OR. W.J.C. BUITENDIJK De geschiedenis is de dichter Jan Vos niet gunstig gezind geweest. Tijdens zijn leven scheen hij een gunsteling der fortuin te zijn: zijn spelen werden onder grote toeloop gespeeld; hij was de vriend en beschermeling van vele regenten en vooraanstaanden. Zelfs was hij lange jaren voornaamste regent van de Amsterdamse schouwburg, het culturele centrum van de bloeiende handelsmetropool, en als een soort "aedilis" in het oude Rome, belast met de "cura ludorum", de organisatie en de regeling van de vele openbare feestelijkheden ter gelegenheid van roemrijke gebeurtenissen en vorstelijke staatsiebezoeken. Na zijn dood in 1667 echter is zijn roem omgeslagen in verguizing. Dat het "profanum vulgus", de menigte in hemdsmouwen, zijn werk bleef bewonderen, werkte eerder in zijn nadeel dan voordeel. Vos is een . kwart-eeuw modern geweest; hij was de belangrijkste vertegenwoordiger van de Noordnederlandse barokliteratuur, in het bijzonder van het barokdrama. Na de zegevierende intocht van het Frans-classicisme leek zijn werk de kunstkenners sterk gedateerd. Van deze klap heeft Vos' reputatie zich niet kunnen herstellen .... Dit boek bevat een biografie van de dichter (1610 à 1611-1667) een waarderingsgeschiedenis. De teksten worden voorafgegaan door uitvoerige inleidingen, en zijn, evenals de bijlagen, ruimschoots voorzien van verklarende voetnoten. Van de Klucht van Oene worden twee versies integraal opgenomen. Een bibliografie van Vos' toneelwerk besluit het boek. JA~V()~ T()~~~L W~l!I\~~ JAN VOS TONEELWERKEN VAN GORCUM'S LITERAIRE BIBLIOTHEEK NR. 28 voor eerder in deze serie verschenen delen, zie pag. 516 JAN VOS TONEELWERKEN ARAN EN TITUS OENE MEDEA Uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door DR. Ø. J. C. BUITENDIJK 1 975 VAN GORCUM, ASSEN/AMSTERDAM © 1 975 Koninklijke Van Gorcum & Comp. B.V., Assen Uit deze uitgave mag niets worden gereproduceerd d.m.v. boekdruk, foto-offset, fotocopie, microfilm, of welk ander medium dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Dit werk is ontstaan uit een door de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk verstrekte opdracht. De uitgave van dit werk is mogelijk gemaakt door een subsidie van de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek Z.W.O. ISBN 90 232 1279 7 Layout en druk: Van Gorcum, Assen INHOUD Verantwoording I ALGEMENE INLEIDING z. Het Leven van Jan Vos S 2. De mens en de dichter 19 3. De mens en de dichter beschouwd door tijdgenoten en Tateren 27 ARAN EN TITUS INLEIDING 47 I. Inhoud 47 2. Structuur. Kernidee. Karaktertekening 53 3. Stof. Invloed. Verwantschap 63 4. Barokdrama 68 5. Opdracht aan Van Baarle. Nawerking van het Maniërisme 72 6. Taal, spelling en uitspraak 73 7. Drukken, vertalingen en parodieën 78 8. Opvoeringen 81 9. Waardering 85 TEKST 99 AANHANGSEL. Tekstvarianten druk A 211 DE KLUCHT VAN OENE INLEIDING 217 I. Structuur 217 2. Inhoud 2 20 3. Karaktertekening. Intrige 222 4. Zedenhekeling 225 5. Bronnen 227 6. Taal en versbouw 228 7. Opvoeringen. Drukken 232 8. Waardering 23 3 TEKST. Oene II, 1662 239 BIJVOEGSEL I. Tekst van Oene I, 1646 291 BIJVOEGSEL II. Vergelijking tussen de eerste, tweede en derde druk 309 MEDEA INLEIDING jII I. Inhoud 31I i. Structuur 317 3. Invloeden 325 4. Versbouw en stijl 330 5. De Voorrede 333 6. Opvoeringen. Drukken 336 7. Navolgingen. Kritiek. Parodieën. Ve rtalingen 338 8. De omwerking door Joan Pluimer 341 9. Waardering 343 TEKST 349 BESLUIT 4S9 BIJLAGEN A. Voorredes voor „Alle de Gedichten" 462 B. Lofdichten 471 C. Grafdichten 479 D. Jan Vos over „Aran en Titus" 483 E. Jan Vos over „Medea" en de nieuwe schouwburg 484 F. Esthetische en ethische opvattingen van Jan Vos 487 BIBLIOGRAFIE VAN VOS' TONEELWERKEN 492 Lijst van illustraties 5o7 Lijst van gebruikte afkortingen 509 Personenregister 510 VERANTWOORDING De geschiedenis is de dichter Jan Vos niet gunstig gezind geweest. Tijdens zijn leven scheen hij een gunsteling der Fortuin te zijn: zijn spelen werden onder grote toeloop gespeeld; hij was de vriend en beschermeling van vele regenten en vooraanstaanden; zelf lange jaren voornaamste regent van de Amsterdamse schouwburg, het culturele centrum van de bloeiende handelsmetropool, en als een soort „aedilis" in het oude Rome, belast met de „cura ludorum", de organisatie en de regeling van de vele openbare feestelijkheden ter gelegenheid van roemrijke gebeurtenissen en vorstelijke staatsiebezoeken. Na zijn dood in 1667 echter is zijn roem bij de intellectuele e lite snel getaand en al spoedig zelfs omgeslagen in verguizing. Dat het „profanum vulgus", de menigte in hemdsmouwen, zijn werk bleef bewonderen, werkte eerder in zijn nadeel. Vos is een kwart eeuw modern geweest : hij was nl. de belangrijkste vertegenwoordiger van de Noordnederlandse barok-literatuur, inzonderheid van het barokdrama. Na de zegevierende intocht van het Frans-classicisme leek zijn werk de kunstkenners sterk gedateerd. Van deze klap heeft Vos' reputatie zich niet kunnen herstellen. Zowel aan de aanhangers van de Verlichting als aan de bewonderaars van het rococo moest zijn werk barbaars en zonderling voorkomen. De preromantiek bracht, misschien dank zij haar bekommering om de dood, de nacht en het graf, en de ontdekking van Shakespeare, een kleine rimpeling in de wateren van de algehele verachting waaraan zijn werk ten prooi was gevallen (Bilderdijk), maar de beoefenaars van het sentimentele moesten zijn oeuvre, waarin zo weinig teerheid is te vinden, wel verafschuwen. Hetzelfde geldt van het biedermeier met zijn afkeer van „bloed en bloot" en van de romantiek met haar voorkeur voor de middeleeuwen, ridderlijke idealen, mystiek, devotie en een warm gemoedsleven. Evenmin vormden het symbolisme en de neo-romantiek met hun nadruk op een verfijnd zieleleven en hun beklemtoning van esthetische en ethische waarden een goede voedingsbodem voor een waardering van Vos' ruige kunstopvattingen. Het expressionisme had een kans kunnen zijn, zoals het in Duitsland de grote gangmaker was voor een herleving en driftige bestudering van de 2 VERANTWOORDING literatuur (en de kunst) der barok, maar Nederland, gehecht als het was aan onze „grote klassieken": de bijna afgodisch vereerde Vondel en verder Hooft, Huygens en (als nieuwkomer dank zij het realisme) Bredero, ging hieraan over het algemeen misprijzend voorbij : dit soort literatuur duldde men niet in het „sanctuarium", waarin vroeger verwaarloosde geestelijke dichters als Revius, Dullaert, Stalpart van der Wiele en Luiken (overigens terecht) wel toegelaten werden. Pas onze tijd, met zijn existentiële beleving van leven en dood, met zijn afkeer van eeuwenoude taboes, met zijn begrip voor thanatische zinnelijkheid, met zijn „roman noir" en zijn vaak navrante humor, lijkt mij rijp voor een herwaardering van Jan Vos' toneelwerk. Niet alleen de aard van Vos' oeuvre zelf lijkt mij een mogelijkheid te bieden voor hernieuwde belangstelling, maar ook de huidige stand van de beoefening der literatuurgeschiedenis. De literatuurhistorie van de negentiende en de eerste helft der twintigste eeuw was, — gelijk blijken zal uit de hier volgende paragrafen over de waarderingsgeschiedenis van Vos en zijn werk, — uitgesproken elitair. Zij werd gekenmerkt door standshoogmoed en geleerdheidswaan : uit de hoogte zag men neer op de „plebejer" en de „ongeletterde gast", die men, elkaar napratend, ten onrechte in hem zag. Zo'n laag persoon kon als auteur niet anders dan waardeloos zijn. Bovendien werd de literatuurgeschiedenis veelal beoefend door literatoren, die een intens genot smaakten bij de lectuur van oude toneelstukken, in plaats dat zij zich realiseerden, hoe een drama het deed op het toneel, waarvoor het toch bestemd was. De bedoeling van deze studie is niet, te betogen dat Jan Vos een eersterangs schrijver geweest is, al mogen we hem èn om zijn grote invloed op het toenmalige cultuurleven, èn om de vrijgevochtenheid van zijn niet-traditionele kunstopvattingen, èn om zijn belang als dramaturg, die meer dan anderen begreep wat „toneel" was, èn om de knapheid waarmee hij de in zijn tragedies opgehoopte spanningen wist te ontladen door ze met humor te temperen, — zeker niet onderschatten. De bedoeling is, het toneelwerk van Vos weer te integreren in het „corpus" van de Nederlandse literatuur, de leemte die er bestaat in de geschiedschrijving van de letterkunde uit het derde kwart van de zeventiende eeuw, te vullen, en aan te sporen tot verdere studie. Het is mij een genoegen dat dank zij de mij door de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk verleende literair-historische opdracht, de mogelijkheid weer bestaat, na twee-en-eenhalve eeuw, dat de in de Nederlandse literatuur belangstellenden weer kennis kunnen nemen van een dramatisch oeuvre, dat boeiender zal blijken dan menigeen vermoedt. Een „captatio benevolentiae" mag niet ontbreken. De taal van Vos, nooit onderzocht, stelde mij vaak voor problemen. Dank zij het onvolprezen Woordenboek der Nederlandsche Taal mocht ik vaak, ook al vermeld ik het lang niet altijd als bron, een uitweg vinden in de doolhof. Vooral bij de Klucht van Oene moest ik echter nog al eens in het duister blijven tasten. De verklarende VERANTWOORDING 3 voetnoten zullen voor de een te veel, voor de ander te weinig bieden. Om het boek niet nog omvangrijker te maken, heb ik het commentariëren van de eerste versie van Oene achterwege moeten laten. Om dezelfde reden zijn ook de vergelijkingen tussen de verschillende drukken van „Aran" en van „Oene" maar summier gehouden. Mijn dank gaat ook uit naar hen die mij inlichtingen hebben verschaft: Prof. Dr. W. M. H. Hummelen te Nijmegen; Dr. S. Hart, gemeentearchivaris van Amsterdam; Mevr. Lia de Bruyn, van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te Den Haag; en de classici die mij ophelderingen gaven over de oudheid: Dr. F. F. Blok, Prof. Dr. H. Brunsting, Dr. W. Kassies en Prof. Dr. D. Kuijper Fzn. Doorn, 25 juli 1974 Willem Buitendijk ALGEMENE INLEIDING I. Het Leven van Jan Vos Jan Vos is geboren te Amsterdam. Dit b lijkt min of meer uit de aantekening in het Amsterdamse puiboek nr. 15, waarin zijn huwelijk op 4 febr. 1639 werd afgekondigd en waar hij werd genoemd „Jan Jansz. Vos. van A. glasemaecker"l, en veel duidelijker uit de mededeling van de dichter zelf aan het slot van zijn beschrijving der feestelijke „Blyde Inkomst van ... Geeraerdt Bikker, Slotvooght en Drost van Muide" op 5 mei 1649: „Met aangenaam woelen, openhartig schaateren, dartel hantgeklap en gestaadigh roepen : lang leef den Heer Bikker, lang leef de Drost, geraakte den dagh ten avont, en ik, in mijn geboortestadt, t'Amsterdam" 2. Het precieze jaar en de datum van zijn geboorte zijn niet bekend, daar de Amsterdamse poorterboeken van 16o6 tot en met 1624 verloren zijn gegaan, en er ook over zijn doop (in de katholieke kerk) niets te vinden is. De schattingen (o.a. van zijn biograaf Worp) liepen uiteen van 1615 tot i6 20 ; een enkeling schatte hem ouder, van 161 o tot 161 5 . Uit een verklaring, die Jan Vos, „glazenmaker, 3 5 jaar oud, wonend in de Kalverstraat bij het Clarissenklooster" op zo april 1646 aflegde voor notaris J. van de Ven ten bate van een horlogemaker, blijkt dat hij geboren is in 16 I o of 16 11 3. Zijn vader heette Jan Jansz. Vos en zijn moeder Ael(tje) Dircx (Opmeer); zijn grootvader, die dus ook Jan Vos heette, zou blijkens een spotversje uit Heemskerk afkomstig kunnen zijn 4. Heemskerk en Opmeer wijzen in de richting Noord-Holland boven het I J, het bevolkingsreservoir van het in de zestiende eeuw snel groeiende Amsterdam. Van de vader weten we blijkens diens ondertrouwakte d. d. 1 5 januari 1594 1 J. A Worp, Jan Vos (Groningen 1879) 2 n. 3. 2 Alle de Gedichten II (172 6) 578. Vos' verzamelde werken worden, tentij anders vermeld, als AdG I en II aangehaald. 3 H. Brugmans, Geschiedenis van Amster dam II, ze dr. (Utrecht-Antwerpen 1972) 162. De mededeling over de vermelde notariële verklaring dank ik aan Dr. S. Hart, gemeentearchivaris van Amsterdam. Dank zij zijn welwillendheid ben ik in staat gesteld, de hierna volgende mededelingen over de ondertrouwakte van Vos' vader en de begrafenis van Vos' vrouw te doen. Over de Bergenvaarders zie men Wagenaar, Amster dam 1, z49b en reg. 4 Worp, a.w., i n. i. 6 ALGEMENE INLEIDING dat hij van beroep Bergenvaarder was, op die dag de leeftijd van 24 jaar had, woonde op de Nieuwendijk in de Witte Pels en geassisteerd werd door zijn moeder Lysbetge Wouters ; over de moeder vernemen we uit diezelfde akte dat zij ook 24 jaar was, woonde op de Ossenmarkt (het gedeelte van de Kalverstraat in de omgeving van Spui en Heiligeweg) en geassisteerd werd door haar moeder Weyntje Cornelis. Door deze akte weten we nu dus, uit wat voor kring onze dichter voortkwam : een Bergenvaarder (vgl. WNT II i8 7 8) was een koopman die handelsreizen deed naar Bergen in Noorwegen. Deze kooplui, die vooral stokvis importeerden, en als we af mogen gaan op de naam van Vos' huis, ook pelswerk, waren te Amsterdam in een koopliedengilde verenigd; hun ordonnantie of gildebrief dateert van 1 o febr. 1539. De meesters hadden een „boede" of kantoor te Bergen; men kon geen meester worden, als men niet eerst twee jaar te Bergen als knecht gediend had of twee zomers voor knecht gevaren had. Vader Jan Vos stierf waarschijnlijk vóór 1639, want in de hierboven vermelde ondertrouwakte van de zoon werd hij niet genoemd; volgens de dichter was hij „deugdzaam" en „minde (hy) maatgezang, deurmengt met klank van snaaren" 1. De moeder, volgens haar zoon, „deugdzaam en vroom"' woonde in 1639 in de Kalverstraat; waarschijnlijk is Vos in hetzelfde huis blijven wonen, want in het begrafenisboek van de Nieuwe Kerk is op II juli 1667 aangetekend: „Jan Vos mr. glasemaker in de Kalverstraat bij het pant" 3. Vermoedelijk gaat het vijf maal, in 1594, 1639, 1646, 165 I en 1667 om hetzelfde huis : „het pand" is nl. een galerij rondom de binnenplaats van een klooster, een kloostergang (WINT XII, I, 295); het Clarissenklooster lag tussen Kalverstraat, Heiligeweg en Singel en had één uitgang naar de Kalverstraat, „Oudstyds de Osse-mart". De huizen tussen de Heiligeweg en de Schapenmarkt (het pleintje voor de Regulierspoort) staan afgebeeld in Wagenaar's Amsterdam (I, pl. XVIII na blz. 38): als deze afbeelding natuurgetrouw is, gaat het om vrij eenvoudige huizen: de meeste nog met een houten bovenpui; sommige hebben een winkelpui (Vos spreekt ergens zelf over zijn glazenmakerswinkel). Uit dit alles blijkt wel dat Vos geen achterbuurtjongen was en niet behoorde tot het „klóótj es volk van de vesten of uyt de slopjes", zoals Bredero in zijn Griane, vs. 23, het gepeupel noemde. In de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw, tot de tijd van de grote stadsuitbreidingen, woonden de patriciërs in de Kalverstraat en de Warmoesstraat of op de Nieuwendijk, waar zij hun zaken, soms zelfs hun winkels nog hadden 4. Jan Vos had één zuster, Anna, door hem gekarakteriseerd als „verstandig, deugdzaam" en een goed zangeres 5. De bekende toneelschrijver en acteur Isaac Vos was misschien een neef van hem 6. Op 4 febr. 1639 ging Jan Vos in 1 AdG I 393. 2 ibidem. 3 Worp, a.w. 38 n. 4 Brugmans, a.w., III (i973) 264. 5 AdG 1 414. 6. Worp, a.w., a; later door hem betwijfeld in „Isaak Vos" TNTL III (1883) 63-64; vgl. ook NNBØ III (1914) 1346. 7 ondertrouw, zoals we zagen, en wel met Grietie (of Margrietje) Gerrits, „out 23 jaar, geen ouders hebbende, geassisteert met Anne Cornelis, de huysvrouw van Dirck Grijp, wonende op de Brouwersgracht". Voorzover uit zijn gedichten blijkt, zijn er twee kinderen uit dit huwelijk 1 en Maria of Marie, geboren : Jan, die slechts weinige dagen oud geworden is die verschillende malen in haar vaders gedichten genoemd wordt 2 en waarschijnlijk haar vader heeft overleefd; er werd op i o dec. 1690 een Maria Vos in hetzelfde graf in de Nieuwe Kerk begraven als Jan Vos 3. Haar moeder was al begin mei i6 5 I overleden (en begraven in de Nieuwe Zijds Kapel) 4. De dichter is nooit hertrouwd, o.a. 1 ° om zijn enig kind geen stiefmoeder op te dringen (puntd. 293), 2° omdat hij naar zijn zeggen zijn leven gewijd had aan de poëzie 5. Een onopgelost probleem blijft, aan wie hij een groot aantal petrarkistischerotische gedichtjes, soms van een zeer intiem karakter, opgedragen heeft; de geliefde treedt daarin op als Laura en de dichter zelf als Amintas. Als Laura vereenzelvigd moet worden met Grietje Gerrits, dan zijn deze gedichten ten dele vóór zijn huwelijk, ten dele erna geschrevene. Worp denkt aan een liefdesverhouding na de dood van zijn vrouw, maar we dienen niet te vergeten dat dit soort petrarkiserende poëzie vaak een conventioneel en fictief karakter heeft. Vos, belezen als hij was, kende Petrarca, zoals blijkt uit het grafschrift op hem: Hier wordt Petrarch tot is geen want vuur van Lauraas oog aan brandt. klaagen, noch geen vloedt van traaneplasse' verschept, al wat haar vlam omhelst, in asse 7 . Van beroep was Vos Meester glazenmaker, maar liever noemde hij zich glaslooder (puntd. 434). Hij was dus een man die vensterruiten inzette (,,loodde") en gebroken ruiten herstelde, d.w.z. ze verving door andere. Bij besluit van de heren Thesaurieren van 16 okt. 1652. werd het maken van nieuwe ruiten en het stoppen$ van glazen in alle publieke gebouwen aanbesteed aan Jan Vos en 1 AdG 139o. 2 AdG I 468; I 526; puntd. 127, 378, 498, 681. I. 4 AdG I 39o: op haar; vgl. ook I 325. werd op „bij het klooster". Uitvaart van Jan Vos, C, meegedeeld dat hij niet 6 De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde n. : dat hij toch, in strijd met wat het uitvaartgedicht meedeelt, te Sloterdijk 13 sept. is onwaarschijnlijk: 7 AdG I Petrarca in de Ned. Letterkunde stoppen: en inzonderheid door breuk van enkele ruitjes ontstane gaten met glas WINT ALGEMENE INLEIDING 7 zoals zagen, wel met Grietie (of Margrietje) Gerrits, "out geassisteert Anne Cornelis, de huysvrouw Grijp, wonende op de Brouwersgracht". twee kinderen uit dit huwelijk geboren: Jan, die slechts weinige dagen oud geworden is1 Maria Marie, vaders gedichten genoemd wordt2 en waarschijnlijk er werd op 10 dec. 1690 een Maria Vos begraven als Jan VOS3. was 1651 overleden begraven de Nieuwe Zijds Kapel)4. o.a. 1 0 0m kind geen stiefmoeder op te (puntd. 293), 20 omdat hij naar zijn zeggen zijn leven gewijd had aan poezie5• probleem blijft, aan wie hij een groot aantal petrarkistischerotische heeft; de de dichter zelf als Amintas. Als Laura Gerrits, dan zijn deze gedichten ten v66r ten dele erna geschreven6• Worp denkt aan een liefdesverhouding van zijn vrouw, maar we dienen niet te vergeten dat poezie vaak een conventioneel en fictief karakter heeft. zoals uit het grafschrift op as; maar 't is geen wonder: Hy raakte door het vuur van Lauraas oog aan brandt. Hem hulp noch klaagen, noch geen vloedt van traaneplasse' De brandt verschept, al wat haar vlam omhelst, in asse7• Vos Meester glazenmaker, maar liever noemde hij zich glaslooder ("andere. Bij besluit van de 16 165 2 en het stoppen8 aIle publieke gebouwen aanbesteed Jan Vos en 1390. 2 378,498,681. 3 Worp, a.w., 3 n. 1. 1390: grafschrift op haar; vgl. ook 1325. Zij werd begraven op 6 mei 1651; van Jan Vos wordt vermeld dat hij woonde "bij het klooster". 5 Uitvoerig in puntd. 755; ook in Jan zie bijlage wordt meegedeeld dat hij niet hertrouwd is. 6 Ontwikkelingsgang der Nederlandsche IV (Haarlem 1924) 218 n.: Te Winkel oppert hier de mogelijkheid dat hij toch, in strijd met wat het uitvaartgedicht meedeelt, te Sloterdijk op 13 sept. 1665 hertrouwd is met Aeltje Jans. Dit is onwaarschijnlijk: de naam Jan Vos is erg algemeen; vgl. Worp, a.w., 3-5. 396, vgl. C. Ypes, (Amsterdam 1939), 169. 8 stop pen : de vensteropening en inzonderheid door breuk van enkele ruitjes ontstane gaten met glas vullen, WNT XV 1961. 8 ALGEMENE INLEIDING Cornelis Brouwers ; 1 in 1654 heet hij in een resolutie van burgemeesters : „stads glasemaecker" 2. Bovendien is hij nog wijnroeier geweest. Het lijkt mij noodzakelijk, tot beter begrip van zijn levensgeschiedenis, even stil te staan bij beide functies. Wat het eerste beroep betreft, hier volg ik het werk van G. J. Hoogewerff, De Geschiedenis van de Sint Lucasgilden (Amsterdam 1947). De leden der ambachtsgilden vormden de eigenlijke burgerij ; dit geldt dus aanvankelijk ook voor de schilders, die lid waren van het Sint-Lucasgilde. Volgens de op zo juli 1 5 79 vastgestelde keur behoorden hiertoe „namentlij ck schilders, glasemaeckers, beeldesnijders, figuersnijders, borduyrwerckers ende ley(m)werckers [d.z. plateel- en pottenbakkers] mitsgaeders alle andere die haer metter pentsier [penseel] ofte metter verwe generen" ; zij moeten allen eerst „burgers ende poorters deser stede sijn". De schilders waren „proefvrij", maar de glazenmakers hadden een meesterproef af te leggen 3. Sedert i6 z 1 waren er drie overlieden, gekozen uit drie dubbeltallen, gesteld door de drie aftredenden, die één jaar niet herkiesbaar waren. Op 17 okt. 1630 werd vastgesteld dat daarbij geen onderscheid gemaakt mocht worden „van wat handtwerck offte neeringhe onder desen Gilde begrepen". Toch was er, maatschappelijk gezien, verschil tussen de schilders en de overigen; sedert de ze helft van de zestiende eeuw begint het schildersvak zich te emanciperen. „De gildebroeders van St. Lucas behooren niet langer wegens hun ambacht tot een laag der maatschappij die burgerij heet", zegt Hoogewerff. Sommigen steken erboven uit — er zijn vier burgemeesters onder, vroedschappen, raden, ja zelfs ridders — anderen dalen onder het gemiddelde niveau (drinkebroers en paupers). Maar allen moeten blijven binnen het gilde van St. Lucas. Ook dilettanten en kunstliefhebbers „wonnen" het gilde, om met de schilders te kunnen omgaan of aan hun festijnen te kunnen deelnemen4. Deze feiten verklaren, waarom Vos zo ontzaglijk veel mensen gekend heeft en sommigen tot zijn vrienden heeft kunnen rekenen. Volgens Te Winkel zou een catalogus van door Vos bezongen schilders zestig namen kunnen bevatten 5 ; hierbij dan nog niet gerekend de vele schilders van werken waarvan Vos de maker niet noemt. Het gilde had zijn afzonderlijke kamer in de Sint-Antonieswaag aan de Oostermarkt (nu Nieuwmarkt geheten) : het poortje met het reliëf, de schutspatroon voorstellend, herinnert nog aan het gilde; maar van het archief is niets overgebleven 6. Het is te begrijpen dat de schilders ook wel eens gezellig als „kunstenaars" I. Worp, a.w., 6. Publieke gebouwen, dat betekent o.a. het nieuwe stadhuis, vgl. het grafschrift van Petersom (bijlage C). 2 Worp, a.w., 7 en 19 n. 4 3 Hoogewerff, a.w. 142 e.v. 4 a.w., 146 e.v., 82 e.v., 94 e.v. 5 De Ontwikkelingsgang IV 135; Te W. vergelijkt hem met Vondel, die ook zoveel kunstschatten van zijn mecenassen bezong; hieraan voegt hij toe: „ofschoon deze bij voorkeur zijne lier besnaarde voor de werken van die schilders, met wie hij persoonlijk bevriend was." De vooringenomenheid tegen Vos kent geen grenzen. 6 Hoogewerff, a.w., 148, i6o. ... .^\^_.,{ I II IIIIIIIIIIHM1111111d11111111111111111 1111111:1111 :& 11111111111111111111111: ^ fi ^ ^^ ^ ^ IH ^ ^^^. . ^^^^^^^^^: : ^ ^ ^^^^^^^^. . ^^^^ . ^ ^ : ^^^ ^^ ^ ^ ^. ^ I WM; III^ _ i. { ^ ^^^^#€#€#€#€6fFeffa#fpd€#€6#f# ái #fpa€#€2€f #E t6#€^f€8#€82€8#$#if8#^ $fi#i#ff^^^i#Iitif^ioiii^^iii9ii83$ I ^^li8i^i8^iiiiiiii8 li€ i i:i^1^: ^^Ot^i^^ii^iiiiii # iá 4t:^^lif#iá ái (f F ^ : •. .: . } ?C^^ .^ ^ ^ ..t.: ^ a .';ptACR$ .,^.^,i .. ; Y,•,;..y.;.t, ^ t ^ ` • E`^^ ^ >. ^ x^ ^ ^ ^^^¢4} ,£ [[ , ^ ! . '.:: :.:... ;t,::,.,..... .: •i< `:' : i ;^^ S^ ^ . ^ È ,:.;::,.: . : ::::;:?::>:. >;::.: :: 2::: •:: ^ : : ^ ^: ^ ; t : ;^ .^:R^._ .:^ ' q • y. ^: ^^•.'., ; :f^ :. :: 2^: . ^ .. . ...^. :^^'::.. F^f^.'i • ^ 1 x.,K... t.: . - ^, , ^: ..:c ^ ^. :• .•:, o:,; , : '.L. . . •^:t ^ :Y :^y í .; : - ^ ^ .,i::.S : ;^: :.:, .^.::5:a >.,:< ,. .... i:z:^^.. :.:::i> :^ ai:•':' >.E^:^ •^ R,^.: : ^ ^. :.•^.^, . . , f ... € ^:^.a; ^ <^.:.. .. ,^:^ :; .^ :Y^ <'. ,; E .^ ^: : .:i . S , . ^; :%^:'.^ '•i::,io^'.< `f`;':" ` i: • a, , `^^' ^^.f . ^ '3:: ^ : ^ : ^ ^ d ^^,^, x . . 3. • . € . ^'^^•°:^^' .?:{ ` ^ III IV ALGEMENE INLEIDING 9 onder elkaar wilden zijn. Ook dan was echter Jan Vos van de partij, nu niet als glazenmaker, maar als dichter. In 165 3 werd op initiatief o.a. van Barth. van der Helst en Nicolaas de Helt Stocade, twee vrienden van Jan Vos, op St.-Lucasdag (zo okt.) in de St.-Joris- of Voetboogdoelen „de vereenigingh van Apelles en Apollo" gevierd. Vondel werd door de voorzitter, Joan Huydecoper van Maersseveen, Vos' beschermheer, gelauwerd 1. Een jaar later, op 21 okt. 165 4, werd „de Broederschap der Schilderkunst ... ingewydt door Schilders, Beeldthouwers en des zelfs begunstigers". De ziel van de onderneming was de kunstbeschermer Marten Kretser; een allegorisch spel van Thomas Asselijn werd opgevoerde. De bedoeling was dat elk jaar het jaargetij van St. Lucas gevierd zou worden, maar dit streven schijnt in het slop geraakt te zijn; Vos heeft er echter zijn misschien beste epische dichtwerk Strydt tusschen de Doodt en Natuur, of Zeege der Schilderkunst 3 aan gewijd. Over de functie van de wijnroeiers worden we ingelicht door W. F. H. Oldewelt, Amsterdamsche Archiefvondsten 4. „De werkzaamheden van een gesworen, d.i. beëedigde wijnroeier bestonden in het peilen met behulp van een roode of zwarte (al naar gelang de soort wijn) roede of peilstok van grote vaten wijn, olie of traan om daardoor in gevallen van twijfel of bij geschillen den inhoud daarvan volgens de maat der stad Amsterdam te kunnen vaststellen". In Hobbema's tijd waren er zes ; sinds 1655 zetelden ze in het wachthuisje op de Jan Rodenpoortsbrug ; sinds 1659 in een „comptoir" gelegen tegen de Nieuwe Kerk. De wijnroeiers of „wij nverlaters" hadden geen vast traktement : de particulieren die van hun diensten gebruik maakten, moesten hun een som gelds betalen, die zij als persoonlijke verdienste in eigen zak mochten steken. Wie een stuk wou laten roeien, gaf dat aan op het kantoor, en dan werd tussen de zes geloot. Voorts werd er één maal per jaar een rondgang met een notaris en een deurwaarder gemaakt om bij alle wijntappers de aanwezige voorraden te peilen met het oog op de geweste lijke impost op de wijnen; hiermee waren enkele dagen gemoeid. De uitbreidingen in de vijfde druk van Oene (166z) konden wel eens geïnspireerd zijn door Vos' nieuwe functie. En het fraaie schilderij van Van der Helst, thans in het Musée Magnin te Dijon, genaamd „portrait de femme", ook wel, minder juist „Femme célébrant le vin", waarop we een jonge dame zien die een groot opengeslagen boek aan de beschouwer toont met voluit een ondertekend gedicht van Jan Vos, „Samen spraak van de wijn" 5, kon wel eens Vos' 1 Volgens Sterck is dit een jaar later gebeurd; vgl. Te Winkel, Ontwikkelingsg. IV, 124. 2 A. de Jager, Klassieken der Nederlandsche Letterkunde. Asself n's Verken (Groningen 1878) i e.v.; Hoogewerff, a.w., i 5 8 e.v. 3 AdG I 189-207; vgl. Te Winkel, a.w. IV 128. 4 „De landschapsschilder Hobbema als wijnroeier". Hobbema bekleedde dit ambt sedert 1668 (als opvolger van Vos?), i8 i - i 85. 5 AdG 1 544• Hier heet het gedicht : „Wijns gebruik en misbruik". Andere vermaningen tot een matig wijngebruik: puntd. 256 en 396. Het schilderij wordt gedateerd: 1665, en kan dus onmogelijk de vrouw van de dichter, Grietje Gerrits, voorgesteld hebben, zoals sommigen menen. IO ALGEMENE INLEIDING dochter Maria zijn; zij wijst nadrukkelijk naar de naam van Jan Vos. Hield zij het vermanende gedicht aan haar vader voor vanwege de „gevaarlijke" functie die hij bekleedde?' Er zijn nog twee gedichten van Jan Vos afgebeeld op schilderijen; allereerst het vers op Van der Helst's bekende „Schuttersmaaltijd" 0648): in het midden zit de vaandrig bij een trom, waartussen een papier is gestoken met een vierregelig gedicht van Vost. Ook werd er een zesregelig gedichtje van hem opgenomen op Govert Flinck's schilderij „Het korporaalschap van Joan Huydecoper" 3. Is Vos zelf ook schutter geweest? Het moet haast wel, als men het opschrift leest : „Op de Schildery daar Mars op een trommel slaapt; in de zaal van den E. Heer Pieter Six. Aan mijn rotgezellen", en dat begint : „Zwijg rotgezellen, zwijg, hier wordt te luid gesprooken" 4. Over Vos' jeugd en jongelingsjaren weten we feitelijk niets. Zijn uitgever, Jacob Lescaille, zegt : „Hy spreekt geen taal dan Duits : hy zag nooit Hooge Scholen" 5. Maar wat heeft de man, die in 1638 opeens twee opmerkelijke drama's heeft gemaakt, vóór dat jaar gedaan? Heeft hij alleen maar de gewone vakopleiding voor glazenmaker gehad, of is hij ook met een reizend toneelgezelschap mee geweest naar het buitenland (Duitsland)? Heeft hij hier of elders Engelse of Duitse toneelopvoeringen bijgewoond? Hoe heeft hij zich de grote belezenheid waarvan hij blijk geeft, eigen gemaakt? Heeft hij al vóór 1638 relaties gehad in wetenschappelijke kringen, waardoor hij allerlei details uit de mythologie en de geschiedenis aan de weet kwam? We weten het niet met zekerheid. Wel kunnen wij het een en ander vermoeden. E. F. Kossmann 6 heeft indertijd een chronologische tabel opgesteld van alle voorstellingen, gegeven door Engelse toneelspelers in Nederland (van 1590 te Leiden tot 1656 te Dordrecht). De meeste reizende acteurs treffen we aan te Den Haag, Leiden en Utrecht, maar van 1623 tot 1636 speelden er ook Engelse komedianten in Amsterdam: in 1636 worden als spelers vermeld Robbert Reynolds, „Meester van de Engelsche Commedianten" en Edward Pudsie. 1 Laura, in AdG I 244 „myn Laura", is, verscheidene malen geschilderd, wat in deze kring geen wonder was; puntd. 684: Laura geschilderd door „Apelles". 2 W. Martin, De Hollandsche Schilderkunst in de zeventiende eeuw I (Amsterdam 193 5) 194; AdG I 338 : „Korporaalschap van den Eed. Heer Cornelis Witsen, &c.": twee regels langer. 3 AdG I 443: ,,Hopmanschap van den Eed. Heer Joan Huidekooper"; het zesregelige bijschrift: AdG I335• 4 AdG 1 366. Vgl. ØNT XIII 1437 s.v. rotgezel. Vos zelf komt niet voor op de beide genoemde schilderijen van Flinck en Van der Helst (Het eerste is in het Amsterdams Historisch Museum, het tweede in het Rijksmuseum). Het aantal burgercompagnieën was wisselend; tussen 1622 en 165o waren het er 28, verdeeld over de verschillende wijken, vgl. J. Wagenaar, Amster dam (Amsterdam 1767) III '73. 5 Zie bijlage A. „Hooge Scholen", vgl. Kil.: Academia, gymnasium literarum, lyceum. 6 Nieuwe Bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche Tooneel in de 17e en 18e eeuw ('s-Gravenhage 1915) 141-152: „De Engelsche comedianten in Nederland en hun invloed op het Nederlandsche Tooneel." ALGEMENE INLEIDING I I Dezen hadden behoord tot de „Kursdchsisch Komedianten", uit wier kring de gedrukte „Schauspiele der Englischen Komedianten" (162o) afkomstig waren, en die, vanwege de dertigjarige oorlog omstreeks 163o uit Duitsland vertrokken waren. Sommigen traden hier in compagnie met Nederlandse spelers op, o.a. met Adriaen van den Bergh. Deze Nederlandse acteurs kenden dus het Duits-Engelse repertoire niet uit een boek, maar uit de opvoeringen zelf. Zoals we later zullen zien maakte Van den Bergh mogelijk naar de „Klágliche Tragoedia von Tito Andronico", een van die „Schauspiele" van 1620, een verloren gegaan spel Andronicus, waarschijnlijk een stumperig stuk, dat door Vos omgewerkt werd tot zijn Aran en Titus. Dit laatste spel werd reeds in het voorjaar 1638 ingestudeerd op de Amsterdamse schouwburg, tegelijk met de Klucht van Oene (4 jan. 1638) 1. De stof voor deze klucht 2, was al bewerkt door Jan Zoet in zijn Iochem-Zool (1637) en derhalve werd Vos zowel door Jan Zoet als door de anonieme auteur van De Geest van Mattheus Gansneb (1652) 3 van letterdieverij beschuldigd. Er is evenwel grote kans dat de beide Duitse-Engelse stukken in Amsterdam gespeeld zijn door de reizende komedianten en Vos ze dus kende door eigen aanschouwing; bovendien waren de opvattingen over plagiaat destijds heel anders dan de onze, doordat men dank zij het principe van de „aemulatio" het recht meende te hebben, het werk van een vorige auteur al wedijverend te overtreffen 4. Terloops zij er nog op gewezen dat Jan Vos' naamgenoot Isaac Vos drie stukken uit het repertoire van de Engelse toneelspelers bewerkt heeft 5. In dezelfde tijd dat men de toneelstukken van Jan Vos begon in te studeren, werd hij beschuldigd van het schrijven van een paskwil tegen de zes hoofden van de schouwburg. Is dat de oorzaak geweest dat de opvoering van zijn spelen enige jaren vertraging ondervond? Het verhaal van de rel is te vinden in een studie van Mr. Izak Prins, „Amsterdamsche schimpdichters vervolgd" 6. Tengnagel, die twee ervan verdacht ook een derde paskwil geschreven te hebben : Grove-Roffel; in werkelijkheid was het geschreven door Jan Zoet (1639). Daarna volgde nog een vierde paskwil: St. Nicolaes milde gaven, in werkelijkheid geschreven door Pieter van den Broeck en Jacob Valck (1642). Tengnagel e.a. worden gearresteerd. Bij het verhoor van Adam van Garmez op dec. 164o komt nu het een en ander los : in zijn bijzijn verklaart Tengnagel dat „Adriaen en Jan Vos hem 1 Kossmann, a.w., 144: „in het uitgiftboek van het Burgerweeshuis is onder die datum een post geboekt „voor rolleeren van het spel van Jan Vos en zijn klucht van Oene"; vgl. ook J. A. Worp in jrg. 34 ( 1 9 1 5) 72. 2 In het Duits : „lustig Pickelhárings-Spiel, darinnen er mit einen Stein gar lustige Possen machet" in (1620). 3 J. J. Oversteegen, Mattheus Gansneb Tengnagel. Alle Verken waarin opgenomen zijn de paskwillen die ten zijn , ingeleid en van aantekeningen voorzien (Amsterdam 1969) 549. 4 J. D. P. Warners, „Translatio - Imitatio - Aemulatio" in NTg, jrg. 5o (19 5 7) 193-201. 5 Kossmann, 146. 6 3oe (Amsterdam 1933) 188-227. Vgl. J. J. Oversteegen, a.w., 23 e.v., 33 e.v. Ik volg de interpretatie van de feiten, die O. geeft. II de "Kursachsisch Komedianten", wier kring gedrukte "Schauspiele der Englischen Komodianten" (162.0) afkomstig die, vanwege de dertigjarige oorlog omstreeks 1630 uit Duitsland Sommigen hier in compagnie met Nederlandse den Bergh. Deze Nederlandse acteurs kenden een boek, maar uit de opvoeringen later zullen zien maakte Van den Bergh mogelijk naar de "Klagliche Andronico", een van die "Schauspiele" van 162.0, gegaan spel V os omgewerkt tot zijn en Titus. laatste spel werd het voorjaar 1638 ingestudeerd op de Amsterdamse schouwburg, van Gene 1638)stofvoor deze klucht2, was al Zoet in zijn lochem-Iool zowel Zoet als door de anonieme van Geest van Gansneb Tengnagel 1652.)letterdieverij is evenwel grote kans dat gespeeld de reizende eigen aanschouwing; bovendien waren plagiaat onze, doordat men "meende te hebben, het werk auteur al wedyverend overtreffen4• naamgenoot stukken uit het repertoire toneelspelers bewerkt heeft5• Jan Vos begon in te studeren, schrijven van een paskwil tegen de zes schouwburg. de oorzaak geweest de opvoering van zijn vertraging "schimpdichters vervolgd"6. twee anonieme schimpdichten geschreven had, wordt ervan een derde paskwil geschreven te hebben: werkelijkheid Zoet Daarna volgde een Nicolaes miMe gaven, Broeck en Jacob Valek (1642.). Tengnagel e.a. worden gearresteerd. Garmez 8 1640 komt los: in "Vos hem 1 "het Burgerweeshuis geboekt "van het spel van Jan Vos en zijn klucht van Oene"; vgl. ook J. TNTL, jrg. 34 (1915) 2 Duits: "Ein Pickelharings-Spiel, darinnen er mit einen Stein gar lustige Possen machet" Engelische Comedien und Tragedien (1620). 3 J. J. Ganmeb Aile Werken waarin opgenomen ~n de paskwillen die ten onrechte aan Tengnagel toegeschreven ~n, en 549. 4 J. "50 (1957) 193-201. 6 Kossmann, a.w., 6 30e Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum 227. Vgl. J. J. v. van de feiten, die O. geeft. I2 ALGEMENE INLEIDING hebben aengesocht ontrent 2 jaren geleden, dat hy yets van de hoofden van de Camer soude dichten, gelijck hy oock gedaen heeft". — „Mattheus Tingnagel de novo gehoort, seyt, dat de veersen van de hoofden gemaeckt, de anderen niet schemper genoegh en dachte te wesen; en hebben hem diensvolgens geseyt, te weten Jan Vos, dat hy der een hadde, 't welck al schempender was, daer Jacob Luyt' ende Jan Davelaer mede bij geweest en raed aen gegeven hebben, ofte selver mede gehulpen.... Seyt dat Jacob Luyt dat voorseyde schempender gedicht ten huyse van Joost Broersz. 2 gebracht heeft, om te doen drucken, en dat hij, die spreeckt [= Tengnagel], versochte aen den voorseyden Joost Broersz., dat hij 'tselve niet en soude drucken, waerop 'tselve oock is achtergebleven". — Ook Jan Zoet moet het plan gehad hebben „om een pasquil te maken op de hoofden voorseyd 't welck gruwelijck soude wesen". Oversteegen veronderstelt dat Jan Vos, „wiens carrière een andere wending had genomen (hij werd in 1647 zelf regent van de schouwburg!) zijn scheldgedicht wel vernietigd zal hebben" 3. Jan Vos heeft in zijn leven vele „steekdichten" gemaakt, maar door ervaring geleerd, heeft hij zich ervoor gewacht, ooit wegens smaadschrift voor de rechter gedaagd te worden. Het blijft overigens bevreemdend dat het 2i jaar heeft moeten duren voor Aran en Titus eindelijk werd opgevoerd (3o sept. 1641) en 31 jaar, eer dit met Oene gebeurde (8 sept. 1642). De repetities waren begonnen in het speeljaar 1637-1638; hoofden waren toen W. D. Hooft, David Sens, Steven Vennekool, Mr. Jacob Block, H. D. Coorenkind en Simon Engelbregt. In het speeljaar 1638-1639 zal de herrie plaats gehad hebben; de zes hoofden waren toen: David Sens, Floris Soop, Jacob Bas Cornelisz., Willem van Campen, Willem Dircksz. Hooft en Tobias van Domselaer. In het speeljaar 1641-1642 treden als hoofden op : W. D. Hooft, Mr. Jacob Block, Jacob de Roy, Lambert Pars, Kasper Vinckel en Willem Stam4. Wat was de oorzaak van de rel? Was Vos kwaad op de hoofden omdat zij zijn spelen niet wilden opvoeren, of waren zij kwaad op hem, omdat hij tegen hen ageerde? Opmerkelijk is in elk geval dat van de hoofden uit '38 -'39 alleen de toneelschrijver W. D. Hooft in '41-'42 nog over was. Eindelijk is dan Aran en Titus gespeeld en uitgegeven. Mede dank zij de bewondering van Barlaeus en de geweldige opgang die het maakte, was de dichter voortaan „re cu" in de kring van dichters en geleerden. Hij komt in aanraking met mensen als Hooft, Huygens, Tesselschade, Westerbaen e.a. 5. Maar ook in de regentenkring had hij voortaan vrije toegang. Zijn omgang met de familie Huydecoper is zelfs van heel wat vertrouwelijker aard dan die i Advocaat, dichter onder de zinspreuk „Suum cuique". J. Davelaer wordt als dichter vermeld in J. J. Schipper's en Tengnagel's lijsten van Amsterdamse dichters, vgl. Oversteegen, a.w., register. 2 Courantier en drukker. 3 Vgl. ook J. J. Oversteegen, „Zes hoofden rollen" in Merlyn IV (1966) 95-119, 141-148, waarin hij een uitgave geeft van „D'onbekende voerman van 't Schou-burgh", dat hij aan Tengnagel toeschrijft; het is postuum verschenen in 165z. 4 C. N. Wybrands, Het Amsterdamsche Tooneel van 1617-1772 (Utrecht 1873) 227. 5 Worp, a.w., 8 e.v. ALGEMENE INLEIDING I 3 met het gezin van Hooft'. Veel gedichten heeft hij opgedragen of gewijd aan leden van de families Bicker, De Graef, Witsen, Van Vlooswijck en vele andere. Hij vond het vanzelfsprekend dat er „Meceenen" waren en dat zij hem gunsten verleenden: „Waar dat Meceenen zijn behoudt de dichtkunst stand". Maar daarom was hij — evenmin als Vondel, Bredero e.a. — nog geen laaghartige vleier of intrigant en ook geen „brooddichter", al kreeg hij wel eens een geschenk van zijn beschermers. Het was met de dichters net als met de schilders (Van der Helst en in het algemeen de kring waarin Vos zich bewoog) ; sommigen vielen met hun werk in de smaak van de regenten, anderen minder of in het geheel niet; en waarschijnlijk gold die waardering voor Vos meer zijn grote episch-didactische gedichten met hun verheerlijking van Amsterdam en van de Republiek dan zijn toneelstukken. Er is meer : H. Brugmans 2 terecht op gewezen dat we de zeventiende-eeuwse regenten (tot ongeveer 1672) vooral niet moeten vereenzelvigen met de achttiende-eeuwse, toen er een drukkende familieregering was en de kloof tussen regentenklasse en burgerij steeds wij der werd. Er was nog weinig maatschappelijke scheiding tussen regering en burgerij . Burgemeester Valckenier liep bij de weg als een eenvoudig winkelier, zegt hij. Bontemantel 3 vertelt dat er een keer overleg plaats had tussen de burgemeesters van Amsterdam, terwijl de heren gemakke lijk en genoeglijk leunden over de balustrade van Nieuwebrug en zo intusen het prachtige panorama van het I J bewonderden. „Die eenvoud van zeden komt overeen met de gehele levensopvatting". Tussen 1642 en 1665 heeft Vos geen dramatische werken in de eigenlijke zin des woords geschreven. Vermoedelijk had hij het te druk met de uitoefening van zijn beroep en vooral met zijn werkzaamheden als hoofd of regent van de schouwburg. Hij is dat geweest van het speelseizoen 1647-1648 tot en met dat van 16 5 1-16 5 2, en van het speeljaar 16 53-16 5 4 tot aan zijn dood aan het eind van het speelseizoen i 666- 667, dus totaal negentien jaar 4. Over de positie van de schouwburghoofden en over het Amsterdamse toneel zelf worden we uitvoerig ingelicht in de stadsbeschrijvingen van M. Fokkens (1662), O. Dapper (1663), Filips von Zesen (1664) en Tobias van Domselaer (1665) 5. De hoofden vergaderden gewoonlijk twee maal per week in de tamelijk ruime bovenkamer boven het voorgebouw. Er werd nl. twee maal per week gespeeld : 's maandags en donderdags. De hoofden hebben de toneelspelers in dienst : in acteurs drie actrices. Tobias van Domselaer, die zz maal regent is geweest en meestal gelijktijdig met Vos, geeft de uitvoerigste 1 12 e.v.; voor de overige regentenfamilies, 14-17. Vele ervan zijn ook door Vondel bezongen. 2 a.w., III 77, 263. 3 Hans Bontemantel 1613-1688), o.a. schepen van Amsterdam; schreef regeeringe van Amsterdam soo in' t civiel als crimineel en militaire (1653-167z), i 897 door Kernkamp 4 Wybrands, a.w., 228-229. De desbetreffende passages zijn door B. Hunningher, Toneel in de Amsterdamse Schouwburg van 16 3 7 (Amsterdam i 9 5 9), als bijlagen afgedrukt. INLEIDING Hooft1• Veel gedichten heeft hij opgedragen of gewijd aan families Graef, vele vanzelfsprekend dat er "waren en dat zij hem "de dichtkunst stand". - evenmin Bredero e.a. - geen laaghartige intrigant ook geen "brooddichter", al kreeg hij wel eens een dichters de kring waarin zich bewoog); sommigen werk in de smaak van de regenten, anderen in meer en van de is meer: Brugmans2 heeft er terecht dat de zeventiende-eeuwse regenten (tot ongeveer 1672) vooral met de achttiende-eeuwse, toen er een drukkende de kloof tussen regentenklasse en burgerij steeds wijder was nog weinig maatschappelijke scheiding tussen regering en burgerij. Burgemeester Valckenier liep winkelier, hij. Bontemante13 vertelt dat er een keer overleg plaats had tussen de de heren gemakkelijk genoeglijk leunden over de balustrade van de Nieuwebrug en zo intussen het prachtige van IJ bewonderden. "Die zeden komt overeen levensopvatting". geen dramatische werken in de eigenlijke zin de uitoefening zijn regent van de dat geweest van het speelseizoen 1647-1648 tot en met dat 1651-1652, het speeljaar 1653-1654 tot aan zijn dood eind speelseizoen 1666-1667, dus totaal negentien jaar4• en over het Amsterdamse toneel uitvoerig ingelicht in de stadsbeschrijvingen van M. Fokkens Dapper Zesen (1664) en Tobias van Domselaer 5. vergaderden gewoonlijk twee maal per week in de tamelijk boven Er werd n1. twee maal per week gespeeld: s en hebben de toneelspelers in dienst: in 1664 twintig acteurs en drie actrices. Tobias van Domselaer, die 22 meestal geeft de uitvoerigste 1 Worp, a.w., 12 e.v.; voor de overige regentenfamilies, 14-17. Vele ervan zijn oak door Vondel 2 a.m 77, 263. Hans Bontemantel 1613-1688), schepen van Amsterdam; schreef De regeeringe van Amsterdam sao in 'civiel als crimineel en militaire 1672), in 1897 door Kernkamp uitgegeven. Wybrands, 228-229. 5 De desbetreffende B. Hunningher, Het Tome! in de Amsterdamse Schouwburg van 1637 (Amsterdam 1959), als afgedrukt. 14 ALGEMENE INLEIDING inlichtingen'. De hoofden, die in 1665 Bestierders heten, „verordenen, overlezen en overzien alle Treur- en Bly-speelen, Vertooningen en Cluchten, al eerze op 't Tooneel vertoont worden, en nemen achtinge, dat'er niets te voorschijn komt, met woorden of werken, waar door de wettelijke Regeering van staat of stadt, de Kerk, noch eenige Godts-diensten, of yemant in 't bezonder gelastert of bespot wordt. De geyle en dertele ongebondentheden, al te onkuys en lichtvaerdig voor de Ieugt en andere tedere ooren, verbannen zy van 't Tooneel." 's Avonds na de voorstelling ontvangen ze de recette, ze betalen de kosten en overhandigen het resterende geld twee of drie maal per jaar aan het Weeshuis (twee derde deel) en het Oudemannenhuis (één derde deel). „Zy verordenen ook elk Speelder zijn rol, en met wat kleederen en toestel hy op 't Tooneel zal verschijnen, geven last op wat wijze het Tooneel, na den eysch der speelen zal gestelt, en t'elkens verandert worden." Zo'n hoofd was dus schouwburgdirecteur, directeur van het toneelgezelschap en regisseur tegelijk; het laatste in bijzondere zin, als hij, gelijk Vos, tevens dramaturg was. Men kan zich voorstellen wat die regie, kostumering en decoratie betekend heeft in een tijd dat geesten, gedrochten, hemelingen en duivels graag geziene gasten waren op het toneel, en het bedrijven van gruweldaden schering en inslag was in de spelen van Spaanse of Engelse makelij of in de Nederlandse navolgingen daarvan. Men leze, om één voorbeeld te noemen, Van Domselaer's beschrijving van de Hemel, „sierlijk geschilderd'. waaruit men „door stralende wolken, verscheyde Perzonaedjen tevens kan doen afdalen, en weder opnemen; mede doet men zomtijds eenige Perzonen, vertonende de Fame of het Gerucht, de Winden, Arenden en diergelijke uyt de lucht neder, en voor uyt schieten, dat d'aanschouwers, die zulks ongewoon zijn, door de schielikheyt doet verschrikken." Waartoe Vos zelf in staat was — en dat nog wel op het kleine toneelpodium in de schouwburg van 1637 met de vaste, zij het draaibare toneelschermen, en voordat de toneelinrichting in de nieuwe schouwburg van 1665 hem in staat stelde tot de meest verbijsterende toneeltechnische prestaties — blijkt b.v. uit zijn „Vertooningen Die voor, in en na 't Spel van de Beleegering en 't Ontzet van Leiden, t'Amsterdam, in 't jaar i 66o, in de Schouwburg, vertoont zip n. Vijf maal wordt er in dit pronkstuk een vertoning, met allegorische, mythologische en historische figuren op het proscenium gegeven; daarachter openen zich vijf verschieten met historische taferelen, drie grote en twee kleine. Dit is nog niet genoeg ! „Achter deeze Vertooningen ziet men, na 't oopenen van vijf 1 Beschryvinge van Amsterdam, 1665 (Bijlage III in Hunningher, a.w.). 2 AdG II 609-616. Drie afzonderlijke uitgaven: één nog in 1719 (ex. Kon. Bibl., Den Haag). Ze behoren bij Reinier Bontius' beroemde stuk Belegeringh ende Ontsettingh der stadt Leyden (vóór 1646). Op zo april werd het met Vos' vertoningen gespeeld in tegenwoordigheid van de Princesse Royale en Willem III. Het is alleen al in dat jaar eenentwintig maal gespeeld, maar ook nog lang daarna. Beschrjving der sieraden van 't toonel van Tobias van Domselaer, met een herdruk van deze vertoningen van Vos, verscheen in 167o, 168z en 1729. ALGEMENE INLEIDING I 5 nieuwe verschieten, de menschen onthoofden, hangen, wurgen, verbranden en andere gruwelijkheeden." Dit is „de Vertooning voor 't Spel." Er volgen nog drie in 't Spel, alle met vijf verschieten; d.w.z. na de derde, bij de intocht van Boisot, „worden alle verschieten geoopent" : één machtig toneel met de binnenvarende schuiten, de stikkende en in het water springende mensen. Ten slotte is er nog een vertoning na het spel. Eerst weer een groot tableau op het proscenium. En dan : „Achter deeze Vertooning, ziet men, na 't opschuiven der gordijnen, vijf verschieten, die de stichting van de Leidse Hogeschool allegorisch uitbeelden. Aan alles is gedacht : „In het tweede [kleene verschiet], komt Diana, verzelt van Stalmeester, Schermmeester, Dansmeester, Kaatsmeester en Bolbaanmeester 1, om het gestaadige blokken, dat de vernuften stomp, en de leeden stram maakt, door geoorloofde oeffeningen te verpoozen." Wat een verbeeldingskracht en vindingrijkheid moet die man gehad hebben. Bracht dat deel van Vos' functie hem veel roem en bijval, een ander deel, nl. het selecteren van de stukken die gespeeld mochten worden, moet hem veel vijanden bezorgd hebben. Hij had toch al veel benijders door zijn carrière als ambachtsman, die schouwburgregent en gunsteling van de regentenaristocratie werd, -- het afwijzen van bepaalde ingeleverde stukken zal wel veel kwaad bloed gezet hebben. Een weerklank ervan vindt men in Vos' puntdichten, b.v. 203 over Hein T. (= Hendrik Takema) 2, een man die fel tegen Vos tekeerging, omdat zijn blijspel Van de Grilligers (1658, naar Les Visionnaires van Jean Desmarets, 1637) door Vos waarschijnlijk was geweigerd. Hein lyt [= duldt] geen ezel, zeidt hy, op de Schoutooneelen. Nochtans begeert hy dat men 't spel van hem zal speelen. Is dat een ezel? neen: wat is het dan, vraagt Tjerk; Wat zou het weezen; niet [= niets] : 't is slechts een ezels werk 3. Jan Vos kon fel terugslaan. Wie hij zag als sectariërs (mennisten, kwakers, luthersen en intolerante calvinisten) hebben het geweten 4. Zelf was hij gematigd katholiek, zoals b.v. blijkt uit zijn uitvoerig gedicht „Op 't weeshuis van d'arme vremdelingen" (1664) (= het Aalmoesseniers-Weeshuis aan de Prinsengracht tussen Leidsegracht en Leidsestraat, nu Paleis van Justitie) 5 . „De waare Zeegen" (= de rijke Zegen) spreekt er tot Amsterdam : 1 Voor een soort „jeu de boules". 2 J. A. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen Schouwburg (Amsterdam 1920) 127; over de wraak van Takema, n. 3. 3 Een toneelschrijver met wie hij ook niet kon opschieten was Leon. de Fuyter, vgl. puntd. 209 en 503. Vgl. J. A. van Praag, La Comedia Espagnole aux Pays-Bas (Amsterdam z.j.) 93; zie ook register. 4 W. J. C. Buitendijk, Het Calvinisme in de spiegel van de Zuidnederlandse literatuur der Contra-Reformatie (Groningen 1942) 73-76. 5 AdG I 546-552 ; op 17 maart 1664 werd de eerste steen gelegd door de Hoofdprovoost, ene Jan Vos, uit naam van de regenten, vgl. J. Wagenaar, Amster dam II 287. 16 ALGEMENE INLEIDING Nooit moet de zieledwang, ten afgrondt uitgedreeven, Uw kassen sluiten voor die andre Godtsdienst heeft; Of Godt zal zijn gena, daar lijf en ziel door leeft, Toesluiten met een koordt die quaalijk is t'ontknoopen.... 't Geloof dat vry moet zijn, verwint men door geen plaag. De dwang kan d'oogen, maar de harten niet verheeren. Maar was iemand onverdraagzaam, of hij nu katholiek was of calvinist, dan kende Vos geen erbarmen. Zie het grafschrift op Broir Kornelis &c.: Hier leit Broir Knelis, als broir Teeling afgerecht. Deez' schelden op de Scheldt, en die bevecht de Vecht. Noch is'er onderscheidt in hunne lasterreeden: Deez' wraakt zyn vyanden: die vloekt zijn Overheeden 1. Dezelfde felheid treft ons in zijn politieke steekdichten: hij staat volledig achter de politiek van de Amsterdamse stadsregering, verfoeit de aanslag van Willem II (,,Hans Snurker") op zijn vaderstad, staat aan de zijde van de katholiserende Stuarts — en daardoor kan hij het ook rustig toejuichen als de stadsregering leden van het huis Stuart, ook de latere Willem III, inhaalt — en beschouwt Cromwell als een monster. Men ziet het : de opvattingen van Vondel en Vos lopen in dezen vrijwel parallel. Van de tien schimpdichten tegen Cromwell hier één, vrij plat, voorbeeld: M.K.O. Kromwel haar gekust had. Heeft Kromwel u gekust! liet gy die Kroonpest naadren? 'k Zou vreezen, dat hy 't bloedt zou zuigen uit myn aadren. Gy hadt geen noodt, zegt gy, die beul was afgewoedt. Waarom? zyn balg was vol van Koning Karels bloedt 2. Vos was niet alleen het politieke en godsdienstige vlak een soms ongenadig felle criticus en epigrammist. Het aantal puntdichten dat hij schreef bedraagt 768, niet meegerekend de vele bijtende graf- en bijschriften. Ze zijn niet altijd platvloers ; er kunen wel gestige onder zijn, al is de humor wel scherts van b.v. puntdicht 723 : Andreas vloeiende rymen. Andreas roemt dat hy heel vloeiendt kan. En 't is zoo : want het vloeit zoo vaardig af als an. Hy lijkt zich by Homeer. die waan wil ik niet stutten [ = tegengaan] ; daar deez' begint te dutten. 1 1 401. de beruchte Brugse volksprediker Cornelis Adriaensen (i 5 2 i - i 5 8 i) ; als: evenals; geslepen, sluw; Deez' : Broêr Teeling: Ds. Teellinck Utrecht, door de Utrechtse magistraat uitgewezen in 166o. 2 Puntd. 88 ; eig. : van i17NT I 1931. 16 moet de zieledwang, ten afgrondt uitgedreeven, kassen Godtsdienst heeft; Godt zal zijn gena, daar lijf en ziel door leeft, t'ontknoopen .... Geloof dat vry moet zijn, verwint men door geen plaag. kan d'oogen, maar de harten niet verheeren. of of calvinist, dan geen erbarmen. Zie het grafschrift Broer KorneJis &c.: Broer broer afgerecht. schelden de Scheldt, en die bevecht de Vecht. onderscheidt in hunne lasterreeden: die vloekt zijn Overheeden1• Deze1fde fe1heid treft ons in zijn politieke steekdichten: hij staat volledig achter de Amsterdamse stadsregering, de aanslag van Willem IT ("Snurker") vaderstad, staat aan zijde van de katholiserende - en daardoor kan hij het toejuichen als de stadsregering het huis Stuart, ook de latere Willem lIT, inhaalt - en beschouwt het: Vonde1 en Vos dezen vrijwe1 parallel. Van de tien schimpdichten tegen Cromwell volge hier een, vrij plat, Aan toen gekust I liet gy die Kroonpest naadren? vreezen, hy 't bloedt zou zuigen uit myn aadren. zegt gy, die beul was afgewoedt. bloedt2• met aIleen in ongenadig epigrammist. Het aantal puntdichten dat hij schreef bedraagt met ve1e bijschriften. met altijd platvloers; er kunnen we1 geestige onder zijn, al is de humor we1 de scherts van een haai; zo b.v. puntdicht 72.3: Op vloeiende heel rijmen is zoo: vaardig af als wi! ik niet stutten [= tegengaan]; Hy lijkt Homeer: maar waar? 1 AdG I 401. Broer Knelis, de beruchte Brugse volksprediker Cornelis Adriaensen (1521-1581); ali: evenals; afgerecht: geslepen, sluw; Deez': Broer Kornelis; Teeling: Ds. Johannes Tee11inck te Utrecht, door de Utrechtse magistraat uitgewezen in 1660. 2 Puntd. 88; afgewoedt: uitgewoed, eig.: uitgeput van woede, WNTI ALGEMENE INLEIDING 17 Men heeft zich er wel over verwonderd dat Vos tussen 1638 en 1665 geen specifieke toneelwerken geschreven heeft. Hij zal er de tijd niet voor gehad hebben : men dient zich te realiseren wat het in de zeventiende eeuw betekende, een ambachtsman te zijn. Weliswaar was het werken bij kunstlicht verboden, maar des te langer moest men in de zomermaanden werken. Was de arbeidstijd in de wintermaanden minder dan acht uur, in het zomerseizoen beliep de werktijd, b.v. voor de droogscheerders en de metselaars, twaalf uur per dag, van 5 uur 's morgens tot 7 uur 's avonds (met 3 of 4 rustpauzen) ; 's avonds ging men al om 9 of i o uur naar bedt. Voegt men bij dit alles wat er kijken kwam bij de regie van de schouwburgvoorstellingen, het maken en organiseren van tableaux-vivants, hetzij in het theater, hetzij in de open lucht; voorts opdrachten en verzoeken om bruilofts- en grafdichten, en bijschriften bij talloze kunstwerken; niet te vergeten de eisen van het maatschappelijk verkeer (gilde, bezoeken aan voorname personen in en buiten de stad), dan kan men begrijpen dat er niet veel tijd overschoot, om rustig een goed speelbaar drama te maken. Het totale oeuvre van Vos omvat in de 2e druk van Alle de Gedichten 1226 bladzijden. Trekt men daar 266 bladzij den af voor de hier uitgegeven toneelwerken, dan houdt men nog 96o pagina's over. Raadpleegt men vervolgens Worp's „Tijdrekenkundige lijst van de vertooningen en vele der grootere gedichten van Vos" 2, dan ziet men dat deze werken regelmatig gespreid zijn over de jaren 1642 tot 1666 : alleen de jaren 1643, 165i en 165 8 ontbreken; maar er is veel kleiner werk waarvan we de ontstaansdatum niet kennen. Vele van de grotere gedichten en beschrijvingen van vertoningen zijn afzonder lijk uitgegeven3. Er zou een aardige bloemlezing uit kunnen worden samengesteld, b.v. over een onderwerp als „Amsterdam in zijn bloeitijd", met grote gedichten als „Strydt tusschen de Doodt en Natuur, of Zeege der Schilderkunst" (1654), met aan het slot de eregalerij van Amsterdamse schilders, waarin Rembrandt als eerstgenoemde paradeert; „ Inwyding van het Stadthuis" (16 5 5), „Vergrooting van Amsterdam" (166z), maar ook kleinere als „Toen ik van de hondt in de Stadts timmertuin &c." (nl. gebeten werd) 4. Als de drie belangrijkste jaren in het publieke leven van de dichter Jan Vos zou men 1641, 166o en 1665 kunnen beschouwen : het eerste jaar vanwege de eerste opvoering van Aran en Titus, het begin van zijn fortuinlijke loopbaan; het laatste omdat hij toen de triomf beleefde van de opening van de nieuwe schouwburg, gebouwd volgens de nieuwste principes van toneelconstructie en -techniek, die het hem mogelijk maakten, zijn model voor een spel met kunst- en vliegwerken, Medea, op te laten voeren. En 166o is zijn crisisjaar: 1 Brugmans, a.w., III 284, 307. 2 Worp, Jan Vos i i 7-122. 3 Een vrij groot aantal is aanwezig in de Haarlemse Stadsbibliotheek. 4 AdG IØ6. Een merkwaardig gedicht om het optreden op klaarlichte dag van Pallas Athene in de Amsterdamse Stadstimmertuin. - Het bij Vos vaak voorkomende afbreken van zinnen in titels doet denken aan Giinter Grass. 18 INLEIDING het jaar van de grote „vertoningen" 1, allereerst de reeds genoemde, maandenlang gespeelde voorstellingen bij Bontius' Beleg en Ontzet van Leiden, maar vooral de „Vertooningen op de Staatcywagens, die voor Mevrouw H.K.H. de Princes van Oranje, &c. en Haar Zoon Z.H. De Prins van Oranje en Nassou, &c. door order van de Wel-Eed. Eed. Grootachtbare Heeren Burgermeesteren der Stadt Amsterdam, in 't jaar 166o, op de Markt vertoont zijn, en door de Stadt reden, toen Hare Doorluchtigste Hoogheden het Raadthuis met Hare tegenwoordigheidt vereerden", een ware triomftocht met niet minder dan twintig praalwagens, alle versierd met zesregelige gedichten van Jan Vos, met aan het hoofd van de stoet de dichter te paard. Deze hybris werd hem bijna noodlottig. Wat hij daar aan de kop van de stoet niet kon zien, was dat de derde wagen met Karel I op het moordschavot (,,ziet men Karels hooft berooft van goude banden" 2) het misnoegen van de prinses, de dochter van de onthoofde monarch opwekte ; zij wendde naar verluidt het gelaat af. Een stroom van pamfletten daalde op de arme Vos neer; eindelijk had men stof om de gunsteling van de fortuin, die ontegenzeglijk twee tactische fouten gemaakt had, gevoelig te treffen 3. Dank zij zijn groot incasseringsvermogen is hij er niet onder doorgegaan, maar tot in de twintigste eeuw wordt er, nu door literairhistorici, schande van gesproken. Het is de vraag of de prinses zelf van haar ontstemming aan de dichter blijk heeft gegeven; anders zou hij wel niet enkele maanden later (3 jan. 1661) het lange treurdicht „Traanen over de doodt van H.K.H. Mevrouw Maria Stuart" gemaakt hebben 4. Hoe Vos de hem aangedane hoon geestelijk verwerkt heeft, lezen we o.a. in puntdicht nr. 275 : Aan den E. Heer Mr. Kornelis de Vries, Geheimschryver t' Amsterdam Wie dat naar eerdicht staat, is vol verwaande driften. Een loffelyk bedryf wordt door zich zelf verbreit. Ik hoor niet liever dan 't geraas der lasterschriften. Al waar 't Geluk verschynt, verschynt de Nydigheidt. Wel leeven leevert stof aan bits' en bittre pennen De lauwren houden stant schoon 't onweer blixems baart. De Nydt is vinnigh: maar te zwak om d'eer te schennen. i totaal heeft Vos er 14 gemaakt. Voorts een aantal epische gedichten die als een soort declamatorium de schouwburg werden Ontzet van Koppenhaven „op quam zingen." ; Traanen over de doodt van ... Maria Stuart (1661) Vergrooting van Amsterdam. Op d'Amsterdamsche Schouwburg, door meer dan tachentig peroonen uitgesprooken en vertoont eerstgenoemde J. de Leeuwe „Een politiek gelegenheidsgedicht „" de NTg, AdG 620. Jan Vos, 111, blz. 126-I29: drie schimpdichten: Op de Amsterdamse Vertooningen van den grooten Poeet Jan Vos. Amsterdam. boekwinkel van 166o. dit en nog drie andere pamfletten: Kossmann, a.w., 123-134:,, De polemiek Jan Vos in 166o Tamboer en Jan Vos." AdG 351-„goude beek" van ten geschenke het betreft hier „een borstsieraadt", dus (AdG, ie dr. 1662, 271). en dragpening ALGEMENE INLEIDING "vertomngen"\ aIlereerst maandenlang van Leiden, vooral "Vertoomngen de Staatcywagens, Mevrouw H.K.H. de Z.H. De Prins van Oranje en Nassou, van de Wel-Eed. Eed. Grootachtbare Heeren Burgermeesteren jaar 1660, Markt vertoont zijn, en door de to en Hare Doorluchtigste Hoogheden het Raadthuis met Hare vereerden", een met minder dan aIle zesregelige Vos, met de stoet de dichter te paard. Deze hybris werd hem bijna Wat hij daar de stoet met kon zien, was dat de derde ("Hier 2) onthoofde opwekte; van eindelijk stof om de gunsteling de fortuin, die ontegenzeglijk twee tactische fouten gemaakt had, treffen3• zij zijn groot incasseringsvermogen er niet de twintigste eeuw wordt er, nu door literairhistorici, vraag of de prinses zelf van haar dichter blijk heeft gegeven; anders zou hij wel met enkele "over de doodt van Mevrouw Maria Stuart" gemaakt hebben4• geestelijk heeft, lezen we o.a. in puntdicht nr. 275 : den Heer de Vries, Geheimschrijver staat, is vol verwaande driften. zich zelf verbreit. niet Hever dan 't geraas der lasterschriften. Geluk verschynt, verschynt de Nydigheidt. W elleeven pennen stant schoon 't onweer blixems baart. maar te zwak om d'eer te schennen. 1 In totaal heeft Vos er 14 gemaakt. Voorts een aantal epische gedichten die als een soort declamatorium in de schouwburg werden voorgedragen: van Koppenhaven (1659), waarbij Vos zelf ook verzen "al dreunent, op quam zingen."; de doodt van •.. Maria en Op d' Amsterdamsche Schouwburg, door meer dan tachentig peroonen uitgesprooken en vertoont (1662). Over het eerstgenoemde declamatorium schreef H. H. J. de Leeuwe "Een politiek gelegenheidsgedicht van Jan Vos "Ontzet van Koppenhaven" "in de jrg. 61 (1968) 182-189. 2 II 620. 3 Worp, 27 en bijlage Ill, bIz. 126-129: het pamflet met drie schimpdichten: Op Amsterdamse Poeet Jan Tot Amsterdam. Uit de boekwinkel van Ian van Duisberg. 1660. Over dit en nog drie andere pamfletten: Kossmann, a.w.,123-134:"Depolemiek over de Vertooningen van Jan Vos in 1660 en de t'zamenspraek van Jan Tamboer en Jan Vos." 4 II 351-361. Het is opgedragen aan Huygens. Van de prinses had hij "het goude beelt" van Frederik Hendrik ten gescher.ke gekregen: het betreft hier "een borstsieraadt", dus waarschijnlijk een draagpenning Ie dr. 1662, 271). ALGEMENE INLEIDING I 9 Zoo wordt men door de Nydt de werreldt deur vermaart. Dit spook verwekt my nooit, door lasteren, tot tooren. 't Bemindt Geluk en Nydt zyn in een uur geboren'. Vooral de laatste jaren van zijn leven moet Vos het bijzonder druk gehad hebben: op 24 maart 1664 werd de eerste steen van de nieuwe schouwburg gelegd door zijn dochter Maria, waarbij zij een sonnet (met het rijmschema van een Shakespeare-sonnet) van haar vader voordroeg 2. Op 26 mei 1665 werd de schouwburg geopend; Vos had er een inwijdingsspel voor geschreven 3. De coulissen waren nog maar gedeeltelijk klaar : op 9 mei i 667 kon de eerste voorstelling van Medea gegeven worden. Levendig nam hij met zijn dichtpen deel aan de krijgsbedrijven ter zee in de ze Engelse Oorlogo. Vertoningen werden geschreven „op d'inhulding van ... Nikolaas van Vlooswyk ... Slotvoogt en Drost van Muide (i9 nov. 1666) 5. Is het alles te veel voor hem geworden? Begin juli 1667 heeft hij zijn werkzaam en rusteloos leven moeten beëindigen; op i i juli werd hij door zijn confraters-dichters in de Nieuwe Kerk naar zijn laatste rustplaats gebracht. 2. De mens en de dichter Vele literatuurhistorici hebben Jan Vos „een zonderling" of „een zonderling mens" genoemd. Op zichzelf zegt dit oordeel weinig : ook Rembrandt werd door Andries Pels als een zonderling beschouwd, en hoeveel andere kunstenaars zijn als vreemdsoortige lieden getypeerd. Toch stelt deze veel voorkomende karakterisering ons voor het probleem : waarom Hooft en Huygens, De Decker en Westerbaen niet, en Vos wel. Vooral katholieke schrijvers hebben moeite met hun geloofsgenoot. Van Duinkerken' constateert dat hij geen sterk godsdienstig temperament had, „al mag men aannemen, dat hij een vroom gelovige geweest is." Hij beantwoordt allerminst aan het ideaal dat de katholieke apologeten van de eerste helft der twintigste eeuw zich maken van een christelijk dichter : „Terwijl de toon der andere dichters uit de tweede helft der zeventiende eeuw ons soms diep treft, doordat zij klinkt als van een herfstelijke mist ombeefd, voelen wij in de nadrukkelijkheid van Jan Vos eerder iets grappigs dan iets overtuigends." Inderdaad, wie mystieke vervoering wel waardeert, maar niet de „nadrukkelijkheid" van een katho lieke baroktempel, moet ' Mr. Cornelis de Vries werd stadssecretaris in 1661, vgl. Wagenaar, Amster dam III 496. Een andere reactie van Vos: een gedicht „Aan Juffrouw Anna ter Haar", AdG I 525. 2 AdG I 5 26. 3 Zie bijlage E. 4 „Zeetocht van den Eed. Heer Joan de Wit" (1666) (AdG 1531 - 534) en Scheepskroon der Zeehelden van de Vrye Neederlanden (1666) (AdG I 103-117). 5 AdG II 647-650. In datzelfde jaar werden ook de Keurvorst en Willem (III) plechtig in de nieuwe schouwburg ontvangen met een begroetingsdicht van Vos (AdG 1528- 529). 6 Dichters der Contra-Reformatie (Utrecht 1932) 79-81. Vgl. ook zijn Het Tweede Plan (Amsterdam 1945) 68-Ica. (Deze studie is ten dele van 1930; voltooid in 1941). Blz. 72: „Het is ... moeilijk, Jan Vos te betrappen op het feit, dat hij een ziel had." 20 INLEIDING tot die conclusie komen. Maar maakt men zich op deze wijze niet van een authentieke vorm van katholiek geloofsbeleven af? Verkiest men niet vaak gotiek, neo-gotiek en neo-romantiek boven barok en rococo ? Zo komt Van Duinkerken ertoe te verklaren: „Zoo bleef zijn ware aard een raadsel, dat moeilijker valt op te lossen dan het raadsel van zijn buitensporigen roem." In Het Tweede Plan oordeelt hij met meer begrip. Geen enkele katholiek, zegt hij, heeft „den plicht zijn godsdienst te beleven in den vorm van gevoelens," de dichter „kan een vurig geloovige zijn en dat uiten in de eenzaamheid van zijn gebeden" (79). Inderdaad, het grote verschil tussen Vondel en Vos in dezen laat zich ten dele verklaren door het feit dat Vos geboren en getogen katholiek was, Vondel een bekeerling; voor Vos zijn vanzelfsprekendheden, wat voor Vondel moeizaam verkregen en hartstochtelijk te verdedigen verworvenheden waren. Anderszins kunnen we het ook zo zien : Vondel was, als we een bekende onderscheiding van de godsdienstpsychologie gebruiken, typisch „twice-born", een „griiblerisch" mens, een groot zwijger, terwijl Vos een optimistisch „once-born"-type was. In zijn huiselijk leven was hij een „gewoon" katholiek. Hij heeft een kruisbeeld boven zijn bed hangens. Zijn beschermheer Huydecooper doet hem genoegen door hem een houtsculptuur ten geschenke te geven, voorstellende Christus' graf 2. Zijn vrouw, Grietje Gerrits, bezit een schilderij „daar Christus zijn aangezicht in de doek drukt" 3. Hij wordt sterk geroerd door een pinksterpreek die hij van Pr. Justus Fontein gehoord heeft 4. Aan zijn dochtertje Maria houdt hij als levensles voor: Bemin, of vrees uw Godt: dit is de beste leer. Wie dat Godt vreest, doet veel: maar wie Godt mint, doet meers. Nog duidelijker zegt hij het in een andere les voor zijn dochtertje: Men moet het heillooz' quaadt niet mijden, Uit vrees van in de hel te lijden; Noch goedt doen om het hemelsch loon: De rechte deughdt heft andre reden; Zy ziet op straf, noch zaaligheeden, Men moet, uit liefd tot Godes Zoon, Het quaade vliên en 't goede pleege'. Wie Christus lieft verkrijgt zijn zeeges. Zijn oproepen om deugdzaam te leven zijn echter niet geheel zonder werkheiligheid, b.v. 7 : 1 Puntd. 301. 2 AdG 1353. 3 AdG I 325. 4 AdG I 48I. 5 Puntd. 378. 6 Puntd. 498. „Hemelvaart Christus; aan Mevrouw AdG I, 434-437• ALGEMENE INLEIDING die conclusie deze wijze van een van katholiek geloofsbeleven Verkiest vaak rococo? Van verklaren: "Zoo bleef zijn ware aard een raadsel, dat lossen dan het raadsel van zijn buitensporigen roem." He! Tweede Plan meer begrip. Geen enkele katholiek, "van gevoelens," "een geloovige zijn en dat uiten in de eenzaamheid grote verschil tussen Vondel en Vos in feit dat Vos geboren en getogen bekeerling; voor Vos zijn vanzelfsprekendheden, Vondel moeizaam verkregen en hartstochtelijk te verdedigen verworvenheden we het ook zo zien: V ondel was, onderscheiding van de godsdienstpsychologie gebruiken, ""grublerisch" zwijger, terwijl Vos "born" -type was. "heeft een kruisbeeld hangen1. Zijn beschermheer Huydecooper doet hem genoegen hem een houtsculptuur ten geschenke te geven, voorstellende graf2• Gerrits, bezit een schilderij "Christus 3. door een pinksterpreek Pr. Justus Fontein gehoord heeft4• zijn dochtertje als dit is de beste leer. vee!: maar wie meer·. duidelijker in een andere les zijn quaadt niet mijden, he! te lijden; do en om het heme!sch De rechte deughdt heeft andre reeden; straf, noch zaaligheeden, Zoon, vlien t goede pleege'. zijn zeege6 • deugdzaam leven zijn echter niet geheel zonder werkheiligheid, 7 : 1 Puntd. 301. 2 I 353. 3 1325. 4 I 481. 6 Puntd. 378. 6 ~ "van Anna van Hooren", 1,434-437. ALGEMENE INLEIDING 2I Door weldoen raakt men licht in Christus eigenschap 1. Op menschen, staapel, door de kracht van wel te leeven, De deugden op elkaar; men kan langs zulk een trap, Bevrijt voor slibberen, dwars deur de starren stijgen. De hemel is door deugdt en Godts gená te krijgen. Op het liturgisch-esthetische vlak is hij op-en-top barokman. Duidelijk is zijn voorkeur zowel voor barok naturalisme als voor barokke emfase 2. De gekruisigde wordt in zijn cyclus „Goede Vrydagh of Christus Lyden" veelal niet als mens, maar als de Schepper beschouwd. Wie geen „feeling" heeft voor de katholieke beeldbarok, voor het samengaan van heroïek en pathetiek, zal dit soort poëzie smakeloos vinden. Voorbeeld van pathetiek b.v. 3 : Hier wordt de Schepper door zijn schepsels handt geschonnen! Zijn leedemaaten zijn gelijk gescheurde bronnen, Die niet dan purpernat doen vloeien over 't gras. Die op de klip des doods, in 's werreldts woeste plas, Geen schipbreuk lijden wil, moet deeze baaren klooven. Men zeilt door zulk een zee naa d'overzaalge hooven Van 't eeuwig Englenburg. men heelt in deeze vloedt Het doodelijke zeer van het verzwakt gemoedt. Naast deze oprechte zeventiende-eeuwse katholieke vroomheid ontmoeten we in hem een, christen, die, zoals b.v. Hooft en Heinsius, zijn christendom gepaard deed gaan met een humanistisch Noodlots-geloof, met een stoïcijnse moraal, die vooral zelfbeheersing predikt 4 en met een poëzie, waarin de hele mythologische klassieke godenkraam te pas en te onpas gebruikt wordt, zodat men zich b.v. bij het lezen van zijn bruiloftsdichten haast niet kan voorstellen dat ze door een christen gemaakt zijn. Terecht merkt P. A. F. van Veen naar aanleiding van Vos' buitenplaatsgedicht „Kommerrust" op 5 : „De christelijke natuurbeschouwing van Van Borsselen, Hondius, Huygens en Cats valt bij Vos niet te signaleren, zomin in de aard van zijn, algemene, levenswijsheden als in de punten die hem aanleiding geven deze te berde te brengen. Misschien is het katholiek geloof van Vos oorzaak van deze afwijking." Dit laatste is niet juist: men treft haar immers ook aan bij de genoemde protestantse syncretisten; en een katholiek als Gezelle was een bewonderaar van Cats. Vos' omgang met Van Baerle, al heel vroeg begonnen, waarschijnlijk al vóór 1638, en later met Hooft e.a. leden van de Muiderkring, hebben van de eenvoudige, katholiek 1 Bet. : krijgt men ... deel aan het wezen van Christus. 2 Zie de voorbeelden in bijlage F. 3 Uit „Het Geesselen", AdG I 421. 4 Men leze de opmerkelijke brief aan de student Joan Huydecoper Jr. (geb. 1635). Zie bijlage F. J. Koopmans, „Jan Vos en het Amsterdamse Maecenaat" in De Beweging XI (1915), dl. IV, 42-68, prijst deze brief zeer als een „merkwaardige manifestatie", waarin de jonge Vos zichzelf gaf, en „een gelukkige" en „klassiek" aangelegde brief. 6 De Soeticheydt des buyten-levens, vergheselschapt met de Boucken (Den Haag 196o) 36. 22 ALGEMENE INLEIDING opgevoede jongeman een christelijke stoïcijn gemaakt. Het neo-stoïcisme, gepredikt door Lipsius, die eerst protestant en later katho liek was, en aangehangen door vele Amsterdamse regenten, heeft ook op deze adept van renaissancegeleerden en -kunstenaars zijn stempel gezets. Ofschoon sterk sensueel en agressief aangelegd, geeft hij levenslang blijk van beheersing der hartstochten — anders zou hij door de regentenaristocratie niet zo gerespecteerd zijn —, en ofschoon veel benijd en belasterd, kende hij de apatheia van de stoa misschien beter dan de lijdzaamheid van het christendom 2. Dit laatste vraagt nog enige toelichting. In de door Oversteegen uitgegeven schandaalliteratuur van Mattheus Gansneb Tengnagel en consorten komt Vos er niet slecht af. Ondanks alle duistere passages in deze schimpdichten is dat wel duidelijk. In de „Toe-eygeningh. Aen de Amsterdamse minnaers" van de uitgever J. J. Schipper (alias Schipper Jan), voorafgaande aan P. de la Serre's De Hoofse Clitie (1642) komt een lange lijst van „Amsterdamse minnaers" voor; over elk volgt een kwatrijn ter toelichting. Over Jan Vos, eerst genoemd in r. 29, wordt nader gesproken in vss. 341-344. Het gaat om jongemannen die schone, waardige en deugdzaame meisjes beminnen. Meer dan een dergelijke lijst van Tengnagel bevat deze opsomming volgens Oversteegen de „jeunesse dorée" van Amsterdam: velen van hen maken een jaar of tien later deel uit van de stadsregering 3. Van Jan Vos heet het: Vos, die niet naer d'aerd der vossen Gissen keunt op u gety. Maer die zijt van deze lossen Die niet weten van 't gevry. (Toelichting : de vos is het klassieke symbool van het bedrog 4 ; op jn gety gissen: op zijn kans letten om ze waar te nemen, vgl. JT7NT IV 2393; lossen : vrijen, vgl. „een losse jongen," „los en liber," IFNT VIII 2597 e.v. Als het gedicht gemaakt is voor Vos' huwelijk met Grietje Gerrits, zou het kunnen wijzen op een wat onhandige, maar niet trouweloze vrijer (geen „loze vos"). In zijn levenswandel moet Vos een gematigd man geweest zijn. Verscheidene van zijn gedichten richten zich tegen een onmatig wijngebruik 5. De wyn is machtigh om de herssens t'overwinnen. Wie voor zyn geesten vreest heeft nooit genoegh gevreest. Gy lacht, en zegt; de wyn verstarkt de zwakke geest: 't Is waar: maar overvloedt doet schrandre herssens dwaalen: Wie wys wil blyven moet de gulzigheidt bepaalen 6. I. F. Veenstra, Ethiek en moraal b* P. C. Hooft (Zwolle 1968) o.a. zoi . 2 Veenstra, a.w., 183. 3 Oversteegen, a.w., 581, 58z, 5 91. 4 Veenstra, a.w., 52. 5 Puntd. 256 (h.l. ten dele geciteerd), 396 en AdG I 544 (zie afb.). 6 geesten: „de fijne, onzichtbare en vluchtige vloeistoffen, die naar men onderstelde, zich langs de zenuwen door het geheele lichaam verspreiden en het eigenlijke beginsel uitmaken hetzij van gevoel en beweging hetzij van het leven", ØNT IV 731; bepaalen: binnen de perken houden. 23 Wat ons altijd weer opvalt bij deze man die voor een romanticus versleten is : een sterke verstandelijke „self-control". Ook in de erotiek. We behoeven er niet aan te twijfelen dat hij een sterk sensuele aanleg had 1. Vos heeft zeer veel gedichten geschreven op vrouwen, en gericht aan vrouwen, speciaal jonge vrouwen, maar uit zijn positie in de kring der regenten wier vrouwen en dochters hij bezong, blijkt dat hij altijd binnen de perken wist te blijven. We denken allereerst aan de kinderen van Van Baerle. Caspar Barlaeus had zeven kinderen, die hem overleefden : vijf dochters en twee zonen, ten dele Vos' leeftij dsgenoten, ten dele veel jonger dan hij : Adriana (i6i3), Anna (Josina i6i7), Caspar (1619), Suzanna ( Elisabeth 0624) en Anthony 0626) 2. Ze komen alle in Vos' poëzie voor : we horen ze zingen of klavecimbel spelen, we maken van sommige de trouwdag mee, treuren mee, als hun vader (1648), Elisabeth 1650 of een dochtertje van Anthony is overleden. Het merkwaardigste van de aan dit gezin gewijde verzen is het petrarkistische „Aan Elisabet van Baerle, &c."3, omdat het zo goed weergeeft, hoe vertrouwelijk de omgang was van die kinderen met Vos (en zijn vrouw en dochter?). Als ik wat van uw ogengit, tot tranen geworden bezat, zegt de dichter, — en mijn pen erin doopte, zou ik Homerus en Vergilius overtreffen. Want zal d'afgerechte 4 myn gruis wou slaan; snedig' Adriaan', Suzanne loodt verdelgen: Ja myn opgesierde kruin, groenetuin lauwertelgen, heerelykst bekransen, nieuwe Rhyn 6 Op har matgezang doet dansen, lof des geeven... Vossius zou niet blokken, maar zijn Vossen opfokken „Door het merg van myne vaarzen." Vondel zou verbaasd zijn en verklaren : „Hy behoeft geen vreemde taalen." Mostart zou ophouden met dichten, om Vos' pen in acht talen te verheerlijken. Samuel Coster heeft geen medicijnen meer nodig, want hij kan zijn patiënten door de spreuken van de glazenmaker genezen. Wicquefort zou mijn portret aan de wand willen hebben. Huygens zou mijn eerste 1 We denken aan bepaalde gedichten voor Laura, b.v. AdG 1 460 en puntd. 460 en 719. 2 J. A. Worp in NNBWI II 70. AdG 1516- 5 20; vgl. vooral de Bibliografie, AeT, nr. B, opm. 5 6 Het na 's vaders dood (1648) in Katwijk, NNBWI ALGEMENE INLEIDING bij deze man die voor een romanticus versleten is: "self-control". Ook in We behoeven er sterk sensuele aanleg had 1. en gericht aan vrouwen, speciaal jonge dochters te blijven. We denken van Van Baerle. Caspar overleefden: twee zonen, ten dele Vos' Ieeftijdsgenoten, jonger dan hij: (1613), Anna (1615), Josina (1617), (1619), Suzanna (1622), Elisabeth (1624) en Anthony (1626)2. aIle poezie voor: horen zingen of klavecimbel spelen, we maken de trouwdag mee, treuren mee, als hun vader (1648), Elisabeth (165 I) of een dochtertje van Anthony is overleden. Bet merkwaardigste van verzen is het petrarkistische "Aan Elisabet van BaerIe, C."goed weergeeft, hoe vertrouwelijk de omgang was van uw ogengit, de dichter, - ik Bomerus Vergilius overtreffen. kan ik van 't git bekoomen, Zoo zal d'afgerechte4 Anne Die myn glas tot gruis wou slaan; Zelf5 de snedig' Adriaan', En de zeedige Suzanne Al myn glas en 100dt Ja myn ongesierde kruin, Met een eeuwigh groenetuin Van gewijde lauwertelgen, Op het heerelykst bekransen, 't Schalke keeltje van Jozyn, Die hier d'oud' en nieuwe Rhyn6 Op haar maatgezang doet dansen, Zou ik 't 10f des Drossaerts geeven ... niet blokken, maar "het merg van verbaasd en verklaren: "By geen taaIen." Mostart zou ophouden met dichten, om acht want patienten Wicquefort mijn portret wand willen hebben. Buygens zou mijn eerste 1 denken aan Laura, b.v. I 2 J. NNBWII 70. 3 I 516-520; vooral de Bibliografie, 4 slimme. 5 zelfs. 6 Ret gezin woonde na 's vaders dood (1648) in Katwijk, NNBW II 73. 24 ALGEMENE INLEIDING werken met een lofdicht prijzen. Van der Burgh zou mijn vers navolgen, onder het zingen van Torlong (= Anna van Treslong). Tesselschade zou met haar Tasso-vertaling ophouden om mij te eren. „Elk zou naar mijn klanken hooren". Elizabet! wedt'? Ja, inderdaad, en nu zal ik mijn verzoek aan u met door mij zelf geschreide tranen schrijven. Pikanter het met het rijmschema van een Shakespeare-sonnet geschreven gedicht: Medina door Perseus het hooft afgeslaagen : door F.S. Beschildert. Aan Mejuffrouw Koeimans, toen ik by haar ten eeten was, &c. 3 ; pikant, omdat het een voorbeeld is van thanatische zinnelijkheid, die ook zo sterk uit de treurspelen van Vos spreekt — men denke aan het afgeslagen hoofd van Hypsipyle in Medea en de vier afgehouwen koppen in Aran en Titus: een contrast-associatie tussen een nauwelijks verholen verering voor de mooie jonge vrouw met wie hij aan tafel zat, en de gruwelijke voorstelling van de onthoofde vrouw op een schilderij aan de wando. door Perseus afgesneeden. wat afgrijslijk baart dan gruwlijkheeden. wil zijn verkies een ander' oordt. Dit hooft zal Atlas zelf in harde steen verscheppen. ó Sofy ! ik u niet bedank Voor dischgerecht, ik kan myn tong nauw reppen. dankbaarheidt een ydle klank. ik steen, bedanken met gedachten. schildt, eer dat ik onheil ly. Hoe ! bystandt ? neen : geen vreemde krachten. Meduz' verhardt, door Sofy. hulp zy Maarseveens verharde hart aan 't blaaken. Schoonheidt kan hart maaken'. 1 bevallige, schone, liefelijke, vgl WINT Suppl 1262. 2 drenkplaats. Sophia Coymans ondertrouwde 16 febr. 1656 op twintigjarige leeftijd met Joan Huydecoper van Maarsseveen (1625 - 1704). Zij stierf in 1714, diepbetreurd door haar kleinzoon Balthasar; vgl. C. J. J. van Schaik, Balthazar Huydecoper (Assen 1962) 15 e.v. Haar huwelijk bezong Vos, AdG II 276-288. Haar schoonheid prijst hij in een „Shakespeare"-sonnet, AdG I 293. 4 AdG I 359• 5 Het is ondoenlijk, een opsomming te geven van al zijn gedichten aan en over vrouwen. Erotisch zijn b.v. „Aan Mejuffrouw M.R." (AdG 1 45 5), „Fillis in haar tuin" (I 462); „Amerillis baadt zich in haar tuinbeek" (AdG I 485); vgl. ook puntd. 722; alle lijdensgedichten in Goede Vrydagh zijn aan vrouwen en meisjes opgedragen, evenals die bundel als geheel. Te noemen is ook nog puntd. 666: „In de Koets van Mevrouw van B.". prijzen. onder Anna van Treslong). Tesselschade zou met haar eren. "Elk zou naar mijn klanken hooren" ..•. Aarcige1 Elizabetl Weigert gy myn pen dit wedt2? la, en mijn aan met door mij zelf geschreide is het rijmschema van een Shakespeare-sonnet geschreven Meduza door Perseus het hooft afgeslaagen: door geschildert. Mejuffrouw l?J haar ten eeten was, 3 ; van thanatische zo sterk uit de treurspelen spreekt - afgeslagen van Hypsipyle in en Titus: jonge vrouw met wie en vrouw op een wand4• Hier wordt Meduza 't hooft door Perseus afgesneeden. 't Bloedt brengt, waar dat het druipt, geschubde slangen voort. Al wat afgrijslijk is baart niet dan gruwlijkheeden. Wie niet versteent wi! zijn verkies een ander' oordt. hooft zal Atlas zelf in harde steen verscheppen. Vergeef my, 0 Sofy! zoo ik u niet bedank V oor uwe dischgerecht, ik kan myn tong nauw reppen. De dankbaarheidt bestaat niet in een ydle klank. Ik zal u, wordt ik steen, bedanken met gedachten. Op, Pallas, leen uw schildt, eer dat ik onheilly. Hoel roep ik bystandt? neen: ik hoef geen vreemde krachten. Al wat Meduz' verhardt, wordt leenig door Sofy. Zoo hulp zy Maarseveens verharde hart aan 't blaaken. De Schoonheidt kan een hart van steen gevoelyk maaken6• 1 vgI WNT I 262. 2 3 twintigjarige Ieeftijd Joan Huydecoper van Maarsseveen (1625-1104). stierfin Schaik, H~ydecoper Haar II 216-288. prijst hij in een "Shakespeare"-sonnet, 1293. 1359. 6 ondoenIijk, opsornrning geven van aI zijn gedichten aan over vrouwen. Erotisch "Aan Mejuffrouw M.R." 1455), "Fillis in haar tuin" (I 462); "AmeriIIis baadt zich in (AdG I ook puntd. 722; aIle Iijdensgedichten in Vrydagh zijn aan evenaIs die bundel aIs geheel. Te puntd. 666: "de Koets lIan Mevrouw 2 5 Ondanks zijn gevoeligheid voor vrouwelijk schoon is hij, zoals we zagen niet hertrouwd. Hij heeft daar verschillende redenen voor opgegeven', maar de belangrijkste zal toch wel geweest zijn, dat hij al zijn weinige vrije tijd moest wijden aan zijn Muze. In 't Stamboek van den E. Heer Rechtsgeleerde 2. duitsche popi die ik bemin. opdraaght, verstrektz' een afgodin. Zy kan van my niet dan wat tydts te leen verwerven. verdicht 4 zyn dicht bederven. Hoezeer hij noodgedwongen als dienaar van de Muze tekortschoot, blijkt uit: Aan den E. Heer Jakobsen, Scheepen t'Amsterdam 5. Gy dicht, ó Vos ! zegt gy, zoo veel niet als wy wenschen. huisplicht wet gestelt. Dichtkunst, dit staat vast, eist niet dan heele menschen: my geweldt 6. door kunst, met lauwren sieren. buik verzaadt zich niet door kransen van lauwrieren. Dit gebrek aan tijd behoeft ook niemand bevreesd te maken voor de macht die hij heeft als schouwburghoofd' : hij wraakt de Staatzucht ; het beste bewijs darvor is zijn vorhuis, war hij glazen zite maken. Nen, het is juist andersom: door de schouwburg wordt de regering gediend: Tree noodtr aaklykheeden 8. Schouwburg en soldaat zyn 't Raadthuis overwaart: dient het door haar spel, die helpt het door haar zwaardt. vang kan 'vuur der outers blussen. de stoel 10 kussen. inn: van de Schouburg. Schouburg is tot schrik van al die 't graau aanschennen 12. schrandre steeken van haar pennen. krygt de stok een bitse 13 aan bandt. Schouburg een tucht- en Staatschool voor het landt. 1 Worp, 3. 2 geliefde. 4 verbruikt met dichten; gaan, sterven. 5 Puntd. 5 67. 6 legt mij aan banden. ? 1 511. 8 32. voor. 10 de stoel: predikanten; bet 11 Puntd. 571; zie voorts 12 13 ALGEMENE INLEIDING hij, zoals zagen niet daar opgegeven1, maar de beIangrijkste zal toch weI zijn, dat hij zijn weinige vrije djd moest 'I Siamboek van den E. Heer Joannes Blazius, Rechlsgeleerde2• De duitsche dichtkunst is de pOp3 die ik bemin. Wie haar zyn tydt opdraaght, verstrektz' een afgodin. dan tydts te leen verwerven. Wie dat zyn tydt verdicht4 zal door zyn dicht bederven. Wj als dienaar van de Muze tekortschoot, blijkt den Heer Joan Hinloopen Jakobsen, l'Amslerdam5• 6 Vos! gy, zoo veel niet als wy wenschen. De huisplicht bindt myn handt. myn lust wordt wet gestelt. De Dichtkunst, dit staat vast, eist niet dan heele menschen: Ik ben niet meer dan half. de zorg doet my geweldt6• Een ander laat zich 't hooft, door kunst, met lauwren sieren. De buik verzaadt zich niet door kransen van lauwrieren. djd niemand bevreesd te maken voor de macht die als schouwburghoofd 7 : Wj wraakt de Staatzucht; het beste bewijs daarvoor is zijn voorhuis, waar hij glazen zit te maken. Neen, het is juist de regering Twee noodtzaakfykheeden8• De Schouwburg en soldaat zyn 't Raadthuis overwaart: Deez' dient het door haar spel, die helpt het door haar zwaardt. 't Ontzagh van" deeze twee kan 't vuur der outers blussen. Waar spel, noch krygsman is, begeert de stoellO het kussen. Een dergelijke gedachte in11 : Kracht van de Schouburg. De Schouburg is tot schrik van al die 't graau aanschennenl2 • De schrandre vreezen haar, om 't steeken van haar pennen. Zoo krygt men door de stok een bitse13 hondt aan bandt. De Schouburg is een tucht- en Staatschool voor het landt. Worp, Jan Vos, 2 Puntd. 175. 3 geIiefde. , verbruikt met dichten; bederven: te gronde gaan, sterven. 5 567. 6 dwingt mij, legt mij aan banden. 7 AdG 1511. Puntd. 32 • 9 voor. stoe!: de kansel, de predikanten; hel kussen: de regering. 11 bijlage F. 12 ophitsen. 13 bijtende. 26 ALGEMENE INLEIDING Wie Vos een romantisch dichter noemen — en hoe vaak is dat niet gebeurd — miskennen zijn bedoelingen en vergapen zich aan de ij selij kheden, gruwelen, woelingen, moord- en wraaktaferelen in zijn werk. Ook al gaf hij niet expressas verbis de moraal van het stuk, hij meende zijn bedoelingen aanschouwelijk genoeg te hebben voorgesteld, zodat ieder mens, ook de massa, ze kon aanvoelen. De barokmens Vos was geen romanticus, maar in de grond een moralist, en — het maken van vele honderden epigrammen, epitafiën, punt- en „steek"- dichten is daar om het te bewijzen — een cerebraal mens. In zijn bloed- en gruwelvisioenen, zelfs tot in zijn bruiloftsdichten toe, liet hij zich gaan, maar de ratio dwong hem, zich aan vaste wetten te houden: vijf bedrijven, vier reizangen, eenheid van tijd, plaats en handeling. Alleen wat hem als dramaturg, uit een oogpunt van toneeltechniek, niet zinde in de klassieke „wetten" gooide hij over boord. Wil Geeraardt Brandt het rijm verwerpen? 1 Jan Vos voegt hem toe: Aan G.B. 2 Het Duits gedicht behoort aan 't endt gerymt te weezen. De vuurpyl die best staat wordt allerbest gepreezen. Wie visch wil eeten heeft het ook op saus gemunt. Een rymloos vaars is als een lemmer zonder punt. Dezelfde eis geldt voor het metrum. Dichters met een kreupele maat heeft hij geroskamd, o.a in 3 : Op 't kreupele vaars voor 't Dolhuis. Is 't Dolhuis voor al die krankzinnigh zijn gesticht? Zoo is 't ook voor die 't vaars voor 't Dolhuis heeft gedicht. Toevallig weten we door J. Wagenaar 4 wat er op een ingemetselde steen te lezen viel: Die met krankzinnigheydt zyn begaeft Die worden hier gespyst en gelaeft. Men leze dit maar eens metrisch! En wie toch aan de legende van de romantische figuur Jan Vos wil vasthouden, neme kennis van zijn volstrekt illusionnistische, naturalistische opvatting over de schilderkunst : 1 Vgl. Te Winkel, Ontwikkelingsg. II 103-104. 2 Puntd. 22. 3 Puntd. 480. 4 Amsterdam II (i 765) 309. Hij voegt eraan toe : „in 't gemeen, aan VONDEL toegeschreven", wat natuurlijk niet juist is. ALGEMENE INLEIDING 2 7 Op de schildert' van een Kraamvrouw, in de taal van den E. Heer Scheepen Jan Jakobsen Hinloopen, door G. Moetsu geschildert1. Wat wonder komt Moetsu aan ons gezicht vertoogen? 't Is leevendt vlees en bloedt; ja zilver, wol en zydt. De kunst heeft op het oog een ongemeen vermoogen. D'alteelende Natuur besterft van enkle spijt, Nu zy uit doode verf zoo leevendigh ziet scheppen. De vandster 2, die beleeft 3 ter kraamzaal in komt treên, Schijnt haar gezicht en mondt eerbiedelijk te reppen 4. Hier zijn geen schaaduwen om 't werk te ronden 5 : neen. Wie wel wil schildren moet het allereelst verkiezen. Een schoone schildery heeft overgroote kracht. Wie kracht door schaaduw zoekt zal al zijn kracht verliezen. Dus lang was 't vanden voor het vrouwelijk geslachte: Nu noodt de kunst de mans om deeze vrouw te vanden. De kunsten trekken meer dan d'allersterkste banden. Jan Vos een zonderling ? Dit stelden we in het begin van deze paragraaf als probleem. Uit alles, vooral uit zijn talloze relaties in de kringen van regenten, geleerden, dichters en schilders, blijkt dat hij een sociabel mens was, sterk extravert; een optimist, prettig in de omgang en vrijmoedig in een hem vreemde omgeving; geen mysticus, eerder rationeel, verstandelijk, een man die door zelfbeheersing het innerlijk vuur dat in hem gebrand moet hebben, wist te „bepaalen" (een woord dat we hem zo vaak zien gebruiken), in te tomen, binnen de perken te houden, en zo een sociaal aanvaardbare figuur kon zijn; een man die goed zijn rol kon spelen in een stad die behoefte had aan feestelijkheden en die toenmaals de allure had van een wereldstad. 3. De mens en de dichter beschouwd door tjdgenoten en lateren Lof-, lijk- en grafdichten geven over het algemeen weinig informatie over de erin „bezongen" dichter, maar ze wekken ook de indruk, door de vaak overdreven terminologie, niet geheel oprecht te zijn. We weten nu dat al die tot in het onzinnige opgedreven loftuitingen geen uitingen zijn van laffe vleierij of lege hypocrisie, maar te danken (of te wijten) zijn aan de klassieke retorica, 1 AdG II 388. Gabriël Metsu, sedert 1648 lid van het St.-Lucasgilde te Amsterdam. Vorm van een Shakespeare-sonnet. Het schilderij is vermoedelijk het uit 166i daterende „De kraamvisite" in het Metropolitan Museum of Art, New York. Het is o.a. gereproduceerd in H. Gerson, Het Tijdperk van Rembrandt en Vermeer (1952), afb. 9 (mededeling van Mevr. L. de Bruyn). 2 bezoekster van een kraamvrouw. 3 vriendelijk. 4 bewegen. 5 Term in de beeldende kunst : de natuurlijke rondheid geven, door licht en schaduw wel aan te leggen, „inzonderheid in de wendingsschaduwen", ØNT XIII 1080. 6 een taak of plicht voor vrouwen. 28 ALGEMENE INLEIDING waarvan de topoi1 tot ver in de achttiende eeuw hun invloed lieten gelden. Toch hebben de panegyrische gedichten een zekere waarde : z ° we worden eruit gewaar wie tot de vrienden- en kennissenkring van de dichter behoren; z° niet alle lofdichten zijn op verzoek geschreven : sommige zijn uit een spontane, zij het vaak overdreven, bewondering geschreven. De lofdichten voor Jan Vos 2 vallen in twee groepen uiteen: enerzijds die voortkomen uit de coterie van de klassiek gevormde literaire bentgenoten van Caspar van Baerle : Huygens, van der Burgh en Victorijn en vermoedelijk Dr. Samuel Coster; anderzijds eert groep waartoe men Jan Vos zelf zou kunnen rekenen, makers van gelegenheidsdichten die met graagte staatkundige, militaire en maritieme gebeurtenissen bezingen 3 : Hendrik Bruno, H. F. Waterloos, Jeremias de Decker en A. van Overbeke. Op zijn beurt maakte Vos een gedicht op Waterloos 4 en De Deckers; deze twee en Vos' lofdichter J. van Petersoms behoorden tot dezelfde vriendenkring, waar ook Rembrandt deel van uitmaakte. Het fraaiste gedicht op Vos uit deze kring is wel van Jeremias de Decker, die als autodidact in Vos een medestrijder zag tegen de klassieke waan van de „weydsche letter-basen". Met de herbergier-dichter en chiliast Jan Soet heeft Vos zijn leven lang in de clinch gelegen'. Des te merkwaardiger dat ook H. Bruno, die tot de kring van Jan Soet behoorde, een der bewonderaars van Vos was, zozeer zelfs dat hij een Latijns lofdicht op de niet-klassiek gevormde Vos maakte. Vergeten we niet dat deze conrector gouverneur is geweest van de vier zonen van Huygens, en diens literair secretaris. Blijkbaar wilde hij voor zijn beschermheer niet onderdoen in waardering voor de dichtende ambachtsman. Welke relatie Pieter de Groot, zoon van de grote Hugo; Aernout van Overbeke en Dirck Traudenius tot de dichter hadden, is mij niet bekend. Dirck Heinck was een succesrijk toneelschrijver, vertaler van drie Spaanse stukken, en als zodanig zal de schouwburgregent met hem hebben samengewerkt. Heinck wist evenals Vos wat het toneel vereiste : zijn Don Louis de Vargas, overigens pas na de dood van Vos verschenen (1668), is b.v. een stuk dat Jan Punt zijn hele leven op het repertoire gehouden heeft$. De eerste categorie lofzangers (Van Baerle, Hooft, Victorijn of Vechters en Van der Burgh) waren de mecenaten. Hun steun heeft hij gekregen dank zij „de schok der herkenning", die Van Baerle onderging door het zien van Aran en Titus. Hij brengt zijn enthousiasme over op Hooft, Van der Burgh en Vondel. 1 E. R. Curtius, Europdische Literatur and Lateinisches Mittelalterl, (Bern-München 1967) 168-175 : „Unsagbarkeitstopoi, Ueberbietung, Lob der Zeitgenossen". Over deze laatste topos, de z.g. „coaevorum virtus"-toop : S. A. P. J. H. Iansen, Verkenningen in Matths Casteleins Const van Rhetoriken (Assen 1971) 34. 2 Zie voorwerk van Aran en Titus en bijlage B. 3 Zie de vele voorbeelden in D. F. Scheurleer, Van Varen en van Vechten ('s-Gravenhage 1914) I en II. 4 AdG I (1667) 785; ( 1 726) 563. 5 Puntd. 469. 6 Zie bijlage C. 7 Puntd. 19 (Aan J.H.; ook opgenomen vóór de 5e dr. van Oene 1662); puntd. 287 (Aan S.J. = Soete Jan); misschien 74 en Io6 (Aan Jan S.). 8 Ben Albach, Jan Punt en Marten Corver (Amsterdam 1946) 14, 69 e.v. ALGEMENE INLEIDING Hoe konden zij anders als een man als Barlaeus schreef: „Dignus est bonorum amore, ob egregias naturae dotes, quas si arte expolivisset, invidendus seculo" ". Vos was dan ook niet weinig trots op dit succes, terecht dunkt mij. Korenbloemen geschenke (een andere keer) Huygens zond hem zijn „zeekere uitheemsche vruchten, die in suiker ingeleit waaren" 2. 1661 Vos aan Huygens op zijn „Traanen over de doodt van Haar Koninglijke Hoogheidt" op, wat weer aanleiding is tot twee woordspelende epigrammen over en weer3. Op het Muiderslot had hij vrije toegang: „Gy noodt my eens voor al, ó Hooft ! op 't slot te Muiden" 4. Puntdicht 5 29 den Eed. Heer P. K. Hoofts schrifpennen, toen ik by hem in z n schrf/fvertrek was, &c. „Op 't Huis te Muiden" schreef hij : Toen den Eed. Heer Ridder, Drost van Muiden &c. my zeide dat by den Heer Jakob vander Burg, Resident &c. niet wist te vinden 5. Ook de puntdichten 49 6 6o schreef hij het slot; het laatste heet : Aan Mevrouw Torlong, toen haar Eed. op' t Huis te Muide de klachten van de Groote over 't afweezen van Mommerency, Prinsesse van Kondé, door den Heer P. K. Hooft gedicht, opzong gedichtje doelt op het van o.a. Leonora van Treslong op het Muiderslot van 14-16 april 1643 7. 3o aug. 1644 schreven Hooft, Barlaeus, Graswinckel, Vos, de drostinne en die bij Sas Gent zich in het leger van Frederik Hendrik bevond, aan te sporen, zijn gelofte gestand te doen, in 1644 op het Muiderslot te komen 8. de begeleidende er maar één bewaard gebleven, nl. dat van Jan Vos, getiteld „Aan Juffrouw c." 9. Huygens antwoordde 1z september twee geestige wijze ; hij hoopt vergiffenis van ieder afzonderlijk feit dat hij niet gekomen is ; aan het adres van Vos hij : „vriend-versaker schuldeloose schuld" °. Zie bijlage A. Huygens reageerde in een brief van i8 dec. 1641: hij blijkt zeer nieuwsgierig naar het spel van „den seldsaemen glasmaker" en verlangt naar de opvoering. Hij denkt aan het gezegde: „occulto latent!", C. Hoofts Brieven, uitg. Joh. van Vloten IV (1640-1647), (Leiden 18 57) Vos heeft Barlaeus bedankt in een gedicht „Verjaaren van den E. Heer Prof. Barlaeus, &c.". De Andronikus spreekt." (AdG 1662, 2 76-2 77). 2 AdG I zo8, ze dr. I 443. 3 AdG II 342-361. Het bedankbriefje van Huygens ook in J. A. Worp, Gedichten van Constantin Huygens VI (Groningen 1896) 308. 4 Puntd. 754. 5 Puntd. 628. 6 In de ze dr. van (1726) foutief genummerd: 46. Worp, Ged. van C. Huygens III (Groningen 1893) 276 n. z. 8 Brieven Hooft, Te Amsterdam, 1738, 545 (nr. 731). De handtekening van Vos ontbreekt. Vgl. J. A. Worp, onwvaerdeerlycke Brieven en Verzen van en aan Maria Tesselschade ('s-Gravenhage 1918) 284: ook Vos heeft eraan meegedaan, vgl. de brief van Barlaeus aan Wicquefort, 1 sept. 1644: „Noluit suis partibus deesse Vossius". 9 AdG I (I 662) 213; I (1726) 448. '°Worp, Ged. van C. Huygens III 321-323 (antwoord uit Assenede, 1 2 sept. 1644) ; Worp, Vrouw, z85-288. Voor Tesselscha schreef Vos een grafschrift I, 685 ; 1726, 338-346), een sterk allegorisch gedicht van zoo versregels (Worp, Vrouw 344-349). o op De 1208, 1443. Vgl. onwaerdeer!Jcke Cs-1644: C. onwaerdeer!Jcke AdG I, 1662,685; aUegorisch INLEIDING 29 zij anders als een man als Barlaeus "arte expolivisset, invidendus esset l. Vos was dan ook op dit succes, terecht dunkt Huygens zond hem zijn ten geschenke en (een andere keer) "die in suiker ingeleit waaren"2. In draagt "Hoogheidt" twee woordspelende epigrammen over vrije toegang: "aI, 6 Hooft! te Muiden"4. 529 heeft als titel: Op Bed. Hoofts schriiipennen, ik :din schryjvertrek was, &"Muiden" schreef hij: Bed. P. K. Hooft, zeide by den Rezident vinden5• 6 en 60 schreefhij op het slot; het laatste heet: haar Bed. oJ. 'te Muide de klachten van Hendrik afweezen van Maria van Mommerency, Konde, Heer &c. Dit gedichtje doelt op het verblijf Leonora Treslong op het Muiderslot van 14-16 april 16437. Op 30 1644 schreven Barlaeus, de drostinne en Tesselschade een brief aan Huygens, om hem, die bij Sas van Gent zich in het 1644 op het Muiderslot te komens. Van de begeleidende gedichten is er een gebleven, n1. van Jan Vos, getiteld "Aan Juffrouw Tesselschade Visschers &C."9. Huygens antwoordde 12 september de twee dames en vier heren op geestige wijze; hij hoopt vergiffenis van ieder afzonderlijk te krijgen voor het feit dat hij niet gekomen is; aan het adres van Vos dicht hij: "En emmers, Ruijtemaker, Ghij zyt geen vriend-versaker Om schuldeloose schuld"lO. 1 Zie bijlage A. Huygens reageerde in een brief van 18 dec. 1641: hij blijkt zeer nieuwsgierig naar het van "den seldsaemen glasmaker" Hij denkt aan het gezegde: "Quanto in occulto ingenia latent!", P. C. Hoofts Brieven, 18n) 45. "Prof. Barlaeus, Geest van Titus Andronikus spreekt." (AdG 276-277). AdG 208, 2e dr. 443. AdG 342-361. van Huygens J. A. Worp, De Gedichten van Constantlin 1896) 308. Puntd. 5 Puntd. 628. 2e dr. van AdG 46. 7 Worp, De Ged. van C. Huygens 2. 6 Brieven van P. C. Hoojt, 1738, 545 (nr. 731). De handtekening van ontbreekt. V gl. J. A. Worp, Een onwaerdeerlycke Vrouw. Brieven en Verzen van en aan Maria Tesselschade (,Gravenhage 284: heeft eraan meegedaan, vgl. de brief van Barlaeus aan J. "Noluit suis partibus deesse vitrarius Vossius". I (1662) 1(448. IOWorp, De Ged. van Huygens 321-323 Assenede, 12 sept. 1644); Worp, Een onwaerdeerlycke Vrouw, 285-een grafschrift (AdGI, 1662, 685; II, van 200 versregels (Worp, Onwaerd. Vrouw 344-349)' 3 O ALGEMENE INLEIDING Er zijn meer aanwijzingen dat Vos midden in het literaire leven van Amsterdam, en in ruimere zin in dat van Holland stond. Op 27 juni 165o schreef hij een gedichtje in het Stamboek van de Amsterdamse rector Jacob Heiblocq; op een onbekende datum een dito in het Stamboek van Joan Blasius en een in dat van de dichteres Catharina. Questiers'. Joan de Brune de Jonge schonk hem zijn Wetsteen der Vernuften (z6Ø) en later zijn , jok en Ernst (1644)2. Jakob Westerbaen vereerde hem zijn Gedichten (1644) en op zijn beurt schonk Vos hem zijn dichtwerken 3 ; kort na de stichting van diens buitenplaats Ockenburg (1647) had hij hem daar bezocht. De katholieke dichter Jurriaen Boukart, Amsterdams koopman, die het buiten „In de Rondehoep" te Overveen bewoonde, las hem voor uit zijn berijmde vertaling van Thomas van Kempen's Navolging van Christus (í66o, 1663) 4. Met de dichter Jonas Cabeljau zat hij ten huize van Jan Dullaert aan bij een visdiners. Met opzet hebben we Vondel nog vrijwel buiten beschouwing gelaten. Er bestaan nogal wat scheve voorstellingen over de verhouding tussen Vondel en Vos: uitlatingen zowel van de een als van de ander werden gebruikt om aan te geven dat er vooral tijdens Vos' laatste levensjaren animositeit en rivaliteit tussen de beide dichters bestond. Onder het door Karel du Jardin gegraveerde portret van Vos, titelprent voor de uitgave van Alle de Gedichten (1662) staat het volgende vers van Vondel: Zoo spant Natuur door VOS een' regenboogh van dichten, Of bogen van triomfe, en leert tooneelen stichten. Wat hoortge, als hy een wijs op vrede en oorlogh zet? Een stem, gewrongen door een boghtige trompet 6 . Sedert Jan Wagenaar 7 is het gewoonte, in de laatste regel een afkeuring van Vondel over Vos' poëzie te lezen. Het is natuurlijk heel vreemd, een misprijzend bijschrift bij je eigen portret op te nemen, terwijl je in de waan verkeert dat het lovend is 8. L. C. Michels heeft echter in een artikel over „De bochtige trompet" 9 erop gewezen, dat Vondel al in 1626 in zijn Geboortklock (vs. 842- 1 Puntd. 507 en 175. Een stamboek is een „album amicorum". Het stamboek van Blasius bevindt zich in de U.B. te Amsterdam : Te Winkel, Ontwikkelingsg. III 531 n. In het stamboek van de dichteres Catharina Questiers, en in die van Mr. W. Junius en G. van Nieuwendaal bevinden zich gedichten van J. Vos, AdG Il 395. 2 Puntd. 133 en 174. 3 Puntd. z i 8 ; voorts AdG II (166z) 145 ; I (1726) 5 39. 4 AdG I (1662) 236; I (1726) 492-493. Over deze treurspeldichter H. J. A. Ruys in NNBØ III (i9i4) 156-157. Vos schreef een gedicht voor zijn huisvrouw, „Doornekroon", AdG II 429-430. 5 AdG I (1662) 296; I (1726) 523. 6 Ook opgenomen in Vondel, uitg. I.B. XI 670 (op het jaar 1662?) 7 Amsterdam III ( 1 767) 247. 8 Eerder geloofde ook Michels, Filologische Opstellen II (Zwolle 195 8) 370, nog in de mogelijkheid van een lichte ironie bij Vondel. 9 NTg, jrg. 6o (1967) 23-25, naar aanleiding van een bladvulling van F. Jansonius in NTg, jrg. 59 ( 1 966) 179. 3 1 844) de uitdrukking op een tijding van de Faam toepast, en haar ook gebruikt in de opdracht van zijn proza-Vergilius aan Huygens (1646), terwijl een verwante uitdrukking in 16zo in de Selfstryt van Cats voorkomt. De uitdrukking gaat terug op Seneca, die haar weer ontleend heeft aan de Griekse schrijver Cleanthes, en zal door Cats en Vondel geput zijn uit de Essais van Montaigne'. Huygens in zijn gedicht „Dichtens kracht" 2 en Vondel zelf geven duidelijk an, wat erme bedoeld wordt, watrouwens ieder klasiek gevormde in die tijd geweten moet hebben : „de bloote stem" is proza, „de trompetklanck" is poëzie, „het „gewrongen" worden door de trompet betekent de „carminis arta necessitas", d.i. de straffe nooddwang van het vers (nl. door maat en rijm). Vondel bedoelt dus dat Vos prozaïsche mededelingen, i.c. over de vrede van Munster en de le Engelse Oorlog, wist om te zetten in poëzie die voldeed aan de eisen van maat en rijm. Zoals de woorden van Vondel verdraaid zijn om Vos te verguizen, zo zijn 's mans eigen uitlatingen gebruikt, minstens een eeuw lang — om duidelijk te maken dat hij niet veel met Vondel ophad. Het toppunt van zijn verwatenheid vond men wel dat hij tot twee maal toe geschreven heeft : „De lauwerkrans leit noch in 't midden der Poëten" 3. Afgezien van het feit dat ook dit een van een der algemeen bekende klassieke auteurs (Terentius) stammende bewering is, wat zou Vos er dan nog aan miszegd hebben? De toneelrot Vos kon toch niet tot een andere conclusie komen dan dat Hooft en Vondel, of wie dan ook, nog niet het hoogste op dramatisch gebied in Nederland bereikt hadden. Die lauwerkrans heeft er immers gelegen tot op de tijd van Herman Heijermans toe ! En op beide plaatsen is Vos bescheiden genoeg in zijn wensen: hij hoopt op „een enkel bladt" of „een bloempje" dat bij het lauwerloof door mevrouw Witsen zou zijn geworpen. Wie spijkers op laag water wil zoeken — en men deed dat — kan zo doorgaan. „voor Jeptha Vos. Hij zegt immers dat hij het eens is met Horatius, als deze betoogt dat er niemand op het toneel mag sterven vanwege de ongeloofwaardigheid, en dat gruwelen en wreedheden „door het ontstellen zwangere vrouwen ... misgeboorten en wanschepsels" kunnen baren — wat een toespeling is op de opvoering van Aeschylus' Eufneniden te Athene, waarbij dit gebeurd zou zijn -4. Vondel zou dus volgens deze opvatting in 1659 de aanval geopend hebben op Aran en Titus van 1641, in plaats dat hij theoretisch kin classicistische toneelstuk verdedigt tegen de al of niet Spaanse gruweldrama's, waarvan het omstreeks 1659 op het toneel wemelde, en dat terwijl hij diezelfde Jan Vos „aan- Citaat Michels : „Car, comme disoit Cleantes, tout ainsi que la voix, contrainte dans l'étroit canal d'une trompette, sort plus aiguë et plus forte, ainsi me semble il que la sentence, pressée aux pieds nombreux de la poésie, s'élance bien plus brusquement et me fiert [treft] d'une plus vive secousse." 2 Worp, De Ged. van C. Huygens VII 203, noemt ook de bron van deze terminologie: „Sen. secundum Cleanthem, 108" . Zie r. 281-283 van Vos' voorrede voor de Medea en de daarbij behorende aantekeningen. Vondels Jeptha of Offerbelofte, uitg. N. C. H. Wijngaards (Zutphen z.j. (1966)) 38-39. ALGEMENE INLEIDING een gebruikt de opdracht van zijn proza-Vergilius aan Huygens (1646), terwijl een verwante 1620 de uitdrukking op Seneca, die haar weer ontleend heeft aan de Griekse schrijver zijn uit de Montaigne1• zijn gedicht "Dichtens kracht"2 en Vondel zelf geven duidelijk aan, wat ermee bedoeld wordt, wat trouwens ieder klassiek gevormde in die hebben: ""de trompetklanck" is poezie, ""door de trompet betekent de "carminis arta d.i. nooddwang van het (ill. door maat en rijm). dat Vos prozaische mededelingen, i.e. over de Ie Ooriog, zetten in poezie die voldeed aan rijm. te verguizen, zijn eigen uitlatingen gebruikt, minstens een eeuw lang - duidelijk te van zijn verwatenheid wel dat hij tot twee maal toe geschreven heeft: "De lauwerkrans midden Poeten"3. algemeen bekende klassieke auteurs (Terentius) stammende bewering aan miszegd Hooft en V ondel, of wie dan ook, hoogste op dramatisch gebied in Nederland bereikt hadden. Die heeft er gelegen tot op de tijd van Herman Heijermans toe! beide plaatsen bescheiden hij hoopt op ""een bloempje" dat bij het lauwerloof door mevrouw laag water wi! zoe ken - men deed dat - doorgaan. Vondel zou in zijn "Berecht" voorJeptha (1659) een aanval gedaan hebben op Vos. als deze dat er toneel mag sterven vanwege de ongeloofwaardigheid, en dat "het ontstellen van vrouwen ... misgeboorten wanschepsels" kunnen baren - op de opvoering Aeschylus' Eumeniden _4. in 1659 en iJjn toneelstuk al of niet Spaanse gruweldrama's, waarvan het omstreeks dat terwijl hij diezelfde Jan Vos "aan- 1 Michels: "disoit Cleantes, l'etroit canal aigue ainsi me semble jJ pressee poesie, s'e!ance £lert plus vive secousse." 2 C. Hl!ygens 203, noemt ook "Ep. 108". 3 281-van Vos' de 4 Vondels of Offerbelofte, C. H. Wijngaards (Zutphen z.j. (1966» 38-39. 3 2 ALGEMENE INLEIDING maande" om vertoningen bij zijn eigen Jeptha 1. Vos zou daar toch kwaad over geworden zijn en acht jaar later op zijn beurt Vondel de volle laag gegeven hebben in zijn voorrede voor Medea. Waarom niet aanvaard dat het hier gaat om toneeltheorieën die lijnrecht tegenover elkaar stonden? Er zijn mij geen uitingen bekend noch van Vos noch van Vondel (zelf), die getuigen van persoonlijke animositeit; integendeel 2. Natuurlijk had een man als Vos, van vrij eenvoudige komaf, geëerd door regenten, dichters en schilders, zijn vijanden. Jan Soet hebben we als zodanig reeds genoemd. Merkwaardigerwijze zijn het juist twee schrijvers van gruweldrama's, in zekere zin navolgers van Vos, die zich later tegen hem hebben gekeerd : Geeraardt Brandt (1 6 z 6-16 8 5 ), auteur van Veinzende Torquatus (1 64 5 ) en Joannes Antonides van der Goes (1647-1684), schrijver van Traiil of Overrompelt Sina (1666). Brandt was van eenvoudige afkomst, werd werktuigkundige, maar door zijn theologische studie en zijn huwe lijk met Suzanne van Baerle gaf hij de treurspelschrijverij eraan, en werd hij remonstrants predikant (sinds 1667 te Amsterdam) en kerkhistoricus. Ondanks zijn vriendschap voor Vondel heeft hij deze onoprecht behandeldi, maar later heeft hij deze handelwijze betreurd en een Leven van Joost van den Vondel 068z) geschreven, dat door zijn vooringenomenheid, inzonderheid tegen de „kerkelijken" veel onheil heeft gesticht. Maar ook Vos heeft hij onrecht aangedaan. Toevallig weten we wie zijn zegsman in deze zaak is geweest. De passage tegen Vos 4 luidt: „Ook heeft men Vondel dikwijls hooren klaagen over de nydigheit van een' der Schouburghoofden, steedts toeleggende om zyn treurspeelen te bederven, en onnut te maaken. Dees, (niet waardig dat men zynen naam hier melde) om zeeker tooneelwerk, door eenige groote Dichters, uit heuscheit, en om hem in de kunst aan te moedigen, gepreezen, verhief zich zelven op dien lof boven zyne waarde, en Hooft des Schouwburgh geworden, zocht zynen roem te vergrooten met anderen te verkleenen. Tegens onzen Poëet zich kantende, diende hy zich van deezen trek: hy wist door zyn beleidt te weegh te brengen, dat men in Vondels treurspeelen de rollen verdeelde aan onbequaame speelers, en die ook mismaakte, door oude versleete en wanschikkelijke [= lelijke, onwelvoeglijke] kleederen, Dit veroorzaakte, dat 'er op zulk speelen weinig toeloops volgde, en de kleene toeloop, dat men Vondels speelen te minder achtte." Dit is het begin van de legende van de verwaande, over het paard getilde, 1 AdG II 6o8. Een vertoning waarbij o.a. de regel: „Hier ziet men Jefis bloedt door Jepthaas moordmes leeken." 2 Men denke o.a. aan wat Vos van Vondel zegt in zijn opdracht van Aran en Titus aan Barlaeus; aan zijn vurige verdediging van Vondels Maria Stuart; aan zijn medewerking aan de opvoering van Lucifer; aan het puntdicht (293) van de weduwnaar Vos aan zijn confrater-weduwnaar Vondel. 3 Hij gaf in 1647 uit : J. V. Vondels Poësy, waarin al die hekeldichten er antiroomse gedichten stonden, die de dichter had willen supprimeren, vgl. H. Brugmans in NNBIV VI (1924) 184-187. 4 P. Leendertz Jr., Het Leven van Joost van den Vondel door Geeraardt Brandt ('s-Gravenhage 1932) 54, vgl. ook blz. XII, 72 en 76. Brandt plaatst zijn mededelingen onder het jaar MDCLIX ; opmerkelijk is het dat Brandt in 1649 Vos nog hogelijk geprezen had: R. A. Kollewijn, Samuel Coster's Verken (Haarlem 188 3) 595. ALGEMENE INLEIDING 33 op Vondel afgunstige, nietswaardige Vos, een schouwburgdirecteur die door zijn manipulaties opzettelijk de recette schaadde. De bron is een brief met inlichtingen van Antonides van der Goes van 23 maart 1681, met alleen deze passage : „Hy (d.i. Vondel) klaegde dikmaels over de groote nydigheit van Jan Vos, die dat pas hooft van de schouburgh was, en de rollen van zyne Treurspeelen alwillens qualyk verdeelde aen onbequame personadien en die noch meer mismaekte met de zelve in ongerymde [= niet bij de situatie passende] en oude versleten klederen ten toonneele te voeren." De hele psychologische redenering is dus voor rekening van Brandt, en het bericht over de vrij ongeloofwaardige handelwijze van Vos afkomstig van een oude grijze dichter, die maar niet kon begrijpen „dat de smaak van het publiek veranderd was en hij daar niet meer aan voldeed" (Leendertz). Vernietigend voor Jan Vos zijn de oordeelvellingen van Antonides van der Goes, Joachim Oudaen (1628-1692) en Joan van Broekhuizen (1649-1707), maar deze komen alle uit de koker van de almachtige literator David van Hoogstraten (1658-1724), een hartstochtelijk vereerder van Vondel en een uitgesproken vijand van Vos, die als medestanders ook nog noemt: Grevius, Vollenhove, Francius, Moonen en Pels. We komen er nog op terug. Intussen verschenen er talrijke drukken en nadrukken van Vos' spelen. Zelfs Vondels uitgever Abraham de Wees bezondigde zich in 1660 aan een nadruk van Aran en Titus. De eerste verzamelaar van Jan Vos' poëzie was de Amsterdamse boekverkoper-uitgever (hij gaf o.a. P. C. Rooft's Dichtkunstige Werken, 1657, uit) en Lutherse psalmberijmer, Jan van Duisberg 1 : in 1658 gaf hij de bundel Dichtkunst van Jan Vos buiten voorkennis van de auteur uit 2. „Het welk my den Autheur, naa zijn gewoone heusheidt, zal gelieven ten besten af te neemen : dewijl ik deeze zijne verstrooide paarlen, uyt min en geraadenheidt [= raadzaamheid], ten dienst veeler kunstbeminners, heb aan een gesnoert", zoals hij aan het slot van zijn voorrede aan de „Dichtlievenden Leezer" zegt. De poëzie heeft iets goddelijks, zodat de mens „zijn vernuft .... gevangen vindt eer men 't weet." „Ontellij ke met my" hebben dit ondervonden „in het doorleezen der gedichten van onzen hooghdraavenden [= verheven] Dichter JAN VOS, die, als een Fenix onzes Landts, tot noch alleen d'eere heeft, dat hy, enkellijk in zijn moeders spraak geoeffent, echter Gelatijnde en andere taalkundige rijmschrijvers, in hun kloekste en geheimste vonden achterhaalt; en verbaast doet opzien, en toeluisteren, dat hy, uyt zijn Glaazemaakers winkel, op hun hoog Parnas gestapt, haaren toon [hun dichtmuziek; men denke aan een soort koor van dichters], als een der schelste [luidst klinkende] op 't loffelijkst, en tot groote verwondering, helpt uitgalmen." Het is evenwel niet zo dat Van Duisberg andere Parnashelden wil ontluisteren: Heinsius, Cats, I Over hem o.a. H. J. A. Ruys in NNBJV V (1921) 143-144; voor de uitgave van Hooft: de facs.- uitg. (Amsterdam 1972) 145 3 e.v. 2 Zie de bibliografie onder Aran en Titus en Klucht van Oene. 34 ALGEMENE INLEIDING Hooft, Huygens, Vondel, Coster, Westerbaen, De Decker enz. Waarin blinkt Vos dan zo uit? vraagt hij. „Uytmuntenheid, in vaste zinspreuken, doordringende woorden, orderlijken stijl, krachtige vertooging [voorstelling van zaken] geestige zwieren en frajïcheeden." De Faam gebruikt „ontellijke tongen, de welke, door de voortreffelijkheit zijner dichtkunst bewoogen, ten minste hier of daar, eenige vaerzen, (voorneem'lyk uyt zijn Treurspel) tot 's Dichters roemvaardige gedachtenis, van buyten weeten op te zingen [uit hun hoofd te declameren], jaa geheel rollen met den anderen te speelen : ongelijk meer, dan van eenig ander spel, hoe deftig [schoon] het anders zijn mag, ooit is waargenoomen." 1 De eerste officiële, door de auteur goedgekeurde uitgave van zijn poëzie verscheen vier jaar later, alweer bij een dichter, Jan Vos' vriend Jacob Lescaille, „poeta laureatus" van keizer Leopold 1 2, voor de tweede maal gehuwd met Aeltje Verwou (in 1645), die de eerste druk van Aran en Titus en die van Oene had uitgegeven. In zijn voorrede 3 vertelt hij dat hij eindelijk de beloofde lang verbeide werken van Vos, na vele jaren, de dichter nauwelijks uit handen heeft kunnen scheuren. Eén herhaald verzoek van Vos heeft hij niet kunnen inwilligen : er alle anonieme schotschriften, tegen hem gericht, bij af te drukken, om aan te tonen dat hij er niets om gaf. Jammer genoeg kon Lescaille, minder modern dan Vos was, dit niet over zijn hart verkrijgen. In 1671 liet Lescaille al het nagelaten werk van Vos in een tweede deel gebundeld verschijnen. Hierin nam hij een „Uitvaartgedicht vanden vermaarden Dichter Jan Vos" 4 op, een gedicht, waarvan men, als het niet zo fraai was, zou kunnen vermoeden dat het van Lescaille zelf was. De anonymus verontschuldigt zich dat hij de zware last van het maken en uitspreken van de lijkrede op zijn zwakke schouders geladen had. Beter had Vondel, zo „oud van jaaren" „aan zijn kunstgenoot de lijkplicht" kunnen voldoen. De oude man, welhaast tachtig jaar, zal tegen deze plicht hebben opgezien; of was er toch wat rancune tegen zijn overleden confrater? De oplage van deze beide delen van Alle de Gedichten is blijkbaar voldoende geweest om een halve eeuw aan de vraag te voldoen. In 1726 gaven echter H. en G. Bosch een nieuwe editie, luxueus in halfleren banden met goud opdruk uit, onder patronage van de dichter, kunstliefhebber en mecenas Balthasar Huydecoper, nazaat van de leden der familie Huydecoper, wier huisvriend Jan Vos was geweest 5. De uitgevers verheugen zich erover dat zij door hun activiteiten hebben kunnen voorkomen dat een „zeker Dichter van geen geringen Naame", maar een criticus en lasteraar van Jan Vos (David van Hoogstraten?), diens werk bij intekening had willen drukken en wel met een vermeerdering van 6o bladzij den : een hei lloos plan, want er zijn geen ongedrukte gedichi Blz. A2r°-A4ro. Dezelfde waarneming deed Bilderdijk nog in de tweede helft van de achttiende eeuw. 2 Over hem H. J. A. Ruys in NNB Ø III (i 9 i 4) 76o-761. 3 Zie bijlage A. 4 Zie bijlage C. 5 Zie bijlage A. ALGEMENE INLEIDING 35 ten van Vos meer in de wereld, op één na. — Hiermee valt het doek over Vos' dichterlijke arbeid. Alleen zijn Medea zou, zij het in omgewerkte vorm, haar leven in boekdruk tot 1771 voortzetten. Met de druk van 1726 hebben we al vooruitgegrepen op de lotgevallen van 's dichters roem bij het nageslacht. De kritiek op de afzonderlijke toneelspelen laten wij voorlopig buiten beschouwing. Nauwelijks had Vos de ogen gesloten, of de aanval van het Kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum (opgericht 1669), een club bewonderaars van het Frans-classicistische toneel, in het bijzonder dat van Corneille, werd ingezet. Het is hier niet de plaats, uitvoerig op de standpunten van de N.V.A.-ers in te gaan. Het zij voldoende, te wijzen op de twee bekende dichtwerken van Mr. Andries Pels (163 I -168 1) : Q. Horatius Flaccus Dichtkunst, Op onze tyden, én r éden gepast (Amsterdam 1677) 1 en Gebruik, én Misbruik des Tooneels, uitg. N.V.A. (Amsterdam 1681). Het eerste is een omwerking, aan Nederlandse toestanden aangepast, van Horatius' Ars Poëtica, en alleen daardoor al een verweer tegen Vos, die in zijn voorrede van Medea zich zo heftig had gekeerd tegen een aantal „voorschriften" van Horatius ; in het tweede worden de drie toneelwerken van Vos op de korrel genomen; wij komen erop terug bij de bespreking van de afzonderlijke stukken 2. Vanuit een geheel ander gezichtspunt werd Vos fel gekritiseerd door David van Hoogstraten. Deze richtte zich nl. èn tegen N.V.A. èn tegen Vos. Kort na elkaar maakte hij bij het schrijven van drie literaire biografieën van de gelegenheid gebruik om Vos' reputatie aan te tasten. Ze zijn te vinden in J. V. Broekhu& ens Gedichten (T'Amsterdam 171 z), in Joachim Oudaans Poézy, Derde deel (Amsterdam 1 71z) en in Alle de Gedichten van Joannes Antonides vander Goes, derde druk (I 714) 3, terwij 1 hij hem ook attaqueerde in zijn beroemde Geslachtslijst der zelfstandige naamwoorden. Bij de bespreking van de afzonderlijke werken komen wij op deze beschouwingen terug, maar nu willen wij reeds aandacht geven aan het beeld van Vos, gezien in de spiegel van Van Broekhuizen en van Oudaan, wetende dat we met de mededelingen van Van Hoogstraten even voorzichtig moeten zijn als met die van Brandt. Hoogstraten is noch als filoloog noch als biograaf betrouwbaar te achten. De filologie en de 1 Heruitgegeven met inleiding en commentaar door Maria A. Schenkeveld-Van der Dussen (Assen 1 973). 2 Men bedenke overigens dat ook het werk van Vondel, Hooft en Bredero, en niet te vergeten Rembrandt door de classicist Pels aan strenge kritiek onderworpen werd. 3 „Het Leven van Joannes Antonides vander Goes" vóór diens Alle de Gedichten, Vyfde Druk (Rotterdam 1-' 35) (voor het eerst in de 3e dr. van 1714). In „Aen den Lezer" (blz. 3ro_4ro) staat de heftige verdediging van Vondel tegen „ik weet niet wat Fransche beuzelaers" en „zulke stoute lettervlegels": bedoeld is N.V.A., maar in werkelijkheid ging het tegen Justus van Effen, die anoniem tegen Vondel geschreven had: Th. Nolen, Iets over David van Hoogstraten (Rotterdam 1886) 27-29. 36 ALGEMENE INLEIDING wetenschappelijke biografie stonden trouwens nog in de kinderschoenen: het waren meer wapenen in poëtenoorlogen e.d.l. Van Broekhuizen vertelt hij : naar aanleiding van de opmerking dat je de grote meesters moet kopiëren : „Om deze reden was hy zoo ingenomen tegen Jan Vos, dien hy eenen wiltzanger noemde, dat hy, als hem eens luste te lachen, en zynen geest te ontspannen, het bericht ging lezen, dat deze schryver, t'onrecht van Baerle en anderen hoogh geprezen, gestelt heeft voor zyn treurspel van Medea, kunnende zich niet genoegh verwonderen over de stoutheit van deze ongeletterden gast, die zoo bruskelyk zich tegen Horatius, dien hy in geenen deele verstondt, durfde aenkanten." Men moet beginnende jonge dichters voor hem waarschuwen, omdat „hy van Vondel zoo verre af was, als de hemel van de aerde, nochte eenige bequaemheit had om zich te schikken tot die eenvouwigheit en matigheit, die zelf in het groots en verheven van Vondel uitblinken, nochte tot die gedurige betamelykheit in de keure van woorden en zaken." En van Oudaan heet het : Hy noemde hem eenen dommen os, die naeulyx iet anders kon doen dan bulken en loeien, met zulk eene opgeblazentheit, dat hy waende alles te boven gestegen te zyn Ja hy oordeelde te regt dat luiden, die hun vermaek daer in vinden konden, geenen smaek konden hebben in de schriften van Hooft of Vondel, noch de deftigheit hunner deugden begrypen, nochte gout van koper onderscheiden." In de achttiende eeuw begint naast de intellectuele hoogmoed ook het standsbesef steeds meer een rol te spelen bij de beoordeling van een dichter of schrijver. Justus van Effen, die twee essays in zijn tijdschrift De Hollandsche Spectator2 grotendeels aan de Aran en Titus heeft gewijd, vergelijkt in een ervan Vos' eersteling met Balthazar Huydecoper's Arases (1722). Het eerste is volgens hem een wanschepsel, zoals Vos het zelf immers noemde(!), het andere „het pronkstuk der Nederlantsche Treurspelen van eigene vinding." Monstrueus is zijn opmerking : „Het eene is Aran en Titus dat uit de harssenen eens Dichters van lage geboorte gewrongen is ; en het ander is Arases, dat uit het edel vernuft eens Dichters van deftigen huize is voortgevloeit." Op dit onverkwikkelijke thema zal nog vaak worden voortgeborduurd. Ik denk b.v. aan A. J. van der Aa, die in zijn Biographisch Woordenboek der Nederlanden zijn artikel over Jan Vos 3 aldus begint: Vos „was een man uit de mindere volksklasse, zonder beschaafdheid en belezenheid, zonder eenige kunde dan die van zijn beroep." Hij had wellicht een grooter aanleg tot dichten dan Vondel, maar tevens ook meer eigenzinnige verwaandheid, laatdunkendheid, trotschheid, 1 Denken we b,v. aan de wijze waarop hij Vondels Heldinnebrieven ingrijpend gewijzigd, zonder dit aan de lezers mee te delen, heeft uitgegeven : C. G. N. de Vooys, Verzamelde Letterkundige Opstellen, Nieuwe Bundel (Antwerpen-Amsterdam 1947) 92-95. 2 Deel I, nr. 24. Den 14. January 1732 en dl. VII, nr. zoo. Den 25. Sept. 1733. De geciteerde passage uit het „Sevende Deel", i59. 3 Elfde Deel (Haarlem 1876) 115-116. Grotendeels een herhaling van wat P. G. Witsen Geysbeek schrijft in Biographisch, Anthologisch en Critisch woordenboek der Nederduitsche Dichters VI (Amsterdam 1827) 395-426. ALGEMENE INLEIDING 37 en smakelooze ongevoeligheid dan deze." [Daar kan Vondel het trouwens ook mee doen]. Voorts gedroeg Vos zich als hoofd van de schouwburg „als een rechten tooneel despoot." De ontdekking van Shakespeare ten tijde van de preromantiek maakte dat de vaderlandse kritiek zich opnieuw moest oriënteren. Cornelis van Engelen' stelt Shakespeare wel hoger dan Vos, die hij met Zwanenburg houdt „voor geesten die digters zouden geworden zijn, hadden zij oordeel en kundigheden gehad" ; maar Hiëronymus van Alphen stelt Shakespeare en Vos naast elkaar, als hij in zijn Digtkundige Verhandelingen (178z) 2 spreekt over „zulke gebreken als men bij Shakespear, Jan Vos, Antonides en soortgelijken aantreft, gebreken die optreden waar „teergevoeligheid en verbeeldingskragt" niet door „een kleine mate van oordeel en smaak" binnen de palen gehouden worden. Ze staan dus beneden Homerus, Ossian, Vergilius en Klopstock. J. D. Macquet heeft het in zijn Proeven van dichtkundige letteroefeningen (178o-1786), deel I, „Over de smaak in de poëzij" zo uitgedrukt: „Jan Vos had in het geheel geen Smaek; maer een levendige ader. Alles loopt bij hem, door dat gebrek alleen, in het wilde. Jan Vos komt zeer veel overeen met den Engelschen Dichter Shakespeare. Daer zijn zeer goede sentimenten in hunne stukken, daer is veel en sterk Pathetiek in, doch alles ligt begraven onder een' mesthoop van lage, laffe, onbetaemlijke straettael. Deze Dichters zijn als onkundige koks. De spijzen, die zij opdissen, hebben veel goede ingrediënten ; doch ze zijn aengebrand, smaken naer den rook, hebben een slegte saus. Hier om worden ze smaekloos. Niemand van eene lekkere tonge wil 'er den mond aenzetten" 3. Bilderdijk gaat in een uitvoerige studie „Over den Aran en Titus van Jan Vos"4 in dezelfde lijn verder. Vos was volgens hem „met eenen Dichterlijken aanleg geboren, en door de Natuur tot eene zekere hoogte opgedreven, waarop iemand van zijnen stand, by zijn eigen kring als een halve God, en in een hoogex en beschaafder maatschappij, indien niet als een wonder, ten minste als iets ongemeens aangemerkt werd"; „opgeheven door de gunst zijner Stadsregeering, die by met een laagheid, de benedenste klasse des Volks eigen, wel wist te bekuipen." Maar als schouwburgregent had hij „een invloed op den Amsterdamschen smaak ... die in mijne jeugd in 't geheel nog niet uitgewischt was, en 't geen dit goede inhad, dat het ten minste nog iets Nationaals voort deed duren, hetgeen met het oude Tooneel gants verdwenen is." 5 Bilderdijk eindigt in dichtvorm. Vondel en Hooft hadden wel iets verhevens, ' Verken van de Maetschappi der Ned. Lett. IV (Leyden 1779) 66, aangehaald door R. Pennink, Nederland en Shakespeare. Achttiende eeuw en vroege romantiek ('s-Gravenhage i 9 3 6) 58. 2 P. J. Buijnsters, Bloemlezing uit het werk van Hiëronymus van Alphen (Zutphen z.j.) 146; Pennink, a.w., 55; A. C. S. de Koe, Van Alphen's literair-aesthetische theorieën (Utrecht 1910) 48 ; Paul van Tieghem, Le Préromantisme III (Paris s.d.) 375 e.v.: volgens Van Alphen hebben Shakespeare c.s. tegen zich : „irrégularité, mauvais gout, mélange des genres et des tons", voor hen pleit : „la barbarie du siècle oil it a écrit". 3 Blz. 14, geciteerd naar R. Pennink, a.w., 130. 4 Bydragen tot de Tooneelpoëzy 13-90. 5 a.w., 13, 14. 3 8 Maar de arme VOS, in 't stof zijns ambachts opgevoed! Verbelding moest by hem en kunden smak vervangen; Hy blaakte in 't zuizlend brein van lichterlaaien gloed, En weinig voelde 't hart by 't borrlen van zijn zangent. Even een kort karakteristiekje van het verschil tussen barok en preromantiek: Vos had wel een pathetische verbeelding, maar geen sentiment ! Beschouwen we ten slotte nog enkele literatuurgeschiedbeschrijvingen. Twee van de oudste staan nog betrekkelijk welwillend tegenover hem : 1° Bilderdijks vriend Jeronimo de Vriest; deze nadert hem „toch niet zonder eerbied; hier was veel, zeer veel geest, maar geen genoegzame beschaving en oefening. Hij was wel een „Genie," „Had hij in een beschaafder stand geleefd, of zijnen geest door de oude Letterkunde beschaafd, zijn uitnemende aanleg had meer voedsel kunnen erlangen." En dan, zachtzinnig doelend op Vos en J. H. Krul beiden: „Wie kan van een Glazemaker of Smit verwachten, dat zijne dichtpen de zachtste en fijnste trekken van kunst zal voortbrengen ?" 3. 2° Matthijs Siegenbeek4 gebruikt wat schrillere kleuren : „vele blijken van dichterlijk vernuft en eene levendige verbeeldingskracht", maar ook ... „veel winderigs, buitensporigs, en dat een' blijkbaren wansmaak verraadt." Dit is nog weer een kalme kritiek, vergeleken bij die van N. G. van Kampens, die de „opgeblazen en gezwollen Dichter" in een uitvoerige noot afdoet. „Deze zonderlinge man, beroofd van bijkans alle verkregen kunde, schijnt VONDEL naar de kroon te als hoofden van den Amsterdamschen Schouwburg, dikwijls door lage kunstgrepen deed mishandelen, waarschijnlijk om er zijne eigene buitensporige gewrochten te vertoonen." Over Aran en Titus: „Het is waar SCHILLER begon ook zóó, of niet veel beter, in zijne Roovers; maar hij bezat geen' eigenwaan genoeg, om deze manier vol te houden, en wist zich, door ijver en beoefening van goede modellen, tot den eerste Treurspeldichter der jongste tijden te verheffen. Vos, daarentegen, zonk hoe langs zoo dieper." Ook Willem de Clercq spreekt van Vondels „zonderlingen mededinger naar den tragischen lauwerkroon. s" Fama crescit eundo : er treedt een escalatie op in de afkeurende kritiek : een man van lage stand, onwetend, moedwillig onwetend door eigenwijsheid, winderig, kruiperig, zonderling, half gek : Van Kampen : „zijne denkbeelden (zijn) zoo buitensporig en walgelijk." Toch zou het dieptepunt nog niet bereikt zijn. Het I a.w., 89-9o; ook in De Dichtwerken XIII (Haarlem 1859) 432-433 vgl. ook VII (1857) 19: „Waar juichte een mensch hem toe, ten zij in kit of kroeg?", ibid. 259, 270, 409. Vgl. Martien J. G. de Jong. „Preromantiek en „Medea"" in • Lev. Talen, nr. 226 (r 964) 487-2 Proeve eener Geschiedenis der Nederduitsche Dichtkunde (Amsterdam i 8 i o) 205. 3 208. Beknopte Geschiedenis Nederlandsche (Haarlem i 8 z 6) 166. 5 Geschiedenis Letteren en lVetenschappen in de Nederlanden I ('s-Gravenhage i 8 2 i) 204. 6 Aangehaald door M. H. Schenkeveld, Willem de Clercq en de literatuur 1962) 105 . ALGEMENE INLEIDING 't stof zijns ambachts Verbeelding moest by hem en kunde en smaak vervangen; t zuizlend brein van lichterlaaien gloed, by 't borrlen van zijn zangen1• karakteristiekje het verschil tussen barok en preromantiek: wel een pathetische verbeelding, maar geen sentiment! nog enkele literatuurgeschiedbeschrijvingen. Twee staan nog betrekkelijk welwillend tegenover hem: 1 0 Bilderdijks Vries2 ; deze nadert hem "toch niet zonder eerbied; hier genoegzame beschaving en oefening. Hij ""Had hij in een beschaafder stand geleefd, of zijnen geest Letterkunde beschaafd, zijn uitnemende aanleg had meer voedsel Krul beiden: "een Glazemaker Smit verwachten, dat zijne dichtpen de zal voortbrengen?"3. 2 0 Siegenbeek4 wat schrillere kleuren: ""veel winderigs, buitensporigs, dat een' blijkbaren wansmaak Dit is nog weer een kalme bij G. van Kampen5, die de "opgeblazen en uitvoerige noot afdoet. "Deze zonderlinge man, te hebben willen steken, wiens stukken hij, als een der hoofden van den Amsterdamschen lage deed mishandelen, waarschijnlijk Over en "ook zoo, of niet veel beter, in geen' eigenwaan genoeg, om deze manier ijver en beoefening goede modellen, den jongste Ook Willem de Clercq spreekt van Vondels "zonderEngen den tragischen lauwerkroon. 6" cresci! eundo: kritiek: een man eigenwijsheid, zonderling, half gek: Van Kampen: "zijne denkbeelden (zijn) zoo dieptepunt nog niet bereikt zijn. Het 1 89-90; Dichtwerken Xln Haarlem 432.-433 ook 19: "Waar ofkroeg?", 259, 270, 409. de Jong. ""Medea'''' . Talen, 226 (1964) 496. 2 Proeve cener I 1810) 3 a.w., 208. 4 Beknopte Gaschiedenis der Nedarlandsche Letterkunde 1826) 166. 6 Beknopte Geschiedenis der Let/eren en Wetenschappen in de Nederlanden I (,1821) 8 Schenkeveld, de C/arcq (Groningen ALGEMENE INLEIDING 39 adagium „le style c'est l'homme même" was ook in Nederland ontdekt en er bestonden nog portretten van de man! W. J. Hofdijk komt de twijfelachtige eer toe, dit aspect te berde te hebben gebrachte: „Zoo het reeds geene waarheid genoemd mocht worden dat de stijl de mensch is, en het inwendig leven zich op de stoffelijke gelaatstrekken weerspiegelt — de beeltenis van VOS zou voor de stelling pleiten. Die zelfde vermenging van het grootsche en edele met het gemeene, van het reine en klare met het grof zinnelijke, en wel in die verhouding, dat eindelijk de onaangename indruk van het wanstaltige den boventoon behoudt — spreekt uit zijn gelaat, als uit zijne vaerzen." Deze beschouwing was een buitenkansje voor Willem Kloos. Eindelijk komt na twee eeuwen Nederlandse bourgeois-cultuur het hoge woord eruit : Jan Vos was een proletariër! Een boer is geen proletariër, een glazenmaker wel, dus ... zo komt de vergelijking Poot — Vos eruit te zien 2. Poot stond „van afkomst veel hooger .. . op den maatschappelijken ladder dan b.v. de glazenmaker-rijmer Jan Vos." „Jan Vos, het blijkt uit alles, uit zijn groven kop, gelijk die te zien is b.v. in de uitgaaf van Al de Gedichten, van i 726, zoowel als uit zijn hard-strakken ongevoelden, als baksteenen stijl waar ieder fijnheid van gedachte — en zegging die bij alle goede dichters wordt gevonden, in gemist wordt, Jan Vos is wezenlijk niet veel meer dan een koud-opgewonden mond-vol-woorden, zonder psychischen ondergrond, geweest. 0, wezenlijk, die kop van hem, waar de oogen zonder eenig opschijnsel van gevoel of intelligentie, maar alleen met een uitdrukking van doffe zelfvoldaanheid in 't uitdagende gezicht staan, kijkt, als juichte de bezitter er van zichzelf voortdurend over zijn eigen knapheid onbewust toe, en is precies het kontrast van de flinkgelijnde, niet mooie en toch aangename, want menschlijk-gevoelige en klaargezonde verstandige beeltenis, die van Poot bewaard is gebleven, en waar geen spoor van iets „proletarisch" in te bespeuren valt. Standshoogmoed en intellectueel superioriteitsgevoel gaan samen in de literatuurgeschiedenis van J. Greshoff en J. de Vries 3, waarin ook het kijkerspubliek een veeg uit de pan krijgt. Ditmaal is Vondel het object van vergelijking — om Vos te verguizen, moet men hem altijd vergelijken : Shakespeare, Vondel, Cats, Huydecoper, Schiller, Poot, Bredero, maar hem nooit beschouwen als een dichter „sui generis" —: Vondel schreef „edele" en „hooge" kunst, hij heeft „het heerlijkst de Nederlandsche Renaissance bekroond ... maar wij moeten ons wel bewust zijn, dat in de oogen van het zeventiende eeuwsche volk de schilder[!] — glazenmaker Jan Vos, even vulgair van uiterlijk als inborst, de palm der overwinning wegdroeg. — Hij dorst het bestaan de drama's van Vondel aldus toegetakeld [nl. als kijkspelen] voor het voet licht te brengen en hij bereikte het uitbundigste succes met zijn miserabele tooneelwerken, waarvan de „Aran en Titus" de onoorspronkelijkheid en de smakeloosheid Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde 4 (Amsterdam 1867) 219. De le dr. is van 1856. 2 Een daad van eenvoudige rechtvaardigheid (Amsterdam 1909) 140-141. 3 Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde (Arnhem 1925) 98-99 en over het publiek: 119. 40 ALGEMENE INLEIDING van dezen eerzuchtige ten duidelijkste openbaart. — Terwijl Vondel in hooge eenzaamheid de heerlijke tragiek der Grieken navolgde, bleef Vos, wiens geest van alle hoogere beschaving gespeend was, den trant van Seneca bestendigen. Tegenover het waardige berecht voor de Jeptha durfde hij een andere kunstbeschouwing stellen en beweren, dat „de lauwerkrans nog in het midden der Tooneeldichters leit." " Eén aspect ontbreekt nog in de tot nu toe vermelde beschouwingen : Jan Vos, bekleder van twee stedelijke functies en 19 jaar voornaamste regent van de buiten onze grenzen vermaarde Amsterdamse schouwburg, was een parasiet, een dichterlijke panlikker, kortom een huispoëet, zoals die zielige figuren — men denke aan Rymer in Langendijks De Spiegel der Vaderlandsche Kooplieden en Lucas Helding in Van Lennep's Ferdinand Huyck — genoemd werden. Bij J. Prinsent is hij zowel huispoëet, „een emplooi, dat vooral in de i 8e eeuw mengen rijmer aan zijn broodje geholpen heeft," als ... volksmenner: „Inderdaad, hij bespeelde met het grootste gemak het klavier der volkssentimenten, om eens een, naar ik meen, Kuyperiaansche wending te gebruiken." Iets negatiever nog drukt J. Karsemeijer 2 zich uit: „Vos was overigens een echte brooddichter. Tal van Amsterdamse aristocraten [Bij Prinsen was het alleen nog Joan Huydecoper van Maerseveen] was hij tot huispoëet — een dichtertype dat in de i 8e eeuw zo grote opgang zou maken — waarvoor hij goede betaling ontving." Volgens A. G. van Hamel 3 stond Vos „in het volle zelfbewustzijn van den geestelijken plebejer," die „door Vondel's stuwen in de richting van het Classicisme bang begon te worden voor zijn broodje." Hij lijkt op Multatuli : „Jan Vos kende geen Latijn, en hij was daar trotsch op. Hij vertelde het aan ieder, die het hooren wilde. Wij kennen nog dat type van menschen, die er de grootste verdienste in zien, uitsluitend op eigen geestelijke wieken te drijven. Wie nog niet weet, hoe volslagen autodidact zij zijn, wie hun minachting voor „schoolgeleerdheid" nog niet kent, krijgt dat met een stortvloed van woorden te hooren. Maar in stilte spijkeren ze bij wat ze kunnen, en snuffelen de geleerdheid, die nog op te doen is, naarstig bijeen. Voor iemand, die hen wat dieper doorgrondt, vallen ze al ras door den mand. Multatuli behoorde tot dat slag van menschen, en — si parva licet componere magnis — ook Jan Vos." Aldus onze grote kenner van de zeventiende-eeuwse literaire theorie, wiens werk nog in 1973 herdrukt is. Maar iemand met praktische toneelervaring zal toch wel anders oordelen? Welnu, een toneelcriticus als J. H. Rossing (1847-1918), secretaris van het Tooneelverbond, maakt het nog bonter. Wat schrijft hij over „de volksman" en „volksschrijver" Vos ? 4 : „Voor het gewone 1 Handboek tot de Nederlandsche Letterkundige Geschiedenis 2 ('s-Gravenhage i 9 2 o) 3 7 1 , 383. Kuyper („het klavier der volksconsciëntie") wordt verkeerd geciteerd. 2 In W. L. M. E. van Leeuwen e.a., Dichterschap en Øerkel jkheid (Utrecht i 9 5 i) 119. 3 Zeventiende-eeuwsche opvattingen en theorieën over litteratuur in Nederland ('s-Gravenhage 1918) i 3, 32, 207 e.a. plaatsen (zie reg.) 4 Het Tooneel in Nederland in de i 7e eeuw, in de serie Uit onzen Bloeitid, 16 e.v. ALGEMENE INLEIDING 41 publiek, — het publiek dat alleen komt om een avond dood te slaan 1, dat voor zijn plezier sterk ontroerd, door wreedheden getroffen wil zijn, en het prettig vindt te bibberen van angst of te huilen uit medelij, was Jan Vos de man. Hij werd dat ook voor anderen, voor hooggeplaatsten, want hij wist te vleien en te buigen voor de heeren, en de heeren mochten dat wel, tot zelfs hunne dochteren, en zij noodden hem aan hun disch en hij maakte verzen op het lekkers, waaraan hij bij haar gesmuld had. Zoo heeft Jan Vos zich weten te maken tot een minister van pleizier." In deze novellistische fase van de literatuurgeschiedenis paste ook deze pikante zinsnede bij Jan ten Brink : „Er bestaat zelfs een vers van hem op Mevrouw Witsen in het zeebad", een zinsnede die blijk geeft zowel van grote kennis van het strandleven in de i 7e eeuw, als van kennis van Jan Vos' werk. Het is boeiend te zien, hoe de literatuurgeschiedschrijvers zich uitputten in het bedenken van vergelijkingen om het fenomeen Jan Vos te verklaren. Zo ziet Sterck hem als een soort futurist 3. „Door zijn brutalen durf wist hij het publiek voor zich in te nemen, en, evenals in onze dagen de futuristische, cubistische en neo-impressionistische schilders, de proef te wagen, hoeveel het publiek wel aan dwaasheden en ongerijmdheden slikken kan, voordat het voelt bij de neus genomen te zijn." Toch moeten we tot eer van Sterck zeggen dat hij van Brandt's roddel over Jan Vos niets geloofde. Het verhaal over die acteurs in oude kleren was volgens hem natuurlijk onzin : Vos was immers altijd op succes uit, „maar door gruweldrama's in de mode te brengen, wist hij de grove hartstochten van het publiek te boeien, dat daardoor vanzelf van Vondels ernstige spelen afkeerig werd." En hij concludeert : „Voor een opzettelijke tegenwerking van Vondel door Vos zijn tot nog toe geen afdoende bewij zen gevonden" 4. Nu zal men zich afvragen : hoe dachten de schrijvers van grote literatuurgeschiedenissen over Vos ? Slaan we de Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden van F. Baur e.a. op, en zoeken we in de twee delen „De Letterkunde van Renaissance en Barok" door G. A. van Es en E. Rombauts, dan vinden we over Six van Chandelier 17 bladzijden, over Vos' vijand Jan Zoet 14, over diens andere vijand Oudaen 26, maar over Vos ... niets 5. 1 N.B. Men speelde 's middags in de Amsterdamse schouwburg te 4 ure; soms vóór de middag: Worp, Gesch. Amst. Schouwb., 123. 2 Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde (Amsterdam 1897). De opmerking is overigens ontleend aan het proefschrift van Worp over Vos, maar deze heeft geen cursivering. Puntd. I 15 : Toen Mevrouw Katarina Opcy, Gemaalin van den Eed. Heer Kornelis Witsen, Burgermeester, Raadt &c. Haar koets wordt een badkoetsje, het „duinnat" wordt de zee. 3 J. F. M. Sterck, Hoofdstukken over Vondel en zin kring (Amsterdam 1932) 96-97. 4 a.w., 99-zoo. 5 Iets dergelijks in J. Haantjes en W. A. P. Smit, Panorama der Nederlandse Letteren (Amsterdam 1948), bedoeld als „een nieuw handboek, waarin de voornaamste richtingen en figuren uit onze letterkunde op beknopte en duidelijke wijze worden besproken." Vos wordt niet genoemd door de vijf auteurs die de 17e eeuw behandelen (blz. II5-225). 42 ALGEMENE INLEIDING De overigen handelen uitvoerig over hem. W. J. A. Jonckbloet, Geschiedenis van de Nederlandsche Letterkunde, deel IV' gaat het niet zozeer om zijn persoonlijke kwaliteiten („ De beteekenis die Jan Vos voor onze letterkunde heeft, ligt dien zijn smaak op het tooneel en de dramatische poëzie heeft geoefend," 3 8o), maar toch maakt hij over Vos „als Mensch en Dichter" enkele juiste opmerkingen: op grond o.a. van een hatelijk schimpdicht tegen hem wordt hem wel wat pluimstrijkerij verweten. „Maar bovendien was hij geestig en vroolijk, vol zelfvertrouwen, en hield er van met allerlei slag van menschen op een goeden voet te staan." En wat zijn poëzie betreft, Jonckbloet wijst „op de plastische richting van zijn geest De lyrische innigheid, waardoor Vondel schittert, ontbreekt bij hem geheel. In zijn grootere gedichten streeft hij naar weelderigheid van beschrijving ; in de korte is hij epigrammatisch." Een plastisch talent dus, wat ook blijkt uit zijn smaak voor schilderijen, maar vooral „in het aandeel dat hij had in de verschillende vertooningen, waarop bij plechtige gelegenheden de Amsterdamsche Overheid werd onthaald." derde trek die Jonckbloet opmerkt in zijn natuur is een „zekere bandeloosheid.... Hij wist zeer goed, wat er bij Hooft, Huygens en Vondel te leeren viel, want hij kende hunne gedichten van buiten; maar hij wilde er zijn voordeel niet mee doen" 2. In tegenstelling tot de vrij objectieve Jonckbloet is G. Kalff 3 duidelijk vooringenomen Vos, zodat hij zich tot onwetenschappelijke depreciaties laat verleiden. De minnepoëzie van Vos vindt hij droevig : „In navolging van anderen had hij zich eene Laura aangeschaft." In zijn puntdichten vergoelijkt Vos hem zijn zwakheid met een zekere boerenslimheid door een slotwending. In zijn grote Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde 4 handhaaft hij zijn meningen en zet hij ze nog wat uitvoeriger uiten : „Zo zien wij in Vos den huispoëet, het dichterstype waarin de middeleeuwsche meistreel terugkeert." voorrede van Medea, „het beste van 5. „Het is een kloek stuk, kloek door de onafhankelijkheid zich in toont; door de flinkheid waarmee de niet tijd vereering der Oudheid, zijn uitkomt en de geleerden te woord staat." (Men ziet, hoe de lopen : een uiting de ander van flinkheid.) raak het — 6 — Vondels idealisme stelt tegenover Vos' naturalisme. i den tegenwoordigen tijd bijgewerkt door C. Honingh (Groningen 1890). 3 80. karaktertrek anders Men behoefte aan een typisch Hollandse eigenzinnigheid, vergelijkbaar met die van Rembrandt, nodig vond, een reis naar Italië te maken. 3 en Tooneel in de zeventiende eeuw 1895) 92 e.v., 143 en andere 4 IV 19o9) 45o (1910) 113 5 V 117. 6 116. overigen handelen A. J onckbloet, IVl niet om zijn persoonlijke (" onze letterkunde dan ook minder in zijne dichtwerken dan in den invloed, dien zijn smaak op en de dramatische poezie heeft geoefend," 3 80), maar toch maakt "als Mensch en Dichter" enkele juiste grond hem wordt hem weI wat pluimstrijkerij "en vroolijk, vol zelfvertrouwen, met allerlei menschen een goeden voet te staan." poezie betreft, Jonckbloet wijst "op de plastische richting van zijn ..... De lyrische innigheid, waardoor Vondel schittert, ontbreekt bij hem zijn grootere gedichten streeft hij naar weelderigheid van beschrijving; korte is hij epigrammadsch." plasdsch ook schilderijen, "het aandeel dat hij had verschillende Amsterdamsche gemeente door de Overheid werd onthaald." Een derde trek die is "bandeloosheid .... wist go ed, Huygens en Vondel te leeren viel, want hij kende maar er zijn voordeel niet mee doen"2. G. Kalfra vooringenomen tegen Vos, zodat hij zich tot onwetenschappelijke depredaties laat minnepoezie vindt hij droevig: "van anderen Laura volgens hem zijn zwakheid met een zekere boerenslimheid door een slotwending. der Letterkunde4 meningen en zet hij ze nog wat uitvoeriger uiteen: "Zoo zien wij in Vos den eersten huispoeet, middeleeuwsche meistreel terugkeert." Veel waardering heeft hij voor de voorrede van "al wat hij geschreven heeft" 5. "door de onafhankelijkheid van oordeel die er zich in toont; door de flinkheid waarmee de niet gestudeerde glazenmaker, in dien djd van bijgeloovige vereering der Oudheid, voor zijn meening uitkomt en de geleerden te woord staat." (Men ziet, hoe de evaluatie van gegevenheden uiteen kan lopen: wat de een ziet als een uiting van bandeloosheid, getuigt volgens de ander van flinkheid.) Heel raak is het van Kalff, als hij - zij het terloops even 6 - V ondels naturalisme. 1 Herzien en tot den tegenwoordigen tijd bijgewerkt door C. Honingh (Groningen 1890). 2 a.w., 380. Deze karaktertrek dient m.i. anders geinterpreteerd. Men kan er ook een behoefte aan zelfstandigheid in zien, een typisch Hollandse eigenzinnigheid, vergelijkbaar met die van Rembrandt, die het niet nodig vond, een reis naar Italie te maken. Literatuur en Tooneel te Amsterdam in zeventiende eetlw (Haarlem 1895) 92 e.v., e.v. en andere plaatsen. (Groningen 1909) 450 en V II3 e.v. a.w., II7. a.w., V II6. ALGEMENE INLEIDING 43 J. te Winkel schrijft zeer uitvoerig over onze dichter. Hij wijdt zelfs twee hoofdstukken' aan Vos, zijn werk en zijn invloed, maar zegt weinig over de mens Vos. Merkwaardigerwijze noemt hij hem behalve glazenmaker ook „verver" 2 en „huisschilder", maar geen huispoëet in de kwalijke zin die dat woord gekregen heeft : Hij was op zo'n vertrouwelijke voet met de fami lie Huydecoper dat „hij wel den naam van Huydecoper's „huisdichter" zou mogen dragen, als hij niet meer geweest was dan dat, namelijk de officieuze en ofliciëele dichter der Amsterdamsche stadsregeering." Men mag geen kwaad woord ter zake daarvan zeggen, meent Te Winkel terecht, noch van Vondel noch van Vos ; vergelijk de Franse hofdichters maar eens 3. „Daarmee maakten onze dichters zich nog niet tot loondienaars van den rijkdom, want het verwijt, dat JAN VOS „dichtte om geld," schijnt alleen door nijd en vijandschap ingegeven te zijn." De grote deugd van Te Winkel's werk is dat hij uitvoerige inhoudsopgaven van Vos' werken geeft, maar aan het eind van zijn beschouwingen komen alle oude vooroordelen weer boven 4. De voorrede van Medea is „bepaaldelijk gericht" tegen Vondels Berecht; „zeker heeft Vondel hem ... in zijn zeer getast." Het verhaal van de lauwerkrans doet weer opgeld, „waarmee hij in zijn eigenwaan schijnt te willen zeggen, dat het nog de vraag is, wie grootex tooneeldichter is." Daarop volgt Brandt's roddel, zelfs nog aangedikt : Jan Vos had alléén de schuld, en niet de samenstelling van Vondels stukken, zoals Brandt er tenminste nog aan had toegevoegd. Vondels spelen zijn en blijven opvoerbaar, waarbij Te Winkel geheel vergeet dat die opvoerbaarheid afhangt van de tijd waarin men ze wilde spelen : de tijd van de neo-romantiek en de Jugendstil van ca. z 900 was zeker gunstig voor Vondels gedragen en zeer gestileerde versdrama's : een man als W. C. Royaards had de tijd mee. Maar het tijdvak van de Jugendstil week daarentegen wel zeer sterk af van dat waarin het barokdrama van Vos en zijn school bloeide. Het wordt tijd twee geloofsgenoten van Vos aan het woord te laten. Allereerst Anton van Duinkerken 5. Hij is de eerste bij mijn weten die het woord expressionisme laat vallen : de naam van de stroming die nauw verwant was aan de barok. Maar ook dit loopt alweer op een afkeuring uit, omdat Van Duinkerken niet van het expressionisme gediend was. Hij schetst ons Vos als een man „met een eerzuchtige opkomelingennatuur" (89), een „onvoorzichtige feestmaniak" (99). „In zijn hart een eenvoudige volksman van Roomschen huize, weinig geletterd, maar door feestelijke vieringen licht opgetogen, voelde hij zich in de koele plechtstatigheid der vorderende zeventiende eeuw benauwd. Hij had een bonten, voor plastiek gevoeligen smaak, een onverwoestbare vitali- 1 De Ontwikkelingsgang IV 217-253. 2 a.w. III 478. 3 a.w. IV 23o. Wie weten wil, hoe frequent Vondel regentenfamilies, hun buitenplaatsen enz. bezong, sla b.v. het register op van de JV.B.- uitgave s.v. de Bickers en De Graeff's, blz. i 3-14 en 28-29. Men leze b.v. J. V. Vondels Afbeeldingen der Stambeeren en zommige telgen van de Graven, Boelensen, Bickeren en lVitsens, afz. uitg. i668 (Ø.B. VIII 673-687). 4 a.w., IV 25o en 252 n. 5 Het Tweede Plan, 68-Ioi. 44 ALGEMENE INLEIDING teit, een groote liefde daarbij voor zijn stad. Hij droomde van schouwspelen, die zouden voegen bij haar diep door hem besefte grootheid, en hij wist niet, hoe deze heerlijkheidsdroom ten innigste samenhing met zijn Roomsche familietraditie ... Hij zocht een theorie, die zijn uitbundigheid rechtvaardigde en vond haar in het gedrongen programma van zijn theatraliteit : „De daden die men ziet zijn meer dan die men leest" ... Aldra richtte zijn impulsieve natuur hem op de kakelbonte uitdrukking van hetgeen hij heelemaal niet inhield. De taal verkracht hij met het gemak van een expressionisme, dat de behoefte missen zou om toe te komen aan het dichterschap. Wij hebben zulke expressieve taalforceeringen in onzen tijd opnieuw kunnen gadeslaan: de schoonheid won er niet bij" (zoo). Het is het noodlot van Vos dat hij een tijdgenoot van Vondel was, en dat het nageslacht zich altijd genoopt ziet hem met de inderdaad grotere, maar andersoortige dichter te vergelijken. De tweede hier te noemen katholieke schrijver, Knuvelderl, behandelt Vos' werk slechts als een intermezzo midden in de vijfde levensperiode van Vondel, nl. de jaren 1635-1648, „even" ingelast, nadat Vondels weinig bekende drama Peter en Pauwels (1641) behandeld is. Knuvelder rekent hem wel tot de derde generatie van de 17e eeuw vanwege zijn (overigens onbekend) geboortejaar, maar meent dat zijn activiteit valt binnen het eerste tijdvak van die eeuw : 1605 tot 1647. Hoe is dat mogelijk? Na 1647 heeft Vos het grootste deel van zijn dichtwerken geschreven en beheerst hij twee decenniën lang de Amsterdamse schouwburg. Een winst is dat Knuvelder weet heeft van barok (Mario Praz bespreekt hij in dit verband), maar dat werkt alleen weer in het voordeel van Vondel. „Wat bij Vondel beheerste barok was, wordt hier wanstaltigheid en absurditeit, ook al is het gegoten in de vorm van het klassieke drama." „Wat Van Baerle te berde brengt, kan ons alleen wantrouwen inboezemen in de smaak van „klassieke" geleerden, meent hij. Even verder heet het echter — Knuvelder voert veelal een dialoog met zichzelf —: „En Jan Vos had begrip van levendig, bewogen toneel, — heel wat meer dan de geleerde klassieke auteurs, Vondel incluis. Zo heel verwonderlijk is de fameuze opgang die het stuk maakte, dan ook niet." Maar nu komt het : „Aangezien Vos echter niets wezenlijks over het leven te vertellen had, en alleen maar tot razernij opgezweepte wraak en weerwraak zich laat uitkuren, blijft al dit gehandel oppervlakkig gedoe, is het niet verbonden met wezenlijke, dieper menselijke belevenissen, is het stuk (Aran en Titus) waardeloos, resulteert de draak, die het op het toneel vaak het beste doet en het publiek bij de neus leidt" 2. Nieuw is dat Knuvelder Vos niet alleen in verband brengt met de 17e-eeuwse barok, maar ook met het vooral 16e-eeuwse maniërisme — wat beide mogelijk is, zoals we zullen zien — en met de anachronistisch zo genoemde romantische school: 1 G. P. M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde 5, II ('s-Hertogenbosch 1971) 355-36o. 2 Daar hebben we het domme publiek weer. Vgl. b.v. ook C. W. Roldanus in Algemene Geschiedenis der Nederlanden VII (Utrecht 1954) 47 e. v. ALGEMENE INLEIDING 45 Jan Vos zou men een van de weinige navolgers van Vondel kunnen noemen, „maar dan op burleske en romantische manier." Hier begint het de lezer te duizelen : maniërisme, barok (autochtoon Amsterdamse barok ? vraagt hij zich af), romantiek en burleske 1. Terecht schrijft Lieven Rens in een kritiek op Knuvelder's handboek : „Wat Jan Vos betreft, hij vormt het toppunt van een ononderbroken reeks dramatische auteurs die een volkse variante van Senecaanse barok vertegenwoordigen en wellicht eerder bij Coster dan bij Hooft aansluiten. Literairhistorisch gaapt hier een ernstige leemte. Het gebied is natuurlijk weinig bestudeerd, maar op basis van Worps inventaris kan men toch duidelijk maken dat er, na het verstommen van Hooft en Coster en naast de zeer aparte ontwikkeling van Vondel, een zij het weinig geraffineerd barokdrama is blijven bloeien, zoals in heel West-Europa trouwens" 2. Prof. Rens legt hier de vinger op een wonde plek in de Nederlandse literatuurgeschiedenis : men heeft veel te weinig op de gelijktijdige Westeuropese, inz. Duitse dramatiek gelet. Een ander gebrek is dat men twee à drie eeuwen lang van het gelezen drama is uitgegaan, in plaats van zich het gespeelde drama in te denken. Er voltrekt zich echter een verandering in het denken over deze zaken. De beschouwing van Rens is niet het enige symptoom. Allereerst is te noemen A. Sivirski, Het Beeld der Nederlandse Literatuur 3, die het barokdrama, helaas onder de gebruikelijke foutieve titel „De romantische richting," behandelt. Reeds in Hoofts Geeraerdt van Velsen ontbreken elementen als „geweldpleging, wraak en weerwraak" niet. „Vondel was evenmin afkerig van verhevigde gevoelens, zoals dat uit de moordlust van Attila om een verzaakte liefde in Maeghden blijkt." Bovendien uitte Vondel „grote bewondering voor het drama van Jan Vos, waarin hij desgevraagd eigenhandig correcties heeft aangebracht. Moord, schending, verminking, liefde en verzaakte liefde doen bij Vos opgeld; huiveringwekkende handelingen gebeuren op het toneel; afgehouwen hoofden zijn voor de toeschouwers zichtbaar.... In de eerste scène wordt al aangekondigd dat zich een wraakneming zou voltrekken." Er zijn 18 sprekende personen en tal van figuranten; geen monoloog, geen nabeschouwing; vijf bedrijven was er actie; „het was toneel." Beklemmend soms. „Volgens hedendaagse opvattingen is het stuk een draak, een kijkspel, psychologisch niet geheel bevredigend omdat voor het wreedste monster niet voldoende aanleiding was tot zulke slachting en schending. Het stuk verrijkte echter het literaire patroon dier dagen ; het was de oppositie van het klassieke treurspel en deze vernieuwing wisten dichter en geleerde naar waarde te schatten." Ten slotte H. J. J. de Leeuwe 4, die Vos de hem toekomende plaats geeft in het kader van de barok. Vos was volgens De Leeuwe goed op de hoogte van 1 a.w., 1 4, 1 7 1 , 418, 499. 2 Spiegel der Letteren XIV (19 i2) 175. 3 Deel I, 2e dr. (Groningen 1962) 238 e.v. 4 „Jan Vos „Medea", een Nederlandse bijdrage tot de Europese Toneelgeschiedenis" in Levende Talen, jrg. 1963, nr. 218, 2 3 -34; id., „La Médée de Jan Vos" in : Colloques Internationaux du Centre national de la recherche scientifique (Paris 1964) 445-457. 46 ALGEMENE INLEIDING zijn tijd; het is onmogelijk dat deze man ongeletterd of onontwikkeld was. Vertalingen en autopsie moeten hem hebben gediend. Hij moet internationale toneeltechnische handboeken gekend hebben en emblematische handboeken (Van Mander en Ripa). „En ten slotte : hij kon een taal schrijven die geschikt was om door toneelspelers gesproken en door de toeschouwers begrepen te worden .... Zelfbewustzijn, maar tevens inner lijke spanningen, wilskracht en vooral intelligentie spreken uit zijn portret" (door Karel du Jardin). Als Vondel en Vos één geweest waren! Maar hij was „dè representant van die éne, hevig bewogen componente van zijn fel levende tijd, een volwaardig, vindingrijk en ervaren dramaturg, een toneelkenner als weinigen in ons land. Als zodanig kan hij gewaardeerd, moet hij hèrgewaardeerd worden." ARAN EN TITUS INLEIDING 1. Inhoud' Hoewel Aran en Titus slechts een indeling in bedrijven kent, en niet in „tonelen", is er geen enkel bezwaar tegen, het moment dat nieuwe personen optreden, hetgeen meestal duidelijk door Vos is aangegeven, als het begin van een „toneel" (Auftritt) te beschouwen. Aan het eigenlijke drama gaat een „vertoning" vooraf, door de auteur afzonderlijk uitgegevene. Zij geeft het ogenblik weer dat de zegevierende veldheer Titus Andronikus, vergezeld door een aantal allegorische figuren (de Zege, de Faam, Gotland enz.), en staande op een triomfwagen, voortgetrokken door vier Gotische veldheren, de poort van Rome nadert. Behalve een groot aantal burgers, soldaten, gevangenen, aanzienlijken, drie allegorische figuren, de stad Rome, de riviergod van de Tiber en bos- en berggoden, zijn ook de meeste hoofdrolspelers aanwezig : Lucius, de vijf zonen van Titus, Thamera en haar twee zonen. Keizer Saturninus en zijn broer Bassianus, de gotische opperbevelhebber Aran en Titus' broer Markus worden niet uitdrukkelijk genoemd. Een proloogspreker zegt zes versregels ter introductie. Dank zij deze vertoning heeft Vos geen vervelende „expositie" nodig : het spel begint „in mediis rebus". Merkwaardig is dat later deze allegorische intocht minder geschikt werd geacht. Men wilde blijkbaar meer preluderen op de inhoud van het eerste bedrijf. In het Leidse exemplaar van de uitgave bij Ian van Duisberg (165 8), buiten medeweten van de auteur gedrukt, zijn drie alternatieve vertoningen op één blad ingeplakt. Eerste variant: Andronikus rijdt Rome binnen, hij offert aan Saturnijn zijn oorlogsbuit en veroordeelt Aran tot de vuurdood; deze wordt streng geboeid naar het offervuur gesleept. Tweede variant : de keizer zit op de troon. Titus staat op de triomfwagen; Thamera en de Moor worden naar de troon gevoerd. Derde variant : Andronikus op de zegewagen, wordt verwelkomd door Saturnijn; de priester Leeuwemond staat klaar, Aran te slachten, maar deze wordt verlost door Thamera. Artistiek gesproken zijn 1 De inhoud van de reien wordt besproken in paragraaf a naar aanleiding van de structuur van het stuk. 2 Zie bijlage D. 48 deze preluderende tableaux-vivants minder effectief dan de stralende show, door Vos (eerst) zelf ontworpen. EERSTE BEDRIJF. Eerste toneel (vss. i -8). Het gordijn wordt opengeschoven en temidden van Romeinse burgers, zien we Saturninus, die een korte lofrede op Rome en op Titus afsteekt. I, z (vss. 9-152). Titus komt op, begeleid door zijn vier jongste zonen en enkele gevangenen : Thamera en haar twee zonen. Na enkele begroetingen merkt de keizer de gevangen koningin Thamera op en wordt op slag verliefd op haar. Zij weigert op zijn liefdesbetuigingen in te gaan. Als de keizer met geweld dreigt, ontspint zich een gesprek over vorstenrecht en vorstengunst. Titus kondigt aan dat Aran zal geslacht worden als een offer aan Mars ; uit zijn ingewanden zal de wichelar het verlop van hun liefde vorspelen. I, 3 (vss. 153-294). Priesters komen zingend op met Aran en de wichelaar Leeuwemond. Een grote kijfpartij ontspint zich tussen Titus en Leeuwemond enerzijds, en Aran anderzijds. Deze betitelt de priesters als „bloeddronke wichelaars" en „geestelijke tijgers", en Titus als „een grijze schuddebol" en een „krachtelooze dwerg." Saturninus wil zijn leven sparen, als Thamera zijn liefde beantwoordt. Thamera belooft nu haar liefde aan de keizer, en zo wordt Aran gered, maar Titus verzet zich daartegen heftig : de kiem voor de wraak wordt gelegd, zoals door Leeuwemond voorspeld wordt, als hij uitroept : „o moeder van de Min! wat strooitge hier voor zaadt?" (289). I, 4 (vss. 295 - 304). Lucius, oudste zoon van Titus, deelt mee dat er zich op de oever van de Tiber een verschrikkelijk everzwijn heeft vertoond. Saturninus roept iedereen op, zich gereed te maken voor de jacht. I, 5 (vss. 305-345). Rei. TWEEDE BEDRIJF. Eerste toneel (vss. 346-462a). Demetrius en Quiro, zonen van Thamera, bevechten elkaar uit liefde voor Rozelyna, dochter van Titus en verloofde van Bassianus. Aran scheidt hen en raadt hen aan, haar te verkrachten en zo wraak te nemen op Titus. Enig zedelijk besef schijnt bij hen nog aanwezig te zijn: het zou hun naam geen goed doen en gewetenswroeging geven. Aran leert echter dat elke daad goed is, die goed gelukt. Hij geeft een opsomming van de afgrijselijke misdaden, die volgens die theorie mogelijk zijn. Als de broers zich met werzin van hem afwenden en hen wilen gan, wendt hij voor, de geest van hun vader te zien, vreselijk bloederig toegetakeld. ZI. z (vss. 462b- 5 Io). Terwijl Aran zich verschuilt, z.g. omdat hij bang is voor de schim, komen Bassianus en Rozelyna voorbij, terwijl zij achter het zwijn aanzitten. De verliefdheid van Rozelyna maakt Demetrius jaloers. Aran heeft intussen de gelegenheid gehad, zijn verzinsel uit te werken, en vertelt nu dat de overleden koning der Goten met een schor geluid in zijn oren dreunde dat zijn zoons wraak moesten nemen op het geslacht van Titus, zijn moordenaar [hoewel het Thamera was die hem uit de weg geruimd had] . Nu keuren Quiro INLEIDING BEDRIJF. Eerste toned (vss. 1-Bet wordt opengeschoven Titus afsteekt. 2. 152). Titus komt op, door jongste zonen en gevangenen: Thamera twee zonen. Na enkele begroetingen op en wordt op slag verliefd Zij weigert op zijn Hefdesbetuigingen keizer met gesprek over vorstenrecht en vorstengunst. aan dat Aran zal geslacht worden als een offer aan Mars; uit ingewanden zal de wichelaar het verloop van hun Hefde voorspellen. 2.94). Priesters komen zingend op en de wichelaar kijfpartij ontspint zich tussen Titus en Leeuwemond anderzijds. betitelt de priesters als "bloeddronke "tijgers", "grijze schuddebol" en "Saturninus wi! zijn leven sparen, als Thamera zijn Hefde belooft nu haar Hefde aan de keizer, en zo wordt maar Titus verzet zich daartegen heftig: de kiem voor de wraak gelegd, zoals door Leeuwemond voorspeld wordt, als hij uitroept: ,,0 moeder van de Min! wat strooitge hier voor zaadt?" (2.89). 1,4 2.95-zich op Saturninus zich gereed te maken voor de jacht. 5 345)' Rei. BEDRIJF. Eerste toncel (vss. 462.a). Quiro, Thamera, bevechten elkaar uit liefde voor Rozelyna, dochter van verloofde van Bassianus. scheidt en raadt hen aan, haar te op Titus. Enig zedeHjk besef schijnt bij hen naam geen goed doen en gewetenswroeging Aran leert echter dat elke daad goed is, die goed gelukt. Bij geeft een de afgrijseHjke volgens die theorie mogeHjk zijn. Als de broers zich met weerzin van hem afwenden en heen willen gaan, de geest van hun vader vreseHjk bloederig toegetakeld. II. 2. 462.b-51O). zij achter het zwijn verliefdheid van Rozelyna maakt Demetrius jaloers. Aran heeft uit dat met een schor geluid in zijn oren dreunde dat zijn moordenaar had]. Quito ARAN EN TITUS 49 en Demetrius het plan goed: Bassianus zal gedood, Rozelyna verkracht en van haar tong en handen beroofd worden. II, 3 (vss. 511 - 522). Levendig jachttafereel. II, 4 (vss. 5 23 -615). Aran en Thamera blijven alleen achter. Aran, haar heimelijke minnaar, is verschrikkelijk jaloers op Saturninus, maar Thamera stelt hem gerust : haar liefde voor Aran blijkt niet verzwakt. Ook zij keurt het nog verder uitgewerkte plan goed : Klaudil en Gradamard, tweede en derde zoon van Titus, zullen in een put gesmoord worden en de verdenking zal op de twee jongste zoons van Titus, Pollander en Melaan, gelegd worden, door het begraven van goud ter plekke en het uitstrooien van een brief, waarin de moord, z.g. op instigatie van hen uitgevoerd, zal meegedeeld worden. II, 5 (vss. 616-659). Juist kussen zij elkaar, als Bassianus en zijn verloofde er komen aanwandelen. Aran verschuilt zich achter de bomen, en er ontstaat een venijnige kijfpartij tussen de beide dames; Thamera roept ten slotte om hulp. II, 6 (vss. 660-664). Razendsnel wordt Bassianus vermoord en opgehangen, en Rozelyna meegesleurd om verkracht te worden. II, 7 (vss. 665 -674a). Even later komen de jagers Klaudillus en Gradamard op. Vliegensvlug worden ze in de put gesmeten; de brief wordt neergelegd; Aran en Thamera vluchten. II, 8 (vss. 674b-756). De keizer komt met Titus, Lucius en Markus op. Gesmoorde kreten stijgen op uit de put. Het bungelend lijk van Bassianus wordt door Lucius voor een levend mens aangezien, maar wordt al gauw geidentificeerd. Het ergste vindt men dat er een dubbele moord op hem gepleegd is. (De luim ontbreekt niet). Enkelen dalen met een toorts in de put af en komen met twee verpletterde lijken boven. Men vindt de brief, gericht aan Pollander en Melanus, waarin de gehuurde moordenaars berichten dat de driedubbele moord volbracht is. Het loon voor de moord is begraven bij de put en wordt dan ook gevonden. Motief voor de moord: heel het hof van Saturnijn te sturen naar „Prozerpijn." II, 9 (vss. 757-97o). Thamera verschijnt op het toneel met gescheurde kleren en een stukgekrabd en besmeurd gezicht; zij deelt mee dat ze in het bos door twee gehelmde personen bijna vermoord was, maar dat Aran haar ontzet heeft. Deze komt eraan en deelt mee dat het Pollander en Melaan waren : het zwaard van Pollander heeft hij als bewijs bij zich. Nu kent Saturninus' woede geen grenzen meer, Titus daarentegen is merkelijk gekalmeerd; hij meent de keizer te moeten herinneren aan zijn dapperheid en deugd ten tijde van de burgeroorlogen, toen heel Rome een ijselijk moordtoneel was. Met een vreselijke opsomming van gruwelijke misdrijven adstrueert hij zijn betoog. II, 10 (vss. 971-1016). Rei. (In het ze bedrijf, het bedrijf der misdaden, wordt de spanning hoog opgevoerd : er zijn al drie doden gevallen, de dood van twee jongemensen lijkt aanstaande. Titus is radeloos over de schelmerij, „Daar ik" zegt hij, „met mijne zoons, zoo onverhoeds in gly."). S O INLEIDING DERDE BEDRIJF. Eerste Toneel. (vss. 1 017-1020). Markus ontmoet Rozelyna en beklaagt haar over haar deerniswekkende toestand. III, 2 (vss. 102i-1093a). Titus smeekt op erbarmelijke wijze de keizer om het leven van zijn zoons, maar deze gaat, zonder te antwoorden, met de rechters voorbij. Hij ziet nu zijn dochter „handt, en tongeloos". Van verslagenheid kan hij eerst niet spreken; vervolgens weidt hij uit over haar verloren schoonheid. III, 3 (vss. Io93b-II04). Lucius treedt op en deelt mee dat hij als derde verdachte van de moord op zijn broers uit het rijk verbannen is. Terecht vraagt hij zich af of hemel, hel en aarde zijn huis vijandschap gezworen hebben. III, 4 (vss. I I O 5 - 1299a). Aran beschrijft nu aan Titus de a. s. terechtstelling van zijn beide zoons. Door de komst van de bruid van Pollander bij het schavot werd de vorst milder gestemd, vertelt hij . Als Titus bereid is, zijn rechterhand af te kappen, zijn, naar hij voorgeeft, de zonen gered. Ondanks tegenstribbelen van Markus en Lucius voldoet Titus aan het verzoek. Na de hand afgekapt te hebben, houdt hij een toespraak over dit voorwerp : een rede waarin het tragische en het komische elkaar naderen. Maar onmiddellijk daarna wordt er weer op het sentiment gespeeld, als hij na Arans vertrek Rozelyna op tedere wijze opbeurt. III, S (vss. 1299b- I525a). Even later brengt Quintus, Arans page, de hoofden van de zonen, benevens de zojuist afgekapte hand. Met termen als „dat u de donder sla" en „dat u de bliksem zeng" wordt hij weggejaagd. Eerst staat de vader roerloos en sprakeloos, dan schreeuwt hij het uit als een gewond dier. Al het ondervonden leed gaat hij bejammeren. Allen moeten huilen tot ze niet meer kunnen. De man lijkt zinneloos geworden : hij ziet hallucinaties, slaat wartaal uit en wil zichzelf van kant maken. Markus spoort aan tot kalm overleg ; hij aarzelt; als hij echter hoort dat Lucius' leger voor de wallen ligt, is hij bereid, de wraak mee te helpen volvoeren. Om alle verdere aarzeling te voorkomen schrijft de nu wat gekalmeerde Titus een eed in de aarde. Vervolgens zweren alle drie tegelijk wraak te nemen op Saturninus' hof. III, 6 (vss. 1 525b- I5 5 o). De geesten van Klaudil en Gradamard zweren mee wraak. Eerst denken de Andronici dat het een echo is die hun parten speelt: ze nemen twee maal een andere plaats in. Dan herkent Titus de stem van zijn vermoorde zonen. De geesten zijn nog niet bereid hun moordenaars te noemen. (De drie aanwezigen zien de geesten niet, het publiek waarschijnlijk wel) 1. Titus gaat nu met Markus naar de stad. Lucius zal in de legertent blijven om vóór de avond troepen in de stad te brengen. III, 7 (vss. 15 5 1-15 53). Iets later in de tijd : Lucius geeft instructies aan zijn vier „kornelen". III, 8 (vss. 1 5 54-1618). Juist op dat ogenblik gaan Aran, Quiro en Demetrius De eed-scène doet enigszins denken aan de eed van Hamlet, Horatio en Marcellus in het ie bedrijf van Hamlet, 5e toneel. Ook daar neemt een geest aan de handeling deel; zij zweren echter op het gevest van een zwaard („lay your hands again upon my sword"). BEDRIJF. Toned. 1°17-1020). Markus ontmoet over haar deerniswekkende toestand. 2 1021-Titus smeekt op erbarmelijke wijze de keizer om het met de rechters "vervolgens weidt hij uit over haar verI oren schoonheid. 3 I093b-op en deelt mee dat hij als derde verdachte uit het rijk verbannen is. Terecht vraagt hebben. 4 (vss. II05-I299a). Aran de a.van de bruid van Pollander bij het schavot milder gestemd, vertelt hij. Ais Titus bereid is, zijn rechterhand tegenstribbelen aan het verzoek. Na de hand afgekapt te hij een toespraak over dit voorwerp: een rede waarin het tragische naderen. Maar er sentiment gespeeld, na Arans vertrek Rozelyna op tedere 5 I299b-1525 a). Arans zojuist afgekapte Met termen als "dat u de "u de bliksem zeng" wordt hij weggejaagd. Eerst staat de schreeuwt het uit als een gewond dier. Ieed gaat hij bejammeren. Allen moeten huilen tot ze niet man lijkt zinneloos geworden: hij ziet hallucinaties, slaat Markus spoort aan tot kalm overleg; dat Lucius' leger voor de wallen ligt, is hij volvoeren. Om aIle verdere aarzeling te voorkomen wat gekalmeerde Titus een eed in de aarde. Vervolgens aIle op Saturninus' hof. 6 (I 52 5 b- I 5 0). Klaudil en Gradamard zweren mee een echo is die hun parten speelt: de stem van zijn niet bereid hun moordenaars te noemen. waarschijnlijk wel)1. met Markus naar de stad. Lucius zal de legertent blijven om v60r troepen in de stad te brengen. 1551-1553). lets later in de tijd: Lucius geeft instructies aan zijn vier "kornellen". 8 (1554-Juist op dat ogenblik gaan Aran, Quiro en Demetrius 1 scene denken aan Marcellus Ie Oak daar neemt een geest aan zweren echter ("sword"). ARAN EN TITUS 51 voorbij . Aran wil precies weten hoe de mishandeling van Rozelyna zich heeft toegedragen. Lucius c.s. overvalt hen. Onbeschroomd verhaalt Aran zijn gruweldaden. Dan wordt hij gevankelijk in een gesloten wagen weggevoerd naar Titus' huis. III, 9 (vss. 1619-1691). Rei. (Het derde bedrijf betekent de climax van Titus' ellende en van Arans succes. Maar het is ook het keerpunt. Men zweert wraak en Aran wordt gevangen genomen: begin van de weerwraak). VIERDE BEDRIJF. Eerste Toneel (vss. 1692- 1703). Aan Titus, in zijn „vertrek-kamer eensaem slaapsluimerend zittende"' verschijnen de geesten van Klaudil en Gradamard, alsmede de afgeslagen hoofden van Pollander en Melaan. Opnieuw roepen zij op tot wraak; Pollanders hoofd verzekert dat Aran, „Gotlands wapengodt", de dader is. Iv, 2 (vss. 1704-1778). Nu volgen de onthullingen elkaar snel op. Ascanius, het zoontje van Lucius, holt schreeuwend de kamer in waar Titus zich bevindt, met een exemplaar van Ovidius' Metamorfosen in de hand. Rozelyna tracht haar neefje het boek te ontrukken. Met haar armstompen wijst zij de plaats aan waar Ovidius vertelt, hoe Philomela verkracht werd door Tereus. Titus leest de passage voor en dan slaat ze hem het boek uit de handen. Zij knikt met haar hoofd, als Titus haar vraagt of dit met haar ook gebeurd is. Markus leert haar nu, in het zand te schrijven : ze houdt een stok in de mond en stuurt hem met haar beide armen. Drie maal leest Titus het geschrevene en drie maal geeft hij er in dezelfde bewoordingen zijn commentaar op : hij kan geen andere woorden meer vinden voor zijn verbijstering. Het tienjarige ventje Ascanius is er zo van onder de indruk dat hij de moordenaars wel de ogen uit het hoofd zou willen krabben. Hij wil een zwaard, maar Titus, alweer gekalmeerd, en ontroerd, profeteert dat hij later keizer zal worden. Titus blijft alleen achter in het vertrek en wil Lucius een brief gaan schrijven om hem in te lichten over de stand van zaken. Iv, 3 (vss. 1779- 1873a). Thamera, vermomd als Wraakzucht, klopt aan. Titus laat haar binnen. Ze blijkt vergezeld door haar twee zonen, vermomd als speelnoots van de Wraak, uitgedost met duivelskleren en een pruik van slangenti. Titus, die het drietal onmiddellijk herkend heeft aan hun stemmen, houdt zich waanzinnig en veinst smoorverliefd te zijn op Wraakzucht. Thamera (die vernomen heeft dat haar geliefde Aran door Lucius gevangen genomen is 3, tracht Titus nu diets te maken dat het Lucius is die alle gruwelstukken op zijn geweten heeft en zichzelf, door Saturninus te vermoorden, keizer wil maken. Titus belooft zijn zoon te zullen doden in het bijzijn van de keizer en de keizerin. Wraakzucht is bereid, de gedaante van een bode aan te nemen om het keizerlijk 1 Zie de „Korte Inhoud". Hierover zie men de noot bij vs. 1692. Kil.: ver-treck-kamer: Conclave, conclavium, etc.: zowel eetkamer als slaapkamer. Hier wsch. op de achtergrond van het toneel. 2 Volgens Shakespeare: „Rape and Murder", dus Roof en Moord. 3 Zie de „Inhoud" vóór het stuk, r. 49-5o. 5 2 INLEIDING echtpaar uit te nodigen. Als haar zoons ook wegwillen, verzoekt hij hun te blijven. Hij roept om Markus, zijn kamerwacht en zijn slaven (o.a. Tacitus, Philippus en Kamillus). Iv, 4 (vss. 1873b-1906). Eerst drijft hij de spot met de zo bizar toegetakelde heertjes, daarna maakt hij ze af: Titus snijdt de keel af, verzoekt Rozelyna het bloed in een bekken op te vangen, maar als hij bedenkt dat ze geen handen heeft, vraagt hij haar, hun met de tanden het hart uit het lichaam te scheuren en het hun in het gezicht te spuwen. Iv, 5 (vss. 1907-1914). Een bode (volgens de lijst van Personaadjen: Tacitus) komt binnen en meldt dat Aran door Lucius gevangen genomen is. Titus roept uit: „Hoe zal ik 't Roomsche hof van deeze nacht vervormen." Met dit onheilspellende prospectief aspect eindigt het 4e bedrijf. IV, 6 (vss. 1915-1946). Rei. (De peripetie is voltrokken: de tegenkrachten hebben het gewonnen van de misdaad). VIJFDE BEDRIJF. Eerste Toneel (vss. 1947-1992). Saturninus en Andronikus zijn het er samen over eens dat Lucius ter dood gebracht moet worden. Deze treedt binnen, vermomd als zijn kamerheer, en draagt een bloedend hoofd in de hand. De gewaande kamerheer deelt mee dat hij zijn meester verrast heeft in de armen van diens ge liefde en hem vervolgens het hoofd heeft afgeslagen. Vol afgrijzen beschouwt Titus de bebloede kop. Allen begeven zich nu aan tafel; een gemaskerd ballet vermaakt de gasten. V, 2 (vss. 1993-2o79a). De geesten van Quiro en Demetrius verschijnen. Thamera zet de haar door Titus aangeboden gouden bokaal aan de mond; sidderend laat ze hem uit haar hand glijden. De tafel begint te dansen; het toorts licht wordt geblust. De keizerin wordt door een hevige angst bevangen; er spartelt iets in haar boezem, nu ze zonder het te weten van het vlees gegeten heeft. Rozelyna komt binnen met een schotel die bedekt is met een kleed. Saturninus ontdekt nu pas dat het meisje verkracht is en van handen en tong beroofd. Titus doorsteekt haar om een einde temaken aan haar lijden. Saturninus vraagt, wie de moordenaars en verkrachters zijn; als antwoort toont Titus de twee hoofden die bedekt lagen op de schotel. Als Thamera wil weten waar het overschot is van haar vermoorde zoons, wijst Titus op wat er resteert van het vlees. Het overgrote deel van wat eens haar kinderen waren, ligt begraven in haar buik. Thamera wil nu dat Titus met zijn zwaard een „venster" maakt in haar „vervloekte buik", opdat de zielen eruit kunnen ontsnappen. Om de lijken te verbranden, moet zij zichzelf verbranden, meent ze. Ten slotte roept ze de hulp van Aran in. V, 3 (vss. 2o79b-z i 26). Aran buldert vanuit een achterkamer dat hij al de begane misdrijven op zijn geweten heeft. Dan stort hij schreeuwend in een poel van vuur. Hij smeekt of Titus hem meteen maar af wil maken, maar deze kent geen genade: hij moet levend tot as verbranden. Thamera wordt door Titus gedood. Saturninus, die al eerder vastgegrepen was door Titus' bedienARAN EN TITUS 53 den, weet zich los te rukken en doodt Titus. Diens zoon Lucius doorsteekt de keizer. Markus roept nu Lucius tot keizer uit, en verklaart dat elke tegenstand zal worden gebroken : ieder die zich verzet, zal verbannen worden naar het gebied van de Zwarte Zee. (De katastrofe heeft zich voltrokken. Krachtens de wet der poëtische gerechtigheid is iedere misdadiger te gronde gegaan : alle moordenaars, de morenhoer en haar minnaar, de meedogenloze tiran. Slechts Lucius en Markus blijven over, want ook Titus, die in het begin van het spel als een goed mens werd voorgesteld, maar die vanwege de weerwraak ook de weg van gruwelijke daden is opgegaan, moet ten onder gaan. En zo laat dit spel van wraak en weerwraak door zijn macaber slot, als het doek wordt dichtgeschoven, een verpletterende indruk na. Geen enkele moraal, zoals in Nederland gebruikelijk en ook bij Shakespeare nog in lichte graad aanwezig, is dan ook nog nodige). 2. Structuur. Kernidee. Karaktertekening Aran en Titus is geschreven in de vorm van een classicistische tragedie, zoals zij gestalte heeft gekregen in het werk van Hooft en Vondel, voordat Vos zijn drama schreef. De eenheid van tijd wordt streng gehandhaafd : het spel begint met het aanbreken van de dag en eindigt in de daarop volgende nacht. Iets ruimer standpunt neemt Vos in t.o.v. de eenheid van plaats, zoals destijds in ons land gebruikelijk was 2 : „Het Tooneel is in en om Roome", d.w.z. het is niet gebonden aan één zaal, één straat of één plek, maar aan een stad cum annexis. Hoewel Vos vrijwel geen toneelaanwijzingen geeft, is het toch wel duidelijk waar de verschillende bedrijven spelen. Voorzover de „vertooning" vooraf betreft, daar is de plaats wel expliciet aangegeven, nl. vóór een der poorten van Rome, waar de triomfwagen van Andronikus juist is aangekomen en de burgers hem en zijn leger juichend tegemoet komen. Het eerste bedrijf speelt op het Kapitool (vs. z8o), de plaats waar de zegepralende imperator placht te offeren. Het tweede voert ons naar een bos „dicht aan de Tyberboordt" (vs. 299), waar de jacht op een reusachtig everzwijn gehouden wordt. Minder duidelijk is de situatie in het derde bedrijf. Het eerste gedeelte speelt ergens in de open lucht, waarschijnlijk buiten Rome en vóór de legertent van Andronikus 3. De keizer, de rechters en de twee veroordeelde zonen trekken voorbij naar de executieplaats (,,Dicht aan des Tibers boordt"); daarna is de 1 „See justice done on Aaron, that damn'd Moor, By whom our heavy haps had their beginning: Then, afterwards, to order well the state, That like events may ne'er it ruinate." 2 A. G. van Hamel, a.w., 126-127. 3 Act III, scene I van Shakespeare's Titus Andronicus, met analoge handelingen, speelt in de open lucht, op straat, in de stad zelf. 54 INLEIDING weg uitgestorven, want de hele stad is leeggelopen om de terechtstelling gade te slaan (vss. i107-1 I I z). Na vs. 1258 gaat Titus waarschijnlijk de tent binnen om zijn hand af te hakken. Aangezien de tijd die verloopt tijdens het uitspreken door Aran van de verzen 1259 tot 1264 te kort bleek te zijn, werd soms (of altijd?) een passus van 66 regels ingelast „om dat Titus wat meerder tijd zou hebben om zijn hand af te kappen" 1. Voorts vermaant Lucius zijn vader niet te luid te schreeuwen, maar liever zijn jammerklachten uit te storten in het binnenste van zijn tent (vss. 1379-1381). Het toneel is gestoffeerd met „boomen" (1356) en met een „varsche beek", „omheint van groeizaam lis" (1427- 1428). Ook is er nog een hek (148o). Rondom de plaats van handeling ligt het leger (15I 2); niet al te ver weg ziet men de wallen van Rome (1514). Titus schrijft met zijn vinger in de aarde. Na het afleggen van de eed dat men zich zal wreken, gaat Titus naar de stad, Lucius blijft in zijn tent 0543-155 o). Het volgende toneel wordt geacht iets later, en vermoedelijk op een minder open plek (misschien tussen de eerder genoemde „boomen") te spelen. Lucius roept zijn vier kornellen op, hun regiment naar de stad over te brengen. Aran en Thamera's zonen passeren, zonder dat ze de vijf officieren zien. Het publiek kan genieten van een mooi stukje simultaantoneel (I 5 5 5 , 1 5 56b). In vs. 1 5 68 stormen Lucius en zijn „ridders" te voorschijn en nemen de drie booswichten gevangen; deze worden in een gesloten wagen afgevoerd. Het vierde bedrijf speelt eerst in de „vertrek-kamer" in Titus' huis te Rome 2. Daar verschijnen hem de geesten van Klaudil en Gradamard en de hoofden van Pollander en Melaan. Op het middentoneel is de „zaal", van waaruit Ascanius, achtervolgd door zijn tante, te voorschijn rent. Rozelyna schrijft met een stok in het zand, waarmee de vloer bestrooid is. Titus gaat vervolgens een brief schrijven (in het „vertrek" waarschijnlijk). Thamera klopt aan en Titus doet open. Waar zich de gruwelijke vermoording van Quiro en Demetrius afspeelt, is niet duidelijk : ik vermoed, ook in het „vertrek", om bepaalde wrede manipulaties aan het oog van het publiek te onttrekken. Het vijfde bedrijf speelt zich blijkens de prenten van 1641 en van 1656 af in de grote zaal 3. Links of rechts op de voorgrond is een „kolk van vuurs". Daarboven is een loze zoldering: een soort balkon, voorzien van een valluik. Achter 1 Vgl. de aantekening bij vs. 1264. 2 Zie de „Korte inhoud". 3 W. M. H. Hummelen geeft in Inrichting en Gebruik van het Toneel in de Amsterdamse Schouwburg van 1637 (Amsterdam 196 i) 3 1- 34, een uitvoerige analyse van de beide gravures. Men kan daaruit opmaken, hoe bij het publiek de indruk kon gewekt worden dat de Moor werkelijk te roosteren lag in de kolk van vuur. Recht onder het valluik moet nl. in de toneelvloer een zinkluik geweest zijn. „Staande op de vloer van de ruimte onder het toneel, eventueel op een kleine verhoging, kon hij met het hoofd uit het zinkluik mooi om genade jammeren." Vermoedelijk heeft Hummelen echter de „Korte Inhoud" niet gekend. Door de vermelding van de achterkamer, tevens wsch. de vertrek-kamer uit het 4e bedrijf, en de „spleet" wordt veel onduidelijks verklaard. Op de gravure uit 1641 valt ook nog een ladder te onderscheiden. Daarlangs zou Aran eerst naar boven (uit de achterkamer) gesleurd kunnen zijn, voor men hem naar beneden liet vallen. ARAN EN TITUS SS de zaal is een „achterkamer" (dezelfde als de „vertrek-kamer" uit het 4e bedrijf?), waar Aran gevangen zit; door een „spleet" van het gordijn, waarmee die kamer is afgesloten, hoort het publiek zijn getier, voordat de straf via de loze zoldering aan hem voltrokken wordt. Recapitulerend zien we dus dat met vier locaties kon worden volstaan, te weten : I. op het Kapitool, 2 in een bos, 3 . bij en in het legerkamp, 4. Titus' huis, nl. in de zaal en in een achterkamer. De vertoning vindt plaats op een S e locatie : vóór een stadspoort. Aan de eenheid van handeling heeft de dichter strak de hand gehouden. Er is geen enkele episode die de aandacht van de toeschouwers afleidt van het thema wraak en weerwraak. Braekman heeft erop gewezen dat "this endeavour to achieve a degree of balance is present throughout the play"'. Men kan rustig zeggen dat deze symmetrie, dit spiegelbeeld-effect, een van de voornaamste verdiensten van de compositie uitmaakt. Het keerpunt ligt in vs. 1305: „Mij n wraak is niet te temmen." Tot dan toe zijn de wraakzuchtige Aran en Thamera volledig in het offensief. Het moment dat de twee afgeslagen hoofden en de voor niets afgekapte hand van Titus worden gebracht door Quintus, is het ogenblik van herkenning (de anagnorisis, niet in de letterlijke zin des woords, maar als een „zich bewust worden van de situatie waarin hij terechtgekomen is") voor Titus en de andere Andronici. Tot twee maal toe wordt Titus als zinneloos door de rampen die over zijn huis zijn losgebroken, maar de weerwraak is in opmars en door niets meer te stuiten. Op de punt van het zwaard wordt de eed tot een onverzoenlijke wraak gezworen. Het keerpunt ligt ongeveer in het midden van de 1781 verzen die het ze tot 5e bedrijf samen tellen. In het begin van het ze bedrijf begint de wraakzucht van Aran haar onheilen te baren, na vs. 1305 beginnen de antagonist Titus met zijn broer en zoon de noodzakelijke weerwraak te organiseren en tot stand te brengen. Alle hoofdrolspelers op twee na worden slachtoffers van dit bloedige bedrijf: het zijn er 4 aan de zijde van Aran, 7 aan de zijde van Titus. Ook de keizer, de zwakkeling die niet weet te kiezen, valt ten prooi aan de verwikkelingen. "The amount of grief as well as the rhetorical expression of their distress, is thus fairly well equal with both parties" zegt Braekman terechte. Een typisch kenmerk van het Nederlandse klassieke treurspel is de reizang. Aran en Titus heeft niet minder dan vijf koren : drie van mannelijke zangers (Roomsche Burgers, Tempeliers en Gotten) en twee van vrouwelijke (Roomsche Iofferen en, wat dat dan ook moge zijn Andronizenzer Iofferen) 3. Aangezien Vos het oude schema, de triade van Zang, Tegen-zang en, met afwijken- "The relationship of Shakespeare's Titus Andronicus to the German play of i 6zo and to Jan Vos's play Aran en Titus", Part TI, in Studia Germanica Gandensia X (Gent 1968) 7-77 h.c. 63. 2 a.w., 63 e.v. 3 Braekman heeft de reien buiten beschouwing gelaten, omdat ze zowel bij Shakespeare als in het Duitse spel ontbreken. 56 de metrische bouw, Toe-zang 1, door Vondel het eerst toegepast in zijn Maegden (1639), gebruikt, komt er aan het slot van het le, het ze en het 3e bedrijf een dubbelkoor voor: na het le de Rei van Romers en de Rei van Gotten; na het ze de Rei van Roomsche Jofferen en de Rei van Andronisenzer lofferen; evenzo na het 3e bedrijf, maar dan in omgekeerde volgorde : eerst de Andronizenzer Iofferen, daarna de Roomsche. Aan het einde van het bedrijf treden alleen de Andronizenzer Iofferen op, maar toch ook in de genoemde triadevorm. Voorts is er nog halverwege het 1e bedrijf een tussenrei, gezongen door de Rei van Tempeliers (vss. 152-164), eigenlijk geen echte rei, maar een collectieve groep die aan de hande ling deelneemt 2. Laten we eerst de structuur van de reien beschouwen. Tussenrei : viervoetige trocheïsche verzen met het rijmschema : (de vrouwelijke rijmen zijn cursief gedrukt). Hoewel zonder interlinie gedrukt zijn er duidelijk drie strofen, elk van vier verzen te onderscheiden. I. Slotrei : Zang en Tegenzang, elk met 13 viervoetige trocheïsche verzen, met identiek rijmschema : ababccddeeffe, Toezang met 16 viervoetige trocheïsche verzen, volgens het schema : aabcbcddeeffgghh. II. Slotrei. Zang en Tegenzang, elk 18 viervoetige trocheïsche verzen, gebouwd volgens het schema : ababccdedefgfghhii. Toezang met 1 o viervoetige trocheïsche verzen, volgens het schema : aabcbcdeed. III. Slotrei. De Zang bestaat uit 3o viervoetige jambische verzen, volgens het rijmschema : ababccdedefg fghihi j kj klmlmnono. De Tegenzang telt 26 viervoetige rijm nono het d-rijm is glijdend, het j-rijm in de Zang). De 17 verzen, ook viervoetig het schema: aabccbddeffeggehh. IV. De rei van Andronizenzer Iofferen valt blijkbaar in twee koorhelften uiteen. Zang en Tegenzang elk met 12 viervoetige jambische verzen, elk volgens het schema : ababcdcdefef. De Toezang telt viervoetige jambische verzen, volgens het schema: ababcdcd. Zoals men ziet heeft Vos in de lyrische gedeelten van zijn drama voor tamelijk vel afwiselingezorgd, hetzij in het metrum, rijmschema, hetzij in de lengte der strofen. Het muzikale hoogtepunt ligt, vanwege de lange duur van de reizang, in het derde bedrijf. De reien van het Ie bedrijf tellen resp. I z en 42 verzen, die van het ze heeft er 46, die van het de strofische structuur van de reizangen is verschillend, ondanks de vaste driedeling. (Hoe Vos overigens aan deze triadevorm gekomen 1 Zang en de Tegenzang (aan elkaar beantwoordend z.g. „responsio") en, afwijkend in komen voor bij (de lyrici en) alle drie de tragici 8 93 (strophê), 894-900 (antistrophê), 901-906 (egodos, sc. strophê); 5 i 1 - 5 30 1), 53 Il 50 (1), 551 -568 (epod.) De termen worden 19 (130- 131). Mededeling van Dr. D. Kuijper 2 A. Twaalf (37 INLEIDING Toe-zang!, het eerst toegepast in zijn het Ie, het 2e en het 3e bedrijf een na Ie na het 2e Roomsche Jofferen en de Rei van Andronisenzer Ioffere~; evenzo 3e bedrijf, maar dan in omgekeerde volgorde: eerst de Androruzenzer einde van het 4e aIleen toch ook in de genoemde triadevorm. Vootts is halverwege het Ie bedrijf de Rei Tempeliers (vss. 152-echte rei, maar een collectieve aan de handeling deelneemt2• de structuur van de I. T ussenrei,' 12 trocheische verzen met het rijmschema: ababccddeeff duidelijk drie strofen, elk van vier verzen te 1. Slotrei,' Tegenzang, elk met 13 viervoetige trocheische verzen, identiek rijmschema: 16 viervoetige trocheische volgens het schema: n. Tegenzang, elk 18 viervoetige trocheische verzen, gebouwd volgens het schema: 10 viervoetige trocheische verzen, volgens het schema: m. uit 30 jambische het rijmschema: ababccdedefgfghihijkjklmlmnono. De Tegenzang viervoetige jambische verzen (het rijm nona vervalt; het d-rijm is glijdend, evenals hetj-rijm in de Zang). De Toezang heeft 17 verzen, ook viervoetig jambisch, volgens het schema: Slotrei. Andronizenzer Iofferen blijkbaar in twee koorhelften 12 verzen, het schema: ababcdcdefef. telt 8 viervoetige het schema: ababcdcd. de lyrische gedeelten van zijn drama voor veel afwisseling gezorgd, hetzij in het metrum, hetzij in het rijmschema, hetzij bedrijf 12 2e 3e 73 en die van het 4e bedrijf 32. Ook de strofische structuur van de reizangen is verschillend, ondanks overigens aan deze triadevorm gekomen 1 De Zang en de Tegenzang (aan elkaar beantwoordend in een z.g. "responsio',) en, afwijkend in bouw van deze beide, de Toezang, komen voor bij (de lyrici en) aIle drie de tragici der Grieken. Zie bij Aeschylus b.v. Prometh. vinct. 887-893 strophe), 900 antistrophe), 901-906 (epodos, strophe); bij Euripides b.v. Troad. SII-BO (str. I), BI-550 (ant. 551-568 (besproken bij Dionys. Halicarn., De compositione verborum 19 (130-131). Mededeling van Dr. D. Kuijper Fzn. 2 W. A. P. Smit, Twaalf Studies (Zwolle 1968) 31 n. ARAN EN TITUS is, zou nog nader onderzocht moeten worden. De Aran en Titus al voltooid, en Vondel begint er pas in 1639 mee.) I. van Romers en Gotten : 1. De heeft gewonnen, laat het nu vrede zijn. 2. Het geeft niets dat de oorlog met de wapenen afgelopen is : de Gotische koningin overwint met haar toverkunst de Romeinse keizer. 3. (blijkbaar gezongen door de Romers). Kan een roemrijk hoer? — We zien dus aan vorst zo verliefd worden op en wat er in de Tegenzang te berde is gebracht, voorbijgaat. vreugde uiting kwam in de Zang, wordt wel degelijk getemperd. — II. Hetzelfde geldt van de rei in het 2e bedrijf. 1. De Roomsche Iofferen bereiden zich bijna juichend voor op een bruiloft, maar op welke? Op die van Saturninus en Thamera? Dit lijkt na de verontwaardiging van de Romers in het le bedrijf onwaarschijnlijk ; m.i. is het de bruiloft van Pollander en zijn bruid, warvan sprake is in het 3e bedrijf. Aangezien publiek nog niet op de hoogte is van wat er later zal gebeuren, moet deze rei voor de toeschouwers iets raadselachtigs gehad hebben. De verzen 1012-1016, met hun prospectief karakter, laten geen andere verklaring toe. 2. Andronisenzer verzetten zich heftig tegen dit vreugdebetoon ; feestvieren is onmogelijk : er is te veel onrecht gepleegd ; laat men liever wenend de keizer te voet vallen. 3. De Roomsche Iofferen binden in : wel zal er een bruiloft gevierd worden, maar het worden : „d'oever van zijn leven" een laatste kusje geven. III. tot de vorige reien mist deze het karakter van een dramatische dialoog. Deze rei vervult a.h.w. de rol van „bode", die in vele klassieke stukken voorkomt. De Andronizenzer en Roomsche Iofferen beschrijven in drie zangen in dramatische bewoordingen de dood op het schavot van Pollander en Melanus, inzonderheid die van de jongste der beide broers. Toch is er een klein nuance-verschil: de Romeinse meisjes beschrijven alleen het gruwelijke uit over het toneel dat zij aanschouwd hebben. 3.: een bijzonder fraai slot, panegyrie van een gestorven martelaar. — gebruik enkelvoud van het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord: twee maal „ik" en één maal „mijn". Dit zou erop kunnen wijzen dat althans de Toezang door één persoon gesproken is'. IV. reizang gecompliceerd. Ze wordt alleen door Andronezenzer gezongen; zowel retrospectief als prospectief. 1. Het lot van Rozelyna wordt bejammerd. 2. van de verschrikkelijke weerwraak, door Titus geoefend. 3. Beschrijving van de toebereidselen voor de van Aran : „galdery is al gereet." — rei benadert het meest van de ideale toeschouwer weergegeven, 1 Vgl. G. Kamphuis, „De ondergang van de rei in het Nederlandsche Treurspel" in 4o (1947) 65 over de regie-aantekeningen bij Vondels 57 nader was in 1638 begint er pas in 1639 mee.) 1. Antithetisch is de rei van Romers en Gotten: 1. De oorlog is voorbij, Rome Bet geeft niets dat de oorlog met de is: overwint met haar toverkunst de gezongen vorst zo verliefd worden op een - We zien dus dat de Toezang niet aan Tegenzang te berde is gebracht, De vreugde die tot wordt wel degelijk getemperd.- Betzelfde 2e bedrijf. I. De Roomsche Iofferen bereiden voor die van en Dit Ie bedrijf onwaarschijnlijk; m.i. is bruiloft van Pollander en bruid, waarvan sprake is in het 3e bedrijf. Aangezien het publiek nog niet op van wat er de toeschouwers gehad verzen 1012-1016, met hun prospectief 2. De Andronisenzer Iofferen verzetten tegen dit vreugdebetoon; feestvieren is onmogelijk: er is te gepleegd; men Hever 3. De in: weI worden, maar het zal een bloedbruiloft worden: de bruidegom zal de kuise maagd "op d' oever laatste kusje In tegenstelling tot de vorige reien mist deze het karakter van een dramatische rei vervult a.h.de rol van "bode", die in vele klassieke De Andronizenzer en Roomsche Iofferen beschrijven in bewoordingen op het schavot van Pollander der beide broers. Toch is er een Romeinse meisjes beschrijven aIleen het gruwelijke toneel (in 2.), de Andronisensische meisjes spreken in de Zang ook hun walging het toneel dat zij aanschouwd hebben. 3.: een bijzonder fraai een soort panegyrie van een gestorven martelaar. - Opmerkelijk is het gebruik van het enkelvoud van het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord: twee "een "mijn". Dit Toezang een persoon gesproken is1. Deze reizang is het minst gecompliceerd. Ze wordt aIleen door Andronezenzer Iofferen gezongen; ze is zowel retrospectief als prospectief. I. Bet lot wordt bejammerd. 2. Beschrijving van de verschrikkelijke weerwraak, 3. Beschrijving van de toebereidselen de dood van Aran: "De galdery is al gereet." - Deze rei benadert dus het meest het karakter van de klassieke rei: de indruk en de gevoelens van de ideale toeschouwer over hetgeen zich op het toneel heeft afgespeeld, worden weergegeven, VgI. G. Kamphuis, "De ondergang van de rei in het Nederlandsche Treurspel" in NTg 40 de regie-aantekeningen bij Gebroeders. 58 en tegelijk wordt het voorafgaande gebeuren verbonden met het volgende bedrijf. Dezelfde gevarieerdheid als in de structuur van het vers en de strofenbouw der reizangen treffen we aan in de compositie van de bedrijven. Geven we eerst een overzicht: I. : 4 tonelen, 346 verzen, waarvan i2 + 42 voor de reien. II. : 9 tonelen, 67o verzen, waarvan 46 voor de reien. III. : 8 tonelen, 675 verzen, waarvan 73 voor de reien. IV. : 5 tonelen, 255 verzen, waarvan 3z voor de reien. V. : 3 tonelen, 180 verzen. Totaal : 2126 verzen, waarvan 2.05 voor de reien. Hieruit blijkt dat bijna een tiende deel van het drama gezongen werd; doordat er vijf reien waren, moet dit een grote afwisseling aan de voorstelling gegeven hebben. Rekent men niet met „tonelen", maar met „items", elementen, onderdelen, zoals Braekmanl doet, dan blijkt, hoe levendig het stuk geweest moet zijn, als het gespeeld werd. Hij onderscheidt in het vrij korte le bedrijf acht elementen, in het ze tien, 3e negen, 4e zes en in het 5e bedrijf vijf; een totaal dus van 38 elementen (,,items") op een aantal gesproken verzen van 2126 205 = 1921 vss., d.w.z. één „item" per ca. 5o regels. Hoe goed Vos was als dramaturg, die wist dat hij direct bij het begin het publiek moest zien te boeien, en dat het publiek aan het einde als „voor het hoofd geslagen" het doek moest zien dichtschuiven, b lijkt uit de gemiddelde lengte der „items": in 13 8 vss., in II ca. 62, in III ca. 67, in IV ca. 37 en in V 36 vss. Aan het slot vallen in een bestek van 91 vss. vijf doden, in een versnellend tempo, nl. in de vss. 2029 , 2I1I, 2116, 2117 en 2120. Dat er in het midden ook langere passus optreden (b.v. 809-970, 1105-1286) was geheel in overeenstemming met de klassieke retorische usanties : de spelers konden dan een mooi stukje declamatie weggeven. Overigens is de dialoog, zoals Vermeer 2 heeft aangetoond, „rap". Hij concludeerde dat uit de volgende berekening : wanneer men het aantal versregels deelt door het aantal keren dat er van spreker gewisseld wordt, blijkt dat elke claus gemiddeld 2,4 regel telt; in tegenstelling met Hooft's Geeraert van Velsen, die er niet minder dan 9, 5 , en Vondels Gisbreght van Aemstel, die er 8,6 per claus heeft. Wanneer men elk bedrijf afzonderlijk beziet, blijkt ook hier het tempo tegen het slot opgevoerd te worden: 13,4; II 2,6; III 3,6; IV 2,2 en V 2,0. In verband hiermee zal ook wel staan het afnemen van het aantal „sententies" naar het einde toe: Vermeer merkte ca. I o% sententies op in I en II; minder in III en in het geheel niet in IV en V. Vos is, in zijn samenbundeling van levendige en afwisselende actiemomenten 1 a.w., 31-32, 41 , 49, 56. 2 W. Vermeer, „Enkele opmerkingen over „Aran en Titus" van Jan Vos" in NTg. 65 (1972) 263. 58 INLEIDING het voorafgaande gebeuren verbonden met het volgende der de Geven we eerst een 1. 346 12+de reien. 670 de reien. 73 de reien. 25 5 3 2 de reien. 18o verzen. Totaal: 205 de reien. doordat vijf reien waren, moet dit een grote afwisseling aan de voorstelling niet met "tonelen", maar met "items", elementen, Braekman1 blijkt, hoe levendig het stuk geweest korte Ie bedrijf acht elementen, in het 2e tien, in het 3e negen, in het 4e zes en in het 5e van 38 elementen ("- 205 = 1921 VSS., d.w.z. een "item" per ca. 50 regels. Hoe dat hij direct bij het begin het publiek het publiek aan het einde als "voor het hoofd moest zien dichtschuiven, blijkt de gemiddelde lengte "138 ca. ca. 37 36 van 91 vss. vijf doden, in een versnellend tempo, in de vss. 2029, 2 II I, 2 II 6, 2 II 7 midden ook optreden (b.v. 809-970, 1105-1286) overeenstemming de klassieke usanties: mooi dialoog, zoals Vermeer2 "Hij concludeerde de volgende berekening: wanneer men het aantal versregels aantal keren dat er van spreker gewisseld wordt, blijkt dat elke niet minder dan 9,5, Vondels Gfisbreght het 2,6; III 3,6; IV 2,2 wel staan het afnemen van het aantal "sententies" het einde toe: Vermeer merkte ca. 10% en II; het geheel N en V. Vas zijn samenbundeling van levendige en afwisselende actiemomenten 1 a.w., 23, 31-32, 41, 49, 56. Vermeer, ""in 65 (1972) 263. ARAN EN TITUS 59 op het toneel, „show", ballet, muziek en zang, met J. H. Krul, een der voorlopers van de opera in Nederland. Met enkele van deze elementen, vertoning en ballet (de mommelen, een dans van gemaskerden, in vss. 1987-1989), zijn we reeds volop in de wateren van de barokdramatiek verzeild. Andere elementen, waarvan sommige op rekening van het in ons land druk beoefende Senecaanse drama zijn te schrijven, zijn: een groot aantal spelers, hevige actie, zowel op als achter het toneel: moorden in soorten: door het zwaard, ophanging, versmoren in een put, verbranding; gruwelen : het afkappen van handen, het uitrukken van een tong, het eten van mensenvlees, het drinken van mensenbloed, vertoning van afgesneden hoofden, die ook een enkele maal spreken; geestverschijningen, de mogelijkheid tot gedaanteveranderingen (Thamera, eerst als Wraakzucht vermomd, kan zich in alles wat er op aarde is „herscheppen", vss. 185z-1858). Het toppunt van luguber optreden wordt bereikt als Lucius, vermomd als kamerling, z.g. met zijn eigen afgesneden hoofd de kamer binnenkomt. En dat alles in alexandrijnen! Voeg daaraan toe de taferelen waarin de zinneloosheid van Titus gespeeld wordt; de uitingen van ongeremde emoties, waarin men elkaar de verschrikkelijkste gemeenheden naar het hoofd slingert; toespelingen vol kritiek op toestanden in kerk en staat, wat volgens de klassieke toneeltheorie helemaal niet geoorloofd was, al zijn Coster, Hooft en Vondel de schrijver hierin voorgegaan. Het is jammer dat ons van de reacties van het schouwburgpubliek helemaal niets bekend is. Zou het werkelijk waar zijn dat het publiek alleen maar bloedernstig, misschien zelfs sidderend, naar al deze gruwelen en opzienbarende dingen gekeken heeft? Was de mens in de I 7e eeuw zoveel anders dan die in de 19e en zoe eeuw ? Aran en Titus is een voorloper van het 19e- en zoe-eeuwse melodrama, een „draak" 1, zoals De Twee IFe en van Adolphe Philippe D'Ennery en Eugène Cormon. De handeling is spanning-opwekkend, de uitwerking sentimenteel (b.v. de Rozelyna -scènes), de gebeurtenissen zijn schokkend. Het verhevene is afwezig, de gedragingen van de spelers (b.v. de twist tussen Thamera en Rozelyna) zijn soms stuitend kleinburgerlijk2. Het verschil met het latere melodrama is evenwel dat het treurspel van Jan Vos volstrekt literaire bedoelingen had : daar wijst alles op wat in het begin van deze paragraaf vermeld is, b.v. de eenheden, de vijf bedrijven, de alexandrijnen. Maar zijns ondanks is er het melodramatische element, het speculeren op de menselijke emoties, die gepaard gaan met een lach en een traan. Men denke aan de Thamera-Rozelyna-scène, de Rozelyna-Ascaniusscène, het gemanipuleer met de afgeslagen hoofden, de Titus-Wraakzuchtscène met zijn navrante humor. Théophile Gautier (I 8 I I - 18 7 z) 3 heeft gezegd: 1 Voor het melodrama, opgevat als „draak", zie men H. J. J. de Leeuwe in M.E.V. V 425. 2 Men vindt dit ook in Bredero's z.g. romantische spelen men denke b.v. aan de afgunst-scène in Stommen Ridder; C. Kruyskamp wijst in de uitgave van dit stuk (Culemborg 1973) 3o-31, op de ruwheid en de pathetische gevoelsuitbarsting van Aartsche Diana, n.b. een keizerlijke prinses. 3 Aangehaald in het programma van De Twee Wezen, gespeeld in 1971 door het Zuidelijk Toneel Globe. 6o INLEIDING „D'Ennery moeten we niet geringschatten, er zijn redenen om hem te bewonderen." Van Vos zou men hetzelfde kunnen zeggen. Er zijn onuitroeibare behoeften in de mens die door zulke auteurs als Vos bevredigd worden. De beeldbuis herinnert er ons bijna dage lijks aan. Heeft het zin bij Vos' treurspel te vragen naar een grondmotief, zoals Smit dat bij Vondels toneelstukken heeft gedaan, vraagt Vermeer zich O. Hij betwijfelt „of er bij Vos een mora liserende bedoeling of een ethisch-religieuze probleemstelling heeft voorgezeten." Hoogstens ziet hij in het stuk „de concretisering van een universele waarheid", nl. (weer)wraak leidt ten verderve, maar nergens wordt die les expliciet gemaakt." Allicht niet, zou men zeggen, Vos gaat er als rastoneelschrijver van uit, dat men de toeschouwer niet moet beleren, maar het publiek door de handelingen van de optredende figuren en door de onheilen die hen treffen, moet aantonen wat verkeerd is in het leven der mensen. Medelijden (met de goedbedoelende tragische figuren) en vrees (dat iemand die slecht is zal overkomen wat de tragische figuren in het stuk ondergaan) worden opgewekt door het Tien, maar nog meer door het horen, zoals Aristoteles reeds meende. Expliciet moraliseren wil Vos in geen van zijn drie toneelstukken. Hij doet dit wel buiten de tekst om. Aanwijzingen zijn er genoeg : allereerst de ondertitel : Wraak en Weerwraak: de aandachtige toeschouwer zal begrepen hebben dat beide even gevaarlijk zijn. De tweede duidelijke indicatie is wat Vos schrijft in de opdracht aan Caspar van Baerle : hij zegt dat zijn spel „bezwachtelt (is) met de zoo ware als oude spreuk : Wacht u voor de geen die van Godt Betekent is." 2 Dit spreekwoord wordt in verband gebracht met het Kaïnsteken uit Genesis 4, i5. Het teken van God is Aran's zwart-zijn; daardoor is hij aan te merken als een duivel in menselijke gedaante. Wij denken aan wat Moenen zegt in Narieken van Nieumegen : „altoes es aen ons eenich ghebreck, tsi aen thoot, aen handen oft aen voeten. "Het blijft trouwens niet bij één kenmerk, zoals blijkt uit de beschrijving die Bassianus geeft van Aran's uiterlijk (vs. 6z8 e.v.) : een varkensmuil, omgekrulde lippen, vurige ogen, gekrulde satersbaard, gezicht als van een stier, haar als lammerenwol, lompe ledematen, platte opengespalkte neus. Deze lichaamskenmerken vormen natuurlijk wel een satirische beschrijving van een negerkop, maar ze passen ten dele ook wonderwel bij de uiterlijke kenmerken die men aan een duivel toeschreef: ruigheid, grote en groteske kop, zwijnesnoet, baard, wijdgapende muil, het „blaecooghen", forse gestaltei. Misschien hangt met deze voorstelling van de baarlijke duivel in mensengedaante ook samen dat hij de vuurdood moet sterven, terwijl hij bij Shakespeare ten prooi gegeven wordt aan een langzame hongerdood. En ten slotte : karaktertekening of karaktera. w., 259. 2 Zie ook hieronder in paragraaf S van deze Inleiding. 3 E. J. Haslinghuis, De Duivel in het Drama der Mi ddeleeuwen (Leiden 1 9 1 11) 83-192. ARAN EN TITUS 6i ontwikkeling van een mens, demonisch van nature, is niet vereist. Er kan Vos dus geen verwijt van gemaakt worden dat Aran's karakter zo ongenuanceerd is : het is een type, een standaardduivel, die dan ook de meest god- en mensonterende taal kan uitslaan (vgl. b.v. vss. 165-173, 1577-1682). Er zijn meer aanwijzingen : Jacob van der Burgh legt in zijn lofdicht vooral de nadruk op de vrees, die de toeschouwer bevangt als hij de Dwinglandy, de Nijd, de Bloed-dorst en de Wraak van „dieren wreed van aart, in menschen schijn" op het toneel aanschouwt: als men dit ziet, „wie bleef voor 't quaat doen niet vervaart." Jan Vos zelf heeft sterk de nadruk gelegd op het noodlottige, tragische effect van de weerwraak'. Inderdaad, de weerwraak is, in tegenstelling tot de wraak, tragisch, omdat zij met goede bedoelingen wordt geoefend. Het is, zoals Van Baerle zegt in zijn lofdicht : „Hier krijght de Strengheyt en Barmhartigheyt haer les." In dit tragisch karakter van de barmhartigheid en de strengheid (b.v. het doden van Rozelyna en het afslachten van Thamera's zonen) ligt een der hoofdmotieven van het stuk. Beide zijn tomeloos, en dus te veroordelen. Een andere, vaak gestelde vraag, is, of de wraak van de Moor en zijn geliefde gewettigd zijn. Afgezien van het feit dat Aran een wezen is dat slechts rampspoed en gruwelijkheid om zich heen kan verspreiden, is er in dit drama een duidelijke reden voor zijn wraakzucht aan te wijzen in de constellatie dat men hem als bevelhebber van het Gotische leger wilde slachten en offeren op een altaar van Mars : voorwaar geen futiele zaak voor een wraakneming. Daar komt bij dat zijn stelregels is : wie waagt die wint, men kan niet driest genoeg optreden, als men zijn tegenstanders uit de weg wil ruimen; bovendien kan hij de geleden nederlaag niet verkroppen en wil hij zelf keizer van Rome worden. Zijn smeken om genade aan het slot van het stuk, moet aan de toeschouwers een diepe voldoening gegeven hebben: hoe duivels ook, hij blijft ten slotte een mens. Thamera is van een wat genuanceerder karakterstructuur. Vooral in de eerste druk (men zie de varianten) maakt ze als gevangen koningin een vorstelijke en zelfs deugdzame indruk. Als Saturninus van haar benarde positie gebruik wil maken om haar als zijn geliefde in bezit te nemen, wijst zij hem koel af (vs. 89); hartstochtelijk verzet ze zich tegen de wrede offerdood van haar heimelijke minnaar Aran en ze geeft pas toe aan Saturninus' begeerte, als ze het leven van Aran daarmee kan redden. Deze onwaardige behandeling is voldoende motivatie voor haar wraakzucht, temeer omdat vanaf het tweede bedrijf duidelijk aan de dag treedt, welk een misdadig karakter zij achter haar fraaie masker verhult : we behoeven nog niet alle beschuldigingen die Rozelyna aan haar adres richt, o.a. inzake overspel en incest, te geloven, maar we weten dat zij in elk geval de dood van haar man op haar geweten heeft. Ook Saturninus zal ze doden, verzekert ze; maar vraag niet, hoe die zich van haar heeft meester gemaakt. Vgl. puntd. 519 in bijlage D. 6z INLEIDING Haar zonen Quiro en Demetrius hebben eerst nog voldoende weerstand om zich te verzetten tegen de schandelijke voorstellen van Aran ter zake van moord en verkrachting, maar hun weigering om er aan mee te werken, stort ineen door drie oorzaken: I° doordat ze beiden verliefd geworden zijn op Rozelyna en hun jaloezie tot het uiterste geprikkeld wordt als ze de vrijerij van Bassianus en zijn bruid van nabij aanschouwen; z° doordat Aran hun meedeelt dat de schim van hun vader het hun beveelt ; 3° doordat de Moor hun wijsmaakt dat hun vader door verraad van Titus zou zijn gedood. Zo ontvangt de hele Gotische kliek aan het slot zijn gerechte, maar afgrijselijke straf. Iets gecompliceerder is het karakter van keizer Saturninus : hij is een man die vóór alles primair reageert : hij wordt op het eerste gezicht verliefd op Thamera, smeekt haar eerst, maar zijn houding slaat snel om in dwingelandij; handig maakt hij gebruik van de voorgenomen offerande van Aran. Ook later reageert hij snel en ver liest alle gevoel voor recht en gerechtigheid. Hij hecht dadelijk geloof aan de valse brief van Aran en aan de mishandeling van Thamera door Pollander en Melaan. In naam van het recht begaat hij het grootste onrecht ; ijselijk streng, wil hij van geen genade weten en zijn een paar uur tevoren nog door hem gehuldigde veldheer zelfs niet te woord staan. Zijn dod, zij het niet op gruwelijke wijze, betekent ok vor hem en gerechte straf. Titus is de eigenlijke tragische held, die door schuldeloze schuld ten onder gaat. Hij is de „tussensoort"-mens, tussen goed en kwaad in; mede door eigen halsstarrigheid — hij is het immers die tot elke prijs een mensenoffer voor Mars — roept hij de rampen wezen is hij „pins Titus," die Rome tijdens de burgeroorlogen van de ondergang gered heeft (vss. 809-868); maar nadat alle mogelijke rampen zijn gezin en hemzelf getroffen hebben (vier zonen gedood, één zoon verbannen, zijn dochter verkracht en mishandeld, haar bruidegom gedood en zijn eigen hand afgekapt) wordt hij zinneloos. Pas door het zweren van de vergeldingseed kalmeert hij, en volvoert hij — wij zouden haast zeggen: Aran evenarend — zijn plannen tot weerwraak. Ook hij gaat ten onder, maar zijn dood wekt „eleos" en „phobos" (medelijden en vrees) op bij de toeschouwer. Over de andere personen, die meestal maar kleine rollen hebben, is niet veel op te merken. Leeuwemondt is een onbarmhartige godsdienstige ijveraar. Rozelyna zingt een lofzang op de liefde, maar vervalt, als ze Thamera op een intieme verhouding met Aran betrapt, in een hysterische kijfpartij met de niet minder hysterische Thamera. Bassianus en Rozelyna zijn de onschuldige slachtoffers van vileine wraakzucht, evenals de vier jongere zoons van Andronikus. Lucius en Markus zijn rechtschapen lieden, die tevergeefs trachten hun vader en broer te kalmeren ; Markus is als oudere man ietwat te voorzichtig, Lucius treedt echter krachtig en onverbiddelijk op tegen Aran, als hij zeker weet dat deze de oorzaak is van alle kwaad dat zijn familie overkomt. Lucius wordt terecht keizer : ook dat is poëtische gerechtigheid. 62 en Demetrius hebben eerst nog voldoende weerstand om verzetten de schandelijke ter zake van hun weigering om et aan mee te werken, stort drie oorzaken: 1° doordat ze beiden verliefd geworden zijn op geprikkeld wordt als ze de vrijerij van bruid 2° hun meedeelt beveelt; 3 ° doordat verraad Titus zou zijn gedood. Zo ontvangt de hele het slot zijn gerechte, maar afgrijselijke straf. lets keizer Saturninus: een man v66r alles reageert: op het eerste gezicht verliefd op slaat snel in dwingelandij; de voorgenomen offerande van Aran. Ook later verliest aIle de mishandeling Thamera recht begaat hij het grootste onrecht; streng, wi! zijn een paar uur door hem gehuldigde veldheer zelfs te woord staan. dood, zij het niet op gruwelijke wijze, betekent ook voor hem een gerechte schuldeloze "mede eigen - hij is het immers Mars eist - roept hij de rampen over zichzelf en zijn huis op. In wezen is hij "pius Rome tijdens de burgeroorlogen van de ondergang gered heeft 8°9-gezin en hemzelf getroffen een zoon verbannen, zijn dochter verkracht mishandeld, en zijn eigen hand afgekapt) zinneloos. het zweren van de vergeldingseed kalmeert hij, hij - wij Aran evenarend - tot onder, maar zijn dood wekt "eleos" en "phobos" de toeschouwer. die meestal is niet veel te merken. Leeuwemondt is een onbarmhartige godsdienstige ijveraar. de Hefde, maar vervalt, als ze Thamera op een Aran betrapt, in een hysterische kijfpartij met de niet Bassianus en Rozelyna zijn de onschuldige slachtoffers rechtschapen die tevergeefs trachten hun vader te kalmeren; ietwat te voorzichtig, Lucius onverbiddelijk op tegen Aran, als hij zeker weet dat alle dat zijn familie Lucius wordt keizer: poetische gerechtigheid. ARAN EN TITUS 63 3. Stof, Invloed, Verwantschap De stof van het treurspel wordt door Smit 1 „novellistisch" genoemd, zonder bijmengsels van andere aard. Er is volgens hem geen reden, de stof „klassiek" of „historisch" te noemen, al speelt het stuk „in en om Roome" onder een Romeins keizer, Saturninus. „Elk verband met de werkelijke oudheid en de werkelijke historie ontbreekt." Inderdaad zal de oertekst, hetzij dit een Engels volksboek, hetzij een Engels drama is, wel ontleend zijn aan een Italiaanse novelle. Worp 2 verzekert ons dat de griezeligste verhalen van de Ita liaanse novellenschrijvers voor de Engelse dramaturgen zeer gezochte stof waren. Intussen is de novelle die aan de oertekst ten grondslag zou kunnen liggen, nooit gevonden. Evenmin de oertekst zelf. Ook al neemt men een novelle aan als bron voor de Engelse, Duitse en Nederlandse Andronicus-drama's, dan kan men nog niet betogen dat Vos' treurspel zonder meer gebaseerd is op novellistische stof. De desbetreffende novelle zal, evenals een sage, een historische kern gehad hebben. Plaats en tijd zijn te duidelijk omschreven : alles speelt zich af in het klassieke Rome, met hier en daar zelfs nauwkeurige topografische aanwijzingen, in de keizertijd, en wel na Nero (vs. 1145). De entourage en de sfeer is historisch en klassiek. Het is dan ook volkomen onjuist van Bilderdijk dat hij, bevangen door zijn dromen van en Byzantijnse afstaming, an Byzantium als de plats, war het stuk speelt, heeft gedacht 3. Hij baseert zich daarbij op de naam Andronicus, die o.a. voorkomt in de twaalfde-eeuwse familie der Comnenen. Andronicus I Comnenus regeerde van 1183- i 85. Daarna zijn er in de i 3 e en i 4e eeuw nog drie keizers Andronicus geweest. Het heeft geen zin het uitvoerige betoog van Bilderdijk te volgen: Rome is geen Byzantium, Vos' Andronikus was geen keizer. Beter is het af te gaan op de mededelingen van Dr. H. Brunsting 4. Er zijn in Rome twee keizers geweest die Saturninus heetten : 1. van 263-264; z . een tegenkeizer in 280. De eerste komt het meest in aanmerking; zijn regeringsperiode grenst dicht aan die van keizer Claudius Gothicus (eig. Marcus Aurelius Claudius), die in 269 de Goten heeft verslagen. De opvolger van deze Claudius was een Lucius, nl. niemand minder dan de bekende Lucius Domitius Aurelianus (z7o-27 5). Deze wierp de Goten terug over de Donau. De historische kern van de fabel zou derhalve gesitueerd kunnen worden in de 2e helft van de derde eeuw. Deze periode uit de Romeinse geschiedenis is een tijd van onvoorstelbare gruwelen geweest. Ook een beroemde koningin speelde in die tijd een belangrijke rol, zij het dat ze niet Thamera of Tamora (bij Shakespeare) of Twaalf Studies, 36 en n. 2. Geschiedenis van het Drama en van het Tooneel in Nederland I (Groningen 19 0 34)1 7. Bydragen tot de Tooneelpoëz y e. v. Zie de aantekening onder de „Personaadjen". ;. Stoj, Invloed, Verwantschap door Smit1 "Er is volgens hem geen reden, de stof "klassiek" ""en om Roome" onder een "werkelijke de Engels volksboek, hetzij een Engels ontleend zijn aan een Italiaanse novelle. Worp2 ons de griezeligste Italiaanse de stof waren. Intussen is de novelle die aan kunnen liggen, nooit gevonden. Evenmin de een novelle voor de Engelse, Nederlandse men nog niet betogen treurspel zonder meer gebaseerd is op novellistische stof. De desbetreffende sage, een historische kern gehad hebben. zijn te duidelijk omschreven: alles speelt zich af in het klassieke en daar zelfs nauwkeurige topografische aanwijzingen, in de (1145). entourage en de sfeer is historisch en Bet dromen van een Byzantijnse afstamming, aan Byzantium als de plaats, waar het gedacht3• Bij de die in de twaalfde-Andronicus I van II83-II85. Daarna 13e 14e Bet betoog van geen Byzantium, Andronikus was geen H. Brunsting4• keizers geweest die Saturninus heetten: 1. van 263-264; 2. eerste komt het meest in aanmerking; zijn regeringsperiode aan die van keizer Claudius Gothicus (eig. Marcus Aurelius heeft verslagen. opvolger van deze ill. Aurelianus(270-275). Deze wierp de Goten De historische Fabel kunnen worden in de 2e helft van de djd onvoorstelbare speelde die tijd een ze niet Thamera of Tamora (bij Shakespeare) of 1 Studies, z. 2 Geschiedenis van het Drama 1904) 317. 3 Bydragen de TooneelpocZJ 87 4 de aantekening de "Personaadjen". 64 INLEIDING Aetiopissa (in het Duitse spel) heette, maar Zenobia van Palmyra, die, nadat ze door de Romeinen verslagen was, niet gedood werd, maar als gevangene meegevoerd werd bij een der schitterendste triomftochten, ooit in Rome gehouden. Deze pre-Diocletiaanse tijd, een tijd van bloed en tranen, van doodslag en misdaad, moet een diepe indruk op de volksverbeelding gemaakt hebben: geen wonder dat er door epische verdichting, vermenging van allerlei feiten en figuren, een sage gevormd kan zijn die ten grondslag kan hebben gelegen aan een Italiaanse gruwelnovelle, die op haar beurt de bron werd voor een verloren gegaan Engels toneelstuk, dat waarschijnlijk door Shakespeare onder de titel Titus Andronicus bewerkt werd. Een aantal namen van personages in de stukken van Shakespeare en Vos stemmen overeen : Saturninus, Bassianus, Titus en Marcus Andronicus, Lucius, Demetrius, Chiron (bij Vos Quiro), Aaron (bij Vos Aran), Tamora (bij Vos Thamera). Rozelyna (bij Shakespeare Lavinia) was destijds een zeer populaire naam in de Nederlandse poëzie, terwijl Leeuwemondt — men denke aan de naam Guldemond voor een goed geestelijke — eigen vinding zal zijn geweest 1. Wat kan nu de directe bron voor Vos geweest zijn? Braekman', die vier theorieën over mogelijke ontlening heeft nagegaan, komt tot de hypothese dat deze bron een verloren gegaan spel Andronicus van de acteur Adriaen van den Bergh is geweest. Van den Bergh was een Utrechts rederijker van origine: 6 mei i 6 2 i werd te Utrecht van hem gespeeld Jeronimo door de kamer „Wt rechte Liefde" 3 ; waarschijnlijk had hij het Engelse stuk The Spanish Tragedie van Thomas Kyd gezien, daar er in 162o te Utrecht door Engelse komedianten stuk te Dresden gespeeld). Van den Bergh's stuk is volgens Worp „kinderachtig ineengezet en houterig van taal." Bovendien heeft Van den Bergh enkele jaren als acteur deel uitgemaakt van een reizend Nederlands-Engels gezelschap 4. Hij bewerkte ook nog een ander gruweldrama Polidoor (i6zz), een even kinderachtig in elkaar gezet stuk als Jeronimo. Helaas is juist zijn Andronicus verloren gegaan. Ten slotte stelt Braekman een „mere hypothesis" op : "There is a very good possibility that Van den Bergh made a new play out of the combination of G [het Duitse stuk] and TA [van Shakespeare], probably with some amounts of innovations of his own." 5 Het is de vraag of hij, gezien de kwaliteit van zijn twe bewarde stuken, dartoe in stat is gewest. Het nl, helemal niet uitgesloten dat Vos óf regieboeken in handen heeft gehad, èf een Engels 1 Braekman, a.w., X 21, 22 . a.w., X 17 e.v. 3 Worp, Gesch. van het Drama 1315-319. 4 E. F. Kossmann, Das niederldndische Fau rtspiel (Haag 191o) 123. was pas in de 1639- 1645. Van den Bergh was de van de Adriana v. d. Bergh; Kossmann, Nieuwe B/dragen, enz. ('s-Gravenhage 1915) 93. register op het eerstgenoemde boek). 6 a.w., X 19. Palmyra, die, nadat de Romeinen verslagen was, niet gedood werd, maar als gevangene schitterendste in Rome gehouden. en tranen, van doodslag misdaad, een diepe indruk op de volksverbeelding gemaakt geen dat er door epische verdichting, vermenging van allerlei die ten grondslag kan hebben voor gegaan Engels toneelstuk, dat waarschijnlijk door Shakespeare titel Andronicus Een aantal namen van personages de stukken van Shakespeare en Vos stemmen overeen: Saturninus, Lucius, Demetrius, Chiron (bij Vos (Vos Aran) , Tamora (bij Vos Thamera). Rozelyna (bij naam in de Nederlandse poezie, - men denke aan de naam een - eigen vinding geweest1• de directe bron voor Vos geweest zijn? Braekman2, die vier theorieen tot de hypothese een verloren gegaan spel was een Utrechts rederijker van origine: 1621 werd van hem gespeeld "Liefde"3; had stuk Tragedie gezien, 1620 Engelse komedianten gespeeld werd. (In 1626 werd het beroemde Engelse stuk te Dresden gespeeld). stuk is volgens Worp "kinderachtig ineengezet en houterig Van den Bergh enkele jaren als acteur deel uitgemaakt reizend Nederlands-Engels gezelschap4. 1622), een even kinderachtig in elkaar gezet als gegaan. "op: is that combination T A some amounts 5 of hij, gezien de kwaliteit van twee bewaarde stukken, daartoe in staat is geweest. Het is nl. helemaal niet Of regieboeken in handen heeft gehad, Of een Engels 1 X 21, 22 2 17 e.Warp, het F. Kossmann, niederliindische Faustspiel 1910) 123. Maar dat jaren vader eerste Nederlandse actrice Adriana vgl. ook Bijdragen, Cs-Gravenhage 1915) 93. (Bevat een ook eerstgenoemde hoek). i 19. ARAN EN TITUS 65 Andronicus-spel uit eigen aanschouwing kende. Het is misschien dienstig, hier een samenvatting te geven van enkele van Braekman's conclusies'. D stemt overeen met TA tegenover G in 20 punten (,,items"). D stemt overeen met G tegenover TA ook in 20 punten. D verschilt zowel van G als van TA in 45 punten, waaronder : „weglatingen": 3 punten, veranderingen en verschuivingen : i 1 punten, toevoegingen : 21 punten. Dat is niet weinig ! Niet alleen de stof, ook de verwoording is anders. "It clearly emerges from our discussion of D that parallels in the wording of D with either TA or G are very scarce." Wat de intrige betreft, Braekman onderscheidt vijf „trends", die Vos' spel onderscheiden van de twee andere spelen. I. Een "conscious desire to achieve a certain balance between the actions performed by each of the two parties in the play" : een soort spiegeleffect, een sterk gevoel voor symmetrie, dat we ook al geconstateerd hebben bij de bouw van zijn reien, en dat we later ook in zijn Medea zullen aantreffen. 2. De wens om zich dichter bij Seneca aan te sluiten : vooral de eenheid van tijd had consequenties ; voorts is te noemen het invoeren van geesten. (Braekman laat de reien geheel buiten beschouwing.) 3. Nieuwe inventies waren nodig om gapingen op te vullen; daartoe werden scènes gedupliceerd. 4. Versterking van het gruwelijke element. 5. Verandering in de karaktertekening, b.v. in die van Aran. De onderlinge verhouding van de Andronicus-drama's is nog steeds niet geheel opgelost en lijkt onoplosbaar2. Een nieuw feit is de vondst in 1949 van een achttiende-eeuws Engels volksboek, "which is now generally recognised as representing the direct or, more likely, the indirect main source of the plot of Titus Andronicus." Shakespeare heeft de bestaande oudere spelen waarschijnlijk gerevideerd 3, o.a. in deze zin dat het conflict, beheerst door trots en ijdelheid, is omgebogen in een tragedie, waarin wraak de hoofdrol speelt, en waarin bovendien het karakter van Aaron nog zwarter is gemaakt dan het in de oorspronkelijke tragedie(s) was 4. Kort weergegeven, luidt de uiteenzetting van Braekman op dit punt : de reviseur (Shakespeare) tracht de psychologische aannemelijkheid van de gebeurtenissen te verbeteren; Aaron is de voornaamste antagonist van Titus, en niet meer de koningin, die meer trots dan wraakzuchtig was. "It would seem, therefore, that the old Titusplay .... was rewritten in order to adapt it to the fashion of the day in which revenge tragedies were held in high esteem" 5, men denke aan Kyd en Marlowe. a.w., X 59-65. D (= Dutch): Vos' Aran en Titus; G (= German): het Duitse spel van i62o; TA: Titus Andronicus van Shakespeare. 2 W. Braekman, het eerste deel van a.w., Studia Germanica Gandensia IX (Gent 1967) 9-117; h.c. 37. 2 a.w., IX 53. 4 a.w., IX 8z. 5 a.w., IX 1I7. 66 INLEIDING Het spel van Shakespeare is het werk van een beginneling (1593-94; oudst bekende druk i600). Het is de moeite waard over dit spel, dat evenals Vos' Aran en Titus vaak minachtend bejegend is, het oordeel te lezen van een kenner van de Engelse literatuur, A. G. van Kranendonk 1 : „Op den tegenwoordigen lezer maakt het een weerzinwekkende indruk, maar het kwam overeen met de smaak van de tijd en daar het goed geschreven is, met grondiger kennis van de toneeltechniek, is het niet verwonderlijk, dat het een groot succes had. Het bleef zelfs langer dan enig ander stuk tot het repertoire behoren; jaren later klaagt Ben Jonson er over, dat het nog maar altijd weer wordt opgevoerd. En nog lang daarna werd het zelfs als een der grootste werken van Shakespeare beschouwd. Hoe zonderling ons dit oordeel nu ook moge toeschijnen, het is even overdreven er alle waarde aan te ontzeggen. Wij moeten het zien in het kader van zijn tijd. Het is het genre zelf, dat Shakespeare zich hier voor één keer gekozen heeft, dat afkeer wekt, de behandelingswijze is knap genoeg." Mutatis mutandis geldt dit oordeel ook voor Aran en Titus, en die afkeer is misschien, nu 36 jaar later, in onze tijd, ook wel minder groot. En nu het Duitse Andronicus-spel. Er was eind i 6e eeuw een ware invasie van Engelse beroepsspelers in Nederland en Duitsland. Een belangrijke stimulans was het vertrek van de graaf van Leicester, beschermheer van een toneelgezelschap, als landvoogd naar de Nederlanden 0585) 2. Er waren grote en kleine troepen : vooral aan de kleine Duitse vorstenhoven treffen we ze aan; onderweg speelden ze in ons land (b.v. Leiden 1605). De groep in Brunswijk was de eerste die in het Duits speelde (1604). Friedrich Menius 3, professor te Dorpat, zag ze spelen in Wolgast, de Pommerse residentiestad. Te Leipzig gaf hij bij Gottfried Grosz de bekende bundel uit: Engelische Comedien vnd / Tragedien /.... / von dem Engelldnderen / in Deutschland an Kóniglichen, Chur, und Furst- / lichen Hófen, auch in vornehmen Reichs- See vnd / Handel Stådten seynd agiret vnd gehalten / worden, vnd ovor nie in Druck auss- /gangen, z. pl. en uitgever 4. In 1624 verscheen een tweede druk; in i 63o een tweede collectie. Als achtste stuk komt in de bundel van 1620 een drama in proza voor : Eine sehr klagliche Tragoedia von Tito Andronico und der hoffertigen Kayserin, darinnen denckw irdige actiones tubefanden. Deze tekst is nog gruwelijker dan die van Shakespeare en Vos. Wat de namen betreft, die van Saturninus wordt niet genoemd: hij treedt op als Romische Kåyser; Vespasianus = Lucius; Andronica = Rozelyna ; Andronicae Gemahl = Bassianus; Aetiopissa, Konigin aus Mohrenlandt, Kåyserin = Thamera; Morian = Aran; Victoriades = Markus. Behalve Titus Andronikus zijn er 1 Shakespeare en zi'n tjd (Amsterdam 193 8) z 35. 2 Braekman a.w. IX i 3 e.v. A. G. H. Bachrach, „Bredero en de Engelse Toneelspelers" in Rondom Bredero van A. G. H. Bachrach e.a. (Culemborg 1970) 71-89 en de aangeh. werken van E. F. Kossmann. 3 Braekman, a.w., IX 22-24. 4 Tekst afgedrukt in W. Creizenach, Die Schauspiele der englischen Komódianten (Berlin u. Stuttgart 1889) 17-5 2. ARAN EN TITUS 67 geen gelijke namen'. Of de stukken uit de Engelse bundel na een opvoering uit het geheugen opgeschreven zijn, of uit rollenboeken overgeschreven, is onzeker. Ze zijn bedoeld voor dilettanten-, studenten- en scholierentoneel 2. (Uit dit repertoire komen ook voort Jan Zoet's Iochem-Iool3, en van Isaak Vos: Pekelharing in de kist en Iemant en Niemant.). Alle situaties werden schromelijk overdreven, zegt Creizenach 4 : al het poëtische viel weg : men speelde immers in het Engels, het kwam aan op het acteren, niet op de taal. Droefheid, woede, toom, wanhoop werden duidelijk zichtbaar gemaakt : hierin waren de acteurs op hun best. Als Titus raasde over de wrede keizerin, „muszte these unerhorte Sprache das Publikum in waterhaft fieberhafte Aufregung versetzen." Vrijwel alles werd gespeeld in proza. De toneelaanwijzingen bij de tekst waren uitvoerig. Verder werd het hele spel opgesmukt met vertoningen, optochten, pantomimische scènes en stemmingsbeelden met muziek en zang; er waren geen reien, evenmin als bij Shakespeare. Of Vos dit Duitse stuk ooit heeft zien spelen, of dat hij het alleen indirect door het drama van Adriaen van den Bergh, of via Isaak Vos of via regieboeken gekend heeft, is volstrekt onzeker. Wel weten we dat er nog een andere invloed en wel rechtstreeks in Aran en Titus aantoonbaar is, nl. die van Seneca's Thyestes. Hoe hij eraan gekomen is, valt niet met zekerheid te zeggen. Waarschijnlijk heeft Van Baerle een deel ervan (voor hem?) vertaald5. Volgens Worp gaat het hier om drie gedeelten: I°. Aran's woorden in II, 1, 371 e.v., waarvoor men kan vergelijken die van Furia (Megaera) bij Seneca, vss. 26-3o, 39-46; 2 °. de rei aan het eind van IV (1927) over het braden der beide zonen, vgl. Thyestes, 755-756, 7S9-76 5, 767- 77 2) ; 3°. het laatste deel van V, ten dele vertaald naar Thyestes, 976-1004, 1030.- 10 31, 1041-1047. Hieraan is nog toe te voegen : 1090-1092. Uit de eerste passage, vrij bewerkt naar en geïnspireerd door Seneca, blijkt dat Aran de verpersoonlijkte Furia is. In de tweede beschrijving zijn bepaalde termen bijna letterlijk overgenomen : erepta vivis exta pectoribus tremunt ; ipse divisum secat in membra corpus; haec veribus haerent viscera; impositas dapes transiluit ignis, ... invitus ar et. stridet in veribus iecur; corpora ... gemuere. Ten overvloede verwijst Vos in vss. 1939-194o nog naar de analoge misdaad van Atreus. In de derde passus volgt Vos de vertaling van de Latijnse tekst bijna letterlijk. Men vergelijke b.v. Aran en Titus, 1995 e.v. met Thyestes, 986 e.v. : sed quid hoc ? nolunt manus / parere, crescit pondus et dextram gravat; / admotus ipsis Bacchus a labris fugit / circaque rictus ore decepto fluit / et ipsa trepido mensa subsiluit solo. / vix lucet ignis ... etc. 6. Bij Shakespeare komen deze scènes of in het geheel niet of slechts in het voorbijgaan voor. Men is er dus niet klaar mee D met TA of andere Andronicus-spelen te vergelijken. En de bewondering van Barlaeus 1 Creizenach, a.w., 5-6. 2 Creizenach, a.w., S. LXXV. 3 Zie de inleiding op Vos' Oene. 4 a.w., S. LXXXIII-XC. 5 J. A. Worp, De invloed van Seneca's Treurspelen op ons toonel (Amsterdam 1892) 240-243. 6 Naar Seneca's Tragedies, ed. Frank Justus Miller, vol. II (London-New York 1929) 89-182. 68 INLEIDING is minder verwonderlijk dan vele literatuurhistorici menen: hier aanschouwde hij eindelijk een der gruwelijkste taferelen uit Seneca's werk op het „hoog tooneel" van Amsterdam'. 4. Barokdrama Zowel door de stof, waarvan de historische kern ontleend is aan een der gruwzaamste perioden van de Romeinse geschiedenis, als door de aansluiting bij de Senecaans-Scaligeriaanse traditie, vond Aran en Titus een weltoebereide bodem bij het publiek van omstreeks het midden van de zeventiende eeuw. We bevinden ons dan in alle Westeuropese landen in de bloeitijd van de barok, wat de Duitsers noemen „das Hochbarock" 2. Niet Vos is een merkwaardig nevenverschijnsel in de ontwikkeling van het renaissance-toneel, meent ook Smit 3 : hij past geheel in de lijn van Coster, Hooft en de jonge Vondel; alleen de oudere Vondel wijkt na 164o van deze lijn af. Deze ontwikkeling duurt voort totdat Nil Volentibus Arduum, met Pels als aanvoerder, althans theoretisch, een eind maakt aan het gruweldrama en aan het meer verheven klassieke drama van Vondel door het verheffen van de Frans-classicistische tragedie. Natuurlijk heeft men altijd wel geweten dat er naast het classicistische drama — statisch, gebonden aan klassieke „wetten", met weinig actie en weinig spelers, met vaak lange monologen en dialogen — in de eerste helft der zeventiende eeuw, onder invloed vooral van het Engelse en Spaanse toneel, een ander soort drama was, dat men gemakshalve „romantisch" noemde — dynamisch, met bonte intrigue, met dramatische actie en levendigheid en veel handelende personen —, meer geliefd bij het toenmalige publiek, en daardoor later doemwaardig geacht. Er is in dat beeld nog weinig verandering gekomen, ondanks het feit dat er meer en meer gewezen werd op de heroïsch-pathetische barok, op de invloed van het jezuïetentoneel en van het contrareformatorisch katholicisme, waarvan vooral in de Habsburgse landen een machtige invloed uitging, zowel in de vorm van woordbarok als van beeldbarok 4. Mario Praz 5 heeft erop gewezen dat „Romantic" „an approximate term" is : iets wat barok is, moet men niet romantisch noemen: de 17e eeuw is de eeuw van „wit", de 19e die van „Stimmung" : in Frankrijk denken we daarbij aan het emotionele karakter van 1 Barlaeus vond Seneca een model voor latere dichters, Heinsius beschouwde de Troades en de Hippolytus als goddelijk, Grotius achtte de Troades „regina tragoediarum" : Worp, De invloed, 48 e.v. De Thyestes oefende o.a. invloed uit op Hooft (Geeraerdt van Velsen) en op Coster (Itys) en verschillende stukken van Vondel : Worp, ibidem 104 e.v. ; 118; 194 e.v. 2 Smit, Twaalf Studies 8 e.v. ; i o n. 3. De invloed van de tijdgeest laat Smit buiten beschouwing. 3 W. A. P. Smit, Van Pascha tot Noah IYI (Zwolle 1962) 59 1- 594. 4 W. J. C. Buitendijk, „De Barok" in Het Calvinisme, 24-54 en index s.v. Jan Vos. Woordbarok vinden we vooral bij Vondel, beeldbarok in het drama waarin alles „ogenlust" was, „een bonte afwisseling van martyriën, terechtstellingen, bloedbaden, verschijningen, vizioenen, graf- en lijkenromantiek" (47). 5 The Romantic Agony' (Oxford 1954) i e.v. ARAN EN TITUS 69 Rousseau's werk, in Duitsland aan „magic, suggestive, nostalgic, Sehnsucht, wistful" (smachtend). Wie aan Vos denkt met zijn „steekdichten", zijn „sententies", zijn symmetrische vormgeving, zijn alexandrijnen en zijn vele leerdichten en epigrammatiek, zal hem niet meer „romantisch" noemen, maar liever barok. Het is nuttig, hier nog eens te herhalen wat Bilderdijk zo treffend zei: „Hy blaakte in 't zuizlend brein van lichterlaaien gloed, En weinig voelde 't hart by 't borrlen van zijn zangen." 1 Wij willen de Spaanse invloeden op ons toneel geheel buiten beschouwing laten, als hier niet ter zake dienende, maar, vooral om de tijdgeest aan te voelen, een moment op het Engelse, en door Engeland sterk beïnvloede Duitse barokdrama letten 2. Vos' stuk zou, wanneer het in het Engels of Duits geschreven was, in twee kaders passen : het Engelse „heroic play" en de Duitse „Hauptund Staatsaktionen". Het Engelse toneel is in de bloeitijd van de barok eerst sterk geremd: de opkomst van het puritanisme met zijn verbod van het toneel, was fnuikend voor de nationale dramatiek. Vóór die tijd was er een ontwikkeking, die sterk het gruweldrama begunstigde : we denken aan het reeds genoemde The Spanish Tragedie 0588) van Thomas Kyd, aan Christopher Marlowe's Tamburlaine the Great (159o) en diens Tragicall History of Dr. Faustus (1604), en niet te vergeten aan Shakespeare, wiens drama, hoe gruwelijk ook, zich ontwikkelde in psychologisch-filosofische zin (b.v. Hamlet). In i 642 breekt er een interregnum aan dat tot 166o duurt, maar dan wordt het volkstoneel vervangen door een hoftheater. Dat neemt niet weg dat Dryden met zijn „heroic play" (b.v. The Conquest of Granada, 1670) zich aansluit bij de oud- Engelse tradities, „zij het met meer maat en soberheid, met minder onstuimigheid en vreemdheid" 3. Vos, Brandt, Asselijn e.a. maakten dingen die min of meer verwant zijn aan de „heroic plays" in Engeland 4. En dan Duitsland. Als men de definitie van de tragedie, die Martin Opitz (1597- 1639) geeft in zijn beroemd geworden Buch von der Deutschen Poeterey (1624) 5 leest, dan ziet men Aran en Titus en Medea a.h.w. voor zich: „Die Tragedie ist an der maiestet dem Heroischen getichte gemesze, ohne das sie selten leidet, das man geringen standes personen und schlechte sachen einfiihre : weil sie nur von Koniglichem willen, Todtschlágen, verzweiffelungen, Kinder- und Vdtermorden, brande, blutschanden, kriege und aufruhr, klagen, heulen, seuffzen und dergleichen handelt. Von derer zugehor schreibt vornem- 1 De Dichtwerken XIII (Haarlem i8 5 9) 433. 2 Fr. de Backer in Algemene Literatuur Geschiedenis III onder red. van P. Sobry (Utrecht-Antwerpen enz., z.j.) 382-427. 3 De Backer, a.w. 423 ; J. Prinsen J. Lzn., Het Drama in de i 8e eeuw in Fest-Europa (Zutphen 1931) 84 e.v. 4 Prinsen, a.w., 90, 103. 5 Martini Opitii Buch von der Deutschen Poeterey, Breszlaw 1624 (uitg. Wilhelm Braune, Halle a/S 1876) 22. 70 INLEIDING lich Aristoteles, und etwas weitleufftiger Daniel Heinsius, die man lesen kann." Aan Opitz gaat vooraf het werk van de Engelse komedianten, wier werk in de verzamelingen van Engelse komedies en tragedies (i6w, 1630) reeds gememoreerd is. Zij maakten reizen door verre gebieden, gebruikten verhoogde tribunes als speelplaats, met een opening in de vloer waardoor duivels en geesten opkwamen. Wilhelm Scherer" beschrijft hun toneel als volgt : „Auf dieser Biihne ging viel Spektakel vor : Mord und Todschlag, Hinrichtungen, Martern, Gottesurteile, Zweikamfe und Schlachten, Flintenknall und Pulverdampf, glanzende Aufzii.ge, Feuerwerke und Feuersbriinste, viel Musik und Gesang, Trompeten und Trommeln, iiberall die Spasze des Clowns ; man trieb das Raffinement und den Naturalismus so weit, kleine Spritzen mit rotem Saft unter den Kleidern zu halten, um Wunden iiberzeugend darzustellen : die sterksten Wirkungen auf die Sinne sollten hervorgebracht, Weinen und Lachen den Zuschauern abgezwungen werden." Weer zien we Vos' drama's voor ons : wat zullen er een zakjes met rood sap gebruikt zijn, wat zal er een buskruit (in Medea expressis verbis genoemd) geknald en gerookt hebben, trompetten geschald hebben, en — we wezen er al op — wat zal er soms gelachen zijn. Dit zijn de verste oorsprongen van het Duitse baroktoneel 2. De Engelse komedianten voeren het eigenlijke spel in tegenover het statisch reciet van schooldrama, bijbelstuk en passiespel. Rondreizende troepen zetten hun werk voort : zij „vertonen de eig. pronkstukken, die als Haupt- und Staatsaktionen bekend staan : spelen met personen van staat, heel vaak tirannen, levend in een „hoge" wereld ; met een handeling die „speelt in den vreemde of in ieder geval in een ver van de alledaagse werkelijkheid verwijderde sfeer." Opitz leverde zelf geen oorspronkelijk toneel; maar Andreas Gryphius (1616-1664) beheerste het Duitse baroktoneel met zijn vijf treurspelen 3. Andere schrijvers van barokdrama's zijn o.a. Daniel Caspar von Lohenstein (163 5 -16 8 3) en Christoph Kormart, die Corneille's Polyeucte omwerkte tot een gruweldrama (1669). Lissens 4 ziet tussen renaissance en Aufklarung de „barokmens" staan. Omdat zijn karakterisering daarvan „grosso modo" zo'n goede indruk geeft van wat Jan Vos bewoog en van zijn extravert en praalziek optreden, zijn deterministische opvattingen (ondanks zijn katholieke gelovigheid) en zijn relaties met de machthebbers van zijn tijd, aarzel ik niet deze uitstekende beschrijving van de Duitse barokmens op de Nederlandse barokmens Jan Vos toe te passen: hij „stort zich levensdronken in de wereld, maar al schijnt hij het wel eens te vergeten, hij weet dat God het verre einddoel van het leven blijft. Van dat einddoel leiden hem gedurig omstandigheden van buiten en neigingen van binnen af; de wereld is weldra één jammerlijke onbestendigheid, slechts door de grillen van het lot geregeerd — maar ook het lot is door God gewild en steeds kan Hij, als hoogste macht ingrijpen." Een andere trek is het dynamisme: hij 1 Geschichte der deutschen Literatur (Berlin o. J.) 346 e.v. 2 R. F. Lissens in Alg. Lit. Gesch. III 473-508; h.c. 495. 8 Lissens, a.w., 497. 4 a.w., 5o7-5o8. ARAN EN TITUS 71 is „een affectwezen met ... rationelen inslag... Hij (geeft) zich graag allures en (is) steeds bereid uit zichzelf te treden. ... Zijn verlangen gaat de richting uit van de zelfverheffing. Zo kent de tijd een heftige sexualiteit, zinnenlust, krachtpatserij, sadisme. Ook de z.g. „Bildung" moet hem ver boven het gemeen verheffen." (En „gebildet" was Vos zeker, al kende hij alleen zijn moedertaal.) „De Bildung, samen met de nieuwerwetse omgangsvormen, verleent toegang tot de elitemaatschappij, waarin zij de verschillen van stand — en ook van confessie — uitschakelt. Het bestaan van een dergelijke samenhorigheid mag bij het beschouwen van de Barok geen ogenblik uit het oog verloren worden. Men ziet den barokmens onvolledig, wanneer men zijn verbondenheid met een elite-gezelschap vergeet : vrijgevochten individualist is hij niet." Maar niet alleen de schrijver als barokmens is belangrijk, ook het publiek en de creatie als zodanig spelen een gewichtige rol in de cultuur van de barok. Justus van Effen zou zich, zoals we nog zullen zien, diepgaand bezighouden met het probleem, waarom een stuk als Aran en Titus zo'n grote publieke belangstelling trok. Het is een probleem dat echter niet langs verstandelijke weg op te lossen is. Hier zijn irrationele factoren in het spel. Mario Praz 1 drukt het zo uit : "The mysterious bond between pleasure and suffering has certainly always existed; it is one of the vulnera naturae which is as old as man himself." In bepaalde omstandigheden (De Sade, romantiek, decadentie) kan deze „perversie" epidemisch worden. Lafourcade (1934) noemt b.v. in een kritiek op Praz' boek als een der oorzaken van de verspreiding van De Sade's invloed: "the revival of the Christian tradition, with the ensuing stress on martyrdom and the lives of the saints" 2. Wat de barok-elementen in het werk van Vos betreft, men zou een hele studie kunnen maken van zijn taal, zijn metaforiek, zijn merkwaardige allegoriseringen, kortom van de „Gestalt" van zijn werk. ik wil me beperken tot enkele elementen van de „Gehalt", d.i. de geest waarin, de mentaliteit waaruit zijn toneelwerk geschreven is. Daar is allereerst de "horror" als bron van "delight and beauty", „the beauty of the Medusa" 3. Praz wijst in dit verband, behalve op een schilder als Hans Baldung Grien, op martelscènes van Torquato Tasso, waarin Schoonheid en Dood nauw verweven zijn, op Titus Andronicus, dat „inhuman and puerile as it may appear to us, has its meaning, for traits of scenery .... show a delight in the horrid." Ten tweede zou ik willen wijzen op de Satansfiguur van Aran, een machiavellistisch monster, met anti-god en anti-godsdienst beschouwingen. 1 a.w., p. XIV. 2 a.w., 436 n. Jan Molitor, „Barok en Molochisme" in Podium 1948, 692-706; dez., „Barok, geen molochisme" in Podium 1949, 556-571. W. J. C. Buitendijk, Het Calvinisme, 37; over de invloed van de Exercitia Spiritualia van Ignatius van Loyola, ibidem 10. Voorts : Philippe Ariès, „Huizinga et les thèmes macabres" in Bijdragen en Mededelingen betr. de Geschiedenis der Nederlanden 88 (1973) 250 over „Eros et Thanatos du XVIe au XVIIIe siècle". 3 Praz, a.w., 25 e.v. Vgl. wat in mijn algemene inleiding gezegd is over het Medusa-element als uiting van thanatische zinnelijkheid. 7 2 INLEIDING Ten derde is te noemen het vampirisme : Thamera, en in nog sterkere mate Vos' Medea, is een „vamp". Titus en Jason zijn hun slachtoffers, die meedogenloos moeten vernietigd worden. Nog enkele punten zijn aan te stippen: de maaltijd waaraan Thamera het vlees van haar eigen zonen eet en hun bloed drinkt, is een soort „zwarte mis", een wereldse replica van het misoffer. Verder : de zwarte magie van Medea; de sadistische vorstelingen, zoals waner de bebloede hofden van Titus' zonen worden binnengedragen op schotels. Bij dit alles dient men wel te overwegen wat Praz schrijft over het verschil i 7e- I 8e-eeuwse macabere voorstellingen : in de 17e eeuw vloeien ze voort uit een grillige verbeelding (,,conceit"), die wil „verbazen", in de 18e eeuw wil men choqueren. "What was often, in the seventeenth-century writers, a mere intellectual pose, became, in the Romantics, a pose of sensibility." 1 Inderdaad, Vos was een die genoot van wat de Italianen noemen „la meraviglia", het wonderbaarlijke, en het huiveringwekkende. „De Lier van HOOFT verstomde als VONDELS Dichttrompet Waar Arans strot verschroeide in 't vloek- en gruwlenbraken." 2 5. Opdracht aan Van Baarle. Nawerking van het Maniërisme Aran en Titus vertoont hier en daar nog duidelijke sporen van het maniërisme, dat in het begin van de zeventiende eeuw zo'n grote invloed had op onze literatuur : ik denk b.v. aan de lust in ver gezochte woordspelingen, die in de achttiende eeuw zo de lachlust opwekten van de Vossenjagers 3. Nergens echter treedt die maniëristische stijl zo sterk aan de dag in Vos' werk als in de „Opdraght" van het spel aan Van Baarle, een werkstuk dat dan ook tegen door zijn bestrijders gebruikt. stuk vraagt, hoe om een speciale analyse. Het drama wordt eerbiedig opgedragen aan de „doorluchtige" Van Baarle, lyrische lofprijzing van de Amsterdamse Vondel. Aran en Titus is een „eersteling": een mededeling waarop hij aan het slot Opdraght terugkomt. eersteling is een misgeboorte, ja sterker een wanschepsel. Maar deze constatering zit een dubbele bodem. Immers uit de spreuk : „Wacht u voor de geen die van Godt getekent is" en „schrikdier" blijkt dat de schrijver de aandacht de lezer van werk Aran en Titus verplaatst heeft naar de figuur van Aran. Deze is de personificatie van het lelijke (,,mismaakte"). oude spreuk feitelijk zin van het stuk, restant van de oude rede- w., 2 Bilderdijk, 3 en Dicht-lievend Onderzoek Op ARAN EN TITUS, 1718, hierna te bespreken in paragraaf 9. derde is te noemen het vampirisme: Thamera, in nog sterkere mate Medea, is een "vamp". Titus en Jason zijn hun slachtoffers, die meedogenloos moeten vernietigd worden. enkele punten zijn aan te stippen: de maaltijd waaraan Thamera het haar eet en hun bloed drinkt, is een soort "zwarte mis", wereldse replica van het misoffer. Verder: de zwarte magie van Medea; de sadistische voorstellingen, zoals wanneer de bebloede hoofden van Titus' worden binnengedragen op schotels. wel te overwegen wat Praz schrijft over het verschil tussen qe- en ISe-voorstellingen: in qe eeuw vloeien uit een grillige verbeelding (""ISe wil men choqueren. "What was often, in the seventeenth-century Romantics, a pose of sensibility." l Inderdaad, die genoot van wat de Italianen noemen "la huiveringwekkende. "verstomde Dichttrompet vloek- en gruwlenbraken."2 Nawerking van het Manierisme Het barokdrama en daar duidelijke sporen van manierisme, in grote invloed literatuur: ik ver gezochte woordspelingen, de achttiende zo de lachlust opwekten van de Vossenjagers3• manieristische sterk aan dag in Vos' werk "aan vaak Jan Vos door zijn bestrijders is gebruikt. Het stuk vraagt, hoe moeilijk te interpreteren ook, om een speciale analyse. opgedragen aan de "doorluchtige" Van Baarle, maar tegelijkertijd bevat de aanhef een lyrische Sophocles, Joost van den V ondel. en Titus "mededeling waarop hij aan het slot van de Opdraght terugkomt. Deze eersteling is een misgeboorte, ja sterker nog, een wanschepsel. Maar in deze constatering zit een dubbele bodem. spreuk: "Wacht u voor de getekent en uit het woord "schrikdier" blijkt dat de schrijver de aandacht van de lezer van het en Titus heeft de de het lelijke ("mismaakte"). De oude spreuk is feitelijk de 1 Praz, a.w., 38. 2 Biiderdijk, t.a.p. 3 Zedig en Dicht-lievend Onderzoek Op EN TITUS, paragraaf ARAN EN TITUS 73 rijkerstraditie, nog levend in het begin van de zeventiende eeuw (bij Bredero b.v.). Het Kaïnsmerk van Aran is, zoals we zagen, zijn zwart-zijn. Door het contrast met deze zwarte duivel (en zijn kliek) verheugt men zich te meer over het ware, het schone en het goede, in één woord : het volmaakte (r. 3 a). Hiermee zijn we al vooruitgelopen op het tweede gedeelte van Vos' betoog. Dit deel begint met een paradox : Vos biedt dit wanschepsel aan, in de hoop dat Van Baarle er zo van schrikt dat hij weigert, het aan te nemen. Indien dat gebeurt, weet de schrijver dat hij zich nooit meer met de poëzie zal inlaten; immers dan weet hij dat hij de grootste kans loopt, niet staande te zullen blijven onder de laster en de kritiek, die nu eenmaal alle dichters ten deel valt. Vos betwijfelt echter of het Van Baarle wel in die zin zal mishagen. Er is immers nog een ander soort mishagen (r. 3 8) : het is een ervaringsfeit dat de grootste geesten vaak naar dit soort wanschepsels kijken : A omdat zij er iets wonderbaarlijks in bespeuren, B omdat door het (boven reeds vermelde) contrast met het lelijke, eigen schoonheid des te meer uitblinkt, C of ten minste omdat de geest, wanneer hij afgemat is door beoefening van wetenschap en dichtkunst, graag wat verstrooiing zoekt. Als dit wanschepsel aan Van Baarle op deze wijze mishaagt, dan is Vos niet bang voor het blaffen van de lasteraars en durft hij zijn eersteling, zijn „wanschepsel" rustig uitgeven. Hoe gecomprimeerd ook, de opdracht bevat een rijke inhoud: eerbewijzen vor Vondel en Van Barle, kunstig vervlochten; de ijn van het drama; mogelijkheid om zich veilig te stellen voor de kritiek; de theorie van het mishagen, d.w.z. het mooi vinden van het lelijke (a. om het wonderbaarlijke, b. om de contrastwerking, c. om de mogelijkheid van ontspanning). Geen spoor van het Horatiaanse „utile dulci", want dit drama is noch „nuttig" noch „aangenaam". Het vermaakt (,,delectat") wel, maar door het aanschouwen van het samengebalde wordt dan gekleed in een vaak taal (o.de passage van „het ranke en het roerelooze schip", „de omhelzinge der wolken" en het vijfvoudige parallellisme dat begint met „de hoogte der Hemelen"). Vermeer1 noemt dit „de stuitend-onderdanige opdracht van de boekuitgave van Aran en Titus aan Barlaeus, ook al steekt daar een heel stuk mode in." Dit laatste is juist : de bewieroking van dichters, geleerden en schrijvers onderling kende geen grenzen. Van Baarle verheerlijkte Vos in zijn lofdicht sterker dan omgekeerd Vos Van Baarle in zijn opdracht. Naar ik meen doet Vermeer echter onrecht aan het merkwaardige specimen van literaire theorie dat in deze opdracht steekt en dat preludeert op de vermaarde voorrede voor Medea. 6. Taal, spelling, uitspraak Om een goede indruk te krijgen van taal en spelling van Vos, is het gewenst, 1 Vermeer, a.w., 266. begin van de zeventiende eeuw (bij Bredero Kainsmerk Aran is, zoals we zagen, zijn zwart-Door het goede, in een woord: volmaakte (r. 32). tweede gedeelte Vos' betoog. paradox: dat hij zich nooit meer met de poezie zal inlaten; kans loopt, niet staande te zuBen blijven die nu eenmaal aBe dichters ten deel valt. Van Baarle die zin zal mishagen. Er is soort mishagen (r. 38): de gees ten naar dit soort wanschepsels kijken: A omdat zij er iets in door het (boven reeds vermelde) C minste geest, wanneer hij afgemat is door beoefening van wetenschap en verstrooiing zoekt. het blaffen de lasteraars en durft hij zijn eersteling, zijn "wanschepsel" opdracht bevat een rijke inhoud: voor V ondel en Van Baarle, kunstig vervlochten; de zin van het drama; de steBen de theorie van het mishagen, het lelijke van "drama noch "nuttig" noch "aangenaam". vermaakt ("het aanschouwen van het mismaakte. En die sterk samengebalde inhoud wordt dan gekleed in een vaak fraaie beeldende taal (o.a. "het roerelooze schip", "en het vijfvoudige parallellisme begint met "der Hemelen"). dit "de stuitend-onderdanige opdracht van de boekuitgave van en juist: schrijvers onderling zijn lofdicht sterker dan ik meen doet Vermeer aan het merkwaardige specimen van literaire theorie dat in deze op de vermaarde voorrede voor spelling, krijgen Vermeer, a.w., 266. 74 INLEIDING eerst een klein stukje van de le druk van Aran en Titus nauwkeurig 1 met de hier afgedrukte 6e druk te vergelijken, nl. de vss. 9-40 betreffende de verheerlijking van Rome. De gecursiveerde woorden zijn ontleend aan de eerste druk. 9 Romen : Roome. I o swaait: zwaait; uw' hand: uw handt; uw' voet: uw voet. I I ri/tge: zijt gy; omheynt: omheint; Room' lus" Roomlus. 12, Gy: Gy. I3 God: godt; ys're: yzre. 14 trompet: trompett' ; Zeeg'haftig: zeeghaftig. I 5 De Persiaen: Den Persiaan Nyl: Nijl. 16 Uw : Uw' ; Noord: Noordt; gewapend: gewapent; byl: bijl. 17 byten : bij ten. 18 woedend: woede ; Schyten : Schijten. I9 dreefze: dreef het; ys're : yzre. 20 geschaert: geschaart; breyn: brein; bloed: bloedt; begruyst: begruist. 2 I Riphoees : Riseesch. 23 Godvergeten Got : godvergeeten Gott' ; Carmaat Sarmaatt. 24 overvin' ge : overvinge. z6 korsle Deense: norsche noorsche. 27 God: godt; wraak: Wraak. 28 oorlog' : Oorlog ; bloed: bloedt. 29 gints : gants, sat : zat; bouliên: bouwliên; eyssen: eissen. 3o paard: paardt; na: naar; buygt: buigt; zegssen : zeissen. 3I Het bosch schreeuwt: 't Bosch schreeuwt vast; zegssen koets: zeissenkoets. 3 2 vaendel: vaandel ; Vree : Vreê. 3 3 buyk: buik. 34 't gladde : glinstrendt; wapentuig: wapentuig; hand' : handt; scepters: schepters. 3 5 wereld: werreld. 3 6 blaeuw : blaauw' ; Turkoise : turkoische. 3 7 Heldhaftig: Heldthaftig ; Held: I-leldt ; heldenwagen: heldenwaagen. 3 8 God: godt; dragen: draagen. 39 can: kan. 40 zuyl: zuil ; schragende : schraagende. Ongerekend de inconsequenties (drukfouten, vergissingen) die men altijd in dit soort teksten aantreft, kunnen we enkele voorzichtige conclusies trekken: I De y in tweeklanken verandert in i (breyn, zegssen, buyk). z t in auslaut, geschreven d, wordt dt (hand, bloed). 3 s soms vervangen door z (sat, swaait,ys're). 4 ae wordt meestal aa (Persiaen, geschaert, vaendel, blaeuw). 5 Verdubbeling van klinkers wordt ingevoerd (Romen, wagen, dragen, schragende) ; soms al in de le druk (b.v. kroonen, buuren). 6 Onnodige hoofdletters vervallen (God Augustus, Turkoise). 7 In personificaties worden ze juist ingevoerd (de wraak, Het oorlog). 1 Een summier overzicht van de essentiële verschillen vindt men in het hier achter de tekst opgenomen AANHANGSEL. ARAN EN TITUS 75 8 Kennelijke fouten worden verbeterd (Riphoees, Carmaat). 9 Kennelijke drukfouten eveneens (Zeeg'haftig, gints). I() Een buigings-n wordt ingevoerd (De Persiaen). II Enkelvoud wordt meervoud, door een apostrof zonder meervoudsuitgang (trompet, Got, Carmaat). 12 Andere weglatingstekens worden als overbodig beschouwd (Room'lus, uw' hand, uw' voet). 13 y wordt soms vervangen door ij (Nyl, byl, byten, Schyten). 1 6 Tekstuele verbeteringen worden aangebracht (dreefre, 't gladde wapentuig). Het belangrijkste punt van verschil is nr. 5. Vos heeft in zijn hele verdere werk getracht, de verdubbeling van heldere klinkers in open lettergrepen te realiseren ; getracht, want eigen slordigheid en onachtzaamheid van typografen hebben zijn streven nogal eens doen mislukken. Het is duidelijk dat hij Hooft, die levenslang zijn meest bewonderde voorganger is geweest, heeft nagevolgd. A. Zij derveld 1 deelt mee : „Na 1640 schreef Hooft in open lettergrepen aa, ee, oo, uu; dus naa, jaaren, leeven, koomen, duoren, in veel gevallen y voor onze i, dt of t voor onze d, en x voor ks." Maar ook Hooft vergiste zich wel eens, speciaal bij de uu. Om dat te constateren lezen men één bladzijde uit zijn Neederlandsche Histoorien (Amsterdam 1642). Naast Natuure, puure, wispeltuurigh trof ik bij hem aan : nu, Ruwaart, stuwen. In andere opzichten volgt Vos Hooft niet : Hooft schrijft nooit i, alleen ^y; voorts gh, waar Vos g heeft : beslagh, triom (booghen, vuurighlyk; d en dt gebruikt Hooft afwisselend : beraadt, Braabandt, bewindt, maar gelint, vereekert. De verdubbeling van klinkers in open lettergrepen en de schrijfwijze aa voor ae, waar Coornhert sedert 15 8 5 mee begonnen is, en die Spiegel in de Twespraack (I 5 84) gebruikte 2, is lang een twistappel geweest. In de felle strijd over deze twee schrijfwijzen 3 kiest Vos dus duidelijk voor de spelling van Hooft, en verwerpt hij die van Vondel 4, die met zijn bekende heftigheid zou verklaren dat hij het nodig vond, „om den inbreuck van deze wilde woestheit te stuiten, de Nederlantsche pennen voor d'aenstootelycle klippe dezer misselycke misspellinge te waerschuwen, en zulck een inckvlack uit onze boecken te wisschen." Vergelijking tussen lezingen van A, zoals die zijn aangegeven in het Aanhangsel achter de tekst, en de latere uitgaven, leert ons nog het een en ander over de werkwijze van de dichter. Aanhalingen uit A zijn weer gecursiveerd. l ol ontslapen wordt : ontslippen. 102 minneknepen wordt: minneknippen. 103-121 Merkwaardige min of meer christelijke passage. 1 A. Z ij derveld- J . de Rek, Het Epos van den Prins (Amsterdam 195 i) XIX. 2 F. L. Zwaan, Uit de Geschiedenis der Nederlandsche Spraakkunst (Groningen-Batavia 1939) 29o. 3 P. Leupenius, Aanmerkingen op de Neederduitsche Taale, uitgeg. door W. J. H. Caron (Groningen 1958). 4 „Noodigh Berecht", 1654, IV.B.-uitgave V 706-707. 76 INLEIDING 142 Het steunpronomen die wordt hier en op vele andere plaatsen weggewerkt, zonder dat het overal gebeurd is. I89-zoo Merkwaardige ethische passage: verheerlijking van de deugd. 216 Evert: wordt (passim). 261 Vermijding van een hiatus. 285 Glijdend rijm vervangen door slepend rijm. 288 Rijmt niet. 41 I Dubbele ontkenning : Ten is geen ; i2 5 2 noch ik en lyd, weggewerkt. 41 2, 418 Dat (bepalingaankondigend voornaamwoord) : wat; Die (idem) : Wie (passim). 469 risp: rups. 657 Sabins: Sabijns (met rekking dus). 701b-7o6 Oorspronkelijke lezing vetvangen door een geleerde uitweiding. 688, 759, 839 dorst, darden, darr vervangen door durfd', durfde, durft. 689, 768, 800 soo boosen, tegrooten, onbewusten vervangen door: zoo boos een, te groot een, onbewust een (passim). 868 als na comparatief vervangen door dan (passim). 85i, 888 kond wordt : kon, kunt (misverstand tussen twee tijden opgeheven). 935 spraaklit: lippen. 972-983 Imperatief met t wordt imp. zonder t: v yd, streelt, vleyd, spaart, toyt wordt: vlij, streel, vlei, spaar, tooi. De opruiming onder de t-vormen is niet volledig. 989-991, 1067 perelen, dwerelen, eerel, etc. wordt: paarelen, dwaarelen, paarel. 1028, 1074 doch wordt: toch. 1076 kondschap: kundschap. I I 3 0 laffe asch : weifflend' asch. I 1 5 2 de aders : zijn aders; vgl. 1670, 2012, 2023 de aardt; 1754 de oogen. Vermijding van de hiatus. I 1 97 pleegt wordt : plach (verl. tijd). 12oo rammelende (bet. : een rommelend geluid voortbrengende), grajende (= greiende) wordt : bulderende, dreunende. De oorspronkelijke lezing komt blijkens WNT V 644 ook voor bij Coster 401 = Polyxena (1619), vs. 661. 1205 werden: wierden. 1230 wen: als (ook in 1283). 1252 schiet: geschiet. I27o etc. Nog geen samentrekkingsteken op deed, deet: deêdt, deêt, deê (passim). 1279, 1900 middelrift: middelrif. 1329 beveynst wordt : ontveinst. 1 3 3 o wereld wordt : werreld. 1386 dubbeld wordt : dubble. 1456, I S 3 I (ik) kan (hem) : ken. 1507 Ten is geen; 1513 t en kan niet; 2049 e.a., vgl. 411. 1559 sneed wordt : sneêdt. 1673 zildent foutief voor : ziltent. 1731 0 spijt ! wordt (krachtiger) : Op wraak. 1771 met onr e God gaan klinkt te monotheïstisch, wordt : met onze huisgo ón. 1 77 5 scepterstaf (tautologische samenstelling) wordt : Kaizers staf. 1782 schot wordt: schoot; vgl. 569 gebrekt : gebreekt; 1497 in A: gadelos; erfgenot; Korte Inhoud: Sontien. Vgl. A. Weijnen, Zeventiende -eeuwse Taalt (Zutphen ARAN EN TITUS 25, z9 : hij wijst op woorden als botter, commen, schottel, mennich, goddinne, tonneel. 18 z5 herssens: harssens. 18z7 hertenwee: hartenwee; passim hert: hart; perlemoer: paarlemoer ; zz i4 dertelheyt: dartelheidt. 1835 my (datief) trekkebekken, intransitief ww. voor een reciproque handeling. 1837 na het graf, hiatus, als de h niet wordt uitgesproken : naar zijn graf. 1883 kent wordt : kont (= kunt). 1867 e.a. plaatsen : boel wordt : hoer. 1976 zoo schellems zoo gruwlijk; zo77 tellef zelver. Neiging de svarabhaktivocaal te laten verdwijnen; hetzelfde geldt van apocopegevallen: 2013 treur'ge wordt : droeve. 2,03o ward: wordt. Zonder dat volledigheid in het bovenstaande overzicht betracht is, zal het duidelijk geworden zijn dat Vos de tekst gemoderniseerd heeft, dat hij de versificatie verbeterd heeft en dat hij oudere woorden vervangen heeft. De uitspraak van zestiende- en zeventiende-eeuwse teksten blijft een omstreden zaak. Wie de uitspraak van teksten uit die eeuwen aanpast aan die van de twintigste eeuw, berust welbewust in een anachronisme 1. Een belangrijke vraag is : heeft Jan Vos gediftongeerd? Ter beantwoording van deze vraag is het goed, nog eens na te lezen wat Caron 2 over het al of niet diftongeren bij onze schrijvers uit de 17e eeuw schrijft : „Spelling en rijmen van dichters als Hoft, Vondel, Revius, Huygens, Westerbaen, Luyken, Pot (geven) geen aanleiding te menen, dat zij reeds diftongeerden en ... van de berichten der oude grammatici (geldt) hetzelfde." Dezen „beschrijven de uitspraak van min als die van maar dan gerekt, tweemaal zo lang gemaakt. Resultaat : een dubbele i. Dit wordt ons herhaaldelijk verzekerd door oude taalkundigen als Spiegel 0584), Van Heule (1625 en 1633), Ampzing ( Montanus Leupenius Nyloë (io), Lambert ten Kate (1723)"; deze heft „vor de Amsterdamers gen lof, omdat zij dit (nl. diftongeren, in tegenstelling tot de Maeslanders) wel doen, althans in hun Straet-dialect. Hij is zelf Amsterdammer, maar hij keurt het dialect van de „Agterstraeten" van de „Lage Gemeente" af.... De deftige Amsterdammers diftongeerden niet. Volgens Vondel was „out Amsterdamsch" te mal, en „plat Antwerpsch" te walgelijk." Wat is dat? Lees de „Lij kgedachtenis van Vondel" door Oudaen (1679) maar. Vondel schreef beschaafd Nederlands en gebruikte niet de Amsterdamse straattoon. Hij verandert pil niet in reen niet in reinen. Dat geeft verwarring." (Vondel zegt dan ook : „out Amsterdamsch is niet onderscheidelijck genoeg"). Wat nu Vos betreft, als geboren Amsterdammer, voortgekomen uit de niet- 1 Keur uit het Kerk van A. Zderveld (z. pl. 19 5 3) 2 Vondels Uitspraak pl. betoog is vnl. gebaseerd op Caron's Klank en teken bij Erasmus en oudste grammatici 1947) 113-118. 77 1956) 25, 29: woorden als botter, commen, schottel, menmch, 1825 1827 paarlemoer; 2214 dertelhryt: 1835 m.y een reciproque handeling. 1837 graj, uitgesproken: naar zijn graf. 1883 wordt: kont (= kunt). e.a. plaatsen: wordt: 1976 Zoo sehel/ems wordt: zoo gruwlijk; 2077 zel/if wordt: zelver. Neiging verdwijnen; hetzelfde geldt van apocopegevallen: 2013 wordt: 2030 het bovenstaande overzicht betracht zal het duideHjk de tekst gemoderniseerd heeft, dat hij de vervangen heeft. uitspraak zestiende- en zeventiende-teksten blijft een omstreden aanpast eeuw, berust welbewust in een anachronisme1• is: Ter beantwoording nog eens na te lezen wat Caron 2 schrijvers de 17e eeuw schrijft: "Spelling en rijmen van dichters als Hooft, Vondel, Revius, Huygens, Westerbaen, Luyken, Poot en van de "uitspraak mijn van min, lang gemaakt. Resultaat: ons herhaaldelijk oude taalkundigen (1584), Van Heule 1633), 1628), (1635), Leupenius (1653), Nyloe (1703), deze heeft "voor de Amsterdammers geen lof, omdat zij dit (nl. diftongeren, tegenstelling tot de Maeslanders) wel doen, althans in hun Straet-dialect. zelf Amsterdammer, maar keurt het dialect van de "Agterstraeten" "af .... De deftige Amsterdammers diftongeerden niet. Vondel was "out Amsterdamsch" te mal, en "plat Antwerpsch" te Lees de "Lijkgedachtenis door Oudaen schreefbeschaafd en gebruikte met de Amsterdamse Hij verandert PiP peil, rijzen reizen. dan ook: "Amsterdamsch is niet onderscheideHjck Amsterdammer, uit de niet- 1 hel Werk van Zijderveld (z. pI. 1953) 185. Vonde/s Uilspraak (z.pI. 1971) 9-10. Het betoog is vnI. gebaseerd op Caron's K/ank en leken onze oudsle grammalici (Groningen-Batavia 1947) II3-II8. 78 aanzienlijke burgerij, en verkerend tussen gezellen e.a. eenvoudige Amsterdammers, heeft hij waarschijnlijk gediftongeerd; wanneer hij omging met de deftige Amsterdamse regenten zal hij het nagelaten hebben. Ik vermoed ook dat de „Biihnensprache", althans voorzover het de tragedie aangaat, de diftongen ij en ui niet gebruikte. Het lijkt mij onaannemelijk dat een woord als Schiten (vs. i 8) met een tweeklank is uitgesproken. Sterke voorbeelden voor de redenering dat ; als een gerekte i-klank is uitgesproken acht ik de rijmwoorden in A i o i - i o 2 : ontsl/pen - minneknepen; in de druk van 1661 staat : ontslippen - minneknippen. De overgang van gerekte i naar korte i lijkt mij waarschijnlijker dan die van ei naar i. Vgl. ook middelrif in vs. 111. Het omgekeerde geval treffen we aan in A 657 Sabins, dat later Sabins wordt (korte i wordt gerekte i). De ui was geen heldere u, maar misschien een gerekte u als in ons put. Volgens Lambert ten Kate was ui een lichte diftong, niet samenvallend met de eui, zoals in het Maaslands 1. 7. Drukken, vertalingen en parodieën Sedert de eerste druk van Aran en Titus in i 641, uitgegeven voor Aeltje Verwou, weduwe van Balthazar van Dorsten, verscheen, zijn er vele andere gevolgd. Een deel ervan zullen nadrukken geweest zijn, een ander deel zal verloren zijn gegan : het is b.v. bevremdendat er, terwijl het stuk tot miden van de 18 e eeuw gespeeld is, na 1726 (,,Den Twintigsten Druk") geen afzonderlijke uitgave meer van verschenen is. In de 21-- eeuw, sedertdien verlopen, is een zo vermaard geworden treurspel niet meer onder de drukpers geweest. In 1642 verscheen de tweede, in 1648 de vierde druk. Een vierde druk te Leiden uitgegeven, zal een nadruk geweest zijn, evenals de drukken bij Dirk Uittenbroek in 1649 en 1658 uitgekomen. De vijfde druk verschijnt dan in 1656, de zesde in 1661, de zevende in 1662 bij Jacob Lescaille, die Vos' vaste uitgever zal worden. Dan verschijnt er weer een nadruk (z.g. 6e druk) bij Abraham de Wees. In 1671 komt er een druk uit bij Jan Bouman. De 11 e druk verschijnt in 16 8 o bij Michiel de Groot, de 13 e tussen 16 8 o en 1689 bij Gysbert de Groot, de „laatste druk" bij de Erfgenamen van Jacob Lescailje, de 17e druk weer bij Gysbert de Groot in 1699; de 1 8e in 1706 bij Jacob en Jan Bouman (vermoede lijk een nadruk) ; nog een 1 8 e bij de weduwe van Gysbert de Groot, evenals de 1 9e van 1715; de „laatste druk" in 1724 bij de erfgenamen van Jacob Lescailje en Dirk Rank; de zoe druk bij de Erven van de weduwe G. de Groot in 1725 en nog een met het jaartal 1726 (vermoedelijk met een nieuwe titelpagina) en ten slotte een in Alle de Gedichten van 1726 bij H. en G. Bosch. Er loopt een lijn van de 1e druk bij Alida Verwou tot de „laatste druk" bij de erfgenamen van Jacob Lescailje in 1724, daar Aeltje Verwou in 1645 hertrouwde met Jacob Lescailje (hij stierf 1679). Ondanks het feit dat Lescailje Caron, en 133-135. INLEIDING en verkerend tussen gezellen e.a. eenvoudige Amsterdammers, met de nagelaten hebben. Ik vermoed ook "Buhnensprache", het de tragedie aangaat, de diftongen jj met Bet lijkt mij onaannemelijk een woord als Schjjten 18) de jj als een 101-102: ontsljjpen minneknjjpen; druk van 1661 staat: V gl. middelrjjf I I I. Bet ongekeerde treffen 657 Sabjjns put. V olgens Kate was met samenvallend de Maaslands 1. vertalingen en parodiecn en 1641, uitgegeven voorAeltje verscheen, zijn er vele andere gevolgd. geweest zijn, een ander deel zal verloren gegaan: het is b.v. bevreemdend dat er, terwijl het stuk tot het midden van de 18e 1726 ("Druk") geen afzonderlijke van verschenen is. In de 2t een met meer onder de drukpers geweest. 1642 Een vierde druk te geweest drukken bij Dirk 1649 1658 verschijnt dan in 1662 Lescaille, die Vas' vaste nadruk (6e druk) bij uit bij Jan Bouman. De I Ie in 1680 bij de 13e tussen 1680 de "laatste druk" bij de Erfgenamen van Jacob Lescailje, de 17e Groot in 1699; de 18e 1706 vermoedelijk nadruk); een 18e evenals de 1ge van "erfgenamen de zoe druk bij de Erven van de weduwe Groot in 1725 en nag een met het jaartal 1726 (vermoedelijk met een meuwe een in Aile de Gedichten 1726 Bosch. 10 opt een de Ie bij Alida de "laatste druk" bij Lescailje 1724, 1645 hertrouwde Jacob Lescailje (stierf 1679). het feit dat Lescailje 1 Klank teken, 133- ARAN EN TITUS 79 in 1662 een octrooi verwierf voor i 5 jaar, zijn er dus ook nadien nog een aantal nadrukken geweest. Een tweede lijn loopt van de elfde druk in i68o bij Michiel de Groot tot een „twintigste" bij de Erven van de Wed. G. de Groot in 1725. Nemen we aan dat de uitgeverij Erven J. Lescailje de tel is kwijtgeraakt en dat de serie van de De Groten volledig is geweest van de i le tot de zoe druk (waarbij ontbreken de ize, 14e, I5e, i 6e druk), dan zouden er heel wat drukken verloren zijn gegaan, wat bij kleine uitga4es, die vaak als rollenboekjes gebruikt zullen zijn, heel gemakkelijk kan. De uitgevers kunnen echter ook uit reclame-overwegingen hun drukken maar flink hoog genummerd hebben. (Zo zijn ook de 3e, 8e, 9e en ioe druk niet meer aanwezig). Zijn de ontbrekende drukken er wel geweest, dan zou het totale aantal uitgaven niet ver onder de dertig gebleven zijn. Van de vertalingen verdient allereerst vermeld de Latijnse, in 1658 te Tiel verschenen, en bewerkt op de Latijnse school aldaar, een vertaling waar Vos erg trots op was.. In Duitsland schijnt het Hollandse stuk ook veel opgang gemaakt te hebben. I. Georg Greflinger beloofde in 165o de Titus mit dem Aron te zullen vertalen onder de titel Vom Tito Andronico welches eine sch6ne Romanisse Begebenbeit, mit sch6ner Ausbilding. Of dit gebeurd is, weten we niet 2. 2. Een leesdrama naar Vos van Hieronymus Thomae, van Augsburg : Titus und Tomyris (Giessen 1661), ook in klassieke vorm en geschreven in alexandrijnen. Aran is geen Moor en de zonen van Thamera dragen gotische namen : Ulfilas en Vritigernes.. 3. In 1666 wordt te Liineburg vermeld een opvoering Von Tito Andronico door de marionnettenspeler Drey. Onbekend, welke versie. 4. In 1699 wordt te Linz opgevoerd : Tragoedia genannt Raache gegen Raache, waarvan het programma bewaard is in de Stadsbibliotheek van Breslau. Dit stuk gaat terug op Vos. Alleen heet Rozelyna hier Lavinia (evenals bij Shakespeare), en de reien zijn blijkbaar weggelaten. 5. Er is nog een papieren handschrift uit de i 7e eeuw met als nr. i i : Titus und Aran (Bibliothek der stådtischen Sammlungen te Wenen). 6. Te Weimar is een lijst van dramatische werken met als nr. 94 : Der m6rderische gotthische mohr sampt dessen Fall und End, waarschijnlijk naar Vos. 7. In 1719 werd Titus Andronicus door Duitse marionnettenspelers opgevoerd in Kopenhagen 4. 8. Te Bevern voerde Johannes Velten een tragedie van Titus Andronicus op in tegenwoordigheid van de hertog van Saksen; dit stuk is zeker een vertaling van Vos' werk. Puntd. 642, Zie bijlage D. 2 Herbert Junkers, Niederliindische Schauspieler und Niederliindisches Schauspiel im 17. und r8. Jahrhundert in Deutschland (Haag 1936) 166-167, 253. 3 Creizenach, a.w., Ia.; Junkers, a.w., 167. 4 De gevallen 4-7 naar Creizenach, a.w., 97. Voor geval 5 ook Junkers, a.w., 17o, over geval 8: 168. 8o INLEIDING 9. Gryphius was een groot bewonderaar van Hooft en Vondel, en volgde ze na. „Nicht minder starken Eindruck machte auf ihn die neue romantischsensationelle Richtung, der Jan Vos ein Prophet wurde. Doch blieb Gryphius dem Klassizismus Hoofts und Vondels treu und wurde hochstens durch Vos zu einer handwerksmåssig effektvolleren Technik angeregt", meent Junkersl. Hollandse toneelspelers hebben volgens hem een grote invloed gehad op het Duitse toneel. Ze verbreidden echter minder hun nationale toneel (Hooft, Vondel, enz.), maar ze werden meer „zum Vermittler romanischer Dramatik." 2 P. H. Schroder in zijn boek Parodieën in de Nederlandse Letterkunde (Haarlem 193 z) verbaast zich er niet over dat juist van Aran en Titus zoveel parodieën zijn gemaakt 3 : „Hoe groter bekendheid zich een letterkundig werk verwierf, des te groter was de kans, dat een schertsende parodie erop verschijnen zou. Het is in geen enkel opzicht verwonderlik, dat de Middeleeuwen zo weinig parodieën kennen, dat de Gysbreght vaker werd geparodieerd dan één ander drama in de 17e eeuw en dat het op de ranglijst onmiddellik gevolgd wordt door „Aran en Titus" van Jan Vos, een stuk dat als 't ware uitlokte tot parodieën, door stijl èn inhoud." Er zijn vijf parodieën op Aran en Titus bekend. I. Lukas Rotgans, Boerekermis 0708) 4 is ternauwernood een parodie van het stuk zelf te noemen. Men kan het beter karakteriseren als een scherpe kritiek op Vos' drama: er zijn „enkele hekeltrekken" zoals F. Halma zegt in zijn „Voorbericht" voor Rotgans' Poëzy, en verder is het „een staal van des Dichters boertende Poëzye." Scherper zag het Edmond Vander Straeten 5. Hij citeert er een gedeelte van en noemt het een „parodie de la tragedie villageoise d'Aran en Titus", representée en Hollande ... , une description ironique et grotesque des scènes rurales de son pays (nl. het land van Rotgans). Waar Rotgans het stuk heeft zien spelen, is onzeker; toch wel niet op het Utrechtse platteland; in bepaalde plattelandsgebieden van Zuid-Holland waren in het begin van de i 8 e eeuw nog wel dorpsrederij kerskamers 6. Waarom dit soort spelen juist tijdens kermissen werden opgevoerd, wordt ons verklaard door G. D. J. Schotel' : „Daar de meeste kamers hare kerkpatronen tot beschermers hadden en de kamer-feesten steeds op den patroonsdag gevierd werden, zoo volgde van zelf dat de kamer te gelijk met het dorp kermis hield. Er was dan ook geen kermis of de rederijkers bragten er niet weinig tot de algemeene vreugde toe." Dat Rotgans juist Aran en Titus gebruikte ter bespotting van het toneel der dorpsrederijkers, vond zijn oorzaak waarschijnlijk hierin dat hij zo'n hekel had 1 Junkers, a.w., 254. 2 Junkers, a.w., 263. 3 a.w., 22. 4 Lukas Rotgans Poky (Amsterdam '715) 633-68o, en de uitgave van L. Strengholt (Gorinchem 1968). 5 Le Théatre Villageois en Flandre 2 I (Bruxelles '881) 35I-354; h. c. 239. De cursiveringen zijn van mij. 6 C. M. Geerars, Hubert Korneliszoon Poot (Assen '954) I8-2I. 7 Geschiedenis der Reder//kers in Nederland II (Rotterdam '871) 13 4, ARAN EN TITUS 8 1 aan het stuk, gelijk we straks zullen zien als we het over de waardering van het spel hebben. Het had overigens ook Vondel kunnen treffen. Van Effent vertelt een koddig verhaal over wat er te Noordwijk tijdens een kermis gebeurde met een opvoering van de „koninklyke spullen [= spelen] van Vondel, zoals een boer-rederijker R., die de spectator S. van Koudekerk a/d Rijn tot Zwammerdam gezelschap hield, ze noemt. De Jozef-spelen werden opgevoerd door de kamer „De Lely onder de doornen", onder de zinspreuk „Uit Liefd' bestaen". Het toneel was uitgebouwd boven een sloot; daarin lag een schuit, precies op de plaats waar de put was waarin Jozef moest verdwijnen; wat een consternatie als Jozef kopje onder gaat in de sloot: kostschooljongens van de Franse school hadden nl. tevoren die schuit weggehaald. Jozef lag in de sloot te spartelen tot hij aan de Ismaëlitische kooplui verkocht moest worden; toen hij uit zijn netelige positie bevrijd was, riep hij uit : „ik schaay 'er uit, ik schaay 'er uit" en liep woedend weg. Dit verhaal ter illustratie van het feit dat ook Vondel op dorpskermissen misbruikt werd. 2. Pieter Langendijk, Boertige Beschryving van den Amsterdamschen Schouwburg, En het vertoonen van Aran en Titus 2. Ditmaal geen kermisgebeuren, maar een beschrijving door een boer die het stuk in de stad heeft gezien en het wil laten spelen op het verjaarfeest van de heer van zijn dorp. De boer en zijn vrouw vallen van de ene verbazing in de andere ; aan het slot rennen ze verschrikt de schouwburg uit. 3. Salomon van Rusting, Aran en Titus, Ofte Titus Andronikus gemetamorphoseert, een episch-satirisch gedicht, opgenomen in zijn Vol geestige Werken (I 685) 69 - Ioz . 4. Salomon van Rusting, Aran en Titus, of wraak en weerwraak. Koddig Treurspel (Amsterdam z.j.), een doorlopende travestie in vijf bedrijven 4. 5. Jacobus Rosseau, Aran en Titus, of Wraak en Weerwraak, Boertig berymt (Amsterdam 1716) 5, een spel dat Vos' werk meer op de voet volgt dan Van Rusting's parodie. 8. Opvoeringen Over het aantal en de data van de opvoeringen worden we ingelicht door een handschrift van Worp, aanwezig in de U.B. te Leiden (nr. 173o). Prof. Hummelen te Nijmegen was zo vriendelijk, mij naar een fotokopie van dit manuscript een uittreksel inzake de opvoeringsdata van Vos' toneelwerken te verstrekken. Hier volgen dan allereerst de data betreffende Aran en Titus : 1 De Hollandsche Spectator IV, 147-154: Nr. i o 8, 7 nov. 1732. 2 Hiervan bestaan vijf drukken, o.a. in deel III der Gedichten, 459 e.v. Vgl. C. H. Ph. Meyer, Pieter Langendik, Zijn Leven en Verken (Den Haag 1891) 277-289. 8 M.E.V. VII (Bussum z.j.) 434. 4 Worp, Jan Vos, 57-58. 5 Worp, a.w., 58-6o; P. H. Schroder, a.w., 77-78. INLEIDING I 68o 1681 170I 1720 3o sept.; 3, 7, 8, Io, 14, 17, 21, 24, z8 okt.; I, 14 nov.; 16, 19 dec. 19 febr.; 14, 31 mrt.; 9, I0 j 27 sept.; 6, II okt. 27, 29 jan.; 28 april; 27 okt.; 26 nov.; 8 dec. 14 juli; 6, 22 sept.; 24 okt. zo febr.; 9 mrt.; 23 mei; 14 aug.; sept.; 3o dec. 3o 22 febr. ; 24 mei; 21, 3o sept. ; 8 okt. 5 nov. 21 jan.; zo juni. 2 jan.; 19 mrt.; 3o juli; 29 sept.; 19 nov. 17 febr.; 3 mei; 18 juni. 24 sept.; 10 okt. 2 febr.; 25 mei. 13 mei; 28 sept.; I okt. 16 jan.; 12, 26 mei. 23 april. 22 febr.; 5 april; 24 juni. 20 mrt. ; 12 aug. ; 20 nov. 17 mei; 12 aug.; zo nov. 21 mrt.; 27 juni. 3o jan.; To febr.; 26 j 9 aug.; II dec. 2 febr.; 25 sept.; 2 dec. 23 mei; 29 sept. z3 febr.; 24 april; 8 juni. 26 febr. ; 7 juni; 18 okt. ; 19 nov. 17 april. 5 febr. ; 26 mrt. ; II mei; schouwburg gesloten na 22 juni. schouwburg gesloten tot 8 febr. 3 jan.; 17 febr.; 23 juni; 24 sept. 5 jan. ; 23 april; z aug. ; 25 okt. 21 mrt.; I aug.; 28 sept. 13 febr. 5 febr. „Titus", = misschien het stuk van 1690 „Titus en Berenice; anders steeds „Titus Andronicus") ; 9 juli (idem, beide met vraagteken van Worp); I2 nov. („Aran"). 1672 II april („A ran", evenals in alle volgende gevallen, voorzover niet anders aangegeven). juni 1672 - nov. 1677 geen gegevens, schouwburg gesloten. 31 jan.; 12 april; 14 juli; 24 sept. (gegevens lopen maar tot 2 febr.; beginen opnieuw febr. 168o). 8 april (,,Titus") ; 22 juli (,,Titus"); 28 sept. 21 mei („Aran en Titus") ; 22 sept. 15 jan.; 21 mei; 24 sept. 5 april („Titus"); 22 juli; 21 sept. I mei; 27 sept. 23 juli. 28 jan.; 1 juli; 3o sept. 6 jan.; I april; 22 sept. 19 febr.; 21 sept. 17 mrt.; 20 sept. 9 mrt. (,,Titus en Berenice"); I mei; 26 sept. jan. ; 22 mrt. („Titus en Berenice"), 19 nov. (idem). II febr.; 24 sept. 22 febr.; 20 sept. 24 jan.; 2 mei; 20 sept. 27 febr.; 26 sept.; 3 dec. 9 april; 27 sept. 10 febr.; 9 juni; 22 sept. 16 febr.; 22 sept. 22 mrt.; 20 sept. 21 sept. 15 mei; 26 sept. 23 april; 29 sept. 25 mrt.; 29 sept. 6 april; zi sept. 15 mrt. ; 24 sept. II april; 19 sept. 5 mrt.; 25 sept. 22 april; 23 sept. 22 april; z6 sept. 7 april; 5 okt. 21 mrt. ; 20 sept. Io april; 26 sept. 3 april; 28 sept. 23 april; 27 sept. I I april. 15 febr. ; 6 sept. april; 21 sept. 26 sept. 29 okt. 26 sept. 23 sept. 1643 1648 1649 165o 1651 1652 1653 1654 16 55 1656 166o 82 1641 30 10, 14, 17, 21, 24, 28 I, 14 nov.; 16, 19 dec. 1642 14, 31 9, 10 juni; II okt. 21, 28 1644 22 1645 20 9 14 30 30 1646 febr.; 30 sept.; 8okt. 1647 20 30 juli; 29 sept.; 3 18 juni. 1650 25 I 12,26 1655 22 mrt.; 12 aug.; 20 1657 20 1658 27 1659 30 10 26 juni; I I dec. 1660 2 dec. 1661 1662 23 1663 febr.; 18 okt.; 19 1664 1665 febr.; mrt.; II mei; schouwburg gesloten 22 1666 8 febr. 1667 23 juni; 24 sept. 1668 jan.; 23 2 aug.; 25 1669 I aug.; 28 sept. 1670 1671 "Titus", = 1690 "en Berenice; steeds" ; 12 nov. ("Aran"). I I april ("Aran", evenals in aIle gevaIlen, 1672 nov. 1677 geen gegevens, gesloten. 1678 12 april; 14 1679 2 beginnen opnieuw febr. 1680). 1680 ("Titus"); ("I 68 I 2 I ("Titus"); 22 sept. 1682 21 1683 5 ("22 21 1684 I 27 1685 julio 1686 I 30 sept. 1687 I april; 22 sept. 1688 21 1689 20 1690 (" 1 1691 4 jan.; ("en Berenice"), (idem). 1692 I I 24 1693 22 20 1695 20 1696 3 dec. 1697 27 1698 22 sept. 1699 1700 20 170 I 2 I 1702 1703 1704 29 1705 21 sept. 1706 mrt.; 1707 II april; 19 sept. 1708 25 1709 23 1710 26 1711 1712 21 mrt.; 1713 10 26 sept. 1714 1715 27 1716 II 1717 febr.; 1718 4 21 1719 0kt. 1721 1722 ARAN EN TITUS 83 1723 20 sept. 1743 ... febr. (,,Andronicus") ; 24 sept. 1724 4 okt. 1 744 25 sept. 1725 6 aug. '745 1 726 19 aug. ; 4 okt. 1746 21 sept. 1727 31 mrt. ; 4 aug. hiaat van door 1728 26 jan.; 23 aug. sluiting 1729 19 sept. 1 75 0-1 753 1730 — 1731 22 jan.; 27 aug. tot 6o 1732 II aug. 1 733 15 sept. 1760 15 nov. (,,Andronicus"). 1 734 9 aug. 1761-1762 1735 22 aug. 1763 22 jan. (,,Andronicus"). 1736 26 sept. 1764 1 737-1 739 12 („Worp 1740 26 sept. 1741-1742 Tot 1800 is er verder niets meer over opvoeringen van en te vinden. De gegevens van Worp lopen tot 1812. Prof. Hummelen merkt naar aanleiding van deze gegevens nog op : „Het is opvallend, dat de Aran tientallen jaren lang in het begin van het speelseizoen op het repertoire stond. Blijkbaar is de Gij sbreght niet het enige spel dat een vaste plaats in het repertoire inneemt." Over de recette in één speeljaar deelt Worp het een en ander mee in zijn disertatie : de gegevens vor het speljar 1658-1659 ontlent hij an en studie van C. N. Wybrands'. Het stuk werd toen vier maal gespeeld en bracht op : f. 272, f. 301 en f. 201, d.i. gemiddeld per f. 277. vergelijking diene : de Gsbreght bracht ook in vier voorstellingen gemiddeld f. z5 I op ; Granida (één maal afzonderlijk, één maal met gemiddeld f. 170; Geeraerdt van Velsen één maal f. 203; Spaansche Brabander één maal f. 265, enz. Vos had de hoogste recette van alle in dat jaar gespeelde stukken. De rolverdeling van dat jaar is ook bekend. Titus werd gespeeld door Adam Karelsz. van Zjermez, Aran door Heere Pietersz. de Boer, Saturninus door J. Noseman, Thamera door Ariana Noseman, enz. Later werd Titus nog gespeeld door Enoch Krook, Aran door Izaak Duimt. Over de wijze van spelen door Zjermez worden we ingelicht door Prof. Petrus Francius (1645- 1704 ; sedert 1674 professor aan het Athenaeum te Amsterdam) 3. Hij was een groot bewonderaar van Van Zjermez: „eenen man uit het Volk, eenen onge- 1 Worp, a.w., 53. 2 Worp, a.w., 53 - 3 A. van Halmael Jr., Bijdragen tot de Geschiedenis van het Tooneel, de Tooneelspeelkunst, en de Tooneelspelers in Nederland (Leeuwarden 1841) 18-20; zijn citaten zijn ontleend aan Francii Specimen eloquentiae exterioris (Gron. 175 3) 4 0kt. 1726 19 aug.; 40kt. mrt.; 1730 - zz 1733 1734 zz 1737-1739 - - ... ("Andronicus"); 1744 1745 - 1747 (na mei een hiaatvan twee jaar door sluicing wegens oorlog). 1750-1753 - 1754 (gegevens over de periode van mei '54 tot aug. '60 ontbreken in het archief). ("- zz ("- 1765 IZ sept. ("Titus", volgens Worp die van Belloy, die inderdaad in dit jaar verschenen is). 1800 Aran en Titus lopen tot 1812. naar aanleiding van deze gegevens nog op: "Het is het begin van het speelseizoen repertoire stond. Blijkbaar is de Gijsbreght het enige spel dat een repertoire inneemt." recette een speeljaar een en ander mee in zijn dissertatie: de gegevens voor het speeljaar 1658-1659 ontleent hij aan een studie Wybrands1• Het stuk werd toen vier maal gespeeld en bracht op: f. 335, f. 272, f. 301 en f. 201, d.i. gemiddeld per voorstelling 277. Ter vergelijking diene: Gysbreght vier voorstellingen gemiddeld f. 2p op; een een maal met Warenar) 170; een 203; een f. 265, de hoogste recette van aIle in dat jaar gespeelde stukken. dat jaar bekend. Titus werd gespeeld door Adam door Heere Pietersz. de Boer, Saturninus door J. Noseman, Thamera Ariana Noseman, Later werd Titus nog door Izaak Duim2• Over de wijze van Zjermez worden we ingelicht door Prof. Petrus Francius (1645- 1704; sedert professor te Amsterdam)3. een bewonderaar Van Zjermez: "eenen man uit het Volk, eenen onge- Worp, a.w., Z Worp, a.w., 53-54. 3 A. van Halmael Jr., Bfjdragen tot de Geschiedenis van het Tooneel, de Tooneelspeelkunst, en de Tooneelspelers Nederland 1841) citaten zijn ontleend aan P. Franc;; Specimen eloquentiae (Gron. 1753)' 84 INLEIDING leerde, onbekend met, en onervaren in alle andere zaken, behalve in de dichtkunst en in de welsprekendheid." Hij beoefende de toneelspeelkunst „met zulk eene welsprekendheid, met zulk eenen liefelijken toon van stem, met zulke sierlijke lichaamsbewegingen, dat men niets voortreffelijkers aanschouwen kon." Van hem heeft Francius de welsprekendheid geleerd. „Ik heb ze [nl. de toneelspelen] aanschouwd met deze mijne oogen, ingedronken met deze mijne ooren. Eene mannelijke en ernstige voorstelling, geene boertige — in Blijspelen trad hij niet op, — heb ik eertijds van dien man geleerd." Elke wijze van spreken verstond hij : „zóó wist hij, onder welke gedaante dan ook, allen tot weenen en zuchten te brengen." Marten Corver 1 vertelt in zijn Tooneelaanteekeningen (Leyden 1 7 8 6) dat hij nog een vrouw gekend had, die de beroemde 17e-eeuwse toneelspelers wist na te doen en hem een indruk gaf van de grote declamatiekunst uit die tijd. „'t Was geen bulken noch verzen brommen, dat thans voor reciteeren doorgaat, neen het was spreeken op maat en rijmtrant" : „een zangerige, sterk rhytmische voordracht." Deze kunst verschilde niet veel van het recitatief in de opera. In de oude schouwburg stonden de muzikanten, onzichtbaar voor het publiek, achter het eerste zijscherm, links van de toeschouwers 2. De reien werden gezongen door drie, meestal vier zangers ; het aantal muzikanten was onbepaald; ze bespeelden de trommel, de fluit, de trompet, de viool en soms ook de bas 3. In de nieuwe schouwburg zat het orkest in het midden van de Bak (parterre), in een vierkant tegen het verhoogd toneel aan 4. Het nastuk van een treurspel was meestal een klucht, na 1645 in plaats daarvan dikwijls een ballet, een arlequinade, een maskerade, een vreemde dans of iets dergelijks 5. De oude schouwburg had vier omdraaiende schermen. Met dit stel van vier waren dan al direct acht lokaliteiten te ensceneren, waarmee men in het polytopische systeem van die jaren al een heel eind opschoot 6. De nieuwe schouwburg met zijn vele losse decors betekende de aanvaarding van een nieuw systeem, het illusionistische', het kijkkasttoneel. Dit heeft een triomfale middenboog die het toneel in de ganse breedte overspant, en daarachter bevindt zich dan een perspectivisch toneel$. Het verschil tussen Aran en Titus en Medea wordt ten dele bepaald door de in de jaren 1641 en 1667 aanwezige technische mogelijkheden. Zo vinden we in Aran en Titus nog geen „kunst- en vliegwerken", in Medea geen eenheid van ' Ben Albach, Jan Punt en Marten Corver (Amsterdam 1946) 50-57. 2 C. N. Wybrands, a.w., 81. 3 Wybrands, a.w., 86. 4 Wybrands, a.w., 106-107. 5 Wybrands, a.w., 91. 6 B. Hunningher, Het Toneel in de Amsterdamse Schouwburg van 1637. Mededelingen Kon. Ned. Akad. v. Øetenschappen, afd. Letterkunde, N.R. dl. 22, nr. 4 (Amsterdam 19 5 9) 12. 7 Hunningher, a.w., 28. 8 B. Hunningher, „De Amsterdamse Schouwburg van 1637. Type en karakter", Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek IX (Bussum 1958) 109-171, h.c. 118. ARAN EN TITUS 8 5 plaats (eenheid van streek of „regio"), wat samenhangt met het feit dat er in 1641 betrekkelijk weinig en in 1667 zeer veel aan de decors kon veranderd worden. 0. Dapper zegt in zijn Historische Beschrjvingh der Stadt Amsterdam 4401, over het toneel in de oude schouwburg, dat het is „ cierlyk en gevoeghlyk met uit en ingangen, poortalen en galderyen, kolommen en diergelijke toerustingen opgemaekt; 't welk even-eens als een Protheus gezwint, na gelegentheit, met klene moeite verandert wordt." Tobias van Domselaer, Beschr/vinge van Amsterdam (1665) 2,01 2 spreekt over een „nieuw Tooneel, (na d'Italiaanse manier, als men nu te Venetien gebruijkt, met alle bedenkkelijkke en schielijkke veranderingen van Perspectieven of Inlichten, en veelderley Vliegende Werkken Machines een invloed de techniek had soort drama's schreef en speelde. Wat nu de geesten betreft, die men in Aran en Titus in zo ruime mate ziet optreden, Dapper 3 schrijft erover: „Gebeurt het nu, dat'er, quansuis, eenige onderaertsche schimmen of geesten moeten vertoont worden, te dien einde zijn 'er in 't tooneel, dat onder hol van planken is, twee losse houte luiken, die met katrollen, en de verschijnende geesten, opgehezen, en hun werk op 't met dezelve tevens weder neer gelaten worden." Niet alleen te Amsterdam, en later op Hollandse rederijkerskamers werd Aran en Titus in de Zuidelijke Nederlanden het bekend: in 1685 werd het dor de rederijkerskamer „De Wite Lelie" van Tongeren gespeeld op de markt van het dorp Borgloon 4. 9. Waardering J. A. Worp heeft in hoofdstuk VII van zijn proefschrift, getiteld „Iets uit de critiek over Vos" vrij uitvoerig stilgestaan bij de waarderingsgeschiedenis van Aran en Titus 5, maar sedert hij dit schreef (1879), is er nog heel wat over het stuk te berde gebracht. Van Baerle de zijnen geprezen werd, weten we. 7 nov. 1641 ook een gruweldrama, genaamd Thimoklea, op de Amsterdamse schouwburg laten hierin werd een lijk opengesneden en in stukken gehakt, en uitgerukt s. met zijn klucht Iochem- Iool, niet zo'n succes mee gehad als Jan Vos, want in 1648, als hij zijn naar een 1 aan bijlagen achter Toneel in de Amsterdamse Schouwburg, 31. 2 35. 3 32. 4 Historisch en Critisch Overzicht van het Vlaamsch Tooneel in de XVIIde eeuw (Gent 18 93) 39. 5 Worp, 107-116. 6 Zuidema, „Jan Zoet", in Oud-Holland. Nieuwe B//dragen voor de Gesch. der Ned. Kunst, Letterk., Nijverheid, enz., jrg. (1905) 98-104. van "dat er in betrekke1ijk weinig en 1667 vee1 aan de decors kon veranderd o. Dapper zegt in zijn Beschr!Jvingh Amsterdam (1663) tonee1 dat het is ,,<;ierlyk en ingangen, poortalen en galderyen, kolommen en diergelijke toerustingen 't we1k even-eens als een Protheus gezwint, na ge1egentheit, klene moeite verandert wordt." Tobias van Domse1aer, Beschr!Jvinge 201 2 spreekt "Tooneel, (na d'ltaliaanse aIle schie1ijkke Inzichten, veelderley die men noemt)". Men ziet hieruit, welk een invloed de techniek had op de soort drama's die men schreef en speelde. men en ruime mate Dapper3 schrijft "het nu, dat'er, quansuis, eenige schimmen of te dien einde tooneel, dat onder hoI van planken is, twee losse houte luiken, gees ten, hun werk op 't tooneel verricht hebbende, met dezelve tevens weder neer gelaten worden." alleen te Amsterdam, en later op Hollandse rederijkerskamers werd en Titus gespeeld, ook in de Zuidelijke Nederlanden was het bekend: in 1685 werd het door de rederijkerskamer "De Witte Lelie" van Tongeren markt dorp Borgloon4• J. Worp heeft in hoofdstuk VII van zijn proefschrift, getiteld "lets uit de vrij uitvoerig stilgestaan bij de waarderingsgeschiedenis van en Titus5, hij dit (1879), is over het berde gebracht. Hoezeer het stuk door Van Baerle en de zijnen geprezen werd, weten we. Er waren ook anderen, o.a. Vos' aartsvijand Jan Zoet. Deze had op 1641 een gruweldrama, genaamd Amsterdamse opvoeren: hierin werd een lijk opengesneden en in stukken gehakt, en een tong uitgerukt6• Vermoedelijk heeft hij er, evenals met zijn klucht lochem- 1001, mee gehad als Jan Vos, want in 1648, als hij zijn naar een 1 Ontleend aan de bijlagen achter Hunningher, Het Tonee! in de Amsterdamse Scbouwburg, 3 I. Hunningher, a.w., 3 Hunningher, a.w., 32. O. van Hauwaert, Historiscb Critiscb Overzicbt van bet Vlaamscb Toonee! in de XVlIde eeuw 1893) 39· 5 Warp, a.w., I07-II6. 6 W. "Jan Nieuwe Bijdragen voor de Gescb. der Ned. Kunst, Letterk., Nijverbeid, jrg. 23 1°4. 86 INLEIDING uit het Spaans vertaald, berijmd toneelstuk Zabynaja of vermomde loosheid. Potsspel (gespeeld 2 maart 1648), uitgeeft, schrijft hij de volgende hatelijkheid: Hier schaft de wraak geen menschen-spieren Noch kindrenvleesch de Moeder voor: Hier graest geen God-vergeten Moor In moord, door lust naar 't Roomsch bestieren'. De kritiek die Vondel had op Aran en Titus is voor ons, later gekomenen, moeilijk navoelbaar. David van Hoogstraten vertelt in zijn „Het Leven van Joannes Antonides vander Goes" voorin diens Alle de Gedichten (3e druk 1714), dat Vondel „afkeerig van alle buitensporigheden, Jan Vos, die hem zyn' Aran en Titus vertoonde, aenstonts berispte, omdat by den aenvang zyns Treurspels zoo afzichtig gemaekt had met deze harde en barsse 2 uitdrukkingen: Wie ral den Adelaer ji'n taeje wieken korten, Nu Titus strydbre byl den Gotschen Leeu doet storten Voor 't heiligh Kapitool ? Wat harde zinuiting is dit, zeide d'oude Vader [in 1638 ruim 5 o jaar oud], Zet'er duiken en fnuiken voor. Zoo staet 'er ook nu. Maer het Spel is 'er niet mede verholpen." De laatste opmerking is zuur, maar waarom Vos' misschien minder dichterlijke woorden hard en grof zijn, is niet duidelijk: fnuiken kon destijds nl. ook niet-figuurlijk gebruikt worden in de zin van knotten, korten. Toch een tikkeltje jaloezie? Wat Antonides, Broekhuizen en Oudaen van Vos' werk dachten (althans volgens hun biograaf Van Hoogstraten) hebben we gezien. Pels trekt in zijn Gebruik, én Misbruik des Tooneels (1681) herhaaldelijk tegen Aran en Titus van leer. In twintig regels van dit spel werd volgens hem het staatsgezag aangerand, iets wat sedert Palamedes en Coster's Iphigenia niet meer was voorgekomen. Het zweren in Aran is natuurlijk absoluut afkeurenswaardig, evenals de beschrijving van Rozelyna's verkrachting. Maar als we dan lezen hoe Pels Vondels bijbelse stukken, vooral Lucifer, en het werk van Rembrandt, „de eerste kétter in de schilderkunst" kritiseert, dan komen we niet erg onder de indruk van de afkeurende woorden van deze fervente aanhanger van het Frans-classicisme. Evenwel, hoe gebrekkig hij Aran en Titus ook vond, tot Vos' eer moet Pels zeggen dat hij een goede knoop wist te leggen : na de „ontknoping" was het stuk meteen uit: Dit grootst, én eenig punt, dat nimmermeer, of zélden Was waargenomen by de braafste Létterhélden In 't Néderduitsch, én daar vooral op dient gelét, Heeft aan Andronikus die luister bijgezét 3. 1 Zuidema, a.w., 175. 2 ruwe, grove. 3 Pels, a.w., (Amsterdam i 6 8 i) 42; voorts over AeT. 16, 22-25, 31, 3 9 ARAN EN TITUS 8 7 Ook hier treft men de stands- en intellectuelenhoogmoed weer aan, als hij na een uitweiding over „het weidsch gesnor van woorden" zegt: Doch 't miste hem hier mede in achting te geraaken By lieden van verstand; schoon't wierd gepreezen van Het sléchtste' volk; gelyk ook meest Jan Alleman, De wélgeboor'ne minst na Titus zyn geloopen. Lucas Rotgans heeft zich zijn Boerekermis (í7o8) vooral geërgerd aan de eerloze onbetamelijke geeft aan Quiro en Demetrius. Dit is niet methode om grauw te muilbanden, dat toch taak van het toneel. Die zwarte bullebak, mismaakt van top tot teen, Onwaardig immermeer op 't hoog toneel te treên: Zyn vloek- en lastertaal, vol buitenspoorigheden, Wierdt eertyds noch geroemt zelf in de grootste steden. Is Sofokles aldus den dichter voorgegaan? Heeft dit Euripides of Seneka gedaan? Wordt zoo de jeugdt gesticht door lessen der toneelen, En 't graau gemuilbant en getuchtigt onder 't speelen? Men geef dien ongodist zyn welverdiende straf, En stoot hem voor altijdt van Neêrlandts Schouburg aft. Rotgans was trouwens niet de enige die Aran en Titus op een kermis liet o) leidt ons in zijn Schildert' van de Haagsche de acteur Jan van Hoven (i 681-175 Kermis 0725) een herberg binnen waar een gezelschap retrosynen een historisch drama speelt, getiteld „Aran en Titus". Een kopersmid „met volgezope kaken" snijdt de verzen op, dat de kamer „staat en trilt" 3. Het reeds genoemde vooroordeel tegen „de mindere man" treft men ook aan in een, mede om andere redenen 4 belangrijk geschrift: Zedig en Dichtlievend I Onderzoek .... I I Op II ARAN EN TITUS, II of II WRAAK EN WIEER IFRAAK, II TREURSPEL; Berymt door II JAN VOS. II Aan den Heer N.N. I I Te AMSTERDAM, I I By IOANNES OOSTERWYK, Boekver- I I koopex op den Dam, in de Boekzaal. 1718. (32. blz.). De brochure is ondertekend met de initialen L : R. Men heeft achter die letters wel eens Lukas Rotgans gezocht; hoezeer deze tegen Aran en Titus gekant was weten we, maar ik acht het niet waarschijnlijk dat het een postuum geschrift van hem is : of deze Utrechtse landedelman zo goed op de hoogte was van de geschiedenis eenvoudigste. Uitg. Strengholt, 6o, vss. 991-1000. De toespeling op Barlaeus' lofdicht is duidelijk. 3 G. A. Wumkes, Kermissen (Uit Bloeistjd) 21. 4 Blz. 27-31 bevatten ni. een beknopte geschiedenis van Nil Volentibus Arduum; deze bladzijden zijn herdrukt door Maria A. Schenkeveld-Van der Dussen, a.w., 6-9. treft men de stands- en intellectuelenhoogmoed weer aan, als hij na "zegt: miste hem hier mede in achting te geraaken wierd gepreezen van slechtste1 Yolk; gelyk ook meest Jan Alleman, welgeboor'ne Titus zyn geloopen. in 1708) geergerd en lessen die Aran ruet de het muilbanden, en is de teen, hoog toneel te treen: zelf de grootste steden. of Seneka gedaan? jeugdt gesticht door lessen der toneelen, t graau gemuilbant getuchtigt onder 't speelen? zyn welverdiende straf, hem altijdt van Neerlandts Schouburg af2. de en spelen: de acteur Jan van Hoven (1681-1750) Schildery (1725) binnen waar een gezelschap retrosynen een historisch "kopersmid "met volgezope "3. "treft men ook redenen4 .... Dichtlievend II II Op II EN TITUS, II if II WRAAK EN WEERWRAAK, II TREURSPEL; Berymt door II VOS. II den N.II II OOSTERWYK, Boekver- II kooper den Dam, in de Boekzaal. (32 bIz.). met de irutialen L: Men heeft achter die letters wel eens Lukas hoezeer deze tegen en het ruet waarschijnlijk het een postuum geschrift van hem is: of zo hoogte was van de geschiederus 1 2 Strengholt, 60, vss. 991-1000. op Barlaeus' lofdicht is duidelijk. A. Wumkes, Ker11lissen (Uif onzen B!oeisfijd) 21. BIz. n1. Arduum; deze bladzijden zijn door Maria A. Schenkeveld-Van der Dussen, a.w., 6-9. 88 INLEIDING van N.V.A. als uit dit geschrift blijkt, betwijfel ik. Gezien de dubbele punt (die vaak de functie heeft van een puntkomma) achter de L vraag ik me af of er niet twee auteurs schuilgaan achter deze initialen, b.v. Langendijk en Rosseau, ons welbekend door hun satiren op Aran en Titus. De anonymi (anonymus) spreken (spreekt) van „die halve Bybel by na van de meeste Ambagts-lieden, daar zy om een haverstroo (zo men zegt) sententien en zin-spreuken uit voor den dach brengen, en dat met zo een Rederykers ingebeelde magnificentie, dat zy wanen zig zelf in de gedaante van Titus of een ander Personagie van dat stuk op het Tooneel te zien", en van Jan Vos als „een plompe glazemaker, zo wel van gestalte, als anderzints, en gantsch niet taalkundig". Hierop volgt een lang requisitoir, voor een deel gerechtvaardigd, voor een ander deel te wijten aan onkunde van de schrijver(s) op het gebied van het zeventiende-eeuwse taalgebruik, dat na tachtig jaar (i 638-1718) alweer sterk verouderd aandeed, en ten dele kinderachtig. Hier en daar wordt een goedkeuring gegeven. „De Digtkundigen" Pels en Lodewijk Meyer (,,waar zyn nu haer wedergaden?") worden als kunstrechters erkend en aangehaald. Behalve de taalkundige aanmerkingen is er ook kritiek op de inhoud : 1. betreffende Aran's „schelden, vloeken, tieren en razen tegens de Priesters en geestelyke, het geen nimmer in een Tooneel-spel moet geleden werden, waar in nooyt noch kerk, noch staat moet werden gelastert", hetgeen Pels al streng had veroordeeld. 2. De kijfscènes uit het ze bedrijf: a. Aran en Thamera : „Welke twee gelieven op het Tooneel een taal uytslaan, dat het zelf schande zoude zyn, in een vuyl bordeel te voeren." b. Thamera en Rozelyna „verwyten (elkaar) de vuylste stukken, die twee spinhuys -hoeren malkanderen zouden konnen in de neus vryven." Uit al deze kritieken, parodieën en schimpscheuten uit de twee eerste decaden van de achttiende eeuw is het wel duidelijk dat we het tijdperk van rationalisme en rococo zijn binnengetreden : het drastische naturalisme van de zeventiende- eeuwse barok kon geen genade meer vinden in de ogen van hen die zich op het bezit van redelijkheid en galante omgangsvormen lieten voorstaan. Opmerkelijk is het dat Balthazar Huydecoper in zijn Proeve van Taal- en Dichtkunde (1 e dr. t'Amsterdam i7 3 0) 5 4, (2e dr., dl. I, Leyden i7 8 2) 137, een wat milder oordeel ten beste geeft. Hij vergelijkt b.v. vss. 1389-1390 uit het 3e bedrijf met analoge versregels van Huygens, Vondel, Hooft en Bredero en zegt dan : „leer my dan, want ik kan 't niet zien, waarom alleen deeze laatsten [Br. en . Vos], als belagchelijk en onverdraagelijk, zijn uitgekreeten; daar de anderen, of stilzwygende voorbygegaan, of met lof gemeld worden. Doch de reden is klaar; en om iets belagchelijk voor te stellen, is 't genoeg, dat Jan Vos 'er de Maaker van zy... Wy erkennen, zo wel als anderen, dat dees Dichter niet zeer voorzien was van Kunst : maar wy moeten te gelijk toestaan, dat hy rykelijk begaafd was met dien geest, zonder den welken de Kunst noit iemand tot een goed Dichter kan maaken. Dit alleen konnenwe hier niet verzwygen, datwe met verontwaardiging dikwils gezien hebben, dat Jan Vos gehandeld is als een Zot en Windbuil van de zulken, die in honderd vaarzen noit zo veel verARAN EN TITUS 89 stands kosten doen blyken, als Jan Vos dikwils in vier of zes regels gedaan heeft." I. Justus van Effen geeft in 1733 een psychologisch essay ten beste over de vraag waarom de mens zich verlustigt in droeve taferelen 2. Er blijken volgens hem twee oorzaken te zijn : 1. verveling van een „lege ziel", wat bij het gewone volk het geval is ; z. een behoefte aan katharsis, bij mensen „van deftigen huize", mensen van stand. Uitgangspunt van het knappe en nog altijd lezenswaardige betoog is de vraag waarom publieke terechtstellingen zo veel toeloop hebben. Het is geen lust in wreedheid die de grote massa drijft, maar „eene behoeftigheit van stoffen, die hunne gedachten bezig kunnen houden." Aran en Titus is geschreven „om den slaepzuchtigen geest van boeren en hunsgelyken op te wekken [en daarom] moet alles uiterlyk zyn, en met het verstant en overweging niets te doen hebben : de wreedste moorden, de bitterste dootangsten, verzelt met een verwart getier en gewoel, maken het eenigste uit dat ten dien einde vereischt wort, doch eene beschaefde geest en gevoelige ziel heeft zulke aandoeningen niet van nooden, zyne hartkunde doet hem doordringen tot in de inwendige gemoedsgestalte der verbeelde personaedjen. Voor deze laatste soort mensen is, zoals we zagen, volgens Van Effen Arrases van Balthazar Huydecoper geschreven. Van Effen, psycholoog „avant la lettre", ook de man die in zijn Burgerveyagie op gevoelige wijze standsvooroordelen in zaken van het hart en van de liefde had afgewezen, valt in dit essay op zijn beurt ten prooi aan de waan dat afkomst en stand van een schrijver bepalend zijn voor de aard en de kwaliteit van zijn werk. Het meest wreekt zich hier echter het gemis aan historisch besef en historische relativiteitszin — bij iemand in zijn tijd trouwens begrijpelijk —: het tijdsverschil tussen het ontstaan van Aran 0638) en Arrases (172 z) wordt verwaarloosd: terwijl het eerste tot het „gezonken cultuurgoed" uit de tijd der barok behoort en dus geprezen werd door de literaire elite van die tijd, ontstond het tweede in de tijd der Verlichting en was het dus in die jaren „up to date". Ongeveer in het midden van de achttiende eeuw kwam er een nieuw element in de kritiek op Aran en Titus: men had Shakespeare ontdekt, en dus ook zijn Titus Andronicus, een stuk dat grosso modo equivalent is aan dat van Vos; weliswaar is Shakespeare's taal en stijl beter, maar de compositie van het Engelse stuk is rommelig. J.-B. Le Blanc had in Lettres d'un Francois (La Haye 1745), Lettre LXXIII, een analyse gegeven van Titus Andronicus; deze werd grotendeels overgenomen door de Maandelijkse Uittreksels of Boekaal der geleerde Waerelt (Amsterdam 1748) July 55 e.v. 3 ; daarin leest men: „De Engelschen hebben dit afgrij sselij k 1 Vgl. ook blz. an (2e dr. 23i) en blz. 349, waar hij Jan Vos verdedigt tegen David van Hoogstraten, die volgens hem de fouten van Vondel liever verbergt dan berispt. 2 De Hollandsche Spectator, nr. 200. Den 25. September 1733 (VII i59-16o). 3 R. Pennink, Nederland en Shakespeare. Achttiende eeuw en vroege romantiek ('s-Gravenhage 1936) 39; over Le Blanc, Lettres : P. van Tieghem, Le Préromantisme III (La Découverte de Shakespeare sur le continent) (Paris s. d., 1944) 60-64. INLEIDING spel, schoon het uitstekende fraaiheden heeft, sedert lang niet meer willen zien spelen; in plaatse dat het gemene Volk het bij ons noch gaerne ziet, als het te Amsterdam gespeeld wordt." Het tijdsverschil tussen 1594 en 1641 wordt verwaarloosd, en het stuk van Shakespeare vereenzelvigd met dat van Vos. Na de beschrijving van dit „gedrochtelijk Treurspel" heet het nl. : „En met dit verfoeilijk monsterdier moest Jan Vos ons Neêrlands Toneel bezoedelen!" Zo gaat de verguizing voort, ook in de tweede helft van de achttiende eeuw. Wat J. D. Macquet over Vos' gebrek aan smaak dacht, vermeldden we reeds'. Zoals we boven zagen, schreef Bilderdijk een zeer uitvoerige studie over Aran en Titus 2, een stuk „aan welks vertooning men zich honderd jaar lang niet verzadigen kon, en waarvan de indruk zoo groot en zoo duurzaam was, dat by mijnen leeftijd nog geheel Amsterdam daar tirades en verzen uit op wist te zeggen, of zelfs zonder opzet in het daaglijksche onderhoud als gemeene spreuken en spreekwoorden bybracht." Van zijn jeugd af heeft Bilderdijk het stuk „met een waar genoegen en deelneming" gelezen en herlezen. Bij de vergelijking van Shakespeare en Vos worden de beide stukken beurtelings geprezen en gelaakt. Het resultaat van deze analyse is dat men de indruk krijgt dat de weegschaal tussen het pro en contra aardig in evenwicht blijft. Wat de karakters betreft, Bilderdijk stelt Titus, Aran, Thamera en Lucius boven de corresponderende figuren van Shakespeare, daarentegen stelt hij Bassianus, Rozelyna, Markus en Saturninus lager. Tot aan de verschijning van Braekman's vergelijkende studie (1968) is deze bijdrage het beste geweest wat er over Aran en Titus geschreven is. negentiende- twintigste-literatuurgeschiedschrijvers sluiten zich in hun oordeel grotendeels aan bij de achttiende-eeuwse critici. Het was blijkbaar niet meer mogelijk, behalve voor de onafhankelijk denkende Bilderdijk, de gevolgen van de verwoestende storm die Rotgans, Van Hoogstraten, Langendijk e.a. over Vos ontketend hadden, ongedaan te maken. We willen enkele punten uit de getuigenissen à charge aanstippen. N. G. van Kampen3 zegt over Vos' buitensporige en walglijke denkbeelden: „hij badt zich met zo vel welust in bloed, en vertoeft met zo vel gragte bij de allerijsselijkste folteringen en wreedheden; zijne karakters zijn zoo onnatuurlijk en hard, dat ook de schoonste Poëzy bij geene mogelijkheid eenen ARAN en TITUS, hoezeer in den beginne toegejuicht, op den duur zou hebben kunnen redden. Het stuk is met regt, behalve bij liefhebbers der Oudheid, vergeten." Siegenbeek's oordeel over Aran en Titus 4 is wat milder. „Ook was het de- de algemene inleiding, par. 2 Tooneelpoë y i3-90 in zijn „Voorafspraak" (blz. i z) meent hij dat het „misschien niet genoeg gewaardeerd" is: „de EN TITUS, die inderdaad door zijn roep, alles (Vondels beste stukken niet uitgenomen,) verdoofde, en bezit van het Tooneel hield toen men van deze Vader der Dichtkunst niet meer dan den Gijsbrecht van Amstel, en dezen zeer gebrekkig ja zelfs zeer belachlijk, vertoonde." Gesch. 4 Gesch. 166. INLEIDING voort, ste1t boven de de- hield 3 Geseh. 1204. Geseh. 9° spe1, fraaiheden heeft, sedert lang niet meer willen zien spe1en; bij ons noch gaerne ziet, als het te gespee1d Ret tijdsverschil tussen 1594 en 1641 wordt stuk van Shakespeare vereenze1vigd dat van Vos. "gedrochte1ijk heet het nl.: "met dit Vos ons Neerlands Tonee1 bezoede1en!" de verguizing ook in de tweede he1ft van de achttiende eeuw. J. gebrek aan smaak dacht, verme1dden we reeds l . zagen, schreef Bilderdijk zeer uitvoerige studie over en Titus2, "we1ks zich jaar lang indruk zoo groot en zoo duurzaam was, gehee1 daar tirades en verzen uit op wist of ze1fs zonder opzet in het daaglijksche onderhoud als gemeene Van zijn jeugd af heeft Bilderdijk het "en deelneming" ge1ezen en herlezen. Bij de vergelijking de beide stukken beurtelings geprezen ge1aakt. Ret deze indruk krijgt dat de aardig in evenwicht blijft. Wat de karakters Lucius de corresponderende van Shakespeare, daarentegen ste1t hij Bassianus, Roze1yna, Tot aan de verschijning van Braekman's vergelijkende deze beste er over Aran en geschreven is. De negentiende- en twintigste-eeuwse literatuurgeschiedschrijvers sluiten oordee1 grotendee1s aan bij de achttiende-eeuwse critici. Ret was de onafhankelijk denkende Bilderdijk, die Rotgans, Roogstraten, ontketend hadden, ongedaan te maken. We willen enke1e getuigenissen a charge aanstippen. en walglijke denkbee1den: "hij baadt zich met zoo vee1 wellust in bloed, en vertoeft met zoo vee1 graagte zijne karakters zijn zoo onnatuurlijk dat ook de schoonste Poezy bij geene mogelijkheid eenen en TITUS, in op zou Ret stuk is met regt, behalve bij liefbebbers Oudheid, oordee1 en Titus4 "was 1 Zie aigemene inieiding, 3. 2 Bydragen tot de Tooneelpoezy 13-in zijn "Voorafspraak" (bIz. II) meent hij dat het "misschien niet "ARAN EN TITUS, door alles(Vondeis hieid toen men van deze Vader der meer Gijsbrecht Amstel, en dezen zeer gebrekkig ja zelfs zeer belachlijk, 3 Beknopte Gesch. I 204. 4 Beknopte Gesch. ARAN EN TITUS 9 I zelfde [nl. Vos], zoo om het vreemde des verschijnsels, als om de vloeibaarheid en den hoogdravenden zwier der verzen, en het somwijlen grootsche en treffende der gedachten, niet geheel onwaardig, hoezeer het anders, om het gemis van orde en schikking, en het doorgaans wilde en buitensporige der denkbeelden en voorstellingen, met regt een wanschepsel heeten mag." Dat is de kool en de geit sparen! Dan is Witsen Geysbeek meer rechtdoorzee : „Ondertusschen was deze Aran en Titus het gedrochtelijkste wanschepsel dat ooit de verwilderde verbeelding kon voortbrengen." 1 Hofdijk schrijft zijn vernietigend oordeel in wat dichterlijker bewoordingen neer: „Zijn treurspel Aran en Titus — het wonderlijk gewrocht van een barbaarschen genius, waarin schitterende beelden en verrassend-treffende gedachten om den voorrang kampen met gezwollen voorstellingen en platte uitdrukkingen, alles slingerend rondom eene afgrijselijke handeling, als een krans van bloemen en gemeen groen om een bebloeden tijgermuil — wekte de bewondering zijner tijdgenoten op." 2 Van Vloten vond het „een jammerlijk misgeboorte van aangeboren dichtgeest en ongelikte wansmaak." 3 „Het stuk, waaraan al deze bewondering verspild werd, was een hoogdravende navolging van een dier gruwelspelen, aan welke, in 't laatst der vorige en 't begin van deze [nl. de i 7e] eeuw, het Engelsch tooneel zoo rijk was, vol blaaskakerige overdrijving, moorden en afgrij selij kheden, hoogdravend tooneelgebrom te midden van bloed en tot krankzinnigheid gedreven hartstochten; en het mocht zelfs als een proefstuk in zijn soort gelden." Ten Brink4 durft weer royaal te prijzen: „Zeer opmerkelijk is bij Jan Vos de forsche klank der alexandrijnen vol bloed, moord, brein en gal, maar afgewisseld in de reien met echt poëtische verzen.... Iets oorspronkelijks en romantisch was in dit stuk niet te miskennen, schoon het den dichter aan hoogere aesthetische beschaving faalde, om van zijn opmerkelijken aanleg partij te trekken." Hij had moeten leven in de tijd van Bredero, Starter, Rodenburg en Coster. „Nu kwam hij te laat daar de classieke richting alom had gezegepraald." Jonckbloet heeft ook wel een zekere mate van waardering 5, maar als hij, anachronistisch, de psychologie als maatstaf gaat aanleggen, wordt Vos natuurlij k te licht bevonden. Hij noemt ook enkele pluspunten: het stuk is aandoeningen opwekkend en leerzaam (de straf volgt op de misdaad). „Daarbij komt nog, dat het, als de meeste van Vos' gedichten, in vloeiende, soms gespierde verzen geschreven is en een aantal kernspreuken bevat, die zoo in den smaak vielen.... Met dat al is Aran en Titus als dramatisch kunststuk zeer zwak: niet alleen door 1 Biographisch, Anthologisch en Critisch EVoordenboek VI 396. 2 Gesch. der Ned. Letterk. 4 (Amsterdam 1867) 219. 3 Beknopte Gesch. 2, 285, 286 vgl. ook: W. Everts, Gesch. der Nederlandsche Letteren II (Amst. 1869) 68. 4 Gesch. der Ned. Letterk. 472. 5 Gesch. der Ned. Letterk. 4, IV 384; vgl. ook: A. J. Kronenberg, Het Kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum (Deventer 28 75) 1o. 92 INLEIDING de noodelooze opeenhoping van gruwelen of het volstrekt onnatuurlijke van sommige toestanden, maar vooral door het volslagen gemis van karakterteekening, tengevolge waarvan het alleen geschikt is om physische aandoening van het geschokte zenuwgestel op te wekken." C. N. Wybrands 1 schrijft ongeveer in dezelfde geest, en drukt zijn kritiek nog wat voorzichtiger uit. „Met dat al valt niet te ontkennen", schrijft hij, „dat er veel schoons in het stuk is, dat de taal goed en de verzen krachtig zijn. Zijn opgang had het daaraan te danken, dat er vooreerst veel te tien viel, en vervolgens, dat het de aanschouwers boeide en van het begin tot het einde in spanning hield. Het was op een gansch andere leest geschoeid dan de klassieke stukken, en sloot zich meer aan bij de romantische school.... De wreedheden, in het stuk gepleegd, deden aan het succes geen kwaad; het gemoed der toeschouwers van die dagen schijnt een sterke ontroering vrij wel te hebben kunnen verdragen, ja zelfs, het groote publiek was begeerig naar ij sselij kheden.... Inderdaad, de meerdere levendigheid en afwisseling der tooneelen was een groote stap voorwaarts .... Het gebrek ... was, dat er bijna geen karakterteekening in die stukken gevonden wordt, en dat de handelingen niet zelden tamelijk ongemotiveerd zijn." Niet voor niets kan men Wybrands de vader van de Nederlandse toneelwetenschap noemen. Het is jammer dat zijn grote opvolger, Worp, nog wel Vos' biograaf, zich altijd zo op de vlakte hield, als het om een oordeel ging. Aan het eind van de negentiende eeuw zien we dus een relatieve waardering voor Aran en Titus ontluiken. C. H. Ph. Meyer 2 ziet het zelfs „als eene opfrissching de ernstige, deftige, maar tevens eentonige klassieke tragedies, of historische treurspelen." Deze waardering missen we bij Kalff 3, wiens esthetische zin wel zeer gekwetst moest worden door dit stuk : „Wanneer wij nu stilstaan voor dezen draak, dan kost het ons moeite te begrijpen dat het geletterd publiek dit schepsel heeft bewonderd.... Aan Van Baerle komt de twijfelachtige eer toe het stuk te hebben ontdekt." Waarom die bewondering? „In de eerste plaats doordat het in meer dan een opzicht eene sterke gelijkenis vertoont met den Thyestes van Seneca." 2° „Vos sprak de taal van Huygens, Hooft en Vondel.... Het grote publiek liet zijne ogen verblinden dor dat glansje van valsche steenen." 3° „stuk was een echt kijkspel," 4° „de ratelende groote woorden en de verzen hol-rommelend als een leege ton." Ook in zijn latere Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde 4 heeft hij dat oordeel niet meer gewijzigd, en de innerlijke tegenspraak in zijn kritiek heeft hij ook toen niet opgemerkt : hij vond de verzen afschuwelijk; de vele verzen die Vos van Vondel, Hooft en Huygens zou hebben overgenomen moeten dan wel als een vlag op een Het Amsterdamsche Tooneel Pieter Langendijk z85 3 Lit. en Tooneel te Amsterdam in de zeventiende eeuw 18 9 5) Dl. YV (1909) 113-116. onnatuurlijke het volslagen gemis van karakterteekening, waarvan het alleen geschikt is om physische aandoening geschokte zenuwgestel te wekken." Wybrands1 dezelfde zijn kritiek uit. "Met dat al valt niet te ontkennen", schrijft hij, "dat en de verzen krachtig zijn. Zijn daaraan danken, dat er vooreerst veel te zien viel, en vervolgens, aanschouwers begin tot het einde in was op een gansch andere leest geschoeid dan de klassieke school. ... De wreedheden, gepleegd, succes gemoed der toeschouwers van wel te hebben verdragen, ja zelfs, het groote publiek was begeerig naar ijsselijkheden. . .. Inderdaad, de meerdere levendigheid en afwisseling der tooneelen voorwaarts.... was, dat er bijna geen en dat de handelingen niet niets kan men Wybrands de de Nederlandse toneelwetenschap Het is jammer dat zijn Worp, nog wel Vos' biograaf, zich altijd zo op de vlakte hield, ging. eeuw zien dus een relatieve en Titus Ph. Meyer2 ziet het zelfs "eene opfrissching te midden van de ernstige, deftige, maar tevens eentonige klassieke bij KaHf3, zeer gekwetst door dit stuk: "Wanneer wij nu stilstaan voor dezen het ons moeite te begrijpen dat het geletterd publiek dit bewonderd .... Aan Van Baerle komt de twijfelachtige eer toe te hebben ontdekt." Waarom die bewondering? "In de eerste plaats in meer dan een opzicht eene sterke gelijkenis vertoont met den Tf!yestes 2 0 "Hooft en Vondel. ... Het groote publiek liet zijne oogen verblinden door dat glansje van valsche 3 0 "het 40 "Ook in zijn latere Letterkunde4 dat oordeel niet meer gewijzigd, en de hij ook toen niet opgemerkt: hij yond verzen Vondel, Hooft en dan op een 1 Amsterdamsche Tooneel 97-98. 2 Pieter Langendyk 285 n. en Tooneel in de eeuw (Haarlem 1895) 144-145. 4 IV 113-II6. ARAN EN TITUS 93 modderschuit geprijkt hebben. In feite heeft Kalf alleen lof voor Vos' dramatisch talent : evenals Rodenburg had Vos" wel „inzicht" in het wezen van het drama en bij intuïtie wist (hij) wat op het tooneel voldoet en „pakt" (en) toont (soms) geheel in het stuk en zijne personen te zijn." Een man die veel begrip toonde voor Aran en Titus was J. Koopmans; zijn taal wordt van de weeromstuit zelfs barok. „Het stuk is een allersterkst en allergecondenseerdst brok rhitmies gedreven leven. Overal afgerond, is er tussen de naden geen speld te steken.... Bij hem begint de plastiek der uitwendigheden, de werking der massa's, de heerschappij van 't geweldige. Niemand mag hier vragen naar de fijn-vazige psyche..." Zelfs het Noodlotsidee is hier niet te vinden. Het had geen „raison" in zijn strekking. Het wordt gekenmerkt door technische voldragenheid en een betrekkelijke nieuwheid, „het had een berekend elan in groots gedoe en in een met verplettering slaande ontzetting. Het rollende woord droeg de verbijsterende emphase, de snelle hand de beslissende dolk."' In de tijd waarin Koopmans deze beschouwing over Vos' werk neerschreef, de jaren van het opkomend expressionisme en van de bloei van het expressionistisch toneel in Duitsland, was de tijd rijp voor een herwaardering van Vos en voor een heruitgave van zijn toneelwerk. Het is ook de tijd waarin zich, vooral in Duitsland de studie van de barokliteratuur, baan breekt; maar in ons land werd de kans gemist, zowel voor de bestudering van Jan Vos als voor die van de barok, waarvan de letterkunde in onze literatuurgeschiedenis nog altijd een stiefkind is. De tegenkrachten waren te sterk. Prinsent vindt Aran en Titus maar een hol geval, bedoeld voor een grof publiek. Als hij het heeft over de afkapping van Titus' hand schrijft hij : „Dat was eerst vaderliefde om de menschen tranen met tuiten te laten schreien. Denk u daarbij nu de bulderende stem van een Van Zjermez, die telkens weer met draaiende oogen dat woord herhaalt; en daarbij de indrukwekkende manoeuvre van het afkappen." — Dat Van Zjermez juist niet met bulderende stem en rollende ogen sprak, zoals een speler, weggelopen uit een door Justus van Maurik bespot volkstheater, hebben we gezien. Toch gaat Walch in Prinsen's voetspoor verder 3. „De rol van Titus werd door Van Zjermez vervuld, die alle gelegenheid had — en gebruikte om te melodramatizeren," b.v. in de handafkappingsscène. „Het geeft ons geen hoog denkbeeld van Barlaeus' classicisme, dat hij een dergelijk werk voor een meesterstuk hield. En ook Hooft vond het mooi; en ook Vondel!" Het spreekt vanzelf dat Te Winkel 4 objectiever en wetenschappelijker oordeelde : De kenners hadden vooral oog voor het Senecaanse erin. Door de retoriek der verzen maakte het meer indruk, dan wanneer het gespeeld was in rijmloze verzen of met komische tussenspelen. „Te ontkennen valt het niet, 1 „Jan Vos en het Amsterdamse Maecenaat", De Beweging XI (1915) IV 43-44. 2 Handboek tot de Ned. Lett. Gesch. 382. 3 Nieuw Handboek der Ned. Lett. Gesch. 45o, 451. 4 Ontwikkelingsgang IV 224-227. INLEIDING dat de verzen van Vos krachtig en gespierd, de woorden wat al te forsch, maar teekenachtig zijn, en dat het bovenal zijne eigene taal is, die hij spreekt." De conventionele onderscheiding tussen dichtertaal en alledaagse omgangstaal werd eerst allengs, onder invloed van Vondel, gemaakt. Over de reizangen: „die inderdaad welluidende koren vond Barlaeus zóó mooi, dat hij ze in afschrift aan Huygens toezond, nog vóór het stuk in druk verschenen was." Het spreekt vanzelf dat Te Winkel ook zeer genuanceerd spreekt over het verschil tussen Vos en Shakespeare; anderen brengt de naam van de beroemde meester — al is de Titus Andronicus dan een jeugdstuk (of een jeugdzonde) van hem — in vervoering, en tijdens die vervoering kan men voor de contrastwerking de arme Hollandse glazenmaker zo diep mogelijk wegschoppen. L. Simons 1 constateert eerst dat de Nederlandse „bewerking" „nog minder psychologisch aanvaardbaar is", maar komt dan via de kwalificatie „bordeeltaal" e. d. tot de conclusie : „Elke situatie, elk gevoel, is bij VOS uitgedijd en vergroofd; de beelden zijn even buitensporig als de sentimenten en de Seneca' sche leenspreuken en geestverschijningen; terwijl de fijnere toetsen van het Engelsche ontbreken." Bij Shakespeare „doorgroeft men den grootmenschelijken dichter tegenover den onbeschaafden Nederlandschen rhetor." 2 Het hele betoog van Max Wagner (München) in „Versuch einer psychologisch- asthetischen Wiirdigung von Shakespeare's : Titus Andronicus und Jan Vos' : Aran und Titus" 3 dient er toe om de eerste te verheffen en de tweede te kleineren. Het begin van zijn betoog is al meteen raak : het grote everzwijn uit het ie bedrijf is „ein Wundertier", um seine Zuhorer in Schrecken zu versetzen", draak kon vliegen, is het „zudem ein gefliigeltes als men dit leest, maar er staat toch „Hoe yslijk vloog het zwijn !" Inderdaad, niet zo gemakkelijk als Wagner bij Shakespeare orde, maar dat TA een zwak en rommelig stuk is, ontgaat hem te enenmale. Het is niet mogelijk, hier Wagner's betoog van alinea tot alinea te ontleden, maar uit zijn slottirades willen we iets aanhalen. De slotverzen, uitgesproken door Markus laten volgens hem niet de minste toon van verzoening horen. „Das furchtbare Unwetter hat bei Vos nicht reinigend gewirkt, wie bei Shakespeare; die Androhung ewiger Verbannung an das „Pontus Meir", welche alle jene treffen soll, die sich gegen die Anerkennung des neuen Kaisers stråuben, bedeutet keinen Ausblick in eine neue, glii ckliche, sonnenfrohe Zukunft" (24). Moet dat dan? Zit dat dan in de slotregels van TA? Maar Shakespeare stijgt nog hoger : „Im „also trotz manche Zugeståndnisse an dem Geschmack der Zeit einen Meister, der den grausigen Stoff sittlich zu heben verstand und durch psychologische Vertiefung das hochste Interesse, das je ein Het Drama en het Toonel 111, Men vindt een herhaling van deze beschouwingen in de uitg. Ø van Vondels werken III, 5 5 XXXII (1913) 1-25. 94 de wat al te forsch, maar bovenal zijne eigene taal is, die hij spreekt." De dichtertaal en aIledaagse omgangstaal Vondel, gemaakt. Over de reizangen: "yond Barlaeus z66 mooi, dat hij ze in afschrift v66r het stuk in druk verschenen was." Winkel ook zeer genuanceerd spreekt over het de naam van de beroemde - Andronicus - in vervoering, en voor de contrastwerking arme Hollandse glazenmaker zo diep mogelijk wegschoppen. Simonsl constateert dat de Nederlandse "bewerking" "nog minder dan via de kwalificatie "bordeeltaal" d. conclusie: "Elke de beelden zijn even buitensporig als de sentimenten en de Seneca' de fijnere toetsen van het Bij Shakespeare "doorproeft men den grootmenschelijken onbeschaafden 2 van Max Wagner (Miinchen) in "Versuch einer psychologisch- Shakespeare's: und Jan Vos': 3 om de eerste te verheffen de tweede te is al meteen raak: het grote everzwijn uit het Ie bedrijf is "ein Wundertier", "urn seine Zuhorer in Schrecken zu versetzen", en vanwege een reminiscentie aan Medea, die op een gevleugelde draak door de lucht kon vliegen, is het "zudem ein gefliigeltes Schwein." Men wrijft zich de ogen uit als men dit leest, maar er staat toch "Hoe yslijk vloog het zwijn!" Inderdaad, maar het Nederlands is niet zo gemakkelijk als Wagner denkt. Ook bij Shakespeare is niet alles in orde, maar dat T A hem te enenmale. Het is niet mogelijk, hier Wagner's alinea alinea ontleden, maar uit zijn slottirades willen we iets Markus laten volgens hem niet de van verzoening horen. "Das furchtbare Unwetter hat bei Vos wie bei Shakespeare; die Androhung ewiger Verbannung das "Meir", welche aIle jene treffen solI, die sich gegen die strauben, bedeutet keinen Ausblick in eine gliickliche, Zukunft" (24). Moet dat dan? Zit dat dan in de slotregels T A? hoger: ,,1m Schopfer des "Titus Andronicus" erkennen wir also trotz Zugestandnisse Geschmack Meister, der den grausigen Stoff sittlich zu heben verstand durch psychologische das hochste Interesse, das je ein 1 Het Drama en het TooneellII, 123-126. 2 W.B. 55. 3 TNTL XXXII (1913) 1-25. ARAN EN TITUS 95 Jugendwerk beanspruchen kann, verdient"(24). Niets van dat alles bij Vos, meent Wagner. Een zekere zelfstandigheid kan hem niet ontzegd worden, maar hij boog zich voor de heerschappij van de smaak van zijn tijd(!). „Durch eine Håufung blutiger Ereignisse glaubte er die Wirkung des Drama's erhohen zu kunnen; dadurch aber wurde sein Werk zu einem Schauerstiick, das mit der Tragódie nichts mehr zu tun hat. -- Der Kuss, den ihm die Muse gereicht, ist etwas fliichtig ausgefallen." En zo zijn we dan onze Vos kwijt om in aanbidding voor Shakespeare neer te vallen. Voor men hiertoe overgaat, dient men TA wel te lezen. Het aantal doden bedraagt bij Shakespeare veertien (waarvan negen op het toneel sterven), bij Vos twaalf (waarvan tien „coram publico"). Een voedster (Nurse) wordt volkomen onschuldig vermoord, een clown volslagen onschuldig opgehangen. Mutius wordt door zijn eigen brave vader Titus al in het begin van het stuk neergestoten; een zoon van Thamera, Alarbus, wordt zonder meer aan de goden geofferd; Lavinia in het openbaar aan het publiek vertoond en openlijk in haar deerniswekkende toestand bespot. Als de voedster gedood wordt, leest men : „Hi, hi ! Zo krijst het speenvarkentje, als het voor het braadspit wordt klaargemaakt." Thamera, waar de keizer smoorverliefd op is en waar hij mee trouwt, krijgt opeens een baby'tje, geheel zwart (wat Bilderdijks lachlust al opwekte) ; niemand weet dit, behalve de vroedvrouw en de voedster, die dan ook prompt van kant gemaakt worden; Aran wordt met zijn baby'tje gepakt. Hij moet nu hangen met zijn kind (V, I, 51 - 5 3) : „Hang eerst het kind, opdat hij het kan zien spartelen, een gezicht dat het vaderhart zeker zal roeren. Haal een ladder." Enfin, later moet hij de hongerdood sterven, wat veel minder aanschouwelijk is dan de vuurdood bij Vos. Nu kan het om het even zijn, hoeveel mensen er gedood, afgeslacht, verbrand en opgehangen worden — men hoeft er Shakespeare evenmin hard om te vallen als Vos — ,maar men moet niet beweren dat Vos' spel geen tragedie, maar een gruweldrama is, en dan van Shakespeare's stuk dat het geen gruweldrama is, maar wèl een tragedie. De redactie van een gerenommeerd Nederlands tijdschrift had zich deze Duitse knollen niet voor citroenen moeten laten verkopen. Bij Cornelis W. Roldanus 1 spelen de misleide „intellectuelen" weer een rol. „Dat dit barre kijkstuk van wraak en weerwraak in Vondel-achtige alexandrijnen (met veel ontlening) daverend succes had, zelfs bij intellectuelen.... , kan moeilijk anders verklaard worden dan uit de diep-in levende behoefte aan barokke gevoelsuiting en aan het daarmee corresponderend „zien dat voor zeggen gaat." De opgang van de film heeft ons die behoefte duidelijk genoeg gemaakt. Tegelijk is het de volkse reactie tegen het laagje vernis van „latijnse beschaving, .... en het zijn natuurlijk allereerst de niet-gestudeerde jongeren, die er voor blaken." De populariteit van Aran en Titus „demonstreert toch wel heel duidelijk het spontane verzet van primitief-romantisch volksgevoel, hoe grof ook, tegen de langzaam verstarrende „vreemde" cultuur; tegen afnemend 1 Alg. Gesch. der Nederlanden VII 47-48. 96 INLEIDING élan, ... tragisch proces. ... Een proces, dat zijn dieptepunt van verloren renaissancistisch stijlbesef en verdwaalde wansmaak wel daar bereikt, waar Jan Vos de Lucifer o.a. gaat opmaken in bombastische trant." De invoering van het begrip „barok" heeft Vos ook al niet geholpen. Als Vos fout is, dan is ook de barok fout, of nog liever : er is beheerste en onbeheerste barok. Iets dergelijks vinden we bij Knuvelder 1, die wel erkent dat Vos een toneelvakman was, en zelfs meer begrip had voor levendig, bewogen toneel, „heel wat meer dan de geleerde klassieke auteurs, Vondel incluis," — maar die het toch allemaal slechts „rhetorische pathetiek" vindt. Bij Vos is geen sprake van waarachtig gevoel, maar van — gewilde? — opgewondenheid. J. Bauwens 2 gaat naar aanleiding van Aran en Titus aan het moraliseren. Na geconstateerd te hebben dat Vos een kannibaalse wreedheid ten toon spreidt, zegt hij van dit stuk : „La pièce était morale, puisque tous les crimes y sont punis ; il y avait du mouvement, sinon de l'action, des vers énergiques, des sentences ramassées, et, ce qui n'était pour déplaire aux savants, de souvenirs mythologiques et classiques en foule. Décidément Sénèque était surpassé ! -- Il est vraiment regrettable que les classiques ne se soient pas rendu compte des raisons de son succès. Ils eussent pu conserver l'élément vivifiant qui manquait A. la tragédie classique, purifier ce qu'il y avait de trop sensuel et motiver le crime passionel par le caractère." Zo worden de rollen eens omgedraaid : de „klassieken" in de leerschool van Jan Vos. Het grote probleem voor de meeste critici blijft, hoe het mogelijk was dat Van Baerle, Hooft en Huygens, toch intellectuelen en mensen van stand, „het lawaaistuk van Jan Vos ophemelen zoals ze nooit een klassiek werk van Vondel geprezen hebben", zoals Brom 3 zegt : „het heet een raadsel", maar voor hem is het dat niet : „zou de verklaring niet liggen in het onnozele feit, dat in 1641 zelfs de draak Aran en Titus hun minder monsterachtig lijkt dan Peter en Pauwels, waarmee de paapse stoutigheden van Gijsbrecht en Maagden nog overtroffen worden?" Dit lijkt wel heel ver gezocht. Merkwaardig is dat meer dan een kwart eeuw later ook W. A. P. Smit 4 deze beide stukken met elkaar in verband brengt, maar dan wel op een heel andere wijze. „Als in 1641 zowel (Vondels) Peter en Pauwels als Jan Vos' Aran en Titus verschijnen, sluit dit laatste drama ondanks al zijn excessiviteit toch meer aan bij de gangbare toneeltraditie dan het eerste. De tragedie van Jan Vos is naar opzet onmiskenbaar Senecaans-Scaligeriaans, en de bewondering van Barlaeus moet stellig voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan het feit dat dit drama zo goed aansloot bij zijn eigen traditionele opvatting omtrent het treurspel." Dat is dan wel het definitieve antwoord op een eeuwenoude vraagstelling. Anderzijds moet geconstateerd worden dat een stuk dat meer dan drie eeuwen lang de 1 Handboek tot de Gesch. der Ned. Letterk. IIS, 357-360. 2 La Tragédie Française et le Théatre Hollandais au dix-septième siècle 151-52. 3 G. Brom, Vondels Geloof (Amsterdam-Mechelen z935) 291. 4 Van Pascha tot Noah IIl 593. V : .. . .:: x^?Øfa^•"<>n +A.Yf.ØáG'Ø ., +YS7!:AOa.w r r;c.c.^ :N ^ ^ .... .::::.:. ï . .. . , ... ,^^"............ ^: . ;.: ,: . ., ...:....:: ... .....•Ør ... .... .. ^....;.•:.::::ïi::;^s«:^. . : ^: ::,;:•......^,;;;^::.:<::: ; ,.: :: :..: .. , .. . .. i?: ^.... .. 9°??h,. :. ;?•:d.... ....:....?..?..... : :•:::. :• :::::: :::::::::::: • . . ., . . :. . . . , ..: ,.... . , .. . .. .: ø•: ::.::::: : .:::... ........................... :: . .:::..: :.:.:. f . . ......:.: ^^ ::::::...................:.. :. .> ... n:... . G ......:.. .................. . # F.... •J.?:n.....f......:::. +.•?i:i:vi:i:b'•i::^>Fy'^i>1'^ i?i:4:•i:•Y.?4i}ii:+^:it<'v?Yi?}:^}i:<•i:4:?4: :.f• ^ : :•:I::::. r ;$.q::::.::.... r. .i:d[:':':' í`. ^F'. .^^. .^•, ^^^.:::.•N. :vi:5ii::3i?iiY:iii:^::i:::f::ii::::i:4:?{4:?•ii:l.iiu:::::: ............................: :..................................:......................... Ø N ....^ MCR.O.. VI ARAN EN TITUS 97 hartstochten pro en contra heeft weten op te wekken, op de een of andere manier een belangrijke datum in onze literatuur heeft betekend, en het zeker verdient na bijna twee-en-een-halve eeuw te worden uitgegeven. Ik zou dit overzicht willen eindigen met een slottirade, die ook als motto boven deze paragraaf had kunnen staan, een ontboezeming uit het jaar 1718' : „Het is onmogelijk met menschen harssenen te bevatten, hoe een dichter, als Jan Vos, een stil burger man zynde, smaak kan gehad hebben om zodanig een stuk, met zo veele onnatuurlyke wreedheden opgepropt, te berymen, 't geen hy echter schynt, als men zyn brutale expressien in ziet 2, met lust gedaan te hebben." Dat probleem zullen we wel nooit geheel oplossen, want hier stuiten we op de ondoorgrondelijke diepten van de menselijke ziel. 1 Ontleend aan Zedig en Dicht-lievend Onderzoek op A. en T., z6. 2 terloops kennisneemt van zijn ruwe, grove taaluitingen. ARAN TITVS O F Wraak Weerwraak TREURSPEL van JAN VOS. Den zef^en Drak, nieuws overzien, vele verbetert. t'AM STERDAM, J4c.b Middeldam, naatt Vismarkt , in t jaar x66 en TITVS, o W raak en : van JAN v 0 s. Dm zejlm DrNk J op door den Autheur en in plaatfen t'A M S T E R. DAM, By Ja"b Lefi4ille , Boekverkooper op den Middeldam a de Vismarkt) 'tjaar 1661, AAN DE LIEFHEBBERS. Dewijl dit Treurspel van eenige baatzoekende menschen, buiten kennisse van de Poëet, zeer slordig en vol misslagen nagedrukt is, en noch mocht nagedrukt werden, tot nadeel van anderen, went een yder gewaarschuwt, dat d'Autheur geen exemplaren voor de zijne kent, dan die by Jacob Lescaille gedrukt zijn. eenige baatzoekende menschen: zie de bibliografie: Ian van Duisberg (165 8) en Abraham de Wees (166o). OPDRAGHT Aan d'Erentfeste en hooghgeleerde Heer KASPAR van BAARLE, Professor der Filosofije in de doorluchtige Schole der vermaarde koopstadt AMSTERDAM. DOORLUCHTIGE MAN, Wy noemen Uw'E. door de mond van alle gezonde oordelen, met de bynaam van Doorluchtigh, zelf met de Poëet Die als een Sophokles t'Atheen, Gehoost met hooghgekurkte laarzen, Op 't Duitsche Treurtooneel komt trein; Daar d'Echo van z.yn goude vaarzen Het hardste hart zoo murruw maakt, Dat 't oogti een beek van tranen braakt. Met dien hooghdravenden Poëet, daar by zeit: Erentfeste : achtbare, eer waardige. Kaspar van Baarle : geb. te Antwerpen 12 II 1584, overl. te Amsterdam 14 I 1648. Sedert 1632 professor in de geschiedenis der filosofie aan de Illustre School te Amsterdam. Als Latijns dichter werd hij wel genoemd „poeta semipaganus". Bevriend met Huygens, Hooft e.a. grote Nederlandse dichters ; enige Nederlandse gedichten in Verscheyde Nederduytsche Gedichten (1651). Zijn brieven werden in 1667 door zijp schoonzoon Geeraerdt Brandt uitgegeven. doorluchtige Schole: Athenaeum Illustre, academie van lagere rang dan een hogeschool. Doorluchtige: edele, roemrijke. I door de mond van: bij monde van, zoals (alle) ... doen; gezonde oordelen: mensen met gezond verstand (abstractum pro concreto, vgl. vernuft); bynaam: bijvoeglijk naamwoord. 2 Doorluchtigh, o.a. door Grotius, die hem noemde „den door luchtighsten der Poëten", vgl. G. Brandt, Het Leven van Vondel, ed. P. Leendertz Jr., 41; zelf met: precies als, juist als; de Poëet" Vondel. 3-8 Verzen, wsch. van Jan Vos zelf, ter ere van Vondel. 3 als een Sophocles: Vondels vertaling van Sophocles' .Elektra (1639) werd in de jaren 1639 tot 1659 dertig maal gespeeld; alleen in 1639 werd het al acht maal opgevoerd, vgl. J. A. Worp — J. F. M. Sterck, Geschiedenis van den Amsterdamschen Schouwburg (Amsterdam 19 20) 94-95. 4 Gehoost: geschoeid; hooghgekurkte: met hoge kurken hakken of zolen; dit woord wordt gebruikt bij Bredero en Langendijk (WINT IV I017; VI 1019). 5 Duitsche: Nederlandse ; Treurtooneel: plaats waar treurspelen worden opgevoerd. 6 Daar: Waar (ook r. 9) ; goude: heerlijke. 8 braakt: vergiet. (Een niet ongunstige betekenis van braken vinden we ook wel bij Vondel, vgl. WINT III, I, 1009. 9 hooghdravenden: verheven, sublieme. Regel 9 is een hervatting van r. 2. I 04 ARAN EN TITUS 10 Doorluchtige van Baerle, Ghy kostelijke paerle, Aen Amstels Wapenkroon. Wy offeren op 't autaar van Uw' E. onpartijdige oordeel, onze eersteling A R A N en TITUS, of Wraak en Weerwraak, onze misgeboorte, of, om 15 recht te noemen, onze wanschepsel, bezwachtelt met de zoo ware als oude spreuk: Wacht u voor de geen die van Godt getekent is. op hoop, dat onze schrikdier d'oogen van Uw' E. verstand, zoo verschrikken en mishagen zal, dat gy het de stralen uwer gunst zult weigeren, en zoo 't 20 Uw' E. zoo mishaagt, zoo zullen wy, door zulk een mishagen, ons niet meer met het ranke en roerelooze schip van onze vermetelheid, in de grondelooze zee der heilige Poëzijen begeven; om niet, door de bulderende stormen der lasteraren, in de gevaarlijke klippen der algemene oordelen te vervallen : want zoo onmogelijk als 't een Vorst al de werelt wel te beheerschen is, ja zoo on- 25 mogelijk als de Natuur een berg zonder dal kan maken, zo, en noch onmogelijker, is 't een pen alle oordelen te behagen. Maar ik twijffel aan Uw' E. mishagen, overmits de grootste verstanden vaak de nieusgierigste van oogen zijn, en by wijlen staren op schepselen, die Natuur de gevoegelijke maat der ledematen, en juiste hoogselen en diepselen van hare vormen, heeft geweigert; 3o 'tzy dat zy 'er iet wonders, of de volmaakte ommetrek van hunne eigen leest IO-I2 Beginregels van Vondels „Lycksang over Dionys Vos aen Caspar van Baerle" (WB I ll 39 8). I I kostel/ke : kostbare. 13 Uw'E: Uwe Edelheids. 13-15 Men lette op de climax : onze eersteling, onze misgeboorte, onze wanschepsel (gedrocht, monster). Het woord bezwachtelt (omzwachteld, omwikkeld) past bij het beeld van de boreling. 15 recht: nauwkeurig, juist; zoo: even; onze wanschepsel, r. 18 onze schrikdier, en r. 39: vgl. de aant. bij vs. 266 van Aran en Titus. 17 van: door; Wacht u, enz.: uitvoerig over dit spreekwoord, dat ook in het Duits en het Engels voorkomt, WNT IV 1835; het is in verband gebracht met het „Kaïnsteken" (Gen. 4: is). 1 8 op hoop : in de hoop; schrikdier : schrikwekkend dier; verstand: geest; d'oogen ... verstand: uw geest. 21 roerelooze : zonder roer. 23 algemene oordelen: oordeelvellingen van het publiek. 24 Sedert de le druk is het koppelwerkwoord naar achteren geschoven, zie de variantenlijst. 26 oordelen : beoordelaars, vgl. r. 1. z verstanden : geesten; de nieusgierigste van oogen: 't meest belust om naar iets nieuws te kijken. 28 staren op : met gespannen ogen kijken naar; die: wie (datief). 2^ gevoegeljke: behoorlijke, gepaste; hoogselen en diepselen : evenredigheid (term uit de schilderkunst : de meer lichte en donkere partijen in een schilderij). 3o iet wonders : iets wonderbaarlijks. We denken aan het begrip „la meraviglia", dat in de toenmalige maniëristische modeliteratuur zo'n grote rol speelde. Ook bij Vos geldt, wat Marino dichtte : „È del poets, il fin la meraviglia, / Chi non sa far stupir vada alla striglia," (Wie niet weet te verbazen, te verbluffen, verdient geroskamd te worden), vgl. W. J. C. Buitendijk, Het Calvinisme, 1 80. ommetrek : vorm (eig. hoofdlijnen). ARAN EN TITUS 105 in speuren; want de zon blinkt nooit klaarder dan in de omhelzinge der wolken : dies gelijk is de volmaaktheid nooit volmaakter dan in de verzellinge der mismaakte. 'tzy hierom, of ten minsten cm de geesten uit te spannen, als de herssenen afgeslooft zijn, van de hoogte der Hemelen te meten, de diepten der 35 Zeên te peilen, de Aardbodem te omvademen, de Natuur te ontleden van bezielde en onbezielde dingen, de Poëzy, het goddelijkste van alle, op vaste voeten te zetten. Heeft Uw'E. zoodanigen mishagen, Zoo acht ons eersteling 't getal der lastermonden, Als d'ongenaakbre Maan het bassen van de honden. Doorluchtige Man, ontfang onze wanschepsel op zulk een wijs alsze Uw' E. 4o geoffert word: zoo blijf ik Uwer E. alleronderdanighste leerling, In Amsterdam, den 27 van V V?nmaand, 1641. JAN VOS. 32 de verzellinge: het samengaan met. Men lette op het woordspel met het voorvoegsel mis-: vier maal mishagen, verder misgeboorte, en mismaakte; der mismaakte, vrouwelijk genitief: Vos zal hier denken aan een lelijke vrouw, die de schoonheid van haar gezellin des te meer doet uitkomen. 33 de geesten (term uit de vroegere fysiologie en geneeskunde) : „de fijne, onzichtbare en vluchtige vloeistoffen, die, naar men onderstelde, zich langs de zenuwen door het gehele lichaam verspreiden en het eigenlijke beginsel uitmaken hetzij van gevoel en beweging hetzij van het leven." (EVNT IV 731; bij Cats deze betekenis passim) ; uit te spannen: tot rust te laten komen, te ontspannen. 35 omvademen : met de geest omvatten, geheel overzien met het oog van de geest ; de Natuur ... van bezielde enz., Distanzstellung. 36 de Poky: (of) de poëzie; alle, nl. dingen; op vaste voeten te zetten: in een vast metrisch schema te voegen. io6 Op het dichten van JAN vos Glazemaker. De Glazemakers handt, Die jonge lauren plant, Aen Amstels glaze plassen, Die t'zijner on-dood wassen: Is dichtend', zoo zy was In 't dichten van 't Gelas. Dicht en doorluchtigh waeren, Haar ambachts eerste waeren: Doorluchtigh, dicht en fijn En spiegel-glazigh zijn Haer onvoorziensche dichten: Zy spiegelen, zy lichten, Zy strecken voor een bril. Men dichte zoo men wil, My dunckt het beste dicht is, Dat ,helder, fijn, en dicht is. Constanter. Alle de Gedichten de „van Jan (zie B). handschrift „Vos Glasmaker" te 1642 (J. De Gedichten van Constantijn Huygens 178). vs. 3 : ' s Amstels; waren waeren. 3 glaze : heldere. 4 Die, nl. lauren; on-dood: S dichtend' : zoo : Gelas: 7 Dicht : massief; doorluchtigh : doorschijnend. Haar ambachts : haar dagelijks bedrijf. geeft „aan in 9 Doorluchtigh : dicht : hecht ; fijn: pittig. 1 o spiegel-glazigh : (of: I I onvoorziensche : d.w.z. te een glazenmaker. strecken voor : als. dicht : i6 helder : 106 ruchten VOS Amste1s Ge1as. waeren, en fijn spiege1-glazigh spiege1en, een bril. DatLhe1der, ARAN EN TITUS Dit gedicht is later (1662) opgenomen in het voorwerk van Aile de Gedichten onder de meer juiste tire!: "Op de Dichtkunst van Jan Vos Glazemaker" (zie bijlage In het handschrift van Huygens is het onder de titel "Op de Dichtconst van Ian Vos Glasmaker" te vinden, gedateerd 6 maart 1642 (J. A. Worp, Constanttin 177- n8). Afwijkingen van het hs., behalve in de spelling, vs. 3: Amstels,. vs. 7 in tegen stelling met vs. 8: 1 Dieht: stevig, massief; doorluehtigh: doorschijnend. doorschijnende, he!dere. ni. de lauren,. onsterfelijkheid. 5 dichtend': dichtmakend; Zoo: zoals. 6 venster, raam. 8 van haar dagelijks bedrijf. De dubbe!e punt geeft de "wending" aan in het gedicht. 9 Doorluchtigh: verheven; dicht: solide, hecht; pittig. 10 glazigh: gepolijst de werkelijkheid weerspiegelend). II onvoorziensche: onverwachte, d.w.z. niet te verwachten van een glazenmaker. 13 voor: dienen also dicht: gedicht. 16 duidelijk. 10 15 106 dichten glaze plass en, on-dood wassen: zoo zy was dichten van 't Gelas. Bjn dichten: beste dicht is, Datthelder, Bjn, AIle titel: Gedichten III Dicht: doorluchtigh: glaze: heldere. n1. ambachts: dubbele dieht: ftjn: onvoorziensehe: 15 dieht: helder: 10 ARAN EN TITUS I 07 Op het hooghdravend Treurspel van JAN DE VOS Glazemaker. Siet hier de kunst op 't hooghst, de Schouburgh op zijn top, Het Treurspel op zijn wreedst, de wraeklust vol van krop. Noyt daverd het aeloud tooneel met meer gespooks, Noyt sachmen by de Griek meer bloedgespat noch rooks. 5 Orestes houd u mond. Andronikus die raest, En dubbelt wee op wee, en wraek op wraek, verbaest. Medea stilt u toom, laet Thamera vol gals, Uytbulderen voor 't volk, en liegen door haer hals. Boosdadigh Pelops huys, zwijght van u moordery, 10 Nu Aran hoopt op een en torst zijn schelmery. Waer wasser oyt een disch gesteurt met meer geraes? Dan daer de kinders zijn haers moeders laetste aes. Cassandra wort geschent in Roselyns gewaet, Geknot van tong en handt en eer, door 's Moors verraet. 15 Hier klaeght d'Onnozelheyt. hier dolt een Hercules. Hier krijght de Strengheyt en Barmhartigheyt haer les. Hier strijt de Kaizars kroon met d'ongetoomde min. Hier kijft de oorlooghs mond met 't geestlijk hofgezin. Ik stae gelijk bedwelmt en overstolpt van geest. zo De Schouburg wort verzet, en schoeyt op hooger leest. Rijst Sophocles weer op? stampt AEschylus weer hier? Of maekt Euripides dit ongewoon getier? Neen. 't is een Ambachtsman, een ongelettert gast, Die nu de gantsche rey van Helicon verrast. 25 Die noyt gezeten heeft aen Grieks of Roomsche disch, Wijst nu de weerelt aen, wat dat een Treurspel is. 2 vol van krop : met een trotse houding (hij zet nl. een krop op). daverd: daverde; aeloud: antiek ; gespooks : gedruis. 6 verbaest : verbijsterd. vol gals : toornig, in grote gramschap. liegen door haer hals : onbeschaamd liegen. 9 Pelops huys: de familie waartoe Tantalus, Pelops, Atreus en Agamemnon behoorden. I I een discli, nl. van Titus Andronikus, met een toespeling op de dis van Tantalus, die zijn zoon Pelops geslacht had en de gebraden stukken aan de goden als spijs had voorgezet; deze deed het echter om de alwetendheid van de goden op de proef te stellen; geraes: razernij, dolle woede. 1 2 aes: voedsel. I3 Cassandra, schoonste dochter van Priamus, werd na de verovering van Troje verkracht door Aiax. I5 d'Onnozelheyt: de onschuld; dolt : gaat als een krankzinnige te keer (toespeling op Hercules Furens, een drama van Seneca). 16 Strengheyt, in de persoon van keizer Saturninus ; Barmhartigheyt, in de persoon van Titus Andronikus. 18 de oorlooghs mond: de veldheer Aran; geestlik hofgezin : priesterschap aan het hof verbonden. zo verzet: van karakter veranderd; schoeyt op hooger leest : richt zich naar een hoger voorbeeld. 2,1 stampt: stapt (W'NT XV 6z6). 24 rey van Helicon : de Muzen. 25 Roomsche : Romeinse. l'ITUS Treurspel vas hooghst, de Schouburgh op zijn top, zijn wraeklust vol van krop. het aeloud tooneel met meer gespooks, meer bloedgespat noch rooks. wee, wraek op wraek, verbaest. toorn, volk, en liegen door haer hals. 10 op een en torst zijn schelmery. met meer geraes? de kinders zijn haers moeders laetste aes. Rosel!Jns handt en eer, door's Moors verraet. Hier klaeght d'Onnozelheyt. hier dolt een de Strengheyt en Barmhartigheyt haer les. met d'ongetoomde min. mond met 't geestlijk hofgezin. overstolpt van geest. 20 De Schouburg wort verzet, en schoeyt op hooger leest. AEsci!Jlus is een Ambachtsman, een ongelettert gast, gantsche Die noyt gezeten heeft aen Grieks of Roomsche disch, dat een Treurspel is. 2 vol van krop: (hij zet krap 3 antiek; gespooks: verbaest: 7 gals: grate gramschap. 8 baer bals: 9 bt!Ys: familie waartoe Tantalus, Agamemnon behoorden. II een discb, nI. Andronikus, een van Tantalus, zijn Pelops geslacht en de gebraden van steIIen; razernij, doIIe woede. 12 au: voedseI. 13 sehoonste van Priamus, verovering van Troje verkracht 15 d'Onnozelbeyt: dolt: Purens, Seneca). Strengbeyt, van keizer Saturninus; Barmbartigbeyt, 18 oorloogbs geestlfik bofgezin: 20 karakter veranderd; scboeyt booger leest: voorbeeld. 21 WNT 626). 24 Helicon: Roomscbe: Iog ARAN EN TITUS Athenen las het Spel, en sprak; ik schrijf niet meer, Die ons door glas verlicht, verduystert al ons eer. CASPAR VAN BAERLE. Op ARAN en TITUS, Of Wraak en Weerwraak van JAN de VOS. Den Adelaar gelokt van 't Capitool beneden, Viel op een's Leeuwen aas, dien drijft de Wraak tot moord, Daar 't Roomsch gevogelte het naar gekerm afhoort. En zweert het dier, met moêr en jongen, te vertreden; 5 Dies Dwinglandy verschijnt in grouwelijke kleden; De Nijd, wiens ommetrek noit reedlijk oog bekoort, Raakt op de been, en brengt de felle Bloed-dorst voort. Melpomene, de Wraak hier ziend in volle leden, Sou' den ontaarden mensch dit woedende gedrocht z o Niet schrikken, zeidz', indien 't ter Schouburg wiert gebrocht? Mit vat DE VOS dat woord, en opent de gordijnen Van het bebloed' tooneel der dieren wreed van aart In menschen schijn. Och! wild ons 't quaat in 't hert verschijnen In sulk gewaad, wie bleef voor 't quaatdoen niet vervaart. I. vander Burgh. 27 Athenen : het zwakke suffix van de datief komt, onder invloed van de door voorzetsels voorafgegane vorm, ook in andere naamvallen voor, vgl. voor plaatsnamen Van Helten, Vondels Taal I 68, en voor het mnl. J. Franck, Mittelnied. Grammatik (Leipzig 19 I o) 163. Voorbeelden van mannelijke persoonsnamen : Otten, Keyen, Pilaten in de nomin., zoals ook in de oudere drukken van Jan Vos' Oene: Oenen; dezelfde nomin.-vorm ook bij vrouwelijke persoonsnamen, zoals h.l. Athenen. I Den Adelaer ... van 't Capitool, Distanzstellung. 2 dien, nl. de Leeuw (zie vss. 1-3 van het spel). 3 Daar ... af: Waarvan; Roomsch : van Rome. 5 Dies: Daarom. 6 ommetrek : gestalte. 7 brengt ... voort: laat te voorschijn komen. 8 Melpomene: de Muze van het treurspel; in volle leden: volledig, in optima forma. 9 gedrocht, nl. de Wraak. I I Mit : Meteen; vat : vangt op. 13 wild: wilde. I. vander Burgh: Jacob van der Burgh, geb. vermoedelijk 1600 te Leiden, gest. 1659 te Amsterdam, vriend van Huygens, Hooft en Van Baerle; Latijns en Nederlands dichter, uitgever van P. C. Hooft's Gedichten (1636). Vgl. over hem: NNB WI IX (Leiden 1933) I14-I18. ARAN EN 109 Op het Treurspel van JAN de VOS. De IVjngodt (zo de Griek, een kluchtige Poëet, Verzierd) met Xanthias zin knecht een reRe deed Naer d'onderaerdsche Goón, om vonnis daer te haele, Wie best treurspelen schreef, in z/ne moeders taele, 5 De wyze Euripides, oft schrandere AEschylus, Daer van d'omstaender niet durfd' óórd'len zo oft dus: IVaerom dat Bacchus, om de twistzaek recht te scheyden, Een yders vayrzen in een juyste weeghschael leydde; Op dat de waerheyd uyt 't gewicht der vayrzen bleek, I o En AEschylus den kroon Euripides afstreek: Maer hade Bachus met en onpartijdig oge Dit treurspel tegens d'oude eens ernstigh opgewogen, Hy had JAN VOS vereert met een gewijde palm, Om dat hy nu verstrekt der ouden wedergalm. Liefhebbers, wie ghy ^ji't, komt ziet, van wat vermogen Een geest is, schoon hy niet in 't school is opgetogen. Een Glaemaker, die niet dan j i "n moeders tael En kan, verdooft de glans bynae van all te mael De Dichters. Dies wy schier veymoedig mogen spreeken; 20 Wikt Spanjen, Vrankrjk, wijkt zelf Romen, ja, wikt Greeken. Ik weet niet of 'er wel yet grooters oyt uyt guam. Schept moed, o nieuwe hoop van 't magtigh Amsterdam, En volgt de stappen van den Drost, van Vondel, Huggen, En wilt de hengstebron met lust en yverzuygen, I zo : de Griek: blijspel De Kikkers 2 Verzierd: vgl. A). Daer: d'omstaender: getuige zo oft dus: zo. 7 recht : scheyden: 10 den kroon ... afstreek (= afnam) : te boven de loef afstak. I-zo „In in 406 eerder Aeschylus. Dionysus, wil, de zijn dienaar allerlei aan voorrecht de beste tragicus toekomt : spijziging erezetel naast Aeschylus plaats Euripides. onvoldoende deskundigen; daarom zal Dionysus beslissen. kraken elkanders prologen, monodieën laat een weegschaal binnenbrengen; vers van door." Kuijper Fzn.). verstrekt : Het classicistische ideaal : verdient de erepalm. opgetogen: 1 7 niet dan ... En: 20 zelf: zelfs. hengstebron: der bezieling; zuygen : (nl. ...). TITUS de Wijngodt (zo de Criek, een kluchtige Poeet, met Xanthias z!jn knecht een rryze deed d'onderaerdsche Coon, schre~f, zijne moeders tacle, wyze Euripides, oft schrandere AEscf?ylus, d' omstaender niet durfd' 66rd'len zo Waerom Bacchus, om de twistzaek recht te schryden, vayrzen in een juyste weeghschaellrydde; de waerhryd 't gewicht der vayrzen bleek, 10 AEschylus den kroon Euripides aJstreek: Maer hadde Bacchus met een onpartijdig ooge treurspel tegens d'oude eens ernstigh opgewogen, had VOS vereert met een gewijde palm, f?y nu verstrekt der ouden wedergalm. 15 Liefoebbers, gf?y zijt, ziet, van wat vermogen schoon f?y in 't school is opgetogen. Clazemaker, niet dan zijn moeders tael kan, verdooft de glans l?Jnae mad Dichters. Dies wy schier vrymoedig mogen spreeken; 20 Wijkt Spanjen, Vrankrijk, wijkt zelf Romen,ja, wijkt Creeken. weet niet of'er welyet quam. 0 Amsterdam, voigt de van Vondel, Huygen, wilt de hengstebron lust en yver z,!}gen, I zo: zoals; Aristophanes in zijn blijspel (405 v. Chr.). Verdichtte (vg1. variant A). 6 Waar; iemand die er getuige van was; zus of zoo recht: op de juiste wijze; beslechten. 10 ... afnam): te boven ging, de loef afstak. 1-10 "In 407 was Euripides gestorven, in 406 Sophocles, al eerder Aeschylus. Dionysus, de god van het theater, wi!, nu er geen grote tragici meer in leven zijn, Euripides uit de onderwereld terughalen. Met zijn dienaar Xanthias komt hij na allerlei avonturen aan het paleis van Pluto. Er weerklinken kreten: Aeschylus en Euripides twisten om het voorrecht dat de beste tragicus toekomt: spijziging in het prytaneum en erezetelnaast Pluto. Tot nog toe genoot Aeschylus dit voorrecht; Sophocles wil bescheiden zich met de plaats na hem tevreden stellen; maar niet alzo Euripides. Onder de omstanders zijn onvoldoende deskundigen; daarom zal Dionysus beslissen. De rivalen kraken elkanders prologen, metriek en monodieen af. Eindelijk laat Dionysus een weegschaal binnenbrengen; telkens slaat de schaal met het vers van Aeschylus door." (Dr. D. Kuijper Fzn.). 14 verstrekt: is. Het classicistische ideaal: de beste navolger der ouden verdient de ere- . palm. 16 opgevoed. 17 slechts. zelfs. 24 Hippokrene, oorsprong der dichterlijke bezieling; zt!)gen: drinken (n1. het water van ... ). I I ARAN EN TITUS 25 Zoo zal men t'ijner tyd noch zeggen, dat uw' vayrs Mee wayrdig weten zal de Sophocleesche lagr s. VECHTERSEN. 26 Meê : Ook; layrs : toneellaars, broos of kothurne; h.l. de tragische stijl (van Sophocles: de cothurnus Sophocleus). VECHTERSEN: Jan Pietersz. Vechter of Joan Victorijn, gedoopt te Amsterdam 29 V 1589 en begr. aldaar 16 IV 1642. Vooraanstaand mecenaat, advocaat en remonstrant; vriend van Vondel; deze droeg hem in 1640 Joseph in Egypten op; schreef het treurspel Goliath, Treur-spel. Op het veroveren van 's Hertogen-bossche (1629). Vgl. H. F. Wijnman in Uit de kring van Rembrandt en Vondel (Amsterdam '959) 110-i 36. INHOUD. Toen Titus Andronikus, een dappere Veldoverste der Romeinen, na 't verdelgen der Gotten, hare Koninginne Thamera, te Roomen op 't Kapitolium, in Triomf gevangen brocht, werde Saturninus toen Kaizer van Roomen, zoo bevochten door de schoonheid des Koningins, dat hy 'er de septer, tot loon van weermin, 5 bood, 'twelk zy hem weigerde. Ondertusschen waren de Wichelaars bezigh, om Aran, 't een Moor was, in't byzijn van Saturninus, voor 't outaar van Mars, te offeren : de Gotsche Koninginne, die hare gevange Veldoverste, wiens boel zy was, in de handen des Wichelaars zag, poogde hem, zoo door haar zelfs ten offer te bieden, als door gebeden, te ontzetten; 't welk Saturninus, op 10 voorwaarde van hare weêrliefde te genieten, bewilgden, schoon en alle de Wichelaars de Moor ten offer doemden. Aran door zulk een oorzaak op Titus gebeten, besluit, terwijl 't Hof op de jaght is, 't huis van Andronikus uit te roejen, tot welk een hulp hy Quiro en Demetrius, de Zonen des Gotsche Koningins, naar lange tegenstreving, zoo vervoerde, dat zy I 5 broeder , en vryer van Ro elyna, d'eenige Dochter van Titus, vermoorde, en Roelyna alleen dat het schelmstuk niet gemelt zou worden, de tong en handen af snij den : hy zelf werpt Klaudillus en Titus, in een put, daar hy alree een hellemet met goud begraven had, en strooiden 'er voorts een zekere brief, die als ofze door de moorders zo geschreven was, aan Pollander en Melanus, de jongste zonen van kondschap zou doen, hoe dat zy Bassianus, met hunne broeders vermoort hadden op de zelfde plaats, daar zy de hellemet met goud, dat quansuis 't loon van 2 Gotten: Goten; hare: hun. bevochten: bevangen. des Koningins: deze vrouwelijk genitiefuitgang die tijd frequent, vgl. Helten, Vondels Taal 155-6o A. Weynen, Zeventiende -eeuwsche Taal, 1956) 41; 'er: haar. 5 bezigh: de weer (om te bewerken dat géofferd zou worden), vgl. WINT 2, 2471 sub 2d. 8 boel: minnares; 9 gebeden: smeekbeden. I I doemden: 13 tot welk een hulp: tot hulp waarbij; bet.: wartoe (hij) om hem) behulpzam te zijn. 14 naar: na; vervoerde: zichzelf bracht. 18 daar: t verdelgen bevochten dat hy 'er de septer, tot loon van weermin, zy hem weigerde. Ondertusschen waren de Wichelaars bezigh, welk offeren: de Gotsche die hare gevange Veldoverste, wiens de handen des Wichelaars door haar te t welk 10 hare weerliefde te genieten, bewilgden, schoon Titus ten offer doemden. oorzaak huis hy Koningins, zoo vervoerde, dat zy Bassianus, des Kaizers 15 broeder, vryer van Roze!Jna, van Roze!Jna niet aileen schenden; maar, op dat het schelmstuk niet gemelt zou de tong en handen af snijden: hy zelf werpt Gradamard, twee Zonen van strooiden 'er voorts een zekere brief, die als ofze door de moorders 20 geschreven was, aan Pol lander Titus, kondschap dat zy hadden zelfde quansuis t loon van z 3 4 Koningins: vrouwelijk genitiefuitgang is in die nog frequent, Van Relten, I 55-60 en A. Weynen, Zeventiende-(Zutphen 1956) 41; in de weer bewerken dat Aran gtofferd worden), WNT II, Z, Z471 zd. boe!: haar zelfs: zichzelf. 9 II bestemden. welk een hulp: tot hulp waarbij; bet.: waartoe (hij) om (hem) behulpzaam te zijn. 14 vervoerde: buiten zichzelf bracht. doar: waarbij; hellemet: helm. I I2 ARAN EN TITUS deze moorden zoude zijn, begraven hadden, om niet door de munt beklapt te werden. Zoo dra als den brief van Titus gevonden en door Saturninus gelezen, 25 en 't goud voor den dagh gebraght was, werden Pollander en Melanus met deze moorden beticht, waar over Saturninus hun ter dood veroordeelde. De Moor, hier meê niet vernoeght, maakt, terwijl dat Pollander en Meianus gerecht worden, Titus de Vader wijs, dat de Kaizer zijne zonen, zoo hy hem zijne rechtehand wilde leveren, verschoonen zal; die hy daar op afkapt en aan den Kaizer 3o stiert; Quintus de staatjongen van Aran brengt hem uit last zijns Heers, in plaats van zijn Zonen, de hoofden, en zijne afgekapte hand: Titus, door zulk een wreetheid aan 't razen, doch door aanspraak van Lucius, zijn oudste Zoon, die overmits dat hy zijne Broeders met geweld ontzetten wilde, 't land ontzeid was ; en Markus zijne Broeder weêr aan 't bedaren geraakt, zweert, op de 35 aanhitzing van de geesten der vermoorden, Roomen tot de grond te verdelgen; waarop Lucius de Regementen van zijne vermoorde broeders naar de Stadt voerde, en vind Aran, verzelschapt met Quiro en Demetrius, die hem de hoedanigheid van Roelynas verkrachtinge vertellen : Lucius hier door geterght, krijght Aran, naar eenige tegenstand, dewijl Quiro en Demetrius hun op de 4o vlucht begeven, gevangen, en stierde hem voorts, in een besloten koets, naar 't Hof van zijn Vader, daar Roelyna, Askanius, 't zoontje van hare broeder Lucius, 't Boek der Herscheppinge, overmits datze de vrouwekracht van Thereus zagh, uit zijne handen pooght te nemen; maar eer 't jongsken, van zijne moey vervolgt, naar zijn grootvader liep, die door Rmlyna aangewezen, de 45 verkrachting van Philomela las, en gekomen daar de Poëet zeid, maar heeft de jongemaagd verkracht, zoo sloegh zy haar Vader 't boek uit de handen, als of zy wilde zeggen, dat zy op zodanigen wijs verkracht was, waar op dat zy van Markus, 't welk haar Oom was, geleerd, de namen van die haar verkracht hadden, met een stok in 't zand schreef. Thamera, die door hare Zonen kond- 5o schap had, dat Aran van Lucius gevangen was, verschijnt Titus, met hare zoons, die zy hare gespelen noemde, in de gedaante van de Wraak, en zoekt hem door zulk een middel wijs te maken, dat Lucius om de Moor te ontzetten en hem van kant te helpen, de oorzaak van alle de schelmery is. Titus, die haar aan de 23 beklapt : verraden. 24 van: door. 3o .maatjongen: page. 32 aan 't razen, nl. geraakt; aanspraak van Lucius: de woorden waarmee L. hem toesprak. 33 't land ontzeid: verbannen; en (door aanspraak van) Markus. 37 de hoedanigheid enz. : de wijze waarop Rozelyna verkracht was. 39 naar: na. 41 daar : waar. 42 't Boek der Herscheppinge : Ovidius' Metamorphosen; de vrouwekracht van: de verkrachting door (Tereus, die zijn schoonzuster Philome- 43 44 45 47 5 1 5 2 la verkrachtte). eer, men zou verwachten : toen. aangewezen: gewezen, nl. op de plaats waar de verkrachting van Philomela beschreven wordt. gekomen daar : toen deze gekomen was waar ... (Metam. VI 5 24- 5 25 ; in Vondels vertaling, IVB VI 706). 51 van: door. gespelen: speelgenoten. om de Moor te ontzetten en hem (nl. Lucius) van kant te helpen (= uit de weg te ruimen, te doden), bep. bij zoekt. ARAN EN TITUS 1 13 spraak kende, veinst 't zelfde te gelooven ; dies hy haar, op voorwaerde dat zy 5 5 'er in de gedaante van zijne bode zou vervormen, om Saturninus stierde. Zoo dra als Thamera vertrokken waar, vermoorde hy 'er zonen, en deê de spieren braden en 't bloed met wijn mengen, dat hy 'er, na dat zy met Saturninus op de uitvaart van Lucius, die tot loon van 't quaat, uit last van zijnen Vader, zoo hy zeide, 't hooft afgeslagen was, 't vleesch gegeten had, deê drinken, en de 6o hoofden door zijn dochter Roelyna vertoonen, dien by daar op, om niet tot grootex ramp te komen, doorsteekt; en Aran, na dat by hem door eenen lozen zoldering, in een kolk van vuurs deê vallen, tot assche verbrande, en Thamera, in byzijn van Saturninus, 't hert afstoot; 't welk Saturninus Titus met gelijke munt betaalde; waar over Lucius de Kaizer de doodsteek geeft, en bekomt door 65 zulk een wraak de Roomsche Kroon. Het Tooneel is in en om Roome, het Treurspel begint, met den dagh, en eindigt, in de andere nacht. 54 't Zelfde: hetzelve, dat. 6 1 55 'er: zich. 56 waar: was. 58 die: wie (datief) ; dat by 'er ... drinken, tussenzin. 59 en (by deê) de hoofden vertoonen, sluit aan bij r. 56. 6o dien: die (dien werd ook voor het vrouwelijk enk. gebruikt, vgl. Weynen, a.w., 47). en Aran, men zou verwachten : waar op by Aran. De ingewikkelde Hooftiaanse zinsconstructie gaat het taalvermogen van Vos te boven. 't hert afstoot : doodt (door haar het hart te doorsteken). Roomsche : Romeinse. met den dagh: met het aanbreken van de dag. in de andere nacht: in de eerstvolgende nacht. 63 65 66 67 I 14 ARAN EN TITUS PERSONAAD JEN. SATURNINUS, Kaizer van Roomen. MARKUS ANDRONIKUS, broeder van Titus Andronikus. TITUS ANDRONIKUS, Veldtheer der Roomeinen. Lucius, oudste zoon van Titus Andron. POLLANDER, MELANUS, Zonen van Titus Andron. KLAUDILLUS, GRADAMARD, ASKANIUS, 't zoontje van Lucius Andron. ROZELYNA, Dochter van Titus Andron. BASSIANUS, Kaizers broeder en vryer van Rozelyna. THAMERA, Koningin van Gotland, Kaizers bruid, en Arans boel. QUIRO, Zonen van Thamera. DEMETRIUS, ARAN, een Moor, Veldheer der Gotten. LEEUWEMOND, Wichelaar. QUINTUS, Staatjongen van Aran. TACITUS, Bode. Rei van ROOMSCHE BURGERS. TEMPELIERS. GOTTEN. ROOMSCHE IOFFREN. ANDRONIZENZER IOFFREN. Zwijgende: Roomsche Raden. Roomsche Rechters. Vier Kornellen. Philippus. Kamillus. Saturninur: er zijn twee keizers van die naam geweest: I. kortstondig „sub Gallieno", 263- 264; 2. tegenkeizer in het Oosten (Alexandrië, Antiochië, 28o, tijdens de „XXX tyranni" (Eutropius IX 17, Orosius VII 24 e.a.). Geen van de twee Saturnini heeft de Goten verslagen; dat deed Claudius Gothicus, in 269. Later in de 3e eeuw geen Gothenoorlog bekend (mededelingen van Dr. H. Brunsting). ARAN EN TITUS HET EERSTE BEDRYF. Saturninus, Markus Andronikus. Bassianus. Roomsche Raden. Rei van Roomsche Saturninus. Wie zal den Adelaar zijn taje wieken fnuiken, Nu Titus strijdbye bijl de Gotsche Leeuw doet duiken Voor 't heilig Kapitool? en slaat Augustus merk In 't dartele sieraadt van 's vyands metselwerk. Burgers. 5 Lang leef Andronikus. Saturninus. Hoe schaatren alle volken! De Faam draagt Titus lof door 't drift der bruine wolken: De wijde wereld wagt van zulk en Scipion, Die 't Roomsche Rijk bestraalt gelijk de middag zon. Titus Andronikus. Thamera. Quiro. Demetrius. Pollander. Melanus. Klaudillus. Gradamard. Titus. O Roome rijk van roem! wat torst uw' hoofd al kroonen! io Wat zwaait uw hand al gouds! wat drukt uw voet al troonen! 1-4 Adelaar, Gotsche Leeuw, Augustus merk : „wel op een schildwapen de beginnende „barbaars" enz. ; de klassieke Romeinse). een schild typisch hier de de Nederlanden in tegenstelling zien tot Romeinse die hem het „Rome kan zijn. Augustus' m.de adelaar" (H. Brunsting). I taje : heilig, hoofdtempel Jupiter dartele: sieraadt: schaatren: ' t drift der bruine wolken : wolken. waagt: gewag; Scipion: Latijnse casus obliqui: 10 zwaait: Andronikus. Bassianus. Roomsche Raden. van Roomsche Burgeren fnuiken, strijdbre duiken heilig en slaat t dartele sieraadt van's vyands metselwerk. Lang leef alle volkenl 10f drift der bruine De wijde werreld waagt van zulk een Scipion, Roomsche Rijk bestraalt gelijk middag zon. Thamera. Demetrius. Pollander. Klaudi/lus. o uw' hoofd al kroonen! 10 Wat zwaait uw hand al goudsl wat drukt uw voet al troonen! I-Adelaar, Gotsche Leeuw, Augustus merk: "De Gotsche Leeuw moet toch weI op een schildwapen doelen. Gotisch is in de beginnende Renaissance equivalent met "barbaars" eUZ.; de gotische stijl is de barbaarse, tegenover de enig juiste stijl: de klassieke (= Romeinse). Leeuwen als wapen op een schild typisch voor Vlaanderen, Holland, Brabant; hier de oudste leeuwen. Een bewoner van de Nederlanden zal dit beest in tegenstelling zien tot de Romeinse adelaar, die voor hem het "wapen" van Rome kan zijn. Augustus' merk is dus m.i. de adelaar" (H. Brunsting). I taje: krachtige. 3 omdat er de hoofdtempel van Jupiter stond. 4 weelderige; pracht. 5 juichen. 6 drift der bruine wolken: de voortdrijvende donkere wolken. 7 maakt gewag; Scipio, vgl. Frans Scipion en de Latijnse casus obliqui: Scipionis, etc. IO strooit. IIG ARAN EN TITUS Hoe zijt gy staag omheint van Roomlus Ridderschap! Gy zijt tot op de top van Alexanders trap! Heeft godt Augustus ooit, bestuwt van yzre drommelen, By 't hitsen der trompett', en 't moedigen der trommelen, 15 Den Persiaan geparst, en buuren van den Nijl? Uw' hopman heeft in 't Noordt, gewapent met de bijl, De grenzen van Euroop, zeeghaftig op gaan bijten; En keerde 't woede heir der wettelooze Schijten, En dreef het met de kling, en klem van yzre vuist, 20 Op 't bekkeneel geschaart, van brein, en bloedt begruist, Tot in 't Riseesch gebergt, daar Tanais golven wassen Tot voedsel van Maeot, en Pontus kille plassen. De godvergeeten Gott' : de sarrende Sarmaatt': En d'overvinge Vinn', beschorst met harnasplaat: 25 Al t'zaam ten krijg gerust, met d'ongeruste Russen: En 't norsche noorsche volk, heb ik de vlam doen blussen Van godt Gradivus toorts. de Wraak verdelgt haar speer. Het Oorlog walgt van bloedt. 't Latijnsche moordgeweer Heeft zich gants zat geknaagt. de beemt komt bouwliên eissen. 3o Het paardt wil naar de ploeg. de kling buigt zich tot zeissen. 't Bosch schreeuwt vast om de bijl. de zeissenkoets zoekt rust. Het vaandel wil te pronk. elk heeft de Vreê gekust; Dies vul de holle buik der hongerige roesten Met glinstrendt wapentuig. uw' handt zal schepters oesten. 35 De werreld zy uw' erf, en strek u tot een troon, En 't blaauw' turkoische dak, een hel gestarnde kroon. I I omheint : omringd ; van : door ; Roomlus : Romulus, de stichter van Rome; Ridderschap : ridders (equites). 13 _yzre drommelen: troepen geharnaste strijders (ook bij Vondel en Hooft gebruikelijk, vgl. i^NT III 3421). 14 hitsen : aanvuren; moedigen: moed inboezemen. 15 Persiaan : Pers, afgeleid van Latijn Persia; geparst : in het nauw gebracht. 16 hopman: legeraanvoerder (Kil. hoop-man; dux militum, ductor ordinum, copiarum). 17 op ... Wen: openhakken (eig. van ijs gezegd). 18 woede : woeste; Schijten : Scythen (algemene naam van verschillende volken in Azië, h.l. wel als scheldnaam gebruikt). 19 klem : knellende kracht, vaste greep. 20 geschaart : geschaard, gekerfd in de snede; begruist : bevuild, bezoedeld. ZI Riseesch gebergt, wsch. bedoeld de „Rhipaei montes", een hoge bergketen ergens in het hoge noorden (Scythia). Druk A heeft: Riphoees; Tanais: Don, rivier in Sarmatia. 22 Maeot: „Maeotis palus", tegenwoordig Zee van Azow; Pontus: Zwarte Zee. 23-26 Sterk voorbeeld van maniëristische stijl: de namen der volken worden gebruikt ter wille van de woordspelingen of omgekeerd). 23 Sarmaatt' : Sarmaten, inwoners van het land tussen de Kaukasus en de Oostzee. 24 overvinge : zeer vinnige, wrede ; beschorst : gepantserd. 25 ongeruste : onrustige. 27 Gradivus : Mars ; verdelgt : vernietigt. 28 moordgeweer : zwaard. 29 beemt : akker ; bouwliên: landbouwers. 3o zeissen : zeis. 31 vast : steeds, voortdurend; zeissenkoets: zeiswagen (strijdwagen met zeisen aan de wielen). 33 roesten : personificatie van de knagende, verterende roest. 34 oesten : oogsten, verwerven. 35 erf : bezit; strek : strekke, diene. 36 blaauw' turkoische dak : de hemel (diene u tot). ARAN EN TITUS I 17 Saturninus. Heldthaftig oorlogs Heldt, Augustus heldenwaagen, Zal u, gelijk een godt, tot aan de starren draagen: Ja dat de Hemel zelf van u kan zijn verheert, 4o Dat heeft de zuil uw's neks al schraagende geleert. Titus. Gy die de troon bekleedt van uw' vergoode ouderen, En 't Roomsch gewelfssel torst, als waar 't met Atlas schouderen Gy die de bijl van 't heir en 's oorlogs standaar zweit, En met uw' staale vuist een oegst van lijken meit, 45 Heeft Argos bitse wraak de buik van duizent zielen Bezwangert met haar zaadt, die zoo veel duizent kielen In Phrygen heeft gebaart, om Menelaus gemaal Te winnen, door de deugdt van 't overzeesche staal? Wie zou om zulk een vrouw geen tien jaar willen kampen? Saturninus. 5o Al schakelden 't geval een' reex van oorlogsrampen, Zoo schoot ik 't harnas aan, en presten 't heir te veldt. O welk een tooveres heeft Titus hier gestelt! Titus. 't Is Gotlands Koningin. Saturninus. Wat boezem zou niet blaaken Om zulk een roozengaardt, op leliwitte kaaken? 5 5 0 go 6n ik ben gewont! ontbintze die my boeit, En 't nooit gezengde hart in AEtnas schoorsteen gloeit. Titus. Daar is de Gotsche praal. 39 zelf: zelfs ; van: door; verheert : overwonnen. 40 al schraagende: (het rijk) ondersteunend (gelij k Atlas, die de hemel droeg). 41 vergoode: tot god verheven (vgl. vs. 13 : godt Augustus). 42 't Roomsch gewelfssel: (het gewelf van) het Romeinse staatsgebouw. 43 zweit: zwaait. 44 meit: maait. 41-44 Apostrophe tot Saturninus : „O gij ... ". 45 Argos bitse wraak: de vinnige wraak van Agamemnon, koning van Mycenae in Argos; wraak, ver doorgevoerde personificatie, waarin b.v. buik zowel letterlijk moet worden opgevat als in de figuurlijke betekenis van: ruim van een schip. 46 die: (de buik) die. 47 Phrygen: Frygië, nl. Phrygia minor, dat zich uitstrekt langs de Hellespont en waarin Troje ligt; Menelaus (drielettergrepig) gemaal: Helena. 48 deugdt: deugdelijkheid; overzeesche staal: uitheemse zwaard. 49 Titus wijst op Thamera, z.i. nog schoner dan Helena, om wie tien jaar gestreden is. 5o Al schakelden 't geval: Al schakelde Fortuna ook ... als de leden van een ketting aaneen. 56 AEtna: de vulkaan op Sicilië; schoorsteen: kraterpijp; gloeit: doet gloeien. Bet.: En die het hart van een die nooit verliefd is geweest, in vuur en vlam zet. 5 7 praal: pronkjuweel. IIg ARAN EN TITUS Saturninus. 0 juist gevormde leeden! Hoe dring ik door 't gedrang van uwe godlij kheeden ? Hier zijn tot een gesmeet, ó praal mijns hofgezins! 6o Op 't aanbeeld' van Natuur, twee groote vyandins: Dat 's schoon, en eerbaarheidt. ik laat de schepter slippen Indien ik met mijn mondt op d'oever van uw' lippen Mag stranden met een kus: ó mondt vol ambrozijn! Dar duizent kusjes vliên op wiekjes van robijn. 65 Uw' voorhoofdt, zonder Voor, ten oogen toe gedolven, In eene goude zee van kronkelende golven, Weêrstraalt het stralend licht. Thamera. De Vorst die zy gerust. Het vuur dat vaardig brandt, wert vaardig uitgeblust. De naauw' voldraagen roos, met d'uchtent zon gebooren, 7o Wordt door de middagh zon, op middagh afgeschooren. De min is als een bloem, een bloem is haast verdort. Zoo schichtig is uw' Rijk, door 't Roomsche heyr, gestort. Thamera. Uw' heyrkracht was wel groot; maar grooter zijn Gods roeden; Noch grooter onze zondt; zoo lang zal Gotlant bloeden Door uwe geesselzweep, tot alles is voldaan: Dies zal ik 't Roomsche juk met lijtzaamheidt ontfaán. De goude lijtzaamheidt bemint de zwaarste plaagen. Hoe dat de deugdt meer lij t, hoe datze meer kan draagen: Want lijtzaamheidt vereeldt. Beeldt dat Pigmalions 8o Gezicht beviel, en ziel ontfing op 't zwanendons: Stier my tot proef van min in d'onderaardsche kolken, Om Plutoos sleuteldrig, in spijt der helsche volken, 58 godljkheeden : goddelijke eigenschappen. 59 hofgezin: van (mijn) hofstoet. 61 slippen: glippen, schieten. 64 vliên : vliegen. 65 Voor: rimpel. 67 die zy gerust : houde zich kalm. Dit soort constructies met pleonastisch die heeft Vos sedert de eerste druk meestal weggewerkt (Men zie de tekstvarianten van A). Ook bij Vondel komen ze voor tot in de Gisbreght van Aemstel (vgl. Van Helten, Vondels Taal II par. 207). 68 vaardig: snel. 7o afgeschooren : ontbladerd. 71 haast: spoedig. 72 schichtig: snel, plotseling. 79 vereeldt : veredelt, maakt edel; Pigmalion: Pygmalion werd verliefd op een door hemzelf gemaakt ivoren vrouwenbeeld. 8o gezicht: ogen; zwanendons: donzen ledikant (vgl. Ovidius, Metamorphosen X, in vert. Vondel, uitg. W'B VII 757, vs. 378). 81 proef van bewijs van mijn liefde; kolken: diepten (hel). 8z Pluto's sleuteldrager, helbewaker, nl. Cerberus; in spijt van: in weerwil van. IIS o juist gevormde leeden! ik door 't gedrang van uwe godlijkheeden? een gesmeet, 6 praal mijns hofgezins! 60 Op 't aanbeeld' van Natuur, twee groote vyandins: schoon, en eerbaarheidt. ik laat de schepter slippen d' oever lippen 6 vol Daar duizent kusjes vlien op wiekjes van robijn. Uw' voorhoofdt, zonder Voor, ten oogen toe gedolven, zee kronkelende golven, Weerstraalt stralend licht. V orst dat vaardig brandt, wert vaardig uitgeblust. met d'uchtent zon gebooren, 70 W ordt door de middagh zon, op middagh afgeschooren. bloem is haast verdort. Saturninus. t Roomsche heyr, gestort. maar zijn Gods roeden; zoo lang zal Gotlant bloeden 75 uwe geesselzweep, tot alles is Roomsche juk met lijtzaamheidt ontfaan. Iijtzaamheidt de zwaarste plaagen. de deugdt meer Iijt, datze meer kan draagen: Saturninus. 80 t zwanendons: d' onderaardsche kolken, sleuteldrig, in spijt der helsche volken, godlijkheeden: hofgezins: 72. 6 I sli ppen: schieten. vereeldt: edel; Pigmalion: vlien: gerust: constructies met pleonastisch Vos eerste druk meestal weggewerkt bij in de Gysbreght Van Relten, 207). 70 afgeschooren: hemzelf vrouwenbeeld. 80 ledikant Ovidius, in vert. WB 81 proefvan min: 82. Plutoos sleuteldrig: helbewaker, spyt ARAN EN TITUS 1 19 Te slepen voor den dagh van daar nooit daghstraal blikt, En zoo d'all'ziende zon voor 't schriklijk schepsel schrikt 85 Als in Alcides eeuw'; en haar paruik laat zinken In 't pekel van de zee: dan zal de zon noch blinken Van uw' aanminnig oog. Thamera. Hoe mijn gezicht een zon? O oorzaak van mijn leet! noem het een zoute bron. Saturninus. In koutheidt is 't een bron, maar by den Alverwinner! 90 Een zon die my verteerdt. Thamera. Al d'eeden van een minner Zijn vry voor 's hemels straf, zy worden van de windt, En zee verslonden : dies zweer vry by Venus kindt. Saturninus. Kroondraagster van mijn ziel! indien 't uw' lust bestemden, Dat gy ten bosch woud' gaan langs marjolyne bemden, 95 In hazelare schaauw', ik volgden onvermoeit, In 't opgetorste kleedt, met buigzaam eelt geschoeit; Ik zou het Kaizers ampt in d'open lucht verpoozen, Gezetelt op een struik, betullebandt met roozen, Gescheptert met een stok, omheint van knablent vee; i oo Dies gun dat ik het steen van uwe boezem kneê. Thamera. Een afgerechte tong is qualijk te ontslippen. Saturninus. Maar d'oogen van een vrouw zijn Venus minneknippen. Thamera. Ik haat, ik vloek de Min. mijn oogen zijn te ang Voor zulk een krokodil, en doodelijke slang. 83 daar waar; daghstraal: zonnestraal. 85 Alcides eeuw' : de tijd van Hercules, die ook Cerberus uit de onderwereld haalde; paruik: haardos. 86 dan ...noch: ook dan nog. 87 gezicht: ogen. 88 bron, nl. van tranen. 89 by den Alverwinner: bij Jupiter ! 91 vry voor: niet onderhevig aan, niet blootgesteld aan. 92 vry: gerust. 93 bestemden: goedvond. 94 marjolyne bemden: met marjolein begroeide velden (Marjolein is sterk geurend). 96 opgetorste: opgeschorte; met buigzaam eelt Beschoeit: op blote voeten. 97 verpoozen : laten rusten. 98 struik: boomstam; betullebandt: het hoofd omkranst. 99 omheint van: omringd door. zoo het steen van uwe boezem : uw hart van steen (steen is stofnaam). 101 afgerechte : geslepen, listige. 102. minneknippen: liefdesklemmen (waardoor de minnaar gevangen of in bedwang gehouden wordt. 103 ang: bang. I20 ARAN EN TITUS Saturninus. 105 Godin van 't Gots gewest! zijt gy uit ijs gebooren? Geen paardt zoo hardt van huidt of't draaft naar Venus spooren. De wrevelige stier: het borstelige zwijn: De logge wallevisch : de snelle dollefijn: En d'overfiere leeuw zijn vol van minnevonken. z z o De Min is niet t'ontgaan in bosschen noch spelonken. De schrander' olifant is 't middelrijf doorgrieft: De winden vliên elkaar, door onderlinge liefd, Al hijgende te moet: de dikbeschorste boomen, Omhelzen ellikaár : de koele waterstroomen 115 Vermengen haar in een: zoo zaait de Min haar zaadt, En spint, met Cinthia, een endelooze draadt. O groote kracht des Mins! mijn boezem is vol bresschen. Mijn hart is aangebrandt. het vuur is niet te lesschen Dan door u weedermin. Thamera. 't Is wellust die u quelt. Saturninus. i 20 Is 't smeekera te vergeefs ? zoo dient'er dan gewelt: Want die te flaauw verzoekt, die leerd een ander weigeren. Thamera. Wee hen die 't heilig recht door minlust oversteigeren: Oft steunt gy op uw' macht die zoo veel kroonen torst? De Vorst is om 't gemeen; 't gemeen niet om de Vorst. Saturninus. z z5 De Vorstelijke wil magh hier als wettig spreeken. Thamera. De Vorst die mag 't gemeen wel buigen; maar niet breeken: Want hoe hy meerder recht in zich op andre vindt, Hoe hy, om recht te doen, zich meer aan 't recht verbindt. 105 gewest : gebied. 107 wrevelige: vermetele, woeste. III 't middelrif doorgrieft: het middelrif (d.w.z. het diepste innerlijk) pijnlijk gewond. I I 2 vliên: snellen. 115 haar: zich; in een: met elkaar. I I 5 -I I 6 Cinthia : Cynthia, „de godin van de Cynthusberg op Delos, is Diana, jageres in bossen en op bergen. Deze vinden we bij Romeinse dichters soms geidentificeerd met de geboortegodin Juno Lucina, vgl. Horatius, Carm. 3, 22, I-3: Montium custos nemorumque virgo, quae laborantis utero puellas ter vocata audis adimisque leto. Vos bedoelt nu : de Min zaait haar zaad bij de paring; Cynthia zorgt dat dit zad na negen maanden voldragen ter wereld komt. Zo spinnen zij tezamen aan de „endelooze draadt" der generaties; het ene geslacht gaat en het andere komt" (D. Kuijper Fzn.). 117 bresschen: wonden. I I8 aangebrandt: ontvlamd (in liefde). 120 dient: is nodig. 122 oversteigeren : overschrijden. 124 't gemeen: het volk. i 25 als: als zijnde; wettig: rechtmatig, legitiem. 127 recht ... op: rechtsmacht over, rechtsbevoegdheid ten opzichte van. ARAN EN TITUS IaI Daar 't graau op 't kussen zit, is 't allerquaatst te duchten. Thamera. 13o Daar 't recht in 't staal bestaat, moet d'oude vryheidt vluchten. Een reedelijke Vorst doormengt het zuur met zoet: Men koopt zijn gunst voor zweet; maar niet voor menschen bloedt. De Vorsten, en 't gemeen zijn eeven streng verbonden; Dies zie wat gy bestaat, de straf vervolgt de zonden. 135 Wel volgtze 't Gotsche Rijk, dat eer zoo strijdbaar was; Maar nu door 's oorlogs toorts bedooven leit in d'asch. Thamera. Wy steunden als wel eer, op ons aaloude machten. Die 't al verdelgen wil, moet alle ding verwachten. Die tot op 't hoogste klimt, verwacht de laagste val: 140 Dat tuigt het smookendt puin van uw' gesloopte wal. Wat zich te zwaar verheft, moet door zijn zwaarte zinken. Fortuin is van gelas, als zy begint te klinken, Zoo bryzeltze tot gruis. Mevrouw' zie wat gy doet: Wie Vorsten gunst ontzeidt, stapt zijne dodte moet. Thamera. 145 Een reedelooze Vorst verdelgt zijn eigen muuren, En maakt zich zelf tot roof van vyandlijke buuren. Saturninus. O min! o min! o min! hoe prikkelt uwe pijl borst! In Saturninus Titus. Men zal door 's Priesters bijl, Ten offer van Godt Mars, het der Gotten slachten; 15 o Dan zal der van Sibyllas krachten, 13o Waar; zwaard; bestaat: zich handhaaft door. 133 sterk. 134 onderneemt. 136 bedolven. 137 zeer oude; heerschappij (Pluralis bij abstracta, vgl. Van Helten, 142 glas; klinken: geluid geven. 143 brflelt : breekt stuk. 15o Goden Tolk: de wichelaar Leeuwemond; Sibyllas krachten: profetische gaven. (De Sibyllen, mysterieuze vrouwen, hadden van Apollo de gave der voorspelling ontvangen). Saturninus. 'kussen zit, is 't allerquaatst te duchten. 130 staal d'oude vryheidt vluchten. Ben het zuur met zweet; maar niet voor menschen bloedt. Vorsten, en 't gemeen zijn eeven streng verbonden; wat gy bestaat, straf de zonden. Titus. Wel volgtze 't Gotsche Rijk, dat eer zoo strijdbaar was; nu door's bedooven leit in d'asch. ons aaloude machten. Titus. al verdelgen moet aIle ding verwachten. op 't hoogste klimt, verwacht de laagste val: Dat tuigt het smookendt puin van uw' gesloopte wal. zwaar moet door zijn zwaarte zinken. te klinken, bryzeltze gruis. Markus. Wie V orsten gunst ontzeidt, stapt zijne doodt te moet. Ben reedelooze Vorst verdelgt zijn eigen muuren, Bn roof van vyandlijke buuren. 5 afurninus. o 0 0 prikkelt In Saturninus door's bijI, Mars, hooft sIachten; 150 Dan Goden Tolk, vol 130 Daar: staal: in ... bestaat: 142 gelas: brijzelt: 12.1 streng: bestaat: bedooven: 137 aaloude: machten: bij vgl. Helten, Vondels Taal I 68). 150 der Coden S ibyllas krachten: gave der voorspelling ontvangen). I 22, ARAN EN TITUS Als Delfos wichelaar in 's Hemels vierschaar treên, Om d'uitkomst van u min, van lit tot lit t'ontleên. Rei van Tempeliers. Aran. Leeuwemond. 0 Krestonsche IVapengodt ! Die de toom des krygs liet slippen, Om het lieffelyk genot Van Vrouwvenus malsche lippen : Vier de toomen van uw lusttn. Hy, die 't vuur des krigs uitblusten, Stookt op uwen offerdisch, 't Vuur dat u geheiligt is: Om de Gotsche Moor te braaden, Die wel eer in 't bloedt dorst baaden Van het strydbre Roomsche volk, Door de snee, : :: I I : van'ynen dolk. Aran. 165 Houd op versteent gespook tot mijn verderf geschaapen; Geveinsde Tempeliers ; van Godt vervloekte Paapen; Bloeddronke wichelaars : die, als 't uw schenzucht wil, Het plonderende graauw, onkondig in 't geschil Van kerk, en landbestier, ontslaat van al hunn' eeden: 17o En t'zaamgerotte schuim der vrygevochte steeden, Als of 't den hemel wou, op 't heilig Raadhuis hitst; En 't Rijk, door tempelwrok, en moordkrakkeel gesplitst, Ten roof geeft aan den muil der geestelijke tijgers. 1 55 i 6o I 5 I Als: Gelijk; Delfos: Delphi's; wichelaar: eig. waarzegger, voorspeller, maar in Delphi was de zaak ingewikkelder: de Pythia stootte onsamenhangende klanken uit; de priesters of profeten maakten daaruit de orakelspreuk op; de waarzeggers legden het orakel uit. Dit laatste onderscheid wordt dus door Vos niet gemaakt ; in's Hemels vierschaar: voor het hemelse gerecht (De bedoeling zal wel zijn dat de wichelaar de toekomst voorspelt uit de ingewanden van de geslachte Aran). 152 d'uitkomst van u min: de manier waarop het met uw liefde zal aflopen. 153 Krestonsche: Ares of Mars, genoemd naar Creston, een stad in Macedonië. 158 Hy die: Titus Andronicus. 164 : I : : : Vermoedelijk een klanknabootsing van een snerpend geluid. 153-164 Parallelle gedachtengang, culminerend in de vss. I54 en 158: Mars gaf de strijd op terwille van de liefde, Titus beëindigde de strijd op aarde en offert nu de oorzaak van de strijd, Aran, aan de god. 165 versteent: tot steen geworden, keihard; gespook : spookverschijningen (collectivum). 167 schenzucht: vernielzucht. 169 kerk, en landbestier: regering van kerk en land. 17o vrygevochte steeden: duidelijke toespeling op Nederlandse toestanden, vgl. Vondels Rommelpot van 't Hanekot en Een Otter in 't Bolwerck. 171 op ... hitst: tegen ... ophitst; heilig Raadhuis: verheven Capitool, maar h.l. doelend op de te eerbiedigen zetel van de regering van Amsterdam. I 72 tempelwrok: priesterhaat ; moordkrakkeel: moorddadige vechtpartijen. ARAN EN TITUS 123 Thamera. Is 't Aran? ja by is 't, o praal van alle krijgers! Aran. 175 0 Gotsche Koningin! Saturninus. Wat zijt gy voor een gast? Aran. Die 't scharpgeslepen staal, als u de schepter, past; 'k Ben Gotlands Wapengodt, die 't Roomsche heir deedt schrikken Door 't dondren van mijn stem, door 't blixmen van mijn blikken. 't Is Aran die gy ziet. Saturninus. Men geef hem voort aan 't vier. Aran. 18o Men geef aan Mayors Paap een groen bekranste stier; Of paait de grage buik der hongerige vlammen Met geit, en bokkenbloedt, met uitgepikte rammen, Door 's Priesters mes geslacht. Thamera. Wat eischt de Roomsche Vorst? Is 't zuiver harte bloedt? doorprikkel deze borst; 185 Maar niet die 't Gotsche Rijk, als met een wal, omhekte. 0 grijze Tempelier! dat gy mijn voorspraak strekte. Leeuwenrond. Hy is Gods heil niet waardt, die 't Godlijk ampt bedient, Die voor 't gemeene best durft neigen tot zijn vriendt. Thamera. Zijt gy dan op het naarst der Baktriaansche heuvelen, 190 Waar dat men als op zee, om niet in 't zand te sneuvelen, doorprikkel: doorsteek (bij herhaling). omhekte : beschermde. dat: och dat; strekte: zoudt willen optreden als. die: als hij ; neigen tot : partij kiezen voor. het naarst : de donkerste, somberste plek; Baktriaansche: van Bactria, gewest in het noordoosten van het Perzische rijk. te sneuvelen: om te komen. 114 praal: sieraad. '184 177 Japengodt : Mars (vgl. vs. i 5 3). Vondel 185 noemt Maurits „Hollands Wapengod", i 86 IVNT V 240. 179 voort: dadelijk. i88 18o Men geef: Geef; Mayors Paap: de priester i 89 van Mars. 181 paait : stel tevreden, bevredig (imperatief). i 8 z geit, of bokkenbloed: geite- of bokkebloed; 190 uitgepikte: uitgelezen. I 24. ARAN EN TITUS Naar het gestarnte reist, van een leeuwin gebraakt; Of is uw' wreede hart van harde steen gemaakt? Of zijt gy op het top der staágbesneeuwde Alpen; Of daar Thermodoon, met ys vermengt, komt zwalpen, 195 Met beeremelk gevoedt? of zijt gy voortgebracht, By die, van bloedt bemorst, in 's aartbo oms andre nacht, Haar voeten tegens d'onz' aanzetten? zijn de kuilen Van 't woest Bazariën, daar 't ongediert gaat huilen, U voedster steên geweest? zeg, Roomsche wichelaar. 200 0 Vorst! ontsla de Moor van 't schrikkelijk outaar. Saturninus. Went u tot Mayors oor, die ons om 't bloedt komt maanen. Thamera. De wapens van een vrouw zijn krachtelooze traanen. Hoe heeft de razerny tot u zoo breeden brug? Saturninus. Het eens gesprooken woort kan nimmer weêr te rug. 205 Hy is aan Godt verlooft, 't is billijk dat hy sneuvel. Leeuwemond. Voort: kniel voor 't heilig mes op dees gewijden heuvel. Aran. Sta af bloeddorstge Paap. Leeuwemond. Wie 's Priesters hand verlet, Vervalt in 's hemels vloek, als die 't gewijdt besmet. Thamera. Wie zag ooit menschen bloedt zoo goddeloos vergieten, zio By die gevoestert zijn door 't zap der suikre rieten? 191 van: door; gebraakt : uitgespuwd, h.l. ter wereld gebracht. „M. i. is de constructie: „Zijt gy dan op het naarst der Baktriaansche heuvelen ... van een leeuwin gebraakt ?" Zo zegt Dido in Vergilius' Aeneis IV 366-367 tot Aeneas, als die haar verlaat: „duris genuit te cautibus horrens Caucasus Hyrcanaeque admorunt ubera tigres." (Vert. : op harde klippen heeft u gebaard de ruige Kaukasus en bij de Kaspische Zee reikten tijgers u de borst). Naar bet gestarnte (Zich richtend naar de stand der sterren) is niet nader bepaald." (D. Kuijper Fzn.). 194 daar: waar; Thermodoón: Thermodon, rivier in het westen van Pontus, aan welker oevers de Amazonen woonden; zwalpen : golven. 196 By die: Door hen die. '97 Haar : Hun; kuilen : holen. 196-197 De antipoden of tegenvoeters. 198 Bazariën: Bazira, vesting op de Parapamisus, een hooggebergte in het tegenwoordige Koerdistan? 203 zoo breeden brug: zo'n gemakkelijke toegang. 205 sneuvel: sterve. (Hij verdient te sneuvelen, vgl. Van Helten, Vondels Taal II par. 186 Opm.). 207 Sta af : Houd op; verlet: belemmert, tegenhoudt. 208 als die: daar hij. 210 gevoestert : grootgebracht; 't zap etc.: anachronisme : pas na de derde eeuw voerden de Arabieren de suikerrietcultuur in; Egypte 641, Spanje 755. ARAN EN TITUS I 2 5 Hy heeft wel wreedt geweest die 't eerste lemmer sleep; Mar wreder was de handt, die 't om te morden grep : Dat was de eerste beul. Quiro. Sla uw' scheurzieke pooten In Quiros ingewandt. Demetrius. Verdelg de Gotsche looten : 215 Hier is Demetrius borst. Thamera. Kom pletter Thamras hooft; Zoo wordt het vuur des wraaks door Thamras bloedt gedooft. Leeuwemond. Het noodlot eischt de Moor. Aran. Ik eisch het hooft der guiten, Die in zijn herssenschaal een noodlot weet te sluiten: Of dicht hun die hy haat een Styx; een Acheron; Een nimmerzatte hel; een gloeiend' Phlegeton, Vol doodelijke pijn, en endelooze straffen; Een Veerman met een boot; een rekel die met blaffen Een yzre poort bewaart: zoo houdt men t' volk in toom Door een vervloekte vondt, en schelmsche papedroom: 225 Maar zoo'er duivels zijn, die tegens d'aardt zich kanten, Zoo zijn 't de Tempeliers met hunne vloekverwanten. De Vorsten vreezen meer voor 't mijterdraagendt volk, Dan voor de scharpe punt van een verraaders dolk. Leeuwemond. 0 gruwel zonder gaa ! een marmer beeldt zouw' beeven. Saturninus. Zoo gy ons min erkent, zoo blijft de Moor in 't leeven. Thamera. Wie lichtelijk gelooft word lichtelijk verleit. Saturninus. Wy zweeren 't by ons staf. Thamera. Geen min wordt u ontzeit. looten : telgen, afstammelingen het 2 1 7 guiten: 2.18 sluiten : besluiten bestaan van een er niet is). dicht: Styx en onderwereld. 222 Veerman: rekel: (Cerberus). 2 2 3 bewaart : 224 vondt : papedroom : 226 vloekverwanten: medeplichtigen. TITUS 't eerste lemmer Maar wreeder was de handt, die 't om te moorden greep: looten: 2 15 Hier is Demetrius bet guiten, sluiten: dicbt baat een Styx; een Acheron; 220 Phlegeton, endelooze straffen; een rekel die met blaffen yolk toom een vervloekte vondt, en schelmsche papedroom: 225 Maar duivels zijn, die tegens d'aardt zich kanten, de Tempeliers hunne vloekverwanten. t mijterdraagendt yolk, de scharpe van een verraaders dolk. o gruwel zonder gaa! een marmer beeldt zouw' beeven. 230 't leeven. lichtelijk verleit. staf. 214 tooten: teIgen, afstammelingen (van het koninklijk huis der Goten). 2 I schelmen. 218 stuiten: besluitcn (tot het bestaan van een noodlot dat er niet is). 219 verzint; etc.: rivieren in en rondom de onderwereld. 222 Charon; hond (Cerberus). 223 bewaart: bewaakt. 224 vondt: verzinsel; papedroom: priesterwaan. 226 vtoekverwanten: vloekgenoten, medeplichtigen. I 26 ARAN EN TITUS Saturninus. Rijs Gotlands Goodenpraal. Leeuwemond. Uw' zetels zijn aan 't kraaken, Zoo gy door Thamras min dees offerhandt doet staaken. Saturninus. 235 Ik offer speer en kling voor Venus elpen stoel; Want die Vrouw Venus eerdt, eerdt haaren dappren Boel. Titus. Wy Romers zijn verplicht aan 't hoofdt der oorlogslieden, Deez streng gedoemde Moor op d'offerdisch te bieden. Saturninus. Zoo weigert zy haar min. Titus. Verwintze door de tijdt. Saturninus. 240 Hoe kan hy die de Min zijn boezem heeft gewijdt? Titus. Gy kunt indienge wilt; dies geef Godt Mars geen oorzaak Tot uw' en ons bederf. Saturninus. Gy toond' u eerst als voorspraak Van Saturninus min, nu schijnt het dat gy deist. Titus. Nu gy den offer staakt, die Mayors heeft geëischt. Saturninus. 245 Bekleedt het wreedt outaar met tienpaar gladde stieren: Ja dubbelt het getal. Markus. Godt Mars eischt menschen spieren. Titus. Hoe dus zeeghaftig Vorst, en zenuw' des soldaats? Gy brandmerkt uwe deugt, en brouwt het Rijk veel quaats. Gy hebt, als 't roer des Rijx, ten dienst der krijghgezinden, 233 Goodenpraal: goddelijk pronkjuweel. 243 deist: terugkrabbelt. 234 door : om. 244 Mayors: Mars. 236 Boel: minnaar (Mars). 247 Hoe dus: Wat nu; zeeghaftig: zegevierend; 238 streng gedoemde : tot een strenge straf veroor- zenuw': sterkte, bezieler. deelde. 248 brandmerkt : schandvlekt. 239 Verwintze : Win ze voor u. 249 't roer : de leider, degene die het voor het 240 hy : nl. dat. zeggen heeft; krighgezinden : degenen die 242-243 Dit is betrekkelijk waar: Titus heeft oorlog voeren. haar schoonheid geprezen, vgl. vss. 45-49. ARAN EN TITUS I27 250 Het buldrend heir gekeert der vier onwinbre winden; Aan d'Ister was uw' arm het yzigh noordt getroost; Op d'oever van Byzants het helderdaagend oost; In 't Rhodiaans gebiet, omheint met zoute baaren, Het overzwoele zuidt; by Herkules pilaaren 255 Het zomerblaazend west; gy hebt, gelijk een Godt, Van 't zwalpend pekelschuim, met uw' getakeld vlot, Charybdis barrening, tot tweemaal, door gezwommen; Wie heeft de Pyreneen dan uwe hengst beklommen? Wie schuimde 't Frans gewest? nu komt een tenger wicht, 26o En dwingt die 't alles dwong met een vervrouwde schicht. 0 toomelooze lust! Aran. Waar zijn all' oude krachte' Van mijn gevreesde handt, die zoo veel Romers slachte; Dat ik de stoute tong, die my ten offer doemt, Schoon hy 't voor 't Rooms gezag, met Mayors eisch verbloemt, 265 Niet daatelijk ontruk. Titus. 'k Zweer by deez' groene telgen, Dat 't aardrijk uwe bloedt, en Styx uw ziel zal zwelgen. 25 o onwinbre: onoverwinbare. 25I Ister : oude naam voor de Donau; was ... getroost: trotseerde gelaten. 252 helderdaagend : waar de dag stralend aanbreekt. 253 't Rhodiaans gebiet: Rhodos met de eilanden daaraan onderhorig; omheint van: omgeven door. 254 Herkules pilaaren: de straat van Gibraltar. 255 Het zomerblaazend west: De Zefier, zachte westenwind, die op zijn ademtocht de zomer aanvoerde. 256 getakeld vlot: opgetuigd schip. 255-256 Godt, Van 't zwalpend pekelschuim : god van de zee. 257 Charybdis barrening: de branding, veroorzaakt door de Charybdis, het monster dat drie maal per dag het zeewater met schepen en al inzwelgt en weer uitbraakt; hebt ... door gezwommen : bent ... gedreven door. 259 schuimde : zuiverde van gespuis; 't Frans gewest : Gallië. 26o dwingt, dwong: bedwingt, bedwong; vervrouwde schicht: vrouwelijke (liefdes)pijl; wekelijke vrouwelijke liefde. 264 't Roomsch gezag: de keizer van Rome (vgl. vs. 295). 265 ontruk: uitruk; groene telgen: lauwertakken (van de krans die hij als triumfator op het hoofd droeg of die hij in de hand had). 266 uwe bloedt: De buigingsuitgang -e voor onzijdige substantiva is bij Vos zeer algemeen, vgl. b.v. de Opdraght van Aran en Titus (r. 15, 18, 41 en Medea, vs. 29. 185 etc.). In de M.E. bestonden de onverbogen vormen onse, uwe, hare, maar ook : dese, ghene, alle, selve, vele. Woorden als mnl. ene, elke, sulke, analogisch te verklaren : vormen die „hauptsáchlich allerdings der jiingern Sprache angehoren, aber zum Teil auch im .ltern Mnl., bei im ganzen noch gut bewahrten Flexionsverháltnissen, vorhanden sind" (J. Franck, Mittelniederldndische Grammatik 189). Het adjectief sing. nom. masc. had oorspronkelijk geen uitgang, maar kreeg meermalen mnl. -e door allerlei analogiewerkingen. In de 17e eeuw wint de -e almeer terrein. Hetzelfde geldt voor het neutrum. Bij de possessiva is het als bij de adjectieven (Schonfeld's Historische Grammatica van het Nederlands, 6e druk (Zutphen z.j.) 125, 126, 119). Bij Vondel is de onzijdige nominatief-uitgang -e nog lang niet zeldzaam : een milde ontfermen, een blfde aangezicht, een lockende aes, een luydende metael, een luysterende purper, smeltende ys, een zackende element (Luc. 478, ook 634, 1718 en Van Helten's Vondels Taal I 79). I 28 ARAN EN Aran. O grijze schuddebol! is 't waarheidt? of is 't droom? De wapens zijn u nut, als Phaëton den toom. Uw speer zy u een kruk, op dat gy niet zult kruipen. 27o Uw hellemet een kop, om Bacchus uit te zuipen. Uw gulde beukelaar verstrekt u tot een disch. Uw sabel tot een mes, daar 't lekkre wildbraadt is. De yzre schalischoen bekleedt de leest der handen, Op dat gy aan 't gebraán uw vingren niet zult branden. 275 0 krachtelooze dwerg! Titus. Wie leiden u het juk Dan Titus op de nek? Aran. Toen dienden u 't geluk, Door 't vluchten van mijn volk hebt gy my vast gekreegen. Maar niet door uw geweer: te stomp is uwe deegen. Titus. Wat houdtme? lasteraar! Markus. Hoe zijtge dus verwoedt, z8o Dat gy het Kapitool bespatten wilt met bloedt? Steek 't lemmer in de scheê; men vecht hier met de wetten, Die Saturninus handt in Roomlus handtvest zetten. Aran. Ik zweer Andronikus! Bassianus. Ik bidt u weest gerust, Eer 't uitgetogen staal de lamp des leevens blust. Markus. 285 Andronikus bedaar. Titus. Die 't quaaddoen kan beteuglen, En 't quaaddoen niet bestraft, die geeft het quaaddoen vleuglen, De vreeze voor de straf, is vyandt van het quaadt. 268 De toom was voor Phaëthon waardeloos, doet dienst als handschoen. daar hij niet in staat was, de vurige paarden 278 geweer : wapens. van de zonnewagen in bedwang te houden. 279 dus verwoedt : zo uitzinnig. 27o hellemet : helm ; kop : kom ; Bacchus : wijn ; 282 Roomlus handtvest : Romulus handvesten- of drinken. keurboek. Anachronisme : Vos denkt aan 271 beukelaar : schild ; verstrekt : dient : disch : de middeleeuwse wijze waarop men een tafel. stad stichtte. schalischoen: uit schubben of maliën bestaan- 283 Ik zweer ... (aposiopese) ; gerust : kalm. de of daarmee beklede schoen ; bekleedt etc.: 284 Eer : opdat niet. 128 o droom? als Phaeton den toom. gy niet zult kruipen. 2.70 Uw hellemet kop, om Bacchus uit te zuipen. guIde een disch. t lekkre wildbraadt is. leest der handen, t gebraan uw vingren niet zult branden. 2.75 krachtelooze geluk, t vluchten van mijn yolk hebt gy my vast gekreegen. stomp is uwe deegen. lasteraarl 2.80 Dat gy het Kapitool bespatten wilt met bloedt? schee; met de wetten, handtvest zetten. weest t uitgetogen staal de lamp des leevens blust. 2.85 bedaar. quaaddoen t quaaddoen voo! quaadt. TITUS loom Phaethon waardeloos, paarden 270 hellemet: helm; kop: kom; Bacchus: wijn; zuipen: als handschoen. 278 geweer: 271 beuke!aar: schild; verstrekt: dient: disch: tafe!' 273 malien bestaande schoen; etc. : 279 verwoedt: 282 hat,dtvesl: Anachronisme: aan middeleeuwse een 283 lk zweer aposiopese);gerust: kaim. 284 Ber: EN TITUS 129 Leeuwemond. 0 moeder van de Min! wat hier voor de slijpsteen zijn die elk het brein zal scherpen, 290 blijven zelf zoo stomp, dat elk u zal verwerpen. hier; men vindt geen quaader quaadt, daar een Papentong wil spreeken in den Raadt. Saturninus. geeft last, om Thamras oor te streelen snaargespel, doorwrocht met maagde keelen. Wie hier? 't is Lucius. Lucius. Waar is het Rooms Gezag. Saturninus. Wat jaagt u dus verbaast? Gun dat ik spreeken, mag. Saturninus. Wat gaans ? zeg op. 0 eer der Saturnijnen I Al is op de been, een zwijn, als twee paar zwijnen aan de Tyberboordt. 3 0o bouliên zijn vol schrix, en schreeuwen niet dan: moordt, Elk geeft zich op de vlucht, de klokken zijn aan 't kleppen. Saturninus. Ridderschap, 't is tijdt om u te reppen. zich met moedt; de noodt heeft ons geprest. Al 't gemene best. 295 van 294 en en snaarinstrumenten; doorwrocht: versierd, begeleid. 296 Vat jaagt Wat hier komen; dus verbaast: zo ontsteld. 298 der Saturninen: Saturninus (Saturnina) ; als tree paar vvinen: deze hyperbool doet denken aan Multatuli's dadels van Hassan. 30o bouliên: boeren, landbouwers; niet: niets. 301b Mooi anachronisme! 303 noodt: dwang der omstandigheden. 304 't best: het algemeen belang. ARAN EN TITUS LeellWellJond. o MinI wat strooitge zaadt? Aran. Gy zult de scherpen, 2.90 En stomp, dat elk Voort rekel, flux van geen quaader quaadt, Dan daar wi! Satll1'l1inus. Voort Bassiaan Met windt, en Markus. 2.95 Lmius. Satll1'l1inus. verbaast? Lucius. spreeken Satll1'l1inus • is'er gaans? Lucius. o Satumijnenl AI 't landt been, een zwijn, als twee paar Heeft zich in 't west vertoont dicht 300 De boulien schrix, vlucht, de klokken S atll1'l1inus. Op Roomsche Elk wapen AI wat de noodt vereischt dat is 288 moeder lion de Min (Cupido): Venus. 294 windt, en snaargespel: muziek van blaas- en snaarinstrumenten; tl.oor1IIrocht: versierd, h.l. begeleid. 296 Wal laagt u: Wat noodzaakt u hier te komen; dIIs ,Ierboost: zo ontsteld. 298 tier SatHrn!jnen: van het geslacht Satuminus (gens Satumina); all tTllee poar i,wiinen: hyperbool doet denken aan Multatuli's dadels 300 bouli6n: boeren, landbouwers; niet: niets. 30rb Mooi anachronismel 303 noodt: dwang 304 'I gemene bell: het algemeen I 3 0 ARAN EN TITUS Rei van ROMERS, en GOTTEN. Zang. 305 Kleene werreldt, groote stadt, Die het Roomsche Rijk herstelden, Voesterwieg, en bakermat, Van zoo veel befaamde helden, Geef het glinsterende wapen, 310 Tot de Gotsche val geschapen, Aan de kaaken van de Tijdt, Die het al met roest deurbijt. Laat de sabel nu versmeede', Op het aanbeeldt van de vreede, 315 Tot een kouter voor de ploeg; Want de krijg heeft haar vernoeg, Door de val der Gotsche steede'. Tegen ^ang. All' uw' roemen is om zunst; Roem op Thamras oorloogs tochten, 3 20 Op haar zoete toverkunst, Die den Vorst zo heeft bevochten, Dat hy 't toom des krijgs laat slippen, Om te krijgen met de lippen, Van de Gotsche Koningin, 3 25 D'oorzaak van zijn eerste min; Want een veldslag van twee monden, Slaat de borst vol zoete wonden; Wonden, die de Minnegodt, Door het minnelijk genot, 330 Weet te heelen, op de sponden. Toezang. Septerdraager van Europe, Die de werreldt af zou loope', Die de Gotten in het noordt, Met hun strijdbre bondgebuuren, 335 Zegenhaftigh hebt versmoort, Onder 't puin van hunne muuren, Is'er tegen Min geen wapen? 305 Kleene werreldt : Wereld in het klein (Mikro- 327 slaat : treft. kosmos). 332. af zou loope' : zou doorkruisen. 306 het stelden: de vroegere kracht hergaf. 3 34 bondgebuuren : bondgenoten uit naburige 316 heeft haar vernoeg : is verzadigd. landen. 318 om zunst : vergeefs, nutteloos (vgl. IVNT X 335 Zegenhaftig : Zegevierend ; versmoort : omge- 829-831). bracht, gedood. 323 krjgen : oorlogen. ARAN EN TITUS 1 3 I Kan een Vorst zich zoo vergapen, Aan 't blankketsel van een hoer? 340 Aan de mondt vol paarlemoer? O vervloekte minneschichten! Die de starkste mensch doet zwichten, Die de leeuw, der dieren Vorst, Weet te prikklen in zyn borst, 345 Dat hy om zijn Gaa gaat raazen, Wie kan uwe kracht uitblaazen ? HET TWEEDE BEDRYF. aQuiro. Demetrius. Aran. Quiro. Demetrius hou stant. Demetrius. Eer wijken Pindus heuvelen Eer dat Demetrius wijkt. Quiro. Deez' handt zal u doen sneuvelen. Demetrius. Indien ik sterven moet, ik sterf voor Rozelijn. Quiro. 3 5 o De weêrklank van die naam doet Quiro moedig zijn. Aran. Zacht Prinsen zijt gerust: 'k bezweer u by de handen Van die u middelrif, in hare min, doet branden, Dat gy het woeden staakt; oudt Room' is eens bekladt Van eigen broedermoordt, al wordt het niet bespat 355 Van Thamars overschot, dat hun tot noch zoo wakker In 's oorloogs onweer queet. 346 uitblaazen : uitblussen. 353 woeden : razen ; bekladt : bezoedeld. 347 hou stant: sta stil; Pindus: gebergte tussen 354 Van: Door; eigen broedermoordt: moord op Epirus en Thessalië, met vele vertakkingen de eigen broer (Remus gedood door Romuin Epirus. lus); al: ook al (gevolgd door een poten- 35I Zacht : Zacht wat, bedaar wat; zyt gerust: tialis : zou worden). wees kalm. 355 Thamars: Thamera's; cverschot : enig over- 352 middelrif: diepste innerlijk. gebleven nakomelingen; hun: zich. 132 AØ EN TITUS Ouiro. De fenix lijdt geen makker. Zoo lijdt een minnaars oog geen tweede, by de maagdt Die hem, gelijk de beemdt de versste dauw', behaagt. Aran. Hoe kan uw' oog de glans van Rozelijn verzwelgen, 36o Wiens Vader 't Gotsche rijk zoo schendig quam verdelgen, En sleepten u geboeidt voor Saturninus troon? Een hooghgeboren ziel denkt altijdt aan de hoon Die hem eens is ontmoet; als wasze met een stempel In 't herssenvat gedrukt: zoo krijgt de wraak een drempel 365 In 't eedelmoedigh hardt van een doorluchte borst; Dies lijdt niet dat de min uw' adeldom bemorst: Maar mindt haar als de lust uw' boezem komt beschieten; Zoo zultge wraak door lust, en lust door wraak genieten. Die zich te schelms vergrijpt, door overgeile gloedt, 37o Die schandvlekt zijne faam, en geeselt het gemoedt. Aran. Het schelmstuk is niet schelms, zoo hy het schelms voor goedt schat. Verdelgt het heilig recht; maakt Romen tot een bloedbadt, Door bitse burgerkrijg, een schipbreuk voor 't gemeen; Schept lust in dwinglandy; pleegt bloedschandt, met de geen 375 Die u ter werreld brocht; verft uw' schenzieke handen Met broêr en zustermoordt; ontbindt de kuissche banden Van Vestas maagderey; bestormt het Godlijk zwerk; Schaft alle Godsdienst af, en bouw u zelfs een kerk; Mengt gif voor uw' gemaal; draait stroppen voor uw' Vaader; 3 8o de waare deugdt; bemint de landverraader; fel op weeuw', en weez'; verkiest de wreedste mensch Tot uwe Tempelpaap, voldoet de helsche wensch; Geen schelmstuk is zoo schelms van Acheron bezeten, Of 't wordt, zoo 't wel gelukt, een schrandre deugdt geheten; het het misdadige, de misdaad. bitse : vinnige. ontbindt ... maagderey: verkracht de kuise Vestaalse maagden. zelfs: zelf. de hel (eigenlijk rivier in de onderwereld) ; Zoo schelms: op zo schurkachtige wijze; van ... bezeten: door een helse geest geinspireerd. een schrandre deugdt: een goede, van scherpzinnigheid getuigende daad. 357 als de vogel Phoenix gestorven is, 371 wordt hij uit de as herboren; ltdt: duldt, verdraagt (ook in vs. 366). 359 verzwelgen : verdragen. 360 I"iens : Wier ; schandelijk. 378 363 ontmoet : overkomen; alsof. 383 364 herssenvat : schedel, hersenpan; drempel in: toegang tot. 365 eedelmoedigh : edel, fier; doorluchte borst: adellijke jongeman. 384 366 besmeurt. 367 komt beschieten: treft, h.l. bestormt. 373 376 Quiro. fenix Hjdt geen makker. lijdt minnaars tweede, by de maagdt hem, gelijk de beemdt de versste dauw', behaagt. kan oog de glans van Rozelijn verzwelgen, 360 Wiens Vader 't Gotsche rijk zoo schendig quam verdelgen, geboeidt voor Saturninus troon? ziel denkt altijdt aan de hoon hem eens is ontmoet; als wasze met een stempel herssenvat gedrukt: zoo krijgt de wraak een drempel eedelmoedigh hardt een doorluchte borst; adeldom als komt beschieten; zultge wraak lust, en lust door wraak genieten. Demetrius. te schelms vergrijpt, overgeile gloedt, 370 Die schandvlekt zijne faam, en geeselt het gemoedt. ARAN EN TITUS hy het schelms voor goedt schat. recht; maakt tot een bloedbadt, bitse burgerkrijg, schipbreuk 't gemeen; bloedschandt, met de geen u ter werreld brocht; verft uw' schenzieke handen broer ontbindt de kuissche banden zwerk; u zelfs een kerk; gifvoor uw' gemaal; draait stroppen voor uw' Vaader; 380 Verschopt de waare deugdt; bemint de landverraader; Weest en weez'; verkiest de wreedste mensch Tempelpaap, de helsche wensch; schelms van Acheron bezeten, 't wel gelukt, een schrandre deugdt geheten; fenix: Phoenix gestorven is, de as herboren; lydt: (ook in 366). verzwelgen: Wiens: Wier; schendig: ontmoet: als: herssenvat: hersenpan; toegang tot. eedelmoedigh: door/uchte borsl: adellijke bemorst: komi beschieten: hel schelms: misdaad. 37 3 bilse: 376 ontbindl ... maagderey: 37 8 Acheron: onderwereld); schurkachtige .•. scherpzinnigheid daad. ARAN EN TITUS 133 385 Ja daar de faam van waagt. 't is een noodzaaklijk quaadt Het geenm' om best wil doet. Quiro. Ik schrik voor zulk een daadt! Aran. Een eedelaardig Prins stelt zich in d'oope kaaken Van 't wankelbaar geluk, en wil zijn leeven braaken Zoo hy zich wreeken mach. Een zoete schelmery 390 Behoudt der Goden gunst. De wraak is yder vry. Die zich niet wreeken kan, verzaadt zijn wraak met vloeken. Gy kunt, indien gy wilt. doorleest de goude boeken Van Gotlands heldenaardt; wat heeft die niet bestaan? Die zich in noodt bevindt, die moet zich laten rain. Quiro. 395 Die zich te haast laat rak, zal zich haast onheil brouwen. Aran. Die zelver trouwloos is, kan andre niet betrouwen. De Tydt betoont u gunst, het hof is op de jagt. De daadt moet, met de raadt, op een tijdt zijn volbracht. Die zich te langzaam draagt om iet te overdenken, 400 Als 't voordeel van de tijdt gelegentheidt komt schenken, Verwaarloost zijn geluk. Demetrius. Zoo zy de schennis meldt, Vervalt de Gotsche stam in het Romeinsch geweldt. Aran. Een eerelijke maagt bijt liever op haar lippen, Eer zy, tot eigen schandt, haar mondt iet laat ontslippen. 405 Hoe zijt gy dus vertsaagdt? Demetrius. Ik vrees voor ongeval. Aran. Ik vrees dat uwe vrees het werk verbrodden zal; Want die zijn vyandt vreest, betoont zich overrompeldt 385 waagt : gewag maakt. 386 Het geenm' : Hetgeen men. 3 87 stelt zich in d'oope kaaken : geeft zich met huid en haar over. 388 wankelbaar: wisselvallig, grillig; zijn leeven 400 braaken: sterven, de laatste adem uitblazen. 3 8 9 mach : kan; schelmery : boevenstreek; vgl. „de wraak is zoet": lekker. 3 9 3 heldenaardt : heldengeslacht. haast : vlug. een: één. Zich .. , draagt : zich ... gedraagt; om: ten einde. 't voordeel van de ti/dt : het gunstige moment. Bet. : Valt de Gotische koninklijke familie in handen van het Romeins gezag. eereljke : eerbare. dus: zo. 395 398 399 402 403 405 134 ARAN EN TITUS Eer dat hy met zijn heir in 's oorloogs moordkuil strompeldt. Een, die de vrees verwint, betoont een heldenstuk. Quiro. 410 Voorzichtigheidt, in noodt, is moeder van 't geluk. Aran. Het is geen moedig Prins, die zich door vrees laat snoeren. Wat zwaar schijnt in 't begin, is licht om uit te voeren. Uw' moeders tweede bedt verstrekt u tot een wal, Daar Titus dommekracht vergeefs op woeden zal. Quiro. 41 5 De Veldtheer draagt ons gunst. Aran. Wat Titus in de koffer Van zijne boezem draagt, bleek toen hy my ten offer Van Mayors hadt gedoemt. de gunst van 't hof is roet Met honigh ingeleit. wie iemant vriendschap doet, En geene reeden heeft, die hem tot vriendschap porden, 420 Dat is veeltij dts een schelm, of 't zal een schellem worden; Dies wreek u van zijn list; maar niet door dwinglandy: Want dwang veroorzaakt vrees: de vrees baart veinzery: En 't veinzen queekt verraadt. wie hoedt zich voor verraaders? Geen Argus ziet zoo gaauw'. Demetrius. Hy sterkt zich met de Vaaders 42.5 Van 't Geestelijke Recht. Aran. Hun wieken zyn gekort. De troon van hun geweldt is plotzich neêrgestort. Demetrius. Ziet toe wat dat gy raadt! hy heeft een staale waapen, Die zich geharnast vindt met korzelige paapen. Andronikus verkiest de krachten van 't outaar. Aran. 43o Steunt hy op 't heiligdom? zoo is 'er geen gevaar 408 in 's oorloogs moordkuil strompeldt : letterlijk: valt in de mordkuil van Oorlog; ten strijde trekt. 409 betoont: presteert, verricht (Kil. : j. be-2v//sen: praestare). 413 bedt: huwelijk. 415 draagt ons gunst : is ons gunstig gezind. 418 ingeleit : toebereid. 421 van: over; dwinglandy : uitoefening van geweld, synoniem van dwang in vs. 422. 424 Bet.: Zelfs met Argusogen ziet men (het verraad) nauwelijks; Vaaders: handhavers, beschermers. 425 't Geestelijke Recht, in tegenstelling tot het wereldlijke recht. 426 geweldt: macht (nl. door het mislukken van het offer aan Mars). 428 korzelige: lichtgeraakte, eigenzinnige. Ber in's oorloogs moordkuil strompeldt. Ben, betoont een heldenstuk. Voorzichtigheidt, in noodt, is moeder van 't geluk. moedig Prins, die zich door vrees laat snoeren. in om uit te voeren. moeders bedt verstrekt u tot een wal, 415 De Veldtheer draagt gunst. de koffer my ten offer Mavors 't hof is roet wie iemant vriendschap doet, Bn reeden die hem tot vriendschap porden, Dat is veeltijdts een schelm, of 't zal een schellem worden; wreek u van zijn list; maar niet door dwinglandy: de vrees baart veinzery: Bn veinzen queekt verraadt. wie hoedt zich voor verraaders? gaauw'. 425 GeesteIijke troon van hun geweldt is plotzich neergestort. hy heeft een staale waapen, zich geharnast met korzeIige paapen. krachten 't outaar. 430 ARAN EN 408 in's oorloogs strompeldt: valt in de moordkuil van de Oorlog; ten weld, 422. 409 Kil.: be-wysen: praestare) . 413 gunst: 418 ingeleit: 421 over; dwinglant!J: ge- Zelfs met Argusogen ziet men (het I Geeste!yke Recht, tegensteIling recht. aan Mars). 428 korzelige: ARAN EN TITUS 13 5 Om 't vuur, van Titus wraak, tot in haar kolk te blussen. De geestelijke stoel, en 't werreldlijke kussen Zijn tegens een gekant; de tabberdt schopt de kap, En draaiboomt het geweldt van Mayors Priesterschap: 43 5 De rekels zijn te bits, hy muilbandt hen voor 't blaffen. Hy lijdt geen menschen smeer op d'offerdisch te schaffen. Hy slaat hem uit de burg, die wijn met bloedt doormengt, Op Atreus moordbanket, aan zijne broeder schenkt. Quiro. Geen rotsen zijn zoo doof voor 't ruisschen van de baaren, 44o Dan Quiro voor uw' eisch. ik zweer u by de schaaren Van 't onderaardsche rijk, dat ik u meerder haat, Dan ik u heb geliefd: ik walg van uwen raadt. Demetrius. Betoom uw' gladde tong, en oordeel zonder kennis: Demetrius wrekt zich niet dor Rozelijnaschenis. Aran. 445 Hier dient een kort bedrog; ik zet mijn zinnen schrap. Quiro. Ik voeg my by de Vorst. Demetrius. Ik by de Jofferschap. Aran. Sta Quiro! sta! ey sta! Demetrius kom niet naader: Het aartrijk braakt den geest van uw' vermoorden Vaader; Maar niet in zulk een schijn, als op de Gotsche troon: 450 Of als hy was in 't heir, en sloeg den oorloogs toon. Quiro. Hoe laat hy zich nu zien? 43 1 kolk, vgl. vuurkolk, d.i. verzamelplaats van de as in de haard. Bet.: de geestelijken en de regeerders. 43 3 tegens een : tegen elkaar; tabberdt : magistraat; schopt: schuift terzijde, versmaadt ; kap: clerus. draaiboomt: dwarsboomt; geweldt: macht. 435 bits: bijterig; voor: tegen. 436 Hv, nl. de „tabberdt"; lijdt (met acc. cum inf.): duldt (niet) dat ...; smeer: vet; offerdisch : altaar; schaffen: opdissen, (aan de godheid) opdragen. Hy slaat hem uit de burg, die, etc.: Hij jaagt weg uit de burcht van Rome hem die ... (wil handelen als Atreus). 438 Atreus moordbanket : Atreus' feest, waarop een moord gepleegd wordt. Atreus ni. richtte een feestmaal aan voor zijn broer Thyestes, bij welke gelegenheid hij hem het vlees en bloed van zijn beide zonen voorzette. 443 kennis: inzicht. 445 Terzijde gezegd; kort: snel, zinnen: verstand; schrap: op scherp. 446 Jofferschap:: jongedames. schin : gedaante, uiterlijk voorkomen. 450 sloeg den oorloogs toon: de oorlogstrom deed slaan en de oorlogstrompet steken. van Titus wraak, tot in haar kolk te blussen. werreldlijke kussen de kap, Mavors 435 muilbandt hen voor 't blaffen. Hjdt menschen smeer op d'offerdisch te schaffen. met bioedt doormengt, aan zijne broeder schenkt. 't ruisschen van de baaren, 440 Dan Quiro voor uw' eisch. ik zweer u by de schaaren u meerder haat, en oordeel zonder Demetrius wreekt zich niet door Rozelijnas schennis. Hier client een kort bedrog; ik zet mijn zinnen schrap. kom niet naader: geest uw' vermoorden Vaader; ruet sloeg oorioogs Iaat zien? wi! 135 43 I ko/k, d.L verzamelplaats de haard. 432 Bet.: de geestelijken en de regeerders. 433 tegcnfSen: tabberdt: terzijde, versmaadt; kap: derus. 434 moordbatlket: feest, waarop moord gepleegd wordt. Atreus nl. een feestmaal zijn broer beide voorzette. H..v, "tabberdt"; /ijdl cum dat ... ; offerdisch: godheid) 437 slaat hem uit de burg, die, jaagt 443 445 gezegd; schrap: scherp. 446 Jofferschap: 449 schijn: oor/oogs deed steken. 136 ARAN EN TITUS Aran. Met spierelooze schinkelen; Zijn oogen, vol van vuur, staan in twee holle winkelen; Zyn baardt is roodt van bloedt; de hairen zijn bemorst Van 't uitgespatte brein. hoe yslijk gaapt zijn borst! 455 Het aanzicht is doorkrabt, sta Quiro ! Quiro. Wat zal 't worden? Aran. Zaaght gy het toortslicht niet, dat voor u oversnorden? ,Quiro. Hoe Aran! 't is een droom. Aran. Ik lil, als lillend riet; 't Is een waarachtig spook. Demetrius. Waar is 't dat gy het ziet? Aran. Hier komt het op ons aan; ik schuil my by deez' eiken. Demetrius. 460 Wat eischt mijn vaaders schim? doe ons toch enig teiken. Quiro. Doe kondschap aan uw' zoons. Demetrius. Wie hier? 't is Rozelijn, Verzelt met 's Kaizers broêr. Bassianus. Rozel yna. Demetrius. Quiro. Bassianus. Hoe yslijk vloog het zwijn! Hoe wurp het vuur, en vlam, uit zijn gehaate blikken! Botel yna. Liefwaarde Bassiaan, de Stoutheidt zelf zou schrikken 465 Zoo zy het schrikdier zag; dies geeft u niet te bloot. 45 I schinkelen: beenderen. 45 2 winkelen: hoeken, h.l. kassen. 45 5 doorkrabt: stukgekrabd; Wrat zal 't worden: Waar moet dat op uitlopen? (vgl. Kil.: worden: exire, evadere, en Duits : Was soli werden). 45 6 oversnorden: snel voorbijging. 463 gehaate: hatelijke, afschuwelijke; blikken: ogen. 464 Stoutheidt : Onverschrokkenheid (personificatie). ARAN EN TITUS 137 Bassianus. De min heeft u geleert te vreezen voor mijn doodt. lbo,'2 , :i::: z ^ .^::LS;F^^' •- :a „ <^R.^R..: . , 4h h . :.^:)..^^.. .. { 'tl4 \.^^l:ti•.' :........................................................_........... .,..:. ...n ... .,....^. .......:...: ..:.. . :...:. ..:....:....... .. ... ... ....a........,..:......_ .. ... ..,. :....:..>......:..... ....:....... :..:..:..:...........:..:...:...:...:...,...a..:. ..:...... .::......:...:: ................:................... ...^................................................ ,.... ..:........:..:.......:,.....-...n...........:...w........:......... ...: . .,:,:.:.:.:.. ï^:: •-^-:.:::.:,:.:::.:,:.::::.:..:..:.....:.....,..:. ..M... ...... ... ...... . :.:::,.:,u.>.:.:: . r::•:?.a... .:.;...; .;:.:.:<. ^.:....,a-• : •: .^:: •.,.,.. . a•^....: •;•-:....,, ^•...... ,.....:... ....... • ::. ::. ..;..::. . :... ..;.......:... .............................................. ..,r . . ..^...... .... v... ................. ................ .. .:..:. ..:.... ..^...... ::.:..:.:........ .,..,...:...:... ...^.....:...:... ......... . ,.......:.... ..........,....u........;.... ..^......;...:..:...:.... . .V.......g.....G.. ..... ........ ...:..... .:4 . .. v.........::. :....:....:.: :..::.:... ....: ...... .:. ...... ........................................... ....... ............... a....................... ......... .. ......... .................... ...........». ..... . . . :..:..:..:..:..:..:..i..•..i..'..^...v.i.. .:...^...:...:....:...:...•.... . ..w....:.... :... ...:...v...w...:.... ...: ..w...:.:..:...,.v..•..:.. +•.,.,.v::.• •:•a:.v.•:.•:..:.i:.w:..:.:.,;,.• •.vp.w•.:;. .w...,...^. :á.::..:. : . u.^ .v.v ... v .: .!.C.:. :n: ,.t,,%; •••o.a:• i yi`;i^`:;i:;•;;:•a^; .n.,N.u'.:.^+. ?:' .^,`':^ v.^i:.:' :.:• :>:•:..:.:^.:: ::. ^•w.:^:: :m•::^: i:: ::^":i::'•:: ..:::: i:^.i ::^..::.i:..:i :\:.y .;..: .;.•. ..i^:: .::. .•.i, •n \:'''i, ,' ' .. . . : ..:::. . .. . :.'..:.' .:.•.:. .^ r: ,v ...... . ..v{::: ^.n... ... ...•.w:nm:::.••y. :: .;.• ....:....•..: ..w . ...A . . ..u . .. :h?3..h... . •h., .. ..-^ ....... .: ..... v.^`•`v.h.a. . .... .. . . . , •.•.;.:}^.{:•'v. a . .. .. . .. ..n . :.v: •^ n: •• .... . . ^ ^ ^^ u, • •Yjr. i:^^'n ^.:^^:' ^•i.:6_. _..-...... +4 h $^}^ }2^ ;'^ ^ `^ h w} ti^ 9.C•,a w\*,`,` . X k^f^^rY.:?23 ^ ^.^` Ø v^• a^ . :^.,.. • . . . . ^ ^•'^:^ ^ ^.. XI ..>^•::.:: ::::: ::::. :.. :.::.::::::::::: :•::::..:..:;... . :::::..:.::..: ::::. ..::..:. :.:::.. .:... .:.:... .....;. ..:::::.:.:.:.:. .. ... :. ..: .:: ;:::<.;:,'•::>:•>:: :.::::::::•::::::::^: :.: ..:.:. . ^... - ..:: '4; ': .•.. (.• ...... , .. ... ^...i•i... +^-:• ........ ., ..::....^;....;.. •.::.:^.:. ..^.i^^::•:n:•: :..:........:•.::c ;:::.. ..; ..:..: . . . . . . . .... .... . ... . .:.':':.. ...: .:.^:.^ • ... ^ :..::: ..... ..^.n ii:..:..'. '::: • . . .. . . .. .:..... .... ...._ ..... . ... . . . ....'.. .. . .. : .,.' ' ....: .. . ... .. .... . .. .... .... ..... ...... ...... ....... .....T k\' ^%i ....... . . ............. . .. ^^^. :^aarheidt : Christus als de Waarheid. I I, I 3, 15 met : door de gezindheid van ... 12 als getart: als het ware ertoe uitgedaagd. nagels : spijkers. Godt : Christus. galspons, vgl. Mattheus 27: 34. zon : Christus, met toespeling op de algehele verduistering tijdens het sterven van Christus Daar : Waar. Kalvaar: Golgotha. bangigheidt : benauwdheid. Dit gedicht is ook opgenomen in Verscheyde Nederduytsche Gedichten, Het Tvvede Deel. Amsterdam 165 3, blz. 24 3 -244. 13 15 1 6 17 20 2I 23 490 BIJLAGEN (ethische beschouwingen) Alle de Gedichten, 1671, blz. 241-242; 1726, 1, blz. 569-57o. BRIEF aan den Eed. Heer JOAN HUIDEKOOPER, Jonker van Maarseveen, Heer van Neerdijk &c. MUN HEER, Terwijl gy binnen Leiden, het Neederduitsche Atheenen, in den daageraadt van uw leeven, de gevaarelijke doolhooven van de slibberige jeugdt deurwandelt, zoo zet uw voeten onverwrikkelijk op het spoor van de deugdt, zoo zult gy ten lesten de steile trappen der achtbaarste kunsten en nutste weetenschappen, loffelijk beklim- 5 men. Sluit uw oogen voor alle ydelheidt. Men moet het behaagelijk om 't hinderlijk verstooten : een kleene genuchte, om een groote ramp te mijden, verwerpen. Het aantrekkelijk heeft veeltijdt schaadelijk geweest : dit getuigen de onberispelijkste eeuwen. De dartele wellust, een binnenshuische beul, loont met pijnelijke gebreeken. De moedige rijkdom is bedriegelijk; d'aanminnige schoonheit vergankelijk; de Io vruchtbaare jaaren snel; en d'aangename gezondtheidt onzeeker: want het hobbelende schip van ons leeven, tot zinkens toe overlaaden, en geen oogenblik voor 't gijben veiligh, wordt in de woeste zee van de werreldt, door d'ongebreidelde golven, en d'yslijke bulderende buien van 't gevaar, herwaarts en derwaarts gesmeeten. Elk een dagh dat wy 't leeven behouden, om dat wy niet machtigh zijn de stormen der 15 doodt te ontworstelen, hebben wy op woeker. Dies begeef u niet te diep in zulk een gruwzaam een zee. Men is minder gevaar in de luwte van de strandt, daar men deur de gebrooke baaren kan roeien, onderwurpen, dan met het zeil in het top te zetten, op genaade der weifelende winden, deur 't zwalpen der golven heen te bruizen. Men moet de groene moedigheit met een rijpe veurzichtigheidt mengen. Laat u niet door 20 't vleiende geluk op de troon der trotse hovaardigheidt zetten : want haar zetel is wankelbaar. Belg u niet zoo gy de toeleg van een die 't niet waardigh is, wel ziet gedyën. Het geluk maakt de quaade menschen, door overmaat van gaaven sluimervalligh dronken, om hen op het onverzienste , met al haar rampen t'evens te overrompelen. Zet uw zinnen schrap, om met een taaje lijdtzaamheidt, in Themis kerk 25 te slooven; op dat gy, of het de tijdt vereiste, rijker van jaaren, uw leeven op het Raadthuis, gelijk uw Vaader en Grootvaader, met de doodt op de lippen, ten dienst Joan Huidekooper, vermoedelijk de tweede van die naam (zie de aant. bij bijlage A, voorr. 1662). De brief, geschreven ca. 1645, zal door de geadresseerde in 1671 aan Lescaille afgestaan zijn voor diens uitgave van Alle de Gedichten. i slibberige: die het gevaar in zich bergt dat men gemakkelijk uitglijdt. 5 't hinderlijk: het schadelijke, het nadelige. 9 moedige: trotse, hovaardige. 12 giben : gijpen: omslaan (van de bezaan). 16 daar: waar. 1 8 19 2 1 22 23 24 2 5 26 weifelende: wispelturige. groene moedigheit: jeugdige hartstochtelijkheid. Belg u: Maak u boos; toeleg: voornemen; die 't ... waardig is : die 't ... verdient. sluimervalligh : slaperig. t'evens: tegelijk. zinnen: geest; Themis kerk : tempel van Themis, godin van het recht; de faculteit der rechten. of: indien. met de doodt op de lippen: een bepaling bij uw Vaader en Grootvaader: tot de laatste snik. BIJLAGEN 49 1 der gemeente, moest uitslijten. Ik beken dat het spannen de boog bederft: maar het ontspannen het verstant. Hoe men de kruiden meer wrijft hoe datze krachtiger geur van zich geeven. Als het yzer stil lelt wordt het van roest deurknaagt. Zijt in al uw 3o handelingen veurzichtigh. Wacht u meer voor vleiende vrienden, dan bittere vyanden. De doornen schuilen onder de roozen. Schuw de menschen, die de boekstaaven van hun zinnen met een stilzwijgen in hun boezem drukken; op dat het intoomen van hun inborst, die u onkunbaar is, u niet tot ramp gedy. Bestier uw tong met de teugel van 't verstandt. De woorden hebben vleugelen, de wanden en welfsels ooren. 35 Wreek u meer door vergeeten, schoon dat gy getergt wordt, dan met den deegen in klem van uwe vuist. Het gevecht is haatelijk; daar by onzeeker. Een wijs man zal meer gedulden, dan straffen. De wraakzucht is een gruwelijk raadtsman. Weeg yders woorden met het nauluisterende teegenwicht van een scherp oordeel, in de schaal van uw gemoedt, &c. Mijn Heer, indien ik water in zee gegooten, en hout in 't 40 bosch gedraagen heb, zoo hebt gy uw vaader, den Heer van Maarseveen, &c. zoo veel stof, om over u te verblijden, gegeeven, als ik u om over my te vergrammen. Vergeef de oopenhartigheeden van Uw Eed. verplichtste vriendt den 7 Octob. 1645. JAN vos. 27 uitsljten : (tot het einde toe) doorbrengen, verslijten. 28 verstant : geest. 31 boekstaaven: letters (hier fig.). 32 zinnen: geest, gemoed. Passage, gericht tegen geveinsden, stiekemerds, die hun „gemoedsuitingen" voor zich houden; intoomen: onderdrukken. 33 inborst : gemoedsgesteldheid; onkunbaar : onbekend. 36 haateljk : afkeurenswaardig, verwerpelijk. 38 nauluisterende : nauwkeurig achtgevend, kritisch (eigenlijk een bepaling bij oordeel). 39 &c. : ( ) voor een weggelaten te persoonlijke mededeling ? BIBLIOGRAFIE VAN VOS' TONEELWERKEN Toelichting Onderstaande bibliografie maakt geen aanspraak op volledigheid, en wel om drie redenen: I. Het is vrijwel zeker dat een aantal drukken en nadrukken van de toneelstukken verloren zijn gegaan, evenals programmaboekjes („beschrijvingen") voor de openbare „vertoningen". z. Het was niet mogelijk, alle openbare bibliotheken in Nederland te raadplegen. De grote massa van Vos-uitgaven bevindt zich in de grote bibliotheken van Den Haag, Leiden, Haarlem en Amsterdam. In de meeste andere gevallen zal het bezit aan Vossiana zich beperken tot de beide edities van Alle de Gedichten; zelfs een oude boekerij als de Stads- of Athenaeum Bibliotheek te Deventer bezit niet meer dan de „opera omnia" (mededeling van de conservator Drs. B. Rademaker-Helfferich). 3. Buitenlandse bibliotheken moesten helaas buiten beschouwing blijven. Het leek mij niet nodig in alle gevallen alle vindplaatsen te vermelden : i c van drukken van toneelwerken, voorkomend in genoemde edities van Alle de Gedichten (1662-1671 en 1726); 2c van de uitgaven van sommige vertoningen: alleen al die bij het spel van Bontius' Beleg en Ontzet van Leiden zouden een speciale bibliografie vereisen met tientallen nummers. Uit het hier gebodene zal men echter een goede indruk kunnen krijgen van de omvang van Vos' voor het toneel bestemde werk. Gebruikte tekens en afkortingen II nieuwe regel / leesteken dat in het oorspronkelijke evenzo voorkomt - II horizontale lijn (g) gotische druk (slechts zelden vermeld) ro = recto, voorzijde van het blad vo = verso, achterzijde van het blad De signaturen worden slechts vermeld, voorzover ze werkelijk onder de bladzijden zijn afgedrukt; fictieve signaturen worden niet opgegeven. Folio's zonder paginering worden gewoonlijk a.v. beschreven : le blz. = Aro; 2e blz. = AVe; 3e blz. = Azro; 4e blz. = A2VC, enz. gepag. = gepagineerd; ongepag. = niet gepagineerd; sign. = signatuur. (vignet) : kleine vuursalamander met het onderschrift: PERSEVERANTER (alleen bij uitgaven van Jacob Lescaille). AdG: Alle de Gedichten; AeT: Aran en Titus Ad : Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam Fr : Provinciale Bibliotheek van Friesland te Leeuwarden Gr: Universiteitsbibliotheek te Groningen Ha : Stadsbibliotheek van Haarlem Kb: Koninklijke Bibliotheek te Den Haag Lei: Universiteitsbibliotheek te Leiden MW: Bibliotheek Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum te Den Haag BIBLIOGRAFIE 493 NB: Bibliotheek van het Prov. Gen. v. K. en W. te Den Bosch To: Bibliotheek van het Toneelmuseum te Amsterdam Ut: Universiteitsbibliotheek te Utrecht I ARAN EN TITUS A. ARAN en TITUS, II OF II Wraak en Weerwraak: II TREURSPEL II Van II IAN VOS. II (gravure : slottoneel) II t'AMSTELREDAM, Gedruckt by Dominicus vander Stichel. II - II Voor Aeltje Verwou, Weduwe van Balthazar van Dorsten, Boeckverkoop- lister op den Middeldam, in 't Schuldt boeck. Anno 1641. e. 82 blz. ongepag. ; sign. A3-L. Ie blz.: titel - ze blz. blanco - 3e blz.: OPDRAGHT II Aan d'Eerentfeste en hooghgeleerde Heere II CASPAR van BAERLE, 11 Professor der Filosofie inde doorluchtige Schole der ver- I l maarde koopstadt AMSTERDAM. II (get. : JAN VOS.) - 4e blz. : Op het hooghdravend Treurspel II Van II JAN DE VOS, Glaezemaker. II (get.: CASPAR van BAERLE.) - 5e blz.: Op ARAN en TITUS, II Of ll VVraeck en VVeerwraeck II Van II J. de VOS. II (get.: J. Vander Burgh.) - 6e blz. : Op het Treurspel (I van II JAN de VOS. II (get.: Vechtersen.) - 7e-8e blz.: INHOVD. - 8e blz. : PERSONAADJEN. - 9e-82e blz.: tekst. (Ad Kb) Opm. : W. Braekman, Studia Germanica Gandensia X (1968), I I, vermeldt nog een f° L2, waarop een gedicht, getiteld : Den lauwerkrans van Titus Andronicus voor Jan Vos, get.: YVER. Prof. Dr. W. L. Braekman te Brussel was zo vriendelijk mij mee te delen, dat hij een ex. van de le dr. geraadpleegd had in het Brits Museum. (Press-mark:: 11754. bb. 41 (i)). B. ARAN en TITUS. II OF lI Wraak en Weerwraak: ll TREURSPEL If Van Il JAN VOS. ll Den tweeden Druck, door hem self, vermeerdert en verberert (sic). If (Gravure : slottafereel, als in A) II t'AMSTELREDAM, Gedruckt by Severjn Thijsz. Il - II Voor Aeltje Verwou, Weduwe van Balthasar van Dorsten, Boeckverkoop- lister op den Middeldam, in 't Schuldtboeck. Anno 1642. 4°, 88 blz. ongepag. ; sign. : A2-L2. le blz. : titel - ze blz. blanco - 3e-4e blz.: OPDRAGHT, enz. - 5e blz. : (lofdicht) Constanter. - 6e blz.: (lofdicht) CASPAR van BAERLE. - 7e blz.: (lofdicht) J. Vander Burgh. - 8e blz.: (lofdicht) VECHTERSEN. - 9e-I oe blz.: INHOUD. - i oe blz.: PERSONAADJEN. - I Ie-85e blz.: tekst - 86e blz.: DEN LAUWERKRANS II Van II TITVS ANDRONICVS, Voor II IAN VOS. [Hieronder:1 Aen den leeser, voor IAN VOS. II (get.: YVER.) - 87e blz. : Aen S.K. II Op het KLAVESIMBAAL SPELEN 11 Van Ioffrou ANNA VAN BARLE (sic) (get.: I. VOS.) - 88e blz.: Aen K.D. IV. (Over de schoonheid van A.V.B.) - Op de mond van Ioffrou. S. V.B. (get.: I. VOS.). (Kb) Opm.: YVER: vermoedelijk Dr. Samuel Coster, stichter van de Nederduitsche Academie, onder de zinspreuk YVER; S.K.: vermoedelijk Dr. Samuel Coster; Anna van Baerle: 2e dr. van Caspar v. Baerle, geb. 17. 12. 1615 (Dit gedicht sterk gewijzigd in AdG (1662) 280-281); K.D. AV. : Karel de Wolff, 23. I I. 1642 geh. met Adriana v. Baerle (A. V.B.), oudste dochter van Caspar v. B., geb. 16. 1. 1613; S.V.B.: Suzanna van Baerle, vierde dr. van Caspar v. B., geb. zo. 1. 1622. (Dit gedicht sterk gewijzigd in AdG (1662) 226: „Aan Juffrouw S.V.B. voor G.B." = Geeraert Brandt, die in sept. 1652 met haar trouwde). C. Aran en Titus II Of II wraak en weerwraak; II Treur-spel Il Van ll IAN VOS. II Den vierde Druk. II (vignet : ridders ; een ervan ontvangt de ridderslag) 11 Tot LEYDEN, Gedrukt by Iacob Tinne Voor Daniel Burghoorn, Boekverkoper / wonende op het II Amsterdamsche Veer. Anno-kens. I 1646. 4°, 66 blz. ongepag. ; sign. Az-H3. le blz.: titel - 2e blz. blanco - 3e-4e blz.: INHOUD. - 4e blz.: PERSONAADJEN. - 5e blz.: (lofdicht) Vechtersen, - 6e blz.: (lofdicht) Caspar van Baerle. - 7e-8e blz. (f°. A4 ontb. in Kb: 8.F. 3 5) - 9e-65e blz. : tekst (g) - 65e blz. : Gedruckt tot Leyden, II - I I By Iacob Tinnekens, Boeckdrucker woonende I I op de Hooge-landtsche Kerk-graft / al- I ldernaast de Princevlagge. Anno, 1646. - 66e blz.: Aan S.K. op het KLAVE SIMBAAL SPELEN II Van Ioffrou ANNA VAN BAARLE. (get. : J. Vos.). [Nadruk] (Kb z exx.) 494 BIBLIOGRAFIE D. ARAN en TITVS, II OF II Wraak en Weerwraak: II TREURSPEL II van II JAN VOS. II Den vierden Druk, op nieus overzien en verbetert. I I (groot vignet : vuursalamander, onderschr.: PERSEVERANTER) II t'AEMSTELDAM, II By Jacob Lescaille, Boekverkooper op den Middeldam, naast II de Vismarkt, in 't Vrede-jaar 1648. 4°, 88 blz. ongepag. ; sign. A3-L3. le blz.: titel - 2e blz. blanco - 3e blz. (gravure slottafereel, groot model) - 4e blz. blanco - 5e-6e blz. : OPDRAGHT, enz. - 7e blz. : (lofdicht) Constanter. - 8e blz. : (lofdicht) CASPAR VAN BAERLE. - 9e blz.: (lofdicht) I. vander Burgh. - me blz.: (lofdicht) VECHTERSEN. - I 1 e-i ze blz.: INHOUD. - i. ze blz.: PERSONAADJEN. - 13e-87e blz.: tekst - 88e blz. blanco. (Ha) E. ARAN en TITUS, II Off i I VVraak en weer wraak: I I Treur-Spel I I Van JAN VOS. II (vignet: twee ridders, geestelijke en gevangene) II t'AMSTELREDAM, II - II Ghedrukt by DIRK UITTENBROEK, Boek-lidrukker in de Slijk-straet, by het Oude-Mannen- I IHuys, nevens 't Ruslandt, Anno CIDIJCXLIX . 40, 64 blz. ongepag. ; sign.: A2-H3. le blz. : titel - 2e blz. blanco - 3e-4e blz. : INHOUD. - 4e blz.: PERSONAADJEN. - 5e blz.: (lofdicht) Vechtersen. - 6e blz.: (lofdicht) Caspar van Baerle. - 7e-63e blz.: tekst (g) - 64e blz.: Aan S.K. op het / KLAVE SIMBAAL SPELEN Il Van Joffrou II ANNA van BAARLE. (get.: J. Vos.). [Nadruk] (Ad) F. ARAN en TITVS, II OF Il Wraak en Weerwraak: II TREURSPEL II van II JAN VOS. II Den vijfden Druk, op nieus overzien en verbetert. II (vignet) II t'AEMSTELDAM, II By Jacob Lescaille, Boekverkooper op den Middeldam, naast I I de Vismarkt, in 't jaar 1656. 40. 88 blz. : iz ongepag., 13-88 gepag.; sign.: A3-L3. ze blz.: titel - ze blz. blanco - 3e blz. [nieuwe] plaat slottafereel - 4e blz.: AAN II DE LIEFHEBBERS. - 5e-6e blz. : OPDRAGHT ll enz. - 7e blz. : (lofdicht) Constanter. - 8e blz. : (lofdicht) CASPAR VAN BAERLE. - 9e blz. : (lofdicht) I. vander Burgh. - Ioe blz. : (lofdicht) VECHTERSEN. - I 1e-12e blz.: INHOUD. - 12e blz.: PERSONAADJEN. - 13-87: tekst - 88 blanco. (Ad Ha Kb Lei) G'. ARAN EN TITUS, II OF II Wraak en Weêrwraak: I I TREURSPEL. I I (vignet: vliegende arend) T'AMSTERDAM. II - II Uyt de Boekwinkkel van Ian van Duisberg, op de II hoek van de Stil-steeg, achter 't Stadhuys; II In 't Jaer M.DC.LVIII. kl. 8°, 84 blz., gepag. ; sign.: B2-G2. [Voorin een plaat met de titel: JAN VOS, Tooneel Poëzy, A. Smit fec.] - blz. 1: titel - 2 blanco - 3 -4: OPDRAGHT, II enz. - [tussen 4 en 5 ingeplakt : VERTOONING II Voor II ARAN en TITUS. II Treurspel. (in drie lezingen)] - 5 : (lofdicht) CONSTANTER - 6: (lofdicht) CASPAR VAN BAERLE. - 7: (lofdicht) I. vander Burgh. - 8: (lofdicht) VECHTERSEN. - 9-1I : INHOUD. - 1 2 : PERSONAADJEN. - '3-84: tekst - na 52 in hs.: Bygevoegde Regels voor Aran en Titus in het Derde Bedryf (om dat Titus wat meerder tyd zou hebben om zyn hand af te kappen). [Nadruk]. (Lei) G2. Idem, in: DICHTKUNST II VAN II JAN VOS. II Verraamelt en uytgegeeven II Door J.v.D. II (vignet: vliegende arend) II T'AMSTERDAM, II Uyt de Boekwinkkel van Ian van Duisberg, op de II hoek van de Stil-steeg, / achter 't Stadhuys; II In 't Jaar M.DC.LVIII. [AeT met afzonderlijk titelblad, maar met doorlopende signatuur], [Nadruk]. (Ad Fr Ha Kb Lei) kl. 80, 350 blz., gepag. ; sign.: Az-Aa3. H. ARAN en TITUS, II OF II WRAAK en WEERWRAAK: Il TREURSPEL I I van II IAN VOS. II Den sesden Druck, op nieus overzien en verbetert. I I (vignet : saters en vruchten) II t'AEMSTELDAM, II By Abraham de VVees, Boeckverkooper in de Lijnbaens- Ilsteegh, in de vier Euangelisten, ANNO 166o. 4°, 84 blz. ongepag. ; sign. A2-Lz. le blz.: titel - 2e blz. blanco - 3e-4e blz. : OPDRAGHT, II enz. - se blz. : (lofdicht) Constanter. - 6e blz.: (lofdicht) CASPAR VAN BAERLE. - 7e blz.: (lofdicht) I. vander Burgh. - 8e blz.: (lofdicht) VECHTERSEN. - 9e-Ioe blz.: INHOUD. - 1 oe blz. PERSONAADJEN. - I le- 84e blz. : tekst. [Nadruk]. (Kb; onvoll. Ad) I. ARAN en TITVS. II OF II Wraak en Weerwraak: II TREURSPEL II van II JAN VOS. Il Den BIBLIOGRAFIE 49 5 Zesten Druk, op nieuws door den Autheur overzien, I) en in vele plaatsen verbetert. (vignet) Jacob Lescaille, Boekverkooper op den Middeldam, naast I I de Vismarkt, 't jaar 1661. 40, 88 blz., waarvan de eerste '2. ongepag.; sign.: A2-L3. [Indeling als bij D en F; ook hier 3e blz.: nieuwe plaat slottafereel]. [Tekst hier uitgegeven, als zijnde de laatste door Vos zelf bezorgde afzonderlijke druk.]. (Lei) J. ARAN If EN TITUS, OF Wraak en Weerwraak: TREURSPEL. Den testen Druk, op nieuw overzien en verbetert. [In: ALLE DE GEDICHTEN van den Poëet I ) JAN VOS. II Verzamelt en uitgegeven door J. L. (vignet) t'AMSTERDAM, By Jacob Lescaille, Boekverkooper op de Middeldam, naast de Vismarkt, in 't jaar 1662. Met privilegie voor vijftien jaren. 40, z8 blz. ongepag., blz. 13-844 gepag.; sign.: *2-**3, A-O0000.]. Blz. A3r0 : titel - blz. A3vo-A4ro : OPDRAGHT, I) enz. - blz. A4V0 : (lofdicht) CASPAR VAN BAERLE. - blz. Bro: (lofdicht) I. Burgh. - blz. BVo : (lofdicht) VECHTERSEN - blz. Bzro-B2vo: INHOUD. - blz. B2V0 : PERSONAADJEN. - 13-87: tekst - 88 blanco. (Ad Gr Kb Lei To Ut e.a.) K. ARAN en TITUS, OF I) Wraak en Weerwraak: I I TREURSPEL van 11 JAN VOS. 11 (gravure: verkleind slottafereel uitg. D, F en I) t'AMSTERDAM, II - Gedrukt by BROER JANSZ. BOUMAN, Boecverkoo- liper op 't Water, by de Kapel-steeg. ANNO 1662. kl. 8°, 8 blz. ongepag., blz. 9-72 gepag. ; sign.: A2-E3. Ie blz.: titel - ze blz. blanco - 3e-4e blz.: OPDRAGHT, enz. - 5e blz.: (lofdicht) CASPER VAN BAARLE - 6e-7e blz. : INHOUD. - 8e blz. : PERSONAADJE. - blz. 9-72 : tekst - blz. 72 (slotvignet). [Nadruk]. (Fr) L. ARAN EN TITUS, II OF II Wraak en Weerwraak: If TREURSPEL II Van II JAN VOS. (gravure als in ed. K) Gedruckt by JAN BOUMAN, Boeckverkooper op 't Water, II op de hoeck van de Vrouwe-steegh, ANNO 1671. kl. 8°, 8 blz. ongepag., blz. 9-72 gepag. ; sign.: A2-E3. le blz.: titel - ze blz. blanco - 3e-4e blz.: OPDRACHT, enz. - 5e blz.: (lofdicht) CASPER VAN BAARLE. - 6e-7e blz. : INHOUT. - 8e blz. : PERSONAADJE. - blz. 9-72 : tekst - blz. 72 (slotvignet). [Nadruk]. (Ad) M. ARAN en TITUS, OF Wraak en Weerwraak, 11 TREURSPEL. 11 DOOR JAN VOS. Den elfden Druck, oversien, en van vele fauten gezuivert. I I (vignet: putje) t'AMSTERDAM. ^) By MICHIEL DE GROOT, Boeckverkooper tusschen de beyde Haerlemmer-sluysen, 1680. 80, 72 blz., 12 ongepag. ; sign.: Az-E3 . blz.: titel - ze blz. blanco - 3e-4e blz. : OPDRACHT, enz. - se blz.: (lofdicht) Constanter. - 6e blz.: (lofdicht) CASPER VAN BAERLE. - 7e blz.: (lofdicht) J. van der Burg. blz.: (lofdicht) Vechtersen. 9e-11 e blz. : INHOUDT. - 12e blz. : PERSONAGIEN. - 13-72 : tekst. (Ad Lei) N. ARAN en TITUS, If OF I f Wraack en Weerwraack, 11 TREURSPEL. Door JAN VOS. 11 Den derthienden Druk, Oversien en van vele fauten verbetert. (vignet: huifkar met o.a. koning erin, staande middeleeuwse ridder die een pijl op de koning heeft afgeschoten) t'AMSTERDAM. By GYSBERT de GROOT, Boeckverkoo [afgescheurd] I) Nieuwen-Dijck, in de groote Bybel. 168 [afgescheurd]. kl. 80, 72 blz., waarvan de eerste 12 ongepag.; sign.: Az-E3. le blz.: titel - 2e blz. blanco - 3e-4e blz.: OPDRACHT, 11 - 5e blz.: (lofdicht) Constanter. - 6e blz. : (lofdicht) van - 7e blz. : (lofdicht) J. VANDER BURG. - 8e blz.: (lofdicht) VECHTERSEN. - 9e-Ile blz.: INHOUDT. - 12e blz.: PERSONAGIEN. - blz. 13- 72: tekst. (Ad) O. ARAN en TITUS, OF Wraak en Weerwraak; if TREURSPEL. DOOR 11 JAN VOS. Gespeelt op de Amsteldamsche Schouwburg. Den laatsten Druk. (vignet) TE AMSTELDAM, By de Erfgenaamen van JACOB LESCAILJE, op den Middeldam, naast de Vischmarkt. 1697. kl. 8°, 8o blz., gepag.; sign.: A2-E5. Blz. 1: titel - z blanco - 3-5 : OPDRAGT, enz. - 6: (lofdicht) CONSTANTER. - 7: (lofdicht) CASPAR VAN BAERLE. - 8-io : INHOUD. - 1 o.: VERTOONERS. - i1-8o : tekst. (Ad To Ut) P. ARAN en TITUS, OF Wraek en Weerwraek, DOOR I) JAN VOS. 495 zesten door den Autheur overzien, II plaatsen verbetert. II II t'AMSTERDAM, II By op den Middeldam, naast II Vismarkt, in 't jaar 1661. 4°,88 biz., 12 sign.: A2-L3. en F; ook hier 3e biz.: nieuwe plaat slottafereel]. [Tekst hier uitgegeven, zelf bezorgde afzonderlijke druk.]. J. ARAN II EN II TITUS, II II Wraak en Weerwraak: II II zesten II II II Poeet II II Verzame!t J. L. II II II By Boekverkooper Midde!dam, de II Vismarkt, in 't jaar 1662. Met privilegie voor vijftien 4°,28 biz. biz. 13-844 gepag.; sign.: Ooooo.]. Biz. A3ro tite!- biz. A3vo-A4ro: II enz. - biz. A4vo (lofdicht) - biz. Bro: (lofdicht) vander biz. BvO: (lofdicht) VECHTERSEN - biz. B2ro-B2vo : INHOUD. - biz. B2VO - 13-87: tekst - Ut e.a.) en TITUS, II OF II Wraak en Weerwraak: II TREURSPEL II II VOS. II gravure: uitg. D, en I) II t'AMSTERDAM, II - II by BOUMAN, Boekverkoo-liper op 't Water, by Kape!-1662. 8 biz. ongepag., biz. 9-72 gepag.; sign.: biz.: tite! 2e biz. blanco 3e-biz.: OPDRAGHT, II 5e biz.: (Iofdicht) CASPER BAARLE - 6qe biz.: 8e biz.: PERSONAAD JE. - biz. 9-72: tekst - bIz. 72 slotvignet). [Nadruk]. (Fr) II II II TREURSPEL II II II gravure aIs ed. II t'AMSTERDAM, II by Boeckverkooper II op de hoeck van de Vrouwe-1671. biz. ongepag., biz. 9-72 gepag.; sign.: Ie bIz.: titeI - 2e biz. blanco - 3e-4e biz.: OPDRACHT, II bIz.: (lofdicht) CASPER biz.: 8e bIz.: PERSONAAD JE. - biz. 9-72: bIz. 72 sIotvignet). [Nadruk]. (Ad) II II en Weerwraak, II II DOOR II JAN II oversien, veIe II putje) II II By Boeckverkooper tusschen beyde II kl. 8°, bIz., waarvan de eerste 12 ongepag.; Az-E3. Ie bIz.: tite!- 2e biz. 3e-biz.: II enz. 5e biz.: biz.: Iofdicht) BAERLE. - 7e biz.: (lofdicht) J. - 8e biz.: 1ofdicht) - ge-11e biz.: INHOUDT. 12e biz.: PERSONAGIEN. - 13-72: TITUS, II II Weerwraack, II II II VOS. ~ II Oversien ve!e verbetert. II (vignet: huifkar die koning heeft afgeschoten) II t'AMSTERDAM. II By GROOT, Boeckverkoo [afgescheurdJ II Nieuwen-in de 168 [afgescheurdJ. 8°, biz., waarvan eerste 12 sign.: A2-Ie biz.: titel - ze biz. blanco - 3e-4e bIz.: OPDRACHT, II - 5e biz.: (lofdicht) biz.: (CASPER van BAERLE. - biz.: (lofdicht) VANDER biz.: Iofdicht) ge-Ile biz.: I2e biz.: PERSONAGIEN. - bIz. 13- tekst. (Ad) II II II II II JAN II Schouwburg. II II II TE AMSTELDAM, II By II Midde!dam, 80 biz., sign.: Az-Biz. I: tite!- 2 blanco - 3-5: OPDRAGT, 7: (Iofdicht) 10: - 10.: - II-80: tekst. (Ad To Ut) II II Wraek en Weerwraek, II TREURSPEL. II II II 496 BIBLIOGRAFIE Den Seventienden Druk, 11 Oversien en van veele fauten verbetert. (vignet: putje) t'AMSTERDAM, ii - 11 By de Weduwe van GYSBERT de GROOT, Boekverkoop) lister op den Nieuwendijk, in de groote Bybel. 1699. kl. 80, 72 blz., waarvan de eerste 12 ongepag. ; sign.: A2-E4. Ie blz.: titel - ze blz. blanco - 3e-4e blz.: OPDRACHT, enz. - 5e blz.: (lofdicht) Constanter. - 6e blz. : (lofdicht) Caspar van Baerle. - 7e blz. : (lofdicht) J. VANDER BURG. - 8e blz. : (lofdicht) VECHTERSEN. - 9e-I I.e blz.: INHOUDT. - 1 ze blz.: PERSONAGIEN. - 13-72: tekst. (Ad To) Q. ARAN EN TITUS, I I OF Wraek en Weerwraek. TREURSPEL, DOOR JAN VOS. Den acht-tienden Druk, (I Oversien en van veele fauten verbetert, (vignet: een struik) (I t'AMSTERDAM, Il By JACOBUS en JAN BOUMAN, Boekverko- I lpers op den Nieuwendyk 1706. kl. 8°, 72 blz., waarvan de eerste 1 2 ongepag. ; sign.: Az-E4. 1e blz.: titel - ze blz. blanco - 3e-4e blz.: OPDRACHT, enz. - 5e blz.: (lofdicht) Constanter- - 6e blz. : (lofdicht) CASPAR van BAERLE. - 7e blz. : (J. VANDER BURG. - 8e blz.: (lofdicht) VECHTERSEN - 9e-I le blz.: INHOUDT. - 1 ze blz.: PERSONAGIEN. - 13-7z: tekst. [Nadruk: vgl. o.a. streepje achter Constanter en het woord „getékent" op f 0 Az] (Ad) R. ARAN en TITUS, I) OF Wraek en Weerwraek, ( I TREURSPEL. 11 DOOR JAN VOS. Den achttienden Druk, Oversien en van veele fauten verbetert. (vignet: putje, onderschr.: ELCK ZYN BEVRT) II t'AMSTERDAM, II - II By de Wed.: van GIJSBERT DE GROOT, Boekverkoop-ester woonende op den Nieuwendijk. 1709. kl. 80, 72 blz., waarvan de eerste 1 z ongepag. ; sign.: Az-E. le blz.: titel - ze blz. blanco - 3e-4e blz. : OPDRACHT, enz. - 5e blz.: (lofdicht) Constanter. - 6e blz. : (lofdicht) CASPAR van BAERLE. - 7e blz. : (lofdicht) J. VANDER BURG. - 8e blz.: (lofdicht) VECHTERSEN. - 9e-1 Ie blz.: INHOUDT. - 1 ze blz.: PERSONAGIEN. - 13-72: tekst. (Lei) S. ARAN en TITUS, OF I) Wraek en Weerwraek, TREURSPEL. I) DOOR JAN VOS. Den negentienden Druk, II Oversien veele fauten verbetert. (vignet : putje, onderschr. ELCK ZYN BEVRT) II 't AMSTERDAM, II - II by de Wed: van GYSBERT de GROOT, Boekver-Ilkoopster op den Nieuwendijk, 1715. kl. 8°, 72 blz., waarvan de eerste 12 ongepagineerd; sign. Az-E3. le blz.: titel - 2e blz. blanco - 3e-4e blz. OPDRACHT, enz. - 5e blz.: (lofdicht) Constanter. - 6e blz.: (lofdicht) CASPAR van BAERLE. - 7e blz.: (lofdicht) J. VAN DER BURG. - 8e blz.: lofdicht) 9e-11 e blz.: - I ze blz.: PERSONAGIEN. - I3-72: tekst. (Ad) ARAN EN TITUS, (I OF WRAAK EN WEERWRAAK; TREURSPEL, DOOR Gespeelt op de Amsteldamsche Schouwburg. if Den laatsten Druk. (vignet) t'AM- JAN VOS. STELDAM, By de Erfgen: van JACOB LESCAILJE en DIRK RANK, op de Beurssluis 1724. So blz., gepag.; sign.: A2-E5. Blz. 1: titel - 2 blanco - 3-5: OPDRAGT - 6: (lofdicht) CONSTANTER. - 7: (lofdicht) - 8-1o: INHOUD. - 1o: VERTOONERS. - I 1-8o : tekst. Lei Ut) U. ARAN en TITUS, OF Wraek en Weerwraek, TREURSPEL. DOOR JAN VOS. ii Den twintigsten Druk, 11 Oversien veele (vignet: putje, zonder onderschr.) I) t'AMSTERDAM. Ii - ii By de Erven van de Wed: G. DE GROOT, Boekverkoopers op den Nieuwendijk, 1725. 80, blz., waarvan 12 ongepagineerd; sign.: A2-f0 3 ontbreken). (Ad) V. Identiek aan U, maar met het jaartal 1726. (Ad Kb) II II TITUS, I I OF II WRAAK EN WEERWRAAK: (j TREURSPEL. [In: ALLE I I II GEDICHTEN VAN ij JAN VOS. I I TWEEDE DEEL. (vignet: boom met muziek- DE instrumenten, naakt kind en landschap) If t'AMSTERDAM. - By HENDRIK en GERRIT BOSCH, Boekverkoopers 1726. Met Privilegie. i8 blz. ongepag.; blz. 11-65o gepag.; sign.: **2, Az-Kkkk3]. Seventienden II vee!e verbetert. II (vignet: putje) II t'AMSTERDAM, 11- II By Boekverkoop) lister Nieuwendijk, Bybel. 1699. 7Z bIz., waarvan de eerste IZ ongepag.; Az-bIz.: tite! ze biz. blanco - 3e-4e bIz.: OPDRACHT, enz. - 5e biz.: (lofdicht) Cons/an/cr.- bIz.: van Boer/e. - biz.: J . biz.: (- ge-ue bIz.: - Ize bIz.: PERSONAGIEN. - I3-7Z: tekst. TITUS, II II II II II II acht-II vee!e fauten verbetert, II een struik) II t'AMSTERDAM, II BOUMAN, Boekverko-lipers 1706. 80, 7Z biz., waarvan de eerste IZ ongepag.; Ie bIz.: biz. blanco - 3e-4e bIz.: OPDRACHT, enz. - 5 e bIz.: (lofdicht) Constanter - - bIz.: van - bIz.: (lofdicht) J . biz.: Iofdicht) - ge-Ile bIz.: - rze bIz.: PERSONAGIEN. - I 3-7Z: o.a. streepje achter Conslanter "getekent" fO Azl (Ad) TITUS, II II Wraek en Weerwraek, II II II II achttienden II Oversien veeIe II (vignet: putje, onderschr.: IIt'AMSTERDAM, II-II By DE lister den Nieuwendijk. 1709. 8°, 7Z bIz., waarvan de eerste I z ongepag.; Ie bIz.: titeI ze bIz. blanco - 3e-4e bIz.: enz. - 5e bIz.: (lofdicht) bIz. Iofdicht) van - bIz.: J. biz.: ge-Ile bIz.: rze bIz.: - I3-7z: (Lei) II II II II DOOR II II negentienden II en van vee!e fauten verbetert. II vignet: onderschr. BEVRT) lI't 11- II GROOT, likoopster 1715. go, 7Z bIz., waarvan de eerste IZ ongepagineerd; Az-Ie bIz.: tite! ze bIz. blanco - 3e-4e bIz. OPDRACHT, enz. - 5e biz.: (Iofdicht) - bIz.: (lofdicht) van BAERLE. - bIz.: Iofdicht) J. BURG. 8e bIz.: (Iofdicht) VECHTERSEN. - ge-Ile bIz.: INHOUDT. - Ize bIz.: PERSONAGIEN. - 7Z: tekst. (Ad) T. TITUS, II II WEERWRAAK; II II DOOR II JAN VOS. II op de Amsteldamsche Schouwburg. II Iaatsten II II t'AMSTELDAM, II II I7Z4· kl. 8°, 80 bIz., Az-Biz. I: titeL- z blanco - 3-5: (lofdicht) 7: (lofdicht) CASPAR VAN BAERLE. - 8-10: INHOUD. - 10: VERTOONERS. - II-80: tekst. (Ad Fr Ha To Ut) II OF II Wraek en Weerwraek, II II II JAN VOS. II twintigslen Druk, II en van vee!e fauten verbetert. II (vignet: putje, zonder onderschr.) II 11- II GROOT, Boekverkoopers II I7Z5. kl. 8°, 72 bIz., waarvan de eerste 12 ongepagineerd; Az-E (fO E2, [Inhoud identiek aan die van S]. maar met het jaartal 1726. W. ARAN II EN II II II WEERWRAAK: II II DE II II VAN II JAN VOS. II II (vignet: boom met muziekinstrumenten, naakt kind en landschap) II t'AMSTERDAM. 11- II By 1726. II Mel Privilegie. 4°, 18 bIz. ongepag.; bIz. II-650 gepag.; Kkkk3]' BIBLIOGRAFIE 497 Fo *4r°: plaat met slottafereel Aran en Titus - Aro : titel - Avo blanco - Azro_Avo : OPDRAGHT enz. - A3ro: (lofdicht) CASPAR VAN BAERLE. - A3v0 : (lofdicht) I. vander Burgh. -A4r 0 (lofdicht) VECHTERSEN. - A4vo_Bro : INHOUD. - Bvo : PERSONAADJEN. - I I -i o9 : teksti 1 o blanco. (Ad Gr Kb Lei To Ut e.a.) Programma KORTE INHOUD VAN ARAN EN TITUS, WRAAK en WEER-WRAAK. TREURSPEL. DOOR JAN VOS. (vignet: bloemtuil) II Voor den Autheur. 40, 8 blz. gepag.; sign. Az-A3. Blz. 1: titel - z blanco - 3-8: VOOR-REDEN [d.w.z. korte inhoud van het ie, ze, 3e, 4e en 5e „DEEL"]. (Lei) Vertaling ARAN & TITUS. II MUTUA VINDICATIO, II INTERPRETE I I SCHOLA THIELANA. (^ (vignet : lezende man onder een boom, met opschrift : MEDITANDO ET LEGENDO.) I) THILAE, II Apud Gosuinum à Duyn, Bibliop. II Anno CIS IOC LVIII. 40, 70 blz., gepag.; sign. A3-Iz. Blz. I: titel - a blanco - 3: SENATUI THILANO. (get. J. van AELHUISEN, - 4: (Namen der spelers) 5-6: PROLOGUS. - 7-69: tekst 7o blanco. [De nam van Jan Vos wordt niet vermeld.] (Kb) Bewerking Titus and Tomyris oder Traurspiel, Beygenahmt Die Rachbegierige Eyfersucht. Aufgesetzt von Hieronymo Thomae von Augstburg. Gedrukt zu Giessen, bey Joseph Dieterich Hampeln, der Loblichen Universit t bestellten Buchdruckern. 1661. 40, 2 + 104 blz. [Vermeld door W. Creizenach in Berichte Verhandlungen der Sdchs. Ges. der hiss. zu Leipzig. Philol.-Histor. Classe. 38. Band (1886), 94. Thomae Jan niet.] ^bibl. Weimar, waar ook ed. 0 van aanw. was) II DE KLUCHT VAN OENE A. DE II KLUCHT ( VAN II OENE II DOOR I 1 JAN VOS. II (vignet: wapen van Amsterdam) II t'AMSTELREDAM, II - Ghedruckt by Severijn Thysz. op de Prince-graft achter 't Schouw Voor AELTIE VERWOU, Boeckverkoopster op den Mid-edel-dam, in 't Schuldt--burgh. I - boeck, ANNO 1642. 80, 20 blz. ongepag. ; sign.: B2-C. le blz. : titel - ze blz. : Namen der Personaadjen. - 3e-19e blz. : - 2oe blz. (Kb Lei) B. DE KLVCHT (I Van OENE II DOOR II IAN VOS. II (vignet: Leeuw met opengeslagen Bijbel, randschr.: SIET DE LEEVW VVT DEN IVDA DE DAVIDS HEEFT OVERWONNEN APO 5) II TOT DORDRECHT, II Hieronymus Canijn, Boek-drukker, woonende in de II Grave- straat; tegen Moorjaans- 1643. 40, 20 blz. ongepag. ; sign.: Az-C. Ie blz.: titel - ze blz.: Namen der Personaedjen. - 3e-19e blz. : tekst - zoe blz. (Lei) C. DE II KLUCHT VAN OENE, II DOOR II IAN VOS. II Den tweeden Druck door hem ver- I lmeerdert en verbetert. II (vignet: wapen van Amsterdam) II - II t'AMSTELREDAM, II - Voor AELTJE VERWOU, Boeckverkoopster op den II Middel-dam, in 't Schuldt-boeck, ANNO 1643. FO 4ro: en - Aro: titel- Azro_Avo: OPDRAGHT A3ro : VAN A3vo vander Burgh. -Nro : Nvo_Bro: BvO: PERSONAADJEN. II-109: tekst- 110 II VAN II ARAN EN II II TREURSPEL. II DOOR II JAN II II 4°,bIz. Biz. I: tite! Ie, 5e "DEEL"]. & II VINDICATIO, IIINTERPRETE II II vignet: lezende man onder een boom, opschrift: MEDITANDO II Cosuinum a CD DC 4°,biz., sign. h. BIz. titel z blanco 3: THILANO. AELHUISEN, Rector.) - 4: (Namen der spelers) - 5-6: PROLOGUS. - 7-69: tekst - 70 blanco. [De naam van Jan Vos verme!d.] (Kb) und Tomyris oder Traurspiel, Beygenahmt Die Rachbegierige Eyfersucht. Aufgesetzt Augstburg. Dieterich Hampeln, Universitiit bestellten Buchdruckem. 1661. 4°, z + bIz. Creizenach fiber die Verhandlungen der Kon. Sachs. Ces. Wiss. zu Leipzig. Thomae noemt Vos \bibl. van AeT II A. DE II II II II II JAN vos. II II 11- II Ghedruckt by Severijn Thysz. op de Prince-graft achter't Schouwburgh. 11- II Boeckverkoopster den lidel-Schuldtboeck, 164Z. 80, zo biz. ongepag.; Bz-Ie bIz.: titel- bIz.: Personaa4jen. - 1ge bIz.: tekst zoe bIz. blanco. II KLVCHT II II OENE II II II SIET DE DEN GESLACHTE WORTEL 5) II II By Hieronymus Canijn, woonende II Grave-tegen over 't Moorjaans-hooft. ANNO 4°, zo bIz. ongepag.; Az-biz.: bIz.: Personaet!jen. - 1ge bIz.: bIz. blanco. [Nadruk] II II VAN II OENE, II II II Den zelf limeerdert II 11- II 11- II VERWOU, Boeckverkoopster op den II 't Schuldt-boeck, 498 BIBLIOGRAFIE 4°, 24 blz. ongepag.; sign.: A2-C2. le blz. : titel - ze blz.: Namen der Personaedjen - 3e-zie blz: tekst - z ze-24e blz. blanco. (Ad Lei) D. DE II KLVCHT II VAN II OENE, II door II JAN VOS. II Den derden Druk, door d'Autheur van een menighte letterfouten II verbetert, en in verscheide plaatsen vermeerdert. II (groot vignet: vuursalamander, onderschrift: PERSEVERANTER) II t'AEMSTELDAM, II By Jacob Lescaille, Boekverkooper op den Middeldam, in II 't Schultboek, in 't jaer 1646. 4°, 24 blz. ongepagineerd; signatuur: Az-C3. [Hiervoor afgedrukt in Bijvoegsel I] (Ad Lei) E. DE II KLVCHT II VAN II OENE, II door II JAN VOS. II Den vier den Druk, door d'Autheur van een menighte letterfouten II verbetert, en in verscheide plaatsen vermeerdert. II (groot vignet: vuursalamander; onderschr.: PERSEVERANTER) II t'AEMSTELDAM, II By Jacob Lescaille, Boekverkooper op den Middeldam, naast II de Vismarkt, in 't Vredejaer 1648. 4°, 24 blz. ongepag. ; sign.: Az-C3. Ie blz.: titel - ze blz.: Namen der Personaedjen - 3e-23e blz.: tekst - 24e blz. blanco. [Lijkt veel op D, maar toch niet identiek] (Ha Lei) F. DE II KLUCHT II VAN II OENE, II door II JAN VOS. II Nae den vierden Druk, door d'Autheur van een menigte let- Ilterfouten verbetert, en in verscheide plaatsen vermeerdert. II (vignet: musicerend gezelschap) II t'AMSTELREDAM, II - II By Dirck Øttenbrouck, in de Sljck-straet. II - II En men vindtse te koop / by Hendrick Maneke, Boeckver- I Ikooper in de Barrende-steegh / in den Saxsischen Bijbel / 1649. 40, 24 blz. ongepag. ; sign.: Az-C3. Ie blz.: titel - ze blz.: Namen der Personaedjen - 3 e-z 3 e blz.: tekst - ze blz. (slotvignet) - z4e blz. blanco. [In het ex. van de U.B. Amsterdam als titelvignet : wapen van Amsterdam] [Nadruk] (Ad Kb Lei) G. DE II KLUCHT II VAN II OENE, II door II JAN VOS. II Nae den vierden Druck, door d'Autheur II van een menigte letterfouten verbetert, en I I in verscheide plaatsen vermeerdert. II (vignet: wapen van Amsterdam) II t'AMSTELREDAM, II - II By Dirck Øttenbrouck, Boeckdrucker in de II Slijckstraet, by het Oude-Mannen-Huys. [ca. 1654]. 4°, 24 blz. ongepag.; sign.: Az-C3. le blz. : titel - ze blz.: Namen der Personaedjen - 3 e-z 3 e blz. : tekst - z4e blz. blanco. [Nadruk, niet identiek aan F]. (Kb Lei) H. DE II KLUCHT II VAN II OENE, II DOOR II JAN VOS. II Na den vierden druk, door d'Autheur van een menigte let- literfouten verbetert, en in verscheyde plaatsen vermeerdert. II (vignet: wapen van Amsterdam) II t'AMSTELREDAM, II By Dirck Wttenbroeck / in St. Pietersstraet. 1655. 4°, 24 blz. ongepag. ; sign. Az-C3. 1e blz.: titel - ze blz.: Namen der Personaedjen - 3e-23e blz.: tekst z4e blz. (slotvignet). [Nadruk] (Ad Fr Lei) I. DE II KLUCHT II VAN II OENE, II door II JAN VOS. II Na den vierden Druck, door d'Autheur II van een menigte letterfouten verbetert, en II in verscheide plaatsen vermeerdert. II (vignet: musicerend gezelschap) II t'Amstelredam, II By Dirk Uittenbroek, Boeck drucker in II Sinte Pieters-straet. [z.j.]. [Lijkt veel op H, maar geen jaartal en geen slotvignet.] (Ha) J. DE II KLUCHT II VAN II OENE, II DOOR II JAN VOS. II Na den vijfden Druck, door d'Autheur van een menighte II letterfouten verbetert, en in verscheyde plaetsen vermeerdert. II II (vignet: doop van een kind) II t'AMSTERDAM, II - II By Jan Jacobsz Bouman, Boeckdrucker op 't Water, by de II Capel-steegh / inde Lelye onder de Doornen / 1 6 5 7. 4°, 24 blz., ongepag. ; sign.: A-C3. le blz.: titel - ze blz. : Namen der Personaedjen - 3 e-z 3 e blz.: tekst - 24e blz. blanco. [Nadruk, vermoedelijk naar de vierde druk]. (Ad Ha Lei) K. KLUCHT II VAN II OENE, II door II JAN VOS. II (vignet: pot met gestileerde bloemen) II T'AMSTERDAM, II - II Uyt de Boekkwinkkel van Ian van Duinberg, op de hoek van de Stilsteeg, achter 't Stadthuys; 11 In 't Jaar M.DC.LVIII. BIBLIOGRAFIE 499 kl. 8°, 32 blz. gepag.; sign.: a2-b5. Blz. i : titel - 2: Namen der Personaadjen - 3-32: tekst. [Ook gebonden voor of achter DICHTKUNST II VAN II JAN VOS. II Verzammelt en uytgegeeven il Door J.v.D., vgl. bibliogr. AeT nr. G 2) (Ad Fr Ha Kb Lei e.a.) L. KLUCHT II VAN II OENE, II DOOR II JAN VOS. II Den V jï fden Druk, I I Op nieuws overzien, verandert, en vermeerdert. II (vignet) II t'AMSTERDAM, II - II By Jacob Lescaille, Boekverkooper op den Middel-Ildam, naast de Vismarkt, in 't jaar 1662. II D'Autheur kent geen exemplaren voor de zone, dan die by den voor- I I noemden Lescaille gedrukt zin. 4°, 28 blz. ongepag. ; sign.: A2-D. ie blz.: titel - ze blz.: Aan I.H. (get.: JAN VOS.) II KLUCHTSPEELDERS. - 3e-25e blz.: tekst - 26e blz.: Op de tweede zy moet in plaats van de twee eerste regels dit volgen [6 vss.] II Op de geestige en en kluchtige Poëet II GARBRANDT BREDERO. (get.: JAN GRAFDICHT I VOS.). [Hiervoor afgedrukt]. (Ad Ha Kb Lei) M. KLUCHT II VAN II OENE, II DOOR II JAN VOS. II Den zesten Druk, II Op nieuws overzien, verandert, en vermeerdert. II (vignet) II t'AMSTERDAM, II By Jacob Lescaille, Boekverkooper op den Middeldam, II naast de Vismarkt, in 't jaar 1662. II d'Autheur kent geen exemplaren voor de zijne, dan die by den voornoemden II Lescaille gedrukt zin. 40, 20 blz. ongepag. ; sign.: Az-C. Ie blz.: titel - ze blz.: Aan J.H. (get.: JAN VOS.) II KLUCHT-SPEELDERS. - 3e-2oe blz.: tekst (g) [Soms met afz. titelblad en signatuur gevoegd achter: ALLE II DE II GEDICHTEN II van den Poëet II JAN VOS. II Verzamelt en uitgegeven door J.L., 1662; vgl. bibliogr. AeT, ed. J]. (Ad Ha Kb Lei To e.a.) N. DE II KLUCHT II VAN OENE, II DOOR II JAN VOS. II Vertoont op d'Amsterdamsche Schouwburg. II Den laatsten Druk, overzien en verbetert. II (vignet) II t'AMSTERDAM, II By Jacob Lescail e. Boekverkooper op de Middel-Ildam, naast de Vismarkt, 1670. kl. 8°, 32 blz. ongepag.: sign.: Az-B 5 . le blz.: titel - 2e blz.: Namen der Personagien. - 3e-32e blz.: tekst - 32e blz. (slotvignet). (Ad Kb Lei To) O. DE II KLUCHT II VAN II OENE, II DOOR II JAN VOS, II Vertoont op d'Amsterdamsche Schouwburgh. II Den laatsten Druck, overzien en verbetert. II (vignet : wapen van Amsterdam) I I t'AMSTERDAM, II - II By de Wed. van GYSBERT DE GROOT, Boekver- I (koopster, woonende op de Haerlemmerdyk, 1696. kl. 8°, 3z blz., ongepag. ; sign.: Az-B5. le blz.: titel - ze blz.: Namen der Personagien - 3 e-3 ze blz. : tekst - 32e blz. (slotvignet). (Fr Kb Lei Ut) P. DE II KLUCHT II VAN II OENE, II DOOR II JAN VOS. II Vertoont op d'Amsterdamsche Schouwburgh. I I Den laatsten Druck, overzien en verbetert. I I (vignet : fontein) II t'AMSTERDAM I - II By de Wed. van GYSBERT DE GROOT, Boekver- I (koopster, op den Nieuwendijk, 171o. kl. 8°, 3z blz., ongepag.; sign.: A2-B5. ze blz.: titel - ze blz. blanco - 3e blz. : Namen der Personagien. - 4e-32e blz. : tekst. (Ad Ha Lei Ut) Q. KLUCHT II VAN I I OENE, II DOOR II JAN VOS. [In: ALLE II GEDICHTEN II VAN II JAN VOS. II TWEEDE DEEL, vgl. bibliogr. AeT, ed. W, 1726] 4°, 50 blz. gepag. ; sign. Ee-Ll. Blz. 2 17 : titel - 218: Aan J.H. (get.: JAN VOS.) II KLUCHT-SPEELDERS. - z19-z66: tekst. Fragmenten z. J. van Vloten, Het Nederlandsche Kluchtspel van de 1¢e tot de 18e eeuw. Derde deel' (Haarlem 1881), blz. 67-69 : fragment „Oene's Hellevaart", vss. 167-2,06. Naar de „uitgaaf van 1662". z. P. H. van Moerkerken, Het Nederlandsche Kluchtspel in de 17e eeuw. Deel I (Sneek 1899), blz. 18o-1 89 : fragmenten : 279 vss. met eigen nummering en korte samenvattingen ertussen. Naar „Den derden Druck, uitg. Jacob Lescaille (1646)". 500 BIBLIOGRAFIE Spel uit 1647, toegeschreven aan Jan Vos BRUYLOFTS II TAFEL-SPEL, II vertoont door II CUPIDO, BACCHUS, VENUS, II HYMEN, Min- Wijn- en Bruyloft-goden, II en COMUS, de Bras-god. II Daer in die goden hun eigen en elkanders aerd en eigenschappen met II een byzondere geestigheyt en kluchtigheyt voorstellen. II (vignet: grote vuursalamander. onderschr. PERSEVERANTER) I I 't Amsterdam, Gedrukt by Jacob Lescaille, Boekverkooper op II den Middeldam, in 't jaer 1647. 4°, 16 blz. ongepag.; sign.: Aa-B3. (Opgenomen in een verzamelbundel die 21 werken bevat, waarvan 20 met de naam van Jan Vos. Vgl. J. A. Worp, Jan Vos, 1879, 118 n. 3) (Ha, sign. 128 A 63 20) III INWYDING VAN DE SCHOUBURG A. INWYDING II VAN DE II SCHOUBURG II t'AMSTERDAM, II DOOR II JAN VOS. II (vignet) II Te AMSTERDAM, II By Jacob Lescailje, Boekverkooper op de II Middeldam, in 't Jaer 1665. kl. 8°, 16 blz., waarvan de eerste drie ongepag. ; sign.: A2-A5. Ie blz.: titel - 2e blz.: NAAMEN DER BEDRYVERS - 3e blz.- 16: tekst. (Ad Ha Lei To) B. INWYDING II VAN DE II SCHOUBURG II T'AMSTERDAM, II DOOR II JAN VOS. II Vertoont den XXVI van Bloeimaandt, 1 .665. II (vignet) II t'AMSTERDAM, II By Jacob Lescaille, Boekverkooper op de Middeldam, naast de II Vismarkt, in 't jaer 1665. kl. 8°, 16 blz. ongepag. ; sign.: A2-A5. Ie blz.: titel - ze blz. blanco - 3e blz.: (toeëigening, als bij C) - 4e blz.: NAAMEN II DER BEDRIJVERS. - 5e-14e blz.: tekst - 15e blz.: Toen MARIA VOS, mijn dochtertje, II d'eerste steen van de II SCHOUBURG, II t'AMSTERDAM leide, den 24. van Lentemaandt, in 't jaer 1664. - 16e blz. : Aan de II LASTER, &c. (get.: JAN VOS.). (Ha) C. INWYDING VAN DE II SCHOUBURG t'AMSTERDAM. II Vertoondt den XXVI. van Bloeimaandt, 1665. [In: ALLE II DE II GEDICHTEN II van den vermaarden Poëet II JAN VOS. II TWEEDE DEEL. II Verzamelt en uitgegeven door J.L. II (vignet) II t'AMSTERDAM, II By Jacob Lescailje, Boekverkooper op de Middeldam, naast de Vismarkt, in 't jaer 1671]. 4°, 12 blz., gepag. ; sign.: L2-M2. Blz. 77: titel - 78-79: Aan d'E. E. Heeren II ABRAHAM ALEWYN, II WILLEM YSBRANTSZ. KIEFT, II WILLEM VAN ERPEKOM, IIHENDRIK VASTRIK, IIFLORIS ROETERS, I I DANIEL L'ESTEVENON; II Regenten van 't Weeshuis: II En d'E. E. Heeren II WILLEM PAAUW, II ANTONY GOMMERS, II ADRIAAN BOELENS, II ARNOUT DE RAADT; II Regenten van 't Oude-Mannenhyis: I I worden II d'INWYDING VAN DE SCHOU II toegeëigent van Haar E.E. II verplichte II Jan Vos. II - II NAAMEN der BEDRYVERS. --BURG 79-88 : tekst. (Ad Gr Ha Kb Lei e.a.) D. INWYDING II VAN DE II SCHOUBURG II t'AMSTERDAM. II Vertoondt den XXVI. van Bloeimaandt, 1665. [In : ALLE II DE II GEDICHTEN II VAN II JAN VOS. II (vignet : landschap, boom en naakt kind) II t'AMSTERDAM. II - II By HENDRIK en GERRIT BOSCH, Boekverkoopers 1726. (Het 1e Deel)]. 4°, 18 blz., gepag. ; sign.: Z-Aa2. Blz. 171: titel - 172 blanco - 1 . 73-174 (toeëigening, als bij C) II - II 174: NAAMEN der BEDRYVERS -175-187: tekst -187 (slotvignet) - blz. i88 blanco. (Ad Gr Kb Lei Ut e.a.) IV MEDEA A. MEDEA; II TREURSPEL: II door II JAN VOS. II (vignet) II t'AMSTERDAM, II By Jacob Lescailje, Boekverkooper op de Middeldam, naast II de Vismarkt, in 't jaar 1667. 40, 12 blz. ongepag., 76 blz. gepag.; sign.: *3-K. ie blz.: titel - ze blz. (nadruk verboden) - 3e blz. (toeëigening) - 4e-Iie blz.: AAN DE BEMINNAARS II van d'oude en nieuwe II TOONEELSPEELEN. - i 2e blz.: Naamen der Bedrijvers. - 1-75 : tekst - 75 : Den Lezer gelieve te verbeteren (Op de 8e zijde, enz.; op de 65e zijde, enz.) - 76 blanco. [Hiervoor afgedrukt]. (Ad Ha Lei; onvoll.:Ut) B. MEDEA; II TREURSPEL: II door II JAN VOS. II (vignet) II t'AMSTERDAM, By Jacob Lescailje, Boekverkooper op de Middel-Ildam, naast de Vismarkt, 1667. 8°, iz blz. ongepag., 82 blz. gepag.; sign.: *3-F. [Gebundeld in: JAN VOS, Tooneel Poëzy, met gravure, onderschr.: A. Smit fec. ; hierin zijn voorin 4 platen bijgevoegd : i . MEDEA, liberos perimens; 2. MEDEA, Ovid. Metam. Lib. 7 (gelijk aan de vorige); 3. Médée, Acte V Scene VII (Medea in de wolkenwagen); 4. JASON (opschr. idem)]. le blz.: titel - ze blz. (nadruk verboden) - 3e blz.: (toeëigening aan) MYN HEER II KORNELIS WITSEN, II enz. (get. : JAN VOS) - 4e-He blz.: AAN DE II BEMINNAARS II van d'oude en nieuwe II TOONEELSPEELEN. (get.: JAN VOS.) - i ze blz.: Naamen der Bedrijvers. - i-8z : tekst - blz. 8z : Den Lezer gelieve te verbeteren (Op de 7ie zijde, enz.) (Lei) C. MEDEA; II TREURSPEL: II Met Konst- en Vliegh-werken. Verscheide maaien op d'Amsterdamsche Schouw- I I burgh vertoont. [In: ALLE 11 DE II GEDICHTEN II van den vermaarden Poëet II JAN VOS. I TWEDE DEL, 1671; vgl. bibliogr. INWYDING, ed. C]. 4°, 12 blz. ongepag. ; 76 blz. gepag. ; sign.: c-K3. ie blz. : titel - 2e blz. blanco - 3e blz. : (toeëigening) - 4e-i Ie blz. AAN DE II BEMINNAARS II van d'oude en nieuwe II TOONEELSPEELEN (get.: JAN VOS.) - I ze blz.: Naamen der Bedrijvers. -1-75 : tekst - 76 blanco. (Ad Gr Ha Kb Lei e.a.) [Het Haarlemse ex. is samengebonden met Jacob Kemps Medea, off Øraek van Verlaete Min, Gorinchem, 1665, en Jan Six' Medea. Twede Druk, Amsterdam, 1679, in een „Medea-bundel", sign.: 128 A 14.]. Dl. MEDEA; II TREURSPEL : II DOOR 11 JAN VOS. II (vignet: putje) II Tot AMSTERDAM, II - II By Michiel de Groot, Boekverkooper op den II Nieuwen-dijk, in de Beslagen Bijbel. 1679. kl. 8°, 1 z blz. ongepag. ; 68 blz. gepag. ; sign.: *z-E. blz. : titel - ze blz.: (toeëigening) - 3e-12e blz. : AAN DE II BEMINNAARS fl van d'oude II TOONEELSPEELEN (get.: JAN VOS.) - 12e blz.: Naamen der Bedrijvers. - 1-67 : tekst - 68 blanco. (Ad Ha Kb) D2. [Identiek aan de vorige ed., uitgez. het drukkersadres :I Tot UTRECHT, II - II Gedruckt Jurriaen van Poolsum, Boek-lidrukker op de Plaats, over 't Stadthuis. 1679. (Ha) E. MEDEA, II TREURSPEL. II DOOR II JAN VOS. II Vliegwerken, II nieuwe Baletten, Zang en Vertooningen. II voor dezen zo Vertoond. II (vignet) II Te AMSTELDAM, II By de Erfg: van J : LESCAILJE, op de Middeldam, II op de hoek van de Vischmarkt, 1698. II Met Privilegie. kl. 8°, 6 of 8 blz. ongepag., blz. 1-8o gepag.; sign.: *2-E5. ie blz.: titel - ze blz. blanco - 3e blz.: DE II DRUKKER II Aan de bescheidene LEEZER 4e-5 e blz.: EERSTE VERTOONING II voor het Spel - TWEDE VERTOONING II voor het Spel - DERDE VERTOONING II voor het Spel - Hier na werd een dans van KRYGSHELDEN vertoond. - 6e blz. : VERTOONERS. - blz. 1-78: tekst - blz. 79-8o: COPYE II van de II PRIVILEGIE [In ex. To op fo.* 2] - blz. 8o : De Regenten van de Schouwburg hebben het recht van de boven- Ilstaande Privilegie, voor MEDEA, TREVRSPEL, Vergund aan II de Erfgenaamen van Jacob Lescailje, II Den I December, 1698. [Omwerking door J. Pluimer, vgl. voor de vertoningen : J. Pluimer, Gedichten, 1724, II, 3 87-392]. (Ad Lei To) F. MEDEA, II TREURSPEL. II DOOR II JAN VOS. II (vignet: putje, onderschr.: ELCK ZYN BEVRT) II Tot AMSTERDAM, II - II By de WEDUWE van GYSBERT de GROOT, Boeck-Il verkoopster op de Nieuwen-dijck, tusschen de twee II Haerlemmer-Sluysen. (z.j.) [ca. 171o] kl. 8°, Iz blz. ongepag.; 68 blz. gepag.; sign.: *z-E. le blz.: titel - 2e blz.: (toeëigening aan) MYN HEER II CORNELIS WITSEN, II enz. (get.: II Van d'oude en nieuwe II TOONEEL- JAN VOS.) - 3e-1 ze blz.: AEN DE BEMINAERS SPEELEN. (get.: JAN VOS.) - i ze blz. : Naamen der Bedrijvers. -1-67 : tekst - 68 blanco. (Ad) G. MEDEA, II TREURSPEL. II DOOR II JAN VOS. II (vignet: putje) II Tot AMSTERDAM II - BIBLIOGRAFIE 501 4°, IZ 76 bIz. gepag.; sign.: *3-K. Ie blz.: titeI- bIz. verboden) - 3e blz. (toeeigening) - 4e-Ile bIz.: AAN DE II BEMINNAARS II van d'oude en nieuwe II TOONEELSPEELEN. - IZe blz.: Naamen der Bedrijvers. - 75: tekst - 75: Den 8e zijde, enz.; op de 65e enz.) - 76 blanco. [Hiervoor afgedrukt]. (Ad Ha Lei; onvoll.:Ut) II TREURSPEL: II door II JAN VOS. II (vignet) II t'AMSTERDAM, II By de Middel-lidam, naast Vismarkt, 1667. IZ blz. ongepag., 8z bIz. gepag.; sign.: *3-F. [Gebunde!d Tooneel Poezy, Srnit fee.; 4 platen bijgevoegd: 1. MEDEA, z. Ovid. Metam. 7 (gelijk Medee, V in (opschr. idem)]. Ie titel - ze biz. (nadruk verboden) 3e biz.: (toeeigening aan) HEER II KORNELIS II enz. (get.: Ile biz.: II BEMINNAARS II nieuwe II TOONEELSPEELEN. JAN VOS.) - Ize biz.: Naamen der Bedrijvers. - 1-82: tekst - biz. 8z: Den Lezer ge!ieve te verbeteren (Op de 7Ie zijde, enz.) (Lei) II TREURSPEL: II Met Konst- en Vliegh-werken. II mao/en d'Amsterdamsche Ilburgh II II II den vermaarden Poeet II JAN vos. II TWEEDE DEEL, 1671; vgl. bibliogr. INWYDING, ed. C]. IZ ongepag.; bIz. gepag.; C-K3. Ie blz.: titel- ze biz. 3e biz.: toeeigening) I biz.: DE II II van d'oude II TOONEELSPEELEN (get.: JAN VOS.) - 12e biz.: Naamen der - 1-75 : tekst - 76 blanco. (Ad Gr Ha Kb Lei e.a.) Medea, off Wraek van Ver/aete Min, Gorinchern, Medea. Twede Druk, een "Medea-bunde!", D'. MEDEA; II TREURSPEL: II II JAN II (vignet: II AMSTERDAM, II-II Michie/ Groot, den II dijk, in de Beslagen Bijbel. 1679. 12 biz. ongepag.; biz. gepag.; E. Ie biz.: titel- bIz.: toeeigening) - 3e-lZe biz.: II II van d'oude en nieuwe II TOONEELSPEELEN (get.: JAN VOS.) - lZe bIz.: Naamen der Bedrijvers. - 67: tekst - 68 blanco. (Ad Ha Kb) [Identiek vorige ed., uitgez. het drukkersadres:] Tot UTRECHT, II - II Gedruckt by van Foo/sum, over't (Ha) \I \I \I \I Met verscheidene Kunst en VliegwerkeQ, II Zang en Vertooningen. II Nooit poor dezen zo Vertoond. II \I AMSTELDAM, II van J: LESCAIL JE, de Middeldam, II van de Vischmarkt, II 8 biz. ongepag., biz. 1-80 gepag.; sign.: *2-E5. Ie blz.: tite! 2e biz. blanco 3e biz.: DE II DRUKKER II Aan de bescheidene II LEEZER - 5e biz.: EERSTE VERTOONING \I Spe!- II Spel- DERDE VERTOONING II Spe!- dans van KRYGSHELDEN biz.: - biz. 1-78: tekst - biz. 79-80: COPYE II van de II PRIVILEGIE fo. * 2] - biz. 80: De hebben het recht van de listaande Privilegie, voor TREVRSPEL, Vergund aan II de Erfgenaamen van Den I Pluimer, voor de vertoningen: 1724, 387-II TREURSPEL. II JAN II ELCK II AMSTERDAM, 11- II van de GROOT, Boeck-II tusschen twee II Haerlemmer-[1710] 12 biz. ongepag.; 68 biz. gepag.; sign.: *2-E. Ie biz.: titel 2e biz.: (toeeigening aan) MYN HEER II CORNELIS WITSEN, II JAN VOS.) - 3e-lZe biz.: AEN DE BEMINNAERS II II TOONEELSPEELEN. VOS.) - lZe biz.: Bedrijvers. - 67: tekst - 68 blanco. (Ad) II \I II JAN II putje) II AMSTERDAM 11- 5 O2 II By de Erve van de Wed: II van DAM, Boekverkopers Nieu- I Twen-Dyk, tusschen de 1725. kl. 8°, 12 blz. blz. sign.: *2-E. le blz.: titel - 2e blz.: toeëigening I II (get.: blz. : II II TOONEEL- JAN VOS.) 3e-I2e SPEELEN. - 12e blz. : - 68 blanco. H. MEDEA; II TREURSPEL : II MET II en Vliegh-werken. [In : ALLE I I DE II GEDICHTEN II II II DEEL. 1726. Vgl. verder de bibliogr. van AeT, 4°, I2 blz. ongepag.; 94 blz. gepag.; sign.: Pp-Pp 3, Q-Z3, Aa-Dd3. 1e blz. : titel - blz. blz. : (toeëigening aan) MYN HEER KORNELIS VOS.) - 4e-I le blz.: II II d'oude en nieuwe 11 - 12e blz. : Naamen der Bedrijvers. - 123-215 : tekst - 216 blanco. [De Pp is foutief voor P] (Ad Ha Kb Lei e.a.) I. MEDEA, II TREURSPEL. II DOOR li VOS. II en Vliegwerken, I i Vertooningen. I I vignet : allegorische en Te AMSTELDAM, By IZAAK bezuiden het II Stadhuis, Met Privilegie. 1740. blz. 8o blz. sign.: *2-E5. 1e blz.: 2e blz. blanco 3e-blz.: de PRIVILEGIE - 5e blz.: DE II DRUKKER II Aan de bescheidene Il LEEZER. - 6e-blz. : I1 II II voor blz.: - 1-79: tekst - 8o blanco. [Fraaie herdruk van Pluimer's omwerking, 1698, vgl. E] (Ad Lei NB To) J. MEDEA, II TREURSPEL. II DOOR JAN II Met II nieuwe Baletten, en Vertooningen. II De Lezen, II om de Oude stok te voen, en de Ouderloze Weezen. Buizen Te II By IZAAK burgwal, op den hoek van de Stilsteeg. 1750. II Met Privilegie. van E] (Ad Gr Lei To) K. MEDEA, 11 TREURSPEL. II DOOR Il JAN II II nieuwe Baletten, Zang en Vertooningen. 11 (vignet : cartouche met bijenkorf (anders dan in J), onderschrift : De Byen storten hier, het eelste dat zy leezen. II Te II IZAAK Boekverkooper, op den I (schen de Warmoesgragt Koningstraat, 1771. Met Privilegie. E] van het Treurspél, II BESCHRYVINGE Il Tooneelen, Kunst en Vliegwerken, Ballétten, II Zo als die in 11 II II Op de Schouwburg te Amsterdam, de 4e September, 1690. vertoond zullen worden. II II By van Jacob Lescaille, de Middeldam, II op de hoek van de Vischmarkt, 1690. II Met Privilegie. blz. ongepag. ; sign.: 1e blz. : -- blz. : Den 28 Augusty, 1690) - blz.: II II Treurspél II 11 MEDEA. blz.: VERTOONINGEN II BY DE II II VAN II II EN IN DE II NEDERLAAG VAN HANNIBAL. [van J. Bouckart, 165 3 ] in: J. Pluimer, Gedichten, Amsterdam 1724, dl. II, 384-392]. 502 BIBLIOGRAFIE II GYSBERT de GROOT, en II ANTHONY van DAM, Boekverkopers op de Nieu-lIwen-Dyk, tusschen de Haarlemmer-Sluysen, 1725. 12 bIz. ongepagineerd, 68 bIz. gepagineerd; sign.: *2-E. Ie biz.: tite!- 2e bIz.: (toeeigening aan) MYN HEER II CORNELIS WITSEN enz. JAN VOS.) 3e-12e bIz.: AAN DE BEMINNAARS II Van d'Oude en Nieuwe II TOONEELSPEELEN. - l2e bIz.: Naamen der Bedryvers. - 1-67: tekst - 68 blanco. (Ad) MEDEA; TREURSPEL: II MET II Konst- enVliegh-werken.[In:ALLE IIDE IIGEDICHTEN II VAN II JAN VOS. II TWEEDE DEEL. 1726. Vgl. verder de bibliogr. van ed. W] 12 bIz. 94 bIz. gepag.; sign.: Pp-PP3, Q-Z3, Aa-Dd3. Ie bIz.: tite!- 2e bIz. blanco - 3e bIz.: (toeeigening aan) MYN HEER KORNELIS WITSEN, II enz. (get.: JAN VOS.)- 4e-Ile bIz.: AAN DE II BEMINNAARS II van d'oude en nieuwe II TOONEELSPEELEN. - 12e bIz.: Naamen der Bedrijvers. - 123-215: tekst - 216 blanco. [De signatuur Pp is foutief voor P] (Ad Ha Kb Lei e.a.) 1. MEDEA, II II DOOR II JAN VOS. II Met verscheidene Kunst en Vliegwerken, II nieuwe Baletten, Zang en Vertooningen. II (vignet: cartouche met allegorische figuren en klein Amsterdams wapen) II Te AMSTELDAM, II By IZAAK DUIM, Boekverkooper, bezuiden II Privilegie. kl. 8°, 8 bIz. ongepag.; 80 bIz. gepag.; sign.: *2-E5. Ie biz.: titel - 2e bIz. blanco - 3e-4e bIz.: COPYE van de PRIVILEGIE - 5e biz.: DE II II de bescheidene II LEEZER. - 6e-7e bIz.: EERSTE VERTOONING II voor het Spel - TWEDE VERTOONING II voor het Spel - DERDE VERTOONING II voor Spel - 8e bIz.: VERTOONERS. - 1-79: tekst - 80 blanco. [Fraaie herdruk van Pluimer's omwerking, 1698, vgl. E] (Ad Lei NB To) MEDEA, II II DOOR II JAN VOS. II Met verscheidene Kunst en Vliegwerken, II nieuwe Baletten, Zang en Vertooningen. (vignet: cartouche met bijenkorf, onderschr.: De Byen storten hier het eelste dat zy Leezen, 110m de Oude stok te voen, en de Ouderloze Weezen. A. v. Buizen fecit, 1750) II Te AMSTELDAM, II By IZAAK DUIM, Boekverkooper, op den Voor-liburgwal, op den hoek van de Stilsteeg. 1750. II Privilegie. [Inhoud als bij I, herdruk ~m ~~W~ MEDEA, II II DOOR II JAN VOS. II Met verscheidene Kunst en Vliegwerken, nieuwe Baletten, Zang en Vertooningen. II (vignet: cartouche met bijenkorf (anders dan in uitg. J), onderschrift: De Byen storten hier, het eelste dat zy leezen. II Om de Oude stok te voen, en de Ouderloze Weezen) II Te AMSTELDAM, II By IZAAK DUIM, Boekverkooper, op den Cingel, tus- ilschen de Warmoesgragt en de Drie-Koningstraat, 177!. Privilegie. [Inhoud als bij I, herdruk van E] (Ad Kb Lei) Programma Korte Inhoud van het TreurspeI, II EN II BESCHRYVlNGE II VAN DE II Balletten, enz. II ZO als die in II MEDEA, II VAN II JAN VOS, II Schouwburg Ie de 4e September, 1690' verloond worden. II (vignet) II t'AMSTERDAM, By d'Erfgen: van op de Middeldam, II op de hoek van de Vischmarkt, 1690' II Met Privilegie. 4°, 8 bIz. ongepag.; sign.: A2-A3. Ie bIz.: titel ·· 2e-3e bIz.: COPYE II VAN DE II PRIVILEGIE II (get.: 1690)- 4e bIz.: AAN II DE KENNERS Van het Treurspelll VAN II MEDEA. - 5e-8e bIz.: tekst. (Lei) Vertoningen. II BY DE II TREURSPELEN VAN II MEDEA II EN IN II NEDERLAAG HANNIBAL. [van J. Bouckart, 1653] [In: J. Pluimer, 1724, 384-392]. BIBLIOGRAFIE 503 Bewerking (grotendeels letterlijke vertaling in proza) [Carl Ludwig Hoffmann] Die rasende Medea mit Arlequin einem verzagten Soldaten. (ms. Handschriften-sammlung der Kais. Hofbibliothek in Wien; o.a. gespeeld te Breslau, 5 dec. 1724. Arlequin is een uitwerking van de rol van de „Hooftman"). Vermeld door W. Creizenach, Berichte fiber die Verhandlungen der Kon. Sachs. Ges. der Vim. Zu Leipzig, Philol.-Histor. Classe, 38. Band (1886), 107-1. 18. Verzamelbundel JAN VOS II Toneel II Poëzy II (in een medaillon gravure: A. Smit fec.), z. pl. en jrt. [na 1718]. Bevat : 1. Aran en Titus, 1658 ; 2. Korte Inhoud van Aran en Titus; 3. Zedig en Dicht-lievend onderzoek op Aran en Titus; 4. Medea, 1667, in-8°; 5. Klucht van Oene, 1658 ; 6. Inwyding van de Schouburg, 1665, in-80 ; 7. Uitlegging op eenige Vertooningen, 1648; 8. Beschrijving der Vertooningen, 1654. (Lei, sign. 1095 D 63) V BESCHRYVINGEN DER VERTOONINGEN OP TOONEELEN, ZEEGEBOGEN, BLYDE INKOMSTEN, EN STAACYWAGENS. A. UITLEGGING II Op eenige II VERTOONINGEN; II Die, door last der E. E. Heeren II BVRGERMEESTEREN, II t'Amsterdam op de Markt vertoont zijn. II Door II JAN VOS. II Den tweeden Druk, met de zes middelste Vertooningen vermeerdert. II (vignet : wapen van Amsterdam) II t'AEMSTELDAM, II By Jacob Lescaille, Boekverkooper op den Middeldam, naast II de Vismarkt, in 't Vrede jaar 1648. 8°, 1 z blz. ; sign. A2-A5. (Op de 1 ze blz. de middelste vertoningen door Geeraert Brant). (Ha) [De eerste druk verscheen t'AEMSTELDAM, 1648, zonder de vertoningen van Brandt (Kb); Den derden Druk, t'AEMSTELDAM, met die van Brandt (Kb); een uitgave zonder drukkersadres; z.j. in JAN VOS II Tooneel Poëzy (Lei)]. Opm. 1: alleen de tekst van de gedichten die bij de vertoningen werden voorgedragen, onder de titel „BESCHRYVING DER VERTOONINGEN, die, op 't sluiten der VREEDE, ... t'Amsterdam op de Markt vertoont zyn". in AdG (1662), 579 e.v. ; in AdG II (172.6), 559 e.v. In: OLYF-KRANS II DER II VREEDE, I I Door de 11 Doorluchtigste Geesten, en Geleerdste II Mannen, deezes tijds, I I GEVLOCHTEN. II Met een Byvoeging van de Bouw-Zang, op het Stadthuis, door J. V. VONDEL. II En het Gekroonde Amsterdam, door II R. ANSLO. II Vrede Zy in uwe Vestinghe; welvaren in II uwe Paleysen. II (vignet) II t'AMSTERDAM, Uit de Drukkery van Tymen Houthaak. II - II Voor GERRIT van GOEDESBERG, II Boekverkooper op 't Water. M DC XL IX. klein-8°, XII + 416 blz.; sign.: *3-S3. (Ad) Blz. 175-186: UITLEGGING II Op eenige VERTOONINGEN; II Die, II door last der E.E. Heeren II BURGERMEESTEREN, t'Amsterdam op de Markt vertoont zijn. II Door JAN VOS. [Bevat ook de 6 vertoningen van Geeraardt Brandt de Jonge, de 6 van Dr. Samuel Coster en de 6 van A. Boelens ] . Opm. z : Vgl. voor deze vertoningen : R. A. Kollewijn, Samuel Costers Verken (Haarlem i8 8 3) 595 -6o2 . De Ses Eerste Vertoningen waren van Dr. Samuel Coster. Voorts: Van Lennep, De Verken van Vondel, dl. V, Nalezing en Aanteek., 15 e.v. B. BLYDE INKOMST II van den HEER GEERAARDT BIKKER, II Slotvooght en Drost van van Muide, II Baljuw van Goilant, Hooftoffisier van Weezop, II Weezoper-Karspel en Bilemeer; II Zoon van den HEER II ANDRIES BIKKER, II Heer van II Engelenburg, II Burgermeester t'Amsterdam, &c. II (vignet) II t'AMSTERDAM, II By Jacob Lescaille, Boekverkooper op de Middeldam, II naast de Vismarkt, 1649. 40, 1z blz. gepag. ; sign.: A2-B. (Op blz. 11: OP 't AFBEELSEL II van Joffrou II KORNELIA BIKKERS.). (Kb) Opm.: In deze uitgave ontbreekt „Beschrijving der Vertooningen ... op d'Amsterdamsche 5 04 BIBLIOGRAFIE J. Schouwburg", die wel in AdG voorkomt. Herdr. : Dichtkunst van Jan Vos (1658); AdG (1662), 587 e.v.; AdG II (1726), 567 e.v. C. BESCHRYVING II DER VERTOONINGEN, Die, II door last der Ed. Ed. Heeren BURGERMEESTEREN, II op de Vreede tusschen Engelandt II en Neederlandt t'Amsterdam op de Markt vertoont zyn. II Door JAN VOS. (vignet) II By Jacob Lescaille, Boekverkooper op den Middeldam, naast II de Vismarkt, in 't Vredejaar 1654. II Met speciael consent der Ed. Ed. Heeren BURGEMEESTEREN II om dese niet na te drukken, op arbitrale correctie. 40, 16 blz. ongepag.; sign. A2-B3. (Ha Kb MW) [Zonder drukkersadres, z.j. in : JAN VOS II Tooneel Poëzy]. (Lei) Opm. : herdr. in Dichtkunst van Jan Vos (1658); in AdG (1662), 6o1 e.v.; in AdG II (1726), 581 e.v. D. Aan J. V. VONDEL, (brief bevattende) Beschrijving van de Dans achter het spel van Lucifer. [Gedrukt in AdG (1662), 651 e.v. ; in AdG II (1726), 631 e.v. ; in Van Lennep De Verken van Vondel VI, 31 2 e.v. ; in Unger, Vondeluitgave (1654-1655), 116 e.v.]. E. VERTOONINGEN OF SCHILDERYEN VOOR DE KONINGIN KRISTINA VAN ZWEEDEN. [Christina bracht, na haar troonsafstand, in 1656 een bezoek aan Amsterdam. Gedrukt in AdG (1671), 186 e.v.; in AdG II (1726), 64o e.v.]. F. Schildery van de Beleeftheidt [Vertoning ter ere van Louiza, Princes van Bohemen. Gedr. in AdG (1671), 192; in AdG II (1726), 646]. Opm. : Louise Hollandine, dr. van Frederik V, koning van Bohemen, keurvorst van de Palts, geb. 1622 te 's-Gravenhage; ontvluchtte 1657 het huis van haar moeder in Den Haag; werd 1658 r.-k. te Antwerpen; 1659 non in het klooster Maubuisson, waarvan zij sinds 1664 tot haar dood in 1709 abdis was.] G. VERTOONINGEN Op 't Huwlyk van den E. HEER JOAN HINLOOPEN JAKOBSZ. Cornmissaris der Huwlijksche zaken, &c. En de E. JUFFROUW LEONORA HUIDEKOOPERS VAN MAARSEVEEN. Uit 1657. [Gedrukt in AdG (1662), 676 e.v. ; AdG II (1726), 289 e.v. H. Beschrijving der Vertooningen II op de Staacywagens, II die voor Hare Doorluchtigheden Mevrouw de II KEVR-VORSTIN II VAN BRANDENBURG, II En Mevrouw haar Moeder de II PRINCES DOUARIERE II VAN ORANJE, II met de voortreflijkste Personaadjen der II Vorstelijke Huizen van ORANJE, ANHALT en NASSOU, &c. II Op de Markt vertoont zijn, en door de Stadt reeden, II toen d'Edele Groot-achtbare Heeren II der stadt Amsterdam Hare Vorstelijke Doorluchtigheeden II op 't Raathuis vergaste. II Door JAN VOS. II (vignetje) II t'Amster dam, By Jacob Lescaille, Boekverkooper op den Middeldam, II naast de Vismarkt, in 't jaar 1659. 4°, 10 blz. ; sign. : Aa-B. (Ad Ha ax, Kb MW) [Herdr. in AdG (1662), 613 e.v.; AdG II (1726), 592 e.v.] Beschrijving der Vertooningen, II die in de Schouwburg II voor Hare Doorluchtigheden Mevrouw de II KEVR-VORSTIN II VAN BRANDENBURG, II En Mevrouw haar Moeder de II PRINCES DOUARIERE II VAN ORANJE, II met de voortreffelijkste Personaadjen der II Vorstelijke Huizen van II Oranje, Anhalt en Nassou, &c. vertoont zijn volgens d'ordre der Edele II Groot-achtbare Heeren II BURGERMEESTEREN II der stadt Amsterdam. Door JAN VOS. t'Amster dam, By Jacob Lescaille, Boekverkooper op den Middeldam, II naast de Vismarkt, in 't jaar 1659. (MW) [Soms zonder drukkersadres geb. achter nr. H] 4°, 6 blz.; sign.: B3 [Hierachter op uitslaande pag. : SANG-DICHT, II op de TRIUMPHELE-WAGENS, II Vertoont in Amsterdam, den 29, Augusti, 1659, ex. Ha] Opm. : vgl. Muller 2144e: „De 16 Staatcywagens, die voor hare Doorluchtigheden Mevrouw de Keur-vorstin van Brandenburg, enz. ... op de Markt vertoont zijn ... Door Jan Vos.: 16 houtgravures langw. in-1 20 op één blad langw. in-folio en in vier rijen boven elkander", etc. Adres : t'Amsterdam uyt de Boekwinkel van Michiel de Groot, op de Nieuwendijk 1659. (Atlas van Stolk III, nr. 2266). Beschryving van de Vertooning, die ik, op het aanmaanen van J. v. Vondel, in zijn spel van Jeptha toestelde &c. [Gedr. in AdG (1662), 626; AdG II (1726), 6o8. Herdr. o.a. in C. G. KaakeBIBLIOGRAFIE 505 been's uitgave van Jeptha (Zutphen z.j.) 85 en in die van N. C. H. Wijngaards (Zutphen z.j.) 1 37. K. ONTZET II VAN II KOPPENHAVEN, II Onder 't beleit van den Ed. Gestr. Heer II JAKOB VAN WASSENAER, II Ridder der Koningl. Ordre van Denemarken, II Heer van Wassenaer, Obdam, &c. &c. II L. Admiraal van de Scheeps-Vlooten der Vereenighde Nederlanden, &c. &c. II Door JAN VOS. II (vignet : wapen met twee geketende mannen) II t'Amsterdam. By Jacob Lescaille, op de Middeldam, 1659. (Ha) [Gedeclameerd en gespeeld door o.a. 7 acteurs; première 17.1.1659, vgl. H. H. J. De Leeuwe, Ntg, jrg. 61 (1968) 182 e.v.]. [Herdr. in AdG (1662), 489 e.v.; AdG I (1726), 71-102.]. L. Beschryving van de II VERTOONING II op de Waterzeege in de Zondt, door den Baron van II Wassenaar, L. Admiraal, &c. bevochten. Gedrukt achter K, op f 0 E2r0. Op de laatste blz.: 't VORIGE II ONTZET VAN KOPPENHAVEN II is in d'Amsterdamsche Schouwburgh op het Toonneel door II tachtentig persoonen, voor d'oogen en ooren van de bemin- Zinaars der Neederlandtsche vrije zeevaart, en 't heil der Bont-genooten, op 't cierlykst vertoont en uitgesproken. (Ha) [Herdr. in AdG (1662), 612; AdG II (1726), 592.]. Opm. : Er verscheen ook een eenvoudige editie, z.j., van het ONTZET, enz. (Ha) M. VERTOONINGEN OP DE ZEEGEBOOGEN VOOR DE KONING VAN ENGELANDT. [Niet opgevoerd, daar Karel II Amsterdam in 166o niet bezocht; wsch. ook niet afz. uitgegeven, vgl. de „Waarschuwing" achter N: „nadien de zelve niemant ter weerelt bekent zijn, dan alleen de Wel-Eed. Eed. Gr. Achtb. Heeren Burgermeesteren der Stadt Amsterdam, en Jan Vos, diese door Hare Gr. Achtb. bevel, ge-inventeert, beschreven en gedicht heeft".]. [Druk: AdG (1671), 182 e.v.; AdG II (1726), 636 e.v.]. N. Beschrijving der Vertooningen II op de Staatcywagens, II die voor Mevrouw Hare II KONINGLYKE HOOGHEIT II DE PRINCES VAN ORANJE, &c. II En Haar Zoon II ZYN HOOGHEIT II De PRINS VAN ORANJE II en NASSOU, &c. II door order van de Wel-Eed. Eed. Groot-achtbare Heeren II BURGERMEESTEREN II der Stadt Amsterdam, II op de Markt vertoont zijn, en door de Stadt reden, toen II HARE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEDEN II het Raathuis met Hare tegenwoordigheit vereerden. II Door JAN VOS. II (klein vignet) II t'Amsterdam, By Jacob Lescaille, op de Middeldam in 't jaar 166o. Met speciael consent der Wel-Ed. Heeren BURGERMEESTEREN, II als breeder op de volgende zijde uitgedrukt staat. (ged. 9 juni 1660). Op de 19e blz. : WAARSCHUWING tegen „eenige Comedianten te Leyden". 4°, 20 blz.; sign. A2-C. (Ha 2X, Kb Lei) [Herdr.: AdG (166z), 637 e.v.; AdG II (1726), 593 e.v.]. O. a) BESCHRYVING II DER II VERTOONINGEN, II Die voor, in en na 't Spel van de II BELEEGERING EN 't ONTZET VAN LEIDEN, II t'Amsterdam, in de Schouw-burg, II vertoont zijn. II Door JAN VOS. II (vignet) II t'AMSTERDAM, II By Jacob Lescaille, Boekverkooper op den Middeldam, naast II de Vismarkt, in 't jaar 1660. 4°, 16 blz. : sign.: A3-B3. (Ad Ha Lei) [Andere drukken : Dén laatsten druk t'Amsteldam, 1706, ex. Ad; 1719, ex. Kb; herdr.: AdG (1662), 627 e.v.; AdG II (1726), 607 e.v.]. b) BESCHRYVING II DER II VERTOONINGEN, II die voor, in en na 't Spel van de BELEEGERING II EN 't ONTZET II VAN LEIDEN, II 't Amsterdam, in de Schouwburgh II vertoont zijn. II Door JAN VOS. II (vign.: wapen van Amsterdam) II t'AMSTERDAM, II - II Gedrukt by BROER JANSZ. BOUMAN, Boek- Ilverkooper op 't Water, by de Kapel-steegh. (z.j.). klein 8°, 16 blz. ; sign. : *3-*5. [Nadruk]. (Lei) c) (Zonder drukkersadres, pl. en jrt. achter :) BESCHRYVING II DER SIERADEN ll VAN 't TOONEEL, II waar op de II VERTOONINGEN II in 't Blyeindend Treur-spel II van 't II Belegh en Ontzet van Leyden, II vertoont worden. II Met de Verklaringen der zelver Zinne-beelden. II Door T. VAN DOMSELAER. II (vignet) II t'Amsterdam, By Jacob Lescaille, II Boekverkooper op II de Middeldam, naast de Vismarkt. 1670. 5 o6 BIBLIOGRAFIE 8°, 32 blz. ; sign. Az-B4. (Ad Lei) [Van Van Domselaers werk verscheen een 2e dr. in 1682 (ex. Ad Lei) en een 3e dr. in 1729 (ex. Lei)]. d) Achter de ruim 20 drukken, verschenen na 1660 en tot 1821 van R. Bontius, Beleg en Ontset der stadt Leyden (oudste druk niet bekend, ze dr. 1646). Een grote collectie van deze drukken bevindt zich in de U.B. Amsterdam. De meeste zijn aldaar uitgegeven, sommige echter in Leiden, Dordrecht, Utrecht en Rotterdam). Sommige vermelden de naam van Jan Vos, andere niet. Twee voorbeelden volgen hier: I. BESCHRYVING II DER II VERTOONINGEN, II Die voor, in, en na 't Spel van de BELEGERING II EN 't ONTSET VAN LEYDEN, II t'Amsterdam, in de Schouburgh II vertoont zijn, II Door JAN VOS. II (vignet: putje) t'AMSTERDAM, II - II By d'Erven van de Wed: G: de Groot, en A: van Dam [1719]. klein 8°, 1 2 blz. ; sign.: D4-D5; achter: R. BONTIUS II BELEG EN ONTSET DER STADT II LEYDEN., enz. Den laetsten Druck, oversien en verbetert, 1719. (Ad MW) 2. Belegering en ontsetting der Stad II LEYDEN, Geschiet in den Jare 1574, beginnende II den 27. May, en eyndigende den 3. October daer aen volgende. II Seer levendig afgebeeld door II REYNERIUS BONTIUS. II TREUR- BLY- EYNDE- SPEL. II Desen laetsten Druk veel verbetert / verciert met schoone Figue- Ilren / ende al de Vertooningen / soo voor / in / als na het Spel. II (vignet: wapen van Leiden, 2 mannen met 3 haringen en brood) I I Tot Leyden by de Wleduwe van Johannes Tangena, Boeck- Prent en Kaart ver- Ilkoopster, onder 't Stadthuys. 1693. (g). 4°, 56 blz. gepag. 53 + III; sign. : Az-G2. (De vertoningen op blz. I -III). (Ad) P. TRAANEN II over de doodt van Haar II KONINGLYKE HOOGHEIDT II MEVROUW II MARIA STVART, II PRINCES DOUARIERE II VAN ORANJE, &c. II Dochter van zijn Majesteit II KAREL D'EERSTE, II Koning van Groot-Britanje, &c. II Te Londen, den derden van Louwmaandt. 1661, overleeden. II Door JAN VOS. II Op de Schouwburg t'Amsterdam door meer dan seventig II persoonen vertoont en uitgesproken. II (vignet) II t'Amsterdam, By Jacob Lescaille, Boekverkooper op den Middel- ildam, naast de Vismarkt, in 't jaar 1661. 4°, 14 blz. ; sign.: A2-B3. Op blz. 14: Aan Iuffrou II ANNA TER HAAR. (tegen de lasteraars van Vos). get.: JAN VOS. (Ha Kb) [Herdr. in AdG (1662), 695 e.v.; AdG II (1726), 351 e.v.]. Q. VERGROOTING II VAN II AMSTERDAM, II DOOR II JAN VOS. II Op d'Amsterdamsche Schouwburg, door meer dan tach- Iltentig persoonen uitgesproken en vertoont. II (vignet) II t'AMSTERDAM, II By Jacob Lescaille, Boekverkooper op de Middeldam, naast de II Vismarkt, in 't jaar 1662. I I Met Privilegie van d'Eed. Gr. Mog. Heeren Staten van Hollandt en Vest- Vrieslandt als breeder by al de Øerken van de voornoemde Poeet te zien is. 4°, 4o blz. ongep. ; sign.: Az-E, F. Ie blz. : titel - ze blz. blanco - 3e-4e (Toeëigening) - A3-D3 : tekst. Daarna enkele gedichten, en Fro-F2rO: VERTOONING II achter de Vergrooting van Amsterdam. [Niet opgenomen in AdG]. (Ad Kb Lei) [Herdr. in AdG (1662), 809 e.v. ; AdG I (1726), 119 e.v.]. Prozabewerking: VERGROOTING II VAN II AMSTERDAM. II uit de Rijmen II van den Poëet JAN VOS, II in rijmelooze reeden gestelt II door II H. F. WATERLOOS. II (vignet) II t'AMSTERDAM, By Jacob Lescaille, Boekverkooper op de Middeldam, II naast de Vismarkt, 1663. 4°, 56 gepag. en 8 ongepag. blz.: sign. Az-H3 . (Kb) Opm.: in een gedicht vooraf o.a. de regels: 't Zijn de wereltwijze spreuken Van den Duitschen Hooftpoëet, Door geen eeuw noch tijt te kreuken. R. Beschrijving der Vertooningen II OP D'INHULDING II van den Eed. Gestrengen Heer II NIKOLAAS VAN VLOOSWYK, II RIDDER, II HEER VAN PAAPEKOOP, II Slotvoogt en Drost van Muide, II Baljuw van Goilandt, II Hooftschout van Weezop, Weezoperkarspel, en Bylmeer; II Zoon van den Eed. Groot-achtbaren Heer II KORNELIS VAN VLOOSWYK, II BIBLIOGRAFIE 507 HEER VAN VLOOSWYK, &c. I) Burgermeester en Raadt t'Amsterdam. II Door JAN VOS. (vignet) II t'Amsterdam, By Jacob Lescaille, Boekverkooper op de Middeldam, 1666. 4°, 8 blz. ongepag.; sign.: Az-A3. ie blz.: titel - ze blz.: (Toeëigening) - 3e-5e blz.: (Vertoningen) - 6e-8e blz.: OP 't DROSTSCHAP van ... NIKOLAAS VAN VLOOSWYK, ... (Fr Kb) [Herdr. in AdG (1671), 193 e.v.; AdG II (1726), 647 e.v.]. List van Illustraties I. Portret van Jan Vos door Jan Lievens, gemonogrammeerd I.L., zwart krijt, 325 X 256. In Stadelsches Kunstinstitut, Diirerstrasze z, Frankfurt/M. Vgl. E. W. Moes, Iconographia Batava 1I 555; H. Schneider, Jan Lievens. Sein Leben und Seine Øerke (Haarlem 193 2) 72, 210 (Z 78) : op de achterzijde: „Jan Vos door IL, naar 't leven tekent". Schneider prijst de portretten van Lievens zeer wegens „die natiirliche Lebenswahrheit seiner Modelle und die schlichte Charakterisierung ihrer Menschlichkeit .... Als eine Hbchstleistung mochten wir das Bildnis des Dichters Jan Vos bezeichnen, das in gliicklichster Weise alles das vereinigt, was wir eben an unserm Meister geruhmt haben". — C. Hofstede de Groot, Quellenstudien zur hollandischen Kunstgeschichte (Haag i8 9 3) 191: Houbraken (I 300) meende op grond van Vos' epigram „Op myne afbeelding, door Jan Lievensen geteekent" (AdG, 166z, 785 en I, 1726, 307), waarin termen als maalt, penceel en verf gebruikt worden, „alsob es sich urn ein gemaltes Portrat handle". — Schneider beoordeelt deze termen anders : „entsprechend dem damaligen etwas verschwommenem Begriffsgebrauch". — M. D. Henkel, Catalogus van de Nederlandsche Teekeningen in het R yksmuseum te Amsterdam I ('s-Gravenhage 1942) 94, nr. 14 (pl. 166) bespreekt een kopie, aanwezig in het Rijksmuseum (zonder monogram). Hij vermeldt ook een tekening in Londen (Schneider Z 8o), die door o.a. Schneider gezien wordt als de kop van Jan de Witt, door Hirschmann echter als een zeer grove kopie van Vos' portret in Frankfort. Reprodukties in: Zeichnungen des Stad. Instituts III 9; Meder, Albertinapublikatie III 319; Walther Bernt, Die niederlandischen Zeichner des 17. Jahrh. II (München o. J., 1958), fig. 36o. Andere gedichten van Vos op werken van Lievens : AdG I (1726) 241, 264, 276, 279, z8o, 292, 293, 321, 361, 363. (Foto Srad. Inst., Frankfort) II. Portret van Jan Vos in AdG (1662), f0 **2, links boven gesign. : K DV IARDIN F, onderschr. J. v. Vondel. Karel Dujardin (ca. 1622-1678), italianiserend landschapschilder, vgl. Cat. Centr. Mus. Utrecht, Nederlandse 17e eeuwse Italianiserende Landschapschilders (196 5) 195-21 2, woonde versch. jaren in Amsterdam, o.a. in 1659, het jaar waarin de uitgave van AdG werd voorbereid, vgl. de uitgeversaankondiging in Ontzet van Koppenhaven (1659), ex. Haarlem. Vos dichtte op Dujardin's gravure of schilderij een bijschrift (AdG, 1662, 785 en I, 1726, 307): „Op myn afbeelding door Kaarel Zjardijn geschildert" (vgl. bij Lievens : „geteekent"). Het origineel is niet bekend; ook Houbraken vermeldt het niet (meded. van Jhr. F. G. L. O. van Kretschmar, dir. Iconografisch Bureau, Sophialaan 9, Den Haag). — Thieme-Becker, Allg. Lexikon der Bildenden Kunstler X 1oz : „Dujardin war auch besonders wdhrend seines Aufenthaltes in Amsterdam, als Portratist tatig. Auf diesem Gebiet schuf er gute Leistungen, ohne jemals ein kiinstlerisch defer gestaltetes Werk hervorzubringen. Diese Bildnisse, deren farbigen Hauptakzent auf dem Schwarz-Weisz der modischen Herrentracht liegt, sind in der Auffassung treu und ohne iibertriebene Pose; bestimmt und dabei doch leicht, fliissig und klar gemals". — E. W. Moes, Icon. Bat. II 555; F. W. Hollstein, Dutch and Flemish Etchings, Engravings and Noodcuts VI 42 (met afb.) (Foto Kon. Bibl. Den Haag) III. Portret van Jan Vos in AdG I (1726), vóór f°**, spiegelbeeld van pl. II. Onderschr. (op de reproduktie weggevallen) : „C. du Jardin inv., A. v. Buysen sculp". Andries van Buysen, plaatsnijder te Amsterdam, werkzaam tussen 1698 en 1747. Het gezicht is wat verkort en verbreed, waardoor het iets boerser en minder intelligent lijkt (vgl. ook het portret van Lievens). Op dit portret berust het ongunstig oordeel van Kloos e.a. over Vos' fysionomie. (Foto U.B. Amster dam) 5o8 BIBLIOGRAFIE IV. Portret van Jan Vos door Arnoud van Halen (gest. 1732); in het Rijksmuseum te Amsterdam. Thieme-Becker XV 5 02 : Van Halen legde een verzameling portretten van Hollandse dichters aan, „Panpoëticon", „meist Grisaillenmalereien nach Stichen, von ihm selbst gemalt". In 1719 waren het er zoo. Sign. : „Aquila sc.". Vos' beeltenis is een miniatuurportret, geschilderd in olieverf op koper; op de achterzijde staat : „Naar de trant van Karel Dujardin". Lambert Bidloo (1638-1724) bezong de opgenomen dichters in Panpoëticon Batavum (Amsterdam 1720). Weliswaar vindt hij Vos, wiens AeT hij in zijn kinderjaren „in minder dan drie dagen" uit het hoofd had geleerd en gespeeld had, als dichter de mindere van Hooft, Vondel en Huygens, maar hij verdedigt hem tegen de „onverlaat" S. v. Rusting, Rosseau en het „Zedig, en digtlievend onderzoek op Aran en Titus" (221-224). (Foto Rijksmuseum) V. Vrouw met boek, opengeslagen bij een gedicht van Jan Vos, door Bartholomeus van der Helst. In Le Musée Magnin te Dijon. Linnen, 0,92 X 0.76; gesigneerd: gedateerd 1665. Geveild te Amsterdam 1783; Den Haag 1789, verkocht voor f. 70 aan Wubbels; herontdekt 1925 te Parijs, aangekocht door Maurice Magnin. Dame in een leuningstoel, met de linkerhand wijzend naar een geopend boek, dat zij met de rechterhand vasthoudt; ruime witte hoofddoek, waarvoor twee parels van oorhangers zichtbaar zijn ; rood fluwelen jakje met witte hermelijnen rand; daaronder grijs-beige japon; op de achtergrond een bruine voorhang, met ruime plooien. De dame wijst op een gedicht, ondertekend : Jan Vos, getiteld : Samen Spraak van de wijn (AdG, 1671, 150; I, 1726, 544). De ogen niet zeer expressief, de mond wel wat groot. Misschien is er een dubbelportret geweest van een man met een wijnglas. — J. J. de Gelder, Bartholomeus van der Helst, Een studie van zi'n werk,i''n levensgeschiedenis, een beschrjvende catalogus van zijn oeuvre, een register en 41 afbeeldingen naar schildersen (Rotterdam 19 21) nr. 593 (en 5 96) vermeldt het volgens de gegevens van Hofstede de Groot, van vóór de herontdekking. — A. P. de Mirimonde, „La Femme au livre de Barth. van der Helst", Oud-Holland 68 (195 3) 118-120: „Il est probable qu'il s'agissait d'un ménage ami du peintre et du poète comme le laisse deviner le ton de ce badinage familier". Er is een nauwkeurige kopie van G. Waldorp naar dit schilderij, in waterverf, aangetroffen in de coll. Otto Busch te Berlijn, 1937, vgl. noot van de redactie onder bovengenoemd art. van De Mirimonde. — Ten onrechte wordt het „de vrouw van Jan Vos" genoemd: deze was reeds lang overleden in 1665. Onjuist is ook de titel die men te Dijon aan het schilderij gaf: „Femme célébrant le vin" en die men vindt in het repertorium van de cat. Rijksmus. Amsterdam, Hollandse schildersen uit Franse Musea (1971) 165 : „Vrouw met een glas wijn". — Vos maakte bij ten minste 11 schilderijen van Van der Helst bijschriften. Vgl. hiervoor: blz. 9-10. (Foto Musée Magnin, Dion) VI. Titelblad van AeT, uitg. A en B. Slottafereel: dood van Aran, — Vgl. pl. XVII in W. M. H. Hummelen, Inrichting en Gebruik van het toneel in de Amsterdamse Schouwburg van 1637 (Verh. der Kon. Ned. Akad. v. Wetenschappen, afd. Letterk. N.R. LXXXII, nr. 3, Amsterdam 1967) en de beschrijving, blz. 32-34. Hummelen gebruikte het ex. van de Kon. Bibl. Op het ex. U.B. Amst., veel fraaier dan het Haagse, bezit Titus nog zijn rechterhand. De betekenis van de twee figuren (één met tulband), rechts achter Thamera, is niet duidelijk : zijn het lakeien, die het valluik bediend hebben? De jongeman, links vooraan, zal Lucius zijn, als kamerheer gekleed. (Foto U.B. Amster dam) VII. Gravure, voorkomend in AeT, 5e druk, 1656 (F), f° A2rO. Deze gravure werd al gebruikt in D (1648) en komt in vele latere uitgaven, tot in die van 1726 (W) voor. Slottafereel: dood van Aran, Thamera en Saturninus. Vgl. Hummelen, a.w., pl. XVI en blz. 31-32. (Foto U.B. Amsterdam) VIII. Aran en Titus, gespeeld op een boerenkermis. Anonieme prent, ontleend aan L. Rotgans, BOEREKERMIS ... 't Amsterdam, gedrukt by Samuel Halma, Boekverkooper op het Rokkin, ontrent de Beurs, 1708. — In het midden Saturninus, rechts van hem Aran, achter hem Thamera, links vermoedelijk Titus. (Foto U.B. Leiden) IX. Titelblad Alle de Gedichten van Jan Vos. t'Amsteldam, 1726 [dl. I]. Onderschrift (weggevallen op de reprod.) : „A. Zeeman inv. et fecit. 1726". Abraham Zeeman, geb. ca . 1695-'96 te Amsterdam, gest. 1754 aldaar, werkzaam in zijn geboortestad als tekenaar, etser en schilder, 1719-1754, vgl. Waller-Juynboll, Biogr. Woordenboek van Noord-Nederl. Graveurs (1938); Muller, Histor. Prenten, nr. 3725, 373I. Allegorische BIBLIOGRAFIE 509 prent : J an Vos gehuldigd en gelauwerd. Vier van zijn hoofdwerken worden afzonderlijk — J. Worp, Jan Vos (1879), 56 n. : wraakneming op Lukas Rotgans' Boerekermis 1708) : „in het geraamte van een vos afgebeeld, een rot knaagt ligt, gans. vastgemaakt, in een klap". (Foto U.B. Amster dam) Jan Vos. Tooneel Poezy, medaillon een plaat, gesigneerd : „A. Smit fec.", bibliogr. AeT, G 1, Medea, ed. B. Ex. te Leiden (sign.: 1095 D 63), misschien verzamelde en bundelde. Voor de afd. A. Smit, mogelijk de etser en graveur, die van 1764 tot 1792 Wurzbach, Nied. Kuunstler-lexikon II (1910) 6z8. (Foto U.B. Leiden) XI. Medea, blz. 3I5, n. I : voorstelling van het huwelijk „the depths of her soul, is standing unnoticed in a de la Fontaine Verwey, in : Quaerendo II). J. Six' Medea of de trouw van Jason en Creiisa 24 okt. 1647 (C. N. Het Amst. Tooneel 259). de situatie weer van de vss. 1594-1597 spel. (Foto Rijksmuseum Amsterdam) XII. De Vandster, van Gabriël drukfout in AdG Moetsu Vos als een ideaal voorbeeld van schilderkunst beschouwd. Het heet thans „naam „to the Nursery" in The Metropolitan York; vgl. hiervoor blz. 27, n. I. Volgens H. Gerson „Metsu's „De lijkt op paleis. Statig, met de allure van de de bezoeksters [lees : bezoekster] het jonge echtpaar. Er is tussen de klassieke compositie met de vele rechthoekige vlakken en heeft niet de koele helderheid van Bartholomeus Helst, nog warme, gedempte glans. ... Amsterdamse Hollandse familiezin en liefelijkheid ontmoeten tafereel". Tijdperk van Rembrandt en Vermeer pl. (Foto Metr. Museum of Art, New York) Lijst afkortingen Alle Gedichten Jan Vos, dl. 166z; dl. II, 1671; 2e dln. I en II, 1726. Eerste Nederlandse Systematisch ingerichte Encyclopedie, I2 dln., Amsterdam 1946-1960. stvdio et opera Cornelii Kilian Dvifiaei ... Cvrante Gerardo Hasselto Arnhemiensi, I, MEW' Moderne Encyclopedie lVereldliteratuur, (1963-1975), dln. NNB Ø Nieuw Nederlandscb Biografisch Woordenboek, 1 o dln., 1911-1937. De Nieuwe Taalgids, Tijdschrift voor e en 1881 - ØB Werken Vondel, 1.940) Goede I() dln. ^- ØNT Øoordenboek der Nede rlandsche prent: buste van Jan gehuldigd en gelauwerd. Vier van zijn hoofdwerken worden afzonderlijk vermeld. - J. A. Worp, jan Vos(1879), n.: Rotgans' (1708): "in den linkerhoek is het geraamte van een aan een krans, die daar naast ligt, te gelijk met eene Daarachter staat een satyr gereed op beide te slaan met een stok, waaraan een blaas of zoo iets is vastgemaakt, waarop de woorden staan: Dat is knap, Twee in een klap". Folo Amsterdam) X. Titelblad van jan Vos. Tooneel Poe7,J, met in een medaillon een plaat, gesigneerd: "A. Smit fee.", vgl. bibliogr. ed. GI, en te Leiden (sign.: 1095 D 63), misschien gemaakt ten behoeve van een liefhebber die werk van Vos verzamelde en bundelde. Voor de inhoud zie slot bibliogr. afd. IV. A. Smit, mogelijk de etser en graveur, die van 1764 tot 179z werkzaam was te Amsterdam, vgl. Wurzbach, Kiinstler-Iexikon B. Leiden) ets van Rembrandt, 4e staat, vgl. hiervoor biz. 315, n. I: voorstelling van het huwelijk van Jason en Creusa; "Medea, wounded to the depths of her soul, is standing unnoticed in a dark corner, like menacing fate". (H. de la Fontaine Verwey, in: III II). J. Six' of de trouw van jason en Creiisa werd voor het eerst gespeeld op Z4 okt. 1647 (c. N. Wybrands, Amst. Tooneel z59). De plaat geeft de situatie weer van de vss. 1594-1597 in Vos' spel. Rfjksmuseum Amsterdam) Vandster, schilderij van Gabriel Metsu 1661, (wsch. door een drukfout in genoemd), door Vos als een ideaal voorbeeld van schilderkunst beschouwd. Het heet thans "De Kraamvisite" en bevindt zich onder de naam "A visit to the Nursery" in The Metropolitan Museum of Art te New York; vgl. hiervoor biz. Z7, n. 1. Volgens H. Gerson "Metsu's meesterwerk". "De kamer lijkt op het vertrek van een paleis. Statig, met de allure van de grote wereld begroeten de bezoeksters [lees: begroet de bezoeksterJ het jonge echtpaar. Er is een gelukkig evenwicht tussen de klassieke compositie met de vele rechthoekige vlakken en de warme kleuren van kleren en kleden. Het licht heeft niet de koele helderheid van Bartholomeus van der Heist, maar nog steeds de Rembrandtieke, warme, gedempte glans .... Amsterdamse statigheid en breed gebaar, maar ook Hollandse familiezin en liefelijkheid ontmoeten elkaar in dit tafereel". (Het Tfjdperk van Rembrandt en Vermeer 35, pI. 99). AdG Ensie Kil. MEW NNBW NTg TNTL WB WNT Museum Arl, New York) Lfjst van gebruikte afkorlingen Aile de van jan I, 1 66z; ze dr. dIn. Eersle Nederlandse Syslematisch ingerichte Enryclopedie, I2 dIn., Amsterdam 1946-Etymologicvm Tevtonicae lingvae ... stvdio et opera Cornelii Kiliani DviJIaei ... Cvrante Gerarda Hasse!to Arnhemiensi, Tom. II. Traiecti Batavorvm. MDCCLXXVII. Enryclopedie der Wereldliteratuur, Hilversum, z.j. (1963-1975), 8 din. (A - Uz). Nederlandsch Biograftsch Woordenboek, 10 dIn., Leiden, 1911-1937. Taalgids, Groningen, 1907 tot heden. Tfjdschrift voor Nederlands(ch)e Taal- en Letterkunde, uitgegeven van wege de Maatschappij der Nederlands(ch)e Letterkunde te Leiden, Leiden, 1881 - tot heden. De van Vonde!, uitgegeven in 1927 (en vervolgens tot 1940) door de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur te Amsterdam (de Wereldbibliotheek), 10 din. + Register. Woordenboek der Nederlandsche Taal, 's-Gravenhage en Leiden, 1882 tot heden. PERSONENREGISTER' Aa, A. J. v. d.: 36, 343 Adriaensen, C. (Broer Knelis) : 16 Aelhuisen, J. v.: 497 Aeschylus : 31, 56 Albach, B.: 28, 84, 35 2 Alphen, H. v.: 37 Ambrosius : 358 Ampzing, S.: 77 Anslo, R.: 345 Antonides v. d. Goes, J. : 32, 33, 35, 37, 86 Ariès, Ph.: 71 Aristoteles: 6o, 7o, 318, 3 21-2 5, 335, 357, 360, 466 Arp, J. v.: 226 Asselijn, Th.: 9, 69, 34o Bachrach, A. G. H.: 66 Backer, Fr. de : 69 Baerle, Adriana v.: 23, 493 Baerle, Anna v.: 23, 49 3 Baerle, Anthony v.: 23 Baerle, Caspar v. (Barlaeus) : 12, 21, 23, 28-29, 3 6, 6o, 6x, 68, 72-8 5, 8 7, 9 2-96, 103, 107-108, 223, 224, 2 35 -2 3 6, 341 , 466-468, 493 Baerle Jr., Caspar v.: 23 Baerle, Elisabeth v.: 23-24 Baerle, Josina v.: 23 Baerle, Suzanna v.: 23, 3 22 Bakhuizen v. d. Brink, R. C.: 234, 235 Bal alias Huydecoper, J.: 463 Barlaeus, zie Baerle, Caspar v. Bas Cornelisz., J.: 12 Bauwens, J.: 96, 328, 339, 346 Belcampo (ps. Schónfeld Wichers, H. P.) : 32o Belloy, P. L. B. de: 83 Bergh, Adriaen v. d.: 11 , 64, 67 Bergh, Adriana v. d.: 64 Bergh, H. v. d.: 237 Bernagie, P.: 341 Bicker, G.: 5, 13, 43, 48o, 5 03 Bidloo, Lamb.: 5o8 Biestkens, N.: 226, 233, 260 Bilderdijk, W.: 1, 34, 37, 38, 63, 72, 90, 95, Blanc, J.-B. le: 89 Blasius, J.: 25, 477 Block, J.: 12 Blok, Boccaccio, G.: 227 Boelens, A.: 503 Pietersz. de : 83 Bohemen, 5 04 a: z6o 13 18, 5o6 21 Bos, L. v. d.: 326 G. 34 Bosch, H.: 34, 470 Boukart, J.: 30, 502 Bouman, J. J.: 78, 233 Braekman, W. L.: 55, 5 8, 64-66, 90, 21 7, 478, 493 Brandt, G.: 26, 3 2-33, 35, 4 1 , 43, 69, 103, 28o, 345, 493, 5 03 Bredero, G. A.: 2, 6, 1 3, 35, 39, 59, 73, 231, 233 -2 3 6, 2 59, 272, 274, 280, 366 Brink, J. ten: 41, 91 d.: 11 Broekhuizen, J. v.: 33, 35, 86, 340-341 Broersz., J.: 12 Brom, G.: 96 Brouërius v. Nidek, M.: 47o Brouwer, Adr.: 233 Brouwers, C.: 8 Namen, voorkomende in de Bibliografie en de Lijst der Illustraties, zijn slechts in beperkte mate opgenomen. PERSONENREGISTER1 Aa, J. d.: 36, 343 Knelis): J. 497 Aeschylus: 28, 84, 352 Alphen, 37 Ambrosius: 345 d. Goes, J.: 32,33, 35, 86 Aries, 71 Aristoteles: 60, 70, 31 8, 321 -3 25, 334-335, 357, 360,466 Arp, J. 226 Th.: 9, 340 A. de: Adriana 23,493 v.: 23, 493 23 Caspar v. (Barlaeus): 12, 21, 23, 28-29, 36, 44, 60, 61, 67, 68, 72-73, 85, 87, 92-94, 103, 107-223, 224, 235-236, 341, 493 Caspar 23 23-24 23 Suzanna 23, 32, 493 Bakhuizen Brink, c.: 234, 235 Bal J. Comelisz., 12 J.: 32 8, 339, v. Schonfeld Wichers, H. P.): 320 L. B. de: 83 d.: 11,64,67 d.: 64 d.: 237 Bemagie, 341 13,43,480,5°3 508 226, 233, 260 W.: I, 38,63, 90, 95, 210 J.-B. Ie: 25,477 12 B1ok, F. F.: 268 227 503 Boer, H. Pietersz. de: 83 Louise Hollandine v.: 504 Bolswert, B. II: 260 Bontemantel, H.: 13 Bontius, R.: 14, 18, 506 Borsselen, Ph. v.: 21 326 Bosch, G.: 34 34, 470 30, 502 78, 233 L.: 55, 58,64-66,90,217,478,493 32-33, 35, 41, 69, 103, 280, 345,493, 503 G. 6, 13, 35, 39, 59, 73, 88, 91, 217, 223, 231, 233-236, 259, 272, 274, 280, 283, 290, 41, 91 Broeck, P. v. d.: II J. 36, 340 -341 Broersz., J.: IZ 96 Brouerius 470 233 c.: 8 1 Namen, voorkomende in de Bibliografie en de IlIustraties, zijn slechts in beperkte mate PERSONENREGISTER 51 I Brugmans, H.: 5-6, 13, 17, 32, 236 Brummel, L.: 265 Brune, Joh. de: 264 Brune de Jonge, J.: 30 Bruno, H.: 28, 47 2-Brunsting, H.: 63, 113, 115, 149, 159, 167, 171, 188 Bruyn, L. de: 27 Buitendijk, W. J. C.: 15, 68, 71, 104, 224, 269, 473 Burgh, J. v. d. : 466-468 Busken Huet, C.: 234 Buijnsters, P. J.: 37 Buysen, A. v.: 502, 507 Bywater, I.: 321 Cabeljau, J.: 30 Calderon: 338 Callas, Maria: 346 Campen, W. v.: 12 Canijn, H.: 233 Caron, W. J. H.: 75, 77-78,362 Casparius, C.: 326 Castelvetro, L.: 36o Cats, 3 1 , 33, 39 Cleanthes : 31 Clercq, W. de: 38, 235 Coorenkind, H. D.: 12 Coornhert, D. V.: 75, 227 COMM, E.: 59 Corneille, P.: 35, 70, 3 2 3, 3 2 5, 3 2 7-35 2 Cornelis, Ane: 7 Cornelis, Weynt je : 6 Corver, M.: 84 Coster, S.: 23, 28, 59, 68, 76, 9 1 , 224, 241, 334, 354, 47 8-479, 493, 5 03 Coymans, Sophia: 24, 462 Creizenach, W.: 66, 67, 79, 497, 503 Crena de Iongh, C. A.: 224, 2 3 1 , 2 53, 261, 267, 272, Croix, P. de la: 341 Cromwell, 0.: 16 Curtius, E. R.: 28, 364, 466 Daan, J.: 217, 233, 272, 274 Dapper, 0.: 13, 85 Davelaer, J.: 12 Decker, J. de: 19, 28, 34, 473, 475, 4$ 2 D'Enery, A. Ph.: 59-6o Descartes, R.: 335 Desmarets, J.: 15 Dibbets, G. R. W.: 226, 260 Diephout, R. v.: 339 Dionysius v. Halicarnassus : 56 Dircx (Opmeer), Aeltje: 5-6 Dolce, L.: 352 Domselaer, T. v.: 12-1 4, 8 5, 5 05 -506 Dryden, 69 Duim, I.: 83 Duinkerken, A. v.: 19-20, 43-44, 236 Duisberg, J. v. : 18, 33 -34, 47, 233 Dullaert, H.: 2 Dullaert, J.: 30 Duym, J.: 326 Duyse, F. v.: 219 Effen, J. v.: 35, 36, 71, 81, 89, 234 Elema, 364 Engelbrecht, S.: 1 z Engelen, C. v.: 37 Ennius : 352 Erné, B. H.: 228 Es, G. A. v.: 41 Ett, H. A.: 468 Euripides: 56, 327, 334, 35 2, 357 Evenhuis, R. B.: 225-226 Everts, W.: 91 Flinck, G.: z o Focquenbroch, W. G.: 233 Fokke Simonsz, A.: 325 Fontaine Verwey, H. de la: 315, 509 Fonteyn, Justus : Francius, P.: 33, 8 3 - 84 Franck, J.: 108, 127 Frederik Hendrik: 18, 29, 480 L. de : 15 Garmez, A. K., zie Zjermez. Gautier, Th.: 59 Geerars, C. M.: 8o, 470 Gelder, J. J. de : 224 Gerrits, Grietje : 7, 9, 20, Gerson, H.: 509 Geyl, P.: 227 Gezelle, G.: 21 Graeff, C. de: 13, 43 Gramsbergen, M.: 226, 277 Grass, G.: 17 Graswinckel, D.: 29 Greflinger, G.: 79 Greshoff, J.: 39 Grevius (Graevius, J. G.) : 33 Grien, H. Baldung: 71 Groot, G. de: 78, 79 Groot, H. de (Grotius) : z8, 68, 326, 472, 48o Groot, M. de: 78, 79 Groot, P. de: 28, 471-472 Grosz, G.: 66 Grijp, Dirck: 7 Gryphius, A.: 70, 8o Haantjes, 41 Halen, 508 PERSONENREGISTER 5-6, 13, 17, 32, 218, 225, 236 265 264 30 28,472-473 63, II3, II5, 149, 159, 167, 171, 188 27 c.: 15,68,71,1°4,224,269, d.: 24, 28-29, 61, 108, 466-468 c.: 234 37 502,507 1.: 321 30 338 346 IZ 2H W. 75, 77-78,362 c.: 326 360 Cats, J.: 21, 31,33, Cleanthes: 31 38, 235 H. IZ 75, 227 Cormon, 59 Corneille, P.: 35, 70, 323, 325, 327-330, 352 Cornelis, Anne: 7 Weyntje: 84 23, 28, 34, 45, 59, 76, 91, 233-235, 241, 334,354,478-479,493, 503 24, 462 66, 67, 503 de longh, C. 224, 231, 249-253, 267, 272, 274 Croix, 341 0.: 16 E. 28, 364, 466 21 7, 233, 272, 274 13,85 J.: 12 19, 28, 34, 473, 475, 482 D'Ennery, A. Ph.: 59-60 335 15 226, 260 339 v. Halicarnassus: 56 5-352 12-14, 85, 505-506 J.: 69 1.: 83 A. v.: 19-20,43-44, 236 v.: 33-34,47, 2 Dullaert, J.: 3 ° 326 219 35, 36, 81, 89, 234 Elerna, J.: 364 S.: 12 C. 37 Ennius: 352 Erne, B. 228 V.: 41 468 56,327, 334, 352, 225-226 91 10 233 325 315, 509 Justus: 20 83-84 J.: 108, 29,480 Fuyter, de: 15 59 80, 470 J. de: 224 Grietje: 22 27, 509 227 2I C. 13, 43 277 17 79 39 G.): 33 71 78, 79 51 1 H. de (Grotius): 28, 480 79 de: 28,471-472 70, 80 J.: A. v.: 508 512 PERSONENREGISTER F.: 8o Halmael Jr. A. v.: 8 3- Hamel, A. G. v. : 40, 53, 346, 354, 35 6 , 360, 362, Harrebomee, P. J.: 252, 261, 264, 272, 273, z86, 28 Hart, S.: Haslinghuis, E. J.: 60, 263 Hasselt, G. v. : 226, 235 0. v. : 85 Haver, J. v.: 260 Heemskerk, J. v.: 327, 328 Heiblocq, J.: 30 D.: 28, 477 Heinsius, D. : 2I, 33, 70, 325, 326, 390 N. de: 9, 488-489 Helst, B. v. d.: 9-1 0, 13, 2 24, 488, 508 W. L. v.: 108, iii , 118, In, 127, 6 .45, 43 Hemelrijk Sr., J.: 366 Chr. v.: 77 H. : 31 Hildebrand v. N. Beets) : 219 Hinloopen Jakobsen, J. : .5, 27, 5 04 M.: Hofdijk, W. J.: 39, 9 1 , 2 3 6, 0. C. F.: 340 Hoffmann, C. L. : 503 Homerus: 23, 37, 353 P. : 2 1 C.: 42 Hooft, P. C. : 2, 22, 19, 2 1 , 22, 29, 31, 33-37, 4 2, 5 8, 72, 80, 88, 92, 93, 96, 2 33 -2 35, 316, 3 26, 366, 422, 466-468 W. D.: 12, 233-235, 261, 266, 289 G. J.: 8-9 Hoogstraten, D. v. : 33-35, 86, 89, 90, 235, 34 0, Horatius: 31, 35, 3 2 5, 333-33 6, 339, 341 , 343, 353 -366, 487 Hoven, J. v.: 87 E.: Hummelen, W. M. H.: 8 1-33 6, 508 B.: 13-14, 84-85 Huydecoper, Balth.: 34, 3 6, 47° Huydecoper I, Joan: 9-10, 12, 20, 40, 43, 462- 463, 465 Huydecoper II, Joan : zi, 462, 49 0-49 1 Huygens, Chr.: 365 Huygens, Const.: z , 12, x8, 19, 21, 23, 28, 29, 3 1 , 34, 42, 77, 88, 92, 94, 96, 1 .6, 2 33, 2 3 6, 355, 466-468, 47 1 , 473 Iansen, S. A. P. J. H.: 28, 330 Iuvenalis : 476 Jager, A. de: 9 Jans, Aeltje: 7 Jansen, Zach.: 365 Jansonius, F.: 30 Jardin, K. du: 30, 46, 5 07 Jonckbloet, W. A.: 42, 91-92, 23 Jong, M. G. de: 38 Jonson, B.: 66 Junius, W.: 30 Junkers, H.: 79-80, 227, 341, 345-346 Kalif, G.: 42, 92, 344 Kampen, N. G. v.: 38, 90, 2 35, 343 Kamphuis, G.: 57 Karel I v. Engeland: i8 Karel II v. Engeland: 505 Karsemeijer, J.: 40, 47 0, 473, 475 Kassies, W.: 468 Kate, L. ten : 77-78 Kemp, 326, 327, 352, 501 Kempen, Thomas v.: 30 Kernkamp, G. W.: 13 Kiliaen, C.: 226, 235, passim in comm. Kloos, W.: 39, 507 Klopstock, Fr. G.: 37 Knipping, J. B.: 3 64 Knuvelder, G. P. M.: 44-45, 96, 236, 344, 34 6 37 Koe, A. C. S. de: Kollewijn, R. A.: 32, 503 Koopmans, 93, 344 Kormart, Chr.: 70 Kossmann, E. F.: 18, 64, 227, 263 Kouwenhoven, D. v.: 340 Kranendonk, A. G. v.: 6 Kretser, M.: 9 Kronenberg, A. J.: 91, 235 Krook, E.: 83 Krul, J. H.: 38, 59, 241 Kruyskamp, C.: 59, 223, 229, Kuipers, R. K.: 343 -Kuyper, A. : Kuijper Fan., D.: 56, 109, 120, 124, 1 55 , 168, 472 Kyd, Th.: 64-65, 69 Langendijk, P.: 40, 81, 88, 90, 103 Laura: 7, 23 Leendertsz P.: 32-33, 315 Leeuw, A. Bastiaens de : 338 Leeuwe, H. J. J. de: 18, 45-46, 59, 34 6-347, 5 05 Leeuwen, W. L. M. E. v.: 40 Leicester, R. D. graaf v.: 66 Lennep, J. v.: 40, 477, 5 03 Lescaille, J.: io, 34, 78, 79, 2 33, 3 1 7, 46 3, 477, 482 88, 89, Halma, 80 83-84 v.: 53, 346, 354, 356, 360, 362, 364, 366, 467 286, 288 5 v.: 235 Hauwaert, O. v.: 30 Hein(c)k, 477 D.: 21, 70, 326, 390 Hel(d)t Stokade, 9,488-HeIst, 10, 224,488,5°8 Helten, III, II8, !Z1, 124, 127, 245,436 Heule, Chr. Heijermans, H.: 3 I (ps. Beets): Hinioopen J.: 25, 504 Hobbema, 9 J.: 39,91, 235-236, 343 Hoffham, O. C. C. L.: 37, 353 Hondius, P.: 21 Honingh, c.: c.: !z, 19,21,22,29,31,33-37,42, 45, 53, 58, 59, 68, T~, 75, 77, 80, 88,92,93, 2H-235, 316,326, 366,422,466-Hooft, 12,233-235,261,266,289 Hoogewerff, v.: 235,340, 469 325, 333-336, 339, 341, 343, 353-366,487 Huguet, 271 Hummelen. 54, 81-83, 232-233, 336, 508 Hunningher, BaIth.: 24, 34, 36, 39, 88, 89, 468-470 I, Joan: 9-10, !Z, 462- 46;,Joan: 21,462,49°-491 Chr.: 365 2, 18, 19, 21,23,28,29, ;1, 34,42,77, 88,92,94,96, 106, 23;, 236, 355,466-468,471,473 lansen, S. J. 28, Iuvenalis: 476 365 30 30,46, 507 J. 42, 91-92, 2;6, 344 J. 30 79-80, 227, 341, 345-346 Kalff, 344 N. 38,9°,235,343 57 KarelI v. 18 505 J.: 470, ten: J.: ;26, 327, 352, 501 ;0 I; c.: 226,235, 39, 507 364 236, 344, 346 Koe, A. C. S. de: P, 5°3 J.: 21, 93, 344 10-II, 18,64, 26; Kranendonk, A. G. v.: 66 A. 91, 235 83 59, Kruyskamp, c.: 59, 223, 229, 246, 248, 264, 273 343-344 A.: 40 KuijperFzn., !zo, 155, 168,472 Kyd, Th.: 64-65, 69 88, 103 Jr., A. Bastiaens de: ;;8 J. de: 18,45-46,59,346-347.5°5 40 66 J. 40, 477, 503 ].: 10,34,78,79,233,317,463,477, 482 PERSONENREGISTER 5 1 3 Leupenius, P.: 77 Lievens, J. : 477, 507 Lingelbach, D.: 340 Lipsius, J.: 22 Lissens, R. F.: 70-71 Lohenstein, D. C. von: 70 Lope de Vega: 355 Loyola, I. v.: 71 Lucas, F. L.: 321, 323 Luiken, J. : 2, 77, 256 Luyt, J. : i2 Macquet, J. D.: 37, 90 Mak, J. J. : 404 46 Marlowe, Chr.: 65, 69 W. : io Maurik, J. v. : 93 Meertens, P. J. : 3 64 Melles, J.: 28o, 469 Menius, Metsu, G. : 27, 509 C. Ph. : 81, 92 Meyer, L.: 88, 3 27, 3 2 9-33 8-341 44-345 Meijer Dres, N. C.: 3 Michalii, I. : 354 Michels, L. C.: 30-31 Miller, F. J. : 67, 311, 3 27 Moerkerken, 224, 226, 266, 268, 499 Molière: 341 Molitor, J.: 71 Montaigne : 3 I Moonen, A. : 33 Mostart, D. : 23 Mourik, A. v.: 3 29, 33 8, 339 Multatuli : 4o, 129 Naeff, J. P.: 234, 2 35 Nieuwendaal, 3o 35, 470 Noseman, Ariana: 83 Noseman, J. (Noozeman, L): 83, 234 Nuffel, 325 3 64 Nijhof, M.: Nyloë, J.: 77 Oey-233 Oldewelt, Oosterwyk, Opitz, M.: Opmeer, zie Dircx, Opmeer, 226, Ornée, W. A.: 234, 2 37 Ossian: 37 Ostade, Adr. 233 Oudaen, J.: 33 , 35 , 3 6, 41 , 77, 86, 340 Overbeke, v. (Overbeeck, A.) : 28, 476 Overdiep, G. S. : i56, 247, 26 5, 35 Oversteegen, J.: II, 22, Ovidius: 51, 328, 33o, 335, 35 2, 390, 39 1 Paracelsus : 252 Pars, L. : 12 Pasolini, P. P.: 346 Pels, A.: 1 9, 35, 68, 86-88, 23 2, 339, 340 Pennink, R.: 37, 89 Péruse, J. de la: 352 Petersom, J. v.: 8, 28, 482 Petrarca : 7 Peys, A.: 340 Pire, Anna du : 224-225 Plotinus : 364 Pluimer(Pluymer), j.: 3 1 7, 33 6-337, 343, 501 Plutarchus : 361 Poot, H. C.: Praag, J. A. v.: 15, 338 Praz, M.: 44, 68-71, 72 Prins, I: II, 227 Prinsen J. Lzn., J.: 40, 69, 93, 344, Pudsie, 10 Punt, J.: 2 8 Questiers, Catharina : 3o, 482 Quintilianus : 466 Rank, D.: 78 Rembrandt: 17, z8, 35 , 86, 182, 315, 475 , 5 09 Rens, L.: 45 Revius, J.: 2, 77 Reynolds, R. : io C.: 46 Rodenburg, Th. : 91, 93, 356 Roldanus, C. W.: 44, 95 , 236 Rombauts, E.: 41 Romein, M.: 234, 472 Rosseau, J.: 81, 88, 340, 508 Riissing, J. H. : 4o Rotgans, L.: 8o, 87, 9o, 5o8, 509 Rousseau, J. J.: 69 Roy, J. de: 12 Royaards, W. C.: 43 Rushton Fairclough, H. : 353 Rusting, S. v. : 81, 5o8 Ruys, H. J. A. : 30, 260, 341 , 473, Ruyter, M. A. de: 336, 3 64 Ruyter, W. B.: 227-228 Rijnbach, A. A. v.: 228, 231 -232 Sade, marquis de: 71 Sainte-Marthe : 352 Santen, G. C.: 224, 23 3 , 248, 250-252, 261, 267, 272, 274 241, 2 53, 261, 48 2, PERSONENREGISTBR 75, 77 J.: 507 340 J.: 12. C. von: 70 de Vega: Loyola, 1. v.: 71 3ZI, 323 J.: 2, 256 J.: u J. J. J.: 404 Mander, C. v.: 46 Martin, W.: 10 J. v.: J.: 364 J.: 280, F.: 66 G.: Meyer, H. Ph.: 88, 32.7, 329-330, 338-341 Meijer Drees, N. c.: 344-345 1.: 3 54 Michels, L. C.: 30-3 I J.: 3 II, 327 P. H. v.: 224, 12.6, 253, Moliere: 341 J.: 71 Montaigne: 3I Montanus, P.: 77 Moonen, A.: H D.: 329, 338, 339 Multatuli: 40, U9 J. 235 G. v.: 30 Nolen, Th.: 35,470 Adana: J. I.): 83,234 R. O. v.: Nijhoff, M.: 364 Nyloe, J.: De Vita, E.: W. F. H.: 9 I.: 87 69-70 A., A. D. A.: 12.6, 269 Omee, 237 v.: Oudaen, J.: 33,35,36,41,77,86,340 A. A.): 28,476 S.: 156, 247, 265, 35 2, 353 J. J.: II, 12., 279 Ovidius: 51, 330, 352,390,391 Paracelsus: 25 2 L.: P.: 19, 33, 35,68,86-88,232,339,340 89 Peruse, J. la: J. 8, 28, 482 Petrarca: du: 224-12.5 Plotinus: Pluimer(Pluymer), J.: 317, 336-337. 341-SOl Plutarchus: 361 Poot, c.: 39, 77 Praag, J. IS, 277, 338 69, 72. I: II, 12.7 Prinsen J. Lzn., J.: 346 E.: J.: 28 Catharina: 30,482 Quintilianus: 28, 3S, 182, 315, 475, 482, S09 J.: 2., R.: 10 Ripa, c.: Th.: 3S6 C. 95, J. 234,472 J.: Rossing, J. H.: 40 80, 90, s08, S09 J. J.: J. u c.: H.: Rusting, S. v.: 81, 508 J. A.: 33, 34, 260, 341, 463, 473. 475 336, 364 12.7-12.8 231-232 Sade, marquis Marthe: 3S2 G. c.: 233, 267. 272,2.74 5 14 PERSONENREGISTER Sartorius, J.: 272, 273 Scaliger, J. C.: 325 Scaliger, J. J.: 325-326 Schaar, J. v. d.: 241 Schaik, C. J. J. v.: 24, 462, 463, 468 Schenkeveld, M. H.: 38 Schenkeveld-Van der Dussen, M. A. : 35, 87, 339 Scherer, W.: 70 Scheurleer, D. F.: 28 Schiller: 38, 39 Schipper, J. J.: 12, 22, 360 Sch,infeld, M.: 127 Schotel, G. D. J.: 8o Schrbder, P. H.: 8., 340, 346 Schrijnen, J.: 262 Seneca: 31, 40, 45, 65, 67, 68, 311, 326-328, 33 0, 333, 35 2, 353, 359 Sens, D.: 22 Serre, P. de la: 22 Severin v. Cuilla, J.: 328 Shakespeare: I, 39, 5 1 , 53, 55, 6., 64-67, 69, 79, 89, 90, 94-95, 1 46, 354 Siegenbeek, M.: 38, 90-91, 235, 343 Simons, L.: 94, 345 Sivirski, A.: 45 Six, J.: 315, 328, 352, 502 Six, P.: 10 Six v. Chandelier, J.. 4 1 Smient, 0. B.: 249 Smit, A.: 509 Smit, W. A. P.: 41, 56, 6o, 63, 68, 96, 3 1 8, 3 2 5, 326 Soet, J., zie Zoet, J. Soop, F.: 12 Sophocles : 72, 334, 357, 36o Spiegel, H. L.: 75, 77, 353, 362-363 Stalpart v. d. Wide, J.: Stam, W.: 12 Starter, J. J.: 91, 224, 233, 256 Steen, J.: 233 Sterck, J. F. M.: 41, 203 Stoett, F. A.: 196, 241, 245, 248, 271, 274, 278, 283, 285, 287 Strengholt, L.: 8o, 87, 332 Stuart, Maria, pr. V. Oranje: 28, 480, 505, 5o6 Stuiveling, G.: 217 Swaanenburg, W. V.: 37 Takema, H.: i5 Tamboer, J.: 18 Tasso, Torqato: 24, 7 1 , 341 Teellinck, J.: 16 Tengnagel, M. G.: II, 12, 22, 233, 279 Terentius: 31, 366 Tesselschade Visscher, M.: 12, 24, 29, 480 Thomae, H.: 79, 497 Tieghem, P. v.: 37, 89 Traudenius, D.: 28, 477 Treslong, A. v.: 24 Treslong, L. v.: 29 Tuinman, C.: 246, 250, 251, 263, 272 Uittenbroek, D.: 78, 233 Valck, J.: II Valckenier, G.: 13 Valerius Flaccus : 330 Vander Straeten, E.: 8o Vechters, J.: 28, 109-110, 325 Veen, P. A. F. v.: 21 Veenstra, F.: 22 Velten, J.: 79, 342 Ven, J. v. d.: 5 Vennekool, S.: 12 Verdenius, A. A.: 245, 251, 256, 258, 284 Vergilius: 23, 31, 37, 353, 422 Vermeer, W.: 58, 6o, 73 Verwou, Aeltje: 34, 78, 463 Vestdijk, S.: 3 64 Victorijn, zie Vechters Vinck, J.: 340 Vinckel, K.: 12 Vingboons, P.: 360 Visscher, Roemer : 265 Vlooswijck, N. v.: 13, 18, 480, 506-507 Vloten, J. v.: 29, 91, 226, zz8, 269, 289, 343, 499 Vollenhove, J.: 33 Voltaire : 329 Vondel: z, 13, 16, zo, 23, z6, 28, 3 0-34, 36-46, 53, 56-6o, 68, 7z, 73, 75, 77, 8o, 81, 86, 88, 89, 9 2-94, 96, 224, 235, .80, 3 2 5, 3 26, 33 2 , 344, 345, 353 -3 66, 390, 39 1 , 466-468, 474, 476, 477, 482, 485, 5 04 Vooys, C. G. N. de: 36 Vos, Anna : 6 Vos, Isaac: 6, II, 67, 227, 234 Vos, Jan (grootv.) : 5 Vos, Jan (zoon) : 7 Vos, Jan (hoofdprovoost) : i5 Vos, Jan Jansz. (vader): 5-6 Vos, Maria: 7, 10, 19, zo, 500 Vossius, G.: 23, 325, 353, 359 Vries, C. de : 18-19 Vries, J. de: 39 Vries, Jeronimo de : 38 Vries, M. de: 234 Wagenaar, J.: 5-6, io, 15, 26, 30, 235, 257, 262, 2 72, 27 8-2 79, 284, z88, 341 Wagner, M.: 94-95 Walch, J. L.: 93, 23 6, 344, 346 Wakes, M.. 226 PERSONENREGISTER 5 1 5 Warners, J. P.: II, 363 Wassenaer-Obdam, J. v.: 505 Waterloos, H. F.: 28, 474-475, 506 de: 33, 78 Westerbaen, J.: 19, 3o, 34, 77, 326, 366 Weijnen, A.: 76, III, 246, 355 Wickefort, J. v.: 23, 29, 468 Wille, J.: 475 v. Oranje: 16 III, v. Oranje: 14, 16,18,19, 480, 505 Winckelmann, J. J.: 345 Winkel, J. te: 7-9, 26, 43, 93-94, 227, 228, 236, 3 1 7, 3 2 5, 345, 472 Witsen, Corn.: 1o, 1 3, 343, 351 Witsen-Opcy, 31, 41, 351 Geysbeek, P. G.: 36, 91 Witstein, S. F.: 345 Witt, J. de: 19, 507 Wolff, K. de: 493 J. A.: 5-8, II, 1 3, 1 5, 1 7, 18 , 2 3, 2 5, 29, 3 1 , 45, 63, 64, 67, 68, 81, 83, 92, 103-106, 227, 2 3 2, 2 77, 281, 340, 34 1 , 468, 469, 476, 477, 48o Wouters, Lysbetge : 6 Wumkes, 87 Wybrands, C. N.: 12, 1 3, 8 3, 92, 354 Wijngaards, N. C. H.: 31, 241 Wijnman, F. : IIo, 477 Ypes, C.: 7 Zaalberg, C. 259 Zeeman, A.: 5o8 von: 13 Zesen, F. Zjermez, A. K. v.: II, 8 3, 93, 356 Zoet, J.: I1-12, 28, 32, 41, 67, 85-86, 227, 240, 252, 281, 473 Zorrilla, F. R.: 352 Zuidema, W.: 85-86, Zijderveld, A.: 75, 77 Zwaan, F. L.: 75 Zwaerdecroon, H.: 366 Zwanenburg, zie Swaanenburg Zweden, Christina kon. v.: 504 PERSONENREGISTER J. D. P.: n, J. 505 28,474-475,506 Wees, A. de: 33, 78 J.: 12, 30, 77, 326, 366 A.: III, 355 J. 23, 29,468 J.: 475 Willem II, pr. V. Oranje: 16 Willem ill, pr. V. 16,18,19,480,5°5 J. J.: 345 J. 93-94, 227, 228, 236, 317, 325, Com.: 10, 13, 343, 351 K.: 31,41,351 Witsen 36, 91 F.: 345 J. 19,507 493 Worp, J. 5-8, II, 13, 15, 17, 18,23,25,29, 31, 63, 64, 67, 68, 81, 83, 92, 103-106, 515 226, 227, 232, 240, 277, 281, 326-328, 336, 337, 340, 341,468,469,476,477,480 Lysbetge: 6 G. A.: 87 12, 13, 83, 84, 92, 354 N. 31, 241 H. F.: 110, 477 c.: 7 A.: 259 508 Zesen, F. von: 13 A. K. II, 83, 93,356 J.: II-12, 28, 32,41,67, 85-86, 227, 228, 240,25 2, 281,473 352 85-86, 227 75, 77 75 366 Swaanenburg 504 VAN GORCUM'S LITERAIRE BIBLIOTHEEK I . KASEMIER, G.: Het van 2. VISSER, G. J.: Lazamon. An attempt at vindication. 3. NIJHOFF, P. C.: De Flóemanna saga. 4. DRESDEN, S.: L'Artiste et l'absolu. Paul Valéry et Marcel Proust. 5. D'ANGREMOND, H.: P. C. Hooft's Achilles en Polyxena. 6. SNIJMAN, F. J.: Literêre styl met die op stylonderzoek. 7. GRAAF, D. A.: Arthur Rimbaud. Homme des lettres. 8. GERHARDT, MIA La Pastorale. Essai d'analyse littéraire. 9. TOORN, M. C. VAN DEN : Ethics and moral in Icelandic saga literature. 10. SMEETS, J. R.: La chevalerie de Judas Macabé. I I. GRAAF, D. A.: Arthur Rimbaud, vie, son oeuvre. I2. GUN, W. H. VAN DER : La Romantique et son Role la Comédie Humaine de Balzac. 13. BUIJNSTERS, P. J. A. M.: twee Rhijnvis Feith als dichter van 'Het Graf'. 14. PRUDON, s. J.: G. A. Brederoods Spaanschen Brabander Ierolimo. I5. SCHENKEVELD-VAN DER DUSSEN, M. A.: Het van Hubert Kor -neliszon 16. SIMONS, Jos. : Ambrosia, a neo Latin drama by Edmund Campion. 17. BEKKERS, J. A. F.: Correspondence of John Morris with Johannes de Laet 1634-1649). 18. SCHULTHEIS, W. : Dramatisierung von Vorgeschichte. Beitrag zur Dramaturgie des deutschen klassischen Dramas. 19. GILLE, K. F.: „Wilhelm Meister" im Urteil der Zeitgenossen. Ein Beitrag zur Wirkungsgeschichte 20. KUNNE-IBSCH, E.: Die Stellung in der Entwicklung der modernen Literaturwis s ens chaft. 2 I. BAKKER, J.: Ernest Hemingway, the artist as man of action. 22. ZWAAN, F. L.: Dagh-werck van Huygens. 23. SCHENKEVELD-VAN DER DUSSEN, M. A.: A. Horatius Flaccus Dichtkunst. 24. WEERWERK, professor dr. Garmt Stuiveling. 25. BUI JNSTERS, P. J. A. M.: Hieronymus van Alphen (1746-1803). z6. VELDE, v. D.: Herrschaft and Knechtschaft Holderlin. 27. ZANDT, GERTRUD J.: Die Sprache von „Karl and Galie". Eine Vorstudie. z8. BUITENDIJK, W. J. C.: Jan - Aran en Titus, Oene, Medea. GORCUM'S 1. KASEMIER, vers Hooft. 2.. VISSER, Lazamon. An attempt at vindication. 3. NIJHOFF, c.: De Fl6emanna saga. 4. DRESDEN, L'Artiste et l'absolu. Paul Valery 5. D'ANGREMOND, TH. H.: Achilles en Polyxena. 6. SNIJMAN, Literere styl met die oog 7. GRAAF, Arthur Rimbaud. Homme des lettres. S. GERHARDT, MIA I.: La Pastorale. Essai d'analyse litteraire. 9. TOORN, VAN DEN: moral in Icelandic saga literature. 10. SMEETS, La chevalerie de Judas Macabe. II. GRAAF, A.: Arthur Rimbaud, Sa oeuvre. 12.. GUN, W. VAN DER: Courtisane dans Comedie Balzac. 13. BUI]NSTERS, J. Tussen werelden. 14. PRUDON, H., S.].: A. Brederoods Spaanschen 15. SCHENKEVELD-VAN DER DUSSEN, Het dichterschap Korneliszoon Poot. 16. SIMONS, Jos.: Latin drama Campion. 17. BEKKERS, F.: Correspondence of John Morris with Johannes de Laet (1634-1649). IS. SCHULTHEIS, W.: von Beitrag zur Dramaturgie klassischen Dramas. 19. GILLE, "Wilhelm Meister" Urteil der Zeitgenossen. Ein Beitrag zur Goethes. 2.0. KUNNE-IBsCH, E.: Die Nietzsches der Entwicklung der Literaturwissenschaft. 2. 1. BAKKER,].: Ernest Hemingway, the artist as man action. 2.2.. ZWAAN, Dagh-werck van Constantijn 2.3. SCHENKEVELD-VAN DER DUSSEN, A.: A. Pels, Q. 2.4. WEERWERK, artikelen aangeboden aan 2.5. BUI]NSTERS, M.: Hieronymus I746-IS03). 2.6. VELDE, L. V. D.: und bei 2.7. ZANDT, GERTRUD J.: Sprache von "und 2.S. BUITENDI]K, W. c.: Jan Vos Toneelwerken: Medea. Dr. P. J. Buijnsters Hieronymus van Alphen (1746-1803) In dit boek wordt een zo volledig mogelijke documentatie gegeven van deze kinderdichter en staatsman, hetgeen wordt weerspiegeld in de uitvoerige bibliografie, iconografie, genealogische bijlagen en een lijst van brieven. Deze monografie is verrijkt met talrijke tOt dusver nog niet gepubliceerde foto's. Dr. Maria A. Schenkeveld-Van der Dussen A. Pels Q. Horatius Flaccus Dichtkunst Op onze tijden en zeden aangepast. De eerste moderne uitgave van een literairtheoretische tekst die aan het eind van de zeventiende en tijdens de achttiende eeuw een grote invloed heeft uitgeoefend op het literaire bedrijf in Nederland: Andries Pels' vertalende bewerking van Horatius' Ars Poetica. Dr. F. L. Zwaan Dagh-werck van Constantijn Huygens In de loop van zijn gering aantal huwelijksjaren heeft de zeer begaafde Huygens het gedicht 'Dagh-werck' geschreven voor zijn vrouw en onder haar kritisch oog, teneinde daarin hun leven en streven in een geladen dichterlijke vorm te gieten. Dr. Zwaan heeft gestreefd naar een uirvoerig commentaar op dit belangrijk dichtwerk van Huygens dat nog nimmer op deze wijze is uitgegeven. in de boekhandel verkrijgbaar ... -