, Dammerak (Amsterdam) 1, p. 109, 507; 11, p. no, in, 355, 532 Damsluis (Amsterdam) 1, p. 854; 11, p. no Dan, P. 11, p. 28, 29 Dana?1, p. 46, 842; 11, p. 41, 138, 532, 804,815 Daniël 11, p. 307 Daniël (bijbelboek) 11, p. 13, 307, 561, 725, 726 Daniël (apocrief vervolg van Daniël) 11, p. 689 Daniël (kok) 1, p. 189; 11, p. 205 Danzig, Gdansk, Dantsich 1, p. 286, 562, 625; 11, p. 300, 301, 593, 595, 647 Daphne, Dafne 1, p. 102, 200; 11, p. 22, 28,47,71,99,450, 699,731 Dapper, O. 11^.562,589,645,687, 688, 783 Dardanellen 1, p. 778 Darius 1, p. 10, 248; 11, p. 8, 263 Darius 111 Codomannus 1, p. 242; 11, p. 259 Dathenus 11, p. 402 Dauphin de France (tulp) 11, p. 646 Dauro, Rio, Darro, Daure, Dar 1, p. 60, 66-69;11 j p- 56, 57, 62-65, 67, 68 David 1, p. 22, 69, 94, 313, 343, 392, 395, 396, 4ii, 5 34, 5 50, 659, 78o, 783; ii, p. 20, 65, 92, 93, 283, 327, 414, 418, 419, 435, 582, 636, 678, 777 David (voornaam) 1, p. 257 D.D. 1, p. 737; 11, p. 739 D.E. 1, p. 686; 11, p. 699 Decker, J. de 11, p. 17 Deelwijn, Dele wijn, Theilwein 1, p. 610; 11, p. 635 Delfland n, p. 500 Delf shaven 11, p. 692 Delft, Delf, Delvenaars 1, p. 364, 605, 675, 677; 11, p. xliv, 375, 496, 631, 690,692 Delos 1, p. 396, 511, 582; 11, p. 420, 5 37, 612 Delphi, Delfsch 1, p. 675; 11, p. 152, 195, 236, 352, 412, 420, 520, 690 Demeter 11, p. 313 Demetrius (toneelpersonage) 11, p. 240 Demetrius (zeerover) 11, p. 702 Democritus, Demokryt 1, p. 817; 11, p. 788, 800 Demosthenes 1, p. 549 Dempster, Th. 1, p. 866; 11, p. 829 Dender 1, p. 633 Denemarken, Denen, Deens 1, p. 432, 502, 569; 11, p. 151, 285, 378,472, 527, 600, 601, 842 Dentatus, Lucius Sicinius, Sicyn Den-taat 1, p. 469; 11, p. 495 Desolate-boedelkamer, Boelbank (Amsterdam) 1, p. 673; 11, p. 687 Deuteronomium 11, p. 53, 466 Deux aes-bijbel 11, p. 402 Deventer 11, p. 743 Deyman, J. 11, p. 671 Diaconie, Nederduitsche Gereformeerde, Diakonye 1, p. 5 5 3; 11, p. 578 Diana, Diane, Diaane enz. 1, p. 29, 32, 106, 325, 374, 508, 597; 11, p. 25, 28, 104, 337, 338,400, 529, 625 Diana da Bologna, D. 11, p. 5 5 3 Dianatempel (Efese) 1, p. 508; 11, p. 25, 534 Dibbaldus, Dibbald 1, p. 622; 11, p. 644 Diemen 1, p. 117, 473, 565;", p. xxxvii, xliii, 120, 509, 623, 638 Diemermeerpolder, Diemermeeir enz. 1, p. 106,280, 473, 509, 525,615,835; 11, p. xxxvi, xxxvii, xxxix, 105, 121, 201, 267, 292-295, 316, 434, 499, 521, 534, 551, 638, 657, 734, 810, 824 Diemerzeedijk 1, p. 117; 11, p. 106, 499 Diep, Nieuwe 1, p. 565; 11, p. 509 Dieppe 11, p. 509 Dilman, familie 11, p. xxxvii, 613 Dilman, Jacobus, Jacob 1, p. 124; 11, p. xxxvii, xxxviii, 128, 130, 344, 494 Dilman, Johanna, Joanna 1, p. 333, 582; 11, p. xxxvii, XLiii, 344, 345, 578, 612, 613 Dilman, Johannes, Joannes, Dyman 1, p. 490, 650, 687, 689, 696; 11, p. xxxvii, xxxviii, 344, 517-519, 671- 673, 699, 7°°, 707 Dilman, Saartje 1, p. 552; 11, p. xxxvii, 344, 578 Dilman, Simon, Dilleman 1, p. 198, 242, 251, 277, 305, 307, 310, 388, 468, 520, 552; 11, p. xxxvii, xxxix, 97, 128, 214, 258, 267, 289, 290, 317, 318, 320, 323, 344, 345, 411, 494, 517-519, 547, 549, 578, 612, 671-673, 699, 700, 707 Dinant 1, p. 179, 182; 11, p. 195 Diodorus Siculus 11, p. 34, 106, 748 Diogenes 1, p. 282; 11, p. 295 Diogenes Laertius n, p. 295, 339 Diomedes, Diomeed 1, p. 591; 11, p. 619 Dionysius de Oude, van Syracuse 1, p. 811; 11, p. 796 Dis 11, p. 155 Djakarta, Jakatra 1, p. 639; 11, p. 658 Dodeur, G. 11, p. 291 Dodeur, Th. 1, p. 428, 430; 11, p. xliii, 81, 291, 45 5-457, 459-462 Dode zee 11, p. 705 Dodona, Dodons 1, p. 5 38; 11, p. 565 Dodoens, R., Dodonaeus, Dodoneus 1, p. 491, 633; 11, p. 178, 5i9,654, 695, 712 Doelenbrug (Amsterdam) 11, p. 515 Doelens (Amsterdam) 1, p. 108 Doelens (Delft) 1, p. 675 Doelenstraat, (Nieuwe) (Amsterdam) 1, p. 502; 11, p. 107, 526 Doge 11, p. 137, 144, 146, 395,486 Dogepaleis (Veneti? n,p. 131, 136, 505 Dolo, Dole 1, p. 480; 11, p. 509 Dolomieten 11, p. 507 Dom (Keulen) 1, p. 212, 471; 11, p. 227, 497 Dom (Utrecht) 1, p. 212; 11, p. 227, 842 Domburg 1, p. 298, 299; 11, p. xxxi, 311, 312 S. Domenico, Dominikus (Bologna) 1, p. 478; 11, p. 506 S. Domenico Maggiore (Napels) 11, p. 502 Domitianus, Domiciaan 1, p. 5 27, 731; n,p. 5 5 3, 734 Dommer, D. 11, p. 232 Don 1, p. 120 Donau, Donauw 1, p. 479; 11, p. 508 Donderbergh (Spa) 1, p. 179, 182; 11, p. 195, 198 Dood, J.J. de 1, p. 657; 11, p. 641, 676 Dood, J.K. de 1, p. 619; 11, p. 641 Doopformulier 11, p. 15, 354 Doornik 11, p. 598 Dorchester 11, p. 92 Dordrecht, Dort 1, p. $60; 11, p. 590 Doreslaer, I. Dorislaar 1, p. 393; 11, p. 416, 589 Dorhout, S. 1, p. 25 5, 256; 11, p. 270, 271 Dortmont, B. van 11, p. 757 Dover 11^.2,580,656 Downs, the zie: Duins Draak, de (sterrenbeeld) 1, p. 156; 11, p. 167, 168 Drie Kroonen, de (huis) 11, p. 331 Drie Monnicken, de (huis) 11, p. xxxv Drie Sterren met de Halve Maen, de (brouwerij) 11, p. 317, 694 Drogenham, G. 11, p. 121 Druivestein, J. 1, p. 480, 483; 11, p. 509- 512 Drusus, Nero Claudius 1, p. 791; 11, p. 782 Dubois, A. 11, p. 28 Duilius, Gaius, Duil 1, p. 579; 11, p. 610 Duinkerken 1, p. 261, 745; 11, p. 275, 276, 281, 396, 736, 743, 745-747, 837 Duins, the Downs, Duinsch 1, p. 5, 95, 139, 262, 364, 558, 560, 636; 11, p. 2, 3, 94, 148, 277, 517, 375, 377, 379, 528, 580, 581, 586, 589, 592, 613, 656, 746 Duitse gemeente (Amsterdam) 1, p. 94; 11, p. 92, 478, 520 Duitsland, Duitsers, Hooghduitschaard enz. 1^.126,127,241,362,363, 392, 434, 448, 474, 617, 660, 707, 776; 11, p. xxxviii, xl, 86, 133, 172, 178, 195, 373, 378, 391, 398, 4*4, 4*6, 432, 441, 448, 464, 478, 481, 499, 500, 508, 519, 520, 525, 582, 601, 635, 639, 640, 695, 716, 842 Duitsch, Neederduitsch (Nederlands) passim Duivelaar, P. 1, p. 299; 11, p. xxxi- xxxiv, 313, 524 Dukdalf zie: Alva Duy velaer, A.J., Duivelaar 1, p. 500; 11, p. 524, 525 Ebro 11, p. 369, 446, 454 Eburones 11, p. 191, 192 Ecclesiasticus 11, p. 756, 765 Edam 1, p. 578; 11, p. 609 Eden 1^.281,701,703,709 Edom 1, p. 5 36; 11, p. 562 Eems, Ems 1, p. 368, 882; 11, p. 383 Eenarm, J.P., Denarm 11, p. 614 Eenhoorn, de Vergulde, Eenenhooren enz. 1, p. 264, 318, 415, 735; 11, p. xxxv, xxxix, xl, 278, 330, 439, 45 5, 738 Efese, Efesen, Efeesen i,p. 29, 508511, P- 25, 534 Efeziërs (bijbelboeken) 11, p. 373, 717, 727 Efraïm, Efrim 1, p. 5 3 5; 11, p. 561 Eggert, W., Eggart, heer van Purme- rend 1, p. 543; 11, p. 569 Egmond 1, p. 171 Egypte, Egyptenaren, Egipte enz. 1, p. 16, 58, 359, 509, 543, 692, 787, 817; 11, p. 148, 232, 233, 259, 333, 369, 370, 396, 551, 560, 561, 589, 704, 705, 794, 798, 799 Eijssen, C. van 11, p. 728 Eikenboom, den (bentnaam) n, p. 508 Eisack 11, p. 507 Eleasar 1, p. 5 36 Eleusis 1, p. 300; 11, p. 313 Elia, Elias 1, p. 785; 11, p. 21, 65, 270, 780 Elis 1, p. 569; 11, p. 600 Elisa 11, p. 791 Elisabeth Maria, de (schip) 11, p. 145 Elisabeth van Engeland 1, p. 5 80; 11, p. 610 Elmsvuur 11, p. 281 Elseviers, Elseviren 1, p. 341, 500; 11, P- 351 Elten 11, p. 315 Elyseïsche velden, Elyseesche 1, p. 299; 11, p. 450, 619, 663 Emden 1, p. 368; 11, p. 383 Emmerik, F. van 1, p. 797; 11, p. 789 Emster zie: Amstel Endymion 11, p. 28 Engeland, Engelsen, Britanje enz. passim Engelse gemeente (Amsterdam) 11, p. 92, 520 Engelse oorlog, eerste 11, p. xxxviii, XLiii, 90, 94, 147, 317, 522, 528, 557, 560, 564, 580, 622, 633, 658, 675, 747, 768, 771, 837 Engelse oorlog, tweede 11, p. xliii, 831,837 Enkhuizen, Enkelhuisen 1, p. 627; 11, p. 649 Ennius 11, p. 613 Enoch 1, p. 428, 601; 11, p. 457 Eobanus Hessus, Helius 11, p. xl, xlii Epictetus, Epicteet 1, p. 17; 11, p. 14, 15 Epicurus, Epikurus 1, p. 362; 11, p. 373 Episcopale kerk 11, p. 306, 620 Erasmus 11, p. 10, 11, 121, 564, 565, 813 Erebus 1, p. 590; 11, p. 619 Eridanus, Eridaan 1, p. 479; 11, p. 508 Eris 11, p. 454 Eros 11, p. 59 Esaïas 1, p. 215 Escorial, Eskuriaal 1, p. 39-41, 55, 524, 740; 11, p. 3, 34, 36, 50,415,448, 550, 5 5 1, 741 Esther 11, p. 202, 711 Estrées, Jean due d', Estree 1, p. 879, 882; 11, p. 838, 839, 841 Etna 1, p. 294, 506, 761; 11, p. 84, 383, 760, 844 Etruri? Etrurisch 11, p. 682 Eufraat 1, p. 420, 633; 11, p. 447, 654 Eufrosyne 1, p. 519; 11, p. 545 Europa, Euroop, Europe 1, p. 40, 56, 79, 115, 135, 154, 165, 178, 180, 266, 287, 3?, 393, 473, 485, 508, 544, 778, 784, 858, 879; 11, p. 51, 118, 164, 196, 297, 318, 364, 406, 45 3,491> 499, 5 70, 660, 759, 770, 774, 778 Euterpe 1, p. 301, 390; 11, p. 314,413, 438, 735 Eva, Heva 1, p. 50, 411, 839, 847; 11; p. 435, 696, 711, 717, 782, 813, 816, 818 Evertsen, Jan, Evertsz, Evertsoon 1, p. 558, 869; 11, p. 586, 592, 831, 832 Evreux zie: Perron Exodus 11, p. 76, 204, 226, 268, 333, 3 5 2, 3 5 3, 5 59-561, 624, 711, 724, 781, 794 Ezechiël 1, p. 158; 11, p. 170 Fabii, gens 11, p. 654 Fabius, Amandus 1, p. 632, 643, 733; 11, p. 653-655, 735,736 Fabius, Q., Maximus 1, p. 5 38; 11, p. 564, 565 Fabricius, Gaius, Luscinus 11, p. 839 Fairfax 11, p. 763 Falernus, Ager, Falernen 1, p. 251, 445; 11, p. 267, 476 Faliscus, Ager, Faliskus 1, p. 422; 11, P- 449 Fama, Faame, Faam 1, p. 363,419,485, 622, 677; 11, p. 3, 217, 374, 375, 444, 497, 631, 644, 693 Farao, Faro 1, p. 253, 320, 525, 534, 787, 876; 11, p. 56, 259, 268, 552, 560, 781, 836 Farizeeën, Fariseeu 1, p. 785; 11, p. 780 Fassin, M. 1, p. 588; 11, p. 213, 617 Febus zie: Apollo Ferdinand 11 van Arragon, de Katholieke 11, p. 56, 481 Ferdinand n, hertog van Florence n, p. 67 Ferdinand 11 van Duitsland 11, p. 640 Ferdinand 111 van Duitsland, Ferdinan- dus 1, p. 422; 11, p. 414, 432, 448, 639 Ferdinand van Oostenrijk 11, p. 445 Fernel, J. Fernelius, Ferneel 1, p. 169; 11, p. 182 Feros, Fero 1, p. 102; 11, p. 98 Festus 1, p. 215; 11, p. 230 Fever, le zie: Lefebvre Fiaskoon 1, p. 321, 679 Filander 1, p. 351 Fileen 1, p. 219; 11, p. 235 Filida 1, p. 761; 11, p. 760 Filips 11, Flip, Phlip, Filippus enz. 1, p. 77, 139, 422; 11, p. 75, 407, 408, 448, 551, 610 Filips in, Flip 1, p. 77, 139; 11, p. 75, 445, 551 Filips iv, Philip, Phlip, Flip enz. 1, p. 4, 5, 38, 40, 77, 95, 139, 141, 312, 350, 360, 364, 371, 378, 382, 409, 418, 419, 5 51, 694, 853; 11, p. xxxvii, 2, 3, 34, 36, 74, 75, 94, 200, 325, 359, 368, 370, 377, 380, 393, 404, 424, 432, 443" 447,449,451,453, 705, 820 Filips 11 Augustus, Filippus 1, p. 715; 11, p. 724 Filips de Schone 11, p. 407 Filistea 1, p. 665; 11, p. 683 Filistijnen 1, p. 5 36, 658; 11, p. 678, 683, 776, 777 Fillis 1, p. 313, 351; 11, p. 327 Flaccus, Flakkus zie: Horatius Flavius Josephus 11, p. 457 Floor 1, p. 289, 290; 11, p. 302, 303 Flora 1, p. 251, 283, 284, 294, 494, 622, 860; 11, p. 267, 307, 521, 644 Florence, Florencen, Florencien enz. 1, p. 70, 71, 128, 273, 274, 445, 474, 583; 11, p. xxxvn, 67, 68, 70, 133, 287, 475, 476, 501, 506, 508 Florisv 11, p. 314, 315, 533 Focis, Focidis 1, p. 282; 11, p. 296 Fokquier, I. 1, p. 497, 499, 500; 11, p. 522 Follin, N., Follyn 1, p. 217; 11, p. 232-234, 767-769 Fondaco dei Tedeschi (Veneti? 11, P- 133 Fondazione Giorgio Cini (Veneti? 11, p. 142 Fonne, H. 11, p. 145 Fontainebleau, Fonteinebleau 1, p. 32; 11, p. xxxvn, 27-29 Fontana, G. 11, p. 194 Fontana dell' Aquila (of: dello Scoglio) (Rome) 11, p. 194 Fontarabers 1, p. 405 Fooitjes, Foja 1, p. 136; 11, p. 145 Fortkudo 11, p. 446, 447, 497, 646 Fortuna, Fortuin 1, p. 273, 281, 366, 823; 11, p. 19, 286, 294, 381, 504 Fortuyn, het (buitenplaats) 1, p. 280; 11, p. 293 Fouques 11, p. 145 Francia, F., of: G. Francia 1, p. 478; 11, p. 506 Francus, Frankus 1, p. 464; 11, p. 490 Frankfurt, Frankford 1, p. 177, 564; 11, p. 192, 595, 596 Frankrijk, Fransen, Vrankryk enz. passim Frans, vrolijke, Fransjes 1, p. 408; 11, P- 432 Frascati, Fraskate 1, p. 178; 11, p. 194 Frath 11, p. 446 Frederik v van de Palts 1, p. 94; 11, P- 93 Frederik Hendrik, Freedrik Henrik enz. 1, p. 363, 365, 373, 406, 463, 551, 789, 857, 860-862, 868; 11, p. 276, 277, 373, 375-378, 380, 390, 391, 394, 398, 400, 401, 421, 489, 514, 573, 576, 577, 781, 823, 825-828, 830, 831 Frederik, hertog van Holstein-Gottorp 11, P- 757 Frederik Willem van Brandenburg 11, P- 773, 823 Freiburg, Fryborgh 1, p. 570; 11, p. 375, 600-602, 675 Friedman, A. 11, p. xxi Friesland, Friezen, Vriesen enz. 1, p. 622, 869, 872; 11, p. 100, 148, 294, 644, 823 Frijhoff, W.Th.M. 11, p. 754 Fronde 11, p. 736 Fuente de Cibéles (Madrid) 11, p. 426 Fuenterrabia 11, p. 429 Furiën 11, p. 547 Gabry, K., Ch. 1, p. 768; 11, p. 766 Gades n, p. 46, 45 5 Gaen, J., Gaan 1, p. 166, 182; 11, p. 172, 178, 198, 199 Galatea 1, p. 79, 133; 11, p. 77, 140 Galaton 11, p. 537 Galen, J. van 1, p. 583; 11, p. 291, 613 Galenus, Galeen 1, p. 163, 168, 182, 310, 333, 415, 586, 688, 759, 762; 11, p. 172, 181, 182, 189, 211, 289, 323, 345, 403, 440, 574, 616, 700, 759, 761 Galilea, Galileërs 1, p. 344; 11, p. 353, 771 Galilea, meer van, Meeir van Galile 1, p. 774; 11, p. 771 Galleria (Palazzo degli Uffizi, Florence) 11, p. 501 Gallia, Galliërs 11, p. 192, 782, 799 Ganges 1, p. 72, 267, 420; 11, p. 69, 280, 447 Ganymedes, Ganimedes 1, p. 179; 11, p. 21, 195,829 Garcilaso de la Vega 11^.420,450 Gasthuissteeg (Amsterdam) 11, p. 386 Geel, F. van 11, p. 330 Geertruid 1, p. 730 Geldhof, A. 1, p. 450-452; 11, p. 480, 481 Geldorp, H. van 11, p. 89, 91 Geldorpius, G., van Geldorp 11, p. xxxv, 5 59 Geldorpius, H., (van) Geldorp 1, p. 534; 11, p. 559, 560 Gellius, Aulus 11, p. 49, 50, 495, 514, 555 Gellius, Lucius 1, p. 469; 11, p. 495 Gelyn (kok) 1, p. 830; 11, p. 807 Gemeentelijk Museum (Spa) 11, p. 217 Genera dicendi 11, p. 223, 574 Generael de France (tulp) 11, p. 297 Genesis 11, p. 44, 56, 64-66, 193, 203, 234, 235, 252, 259, 268, 308, 323, 396, 428,446,457, 478,479, 5 56, 561, 562, 566, 567, 628, 698, 705, 715, 718, 798, 803, 806, 817, 818, 841 Genil, Rio, Genyl 1, p. 60, 67; 11, p. 46, 57, 63, 64, 66, 446, 447 Gent 1, p. 382; 11, p. 407, 408 Genua, Genueesch enz. 1, p. 274, 43 5, 476, 482, 483, 570; 11, p. xxxvii, 68, 69, 203, 287, 461, 465, 503, 504, 506, 511-513, 602, 691 St. George 11, p. 766 Germanen, Germani? Germania 1, p. 392; 11, p. 191,782 Germez, A.K. van 11, p. 535 Geronster, Nieuwe (Spa) 1, p. 182; 11, p. 198-200 Géronstère, la Source de, Geronster, Ge- rons 1, p. 163, 174, 177, 179, 182, 186, 191; 11, p. 173, 177, 181, 188, 191, 195, 196, 198, 199, 215 Gesner, C. 11, p. 297 Geta 1, p. 104; 11, p. 102 Gethséman? 11, p. 8 Geusen 1, p. 729; 11, p. 743 S. Giacomo Maggiore (Bologna) 11, p. 506 Gibraltar 1, p. 138, 583; 11, p. 148, 45 5, 614 Gibraltar, Straat van 1, p. 138, 636; 11, p. 148, 613, 656 Gideon 1, p. 656; 11, p. 676, 738 Gihon 11, p. 446 Gijsbrecht van Amstel 1, p. 92, 212, 331, 502; 11, p. 91, 342, 533 Gillis, Marcus 11, p. 14 San Giorgio Maggiore (Veneti? 11, p. 135, 142 Santi Giovanni e Paolo (Veneti? 11, P- 137 San Giovanni in Laterano (Rome) 11, p. 466 Giudecca (Veneti? 11, p. 135 Glaude, maistre 11, p. 205 Goedela 1, p. 301; 11, p. 315 Goeree 1, p. 140 Goereese gat, het 11, p. 832 Golf van Aegina 11, p. 331 Golf van Biskaje 11^.417,423,429 Golf van Corinthe 11, p. 331 Golf van Napels 11, p. 79, 154 Golgotha, Golgatha 1, p. 58; 11, p. 54 Goliath, Goliat 1, p. 315, 780; 11, p. 776 Goliath, de (schip) n,p. 775, 776 Goltzius, H., Goltsius 1, p. 348; 11, P- 356, 357 Gomorra 11, p. 65, 66, 478 Góngora y Argote, Luis de 11, p. 45, 450 Gooi, het, Gooiland 1, p. 301; 11, P- 315, 342 Gordiaanse knoop, Gordius i,p. 138; 11, p. 148 Gorkum 11, p. 184 Gosen 11, p. 393, 396 Gotland, Gotten, Gotsch 1, p. 104, 543, 617; 11, p. 81, 102, 569, 789 Gottard, J. 11, p. 145 Goude Leeuw, de (schip) 11, p. 838 Gouden Arend, de (schip) 11, p. 145 Gouden Windmolen, de (herberg) 11, p. 207 Gournei, familie 1, p. 674; 11, p. 689 Gournei, A. 1, p. 674; 11, p. 689 Gournei, E. 1, p. 764; 11, p. 689, 757, 763 Gournei, J., de Gurney 1, p. 674; 11, p. xxxix, 688, 689, 763 Goverts, A. 1, p. 797; 11, p. 789 Goykens, E. 11, p. 488 Gracchus, Gaius 11, p. 564 Graeff, C. de, K. de Graaf, van Suidpols- broek 1, p. 740, 857; 11, p. 323, 543, 823 Graeff, J. de, de Graaf 1, p. 311, 517; 11, p. 323, 543 Granada, Granade, Granaaten enz. 1, p. 59-61,68, 69, 451, 653; 11, p. xxxvn, 3, 55-59, 62-67, 481, 674, 675 Granus 11, p. 778 Gratiën 11, p. 254, 397, 545, 619 Gravesend, Graavesand 1, p. 646; 11, p. 667 Gregoriaanse kalender 11, p. 753 Grenier, familie 11, p. xxxi, xxxiv, 310, 326 Grenier, A. (junior) 1, p. 54, 5 5, 73, 90, 298, 601, 603, 630, 644, 694, 696, 699, 702, 703, 705, 709-711; ii, p. xxxi- xxxiv, xxxvi, xxxviii, xxxix, xliii, 29, 47-51, 70, 71, 88, 89, 310, 326, 328, 554, 556, 628, 650, 652, 663-665, 688, 705-719 Grenier, A. (senior) 1, p. 528, 529, 601; 11, p. 554, 628 Grenier, C. 11, p. 313 Grevelingen, Gravelines, Greevelingh i,p. 261, 676; 11, p. 276, 692 Griekenland, Grieken, Grieksch enz. 1, p. 10, 73, 103, 117, 182, 197, 205, 283, 319, 365, 418, 491, 505, 569, 583, 597, 599, 620, 692, 791, 840, 841; 11, p. 7, 48, 53, 59, 101, 121, 134, 145, 235, 236, 307, 310, 312, 313, 332, 376, 443, 462, 518, 530, 538, 542, 545, 575, 586, 590, 600, 601, 603, 625, 627, 636, 637, 643, 664, 705, 775, 810, 814, 815, 817 Griffioen, de (schip) 1, p. 267; 11, p. 280 Grimburgwal (Amsterdam) 11, p. 107, 826 Groenland 1, p. 115; 11, p. 586 Groningen, Groeningen 1, p. 865; 11, p. 828 Groote Club (Amsterdam) 11, p. 330 Groote Staat (Maastricht) 11, p. 207 Groote Tour 11, p. 68 Grootes, E.K. 11, p. 53 Grote Vergadering 11, p. xliii, 554, 563 Grotius, H. 11, p. 374 Grotta del Cane 11, pi 79 Grus (sterrenbeeld) 11, p. 803 Guadalquivir, Guadalquebier 1, p. 53, 67, 428; 11, p. 45, 46, 64, 69, 446, 447, 456, 508 Guadarrama, Sierra de 1, p. 5 3; 11, p. 46 Guadix poort (Granada) 1, p. 60 Güejar-Sierra, Guechar i,p. 5; 11, p. 3 Guicciardini, L. 11, p. 565, 745, 778, 779 Guinea, Guine 1, p. 593; 11, p. 621 Gulden Vlies, 't Vlies 1, p. 421, 489, 808; 11, p. 225,448, 517 Gulden Vlies, 't Vlies (herberg) 1, p. 830; 11, p. 807 Gurney, Hugh de, Gurnay 11, p. 689 Gustaaf Adolf van Zweden 1, p. 617; 11, p. 639, 640 Guyana 11, p. 98 Gyas, Gias 1, p. 117; 11, p. 119 Gyges, Giges 1, p. 133, 602; 11, p. 139 Den Haag, Haaghsch enz. i, p. 54, 95, 291, 311,474, 479, 502, 530, 531, 558, 559, 568, 581, 796, 861; ii, p. xxxvii, 48, 49, 86, 94, 96, 205, 325, 416, 499, 500, 509, 557, 563, 565, 580, 581, 588, 592, 598, 826, 831 Haags Verbond 11, p. 842 Haarlem 1, p. 104, 114, 283, 309, 331, 349, 35 5, 459, 472, 479, 578, ?2, 6z3, 830; 11, p. xxxv, 102, 116, 172, 219, 297,298,322,342,358,363,365,366, 417,487,498,508,512,582,587,609, 644, 807, 823 Haarlemmerpoort, Haarlmer poort (Amsterdam) 1, p. 416; 11, p. 441, 488 Habsburgers 11, p. 368, 407, 444, 503, 550 Hachila 1, p. 270; 11, p. 283 Hacker, Colonel 11, p. 305 Hadria, Hadriatisch 1, p. 136, 226, 367, 483; 11, p. 486 Hadrianus, Adriaan 1, p. 726; 11, p. 730 Haes, J. de 11, p. 17, 468 Hagenaar, M. 1, p. 887; 11, p. 843 Halcioon 1, p. 477 Halen, A. van 11, p. xlii Halewijn, A. van 11, p. 292 Hale wijn, M. van, van Ale wijn (junior) 11, p. 292 Halewyn, M. van (senior) 1, p. 280, 281; 11, p. 292, 294 Halikarnassus 11, p. 325 Hamburg 1, p. 120, 128; 11, p. 134 Hameln 11, p. 323 Handelingen (bijbelboek) 11, p. 21, 25, 230, 236, 258, 352, 353, 465, 475, 678, 691, 698, 792 Hannibal (tulp) 1, p. 623; 11, p. 646 Hans van Haarlem 1, p. 349; 11, p. 358 Hanze 11, p. 563 Hardy, A. 1, p. 206; 11, p. 222 Harlingen, Harlingh 1, p. 120; 11, p. 124 Haro, Luis Méndez de 1, p. 421; 11, p. 447 Hartgers, J. 1, p. 428, 508; 11, p. 305, 386, 45 5, 533 Hasselaar, P. 1, p. 517; 11, p. 543 Hatto 11, p. 683 Havanna, Havaane 1, p. 138; 11, p. 148 H.B. i,p. 458; n, p. 487 Hebreeën (bijbelboek) 11, p. 93, 230, 628, 711 Hebreeërs, Hebreeuws enz. 1, p. 16, 215, 546, 550, 805, 818; 11, p. 462, 575, 793 Hebrus 1, p. 132; 11, p. 139 Hector 11, p. 490 Heede, A. van der 11, p. 5 20 Heeden, (A.) van 1, p. 304, 493; 11, p. 316, 520 Heemskerk, Jacob van 11, p. 148, 614 Heemskerk, Johan van 11, p. 636 Heemstede 11, p. 581, 583 Heer, H. de 1, p. 182, 200; 11, p. 171, 172, 176-178, 188, 189, 191-193, 196-198, 210, 212, 216-218 Heeren huis, Het oude heerenhof (Amsterdam) 1, p. 108, 861 Heerman, F. 11, p. 702, 748 Heidelberg 1, p. 94, 636; 11, p. 92, 93, 656 Heidelbergse catechismus 11, p. 336, 711 Heid Fanard, la (Spa) 11, p. 209 Heilbronn 11, p. 129 Heilbrun, Heilbron 1, p. 124, 614; 11, p. 129, 638 Heiligewegspoort (Amsterdam) 11, p. 105 Hein, magere 11, p. 676 Heinsius, D., Theocritus a Ganda 1, p. 205; 11, p. 220, 590, 614, 707, 715 Heinsius, N. 11, p. 49 Heirmans, A. 1, p. 483; 11, p. 512, 513 Den Helder 1, p. 882 Helena, Heieen 1, p. 57, 238, 259; 11, p. 53, 255, 274 Heliaden 11, p. 52, 300 Helikon 1, p. 183, 215, 515; 11, p. 200, 231, 541, 603, 612, 653, 831 Heliodorus 1, p. 697; 11, p. 708 Helios 11, p. 422 Hellespont, Helles zee 1, p. 12; 11, p. 9, i27, 773 Hellevoetsluis 11, p. 831 Helst, B. van der 11, p. 128 Hem, T. de 1, p. 10; 11, p. 7, 8 Hemert (fort) 11, p. 63 5 Hendrik 1 van Frankrijk 11, p. 845 Hendrik in van Engeland i, p. 311; 11, P- 3M Hendrik iv van Frankrijk 11, p. 276, 305, 309 Heneti, Heneciaan 1, p. 126; 11, p. 131 Henoch 11, p. 457 Henriette Catharina, van Oranje, Katry- ne 1, p. 864; 11, p. 823, 828 Henriette-Maria 1, p. 296; 11, p. 309 Hensbroek 1, p. 612 Hera 11, p. 454 Heraclitus, Heraklyt i,p. 817; 11, p. 800 Hercules, Herakles, Herkies enz. 1, p. 117, 261,423,428, 550, 564, 643; 11, p. 2, 46, 119, 140, 276, 430, 450, 451, 45 5, 575, 596, M, 663 Herengracht (Amsterdam) 11, p. 355 Hermes 11, p. 203, 233 Hermitage (Leningrad) 11, p. 668 Hermus 1, p. 359; 11, p. 368, 370, 372 Hero i,p. 12, 351; 11, p. 9, 10, 537 Herodotus 11, p. 2, 8, 127, 152, 247, 258, 262, 307, 361, 368, 443, 630, 775 Herrera Barnuevo, S. de 11, p. 445, 450, 45 3 's-Hertogenbosch 11, p. 88, 391 Hesperia, Hesper 1, p. 299; 11, p. 313, 400 Hesperiden 11, p. 401, 480 Hesperus, Hesper 1, p. 450; 11, p. 480 Hessen 11, p. 636 Heusden 1, p. 612, 613; 11, p. 635 Heyblocq, Jacobus, Heiblok 1, p. 890; 11, p. 569, 847 Heyden, J. van der 11, p. 111 Hiddékel 11, p. 446 Hiddingh, J. 1, p. 9; 11, p. 6, 7 Hippokrates, Hippokraat 1, p. 166, 202, 333, 491, 624, 651, 679, 726; 11, p. 199, 218, 289, 344, 519, 574, 695, 700, 731 Hippokrene, Hippokreen 1, p. 572; 11, p. 180, 192, 296, 450, 65 3, 664 Hippomenes 11, p. 336 Historisch-kritische Ausgabe 11, p. xix, xx Historisch Museum (Amsterdam) 11, p. in, 578 Hitland 1, p. 535; 11, p. 90,94, 317, 528, 560, 580, 581, 586, 588 Hizkia, Hiskia 1, p. 736; 11, p. 5 54, 738, 739 Hochheim, Hochem 1, p. 303; 11, p. 317 Hoekse en Kabeljauwse twisten 1, p. 141 Hoen, het (schip) 1, p. 125; 11, p. 129 Hof van Holland 11, p. 358, 539 Hoge weg (Amsterdam) 11, p. xxxvi Holland passim Hollandia (schip) 11, p. 834 Hollebeek, J., Holbeek 1, p. 78, 447; 11, p. 76, 476, 477 Homerus, Homeer 1, p. 206, 510, 511, 565; 11, p. 200, 235, 236, 238, 241, 490, 505, 518, 537, 575, 627, 643, 685, 742, 761, 764, 817, 836 Hond, de (sterrenbeeld) 1, p. 202, 277, 504; 11, p. 218, 290, 528 Hondsgrot 11, p. 79 Hongarije, Hongaars, Hongers enz. 1, p. 520, 725; 11, p. 548, 730 Honselersdijk, Honslerdyk 1, p. 867; 11, p. 830 Hoofden, de 1, p. 578; 11, p. 608 Hooft, A. 11, p. 67, 569 Hooft, H. 11, p. 331 Hooft, P.C., Hoofd 1, p. 301, 308, 510-512, 548, 834; 11, p. xliv, 17, 314, 315, 321, 368, 535, 536, 539, 569, $73, 614, 800, 809 Hooglied 11, p. 288, 724 Hoorn, S. van, van Hooren 1, p. 517, 857; 11, p. 543, 823 Hoornbeek, Isaac 11, p. 497 Hoornbeek, Johannes, Joannes Hooren-beek 1, p. 307, 309, 345, 392, 395, 396, 472, 537, 547; 11, p. 90, 320, 322, 323, 35 3, 354, 363,414,417, 497, 498, 563, 572 Hopperus 11, p. 637 Horapollo 11, p. 545 Horatius, Horatiaans, Flaccus, Flakkus enz. (zie ook: Venusia) 1, p. 17, 55, 251, 281, 298, 395, 396,413, 511,620; 11, p. xxvi, 15,49, 5o, 7? io3, I2o, 127, 139, 195, 206, 214, 222, 225, 233, 234, 247, 258, 262, 265-267, 280-282, 293, 294, 307, 310, 312, 313, 320, 321, 323, 331, 360, 362, 372, 385, 397, 417, 419, 420, 43 5-437, 449?45 3, 476, 492, 518, 524, 533, 538, 542, 544, 569, 570, 575, 597, 603, 612, 614-616, 628, 629, 638, 641, 642, 685, 686, 694, 697, 698, 670, 803, 804 Hornay, Source du (Spa) 11, p. 198 Hortus Botanicus (Amsterdam) 11, p. 120, 264, 265 Hortus Botanicus (Leiden) 11, p. 264 Hosea 11, p. 556 Houghton 1, p. 674; 11, p. 688, 689 Houtewael 1, p. 106; 11, p. 106 Houvast, G. 1, p. 781; 11, p. 776 H.S. i, p. 527; 11, p. 553 Huis Brederode, het, Breero (schip) 1, p. 577; 11, p. 626 Huis van Zwieten, het (schip) 11, p. 626 Huift, G. 1, p. 597, 639, 641, 642; 11, p. 280, 626, 657-662 Hulst 11, p. 27^6, 830 Hur 1, p. 211 Huydecoper, J., Huidekooper, heer van Maarseveen 1, p. 622, 624, 740, 857; 11, p. 644, 823 Huygens, C, K. Huigens 1, p. 97, 700, 75 3, 796, 840; 11, p. 17, 71, 96, 168, 500, 538, 565, 600, 655, 691, 710, 753, 781,789,814,823 Hyacinthus, Hiacinth 1, p. 275; 11, p. 288 Hybla, Hible 1, p. 170, 326; 11, p. 184, 338 Hyde Park (Londen) 11, p. 693, 694 Hydra 11, p. 416 Hygieia 11, p. 333 Hymen 1, p. 297; 11, p. 310, 619 Hymettus, Himettus 1, p. 340; 11, p. 350 Hyrkani? Hirkaaner 1, p. 105; 11, p. 103 LB. 1, p. 561; 11, p. 593 Iberus, Iberia, Iberisch, Iber enz. 1, p. 360, 374, 420, 426, 855; 11, p. 369, 371, 377, 394, 398, 399, 446, 454, 822 Ibykus van Rhegium, Ibikus 1, p. 810; 11, p. 795 Ida, Ide 1, p. 426; 11, p. 454 leper, Ypren 1, p. 233, 744; 11, p. 736, 744, 745 Ieperlee 11, p. 745 Ierland, Iers, Irelingh enz. 1, p. 291, 292, 538, 591; 11, p. 152, 299, 522, 565, 580, 586, 706, 766 IJ, het, Y, Yenaar enz. passim IJgracht (Amsterdam) 11, p. 806 Ikarische zee 11, p. 321, 374 Ikarus, Ikar 1, p. 307, 363, 710; 11, p. 320, 321, 374, 377, 718 Ikker 1, p. 404 Ilpendam 11, p. 543 In 1, p. 479 Inca-rijk 11^.362,492 India, Indie, Indostan 1, p. 128, 266, 354, 640; 11, p. 69, 98, 279, 287, 362, 659 Indiaan, Indiaansch 1, p. 7, 139, 275, 502, 558, 565, 641, 715 Indi? Inden, Ind zie: Oost-Indi?en West-Indi?Indies, G. 11, p. 235 Indies, J.G. 1, p. 219; 11, p. 235, 236 Indische oceaan 11, p. 151, 442, 660 Indus 1, p. 586 Innocentius x 1, p. 215, 392, 421, 472, 475, 527; 11, p. 60, 77, 228, 230, 414, 448,452, 498, 502, 553, 787 Innsbruck 11, p. xxxvii, 508 Io 11, p. 811 Ioni? 11, p. 334 Iovis zie: Jupiter Iris 1, p. 247, 725; 11, p. 263, 729 Irun, Iron 1, p. 400; 11, p. 423 Irus 1, p. 876; 11, p. 836 I.S. 1, p. 561; 11, p. 593 Isaac 11, p. 556 Isabella van Bourbon 11, p. 35, 36, 424 Isabelle 1, p. 322; 11, p. 335, 336 Isa? 1, p. 65^8; 11, p. 678 Isarco 11, p. 507 Isière, la source d\ Isier 1, p. 200; 11, p. 217 Islamieten, Mohammedanen, Moslems 11, p. 86, 145, 146, 148, 440, 645, 676 Ismenias 1, p. 229; 11, p. 247 Israël, Isrel, Isrelyten 1, p. 91, 211, 270, 313,436, 509, 525, 534, 535, 581,606, 787, 876; 11, p. 93, 199, 270, 327, 393, 396, 467, 5 34, 5 5 2, 5^o, 562, 837 Israël (Jakob) 1, p. 234 Istanboel, Stambel 1, p. 778; 11, p. 773 Istri? Istra, Isters i, p. 126; 11, p. 132 Itali? Italiaans, Ital enz. passim Itylus 11, p. 241 Itys 11, p. 240 Iudeek 1, p. 129 Iupyn zie: Jupiter Iuxon, Dr. 11, p. 305 I.V. 1, p. 461; 11, p. 488 J.A. i,p. 241; 11, p. 257 Jacoba van Beieren, Vrouw Jakoba 1, p. 505; 11, p. 530 Jacobus 1 van Engeland 1, p. 210; 11, p. 225 Jafo, Joppe 1, p. 774; 11, p. 771 Jakob i,p. 437, 5 34; 11, p. 252 Jalappe, Jalap 1, p. 277; 11, p. 290 St. James's Park, Jakobs veld (Londen) 1, p. 678; 11, p. 694 Jan (knecht) 1, p. 430; 11, p. 460 Jan (voornaam) 1, p. 848 Janssen, H. 11, p. 107 St. Jansstraat (Amsterdam) 11, p. 235 Janus 1, p. 363, 364, 463; 11, p. 374, 375, 378, 380, 489, 49? 620 Japan, Japon 1, p. 356; 11, p. 660 Japis 1, p. 363 Jarmuiden zie: Yarmouth Jason i, p. 210, 808; 11, p. 517 Java 1, p. 639; 11, p. 129, 658 St. Jean-de-Luz, Sint de Lus 1, p. 400; 11, p. 423,429 Jebusieten 11, p. 92 Jeftha, Jefta 1, p. 220; 11, p. 237 Jeheu, Anna, Jehu 11, p. 202 Jeheu, Catharina, K. Jehu, Moeder Ju- liens 1, p. 92,411,447, 525, 547; 11, p. xxxv, xxxvi, xxxviii, 90, 95, 434, 476, 499?5 51, 572, 657 Jehu (koning) 11, p. 90 Jehu (profeet) 1, p. 91; 11, p. 90 Jeremia 11, p. 42, 66, 226, 234, 629, 772 Jerez de la Frontera 11, p. 129 Jericho 1, p. 437, 786; 11, p. 467 Jeruzalem 1, p. 343, 344; 11, p. 93, 230, 352, 534, 604, 629, 644, 678 Jeruzalem, het hemelse 1, p. 159, 364; 11, p. 93, 171, 239, 275, 375, 377, 380, 406, 420, 698, 797 Jesaja, Esaïas 1, p. 215; 11, p. 39, 168, 23? 3 52, 3 5 3, 463, 698, 744, 780, 790 Jethro 1, p. 5 34; 11, p. 560 Jezuïeten 11, p. 80, 781 Jimenez zie: Ximenes J.O. 1, p. 442; 11, p. 473 Joannes, pater, Johannesen, Joannis, Jan 1, p. 729, 730; 11, p. 732, 734 Job 1, p. 281, 404; 11, p. 55, 295,429, 613, 616, 738, 772 Joden, Joods enz. 1, p. 119, 157, 344, 432, 433, 508, 692, 749, 785; 11, p. 13, 123, 142, 168, 169, 230, 353,462, 463, 571, 575, 750, 769, 780 Joegoslavi? 11, p. 132 Joel 11, p. 169, 353 Johan iv van Braganga, Don Jan 1, p. 350; 11, p. 359, 423 Johanna, pausin 11, p. 498 Johannes ntp. 54, 177, 327, 352, 466, 5 54, 571, 572, 604, 629, 711, 791, 798 Jojakim 11, p. 689 Jokaste 1, p. 353; 11, p. 362 Jona, Jonas 1, p. 381, 774; 11, p. 234, 406, 663, 771 Jonctys, D., Ionktys 1, p. 164; 11, p. 172, 176, 727, 809 Jongh, E. de 11, p. 121 Joppe zie: Jafo Jordaan, 'Jor en Dan', Jordan 1, p. 94, 655, 801; 11, p. 93, 676, 791 St. Joris- of Voetboogdoelen (Amsterdam) 11, p. 107, 128, 724 Josafat 1, p. 157 Jozef, Josef (man van Maria) 1, p. 612; 11, p. 20, 252 Jozef, Josef (zoon van Jakob) 1, p. 234, 294, 706; 11, p. 56, 308, 561, 715 Jozua, Josua 1, p. 5 36; 11, p. 467, 780 Juan, Don, van Oostenrijk, Joan, Jan 1, p. 183, 580; 11, p. 200, 610 Juda, Judea, Iudea enz. 1, p. 60, 215, 612, 658; 11, p. 93, 230, 636 Judas 1, p. 272, 276; 11, p. 286 Juliaanse kalender 11, p. 753 Julianus 11, p. 90 Julianus de Afvallige, Juliaan 1, p. 3; 11, p. i Juliens, familie 11, p. 13 Juliens, Joanna i, p. 191, 235; 11, p. 252 Juliens, Joost, Joos 1, p. 92, 411; 11, p. xxxv, xxxvi, xxxviii, 90, 95, 434, 57* Juliens, Moeder zie: Catharina Jeheu Juliens, Sara, Moeder 1, p. 196, 244, 429, 431, 573, 653, 752, 770, 771, 782, 798; 11, p. xxxv, xxxix, 13, 246, 446, 674,767,790 Juliens, Susanna zie: Susanna Simons vander Loef Julius Caesar (tulp) 11, p. 297, 646 Junius, A. 1, p. 543; 11, p. 569 Junius, H. 11, p. 545, 636, 637 Juno, Iuno 1, p. 27, 247, 400, 420; 11, p. 23,262, 319, 445,454,618 Jupiter, Iupyn, Jupyn, Iovis enz. 1, p. 56, 95, 117, 131, 306, 315, 340, 374, 400, 420, 422, 426, 456, 470, 519, 521, 569, 576, 617, 662, 696, 710, 740, 755, 824, 865; 11, p. 34, 36, 52, 94, 119, 138, 224, 319, 328, 350, 397, 399-401, 420, 424, 426, 427, 449, 495, 496, 532, 544, 549, 564, 600, 606, 607, 640, 681, 718, 741, 755, 781, 804, 815, 827, 828 Jupiter, Iupiter (schip) 1, p. 136; 11, P- 145 Justinianus, Justiniaan 1, p. 5 30, 761; 11, p. 556, 760 Justitia 11, p. 48, 446, 447, 497, 5 27, 646 Juvenalis, Juvenaal enz. 1, p. 207, 557; 11, p. 10, 11, 22, 211, 580, 584, 589 J.V.K. 1, p. 330; 11, p. 341 K., Francois 1, p. 5 26; 11, p. 5 5 2 Kabbalisten 11, p. 13 Kaffart, R. 1, p. 681, 682, 696; 11, p. 270, 695-697, 707 Kaffart, S. 1, p. 25 5; 11, p. 270, 695 Kaïn 1, p. 86, 428, 839; 11, p. 235 Kajafas 1, p. 343 Kalfje, het, Kalfjeslaan 11, p. 105 Kalikoet, Kalekut 1, p. 170, 301, 838; 11, p. 812 •Kalverstraat (Amsterdam) 1, p. no; 11, p. xxxv, 239, 257, 278, 330, 412, 439, 45 5, 5 33, 738 Kamerijk, Kamrix 1, p. 107; 11, p. 106 Kampen 11, p. 118 Kana, bruiloft te 11, p. 476 Kanaal, het 11, p. 33, 88, 101, 233, 549, 580-582, 586, 606, 656, 668, 691, 771, 834 Kanaster, Knaster 11, p. 108 Kandia, Kandiot 1, p. 135, 217, 477; 11, p. 131, 145, 232, 233, 243, 505, 774 Kantelbergh 1, p. 291 Kapel 1, p. 241 Kapoon 1, p. 82 Kappel, vrede van 11, p. 292 Kapucijnen, Kapucius enz. 1, p. 172, 192, 435, 437; 11, p. 187, 208, 465, 468 Kardinale deugden 11, p. 446, 646 Karei 1 van Engeland 1, p. 31, 143, 269, 270, 272, 275, 296, 393; 11, p. XLiii, 27, 94, 161, 225, 282-285, 288, 299, 305, 309, 310, 415, 493, 562, 581, 583, 584, 589, 667, 686, 691, 702, 703, 706, 725, 759, 784, 794, 836 Karel 11 van Engeland 1, p. 143, 878; 11, p. 150, 153, 284, 747, 834, 836, 837 Karel v 1, p. 210, 3 50, 382, 451; 11, p. 225, 359, 407, 408, 481, 506, 551 Karel ix van Frankrijk 1, p. 464; 11, p. 490, 491 Karel de Grote 1, p. 660, 784; 11, p. 680, 778, 779 Karel Emanuel 11 van Savoie 11, p. 722 Karmel, Karmelieten 1, p. 134; 11, p. 142 Kartuizers, Kartusiaan enz. 1, p. 134, 610; 11, p. 141, 634 Kasjmir 11, p. 385 Kaspar 11, p. 90 Kaspische zee 11, p. 103 Kastalia, Kastaal, Kastal enz. 1, p. 60, 356, 422, 459, 500, 644; 11, p. 57, 99, 365,449, 487, 524, 664 Kasteel 1, p. 12; 11, p. 9 Katholieke Koningen 11, p. 46 Katten 1, p. 612; 11, p. 636 Katwijk, Wyker 1, p. 283, 608; 11, p. 233, 631, 634, 636 Kaukasus 11, p. 828 kb (Koninklijke Bibliotheek), Den Haag 11, p. xiii, xv, xvii, xxxix, 5 36, 847 Keizersgracht (Amsterdam) i, p. 107, 259, 681; 11, p. xl, 274, 536, 696 Keldermans, geslacht 11, p. 656 Kemp 1, p. 304; 11, p. 316 Kennemerland, Kennemers 11, p. 533 Kent i,p. 765; 11, p. 764 Kerkhoven, J. van 11, p. 626 Kernhem, Kerkem 1, p. 612; 11, p. 635 Kessler, F., Kesslerus, Kesselerus 1, p. 89, 447; 11, p. 87, 476, 477 Keth,W. 11, p. 618 Keulen 1^.189,212,308,357,471, 478, 588, 621, 682, 784; 11, p. xxxv, 90, 205, 217, 227, 321, 507, 618, 641, 643, 697 Keulen, bisschop van 11, p. 838 Keulen, van zie: van Ceulen K.I. i,p. 637; 11, p. 657 Kieft, A. 11, p. 235 Kijkduin 11, p. 840, 843 Kiliaan 1, p. 319; 11, p. 332 Kirchberg 11, p. 92 Kircher, Athanasius 11, p. 84 Kithira (Cythera, Cerigo) 11, p. 145 Klaas, meester 1, p. 368, 369; 11, p. 383 Klaasz, S. 11, p. 149 Klaaver, P. 1, p. 76; 11, p. xliii, 73, 74, 697 Kleef 1, p. 318; 11, p. 331 Klein-Azi? 11, p. 186, 322 Kleine Antillen 11, p. 108, 492 Klingenberg 1, p. 178; 11, p. 193 Klinkert 1, p. 286; 11, p. 300 Klio 1, p. 419 Kloveniersdoelen (Amsterdam) 11, p. 107 Kloveniersburgwal (Amsterdam) 1, p. 502; 11, p. 364, 520, 526, 783 Kluit, vaader 1, p. 848; 11, p. 818 Knipperdolling, B. 11, p. 394, 396, 679 Koblenz 11, p. 405, 566, 656 Koenerding, J. 11, p. 815, 819 Koestraat (Amsterdam) 11, p. xxxvi, 540 Kohlmann, E. 11, p. 208 Kolchis, Kolchos 1, p. 210; 11, p. 225, 794 Koljoon 1, p. 130 Kolksteeg (Amsterdam) 11, p. 355 Kolokwint, Kolloquint 1, p. 680; 11, p. 695 Kolossus, Kolos 1, p. 421; 11, p. 447, 497 Koningen (bij belboeken) 1, p. 91; 11, p. 21, 65, 89, 90, 264, 270, 316, 362, 433, 5 34, 5 54, 73? 7»°, 791 Koningen, de drie 1, p. 471; 11, p. 434, 497 Kopenhagen, Koppenhagen i,p. 441; 11, p. 472 Koridon 1, p. 186 Kortryk 1, p. 191 Kos, Koer enz. zie: Cos Kost verloren vaart 11, p. 105 Kozakken, Kosak 1, p. 662, 776; 11, P- 772 K.P. 1, p. 837; ii, p. xliii, 811 Kraamestraat (Veneti? 1, p. 128, 132 Kraantje Lek 11, p. 342 Kraanvogel (sterrenbeeld) 11, p. 803 Krabbetje (bentnaam) 1, p. 479; 11, p. 509 Kraeijebosch 1, p. 298 Krayert, West 11, p. 310 Krechting 11, p. 679 Kreeft (teken van de dierenriem) 1, p. 562; 11, p. 594 Kreperhout (Spa) 1, p. 193 Kreta, Kretenzer, Kreten 1, p. 87, 299, 778; 11, p. 86, 118, 131, 145, 233, 243, 312, 481, 505, 774 Krispyn 1, p. 45 5; 11, p. 484 Kronieken (bijbelboeken) 11, p. 327, 562 Kruik, CA. 11, p. 608 Kupyn zie: Cupido Laakenhal (Londen) 1, p. 874; 11, p. 835 Ladas 1, p. 195; 11, p. 211 Lady Chapel (Westminster Abbey) 11, P- 324 Laer, P. van, van Laar 1, p. 479; 11, p. 508 Lagerhuis 11, p. 282, 305 Lago di Bolsena 11, p. 335 Lagrime Christi 11, p. 502 Laïs 1, p. 835; 11, p. 810 Lakerveld, Laakenveld i, p. 170; 11, p. 184 Lalage, Lalaga 1, p. 132; 11, p. 139 Lam, het Witte (schip) 1, p. 577; 11, p. 608 Lambert, C. 11, p. 462 Lambertikerk, Lamberts (Munster) 1, p. 660; 11, p. 679 Landhuis, het (Madrid) 1, p. 424 Landini, T. 11, p. 5 5 3 Landzigt (buitenplaats) 11, p. xl Lange Brug (Amsterdam) 11, p. 515 Languedok 1, p. 190 Lansbergen, Ph. 11, p. 166 Latraanen, Jan 1, p. 43 5 Latijn, Latyn, Latynen enz. 1, p. 41, 197, 205, 206, 241,429, 511, 514, 583, 620, 733, 751, 840, 889; 11, p. 37, 69, 96, 189, 216, 221, 224, 314, 408, 415, 456, 458, 485, 495, 541, 542, 598, 600, 603, 617, 625, 633, 636, 637, 641, 643, 654, 685, 700, 729, 735, 736, 75^-754, 787, 845 Latijnse school 1, p. 205, 514, 751; 11, p. xxxvi, 121, 213, 219, 314, 540, 541, 5 59?569, 570, 751, 752, 847 Laud, W., aartsbisschop van Canterbury 11, p. 305, 620, 725 Lauremberg, J. 11, p. 208 St. Laurents 1, p. 5 Lazarus 1, p. 158 Leadenhall Street (Londen) 11, p. 747 Leander 1, p. 12, 351; 11, p. 9, 360, 5 37 Leestekst 11, p. xvii Leeuw, de (teken van de dierenriem) 1, p. 154; 11, p. 165 Leeuwarden 11, p. 657 Leeuwenberg 11, p. 340 Leeuwenbrug (Amsterdam) 11, p. 515 Lefebvre, familie, le Fever 11, p. 237 Lefebvre, A., le Fever 1, p. 643; 11, p. 663 Lefebvre, S., le Fever 1, p. 220; 11, p. 236, 237, 663 Leiden, Leijen 1, p. 249, 490, 644, 650, 687, 725, 726; 11, p. xxxvi, 47, 49, 96, 128, 172, 252, 264, 311, 328, 517, 518, 578, 593, 625, 663, 664, 671, 672, 676, 699, 728 Leiden, Jan Beukelsz. van 1, p. 660; 11, p. 679 Lem, Lemus 1, p. 622; 11, p. 644 Lemercier, J. 11, p. 194 Lemgo 1, p. 310; 11, p. xxxvii, 323 Lemmers, J. 11, p. 843 Lemnos 1, p. 356; 11, p. 364 Leo iv 11, p. 471 Leo x, Leeuw den tienden 1, p. 5 27; 11, P- 5 53 Leon 1, p. 49, 462, 605; 11, p. 2, 448, 489,631 Leonardo da Vinci 11, p. 503 Leonardus Marius 11, p. 734 Leopold Wilhelm, van Oostenryk 1, p. 733; n5 P- 735, 736 Lepanto, Lepant 1, p. 580; 11, p. 610 Lesbos 11, p. 627 Lescailje, J. 11, p. 843, 844 Lescailje, K. 11, p. 843 Leseausgabe 11, p. xix Lethe 1, p. 505 Leto 11, p. 5 37, 761 Leupenius, P., Lupeen 1, p. 449; 11, P- 479 Leuven 11, p. 216 Levant 1, p. 134; 11, p. 141, i43"I45, 291, 462, 512 Leviticus 11, p. 353 Liancourt, Liankoert (Oise) 1, p. 178; 11, p. 194 Libanon, Liban 1, p. 94, 354, 614; 11, p. 93, 362, 638 Libertas 11, p. 497 Libi? Libien 1, p. 119, 414, 812; 11, p. 405 Library of Congress (Washington) 11, p. xvi Liebergen, G. van 11, p. 88 Liebergen, N. van 1, p. 90; 11, p. 88 Liebergen, P. van 11, p. 88 Lier, de (sterrenbeeld) 11, p. 167 Liguri? Ligur enz. 1, p. 311, 476, 676; 11, p. 69, 287, 324, 503, 504, 509, 691 Lille 11, p. 298 Lima 1, p. 419 Limousin, Limosyn 1, p. 124; 11, p. 129 Linnaeusstraat (Amsterdam) 11, p. 105 Linnaeusdwarsstraat (Amsterdam) n, p. xxxvi Linnich 11, p. 89 Linus 1, p. 511 Linz 11, p. 129 Lissabon, Lisbon, Lissebon 1, p. 139, 350, 375, 765; n, p. 400 Liverlooz, W. de 11, p. 209 Livery companies (Londen) 11, p. 750 Livia 11, p. 782 Livius 11, p. 131, 495, 538, 564, 682, 741 Livorno 1, p. 129, 432; 11, p. xxxvn, 68, 461-463, 613 Lodewijk xi van Frankrijk 11, p. 813 Lodewijk xiii van Frankrijk 11, p. 28, 29> 432 Lodewijk xiv, Louis, Lowys, Lodo-wyk 1, p. 32, 878; 11, p. 28, 29, 35, 421, 432, 443, 493, 707, 837-839, 842 Loeches 11, p. 422-424 Loenen 1, p. 116; 11, p. 119 Loevestein, Loevesteyn, Loevesteiners i, p. 141, 606; 11, p. 590 Loffredo-kapel (Napels) 11, p. 502 Loire 1, p. 754; 11, p. 129 Lombardier 1, p. 284 Lombardstreet (Londen) 11, p. 836 Londen, Londenaar enz. 1, p. 31, 139, 143, 170, 274, 276, 291, 303, 375, 393, 498, 504, 559, 579, 580, 583, 598, 602, 608, 610, 646, 672, 676, 690, 694, 735, 745-747, 759, 770, 872, 874, 876, 877; ii, p. xxxviii, xxxix, xliv, 232, 283, 303, 523, 564, 580, 589, 667, 686, 688, 692, 737, 743, 747, 749, 750, 763, 767, 769,835,837 London Bridge 11, p. 691 Loones, P. 1, p. 597, 610, 611; 11, p. 624, 626, 634 Loopveld, het Grote en Kleine 1, p. 106; 11, p. 105 Lope de Vega 11, p. 450 Lord Mayor's show, the (Londen) 11, P- 749 San Lorenzo (Escorial) 11, p. 3, 448 San Lorenzo (Florence) 11, p. 287, 501 Loreto, Lorette, Loret 1, p. 199, 520; 11, p. 68,216, 548,758, 785 Lot, Loth 1, p. 828; 11, p. 806 Lotharingen 11, p. 842 Louis d'or, Lowys, Lowisen 1, p. 408, 498; 11, p. 432, 523 Louise Henriette 11, p. 823 Lousberg, Loosbergh (Aken) 1, p. 785 11, p. 780 Louvre, het, Loevre 1, p. 55, 126, 414; 11, p. 50, 131,439 Lowestoft 11, p. 831 Lowis, J. 1, p. 496; 11, p. 521 Lucania 11, p. 575 Lucanus 11, p. 450 St. Lucasgilde (Den Haag) 11, p. 499 Lucianus, Luciaan 1, p. 117; 11, p. 121 Lucifer 1, p. 25, 592; 11, p. 22, 732 Lucretia, Lukrees 1, p. 247; 11, p. 263 Lucretius 11, p. 613 Lucullus, Lukul 1, p. 321, 610; 11, P- 33 5,635 Ludger 11, p. 680 Lüetsjos 1, p. 400 Luik 1, p. 163, 165, 166, 171, 177, 199, 221, 575, 784; 11, p. 172, 178, 185, 192 209, 215, 217, 238, 605 Lukas 11, p. 8, 20, 54, 226, 248, 272, 402,412,415, 554, 777 S. Lukas, St. Lucas stee enz. 1, p. 37, 57,419 Lukretia (voornaam) 1, p. 23 Lusus Troiae 11, p. 430 Luther, Luthers 1, p. 215, 432; 11, p. 462, 463 Lützen, Lutsen 1, p. 618; 11, p. 640 Luzern 11, p. 133 Lyaeus, Lieer 1, p. 793; 11, p. 785, 786 Lycaon, Likaon 1, p. 576; 11, p. 607 Lyceum, Liceum (Athene) 1, p. 644; 11 p. 664 Lycia 11, p. 186 Lycurgus 11, p. 248 Lydia, Lydie (voornaam) 1, p. 132; 11, p. 139 Lydi? Lydia (landstreek) 11, p. 2, 368, 537, 580, 607 Lyon, Lion 1, p. 26; 11, p. 22, 23, 719, 720 Lysippus 11, p. 469 St. Maarten, Martyn, Marten i, p. 282, 402, 576, 616; 11, p. 296, 426, 606, 639 Maas, Maase 1^.140,217,525,558, 610, 677; 11, p. 191, 390, 587, 607, 692 Maastricht 1, p. 191; 11, p. 207, 779 Macedoni? Macedoniërs, Macedoons enz. i, p. 365, 519, 622; 11, p. 259, 376, 471, 545 Machiavelli, Machiavel 1, p. 42; 11, p. 38 Madeira, Madera 1, p. 171; 11, p. 186 Maderno, C. 11, p. 194 Madrid, Madril, Madrillees 1, p. 39, 40, 53, 73, 77, 79, l9? 2I? 35? 360, 364, 371, 400, 409, 414, 416, 419, 424, 426, 429; 11, p. xxxvii, 34-36, 45-47, 49, 75, 76, 133, 206, 370, 378, 392, 422-424, 426, 432, 434, 438, 440, 441, 445-447, 450-453 Maecenas, Meceen 1, p. 17, 362, 464, 823; 11, p. 15, 373 Maeonia, Meonie, Maeonides 1, p. 511; n, p. 537 Maerlant, J. van 11, p. 112, 366 Magnus Intercursus 11, p. 407 Mahomet, Mahomethiter 1, p. 227, 375, 592, 65 5; 11, p. 400 Main, Mein 1, p. 127, 478; 11, p. 133, 193, 507 Mainz, Ments, Mentser 1, p. 108, 795; 11, p. 108, 405, 507, 566, 656, 788 Makkabeeën 11, p. 112 Malabarkust 11, p. 31, 812 Malaga, Malga 1, p. 65 3, 679; 11, p. 675, 695 Malmedy 1, p. 200; 11, p. 217 Malo, V. (senior of junior) 1, p. 757, 764; 11, p. 757, 763 Mametaanen, Mametist 1, p. 87, 416 Mamre 11, p. 478 Manasse, Manas 1, p. 535, 536; 11, p. 561 Mancini, Maria 11, p. 707 Mander, C. van 11, p. 504, 505 Mansdale, J. van 1, p. 636; 11, p. 656 Mansdale, van, gezegd Keldermans 11, p. 656 Mantsjoes 11, p. 397, 398, 772 Mantua, Mantuaner 1, p. 511; 11, p. 538 Manutius, A. 11, p. 513 Manzanares, Mansannares enz. 1, p. 53, 127, 400, 420, 424; 11, p. 45, 46, 133, 423,446,451 Mara 1, p. 5 36 Maravedi 11, p. 60 Marcello, L., Marcel 1, p. 779; 11, p. 775 San Marco (Veneti? 11, p. 131, 135, 136, 5? Marcour 11, p. 217 Mardijk 1, p. 263; 11, p. 276 Marganetti, A. 11, p. 67 Margariet, Margarite i,p. 383; 11, p. 408 Maria, Mary (moeder van Jezus) 1, p. 61, 63, 64, 66, 338, 377; 11, p. 20, 58- 62, 64, 65, 216, 349, 402, 548, 733, 758, 782 Maria, Marye, Mary (geliefde van Six) 1, p. 63, 338; 11, p. xxxviii, 58, 348 Maria Anna van Oostenrijk, Marye 1, p. 40, 409, 426; 11, p. xxxvii, 34-36, 75, 432, 441, 443-445, 447, 448, 451-454 S. Maria della Carita (Veneti? 11, p. 142 Maria de' Medici 11, p. 75 S. Maria di Piedigrotta (Napels) 11, P- 473 S. Maria Donna Regina (Napels) 11, p. 502 S. Maria Formosa (Veneti? 11, p. 505 S. Maria in Aracoeli (Rome) 11, p. 553 Maria Stuart, Mary 11, p. 398, 831 Maria Tesselschade 11, p. 797 Maria Theresia 11, p. 35 Maria, van Oranje 11, p. 823 Markus, St. Mark enz. 1, p. 86, 126, 130, 131, 136, 186, 226, 359, 452, 456, 477, 779?n, P- 54, 85, 243, 370, 481, 486, 504, 505, 774, 775, 794 Marlborough, hertogin van 11, p. 668 Maro zie: Vergilius Marranen 11, p. 462 Mars, Mavor 1, p. 5, 94, 183, 350, 361, 364, 369, 580, 613, 661, 733, 745, 835, 864; 11, p. 200, 385, 393, 609, 637, 810 Marseille 11, p. 68, 461 Marsus, Domitius 1, p. 370, 542; 11, p. 388, 390, 568 Martialis 11, p. 211, 258, 307, 385, 388, 450, 568, 776, 792, 794, 814, 818 San Martin de Abelda n, p. 426 Martinius, F. 11, p. 17 Masaniello 11, p. 395 Mastenbroek 1, p. 101; 11, p. 97 Mater, G. van 11, p. 760 Mattheüs 11, p. 38, 54, 61, 79, 89, 93, 162, 165, 168-171, 182, 226, 236, 246, 286, 289, 352, 414, 418, 477, 479, 484, 521, 571, 597, 648, 654, 665, 679, 748, 765, 771, 780, 792, 815 Matthias, keizer 11, p. xxxv Maurits 1, p. 373, 862; 11, p. 394, 401, 514, 692, 723 Maurits, Johan, van Nassau 11, p. 249, 823 Mausoleum, Mausool 1, p. 524; 11, P- 3*5, 551 Mausolos 11, p. 325 Maximiliaan 11, p. 645 Mazarin, J. de, Masaryn 1, p. 32; 11, p. 26, 29,415,421,493, 707 Mechelen, Mechel 1, p. 61 o; 11, p. 63 5, 654 Medea, Mede 1, p. 357, 398; 11, p. 422 Meden 1, p. 187; 11, p. 202 Medici, Medicis 1, p. 475; 11, p. 501 Medici-kapel (Florence) 11, p. 287, 501 Medina Sidonia, Medynen 1, p. 5 80; 11, p. 610 Medusa, Meduse 1, p. 482; 11, p. 512 Meekeren, J. van 11, p. xxxvn, 211 Meer, S.C. van der 11, p. 609 Meer Huysen (buitenplaats) 11, p. 121 Meerhuizenplein (Amsterdam) 11, p. 122 Meerman, de (schip) 11, p. 609 Meermin, de (huis) 11, p. 330 Meermont (buitenplaats) 11, p. 121 Mefferdt, P., Meffer, Meffert 1, p. 108, 192, 369; 11, p. 107, 208, 385 Megalopolis 1, p. 511; 11, p. 538 Megara, Megeer 1, p. 519; 11, p. 547 Mehemét, Pasja van Damascus 11, P- 773 Mein zie: Main Melchior 11, p. 90 Meleager 11, p. 606 Melle i,p. 715; 11, p. 723 Mellinus, A. 11, p. 723 Mellona 11, p. 487 Melpomene 11, p. 256, 377, 379 Memfis 1, p. 525 Memoria 11, p. 540 Mena, Juan de 11, p. 450 Menno, Mennonieten, Mennisten 1, p. 215, 794; 11, p. 230,787 Mentana 11, p. 183 Ments, Mentser zie: Mainz Mercerie (Veneti? 11, p. 134, 135, 138 Mercurius, Merkuur 1, p. 195, 284, 792, 865; 11, p. 117, 203, 211, 262, 298, 783 Merino 11, p. 69, 206 Mermaid (schip) 11, p. 609 Merwe 1, p. 610 Merwede van Clootwijck, M. van der 11, p. 91, 134, 482,759, 760 Messina, Messyne 1, p. 888; 11, p. 844 Messina, Straat van 11, p. 161 Methusalem, Mathusalemmer 1, p. 830; 11, p. 479, 807, 819 Meulen, de (fabriek) 1, p. 860; 11, p. 825 Meulen, de (herberg) 1, p. 191 Meurs, H., Meursen 1, p. 348; 11, p. 356 Mexico 11, p. 286, 290 Michaël 1, p. 872; 11, p. 834 Michaëlis, G.J. 11, p. xlii St. Michel, orde van 11, p. 809 Michelangelo, Bonarotte 1, p. 475; 11, p. 501, 553 Middelburg 1, p. 54, 55, 73, 119, 313, 315, 630, 631, 644, 695, 699, 706, 711; 11, p. xxxvn, 47-50, 70, 96, 124, 311, 313, 326, 328, 554, 595, 628, 656, 707 Middeldam (Amsterdam) 11, p. 843 Middellandse zee, Middellandsche sout enz. 1, p. 476, 583, 888; 11, p. xxxvi, xxxvn, XLiii, 14, 54, 69, 143, 463, 502, 522, 613, 645, 695 Middenweg (Amsterdam) 11, p. xxxvi Midianieten, Midian 1, p. 655; 11, p. 676 Mierevelt, M.J. van 11, p. xl, xlii Milaan, Milanees enz. 1, p. 88, 436, 476, 483; 11, p. 87, 467, 502, 503, 506 Milo 1, p. 97; 11, p. 96 Mimigardeford, Mimigerneford, Mimi-gardevoord 1, p. 660; 11, p. 679 Mincing Lane (Londen) 11, p. 835 Minderbroeders n, p. 720 Minerva, Minerf enz. 1, p. 93, 208, 247, 321, 426, 617; 11, p. 92, 224, 262, 334, 454 Ming-dynastie 11, p. 398, 772 Minotaurus 11, p. 271 Minyas 11, p. 241 Mitridaat 1, p. 164; 11, p. 174 Mnemosyne 11, p. 540 Mnestheus 1, p. 117; 11, p. 119 Moab, Moabiet, Moabyter 1, p. 5 36; 11, p. 562 Moezel, Moesel, Oovermoeselaar enz. i, p. 127, 171, 181, 614, 630; 11, p. 123, 185, 638, 651 Mohammed n, p. 620 Mohammed iv 11, p. 773 Molina d'Arragon 11, p. 206 Molo (Veneti? 11, p. 131 Moloch 11, p. 615 Mombier, Mom 1, p. 106; 11, p. 105 Momus, Moom 1, p. 41, 86, 384; 11, p. 37, 85,409 Mönchengladbach 11, p. 89 Mongibello, Montgibel 1, p. 85; 11, p. 84 Monk, G. 1, p. 138, 142, 578; 11, p. 148, 152, 614, 632, 667 Mons Capitolinus (Rome) 11, p. 564 Montanus, A. 11, p. 291, 493, 534, 535, 666, 728, 741 Montbas 11, p. 839 Montefiascone 11, p. 3 3 5, 69 5 Montevideo 11, p. 78 3 Monti Peloriani, Peloritani 11, p. 383 Mont Ventoux 11, p. 338 Mooriaan, de (herberg) 1, p. 294; 11, p. 308 Mopsus, Mops 1, p. 117; 11, p. 121 Moréa 11, p. 131 Moren, Moors enz. 1, p. 60, 67, 280, 318, 364,419, 428,451,470, 566, 579, 653; 11, p. 56, 57, 64, 375, 429, 444, 481,674, 675 Morena, Sierra, Moreen 1, p. 56, 170; ii, p. 51, 184 Morlot, C. 11, p. 26, 415-417 Moskou, Moskovyten 1, p. 104, 125, 232, 375,610, 776; 11, p. 400 Mostart, D. 11, p. 363 Mozes, Moses 1^.183,211,436,535, 716; 11, p. 53, 199, 435,466, 467, 560, 561, 711 München 11, p. 113 Muiden 1, p. 301, 512; 11, p. 314 Muiderberg 1, p. 888; 11, p. 844, 845 Muiderpoort (station) 11, p. 106 Muiderslot 1, p. 186, 301; 11, p. 373, 569 Muiderstraat (Amsterdam) 11, p. 120 Muizentoren (Bingen) 11, p. 683 Mumia vera aegyptiaca, Mumy 1, p. 692; 11, p. 704 Munster 1, p. 141, 660, 856; 11, p. xxxviii, 396, 679, 680 Munster, bisschop van 11, p. 679, 680, 835,838 Munster, vrede van 11, p. xliii, 37, 74, 263, 270, 315, 322, 324, 359, 366, 373, 381, 386, 389, 390, 397, 407, 421, 429, 444, 446, 480, 485,488, 514, 523, 527, 534, 574, 576, 589, 680, 746, 820, 822, 827 Munttoren (Amsterdam) 11, p. 120 Murano, Muran 1, p. 130, 238; 11, p. 136, 137, 255 Musaeus, Museus 1, p. 12; 11, p. 9, 537 Musch, C. 1, p. 454; 11, p. 483, 484 Muzen, Sanggodinnen enz. 1, p. 82, 167, 179, 220, 224, 321, 329, 333, 413, 422, 482, 543, 549, 576, 617, 644, 662, 689, 732, 754; 11, p. 22, 71, 80, 190, 237, 242, 256, 293, 296, 314, 340, 345, 379, 397,413,438, 444, 450, 512, 537, 540, 541, 569, 574, 612, 634, 639, 664, 698, 699, 700,735, 754 M.V.H. 1, p. 316; 11, p. 329 Mycene, Miceenen 1, p. 511; 11, p. 306, 538 Mylae 11, p. 610 Mytilene, Mitileenen 1, p. 599; 11, p. 627 Naaldwijk 11, p. 830 Naaman 1, p. 801; 11, p. 791 Naarden 1, p. 331; 11, p. 341, 342, 844 Nabateërs, Nabatheesch 1, p. 111; 11, p. 112 Naïn, jongeling te 11, p. 5 54 Najaade 1, p. no Namen 1, p. 178, 179; 11, p. 194, 195 Nantes i, p. 395; 11, p. 75,4*7 Napels 1, p. 81, 130, 442, 475, 794; 11, p. xxxvn, 68, 79, 83, 84, 153, 393, 395, 473, 502, 503, 506, 764, 787 Napoleon 11, p. 503 Narcissus, Narcis 1, p. 275; 11, p. 288 Naso zie: Ovidius Nassau, familie van, Nassou enz. 1, p. 141, 485, 560, 606, 827, 859, 861, 867; 11, p. 374, 377, 590 Nazareth, Nazareener enz. 1, p. 25,435, 774; 11, p. 216, 548 Neaera, Neeer 1, p. 568; 11, p. 338, 599 Nebo 11, p. 5 3 Nebukadnezar 11, p. 307, 726 Neckar, Nekker 1, p. 94; 11, p. 93, 129 Nederduitse gemeente (Amsterdam) 11, p. 92 Nederduitse kerk, Duitsche kerk (Londen) i, p. 874; 11, p. 836 Nederland, de Nederlanden passim Neerdyk 1, p. 740, 857 Nehalennia, Nehalen 1, p. 299; 11, p. xxxi, xxxii, 312 Nemaea 11, p. 575 Neobule, Neobel 1, p. 132; 11, p. 139 Neptunus, Neptuun, Neptuin 1, p. 131, 578, 593, 742, 745, 761; p. 137, 144, 331,485, 608, 746, 834 Neptunus (schip) 11, p. 608, 609 Nereus 1, p. 229, 298, 604; 11, p. 310, 630 Nero, Nerosche 1, p. 436, 784, 876; 11, p. 466, 778, 837 Nes (Amsterdam) 11, p. 128 Neufville, A. de 11, p. 274 Neufville, B. de 11, p. 274 Neufville, C. de 11, p. 274 Neufville, J. de 1, p. 259, 260, 327; 11, p. 273, 275, 338, 339 Neufville, S. de 11, p. 274 Neuhusius, R., Nieuwhuis 1, p. 197; 11, p. 214, 617, 618 Neurenbergh 1, p. 128 Nevada, Sierra 11, p. 63 Ter Nieuburch 11, p. 830 Niesje 1, p. 117; 11, p. 121 Nieuwe Herengracht (Amsterdam) 11, p. 120 Nieuwe Kerk (Amsterdam) 1, p. 543, 682; 11, p. xliv, 87, 226-228, 478, 534, 5 3 5, 568, 569, 573, 623, 697 Nieuwe Kerk (Delft) 1, p. 677; 11, p. 496, 692 Nieuwe Kerk (Middelburg) 11, p. 50 Nieuwendijk (Amsterdam) 11, p. 355, 488 Nieuwe Zijde (Amsterdam) 11, p. 569 Nieuwezijds Voorburgwal (Amsterdam) 11, p. 257 Nieuwpoort 11, p. 147, 152, 628, 834 Nijl, Nyl, Nylenaars 1, p. 67, 88, 164, 217, 242, 420, 447, 525, 534, 535, 741, 808; 11, p. 63, 87, 148, 175, 393, 447, 477 Nijmegen 11, p. 839 Nikker, Neger 1, p. 714; 11, p. 722 Nineve 1, p. 596; 11, p. 654 Ninove, Nineve, Ninef enz. 1, p. 233, 632-634, 733; 11, p. 251,653-655, 735 Ninus 1, p. 38, 633; 11, p. 34, 654 Niobe 1, p. 123; 11, p. 127 Nireus 1, p. 219, 5 50; 11, p. 235, 575 Nisa 11, p. 121 Nisan 11, p. 168 Noach 1, p. 403, 595, 693, 824; 11, p. 77, 133, 705 Nomentum, Nomentaan 1, p. 170; 11, p. 183 Noorderkerk (Amsterdam) 11, p. 776 Noordhollandse synode 11, p. 326 Noordsche maatschappye 1, p. 643 Noordwijk 11, p. 630, 631 Noordzee, Noordens Oceaan enz. 1, p. 4, 95, 143, 217, 532, 558, 719, 765; 11, p. 33, 151, 233, 316, 323, 558, 586, 725, 771 Noormannenburcht (Colchester) 11, p. 763 Noorwegen 1, p. 105 Norbertijnen 1, p. 634, 733; 11, p. 65 3 Norbertus van Gennep, Norbert 1, p. 632; 11, p. 653 Normandy 1, p. 217 Northamptonshire, Northampton 1, p. 674; 11, p. xxxix, 688, 689, 706, 763 North Foreland 11, p. 833, 834 Notus 11, p. 597 Nova Roma, Nieuw Rome (Constantino-pel) i, p. 778; 11, p. 773 Nova Zembla 11, p. 112 Nox, Nacht 1, p. 590; 11, p. 619, 811 N.S. 1, p. 335; 11, p. 346 Numa 1, p. 463; 11, p. 489 Numeri 11, p. 467, 552, 5 62 Numidia 1, p. 487; 11, p. 516 Oceanus, Oceaan 1, p. 105; 11, p. 103, 280 Octavia 1, p. 206; 11, p. 221, 222 Odenwald 11, p. 193 Odysseus 11, p. 238, 619 Oedipus 11, p. 362 Oeler, N. 11, p. xxi Oetewael n, p. 106 Oetewaelerbrug 11, p. 105 Oetgens van Waveren, A., Oetjens 1, p. 5i7>n>P- 543 Ofir 1, p. 410; 11, p. 433 Ogier, Ch., of: M., Osier, Osieer 1, p. 166; 11, p. 172, 178 Oldenbarnevelt, J. van 11, p. 305 Oldenburg, Oldenburger (paard) 1, p. 369; 11, p. 383 Oldenburgh, hertog van 11, p. 693 Old Jury, the, het Richtershof (Londen) i, p. 874; 11, p. 836 Oléron 1, p. 101; 11, p. 97 Olifant, de (bakkerij) 1, p. 347 Olifant, de (winkeltje) 11, p. 515 Olifant, de Witte (koekbakkerij) 11, P- 355 Olifantsbrugh (Amsterdam) 1, p. 486; 11, p. 515 Olijfberg, Oliheuvel enz. 1, p. 25, 157, 658; 11, p. 21, 169, 678 Olivares, Gaspar de Guzman, graaf van 1, p. 400; 11, p. 2, 422-426, 447 Olympische spelen 11, p. 119, 211, 411 Olympus, Olimp 1, p. 387; 11, p. 410, 548 Omber 1, p. 177 Omval, de 1, p. 118; 11, p. 121 Onze Lieve Vrouwe, Onse Lievrouwe i, p. 68, 729; 11, p. 732 Onze-Lieve-Vrouwkerk (Ninove) 11, p. 653, 655 Ooms, J. 11, p. 626 Oostenrijk, Oostenryken enz. 1, p. 40, 360, 409, 416, 618, 733; 11, p. 129, 370 Oosterkerk (Amsterdam) 11, p. in Oostfriesland, Oostvriesland 1, p. 368; 11, p. 383 Oost-Indi? Indi? Inden, Ind enz. 1, p. 267, 359, 502, 558, 627, 628, 639, 641, 642, 792; 11, p. xl, 280, 368, 370, 527, 580, 586, 649, 658, 661, 827, 840 Oostindisch Huis (Amsterdam) 1, p. 356; 11, p. 364,783 Oostkapelle, Oostkappele 1, p. 73, 298, 300; 11, p. xxxi-xxxiv, 71, 310, 311, 313 Oostzaan, Oosterzaan 1, p. 106; 11, p. 104 Oostzee, Ooster zee 1, p. 120; 11, p. XLiii, 47, 52, 102, 106, 124, 129, 151, 258, 300, 398, 527, 586, 593, 595, 624 Openbaring (bijbelboek) 11, p. 27, 61, 165, 168-171, 226, 238, 239, 323, 362, 406, 420, 554, 571, 667, 698, 726, 727, 738 Opmeer, familie 11, p. 245 Opmeer, C, K. 1, p. 226, 227; 11, p. 243- 245,456 Opmeer, N. 11, p. 245 Opmeer, P. 11, p. 245 Oppianus van Apamea (of: van Anazar- bus), Oppiaan 1, p. 597; 11, p. 624, 625 Oquendo, A. d\ Okquendo 1, p. 636, 745; 11, p. 656, 746, 832 Oranje, familie van, Orangjen enz. 1, p. 141, 309, 360, 364, 382, 397, 471, 485, 517, 551, 609, 652, 677, 789, 857, 859, 861, 864-868; 11, p. 150, 153, 371, 374, 378, 395, 400, 496, 497, 543, 577, 582, 634, 674, 753, 823-826, 830 Orestes, Orest 1, p. 763; 11, p. 762 Oricum 11, p. 139, 140 Orion 1, p. 218; 11, p. 234 Oristano, Oristan 1, p. 188; 11, p. 204, 465 Orleans 11, p. 754 Orleans, Gaston van, Orliens 1, p. 261; 11, p. 276, 277,737 Orlingbury Hundred (Northamptonshire) ii, p. 688 Ormoes, Ormus, Hormoes i, p. 417511, P- 441 Orpheus, Orfeus 1, p. 220, 511, 564; 11, p. 238, 312, 420, 422, 537, 596 Osier, Osieer zie: Ogier Osmanen, Osman 1, p. 778; 11, p. 773 Ossegem 11, p. 653 Ossenbeeck, J. 11, p. 473 Ossen- of Beestenmarkt (Amsterdam) 1, p. 859, 860; 11, p. 825 Ostende, Oostende 1, p. 676; 11, p. 416, 692 Oudaan, J. 11, p. 490 Oude en Nieuwe schuttersdoelen (Delft) 11, p. 690 Oude Hoogstraat (Amsterdam) 11, p. 364, 783 Oude Kerk (Amsterdam) 1, p. 215, 25 5, 503, 73o; "?P- xxxv, 227, 230, 271,495, 526, 559, 614, 666,732,734 Oude Kerk (Schijndel) 11, p. 145 Oudemanhuispoort (Amsterdam) 11, p. 520 Oudemannen- en -vrouwen-Gasthuis (Amsterdam) 11, p. 520, 526 Ouderkerk 11, p. 105 Ouderkerkerlaan 11, p. 105 Oude Zijde, Oude Syde (Amsterdam) i, p. 514, 515; 11, p. xxxvi, 314, 540-542 Oudezijds Achterburgwal (Amsterdam) 11, p. 314, 520 Oudezijds Voorburgwal (Amsterdam) ii, p. 314 Oudezijds Herenlogement (Amsterdam) 11, p. 107, 826 Overtoom 1, p. 106; 11, p. 105 Overtoomse Veld 11, p. 105 Ovidius Naso 1, p. 188, 206, 286, 356, 697; 11, p. 5, 52, 99, 102, 104, 127, 204, 217, 219-221, 223, 240, 241, 288, 300, 307, 322, 336, 365, 476, 505, 542, 568, 580, 606, 607, 609, 612, 708, 762, 782, 786 Owen, John 11, p. 792, 799, 801, 811 Oxenstjerna 11, p. 588 Oxford 11, p. 703 Paauw, P. 11, p. 236 Padua, Padueeser 1, p. 511, 793; 11, p. 80, 482, 509, 538, 757, 759, 784, 785 Padus 11, p. 508 Paeoni? 11, p. 263 Paestum, Pestum 1, p. 5 50; 11, p. 575 Palacio Real (Madrid) 11, p. 441, 451 Palais de Justice (Parijs) 11, p. 415 Palamedes 1, p. 841; 11, p. 814 Palaton 1, p. 510; 11, p. 537 Palazzo dei Conservatori (Rome) 11, P- 5 53 Paleisstraat (Amsterdam) 11, p. 533 Palestina 1, p. 5 36 Palladio 11, p. 142 Palladium 11, p. 742 Pallas, Athene 1, p. 617, 740, 741, 796, 864; 11, p. 81, 397, 454, 640, 742, 789 Palma, G. (il giovane, of: il vecchio) 1, p. 477; 11, p. 505 Palts 1, p. 94; 11, p. 92> 93 Pamfili, G., Pamfyl 1, p. 392; 11, p. 414 Pan 1, p. 106, 617, 636; 11, p. 104, 210, 327, 401, 640, 656 Pancras, G.C. 11, p. 323 Pancras, G., Pankras, van Erpecum 1, p. 311; 11, p. 323, 324 Pandareus 11, p. 241 Pantheon (Escorial) 1, p. 524; 11, p. 3, 550, 551 Panziroli, G. 11, p. 602 Papenbroeck, G. van 1, p. 222; 11, p. 239, 240 Paphos, Pafos 1, p. 247; 11, p. 262 Pappelendam, van 11, p. 500 Paran 1, p. 525 Parcen, Parcae, Parken 1, p. 259; 11, p. 274, 619 Par? A., Pareus, Pare 1, p. 415, 491; 11, p. 439, 440, 519 Parel, de, Paarle (schip) 1, p. 639; 11, p. 658, 660 Parent, E. 1, p. 348; 11, p. 356 Parijs, Parys, Parisiaansch 1, p. 31, 55, 79, 218, 231, 359, 395,408, 510, 610, 696, 771; 11, p. xxxvn, 26, 49-51, 76, 81,233,310,370,415,416,431,482, 634,769 Paris 1, p. 426; 11, p. 25 5, 274, 454 Parma n, p. 503 Parma, Alexander Farnese, hertog van 1, p. 192; 11, p. 209 Parnassus, Parnas 1, p. 176, 220, 282, 423, 459, 644; 11, p. 22, 57, 200, 296, 365, 449-451, 45 3, 487, 524, 663, 664 Parrhasius, Parrhaas 1, p. 482; 11, p. 511, 512 Parthenon 11, p. 199 Parus 1, p. in; 11, p. 112 Pasquillo, Pasquino 1, p. 434; 11, p. 464 Passe, Chr. van de, K. van de Pas (de jongere) 1, p. 291; 11, p. 303, 305 Patagon, Patakon 1, p. 200; 11, p. 216 Pater, A.D. 1, p. 673; 11, p. 688 St. Paul's, Pauwelstooren (Londen) 1, p. 393, 874; 11, p. 416, 836 Paulus, Pauwel, Paul 1, p. 86, 94, 130, 215, 393; 11, P- 85, 94, 137, 230 Paulus v, Pauwel 1, p. 178; 11, p. 194 Paulusz, J. 11, p. 608 Pausanias 11, p. 59, 360, 518 Pauw, Adriaan, Paauw 1, p. 5 57-5 59; 11, p. 242, 522, 580-585, 587-592 Pauw, Reinier (grootvader) 11, p. 587 Pauw, Reinier (kleinzoon) 11, p. 587 Pauwenlaan, Pauwenpad (Diemermeerpolder) 11, p. 293 Pega 1, p. 239; 11, p. 256 Pegasus, Pegaas 1, p. 177, 423; n, P- 7, 192, 296, 450, 664 Pegu, Pegoe 11, p. 256 Pekelharing (bentnaam) 11, p. 508 Peking 11, p. 398, 772 Peleus 11, p. 262 Pelican (schip) 11, p. 608 Peloponnesus 11, p. 131, 248, 542 Peloren, Pelooren 1, p. 368; 11, p. 383 Penaranda, G. de Bracamonte y Guzman, graaf van 11, p. 5 89 Peneus 1, p. 687; 11, p. 699 Penn, W., Pen 1, p. 138, 142; 11, p. 148, 152, 608, 667 Pentateuch 11, p. 199 Penthesileia, Penthesile 1, p. 416; 11, p. 441 Peperstraatpoort (Naarden) 11, p. 341 Pergamum, Pergam 1, p. 549; 11, p. 574 Periander 11, p. 664 Perillus, Peril 1, p. 4; 11, p. 3 Permessus, Permes 1, p. 867; 11, p. 831 Pero 1, p. 649; 11, p. 668, 671 Perron, Jacques Davy du, bisschop van Évreux 1, p. 5io;n,p. 5 3 5, 5 36> 5 39 Pers, D.P. 11, p. 694 Persephone 11, p. 313 Perseus 1, p. 398; 11, p. 41, 422 Persius 1, p. 542; 11, p. 224, 296, 365, 388, 568, 627, 663, 803 Peru, Peruaansch, Perus 1, p. 37, 792; 11, p. 32, 445,492, 783 Perzi? Perzen, Parser, Persiaan enz. 1, p. 17, 229, 242, 417, 641; 11, p. 2, 8, 15, 152, 202, 247, 258, 259, 442, 548, 660, 662, 783 Perzische Golf 11, p. 442 Pesthuis (Amsterdam) 1, p. 487; 11, p. 516 Petit, A. (le), Petyt 1, p. 479; 11, p. 499, 509 Petri zie: Pieterse Petronius 11, p. 333 Petrus, Pieter, Peter 1, p. 86, 344, 444, 729, 842; 11, p. xviii, 85, 35 3, 474, 475, 548,597, 665,698, 733,792,815 Petrus (bijbelboeken) 11, p. 819 Petten 1, p. 604; 11, p. 630 Phaëton, Faëton 1, p. 38; 11, p. 33, 34, 52, 300 Phalaris 11, p. 3 Phasis, Fasis 1, p. 808; 11, p. 794 Phidias, Fidias 1, p. 43, 182, 605; 11, p. 40, 199, 631 Philaenium 11, p. 236 Philippus van Macedoni? 11, p. 545 Philomela, Filomeel i,p. 223, 336; 11, p. 240, 241, 317 Philoxenos, Filoxeen 1, p. 242; 11, p. 258 Phineüs, Finëus 1, p. 353; 11, p. 361 Phoebus zie: Apollo Phoeniciërs, Feniciërs enz. 1, p. 845; 11, p. no, 625, 780, 817 Phoenix, Fenix 1, p. 85, 357, 368, 387, 512, 569, 620; 11, p. 84, 383,411 Phryne, Fryne 1, p. 707; 11, p. 716 Phylas 11, p. 235 Piazza del Campidoglio (Rome) 11, P- 1 37, 5 5 3 Piazza San Marco (Veneti? n, p. 130, 131, 134, 137, 140, 146 Piazzetta (Veneti? 11, p. 131 Piemonte, Piedmont 1, p. 712; 11, p. 719 Pieria, Pieerisch, Pierides 1, p. 511; 11, P- 5 37 Pierse, Pier 1, p. 45 5; 11, p. 484 Piersemyn 1, p. 105, 768 Pieter zie: Petrus St. Pieter, Peters kerk (Rome) 1, p. 443, 444; 11, p. 474, 498, 525 Pieterse, R., Petri, van Niedeck 1, p. 313, 379, 447; 11, p. 326-328,405, 476, 477 St. Pieterskerk of Oude Kerk (Middelburg) 11, p. 328 Pilatus 1, p. 343 Pinacoteca (Bologna) 11, p. 506 Pindarus, Pindarisch, Pindar 1, p. 270, 307, 413; 11, p. 84, 222, 282, 283, 320, 321, 364, 437, 494, 540, 545, 557, 679, 695 Pindus 1, p. 549, 687; 11, p. 699 Pinjorande, Pignorande 1, p. 560; 11, P- 593 Pipeli, Piply, Pip'li 1, p. 641; 11, p. 280, 661, 662 Pirithoüs, Perithöus 1, p. 73; 11, p. 70 Pisander 1, p. 117; 11, p. 121 Pisistratus 1, p. 690; 11, p. 702 Piso, W. 11, p. 249 Pison 11, p. 446 Pistolet, Pistool 1, p. 498; 11, p. 523 P.K. 1, p. 684; 11, p. 697 Place de la Grève (Parijs) 11, p. 26 Placencia 11, p. 225 Plantijn 11, p. 346 Plato 1, p. 242, 519; 11, p. 247, 259, 545 Platter, F., Plater (grootvader en kleinzoon) 1, p. 128; 11, p. 133 Plautus 11, p. 236 Plejaden 11, p. 13 Plinius 1, p. 178; 11, p. 44, 112, 179, 192-194, 199, 261, 281, 291, 333, 335, 385, 407, 437, 457, 471,497, 511, 5i6, 519, 545, 564, 565, 599-601, 608, 646, 695, 703, 742, 786, 795, 798 Pluimer, Joan 1, p. 887; 11, p. 843 Pluimert, Joost 11, p. xiii Plutarchus 1, p. 779; 11, p. 236, 252, 259, 442, 469, 545, 564, 775, 795, 799, 839 Pluto 1, p. 81, 144, 519, 557, 569, 605, 675; 11, p. 79, 154, 15 5, 547, 584,631, 690 PlutUS i, p. II7; ii, p. 121 Po 11, p. 508 Podalirius, Podalier 1, p. 320; 11, p. 334 Poelenburgh, C. 11, p. 463 Poitiers 11, p. 418 Poitou 1, p. 395; 11, p. 418 Pol, J. van de 1, p. 740 Polen, Polak, Pool 1, p. 10, 54, 375, 502, 776; 11, p. 7, 47, 398, 400, 527, 634, 772 Pollux i, p. 369; 11, p. 385 Polybius 11, p. 538 Polycrates, Polikraat 1, p. 229; 11, p. 247 Polyphemus, Polifemus 1, p. 765, 836; 11, p. 77, 764, 811 Poly stratus 11, p. 259 Pompejus 1, p. 691; 11, p. 703 Pontanus, J., Pontaan 1, p. 196; 11, p. 213 Ponte di Rialto, brug Rialto (Veneti? i, p. 127; 11, p. 133 Pontus 1, p. 188; 11, p. 204 Ponzio, F. 11, p. 194 Poock, Chr., Pook 1, p. 124; 11, p. 128 Pool 1, p. 120 Poolster 11, p. 167 Poperinge 11, p. 745 Porsenna 11, p. 682 Portland, Poortland 1, p. 139, 5 76, 581; ii, p. 148, 606, 612, 832 Portland, hertog van 11, p. 668 Portugal, Portugezen 1, p. 350, 400, 498; 11, p. XLiii, 36, 148, 281, 358, 359, 368, 378, 380, 398, 423, 523, 528, 534, 562, 574, 658, 664, 822, 835 Potifar 11, p. 56, 308, 715 Pouhon, Pouhon Pierre le Grand (Spa) 1, p. 163, 166, 174, 178, 180, 181; 11, p. 173, 181, 188, 192-194, 196-198, 209, 212, 217 Pouhon des Cuves (Malmedy) 11, p. 217 Pouhon des lies (Malmedy) 11, p. 217 Pozzuoli 11, p. 79, 153 Praag ii, p. xxxv Prediker n, p. 55 Priamus, Priam 1, p. 505; 11, p. 5 30 Priapus, Priap 1, p. 585; 11, p. 615 Primaticcio, F., Primatitsjo 1, p. 478; 11, p. 506 Prins, de (herberg) 11, p. 128 Prins Hendrikkade (Amsterdam) 11, p. 806 Procne 11, p. 240, 241 Promenade Belheid, 1'Avenue Belle-Heid (Spa) 11, p. 191 Promenade de quatre heures (Spa) 11, p. 187, 188, 210 Promenade de sept heures (Spa) 11, p. 188,210 Promenade d'Orléans (Spa) 11, p. 173, 191 Prometheus, Promeetheus 1, p. 43, 864; 11, p. 39, 40, 719, 828 Proteus 1, p. 123; 11, p. 127 Protogenes 1, p. 246; 11, p. 261 Provence, Provens 1, p. 326; 11, p. 338 Prudentia 11, p. 646 Pruisen, Pruissen 1, p. 287, 776; 11, P- 3o? 773 Psalmen 1, p. 184, 313, 343, 395, 658, 701, 776, 782, 799; ii, p. xiii, xxxix, xl, 41, 76, 93, 176, 205, 226, 260, 283, 326, 327, 373, 402, 417-419, 435, 467, 552, 559, 560, 562, 616, 635, 647, 675, 678, 688, 710, 714, 740, 744, 751, 765, 772, 777, 79? 792, 8l7, 819 Ptolemaeus 11, p. 348 Pudding Lane, Podding-straet (Londen) 11, p. 835 Puente de Segovia, Puente Real de la Se-goviana (Madrid) 11, p. 46 Puente Isabella 11 (Sevilla) 11, p. 45, 46 Puerta Bibarrambla (Granada) 1, p. 60; 11, P- 57 Puerta de Alcala (Madrid) 11, p. 426, 427 Puerta de Guadix (Granada) 11, p. 57 Puerto de Santa Maria, Port S. Marye 1, p. 59>n>P- 5 5 Pul villus, Marcus Horatius, Pul vil 1, p. 740; 11, p. 741 Punische oorlogen 11, p. 150, 524, 564 Purmerend n, p. 569 Purmermeer 11, p. 609 Puteoli, Puzool 1, p. 81; 11, p. 79 Putte, P.C.A. van 11, p. 91 Pylades, Pilades 1, p. 763; 11, p. 762 Pyramus 11, p. 102 Pyreneeën 11, p. xxxvii, 29, 32, 417 Pyreneeën, vrede van de 11, p. 692, 705, 824 Pyrrhus van Epirus, Pirrhus 1, p. 880; 11, p. 839 Pythagoras 11, p. 237, 311, 570 Pythia, Pitisch 1, p. 179; 11, p. 195, 420 Quevedo 11, p. 450 Quintilianus 11, p. 538 Quiris, Quirites 1, p. 511; 11, p. 538 Raadhuis, Raads palleis enz. (Amsterdam) 1, p. 301, 311, 366, 505, 509, 543, 624, 672, 741 Raadhuis (Batavia) 1, p. 628 Raadhuis (Ninove) 1, p. 634 Raadhuis (Veneti? 1, p. 126 Rachab 11, p. 467, 468 Radermacher, J. (grootvader) 11, p. 96 Radermacher, J., Rademacher, Raade-maaker (kleinzoon) 1, p. 97, 754, 755, 761; 11, p. XLiii, 96, 75 3-755, 760 Rafaël, Rafel (engel) 1, p. 501; 11, p. 526 Rafaël, Rafel (schilder) 1, p. 440; 11, p. 471, 472, 504 Rafael (voornaam) 1, p. 457; 11, p. 486 Ram (teken van de dierenriem) 1, p. 702; 11, p. 712 Rap, Jan 1, p. 668; 11, p. 685 Rasphuis (Amsterdam) 11, p. 724 Rasphuis, Willige, Vrywilligh (Amsterdam) 1, p. 828; 11, p. 806 Ravenna, Raven 1, p. 467; 11, p. 494 Ravesteyn, J. 11, p. xxxix R? 11, p. 606 Rechon (Spa) 1, p. 182 Rechtboomssloot (Amsterdam) 11, p. 696 Recief 11, p. 358, 380 Reconquista 11, p. 64 Red squadron, the 11, p. 148, 631, 834, 838, 841 Regius, H., de Roy, de Kooningh i, p. 762; 11, p. 761 Reguliersbreestraat (Amsterdam) 11, p. 208 Reguliersgracht (Amsterdam) 11, p. xl Regulierspoort (Amsterdam) 1, p. 117; 11, p. in, 120, 825, 826 Reid, D.A.S. 11, p. 573 Reiden (Zwitserland) 11, p. 133 Reiger (sterrenbeeld) 11, p: 803 Religio 11, p. 497 St. Remaclus, Remak 1, p. 181; 11, p. 197 Rembrandt van Rijn 11, p. 578, 671 Rembrandtsplein (Amsterdam) 11, p. 825 Remora, Remoor 1, p. 460; 11, p. 488 Remus 1, p. 511, $80 Renesse van der Aa, A. 11, p. 63 5 Reno, den kleinen Rhyn 1, p. 477; 11, p. 505 Republiek, de passim Retier, Retire 1^.402,416,423 Reyniersz, F. 11, p. 236 Reynst, H., Renst 1, p. 517; 11, p. 543 Reynst, L. 11, p. 543 Rhadamanthus 1, p. 564; 11, p. 596 Rheingau, Rinkauw 1, p. 175; 11, p. 190 Rhodos, Rhodes 1, p. 288; 11, p. 302, 310, 497 Rhone, Rhoon 1, p. 26, 127, 271, 479; 11, p. 23 Rialto (Veneti? 1, p. 127; 11, p. 132 Richelieu 11, p. 194 Richteren 11, p. 93, 177, 237, 575, 676, 738 Ridderzaal (Den Haag) 11, p. 563, 565 Ridotto, II, Ridot (Veneti? 1, p. 133; 11, p. 140, 141 Riesling 11, p. 190 Rijksmuseum (Amsterdam) 11, p. 668 Rijn, Rhyn 1, p. 92, 94, 189, 217, 229, 241, 308, 363, 434, 478, 479, 525, 564, 610, 620, 636, 66$, 725, 759, 829, 873; 11, p. xxxvn, 90, 191, 233, 321, 405, 507, 508, 566, 595, 636, 641, 656, 683, 695, 730, 759?807, 839 Rijnen, L. 11, p. 107 Rijssel, Ryssel 1, p. 283; 11, p. 298 Rijswijk, Ryswyk 1, p. 876; 11, p. 830 Rio de la Plata, Rio de Plata 1, p. 792; 11, p. 783, 784 Rioja 11, p. 426 Ripa, C. 11, p. 153, 159, 508, 540, 807 Rittershusius, C. 11, p. 625 R.K. 11, p. 843 Rochefort 11, p. 97 La Rochelle, Rochel 1, p. 374, 395; 11, P- 398, 399,417, 606 Rode zee 11, p. 56z, 781, 835 Roehoff, A., Roehof 1, p. 517; 11, p. 543 Rokin (Amsterdam) 11, p. 16 Rome, Romen, Room, Roomen enz. 1, p. 42, 55, 63, 71, 79, 82, 86, 88, 130, 136, 140, 215, 271, 274, 294, 319, 359, 365, }$7, 416, 420, 436, 438, 441, 443" 445, 467, 4%, 470, 474, 476, 477, 527, 538, 568, 572, 579, 580, 621, 715, 729, 740, 781, 784, 793, 794, 820, 838; 11, p. xxxvn, 50, 51, 68, 76-80^ 83-85, 91, 137, 146, 153, 169, 183, 191, 223, 230, 259, 284, 287, 294, 332, 333, 33s 366, 370, 372, 375, 376, 378, 393, 395, 399?407, 408, 410, 445, 462-464, 466, 467, 471-478, 482, 485, 486, 489, 494, 495, 497-506, 508, 509, 524, 525, 534, 538, 547, 564, 565, 599, 610, 643, 682, 695, 741, 759, 776, 778, 784-787, 789, 801, 812, 837 Romeinen, Romeins, Roomsch, Roomers enz. 1^.130,143,283,307, 359, 365, 374, 382, 463, 469, 47? 499?500, 579, 598, 612, 620, 632, 733, 791, 838, 866, 867; 11, p. 48, 68, 90, 137, 146, 150, 152, 191, 259, 320, 332, 335, 368, 370, 374, 376, 393, 399, 401, 407, 411, 430, 449, 487, 489, 490, 495, 496, 524, 534, 538, 547, 565, 610, 626, 636, 641, 643, 664, 682, 723, 775, 812, 820, 829, 830, 839 Romulus 1, p. 382, 5 n; 11, p. 325, 408 Ronsard, P. de, Pieter 1, p. 464, 510- 512; 11, p. 490, 491, 535, 538 Ro?brug (Amsterdam) 11, p. 515 Roodenpoortstoren, Jan (Amsterdam) 11, p. 227 Roompot 11, p. 149 Roon, Ian 1, p. 212 Roselle, Roosemond, Rosel, Rosellyn enz. i,p. 12, 15, 23, 24, 27-30, 34-36, 61, 102, 221, 236, 258, 264, 275, 306, 325, 326, 329, 332, 337-340, 346, 347, 351, 352, 545, 568, 888; 11, p. xxxviii, 9, 20, 21, 23-26, 30, 31, 58, 62, 99, 238, 253, 254, 277, 278, 288, 319, 337, 338, 341, 343, 348-350, 3 54, 3 5 5, 360, 361, 599, 844 Roselyne 1, p. 24 Rosendaal 1, p. 136 Rosendael, B. (van) 11, p. 145 Rosendael, J. (van) 11, p. 145 Rostock 11, p. 208 Rotterdam, Rotterdammer, Rotter 1, p. 109, 121, 217, 577, 604; 11, p. 109, 126, 473, 583, 586, 590, 607, 834 Rourots (Spa) 1, p. 192 Route des Fontaines (Spa) 11, p. 198 Le Roy (tulp) 11, p. 646 Royal Exchange, the (Londen) 11, p. 836 Royal Prince, the (schip) 11, p. 834 Rozelaar (bentnaam) 11, p. 508 Rozelijna (toneelpersonage) 11, p. 240 Rubens, P.P., Rubbens 1, p. 648; 11, p. 668 Rueil, Ruel 1, p. 178; 11, p. 194 Rulitius, J., Rulicius, Rulits 1, p. 94; 11, p. 92 Rupert van de Palts, Robbert 1, p. 879, 882; 11, p. 838, 839, 841 Rusland, Rusch enz. 1, p. 115, 414; 11, p. 102, 118, 124, 129, 398, 439, 634, 772, 794 Ruyl, H., Rulaeus 1, p. 449; 11, p. 479 Ruyter, M. de, de Ruiter, Michaël 1, p. 872, 878, 881; 11, p. 608, 833, 834, 837, 838, 840, 841, 844 Saan, Saanen 1, p. 303, 614, 795 Sabellicus 11, p. 716 Sabijnse bergen, Sabyn 1, p. 177; 11, p. 191 Sabine 1, p. 167 Sabinus, Q.T., Sabyn 1, p. 177, 182; 11, p. 191, 192 Sacro Monte (Spanje) 11, p. 57 Sadduceeën 1, p. 219; 11, p. 236 Sadrach, Zadrach 1, p. 294; 11, p. 307 Saertje 11, p. 257 Saeyblom van Coningh (tulp) 11, p. 646 Salamis 11, p. 152 Salem, Saalem 1, p. 215, 343, 381, 508, 603, 658; 11, p. 534 Salmasius, C, Salmaas 1, p. 55; 11, p. 49- 5i Salmoneus 1, p. $69; 11, p. 600, 602 Salmuth, H. 11, p. 602 Salomo, Salomon, Salmon 1, p. 273, 418, 421; 11, p. 93, 316, 394, 433, 443, 447, 582, 678, 780 Samos, Samiaaner enz. 1, p. 298, 544; 11, p. 247, 311, 374, 570 Samuël (bijbelboeken) 11, p. 65, 92, 93, 283, 284, 419, 575, 588, 678, 683, 780 Samuël (profeet) 1, p. 658 Sandrart, J. von 1, p. 348; 11, p. 356, 357 Sanlücar de Barrameda 11, p. 33, 53, 445, 456 Sannazaro, Sannazarius enz. 1, p. 483; 11, p. 485,486, 513 Santisch 1, p. 171 Sapfo, Sapfisch, Saffo 1, p. 374; 11, P- 397, 399, 643 Sapientia 11, p. 446, 447 Sara (voornaam) 1, p. 23 Sara (vrouw van Abraham) 11, p. 478, 718 Sardes 11, p. 627 Sardini? Sardinje 1, p. 839; 11, p. xxxvii, 203, 204, 465, 813 Sarmatia, Sarmaatsch 1, p. 807; 11, P- 794 Sarnthaler Alpen 11, p. 507 Saron 11, p. 288 Sas van Gent, 't Sas 1, p. 867; 11, p. 276, 830 Sasbout, C. 1, p. 737; 11, p. 739 Satan 1, p. 159, 594; 11, p. 727 Saturninus 11, p. 332 Saturnus, Saturnyner 1, p. 538; 11, p. 564 Saul, Sauwel 1, p. 270; 11, p. 284, 777 Saulus 11, p. 85 Sauvenière, la Source de la, Savenier 1, p. 163, 166, 174, 177, 179, 181; 11, p. 173, 179, 188, 191, 192, 195, 197, 198,215 Savoie, Savooijen, Savooisch enz. i, p. 712, 871; 11, p. 719, 722, 723, 833 Savoy, Carel van, Savooi 1, p. 657; 11, p. 676 Scaevola, Gaius Mucius, Scevola 1, p. 664; 11, p. 682 Scaliger, J.C. 11, p. 213, 333, 537 Scammone 1, p. 166, 277; 11, p. 178, 290 Schaep, P., Schaap 1, p. 311; 11, p. 324 Schaep van Kortenhoef, G. 11, p. 324 Scheba, koningin van 1, p. 302; 11, P- 3i6,433 Scheldenaaren 1, p. 419 Schelfzee 1, p. 534 Schenkenschans 1, p. 867; 11, p. 830 Schenkeveld-van der Dussen, M.A. 11, P- 333, 457, 604 Scherpenheuvel 1, p. 199; 11, p. 216, 758 Scheurtje, het 1, p. 74$; 11, p. 746 Scheveningen, Scheevlingers 1, p. 60$; 11, p. 500,631 Schiedam 11, p. 608 Schijndel 11, p. 145 Schlossgalerie (Bamberg) 11, p. 509 Schonauwen, Schoonouwen 1, p. 612; 11, p. 635 Schoneveld, Schooneveld 1, p. 879; 11, p. 837, 840, 843 Schoorel, P. van 11, p. 355 Schoorel, Th.P. van 11, p. 355 Schotland, Schotten, Schots 1, p. 113, 271, 291, 292, 591; 11, p. 115, 152, 282, 284, 299, 522, 706, 829 Schouwburg, 't Nieuw Toonneel (Amsterdam) 1, p. 510, 666; 11, p. 17, 228, <5 3 5, 5 36, 539, 683, 684, 843 Schouwen 11, p. 149, 229, 580, 629 Schurman, A.M. van, An Mari 1, p. 333, 552; 11, p. 345, 578 Schwalbach, Bad, Swalbak 1, p. 177; 11, p. 192 Schwartz, B., 'Swart' 1, p. 569; 11, p. 375, 600-602, 675 Scipio (tulpen) 1, p. 623; 11, p. 646 Scriverius, P. 11, p. 6 Scuola di San Rocco (Veneti? 11, p. 505 Scylla, Scillen 1, p. 579; 11, p. 161, 609 Scythia, Scythen, Scytsch 1, p. 375, 810; 11, p. 400 St. Sebastiaan 11, p. 482 St. Sebastiaans- of Handboogdoelen (Amsterdam) 11, p. 107 St. Sebastiaansdoelen (Den Haag) 11, P- 325 Sebastiaens Kercke (Veneti? 11, p. 809 San Sebastian, Sebastiaan 1, p. 400; 11, p. 423,429 Secreet van Hollandt (Delft) 11, p. 690 Secundus, J., Sekundus 1, p. 568; 11, P- 338, 350, 359, 571, 598, 599 Seghers, D., Segers 1, p. 789; 11, p. 781 Segovia, Segoviaansch 1, p. 53 Seine, Sein 1, p. 32, 77, 126, 127, 479, 882; 11, p. xxxvn, 131 Selïm 11, Selim 1, p. 580; 11, p. 610 Semele 11, p. 606 Semiramis 1, p. 633; 11, p. 34, 654 Semla 1, p. 111 Semper Augustus, Immermeer August (tulp) i,p. 623; 11, p. 299,645 Senaat (Rome) 11, p. 252, 325, 564, 565, 610 Seneca, Seneka 1, p. 267, 453, 621, 816; 11, p. 221, 281, 366, 450, 483, 643, 799 Seneka (boekwinkel) 11, p. xiii Sennert, D. 1, p. 163, 491, 722; 11, p. 172, 176, 519, 727 Serafijnen, Serafims, Serafyn 1, p. 157, 658, 685; 11, p. 169 Sereetsch 1, p. 125 Serenissima 11, p. 144 Seres-volk, Seres 1, p. 104; 11, p. 102 Servius 11, p. 430, 564, 600, 602 Sestos, Sestus 1, p. 12; 11, p. 9 Seth 11, p. 457 Severus 1, p. 597; 11, p. 625 Sevilla, Sivilie enz. 1, p. 53, 171, 360, 65 3; 11, p. xxxvn, 45, 64, 186, 675 Sfinx 1, p. 195; 11, p. 362 Sforza, Castello Sforzesco (Milaan) 11, p. 502, 503 Shetlands 11, p. 580, 586 Sjah Shuja' 11, p. 280 Sibylle, Sibil 1, p. 4, 389; 11, p. 2, 413 Sibylle van Cumae, Kumasche Sibil 1, p. 144; 11, p. 153-155 Sicili? Skiljaaner enz. 1, p. 242, 580, 888; 11, p. 161, 258, 383, 610, 844 Sidon, Sidoniaansch i, p. 109, 273, 597, 786; 11, p. no, 286, 5 38, 625, 780 Siegerland-Museum (Siegen) 11, p. 668 Sieuwertsz, W. 11, p. 142 Silenus, Sileen 1, p. 636; 11, p. 656 Silla del Moro (Spanje) 11, p. 57 Simon, P. 11, p. 104 Simon de tovenaar, Simonie, Simonye i, p. 435; 11, p. 465 Simons vander Loef, Cornelis, K. 1, p. 191,727; n,p. 13,731 Simons vander Loef, Susanna (geboren Juliens) 1, p. 16, 191, 738; 11, p. 13, 731, 740 Simson, Samson 1, p. 550; 11, p. 575, 582 Sina? 1, p. 344; 11, p. 353 Singel, Cingel (Amsterdam) 1, p. 107, 248; 11, p. 107, 128, 847 Sion 1, p. 94, 396, 766; 11, p. 93, 420 Sion (Munster) 1, p. 660; 11, p. 396, 679 Sirius 11, p. 218, 528 Sirocco 11, p. 244 Six, Collectie-, Archief- (Amsterdam) 11, p. xxxv, 95, 246, 844, 845 Six, R.C. 11, p. xLii Six van Chandelier, familie, Sixen 1, p. 518, 746; 11, p. xxxv, xxxvi, xxxviii, xl, xlii, 20I, 206, 27O, 278, 292, 330, 439, 455, 521, 594, 697, 734, 738, 824, 845 Six van Chandelier, Abraham (broer) ii, p. xxxv, xxxix, 246, 544 Six van Chandelier, Catharina, K. (zuster) 1, p. 191, 735, 790; 11, p. xxxv, xl, 206, 255, 737, 782 Six van Chandelier, Elisabeth (zuster) 11, p. xxxv, xxxix, 246 Six van Chandelier, Isaac (broer) 11, p. xxxv, xl, 246, 544 Six van Chandelier, Jacob (junior), Broeder 1, p. 6, 96, 240, 244; 11, p. xxxv, xxxvi, xxxviii, 4, 95, 246, 256, 260, 544 Six van Chandelier, Jacob (senior), Vaader 1, p. 6, 96, 228, 233, 234, 239, 240, 244, 286, 518, 542, 770, 782; 11, p. xxxv, xxxvi, xxxviii, xxxix, xlii, 4, 21, 95, 245, 251, 253, 255, 256, 567, 593, 748, 767, 777 Six, Joannes, Hans (grootvader) 11, p. xxxv, 363 Six van Chandelier, Joannes passim Six van Chandelier, Joost, Justus (broer) 1, p. 267; 11, p. xxxv, xxxvi, xl, 246, 280, 544, 661 Six van Chandelier, Sara (nicht) 11, p. XLII Six van Chandelier, Sara (zuster) 11, p. xxxv, xl, XLii, XLiii, 246 Six van Chandelier, Suzanna (zuster) 11, p. xxxv, xl, 246 Six van Chandelier, Wilhelmus, Willem (broer) 1, p. 751; 11, p. xxxv, xxxix, xlii, 246, 544, 751, 752 Six van Vromade, J., Vromaade 1, p. 888; 11, p. xlii, 18, 366, 844, 845 Sixtus v 11, p. 5 5 3 Skandinavi? Skandinavisch 11, p. 227, 492, 569 S.L. 1, p. 28; 11, p. 23, 24 Sladus, C, K. 1, p. 301, 514, 515, 519; 11, p. xxxvi, 314, 540-544, 569 Sladus, M., Slade 11, p. 541, 542 Slang, de (sterrenbeeld) 11, p. 167 Sloe 11, p. 310 Slotervaart 11, p. 105 Sluijer, P. 1, p. 48 3 Sluis 1, p. 676, 742; 11, p. 692 Slyterdam 1, p. 108; 11, p. 107 Smeth, familie de 11, p. 618 Smeth, Joost de, Joos (junior) 1, p. 196, 588-590; 11, p. 213, 617, 618 Smeth, Joost de (senior) 1, p. 196; 11, p. 205, 213, 618 Smeth, J.W. de 11, p. 202 Smeth, Raimond de 1, p. 72, 186, 189, 192, 196, 588; 11, p. 69, 201, 202, 204, 205, 207, 209, 212, 213, 273, 618 Smits, M. 1, p. 627; 11, p. 649 Smyrna, Smirne 1, p. 133; 11, p. 140, 145, 512 Snippendael, J., Snippendal 1, p. 249; 11, p. 264 Snoeck, A.E., Snoek 1, p. 460; 11, p. 488 Snoeck, G., Elbertsz, genaamd 11, p. 488 Socinus, Socinianen, Socyn 1, p. 215, 666; 11, p. 230, 684 Socrates, Sokrates i, p. 327; 11, p. 339 Sodom, Sodoma, Sodomie enz. 1, p. 70, 157, 692, 785, 820, 828; 11, p. 65- 68, 77, 91,478, 705, 779 Soetens, Cornelis Michielsz 11, p. 500 Soetens, Michgyel 11, p. 499, 500 Soetens, Michiel 1, p. 88, 474, 479, 482; 11, p. xxxvn, 86, 499, 500, 508, 509, 511, 786 Solebay 11, p. 837, 839, 840 Solfatara, Solfaterra 11, p. 79, 153 Soliman de Grote, Solleman 1, p. 482; 11, p. 512 Solis, Arroyo, Chico en Grande 1, p. 792; 11, p. 783 Solon 11, p. 307, 443, 664 Someren, A. van, van Somren 1, p. 288, 565, 597; 11, p. 250, 301, 596, 597, 625 Somme 1, p. 578; 11, p. 608 Sonnebergh 1, p. 60 Sont, Sond 1, p. 142; 11, p. 151, 835 Sophokles, Sofokles 1, p. 75 5; 11, p. 75 $ Souburg, Oost- en West- 1, p. 298; 11, p. 310 South wold 11, p. 837 Spa, Spaa, Spade enz. 1, p. 163-166, 168-171, 174, 177-180, 182, 184, 186, 188-196, 198, 199, 202, 859; 11, p. xxxix, xliv, 171-173, 176, 178, 184- 189, 191-195, 197, x98, 203-218, 650, 651, 778, 824 Spa, le Vieux, het oude 1, p. 192; 11, p. 209 Spaanse kapel (Florence) 11, p. 287 Spaanse Nederlanden zie: Zuidelijke Nederlanden Spaarndam, Spaarendam 1, p. 106; 11, p. 104 Spaarne, het, Spaar, Spaaren 1, p. 10, 205, 357, 622; 11, p. 7, 219, 365, 645 Spado, D. 11, p. 272 Spadonem 1, p. 257 Spaloumont, Spalou 1, p. 163, 192, 193; 11, p. 173, 215 Spanje, Spanjaarden, Spangien, Hispanje enz. passim Speaker, de (schip) 11, p. 608 Spessart 11, p. 193 Spiegel, H.D. 1, p. 717, 740, 857; 11, p. 724, 72$, 823 Spiegel, H.L. (grootvader) 1, p. 17; 11, p. xLiii, 14, 15, 71, 72, 122 Spiegel, H.L. (kleinzoon) 1, p. 17, 74, 500; 11, p. xLiii, 14,71,72, 524, 553 Spiegel, L. 11, p. 14 Spierdijk 1, p. 612; 11, p. 635 Spinhuis, Spinzel huys enz. (Amsterdam) 1, p. 854; 11, p. 688, 821, 822 Spinola 11, p. 276, 692, 830 Spitsbergen 1, p. 104; 11, p. 101 Sponsaliën 11, p. 137 Spragge, E., Sprag 1, p. 882; 11, p. 841 Spranger, C. 11, p. 248 Spranger, G. 11, p. 249 Spranger, M. 1, p. 232, 303, 304, 459, 495; 11, p. 249, 250, 301, 316, 487, 520, 521, 596 Spreeuwbek (bentnaam) 1, p. 794; 11, p. 499, 786, 787 Spreuken (bijbelboek) 11, p. 231,750, 765, 791 Stadhuis, Nieuwe, Steehuis enz. (Amsterdam) i,p. 311,462,639,740,854, 855; 11, p. xliv, 81, 287, 323, 324, 488, 568, 647, 741, 742, 821, 823, 824, 826, 839 Stadhuis, Oude (Amsterdam) 1, p. 121, 348, 505; 11, p. xxxviii, xliv, 124, 325, 357, 381, 386, 529-532, 623, 659, 742 Stadsbibliotheek (Haarlem) 11, p. 823 Stagira 11, p. 545 Stalpert van der Wiele, J. 11, p. 612 Stanza delP incendio (Vaticaan) 11, P- 471 Staten, de, Staten Generaal passim Statenvertaling 11, p. 54, 61, 551 Statius 1, p. 206; 11, p. 222, 258 Stavelot, Sta vlo 1, p. 163, 200; 11, p. 173, 197, 217 Stentor 1, p. 845 Stift, het, Sticht 1, p. 212, 310, 472, 758 Stirum, Herman Otto, graaf van 11, p. 635 Stoakes, J. 11, p. 608 Stoffel 1, p. 486; 11, p. 515 Stolberg 11, p. 478 Stolker, J. ii, p. xl Stopendaal, D. n, p. 121 Straatsburg, Straasburgh 1, p. 679; 11, p. 305,695 Straatvaart 11, p. 462, 656 Strabo 11, p. 131, 565, 636, 637 Strafford, Th. Wentworth, graaf van 1, p. 269, 291; 11, p. 282, 283, 305, 620, 725 Stromboli 11, p. 844 Stuart 1, p. 141, 271, 275, 292, 792, 881; 11, p. 284, 287, 288, 705, 839 Studienausgabe, Studieuitgave 11, p. xix, xx Stuhmsdorf, verdrag van 11, p. 5 27 Styx 1, p. 8; 11, p. 6 Suetonius 11, p. 22, 324, 466, 5 5 3, 730, 734 Suidas 11, p. 627 Suidwyk 1, p. 612 Sultana 11, p. 186 Sumatra 1, p. 639 Sunda straat 1, p. 639 Sur 1, p. 5 34; 11, p. 560, 561 Surinameplein (Amsterdam) 11, p. 105 Susa 11, p. 442 Susan (voornaam) 1, p. 23 Suspiro del Moro 11, p. 57 Suzanna, Susanne 1, p. 674; 11, p. 689 Swaaveldal 1, p. 81 Swart Huys (buitenplaats) 1, p. 118; 11, p. 121 Sybaris, Sibaris, Sibaryt 1, p. 132, 242, 294; 11, p. 139, 258, 307 Syracuse 11, p. 748, 796 Syrenen, Sirenen, Sireene 1, p. 220, 318, 578 Syrene (schip) 11, p. 609 Syri? Sirisch 1, p. 428; 11, p. 178, 186, 290,457, 524, 791 Syrinx, Sirinx 1, p. 193; 11, p. 104 Taag 1, p. 72, 267, 271, 479, 549, 580, 85 5; 11, p. 446, 508,822 Tacitus 11, p. 466 Taler 11, p. 299, 331 Tantalus, Tantaal 1, p. 5 39; 11, p. 566 Tarairiu, Tapoeiers 11, p. 205 Tarentum, Tarenten 1, p. 281; 11, p. 294 Tarquinius Superbus, Tarquyn 1, p. 271; 11, p. 284 Tarsis, Tharsis 1, p. 774; 11, p. 771 Tarsus 11, p. 262 Tartaren, Tartars 1, p. 375, 662, 776; 11, p. 394, 397, 398, 400 Tartarus 11, p. 155 Taurus-gebergte 1, p. 308; 11, p. 322, 7? T.D. 1, p. 83, 279; 11, p. 81, 82, 291, 292,455 Telephus, Telfus 1, p. 132; 11, p. 139 Tell, Wilhelm 11, p. 292 Tempel van Herodes (Jeruzalem) 11, P- 5 34 Temperantia 11, p. 446, 447, 646 Tengnagel, M. Gansneb 11, p. 257 Terceira, Terceer 1, p. 818; 11, p. 800 Tereus 1, p. 223; 11, p. 240 Terheide 11, p. 832 Terpsichore, Terpsichoore 1, p. 610; 11, p. 634 Terra Japonica 11, p. 364 Terra sigillata 11, p. 364 Terschelling 11, p. 837 Terwelborgh 1, p. 304; 11, p. 316, 317 Testament, het Oude, en Nieuwe 11, p. 301, 327, 352, 518 Texel, Tessel 1, p. 140, 267, 862; 11, p. 2, 101, 280, 549, 606, 831 Texelse gat, het 11, p. 588, 827 Thai's 1, p. 294; 11, p. 308 Thales 11, p. 664 Thalia, Thaleia, Thalye enz. 1, p. 280, 374, 519; 11, p. 293, 397, 545 Thebe, Thebanen, Theben 1, p. 207, 242, 308; 11, p. 105, 222, 247, 258, 312, 321, 537 Theems, Taams, Teems enz. 1, p. 269, 293, 296, 303, 393, 394, 509, 5 3 5, 5 36, 5 5 8, 576, 577, 604, 647, 677, 691, 694, 748, 875, 882; 11, p. 282, 287, 400, 581, 586, 591, 609, 691, 692, 834, 836 Themis 1, p. 54, 703; P- 48, 7*3 Themistokles 11, p. 152 Theocritus, Theokryt 1, p. 205, 511; 11, p. 41, 77, 220, 538 Theodorus 1, p. 126; 11, p. 131 Theodosius, Theodoos i, p. 715; 11, P- 723 Theofyle zie: Th. de Viau Thersites, Thersyt 1, p. 219; 11, p. 23 5 Theseus 1, p. 73, 261; 11, p. 271, 276 Thessalia, Thessal 1, p. 299; 11, p. 313, 537 Thessaloniki, Thessalonicensen 1, p. 94; 11, p. 723 Thetis i,p. 131, 229, 247; 11, p. 137, 247, 262 Thirsis 1, p. 117; 11, p. 121 Thisbe 1, p. 104; 11, p. 102 Thraci? Thraken enz. 1, p. 223, 3 $ 3, 416, 603; 11, p. 131, 240, 241, 361, 630, 775 Thrasippus, Thrasip 1, p. 690; 11, p. 702 Thyestes 11, p. 306 Thyrrha, zee van, Tirreenes swarte zee i,p. 576; 11, p. 607 Tiber, Tyber, Tiberynen 1, p. 71, 85, 127, 420, 472-474, 5°°, 621, 794; 11, p. 84, 191, 44$, 449, 486, 498> 499? $24, 643, 787 Tiberinus 11, p. 191 Tiberius, Tibeer 1, p. 319; 11, p. 332, 333, 599 Tiberius Nero 11, p. 782 Tibullus 1, p. 697; 11, p. 3$ 1, 627, 708 Tibur 1, p. 281; 11, p. 294 Tigris, Tyger 1, p. 420, 691; 11, p. 447, 654, 7? Tilly, graaf van 11, p. 93 Timanthes 1, p. 321 Timotheüs 11, p. 578 Tintoretto, Tintoret 1, p. 477; 11, p. 505 Tirool 1, p. 88, 474, 478; 11, p. xxxvn, 87, $00, 508 Tirza 11, p. 5 34 Tisiphone, Tisifoone 1, p. 519; 11, p. 547 Titanen 11, p. 228, 420, 549 Titiaan 1, p. 475; 11, p. 502 Titus 11, p. 233 Titus Andronikus 1, p. 319, 357 Tityrus, Tyter 1, p. 79; 11, p. 77 Tivoli 11, p. 294 Tj'ing-dynastie 11, p. 397, 398, 772 Tlepolemos 11, p. 236 Tobit 11, p. 526, 572 Toernooi veld (Den Haag) 11, p. 325 Tomi 11, p. 220 Tomlinson, Colonel 11, p. 305 Tongeren 1, p. 178; 11, p. 192, 193 Tonneken, Klein (Spa) 1, p. 182 Tonnelet, la Source du, Tonneken, Ton 1, p. 163, 168, 174, 181; 11, p. 173, 181, 188, 197, 198 Torensluis (Amsterdam) 11, p. 227 Torlonia, villa (Frascati) 11, p. 194 Toro, Torros 1, p. 400; 11, p. 422, 423 Torquaat 1, p. 512 Toscane, Toskaanen 1, p. 431; 11, p. 67 Toulon 1, p. 130 Toulouse, Toloese, Tholouse 1, p. 175, 408; 11, p. xxxvn, 29, 189, 431, 432 Tours, Toers 1, p. 72; 11, p. 69 Tower (Londen) 11, p. 835 Traianus, Trajaan 1, p. 363; 11, p. 374 Tramontane 11, p. 774 Transvaalkade (Amsterdam) 11, p. 105 Trento, Trent 1, p. 707; 11, p. 716 Triakel, Triaakel 1, p. 164, 370; 11, p. 174, 388, 389 Triana, Triaan 1, p. 5 3; 11, p. 4$ Triple Alliantie 11, p. 837, 841 Triptolemos 11, p. 422, 716 Triumph, de (schip) 11, p. 607 Troje, Trojanen, Trooijen enz. 1, p. 206, 238, 363, 440, 464, 505, 539, 550, 741, 874; 11, p. 119, 131, 235, 374, 377, 379,454, 471,472, 49? 5i8, 530, 575, 742, 758, 814, 817 Tromp, C. 1, p. 869, 872, 878, 879, 881, 882; 11, p. 831, 832, 834, 838-841 Tromp, M.H., Marten enz. 1, p. 4, 5, 138-140, 497, 5 57-5 59, 576, 577, 58o, 604-606, 613; 11, p. 2, 3, 90, 94, 147-149, 151, 276, 277, 317, 375, 522, 528, 560, 580-583, 585, 588, 59?592> 6?, 607, 608, 610, 611, 626, 628, 630-632, 634, 635, 637, 656, 746, 778, 832, 834 Tsjechoslowakije 11, p. 129 Tuban, Toeban 1, p. 124; 11, p. 129 Tulp, N. i,p. 554, 622-624; 11, p. 578, 579, 644, 646, 676 Tulp,P. i,p. 5 54, n,p. 578, 579 Tungri 11, p. 192 Tunis 1, p. 436; 11, p. 467 Turbith i, p. 166; n, p. 178 Turenne, H., graaf van, Tureen 1, p. 183; 11, p. 200, 736 Turfpoort (Naarden) 11, p. 341 Turijn, Turyn 1, p. 715; 11, p. 723 Turkije, Turken, Turksch enz. 1, p. 129, 135, 138, 226,416, 477, 482, 713, 715, 779, 879; 11, p. 86, 136, 145, 146, 243, 244, 297, 302, 361, 398, 406, 440,442, 443,48i, 504, 5?, 5i2,6io, 645, 721, 773-775 Twaelf uren, de (bedrijf) 11, p. 16 Tyburn, Tilborn (Londen) 1, p. 771; n, p. 769 Tyndareus 11, p. 519 Typhis, Tifis 1, p. 268; 11, p. 282 Tyrus, Tyrisch, Tirus 1, p. 17, 786; 11, p. 15, 286, 780 ub (Universiteitsbibliotheek) Amsterdam 11, p. xv, 356 ub Bremen 11, p. 584 ub Gent 11, p. 5 36, 843 ub Leiden 11, p. xiii, xv, xvii, xlii, 49 ub Utrecht 11, p. xv, 439 Ucromerus 11, p. 636, 637 Uffelen, familie van 11, p. 512 Uffelen, J. van, Uffele 1, p. 483; 11, p. 626 Uffenbach, Z.C. von 11, p. 583 Uffïzi, Palazzo degli (Florence) 11, p. 501 Ulisses, Ulis 1, p. 220, 591, 741 Umbria, Omber 1, p. 177; 11, p. 191 Urbanus vin, Urbaan 1, p. 5 27; 11, p. 228, 553 Urbino, Urbyn 1, p. 476; 11, p. 504 Uruguay 11, p. 783 Utrecht, Uitrecht 1, p. 307, 310, 333, 395, 396, 472, 479, 5 37, 762; n, p. 96, 118, 129, 227, 320, 323, 342, 345, 353, 363, 414, 417, 481, 497, 498, 508, 572, 754, 757, 761, 762, 839, 842 Vaillant, W., Valjant 1, p. 828; 11, p. xlii, 806 Valenciennes, Valencyn 1, p. 18 3; 11, p. 200 Valerius Maximus 1, p. 5 38; 11, p. 97, 564, 565, 668, 702, 716 Valkenier, S., Valkonier 1, p. 311; 11, P- 324 Valkenier, W. 11, p. 324 Valladolid 11, p. 423 Varinas, Verinis 1, p. 108; 11, p. 108 Varro 11, p. 564 Vartomannus, L., Barthema, Varthema 11, p. 256 Vasthi 11, p. 202 Vaticaan, Vatikaan 1, p. 82, 440; 11, p. 80, 194, 463, 471, 525, 785, 787 Vaudooisch zie: Waldenzen Vecht 1, p. 121, 124, 186, 301, 310, 362, 380, 537, 565, 726, 754; 11, p. 104, 125, 126, 201, 314, 323, 343, 405, 731 Veen, Veener i,p. 114 Veere 11, p. 608 Velazquez 11, p. 453 Velde, Esaias van de 11, p. 113 Velsen, Gerard van 1, p. 301; 11, p. 314 Veneti 11, p. 131 Veneti? Venecie, Veneciaan enz. 1, p. 87, 88, 126, 130, 133, 227,451,453, 480, 483, 500, 571, 631, 707, 778, 793; 11, p. xxxvii, 68, 76, 80, 82, 84-87, 129-131, 133-H7, 202, 239, 243, 244, 255, 309, 367, 381-383, 393, 476, 479-482, 485,486, 504-506, 508, 509, 512-514, 524, 525, 602, 716, 758, 773-775, 784, 785,809 Venezuela 11, p. 108 Venne, A. vande 11, p. 514 Venus 1, p. 9, 20, 39, 47, 62, 133, 164, 197, 226, 232, 236, 238, 251, 258, 266, 275, 294, 328, 329, 332, 409, 421, 424, 426, 588, 590, 662, 663, 687-689, 694, 695, 703, 828, 835; 11, p. 7, 18, 42, 59, 139, 254, 255, 262, 273, 309, 319, 339-341, 345, 347, 433, 452, 599, 619, 681, 682, 700, 713, 762, 810, 828, 829 Venusberg 11, p. 341 Venusia, Venuiser, Venusyn enz. 1, p. 197, 207, 299, 307, 621; 11, p. 214, 222, 312, 321, 642, 643 Vergilius Maro, Virgilius, Virgiel enz. i, p. 206, 442, 511, 620, 621; 11, p. 97, 103, 120, 121, 127, 131, 153-155, 184, 202, 221, 222, 280, 314, 325, 338, 360, 392, 430, 473,474, 49? 496, 5*7, 5*8, 537, 538, 564, 575, 579, 597, 600, 610, 624, 643, 755, 799, 840 Verhulst, Rombout 11, p. 631 Veromerus, Veromeer 1, p. 612, 613; 11, p. 636, 637 Veronica, Veronika 1, p. 631; 11, p. 652 Verviers, Viviers 1, p. 163; 11, p. 173 Vespasianus, Vespasiaan 1, p. 311, 726; 11, p. 324, 730 Vesuvius, Vesuuf 1, p. 81, 85, 577; 11, p. 79, 83, 84, 153, 502 Veurne 11, p. 745 Vianen, Viane, Viaan 1, p. 758, 759; 11, P- 757 Viar 11, p. 46 Viau, Th. de, Theofyle 1, p. 206; 11, p. 222 Viceroy van Orange (tulp) 11, p. 297 Vicq, F. de (neef) 11, p. 519 Vicq, F. de, Vik (00m) 1, p. 492; 11, p. 519 Vijverberg, Lange en Korte (Den Haag) i, p. 538; n, p. 3*5, 5^5 Vinkeveen 11, p. 116 Virgilius (bentnaam) 1, p. 442; 11, p. 473 Virginia 11, p. 456 Visconti 11, p. 503 Vismarkt (Amsterdam) 11, p. no Visscher, C.J., Vischer 1, p. 391; 11, p. 413 Vitruvius, Vitruuf 1, p. 866; 11, p. 335, 829 Vlaanderen, Vlaams enz. 1, p. 122, 231, 233, 261-263, 267, 450, 451, 676, 729, 743, 872; 11, p. xxxvi, 250, 393, 441, 480, 645, 654-656, 692 Vlaming, P. 11, p. 513 Vlie, het 1, p. 140, 862; 11, p. 827, 837 Vlieland 1, p. 765; 11, p. 764 Vlissingen, Flessenaars, Vlissingh 1, p. 742, 818; 11, p. 629, 743, 744 Vloten, Johannes van 11, p. 583 Vlucht, I.G. vander 11, p. 590 V.M. 1, p. 760; 11, p. 759, 760 voc, Oostlndische maatschappye 1, p. 135, 142, 833; 11, p. xxxvi, 143, 151, 236, 245, 258, 280, 364, 527, 658-661, 783, 809 Vogel-Struis, de (schip) 1, p. 578; 11, p. 608 Vollenhove, J. 11, p. 17, 18 Vondel, J. van (den) 1, p. 206, 279, 301, 512, 620, 621, 796, 840; 11, p. xxiii, 190, 200, 239, 291, 314, 321, 325, 330, 331, 342, 356, 366, 381, 391, 392, 404, 406, 437, 483, 534, 539, 567, 574, 578, 639-644, 648, 658, 683, 684, 734, 778, 779, 781, 800, 814, 823, 828, 835 Voren (fort) 11, p. 635 Vos, J. 1, p. 319, 837; 11, p. 240, 331, 332, 366, 534, 781, 811, 823, 835 Vossius, G.J., Vos 1, p. 197, 341, 575; 11, p. xliv, 214, 350, 498, 605 Vossius, I. 11, p. 49 Vrankryk, 't Schild van (herbergen) 1, p. 241; 11, p. 257 Vries, H. de 11, p. 45, 5 3, 420 Vries, S.G. de 11, p. xlii Vrije Laan (Amsterdam) 11, p. 293 Vry, E. de 1, p. 687, 689; 11, p. 671, 699 Vulcanus, Vulkaan 1, p. 579; 11, p. 136, 209, 609 Vygendam (Amsterdam) 11, p. 844 Vyverspad, Vyverpad (Diemermeerpol- der) 1, p. 303, 859; 11, p. xxxvi, 657, 824 Waag, Weeghhuis (Amsterdam) 1, p. 108, 348; 11, p. 108, 357 Waals 11, p. 194 Waalse gemeente (Amsterdam) 11, p. 520 Waapenhuis (Delft) 1, p. 675 Waas, 't land van 1, p. 262 Wachendorff, P., Wachtendorp 1, p. 91; 11, p. 89 Waddenzee 1, p. 840 Waesberge, J. van 11, p. 353,414 Walcheren, Walchren 1, p. 298, 601, 706, 878; 11, p. xxxi, xxxiv, xxxvi, 47, 48, 3*o-3I3, 32g, 706 Walcheren, de (schip) 11, p. 838 Waldenzen, Vaudooisch i, p. 715; 11, p. xLiii, 719, 720, 723, 724, 833 Waldo, P., Waldus, Valdès 1, p. 712, 715; 11, p. 720, 723 Wallenstein 11, p. 640 Wandalen 11, p. 81, 789 Wapen van Nassauw, het (schip) 11, P- 775 Wassenaer, familie van 1, p. 612,613; 11, p. 636, 637 Wassenaer Obdam, Jacob van, enz. 1, p. 612, 614, 869; 11, p. 635, 637, 831, 832 Wassenaer Obdam, Jacob van (vader) 11, p. 637 Wassenaer Obdam, Jacob van (zoon) 11, p. 635 Waterland, Waterlanders 1, p. 331; 11, p. 144, 342, 533 Waveren, J. van, van Waavren 1, p. 861; 11, p. 826 Wayai (Spa) 11, p. 215 W.B. 1, p. 231; 11, p. 248 Wederdopers, Doopers 1, p. 215, 660, 661; 11, p. 230, 396 Weeser 1, p. 610 Weeshuis van de Nederduitse Diaconie (Amsterdam) 11, p. 578 Weesp, Weesop enz. 1, p. 121, 242, 303, 630, 679, 726, 770; 11, p. xxxvi, 123, 125, 232, 258, 317, 651, 694, 695, 731, 768, 769 Weesperkarspel 1, p. 301 Weespervliet 1, p. 257 Weffels 1, p. 731; 11, p. 735 Weichsel, Wisla, Wyssel 1, p. 563, 610; 11, P- 595, 634 Wenden 1, p. 617 Wenen, Weenen 1, p. 375, 617; 11, p. 34, 400, 448, 473 Went worth zie: Strafford Werkhuis, Nieuwe (Amsterdam) 11, p. 806 Westerbaen, J. 11, p. 823, 835 Westergo, de (schip) 11, p. 149 Westerkerk (Amsterdam) 1, p. 646; 11, p. 227, 666 Westerschelde, Schelde 11, p. 149, 744, 837 Westerse vaart, de 11, p. 2, 101, 280, 549, 606 Westfalen 1, p. 101, 310; 11, p. xxxvii, 97, 394, 396, 680 Westfalen, vrede van 11, p. xliii, 93, 414, 639, 679, 680 West-Friesland, Westvriesland 1, p. 612; 11, p. 245, 635, 690, 834 West-Indi? Inden, 't West enz. 1, p. 273, 465, 715; 11, p. 287, 375, 381, 398, 456, 492, 493, 523, 723, 735, 737, 827, 840 Westminster 11, p. 749 Westminster, eerste vrede van 11, p. xxxviii, 590, 644, 660, 666, 701, 703, 704, 706 Westminster, tweede vrede van 11, p. 842, 843 Westminster Abbey, Westmunster 1, p. 311; 11, p. 324 Westzaan 11, p. 543 Wezel, Weesel 1, p. 371; 11, p. xxxv, 331, 391, 393 Whitehall, Withal 1, p. 291, 672, 748; 11, p. 306, 686 White squadron, the 11, p. 834, 838, 841 wie, Westlndische maatschappye enz. 1, p. 135, 833; 11, p. 143, i48, M5, 806, 809 Wielingen, de 1, p. 139; 11, p. 147, x49, 628 Wieringen 1, p. 189; 11, p. 204 Wiesbaden 11, p. 192 Wight, Wicht 1, p. 579; 11, p. 608, 609 Wijk aan Zee, Wyker 1, p. 109; 11, p. no, 323, 631 Wilhelminagasthuis (Amsterdam) 11, p. 516 Wilhelmus van Nassouwen (lied) 1, p. 304 Willem 1, graaf 11, p. 148 Willem 1, van Oranje, Wilm 1, p. 210, 373, 862; 11, p. 225, 392, 394, 397, 401, 497, 514 Willem ii, Wilm i, p. 311, 373, 374?485, 549, 602, 608; 11, p. xLiii, 125, 150, 320, 322, 324, 325, 394, 397, 399, 401, 421, 483, 491, 493, 494, 496> 514, 515, 527, 5 3 5, 5 57, 5 5 8, 5^3, 5^5, 582, $90, 631, 673, 687, 805, 831 Willem iii 1, p. 602; 11, p. 153, 565, 629, 634, 693, 823, 831 Willem vi, graaf, Wilm 1, p. 505; 11, p. 530 Willem Frederik, stadhouder van Friesland 11, p. 823 Wilterdink, J.B. 11, p. 792 Wimmenum 11, p. 844 St. Winoksbergen 11, p. 745 Winterkoning 11, p. 93 Wisselbank (Amsterdam) 1, p. 366, 506; 11, p. 381, 382 Witsen, familie 11, p. 245 Witsen, C. 11, p. 245 Witt, Jacob de 11, p. 150 Witt, Johan de, Witte 1, p. 696; 11, p. 150, 707 Witte de With, Wittesen, Witte 1, P- 139, 5 5 8, 597; n,p- M9> 5 86, 626 Wittewrongel, P., Wittewrongh 1, p. 214, 449, 666; 11, p. 228-231, 479, 683, 684 Wolters, B., Stevensdr. 11, p. 205 Worcester 11, p. 153, 282, 284 Worst, G. 1, p. 725, 726; 11, p. 728, 731 Wymersley Hundred (Northamptonshire) 11, p. 688 Wyntjens, M. 1, p. 681, 682; 11, p. 695-697, 7? Xanthus 11, p. 186 Xenokrates 1, p. 707; 11, p. 716 Xerxes 1, p. 558; 11, p. 127, 586, 591 Ximenes, P., Jimenez 11, p. 103, 104 Yarmouth, Great, Jarmuiden 1, p. 610; 11, p. 634 Ypren zie: leper Yssel 1, p. 610 San Yuste (klooster) 11, p. 225 Zacharia 11, p. 169, 353 Zadrach zie: Sadrach Zamora 11, p. 423 Zeedijk (Amsterdam) 11, p. 257 Zeehaan (bentnaam) 11, p. 508 Zeeland, Zeeuwen, Zeeuws 1, p. 12, 54, 5 5, 73, i38> *4? 2I5, 261, 262, 298, 315, 371, 529, 576, 602, 604, 652, 697, 706, 707, 869, 870, 872, 878, 881; 11, p. xxxi, xxxviii, 9, 47-50, 149, 231, 245, 310, 392, 395, 399, 587, 673, 7?, 7H, 7X5, 834, 838 Zeestraat (Den Haag) 11, p. 500 Zeeuws-Vlaanderen 11, p. 692 Zeevaartschool (Amsterdam) 11, p. 806 Zeno, uit Sidon 1, p. 511; 11, p. 538 Zephyrus, Zefir 1, p. 549, 5 5 5; 11, P- 574, 579 Zeus 11, p. 41, 105, 118, 361, 438 Zeuxis 1, p. 298; 11, p. 312, 511, 512 Zeven Provintièn, de (schip) 11, p. 834, 838 Zeven Wijzen van Griekenland 1, p. 644; 11, p. 664 Zierikzee, Sirikzee 1, p. 214; 11, p. 228, *3i Zigeuners 11, p. 54 Zimri 1, p. 508; 11, p. 5 34 Zoar, Soar 1, p. 828; 11, p. 806 Zoaranda 11, p. 703 Zoet, J. 11, p. 823 Zoïlus, Zoïlist 1, p. 206, 732; 11, p. 222, 735 Zuid-Beveland 11, p. 310 Zuidelijke Nederlanden, Spaanse Nederlanden enz. 1, p. 634, 733; 11, p. 95, 200, 210, 216, 245, 251, 275, 480, 692, 73 5, 745, 746 Zuiderkerk (Amsterdam) i,p. 547, 637, 849; ii, p. xxxvi, xxxviii-xl, 4, 90, 95, 227, 251, 255, 256, 572, 819 Zuiderzee, Suider zee, sout enz. 1, p. 117, 120, 301, 456; 11, p. xxxvii, 106, 110, 120, 124, 314, 342, 486, 810 Zuilen van Hercules 11, p. 46, 45 5 Zuilichem 1, p. 512 Zwaan, F.L. 11, p. xlvi Zwanenburgwal (Amsterdam) 11, p. 578 Zwarte zee 11, p. 204, 220 Zweden, Sweeden enz. 1, p. 375, 408, 432, 502, 617, 776, 796, 873; 11, p. xxxvi, 81, 102, 306, 378, 398, 400, 527, 588, 772, 773, 789, 835, 837, 841 Zwitserland, Switser 1, p. 279; 11, p. 68, 292 Zwolle 11, p. 97 Uitgebreide inhoudsopgave Beknopte inhoudsopgave v Woord vooraf vu inleiding xi 1. De tekst en de editie xiii 2. De commentaar bij historische teksten xx 3. De commentaar bij gedichten van J. Six van Chandelier xxx 4. De dichter en zijn gedichten xxxv 5. Enkele praktische aanwijzingen en opmerkingen vooraf xlv commentaar xlix In deze inhoudsopgave van de commentaar is ook de inhoudsopgave van het tekstdeel opgenomen. Klinkdichten 1 [1] Grafdicht op Dukdalf 3,7 [2] Spanjes en Hollands orakel 4, 2 [3] Seegesangh over de neederlaagh der Spaansche vloote in Duins 5, 3 [4] Aan de sark van myn vaader en broeder 6, 4 [5] Opgeld 7,; [6] Troost in de sterflykheit 8, 6 [7] Beklagh over de dood van Joachim Hiddingh 9, 6 [8] Op de wedloop van Tobias de Hem 10,7 [9] Kristus geboorte en leeven gewoogen teegen syn lyden 11, 8 [10] Proef van liefde aan Roselle 12,9 [n] Op twistige steeghjes gebuuren 13,10 [12] Op de aangenaam de stilligheit des nachts 14, // [13] Troost aan juffrouw 15, /2 [14] Geboortvermaaninge aan iuffrouw Susanna Simons vander Loef, mijne moeije 16, i$ [15] Dank aan Hendrik Laurents Spiegel, voor een mandeken met persen 17,14 [16] Het begin des leevens is het begin des stervens 18,1 j [17] Aan Gerrit Brand de ouden. Om myn uurwerkje 19,16 [18] Antwoord aan Gerrit Brand den iongen 20, iy [ 19] Op kennep 21,/? [20] Op Kersnacht 22,20 [21] Aan Roselle. De liefde verraadt sich selve 23, 20 [22] Aan Roselle. De liefde waart altijd om het geliefde 24, 21 [23] Op Kristus heemel vaart 25,2/ [24] Droom aan myne meederymers 26, 22 [25] Op een servet, aan de schouwmantel van Roselle 27,2^ Beede om gunst, aan S.L. 28, 23 Op de schoonicheit van Roselle, aan de selve 29, 24 De schoonigheit van Roselles gemoed, booven haar gelaat gepreesen, aan de selve 30, 26 Op den oploop te Parys, om een drukker van een lasterschrift, op de kooninginne en kardinaal, door 't volk van de galge verlost 31,2^ Op een schilderye aan de solderinge eenes kaamers te Fonteinebleau 32, 27 Op myne eensaame reise, een groot stuk weeghs door Vrankryk 33,2^ Myne onversaadlikheit van Roselles schoonigheit. Aan de selve 34,30 Op d'uitsteekende hoedanicheeden van Roselle 3 5,31 Myne wanhoop aan Roselle 36,31 Op het koopergeld in Spanje 37, $2 Op des kooninghs weigeringe aan syn soon, versoekende om dry uuren te moo-genregeeren 38, # Hoe nietich dat de pracht der kooningen zy 39, $4 Blyde welkomst der kooninginne te Madrid 40, ^/ Schrobbe aan een onweetenden Spanjaard 41, $6 Sluikerye in Spanje door behulpsaamheit der paapen 42, ^7 Op het blanketten van 't vrouwvolk in Spanje. 1 43, 39 11 44,40 iii 45,40 iv 46,41 v 47,42 vi 48,42 vu 49,43 vin 50,43 ix 51,^ x 52,4J Op de ongelykmaaticheit der bruggen oover de rivieren van Sivilie en Madril Op het voorspreekerschap van Abraham Grenier den iongen van Middelburgh, te Angiers verdient 54,47 Aan Abraham Grenier den iongen, rechtsgeleerden van Middelburgh, tegen-woordigh te Angiers 55,4? Sucht naa het vaaderland, op de reise door het geberghte Morena 56,// Aanvechtinge geleeden te S. Lukas 57, jj Aandacht op myn dertighjaarigen ouderdom en quellycke miltsucht 5 8, J4 Op myne doolreise tusschen Port S. Marye, en Granade 59, // Aademscheppinge langhs de riviere Dauro 60, j6 Afbeeldinge en wydinge van Roselle, en haare bestraffinge. 1 6i,/9J [95] Dank aan Joan Rademacher, voor het leenen van C. Huigens oogenblikken 97, ^ Vyf gedichten 99 [96] 's Amsterdammers Winter 101,^7 [97] Schetse van Venecie 126, ijo [98] Afraadinge van vreede, met de teegenwoordige regeeringe van Engeland 138, H7 [99] Gierigheits wooninge en gestaltenisse 144, ijj [100] Eklips of verduisteringe der sonne, aan de schrikkigen voor den dagh des oordeels 154, Spadichten 161 [101] Leeven te Spa 163,171 [102] Om geneesinge myner miltsiekte, aan de Spafonteinen 174,188 [103] Ter eere van de fonteine Saveniere 177,191 io4 io5 io6 107 108 109 110 in 112 113 114 115 116 118 Ter eere van de fonteine Pouhon 178,192 Ter eere van de fonteine Geronster 179,19j Ter eere van de fonteine Tonnelet, of Tonneken 181,19/ Ter eere van de fonteine Nieuwe Geronster of Klein Tonneken 182,198 Spasangh. Op de wyse vanden 6. Psalm 184, 201 Wild tuilken, aan Raimond de Smeth 186, 201 Op het dooden van een slangh 188, 203 Van 't schaapevleisch te Spa, aan Raimond de Smeth 189, 204 Trouwen raad om naa het Spa te koomen [...] 191, 206 Tydkortingh te Spa, aan Raimond de Smeth 192, 207 Raad om naa 't Spa te koomen, aan alle miltsuchtigen 195, 211 Verantwoordinge, oover een bruiloftdicht, berispt door Raimond de Smeth, aan den selven 196, 212 Aan Simon Dilman geneesheer t'Amsterdam 198, 214 Dankbaarheit, en afscheid aan 't Spa 199, 21 j Vaar wel, aan 't Spa 202, 218 Dichtbosch, het eerste deel 203 119 120 121 122 i*3 124 125 126 "7 128 129 130 131 132 133 134 135 136; 137 138 140 141 142 143 Het boek, aan den leeser 205, 218 Afscheid aan myn rymen 208, 223 Begin met God 21 o, 22j Toorenbouw, aan de graavers 111,226 Troost aan Sirikzee, oover 't verlies van Pieter Wittewrongel, Kerkenleeraar, hier beroepen 214, 228 Brandmerk, aan Niklaas Follyn 217, 232 Op doodshoofden, en geraamten van beesten, ten huise van Jan Gerritsen Indies heelmeester. Aan den selven 219, 23j Op de soete stem van Susanna le Fever 220, 236 Aan Roselle 221, 238 Het ooverleeden soontje van Gerrit Paapenbroek, aan syn vaader 222, 239 Aan het nachtegaaltj en 223,240 Prente van een gierigen ambassadeur 225, 242 Bruiloftnacht van Kaspar van Keulen, en Katarina Opmeer 226, 243 Myn vaaders lyk my toespreekende 228, 24j Nooddruft is genoegh 229, 247 Weeromslach aan W.B. oover syn laster teegen my, neeven dry andren 231, 248 Dank, aan Manuel Spranger. Voor kaaviaar 232, 249 Beklagh oover de schierlyke en ongesiene dood my nes vaaders. Aan myne 00-gen 233,2// Meedelyden, met Joanna Juliens, huisvrouwe van dr. Wilhelm Boogaard 235, 2/2 Kontrefeytsel van Roselle 236,2/^ Grafdicht, op myn vaader 239,2// Treurdicht oover de dood van myn broeder Jakob 240, 2j6 AanJ.A. 241,2/7 Dankdicht, aan Simon Dilman, geneesheer 242, 2/8 Troost aan mijn moeder, oover 't verlies van myn broeder Iakob 244, 260 [144] Op tweelingen, malkander seer gelykende 246, 261 [145] Bruids inhaal. Aan Francois de Koster, en Anna van Baseroode 247, 261 [146] Steetuinkroon aan Joannes Snippendal 249, 264 [147] Kroone des deughds 250,2^/ [148] Mooi weer, aan Simon Dilman geneesheer 251, 267 [149] Op langhduurigen reegen 253,2^ [150] Trouw, van Samuel Kaffart, met Sofia Dorhout 255, 270 [151] Op Spadonem 257,272 [152] Aan Venus 258,27/ [153] Op het kontrefeitsel van Susanna Bex lijk: aan heuren man Jan de Neufville, myn neef 259,27^ [154] Moed aan het Fransche heeir op den intocht in Vlaanderen 261, 27/ [155] Lesse aan het mesje van Roselle 264, 277 [156] Reisgeluk, aan het jacht Griffioen, vaarende, met myn broeder Joost, naa Nieuw Batavie 167,2X0 [157] Engelsche raasernye 269,282 [15 8] Rariteiten te koop 272, 28j [159] Vraage, om aaderlaatinge, aan Simon Dilman, geneesheer 277, 289 [160] Weerstuit, aan T.D. 279,291 [161] De Diemermeir, aan Marten van Halewyn den ouden 280,2^2 [162] Op de Pinxterbloem der straatkinderen 282,2^/ [163] Val van Haarlems Flora 283,2^7 [ 164] Engelsche staatsucht 285, 299 [165] Dankdicht, aan Jakob Breine te Dantsich, voor een paar barnsteene hechten 2%6, 300 [166] Aan Arnoud van Someren 288,301 [167] Grafschrift 289,^02 [168] Ander 290,303 [169] Kooninghlyk schavot te Londen, in plaat gesneeden, door Krispyn van de Pas 291,^ [170] Misleide onnooselheit 294,^07 [171] Bruiloftsangh, aan Joannes Abeels getrouwt met Anna de Bra 296,309 [172] Oostkappele, aan Abraham Grenier den Jongen 298,310 [173] Huldekroon, aan den heer Geerard Bikker, Drost te Muiden, Baljuw van Gooiland, en Weesperkarspel 301,314 [174] Vischmaal, aan Manuel Spranger 303,^7^ [175] Klaghte aan Simon Dilman geneesheer 305, ^77 [176] Roosekrans, aan Roselle 506,319 [177] Verrukkinge der sinnen, aan Joannes Hoorenbeek, dr., profr., en predikant t'Uitrecht: en Simon Dilman geneesheer 307,320 [178] Eerste steen van het stadthuis t'Amsterdam, [...] 311,323 [ 179] Lykklaghte, oover Roelof Pieterse, Kerkenleeraar 313,326 [180] Op den tooren te Middelburgh 315,328 [181] Rouwe van A.K. oover M.v.H. 316,^2^ [182] Wensch des Eenhoorns 318,330 [183] Op Titus Andronikus. Van Jan Vos. Aan den selven 319,331 [184] Dankoffer, aan Gesondheit 520,333 [185] Afkeer van Isabelle 322,33j [186] Op het H. Nachtmaal 525,336 [i?] Vrouwen macht 324, jj/ [188] Op Roselles oogen 3 2 5, jj/ [189] Kusje 326, 338 [190] Bruiloft van Jan de Neufville, en Elisabeth Brouwer 327, 338 Vrysangh 329,^40 [192] AanJ.v.K. 330,^4/ Heugenisse, aan een heuveltjen, buiten Naarden 331,341 [l94] Geboortuur, aan Johanna Dilman, myn nichte 333,344 [?5] Blaame van gemaakte schoonheit 3 34,34j [196] Aan de meestresse van N.S. 335,346 [!97] Vergenoeginge met Roselle, aan de selve 337,348 [198] Brief aan Roselle 338,348 [!99l Roselles oogen 339,349 [200] Aan Roselle oover een stuk meloen 340, 3J0 [201] Aan Geeraard Vossius 341,^/0 [202] Grafschrift 542,3/1 [203] Pinxterfeest. Op de wyse van den 30 Psalm 343,3J2 [204] Op het boek Euthanasia, of Welsterven, van Joannes Hoorenbeek 345, i/i [205] Nieuwjaar aan Roselle 346,3J4 [206] Gekroonde schryfkonst 348,^/^ [207] Moed teegen Portugal 3 5 0, 3J8 [208] Kusje 35i,iJ? [209] Antwoord, aan vrienden, waarom ik niet trouwe 353,361 [210] Rykdom des gemoeds 3 5 4,362 [211] Brief aan Hans Baard te Haarlem 3 5 5,363 [212] Fooi 3 5 6,364 Beraad, of het niet goed waar Vreede met Spanje 3 5 9, 366 [2I4] Kristelyk geloof 3 6 2, ^72 t2I5] Hooghloffelijke gedachtenisse, van Freedrik Henrik, Prince van Oranje 363, 373 [216] Wisselbank 366, 381 [2I7] Paardegraf 368,^^ [218] Toewydinge aan de Vreegodinne 370, 386 Vreughdesangh, oover den eeuwigen Vreede, met Spanje 371, 390 [220] Vreedelof 3 74,397 [221] Kraampracht 3 76, 402 [222] Myns leevens sukkelinge. Op de wyse van Mariaas Lofsangh 3 77, 402 [223] Spanj es vreede 378,40^ [224] Op het boeck, Het lof des Heilgen Geests, van Roelof Pieterse 379, 40; [225] Grafschrift op - - 3 80, 40j [226] Op het heiligh graf 3 81, 406 ?27] Op het bontgenootschap van Spanje, en 't vereenight Neederland 382, 407 [228] Aan Margarite 383,40^ ?29l Op quaade tongen 384,40^ Dichtbosch, het tweede deel 3 8 5 [230] Afscheid, aan het boek 387,40^ [231] Klachte oover ingenoomen artsenye, aan Simon Dilman, geneesheer 388, 411 [232] Koddenaartje 389,4/2 [233] Grafschrift, op Klaas Jansen Vischer 391, 413 [234] Op het boek, Examen bullae papalis, qua P. Innocentius abrogare nititur pacem Germaniae, van Joannes Hoorenbeek 392, 414 [235] Schrikspiegel, om niet naa Engeland te reisen 393,4// [236] Brief, aan Joannes Hoornbeek, te Uitrecht 395,4/7 [237] Nahuiswensch 397,420 [238] Onweer, op de grensen van Spanjen 400, 422 [239] Kinderschutterye, aan Spanje 406,42^ [240] Beedelmusyk, te Tholouse 408, 431 [241] Blyde inkomste te Madrid, van Maria Anna van Oostenryk, kooninglyke bruid van Spanje 409, 432 [242] Geboortekrans van Amaranth, aan Katharina Jeheu, weduwe wylent Joos Juliens 411,4/4 [243] Eigenwysheit, dwaasheit 413,4^ [244] Uitroep om hoornafsetters 414, 438 [245] Vraage, van een Spanjaard, aan den Turkschen ambassadeur, en syne antwoor-de 416,440 [246] Tempel, aan den kooningh van Spanje 419,44/ [247] Opdracht van den Tempel, aan den kooningh van Spanje 423, 449 [248] Op d'aanstaande wandelinge van de kooninginne, na Casa del Campo, of het Landhuis 424,4// [249] Spanjes heerschappye, afgebeeldt aan een der triumfboogen 425, 4J3 [250] Op de schoonheit van de kooninginne, aan de selve 426,4/^ [251] Op een torssend buitenaart jen 427, 4/4 [252] Brief, aan Theodore Dodeur 428,4// [253] Jooden kerkhof te Livorno 432, 462 [254] Anders 433,4^ [255] Schenk van Italjaanen, aan een Hooghduitschaard 434, 464 [256] Damspel, om geld teegen ooverblyfselen van heiligen, van Kapucynen, met den scheepskoopman, op zee tusschen Alikante en Genua 43 5, 46j [257] Antwoord, op mijn klinkdicht, van Rynbrand Anslo, te Rome 438, 468 [258] Myn antwoord, aan den selven 439, 469 [2 5 9] Op het beeldenkontrefeitsel van Hendrik Bakker, schilder, van Koppenhagen, te Rome, aan den selven 441,472 [260] Op het schelden van J.O. te Rome, van de schilders Virgilius gedoopt 442, 473 [261] Geheim in den misbouw van Sint Pieters Kerck, te Rome 443,474 [262] Op het koopre beeld van Sinte Pieter, in de groote kerk, hem toegewydt, te Rome 444,474 [263] Welkomste in Rome 445,47/ [264] Beklagh oover de dood van Jakob Holbeek, F. Kesseleer, en R. Pieterse, predikanten. Aan Katarina Jeheu 447, 476 [265] Op den toenaam van Adriaan Geldhof 450,4^0 [266] Op den selven 452,4^/ [267] Op het kontrefeitsel, van R. Anslo. Door Bronkhorst, te Venecie, aan den selven 453,^/ [268] Grafschrift 454,4^ [269] Op een boetsenmaaker 45 5, 484 [270] Op Amsterdam 456,4^7 [271] Aan Rafael---4^7,486 [272] Op myn half hembd, aan H.B. 45 8, 487 [273] Een stuk van een meloen, aan Manuel Spranger 459,4^7 [274] Grafschrift, op Aris Elbertse Snoek 460, 488 [275] Grafschrift op I.V. 461,488 [276] Op de komste der Vreegodinne in het Stadhuis 462, 488 [277] Lauwer en olyfkrans om 't Princenhoofd 463, 489 [278] Op het afgebrooken dicht van Frankus, door P. Ronsard 464, 490 [279] Goudsucht 465,4?/ [280] Een gebrek t'Amsterdam 467, 493 [281] Aan Simon Dilman geneesheer 468, 494 [282] Borgerkroonen voor de Bikkers 469, 494 [283] Op het graf, der dry Princen van Orangjen 471, 496 [284] Begroetenisse oover de eerstgeboorte van Joannes Hoorenbeek, doctr, professor, en predikant te Uitrecht 472, 497 [285] Op de verdronken Diemermeer, aan den reiser 47 h 499 [286] Op de reise door Tirool, met Michiel Soetens schilder: aan den selven 474, 499 [287] t'Huisblyvens beede, aan Jan Druivestein, te Venecie 480, J09 [288] Op geschildert marmer, door Michiel Soetens 482, 7// [289] Schetse van Venecie, opgedraagen aan Jan van Aalst, Jan Druivestein, Pieter Sluijer, Jan van Uffele, en Abraham Heirmans, kooplieden aldaar 483, 7/2 [290] Grafschrift 485, J14 [291] Op d'Olifantsbrugh 486,/// [292] Op het Pesthuis 487, ji?[293] Op het selve 488, ji6 [294] Aan myn neef 489, ji6 [295] Lauwerier, aan Joannes Dilman, beweert hebbende de inleidinge der geneeskon- ste 490, 7/7 [296] Grafschrift 492, J19 [297] Op een roomer, by A. van Heeden, aan den selven 493, J20 [298] Booven onse tuindeur 494, J21 [299] Sinnebeeld op een tamboers silvere borstplaat. Op het versoek van Manuel Spranger 495,72/ [300] Op den rouw der erfgenaamen van Joannes Lowis 496, 72/ [301] Antwoord aan Isaak Fokquier 497, 722 [302] Geluk op reis, aan Antoni Duivelaar 500,724 [303] Lyktraanen, oover Andries Bikker, heer van Engeleburgh, raad, en oud burgemeester, &c. 502, J2?[304] Koude in de hondsdaagen 504,72^ [305] Stadhuisbrand 505,72? [306] Teegen 't lasterschrift op Gerrit Brand 510, 7^7 [307] Dankdicht, aan Kornelis Sladus, regeerder der Latynsche schooien, aan d'oude syde 514,/^ [308] Opdracht van de Amsterdamsche Winter, aan Simon Dilman, geneesheer 520, J47 [309] Op kostelyke kleeren 523,770 [310] Inval, op het besichtigen van het kooninglyke graf Pantheon, in't Eskuriaal 524,Jjo [311] Reegenrym, in de Diemermeer, op de hofstee van Katarina Jeheu 525, jji [312] Op de hartseerige dood van Francois K. 5 26, jj2 [313] Op H.S. 5*7,//i [314] Bly de begroetinge, aan Abraham Grenier den ouden, oover de weederwel- vaarentheit van synen soone 528,7/4 [315] Rad van aa ventuur 5 31, jjy [316] Klachte, oover het ooverlyden van Wilhelm Bakker, raad, tresorier, en oud burgemeester, &c, en Henrik Geldorp, kerkenleeraar, en de rampsaaligheeden dee-ser staat 534,//^ [317] Brief, neevens eenige rymen, aan Joannes Hoorenbeek, doctr, profr, en predikant te Uitrecht 5 37, [318] Op den Herstelden Leeuw 538,/^ [319] Sorgeloos leeven 540,/^ [320] Op het kontrefeitsel van myn vaader saaliger 542,/^ [321] Eerste steen, van de Nieuwe Kerks tooren, geleit, door Kornelis Bakker, soone van den heer Wilhelm Bakker, burgemeester 543, j6S [322] Kusje 545, jji [323] Op de woorden: My dorst. Aan Jesus Kristus aan't kruys 546,/// [324] Begraavenisbrief aan myn neef Joannes Hoorenbeek 547, }j2 [325] Rouwmantel achter het lyk van Kasper van Baarle 548,//^ [326] Eigenselfs spiegel 550, jjj [327] Prins Freedrik Hendrik, de schild des vaaderlands 551, jy6 [328] Op het geestigh dochtertjen, van Simon Dilman, geneesheer 5 5 2, jyS [329] Voor de Diakonye 553, jyS [3 30] Grafschrift van Petrus Tulp 5 54, jy8 [331] Ervaarentheit, meestresse van weetenschap 555, J79 [332] Neetelen 5 5 7, j8o [333] Aan I.B. voor I.S. 561,/^ [334] Dank aan Jakob Breine te Dantsich, voor verscheide geschenken van barnsteene konst, door syn soon Jakob meegebracht 5 62, J94 [335] Zielmisse, aan Pieter van Alteren Fiskaal der Admiraaliteit 5 64, j