SINNEPOPPEN VA N ttc)I:MEtt N/A ssc'llEit S I N N E P O P P E N N.V. VAN DE GARDE & CO's DRUKKERIJ, ZALTBOMMEL SINNEPOPPEN VAN ROEMER VISSCHER Naar cle uitgave van 1614 bij W i l l em lansz. te Amsterdam, met 184 illustraties naar de oorspronkelijke gravures en van een inleiding en verklarende noten voorzien DOOR Dr L. BRUMMEL VGRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1949 I N H O U D v Inleiding vn Voornaamste literatuur xxxvn Voor-reden, tot den goedthertighen leser in* Het eerste schock van de sinnepoppen 1 Het tweede schock van de sinnepoppen 62 Het derde schock van de sinnepoppen 123 Aantekeningen 185 I N L E I D I N G VII ANNEERde Renaissance in deze lage landenhaarblijde intocht houdt, dan wordt onze nationale letterkunde nog door geen figuren van belang in haar gevolg vertegenwoordigd. Zeker, het Humanisme en met name het Bijbels Humanisme vindt hier geleerdheid en intellect te over, die — Erasmus voorop — zich dikwijls een internationale naam verwerven. Velen zijn er ook, die, gemspireerd door de studie der klassieken, dezen in letterkundige voortbrengselen navolgen; maar de taal, waarin deze vervat zijn, is dikwijls het Latijn en slechts zelden uit de dichterlijke inspiratie zich in een zo zuivere vorm als in Janus Secundus' Basia. Betreft het scheppingen in de landstaal, dan zijn het of vertalingen van geringe waarde of bewerkingen van klassieke stoffen, die een weinig hoger peil bereiken. De Renaissance is aanvankelijk nog een stroming, die althans op letterkundig gebied ons nationale leven slechts weinig beroert. Het zijn de Hervorming en de mede door haar veroorzaakte Opstand, die het nationaliteitsgevoel tot sterke ontwikkeling brengen en aan Renaissance en Humanisme — van oorsprong cosmopolitisch — een vm I N L E I D I N G Nederlands karakter geven. De strijd voor de vrijheid en de strijd voor het geloof zijn meer nog dan de Renaissance de bewegende krachten, die in deze landen het nieuwe levensgevoel, globaal met een woord aangeduid als individualisme — doch hoe onvoldoende is deze term! — hebben bevorderd. De resultante van deze drie krachten: Renaissance, Hervorming en Opstand, is dat meer ethische dan aesthetische individualisme, dat onverbrekelijk verbonden is met onze Nederlandse beschaving en waarin nu eens het ene, dan weer het andere element overweegt. Het geeft aan de Renaissance ten onzent een eigen inhoud, een Nederlandse toon, die in de letterkunde en ook in de schilderkunst — al zijn daar de proporties wel heel anders — in tal van markante figuren hun belichaming vinden.. Renaissancefiguren ook in dit opzicht, dat dank zij hun veelzijdigheid hun betekenis geenszins tot een gebied beperkt blijft. Bij het hogere beschavingspeil der Zuidelijke Nederlanden in die tijd valt het niet te verwonderen, dat een aantal dragers der nieuwe cultuur uit het Zuiden afkomstig zijn. Noemen wij van den schilderdichter Lucas de Heere en van Jonker Jan van der Noot slechts de namen, iets uitvoeriger mogen wij zijn over twee belangrijker figuren, die naar het Noorden zijn uitgeweken: Carel van Mander en Philips van Marnix. I N L E I D I N G IX Van Mander, leerling en kunstbroeder van De Heere, maar begaafder dan deze, wordt om zijn veelzijdigheid door zijn tijdgenoten geroemd. Bekeerd tot het nieuwe geloof heeft hij de wijk naar het Noorden genomen. Na als beoefenaar der rhetorica te zijn begonnen is hij steeds meer het pad der Renaissance gegaan in zijn vertalingen van klassieke poezie, zijn beoefening van het sonnet, zijn liefde voor de nieuwe maat: de alexandrijn. Als schrijver van het Schilder-Boeck is hij naast Coornhert en Marnix een der scheppers van het nieuwe Nederlandse proza in deze tijd van kentering. Marnix is van de uit het Zuiden uitgewekenen wel de meest bekende en door zijn actieve deelname aan de opstand is hij tot een volkomen nationale figuur geworden. Hij schrijft zijn werken met hetzelfde talent in het Frans als in het Nederlands, hanteert in zijn brieven het Spaans en ItaHaans met gemak, munt als man van wetenschap en als theoloog niet minder uit dan als schrijver. Zijn Calvinistische geloofsovertuiging heeft hij neergelegd in het strijdschrift ,,De Bienkorf der H. Roomsche Kercke", dat een der klassieke stukken in de geschiedenis van ons proza is. Het Noorden, waarheen Marnix en Van Mander waren gevlucht, heeft ook zelf belangrijke vertegenwoordigers van de Renaissance der letter en X I N L E I D I N G voortgebracht. In Leiden treffen wij het vriendenpaar Jan van Hout en Jan van der Does, beiden bekend door hun krachtige houding bij de verdediging van hun stad. In Amsterdam zijn het de evenzeer door vriendschapsbanden verbonden Coornhert, Spiegel en Roemer Visscher. Deze literaire vriendschappen hebben een meer dan toevallige betekenis: er begint zich om enige figuren heen een literair gezellig verkeer te ontwikkelen, dat buiten de oude rederijkerskamers om gaat en waar zich de geest ener nieuwe cultuur onbelemmerd kan uiten. Kenmerkend voor deze overgangstijd is het, dat de meeste dezer figuren toch ook de banden met de kunst der Rhetorycke niet verbroken hebben. Coornhert — verreweg de oudste — heeft nog tal van zinnespelen geschreven, Jan van Hout, die fel tegen de ,,Rethrozijnen,, uitvoer, is tegelijkertijd de auteur van een — zij het ook zeer merkwaardig — rederijkersspel, Spiegel en Roemer Visscher zijn beiden hoofden van de Amsterdamse kamer ,,De Eglantier" en hebben, vooral in hun vroegere werk, de rederijker nog geenszins afgelegd. Ook uit anderen hoofde dan hun vriendschap kunnen de namen van Coornhert, Spiegel en Visscher tezamen genoemd worden. Van elk hunner kan men zeggen, dat hij eigenlijk meer in onze cultuurhistorie dan in de I N L E I D I N G XI geschiedenis onzer letterkunde tot zijn recht komt. Zij mogen de Renaissance in de Republiek vertegenwoordigen, geen van drieen hebben zij zich kunstenaar gevoeld. Voor Coornhert is bij zijn werken de zedelijke doelstelling zeker hoofdzaak en zijn plaats in onze literatuurgeschiedenis heeft hij aan in zijn oog bijkomstigheden te danken. Spiegel's ethische denkbeelden, waarvoor hij in belangrijke mate Coornhert's schuldenaar was, heeft hij neergelegd in een leerdicht, zijn ,,Hertspiegher\ waarin hij van zichzelf getuigt: ,/k Ben gheen poeet; ik ken't" (1.101). Alleen al namen als ,,Brabbling" en ,,Rommelsoo,,, waarmede Visscher zijn verzen betitelde, bewijzen reeds hoe deze tegenover zijn werk stond: ook voor hem kwam het op de zedelijke strekking van zijn deels in satyrieke, deels in lerende vorm medegedeelde denkbeelden aan. De levensbeschouwing van dit drietal vertoont vele veiwante trekken. Coornhert (1522-1590), wiens gronddenkbeeld van 's mensen volmaakbaarheid op aarde door hem in vele geschriften is uiteengezet en verdedigd, heeft een samenvattende ethica gegeven in zijn van 1586 daterende ,, Welle venskunste", waarvan het Christelijk karakter op vele punt en de invloed der klassieke wijsbegeerte, met name van het Stoi'cisme — deels onmiddellijk, deels via humanistische philosophen als Valerius en Foxius XII I N L E I D I N G — vertoont. Coornhert's ideeen, dat de mens geneigd is tot het goede, tot de liefde jegens God, waarbij hij zich door de ervaringskennis moet laten leiden, dat zonde slechts een gevolg is van onwetendheid en dat ieder de weg der deugd, die tot God voert, vinden kan, treffen wij ook bij Coornhert's ,,ander-ick" Spiegel (1549-1610) aan. Deze, die Coornhert tot het schrijven van zijn Wellevenskunst had aangespoord, heeft op zijn beurt zijn ^Hertspieghel", die na zijn dood in 1614 uitgegeven werd, als handleiding voornamelijk voor eigen gebruik geschreven. Daarin is eenzelfde redelijk Christendom aan het woord, niet alleen door Coornhert, maar ook door de lectuur van klassieke auteurs als Epictetus en Cebes gevoed. Het behoeft ons dan ook niet te verwonderen bij de tolerante Coornhert een relativisme te vinden, waardoor hij, hoewel formeel het oude geloof aanhangende, feitelijk tot geen enkele kerk behoorde, terwijl de gelovig Roomsch Katholiek gebleven Spiegel van grote verdraagzaamheid en onverschilligheid voor dogma en kerk blijk gaf. Beider geloof herinnert sterk aan Erasmus' humanistische overtuiging, waarbij, overstraald door het Christelijk liefdebeginsel, het Christelijke en klassieke ideaal ineensmolten enhet op zuiverheid van denken en op ethisch handelen aankwam. I N L E I D I N G XIII Die practische toepassing der zedelijke beginselen van een Stoisch getint Christendom geeft ook Roemer Visscher ons in zijn leven en werk te zien. Nauw bevriend met Spiegel is hij van nature minder ernstig, minder tot de boeken dan tot het spel geneigd, met een duidelijk uitgesproken voorkeur voor ,/t amora-ense", gelijk vooral uit zijn ,,Brabbeling" blijkt. Maar in diezelfde Brabbeling, waaruit een grote belezenheid spreekt, die zich in het geheel niet tot de door hem vooral nagevolgde Martialis beperkt, klinkt toch ook een ernstiger toon door, welke we doorlopend in de latere ,,Sinnepoppen" kunnen beluisteren. Trekt hij in zijn Brabbeling met luchtige en soms ruwe spot van leer, in zijn Sinnepoppen geeft hij de positieve levenswijsheid, die van deze spot de tegenhanger is. En die levenswijsheid vindt haar voedingsbodem in een algemeen Christ elijk geloof, dat zich slechts weinig aan een dogma of overtuiging bindt, zodat eerst door nieuwere onderzoekingen is uitgewezen, dat Visscher niet Rooms Katholiek gebleven is, maar zich reeds vroegtijdig van de Moederkerk heeft afgewend, waarschijnlijk zonder tot een ander kerkgenootschap te zijn overgegaan. Van Roemer Visscher's uiterlijk leven is ons weinig bekend. Hij werd XIV I N L E I D I NG in 1547 te Amsterdam geboren, waar zijn vader lakenkoopman was in de Oudebrugsteeg. Als knaap en jongeling woonde hij in Amsterdam, al is hij waarschijnlijk dikwijls op reis geweest naar die havenplaatsen van Noordzee en Oostzee, waar drukke graanhandel was. Eerst op 36-jarige leeftijd trad hij in het huwelijk, na velerlei liefdesavonturen te hebben beleefd, waarvoor zijn gedicht ,,Het Lof van een blaeuwe scheen" wel als troostlied moest dienen. Hij huwde met Aefgen Jansdr. Onderwater uit welk huwelijk zes kinderen werden geboren, waarvan Anna (geb. 1583) en Maria Tesselschade (geb. 1594) wel de bekendste zijn. Het gezin woonde voorlopig in een huis aan de Oudezijdskolk. In Mei 1594 bouwde Roemer een eigen huis, waarschijnlijk het huis op de Geldersche of Engelsche Kaey ,,in den Korendrager". Aan zijn kinderen gaf hij een voortreffelijke opvoeding in hervormde geest, opvallend goed voor zijn dochters, die fleur bijzetten aan het ,,saligh Roemershuys,,, dat door Vondel in zijn ,,Lof der Zeevaert" is bezongen als centrum van literair verkeer: Wiens vloer betreden word, wiens drempel is gesleten Van schilders, kunstenaars, van Sangers en Poeten. Visscher heeft als handelsman blijkbaar voordelige zaken gedaan. Niet alleen in de graanhandel, waaraan de naam van zijn huis herinnert, maar I N L E I D I N G xv ook in grote transacties op het gebied van assurantie op schepen en ladingen. De tijd, die zijn zaken hem lieten, besteedde hij aan het gezellig literair verkeer, waaraan mannen als Vondel, Hooft, Reael, Coornhert, Dousa, Jan van Hout, Bredero, Coster en Spiegel deel namen en aan zijn letterkundige werk. Dat was allereerst zijn ,,Brabbeling" ( = beuzeling), die aanvankelijk in 1612 zonder zijn toestemming uitgegeven, in 1614 door hemzelf werd bezorgd, doch die veel gedichten uit vroeger jaren be vat. De jaren tussen 1566 en 1578, het jaar van de Alteratie, vormden in de geschiedenis van Amsterdam een zeer bewogen en roerige tijd en verschillende staatkundige en religieuze toestanden en misbruiken uit die jaren worden door Visscher bespot of gegispt, waarbij hij zomin de Katholieken als de Gereformeerden spaarde. Een veel groter plaats nemen echter de erotische gedichten in, waarin ten dele de eigen liefdesavonturen verwerkt zijn, maar waarbij ook veel vertaling en navolging is. Het is een poezie, waarbij het zinnelijk element sterk overheerst en waarvan de grappigheid en platheid door het toenmalige geslacht meer gewaardeerd zal zijn dan thans door de moderne lezer. Wat echter ook nu nog wel boeit is de weerspiegeling in deze gedichten van het gehele maatschappelijke en zedelijke leven in het 16e-eeuwsche Amsterdam. Wij horen van XVI I N L E I D I N G alles over het huis, het huisraad, de spijzen, de dranken, over het dienstpersoneel, de vreemdelingen, de soldaten, wij horen de felle critiek op allerlei misbruiken, de ,,ypocrisy" vooral in toestanden en personen, ^schijnsvolk" van bedriegers, hebzuchtigen, rovers en zedelozen. Het is deze laatste stof, die in Roemer's andere werk, de ^Sinnepoppen'', dat in 1614 verscheen, behandeld wordt, maar thans niet in satirieke, doch in lerende en beschouwende vorm. Met de naam ,,Sinnepoppen" trachtte Visscher een goed-Hollandse naam te geven aan de prentjes met bijschriften, die doorgaans emblemata worden genoemd. Allerlei voorwerpen van het dagelijks leven vinden wij hier met een toepasselijke uitleg afgebeeld: de ploeg en de wan van de boer, het kompas van de zeeman, de pot en de voetheugel uit de keuken, het spinrokken en het drankkeldertje uit het woonvertrek. Echt-Hollandse beeldjes als de sluis, de watermolen, het heitoestel, de ,,kaap" voor zeevarenden, het havengezicht wisselen af met een hartig woord over nieuwmodische liefhebberijen als het schelpen verzamelen, de tulpenmanie, het toeback suygen. Ook hier treffen wij, als in de ,,Brabbeling", de figuren aan van de op buit gaande landsknecht, de pronkende jonker, de vrijbuiters en woekeraars, die in groote staat leven. Ook hier wordt de waarheid tegenover de schijn geplaatst, de I N L E I D I N G XVII gulden eeuw van de ,,heylige goet-rondtsheydt" geroemd in tegenstelling tot de nieuwere courtoisie. Het geheel wordt, zeker niet toevallig, ingeleid door twee Sinnepoppen, omtrent de alomtegenwoordigheid Gods en omtrent de deugd, die bereikt kan worden, wanneer, ,,onderrichtinge" het ,,door Godts gratie ingeplante voncxken van waerheydt" aanwakkert. De ,,Sinnepoppen'' verschenen in 1614 bij Willem Jansz. Blaeu in een fraaie editie in oblong kwarto formaat, die aan deze heruitgave ten grondslag is gelegd. Bijzonder aantrekkelijk is dit boek door de afbeeldingen, de met de burijn bijgewerkte etsen van de tekenaar Claes Jansz. Visscher (1578- ongeveer 1660). Hij is vooral als uitgever van het werk van anderen bekend, maar is toch met zijn eigen tussen 1605 en 1612 vervaardigd werk van grote betekenis geweest voor de ontwikkeling van een meer realistische wijze van landschapstekenen en -schilderen. Van belang zijn in dit verband o.a. zijn etsen in ,,De Bloemhof van de Nederlantsche jeught", die in 1608 in Amsterdam verscheen. Dezelfde zin voor de realiteit openbaart zich in zijn ontwerpen voor de ^Sinnepoppen" (1608), die voorwerpen en figuren uitbeelden op een wijze, welke duidelijk het streven verraadt zich zo nauw mogelijk bij de werkelijkheid aan te sluiten. Opvallend is de forse, vaste lijn in dit werk, waartegen de tere achtergronden afsteken, XVIII I N L E I D I N G die zelfs aan deze kleine etsen dikwijls een merkwaardige wijdheid van verschiet geven 1). Een tweede editie in duodecimo verscheen bij dezelfde uitgever, wellicht nog tijdens Roemers leven. Een daarna eveneens bij Blaeu uitgekomen ongedateerde uitgave in 8° vermeldt op de titel ,,AUe verciert met Rijmen en sommighe met Proza door zijn dochter Anna Roemers". Terwijl de eerste edities 183 emblemata bevatten, verdeeld in 3 ,,schocken" van 60 emblemata (plus een toegift), telt deze uitgave 193 emblemata. De volgorde is ook anders en op het einde zijn tien der vroegere Sinnepoppen samengevoegd als ,,Minnepoppen". Roemers tekst is soms vervangen door een andere van zijn dochter, die ook de bijschriften bij de nieuwe emblemata heeft gemaakt en de tweeregelige versjes bij alle prentjes. Deze uitgave is in 1620 na Roemers dood verschenen. Twee herdrukken kwamen daarvan nog uit in 1669 en 1678. De afbeeldingen zijn in deze uitgaven van veel minder kwaliteit dan in de oorspronkelijke editie. x) De exemplaren van de editie van 1614 vertonen onderling verschillen. De Vries, Ned. Emblemata vermeldt onder nr. 53, dat aan het slot een gravure van een nar met zijn marot voorkomt. Er zijn echter ook exemplaren, waar een monnik met een marot is afgebeeld, gelijk in de editie 1614 van Brabbelingh. Verder zijn er ook exemplaren zonder gravure terwijl de titelbladen en de cliche's eveneens afwijken. I N L E I D I N G XIX Anna had zich reeds eerder met dergelijk werk bezig gehouden, doordat zij de ,,Cent emblemes chrestiens" van Georgette de Montenay had vertaald, een vertaling, die echter eerst in 1854 uitgegeven is. Toen haar vader in 1620 gestorven was, bleef zij met haar zuster Maria Tesselschade in het huis aan de Geldersche kade de bekoorlijke gastvrouw van de vele kunstenaars, geleerden en letterkundigen, die daar ook al tijdens Roemers leven ontvangen werden. Totdat beiden, Tesselschade in 1623, Anna enkele maanden later, in 1624, in het huwelijk traden. De beide begaafde en ontwikkelde zusters, die zich behalve met letterkundige werkzaamheden, met schilderen, graveren, borduren, zingen en musiceren bezig hielden, vertegenwoordigen door haar opvoeding, werkzaamheid en persoonlijkheid de Renaissance ten onzent op eigen wijze en dragen er aldus ook het hare toe bij, om de persoon van haar vader, waarvan wij betrekkelijk weinig wet en, juist te beoordelen. Dit oordeel is — het kan na het voorafgaande nauwelijks twijfelachtig zijn —, dat Roemer Visscher, ondankszijn ,,Lof der Rethorica", ondanks zijn dikwijls nog ouderwetse trekken, tot de nieuwe tijd behoort. Hij behoort daartoe door zijn levens- en wereldbeschouwing, die een belangrijke plaats inruimt aan de mensch en zijn leven hier op aarde. Vandaar, XX I N L E I D I N G dat de deugdbetrachting in deze wereld, de wellevenskunst, waarop het streven van Coornhert en Spiegel gericht was, ook aan Visscher's werk ten grondslag lag en daarvan de eerste voorwaarde was. Hij is veel meer moralistisch dan religieus, veel meer rationalist en stoicijn dan mysticus. Juist als bij zijn vrienden is zijn geloofsovertuiging algemeen Christ elijk buiten dogma en kerk om. In nauw verband daarmede staat zijn tolerantie en zijn ijveren tegen misstanden, onverschillig of deze in de Rooms- Katholieke dan wel in de Gereformeerde kerk voorkomen. Zijn Godsbeschouwing krijgt een meer wijsgerig karakter en helt over tot de overtuiging, dat God's geest wereld en mens doordringt zonder zich daarmede te vereenzelvigen. Meer nog dan de Bijbel is het de rechtstreekse bei'nvloeding van klassieke schrijvers, die zijn levensopvatting bepaalt. Het groeiend individualisme, het sterkere besef van 's mensen waarde, zoals wij dat bij Coornhert en Spiegel waarnemen, is evenzeer typerend voor Visscher. Het is karakteristiek voor ^Brabbeling" en ^Sinnepoppen" en maakt hem tot de markante persoonlijkheid, die in de groot-koopman, centrale figuur van een kunstenaarskring, trotse Amsterdammer en goede Hollander voor ons staat. Hier verwijdt zijn individualisme zich tot een nationaal besef, dat o.a. in een echt Renaissance-verschijnsel als zijn I N L E I D I N G XXI taalzuivering — indirect zal hij wel aan Spiegels ,,Twespraack vande Nederduitsche Letterkunst" hebben deel gehad — tot uiting komt. Met zijn ^Sinnepoppen" trad Roemer Visscher op als beoefenaar van de in die tijd steeds meer in trek komende literatuursoort der emblemata. Andermaal ontmoeten wij de drie vrienden hier op hetzelfde terrein. Coornhert had Furmerus, ,,De rerum usu et abusu" nagevolgd in ,,Recht Ghebruyck ende Misbruyck van tijdlycke Have" (1585), Spiegel had achter zijn ^Hertspieghel" acht emblemata opgenomen onder de titel ,,Verderf- traps Beeld-Schrift, Ofte Heilighe Letteren, dat is Hieroglifica". De emblemata waren een product der Renaissance en hun betekenis voor die tijd was veel groter dan die van een modieuse aardigheid — een opvatting, nog te veel in de letterkundige handboeken gehuldigd. Wel geldt dit voor de ten onzent zo geliefde erotische emblematabundels, die minnenden elkaar ten geschenke gaven en waarbij juist voor dit doel in het frontispiece plaats voor namen en wapens was opengehouden. Toegegeven moet worden, dat voor velen de emblematiek een soort denksport geweest zal zijn, dat — gelijk o.a. bij Cats — het genre ontaardde tot niet veel meer dan geillustreerde spreekwoorden of in later tijd in dienst van de XXII 1 N L E I D I N G kerk een middel tot stichting werd. Dit alles echter mag ons niet uit het oog doen verliezen, dat de emblemata door hun voorgeschiedenis en culturele functie een eigen plaats in de literatuur der Renaissance innemen. Juist bij de ,,Sinnepoppen" komt die oorsprong en functie ten onzent dikwijls duidelijk aan het licht, zodat wij hierop nog wat nader dienen in te gaan. Bij een beschouwing van de betekenis en de functie der emblemata rijst de vraag, wat toch wel de geestesgesteldheid geweest is, die voorwaarde was voor een literatuursoort als deze. Immers men kan — gelijk wij in het volgende nog zullen doen — de historische wording der emblematiek nagaan, zonder dat daarmede aangetoond wordt, wat de toenmalige geslachten daarin zochten en vonden. Zeker is dit geweest een bevrediging van de wijdverbreide smaak voor allegorie en symboliek, welke haar voedingsbodem vond in de wereldbeschouwing van de 16e en 17e eeuw. Men had als in de Middeleeuwen de behoefte alle dingen niet alleen in hun onmiddellijke verschijningsvorm, maar ook in hun symbolische betekenis te zien, in hun betrekking tot God. ,,Daer is niet ledighs of ydels in de dinghen" zo heet het in Roemer Visscher's eerste Sinnepop: ,,Jovis omnia plena — alles is vervuld van God". Men kan het I N L E I D I N G XXIII een erfenis van de Middeleeuwen noemen, mits men daarbij het grote bestaande verschil niet uit het oog verliest. De onmiddellijke beleving van de eenheid der schepping, waartoe de Middeleeuwse mens in zijn symbolische denkwijze bereid en in staat was, is in de 16e en 17e eeuw aan het verdwijnen. Nog steeds had men liefde voor het symbool en de allegorie, maar het grote verband is er niet meer. Al te dikwijls vinden wij een verstandelijke uitlegkunde, die soms tot een doel in zichzelf wordt. Juist in de emblemata zien wij dat duidelijk, waar de afbeeldingen een uitleg ontvangen, die vaak geheel willekeurig is en zelfs met de aan sommige voorstellingen eigen symboliek niet de minste rekening houdt. Het symbolisme is hier ook anders geaard en gecompliceerder geworden, dank zij de geleerde of quasi-geleerde oorsprong der emblematiek. Het woord ^emblema", dat oorspronkelijk niet veel meer betekende dan versiersel, los aan bepaalde voorwerpen gehecht, of meer in het bijzonder mozaiekwerk, werd voor het eerst in de moderne zin gebruikt door Andrea Alciati (1492-1550), die in 1531 de eerste bundel emblemata in het licht gaf. Emblemata waren dus hier zinnebeeldige prentjes met een tekst, waarbij tekst en afbeelding elkaar wederzijds aanvulden en toelichtten. Zij hadden — althans bij Alciati — het onmiddellijk practische XXIV I N L E I D I N G doel om aan kunstenaars modellen te geven voor de versiering van woningen, huisraad, kleren en gebruiksvoorwerpen. Waarom bestond daaraan echter bij de kunstenaars behoefte? Alciati gaf in zijn opdracht aan Peutinger te kennen, dat men deze tekens aan kleren en hoeden kon hechten en aldus kon schrijven met ,,zwijgend schrift" en in een ander werkje wordt dit nog nader toegelicht, als hij schrijft: ,,Woorden beduiden iets, dingen worden geduid. Toch beduiden dingen ook soms iets, zoals de Hieroglyphica bij Horus en Chaeremon, ten bewijze waarvan ook wij een boekje maakten met de tit el Emblemata". Hier legt Alciati zelf een verband tussen zijn Emblemata en een ander, vroeger Renaissance-verschijnsel n.l. de z.g. leer der Hieroglyphica, zoals deze door de Italiaanse humanisten het eerst beoefend werd. Egypte, dat van oudsher als het wonderland vol mystieke geheimenis gegolden had, boeide door hetgeen zij daarover in de literatuur der klassieke Oudheid vonden, ook ten zeerste de Italiaanse humanisten. Dat zij, aangewezen op de mededelingen der Griekse en Latijnse auteurs, zich van de Egyptische beschaving een volkomen verkeerd beeld vormden, is duidelijk. Met name geldt dit van de hieroglyphen, die als tekens der opperste wijsheid nog op een ontraadseling wachtten. Toen men meende de hieroI N L E I D I N G XXV glyphen in haar wezenlijke betekenis te hebben begrepen, schiep men naar dezelfde methode een eigen beeldschrift, dat men combineerde met gegevens uit de klassieke literatuur, de middeleeuwse symboliek en de Bijbel. Twee werken waren hierbij van bijzonder grote invloed n.l. de ,,Hieroglyphica" van Horapollo en de door Fra Francesco Colonna geschreven ,,Hypnerotomachia Poliphili,, een werk, dat, omstreeks 1467 voltooid, in 1499 door Aldus Manutius in Venetie gedrukt werd. Horapollo of Horus Apollo, die van Egyptische afkomst zou zijn en in de 2e of 4e eeuw na Chr. geleefd zou hebben, is even onbekend als de Griekse vertaler van de Hieroglyphica, waarvan het handschrift in 1419 door een monnik gekocht en naar Florence gebracht werd. Het bevatte een raadselschrift, waarin de Renaissance-geleerden een voor alle tijden begrijpelijk beeldschrift zagen. Golonna's werk gaf hieraan een methodische uitbreiding. Aldus drukte in 1505 ook de eerste uitgave van Horapollo, die door vele vertalingen gevolgd werd. De roem dezer werken was groot en iemand als Erasmus noemt in zijn ,,Adagia" beide boeken als bronnen en stelt met name de ^Hypnerotomachia" zeer hoog. Op deze wijze ontstond een beeldschrift, dat men ,,Hieroglyphica'' XXVI I N L E I D I N G noemde, maar waarin allerlei symboliek en allegorie uit Egyptische, Griekse, Romeinse en Bijbelse bronnen verwerkt was. Alle kennis op dit gebied werd verzameld in een groot werk over hieroglyphenkunde van Pierio Valeriano, dat in 1566 verscheen en met de beide andere hier genoemde boeken grote invloed uitoefende op de emblematiek, zoals deze het eerst vorm kreeg in het werk van Alciati. Er zijn echter ook andere bronnen voor de emblemata aan te wijzen. In de eerste plaats vallen te noemen de grote collecties van spreuken, spreekwijzen en gezegden, waarvan Cato's Disticha en Erasmus' Adagia wel de bekendste zijn. Voor de tekst der emblemata wordt dikwijls aan dergelijke verzamelingen ontleend. Nog belangrijker, zowel voor de afbeeldingen als voor de motto's, die deze prentjes dikwijls vergezellen, is de invloed van het verwante verschijnsel der deviezen, dat andermaal van Italie uit zijn zegetocht begon. Het schijnt, dat de mode der deviezen of ,,imprese" terug te voeren is op de in vallen der Franse troepen in Italie onder Karel VIII en Lodewijk XII, in wier legers de officieren getooid waren met deviezen, welke ook aangebracht werden op de kleding der mindere, onder hen dienende militairen. Deze ,,imprese" (van imprendere = ondernemen) zijn niet anders dan een symbolische voorstelling van een I N L E I D I N G XXVII wens, een plan, een gedragslijn door middel van een motto en een afbeelding, die elkaar wederzijds toelichten. De van oorsprong Franse mode werd door de Italianen met grote geestdrift overgenomen en in de 16e en 17e eeuw uitgewerkt tot en opgehemeld als een soort philosophie van de edelman. Men verheerlijkt het devies als iets van weinig omvang en rijke inhoud, dat in elegante vorm diepe gedachten bergt en door zijn eenvoud en eenheid alle andere geestelijke producten overtreft. Er vormt zich een gehele theorie over het devies, die in allerlei werken is geformuleerd en die de regels vastlegt, waaraan een devies moet voldoen. Een van de bekendste werken op dit gebied — door Roemer Visscher ook vermeld — is dat van Paolo Giovio, Dialogo dell' imprese militari et amorose (Rome, 1555), waarin o.a. voorgeschreven wordt, dat het devies niet zo duister moet zijn om een Sibylle voor zijn uitleg nodig te hebben, noch zo doorzichtig, dat iedere gewone handwerksman het kan verstaan; dat het dingen moet voorstellen, die aangenaam zijn om te zien, zoals sterren, vuur, water, bomen, instrumenten, fantastische dieren en vogels; dat de menselijke figuur daarin niet moet worden voorgesteld; dat het motto in een andere taal moet zijn dan die van de maker van het devies, zodat de gedachten een weinig meer verborgen zijn en dat het motto kort XXVIII I N L E I D I N G moet zijn, maar niet zo kort, dat het duister en misleidend wordt. Het was dus dikwijls een ietwat wonderlijke natuurlijke historie, die in de 17e eeuw verbeeld werd, ook al eiste men anderzijds, dat het devies niet te veel van de waarheid zou afwijken. Edele dieren, voorgesteld in edele handelingen en weergevend een edele gedachte, ziedaar het doel, waarnaar een devies — althans voor zover het dieren afbeeldde — streven moest. Juist het zoeken naar het vreemde en ongewone moest de mens als onderwerp voor afbeeldingen uitsluiten; en zo men hem afbeeldde, dan moest het zijn in ongewone kleedij. Dergelijke beginselen zien wijin tal van bundels uitgewerkt w.o. het ook door Visscher blijkbaar gebruikte werkje van Claude Paradin, Devises heroiques (Lyon, 1551), dat meestal in vertaling herdrukt is tezamen met een ander werkje van Gabriele Simeoni, Imprese heroiche e morali (Lyon, 1559). Vele van de door Giovio vermelde deviezen stammen ook van de hieroglyphen, zodat het niet altijd gemakkelijk is, emblemata en deviezen van elkaar te onderscheiden. In de theoretische literatuur maakt men wel een onderscheid, in het algemeen hierop neerkomend, dat een devies eenvoudiger is dan een embleem, zowel wat de afbeelding als wat de tekst betreft. De laatste is bij een devies niet meer dan een motto, terwijl een I N L E I D I N G XXIX embleem nog een uitgebreider bijschrift heeft, dikwijls met een bepaalde moraal. Het devies is meer aan regels gebonden, is ,,klassieker" dan het zich vrijer ontwikkelende en vaak ,,verhalende" embleem. Toch worden beide genre's dikwijls verward en de termen door elkaar gebruikt, gelijk uit de tit els van vele bundels blijkt. Wanneer men nu in het licht van het bovenstaande de ^Sinnepoppen" beschouwt, ziet men al spoedig, dat Roemer Visscher bij de samenstelling van zijn werk, ondanks alle originaliteit toch ook de invloed van vroegere literatuur op dit gebied heeft ondergaan. Vooral uit de deviezen-verzamelingen vinden wij hier verschillende motieven terug en het is geen toeval, dat Visscher in de voorrede van zijn werk de regel van Paulus Jovius vermeldt, dat ,,geen menschelycke forme en behoort gebruyckt te worden'' Juist door de eenvoud van zijn voorstellingen sluit Visscher zich nauwer dan de overige Nederlandse vervaardigers van emblemata bij de deviezen aan, terwijl zijn prozatekst zonder enige pretentie zichzelf zeer weinig op de voorgrond plaatst. In dezelfde voorrede zegt hij, dat hij de prenten had laten maken zonder tekst, om ze zelf te bezien ,,en de voort die altemet een goedt Vriendt te vertoonen, met de mondt beduydende wat mijn meeninge was". Inderdaad geeft de tekst dikwijls de indruk, alsof men XXX I N L E I D I N G Roemer nog hoort improviseren en meermalen zelfs wordt het geheel aan de lezer overgelaten de uitleg te geven, die hem het meest passend toeschijnt. Het is vooral in de vroegere periode van de emblematiek, wanneer het aantal uitgaven nog niet zo grootis, zeer wel mogelijk de ontwikkeling van bepaalde motieven na te gaan. Systematisch opgezet zou een dergelijk onderzoek de basis kunnen zijn voor de geschiedenis van de emblematiek ten onzent, die nog steeds ontbreekt. Bij de huidige stand onzer kennis echter dient men voorzichtig te zijn met conclusies ten aanzien van ontlening en dikwijls zal men bij een vrij veelvuldig voorkomend motief zich moeten bepalen tot het vaststellen van verwantschap, zonder met zekerheid de bronnen van een emblemata-bundel te kunnen aanwijzen *). Ik zal mij dan ook hier beperken tot het aangeven van enkele overeenkomsten en daaraan geen gevolgtrekkingen verbinden over directe beinvloeding, al zal deze somtijds wel zeer waarschijnlijk te maken zijn. Dat wij verschillende motieven van Visscher terugvinden in het door !) Zo kunnen meermalen motieven uit de hierna te noemen schrijvers ontleend zijn aan de bundel van Gabriel Rollenhagen, Nucleus emblematum, die in 1611-13 in Arnhem met platen van C. v. d. Passe verscbeen, I N L E I D I N G XXXI hem geciteerde werk van P. Giovio, Dialogo dell' imprese militari et amorose (Rome, 1555 of de door mij gebruikte uitgave: Lyon, G. Rovillis, 1574), is niet zo verwonderlijk. Ik wijs slechts op de afbeeldingen van de struisvogel (Visscher, Tweede schock, 39; Giovio, p. 94) en van het weegtoestel (Visscher, Eerste schock, 59; Giovio, p. 109), terwijl de valk (V., Tweede schock, 26) wellicht te maken heef t met de valkenier en valken in het tegelijk met de editie van 1574 van Giovio uitgegeven werkje van G. Simeoni, Le imprese heroiche et morali (p. 210). Duidelijker is het verband met CI. Paradin's Devises heroiques (Lyon, 1551), dat, vertaald als ,,Princelycke Devysen" te Antwerpen bij W. Silvius in 1562 verscheen. Te noemen vallen de afbeeldingen van vuurslag en kei (Paradin vertaling, 26 recto, Visscher, III, 58) beide met soortgelijke verklaringen; van de struisvogel (Paradin, 29 recto; Visscher II, 39); van de koningskroon (Paradin, 50; Visscher I, 25) met dezelfde moraal in beide werken; van de vogel Phoenix (Paradin 54 verso; Visscher II, 36); van de eg met devies ,,Evertit et aequat" (Paradin, 78 verso) tegenover de ploeg in de Sinnepoppen (1,3) met opschrift: ,,Evertit sed aptat"; van de egel met vruchten op zijn pennen (Paradin, 86 verso; Visscher II, 27); van de zeef (Paradin, 89 verso) tegenover de wan bij Roemer (I, 12). XXXII I N L E I D I N G Sommige van deze motieven treffen wij echter ook wel elders aan o.a. in het veel gebruikte werk van Joachim Camerarius, Symbolorum et emblematum centuriae (Norimbergae, 1590-1604), dat in vier delen systematisch allerlei emblemata bijeenbrengt betreffende planten, viervoetige dieren, vogels en insecten, vissen en reptielen. Het feit, dat enkele onderwerpen van Roemer Visscher alleen bij Camerarius teruggevonden worden, maakt het wel waarschijnlijk, dat dit werk een bron voor de ,,Sinnepoppen,, is geweest. Zo komt bij Camerarius niet alleen de egel met vruchten op zijn pennen voor, maar ook de door twee honden belaagde egel, de eekhoorn, die zich van zijn staart als zeil bedient om een rivier over te steken en de schildpad, die niet op het feest van de Olympus verscheen *). Zowel bij Camerarius als bij Visscher vinden wij verder afbeeldingen van kalkoen, pauw, sprinkhaan, struis en kikvors, zij het soms met verschillende uitleg2). Een zeer duidelijke ontlening van andere orde tenslotte is de navolging en copiering door de graveur Claes Jansz. Visscher van een aantal gravures i) Sinnepoppen II, 27, 25, 15, 37; Camerarius II, 85, 86, 88 en 91. 2) Sinnepoppen II, 17, 34, 33, 39, 43; Camerarius III, 47, 20, 96, 17. IV, 71. Vgl. vooral de aantekening bij Sinnepoppen II, 33. I N L E I D I N G XXXIII van Marcus Gheraerts in Eduard de Dene's,, De warachtighe Fabulen der Dieren (Brugge, 1567), die, gelijk bekend, later weer in Vondels ,,Vorsteliicke Warande der Dieren'' zijn opgenomen. Tweemaal vinden wij van afbeeldingen bij De Dene het bijgewerkte spiegelbeeld in de Sinnepoppen n.l. de voorstelling van de aap, die de kat de kastanjes uit het vuur laat halen (Fabulen, biz. 210; Sinnepoppen II, 30) en de voorstelling van de vogel Phoenix (Fab., biz. 208; Sinnepoppen II, 36). Soms zijn slechts details overgenomen. Zo vormen de Sinnepoppen 28 en 29 van het tweede Schock tezamen de fabel van het hert, dat zijn horens prijst en zijn pot en veracht, doch bij de komst van de jager met zijn horens blijft steken. Deze fabel treffen wij bij De Dene ook aan en het is aan de daar op biz. 122 voorkomende afbeelding, dat de figuur van het hert bij Visscher (II, 28) is ontleend. Hetzelfde zien wij bij de enigszins wonderlijke afbeelding van de leeuw en het schaap in Sinnepoppen II, 24, waar de vreemde houding van de leeuw alleen te verklaren is uit de ontlening aan de afbeelding bij De Dene van de fabel van het paard en de leeuw (biz. 6, 7). Zeer waarschijnlijk is het, dat Claes Visscher bij zijn afbeelding van de konijnen (Sinnep. II, 32) gemspireerd werd door het prentje van de hazen bij De Dene (p. 64), te meer daar enkele details grote overeenstemming vertonen. XXXIV I N L E I D I N G En ten slotte is het na al het bovenstaande niet gewaagd verband te zoeken tussen de figuren van de pauw en het schaap bij Visscher (II, 34 en 35) en die bij De Dene (p. 162 en 98). Aard en omvang dezer inleiding laten niet toe, op dit alles verder in te gaan. In ieder geval maken deze verspreide gegevens het toch wel mogelijk aan de ^Sinnepoppen" in onze letterkundige geschiedenis zijn plaats te geven als een zeer karakteristiek en Hollands voorbeeld van een merkwaardige internationale literatuursoort. Binnen de grenzen, die aan het genre gesteld zijn, zou ik Roemers werk klassiek willen noemen, in die zin, dat het meer dan de meeste andere Nederlandse bundels de invloed der deviezen ondergaat en daardoor een grote eenvoud vertoont, maar tegelijkertijd zowel door de fraaie etsen van Claes Jansz. als door de — naar Kalff's gelukkige uitdrukking — ^hartige'' bijschriften van Roemer volkomen op zichzelf staat. Een door en door Hollandse schepping, die elke buitenlandse literatuur ons benijden mag. Ten slotte nog enkele opmerkingen van practische aard. Deze uitgave is allereerst voor de belangstellende leek bestemd, hetgeen uit inleiding en aantekeningen duidelijk blijkt. De laatste geven dus in het algemeen I N L E I D I N G XXXV juist zoveel als voor het goed begrip van de tekst nodig is, doch waar dat wenselijk scheen, zijn ook wel enkele literaire of historische toelichtingen verstrekt. De eisen der wetenschap zijn daarbij, naar ik hoop, nooit uit het oog verloren. Door een toevallige aanleiding is deze uitgave in de hongerwinter van 1945 ondernomen als een niet onwelkome afleiding in een barre tijd, wat enigermate als een verontschuldiging moge dienen voor de overmoed, mij hier op een terrein te hebben gewaagd, dat niet mijn gewone veld van studie is. Drukke ambtelijke werkzaamheden hebben de voltooiing van dit werk vertraagd en dat deze vertraging nog niet langer geduurd heeft, dank ik aan de hulp, die mij van verschillende kanten bij het vele zoekwerk, dat te verrichten viel, geboden is. Wanneer ik hiervoor met een algemeen woord van dank volsta, wil ik in twee gevallen een uitzondering maken: voor Prof. Dr. K. Heeroma en vooral voor Mej. Dr. R. Pennink. L. B. VOORNAAMSTE LITERATUUR xxxvn N. VAN DER LAAN, Uit Roemer Visscher's Brabbeling. Utrecht, 1918-1923. 2 din. J. F. M. STERCK, Aanvullingen tot het leven van Roemer Visscher. (Oud-Holland, XXXIII, biz. 208). ANNA ROEMERS VISSCHER, Alle de gedichten. Uitgegeven door N. Beets. Utrecht 1881. N. DE ROEVER, Een verjaard verjaarsfeest (Oud-Holland I, biz. 238). J. H. W. UNGER, Anna Roemers. Losse aanteekeningen (Oud-Holland I I I , biz. 123 en 161). ANNA ROEMERS VISSCHER, Gedichten. Uitg. door F. K. H. Kossmann. Den Haag, 1925. J. A. WORP, Een onwaerdeerlijcke vrouw. Den Haag, 1925 (over Tesselschade). B. BECKER, Coornhert, de 16e- eeuwsche apostel der volmaakbaarheid. (Ned. Archief v. Kerkgesch. N.S. 19, biz. 59-84). H. BONGER, Dirck Volckertszoon Coornhert. Studie over een nuchter en vroom Nederlander. Lochem, [1943]. J. F. BUISMAN, De ethische denkbeelden van Hendrick Laurensz. Spiegel. Wageningen, 1935. A. C. G. DE VRIES, De Nederlandsche emblemata. Geschiedenis en bibliografie tot de 18e eeuw. Amsterdam 1899. LUDWIG VOLKMANN, Bilderschriften der Renaissance. Hieroglyphik und Emblematik in ihren Beziehungen und Fortwirkungen. Leipzig, 1923. IRMA TRAMER, Studien zu den Anfangen der puritanischen Emblemliteratur in England. Andrew Willet-George Wither. Inaugural-Dissertation Basel. Berlin, 1934. MARIO PRAZ, Studies in seventeenth-century imagery. 2 vol. London, 1939-'47. (Studies of the Warburg Institute. Vol. 3). B. KNIPPING, Symbool en allegorie in de beeldende kunst. Openbare les. Nijmegen-Utrecht, 1941. ROSEMARY FREEMAN, English Emblem Books. London, 1948. J. G. VAN GELDER, Jan van de Velde 1539-1641. Teekenaar-schilder. 's-Gravenhage, 1933. Van de letterkundige handboeken zij vooral genoemd: Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden, onder red. van Prof. Dr. F. Baur e.a. Dl. I l l , (Antwerpen, enz. 1947), waarin op biz. 406-416 een artikel van Prof. Dr. G. S. Overdiep ,,Roemer Visscher en zijn dochters". SINNEPOPPEN van ROEMER VISSCHER t Amsterdam By Willem lansz. op t water inde Sonnewyfer, 1614 Met Privil egie voor vijfl aren. V O O R-R E D E N , TOT DEN GOEDTHERTIGHEN LESER UNSTIGE Leser, het salumogelijck vreemt geven,* dat wij dit werck Sinnepoppen noemen, ick beken wel, dat het inden eersten aensien hart valt: dan* overleggende dat het principael* bestaet half in een Poppe* ofte Beeldt, en de ander helft by een sententie,* spreeckwoordt of ghegghetjen:* soo siet hier in 't woordt Sinnepop, de beteeckenisse van't voorstel,* immer* soo wel ghetroffen te wesen, als in't Italiaensch Impresa, ofte in't Griecx en Latijn, die't Emblema intituleren, die daer mede niet soo volkomen de sin en roeren, als het woordt of tytel, die wy ghestelt hebben, en bysonder omdat het onse suyvere Moeders tale is, die wy ghenegen zijn te volgen, en na ons vermogen te verrijcken: hebben voort ghevolght de regelen die Paulus Iovius* daer af gheeft, te weten, datter gheen menschelijcke form een behoort ghebruyckt te worden, het welck wy oock ghedaen en ghevolght hebben in de twee eerste Schocken,* dan het derde Schock is wat uyt IV* V O O R-R E D E N den bandt ghespronghen: behaeght het u, soo ist goedt: soo niet, soo acht het voor vuyl pampier, ende slaet het over. Dit werck had ick doen conterfeyten of malen in sekere pampieren bladen, doch sonder eenighe uytlegginge oft glose, om tot vermaeckelijcheyt van mijn sinnen te gebruycken, ende voort die altemet* een goedt Vriendt te vertoonen, met de mondt beduydende wat mijn meeninge was: dan om dat de Drucker daer wel toe gesint was, om die voor alleman gemeen te maken, heeft sommige goede vrienden opgemaeckt,* die my gebeden, ja geboden hebben, eenige kleyne glosekens* of bedietselen daer op te willen geven, het welck ick met onlust gedaen hebbende, mijn self niet heb konnen vernoegen: dan 'tis soo het is, Bancket voor goede vrienden wort nimmermeer* ghelaeckt of mispresen: de hongherighe die is sly,* laet hem* met grove kost en swart broodt haest* vernoegen: en voor de leckere tongen ofte dertele kiessche ooren ist niet geschottelt*, dan voor de Boeren die haer garen in dusdanige weyden gaen verlustigen, daer de vogelkens singen Latijnsche melodie, met platte botte HoUandtsche tonge. Sinnepop dan is een korte scherpe reden, die van Ian alleman, soo met het eerste aensien niet verstaen kan worden: maer even wel niet V O O R-R E D EN y * soo duyster datmer nae raden, jae of nae slaen moet: dan eyscht eenighe na bedencken ende overlegginge, om alsoo de soetheydt van de kerle* of pit te smaecken. Dus vriendt wie ghy zijt, houdt my dit ten besten, u biddende dat ghy meer wilt achten op de kluchtigheydt van de Poppen, dan op de simpelheyd van de glosen, die soo sober zijn alsse immermeer wesen moghen: want mijn meeninghe is noyt gheweest u verstant te quellen met veel lesen, dan u oogen wilde ick wel vermaken met aenschouwen van dit lodderlijck* voorgeven,* 't welck by de Latijnen, Italianen ende Fransoysen gemeen is, ende weet seecker dat onse tale genoech beslepen ende bedisselt* is, om dese Voordansers te volgen met eenen lustigen tret. Dus vaert wel, leeft vrolijck, ende schimpt heusselijck: want ick bely,* en weet wel, dat het niet sonder dat en is, dan hope op u goede gheneghentheydt vergiffenisse van als. H E T E E R S T E S C H O CK I Iovis omnia plena* EEN handt druckende een ledige viole* of glasen vlesse onder het water, met den mondt nederwaerts; wordt nochtans de vlesse niet vol waters, om datse vol bedwonghen luchts is. Daermen mede bedieden wil, dat God alles vervult, al hoewel sulcks niet en schijnt; soo dat het woordt waer is Nihil est in rebus inane* Dat is: Daer is niet ledighs of ydels in de dinghen. Iovis omnia .plena H E T E E R S T E SCHOCK II Ventilante doctrina JIJEN blaesbalck blasende om een •*—'vier te doen barnen dat slappelijck aen't roocken is. Doet* verstaen: dat onderrichtinghe verwect het voncxken van waerheydt dat in elck mensche door Gods gratie ingheplant is, om te worden een vier en barnende* yver tot der sielen saligheydt, als Boetius seyt: Heret profecto semen introrsus veri quod excitatur ventilante doctrina*. Dat is: Van binnen is in ons ghehecht een voncxken van waerheydt, dat opghewackert wordt door de lief felij eke blasinghe van deughdelijcke leeringhe. Ventilante docftrbuu V A N D E S IN III Evertit sed aptat* AL hoewel dat de ploegh het onderste boven werpt, soo maeckt zy nochtans den acker bequaem om te besaeyen en goede vruchten te teelen. Beteyckent, dat een goet oprecht deuchdelijck man altemet wel yet doet, dat niet wel en is nae het ghemeene oordeel van de manier-volghende* wispeltuerighe ghemeente: Dan iiochtans brengt hy 't wel ten goeden en profytelijcken eynde. Dan seytmen: wie soud' dat ghedacht hebben. E P O P P E N Evertit,led aptat. 4 H E T E E R ST IV 'Tis misselijck* waer een geek zijn gelt aen leyt HET is te verwonderen datter treffelijcke lieden zijn die groot gelt besteden aen Kinckhorens en Mosselschelpen, daer niet fraeys aen en is als de selsaemheyd, en dat, om datse mercken datter groote Potentaten, ja Keysers en Koningen zijn, die sulck gedrocht op doen soecken en wel dier betalen. Ey Heeren Apen,* ghy verstaet het binnen spel* niet. De Koninck Lodewijck van Vrankrijck, de elfde van dier name, dede selsame dieren komen uyt zijn nabuer Koninckrijcken,* om hem een naem te maken dat hy noch groote lust in zijn leven hadde, nochtans was hy doe ter tijt van lichaem seer swack. Ick wil hier niet schelden die haer neeringhe daer af maken, om hun profijt daer mede te doen, alst sonder lieghen gheschieden mach*: die en zijn soo geek niet of zy sien een goet eynde voor haer deel. S C H O CK lis ffltiTelijck waer een geek zijn gelt aen letjt • VAN DE SINNEPOPPEN V Een dwaes en zijn gelt zijn haestghescheyden DESE Sinnepop is de voorgaende niet seer onghelijck, als spruytende uyt een selve reden, daeromsalin 'tvoorgaende ghenoech geseyt zijn; want een vreemt hoornken of nieuw bloemken, 'tis niet dan tuylery :* maer de hoorn-sotten behoeven soo groote spilpenningen* of hoven niet te koopen en onderhouden als de Bloemisten. 5 6 HET E E RS VI Sans autre guide* T J E T Compas alleen is het principael fondament van de Zeevaert, jae alleen het eenige middel dat God den mensche gheopenbaert en gegeven heeft om de zee te bouwen: wel is waer datter meer instrumenten zijn, als Astrolabium, Graedboogh, Quadrant, die goede hulpers zijn: maer sonder Compas soudemen in stadige dolinge gins en weder swerven: ja de ander instrumenten konden niet recht gebruyct worden, want ecn donckere nacht of twee, met twee of drie nevelachtighe dagen, souden den Stuerman soo beangst en twyfelachtigh maken, dat hy niet soude weten in wat gat kruypen. Dit mach nergens beter dan uyt Homero bewesen worden, in de dolinge van Ulysses, die thien jaren doolde herwaert en derwaert slingerende tusschen Troyen en zijn Vaderlandt Ithaca. Hadde hy versekert op zijn Compas mogen seylen, hy hadde de revs ghedaen in min dan thien daghen. E SCHOCK Sans autre guide. VAN DE SIN VII Voor lichte eere / lamme leden DE Schermers die vechten veel-tijdt om een Krans van bloemen, (om dat het gelt by henluyden niet overvloedigh is) tot een teecken van eere; daer zy soo veele om lyden, datse dickmael een lamme arm kryghen, of worden een oogh uyt haer hooft ghesteecken*: ende dat alleen om ghepresen te worden van een deel* lichte quanten. E P O P P E N 7 Vbor licktc eere lamme leden 8 HET E E R ST VIII 'Ten vangt gheen vis MEEST al die de Rancket* hanteren, zijn al lieden, die de vis uyt het net jaghen, want wie dat wint, die behoud luttel in de hand; maer die verliest, die verachtert vierdubbelt. Andere netten worden gebruyct om yet mede te vangen, 'tzy dan visschen of vogelen, tot profyte van de keucken: maer dit is de volkomen practijcke* om gelt en tijd te korten, 'twelckmen tijdkortinghe noemt: ende een groot deel van de beminnaers zijn van weelighe jonghelinghen snoode* verachte lacketters* geworden, en loopen met kackhielen,* met de hielendoordekoussen, en geven den bal op* in de bane om dat de verwaende kaetsers deur het bocken* haer nastelinghen* niet en souden breecken. SCHOCK Ten vangt geen vis. VAN DE S IN IX Pur gat et ornat* T^j1 EN hooch Officier* van een •"-^landt, is een kamme niet onghelijck, suyverende het landt van't schadelijck gheboefte, met goede justitie en scharp toe sien; en versiende zijn ondersaten met goede wetten en willekeuren*. E P O P P E N Purgat et ornat. 10 HEX EERSX X Hoe arger hoer / hoe beter geluck MEN siet veeltijt dat snoode luyden veel voordeels genieten, dat de quaedste kinderen 'tgrootste deel hebben in hun vaderlijcke erffenisse, want zy deelen recht na haer toekomende aenpaert* datse daer in hebben: en het gheen dat de sulcke meer verteert en verquist heeft, wordt selden daer in aenghesien*: en om dat elck pot een decksel behoeft, soo krijght altemet de ghescheurde pot een deghelijck decksel. SCHOCK Hoc arger lioer,hoe beter luck* VAN DE SI XI Keur baart angst "TNAERMEN kiesen mach ••-^voor beste uyt twee ofte meer dinghen, daer valt terstondt bekommeringh in 't oordeel, soo dat men altemet bedroghenis door valsche voorbeeldinghe* en ghebreck van kennisse, kiesende het quaedste voor't beste: soo sietmen dat die te keurboom* gaen mach*, dicwils tot vuylboom* komt. N E P O P P E N II Keur baert angil. 12 HETEERS XII Fora Villiaco* "TJEN Boer die neemt zijn Wan en "^slaet het kaf uyt het koren, het lichte uyt het sware; al hoe wel het kaf de meeste hoop is, soo moetet nochtans voor het beste wijcken. Soo geschiet het oock in alle vergaderinghen van menichte van menschen, het lichtste geselschap toont hen over al meest uyt*; dan salmen wat treffelijcks handelen van saken van waerden, soo moet dat koren of menschen wat doen, daer het meeste meel en beste verstant by is. Ick bid de goede lieden die het woort Fora villiaco wat schrickelijck in de ooren valt, datse het mijn ten besten houden, ghy hebt hier gheen noot*. E S C H O CK Foro Villiaco. VAN DE SINNEPOPPEN XIII By glasen om* ALSSER een Kaeckelaer (die de woorden alleen heeft) in 't gheIagh* is, soo steectmen weI (om hem te beschamen) een speld in de keerse; en als de keerse 500 verre verbrandt is datse de speld uytworpt, dan seytmen: by glasen om, soo heeft de Kaeckelaer zijn tijdt gehadt, een ander moet oock eens spreken. Dit is ghenomen uyt de Zeevaert, daermen alle tijdt by glasen* meet, om datse gheen klock en hebben. •om. 13 14 HET E E R ST XIV Sit oneri erit usui* ALS een Schip in de Zee gaet, soo setmen het Boot in het groote Schip, het welck aldaer een groote ruymte neemt, ende de Bootsghesellen seer in de weech is; dan moet nochtans mee varen, niet teghenstaende alle ongherijf ende onghemack datmer af lijdt om datmen daer mede noodigh moet aen het landt gaen, alsmen in de Haven komt: daerom datmen met reden seyt: Die wat spaert / die wat heeft. SCHOCK Sit oneri, erit ufui. VAN DE SIN XV Revelasti Parvulis* DE grove plompe lieden, en niet degroote gheleerde mannen hebben de wetenschap de Havens in ende uyt te seylen, ende hun schepen van de gronden te wachten, daer de welvaert van dese landen aen gheleghen is: Dus zeghent de goede God de zyne, met soo veel verstants als elck noodigh is tot zyne neeringhe. Soo dat de gheleerde wyse mannen de plompe boeren ende Zeelieden soo wel behoeven, als de botte Hollanders de spitsinnighe Atheniensers ofte Italianen. N E P O P P E N 15 Revelaili Parvulis. 16 HET EERSTE SCHOCK XVI Galick* en meewartgh" MACH recht ghevoert werden van een goedigh reckelijck mensch, die hem laet ghebruycken, en waerdigh is om ghebruyckt te worden in aIle saken, diemen juyst niet na de uyterste strengheydt van Iustitie, maer nae de goede billicheydt (vermengt met reden) moet decideren, oft aen de een zyde legghen: ghelijck als de Heughel* gaet op en neder, ende de Voutheugllel* gaet breedt ende enge, ghevoeghelijck nae de potten of te ketels, daermense toe te ghebruycken noodigh heeft. Galijc VAN DE SIN XVII Diese tninst behoeft / isser best aen* "LJULP van buyten is wel goet, voor die * *niet beter en mach: maer beter is hy daer aen, die hem selfs behelpen kan, ende lyden hem* met water ende broodt, al ist een sobere portie. Nochtans valt het wel soo, datter Koninghen en Vorsten zijn, die uytheemsche hulp behoeven, al zijnse rijck en machtigh. Dat laet ick waerachtigh zijn: maer hulpe van buyten komt te spade ofte te vroech, en oock moetmen daer veel om verdragen, veynsen en dancken, met stuypen* en nyghen, het welck een edel ghemoedt swaer valt. Dan een Courtisaen of Hovelingh moet zijn aensicht stellen, nu blyde, nu droevigh, na het believen of affectie van zijn Heere, die rechtschapen* de krick* is daer hy op steunt: en als hem die ontrocken wordt, valt hy ter neder in alle dreck ende ellendigheydt. N E P O P P E N Diefe minfl behoeft, iltcr beft aen. 18 RET EERSTE SCHOCK --=~ Lof meulcnaers acker by heeren poppegoct. XVIII ME N mach den Diamant prysen om datse van de Heeren panlickers* hoogh gheacht wordt, als een dingh dat raer is, soo zy quaecken, "twelck na haer oude gewoonte onwaerachtigh is: want daer gheschiedt qualijck een houwelijck, of de Bruyt moet een Diamant ontfanghen van haren Bruydegom, tot een teecken van bestandighe trouwe, die met ghifte in de plaetse van Iiefde gheknoopt wordt: soo datter meer Diamanten in 't landt zijn, dan Meulensteenen: Sulcx dat* men sustineren mach, dat een Meulensteen (boven den dienste die de Ghemeente daer af gheschiedt) veel raerder is, als een Diamant. Ende: Gheen dlngh en is prijselijck / dan dat nut is. Lof Meulenaers acker / by Heeren poppegoedt" VAN DE SIN XIX Exonerat et arcet* "P\E kracht van de Sluysen zijn by wey- ,L^nigh natien bekent: maer de Hollanders houden by naest al haer landt van dit ghebou* te leen*, 'twelck sonder behulp van dien, luttel of niet waert en soude wesen: want het tapt de overtollige wateren af, en verhindert dat de schadelijcke niet wederom mogen komen: daer om ist wonder dat de botte Hollanders van den eersten vinder gheen Sant* ghemaect hebben, schryvende zynen naem met gulden letteren in het hooft van den Brevier. Is de rechte Sinnepop van een vroom* Vorst, die't landt suyvert van gheboeft, door justitie: soo dat de inwoonders die deughdelijck zijn, te beter moghen groeyen en bloeyen. E P O P P E N Exonerat et arcet. 20 HETEERS XX Elck zijn tijdt MEN mach niet levendigher het leven van den mensche in't grof* afbeelden oft afmalen, dan met dese Sinnepop ghedaen is: want elck heeft zijn tijd in't loopen, in't woelen, in't vergaren van rijckdommen, in't regeren van landen en luyden, in't verwerven of bejagen van eere en glorie, so wel in krijghsluchtighe* saecken als in gheleertheydt ende konstige wercken. Als die loop dan uyt is, en de mensch niet meer ghedreven wordt van den levendighen gheest, soo verlaet hy het draeyen en woelen, of om beter te seggen, het draeyen verlaet hem, en hy scheyter uyt, laet de wereldt staen, daerse staet, en kruypt onder een kleyn heuvelken swarte aerde, dan seytmen anders niet dan: Fuit, non est plus* dat is: Hy heefter gheweest / en isser niet meer. E SCHOCK Elck zijn tijdt. VAN DE SIN XXI Niet hoe veel / maer hoe eel* C E N wel ghestelde* Luyt, en '-^een goet meester daer by, is beter van melodie, als hondert instrument en, die van de Musijcke niet en weten: want het ghetal en geldt niet, noch in melodie, noch in kloeckheydt van raedt; want daer worden veeltijdt veel Raedsheeren ghemaect, en onder alle isser een of twee die de sake beleyden* of verdedighen; die is dan de Luyt, en alle d'andere de boeren Fluyten. E P O P P E N 21 "Niet hoc veel, maer hoc eel. 22 H E X E E R S X E S C H O CK XXII Rust ick / soo roest ick T^EN bijl of ander yseren in- ••—J strument, soo dat niet ghebruickt en wordt, hoe glat dat het zy, sal haest verroesten: desghelijcks gaet het oock met veel kloecke verstanden, als de sulcke haer begheven tot ledigheydt, soo verliesen zy alle haer verstant en vernuftigheydt. Ruft ick zoo roeft ick. V A N DE S I N N E P O P P EN XXIII 23 'T scheelt te veel* DIT beteyckent, dat verstant in man of vrouwe, meer te prysen is dan rijckdom; schoonheydt, edelheydt sonder vernuft of wetenschajx Tfcheelt te veel. 24 RET EERSTE SCHOCK XXIV Evanescet* 011' behoeft gheen beduyt, om dat elck een bekent is, hoe haest VIer van buskruyt met zijn roock vervlieght. Alsoo verdwijnt des wereldts glorte, Evanefcet , V A N D E S IN XXV Die my koopt / en ken my niet* /~*\ Hoogh verheven Koninghs ^ ^ kroone, wat isser aen u dat prysens waerdigh is, als de stoffe alleen; de beteeckenisse is vol moeyten, sorghe ende arbeyt. Wie soude hier om macht en gebieden willen koopen? voorwaer gheen vroedt verstandigh wijs man, dan een hooghmoedigh, trots, opgheblasen mensche, die niet overleyt, (met kennisse) van wat nature hy is; onvermoghen* in moghentheyd, en ellendigh in weelde. E P O P P E N Die mij coqpt,en kent mij niet* 26 H E T E E R S T E S C H O CK XXVI Goe voer / goe vaelt ALST Hoy wel gewonnen wort, soo wordt het wel ghegheten: (nae onse Huyslieden* segghen) soo volght daer uyt een goede vaelt, (dat is, een misthoop) om dat het te ruygher* ende ryver* uyt ghevoert wordt om de stallen te suyveren. Soo gaet het oock in een huys daer groot inkomen of goede neeringhe is, ende daer dan een mildt hert by; die deelen haer overschot mildelijck uyt, aen die, die haers ghebreck hebben: en missen* of vetten den acker haerder neeringe met haer vrienden ende vriendtschap te verbeteren, ghelijck de Boer zijn landt met de mishoop alle jaren doet. Goct voer, goe vaelt. VAN DE SINNEPOPPEN 27 XXVII Vroech rijp / vroech rot DE Natuere heeft alle dingh zijn ordeningh ghegheven, ende zynen sekeren tijdt: daerom wat vruchten der aerden, die in de voortijdt rijp zijn, die zijn oock haest* van den velde, of zy verrotten. DesgheIijcks ist met aIle andere beesten en creat. ueren, wat haest tot zijn volle grootheydt komt, dat wordt niet oudt. Iae de menschen selfs, die vroech wijs ende verstandigh schyrien, die komen selden tot perfectie, of zy worden met haer ouderdom dof, onverstandigh of somtijds wel mal, daerom seyt Erasmus: Odi puerulum praecori sapientia*. Dat is: Ick heb geen sin in een kindt dat vroech wijs is. Daer zijn Natien van volcken die in haer jeucht heel kloeck van bedrijf zijn: maer soo haest zy veertich jaer oud zijn, soo slachten zy de uytgheteelde ackers, daer gheen nut meer in en is. Vroech rijp, vroech rot. 28 HET EERST XXVIII Potentius ictu fulmineo* EEN Swaerdt gevoeght van gouden penninghen; beduydt, dat met ghiften en ghaven meer ghewonnen werdt, als met ghewelt, het zy in 't oorloghen ofte in 't pleyten, of in veel andere wereldtlijcke handelinghen. Het Oraculum van Apollo gheconsuleert zijnde (ick meen dattet was van Philippus van Macedonien*) kreegh voor bescheyt: Argenteis pugna telis atque omnia vinces. Dat is: Vecht met silveren of gouden wapenen, ghy suit over al verwinner blyven: en de werelt (God betert) is nu noch alsoo, dat gift en en gaven noyt danckelijcker* ontfanghen zijn als nu; ja al waer 't dicwils met achterdeel* van goede naem of fame. SCHOCK Potentius i$u fulmineo. VAN DE SINN XXIX Zy weet 'tsecreet EEN Slot ghemaeckt met letters, alsmen nu daghelijcx siet onder de Neurenburghsche waren: kan niet gheopent werden, dan by de gheene die het secreet weet van de letters, die op malkanderen moeten ghestelt wesen, en die gebrocht onder den beughel, soo sal hem* de sluytinghe ruym gheven*, en het Slot daer ghemackelijck af ghenomen werden. Dit is eem Sinnepop voor de amoreuskens, die hare minne verborghen draghen, en dicwils liever souden sterven, dan haer smeite van minnen teghen yemandt te kennen geven: en waer *t datse sulcx deden, soo soude haerlieder sieckte wel haest wesen te helpen. P O P P E N Sij weet 'tfecreet. 30 H E T E E R ST XXX Kruyt voor de wilde woeste* PLATO, Aristoteles, en daer na Boetius, Seneca, en veel andere Philosophen, hebben door haer grondigh en verstandigh schryven, de wilde woeste menschen tot ghesatigheydt* en ghehoor* ghebracht, en met dit saet van Philosophia ghesaeyt in de ongheploeghde ackers van haer wreede harsebackens*, de Muysen, Rotten, en de wilde woeste beesten als onkruyt uytghewied en ghesuyvert: Dus dan wil ick gebeden hebben den teeren Leser, daer men geen rondt Hollandts by spreken mach, datse dit willen goedelijc* duyden en my ten besten houden, want ick dencket noch meer te doen. S C H O CK Kruijt voor de wilde woefle. V A N DE S I NN XXXI Dummodo prosim* EEN Zeeton die in de Zeehavens gheleyt wordt ende in de Zee, tot merckteecken, hoe na de Schippers het landt moghen aensoecken*, die draeght* alle winden, stroomen en stormen, op dat hy voldoen mach daer hy toe gheordonneert is. Beteyckent, dat een goet Vorst moet verdraghen alle onmoet* en oproer van zijn gemeente met een kloeckmoedigh herte, en dat stillen met de minste wreetheydt die hy mach, luttel hooft-belbinders straffende, tot exempel van de goede ghemeente. E P O P P E N 31 Dummodo jproilm * 32 HET E E R S T E SCHOCK XXXII Sorght voor de koele wijn niet DE jonge luyden, die nieulijcx gehuwet zijn, past dese Sinnepop ter herten te nemen, die eerst voor al behooren te dencken om den nootdruftighen uytloop* ende behoeftigheydt; soo van huvsraet als van spyse: maer als zy wat koevereren* met sparen of deur goede neeringhe, dan komen zy tijds* ghenoegh om haer lust te soecken, te weten, als de rijckdom soo veel gegroeyt is, datse dwaesheydt lyden en draghen kan. Soight voor de koele wijn met* Een vol vat en bomt met. VAN DE SINNEPOPPEN XXXIII 33 Een vol vat en bomt niet DESE Sinnepop is 500 klaer datse weynigh uytlegginghe behoeft: want men siet dat de onverstandighe menschen de aldermeeste woorden over haer hebben*, op straten, op marckten, op wagens en in schepen; daer de verstandighe wyse lieden met een stil bequaem* wesen henen gaen. Rectum. per dura carpit iter* Retlu.m per dura carpit iter. 34 RET EERSTE SCHOCK XXXIV EEN Raem-saghe die in een balck gheset is, om over langs den balck aen twee stucken te sagen; is de rechte Sinnepop van een sterckmoedigh oprecht man, die de rechte wegh gaet, niet teghenstaende wat quast of onghemack hem ontmoet, zijn conscientie ghetuyght hem, dat zijn wandelinghe oprecht ende deughdelijck is, VAN D E S IN XXXV Onghestadigh / maer nut TpvE onghestadigheydt is niet •"-^te misprysen, alsse nut en profytelijck is, tot ghemeen landts* dienste, als een Weerhaen; aenwysende de winden voor de geene diese moeten ghebruycken. E P O P P E N Ongeftadich maer nut. RET EERSTE SCHOCK XXXVI Licht en dicht DE glasen vensters in Kercken en Huysen zijn licht, laten de lucht ende de sonne deur hen schynen, en zijn dicht voor de windt, die zy buyten keeren. Dit en behoeft gheen vorder uytlegginghe, dan een yeder mach het ghebruycken daer 't hem te passe komt. lJaer hoort meet- to.m dans. VAN DE SINNEPOPPEN XXXVII 37 Daer hoort m.eer torn dans* W 1E wat wil beginnen, die moet niet allecn een ghedeelte der instrumenten hebben, om sulcks aen te rechten; maer moet oock hebben vermoghen, wetenschap ende wille. Die danssen wil, behoeft "vel enckel schoen ;* maer veel meer een fris jong Iichaem, dat onverminckt, onghebuylt* en ongheblaert* is. 38 HET E E R S TE XXXVIII Teeringh na neeringh \ \ TIE dat zijn staet set be- * * neden zijn vermogen ofte winninghe, die is altijdt rijck, vrolijck en wel te vreden: lae dat* met spinnen de kost oock gewonnen wordt, al ist wat soberlijck. S C H O C K Teering n& neeringh. VAN DE SIN XXXIX Lieft ane* raet T IEFDE, die tot een goet vreedsamigh huwelijck den wegh bereyt, moet eerst wel overleyt zijn met ouders of ander vrienden*, die verder sien dan de twee amoreuskens doen, die door Venus en Cupido verblindt zijn: het eerste is in't beginsel* met beschaemtheydt ende roode wanghen aen de ouders te versoecken, 'twelck swaer schijnt: het andere gaet licht te wercke, maer breect suer op; want wat Venus bindt (seydt het spreeckwoordt) dat scheydt de kneppel*. Wordt gheleecken by een mes dat recht neerhangende, by het punt ghevat is, schijnt met den eersten seer licht; maer niemandt sal't drie oft vierhondert Roeden verre draghen, of hy sal't laten vallen: soo sal oock de minne die van twee goe lievekens sonder of ane raet bestaen is, swaer en lastigh vallen, als zy voelen, datse niet hebben, niet weten, en niet geleert hebben om de huyshoudinghe te onderhouden; de vrienden ofte ouders latense dryven, als een wrack schip by de wal om, ter tijdt toe datse haer bekeeren, om ghenade bidden, ende om hulpe roepen: diese nimmermeer verkrijgen, of men sietter na om, of zy oock weder haer oude ganghen gaen. E P O P P E N 39 Liefd ane raet 4o H E T E E R S T: XL Ut emergant* T^EN Prince die zijn ampt wel be- *—'dient, doet alle vlijt ende neerstigheyd dat zijn onderdanen ende burghers welvaren, ende goede neeringhe hebben: overleggende dagh en nacht in zijn herte, om alle hinder en ongheluck af te wenden, met den meesten oorboor* en minste schade: ghelijck de Watermeulen lijdt den aenstoot van alle winden, om deur kracht van dien het water met zijn schepraden uyt te werpen, met het woordt: ut emergant, (dat is:) op datse op komen / te weten, de landen die sonder behulp van dien, onder water souden blyven gantsch vruchteloos* ligghen. SCHOCK Vt emergant. Een alleen , VAN DE SINNEPOPPEN XLI Een aIleen DIT is sao klaer dattet sonder- Iing* geen uytiegginge behoeft, want het is in aIle ding alsoo; veel schieten na den vogel, maer een wort Koning van 't spel, die hem af schiet: alsoo oock: veel begeeren een officie, staet of vrouwe, maer een alleen triumpheert in het ghenieten. Veele dinghen op een juweeI, schildery ofte kleynodie, 't welck nochtans niet meer als een te beurte kan vallen. Noch ick* noch de wrjn < 42 HET E E R S T E S C H O CK XLII Noch ick / noch de wijn DE dronckaert beschuldigt den wijn, of den beecker daer hy uyt gedroncken heeft, dat die de oorsaeck soude zijn van zijn drono kenschap: neen voorwaer, dan de gierige begheerte van zijn gulsige darmen, die heeft hem door de smake van zijn leckere tonge daer henen ghestoten. Quia nullum crimen vini est, sed culpa Bibentis*. VAN DE S IN XLIII Jussa fortiter meum est* EEN vroom-moedigh* Capiteyn mach dit voeren voor zijn Sinnepop ofte Devijs, als daer mede te kennen ghevende, dat hy zynen Heere wil dienen in alle commissien* met grooter ghetrouwigheydt, het zy in Steden, Dorpen ofte Slot en, die hem te bewaren ghegeven zijn; ghelijck een Slotemakers schroef, die een swaerdt ofte yet anders te houden ghegeven is, dit salmender niet uyt trecken met eenigh gewelt, of het moet met de handt des meesters los ghemaeckt ende ontsloten worden. E P O P P E N 43 Jaffa fortiter meum eft. 44 HETEERST XLIV Telt wat ick segh T TIER by leertmen den tijdt onder- * -^scheyden; te kennen ghevende wat ure dattet is, soo wel by nacht als by daghe, nut voor alle ambachten, om met elckander ghelijck aen't werck te gaen. Dat is te segghen, elck moet zijn ghetyde gissen, wat, ende op wat tijdt, elck dingh moet ghedaen worden: waer op hier een spreeckwoordt plach te wesen: Hy heeft in oude Joosten baen gegaen / hy weet wat de klock heeft.* Als of men wilde segghen: Hy verstaet hem zijn stuck wel, hy weet zijn weetjen wel. i S C H O CK Telt wat ick fegh. VAN DE SIN XLV Niet verder dan u Ban "T^vESE Landen zijn ghedeelt in Iuris- •^"^ dictien, die wy een Ban* noemen, en is afgheteeckent met seeckere bepalinghen*, soo dat elck Ambachtsheer weet, hoe verre zijn Ban streckt, ende daer buyten heeft hy niet te doen ofte te gebieden: ghelijck hetontsteecken* Waslicht, dat niet verder richten ofte barnen kan, dan tot het dexel toe, 'twelck zijn besteck* is; daer beneden komende, gaet het uyt, verliest zijn kracht, en werckinghe. E P O P P E N Niet verder daji u ban. 46 H E X E E R S X E S C H O CK XLVI Dat cera fidem* EEN Schepen kennisse* ofte brief, ofte commissie* van eenighe Heeren ofte Vorsten, hoe veel clausulen datter in staen, ende hoe vast dat die gheschreven zijn, en zijn van gheender weerden, soo langhe de Seghelen van wasse daer niet aen ghedruckt en zijn; anders worden die gheacht als copye ofte vuyl pampier. Dat cera. fidem . VAN DE SINNEPOPPEN 47 XLVII Pracht voor't gheslacht DE Princen en Heeren plachmen eertijdts (en oock noch) heerlijcke begraeffenissen te maken, om dat hun erfghenamen de deughden van haer voorganghers souden volgen, en in haer voetstappen treden: maer nu (God betert) komen de glorieuse* menschen, die dickmael het goet met rooyen ghekreghen hebben, ende volghen dat nae: om door ghemeynheydt* der Vorsten tomben (die tot memorie van de ondersaten ghestelt waren) te verminderen. Hier onder leyt mijn Heer vailliantj De koenste Ruyter van dit landt: Een Buyter vry op s'heeren pasj* Hy maeyde garen eens anders gras. Pracht, 'voor't ghellacht. 48 HETEERST XLVIII Haec ilia est Remora* "TJLINIUS schrijft datter een kleyn visken in de •*• Roode Zee is, dat een schip kan houden ligghen met voile seylen: ja beter dan eenighe anckers en touwen: welck visken ghenaemt is REMORA. Hier in onse landen ist niet bekent, 'tenwaer datter een groote Metamorphosis gheschiedt ware, en dattet verandert was in een koperen instrument, het welck tot Delft een Conduyt, en voort over al in Hollandt een Kraen ghenaemt wordt: en dat neem ick daer uyt, om datse van eender aert en werckinge zijn, bysonder alst in een tonne steeckt daer goet nat in is: soo datter veel lieden door te rug gehouden en bedorven worden, maer meest van't geslachte van Ulysses Bootsgesellen, die soo overvloedigh geteelt, en soo veel jonghen voortgebracht hebben, gelijck alle Verckens en Zeughen doen, soo datter nau een dorp is, of het isser overvloedigh met beghaeft. Dit is dan: De rechte Remora. E S C H O CK Hsec ilia eft Remora. . VAN DE SIN XLIX Principiis obsta* T-JIER in Holland!, besonder inde lage weyde-rijcke landen, worden de weghen gesloten met draeyboomen, alst veel beghint te reghenen: om datse niet geheel bedurven souden worden deur het ryden van veel waghens ende peerden. In het beginsel machmen met kleyne schade schutten*, dat achternae veel soude kosten te hermaken: soo ist certeyn in alle wereldtlijcke dinghen, een kleyn vier is met een Emmer waters te blusschen, dat alst ghevat heeft in barnachtighe* materie, qualijck te lesschen* en uyt te gieten is, dan met veel ghetiers en ghedrams* van volck. Daer om ist best datmen in alle dinghen in tijds toesiet: Eer 't meer doet. N E P O P P E N Principiis ob A a . 50 HETEERST L Galathea wacht u wel* "PEN koperen pot versocht aen een aerden pot, -•—'(die beneffens hem in't water dreef) datse sich t'samen wilden voeghen, om alsoo te beter behouden te moghen blyven: neen seyde de aerden pot, *t eerste onweer dat ons over quam, soude ick aen u stucken* stooten, en te gronde gaen, en ghy soud daer gheen schade aen lyden, noch aen eer, noch aen goedt. Leerende, dat men hem van zijn overhoof t* moet wachten, en dat een dochter van kleyn vermoghen, haer ontsie met jongmans van veel hooger state, gheslacht en rijckdom te converseren, of immers* soo luttel alsmen mach: altijd denckende op de wijsheydt van den aerden pot. Het woordt ,,Galathea wacht u wel" / is ghenomen uyt de amoreuse liedekens van den overtreffelijcken Nederlandtschen Poeet Pieter Cornelissen Hooft: de eenige Phoenix der Duytsche Poeten, die ons tot noch toe verscheenen* en ter handt ghekomen zijn, E SCHOCK Galathea wacht u wel. VAN DE SIN LI Et sic parantur opes* DAER is gheen neeringhe soo slecht, voor een raedsaem* neerstigh man, of zy is hem niet alleen de kost, maer oock overschot schuldigh; by soo verre* hy die met verstant drijft. Alsoo dat men in dese landen met het Bagghernet Turf treckende, oock een middelbaer* heen komen verwerven kan. Dus blijfter niemandt langhe door armoede bedroeft, dan de ledighe Luyaert, die niet* doen noch ter handen trecken* en wil. E P O P P E N 51 Et fie paxantur opes • 52 HETEERST LII Soo langh daer wat in is /^•ROOTE Heeren hebben sommighe ^-*van haer rijcke borgheren in waerden*, soo langh als zy daer door yet hopen uyt te rechten, ofte profijt daer af te ghenieten: maer als zyse arm ghemaeckt en uytgesopen hebben, soo keerenzyhundeneers toe, en siense met de neck aen. Ghelijck alsmen de Vlessen (die vol wijns zijn) neerstich bewaret, datse niet en storten: maer alsse ledigh zijn, werptmen die achter in de waghen, of ter zyden van de tafel neder, en stootse met de voet. E SCHOCK Soo langh daer wat in is. VAN DE SIN LIU Ad Tragoedias, non ad Vitam* GROOTEsilvere verguldenSchalen, Koppen, Beckens, Lampetten, dienen niet tot de dagelijcxse nootdruft; dan veel meer tot twist, tweedracht, en achterdencken op maechden en dienaers; ende somtijdts voor den listighen dief. Daerom plegense de oude Romeynen en Griecken, tot pronck en prael in haer Tragedien te vertoonen, om datse de Eclipsis waren van de volghende werckinghe. E P O P P E N Ad Tragoedias . 54 HEXEERSX LIV Meerder lijdt gheen pijn T^vESE is niet seer onghelijck •*-^van de voorgaende seventhiende Sinnepop; daer in men siet dat een kleyn ongheluck den kleynen of den swacken dickwils heel verplet en te gronde doet gaen; daer de groote, machtighe, stercke gheen hindernisse noch letsel af heeft. 5 S C H O CK I .Meerder lijdt gficcn pijn. VAN DE SIN LV Nescis quid valeat T~)E Poeet Horatius in zijn eerste Satyra, begrypende* de dwase gierigheydt, seyt dese veersen: Nescis quid valeat nummus quern praebeat usum. Panis ematur, olus, vini sextarius, adde Queis humana sibi doleat natura negatis*. Dat is: Wat net gelt waerdich is, weet any niet scbier. Dat men dacrom ruylen sou wijn, broodt en [bier En voort vvat de menschelijcke natuerc swack Hier en boven behoeft tot haer ghemack. Dewijl dat de meeste menichte* hier tegen souden segghen, dat een yeder wordt gheacht nae zijn rijckdom: soo willen wy haer in haer woelende rasernye laten legghen, als de Soch in't slijck, en voor ons selven, en die het verstaen als wy, ghebruycken die soete eerlijcke* ledigheydt in onse ouderdom, nae datter soo langhe gheslooft, ghejaecht ende gheronnen is, dat men (nae het daghelijcx ghebedt) het daghelijcx broodt (het zy dan magher ofte vet) eerlijcken* daer af ghenieten mach met danckbaerheydt, tegnen den Heere die het mildelijck verleent. E P O P P E N 55 TsTefcis quid valeat. 56 HEX E E R SX E S C H O CK XVI 'TVertroude trouwelijck SOO wien Secreten, Schatten en Rekeninghen bevolen en vertrouwt worden, moeten die trouwelijck bewaren: lae al waer 't schoon*, dat haer de wijn of gramschap anders riedt. Ghelijck een Slot dat het besloten vast houdt, totter tijdt dat de Sleutel daer by ghebracht werdt; door den gheenen die macht heeft, of ghegheven is, om dat te ontsluyten. Tvertroude trouwelqck. 57 Vtinam fic Iemper, VAN I)E SINNEPOPPEN LVII Utinam sic semper* oCH of God dese landen wilde beghenadigen datse niet meer (of ten minsten in een langhe tijd) in de oorloghe en vervielen, soo soude de Huysman met ruste zijn Acker bouwen en Koeyen melcken; de Borgher soude met vrede zijn neeringhe doen: Ende de arme Ghemeente* allenskens van sware lasten en impositien* ontlast worden. Och oft soo altijdt mocht blyven. 58 H E X E E R S X E S C H O CK XVIII 'Tis een arm Muys / die maer een hoi heeft \ \ 70RDX afghebeeldt met * * een Vierslot,* daer oock een Xont of Swamslot by is: alsoo, dat als het eene faelgeert, soo gaet het ander seecker af. Hier by verstaetmen een raedrijck man, die in alle voorvallende saecken onverleghen is, en hem altijdt weet te redden. Tis een arm muqs, die maer een Jiol heeft. VAN DE SIN LIX Saepe Soloecismum* DE Ontser wicht*, om dat hy met een luchtighe handt moet ghehandelt zijn, soo kan hy soo effen* niet weghen als de Balance ofte de Evenaer doet: het volght of hanght aen de opinie en ghevoelen van den Weger, die lichtelijck een stroo breet te na of te verre met de hand volght: alsoo datter dickmael groote (en veelderley) fauten bevonden worden, daerom werdtse selden ghebruyckt in dinghen te wegen van groote waerdyen: maer meest in't ontlossen van Waghens en Muylen, om de vracht aen den Wagenaer of Muyletier* te betalen. Daer om wil ick segghen, het doet of weecht niet recht, maer scheyt partyen vanden anderen. Soo handelt men oock dickwils niet op't alderscherpste om partyen te scheyden, in saecken, daer men het uyterste recht qualijck van weten kan, en die voor den scheytsman zijn Onseecker. N E P O P P E N 59 Saepe Soiceciimuni. 60 HE'I' EERSTE SCHOCK LX 1st eynd goet / 800 ist al goet ALLE dinghen worden begonnen, om die met kosten, arbeyt ende neerstigheydt te brengen tot het eynde; sao dat dan sao goet is, dattet den aenleggher vernoeght, soo heeftet den krans of prijs verdient, ende men moet het prysen. Dit werdt uytghebeeldt met een tou of cabel die men aen't eynd besiet, en beproeft of de stoffe goet is. En sao seytmen: Ist eynd goet, sao ist al goed. 1fteynd god, foo ill a1 goet. VAN DE SINNEPOPPEN 6r Beslach* Metam properamus ad unam ALLE menschen loopen na een Honck,* dat is in Latijn Meta te segghen; ofte anders in Duytsch PUNT of PEGHEL* jd'een wat vroegher, d'ander wat laetter, het moet aIle door den tijdt nae het Punt van de doodt. Metam properamus ad unam. 62 HETTWEED I Elck wat wils* DESE Sinnepop schijnt te accorderen met de meeninghe Agesilai, die gekoren zijnde Koningh, in een waerschap* Wetten gaf, waer nae elck hem had te reguleren: gheboot den Schencker, soo de wijn koever* en overvloedigh was, elck te gheven soo veel hy eyschte: maer sooder kommer* was, dat hy elck soude gheven zijn juyste even* mate, op dat hem niemand hadde te misnoeghen: 'twelck het woordt: Elck wat wils duydelijck uytdruckt: want als een yeder zijn beecker met water mach temperen* nae zynen smake, (en niet ghedwonghen is nae der Duytschen aert den selven bescheyt* te doen: dat is, heel of half uyt te suypen, het lust hem ofte niet) soo is elck waerlijck wel ghetracteert*. Soo mach dan dit op veel ander dinghen ghebruyckt worden, daer men met overdaedt niemandt wil overlasten*, noch door onghelijcke deelinghe een leep* oogh maken. SCHOCK Elck. -wat wils . Dom is dries1:. VAN DE SINNEPOPPEN II Dom. is driest OFdese Sinnepop nae de natuere recht is, soude ick niet derven segghen; dan immers beelden wy by een Visch alle domheydt uyt. Daerom neem ick hier des en oorlof*, om af te malen een onbeleeft grof mensche, die gheen onderscheydt heeft van plaetse, persoon of tijdt; maer is in hem selfs, en teghen yeder een, al even onbeleeft, vry en stout*. Een mensch in 't kort gheseyt, nae de Oude wet een oudt Hollander. 64 HETTWEE III Hacht maer sacht* Ausomus seyt: Fortunam r ever enter habe*, dat is: alsbovengheschrevenwordt met vryheydt ghetranslateert: want die soo luchtigh zijn have avontuert*, of hem de Fortuyne schuldigh was te favoriseren, die doolt en sal hem in armoedt vinden, ja met schulden verachtert eer hy't waent: en die soo achterkoussigh* is, dat hy't geluck 'twelck hem voorkomt ende de handt biedt, gantsch niet en wil of derf aensoecken*, die sal zijn middelbare rijckdom met hongher bet en verteeren, dan die de Fortuyne by maten met voorsicht* kan ghebruycken, op zijn hoede wesende, alsse meest schijnt te lachen, die sal sonder twyfel van haer gaven ghenieten, besonder soo hy met middelbaer gheluck tevreden wil zijn, ende hem laten ghenoeghen*. E SCHOCK Hacht maer Tacht VAN DE SIN IV Wrijft u niet 1ST menigh Edelman de rechte beduydinghe van zijn Wapen, hy soude hem selfs hoeden voor ongheval; dit blijckt aen't gheslachte van de Edellieden, die eertijdts dese Wapen voerden* en ghegheven was, moghelijk met sulcke meeninghe van den ghever, dat hy haer eeuwigh wilde voor ooghen schilderen, datse sich aen grooter en harder als zy niet wryven en souden, of zy souden vuyl en terstont ghemorselt worden; dies zy oock soo lang floreerden in weelden, tot datse haer tot borgherlijcke twist begaven tegen haer meerder, waer deurse alle verdonckert en vernielt zijn. W EPOPPEN 65 Wrijft u niet. 66 H E T TWEED E SCHOCK V Nutten sonder krassen TT)E Raven* is van dier aert, dat hy zijn spyse niet en kan nuttighen sonder krassen of geluyt maken, 't welck van den Vos gemerckt zijnde, (soo Esopus klapt*) leyde hy laghen hoe hy den prove of aes van den Raven soude mogen bekomen. Bestondt* hem met flatteren te prysen, van weghen zijn soeten sang. Dies hy ontsteecken* met hovaerdye, zijn beck open dede om zijn konst te toonen, liet daerdoor zijn lecker beetjen vallen, nae wensch en begheeren vanden schalcken Vos, die dat terstondt tot zijn profyte ghenoot. Horat. Tacitus si pasceret corvus haberet plus dapis et rixae multo minus invidiaeque*. En de Vossen zijn noch huydensdaeghs van de selve aert, zy zijn oock van wat coleur dat men mach imagineren. *Nutten ibnder IcraJTen. VAN DE SINNEPOPPEN 67 VI Duycken* en ghenoeghen" DE ghelucksaligheydt is aIleen den laeghen van state van God toegheeyghent*; want ghenoegh maeckt zijn bruycker gherust en lustigh, bysonder die daer in dan duycken kan, en houden hem in zijn kleyne vryheydt : want daer hoogh moet in swang gaet*, daer is min veyligheyd en meer moeyten: en het Hollandtsche rijmken seyt: Houdt u reynj Acht u kleyn: Vreest voor den dagh, Die niemandt Yerby en magh, DlWcken en ghenoeghen. 68 H E T T W E E D E SCHOCK VII Ghenoegh is nicer. Ghenoegh is meer* r \ Heylig Ghenoegh / hoe veel zijt ghy boven ^ alle Veel en alle Meer, dat wel te rechte Martialis seyt: Fortuna multis dat nimis satis nulli. Want die Ghenoegh heeft, die maeckt zijn weynigh Veel, en singht met D.V. Corenhert: 't Ghenoeghen* floct / verheught den moet / en doet / den mens altijdt verfolyen*. De rijckdom van Croesus en was hier niet by te ghelijcken, zijn wercken betoonden wel, dat hy verre van het Genoegh was. Oock woont Genoegh (die slechte* Deerne) in Heeren Hoven niet, dan in slechte Hutten by eenvoudighe deughdsame personagien, die altijdt God loven en dancken, al hebben zy niet dan water en broodt, ende een goede smaecke. Elck mensch (soomen seyt) heeft evenveel ghaven van God ontfanghen, ofte God was onrechtveerdigh: maer d'een ghenietet aen de kost, d'ander aen de smaeck: d'eerste aen't bedde, d'ander aen de vaeck: d'een aen de rijckdom, d'ander aen't ghenoeghen, etc. VAN DE SINNEPOPPEN 69 VIII Dapper gaet voor . Dapper gaet voor VOOR aIle Edelheydt gaet de wackere Dapperheydt, 'twelck beteeckent wordt door een wakent Gogh in de handt, boven den Lauren krans: want Edelheydt van geboorte is wel een spoor of prickel tot treffelijcke daden; dan de trage Slampamper mach hem zijns gheboorts niet roemen, als hy de dappere handt niet aen't werck en slaet, toonende dat hy zijns gheslachts gheen bastaert en is. Ende die van slechte afcomst is, behoeft hem dies niet te schamen, den wegh van eeren staet hem oock open, soo hy in Dapperheydt d'Edelheyd overtreft ende te boven gaet. _ ...;_!~=---- -- -====---=--- _. --:...=:---=======--~~ H E T TWEED E SCHOCK IX Elck zijn waerom* T^vE Paep gaet ten Outaer, den Schip- ••-^per t'Zee, de Bouwman* ten Acker, de Landsknecht te strijt: vraeght ghy noch waerom? niet dan om ghewin of profijt. Isser anders niet in de wereldt te doen, dan om gelt? ja: om eer, om pracht, om wraeck, om te bedrieghen, al wil het niemandt bekennen, elck ghevet* een anderen glans; Dan hoemen het bewimpelt, elck heeft zijn waerom, al is die voor alleman niet bekent. Lucanus seyt: Trahunt quemque suae scelerata in praelia causa*. En men seyt: Om't gheniet van het Smeer, soo lickt de Kat de Kandelaer. Elck zijn waerom. VAN DE SINNEPOPPEN 71 x Slecht en recht DE menschen in de gulden Eeuwe waren slecht en recht, ghinghen naeckt: aten voor haer spyse Aeckers ofte Boecken*, sulcks als haer het veldt rijckelijck gaf, sonder sorgh, sonder moeyten, sonder gierigheydt*, sonder bedroch: droncken uyt haer handt, of uyt een horen of schelp, sulcks als zy vinden konden, het klare water uyt de fonteyne* daer zy by woonden: men wist van koopen noch verkoopen: Mijn en dijn waren noch op de Wereldt niet. Maer hier nae quam de beleeftheydt, die achten* dese simpele lieden voor plompers ende bottekroesen*. 0 heylighe goetrondsheydt*, hadden zy u by d'oude maniere gelaten, ghy waert veel beter daer aen gheweest. Slecht en recht. 72 HET TWEEDE SCHOCK XI Sin en wits* NA dat de mensehen inde voorgaende Eeuwe langhe tijd gheleeft hadden by Aeekers en by Boeeken, soo quam Bachus ende Ceres, en leerden haer planten en saeyen, wijn, koren en alderley vruehten, die de aerde van selfs opwierp*, ende door goede bouwinghe hem grootelijcks verbeterde*: dit was beghinsel van Beleeftheydt*, dat is, dat het volek beghon te verstaen, hoe zy met elekander leven moesten, maeekten wetten en willekeuren, om elek* alsoo met beleeftheydt, beleefdelijck in den toom te houden, waer door de wereldt worde verciert met Sin en wits / 'twelck in onse tale is, als Sinnelijekheyd* en wetensehap, daer in wy soo lang gheleeft hebben, tot dat Courtosy met lecker Baneket hier te lande quamen. Sin en "Wits. VAN DE SINNEPOPPEN XII Of 'twalght of 'tbijt E Courtoisie* wil ick soo seer niet Taken, datse heel to verwerpen soude zijn, bysonder in Heeren Hoven, die alle lof-tuyterye* ghewoon zijn : maer het misbruyck van dien, onder de Hovelinghen die nae Officien staen of hooghe Ampten, en dickmael spreken verre van haer meeninghe, om haer mede Versoeckers* to bedodden en to versenden* ; dit was nosh lydelijek*, als zy elck ander dicwils niet door kromme ganghen en beloghen, valschelijck beschuldighden, en na het leven stonden : het welck de heete Minnaers wel meesterlijck nae konnen spelen, met de bonet* to lichten, knien to buyghen met minschijnlijcke* reverentie ; jae dattet hun selven walght die't doen : maer doen dit al om die zy ter eeren of oneeren* beminnen . En halen in haer Baneketten, soet smakende Marsepeynen, Confituren, Marmeladen en dierghelijcke snorrepypen*, die in't leste den mondt laf maken, en ontstellen* het verhemelt van dien met dofheydt, het welck de smaeck wech neemt . `'Vordt daer om van de Goetrondtheydt uyt haer Gilde ghedaen, en hier ghemaelt in een valsch Rondt met Giegauwen* verset, met een Marsepeyn in't midden . Of 'twalght of 'tbijt . 73 74 HET TWEEDE SCHOCK XIII VVeest dat ghy zijt* IN dese Landen wordt de WI ghereeckent vOOI een schandt Voghel, en wie voor een WI ghescholden wordt, neemtet in euvelen* moet, daer nochtans* de wyse Atheniensers een WI in haer Wapen voerden, als de Goddinne Palladi toegheeyghent*: Dus ist de waen die ons quetst, en niet het wesen. Een WI is een eerlijcke Voghel onder zijn gheslachte, ghelijck een Valek onder de Valeken. Daerom, wilde elek gheacht wesen voor 'tgeen dat hy is, soo souder minder twist zijn in alle staten, en bysonder onder de Hofsghesinden* ende Courtisanen*. Dan alsoo elek wil gheacht zijn voor 'tgheen hy niet en is, daerom wordt hy dickwils dat hy niet begheert te wesen. wedl: dat ghy zijt. Magil1~eerr aarrtt i2s~ venter VAN DE SINNEPOPPEN XIV Magister artis venter* ALLE konsten die men Mechanique* noemt, worden gheoef f ent ende ghehanteert, niet soo seer uyt lust, als om de schamele kost to verdienen : want armoedt, behoeftigheydt, en honghers noot, zijn Vinders en Baermoeders van alle nutte konsten . 7s t X11' ~~111~ , .11,~11 r 76 HET TWEEDE XV Helpt u selven OHollander, dit is een van de vinders* van uwe neeringhe, dees hebt ghy to dancken, meer als den Griecxschen Dedalo*, diet eerste seyl oyt van Ra liet vallen : dees hebt ghy to dancken, seg ick, om dat het u verstant verwect heeft, om dees beeste to overtreffen, dat ghy de prijs alleen hebt boven alle Natien van de wereldt, die noch allegader dom en onbedreven zijn, ende u al to samen den bessem* van der Zee toe staen en op offeren . Schaemt u dan van uwe botticheyd* niet, dewijl dat ghy in de Zeehandel en Vaert alle ander volcken in grondighe wetenschap to boven gaet . SCHOCK Heipt u Lelven . Dt~ hof is u . VAN DE SINNEPOPPEN XVI Dat hof is uyt* N veel Plaetsen vergaren de Gilden de Rotten* de Gebueren of de Vrienden eens Jaers, om to houden vroliJcke maeltYden en dat noemen zY hoven : al waer tot overdaedt wordt ghegheten en ghedroncken, soo langhe alsser bier of wiJ'n in't Vat is : als dan in sulcker voeghen de waerschaP uYt is, soo seYtmen : Dat hof is uYt men toPter niet meer . Maer meer wordt dese SinnePoP ghebruYct, als Yemandt met Herberg houden soo achteloos het ghelagh reeckent of soo lichtelick aen droncken gasten uYtborght dat de Backer en Brouwer niet langher willen by setten* en soo by ghebreck de neeringe moet staken dan seYtmen : Daer is de Soch met de tap wegh ghelooPen en de Waert is voor daegh* aen de wandt ghePist* heeft ziJ'n huYshuere met het bedtstroo betaelt* . 77 ( 1 r .~ i-- 1! • •- Opininfoo ~tirojurri~a.ae cau a e )) T, 78 HFT TWEEDE SCHOCK XVII Opinio iniuriae causa est iracundiae* NIEMAND sal haest gram worden 'ten zy saeck* dat by waent dat hem onghelijck, spot of hoon wedervaert, moghelijck van yemandt die by niet en kent : ende wederom hem desghelijcks noyt ghekent en heeft . Dan hoorende die selve beschuldighen van slechte luyden, neemt de partye aen* sonder wederpartye to hooren spreecken. Ghelijck een Calcoensche Haen, als hem een Roodt kleet voor ooghen ghehouden wordt, ontsteeckt in toorne, laet zynen Rooden crop schieten, en dreycht dat op 't lijf to willen, om met picken en byten zijn leet to wreecken . actini& . ilk, - n ,1 qII I", i T ! ~ ',- VAN DE SINNEPOPPEN 79 XVIII Oolijck* / rnaer vrolijck ERN Man, die soo veel heeft ofte weet te werven als de nature eyscht ofte behoeft, en niet veel meer, die wordt gheacht voor een sober ghesel, als die* genoegh heeft te doen met hem selven te bedroopen*; maer mach niemandt helpen of onderstant doen van zijn tijdtlijcke have; die leeft even weI vrolijck, om dat hy niet en heeft te besorghen veel ydele dinghen ende sinnelijckheden,* die de vette Voghels met wille* deur dertelheydt* op haer laden. Ende wordt hier vergeleecken by de Nachtegael, die soo weI met zijn luttel veeren ghekleedt is, als de Swaen met zijne dicke ende menichte van pluymen. Het Nachtegaelken singht vrolijck, springhende van tacke op tacke, onbenijt, onbekommert: de Swane leyt lodsigh* ende luy op het water, wordt van veelen besien, ende daer door benijdt. Gaet nu ghy Gieriegaert* ende maeckt u nest groot met moeyten ende arbeydt , dat het kleyne Voghelken niet doen en wil, om dat het weet, dat ghy meer benijdt dan bernint zijt. Oolijck, maer vrolijck. 80 HET T\\lEEDE SCHOCK XIX Ignari legum sic* IN de tijdt dat de Iacht verboden is, te weten, van de Meert tot in Augusto toe, als alle beesten haer j onghen teelen ende voeden: om het jonghe goet te beter aen te focken, soo worden alle j acht Honden met kneppels aen de hals beswaert, om haer snelheydt te verhinderen; en soo worden zy onder de wetten en willekeuren ghehouden. Desghelijcks, die met Reden onder gheen wetten konnen ghehouden worden, die moeten met banden en ghevanghenissen daer toe bedwonghen worden. Ignari legum fic. VAN DE SINNEPOPPEN XX D'eene min / brengt d'ander in D1T en behoeft gheen uytlegginghe: want de Figuere van twee Peerden, die elck ander klouwen,* gheven. ghenoegh te kennen, dat als d'eene handt d'ander wascht, sao zijnsc beyde schoon. 8I 82 RET TWEEDE SC.HOCK XXI Noch Iuy / noch Iecker* EEN Esel is niet Iuy om te arbeyden, in wat werck datmen hem opIeyt nae zijn vermoghen: maer is traegh van draf ofte gang, daer om willen de onwetende segghen dat hy luy is. Oock is hy niet Iecker: want hy eet Distelen en Doornen, en groente* dat ander beesten Iaten staen: en oock eet hy't kruydt dat onder de Haghen ende onder de drop* wast. Daer om behoort hem een goet Landtman nae des Esels aert te stellen*, in raedsame suynicheydt, in't teeren en huyshouden, en de in neerstighe en ghestadighe arbeyt des Ackers ende Weyden : Op dat hy de segheninghe des Heeren ontfanghen mach, ghelijck den Esel gheschiedt is, daer Iesus Christus selfs op ghereden heeft: den Esel aIleen onder aIle beesten waerdigh achtende om God te draghen om zijn sachtsinnigheydt, vreedsaemheydt ende gheduldigheydt; ende heeft hem begaeft met Ianghduerighe ghesontheydt; want een Esel (soo men seyt) en is nimmermeer ofte seer selden sieck. Noch luy., 'noch lecker. VAN DE SINNEPOPPEN XXII In dese hoeck ~ET dit woordt machmen verstaen, dattet goet woonen is, daer goede neeringhe ende vertieringhe valt, daer elck neerstelijck wint, en d'een dander doet winnen en verdienen : want het gaet seecker, dat dat de rijckste landen zijn, die aen de Havens van der Zee ligghen . Daer aen* het landt daer het langhe Bras weligh groeyt . Daer Koren en Wijn wast, daer ist oock noch goet . Daer Honich en Hout valt, daer ist soberlijck . Maer daer Silver en Goud uyt de Aerde wordt ghedolven, daer woont een arm behoeftigh siecksuchtigh volck, die by den Esel to verghelijcken zijn, die de Wijn draeght en drinckt self water, en eet Distelen en Doornen . In clue hoeck . 83 Met c .ees myne, 5e~ God d c . 8q. HET TWEEDS SCHOCK XXIII Met dees myne / Seghent God de zyne A'- hoe wel de plaetsen daer de Zeevaert floreert, to prysen zijn boven alle Hoecken, soo is nochtans het landt (daer 't langhe Gras wast) gheensins van de minste in waerdigheydt, als oock vermenght met veele eerlijcke lusten* : al derft het de overgroote winninghe, soo derft het oock de grooter hertseer, moeyten en bekommernissen, ende de Inwoonders faeljeren selden in haer Reeckeninghe : (dat men Banckeroete noemt) alsoo zy soetelijck, sachtelijck rijck worden : Soo blijft dese lieden de Rijckdom oock lange by, van gheslachte tot gheslachte : het en ware datter altemet een Beck onder hen lieden gheboren werde, die de Hutspot liet aen barnen, en al de Botter* met al het Meel, op eenen avont verpannekoeckte . ant zyne - ' / 1{ ~ ~~fl~ l~irnr4, n ~ F F ti 4 , Cum vvoult VAIN DE SINNEPOPPEN XXIV Cum volt, potest* HET is immers soo periculeus met groote Heeren to handelen en wandelen, alst een Schaep is to gaen weyden by een I,eeuwe ; want alst haer glielieft, moghen zy u dooden, sonder daer in 't minste om to Iyden of ghestraft to worden . 85 ofe (I ` - ! - !ti s ~~ ( 4 86 HET TWEEDE SCHOCK XXV Laet legghen dat hachjen* EEN recYit moedigh man is onvertsaecht, al siet by zijn vyanden (veel meer in 't getal) die hem komen bespringhen, dan stelt hem ter weere en biet het spits, zy moeten hem onverwonnen laten gaen, indien by hem stil ende onbeweechlijck houdt : gelijck een Eghel tusschen twee Honden hem windt in 't rondt, over al met zijn borstelen voor, die zijn vyanden to hart vallen om to knaeuwen . Laet legglien dat hachjen . Degeneres anima quid qquxriri S 1 yd 1 VAN DE SINNEPOPPEN XXVI Degeneres animi procerum quid quaeritis aulas* EEN Valck die is van wilder aert, nochtans laet by hem soo smeken van de leckere spysen des Hofs, dat als by vry by de lucht vlieght, komt weder in zijn banden, en laet hem blindhocken* en huyven* . Soo zijn oock dese Edel-luyden, die ten Hove opghevoet worden, al hoe wel datse de ghebreecken des Hofs wel sien, konnen daer nochtans niet van daen blyven : zijnde dees wilden Valck in als ghelijck, die met zijn eygen verdriet bekleedt de plaets van eeren by zynen Heere . 87 animi ocerunz uaeriti aulas . ~ea y bier 88 HET TWEEDE SCHOCK XXVII Morghen zijt ghy hier niet to Bast ghenoodt DE Poeet Martialis maeckt mentie van eenen Cecilianus, die van als dat op tafel quam, wat nam, en leyde dat in een servet, om t'huys* to draghen : Ghelijck den Eghel, die is het niet genoegh, dat by in eenen boomgaert hem met ooft versaet ;* maer steeckt oock eenighe op zijn pennen, om in zijn hol to sleypen : daer om besluyt hy: Gras to Ceciliane non vocavi* . Godt behoedt ons voor etende gasten, en draghende gasten : want de Schotels zijn ledigh, en niemandt is versaet . er niet to •. . ry_l 'g r S~ 89 Schadelijck, nimmer fchoon .. VAN DE SINNEPOPPEN XXVIII Schadelijck / nirnmer schoon DE menschen zijn meest van dier aert, datse haer goet prysen met woorden, al ist inder daedt soo groot prysens niet waerdigh ; j ae dickwils schadelijck: Gelijck een Hart hem spieghelende in de Fonteyne, hem selfs verhoveerdight, aensiende zijne schoone hoornen, die dickwils oorsaecke zijn van zijn doodt. go HET TWEEDE SCHOC·K XXIX Pulchrum quod utile* GHE EN dingh is schoonder, dan dat de mensche meest nut is, tot onderhoudt van zijn staet, tot dienste van zijn vrienden, en tot bescherminghe van zijn Vaderland: dus zijn dan (al schijntet een Paradoxon) de dunne schranckele* heenen van het Hart veel meer te prysen, als de pronckighe pralighe opstaende hoornen, die hem nerghens toe nut en zijn: want hy heeft de moet niet (ghelijck als andere hoorn beesten) zijn vyandt daer mede van hem te weeren. Siet hier ghy Proncker en Ioncker by der straten, waer toe dient u de hovaerdy, dan om u goet te verteeren ende te verminderen, en veracht te hlyven by de manhaftighe mannen, die het Vaderlandt met haer bloedt verdedighen, Pulchrum quod. utile ~ VAN DE SINNEPOPPEN 91 xxx Dat zijn de treecken* ME T eens anders schade, schande of arbeyt zijn profijt soecken, dat is tegen aIle nature en redelijckheyts behooren, aIs Cicero seyt: Illud natura non patitur, ut aliorum spolijs nostras jacultates copias opes augeamus*. Die dan sulcks doen, dat noemtmen Italiaensche treecken: maer de Duytschen noement Schelmstucken. Dan (God betert) de werelt is nu soo boos, als men daer slechts den schijn van Reden am weet te hanghen, soo moet het al eerlijck en deughdelijc zijn. Schijn wordt overal ghepresen: Waerheydt leyt achter in de hoeck, als een verworpen Santinne*, nae uytwysen deser woorden: Practica est multiplex*. Dat z!jn de treecken • ~ 92 RET TWEEDE SCHOCK XXXI Steeckt u in gheen gat of sieter deur EEN waerschouwinghe is dit voor aIle de gheene die yet wat avontuers* willen beginnen, daerse veel gelts toe gebruycken moeten, datse gedachtich zijn heur self in geen schulden te steecken, daer de middelen kleyn zijn; want hulp van vrienden is een krancke stut, daer luttel op te vertrouwen is; ende ghemeenlijck faeljeertse" als de saecken qualijck gaen. Steecktu in gheen gatofheter of Boghen, en elck wat hy raeckt in bet pampieren wit, dat wort terstont uyt het aengherechte Bancket hem ghegheven: Maer wie den vergulden Duyvel treft, die wordt ghegheven sulcke somme van penninghen, als daer by henlieden op gestelt wordt. Hier mede willende te kennen gheven, dat het meestendeel van de menschen, trachten al na Rijckdom, al hebben zy haer nootdruft van de Fortuyne bekomen, zijn noch onversaedt, ende worden hoe ouder hoe gierigher. Z Y micken .J Op VAN DE SINNEPOPPEN XLI Non odit tamen D1T is een troostelijck besluyt* en opmerckinghe* van alle goede benaude herten, die haer op den Heere vertrouwen, sekerlijck houdende*, dat al wat God den boosen toelaet, om over henluyden te tyranniseren, dattet altemael geschiet tot haren besten, afsnoeyende met het mes van tribulatie*, al de overighe tacken van quade lusten, die de rancken van deughden het sap en voetsel ontrecken sou den : met dit woort Non odit tamen. Dat is: Nochtans haet hyse niet. Anders wortter weI by gheset : sic quos diligo. Dat is: Alsoo ; die ick Iiefhebbe ofte beminne. Non odit tamen HET DERDE SCHOCK XLII 'Tis een Boer niet diets te m.aecken EEN Boer meet allemans staet by de zyne ; daerom, als hy yemant siet, die wat uyt-munt boven zijn bueren, sao denckt hy dat sulek een die staet niet langhe voeren sal moghen; want hy meent dat nerghens meer mede te winnen is als met saeyen ende dorsschen, en de met Koeyen te melcken; ey arme Kinckel, de Peerden die minst doen, geeftmen de meeste Haver te eten: Practijcke* wint mcer in een dagh, als ploeghen ende dorsschen in een heel jaer. TU een Boer met cheb' te maken • S00 langh de Ro.e wanekt.. VAN DE SINNEPOPPEN XLIII Soo lang de Roe wanckt* VEEL menschen zijn deughdelijck, soo langh zyonder het kruys en verdruckinghe leven: maer als de Roede van den eers is*, soo worden zy luy in den dienste Goods. Ghelijck een Drijf-tol, die niet meer gheslaghen of ghegispt* en wort, die valt haest* in onmacht ende blijft ligghen. 166 HET DERDE SCHOCK XLIV Finis ad alta levatis* HOE hoogher gheklommen, hoe steaerder val, is het oude spreeckwoort; en daer is niet in dese werelt, of het moet na het eynde loopen: dan als de hooghe*, grootmoedighe* tot op den top zijnder voorghebeelde* hoocheydt ghekomen is in rijckdom, in staet, in vermaertheydt, sao valt hy met meerder ghedruys, en zijn val wordt deur de Fame uytgheroepen ende verspreyt in aile hoecken. f1ntS ad alta levans. VAN DE SINNEPOPPEN XLV Mocht dat schien* DE eerste Emblema van D. Adrianus Iunius* schrijft: dat Neptunus, Pallas ende Vulcanus, quamen by Momus*, begheerende sententie* op haer gheschil, 'twelck was, wie van hen drien het beste ende nutste dingh des werelts soude aenwysen: Neptunus bracht een Peert, Pallas een Huys, Vulcanus een Mensch. Momus na zijn aert berispte den Schepper, omdat hy hem gheen tralie op zijn hart ghemaeckt hadde, dat men mocht klaer beschouwen wat hy daer in verborghen droegh: welcke kennisse* hier uytgebeelt wordt by een Dieploot op een Hart, met het woordt: Mocht dat schien: seecker zijnde*, dat men smenschen ghepeynsen niet peylen mach, als de diepte van de Rivieren ende Wateren. Mocht dat £Chien. 168 RET DERDE SCHOCK XLVI Vernuftigh* Betweter DAE R zijn menschen seer scherpsinnich, die dicmael over haer vernuft strompelen*, desen lesen de Schrifture averecht, en willen daer ander lieden uyt doen verstaen, datter geensins in gheschreven en staet, of zy soecken sententien* om die Contrevernuften haer tegensprekers* met ydel gheklap over staech te werpen, wat zijn dat anders als steenen of geweer*, om het gevoelen van de deughdelijcke* menschen te quetsen? Ia! maer soo worden zy vermaert: dat is, voor Betweters gehouden, en verkrijgen een eeuwighen naem, niet van goede deughdelijcke vreedsame Mannen: maer van stoute Campioenen en Voorvechters van haer ghesintheydt. Die nu selfs voelen, datse sulcks zijn, die sullen terstont roepen en kryten als maghere Verckens, dat men haer eeretenaegesproocken heeft: maer niemant wort ghequetst dan van hem selven. VAN DE SINNEPOPPEN 169 XLVII Tecum habita MEN seyt voor een spreecwoort dat niemandt vorder springen mach, dan zijn stock of pols lang is, dus die dan drooch en schoon over sloot, dat is, door de wereldt komen wil, die moet zijn teeringhe schicken* na zijn neeringhe, of soo hy anders doet, sal vallen in sulek water, dat is, ongheval, daer hy niet garen wesen soude, besmullende* zijn naem en faem met een oneerlijck* eynde: 'twelck niet gheschiedt soude hebben, had hy met desen jongeling -de sloot overleyt* en ghemeten. Dit woort is uyt Horatio genomen; die seyt: Tecum habita, ut naris quam sit tibi curta supellex", Dat is: Woont by u selven opdat ghy weet wat u buysraet vermach. Tecum habita. 17° XLVIII RET DERDE SCHOCK Elck doecken nae f9n aenlicht . Elck doecken nae zijn aensicht* ELCK maeckt hem toe nae zijne wijse van doen, de Monick met zijn Kap, en de Geck met de zijne, de Landsknecht met een hoet met PI1IYmen, ap dat men niet soude vraghen, wathetvooreen quant is : maer dat men het aen zijn uyterlijck ghebaer ende ghestalte lichtelijck soude bemercken, wat herzenen in den Pap* steecken. Kal§en fpaert u hoy. VAN DE SINNEPOPPEN XLIX 171 Kalfjen spaert u hoy* H1ER siet ghy eel1en suynighen aert van de raedsame* Lieden, die de gheglommen Kolen van haer overschietende vier, in een Koolpot smooren, op datse niet souden vergaen, sonder eenigh nut te doen. Vermanende elck een, zijn goet in tijdts te sparen, op dat men in de oude daghen gheen ghebreck soude hebben. 172 RET DERDE SCHOCK L Q:!!..,re nocitura tel1e s . Quae nocitura tenes EEN Schuym-spaen is een galick* ende bequaem* instrument, om aIle spyse diemen in Ketels ofte Potten met ruym sop over om* vier hanght, daer mede af te scheppen het verdervende* opwerpsel ofte schuym, dat door de hitte van het vier boven, ende aen de eene zyde ghedreven wordt. Daer mede willende te verstaen gheven, dat elck Man, merekende in zijn huyshoudinghe eenighe twist, dat hy hem van dien sal ontledighen*, van de gheene die de oproermaeckers zijn, met* die van haer dienste te verlaten*, jae al waren't al schoon Sonen ofte Dochteren, die voor een tijdt versendende in ander lieden dienste ende obedientie, om alsoo het onweder in zijn huys tot stilheydt te brenghen, nae het veersken van Cato*: Quae nocitura tenes , quamvis sint chara relinque. Dat is: Maeekt u quijt u sehadelijek / al ist u sehoon seer lief en weert. VAN DE SINNEPOPPEN 173 LI Lootsm.ans water HET sal veellieden vreemt gheven* dat ick dese Sinnepop brenghe op de vryagie: dan voorwaer een goet Schipper, al hoe weI hy verstandigh ende wetende is in zijn neeringhe van de Zeevaert, soo sal hy nochtans op zijn eyghen kunde niet seylen, op alsulcke Zeehavens, daer men Lootsluyden ghewoonlijck is te gebruycken, dan besight beneffens zijn verstandt, eens anders ooghe ende voorsichtigheydt. Veel meer behoortmen in de onbedachte jonghe amoreusheyd een Lootsman te vraghen, wat Gronden ende Klippen in de Haven des Huwelijcks te wachten zijn: Dus dan sal't niet seer onbequaem zijn, met een Snuyter, dat is, met ouder Lieden bestier ende raedt, de blaeckerende vlamme der Minnen te besnoeyen, ende brenghen de twee Kapen*, dat is, Liefkens wilende Vrienden raedt, over een: om alsoo met minder sorghe en beter avontuere* die aen te grypen, om dees Haven inne te seylen. Lootlinans water. 174 RET DERDE SCHOCK LII Veel VlagghenJuttel Botters. Veel Vlagghen / luttel Botters* HET is een spreeckwoordt onder de BootsgheseIIen, dat wat Schipper veel Vlagghen op zyne masten voert, die gheeft luttel Batters in de Grutten. Desghelijcx ist met dese sobere* Ionckers, die by der straten gaen proncken met " veel Dienaers, en in haer Keucken is de Soppe heel magher. VAN DE SINNEPOPPEN 175 LIII Als my Fortuijn tot hoogheydt voert / 800 laet ick gheen dreck ongheroert ALS de ellendighe*, arme of onguere* menschen door eenighe avontuere tot Regheringhe of Landt besttier gheset worden, soo en weten zy niet hoe zy haer teghen yeder man draghen* sullen; roeren het al om, van oude Privilegien of Willekeuren, om haer goede deughdsame Onder saten te plaghen, soo dat het oude spreeck-woordt waer wordt: Als niet komt tot yet / 1st allemans verdriet. Als my Fortuijn tot hoog&.eydtvoert, 500 laet ick gheen dreck ongheroert. 176 RET DERDE SCHOCK LIV Oeh hoe Ilechthebt g~t. Och hoe slecht hebt ghy't ALS een mensch soo verre komt, dat hy op't vriendelijek willekoom heeten, handt douwen*, omhelsen van zijn Landtsheere; of op jonste* en juyghen van het ghemeene volek hem verlaet, ja of* vertrout, die is verre uyt zijn eoursse, om te gheraken tot een ghewenschte Haven van ruste en veyligheydt. Ende heeft het immer* soo slecht, of hy een gladde Paling by de steert ghevat hadde: want Heeren jonste ende Volcks trouwe, staen soo vast ende onbeweghelijck, als de "leerhaen op de Kercks toren. Virtus Irberalior, VAN DE SINNEPOPPEN LV 177 Virtus liberalior* DE menschen die booghen* hoogh van de rniltheydt van de goede Fortuyne: maer wat glleeftse? Rijckdom, eere en staet, diese in een ure of kleyne tijt weder wech neemt. Maer de Deughd is vee! milder; want zy gheeft ghaven, die nimmermeer en beswijcken, als: Wijsheydt, matigheydt, langmoedigheydt, en een vernoeght ghemoet, met allc andere van dierghelijcke aert. RET DERDE SCHOCK LVI Mignon des Dames EEN Stoof met vier daer in, is een bemint Iuweel by onse Hollantsche Vrouwen, bysonder als de Sneeu-vlocken vlieghen, en de Haghel ende Rijp het 10£* van de boomen jaeght: die dan by henlieden de tweede plaetse van gheacht te wesen wil bejaghen, die moet hem stellen* om haer te dienen met een soete boertighe, vermaeckelijcke praet, mydende aIle dorperheyd* en vilonie*, sonder haer kaeckelen ende snappen te berispen, nimmermeer haer puys pronckende* kleederen te bejocken*; maer al prysen wat zy doen en voortstellen, dan sal hy in haer gheselschap voor een volmaect Courtisaen ghepresen worden. Mignon des Dames. ~!!I!IIII!! VAN DE SINNEPOPPEN 179 LVII Alit non suffocat* N1ET meer wordt Gierigheydt met Rijckdom ghebluscht, als Vier met Olye: de Gulsigaert, al hoewel hy van drincken dorst krijght, soo sietmen hem nochtans van wijn en bier overladen gaen slingeren by der straten: de Hoveerdighe, wordt met eere, glorie, lof-tuyterye, soo verre verseylt", dat het hem selfs begint te walgen: de geyle Minnaer, wordt overstolpt door koever* van schoone vrouwen en lamme leden: maer de Geltsuchtighe, weet noch sal weten zijns onversadigheydts eynde, reghel noch mate; latende zijn Erfghenamen de sorghe ende moeyten om te verteeren. Alit, non fuffocat. 'tIffer rriet in.en'tkomter uyr. 180 RET DERDE SCHOCK LVIII 't Isser niet in / en 'tkomter uyt NOCR in de Viersteen noch in het Vieryser en is gheen vier; maer wordt daer uyt gheslaghen met kracht: soo is in een plomp verstandt oock luttel vernufts: maer krachtighe dwang doet daer dickwils uyt portelen*, datmen niet soude achten daer in bedeckt ende verborghen te wesen. VAN DE SINNEPOPPEN 181 LIX In magnls et voluisse sat est EE N grootmoedigh* ende verstandigh man, die zijn vernuft te werck set in dingen van groote waerden, die van een Idioot* niet verstaen konnen worden, en bewijst met Reden* dat zijn propositie of voorgheven* voor goet wordt aenghenomen, al en valt dan juyst het eynde soo goet niet alsmen waent, soo blijft hy nochtans een treffelijck en fraeyer* Man, die sulcke dinghen heeft derven voorgeven, en dat met waerschijnlijcke* Reden vroet* ghemaeckt, aen die ghene die het oordeel toequam, om aen te nemen voor goet, of te verwerpen voor quaet: want de Oordelaer is altijdt meer gheacht, als de Voorghever ofte Ingenieur: daerom hebben wy hier ghestelt de Werelt-kloot op Vysels, methet woordt: In magnis et voluisse sat est. Dat is: In groote dlnghen is de wille ghenoeghsaem. In nugws et voluiGe 1Q.t eA. 182 LX RET DERDE SCHOCK DUl11 vixit vixit bene. Dum. vixit / vixit bene DESE Sinnepop wijst aen, met een Lijck daer een swart Doot-kleedt over ghespreyt is, en daer op een bosch Sleutelen, met een Brief daer by, die men noemt Benejicie van Inventaris, dat is te segghen: Dat niemandt het Sterf-huys wil aentasten* ende de schulden betalen, dan by Beneficie van het Hof, op conditie, soo de Reeckeninghe strecken* mach. Want daer zijn veel lieden, die soo welleven datse aIle haer vrienden onterven, ghelijck Terentius seyt: Dum vixit, vixit bene: sed hi ut scis non multum haeredem juoant", VAN DE SINNEPOPPEN Beslach Daer hebdy't al DIE al gheeft wat hy heeft, die is niet meer schuldigh, hy mach oock voor gheen quaet Betaler of Banckeroetier ghereeckent worden; want alle Wetten (soo wel Gheestelijcke als Wereltlijcke) absolveren sulcken Man: Daerom stellen wij dat hier in het leste van dese Reeckeninghe; ende vaert wel, Daer hebdytal. FINIS. AANTEKENINGEN VOORREDEN. Ret geeft mij vreemt = het verwondert mij. Dan = evenwel, maar. Principael = voornamelijk. POp(pe) = zinnebeeldige figuur. Sententie = zinspreuk. Geggetje spreekwoordelijke, boertige zegswijze. Voorstel = het voorgestelde begrip, voorstelling. Immer (in verbinding met zoo) = minstens. Paulus Jovius = Paolo Giovio, die in zijn werk Dialogo dell' Imprese militari et amorose (Rome, 1555) zekere regels voor deviezen gaf. De vierde regel is inderdaad, dat geen menselijke figuren mogen voorgesteld worden. Overigens heeft men hier bij R.V. te doen met de veel voorkomende verwarring van impresa en emblema. Voor dit laatste gold Giovio's regel niet. Schock = zestigtal, de belft van bet z.g. groot honderdtal. Term vooral in de houthandel ge bruikelij k. Altemet = van tijd tot tijd, nu en dan. Opmaken = aansporen. Gloseke = verkleinwoord van gIos, geschreyen ui tlegging. Nimmermeer = nooit. Sly = gulzig, begerig. Hem = zicb. Haest = snel. Geschottelt = op een schotel gedaan, opgedaan. Een fries-bollandse vorrn, zoals men die dikwijls bij R.V. aantreft. Kerle = kern, pit. Lodderlyck = aantrekkelijk, aardig. Voorgeven = wat geopperd, te berde gebracht wordt, misscbien bier het best te vertalen aIs: onderneming. Bedisselen = met de dissel (soort bijl) bewerken, glad maken. Belyden = toegeven. 186 AANTEKENINGEN I, 1 Jovis omnia plena alles is vervuld van God. Viole = fiool, flesje. Nihil est in rebus inane vgl. Horatius, Sat. 1, 2.113: Nihil est in me inane. I, 2 Doet verstaen = zoveel als: laat zien. Barnende = brandende. Haeret profecto etc. = Boetius, Consolatio philosophiae, 3. M. 11. 11. I, 3 Evertit sed aptat = hij woelt om, doch maakt geschikt. Vgl. in Claude Paradin, Princelycke Devysen (Antwerpen, 1562) blz, 78 v. de afbeelding van een eg met de spreuk: Evertit et aequat. De toepassing is hier echter een andere. Manier-volghend = onzelfstandig. kenis is: Een gek besteedt zijn geld aan de zonderlingste dingen. Apen = naapers, Binnenspel = fijne van het spel. Nabuer Koninckrijcken = oude samenstelling met betekenis van: aangrenzende koninkrijken. Mach = kane I, 5 Tuylery = gokkerij. Spilpenning = iets, waaraan men zijn geld verspilt "duur houbeestje". I, 6 Sans autre guide. Vgl. Cl. Paradin, Princelycke Devysen, bIz. 96 v. waar dezelfde spreuk met een ander prentje voorkomt. I, 7 Ghesteecken = oudere vorm voor gestoken. Deel = troep. I, 4 Misselijck onzeker, hachelijk. De bete- I, 8 Rancket = raket. AAN"fEKENINGEN Practijcke = middel. Snood = gering. Lacketter = knechtje, duvelstoejager (wel een vervorming van lakei als woordspeling met raketter). Met kackhielen loopen = als een schooier lopen, verarmd zijn. (Den bal) opgeven = in de hoogte werpen. Bocken = FrLholl. vorrn voor bukken. Nasteling of nesteling = nestel, veter (hier dus van de broek). I, 9 Purgat et ornat = hij zuivert en siert. Officier = ambtenaar. Willekeur = besluit, verordening. I, 10 Aenpaert = aenpart (de spelling paert herinnert aan de Franse uitspraak van part), aandeel. Ret woord is uit "aan" en "part" gevormd naar analogie van aandeel' Aenghesien = in aanmerking genomen, I, 11 Voorbeeldinghe = voorstelling. Vgl. sich voorbeelden = zich voorstellen in Brabbeling, Q. II, 51 r.4 en Q. IV, 34 r. 4. Keurboom = een boom naar keuze. Vuilboom is de naam voor verschillende besdragende heesters. Die ter keurboom gaen mach, enz, is een van verschillende dergelijke uitdrukkingen, die aangeven, dat men door te lang zoeken zich dikwijls met het mindere vergenoegen moet. Mach = (gaarne) wil. I, 12 Fora villiaco zal weI moeten worden verstaan als: het marktplein, de vergadering voor de boer, dus: het zijn de dommen, die in vergaderingen de overhand hebben. De vorm "Foro" in de gravure is zeker foutief, Toont hen meest uyt = valt het meest Ope 188 'AA N TE KEN IN GE N Ghy hebt hier gheen noot = gij loopt hier weinig gevaar, het is niet op U bedoeld. I, 13 By glasen om = elk zijn beurt (ontleend aan het scheepsgebruik am de roerganger om de twee glazen af te lassen). Ghelagh = gezelschap. Glas = een zandloper aan board van schepen, die in een half uur uitloopt. I, 14. Sit oneri erit usui = het mage tot last zijn, het zal van nut zijn. I, 15 Revelasti parvulis is ontleend aan de bijbelplaats Matth. XI, vs. 25: Confiteor t.ibi, Pater, Domine caeli et terrae, quia abscondisti haec a sapientibus et prudentibus et revelasti ea parvulis. - Volgens de Statenvertaling: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt ze den kinderkens geopenbaard. I, 16 Galick = samentrekking van gadelijk, gemakkelijk, handelbaar. Meewarigh = vriendelijk. Heugel of hogel = het getande ijzer, door middel waarvan de pot of ketel hager of lager over het vuur kan gehangen worden. Voutheughel, voetheugel = soort van tang, die onder aan de heugel gehangen wordt en geschikt is voor meer of minder brede potten. I, 17 Isser best aen = is er het best aan toe. Lyden hem = stellen zich tevreden. Stuypen en nyghen = een veel voorkornende verbinding, waarbij beide werkwoorden de betekenis hebben van: een buiging maken. AANTEKENINGEN 189 Rechtschapen bijwoord, zoiets als: precies, juist, "krek". Krick = gewestelijke (o.a. Zuidholl.) vorm voor kruk. I, 18 Lof meulenaers acker by heeren poppegoedt = lof zij de akker (d.i. de molensteen) van de molenaar vergeleken bij de edele gesteenten van de heeren. Panlicker = tafelschuimer bij vorsten en voorname personen. Sulcx dat = in die mate, zozeer date I, 19 Exonerat et arcet = (de sluis) loost en houdt tegen. Ghebou = bouwsel, bouwwerk. Te leen, thans: in leen. Sant = heilige, wiens naam voorkomt in de kalender in het begin van het gebedenboek. Vroom = dapper. I, 20 In "t grof in het algemeen. Krijghsluchtig = krijgszuchtig. Met kryghsluchtighe saecken wordt natuurlijk bedoeld : het krijgsbedrijf. Fuit, non est plus - barbaars door het Frans gemspireerd Latijn. I, 21 Niet hoe veel, maer hoe eel - spreekwijze vgl. Cats, Werken 1726. I. 560a. Stellen = sternmen. Beleyden = besturen, leiding geven. I, 23. Ret bijschrift bij het prentje, dat zeer duidelijk de zegswijze "een grote lantaren, die geen licht geeft" in beeld brengt, is, weI heel sober. In de latere edities, waarin van de hand van Roemers dochter Anna tweeregelige versjes zijn opgenomen is de wat al te magere tekst bij dit en enkele andere prentjes vervangen door 19° AANTEKENINGEN een nieuw prozabijschrift, ondertekend A.R. Wij laten de tekst, volgens de editie van 1678, hier volgen. Die beminders van het gemeene beste, seggen, dat men ,vel mach bidden dat rijcke en hoogh-gebooren lieden wijse kinders krijgen, want sy raken op "t kussen, niettegenstaende het altemet groote Lantarens sonder licht zijn; Daer een kloeck verstandt in een man van lage staet soo veel mee verscheelt, als een kleyn Slonsjen (= lantarentje), maer vol lichts, dat men in de handt moet nemen, om sijn scheenen niet te stooten tegen sulcke onnutte ballasten, die braef en rijckelijcke toonen soo langh het dagh is, maer inde nacht, dat is in de noodt, als men raedt en licht van doen heeft, en doen sy niet 't geen sy schijne te belooven, en daer sy om gemaeckt zijn. I, 24 Evanescet = het zal vervliegen, verdampen. Een soortgelij ke voorstelling van dezelfde gedachte, zij het veel beeldender by Paradin, a.w., 72 v. en 73 r. De tekst van Anna Roemers in latere edities luidt: Het lachen van Democritus, en "t schreyen van Heraclitus had een reden. De eene achte voor kiridtsche sotterny het wroeten, het hoopen, het vreesen, het waken, het sorgen, het sweeten, en duysent moeyelijckheden meer, die de menschen uytstaen om 't gefluyster van een licht en haest verdwijnent vlammetje van des werelts glory. De ander had deernis, en het jammerde hem, dat hy kinderen sagh met grauwe baerden, die hun geen arbeyt, moeyte, noch gevaer en ontsagen, om een dinck dat sy selfs weI weten dat zoo haest weer verdwijnt. I, 25 Bij Paradin, a.w., 50 ook de voorstelling van een Koningskroon met het bijschrift: A ANT E KE tf '1_ ~ G E N Ecquis emat tanti sese dimittere?' Onvermoghen = onmachtig. I, 26 Huyslieden = boeren. Ruygh = eig. op ruwe wijze, hier : op kwistige wijze. Rijf = op overvloedige wijze. Missen = mesten. I, 27 Haest = nauwelijks. In de volgende zin heeft het de gewone betekenis van vlug, spoedig. Odi puerulum praecoci (praecori is een drukfout) sapientia komt bij Erasmus voor in zijn Adagia (ed. Bazel, 1551) , p.880. Hij verwijstnaar Apuleius, die in zijn Apologia zegt: Odi puerulos praecoqui sapientia. I, 28 Potentius ictu fulmineo een bliksemstraal. machtiger dan Argenteis pugna telis - het verhaal komt voorbij Erasmus, Adagiaed. Bazel, 1551" p.550. Inderdaad was het "Philippus rex" , die vroeg "Quo modo posset victoria potiri". Danckelyck = gretig. Achterdeel = nadeel. schade. I, 29 Hem ruym gheven = meegeven, uiteengaan. Vgl. voor de voorstelling I, 56. I, 30 Wilde woeste = onbeschaafde, ruwe mensen. Ghesatigheidt = rust, kalmte. Ghehoor = gehoorzaamheid. Harsebackens = hersenpan, verstand. Goedelyc = goelyk, op welwillende wijze. Ret onderwerp slaat ondanks het meervoud terug op Leser. I, 31 Dummodo prosim = als ik maar van nut ben. 192 Aensoecken = onderzoeken dus hier naderen . Draeght = verdraagt . Onmoet = onlust, togenkanting . I, 32 Nootdruftig = nodig, nuttig . UYtlooP = uitgaven ? Koevereren = verkriJgen . TiJds=tiJdeg . I 33 Over haer = zich hebben = hier wel to vertalen met : hebben. Bequaem = voegzaam, zedig . I, 34 Rectum per dura carpet iter = hiJ kiest een rechte weg dwars door de moeiliJkheden . I, 35 Ghemeen landt = gemenebest . I 36 De uitlegging, die Roemer Visscher hier AANTEKENINGEN niet gegeven heeft, brengen latere drukken ons van Anna's hand, n.1. : Dit is de Sinne-pop van een goedt, oPrecht en deughdeliJ'ck Christen wiens hert is als glas, dat de Son van Godts heYlige Woordt laet binnenkomen, en het licht van de waerheYdt in hem schiJ'nen maer tegen alle winden van valsche leeringen en ketteriJ'en is het dicht : SY blasen daertegen aen, dock stuYten met schande weer to rugh . I 37 Daer hoort meer tom = ten daps sPreekw . zegswiJ' ze : Er hoort meer ten daps dan rode schoenen dan enkeizoolde schoenen. Schoen = meervoud van schoe . OnlthebuYIt en ongheblaert = zonder builen en blaren . I, 38 ae dat = zo zelfs, dat . AANTEKENINGEN I 39 Ane = zonder. Vrienden = verwanten . Beginsel = begin . KnePPel = oude holl, vorm voor knuPPel . I 40 Ut emergant = oPdat ziJ' oPduiken to voorschiJ'n komen. Oorboor = oorbaar, nut, voordeel . Vruchteloos = zonder vruchten op to brengen . I 41 Sonderling = of zonderliJ' k, in hot biJ' zonder . I 42 uia nullum crimen vini est sod culpa bibentis = Daar hot geenszms de font van de wiJ'n is maar de schuld van de drinker. I 43 ussa fortiter meum est = hot is miJ'n Plicht de bevelen dapper uit to voeren . Vroom-moedigh = moedig. Commission = oPdrachten . I 44 HiJ' heeft in oude oosten baen gagaan, enz . = hY weet ,,hoe last hot is" . I 45 Ban = rechtsgebied landstreek waarover de rechtsban zich uitstrekt . BePalinghen = Palen . Ontsteecken = oudere vorm voor ontstoken. Besteck = grevs . I 46 Dat cera fidem = Was dus hot zegel geeft vertrouwen . SthePen kennisse = stuk bePaaldeliJ' k schuldbekentenis voor schePenen oPgemaakt. Commissie = overdracht van rechten machtiging. I93 z94 Het ofgebeelde stuk vangt can met de woorden : » WiJ' DomYnicus Boot Ballieu ende DYckgraaf" Boot was Dykgraaf van de ZiJP' a, waar Visscher ingeerfde was. En Anna trouwt in 1624 met Dominicus Boot van Wesel, de zoon van de DiJ'kgraaf . I, 47 Glorieus = roemzuchtig, Pralend . GhemeYnheYdt = algemeenheid . BuYter vriJ ' = vriJ' buiter rover . Pas = hier weg. I, 48 Haec illa est remora = Dit is die bekende remora. Dit verhaal van de remora is een zeer bekend motief vgl. o .a. Vondel in ,,Den Gulden Winckel der Konstlievende Nederlanders" (1613), 66 . 'T kleYn Vischken Remora kan lichtelYck terstond, AANTEKENINGEN BedriJg' en een groot schiP en stooten 't inden grond. De Plaat~s biJ' Plinius, waaroP Roemer Visscher doelt is Naturalis Historic, Lib. IX, 41 . I 49 PrinciPits obsta = Verhinder het eerste begin . Schutten = beschermen . Barnachtig = brandbaar . Lesschen = blussen . Ghedram = lawaai, wellicht ook : gedrang . I 50 Galathea, wacht u wel = Versregel uit het bekende lied van Hooft Vluchtige nymph waer heen soo snel ? Galathea wacht u wel enz . Zie P . C. Hooft Gedichten . Uitgave F . A . Stoett. Dl . I A'dam, 1899 blz . 18. Het gedicht is waarschiJ' nliJ' k reeds vriJ' vroeg bekend geweest . Stucken = stuk. Overhooft = iemand van hogere stand. Immers so = in elk geval althans . Verscheenen bedoeld is : in druk verschenen. De f abel van de iJ'wren en aarden pot vindt men in Andr . Alciati Emblemata. Ex officina Plantiniana Raphelengii, 1608 . Embl . 165 . Daar wordt weer verwezen naar Gabr . Faerni Fabulae centum, waar het als de eerste fabel voorkomt . I, 51 Et sic Parantur oPes = ook aldus worden schatten verworven . Raedsaem = welberaden, verstandig . BY soo verre = mzoverre . Middelbaer = bescheiden -(eig . niet groot, niet klem . Niet = niets . Ter handen trecken = ondernemen . AANTEKENINGEN i95 I, 52 In waerden hebben = zorg hebben voor, waarderen . I 53 Ad tragoedias non ad vitam = Bestemd voor de tragedien, niet voor het dageliJ'kse leven . Hetgeen hier van het gebruik van siervaatwerk in de klassieke tragedie gezegd wordt, is niet duideliJ'k . Er ziJ'n eniga Plaatsen biJ' Horatius EPist. II 1 189 ss en Cicero waar van buitgemaakt vaatwerk in dit verband sPrake is . 1, 54 Deze voorstelling houdt wellicht verband met die van de twee fakkels waartegen de wind blaast, in Hooft's Emblemata amatoria Amsterdam, 1611 . De voorstelling en het motto >>Animat et exanimat" daar is beinvloed door Ovidius' Remedia amoris, 807 Nutritur vento 196 AANTEKEATINGEN vento restinguitur ignis" . Zie M. Praz Studies in seventeenth century imagery . Vol. I London, 1939 . P• 113) . I 55 BegriJ'Pende = berisPende, gisPende . Nescis quo valeat etc . ziJ'n de regels uit Horatius SatYrae I . I . 73-75 . Meeste menichte = de meesten . EerlYck = eervol . EerlYcken = op gePaste wiJ'ze . I 56 ae al waer 't schoon = zelfs al ware het . De sleutel, die alleen maar 't slot kan oPenen het slot waaroP slechts een sleutel past ziJn vaste motieven in de emblematiek. Vg1. Hooft's Emblemata amatoria, 19. I, 57 Utinam sic semPer = Och mocht het altiJ'd zo bliJ'ven . Ghemeente = burgerY . ImPositien = belastingen . Of dit onder het TwaalfJ'arig bestand geschreven is? I, 58 Viersiot en lontslot behoren tot het afvuurmechanisme van vuurwaPenen . Het vierslot bestaat uit een radslot en een lontslot. Het radslot is een radertJ'e met groeyen aan de buitenziJ'de en een haan met zwavelkies . Door een ontsPannen veer wordt het rad in beweging gebracht nadat het door een sleutel is oPgewonden en een vonk ontstaat die in de pan met buskruit komt . Werkt dit niet biJ'v . door regen of sli1'tage van het rad dan heeft men altsJd nog het lontslot . Inhchtm g van kolonel C. A. Hartmans . I 59 SaePa solaecismum = altiJ'd een font . Ontser wicht = weegtoestel met ongeliJ'ke armen. Effen = J'uist, Precies . MuYletier = muilezeldriJ'ver . Misschien is dese SinnePoP geinsPireerd o P de afbeelding van ditzelfde weegtuig bi'J P. Giovio Dialogo dell' imPrese militari et amorose . Lyon, 1574 . P. 109 . I, Beslach Beslach = biJslag, toeagift. 0P seder schock van 60 geeft Visscher er een toe . Metam ProPeramus ad unam = wiJ' sPoeden ons naar een emddoel . Honck = eindPaal, eindPunt . GeliJ'ke betekenis hebben ,,pegel" en ,,punt" . II, 1 Elck wat veils = Roemer Visscher's zipsPreuk. De afbeelding stelt ook voor een „roemer" tussen een wi)'n- en een waterkan. WaerschaP = feestmaal, bruiloftsmaal. Koever = overvloedig . Kommer = gebrek, tekort . Even = geliJ'k . AANTEKENINGEN TemPeren = mengen . BescheYt doen = eig, een dronk met een andere dronk beantwoorden,• verder ook tot op de bodem ledigen Ghetracteert = behandeld . Overlasten = overladen . LeeP = scheef . Een leeP oogh maken schele ogen maken . II 2 Oorlof nemen = de vriJ'heid nemen . Stout = driest brutaal . II, 3 Hachten = wagen avonturen,• dus : waagt , maar met mate. Ausonius wordt hier geciteerd uit Lib . 19, EPigrammata, 2, waar verhaald wordt van de tYran van Sicilie, Agathocles, dat hiJ' nit aarden schalen at, al gebruikte hiJ' ook met edelstenen bezette bekers . Gevraagd naar de reden antwoordde hi'J, wehswaar Konmg van Sicilie to ziJn , I97 198 AANTEKENINGEN maar ook de zoon van een Pottenbakker . De moraal is dan Fortunam reverenter habe, quicunque rePente Dives ab exili Progrediere loco . Bezit uw geluk met bescheidenheid al wie lotseling Van een nederiga Positie tot riJ' kdom zal oPklimmen. Avontueren = in de waggschaal stellen er aan wager. Achterkoussig = achterdochtig . Aensoecken = beProeven onderzoeken . Met voorsicht = welbewust . Vg1 . SPiegel's HertsPieghel 15. Hem later ghenoeghen = zich tevreden stellen . II, 4 0P welk geslacht Roemer Vlsscher hier doelt is niet duideliJ'k. II, 5 KlaPPen = verhalen . Soo EsoPus klaPt = Vg1 . biJ'v. Fabulae variorum auctorum nemPe AesoPi Fabulge etc . Opera et studio Is. Nic. Neveleti . Francofurti 1660 . P. 256, Fab. 208. Bestondt hem met flatterer to PrYsen = ging hem op vleiende wiJ' ze PriJ' zen . Tacitus etc . komt voor in Horatius EPistolae I XVII, 50-51 . De betekenis is Indien de raaf in stilte kon eten zou hi'J meer voedsel hebben en veel minder twist en niJ'd. II 6 DuYcken = zich niet verheffen zich klein houden. Ghenoeghen = tevreden ziJ'n. ToegheeYghent = toegekend . In swang gaen = in algemeen gebruik ziJ'n . II, 7 Raven = raaf . Ghenoegh is meer = de zipsPreuk van Anna Roemers. Vg1. Brabbeling, Quicken I 41 : Ons Buerman heeft van als groote overvloet Dan nochtans sietmen dat hiJ' altiJ't wroet Om meerder winst 'tsY sPaed' of vroech De FortuYn gheeft menich to veel maar niemant ghenoech . De laatste regel is naar Martialis XII X welke hier ook aangehaald wordt . 't Ghenoegen goet enz. - in Coornhert's Liedekens Nr. LVI zie biJ v . Werken I Adam 1630, /497v .) . 't Ghenoeghen = tevredenheid . Slecht = eenvoudig. Het embleem is ook Anna's embleem door haar in 1642 nog als cachet gebruikt . II 8 De voorstelling van een wakend oog in een hand ook biJ' Andr. Alciati Emblemats. ed. 1608, Embl . 16, waar tegen lichtgelovigheid gewaarschuwd wordt . AANTEKENINGEN I99 In de editie van Lyon, 1550 was de toe- Passing weer een andere . Vg1. ook Gabr . Rollenhagen, Volsinnige uYtbeelsels uYt andere versamelt enz . Gestelt in Nederduyytsche rime door Zach . HeYns. Amhem, nJ 1615 . Embl. 72 . II 9 Elck ziJ'n waerom - de zipsPreuk van Tesselschade . Bouwman = landbouwer, boer. Ghevet = geeft het . Trahunt etc. - De versreg el biJ Lucanus, Pharsalia II 251 luidt uemque suae raPiunt scelerata in Proelia causae = Ieder wordt door zinJ eigen beweegredenen gedreven tot misdadige striJ d . Dezelf de gedachte heef t Roemer Visscher ook neergelegd in ziJ'n Brabbeling . In de druk van 1612 LeYden, Jan Paets acobsz) vindt men als Nr . 63, Derde boeck van de Ghenoe eglicke Boerten zoo AANTEKENINGEN wat later Nr, 40 van het Sevenste Schock van de Quicken is zie editie v, d . Laan blz . 76) . Om winst soo steeckt de visscher van strant ; Om winst vaert de schiPPerover zee en zant Om winst vaert de cooPman deur't gantsche [l ant ; Om winst gebruYckt den lantman de couter ; Om winst stelt de lansknecht siJ' n liJ' f f to ant ; Om winst soo leeft de hoer in schant Om winst spreeckt de voorspraeck als een loos quant Om winst soo gaet de paep ten outer ; enz . II 10 Boecken = beukenoten . GierigheYdt = begerigheid . FonteYne = bron . Achten = achtte . Bottekroes = domkoP, botterik . GoetrondsheYdt = eenvoud van zeden . Als illustratie van de goedrondheid dus een eiketakJ'e in een goed rond . II, 11 . Sin en wits wel het duitse Sinn and Witz . 0PwerPen = oPbrengen . Ende door goede bouwmghe hem grootelYcks verbeterde = en die door goede bebouwmg van het land in hoedanigheld zeer verbeterden . Beleefthevdt = beschavmg, humanitas . Elck = seder. SinneliJ'ckheYd = hier zoveel als >>aardigheid" ? II 12 Courtoisie = gemaniereerdheid die Roemer Visscher vooral in de Zuid-Nederlanders de Walen" laakt. Lof-tuYterYe verkondiging van iemands lof. Versoecker = mededin ger. ging goedrondheid beleef dheid en courtoisie waarbiJ' de laatste een daling betekent . Vg1 . Brabbeling, . VII. 29 : Soo veel ghenoech meer is dan veel Soo veel als dapper gaat voor eel Soo veel vrolYck min is als bliJ' : Soo veel scheelt beleeftheYt en courtosY . II 13 In euvelen moet nemen = euvel opnemen . Daer nochtans = terwiJ'1 nochtan s. AANTEKENINGEN 201 II 15 Vinder = uitvinder . Daedalus, die zich volgens de mYthe met vleugels door de lucht bewoog, wordt wel beschouwd als de uitvinder van het zeilschiP . Zie ook II 54 . Bessem = andere vorm naast bezem. BotticheYd = onbeschaafdheid . Visscher stelt gaarne de botte Hollander togenover de buitenlanders met name de Z . Nederlanders . Vg1 . Brabbeling, . VII. 41 Versenden = met een kluitJ'e in het net sturen . LYdeliJ' ck = to verdragen . b Bonet == bonnet, routs . ToegheeYghent = gewiJ'd. Hofsghesinden = hofdienaren . Courtisanen = hovelingen . Voor het oPschrift vg1 . Brabbeling> . I > MinschiJ' nliJ' ck = van lief de bliJ' k gevend . Ter eeren of onee~en = op behoorliJ'ke of onbehoorliJ' ke manier . 4 vs . 15 ,,En wesen dat ghiJ' ziJ't biJ' alle menschen" . II 14 SnorrePiJ'Pen = onnodige omhaa .l, fraaiigheden. Ontstellen = verstoren in de war brengen . Giegauwen = krullen, slipgers . SinnePoP 10, 11 en 12 geven de oPeenvol- Magaster artis venter = de bulk honger is de meester der kunst . Mechanique konsten = arts mechaniques handwerken . 202 De MeYskens van de CourtosYe Stellen op Brabants haar fantasie eindigend Amsterdamse Dochters doet miJ'n bescheYt Schaemt ghiJ' U van de Hollantsche botticheYt ? Het motief van de eekhoorn vindt men ook biJ' oachim Camerarius, SYmbolorum et emblematum centuriae . Norimb . 1590- 1604 . II, 88 . II, 16 Dat hof is uYt = dat feest is gedaan . Rot = korPoraalschaP . BiJsetten = leveren. Voor daegh = voor het aanbreken van de dag. De Waert is enz. = is met de Noorderzon vertrokken . Heeft ziJ'n huYshuere enz . = is met achterlating van schuld vertrokken . Dezelfde voorstelling treft men aan op an Steep's „ De verkeerde werelt" . AANTEKENINGEN II, 17 0Pinfo inJ'uriae causa est iracundiae = de veronderstelling van onrecht is de oorzaak van woede . 'Ten zY saeck = of er moet kwestie van ziJ'n . Neemt de PartYa aen = stelt zich PartiJ' . II, 18 OoliJ'ck = van geringa stand, onaanzienliJ'k . OolYck, maar vrolYck is een sPreekwoord ofschoon niet riJ'k, toch vergenoegd . Als die = omdat die . Hem selven to bedrooPen = zich to bedruiPen. SinneliJ'ckheden = begeerten . Met wille = uit vriJ'e wil, met oPzet . DertelheYdt = overmoed . Lodsigh = lui, tog . Gieriegaert = geldzuchtig mens niet vrekkig! . II, 19 1gnari legum sic = ZiJ', die de wetten niet kennen moeten aldus behandeld worden . II, 20 Kiouwen = bi PJ aarden, wanneer ziJ' elkander, over en weer, met de tanden over de nek en de schoft krauwen . Hetzelfde motief in een ander beeld biJ Otho Vaenius, Amorum emblemate Anty . 1608 waar emblema 68 twee stokeJ s voorstelt die tegen elkaar gewreven, een vlam veroorzaken. II, 21 Lecker = kieskeurigb . Groente = allerlei groen gewas . Drop = het regenwater, dat van het dak van het huffs looPt . Hem stellen nae = zich richten naar. II, 22 Daer aen = daarna daaroP volgt . Het Prentl'e is zeer duideliJ'k op Amsterdam geinsPireerd . IT, 23 Als oock vermenght met veele eerlYcke lus- AANTEKENINGEN 203 ten = terwilJ het ook nog vele behoorlJike genoegens biedt . Batter = fri-hall . vorm voor boter. II, 24 Cum vult, Potest = als hiJ' wil, kan hiJ' . De leeuw op dit PrentJ'e ontleend aan de afbeeldmg van de leeuw en het Paard in Ed . de Dene's De warachti he Fabulen der Dieren. Brugge 1567 . blz . 6 . II, 25 HachJ'e of hachtJ'e = brok, kluifJ'e . Laet leg ghen dat hachJ'en = bliJ'f daaraf, handen thuis. Het spits bieden = zich to weer stellen . Hetzelfde motief ook by oach . Camerarius a.w., II, 86 . II, 26 Degeneres animi Procerum quid quaeritis aulas = GiJ' adelliJ' ken van verbasterd karakter wat zoekt giJ toch de vorstenhaven. Een naar alle waarschiJnlikheid J niet-klassiek citaat . 204 AANTEKENINGEN Blindhocken = in een blind = donkey hok oPsluiten . HuYven = een valk de kaP oPzetten . Het motief van de valk die steeds in zyn gevangenschaP terngkeert is vooral in de erotische emblematiek gewoon . Een vroeg voorbeeld is in Daniel Heinsius' bundel uaeris quid sit amor, etc. nr. 11 met het motto ,, e reviens de mon gre aux doulx lacqs qui me serrent". Vg1 . ook de inleiding, blz . XXXI II 27 T'huYs = naar huffs . versaet = verzadigt . Caecihanus is de gefmgeerde naam biJ Martialis van een tafelschuimer, die in ziJ'n EPigrammata Lib . II 37 gehekeld wordt omdat hiJ' allerlei sPiJ'zen van de tafel wegneemt en door ziJ'n slaaf naar huffs laat brengen . Het epigram eindigt ; Cras to, Caeciliane, non vocavi - Caecilianus ik heb U voor morgen niet to eten genodigd . De voorstolh'ng van de egel met vruchten op zijn Pennen treft men veel aan . Vg1 . o.m. Paradin, a.w ., 86 verso en Camerarius, a.w ., II. 85 . II, 29 Pulchrum quod utile = schoon is, wat nuttig is . Schrankel = teer, onvast . Deze en de voorgaande sinnePoP vormen de bestanddelen van de fabel van het zich sPiegelende hert, dat ziJ'n horens PriJ'st en ziJ'n Poten veracht maar met zijn horens bliJft steken als de Jager komt. Zie Warachtighe Fabulen p . 122, waaraan ook de afbeeldmg biJ de voorgaande sinnePoP ontleend is . Hetzelfde gegeven komt ook voor in Nic . Reusner, Emblemats. Francoforti 1581 . P . 83. II, 30 Het citaat biJ' Cicero, De of f iciis III, 22 . De vertaling luidt : de natuurwet staat niet toe dat wiJ met hetgeen wiJ' van anderen roven eigen middelen welstand en riJ'kdom vermeerderen . Treecke = list, trek . Santinne = heilige . Practica est multiplex naar hetzelfde doel . De fabel van de asp,die de kat de kastan- J'es uit het vuur doet halen in Warachtighe Fabulen, p . 210 . De daarbi behorende afbeelding is nagevolgd door Visscher, die daarvan een biJg' ewerkte coPie heeft gemaakt, welke dus als sPiegelbeeld is ofgedrukt . II 31 Yet wat avontuers = jets onzekers, riskants . FaelJeeren = tekort schieten . II 32 Ex foecunditate ubertas = uit vruchtbaarheid overvloed . AANTEKENINGEN = vele wegen leiden 205 RuYmte = overvloed . Aentasten = onbeschroomd aansPreken . De afbeelding is verwant aan die in Warachtighe Fabulen, p . 64. II, 33 0PsnaPPer = verkwister . ZiJn korentJ'e groen eten = van de hand in de tand leven, niets sParen voor de kwade tiJ'd . SPrinckhaen, die in LatiJn CYcada ghenaemt is - MerkwaardigerwiJ'ze biJ'na dezelfde verwarring als biJ oach. Camerarius die in ziJ'n Centuriae III, 96 over de krekel schriJ'ft, die 's winters niet gezien wordt en de oPmerking maakt dat de ~'aveur in Plaats van een krekel cicada een sPrinkhaan locusta heeft ofgebeeld . II 34 Laet duncken = laatdunkendheid, verwaandheid . Laet duncken maeckt den 206 AANTEKENINGEN daps goet = men kan het met verwaandheid een heel eind brengen . DraeYeerssen = met achterwerk draaien verwaand toPen. Timmeren = bouwen v .e . h.uffs) De Pauw ook biJ' Camerarius III 20 . II, 35 Bonus fops bonus liquor = een goede bron , een goede dronk . Het schaaP op de voorgrond vertoont veel overeenkomst met de afbeelding in Warachtighe Fabulen, p . 98 . II, 36 Ane = zonder. WeergaeY = in dubbele zin gebruikt nl . gade en geliJke . Professie doen van iets oefenen . Voor de afbeelding zie Warachtighe Fabulen P.208, waarvan hier de bYge - werkte coPie in sPiegelbeeld . werigens de vogel Phoenix ook in Paradin, a .w. = als beroeP uit- 54 verso biJ' HoraPolio, Hierog1YPhica Pa ~s', 1551 P.52, by Nic. Reusner, Emblemata Frankf. 1581), P .98 en vele anderen . II 37 Verwesen worden = veroordeeld geworden . De schildPad met dezelfde fabel ook b Y Camerarius a.w., II, 91 . II, 38 Unde habeas quaerit nemo = Waar gJi' het vandaan hebt, vraagt niemand . In 't wesen niet en is = niet bestaat . Paulus ovius = P. Giovio Dialogo dell' imPrese militari et amorose etc . Lione > 1574. Inderdaad komt daarin als het im- Presa van Baglione een ~'iffioen voor . Baroen = in de middeleeuwse betekenis van edelman riJ'ksgrote . II 39 Knecht = man, mens . Knecht hoe sweet ghY = Vrind, wat doe J'e een vergeefse moeite. De struisvogel is een veel voorkomend motief, ziJ' het dan, dat de sPreuken en de toePassing nogal eens uiteenloPen . Vg1. o.a . Giovio, Dialogo, etc . p . 94,; Camerarius Centuriae III, 17,• Warachtighe Fabulen P.212. II, 41 Er wel biJ' ziJ'n = er goed biJ' zitten . Het anker biJ' de kat zetten = met varen oPhouden . Ille gravem etc . = Horatius Sat. I . I . 28-32. De betekenis is : De boer, die met de zware Ploeg de vette aarde omPloegt , deze schelm van een herbergier, de soldaat, de koene zeeheden, die alle zeeen bevaren ziJ alien zeggen ,dat zY met dit doel de last der arbeid verdragen om zich in veilige rust terng to kunnen trekken wanneer ziJ' hun voorraden verzameld zullen hebben . gloseren = bedenken. ghekloofd = verdeeld. AANTEKENINGEN 207 II, 42 'T wil al muYsen wat van katten komt een sPreekwoord. Vlieghen met de valck = beoefenen van de valkenJ'acht . Die zY alle ghemeYn hebben tot haer vermaeckelYckheYdt = dat een gemeenschaPPeliJ'k vermaak van hen is . II, 43 Meum est ProPositum in taberna mori = Ik ben voorbeschikt om in de herberg to sterven. Ontleend aan een bekend lied uit de Poezie der Middeleeuwse zwervende geleerden van een dichter, die als ArchiPoeta bekend staat. De kikvors ook by Camerarius a,w. IV, 71 . II. 44 Penetrat et solidiora = HiJ ' doorboort ook de hechtste eig . hechtere zaken. Zich stellen = zich toeleggen op, streven naar. Beschicken = uitvoeren volbreng en. 208 AANTEKENINGEN Zich rusten op = zich verlaten op . II 45 Chier = onthaal . KlackoYen = zich gedragen als een klackoY = straatlooPster, kwaadsPreekster . II, 46 VoorbaerlYckheYdt = voorrang . HasPelen = oPwinden van een draad . II, 47 Beklagen = beschuldigen . II, 48 Oorboor = nut . Braken = de vlas- of hennePstepgels na het roten met de handbraak kneuzen , breken, zodat de scheven er of vliegen . Scheven = houtachtiga stepgeldelen . II, 49 Buys = kielvaartuig met brede boeg en ruime buik vriJwel uitsluitend voor haringvangst gebruikt . UYtschieten = snel uitzetten . VerleYt van verleggen = uitgeven betalen . Teelt = tidJ, waarin de visseriJ' wordt uitgeoefend. II, 50 Frendeat aPer = Laat het zwiJ'n knarsetanden. GeliJck-wichtigheYdt = evenwicht . Bosch-swiJn = volgens Beets in de uitgave van Alle de gedichten van Anna Roemers Visscher > Dl I Utr. 1881), P . 163, to verstaan als de viJ' and de omwroeter van de Hollandse Tuin en ontleend aan Psalm 80, 13-14 . 0P sPofPrenten en ook sPofPenningen van die tiJ'd wordt SPanJ'e dikwiJls als een zwiJ'n voorgesteld . II, 51 Alter alterius Poscit oPem de hulP van de ander . GhelYckwichtigh = met elkaar gJ eli k staande. Statigh = aanzienliJ'k . In de ghelYckheYdt beJ'eghenen = als geliJ ken behandelen. = de een vraa gt II, 52 PandulPhus Collenutius = Italiaans humanist, 1444-1504 . Vulcanus gemit etc . = Vulcanus heeft mY verwekt de Natuur heeft my gebaard Minerva heeft miJ` geleerd de Kunst en de TiJ'd hebben miJ ' gevoed . MiJ'n kracht komt uit niets voort . Raedtselen - In Visscher's Brabbeling ziJ'n tot vervullinghe van wit PaPier" eenviertal Raetsels oPgenomen w.o . ook het volgende : Vulcanus is miJ'n Vader vermaert NatuYre de Moeder die miJ'n heeft ghebaert Minerva ghebruYckt miJ'n inden striJ'dt • Ick ben oPghevoet van Const en TiJ'dt , Niet mach my groote cracht gheven Drje substantien doen miJ'n leven De kinderen, die ick brenghe voort, SiJ'n Donder Verwoesting, G ramschaP en Moort , Ick can ghebruYcken sPietsen noch swaerden •, „ AANTEKENINGEN 209 Ick ben monster der zee, noch oock der aerden , Daer toe gheen DuYvel van der hellen Nochtans com ick de menschen quellen . Een stuck gheschuts . II, 53 Wanewaers = middelned . waendwaers , waenecwaers -- hiJ' die zich licht jets o P de moues last sPelden sukkel . MoYlick = mohk, vogelverschrikker . PriaPus = in de Oudheid turngod en diens beeld, hier vogelverschrikker. HennaPwerf = hennePveld. AI waers wanen = voor waar houden . Waren = geesten, spoken . Schicken = anPassen, invoegen. II, 54 His alas = met deze vleugels . PolYdorus Vergilius . De rerum inventoribus libri octo. Nova editio. Argentorati 1606 . Lib . III cap. XV P. 196 noemt daar inderdaad Icarus al de i v nd r Zzo AANTEKENINGEN van het zeil en Daedalus als de uitvinder van mast en ra . SPriet = rondhout draaibaar onder aan de mast bevestigd, voor het uithouden van een vierhoekig zeil . Verkloecken = kloeker maken verbeteren . Oorsaeck nemen = aanleiding vinden . Bequaem = geschikt. APProPieren = toePassen op. Avontuere = lot vgL Brabbeling . II 51 . Reuckeloos = roekeloos, lichtvaardig . II, 55 In de Peeckel laten steecken - in de steek laten . 0P den duYm kloPPen = op de vingers tikken hier echter : aansPreken . ZiJ'n handt legghen tusschen den Hamer en het Ambeelt = zichzelf in grote moeilYkheden brengen . Vgl. Tusschen den hamer en het aanbeeld hangen = in van aiie kanten dreigend gevaar ziJ'n . II, 56 Periculum in declinations = in de afwiJ'- king ligt het gevaar . Bedrilt = beroert . Maeckt na to bootsen = bootst na . GetuYghen belegghen = getuigenissen in rechte aanvoeren. Hem gheneeren = de kost winnen . Koker-oorsPronkeliJ'k droeg men de inkt in een buisJ'e biJ' zich, waarin biJ' het schriJ'- yen de pen gestoken werd . II 57 Kieft = gewesteliJ'ke vorm voor kievit . StiPPen = Pikken . Kaecken = kletsen . Moghen daer op sien = hebben het toekiJken . II, 58 Intelligentibus = voor hen die het begriJ'Pen . Haveninghe = gelegenheid om een haven in to toPen . Reguleren = richten . Hem verstaen op = verstand hebben van . Niet met alien = middelned. vorm van niemendal = volstrekt niets . LoYen = wetsbePalingen . BeduYen = uitleggen. De betekenis is en verder valt hieraan niet veel uit to leggen. De afbeelding stelt voor een >>kaaP" een gestel van hout, geraamte van iJ'zer met daartegen aangebracht scherm van latten of ribben tot landmerk geleimerk voor zeevarenden . II, 59 ongh hovelingh, out schovelingh - sPreekwoord. Schovelingh van schuiven = iemand die oPziJ' geschoven wordt verworPelfing . Afgaen = verminderen in hoedanigheid . II, 60 Ramp hebben = een ziekte, een gebrek hebben . AANTEKENINGEN 211 Een klamP setten = fig . een grevs aanwiJ'- zen, Paal en perk stellen . HeerlYck = Prachtig . Timmeren = bouwen . Dapper = geducht. GheleghentheYt = gesteldheid . Nootdruftig = waaraan men behoefte heeft . II, Beslach . Alst al ghelooPen is = als alles ofgeloPen is . Ghewoel = bedrYvig streven . Inleggen in loteriJ' = iets als PriJ's inbrengen. Niet = niets . III 2 Constantia et labore = door standvastigheld en harde arbeid het devies biJ het bekende drukkersmerk, een passer, van Christ . PlantsJn . Diens sPreuk luidt meest . al : Labore et constantia . Aviger = avegaar, een grote boor . ArbeYis-saligh = arbeidzaam . 212 AANTEKENINGEN III, 3 Staen naer = streven naar, dingen naar . III, 4 SafJens = zachtkens . LangsinnigheYdt = geduld . Fortse = geweld . III, 5 Ambitiosa Temeritas keloosheid . Panhckers = tafelschuimers. ZiJ'n stuck verstaen = ziJ' n zaakJ' es kennen . Overhooft = meerdere, gebieder . Dezelfde voorstelhng met dezelfde moraal in : TPalaYs der gheleerder ingienen oft der constiger gheesten . AntwerPen 1556 Embl . 3. Dit werk is een vertaling van Guillaume de la Perriere, Theatre des bops engins 1539) . III 6 Raeck wel, heb wel - zoiets als : het is maar luk rack . Godwouts - to vergelYken met ons God- = eerzuchtige roebeter t,• ook wel tusschen lidwoord en biJ'v. naamwoord of zelfst . naamwoord ingevoegd . Vervaren = ervaren . ComPlexie = natuuT, temperament, humeur vochtmenging in het menseliJ'k lichaam . III, 7 Derf = durft . Seneca = het citaat is uit Ad Lucilium ePistulae morales XVIII . Angen = angstig ziJ'n . Hangen = weifelen . III 8 Gilde = doorbrenger - De gilde sPelen = de gebraden haan uithangen . Ghemoet = gezind, gestemd . ae datse = zoo zelfs dat ze . III 9 In de rommelingh ist vet = het voordeel is waar de menschen ziJ'n ook wel : in troebel water is het goed vissen . De voorstelling van de karnende vrouw ook in De CleYn Werelt van an Moerman Amsterdam 1608), en Den Gulden Winckel der Konstlievende Nederlanders van , v, d . Vondel Amsterdam 1613 resP . als Nr . 49 en 50 . Vgl, ook no g ntho Vaenius, Amorum emblemata Antes ., 1608 waarin op blz 119 een of b . CuPido melk in een karnton karnende . III 10 Houden = overtuigd ziJ'n . Dat mochte wesen = dat kan er no meedoor . PaeP = dikwiJ' is wordt in uitdrukkingen de PaeP" of de PaPen" gebruikt . III 11 . Semel non saePe = eenmaal, niet dikwiJ'ls . III 12 Onbelabt = onbesProken . Handeloos = lui . AANTEKENIlVTGEN Marckt-ganger -- in ongunstige betekenis . Sarcksli1P' er = straatsliJ'Per . III, 13 Niet = niets. III, 14 Ut ardentius = oPdat het des to vuriger brande. OnsPoet = togensPoed . Mach ghetrocken worden =: toegePast kan worden . III, 15 Wie deYis, soo geYis = zoals J'e doet zo gaat het. Saksisch, dicht biJ' Gronings staand dialekt . Wie = hoe in het nederduits niet ongewoon. De vormen deYis en geYis ziJ'n echter niet duideliJ'k ; moet in de s van ge s Hoogduitse invloed gezien worden, terwiJ'1 dan ter wille van het riJ' m by deYis de st in is is omgezet ? Wi 1 = zal . 213 214 AANTEKENINGEN III 16 Slincker = linker . Het laecken in de beste you slaen het beste van weten to maken . er III 17 Haer ontgaen = zich misdragen . Overtreden = misdoen . Lust = hartstocht . Preken = met overreding sPreken. Van =ten gevolge van . Omnia si Perdas - de auteur van dit dYstichon is onbekend . Waer het saeck = indien . Aenstellen = inrichten . III 18 Soo wie = alwie . III 19 Laetse PomPen die kout hebben ick heb miJ'n rock aen = die niet beter geleerd hebben moeten PomPen ik ben daar niet voor ; ook ; die arm is, moot zich maar zien to redden . biJ'=oP . oPmerckinghe = aandachtii;e waarneming . al = alles handelen = hanteren. hem gheneeren = zich onderhou den III, 20 Nec Prodest malis, nec ledit bonos ziJ ' is de slechten niet van voordeel noch schaadt ziJ' de goeden . III, 21 . Praestat etc, is ontleend aan Plinius de Jonge, EPistolae I 9 . HoeP = hoePel . Boel = geliefde niet in ongunstige betekenis . WeYman = J'ager . III, 22 Doorheydt = dwaasheid . Knechtken = J'ongen . Guichelaar = goochelaar, ook : kunstenmaker. Aessack-sPeelder = goochelaar . aaszak = sPiJ szak, daarna ook goochelzak . III 23 Angh = bang. Af = over . Doecxken = hoofddoek . Fier = bloeiend . Wesen = uiterli Jk . Een voorstelling van een vrouw voor een sPiegel vmdt men ook in TPalaYs der gheleerder engienen Embl . 37 . C'est par l a qu'elle pane fran~ois . Vg1 . P. C . Hooft's brief aan Tesselschade van 8 Mei 1639, waar deze de uitdrukkin g ook gebruikt . III, 24 Het mist een meester wel = ook aan een volleerde mislukt wel eens jets . AANTEKENINGEN 215 Per avontuere = biJ' geval misschien . Daer de klocken een andere klanck heven = daar men de zaak anders beoordeelt . III, 26 Pessima Placent Pluribus het zYn de slechtste dingen die de meesten aantrekken. III, 27 Vermogen = macht . al . . . . schoon = ook al . soo langh = zo lang, totdat. III, 28 Avontuere looPen = een hacheliJ'ke kans toPen . Maer worden meer met sor he beseten enz. = maar het bezit daarvan geeft meer zorg dan zY zouden hebben gehad indien hun hengel nooit in zulke gevaarliJ ke wateren had gevist . 216 III 29 Terret et trePidat = hiJ' maakt en is bevreesd . Overkomen = overvallen . III 30 Handel = gedrag . Goed gezel = vroliJ'ke klant . Elen baes = levenslustig remand . Overschieten = hier : bliJ'ven voortleven . Willen = zullen. III 31 Ghesinde = gezin . Rechten = leiding geven . UYt-beelden = voorgesteld worden door . III 32 Ad PomPam tantum = slechts voor Praal geschikt . VroomheYdt = daPPerheid . Als een BeeltJ'en OP een stockl'en AANTEKEN IN'GEN N . v. de Laan verwiJ'st in ziJ'n dissertatie > >Uit Roemer Visscher's Brabbeling" Utr. 1918), P . XVI naar Breughel's Processie Museum to Brussel , waar S . Cornelius en S . Antonius worden gedragen . III 33 VliJ'en weet wat = is van betekenis . Ghestout - stouwen naast stuwen = bergen in bePaalde ruimte . Hen = hun . Reeckeninghe = afrekening, afleggen van rekenschaP . III 34 Waterlandts barbarisch sPreeckwoort het is zuiver Fries en Visscher's mededeling bewiJ'st dus dat omstreeks 1600 in Waterland zoal niet algemeen biJ' het yolk dan toch nog door sommigen Fries gesProken werd zie G . . Boekenoogen De Zaansche Volkstaal . Leiden 1897 . P. VI. Vg1. voor de uitsPrack ook p. CXXVIII . Ptolomaeus In diens GeograPhicae enarrationis libri octo Keulen, 1597 vinden wiJ ' in Tabula octava Asiae omtrent „monstreuse beesten" niets vermeld. Wel verhaalt Plinius in ziJ'n ,,Naturalis Historic" Boek V, VIII, 46 van de BlemmYae in Africa, die geen hoofd zouden hebben en ogen en mond op hun borst . Onversocht = onervaren . Staen op = ergens can vasthouden. III, 35 Quid domini faciant audent cum talia fures = Wat moeten de heren doen als de dieven zo vermetel ziJn, Vergilius, Eclogae III, 16) . VoorbaerliJ'ckheYdt = voorrang . Maecken uYt to deelen = delen uit . III 36 Schimman = schieman schiPPer . AANTEKENINGEN 217 III, 37 Effen uYt = geliJ'k uit . De gilde sPelen = de gebraden haan uithangen Vgl . III 8) . De koe valt op de rechter zYde = alles looPt goed af. TiJ'dt = levensduur . Vergist = een verkeerde gissing gemaakt ten aanzien van . III, 38 Stamus hoc Danai loco etc . Deze en de versregel > >Tu me suPerbum etc" ziJ'n ontleend can L. A. Seneca's Troades vs . 265-66 en 270) . Pik-olie-graaf = oude benaming voor het kindersPel, dat thans gewoonliJ'k bokbok- stavast heet . De betekenis der termen is weinig duideliJ'k . Klout = krabt . Getreden = vertraPt . Raden = beraadslagen, to rade gcan . 218 Ducht = vrees. Saechachtich = bang . III 39 Effen = geliJkmatig, evenwichtig . Met = biJ• • Een rechten aert van de Bilance = met recht het wezen van de weegsachaal . III 40 Al = alien. Wit = doelwit . Pen = uitstekende punt als doelwit in togenstelling met bet Platte doelwit . Bus = vuurwaPen . III 41 Besluit = slotsom . 0Pmerckinghe = jets, waaroP men letten moet. Houden = geloven menen . Tribulacie = togensPoed kommer . Men vindt de figuur van den snoeier gecopieerd in Zacharias Heyns, Emble- AANTEKENINGEN mata Rotterdam 1625 fol . 21 recto . III, 42 Practycke = bekwaamheid, schranderheid . III 34 Wanckt = zwaait . Als de roe van den eers is = sPreekwoord zodra het gevaar voorbiJ' is. GisPen = met de zweeP AisP slaan . Haest = sPoedig . III 44 Finis ad alta levatis = er is een einde voor de hoog verhevenen . Hoogh = trots. Grootmoedigh = hoogmoedig . Voorghebeelde = zich voorgestelde . De toren herinnert sterk aan die van de Oude Kerk to Amsterdam . III 45 Schien = geschieden . Adrianus unius -- Bedoeld ziJ'n Hadriani unii Vledici Emblemata ad D . Arnoldum Cobelium . Euisdem aenigmatum libellus ad D. Arnoldum Rosenbergum Antverpiae, 1565 . Inderdaad behandelt het eerste embleem de sage van de twist tussen Vulcanus, NePtunus en Pallas . NePtunus kwam echter niet met een Paard, maar met een stier . In de Fabulae Gabr. Faernis nr. 92 is het niet Vulcanus, maar Jupiter, die de mens geschaPen heeft. Momus = zoon van NY de nacht , bekend om ziJ'n zucht tot vitten . Sententie = vonnis . Kennisse = oordeel. Seecker ziJ'nde = daar het zeker is . De voorstelling van een hart met een diePloud ook in Georgette de MontenaY's Emblemes ou devises chrestiennes . (Lyon, 1571), P . 82, die door Anna Roemer Visscher ziJ'n vertaald . III, 46 Vernuftigh = hier wel : quasi-geleerd . StrumPelen = struikelen, dreigen to vallen . AANTEKENINGEN Sententien = uitsPraken . TegensPreeckers =bestriJ' ders godsdienstige kwestie . Geweer = waPen . DeughdelYck = braaf . III 47 Schicken = regelen . Besmullen = bevlekken . OneerlYck = oneervol. OverleYt = overleggen is Zzg vooral in hier nog ge - bezigd in de letterlYke zin van : de Polsstok over de sloot leggen . Tecum habita etc, is een citaat uit Persius SatYrae IV. 52 met de betekenis : Woon in uw eigen huffs, oPdat giJ' weet hoe karig het gemeubeld is . III 48 Doecken = een doek omslaan . Iemand naar zYn aansicht doecken = remand naar de mond Praten. In dit geval wordt echter deze zegswiJ'ze letterliJ'k oPgevatJ onge220 AANTEKENINGEN veer : ieder de hoofdtooi geven die hem toekomt . Pop = minachtende benaming voor man . III 49 KalfJ' en sPaert u hoY BiJ' P. . Harrebomee SPreekwoordenboek der Ned. taal Utr. 1858-'70), I, 331 b met de toevoeging : want de winter is nog lang . AansPormg dus tot zumig overleg . Raedsaem = welberaden . III, 50 Galick = gemakkeliJ'k . Bequaem = geschikt . Over om = over, boven . Verdervend = bedervend . Hem ontledighen van = zich bevriJden van . Met = door . Verlaten = ontslaan, afdanken . Het citaat is ontleend aan Cato Disticha . I, 6. De Disticha Catonis is een verzameling moraliserende tweeregeliga gedichtJ'es uit de eerste eeuwen na Christus vervaardigd door een onbekend auteur en later ten onrechte aan Cato toegeschreyen. De gehele Middeleeuwen door is de verzameling als schoolbook gebruikt . III, 51 vreemt gheven = bevreemden . De twee KaPen overeenbrenghen - voor „ Kaap" zie II 58,• de stand der kapen moot dus zb ziJ'n ten oPzichte van elkaar, dat men de haven veilig kan binnenzeilen . Avontuer = kans . Merkwaardig is, dat hot devies en eon groot bgedeelte van de tekst op een geheel andere voorstelling berust, dan de afbeeldin g geeft . III, 52 Luttel botters = weinig boter . Sober armzalig . III 53 Ellendigh = ramPzalig, beklagenswaard . Onguer = ongunstig. Hem draghen = zich gedragen . III 54 Handt douwen = handdrukken . onste = gunst . a = hier niet veel meer dan een stoPwoord met versterkende betekenis . Immer = minstens. III 55 Virtus liberalior = de deugd is milder . Bogen van = Pri1'zen . III 56 Lof = loof. Hem stellen om to = zich oPmaken, zetten tot . DorPerheYd = PlomPheid . Vilonie = PlomPheid . PuYs Pronckend = Poesmooi . BeJ'ocken = besPotten . AANTEKENINGEN 221 III 57 Alit, non suffocat = het voedt en verstikt niet VerseYIt = verstrikt bekoord . Koever = overvloed . III 58 Portelen = borrelen . De voorstelling van vuurslag en steep ook biJ' Paradin a.w, fol . 16 recto met motto Ante fern quam flamma micet het levies van de orde van het Gulden Vlies . III 59 Grootmoedigh = moedig . Idioot = leek . Met reden = met klem van redenen Voorgheven = voorstel . FraeYer = bekwaam, knaP geen com- Paratief . WaerschiJ'nliJ'k = waar-schiJ'nliJ'k met nadruk op waar, dus sterker dan thans . Vroet maken = aan het verstand brengen . 222 In magnis, etc = citaat uit ProPertius, Elegiae III . 1 .6. Er wordt hier gezinsPeeld op het aan Archimedes toegeschreven gezegde „Geef miJ' een Plaats waar ik staan kan en ik zal de aarde bewegen" . III 60 Aentasten = van gaoederen of rechten oPvorderen . Strecken = toereiken . Het citaat is uit Terentius Hecyra vs . 459-461 . De verzen luiden wel wat AANTEKENINGEN anders : Sane hercle homo voluPtati obsequens fuit dum vixit ; et qui sic sunt hand multum heredem J'uvant sibi vero hanc laudem relin9 .uont „vixit, dum vixit, bene" . 0P miJ'n woord, hiJ ' was een man die gedurende ziJ'n gehele leven aan het genot zich overgof ; en ziJ', die zb ziJ'n, helPen hun erfgenamen al bYzonder weinig ; voor zichzelf laten ziJ' echter deze lof na : Hi'J heeft zolang hiJ' leefde, goed geleefd .