BEKNOPT NEDERDUITSCH TAALKUNDIG WOORDENBOEK. BEKNOPT BEKNOPTBEKNOPTEDERDUJTSCH TAALKUNDIG ~EDERDUITSCH TAALKU~DIG 0 ORDEN B OE K WOO RDENB 0 E K, DOOR DOORDOOR P. WEILAND.WEI L A :N D. P. E-JÇ. E-·K. 0 TE DORDRECHT ., TE DORDRECHT, BIJ BLUSSÉ EN VAN BRA.AT. nIJ BL USSE EN VAN BRA ~t\. L\;1. 18 28, E. E, de vijfde letter ~an het ABE, en de tweede onder de klinkletters. Deze Ieuec wordt 0 p verschillende wijlen uitgesproken , en weI .:acht-kort indewi/l, . zaeht-Iang i.ll ge~en., scherp:kort In bel, scherp-Iang In been. Zie . mijne Nederd. Spraak., D. ~, § .17'. .. R, een van onze sachtstaartige uirgangen, HI) heeft plaats bij ooze zelfst. naamwoorden , die eene zaak en niet eenen persoon betcekenen..' en nit den tegen\v. of verled, tijd der aanvoegende wqs van een werkwoord ontstaan, als grepe, p,"av·e. Oudtijds diende de e ook als toevoegsel , om eenen werkenden pel~s.oOll aan te duiden , even ali thans ons ere Bij Ktr., vindt men nog /iertoge , poorsprabe , prate, eoaolite , enz, , welke woorden nu echtee zonder e gesteld worden , schoon zij nog gebleven is in bode, e'rve.. , En, ebbe , v, Het afloopen del-tee, na dell vloede nemende de ebbe te baat: Hoer-r. De oooreb , het besin del-eb , de aclztereb,· het einde der eo. Eb eli vloed. Van dit eb , ebbe, is hct onzijd. werkw, ebben t d. i. na den vloed afloopen , gcvormd. Het schijnt van het verouderde aben ~ afnemen , ar~ komstig te ZijUil EBBEN, tie eb, .. . EBBENHOUT, o, Zeker SChOOll t"Tal~t hout , dat zeer hard is. Van hier het onverhuigb, bijv. naamw, ebben» houten : een ebbenhou.ien rotting. i\DEt. leid~ het , om zijne hardheid, van het hebi". J:l'~ , een steen; ar. . ECI-lEL, ~ij KIt. e6chel; aechel , m, ~ meerv, eohels« Bloedzuiger,.. ECflO ,,~ .v., lat. echo , gr. 'tjtxi»• . Het van vaste ligchamen terug ~ gekaatste gclttid; weergalm r Echo (loet de nagalni baaiuoen, PLuI·M. Fig. tegt men van iemand , die oon. ander napraat I hi] is een: regie echo. ECH'f, m, Huwelijk i den echt te .aanoaarden, HOoPT. Oudt, werd .het in dell zin van wet gcb'etit;d; ei! was r\ Let:. % ECH, EDE, £DI. hetzelfde als ee , of ehe , of eenre , erve , waarvan eeg'ti.& de , eegemaal , waarvoor H. DE GROOT echtgemaal bezigt. Van hier echteling , voor echtgenoot. Zamen— steil. zijn : echtbreken , echtbreker , echtbreekster, echtbreuk, waarvoor HOOFT elievreuL' , eebreuk bezigt ; echteuecl , echtelijk (wettelijk) , echteloos (onwettig^; echtestnnt , echtgeraal , e;chtkoets , bij de Dichters voor huwelijksbed , echtscheden , echt&cheiding. Van bier ook het bedr. werkes. echten , ii: editte , lief geecht , d. i. voor echt , of wettig verklaren : een kind echten. ECHT ,. bijv. n. en bijva., echter , echtst. Eigenlijk, over-* cenlomstig niet de wetten : • echte kinderen , d é uit een wettig huwelijk geteeld zijn. Fig. , onvervalscht, zuiver: echte wijn, echte waar, echt zilver. ECHTEN, zie echt , ni. ECHTER , (otil. ook efter) voegwoord , beteekenende evenwel , niettemin. HOOFT , VONDEL en anderen hebben Let ok iu den zin van wederoen en hierna gebezigd. KIL. heeft echter , iterum , re,tro. ECHTGENOOT , m. en v. , rrmeerv. ech tgeno°oten. Echte man , of vrouw. HoorT bezigt hiervoor ook eegemaal, en eegenoot, ook voor boncigciioot. EDEL , bijv. n. en bijes. , edeler , edelst. COadt., vrjge.boren. Thans is het meest in eenera figuur). zin ge~ bru:ikelijk , voor liet voornaamste , het beste in zijne soort: cle Edelen des volks. Ook worclen levenlooze, dingen niet den nram van edel bestempeld , wanneer zij zich , door voorti efi ,ijle eigenschappen, van andere onderschei--. den: edele metalen, edele geslee ..ten. Kostbaar: edele vruchten. BUBELVERT. wat zich van het gewo e en gemeene , O) eerre voortreffelijke wijze , onderscheidt , ver-Leven : edele ziel, edele gedachten , edel' d hanceleri. Zarenstëfl. zijn : edelclom, nu adelclorn , edelgeboren, oul. ook edelboren, edellieicl , , edellie--. den , edel~ ara , ecelmoeclig , edelmoedig held. Edel en a 2 zijn ten naauwste verwant, en alleenlijk door Longvnl onderseheidén. Qui. werd ook edel', even als adel, als zelfsaaandig gebezigd. `Voor` édét zegt men, - iii sotnn ige gevallen, bij, verkorting eel. EDIT. , m. Azijn, welke benaming algerneener gebezigd wordt. Voor dik, zegt men ook, bij verkorting g . 'eek. Van hier bei EDO, EED, EEK, EEL. 5 liet in de zamenleving gebruikelijke werkwo. edik , met edik bereiden. Zie azijn. EDOC EI ,. voegwoord , hetzelfde als doch , met de onnoo. dige verlenging van eene voorgevoegde e,. EED , m. , meerv. eeden. Eene plegtige verklaring, waarbij men God tot getuige aanroept : met eenera dieren eed. VOND. De woorden , welke zulk eene plegtige verklaring uitmaken : iemand den eed voorzeggen. Datgeen , waartoe men zich , door eenen eed , verbindt : getrotm> aart eed en ,ligt. Zamenstell. zijn : eedgenoot , eedgenoot... 8cltap , eedges pan , eedoer vant , eedverwantschap. Oial. i's het werkw. eeden , voor in den eed nemen , beëeiliigen ,, ook voor eed doen , in gebruik geweest ; en eedig en bezigde men voor iemand den eed afnemen. De hooge ouderdom , van dit woord , en de weinige verandering, welke „ het ondergaan heeft , maken deszelfs afleiding onzeker. In het hebr. is 1) , getuigenis. Sommigen brengen het tot het oude ee, elLe, d. i. wet. LEK, zie edik. EEK , zie eik. EEKEL, zie eikel. EEKELAAR ,, eikelaar , m. , meerv. eekelaars. Zékere boom : men moet den eekelzar tlieper planten. VOND. EEKHOREN ; eik44oren , ink• foren , allen in gebruik , m. 9 meerv. eekhorens. Zeker viervoetig gedierte. De eerste helft dezer benaming stamt zeer waarschijnlijk van eek , eik ., f , zijnde het eikenhosch de plaats , waar dit dier zich gewoonlijk ophoudt. De oorsprong der laatste helft is nog duister. EEL, zie edel. EEL, zie aal. EEL , uitgang, overeenkomende met het lat. ellum , of il. lum, en het fr. eau, als bordeel, kas/eel. Deze uitgang is bij de Oudheid niet te- vinden. Omtrent het jaar duizend, toen de Monniken hier de pen voerden, is hij bij ons in gebruik gekomen. Dit eel heeft de scherpe lange ee. En, gelijk vele der woorden, in eel uit-gaande, ten minste aan dit einde, bastaard zijn, zoo hebben zij den klemtoon op dezen -uitgang sterker, dan op het zakelijke deel gekregen: bordeëlen, kasteelera , Jurpeelen. EELT, o. FIai digheid in, de handen, o.f onder de voe-Y A ten. EEN. (en. Overdragtig , voor. verharding : De qua ghewaont' ,naekt eelt. SPIiG. Zamenstel!. : eellacittig , eeltzweer. EEN , eerie , een , niet bepalend lidwoord , zonder meerv. liet draagt den naam van niet bepalend , omdat het de zaak , waarvan gesproken wordt , algemeen en zonder eenige bepaling laat , als : daar loopt een hond. Voor eigennamen gevoegd , dient het, niet zoo zeer oni de Personen , als wel derzelver hoedanigheid en uitstekende eigenschap aan te duiden: een I)emo$t4eni8 zelf zou hen niet kunnen overtuigen„ cl. i. een redenaar als Dernostheiies. Een wordt ook als telwoord gebruikt; en beide worden op dezelfde wijze verhogen. Dit onderscheid alleen heeft tussehen een, als lidwoord, en een, als telwoord, plaats, dat, wanneer het als lidwoord gebruikt wordt, de nadruk op het zelfst. naamw. valt, waarbij het gevoegd is, b. v. een rn , de i. zeker man; terwijl, wanneer het als telwoord voorkomt, de iidruk Op het telwoord zelf , valt , b. v. één nzaa , in tegenoverstelliag van twee of meer mannen. In geval men het teloord een voor het niet bepalende Iidw. zou kunnen aanzien , en ook om de eenhëid nog meer te ]bepalen, worden bij dit telwoord dikwerf dd woorden, inctar , een' gevoegd : er is maar een kind gestorPen dit is alle door eene eenige vrouw verrigt. Ook heeft dit een het lidwoord -hij zich, en Ôntngt dan ; in het mannel. en omijd. geslacht ceuc e: de eene tuig is groot, de anderek/n; er warén twee inene/en , de eene was soldaat, c1 andere en schilder. Oudt. was een ook voor zeker iemandin ge., bruik : ti brct(Il.tefl een lot mi. I3JJB. 1477. Ook wordt het vöor vereen(l vereenid , gebezigd : Ghewis terwij/.de ziel en 't /ige4aani kier zijn een. SPIËG. Soiriwijlen wordt het teiw. een als zelfst. gebezigd., in het vrouwel. geslacht: de een, twee eenen, op de dob. belsteenen. Van hier eenheid. Ztrnenstell.: ee,er1zari, de, eenerlei, een/zoofdig (eenc eenhoofdige regerirzgy, eenjrL, eerikennig (van de kinderen), een loopenci, bij KIL. eenloopig, (een eenloopend gezel, ongeawd persoon), eenmaal, eenmoeclig, eenoogig, (die maar een oog heeft), eenparig, eenparigheid, ~ eenparigli,k, ee.stcmrnig, eental, eentoon-iq eenvar EEN. S :voi'niig ., een'erf, eenzelvig. EEND , v. , xneerv. eenden. Zekere waterogel , ook eend .Vogel, endvogel, genoemd : eene wilde , tamme eend. Zameustell.: eendenei, eendengroen , eenden &ooi , eendenkroost. Wij ontdekken het oudste spoor dezer benaming in het gr. vr?OX , YrrTr , hetwelk het gevoegelijkste van ynw ik . zwem , afgeleid wordt , dewijl geen vogel het water zoo zeer bemint, als deze. Waarschijnlijk behoort het tot ee, ei , water. EENDRAGT , v. De overeenstemming van wensehen en be. geerten : daar werd met wondere eendragt (5 evocliten, DOFT. ,Eendrezgt maakt magt, door ecnsgezincllheid kan men veel verrigten. Deze benaming schijnt ontléend te zijn van lastdieren , die den opgelegden Jast gelijkelijk dragen. Van hier eertdragtig , eenclra tiglieid , een.. Zragtigljk.. EENERHAIVDE , zie eenerlei en allerlei. EENERLEI , onverbuigh. bijv. n. en bijw. Hetzelfde als eenerliande. Een en hetzelfde , van eerre en dezelfde soort. Eenerlei spes , eenerlei drank gebruiken. Zie allerlei. E ' NGREPJG, hi}v. n, en bijer. , Dat uit eerre lettergreep be + staat, in de spraakkunst gebruikelijk : eengrepige woort^ en. ]EENHOORN , ni. , meerv, eenliaornen. Zeker wild dier , dat maar eenen hoorn heeft : sine krachten z n als eenes eenhoorns. BJ BELVERT. EENIG , bijv. n. en bijw, , hetwelk , door middel van den uitgang ig, van bet onzijd. een gevormd wordt. In zoo ver een het telwoord is , beteekent eenig iets , hetwelk het eerre in zone soort, en slechts eenmaal voorhanden is: de eenij e ware God. Insgelijks tot versterking en nadere bepaling van liet telwoord een: er is maar eer& Benig man gebleven. Ook als een bijw. , voor alleen dat is eenig en alleen de oorzaak. Voor eenzaam.: het is hier " o het land zeer eenig. Ook is van eerzin de overtreffende trap Benigste gevormd: mijne eerai •ste begeerte is, enz. In zoo ver een voor iemand genonen wordt, komt eenig ook als een voornaamw. voor, om verscheidene dingen van dezelfde soort onbepaald aan te duiden: eenig mensch , iemand, Eenigen zeggen. dat 6 EEN, EER. - dat erz. Van hier eenighezd , eenáglijk. Zamenste , eenigeriiande , eenig erlei , eenigerrn&le , eenigzins. EENS , bijw. , van een , liet telwoord. Hetzelfde als een-maal: ik ben maar eens in Parijs geveest. Om eenera onbepaalden tijd aan te duiden : ik was eens in .Par js. Voor een weinig , iets % door eens. Ook in wil, neiging en gevoelen overeenkomende : zij zijn het niet eens. Zamenstell.: eensdeels , eensgezind, eensklaps , eensluidend. EENVOUD , o. Het eenvoudige getal , in de spraakkunst: het eenvoud van daden is daad. EENVOUDIG , bijv. n. en bijw. , eenvoudiger , eenvoudig st. Dat in het eenvoudige getal staat. Overdragt. , opregt , ongeveinsd.: de Heere bewaart de eenvóudigen. BIJBELVERT. Dat gebrek aan verstand en doorzigt verraadt : h is een eenvoudig mensch. Nederig , zedig : eene eenvoudige kleedirig. Enkel , niet zamengesteld : een eenvoudig werktuig. God is een volmaakt eend,")uciig e. en. Van hier eenvoudigheid , eenvoudiglijk. EENZAAM , bijv. n. en bijw. , eenzamer, eenzaamst. Alleen , van andere dingen, die tot zijne soort beho oren, verwijderd. Eigenlijk : eenzame dieren , die van anderen hunner soort afgezonderd leven : een eensame mussche op het dak, BIJBELV'ERT. Van menschen : hij leeft eenzaam. Figuur!. , van plaatsen , waar zich weinig men schen ophouden : eene eenzame plaats. liet is hier Leer eenzaam. Stil : eenzame nachten. Ongehuwd .: want de kinderen der eenzame zijn meer - dan de kinderen der getrouwde. BIJBELVERT. Out. ook voor eensgezind-: jae , men sal dit selder mercken , dat twee broeders eensaem wercken. GESCHIER. Van hier eenzaamheid. EEIN ZIDIG, bijv. n. en bijw., eenzijdiger, eenzijdigst. Eigenlijk, dat maar eene zijde heeft; doch meest wordt het figuurl. gebezigd , voor 'hetgeen, dat van eene zijde, of ten aanzien van de eerre partij, geschiedt: eene eenzijdige verbindtenis. Eene zaak eenzijdig behandelen. Van hier eenzijdigheid eenzijdigl jk. EER, bijw. van tijd (ook eerder) en daarvan eerst, de over-^ treffende trap. Eigenlijk wordt het gebruikt, om eenerg tijd aan te duiden, welke voor eenera anderen tijd gaat: Et T ik kwam eer, of eerder, plan hij. Eerst moet gij dit doen , en dan dat. Ook in den zin van niet eer-" der, niet vroeger: wanneer zult gij komen ? eerst over acht dagen. koor eerst , in de eerste plaats. Eerst wordt ook als een bije'. naarnw.. gebezigd , de eerste ; lz j was de eerste, die kwam. Insgelijks voor de voornaam-. ste : Amsterdam is de eerste stad van Holland. De eerste , hoogste , plaats bekleeden. Ten eerste , eigenlijk hetzelfde als voor eerst , wordt in de gemeenzame verkeering ook voor aanstonds , terstond , gebezigd : ik riep hem, en hij kwam ten eerste. Eer wordt ook als voegwoord , voor eer dat, in de plaats van , gebruikt: eer ik dat decle , enz. L. BAKE bezigt het voor wel - eer , voorheen : dat Sion , eer zo schoon. Zamenstell. : eerg.isterer^, eerlczrzg, eertijds, eerstdaags, eerstel jk eersteling , eerstgeboren , eerstgeboorte. EER , v. hebt alt jd cle eer in waarde. HOOFT. De voorrang , dien de een boven den anderen heeft , welke de oorspronkelijke beteekenis schijnt te zijn : hij giag vooraan , clie eer k,vam hem toe. Voorregt : ik stel er eer in , uur vriend te wegen. Voortreffelijkheid : de eer van God , deszelfs oneindige voortreffelijkheid .boven alle schepselen. God de eer gevern , deszelfs opperiïi gt enz. erkennen. Achting : lig leeft hier in eer en a^zn, zien. Iemand, iets , in eer houden. Ter eere van manen vriend. Met , of hij , iets eer inleggen , eer behalen. Iemcmci cle laatste eer aandoen , hem teü grave geleiden. Goede naam : zijne eer verdedigen , redden. Op mijne eer , zekere bevestiging. Zuiverheid van zeden : in alle eer en deugd. Vrouwelijke onschuld: hij lelde het op hare eer toe. Bij de Dichters wordt 'het in den zin van het voovnaamste , het treffelijkste - gebezigd : toen ik op de eer der j feesten , enz. Zamen-stell.: eerwnbt, eerbaar, eerbaarheid", eerbctarljk , eerbeeld, eerbeavgs , . eerbied, eerbzedenis , eerbiedig , eerbiedigheid,, eerbiediglijk , eerboog, eerdief , eerdienst, eergierig, eergierigheid, eergierigl jk , eergraf, eerkrans, eerkriegelheid (voor ambitie, bij HOOFT), eerkroon, eerloos, eèrnaámn , eerpenning, eerpoort, eerpost, eerprijs, eerleeken, eerlitel, eertrap, eerwijl3 , eerzaam, ee rz uc/i t , eerzuchtig, eerzuil enz, Wijders het bijna v rouderde bi oe el. naames. A 4 eer-en-. 8 EER. e-erenfest EERDER , zie eer , bijw. van tijd. .. .. . EEREN , b. w. , ik eerde , heb ^^e rd. Eer- bewijzen , Ira - verscheidene beteekenissen van liet zelfst. eer. I-oogaeh-. ten , en deze hoogachting dadelijk bewijzen ,. in welke beteekenis het nog liet meeste gebruikt wordt : hij wordt van ieder geëerd. Eert uwen vader en utve moeder. EERELN , b. w. , ik eerde , heb gePerd. Ploegen : . het land Beren. Die akkers eert en bo w't. VOND. Dit woord is reeds eenigzins verouderd ; in den BonarneIerwaard en in de Betuwe wordt het eeliter nog gebruikt. Hoogd. aren, gr. oc -wv rat. arare , eng. to ear. Het is met ons arbeid , misschien ook met aarde en jaar, verwant. Zie arbeid. EERENEEST, eerentfest, Berenvest, eerertvest, hij inkorting ernfest, erntest , ernfest. Van eer en Eest, • of vest , d. i. vast. Achtbaar. De eerentfestë deriRhctt. HOOFT. De oude naam areoei:stus werd weleer in den zin van eerenvest gebezigd. Zie .Eest. EERGIERIG , bijv. n. , eergieriger , eerqierigst. Begee. rig naar eer. Iran hier eergerij,; held , eergierigl jk. EERLIJK , bijv. n. en bijw., eerlijker, eerljkst. overeenkomstig niet de openbare achting en Benen goeden nadni : hij is van eerlijke ouderen geboren. Deugdzaam , getrouw , opregt : hij is een eerlijk man. Van hier eerljk/ eid. EER LOOS , bijv. n. , eerloozer , eerloost. Zonder eer; sclhan-* delijk. EERTIJDS , bijw. Voorheen : eertgds waart g4 duisternis. BIJBELVERT. EERVERGETEN , bije. n. en bijw. -, eervergetener , eervergetenst. Van eer en vergeten, zijnde het verled. deelw. van vergeten. Ee%vergeten is derhalve iemand, dio zijne eer vergeten heeft: een eervergeten menschh , die om liet behouden van zijne eer niets geeft. HooFT bezigt ook eerverglieetel. EERWAARDIG , bijv. n. en bijw., eerwaardiger, eerwaarcligst . Van eer en waardig. Waardig geëerd te worden: een eerwaardig man. Van bier eerwaardigheid, eerwaardigl jk. Bij HooFT vindt men eerwaartte als zclfst. naamw. , ook eerwaardij. EERZUCHT, v., eerzcuciLti , bijv. n. Zie eer.. Bj. fUQOFT ook EES, EET, EEU., EFF. ook eer•ijwer. EEST , m. , meerv. eesten. De , plaats , alwaar het graan , de tabak., enz. gedroogd wordt. Bi KIL. ook ast, eijst. Waarscliijnlijk staat dit woord met het gr. cc iv cdr•oogen , ifta , 9 sloof plaats , het lat. aestr s , heet , en het hebr, g , tuur, in verband. EETBAAR , eetlust enz. Zie eten. EEUW, v. , meerv. eeuwen. De tijd vare ,honderd jaren sieraden der opgaande eeufve. HOOFT. Ot d. beteekende dit woord eenen langen tijd , in het gerneen; ook werd 1,c in den zin van vaste regel , of vet , inzonderiheid htiwelijkswet , gebruikt. Zarnenstell.: ezu>fee%,t , eel^w' )el , eeuwzang enz. EEUWIG , bijv. n. en bijes. Van eeuw, Aan cie duur-' z-aamheid van eenes menschen leeftijd gelijk , doch slechts in ecni ,e uitdrukkingen : eerre eettivige b evangenis. Gedurende eenen langen onbepaalder tijd : zich eerzen eeuwiger naam maken. In het gemeene leven , van eenen forten tijd , als lang voorgesteld : wanneer z tlt gij eens, ophouden met uw eeuwig babbelen ? Dat geen einde heeft : de eeuwige gelukzall;qlieid. Insgelijks , dat geen begin heeft : sommigen beweren , dat de u-'erelcl eeuwig is. Dat noch begin noch einde heeft : God alleen is eeuwig. Van hier eeunvigdurend , eeuwiglieid ,, feuwigi k , waarvoor bg HOOFT eeuwe4i L. Ons eeuw , gelijk ook eeuwig, is een zeer oud woord, dat ongetwijfeld meet het bij ULPHIL. voorkomende nzo, liet gi•0 áEin , het angels. a , aa , en het ijs]. ei , beteekenende altijd , gelijk ook met het gr. iwv lat. aevum , en liet noordscha aefe , vermaagschapt is.. EFFEN , bijv, n. en bijw. , effener , effenst. Gelijk , glad, dat geene hoogten heeft: een effen veld. Ovverdr., ver. effends: Bene rekening effen maken. Op eenen effen bodem zijn, geen.e schulden hebben, in liet gemeene Ie-, yen. Een effen getal uitmakende: effen of oneffen (even of oneven) raden. Uitgestreken, deftig, van. het gelaat: .en effen Bezigt, in het gemeene leven. Zonder hbo- Tnen Jof ander bijwerk: een effen kleed. HOOFT heeft ook effe eiden , voor kalme , rustige tijden. Altijd even eens: kiest een stil en ején leven• GESCHIER. Van bier effenheid , ellens, zie tellens, f everns. 1 en en even zijn ? eigenlijk , hetzelfde, gelijk KTL. .. ook )0 EFF, EGA, EGE, EGG. ook aanwijst; doch thans gebruiken wij deze woorden Onderscheidenlijk, schoon het hqw, e.ftlrn, effentjes, zoo wel als even, eoentjes , gebezigd wordt, KII... heeft ook eiJenaar, effenwel, enz, , waarvoor thans alleen evenaar , eoenwel , enz, in gebruik is, Zie even, E:FFENEN, oul, eaenen , b. 'v., if effende, keo gei/ifencl. Effen, gelijk, glad maken e de paden van eeneri tuirs e.ffenen. Overdrv r eene rekening effenen, sluiten, Van hier ejfening~ EGA, egade , v-Eene , door een wettig huwelijk aan eenen man verbondene Vl"OUW.l-JALMA. en anderen nemen ega ook VO()~" eenen man: ziJ' omhelsde karen, ega. Van ee, elie, oul, wet, ook wettige verhindtenis, en gade, van giulen , QuI. vereenigen, Egade is derhalve eene gade in, ee , of in echs, Zie ga, gade. EGEL, m, , rneerv, egels, Zeker stekelig dier e gelijk de slangl/' ontluialt den sch.erpen egel. VOND. De egel draagt ook den naam van 'stekelvnrken, EGELAN'rlER, m., meerv, egelantiers ; egelantieren, Zakel'e boom vol stekels , als die van eenen egel, 'rUI~M. brengt bet tot egel, en bet oude tliier , oak tere , d. i, boon). Zamenstclk i egelantierbtoem, egelantierbnop , egelantierrcos, EGGE, v., meerv, eggen Een met tanden voorzien land.. houwe..."s werktuig, Oul./ werd het oak voor de scherpte van een zwaard gebezigd: laet mi dock den egghe eien, WALEW. In sommige oorden van ons vaderland, is. nog de egge pan he~ mea in gebruik, Waarschijnlijk meet bet tot bet 'oude eg, ecb , d. i. een hock, waarvan oak egsteen , VOOl" hoeksteen , gebragt worden, Dit woord heeft 110g eene andere, van de eerste zeer verschillende beteekcnis , namelijk die van' zelf'kant , of den huitenkant van linnen, laken , eIlZ~, bij KIL. egghe, aelfegge J selfeifnde, ,8elfkant, ora panni, vel telae, estremi... tales panni aut lintei , hij PLA.NTYN, egglle, 8elfegrS[ e ~ 8e(jcant. la lisiere c/,u drap; EGGEN, h. w., if.; egde, heb I(eegl/,. lVlet de egge be"!' arbeiden : Iiet land eg/!·en~ Men ban met hem eggeTJ noels ploegen , eene gcmeenzanlespreekwijs, beteekenende ', men 1<311 met hem niets uitregten, Van hier egger, ~f(ging. h'g'ger was ouI. ook zekere groote boor, thans duorgaans a~egaar Geno.enld~ Zie a~egaar. EG~ EGG, EI, EIG. EWKERIG , bijv. n. en bijes. , eggeriger , eg Berig st• Bij KIL.. scherp -en zuur. Van hier egger-igheid. EGGIG ,, bijv. n. en bijes. , egg iger, eggigst. Stomp door het eten van wrange vruchten , van de tanden : mine tanden zin eggig. Van hier eggigheid. EI , een klemstaartige basterduitgang , beantwoordende aan het fransche , of walsche de, als livrée , bij ons liverei. EI , (cri) een tusschenwerpsel , zijnde de natuurlijke uitdruk king van verscheidene gemoedsbewegingen: ei, dat is oed ; ei , ei lieve, doe biet ! ei , hoiic op met labs Gelen ! ei , wat is dat schoon ! Zie ai. EI , o. , nleerv. e jeren. De hen zit op eieren ; een vuil ei. Oul. was het meere. eijer : als hij laet in der aarden sin e jer. BIJB. 14.77. Van hier zijn , in het ge-meene leven , verscheidene spreekwijzen ontleend , als : zij ge/ijken malkander , als het Bene ei het ander , zij gelijken malkander volmaakt ; h j slaat er naar, als de blinde naar liet ei , hij raadt er naar, zonder eenigen grond ; hij gaat als op eijeren , hij gaat zeer langzaani en voorzigtig ; h j is zoo vol ondeugd , als eert ei vol zuivel, hij is zeer ondeugend. Ook wordt ei fiigaurli -k voor kind genomen : het ei wil alt jd wijzer zin dan de hen , de kinderen willen alles beter weten a dan de ouders. Zamenstell.: dodei (vuil ei) , nestei, paaschei , slorpei , windei ; e erdoop,, e jerdoor , ei--. jerdop , e jerkoek , eierkrans , eijerscltaal, eerstruif, eirond , eivormig , eiwit , enz. EIGEN , bijv. n. en bijw. , in het algemeen , -het bezit eenei zaak beteekenende : een eigen huis hebben. Met de bezittelijke voornaamwoorden : hij draagt zijn eigen haar. Fig. , wat tot iets behoort : dit is aan den ouderdom eigen. Gewend : h j is hier reeds eigen. Hetzelfde: dat waren de eigene woorden. In dezen laatsten zin wordt eigen ook met. den overtreffenden trap gebezigd hij is de eigenste man. Dit _eigen werd oul. ook als zelfst. gebruikt, het eigen, voor eigendom , in welker zin reeds bij KERO eikan, bij OTTFR. eigan , en bij N'OTK. eigen voorkomt. Zamenstell.: eigenaardig, eigenbat, eigenb-ehagelijk , eigendom , eigendunkel k, eigengei iEden , ook eigenei fden . voor gezetene land - ]bewoners , eigenhandig., eigenliefde, eigenlijk, eigennaam, eigenschap, eigenes j4 , -e gerwilli ,r, eigen-. 12 EIG, EIK, EIL, EI1i, 0in,2 ib . HOOFT bezigt eigenzoekelijk voor belang zuchtig. Het staat meet het oude werkes. eigap , d, i. hebben , gr. ÉXELv , in verband. EJGEfNAA.R, m. , meerv. eigenaars , eigenaren. Vrouwel. eigenares. . Bezitter , ' wien iets toekomt : hij is de eigencaar van dat huis. EIGENEN , b. w. , ik eigende , hebgeëigend. Zich toeëigenen ; hij/Lee/ alles maar ^^eè , gered. Zich eigen niakeli : 4lzo heeft Alexander de dichten van Hoinerus ingenomen ende geeigend tot voedtsel del* Voorzienigheidt. ROOFT. VOND, zegt ziclt iels eigerie .; doch wicli iets toeeigenen is thans meer in ge-. bruik. Wijden , toewijden : aaien ,goud ik myn neerduilsche PQezij meer eigenen , dan Meeren. J. Voi.LENH. Bij HOOFT vinden wij eigenen aan iemand : als niet zijnde geeigent aan den aenneemer, OTTFR. zegt reeds sier eigenen , voor zic44 toeëí genen. EIK, ook eek, M. , meerv. eiken, Zekere boom, ook ei". kenboom : op denn gecv ders eik. VOND. Een honderdjarige eik. Van hier het o n verb. bijv. n, eiken , vare eikenbout gemaakt : eene eik'ers plank. Zamensteil : eikenbast . eikenboom, eikenbosch , eikenhout , eiken-. start, eikentak , eikentelg, steeneik , enz, EIK.EL , ook eetrel, aX-er,, bij KIL. weckel, aecker, eeekel , In. , meerv. eikels. De vrucht vara den eik, Zamensteil.: eikelspek, eikelvarken. Zie aker. EIKENHOUT, o, , weerv. eikenhouten. Het hout van eeneg: eikenboom. Van bier het opverauderlijke bijv. n. ,ei4 enhouten : eene eikenhouten tafel. EIKER, m., tneerv. eikers. Zeker vrachtschip: de goud-sche eiker. Misschien van eik, eikenhout; gelijk A n EL v N G aak van eik, als hebbende eengin eiken bodem, afleidt. EILAAS, zie helaas. EILI ND, o.', meerv. eilanden, Land, (lat met water.omgeven is: naza 't eiland. HOOFT. . Van hier eilander, die een eiland bewoont. Zamensteil.: schiereiland. Van bet oude a, alla, eu , ey,, dat water beteekelude , erg land. EILOOF, o., zeker gewas. EIN, een i demstaartige basterduitgang , dien wij van het fransc he E I N.- l s scie rein hebben , dat zij van het lat. anus ontle1 , ah , lat. castellaaua , fr.. chatelain , en bij ons , kaste lezn. EINDE, eind, o., meerv. einden. Het uiterste eind. FIO ()FT. Naar liet einde VOND. Het laatste van iets, zoo wel ten aanzien van plaats , getal , als tijd. Van plaats = de steen ligt aan liet einde van den tuin. Van getal y zonder meere.: er was - geen einde aan al het volk. Van tijd , zonder meere.: aan het einde van den dag; het lied is ten einde. Dit woord wordt met verschef-. dene werkwoorden verbonden : de eireden bq malkander houden , hetgeen men heeft , wel bewaren. Een einde van en aan iets maken, maken dat het ophoude ; het gaat, of loopt, daarmede naar het einde, ten einde, die zaak zal haast ophouden; iets ten einde brengen , volbrengen. Ten einde raad zin , geenen raad meer weten. Niet weten , waar het eind (end) aan vast is; • éene zaak niet geheel begrijpen. _yen. .filet einde draagt den last , bid de uitkomst ontdekken zich de zwarigheden. In het einde wordt veelal als een bijwoord, voor eindelijk gebezigd : in het - einde heelt hij nzq toch bedrogen. De uitgang eenera zaak : dipt • eihcie rvara den oorlobs is de vrede einde ' ^.b&óed a goed. De dood : hq zag:zijn `einde naderen. Fig. ,' oogmerk : :tot - vat - einde zegt g dat -? ` Zo-ó' ook ten einde , als een voegwoord , voor opdat : dat zeg ik , ten einde. gij u'eten zoudt. Fan het Bene' einde tot het. andere. Overeinde blip en , niet vallen •— over'eincie tcznn. fitten, zegt • op. Zameristell.: ac'litereinde , hoveneiia= de , hoofdeinde , oppereinde , ondereinde , vQeterMn. de , vooreincie , westeinde, zuideinde , enz. ; ook hoofdeind , enz. Eindelijk , eindeloos s éiradlaorcclencl , hij HOOFT, voor aanhoudend, voortdurend; eindig, eihd-. 4 paal, eindvonnis, enz. EINDELIJK, bijw. en bije. n. Bgw.: eindelijk zal hij konten. Bijv. n., dat 'eindelijk plaats heeft: de eindelijke gelukzaligheid vajz alle menschen. EINDEN, b, en o. w., ik eindde, heb en ben geëind. Bedr. , een einde aan iets maken: zijn leven einden. Onz. , een einde nemen: hoe zal die zaak nog éin-den? Doch het volgende eindigen is meest in gebruik. TATIAN. bezigt het voor sterven; ,Flatus wuntrota!, oba 14 EIN, SIS, EIRE, Fles, £ L. oba Ier jit en tu.t i , d. i. Pilatus verwonderde zich f dat hij reeds gestorven vaas. ]EINDIGEN , b. en o. W. , ik eindigde , heb en heit ge. eindigd. Het is het vooi teitu'. w. vn einden , en wordt ; meestal , in plaats van hetzelve gebruikt. Van hier eindi ging• ËINDRInNI , o. -, meerv. e nd rrg rnen. In de dichtkunst , het rijm aan het einde der regelen , in tegenoverstelling van het vvormaaFs gebruikelgke rijm , ook in liet midden idet^ regelen , b. -f. Looft al den Heer, met groot begeer..* . En geeft hem eer, nu altoos meer..... enz. ZEVEN SPELEN enz. 1591. EtS'CH, m. , meerv. eisclt.en. Vordering : uit der ezsct . HOOFT. Naar; de, eicli. VOND. Tegen iemand eenera eisch doen. Vereisch : - naar eisch van zaken. EISCHEN, b. w. , ik eisekte,. heb gePischt. Vorderen: rekening van iemand' eisclien. Geld vragen voor iets om het te verkoopes : hoe veel eischa gij daar -'oor? j Uitslagen : iemand voor den degen eischen. Van hier eischei, eisclister, etscheres,^ of eisclter•se ,Y in den regtstijl. Zácnenstell.: opeisc/ten , v, ereis.chen ,, enz. KEL , m. Dit woord is in de spreekwijs .eenera ekel aan iets hebben , voorhandene. Waarschijnlijk is het hetzelfde, als ]iet hoogdl. Ekel, bij Kit,. ac -el, eckel, beteekenende , eikenlijk , walging, van spijzen , enz. , wordende echter ook , en meestal , overdragt. voor tegenzin , afkeer, genotnen. , Van hier akelig. EKSTER, ook aakster, m. , meerv. eksters. Zetree vogel , die", nog jong. zijnde , kan leeren klappen ; V,van hier de spreekwijs h* ,klapt als een ekster. Zimenstell.: eksteroog, voor zekere verharding aan de voeten, enz. EL , alle, v. , zneerv. ellen. Zekere maat van lente : men meet de deugt bij de elle niet. HOOFT. Zes ellen band. Ook het werktuig, waarmede men eene el meet geef mij de cl, dan zal ik het laken meten. Zamen. steil.: éllemaat. Hoogd. Elle , goth. alleina, deen. 41n, dien, eng.4 ell , zweed. als, angels. cis., ijsl. als , fr. sune , i-tal. alna , gr. Asv,, pAev'" , lat. ulna, hij KIL. ook . elne. El beteekendc oul. eenen arm , waarvan deze benaming out- EL, EL, EL A, ELB-, ELD, ELE. iS L, alc uitgang , achter het veranderde of onveranderde worteldeel eens werksvoords komende , strekt tot aanwijzing van een zelfst. naamwoord. t . In de beteekenis van eerren persoon*, of cené zaak , die iets doet : handel, wandel, mangel`, wissel , fakkel enz. 2. In de beteekenis van eën werktuig , of datgeen , waarmede iets gedaan wordt : Teugel, gordel, sleutel , gaffel, beitel, off, knuppel , deksél , Zadel , kogel , zegel , dissel , en z. Vele woorden, die den uitgang el hebben , zijn van . vreemden oorsprong : arnandel , van amandolc; an_ tel , van manteltuin ; engel Van ayyEAoy ; zetel van sedile ; orgel , van organum ; duivel van diabolus ; ne- vel , van nebula ; tafel, van tabula ; tempel , van tem- plum ; spiegel , van speculum. Dat de uitgang ei, weleer , ook àlsbij'voegelijk gebruikt werd', blijkt nog uit eenige weinige overblijfselen « kreupel,. scliamél, - kriegel , euvel , enkel , edel,' luilel: EL, zie ellende. ELAND . m. , meerv. elanden. Zeker wild dier :. c elant vlugh en hazrig laat u zeuren rugli. VOND. ELBOOG, zie elleboog. ELDERS , (oul. elk aerts) bijes. van plaats. Ergens anders: ..hier of ,elders. Hij tvooizt thans elders. Van bet verouderde el. Zié ellende. ELEFANT, in., meerv. elefanten. Zeker dier :-een z xter schepen , dal men den elefant noemde.. Hoorn Zie olifant. ELEMENT , o. , meerv. elementen. Van het lat. elemeritur. In eene bovennatuurkundige. beteekenis , de eenvoudige deeltjes der stof, de kleinste' zelfstandigheden , 'waaruit alle ligcharnen zamengesteld zijn , en die zich , ten min- ste door menschelijke kracht, niet verder laten deden ; 'd`& grondstof. In deze beteekenis is het enkelvoud ongewoon. Wijders worden vuur , lucht, aarde en water , de' vier' eM... menten genoemd, als waaruit alle overige ligchamen' zonden zamengesteld zijn: ende de elementen brandende sullen versmelten. BYBELVERT. liet; eknient des wn.ters. VOND. Fig..,, hetgeen voor het dierlijke leven onontbeerlijk is, vermoedelijk in toespeling op lucht en water, buiten welke geen dier kan leven; zonder meerv. Water is het element der vissehen. Dat is zin element ^, í LE, ELF, tLG, ELS.« ment , of nu £8 1i# in zijn element , zegt men , in ' het gemeene leven , van iemand , die zich in eenen toestand bevindt , welke met zijne wensehen overeenkomt. ELEN , uitgang van sommige werkwoorden , die eene of meerdere herhalingen van derzelver beteekenis te kennen geeft, overeenkomende met den lat. uitgang itare. Zoo zegt men trappelen , gedurig trappen , trippelen , gedurig trippen , druppelen , gedurig druppen, broddelen ; gedurig brodd.en , bedelen , gedurig beden , nu bidden , prettelen , gedurig; praten enz. Om een geluid , dat lang achtereen , en als niet gedurige herhalingen , gehoord wordt i uit ' te drukken , bedient men zich doorgaans van werkwoorden , die dezen uitgang hebben , 1s : ratelen , rommelen , kakelen, mompelen , babbelen , t+rommele ,, rarnnzelen, enz. Doch in dezen uitgang wordt de 1 dikwijls verwisseld met de r , als , stamelen , 8tanm. el-en bobbelen , bobberen , &Hippelen , anapperen. . ELF , , het getal , hetwelk tusschen tien en twaalf 'staat. "MXR telwoord wordt_ op zich zelf, of bij zelfst 'naamwoorderi gebruikt. In het laatste geval , inzonderheid wanneer fhet bepalende lidwoord vooraf gaat , is het onverbuigbaar.:., 4e. 'Ook zonder '': vooP elf 'areno elf- tlLtvP.l's. Ook zonder zelfst. naawwóord : de . klok sloeg elf Soniwijleu echtei* -' wordt ' het vei;bog n : f met. , on ei- Ven , elf personen ; -na elven , na elf . uren ; de elver4 elf apostelen. Zamensteli.: élfderhancle , 'elfdèr•lëi ,, elf`-` jarig, elftal. Het is waarschijnlijk , . dat dit woord uit een en het oude, i en overblijven , zamengesteld is , en eigenlijk, :een over, of boven , tien , gelijk twaalf twee over tien, beteekénto ELFDE bijv. n. , van ` het boven staande telwoord elf. De elfde daag , T , ait, m. , meerv. eden. Zekere visch s geroo'k'te et. ..r UG L R , zamengetrokken van elgeer , zie aalgee -: Gá-# menste-ll:: slagelger , Steekelger., ËLK, , elke. -Geineenlijk wordt dit woord als ,. een`,- persgo zulijk voornaamwoord béschotn d , doéh, daar liet, volei-is zijne beteekenis, alle enkele deden van een gelhcél insluit, behoort het eigenlijk ' tot dei algemeene telwoon! én., s tiet heeft geen Iidwvoórd voor` ïieh , naaar el . het fiiét b pa~ EL·K t EI~L, ELP. palende lidwoord na zich, elbeen , zonder mea")'. Ell-e. flag, elk mensch, Pan elben dag, van elk lnenac!t, enz, Onbepaald willende spreken , zegt men elk, elbeen » ~lk weet het j elbeen ~egt Iiet, En dan is de verbui~ ing: elks ~ of pan elk, (Jan elbeenen , enz, Telbene is z81nengetrokken van te elbene , {' elbens , d. i, elkereis, ELKANDER t voornaamw•• onverbuigbaar, behalve in den tweeden naamval, elkanders. Het wordt in aile geslach-s ten en getallen gcbruikt. ELLE, zie ell ELLEBOOG, m., meerv, ellebogen, Zeker gcdeelte van den arm: zti leunde op karen elleboog: VOND. Tot de 'ellebogen in Iiet geld tasten , veel geld hehben; Zan-lenst.: elleboogspier , enz, Het is gevormd van het oude el, voor arm, en boog , of bogt, zoodat elboog , om de wellnidendheid ellehoog, eigenhjk de bogt van den arm is; gelijk men oul, ook voor elleboog somwijlen ernibaag, armboog, bezigde. In het lloogd.luidt het Elboget:, angels. elboga, eng. elbow. ijsl. olenbogo, ELLENDE, meerv, ellen den; Van el, nu elders, (,velk el reeds in het lat. alius en gr. "AAtJ; voorhanden is). en land. Eigenlijk hallingschap, verdrijving nit het Iand , zoo als hij de Latijnen extdrris; doch in deze beteekenis is dit woord thans verouderd, en wordt alleen voor ramp, onheil, gehezigd, dewijl het een der grootste ran-Ipen is, den vaderlandschen grond te moeten derven: tot ooertnaa.t der ellende, HOOFT. Van hier ellendig , dat oudt. , in den zin van in hallingschap ornzwervende gebruikt werd , doch thans iemand, die ou':" ~elnkkig is, en door rampen gedrukt wordt , heteekent; ellendiglzeid; ellendi(~l!ik. Ellendig worelt ook overdragt, , voor slecht , gering, genomen: hij is een ellendig dichter, ELPENBEEN, o, Olifantstand e met elpenbeen oersierd; Van hier het onverbuigb, bijv. n, elpenbeenen , van elpcnbeen gemaakt: een mea met een elpenbeenen !techt. Hoogd. Elfenbein , hij OTTFR. helphantes bein if en bij NOTK. en WILLERAM. komt het hijvoegeliike helfenlpeinin', elpenbeenen , voor, De eerste helft van F, de zesde letter van liet Ani;: Zie over den aard en het gebruik Van deze letter, 13. 1 , §. 46. FAAL , zie falen _en ftil* FAAM , v.; meerv. famem Van het lat. fämá, gr. Eigenlijk , bene heidensche godheid, in de fabelleer; bij de dichters , de luchtboden , nieuwsboden : by de faam na gelaten. VOND. Overdragt. gerucht : ter -goeden ' nnáinen faam 9tactn. HOOFT bezigt het dikwerf voor roem. Vroor eene godin , of voor een afbeeldsel van dezelve , heeft dit 'woord ook een meervoud : hij heeft twee fa- men gésdhilderd. Van hier jaamloos, faamr000end, eerroovend , fiaamroover, eerroover , faam.selkender* HOOFT heeft jaamzucht voor eerzucht , roemzucht:, FABEL , v. , meerv. fabelen. Van het lat. ftibitla. Eigen - lijk , een gesprek ; doch in dezen zin is het vetoii-derd. Wijders , een verdicht verhaal , een verteiseltj,e iets voos• eene fabel houden. Verder , een verdicht verhaal, - waarmede een zedelijk oogmerk verbonden is , in :onderscheiding van een bloot vertelseltje, dat alleenlijk tot vermaak dient. In dezen zin behoarén de tooneelspelen , romans en zedelijke verhalen tot de fabelen. Ge*oonlijkst verstaat men onder deze.. benaming , het verhaal eener inn beelden voorgestelde handeling , welke zoo wel dieren als menschen toegekend wordt: Gëllert.* fabelen. Van hier fabelachtig. Zamens'tell.: fabeldichter ; fabelkunde fabelleer , fdbelschr^^ver , fabelwerk. Kir,. heeft , ook het hiervan afgeleide werkes. fabelen. , lat. fitbulari , beuzelen , waarvoor men ook fabuleren plagt te gebruiken : zoo Poëten fabuleren , d. i. gelijk de dichters beuzelen. R. Viss. TABRIJK, v. , meerv. fabryken. Door middel van h pt fr. fabrique, van het lat. - fabrica. Eigenlijk timme-. ring , bouwin s;; wijders , ieder voortgebragt werk; ook de werkplaats , waarin het voortgebragt wordt; in welke beteekenis dit , woord, somwijlen, in het getueene leven, al schertsende gebezigd wordt: dat is een voord, - eene FAK, FAL. ene .'ertelli1rzg , 'arz ijtze eigene fabr *'k , van zijn uitvinding. In eene bepaaldere beteekenis , iedere werk-. plaats, waar goederen en waren in het groot vervaardigd worden : eene baricifabrijk , getveerfttbrijk , knoopeiz jabrg'k„ lakenfabrjk. Van hier het onduitsche Jabrikeur, mede in dagelijksch gebruik, zijnde iemand, die zich bezig houdt metde voortbrengsels der natuur te be werken, en aan dezelve die gedaante, dien vorm te geven, welke zij moeten hebben om tot ons gebruik en nat te strekken. Ook wordt een op'iener over destadsgebou-. wen , of bouwmeester, fabrjhneester genoemd, ook enkel fabrijk, doch dan is het mannelijk. Van dit labrijk is het werkv. Jabrjken gevormd, voor stichten, bouwen, bij HOOFT : 'enstersfabrijken. In de gemeenzame verkeering zegt men nog: ik zal dat t'e1fa-. brjkers , verrigten , klaar maken. FAKKEL, v., meerv. fakkels. Een grootlicht, van was, pek, enz. gemaakt: met eene brandende fakkel. VOND. Fig, een geleerde bij uitstekendheid ; hij was eene heldere of lichtende, fakkel. De figuurlijke uitdrukkingen, de fakkel der t'eediagt, des oorlog:, der liefde, zijn bekend genoeg. Zamenstel. : fa kkelclrage r ,fakkeijagt , enz. Het komt met het lat. fax , facula , overeen ; doch hieruit volgt niet , dat het daarvan afstamt. De oude noordsche volkeren hadden een woord, fach , of fak; dat vuur beteekende ; en veelligt was jachen , of lakken, eertijds ook voor branden in gebruik. Hiervan kan flzkkel, door middel van den uitgang ei, die een werktuig aanduidt. regelmatig gevormd zijn. Hiertoe behooren ook qc*A,, 4?OXA, FALEN, leilen , o. w., ik faalde, heb gefaald. Van het verouderde faal, nu feil. Het voorgestelde doel niet bereiken, missen: vertrouwt op hem, en d' uitkomst zal niet falen. L. D. S. P. Dwalen, mis hebben: vader, voor g/aewis ghij jaelt. GESCHIEB. Te kort schieten, in gebreke blijven, bankroet gaan: wanneer de 1chtdc1-' naars falen. PooT. Voor ontbreken, zegt VONDEL t indien 't mijn lippen aen bevaiigheit mogt fa- Zen. zoo ook het pad zal ons niet falen, wij zullen het pad niet missen. Doch in zeer vele (lCzer beteee»issen is dit woord iiet meer in gebruik. Van bier fiaalgrerp , voor missla; doch dit woord is reeds c eei1i 54 FAL, FAM, FAR, VAT, FA..Z. eCniezifs. verouderd.. Zie feilen. FALIE, v. , meerv. falien , falies, Zekere sluger , tot de kleederdragt der vrouwen behoorende , anders ook regenkleed genoemd : zij deed hare falie om. Van hier is de , in het gemeene leven gebruikelijke , spreekwils ja4evouwen ontleend , voor vleijen en geveinsdelijk handelen : die 't te seer met vrienden houden, en te seere faliev'u'udene GESCHIET : En van hier ook fu-lie0~ Per , voor een valsch , bedriegelijk mensch , pluim stri.ker. FALIEKANT , bijv. n. en bijw. Eigenlijk , waarvan de kant faalt , (van falen , errare , deficere) d. i. , niet in den haak (bij KIL. angulus non aequalis ,. non quacdratus ighreid, faauwveljk, fiaauw-^ ijs&& Zatnenstell.: f flaauwltartigheid. Van ,flczauw is het b. en o. w• jlactt.„,(ven gevormd, voor C 4 llaau^v 40 FLA. Ilaauw maken , en flaauw worden : en fraïtwcn 't licht ; — flaauwt nu de Zee. Six VAN Cu. De da ji',aauwt., .J VOND. WACHTER, beweert, dat flaauw hetzelfde is als lauw, tepidus , staande de ƒ hier dan per prostfiesiiz. TUJNM. brengt het tot flaccidits , d. i. slap. FLAAU WTE , v. , reerv. flnauwten. hetzelfde als flc out heici: en wekte weder op de geesten uit de ficauwte• HOOFT. In flaauwte , in oninagt , vallen , liggen , — eene flaauwte krijgen. FLAB, flabbe, zie fiep. FLABBEREN, 0. W. , ik flabberde , heb geflabberd. Klanknabootsend woord , ontleend van het geluid , hetwelk doek, of andere ligt beweegbare stof, geeft, door den wind op en neer bewogen wordende : een welig windjen lag en flabberde in de zeilen. HOOFT. FLADDEREN , o. w. , ik fladderde , heb gefadderd. Eene vlugge en losse beweging maken , vliegen : de vogelt fladderen door de lucht. Waarschijnlijk is -dit woord hetzelfde , als ,Rederen . vledderen , dat bij KIL. in de beteekenis van volitare , .plaudere alis, enz. , voorkomt. Waartoe dan ons nog in dagelikscb - gebruik zijnde flodderen insgelqks behoort. FLAKKEREN , o. w. , ik flakkercde ,. heb geflakkerd. Flikkeren : de brant steeckt op en flackert. VoND. Elakkert door de daken. HOOGVL. Fig.: flakkerend geluk. VOND. Dit woord is reeds eenigzins verouderd. FLAMBOUW , v. , meerv. flambouwen. Fakkel , toorts. Van het fr. Hambeau. KIL. heeft flambeel. Poog bezigt Hamboa. F LAINK , V. , meerv. flanken. Van het fr. f'anc , d. i. zijde. Krijgswoord. Den v janci in de/Zaak vallen. L1 elan.ken dekken. Oiulings is erbij ons, waarschijnlijk , een werkw. linken , angels. flingan, projicere, jacitlare. geweest, waarvan ons flink, en flank , latus pi•opugnaculi, de beschietzijde ; gelijk ook flonk, een zijdelingsche slag. FLMN SEN , b. w., ik flanste , heb geflanst. Haastig, slordig verrigten , in de gemeenzame verkeering gebruikelijk , vooral met voorvoe seis, als; aaneenflansen , neerflansen , en z. FLAP, In., meerv. ,lappen. I lanknaboo.tsend woord , ont" leenel FLA, FLE. +1 leend van het geluid , hetwelk een klap , of slag , geeft : ik gaf hem eenere flap om de opren. Ook wordt zeker werktuig, waarmede men de vliegen doodt , ,flap , vliegen_ ,lap , - eng. ,,dia ppe , bij KIL. fiabbe , genoemd. Zamenstelt. _ (lapkan , waarvan het deksel sterk klapt in het toedoen, ook ,lapper , en enkel flap genoemd. Van flap is het werkes. flappen -gevormd , voor slaan , klappen. FLARDEN , meervoudig z. n. , waarvan het enkelvoud niet in gebruik is.. Afgescheurde stukken en brokken : de wind sloeg.. het zeil in ,flarden. Breekt den band aan flarden. - VOND.. Yssehotsen : men onderscheidt het ?s _in 9e/den, flarden, en los ijs. Een stuk ijs van twee m jlen in 't ronde , noemt men een veld; -- kleinder Visbrokken , dan twee mijlen wolden groote , en nog kleintier .kleine flarden genoemdZORGDRAGER. HoOFr. bezigt '. veelal flarzen. In de TAAL- EN DICHTK. BIJDR. wordt dit woord gezegd , door letterkeer , van fladccor gevormd te zijn , als . iets dat wapperende nafiaddert en flen te,rt. FLEEMEI , b. w. , ik fleemde, heb gefleemd. Vleijen : 6 ! zij kan hare moeder zoo fleemera. Hij strjekt , liij streelt , lig leemt, -hij zucht, hij lacht, lij schreit. WESTER$. Van hier fleemer, fleemster. Ook fiéemer q-, voor vleijerij : de gladde fleemerf . kan gunst en viiends-chap maken. F. v. DORP. FLEER., bij KIL. fieere, v. , meerv. fleerene Een slecht, lui vrouwmensch. Dit woord wordt , met eenige. verande.. ring ,, nog in de gemeenzame verkeering gebruikt , fleery , en ook flerrzj : wie zou zich met zulk eene fleer j/ (ferr j) , inlaten ? FLEERS , ,. m. , . meerv. Heerzen. Een klap , een slag : 4 gaf hem :-epnen fleet .9 in het gezigt. FLINTERS, meerv. z. n. , waarvan het enkelv. niet in ge. brui k is. - Stukken en brokken, even -als flarden: iets aan , flenters scheuren. Waarschijnlijk van het oude flinom der , fragmenta lapidum. FLEP , . v., meerv.' deppen. Een driekante lap, dien de vrouwen om het hoofd plagten te dragen , en die nu alleen nog bij jonge kinderen gebruikt wordt. Bij KIL. fiabbe, (lebbe-. TEN . KATE brengt , het tot het boven staande flap, vliegenflap , als in gedaante daaraan gelijk. `LERECIJN , o. Jicht; veel stondt hij uit aars '.t fi^re^C 5 c'}n. .2 ,FLE, FLf. cri n. Hooirr. Een bijna reeds in onbruik geraakt woord , zatnengetarok-ken van fiedecijn , ,behoorende waarschijnlijk , tot hei .otirie fle,det : erk^^vlet eren i uol tur*e , volgens TEN IDA . •, TE , om de vliegende scheuten van die .scherpe jichtstofen , tusschen do beenvliezen. ' E11- l igt... ,zege: dicitur fleder(,-ri'i-,t,• quod per. om,gesr arts- r.oiztet., . vcbg-etetf•_ quel inner cu eni e cari,em. FLtSCH , v. meerv. ftesidieri .. Een van glas geblazen vat, met eersen dikken buik en. langerf , hals :' eerde fi^ich met wijn y blèr, enz. ' Ook zonder voorze. sel : eene f ,in , ..-. zes esschen' beer ^ e.nz. Van dit woord zijn oenige, in de gemeenzame ver, eering ; bruikeltjke spreekvvijzen ontleend , het 'drinken van wijn , of sterken drank , aanduidende : veeti fan de fiésch ho(4den , order - zijne flesch zitten ; mon kan hem altoos bij de flesc% vinden , enz. Weleer droegen: •'alle vaten , '. die - deze gedaante had- den, uit welke stof zij ook vervaardigd waren , dezen naam ; van daar cie' aarden flesschen , albasteren flesschen. BYBELVERT. Zainen-stell.: teschkelder, of fles, schen kelde r , fleg8c4enblazer, ' flesschenkooper , flesschenmaker,, enz. 4zgnflesch , bierfiesch , enz. Hoogd. Flasche , deën. Plaske , zweed. (laska , eng. flask, pool. jYasza , ital. flasko•,: sp. scon, middeleeuwsch lat: fiasca , ',#nco flaxa, fictcti , angels. fase, fr. fas-que , ' en facon , gr. iOns verkleinw. ' flesclzken ]heeft zeer veel overeenkomst met het gr. , dat hetzelfde beteeként. FLETS , bijv. n. en bijw., fietser, zeer ietg. In' de geineenzame verkeering gebruikelijk , voer aáauw , ' laf: dag- bier smaakt zeer fiets. Ook dat zijne schoone kleur niet meer 'heeft.: die f doemen beginnen al fets te worden„ Zij ziet er ,iets uit. Zie Onvlaat. LEUR, ni-.. Van het -fr. -fleur, én dit vare het lat. flos, fors. Van boomen en la^rte i-, die ii den bloei staan, bloei. Fig., en' dns wordt het meestal. gebruikt, welstand' gelukkige . staat , in het getneene leven: in dezen. fleur van ebo'spoet. HooFT. In fleur 4\rz, (in flore esse.) KIL. wijders vrolijkheid, apgeruim4herd-: er ,is geer.' fleu bij. hm.. Van hier-fleurig, flew'i heiai. I UKFLOOIJEN , b. w.,. ik- Jlikjlaoicde , heb ge ?,ik,goo-id. Vlei- ELI. 4 Vlegén ., lief kozen : o. ! zij kan hcjre zuster zoo ,likfioa -. jen. Van hier iikloo yer , ftikfi gefommeld. In de. - gemeenzame verkeering gebruikelijk , voor. onachtzaam behandelen (van kleederen , enz.) , kreuken : gij moet uwen rok zoo niet fommelen. Van hier , fommeling. FONDM\'IENT , o. , meerv. fondamenten. Van het lat. fundamentum. De grond , zoo . wel van een gebouw , deszelfs onderste gedeelte , dat den ganschen last draagt, als ook van alle andere zaken : ende lede het =fondument op een steenrotze. BIJBELV. Fig. , het 4 beginsel eener zaak : hebbe iek , als een wigs bouwmeester , het fondament Belegt.' BIJBELV. Ook wordt het voor het achterste , den aars, genomen : hij viel op zijn fon'dczment. 1'ONKE LEN , ©. w. , ik fonkelde, heb gefonkeld. ' -Heller glinsteren , eenen schitterender glans van -. zich ge'yëí3 : de sterren fonkelen in eenen helderen nacht. Dè . o' gen ,fonkelen hem in het hoofd , hét teeken eener st rke begeerte , eener hevige drift. OUl. zeide men ook f Het is eigenlijk , het voortdurende werkw. van fonken , nu vonken , van vonk , oudt. foncke. Het gr. oFyy, e„ en ijsl. faenna , funna , d. i. schijnen , lichten , zijn daarmede verwant. FONKELNIEUW , bijv. n. en bijva. Geheel nieuw , zoo nieuw , dat het nog fonkelt ; in het gemeene leven. Eene, -van de metaalwerken , veelligt van de munten , ontleende figuur. . Hoogd. funkelneu , deen. funke'lnzj. FONTEIN , v. , meerv, fonteinen. Van het lat. Jons, bron : aan eene belommerde fontein. VOND. Overdr. : fontein des heils , -- , fontein des levens. BiJBF.I.VERTe Zamenstell.: fonteinader, fonteinbak , fonteinbuis. Jonteinkoek, fonteinmeeater , fonteinp#p, , Jonteinwerker.f )FOOI , v., meerv. ƒoog' 'en , Afscheiddronk , ook afscheid maal, wanneer men vertrekt, of uit eenige verbindtenis scheidt. Ook een drinkpenning, opene kleine gift.: den knecht eene- fooi, een fooitje, geven. FIOLEN, b. w., ik foolde , heb gefoold , hetzelfde als weren. KAL. noemt het een oud vlaarsch woord, yen verklaart het door illudere, bespotten-,' en ook door. at FOP, FOPT. 4,9 hectare , betasten , behandelen. MEPJE . legt het alleen uit door afmatten , sollen. De eigenlijke beteekenis schijnt bevoelen , betasten sollen, te zijn ; als bij JONCKT.: Pooit en femelt heeie dachjes. En van dit voelen en sollen,, op eene belagchelijke wijze is het door KIL. aangeteekende bespotten , den gek scheren , afkomstig. Vervolgens is het in eenen kwaden ziti genomen , voor plagen y kwellen , drukken : 't gepoold , gefoltert spande, 11 OON. d' Onnozelheid . s .. getrapt, ge/bolt, enz. Pool. HOOFT bezigt ook foelen , voor fiolen, in den zin van plunderen : 't gewest van fielen verschop,zerp. Dan dit woord begint reeds eenigzins te verouderen. FOPPEN , b. sv. , ik fopte , heb gè fopta In het gemeens leven. Voor den gek houden , misleiden , bedriegen : Bij wordt , overal in gezelschap , ge fopt. -~ Gij hebt mi,` riet die goederen gefopt , bedrogen. Van hier fok->per , spotter , schertser ; hij ig een clroog e foppen , - folope1'ij.. .F'ob en fop beteekenen , in hot angels. , gek , nar. FOREES'I' , o. , rneerv. f reesier. Een reeds eenigzins ver-? ouderti woord ; in de beteekenis =aii Bosch, of woud : doer, Joree,sten ende doer `voesiinerz. SE HEL, Ook is het voor ne t , vooriegt , • gebruikelijk geweest , b. v. het rept van de jagt en visscherij. FORET , zie fret. FORM, v. , meerv. formen. Van liet lat. forma. De citer lijke gedaante van iets , eigenlijk van iets, dat door kunst voortgebr•agt is : de forme des liuijses: BIJBELVERT. Wijders de gedaante van iedere andere zaak , de yard , de wijs : als niet strijciende te, -en de ƒOï-79ie ira ',t ramen . - va,L de gemaakte keur. liioor r. .Eerre nieztw-ve fo.rn von eecit. F'OOFT. Datgeen , waainn iets gedrukt , gekneed , of gegoten wordt, en dus zijne :eclaante ontvari t, wordt g erneenlijk vorm genoemd. Zië dat woord. Van dit foren is liet b. w. formeren , eene gedaante aan iets geven; ook iets voortbrengen, waarvan r•nieerder. FOR IAAT , o., meerv. f0r7nalen. Van het middelleeuwsel^t lat. formatum.. Bij de boekdrukkers gebruikelijk ; de grootte en breedte van een blad: in groot, in klein lormetat. In de dagelijksehe verkeering wordt het ook in opzigt tot de uiterlijke gedaante van alle andere dingen gebezigd: die rok heeft geen goed formaat. FORNUIS , o., meer','. fornuiZen. Vuuroven. Van liet. lat. Jornax. 1) FORSCH, 5a F OR, F O U, F I A.. - FORSCU, 'bijv. :1. enn bijw. , forsc,-liet-,o forsclitw-Sterk geweldig : hq ia een forsche karel. Iemand een, j`orsc4 (scherp, bijtend) antwoord geven. Van hier forschheid. Bij Kit. is het forts, waarschijnlijk van het lat. fortis. • FORT , - o. , meerv. forten. In de vestingbouw, sterkte, vesting , kasteel : zij trachten liet fort in te nemen. waarschijnlijk van het lat. fortis , sterk, FORTUIN , v. La de fabelleer , de geluksgor#in , van het LIL. Fortanri ; het spel der Fortuine. VOND. Ook Wordt het voor geluk t in loet onzijdige geslacht , gebezigd: afijn fortuin zoeken ; zijn forttGin in de wereld n=ken. FOUT , v. , nieerv. fouten. Feil , misslag , fr. faute : z« weegt alleen cie .Jout. DE DECK. Bene fout begaan. Zamenstell.: dlr«Lfout , 8cltrijjfouct , spelfout. Zie feil. FRAAI , bij v. n, en bijes. , fraaijei• , fraaist. Schoon, sierlijk : een fraai meisje. Fraai schrift ; dat boek i, fraai gedrukt. In (le gemeenzame verkeering wordt het ook gebezigd , om de grootheid , of uitgestrektheid van iets aai te duiden : een man van tachtig jaren bereikt eereen ,fraaijen ouderdom. Van hier Jraaiheid , fraa **i<)r- lheicd , fraa^*eilijk ; ook fraaitjes , in den laatsten , of gemeenzauien zin van fraai : ik heb het heng fraaitjes geveeg cl. RA.1'IBOO•S , v. , meerv. I'ra7nbo,-en. Zekere vrucht , ook de boom , waaraan zij groeit. Zamensteil. : frambozen-azijn . firambo.-enbgonz,firambolenkoekjes„ enz. FRANJE , v. , meerv. franjen , franjes. Zeker boordsel fra^ije aan een gors' jn zetten. Al schertsende noemt men ook (ie af 1»ngende draden van een gescheurd, of versleten kleed , franjes; van hier ook de , in de geneenzame verkeering gebruikelijke spreekwijs : dat zijn maar ,franjes , eiets beduidende dingen. Zamenstell. Jraniemaaksler , frctnjemaker,, enz. Kit. heeft franse, eng.,Erin ge, fr. franse , ital. fran,, ïa , middeleeizwsch lat. frangia. Fniscu leidt liet van bet lat. firangere, breken, af, omdat het een telkens - afgebroken werk is. III AJNK. m., meere. Franken. Een van de natie der voórmnlige Franken; insgelijks, die uit Frankenland, veile der eerste woonplaatsen der Franken in Diiitschland , geboortig is; meestal in het rneerv. gebruikelijk, de Fran- ken. FRA ! FRF, FR!. 51 ken. Van hier frankisc,1t , cie f rankisckie kreits, Za menstell.: FranL•enlan cl. FRANKRIJK , o. Een groot , magtig rijk in Europa. FRANSCH , bijv. n. en bijva. Uit Frankrijk : ook overeen komstig met de zeden en gebruiken der Franschen : ƒran- scli.e win , - een frctnsclze band van een boek. laa de fransclhe taal geschreven , of gedrukt : een franqche - brief. Ook wordt het zelfstandig gebezigd , in het onzijd. geslacht , zonder meervoud , liet . f ransch , voor de fransche taal: f'ran•ecla keren. Ook in het mannelijke ge. slacht : de i'ranschen ; In het enkelvoud zegt men een , f ransctirnan. FRANSIJN , o. , meerv. firans^nien. Perkemen t : om cla i fi-ans"n , dat was, als poppen in 't vuig te werpen* HOOFT. Dë brief is op f i•ansxjn geschreven. Mirldeleeuwsch lat. francerntrn. bij KIL. ntembranti firancica, pergamena. Waarschijnlijk van Franseh• FRATSEN N , meervoudig. Eigenlijk een koddig verhaal snaaksche vertelling , in (Ie gemeenzarne ' erkeering gebrui . kelyk : fratsen vertellen ; dat zijn maar fratsen. Thans wordt het gemeenlijk , in den zin van grillen y kuren , ook voor allerlei kluchtige en dartele bedrijven gebezigd : h heeft allerhande fráti en over zich ; -- gij moet geene jt•atsen maken. Van hier , f a tsennzaker, fratsenmaak -^, ster. ADEL. beschon;v t het als belboorende tot Qp&^ftv ^ pra ten^ ; REGAT , o. meerv. fregatten. Eenti soort van oor., Io sscbi van het fr. fre ale, of' ital. fregata. FRET , o. , tn.eerv. J't' etten. Zeker sliertje , dat op de ko-^ - nijnenjagt dient, om de konijnen uit hunne holen te ja. gen. Ook draagt zekere kleine hooi' den naam van fret, firet, volgens TUINM. , van het lat. forare., boren. HOOFT bezigt Jret voor rente, woeker, bij K:L. icsura 2 lucru7n. FRISCH . bijv. n. ' en hijw. , frissche^-, frischt. Eigenlijk koel . een weinig koud: slat water is zeer f riscli. Frissche lucht scheppen. Fig., gaaf, onbedorven: eert frissché tal', in te ;enoverstelling van eenen dorren. Frisse/ze rozen. Inzonderheid van eetwaren: liet pleëgc7z is nog frisch. Lustig , mae.dig : hij is nog jong en frisché' MMct eenën frisechen móect. Gezond, in de 52 FRO, PRD, rui. dagelijksehe verkeering : ik ben niet friseh. .den frissche kleur. Insgelijks als eene aanmoediging : frisch op! friselt weg ! Van hier friscliizeid. In liet gr. beteekent opit eene huivering. Ons frisck is , door verplaatsing van letteren, hetzelfde als verscli. FROMMELEN , b. w. , ik• frommelde , heb gefrommeld. In de gemeenzame verkeering gebruikelijk-, voor onachtzaam oprollen , of opvouwen , van lijnwaad, kleedeten enz.: gij moet uw goed zoo niet frommelen. Wegfrom nnelen is wegsteken. FRONS , v. , meerv. fronsen. Kreuk , rimpel : de fronsen ,van 't ge!aet. SCmM. Kousen met fronsen. Voor frons wordt ook ƒronsel gebezigd. DE DECK. gebruikt het werkw. fronsneuzen , zekerlijk in den zin van den neus rimpelen , rimpels in den neus trekken , d. i. , den neus optrekken. FRONSEL , zie ƒi-on„i. FRONSELEN , zie . fronsen. FRONSEN , b. w. , ik fronste , naeb gefronèt. Kreuken , rim pelen : dan fronst geen rimpel uw gelaat. SC1-1 1 h Een hemd fronsen. Het voortdur. werkvv. van fronsen is f •on celen. FRUIT , o. en v. , meerv. fruiten. Ooft , vruchten het nieuwe ,fruit. HOOFT. HALMA stelt het vrouwelijk, gelijk ook , meestal , het tegenwoordige gebruik : de fruit bekomt mij altoos kcvalijk. Zamenstell. : Jruitben , fruitboon , fruitkelder , fruitkooper , fruitkoopster , fruitmand , lruitnzarkt , fruitschaal , fruitscli iider , fruitschotel, fruitstuk , fruitverkooper , fruitverkoopster , enz. Waarschijnlijk, door middel van het fr. fruit, van het lat. fructus. FRUITEN, b. w., ik fruitte, heb gefruit. In cl e. pan roosten. Van hier f ruiting. Zamenstell.: fruit- pan. Voor fruiten bezigt reen ook ,fryten , oul. .froyten : beval hij te froyten in die panne. BYJBEt. 1477. TUINM. brengt het tot het gr. waarvan de Latijnen hun ftigere , frixum , frictum , gevormd hebben. FUIK, v., meere. fuiken. Zeker vis+ lintui , : de , iken uitzetten. op/zalen, Iigten , enz. Fig.: lil - it al. in de PUI, FUL, FUN, FUS, FUT. de fuik, betrapt gevangen. Om 1e hugenoten in cle fuik , den strik. te kiden. HOOFT. Zaineusteli. : lzuweljL'sfuik , het huwelijk. FUIS , zie fust. FULP , felp , 0. Fluweel: een rok 'aîz Waauw JdP. Van hier het onverbuigb. bijv. naarnw. ipen , dat van uIP gemaakt is, hij de dichters veel in gebruik. Ook wordt het gebezigd , om iemand aan te duiden. die zacht van aard is: zfg , fulpe fiemetaar ! A. HARTSEN. FIJN , rn. , meerv. furinen. Guit , schudt ; bij HALMA. Jou Jan ! N0zEN. (lichte Liaartje). Het vrouwelijke furzac komt hij HUYGHENS Voor, in dcii zin van slet, ('iiie , ,sordicla mulier. FUST , o., rneerv.' fusten. Vaatwerk: wijn op _fust helben. KIL. heeft fuste , fayste genus vasis -'inarii. Van hier, waarschijnlijk , de sprekwijs laat het fuist, voor fust , maar wentelen, waarvoor men gemeenlijk, doch verkeerd, zegt laat liet fuis , of laat fuis maar wentelen, FUT , een woord van verachting , of kleinachting, in den gemeençn spreektrant gebruikelijk: dat is maar fut, dat is niets. Het eigenlijke woord is g'ud , hetzelfde als vod , beteekenende iets, dat gering, slecht. verachtin gwaardig is ; doch de .uitspraak is hier gewoonlijk hard en men zegt fut. Zie vuig. FUTSELAAR, m., meerv. futselaars. Vrouwel. futselaarster. Van het werkw. futselen, met den uitgang aar. Een beuzelaar, iemand die alles langzaam doet, en zich met kleinigheden bezig houdt: hij is een regte futselaar. Van hier futselarj. FUTSELEN, o. w., ik futselde, heb gefistselci. Iets langzaam doen , beuzelen. Van hier fiitse/in. Zamensteil.: fiitselwerk. KIL. heeft ook futselboek, liet futselboek zoeken, fi eausas - moras quaerere, dralen, uitviugt zoeken, welke spreekwijs ook door HOOFT gebezigd wordt: ende, hij telkens het futselboek zoek(. D G. G. de zevende letter van het Ass , en de vijfde rnedeklinker , volgens de gewone rangschikking. Zie verder mijne Nederduitsche spraakkunst , D. 1, §. 42 , 46 , 47. GAAF , bijv. n. en bijw. , gaver , gaafst. Geheel , ongeschonden : gave appelen , gaaf hout. --- .iet beest is gaaf en gezond. Gaaf, d. i. van alles , rekening doen. :let komt waarschijnlijk van geven ; zoodat gaaf zooveel zij , als gevens.wvaarcclig. GAAF , v. , Inleerv. gaven. In het gemeen beteekent het alles , wat gegeven wordt , eene gift , een geschenk : gif= ten en gaver. Om gunsten en gcwern. In het hijzo n- der , dat als een uitnemend voorregt , hetwelk God schenkt, wordt aangezien : het brood is eene gaaf van God. Kinderen gijn Gods gaaf. Van hier , dat zelfs bijzondere besmettelijke ziekten , welke men beschouwde als van den Eiernel toegezonden , eene gaaf van God genoemd zijn. Gave Gods , zegt KIL. , pedis , vel alia lctes a Deo inmissa. In Gelderland spreekt men nog van de L egaving , waardoor enen de doodelijke kinderstuipen verstaat. Voorts voor begaafdheid , deugd : hij is met .schoone gaven versierd. Wanneer een openbaar leeraar des volks , in eerlè bevallige taal , spreekt , eene schoons leiding van stem heeft , en natuurlijke gebaren maakt, zegt men van den zoodanigen , in het gewone leven : die .roman heeft uitnemende gaven. Gaaf is ook, in de taal van den bijbel, het offer, dat aan God wordt opgedragen: laet uwe gave cdaer voor het altaer. BYBELY.. Zamenstell.: afgacz, f,^ opgaaf, overgaaf, uitgaaf. Van geven. GAAI, gaaiken, g aaijen. Zie gade. GAAL, v., meerv. galen. Eene ' kale streep in laken-, of stof: dat stuk laken is vol galen. Gale , gaéle , is bij KIL. scabies, macula, impetigo. Gale is bij de Franschen schurft , schurftigheid. To gall gebruiken de Engelschen , wanneer, door eenige ziekte, de huid afge- Vreten is. Daar nu laken 2 waarin eeniSe schurftje wol ge c; , wc GAA. ss -Weven is, ligt kale plekken irijgt , zal ons woord gaal hiervan ontstaan wezen. Van hier galig. Galig 11'srien noemt men in Gron. linnen , waarin dunne steden zijn; ook rillig genoemd. GAAN , 0. W. onreg. , niet i7a en hebben. Ik giag, ben en heb gegaan. Oudtijds: ik gang , il ging , ik /eb gegangen. Het beduidt, in het algemeen, van plaats veranderen. Langzaam gaan, rasch gaan; gebukt gaan, mank gaan; deze twee laatste spieekwijzen ook figuurlijk: onder den last des ijclens gebukt gaan, veel te lijden hebben; dat beijs gaat mank, gaat niet door. Om de betrekking van dit werkwoord op an dere voorwerpen uit te drukken , bezigt men allerlei voorzetsels. Aan de deur gaan, door het huis gaan, in de kerk gaan, naar bogen gaan, op zolder gaan, over eene plank gaan, onder dak gaan, uit de stad- ,gaan, enz. Reizen: zij gaan naar L):iitscli/anci. Zoo zegt men ook: hij gaat met de schuit, met den wagen. hij gaat ie land, te water, (p zee. Ook, hij gaat naar zee, hij zal een zeereisje doen. Van levenboze dingen wordt dit ook gebruikt : de schepen gaan naar zee, steken de diepte in. Het schip , de wagen gaat rasch. liet urwerk , de molen , de gloed gaat langzaam. Gaan wordt ook , in verscheidene spreekwijzen, gebruikt: voor anker gaan, zich voor anker leggen. Aan eene zijde gaan. in zrang gaan. Te bogen gaan, overtreffen. Zich in iets te buiten gaan 51 de maat niet houden. liet schip gaat te gronde , liet zinkt. Hij gaat met groote ontwerpen zwanger. Ter harte gaan. Te werk gaan. Ten achteren , achteruit gaan, verliezen. Voorts heeft dit wOOr(l vele oneigenlijke beteekeriissen , als die van eenen ligchamehjken ' inhoud, pier ankers gaan op een nam. Jioncierd en 'ier takkebosseri gaan op eene 'im rqs. Strekken: het water getal Item tot aan de lippen. Zich uitstrekken: dat gaat ie eer. Die weg gaat naai-: 1Jan riem. Gelukken: dat gaat niet. In omloop zijn: lat geld gaat hier niet. In eenen zekeren stand zijn: hoe gaat het? Het gaat met den eerkoop cnn boter nog al wel. Dit werkwoord wordt bij ons ook met de onbepaalde wijzen van andere werkwoorden ge bruikt, of om eene afwijkende beweing, of om den aan- D 4 vai)g GA/t. vang van eenige (laad te kennen te geven hij gaat loo pen rijden , etapeti eten , en?:.Gaas wordt ook, als bedrijvend , gebttikt (bel] alleen met een woord, (lat Let bedtijf van tht VC1k\Ot)Id aall(Iuidt , of, in nattiur, daarmede overeenkomt , als : eerzen goeden tred gaan ;. zijnengang g(Lt7ri. Men mag echter dit werkwe niet zijnenals bedrijvend aanrne;ken , in de spreekwijzen : een e mijl gaan, (lutzenci schreden gaan; naardeniaal deze naamval , door een utgelaten voorzetsel, beeerscht wordt. Ook gebruikt men hier den tweeden naamv. : Iij gaat zijns wegs , of iPeeg$. Het wordt voorts bedrijvend, wanneer het wéderkeerig gebruikt ivordt : hij heeft zicfz inoecle ge-ga a, n Zie mijne Nederd. spraakkunst , D. 1., S 276. Dit woörd heeft ook nog dat bijzondere, dat liet met liet huipwoo:d zijn en hebben gebezigd votdt. Natndijk, svinii'seer (le plaats niet genoemd wordt , waar de beweging geschiedt , neemt het hebben aan : hij heeft lang genoeg gegaan. In geval de plaats uitgedrukt staat , gebruikt men zijn t hij is naar Aoen gegaan. Zie als boven„ 27. Het hebr. ' zich verheffen, en gaan, komen hiermede eenigzins overeen. Men kende reeds van ouds, Bij ULPHIL. en OrTvn , een voortdur. vcrkw. gangan, anels. gcrngan , zweed. gina , waaruit onze onvolin. verleci. tijd ging , eü het verled. deciw. gegaan, voor geganeri , ot)tspi'Oten Zijn. GA:\NDE , deelwe van gaan. De gaande en komende man. Jij is gaande en staande, zoo ziek niet dat hij het béd behoeve te houden. • Gaande zijn, gaande worden , zijn spreekwijzen , van ligt toornige menschen gëbruikeljk. Zoo ook is iemand gaande maken , des zelfs driften in beweging brengen. Gaande houden , aan den gang honden. PIet schip raakt gaande, speJt van zijn anker. Wat is er gaande? Wat is er te (toen? GAANDERIJ, zie galerij. GAAR, bijv. n. en bijw., gaarder, gaarst. Dat genoeg gekookt, of gebraden, cii dus eetbaar is. Gaar ivleeselt. De spijs gaar koken. Die man is gaar, of. er gaar is eene gemeene spreekwijs, beteekenende: hij is op alles afgeregt. Gctnsch en gaar, geheel en al. Eyeri cl is di in eiii beschaafden stijl minder te tu1dn. On AA, GAD. Ons gaar is zeker hetzelfde, als het lioogd. gar , ita1. gzuari, fr. gueres , bij OTTFR. en NOTK. garo , kar, dat bij l•^en vaardig, , klacrg emcakt , bereid te kennen geeft. In het zweed. is gore , in het ijst. Biora , bereiden , toebereiden. Misschien is het lat. creo, dat eerst cereo geschreven werd , en gero hiermede verwant#- Zamenstell.: gaarkok , gaarkeuken , gac&rmaken , enz. GAARD , m, , meerv. gaarden. HooFr neemt het vrouwelijk : in de gaarde. Doch gaard is , naar de aanteekening van TEN KAxi , in al de verwante talen, manne^lijk ; gelijk ook VQNP. al de zamengestelden , b000mgaarci, ënz. mannelijk gebruikt. In het gemeen beteekent het woord eene ingesloteuue , bewaarde plaats. Van Lier een i ondoin afgeperkt ruin voor dieren , de clier„ aa r•d an-^ (Iers genoemd. In den gewoonsten zin is het eene plaats, waarin allerlei get assen , tot nut en vermaak groeien. Evenwel bezigt men dan de zaanengesteli:de woorden , boomgaard ^t9iJng ard. HOOFT spreekt van houten gaarden , voor ti aalien. Van bier ook rozengaard. Van gaard komt gaardenaar. gaardenier , voor hiovenier , thans 'iji g aardenies. Tap tiet keltische gerden , omtuinen. GAAR 1N (geern), Een bijwoord , beteelienende met lust, ;ewi liglijk : ik zal dat gaarn doen. Ik drink gaarn fcvq./z. biet stamwoord is geer-en , waarvoor begee,ren, GAAS , o. , meervoud ga. en. Zeker dun doorschijnend doek. Van hier het onverbuigb. bijv. naamw. gazen: eerre gazen muis. Het is ontleend van het fr. gaze. (MAA Uw , bijv, aaamw. en bijes. , gaai wer , gaauwst. Haastig : kom gccauuv terug. Schrander , vlug : hij is een gacmw man , in het dagelijksche leven. Van hier gaaruw/ieid. Zamenst.: gaauwdief,, gaaur 'e dief; gaaucc,.dieveri. (rauwigheid wordt voor zekere vlugbdid , van handen gebruikt: iets met eene gac uu^ighe;icL doen , ook voor een oogenblik van tijd, Ç ,.A UWERD , m., meerv. gaauwerds. Voor gaauu'aard, iemand die iets schielijk en bedekt doet. Schertseiude zegt men van eersen talmer, in den genieenen spreekS.. trant: hij is een grauwer d !. --gij zit een gaau wercie! -A PE , v. Iet betee .ent zong oplettendheid, acht, en, wordt niet anders meer gebruikt, dan in gadeslaan„ op iets acl: t geven: remanc gadeslaan, een wakend. D5 oog $8 GAD, GAF, GAG. oog op zijn gedrag houden. Yx^n is bij LiEsyci. zr dzo s , arca-, cista. GADE (bij verkorting ga), v. Eene , die niet eenen gelijken verecmigd , gepaard , vergaderd is. Het woord wordt van het wijfje der vogelen gebruikt : de tortel treurt om het gemis van zone gade. Uit KIL. blijkt , dat liet ook van 1](t ni naetje gebezigd wordt; al-thans hij vertaalt het door socir^8. bi dien zin is gade mannelijk , van den gade. In d.eii dichterlijken stijl wordt het ook genomen voor eenen man , of eene vrouw, door een wettig hcuv e!ijk vereenigd : nooit wijkt onze min mijn ga : Daar voor zet men anders ega , egade. Zie deze woorden. \\oor gade , gebruiken SPIEOIJ. en anderen ook ^.,,rclai ; en het verkleinw. gaaiken wordt door de dichters 'cel gebezigd. Van gaai is gaaien , voor paren , in gebruik , waarvan gaa ing : door gajing van man ende wqf. H i; GROOT. Gaden , waarvoor men ook gaaijen zegt , is vereenigen. Van hier gadelijk, galijk , gadeloos, zonder weergade , bij HOOFT ongehuwd. GADELOOS , zie gade, ga. GADER ' N , b. ww., ik b adercí e , heb gegaderd. Een voortdur. %Yerkw. , van gaden , dat ereenigen beteekent. lij gade] t veel gelds been. Thans gebruikt men meest liet zameng. vergaderen. Van hier gader• , te ga der , cel te gaden (allegaar-). Zamenstell. : gadergeld , ga d ermeester-. GADiN G , v. Zin , of genegenheid , om iets te koo pen : i&. heb geene gading in dat huts.- Gaden , gaeijen heet bij KIL. ergens in behagen hebben, aanstaan , bij HESYCHP yxr^o{.ca. GAF F1 L , v. , meerv. gaffels. Eene tweetandige vork» --.. De plaats eens booms, waar hij zich, op eene zekere hoog— te, in twee armen verdeelt, heet ook eene gaffel. El- d.ers spreekt men het getvel uit, komende met het hoogd. Label overeen. Zamenstell.: hooigaffel, ovengaffel, vleeacltgaj/él. GAGEL, m. Gagelboom. Een welriekende heester. GAGEL, o. Dit woord is biij KIL. liet gehemelte va den mond. Men hoort ook nog in Gelderl. het gagel in dien zin uitspreken. In Gron. wordt het voor het. tandvleesah genomen. Gt 3ELEN (gaggeleri) , o. w., i, gag elde ' lob geg eigeldsEer.: A Le 59 rM woord , waarmede men het gekakel der ganzen n•abotst. To gaggie bij de Enge1schei. GAL, v., rneerv. gallen. Een knobbel of gezwel aan de beeneii der paarden : gallen en spatten. GAL, v. De bittere, goelachtig groene vochtigheid , in eeue blaas gesloten , in de ligchaacn van mensch en dier, zeer, noodig tot spijsvertering. Overloop van gal. Bitter als gat. De zwarte gat. Oneigenlijk heet gal , in dcii bijbelstijl , de ellenden , rampen en sinerten dezes levens anders ook /iitierheden genoemd. Boosheid, toornigliejd, hij braakt zijne gat uit; zijns gal is ontstoken. Een cluiJje zonder gat wordt iemand genoemd , die alles , zonder arg of list, doet. Een schrijver , die scherp en bits schrijft, wordt gezegd , zijns pen in gal gedoopt le /4ebberl. Zamcnstell. : galachtig, ga/lig, galappel, gal6laas, galkoorts, galnoot, ga/steen, (gulsterig , ransig , galziek , galziekte ; zwartgallig , galliglicid. Gal, hij OTFRID. en NOTKER. Gallun , hoogd. Gulle, hij RAB. M4un. galla , in neders. gulle , angeis. geal/a, eng. gali, ijs!. ga/l, Zweed. ga/la , gr. GALEAS , v. , ineerv. gateussen. Een groot venetiaansch roeisçhip van acht en twintig tot twee en dertigroeibanken, met drie mastel] : zij tiet de ga/sas in zes una liet 8treUZCl. VOND. Van het ital. galeazza , en fr. galeas8e. (ALEI , v. , mcerv. galeijen. Een vaartuig met een laag boord , dat riemen en zeilen tegelijk voeren kan, een ioei. schip. Tot rocijers gebruikt men, gemeenlijk, slaven en veroordeelde misdadigers. Van hier op de ga/ei geban.. nen zijz. Zaniensteil. : galeibank, galeiboej , enz. Eene gçt/ei noemen de drukkersknechts hun zetplankje, waarop (.IC zetter de letters rangschikt. Bii de Grieken was vu reeds eene soort van vrachtschip. GALERIJ, v., meerv. galerijen. Eene overdekte wandelplaats, of dreef. In den scheepsbouw, eene uitstekende plaats ter zijde of achter de kajuit, waar men wandelen kan. Ook eene plaats, waar men allerlei kunstschilderijen ., voor de aanschouwers, ten toon hangt. In het fr. galerie, ital. gallarict, middeleenwsch lat. gcilerict, galleria. Missèhien van alter, wandelen. GALG, v., meerv. galgen. Aan de galg hangen. Loop aar dc galg, een laag scheldwoord. Dat t8 boter «al o GAL. ,pan de galg gesmeerd , dat is vei•gee fsch werk. U heeft eerre galg ïn het oog, hij vertrouwt die zaak niet : ei' zal iets achter schuilen , dat hem zuur zoude opbreken. Galg heet ook het bout , of ijzerwerk, boven nen enen l atrol glit. Van galg galggalgheeft men het werkes ? ±ee op I galgen gevormd , voor daar de gal(, smaken , in de spreekwijs : het gai t beter clan het burgemeestert, d. i. men geraakt daarmede c& der aan de galg , dan dat men er eer bij inlegt. ZainensteIl.: galgenaas , gal'enbrok, galgenlapper , galgenveld , r alg 'adder , galgpaal , g zlgvogr 1. Misschien is (naar InnE) de afleiding van het ijsl. gagl , een boomtak , omdat men daaraan , iii liet begin , de misdadigers ophing. Zoo nemen wij ook nog eene mik dat eigenlijk een ga civox•rwwige boornntak is , voor eene galg. GALIJK , bijv. n. en bij v. , voor gad el y k HooFT bezigt het voor blad , geschikt , gemakkelijk. Dit gctlik is nog voorhanden , in ons ongcalijk, voor ongemakkelijk, onpasseljk. GALJOEN , o. , nnneei v. g cc1joe,is , ga joergen. De snuit van een zeese%ip. Oaacler liet galjoen. VOND. Oo.k eert hoog opgeboeid 'vaartuig , waarmede de Spanjaards op Westindië varen. GALJOOT , 0. , meerv. galjoten. Een koopvaardijschip, met eenes mast en eenige kleine stukken. Zamenstell.: bombarcleergaljoot , enz. GALLEN , b. w. , ik galde , heb gegald. De gal nithalen. Ik heb de viseh gegald. De baars gallen , of verg allen , zie op baars. ALM , M. , trieerv. -ralnnen. Het geluid , de wederklank men koncie den galm ven zijne stem van ver hooren. Zanmenstell.: galmgat,, tegengo lrn, vreugdegalm, wecdergalm. Galmgaten, anders bomgaten genaamd, in venen toren . waaruit het l.lokkengedommel te beter ge." Moord wordt. Galm, zamengetrok'ken uit galleen.. Het hoogd. ga!, gallen, nedersalks. gellen,, ons woord gillen, zweed. gae.11a , ijsl. giallc , eng. o, yell, deen. gale ; dit alles heet geluid gever. Hiermede stemt in het zweed. en ijst. gala zingen, liet zineed. kallcz , noemen, roepen, hetr. xzatw, roepen,en liet hebr. ^5p roepen, het chald. gt Bene stem, een klank, overeen. -AL GAL, G .N. 6i GALMEN , o. w. , ik galmde , heb gegalinid. Eene.A galm geven. Fig. , doen hoorren , al zingende vermelden : o„ z van Gods lof te galmen. VOLLENIJ• GALOP , -m. Het rennen van een paard. De volle galop z j zetten 't op enen galop naar de vesten tae. HOOFT. Wij hebben dit woord van het fr. gdlop, en ital. ga-, loppo ontleend. Eigenlijk hoort het bij ons te huis-0 en vindt zijnen stam in loopen. Het gr. xaa?rasv , 'c& ra* tv , wordt van iemand ,gebruikt, die het paard tot den ga T -lop aanspoort. ^ L5M heet bij de Hebr. doarrennen.' Van dit galop komt het tizerkwv. galoppen , waarvoor men met eenen basterduitgang , galopperen bezigt. "GALPEN , o. ilr;. , ik galple , heb gegalpt. Big KIL. heet. dit klanknabootsend woord het janken van eenen vos. In Groningen gebruikt men het nog , in de gemeene taal , voor het luide huilen van eenen stouten jongen. Voorts heeft dit woord zeer vele overeenkomst met het vorige galm. GALSTERIG , zie gal. GANG , m. , meerv. gangen. Het gaan , zonder meerv. Ik ken hem aan zonen gang. --- De molen is aan den gang. Een tred , in den bijbelstijl , met een meerv.: bestier minegangen. Weg : hij neemt enen gang naar huis. Streek van het schip in het laveren : het schip moet nog eenen gang doen ; ook in het meere.: binnen drie gangen bereikt het de hoogte. Een door - gang in een huis , ook met een meerv. : liet huis heeft eenen langen gang. Eene enge straat : hij woont in den krommen gang. Eene mijn onder de aarde : men moet dien gang onderstutten. De gang is ook eene plank aan boord van het schip : eenen gang uitleggen , eene plank uitsteken , om van boord te gaan. Van daar gangboord, het boord van het schip, waar iaen gaat. Gang is ook een, bedrijf: kwade gangen gaan, zijnen gang gaan , zijnen eigenen zin doen, zijn hoofd opvolgen. Voorts zegt men: ik kan aan den gang niet komen , dat werk niet beginnen. Het verkleinw. is gatagje , gangetje, een naauw steegje. Ook voor eens kleine streek laverens: nog een gangje. Wijders, in den genneenzamen spreektrant: dat gaat een gangje, dat schikt wel; een -gangre met iemand gaan, hem gestreng behandelen. Zamenstell.: achtergang, doorgang, ins 62 GA, N, GAS. ingang, orngan `, ondergang , opgang , . aagctngt stoelt; arig ,. uitgang , zijgang , enz. GANGBAAR , bijv. n. en hijw. , gangbaarder , gangbaarst. Dat in omloop is : gangbaar geld. Dat aan den man wil : gangbare waar. GANGBORD , zie gang. GAJNGER' , m. , meerv. g anger$. IHij is een goed ganger , anders voetganger. Van het oude gangen , na gaan. Zamenstell.: kostganger , partijganger , paste ganger , telganger , enz. GANGES , m. Eene rivier : aan den Ganges. VOND. GANS , v. , meerv. ganzen. Een bekende watervogel. Eenti tamme , wilde , jonge gans. De gans trekken , den pot winnen , op het ganzenbord. Maak dat de ganzen wis , spel dat eenvoudige lieden op de mouw. Zamensteil.: ganzenbloem , ganzenbord , ganzenbout , gan-zendrek , ganzenkieken , ganzenkroos, ganzenhok, ganzenmarkt , ganzenpen , ganzenpoel , ganzenpoot, ganzensmout , ganzenspel, ganzenreder i ganzenel, gan_ zeneet , eny. Gans, hoogcc. Gang , itat. gan,zc, lat. anser, spaans ganso , gr. x , x3v.: \T.ACtlTF rz leidt liet af van cnnus o om de witte kleur. GANSCII , bijv. n. en bijwo. . zonder trappen van vergroo= ting. Misschien is "de oorspronkelijke beteekenis van dit woord iets, welks deelen , door hechtheid en gezond-beid, bij elkander blijven. OTFn. gebruikt het bestendig -voor gezond; zoo (lat de afleiding van ADEL." misschien dde beste is , die het brengt tot genezen, bi ULPHUL, genisan. Althans liet wordt bij ons ook voor volkomen , gezond gebezigd ; liet is nog gcznsch eri gaaf KIL, vertaalt het ook door integer, en gantscclieycl is bij hem integritas. En, om die reden kan hier ook geene t te pas komen, schoon sommigen het woord gaatsch spellen. Oul. schreef men gans, voor gezond, en gansen was gezond maken; en hiervan hebben wij nog ongans , zijnde eene ziekte der schapen. .Voorts nemen wij het voor geheel: eenen g ansclten appel opeten; d'e gansche burggerij. Van bier panschel j k. GAPEN, o. w., ik gaapte, heb gegactpt. Den mond opsper*en : wijd gapen. Naar den adem snakken : de winch gaapt al. Niet wel sluiten: de deur gaapt vat. Met GAP, G A. R. 63 Met «fles openen mond en opgespert e oogen toezien s doch alleen in detl gemeenera spreektrant: hij -staat overal te gapen. Dat niet schielijk vervuld kan worden, schoon enkel in het deelsv.: een gapend gebrek. Eene v.ersche , groots wonde wordt ook Pene gapende toonde genoemd. i:/j gaapt wijd,, hij eischt veel. .Dat gaapt , als een oven , dat is baarbJijkelijk valsch. Tegen eenera oven staan te gapen is, in de gemeene taal, vergeefsch werk doen. Gapen (gretiglijk trachten) naar hofgeschenken. Oun• Van hier gaper , ganpster , ga piiig• Gapen komt misschien van liet voorzetsel ge èn open. Geopnian is bij de Angels. openen , en gipspa open staan. GAPS , v. , meerv. gapsen. Een handvol. Men gebruikt dit woord nog in dien zin , in Groningen : eene gaps geld , koren enz. Hoogd. Gc spe , middeleeuw, sch lat. lirapsus. In het zweed. heet gcispa , angels. gasp , ijsl geispa , gapen, ^ open staan. GARDE , v. , meerv. garden. Eene roede : hij loopt door de garden , zegt men , van soldaten , die door de spitsroeden loopen. GAREEL , o. , meerv. gareelen. Het getouw , waarin de paarden gespannen zijn : de leeuwen in 't gareel. VoND. Het haam , hetwelk om den hals der paarden hangt, anders greel genoemd. Zie greel. Ook overdragt. voor een gespan paarden : de gareelen der zon (solis equi). Moow. De dichters gebruiken het ook voor den. band (les huwelijks. Ook zegt men : clie twee loopen in hetzelfde ga reel, voor, zij zijn altoos bij elkander. Zamenstell.: ploeg-i gareel, enz. GAREN , o., meerv. garens, als reen van verschillende soorten spreekt. Linnen, wollen garen. Een net: h/ spant liet garen. Hij is menigmaal voor het garen geweest, hij liep vaak gevaar van gegrepen, of gevangen te worden. Zamenstell.: Uinclgczren , naaigaren, pak-+ garen, eilgaren. --- Garenklopper, garenkooper garentw jnder , garentfw jnster , garenverkoopster,, garenwiel, garenwinkel, garenzak, enz. GARF , v. , meerv. gcirven. Eene schoof: garven binden. Ik heb liet land onz de garen , ik neef, in plaats vafl geld 61 GAR, GAS geld , eenige schoven voor het gebruik ; eene spreekvvjs y In Gelderland gebruikelijk. Garf, bij lei OTIC. garba , eng. garbe , fr. gerbe , hoogd, Garbe , middeleeuwsch lat. garba , jarba , bretan. kerbe , zweed. kerfi'e. RUDBEX leidt het van kerfwa, kerven snijden , af. Hiermede stemt in xe pw , x&1P0 , rap^r®; g en het lat. eerpo, carpo , acervu.t. GARNAAL , v. , meerv. garnalen. Zamenstelii : garnaalmarkt garnaalu^ jf , enz. Oul. schreef men gaárnaard ; en garner , van ,- garen , gaderen , als vergarende zich in groote scholen bijeen , en wordende in groote menigte tegelijk gevangen. GARST , zie gersts GARSTIG , bijv. n. en bijw. , garstiger , garstigst. -Dat bedorven is , sterk smaakt. Garstig spek , garstige bój ter. Van hier garstig/Leid. GARVEN , o. W. , ik garfcle , heb gegarfd. De garven van het land voeren. GAS, o. De meer of min zigtbare uitwaseming van onderaardsche lholern , mijnen enz. Ook de uit brandende kolen enz'. opstijgende damp , welke ontvlambaar 'is , en -y ter verlichting van gebouwen en straten ; door' buizen geleid wordt. Van hier gaslicht , enz. Gas , v. ; was voorheen ook voor straat in gebruik , en bij HOOFT zeer gemeen zaam. GAST , m. , meerv. gasten.. Iemand , welken men tér maaltijd noo'digt. Ook. zégt .men te gast gaan, voor ter maaltijd gaan ; en fig. , ergens -aan te gast gaan, Zich met iets vermaken , liet gretig gebrniken: --- H ij kwam daar slecht te gast , hij is daar kwalijk gevaren. Gast is ook een vreemdeling , die , in eene her- berg, spijst: de waard kreeg eenen wagen met gas- ten. In het gemeen een vreemdeling: dat sV gaslèn en vremdelingen op der aerden waren. BYBFLVERT. Een werkknecht: een drukkersgast. -- Om iemand als vlug, schrander en bekwaam aan te duiden, zegt men: hij is een gast ; van iets, dat groot is, b. v. eerren visch dat is een gast ; en het verkleinw. gastje, van eenen jongen, . die stout is. VOND. zegt van eenen haan -: wat droegh die gaat een uurwerk in zijmen kop ! In Gelderland heeft dit woord nog Bene geheel , vreemde beteekenis :. een gast op den akker ; een . hoop scho ven, GAS, GAT. f5 ven, a die , oxn te drongen tegen elkander opgezet wworden. Van gast, - in de eerste beteekenis , is gastera gasthouder (herbergier) , gastmaal, gastvrq (herbergzaam) gastorjhezd, gastregt. Van gast zegt men , in ond. , gastereren, bi) HOOFT gastenivoor gastreaal houden. GASTHUIS , o. , nxeerv. gasthuizen. Eene , li crbei'g voor arme zieken : ook , -waar arme oude: lieden kost en in-woning hebben : insgelijks waarin bedaagde nnenscheu dat voorregt koppen.` Spreekw.: het 1s daar -geheel in - biet gastehuis : zij liggen daar allen ziek. Ik ben. oL in dat gasthuis ziek ge veest . ik heb die -dwaasheid ook begaan. Dat i8 cie weg naar het g"sthiui$ , zoo doende zal men dra arm worden. Van hier -gastjaucis kerk , gasthuiskoorts, gasthruislieden , gast, uis'nes. Ier , gastltuisrnoeder , gasthuisvader. --- Festgasl huis. GAT , o. , meerv. gaten. In liet gemeen elke Opening. Voorts wordt dit woord op vele dingen bijzonder to -- gepast. De aars , het aarsgat , in de gemeene volkstaal. hierheen behooren de onbeschaafde uitdrukkingen : liq geelt hem eenen voet onder het gat , jaagt hein weg, --- hij ,euipt z jn gat altijd o1, is altijd bezopen , iemand in het gat kruipen , op eene lage wijze naar den mond spreken , --iemand achter liet gat loopen , overal volgen.. " Gevangenis : hij zit in biet gat. Eerre slechte kamer , of slecht , bedompt huis , is een gat van ee „ze kamher , enz. De mond van eerre haven : het ,doere3 vclt- e gat. Hierheen behoort cie spreekwijs : bitine z -buiten gaats. De vloot is• al buiten gaats. Het zal de tweede naamval van gaat, voor gat , zijn gelijk binnen 's huis , buiten 's lands ; omdat onze voorzetsels oudtijds, meest den tweeden naarnval bij zich hadden voor 's hands, enz. Eene ruimte, in den gecleelteh}k verteerden voorraad, heet ook een gat: wi hebben al een gat in de turf -- in de aardappelen Van een bankroet zegt men: dat zal een gat maken.Men. bezigt ook nog dit woord, in vele -spreekwijzen. En. gat in den dag slapen, laat van het -bed korren. De nering gaat op haar gat zitten, in den gewonen spreektrant, voor,' er is niet veel vertier. Bij .pret door eene plank zonder gat, bij is - een 'negenoog. Ik wie er geen gat in., ik weet er' gë nen .`raad toe. Een gat GAS, GE. gat rio ppen , eens schuld betalen. lui wee; •vOot k.. der gat , eenen Spijker , of nagel , hg weet zichtelkens te verschoonen. Hik is voor één gat niet te vangen , men kan hem niet ligt betrappen. Niet we ten in wat gaten (sommigen verkiezen : in wat va ten> het te gieten , hoe men het moet aanleggen. In dengemeenera spreektrant zegt men ook : iets voor zyn gat .lappen , er over heen loopyen ; het heeft het voor zin gat , er is niets meer aan te doen ; die Zin gat brandt moet op de blaren zitten , die zich iets op den hals haalt , moet het zelf ondervinden. Van hier ga-. tig , vol gaten. Zamenstell.: aarsgat , armgat, (vaneen hembd)_ ademgat , bomgat , keelgat, neusgat, regengat , rookgat , schietgat , schijtgat , sleutelgat, slotgat, smookgat , snotgat, spiegat, spijkergat, apigat , stankgat, enz. Ook gatenplatteel , in de volkstaal gatenpetiel , een doorslag , waarvan de spreek- . wijs, in den schertsenden trant : hq is zoo digt als een gatenpetiel , d, i. hij kan niet zwijgen. Van hier het werkes. gaten , een gat in iets maken , doorboren. GATENDL ATTEEL , gatenpetiel , zie gat. GATLIKKEN, b. w. , ik gatlikte , heb gegatlikt. Ie~ mand op eene lage wijze flikflooien ;.in de volkstaal. Van hier gatlikker . gatlikkerij. GE , een onafscheidbaar voorvoegsel, hetwelk tot een behulp wordt aangenomen. Men bedient zich van hetzelve , in de vervoeging en vorming van werkwoorden. Men plaatst het-, voor zelfstandige naamwoorden , gelijk ook voor eenigeweinige bijvoegelyke woorden. Men gebruikt het bij allerlei werkwoorden ,, mits zij met geen voorzetsels zijn zamengesteld, om daarmede den volxnaaktverledenen tijd te vormen : ik lees , heb gelezen, ben gelezen, enz. Indien de werkwoorden met een scheidbaar voorzetsel zijn zamengesteld , plaatst men deze lettergreep tusschen het voorzetsel en het werkwoord in : aanbidden, aangebeden. Dezelve wordt echter ge. heel weggelaten, ingeval de werkwoorden met onscheidbare voorzetsels vereenigd zijn, als: bedekken , bedekt, onteieren ,- ontsierd, enz. In werkwoorden met zelfstandige naamwoorden zamengesteld , wordt ge weder vooraan geplaatst , als : handhanen; gehandhaafd, dwarsboomen, gedwarsboomd, weerlichten , 'eipeerlicht.. In sommige oor-.. G E. 6 oorden van Wederland, wordt dit ge geheel, of gedeeltelijk , weggelaten. In Noordholland hoort men veelal en in Groningen , Gelderland , en de meeste plaatsen in Vries... land altijd : ik heb het zien -- lezen -- hoorcri. Dit voorzetsel dient ook , om nieuwe werkwoorden te vormen , als : gebeuren , gebieden , geeluren , geloken, gelieven, gelukken , genezen , ge v. ennen , gewinnen enz. Dat ook hier de, lettergreep ge niet tot den wortel des woords behoort , is kennelijk , naardemaal de en. kelen nog meest in gebruik zijn , als : geeluren , duren , gedenken , denken , enz. Voorts is , door de schielijke witspraak , .veroorzaakt , dat de g , somwijlen , zonder e geplaatst , , e laatst is vooral dan wanneer de eerste medeklinker zich gemakkelijk met de g liet verbinden , als gluren , voor geluren , glijden , voor gelden , enz. , zoo als nader , bij die woorden , zal aangetoond worden. Deze voorvoeging van ge voor nieuwe werkwoorden veroorzaakt , in de beteekenis , geene verandering, als gedogen , geraken , getuigen enz. , welke , in den zin t weinig meer aanduiden , dan dogen , raken , tuigen. In andere gevallen ontvangen zulke werkwoorden eene andere beteekenis , en nemen de kracht aan van die naamwoorden , van welke zij eigenlijk gemaakt zijn ; b. v. van val-len , komt het geval , van hier gevallen ; van zeggen, het gezag , van hier gezeggen enz. Nu ontleenen de werkes, gevallen , gezeggen enz. de beteekenis van hun-. ne naamwoorden , het geval enz. , en verschillen eeniger-. mate van de enkele" werkw. vallen enz. , schoon die over. dragtige beteekenis reeds , in die enkele werkwoorden lag opgewonden. Out. was dit voorvoegsel gebruikelijk voor vele werkwoorden , in welke het nu slechts in het verte~ dene deelw. is overgebleven, als: gevinden , gebaren , gebeiden enz. In de tweede plaats wordt dit voorzetsel ge gevoegd voor zelfst. naamwoorden, en wel op meer, dan eene wijs. Men stelt ge voor eenige naamwoorden, _ met achteraanvoeging van den uitgang te, en het geeft hun de kracht van eene verzameling van eenheden Ivan dezelfde soort, als: lipt gebeente, gebergte , geboefte, geboomte , gedarPnte, gedierte, gevogelte. gewormte, enz.; ook zonder verandering van het geslacht, als: ge-buur , genoot, gevader.. gebroeder , geruster. Wrq- E 2 der& S GI AL GEB. ders vormt men door dit voorzetsel ge , Van de on%e- paalde wijs der werkwoorden, met afkapping van derzelver - tiitgang , nieuwe zelfstandige woorden , welke altoos de werkzaamheid van hunne werkwoorden te kennen geven, als : het gedommel, het gefetnel, liet geklater', liet geklikklak , het gesmaal (voor gesmadel , van smadelen, het voortd. werkwo van smaden) het gerammel, Tiet gebaf,, het geblaas , het geknor , het gedruisch , enz. ; ook nemen zij eenen lijdelijker zin aan , en be duiden eene gewrochte daad : als: het gebak, het ge-^ - bouw, het gedicht, enz. Eindelijk plaatst men deze lettergreep voor eenige bgvoegelijke naamvoorden , als : gespraakzaam , enz. GEAARD , ven. deelw. van aarden. Van eene natuurIi3ke gesteldheid : ik u'as toen ku^aljk geaard. Van hier geaardheid. Zie aarden. HOOFT bezigt het van den grond. GEBAAR , o., meere. gebaren. Dit woord wordt bij ons in tweederlci beteekenis gebezigd, in die van eene beweging des ligehaams , van handen , hoofd en oogen , naar de regels • der kunst, of in die van onbesuisdheid ; doch veelal .; i)) den eersten zin . als : die leeraar maakt schoone gebaren. Hier spellen sommigen , met eene d, febaarden , `of gebeerden ; doch teen de afleiding van et woord. De andere heteekenis is van getier. geraas: een groot gebaar maken. In dien zin heeft het geen meervoud.' Van hier gebaarmaken, gebaartnaker, gebarenspel , misbaar , vreugdegebaar. Het eerste gebaar is de gewrochte daad ; het laatste de werkzaamheid van zijn werkwoord. Deze onderscheidene beteekenis ontstaat uit het wortelvoord barei, , hetwelk oudtijds zoowel - toonera , vertoonen , als geluid geven , te kennen gaf. Zie baren. Van Glit gebaar komt het verouderde, doch in Vlaanderen nog gebruikelijke werkw. gebaren, zich gebaren, voor zich houden: h/ gebaart zich vïoljk ; zij g%Trzarde zich ziek. G: ,f AM D , bijv. n. , ' gebanr•der,, gebaardst. Die van Benen baard wel voorzien is. GEBAB1 EE , o. De daad van babbelen; ook de babbelirig. ,vlet fijne onderscheid ligt daarin, dat het gebabbel eerre aanhoudende babbeling is , daar de babbeling slechts de daad. aanwijst, het babbelen. Even daarom is: het in de na- GEB. 6q iatuur iler zaak gegrond , dat liet ge1abbel geen meer. voudig getal heeft , daar de babbeling een meerv. toelaat. Zie verder babbelen. .GEBAF , zie gebal. -GEBAK , o. , n^.eerv. gebakken. De daad van bakken ; ook . hetgeen gebakken is. Van hier ovengebak , suikergebak , gébakje , euz. Zie bakken. GEBAKEND , ven. deelw. van bakenen. Overdragtelijk: het is daar anders gebakend , de zaak staat daar au - cl ers. Zie bc kenen• .GEBAKERD , zie bakeren. OEBALDER , o. De daad van balderen. Ook gebulder. met gehalder° van liet geschut ; het gebulder des donders. Zie - balderen. -EB A,5 (gebqf , geblaj) , ®. Het bassen der bonden. Zie bassen. GEBED , o. , meerv. gebeden. De daad van bidden , zorl: der meerv.: hik is in liet gebed. liet verzochte ; met een nieerv.: stort uwe gebeden , uit ; God verhoort het gebed. Zie bidden. GEBEDEL , o. De daad van bedelen. Zie bedelen. GEBEEF , Q. Het beven : dutte (de wereld) vast sta i,4 't gebeef. CAMPH. GFBEE LDUO UWD , zie beeldhou^-ven. %EBEEND, bijv. n." en bijwo. Van beerven , of beenderen, voorzien : ons lichaem k onst/ k t' saem gelascht , g ebeent , enz. CAn1PH. Grof, sterk , gebeend. GEBEENTE , o„ , meert. gebeenten. De beenderen van een nmensch , of dier. Het meervoudige getal leest men i4 de BY BELVERT.: Eride mijne gebeenten Zijn uitgebrant, als een leert. Anders is het enkelv. meest in gebruik. De ondeugd Zit tot in zijn gebeente, hij is een grootti schurk. Voor doodsbeenderen: liet koude gebeente wordt daar bewaard. Men beschreit nog zijn -e been te, zijnen dood, GEBEKT, bijv. - n. en bijw. Die eenen bek heeft.. Overdi•. : stijf gebekt zijn, niet ligt tot eene zaak te bewegen zijn. Spits gebekt, spijtig. Zie ook bek. GEBELGD, zie belgen. GEBERGTE, RGTE, o., meerv. gebergten. Een schakel van ber-^ gen. Bet cxrmenisclie ebergte. GEBETEN, vel. deelw, van bijtest. Overdr. YeT rarild , ES vVr-* GEB. vertoornd : zoo fel op ons gebeten. L. BAKT. GEBEUK , o. Het beuken. GEBEUREN, onpers. w. Het gebeurde, het is gebeurd. Geschieden, voorvallen : hoe dikwijls gebeurt het , dat enz. Ook wordt het gebruikt voor te beurt vallen : dat Zoo groot eenen man geen bekwamer schrijver moglit gebeuren. G. BRANDT. Zie ge. Van hier gebeurtenis, gebeurljk , gebeurljkheid. GEBIED , o. Heerschappij , magt ; ook de uitgestrektheid eener heerschappij : hij woont onder het gebied van Fruissen. Van hier grondgebied , regtsgebied , rjksgebied , staatsgebied. GEBIEDEN, b. w., ik gebood , heb géboderr. Iets met gezag bevelen. Van hier gebiedenis , gebieder , gebod. Zamenstell. : gebiedvoeren , gebiedzuchtig. Van biedeni , d. i. aankondigen , waarvan ons bode. GEBILD , bijv. n. en bijw. Die dik van billeen is. GEBIND (gebindte) , o. , meerv. gebindten. Hetzelfde als bind. Zie dit woord. GEBIT , o. liet vermogen der tanden , om wel te kinnen bijten ; en van daar al de tanden zelve : *mijn gebit deugt niet meer. Het mondstuk van een paard , anders ook het bit : een paard het gebit in den mond leggen. Van bijten. GEBLAARD , bijv. n. en bijsi. Van blaar, eene vlak voor den kop der dieren : eene geblaarde koe , eene bonte. GEBLAAS , o. De daad van blazen. GEB LAAT (gebleet) , o. De daad van blaten. GEBLAF . zie gebras. GEBLEET , zie geblaat. GEB LIS.. o. De opslag der oogen. Het blikken. GEBLIKSEMD, veil. deelw. van bliksemen. Door den blik.. sem getroffen. Overdr., met schrik en geweld nedergew• orpcn : « Zij zinkt gelijk een molensteen; « Gebliksemt van haar zeven bergen. TRIP. G EB LINK , o. Het blinken. GEBLOEMD, bijv. n. en bijw. Van bloemen voorzien: gebloemd doek. Oul. werd het ook voor verbloemd gebezigd. GE BLOE SITE , o. Allerlei bloemen te zamen. GEBOD, o., meerv. geboden. Van gebieden. Een be... vel. Gods geboden. De afkondiging van het huwelijk GEB. C9 hehben, heden , het eerste gehod; dil ~elJodell etuiten (bespieren in Groningen). GEBOEF1'E, o, Schuim van yolk. Zie boef; GEBOEGD, bijv. 1". en bijw~, zijnde bet verled, deelw, vaa boegen, Met eenen boeg voorzien: geboegde schepen; GEBOER"r (geboerte). Boeren, boel"eDstalld~ Quam icI: onder !tet gl~eboert. WESTERB. . GEBOGCHELD, hijv. n., van bogchel. Die eenen bogchel beeft: een gehogcheld kind. GEBOM, o, Van bommen; Het bommen , een dof geluid maken s in 't gehom der .lllaegdenschaer. ·CAMPH. GEBONS, o, Net bonzen, GEBOO~1.TE, o, Vele boomen te zamen, GEJ300RO • verI. deelw. van boorden s een geboorde hoed~ Ook he' deelw, van boren i eene geboorcle plank. waar« door een gat geboord is. GEBOORTE (moesogoth. gahaurtha) , v., meerv. geboorten. De toestand, wanneer een mensch of dier ter wereid komt , geboren wordt e drie uren na zijne geboorte, Afkomst: een amsterdammer pan geboorte. Aanzienlijke afkomst: een man van, geboorle. In de betee-kenis van geslacht, heeft het ook , naae den bijbelstijl , een meerv, Dit nu zijn de geboorten van Perez. Over" dl'agt.,. het beginsel van eene zaak: een oproer in zgn6 gehoorte etuiten: VAn baren, Van hier geboortig. Zamenstell.: misgeboorte ; na« geboorle; geboortedag, geboortedicht, geboorteplaats , geboortestad; geboortester, geboorteuur, enz, GEBOREN. verled, deelw, Van bet oude baren , beren , par, geboren , e.igenlijk dragen, brengen, overdragt. voort« hrengen , telen , waarvan gehoren aIleen DOg in gebruik is. GEBORREKIK, zie gerik/;;elik. Q-EBORsrr, bijv. n, en bijw. Groot van borsten. GEBO{JW, O~, meerv, gebouwen, Een gesticht,.naar ..de regelen der houwkunst geulaakt, en voor allerlei verrlgtingen verordend .:. een schoon gebouw. Zie bousoen, GEBRAAD ,0. AUer)ei gebradene spijs, bijzonder van vleesch, GEIJR,s\BBEL, o, De daad van brabbelen. GEBR.t\.S, e. Het brassen t ht·;tS5crij. E ,*, G·f:. 7 2 GEB. GEBREK, o., meerv. gebreken. In het gemeen geeft het allerlei rnangtd di ontbering te kennen , zoo als breken Oudtijds, ook voor ontbreken gebezigd werd. Behoefte aan de voornaamste uoo1weridbedcn des levens: gebrek Zijden. Behoefte aan andere dingen ; met de uitdrukking van de zaak: ik heb /zoii , perneiz, papier , enz. ge 1 bre. Schaarsçhheid : gebrek aan leeJtogt. Allerlei on 1 gemak aan het ligciiaa!n : een gebrek aan 1liet been, aan het /ioo/ci , enz. Bij uitstek wordt , in sommige oorden van Nederland. de vallende ziekte liet gebrek genoemd : hij ki'igt liet gebrek weer. Eene onvolinaakthcid in andere dingen: cie gebreken van eer. Iii4s. lIet gemis van eene zedelijke volmaaktheid : alle 7iLeii$CI1efl hebbeii /zu,zne gebreken ; en van daar gebi-ek voor (le ondeud zelve. Berooving en gemis van andere göede .boedani;htden : gebrek aan moed. Nalating : in gemu-keb/ZJe;z. Eindelijk wordt het gebruikt voor niet l)J dci- liatid : hij scltrqft, hij gebrek van eene pen , ?net houtskool. Van hièr gebrekkig, gebrekkei: jk , ook voor veninkt , hinkende, gebrekkelykheid, bij [lOOFT voor Behoeftigheid. GEBRLKEIN , onpers. W. , mij gebrak , ni -heeft gebro-. ken , thans inecst ontbreken. -Gebrek hebbci , tioodig hebben : wat gebreeckt mij nog? BIJBELY. Ook per-' soc]I,, 011zijdi4 , met hebben, voor afwezig zijn: ende iujt one elri gebreecki niet een man. BIJBELY. GEBRIESCU , 0. Het brieschen van een paard. Zie brie. ee/ten. GEBROED , 00 Al de uitgebroeide kiekens uit een nest , ook liet gebroedsel genaamd. In eenen overdragto zin, wordt het gebroed zooe1 als het gebroedsel, voor kwaadaar d:e n4erischen genomen : dat is een vuil gebroéd. Ad-. cii-ngbroec1sel is , uit de BJJBEL'ITERT. , bekend. GEBROEDERS, m., meerv. Twee broeders, die bij el kauder iuwOueri, en dezelfde betrekking in de wereld hebben: de gebroeders K en P. liet schip, de t'ee gbioec1ers. Ook wordt het van meer broeders gebruikt, docb udrukkende eene naauwe betrekking op. elkander; waren twaelf gebroeder8. BIJBELY. Van hier ge-' bioederlin gen, kinderen van twee broeders, en de ge broederschap, als: de gebroeder8chap (de vereenid Loc-den) der i. Maagd. GE GEB, GEC, GEBROEKT , bijv. ii, en bijw. Die cciie broek draagt. GEBBLOLVL 0. Het grove en doffe geluid van beeren , klok~ ken, zware orgelpijpen , enz. ; van brorn7ne'z. GEBRUI , 0. In den gemeerien spreektrant.) voor geraas, geweld wet stokken , enz. Zie brui, bruijen. GEBRUIK, 0. De dadeljke aanwending , besteding van eene zaak, iaar zijne eigene behoeften , cii tot zijn nut. Neem (4W gebruik van deze spqze; hij maakt pan den bijbel een goed gebruik. De gewoonte niet meer in • gebruik , buiten gebruik zijn. Dienst, nuttigheid : hij heeft het gebruik van de spraak -'er loren. Iets , dat , door het lange gebruik , eene wet ge worden is. In dëzen zin heeft het ook een meerv. : des lands gebruiken. Van hier gebruikbaar,, Pruc1Ltge. bruik. Zie bruikbaar; gebruike4ji&, gewoon, enz. (;EBR UIKELIJK , zie gebruik. GEBRUIKEN, b. w., ik gebruikte, heb gebruikt. Iets tot zijn gebruik nemen: spij , kleederen , boeken gebruiken. Aanwenden: geduld, tqd gebruiken. Overnemen : iemt-tnds moorden gebruiken. De vrucht van iets genieten: het tand gebruiken. Eene vrouw gebruiken, zich met haar vermengen. Voor gebruiken zegt men ook bruiken. GEBRUIS , o. Van bruisen. Het bruisen. GEBRUL, 0. Het geluid van eenen leeuw; het brullen. Ook wordt het van andere dieren gebezigd , als zij , tegen gewoonte , luid schreeuwen ; zelfs van menschen , die, in dolle razernij ,'sterk sterk roepen. GEBULDER, zie gebalcier. GEBULK, o. Het geluid van stieren en koeijen; het bulken. GEBULT, bijv, n., van buit. Die, of dat eenen bult heeft. GEBUUR, zie buur. Medebuur. liet voorvoegsel ge duidt alleen aan de betrekking op eenen anderen buur. Het ineerve is ook gebruikelijk. De gezamenlijke geburen. Van hier 'gèbüurschap. GECHRISTEND, voorheen gekristenci, oul. gekerstend, van christenen ker$tenen, doopen; bijv. n., gedoopt eu daardoor in de christelijke kerk ingewijd: gekristende E'angelieirzde,s. M. L. Tynw. De .stciatsi van 't kerstenen des Dauphins. HoorT. E5 GE GE Do GEDAAGDE , m, en ir. , meerv. gedaagden. Die gedaagd, of gedagvaard is. Zie dagen , b. W. CrEDAAJN , ver!, deelwe van doen. Verrigt : ij hebben gedaan werk. Geeindigd : het spel is gedaan. Het is met 7t/fl gedaan; eene gemeenzame uitdrukking, voor hq sterft. Jict is niet die lieden gedaan, zij verarmen , door gcorck aan nering. Zij ziet r vrg wel gedaan uit, doet zich wel voor. GEOA-AJNTE , v.,nieurv,gedaanten. Het uiterlijke voor-S komen van iets. De gehceie gestalte , houding , en het ge drag van den rnensch heet zijne gedaante: hij is i gecicter2te gevonden als een measc/z. BLTBELV. De trek- ken van een rnenschehjk aangezigt : schoon pan gedaante. Eene gelijkheid in dezen zin laat het een meerv. toe : hij openbaarde zich , in verscheidene gedctaners. De uiterlijke toedragt : de zaken zijn van gedaante eran derci. 01Idtijc1s was dit woord ook gedane: an sine glzedane. M. STOKE, Het woord is zeker van doen afkomstig ; het za! dan , uitdrukken den vorm het maak-. „ sel , het voltooisel van eene zaak ; en dus derzelver uiter Iqke voorkoming. zoo als zij , voltooid , ons onder de oogen valt. GEDACHTE , v. , meerv. gedachten. De daad van denken. Dat gedacht wordt , als , het overleg ,. een beraamd plan al mijne gedachten zijn verqdeld. Voornemen : ik ben van gedachten , om uit te gaan. Gevoelen: ik wil u, OJ61' dat stuk , mijne gedachten wel mededee-. len. De voorstelling van iets aan het verstand: c4 ge~ dachten van den dood 1 Eene zaak , die nadenking waardig is t wq zullen eens heerlijk verrijzen ; vertroostende gedachte ! Beraad : i& zal het eene in mijne gedachten ru#nen. Geloof, schatting des oordeels: ik ben van gedachten , dat , enz. Verbeelding: k vormde mij van dat schoone land geheel andere edachten. Peinzing: hij zit in gedachten. Afgetrok.-. f e enhid ciër aanlacht: ik deed dat in gedachten. Van hier gedachteloos, gedachtenis, gedachtig. Zatnenst.: gedachten bëeid. GEEMNS. o. De cladelijke beweging des dansers. GEDMMTE, o. Het gansche darmengestel, in znensch of beest. GEDAUWD, verlede deelw. van dauwen. HOQFT bezigt het, voor al dauw gevloeid: 't Lied gedaiwt uit uw geleerdelippen. GE G E D. 7$ GEDAVER , o. Het daveren , dreunen. GEDEELTE , o. , meerv. gedeelten. Sommige deelen van het geheel te zamen genomen ; . en daarom laat het ook een meere. toe : ik heb er twee gedeelten van. Van hier gedeeltelijk. GEDEINKEN , b. w. , onregelm. Ik gedacht , heb gedacht. Iets gedenken , aan iets denken. Men bezigt hier ook aan : hij gedenkt aan mij; insgelijks den tweev den naamval : gedenckt mijner bij zu seleen. BIJBEL'. Ook niet een werkwoord : ik denk te komen. Voorts beteékent dit woord de voorstelling van eene verledene of afwezige zaak ; de herinnering : hij gedenkt nog aan de lessen zins braven vaders. Melding maken : gedenk mijner bij den vorst. Hopen: ik gedenk nog aan die erfenis te komen. In vele van deze spreekwijzen ge-bruikt men ook het enkele denken. Weleer werd dit woord ook onpersoonlijk gebezigd , en men zeide : mi gedenkt , voor mij Heugt. Van hier de zamengest. woorden , gedenkblad , gedenkboek, gedenkcedel, gecdenkpenning , gedenkrol, gedenkschrift , gedenkspreuk, gecdenkteeken, gedenkzuil, enz. HOOFT heeft ook gedenketzis : de gedenkenissen van Commines. GEDICHT , o. , meerv. gedichten. Een vers. Hiervoor schreef men ook *voorheen , dicht : met een goddeljk dicht,. VOND. GEDICHTSEL , o. Eene gedachte , een overleg ; in den bijbelschen spreektrant : al het gedichtsel der gedachten. In den gemeenzamen stijl is het ook eene verzinning van eene onwaarheid : dat is maar een gedichtset , ook een gedichtseltje. Hiervoor zegt men meestal verdichtsel. GEDIENSTIG, bijv. nn. en bgw. , gedienstiger,, gedienst igst. Genegen , om iemand dienst te doen, dienstvaar-. d ig : hij heeft eene gedienstige vrouw. Men zegt ook, in eene beschaafde uitdrukking: een gedienstig (niet zeer kuisch) meisje. Van hier gedienstigheid, gedienstig-' lijk. GEDIERTE, o., meerv. gedierten, als er van vele soorten gewag gemaakt wordt. De dieren : de leeuw is gewel( lig, onder de gedierten. GEDIJEN (h"" KIL. ook ghedijden) a. w., ik gec4jde I, óá n gedijd. Toenemen, uitzetten: het graan gsdgt. Wor-. GEO. Wordei , verstrekken: dit zal hem lot eer gedijen. Voordeejj , zrjn, in eene ondernemingslagen : zal hij geden : Eene uitkomst hebben : al wal i7iji doet , ge cLyt wel. Zie di/en. GEDHNG , o., meev. gedingen. Een twistgesprek voor het gregt , eene rezaak. FIOOFT bezigt tea eer$ten gedinge, vool, het ond. itr eerste insta.itje. Zaniensteli. : pleit ge-. ding , regis tred; .'g, tistgeding; geclingbezorger (proci, treul r) , gedingsc/zi'ijer , gedingstuk , gecliagzaal. Zieding , ei] diugetz. . GEDOEN, o. In den lagen spreektrant, voor getier. Het gecioen , ook gedoerite , is, in den gemeenzarnen stijl, ook iewands bezitting., vooral van eenen boer: hij zit daar ir een goed gedoen. GEDOEN , (zich) iveclerk. werkw. , onregelm. ik gecleeci mij , heb TIJiJ gedaan. Een woord in den lagen stijl ge— I)1WkChjk. Zich behelpen: ik kan 7nij daarmede wel ge doen. GEDOMiE.L , (gehoînmel) o. Het dommelen, als de bijen doen ; het gegons. Zie domme/en. Een mompelend geluid van zacht sprekende rnenscben heet ook het geclom mei. In beide gevallen is liet een klanknabootsend woord. GE)ONDER , 0. Het donderen. GEDOOGEN , b. w. , ik gedoogde , heb gedoogd. Dulden, tocatcn : gecloog , dat enz. Zedeloosheid wordt daar openlijk gedoogd. Oul. werd het ook voor lijden gebe. zigd , in de spreekwijs schipbreuk gedoogen. Doo gen, n het lat. indulgere hebben eenige gelijkheid met eikan... tier. \Tap hier gedoogzaam , gedoogzaarnheid 3 alhoe-. wel die woorden al weinig meer gebruikt worden , daar nico vercIraagjaanz enz. bezigt. OIJDAEN gebruikt ge~ doog als een naamwoord, voor toelating. : &EDRAG, o. Iemands openbare leenswijs: een onberispelijk gedrag. Zie dragen. GEDiAGEN, (zich) wederk. wrkw., ik gedroeg mij, heb mij gdra gen. Zijnen levenswandel inrigten: zich wel of ka'ciljk gedragen. Zich van zijnen pligt kwijten: zich dapper ge cl ra gen. Verblijven ik gedraagmjj daarin aan na' oordeel. Van hier gedraging. GEDRAL\G, o. Ecu groote toevloed van menschen, die digt bijeen staan ; ook de drang. Hij /8 door het gedrang C1CS volke inliet water gevallen. GE GED, GEE. GEDREIG, e. Het dreigen. GEDREUN , o. Het dreunen. GEDROGT, o. , meerv. gedrogten. Eigenlijk een bedrie.. gelijk verschijnsel , een sl,00ksel, hetwelk de ontsteld verbeelding zich afzigtig aiivaalt. Voorts een wanschepsel, zoo als de fabelleer van den driehoof Bigen Cerberus , de Sphinx enz. beuzelt. Een groot zeedier, voor zoo ver het schrik aanjaagt : zij doodden liet gedrogt, met werpspietsen. Van bier schrikgedrogt , wang edrogt , gedrogtelijk , van driegen bedriegen. , GEDRUISCH, o. Een groot getier , geraas. GEDUCHT , bijv. n. en bijw., geduchter , geduchtst. Van duchten. Gevreesd , vreesselijk. GEDULD, o. De lijdzame gelatenheid , onder al de onaangenaamheden dezes levens. Langrnoedige liefde , bij de feilen van den evenmensch : iemand met geduld verdragen. -- Geduld wat! een weinig geduld ! is , in het gemeene leven , zoo veel als , wacht wat ! Zie dulden. GEDUREN, o. W. , ik geduurde, heb geduurd. Hetzelfde, als duren. Dit woord wordt niet meer gebruikt , dan in het deelwoord gedurende, hetwelk als een voorzetsel gebezigd wordt : gedurende dit jaar. Van hier geduur—. zaam , geduurzaamheid. GEDURIG , bijv. n. en bijw. Aanhoudend : eene gedurige koorts. Telkens : hij komt gedurig wederom. Ook geduriglijl. Van-hier gedurigheid. GEDWAAL , o. Van dwalen. Het dwalen. GEDWEE , (bij KIL. dwee , gedwee , ghedwae , gedweeghsaam) bijv. n. , gedweeen, gedweest (meer ge-. duvee , zeer ~~ meest gedwee). Zacht, buigzaam : gedwee schoenleer. Ook gedweeg: een gedweege huid. OUD. Overdr• , zachtmoedig, gehoorzaam: een gedwee kind. Eene gedweeghe huisvrouw (mulier faciüs). HOOFT. Van hier gedweeheid. GEDWEIL.. o. Het dweilen. GEDWONGEN, bijv. n. en bijw., zijnde het vert. deelwo. van dwingen. Gedwongener, gedwongenst. Eene gedwongene houding. ,. ik deed dat gedwongen. GEEL, bijv. n. en bijw., ge/er, geelst. Geelverwig: gele boterbloem. Zelfst..genomen: best geel. .Plet gek ;pan. een ei, de dojer. Van hier geelachtig. Zamenst. : geelgieter, geelheid, geelvink, geelzucht, enz.; bleek-. geel 1 73 GES. geel , hooggeel , achitgeel , enz, Voor geel zegt met ook geluw. Men bindt dit in de BIJBELV.: gelucven goude. WESTERB. heeft geluw hayr. Bq Kit. is gheluwe luteus , in het angels. gealuve. Zelfstandiglijk gebruikt , zonder meere. , is het ook de geelzucht : h j/ heeft de geluw. • Geel , hoogd. gelbe , eng. yelloiv , deen. guul, hal. giallo , zweed. guli , ijsl. gulur , angels. gecaluve , spaan. jalde , fr. jarine, oudtijds jaulne, pool. toltij , lat. gil ,us en lielvud , middeleeuw. elvus , falvus , giallus , gialdus. In het gr. is tm en ye , glans , 7E. 6 v een glan-. zig aangezigt hebben. In het Chald. heet 1i glanzig zijn. g GEEN , een ontkennend bijv. naamw. en bijwo Jij heeft geen geld in de kas. Om de ontkenning nog sterker te maken , voegt men er het lidwoord een bij ; doch dan wordt geen niet verbogen : ik zie geen eenen appel op den boom. -- Geen mensch , niemand. Iet wordt ook zelfst. gebruikt : geen van beide. Als bijwoord , wanneer het op liet volgende bijvoegel. naamw. slaat , als : ik heli geen blaauwe oogen , mijne oogen zijn niet blaauw. GEEN , gene , aanwgz. voornaamw. , hetwelk , in de spelling , van het vorige wel moet onderscheiden worden , als hebbende eene zachtlange e. Men' gebruikt dit voornaam-. woord met het lidwoord cle en het : degeng , die, mij eert -- hetgeen , dat ik wil ; degenen , die mij hooren. Men mag het nimmer , als een betrekkelijk voornaamw. , gebruiken ; zie mijne nederd. spraakkunst, D. L. S 239. Er zijn nogtans gevallen , waarin gene zonder het lidwoord de kan staan , als : moeder en dochter wandelden ; deze had eenen vluggen gang, gene korde niet voort. In zulke zamenvoeging heeft gene altijd be- trekking op het' naamwoord, dat het verst verwijderd is, deze op het naastbij gelegene. --- Men gebruikt het ook zelfstandig: Dezen en genen zeggen het, sommigen. Eindelijk wordt het ook bijvoegelgk gebruikt: aan gene aide, aan de overzijde, der rivier. -- 4an gene zyde des graf& , na den dood. GEENERHANDE , onverb. bijv. naamtva Geenerlei. Zie hande. GEENERLEI, onverb. b jv. naamw. Hetzelfde als geeuerbande. G EN5Z , eeg ,t.rkec ontkennend b woord, dan niet; ik GEE. ,., i;! fPit h" gsenllZi,'8, gansobelijk niet , doen. Van geen en ein, GEEP, v., meerv. geepen. Eene kleine vischsoort van eene zeegroene kleur, met eenen langen spitsen hek , gelijkende naar dien van eene sni p. Men sleept dezelve met een net, op zekere tijden, bij dulzenden , op het strand, om daarmede weder andere visch aan hoeken te vangen, GEER, v., meerv, geeren. 'Eene streok linnen t scbuins gesneden, aan een hemd ~ ens, om bet van onder wijder te krijgen. Oak een stuk schuins .gesneden doek, om scheepszeilen hreeder aan bet eene einde te hebben, Bet eng. gore schijnt hetzelfde woord te zijn. GEEREN, o. V\'., ik geerde, !teb gegeerd. Met eene geer loopen, schuins loopen s mijn ttiin geert, Gseren,· is ook een zeemansw, , voor afhouden. GEERN, zie gaarn. GEESEL, m., meerw geesels. Eene roede, eene zweep, iets van dunne riemen ,of touwtjes gelllaakt. Drilft haar met den geesel. HOOFT. Bg overnoeming word't elke verwoesting, elk verwoester, een geesel genaamd: d« oorlog is een geesel des menschiioms, VOLLENHOVE heet den Admiraal de Ruiter den geesel pan Algier8. In den bijbelstijl wordt de lasterende. tong een gee8el toegekend : tegen den geesel der tongs .ult gij oer-« borgen soeeen, De oorspronkelijke beteekenis zal ~ijn iets , dat spits toe- Ioopt , of eindigt , ~aarom, in bet zweed, , gill een straal is, solargisl zonnestraal, GEESELEN, b. w., ikgeeselde, heb gegee8eld. Met roeden , met den geesel slaan: hif is gegee8eld om ~9·ne diepery·. In Noord~Qlland hezigt men het geese18/J .oan de tartoe , wanneer men de gebondene schoof, op degeeselbank slaat, opdat de zaadkorrels uit de aren vliegen, In den stijl der dichters leest men van geeH'fRde .•inden, van eenen gee8ele~den storm, die vele vorwoestingen aanregt, Van, geBselen is g,e~ela(lr, anders..een geeeelbroeder ,g~e8elmonnik, die zieh zelven, om boete te doen ,. geeselt.: ook eenslaaf', die.anderen .geesels, . geeselbrok, die qageJijks, met den geesel geslagen wOrdt; geeseling , ~nz. < 'GEEST, m., Dle~rv. geett~n. Men drukt met dit woo,rd , i~ in andere nedersaksische oorden, göst, gse , luidt, van het verouderde gôya , de aarde. af, in het gr. 25 ADEL* brengt liet, of tot het dith tnarsche gose, zweed. gist, neders. giist, dat droog betoekent ; of hij brengt het , met het lat. .'astus , woest, tot eene bron , omdat in de middeleeuwen , gastum zoo wel onvruchtbaar land, als eenen braakakker te kenriei gaf. Vergelijk ons nederd. gust , dat onvruchtbaar heteel< en t. .: In den bijbelstijl heeft dit woord ook nog bijzondere , beteekenissen. De heilige geest. De gaven, des gees •tes. De godsdienst van het nieuwe verbond : de beetjening ('ctn den geest. De vernieuwde gezindheid des harten , door de kracht der waarheid: het vieesch, begeert tegen den geest. Verrukking van zinnen , verbeelding : ik zag in eten geest. Leeraars: beproeji de geesten enz. Denkelijk , dat men , met dit woord , eerst eten aclei heeft willen aanduiden , de sterke nitbiazing van de lucht, 'uit de longen, door dezen klank nabootsende. Imrneis het grieksche -v:v, , gelijk ook het lat. spiritus, komt van een woord, dat ook uitblazen beteekeiit. GEEST ACHTIG, bijv. ii. en bijw. Waarin veel geest is: een gees/aclztig eocitt. Vn hier geesktcltiiglseicl. GEESTDIUJ VER, in., meerv. geest clrij'ers. Een, d voorgeeft, door den geest gedreven te worden, een dwee per. Van hier geestdterij. F GEEST U GEE, GIF, Ge. GEESTELUK , bijir. n. en bijw. Onligchameljk : de ziel ie een geestelijk wezen* Godvruchtig: dat is een regt geestelijk merzecli. Die zich aan de regels van een godsdienstige orde verbonden heeft: eene geestelijke dochter. Zeifst. : de geestelijken, kerkleeraars , voorgangers in de godsdienst. Kerkelijk: ges1eljk gewaad; geestelijke goederen. In den bijbelstijl is geestelijk verlicht: de geestelijke inensclz. Eene meerdere kennis van de godsdienst, dan anderen, bezittende: gij , die geesselqk zijt. Dat van den heiligen geest oorspronkelijk is : geestelijke gaven. Dat tot de godsdienst betrekking heeft: een geestelijk lied. Dat opzigt heeft op het inwendige bestaan des harten: de wet is geestelijk. Dat iets van den aard eens geestes heeft: een geestelijk lig. chaam. Hetgeen op iets verheveners toepasselijk is : gees-. teljke drank. Dat met de gesteldheid van het nieuwe verbond overeenkomt: een geestelijk offer. Zinnebeeldig: het geestelijk Sodoma. De schrift geheimzinnig , niet naar de letter, verklaren, noemt men: geestelijk uitleggen. Van hier geestelijkheid, de geestelijken. GEESTIG , bijv. ii. en bijw. , geestiger, geestigst. Die veel vernuft bezit : een geestig 8c/zrjver. Dat schoone trekken van vernuft heeft : een geestig versje , een geestig gezegde. Van hier geestigheid. GEEUWEN, 0. SV. , ik geeuwde, heb gegeeuwd. Onwillig den mond opsperren: hij doet niets, clan geewen Van hier geeutvaard, geeiuvercl, geeuwer, geeuwing, geeuwster. Geeuwen, hoogd. gcihnen, angels. geonan, eng. to yar-vn, zweed. gina, gr. x"', zaiw 9 xca', arab. hebr. GEFEMEL, o. Gefutsel. Het femelen. GEFLEEM. o. De daad van fleernen. GEFLIKKER, o. Het flikkeren. GEFLONKER, o. De gedurige flonkering. GEFLUIT, o. De daad van fluiten. Het gefluit van den goudvink. M. L. TJJDW. GEGEEUW, o. Een gestadig geeuwen. GEGIL, o. Het gillen. GEGLUUR, o. Het gluren. GEGOED, bijv. n. en bijw., gegoecler, gegoedst. 13e niid-' GE G, GEH. V5 middeld t een, gegoed man. Van goed , goederen , en Van hier gegoedheid. GEGOLF , o. Het golven. GEGONS , o. Het gonzen. GEGOOI , o. De daad Van gooijen. GEGRINNIK. , o. Het grinniken der paarden. GEHAK.KEL , o. Het hakkelen , gebrekkelijk spreken. GEHARNAST. , bijv. n. en bijw. Van een harnas voorzien. Van harnas. GEHEEL , g eheele , bijv. n. en bijw. Zonder ligchamelijkgebrek. Als een zelfst. naamw. gebruikt : daar is niet,& geheels in mijn vleesch. BYBELVERT. Gansch : het ge%eele jaar door. Ongeschonden , ook zelfst. : het huis staat nog in gijn geheel. Zonder breuk ; in de telkunst : cle regel van clrie^n in het geheel. Zelfstandig wordt het ook genomen , voor den ganschen inhoud : het geheel is grooter, dan zijn deel. --- liet geheelal, de schepping, anders heelcc. Daar is het geheel en al, daar hebt gij het altennaal Geheel niet , gansehel jk niet. Geheel is van heel, met een voorgevoegd ge , en dit van het gr. dao^. GEHEIM , bijv. n. en bijw. geheimer, geheimst. Bedekt eene geheime afspraak. Met iets geheim zin , een geheim van iets maken. Geheim blijven , niet ontdekt worden. Geheim Bontden , niet ontdekken. GEHEIM , o. , meerv. geheimen. Eene geheime zaak : hY is achter liet ,geheimm. Dat elk niet weten mag : hij heeft altoos geheimen. Van hier geheimenis. Zamenst. : geheimbeu.'aarder , bewaardster, gelieirngemak . geheimkamer , geheimraad (een lid van den geheimen Raad) gelteimsclirif t , gelieimschriver•, enz. Gehei,n komt af van heimen, bij KIL. bedekken. GEHELMD, bijv. n. en bijw. Met een' helm gewapend.; Van helm. GEHEMELTE, o., meerv. gehemelten. Het bovenste gedeelte van binnen in den mond, ook verhemelte genoemd.; Het bovenste deel van eene bedstede, enz. Van hemel, om cie witlftachtige gedaante. GEHENGEN, b. w. , ik gelengde, heb gelengd. Ge-, doogen , toelaten: Een ze s r'ci, die geen rust gehengt. L. BAKE. F2 GE,; GEHEUGEN , o. Het vermogen , om Zich de zaken , met bewustheid, te herinneren ; een goed gelukkig geheugen. Herinnering : bogen dec menschen geheugea. GEEEEUGEN, b. w. , ik geheugcie , heb gefieugcl. Ja het geheugen houden : help mij dat geheugen. Het wordt meest, als een onpers. werkw. , gebruikt ; liet ge-' Izeugt mij. Voor ge/Leugen zegt men ook /zeugei. Van, hier geheugenis. GEHINMK , o. Het hinuiken , of het natuurlijke geluid der paarden, hetweik men door Iit woord nabootst. GEHOEKT, bijv. n. en bijw. Dat hoeken heeft: een ge hoekte steen. GEUOETEL , o. Het getalin , gefutse! ; ook gebeuzel. Hoeleien is bij Kit. inartijiciauiter se gerere , ignaiter agere : /rû.'ola agere , soi'didcs agere. GEJiOMv1EL , zie geclommel. GEHOOR, o. Een der vijf zinnen: scherp van gehoor. Het fijne gevoel , om over de klanken , in de toonkunst, wel te oordeelen : gij hebt geen goed gehoor. De toe- gang tot voorname personen : iemand gehoor 'erleenerz. Aandachtige opmerkzaamheid: aan Permaningen gehoor ge-'en. Eindelijk wordt het voor eene hoorende menigte genomen, ik ben ook onder zijn gehoor geu'8e81. Van hier gehoorz, gehoorplaats, gehooraal. GEHOORZAAM, bijv. n. en bijw., gehoorzamer, gehoorzaamst. Gezeggelijk , onderworpen: gehoorzanze kinderen* Den ouderen gehoorzaam. Ook eene uitdrukking van wellevendheid: u' gehooraamste clienaar. Van hier gehoorzaamheid. GEHOORZAMEN , o, w., ik gehoorzaamde, heb gehoor zaamd. Gehoorzaam zijn. Overdr. : de driften moeten cie,' rede gehoorzamen. GEHUCHT, o., meerv. gebiuchten. Eigenlijk, een drommei huizen, op cciie hoogte aangelegd. t-EHUIL 2 o. 1-let schreijende geluid van een kind; ook van wolven en andere (heren, van nachtvogels; ook van win den gebruikelijk, liet huilen. GEHUISD, bijv. n. en bijw. Die ergens een huis heeft: ruim, naauw gehuisd zijn. Ook het ven. deelw. van liet werkw. huizen: de vijand brrfl daar slecht gehuisd, hnisgcbouden , alles verwoest. GEHUiNKE.[, os Het hunkeren. GE GEH, GEJ, GEL GEHUPPEL, o. Het dartele gespring van cenig mcnzch, of dier. Zie huppelen GEHUWD, bijv. n., ven. deelw. van lzw'en. GEJAAG ,o. De daad Van jagen , zoo als het gejagt van : jagten. • Zie jagen. GEJMif'1ER , o. Het jammeren. GEJANGEL , zie gejank. GEJANK , o. Ook gejangel. liet janken , zijnde het ge krijt van honden , enz. OUD. heeft ook ge/jenk. GEI'BLOK , o. , meerv. geiblokken. Een blok, hetwelk men . in het opgeijen van de zeilen gebruikt. GEIJEN , b. w., ik geide, heb gegeid. Schecpsw. , ge woonlijk met het voorzeLsel op , opgeijen , van de zeilen. GEIL, bijv. n. en bijw. , geiler, geilst. Eigenlijk beteekent het vet, ten opzigte van het vleeseli Van dieren , wanneer lietzelve , door zijne vettigheid, eene walging veroorzaakt. Van bier, dat men , in het gemeene leven, zegt : da.t spek is geit. Ook wordt het voor eene deugdelijkheid in sommige spijzen, gehouden: geile boter. Van hier, wanneer de aarde eene overvloedige bemesting heeft, heet zij geil. Een geile grond. De gewassen ook, wanneer zij te veel voedsel uit den grond trekken, en daardoor schielijk groeijen , zonder veel vrucht te geven , maar meest in het lot en blad schieten, worden geil genoemd: liet graan staat geil. Eindelijk, eene gesteldheid des ge nioeds , die baren grond, voor het naaste, in eene over 'vloedige voeding en koestering van het ligchaam heeft; eene gesteldheid, waardoor men eene hevige prikkeling tot ]bijslaap gewaarwordt, en die prikkeling zoekt gaande te houden: een geil wqf; geile gedachten. Van dieren, die eene groote drift, in het voorttelen van hun geslacht, toonen, gebruikt men het ook: de hok is een geil dier. Van hier geilheid. Oul. werd het ook zelfstandig gebezigd; hij ü een vuile geil. De oorsprong dezes woords is duister. ADELUNG meent, dat het van geel afstamt, nederso gul, omdat het meeste vet eene geelachtige kleur heeft; en vet, dat geil is, nog meer in het gele valt. is vet, '& gele melk, en b4 de oudste galliers was galba vet. Men brengt het ook tot het gr. YXAZUw 9 ontuchtig zijn. , GEILNSTER, m., meerv. geinster.9. Eene glimmende vonk 06 Er, - I K.. Het woord, geraakt bijna geheel uit het gebruik,. M. L. r1Jnw. bezigt het : met i tau^ve geinsters pas aars t glimmen. Bij KIL. is ghe nster , !ienste7•, scintilla , fia v i Iia,. Het is zeer cicnke! k , dat het niet glinster, glinsteren , glans enz. ec^ncII oorsprong heeft. GEJOK, o. Boert , gescherts. Het jokken. GEIT , v. , meerv. geiten. liet wijfje van eenen bok. Zamenst.: steengcii , geitenbaard , geitenhaar' , geitenmelk , geitenstal , geitenvel , enz. Geit, hoogd. Geisze , bij WILLER rt. Geizzo , angels. gat, zweed. get , deen. geecd , turk. geitzi , bij de nieuwe Gr. ti-i9,' , hebr. 3J , gr. cs , lat. aeqis , eng. goat. GEITOUW , o. , meerti. getouwen. Van get , geien en touw. Een touw , waarmede men het zeil aanhaalt. GEJUICH , o. Het juichen. GEJUWEELD , bjv. uu. en bijw. , van juweel. Met juwee len versierd : wat vas zij gejuu.'eelcl ! GEK , bijv. n. en hijg., gekker, gekst. Ook m., meerv. gekken. Van zijn verstand beroofd : die man is gek. Verkeerd : dat is een gek stuk. Een potsenmaker : hij speelt voor gek op den schouwburg. Den gek met iemand steken , ook scheren , gekscheren , iemand foppen. Een draaikap op eenen schoorsteen , met eene of andere beeldtenis , heet ook een gek. De knie , of mik , vn eene pomp wordt ook de gek genoemd. Vrouwel.: gekt i;z , 'eikleiii W. gekkinnetje. Van hier gekheid , gekkeli k ; zanleinst. -gekkenhuis , gekskap, enz. GEKAKEL , o. .iet gekakel eener broedsche hen. Ook het gesnap. liet kakelen. GEKAL , o. Het kallen. GEKA.\'I.D , bijv. n. en bijw. Die eene kam heeft. Een gek anncle haan. Ook als verled. deelw. van kammen: gekaincle wol. GEK, MEID , bijv. n. en bijw. Die op eene kamer woont en daar onnderhouden wordt: eene gekamerde hoer. GEKAST, bijv. n. en bijw., zijnde het verled. deelw. van kassen. In eene kas gezet, vooral bij de Dichters gebruikelijk , van gezette diamanten en andere edelgesteenten: een diamant in goud gekast. 4 GEKEF, o. riet keffen, of het gebas van kleine hondjes. GEKEPERD, bij v. nni. en ver]. deelwoord van keperen. Met GEL ^l Met eerre keper geweren : gekeperde z `de• Z1e keper. GEKERM , o. Het aanhoudend kermen. GEKIJF, o. Het kijven : dat men minder ghekifs zii de. kerk zoude vernemen. H. DE GR. GEKIJK , o. De daad van kijken. GEKIR, gekor, o. De klagende toon der tortelduiven. Het kirren. GEKITTEL, o. Het kittelen. Aanhoudende kitteling. GEKKEN, o. w. , ik gekte, heb gegektSchertsen, . spotten. Met iemand gekken. Nu zonder gekken in ernst gesproken ! Van bier gekker , gekkern. GEKLAG , o. Het klagen. GEKLANK , o. Geluid : het geklank der trompetten^ GEKLAP, o. Ziet gesnap : dat is een ijdel geklap. ct toeslaan eener deur enz. ; het geknap eener zweep ; het geluid , dat vogels met hunne wieken maken enz. GEKLAPPER , 0, Het klapperen , zijnde liet voortdur. werkes. van klappen. GEKLATER , gekletter , o. Het klateren. GEKLEP , o. Het kleppen; ook het geluid der kleine klok ken ; of als men den klepel slechts aan de eene zijde laat vallen. Voorts het geluid van ooijevaars. GEKLETS , o. Het kletsen. GEKLETTER , zie geklater. GEKLIKKLAK , o. Een woord , uitgevonden om den slab; der wapenen tegen elkander , en op liet harnas , het schild ,en den helm, na te bootsen. VONDEL gebruikt liet : 't gekliekklack• van het harnas. GEKLINK, o. Het klinken, of het geluid van schelle klok - Ges, van glazen , enz. GEKLOK, o. Het klokken. Ook het nagebootste geluid eener hen, die kiekens heeft. GEKLOP, o. Het kloppen. GEKLOTS, o. Het klotsen. Bons: ik werd, door het lievige geklots der baren tegen liet schip, wakker. GEKNARS, gekners, o. Het knarsen. Zanmensteli.: trzrz.d engeknars. GEKNIK, o. Het knikken. GEKNOR, o. FIet gedurige knorren. GEKOOK, o. Het koken. Zie kooksel. G EKO R. , zie gekir. 1 GEKOUT, o. slet kouten. Gestadige praat.. F E. 88 GEK, GEL. 3rEKRkAT, 0. liet kraaijen. Zamensteli. : /1arieaÉfe. k a, Het kraken. Gedruisch , geraas. GEKRAK , 0. GEKRAS, 0. Het krassen. Ook het geluid eener raaf. GEKRIEL , 0. Het kiielen. GEKRIJSCH o. I)e daad van krjsehen. Zie dit woord. (;EKRIJF, 0. Geween. GEKBIKKRAK , 0. Het kikkrakken , kraken. B' et ge krikkrak van den mast. Klanknabootsend woord. GEKRIOEL , o. Het knoeien. GEKROESD, bij'. i. en bijw. Gekruld. Sterkgekruld: gekroesd haar. GEKSCHEREN , zie gek. GEKUCH, o. Het kugchen. GEKUIFD , bijv. D. en hijw. Met eene kuif voorzien. GEKUISCHT , ver!. dccliv. van het verouderde werkw. kui-. scheïi , bij Kir. zuiveren, reinigen. Gekuischie taal. Gekuist Pan erge zeden. M. L. TYDW. GtKUS, o. Het kussen. ('KWAAK , o. Het kwaken. Zie gekweek. GEKWA K, o. Een gedurig kwakken. GEKWEEK , o. Klanknabootsend woord, beteekenende het geluid der eenden. In eene ruimere beteekenis , van m eenden. , gebabbel, gekakel, gekijf: houdt op met dat ge kweek. GEKWEEL, o. Het. kwelen, of het treurige gezang van kleine vogelen. GEKWEEST , o. liet kweesten. GEKWEL , o. Eerw gestadige kwelling. GEKWIJL , 0. Een gestadig kwijlen. GEKWIJN , o. Eene gestadige kwijning. GELAARSD, bijv. n. en brjw. Die laarzen aan heeft: hij /s gelaarsd en gespoord. iemand een -'at wifas ge taarsd en gespoord vereeren, spreekw. , iemand dien wijn scheken, zonder iets voor vracht of belasting te la- ten betalen. GELAAT , o. Eigenlijk de glans van des menschen aangezigt, wanneer , dour eene fnissche ge.ondheid , het vel op het voorhoofd glimt, de wangen liefelijk biozen , en Je Ougefi aanrninriigtintelen ; of wanneer inwendige tevre denheid op het geheele gezigt geschilderd staat. Hierom wordt he woord ç1a, geziTs , vooral in den bijbelstijl, er GEL. 39 somtijds bijgevoegd.: liet gelaat huns aar gezichts. Wi... fiers drukt het uit het wezen eens menschen , en naent, zegt: een blsjd , een droevig , een jeugdig gelaat. Oneigenlijk wordt Iet ook aan andere dingen toegeschreveii , als : liet gelaat des aardrgLs , de uitwendige traaije vei tooning , welke de schoone natuur, door hare ver-seheidenheid van werken , overal op den aardbodem , aan het gezigt oplevert. Zamenstell.: gelaatkenner , gelaat~ kunde; de kunde , om iemands bestaan , uit het gelaat, op te maken ; gelaatstrek , enz. Er is te veel gelijkheid tusschen gelaat en glad , dan dat men beide woorden niet uit eenen stam zoude mogen afleiden ; te meer , omdat men , oudtijds , ook gladt spelde , zoo als KIL. nog heeft. Het is waar , dat men dan cene, cl moest gebruiken, en gelaad spellen : doch liet gebruik wil hier eene t , gelijk wij uit het werkw. gelaien weten , en NL STOKE reeds schreef : met allo vreseliken glielate. GELACI-1, o. Het Iagelhen. GELAG , o. meere. gelagen. HrinkgeIág , verteerde kosteni in eene herberg : hoe veel is liet gelag ? Iemand p/'ij gelag geven. Gelagen zetten , eene kroeg houden. Bet gelag betalen , in den gemeengin spreektrant, er voor opdraaijen , de straf voor anderen dragen. Dat is een hard gelag voor hem, (lat is eerre harde zaak voor hen, , hij zal aan die zaak veel verdriet hebben. GELANG , o. , van het oude werkw. geling en , voor ge—. beuren , uitvallen , gelukken , alleen gebruikelijk met het voorzets. naar : naar gelang der omstandigheden, naarmate die zich toedragen. GELASTEN , b. w. , ik gelastte , heb gelast. Hetzelfde als lasten, bevelen, met het voorgevoegde ge. Iemand iets gelasten. GELASTIGDE, m., xneerv. geler stigclen. Van het verouderde lastigen, last geven. Iemand , wien een last gegeven is. GELATEN, wedeik. werkw., ik geliet mij, heb mij gelaten. Eigenlijk: de trekken van liet wezen anders vertooneli , dan het hart inwendig gesteld is. Ik geliet mij,, als of ik gaan wilde, ik hield mij zoo, ik veinsde zujks. Ziele vreemd gelaten, eene bijbelsche spreek— GE GEL. GELATEN , Lijv. n., en b4w. gelatener , gelatenst, Be. zadigd , cen die jh zelveii bezit, zoo dat hij de inwen-. dige smer ()\c: tegenspoeden niet te zeer in de houding van zij.„, of in de droefheid der gelaatstrekken vertoont : hij is getalen in Zijne rampen. Van hier gelatenheid. GELD, 0. meerv. gelden. Gemunt metaal , in zoo ver 1et de waaïde der, dingu in den handel, bepaalt. Goudgeld , Z1'ei ( eic1 , koj)ergc/d. Wij kennen ook papierengeld. Slecht geld,goec1 geld, gangbaar geld, ligt geld, va.Iselt, geld, ajkezet geld, grof geld , in onderscheiding van klein geld. Geld slaan , munten; zijn geld uitzetten, zijn geld beleggen. Mijn geld s.laat uit , op renten. Tot geld, ook te gelde mci~ ken, verkoopeii. Goed geld naar kwaad geld gooijen, spcekw. , ter bckoming van iets, (lat reeds half ver — loren is, nog meer wagen. Fig. , rijkdom, vermogen die menac/ien hebben veel geld. Van hier geldig, dat veel geld kost, hij 1100F1' die veel geld heeft. Zaînen-. steil.: armengeld, bankgeld, bodengeld , bruggeld, liaardstecleuge/d , Itoofilgelci , hoorngeld, marktgeld, paalgeld, ponigelci , poor1gld, schoolgeld, tolgeld, veergeld, waaggeld, weggeld, enz. -- Geldbeurs, geldbank, geldeloos , geldgierig, geldgierigheid, geldkas, geidist , geldmiddel, bij HooFT raad van geldmiddelen , van financiën. geldzucht, geldzuchtig, geldzuchtigheid, enz. GELDEN, 0. W. th gold, heb gegolden. Kosten, waardig zijn: het koren geldt thans weinig; wat geld# de boter ? Ook in eene verdere beteekenis : dat geldt hem zijn leven, waarvoor men anders kosten gebruikt, hij, moet het met zijn leven betalen. Eene zedelijke waarde hebben: de meeste stemmen gelden. Kracht, of gezag hebben: uw bewijs geldt hier niet. Betreffen: dat verwijt geldt ons allen. WACHTER gist, (lat het, met het lat. valere, uit eenen oorsprong herkomt. ADELUNG vindt beider bron in het liebr. , sterkte, menigte, rijkdom, waarmede het gr. Et? en 4m veel overeenkomst heeft; en waarvan het elci misschien ook afstamt. GELDIG, zie geld. GE GET. gt GELEDEN, bijv. D. en bijes, , van het veroi:.derde deden, gaan , doorgaan ; waarvan glijden. Voorbijgegaan : het is pas een uur beleden , dat enz. Geleden is ook een verled. deel v. van lijden, verdragen. GELEERD , bijv. n. en bijw. , zijnde eigenlijk het verled. deelw. van leergin. Geleerder, geleerdst. Iemand , die vee! geleerd heeft en dus veel weet : een geleerd man. Ook noemt men een boek geleerd, hetwelk op eene geleerde wijze geschreven is. Van bier geleerde4jk , geleercdheid. Zelfst. : een geleerde. Zamenstell.: odgeleerde, hooggeleerde , regtsgeleerde , sclioolge eer . , de , schríf geteerde , wetgeleerde , enz. GELEGEN , verled. deelw. van liggen. Gelegen zijn, liggen : Leeuwaarden is in Vrieslancd gelegen. Er is. aan die zaak veel gelegen. Zie aangelegen. Behoor.. lijk : ik heb geenert gelegenen tijd , om aan u te schr jven. Gelegen komen , schikken : wanneer komt liet u gelegen , mij een bezoek te geven ? Zie liggen. GELEGENHEID , v. , meerv. gelegen/Leden. Ligging : de gelegenheid der plaatsen. Bekwame tijd : zoodra ik gelegenheid zal hebben , zal ié u den brief overzenden. Omstandigheid : het is , naar de gelegenheid zicht zal voordoen.. Staat, gesteldheid : volgens de gelegenheid de-r- zaak. Eene geschiktheid van woning , om iets te verkoopen : hj.heeft daar eene scl-zoone gelegenheid. GELEIDE , (gelei) , o. De daad van vergezelling , verge.. zelschapping , veilige bewaring : onder het Boet geleide der godinnenVONDEL. Iemand vrj geleide geven. . Vrijheid om te vertrekken: de Vader gaf haar vrolock hei. gelei. VOND. Zamenstell.: geleibrief, gelei-es geest , geleigelden , geleijonker, enz. GELEIDEN , b. w., ik geleidde , heb geleid. Vergezelschappen : iemand naar huis geleiden. Beveiligen: dat God u geleide ! Een lik geleiden, helpen begraven. Van hier geleidelijk, naar orde, geregeld: een geleide.• lijk- voorstel; geleider, geleiding, geleidsman, enz. GELEL , o. liet lellen , veel en luid praten. Zie lellen. GELEN, o. w., ik geelde, ben gegeeld. Geel worden. GELETTERD, bijv. n., geletterder, geletterdst. Zie • letteren. GELID, o., mccrv. gelederen, van het veroudeide geled. Za^: 9! GEL. Zamenvoeging van de beenderen : »zijae hand is uit liet gelid , waarvoor men meest het lid zegt. Eerie rij van geslotene soIdaen : liet achterste gelid. Zamensteil. gelidknoop , getic(werel , gelicisluiter , de soldaat, die het achterste gelid sluit. GELIEVEN, mannel. , zonder eenv. Men gebruikt dit woord van twee , die in het huwelijk zullen treden , of die pas getrouwd zijn ,. twee gelieven. GELIEVEN , o. v. , ik geliefde , heb geliefd. Behagen: iemand gelieven ; met den derden naamval. Onpers., bevallen, believen: indien liet ii zal gelieven. HooFr heeft het zelfst. geliejte, voor behagen , welbehagen : het hun geliefle. GELIJK , bijv. ii. , bijw. en voegw. Bijvoegel. , geljker, zeer gelijk. Van hetzelfde wezen , dezelfde omstandigheid en gesteldheid : zij ziji elkander daarin gelijk. Gelijke strqf, orz1'an.gen. Welks oppervlakte effen is: een gelijke weg. Van ééne hoogte : de schaal is niet gelyk. Zelfstandig gebruikt, van het onz. geslacht, voor ret : gij hebt gelijko iemand gelijk geven. In hetgelijk breijeri , op elke naald gelijke steken brengen , uitscheiden met breijen. Gelijk niet gelijk vergelden. Bijwoord, effen: snijd het brood gelijk. Regt : houd den draad gelijk. Van dezelfde dikte: het garen i niet gelijk gesponnen. Glad: eene plank gelijk schaven. Aanstonds, in den vçrtrouweljken spreektrant: hij komt zoo gelj/. Voegwoord. als: zij is -schoon, gelijk (le godin der iejde ; men voegt er ook als hij: ge-. Lijk als. 17an geljken is ook gebruikelijk , voor desgeli- Gelijkop spelen, noch winnen , noch verliezen. Van gelijk maakt men ook gelijkelijk , tevens, met inalkander. Voorts is hiervan geij,/k/zeici. Zameristeli. ge/jkaardig , geljkaardigheid , geljkerhaiid, (allen te zarnen) geljkerwijs, een voegwoord. gelijk,jarig, ge-. lijkluidend , gelijkmatig, gelijkînoediq, geljksiach' ig, gelijketaltig, geljkorrnig, geljkeormigheid,. enz. Tegelijk, tevens, te zamen. GE LIJKEN, o, w., ik geleek, heb geleken. Gelijk zijn: ij getjken elkancier, als twee droppelen waters, Gelijk schijnen: dat gelijkt wel olie. Ook wordt het als bedrijvend gebezigd , in den zin van vergelijken wien at ik it best geijjken? L. BAKE. Doch hier voor GEL. 93 voor zegt men thans 9ergeljken. Otil. beteekende het behagen , waarom wij nog zeggen : dat gelikt nz , d. . dat behaagt mij. GELIJKENIS , v. , rneerv. gelijkenissen. Een gelijkendi beeld: dit is rnijn Pader8 gelijkenis. Meest echter beteekent het een zinnebee1d: door geljkeni8sen spreken. Een ophelderend voorbeeld: ik zal liet it. met eene gelijkenis, aan het verstand brengen. Bij gelijkenis. . GELLETJE, o. , meerv. gelletjes. Een in de gemeenzame verkeeriilg gebruikelijk woord , in de beteekenis van gekkernij: iemand tot een gelleije maken. Misschien komt het af van galmen, hoogd. gdllen , een geluid geven. GELLIG , bijv. n. en bijw. , gelliger,, gelligst. Een woord in de veehoederij gebruikelijk. Een ge/lig schaap , eeii gelilge koe ; die, door te groote vochtigheid, bederf iii (10 gal krijgen ; anders gallig. GELOEI, 0. Het loeijen , het natuurlijke geluid der run deren. GELOFTE, v., meerv. geloflen. Eene vrijwillige verbind-. tenis van zich zelven ; eene belofte aan God. Zijne ge-' lofien volbrengen, betalen„ breken, niet nakomen. GELOL, o. Het lollen , het geluid van katten en katers; ook een vervelend gezang : houd met u' gelol toch op. GELOOF , o.; het meerv. ge1oo-'en komt, in sommige ge-. vallen , schoon alleen in de dagelijksche taal, voor. De toestand des gewetens , wanneer men iets , op toereikende. gronden , voor waarheid houdt: die zaak verdient bij mij geen geloof. De waarheid der christelijke godsdienst: gezond in het geloof; liet geioofQerkondigen. rrI.oTw: barmitartigheid, geloof. BIJBELVERT. De geloofsicus der Apostelen: de twaalfartikelen des geloofs. Een zarnenstel van godsdienstige waarheden, naar menschelijke begrippen : het roomsche , het protestantsche geioö/ In de; godgeleerdheid heeft dit woord nog vele onderscheidene beteekenissen. HOOFT beigt het voor krediet. Zoo ook brieven van gelooe, voor het oud wtsche eredenhalen. Anders bezigt hij ook gelooJaisin'if, voor cre-' dentiaal. Zamensteil.:. geloofbaar, die, of dat geloof,' verdiçnt, g400fbaar/zeid, geloofelijL', ongeiooJ'e/i/klieid, geioofsgenoot, geloof8leus, ge1oqfsstuL, ( loojwaardig, geloofwaardigheid; geloo.ig, die zeker ge-. gi GEL. geloof belijdt. Ook als zelfst, naamvoord , geloovige , meerv. geloovigen. Van hier geloovigheid , and'ers ligt geloovLgheid ; ook ongelooivg , enz. GELOOP , o. Het loopen ; een gestadig logpen. GELOOVEN , b. w. , ik geloofde , heb geloofd. Iemands getuigenis voor waar houden : iemand gelooven. Iets , op goede gronden , voor waarachtig aannemen : men gelooft de goddelijkheid der heilige schrift. Zich op iemand. geloovig verlaten ; in den bijbelschen stijl : in God , 'in Christus gelooven. Denken ; in het gemeene leven : ik geloof, dat het 'een uur is. -- lijf -moet er aan gelooven , zegt men van iemand , in den vertrouwelijken spreektrant , wanneer hij zekere zaak niet ontgaan kan. ADELUNG brengt het tot het oude woord laf, lob, laub , de hand, waaruit looven en loven ontstaan zullen zijn, die zoowel met eenen handklap beloven , en daarna beloven in het algemeen beteekenden , als ook zulk eene belofte aannemen ; en , verder, eene stelling voor waar houden , gelooven, te kennen gaven. GELOOVIG, zie geloof. LELT, bijv. n. Eigenlijk , onvruchtbaar. Eene koe, die niet dragtig is, welke men anders eene guste koe noemt, wordt , in sommige oorden van ons Vaderland , eene gelte ,koe geheeten ; of, naar de uitspraak der 1Noordhollanderen , gelde koe. (dok hoort men daar zeggen van de zaadhuisjes der bloemen : zij zijn geit, wanneer de bloemzaden onvruchtbaar zijn. In onze taal is ook nog gebruikelijk een geltvarken , een ongesneden mannetje, een zwijn ; een gelte snoek , een hommerd , het mannetje. Bij KIL. is geste een zelfst. naamor. , sus castrata , eene gelubde zeug. ADEL. leidt het af van galla, dat in het I1^l. mangel , gebrek beduidt. Van dit woord is een werkes. geiten, bij KIL. nog overig, voor lubben, in het hoogti. geltzen , deen. gilde, zweed. gi lla , eng. to geld. Misschien behoort ya?xo5 , gallus, een ontmande priester ván de heidensche godin Cybele hier ook heen. HooFT heeft gegelte koe. GELUI, o. Het luiden der klokken. GELUID, o., meerv. geluiden. Geklank : het geluid der stem, des winds. Geluid geven, slaan. Geschreeuw: welk een naar geluid was dat ! Zamenstell.: tpraak ^e GEL, GEM, geluid ,tegengeluid , tr•ompetgeluid , geluidbreker , een houtje, hetwelk men in sommige blaasspeeltuigen steekt, om het geluid te verminderen. GELUK, o. De fortuin : liet geluk werd, door de ouden , godsdienstig vereerd. Onzekere uitkomst : bi geluk. Goede uitslag , voorspoed : ik u.'ensch u geluk. er mede ! in de dagelijksche taal gebruikelijk , wan— iets neer men ets gekocht, of ontvangen heeft, enz. .liet zs uur geluk , het is zoo veel te beter voor ti. liet-is meer geluk , dein wijsheid , niet zoo zeer uw overkg, als wel eene Bevallige uitkomst is daarvan de oorzaak. HooFT bezigt geluk loopen, in tegenoverstelling van gevaar loopen Van hier gelukkig , gelukkigl jk. Za. menstell.: gelukvenseh , gelukwensclien , geluku.'en— sching, enz. GELUKKEN , o. w. Gelukte , is gelukt. Wel uitvalk-;n die onderneming is Item gelukt. GELUKKIG , zie geluk. GELUKZALIG, bijv. n. en bijw. , gelukzaliger, geluk— zalzgst. Zalig ; ook als zelfst. naamw. : de gelukzaligen in den hemel. Van hier gelukzaligheid. GELUSTEN, onpers. w. liet gelustie , heeft gelust. Hetzelfde als lusten , behagen : al, wat m** gelust, be— indienik. Zoo het u gelust , ndien het ti belieft. GEMAAKT , ven. deelww. , van = maken. Voltooid : een gemaakt kleed. Wel gemaakt , schoon. Geveinsd : zij vertoonde eene gemaakte dr•oeffieid. Gedwongen , on-i atuurlijk : eene gemaakte houding. Eene gemaakte mouw, een voorwendsel , in de gemeenzame verkeering. Van hier gemaaktheid , geveinsdheid , onnatuurlijkheid. GEMAAL , m, en v. , meerv. gemaals , alhoewel dit weinig in gebruik is. Een man , of eene vrouw van eenerg verhevenen rang, door den band des huwelijks verbonden; in enen fraaijen stijl gebruikelijk. Voor eene vrouw gebruikt het VONDEL , die Juno Godt Jupiters gemael noemt. Bij DECKER zegt de vrouw van Herodes: om mij, uwe eegemael enz. Thans zegt neen meest gemalin. HOOFT bezigt gemaalschap , voor huwelijksvereeniging. Gemaal, hoogel. Gemahl , WILLEIAM, gemahela, eene bruid , NOTA. gemalu, hetzelfde, maheltag , een boogtijd, eene bruiloft, mahalen , trouwen. ADEL. leidt het van maken, hoofd. maehen , af p omdat bij TATIA1G 96 GEM. gimakhu eene ondertroawde, en bij de Ane1. eac eene echtgenoot te hennen geeft , hetveik , in som oorden van Dtiitschland , gemJcht wordt tiitgcsprokm. Maken, nU, beduidde oudtijds ook Percksmigen. Zou zoude, de 1 niet tot den wortel des woords , maar tot den uitgang behooren , voor gemctkel, gemaliet, gemael , gemaal. Waarschijnlijker wordt het gebragt tot malen, mellen , vereenigen , huwelijken, waarvan de Hoogduitschers nog hebben i}Icililschatz huwelijksgoed , eit vermalen, verloven. In Braband was, van ouds. bekend malen , malenspel , onder de kinderen , waarin twee hij twee zich zoeken te paren. GEMAAL , o. Alles, wat gemalen wordt. De beias ling op liet gemaal. In de lage straattaal. is gemaal ook een vervelend , lastig gedruis-t-,h : wat al dat gemaal GEtIAA-UW, 0. Een klanknabootsend woord, om het geluid van katten uit te drukken ; het rnaauwen. GEIACRT , 0. De teeldeelen vooral der mannen. Men gebruikt dit woord alleen in den vertrouwelijken omgang. Zainenst. : gemaclLtbeen , schaambeen. Sommigen brengen het tot maken , hoogd. maclien . voor vereenigen. Men ZOUde, om de zachtheid en weekheid , het woord mak , meeL' i)ij (le Engels. , dat zacht beteekende , mede in aanmerking kunnen nemen. GEMAK, o., mecrv. gemakken. Rust, nederzitting : neeni , uw gemak , houd ua.' gemak. Geschikte gelcgenheiil ik zal dat boek , op mijn gemak , doorlezen. Genoegzame tijd : betaal dat op uw gemak. Ook noemt men geschikte vertrekken in een huis gemakken ; en ir het gemeen , is een gemak elke woonkamer. Wijdcr heet een gemak, de plaats, waar men het verieercle overschot der spijs van zich doet: hij zit op het gemak. GEMAKKELIJK, bijv. n. en bijw., gemakkelijker, ge maickelijkst. \Vaarvan men zich met gemak bedienen kan. Een gemakkelijke vagen, een gemakkelijk bed paard, enz. Iemand, die op gemak gesteld is: gij zijt al erij gemakkeijk Toegevend: hij is gemakkelijk van omgang. Ligt om te doen: gij gewent ii aaii eenen gemakkeljL'en arbeid. Hij zal daar niet ge makkelijk afkomen, het zal hem veel moeite, gchl, nz kos GEM. 97 kosten , daar af te komen Van hier gemakkel j khei,d. GENIAL , o. Gedane! ; het mallen. G VIALIN , zie gemaal. GENI ANIERD, bijv. n. en bijes. gemanierder, geinanierdst. Wel opgevoed. Eene gemanierde dochter. --Eer onduitsch woord , van het fr, manie , waarvan ori.s woord manier , dat reeds zijn burgerregt schijnt vexkregen te hebben. Van hier gemanierdheid. GEMARMERD , bijv. n. , het ver). deelw. van marmeren: gemarmerd papier. GEMATIGD , verl. deelw. van matigen. Dat niet te veel van liet eerre , noch van liet andere , heeft. D e gema.. tigde luchtstreek, liet land , tusschen de keerkringen en de spilkringen. Een gematigd man , die door wijsheid zich zelven in _ voorkomende gelegenheden bezit. Gematigde grarnsclhap , enz. Van hier gematigdheid. GEMBER , v. Zeker gewas i iin Indië , welks wortel van eenen wvelriekenden geur en scherpen smaak is : niet i-vitte geinhei. ANTON. Van het gr. yiy0 a13e0t , ^yy^^Pt gzngiber , ziri fiber. GENIEEN, bijv. na en bijw., geineener, gemeenst. Waaraan allen, of velen , deel hebben. De menschen hebben het sterven met elkander gemeen. Waarvan allen, zonder onderscheid , zieh bedienen mogen : min huis staat aan den gerneenen weg. Dat aan een bepaald getal behoort : de koeijen loopen op- de gemeene weide. Dat tusschen beide in staat, en aan beiden behoort: een gemeene muur. In menigte voorhanden : dat geld is thans zeer gemeen. Openbaar: iets gemeen ma- ken. Gewoon : het is een gemeen zeggen. Al te vertrouwelijk : h J maakt zich met zijne dienstboden te gemeen. Slecht, gering: een gemeen huis. Ondeu.. gend : een gemeene korrel. Het tegendeel van de aanzienlijken en rijke beambten: de gemeene man. liet gemeene volk is of de gemeente, of de volkshef. Een gemeen soldaat, in tegenstelling van eenen officier. -Onrein naar de wet; doch alleen in den bijbelstijl: lietgene Godt gereinigt heeft, en zult gij niet genie tz maken. Dat behoort ons in liet gemeen, de eerre zoo wel, als de andere, heeft er regt op. Ík heb iet in het gemeen gezegd, zonder iemand bepaald te be" - doelen. Men Zegt in liet, gemeen, gewoonlgk. Gomeeti ,9l1 GEM. wordt ook zelf•t. gebruikt : liet gemeen , het ge'neene volk. Van hier gemeenlik. Zeker behoort het lat, communis , van cum en mams , hierheen , waarvan liet eng. cominon , het fr. commun , het ital. comune , het spaans, comun afkomen. GEMEENEBEST, o. , ineerv. gemenebesten. Een land van eersen bijzonderen regeringsvorm , waar het volk de oppermagt , door zijne vertegenwoordigers , uitoefent. In dien zin heeft het ook een meervoudig getal. Voor het algemeens belang schrijft men liever , met twee woorden, het gemeene best. GEMEENSCHAP , v. , meerv. gemeenschappen , schoon in enkele gevallen alleen gebruikelijk. De staat , waarin weinigen , of velen , iets gemeens hebben : gemeenschap van goederen. Overeenkomst ; vriendschappelijke verkeering : ,^ j. houden gemeenschap met elkander. Eene gezindte , vergadering : de roomsche gemeenschap ; in dezen zin duldt het een meere. , als men meer vergaderingen van afzonderlijke gemeenten op het oog heeft. In de laatste eeuw heeft men , uit het hoogd. , het bijv. naames. gem- eensciiappPl.ij k ontleend. GEMEENS 1AN , n1. , meerv. . emeensmannen , ook gemeenslieden. Een Voorstander des volks , in een gemeenebest. GEMEENTE, v. , meerv. gemeenten. De burgers : de gemeente van liet dorp, van de stad. Bijee komst in eerre kerk: eene talrijke gemeente. Allen , die tot eene gezindte , o j) eene plaats , behooren : gereformeerde , doopsgezinde gemeente. Het gansche christendloin , in den bijbelstijl : Christus ristus is het hoofd -dci' gemeente. Et ne gémeene weide : de beesten loopen op de , of in t de gemeente. Hiervoor -zegt men, in >Drente, Gelderland en elders, de meen te : eens koe . op de meente , doen. GEMEENZAAM, bijv. n. en bije.. , gemeenzamer, gemeenzaamst. Vriendelijk, nederig in de verkeering, ook met zijne minderen: hij is een gemeenzaam heer. Met iemand g émeenzaam omgaan. GE 'IELI K., , bijv. b. en bijes., gemelijker, gemelijkst. Moeijelijk , gestoord, eigenzinnig-, ongemakkeijk ; genzelgk tijn, vmrden ; gems ijk maken. Van hier gemelijk-. beid. GE GEM. J9 GEMERGO , bijv. n. en bijw. Dat merg heeft. GEMERKT , verls deelw. van merken. Ook een voeges; naardien : gemerkt dit zoo is. Zie merken. GEMET , o. , meerv. gemeten. Eene zekere maat lands t een gemet lands. Van meten. GEMETSEL, o. Een aanhoudend metselen; ook metsel werk. GEMIJMER , o. Een gestadig mijmeren. GE1.1'TÍJTERD , bijv. n. en b iv. Die eersen mijter draagt.. Zie mijter. GEMOED , o. , meerv gemoederen. De ziel. des menschen ,; in opzigt tot de begeerte en neiging des wils : een nede r: , bevreesd . verwijfd gemoed. _Iemands gemoed tot bedaren brengen. Het geweten: tegen zijn gemoed spreken. Den zondacir in liet gemoed treffen. Licht en pligt : in gemoede handelen. Het nieerv. wordt dikwerf voor den gebeden nietisch genomen : de gemoederen waren verdeeld. Als bi voegel.: spel gemoed , wel tevreden. GEMOEDELIJK , bijv. n. en bijw. , gemoedelijker , gemoedeigkst. Iemand , (Iie met zijn gemoed te rade gaat : nok hetgeen opzigt heeft op den inwendigen toestand der ziele : ik heb gemoedelijk met hem gesproken. GEMOEDIG , bijv. n. en bijw. , gemoediger , gemoedigst. VTreedzaam , zachtmoedig. Jij laat zich gemoeccig be. handelen. Die naar zijn geween te werk gaat : een ge moedig rensep. Bij KIL. vhidt nier ook gliemoëdiglh leder , dat zacht en blili^zaarn is , waarvoor men , in de, gemeenzame verlacering . germzoeg zegt. G , IOFG, zie gem n.oedi.g. GE O ET , niet anders gebruikelijk, dan in : te gemoet., .Iemand te gemoet Lomen, ontmoeten. Van hier de spreekwijs: kom mine vak7teden te gemoet, schik u. eenigzins naar dezelve. Men komt iemand te gemout ! ook dan, wanneer` men hem Benig geld , van eene verschuldigde som, laat aftrekken. Oudtijds was gemoeten voor ontmoeten, eng. to meet, ook in gebrnik : gij, die maakanderengemoet met bruilofts karren. VOND., GEMOETEN, zie eenroet.. GEMOFFEL , o. De . daad van moffelen. GEMOK, o. Het mokken. GEMOMPEL, o. Het mompelen. E,^ G a Zoo GEM, GEN. GEMOR, o. Het morren. GEMORS , o. Eene gedurige morsing. GEMUIT , o. Het muiten. l\luiteri. GEMURMEL , o. Geruisch , inzonderheid van eene beek, liet murmelen. Ook de verwarring en verscheidenheid der redenering van het volk : ende daar was veel gemorels van hem onder de schare. BIJBELVERT. GENAAKBAAR , zie genaken. GENADE , v. De onverdiende neiging , waardoor de meerdere aan den minderen weldaden bewijst. Door Gods genade; wij, door Gods genade, enz., een gewone titel der grooten. Vergeving , barmhartigheid : den veroordeelden genade beiv jzen. Gunst , goeddadigheid: de koning bewees hun eene zonderlinge genade. Zi lieten het schip , op genade , drijven , aan de gunstige Voorzienigheid hetzelve overlatende. De stad gaf zich, , op genade, over, in hope, van door den overwinnaar niet al te streng behandeld te worden. In Duitsclaland noemt men geestel9k6 en andere vorsten , landheeren cn koelingen genade. In de taal van den Bijbel heeft dit woord onderscheidene beteekenissen. Zie hier eenige. De goedheid van God , voor zoo ver die in de zending van J. Christus blijkbaar is : uij t genade ij t gij salig ge. worden. De leer van het nieuwe verbond : laat ons de genade vast houden ! Toegenegenheid : zij hadden genade 6q het gantsche volck. Aangename nuttigheid : op slat sij genade geven dien , diese hooren. Zamenstell. : genadebrief , gerladelirood , dat uit genade gegeven wordt , genaderijk , vol genade , enz. Van hier genadig, genadiglijk. 4ENAKEN , o. w. , ik genaakte , ben genaakt. Nade.. ren: het strand genaken. Tot God genaken, Hem godsdienstig vereeren. liet wordt ook geheel alleen gebruikt: och ! dat die tijd eens genake r Het niet za-mengestelde naken is ook gebruikelijk. Zie dit woord. Van Lier genaakbaar, hetwelk men genaken kan. GENAJNT , in. en v., meerv. , genanten. Het mannelijke geslacht is meest in gebruik. In de dagelijksche taal be-^ zigt men dit woord, vooral in Noordholland, van be-- kende vrienden, die denzelfden doopnaam voeren., naamgenoot : goeden dag, genant ! ---- Het is, misschien, verbasterd ni; gena.am , Welk Woord vu Xir, door GEN. int c. ognorzinis, á ^^^ ^, , een , die denzél#den naam draagt, wordt overgezet. Of misschien behoort het tot het oude vannen , hoogd. nennen , noemen. GENEBD , bijv. n. en bjw. , van neb eenen langen spitsen, bek hebbende. Zie neb. GENEESLIJK , zie genezen. GENEGEN , verl. deelw. van nijgen : toen hij inkwam, heeft zij diep genegen. Ook wordt het als een bigv. naamw. , met trappen van vergrooting , genegener , genegenst , gebruikt , beteekenende gunstig : iemand genegen zijn. Die eenen natuurljken trek naar een ding heeft tot ledigheid genegen. Van hier genegenheid ,j in de beide beteekenissen. GENEIGD , verl. deelw. van neigen. Men gebruikt dit woord. niet , als genegen , voor gunstig ; maar in de tweede beteekénis , voor overhellend : hij is tot het kwaad geneigd. Zie neigen. GENERAAL , m. , meerv. generaals. Een .hoofd van krijgslieden , veldoverste : ook de opperste van eene geestelgke orde. Van hier het generaalschap. ' Het stamt af van het lat. generalis , algemeen, dat in de middeleeuwen - - beteekènde iemand die •onder zijne soort, de hoogste waarde 'had. • GENEREN (zich)--wederk. w. • Ik geneéí•de mij , heb mij geneerd. Den • kost winnen : hij geneert zich, met bier te verkoopen. Zich zuinig behelpen : hij geneert zich niet droog brood. Voor generen is erneren in gebruik geweest : die zich, met ambaghlen deisten te erneren. HooFT. GENET , o. , meerv. genetten. Eene kleine soort van spaansche paarden , zeer . vlug ter been. Bij KIL. ghennette, jannette. .met paart. dat met briessen het spaansch genet uithart. VOETDEL. GENEUGELIJK, bijv. n. en bije*., géneugeljker,, geneugel jkst. Hetzelfde als genoegeijk , vermakelijk , behagelijk: eene genecugel jke plaats. Vrolijk: een geneugelijk mensch. Van hier geneugelijkheid. GENEUGTE , ir., meerv. geneugten. Vermaak, genoegen : de geneugten dezes levens. GENEVER , zie jenever. GENEZEN , b. en o. w., ik genas, heb en ben genegen. Weck•. met hebben. lieden: cene wonde genezen. le- G 3 .?naral A^.i GEN. mai2d van eens ziekte genezen. O verd ragt. Iemar va.rs .,eerre dwaling genezen. Ín den stijl des bijbels, heet het iemands ganschen toestand herstellen : ende st bek,ee,,-t worden ende .ick haai genese. Onzid. , met zijn. De beenworlcle geneest reeds. .De zieke zal weldra gene ,en. Van hier genezing, geneesbaar , waarvoor meest geneeslijk gebruikt wordt. Zamenst.: geneesdrank, ger:eesheer , geneeskunst , geneesmeest- er , geneesmiddel, enz. GENIES , o. De herhaalde niezing. GEMETEN , b. w. , ik genot , heb genoten. De bezitting , het genot van 'ets hebben. Jij geniet eerre volkomene gezoncllseid. Gebruiken: 8p ijs geisieten. Van bier genieter , genieting. GENOEG , bijw. Zoo veel amen van noode heeft : ik heb genoeg gegeten , waarvoor men ook vertrouwelijk zegt: ik heb genoeg. Dit zij genoeg, ik zal er niet meer van zeggen. Vrienden genoeg , ware er maar trouw' ge toeg . gelds genoeg. 7.amenstell. ,: genoegdoen , noegdoening, 'in de ,godgelee^'dhei&. GE1NOEGEN , o. , r geerv. genoegens. Voldoe aing : i zacht hem genoegen te ,geven. Ik- lieb- mijn genoegen c in de dagelijksehe taal , voor : ik heb genoeg gegeten , of ged.ronken-. Vermaak.: welke genoegens verschaft niet -de aangencz ne lente -czan eerre gevoelige ziel! Beha .en : i& geen genoegen in olie . plaats -- ik schep geen genoegen in 4msterdam. Genoegen nemen in iets, zich iets laten welgevallen. GENOEGEN (zich) , wederk. w. , ik genoegde mij, lub mij genoegd. 'Tevreden zijn : .,i.k• zal er mi mede genoegen. -- Iemand genoegen . is ook gebruikelijk. In beide gevallen is vergerioegen het meest in zwang. GEIN OEGELIJK , bijv. n. en bijw., genoeg eljker , genoe. gelijkst. Dat ongemeen het gevoel streelt: dat is genoegeli^ jk ! Aangenaam, vermakelijk: hoe enoegljk rolt liet leven des - gerusten landlnar43 heen ! PooT., Van hier genoegelijkheid. GEN O i GZ AA I , bijv. n. , en bijw. Genoeg, voldoende,. toereikende: een genoegzaam getal boomen. Rij is genoegzaarn gewaarschuwd. Bijkans geheel: de ,spair wars genoegzaam bedorvene. Van hier genoeg a cL nkeid. GE-. GEN, GE4, GEP. GENOMEN , vert. deelw. van nemen. ijet wordt ook als een voegwoord gebruikt , in den zin van Voorondersteld: genomen biet ware anders , of, dat het anders ware. GENOOT m. en v. , meerv. genQoten.. Iemand , die met eenen anderen iets geniet , . eea wedgezel , eene medgezel-. tin. Het is meest in name stellin — gebruikelijk : ambtgenoot , bedgenoot, ecll tgenoot , eedgenoot, geloo, f sgenoo t, speelgenoot, ook speelnóót , stadgenoot, enz. Van hier genootschap ; zameust, : 1i belgenootschap g bondgenootschap , Lerkgenootscliap , lxendelingsgenootschap , enz. GENOT , o. De genieting : het genot van den rgkdom. Vruchtgebruik : ik heb van die landerijen , zoo laag ik leef, liet genot, waarvoor Ounuuv genotgebruik (usus. fructus) bezigt. GENTIAAN , m. Zeker kruidgewas. Zacnenst.: grn tiaan- Wortel. GE UTTIOEN , b• w. , ik genut£i9cle , heb genuttigd. Meestal in de gemeenzame verkeering galrui Cchjk voor eten en drinken : ik heb, van middag, niet veel genuttigd. GEOOGD , Vert. deeltin, van oogen ; ook bij. n. , ,c let oogen voorzien. GEOORD , bijv. n. D%e oorza.heeft en eeiiigzin s lang van ooren is. GEOORLOOFD., bije. n., h* vei deeltig. ya oorlo ven. GEPAARD , bijv. n. en hiw. , eigenlijk. het verleden deehv. van paren. GEPAARLD. , bijv. n. en bijva. Als paarlen gemaakt da; naar paarlen gelijkt , en met paarlen versierd is. GEPEES) , bijv. n, en bijw. Met pezen voortien. QEPEINS o. meerv. e einzen. Eene stille, di epe over—.p weging : hl zit in gepeins. Voor de, in afgetrokkene aandacht, óverda bte zaak zelve: zwaarmoedige gepein-. zen. De vlamers zeggen gepeis, van pelzen, voor peinzen. GEPEUPEL, o. Het geineene volk: oen dom gepeupel. VON-DEL. Van -het fr. peupic , lat. po u1us, het Volk.. GEPEUTER, o. Het peuteren. GEPIEP, o. Het piepen. GEPIJND., bijv. n., iet vent. dcelw. van ,i nerf , epijn der , gepijndst. (edrL1kt : gcpi}nde honig.. WItUNDE1W p zie ;,lilu dererz. ^ gepeinzen. f G lot GEP, GER. GEPOCH , o. Het po veehen. bij w. , bijv. n. en bqw. Iemand , die een bè^ waarder der stads poorten , een poorter , een burger ge. worden is , heet men : ergens gepoorterd zijn. GEPOPE L , o. De snellere beweging des harten door -vrees. Het popelen. GEPRAAT, o. Het praten. GEPREUTEL , (gepruiteo, 0. De daad van preutelen. GEPREVEL , o. Onophoudelijke mompeling. Het prevelen. GEPRI K KE L , o. Het prikkelen. GEPRUTTEL , zie pepreutel. GEPURPERD , bijv. n. en bgsv. In purper gekleed. Dat de kleur van purper heeft : zijn blanke heiligheid , ge. purpe rd in zijn lijden. M. L. T YDW. GERAADZAAM, zie raadzaam. GERAAKT , verl. deelw. van raken , en gera-ken. Zie die beide woorden. Geraakt heet ook , vooral in den bijbelstijl , zooveel als beroerd , lam. Van hem, die Benig-zins beleedigd is , zegt men: hij is deswege geraakt. Van hier geraaktheid. GERAAMTE , o. , meerv. geraamten. Al de beenderen van een dood mensch , in hunne natuurlijke plaats en houding zamengevoegd. Een mensch in geraamte zetten, Jij ziet er uit , als een geraamte ; een spreekwoord, op magere lieden toegepast. Men zoude het woord kuntien afleiden van ramen , uitrekken , en in elkander passern ! zoo als KIL. het overzet. In het hebr. wordt C`1^ van menschenbeenderen verstaan. GRAAS, o. De daad van razen. GERABBEL , o. Het rabbelen. GERADEN, verl. deelw. van raden. Ook , een bijes., voor dienstig: ik vind dit niet geraden. GERAK. o. Dienst, gemak: iemand = gerak doen, -ion de dagelijksche taal, ook gerak en gemak. - HOOFT bezigt het in een' zeer uitgestrekten zin, voor gerijf, verzorging. enz.: l , toglit , tivaapenen en ander gerak van oor-ca logst. GERAKEN, o. w., ik geraakte, ben geraakt. Ver . krijgen : aan een huis geraken. 4an den man geru-ken , hoort me:], in de dagelijksche taal, voor Benen man. 1 tijen ;, ook voor eenera koopex vinden, van waren ge-. SI)1•o.. GE1. los sproken. Komen : in ongunst geraken. Vervallen: aan den drank geraken. Uit zijn doen geraken, arm worden. In vele spreekwijzen gebruikt men ook het enkele raken. GER MWIVIEL , o. Gestadig geraas.; het rammelen. GEREED , ven. deelw. van veeden ; ook bijv. n. en bijwo. , gereeder , gereedst. Klaar gemaakt, voltooid : zijn mijne schoenen - gereed ? Afgeteld , dat voor - handen is : gereed geld. Vaardig : maak u gereed. Van hier gereedheid , gereedeljk , dadelijk. Zamenst. : eigengereecd. GER BEDSCHAP , o., meerv. gereedschappen. Toestel, gereedmaking ,; zonder meervoud : gereedschap maken, om te vertrekken. Het vervaardigde huisraad , enz.;- vooral i iin den stijl -des bijbels : voor alle begeerlicke gereetschap als een bruijt hczer verciert met hare gereetschap• Beide reeds eenigzins verouderd. Werktuig ; met een meervoud : hy verkocht al zin gereedschap. Zamenstell.: bouwgereedschap , ki•ijgsgereedschap, oorlogsgereedschap, scheepsgereedschap, timmer• mansgereedschap , en zeer vele dergelijke. GEREGT , o. , meerv. geregten. Eene rij schotels niet spijs , op eene tafel in orde gezet. Van regten , aanregten. Een maaltijd van vier geregten. Dat is zin laatste geregt , dat is het laatste , hetwelk hij hebben ral. Zamenstell.: geregttafel. GEREGT (gerigt) , o. , meerv. geregten , schoon niet altijd --gebruikelijk. De regterlijke onderzoeking van zedelijke, bedrijven ; zonder meervoud. De spanning van eene vierschaar ; zonder meervoud : het geregt wordt in die stad , op gezette tijden , gehouden. De regters : het geregt zal heden vergaderen ; ook zonder meerv. Regt , regtvaardigheid ; niet een meervoud: omdat alle sijne paden gerichten sin. BIJBELVERT. De plaats, waar veroordeelden geregt worden., het galgeweld: hijwerd naar het geregt gevoerd. Regtsgebied: -onder het geregt vara Amsterdam. Zamenstell.: geregtsbank, geregtsbode, geregtscdag, geregisdienaar, geregtsfieer, geregtshof, geregtsplaats, geregtsschrijver,, geregtszaak , enz. GEREGT, bij v. n. en bijw. , alleen gebruikelijk in de vol, ende, spreekwijs : ik heb de gem-egte helft, de ware bielft enz. G5 GE. 1, Q E R. GEREGTELIJi., Nw* Door de mabt des regts : áema iet, g#regtelj,& laten verbieden. Naar den regel des xfgts ; oord2elt gereclttelick. BIJBELV. GEREGTIG , bij. n. en bijre. , geregtiger , geregligst. Regtvaardig : men mag , met eene gereg tige zaak, al-d voer den dag Loinetz. Van hier fiere .li l k. GEtiEG 1 IGD , j. n. c^^ bijw. Volens reit gewettigd i4•is tot dat eifdeel deel gereg tigcl. Van !zier geregtigdfzeid. GEREG'.i IG1IEI[) , v, , . rn erv. geregtig7Leclen. Het regt : erego keic o feeen. liet spel moet zijne gereg iglzgid hebben , valsch spelen gaat niet door. Voorts 1ieeft dit woo •tI verscheidene beteekenissen in den. bijbel, ,als : Gods liefde ivo-or regt: doet mij recht nae u,pe ge. e la ig ie jt. Goedheid : mijne tonge sal uwe gereclaighe jt vrolici• roemen. Waarheid : cie gerechtigheijta •cover= getuigenissen is in der eeruwiche jt. Onschuld: richt Mij , ]Jeere , nae mijne gereelz,tighe jt, Regt-^ w ^rcii daad : opdat glid de gerechtigheden des , Heeren kenjzet. O preete nnbev ;irnsdheid : die loer - swee, rot, maar niet ;in gerecl tighejt. Godzaligheid en,4eugd : die ver olgt wordc.i om der gerechtighe Jt !.i1Ie. Lielde je-geils cie men ende verrneerdere de vr icInte/ dover ger•echtigheij . Dat van God gevorderd wordt : liet betaernt ons rdt het gebe?igd , voor het zadelt+gig eens •ppaarcls ; en nog algeoieener ., voor al1es., dat neu voor een paard noodig heeft; al :liet lederen t_uug. Flej woord zal afstammen van gereiden , gereeden, blaar naken, opsc}:ikken , hij KIL. nog overig. EEREL, (geral.) o. De daad van rellen. GEREUTEL , . , het reutelen. De nagebootste klank der, bezwaarlijke ademhaling, uit de vol geloopcne borst van eengin stervende. Ook ge;nom-pol , -geknor GERFKAMER ,(geld. ga' jka'per , bij KIL. apr vk r er), v. , meerva gerf kamers. In Gelderland vindt men no,, meest over"* GER. p7 overal , zulk*„, aan liet koor der kerken, aangebouwd e zij_ vertrekken , die eertijds gediend hebben , tot kleederkaillers voor (Ie priesters , waar zij zich, met de gewijde koorkleederen , versierden , en daaruit naar het altaar tra_ dei,. Bij de Euugelschen heet garb een kleed , en sick gcirben komt , in oude tiijden, , in het hoogd. voor, be-duidende zich opsmukken , aankleeden ; en bij KIL, is gaerwven praeparare. G E. R SC FI A A F , v.., meerv. gerfschaven. Eene korte schaaf , w'aarniede men de haren der planken wegneemt, esa die glad maakt. Het komt , met het vorige woord, uit eene bron ; en Barben wordt , in Duitschland, gebruikt van leertouwers , die de ruige vellen bereiden. GERGEL (girgel), n1. , meerv. Bergels. De inkerving,. de keep, welke een kuiper aan het ondereinde der duigen van een vat maakt , waarin de bodem sluit. Gergel , girg el , cirkel, girgillus , gÍ rus , gijrare behooren tot eeren oorsprong. v GERIBD , bijv. n. en bijw. Dat ribben heeft. Geribd por$ e/ in. G .,RIJ, (ger^d) o. , van rijen. De daad van rijden. VOND. bezigt gei•id : dan naex de paerden en 't gerit .van Ty'deius zoon. G]EF IJF , 0. Gemakkelijk gebruik : nzn iets veel geryf hebben. Dienst : zijn vriend leende het hem .tot ge 6 i .I .I;1FELIJK , bijv. n. en bijw. , gerifel jker , gerjf lij k st.. Gedienstig : een ger felijk man. Een gergf elijk meisje ; een zacht woord , voor eene onkuische. Iets, waarvan noen zich met gemak bedienen .kan : een g er jfr/ ijk huis. Van hier gerijfelijkheid. GEB IJ %1, o. Met rij men ; rijmerij. GERIJMD, zie i men. GERTI VEN , b. w., ik gerijf de , heb ger fd. Dist doen: iemand reet iets bomer jven. GERIKIi E KIK , o. Het rikkekikken der kikvorschen; klanknabootsend woord, waarvoor ook geborrekik gebezigd wordt. GERIMPELD :, bijv. n. , het verf. deelw. van rijmelen. GERING , bijv. n. en bijw. , geringer, gering8t. In het gemeen beduidt het iets, waaraan niet veel is.. Klein: ge.. ring van persoon. Slecht: geringe sp`js. Niet belan. g•f to$ GER. langrijk : eene geringe zaak. Weinig : een gering ira_ komen. Arm : geringe lieden. Onaanzienlijk : vara ge_ ringe acfkomst. Min: de geringste der broederen , de minste. Als een bijwoord : iemand gering achten. Van hier -geringheid , gertngelgk. GERINGD , bijv. n. en bijes. Dat met eenen ring gesloten, of met eenen ring versierd is. GERIST, bijv. n. en bij«., het verled. deelw. van risten. Aan Bene rist gebonden: geriste uijen. GERITSEL , o. Iet ritselen. GEROEP, o. Aanhoudend roepen. GEROGCHEL , o. Het rogch el en. GEROMMEL, o. Het rommelen ; een doffer geluid dan het gerammel. Het gerommel des donders : ook voor een zachter geluid : het gerommel des ingewands. GER OINTK , o. Een aanhoudend ronken. GERONNEN , bijv. n. , het verl. deelw. van het oude r•innen, ronnen. Verdikt, gestold : geronnen bloed. Spreelc d elkander retrouuv ie blijven , wanneer zij (Ie onderlinge aanspraak op (Ie wec3er'ijdscf,e lief- de niet Fchenden. Der godsdienst, der deugd, der wanihieid getrouw blijven , is niet afwijken van dc v :.t_ r 120 G E T , G : U. schi`ifteii derzelven. Van hier getrou'fieïci , getrouwe. 11ji&, TUIN1. brengt het tot het oude trud , trouw., Waarheid. (; 'FT; r(; D, bijv. n. en bijw. Van zijn tuig voorzien , toe-getakelcl : 'een getuigd schip. Zie tuig. Ook het ven.. (teel+v. van getuigen. GETUIGE , m. en v. , meerv. getuigen. Iemand, die verslag van eene zaak doet , welke hij gezién , of gehoordl heeft. Een ooggetuige, ooi getuig'. Een valsclze getuige. Die in regten geroepen wordt, oni de waar.feicl eener zaak voor den dag te brengen : de getuiger^t verhooren. Een bewijs , waarop men zich beroepen kan.:. dit slagveld is een getuige van zijne dapperheid Een getuige is , ook zoo veel , als bloedgetuige , een nrartelaar, cie, door zijnen dood , de waarheid van de christelijke godsdienst bevestigt : het bloedt der. getuigen Jestu. IVY BELV. GETUIGEN , b. w. , ik getuigde , heb getuigd. De toeciragt van iets verhalen. Die dele dingen gein yglat. BYB ELVEIIT. Onzijdig , met hebben : hij getrtzg t , dat hij biet gezien heef. Van iemand , tegen iemand geiui,pen. GE UIGE SIS , '. , meerv. getaig enissen. Het verslag van Bene zaak , door eenen getuige afgelegd : deze eenige g et u (J'enis is alleen genoeg. VoNV, Bewijs : &^rt, voor UWUe reijrninge , íiaer tot een getuigenisse. By-, BELVEBT. Bevesti ,itag van eene zaak , of liet gezag .van Genen plersoon , in Glenn bijbelstijl : die getuijgenisse gaf tien west}orde s / ner genade. G f,., U1 Nl E]L , o. Het tuut snlelcn. GE T 1 BA ND , bijv. ii. en bijw. Met eenen tulband (tur~ I)ai'i) voorzien : liet etc b:cnc e . zie. ANTONID. GEUL , v. , uxeerv. geucien. Opening, sleuf: cie oesters 1^ ;; en veetal aan de kanten der , es uien. PALUD A.=NUS. GEUR, m., meerv. geuren. Eene aangename uitwaseming van iets, dcszelfs verspreide reuk: die wijn heeft den geur van n usL'adel, Overdragt.: zijn naent bluft in goedent g erere. DICK. Een geur van een !o `lijk rechte. VoLL1„N1I. Van hier geuri g', geurigheid. GF: uS , in, , •meerv. geuzen. Een sclie!d naair , %velgen de gt°^ af van Berlairnont aan de uederlandsehe Edelent gal', toen dezen niet &cdcrode aan Iict 1400f il , den GEV. x21 ; vali gasmand t.-566 , een verzoekschriftt aan d. Gouvernante der Nederlanden wilden overgeven. Dit schimpwoord is naderhand door do Roomschgezinden aan de hervormde Neder landers , in het gemeen , gegeven.. Het beteekent eenen bedelaar , van -het fr. gueux. Geus is ook een scheepswoord , van het vr. geslacht , voor eene :soort van vlag, die van de boegsteng afwaait. GEVAAR , o. , meerv. gevaren. De waarschijnlijkheid -van In eenige ramp te storten ; en van daar de ramp zelve. in gevaar Zijn , komen , geraken. Zich in gevaar begeven. Gevaren doorworstelen. .Het gevaar te boven komen. Gevaar loopera ; voor het tegengestelde hiervan bezigt HOOFT geluk loopera. Het woord was eertijds van eenen ruimeren omvang, welken het , in de verwante talen , nog beslaat , en drukte eigenlijk de vrees uit , en figuurlijk , hetgeen vrees ver^wekte. Bekend is ons oude woord vaar, vrees ; van hier vindt aten nog ronder vaer bij DATHEEN. Wij kennen ook nog het woord vervaren , vervaarcd , vervaarljk. GEVAAR , o. Dit is een gansch ander woord , afgeleid van varen , dat in (ron. en Geld. gebruikt wordt , voor niet eenen wagen rijden. Dit gevaar heet , in Geld., daarom zooveel , als een rijtuig : ik ben op_ die plaats met gevaar geweest. HOOFT bezigt ook gevaar, -voo4 vaartuig. GEVAARLIJK , bij v. n. en bijes. , gevaarlijker , gevaar— l^kst. i\Iet gevaar verzeld: eerre gevaariz ke reis; ge-vaariijk ziek; gevaarlijke weg; een. gevaarlijk mensch, . met welken men , zonder in zijne zeden bedorven, - of zonder benadeeld te worden , niet verkeeren kan ; een geven.ri k• gevoelen , dat zeer veel nadeel voor de maat schappij kan berokkenen. GEVAARTE, o. meerv. gevaarten. Zwaar gestel: een grof gevaarte. Het log gevaarte der bergen. Zamenst. berg, evacarte , schietgevaarte , stoi•mgevartrte , enz. - GEVAAT, zie vaten. GEV ADER , ni. , meerv. gevade rs. Die, in plaats van den vader, een- kind ten doop heft, of over den doop staat. Van hier liet gevadersclzap. GEVAL, o., meerv. gevallen. Het geluk, het noodlot: men mag cie seliepping ean cie wereld aan geen ,yr tc geval oeschri verr. Iemand bij geval (toeval) g1 5 ont— 122 GEV. De gansche toedragt eener zake-: ik zal tt ontmoeten. , juist `oo als het gebeurd is , verhalern. , het .. geval, Voorkomende ' omstandigheid : er kunnen zich gevallen o doen, waarin enz. Eene droevige gebeurtenis : liet ge ge val is zoo , wie zal daaraan iets veranderen ? In geval wordt als een voegw. gebezigd : in geval dit ges li i e de , bijaldien dit gesclaiecle. GETALLEN,. o . w Het geviel is gevallen. Bevallen .g^ hagen , aanstaan : dat kon hem niet gevallen. Zich eene zaak laten gevallen , . met iets tevreden zijn. Ge vallen wordt ook als een zeli'st. naamw, zonder meerv., gebezigd : geen gevallen in eene zaak hebben. GEVALLIG , bijv. n. en bijw. , gevalliger• , geualligst, Dat bij geval gebeurt : eene gevallig e on?tmoefrn `; n zemand Bevallig tegenkomen. Ook bevallig,. beha` ekjk. GEVANGEN , verl. cleelw, van vangen. Iemand ^irevnrngen nemen , houden , zetten. Ik geef mij gevangen, ik geef het op , gij hebt het gewonnen. • Gevangen , wordt oo . als een zelfsi. naamw. gebruikt : de ge+ ctngene; waarvoor HOOFT ook gevani elln m heeft. Van. hier ge-ivangenis ,., gevangenschap. Zamenst.: ki jb sgeenn en gevangenlioeder, gevangenhoedster , gevang erg/fitis enz. GEVANKELIJK , . bij « . Op de wijs van Penen gevangen e iemand gevankelijk wegvoeren. Van hier ei'anl-eiij beid -, vroor captivitas , bij Oui'. voorkomende. GEVEGEIT , o. , meere. gevechten. liet veeliter. Een strijd met wapens. I'1en bezigt dit woord meest van: ,ee z.en strijd tusschen kleine hoo pen.. Z acnenst.: 1iïjr- ^e vecht , speelgevecht, spiegelgevecht , stierengeeecht , tipeegeveeli t , en z. GEVEDERD , bijv. n. en bijeu. Met vederen voorzien. .liet gevederd koor, bij de Dichters, . voor de vogelen. GEVEINSD ,, verf. deelw. ; ook als bid v. n. en bijtin. gebruikelijk, van 'einzen. En, naardemaal de verledene deelwoorden zoo wel , eerre bedrijvende, als lijdende heteekenis hebben , wordt dit deelwoord , als biivoegelijk naamw. gebruikt - zijnde, dan eens bedrijvend, dan eens lijdend genomen : een geveinsd mensch , die zich geveinsd aanstelt, of die zich gewoonlijk zoo gedraagt; eene geveinsde vriendschap , welke geveinsd wordt. Van hier geveirtsde!yk , geveinsdheid. GE GEV. 12 GEVE, , m. , meere. gevels. Eigenlijk de bovenste spits van iets ; in het bijzonder de spits van den voormu ur een huis , en van daar de geheele muur : een sick van - in den gevel metselen. Figuur!. heet het titelklad eens boeks deszelfs gevel: in den gevel des boex. HOOFT. In den schertsenden stijl zegt men van iemand, die eenera grooten neus heeft, hij heeft eenera goeden gevel. Zamenst.: achtergevel , bovengevel., oppergevel , vowrgevel , zijgevel ; gevelljst , geveltop , enz. Hoogti. Gipfel . eng. gable , middeleeuw. gabulum , zweed. .gafwel. Bij ULPHJLAs heet giblcs de titune (les tempels ; en de schedel des hoofds is. , bij NOTKRR. , houbet kibilla. ; ja bij de zwab. dichters beduidt gebel o e; r; , liet hoofd , schijnt hiervaak . den kop. Het gr.woheen ook te behoóren , en C. VJTRINGA vergelijkt hier, dat een einde , een uiterste van. mede het hebr. ir.rts beteekent , gelijk het ijst. gaf van diezelfde beteekenis is. In ruimere„ zin beduidde Set , in de oudste talen , iedere hoogte, eenen berg. Tra Sicilio noemer cie Eilanc. Iers den etua, thans nnog, mout-gibelo , den lioogen berg , gelijk g i teel , in het nri h. , een heuvel , een berg heet. Le hoog e vesting Gibraltar , op clen berg t.::lpc , werd eertijds door de Mooren , gebal- Tarif genoemd, • rd in Gibraltar. vei kastel , , ^,P ^,e^,e,^, Dit woord wordt GEVEN , b. w. , i1 gaf, heb g^ v in vele gevallen gebruikt. \'1cn bezigt het , met eenen der- den en viertien nainval , in de volgende spreekwijzen einand de liartcl ge-'en , toereiken. Iemand eeaert schat geven , schenken. Het paard de sporen geven, met de sporen steken. .Iemand gehoor geven , verleenen , ook naar icinCI rads raad luisteren. Iemand verlof geven, toestaan, inwilligen. Iemand liet gezag over zone zaken geven , aanbevelen. Iemand eenen last geven, opdragen. Iemand de handen vol werks geven , veroorzaken. Iemand eetzen wenk geven, wenken, geloof geven, gelooven , Met eenen vierden naamval alleen: geluid geven, veroorzaken. Eenen diepen zucht geven, opgeven. Ee gastmaal geven, houden. .Ene ,proef van zijne ,e- leer dAeicl geven, toonen. Den geest geven, uithiazen sterven. eilel • ge era van de koeijext) vrucht geeen 124 G.V. en) , verschaffen. Zijne stem geven, yen (van de boo 1 tóezeggen. buur geven , schieten. Lenenstank P n en ,> verspreiden. Veel geld voor ets geven, .;ich gev i betalen. .Een boek in het licht geven , laten druk. ken. Eene stad ter plundering geven , overlaten. Tot nnt,vooi•d geven , antwoorden. Orn geene vermaning geven , er niet naar luisteren. Zoo ook te drinken gegen , te kennen geven , te verstaan geven. Zich gevangen geven , zijne meening opgeven. Eindelijk wordt het , in de spreekwijzen gebruikt : zin leverai prils geven ; acht op eene zaak geven. Dat geeft , af neemt niet, het blijft gelijk. Het gevende geval, de • derde naamval , inde lat. spraakleer. Hier-toe behooren ook de spreekwijzen goed geeft , miid dadig , te geef, om niet. Van hier gever , geef ster , Beving. Geven, hoogel. gepen , eng, to give , neders. geven, .KERo keban , ISIDOR. gheban , angels. gifan , deen. give , zweed. gif u.a , ijst. gifva , ULPHIL. giban. ADELUNG leidt het af van het verouderde woord gaff, de holle hand. GEVEST , o. , meerv. gevesten. Het handvatsel van den degen , waaraan men hem vast houdt. GEVET , zie vetten. GEVLAMD , bijv. n. en bijw. Vlamswwijze gewerkt ; b isse. TUINM. keurt dit woord , als vreemd zijnde, af, en verkiest voor Iw°wtzelve ons inheernsche geweten. GEWOEL , o. Het woelen. Gedrang. GEWOLD, bijv. n. en bijwo. Met wol voorzien , wollig. fichterli k woord. Ret gewoicie tsee , de schapen. GEWTOLK.T , bijv. n. en bijes. Met wolken bedekt , en won s ' e gemaakt. GEWOND, zie wonden. GE\'VOO N , bijv. n. exi b J w. , gewoner, gewoonst. Ge- wend : ik• ben dat zoo gewoon. hij is gewoon , zoo te handelen. ret."? gewoon worden. Van hier gewoo/ zend , g ewoonlgk. GE W()O\\ TE , v. , rneerv. gewoonten. Hetgeen men gewoon is, gehrnik : dat is mg rie gewoonte. De gewoonte is rie tweede natuur. Spreekw. Hiervoor vindt men bij - 1I. DE GRooT gervoortscfiCtp ; en bij POOT ge— wendte , geri'ente : cle dreven zijn , naar Beur- ge_ wente , daar altijd groen. . GEWORDEN , o. werkw. Van worden, met liet 'oorvoeg-. sel ge. Verkrijgen , bekomen , met den derden aan ins a l des persoons : dat geld gewordt mij , is mij geworden, zal' mij geworden. • --. Iemand laten geworden wordt ook voor laten begaan gebezigd. GEWORMTE, o. Allerlei wormen. :iet woord is meest gebruikelijk van zulke wormen, die in des men,schen ligehaam huisvesten. Pan biet gewormte verteerd. Vooral van de wormen des graf: na manen dood word ik Bene prooi voor het gewormte. GE WOUD, o. Hetzelfde als geweld. Oudtijds was dit woord in gebruik. HOOFT bezigt het nog: in 't ger-eont van anderen. En VONDEL zegt ergens: Troje staet in uw gewout. GEWRICEIT , o., meerv. gewrichten. Zamcnvoeging van de leden: het gewricht der heup. Overdragtcl. , voor 12 dn 1!2 GEW, GEZ. den gewonen stand , waarin iets zich bevindt : het Paartuig .werd uit Z zz gewricht gerukt. Voor den zamenloop van tijds omstandigheden : in dit gewriclit van tjdt• HooFT• Het woord komt waarschijnlijk van wrijven ;nood at het eigenlijk moest gespeld worden , gewryft , getvrtft. De verwisseling van f en eh is bekend ; b. v. graft en gracht, daarom wordt achter ook after uitgesproken en luchtig luidt vaak luftig. Omdat nu , in de gewrichten , de beenderen zich gedurig w-vjven , zal men de afleiding billijken. Bij KIL. vindt men nog wrijf, dat, in Gelderland , wr * e, voor wrjve , wordt uitgesproken , en de plaats aanduidt , waar het scheenbeen niet den voet vereenigd wordt, de wring, ook de wreef en ureef elders geheeten , om de wrijvende draaijing. GEWKOCHT, o. , meerv. gewrochten. Uitwerksel r men kent de oorzaak uit hare gewrochten. Het stamt af, door letterverzetting , van werken. GEWIIO E T , o. Het wroeten. GEWULF , zie gewelf. C EZ. AI , o. Dat gezaaid Ys : gomt uw gezaai haast op Men spreekt dus in de dagelijksche taal. iet is te onderscheiden van heet gezaaide , hetwelk het uitgesprotene koren , zoo als het alreeds groene halmen draagt , aan-. duidt; ja , van volwassen graan zelfs gebruikt wordt. GEZ A BBER , o. Het zabberen , zeeveren. Eene gedurige kwijling van iemand , die de zeever laat loopen. GEZAG, o. Ar -,zien en raagt, uit eene aanzienlijke geboorte, of eenen hoogen ouderdom, of rijkdommen , of waar, digheid , of verdiensten, of ambtsbetrekking voortvloeijen-de, waardoor in anderen ontzag. gehoorzaamheid , eer-bied, en somtijds vrees verwekt worden. Het koninkl ke gezag, enz. Zich gezag aaninatigen. Bet gezag -over eene vloot voeren. Hetzij men dit woord van zien, oudtijds zichen , zigen , of zegen , waarvan de verled. tijd zag nog overig is; of liever van zeggen , voor bevelen , . afleide , zoo als KIL. ghesegh , gliesagl heeft, en het door dictio en auctoritas verklaart; beide toont aan , dat men niet gezach, maar gezag moet schrik vers , schoon de uitspraak meest naar het scherpe helt. Zamenstell.: oppergezag, rijks gezag ; gezaghebber -- liebster, gezagvoerder enz. Hoor bezigt g e,zagsnt«rl , voor dictator. GE_ GEZ. 135 GEZ AMENDERH AND , bijw. Gezamenlijk. Zj stormden gezamenderhand op de stad aan. Van zamen, en hand. GEZAMENLIJK , bijw. Zie het vorige. Sommigen spellen en schrijven gezamentljk , en spreken het uit gezamentlijk ; beide is af te keuren. GEZANG , o. , nneerv. gezangen. De daad van zingen : het zoete gezang der vogelen. Een lied , dat gezongen wordt: gezangen aanheffen. Dat gezongen kan worden : een boek met gezangen. Zamenstell.: gezangboe. k ; feeqtgezang g kerkgezang , lofgezang , psalmgezang , snaargezang, veldgezang enz. GEZANT , m., rneerv. gezanten, Een persoon , die , om de belangen des lands, wordt afgezonden. De eerste dienaars van het Evangelie worden ook gezanten genaamd. Zie wijders afgezant. Van hier de gezantschap , het ligchaam , de menigte der gezanten ; het gezantschap, het ambt en de waardigheid eens gezants. GEZEELD , bijv. n. en bijw. Met een zeel voorzien ; ook mei een zeel gebonden. GEZEET , gezete , o. Een woord , dat reeds begint te verouderen. HOOFT gebruikt het voor gewaad , kleedij : dat -eene vrouwe van naaren staat in zulk gezeet bij , nacht bJ ontijdt over straate zuaorfi KILIAAN zet het woord over door hoog e kousen , die , als eene broek, de gan-sche dij bedekken. Anders is het woord bij hein eene zitplaats, een stoel ; ook de aars , het deel des ligchaams , ter nederzitting geschikt. GEZEG, o. Een gezegde, eene spreuk; ook gepraat: daarover valt vee-1 gezeg. GEZEGD, verl. deeles., van zeggen. Van hier het zelf-. standige woord het gezegde; meerv. gezegden , iets , dat gezegd is. GEZEGDE, zie gezegd. GEZEGGELIJK, bijv. n. en bijw. , gezeggel ker, gezeg - gelijkst. Die zich door woorden laat buigen, aan eenag gebod gehoorzaam is: eene gezeggelijke, dochter. Zich gezeggeljk czanstelleri. Van hier gezeggelgklbeid. GEZEGGEN, o, w. Hetzelve is enkel in de onbepaalde wijs gebruikelijk: ik liet mij gezeggen, ik liet mij door woorden leiden, door goeden raad overreden. GEZEL, ge^,c/le , m. cn v., meerv. gezellen. Eigenlijk ie 1311 GEZ. i(fliafld , die met eenen anderen persoon eencrlej reis doet, rç is het meest gebruikelijk voor iemand , die met anderen hetzelfde handwerk verrigt ; vooral worden de knechts , die in eene munt werken , gezellen genaamd; ook ,nuntgezellen. Van iier ook apotliekeragezel, boekcltukkersgezel, eiiz. Wij(lerS wordt het woord ge}),, likt , in het algemeen , voor eenen jongman : een slecht gezel , een jong gezel. In den stijl des Bijbels wordt htt ook voor eenen medegenoot gebruikt: ik ben een gezet van degenen clie ii vreezerie Het vronwel. woord is gezel/in , oul. gezelle , welk laatste door B. UUYDEC* beter gekeurd wordt. Zamensteil. : ambachisgezel 6oot8 , gezel , han&verksgezel , ineclegezel , mecigezet, mede-' gezellin , mecigezeiiri ; reisgezel, rotgezel , sc/loolge-' zei , tafelgezel, rgezel , een ongetrouwd jongman, C1J7. Kit. kent het oude selle. WACHT. en IHRE leiden het af van zeilen , hetwelk aanduidt zich onder hetzelfde dak van een huis , als in ééne zaal, te zamen vergaderen. Het zarnengestelde vergezellen ' , verzellen is bekend. GEZELLIG , bijv. n. en bijw. , gezelliger , gezelligst. Ge-' negen , Om met anderen in gezelschap te leven.: èen hond j$ een gezellig dier. liet gezellige legen. De gezellige deugden , die tot het gezellige leven behooren. Van hier gezelligheid. (; EZELSCI-IAP , e. , meerv. gezelschappen. Het gezellige ameflzLJn van eeuige personen„ en de verzamelde personen zo+C. Voor de prsonen : een roiqk gezelschap. Voor het gezellige zaenzijii : tei^^,^ ari. ct gezelschap hou» (ifl. Het woord zonde re'elLnatig vrouwelijk zijn , voor de personen geionen , cii onzijdig , als het de vereeniging beteekeride , dan , (lOO1 'erloop wordt het , in beide ge-' %alleI) , onzijdig gebruikt. Dit doet reeds HOOFT: hij d eer/i:aea van dat gczelshap , voor de personen , de hooge aanslaagen beminnen het gezelschap van 't ge'aar, voor de zaak genomen. Fraai bc'igt HOOFT gezelschap zijn, voor bijeen zin: geleïgt zijn, inagt hebben en dulden zijn zcldsaem gezelschap. Van hier gezeL$cliapachti, die veel in ;ezclschp houdt, en gezelschap pelk, dat toteze]schap behoort, daarop betrehkin hoeft. GEZEINGD, zie zengciz. GE GE Zei 135 GEZET , bijv. n. en bijw. gezetter, gezetst. Eigenlijk is het een ver]. deeiw, van zetten. Men gebruikt het voor dik , zwaarlijvig : hij is een gezet maya• Genegen : op vi]n gezet. Vastgesteld , bepaald : een gezette prgs. Bedaard , niet ongebonden : vnn gezettere zeden zijn. Wanneer de :teedere knopjes der vruchten , na het afvallen des bloesems, zich vertoonen , zegt men : de vrucht is gezet. Oul. werd het ook zelfst. gebezigd , voor inzetting , wet : gezet en wet; zekere gezetten. OUD. Van hier gezet/weid , dikheid , enz. GEZEUR , o. 1let zeuren; het gedommel : het gezeur- der bijen. GEZIEN , hijv. rn. en Lijm, geziener , gezienst. Eigenlijk is het een ver!. d elw. van zi f rz. Geacht : die leeraar is , in zijne gemeente , cci' gezien. GEZIGT , o. , rneerv. ge z U:; ten. Liet vermogen de vatbaarheid van zien. i en schei ge ig t ; zak , slecht, kort vczn gezig t. In dezen zin lijdt liet woord geen meervond. De dadelijke gewaarwording van voorwerpen, door middel van liet gezigt : cle vloot was reeds uit het gez11,5rt. ~ Gij zit mij juist in liet gezigt; in de dagelijksche taal. Uitzigt : van den Etna heeft men een heertijk gezin. t op al de eilanden , die om Sicilie liggen. Het , voorwerp, dat zich aan het Bezigt vertoont : op doek, of ander ins, geschilderd zijn, behouden zij ook den naam van gezi t. De beschouwing van onzienlijke din zeegezi t , landguzigt. . Wanneer zulke voorwerpen eldd z r c 1)eciaardheid , in het gezigt van de eenzwiY; ,!geld. In den stijl fles jhels waren gezin, ten , wanneer, zonder toedoen , of hulp der uitwendige zinnen, zekere voorstellingen in de verte ;$dia gskkracht veree ekt werden, hetzij d e t ensch waakte , of in uien siaap was : gezigten zien. Het voorste deel des hoo .is let aan e igt, .hik gen: hij behield 4 viel op zin gezipt. Bene snede: door het gezigt ook overdragtelijk , voor de teleurstelling van iemands slechte bedoeling, of. de ontdekking van schande. De gezigtstrekken : een stuursclt gezigt. .mij mankt allerlei ^rezigten; in den genreenen spreektrant. Nabijheid: in 't gezigt der stad. ANTONID. Za neust.: gezigteznder,, de kien, gezigtkring, gezin; tkunde, gezigtkunst, gezigtzenuww , enz. GEZIN, o. Personen van eene 3.hcuishouddi Hg , die zich ver 14 bon GEZ. 1jondu hcbbn 01l voor loon te dienen. Schaa u 1 -'oor 't gezin. VONDEL. Ook worden de kinderen Van het buis er Wel mede onder begrepen , schoon dan h16isezi1Z gebruikelijker is. Eertijds schreef men gezinde : „zet sinen ghesirule. M. STOKE. Lade hij hacicle " groot ge$inde. BLEBELVERT. KILIAAN kent ook geen gezifl , maar wel gezind , gezinde , (glies^rzci , ghesinde). Zainenst. : hofgezia , huisgezin. CTEÏND , bijv. n. en bijw. Die zijne zinnen en genegenhe-.. den tot eene zaak bepaald heeft. iemand wel, of kwarn lijk gezind zijn. Hij is ancler8 gezind. Ook wordt IIL met eenen tweeden naamval voor zich gebezigd : trou'eas ge2i/zcl. Weldoens gezind. VOLLENH. Zamenst. : aarc1s gezind , eensgezind , hemelsgezind , keizersgezincl, prinsgezind , 'olksgedtzc1 , en. GEZINDHEID , v. , meerv. gezindheden. Gehechtheid ge . negenheid : hij toonde eene ongeveinsde gezindheid 'OO,' hare aanlokkelijke c1eu9dez. Eene verkleefdheid des gemoecis aan eenige godsdienstige , wijsgeerige , of andere waarheid ; en van hier de personen zelve , die zulk eene bevatting zijn toegedaan: ce rooinsche gezindheid. GEZINDTE , v. , meen, gezindten. Hetzelfde als gezindheid , in den laatsten zin genomen. GEZoCHT , ven. deelw. van zoeken. Dat i6 te ver ge.. zocht , omiatuurljk. Als bijv. n. : een gezocht ani GEZOND , bijv. i:i. en bijw. , gezonder , gezondst. De toestand der dierlijke ligchanien , f derzeIvvr bijzondere deelen , wanneer zij tot hunne werkingen geschikt zijn het tçgendeel van. ziek: een gezond 1igc 7zaam ; gezond zijn. In mijne gezonde dagen , toen ik gezond was. Dat den staat der gezondheid onderhoudt , of bevordert: .ene gezonde lucht. Gezonde kost. Dat voor gezonden is: dat s eene gezonde (dikke) boter/barn in het gemeene leven. Dik, lijvig: dat s een gezonde broe der. Onverdorven: lot in het gezonde -'leesch den. Een gezond verstand, dat zijne natuurlijke be kwaaruheden heeft, en nog niet door vooroordeclen bezet . Van eene zaak gezond, met oordeel en goed verstand, spreken. Ook zegt men, in de verkecring, de zaa1 is gezond, is klaar, zal wel scbikken. Eene ge zon cie ziel, wier ¶errnogens regt esteId zijr Gezond— s1 G E Z. 1 J7 in liet geloof, in de leer , regtzlnnig. Van hier gezonclelyk. Het lat. sanus heeft er eenige gelijkheid mede. GEZONDHEID , v. , meerv. gezondheden : De staat van een gezond mensch : in goede gezondheid zin. Voortduring van dien staat : iemands- gezondheid drinken. De gordel , welken sommige manspersonen op den borstrok dragen , ter bewaring van de gezondheid , draagt ook dien naam : hij liet zich , voor den winter , eene breede gezondheid maken. Voor gezondheid kent KIL. nog ghesonde , zoo als M. STOKE tonser ghesonde heeft. GEZONNEN , bij%v. , het verl. deelw. van zinnen , denken, peinzen : het nio é gezonnen hoofd. Zie zinnen. GEZUC 13T , o. Het zuchten. Aanhoudende zuchting. GEZ UIP , o. liet zuipen. GEZIJIS , o. , van het gezuis; zonder meerv. Eene aan houdende zuizing. Zie zuizen. GEZUSTER , v. , meerv. gezusters. Het meerv. is meest in gebruik. Zusters. Vergelijk gebroeders. G EZWADOER , zie zwadder. GEZWAGER , m. , meerv. gezwagers. Het meerv. is meest in gebruik. Zwagers. KIL. heeft gheswaghers , affines. G + Z TE ER , o. Het zweren. Ook eene zweer , eene etterachtige vurigheid in de vleezige deelen des ligchaams. Zie zweer, weren. GEZW I L , o. , meerv. gezwellen. Iedere onnatuurlijke opzw cliifg der vleezige deelen eens ligchaams , in mensch of dier. Een gezwel doorsteken. Een rijp gezwel. GEZWEIU\'I , o. Het zwermen. Aanhoudende zwerming. GEZWETS , o. Het zwetsen. Snorkende taal , snorkerig: gelijk het zot en hovaardig gezwets van dien .Filosoof VOLLENH. GEZWIJND, bijv. n. en bijw., gezwinder, gezwindst. Dat met eene schielijke beweging geschiedt: hq is een ge rvind looper. Gezwind ter been zin. Dat in eeneri korten tijd verrigt wordt: gezwind aanleeren. Vaardig, wien alles wel van de hand gaat: hij is gezwind in al zijn doen. Van hier gezwindel jk , gezwindheid. GEZWOREN, verl. deelw. ,van zweren. Een gezworen r'ijand , die als gezworen heeft, vijand te zullen zijn. Het wordt ook als een zelfstandig Tiaamwoord gebruikt, voor 1 5 Gene; 133 GIB, GIG, GID, GIE. eenerL bcëedigdeu ' arnbtman : de breecle raad Ie Groningen bestond, eertijds, uit burge,neeeters Taac18/eren , ei; gezt#orens , of gezworenen. GIBRALTAR , zie gevel. GICEIT , zie ilcht-9 GIDS , in. en V. , meerv. gidsen. Een leidsman, eene leidsvrouw. Het leger nam, door de onbekende bergengten heen, eenige getrouwe gidsen. Overdragt. : 80772migen kiezen hunne lage driften, tot de eenige gid-' sen, op den weg naar het geluk. Kir. kent dit woord niet. Het heeft veel overeenkomst met het middeleeuw. giida , waarvan het ital. guicla het fr. guide , en het eng. guicle , een leider. GIEGAGEN, klanknabootsend , o. w. , ik gicaagde , heb gegiegaagd. Schreeuwen als een ezel. VONDEL bezigt gigaçciz : en gigaeght izeeech en 8e/lor. GIER , m. , ineerv. gieren. Een bekende roofvogel: daar vliegt een gier. ECn zwaai : hij nanz eenen gier , en piet tegen mij aan. Gier beteekent ook draf, 'a"kerzs-' gier , varkensdraf; ook koepis , of drek met water verxneflg( l. Van hier in Gelder!. en Overijssel, nog gieren, de wortels van boomen en planten met koepis , of verdunden drek bevochtigen en bernesten. Zamensteli. gierarend , giera1k , gierwolf, gierzPaiuw. GIIIBBRUG , v. , nieerv. gicrbrggen. Eene brug , op schepen liggende, die, door middel van den stroom , naar beide oevers eener rivier heen en weder giert. GIEREN , o. w. , ik gierde, heb gegierd. Een zeewoorci. Het schip giert , wanneer het, dooi: tegenwind, den stroom niet op kan , maar zich keert en weder wendt, zonder xetuit te kunnen varen. Met ongelijke schreden, slingerende . gaan: hij gierde langs de straat. OUD. bezigt het van de vogelen: in 't gieren op haar vleugelen. GIEREN, 0* w., ik gierde, heb gegierd. Een zeer sterk, scherp, doordringend geluid maken, vooral van kindergeschreeuw gebruikelijk. CAMPFT. zegt van de jonge raven: wanneer se om haer behoften pijnljck gieren. Ook wordt het van andere dingen gebruikt: de springvloeden gierden. FEITH. GItREN, b.& w., ik gierde, heb gegierd. Met alle magt bijeenschrapen. JJy giert geel gelde bqeen. Naar iets gie GIE. 19 g,ren. GIEPJG, bijv. n. en bijw. , gieriger, gierigst. In den gewonen z drukt het uit de gesteldheid van iemand , die niet gèmakkelijk van zijne eigendommen en goederen schei.. den kanp en door eene hevige begeerte wordt aangevuurd, om dezelve gedurig te vermeerderen. Een gierig merisch. 111 eenen goeden zin , voor hegeerig ; van hier heylgie ricit , bij HOOFT. In zainenstellingen drukt het ook uit iemand , die eene driftige begeerte heeft naar iets , welke begeerte hij zoekt te verzadigen , als: eergierig, geldgie rig , roof^ierig , wraakgierig , enz. Het zelfst. naaniw. is gierigaard , niet enkel voor iemand , die gierig is , maar hij wien de gierigheid eene hebbelijkheid geworden , die altoos gierig is. Van hier ook gierigheid , gierig4jk, in den Bun. van 1477 , ghierliken. G1ERIGL\ARD , zie gierig. GIERST , v. Een zeker graangewas. Men schrijft het ook geers. En Groningen noemt men het heers , hee78e. KIL. kent /LCTSC , Air—se, ILirs. In het hoogduitsch is het Jlirsen. GIERSTEN , onverbuigb. bijv. ne en bijw. Dat van gierst bereid is. Gier-sten brij. GIETELING , m. , rneerv. gietelingen. Een bekende inlancische:, liefelijk fluitende vogel. GIETEN., b. w. , ik goot , heb gegoten. Eene vloeibare stof , in het bijzonder water , uitstorten: ik zal water gieten op het cirooge. BIJTB F, Een droog ligchaarn met water natmaken: bloemen gieten. liet zeil gieten. Gcsnoitene metalen in eenen vorm laten uitloopen : kopei -lood gieten. Men plaatst er ook hij het lig. chaam , dat gevormd wordt: een beeld gieten. Stukken geschut gieten. Van hier gietiizg , gietster. Zamensteil. : gietirn;ner , , gietkunst , gietvat „ enz. HOOFT Bezigt gieielijL' , voor vloeibaar , in zijn fraai zinrijk ge dicht: op 't schrijven een-er schoone handt. Zie git,» In het gr. vc' 7 Het lat. gutta, een droppel, behoort hierheen ook. GIETER rn., meerv. gieters. Iemand, die giet: ook iets, waa:ntede men giet , hetzij een gietërrimer , , om den tuin tC b .procijen; hetzij een hoosvat, om zeilen , linnen, ciz. &e begLten. Zamensteil.: geelgieter, /zagelgie- Ier, kogeigietei, kopergieter, loodgieter, potgieter, tin' 140 GIE, GIF, GIS. tinnegieter , enz. GIETERIJ , v, , meerv. gieter jen. Eene werkplaats , waar klokken , stukken geschut , gegoten worden : anders giet_ huis. Zamenstell.: geschutgieterj , enz. GIE'FLOGEN (bij HALM, en KIL.) , mannel. , Yneerv. gietlogens. Iemand , die in het liegen uitgeleerd is , die de logens , bij het dozijn , uit de mouw kan schudden. Schoon logen vrouwel. is , is dit woord nogtans mannelijk , omdat het een mannelijk bedrijver is. Van eene vrouw behoort men evenwel eene gietlogen te zeggen. GIFT , o. , meerv. giften. Ieder ding , dat , in het ligchaarn- van een levend schepsel gebragt zijnde , deszelfs dood veroorzaakt. Iemand met gift ombrengen. Oneigenlijk, hetwelk voor de ziel des menschen , of eene geheele maatschappij allernadeeligst en doodelgkst is : het gift der ketterijen. HooFT. iet hiltig gift der pest. .JECKKER. Van hier gif tig. Het zamengestelde vergift , vergiftig is thans meer in gebruik. Zamenstell.: tegengift , toovergif t. Het woord stamt zeker af van geven. Voor gift wordt ook gif, zonder t gebezigd. GIFT , v. , meerv. gif ten. Eene gaaf. Het wordt meest Lebruikt voor een middelmatig geschenk , en is eigenlijk minder dan eene gaaf. Eene vrtjrvillige gift. Lijn gift is mc&er vergift , en ongaef sine gaef. H. DE GR. In Noordholland kent men nog een woord geft , dat denzelfden zin heeft , doch alleen gebruikelijk in deze of dergelijke sFreekwijs: de koe jjen eene geft hooi voorwerpen. GIJ , pers. voorn. , zonder onderscheid van geslacht : van u,. of uws , uiver ; in het meerv. van u , of uwer. Oudtijds maakte men , tusschen het enkelvoudige en meervoudige getal , dit onderscheid , dat men du , var dij , in het eerste -.- gij , van u , in het laatste geval gebruikte. Ina eenige oorden van Nederland spreekt men, onder gemeerizame vrienden , nog die taal. Voor gij zegt men ook, in den gemeenen spreektrant, jy*»; voor zc , jou. Zoo dikwijls dit voornaamwoord voor werkwoorden ge-. plaatst wordt, neemt het werkwoord, in beide getallen , in alle tijden, eene t aan , als: ik bemin, gij bemint , ik beminde, gij bemindet, ik zal, gij zult. Hieruit volgt , dat , waar reeds eene d aanwezig is, de t achter de d moet geplaatst worden: ik vind, gij vindt , ik vorlcl , gij Mondt. Oudtijds was liet: du beminae$t , 9 ,1 GIJF, GE G, EIJK, GIJL, GIJP, GIJZ. i4i gij beminnet , du vindest, gij vindet , du vondest gij ondet ; maar nu in beide getallen : gij bemint , vindt , vondt. Gij , hoogd. du , OTFR.ID. du , NOTK. da, oudd. thu , ijsl. thu , noorw. du , deen. du , eng. thou , lat. tu , fr, tu, ital tu , sp. tit, pool. ti, hoog. te , boheern. ij , turk. seu , gr. cu , dor. en aeol. zv , pers. tu , hebr. T Z ^ GIJBELEN, o. %v. , ik gijbelde , heb gegibeld. Lagchen, niet eene poging om zich in te houden. Dit woord wordt van dartele kinderen gebruikt , die bijna uitbersten in het lagchen. Van hier ook het woord gegij lel. GEFT , zie gift, v. GEGIJBEL , zie g beten. GIJK , v. , meerv. gij ken. Een spriet, waarmede neen , op groote schepen , de lijzeilen uitzet ; zijnde deze gijk , op kleinere vaartuigen , een stok , aan het schooverzeil vastgemaakt , om hetzelve uit te zetten. GUL , o. Brouwerswoord. Bier , dat in de tweede kuip overgepompt, en nog niet uitgegest is. Het bier staat in het gijl. Zamenst.: gifbier , gijlkuip. Het is waar schijnlijk hetzelfde woord , als chijl, maagsap ; doch voor een brouwerswoord genomen , wordt , in de uitspraak , in plaats van de ch , eene g vooraan gevoegd. GIJLEN , o. w. ,, ik gijlde , heb gegijld ; de werking des biers , in de gijlkuip , aantoonende. liet bier gilt. Oneigenlijk , driftig haken : en galen naei min goud. , J. DE DECK. Dikwerf wordt het ook van het gevrg der duiven gebruikt. GIJPEN , o. w. , ik gijpte , heb gegijpt. Het woord, heet eigenlijk, in vergelijking met het hoogd. gieben, met opgesperden mond naar den adem snakken, lucht scheppen. Van hier is de gemeene spreekwijs nog overig: hij ligt op het gijpen, hij haalt den laatsten adem. Die 't gijpend leven stut. PooT. Figuurlijk zegt men : het zeil gijpt, wanneer hetzelve wind vat , en schielijk dreigt over te slaan.' GIJZELAAR, in., meerv. gijzelaars. Iemand, die met zijn lijf borg wordt. In het bijzonder zijn gijzelaars voorname personen, welke reen, in oorlogstijden , -geeft en neemt, tot zekerheid van andere personen, of tot on-der-. 142 GIJZ, GIL* derpanden van het nakomen van eenige beloofde voor waarden. iemand tot gijzelaar geven. Men is iiet zcket, omtrent den oorsprong van cfl woord. WACHTER leidt het af van het ang'els. gijse 9 , erv, ye,i ja , FRISCH van gis , gei , begeeren ; ILIRE var gaeta , bewaren : anderen van gisea , kunnen , vermogen. Het is onzeker. GijZELEN , b. w. , ik gz7e1de , heb gegijzeld. Iemand 01fl schulden Vast zetten , zoo (lat hij, met zijn lijf', als borg en OfldCrpa1(1 voor de schuikleiu beschoud ivoidt. Fig. , in den stijl der dichters: het gu.'aarci in de scitede gijzelen. Van hier gje1itig , de daad van dit WerkWOOr(t ; ook de plaats vtar zk een schuidenaar zit: hij zit ii gij..;eL Zaitnst. : gijzeibrief, gj_ zelL'arner , gij4eLJ)aa1s, gi/zeiregt , en:. GIL , ni. , Ircerv. • gillen. kcu doot'drngend , maar kort geschreeuw , door cenen hevigen hartstogt , voorna!uekk dooi' eeiwn onveiwachteri schrik , veroorzaakt. Op di gezigt gc/ zij eenen ijsse4jken gil. GILL) (giide). , o. , mcciv. gilden. Dit woord werd voor heen gebruikt voor een genootschap van menschen , die hetzelfdehndvei'k doen , en onder zich bijzotciei'e %vet ten en voorregtcn hebben. Van hier het sinidaqild, liet bakkersgi/d. De oer/ieden 'an cc, gi/ci. VVij. ders gaf het te keiuien het bijzondere, u.it1uitcnde voor regt , om een of a1]dr haudwe'k , in eene siad , te mogen doen : lL eifde gilci- eis bargerregt 'aa zijae ouderen. In ecrilge oorden van het Vaderland , vooral in Gelderland , noemt men ee gild cene broederschap , die eenige goederen onder zich in beheering heeft , en dezelve tot nut van de armen bestuurt ; ook eene $chutteiij genoend. Zoo kent men ergens een St. Antoniu8 gild. De oorsprong schijnt te zijn , dat , in vorige tijden , eeni ge schutters vrijwillige uitlagen deden, om daaruit, in tijden vau nood en verwarring', de onkosten goed te ma ken, ter verdediging van .eigene haardstede en bezitting. Deze gildegoederen werden daarna tot ondersteuning van behoeftigen aangewend. Eindelijk bezigt men het voor eene menigte werkzame wezens in het algemeen. Kiesche Schrijvers gebruiken dit woord in het onzijdige geslacht., als VONDEL: 't &cliippers gildi; HOOFT: ()fl t gildt. Zonder twijfel is dit woord oorspronkelijk vrouwel. ge weest, weest , hetwelk de uitgang gilde nog staaft : men spreekt in Gron. en Gelden., daarom nog, de gilde. De hoog_ . duitscher gebruikt het ook slechts vrouwelijk: die Gilde. Door verloop zegt en schrijft men nu liet gild. KIL. heeft ghilde, galde , en geeft er meer, dán eene beteekenis aan. Het is bij hem g tol , scliattin , uitlang , gelag, eene broederschap , een gild, een genootschap , een gastmaal. Hij toekent er bij aan , dat dit woord , in de vaststellingen , door Karel de Groote ingevoerd , .gelc10nia , als ook , in de lombardische wetten, guildiánia geinoemd wordt , en een verbroederd ligchiam aanduidt.. - Hij kent ook de beteekenis van eenen verspiller • van hier de gliilcle spelen , voor verkwisten , groote onkosten ma .. ken. Gok bij BREDER. en HOOFT. De reden van deze onderscheidene betcekenis is denkelijk , omdat het svoord moet afgeleid worden van geld , gelden 4 waarvan het dan eigenlijk zal aangeduid hebben eens gesloten gezelschap, herwei op gezette tijden , tezamen kwam , cm , uit ondeiding uitgelegde geidcnn , eenesp „,;eden i iaakijd te houden , welke ..at tenkkornsten oudtijds zeer in zwang waren. Zoodanige zauienkomst heet in het angeig• gild , zw. gilde , erg, g iuild. Uit zulke gez&schappen ontstonden ligtelijk verbroederingen van nmenschen ,. tot een gemeen- , schappelijk oogwit , tot hetzelfde handwerk , en dezelfde nering. Hieruit kan na voorts alles opgelost worden , hetwelk KILIAAN, hij dit woord , aanteekUI -At. Zarnenst. gilclebier , t lciebode , g ildebrief, gildebroecler• , g iG_ c ae .t.uis , g l/dekamer , glldek hecht , gildeineester, mi/depennin gi deregt , enz. GILEJOS, m. , meerv. çilclossen. Een. groote , vette os, die voor eenen gildeinaaltijd , als ware liet , pennest is. In Groningen leidt neen zeiken os , met eenen gans om de horens , door de stad , ei maakt deszelfs deugdelijkheid door tromrneslag bekend. Sommigen noemen hem daarom eengin uelderonm. GILLEN, o. w, ik gilde, heb gegild. Eenn gil geven. Wanneer men de tanden eener zaag v !t , zegt men ook, dat zij gillen. Van hier gilling. Gillen heeft nog eene gr nsch andere beteekenis, op de scheepstimmerwerven; die, namelijk, van schuins afsnijden, afzagen ; vaai hier noemt men hout, dat schuins gezaagd is, gilling, gilling hout• GIN_ 144-. GIN, GIP, GIS. GINDER, bijw. van plaats, aantoonende eenen zekercn 8Atigewezenen afstand. IIv heb hem ginder sien «taan, Zamenst. : ginderheen. GINDS, bijw. v~n plaats, hetzelfde, als ginder. Ginda en ",eaer, (glndsheen en terug), voor een oogenblik, Zawenst.: ginda/l,een, gindswaarts. GINDSCH, hijv. naamw, lets, dat ginder is: ib bedoel dat gindsche gesticht. GINGBER, zie gengber. GINNEGABBEN, of ginnegappen , o. w., ik ginnegah-r. de, heb geginnegahd. Onbeschoft lagchen, 't Spotten en het ginnegappen. F. v, DORP. Van het oude gabben, bij I-IooFT gabberen, voor jokken, beuzelen. 'fUINM. hrengt het tot het lat. caclunnari, GINNIKEN, o, w., ilc ginnilcte, neb geginnilct. Een woord , dat een zeker geluid der paarden nahootst, Anders gr£nniken, hinniben , rinneben , rinniben, Elders noemt Dlen het wreneen ; hij KIL. wrenschen t) eorinschen, Men gebl~uikt het woord ook voor spottend grimlagchen. GIPS, 0., meerv, gipsen, als van meer soorten gesproken wordt. Eene witte sOOl~L van aarde, die veel, in Frank... rijk, nit gipsmijnen gegraven wordt, Van hier het onver-. buigb. hijv. n, gipsen: gipsen, beelden, Uit het lat. gypsum, ital, gesso, middeleeuw, gippum, guppum. GIPSEN, b. w.; ik gipste , heb gegip8t. Met gips be" pleisteren. GIRGEL, zie gergel. , GIS, v, De bepaling van eene , niet genoeg hekcnde , zaak naar de hoogste waarschijnlijkheid , of een oordeel over iets , op waarschijolijkheid gegrond: ik heb !Let bi! de gia gerekend. Het viel tegen hare gia uit: GISP, v., meerv, gispen. Eene dunne roede , een smalle riem, waarmede men snerpend slaat, Misschien van den klank , welken zij onder hct slaan maakt, dus genoemd, GISPEN, h. lV., ilc lJ'ispte, heb gegispt. l\let eene gisp -met eene roede slaan, geeselen. Overdragt, voor heke... len, doorstrijken e deftige schrijoere gispen, menigmaal, de gebreken "an hunnen tijd , door het of!r te oeel aan de eenzijdigheid te leenen, Van hier gisper, gisping. GISSEN, b. 'v., ik giete , neb gegist, Een oordeel naar waar G Is, Q IT, G l~ A~ '''aai'scltijnlijkbeid vellen; IIIt8 g/ssen~ N,aar een« saa1: gi'ssen; 1k gis; .dat de saab, zoo uitgevaLlen is. . Giesen doet missen, Van hier gissing. CIS'r., zie gest. . GIS'rEN, Kisting ~ zie gesten , gesting. GIS'rEREN, biiw, van. tijd , aanduidende den naasten d:lg "001" den dag van heden, Gisteren .avond , gisteren morgen , gisteren middag , gieteren nttclzt. !7art gisteren. Wi; ztjn van gi8tei-en., en weten niet; B\'BELV. Zamensc r eergieteren t heteergisteren ~ pooreergisteren... ., ., \ 11~t \voord heeft zoo groot eene overeenkomst met het lat. Iiesternus , dat men hetzelve daartoe zeer wel kan ~h rengen, . GIrl'; 0., meerv. gitten. Een zekere zwarte , blinkendn steen, waaruit men sieraden maakt; zonder meerv, Zij' rlroeg boralen van Iie« heldersie gil. HOOFT nezib' gietelijl.; {t'it.; voor intit:. . 't H aitiglijen , daer i~ bij zWeer8! Scliitdert met .een witte oeere , i'lat (Jan gietelijke· git" Vit, in het geln,alen wit" . 'llroonytjes can haer gedac7zten~ ," ~ b,'erdr.heet het : heldere ,Icvcnd~ge zwart def oo~eri 7t e] git: £00 dic!c lzij zich. zelj ill 'l ~it oaniuzer ;'c!zoona oogen zag. VoN-DEL. Voor de; tnt git gemaaJuc ,stof, voorriamelijk voor dunne langwerpige koraJen, wordt hct ook genomen, doch in het vrouwelqke geslacht. Zoo kent men ook koraalsnoeren van wilte gitlen. In het Ir. noemt men het jaiiJ ~ jayet, eng. jet; nit het gr. en lat. gagdthea, genaamd naaf Gaga, eene Staf! in Liicie , waar men het voorheen groef GI"fTEGOM (guttegom) ~ v, Eene hafsachtige gorn II. uit Indie aangevoerd , in de heel-en schilderkunst gehruike-« lijk. "Van het lat. gutta een drop ~'ch gllfhmi gom. GLAA.SJE, 0., meerv. glititsjes. Verklejnw~ van glall:. J;:en .gJazen kelkje, Voor drinken 9 ~e~t men : he/:,rlaasje ltgten. Onder een g/aaajezit/en. Pta/iik ziift. onder een glaa8je. \Men hczigt .het ook "001' cen gJst~ 'Zen kijkcrtje; gelijk ook voor een ·klein glalcn venstertje.. GI.JAO, hiiv, n, en ,bij\".; ~ladder; gladllt. Eigenlijk. wiens oppervlakte niet oneflen is, het tegcndecl van ruw, K H ritltl GLAS Hort glad . iliaven: Ine iabaart Maa zeer glad Op glad 98 e-laan , fig. in gevaar zijn , om ongelukkig te wo l•_ den. Blinkend : glad geschuurd. Stil , effen , zonder baren ; in den dichterlijken stijl : de zee was glad ge. kemd. Dat glibberig op het gevoel is.: gladde aal. Gladder, dan olie. Dat aangenaam voor den smaak is, en deswege , glad over de tong vloeit : de drank ging er glad in ;3 in het gemeene leven. Dat wegens vettigheid glanzend ;s : gladde nretlekkoeien. PooT. Wiens oppervlakte door geene sierlijke verhoogingen gebeeld is :F Bene gh dcle snuifdoos. Wiens oppervlakte door geene haren stekelig is : eene gladde kin. liet , beschaafd : hij schrift eenen gladden stijl. Vleijend , wanneer de woorden niet stopten , maar vloeijend rollen : hij heeftt eene gladde tong. Waarvan niets terug blijft, geheel, gansch : hij sloeg - hem het- hoofd glad af. De Palts gingh glad verloren. VOND. HOOFT heeft hiervan liet werkw. gladden gevormd . voor glad maken ; ook bij overdr.: den- handel gladden , voor gemakkelijk maken. Van hier. gladheid , gladdl'gheid. , Zamenst. : gladbek , een valsche diamant , gladsláge,r i enz. Er is een gansch geslacht van woorden , die alle tut eenen eenen oorsprong afstammen , uit het oude to , la , helder, lichtend beduidendle. Dit is nog in het eng. lo , zie daar, duidelijk te zien , gelijk in het gr. a& , ik zie. Dit lo , la, en met den keelklank glo , glti , heeft aan vele woorden den • oorsprong gegeven. Onder deze behoort ook glad. Glad toch heteekent dde oorzaak van glans, naardien glad- de ligehamen gemeenlijk glanzig zijn. Van bier is glat, bij OT1BTn. , zooveel als glanzend , van de zon gesproken. Dat de letter g slechts Gene ht;lpletter, en een overhlijfsel van het voorzetsel ge is , hebben wij reeds in gelaat gezien ; daarom kent RSZ.., nog glzelat, voor glat. ..Bij K.iLIAAN is glat ook nog figuurlijk voor lustig, huid, vrolijk. KKERo noemt, dit dat, zw. , eng., deen. , angels. glad. Tonder tix2ifel behoort hiertoe . het lat. lnetns vrolijk, blijd : de keelletter alleen is vneggelaten. TnN KATE brengt het tot glijden. GL S , m. , meerv. glansen , in sommige gevallen. - De eigenschap van een ligchaam , waardoor het eigene - lichtstralen van zich geeft, of , door zijne gladdo oppervlakte, ontvangene lichtstralen terugkaatst.. Ira den glans der 5an GL Ad =47 #jonne. Vot TJ NUU. Oneigenlijk , leister, waardigheid, schoonheid : de glans , damt' eder u omme benijdt, dien- gaat gij q-uiI. HOOIT. Dat gedrag zal uw ge.. heele- geslacht glztrls bi/zetsen. Van- hier heet , in den verbevenen stijl , de luislerrijl:e majesteit van God , die zich heerlijk in zijne werken vertoont , deszelfs glans : wat spreid uw heerljklieic, geduchte G od ! al luisterrijke glansex.! L. D. S. P. Van hier glanzig , glánsrjk. . Zonder twijfel is liet starnwoord glo , lo , licht , gloa lichten. WWer heen behoort het gr. yEai1Y blinken , yavyv de oogappel , yvoç eene blinkende ster. GLANZEN , b. en o. W. , ik glansde ; heb geglansd. Bedr. , glans bijzetten : kleederen glanzen. Onzijd., glans van zich geven : de diamantsteen glanst. Six. v. Gil. GLAS, o: , meerv. glazen. Eigenlijk elk glans gevend lig . , chaarn : (laarom noemden de oude 1)s:itschers barnsteen gles. De oude Zweden gaven aan het goud den naam valt gliis , glas. Het ijs heet , om die reden i in het lat. glaciea, dat hetzelfde woord is. Wij geven ook nog aan eene bergstof, een halfiiietaal , het c.ntinzonium, den naam van spietsglas. In eenen engeren zin is glas een fijn, glanzig , vast, doorschijnend , ligehaacn , dat uit de in-' eensmelting van aardachtige doelen bestaat : met den brandspiegel van Z'schirnlhausen alleen is men in staat , om goud in een donkerbruin glas te tier-anderen. In den engsten zin is glas dat bekende , door-; zigtige ligehaam , dat in de glasblazerijen uit zand en kei. zelgruis zamengesmolten wordt. Glas blazen. Eindelijk worden allerhande , uit glas gemaakte , dingen met dien naam benoemd , als een drinkvat : een glas w jrï. Eetje ruit: twee glazen in een vetzsterr-actin , liet glas inn eenen spiegel , in eerde koets. Een uurglas : liet gla.: is ledig geloopen. Zijn glas ie a j'geloopen, fag. zijn leven eindigt. Een kijker, een bril : hij ziet door verkeerde glazen. Zamenst.: bergglas , bierglas, brug/as, kijkglas , spiegelglas, spietsglaa , uurglas, wijn^;lcis -tandglas. -- Glctsb/azer,, glasblazerij, glasgordijn, glas/mis, glas1 ruil , glasraam, glasroede, glas-. schilder, glassclmrijver,, glassl j per , glaswinkel, glazenmaler, glazeawasseher,, enz. Glas, glis , gliz komt, in de middeleenwen , dikmaal. voor, in den zin van glans. In de gewone bcteekenis K 2 heet GL -lor\., G 1. E, c I~ I. llcet het , bij \VJLLERA1U. , ook glas, ijsl. glaer, zwoei(. giaa; eng. /flas8, middeleeuw, glacia. Het fr, 'Klae" heer het gJas van eenen spiegel, van .eene koets, De bro'D is in la , gla, licht, Oul, zeide en '-schreef men voor glaa ook g'elas; ook glaa8" haer swaerden bralen als glaas. SEGHEL. GLAZEN, onverbuigb, bijv, n, Van glas gemaakt, 'Eene glazen broon, Dichterlijk , voor doorschijnend: haer glaecn stroom enz, 1\fOONEN. Ook wordt .het met andere woorden zarnengesteld , HIs glazendeur, glazenkaa. GLE1SEN, o. \v., iJj gleiste, Iieb gegleist. Blinken. Het is een verourlerd woorrl , dat bij KIL. DOg overig is t l;leissen, f{leiissen. Vein hier is nog in gebruik lretbijv, woord gleis, zoo vee} als verglaasd, vetlood., Gleistf,'erc maben, Het komt af van glio glans, en behoort mede tot het wortelwoord {{ZOe GL1BRf~REN, o, w. ~ ik glibberde , Den geglt~berd. Het is eeu voortdnr, werkw, van ,glibbelZ, 'hetzelfcte als glip] Jen , en bereekent het nitgJijden der voeten, wegens g)tlddigheid. Van hicr (glibberig, slibberig : een glibberig ccetnad s en glibberilflzei(l. cIJDl\11UiD, o~, EenI. kruid , antlers duieendblad , gerw gehee[~n. GI.rJl.Jl~N, (glijen) o, ~1., ik gleecl, heb en ben gegle( len. SUHCll, eene onwillige beweging , op-eene gladde vlaats, maken. Il: ben pan den trap gegleden. Dan, fils men met o pzet gFjdt; vereischt het het hulpwoord hebbcn , orndat dit onzijdige woord , dan, in eene jneer hednj "cHde heteekenis voorkomt. 11; lteb , om "Iij tii "er~ ecarmcn , eeni/fe oOlrenb/ilken op die ijlrbaan gegleden, Di; noemt men , elders slieren, Zie dit woord, li,jiln hier /!,'l~"'ba(tn (gli/dbaan). \\lnarschi..jnEjk is de g de voorgezette ihulplctter .. zoo (lnt rnen het van lifelen, dat eertijds voor ,lfaan" sich: Leioeecn , in gebruik was, kan afleiden. v,Tij' gebruiken het nog in ooeriiiden It dat is \veggaan., sterven, 'GLlf\IIJAtClI, (glihlplarlz). zie gr£mlaclz. 1}Ij~iI~!lEj\T, t», \v.; il: glom .. Jieb en hen ge/[lommen. f:encn z",vI;ldH~n glans van zjch gevcn; met !/,ebberl, : "l/'et cermolmtl ltout had in den nne/it lreglomlneTj. ' Van Jii~t het deelw, glimniencZ: een glilnmende worm. 4JY~'rJr;~gt-.: eene {[limmends IlOOP 01) !J,er,tfJI,,-fkne zwek... GLI. zwakke, geringe verwachting. Zonder vlam door zwak ,uur, gloeijen ; de 'onkea glommen flO. DOOr&oeijen; Uiet zijn: de kool i.; reeds geglommen. Het lat. lumen, licht , vloeit zeker uit dezelfde bron Voort. Men kent den oorspro ng ja Zo , 910 , licht bc duidende. GLIMP , n. Een bedriegelijke schijn. Glimp pan WOO!' den. VOND. Bij «-'eet acu die zaak eenen sc/lQonerL glimp te 1:1. DE Gn. bezigt gliïnpelijk , in dea zin van met schijn van regt : 'S u-'elcL' clan niet gliinpe ljck en can geschieden. HOOFT heeft hiervan het bijvo glimpig gevormd, voor schoonschijnend. Zie dit woord, Het komt met g1imzen uit eene bron voort. GLJIPEN , 0. w. , ik glimpie , heb geglinipt. J3iinken, schijnen : . 't glimperici koutr. POOT. GLIJPIG ,. bijv. it. en bijw. , gitinpiger,, glimpigst. Dat eenen glimp geeft. 11ij bedeie dat gebrek mei een glimpig kleed. HQOFT hoeft: glimpige gezantschap'. pe , die slechts in schijn plaats hebben, GLI1WORI , Dl, meerv. glimwormen. Een worm , die des ziachts glimt. GLINSTER , ni., meerv. glinsters. Eene glimmende vonk, een geinter. GLINSTEREN, 0. W. ik glin$terde, heb geglinsterd. Eenen flikkerenden glans van zich geven. Het vloci; , met glans , glimmen, uit den gemeerien oorsprong a, Via hier gIL/isterig , glinstering. Zameijst. : g1iisÉer WO F7fl. GLIINTING , v, meerv. g4'ntingen. Ook is het woord gunt in gebruik geweest. Latwerk, ter zijdo van het breede 'pn ' of aat de heiningen vrn eenen tuin, hij het welk men allerlei vruchtboornen opleidt. Misschien zonde men het vai gelend, dat is aangrenzend, kunnen afleiden. GLIP, in., meerv. glippen. Eçne spket in eene pen. Van hier het werkw. glip/erz, voor eene pleet in eene pen naer. GL1PPEN, o0 w., ik glipte, ben geglipt, Wegens giad digheid 9fltsllp.peri: de fiesel4 glipte mij uit de hanc. Geheim wgsluipen: op dat gerucht ging Iii glippen. hOOFT bezigt glippende trouu-' (fluxa fldes. Van hier glippiag. GLIPPEIUG, zie glibberi„fy. en glibberen. K 5 35o GLI, GLO, GLISSEN , o. ver. , ik gli$le , ben geglist. GI jden. j stap, die mij aan 't glissen bracht. HOOFT. GLIT , o, , meerv. glitten , in de scheikunde. Een lood i dat met onzuiverheden van koper vervuld, en door ver i alkiog, n de gedaante vau rnetaalschutui gebragt is. Zamenst.: goudglit, , zilverglit. GLOED, m. Een vuur , dat uit geheel gloeijende kolen bestaat , voornamelijk , als dezelve tot gruis zijn vervallen. ,mij waçint zich boven den gloed. Fig. , de hevigheid en drift der bartstogteu, enz.: een brandende gloed der min. Een gloed van dankbaarheid. GLOEIJEN , (gloeden) o. en b. w. , ik gloeide , heli gegloeid. Onz. , eene sterke hitte en een groot licht van zich geven , waar iets van vuur doordrongen is : de kolen gloe en rog ander de asch. Een gloeijende oven. -Heet of wai in zijn : mijne handen gioegen• Rood zijn, eene vt,4rig;e lLleur hebben : zijnde oogen gloeiden door den drank. Do oogen worden ook gezegd te gloei~ jen , Wanneer zij eene Hevige drift , door eenen -sterker glans , 'verraden. , " Zoo gloeit de blos op de wangen , wanneer cd.: 'schaa;ute de kaken rood verwt. Eenen schitteren-' deu glans van zich geven : rnen ziet geen diamanten gloijen. L. BA KE. Eenen hoogen graad van levendige j geeeten gewaarworden : o Godsdienst, waar uur offer° brandt , daar gloeit elke borst voor 't Vaderland. Einder.k , met levendigheid en krachtigen nadruk iet$ voordragen : de taal gloeit , en de aandoening. van (le Ziel zwelt gaande r eg. OVERZ. van THERON. Bedt• ijv. , gloeijend maken : het ijzer in het vuur gloei' jeu, Zamenst. : gloeioven , enz. G oe en, lioogd. gli hen . NoTi. cluon , ScHI ,TER glouen , reders. gloien , glóvg en , gloren . glaren , ángels. glowan. eng. to Blow. De oorsprong is in 'glo , glu. L :e glad, glans. Of het is van laaijen , loegen., vlammen, niet het voorzetsel ge , verkort tot g. GLOOR, m. Glans. Overdragt. eer, luister: die geen' eeu den gloor haars , roemq zal lessen. HOOFT. GI Â)P , o. , meerv. gloppen. Een ' smal straatje, een gang hij woont in dat glop. Fig. , eens opening: dit maakt men grrot giop in inij t dagel/x bedrij HOOFT, die Ook glc:p ot op glippen of glijden staan, GLO GLO, GLU, GN, GMI. iSt GLOREN, o. w, , ik gloorde , heb gegloorc`. Eigenlijk glimmen. Van hier , fig. , zich met luister vertoonen: daer gloort wellevenclheicl teregt. ONBEx. DJCHTItR. Bij KIL. heet het ook verkwikken , en verkwikt worden. (GLORIE., v. Heerlijkheid , luister : der akkerglorie. VOND. Roem : hij doet alles uit eene zucht naar glorie. Ook noemen de schilders de stralen , die zij out het hoofd - van eersen Heilig schilderen , , glorie. Zamenst. : glorie kroon , glorierijk , gloriezuclit. Het stamt af van het lat. gloria , eer , roem. GLOS , v. , meerv. glossen. Eerre kantteekening , dienende ter uitlegging van een onbekend erf donker woord , van liet gr. en lat. glossaWESTERB. gebruikt het ; en sta . plen glos op glos, doctorers op doctoren; ook VoND.: als zg de glos den gasten overbrie, f de. J. DE DECK4 bezigt glozen , voor schertsende aanmerkingen : uur ave. rechtse glozen. GLUIP , v. , meerv. gluipenBij KILIAAN wordt dit woord vertaald door decipulum , . eene vogelknip. Men gebruikt het woord , in Gron. , voor eene kleine opening: de deur i Blaat op de gluip , dat s , zij staat een weinig open;. Ter gluips , steelswijze. GLUIPEN , o. w. , ik gluipte , heb gegluipt.. Bij KIL. gloepen , gluipen , hetwelk bit hem is, op den loer liggen , om iemand te verstrikken ; ie pand larven legen. Men bezigt dit woord nog voor loeren: hij gluipt door de deur. Ook voor met den hoed over de oogen ge^ trokken gaan. Van hier gluiper , glaiperd , iemand, die den hoed over de oogen . getrokken heeft : ook fig. GLUIPSCH , bijv. n. en bijw. , gluipsclter , meest, zeer gluipsch. lij is een gluipsclL mer w/s , die iemand , o p eene onverwachte wijze , eene gevoelige neep geeft. UREN o. w. , ik .duurde heb ^e^ ' aluurd. Loeren, GLUREN, g ^ heimelijk zien: naar iets gluren ; door de deur gluren. Met een voorzetsel, b. v. amluren , be,i luren , is liet bedrijv. FIOOF r bezigt gluuroo cen. Dit, woord schijnt niet het gr. ^^.aU^^^t^ , blinken,, ook zien^ avereenkumst te hebben. GN A P , zie knerp. GNIFFELEN, o. w., ik ,rrii ffelde , heb ger nmeld. f n de vuist lagehen , niet durven uitlagchen. Wn hoort dit oord, in de volkstaal , te Groningen. KIL. kent gichen , K i G x() tc 0 n, gichelen en set het C!ver d oor cacliinnari• . D. ver.-. '\'isselitlO" , ~1an cl~ en' f is hokend, Het lat. cachianari; diit va~ xa-:')!~V, den. moud opsperren afdaalr , heeft veel ~eJilkheia hiermede, G·\{)R';,{t:N, '0. \v., if g~or{Ze, heb gegnord: Iletzelfde ~ afs kuorren, (}() D; IIl" meerv, lJo.den. Het ~oogste wezen, oat d~ oorzaak is van alles , hetwelk buitenhetzclve een bestaan beeft. God is groote Gods tvijsheid is oneindig. D~ 9~« der natuur, \Vljders wordt ditwoord gebrnik~ voor elk wezen van voortreffelijkercn aard ~ hetwelk , naau ~le leerbegrippell del' heidcnsche volkeren , de oorzaak der vcranderingen in denatuurlqke en zedelqke wereld zonae ~ijq. ~ In dien zin neernt bet een meerv, geh\l aan , gQ(lefl,.. ~ij dichtcrlijkeiverkorting goon. Onder het getal der goden jJlaalsen,.' Een ha'l~e god, iemand , nit eenen fJod en eenen mensch geborellGl 'Van hier a..!god" berg-: gocl,' bO~'chgod" baardgcden ,lllt.i8~SJoden. Tni~go(l~" ..stroomgod , oeldgod , wij·ngod, woltdgod, eeegod , ~n7.. De 'vronwelijke uitgang 'is ·godes". 'godin, met Cle~ zamcnstellingen , 8chihgodin, 'toofJer/follin'·, ve/clgoclin~' ~ang·godifl, zeeeodir: en~. Van iller \vijde,rs: gorlen":' dom , godinnendolJZ. yONDEL gebruikt de go~enschap,s voor hct' gdnsche 'getal der goden. Ei11deJijk behooreu Iiierheen de zamengestelde woorden , uit de heideriscba i:1b{~Heer oorspronkelqk , godendra~k, godenspijs, cn~z~ Oneigenlqk "v~rdt-di~ woord, ook zonder meervoud, ge": bruikt', voor iets , waaraan men; te ' zeer gehecht is, ,en Y'\1:lt':OP Olen vertrouwt: hes geld, is zijn God. 111) maabt ran den bltilP eijnen Goil:-In den' stijl des BijbeIs'~,,'ord~ ele naarn van God 'gegeven aan schepselen , die, in naam f·ti op last' VA.l1 God werken , als aan Engelen en Overhe( len. Zoo heet Mozes de God, van Aaron, ~n een Goel. In''C1'' Farao, ' Naar de al te letterlijke vertallng, heeft het wo0 r4' (Joel, in den hiibelschen stijI, de heteekenis van ~litlicnlendheid ~ grootheid , enz, I/.;"ltebb8 wors'telingefJ ()o'{11-8 'met mijfle suster geworstelt. Zamen~t~-: /(odfieI!; 1;, !Ioddel!jlcheid, het wezen en' het gezag van God,,'n ~cnt:n, g(,~ddelijk~n oorsprong hebbende ; god/feleertle, lio(lief~el(l!~ei(l ~ 'godgeleerdelijk,· god~e.wi/d, goalie":" UCI!(l ~. (.!;odloo,clteriaar, godloocllen,ary' ,golldelo'08 , L:o ~t;l(:iLoo:;/~(,~i/cr, lrowlel ruik geweest, voor als God woiude, d. _i. wilde, onder Gods 'gc.,nstige toelating : ik kruip al inê Godr-uoitds. IP0(-)T. Zeer veen hebben dit woord van goed afgeleid. ADE-. J_UNG , echter, is vn oordeel , dat het uit ééne bron riet den scl-hundischen naain Odin , waaruit G,rodan ge~ worind is., er waarmede men het Opperwezen bedoelde, zou(ie ontstaan zijn. Is die gissing gegrond ; en houdt uu1cri , daarbij , in het oog de verwisseling van gelijksoorti-. ge letters ; dan zonde liet woord God zoo ver niet verwijderd zijn , als het. in den eersten opslag , we! schijnt , van liet goth. tiLiutil , scijth. zeut , sesit , lap- land. seila, egypt. teut , theut, Mout, gr. , ecg, eF (lor. OEo , eo 1. cros, kret 8co;, lat. deus , ital. dia , fr. . • diers , sp. clips , het oude zw. dis , Mise . k)i)DEI.I. K, zie God. G o 1 Dh EID , v. , mee.'v. godlieden. Dit woord drukt uit deels de goddelijke volmaaktheden aan het hoogste We; c ; deels, en zoo wordt het meest genomen , den per- soon var) God zelven , in den verhevenen stijl. In dezen zin wordt het ook van' de heidensche Afgoden gebruikt, en duldt een meervoud. &ODIS'11 , ril. , meere. godisten. Iemand , die , naar de voorschriften ` der rede, of volgens de natuurlijke godsdienst het. Opperwezen erkent te. belijden; gemeenlijk een deist genaamd. , GODSTiIEN5T , v., meerv. g odsdlien8ten. Elke hande-ling , die, uit gehoorzaamheid aan God, en tot zijne eer, verrigt wordt; zonder meere. De openlijke vereering van het Opperwezen, door eend vergadering van menschen , die plegtig, tot dat einde, . zamenkomen : de godsdienst bijwonen , verzuimen. De waarheden, naar welke ons ba,;.t cii . onze daden ^ . in het vereeren van het hoogte K 5 ^,;•e^ 1b: GOD, GOE. wezen , g ro;e d juoeten worden : een bmiri,ura, r de go.d4dienst. In dien zijn neemt het ook een meer_ voud aau , in Zoo ver dit woord van alle valsche godsdienst gebezigd 'wordt : er zijn verscheidene godsdiensten irade wereld. Eindelijk wordt het genomen voor een bijzonder zamenstel van godsdienstige waarheden , naar de bijzondere bevatting van .menschen : de room.sche gods. jieost. Van hier godsdienstig , godsdienstigheid, godsdienetigllk•. GODSHUIS , o. , meerv. godshuizen. Een huis , waar , uit liefde tot God , armen en bejaarden , kost en inwoning hebben ; een gasthuis. Gods huis , als • twee woorden geschreven , betekent eens plaats, waar God vereerd wordt. GODSVRUCHT, v. Eerbie.dig ontzag voor God. Van God en vrucht , vrees , hoogd. F urcht. Van hier godvruchtig , godvreezende , niet godsvruchtig, omdat het woord God hier meer van den vierden , dan van den tweeden naamval heeft ; zoo ook godvruchtigheid , god vrtschtiglilk. Voor godvruchtige bezigen de Dichtergdikwerf g odvruchte , met uitwerping van ig, even als doorluchte , voor doorluchtige. GODVERGETEN , bijv. n. en bijw., godvergetener, god-vergetenst. Iemand , die het Opperwezen , met moedwil , miskent , en met zijne daden hoont : een godvergeten booswicht. Merk aan , dat het eigenlijk een verf. deelw. van vergeten is , doch hier, in eenen bedrijven.= den zin voorkomt , naar den aard der deelwoorden , die zoo wel eene bedrijvende, als lijdende beteekenis hebben. Zie mijne nederd. spraakk. , D. 1I , § 14j, GODVRUCU1 rIG, zie godsvrucht.- GOED , bijv. n. en bijw. , boter, best. -Iet wordt in ve- Ie beteekenisseri gebruikt, die evenwel meest op eene vol- Inaaktheid uitkomen. Aangenaam, bevallig: zij ziet ergoed uit. Vruchtbaar: een goede zomer. Dat aan- het Qogwit , aan zijne bestemming beantwoordt: God heeft den menech goed geschapen. Nuttig, heilzaam: goede raad. Gemakkelijk: een goed leven. Goede dagen hebben. Deugdzaam: een goed hart; oo,k voor welwillend: iemand een goed hart toedragen. Zachtzinnig een .hoed nier c/ . Bekwaam, geschikt: die bil i's niet goed, om ; ccle te kappen. Goede vl•i.dag , de heili O F. ^ 5 ge v ijtIag Vogr 1 eL paa%ctil*eest. De goede week , de laatste week in de vasten. Goed rond , goed zeeuwsch , niet alle opregtheid. Goed# steden , bij HQQFT , voor 'oorname steden , fr. bonnen villen. Het wordt ook als een zelfstandig naamw. , in het meerv. , gebruikt: de goedenj , de braven , de deugdzamen. Ook in het enkele., van het o:iz. geslacht, het goede , de deugd: doet het goede. Pligt: hij kent goed en kwaad. Goederhand, Ik weet van goederhnnd , van iemand , op wien ik afkan. Ter goeder trouw , opregtelijk. Ter goeder trouw handelen. Ter goeder uur, juist van pas. Goedemanrien , scheidsmannen : ik heb de zaak in handen van goedemannen gesteld. Ook een schipperswoord 0/) goedemannen zeggen , dat is , zoo als men door het gerecht verneemt. Om zekere veelheid aan te duiden, zegt teen een goed (groot) gedeelte, een goede honderd guIcli:ni . meer dan honderd. Voorts wordt het , bij ondersctteidene werkwoorden gevoegd , als bij doen; goeddoen , nuttig zijn ; vergoeden , boeten : de schade goeddoen. Van hier het deelwoord goeddoend, niet goed doenend. Goeddunken , als een werkes. , wel toeschijnen , willen : liet heeft den. koning goedgedacht , zoo te handelen. Als een naamwoord , voor rneening , gevoelen: ik zal er mijn goeddunken over zeggen. Eigen wil : hij leeft naar het goeddunken van zijn hart. Goedkeuren , in iets behagen scheppen. Van hier goedkeuring. -. Goedspreken, bij HOOFT goedzeggen , door woorden borgtogt stellen, Goedmaken , betalen ; ook voor bewijzen : een gezegde goedmaken. Goed maten, twee woorden , heet ter deeg maken : hq heeft dat kunststuk goed gemaakt. -- Goedvinden , goedkeuren, Itverkw. en naames. Te goede. Te goede houden, orge^i ; wel te onderscheiden van ten goede hi uden , 1:iet eivel opnemen: ook ten goede nemen. Te goede hebben, iu de gemeenzame verkeering, te goeds hebben, in te vorderen hebben. Van hier goedheid, welk afgetrokken woord ook wel voor God zelven, de bron van goed, genomen wordt. Verder goedig, overbbellend, geneigd, om goedheid te bewijzen, goedigheid, goed iglijk. Zan,enst. 01 goedaardig , goeclan rdigheLd -, oeclaardigl k , goeddadig, goeddadig/zeid , goeder-" tierei^ , ocdertierenliei d , goeden erenlgk , b oeda un ner, 136 & ©E. 7F 7• ! bij HoorT voor begunstiger, goedgunsti , goj. glzeid , goedgunstzglgk , goedffarlig , gzuu li1oed rnoeds , goedwillig , enz. SPIEG. bezigt goed- vC)OI' gul ^ rondscfi , , openhartig : goedrondsche gezellig. eid. VOND. goedrond/Leid : uwe goetr•ontheit en rusi`^ licit zal ons open hart aenzien. Van heler komt beteren , beterst/zip , enz. Zie best , beter. cOE[), o. meerv. goederen. Waarin alle volmaiaktheid is: God is liet hoogste goed. Bezitting : vaste , roerende en onroerende goederen. Koopwaren : goederen los-. sen. Kleederen : hij heeft bijnageert goed aan het lijf; in den dagelijkschen stijl. Ook ' wordt het genonnen voor een zeker ding , waarvan- men den naam niet weet, of niet noemen zuil. Wat voor goed ligt daar op den grond ? Out. was het meerv. ook, goeden : -die vol is van allerleij goeden. MoERm. Zamenst.: beddegoed, kinder°goed ', roojgoed, roucvgoed , scheergoed , speelgoed , stotig oederen ' (erfgoederen) , , stukgoederen, (koopivaren), taf elgoed , sheegoed , enz. MATTPT, AxT, vergelijkt het gr. ayceo; , goed , hetwelk hij van ^fw( dd ? `Y31 (' , blijd zijn , afleidt s en hij brengt . tewer1s l)ij bet arab. IN' , ` , goed. Het is zeker een der:- oudste woorden in onze taal ,, dat met het gr. 'y F v t liet lat. gccudere , het hebr. 1 1 , zich verheugen, misschien Benen oorsprong heeft. OEDKO()P , bijv. n. en bijw., goedkooper, goedkoopst. r•it_t cluUr, laag in prijs. Dat zijn goedkoope waren. Gij hebt dat goedkoop gekocht. Sommigen verdenken deze ve^'buiging, en spreken : beter koop , best koopo Men bedilt zelfs zulke uitdrukking , en zegt : goedkooper is ht tegvJ) estelde van kwaad koper. -Doch het woord goed is onveranderlijk en van koop onafscheidbaar, hetwelk alleen verbogen kan worden : goedkoope , niet goecle koop , waren. Dit bijv. n. neemt , dar, ook , de uit.- gangen van er erg et , in de trappen van vergelijking aan goeclkooper, goedkoopst; even als goedgunstig, goed rilnstlger, g oed,; unstigst. Zoo schrijft ook de f1oo duitscher : wohfci1, woh Jéiler, wolilfeilste. GOELIJK , bijv. n. en bijw., goelijker, goeljkst. Het wordt gebruikt voor schooit: ik' weet gewis, dat het een g elrlk incagdeke is. SMITS. Die den schijul, v aai selhuoulr,cid aanneemt, : -de goeljke a, c Qdin vast 't verechts /& GO.L GOL 157 recicfsclC vernuft.-MobNEN. • Aanvallig , lPefelijk z eer& metje -van eenen goelijken aard. Goelgke aemstei joffer, luister. VOND.: . HOOFT spreekt van eene a~. trekl jke goeljkhcid , voor eene gedienstige hofdame. FR. DE HAAS zegt: « goelijk beteekent zou veel als gcad lijk , gordelijk , dat is welvoeglijk aangenaam , aantr k - kelijk. » TtTINM. -' neemt . het voor goedetijk ; oven alg k^val jk voor kwadeljk staat. Kii:. vertaalt goedelick benignus , elemena , goedgunstig, goedertieren ; in -diers zin is het , bij ons , buiten gebruik. Van hier goelg/k~ Beid, GOLF , v. , meerv. golven. Eene waterbaar. -Golf schijnt daarin van Bene- -baar onderscheiden , dat de laatste meel op de verheffing, de eerste meer op de riederstorting van het water doele ; immers, het woord schijnt met gulp, eene gulp waters , eenige gelijkheid te hebben. Dichters gebruiken het ook voor de zee : gelijk de orkaera op d' Indiaansche golf: VOND. Het beduidt ook eenerf zeeboezem : de golf' van Venetie.. In deze beteekenis schijnt het af te stammen van het ital, goljo ; en is misschien verminkt uit het gr. een boezem ; ook eenn inham der zee , tusschen twee.: in zee . uitstekende , bergmm schakels. Van hier go fachtig, go fsfg , enz. GOLVEN , o. W. , Ik golfde, heb gégolfd. Dit voord wordt gemeenlijk bij dichters gevonden, en wel in, eenen one eenlijken zins Zoo gebruikt POOT het deelwoord golvend, van het haar , dat in. gekrulde lokken op - de scbàuders nederhangt , hetwelk hij liet golvend goud-draad noemt. FEZTH vertoont, door „ dit woord , de zigtbare beweging van den boezem:- « Met zinellenden. boezem, • Door 't pop pelend harte « , 4an 't golven gebraá t. Van, bier golving: de trotsclie. golving :der hr irlô )her , FErrH, Gomt, v. , . meervé gommen. Eene lijmachtige.-: vochtigheid , die uit plantgewassen druipt, en. daarna stolt„ , :drabischd^ gore. Van hier gomachtig, gomm7gp, „gomrjk. Het komt van liet lat. gummi, gr.. pro . Van hier.. go°»ztrén met gom glanzig maken; waarvan gommer, gomming. i Er is nog een woord, gom, gome , goom, bij Kit,., . en gonmé , goem bij - . ST0KE,. dat oppassing 9 zorg,. op. pas' passer CA uan heet. Zie bruidegom: GONDEL , v. ; meerv. gondels. Een Vaartuig was"s ft men zich, in Italië , en vooinl in Venetie , bedient, zon-a der zeiltuig , met eenen zeer spitsen achter- en voorsteven. Gij zult ter stroompoorte uit - met eenen gondel alen. VOND. Van het ital. gondola. GUNNEN , gonst , zie gunnen , gunst. GONS , m. Dommelend gebrom , zie gonzen. GONST , v. Een woord , op de Veluw gebruikelijk , om uit te drukken de overgeblevene kracht der mest , waarmede een zaaiakker, in een vorig jaar , voorzien is. Er is nog gonst in het land. GONZEN , o. W. , ik gonsde , heb gegontscd. Dommelen , suizen. Het water gonst , zegt de iNoordhollander , eer .het begint te koken ; iets , dat elders heet : het raast, het zingt , het suist. Van hier gonzing. Alles -is naar den klank gevormd. GOO , o. , meerv. goon , bij HOOFT voorkomende, voor streek, hetzelfde , wat men in Gelderland kwartier noemt. Zoo is Vrieslsnd verdeeld in bdstergoo, wes-m tergoo , enz. GOOCHELEN (guichelen) , o. w. , z, goochelde ., heb gegoocheld. Door gezwinde handgrepen iemands oogen verblinden. Uit de tasch goochelen. Iet komt ook voor in eenen bedrijvenden zin: iemand geld uit den zak goochelen. Van hier goochelaar (guichelaar., HOOFT) , goochelares ,.goochelarj (gokelrie. BUs. 1477), goocheling. . Zamenst.: gooehelspel , goochellasch 1 enz. Het lat. jocus , boert , en het middeleeuw. jocale en jocalus komen hier zeer nabij. ADEL. meent de bron te vinden in het woord jäAe, giihe , gezwind, dat in Op-perd. gach wordt uitgesproken; ons woord-gaauui is bekend. , GOOI, v., meerv. gooijen. Een worp , smak. Hij wierp drie ,cessen in eene gooi. HoorT,bezigt het ook voor verwen•-' ping: thans kregen burgerrecht, vr i dommen en handpesten de gooi. Onz. het gooi is eene bekende landstreek in Zuidholl. , het Gooiland. GOOIEN, b. w., ik gooide, heb gegooid. Smgten , werpen. ^I mand eenen steen naar het hoofd r r, g,^oogen. GOOR, bij. n, en bijw, ., goorder, goorst. Dat, door eene 00, GOR.. 159 eerla soort van gesting, begint • te bederven , Yen zuur tel Worden. Goore melk. Goor spek , garstig. Het heeft, zeker, eenen oorsprang met* het hoogt!. gore , gcihre, gest, gesting. Goor heet ook bij Kit. stgk , mest. Van bier noemen wij goor land eengin akker, adie, zonder bebouwd en bemest te worden , vrucht draagt. Int het hoogd. is er een woord gare , ondtgds goi•, hor, dat drek , mest te kennen geeft. Van hier goorachíig , goorheicd ? :exi het - werkw. gooren y zuur- worden. Zamenst. goornat, enz. GOOREN , zie goor. GOOT , v. , meerv. goten. Eene houten of boden bitig ;' ook eene kleine watea'lèiding door eene stad , of onder de daken der huizen. Op de Veltuw heeft dit woord ook de beteekenis van eene plaats, waar men de vaten spoelt en - schoon maakt, waartoe men veel water plengt. Za.menst. goteling , klein geschut , gootsteen , gootveger , gootwater , enz. GORD , (gordé), v. , meerv. gorden. Een band , een riem , waarmede men iets omgordt. Het is » in de scheeps-. bouwkunde gebruikelijk : eerre gord , eene rib . van , het schip. Men kent ook gording : de- gordings vaan een schip , de barkhouten. . Zamenst.: gordriern , enz. GORDEL , m. , meerv. gordels.. Een sierlijke riem om de middel. Den gouden gordel aangespon HOOFT heeft het hart onder den gordel steken , waarvoor wik thans zeggen : een hart onder den riem steken. Van hier gordelmaker ,r enz. GORDEN , b. w. , ik gordde , heb , gegc rd. Aanbinden, met eenen gordel vastmaken. Het xu>a^zrd aan de, heup gorden. Zich gorden, zich den gordel, omdoen. HOOFT bezigt het overdr.: iemands moed gorden, : ivoor onderschragen. Het schijnt van gir. us , een kring, af te stamrexen. GORDIJN, v., meerv. gordijnen. Een voorbangsei, het-j welk met ringen aan eene roede: hangt, en opgetrokken of weggeschoven kan worden. Schuif vanE schaamte de go-rdijn. VOND. Gordijn is ook een woord van den vestingbouw, beteekenende een gedeelte van di wal tusschen twee zgdvlengels, Zamenst.: g srdijnring,, gc r^4nroede, enz. Oul. schreef men eok garden. Sommigen brengen riet to; R, GOT. tot gorden , &pgoï•dert. GORDING , zio gord. GORGEL , m. , meerv. go7•gels. De strot , de weg , Waar., door de spijs naar beneden gestooten wordt. lema, j den gorgel afsteken. In eenen uitgestrekteren zin wordt }iet genomen voor de longpijp: den gorgel reppen, luid zingen. Zamenst. : go rgelp»i. Misschien is dit woord gevormd naar liet geluid , het' welk men met de keel maakt, onder het gorgelen. Veelligt behoort het lat. gurges insgelijks hierheen. GORGELEN , oe w• , ik gorgelde, heb gegorgeld. IIo keel met vocht spoelen , onder gestadige nitstooting van- den adem. Met ionig, water en azijn gorgelen; Van hier gorgeling. Zamenst.: gorgeldrank, gorgel' water. Gorgelen komt overeen met het lat. gc gctrizare f fr. gargariser , gr. y2 pyap!?Esv ital. gargogliare. GORS , v. , meerv. gorzen. Aangeslibt land bij eene rivier. Zarnenst.: binnengors , buitengore. Waarschijnlijk behoort het tot het oude gars ; gers, gort , voor grap: GORT , v. , meerv. gorten. Hetzelfde als grut. Gorten.. brq. Zamenstell.: gortheuling , gortbuik ; die een' dekken , opgezwollen buik heeft, ..- gortmnker4 gortntolen, gortworm, , gortworst. Gortenteller, fig. een gierigaard. GORTIG , bijv.n. en bijw. , gortiger, gortigst. ()ngansch , ongezond. Eert gortig varken. Eene ziekte, die , door eene overvoeding van dit dier , gemeenlijk ont staat staat , wanneer er zich in liet spek kleine stippen , als korrels , vertoonen. In den dagelijkschen stil zegt men: hij maakt het gortig, wanneer iemand niet wel opgepast heeft. Van hier gortigheid. GORTSELEN, b. w. , ik gortselde . heb gegnrtseld. Dit woord is niet meer in gebruik. Kit.. zet liet over door torrere , aanbranden , schroeijen. Alleen hoort: uien dit c'oord nog in Noordholland waar men het gor•steldn uitspreekt, zijnde een bakkerswoord i aanduidende liet schroeijen van de, met dun deeg besmeerde , bovenkorst der brooden , welke men, tot dat einde, in den heetert oven brengt, eer zij gaar gebakken worden. GOT , m., meerv. Gotten. Zeker volk: de Gatten wa ren de eerste volken, die, onder -de regering . v n Markus ,Aurelius, in het jaar i6t , eenen inval in iet toorn G O U. 161 roornsehe gebied deden. Van hier gottisc 7z, m.oesog )ttzselL. GOUD , o. Het zuiverste , kostbaarste en edelste metaal. Fijn, Bigt , zuiver, goud. Het is al geen goud, dat er blinkt , schijn bedriegt. De morgenstond hee, jt goud in den mond, met den morgenstond op te staan en aan den arbeid te beginnen , is zeer voordeelig. Zoo t1•ou v als goud , op wiens trouw men zich kan verlaten. Met geen goud op te wegen , wiens waarde men niet genoeg kan schatten. Het wordt ook genomen voor goudgeld , gemunt goud : men krijgt geen goud meer Ie zien. Eene ton gouds, honderd duizend gulden. Voorts allerlei dingen, uit goud gemaakt : het was nièts, dan goud, dat in zin paleis blon &. Gouden kleur vederere , met uitgegravenen geluu en goude. BTJBELV. De dichters gebruiken goud , fig. , voor de stralen der zon : in 't stralend goud der zon. SMITS. Voor den glans der sterren : eeuwig blinkend sterregoucd. DE DECK. Voor het rijpe graan : 't vet der klai met gout beleen. POOT. Van hier het onverbuigb. bijv. naarnw. gouden: een gouden gedenkpennin,,;. Gouden re-. gen , e"n heester. Iemand gouden bergen beloven ,t groote* dingen beloven , welke men zelden nakomt. Zamenstell.: goudader , goudberg , goudbeurs , goudbloem , goudbrasem, gouddraad, goudgeel, goudgeld , goudgewig t, goudglit , goudgroef, goudgulden , een geldstuk van acht en twintig stuivers, goud-kever , goud/'lomp , goude-ust , goudlat-en , goudictkensch : goudiakensche fazanten ; goud/eer , goud-mijn , goudmunt, goudpoeder, goudschuim, goudsla-. eer , goudsmid , goudsteen , goudti-ekker , goudverw,, goedvink , goudvinger , anders ringvinger ; goudvisclz , goudvlieg, goudolies, goud- orinz, een blinkende worm, anders gei nworrn , goudwortel, eene plant, goud cxr cl , g ouciz acht (auri sacra James) ; goudzuiger, een uitz^ ziper van het volk, enz. MARTIN. leidt het af van geel, of, met liet woord elcl , van gelden , omdat men, reeds van ouds, de Waarde der dingen daarnaar bepaalde. GOUDGLIT, zie glit. GOUW, v., meerv. gouwen. Een oud woord, dat door KIL. vertaald wordt door regio , ager, rus, term, pa- gas, agger, jbssd sive acuagio , obductus. Land J c'l Cl 1 GRA. «chap , alber » land ; aa rde , dorp , c.llikwerl: door eene graft olngeven. Het is zeker het hoogd, Galt land dai, landschap. Men mag het vergelijken met he: hebr: ,., en' ~'.4, chald. n'J en ~,., cen dal, het -gr. 'Yea", ~E", 'iI' ,de aarde , het land. Dit woord gOllW is, in eenige plaatsen van Noordholland, nog gebruikelijk: /tij woont OJ) de gouw, dat is aan eenen zekeren hoogen "'eg, waar langs eene-waterleiding segraven is. De stad Goucla , of ter GOllW, liggende aan de gou\ve, waar dczclve in den ijssel valt, draagt hiervan zeker haren naam, l\Ien ontdekt dit woord ook in de eigennamen van andere landen en steden , als in het graafschap /-1enegoiuoen , enz, Zonder twijfel is het vriesche woord goo hetzelfde , 110g overig in Oostergoo , ofhct Oosterland , tVestergoo, Fioelingoo, Zie goo. KIL. heeft ook goo-grae()e , dat is een dorpgraaf', een regter over eenig grondgebied. EindeJijk is gouw hij ons de naam Van eene plant, groote goutV, etinbende gouw, anders goudwortel, schcl wo rtel , schelbrtiid genaamd. GRAAD, m; , meerv, graden. Dit woord is eigenlijk eerie schrede , een voetstap , Van het lat. gradus. In dien zjn is het niet gebruikelijk. l\'Iell bezigt het in de wiskunde , om het driehonderd en zestigste deel van een rond daardoor nit te drukken, Van hier zeggen de aardriikskuudigen:, die plaats ligt OJJ dertig graclen lengte en peerti... lf graclen breedte, In de gcslachtrekening heduidt bet de verwijdering van gClneenschappelijke stamouderen : z'!i bestaan elbander in den aierden graad, In de kruidkunde drukt het nit de hoegrootheid van hitte of koude: die plant: is lieet in den derden graad. Eindelijk gehruikt men het , in het algemeen , OIn eerie hoegrootheid ann te duiden: in den lloogsten graa(l gierig. Van hier graadboog , een werktuig , om de hoogte del' zon te hepalen , enz, G!lAt\F, v., meerv, graven. Een werktuig , om mede te graven. Zamenst.: graafwerk. GRl\.AF, m, , meerv, gra(Jen. Dit woord is zeer oud , en, in den rnimsten olllvang, verstond men door eenen graa! iemand , die over eene zekere zaak het opperloezigt had. In de taal der middeleeuwen _heette hij comes, Zoo noernde men den opperstalmcester des koniugs comessea» buli ~ waarvan bet verbasterde woord bonstabel onts taan is. GR A. 16 is. In liet bijzonder was een graaf, comes, een regter over eenen zekeren oord , de voorzitter des geregts. In .Keulen noemt men den zoodanigen nog met dien naam. In Nedersaks. , waar het woord gr-efe luidt, beteekent het, heden nog , iemand , die het opzigt over eenige zaak heeft. Wij kennen , in dien zin , dijkgraaf, die het toezegt over dijken , pluimgraaf,, over het wild , zandgraaf, die de zorg over duinen en zandgronden heeft. In eenen engeren en voortreffelijkeren zin werd , in het duitsche rijk , iemand Graaf genoemd , die over eenen oord, eene gouw , (zie dit woord) het gebied had, en daar het halsregt mogt oefenen , een keizerlijk landregter. Deze waardigheid , niet der tijd erfelijk wordende , werd deze ambtsnaam een eertitel, en het woord Graaf beteekende eenen aclellgke , die , in waardigheid , op eenen Hertog volgde. Het vrouwel. is Gravin. Zamenstell: l)urg raaf , landgraaf, markgraaf, ondergraaf, paalísgraaf, rijksgraaf. Voorts komt van graaf, grafri k , grafel jklieicl , graafschap. De afstamming van dit woord ligt zeer in het donker. Misschien is de gissing van InRn de waarschijnlijkste , die hetzelve van het oude woord reffyin afleidt, dat straffen, tuchtigen beteekende. In het middeleeuw. is het grafio. GRAAG , bijv. n. en bijeu. , grager, graagst. Die eenen sterken trek naar eten heeft. Graag in liet eten. Honger maakt eene grage maag. Gaarn : ik ben graag in zijn gezelschap. Die , of dat koopeis vindt ; in den genieenen spreektrant : de boter is heden niet graag. Van hier graagheid , graagte , zoowel in den zin van grooten eetlust , als genegenheid , sterke begeerte. GRAAN , o. , meerv. granen , als er van meer soorten ge~ sproken wordt. Allerlei koren , tarw,, rog , boekweit enz. _De sikkel in liet rijpe graan slaan. Granen, : in het meere., bij KIL. nog de knevelbaard van eene kat. Van hier gebruikt J. DE BRUN. de spreekwijs: de granen opsteken. Zamenstell.: graanhandel, graankooper,, graanmarkt, graanverkooper,, graanvloot, graanzolder, enz. Het stamt af van het lat. granum. Het hebr. 1`1; heet ook somtijds koren. GB AAT , v., meerv. graten. Been van visch. Van cie graat allen, eene gemeenzame spreekwijs , voor : zeer L 2 nMa 64 GFtA. mager wordcn. ILTI rnensclicn en dieren heet het rubeen de ru oqraat. Van hier graüg. Iletwoord schijnt , met het lat. radius, hetwelk eene spitsiglieid , in het; bijzonder eenen straal te kennen geeft, uit eenen oorsprong ontstaan te zijn. GUAAJJW , bijv. i. en bijw. , graauwer , graaUW8t. Grijs, ascliverwig. G/'aauu-'e haren. Gi'aattwe erwten. Van hier graauiP/Ieicl , graauwctchtig , graauwiglieid, graauwtje , graauw schilderwerk , de zamerigestelde ivoor den appelgrctauw , asc1igraauiP , donkergraauw, ijzergraauw , ltclLtgraauw,, muisgrciaztw ; graauw broeder, niinderbroeder. Het is een zeer oud woord , gelijk blijkt uit de scytische ' benaming van den berg caucasus , volgens PLIN. grau casus , izipe candllclu8, grijs door sneeuw. GRAAUW , 0. Het gemeene volk. GRAAUW, m. , tneerv. graauwen. Een snaauw , , een schie lijk en hard woord , waarmede men iemand scherp berispt. Iemand eenen graaut' geven. GRAAUWEN, 0. W.-, ik graau'c1e , heb gegraauwd. - Norsch , onvriendelijk spreken : graaiupea n snaatwen. Van hier toegraauu.'en , aspere alloqui. Oul. werd het ook voor grijs worden gebezigd. GRABBEL, v. Eene opraping zonder orde , van kleine dingen , die door elkander liggen. Geld te grabbel gooi. jen. Van hier het werkw. grabbelen, en het naamw. grabbeling. Van eenen oorsprong met grqpen , zw. grabba , ital. grappare. GRACHT , v. , meerv. grachten , anders ook graft. Eene uitgegravene waterleiding Lene clooe gracht, tnsschen bolwerken zonder water. Ook de wederzijdsche grond langs eene gracht: hij u-'oorzt op de gindsche gracht. De anenschen, die op eene gracht wonen: de gelzeele gracht is op de been. Zarnenst.: achtergracht, stads racht, oorgracht, enz. GRAF , o., rueerv. graven. Eene uitgedolvene plaats, waarin men lijken begraaft. Elke andere plaats, waar ie mands lijk verblijft: in de baren zijn graf vinden. Met den eenen voet in het graf gaan, eenen hoogen ou devdom bereiken. De dood: tot aan liet graf. dan gene tijde, van het graf, na den dood. Zarnenst.: gi'afcUcht, grafdief, grafkelder, gr7ftuiI, graf ied, graf g G 11 A•i55 qraJnaZer,, grw.'eainaLer , giaJiaalc1, graf&chi.,ft, grajteen , graftiede , graftombe , grafzerk , grafzuil, cflz. GRA1 7 l)iJV. n. en bijw. , grammer , gramst. Toornig, vergramd. G,'anz zijn. Gram worden. iemand gram rnake, , waarvoor men ook gramen gebezigd vindt: dat 80U ?fllJ gramen. CONST.TH. Juw. Oul. beteekende het ook droevig. Van hier grammeljk , gramschap. Zamensteil.: grammoeclig , gramnzoecligheid , grczmmoedig lijk , gramstorig, enz. GRANAT , voor den granaatboom genomen, mannel., voor de vrucht, vrouwel. meerv. granaten. Granaat , vrouwel. , is ook een oorlogstuig, dat, aan— gestoken zijnde , met de hand weggeworpen wordt , en, hij de openbersting , naar eenen granaatappel gelijkt. Vai Lier grariaclier. Zamenst. : handgranaat, grctrzaatap pel, granaatbloem, granaatboom, granaatkern , gra naatscliil , enz. Het komt , denkelijk , van het lat. gra. natum , omdat de vrucht , in die taal, malum granatiim heet GRANAAT , m. en 0. , meerv. granaten. Een edelgesteente. Voor den geslepen steen is het mannel. , met een meerv. ; voor de stof zelve is het onzijd. , zonder meerv. Het ontstaat uit het middeleeuw. grarzatus ; en dat uit granum , eenekorrel , omdat de ruwe steen , gemeenlijk , den vorm van eene hoekige korrel heeft. GRLNADIER , zie granaat , V. GRANIET, ni. en o., meerv. granieten. Een zeer harde gevlekte steen van verscheidene kleuren , waaruit dikwijls gansche bergen bestaan. De gebouwen steen is mannel., en lijdt dan ccii meerv. , de stof zelve onzijd. Misschien van granuin , om zijne stippen en vlekken , afkomstig. GRAP , v. , rneerv. grappen. Klucht , aardigheid. tilt de grap. Van hier grappig, koddig, grappigheid. Zamenst.: grappenmaker. GRAS, o. Allerlei veldgroente, kort wassend kruid, dat voor de beesten tot spijs verstrekt. Bij hooi en gras, nu en dan, zeldzaam; in den gemeenen spreek trant. Iemand het gras voor cie iocten uegmaaen hem eeiic geschikte gelegenheid tot iets benemen. Dit i r>cds lan' met gras begroeid, dit is al cciie oude ge woonte. Graa over iets laten en,'iets uitstelleii, 1, ; 0fl- 166 GRA. ongemerkt laten voorbijgaan. Gras is ook ee ne zckcre hoeveelheid van land; in bet meerv. grazefJ,. Zoo waken in de' groninger Ommelanden, vijfgrazen lands zes hol~ landsche morgen nit. In Gelderland heslaat eeri gra.~ veel winder land. Van hier grasachtig , grazig, vol gras: eene grazzge weide, Ook, dat naar gras smaakt: grazige boter , anders (g'rasboter. Voorts grasanjeJier, grasbloem, grasgroen, grasharing , die digt hij de kust gevangen is. Grashupper ; graslook, grasmaaijer , grasmaancl,grasmu8ch, grasrol, een werktuig uit hardsteen vervaardigd , om het gras te rollen ; grasoellig , dat voor de schulden verkocht moet worden; grasworm, graswortel, enz, Tot de zamerrgestelden hehoort ook grasduinen, zijnde. duinen, met' gras bewassen , of grashoopen, hoog grasland, of weiland , waarvan de gemecnzame spreekwijs in grasdltinen gaan, voor veel en lekkcr eten , en zich daarhij verheugen , on tleend van bet vee, dat in eene versche hooge weide graast , en dartelt. l\fen leidt bet gemeenlqk af van het angels. growan, eng. gl'OW., Z\V. gro. Bij ULPHIL. is het gras, gr. 'Ye"G~'i. IIet lat. gramen stamt zeker af van grao, gr. 'Ygcet», waarmede cresco, van creo , in verwantschap staat, GRAl'IG, hijv, n. en bijw., gratiger, gratigst, Dat veel grA~en heeft: gratige visch, Zie ook gretig. GRAVEEL, o. Nierwee, Van hier graoeelac/itig , graoeelig; Oneigenl, zegt men: dat is te graoeelig , dat kost te veel, Graoeeligheid, In het Cr. graoelle r ook .~'rapier, oat tevens zoo veel is, als grof zand, van het lat. gravis, zwaar ; in welken zin BRUNE zegt: op den oever der riuiere fleet graveel «erroeren, GRAV~ERSEL, zie gral'eren. GRAVEN, h. w., ik groef, heb gegrapen. Delven. Eenen bui] graven. Uitsteken: turf graven. Van hier graver, graving. Oul, wer..d het voor graperen ge he~ig!l. Hiermede komt overeen het eng. to gra.ve, fl'. graper, snij~en, etsen, Zeker hehoort hierheen ook het gr. 'YPfX,1J~IV, en het lat. ecribere , schrijven, met een scherp wel'k~~lig eene indrukking in iets maken , zoo als men oudtijds eerst schreef, CRAV'ER.EN , b. 'v., ilc graoeertie , heb gegra~'eerd. Fi su GleiA, GRE. 167 goren in eeuige harde stof snijden. Van liet fr. grewer , dat met ons woord graven eereen oorsi)r0"g heeft. Van hier graveerder , graveerijzer , gr•wverirlg , raueet•^ e1, gr weerstaat , grczveerwerk. Dit woord 'liet dien basterduitgang is , met andere dergelijke, reeds onder ons aangenomen. Out. schreef enen grui'en : clu sufste daerin graven die namen. Bun. 147,7. GRAZEN , o. W. , ik graasde , heb: geg raascl. In ih3t gras weiden. Voor grazen , bezigt VQ E. het voortril u-^ rende werkw, grazelen. . GREB , v. , meerv. grellien. Greppel. Van gi-aven. GEIEEL , o. , meerv. greelen. liet haan , hetwelk om (1(91 hals der paarden hangt , om te gemakkelijker te trekken. Het is uit gareel zamengetrokken. GREENEN, onverbuigb. bijv. naaiai.«l. , van green , eciic soort van den. Greenen hout , b reenen plank. GREEP , m. en v. , meerv. grepen. De daad van grijpen; z.nannel. , een greep guldens , zoo veel als men grijpen kan. Een geoefend bestuur over iets ; eene aangeleerde bellen •digbeid : den greep van iets hebben. Dat aangegrepen wordt, als het gevest enz. , vrouwel. : cle greep van eengin degen. Zamenst. : handgreep , lettergreep , misgreep. Ook mestgreep , eene mestvork. GREIN , o. , meerv greinen. Eene zekere stof van geitenof kemelshaar , niet zijde , of wol. Van hier het stoffelijke bijv. naamw. greinen: een greinen borstrok. Grein is ook het kleinste gewigt eens apothekers ; niet ecii nieerv. Overdr.: hij leeft geen grein vers ton ci. Verkleinwoord greintje , voor een weinigje : elk , die een g rernije wijsgeerig dacht. FEITEE. GREINEN , zie grein. ij GRENDEL , rn. , meerv. gren ie s , t. rendelen. Eenzer, lietwelk neen op eene poort of deur schuift , waarmede men dezelve dus vastmaakt. Van luier liet bedr. werkw. grendelen, met den `rendel sluiten. Zamenst. : grendelboom , grenclelslot , enz. GRE IKON , zie grinniken. GRENS , v. , meerv. grenzen. Eene scheiding, een elflul-^ paal. Op de grenzen van L.et land. Ovverdra t.: over de grens van zijne kiniskeit. VoND. a nes st.: grens paal, grensplaats, •i erzssc:lie icliri t , grensstad ' enz. Dit oude woord 1iea:t in liet hvu ;il. Gi'n:nze , •e, ^ ?• ; L t 163 GRE, GRE. Zes. grons , middeleeuw. granicies , grenic:za. De IJs. landers gebruiken nog een woord grein , eene afzondering , van het werkw. greina ; en dit is zeker het stamwoord , en komt met het gr. xptv£cv overeen. De landen Opper_ en 1Vederkrain , en het landschap Ukraine hebben den.. kelik van dit oude woord hunnen naam. GB ENZEN , o. W. , ik grensde , heb gegrensd. Aanpalen, gelegen zijn : zijn land grenst aan liet mijne. Overdr. cle dromen grenzen dicht aan clellzeit en logen. VOND. GREPPEL , (grippel, gruppel) v., meerv. greppels. Een smal slootje in de landerijen; van gt'aven. Aan cle oostzijde van cle greppel. HOOFT. GRETIG , bijv. n. en bijw. , gretiger , gretigst. Happig, begeerig. Gretig naar geld. Met een gretig oog al-les beschouwen. Van hier gretigheid, gretiglijk. Voor gretig is ook gratig gebezigd : Te vil z j g ratig4 zs enz. VOND. Ook bij HOOFT, GBIDSELEN, zie griezelen. GRIEF , grieve , v. , meerv. grzeven. Hartzeer, smart verdrukking , bezwaar. GRIEK , m. , meerv. grieken. Een van geboorte uit Griekenland. Het vr. is griekin. In den gemeenzamen stijl zegt men : hij is een oude griek , een schalk ; hij is ee; regie griek , een wonderlijk , netelig mensch. Van hier riekHeli. Grieksch vutcr , dat, door kunst , onder water brandt. Zamenstell. : griekenland. GRIEKSCH , zie griek, GRIEL , V. Hetzelfde als grabbel. Van hier het werkw. grielen , grabbelen. Zamenst. : grie-lperining , die te grabbel geworpen wordt. VOND. bezigt grielen , voor vergieten , doen stroomen ; De dood is al gereed , ons Isaks bloed te grielen. GRIEIND , v. , ineervt grienden. Een waard , waar twij. groeit; een wilgenwaard. Van hier griencllnncl. GRIES, griezel, zie griezeltje. GRIET, v. , meerv. grieten. Zekere soort van visch. De viseIimarkt schaft de kostelijke griet. ANToN. GRIETENIJ, v. , meerv. grietenijen. Eene zekere uitge~ strektheid van _land in Vriesland , waarover een grietman de ambtman is. Er is een oud sales. woord gritlh , dab vrede beteekent; misschien stamt dit daarvan af, zoo - ' Of dab 'rc^ nzaa Z^. Qveel zij, als vrederegter, sc heidsma-n. gr ie GRI. 169 rietman is verkort van gerigtsman. GR i '1'í^1 N , m., zie grietenij. In het meerv. grietmannen, en grietlieden , naar het vriesche gebruik grietslieden. GRIEVEN , b. w. , ik griefde, heb gegrie, cl. Eigenlijk, met een scherp werktuig in iets steken. Van hier beleedigen , diep treffen. .Dat grieft my. Uit eene bronn mei ^^'racen. GRIEZELEN (grqzeleri) , o. w. , ik griezelde , heb ge griezeld. Eene huivering gevoelen : van iets griezelera. HOOFT bezigt gridselen van vreeze. , Van hier griezeling , grazeling , rilling van koude , van vrees. GRIEZELTJE , o. , meerv. griezeltjes. Een ziertje. Van het oude gries , d. i. gruis , griezel. Een griezeltje is dan een gruisje. GRIF , bijw. , griffer, grifst. Zonder haperen. Dat gaat Item grif van cie hand. Misschien is het zoo veel als j-eep , behendigheid , van gr jen. GRIFFEL , ook griffie , v. , meerv. grz ff els. Een werktuig , waarmede men op eene lei schrijft. Insgelijks eene ent. De bron ligt in graven , Ypx p£iv , met een Spits-ligchaam in iets indrukken. GRIFFELEN , b. w. , ik griffelde , heb gegriffelde Voortdur. werkes. van het ongewone griffen , ingraven , overdi'. indrukken ., inprenten : die woorden zijn in maa hart gegrif/sld. Ook wordt het voor enten gebezigd. GRIFFIE , v. , meerv. grijfies , grijfleèn. Eene griffel. Ook eene gedingstukkamer , waarvan het onduitsche woord griffier , een geheimschrijver bij de geregtshoven , hofschrijver , wiens ambt het griffierschap heet. Van denzelfden oorsprong, als grijél. GRIFFOEN , m. , meerv. g rijj oereen. Een roofvogel , naar eenen arend gelijkende. Griffoenen slasen hun klaeuw. VONDEL. Van het lat. gryplizus ; of voor grijphoen, grjfhoen , griflhoen , nu gi'iffoen, derhalve kwalij , k griffioen. GJIIFT , v., meerv. griften. Eene gegravene waterleid ing, hetzelfde als graft. Deze stroom door eene grit vaarbaar gemaakt. MooNEN. Van hier draagt het riviertje de grijl , op de Veluw, zijnen naam. Men bezigt Let ook voor eene griffel, om te schrijven, en voor eene intiegrilfelde ent. F, J , in. a neerv. grijnen. Iemand , die rij ast , die vare. L 5 eetkif 170 G 1,1 IJ. eenen knorrigen aard is. Zie grynen. GRIJNEN (grenen) , o. W. , i iik green ,heb gegrenen. 'luns wordt het dikwijls gelrjkvl. gebezigd : ik grjnde heb gegrijnd. Dit woord heet , eigenlijk , het aangezigt, in het bijzonder - den mond, vertrekken. Van hier ge. bruikt men het van kinderen , die , uit eene verdrietige ontevredenheid schreijen. KAL. zet het ook over door renidere , subridere , de tanden , onder meesmuilend lagchen , laten zien. En zoo gebruikt HOOFT het : daar is er , die vermeldt , dat de Prins als toen grenende , eenen hem naast gezeten in 't oor beet. De oorsprong ligt weder in den mond te vertrekken. Eindelijk gebruiken wij het woord voor morren , gernelijk zijn ; van » bier gr jnig , knorrig; ook schreijend. In het zw. en ijs]. heet grina den mond vertrekken, de tanden laten zien , in het angels. grennian , grinnian, eng. to grin en eirn, ital. sgrinare , lat. ringere. IHEE denkt , dat de bron is in het oude greina , dealen,- scheien. Zie grens. In den zin van morren , grommen, lat. grunnire , fr. gronder, schijnt het een klanknahootsend woord te zijn. GIIIJNS , v. , meerv. grijnzen. Eigenlijk een vertrokken aangezigt. Van hier een masker , eené mom. Hebbende cle grijns der loffelgke geveinstheit van 't aangezigt getrokken. HOOFT. Een schijn, eene voorgeving : en zulks onder vertooninge van een fidele grijns van vreeze. TRIP. Een geveinsde : met geenen antikrist , die grijnsVONDEL. Van hier gr jnsaarci , en het onz. . werkw. grijnzen , het voorhoofd in fronsels trekken , uit verdrietigheid ; ook knorrig , gronitnig zijn ; en -- lagchen. Van hier grgnzing. Zie grijnen. GRIJP , Y i. , meerv. grijpen. pen. Grijpvogel. GRIJPEN, b. w. , ik greep, heb gegrepen. De hand uitsteken, om iets , ter deeg te vatten. .Hij greep liet kind, eer het viel. Vangen, vasthouden: door de gereg tsdienaars gegrepen worden. Hebben : plaats grijpen. Zoo ook de spreekwijzen: stand grijpen, moed grijpen. Van hier grijpaclitig, en grjpvogel, eigenlijk . en voor eenen vrek. Eng. to gripe en grope , fr, gripper, itaI. grappare, hebr. 91,E , gr. /pïx^vety. Bet. behoort tot liet woord. rapen , lat. rap ere. In het hebr. heet de gr jpende band de ("i-R.IJ, GRI. de vuist 94'~~, gelijk de hand, bij de IJslandcl's, reifr heet, GRIJS, biiv, n, en hijw., grijzer, meest , zee r grija. Eene gemengeldc kleur nit wit en zwart , lichtgraauw. Grqs z!/n, grijs coorden, Van hier grg'saard, niet enkel iemand , die de hoedAnigheid van grijs in het werkeIijk oogenhlik , maar bij aanhoudendheid heeft; gri:jsach.,tig, gry'sheiil ; griJziglLeid. -Ook het werkw, grlJ'zen, gl'ijs worden , hetwelk I-IoOFT hedrqv, gebruikt, voor grijs maken tala kenflis heeft gegri:fst uso groene orijerschapEindelijk gr!J·~kruiil:., cene zekerc welriekende plant. GHIJSAAllD, zre gr1js. GBIJZELEN, zie griezelen. GRIL, v., meerv. grillers, Eene beuzeling: wat ziin dat poor grillen? Eigenzinnigc ontevredenheid, nukken: ik ken z!jne grillen wei. Ingeheelde hersenschim : hi./ heeft altoos cooriderlii]:« grillen in zyOn hoofd. Belagchelijke poets: ILL} regt aardige grillen aan, GESNERUS leidt het af vall het lat. grijllus, heteekenende eene koddige groep van snaaksche beelden, Van hier grillig, grilligheid , grilziek. GRIL, v., meerv, grillen. Huivering, rilling, Van hier het 0117,. werkw, grillen, huiverig zijn; en grillig, iemaud die huiverig is, en dat huivering . verwekt: grillig weer. Van hier ook grilling. Zie rillen , waaruit grillen gevormd is. HOOGVL. bezigtgril aIs een bijv. naamw.j :rrille winter. GRIM, v. Grimmigbeid. T/alt OJ) de grim pan ~1ziJ~rt oerdrijoer, HOOFT. Spijt ]loeders griln, d, J. In spijt van moeders toorn, II. v, MERWEDE. VOND. heeft het hiervan gemaakte grilnbelken gebezigd: toen de bocken grimbeclcten. GRIMAS, v., meerv, grilnassen. Gri!len, malle kuren. Onduitsch woord, van het Fr. grimace. Het is, in eencn goed nederduitschen stijl , niet te gebruiken, schoon 1\1. L. 'rYDW. het gebezigd heeft: 071Z God te paaijen met grimaesen, Zoo oak VOND., die grin~mas8en schrijft 2 En d'oQ8'cn eclirilcten ooor de spooben en grl"LlnaS- GRII\II~j.t\.CI-I, m, Een stillc, of gemaaktc lach, Van lac!" en 19iin'lJnen, dat , ruet gr fnen. en gr;jfl,zell, heteekent den mend vertrckkeu, cnur 172 GRI, GRO. GRIMLAGCHEN , o. W. , ik grimlachte , heb g eg ,fi ^n_ lacht. Stil , of gemaakt, lagchen , zoodat neen even d e tanden ziet. GR1^11'IELEN , o• W. , ik grimmelde, heb gegrimmelcL Wriemelen , krielen. .met grimmelt er van mieren. Lret grimmelt van volk. HOOFT. GRI L11IEN , o. w , ik grimde , heb gegrimd. Oorspron-kelijk beteekende het , even als granen , cíe trekken van liet aangezigt veranderen. Omdat nu de hevige hartstogt van woedende gramschap de gelaatstrekken zeer verzet, heet het woeden , en van woede op de tanden knarsen. Van bier grimmig , grimmigheid. Grimmen wordt ook van eenen brullenden leeuw gebruikt , waarvan grirnming. -- Huilen , weenen : dat kind doet niets , dan irrimmeni. OIiJNNIKEN, o. w. , ik grinnikte , heb gegrinnikt. Hetzelfde als ginniken. IHooFT bezigt grenikken , erg schrijft het aan de Fortuin toe : het grenikken der Fortuine. GRINT , v. Het tweede meel van de boekweit, in Gelderland grinte , grante. In het eng. is to grind, meel malen. GRIPPEL , zie greppel. GRISSEN , b. w. , ik griste , heb gegrist. In Amsterdam nog gebruikelijk , voor steelswijze bijeenrapen en wegnemen. Van hier grisser. GROBBELEN , zie grabbelen. GROEF , v. , meerv. groeven. Graf , kuil : de groef met aerde dekken. VOND. Van hier groef bidder. Voorts heet men de langwerpige holligheden in eenen pilaar ook deszelfs groeven. Zamenst.: steengroef, zandgroe, f , zoutgroef, enz. Voorts gr•oejij.,er, groefierk. GROEI , m. Groeijili , wasdom. Van hier groeizaam-, groeizaumheicl. GROEIJEN, o. w., ik groeide, ben gegroeid. Wassen, toenemen, grooter worden door groeijin : tiet gras is ongemeen gegroeid. Vetter en dikker worden; ook vermeerderen. Groeien in eens anders leed, zich over hetzelve verheugen. Van Lier gi-oeging , groeisel, groei- Steen. GROEN, bijv. n. en bi*w. , groei-ier, groenst. Eene dec hoofdkleuren. Een groen kleed. Vcrsch : groene zalm' gruc G RO. X75 groene haring. Onrijp : vruchten , die nog groen zijn. Jeugdig : een groene vrijer --- aan iemarlcls groene zijde zitten. Onbeschaafd , onbeleefd ; in den geineenzamen spreektrant : hij is nog zoo groen. Het ook zelfsi. gebruikt, ne verw : $ h, wordtt oo g , voor groene paansc groen. Groene kleur : in het groen gekleed. Groente, kruid : liet nieuwe groen is aangenaam. Overdr. zegt HOOFT : in 't groenste zijner jeught. Verkleinw.: groentje , een onbedrevene ; ook eene soort van peer. Van groen is groenachtig , groenig , groenigheid, groente. HOOFT bezigt groenig /ieicl , voor jeugdige, onberadene drift : uit puure groenigheit van gloorijzuclit. Nog zegt men , in de gemeenzame verkeering niet groen op iets zin , voor geene groote drift tot iets hebben. Zamenstell.: groenland , groenlandsvaarder , groenling , een voeltje , groenman , groenmand, groenmarkt, groenmeisje , groenmoes , groentuin , groenverLLooper, groenvrouw, groenwijf, enz. Voorts, appelgroen , berggroen , bleekgroen , donke.rgroen, grasgroen , wintergroen , zeegroen , enz. Gelijk viridis , groen, van virere afstamt, zoo komt dit woord van het oude gro , groeijen. , POENEN , o. W. , ik groende, heb gegroencd. Groeijen , groen worden , groen loof dragen. Cock groent on- se betstede. BIJBELV. XILIAAN heeft ook groenen , groei jen. Bij heet de bosschen groenen. VOND. Van dit groenen komt groensel, voor groeisel, in de BI3BELV. voorkomende. GROEP , v. , meerv. groepen. Eene groef, graft. De vijcint begost een recht uitloopende groep. HOOFT. Eène goot achter de koeijen , waarin de drek valt: de groep uit? nesten. Van graven. Groep heet ook, in de teekenkunue , eene vereeniging van beelden , in het fr. groupe ; van bet stal. gropp-o. GROET, m. Het groeten. Iemand met eenen groet verwelkomen. GI.OETrEN , b. w. Ik groette , heb gegroet. Door mid- del van eenen groet zijnen eerbied bewijzen. Iemand groeten. Door eenig teeken eeren : cle admiraal werd, bij het inloopen in cde hagen, met drie kanonschoten gegroet. Heil toewenschen , geluk wenschen : den .Koningli groeten met den irireé in zin rijk. VOND. Met eenera groet 174 G R O. groet afscheid nemen : Ik groet u. Spottende zcgt met: iemancl groeten , voor afrossen. -- Van hier groetenis. Waarschijnlijk mag, men het afleiden van het oude crurtzen , roepen' fr. crier , ons kr y' ten , eng. to greet. O ttdertusscben is er een oud sales. woord grill , zw. grid, grud , dat vrede heet, hetwelk zeer denkelijk de oorsprong is , naardien aan iemand vrede toewenschen de oudste gewoonte van groeten was. GROEVEN , b. w. Ik groefde , heb gegroefd. Met eene groef voorzien. Deze pilaar is kunstig gegroefd. GROEZE , v. Het jeugdige groen. De groene afweiden. VoND. Bij KIL. groense , groese , grase , die het door caespes viridis , eene groene zode , vertaalt. GROF , bijv. n. en bijw. , grover , grofst. Groot, zwaar. Grof geschut. Grof geld. welks deden dik , niet fijn zijn : eene grove pi. Grof linten. Grove kousen. Grof meel. Plomp , bot : een grof vèrstand. Diep , hard: Bene grove stem. Het tegendeel van teeder : grof van leden. Zeer, grooteli)ks : grof ' mistasten. .Had dan de Rechter zich niet grof genoeg pergrepen ? DECKER. Grof liegen. . Grof (om veel geld) spelen. Gij maakt het te grof, g9 zegt, of doet , te wel. Van hier grofachtig , grofheid , groffel/k , groveljkk. Zamenstell.: groflijvig, groflgviglieid , gr°ofsmid. GROL , v. , meerv. grollen. Eene vod. Ook eene prul, beuzeling. Gij verhaalt niets , dan loutere grollen. Grollen maken. Van hier grollig , en het onz. gelijkvl. w. grollen, dat en knorrig zijn , en het lollende kattengeluid te kennen geeft ; anders krollen. GROM ,(groom) (gnoom) , o. Ingewand van dieren : hij leeft raet met lillend groom. VOND. In het bijzonder het ingewand der offerdieren : in 't groom der offerhanden. VOND. Het ingewand van visch heet ook grom. Van hier grommig. Grommige visch, uit welken bet ingewand niet ge^noeg gezuiverd is. Van hier grommen, het ingewand uitdoen; waarvan te Utrecht de vischgrommers, die de visch schoonmaken en thuis brengen. Oul. werd grom, groom, ook voor kroost , nakomelingen , gebezigd : versclieurend eyghen groorn. HoorT. GROMMELEN, o. w. Ik grommelde, heb gegrommeld. Zich wentelen. hij grommelde in zijn bloed. Van bier g rommeling, wenteling, en vuiligheid. GROM. GRO. 175 GROMMEN , o. W. , ik gromde , heb gegromd. Het geluid der beeren : tiet grommen van den beer. VOND. GROND , m. , meerv. gronden. De oppervlakte van den aard.. bodem : op den grond vallen. Eene bepaalde uitgestrektheid lands : honderd roeden gronds. Aarde : een vette grond. Onderste bodem van iets : op den grond der valei lagen vele doodsbeenderen. BLrBELV. De bodem der zee , der rivieren : grond peilen. -- Iemand in den grond boren , hem geheel aan den bedelstaf helpen. .Grond voQlen; dit heet ook, in den gemeenzamen stijl, zijne bekomst hebben. Te gronde gaan , verzinken , en arm worden. Zandbank in zee ; hij is op de gronden vervallen. De vlakte van een wapenschild , liet veld : hij voert eenen gouden leeuw op eenen rooden grond. Grondvest : ende de gronden der bergen beroerden sick. BIJBELY. De aanvang van iets: hij heeft eenen goeden grond, voor zin volgend geluk, gelegd. De eerste bestanddeelen eener zaak : rijn gemoed is in den grond verdorven. Eene ziekte iri den grond genezen. Hart , genegenheid : daar is tusschen hen geen goede grond. De ware gesteldheid van iets : ik kan achter den grond der zaak niet komen. Het innigste , inwendigste van iets : dit wensciL ik u , uit grond van mijn hart. Dat , waaruit men kan afnemen , dat iets zoo en niet anders is : u-'at voor gronden hebt gij voor die stelling ? Een gevoelen , waaruit andere dingen afgeleid worden: hij heeft schadelijke gronden omtrent de godsdienst. Eerste beginsel : de gronden eener wetenschap. .bene zaak uit den grond ophalen. Van hier grondenk, grondeloos, grondig, grondig4jk. Zamenst. : achtergrond , ankergrond , veengrond , voorgrond, Zandgrond. -- Grondbrakig , bij 11. D. GR.; grondeigenaar,, grondeigendom, grondgebied, grondgebouw, grondgetal, grondhaak, grondheer, grondfis, grondkundig, grondeen, grondleer, grondlegger, grondlegging, grondlegster, grondles, grondoorzaak, grondregel, grondregt, grondrent , grondschatting, grondscheiding, grondslag, grondsap, grondsteen, grondstem, grondstof, grondtaal, grondtekst, grondcast, grondvest , grondwet, grondwoord, grondwortel, enz. De ware oorsprong ligt in het duister. GRON 376 GRO. GRONDEL, zie grondeling. GRONDELING, m• , meerv. grondelingen: Eert zt=k<.re riviervisch , in het eng. a gr•oundling , hij Kir,. ook grondel. GRONDEN , b. w. , ik grondde , heb gegrond. Grorrd-g vesten : weter waert gq , doen ik de aerde grondede ? BIJBELY. Oriz., grond voelen : ik kan hier niet grori-den. GRONDVESTEN , b. w. , ik grondvestte , heb gegrondvest. Den grond leggen. Van hier grondvestirig. Van grondvest. GROOML , zie grom. GROOT , bijv. n. en bijw. , grooter• , grootst. Eene n1aat van uitgebreidheid aanduidende. Hoe groot is uw akker ? Dat eene zekere ruimte beslaat , het tegendeel van klein : eene groote stad ; een groot huis. Uitgestrekt in de lengte : met groote schreden gaan. Hoog : een groote reus. Volwassen : mijne kinderen zijn nog niet groot. Kinderen groot maken , hen opvoeden. Groot van kinde , zwanger, bij HOOFT. Groot gaan , zwanger zijn : een vinnig boschgedrocht ging van dien gruwel groot. PooT. Uit eene menigte bestaande : een groot aantal. Een groote maaltijd. Een groot gevolg. De groote hoop , de menigte. Dat , naar zyne hoedanigheid , eene aanzienlijke maat van inwendige sterkte Leeft : een groot geschrei. Groote bl jdscliap. Groote hitte. Groote dorst. Hoovaardig : groot op dien -naam. HooFT. Aanzienlijk : een groot heer. De groote wereld. Voortreffelijk, die verhevene eigenschappen bezit: de groote Schepper. .mij is een groot, man. Een eertitel : de groote Heer, de turksclhhe Keizer-. .ellexander de groote. Het wordt , ook , als een zelfst6 xiaanlw• gebruikt, en wel in het enkele. een groot , een bbalve stuiver : drie groot , twee blanken. Een pond groot , zes gulden. In het meerv. , de grooten , de aanzienlijken. Hij verkeert veel met de grooten. In de gemeenzame verkeering is grootje, zooveel als g .ootmoeder. Van hier grootheid, gr•ooteljks. Zamenstell. : grootachtbaar, grootbek , grootboek , grootdadig , l; roothartig , groothertog, gr•ooimci tig, grootmeester, grootmoeder, in den lagen spreektrant, grootmoer, hetwelk zelfs bij VOND. voorkomt : wij kennen d'aarde voor ons grootmo ér. Zoo heeft hij ook r'ont cr. r: Gruut . M. ,. 17,E `ta b 7)2if? 4. ' g rrT ned gh i . , gr 7. `tY o c1 t.. zi z gi ootml erfde , groos,iiÓnd , grool/1em' , grootoor, grootspraak , grooispreker , groot.sprek in , g i•vott^ ` grootvctder , enz. OUn. bezigt grootwoordige Red_ naart. ADEtUT O leidt bet,, , met . liet lat. cra-ssuus, dik , rrtitl-. ael r•ossub' ^ eng.. o' ^i. gras ^ , uit eene. eeenwvsg g ^ro^s ^ bron af. ROOTSC , bijv. n. en. bijww. , gr^->otscAer , meest ; rootseA. Opgeblazen, hoovaardig : een L grootsclL metz'sclt. eerijk ; èen gronïsch gebouw. &rotaci denk6eelc1^ ra ti hier q rootsch;"xeicl. RIJP , v. , nmeerv.. grappen. Groef: TTejn -groef eene * rop in cie a -arde. VOND. dij KT L. trope , grublie. GROS g ö. , meerus grossen. ..iet gros pij pers maa • tvaaf doijri. .l 7 vert oogt in liet gras , ill het groot. Vaan hier liet yndLitscbe grossier : een gr•o.s.szer in zou,i . tiet laf; e kent ook pct grootste deelt met het gros zijner mag:. HOOFT. Eetgros dei- nxens.c1zera, dan iet middc9elceuw. grosstus. GROT , va, i eerv. grotten. ;Een hol. Ook een kun:s vertrek in Benen tuin , gemaakt van oude boot ucvortels , met. mos bezet, en met koralen en schelpen , ing-elegd-. YaiL. hier gi otwer 2. 4 TOUWEN', zie gruwen• G RUIS , -o. Verbrijzeld puin. In , c^^zr^ gruis v l.'len. . i' hier gruisaclitig gruiedroc , gi'uisij: er, een gla cnmnakers werktuig , gruiszuncl , gruïzig , gruw z, 1 Bid. ` Ook het werkes. gr'uizert , voor verg ruizen. Waarsebbijnn- . lijk van het gr. -/cv , iets , dat zeer klein is. GRUIT , v. Bij KIL. heet het hef, droesem, In Grou. wordt het woord. voor alle slordig werk gebruikt. Der gruit in iets brengen. Van hier het werkwo. pruilen, dat, in Grog., het werk morsig behandelen aandeidt. GRUPPEL, zie greppèi. GRUT , v., meerva grutten. Coat. Ook scheepskost gort gekookt. Gruttenbrj. Van hier het toerkg. grut-. ten, gort pellen i in de gruitterij , waarvan grutter, gru ter j grutmolen, enz. Grut beteekent ook iets dat klein is, en uitgeschoteirl wordt: /iet is maar i'ut. GRUWM A M , zie gruwel. GRUWEL (trouwel), in._, mèerv. gruri•eien. bootste ar. r u, GUD, Gur, mui. koer !fl iets : eenen gruwel pan iets hebben. ivelijke misdaad : zich aars gruwelen schuldig rnaker^. Van hier gruwelijk , gruwel jk ieid. Zarneiist.: weldaad , gruwelstu k , enz. Grut-et, grouwel, bij KIL. grut , horror , hetrre!k yIJAcHT. tot het gr. p1 $6 , rigeo hrengt , en hiervan gruw-% aam, grucvzaamheid. Oul. werd gru ook voor afkeer afschrik gebezigd. GRUWELEN., o. w. , ik g)uwelde , heb gegriuveld. Van gruwel. Van > tegen iets gruwelen , het van harte ver-.. foeijen. Oul. was het ook onpersoonlijk : maar oock h.i n daerteghen gruwelde. St. Fr. G RUWELIJK , zie gruuiel. GRU\VEN (grouwen), o. w. , i •luvcle , heb gegruwd. Hetzelfde ais , griuvelen. V'an iets gruwen ) den hoog_ sten afkeer van iets heb hen.- GUDS , v. , me :rv. gudser1. li en steekbedtel met oenen 11o11-len bek. Zamenst.: dobguds. Van hier het bedr. werkw, grtcl sen, uitsteken , en het onz. werkw. gidsen v tapliu 4 afloopen : liet bloed guclsle hem uit de worgden. IJet e/aristenbloedt gudst langs de stralen. SitiDs. UDDSEN , zie guds. GUF , bi v. n. en biw. , g i er , g tc}est. Krt,. vertaalt liet- door mild, verkwistend. .l.l oe gij en g r-rf aldaar wordt aen.gegaan. J. D DECK. Van Dier gufíieicl. Dit woord gebruikt OUDAEI : wie 't groote beest op z/nen eolen draf, nu dronken van zijn guf lieid', wil zen sc+l;ok- Zen. Het komt , ' denkeljk , van geven. -UICIIE_LEN , zie goochelen. 'GUIG , v. Bespotting. Iemand de gig nasieken. Kt. LTAAN kent een werkw. guigen ,, beguigen , bespottén. UIL , v. , ineerv. guilen. Eene merrie. die niet gedragen heeft. Ook voor een onwetend rnenseh : partijschap Biër geen lrnzme guilen looft. Vo D. Het hoo9cd. • Gazel, lat. eabatlus , fr. elieval, . en dit woord guil hehooren tot eeuaeYi stam.D T óí n. bezigt het mannelijk, voor Benen lafren kiel. Dat glip zoo armen ,huil (als ic) slae.t 't lijf vd/ stra,nen. Zoo zegt men ook, in (Ie ge-^ meenzame ve rkeeriinng : hij is een regie guil. Het wordt ook als een bijw: ; `voor lafhartig, gebruikt. &`JI S , gui^i , zie v€rgui en. GVIT,mar. ecxy. guiten. Een spotb-oef, , Qen deugniet. ^fa^ Gt1L, GUN~ Van hiet-. fflli"~acltt(lf, guiteri] 1 ...lfui/l~~'o .Zfln)en~t. t guiienstUA-, /[uztenwerk. Oul. was het hiervau ~enlHaktl,! wcrkw, guiten in gebruik: If.Jaer soudt gILt:! met rnil 'potten en guiten, CONST. DEn l\iIXN. GtJL ~ v." mecrv, gullen, Zr.kcre vischscort. Verkleill\V~ ,I;uill~tjeo GOL, lHJV. n, 'enhij\y.., guller, 1ft/lat. 'Zacht: het guILt:: ~~.TJd. I~~ln~:' galle ·brif. ()penh~rtjg: me~ een gul,heirl. l\iltd: lll} is seer ,lflt1. Va-n hier gul/ze1d. Zamenst.: . gulaQi"dig, g-ll.Lha.rtig., gT:lllz:artiglteid .. gulhartiglijl:. (}UI-JI)E~, on verb, hi-iva naamw, Vcn goud: lL~t gulden ..iiies, 11et ,!?n!c!en getal , ant getal in de t'ijdl'ckening; hetwelk aanwijst , het hoemenigste een opgege..; ven [aar , in den cirkel del' maan zi], Ret woord , zeltstsndig £ebrilikt, Van lret iuanncl, gesIacht, beteekent eene bel.ende DAunt van twintig stuivers , of honderd centen , ook een guldptlstuk genoernd. Zatnenst.: goudgult.lelle Van hie!" gill[lel£n'(.~·, een zekere appel. GULP, v.? meerv, gulpen. Eene gl'oote baar waters, 001, een groc te teug, Eindelijk is het een kleermakerswoord , om eene kleine opening voor in eene brock aan te dniden, Van hier het onz, werkw, guJpen, dat , dan eens 1 met groote teugen drinken , zwelgen , dan ecns , eene opening hebhen , aanduidt, GUl~ZIG, bijv, n. en bij\Ve; glliziger, gulz(J(st" Zeer happig, gretig; iemand , die de spiis haastig inzwelgt, Ben gulzig eter, De dichters noernen het gnif, dat vele dooden , zonder verzadigd te worrleu , verteert 1\. het guJzige graf. Van hier gulzigaard, gu,lziglzeid, gul.i...Sflq k,. Het komt met het lat. l(uloslt8 overecn. GUNNEN, h. \v., it; gltnde, Iieb gegund. Niet beniiden ; it gun u dat B'elt,/;1c. 'foestaan: grtn i11,ij, dat ik, enz, Van hier gt.tnner, gunning. (j·UNST, v., meerv, gunsten. Gewillige toegenegenheid : iemaruls gunst oerzoeben, Ook eene weldaad , uit gnnst hewezcn , in wclken zin het een meerv. aanneemt i welbe gunet niet cullen genieten de ballingen {Jan Napel«, HOOFT. Oudtijds spelde men jonst, jonste. Van hier gun8tig, gunstiglijk, gunstelz"ng. Zanlcnst.: gztnslbetoon , gunstbewif«, gunstblil· (bij CAl\1PTT.), g{ln.~tbrief, gunsteloos, gunetgenoot , gunstgodinnen (c'ha-rite8) , gunstjagt, b9 I-IooFT.) voor het lat. ambitio , IVI ,2 am-« GU.X, GU5, GU3. gurutrjk, gUfl8ta#oOrcl, een woord. HOOPT bezigt ook gunst'aarchg. GUNT, lietgunt, voor hetgeen. Zie geen. GUST, btjv. D. en bijw., niet dragtig. Bene guste koe. In den gemeenzamen stijl heet men eenen maaltijd gust, waarbij spek noch vleesch is. GUUR, bijv. no en bijw., guurder, guurst. Straf, streng, van liet weer gesproken. De gure heifet komt met zijn buijen aan. HOOFT. Gure winterdagen, - gure winden. Stuursei: hij ie een guur men.cJ. Van hier guur.kezd. fl4 HW , IEi dec achtste letter• van het- nederduitsche AiSE , Wardt i 4 den aanvang; eener lettergreep , - en dat altijd voor eenen klinker , geplaatst : hand , haar , huis , of achter de c gevoegd , om daardoor, als een ondeelbaar. letterteeken ,,.den scherpen keelklank te vormen.,. hetzij in vreemde woorden , als : cherub , chijl; hetzij in zuiver nederduitsche, - als : noch , lach , licht, lucht !, lagchen , schieljk ,. .tnensch. Eertijds gebruikte men haar in-sgel'iyks achter de g, om den klank dezer laatste letter te bewaren , als : gheluJ , begheven ; plaatsende dezelve ook achter aan , als -: heiligh , xaligh, Zie over de natuur en het gebruik,.:. van de h , mijne nederd. Spraakk. ,,. D. I , g 4 a..• BA , een tusschenwerpsel , o m daarmede meer dan - eenen hartstogt uit te drukken. Het .is , i.. eigenlijk, de uitdrukking van blijdschap : har 1 dat geeft uerligting; aan het- hart f 2. Van uitgelatene vreugd , die met een blijd en luid lagchen vergezeld gaat; wanneer men , door de ver-dubbeling van het tusschenwerpsel, den lagchend"cn toont- , nabootst^; ha ! ha ! hal! hoe kónde het kluchtiger uit-, vallen ? 3. Van verwondering ,. met vergenoegen gepaard: ha ! vind -ik u hier ? 4. Ván verwondeving met toorn vergezeld ; h-a : schelms ! ik heb u. 5. Van ongeduldig verlangen : hoort gil niet , ha ! 6. Van verdrietigheid ha ! wat is dat talmen t 7. Van verwijt-: ha ! deugniet 1 dat is uw verdiende loon. Ra , van het v'.. geslacht, is ook een water bij G'revelingen : tot over d& .Ha-. HooFT. 'HAAG,. v. , meerv. hagen. Eene heining van laag boomgewas. De geit werpt in de hang. HboGVL. Met het hout der halte. BIJBELvt Ook voor Bene bekend`ë stad van dienzelfden naam: in die Ha e-. M. SToKE. Doch in deze- beteekenis wordt het woord mar mmnel. gebruikt: hij woont in den Ida _g-- Ik ban den' hee/en Haegh met al sqn achterklap. HUIG. Anders bezigtmendoorgaans s Gravenlia^re , in het onzijd. geslacht: het vor-^ stal j 's Grankage ia beroemd. Zamenst. : brem.* haag, 12 "> HA A. A.A. If A lzaag.haag , doornhaag?kt~il;1J,aagkPiLhaaf ,, ttiltil;actg.,enz;eng. _ doornhaag, tltinllaag, h(tag(tppel , haagappe/boon , haagbes, haagbej, Ilaa;::aP1Jel, haa./fa!J[Jelboonl, haagbes, haagbezie, haa;)'beuk , hactgbosch , haagd()o/iz , Izaageik , haag~ haa j1btJlf,~, hactghosch, haag(loorfl, ltaageiA"', haag mes, encflZ.z-. mes , H:\AGDIS, hagecltl, v., rneerv, llaagdi8$efl~ Een be HAGDIS , hctgeciis, V. , meery, /zaagdisseri. Een bc kerid viervoetig kruIJ)cfl(l dier. kend viervoetig kruipend dier, 11:\.AI, m., meerv, /;,aaij·en. Ecn verslindende zeevisch, jJ\AI , In. , rneerv. /iwiijea. Een verslindende zeevisch. Van hier de sprccwijs : er zijn haaijea op de kast, Van hier de sprcekwijs : er zijn haaijen op de !cust, uien moet op het zijte passen , het loopt gevaar vanmoet zijne paS5eJ~, het loopt gevaar van \veg men or het genolucn,genomen , ofof gel'oofdgeïoofd te worden.worcleu. Zamezist. haaijeiwe'/,.Zarnenst. ,te -haayenvez. 11[\.A.K • In. ,nlecl'v.1zaken. Een werktuig met cenen krommen JIAA.K , rn , rneerv. haken. Ecu werkuiig met eenen ktorntnen Lek , dat iii iets gehaakt kan worden. En schipp ersboom hek, dat in iets sella?kt kan worden. Ecn schippcrsboom; OOk een vischhoek ; en de bek van eczc dreg. Wijder ook een vischhoek ; en de lJek van eene dreg. Wijder, ;alle werktuig , waaraan men iets ietsietsophangt. ()ok dat, waar ..lie werktuig , waaraau men 0 phaagt. Ook dat , waar-« nede mcii de kleederen tochaakt , en ophaakt : een rok DIede men de kleederen toehaakt , en o phaakt s een rob met haken. Eeu zetterswerktiig : letters op den haak met haI;en,. Eeu zetterswerktuig e letters DjJ den haalJ Letten. Een vuurroer, dat niet eetcu sleutel gespannen J;etten. Een vuurroer , dat met eeueu sleutel gespannen vordt, eene handbus, draagt ook den iiaam van haak. wordt , ee ne handbus , draagt ook den uaam van Itaak. %Vaniieej, de timat.ermart het hout gelijk houwt, of glad Wanueer tie timmermanhet hout g~Jijk houwt, of glad schaaft , dan brengt hij zijn werk in 1e,. haak. Van schaaft, dan brengt h~j zijn werk in, (len haa"k. Van llier de spreekwijs : het is 'niet in, den haak, het is niet bier (IC spreekwijs : het is ni-el ia den haak , het is niet gelijk het behoort. liet is buiten dert haak, het komt geIijk het behoort. 11et is buiten den haab, het komt te onpas. De pleitzaak hangt nog aan den haak , is te onpas. De pleitzaab ltan{{t nag aan den. haab , is nog onafgedaan. h den vertrouwelijkeit spreektrant zegt llOg onafgedaan. In den vertrouwelijken spreektrant zegt nien ; lie t zijn rnaai' haken en oogeri , daarin is enkel men r lLet Z!jll, maar Iiaben en, DO/fen, daarin is enkeI verwarring, De wereld is vol ltaken, en DO/fen. Van erarring. De wereld is 'o1 haken en oogen. Van 1laakacltli,f. Zamcnst.: ltaakstvjjs, -. Iiierhaab , hier hierhier/iaakachti. Zamenst. : haaksu.'ijs , - bierhaak, bootshaak , brandhaak , e,ter/zactL , puhaa/ , hootslLactk, brandluiali , ersterhaal: , pztthaaJ.., Pi8Ch hacik , weerhaak , enz. . lLa(L{~, weerluutb , euz. Il aal: , hoogd. 1-1al.en , nerlers• .hake, zw, en ij~'~ Ilaak , hoogd. EaLeii , iieders. hake , zw, en ijsf, liake , eng. /iook, boli, en pooi. hak, norniand# n pi lialie , eng. Iioob , bolt. en pool. !Lak, norrnand, (In Pl ].~ard. lJcLr. Ti~n. Zeer denkelijk hehoort hierheen kard. acq, acq,acq,liebr. 1. Zeer denkelijk behoort hierheen het lat. uncis.s , cii het gr. o7>-,o5, het lat. uncus, en het gr. 0'Y~a~. fIA,A.L, in., rneerv.meerv, halen. Trek. Van halen.'I'rek, Van haZen• . Zamenst. 01., Iialen, Zamenst, ~ liaajbier, haalkan, haa1naai, haaPijr2 j or'er/içtal, lia.aibier , haalban , haalmaat , haalt-p!jrl). ooerliaal , en z., ens, IJAAL, v.,. rneerv, Iuilen, Een iizcrcn werktuig , waaraan hAAL, v. , rneerv. halen. Een ijzeren werktuig waaraan zuen pot of ketel, over het vuur hangt, iiedeilaat, of op— men pot of ketel .. over het vunr hangt , nederlaat , of 0p schort, Zr::JnensteU.: luialboom , een houten of ijzercn ,s c, ti o r t. Ziiienstell. haLboom, een houten of ijzeren boom waaraan de haal lwisgt. })()OU1) waaraan de haal hiH~gt. llAAl\{, 0... rncerv, hamen, Een lcdercn of houten jnk .. 0O!)p den hah der paarden, om met mccv jeLnak te kunnenhats der !)aal.'del1; met meer.i~L.'1ak te kunrren IIAAM., 0., rncerv. hamen. Een lederen of houten juk, den 001 trek t14Af, 185 trekken„ HAAN , Ifl , meery. hanen. Het tflaflnetle van eene hen.. De mannetjes van andere vogeten , die tot dit geslacht gebragt worden , dragen ook dien naam. Zoo ioerut mea hot mannetje eener paanwiri , ook eenen kalkoen haan , enz. Van bier de gerneenzarne spreekwijzen : zijt haan is kOfliTZT, kraait altijdkoning, a nderen moeten de v1a voor hem strijken. .Uçj speelt den gebraden haan, hij speelt voor grootmeester. Hij is een haan op iijnen eigen niesihoop , in zijne eigne zaak durft hij wel. hij is erin haan , ook het verkleinwoord a hij i èC12 haantje, een driftig , opvliegend , ook stout, onder-. iiernend niensch. Voorts noemt men der weerhasn op eenen toren ook eenen haan De haan aan een roer: den haan spannen, over/talen. De roode h, de brandende lont. Wanneer men een schip in brand wil steken , zeggen de schepelingen: wij zullen den rooclen haan laten kraaijen. Indien de roocle haen ontsteekt een hel&che mijn. VoND. Van hier hanig, wellustig. Zarnenst. : knorhaan , korhaan, snoeshaan,.springhaan , zeehaan, enz. JJanebalk hai'egekraai, hanekam , haneL'laauw , izanepoot , de poot van eenen haan lianepooten , krabbeischrift , 1zanepoor, hanetreci , holte in een ei, ha,ie'eei' , de veçr eens hns , overdr. eee feeks, een ruw vrouwtnensch : hanec'oel , eene bloem. AIEL. outleent den naam van het schelle geluid dezes' vogels, gelijk dit dier , in vele andere talen, naar hdtselvn den naam draagt. IIAANDER , in. , rnecrv. haanciers. Eene mand ,.om vruchten in te plukken* iIAÂR. pers. vooriiaamw. , vrouwelijk van rij. liet meen'.. is gelijk aan het enkeiv. Baar, hare , haar, is ook een bezitteijk voornaamw.. van den derden persoon , in het vrouwel. geslacht; haar man, hare dochter, haar lirid. Haar neemt ook de bepalende lidwoorden de en het voor zich; maar alsdart wordt het zelfsto genomen: elk droeg zijn pak; zij ook het hare. Om de welluidendlieid schrijft men wel eens keur, wanneer het naaste woord den verlengden klinker. a heeft; terwijl sommigen haar als enkelv., en keur als meervoudig beschouwen. Dan, kiesche schrijvers bedienen zich van die vrijheid niet meer,. en erkennen g€enrins dit nit onclencheid~ JiA.Alt. 0., meerv. haren, Een hekend deksel over het geheele ligchaanl der dieren ; ook ann her ligch:lalD del" menschsn-In het hij7..onder het hoofdhaar , wanneer her zoo ,vel ecn enkel hsar , al~ de haren tezamen uitdrukt , !choon men dan ook het meerv, h aren bezigt, Een'soh. oonen b08 haar hebben , dat in Noordholl. heet 1 eene 'goede vacht haar hebben. Als men de fijnheid 'Van iets wil uitdrukken , vergelijkt men het bij een haar » Iiet ill soo ffin, als een haar, A:5 men eenen klei.... nen alstand aanduidt , bcdient men zlch Van dit beeld : hii mib» opeen haar, H 9 gelijkt hem op tier; haar .. hij gelijkt hem volmaakt. Om schrik nit te drukken is het ~ ds Earen rifzen miJ te berge, Elbander in het .hlzar eitten , eigenlijk: elkander aan de haren trekken , en over-dragt.: zich heftig tegen elkander verzetten, -Zij hee.f; . Iiaar op de tanden , zegt men van een bits wijf. Grij14( J horen , de ouderdorn. \7erkleinw, haartje , ook een vezeh]e aan gewassen en wortels, Van hier het onverhuigb. lzn.ren: een h.aren gordel. Voortss haarachtig ,har ig ; Il,arl~gheid. Zanlcnste}). : Iiaarband , haarbles 'J h aarbos (ceo bos haar}, haarlob , haarnaald , haarsmider , haartuit ; haarolech.t , enz, lURE vergelijkt de eerste lettergreep der lat. woorden Eirtu« ,.lLirs.uluB, en brengt dezelve DIet dit woord to,. eenen stam It zijnde waarschijnlqk het angels. haeren , ver~ 1HJeren" als eene vergadering bij vlechting , of. lokkeu, In het fr. heet een harige mantel 'del' lVlonnikken l~aire. IJAA,RD (1teer~, m., meerv.. liaarden , anders haardste-. ... den. E:ene plaats, waarop .men het vuur stookt. In som» rnige plaatsen van Nederland , heet de karner , waar men het vuur stookt , de haard : zij zitteFl ill, den baard; \Vijdcrs beteekent bet bet gansche huis-, eene eigen bezitting: opdat iJ: eens een' eigelj luutrt geniet. HOOGVL. Van hier de spreekwijs : eigen haard· is gOltd' waard; In dezen siu zegt men ook Iiaardetede .. ooor haardetede en altaren oech.ten , voor burgerlijke en godsdienstir;e. voorregten, 11aard is ook een iizeren werktuig , waarin men VUltl" slookt: eert ellf!elsclte hanrd~ Zamen.t~ t ll((ardj.{od, llaarclijzer"haardplaat, haa.rfl.tede, Itaard,~ te(legel(l, en~. Jt1~lUJ leidt dit ~:oord af Tan. net hebE. '1~, ",a'l\l'me~ NIS. 5. 3,E liet lat. ardere overeenkomt. Dan , daar haard . in 4e verwantschapte talen , niet enkel eene vuurstede , maar ook cent plaats , op de oppervlakte van den grond , tot een zeker gebruik bestemd , aanduidt , meent ADELU>IG , plat het van aarde afstamt. HAARKLOVEN , o, w. , ik haarkl000fde , heb gehaar- lonf l.. Eigenlijk een haar doorklieven , spouwen. Over-. dr. , over beuzelingen knibbelen. Van hier 1Laarklouer,, liaark/overij , liaarkloving. AAS , Uh. , meerv. hazen. Een bekend wild. Vele lion. den zijn des hazen dood, men moet voor de overmagt bukken. Om de gelijkheid van gedaante en kortheid van het vleesch , noemt men Benen haas den uitgesnedenen lap vleesch , achter het nierenbed van een sh gtbeest zittende. 7amenst.: liazenjag t, hawenkop, Hazenlip, hazenrnond , ltazenoog, zekere oogziekte; hazenoor, een planten geslacht; hazenpad : hij kiest liet hazenpad, hij gaat loopen. Wij. ders ltazenoot, ha, enpastei , hazenpeper, haeenpoot , hazerielaap , een onvaste slaap , hazenwind , windhond enz. HAAST , v. Drift , schielijkheid. In der haast. Haast maken. Boe meerder haast hoe minder spoed. Het wordt ook als bijw. gebruikt. 1k zal haast komen , weldra, schielijk. Bijna : hij is haast zoo ver , ale gij. Achter zoQ neemt het de eigenschap van een voegwoord aan , en wordt aan het woord zoo gehecht , voor zoodra zooliaast als h1 komt , zal ik het u zeggen. Van hier haastel jk. BAASTEN (zich), wederk. w. , ik haastte mij, heb mij gehaast. Zich spoeden , reppen. En mij gehaast , die paden inteslaan. PSALMBER. ' In de overzetting van den Bijbel wordt het ook onzijdig gebruikt : wie gelooft, die en zal niet haesten. HAASTIG, bijv. n. en bijw., haastiger, haastigst. Die veel haast heeft: hoe zit gij zoo haastig ? Oploopend hij is een haastig man, Van hier Haastigheid, haastigliek. A.AT , m. Eene sterke af keerigheid van iets , hetwelk het verstand als kwaad beschouwt. .hij heeft genoeg aan uwen haat te drag en. HOOCvL. Baat dragen. `Tan. hier liaatdreigend , hatelijk, hatelijklieicl. Als men de uitblazin weglaat, heeft men het lat. odium.: als men de uitblazing sterker maakt, het gr. z r c . M is5 scliien HkC, JuF, liG& selnien komt het af van heet , wegens de hitte , den hartg togten eigen. JIACE-! , v. Gevaarlijke waging : de zach in de hag stellen. HOOFT. Van hier hctgcheLii/ , hagciteü)kheicl. Het ver. kleinw. haclije gebruikt men van ieTnaud , die, uit losheid en bahtdadjgheid , zich in gevaar steit. wcUT , M. , meerv. hachien. in eeriige oorden vait Jej1and nog gebruikelijk, voor een dik stuk. Geefinij eenen liacht brood. Een h(tChije spek. }1AFr , . , ineeev. h aft en. Een gekorven diertje, dat,. Zlan den avond van den dag, zijn huidje afstroopt. Ja den haft-tijd aan de zijde eeiicr rivier wandelende. FEITH. liet is er ZOO dik als haft , het is er in groote menigte. 11AFTIG , een uitgang van sommige bijvoegeiiike naam \Toordefl , OFU aan te duiden, dat iets waarlijk de ei genSChaj) eener zaak heeft; van hcten , /zaberz , hebben. Zooclanige bijv. naamwoorden zijn: errzsthajtig, heldttaftig , krjgshaJ'tig , inanhaftig , naamhcifttg, zeeghaftig. Om de voetrnaat• gebruiken de Dichters den uitgang liaft: om uw heidhafte cictan draagt gq een lauwerkroon. Voor haftig hebben cenige bijv. naaniwoorden achtig , als: deelachtig, waarachtig , wOonaChtig , met den nadruk op dezen uitgang. Zie ac/4tig. 1iAGEDIS , zie haagdis. IL&GEL , rel! Gevrozene regendroppeis , die , a1s ronde stukjes ijs , uit de wolken vallen. Oni de gelijke gedaante , heet men , van lood gegotene, korreltjes ook hagel: van hier ganzenhagel, musscizenhagel. Van hagel is itagelach'- lig. Zamensteil. zijn : /Lagelbzii ; ook overilr. : eene iLagelbui van steen-en, eën aantal geworpen steenen., /ta geigans , zekere watervogel , hagelslag, hagelsieen, /zcigeliaach , hagelwit , enz. HAGELEN , onpers. we liet hagelde, heijt gehageld. Het hagelt, er vak hagel. Overdr. wordt het van eenen digten drom van geworpene kogelen, han1granatcn, enz. gebruikt: 't geweldig hagelen der pijlen. A. BoGMItT. HAGEN, onpers. w. liet haagde, heeft gehaagd. Ge vallen, aanstaan. Dit haegt de Regge, die haer glazen stroom, enz. MOONEN. Meest gebruikt men het za rriengcst. behagen. Van hier acht men het woord 1LagencieJeld afkomstig , in den lagen. stijl gebrnike lijk, voor iets, dat, in zjue soort, uitmuiitend is hagen 8,efl(Lw81d Van nieuwe neuten ! (noten). -liet jg een hageadeeId , een overvlieger. TUINM. zegt hagen en veld, d. i. dat iu geen hagen en velden zoo te indcn is. 11 1K 9 v. , merv. Iiakkcrz, Hiel. Het achterstuk onder den sdioext : ik heb aieue hakken laten maken. Iemand op de hakken zitten, van nabij vervolgen. In den cteftigen stijl bezigt men liefst hiel. HAK , V. , meerv. hakken. Een houweel met twee tanden, (nu den grond om te halen. Bij KIL. liacke , apacije. IIA K , ni. rneerv. hakken. Een houw met eene bijt , met •t;1JC S*i)td . enz. De tijd , wanneer het hout geveld, gehakt sordt ; zonder rnervoutl : het is , thans, in den hak '(i.fl het hout. Overdr. , baat , nijd: zonder zneerv. &nen hak O hem hebben. HOOFT. Zamensteli. : hak.bank, hakblok, hakbord, hadhout, hakmes, ILakmoes, /t(i.kpap , enz. IIAKEN , b. en o. w. , ik haakte heb ge/zaak!. Bedr., met eeuen haak balen: ik heb het naar mij ghaakt, oo ver ik kon. Onz. , vastgehecht zijn: mijne .schaata haakte in de Zijne. In verwarring zijn : die dingen lui.ken nog. Begeercu . hevig verlangen.- met naar: mijn Ziel, die naar den vrede haakt. PSALMBER. Van hier liaking. HAKKELEN, b. en o. w.., zijnde het voortdnr. woord van hakken. Ik hakkelde , heb gehakkeld. Bedr. , in kleine stukken scheuren, waarvan het deelw. , gehakkeld: ge. hakkelde kleederen. Onzijd. overdr. , stamelen . met ge.. brokene woorden en enkele lettergrepen spreken omdat , een hakkelaar de woorden aan stukjes hakt : hij hakkelt. Van hier hakkelaar , hakkelig. Zame]ste1l. hakkel.Lees, een stamelaar, hakkeltong. HAKKEN: be w., ik hakte, heb gehakt. Eenen hak ge. ven* met het voorzetsel in: iemand in het been hakken. In stukken kloven: hout hakken. Tot kleine stukjes verbrijzelen: Qleesch hakken. Een leger in de pan hakken, alles over de kling laten springen. Ook zegt men op iemand hakken, met herhaalde hatelijke uitvallen op hem vitten, van hak, haat, nijd. Van hier hakker, hakking, haksel; ook gehakt, voor gehakt vleesch: een bal gehakt. JEAKKENEL, v., nieerv. Isakkeneijen. Eene tel, een te!paard. Hij biedt zijn' leenhecr een aneeiui.'itte hackeieie. HALL. nüe. VOND. JCTLIAAN heeft hacL'eneije , felle , en zet het over door asturco , equus to1uarius , in het (t.. haquezée , eng. lzczckney,, ital. /a(;quinea , Sf). haca. Men gist met . dat het woord den klank van een pard 9 dat den pasgang gaat, nabootst. IIL&L , 0. , zonder meerv. De hardigheid der aarde door de vorst: 't hal geknedt van de hoefslagen werd hoe langer hoe nzuiwer. HOOFT. Het hal zit nog in dcii gror2d. HAL, v.> rcerv. hallen. Een zeer oud woord', dat, inliet gemeen, eene overdekte plaats te kennen geeft. Out. was hal, halte , eene gemeene benaming van groote en open.. bre gebouwen , die ten geineenen nutte gebruikt werden. . Bet is, hij ons bijzonder gebruikelijk, om daardoor eene Plaats* aan te duiden , waar vleesch , of lakens verkocht wo den. Dcszclfs oorsprong is zeer duister. Zamenstdil. : la1 saaihal, Plee8chlzal. Van het angels. heal, een paleis , eene zaal, vergaderplaats. HALEN , b. w. , ik haalde , heb gehaald. In het a1ge meen duidt dit werkwoord aan eene overbrenging van iets op eene bedoelde plaats, die nader bij ons is: turf van den zolder halen. Door beweging iets op eene andere plaats brengen: de handen op den rug halen. Door trekken naar boven brengen: adem halen. Afhalen : de brzeven van het kantoor halen. Ontbieden: den wond-.- lieeler halen. Met geweld naar zich trekken: iemand dc oogeri uit het hoofd halen. Schrapen: gierigaards zijn gaarn , waar wat te halen iii. Veroorzaken: zich eene ziekte op den hals halen. Ter wereld helpen brengen: kinderen halen. Opwegen: ik denk niet, dat het honderd pond halen zal. Van hier overdragt. , in vergelijking komen : hij kan niet bij hem in grootte halen. Zarneristeli. , aanhalen , enz. Het heeft zeer vele overeenkomst met het gr. zctv, lat. e/zalare, waarvan het fr. caler, naar beneden halen. Men heeft ook een gr. woord Liv, dat van é>.it,V afkomt. HALF, halve, dat eigenlijk een zelfstandig naamwoord is, heteekenende out. een deel; ook eene zijde; waarom aan de andere zijde bij NorKEn. heet anderihaib. Deze beteekenis is nog over in ons woord allentlzalc'e, aan al~ te zijden. Het is bij ons gebruikelijk, vooreerst, als een yOOrLCt5Cl schoon het achteraan geplaatst wordt, en den twee-. HAL. 1ug tweeden naamval. vereiseht , beteeko ende zoo veel als om, wegens : duidelijkfieid8luilve , gewetenshalve. Men ziet hieruit , dat het , niet het naamwoord aaneengehecht geschreven moet worden. Zoo plaatst men dit voorzctzel ook achter bezittelijke voornaamnwoorden : mijnenlha/ c , riwen-halve. Welluidendheidshalve voegt men hier eens t tusschen , schrijvende uwenthialve , mijnentlaalve , hetwelk door sommigen weder afgekeurd wordt. In allentlial'e schijnt de t gewettigd. De aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden ei enen zich dit woord ook toe : der-halve , derhalve , dierha1ee , dieshalve , weshalve ; cri welk geval zij den aard van voegwoorden bekomen. Een der onafscheidbare voorzetsels voegt het insgelijks achter zich, namelijk be : behalve ; makende , in dien vorm , een voorzetsel en bijwoord. Ten tweede., komt het voor als een bijvoegelijk naamw. en bijwv. , om een deel van twee gelijke dealen uit te drukken ; en wel eigenlijk , waar het niet alleen van li chatnen , naar ook van den tijd , de ruimte , ja , in een woord , van alles gebruikt wordt , waarvan men zich eeine helft verbeel den kan. Een half 'brood. Eenen halven dab werken. Eene halve mijl, èen halve gulden. Ha ij vol, Half' .dlrnsterdam. Men zegt ook : haf september, /iaij' april, dat is , op de helft van die maanden. J vrouw is ier kalver dragt. Ten halve , onvolmactkt. .HalJ wordt ook als een bijwoord gebruikt , bij het tellen van al de halve uren : half een. Foor half drie. Met telwoorden wordt het woord half, halve, achter ange-voegd , om de helft van een grondgetal uit te drukken : in "elk geval , halve voor mannelijke en vrouwelijke , haf voor onzijdige naamwoorden geplaatst wordt, zonder verder verbogen te kunnen worden: derdehalve stuiver.. Oul. bezigde men half iets, voor de helft van iets: Ist oee dattrt haf mijn r jck helste. BIJ; . 1477. Oneigenlijk wordt dit woord ook genomen , waar men zoo zeer niet op de juiste helft ziet: een half bewijs. lla f dood. . ilf dronken. .kiene halve zuster. Een halve geleerde,, enz. In Gelderland bezigt men het zamengestelde hal(-' sclieid , voor de helft; b. v.: ' de ha(scheid der boete betalen. II4LFTER , m., meerv. half tere. Een touw, of leere:a riem, om den hals der paarden: gelijk het paart nee 't H.\ L. 'I trecben , den h.alfter quijt (fjord. VONlt .Odk: h{Jt~ ster heister, holster, Het stamt af Vall houden ] lz.a/~ ten in bet hoogd. In Nederse is het ook zonder j., It(t'~ ter , bij KIL. halter. half/ere . Ilf\LM, m., meerv, h.almen; De steel van graC'nge,vassenc Het lat. calamue , en het pel's. calem ; en het gr. "ctA~f".o; hebben veel overeenkomst met dit woord, Zamenstell. : ltalmknoop, h.almstee] .. halmetroo, HALS, m., meerv, haleen, Eenbckend deel des li~chnanl.s van menschen en dieren. Om de gelijkheid wordt Clan a,n..; dere dingen ook een hats toegeschreven: eene fle8cl1~ met eenen langen Iial«, Het leven: op den hals ge~an{rert eitten ; met den hats betalen, lemand om h.a!« brengen, vcrmoorden; ook overdr.; voor doorbrengen: bracht 'Om hals een grooten echo.t: GESCHIER. Om hats ra.... ken, omkornen. Z!Jnen lia]« breben , door vallen omkomen, Velo woorden den !zals breben , veel spreken over eene zaak, De gansche persoon: eich iets op den hals halen, Op hals en ieeel, ten' sterkste , oerbieden: Een Iials , een onnoozelc bloed, .11ala over bop , met groote haast, Hals hetcekent ook een dik scheepstouw + anders smut gcnoeold. Het rneerv, haleen gebrl1iken de Dichters in deze spreekwijs : de burger« moesten O/J hunne {Jrjje Ita/zen liet j ul: der slaoernif dragen, Dit meerv. Iialzen duidt ook "vier, of ander watergras , ann, dat , onder het visschen , nan de netten blijft zitten, of de heenen der zwemmenden helemmert, Zarnenstr,ll.: hals-« ader , halsband , lialedoeb , halegeregt ; halsheer , die over den hals, of het leven van iemand heschikken mag t (bij HaoFT.); halsijeer ; halskraag, halsregt , hals-« regter , lialsstro]', /ialsvrierul , ha/szaak, enz, Bijna a1 de verwante talen hebben dit woord 1 schoon zijn oOl'sprong onzeker is. HA.LSSrrARRIG, bJjv. n, en bijw., halsstarriger , 1Lci18~ starrigst. Hardnekkig, stijfhoofdig~ .. een halestarrig bind: -Het is zoo veel als siijjhalzig, zegt HUYDEC~ 'I en KIL. heeft: halsstarrig!J, is ster-halsig , obsttnatu8; van ster , alar starrig, d. i, stij,f, hard. HOOF~, VOND. en anderen hezigden haleeterb , 'doch verkeerdelqk. Van bier halsstarri/?/zeicl, ha188tarrigl!Jlce BALSTER, zie ILalfter. HALTE (halt), v, Een krijgs"'6ord, den stilstand der VO'Ollw'~" luk.... IJAL, F1 AM. ^-llUKtoitle. fl1811SCh )T) aandnidende : lzalie 1 01u1en. Het komt af van houden , ho/den , hallen. HOOFT bezigt het weikw. halten , voor halte houden : doet hij de Rui. iers hal/en op den weg, enz. hALVE , ze half. HALVEREN , b. w. , met eenen basterduitgang, _fl halecr de , heb gehalveerd. De helft verminderen. IIA M , vo, meerv. hammen. Eén schink. Westfa4lsche hammen. Verkleinwoord hammetje. Het stamt van een iieronderd vvoord hammen af, dat afsnijden aanduidde; zoodat lzarn een afgesneden stuk beteekent ; in het bijzôns (1tV liet bilstuk van een varken. Vati hier eene boterham. Het woord ham heeft , ondtijds , nog andere beteckenis. sen gehad. KILTAAN tCit onder andere , die van èenen beenid ; ook van eene woning , of van een gehucht. cenen dronitnel huizen. Van hier dragen zeker cenige plaatsen in ons vaderland , den naam , die of enkel Ram heeten of niet eene zamenstelling genoemd worden : Droogenliam, j.Vankenham. In Groningen kent men liet Hamrik, dat , zonder twijfel , ecrien aanleg van een dorp , in eexiea beerndrijken oord , te kennen geeft. lIMIET , V. , nieery, Izameijen. Het buitenste hek van cciie .stadspoort; in ondui;sch de barriere. Hebbende de /zamei doen opkopen. Hoorr. VoNDIL schijnt het te nemen voor den sluitboom , welken men voor het buitenhek doet; als van het chuiea der lzaineie spreekt. Ei zekei: geeft KILTAAN er deze beteekenis aan , als hij ham nzeije , /iarneq1e verklaart , door lignum trarzwer.u;n, quod oiiis OJL)JJorJitur. Het stamt af van ham , dat in Oostvrieland nog eene omheinde , omtnirdc streek aan dtidt. Zoo is dan hamei een getralied hek , of iets dergelijks , (lat ter afschnuung dient. FIUYDECOPER teekent aan, dat het, even als fzaîn, ook een gehucht beteekend heeft. Dit is dan hetzelfde met het fr. hameau. KIL, heeft unsgclijks hammeije, ghelzucht, -'icuius. IIAMEL m, mecrv. hanols. Een gesneden mannetje van een schaap. In het hoogd. Flarnrnel; van hammen, afsnijden. Zamensteil.: belhamel, ook overdr. voor iemand, die zich in alles het meest laat zien en hoorea een voorvechter. Zie bel/zamel. hAMER, m., meerv. hamers en hameren. Een werktug, oni te slaan, kloppen. Hij ü tua.schen den hamer en het 192 HAN. liet aanleeid hij ïás 1fl gróot gevaar _ ILJ(lt 1 ilJe T4ih Overdragt. wordt de sterke doordringende kracht !amer genoenid : met cièrt ?zamgr van G0c18 VONDEL. Een held , voor wleri geene magt bestand . wordt wel eens genoemd een slrjclîiamcr. Men nia be vIu hetzelfde /ain,nen afleiden , dat snijden , stooten , slaan, verminken aafldni(ide : de er is sledits de uitgang, Dit hammen heeft zeer vele overeenkomst met het hebr. D1 d a t het denkbeeld van breken , verpletteren niet zich voct. ZamensteiL : beukliamer , , breeuw7u!7zer deurhamer ,, enz. Voorts: hanierbiji , liarnerslag , zoowel aanduidt ijzerslag , of datgeen, hetwelk, onder het. smeden, van het ijzer alspat, as den gelijken slag met ha-mers : 1zainerilag houden. Wijders hamersteel, enz. BAND , v. , rneerv. kancien. Dat lid aan het menscheljk ligchaani , (lat aan het uiterste des arm, s eplaatst is., om te grijpen, te houden, enz. Wat komt., in het (1age1[Jksclii leven meer te pas, dan dit nuttig lid ? Daarom gebrtiikt men dit woord ook, oni verscheidene denkbeelden uit t drukken. Gewapenderhand, met den degen in de Vuist. Van izooger hand, van de regering. De hooger?zand de regter zijde. De hand aan iemand houden, voor iemand zorgen. De hand met iets lgten , het goedkoo. per geven; ook in de zaak wat toegeven. De lid ncle4 ineen slaan, elkander met raad en daad bijstaan. Je mand de handen boven het hoofd houden, hem bisschermen. De handen slap laten hangen , moedeloos worden. De handen te huis houden, voorzigtig zijn niet geven , zich met iets niet inlaten , en. De handen vol hebben, met bezigheden overkropt zijn. Dë handen ruin hebben, door niets in zijne verrigting verhinderd worden. Iemand op de handen den , hetti naatwkenrig nagaan. De laatste hand aan het werk leggen, hetzelve voleindigen. De handen van iets aJwasschèn, het niet voor zijne rekening nemen. De hand in iets hebben, zich bedektelijk met iets inlaten. De handen uit d mouw steL-en, vlijtig beginnen te werken. Handen aan het 4jf hebben, voor eenen zwaren arbeid berekend zijns iemand de handen binden, hem belemmeren, verhinderen. Twee handen op eenen buik, in alles eens Van de hand in den tand, zoo gewonnen, zoo geron ncn. Wijders, door verscheidene voorzetsels aan te nP , I1AN i93 men, is dit woord, in de volgende spreekwijzen , gebruikelijk. De zonde aan de hand houden , dezelve niet ge_ heel verlaten. Iemand eene gelegenheid aan de Band geven , bezorgen. Het paard dat aan , of bq de hand loopt, dat ' aan de linkerzijde is ; van hier het bijv. naamwoord : het aandeltandsche , of bjdeliandsChe paard, in het gemeene leven. fan de winnende , aan de betere hand zijn , beginnen te winnen , te herstellen. Een werk hij der hand nemen , aanvangen. Met de handen over' elkander zitten , ledig zijn. — Iemand aan cle hand gaan , believen , zich gedwee betoonen : zij kwam er wel, maer om vrou Juno aen de h zrit te gaerl. VOND. Bij tijde heser aen de hand te geren. HOOFT. Iemand naai, zijne hand wennen , zetten. Onder 's hetnd8 ^ in vertrouwen. Iemand onder handen nemen , hem te regt stellen. Geld op hand geven ,; bij de krijgsdienst gebruikelijk. Iemand op zijne hand , in zijn belang, hebben. Op Zijne eigene hand, op eigen gezag. Hand over hand , gaandeweg. ~ Uit de hand verkoopen , niet bij openlijke veiling. Uit de hand vallen niet aan de verwachting voldoen. ik. weet het van 'oeder hand van iemand 9 op wien ik aankan. Iemand taan de hand wijzen , hem een verzoek weigeren. goor de hand zitten ^. eerst moeten opspelen. leniand de hand vullen-i ook overdr. , voor tevreden stellen , paaijen. Figuurlijk heeft Ítand nog verscheidene beteekenissen, als die van schrift eene meesterlijke hand schreven: Een onderschrift , eene handteekening : eene valsche hand. Zijde kant s de linkerhand omgaan. Hulp : de hand leenen. Be" zoeking door God : het is Gods hand. Magt , vermom gen : het staat in wve hand. Geweld : onder rooverr handen. Dat naar eene hand gelijkt: de hand een. zzaps , — eens ankers. kene ^zeren hand, een haak. Zoo heet Pen wegwijzer op de wegen, en een staak bij bruggen, wanneer de mast eens schips naar beneden moet, insgelijks eene hand. Eindelijk wordt t in den verheven stijl, hand voor den geheelei n persoon genomen-: ontziet de dood bet een geseliépterde Bant, dan een vereelte van arbeit. HOOPT. Verkleinw. handje: ergen& eert handje van hebber, iets doorgaans gewoon zijn. Valt hier het onpers. werkw. handen, het handde, Ihet»fi geha.td ; in den dagelgkschen spreektrant ebruikelyk * voor d i)4 Ii A N. voos' . ter hand staan : dat Handt rnij niet.. Voorts : handig, . handigheid• Zamenstell.: handarts (cki,•.ur-. ,n hI ^ handbreed e hand(ladi handdoek ijn) Iaandl^oei , handboeLje , handboog, lianclboo, h.nndbreed , t , ^ ^ , liandenioos-, handetcvel , hccrzclgaccuw , handgebaar, ../ andg ekiapp , handgeld., handgemeen , iiand, etrouuw , hij M.00NEN , voor verbonden hij handtasting , hci zcl jift , handgreep , hczndhouden, handhouding, Handla n. ei• liarldmolen , Ilcindonenhng , handpaard , handschoen, 17 c1 r2ds ,ch,,•i• f t, Ji ndtasting, han dvatsel, iiczndverdraai handwater' , handwerk , handwerksinan, handzang, handzaam, enz. Baiiddwvctal was oul. in gebruik voor handdoek. Zie daanl. Het lat. kendo , prehdo-, treeft er eenige overeen1 onist mede. ITACHT1 R en %nIscu gissen , dat het vare het werkes. tralien, hekben , vasthouden , afkomt. J d A NDE , een onzachtstaartige witgang om de hoeveelheid, als in soorten verdeeld , aan te wijzen. Hij is ons I^.ededdlanderen voornamelijk eigen , even als lei, dat van' (ie zelfde kracht is. In de zarnenlassching stelt men voor thee uitgangen door aans ei- , of der , om den tweedenn rl: omval `afl het woord , waarachter zij koenen , aan te duiden. TEN KATE meent , uit de verwvantscha.pte talen te mogen opmaken , dat wij oudtijds een ongelijkvl. werkwe 1h inden , hand, of hond , gebonden , d. J. bevatten . hegr: 1 )en , honden , gehad hebben, zoo(lat ons bande (Ie ^soortverdeelinS der dingen niet onv-oegelik in grepen zo41-de aanwijzen. WACHT. maakt de afleiding eenvoudiger, van het angels. end, genus , -eng. kind; dewijl niets (,e nmeener is , dan dat de k in Ii verander-t. IIANDEL , m. In liet algemeen allerlei bedrijf, om aan den kost te komen. Bij uitstek beteekent het den •koophan-del : handel dreven. Elke onderhandeling over eCil4ge zaak: in den handel over den vrede te Utrecht. Bet nitwverddi;;e levensgedrag, door daden zigtbaar : ie ranrls handel en wandel. Zamenst.: jir^ndelr j k. A D L :N', b. en o. w., ik handelde, heb gehandeld. Bed:•ijs,*. ; iets, bij wijze van koop , verruilen: hebt gij ook iets te. handelen? Onzijd. , kopmanschap drijven: hij handelt ste rk op .Lissabon. Zich gedragen: eerlijk, en o pre t handelen. Behandelen: slecht neet iemand handelen. Gewagen, zoowvel van ietn end, die eetre zaak bc iespreekk t : hij heeft , f ï•aai over Baat stuk gehandelcZ ; als van een boek , geschrift, waarin iets gesteld is : dat boek handelt over cle inenting vare de kindlerziekte. Van hier Ii.ccrzdelaar , handelbaar , buigzaam en toegevend ,, Iiancleling , koopmanschap , én wijs van iets t^ doen, enz. IANDGEBAAR, o. Van hand en geiacii', vin baren, gebaren veel beweging maken. Eandgebactr is derhalve éene bezigheid , waarbij de handen wat te dragen , ôf iets anders te vei•rigtef hebben. }1A NDEIAVE , `T. , me;erv. hnndT oven. Een handvatsël , bij hetwelk men iets vasthoudt. Het woord begint al te ver ouden ; men vindt het in de overzetting van den Bijbel nl) de hcintliccven des slofs. Ziet komt van hand er haven , dat is hebben hoeden,. Van hier is het bedr. werkt. handhaven, ik handhaafde , heb g eliandhaafd -, de Land aan iets honflen , met mant verdedigen : de re, -ten der mnenschlieid 1iandhaven. Van Lier hand/ic^ver , handhavin , enz. HANDHAVEN , zie -handltavé. I NDREIKEN , b. w. , ik handreiZte, heb gehianddï-ezkts Bijstaan , helpen. VTan hier handreiker, liccndreikii g: jan hand en reikení. HAN UVEST , v: , rneerv. handvesten. Eigenlijk Bene sehrif= teli;lse oorkonde onder eene verzekering, "`welke men giet de hand gaf. Van hier besten handvesten de voorregten van eene stad , of plaats , die op eenen brief geschréven i en met een aanhangend zegel bevestigd zijn. HANDVOL , v. Zoo veel men met de hand vatten kan. .Pene lianduol duiten. Naar mijn inzien moet dit woord als twee woorden geschreven worden , hand vol; dewijl men in het nmeerv. niet zegt twee handvollen ; rnnaal e twee handen vol. Ook zon, het verkleiriw. van lhandvo1, handvolletje 'Moeten zijn; maar men zegt en schrijft een handje vol. 1ANEKRAAI, m. , meerve hanekraaijen. Eéne kráaijinc des haans. Hanegekracti is onzijdig, en lijdt geen meervond. HANG -; m. , meerv. hangen. Hout, of touw vvaaraán mei iets ophangt. In het bijzonder eens schuur, waar men tleesch of visch te rooken hangt. Van hangen. Zarnénst. 1. okkinghcmg , enz. In Rotterdam hoort men Ziet hai g; N voo a 3g6 H & N. voor eene straat , waarschijnlijk voor het hangen , name lik het hangen van den d yk ; even al9 men zegt het hangen van den berg. HANGEL hangelen, zie heigel , hengelen. PANGEN, b. en o. w. , ik hing (hang ,) heb gehangen. Bedr. , ophangen : linnen te droogen hangen. Aan de galg hangen. Overdr. zijn geld aan iets hangen , uit_, geven , -- zijn hart aan iets hangen , overgeven : al die hun hart aan t werelds hangen. I . DE GR. Onzijd. let uurwerk hangt aan den muur. =- De dief heeft reeds drie maanden gehangen. Tusschen hangerf en wórgen ; eene spreekwijs , om een gewis , schoon anders in zijne soort onzeker , geváar uit te drukken. Het voorkomen van hangen hebben : daar hangen dikke wolken aan de lucht.. Overdi. Hem hangt een zwaar onheil over liet hoofd. Scheef Staan, leunen : wat staat gij deer te hangerf ? Zachtkens aalt eene schuinte loo- pen ; in den dichterlijken stijl : de grazende kudde hing aan den vruchtbaren heuvel. Voórts wordt dit werkes. op de volgende wijzen nog gebruikt. Aan iemandt lip- pen Wven hangen , hem gretig gehoor verleenen. loë ' ,ou mijn aandacht aan zijn lippen bljve. hangen. BOOGVL. Dralend . behandeld worden : zine zaak hangt nog voor het hof. -- Die zaak hangt nog aan den ,2p^ijker , zij is nog onbeslist. In _ tuv j f el hangen. Met hangende potjes konten; een dagelijksch spreekwoord, van iemand gebruikt die alieronderdanigst iets verzoekt. Met hangende Wieken te huis komen, met beschaamdheid afdeinzen. Van hier hanger ook voor een oorsiersel. Zelfstandig : het hangen van den berg , deszelfs zijde. Zatnenst.: hangbast , galgebrok Hangblaker, li, n boltl , IaanCdief, voor beul , in Cr. SPIEGEL , hang- gat, een talmer, hangijzer, hangkamer, hangkorf, hangman, bent, /zangmat hangoor, een slordige vent, ook zekere tafel met hangende bladen, hangschuur, hangslot, enz. VOND. bezigt hangwieken , voor de wieken laten hangen. ADEtUNG gist, dat het vai ha, dat is hoog, afstamt. IIANS, een verkorte mansnaam, voor Hannes; van het lat. Johannes, uit het hebr. Jehoclianan• Het verkleinw. is kansje, van waar de schertsende uitdrukking, in het ge" Bene leven g om- op de gezondheid der nog ongeborene vrdch t 11 A N. 197 - vrucht te drinken . hansje in den kelder r Zatnenst: hansworst , de benaming van eenen potsenmaker , in, de scbouwtooneelen ; ook hansop , eéne speelpop der kinderen , die op de wijs van zulken tooneelgek opgekleed is. Otu de gelijkheid , heet zeker nachtgewaad der kleinen , ook hansop. Na het invoeren van het christendom , was deze doopnaam , ,Hans , in menigvaldig gebruik: en , even daarom , werd liet vaak een naamwoord van eenen iegelig±-^ ken persoon. FRisen haalt daarvan een voorbeeld aan uit den keizerlijken artikelbrief bij `ronsberg : niemand,, hij zij wie hij zij, klein-- of groots ans , mag eenen kwaaddoener aanhouden , dat is , niemand , arm of rijk. Dit woord bepaalt dan de beteekenis geenszins; behalve dat het gebruik er eene soort van verachting mede verknocl, t heeft :' alleen het bijgevoegde woord geeft aan hetzelve de bepaling. Zoo noemen wij , thans nog , iemana eenen grooten hans , of gro,o thans , een' groot heer; pochhans , pofhans , eenen snoever, smalhans, hem, die eene schrale keuken houdt, anders schraalhans: schraalhans is daar keukenmeester , daar valt niet veel te eten en te drinken. HAINSWORST, m., meerv. lianszvorsten_. De benaming van eenen potsenmaker, in de schouwtooneelen. In sommige streken van Duitschiand geeft 'men hem den naam Van pekelharing ; in Frankrijk wordt hij ook Jean po-tage , in Italie mctcar.oni , in Engeland jak pucl in ° genoemd ; alle benamingen vani zekere spijs ontleend. Waarschijnlijk hebben ' deze grappenmakers oudtijds, hunne aardigheden onder bet ruw en gulzig eten van deze of gene spijs , aan den dag gelegd. HANTEREN . b. w. , met eenen basterduitgang ;. ik hanteerde , heb gehanteerd. Behandelen. Van hier han—' tering , kostwinning. IIANZE , (henze) meerv. hanzen. Een verouderd woor4 9 ' dat eertijds een ' verbonden gezelschap beteekende , gelijk Mans een lid van hetzelve uitdrukte. Het is nog overig in de zamenstelling .van luinzesteden , of, met den klank op de middelste lettergreep , hartzeesteden , in I4et mid^ deleensv. lat. e seaticae c^ urbes ansat^ca , r^ _ , hanseati-* Cae ; dat, zijn steden, die met elkander eene h, nze , een. verdrag, aangegaaai hebben. Door dezelve verstond men d:ie Steden, in Duitse hlan d en naburige rjkep s die.., o.m- N á trend, 19^ HAP, h AR. trenst }eet jaar 1241 , ten behoeve des kool)hha_ idels , een Verbond maakten. Wij kennen nog , ouder dien naam, steden Bremen Lubek en IHiamburg ; gelijk de twee, de 1laatstgenoemde daartoe den voornaamsten grond legd en . Men spelt en spreekt niet goed ; panzeesteden ; alhoewel het gebruik dien misslag reeds schijnt gewcttigl te hebben. De doling, is zeker ontstaan uit een denkbeelcd , als beteeliende dit woord steden aan zee gelegen ; daar van dc 66, of naai' anderen , van de 85 , maar een gering deel die liggin, had. Dit woord Hanze is ook nog kennelijk in haiizebeker , (Aansbeker, Ziend ekefr,) beteekenende , eigenlijk , eexien groten beker , welken , boordevol ge,, schonken , iemand , die in eene Aanze als lid werd aangenomen , uitdrinken moest ; eenen berkenmeijer. Van bier noemt men nog eenei hanzebeker eene groo.te bokiaal , die door eenen nieuweling , -in sommige gezelschappen , of bij plegtigheden door liet gansche gezelschap ,. geledigd wordt. AP , ni. , meerv. happen. Zoo veel , als men met den mond kan begrijpen , hetzij een beet , hetzij eene lepelvol. Van Lier het onz. werkw. liappea , bij KIL. prendere, , eaperre; waarvan , misschien , ons Iiapscliaar; oo.k hap. pa , bij de kinderen gebruikelijk : het is kappa ! Voorts: happig , begeerlijk , liappigJieid. Het woord bootst den klank van den mond na , als men met denzelven naar iets. hapt. Het zamengest. lapschaar' , (Lapscheer, van liet mannelijk geslacht , is , in het gemeen , een zeer begeerig mensch ; doch ook , in het bijzonder, een spotnaam van geregtsd eenaren. HAPEREN , . o. w. , ik haperde , heb gehaperd. Stuiten, stootera : het werk kapent. Te kort -schieten : het ha- pert Zien aan geld. .'t Geen aan de voorgaande matzier scheen te haperen. HooPT. Een haperend schip- bezigt VOND. , voor een schip, dat vastgeraakt is. Hakkelen met de tong : eene les , zonder haperen, opzeggen.. Van hier . hapering. Het komt, denkelijk., van Aapen „ dat is Haften , heften , hechten; zoo dat het een voort - d:ur. werkw. i.s. 11 A1'PEN , happig, zie hap. tïAPkD ,, bijv. n. en bijw.. , harder, hardst. Dat zich niet - laat indrukken ; het tegendeel van week. Overdr, geeft b?ct o.z s., een denkbeeld van iets, dat me, eeie ' .racht ,, voor we, fl'A R. welke men. wijkctl .moot , \VC1'kt. . Harde oorst: BarciA winter, 11'1;:·'[8 koorts. DOOT Iiarden hongerslloodt gedreflen;, IioOGVL. liard bescheld•. .Het hard liebbe» , met groote rAmpen te "'orsteJen bebben, HOOFT hezigt It.~t hard van den harden grond, Van-liier h-arclaclttig', ltrlFl{h. cid ,. hard(~1J/eid... Zamenst.: Iiardebol , een stqfhoofd. enz., Iuirdh.oorenii , hardhoorig., lLardlii~ig,. liardlooper, lzardnekkig. hardpocl~tig, enz, Hard-heettc eertijds ook groot , vast, sterk, dappers. Het' sp-har-to ,_ veel, en het. f}... hardi, koen., vloeijen. nit dele bron, Het gr. "ar'O;, waarvan "ctfTiIpO;, dapper ,. en Y.,«..tJr«., zeer , hebben hier.ncde eenige overeenkomst, lL\RDDR..~VEN, o. \v., ik harddraaflle, heb gehn rddraafd, Zeer hard loopen ; van paarden.gebruikelqk, Van hier harddra(.Jer, liarddra()eri/, lLarddra"ing. IlA.RDEBOI~LEN,. 0·. w., 'ik Iiardebolde , lieb g'eltardebold. lVlet harde hollen, dat is hoofden tegen elkaudeistootcn, Overdr., iets hevig uitstaan.: met het. 8-cltiJ) tegen de dolle zee en feile winden te Lunnen. liarde> bollen. BOGAERT. Insgelqks , in strijdige gevoelenszieh· sierk tegen elkander verzetten : z!:i waren braaJ ann !1,.et ha.rdebollen, ill de gemeenzame verkeering.. rJ.A.Hf)EN ,. b, en 0 •. \tv., i]: Iiardde ; 11Jeh geh-ard~ Bed~~., hard maken, Staal Iutrden, Uitstaan, verdurenr iets niet Iiarden Eunnen, On7..: £1: l:an niet la·nger Itarden, van de laude. Van iemand , die van BIles voorzien, is, zegt men: 'gil· kunt h.et daar coel harden. 11 \ HDER., aie herder. I-lAnlG~ hijv, H. en bijvv., hariger, lLarigsl. Van Iuiar, Met haar hezet, Ouk zegt men. van eene drooge, ver .scbroeijende lucht, eene h.arige luclu; H aeren is bijc-' }(IL. urentem epirare «uram ; ook .haerschc. voceheerech Iieeseh, IIJ\RING., m., meerv, h.arinaen, Zekere viseh, voorvdenkoning oer visschen gehouden.. T'en ltaring oaren, Ik eal er Iiaring' of ku,it van Iiebben ; gemeen spreekw., "001': ik zal hot eens wagcn , ik lu-ijge dan, wat ik krijg(t•., Zijn Iiariag braatit daar niet , d'~ i. men brandt daar voor hem geen haring: gemcenc spreekwijs, voor: hij wordt daar niet vrienrlelijk onthoald; Zamcnstcll; : lta-« rilZ,,!Jbltis, harin(g'clroo'ger, haringkitLer ~ ltaringpa:-i.-'-> ber , .lztlJ"zflgjlakkerij, ha-ringtun, Iiaringoanger: h.a-: N, ~: I"if;!:-' 114R. ring,^c^n rs^ c ringi'issch^r j . fiaringi4J, enz. • Naardémaal 1 en •r , twee tongletters , dikwijls verwisse., Jen , heeft Met liet van hett lat. lialec afgeleid , hetwelk, zonder twwvijfei , van liet gr. c; , zout , afstamt , omdat men dien visch reeds vroeg inzout .e. TEN KATE brengt het tot het angels. Ibaeran , vergaderen , om het vergaderen bij scholen , aan dien visch eigen. F M1K , v. , rneerv. harken. Een zeker getand gereedschap voo* den tuin ; ook voor het hooi en het land. Fig. zegt men Zoo stijf als een hark , en van daar hij is een stijve hark , een • stroef, stijf mensch. Van hier het bedr. w. harken : den tuin harken — het hooi harken. h'Iisschien. vindt het zijnen oorsprong in het oude eererg, ploegen. HARLEKEEN , ni., meerv. harlekeirlen. Grappenmaker, op liet tooneel. Van het fr. arlegruin , ital. arrecchino. -;A ;V1OME . v. , het meerv. is niet in gebruik. Dit onduitsche woord , uit liet gr. afkomstig , geeft Bene verbinding van oncderscl eidene deelera te kennen. Het nmenigvrrldige gebruik van de hoogd. schrijvers , die hetzelve ge-. woonlijk lbezigen , heeft dit woord bijna een burgerregt in onze taal gegeven , zoodat , de nieuwste en keurigste schrijvers hetzelve l)eginnen te bezigen : .rij geven aan fijnen g eheelen stijl die zachte harmonie. FEITFE, .00 begint men ook reeds het bijv. naamw. harrnonisclt te gebruiken. Men bedient zich van dit naa nw. , om daardoor, of uit te drukken de overeenstemming der beelden en verwen , in de schilderkunst , of die der toonen , in de zangkunst , of die der woorden en zaken , in dexi sehrijfs.tijl. In het gemeene ].even drukt het ook uit de overeenkomst van den wil en de genegenheden : in goede harmonie met elkander leven. HARNAS. o., meerv. harnassen. Een oudtijds gebruike.. hik t 'apentuig, meest van ijzer , om daarmede het ligchaam, tegt z pijlen en ligte kogels, te bedekken. Overdr.: ik wal dagroer het harnas niet aangespen , ik zal mik. niet heeft liet . ' harnas. dat zoozeer niet aaYlti ekl.en. Vo^TD. legen iemand dragen. HOOFT bezigt /Larnaslingen voor curassiers. Dit woord luidt in het middeleeuw. lat. harnaseha. WACHTER en Fiuscu leiden het af van het bijv. naarrnw. rh ren, elie rrz , eisera, ijzer-en , in het rangels. zren. Men háit HAR. 201 kan in die gissing berusten , zoo men niets .beters heeft. JIARP , v, , ineerv. Harpen. Zeker snaarspeeltuig. .Uarp is ook eene koperen zeef -, waarover men de granen stort, om die te zuiveren ; van hier het bedr. w. harpen , het graan tuet de harp zuiveren. Zarnenst. harpsla; er , harpspeler, anders ltarpenaar. Van harp is ook het werkwoord harpen , op de harp spelen , gevormd. 1-IARPIJ , v. , Mieerv, harpijen. Een gedrocht uit de fabelleer der Grieken , dat door de dichters vertoond werd, voorzien niet een vrouw'enaangezigt, met ooren van eenen beer , en lháx^iden riet vreesselijke klaauwen gewapend ; van het gi . ; p?rv. R.00jzruchtige harpijen. VOLLENH. De dichters bedienen zich inzonderheid van dit woord, als zij de oxjheilexn van den twist , onder dit beeld , krachtig voorstellen. }?en twistbarpij , die 't stil geinoet ontsteekt in toom. iIO()GVL. - JIARPLUJS , o. , geteerd werk , van oude touwen gemaakt, hetwelk men in de reten van schepen inbreeuwt. }JAR^UEN , m., nneerv. (harpoenen. Een werktuig , bij de walvischvang,st gebruikelijk , eene werlaspiets , met wearhaken voo:•zie0 , die aan Bene lijn gebonden , den visscheu in de huid geworpen wordt. Van liet gr. àp Y, Bene krornme sikkel , een k áauw , een haak. Van bier het bedt. w. harpoenen , niet den harpoen treflén , en hap poener , iemand, die dat doet, waarvoor ZORGDR. harpoenier heeft. Zamenstell. : harpoenstok , harpoen^vonde , enz. HARPUIS , o. Zekere harsachtige stof, waarmede men de huid van een vaartuig bestrijkt, orn liet tegen liet gewormte te beveiligen. Van hier het bedr. w. harpuizen. BARRE , Zie her , herre. JIARR WARREN , o. w. , ik haarrewarcle , heb geharretvarçl. Stribbelen , twist zoeken. Van hier harre-varrerc. TEN KATE schrijft -haerrvarrzngen. HARS, v. Een klevend sap, dat uit eenige boomen vloeit. Sommigen verkiezen het onz. geslacht, gelijk ook in geheele streken van ons Vaderland het hars gehoord wordt. IALMA , PIETERSON en anderen stellen het vrouwel. Van hier harsaclitig, hcsrsboom , enz. H & R SEN , zie kersen. HARST, m. , meerv. harsten. Het rugstuk van eenen os , enz. Verkleinw. harstje : een uarkens/iar^/je. Van harsten, persten, herdsterz t bij . KIL. 1maden , assare. Hier- N 5 me-. 2& IIALR. mede komt het lat. ardere overecf. HART , o. , meerv. harten. Dat gedeelte van het ingeswanci in het ligchaarn van mensch en dier , - dat , door zijne beurtelingsche opening en sluiting, het bloed uit de bloedaderen inlaat , en door de slagaderen uitstoot; de bron . des levens en der warmte. Het hart slaat , het opent en sluit zich : liet hart klopt , deze opening en sluiting, is sneller dan gewoon. In den sierlijken stijl zegt men van cene zwangere moeder , dat zij het kind onder Tiaar hart draagt. -tl— J\ , is min hart ligter , de angstige zorg is over ; daardoor toch wordt tiet bloed naar het hart gejaagd , en de borst wordt gedrukt. Men zegt ook: nu is er mij een steen van het hart. --• Hy ligt rnij na aan het hart : ik zorg teeder voor hem. .fret Aart ligt hem hooger, hij is hoogmoedig. PAFFENrt. In tienelfden Zin gebruikt HOOFT de spreekwijs : het hart ie . hoog hebben. Fig. wordt het hart genomen voor liet uitwendige deel , waaronder het hart ligt ; de, borst : zink aan dit kloppend hart, en voel, of ik het ben. FFITII. Ook voor den ganschen persoon, schoon met opzigt tot eene teedere betrekking op anderen : harten , voor elkaar geschapen , scheidt de God der liefde niet. FEITIT. Het midden van iets : het hart van eenen boom. --- Ook : in het hart van de zee 'an den winter -- van den zomer; hier gebruikt men, in de dagelijksche taal , het verkleinw. hartje. Dat naar een hart gelijkt : een gesuikerd hart , een gebak. In liet meerv. harten., in liet kaartspel , waarvan hartenaas , enz. Inwendige levenskracht : wijn versterkt het hart. De gedachten , de inwendige voorstellingen van eene zaak : hij draagt het hart op de tong. Het geweten : uu- hart, heeft is reeds veroordeeld.. Lust en trek naar iets zin liert aan iets ophalen. Moed : het hart hebben, cnz. Dit heet ook: iemand een hart onder den i•ient• steken , dat wel eens verkeerd gezegd wordt: iemand eenen rzem onder het hart steken. De spreekwijs is - duidelijk, als -men zich iemand verbeeldt, die tot den strijd aangegord is, en den oorlogsriem om den middel draagt ; terwijl hij van Linnen vol vrees is; zulk eenen een hart onder den riem steken , is, hem moed inboezemen. Liefde, teedere genegenheid, aandoening: h j won aller hartex. 1lierh en beh-voren de spreekwijzen: hccrien roe 1141, H A S. .2o3 roeren , betvegen , breken , wonden , treffen , gaandemaken. Zijn kart voor iemand sluiten. Het gemoed: , die taal was voedsel voor het hart. Fan harte , O regtelijkc. Ook : uit grond des harten. Ter harte ne- men , behartigen. Deze uitdrukking is nog een spoor van fit t vr. geslacht , waarin dit woord bij de ouden voorkomt. HOOFT bezigt zijn hart eten , voor groten spijt iets ets hebben. Verkleinwoord hartje , om de genegenheid uit te drukken : mijn hartje ! Ook zegt men , in liet hartje , voor , in het midden, of in het beste gedeelte : in liet hartje van de Me:;. MooN. Van hier hartelijk , hartelijkheid, hartig. Zamenst.: licirtader, harteleed , harteloos , hartenet , hartvang , doodelijke flaauwte , hartewee , hartzeer, enz. I-IooFT heeft hartsteken : hartsteeken doodt. Thans zegt men , ira gemeenzarrie taal , hartstiLken. Hiermede heeft vele gelijkheid het gr. z p 'id , ,c ip , lat, cor. HAR TOG , zie hertog. 1IAR.TSTOGT , m. , meeat. haristogten. Drift, genegen- lieid , aandoening. Ongeregelde haristogten. Zone haristogten bedwingen. 1 A.5PEL , m. , meert. haspels , haspelen. Een werktuig,. waarop men het garen van de spoel en de klos windt. Het spreekw. , op den haspel passen , beduidt naauw toezien , alles nagaan. Dat is een Haspel van een inensch ; in den dagelijkschen . stijl , voor : dat is een sukhel , iemand , die verward is in zijn doen , of ook die zonder verstand altoos tegenstreeft, en alles in de war 'spint. Wanneer men iets uitdrukt , dat niet iets anders niet strookt, zegt men : dat sluit als haspelen in eenen zak. Een houtje in de viool , regt onder de brug , om des klanks wil er ingezet , draagt insgelijks dien naam gelijk ook een zeker oorlogstuig zoo genoemd wordt, anders een vriesche of spaansche ruiter geheeten , zijnde een i ouut niet ijzeren punten , om den weg af te sluiten. Van hier liet .werkw. Haspelen, dat eigenlijk garen op den has-pe1 wwvin den aanduidt , en figuurlijk moeite hebben en 1xic,t vorderen , ook verwarren uitdrukt. Alles door elkander liaspelen. .De Etnct haspelt gesmolten steenen en klippen in de lucht. VOND. Van hier haspelaar, e si)eliiz , haspeiraatn , hasj^el ver•k•. I1,:-. 2e^t HAS, HAT, HAV. HASSEBASSEN, o. w.., ik. Aasselbaste heb gehassebast.Eigenlijk óver en weder blaffen ; tieren , razen ; ook hoofd- ,. breken met iemand hebben ; in de gemeenzame verkeering. .Dezen met zijn Hassebassen. GESCHIER. En eerloos. 1tassebassefl• J. DE DECK. OUD. heeft hassebasserq. HATEN , b. w. , ik haatte , heb geliaat. Haat toedragen. Iemand Balen. lNiet goedkeuren ; in den gemeenzamen stijl: ik 4aat h'^t li,/rnig spreken. Van hier hater , 4aatster , hatellj k , waarvoor oul. heitig in gebruik was : en in een hattg4 hof. VOND. Zie verder. haat. SAVE , v. ezitt ng , goederen , middelen ; van Lebben oul. laven. Neem al den buit, de have, en al het vee. HQoGVL. Zoo ook varende have , voor roerende, goederen. Ook dieren, die ons eigendom zijn: levende. have. Van hier haveloos, niet , gelijk men dikwerf meent,, iemand, die niet gehavend, armaar die zonder have, die arm is; en daarvan vuil, slordig, dewijt amen doorgaans slordig zijn; haveloosheid , angels. heafenleas , heafenleaste. Voorts havezaat , oud tijds avesate, avesathe , van have en zitten. ' Men noemt, in Benige streken van Gelderland, met dien naam eene heerenbehuizing , waarbij men' have en goederen heeft, op het platte land. J-IAVELOOS , zie have. DIAVEN, v. , xneerv. havens. Eene veilige en beslotene laats voor schepen. Rij is in be1iouden haven , hij is uiten gevaar. Fig. , voorgesteld doel : in de Haven zijner begeerte. in de haven zijns heils te sneuvelen, DOOFT. Van hier noemen de dichters den hemel ., het' groote doel onzer streving , niet dien naam : mijne volle ziel koos cie deugd ter geleidsvrouwe naar deze zalige haven. FEITE. Van hier havencijns , havengeld, havenloos ,. zonder haven; havenmeester , havenregt , e iz. De afleiding van Naben, hebben, door FRISCH voorgestaan , is niet onwaarschijnlijk, omdat de schepen , daar, buiten gevaar en behouden zijn. RAVEN EST , b. w. , ik havende , heb gehavend. Reinigen: de kinderen havenen. Van hier lh^avening : en wat Ih"m ter havening wierd toegezonden. B6GAERT. 11cv tuin stort wilt, en riep luitkeels om llavening. MooN. In den gemeenzamen stijl heet het ook mishandelen ,; at. 1IAV, U AZ, IIE, .HEB,. -los afrossen : hij werd daar deerljk gehavend. fl4VER , v.. Een bekend graangewas voor paarden Za.. menst. , hrwerbezie , hcrverbriq , havergort , liave,'nte e l f haverpap , haverstroo enz. Ji AVERIJ , v. , meerv. haverijen. Schadevergoeding aan hen , wier goederen , in eenen storm , over boord geworpen moesten worden ; welke vergoeding door hen geschied t , wier waren , op denzelfden bodem ingescheept * behouden in de haven komen. In het algemeen alle schade en onkosten , die , bij eenig ongemak der schepen of onheil op reis , geleden zijn. In het fr. avarie. 11A.VEZA.AT , zie have. HAVIK , m. , meerv. havikken. Zekere roofvogel. Hoovr bezigt havik op den tuin , voor verspieder. Zamenstell. : haviksL'ruzd , haviksneus. Van haben , haven , den, vasthouden i grijpen. HAZELAAR, m. meerv. hazelaren. ilazelnotenboom. De vracht heet hazelnoot. Naar dezen boom , of des. zelfs vrucht , heet de korhoen een liazelhoen. En een zeker kruid ! mansoor , draagt den naam van hazeltvortel. HE , een tusschenwerpsel , dat gebruikt wordt , wanneer men iemand roept t he ! hooi' eens ! of ook , in den vertrouwelgken omgang , als men zich verwondert : hel zegt gij dat? HEBBEN , b. w. , onregelm. Ik had , ik heb gehad. Houden : eenen stok onder den arm hebben. Vasthou - den : hebt g j hem ? Bezitten : veel goed hebben. Voor-i zien zijn niet iets :. sommige diertjes hebben acht voeteni Ondervinden : honger , dorst hebben. Verkrijgen: morgen zult gij uw geld hebben. Toelaten : iets niet willen hebber. Zich voor iets te wachten hebben, moeten wachten.. Veel te doen * veel nering hebben, veel verkoop en. Oul. was zich, hebben , of liever hem hebben , voor zich gedragen, in gebruik: ende David had hem (d. i. zich) oec wijselick. Bias. 1477. Hebben wordt ook als een hulpwoord gebruikt, wan1aeer deszelfs tegenwoordige en onvolmaaktverledene tijd heb , had, gelijk ook het deelwoord hebbende, ontleend worden, om, met liet verled. deelw. van andere werk— voorden , derzelver volmaaktverled. en meer dan volmaaktverled. tijden te vormen. Ik heb gedrukt, ik had gedrukt , gedrukt hebbende. Alle bedrijvende werkwoorden nemen dit hulpwoord bid zich: ik heb hem de hand -. 2O hEB, HEC. gedrukt. Alle wederkeere. ^le werkwoorden : li%j /Le gij ,ich gesc7tuamd. Onnpers. werkwoorden : het Beeft ge-S regend. Sorncnige onzyd. werkwoorden : ligij heeft ,,;eslapen. In het oude alem. van de achtste of negende eeuw vinden wij , door dit hulpwoord, den toekotneudea tijd uitgedrukt. Iii sommige gevallen vereischt dit Buil;»_ woord hebben niet het veriederne deelwoord, maar de onbepaalde wijs der werkwoorden achter zich : te weten, wanneer die werkwoorden eene onbepaalde wijs , zonder óe , aannemen , als : ik heb moeten geloo_ven. Zulke werkwoorden zijn : doen , derven , kunnen , laten , moeten mogen , willen; als ook , die eene gewaar= wording uitdrukken : hooi•en, leeren , voelen, Zien. Deze worden dus gebruikt : ik heb hem doen geeselen. Ik heb hem niets durven weigeren. I^k heb hein niet kunnen spreken. Ik heb hem laten vaten. Ik heb hem moeten beloven. Ik heb hem niet mogen aan—;t treffen. Ik hpb hem willen zeggen. Ik heb hein hooren vertellen hem leeren kennen --- hem voelera kruipen hem zien opklimmen. Niet : ik heb hem ,gedaan geeselen , enz. Van hebben is hebber en hebster, in zarnenst. : als bevelliebber , enz. Zoo ook heb-'. hing , als mcagthebbing , enz.. Van hier hebaclitig , bbap -A pig , Hebbelijk , (lat. hiabilis) , geschikt tot hetgeen vereischt wordt; hebbel/k ten strijde; (heb.bel^ke hand-jes bij HOOFT), hebbeldji'heid, hebzucit , hebzuelr, tig Iebben, bood. ha-ben , ULPHIL. Naban , KER0 hczben , angels. haebban , neders. hebben , zw. ha, f iva , engs Juwe , fr. avoir, lat. hnbere, ital. avere , sp. ever , inn het pamfij!. , naar de getuigenis van FAVonmus , p£iv , iii liet arab. '1f. ^ IEBBEER, in. , r cerv. hebre 3'rs , hebreen. Een nal:omeling van Heber, uit den Bijbel bekend. Van hier he - breeuwsch. De hebreeuwsc/ze taal. Bij leest het hebreeutwsch. iECHT , bije. x1. en Bijw. , hechter, hechtst. Vast aan~ eengevoegd. Een hecht werk. Figuurlijk, duurzaam men had een hechte vrede te verwachten. HOOFT. Van hier liet bedr. en onz. w. hechten , ik hechtte, heb gehecht. Aan elkander vastmaken: ook. overdr. z n hart aan het goed hee/tien. Onzijd. . vast zijn 2 dl LIED, HEE.E. 207 dat wil niet ILech#en. Overdr.: waarop geen vnlscfl+ leid hecht. L. BAKE. Van hier hec11teni8 , hechting, hechtsel, hecht/Leid. .Recht wordt ook voor fiejt ge_ bezigd. Zie heft. IIEDE , v. In Groningen verstaat men. daardoor werk , of de grofste , ruigste draden van den hennep. REDE , een verouderde uitgang van zelfste naamwoorden, waarvoor wij thans beid bezigen. Van dit hede heeft men het meerv. lieden. Zie heicl. MEDEN . (oul. ook huiden) , een bijwoord van tijd. De tegenwoordige dag. Van bier het bijw. -hedendaags , en het bijv. naamw. hecdendaagsch. HOOFT bezigt het liedenscli krjgsgebruik. Het heeft vele overeenkomst iet het lat. liodie; doch het stanst , zeer waarschijnlijk, af van het otade voornaamw. lui , he , hi , hij-, deze, hebr. rî. Dit is (lindelijker te zien uit het GOTII, hita, OTFRID. en NOTKEn. /iiuto , hiut , KER. liiutu. fEEF , zie lief. HEEL , l)ijv. n. en bijw. Geheel. Meest in de dagelijksche taal gebruikelijk : tien heelen dag arbeiden. In den schrijf— stijl gebruikt men beter geheel. Als bijwoord heeft hetde beteekenis van zeer : zij is heel ziek. Heel en al, ganschelijk. Heel heeft ook de , beteekenis van genezen , van heelen. De wonde is weder heel. Niet gebroken: cie schotel is nog heel. Beels iiuids. VOND. Van hier heelheid. Zie geheel. • IIELL ,. bijv. n. en bijw. , heler, heelst. Achterhoudend , niet vriendelijk. Van hier heelheid , onvriendeljkheid. Van lieten , verbergen. HEELEN , b. -en o. w. , ik heelde , heli -geheeld. Bedr., heel maken , genezen. Onz. , heel , beter worden. Van hier heeling. Zamenst.: heelkunst , heelkrzcid , heel. meester, heelpleister, heelvleesch , enz. FIEEM , o., meerv. lieemen en heemsteden. In Groningen verstaat men, door dit woord , eene afgegravene werf, waarop eene boerenbehuizing staat. Van hier heernstede , heemstedegelcl. Bij KIL,, die het vertaalt door domus patria, locus, natalis , is het lie, m. Het is -hetzelfde - als het hoogd. FJeinm , angels. hiam , = nedeis. heiine , zw. helm, eng. home. Men kent dit nog in- ons inheemscli en uitheemsch , voor inlandsch en nitlandsch , heimel I•, geheim , dat binnenshuis, of in het verborgene, gQschiedt. Van 208 1I-E E. Van heem stamt bit woord heemraad , heemraadscla^.p ei£ Door heemraden verstaat men gewoonlijk, zulke aan_ zienlijke ambtenaren , die het toezigt op de dijkwerk en hebben: de heemraden van het hondsbosclt , enz. Men In de verklaring, door KIL. opgegeven , aannemen , als zijnde lieden , die het vaderlandsche lzeem , den algemeemen grond , met zorg gadeslaan. De oudheid van het woord heemraad blijkt daaruit , dat het reeds in een privilegie van Graaf Floris den V. , van het jaar 1270, voorkomt: nisi heemraderen ita verg declaratione etc. PRIVIL. v. DoRDR. HEEN , (oudt ' *ds hzn , hen , henen ,) een bijw, van plaats, de rigting naar eene plaats aanduidende. Het wordt gevoegd , door aanhechting , achter andere bijwoorden , als daarheen , ergens/Leen , gindsheen , hierheen , waarheen. Men bedient zich ook van dit bijwoord voor werkwoorden , die eene beweging beteekenen ; in welk geval het eene begonnene verwijdering van eene plaats aantoont„ als : heengaan , heenkomen , hetwelk ook zelfsi. gebezigd wordt , als: een goed heenkomen, zoeken; --' zoo ook heenreizen, heervaren, heenvliegen. Schoon het in de vervoeging afscheidbaar is : ik ging heen , beat heengegaan --- heen te gaan , schrijft men het best aan elkander. Voor heen , zegt men ook henon , als henengaan , enz. F. DE HAAS bezigt bene s henegaan. -VOND. henerekken , voor snel en vlagtig wegloopen , an-i fiers ook henen: en als een baksteen los in 't water henenzonk. Bij andere werkwoorden geplaatst geeft het eene voortdurende werkzaamheid .te kennen : heenpraten , heenl^abbelen , enz. Somtijds staat het alleen , met uitlating van het werkwoord ; bijzonder geschiedt zulks, als ede werkwoorden kunnen , moeten , willen , zijn , en het hulpwoord zullen gebruikt worden: echter is dit alleen in den vertrouwelijken spreektrant te dulden: ik kan ei' niet heen. Ik moet heen. Van dit heen is misschien 1]et woord he .nekleed , (heenkleed ,) een doodkleed , afkomstig. M. L. TIJDw. bedient er zich van: wat volk, van 's ctardrjks lui'ren af tot aan zijn heenekleed , Godts oordeel bezuure. 'Zoo zonde het dan het laatste kleed beteekenen, waarmede men iemand heenzendt. De gelderschen zeggen hennekleed. Zie hunnebed. REEP , Y. , . meerv. heelven. Eene soort van hakmes , waarme HEE.E. 209 ede men , in Gelderland-., de dunne takken der aoome •afhouwt. Van houwen , ik hieuw ; door de vertiv:sseli n Van de li p letters. Schoon .het , 'in liet hoogd. Hippe luidt, spreékt men 'het., in Gelderland., met de scl erp -lange klii kers uit. ' KIL. heeft ook Jieepe. IEE (Izeii•), o.., meerv.. haren; Eene groote menigte van dingen , die nevens elkander zijn : hemel en aerde., erfde ai haer he i•. R.sBLV. 'Gemeenlijk nemen wij liet woord voor eene, tot. den krijg uitgeruste , menig'-e ; een krijgsheer. Wien sclhrlivenl i eir. Ozadertussclhen is de i enkel een Iiulpklinker, die geenszins tot 'het weien des woords behioort; het elk, daarom , in het ineerv. , svaar die hulp onnoodig is , regelmatig heren naakt. Men beu .iene zich derhalve oor. , overeenkomstig met alle andere `voorden , ir, het c mee.rv. veel liever van eene e , en schrijve in het enkely. heer. KIL. heeft ook her. M. STOKE -spelt heer of here. Aanverwante talen bevestigen die - - spelling. O'i:riuD. heeft hen, angels. here., herig , jsl. her. 'Zelí's ons herbe?•^^ , hertog., van lieer afstanimende, bewijzen , dat de i hier eene vreernde figuur maakt. Zamenst.: heerbaan, Iieerb 1, heerhamer, Y eerkracht, Íieer•leger, iieerschaar., Iieea•schouw., heersp-ïis, heer to, t , heervaart , Tieerweg , enz. áiE R, m , meerv. heeren. Zoo wèl een ieder,, die over .anderen iets te 'hevelen heeft, als ook iedere bezitter v .Y . -eenigen eigendom. In beiderlei opzigten wordt liet 'Opperwezen , in de B IBELVERT. , Heer genoemd. Wijders -dragen alle Overheden ., van den hoogsten stand af, tot den. winsteili trap toe , dezen naam : cie keizer — koning, cnz. onze Fleer'. De groote Heer , de tuirksehe Keizer.. Ue Heet en zijn op liet stadhuis vergaderd. De .knecht zal zijnen Heer roepen. In op gt tot :eeni e 3ezitting ; wie is lieer van dit huis .' Eelt titel, wel en men aan iemand geeft , hetzij men hein eert., hetzij men hem, dien neen niet `kent, uit bescheidenheid dus nnoenit : mijn Heer ! groote openbare wegen Iheeten 's kieeren wegen. -Oudt.. werd de naam heer„ lij uitstek, aan de Regters en Schepenen gegeven. Van daar _onzie spreekwijs: voor cie Heeren gaan. Te DerdeAn is bet, van de vroegste tijden, in gebruik geweest, zulken , welI .er vaders in den schepzenstoc l gezeten hebben, eeren oneiz -te noenicn. D. i•erhuiging is -, des he.ci•en , of 0 vais 210 IFEE. 'ctn den keer, den heer, of aan den heer. Van hier heerlijk , heerlqLheicl. Zarnerist. : ambachtsheer. be.taaisheer , geneesheer , kraamheer , enz. Voorts t keere,zdieiist , heereiilutis , heerenkriecht , Izeerenloorj, heerenrPOfl111g , enz. HOOFT hezigt heergoederen voor het ond. domeinen. VOND. bezigt lieerin in het vrotiwel. geslacht. Dit oude woord luidt reeds hij ISIDOR. herr,, WILLE R. /ze,'ro , opperzsv. hee,' , heir,, neders. lieer herF, angels. hearra , ijsh zw. en deen. lierre. Het is zeer waarschijnlijk. dat het tot het geslacht der woorden ar , eer , eere behoort. Dit is te meer waar schijnlijk , omdat dit woord hij OTFRID. lierero , bij T TIAAN heristo luidt, zijnde het eerste de vergeIijkeide, het laatste de overtreffende trap van her , dat is eer , eerder- JEE ERSCLIAP , 0. rne,erv. heerschappen. Dit voord beteekent , cigetilijk , een afgetrokken denkbeeld , de magt, namelijk , van anderen iets te bevelen. In dien zin ccli— ter is het buiten gebruik , behalve in de zarnengest. het îij7ieerschaji enz. VOND. en de STATENBTJB. bezigen iftt buiten zamenstell. Thans verstaat men er eenen heer door : iG het heerschap te huis ? Op het platte land hoort men, die uitdrukking dagelijks , en dan heeft het woord cc» mcerv. : de lancilUla maakten van hunne heerscacpen lirannen. VOND. Van heersc/czp is lzeersc/iapper voor heerschappijvoerder , , in de overzetting van tien BrJ8IL. Voorts Izeerschappij. 0111é was het hiervan gevormde onz. W. heerschappen in gebruik, voor heerschappij voeren : omdat hi heerschappen 8oudc boven (09cr) alle crealuren. Bija. 1477. Lang , lang moet Karel leven lang heerschappen op zijner ra J. 1)E DEcK. -deren troon. UEEPSCHEN , o. w. , ik lzeerschte , heb ge7teer8cht. [eeischappij voeren met over.- 'God heersc/it o'ei' af— , les. Fig. , in zwang gaan : een lieerschende smaak. Daar lieerselien vele -'oörooi'dee/en. Wanneer, op eene aanhoudende wijze, iets zich aan de zinnen vertoont, gebruikt men hee rsc/ien, in den verhevenen schrifstl in die sombere 'aliei heersclile eene aanclüen4ikc stilte. Vn hier heersc/iachsig hersc/iac/ztigIzeicl heerscher, /teersciiing. De zamengest.: /zeersch/zonger., bij UQOFT (zoo als men nog zegt ambishoager) rerschlust, /leerscl2zueht heeisc/iuchiig, heerschzuch . HEE, HEF. tuchiigkeid. lleersclzen komt vai het önde heersch, 13ij VÖND, eene heer8che Yrou. 1IOOFT gebruikt /zeerschheid. lIEESGEI , bijv. n en bijwilo, lz.ee$clzer,, mee8t , zeer heeaclz. Die geen geluid kan geven , schor. Men gebruikt liet zoo wel van eenen persoon,. als van eerie zaak. Ik be Jieesch. Een Izeegc/z geluid Van hier keeschachtig, heeschheid. Bij NOTK. luidt het heis, hoogd. heiser. ne(lers. heestrig , in sommige oorden van ons Vaderland heesterig, angels. has, eng. hoarse, zw. hees , ijslo> haes, deen. has. IIE ESTER , m, , meerv. heesters. Een kort opschietend gewas : ook jong , afgekapt plantsoen van beuken en eiken, waarvan men bossôhen aanlegt. Zamenst. : /ieeste,'bosch, heesterget-as , efl7. HEET, hjj\T. fl. en bijw. , heeter,, heetst. Dat eene groote maat Van warmte heeft: heel rvatr. Dat sterke warmte veroorzaakt: eerie Iteete koorts. Dat sterk de zenuwen prikkelt: heete peper. Zeer gezet op iets : heet 'ôp het spel. 11id sig : een bok is een heet dier. Spreekw. zijn : het ging er heet 'an den rooster, men vocht er sterk. [let iig een heet /zcsrzgijzer , eene gevaarlijke onderneming. &need hel ijzër , ts)an'zee' het nog heet i , neem de gelegenheid Waar. Bij werd op heeter daad betrapt, Juist toen hij het feit beging. Zamenst : heethoojd heelhoofdig , enz. Het is een zeer oud woor(t , behoorende tot het verouderde eit , vuur. Ons woord eest, lat. aestus, gr. ottio5, behooi'en hiertoe. HEETEN , hedr. w. , ik heette , heb gèlzeet. Heet ma-S ken : den oven heeten. Van hier heeter. HEETEN, b. en o. w. , ik heette, hebgeheeten. Noemen: bede., iemand Jan iteeten. Onz. , genoemd wonden hij heet Jan. Hee ten is ook gebieden, gelasten; Waarvan hij HOOPT, heetencioen, ook /zietendöen, voor iemand, die alles doet„ wat hem geheeten of geboden wordt. HEF, v. Va't heffen. Droessem: het vt loopt op (iè hef. Oueigenlijk, geringheid, slechtheid: de hij c1e volks. Oul. schreef men ook hef: een «.'eiriig Izeef. II. Dr. Gn. Van bier (oLil.) héefdeec/s: dis en siils niet oJfren 0/) heefcleeclz. BuB. 1477. 1EF?EN, b. w., i /iief, heb geheven. opbeuren : eei 0 14 kind 212 lIEF, HEG, ill I. kind heffen ; bij hiOOFT , voor ten doop heffen. Met gezag eischen : geld heffen. Ook schreef .lint , dat de schattingen die jij zou heffa. HooPT. Van hier lieer , jhe. ng , hefster. Zamenst.: hefboom , hef: deeg, hefoffer. alen begint dit woord ook gelijkvl. te maken : ik befte , heb gebeft. Voorts stamt het niet hoofd, heuvel, enz. van het oude ha, hoog, af. II EFT (hecht) , o. , meerv. heften. Waarbij men iets aanvat ; van heften. Het heft vara een mes. Fig.: hei hecht tier he4rsclzapp ye. HOOFT. BEFTIG , zie hevig. HEG , v. , r: eerv. heggen. Eene haag : achter de lieg. BEI , een tusschenwerpsel , om stil te houden. lei ! loop zoo i•us niet ! IIEI , v. Een werktuig , om palen in den grond te slaan.: Zie hefij en. 1-1 EI , zie /i ide. BIEI , een woord buiten zamenstelling niet in gebruik. Oud~ tijds drukte het eenen persoon uit , zoo wel van het vrouwelyke al"s mannel. geslacht. Zoo leest men bij KE:no : hei-. ƒeo arltfankidu , dat is aanzien van personen. Zoo zegt IsIDOR. overzetter : el/zero zueio heido , der twee personen. Thanswordt dit woord , in zamenstelling , als een onzaclitstaartige uitgang , achter naamwoorden , bijvoegelijke en zelf's;,andige , en achter deelwoorden gebruikt , om het I,oedanige tot eene hoedanigheid over te brengen , als : godheid , mensclzheid , brooscliheid , gierigheid, belezenheicl , bedrevenheid, enz. Men gebruikt het. ook achter Benige bijwoorden , als t'achterheid , (bij HooFT) nabijheid , tegenheid. Alle , dus gevormde , naamwoor den zijn , zonder onderscheid , van .het vrouwelijke geslacht, en hebben het nneerv. getal heden : bedenkel klieid , bedenkel kheden , afschuwelijkheid , ufschuu'e4/kheden , enz.; maardemaal deze woorden, oudtijds, op hede eindigden: bedenkeijkhede , waarvan, regelmatig , het nieerv. bedenkelijk/zeden ontstaat; schoon men oul. ook heiden bezigde: dc&t sine vaders scharrelheiden ontdect, w aren. B:3 n. p477. Ondertusschen beteekent deze uitgang de eigenschap, de hoedanigheid, en somwijlen ook den staat vaan tenen persoon, of eene zaak: de godheid, liet god:lc! jke wezenn ; de ,rn-enschheid, de tnenschelijke na tiEl.El. 2 t 3 natuur ; kindschheid, de kindsche toestand; blindheid, natuur; klndschheid , (le kindsche toestand ; bl ndheid , de staat eens blinden ~ goedhei.l , de eigenschap, welke de staat eens blinden ; goedheid , de eigenschap , welke iemand If die goed is, hezit, Zlllke afgetrokkene denkbeel., iemand , die goed is, bezit. Zulke afgetrokkene denkbeei den worden weder figunrlijk genomen, voorde perso den ivorden weder figuurlijk genomen , voor de perso. nen of zaken zelve, Van hier (J"odheid~ god zelf; dasaas-« heen of zaken zelve. Van hier. godheid, god zelf; dwaas heid, eene dwaze daad, enz.o In dien zin alleen nernen heid , eene dwaze, daad , enz. In dien zin alleen nemen ~ij een meerv, getal aan. Het woord zij een meerv. getal • aan. Het woord christenheid beduidt christenheid beduidtchristenheidbeduidt het geheele ligchaam der christenen , gelijk menschheid, somtijds , het menschdom te kennen geeft.kennan geeft, . het geheele ligchaam der christenen , gelijk mer^schheid , somtijds, het menschdom te Daar het oudtijds eenen pepsoon heduidde , is bet niet Daar het oudtijds eenen persoon beduidde , is het niet onwaarschijnlijk, dat het oude voornaamw, ha, he, hij, onwaarschijnlijk, dat het oude voorinaamw. ha , he , hij, hebr. ~~n, de wortel van dit wo ord is. hebr. Wit , de wortel van dit woord is, HEII.lE (!Lei), v, Heidestruik ; een plantgewas: een bezem HEIDE (hei) , v. Heidestruik ; een plan tgewas : een bezem van heide gemaakt. Eene dorre landstreek, waar meest van heide gemaakt,. Eene dorre landstreek , waar meest heirle groeit. Van hier het onverbuigb. hijv. naamw, llei~ heide groeit. Van hier het onverbuigb. bijv. naamw. hei den: een heiden bezem , anders ook heibeeem, Za-: den : een heiden bezem , anders ook heibezem. Za-b menstv i heidebloem , heidestruib , heideveld , heikre» menst.: heidebloem , heidestruik , heideveld , heikre-^ let, enz, k el , enz. HEIDEN, m., meerv, heidenen, Iemand, die buiten de. BEIDEN , m., meerv. heidenen. Iemand , die buiten de kennis van den waren God leeft, Na de bevestiging van. kennis van den waren God leeft. Na de bevestiging van den joodschen staat droegen alle volken, buiten de Joden ~ den joodschen staat droegen alle volken , buiten de Joden , dien naarn, En nu beet men heidenen , die niet tot het dien naam. En nu heet men heidenen , die niet tot het Christendom, Jodendom, en Turkcndom behooren, Christendom , Jodendom, en Tu,rkendom behooren. Toen zich , voor eene reeks van jaren , in ons Vader Toen zich , voor eene reeks van jaren , in ons Vader- .land, eenige onbeschaafde henden van vreernde landloo land , eenige onbeschaafde benden van vreemde landloo. pers, hier en elders, ophielden , die tevens zich beroem-. pers , hier en elders, ophielden , die tevens zich beroem den, gelukzeggers te wezen , heeft het woord ook den , gelukzeggers te wezen , heeft het woord heiden heidenheidenook. de heteekenis van landlooper , handkqker aangenomen, de beteekenis van landlooper , hand kijker aangenomen,. Het vrouwel. woord is heidin , heidinnetje: Het vrouwel. woord is heidin , verkleinw. verkleinw.verkleinw.heidinnetje. Van bier heidentiom .. heidensch, Van hier Heidendom , heidensch. Het is zeer aannemelijk, dat het afstamt 'van heide , Het is zeer aannemelijk , dat het afstamt 'van heide , welk welkwelk woord eertijds , gelijk ODS veld, land, tegen de. steden woord eertijds , gelijk ons veld , land , tegen de. steden werd overgesteld. Het zoude dan uitdrukken iemand , die werd overgesteld. Het zonde dan uitdrukken iemand , die op het land woont, en daar , volgens het denkbeeld , hef. op het land woont, en daar, volgens het denkbeeld, het welk wij thans aan het woord hechten, den afgoden , welk wij thans aan let woord hechten, den afgoden , in verzaking van den waren God, dient. Deze meening in verzaking van den waren God, dient. Deze rneening wordt versterkt , daardoor. oat, na Konstantiins lijd, de. wordt versterkt, daardoor. dat, na Konstantijns tijd, de. J)cidenen , die den waren God miskenden , pagani, dorp Iaeidenen , die den waren God miskenden, pagarzi , dorp— of landbewoners, door de westersehe Christenen , genoemd of landbewoners, door de westersche Christenen, genoemd werden , nadat die afgodendienaars nit de steden verdre werden, nadat die afgodendienaars uit de steden. verdre~ ven waren, In navoJgin~ van dien latqnschen naam zou-. -ven waren. In navolging van dien latijnschen naam zoute ~e~ dan de noordsche C.bristenell zulke , naar. de. lieid» ,~. gen dan de noordsclie Christenen zulke, naar de. heide o0 35 he.i~ heier HEL heidenen , tiat is landbewoners„ genoemd hebben. Fiisca en anderen leiden het af van het gr. HEIJEN, ii. w. , ik heide., heb geheid. Door middel van eene hei indrijven. Falen in der grond 4eijm. Onz. is het een zeewoord : dat $c4ij) heit gee/dig, dat is, jet gaat te diep door het water. Van hier ILeijer heijing. Zaaienst. : heibaas , heiblok, heimast,. heipaal, heiwerk, enz. 11E , o. Allerlei welvaart, van welken aard. ook. In den godge1erden zin beteekent het al de weldaden van God dooi Christus: de orde des heus. Van Iieiler.i, heeleij. Zment. : izeilbegeerig , ( Voi-D. hezijt hei 0,^ rig) hei/bron , heilfonteia . heilrijk,, licilweg , heilspensch , heilzaam, en. heil is in liet inoesog. h2i, a1gS. hal, tem. hei/S 11EILAND , m , rneeçv. heilanden. Heilaanb.renger,, ver' losser: Jezus is de hei/and der wereld. - End claei- sullen he/anden opkomen. BI3BELV. rrEN KATI nei'kt te regt aan , dat dit woord een deelw, is van heiid , celen , genezen. Het is bekend , dat dit een oud overhhjf;ci (Ier Franken en Alernannen is , die het declwo ds laten eindigen , als : scejfant , scheppende. Ons i-'i/-ai; d van 'qea , baten , is van dienzeIden vorm. Men vernist zich derhalve , wanneer men heil/and„ als eeis, mensteItiiig van heil en land, bezigt. IlEILROT ,, v., meerv. hei/botten. Zekere gi-ooie pIat viçch . k i: I1 LIG , 1)ijv. riaamw , heiliger , heiligst. Eigenlij, dat heil , welvaart aanbrengt; van heilen, heekn. In deze ieteckenis is het verouderd. Het wordt, thans, gebruikt in eenen zedelijken zin, betrekking hebbende op zedelijke en geestelijke volkomenbeden. Zoo is het Opperwezen in nadruk fzeitt'. Zoo noemën wij alle redelijke s&bepselen , die de deugd beminnen, en (lat met daden betoonen, heilig. In den kerkelijken zin wordt het, als VOD TaatTIW, gebruikt voor eenen Christen, die voor uit)! emend deugdzaarn geacht is: de aanroeping van cie .Heiiigen: Bier c'erheffen wij eenen heilig -'om o gront een heilig alzine te dienen. VOLLENU. Dat op die heiligheid gegrond is, en op de bevordering van (tezelve uitloopt: cie heilige schrift. Een heilig voornemen hebben. Dat voor belecdigingcn, beschadigingen HEL pf misbruiken beveiligd , van het gerneene gebruik afgezo.. derdenen tot een heilig gebruik bestemd is : eene heilige J)lt'lai8. Het heilig regt. J\hssebjen heet daarom dat beei , dat onder de sc1iaamdeeIen ligt , het heiligbeen. In den verhevenen stijl beteekent het iets, dat ons diepen eerbied inboezemt : eene heilige stilte. Veikleinw. /iei ligje , een afbeeldsel van eenen heilig ; ook eene prent, waarop beeldtenissen der heiligen geteekend staan ; voorts, in het gemeen , eene print van wat beeldtenissen ook. Van hier heiligdom , heiligheid , heiligljk. Zamenst. lzeiligcwond , vieravond ; ook een tijd , waarin men niet werkt , heiligbeen , heiligbilter , Iteiliginaher , heiligmaking, enz. ]HEILIGEN , b. weg ik heiligde, heb geheiligcl. Heilig maken : de ineasch wordt door de waarheid geheiligd. Voor heilig erkennen : uw naam , o God t worde geheiligd ! onder het getal der Heiligen plaatsen : iemand om zijne deugd heiligen. Eenen eerbied voor iets betoonen : die dag worde altijd door mij geheiligd! Tot ccii heilig gebruik afzonderen : zij /ieiligde zich tot die plegtige dienst. Van hier heiliging. TIEILLOOS , bijv. ii. en bijw. , lid/bozer , heillooste Zonder heil, Zeer snood : het hei/loos heir van Ammon VOND. Wanneer iemand hier , on welluidendheid , eene 1 wilde weglaten , en heiloos bezigen , dan zon hij zijne nieeriing niet uitdrukken , clesviji 1iloo$ niet anders dati, zonder hei is. IIEILOVER , in. , rneerv, lzeiloeers. Bij KIL. voor ooijevaar. In Geld. heileer ; misschien heil ever , of liever heileiber. Eiber wordt hij in Gron. grnoernd ; hij KIL, eylier , eber. Uit bijgeloof kan de vogel dien naam dragen , als bragte hij, door zijn nestelen, heil aan. HEM ,, betielfde als het omiehee,n , voor buis , vaderland. Van bier /iei,nzoeken , hezoe!en , en overdr. 'i irri'mpere alicujue aecies; wijders, het verouderde heinz. .stier, voor huwelijksgoed, zijnde datgeen,. hetwelk door den vader van de bruid, na het voltrekken van het huwelijk, tot eenen bruidsehat, aan het huis (heim) van den. bruidegom gestierd werd. HOOFT bezigt heim in de- zen zin: de schipper clan te hein?, gekeer!. Eene afgegravene werf, in welke beteekenis de Vriezen nog van hun /iiem spreken. Voor geheim, komt het hij Six VAN CtIANP ;rNn 'aacl. II00F r I-iee.Ct o oP heirt2tv[ art. Ct-1AND. voor : in srjra j x .. Flierrtoe be e_^re ^`e^,it eerra , Itirn , iV e,ttverd mei , 497(j/)/ (Zi)1 , en; \r 11 killer` ook IZe m^r'ee , /iei; mz ekt,ç . eene kvsijning ! die ienar:cj gevoelt ,. wanneer hij van z -i is env tics -vid verWijclerct i„., en chic: niet wijkt , voor dat hij tere keert ;, ïnzonderhei;! bij (le Duitschers. f EI v1ELIJ ,. bijv. ns en bijes.. heimelijker , Tzeimel jht® Verborgen. Van hier heirnel heiel. ()udt. bezigde merg ook hemel jk ,. van hemelen , fieiinelen , bedekken , veri) ergen. }1Ef\'IPJE , (heem;mpje) , b;j K TL. Mae en , Tieijmel erz heemeken , vc rkl. z. ri. , o. , meera. hei mpjes. Z oo. nloeiia t enen, in.i Gron. , Ysï^.ts1. , en elders , eene soort van. kreke1s , die zich op ivar.,ne piaatseuu , als bij bakkersovens o enz. , schuilhonden. Van lieim, 1ieimel jL. I1EIMR&AD , zie heem.. IEINDE , bijw. van plaats. Nabij. Iaen zij van lteincfr en veer gecchen .Ien br•og ten. VOND. Bij KIL. kiende. VOND. zegt : wal (tier om Eieind' reas of omtrent; waarvoor wij nog ,. schoon gebrekkelgk , hooren leggen gij jijt er Iten of omtrent niet bq. On°. zeï.:le men rook heiacte bijt, vroor ligt bij. HOOFT gehrwkt- den verelijkenden trap: zorrrrnig/ e hetnder, zommigize veereier. Ook den overtreflenden : 't reinste aard 11 a: strielit.. II INEN , ik heinde , heb geheind. ('mtuineii , omringen : ie .sal dien weeli heijnen mit Benen stenen wand. Il4J13. 14477. De zamen est. vm/zer,'nen , biei ten , xijr nest in gebruik.. \7r^n hier heining, éene heg. hheinsl000t , Bene sloot tcusse}hen twee landerijen. T EI R z , zie heer. ulESA . tuisschenwerpset , oen onze blijdschap uit te drukzaken.. J-I ecsrz 1 mijn vra-prid J E`.K , nieerv. hekken. Een getralied afschutsel. De 1zek-. ken zijn ver/ictn, en , fig. , de zaken zijn veranderd. Bij de Uitvaart van een hik zegt men van het achterste paar: tril. ,r.zrcztea het hek: waarvan heksluiters... Het hek i's van tien ctnm , fig., er is geen toezigt. Het allerachterste van een c hip. is dcsel s hek. Van hier Hekbalk , hekboot , hekgeld. kt woord komt, met heg en haag, uit eene bron. EEK L . in.. , inee:r•v. hekels. Een zeker werktuig, door w ei s scherpe tanden men hennep , vlas enz. trekt, 1c.. ancl EK, HEL. 217 n7and over den hekel halen , fig. , iernand sterk door.. nemen , berispen. Om de gelijkheid der hekeltanden , die Iiaanw aan elkander staan , zegt HOOFT ; z vonden eenen hekel van spietsen voor de borst. — Met het hoofd zegen den hekel loopen , dat is, zich teleurgesteld zien in zijn plan , bot vangen. Bedr. w. , gelijkvl. , is. hekelen , door den hekel halen ; oneigenlijk , iemands gebre-ken sterk doorhalen. Van hier hekelaar, Hekeling, liernl gis; ster. Zanlenstell.: hekeldicht , hekeldichten, ltekelsciirift, heL'elieef, enz. Zie ekel. TIEK ELEtN , zie hekel. J.-IEKS , v. , meerv. heksen. Eene benaming , waarmede il1e11 , in liet gemeene leven , eene tooveres bedoelt. Ook een scheldnaam , waarmede Puien de listigheid van een wijf, o Benig huisdier , uitdrukt. Hoe dikwijls draagt de snoepselie kat dezen naam riet ! Dit woord luidt in liet angels. li egesse , eng. hag , hoogcl. Hexe, zw. hexa , sp. heehissera. Rag is in liet ijst. kloek , ervaren ; en in het zw. een snood bedrieger , een schalk. Waarschijnlijk is liet dan een woord , met eenen vrouwel, Uitgang , beteekenende eene bedriegster. Van dit woord is een onz. werkw. heksen , het werk van eene heks bedrijven , gevormd ; van hier heksen. BEL. zie het hal. L , v. Eigenlijk eene verholene, verborgene plaats, overeenkon. stig met het oude saksische hit , waarvan ons hof, verholen , en liet hoogd. hi llen , Perliiillen afstammen. In dien eigeniijken zin heet, nog , een verborgen onder) iiim1t , voor in een schip , waar blokken en touwen liggen, de hel. De kleermakers kennen dit hatelijk woord , wanneer n en van hunne hel spreekt , waar men zegt , dat de overgeschotene nieuwe lappen van laken , enz. verstopt of eb();'g(n moorden. Zoo noemt men ook een pakhuis , waar gesl;okene goederen bewaard word en , als mede de plaats, waar men schepen aan den ketting legt , met den naam -van hel. De gewone beteekenis , ondertusschen , welke men aan dit woord hecht, is die van de verblijfplaats der verdoemden. Die daar verblijf honden ; tevens met het denkbeeld van gezagvoerders: over die daad juichte de hel. Onrust en verdriet: zij is eene hel in huis. Groote twist en krakeel: de hel bouwen. Iet woord liet heeft, volgen de oostersche fabelkunde, in de overzetting 05 vafl. 218 HEL. Ivan den ]Bijben , ook de beteekenis van het schimmenrijk ; gelijk liet daar somtijds ook die van graf heeft. Hiermede, komt de spreekwijs zoo donker als de hel overeen ; oók teeldonker , lielcluister. Van hier helsch , dat tot de hel behoort , daaraan gelijk is. Zarnenst.: helhond , helleveeb , liellervacht , he lle^vicht , helsteef , ook Ihelsche steen , (lat. lapis infernn/is) , enz. HEL, bijv. n. en bijw. , heller, helst. Doordringend, schei en zuiver van geluid : eene 4e/te stem. VOND. Eene groote maat van licht hebbende : 's lantarens helle vlam verf lozuwt. SIK. V. CH. .Het gebeurde op den heller; asmiddag. In den eersten zin behoort liet tot hal, hallfrI , klinken : in den laatsten komt het nabij het hebr. 1 r blinken ,, en liet gr.soç , waarvan liet lat. sol, de. zon. HELAAS , een tusschenwerpsel , waarmede wij klagen. Het gr. , niiserarz , cornitaiserari , komt hier in aannierking. IJEL D , in. , nneerv. helden. Eigenlijk iemand , die voor den strijd eene groote maat van ligchaamskrachten bezit. Thans, in heet algemeen , iemand , die , in den krij , moed en dapperheid betoont. In den dagelijkschen stijl , iemand die in eenige zaak uitsteekt : hij is een held in het drinken. iiet vrouvvel. is heldin. Zamenst.: helddadig, Heldenbloed , heldendaad ,, heldendicht , heldeninoed heldenstijl: , lieldhaftig enz. In liet hebr. heet sterkte 'T1. liet woord Celten , wtarmnc,de de volken , in liet noorden en vesten van En-a- opa , genoemd werden , komt misschien hiermede in oorsprong; , overeen ; daar liet bekend is , dat zij , wegens libchatiuelijke sterkte , beroemd waren. HELDER , bijv. n. en bijw. , helderder, helderst. Dat in zich eene aanmerkelijke maat van licht heeft : eene Itelde-re vlam. Dat de lichtstralen gemakkelijk doorlaat : een helder glas. Glansrijk, schoon , net : een helder huis; eerre heldere meid. Welklinkencl : die klok slaat helder. Oneig. , ienir,jrd helder , duchtig, afrossen. Van, uier helderheid. Het komt overeen met het hoogd. heiier; vu liet oude eit , vuur, eiten , branden. WEIDEREN, b. en o. w. , ik helderde, heb en ben ge lieldercl. Bedr. , helder maken: liet oog te, helcderen. Hoo T , HEL. lig }1() )F.Tr. Alaar heldert u4' ge^iij t. VOND. Onzijd. , helder wvortden : de lucht heldert , is gehelderd. z .. nnenst.: opiielcleren. HELEIN , b. w. , ik heelde , heb geheeld ; oudtijds ik hal, heli g eliolen. Verzwijgen : Zijne misdaad helen. Ver-. ber•yen : gestole/ze goederen helen. De schaduw, die (le kiiile.rz heelt , waarin gij uw gereoegjens teelt. HOOFT. Van luier heler . de heler is ZOO: goed als de steler. Heling. li LIi T , v. , mneerv. heften. Het halve gedeelte van iets. Van /ia,1f. jI ELIKON , rn, Een beroemde berg in Phocis, aan A pollo en de Zanggodinnen toegewijd. Overdra t. wordt de taats waar dichters hunne vergadering honden , ter l)eoefcning van de dichtkn pst , fieéikon genomcl. . Ook dragen de ge ' zamenlijke dichters delen naam. Van hier zegt VOND.: indien gij ee, i , e bloemen op den nederlandsclien helik on pluk kern wilt. ELLEB .A .1D , nl. , rneerv. liellebaarden. Eene spiets rnet Bene farde , dat is , met Gene soort van bijl , hij KIL, door ' dolabrrt , ascia , bipnis , vertaald. Met dit oorlogstuig Monde men steken en bouwen. Iet `voord koert van barde Bene bijl, ook bardnks genoern„l , en Bellen a dat eertijds strijden beduidde. Fniscx leidt het af van lielm en harde. , omdat neen in den strijd , daarmede , den , Hellil van den vijand zocht door te huwen. Onderteus-. schen zonde amen helm , in dien zin, voor Benen fan en steel houden. Zie Helm. KIL. kent ook helrnbarde al. leen. VONDEL is , Om den uitgang harde , voor het vrou- Wel. geslacht. Van hier hellebardter. k1ELLE . o. w. , ik helde , heb geheid. Voorover bangen. flat huis helt wrct. Overhellen, geneigd zijn : dat gij nog eeni zins naar de oude liefde heide. A. IIARTS. an hier hel/irng , overhang ing. Oneigenlijk : Staten en rieken hebben hunne hellingen en overhangen. Di& BRUNE. Eene scheepswerf: liet vaartuig staat op de helling. W 'tjeshennep `gordt, om (Ie zwaarte des tops, ook helling genoemd, daar de mannetjesplant zadelin door dit woord , een' gezant in den krijg , eenen plegtigen uitroeper, eenen opziener bij openbare wedstrijden , die cde adellijke wapens en het voorvaderlijke stanthuis Woest onderzoeken. Zulken kent men nog aan de boven , als eertijds in Frankrijk. Thans bedient men zich van dit woord ,- om er eenen plegtigen aankondiger *van eene ge-.. wigtige zaak door . te verstaan , als van vrede , vrijheid ; aankomst eens vorsten , enz. Pnde een heraut riep ,met kracht. Brn ELV. IHRE leidt het af van het wallis. .herod , een bode , een gezant. Door eene ingeschovene -1 heeft men het hoogd. .ierold , middeleeuw. lat. , iieraldus, ital. araldo , fr. herault , herart. Hierom schrijven, sommigen , in het meervoud , ten einde de oorspronkelijke d te bewaren, heraudten. HERB4&REN, b. w. ik herbaarde, heb herbaard. Wederbaren.. Van bier het veroud. verled. deelw. herboren.. Woorden, in den zedelijken zin meest alleen gebruikelijk, voor vernieu– wen, verbeteren, vernieuwd , verbeterd ; waarvan her~ boorte, voor wedergeboorte, bij V0I.LENU. en VOND., welke laatste herboren ook voor door kunst voortgebragt gebruikt, wanneer hij van de beeldtenis eens overledenen zegt, dat zij uit den schilder herboren is. Het is ook ,ebruikelijk voor ontstaan: zoo wordt de ci-aare rust p her~ 11 E R. lzerh(J~r~n, PSAl,)fln:.n. IIEKBERG, ' v., meerv, herbergen, Eigenlij'k eerie plttAt!" waar zich een heer , dat is, eene menigre , bergt tegen het gure weder. 'Tan hier heet eerie haven bij de ~=ngcls. harbour- IIi' het biizonder een oord, waar zich een kt'ij/Jsh~ e,:, o~~rJe~ den blooten. herne] , tegen onwede~ verbergt. Ott IS bLJ NOTK. hrrebirga , liereberso , blJ 'VILLER. h.ereber..lJa, hct ond fr, h.ereberge, So!nmigen meenen , dathet, oorspronkelqk , lieerbertr is; dewql vanonds, een larullieer ; op zijne reis , of in den oorlog, voor zich eenen vrijen intrek ,of huisvesting bedong, ill het kssteel van zi;ilen leenrnan , dat dus zoovee] a13 eene bereplaats voor eenen Beer konde heeten, Dan , deze schijnt de oorspronkeliike heteekenis niet te zijn , orndat de zachte , DUl3r niet de harde e, die in heer kiinkt , in het woord gevonden ·,vorttt. "rhans is het de naam van eene huisvesting voor reizigers, die daar , V0019 eenen korten tiid , iutr('\d~eu; ook eene plaats , -waar men zich mer gezelschap veriustipt ; zelfs gebruikt men her voor kroeg, Van hier bet bear. en onz, w.. llerber;.!Jpn voor herbergverleenen , en, gelijk" 1100FT heeft ,vonr dikwijls de herberg hezceken, Voor!s herbergier , her/)ergiers/er, herber ginli" herbergeaam , Jlerbergzaarnheid. lIERBINDEN, I,. w., ik herbond , heb herbonden, Op nieuw binrlen, lJER~\I..INKf£N, o. w., il herblonb ; ~,eh herblonben, Op nienw hlinken, DB Y ncler der welsprebentheit herblonli, V01'iD~ 11.I~RD]~OEI.'E.N, 0 .. W., il: herbloeide , neb herbloeid. "'1ederom bloeijen, l!E!,BORE,N , zie herbaren, }IE~ftBO·Uv""EN, b. 'v., ik j"erbol~wd~, keb lzerhoultf}rl. lets, dat vervallen is , weder opbonwen, Van hier her-« boutoing» 11~JlnllE.N(;El'l', b. w, It onregelm, : iJ: lterbragt., heb herl~/: n.gt. "Ved~r brengen. Men -vindt het ook met h~:t ',roorz. seheidbaar gebC'1.igr!, voor naar ons foe· hrenzen : (le~vijl er geene hergebrctite lfp.f.voonle f"n"t. J~RUNG.. II!?P,I)A'<;'E~, b; \V., ik 11.e.r{latl-lf{1~, lz.eb Jtf)rdaa,~d. Andermnal dsgvanrdcn, A ls g;ij Ii!! tromslaeh. kffr'c1aaght a-aaren, I-1l)Or'T. flet kan ook onzijd. gebezigd werden , Il\el ~j'12, TElD dazen," dai '''Qrd'cn, letrdazefll derhalve W~ IIEIkI 27 wederom dag worden. HERDENKEN , b. w. oircgeI , ib h /*Lkchf , 1 .r dacht. Weder in de gedachLcn brcngei. Van hier /Lcr denking. HERDER , ni., meerv. herders. Eigenlijk. en in dea ruimsten omvang , iemand , wien iets inbewaring toebetrotiwd wordt , schoon het woord , hij ons . in dien zin niet in gebruik is. De Ijslanders noenen eenen schatmeester fehirdi , de Angcis. eenen opziener van kinderen ciji-dahijrde. \? Tij verstaan dooi dit woord , in het bijzon der , iemand , die het Opzigt over, eeoe veekuclde heeft, hetzij hij de eigriaar derzelve . hetzij voor loon een op~ passer zij. In den stijl des bijbels heeft dit woord tiog eene andere figuurlijke heteekenis , waarvan de christenen, Leden nog , hunne epzieners met den naam van herdeig betitelen. Het vrouwel. is lierderin. Oul. bezigde men ook herde: En Abel was een herde. BIJB. 177. Van Lier herderdom , herderlijk. Zarnenst. : hercierloos, herdersdicht, herder8fiuit , herdrshuisje , herders-hut, herderskoiit , herderstied, herderspijp, herders-' spel, lierderssiaj, herderstasclz, herderszang, enz. Het komt zeker van het oude liet-ten, hirten , hoeden, bewaren , angels. &yrdan , zw. hjorcla , fr. gardei'. Hir-( en-is ondertusschen het voortclur. w. van hiren , au- gels. hiran, hyi'iarz , hoeden , bewaren. HEB DOEN , b. w onregelm , ik herdeed , heb herdctcm Hervatten , weder doen : de zaak is niet te herdoen. Van hier hrc/oening. HERDOOPEN , 1). W. ik herdoopte, heb herçlopt. We-" (Ier doopen. Fig. , eenen anderen naam geven: wij libbi: n hein herdoopt. Van hier Tterdooper , berdoo.. HERDRUK , m. , meerv. hei-drukken. Eene herdrukkin, een tweede di-uk; ook een boek, dat herdrukt is. HERDRUKKE N , b. w., ïlc herdruk le, heb herdridi. Van nieuws drukken. Hiervan herdrukking. JIEREENEN, b. w., ik hereende, heb hereenci. Weder vereenigen. f'ïaaro,n hereent hij den band Pan ziel en ligchaam niet? FRANTZIN. Ook itereenigen, waar van hereeniging. HEB EERLIJKEN, b. w. Wed ero eerlijk vek12re11. De heugîzenis an F7?w,!cit te Iterecrljken. IfOOFT. JIER.. HEN. ik heresck1e , hel, herei8c1,t. flEEtSCllE'f , b. w. , Wderotn eischen. Pe7?f2i4,fen herei8chen. HOOFT, Van hier hereiwhr , herezschzng. m. De gewone tijd der inoogsting van vruchten. HEftFST , D'onu eêrb1Lievan den herf$t. 1-IooGvL. Fig. : hij is • , den herjst ziÏ/28 levens. Zamenst. : herfstachtig i hrJsta8!ei herJtboter , herfstdag, kerfttdraa4, 4er/Sth0efl , herjstkooi, heijsttaas 4 herfstmaand, heij:tnarci , heif.troos , he,ftUtqd , herfstvrucht, h/s/-'edet', enz. . Dc afleiding is onzeker. De inoogstng heet in het eng. •hcuvest , angels. Iiea,jest. Er is in het angels. eenwoord teifua , verwerven. Dit ziet ADELUG voor den wortel an, omdat IneTi , in den herfst , zich van alles voorziet. WACHTER meent, dat de bron in het goth. at-, koren, en het atige!s, Jon, nemen , schuilt. Het aannemelijkste komt mi) voor , dat het van het angels. haeran , vergade ren , verzamelen , afstamt„ zijnde de herf8t de tijd der iazarneliflg van de vruchten, - van den oogst. HERGIETIN, b w., ik hergoot, heb hergoten. We- der-gieten. Hergaten koperwefk. Oneigeni. : zie daar Nederland clan hei'gooten. FEITFI. HEPLGFUJPEN ., b. v. , ik hergreep, heb hergrepen. Op ni euw grijpen. Oneigeni. ., weder opvatten , weder beginnen : hij hergreep de aarzpaak. HooFT HERGROEJJEN , o. w. , ik hergroeide , ben hergroeid. Op nieuw groeijen : een ander tank zal kergroeijen in zijn plaats. VOND. }IERtILEN , b. w. , £1; herhaalde heb herhaald. Herdoen : de aderlating moet herhaald woi'den. Herzeg' en: iemands woorden herhalen Van hier herhaler, her/talin . LHEFFEN, h. w., ik Iterhief, heb herheei2. Weaer tfl: Zijne stem herheffen. VOND. Van hier Jierhej-' bij HOOFT te vinden. HEuiOUDEN, b. w., ik herlzielcl, heb lierhouden. We-' (krhouden. Van veele inichtea kraftelijk herhouden. HOOFT. JIERFIUWEN, be w., ik herhuu'cle, heb herhuwd. We-' deiotn Imwen. Ook herhnu.'elijken: de rouw der man-S 'nert bestaet alleen daarin, dat zi z!ch niet mogen hct'huwlijken.. BO(MBIIT. HERING, sie haring. ~ERINNEREN, b. w., ik herinnerde , lieb herinn~rd, Wederom in het gehengcn hrengen. ZiclL iets !L8rinneren, Iemand iets herinneren, Verkeerdclijk zegt en Ichrijft men: ;ich, aan iets herinneren , iemarul aar?, iets herinneren t zijnde inneren , het voortd, w. van inn-en, d. i, inbrengen, HERK, zie hark HERKAAUW~:N, b. w., il Iierbaausode ; hebherbaatuod« Andermaal kaauwen, Zieke boeqen herkaauwen haar voeder niet-Overdr, herdenken , een liefhebber ; die meer de gedachtea herbaauust , dan de letters hoek... etaaft, ~. L~ 'fI1DW. Van hier herbaaucaer , herbaauwinp: HERKAMMEN, (herl:emmen ,) h. w., ilc herbamde t neb herbamd, Wederom kammen. HERKEEREN, h. en o, w., ik h~rkeerde, heh. en ben ,,;er/;eerd. Bedr., DOg eens keeren : lz,et linnen herbee-« ren, Onz., terug gaan: op dat ee tot haar eigene plaats mocliten herheeren; 'BOGAERT. HEI\~~NNEN, h. w., ik herbende , heb herbend, W~..,. der kennen, Zaodra hit zij-nen naam noemde , herbende ik hem, Van hier herkenning, , HERKNEDEN, b. w., it herkneedde , /Leh herbneed: Andel'maal kneden, HERKNOOPEN, b. w., ik herbnoopte; heb herbnoopt: Eigenlqk , weder knoopen. Meest echter in eenen on« eigenlqken zin gebruikelijk: de ges,cheidene vriendschap herbnoopen, Van hier herknooping. HERKOKEN, b. \v., ik herboobte , neb herboobt; An'· '> dermaal koken: apIJ"s herboben, Fj~, zorgvuldig \vederorn overwegen : dat ooorste] eal ilc nog: eens wel herloken. Van bier herbobing: HERKC)"_EN , o, w., onregelm, Van het onscheidb, en , scheidb, voorz, her en Eomen : ili herkwa1'1), ben herbomen ; if.; bccam. her, ben hergebomen, Hij her-« bwan» can zijne (Z<..valing, van eene eiebte , enz., hij herstelde 1 ~WAnl terng. ])an,'t quan?, hun 4.er tcit ha.at 'ell, nq'dt " het ontstond hij hen, enz; 1100FT. \Vedi;£ komen : de.llfaagl-tt herkomi I2.U van den hemel neer, ·K. v, ~f.ANnER. Van hier herliomet , herloln8tig~ I-ICl, ~B G-B. hczigt l;,f:l:J:()me,~ als ecn zelfst, naamw. in het 1) 5 rnCcl'r~ meerv. : (le on O'f!Rcltre,:en f.tf,'etfen ziJ"n oude l/;erl..~omen. 11r~HKOOI)'~ m, vl"fel'h(,a~de koop, Dat hu,is bostte nlii (lcp.l m'lfl;Zer bij (len lie rioop, lIEaKO()PE-:~, h. \V. onregp]rn., ilt: h.erboch.t , lieb lterkocht. Weder ko open, VCln .bier herkooper , herboo pin/{. 11l:.:Hf(111T(}E'N" .. b. w., it lz-erkreeg, heb herbregen, \Vedel'On1 krijgen. \Tan hier ILerkrfiS(ing. ' IlEHKnIJISJ~~, h. w• ., ik herliruiete , heb herliruiet• . Op nieuw kruiseur h.erbruiet door offerll,oon. YOND. Van hier !l;erl:rltising. HERKUSSEN, b.' w., il: lterJ:uste, heb herbust, Op nieuw kusser»: J.:t1st en, herbue: dell mond. VOND. HERLADEN, b. \v., iJ~ herlaadde ; (oul. herloecl) heb herla.den, Van nieuws laden. Van hier llerladillff: doc/i viruler.de noch.t oerscliiet van herladinge. Hoer-r. HEI1I.;EEREN, h. \v., it herleerde ; Iie]: herleerd, vVederorn Ieeren, En de verwende maa.ghen allengllke-n1J baaren plich.! mogh.ten herleeren, HOOFT. IIERLEVr~N', o, 'v., ik h erleefde , ben herleefd, Weder-om het [even ontvangen e de doo den z ullen herleoen, ; :Nieuwen \VClSdonl en tier verkriigen s in de lente Iierleeft .' de gansclte noJmer, l\ieu\ven lust en. nieuwe kracht ont, vangen r die man begint, in zijnen ouderdom, te lJ,er-. .Ieoen: 111pt der) orede lierieeft de booph-andel, Van 'bier h.erleoiri«, lIE'RIJEVEREN", b. \v., ik Iierleoerde , heb h.erleoerd: \7\leder lcveren, Belangende't herleeoeren pan sterl:i:/-? n. IloOFT. JII~ft'Lf~ZEN .. h.. w... ik Iierlas , heb herlezen, Andermaal le:-. en. Van hier l2,--erlezing. 111~ir\lA.K'EN, b. \V., iJ.: hermaabte ; heb hermaabt, Van ni'tT!'.VS n.aken, Hiervan h.errnakins: JIt' 'P '\.'f\ ·1""""1 1 •I. hermaat,fd·eI J hermoel) 7 'L ,• j.:. <; :" '':'~.Jl..'' ,). W., ZfIl ~ on. neo , ,';,er;ilal'lll. Wederom malen. Van hier hermaling, lil:l:~'t.·\:i~E'N.. h. \v., ik Iiermaande , Iieb hermaand: o \Vt"tderom m:111en. Hiervan hermanin{f- HEn~lELIJN, (arlneli;in, lzarn1 plqn) .. o. , meerv, Iiermeli;\ f!.(;~n.I~ene soort van wezeltje, gehcel wit , hehalve aan h«t niterste van den staart , waar het eenigzins z.wart vis '; 1\S\'t'\}~le iu de i.o.crderdeelen Vall Europa en Azia, Zijn bout , draagt draagt denzelf4 en naam; zonder nieerv. Ook ge1gksoorti nagemaakt pelswerkk , roet witte en zwarte vlekken. Eer ramen een regelre^ten weg raar het noorden wist , beaorgde ons Arrnenie zijne horten en lpeiswerken ; van hier draagt dit dier , naar dat landschap,zijnen n4snn. • Voorts is van ,bier het onverbuI tglb. hei rne4 j".-,zen , (arinelijnen) : het ^^+ 7 orrnpfiJne Popt. V OND3 HER METEN' TEN , h. w. ik h rmat , heb hermeten. Andermaal meten. Van hier herinelia g. HE L 'I T ;' EN , b. w. , ik kerm«ntle , heb herrnunt. We. derorn munten. Van hier hermunIirl,;. I IE .NA. A!J N , h. w. , ih herrzaaide , heb hernaaid. ^ ederont na, ijen. IIEI \\ EMEN , b. w., ik hernam, heb hernemen. Hervatten : liet woord her, emen. Heroveren : de vestii'g h r:Zeiner^. Van hier lierneming. }IEF \'IEUWIE , b. w. , ik hernieuwde , heb hernre ^iwd. wederom nieuw naken , herrbouvveo. Van hier lh' rnieu. M wtn,g. J1U fiNOE 'MN , b. w., ik hernoeinde , hô hernoemd. Andermaal noemen : den hernoemden vliet kennen. VOND. Van hier hernoerniri . HER' )PKO '. EN , b. w. , onregelrn. , ik kwam hierop , rib ben herop gekomen. Van nieuws opkomen. Een braak-^ drank van heropkonzende walglie. HoorT• JIEROPTOOIJ EN , b. w. , ik tooide herop , heb herop, getooid. Wederom optooien. De vijandt eindende 't iheroptoo jen te gevaar/ijk•. HOOFT. }IER C VE E N , h. w. , ik iieroverde , heb heroverd. Her-inem en3 ,, Vaan bier hero'era.ar, /ierovering. }1ER1 ACU'.I'E , b. w. , ik lherj.icht/c , heb herpacht. Andermaal pachten. Van hier hei pachtirz . &IFJIPAKK.EN, b. w., ik herpakte , heb herpakt. Van nieuws ira pakken. LIOOFT bezigt het , voor de gelederen wwwedde.v jp siuuiteni : terwy^i cie Vrcesche Pannen zich her pakken, om op niei^iv te treffen. Van...1iier herpak ker, herpakking. .BERPAR N , b. w., ik 7ze„7-paarde , heb herpaard. We-^ (iero.rrm.. paren ; ook , lh.er•trouvvei . HERPASSEN, b. w. ik l ^erp sta , 4b h-erprs t. Weder ass+. iPA . ,. zie pauk • HER° 252 HEI. HERPEKKEN , b. w. , ik herpekte , heb herpeLt. We der met pek bestrijken. HERPERSEN , b• w• , ik herperste , heb herperst. Andermaal persen. EERPLINTEN , b, w• , ik herplantte , heb herplant. Wederom planten. Van hier herplanter , herpla'lting. HERPOTEN , be W+ , ik herpootte , heb herpoot. Weder poten. HE E PRO E VE , h. w. , ik herproefde , heb herproefd'. Van nieuws proeven. Van hier herproeving. HERREKENEN , b. w: , ik Herrekende , heb herrekend. Anderiaaal rekenen. HERROEPEN, bi w. ,, ik herriep , heb herroepen. We- der intrekken door openbare afkondiging : een bedel hei•~ roepen. In liet gemeen , intrekken , afschaffen , vernietigen : een gednn° overgift te herroepen. HooFT. Van bier herro.eping , herroepeljk , herroepel jkheid. HERROLLEIN , b. w. , ik herrolde , heb herrold. Op nieuw rollen : in tiaar oude gedaante lterrolt, VOND. Van bier herrolling, 11E,!? SCHAP N , verled. deelw. van hersckeppen. f IERSCHEPEN , b. w. , ik hersclieepte , heb herscheept ! Vara nieuws inschepen. Van hier herscheping. HERSCHEPPEN, b. w. , ik herschepte, heb herschept. Wederom schepen , opscheppen. IIE SC UEPFEN ; b. w. , ik herschiep , heb herschapen,. Van gedaante doen veranderen. De oude dichters droomden ,_ hoe de menschen in dieren herschapen werden. Vernieuwen : herscheppende zijnen moedt. HOOFT. Zedelijke verandering t©ebrengen ; een kerkelijk woord herscheppende genade. •Van hier herschepping. HEP SCHIJNEN , Q. W. , ik herscheen , ben herschenen.. Weder verschijnen. 0! die de wereld zijt hersche-" n on, a 1,s een zon. VOND. Van hier herschijning. IIERSC HIKKEN , b. w., ik herschikte, heb herschikt. Wederom schikken. Van hier herschikking. HER4G E (OUWEN , b. w., ik liersclaouwde , heb hersschoufvcd. ' Van nieuws schouwen. Van hier herschouwing., HERSCHRIJVEN, b. w. , ik herschreef, heb herschreven. Op nieuw schrijven. Van hier hers.ch.rijving• jiERSE N, (harsen), v. , meerv. hersens., hersenen. Het brein. !enzcncl de hersenen inslaa4. :Z ne h mens looms. 1-IER. 235 loopera c goor , hij kan niet geregeld denken. Het scheelt hem in de hersenen , hij is niet wel bij het hoofd. Fig. , een schrander man , een sliep denker : zaak~en, van arbeidzaanxe hersenen gemeld!. HooFT• Het woord is in het nieerv. alleen gebruikelijk , schoon het somtijds bij de ouden in het enkelvoudige getal voorkomt, en 'HOOGSTRATEN van oordeel is , dat het voorbeeld , uit 11o0rr, hierheen ook behoort : cle knecht loopt met de har.sserz op den hoedt. Zamensteli. : hersenbeeld , ILerrsenbekken , hersenLlier, hersenloos , hersenpan , hersenschim , hersenverdichtsel, hersenwoede , enz. JIERS^IEDEN , b. w. , ik hersmeedde , heb hersmeed. Van nieuws smeden. Dan zal men de zwaarden tog ploegijzers , de 'spiessen tot sikkelen hersreeden. FLuiELSVFLD. HERSMELTEN, b. w., ik hersm,olt, heb hersmolten.. Van nieuws smelten. Van hier hersrn?lting. IIIERSNIJDEN , b. w. , ik hersneed , heb hersneden. We.. derom snijden. HERSPADEN , b. w. , ik hers1vn^cdde , heb herspaad. Met de spade weder omwerken. Van hier herspxcling. HERSPELD) N , b. w. , ik lter$peldde , heb herspeld. Met spelden versteken. IJERSPELEN , b. w. ik herspeelde, leb herspeeld. Het spel hervatten. HERSPELLEN , b. w. , ik herspeld, heb, heropelcl. Van nieuws spellen.. Van hier pers pel/ing. HERSPETEN , b. w. , ik herspeette , leb herspeet. We.• der aan het spit doen. iIF R SPITTEN , b. w. , ik herspittede , heb herspit. \V derom spitten. Van hier lierspitiing. IIE RST.EKEJN , b. w. , ik kers/ah , heb herstokefl. We-• der steken. Van hier hersteking. HERSTELLEN, b. w., ik herstelde, heb /serstelcj. Op de vorige plaats stellen. Van hier 'het bevelwoord in de wapenoefening : herstelt u! Lappen: kleederen herstellen. Tot den ouden stand terugbrengen: De vriheid , enz. herstellen. Wederom gezond maken: ik ben nog, niét 'Volkomen hersteld. Van hier herstelbaar, hersteller , herstelling, herstelster. HERSTICUITEII , b...w. , ik herstichtte , heli hersticht. Herboitweu• Kerken, heet"desa , ctltaareiz te Berst ichP 5 ten, HE1\. ten, Hoop'r. Van hier herst£cT-tting. tlF:r-rr 1; o. meerv-hertell. Een bekend wild. Zamenitell.: hcrlel1ia;~t, !l,erten/Jastei, hertenvleesch , hert8hoorn, her;st~Il:;. lnildkruid, steenvaren , enz, On]' 'was het Vrouwt.;). '):.crtifJ, in gebl'uik. lIER1'EEKE.\EN·, b. \v., ik herteebende , hi!D herteeJ; rnd. 0 p nieuw teekenen. Van bier herteebening, IIELrrELEN, b. \\7., ilv lierteelde , IsebJzerteeld; Anderrnaal telen e door zijnc kunet herteelt, VOND. Van hier herteling. liER'I'ELLE.N, b. \v., il: hertelde t neb herteld, OIl njeuw overtellen, Van hier herteliing: HER.'TI:VI:\1EHEN, b. w•• iI: hrrtimmerde , heb hertim.. merd, \Veder optimmeren. Van hier herlimmering. IIERTOG, nl., meerv. Iiertogen, Een woord , dat , in ourle njden , eenen aanvoerder van ceo krijgsheer, die aan deszelfs spits voornit trok, tc kennen gar; van heer (heir) en t iegen ; trekken, In het angels. heretoga, ijsl. hertog; Z\v. haertig. hoogd. Hertzog, middeleeuw. heretoch.ius.. Naderhand vertegenwoordigden zulke legerhoofden gansche lsnden , wier manschap zij ten krijg aanvocrden , en had( len, in vrerlestijd , aldaar het hoogste gezag, zelfs hoven de Graven. Heden ten dage is een hertog een beheerscher van een hertogdom , of van zulk een land , waarover oudtiirls een heeraanvoerder , een hertog, de magt had; of van een land, dat naderhand den titel van hertogdom ontving: ook noemt men hertogen zulke personen, die van eenen Vorst tot die waardigheid verheven zijn. Hee vrouwel. is hertogin. Van hier het hertogdom, Zame nstel'v ; aartshertog , graD/hertoll. lH~~H'I10(~'r t m, vVedcrtogt, terugtogt. Van her en togl van tirsren, l-iEH.1.'RED ~ m. Terngtred , aftogt, Van .her en tred, fII~RTROUvVEN_ b. en o. 'v. Bedr.', ik hertroueode ; lteb he rtronwtl, Wederom trouwen : il~ heb «ene 8CnOOTl8 orouco Iiertrouwd, !)nz., if hertrotuotle ; hen hert roueod, In dezen zin is het mecst gebruikelijk. llERV.J\.LL'~l\J .. o, \v., ik heroiel , ben heroallen, Weder-· vallcn r It!/ lteroalt steede in het eelfde btoaad, Wedel! ~!fvaHen: uitgezeit de Leeraars , heruaIll!nen en oprosri!! hen. HOOFT. l]ERVAT"rEr~, b. ·w. , i'l; heroattede; k.eh. "'er.,at. Wed. c~ t! V' 1) Ii lii 2$ der vatten g fig. , op nienw ondernemen .Tïx;iZtiaaa heriat den /andel derbemicIdeiiig. UOOFT. Van hier F1ERVERVEN , b. w. , ik here,wcie , heb /ierPerwd. Op J!W verwen. flERVINDEN , b. w. , ik herond , heb /ieronden. Een woord hij Dichtes gebezigd , voor wederom vinden. Zoo £i/t gq• eens t4" Ç'CZ(IC in beter oord /LerPinderz. J. G•. UERV().EGEN , b. w. , ik her'ogcie, heb Jierpoeo'd. We- der 7Yenvoegen Bij HoF'r vindt 1-nen het iiijv. naamwo h,'(foe?)aar : herog7ibaare 1adc1r.. 11 r RV()EF E i) W. ik /zei''oerc1e , heb he,vûercl. Te j:g VOEtfl. Wat wint heroert liet Delfwhe wetora. ket ? V()Nr). V n hier 1ie,'oer71,1, 7,1 HERVO[U1EN , . . , ik her'ormc1e , heb her'oi'rnc1. Eeten nict1wIn voi,in aan iets geven: de Ouden beuzel-. den , (lat Daj,e in eenpa boom /zer'orrncl fP2$. Zedk; k ekhcteren : cie zeden '/zerPo;me/2. herstellen : de . godsdinst /ierorinen. Van daar de hervormden, aanklevers van de herstelde godsdienst. Hier van herorrner, /zer!N) i'mtzg. HERVOU\VEN , b. w. , ik /ierouwde , heb herpowperie Op nicuw vM!wOfl. Van hier her.'ozstving. 11EBV!AGEN , b. w. , ik herroeg (Izeriv„raagcle) , /zel herP71 t7(içL Wederom vragen. 11E8\VAARTS , bijw. van plaats. Naar (ICZCfl oord toe: kom he,uzrt. 1-1EEkWNiNEN, b. w., ik herwande, /ieb1terand. An- Lerwtrf wannen. iiEWAPEiNEN , b# w., ik he, rwopencie , lze/ herwapenci. op nieuw wapenen. Van hier herwapenin : de I)iiit:(/ 1rl gdieten ZZ(.1I graa/i,t,' mia Iierwaaper,iru'. HOOFT. i1ER\VR MEN, b. w., ik /zerwai'rnde, heb herwarmd. Anitrmaa1 warmen: wiens btoet zjn koets herwarmt. . Van hier Ite/warrnlng. IJEfWASSCHEN, h. w., ik herwiesh, heb /lerwas8chen. ()vrrvachei. Van bie' her'asschzin'. 1iEWEGEN 9 b. w., i& heru.'oog, heb herwogen. An~ drrnaaI wegen ook op nieuw overwegen. J1ERWTELEN, b. en oe sv., ik leerwentelcie, heb /,w'ate1d. Jedr.,wederom wenelen: een 'at her çenc/cn. Oiizijd., gdtrig om Cil 0111 csventc1d worden; 25 HEn^ HES, HET. den : het rads , dat orn utve asas . herwentelt. VOND, i HERWERVEN, b. w., ik herworf, heb hervoren. We.. der verwerven. Het her..werven der ouwde vrjdoomen. ' HOOFT. HE W1EDEN ,(herwijen) b. w. , ik herwijdde, heb her- u, d, Op i ieuw inwijden, De groote kerk werd herwijdt. HOOFT. Van hier' heres ding. HERWINNEN , b. w. , ik herwon, heb hercvonnen. We- der winnen , overwinnen. Om de plaats te herwinners. HOOPT. Van hier herwinning. HERWISSEL , m. Nieuwe wisseltrekking, in den koophand'el gebruikelijk. YYissel en herwis^el., HERWITTEN , b. w. ik herwiftede , leb herwit. Over . witten. HERWRIJVEN (heivr **ven) , b. w. , ik herwreef, heb herwreven. Andermaal wrijven. BERZAA1JEN , b. w. , ik herzaaide , heb herzaaid. We- der zaaien. HERZADÉLEN, b, w. , ik herzadelde, heb herzadeld.. Andermaal zadelen. HERZM1 ELFN , b. w , ik herzamelcde , heb herzameleL Wederom verzamelen. Bij HooFT ook herzarnen. HER Z EGE GEN, b. w. , ik herzegelde , heb herzegeld3 Andermaal zegelen. HERZEGENEN , b. w. , ik herzegende, heb herzegend. Weder zegenen. HERZEGGEN , b. w. , ik 'herzeide , heb herzegd. No& eens zeggen. Van hier herzegging HERZIEN , b. w. , onregelm. , ik herzag , heb herzien. Weder zien , overzien. Van hier herziening. HER ZIN GEN , b. w. , ik hertong , heb herzorgen. Op nietiw zingen. HERZOEKEN ., b. w., onregelm. , ik herzocht , heb her-P zocht. Andermaal zoeken. Van. hier herzoeking. RESP, hespe , v., meerv. hespen. Eigenlijk, het hieltje, achterste van Bene lam. Bij KIL. hespe , hamme. HET , een woordje , dat, in onze taal , in onderscheidene ge~ vallen gebruikt wordt. ' Men plaatst het voor onzijdige naamwoorden in het enkelvoudige getal, dienende voor een bepalend lidwoord, omdat het de zaak, van welke gesproken wordt, bepaalt en duidelijk aanwijst: hét paard, si het eraad , liet blanketsel. Zoo. ook voor de onbe pa HET, HEU. 237: ptalde wijs der werkwoorden , wanneer zij als zelfst. n aamar, voorkomen : het eten , het slapen , onder liet loopen. Men bedient zich van Hetzelve bij werkwoorden 9 die onpersoonlijk genoemd worden , waar het de plaats van den verzwegenen derden persoon vervangt : het dondert , het berouwt mik. Het wordt gevoegd voor sommige aanwij zende en betrekkelijke voornaamwoorden , zonder dat het afgescheiden geschreven wordt : hetgeen , hetzelve , het— ie Jde , Hetwelk. Men bedient zich van dit woordje bij het werkwoord zin , waar het , als een voornaarnwoord , laats grijpt , betrekking hebbende op alle geslachten ," in et enkelv. , zoowel als in het cneerv. , als : het is eert braaf man , het zijn dappere soldaten , het is eene goede vrouw , het is een stout kind. Somwijlen wordt het achteraan geplaatst : ik ben het. Gij zijt het , die lti• weldoet. Bij andere werkwoorden vervangt het de plaats van een betrekkelijk voornaamwoord , op het vorige naamwoord terug slaande : ik werd verzocht dit werkje te willen overzien ; ik las Ï et , enz. Oudtijds besloeg het ook de plaats van daar , of er : het liep een man, voor , daar liep een man. Nog zegt men : het was eene kerk vol volk , voor daar was. In HOOFT vindt man daarvan nog sporen : het hangt een heuvel over deze stadt. filet viel, dat pas , een dikke sneeuw. Bij verkorting , schrijft men 't : 't paard , enz. ; doch dit kan alleen in dichtmaat geduld worden. JETTE, zie hitte. HETZIJ , voegwoord. Of : hetzij man of wijf. Hetzij ik rage, of schelde; hij hoort evenwel niet. Dit voeg woord vereischt , uit zijnen aard , de aanvoegende wijs. Wanneer men dat er achtervoegt , schrijft men het afgescheiden: liet zij dat ik kome. BJIsELVERT. REU, heude (bode bij KIL.), v., nieuw. keuen , heuden. -Eene soort van koopvaardijschip, met eenen vlakken ho— dein, die eenen gaffelmast met een mars— en stagzeil voert: ,etljke gew-aapencde heuden. HOOFT. HEUG, eigenlijk een zelfst. naamwo, bij KIL. Iteughe , hoghe , die het door mens, sensus, intellectus ; consolatio ; spes; delectatio , voluptas , laetitia verklaart. Het is bij ons , in de beteekenis van zin, genoegen, nog .gebruikelijk: tegen heug en meug. BEUGEL, m. , tneerv. heugel. Hetzelfde als haal. HE1f. E tJ. HEUGELIJK, 1)[Jv. n. 1zeip1ijker , Dat ons verheugt. 0 heughjke dag! HOOFT bejt Iet vöor bIj , vrolijk : ind ik mij h&ugljL' en 8orntijcL XII rei4r1-"qh. \Tan hier Izeuq'e4/kt'ieid. HEUGEN , onpei'. w. , het /teujcie , heeft ge7ieuc1. Gc beugel]. IIe/])t heugen aan 'eelramie,z. V0LLENII. Het /ieikgt mij. Van hier hetenis , voor het geheugen ; ook heugteeken , voor teeken ter gedachtenis, beide bij HOOFT. ftEUGENIS , zc heugen. HEUKER , i:u. , mcerv. hzeukei'ç. Een kruidenier in het klein. In Gron. is dit woord gebruikelijk. Bij KIL. hoeö.. ker , hiucker , eng. houck.tei' , btuckster. HEUL, in. i\Iankop , slaapbol , slaapkruid. Van hier heet het uittreksel Uit alle soort van Witte rnankoppen heul.aap. Van hier ook heulbioem , hieulzaad. HEUL , 00 , hulp, bijstand : heiti aan hen zoekende. HOOFT. Die 't heul Was 'an ons Iepen, J. DE DEcJ(Eu. Zijn ziel vind nergens Izeid. J. DE 1TARRe verklaart het door lot„ kaveling. Van bier het onz. werkw. heti-. len , dat dezelve door loten , kavelen , omschrijft, en hij ons ilen zin heeft van a1ispAnnen , zamensparmei : o Spijt 1 heult met hem.. VOND. En hij Höorr , in eenell goeden zin , voor zatneristeinrnen: schoon de regeérdere te zaamen hteulcien. HEUL, v. meerv. heulen. Een houten bruggetje. dat los over eene wetering gelegd wordt. uien moet de heide legghien, en mennen. a18 de zonne schijnt, enhoeij.. maand is. BRUNE. Verder , allerki houten bruggetjes waarover men rijdt. Van hier het onz. werkw. heulen wij hen/den hij alle bruggen , dat is , hij iedere heul, hij elke brug, kusten wij elkander. HEUP ,. v. , meerv. heupen. Het buitenste verhevene aeel, beneden de lenden, en aan beide zijdèn (leS ligcliaafls, dat door het hen pbeen gevormd wordt. Een kussen tje, dat gedragen wordt, om (Ie vrousvenrokken op te houden, draagt ook dien naam. Zeer waarschijnlijk , gelijk heuvel, huppen , huppelen, heffen, van lui, biab, hoog. Van bier heupbeen, heupjicht, heupwee. BEtTSCH, bijv, n. en bijw. , heuse/ier, nteest, teer heusçhs. 1e?eéfd: gij zijt te hzeueck, om dat verzoek af te slaan. Van hier, heuachheid, /zeu.scheljk. Het woord is verii uit îiofsch, hoof.seh , 4o'ich, huvtsch, lteusc/z 19 s$. hocech. It f~ {J, 1'1 l~ V. HfA, Ii I E. HEUVEL t m., meerv. heueels , heuvelen. .. Ec~e kleine hoogte. De oliet , die (Jan. eenen l~eulJel S~!lZ.'!t. HOOOVL. Van heven , he./fen. Zaulcns'f..: /ieuvelacltl"l/?, lteuP"el_ top. Oul, is ook h.il , T~or hcuvel, in gebrnik gewcest: den berghen en den hille)»; BIJS. 1477• HEVE,v.Hetzclfde alshef, Light,¥'emandtop r;ijnke(Je. BRUNE. BEVEL, m., ,mcerv. heoels. Ecne honten handspaak , waar> mede .scheepstirnmerlieden iets opheflen. Ook eene pgp, -waarmede wijn verla ters lie stuk vaten , door het bomg.at, afiappen, Ourlt, beteekende het 001\. deesern,: waarvan bet werkw, hevelen , welks deelw, nog in gebruik is : geheveLd brood. Alles van hPjfene HEVIG, hijv, n, en bijw., l~e~(trer" 1z.evigst. Snel e hevige stroom. Drifrig ; van {lc hartstouten gespr(\ken: hevi-: Ife toorn, Gewcldig e een lze(Ji/re orbaan , eene lLe(J(Jfe boorts, Oat met drift en gl'amschap verge;o;cld ga:-it: een kevil! gevecht. Heaige woorden krjjgen. Van bier lzepig';eid, heviglijl·. HIACINrr, m, , rneerv. h.iacinten, Een cdelgest.eente: met blaauioen hijacint. HOOGVIJ. Ook is het eene bloom, Van het gr. ux"'v(\,, lat. hijacinthus. IJIEL, m., rneerv, hielen, flak. achterste van den veer. De boude deed zijne hielen beorie zen, Lemond op de hielen zit/en, kart volaen, Zi]~ne /iielen toonen ; ook de hie! ltg-ten ~ voor wijken, ontvlugten , hij HOOFT, die ook hielprangen gehrnikt van krijgsvolk , flat met vastentred aanrukt, Nnar de Iiielen omzien , zegt Olen van eene dochter , die aan de vrijers begint te denken, Vcrkleinw, liieltje: Iiet Izieltje pall, de flam Lluioen , fig., zijnen Iaatsten stuiver verteren. ZaUlenst.: l~akhiel, 1tie/siuk. Van hiel is het zeemanswoord hie/en, «chterover bellen; en eene hietinu is het achterste v.in de kiel, BIER, een biiw, VAn (lie plaats , wnar de sprekende persoon zich bevindt , worrlende zoo wel in den stand Van beweging , als in rlien van rust gebezigl1. Kom Iiier; lk hen bier, I-Jq/i(~t flier. I Iaar onrlertnsschen de pJaats of oord , waar men is, zeer' onhepaald kanzijn, .hcvat Jlet hijw, h.ier ook eenen olin of meer ruirnen omvang, Bier (in dit pakhuis) krieli het van rotten, 'Hier (in dit J~nd) oriest het nooit, -Men 8preekter liier en daar oan, In dien zin neemt het-ook voorsetsels a90: tJQ'R, lz.t.,.. ~le.t eebter wo-rden 19 achteraan getet: hierdoor , kiirlaltgl t, 24® 1111, HIJG, I IJL M ngs , hierboven , hieronder. Men bedient zied *jj ders, van dit bgw. , om eene tegenwoordige zaak ; de zaak., waarvan men spreekt , of waarvan het naast gesproken is te beteekenen. Hier (in deze overheersching) vond de rnuitzucht stof tot opschudding. Iii dien zin heeft het ook voorzetsels : van hier ontstaat al die kwellin`. zoo ook: hieraan, hierdoor, hierin, hiermede, hiernevens , hierom, hierop, hierover, hiertegen, hier~ toe , hieruit, hiervan, hiervoor. Eindelijk beteekent het den tegenwoordigen tijd. Bier (toen hij dit zeide ,) kon ik mijne tranen niet langer bedwingen. Hierna be-" ter. --- Als voegwoord lijdt het eenige zamenstellingen: hierenboven , hierentissschen, hierenbinnen. De Staten hierenbinn{en (middelerwijl) ziende. HOOFT. Het woord wordt ook met het bijv. naamw landseb gebruikt : hierlandsche boter. De hierlantsche schepen. N. WITS. Men hoort dit veel in Gelderland. Dit bijwoord is . zonder twijfel , uit het oude voornaamwoord ha , hi , he, deze, en misschien uit ar, dat in het gemeen eene plaats beduidde , af te ledden. HIJ , pers..voornaamw. , van het mannelijke geslacht; meerv. zip. Zie de buiging , in mijne nederd. spraakti. , D. 1: § 2L4. tegen zij ovetgesteld , heteekent zoo veel als het nannetje onder dé dieren : is het een hij , of eene zij? een mannetje , of een wijfje ? Nu heeft sy.gétvor-pen ge Jtlammers , juist een echt paar, een jij en zij, K. v. MAiw. 11h1 of Jij. Zie Jq. Het heeft te veel overeenkomst met het hebr. , dan dat men hetzelve daarmede niet zoude vergeltjken. HIJGEN , (oul. ook gigen) , o. w. , ik hijgde heli gehijgd. Ook : ik heelt, heb gehegen. Het is een klanknabootsend woord , dat het zwoegende geluid van iemand, die bezwaarlijk de lucht in de longen inhaalt ; uitdruktb Rijgt naer d'aemtocht op het lest. VOND. Een tr'•ot+ se President, dien ik, tot hijgens toe, loop zoeken , enz. A HARTS. Geen toegeneepen long kan sterker naar den aassem lidgen. M. L. TYDw. Fig. , naar eene zaak - sterk jagen: of hij 's efgronds kaecken meer naer min kinderen, dan naer zijn óroe-* ders bloed ? VOND. Van hier hijger, hoging. lIJLIK, o., meerv. hiijliken. Een huwelijk. Het woord is in de dageljkache taal alleen gehtuikeljjk. Van hier hglik_ ma HIJ M, IIIJS, HIK, HIL, HI1N. maken , koppelen , Ii jlíkmaakster , hzjlikmaker. Ook wordt zekere koek , welken men , bij die gelegenheid , ter. beste gaf, hijlikmaker gehoeten. Waarschijnlijk behoort het tot hetijsl. hiuu , moesog. heiva , angels«. hi ve, fa— milia , huisgezin , als zijnde een verbond van zamenleving en huishouding. HIJ\EN, o. w. , ik lijmde , heb gelijmd. Hetzelfde aIs hijgen. In Groningen wordt dit woord veel gehoord. Bij ' KIL. hammen , himen. HIJS (hij ze) , vr. , meerv. hijsen. Een stuk rookvliyesch. KIL, kent hijse , praefecta portio, carnis portio exossis , en hijsen , abscindere parterre. HIJSCHEN , b. w. , ik heesch , heb geheschen. Ook ik h schte , heb geltgscht. Door middel van eene katrol optrekken. Waren uit het schip hijschen. Het is in het hoogd. hissen , deen. hisse , zw. hissu, middeleeuw. haucire , eng. to hoise , fr. hausser• en ier. Het zal tot het geslacht van hoog behooren. Zamenst.: hysch-' blok , hzjschtouw, enz. HIJSOP , m. Een plantgewas. Ontsondig mij` met rech.. ten hijsop. MARNIX. Van het lat. hyssopus , gr. ;'o-oros, hebr.. Illt<• VOND. bezigt het vrouwelijk , doch het man-nelijke geslacht schijnt hier het eigenaardigste te zijn. HIK , m. , meerv. hikken. Een onwillekeurige , stootende, zucht , in eenige plaatsen van het Vaderland stzok geheeten.; Den hik hebben. HIKKEN , o. w. , ik hikte , heb gehikt. Den hik hebben. Het woord is naar den klank gevormd. iyILD , vr. , meerv. luiden. Naar den geld. tongval is het hilde , waardoor men, in dien oord , eene plaats boven de koeijen , op den stal , verstaat , geschikt om hooi , stroo , of schoven te bergen. Kit,. heeft bilde , schelf: Pabulatorium, promptuarium, foenile. Bij de Vriezen is hilde ditio , territor•ic„m , grondgebied. BIILLETJE , o., meerv. hilletjes. Het klepje in eene pomp. BILT, v., meerv. hilten. Zoo noemt men, in Noordhol-. land, de kruk boven aan eenen kloet, waaraan men hem vasthoudt. Van houden. HILTIK (Aiellik), m. , meere. biltikken. Hetzelfde als bikkel. Van hier hiltikken, met bikkels spelen. HINDE, v., meerv. hinden. Het wijfje van een hert, oul. hertinne. Hindebei is hieruit zamengesteld. Men vindt Q het liet -bij I tooNEt. É-ndër en schrrJven . met KTL. , hin,r.rih^ hei. At ËLVN( -pleit voor hiinbei. HALMtt schrijft henne_ bé , of Tienhebezie. FII ADER , etn verouderd voorzetsel en bijv. naamti. , tje-. tëedenende achter , waarvan nog de overtreffende trap , naamwoordelijk gebruikt , het hinderste , de billen : liet hlhderste van een paard. Anders is liet nog overig in de zatneiistellin; : hinderhoede. liet, bete dt der hinder-.. hoede voor achterhoede , vindt enen bij HOOPT. Zoo ook Iiindëa•1aag , eene verborgene plaats , waar de vijand schuilt. . indér•tvgt , voor ae hterto t, bij HOOFT , is weinig meer in .gebruik. k nder wordt ook , als een zelfst. naamw. , gebreikt, tindzr nieerv. , beteekenende beletsel , nadeel : iemctnd hinder doèn. Den rechte hinder doen heeft J. MóÉR1Ï. vóor het regt krenken. Van hier het be(. r. , tv. hinderên , strt infnen , beletten : dat hindert mij in desa eettig. Schade toebrengen : dat zal uwe gezondh i l lii%dér-en. Maken , dat iets niet uitgevoerd .orde : omdat ik liet oJjeren fiinzder•ddë. VOND. Van hier dei-irzg , hindernis , hinderlijk. Zaxnenst.: hinderbeer hij VONDEL voorkor tendde , hinderpaal, beletsel , verhindering. Oud. is hinderrvcaert in -gebruik geweest, voor acliterw arts. . 1N Eli ` - , zie hinder. {uNDE, LA. _G , zie hinder. BIN .EN , o. w. , ik hinkte , heb gehinkt. Op één. been oorthatlp1)elen , fIs kinderen doen. Mank gaan , zich , irt het. gaan, meer op de eerre , dan op de andere zijde bbe-wegen : )zij was hirzcL'ende aen . /ne heupe. BTJBFr.-- VEnT. Op beide zijden hingen. Fig. beduidt deze làatste spreekwijs onzeker zijn , Wat men kiezen zal. ' Op tree gedachten hinken is Bene bi belsclhe uitdrukking vm denzelf'den zin. Niemand h rz t zan eens anders geer , e k wordt ( oor zijnrn eigener . aM1) liet best gekneld. J)e hinkende bode, dok h t %inkénclt paard komt achteraan, de slimste tijding hoort urnen het laatste, — de zaak worst eindelijk erger. Overdragt. . zwak zijn : hoe hinkend oo j mn betrouwen gij. M . L. TuOW. De-^ zelfde hé-:i t ét ook, voor íáiet naar den regel zijn : ik zo1 nie7narlri oi'er het hinken van eene lener uitlag_ clt ën. Die woorden )linken achteraan. Onvoldoenn-d de ziri, waarop men niet, kans . dit e etui penis van Con HIN; nIP, nrs, I-IIT. nes{tic.qgj,(j Iiinb], HOOFT. In eenige toutle vallen ; «loch aUeen in den stijl des Bijbels: als ick liinckte , waren sij verbliidt, Van hier !Linking. Zanlenst.: liinl·epinl~, een .sp.otuaamvan iernand , .die ihinkt, Vo.orts lsinbperb ; lLirf,I:~')pel.. GESCHIER hezigt ltin.lt:ep.inken: en de J.:reu , pellt,.il?lcl:ej1inken.• 11INNf~.I(T~N , zie gianik.en. HIPPEfjEN j zie hippea, . IfIPPEN , o, w., ik lti/Jte, heli g.ehipt. Het voortd. h,ip~ pelen is .meest ill gebrnil). Met kleine sprongen .zich bewegen : den epcuija.artlen hippelde 't liart in den boe..;. eern.. .HOOFT. Zie !t.uPIJelen. . l-lIPPdCRAS, liippobras , v, Op .kaneel en suiker getrok-s ken en.: gefih.'ceeJ.~de wijn , .anders kaneelwijn ; naar Hippo-. crates .deszelfs uitvinder , dus genoemd, ntsronrs, vr., meerv, Iiistorien, Eeoc geschiedenis. 1ir eal die Iiietorie hoo,Sfer ophalen.• '?'ONDEL. Van het lat. h.istoria; gr. ;~opt¢, hij KIL. niet te vinden-. ,In den deftigen stijl bedient men zich liever van ge8cltiedeflis. In de ,dagelijksche taal gebrtiikt men hot voor .eene netelige zaake da.t i8 eene heele liistorie, Vail bier Iiistorisch s Iiietoriesclulder , Iiistoriesnliitderbunst , historieschrij-: ver. . ntr , til•.., .meerv. liltlen. Eigenlijk een hitlander, V(lorts j een .paard nit Hitland ; en eindelijk een inlandsch .paard • , dat .naar dar vas gtHijkt. Een /z'warte, dubbele /~it. J1ITS .. zie .hitsig. , .. tIll''"JEN; .b, w.; if ltiisle neb gelLitst. Eigenliik , .t1dor zeker geluid aansporen ,gelijk men de honden dcet: de horulen op he t b08clzzwi/n h.itsen, Fjg~; aandrijven ~ opruijen , .aanstoken : Iiet gll~itjen; dat Iandt tegen Landt over einde lean Iiitsen, HooFT. HI'rSIG, hijv.·]1., lLitsiger, hitsigst. Oat, door eene groote maat wan .warmte, snel in heweging is, Jlilai{! bleed, .17erlcoelde ooor een ti/if, sijn li.its~g ingewancl. F. v; Dour, Ridsig.: eene lLitsige teef; Die door hevi.. gen trek :gedl:e\:en wordt ; hfj is hitsig ncar geld. D~ 1 DECK. hezigt hiervoor h.its : du» hits met tal ~i;n ltart . na0r mach.t uat: murit te staen, Van hier ltitsigltei¢. III'rTE (li~tte).. v. ~t)e tcestand van een .ligch~am, waarin het 'heetmaakt; datis, .eenen zeer hoogen graad van warmte veroorzaakt. De ~itta van c/oeijei:d Eoper « Q2 ti~!i 244 110,11013,110E. des Puurs , enz. De dampkring , door de heete flflestra1en grootelijks verwarmd : onder der eenaar Izeerscht (t/tijd eefle onerdi'ctgetijke hitte. Het srnertelij.ke gevoel van hitte: de koorts veroorzaak1 eerze brandende hitie. Eene groote maat van drift, begeerte, werkzaain. held, enz. : in de hilte aa den &trjcl. Dit braglit eenige huivering in di hitte der gemeenzaamheit. HOOFT. Toom : Eneas vervolgt in zijne hitte den Perbdec1en. VONT)EL. Hevige vervolging: tegens de81)aan8clze hitte. HOOFT. Van hiei' hittig , hiuigheid, hittiglijk. WACHT. brengt het tot het gr. hoo. :tio , een tusseheuwerpsel , om stil te houden. ho , paard! is het voermanswoord. HOBBEL , m., meerv. hobbels. Eene oneffene hGogte , een knobbel. In Overijssel zegt men: de boter is in den hobbel , wanneer door onweder, of andere oorzaken, geen boter uit de melk kan getrokken worden. Van hier in deii gerneenzamen sprektrant : het is alles in den Izobbel , verkeerd , verward, Van hiet hobbelig, oneffen: een hobbelige weg ; Iwbbeliglzeicl. Ook het onz., werkw. hobbelen, heen en weder bewogen worden: met een schuitje hobbelen. Oneigenlijk, traag voortgaan om hier in tot een besluit te komen, hobbelde jaar en clach. M. L. TIJDWO Zamenst. : hobbelpaard. ROBBEN , o. w„„ ik hobcle , heb gehobd. Op en neder bewogen worden. -Na lang hobben en tobbën, raakten wij de haven binnen. Wij hebben tpat met hem;' gehobd en getobcl, wij hebben lang met hem gesukkeld. HOE , een bijwoord van ondervraging naar de oorkaak, re- den , gesteldheid, wijs , of uitkomst. Hoe 'kunt gij dat uitstaah ! Hoe zoo ? Hoe dat ? Van bevestiging , metverwondering vergezelschapt. hoe troost?-ijk is dit tVan hoegrootheid : hoe zal dat u nainaals berouwe,z! Een voegwoord van redengeving. liet is ?iij glad ontschoten, hoe hij zich hierover uitgelaten hebbe. Vantoegeving: hoe ik liet ook aaiwange, ik zie er geene uitkomst aan. In dien zin wordt het ook met wel en zeer, als een woord, gesehrevén. Oul. was lioeneer, voor wanneer, ook in gebruik, gelijk dit in den gerneênzamen spreektrant nog gebezigd wordt. Hoe wordt ook, bij verdubbeling, met den vergeljkenden trap gebruikt : hoe langer hoe meer. Hoc eer hoe beter. Sommigen schrij ven .HOE. 245 ven hier zoo langer zoo meer , ook hoe eer, zoo be. ter ; dat niet met den aard onzer taal strookt. — Onder_. tusschen plaatst men hoe ook achter zoo , bij voorb. : z j ner gedachtenis komt zoo veel meer lof s toe , hoe hij zich min Qntzien heeft. HOOFT. Hoe of wat , het eene of andere. Eindelijk woedt hoe ook , als een zelfsi. naames. , gebruikt, van het onz. geslacht, om eene reden, oorzaak , enz. uit te drukken. IH* vorscht liet hoe der diagen na. HOED, m. , meerv. hoe en. Een hoofddeksel van mannen, en vrouwen : hij zond hem eerren hoedt en zwaardt. HOOFT. Iemand den rooden hoed opzetten , hem, aartsbisschop snaken. De hoed was van ouds ook het tee- ken der vrijheid. Fiomeinschen slaven werden de haren afgeschoren , en een hoed opgezet , als zij uit de dienst traden en vrij werden. Van hier teelcent men de vrijheid met Benen hoed op de speer. Hoed is ook eene zekere groote maat van smidskolen , of kalk, enz. : eert hoed kolen. Een haf hoed gerstes. BIEB. 1477. 7a-. nenstcll. : jaglhoed,. ijzerhoed , regenhoed , reishoed, stormhoed , vingerhoed , enz. ; — hoede/zkramer , hoe - denmaker , hoedenmakerij , hoedenwinkel , enz. Zonder twijfel behoort het tot het veroud. heclnn , lc^cdan , eng. to hide , bedekken. Dit zien wij in ons hoe- den. Hetzelfde denkbeeld ligt in het aangrenzende zevOE V. In vele woorden heerscht die bcteekenis , als in huid , huis , hoos , (kous) hut , enz. -IOEOAIIG, lioeelanige , vragend voornaamw. , hetzelfde als wat voor een. Hoecdc nige man is u verschenen ? Boeclanige vroom sprak• met u ? Hoedanig kind, is liet ? Men voegt er ook het lidwoord een , eene-, achter ; in welke zarnenvoeging hoedanig onverbogen blijft: hoedanig eert man is h J ? Hoedanig eene vrouw hebt gij? Men gebruikt liet ook bij eene verwonderende bevestiging : hoedanig een is deze, dat hem de winder en de -zee gehoorzc anz zijn! Ook staat het in eenent verhalenden zin geplaatst: hik berigtte , hoedanig het land Was. Somtijds heeft het de beteekenis, van 'zooda-. ni,g als: gij treft er gebouwen aan, hoedanige in andere landen niet ligt gezien worden. Van hier hoe:da- fL,Lg lleLd. UOED.E , v. Beschermin : iemand onder zone hoede. Q C 7 246ROE. nemen. Voorzorg : op zijne /Loicte z//a, fl()EDEN , b. w. , ik hoedde, heb ge/wed. Tegen kwaad ddken. Het woord wordt ook op zich zelf gebriikt vo weiden , het herdersambt waarnemen : Israel hoedde or eene 'roue. BIJ3ELVERT, Zich hoeden , tegen eenig onheil op zijne hoede zijn. Hoeden beteekende out. ook ter vrouw nemen. Van hier hoeder, hoederiis , (hij }10OFT) hoederia , hoedster. Zie, over de afleiding, bij hoed. hOEF , m. , meerv. hoeven. Het hoornachtige gedeelte aan den voet eens 1-)aards , ezels , muils , enz. Met den 'luggen hoef. VONDEL. ZaniensteiL : hoejbiaci , hoefijzer, hoefhamer, iioeJkruid, Izoefine8 , hoefisagel , hoefsmid, hoef-stal , enz. JIOEF , (hoeve) , v. , meerv, hoeven. Een oud woord, dat oorspronkelijk, een omtuind stuk akkergronds beteekende, en wel bepaaldelijk zoo veel land, als men voor zijn huisgezin, tot onderhoud, genoeg had. Thans is het ecuc hofstede op het platteland, waaronder het bouwland mede begrepen wordt. Het komt. met het woord hof, uit cene bron. Van hier hoeenactr , hoefivachtr enz. IIOEF'SLAG , m.., meerv. hoefslagen. Een slag van den hoef eens paards , enz. 't Bal gekneedt Pan de 1tof. -slagen. HOOFT. Onlanx waarna een hoefsiag Pan zijn eigen paardt hein het Iepen kostte. HOOFT, Van hier ltoefslagbron. IIOEFSLAG , is ook zatnengesteld van hoef, hoeve,, hoeve, lond$ , en slag , en beteekent dan het gedeelte van den dijk, of we , l]etwelk iedere hoeve moet maken, of herstelhen , en waarop dezelve ïs aangeslagen. Onze Landlieden weten ook , als er eene kade , of een weg , staat geschouwd te worden , welke hun Izoefslaq , en waar elk hunner ge izoef.slaagd zij. Van hier beteekent hoef-,slag, hij os?er (iI'agt, de plaats, welke voor het verblijf van iemand, van Lrijgslieden, of voor den stand van iets geschikt is: ook werd ieder gelast niet van zzn' hoefilagh te sc1zei den. tlOOFT. Want, terwijl ik van mijn Lalage - zing, en oribekoininert oinzwerpe, buiten mijnen hoef. $lag. VOND. Van hier het bedr, w. hoefslagen , in hÖef* slagen ve' deelen. JIOEGROOTUEID, vo Bepaalde grootte van eenige zaak. POF-4K, mi nieerv. 4oeke,. Ecu sjitsc kant; eene tafti li E. met vier hoeken. liet uiterste van ;ets Op den koek der tilrCt(lt. Eene kaap , of een uitstekende hoek lands: de hoek van Jiollaaci. Dewijl zulke kapen , of hoeken zeer hinderlijk kunnen zijn aan de zeelieden , zoo is van hier de spreekwijs den hoek te boei , ]-let gevaar ontkomen , 2;ii. Eene afgelegene plaats: Itie!' lag de vloot 01fl dezen koek. VOND. 1et8 uit clea koek halen , in eetzen IweL versteken. Gewest , streek.- de zUt(ie1i'11tt dreigkt uit zijnen hoek te blazen. VOND. Een denkbeeldige hoek , in de wiskunde : deze rigliag7na(lkt eerien hoek van drie en twintig en een' halven graad. Den hoek om zijn , in de volkstaal„ voor overleden zijn. Zoo ook: uit den hoek komen , voor den dag komen , zich openbaren. Een wecihaak , mede men vischt : den hoek uitwerpen. Bij heeft den hoek al in de keel, de rnaii is al in het iiet. Iii SOUL nhige plaatsen , wordt hoek genomen voor hoekbank anders toonbank , in eenen 1 winkel : zij zat La den hoek , ik stond -'ooi. den koek. Van bier Itoekaclitig , hoekig. Zamenst. : hoekbank, hoekboot, koek/ Lui , hoekkeper , (een balk , die den hoek verbindt en, houdt) hoekman , (een beeld , dat aan de hoeken vast de splegeh der schepen , tot sieraad gesteld wordt) hoe'meting, hoebneetkunde, hoeksteen,. /toehwijs, hoektand, hoe/cwarii , enz. IIOEKER , ni. , niecrv. koekers. Een bniije , of arulcr vaartuig' dat uitgaat , om met h&ckwant te visclitii. \Vij. ders , andere daarnaar gelijkende schepen. Zamensteil.: diiernas1ioeker , enz. IIOEKSCI-I , bijv. n. en bijw. Een naam , uit de vader! aiidsclie gesehiedboeken bekend , wegens d(:U twist der Hoeksehen en Kabeijaatuvschen. Van koek, ischhaak. 1i(JEIN , o.. , rneer. iioeiiclers , hoericiei-en. KiLIAN heeft iiug hoenereri. In het gemeen, zoo vel een haan, aJ eene hen: de hoenders zijn al op het hok. Men neemt Let, in het bijzonder, voor het jong van eene hen ; ook voor eene hen. Zawensteil.: hoenderbout „ lioencierdief, hoencierci, hoenderhok. /ioenderlooper. hoender7nactg, hoendermct,'kt, hoendermelker, (een liefhebber van boenders te houden ,) hoendernest, hoenderpastei /toenderpoot, lioenciersoep, enz. IIOEP, m., ucerv. hoepen. Ecu rinj zoiidcr iiigelegde stçe Q 248 HOE. steenent ook een band om vaatwerk. Zamensteil.: liep.. hout, hoepkooper,, hoepmaker,, hoepring , hoeps.tok. HHOEPEL , m., meerv. koepels. Een hoep om een vat. Van hier hoepelrok; en het werkes. hoepelen , met den hoepel spelen. HOES, v., meerv. hoeren. Eigenlijk, ieder vrouwmensch, dat zich aan eiken manspersoon , om loon of winst, prijs gee 't. Wijders, eene ongehuwde maagd, die zich, uit_ zwakheid , laat bezwangeren. Eindelijk elke, de, door. verbodener bijslaap , de wetten der kuischheid schendt. Men bedient zich dan van dit woord , met eene beleediende verachting. Van hier : hoerachtig , hoe,r•ci-om , oererf , hoersch : hoe'rsche en overspelige bijsiapinen. OUD4EN. Zamenstell.: hoerekind , hoerenatop , oerengeu-'aad , ho,erenjager , hoerenkot , hoerenlied, hoerenloon , hoerenpol , hoerenpraat , hoerentaal, hoerenpoogd , haerenuvaarci , hoerènu'aardin , hoerenwerk, hoerhuis, anders ook hoerenwinkel: ende hij gingh den Israelitischen, man na in den hoerenwi31hel. BIJBELVERT. Het scheldwoord hoerezoon , dat men in het stadr. van Dev. nog vindt: so wie dei anderen ..... schelclet voor schelm ..... hoerensoon , enz. , is bij ons meest in onbruik geraakt. Bij de engelschen is niets gemeener , dan son of a whore ; en bij ons hoort men nog hoerekind. WACHTER leidt het af van het veders. heuern , huren; en zoo zoude eene hoer een vrouwmensch zijn , door eenen wellusteling , voor loon , gebruikt. Anderen geven antiere gissingen op. JIOEREREN , o. w. , met eenen basterd uitgang , ik hoereerde, heb gehoereerd, Hoererij bedrijven. Eigenlijk zoude men hoeren moeten zeggen ; gelijk bij H. DF GR.: tuischen , hoeren en herbergen ; doch hoereren is meest in gebruik. HOEST, m. Een woord, om den klank na te bootsen, wanneer de lucht , met geweld, uit de longen gestooten wordt. De zeugen kuchen van eenen aemborstigerr, hoest. VOND. WACHT. brengt dit woord,, gelijk het volgende hoesten, tot het gr. w"se ',' ilnpeclo. In het ijsli is het hoosia. Gemeenlijk beantwoordt' de ijslandsche 00 on-. ze 0e. 110 ESTEN o. w., ik hoestte, heb gehoest. De lucht door den hoest uitstooten. In deri gemeenzamen stijl zegt HOE, II0F. men van iemand , die het verzoek van anderen afslaat : hf hoest hun coat. BOETELET , o. w. , ik hoetelde , heb gehoeteld. Brod.. delen , het werk ten halve doen. Teru jl Philips hier te hoetelen lccgh. HOOFT. Van hier : hoetelaar (bij KIL. hoeteler , homo nihili , inanis) , hoetelaarster , hoetelai• j , (hoetelerij') , hoetelwe,'k. Dit woord begint reeds buiten gebruik te geraken. HOEVEN , b. en o. w. , ik hoefde , heb gehoefd. Bedr., noodeg hebben : een lichaam , dat noch mir noch bals-sem hoeft. ` VOND. Onz. , noodig zijn , gedwongen zijn: hoevende, neerings en koophandels halven, voor geen' plaats te wykert. hJOOFT. Toegelaten worden s liet zwaard der geregtigheid hoeft slechts in de vuist van snoodaards te zijn; drez valt het op den nek der brave burgeren. OUDAEN bezigt ons hoeft , voor rvij hoeven , of behoeven. In al deze gevallen is het zamengest. behoeven ook gebruikelijk. BOF, m. , ineerv. hoven. ' Een tuin : gij bevindt die bloem gestolen uit den hof. H000VL. Zoo moet de' pijnboom in den hof voor u wijken. VOND. Zamenstell.: hgjbed , l%ofbloem, ho, fgewas , höfhisje, hofkruid, enz. UIOF , o. , meerv. hoven. Eens vorsten woonplaats : aan liet Egiptische hof. IIo0GVL. Ten hoge versclijnen. De vorst niet de hovelingen : liet hof ` is op de jagt,* ' Zjn hof hij iemand maken , zich in iemands gunst dringen. Men hield daar open hof, vrije tafel. Verder is liet de plaats , waar men pleit : de zaak hangt nog hij het hof. De regters , die daar vergaderen : iemand voor het hof dag 'aarden. Ook wordt deze naam gegeven aai] kloosters , godsdienstige en weldadige gestichten, gelijk blijkt uit de benamingen van b-agijnhoj', vrouwen-, - rouwen-hof, liet hof, of hofje van de koker, enz. Misschien is het voor hoef, hoeve, dewiji hofstede, d. i. hoofdstad, waar de vorst zijn verblijf houdt, oul. hoejstecle ^ïas : die Hoefsteden sullen worden vervult met tarwe. BIJB. 147 7-Van hier Bollel jk , bollel jkheid. Zamen— steil.: hofbarbier (bij VOND.) , hofbediende , hofdienst, hojgere^^•t , hofgezin, hofhond , hofhouding, ho^ f juf^er, ltofjorlker,, hofmeester, hofnar,, hcf »ooit, hof-pop, hofprediker, hofraacl , hojtegt , lhojsneep, hof_ Q 5 stad, 25. HOK, HOL. stad , hofstoet , cao fi 'acht , enz. HOOFT bczigt i oJ.^ weerwis , voor bekend met hetgeen ten hove ombaat. H0K s o. , meere. hokkera. Eene afgeschotene plaats , o un er vee enz. in op te sluiten , of te bergen. By iemand' het hok inkrijgen , d. - i. iemands vertrouwen en genegenheid winnen : om dat`° hok weder in te krijgen. Hou Pl . Zawenst.: duivenhok , ganzenhok , lionderihok , sc; zapenhok , turfhok , enz. Ook Bene wijk voor onutAelde schepen. In sommige oorden van het Vaderland is laak insbeiijks een hoop gebondene schoven , die , om te droogen , op den graanakker gesteld worden. In de twee eerste beteekenissen heeft het met hek eenen oorsprong. HOKKELING , m. en v. , meerv. hokkelingen. Een jarig. kalf. J. DE DECK. neemt hokkelingen , voor jonge en onervarene lieden, in het huwelyk verbonden. HOKKEN , o. w. , ik hokte ,- heb gehakt. Hetzelfde als liukkenz , waarvoor thans alleen hurken , nederhurken. Rokken is nog in het kaartspel gebruikelijk , om te kennen te geven , dat iemand geene volgende kaarten meer kan spelen : het hokt; bq i.ien hokt het? VOL , bijv. n. en bijw. , holler , holst. Dat inwendig eerre ledige ruimte heeft : een holle boom. In het midden iu , hol geslepene glaze-n. Bol of bol raden,,-gebogen ; of de hoed met liet holle , of met het bolle boven zalvallen. Ingezonken : holle • oogen. Diep , als uit een bol opkomend : een holle stem. Onstuimig ; van het w,ztcr gesproken , wanneer, onder de oppervlakte , eene lhollig Meid schijnt te zijn : eene holle zee. HUYDEC. merkt aan , dat dit hol zeer eigenaardig bij golf geplaatst wordt, uit hoofde van de overeenkomst der lettergrepen hal en gol, waardoor het holgaan der zee wordt. nagebootst: met holle golven. HooGVL. --Hol over bol wegloopen,, zich met overhaastiiig wegmarken. Hol over bol liggen, zeer oneenig onder elkander zijn. Van hier holachti ,, holligheid, holte. Zamenstell.: bolblok, lioldsblok , (klomp), Bolbuik, (vraat), holbuikt , (Itolbiiikte honger vindt men bij HO FT , ook hols ehiongert volk-, van de belegerden te Lelde), hohzer, holoo,gig , holrond, holcvortel.. liet werkes. is ho/en, zanm,engesteld. uilliolen ,angels. Boljan. h OL , o., nmeerv. Balen. Eene spelonk: de holen der bergen. Het nest van roofdieren: de leeuw ligt in zijn hot. DDe buik van een vaartuig: het hol van liet schip. Ine 11 0 L, HO M. De. iIebog(nc vlakte der hand, en onder den voet : 4-t 'a,z de hand 'an den 'voet- 1-lol wordt ook n og. H O€1€ITL geheel anbren in gçbruikt. De paarden rc keN op kol, op (ten loop. Op hol raken , losbandig worden. Zijne zinnen zyn op hol. Iemand op der hot helpen. fl() LBOLLI& , zie oubollig. HOLLA , een tusschenwerpsel , 01fl door eenen toeroep iemand stil te doen staan. BOLLAND, o Een bekend gewest in ons Vaderland. Ook wordt Holland, bij de buitenlanders, somwijlen . voor het geheele land genomen : sedert den oorlog tusschen E-ingelanct en Holland. Van hier hollander, Voor ie. mand , die in dat gewest geboren is, en voor eenen ne derlander. Zoo ook /iollandsch. HOLLEN , 0. w., ik holde, heb gehold. Op den loop zijn: de paarden waren aan het hollen geraakt. Ook van inenschen : als jonge lieden eens aan liet ho1 tea zn , dan enz. Fig. : de driften zijn aan het hol. len. Rollende verbeeldingskracht. FEITI!. Van hier • holster, in Gron. een wijf, dat lomp . en plomp al„ wat haar in dan mond komt, uitflapt. HOLSTER, m, meerv. holsters. Dit woord drukt uit en den knapzak van eenen soldaat en den koker eener pistool. Zaniensteil. : holserkap , Jioleterinaker. Het komt af van hol. iiOvE , v. , meerv. hommen. Geit van den mannetjesvisch. ' Van hier hoinmerd. . Zarnenstel!. : hombaar8 , hombok.. king , honu-.i.sch , enz. UOMBERGT . , meerv. hombergaten. Tuingat , dat boven in de toppen der maststengen gemaakt wordt. i-iOMiEL , v., meerv. korn,nels. Eene soort van groote, ruige, zwarte en dikke bijen, die in den grond nestelen, en, naar hare gonzende, eentoonige doinmeling, den naam dragen. Vuige homrnels. VOND. Van hier het onz. werkw., dat derzelver gegons uitdrukt, ho/nmelen, dat ook van andere bijen gebruikt wordt: een zwerm Pan • hommelencie bijen. VOND. Voorts, van iemand, die binnen 's rnonds mompelt, zegt men: hij hominelt. Van. hier Ii onz.meling. JIOMP, v., meerv. hompen. Een ongeschikt, dik stuk: eie 4omp brood. KIL. heeft honpea, jiartee cxtreinas 252 lOM, HON. 772U ct sezndere. BOMPELEN, o , W. , ik hompelde , heb en ben gele orn.,, pelcd. Strompelvoeien ; met hebben : hij heeft zoo lang gehompeld , tot dat hij voorover viel. Met zijn : h_. is nan1 de kamer gehompeld. Van hier : hompelaar, hompelig, hompeling, hompelvoet. ]HOND , m• , nleerv. honden. Een bekend huisdier. Vak, hier ontleende spreekwij zen :lij is bekend, als de bonte hond , hij is , om zijne daden , bij allen in eenen kwaden reuk. • . Kome ik over den hond, zoo kom ik ook over den staart , overwinne ik het grootere , zoo over wvin ik` ook het mindere. Slapende honden wakker ma- ken , eene moeijelijkheid , welke men mijden kan , veroorzaken. ---- Den hond in den pot vinden , komen , als de tafel afgedekt is , en de hond` de vaten nitlikt. = Hij fijt , als cle hond , naar den steen , hij blijft aan de tweede oorzaken hangen. -- .els n en eenen hond wil slaan , kan men wel eenera knuppel, of stok , vinden, als ' men iets zoeken wil , om onregt te plegen , kan men altoos iets vinden. Met onwillige honden is het kwaad hazen vangen , met onwilligen kan men niets doen. De hond is ook de naarn tiener ster. • De grootti en kleine hond , twee gesternten. Verkleinwoord hondje. hei 4 van het hondje gebeten, hij is trotsch ; in den gemeen` en. spreektrant. Van hier" het onz. w. honden : het zai er honden , daar zullen stokslagen vallen. Zamenstell. / ondenbrood , hondenhok , hondenkot , hondenleven, armoedig leven, hondennest, Hondenslager, honden-' e1, hondsdagen , bondsdistel, hondsdraf, hondsg ras , hondshonl; er ,' hondskers , hondskruid , hondsluis , hondsneiel , hondsroos , hondsster , hondstand , Bondstong , hondsvot, hondsworrm , hondswortel , enz,. Dashond, Hazewindhond, herdershond, jagthond , krulhond, patrq, shod .n, wachthond , waterhond , zeehond, enz. PLATO zegt, dat dit woord van de barbalen, dat is. scijthen , afstamt. ADELUNG meent, dat dit dier van zijne gezwindheid zoo genoemd zij. Altháns to punt. is, bij de Engelschen , jagen, vervolgen, angels. huntian• HONDERD, een grondgetal van tienmaal tien eenheden. Het wordt als een onverbuigb. bijvoegt. naaniw. gebruikt: hon- Berd diskaten. Her zelfst. naames. laat mea, og wel,. • uit . HON. 2 3 uuit : ik zeil zu de honderd betalen , namelijk dukaten. Dit ronde getal drukt ook eene onbepaalde menigte uit: ik heb het u wel honderd reizen gezegd. Somtijds wordt het verbogen : er zijn bij honderden voor die brug gebleven , dat is , bij menigten. Als zelfstandig naames. gebruikt men het van het vr. geslacht , om het stoffelijke cijfergetal uit te drukken : de honderd. Onzijdig is liet een verzamelend getal: ik geef voor het honderd tien gulden. Hij slaat in het honderd om , in het ruwe. HOOFT heeft honderdy, centuries. Van hier non~ derdste. Zamensteil.: honderdhundig, honderdjarig„ honderdmaal , honderdman , bij HOOFT , van het lat. centurio ; honderdoogig , honderdvoud , honderdvou dig , honderdwerf, enz. Honderd , hoogd. hundert , deen. hundred , zw. hundrade , ijsl. hundrud , eng. hundred. In oudere talen ontbreekt deze uitgang , zijnde bij TATIAN. hund , goth. hund , hundu , angels. hand , wallis. cant , alban. kinni waarmede het lat. centum overeenkomt. De uitgang erd, ert is , door verzetting, uit red , rat , rotli ontstaan, gelijk uit de vergelekene talen blijkt. Deze uitgang betee-. kent , naar IHRE , zoo veel als streep , omdat men oudtijds , door middel van streepjes , telde en rekende. Van bier is , in het zw• , attraed , tachtig , niraed,. negentig. Hund was , in de oudste talen , slechts tien. Tienmaal -tien is bij ULPIUL. tachund tachund ; in het angels. hund teontig ; zevenmaal tien , aldaar, hund seofontig ; hetwelk met den gr. uitgang reen , en het lat. gint overeenkomt. TEN KATE brengt het tot het oude hinden , hand , hond, bevatten , houden. JiONDSCH , bijv. n. en bijw. , hondscher , zeer hondscïi. Van hond. Op de wijs der honden: het dier toont zijnen hondschen aard. Zeer onbeleefd: iemand hondech behandelen. Vuil , onrein: Natuur, dooi' 't hondsche Sodoms Volk verkrapt. Taan al, wat reed'ljk heet, door hondschen trek verbysterd. M. L. TYDW. HONDSVOT, m., meerv. honcdsvotten. Een scheldnaam, welke gebezigd wordt, om iemand de grootste beschimping aan te doen. Men is het over den aard van dit woord nog niet eens. In het deen. is het huncdsfot, zw. hunsfott, hoogd. fundsfott ? volgens IIAM Jundsfutt. IHta^ '054 TI D N. • 1rki belooft , dat 'h(t :Ut h ulz (1. u8wu c1, hhorhisl*oo& l • oordeelt dat liet voor JIuac1 ^^^C^rOkkt^21 iS. ADEL. OOit^^: ^ • oppasser van de .11 -den , gebezigd wordt jogt ^ d. -^: , . KIT,. h 6C t het woord fotte, cunnus ; en misschien is _ons hond-svot uit hond en fot , jotte, zamengesteld ; al_ thans J. G. HAAS .zegt : .Fut ist so viel als u^eihliel, Schaeten. Da*rzger etet•v`erzo f1ongersnood ; doch alleen in . de overzetting watt dem , bij bel : ende daer was honger in dat laat , behialven ,c ert eeratea liongez.. Sterke -begeerte naar iets : honggr .rasar geld -is o.nverzadeltjk. Honger maakt raauue boonerf zoet , -doet alles 'iet graagte eten. Hiervan rzijn hon(, e- rig, ?h- ,onge,rz^ Beid. Zamenstell. : ambts-honger.,,geeuw-. honger , hond&Honger , veehonger. Borsgerlap ;, a lion= gerstrood, enxz„ I-HRt leidt liet :af ven -het goth. hunjzz.n , veringen. HONGER-E1N , o. w , ik Hongerde , heb gehongerd. .Hon-; ger hebben. Indien de gene , die u liaet , hongert geeft 1iem broot te -eten. BIJBELV. In dien zin wordt het -ook tonpers. gebruikt : mik hongert. Meest editor , gèbruikt -merg de omschrijving : ik. -heb honger. In de overzetting van den bijbel heet hettook .hongersnood. lijden toen gan asli Rg pte h angerde. Eene -sterke betert naar iets hebben; vooral in eenen godgeleerden zin: naar de gereclatiglieicl hongeren. In den oneigenlijken zin ivordt het niet oppers. gebezigd. - Ook wordt -het bedrij. 'gebrokt, als : zich dood hongeren, zich, door zich tjs te -onthouden i den dood veroorzaken. 1Ip!G , 'm. Iet ' zoete kip, dat door de hijen beveiti wordt. Zoeler riem honig. Ongepijnde honig , ;di x^ o'2 .H O N, 110 0. *55 aog niet uitgt snedeti , of uit de raten geperst is : ook die, 1t het uitsnijden , uit de bijencelletje van zelf vloeit. Ie _ mand honig om den mondt smeren . hem vleijen. Fig. honig van vleeschelgk vermaak. VOLLENII. En aen dien rijken gront gaf hen cle zanggodin den honi`, in den mont. ANTONID. Het woord schijnt , oorspronkelijk , een bijvoegelijk naamw. te zijn , van hoon of hon i mCt den uitgang ig, even als van geest y gee$tJg o boon, boomig komt. Dit hoon of hou beteekende misschien eene soort van zoetigheid , en is nog overig in het gr. o' , lat. vinum , wijn : immers zal men den toeteil most eerder , dan den gegesten wijn , gekend , en dien eivos genoemd hebben. Van hier honigachtig; het honig dZom , hij VOND. , het rijk der bijen. Zamenstell.: aszaag-& denhoriig , rozenhonig. -- Honigbh , honigbloem , ho. nigrlaruty , horzigcrank , honigkoek , honigkruid, honigsap , hou ;b verw , honigwater , honigwijs , honig-. zoet. 0 IGRAAT , v. , meerv. honigraten. Van horig en raat , van het oude raten , d. i. maken zatnenstellen. De wassen celletjes , waarin de bijen haar werk leggen : of de huisjes voor het uitbroeijen. Meest wordt het gebruikt voor de , met honig gevulde , celletjes. Hij dopte dein ,staf in eene honigrite. B1MLVËRT. Zarenstetl.. honigraritmot , een insekt , door de bijenkweekers wolf genoemd. IH-D vIGZEEM , o. De honig , zoo als hij uit de raat druipt; ongepijnde honig. Bene versacte ziele vertreedt het honiciiseem. BIJBELV. Van honig en zeem. Zie zeere. HONK , o. Eigenlijk eene plaats i waarvan men uit-- of waarop men aangaat , in de renspelen : oft te verre van hond. HooFT. Verder is het in eenige kinderspelen - gebruikelijk , beduidende zoo wel de plaats ? van waar men loopende begint, als het uiterste einde , naar hetwelk tnen heenstreeft. Van hier de spreekwijs: bv honk bieen, niet uitgaan. Van den ingang tot Tiet honk voortioo-. pende. Ovn. Overdr.: til ging de vreê vin honck, enz. , VOND. In het genieen gebruikt men. het voor een einde: dit wa liet honck van de l?n ua-ige reine. Votimm. IIO_ONKEREN , zip hunkeren. HOOFD, o., naeerv. hoofden, fles bovenste c!ee1 des mensclse 256 HOO. schelijken ligchaams , in het gemeene leven en den míri beschaafden spreektrant, kop genaamd ; zijnde hoofd eene waardigere uitdrukking. In den deftiger schrjjfstyl wordt het ook van den kop der dieren gebruikt. Iemand het hoofd afslaan. De deelen van het hoofd , als de kruin : een kaal hoofd. De slapen : hij heeft pleisters aan het hoofd. Het inwendige gedeelte des voorhoofds : pin in het hoofd hebben. De hersenpan : iemand liet hoofd L-loven. Het brein : de drank is hem naar het hoofd gevlogen. Verstandige vermogens : hij is niet u'el in het hoofd. Vorst Eneas liep liet hoofd van zorgen om. VOND. Het geheugen : het is mij dooi' het hoofd gegaan. Eigenzinnigheid : zin hoofd volgen. Koppigheid : zij,-' hoofd toonen. Het jongetje heeft een hoofd. Verbeelding : hij heeft het hoofd vol zotternijen. lets in het hoofd hebben. Het leven : dat zal u liet hoofd kosten. *De gansche persoon : gekroonde hoofden. Zoo veel hoofden zooveel zinnen. Hoofd voor hoofd. Voorts wordt het i iin de volgende spreekwijzen gebruikt; handen op het hoofd krijgen, over iets in moeite komen. Zin hoofd stooten , in zijn voornemen niet sla-. gen. 1k stond voor het hoofst geslagen , bedremmeld. Iemand voor het hoofd stooten , onbeschoft bejegenen. .Slet hoofd opbeuren -- hangen laten , moed hebben — denzelven verliezen. Iemand het hoofd, warm ma- ken , iemands driften gaande maken. Het hoofd bieden, zich verzetten. De hoofden bij elkander steken , een eedgespan smeden. -Iemand het hoofd wasschen, hem berispen. Het hoofd staat hem dwars , hij heeft eene gemelijke luim. Twee hoofden onder eene kaproen, beiden zijn het eens. Met het hoofd tegen den muur loopen , eene ondoenlijke zaak willen uitvoeren. Zijn hoofd met iets breken, zich er mede bemoeijen. Zin hoofd laten rusten, zich gerust houden. Eindelijk wordt koofd nog van vele dingen gebruikt; als , om den voornaamsten gezagvoerder uit te drukken: Christus is liet hoofd der gemeente. De spits: aan het hoofd des legers. De voorsteven eens vaartuigs: wij lagen, in dien tijd, met drie ankers voor hoofd; wanneer men het lidw. meest weglaat. Een gevaarte, om in zeehavens het geweld des Waters te breken: met zin schip voor het hoofd liggen. UitstekeAde voet van het geber5te in zee p of van .het 1100. 23 liet hoge land : ki.t Zoo fd van St. - Vincent. liet beginsel van iets : zoo lezen wij in de BIIBELVERT., van dc rivier, uit Eden voortgaande , dat zij werd tot vier hoof- den , , d. i. hoofdatrooinen. Hoofden zijn hier de beinsels der rivie'en. Het begin van Benen brief heet des zelfs hoofd. Zoo ook het hoofd van een boek. De laats , , waar men met het hoofd ligt , hetzij op het bed eizij in het graf, noemt men Iet hoofd v anders het hoofdeinde Voorts alles , dat raar een hoofd gelikt: het hoofd van eeryen spijker enz. Oorzaak , reden uit dien hoofde. Kien gebruikt wijders dit woord in de zamenstelling van vele woorden, waar het oneigenlijk genomen wordt , om de voornaamheid eener zaak uit te drukken , als : hoofd ben nip , lioo fildeel , hoo f dgeregt , Hoofdgeld , hoofdgeschil , hoofdingeland hoofdinhoud, hoofdkerk, hoofdketter, hoofdkwartier, hoofd. leer , hoc fdLetier , /iooJdinan, hoofdmanschap, hoofdrzisdnad , hoofdofficier , hoofdpunt , Itoo, dreg ter , hoofdschout, hoofdschuld , hoofdso»z , hoofdspansel,, (diadema', bij SPIEGt1.. hoofdspil, hooJdsíad , hoofdstof, hoofdstuk , hoofdttik , hoofdtouw , hoofdtreffen,, /ioofdvonnis , hoofdvgand , hoofdwacht , hoofdwerk• , hoo/duet , hoofdzaak , hoofdzxtkelgk , hoofdzetel, Hoofdzonde , enz. In andere zarnenstellingen c'rukt het den persoon uit , met eene soort van verachting , als : lig thoofd , losl fd , snaakshoofd-, slechth000jd , zwaar°' Aoo f d. Ook met eene soort van eerbied : min mans, hof d; eene spreekwijs , door getrouwde vrouwen van ha . ie mannen gebruikt wordende. Voorts koofdig, Iionfdigheid. Zamenstell.: ltoo f ktder , hoofdband , hoofd.. deksel , hoofddoek , hoof fi:c r^itt ing , konf'clduizelrng , hoofdeloos , onberaden , onverstandig , hij (OOFT , hoofd-. einde, hoofdgat, hoo c e/d , hoofdhaar, hoofdkleed , hoofdkussen' , hooft/luis, h oo fdpeulua' , hoof d~ . piin , hoo fdscheel , hoofdsiuijer, fioofc1øleesclz , hoof d vloed, hoofdwindsel, hovfdrvor?n,1hoofdwrong, hoofd~ zeer, , hoofdzweer, in den eigenlijken zin k en oneigenlijk, voor moeite, bij HOOFT, enz. Het komt gewis uit die bron, waaruit heffen ontspringt, namelijk het anw ls. hehfran ; zoodat het, in het gemeen. iets, dat verheven is, aanduidt, en dus het verhevenste deel des ligeha:ms , dat zich opheft , om, als bestuurder a van 53 fl00. Van liet gancbe Jichaain, al wat uitwendig voorkomt, Waar te nemen. Het lat. caput , en het gr.scbij._ nen hiermede vele overeenkomst te hebben. KIL. heeft ok hood, iiog te Dordrecht, in den gemeenen spreek.. gebruikelijk: aan het groote fzood. trant , HOOFSCH, bijv. n. en bijw., hoofscher, meest, zeer izoofsth. Dat van het hof is , dat naar het hof zweemt. Hoo/c Iie zwier. Hoofsclze zeden. Van hier Iioofsc/iheid. Het is zamengetrokken uit hovesch , ho'isch. HOOG , bijv. ii. en bqw. , Izooger , hoogst. Verheven het tegendeel van laag. Een hooge boom. Hoog waier, de vloed. 'In sommige gevallen staat het voor den vergelijkenden trap: cie man met den hoogen .scliouder, Wanneer de eene schonder hooger , dan de andere, is. oneigenlijk hoogrood , hooggeel, wanneer die klenren sterk in het gezigt iralen. Een hooge toon. H't is in jaren. hoog ijd. Een hooge ouderdom. Hoog .. De hoogeechool. Dat is mij te hoog , mn verstand kan dat niet vatten. Jetg tot eenen hoogerz prijs opkoopen. De hooge God. De hooge overheid. .tioogachtbaar,, lzoogedel, hooggeboren , hoogloffeljk , hoogmogend, eiiz. Hooghartig , ' hoogmoeci (hooinoed bij hOOFT) , hoogmoedig, eertijds ook in eenen goeden zin voor grootmoedig; hoogvliegend.I3ooge woorden hebben. De hoogste straf. Het hoogste goed. Ten hoogste. Gewijd , heilig : een hooge eed. En vierden den hogh-en dagh harer passien. GULD. LEG. Hiertoe behoort , ook de spreekwijs : het hooge woord moet er uit ;• eindelijk kwam het hooge woord-er uit, voor eere plegtige betuiging , of gewigtige ontdekking. De liooge wordt door sommige Dichters voor den hemel gebezigd : in , uit , van den hoogen , namelijk Ii emel. Hooïbejaard, hoogberoemd hobgdraeend, hooggeleerd, Itooggemoed, hij HOOFT, voor van een verheven gemoed en dus geheel iets anders, dan hoogmoedig; /oognoodig, hoogstateljk, hoogeaardig, hoogwig11 enz. Van hoog is hoogheid, hooglik, hoogte. Verdere Zamensteih:. hoogacliter, hoogachting hoogboord, hodgboorclig, hoogbootsman, hoögborstig, /zoogduitseh , hoogerhand, /zoogerlzuis, hooggezaghebber , hooglarider, hooglandech, lzooglperaar, hooglied, hoogmis, hoogmoed, .hooginoedig hoog 7niiI, 1100. 259 tuil ; » lioágrttg, hoogi'uggig , enz. Dit oude - woord is reeds bij ISIDOR.; OTFUID. en ande^. ten hoh , ULPJIIL. - hauhs , gsl. ha , zw. /a , h6g , an^ gels. Asah. Na , lto , is, naar w'ACRTER de zinnelijke,, in de menschelijke- natour. gegrondè , uitdrukking , om iets., dat boven ons is , te beteekenen. Hij brengt het woord Boog bg ; om te toonen , hoe groot de kracht der na - tuur zij , in het vormen van woorden. Volens hem is h t met' so nrnige woorden zoo gelegen , dat zij niet slechts als uitbeeldingen van onze denkbeelden , maar ook van de zaken zelve aan te' merken zijn. Wanneer wij iets , dat boven ons is b willen aanduiden, dan stootgin wij dé ingea~ demde lucht naar boven, riet .eerre blijkbare overeenkomst der stem met de taak zelve : lief, heffen, heuvel, hoofd, -hoop (cunzlillt6-) h©o(q'. MOGEN . b. w., ik hoogde , heb gehoogd. Ophoogen pèfen dijk 1zoogen. Den prijs doen klimmen : en werd hun veroorloft de lasten o spis te hooghen.-HOOFT. -Het licht , in een schilderstuk , door diepsels van schaduw; verheffen : dat stuk ie sterk gehoogd. Van hier -: ging., hoogel. JJOOGEPRIESTER , m.. ; nieerv:-1^ongepriesters. Opperpriester. Iw de.: bijbelvertaling wordt hooge in / soge-" , , priester. insgelijks.. verhogen.: dew le .wij .dán • eerz.^ri moten hoog enpriéster . hebben ,. strijdig met den regel welké zegt y dat van alle . zamengestelde. woorden slechts het . laatste verbogen wordt. ' Van hier hoogepriet ter4,ik, ho ogépri este rscliap. 1- OOGESCHOOL , v. ; meerv. hóogescholen. Eene akade= mie , waar de hoogere wetenscha ppen onderwezen verorden: In t enoverst I in lagere lhol n. n eg e 1i g derscholen. HOOGTIJD , m; , neerv. hoogtijden. Een gewijde viertijri op de gewone hoogtijden. Toi den hoogtjt. hi00GV0 Volgens Sommigen is dit hoog :in hoogt d van . het oude -heuge, hoge, mens, sensus, en ook laetitia.. KIL. heeft ,00k -heughijdt , hoghetijdt , hóoghtidt. Zie heug. Van dit hoogtred heeft men het .bijvoegeh hoogí^deljk gevormd, voor zondaagsch ; feestdaagsch : hoogtijdëlgke eieederen. CL. SPIF.G. HOOI, o. Afgemaaid gras. Hboi ' winnen: .7óoi keerenk Bij hooi en. hij 'gras • - .te hooi. en te gras. Zie gras `^ e veel hooi op ,x n , vork -. nemen, ; te veel te ,elk on.i 2 der 260 roo. hie r hoozakke, dl`^ein^i^. ^ax^ hier Iino^rr.cla,í^g: Zanxen^st.. . hooiberg ,- hooiboter , hooibouw , ooi, hooikaas , hooikar , hooiland , hooimaand , hooimaag er , Hooimarkt, hooimijt, hooiopper , hooirook , hooi- Sehuur , hooitijd , hooivork , hooiwagen ,. (ook voor zekere soort van spin) hooizolder , enz. WACHTER en vele anderen leiden het van houwen , af-^ houwen , af. nOOIJEiN , o. w. , ik hooide , heb gehooid. Hooi inhalen. Overdragt.: met eene zaak hooiijen , iets schandekoop weggeven. `jan hier hooijer , hooister. IIOO MO EED , hetzelfde ais hoogmoed. Zie onder hoog. . HooF'T gebruikt dit woord. - -HOON , in. Eene, 9 met schimp en spot verbondene # verachting, Den hoon van Achilles bloei inkroppeni 'VOND. - On1,. beteekende het ook bedrog.- Hierbij •konnt in aanmerking het fr. home , ital. onía , sehaixde.. Zelfs het gr. ova, o` en het lat. hopos , (welk ,.oord , naar A. GELLIVs, ook .schande kan, heetten ,) zijn hiervan .niet ver verwijderd. HOOP , m. , meere. hoopen. De verzamelde menigte .van dingen, op en boven elkander : een hoop hout.&. B9, den /zoop koopen. De verzameling van levende schepsels 'bi elkander: met eengin zwakken hoop van herdèren. 110"VL. ' -De dcvaasheit van den meesten hoop. t OOFT. Te hoop roepen. In het gemeene leven gebruikt men het voor een aantal , en dan luidt het hoopen : hoopen hinderen. .f. oopen volk. il oopen leugens. Zamenstell.: overhoop , op en door elkander. ,rolles overhoop haten , door elkander halen , verwarren. Daar het heerscliende begrip in dit woord eene ophouping is behoort het zeker tot ' het geslacht der woorden hoog, lief ^n , heuvel, en z. HOOP, (hope ,) v. De verwachting van een toekomend, mogelijk goed. Op hoop legen. De hoop opgevend Zijne hoop bouwwen op iemand. VOND. Van hier: Iio+ pe/oos , hopeloosheid. HHOOOPEINk., , zie ophoopen. HOORDER, zie hoorera. OORE-NT _, o. en b. w.', ik hoordei heb gehoord. Onz.-, zien ge1loor hebben: de oude man kan slecht hoores. eluisteren : hor ren naar hetgene gezegd wordt. Zich 1100, tIO?. X61 Zich naar het gehoorde schikken , daaraan geboorz&ana zijn: naar den goedera raad zijner -ou^ eren hooren. Zicli hooren laten , spreken. Beer. , in denzelfden zin : men hoort wonderlijke geruchten, wijding ontvangen : en koor de nederlaaegh van Efraim. VOND. Somwijlen beteekent het begrijpen , verstaan , in den bijbelstijl : de echapers hoorera e ne stemme. BJJB LVEItT. Ook ver-booren : Haer dank den Hemel , die mijn kiagten wilde hooren. AHARTSI Van hier Hoorder , voor toe . hoorderr , hoorplaats , voor gehoorplaats. Het stam; van oor af, HOORN , zie horen. 11005 , v. , meere. hoozen. Eene waterhoos , een waterpi-. Jaar --exhaustus aquae vi eenla tisrbulenti. Van hoozen. 1100-S , v, , meerv. ' hozen. In Groninger en elders voor eene kous. Zamensteil.: hoosbtiiii( ,. h?hozeband , ho-zevoetling. VOND, gebruikt het woord gehoosd, : ge-hoost met purpre !.aarsjes.. Lederen hozen waerdoor men verstaen moet lc ei-4ern , die van. cnhteren #n aar& de buitenzijde von het been , tot aan de heup komen y en aan de birinenzij'de zoo hoog 2e kunnen. PALUDAN. Van vier onthozcn , caligas exuere. 1I0OVAARDIG , (bij Kus. h,00ghvae_rdig/i , hoomaerdigh ,) - bijv. n. en bijw. , hoovaurdiger, hoovaardr jst. Iernapd die het oordeel over zijne eigene voortreflèlijkhei^l naar buiten -vertoont , uit eene bron van tiooguxioed. In het bijzonder , wanneer men dit door kleederpracht aan den dag legt. Van hoog en varen. Van hier hoow.aardig•. heiei, hoavaardigI k , hoovaardrj , bij 1?. VAN DORP hoogwaardij, en bij Hoor ook hoovaard : o eot hto-, vaart! OOZEN , b. w., ik hoosde, heb gehoosd. Water uit eene boot., of uit iets anders, met een daartoe geschikt werktnig , scheppen. Van hier hoozer, h co syat, enz. liet lat. hause yen. DEC(. Het kamt: af van liet gr. fn de genieere, . taal zegt men : da,t gaat boven mijnen horizon, dat gaat boven mijne be- vatting. Doch J. LUBLI K nierkt - hierbij .aan ,, dat dit verkeercl gezegd is , dewijl wij datgeen , hetwelk bogen onzen gezi ;t€:inder is, zien ,. maar niet wat nog beneden de kim en dt s ion niet kit non. het. bel eipk Wanra'_ ons gc^igt lu ^ i,% 264 110 8. is; en stelt daarom voor : dit, of dat , is beneden mik;.. nero horizon. .. IIORN, m. ,. meerv. lanrnen. Eigenlijk , een spitse witste.. kende hoek ; hetseifde woord als horen , schoon van be-. Paalcler gebruik. in het geineene leven zegt men: in hoe- ken en hornen. Vele plaatsen zijn daarnaar benoemd: uver4lhorrh , bctrziagerhorn , dirkshorn, tuitgenlhorn, plaatsen , die , oorspronkelijk . op eenen uithoek aangelegd, zijn. FJorn wordt ook voor een inham genomen , zoo als die , waaraan 1-loo rn ligt. HOOFT gebruikt het zamengest. horrsclheef : hornsche-eve naadernissen , scheef-.; hhoekige loopgraven. j OROS.KOOP . o. , mcerv. horoskopen. Basterdes. , uit het gr. Geboortester , bij MEIJER uucrsclhouu' genaamd. ilaroskoop trekken , uit den tijd van iemands geboorte deszelfs lot voorspell..n. Van hier lior•oskooptrekker. BORREL , m. , nieerv. borrels. Eigenlijk . een stoot ; van bet vuortd. w. , ha,rr•elen , van horren , hetzelfde als horen. In het gemeene leven bezigt men het voor eeno kleine oneenigheid ó dat was een Reele korrel. Van hie . /Lorrelvaet. VORS. zie ars. -lOBST , v.. meerv. Borsten. Een woord , dat geheel. bui-. ten gebruik geraakt is , en eertijds digt ineen gegroeid krenpelbosch beteekend heeft. Op de Veluwe heeft merg Benige plaatsen , die de Horst - heeten.. Het is in sommige eigennamen nog overig : van der Burst, Veenhorst, Zinkhorst, Brankh..orst, Langhorst , enz. IIO.1R.T , ni. , meerv. korten. Een korte stoót. Iemand; eeneg hort geven. Met horten en staoten, nu Beu weinig , dan een weinig. • 1.1015 l::`EN , 0. w. , ik lyartie , heb gehort. In het gaan stootgin : met dusdaanigh horten , enz. IJOOFT. Bonzell , aanstooten : 't kont alles tegens een. M. L. 'fJJI)w Fig. , i iet gelukken: dies hortte 't spaanech geluk hier.' HOOFT. .Ene hortende rede, waarin geene vloeijend-' Leid is. Hen woord komt overeen met het fr. heurter ,' l 'ir/er. ^JORZEL, v., meerv. Horzels, horzelen De grootste soort Van wespf^n , die op bijen en groote vliegen jagt maakt. De felle horzel durf haar scherpen. angel: enz. VoivDo . V41 biei het Q. rv. , Morzelen 2 dat en va# het geluid der, H4S, fiOT, HOU. laorzelen , envan geraas en gekijf gebezigd wordt. hiervan Morzeling , eigenlijk razernij door. den steek eens horzels verwekt ; overdragt. voor verbijstering , hik HOOFT. JIOSSEBOSSEN , o. w. , ik hosseboste , heb g hossebost. Eene stootende beweging maken , bij voorb. , met eenera stel, waarop neen zit , dan naar achteren , dan naar voren. Een woord van den klank gevormd. Ook !als een, onzijd. naarnw.: het hossebossen van den wagen. POT , v. 1iet dik van geschifte , gekernde melk. Het ver- kleinw. ho tj e wordt in Gr•on. en Geld. vooreen klein oogenblik gebruikt ; (t i och in den laagsten stijl : ik zal nog een Botje bljven. Anderen noemen het ketje. BBOTSEN , o. w, , ik hotste , heb gehotst. Botsen • schokken ; de wva,-erz hotste verschrikkelqk. -ZOTTEN , o. w. , ik hottede , ben gehot. Tot hot loopen. De melk is gehot. Gaan , voortgaan , gelukken ; • in het gemeene leen : het wil met de zaak riet Rotier. Dat tril niet hotten. HOU , een tusschenwerpsel , ooi stil te houden. liet is van houd , hoogd. halt. HO Ut) , horude . veroud. z. n. , beteekenende gunst, genegenheid , waarvan het bijv. n. houcl , voor gunstig , genegen , mede in gebruik geweest is: iemand houd zijn, waarvoor wij thans zeggen houw en getrouw. Het zelfstandige koud , koude , was ook hetzelfde als ons hulde: en zwoeren hem koude. MELIS STOKE. HOUDEN ,' (oudtijds holden) , b. yi. , ik hield , heb ge-. houden. Dit werkwoord heeft een uitgestrekt gebied in onderscheidene spreekwijzen. Eigenlijk is het iets , met de hand , of op dergelijke wijs, aanvatten. Iets in de hand houden. Den toom kort houden; fig. , iemand kort. houden , hem zijnen wil niet geven. Iemand in liet oog houder, , op heen acht geven. Inhouden , hevatten : steenen waters'alen , elck houdendo twee of drie met reten. BI1BELv. Voor vallen bewaren: door anker8 wordt de muur gehouden. Fig.: zich aan Gods woord houden, zich op hetzelve verlaten. De vluigt beletten: den dief houden. In eene zekere rigting brengen: de handen op dea rug houden. De beweging van iets verhinderen : -zqn - water niet ' kunnen houden. houd den mond, zwijg. Door dwang de beweging stuiten : het paard in toomt houden; fl. iemand in toom houden , heat voor It 5 Jos. ~66 HOU. JOibandigh(lid hewaren-Door zed~lijke ~egredenen_ op" 1 houden r ook door d\'van~: de biruler ~n" on der 8clLerpe tuch.t hOllden. Den toestsnd van iets besternmen: liet Janel in rust houden. Iemand (,Irq houden , voor hem betalen. Ret met iemand Iiouden , eens zijn, -Ite! met eene vroUW 11;0u den , in ontucht levcn. Lemarul hij, of aan, r.!/n sooord h.ouden , zich op iemands gedane heloft~ beroepen. HaoFT heeft e aan iemand een goed woord bi! den Koning houden, Van mer bet deelwoord geltouden , voor vel'pligt: ik ben daaraan niet gehouden. l-IoOPT en anderen bezigen in iemand , of iets gehotulen zijn. r erueet cl· ondanb'bre lier , in wien zij is gehOltden? L. TRIP. Wijders: cle learner schoon; hoiulen, Een dagboelc houden, Zich dapper , «tcuulvast.ig ; -zich. teoreden houden, P'llur op den. h.aar d lioiuien, Opene tafel houden, Paarden,J~ fle,clits eDZ. houden, Ga;tmaal, -hooglij"d, geregt. -landdag hotulen, Eene redevoering hOl~den, f}7"oord houden, Iemand poor een eerlijb man It0 l-t den. Zich doof houden, reel van den, wijn houden, Hierheen behoort de spreekwqs s stee]: 'houden i wanueer de naad niet uitscheurt, Fig.: dat 6ewlj& "a sleek Iiouden , het zal voldoend hevondcn worden. Onzijdig: het 98 karl nO/j niet hotulen , het hreekt, Verder : de wagen hield stile -Bet zal hard houden ') zoo Itij er doorbomt; Van hier houder, oak voor eene vischkaar , doorgaans houu/er genoemd, houding. Za... ruenstells s houbinti (houdkind,) voedsterling, . . I1()0'.1", 0., het meerv, houten is in sornmige gevallen gebruikelijk, De sto£, waaruit het ligchaam van hoomen en struiken bestaat , 'zonder meerv, Bout schaoen , za;..!{en. 13t'andhout: hout Eappen. . Horulerdhotit ,_ if,u,£iendh.out , tlat bij het getal van honderd of, duizend verkocht wordt, 'I'nkken van eenen boom: de boom t l1,eeft te veelhotct, l~en stuk hout , tot zeker einde bestemd ; met cell meerv• .llet kru.is van eene oenster bestaat uit twee houten• .;Jart het hout hangen, aan het kruis , in. de BJ!BELVERT. Een boom, of struik , ten aanzien der gesteldheid zijns houts : polclzout, braeilienliout , enz, Een bosch , gehoomte: de slagorde had 7~ct voorste van den, houte in. HO:)FT~ Ill, midden deft houte des paradY"s. BIJB.· 1+~ 77~ Zoo wordt hct bosch, bij. Haarlcm en Alkm~ar, . Iie; Hou. 267 liet, lioUet genocnnd. Verkleinw. houtje ; van hár de spreelc«ijs : op zin ein en houtje , op zijn eigen gezag. Van hier het onverbuigb. byv. n. houten, van hout; lioutaelttig, houtig., . kouting, eene soort van visch. Zanienstell.: houtakker, , houtbeitel, houtdraaijer,, , houthakker , houthouwer , houtklover, houtkooper, houtkraai , hautmade , houstmarkt, houtmeter, lhout— nij t , ILoutschild , een kruijer, een arbeider, houtschuur, Iroutslun,i , houtsnip , houtssapel , houtskool -- houá. kool : anderen schilderen de zon met ho,utLolen. Valfin., /zoutteller, houttuin , houtvester ., opzigter van bos~ schelp , Houtvlot , houtwachter, 4ouswagen , houtwerk houtwinkel, houtzolder, eiiz. hl ou t , hoogd. Holz. Zeer nabij komen van en «Aces• HOUVAST , o. , meerv. houvasten. • Een werktuig , om iets vast te houden. H. DE GR. bezigt het overdr, ltouwvasten vara vriericdschap• j-ioIW , bijv. n. en bijw. Getrouw. Het is in de spreekwis , aan de overheid enz. houw en getrouw b4 wen , . al" leen gebruikelijk. Het drukt uit iemand , die het beste van zijnen heer gaarn ziet en het tracht te bevorderen.. -Zie houd, houtre. DDovw , v In Gelderland en elders benoemt. men , met dit . woord , een gebrek aan de oogen vang paarden en_rundvee , dat - uit een hard vliesje bestaat , •zich , uit dein boek der -oogleden , over .den appel heentrekkende. Bij KIL, ltóuwe in , d'oog4e. lUngtiis ; membranula quaedam iel oculo. In het hoogd. Hauk en Haug. F 10 UW , in. .•rneerv. hoftwen. Een slag met eenen bou( ever ; ook de toegebragte wonde door eeneit houw. Hak t ing van een busch : hou van den tweeden houw. Vrijheid om in een bostb te hakken: competeerde elk te zijner l^eurte den houw daarin. HoovT._ Hpuw, vn bet vr.. gesl. , die Raue in liet hoogd., is oqk een yw-eiktuig , om te, houwen; eene kalkhour,U , een kalkkloet. 110 UWEEL , o. , meerv. llouweelen. Een spits werktuig, Qm , door hQuis en met hetzelve, den harden grond om te halen. HO UWELIJK , zie huwel y k. ..-IQUWEN -b.. . , ik hieuw, heb gehouwen. In het gemeen, met de scherpte van een snijdend werktuig slaan eis daardoor.„ iets kwetsen. In stukken houwen. Ook beeld, *ás 0V2 HUD, flUG, HUI. eeld a dtcsa houwen• Van hier hozswer , ook voor een zijdge, er , vouwing• Zamenstell.: hourvbijl , houw. blok , hou^,l osch , houwdegen , ook fig. voor iemand, tlie dap er vecht, houwhomer , houwmes , enz. inhovelingen. Iemand, die in dienst ., meerv. hovelin i 110VELNG hq eepen vorst is en aan het hof verkeert. Fig. , iemand, die zich door gemaakte wellevendheid en vlegerq bij ecnen vorst weet aan te bevelere. ]HOVEN, b. en o. W., ir hoofde, heb gehoofd. Bedr. , aan het hof ontvangen. I',at Babilor. , wat ooit Chal. déeuuj aai Alexander schonk , dat hooftze hier. VOND. Men stelt het anders gemeenlijk in vereeniging met hui: en , in den zin van iemand prachtig aan zijnen disch -ünthalen : ergens ge/zuisd er. gehoofd zijn. liet staet aam dier genoeg h,=, dat hi* Jineas huisde en Hoofde. VON» '' Overdi. daér wisheid ' is gehoof t-. H. DE Gn, Onzijd. , gastmaal houurlen , zich aan eersen goeden disch vergasten : om te houden - vrool/cke maaltijden , en dat noemen s1 (hopen. R. VlssEn.. Dat'.s eenjongman , die o^ ' kwaad a Moven , spreekw. I.looFT heeft-/ioov' eren (KAL. hoveren)voor Jan/loven.WESTFRB. Daar ^, een brood is-, is t ad . - praat up hoofsche wijze ten toon spreiden , hof houden. OVENIER , m., meer.v. hoveniers. Een —tuinier , iemand, die=, om daghuur . in den hof werkt, Ook iemand , die zijnen eigen hof -bewerkt ,' en deszelfs voortbrengselen te •keop aan biedt. Vrronwel. hovenierster. Van hier, in het' r g meene leven , het o. w. hovenieiren : hij is aan het hovenieren. n DS , V. , meer-v. hudseri. Eene slet , een versletene lap, ond kleedde. D, e het heel wel , maken, als xy in • de hardsera zijn. E)F BBUNF. kfudsen , hedsen , bij KIL. panni,culi , panlei eiles, trui et laceri. JIUGI N , o. w., ik /laagree, heb gehuugd. In Gronin-. gen hoort men dit woord, en men bezigt het daar, van., kinderen, die een lekker beetje van andere kinderen , met vleijende woordjes afvragen. l ugghen kent KIL.: maar verklaart het door naauw toezien. liet enge to l ug heet teederlifk liefko .cn. HUL, zie hei. UI , iv. Wei van melk. Houden met pet16 , hui oen te, 'oeken. VOND. ji til, e n tuss_e erliverpsel van o-pwekkian. Hul, hui, veie-. HUI. del uit den noordcnlancle ! BiJBWtY Te Hebr, '1i"l. . 'huichelde , heb gèliuielheld. Eeit HUICHELEN , o. w. , ikvoorkomen hebben , als ware uien een godsdienstige ; y n, het stuk van godsdienst veinzen. Ende die godtl000lich handelen y gal Juj doen hu jclielen. B1JBELVE . Valt bier huichelachtig , huichelaar, huichelaarster hui , chelares , h.uiclzelar- , hL6ic/1e4 , Iiuichclirig, haiche! sch. HUI D , v. , meerv. huiden. De uitwendige , natui*lijkC be-. dekking van het figcliaaz_n , bij mensch en dier.. Bene afgestroopte huid, een balg. Met huid en met haar, geheel en al , in de gemeenzame taal. De dingen door de huid zien , tot op den grond der zaken doordringen. Met de heele huid er afkomen , zonder schade het ontkomen. De huid verdeelen eeg' cie beer gevangen &e, zonder grond op eenig voordeel rekenen. Met de huid . met zijn lijf, betalen. Het bekleedsel van vruch. ten : hij nut zijn uien met de Buit. VOND. De plan- ken , die rondom een schip geslagen worden : hei Paartuig kreeg eene nieuwe huid. Daar het woord , in het gemeen , van eene bedekking gebruikt wordt, is het zeer ,waarschijnlijk, dat hét, 'roet hoed, van hoeden , bedekken , afstamt. Zaménstell. : aalshuid , beerenkuid , koehuid , --- huidenkooper,, enz. HUIDEN , bijw. van tljd , hetzeifdé als heden.. Van hier huidig: tot den huidigen dag. HUIDEVETTEN , o. w. , ik isuidevettede , heb gehuldevet. Leertouwen. Van hier - huideve:tter , huidevet-. terij. HUIF , v. , meerv. huiven. In het gemeen , de bovenste, ronde bedekking van een ding : toorene hoog van huiven. HOOFT. Bijzonder een vrouwelijk buisel: toen zq de huif der godde/iJ ke maegt aangr pen. , VOND. 1e mand de Iizci' ' a fli o-ten , zijne bedriéger jen ontdekken. Otw. De kap, het . linnen overdek van een voer- of rij - tuig is de ll it if; van hier het zamengestelde huifkctr. In Gelderland noemt uien somtijds eeneri' bijenkorf huif; in het eng. hive. De kap, welke uien den valken opzet,, om hen tam te maken, wordt, bij de vaikeníers, dér elver huif gehèeten. Van bier het beer. vc.. huiven , betee kenende het hoofd dekken: hu t met goude de koek. HOOPT. 4^6 N Ti r. Ot 7C. é bcklèedsèt des ingeávands digt dc k 'diè naam. Sommigen poemen de tweede asmaag der herkáau. wende dieren de huif. KIL. heeft hier ook hityvé. flUIG, .. , meérv, huigen. De lel , het tapje achter cie tong , èari den ingang der keel. De Iirti* - liglen , - haar toen opkrimpen. ]Pig., iemand de Ituag ligten , ienxands geld behendig te zoek maken , hem dor bedrog het ontvg-eemden. flühic , v. meërv. huikén. Eené faliè der vrouwén : ook een van laken , of andere stof, 'gemaakt vrouwenkleed, net eene kap : eene brabnncdsche huik. De huik naar alle windën hangut , zich , uit geveirisdhe l , naar der tijd schikken. '.bene huik noemde men ook eén dekkléèd , . waarmede -men'kindereb, in onecht geteeld , bedekte , Wanneer de ouders trouwden en dezelve ; als de - hu-nné , erkenden. Van hier : onder de huik trouwen. Buik is dal zoo.veel als Iuitk. Zie het volgende woord. Van/luik,. in de eerste betéekeniá, is het zamengest. huikmaker. BUIKEN , o. W. , ik huikte , heb gehíi, t. 0p dé . htfik zitten , nèderbukkeh , duiken , hurken. fl j heikt vanzwaren Icïst. Huiken is ook een zeemanswoord : ` met iruikendè zeilen varen , als men zwicht , de, zeilen in gijpt. Van hier hulker. Vcior huiken is dok hukken ir! gebruik : met een hucLend ze ltjen laveren. DE Brij-. KIS. he ft liucken alleen. Ii Over j8scI zegt men hoeken, of .op de ltoëkeii zitten. HUILEN, ó. at. ik huilde , ILtb gehuild. Een sterk klagelijk , doordringend geluid maken. -De ,noód'storrnen huilden. FEITI. Huilende winden. Zoo huilen Izón-^ aken y wolven enz. Ook —worden groote ed rwaré kcznz tzkogels gezegd te /nilén. • Dichters 'sprekeii óok van Zenden honger , wanneer ment van honger htillt. -- ltiet de wolven in het Bosch huilen ,' zich 'geveinsdelijk vaar het gezelschap schikken. ' Scht'eijen : lapt kind Iiüilt. ' Vn :hier huiler. Zamenstell.: huilebalk, eeri , die ligt heili; van balken, huilen; derhalve twee woorden van éene én dezelfde beteekernis ;. welke 'zam'envoegingen bij de eudén -veel voorkomen, b. v. ruilebuiten, enz. Huilen ,' eng, ió houvl , ijsl. y fá ,, yla , fr. bokser vin waar Jhouleux , 'van den Iiuile-r^cden storm gebruis elgk, spa exhi l r, ac^l10— t lat, ci lcire , t. aáv^ i à=tv.^ li^é rd nur. ?7t j , arab. j ^g ss..9r. `. Het klágende ge'iuái drukken zoo vele natien , op hetzelfde bijna , uit. HUIS, ö., meerv. huizen. Een bedekt gebouw, eert, naar de regels der bouwkunde ingesloten , ruim , om er allerlei verrigtingen in waar te nemen. In dien zin is het meest zamengesteld : bakhuis , brourvliuis , giethuis , kakhui$, stookhuis , tvaschhuis , enz. Eene plaats , om er iets in te. bergen , in te steken, op te slijten ; ook in zanienst. beenderhui8, brilïnuis , duifhuis, gekkenhui, gewèerhuis , klokhuig , peperhuls , verbasterd van papletkWis.. Zie papier. Eene wijkplaats , om zich te verbergen .Scliiiderhuis , enz. Een verblijf der dieren : een slakkenhuis. Het huis der spinnekoppen. BrJnri tr. Het eeuwige huis , bet graf. Een , voor nnensehen bestemd, woonbuis : een huis bouwen. Met de deur ida het huis vallen , de noodige voorzigtigheid verzuhnen. Te mus van huis zin. Ergens in te huis zin, in iets wel bedreven zijn. Iemand niet te huis kunnerz brengen , zi$h niet kunnen herinneren , wie hij zij. Dë vloot komt te huis , binnen de haven. Ik ben daarvan niet te huis , dat strookt met mijne denk- en hx'nde1 wris niet. Bij iemand te huis liggen , inwonen ; ook fig..: Ti_ ligt bij zgne vrouw te huis, zijne vrouw speelt den baas. Oost , west , te , huis best. . Zie oost._ Al de personen , die in een Muis " wanen zonder meert.: liet lieele huis raakte op de been. liet huis gezin , vrouw en kinderen : elk moet voor zijn huis zo-7' gen. Een geslacht : het huis ven Bo7,crion. Pan adel1 jken huize zijn. Een kantoor van koophandel: goede-- , , ren aan een voornaem huis verkoopen. Te huis h- men wordt ook gezegd van dingen , die ons als van zelf en onverwacht overkomen : Maer nu , God lof, komt kain geluk al tellens my t'Iiuis. VOND. Van hier huissela/k. Zamensteil.: huisarmen , huisbakken , huisbediende , huisbeleid , huisbestuur, huis-s bewaarder, Buisbewind, huisbezoeking, huisblad, 'svischlijm, huisbraak, huisdeur, huisgenoot, Isu sgtzin , huisgoden, huisheer, huishond, liuishtiur, huis-. knaap, huisknecht, huiskrakeel; Izuislo'ok , huismaa , liuismiddel,.huis moeder., huisspin, /iuit^tivist , huis^^a.. der , huisvlieg, huisvrouw , huiszittend `, huiszorg, eii'. WACHTER leidt het, giet huift en hut, uit eenti bron - a^^ a 27 2 hül^ HUIS., Hnr,. bedekken. Het schijnt vaa dei efJ ptt hoeden , oorsprong , als het gr. oszo,. Men heeft slechts de weg te laten ,_ en de o met Bene scherpe blaziug uit te spreken , om de overeenkomst te zien. IIUISHOIJBEN! o, w., ik hield huis , heb ltuisgelaou.. aten, Het huis besturen. Verkeeren : men kan niet met item huishouden. Razen , tieren : hij houdt, slecht huis. IVie heeft hier zoo huisgehouden ? Het wordt ook zelfst. gebruikt : een zwaar huishouden. Van bier: huishouder , huishouding , huishoudster. h UISRAAD , 0. Alles , wat tot nooddruft of gemak in Iiet huis dient. Zamengetrokken uit huisg eraad. HUISVESTEN, b. en o. w. , ik huisvestte , heb ge1iuisvest. Bedr. , iemand een vast verblijf bezorgen : ik heb hem drie dagen gehuisvest. Onz. . huisvesting hebben : hoe lang zal hij daar ,nog huisvesten ? Overdr. : 's Lands oppermagt huisvest nu in 's Lands Staten. WAGEN. Van hier huisvesting. HUIVEREN , o. W. , ik huiverde , heb gehuiverd. Van binnen eenige koude gewaarworden, en daardoor beven, of grillen. Van bier huiverig , van koude trillende ; ook, die ongaarn tot iets overgaat, huiverig/Leid, huivering, ledentrilling door koude : de koorts met eene huivering krijgen. HUIZEN , b. en o. w. , ik• luisde , heb gelhuiscd. Bedr., iemand in zijn huis ontvangen : iemand huizen en hoven. 't Waer een getrouwde vrouw te huysen bij de Boel. F. v. DORP. Onz. , wonen , zich ophouden : daer de helsche lastracer Iiuyst; en overdr.: de stad , die gij regeert, en daar de sonde huyst. E. V. DORP. Huishouden : cle vijand heeft hier slecht gehuisd. Van hier huizing, een verblijf: uit de onderste huizingen. VOND. Ook noemt men de hut en kajuit op een schip de huizing. HUKKEN (ook hurken), o. w., ik hukte, heb gehukt. Gaan nederzitten op de hielen, ' buiken. Zij Bukte neer in 't groen. VOND. Zoo zegt ook PooT : Hier zweeg de maegt en ,tukte met Itaer leden, In 't groen van Pindus neer. Zie huiken, hurken. HUL, v., meere. hullen. Een linnen kinperkapje : ook eerre soort van vrouwenmuts. De vrouwen, die dij órn heer lig -0 i U L6 27 ltnnen hullen en witte scliortelcloecken van verre voor gewapende mannen laadden aan 1tesien. VEL. HULDE (oul. ook ILoucle), v. De onderdanigheid van eenera -dienaar aan zijnen heer , voortkomende uit eene zucht tot deszelfs best. .Iemand hulde beuvijzen. De diepste onderdanigheid aan het Opperwezen , roet liefde gepaar:l : God is aller hulde waard. ]PS ALMB R. Gehoorzame onderwerping aan iets anders : aan cle waarheid (Lulde bewijzen. Onl. beteekeude het ook gunst: Gods vrientscap ende sijn hulde. SEGHHEL. Van hier het bedr. w. liulden , ik kuldde, heb gehuld: den landsbeer Izulden , den-. telvcn , door hulde en trouw te zweren , bij den aanvang van _ zijn gebied , erkennen. Naadat Kaizer Karel zijnen zoone, gelir,ult in den jare 1549 , de lessen der regeeringe had ingescherpt. HHOo,t?T. Waarschijnlijk vair het . oude hold , huid , dat is getrouw. Zamenst. : fiuldegift. - IULDIGE NT , b. w. , ik f u/di,gde , heb gehuldigd. Voortdurend w. van hulden. Zie hulde. Van hier huldigirag. HULK , v. , meere. ILulken. _ Eene soort van vaartuig , een lastschip , met eenen platten . boden . Bij de dichters word t het ook voor andere schepen genomen. Ten leste ick mijne Itulc.k voor 't ancker rijen zie. VoND. Fig. , de hulk van zijn geloof wordtginds en weér geslingert. 'HOOGVL.. Zij , die de. hulk van staat , als wijzé Pa-^ lint ren 9 te roer staan , Hebben statig een oog in 'i . zeil van doen. Zamenstell.: stact-tsiiulk. Reeds bij de Grieken heette ever. een lastschip. - - IU'LLEN , b. w. , i hulde, heb gehuld. Iemand de lint opzetten -, opschikken : zij was bezig met zich, te I^itllen. Wijders gebruikt VOND. het woord , in liet algemeen , voor versieren : met den hoed der vrijheid liul ' len,. H morgennoot, dat aarde en hernel hult. ScHHM. Otil. beteekende het ook bedekken, verschoonen. Van hier: Tiu.uer, Bulster. Zarnenst. , op/utlleri. Men acht 'dit hullen zamen getrokken van huivelen , z jnde liet voortd. w. van huiven. HULP, v. De handeling, waarmede iemand of iets helpt. In het bijzonder, de daad, waardoor iemands toestand volkomener wordt; als (le herstelling van de gezondheid : i heb weinig hulp bij dien drank gevonden. liedding s uit 2 7 4 IuL, HUN. uit eene verlegenheid , bijstand : iemand ie hulp ëómen. 111ét Gocls 12111p• Een helpende persoon ; in welken zin liet een meere. aanneemt : ik $al Item eene hulpe ken , die als tegen hem over zij. BIJBELVERT. Van hier hulplende, hulpeloos 0 hulpmiciclel, hulptroepen , Hulpzaam ., noodhulp , enz. Oul. bezigde men ook help, lielpe : En cvien si te helpen wesen woudeïs. BtJB. 1477. HULSEL , o. , meerv. hulsels. Een hoofddeksel der vrouwen: een noordltollaizdsclt hulsel. HULST , m. flulstboom , steekpalm. Van hier liulstbosch. In het fr. houx, eng. Bolli : misschien uit het lat. ilex. Huls is ook in gebruik geweest, waarvan hulzenboom, en het groning. hulzebosch. HULZE , v. , meerv. hulzen. De bast van schilgewassen , als boonen, erwten enz. Groene aren in bare hulsen. BT JBELV. liet komt van hullen , bedekken. HUN, hunne, hun, bezittél. voornaamwoord , van den derden persoon , betrekking hebbende op meer dan eenen persoon , of ceel ding , en slaande op naamwoorden vaUU het mannel. geslachht. Horn vader , hunne moeder, hun kind. Zij hebben liet kunne er toegedaan, als zelfst. gebruikt. ]HUNKEREN , o. w. , ik hunkerde , heb gebunkerd. Dit woord drukt eigenlijk uit zijne begeerte op eene bedelachtige wijze te kennen geven : En gij, mijn geitjes, die , van d avondstar gewenkt , naar huis toe hunkert. MOON. hij. liep h un c k'j'en Bij de vrouwen. F. v. looi.'. Men kan ' het afleiden van de hijgende in- en uitblazing van den adem , waardoor enen zijne driftige begeerte te kennen geeft ; indien dit woord zelf zijnen oorsprong aan dit natuurlijke geluid , hetwelk een verlangende maakt, niet verschuldigd zij. Althans hunkeren , dat ook van paar den gebezigd wordt, als zij, aan (le ledige krib staande, aan den stalknecht, door een zeker geluid, hunnen trek naar voeder te kennen geven, schijnt een klanknabootsend woord te zijn. HOOFT bezigt lzeukeren. Voorts beteekent het haken , begeeren ; roet naar, onz : lei hunkert naar eer. Om een ambt hunkeren. Van hier hun kering. I3U NEBED, o. , naeest in liet meerv. gebruikt, liunnebeci- - den. Zoo worden de groote steenhoopen genoemd, die in HUP, HHUR, HUT. in liet landschap Drenthe , inzonderheid tusschen Geelmuiden en Coevorden , nog heden gevonden worden. Men gist , dat zij enkel gestrekt hebben tot begraafplaatsen der ou-dste volken dezer landen , naardien in de oude vriesche taal .hunne een lijk beteekerit ; gelijk in Groningen de waden , of daodkleeden , hunnek/eeden genoemd worden; zijnde het , bij de oudste noordsche volken gebruikelijk geweest, de dóoderi , en inzonderheid voorname mannen, onder zekere heuvelen , of bergjes, te begravexï. H-IUPPELEN, o. w. , - ik huppelde , heb , en ben gehuppeld. Zich schielijk , met kleine sprongen, bewegen : de ekster huppelt. Van vreugde springen : David huppelde voor de ark. Met zijn : de ekster is naar het nest geliuppe-ld. Van hier huppelaar, huppeling. , Het is een voortdur. w. van hupperl, hippen. IIUPSCC-i , bijv. n. en bijw. , hupsclier , meest , zeer hups-ch. Dit woord wordt, in de dagelijksehe zamenleving, gebruikt , om eene tamelijk goede gesteldheid uit te drukken , iets minder dan dat, hetwelk men anders schoon heet. Dat ons voor het uitwendige wel aanstaat : een 1 upsch meisje. Hoe ? sprakze , zal een held zo frisch en hupsch v=an leen. J. DE DECK. Die zich, naar het uitwendige , wel gedraagt : hij is een hupsch mensch. Dat , met opzigt tot het innerlijk goede , wat meer ,dan middelmatig is : het kind begint liupsch te lezen. Van hier hup8chheid. I-Iet schijnt te b-ehooren tot het verouderde hof, dat in liet -zweed. nog gebruikelijk is ; en eenen behoorlijken , schikkelijken aard van iets uitdrukt. Ons hoeven , behoeven komt ook uit die bron. IIURK , v. , meerv. hurken. Het is in het meerv. Alleen gebruikelijk : op de hurken zitten , eene bokkende hou ding hebben, zoodat de aars achter op de hielen rust. Van hier het onz. w., hurken, ik hurkte, heb geburht : men zag 'er, dat schaamele w ven , hurkende op de mest hoopen , met de huik over liet liooJcl getrokken, de beenderen navorschten. HOOFT. HURKEN, zie hurk. HUP, v. , meerv. hutten. In het gemeen , eene bedekte plaats, om er zich in te verbergen, hetzij eene tent, een gebouw , een huis. Ende in Salem is zijne halte. Bii IIELV. In liet bijzonder, een ligt opgeslagen verblijf, orn S2 er 2 7 G HtJ'r, LIUU, HUW* Cr in te schuilen , van stroo , riet , boomtakken , enz. gemaakt, in de lage luit dringen. HOOGVL. De lint eens 'eehoeclers. 112 hutten wonen, Een slecht ->laag aan den grond gebouwd, armelijk huisje: men vindt wel eens ,meerdere vergenoegdheid in de nederige lint der armen , dan in het trotsche paleis der ryken. De verblijfplaats der stuurlieden en andere mindere bevelheb bei's, op een Schip: cie schipper hielt door eene zware koorts de h'&l. BOGAERT. Van hier loofhut, nacht/int. Het stamt af van het oude hutan, ons hoeden, bedekken, eng, to tijde , gr. svv. HUTSELEN , b. w. , ik hutselde „heb gehutseld. Voortd. we van hutsen , in kleine stukjes snijden en dan door elkander schudden , waarvan hutspot : zijn hutspot en krar-vei. J. DE DECK. Minos hutselt de loten. VOND. En de tuimelerz(le Taeg hutselt 'er zijn blonde plas. sen. POOT. Van hier hutseling, en het zatuengesto hut-. selbeker. BUTSPOT , zie liutse/en. 11UUR , V. , meer, huren , in enkele gevallen gebruikelijk. De loon der diensthoden ; zonder meerv. Diênst ; met . een ineerv. Zij heeft drie huren gehad: deze is hare vierde. Geld , dat van verhuurde goederen inkomt: de hun?' Pan een huis , enz. Zaniienst. : huurbrief, linurceel, huurge1i, huurhuis, huurloon, huurkanier , huurkoets , huurpaard , huurpenning , enz Van huur is ook het bedr. w. hui-en, ik huurde , heb gehuurd. In buur aannemen. Van hic huurder , huurster , huurling. JIUWELIJK , (lYi lil' , htouweljk) o. , mcerv. huwelijkenâ Echte staat. Een huwclqk aangaan , voltrekken , sla!>ten. Van hier huwelijken , huwen, oneigeni. , koppelen , bijslepen : nadien ze zich aan dat oorlog hadden laten houweljken, enz. HOOFT. Van hier hiuweljkseli. Zamenst.: huweli/ksbancl, hzuweljksbecl, huwe4jksbelofte 9 huwelijksfeest, huwelijksgoed. en's. Behalve hetgeen in opzigt tot de afstamming van het woord hylik gezegd is, dat ook hier te pas komt, kai ook nog ons oude bouw, d. is, getrouw, aangevoerd worden, als zijnde het h.uwe4jk 9 (liottweliik) eene verbndtenis van getrouwheid. HUWEN , be w. ik huu.'de, heb gehuwd. Ten huwelijk HUW. geven. Met iemand gehuwd zin. Naauw verbinden: het volk heeft zich gebouwd aan den dienst van vreemde goden. FRANTZ. Dichters bedienen zich veel van dit woord, om eene onverbrekelijke vereeniginb aan te duiden. Zoo zegt HooGVL.: het menschlfjk leven , aan den vluggen t t gehutst. In het gemeen paren , vereenigen: Den galleen van zin keel Eendrachtig huwen aan de lieffel ke veel. VOND. Zelfst. voor huwelijk: De dag van huwen wedertaart Den mensch tot een volmaakter leven. VOND. Het woord, ondertusschen, stamt denkelijk af van het ou hiu , hew , een huisgezin, eene familie. Van hier izuibaar,, huwiaarheid. I. e I is de derde klinker in de nederduitsehe letterlijst, -gelijk z daar , als. letter , de negende plaats beslaat. Schoon zij , in de volksspraak , aan het begin eenex lettergreep, voor eenera volgenden klinker, een medeklinker wordt , is en blijft zij nogtans , eigenlijk , een klinker. Waarom wi geene reden zien , om , niet ADLLUNG , de tipvoorden te rangschikken naar eene I en naar eene JE. Wat uitspraak zij ook ontvangt ; zij behoudt hare natuur : zij behoude dan, in de schikking , ook hare plaats. WACHT. zegt, dat , bij het uitspreken van de j , of jod , het midden van de tong naar het bovenste van het verlhenielte gebragt wordt, en den gedrukten en verdikten adem aan-.-t trekt , om dien niet de vokaal uit te drijven. De Grieken kunnen deze letter , zoo min als u' en f, uitspreken. Bij hen is (le iwTa altijd eene vokaal. TEN KATE noemt haar eene verhemelteletter. Zie verder mijne nederd. spraakk. , D. 1. § 7. IA. , een hi w. en voegw. Als een bijw. van bevestiging na eene voorgaande vri.ag : kent gij hem ? Ja. Van hier de gemeenzame spreekwijs : ik geloof ja. Iets met ja beantivoorden. Ja wwel. .Ia f ik kom hnestelijk. EELV. Voor immers : ik berg, ja , geen kind meer-. Als een voegwoord van bevestiging : waei . is de Heere de Godt -'an Elie ? Ja dezelve ? BT1s^LLv. Van versterking : hij ver joeg, , ja, doodde lten. Het wordt, in dien zin , niet andere woorden gevoegd : ja , dat meer is. J ook. Ja toch. Ja ze s. Somtijds wordt het als een zelfst. naamw. van het onzijdige geslacht gebruikt: uur neen is zoo goed, als zin ,a. -- Toen zij 't krachtigh ja liet slippen. IIOOGVL. Zaxnenstell.: jabroeder, jabroer (rui omnibus assentitur) ,jawoord. Dit woordje is reeds bij ULPHIL. ja, OTFRID. jo, ja, ijS1-ja, ja, zw, ja „, j o , angels. gea, ja, hoogd. ja, eng. yes, yea , wallis. zs , brittan. lila, gr. Kal, yF, dor. Y« , hebr. Iran. Het behoort tot het oude werkw• j, dewijl men in het Noorden slechts eeneii oogst - heeft. Eenigen brengen hierheen het bekende vers van Virgilitis : past aliquot 7nect reg/ct ic1eris , inirabor ariStCtS. , JAARSCUAAR , v. , meerv. jaarscharen. Hetgeen in een jaar , als vruciiteii , van het land geschaard , dat is , ingezameld , wordt. Van jaar en schaar , een ingezamelde hoop. Al heeft de landinan een quade jaarschare. DE BRUNE. Hoowr bezigt het ook voor een getal van jaren: indien eenighe jaarschaaren van pachten en renten gelteeQen zin. KIL. kent die ]beide bteekezissen, ook , en voegt er nog andere bij. Zie ook dagschaar , bij dag. 3ADDER , 0. meerv. jadders. De melkvaten van koebeesten. Uf;() jaciders , dik van room en kostijjk oedse1, schroeien. Hoovi. 41 't voedsel dqt tot melch, waarctn de jadders zwellen, VOND. Dit woord heet, in Groningen , jaar , door insmelting. Wanneer het beest gesiagt , en liet jadder er afgesneden is , heet men ]het , aldaar , jidder , neders. jidder , gicicler , , door in- smelting het gier , in Gelderland. Het komt overeen met nyer , , schoon dit woord ook van andere dieren gebezigd wordt, bij KIL. ucler, nijder, huijder, wder, wr, ore , hoogd. Euter ) opperci. ei/er , eng. udder , , angels. nder , , fini. utare , gr. vp , ceol, waarmede het lat. uber , deen. iQer , zw. j(fa-'er , , ja!' overeenkomen. JADEN , b. w, .. ik jaadde, heb gejaad. Dit woord -, wordt in Noordholl. gebruikt om daardoor het bezorgen van de koeijen , op den stal , uit te drukken. Misschien is het zoo veel als gacien. De j en g vervangen toch \veI meer elkanders plaats , als : jonst , gunst , enz. A(2ÇF , b„ en o. w. , ik joeg , heb en ben gejaagd. Bedr., doen vlieden: den* de op de ciugt jagen. Jij jgeg de raven uit het Pest. Doen voortgaan: bees - , ten in de weide jagen. Met schielijk geweld, uit het bezit van iets drijven iemand uit huis en hof jagen. L)ienstboclen uit de huurjage. n. Met kracht indrijven: ie, ?1ancl den de gen door het 1i,f jagen. Ik hoor de s,cLcrez door hout en handen jager4. DE DECKEfl. iç door 4et keelgat jagen, inzwèlgen. lui heeft al zl JAG. zijn goed door de keel gejaagd , doorgebragt. Aan- Zetten: niemand jaagt u. O lil. was iemand jagen , voor najagen ,in gebruik.. , Onztjd.R , met hebben ; op de jagt gaan : h/ houdt veel van jagen. Hij Beeft met drie honden gejaagd. Eene trekschuit , door midel van een paard , doen voortgaan heet ook ja„a?no Zqn pols jaagt hevig , slaat schielijk. Sterk rijden : hij daagt alíoos , als hij rijdt. Ook met zqn : hij is met vief• paarden door onze plaats gejaagd. Van lier jaagster, jager. Zamensteli.: jaagland,jaagpaard,jaag-, pad , jaagsel4ail, jagermeester , jagersstuk , stuk van eenen - haas , of van een konijn , bezijden den staart. WACHT. acht jagen afkomstig van g=iv• 3AGT , v. De handeling van jagen , of vervolgen. Jctgt ken. De kapei' marc, te ja.(ri Of) dat schip. Do handeling van wild , met honden , na te jagen , om het te vangen en te dooden : op `de jagt zijn. f:) kunst van jagen : zich op de jagt toeleg, en. iet rcgt onl te jagen : are jagt verpachten. De tijd om te mogen jagen : de jagt is open. Bet is beslotene jagt. Haast, drift : ja(S tmake^z. Zamenst.: op iets aszaken. Jagt op olieven maken. - dievenjagt , hazenjagt , he.rten jag t, kon jnenjab t , enz. Jag tbosch (bij VOND.) , jaglduivel, in den gemeengin spreektrant , iemand , die eene onverzat!eljke drift voor de jagt heeft ; ook iemand , die nooit tijd gunt , jcigtgaren , ja ,-j-tgei*e.rrt , jagtgec'eer , jagt gezel , (venationis sociu s) jagtgodin, jagthoen , jagi-lion.ii,. jrtgtfzoren , ja 1AuGs , a^^ j tkleecd, j jagtpaard, jagtregt , jarftroer, jc g sneeurv ,, fijne sneeuwvlokjes , die ligt weg stuiven , jam t. spaeis , ]agtspraet, jagtt^d„ jagivang , icl„-rrtivo cl, een valk , bij voorti. , welke n neen op de jagt gebruikt ; oneig. , een jong mensch , die niet ligt op eend plaats bhhjfi. JAGT , o.. +meerv. jairlen. Een jagtschip voor den pronk en het gemak. Van jagen , omdat het snel zeilt, of schielijk voortgetrokken wordt. Zamenst.: advijsjagt, oorlQgsjagt , sl)ee jagt , trekjagt, zei jagt, enz. JAGT: N , o. en b. w., ik jagtie , heb gejagt. Onz. , zich zeer haasten, jagt hebben: hoe jagt gij altoos zoo? Driftig naar iets - haken : jaglhtende naa 't vaststellen. der dr ingeland e. HOOFT. Bedr. , aanzetten, om zich te haasten iern-rtnd jctgten. -,Het is' het voortdur. w. vaal 55jc 28.2 JAK, JAL, JAM. dagen. Van hier jagtig , voor driftig Lakende : jaghtige gierigheid. HOOFT. JAK , o. , aneerv. jakken. Een oud woord, beteekenende , weleer , een pansier , eenen wapenrok : een schoon jak van maalier2. Hoopt. Thans een kort vrouwenkleed. In de gemeene taal : iemand teat op het jak geven ,, here afrossen-. 1-let gr. e 'v legt I1Est; f . uit door OxE2Zn, een dekkleed. Bij VEUETITYs is acca eene soort van paardendek. JAKHALS , in. ,, meerv. dakhalzen. Een dier, dat in het Oosten , vooral in Sijrie , te huis hoort , en eene soort van vos , of wilden hond , is , van cenen ailerstoutsten aard. TUINMAN leidt het van het eng. jak , een guit , een boef, en hals af. He is waarschijnlijker, dat het woord verbasterd is uit het hebr. SPI-V , welk dier de Turken en r Perzen Schagal noemen. In het hoo;gd. ook Schakal. Dit woord klonk iets naar ons nederd. jakhals, dat een geheel ander woord oorspronkelijk is , en bij ons te kennen geeft een sc%iraat , schuring mensch : een arme hals. En in zoo ver kan neen TUINMANS gissing toestaan. Hals , toch , is bij ons meermalen , een slechte, -een eenvoudige bloed. Van dit laatste lakhals, , dat bij ons gok voor eenen knol, een slecht , afgereden paard , gebruikt wordt , is het onz. w. jakhalzen : ik jakhalsde, heb gejatkhalsd , voor te paard rijden. JAKKEN , Q. w. ,, ik jakte, heb gejakt. De Vlaamschen gebruiken dit woord voor liet paard met de knappende: zweep voortjagen ;, gelijk j akke , bij hen , eene voermanszweep aanduidt. Wij lhebben nog eene spreekwijs : jakken, en jagen. 3ALOIE:RSCE3, bijv. n. en bij,w. , jaloersclier, , meest , zeer ja/Q.ersch. Bij KIL. jaloes ,jeloes. Naijverig ,, minnentjdiig,. Van hier jaloerschheid , (jalo.esheyd bij KIL.) en ja ioe.^ ij. Uit het fr. jaloux, en dat van het lat. zelus gr. ^:o.ay ,. jver. JAi, 1X3'1ER , (KAL,.. jamer, jammerJ o. , meerv. jammeren.. Eens: erbarmelt)ke wc eklagt : so soucit gij mijne, graucveiiai. ren met jammer ten grave doen nedercdalen. BijJ3E LV. Hoogste ellende: over 'tjammer van dien staet. - DE flECK. lek verclraege ontelbaerizeén van jammer e ri 0 D. In Iet geaieene leven zegt men: het is JAM, JAN. ~85 [ammer , het is te betreuren, Van hier jammerlijk. Zamenstell, : jammerdaad , bij CAMPH. ,jammerl.lfesc!Lrei ; jammerhartig, [ammerhol , hij VOND. , jammerlclagt ,, jammerklagtig, jammerzang, klaaglied. De dichters gebruiken [ammerdal en janzmerri;k. Het laatste is, hij hen , de plaats der verdoemden, het eerste het verblij£ der el1endigen op aarde, F. DE WAEL bezigt [ammer-« wiel, voor [ammerbolb, . Daar is er , die het van het oude lbe~rn't, scharle , vcrlies, afleiden, Eerder schijnt het woord eene nabaauwing van hot zuchtende en klagende geluid eens ellendigen te zqn, IVI. ST. heeft altoos jamer. JAMMEREN, o, w., ik jammerde, he]» gejammerd. Jammergesclrrei maken, Jammert niet om P'riaems end. VOND. Ook onpers.: het jamnzert mt] van d,ien man. VOND. gebl'llikt hier den .tweeden naamval: men moet zicli uioer jalnlneren. Ook zegt hij : mijjammert moeder enz.VC111 hicr [ammernis , hij ,rOND. te vinden, Jarnmeren , lat. genzere.· , JA.N, rn, l~en mansnaarn ,in velespreekwijzengcb;ru,ikelijk. Hi]" is, hoven jan, in het kaartspel. Iemand jan maben ; dubbel winnen, Jan alleman ,iedereen. Jan 11rijntie~ , Jan Hen ~ cell verwijfde, in den gemeenzamen spreektrant, -Jan. de coa.sscher , hij de Zeeuwen meissenbneclit; Zamenstell. ; janhoget , achterstraatsch volk; ook ee~e soort van koek, J...\~GELEN , zie [anben, JA:NITSAtl.R, m., meerv, [anitsaren, Ecn verbasterd, woord , nit het turksche gehitzeri, of gengitzeri, waarmede de Turken hunne hezoldigde landtroepen aanduiden. JANI(·EN, o. w., ilc [anbte , heb gejankt. KJagend l~uilen, van honden of vossen sprekende, Ook vall meuschcn i (i--ij zjjn dit jammeren, dit blister [ancben moe, VO';\D. . Oneigv ; om een ambt [anben, Kijven, razen e jc/,nkt ':;00 niet, Van hier janker, een knorre-' pot ~ ook ecn wellustige, anders oenusjanber , hordeelbroke Voorts is het een klanknahootsend woord , gelijk. het lat. gannio, Voor [anben is ook jangelen in gebruik , en.g. to Jangle. JANUARIJ, m, De eerste maand in het jaar , louwmaand. Van den latijuschen naam Januarius i van Janus eene , hei« 84 JAP, JAS, JAV, JAW, II3, IE. beidensche Godheid. JAPAN , zie japon. JAPON , n,. , meere. japonnen. Eene lange , tot op de voeten nederiangende kleding van mans en vrouwen. De benaming is ontleend van Japan ,, een magtig rijk beoos— ten China ; derhalve ce klke d , in navolging van de Ja-. pannezen. Van hier ook Japonscli : eenjaponsche rok; ,naar japqnselt, in ,1(1 )ansc/L porselein. JAS , m. , rneerv. jasserj. Een overrok van mannen ; en thans ook van vrouwen. Ook de boer van troef in het kaartspel. JASMIJN , v. , meere. jas t. j'nen. Een boompje , dat wel~ riekende bloemen draagt. In het fr. jasruin. JASPIS , m. Een edelgesteente : van geelen Jaspis. VOND. Voor de stof, den ruwen steen , is liet onzijdig : bergen van groen jaspis. Ook jasp, : puick van jasp, VOND* De naani is oostersch ; in het hebr. ;ItJ°V , pers. jascp , gr. L xr r: . JASSEN , o. W. , ik• jarste , li eb ge last. Eenen jas dragen: hij jast wel. liet jasspel op de kaart spelen. Ook bedr.: een spel jassen. JAVELIJN , v. , meerv. javel jns , javel jnen, Onduitsch woord ; een werpschicht : de jcwelgns en lanssen. 1\'IoQN. Fr. lav.elirie. JAWOORD, o. De toestemming van eene vrijster aan eerren vrijer , tot het aangaan van een huwelijk. Het Jawoord vragen , geven --- om liet Jawoord 'rgen. VOND. zingt hiervan zeer geestig: -De wil zou overstaan , maar blijft in twijfel hangen, -iet cut voai'd, dat de gunst te niet naar voor toedrong,, 1$ rjj1. , en in den mond , maar hapert op de tong, En kan er kwalijk tuit enz. IBER , ni. Den fiber dien roerra te laten. VoND. Eene rivier. IE , een zaehts^.aart g,e uitgang achter zelfstandige naamvoor— • , 3' ' , d T ^ oo rgaans den, die de-zeh t e dd oo.^ gaar s v ouwelijk maakt, en u i t bet lat. Lam en ia ontstaan is, als -. felle uit pallianz, griffie uit grapt ccm . f ®olie uit ƒolium zoo ook evncngeiie , olie , mncrlie. Uit za, als: glorie van gloria a,nnciij ie van e,rciivia , malie van nzalia. De woorden, die dezen uitgang hebben, voegen eene enkele n, of s, in het tnneerv4 , c terwwn , als: olie , olien, knie, knicn , 9 JE. 285 l errie , berries. JE , oiize algemeene verkleinende , of vleijende uitgang, ge Voegd achter andere naamwoorden , die , daardoor eene verkleinde beteekeris krijgen, en altoos van het ont: geslacht worden : als kusje, handje, enz. Om de welluidendheid , plaatst niën voor dezen uitgang dikwerf eene t, of p , n1et v.'illcketu 'ig ,. maar naar gelang van de letters, die vooi'af a.an. Zoo kont je , achter d en t : kladje, matje, lidje , hitje , enz. Achter f: graafje , turfje y enz. Achter g : zaag e , wiegje , enz. Achter k: dak je, hokje , enz. Achter p : lampje , kuip/e , enz. Ach . ter s en sch : céasje , blaasje , vleesclhje , v isch^ e, enz. Tje achter 1 en n , r altje , sciioteutje , kraantje , zoontje , enz. Achter r : Snaartje , kamertje , enz. Achter w : klaauwtje , leeuwtje , enz. Achter tweeklanken haaitje , eiti e, enz. . -)je achter in : Haampje, krciainp . 9e , enz. Hierbij moet aangemerkt worden , dat vele woorden vara eene lettergreep , of waarvan de laatste lettergreep slecljtj eenen klinker heeft , uitgaande op b , 1, in en n , en in het meervoud den laatsten medeldinker verdubbelende, als krib , kribben , lel , bellen , liane , hammen enz. ver-lengd worden , en tje hebben ; als : slabbetf e , tobbetje, balletje , schelletje , hamnetje, kannetje, japonnetje , en de vrouwelijke betlaniingen , op in uitgaande : boerin,netje, vriendinnetje , enz. Voor je zegt men ook jeri , als : dretadjen , lapajen._ Dit je , jen , was oudtijds gen, als : schctapgen ; naar den brabandschen tongval ken , of Le , als : dracculken, c`raac e; kinneke , Mieke , of, in sommige woorden , om de welluidendheid, sken , gelijk : jongslen , . cloekske,?. Mien zeide ook kien , zoo als nu nog de groningen tongval heeft cloekkiin, net twee ii. Van dezen uitgang is een soortgelijke gansch rselhil,. lend , die uit het fr. bie gevormd is, als: bossc/ictnci;e, plccntaacije ,vr jaaclje , welke ook gie , eertijds,' ;tschreven en uitgesproken zijn. Alzulke woorden zijn vrouwelijk. JE, in het getneene leven gebruikelijk als een tusschenWerpsel , orn eene soort van verwondering uit te drukken, liet schijnt eene verkorting te zijn uit den naam Jezus , zonder noodzaak gebruikt. Men hoort ook jem^ , j verbasterd, misschien , uit het oude onbetatnelijke stop woord 86. IEB, IED, IEG, IEM, JEN. woord Jezus mark! JEBENBOOM , zie jjf.. een bijvoegel. , persoonlijk voornaamwoord, IEDER , iedere , eigenlijk algemeen telwoord , zoo veel als elk , iegelijk. Zie elk. Iedere dag, iedere maand, ieder jaar. Als zelfst. : ieder Beeft op u liet oog. Ook met het niet bepalende lidwoord een : een ieder onzer. Iedereen is ook in gebruik. IEí TELIJK , iegelijke , een bijvoegel. , persoon]. voornaamwoord. Elk , wie hij zijn moge. Foor iegelgcken mctn-ne. BIJBELV. Meest plaatst men er het niet bepal. lid wè een voor : naar de spraak van een iegel jk volk. ie gelj1 en een iegel/k worden ook zelfst. gebruikt. NEGEN , zie je,^,rens., JEGENS , voorzetsel , behzeerschende den vierden naamval en gevende eerre betrekking tot iets te kennen. , Liefde jegens de ouders. Pligten jegens (Tod en de naas— ,ten. Oul. bezigde men jegen en tegens , voor tegen , contra : dat die twëe jegliens den derden daar in ëens zijn. II. DE GR. In 't jegendéel vinden wij bij SPIEGH. en anderen , waarvoor thans in tegendeel ge-bruikt wordt. Van hier Jegé`nwoordig, jegerismvoc^rdig. welke woorden men , thans , met eend t schrijft , tegen-. iwóordig. IEMAND , een pers. voornaamw. , dat in het énkely, alleen gebruikelijk , is , en eenen zekeren , onbepaalden persoon aanduidt. Van liet oude ie , hetwelk Kit, d©or aliquis. vertaalt, en man , deen. mand. KIL. heeft nog iemane J NEVER , rij. , meere. jenevers, jeneveres. Jeneverbóom : welker spiljze was de wortel der jeneverén. BiJBELV. Sterke drank , uit koren en dambezien gestookt ; zonder Ineerv. : klare jenever; bittere jenever. Zamenst.: Jehèvèl- be"zie- jeneverboom , jeneverolie , jeneverent enz. Van het fr. genévre , ital. ginevro , giriepro ; uit het lat. junipèrus. JENGELEN , o. w. , ik jengelde, heb gejengeld. TuiNT^ MAN vergelijkt dit woord, met het gr. dikwijls bewegen. Het is zeker hetzelfde met liet groning. gengé-len , dat een voortd. woord van gangen, gaan, is. IENOFFEL , (bij KIL ghenoffel , gheroffei ,. m. meere. jenoffels.. Bij VOND., in zijne eerste gedichten , wordt dit woord aangetroffen, beduidende eenen kruidnagel. , Het is JEN, 1EP, IER, IET, JEU. 28p is verminkt van het lat. caryopk jllus. JENT , (KAL. ghent , jent ,) een bij v. tuaanlw. , thans geheel buiten gebruik , beduidende fraai , net : ut dente lzjf je,xi DOOFT. Ín liet fr. gent b van het lat. eens , geritilis: Van hier het zeeuws+cho woord jentaard , een krakende - pronker: den jenlaert t spelen. BRUNE. Ook jentiel: ientiel gcddin. EIOOFT: ÏEPENBO()iYI , zie qp. IER , een klernstaartige basterduitgang , ader zelfstandige naamwoorden gevoegd , en een•:n werkenden , mannelijlon persoon aanduidende , van dezelfde kracht, als aar en er, gelijk : aalmoezenier , hovenier , lier hergier , tuineier. Zulke uitgangen nemen den vrouwelijken uitgang ster we= der achter zich : hovenierster , tuinierster. Hij sdh9nt door het fransche kanaal ier , tot ons gekomen te zijn. IER , m. , meerv. Iéren. Een inboorling uit Ierland. Va hier iersch : iersche boter. Het iersch , de iersche taal. IET , een kIemstaartige uitgang achter onduitsche woorden, om daardoor iemand van Benig volk , of geslacht , aat te duiden. Sodomiet , Israeliet. Van het lat. itá. Men begint , hiervoor taalmatiger , den uitgang er te gebruiken: Sodommer, Israeller, enz. IETS , tiet) een onbepaald , onveranderlijk voornáamw,, van het onz. geslacht , in liet enkels'. alleen gebruikelijk , en beteekenende , in het algemeen , eene zaak , waarvan ons verder niets bekend is , of dewelke wij niet nader aantoo. nen willen , dan dat zij bestaat. i aerdien zo/ider 't iet het oog bepek staet niet de blinden. VOND. Het te. gendeel van niets : ik hoor iets. Met den tweeden náac-tval achter zich : iets nieuws. Dat is iets andel-s. Een gedeelte van het geheel : ik zal er u maar iets van trio-^ nen. Een weinig: iets beier. Iets ; hoogd. etwas , bij ons oudt. ietwes, hij VO1tn. i DE DECK., en anderen ietwat. JEUGD v. De eerste vroege leeftijd des menscbefi ; dan eens tegen den ouderdom, dan tegen de mannelijke jaren overstaande. In mijne jeugd. Van uwe jeugd af. IHuoewL. Jonge lieden : de jeugd met epen goed rvoorbeeld voorgaan. MELIS STOKE gebruikte dit woord voor eenen j,ongman , ook voor eene jonge dochter. jeugd is Voor joged , oudt. joechd, joechde , voor joechéé1é ; jo^^^ )EU, LEW, IG. jonghede-Angels. jogotli. Voorts is vanhier jeig dig , jeugcligheicl. JEUKEN , (joken ,) 0. W. 9 ik jeukte, heb gejeukt. Jeukte hebben. De wonde begint te jeuken. De rug jeukt kern , hij wil geslagen zijn. De ooren ieuken heni , hij is onrustig van begeerte, om. iets nieuws te 1oOren. Va n bier jeuking, jeukepriq, jeuk-te. HOOFT heeft Jeuke9,- ing van min in leden oud en stram. En jeak&èl 'an de min komt hij ni POTTER voor. jJVERS , een bijw. van plaats. Ergens. Men gebritikt het thans in de volkstaal alleen. VONDo zegt nog 8 1op ieu-'ers heenen de spruit.. Wat iewere uitheernerid$ was. HOOFT. lewers en niewers. HAAGSCHE CONFEB. ,en CAMPIJ. En is ieuîers toe le bezigherze. BIJB. 14770 IG- een zachtstaartige uitgang, die zeer dikwijls in onze taal gebruikt wordt, om bijvoegel. naamwoorden te vormex. Zoo plaatst men denzelven achter zelfstandige naamwoorden, als: aderig, bloedig, dorstig, enz. Zulke bijv. naamwoorden beteekenen het bezit, het hebben , de tégenwoordigheid van die eigenschap, die door het Èelfst. iaamw, uitgedrukt wordt: een moedig paard, dat moed bezit; gebrekkig schrift , met gebrek verzeki. Dikwijls sluit het het denkbeeld van veelheid mede in , al : adérig marmer , dat vele aderen heeft, kwastig hout , bloedige oorlog, grazige weide, harige kin, enz. Somtijds beduiden dus gevormde woorden iets, dat in de eigenschap van het zelfst. naamw. gegrond is , of aan dezelve gelijk is. Een aandachtig toehoorder, die met aandacht toehoort Ook sluiten zij wel andere begrippen meçe in: wellustige liederen , clie den wellust kittelen. Men bedient zich van deze bijv. naamwoorden in zarnenstellingen vooral. daar zij , buiten zamenstelling , niet willen gebruikt worden , als veelverwig , geheimzinnig , eenoog'ig, dubbelhartig, enz. In welke allen het denkbceld van het hebben, het bezitten, uitgedrukt wordt. Ook vormt meh, door dezen uitgang, van bijvoegelo naamwoorden nieuwe bijv. woorden , als, van het oude ne- der nederig, van een eeizig. Bij deze woorden schijnt het slechts eenen toestand te beteekenen. Bij andere woorden wordt het denkbeeld van het hoofdwoord verkleind, en men wil er eenige gelijkheid door te kennen geven, als: goedig, welig, dat het goede, zoete nabijkomt Ach %ÍiÏ 'r werLA40oi'dCI) , door af kappng van den 1-itgang, % Ö dt ig ook gevoegd , -,$s : stootij;' , die veel en sehicli^k Stoot , u oeli; , die altijd woelt. Aéltcr bijwoorden , als : nietigs voorzetsels , als : vor° i (: de uci•it, e week. Van de meeste dezer woorden ~urmen ook afgetrokkene naamwoorden in held gemaakt worden , ais : eeuwigheid, goedigheid , zurig; lieict , enz. in (Ie verken van de Maatschappij der nederl. Letterkundé , worden de woorden kléiniglieid , stilltb heiel , zoetigheid , enz. afgekeurd ; doch FR. v. LELYVELD . merkt aan , dat dit misschien te onregt geschied Er 'zijn ook zelfst. woorden , in ig uitgaande , die van de genáe:ride bijv. naamw. geheel verschillen , als : nniterdrig, bliksenzdrig, v-vciandrrg. rfrouwens , in dezen uitgang is eerre verkorting , zijnde clrig voor dr•ct eer. Zie clrig. ® i$. bezigde meu , voor het deelw. in de uitgaan de , ig , als : beQeditig voor bevechtende , enz. 'rliang maakt meen hierin glit onderscheid , dat men bijvoegel. naamwoorden in ig bezigt , om den aard en de geneigd- Lieid aan te duiden , en deelwoorden in de eindigende, ome de dadelijke werking te kennen te geven , als : lervendig, in sVien het leven op eene uitstekende wijs w'érkzaarn is , in tegenoverstelling van dof, zwaarmoedig, -- 'levend, levende , die, of (lat , leeft , in tegenoverstelling van dood. Zoo , ook slaperig en slapence — 'er'ig en ijverende huistig en twistende , enz. Het is zeer waarschijnlijk , gelijk L. TEN KATË wel aanmerkt , die hierin door ADDELTJN G gevolgd wordt , dat deze oude uitgang een deelwoord van het oude nioesogot. aigan , f ra ikd. e igan , kimbr. en ijsl. eis, a , angeiS. o egan , ccgan, gr. è jEN, hebben, is. I , een klemstaartige uitgang van zelfst. naamwoorden ge-. vorïmd van andere naamwoorden , die dezelve van het vrouwel. geslacht maakt. Zulke gevormde naamwoorden beduiden eene werking, als: bedelaiij , afgoden; huichelarj, cliever- j , enz. Ook eenen staat, of eene waardig-. Beid, als : oogdij, abd , enz. Eenen oord, waar men zijn verblijf houdt, eene plaats, waar men werkt. Zoo is abdij ook de woning eens abts; bakkerij, brouzverj zijn plaatsen , waar men hakt, brouwt, enz. Eene ver-zam liri , van eenheden, als : burgerij , ruiter j, lander j' bc hc ort hierheen denkelijk ook. Het is ze er een bas ..,terd_ 290 1J, JIC, IJDE. $erduilganb van liet middeleeuw. latijn , Veranderend e de monniken hun ia ira j• Althans baste dwooL•den , d1e ir, ia , of het fr. ie eindigen , gaan bij ons op ij uit; gelijk : 7nalvazg , malvesie , -- haver j , avaria , avarie , kanselcxrj, chancelerié , enz. JJ, o. Een bekende in tram der zuiderzee : in Zuiderzeepe1•drarikt liet 1,7, VOND. TEN KATE vergelijkt het angels. ithct , aestus marinus omdat het IJ , van het begin tot het einde , aan eb en vloed onderworpen is. JICHT , (oudt. gicht), v. Eene bekende pijnlijke kwaal. Hier werd hij van cie jight aangetast. h1OOPT. Van hier jichtigi Zanienst. a handjicht , darmjicht , nierlicht , voetjicht. TEN KATE'S vindingrijke gissing is Bene vergelijking van gichen , gich ten , dat belijden heet, en voorts eene belijdenis door pijniging afpersen (gelijk gichter eenen beul) te kennen geeft. Zoo zonde dan deze kwaal , om de trekking der pezen en pijnlijke wringing, gicht , jicht genoemd zijn: IJIDEL , bijv. n. en bijes. , ijdeler , edelst. Beroofd van de tegenwoordigheid van andere dingen ; ledig. Eene ijdele plaats ; schoon rn-ieii het woord in dien zin niet veel ge. .breikt ; wel als zelfstandig , in de wij begeerte : het ijdel , spatium vacuunz. \ Taartusschen ledige plaatsen zijn ; al» hoewel men het woord dan liefst intrekt in ijl. ais : ijl haar , waneer , op hen haofd , vele ledige plaatsen zijn ,,, waar geen haar groeit. Zon ook : ijl linnen , in hetwelk dunne steden zijn. Anders wordt het woord meest fig. gebruikt , cals on tbioo t van gegrondheid en waarheid : eerre ijdele hoop. Diare beelden zin eerra ijdel ding. BiJ-^. BE ,V. Ontbloot van tintirzaamhëid : fidele eer , die ver gankcli k is. Ons ijdél leven. BIJBELY. Zonder nut if cle /e cl ingcnz. Ledig van deugd en vroomheid : ij dde - mentsche,z. Ledig van ernst : ijdele jeugd. Voor een oogenbiik beroofd van het vermogen, oin zijn verstard ivel te gebruiken : ijsdel in het hoofd. Hier gebruikt men` ook het inge moltene woord Vil, waarvan het ani;, werkw. ijlen, hij ij/de, heeft geijld, los in het hoofd zijn. Out. werd ijdelen ook bedr. gebezigd , bij Kil. evacuai c , ledigen: den pot adelen. Van bier ijdelheid,ijdell jk. Zannenst.. i deldarnz, eigen].; en oneigenl. , iemand, die ahho-os trek heeft, om- te eten; jjcelt,cit, ijituit, een iO$r^ IJF , IJK , IJL , IJLE, IJNI , IJP ,.. IJRE , IJS. ^ 91 losbol , en het werkw. ijdel/tulen , ijltuiten : ik ijdel tuitte , heb ge .deltuitio HooFT. bezigt ijdelspTekendheid , voor ijdele praat. I del is , in liet alem. , ital ztal ructrn , vetnetglória. 11F , (lat. ivua , bij KIL. ibènboom , ievenboom ; bij anderen ieber boem) , mi, meerv. ven , venboome'n. Eene soort van boom ; die altijd groen is , het meest bekend onder den naam van te xis. IJK m. Een geslagen , of gebrand merkteeken op maten en gewigten , ten blijke dat zij juist de grootte en zwaarte hebben. Van hier het bèdr. gclykvl. verkw. ij ken , den ijk zetten ; ijker , ijkijzer, ^kmaat enz: -- Misschien van ' het -lat. ico. rJKEN , zie iI. IJL , v. Haast , spoed. In alle) ijl. VOND. IJL , bijvr n. en br w. ijler , ijlst. Het is zamengetrokken nit kiel. Eene ijle koorts. Vàti hier ijlen. Zie Verder ijdel. Van bier ijlbod, jd , (q' 3ellioojd) een losbol . j`l - tioo fdig (^dellioc>fdig,) ^11tooJ'digheid^ ijltuit, (ijdel tuit). IJLEN, ijdelen, zie ijdel. IJLEN , o. w. , ik ijlde , lieb geijld. Haast , spoed hebben. .Nc ar huis ijlen. CAMPH. heeft zich ijlen. Van hier ijlings , met spoed. I31'i , v. y meerv. emen. In Gron. en Gelden. , in welken laatsten oó.d men het imme , (bij Kir. ook imme) uitspreekt , veerstaat men door dit woord eene honigbij. Van hier het geld. imker , iemand , die bijen houdt. Zamenst. r. ctmen'$tal , enz. lip , (i;f,) m. , meerv. jpn. Eene soort van olrnboom. Ui) nigl schuw' den ijp. Vo D. Van hier het `onverbuigb. ijpen : eene ^pen naaJ. Voor ijp is ook ijpelaar bij de dichters in gebruik. Zameust.: ijpenbose4 , ijpenlaan , enz. IJPLE , fiere,) v. Zoo noemt men, in Groningerland, liet vette nat, (lat uit beestendrek , uit paardenmest, enz, uit-trekt, en in eengin kuil bijeen loopt. In Gelderland , geeft men dit den naam van aalre, wegens deszelfs vettigheid; van het ijsl. ala, , Vet maken. IJS, o. Bevrozen water: Eene ijsbaan: op het ijs wczn• delen. -- Bij staat op glad ijs, is in gevaar , de voorspoed zal hem doen vallen. Beslagen ten qs komen , 'j^ Zie 2 9 2 IJls, IJ V E. zie beslaan. l i`ij heelt het ijs gebroken , hij Beeft (le eerste hinderpalen weggenomen. J. CATS vergelijkt zeer eigenaardig den nUensCh -9 en alle aardsche grootheid , bij - gs vccn eene nacht. \T. dier het o. w. ijzen, eene uit voorzorg,, tegen brand , in het ijs maken. ZaunSt. iisba an , ijsbeer, ijsbreLr , een zwaar vaartuig, oen h e t ijs te breken , ijsdam, ijsgang, streoinend ijs , Okegel , yskelcler, ^sl oncl , ijsscliol , ljssel,ots ,sle e , ijs spoor , ijsvogel , ijszee , enz. Het is onzeker, of dit wc^ord afstarnine van het negers" eisen , esen , bij ons ijzen , kond van schrik worden, omdat de aanraking van liet ijs waatlijk eene trilling veroorz. aakt.i ^ • Al^ha^.^s , ^^^^ weten , tot hiertoe , niets beters.. IJSSEL , m. Eene bekende rivier. .gij doet den 1 ssel buigen. HOOFT. IJSSE'LTJK , bijv. n. en hijw. , *'ssel^j7t-er., ^^sel^kst. VTerschrikkelijk : een ijsselrgk g ëvech1. Van hier ijsselijk /leid. - I .e }ouden zeiden egislieli , van ege , egge , d. i. de scherpte des zwaards , en Zick , d. i. gelijk. IJVER , in. Dit woord heet , eigenlijk , de inbijtende , in— vretende gesteldheid tiener zaak. Deze beteekenis is geheel oeroud. In liet nediers. is een iverkw. ejern , or•iefer•n , dat van het ih_vrctcn des etters'gezegd wor(lt. Het wordt mi in de oneigenlijke beteelkenis alleen gebruikt voor verscheidene onrustige gentoedsbe`vegingen ; als voor toorn dat ik cZe kinderen Isr•czels in mijnzen ijver niet oernlelt en Izebbe. BJJB LV. Oergenoegen over het kwade, of hetwelk me=n 'er voor houdt : een Heilig-e r. Zeer voor' (ie w aaa,-ILeici. . JlGncie ijver. Hevig ongenoegeiL over gekrenkte eer en liefde ; schoon enen dan naeest het7ainengestelde * vfer,zuclit bezigt. Nijd : cle loer doof den sleclilen. I3i1BE LV. Sterke begeerxe, om iets te doen: eerre waak met ever be7Lar'tig en. Geef' uwe dichten nie in uwen eersten ijver aan het licht. VOND. Van zj ver , is ijc-'er4çr, vurig , naarstig en jaloerscij veri crlieici. Za lenst : ij eergloed ,^verliitle (hij C .), ijverloos , ijvfr•vrr.rr.!• , ijverzuclit ; nawen'. IJVEREN, o. w., ik ijverde , heb gcrjverd. Ijver toongin. Toornig zijn : ik ijver•e over erusalern. BJJBEL.v. Iemand , wegens ontro«v^lbeid in de liefde, verdenken , en zijn ongenoegen daarover laten blijken : dat hik ijvert over zone h uysvrouur'e. BJJBELV. Eenti levend e t ift in eene zaak LEZE. zaak toonen : voor, in eene zaal ijveren. Mei o verstand ij'eren. VOND. zegt: mei den z'aei'de ij'e. ren, voor vechten. Van hier jjperaar , gering. IJVERIG ,zieyi.'er. JJZEGRIL , M. Zoo noemt men een verdrietigen en knor rigen jongen. Het is een bekende naam van den wolf uit Reiritje de Vos, eenoud duitscli.gedicht. De naam is reeds oud , en komt, sedert de twaalfde eeuw„ in het lat. zoo %e1, als in andere europesche talen voor. JAK* MER UN noemde den wolf. Isengriri. En- in een, nog ongedrukt , fransoh gedioht van de dertiende eeuw, le Renarci couroarzé, dat misschien den grondslag voor het duit-' sche gedicht gelegd heeft, komt de naam Isengrin bestendig voor. Men kan het afleiden of van de rosse kleur; (les ijzers , (iembrunus heet in het middeleeuw. lat. rosachtig bruin ,) of van ijzen , schrikken , en grim , grimmigheid. IJZEL : ml Fijne gevrozen regen. HooGvL. gebruikt het Ofl?. geslacht: en /ïLdt het ijssel uit zijn' baart en pruik gestreken. HALMA verkiest het mannel., dat, in de dagelijksche taal, ook het meest gehoord wordt. Van hier ht onz. w. ijzelen. en ijzeling. IJZEN, 0. w., ik ijede , heb geijscl. Koud van schrik worden: dat iemands ziel doet ijzen. VONDe ik ijsde opdat gezigt. Van hier el ingroeien. Door groecjen onder elkander vereenigd worden : ingegroeide takkken• INGROEN,. bijv. n. en bijes. Zeer groen. I NGROEVEN , b. w. , ik groefde in , heli ingegroefc1.. Met groeven insnijden , inschaven. 1NG CILPEN , (ingolpei^) b... w. ,. ik gulpte in., heb Inge-. , gulpt. Met groote teugén indrinken : onder 't ingulpenearr een berkemeier re4 wijn. Bo.G&ERT.-Hg golpt zoo veel kond waaters in. HooFT. INHAKEN , b. w., iL haakte ir&, aheb ingehaakt. Met. eersen -:haak in iets vasthechten. Van_ bier. inhaking. NITAKKEN , b,, w. ik i&akte in., heb ingehakt. Met: , hakken inslaan. Van hier inliakking. INHALEN,. b,, w. , ik haalde in,, heb, ingehaald. Door halen indragen : turf en, hout inhalen.-Naar- zich halel) : heelt iwe hant in. BJJ&ELV. Intrekken : Dat; .1YÍemfis ''t hooft inhale ! VaND. Fig. : zin woord inhalen , herroepen hetgeen men geregd hectt. Naar bene- den trekken,, naar zich, trekken: de zeilen inhalen. Over zich brengen; Vorsten. uitstooten is oorlogh, inhaalen. HOOFT. Plegtig verwelkomen: de vorst= werc door de gan.sehe , burgerij ingehaald. Inwin- Den: ik zal hetgeen ten, achteren is, weder zoeken in - te halen. In. snelheid overtreffen : iemand in. het Zoopen 'inhalen. Naar zich toe slepen, schraapzuchtig zijn : maateloosheid veen ir.haalen. 1-1ooFT. Het deel-woord inhalende gebruikt men in dien zin veel, anders. inha/i4 , waarvau nhalig/Leid. Van hier inthc&ging, v, 3 IN., 310 IN H. INHAf.IG , zie inlialen. L`J IIA1l , n-1. , mecty. iw%La;,tmen. Eene zeetong , cie .gene inwijk , eci e kreet: in liet vaste land maákt : daar Luri_ pu8 den hals des' ir,liams schuurt. VoNtu. Breede . irtl,amn1zen. IIoOFT. Vaii ham , eene snede , omdat da rdoor liet land a1$ gebroken wordt. Zie fia,n en hámel. JNII,VNDELEN , b. w. , ik handelde in , heb it geliandeld, Door ve;ruiling inkrijgen. INUAIN'GEN , b. w., ik hing in, heb ingehangen. h iets iia»gen : eene deur inhangen. INHEBBEN, b. w otlregelui. , ik laad in , heb ingehad. In zijne magt hébbèn : de viJ *dnd had reeds drie schur.n sén in. Bëzéttirig hebben i kieerenhzls , inhebbende zes tien honden man'. I1øciT. Betekenen , beduiden : die ,woorden hebben ÍiSe1. wat in; -= wat heeft dat in ? 1)ie boodschap stil ruit t'/ bi/zt en. IMIE CHTEN (innhejten) , b. W. , ik hechtte in , heb ingelhecht. In iets hechteii : , irt'lzècltterr van den ploeg. 'rEN KAtE. I1'HEEMSGII , (oul. inlieimnsch) bijv. n. Inlandsch : inheenische vorlk. VoND. Zie heem. IM IE ET , bij%?. n. en bijes. Regt heet. r il i IJEN , b. we , ik heide in , heb ingeheid. Do.o,> middel van een heiblok inslaan : op 't rijzenhooft er de ingeheide palen. VOND. 1IN VEILIGEN , b. w. , ik. heiligde in , heb ingeheilig d. Inwijden , inzegeneir : Kristus ging zin' grooten ommegank inlzeiligènn. VOND. De koning pleg/Ltelif k ge - kroont en ingelieilight cv.erdt. _ HooF'r. Van hier. Gnit e. tligirlg. IN [IIJSCII LN , b. w., ik Iieéscli in, heb irngehescheri. - Ook ik hijscine in, heb iitg /Lij&zt. Door hijsching inbrengen. INI!OLLEN, o. W. , ik Isolde in, ben ingehold. Mallend inkomen -. IN IIOUiD , m., meerv, in/zouden, in eetiige gevallen slechts gebruikelijk. Al de zaken, die in een geschrift, eene re- de, een boek, begrepen zijn. De in/tand van clen.brief .Het boek u as vare dezen inliond. D. tgeen, hetwelk ¢tuiiruint be%'attcli kau, tte5zclfs ;routic: de tL c•haz elj~ INH, 1NJ, rNK.. verkan1e mijlen gerei'encl,, /e Inhoud der zou, naar eiiz. Bij HOOFT en VONDEL wordt inhoud ook onzijdig,. gebruikt. Onze ".ren zijn aan het maoieIijke mtest ge wend; alhoewel het oiizijtIige het oudste geslaçht schjnt te 21J1). INHOUDEN, I. w. , ik Meld in, heb Mgehoudei In zijne ligchamelqke ruimte bevatten : de beker houdt veel: in. BuBELV. Eenen zakelijken inhoud hebben: rijn brief hjeld in, dat enz. Binnen houden : dct algeijke braakmiddel konde ik niet inhouden. Fig. , bedwiii-. gen : zijne gramschap inhouden - zich inlzouclen. iFIOUT , o.„ meerv. in-houten. De inhoueiz, van ee,& ,schip, deszelfs ribben, die den buik maken. Ook zegt men, in den getneenzamen spreektrant -van iemand, die gezGzut en van !gchaam wel gesteld is: 141 is goed . van in/zou/en. . INHULDIGEN , b. w.„ ik huldigde ir , heb ingekuldiq4 Voor de eerste reis, aan eeneg voist , of anderen persoon, Zijne hulde bewijzen en hem daardoor voor dengencn erkennen„ die hij. is. Van hier inhukiginge hooFT bczit iahuWizzg , van iahulcleo , thans inhuldigen. INHUREN , b. w*„ ik- huurde in, kçb ingehuurd.. Iets,... hetwelk men, in htïux heeft, voor }et vervolg huren. INJAGEN, b. w. , i/ joeg in , heb ingejaagd. Naar binnen drijven : den vijand injagen. Door snel rijden inhalen: Wy joegen die voorijders, binnen een uur, in. EK , m., meerv. inIen. Zoo noemt men den ingang , de opening van cciie puit , eene soort van fuiknet. Het zal, misschien , uit het oude inge , eene naauwp engte ,. verbastcrd zijn. INKAI3HELEN, b* w., ik kabbelde La, heb ingekctbbeld Doe:' kabbeling indringen,. en dus uitholen. LNKMN KEREN,, 0* w., ik kankerde in, ben in gekankerd. Do or kanker ingevreten worden. Oneigenlijk: lë boos heLt kankert in. VOND. ingekankerd kwaad. Van hier inkankering. INKARNAAT,. bijv. .n.,, uit het fr... jiwarnat ,„, road als de veiw van granaatbioesem, die hoog rozenrood is: inkai'natc wângen. J. H. KRJJL. Van het middçeuW. lt. i/1granaIi8.. liet wordt meest ze1fst4ndi gebruikt, voor 312 INK. voor vlecscllkleur ; en de Dichters spreken van liet in.. karncut der lippen. Set gloeiend inkarnaat. HOOGVL. Van hier het onvcrbuigb. bijv. n. ankarrnciten : purpre e lantieren blaken op den inkarnaten moet. Lioot;VL. Lp eer^v. inkepen. Inkerving. v, , m INKEEP. I!KEEa , rri. De nadenking van iets met een ingekeerd ge., vloed , l,eronw : iernand tot inkeer brengen. Tot in~ keer konen. INKEEREN , o. w. , ik keerde in , ben ingekeerd. Vare den wig bij ieuiand.l ingaan : als een regsiger , die slechts inkeert , ()ni te 'e,'nachten. Bs JBELY. Fi .: inkeeren in wijnen eigenenn ,eest. INKELDEREN , b. w., ik kelderde in , heb ingekelde.rcll Een woord ier liet gemeene leven gebruikelijk , in den kele - der doen : -ik heb cie wiinjless.c/ten reeds ingekelderc. II\KEPEN , b. w. , ik keepte in , heb ingekeept. Eene keep in hout eiaken. 1N K L 1V EN , b. w. , ik kort' in , heb ingekorven. I enu kerf in iets snijden. Ook o. , met hebben; invreten claarerr trassen neep de behoefte , inkervende _ vqn dag4 tot (la :; li. HOOFT. Van hier inkerving. !NI(HOB EINTJE , zie eekhorentje. INKIJKEN , b. w• , ik keek in , heb ingekeken. Inzien, INKIPPEN , b. w. , ik kipte in , heb ingekipt. Inkepen, eene ke=ep in iets maken. 1 LA I Ei1, b. w. , ik klampte in , heb ingeklampt. Door klampen in iets inhechten. Fig.: zoo. y j Item t7ictarcler parthije koude inkictmpen. HOOFT. Tusschcnvoegen : twee brieven hebben nlr hier inklampenu waardt gedocht. HooF'r. I.N KLEF DDEN , b. - w.. ik kleedde in , heb ingekleed. . Een plegtig gewaad aantrekken: laat -,S'arnson inkleeden. VOND. Het ,feest met staatsie. inkleeden. VOND. On- .. eigen]., bedekken , opsieren: de verhevenste lessen in jabelen inkleeden. Van hier inkleeding. . 1 KLEPPE N , b. w. , ik klepte in, heb ingeklept. Door kleppen indagen. 1N+KL1v1 MEN , o. w., ik klom, in, ben ingeklam.men. Door klimmen inkomen: en 't v.olek sc4l der inkli,n llmbenn. BEJBELV. t,N^'KLINKEN, b. en. o. w., ik klonk in, heb en ben ingek6ow^ 'Aca. Door klinken ixnnlaar: ; ce. l arz .,iczgel iklzn._ kea. I N L 3i3 ken. Met geveld inslaan , zoodat het. klinke : l q klonek fiere vai•re de harssens in. VOND. Onz. , met zijn g ii et gedruisell en geweld doordringen , inrijden : de paar.. de kliriken ter stad in. HOOFT. Ingeklonken tot diep „onder de vijanden. HOOFT. IN KLOPPEN , b. w. , ik klopte in , heb ingeklopt. Door _kloppen indrijven : zoo klopt gij het stof in. Onz. niet Zyn ; door kloppen dunner worden x dat hoek zal ceel irnLloppen. I N KNAGEN , h. w• , ik knaagde in , heb ingeknaagd. Knagend meten. Van hier inknaging : inknagirig in de vliezen en vleeschachtige deelgin. LNKNARSEN (inknersen) , o. W. , ik knarste in , heb in geknarst. hoor knarsen indringen : dat de schicht inknarst in het brein. VOND. IIN K N OOPEN , b. w. , ik knoopte in , heb ingeknoopt. Door knoopen inbinden. Fig , bedwingen : de ongebon, den/ieid inknoopen. Ernstig aanbevelen ; in de dagelijksche taal : ik heb het hem ter lege ingeknoopt. IiN Kf .OKEN , b. en Q. w. , ik kookte in , heb en ben ingekookt. Bedr. , door koken indrgveii : ik heb er die bruine kleur ingekookt. Onz. , met zijn,. door koken verritinderen t het is op cie heft ingekookt. Verkoken is hier meest gebruikelijk. tNKOIELING , va, en v. p xneerv. inkomelingen. Vreemdeling. INKOMEN , o. W. , 9nregelm. , i1 kwam in , ben ingekomen. Ingaan : ik sliep , toen hij inkwam. Ook is het een beschaafd woord in den bijbelstijl: tot eene vrouw inkomen , haar bekennen. Intrekken : zoQdra de vijand ingekomen zal 4n-Inzeilen : eens in het jaar komen cie schepen. in. Ingebragt worden : die waren mogen niet inkomen. Van hier liet deelw. inkomende; inkomende en uitgaande schepen , ---inkomende en uitgaande goederen , repten enz. Inkomen als een zelfst. xiaairmw. van het onze geslacht , voor rente, baat, inkomst: lid had, van die landerijen, een inkomen valt tiert duizend gulden. ,Oi IS , v., me v, inZ omorten. Ingang, zonder meerv,: voor de inkomst der vloot, liet inkomen, de baat, de rente, met een meerv, : hij leeft van zijne inkomsten. ? , i OOJ' m. Ee't koopen , om weder te verkoopex. Zij i INK. kosten Mij zelven tree gz lden , bv den inkoop„ LX ;,OOP M ' b, w. , onregelm. , ik kocht in , heb Inge l ,, o^fl te verkooppen. Hij koopt het kc vht. Koo ef _ duur i13. J?aor geld , deel aan een gezelschap „ inwoning in een huis , en z. verwerven : zij hebben zieh zn het gasthi-4" i gekoeh-t• van hier inkooper. 1, KORTEN , b. w. , ik kortte in , heb ingekort. Door, intrekken korter maken : £wrt uus. touw in. Fig. , betengelen : hij moet ingekort worden. Verminderen : eene schuld allengs inkorten, Iemand,& gezag inkorten.. \Tai hier inkort ins,,; . I? KORVEN , b. w. , ik koi fde in , heb ingehorf di. Ditkorven. is, €igenlijk , in eenera korf doen. Oneigenlijk ge- Iruikte men het voor de maag te vullen. Bq KIL. corbit- are , in v, entrern irtwmittere, devorare,., H% eert zir& mond op op , 01fl dat in te korven. BRUNE. Ji4 KOS' ELLK , bjv, n. en btjw. Zeer kostelijk : met eer.. i.,rz kostelj k aaaondmagl. HOOFT. INKOUD-, bijv* n. en bijw. Strèng, koud , fijn koud. I LAKRA dUJEN , b, w. , ik kraaide in , heb ingekractid.. Door gekraai inroepen .: zoo dra de wakkre Iaen der nzidnacht inne •raeit. VON. #L\ KRIJGEN . b. w. , ik kreeg in , hel>. ingekregen. Bines i1en zich ontvangen : het schip kreeg water in. B.in-heen krijgen : ik kan het vat niet inkrjgen. Ik heb,. mijn geld ingekregen , ontvangen. 1NK.RILV1PEN , 1b. en o, w. , ik kromp in , heb; en ben ingekrobmpen. Door krimpen digter naken : ik heb. het laken ingekro.rnper. . Het verspreide vereenigen : hij beval het hein in. te krimpen. HIoopT. Zich inkrix pen ,_ zijne levenswijs en vertering verminderen. Onz. , niet zijn :de zenuwen krimpen in worden ,. door krimping, kor ter. Het doek krimpt in. De wind krimpt in, het tegendeel van uitschieten. Fig.; op deze bedreiging k-Foinp-en zij in, lieten zij hunne vrijmoedigheid varen.. Van hier inkrimping. INKROPPEN, b. w., ik kropte in, heb ingekro rat., Ei - geelijk in den krop indonwen. liet wordt meest fig. gebruikt. Bet koen o l die ingekropte ellende niet verdi u'en. VOND. Mijn' ing ekropten rou. VOND. Inkroppende zijnen hart teb einis. de geeenen enz. HvoFT.. - Il hier l n k t'opp.drl g.. IN K, INL, us II KRULEEN , b. w. , ik krooi in , heb ingeJrooije 014 i\Oordb-. ik brood in , heb ipgek odtr) elders : tk krui. d.'e in- , Ik-eb ingekruid Door kruíjen inbrenger, Fig., met gezag , tegen genoegen invoeiren : het besluit moordt in ^'ekruit. VOND. Die riedèn hem ,, hen met dor t jdt ten t,-éflijksten vnpten in te kruij.en. UOQFT. ^.NKR.UIPEN , o. we , ik kroop in , berg ingekropep. Door kruipen in fQmeii. Fig. , ongemerkt toenemen s dat h aci kruipt hoe langer hoe meer in. Van bier „inkrujping v inkruipsel. INKT , n. Een bekend zwart vocht, om mede te scbrgce ven of te drukken. Met nout verderffeljken irzkt. AN.,,, TON. Met onuitcvisch'bren inkt geschreven. M. L. TLJ:mw. VVOND. gebruikt , ergens , het meerv, , uit eens clíehter4gke vrijheid : ik cvenseli met mija pen en znten enz. Naar de aanteekening van M. MARTINIUS , stamt het af vmn liet gr. EyxxvsoP , enccustuna , dat eigenlijk ingeb ancc beet. Het encaus-trefla was namelijk eerre zekere - gebrando stof , waarmede de ouden teekenden. Ook heette een, nrperkleurig meik., of teeken , hetwelk de oosterscha eizers onder hunne brieven *heden , het heilige encnustum. wjders schijnt het genomen voor allerlei voëlnt , om mede w asrijven , cn. dus, de bron van ons woord inkt te zijn , bij ICLL `endkt. ` Het paolsche in... aust kom; er nog nader bi ; it. inchiostro , eng. ink , fr. enere. Zameft L t inktkoker ,r inktpot , ink.tv.lak zulk een inkvla k uit on e boeken te rvisecherz. VOND. ()ul. bezigde men o&k .inkthoorn , voor inktkoker : en hi hndde een serivers' incthoerne cpn sine lendene. I iJB, 4S. 7. ZINKUILEN, b. w,, ik kuilde i'z y het ingekrsild. ZX een+en kuift plaatsen. INKUIPEN, b. w., ik kuipte, in, heli ingekuipt. la vaates \'k sluité . INKWAKKEN b. w., ik kwakte in , heb ingekw=a kt. Met t;e Tuld -ingooijen, insn)gten. Klanknabootsend «oordl. INLAAG, v. , meè 'v. inlagen. Het inleggein. De inlaag. van geld. inla(tg vox vI r.iteren. UoOFT. Iaat ingelegd wordt. Zoo. noem 311u Eenui i l eslo;fine brief eerre. niaag nik INL.. INLADEN, b.. w: , ik. la dde (ots1. loed) in -, heb ingela..R d~. In geen schip laden. Van hier inlader, inlading.. INLANDER , In. , meerv. inlanders. Het tegendeel van l u tlaracder• Van hier inlandscl4. . jji A ppEN , b. w., ik lapte in , heb ingelapt. Slordig, als met lappen , invoegen : brieven inlappen (in een boek :ctiz.) Inzivelgen : e'een als 41'irzkebroe.. s , die alles in-. lappen. In dezen zin ' schijnt he,t klanknahootsend d te zjn,, L 'LASSC HEN , b. w. , ik la&-c4te in , lteb ingelascht. Met Iasschen inzetten : een stuk inlas•chen. Tussch.envoegen : een verhaal inlasschen. VaA hier inlas-!. ; ssczing. WLA.TEN , b, w.:, ik -liet in , heb ingelaten. Binnen la- ten : Yiemand t , inlaten. Invoegen : eene lat in de rib1 en inlaten. ' Zich met iemand inlaten , met hem izi. , gesprek treden. Zich in eerre handeling , in een pleit- geding inlaten. Onl. werd hQt ook onpersooni. gebe' zigd.: en den cloppenden weit -inghelaten ,. d. i. wordt opengedaan (puls-antibus apen. itu r). GUL», T.IOEN.. Vanhier inlating. INLA.VEREN , o. w. , met eenen basterduitgang , ik, laveerde in, helt ingelaveercl. Laverend inkomen, - INLEELUK , bijv. n. en bijw. Zeer leelijk. idNLEG , m.. Geld dat ingelegd wordt , in de loterij , o f an ( Iers : zijnen inleg betalen.- , INLEGEREN, zie inlege.ning. , INLEGERIING. , v. .Plaatsing" van kvijgsvolk,. Met inleeg4eU ring van en of t^vualf duizent mannen. HOOFT. Van inlegeren , dat weinig in . gebruik is. Bij HooFT vindtuien - het ': het iieir ging ortrent ,Legde, inleeghren. INLEGGEN , b. w. , ik legde (leide) in,.hheb ingeleg . ingeleid). Zot gebruik opl gge? : bier trileggen. Iiimaken : koinkonmmers inleggen. 14t stukjes ir,iijmen erz ingelegd kabinet. En.gek malen : een kleed leggen. Te zamen brengen : ltoe veel moeten wij in.-^ leggen , om dien maaltijd te vieren ? Eenen wijr,^gaard. in/eggen . Gene rank. in de aarde l om ni&Iwe wortels te schieten. Lof, eer, schande riet iets in/ebg, r gen', behalen. -Geld inleg gen ,, 'ir Tje loterij. regen, ierrzand inleggen-, zich niet woordden tegen hem verzctten: I dan liter inleg; Lng , .inlegel ingelegd werk. 111et ^'F',t i leg ^S'el YC4/L le^ea 1 s i ci'. OvERz. VAN Jf'E INTt; ;, INLEIDEN -, .b. w. , ik leidde in , heb ingeleid. Naaf binnen leiden. Bijzonder drukt het uit, wanneer men openbare personen aan de koninklijke hoven inbrengt , en aan den vorst aanbeveelt : door den Kroonpr,irise Ingeleid , ter gunstiger gehoor bi '.t Opperwezen raken. , M. L. TijDw. Wijders , verleiden , bedotten : om de gerneente in te leiden, en verknocht . te . maken. Hoor. Van- hier inleider. INLEIDING , v. , mecrv. inleidingen. Behalve , dat hetde driederlei beteekenissen van het genoemde inleiden aanneemt, beteekent het nog den aanvang , het begin tiener rede. Ook de aanleiding , het onderrigt in eens zaak. Ook he; daarover geschrevene werk. :INLEK.KEN , o. w. , ik lekte in , ben ingelekt. Lekken. de indruipen. INLEVEREN, b. w. , ik leverde in , heb ingeleverd." Q ergeven : een verzoek , een smeekschrift , z j=n bezwaar inleveren. Van bier inlevering. I.NLEZ EN , b. w. , ik las in , heb ingelezen. Inzamelen: .vruchten inlezen. Van bier inlezing. INLICHTEN, o. en b.. w. , ik lichtte in , heb ingelicht. Onz. , met zijn licht, in . eerde plaats dringen ;Zic it` er eens in• . . Bedr.: iemand van eenti zaak znl chten , figuurl. , voor. iemand. van iets inlichting , geven : int; elich t door de gegronde aanmerkingen van sommigen,' . enz. Van hier inlichter, inlichting. INLIGGEN , o. w. , ik lag in , heb ingelegen. KTL. !tent de nu veroeuderde spreekwijs : inleggen van een kirld , voor in de kraam liggen. HOOFT bezigt het van krijg,s. volk , dat ergens gelegerd is ; alhoewel hij inleggen spelt z hoe d'.inleggende knechten den burger ondr aghlijk vielen. INLIJMEN . b.. w,, ik lamde in, heb ingel md'... Door lijnen : in iets vastmaken. Van hier inljming.. I1LIJSTEN , b. w. , ik lijstte án , jheb inti el jst. In meene lijst voegen. Fig.: ingel jst. in het geslachtregister. F.RA N TZEN. IIN LIJ VEN , b. w. , - i,k lijfde in , heb ingelj -d. Eigen -. lijk , in een lijf steken , in welken zin liet bij Six v. CHAND. voorkomt : een' schicht.,. om clen drau. y q f' ttiger intel jven. Tot een ' medelid van een ge, nootseliap , van een vereenigd Iigchaanl maken. 1 f , INt; t`re kk,eèdei2c leelvei ti ar ds1ia i irz te l st ijpe4, f^í^ ste `ian bier in lij vz-rig . DOOFT. INWEGEN, -b. sv. , ik loegde in , heb zn eloegd. In s. ijen. In Gronipgen gebruikt men dit woord : turf jr., Joegen. Kil. kent een werkes: loghen , hey log hen eompo'eré foenuin in metarn. JNL, KKEN , b. w. , ik lokte iet , heb ingelokt. Door Jgkken nar zich breit en , door aanlokselen inbrengen iemand inlokken , in * buis: Fig.: Wai nne' er de weste-. wind den zomer inloeke. VON% Van hier inlókkin,, . ÏNLOODSEN, b. w. , ik loodsa?e in , heb ingelooclscle Binnen loodsen. ' Van hier inloodLing. INLOOGEN , b. w. ? ik loogde iiz , heb ingeláogd. Ira de t loog zettel -: linrreh -inloob én. Van hier inlooging INLOOP e m4 Het ioloopep. . . LC ( 'ÉI , b:' en o.. w. , zip• liep ira , heb en ben ingeloo^ pelt-` Bed r. , •ion % h-et loopeg inhalen: : iemtznd iíaloopen. Onz. meet zijn ; in eene plaats ldolien , -komen': het schip liep de have4 'in.- Tegen elkander inloopÈnó Ook fg i die gewaarwordingen loepen lijnr•eg t tezert olkánder in. tnloopen is ook een zetterswoord : da t schrift , loopt in , de letters be láán minder plaats clan nieti dacht; Doorbreken : dit jaer rverdt ook de pijp bedyckt , mtser liep binnen kor'té jaren- weder in. VEÈá CHRON. V. HOORN. INLOSSEN, b. ,w., .ik loste int, heb ingelost. Door losgeld in zijn bezit brengen : die dat verzette pand zod dier heb in oelost. M. L. rF1JD:v. Van hier inlossing. INLUIDEN; i,^luijen) 1b. W. , ik luidde ira , hëb ingeluid. Door klokkerilvidin0 , een teeken van een ° bcgi r geven : de kernnis 'inluiden. Door gelui inrdepen.: ie= g - mand laten inluiden.. F'ig.:-de Eéndragt , die alt balling solt en géweken , wierde weder, ingeluidá fFnrr. Door schoone' woorden bédriégen. Zoo vertaalt VOND liet seu verscine dolos van VIRGIL. dor: of drie inteluicl;n. In het gemeen, hedriegeh : gat rótuwé harten ddor gCWen en door cvencken inluiden. VOND. Daarna An1onzas door Tarenttjnsch en B1•unclus-r-ln.$ verdragli en 't liuwelijk z nër óu$tèr inb eluidt. 110óFTó Van hier inluiding. INLUISTEREN,, b. w., ik heisterde in, heb irrgeluis-. Leut. In tiet oor luisteren: iemand iets .in*luisteï',en Eer IN 1, IN N. - ren klanknabootsend woord ; even .als het lat. n3ig31r. rare in aurem. ÍNNIAKEN , b. w. , ik maakte in , heb ingemaakt, In-. leggen : sngboonen inmaken. Van bier het verl. deelw. ingemaakt , lig. gebruikt : een ingemaakte guit. M. L. TIJDW• Van hier inmaking. INMANEN, b. w. , ik maande in , heb ingemaand. Door manen invorderen. Schulden inm-apen. Van hier in— maner , inmaning. INMENGEN , b. ív. , ik mengde in , heb ingemengd. Door mengen indoen , onder iets mengen. 1k heb het water er ingemengd. Fig.: zich in een verschil. in. mengen. Van hier inmenging ,' inmengsel. INMENNEN , b. w. , ik mende in heb ingemend. Door mennen invoeren : hij liet waaghens meet eetvaren ter' siadt inmennen* HoOFr. IINMETEN , b. w. , ik mat in , heb ingemeten. Door meting inkrijgen. Fig. i vergelden : want zij den grde^ loos naar d'uitma.et van het quaet weer inmeet , 0 ior altoos. VOND. Ook , onder het meten verminderen; wanneer het onz. met zin gebruikt -wordt. - IINM PSELEN (ook inmetaèn) ,' b. 4v. , ik me-tkelde in, heb ingemetseld. Door metselen injoegen. JJera strak in den zijdmuur laten inmetselen, Van hier inmet ' aeling. IN MIDDELS , b jw-. van tijd: -Middelerwijl. INMIJNEN , b. w. , ik mijnde - ira , heb ingemijnd. zijn eigendom , bij openbare veiling , inkoopen. INMÍONDEN , b. w. , ik mondde in , heb zngemdnd. De uiterste einden van iets in elkander steken. Hiè-llom heeft rle Schepper de slagaderen in de aderen -doen inrno,,den• HERVEIJS OVERZETT. INNAAIJEN , b. w., ik naaide in , heb ingenaaid. . zDoor middel van naald en draad tezamen voegen: lieekéri i rzaaijen. Door naaijen invoegen. Benen lap linnaaijern. Door -naaijen inslni ten : h.q- had het geld, trus:Qclren de voering' , 'ingenaaid. Door .naaijen enger maken: ik heb de mouwen eenigzins laten innaa en. Van hier innaaijer ' inntza Jing. ÍNNAGELEN , b. w., ik nagelde in, heb ingenagel 1. Met nagelen indrijven , vastmaken. INMMMEN, b. we, ik. nam in heb ingenomen. Door S20 I N N, I N O, I\ P. I&el regent neem liet opnemen inbr e' ' eng bitrekken : de Zeilen LilriC: men. In een Gcdd»p oftvafl en iemand inne»zen. Oiicder dak óntvangex : gJ . rlar,iPh ` om den reen die over uarn. BLJBri.T.V; ons allen ain 9 flezeiting. innemen. In zich nemen : eenen drank ii nemen, Fig. : goeden raad inemen. Bevelen inrle- Met geweld nemen : vaste steden innemen. loc eren. .slaan , bezetten : de soldaten namen de geiieele markt n. Fig.: indien de droefheid uO hart heeft ins e-•.. nomen,. HOOFT bezigt het voor verstaan : ik acht; m}it Heer • die neemt min meering zeer wel in. Genegenheden winnen : hij nam mq , niet dien brief geheel in. Iemands hart iremen. Hierheen behoort de s reekw4s : voor, .f tegen iemand ingenomen zij. nnemend bevallig ; , inniemer , inneming. Van hier zitp i , l g , .^ INNEN ., b. w. , ik inde , heb geiric4: Invorderen. Al u^aare-schoon ij&t8 daaraf geint bij den onífang er. HOOFT. Van hier inning. INNERLIJK 7 bijv. n-. en bgwi Inwendig. De inne.rl j k é waarde veen ee,i stuk geld. INNIG bijv. n. en bijw. , inniger. innq st. Inwendig dat vloeit uit het innige van min hart: Meest g br ikt men dit woord .^ om Benen beogen -grand - van órpregtheid en. inwendig gevoel aan te wijzen : innige gáds^ vrucht. Een innig gebed. Innige blijdschap , enz: Van hier innigheid, ituzigl jk. INOOGSTEN ,- b: w., ik oogstte in , heb zn eóog st. Veldvruchten in den oogst inzamelen : granen inr)o,t sterf: Figé, in eene groote maat -verkrijgen : 1f jnoo 9ftfrl. Schande voor eer inoogsten: FEITH. Vaan hier inco r-^ - : steng . INPAKKEN, b. w. ik pakte in , heli ingepakt. Wart hier inpakkingi INPALMEN, b. w., ik palmde in , heb ingëpalmcl. Al~ lengskens naar zich halen. Bene lijn --- een touw ira walmen. Fig.: eene schuld inpalmen. -- Fat•rnd pooghencle meer en meer van de stroom in te pal= men, e.nzé HOOFT. INPASSEN, b . en o. w. , ik paste in, heb ingepast. Meten 9 of iets in iets anders sluiteg Onz.: liet past hier- juista i z. INPEPEREN, b. w., ik ,peperde in, heb ingepeperd: LiZeikjk , in peper leg ;en peper instroo jen: Mn 1NP. rI „ „ gebruikt het , in de dagelijksclie taal ' voor iemand iets ter' duurste betaald zetten : ik zal hein dat wel inpe_ peren, PÉRSEN, b. w., ik perste in , heb ingeperst. Door middel van persing inbrengen. INPIJPEN , b. w. , ik peep in , heb ingepepen. Eigenlijk pijpend inblazen. Fig. , door fraaije woorden aan liet verstand brengén : men zal niemand licht inpijpen , dat hij, enz. DE BRUNE. INPLAATSEN , b. wv., ik plaatste in , heb ingeplcatst. Inzetten. Van hierinplaatsing . INPLANTEN , bie w. , ik plantte in , heb ingeplant. Inpoten : hoomen enz. inplanten. Oneigenl. , door oiiderwijs in het gemoed overbrengen : iemand de deugd vroeg inplanten. De kerk heeft woestijnen zeden ingeplant. VOND. IN PLEK GEN , b. w. , ik plengde in , heb . irzge pleng cl. Plengend. ingieten. INPLOEGEN , b. w. 9 ik ploegde in, heb ingeploegd. Iaen woord bij de tininiermans «ebruikelijk, wanneer zij groeven aan planken maken , e^i'k aan. de voren die planken &.. g 1 door den ploeg gemaakt worden. 1]NPLIJKKEN , b. w. , ik plu hte in,, heb ingeplukt. Trekkend inhalen ., zeew.: weshalve . wij het .sehoovei'zeil ook inplukken. BOGA E RT. INPOMPEN ; b.. w. , ik pompte in ; heb ingepompt. Door pompen inbrengen. I^,^ POTEN , b. w. , ik pootte in , heb ingepoot. Inplanten. INPRANGEN , b. w. , ik prangde in y heb ing epr,an; d. Prangend instouwen , indrukken. INPRATEN, b. w. , ik praatte in, heb ingepraat. In preken. i PREKEN , b. w., ikk preekte in, heb iny epreekt. In ` praten, met vele en nadrukkelijke woorden in het gemoed brengen. INPRENTEN , . b. w. , ik printte in, heb ingeprent. Door herhaalde Zeering die-) indrukken. Ook voor betaald. -zetten , even als inpeperen. Van hier Lnprentin . INPRESSEN, . b. w., ik preste in, heb in, tiprest. Meet alle kracht, en eene saam pan geweld , inbrengen: ik moest ilein dien drank inpressen. Het is, door ver- X zet 22 IN?, IINR. Zottifig , Voor inje)sen; schoon het gebruik wi dat liet eenjzjns anders gebezigd wcvrde. INPRIKKEN , b. w,. ik prikte £12 , heb ingeprikt. Met eene scherpe punt insteken. INPROPPEN , b. w., ik propte in, heb ingepropt. Prop~ pend iriprangen. INPUILEN , 0. W. , puilde in , is ingepuilci. Inzakken, het tegendeel van uitpuilen. INPUTTEN , b. we t ik putlede in, heb ingeput. Inscheppen , in pompen. INREGENEN, 0. W. , ik regende in, ben ingeregend. Door regenen invallen : het glas is ingeregend. Onpersooni. , met hebben : het heeft hier ingeregend. INREKENEN , b. w., ik rekende in, heb ingerekend. OUD. bezigt het voor tellen , toetellen , adriumerare. In dezen zin is het verouderd ; zoo als ook in dien , waarin F. r. WAEL het neemt: gi'oote en wackere 'erstCtndrz , niet de we/eke ick mij - niet en wil inrekenen. Thans wordt het in de gemeenzame verkeering, gebezigd , voor onder de ascii verbergen , om te bewaren: 'itnr inrekenen. INRENNEN, b. en o. w., ik rende in , heb en ben ingerend. Bedr., door rennen inhalen : zominigiLe ruiters faalden eenig/te burg/zei's in te rennen. HooiT. Onz. niet zijn ; rennend inkomen : iij is de stad ingerenci. Dewelke , met op8tt4h.'eade feiligheit, daarop in-' rennen. HOOFT INRLD. in. Het inrijden. UNRIGTEN , b. w.. ik rigtte in, heb ingerigt. In orde zetten : eene tafel inrigten. Fig. , schikken , regelen: zijneoordragt naar de vatbaarheid der toehoorderen inrigten. Van hier inrigting. 1NRIJ[)EN, b. en o. w., ik reed in, heb en ben ingereden. Bedr., door rijden doen inbugen: toen hij elk den rug zogt in te rijden. L. 'fnii'. Rijdend inhalen: ik heb hein, bij den tweeden mijlpaal, al ingere den. Onz., met zijn; rijdend inkomen: hij is dien weg znereden. NRIJ GEN, b. w., ik reeg in, heb ingeregen. in eene rij vereenigen: koralen inrjgen. Met een rijgsnoer in-trekken: liet keurslijf inrjgen. Door rijgen dunner inakeii: gij he6t ii niet genoeg irtgeregen. IN I R. 5 z INRIJTEN , b. en o. W. , ik reet in , lteb ingereten. Bedr. Inscheuren : hij heeft liet laken ingezeten. Onz. , met zijn : het doek reet in. Men vindt ook ingeretene wonden. Zie rjten. INROEIJ EN , b. en o. W. , ik roeide in, . heb en ben in-geroeid. Bedr. , door roeijen inhalen : wij konden de boot niet inroeijen. Onz. , met zin j roeijend inkomen : wi kwamen de herven inroeijen. Van hier in . roeq ing. INROEPEN , b. ',v. , ik riep in , heb ingeroepen. Tot zich roepen : iemand inroepen. Fig.: de dorheit der woestijnen roept den honger in. VOND. Openlijk indagen: hij werd, door cie overheid , weder ingeroepen. Door een geroep , den aanvang van iets te kennen geven : de markt inroepen. Van hier inroepen, inroepin,g. INIk OEREI\+ , b, sv. , ik roerde in , heb ingeroerd. Door roeren inmengen. INROESTEN , o. W. , ik roestte in , ben ingeroest. Door den roest ingevreten worden : liet ijzer is geheel ingeroest. Wegens den roest klemmen , vastzitten : de nagel is er ingeroest. Van hier inroesting. INROLLEN ; b, w. , ik rolde in , heb ingerold. Tot eene rol inwinden : papier inrollen. Door rollen dunner ma- ken : rol liet pak wat in. Rollend inbrengen : vaten inrollen. Ook onz. , met zijn ; rollend inkomen : het vat is er van zelf ingerold. INROND, o. , meerv. inronden. Eene ronde Openingan binnen : nissen en inronden , gevult met beelden. Bo- GAERT. INROSSEN, (inrotsen) o. w. , ik roste in, ben ingerost. Rossend inrennen: hij quam schielijk ten dorpe inrot-sen. HOOFT. KIL. heeft ook rossen en rotsen, equi~ tare. INRUILEN, b. w., ik ruilde in , heb ingeruild. Door ruiling inhandelen. Van hier inruiling. INRUIMEN, b. w., ik ruimde in, heb ingeruimd. Door ruimte te maken overgeven: zijn broeder ruim encCe in de lang bekleede plrnefs. VOND. Toelaten: belangende het wijder inruimen der oi j'ening van den Roontschen odsdienst. EIDOFT. Van hier inruiming. INRUKKEN, o. w., ik rrEkte in, ben irlgeruukt. Met I]NS. gewe1dina1Ien : lUi dat cle wogclencle 'ijnc1, niet ál dd !'uiterj , ter stad was ingerukt. Van hier inrukking. INSCHELLEN , b. w., ik schelde in , heb ingesc/Lelci. . Door middel van eene schei inroepen. INSCHENKEN , b. w., ik schonk in, heb ingeschouiken. Door schenken ingieten. Men gebruikt het zoo wel van het vat, waarin geschonken wordt, als van het vocht , dat er inkomt. Bier inschenken; een glas bier inschenken. INSCHEPEN , b. w. , ik se/toepte in, heb ingescheept. In een Schip laden. Van hier inscheping. INSCHEPPEN, b. w., ik .scliepte in, heb ingeschept. Door scheppen indoen. IJNSCHEPPEN, b. w. , ik 8e/liep in , heb ingeschapeiz Door de natuur ingeven. Zie ingeschaperi. JNSCE-IERPEN , b. w., ik scherpte in , heb ingeseJierpi. In het gemoed diep inprenten, bij aanhoudendhid on derwijzen: de lessen der des<-r(1 moeten den kinderen vroer.' iagesc/ze,pt worden. Van hier inischerping. INSCHEUREN, b. en o. w., ik scheurde in, heb en ben ir gescheurd. Bedr. , eeie scheur maken : ik heb het doek in gescheurd. Onz. met zijn : het zal inscheuren. JNSCE1IETE, h. en 0. W.., ik S(r/tOOC in , heb en ben in geschoten. Bedi. , indoen : Iit broo1 inschieten, in den oven. 'Oneig., het leven inschieten, verliezen. VOND. Ik moet er veel van het mijne hij inschieten. Door schietgeweer in stukken schieten : de gLzeis inschieten., Onz. , met zijn , ingaan: die balk -schiet diep in. In liet geheugen vallen ; het tegendeel van ontschieten : toen ik dat hoorde, schoot mij juist in , enz. INSCIIIJNEN , o. w. , ik scheen in , heb ingeschenen. Inwaarts schijnen. Op 't lUkt, dat ingeschenen de echaduwen der wet verdreef. VOND. Van hier inschij.' mng. INSCHIKKEN, o. en b. w., ik schiL'ie in, ben en heb ingeschikt. Onz,* niet zn ; schikkend inkomen: hij is er met zijnen stoel ingesc/ziL'. Bcdr., toegeven, voegen : iets inschWen. Van hier insc/iikkirig, inischik- Lelijk, enz. INSCHOKKEiN, b. w., ik schokte in, heb ingesehokt. Inschrokken, ongekaauwd inslokken: ik zou liet ingewand en liet been en vleesch, iniscliokken. VONI). Daar is onderscheidt tuescheti kaaurven, erkaauen, en inschokkeri. HoorT. 1 S? 52,5 ,INSCIiO4IJEN o. w. , ik schooide in , Len in eschooid. Sclioogend inkomen. ' Dezelve luiden , zoo nat zip , u_ ren , schooiden er meé sfeérvaam$ in. HOOFT, INSC HOON , bijv. n. en .bijes. Zeer schoon. INSCHOPPEN, b. w, , ik sc4opte in, heb ingesclzopt. Schoppend inbrengen, Ook overdr.: hij is in dat ambt ingeschopt , het is hem , op eene onregte wijze , opgedragen. II\SCURAPEN , b w. ,ik schraapte in , heb ingeschraapt. Gieriglgk inhalen. Geld an,schrapen. INSCtIRIJDEN , o, w. , ik schreed in , ben ingeschreden. Schrijdelings inkomen. INSCHRIJVEN, b. w. , ik schreef in , heb ingeschreven. Inteekenen : zich, laten insclr-r»'en. -Ingeschrevene aandeelei , effe/ten , enz. Tot een huwelijk aanteeke- Mien : z J zijn gisteren ingeschreven. Van hier inschriver , inschr jving. INSCHROBBEN , b. w. , ik sclirobc e ira , heb ïng eschroUd. Door schrobben indrijven. INSCHROEVEN , b. w. , ik schroefde in , bieb ingesc/ troef cl. In iets vast schroeven. Van hier inschroevin. o. INSC HROKKEN , b. w. , ik schrokte in , heb inb eschrokt, gulzig inslokken. Zie ' inscliokken. INSCHUDDE N , b. w. , ik scltuddede in , heb ingreschud4 Door schudden doen invallen. INSCEIUIVEN, b. w. , ik schoof in , heb ingeschoven. Door schuiven inbrengen. INSC l] CTLD , v. , meerv. inschulden. Eene geldschuld, - Welke. men invorderen kan : met Be-'el, om de 'inschulden in 's koninx handen te ieeveren. HooFT. Bij H. DE Gn;. is inschuld persoonlijk rept, jus personale Toebellooren . .. bestaat in behering ende inschuld.. Van bier inschuldenoar, door HOOFT gebruikt. INSGELIJKS, voe w. en bijes. Als een zamenbindend voegw. ; ook daarbeneven : insgeijyks laadde elck van- lzaer vier uleu eten• BIJBELV. Als een vergelijkei . bijw.: op dezelfde wijde: ènde' insg eljkks sei jden sij ook, alle. BJJBELV. Bij KIL. ook eensge/ k. Somn4gen wil-. lcn insgelijks , door eensgelijks , verdbingen ;' doch dart smaakt naar noodelooze kieschheid. _ Insgel jks is zamen— trokken van in des gelijke, in des ge/ijken; worden - 3^h INS. de het voorzetsel in dikwerf met den tweeden naaniv ai gebruikt , als in der tycl, in der daad , in des gel jks ! znsgelijk a. LNSLAAN , b. en o. W. , anregelr-n.: ik sloeg in , 1&eb en ben ingeslagen. Bedr. , Goor slaan indrijven : eengin paal inslaan. Met Benen slag iilbre.ken, :, glazen inslaan. .enen weg inslaan , zich op deiizelveu begeven. In. spannen : paarden inslaan. Opleggen : bier voor dr4 zomer inslaan. Opzuipen : hij sloeg al dei tvgin ir'. Onz. met zinindringen : het or,weer is ina éslagen. SLA , m. , meers'. inslagi.Het inslaan ; Zonder, inslag meere.: den inslag van w; n ver•eijnsen. De waren, welke men inslaat , drage.n ook den naam van inslag ;. zonder meere. Inweefsel -k met een meerv.: men schiet der4 inslag door cie scheeringe. VOND. Van lier de.. spreekwijs de sclkrerin(g en de inslag. Omslag, zoom een- rok niet een n b.reeden inslag. Zarenst.: i slag-eetlel, (inslagcc LI) , inslag spoel. IINSLAPEN , o. w. , ik sliep in , ben ingeslapen. Aan" vangen te slapen. in den verhevener stijl , voor sterven duizendenliggen hier , welke in de eeuwigheid z ra ingeslapen. C. v. D. G. INSLEPEN , b. w. , ik sleepte i 7 liet ingesleept. Sle~ eend intrekken. INSLIJPEN, b. w., ik sleep in, heb ingeslepen. Door slijpen inmaken. Die holligheid heb ik er laten in.sl j pen. INSLIKKEN, b. w., ik slikte in , heb ingeslikt. Door slikken naar binnen brengen : pillen i iinslikken. Drup en dauw al nueht,•en inneelieken. VOND. van hierinslikkin< r. INSEINGEREN , b. w., ik slingerde in, heb, ingeslin-^ ,gei-d. Door slingeren inwerpen: de glazen inslingereno- Slingerend in den mond brengen- en opeten: zij slinge-V ren, 't ('lees rauw-' in, mitsgaders cl' ingewanden. BOG, ER r. INSLIPPEN, o.. w., ik slipte in, ben ingeslipt. Ongernerkt inkomen: .Schoo,nlaoQve , oft ontsloopen zijnde, of ingeslipt, enz. HOOFT. INSLOKKEN , b. w., ik slokte in, heb ingeslokt. Door cie zwelgkee inbrengen: hij slokie heele brokken tri* Vers inden : het verinvgez Be er wedzc inslokken. Door INS, 327 Door onregt zich iets toeeigenen : ver'aar1iiker noch ZQut^ 't Spaansche gewelclt zin, in dien 't ook Por-. tugaal inslokte. HOOFT. Van hier irtslokking. iNSLORPEN (inslurpen) b. w, , j slorpte in , heb ingeslQrpt• Door sterpen inbrengen : indien devloet u door z jr. baigli quae/n in te slorpen. VOND. Van hier inslorping. INSLUIMEREN, o. w. , ik slctimerde in , ben ingeslui" xnerd. Aanvangen te sluimeren. INSLUIPEN , Q. W. , ik sloop in , ben ingeslopen. SIui-P pend inkomen. Fig.: ingeslopen misbruik. INSLUITEN , b. en o. w. , ik ' sloot in , heb in Gesloten• Bedr. , achter een slot bewaren. In eersen meer algemeenen zin : eersen brief, -- een leger rondom , eene stad insluiten. Insluiten heet ook , in eene rede , tusschen twee sluitteekens , iets inplaatsen. ---- Begrijpen : Nederland is irz den vrede mede ingesloten. Onzzjd. , met hebben ; net inpassen in eene opeiing : de hout sli it er net in. Van hier insluiting. 1N S LUR1 EN , zie inslorpen. JNSMAKKEN , b. w. , ik smakte ira , heb igesmakt. Met gg.weld inwerpen: smack er groote_ s$eenon in. Voiro. INSMELTEN, b. en o. w. , ik smolt_ in , heb en ben ingesmolten. Iiedr. , door smelten inmengen : tin en lood bij elkander inmelten. Veriiezezi : ik heb er veel gelcZ zij ingesmolten. Onz. , met zit Goor het smelten ver.?minderd worden : vr.i.ile nnetalen smelten in. In het algemeen , verminderd worden : liet leger is , bij dien slag, '.rj (vat ingesmolten. Van hier ïn snelt ng. 1NSMEtENI , b. w. , ik smeerde in , heb irig.sin.eerc1., . S.rnerend imvrijven : linnen met zeep insme,rers.. ^NSMUTElN, b. w., ik smeet in., heb ingesmeten. Inwerpen: ,teenen ter stad insmijten. Door smijten On1 werpen: uur vesting, die ingesmeten, enz. M. Ls Ti nw. INSNA.KKEST , b. w., ik snakte in, heb. zng e.snakt. Met gretigheid , inslikken. Ronden die 't bloed, insnaeken-. VOND. Ook hebt gijme ingesnakt smet .onverzaeden: brandt. HOOFT. J o. w., ik snapte irn , ben in gesnapt. In-. sluipen-, frehieiijk .inloopen ,- lat, proripelre se in,trv : ende JNS. iagenapt zijnde, bezet de poort. hOOFT. INSNIJDEN , b. W. , ik sneed in, heb ingesned en. Eene snede in iets maken: ook door insnijding graveren. Eene opening in eenen dijk maken heet , hij HOOFT , ook in snijden. Van hier insriijclzng. 1NSINORREN , o. w. , ik snorde. i, , ben ingesnord. Met gesnor invliegen. INSNUIVEN , b. w., ik &nooJ in, heb ingesnoven. Door snuiven i13 den neus optrekken: zij snuiven zeeschuini in. VOND. INSOPPEN , b. w. , ik sopte in , heb ingesopt. in sop indoopen : ook met sop inmaken. ik spande in, heb ingespannen. INSPANNEN , b. w. . Voor den wagen spannen : paarden inspannen , ossen inspannen , voor den ploeg. OneignIjk , met ijver aan wenden: alle krachten inspannen. In eenen kwaden zin zegt rben : met iemand in8pannen , wanneer het n zijdig gebruikt wordt.. doch meest beziet men dan aan spannen , zamenspcinnen. Tegens het recht der, vrijhelt inge9J)Ctflflen. VOND. Van hier inspanning. IINSPAIEN , ' 1). weg ik spaarde in, heb ingespaard. Uitzuinigen (parcendó ctcquirere) : zoo veel hij in vier qf vjfjctaren t' huis kon inspaaren. HooFT. 1NSPATTEN , 0. W. , ik spattecle in , ben ingespat. In'. druischen : de solciaaten spatten 1' zjnenherbergh in. flOOFT. Inpuilen : de muur zal van onder irispatten. INSPIJKEREN , b. sv. , ik spijkerde in, heb ingespij. kerci, Met spijkers inhechten. INSPITTEN , b w. , ik spittecle in, heb ingespit. Door spitten indringen, inbrengen INSPOELEN , 0. W. ik • spöelcie in , ben ingespoe1c. Aanspoelend indrjven : het wrak is Ier haven inge.. spoelci. iNSPRAAK, v. Ingeving: ik neig het oor, claar'k op Gods inspraak wacht. PSALMEER. Naar de inspraak an liet geweten, het inwendige gevoel. Tegenspraak: insprzk op iets maken, doen. INSPREKEN,' b. w., ik sprak in, heb ingesproken. In de rede tusschenspreken: spreek er niets in. Door spre' jCT1 veroorzaken: iemand moed inspreken. INSPRINGEN, o4 w., ik '8P rong in, ben ingesprongen Met eenen sprong inkmen: hij sprong leis huize in. Ach INS. 5?9 Achtruit wijken : de nauur sprong , boven , drie duimerg'' in. , INSPUGEN , o. W. , ik spoog in , heb ingespogen. Inspuwen . INSPUITEN , b. w. , ik spoot in , heb ingespoten. noot' spuiten inbrengen. Van hier inspuiting. INSPUWEN , zie inspugen. ii'STAAN , o. w. , onregelrn.: ik stond in, heb inge staan. Borg zijn ; ik sta voor hem in. .Ik uil er niet voor• instaan. Eene twistzaak voor iemand opne-. . men : hij stond voor zijne vrozucv in. INSTALLIG , bijv. n. en bijes. In de dagelijksche verkee. ring gebruikelijk , voor in eenen kwaden reuk gebragt een huis installig maken, remaken , dat niemand het be.wonen wil. Misschien van het oude stalt, dat verblijf, w oning beteekenc.de', en dan heeft het de naaste betrek.. long op een huis ,' en zegt zoo veel als onabewoornbaar 9 ónbruikbaar. Echter zegt men ook iemand installig maken , lieiii liet vertrouwen , dat hij hij anderen heeft , ontnernzen. J11STAMPEN , b. w. , ik sl ainpie in , heb ingestampt: Door stan)pen instóótén : eenen paal instampen. Door stampen inbuigen en breken : stamp den vloer niet in. Met nLc eite inprenten : deze t#'etdadF.n heermen kinderen n -kindskinderen instampen. BOGAER.T. 'Van , hiér i, stamping. INSTAPPEN , b. en o. w. , ik stapte in , heb en ben ingestapt. Bedr. , door stappen int alken:' ,biij wenseli ,t -zijre leitsvróu in te stappen. VOND. . Onz. , met zin ; door stappen inkomen : hij is er vrijmoedig Inge stapt. IN STEIGEREN ; o. w. , ik steigerde in , ben inges.tei . gerd. Steigerend inkomen. Het paard kwam ter 'poort, insteigers n. INSTEKEN, b. en o. w., ik stak in, heb ingestoken. Bedr. , in Bene opening steken. Lenen draad insteken ., in de naald. Out. -zesde !hen ook eenen dik insteken., voor doorsteken. Oneig.: ik heb mij er niet willen insteken, mij.; in die zaak niet willen inwikkelen. In— luisteren: wie heeft u dat ingestoken? Van hier in. steker, oul. voor oorblazer. Een boek insteken, los= se -vellen toot een beek innaaijen. Onz., met hebben;, . verborgen zijn; daer dubbelzinnigheit noch sehialck— . 5 heot. 530 INS. heit innesteecHt. VOND. Zoo er iets geestig, fteekt. , VOND. AchterbliVen : driemaalen bleef haar taal ten vollen krop insteeken. HooGVL. Van kier, nste^a•n^^^. 'I,amens:.: insteekzmer, enz. INSTELLEN, b. w., ik stelcde in, heb ingesteld. iet gemeen , wordt dit woord gebruikt om eengin aan,vang van iets te kennen te geyyen. jij voorb. ; iemand, t ie* de eerste is , om Bene wet te maken , stelt haar in' De gezond//eden iri tellen , dat is, eer. men drinkt, de orde voorscI1rijtven , in liet drinken van de gezondheder te rolgen. .het liuweljk• instelllni , met gezag hetzelve invoeren. Zic1 instellen , eenen aanvang nemen : dat ,pel stelt zich fraai in. .gij kan ziek niet gelaeten znstelïen.. VOND. Van hier insteller, instelling, voor: de 'daád van instellen , en de ingestelde zaak. INSTEM- I EN !, b. w. , ik stemde in , heb i .gestemd. Inwiiligen : ik heb, die zaak »bede ingestemd ; waarvooi genieenlijk toes4emmen gebezigd wordt. Van eenerlej gevoelen zijn : weinigen zullen met hem in$temmen. Van hier instemming. INSTENDIGLIJK , bijes. Met sterken aandrang. Men vermaande hem zoo xnstendiglijk. DooF,T. Van in erf stendi.glq k ; vau stendig , standig , stand. I1iervooi , zegt men dikwee , bij verbastering , instantelijk. INSTIJGEN , o. w. , ik steeg in , ben ingestegen. Stijgend indringen : de lucht , die ter tralie in quant.. stagen. VOND, IINSTIKKEN , h. w. , ik stikte in , heb ingestikt. Door stikken niet de naald inwerken : die bioenen zijn 'er kun-. eti ins estikt. INSTIPPEN , b. w. , ik stipte in., -heb ipgestipt. Even indoopen. jNSTU1ItN'1E LEN , 0. w., ik stommelde in, ben ingestomm, eld. Mikt gestommel inkomen: hij kwam ter kamer instommelen. INSTOOTEN , h. en o. w., ik stiet. in, heb en ben iragestoolen. Beclr. , naar binken, of naar buiten stooten :, eene deur instooten. Aan stukken stooten : eene ruit met den ' elleboog in s ooten. Onz., met hebben: hij stiet met, den degen op den vijand in. Met zijn;. met geweld inrijden : een', poort,. wcçtrdop de ruiter quam instooter^. HooRT. ^^y INS. 5 s INSTOPPEN , b. w. , ik stopte in , heb ingestopt. Door, stoppen indóuwen. . INSTORIVLEN , o. w. , ik stormde an , ben ingestormd. Met ewveld indringen : ten hemel instormen. VOND. Op iemand in.storrraen. ILN STÓRTEN , b. en o. w. , ik stort$e in , heb en ben ingestort. Bedr. , stortend indoen : gij moet er de ap~ pelen M aai: .instarten• Doen vallen": die de, bergen. instort. VOND. Overdr. , ingeven , inboezemen : dat hij den bootsluiden standvas,tigheit instortte. \ HOOFT. Mededeelen , begaven : alles, wat den dingen ingestort; beknopt in God alleen been gevonderï wort. VOND. Onz. , met zin ; invallen : de tuiten is ingestort. In gene vorige ziekte vallen : cie kranke is wedex inge. stort. Met geweld instroomen : de zee kwam door dei wade breuk instorten. Van hier instorting. ]NSTOUWEN ^', (instuwen) b. w. ,, ik stouwde in , heb ingestouwd. Sterk indrukken , inpakken. IN STREVEN , o. w. , ik streefde in , heb ingest reefd. Strevend inkomen : gereed , om ter stade an te str3emvCn. ElooFT. INSTRIJKEN , b. en o. w. , ik streek in , heb en ben ingestreken. Bedr. , strijkend indoen : ik heb het gelcL er ingestreken. Onz. , met z jn ; met gezwindheid in komen : zich onderwindende , 't, krijgsvolk te doen instrijken. HOOFT. mie so ruiterlock ter bande comt ingestreken dan T CoNsTE DER MINN. II STRODIJEN , b. w. , ik strooide in , heb ingestrooid. Met strooijen indoen. IINTSTPROOMYME:N , o. w. , ik ,stroomde in ben ingestroomd._ Sti•ootmmcnd inkomen. INSTR(1ti FNT , onduitsch , o. , meerv. in$trumenten. Werktuig: alle instrument, dat tegen u bereijclt word.' B1 B LV. Het gereedschap eens wondheelers ; hier maak.t xnéri instrumenten. Een stoute. knaap heet, in de da• gelijksche taal, een instrument. Van het lat. instru inentum. Zatnenst. instrumentmaker; muzijkinstrumen t. INST [1IVEN , o. w., ik stoof - in, ben ingestoven. Stuivend inkomen,: zie! hoe is dat zand hier ingestoven 1, Met stuivend nat instorten: toen de stroom, ter d^ïk~ bre.sse instoof. HO,©GYL. Met geveeld inkomen : de paar I N-S, I N 'I1~ paarden liomen instf-tipen. HQOpT. INS'fUREN, b. w., ik stuurde in, ILea i",gestuur:d~ Sturend inbrcngep~ INSTUWEN , zie instouwen, INSULLEN, o, w., ilc sulde in , ben ingesuld: Door sullen inglijden. IN'fAPPEN, b. ~i., ilc t apte in , lieb i/Jgeiapt. 'I'append [ndoen s ik heb er bier ingetqpt. In de dagelijksche zamenleving , inschenken : tap eens in. IN'fEEKENEN, h. w., ik teebentle in , heb ingeteebend, lets al~ .een teeken inschrijven, Van hier inteebenaar , inteebening, m'rERQEEL, o, Nadeel , schade e tot interdeel «an , scippers, R. EALl1D• Zie ac/iterdeel, IN'rEREN , b. en 9-w., ik teerde in, heb en ben ingeteerd. Bedr, , 'door vertering minder maken : al ziin goed b!jna interen, On7;... met zijn : hoe veel zijt gil al ingeteerd ? OQk met bebben ~ t;Vqt Iiebben wij allans; ingeteerdI INfPEUGELEN,'b. }v., ik teugelde in, heb ingeteugeld, Door den teugel.. korter te nemen , hedwingen, Meest overdr; , voor wederhouden , matigen : eijne begeerten f dr;ften', iemands trotschheid. inteugelen, Van hier inteu(~eling. INTll:.GEN, (intijgeT), iTl:tuig~n) verouderd o, w., i~ toog in , ben inget{Jgel'!. Intrekken, Het verI. deelw, ingetogen is nog in gebruik, SPIEGH. beeft intogeling .. voor aankomeling in een land, INtfILLEN, b. w.; ik tilde in, !Lev ~ngf!tili!. Inbeuren , door optillen inbrengen, . INTOEVt~N" b. w., ik toefde in ,heb ingetoefd, Inwsehten : (lit ge,scltiyd:de., om eekere oendels in til toeoen, Hoovr. INrrOG'r, In. In~OIl;)~~, het intrekken.. INTOOJYIEN, b. w." iI;, toomde in , he!} inge"t;oo.rncl. Inteugelen, (Jl)eigeJllijk, V90J; het bedwingen .en beteugelen van hartstogten : Mevrouco 't is bunst de hliidschap_ in, te t oomen, YOND. Van Iiier intooming, INr-rO()VEREN, h. "-.". ik toouerde in + ~eb ingf!~ooj verde Door hehendigheid inhrengene lty heeft den bal, 'er ingetoo~er(l. lets zoo in iets 'a\ld.ers inbrengen , of vastbinden, dilt het niet , dan met bl'ooie moeite o:Q.twaJ;d of INT, INV. 3 1 of losgémaakt kali worden : #vat hebt gij er - dat weer ingetooverd. INTRAPPEN , b. w. , ik trapte in , heb ingetrapt. Met de voeten intreden : gij moet er niet intrappen. Door trappen breken : en trapt Godts vijanden cle pan irz dertighmael. VOND. INTREDE (intred) , V. Plegtige inkomst : ap gewapende intrede. HOOFT. Op haer groete en heilzame intree' VOND. INTREDEN , b. en o. w , ik trad in , heb en ben inge treden. Bedr. , in stukken treden : Messias komt dees slange het hooft intreén. VOND, Door treden inhalen : ik zal hem wel intreden. Fig.: zin st jl treedt Tacitus nergens in. HooFT. Onz. , met zin ; ingaan wie is daar ingetreden ? INTREK, m. Het intrekken : hij den intrek des legers. Eene plaats , waar men zich eene wijl ophoudt : ivo hebben daar onzen intrek. Zenen intr ek neozen. INTREKKEN, b. en o, w., ik trok in i heb en ben in-t getrokken. Bedr. met trekken inhalen : de balen met een touw intrekken. Naar zich halen : tre,k uwe bee-nen teat in. In eene zaak betrekken : gij wordt mede in dat twistgeding ingetrokken, Afschaffen : eene gegevene order intrekken. Naa'uwer maken.: een schip boven een weinig intrekken. Onz., met zijn : inko-» men : indien de vijand dieper intreX•t. Inkrimpen: die plank trekt , door de hitte , in. Van hier in, trekking. INTUI IELEN , o. w. ik tuimelde in , ben ingetuimeld: Tuimelend invallen. Hij as , hals over hoofd , do-or; liet gat , ingetuimeld. INTUSSCFIEN , voegw. en bijes. Middelerwijl. Voegw.: r .,.. tusschen rist de waan al liooger. HOOGVL. 'Bgw.: ik zal liet intusschen doen. INVAL, ni. , meerv. invallen. Eene' onverwachte, aannade. ring, met stroopmg vergezeld: de Turken heiben , eermm , tijds, herhaalde invallen in Hongarije gedaan, Eene invallende gedachte: aardige invallen. Eene plaats , waar men dikwijls komt; zonder meerv. ; hier, is . d a . zoete nval.i o INVALLEN , o. en b. w., ik viel in, hen en Aieb in, e' alJen. Onz., met zijn; vallend inkomen: ?zij viel ten . d^n^. I N V. donkren afgrond in. Hootwt; Inschieten : invallenc1é lichtstralen. Instorten : het huis is ingevallen. Eéneu inval doen : de jand is van ter-zijde ingevallen; In de gedachten schieten : juist viel m` toen in. Vermageren : zijne kaken zijn geheel inb évallen. Inzin.. ken : met ingevallene oogen. In iemands rede vallen: zoet ik dit zeide , viel de Koning in. Schielijktíisschen komen : daar moet cie basstem invalien'. Van schepen i die in eene haven binnenloopen , zegt men , dat zij invallen. Bedr. , door valíeti breken : de hersens invallen. INVAIIEN, b. en o. *. ik voer in , heb en ben Ingevaren: Bedr., door middel van een vaartuig inbrengen: hij voet de goederen ier stad in. Varend inhalen hj kende dat roojsehip niet invaren. Onz. , met tin inkomen met een schip : ik kan Liter niet invaren. Met der woon intrekken : dit huis is te huur, óm met November in te varen. Inrijden : gezegerït ingevaren de poort van Amsterdam. VOND. Dichters gebruiken ook invaren voor zich stout naar boven verheffen. Zoo zegt VOND. van een slotgevaarte , dat het de starren ingevaren is. INVATEN , b. w. , ik vaatte in heli ingevaat. In vaten doen. Den wijn invaten. INVATTEN, b. w. , ik vattede in , heb ingevat. In zich vatten , vasthouden ; sij (de steenen) sullen met goude ingevat zijn in hare vullingen. BIJBELVERT. INVEGEN, b. w., ik veegde in , heb ingeveegcl. Door vegen inbrengen. INVERGIFT, bijv. n. en bijes: , een verled. deelw, van het oude vergiften. Zeer vergiftig: utv irivergifte fits. VOND. INVESTEN, b. w., ik vestte in, heb ingevest. Vast inzetten: al eer de bergen ingevestet waren. BirBELV. , ook SPIEGI3. INVIJLEN , b. w., ik vijlde in, heb ingevuld. Door vij' len inwerken; ook door vijlen kwetser. INVLAMMEN , b. w., ik vlamde in, heb ingevlamdi Inbranden: het lemmer van een zwaard invlámmeri i door middel der vlam, ' met gouden, of zilveren draden beleggen. IN' I N V. 555 TNVLECIITEN , b. tv. , ik vloekt in , heli lrigei>lo ten Door vlechten inbren..en : ik , zal er gouddraad in _. vlecIzten. Sme vor,teten worden lij den sprzngader ingevlochten. B1JBELVERT. Oneig. , f erlijk tus-.s schenvoegen : hoe lz y.cde glorie van Rome overal in," vlegt. H OOGV L. INVLIEGEN o. en b. w. , ik vloog in , ben en heb in-; gevlogen. (Jnzijd. , niet z jn ; vliegend inkomen : de duiven zijn al ingevlogen. Met alle snelh&,4id naderen: Fineus komt met eene speer ingevlogen. , VoND. Met eene vaart inzeilen : de vloot kwam , met volle zeilen o invliegen. Tegen iemand invliegen , zich tegen heres verzetten. Bedr. , door vliegen breken : de ' vogel heeft het glas ingevlogen. IN VLIETEN , o, w. , ik vloot in , ben ingevloten. Vlie tend inkomen. IN VLIJEN , b. w. , ik vl jde in , heb ing evlijd. Door vlijen indoen, invoegen. Inlasschen : en zoo bekwaam niet in 't lighaan de, historie kon ingevl jd worrden. WAGEN. INVLOED, m. Dit woord wordt , in eersen oneigenli ken zin 9 gebruikt voor de werking van eene zaak op eene ani& dere : den invloed der starren op de,& menschen ldt-r gevallen gelooven. Ook van de zedelijke uitwerking eensi persoons op anderen : ik hoop, dat gij uwen invloed daartoe zult te werk stellen. OWil. zeide merk invlieting : der planeten wercken ende hoer snulietinghe. GULD. TROEN. INVLOEIDEN , o. W. , ik vloeide in , ben ingevloeid. Vloeijend inkomen: uit wiens kil eene ader invloeit. VoNP. Tusschenvoegen : hij liet hier, met voord eht , invloeden , enz. INV LUGTEN , o. w., ik vlugtte in, ben ingeplc& . Vlugtend inkomen : hoe se de wildernis invlu /ite. VOND. 1NVOEGE, voegw. Zoo dat. .Deze fie schrei mte deed hen met zin naakte zeggen te vreede zijn: invoeghe dat h j binnen de vesten ontfangen r erd. HOOFT. Men gebruikt het ook zonder het voegwoord dras: h9, -spreekt niets dan bili j kheid , invoege men hem de toestemming niet weigeren kan. m- In dier voege is ook in gebruik. Zie voeg. IN 536 I N V, I N W. - - INVOEGEN i b. w• , ik voegde in , heb ingevoegd, V gend invullen : steenen invoegen, . Tusscheiivc egen : i heb dit er nog ingevoegd. Van hier invoeging. INVOER , m. Het invoeren : schatting op den invoer van buitenlancl8che goederen .leggen. INVOEREN , b. w., tk voerde an, heb ingevoerd. Met een rg- of vaartuig inbrengen : granen van buiten in voeren. Dat bij anderen in zwang is , inbrengen : cvet_ ten , gewoon en f een gevoelen invoeren. Van hier invoering. INVOLGEN; b, w. , ik volgde in, heb ingèvolgd: Vol. gend bijblijven bijkomen , inhalen : zoo werd de midbelbarë lentenacht , kunnende 't bitrglzerjaar niet involghen , enz. HOOFT. Aanstonds achter iemand volgen : een soldaat evas d'eeret , die de veste beklom stoutel/k angevolghl van de rest. HooFT. Dadelijk nakomen : ik heb uwe lessen ingevolgd. Ierhandá begeerte involgen. Van hier involging. ILNVORDEREN , b. w. , ik vorderde in , heb irigevorderd. Inmanen : schulden invorderen. Van hier invorderaar, invordering. INVOUWEN , b. w. , ik v luwde in 9 Eieb ingevouwen. Binnenwaarts vouwen. INVRETEN ,, b. en o. w. , ik vrrcit in , heb ingevreten. Bedr. , met geweld :neten : dat ijzer wordt geheel van den roest ingévreten. Onz. ; met hebben : kapkei ,'?eet geweldig in. Overdr. ; de iurgertwist . reet in. VOND. INVIUJVEN , hetzelfde als inwrijven. INVULLEN , b. w., ik vulde in, heb ingevuld. In eerre opene , plaats van eeneg geschrift iets inschrijven. Van hier invulling. INWA.AIJEN, o. w., ik woei in, ben ingewaaid. Dodr den wind binnenwaarts wijken en vallen: al. nnij,ne gleizen zijn ingewaaid. Ook kan het bedr. gebruikt :worden de wind heeft mine glazen ingewaaid. INWAARTS , bijw. van plaats... Binnenwaarts. De vergelij kende trap wordt in de overzetting van, eren Bijti. -gevon den: een ander oorhof, inwaerde,', dan dat 'oor-. huys. INWACHTEN , bb w. , ik wachtte in, lieb ingewacht, Intoeven: iemand inwachten. Afwachten; eene -goede ge I ïN . 5T7 g9le„,ren1eicd inwacl ten. Van Lier inr-vac1 ting. INWASSEN , o. W. ,, ik wies in , ben ingewassen. Door wassen in iets vastgroeiyen. Nagels , die in het vleesco ingewassen zqn• IN WA TEREN 0. W. 5 ik waterde in , ben ingecwaterd. Van water , dat indringt , doortrokken worden : de plint is ingewater•cl. Van hier inr 'atering. INWEEKEN , b. w, , ik weekte in , heo ingeweekt. Iets in vocht legben , om het week te maken. Anders noemt 'reen het in de week , elders in de weeke , leggen, NS/VELLEN , o. w. , ik welde in , ben ingeweld. . Door middel eenex onderliggende wel inzakken. INWENDIG , bijv. n. en bijw. ; inwendiger, inwencdigst. Iinerlijk. .Ene inwendige kwaal. Na den inwendigen i nensche. BIJBELV. IN WENTELEN , b. en o. W. , ik wentelde i, , heb en ben ingewenteld. Bedr. , inwaarts wentelen : eenen steen inwentelen. In Gelden. gebruikt men het als een onz. w. , met zijn , in den zin van weder in eene ziekte storte : hij wentelt weder in. INWERKEN , b. w. -, ik iverkte in , heb ingewerkt (oul. ik . 'wrokt in , heb ingewrocht), Door bewerking in--; maken : 'sommigen beschrijven het geloof, als een in~ ,gewrocht vermogen. In het gemoed -doen inblijven, Min ingewerkt verlangen. M. L. TIJDW. INWERPEN , b. w. 5 ik worp (wierp) in, heb znge^vor-• pen. Door werpen inbrengen : dat de-se arme weduwe meer ingeworpen heeft; enz. BiJBELV. Door werpen. breken : ergens de glazen inwerpen. Met geweld inbengen: zq onderwonden zich, soldaaten in te werpen. HOOFT. Onverwachts doen ontstaan : k& lade ge , iruverpen. Van hier interping, inwerpsel. INWEVEN, b. w., ik weefde in, heb ingeweven. Door weven iuwwei,ken. Fi uul1.: b teekeningen ten voorneenalijken wverk e intve-evei . FIooFT. Van hier inweving ; inweeJsel, in `.leen eigenlijken zin; ook fig. : door een v'er$tcndig inweefzel van de verhevenste stukken. OvERZ. VAN HrLRvEV. Ira WIJDEN (into^,en), b. w., ik wijdde in, heb Inge"" wijd. Tot een zeker gebruik, op eene plegtige wijze, ;ij(kn , beiligen : ,eerre kerk --- een altt ar inwijden. Bij de rconchk^.tl:ali t cn gebruikt men het ook van per'mw Y 5O INw0 lonen ; eenen net -^- Bene non tn.^v/:Zen. fn Iage+ sellertstaal zegt men : iets inwijden , hetwc1k men voo r (Je eerste rci$ gebruikt. Van hier zng ecvzjde , die inge_ wijra is ; inty j'cling (znt'ijirlg). 1 N IJK , v. , rneerv inty jken. Infaam , kreek , kleine l:)aai. I N kVI J E4 N , o. w. , iti• week in , ben ingeweken. In eerre plaats de wijk nemen : ter•w j1 olie genen dieper in Duitscladand inweken. L. TEN KATE. Inbuigen : die 7121111!• is ingeweken. Van bier inzvijking. IN\ DIKKELEN , b. w. , ik wikkelde in , heb ingewik-. keld. In eerren omslag doen. Men gebruikt het meest fb.: ..iclz in eenti zaak inwikkelen. Wanneer de wvctr•ztzcht zich in clf°n staat inwikkelt. Van hier het ven.. deeles. ingewikkeld , als bijwo. gebruikt a, met be( lekte woorden : ik heb het hein ingewikkeld gezegd. Van hier inwi Z•keling . I\WILLEN ,o. iv. , ik wilde in , 1ieb ingewild. Men gebr ikt'Ijij verkorting , dit woord , met afsnijding van ren andt r werkwoord. (Dit) was teikens genoegli , vin clen nvereclilsc iien weg in te willen (namei. gaan). H OOFT. 1M VILLIGEN , b. w. , ik willigde in , heb in;gewillzgrl. Zijne toestemming tot iets geven : een verzoek inrvillig en. /1an 't inwillig Tien of t weigeren der somnte. 1 LOOFT. Van hier inwilliging. IN WINDEN , b. w., ik wond in, heb ing ecvonclen. In een windsel doen. Van hier inwindsel. INWINT'EN , h. w. , ik won in , heb ingewonnen. We. der winnen : mijn verlies heb ik schiet L' weder ingewonnen. Zoeken te vervoerven : iemands genegenheid inwinnen. Zoeken op te loopen : getuigen inwinnen. / 4 • Van hier zrzr vznnzng . IM 1PPEN , b. en o. w., ik wipte in, heb en ben lagewip t. Bedr. , reet cene wip inbrengen: neen moet er (Ie plank r.•ncvzppen. Onz. , met win ; met eenen ligten sprong inkomen: hij kwam onverwacht inwippen. IN WOE KER EN , b. en o. w., ik woekerde in, heb en ben inn efvoekercl. Door woeker verkrijgen: ik heb dat verlo,'en geld weder ingewoekerd. Onzijd. , gebruikt arren dit ivoor<,1 ook f gimmmr1: , voor door gewoonte in zwwwan, raken : dat kwaad woekert hoe lange,' hoe meel in, Van hier in woekering. IN INW, INZ. ÍN ti OET4 N , ib. w. , i k rc'OP1(1(? ira , hel) ing er ' e1{l. 1n `.ren of touw iruvin{len. Van bier inwoeling. INWONEN o. w. , ik woonde in , heb in,; -'vvoo'2rl. b1 eene plaats wonen : bij iemand inwonen. . Fig.: 1nWonner cle in het lü haem. BuuBELV. Zoo ook : inuiio,2ende zonde - inwonende genade , in de godgeleerdheid. Van hier inwoner, inwoning , inwoonster. INWORTELEN, o. W. , ik wort gilde in , hen in eten r•-. teld. , Wortelen in de aarde schieten : clie boom tworetelt diep in. Men gebruikt het meest fignurl., in eencis kwaden zin -, het beeld ontleend zijnde van zulk onkruid coat diepe wortelen schiet : eene itrg ew-vor•lelde ziekte, gewoonte. Een ingeworteld kwaad. leef cie ingewortelde fgoderge. Boe ERT. Van hier in ortelr,'rz, ,.. INWRIJVEN , (invi-qven) b.- w. , i wreef in ; heb ingewJ'even. Met wrijven inbrengen. Oneig. , betaald zct--^ ten ; in den gerneenen stijl : ik zal hein dit teel inwri;'. ven. Van hier inwrijving. INWRINGEN , b. w. , ik wrong in , heb in,frervrongeln, Met wringen indraaijen : ik .Iiéb er de sc%ir•óef ingeuwrongen. INZAAJIEN.. b. %v. , ik zaaide in, heb ingezaaid. Dooi zaaijeu instrooijen : fijn irzge; aaide zaet. Vox%: Voos: de tweede reis zaaijen. Ingezaaide bóek we t enz. ; is, in Gèldeji. , .bbekwi éit , die , na het mis1ukken van láét éer^ . . ste gezaaide, op nieuw gezaaid wordt. Fig.: dat, Gocl ` idén inensch ihaeidë een zaet en »ir gent/zeit vaiz redenkavelen. VOND. INZAAI' , m. Zoo noemt ment, ap de Velhicv . liet hoog^ste bod op goederen , bij de eerste veiling: de irzzaat /. met duizend gulden vei•Itoogd. INZAGE , vs Dit woord wordt in eenige oorden ran oir vaderland vrij algemeen gebruikt, vo©r gezag ; doel ; ril' belang , -als van in en zeggen: ik heb er geen inzage in, ik heb er niet in te zeggen ; ik bemoei er Mi niet mede niet van in en zien , als of het ware: ik .feb er geen inzien in. INZAGEN , b. w., ik zaagde in, heb ingez.aagcl. Aar vangen met zagen.; ook eené snede, met Bene zaag, i R • bbaut maken. INZ &KKEN y o. w., ik ~akte in ben ingezakt. Door zakking invallen. Van hier inzakking. b INZAMELEN b. w., ik zamelde in, heb ingezameld. V2 Il.4 040 INZ. Inoogsten : vruclhten inzamelen. Verzamelen : geld in. zamelen. Van hier inzamelaar , inzameling. INZEEPEN , b. w. , ik zeepte in , heb ingezeept. Met zeep insmeren : _ den baard inzeepen. INZEGENEN , b w. , ik zegende in y heb ingezegend. : Door zegening inwijden : eenen leeraar inzegenen. Van inzegening. nzegening. INZEGGEN , o. , tegenzeggen , tegenspraak : op 't welk geen inzeggen viel. HOOFT. Toestemming , mededee.. lieg van gevoelen : met kennis en inzeggen der Landtvoog liclesse. HooFT. INZEILEN , b. en o. w. , ik zeilde in , heb en ben ingezeild. Bedr. , zeilend inhalen : de vrgbuiter kon ons schip niet inzeilen. Fig.: de ingezeetenen deezer stadt zaaghen zich dapper ingezeilt. HOOFT. Onz. , met zin : wanneer het schip uit vreemde landen de traven innezeilt. VoNDD. IN ZENDEN , b. w., ik zond in 1 heb ingezonden. Naarbinnen zenden. INZETTEN , b. w. , ik zettede in , heb ingezet. In eene plaats zetten : ik heb m1 twee valsche landen la- ten inzetten. — Geld inzetten , in eene loterij , of ecu spel. Ingezette steenera in eenen ring. -- De rooJvoeel zettede er zijne klaauwen in. Instellen , bij verkoop iet eerste bod doen : een huis inzetten. Verordenen: eene wet inzetten. Iemands gezondheid inzetten instellen. HOOFT gebruikt het voor verkiezen , benoe nen. Oul. werd het voor opleggen gebezigd : ende hebben haar handen ingheset op die enz. BuJB. 1477. Van hier inzetsel, inzetter , inzetting. INZIEDEN, a. w., ik nood in, ben ingezadeti. Door zieden minder worden: het is, op de helft, ingezoderi. Van hier inziedsel. INZIEN, b. w. , onregelm., ik zag in, heb ingezien. Een boek, eenen brief , inzien. Met zijn verstand beschouwen. Maar anderen zien dit stuk ander. in. G. BRANDT. Verschoonen : iemands zwakheden in` zien. De onbepaalde wijs des werkwoords wordt ook zelfsi. gebruikt, Voor oordeel, bevatting: naar min in-& zien. Mijns inziens. INZIGP , o., meerv. inzigten. Van inzien. Nazigt ; zon-& der rneerv.: naar 't ontzetten van Gent touw men in~ zigt INZ. ~igt. neemen 01' de lasten, HOQFT. Bedoeling; met een ~eerv.: tegens !/,et inzight. HOOFT. Doorgaans fJol{ leeden stof nock inzigt aan liet oognzerk van den milden uirdeeler-M. L. rrIJDW.. Het versc1Leijden ineicht pan de oude Regierdera pan 't larult, H. D,. GR. INZIJN", o, w., onregelm., ik was i~., ben ingeweestIn de. dagelqksche taal , gebruikt men dit wool..d, met v~rzwiiging van een naamw. van plaats e hif is er in. INZIJPEN, o. 'v., ik ~iJp.t~ in, ben ingezijpt. Zijpend iQdrllipen. INZINKEN , o. w., i}; sonb in, ben ingezonben, Door zinken invallen e met ingezo,n'kene Dagen. lNZOET, b.ijv. J~. en bijw~, zeer zoet ~ de inzoete pyOgen. VOND. . lNZONDERHEID, b.~iw. VooJ;namelj.jk, hiizonder, Val;l. in ~n eonder, da.~ oul, voor hfjzonder gebruikt werd, INZOUT, bijv, n., en bijw., zeer zout, INZO·U.TEN, h. w., ik zoutte in, heb ingesouten, In het zout leggen. Van hier ineouting; lN~UIGEN, b-, w. ,. i~ ~oog in, heb ingesogen, Zui. gend intrekken ; ook fig.: lessen ineuigen, Ingesoge gesintheidt wordt; nlet: lic/z( oertoorpen-HOOFT. lN~UIPEN, h.. w, , ~J: ZQOP in" n,eb ingezQp,~p,.. Znipend . inswelgen : lrq~ cq.op den drank i~.In~uipen "t, zoet vergij pan, wo este z~dn. VOND. ~NZULTEN, b, w, ik eultte in; hob ingeenlt, Met · zout of ~zijn inleggep: hq,ri~g in pekel i.ngezult. HOOG.VL. Men geb;J;uikt, ter onderscbeiding van inzouten , dit woord ook oneigenlijk: een oernuft , in lzet merg van kunsten en wetenscluippen ingeeult, Ingezouten zoude hier niet gehruikt willen zijn. V~n hier ineub ~~ , I~ZWAC.H'rELEN" b. w, iJ; etoaoh.telde. in, heb ingeewacliteld, In eenen zwachtel wikkelen, Van hier in« zWt;t.cltteli~g.· .. .:' INZWAR'r, bij-vt n, en biiw, , zeer zwart, INZWELGEN, b, ",., ik zfPq!g in, heb ingeztvolgen. Door de zwelgkeel inbrengen s eenen brob inewelgen, Oneig.r de see £welgt scliatten in. Zij zijn gereed, den ijdelsttJn lof, dien men hun geeft , in. tt; ewelgenVan hicr inzwe/gilJ:g~ YIN~. i~ 542 INZ, JOE, JOF, JOK, JOL. rNzwEi1EN, • w. ik zonz in , ben ingewonzmerz. . ik ztoer ir , ben ingezworen. Door ZwernIl]eJ]d jjOL11CLi. INZWEREN , 0. w. , zweriiig jUVrCtCLl : het is tot op het been.irzgcuo. zen. EZWEVEN , . w. , zueeftlç. ji , ben iagezveeJL Z %s evon( inkonien. INZWIEREN , o. w, . 'ierde in , ben irigezu'ier.i. Zwierend inkomen hij kwam op schaatsen ir1zt4'iererz 1'ert'ij1 de GO(i1IZ tii hemel iruzez-vie,'t. VOND* JOELEN , 0. %\'. , ik jcielde , heb gejoelci. Een dronk rfuTMA aards geraas maken , knoeien , vrolijk zijn. leidt liet af van het bacchusfecst der Kelten en Duit schei's , jol of jut genoemd , hun grootste en Iangdtirigstu feest , ter eer van Juttcitter , , Vader der v.roiijkhcid. lu het moesogot. heet goijan , verwelkomen , en geol, ia liet angels. , liet vrolijke kërsfeest. Het fransche jati, Ihjd , vrolijk , komt hierziie4e ovçreçn ; zoo, ook ons verS S ouderdç Jo4/do S . K)FFER , zie jt(ffe-T : S , JOK , zie juk. Vanhier jokbeen , (jukbeen) hi de ont-ar Jeedkunde 5, het been voor in het hoofd-, onder' iet q , dat zich onder de slapen des hoofds uitstrekt. JOK, hetwelk alleen in het enkelvoud , en zonder lidwoord gebruikt wordt. Boert Jok en ernst. Uit jo ks , out ' fli(t , zonder winst of verlies $pelen , bij dckinticiçn ebi'uike!jk. Lat. jucus. Zaniensteil. jok.,-preuko JOKEN , (jeuken) o. w. , ik jookte , heb gejookt. Steil^ begeeren , verlangen : de paarden joken naar den .ial.. Jb9 liet op is , is liet `oken gedaan , -in den geméenzanien spreektrant. Zijfl ar»zçn van zefjo.okeiidë , oir, al/es t' ' ompacleme,i. HOOFT. Van hier joerig. KiKKEN , o. w. , ik jokte , heb. gejokt.. Boertt : Iaaç. was jociende met Bebecca. I3uBELV. Eene verzachieide uitdrukking: gij jokt, VO.Qr, gij verheelt de waw. Jieid. Men maakt geineenlijk dit onderscheid tussç1ici p)kkea en liegen, dat het eez'ste beteekent onwaai hçic prcken, zonder benadeeling van anderen, en het laatste onwaarheid spreken, ten nadecle van anderen. Van hier, yokkenaar, j jokkern, Joçari heet bij (Ie Lat. schertsen. JOb, v. , niçcry. jollen. Eene jutsche boot, nget twee sptse J 0L, JO~. 543 stercus. rcttJ~tJ~ was cene 500rt van Feuicische vaartui ben, van S,." '~J'. l'UINl\lAN meent , aat dit woord daarnlcdc CCUCIl oorsprong zoudc hebben. Jot,LEN, o, \v., ik [olde , heh gelo/ll. Eel)' kreunend gc)uid maken : de Loeijen jalclelJ en loeiden naar hare benomen kaLlJeren. J. DE BRUNE. ' JONG, hijv. n. en ~ij,v., jOlJ,ger, jongc9t. IIct tcg~ngestelde van oud: Jonge. wortels ,jong gras, JUllg'e boomen , -enz, Van dieren en nienschen j een jonge leeuso , eene jonge orouw , (die kort gctrou\\'d is). In rrufne jange jaren. Jong z!jn. l)i~ heet ook, ill sornmige oorden van Nederland, zoo veel, als tel' \\'.creid ko.rnen; in de dagclijksche taftl: l"if is in Aiei jong geweest. Jong worden ,"crjongcn. De stel,Iende trap jong wordt ook als een zelfst. uaarnwoortl '·HD bet onz, geslacht gcnonlcn; meerv, jongen, voor eeu jong die!": 't wanschapen jong. VOND. De, bat Iieej]: [ongen, De Ouden verstcnden > k , j Jufferschap. Z.arnen_ steil. clonziuffer•, hofjugef-, kamer u ur, staatjuffer, 3 UGCI-IE , v. Bij K.I.. juclie. .lus , jusculutP. In Gron. hoort men dit woord nog , waar :tien door hetzelve een g :lzrek van dunheid verstaat. Koffij , die zeer dun is draagt daar , oen die reden , den naam van ji^qclie. JUICHEN , o. w.. ik juichte , jheb gejuicht. Zijne vreugde ,, door een luid geschreeuw, aan den deg brengen , eik voorts in de hoogste maat vreugde gevo,elen endie uiten. Het volk- juichie.. Het voorwerp des ge.juielis drukt neen uit met liet voorz. over: over den vre( ie Juichen. Iii den verhevenen stijl plaatst men dit ook ïr, dc,, derden naamval: juicht Gocle:, t q ganische. cer•cle . BIJBDLY. •VOND. bezigt iemand te gemoe.t , of ira /4et gemoet , juichen , voor al juichende iemand tegcistreden : mijn dochter iuicht hem vrolijk in 't ge.-. z,7zoet. Het is een klanknabootsend woord , en het drukt, gelijk liet gr. iaXEiY , het natuurlijke geluid van uitgelatene -vreugde uit. Dit geluid is bij de Grieken u. lou , bij de- Lat. ó , bij de Duits. joch. JUILEN, o. w. ik juilde , heb gejuilci. Huilen: de donder uztgero.lt in 't ende mort en .JU lt. VOND. Etje klanknabootsend woord. Van hier Juilinge JUIST, hijv, n. eni bijeu., juister, zeer juist. Even, net: de juiste grootte kan ik ru niet zeggen. Juist zoo veel. Juist van pees. ,Tuist geraden. Juist op, denzeEden. tijd. A. HARTS. Is nu zin hart en zin op. 4 41n juist gevr llen. VOND. Va4i hier juistheid. HOOFT be-. '543 JVK, JUL, JUIN. bezigt just; Van het fr. jaste. JUK , (jok) , o,. , meerva jukken. In liet algemeen , be duidt dit woord zaon,enggbondene deelen , die bestemt zijn , om icts te dragen. In het bijzonder , een gebindte van planken en balken onder Bene brug : de brug heeft, door den ijsgang , twee Jukken verloren. In Groningerlaud noemt wen kleine bruggen over: weteringen , jukken.. Een houten werku ig, dienstig voor . ossen , om te trekken : den ossen het ;uk Qple 1, en. Fig. , is het een staat van drukkende di rstbaa beid : liet' jrid dei' 8lavernq'e. HooFT. .Legij volk or4er liet jak brengen. .iet. juk af erpèn. liet juk van. moeite en Zorg. L. I AKE.. Een houten werkhuig, op. de schouders gelegd , om. iets te dragen : het, groenw f sloeg Item, met het juk. Een melkjuk. -- Een juk ossen, twee, door het juk verbondene ossen, en voorts een paar : vijf hondert jocij ossen. BlnwLV. Een juk hcet ook , i i de overzetting van den Bijbel., zoo veel land „ als twee ossezi, in eenen dag ploegen. Van hier, het hedr, w, jrukke a , het. juk opleggen : gejukt (belaçjen) met glGnstrend. kroonegout. VOND. Van hier ook jukking , jukkingd^n , bij HOOPT, voor zamengebonden planken en balken , tot onderstee-' hing dienende : eenige . jr..Gkkiri er , of t selioe jing erl van hout in de graften, Zame,nst. jukbeef , (fokbeen) jukgespan , jukgordel, jukriem, Men denke , voor het naaste , dot /uk afstamt van een wogrcl , dat: Gene verbinding beteekene].e , zoo als juijgo. hij de Lat. , ivaarrnede Iet gt. of EJyos , van 'EVyE,ti , overeenstem t. JULIJ, m. , (Ie zevende maand.. i.i dok jaar., clig een en dertig dagen heeft:, in den deftigeu spreek- e liooimacu d. genaamd. Het, is} eigenlijk de, tweede lat. naamval van Julius, naar de oude gewoonte. Den der- den van Julius noenïde men den c rc1en .1 ulii , Juli;. Van bier, dat. alle naamvallen dien uitgang bwhouden hebben: in .Julg , enz. De lat. naam is van Julius Caesar. oinleei d. JUKIJ, rn. , de romeinsche naam der zesde maand des jaars, hebbende dertig dagen , anders zomermaand. Karel de Groote noemde baar bracmanoth, braakmaand. . L. -jent nog; dien nagnn. Men noemt haar ook wiedemaand' JU1., JUS, JUT, JUW, IVO. 549 maand. De lat. naam Junius zoude , naar cie Godin JUN0, volgens anderen , naar den romeinschen burgemees_ ter JUNIUs BRUTUS , genoemd zijn. JURK, v. , meerv. jurken. Een overtrek voor kinderen. Zamenst md.rajurk , smuljurk. JUST , zie juist. JUT, een verbasterde naam van den beruchten Paus , Jo hannes de achtste. Van hier de spreekwijs : dat zal te sint Jutmis gebeuren , dat is nimmer, omdat men, ter eer van dezen Paus , nooit mis gevierd heeft. In de gemeene volkstaal , zegt men van een getrouwd paar , dat er lomp en plomp uitziet : liet is jut en juli JUWEEL , o. , nneerv. juweelen. In het gemeen allerlei geslepen edelgesteente , in het bijzonder een diamant: zij blinkt van juweelen. (nulden juweele.-BiJ-B. 1477è Overdr. zegt men van eene schoone juffer : zij is een juliveel. Ook van ieder ander voortreffelijk mensch : hij is een juweel vrtn een mensch. Voorts noemt men eene kostelijke , waarde ; en aangename zaak een juweel. Van lier het onverb. juweelen : een juweelen ring Voorts juwelier , (iemand die in juweelen handelt , of die edelgesteenten inzet) juwelierseer. Deze beide woor= den verliezen ; door de schielijkheid van uitspraak , hunne oorspronkelijke scherpe ee , als hoorende enen , gemeenligk , juwelier , voor juweelier. Kit. heeft hier juweel.. lier , eene 1, om den scherpen toon te bewaren , te meer plaatseinde. Zamenst. pronkjuweel , puikjuweel. -il ruweellkv/feri Six V. CHAND. heeft van dit juweel eer bedr, werkes. juweelen gevormd : .d pol sin kar juweel lende, enz. L ten stelt, dat wij dit woord uit het fr. joyctu^ (oul. joyaul , middeleeuw. jocale) ontleend hebben; sp. do el. De groote SALMASTUS meent , • dat dit woord niet van jocus, joculus , jocula , iets, dat ons vergenoegen aanbrengt, zonde afstammen , maar van het arab. johar , een edelgesteente. Volgens RE^TZ is juweel van het gr. W- rccr^atov^ IVOOR, o. Elpenbeen. .Eerre doos uit ivoor ' gedraaid. Dichters gebruiken dit woord, om de blankheid en den netten vorm van iets uit te beelden. Zoo noemt VONl) EL de borsten van Eva twee bronnen van ijvooro van t V o: Van likr liet onvèrbuigb. naamor. zvorcr ren kam. KIL. en BiiUNE , een zeeuwsch schrijver de scherplange oo , ivoorera ; gelijk ook de van den bijbel , in de oudste drukken. L. -volgt KILIAAN niet, maar stelt, te re t . de ob Ine doorgaande uitspraak en de afleiding ebur,, ebor,, staven deze spelling. een ,n ^• hebben hi-,- Ovcrzettel .' TEN KATF, zacht-lange van her la ; K4 K. a _ , dc zevende medeklinker , gelijk zij (Ie tiende letter ti het ARF , naar de gewone rangschikking , uitmaakt. Zij is de laatste keelletter, naardiende Q een overtollig let-terteeken is. Zie voorts mine Nederd. Spraakk. Dé 1,540 en 41. KA, zie ka uW. KAAG , v. , meerv. kagen. Een zeker binnenIandsch vaar. tuig. Zamensteli. kaagrnan , een schipper, die eene kap bevaart , ook kaagschipper. KAAI , v. , meerv. kamen. Metselwerk aan het water, dienende voor eenen (lijk of dam ; ook een kleine dijk„ in bet algem(,en. Van deze kaei/. VoND. Het schip ligt aan dle kaai. In liet Ir. quai. Zamenstell. vinterkaai , zomerkaai. -- Kaaiboef, een kruijer, die de schepen opwacht , kaaidijk (kad^^), kaailooper i kaai» 7eester. KAA1JEN, b. w. , ik kaaide , heb gekaaid.' Een zeewoord , ook toppen genaamd. .De rn kaai.1en is dc nok , of liet uiterste einde der ra , naar beneden trekken, en aan den mast binden , wanneer liet schip te veel slin-' Bert , of door eene engte moet. KAAK , v. , meerv. kaken. Het been , waarin de kiezen en tanden geplaatst zijn. Hierheen behooren de spreek. wijzen : sti:if in cie kaken zijn , stoot spreken. Door tee kaken jagen , alies doorbrengen , opteren. Uit cle kaken . het geweld , (Zes doods -- 'des verder-/s redden. IJle stjve kaken , met onbeschaamrcd.fheid iets :loochenen. — De kieuwen der visschen noo:tnt men ook laken. Van hier heet -men -cie kieuwen der izptringen uitsnijden , haring kaken. Anderen -breng( n dit tot liet oude kaak, (lat is ton 9 zoo dat eden ha– .ring kaken tarn eigenlijk zona beteekenen (Jen hharii muiten , inzouten ; te neer , dewijl (Ie kunst van 114 wel toebereiden van den haring juist daarin, en niet in het ilitsuij Íen van de kieuwen, zou gelegen zijn. Vn- Lier kaker. Zamenstell. k aaklnes. Voorts eerre wang de SJ> K A A. de rimpels op de í'aek. VOND. Zy kreeg eenel p ken. In evallene kaken. .els de ee • blos op de ka b°^ ^ - den baardt bescliaauiven ste wol uw' knaken van HOOFT. Van hier de zatnenstell. kaakbeen , kaak. deé. slag , voor kinnebakslag , bij HOOFT. In het eng. is cheek eene wang. Het vcrkleinw. kaakje -wordt ook voor Bene kleine taart genomen. KAAK, v. meere. kaken. Eene openbare plaats , waar misdadigers , aan eenen pilaar gebonden , tot schande te^ pronk staan , of ook gegeeseld en gebrandmerkt worden. ,dan de kaak staan , — zetten. Fig.: Zijne feilen op de kaak te zetten. HOOFT. Wij hebben een veron derd woord kaak 3 fr. caque , dat eerre soort van tolt beteekent. KILIAAN leidt het daarvan af, uit hoofde der ronde gedaante van die steenen zuil , die tot zoodanige schandplaats verstrekt. Zie het vorige kaak. Eindelijk is kaak ook een zeewoord s eenen rukwind aandttidende. KAAL , bijv. n. en bijes. , kaler•, kaalst. tiet tegendeel tan rtiig; beroofd van het noodige haar, zonder veders of loof. Een kaal voorhoofd. De jongen zin nog kaal. Kale boonzen. Een kale berg , ii ct geen boó-^ men of struiken bewassen. Een kale rok , waarvan de eerste Wolnoppen reeds afgesleten zijti. Fig. , ontbloot valt het noodige , dat bij eene zaak past : een kaal schip zonder want. Een kale boeg y zonder ankers. Eene kale reede , zonder schepen. Bene kale steng, zonder mars. In het bijzonder , geldeloos : eene kale jitjèr" .één kale jonker. 11 _q is van den kalen adel. l q is zoo kaal als eene luis , gemeen spreekwoord , voor: hij is doodarm. Iemand kaal maken , kaal plukken uitkleeden. Zaal worden. --Van cie uootdige gronden ontbloot ; in eenen verachtelijker zin : dat is eene kale verontschuldiging. Slecht van waarde: een kaal inid dagmaal. In zijne bedoeling te leur gesteld: hij is er kaal af 'ekomen. Van hier kirallieid , kanlaclt1ib Zamenstell. kaalhoofd , kaalhoofdig, kaalkin, kaal.^ kop, kaaloor, kaalpoot, eene duif met, kale poo.ten overdr. , een, die geen geld heeft:. Van dit kaal heeft men het zelfstandige kanis, voor iemand , die niet veel bezit, en dus niet veel te verliezen heeft, gemaakt. HOOFT bezigt het: een deel kalissen. nul. kaluw, lat. calvrts. Misschien komt het uit het he KAAS áJ5 hebt. porfp? :;l.ad, ka! zijn. K.A.AMv. < de schhir:n.nel (lie zich als eene witte huid 1 ^ 3 , 1 op hier , wijn , azijn enz. zet. Hei heeft nie t kain , kiemen ,. eenen oorsprong. Kir:. kent kiemerz , dat thans kamen beet , dat is , kam zetten : liet vier heeft ge_ ktzanid. Voorts is hiervan i ctaa;2.azcltlig , kaamsel , kamig. KAAN, v. , nieerv. karren. Eene soort van middelmatig vaarUli , Wa ,.^rv ri neen zich , op de El e , Oder, Viezer . enz. bedient ; zijnde; tónder verdek. 'k Zie den [J'ijssel .;it zijn ka,.rzeri seltit tden mct hit van opgeleide granen. VOND. Keuian is ook eene soort van mand. Het behoort tot liet geslacht dier woorden , die eene holle ruimte betcekern&n. D oudste kanen maakte men v1n tii^geIjoolde booroen , gelijk de Indianen nog hunne kano's doen. KAAN, v. ; meerv. keen-en. Stukjes van allerlei uitgesmolten vet noemt men , in Geld. , Gron. en elders , kanen. Kit. vertaalt -kaan door arvinr álior e c balaenis. KAAP , v. , meerv. kapen. Een stuk lands , dat , als een hoofd , in zee uitsteekt : een voorgebergte. Bij de kaap van .Akti-una. VOND. Bij - uitnemendheid heet de groote uithoek vàn Afrika de Kaap. * Van het fr. cap , it. c t, o , eng., cape , sj^. cabo. , Uit -het lat. caput , een kop, lboófd: Eene groote houten baak , ' op eenen hoek lands, heet - n -en aan den Helder ook kaap , anders kaap '.s ta I'td e r. KAAP , v. Vrijbuit op zee. Te kaap , of op de kaap, ua'ren. Zie kapen. KAAR , v. , meerv. karen. Eene vischkaar. In eennig e oor &n van Nederland verstaat men er ook eene kar door. Zie dit woord-. KAAR , m. en v., meerv. karen,. Een woord, dat bijna reeels in onbruik geraakt , en zoo veel is als lieve vriend -^vriendin.- Het is van het oude laks. keien, nu keuren, kiezen. Bij de Lat. is cai•uus eene benaming van eenen lieven vriend. Bij HOOFT vindt men: beleidt lij den Hartog van Jo'ij'euse zen kaar. Hij gebruikt ook het verkleinwoord: koning zonder kaai•kens , dat is gunstelhigen. Nog zegt Dien: o! zij zijn zulke karen , zulke vertrenwde vi Le :oden. Kir. hcct -k are , kaerken , cern unica. Z . AAR. brt KAA. KAApii}E , v. , nieerv. kaarden. Eene distel in het ge-' meen : wat lust heeft een ezel anders , als om kaer. den af te we jdef ? DE BRuNE. In het bijzonder is het eene distel met zeer scherpe punten aan den top ; van het lat. carcluns. Men noemt dezelve vollers , of weverkaarde ; dewijl men , op sommige plaatsen van Euro. pa , de toppen dezer plant , tot het hekelen van wol , gebruikt. Van hier draagt het getande ijzeren werktuig, om wol te kammen , dien zelfden rr6am : met kam en schel pe kaerd wol kamazen. VOND. Ribben der artisjok en beet noemt men ook kaarden , fr. eardes. Zamenstell. karzrdenbol, kacrdendistel , kaardenmaker, kaardensteker. KAA ,DEN , b. w. , ik kaardde , heb gekaard. Wol met cie kaarde bereiden. Van hier t aarden , kaardsel ? kaardster. KAARS , (keers) v. , meerv. kaarsen. Gedraaid katoen niet ongel of was omgeven , dienende tot licht. Met maegdewasse kaers. VoNn. Bij de kaars werken. De kaars loopt af. De kaars snuiten. Iets met het witbranden der kaars verkoopen ; wanneer de koop Verrigt moet zijn., eer eene , daarbij , opgestokene kaars uitgebrand is. Er is een dief aan de kaars , wanneer iets, vreernds in de pit de kaars doet afloopen.. Van iemand , wien men weldra betrappen zal , zegt men : hij vliegt al om de kaars. Van hier , die een zacht doodbed heeft , en weinig of geen snert , in zijne laatste oogenblikken , toont te hebben , bezigt men liet vertrouwelijke kij gaat uit als eerre kaars. Zamenstell. nachtkaars ; smeerkaars , stalkaars , ulaskaars. •— ; aarsbak .kaarskist , kaarslacde , kaarslemrnet , kaarslicht , kaarsongel , kaarssmeer , kaarssnuiter , kaarssnuitsel , kaarsenmaker, kaarsenmaker], kactrswverk , enz. Zeer waarschijnlijk van het lat. cera , was, gr. xnpos, middeleeuw. czerw'ins ; welk woord , aanvankelijk , van de waskaarsen gei:3rcwikt werd, welke men , bij de openlijke eerdienst ,. aanstak. KAART, v, , meere. kaarten. Eene speelkaart. Van het lat. charta, papier. Met cle kaart spelen, ook kaarten genaamd. De kaarten doorschieten, omdeelen', afnemen. De kaart vergeven. Eene goede, kwade kaart fzebben, Iemand in cle kaart kijken, deszelfs e~ . A* X1.7.7 geheime- aanslagen bespieden. De gelckezt X'rijgen cie kaart, zijn gelukkig. Eene kaart is ook eene beknopt: meetkundige afbeelding , het zij van de oppervlakte der aardde., of van een gedeelte derzelve , eene landkaart ; het zij van het vlak der zee en derzelver bevaarbare en onbevaarbare gronden , eene zeekaart ; het zij van cie sterrenbeelden , eene hemelkaart. Eene afgezette haar!, waarin onderscheidene kleuren de onderscheidene deelkin der oppervlakte aantoonen. • In Zeeland zegt men kaar'ten uitzetten , of iels in cle kaart stellen , voor, hij openlijke aanplakking, bekend maken , dat iets te koop is. liet onverb. bijv. n. is kaarten : een kaarten huis. Za-xnenstell. kaartgelci, kaartkooper , kaartspel , kaart. speler, kaartwinkel enz. KAAS y v. , meerv. kazen. Gestremde melk , van hui getuiverd, tot eenen klomp , door middel eens vorms, zamengedrukt ; eene bekende lekkernij. Hoewel ik vet !e Maes perste. VOND. Andere spijs draagt ook dien naam , als : eije.rkac s , uit geronnene melk en eieren. Hoof lkaas , hoofdvleesch , in de gedaante van eene kaas gevormd. Zamenstell. kaasboer, kaasbord ; kaasjager, een. , die. met kaas rond rijdt , overdr. ,• een oud man , die rog naar de meisjes omsiet. 'pUINM. meent y dat kaasjager gezegd wordt voor kasjager , bij KIL. voorkomende, en bij denzelven ook kasboef genoemd , zijnde deze kasjagers , of kasboeven ,' eigenlijk bedriegers , die voorgaven, heilige overblijfsels te bezitten , welke zij in een kasje omvoerden , en aan het gemeene Volk om geld vertoonden — kaaskamer , kaa.koóper , kaasleb , rundael , kaats-. luclht , de sterke reuk der kaas , kaasmat, vorm , kaasmarkt, kaasros, kaasnap , t aasvat , kaasvorm , kaaswei , kaaswinkel, kaasworm, kit aswrongel. 1AA.TS , v. Een woord in het kaatsspel gebruikelijk, beteekenende de plaats , waar de bal, na den eersten stuit, valt. Als men die plaats merkt, noemt men het de kaats teekenen. Ik teelende die kaats. HOOFT. Fig hij weet de kaats wel ie teekenen, hij weet zijne rekening , tot zijn voordeel, goed te maken. Zamenstell. kaatsbaan , kaatsbal , kaatsdak , kaatsmeester } kaatsnet, kaatsspel, kaatszeef. KAATSEN, b. w., ik kaatste , heb gekaatst. Den ba' in het kaatsspel slaan. Ik kaats liever met liet iet. Z a dan 556 KAA, KAB. dan met de Iacxnd. Die , aatsí moet bat u'acjtten - scherts wordt niet scherts betaald. Van hier kaatser. Ons kaatsen kont overeen met het fr. chasser , eng. to catch, stal. cacctare , zw. kasta , goth. kesari . anzels: censt, in welke allen het denkbeeld van voortjagen , -voortdrij'en het heerschende is. T(A,.AUW , zie ktzz w. Kaauty is ook zoo veel als kauw-. sel , gekaauwde beet ; verkleinw. kaauustfe. KAAUWENT , b. ww. , ik knauwde , heb gekaduu'd. Spijs niet het gehit tiaren: Overdr : daar ..jax U4/sses dit te kaautven geeftVOND. Het verledene leed kaau . wen , met s[ilert herdenken. VOND. Van hier ' kdat^wer,, kaaal4wing , kncrurusei, kaauwtje. Zamenstell. kaauwtanden , een werkwoord. KA^BL S , v. , meerv. kabassen. Een hengselkorfje vin stroo , of biezen. Zij kit vijgef in haer k°abasse. VOND. VaIl liet •fr. tabas. KABASSEN , b. w. , ik kabaste , heb gekabast. Behenc? iglt k steen ; gel jk Robert met het tanker , dat hij docht tei kabasse'n. HOOFT. • Ziet, dat gij draaden -uit 4arr itrir kabast. HOOFT. KABBELEN , o. W. , ik kabbelde , heb gekabbeld. Een klarkn.zbootsnd woord , uitdrukkeiide den zachten slag van het war . ivinueer het bewogen wordt: .Het beekje kabbelt teg'n den oever. VONDEL gebruikt het ook in eengin bet*rr vent#en zin : akker.* , die gekabbelt rsvorden , . die , door den zachten slag van het water , eenigzins van onderen afges;}oel:l worden , en aarde verliezen. Van hier is kabbeling. Zamenstell. kabbelst room (bij OUD.). KABEL , m. , m, eerv. kabels ; men bezigt ook h t zamengest. kc clto,,wen. Een dik touw , om liet anker te houmden , te I3or. ;.^.eren , schepen te vprtaijen , enz. Den kabel ir,stes{gin . door den ankerrink; vastmaken. Den kabel 'ieren. n itcliecn. Er is eene kink in den Label, overdr. , de zaak vi=ndt tegenstand s.' in den vertr w1welijken r ce tt•c.n . .brt is een kabel op colclet, dat mirt e4 is nog vier te zoeken. Zatnenstell. kabelgaren, kabels at , kabe/k/erl, l°abeitnuw: 8111DAS v khrt het gr. x s door een. dik touw, schoon - anderen c_.t. t' ennen , dat • dit een grieksch woord is. he h'sc^ :c e.iderdom Ton ons woord blikt oridertns schen KAB. schen nit het hebr, ~::lM, dat een tOl1\V beteekent, -._1 \ KA~ELJAAUW , m~, meerv, 1.;4beljaauwen-~en zee... vIsch, die gedroogd., ~nder den naam van stokvisch hekend is. Van hier kabeijaauw~ch, een woord , nit de 'vaderlandsche geschiedenis gcnoeg hekend, •Zamenst. lcri~lp~~beliG:auU!, -kaqeljaault-v~qTlg8t" lcabeljaauw~ vissclterij enz, ., KABINE'I' " o, , meerv, babinetten, Een onduitseh woord, van het fl'. cabinet. Eell schrijn , eene k as 'lnet verscheidene laden: 'k ontsluit het kabinel. HOOFT. In "het bijzondcr ~ene kas , ",v~arin zeldzaarnheden del' n~tuu:r en kunst bewaard worden. Wijders, een groot vertrek , 'vaal" die stukken aan de Liefhebhers vertoond worden : het kabinet des boning» beoat eene sclioone oereameling: Ook , hij over~oelning, de aldaar verzarnelde zeldzaamhe-s den: zyn I-'abtnet wordt oerboclu; Een ~eheiln vertrek, vooruarnelqk , Van Vorsten: de koning liet hem in, z:ijn l.:abinet bre"(~gefl. ~J~ het bljzol.lder de zaal , waan geht:ilne zaken van staat beraadslAagd worden e hij kent de gelLein.zen van h.et kab£net. In het genleen eene afgezouderrle pl.iats , waar men.iets lecrt '. bet welk juist .alle man' niet weet e weetenscluippen geqllteel.:t· ill: 't ka~inet pall Penus, HOOFT. . KABOU1'ER, m., meerv -. 'l:abouters. Eenkl<;ine k~:lap'of jongen : laat die lpab~llters' ziclL rnaar oermaben, Met ecnc soort van verachting , iernand , die weinig aan-« zien heelt , en zich " door zijn gedrag" belagchclijk rnaakt : een van (lie l"aboitlers deed ziine triomfeiii]:» intred; HOOFT. "t 117 elk dien Knbou.ter eerst geltolpen heef~ te paard, DE DECKER. In de gcesJ.enJeer des' ouden b~j~ geloofs is ~abouler, of liever , Lccbototermanneben , eene soort van midclclgeestcn , die-, des nachts , in de gedaante "an kleine d wergjes , verscliijnen , en allerlei huisse~~ jke dienst bewijzcn, Zulk ecnen drol noemt men ook bergrnannetje ; oOldat' bergbewoners misschien het meest met die weldadige geestjes opharlden, In 11Ct hoogd, Kobold , dat nl~t het middeleeuw, go~elin7J.,$, en het flf. gobelin, een hietebaauw , overeenkornt, l\'Iisschien kornt het van het gr. XflF?)\D~ " welk ,,100I'd,' door den Scholiast van Aristofanes , "an eene 500rt van middelgeesten wordt uitgelegd, KIL. heeft zich ook or dit gr~ woord heroeZ5' pen ~ KAB, KAD, K. AF, K.A.G, K kJ. pen , en verklaart liet door eengin middelgeest, die de dam den der menschen naaapt. KABUIS , v. , meerv. kabuizen. Een klein vertrek , o,. wat voorraad te bergen ; ook eene scheepskeuken. Zie kombuis. Van hier het zar. kabuiskool , bij verkorting buiskool. KAD , een zelfst. naames. , door VOND. in zijne vroege gedichten gebruikt ; nokt meel , noch ol/ Jaelde , . in kruijcke , noch in kad. Uit het verband blijkt, dat hij er eene flesch voor (Ie olie door verstaat, dij de Grieken is een vat , om Wijn in te doen , en `12 bij de 11ebi'. eene kruik , fiesch. Ve kiest neen het woord voor onze taal te bewaren , men diene het geslacht dan maar te bepalen , dat meest naar het vrouwelijke schijnt over te hellen. Zie kit. KADE , v. , meerv. k raden. Een kleine dijk , anders kaai. Achter de g -aftkacde. HooFT. Van hier het zamengeste kad k. KADRAAJ , v. , meerv. kadraaijen. Een zoetelaars vaartuig , waarmede men - hij de schepen , die op de reede liggen , waren uitvent. Van hier het werkw. kadraaijea , en het naah w. kad;•`zaijer. Misschien uit kace , kaai en draaijen. KAF , o. Het fijne afval van gedorschte granen. liet. lichte kaf. VOND. Ei' is geen koren zonder kaf, hoe men ook zorg draagt , mengen zich nogtans slechten onder de braven. Dat is kaf geclorscht, dat is vergecfsch `yer1, Het schijnt , `met kappen , uit eene bron te zijn. K^.FFA, o. Trijp , zekere stof. XAGCHEL , v. , meerv. kagchels. Een bekend werktuig, om in te stoken. De kagchel stoken. Zamenst. pot-` kagcliel ; kagcheloven , kagchelpip, enz. Dit woord luidt in het middeleeuw.. cugnolius , ital. coccia , zw. kakel, pool. en hoogd. kachel, boh. kacliljk. WACH-, ' TER leidt het af van xoxI.EIY , draaijen, JUNIUS van caeabus, anderen van coquere. liet is onzeker. KAJUIT, v., meerv. kajuiten. Eene verblijfplaats, op liet achterschip, voor de Oppersten des vaartuirs «, of voor andere Aanzienlijken. De kajuit afhuren. In de ka1 uit. HOOFT. Zatrnenst. kajuitjongen , kajuit^vacliier.. In liet deen. kahijt , fr. cahu e ; waaruit blijkt, dat liet KAK. 359 het woord uit ka , kouw , kooi , en kat zarnengesteld is, In -Zweden was kajuta , voorheen , een klein huis. KAK , 'm. Achterlast : in den onbeschaafden stijl. Iiak hebber, , aandrang gevoelen , orn zijn gevoeg te doen. Ook drek , stront , gr, Kak maken , eene lage uitdrukking , voor krakeel zoeken. -Er is kak aan den knikker , er schuilt iets achter , dat niet goed is. KAKEhEN , o. w. , ik kakelde , heb gekakeld. Een klanknabootsend woord , om het geluid van hoenderen enz. na te baanwen. Ook wordt het voor snappen , veel spreken gebruikt , als het voortour. werkvr. van kaken hetwelk H. DE GR. nog bezigt : nader bij gelijkt g best dat overtollig; h kaken ? En \VESTERR.: u-'aer toe langli vergeefs gel'aeckt ? Van hier kakelaar , (kakeler) kakelarj , kakelsier. Zanieust. kakelbont , dat is zoo bont , als een hoen ; van kleuren , die veeschei~ den zijn , en niet bij elkander passen , gebruikt enen dit woord. KAKEN , zie kaak en kakelen. KAKHIEL , zie kakken. KAKKEN , o. en b. w. , ik kakte , heb gekakt. Een woord , van kinderen veel gebruikt , als zij , door stoelgang , aan de behoefte der natuur voldoen moeten. Van bier kakker , kakker j , kaksel , kakster. Zamenst. kakhiel , (winterhiel) kakhuis , kakhuisbril, kakhuisdeur, kakhuisveger , (schoonmaker , lediger,) kakkebeci (een kind , dat het bed bevuilt) kakschool, (school voor kleine kinderen) , kakstille (een stilletje) kakstoel. In liet gr. yuxc , lat. en ic. cacr re , eng. to cack• , boh. kakati, deen. kakte. .AKKERLA , m. , meere. kakkerlakken. Een gekorven diertje , dat veel in bakkerijen zich ophoudt , gelijk het ook de la(bng der schepen doorknaagt. KAKKETO E , v., rrieerv. kakketoeën. Eene soort van papegaai, die sterk schreeuwt. KAKS , bijwo , in den vertrouwelijken spreektrant gebruikelijk. 41s kaks , welstaanshalve, bij OUD., WESTERS. en A*aderen. 'HooFT zegt: men za/der as. kacx t'avont op biet hylik zitte. TuINM. zegt: kak schijnt ook geveinsd beduid te hebben; want kackepeis (bi KIL.) was een geveinsde vrede. Zoad^t ais laks dan bij veinzing, of in l ij x , zoude hetekeren, bij KIi. ook Lakkerrmik. Z x KA 3 6 o, KALAB ,ks kabas)Tv ® nïccrY'. ,'t iraia ss ï2. €;n slag van p s i pOUC , Van hier krltav[r `lesefi. l^ y ï ^ ' :^ , n rv. k'aiainl nsteefzen. i.R^,^.^^x.^_^i.5 ^.^^ s 9 ^ e` ^^ Leili Soort van steen , \vaarnLecle men rool koper geel maakt. KALAMINK , (kabnink) o Zc kere wollen stof. Van hier e '^ ', .- 1^., het onverbtii b^ ^. ^. ^^cl^^ ,^irx;^2r^ . eGn ,^^^,l az ira er Iiemdr ok. K -LANDEB , v. , n.cerv ka cL,zC erî. Een zwart wormpje, dat liet koren verslindt. De ka/ander legt hiel' haer° granen. VOND. Om de voetmaat , en in de dagelijksche verkeering , bezigt men ook klander : geen kt'ct,-zdjr eet liet koren. HOOGML. Zoo noemt men ook den glans,. door. drukking , op. eenige stof gemaakt , ion het fr. cnlandre. Tan lier het bedr. gelijkvl. w. ka l ndep n , klancderen , glans of, eenig doek rn keu De wiaakel , waar dit geschiedt , is eene kalanderij. Van hier kro anderc er , kcilancerterZarm2eristeil. kalander solen , . kalandersteen , , ra 1'a;2de/•tafe1. Misschien van glans. 4 liet fr. galant , siertijk , .en ons oude kalaansch, Heefthiermede veie overcea komst. 1ALA]NT , (k,7c„3,zt), mn en vr. , rneerv. kcilanten. Een koopvriend , of eene koopvriendin , iemand , aan wien meng .gewoon is zijne waren te slijten. Zoo hellept n j liet hof aan eetzen li rp op kalanten. HOOFT. Zamen'st. j,a ark a la n , sclLeer•^La/al t , ent. Ons woord kglarlt is uit het fr. clialrrnd , hh(1tvvelk eigenlijk beteekent een ligt vaartuig ter koopvaardij uitgerust. Het hoogd. kaland beduidde eertijds eene broederschap van godsdienstige personen ; en rog draagt, in het Sleeswijkschle , de jaar- Iijksche bijeenkomst der Geestelijken dien naam. , Onder ' n ^r ^,• ^ , ^ 1 d e tusscl;en is - de oorspe oiig d^t.swer. Zoo ons woord mets liet hoogti. een zij , mag meen , met ADFLVNG , de bron in het lat. ealendae , de , eerste dag van iedere maand , toeken. Althans,, reeds in de elfde eeuw, heette kalendoe , in Frankrijk, eene bijeenkomst der Geestelijken van eengin ring, d ewij! zij - telkens op den eersten dag var w elke maan d.. geschiedde. 4 1. ALE ATE EN , (,naij a1e7•en , kalfaten) b. w., ik kale- fa l erd e , heb gekaléfa ce rd. De reten van een vaartuig met werk .breeu en , met talk, pek en teer ' bestr.ij ken , voor hiep indringen dcs waters ; ook het schip lap^, e ^. ,, i kal te,° - ijiz lekke kiel. VOND. In den da^ e KAL. 36. geljkselien wandel zegt mere : i,k zal dal ivel kalefateren, ik zal dat wel stellers. Van hier kalefatering. Zamenst. kalefaathamer.' Dit woord luidt in het hoogd. en neders. kclfatern , zw. ka fatra , fr. calfater, ca feutrer, it. ca fattare ,, niddeleeuw.-calijatar. e ,-nieuw gr, xx&.EpGTEIY. Men leid; het gewoonlijk af van het fr. cale , een scheepsbodem i kiel , en fait ,it. facto , versteld , gemaakt. KAL ES , v. , - mcerv. kalessen. Onduitsch woord , beteekenende eene soort van rijtuig. Zamenst. vos kaler, reiskales. Van liet fr. caleche, it. kalessa. Alles stamt denkelijk van liet slavon. kolossa , wagenwielen, af. I ALF,, o.., nieerv. kalvers , kalveren , kalven. Een jong van sommige dieren , als van een hert , onder het jaar ook een reekalf. In gewonere beteekenis , hct jong tipar ëen rund. Het draagt dezen_ Baarn in het eerste jaar. = .Zen pact dempen , cals_ jet kaf verdrorz en is , met zijne hulp te laat komen. Voor eene jonge koe : soo gijniet m yra 1 a f niet kade et, Beploegt. BIJBELV. Van bier het spreekw. : met iemands-kaf ploegen , heimelijk van herre , met raad en daad, ondersteund worden. Oneigenlijk heet het jong van een gelijkend zeedier , zee-ka f. Een jong , kinderachtig mensch.:. h _ is een kaf ,.een goed kaf, een zachte bloed. ,Uitbraaksel: een. kalf ina :en. Misschien , om de gelijkheid des geluids, bij het braken , tact dat eens kalfs , en de voorovergebogene hou— (ding van het ligehaam , als krope men op vier beenen. Timmerlieden noemen den boevendrempel eener deur, den dwarsstijl , eea kaif', en de drukkei s dus den ondersten dwarsbalk tiener pers. Zamenst. ka 'oe , die poet, kalf is , ka fslborst, ida fshoofd , kalfshuid, kalfskop, kn fskruidl , eerre plant ; ka fsledr, kalfsnat , ka soogen , groote oogen , ka jsrib , kalfsschijf , ha fsscfiinkel , kalfsvel , eig. , en oneig, , de trom: mén roert liet kal;' svel; ka j;svleesch , kalfsvoet, kalverachtig, kalverknien , hr^Ác ii , die naar binnen gebogen staan, kal eriiefc1e,. eerste liefdedrift, enz. Misschien ziet de naam op het geluid dezer dieren, er stamt dezelve daarom af van galpen, nog, in Gron. , van het geluid van schreilende kinderei gebruikelijk. KALIBER , o. ' Cnduitsch woord , van het fr. calibre. Men verstaat er door de wijdte des monds van een beschut, Z .5 o#' 53 2 K.L. of van een geweer ; ook de doorsnede eens kogels. Een ,stuk van klein kaliber. In den -dagelijksehen spreektrant gebruikt men het ook voor 1&oedanibheid : dat is van slecht kaliber- KALIS, zie kaal. KALK , m. Gebrande steenen of schelpen , om , met water en zand gemengd , tot het metselen te gebruiken. .balk l^1ttsschen. Ongebluschte kalk. -- Levende kalk , die met water nog niet gelescht is. Zamenst. kalkbak , kalkbra;zcler , kalkbrok, krilkgri^is , kalkkloet , .kalkoven , kalkpot , kalkput , eene plaats , waar men ge- LItischte kadi bewaart , kalktol , kalkwater. Het stamt af van het lat. calx. Van hier kalken , met kalk bestrij ken. J ALK.OEN , m. , meerv, kalkoenen. Een bekende , thans inlandsche , vogel. Van hier kalkoensch : kalkoenselie ,liaan. De punten onder de hoefijzers der paarden dragen, bij de srneden , den naam van kalkoenen. KIL. heeft kalkoen , cornr4 pedis equir i. De naam des vogels wordt afgeleid van Calicot , zijnde de plaats van waar hik eerst in ons land overgebragt is. Men noemt hem , deswege. het kglikutsche hoen , bij VOND. kalikoet. K4LLEN< , b. w. , ik kalde , heb gekalci. In Geld. bezigt enen dit woord voor zamenpraten ; ook voor zeggen : wat kaltge ? d. i. wat zegtge ? De eerste grondbeteekenis is roepen : So dat si calleden allegader om Philippe. sinen vader. V. MAERL. En deze beteekenis heeft het ook in het zweed. , ijs!. en engel. -- HOoFT bezigt het voor vertellen : hoort , hoo Palemon kalt. Thans wordt }zet , in den zin van veel praten , snappen , gebruikt. Van hier ,kctller , kalling , kaltter - Zamenst.: kallemoer. ,t kalmoer , snapster , karlevizrzr , snapper , kalzueht, enz. Eng. to call. Eenige gelijkheid heeft het gr. x& :v en het chald. ^j`?. De boven aangehaalde overeenkomst met de. verwantschá te ' talen toont duidelijk dat kallen geene 'verkorting van kakelen is, gelik men wel eens beweerd beeft. KALM , bijv. n. en bijes., kalmer, kalmst. Stil , van het weder op zee gesproken. .bene kalme zee. Fig. , eene kalme Ziel. Van hier kalmte, stilte van wind: wij hadden eerie aara;; e>iamne kalmte op zee. Oneig. , stille z gtrustbeid : nt:c ontstond er kalme, ira cde ziel. Rust yan KAL, KAM. van staatsberoerten : dewij1 men scheen de kalmte uit geenen anderen hoek te kunnen verwachten. HOOFT. Ital. celma , fr. calme. KALMTE, zie kalm. KALNIUS , xn. Een welriekende , irilandsche wortel van pene rietsoort, lies genoemd. Gemeene kalmus , in onderscheiding van den aziatischen, .De, beste celmus uit verren lande. B11BELV. Van het lat. ealumus , riet. Zamenst. kalmusivortel. KALOT, v. , meerti. kalotten Een hoofddeksel , een wuts-. . je , fransch ealotte , van het gr. xGZ.V7. ga y' , bedekt. Bij If OYLER. komt ) ;\v rTpc voor , als een vrouwen hoofd. deksel. KALUW , bijv. n. en bijw. , kaluwer, kaluwst. Kaal. Verouderd woord. Van hier kaluu-'aarcl , die een kaal hoofd heeft , bij DE BIRUNE. Zie kaal. KALVEN , o. w. , ik ka fd e , leb geka cl. Een kalf werpen. Ook gebruikt VOND. het van merrien : eer de inerl'ien kalven. KALVEREN , o. w. , ik kalverde , leb gekalverd„ Een kalf maken ; braken. Zie kaf. KAM , m. , meerv. kammem. Een zeer oud woord , coat het bovenste deel van iets aanduidt , bijzonder , als het tegelijk wat uitsteekt. Zoo heet , aan hoenders , een vleezig , gemeenlijk rood , in de lengte schietend , gekorvei uitwas 'op den kop , kam. Den kam opsteken ; on,.* eig. , voor moedig zqn : den kam opsteken in dit perk. VOND. Bij heeft eenen rooden kam , bij is boos. .Een haan met een dubbelen kam ; oneig. iemand , die vurig en dapper is. Iemand in den kam zitten , met bitse taal , zi ch tegen hem verzetten. Het uitstekende deel vangfeenen helcni : men kende geen pluimaedje als op den kam der helmen. A NTONID. 1Jierniede komt overeen liet lat. coma, gr. o ^, , het lat. - cumulus, van het oude namus, het fr. cime, comble , het middeleeuw. camber, een toren , het ` hebr. en T?D In deze allen T T T hieerscht het denkbeeld van Bene bovenste spitsheid.. '.Canden , - of korte staven , aan den kant van raderen, om in andere tanden in te grijpen, heete ook kammen. Van bier liet kamrad. -~ Een werktuig, dat met zulke tanden voorzien is. Zoo noemt men eenen kam liet werktuig, waar 564 KAM# waarmede men de haren reinigt. Een zoren kam. werktuig, oui wol te reinigen: een wolkam. Men scheert edel en onedel over eeneiz kam. , men behandelt hen eene wijs. 1-let werktuig, waarmede de wevers de drader der schering tit elkander 1ouden , is bij ons insgelijks een kam. Voor aan het galjoen van een schip vindt men den kam , anders uit/eggr geheeten. Zamenst. kanzbor., stel, kaTflh1i8 , kam/)ot. -- Jjelmka#n , pazrdenkam, roskam, weverskam , wolkarn. , enz. KAMEEL , (kernel) in. , neerv. kainee4en (kemelen). Een bekent! nuttig dier, dat zIjn vaderland in heete zandige landen heeft, waar het, tot dragen van zware lasten, ge— bruikt wordt. Op de zuiderzee noemt men zeker zwaar werktuig, om scljepçn over ondiepten als heen te dragen kameel. Het woord is uit het hebr. , dat de naam van dit dier is, gr. , 4o5 , carne/us. Zamenst! kameelclrj-' er , kcuizeel8haa , (kerinelsh a.ar) kaineelsrug. enz. KAMELEON , o. , meerv. kameleons. Eene soort van haagdis , zich 0) boonen ophoudende. I)ie , als 't ka meleori , met menig slag van perivei zijn beliulpen. VOND. Mcii droomde eertijds van dit dier , dat het al- Ierlei kleuren , naar mate der ligchamcn , waarop het lag aannam , en van de lucht leefde. Beide is door Natuuronderzoekere. valsch bcyonden. Het vangt, met zijne lange tong , gekorvene diertjes , en de verscheidenheid van bepaalde kleçu'en ontstaat uik de onderscheidene gesteldhçict zijner driften. Het woord. is uit het gr. zxgaixewy,. lat. çharnaelecw. KAMELOF , 0, Stof uit karneels of geitenhaar geweven;. ook uit wol gemaakt, dat het vorige nabij komt. Een mctnt4 -'qn geiatert blan4pketbiaeuw kamelot. VOND. Van hier het onverbuigh. kamelotten. KAMEN, kamig, zie kaan. 1(AMENIER', v., meerv. karnen Leren. Kamerdienares van eene min of meer aanzienlijke vrouw , bij KIL. kaineriere. Van hier liet bedr. werkw. kamenieren, optooijen. Van kamer. KAMER, v., meerv, kamers, kaineren. In den uitge strekistén en eigenlijksten zin, elke holle ruimte; in welke beteekenis het nog, in eenige enkele gevallen, gebi'aikt. wordt. Zoo noeuiéu de Slagers de holle ruimte voor het nier-' KAM. 5C5 hierbe(1 de kamer ; van hier een krtmerstuk. Dé achs terste holte van eenen mortier , waarin het kruid geladen wordt ; de holligheid in Benen zadel ', of een haam , o nl hét paard niet te drukken ; een ingesloten ruimt , zoo als het gat , waar de kabelta'uwen , op het 'schip , rond ge. schóten liggen , dragen den naam van kamer. Zoo ook eene - k ruil kct mer op een schip. O ul. 'werd het ook voor een huis genomen , zoo als te Utrecht de Staten kamer. Van hier kameraar , die bijzonder belast was met het toezigt over de stedelijke geldmiddelen: In eenerg, engeren zin beteekent liet ieder vertrek , of afgeschoten gemak van een huis : zijne kamer houden , enz. -Hier heen behooren de zarnenst. kt.tnstkamer , schatkamer, geweerkamer , muntknmer. Het vertrek , waarin eeu Vorst woont. Van hier de zamengests kamerdienaar, kamerheer. Een vertrek , w aarin personen vergaderen , tot handlaving van openbare zaken , als de zamenst. anlmoezenierskarner , gildekaincr• , leenkamer , pleit. kamer , raadkamer , re tkaïner , enz. Ook somtijds voor de personen zelve : de kamer is gevolmagtigd. Hierheen behooren die oefenschólein der dichtkunst , ctë rederjkerskamers , zo'a alS er , voorlieeïn , in ons Va derland verscheidene waren : cde Kain' ; de Lavendel bloem , niet de spreuk : uit leven der . jonst ; en vele andere. Zamenst.: achterkamer , benederkamer, eerkamer , bovenkamer , hangkamer , kelderkamer, kraamkamer , opkamer , slaapkamer , ' enz. Een ver trek , om iets te zetten , • te bergen , te verrigten , enz. : broodkamer , kcaskarer , mangelkamer, poegerka. mer , sch iffi amer , enz. Voorts zijn van hier (Ie za•menst.: karnerbeu'aarder, kamerbezem , kamerdeur, kamergang, kamergeraas, kamergeregt , kamerkat, gekamerd meisje, kamerkruid , eene plant, kamereg, eerste. bediende van eens Vorsten kamer , kamerpot ,ka znërspel ,- kamerstoel, kamerreaeht, enz. Men leidt het gewoonlijk af van het oude brittan. ècznimo , ik maak gebogen, gr. ADELUNG wil, dat het slechts eene hardere uitspraak van helm, bedekt, verborgen, zoude zin. Kamer zoude -dan eene plaais ]beduiden , waar men iets verbergt, of kan verbergen. Eng. ehamber,, fr. chambre , ital. camera -lat. camera, r. a,^ca ce. 966 KAM. KAMERAAD , m. en vr. , meerv. kameraden. Eigenlijk iemand , die niet ons , onder een dak woont , een bediende ; wijders , een maat , medemakker , inedgezel. Van .het fr. camerade ; schoon liet eigenlijk van ons woord kamer afstamt. Het beduidde eerst soldaten , die met elkander Bene kamer bewoonden. Dikwerf wordt nog een soldaat, dien men roept , zonder den naam te kennen, kameraad geheeten. KAMERAAR , zie kamer. KAMEREN y b. w., ik kamerrie , heb gekenterd. Op eene kamer houden : een gekczmerrl meisje.. Op eene kamer sluiten : ,men kamerel hem , daar Baron gele. gen had. HooFT. KAMFER , v.. Hars van den kamferboom , in ,Tappan groeijende. Eenigen leiden het woord af van het hebr. copher , anderen van het arab. capliiir. In het , nieuwgr. is het xaÇ'ovpx.. KAMILLE , v. , meerv. kan"tillen. Eene bekende plant met welriekende bloemen. Van het late eltrzmoemelum 9 chanzomilla , gr. c c.utov, KAMIZOOL , o. , meerv. kamizolen. Een kort onderkleed onder den " rok. Uit het fr. canzisole , van het middeleeusv. camisia , een hemd , en , in verderen zin 4 elke bedekking vair liet ligcliaani , bij SUJDAS xa, :o^v bob. kamn.gzola , pool. ko inizela. KMVIMELING , v. Korte , uitgekamde wol. Het schijnt het woord kam met den uitgang ling , of een naamw. van kammelen , gedurig kamuien , te zijn. Ë"AM tEN (kem,men) , b. w. , ik kamde ," heb gekamd. Met den kam in orde" maken : liet haar kimme . Wol kammen. Ook met. den kam reinigen. Dichters gebruiken dit woord oneigenlijk, van het water: baren , golfjes , kemmen. Trouwens, in dien fignnurl. zin, wil het gebruik kernmen, voor kammen": om cl'oneffe vloén te tremmen, (stil en effen te maken). Hoor"r. Van hier kamrner. Het lat. comere, dat vooral van den opschik van het hoofdhaar gebezigd wordt 9 komt hier in aannmer~ king. KA.MOESLEER ,. (kamuisleér) o. Zwart geverwd 1e r , waarvan men rouwschoenen plagt te maken. Van f hier het onverb. kamoesleéren. Misschien van het fr. cliamois zeemleêr,, bereid geitenlcêr. KAMP, X A 1t. 567 14:AMP , m. , meerv. Zaanpei .. Een veld , een stuk land, van eene onbepaalde, grootte , dat afgegraven of omtuind, is. Een =zaaikamp. Een kamp lands. Van het lat. campus. KAMP , m• , het meerv. kampen is weinig in gebruik. Eeno streving , om zijne wederpartij door sterkte te overwinnen;, een. dadelijke strijd , waar man tegen man vecht. Een ge vecht tusschen meer personen , in eene beslotene plaats gerust den kamp aansclzozuwen. VOND. Het wordt ook als een bijw. gebruikt, voor gewonnen : iets kamp ge-^ ven , opgeven , gewonnen geven ; ook voor effen , in het spel gebezigd :. het is kamp. Wij zullen kamp .tpe Zen. Kampop : dat is kampop. 1,AMPANJE , v. , meerv. kampanjen. Het verdek boven de hutten der schepen , aan den. achtersteven : Eneas sliep op de kampanje. VOND. Het is zeker een vreemd woord , en schijnt uit het fr. campagne , ontstaan te zijn. KAMPEN , o. w. , ik kampte , heb gekafnnpt. Streven-, om zijne wederpartij te overwinnen , wanneer man tegen man vecht : ik kampe -alzoo , niet als de lucht slaen+ deBIJBELV. Ook van meer personen. Van hier kainp. gevecht , kamphaan , (vechtbaan) kampvec/iten , kampvechter, (het oude kampioen). WACHTERS afleiding van kam , cliam , dat , in de Sa-lische wetten, eene hand beteekent, is niet onwaarschijnlijk ; naardien de eigenlijke aard van een karnpgevecht was, elkander, door worstelen en wringen , onder de voet te werpen. . KAMPERFOELIE, v. Geitenblad. Van het lat. capri olircm. KAMPERNOELIE , v., meerv. kampernoelies. Paddestoel, duivelsbrood. Fr. champignon. KAMPERSTEUR, m. Spottende benaming van zekere spijskbereiding , die de plaats van steur zoude vervangen; nanmelijk harde eijeren met mosterd. KAM.UIS bijv. n. en bijw. Ingedrukt van neus, zoodat de neusgaten naar boven gebogenstaan ; platneus. Ka. inuize geitjes zijn, bij VOND., simae capellae. Over-dr.: al stooten wij ons hooft, wij moeten niet terstont kamugs van daer wijcken. ' DE BRUNE. In Ziet fr. camu.s , eng. camoys. Het lat. camus wordt., door Ist KAM, KAN. ISIDO . , verklaard, door een nijptuig , op den flens valt fé^e hengsten', waarmede men hen teugelt. In het gr. x^c ^s van 199-0 xyW1W x; o^ 5 , ^ , ,ombuigen , kromrijen. Cc;_ murus is krom , bij de Latijnen. ÇAMU1SLEER , zie kamoesleér. KAN , v, , meerv. kannen. In het gemene leven , een vat uit bloot , steen , tin , koper , of blik gemaakt , om vloei bare ligoha en in te doen , met een lid , of deksel , en een oor , of handvatsel. Eene zekere geijkte maat voor' wijiz , sterkendrank , bier enz.: bq de kan verknopen. Hij heeft • te diep in de kan gekeken , te veel gefept. .Hij u^zl alt Jd het onderste - uit de kan hebben, hij i iis te begeerlijk. Zamenstell. kannegeluk , hét onderste uit de kan , karinelid ," kannenwasseher , --- azijn&arp , bier*( , drinkkarn , kof jkan , melkkkh"n , enz. Het be-liót rt , evén als het lat. canna , een riet , tót het ' groóte geslacht dier woorden , die in - het gemeen eenti hollé ruiiiite beteekenen. Zie Kaan. .ANAAL , o. , meerv. karrrxlen. Eene buis , s goot , gegra-' *vene vaterleidirig. Het bed van eenen vloed , cene zéeengte. Zoo heet , bij Uitstek , diè zeé^ngte', 'die Frankrijk van Engeland scheidt i liet kanaal. , Ook wordt het c rzeigenlïjk gebezigd : ik heb dat uit eert zeer - goed kanaal , uit eene goede hand , - ik kan daarop ° staat ma- ken. Van het lat. cannlls. KANA.LJE v. , meerv. nnaljes. Een laag schimpwoord bm het slechtste volk te beteekenen : daar woont hanal-. je. Ook gebruikt meii het voor eersen enkélen persoen zij is eene regie kava e. Van het fr. canaille. KANARIE , v. , meerv. kanaries. Een - bekende vogel , uit de kanarische eilanden in Europa gebragt. Zamenst. ka+ nariesuiker, kanarievlugt', kanarievolt-e"1, kanarie zaad, enz. 1.ANASTER , (knaster) in., meerv. -kanaster.. Eigenlij de naam van éene uit riet (corona) gevlochterne kist , waai in eenige voortbrengsels van vreemde Landen , en inzon, dérheid , de beste soort van rooktabak, varinas genoemd , tot ons ovérgèvoerd worden. Ook draagt die tabak zelf, in de dagelijksche taal , r dezen naam: dat is regie ka nader. Wanneer reien al boertende het geringste - boven het beste wil verhefen , zegt men: dat is andere tabak dan kanaster. KANS KAN. KANDEEL, v, Een aangenamc, warme tlrank, aan kraam-. Vfouwen gewoonlqk toegediend , en nit wijn, met suiker, ~aneel., en eijerdoren toegemaakt ~ bestaande: wij .,!f)od~~ gen zj,' 01' de kandeel. liooFT., Het woord schijnt :van. het fr~ c1ta,!,~e~u t,c ',zijo., 'Van hier 1edndeelniaal, kan« ~ :deelpot , '~dnd~e'lwijn ,enz. KANPELA~R, m. ; meerv, kan4elaara, kandelaren. Een we,l'ktuig,; w~a~!JP' men een~'~ka~rs zet, Ret'Zieht 8t~at op den kandelaar, de waarheid wordt zonder eeo, deksel vertoond. Zamen'steIJ.'''' kandelaarspijp.· In bet' fr, charulelier " van het lat.' candela , eeoc kaars, ' RANDIJ ~ v, SuIker ,"die to:t' kristal ,is geschoten; Za~'eftst. k~ndijp~t .kandijsuiker, .ko:,!:dqsir.oop. , :Yij .~e~~en dit woo'rd fan bet fr. candir , It. candire , In suiker In'" leggen~ , KANEEL, o, Zekere indische boomschors, Van hier het onverb, Eaneelen : maar geen ke:tneelen vieren. I-IooFT~ Zamenst. ka.neelbloern ; luineelboom , kaneelboeb]» 4) kaneelp9P" ka'!et:1sto'k , kane~lt~uiki!r, ka.neelwaff!l ~ Eaneelwater , kaneelwy"n, -piipkaTieel, enz, Uit h-ct fr. canelle, ' KANEF~S, b. Eene soort van, ruw , ',ongebleekt lijnwacid ; oak ge~even katoen , met verhevene strepe~, Uit het )fr~ oaneoae.' I~ de middeleeuwen was caneoasiurn, eene 800rt van hennepdoek , van het lat. cannabis , 'hennep'. KANKE~ ~. m, ,Eene invretende kwaal aan het ligchafl?l ;, ook aan' vruchtboomen: die. bC!0,n, heeft ,(len k(tnl~erf) Oneig" een,ink~l1ipend kwaad: net licht , dat denkarber der 8~hriftg~ltjf!rden aanwijet; VOND.. Van llct lat. cancer, dat eenen kreeft ell kanker aanrluidt , o'mrh~~ 4it kwa~d, h'ij ,eeneD. voortkruiperrden kreeft v{'rgele,lij Hoor-r '-in eenen figd~rlij~!?~\ sin :.., It.et ie,~l\ kanker'di{ oorder 'en oorder. ZaDlen'si~ "/;ankerhloljm" kartkerkrl,titl ,: enz,'" ' . KANON,; 0.,' meerv, -kanorJnen. Een st,ilt' ge~,cYJ~i~' ,f~ri bier bet' onduitsehe "lci,;ioli'iiidl'·; van het fr, canon; "; KA~S, .v. ".' meerv~ kaneen.• . ~~ne .schijnba,r~ g~fege~'l~~~~L; ZOO" troo,at·i~ m.g·~'ae ,ka!ts•~ V~~D~. 'Zi;n~ ;lans'~~'!f rff!<#~ ~e~. '4f/,d~1~en '''(1e .'leans tifzzen. ,~l~ }l~~ ,fr•. eq:'ehgeo chance. B9 KIL! IS kan~s, kans8e, o'ok ceu do~h('~;·:; ~ A a sleet. ,,' 37a KAN.# steen , en een gooi met dobbelsteenen. Van hier het tverkw, kansen (aleer luclere) : gedobbelt en gekahst. BRED. Zamenstell. kramerskans , krijgskans , enz.; kansbiljet , kansu'aging , bi) HOOFT. KANSEL , m. , meerv. kansels. Eigenlijk eene,, door hekwerk , afgestotene plaats , van het middeleeuw. cancellue , dat bijzonder te kennen gaf het koor der kerk , hetwelk met hekwerk van het overige deel was afgescheiden ; in het eng. chancel. In dat koor bragt men denkelijk den spreekstoel , waarvan het woord bi ons thans een verheven gestoelte aanduidt , van hetwelk redevoeringen tot het volk gehouden worden. Zamenst. kanselrede, kanselstijl, enz. Van hier het onduitsche woord kanselarij , kanse.ler j; eigenlijk eene plaats met tralien afgesloten ; in_ het bijzonder, bij ons eene plaats, waar openbare papieren van algemeen aasbelang , boeken en oorkonden bewaard worden. Van hier het ond. kanselier. KANT , m. , meerv. kanten. Eigenlijk de scherpe zijde van iets : een vat op z ij rlen kant zetten. De kant van de tafel. Iets, dat afgebrokene kanten heeft , eene homp: een kant brood. Wijders , de uiterste zijde of vlakt; van iets , de rand : langs den kant varen. Dat raakt kant noch wal, dat komt in _het geheel niet bij. Eene zijde in het algemeen ; en , nog verder , elke oord : naar den kant van Frankrijk. 4an alle kanten , alom. . )at werk moet aan eerwri kant , het moet gedaan zijn. .Het vaatje op zonen kant zetten, uitdrinken. Het is een stuivertje op zijnen kant , het gebeurt niet ligt. han .kant raken , sneuvelen , van kant hielpen , dooden. Ver , kleinw. kantje : om liet kantje heen praten. Van hier kantig; voorts aclitkantig , enz. Zamens^t. binnenkant , buitenkant , duinkant , stootkant , waterkant, zelfkant. -- Kantbeitel, kantteekening , kantspier, in een vaartuig, bij de wang van het schip geplaatst. KANT, bijv. naamw. en bijw. Eigenlijk, dat nette h_ oeken , kanten heeft; voorts, fraai: dat staat kant. giant Yen klaar. Dat naar den kant smaakt ; zoo noemt men vaatschen wijn kant. Op den kant gezet , dwars : het zeil . kant zetten. Voorts heeft dit woord . de zamenst. ach tkant, driekant, enz. KANT, v., meerv, kanten. Spelde~ of naaldewerk•_ , Van hier het ouverb. kantent eene kanten muts. Zamenst. an't KAN, KAO, KAP. . kantboo,'cjsel, an1doo8 kantwerk. Z" -P Om are spitse hoeken , met kant uit eenen oorsprong. De hooge oudci'dom van dit en de twee voorgaande woorden blijkt uit het gr. zeyOo , een hoek , in het bijzonder de hoek van het oog. KANTEEL, m., rncerv. kaniee/,ena.. Eene borstwering , die op den kant ; rondom ingekorne schietgaten heeft. Eerien kanteel der veston inkrjgen. HO9FT. KANTEN, b. w. , ik kantte , heb gekant. Eenen kant aan iets maken : eenen 8teen kanten. Oneig. , zjö4kan ten„ met tegen ik kant inq daartegen , ik verzet rnjtegen die zaak. 'Het voortdnr. w. kantelen is eenen an deren kant boven brengeu1 : eenen balk kantelen; anders kenteren. KANTOOR, o. , meerv. kantoren. Een schrjfvertrek. Een zijvertrek in een voorhuis', ook kantoortje genaamd. Een kabinet , waarin men scbrijf- en rekenboeken opsluit. Een openbaar gebouw , waar 's Lands gelden liggen , ontvangen en uitgegeven worden: geld op het karioor onictngerz. De openbare handelhuizen der Europeërs , in mdie , dragen ook dien naam. Van hier postkantoor; kantoorbe diende, kantoorinkt, kanloork,iecfit , kantoorpen, kantoor8chrqPer , enz. Uit liet fr. comptoir , it. con €0 )'O. KANTSHAAK, rn. , meerv. kants1zken. Egen!ijk en ijzeren haak , om zware ligchanien , wçlkç mçn, Iainølen wil. daarmede aan eenen anderen kant aan te grijpen. KAOS , zie chao8. KAP, v., meerv. kappen. Een ond woord, dat„, in . den uitgebreidsten zin , de bedekking , de uiterste bekleeding -van iets te kennen geeft , komende met het hebr. 1t1 sr , cal het lapl. kappod overeen. In het bijzQIIIer eene bovenste, ronde bedekking: de kapvan den schoorteen. Voorts opperste bedekking, het denkbeeld van rondheid niet in aht genomen zijnde: de kap van eene kas. Verder een deel der kleeding; zoo' als dit woord, eertijds, aanduidde een wijd-bovenkleed, als eenen mantel, in het rniddeleeuw. capitim en capa , ijsl. kaapa genoemd, gedragen dooi vorstelijke personen. Zoo zegt Konin& Henrik , bij HOOFT, van zich zelvent niet uitgestreken met kap n rappier Vobral een gewaad van aanzienlijken in de kerk: op de kap des Kardinaals td Aa 2' 5-7 2 KAP. Inleg vllen• HOOFT. Van hier eene mónnikskap.. zich La de kap steken — de kap aanschieten , monnik. worden. ' De kap op Jen tuin hangen, het monrliksleven vérlaten. Er schuilt veel boeven] onder Ze kap.,. on_ der het momaangezigt der vroomheid wordt veel kwaad bédreven. ° In eenerf naailweren zin , een hoofddeksel. Voorheen weid het woord , in alle europesche talen, voor eersen hoed gebruikt, zoo als nog het angels. caeppe{, erg.ge erg.. ^^ cap, , fi. cliapeczu , wallach. kapellas Thans b -bruikt men: het voor een vroáwenhulsel , vooral in Noordholl. Aan eengin vrouwenmantel , heet het x aangenaaide hoofddeksel cde ., kap : de kizp over het hoofd trekken. Dergelijke dragen n« nog veel de rnonnen. Van hier: iemand de, kap vullen , hem wat wijs maken. In de kap geleid worden* , h'edrogën worden. DDe kap trekken, eene pots spelen , ook ` ira dei gemeengin spreektrant , voor stout , mnrflstig ' zijn - van kleine kinderen. Iem.'zncl de , -kali verzetten °, Winders , de o'oren wassclièn Kap en keutel woi-den bij" elkan.cler' gevoegd , in de sprée^wijzen er is kap' noch kèuvel vat 'te v'i ndén' , 3les ïs weg ; --- - kap en LLeii el verliezen , alles .vei•lièzen. Het ` verklein; woord ka]-)je beduidde , voorheen , eene kalot der l'eei•aten = hij drQeg géerie paruik , mcz'ai• èer ká Tje. amenst. kapraaf (kaprave), dakspar , kapstander, topre stander", ít npstoL. Dit woord luidt, in het zw. kappa , lhoogrl. Kappe, eng. cap , ital. cappa , lat. cappa , gr. NAPEL , v.. meerv. kapellen. Eene kleiige kerk. Ecu af geschoten hoek in e' ne groo'terc l erk : hij ligt in cl/e ,kapel begraven. Van hier het 'onduitsclhe kápellaan kapel priel i er , hi' ï•iester. Voorts kapelmeester', çl eJiet opzigt over de kapel-rritizijk heeft. • 0r u OR` SNJt t'eekt-nt. aan :op ca a , Capella dat, gelijk' wij ,gezien hebbeW, het woord ea a, , kap-, ..voorheen eene 'sciort taan kleedij was, die het hoofd mede bedekte ; 'zoo ook ' &n pelin eene danige kleine =. kleine - kap. was- Nu maàktén de = fransche kon?ngen ,van dé kap dei heiligen Martens-, een, bijzonclér hei- Jigdom , voerden haar alom met zich, -én benoemden eënige - personen als opziéneis daaroveí , die, in den - aanvang ,. . knpehânen genoemd werden. Het duurde niet :lang' of 4c plaats, waar dat- heilige overblijfsel, met' andere hekier r a ' béwaa d teid^ kei cIeuzelfd ' na ' yin, e ' él; Ti zoo werd allengs elk bedehum riet dien • naam . vereerci. In roomsehe landen dragen de huisjes aan de geí ieéne wegen , waarin Heiligen voorgesteld worden , insgehijks den nafa van kapellen , of kapejletjes. -In het geineene leven is eerre kapel ook het dcksel,van Benen îer paalketel. Ook diaabt zeker diertje dien naam. Zamenst. dagkapel , nac itkape,l , enz. . ,APELLAAN , m. , meerv. kapellanen. Een geestgelijke in de roomschkatholijke kerk , die de godsdienst in eene kapel vérrigt; ook een jonge geestelijke , die eenen priester in de vervulling der kerkedienst te hulp komt. Verder een priester , die in voorname huizen de mis leest. Zie Verder 'kapel. , KAPEN , b. w. , ik kaapte , heli, gekcia pt. Op vrijbuit varen ; ook behendig wegnemen. dan hier kaper , de vrijbuiter ' en hèt schip , hetwelk hij bevaart. Uit het fr. ca pre , va11 beL laf. caper• , vangei. . KAPER ,' v. , meerv. kapers. Eene ° soort van vrouwen hoofddeksel , in' Ngordholland. Van knp. KAPERSON, zie kaproen, }.A PITAA L , -o. , meerv. kgpita;en. Een opduitsch woord, uit het lat. capitalis. Eene hoofdsom , waaruit men gewin , 4f `renten maakt : •ogen man van groot kapitaal. In het gemeen , eene so n . gelds . een kapitaal van d"&zend' ulcl'n:' -- Als bij*v, naamw,. kapitkle lette!•8,' hoofdretters. D tt, is een kapitaal vqr; er , dat is schoon in zijne soort. KAPITEEL , o. , meerv. kapiteelen. In de bouwkunst beet dis ' let bovenste deel van. eene zuil , van eenen pilaar„ " Iaat. capituiurn, capitel4t, ital. capitello. &(-'en w.o; komen hiermede overeen. • KIL , v. Koud : de eerste kil van liet bier wegnemen. Het is ook een bijv. naam«.: in killen nacht cictuw. SCHUTTF. Een kille schrik. Van hier kilheid , korde, huiverigheid. Killig, koud : liet Noorden killig Vis. J. DE +I kRR. Zamenst. kilkoud. Zie verder kel. KILLEN , o. w.l , ik kilde , heb gekild. Eene tintelende koude veroorzaken : het bevrozen brood. kilt aan de tanden. Eene zoodanige koude gevoelen : mine voeten killenn. IJskoud zijn : gunt mij , dat de doodt met haar killend' handt deez' wenend' ooggin luike. HOOFT. .dillen is ook een zeemanswoord , - dat van de zeilen gebruikt wordt; anders levendig houden , met de zeilen aan den wind liggen. HOOFT gebruikt het bedrijvend voor dooden : hij deed ze ter zelver uitre killen en begraapen. In het eng. is to kili eenen manslag begaan. Van het woord , in de eerste Jbeteekenis , is killing , tinteling. KINI , v. , meerv. kimmen. Het woord duidt, in het gemeen , eene scherpe verhooging aan , en is , met kam, kaam, kiem, van eenen oorsprong. In het bijzonder noemen de kuipers dus de scherpe einden van een vat, die boven den bodem uitsteken. De uitstekende kromme rand, de kromte eens stevens, heet ook kim. Zoo ook wordt de bovenrand van een vat , of glas, door dichters. de kim genoemd: een roemer ter kim toe vol geschonken. POOT. Eindelijk draagt .de uitstekende gezigt-. einder dien naam: de zon is onder de kim. De dag11 loopt van de kim. HoodvL. Zij (de zon) n ight naei 's aarderij ke . kim. HooFT. De zon rist ter kim uit. Van hier ki n eloo$ , overdr.: van 't kimmelooze rwraakver 412 KIM, KIN. . t'erRclzïe(. I. L. TIJDW. KIIMEt, zie kie'fl€fl. Het vooruitstekende deel aan de KI , v. , meerva kinnlon, kop der dieren ,vooral aan het menschelijke aangezit , be. jieden de onderlip : tot de kin in 't water. VOND. Eene qladde kin , die nog baardeloos is. Zanienst. kaalkin, kepe11ia , kloofiin , langkin , spitskin , enz. Voorts kinijzer, kinkettirig , di. BIJ RAB. MAUR. luidt dit woord chinni , neders. en hoogd. Ri/Z/Z , eng. cliiiz angels. cian , gr. 'evç 'aue, %PVÔ. Het schijnt aan kim , in oorsprong, nabij te zijn, als beduidende in het gemeen iets , dat uitsteekt. KIND, o., rneerv. kinders, kinderen. Een inensch , zoo ver hij , dôor Iigcharne!ijke voortteling , zijn wezen van deren ontvangen heeft , . zonder opzigt op zijn geslacht, dat door de woorden zoon en dochter nader bestemd. wordt. Vooreerst , met : betrekking op hen , van welken uien zijn -ivezei-i en bestaan ontleent; en wel, in den be-. paaidsten zin , met opzigt op beidë ouders geene kinde ren hebben. De vader teelt kinderen , de moeder baart kinderen. Zusle,'s kinderen , bro ëiskiricleren , kinde ren , welker moeders of vaders elkanders zusters of broeders zijn. Wijders , met opzigt,op stamvaders, of voor-. ouders: cle kinderen van Israè/. In zoover alle redelijke schepselen hun aanwezen aan een Opperwezen verschuldigd zijn , lieeten zij kinderen van eenen algemeenen Vader. Oneigenlijk: landskinderen , in hetzelfde land geboren; aangenomen kind; stadskind, s2eclekind, aalmoezenierskind , kostkind, minnekind breikin-. deren,. Maaikind, schoolkind-, enz. 11 Een 2ind i des duipeis,der hel, des docls, des toorris, der zonde , der wereld, enz. , meest in den stijl der li. schrift. Hierheen behoort de uitdrukking: een kind van weelde. Eindelijk, een papieren kind, een boek. Zoo ook. hee. ten. dichters hunne werken, kinderen hunner hersenen. Van kinde groot 2ija, zegt. HooFT, voor zwanger zijn; waarvoor men, in den lagen spreektrant, bezigt met kind jn. In den BJIB. van het jaar 1477 wordt het jong eens diers ook kind gerioenid. De schrijvers der middeleeuwen gevendikwijls den naam van kind, lat. puer, fr. enfant, enz.aan minderjarige vorsten: . die . heere van.streene e,dc dat Kint:. uan Fute. PBILFan IV. y. DonoR.. :. kinds-. K.L.N. 41 e) :indsbeen • af. • In. ;-den Bijbel heets i onervarene _chr 9(e-^ nen kinderèn. Oul. was het meerv. ook ktnder.: en gheerz kinder ghetvonnenz. Bug, -x477. • Ook, kinds Van hier L inderachtig , kinderaehtighoid k.inderljk , kindsch . 'kindschccp , kindschh,eid.: Zameist. kinder- bed, (kinderbedvrouw, voor - kraamvrouw , hik K^t'L•}, kinderbel, kinderbier, (kindelbier in Gron.) , kinde.rdoop , 'kindergeld , kindergoed , kinderbuis , :kinderhuisraad , kinderjaren :, -kinderkamer , ;kinderkom , kinderluren , kinderloos», hinderloosheid , kindermaal, kinclermeesíer, kindermeid , kindermoord ;` kinclermorder , 'L'inderinuts , kinderpap , kinderpokjes , zn-^: derpop , kinderpraat , tot nut en naar (.le va-tbaarheict van kinderen , kinderrijk , die veel kinderen • heeft, kinderschoenen. ('zijne, kinderschoenen uit trekx.en , afleggen , uit zijne kindschhci{! gaan) kinderschool , kinderspel, kinderspreukjea (bij 0vvD.) , kindertruclit , kindervriend , kinderwerk kinderzalig, vruchtbaar in kmderen ,., kin.derzalight id. 110'FT• .Kindkiezing heeft 'HOOFT , voor ° a.dopt;o. Het is zeer waarschijnlijk , .dat }iet een eerled. deeles. is van biet oude kinnen ,'. telen: ik kinds , heb gekind. Bij ULPHIL. is .dit keinrxn , angels. cennan , ^^gr. yEy^^^^ ^ lat. ^ ^^z gnerP oudt. ener e .^^ +waarvan - de vetled. tijd eenui ,. en genres-, geus , enz. Van hier ons woord kunne en het eng. kind , een geslacht. KIMDEREN , 0. W. •,. ik kirzderde , /eb gehinderd. Kinders -kr jgena KINK , v , meerv. , kinken. Een draai in eenig toawwerk maak die kink eens uit het torau-'. Er- is #ene-, kink in den kabel , een kronkel in het toRwv , ook f guurl. , eerre belemmering- in het werk. Uit de kinke .bl.,;vej de verwarring ontwijken , het gevaar vermijden. t .ïq,, . is, al uit .de = kinke , hij heeft zich al gered. liet ,is zeer:.waarschijnlijk , coat het woord met het lat. conc ta eefen - oorsprong heeft. Draaijeu heet. in het gr., xaS-^. ' r KINKEL, m. ,< meerv. kinL els. Misschien stamt dit woord, , met den uitgang ei, van liet voorgaande, -kink •-af,. en-. be-. teekent iemand, als ware het, 'met "verdraaide hersenen ;r althans drukken : wij daardoor! uit ,.. bij wijze van 11 scheldnaam , eenen plompaard , eenen lompen'-boer : -dat- Wergult - den rijnier , ge1jcb'een .krans .van. boierbioe n.: , ,den. ki kel. Vox,. i Ges kinkelsbre ,zoo = eir.^^,^, :9 z« 414 K Ii4, KIP. . 'T JDY : %n hier het zamengest. ]HOOFT. Ï(INKEN , ©, w' , ik kinkte , heb gekinkt. Een woord, van ,den klank gevormd , beteekenende met de punt op iets , raken , dat. het eenen klank geeft en terugstuit. Zoo kinken de kinderen met den werptol , als zij met de punt des Cols eenen anderen tol zoeken te treffen.. In een an- der kinderspel is het , met de punt van een ei , op een M. tscharinZ•irt, W, , ander ei zacht stooten ; waarvan kLnkei. Overdr.: de felste schichten der Fortuine kinken in een verstaald gemoecdt. 'HOOFT. KINKHOEST, (bij -KiL, ook kicltlioest, kindhoest) m. Een kinderhoest , die met eene zware ademhaling en gevaar van stikking vergezeld gaat. Van kink } dat is draai , en 'hoest ,• als zijnde een worghoest , waardoor de longpijp als 'toegedraaid wordt. Hoogd. Keichhusten , neders. kuck-i Boost , kinklaoos-t , zw. kiklzosta , eng. chincough. KINKHOREN, (kinkhoorn) m., meerv. kinkhorerts. Eigen-* lijk een gedraaide horen , een blaaswerktuig, waaruit eert scherp geluid gewrongen wordt. Wij verstaan er thans door . een wenteltrapvormig zeegewas, dat de gedaante van zulk eeneg horen heeft. Het eerste gedeelte des woords is zeker met eoncha ,;, hetzelfde in oorsprong; zijnde - kink een omdraai. VOND. heeft kinkklaroën r lijf grijpt de kinkklaroen. KINNEBAI , o. , rneerv. kinnebakkens. Die beende~. ren des hoofds , of van den kop der dieren , waarin de tanden vaststaan ; het kakebeen ; ook de wang : luzre tra loopen over het kinnebacken. BIJBELv." Men zegt ook kinnebak ; het meerv. daarvan vindt men in de Bij... BELV• ; en van hier kinnebak.s/uim, kinnebaksiag. Van kin, bakken of bak, beteekenende eigenlijk eene uitstekende verhooging; waarom nog het verhevene gedeelte van het aangezigt, onder de oogen, bak heet. KINNETJE, o., meerv. kinnetjes. Een achtste ceel vara een vat, ook een achtendeel genoemd: één kinnetje ho._ ter, bier, enz. KIP., v., xneerv. kippen. Een band of hoepel om cene rol' stokviseh. Misschien van het oude kepeiz , eng.. to e i, vasthouden. LIP, . , t eeí^r. kappen. Eene keep.' Van krt} rexr .q x 9 KIL." . hippn., neders. .kippeaa. Zie keep. Vau :mier .,kip-w ind KIP, K.U1, Kt.s. 41,E moffen , war hennip geklopt wordt. :IP ? v 1 meerv. kippen.:. Eene knip., eend val. Men ge breikt het in de lage spreekwijs.: kip , ik nebje: Het woord schijnt klanknabootsend te zijn. KIP , v. , nnieerv. kappen. Een hoofddeksel voor kinderen ; eene klapmuts, in Geld. eene trips , kip,se. Het schijnt ; met kap , en liet hoogel. Kip jee , eene spitse verhooging , uit Bene bron gevloeid te zijn. .IP , o. , meei v. kippen. Zoo noemt men , in Geld. , eene smalle strook bonts aan den ploeg , aan het ploegijzer vastgemaakt ; welk kip over den grond schuurt. INIen zonde het van kepen , vasthouden , kannen afleiden , omdat dit },out het ploegijzer vastknelt.. KIP , v. , meerv. kippen. In de elagelijksche taal , een jong hoen , en , in liet gemeen , hoenders ; dus genoemd , omdat zij uit den dop gekipt zijn. Met de .kippen op stokgaan , vi4oeg gaan slapen. KIPPEN, b. sv. , ik kipte , lieb -gekipt. Dc schaal van een ei doorpikken : en kipt ltaer eiets. VoNO. BRutingebruikt het van de visschen : uit de l- ijte gekipt• Het beteekent ook met eene kip vangen , en voorts.. vangen ,: grijpen ,. treffen. HooFT zegt : anderen . gekipt van den koegliel. Wegstelen.,. opdat het niemant Zou kippen. HOOFT. Kippen is... ook uitkiezen , anders uzikt, n. Van kippen , in de eerste beteekenis , is hie.t I pse'l , zo n— der meerv. , de gekipte jongen. BitUNË gebruikt dit woord. Ï(IPPÊREN , 0• w. , ik kippercie , heb gekipper•d. Dit woord , (lat in Geld. keperen heet, wordt gebruikt ;a een ,prikkelend gevoel der handen, wanneer zij van koude doortinteld zijn. Een troortc1ur. werkes. , van kippen, snijden , gevoelig raken , eng. to chip. KIRREN , o. w. , ik kirde , heb gekird. Het woord drukt, met' zijne trillende letters, het geluid der tortelduiven uit. Van hier klagelijk weenen: ik kirr•ede ' als een rídit?ue. BIJBÈL. If TSSEN , o. en b. w., ik kiste, /i^b gekist. Onz. , een sissend geluid maken: kissen is ei, renl k dat gelid, het welke het koud water van dtch geeft, rva ecr en gloeiende stof daer in gedompeld tvt>rd.. Fn. rrJ-IÀFS. Xissënd wctter. lloocvt. Ook Zegt uien het van 1 dé gloeijende stof zelve: om 't kzsser d 2-o iet iz den /`oelback te 've!4belln. VOND. Bedar., tapli fitsen voor 4i6 I£iS., 1tT. voorbeeld , als uien - eenen hond , door een gg.gc_ gnit met dén mond te .maken , op iemand aanhitst : hij kiste dief. hem . tigen den KIST , v• , meerv. kisten. Een vierkantig , uit planken zamengeslagen ruim , met een deksel , om iets daarin te leggen. Den sleutel op de kist leggen , den boe. del bankbreukig verklaren. Doodkist : dit strooit de kist met Edens kruid. M. L. TIJDWO • Zamenst. •appel ist , bondkist, doodkist , geldkist , haverlos-€'; kleerkist , kruidiist, pakkist , schatkist, enz. — Kistdeksel, kistmaker , kistenmaker , kistenband , een til. baar onderpand , dat in eene kist kan. bewaard worden. Kist , hoo;d. Kiste , fr. -caisse , lat. vista , gr. xts • kzoover bet een ingesloten ruig,. beteekent , mag. men • het - vergelijken met het hebr. D, een koffet^tje, marsupium, !aculus , crurnena , in quam pecunia aliaeque res re^cond intur , zoo als J.. SIMON. in Le?. zegt. KISTEN, b. w. , ik kiste , Itéb gekist. - In ",ne , kist pak-' ken : citroenen kisten. In eene doodkist leggen : een lijk kisten. KIT , v. , meerv. kitten. Eene groote kruik. Van hier vindt men , bij VOND. , L'ittebroer , voor Benen , die veel van drinkgelagen houdt. Men niag liet woord met het gr. x os, hebr. 12 vergelijken : anders is D ook een drinkbeker. Of hiervan ontstaan zij eene kit , voor een bor deel, omdat men daar zuipt, is onzeker. Men kan het ook , met dot , .uit eerre bron afleiden. KITS , v. , rraeerv. kitsen. Een engeischh galjoot , een Jiot vaartuig , ,met een . verdek en drie masten. Fr. q,ueciie. Vergelijk katschip. KITSEN , b. en -o. w. , ik kit8te , h b gekitst. Bedr.,, niet een zeker geluid afschieten ,:..zip ki ;en een' ka, el-^ jaghit van boden op de -storrnveirdiglhen. DOOFT. Onz., met hebben, beteekent het een kletsend geluid in het water maken. - -Zoo kitsen de jongo^ps„niet eenen platten Steen, fl. liet water. KJT.TEEEN , b. w., ik . kittelde, bieb . gekitteld. . Door het aanraken van gevoelige ligchaamsdeeleu , den hoogsten graad van, jeuking veroorzaken. .iemand in de zijde --onder de kin --- on-der den voet kittelen. Van eenen aansenamaen drank zegt- men: hij kittelt vp de tong. ^e^. 417 kiT, KLA. ÏenZ'ZnçJg ooren kiuielen , hcm verhalen, welke iij garn hoort. Zchtehjk aant'kcn : knokkels kitieier.i de -'e4il. H0OFf. Fig. eeuen hoogn graad van zinnelijke, angename gewaarwoi'diugen veroorzaken , gewoonlijk in eenen kwaden zin : dat liedje kittelt Aai-en smaak. Zich kit/eten , zich innerlijk verengen. Vleijend vçr maken : zoo kiUelfl' haar de hoop. [lOOFT. Van hier kitielaar in :Ie ontleedkuude , kitteling , egenl[Jk en ,oneigenlijk ; OUDw heeft kee1kittc1inen ; kittelachtig, kete1ach/iq , bij hOOFT , oveidr. , voor moeijelijk ; kitlelig , kitte1ij,'hei1. Zunenst. kitleloorig , keteloo"ig, b HOoFT vookornende voor hmstig , oploopend , kitieloorigheici. -ICitleikeurig , kiltettorigig. HOOFT. liet schijnt een voortdilr. serkw. van het verouderde ki/en , ligt steken , airoeeii ; daar toch de kitteling eene soort van aangename aarii'kag is. Ï(1TrELACUT1G , zie )itte/efl. KITTIG , bijv. n. en bijw. , /.i/ti'er, kittigt. Net, pun tig. In de voikStaal hoort niei een kittig meisje. Afgeregt , vaardig , vnrg : kiitigi' öp 't beschaclighén clan tij, 't be8cicutten. HOOFT. Mis" is de oorsprong het hoven genoemde kiten. KLAAfl , bij?. . en bqw. , klaarder, klaarst. Vele lkht-. stralen van zijne oppervlakte terugwerpend : klaer a18 rjstal. B'IJBELV. Vele lichtstra1cn doorlatend. doorzigtg , het tegendeel van noeb1 : k1a' water , klare a'ijn. Onbewolkt: eene klare lieiltt. Klaar weder. Openbaar , , zeker: die zaetk is mij nu klaar. Zoo kaar, als de dag. Vaardig, gereed : ik ben klaar, om te -reizen.. 18 liet eten klaar? Klaar maken. Geene hinderpalen meer hebbend: het huweiqk i, klaar. Het ïs daar niet klaar , daar is ieTs in den weg. Helder, duidelijk : eene klare stem. Ziver , net : och s' is so puntich en klaer. BREDERO. Van hier klaarheid, klarigheid, kiaarachtig, kIazr1,,k. Zamenstè klaarblijke/ jk, klaarblijkeijklieid, klaarbljkenci, klctct*roog, een kruid, anders oogen klaar klaar8clu/nend, klaarzienci. Inzoover het woord doorzigtig helder beteek*nt, is het in het deen., neders., hoogd. , zw. klar, enge dear, lat. claru8, fr. cIai', gr. 'vpos, 'epô. Do oorsprong schijnt in Za, Zo, licht, te zijn, zoodat de k slechts de voorevoegdc keelklank is. Dd KLAAS, a:^3 K L .A. .LJAAS , I31. ` eu eigennaam eens mans, verkort van Nliolaa8 , uit liet lat. JVicolaus. Een houten klaas , een bot, lomp mensch. Zoo noemt meis , in de Gron. Ocu_ nnel. , ook eencri houten nap , roet eenen korten kroinnner, steel. KLAAC1W , in. , meerv. L'laaurven. De gekloofde voet van eeni;e. dieren , als van schapen , herten , &wijnnerf , enz. liet vee zelf : dezer en zal niet een klaeurv acliterbljoerl. BIJBELv. Inzoover zich liet denkbeeld van grijpen , vatten , haken , hiermede vereenigt , drukt het woond uit de vingers aan de handen , en de teersen aan de voeten der dieren. Van menschen gebruikt men het met verachting : zoo lang gij uw' woekerenden i'laeu slaet in ucve naésten goed. DE DECKLR. Van dieren : men kent den leeuw aan den klaauty. Van roofvogels : zoo min de duif een' prooi den ltaviksklaau ontzet. UOOGVL. Van hier de spreekvis : ergens zijree k•laaurven inslaan, zich iets met geweld aanmatige.u. Een slag : de kat gaf hem eenen klaauw met haren poot. Dat naar eenen klaauw gelijkt : met wil te gember , en haar kosteljken klaeu. ANTON. . Ankerhand : overrnits de klauw (des ankers) was recht getrokken BUGAERT. Zoo heet ook. een tuingereedschap , niet tandden , om te wieden , een klaaua' , gemeenlijk anders klouw , waarvan -klouwen , op-flouwen. Za+neust. beerenklaauu.', enz. Klaauw"~ hamer. [let korrit af van klieven , kloven. KLAAUWEN , be w., ik klaaucvde, lieb geklaautwd. Met de nagels krabben : cie kat zal u klaauwen. - Zijn hoofd klaauiven. Gemeenlijk zegt amen , in dezen zin, klokwen : o ! hij zal zijn hoofd nog klouwen , hij zal nog verlegen en cuisnioedig zitten. Xla&A.UWIER , (klavier, bij KIL. klauwiere) m. en o., meerv. klaauwieren. Een haakswijze spijker, wiens omgebogene punt naar boven staat: een schoorsteenkleed in klaaswieren haken . Dragende den wreeden klavier (,seve~ ruf kneus, hij HoRAT.). VOND. Wijders: de ,•;aauwieren vat het orgel. Fr. clavier. Meesters die 't klavier behandelt. \I. L. Tijow. .iet klaauwier is ook datgeen aan een spinnewiel „ waaraan men den klos steekt; rondode Fveiks spil de klos draait. v., meerv. kladden. Vuiligheid, smet. Fig.: de klad dezer ketterij. I$ooFT. Lasterende beseauldiging se- KLA ie»nrtd eene klad ctanc'rjven. Indien zij zonder l•1td door 't leven Was gegaan. floovr. Een schrift in het ruwe gesteld : de klad van de overgezette A relcclnricr. .NOOPT. De kooplieden noemen dat boek , waarin zij . de dagelijksche zaken vlagtig opteekenen , de klad , of liet kladboek. Klad heet ook eene groote verlaging in den prijs, door te goedkoop iets weg te geven : lid heeft ei' de kind in gebragt. Ook wordt een slecht morsig vrouwspersoon dus genoemd : ey , valsehe kladde. COL. v. Ryss. Eindelijk noemt neen de geslotene knoppen van klassenkruid , ira Gron. , kladden , Geld. klassen. Bij KIL. kladde , klisse. Lappa. Van hier ree spreekw. hij' houdt aan als eene klad, hij bindt telkens zijn verzoek aan. Het meerv. kladden is ook gebruikelijk in de lage •spreekwijs : iemand bij de kladeden i&ri en ; hein aangrijpen. Van Bier kladclig , kletddig iieid , klaciclerig. Zamenst. kiaddeboter, boter , die vervalscht wordt , orn haar tot eenen lagen prijs te verkoopen : ook een morsi wijf. Voorts kladptlpier , klaclsrIiilder , kládschilderen kladschedel, kleine schuld. KLADDEN , h. en o. w. , ik-kladde , lieb en ben geHad. Bedr, ,, bevnuleai : en kladden met een roest de groente oaa haar blatla. TOOIT. Uoorrnengen : • de spi',zen o-ndereen kladden. Onz. met hebben : in een boek- klad der:. Te goedkoop aan den man maken: hij heeft met die weiren geHad,. Met zijn ; kladdig worden : dat eeliri t zal .kladden. Van hier kladder, vuilimker --• kladschilder. --^-- een , die onder den prijs verkoopt , klad' derii , morsrij — slecht schilderwerk --- verkooping on- der de waarde, klccddin . Van klnciclen , heeft men =het woord kladdei , gladcieie , met eenen hnsterd uitgang, in de beteekenis van een trno.rsig vrou.wmenscb , gemaakt, en daarvan het werkes. kladdeijen , bij Iet L pro, fundete , dissipare mocr.clando. KLARE, v. , tneerv. klagen. Eene klagt: lek stil mijner klage vergeten. Bijimi t . Volhard in zijne klage. VONP. Zamenst. rouu'klage, cveeklage. Van hier klagelijk. KLAGEN, o. en b. w., ik klaagde, heb geklaagd. On sangenat o ge aarworrhingen , door Bene, op eene zekere wy,ze gehgg ne „ $teem ^ openbaar maken. Onz.: man, en wijf klaagden. Met o'ei': h` klaagt over..zrte kin - Dd 2 de'. 420 KLA. de, re,. . Bed v. ; flU' sci•1 eene klageicke klage L1a'e, BIJBEls. Van hier klager, klaagster, klaging. !nenst. klaaghuis, klaaglied, klaagpsalrn, klaagrede , klaagschrijt , kiaagstein , klaagtoon , k/aagraua'. Het is eene nabootsing van de klaagstem. Het gr. ik ween , behooit hierheen ook. KLAGT, v., nieerv. k1agte. Gekiag: met zijne klagte. VOND, Eene zaak , waarover men klaagt: zijne L'Iagten voor God uitstorten. BeschUldiging : eeae klagt tegen iemand hebben. Eene kerkelijke vergadering, waar de klagten. der behoeftigen gehoord worden , draagt ook den naam van klagt : zich hij de klagt e/'t'oegen. Van hier klagtig: oei' iemand kiagtig aal/en. Zarnenst.jammerklagt, lijkkla- gt, mirinekiagt , rouwkiagt; klagt'ergadering , enz KLAK, v., rneerv. klakken. Eene vlek, die door het drup- Pen van een vloeibaar Iigchaam ontstaat-, eene klak, met ' inkt , op liet papier. maken. Het. bootst eenigzins den klank vanden rollenden di-op., na : althans heeft dit woord klak die kracht in het zamengest. klakkebos , klakkebus, een klapbos, waai'rnede jongens spelen , wanneer zij. een prop ir) eenefl houten koker slaan , en die met geweld weder daaruit drijven ; waardôor eene klak , of een klap, veroorzaakt wordt. Het franseh (/aque-bOi3 is een veldriet , rnischpijp. Van hier het werkw. klakken. KLAKKELOOS , bijv. z. en bijw. HALMA verklaart dit woord door plotseling, onverwacht. HOOFT gebruikt het neer. Jan ens , in den zin van zonder reden , zonder ge noegzarnen grond : edoch , om niet zoo klakkeloos de EngeI8cIzen af te &nijclen. Slap, zonder aanwending van noodie krachten, lafhartig : hoe dit volk klakkeloze weere boöd. HOOFT. Het woord zal eigenlijk misschien aanduiden , stil , zonder klak , dat is zonder eenig geluid; van hier plotseling , onverwacht: uw hoofdt is vrij va onheyls klack/oos treffen. CAMPH4 KLAKKEN, ie klak. KLAM, bijv. '. en bijw. Eenigzins vochtig alles is klam. Klamme handen. Het klamme zweet brak hem uit. Van hier klamheid, klamacIztiq. Eigenlijk duidt het aan 'kleverig, eënèn. zekeren middelstand tusschen vochtig en droog,. waarom het zeker, met klemmen, uit eene bron voortvloeit. HOOFT schrijft klem: uw klaauwen .blernve. bloedt KLAMP, KL A. 42x KLAMP , m. , meerv. klampen. Een hulpmiddel , om iets vast te houden , te verbinden : sla er eenen klamp te. gen. Zoo heet eene dwarsplank , die twee planken ver-. bindt , een klamp. Vele stapels hooi , door inzakking - naáuw , ereenigd , heeten een klamp hooi. KLAMPEN, b. en o. vv• , ik klampte , heb geklampt. Bedr. , klampen op iets slaan en het dus vasthechten. Met eenen scherpen scheepshaak aanhalen en vasthouden : zij klan?pten elkander aan boord. Iemand aan boord klampen , fig. iemand hard om eene zaak aanvallen. Ie-mand klampen wordt ook gezegd voor gijzelen , om eene schuld vastzetten. VOND. bezigt klampen voor opstapew len : zoo klampte David op overspel vers aet en go clvergeten moort. Zoo ook HOOFT : ellenci' op ellende te klampen. Onz. , sterk kleven : de sneeuw klampt aan de holsblokken. De oorsprong van klampen en klemmen is een. KLANK, ni., meerv. klanken. Een aangenaani en helder geluid van eenigen duur. Het woord zelf bootst dit ge— luid na. Zoo geven pretalen , muzijkwerktuigen enz. eenere klank van zich. En kaatst den klank weeromHooGVL. . Voor fraai mtizijk of gezang doen hooren zegt POOT nektai' .bieden in klank. Zoo noemt men ook de uitspraak van de woorden derzelver klank. Overdr. ,° voor naspraak: zin' voorbarigheidt in die lee teli 'ke moordt gaf zq ner cyclitbaarheidt Peren quaden klank na. HOOFT. Zamenst. rijmklaplkF, tegenklank , weerklank ,_ klank — ladder . klankteken , enz. - Het woord is gevormd van den verouderden onvol am. veil. tijd des tiw. crk w. klinken; evenwel zijn klinken en klank geven onderscheiden,. daar het eerste Woord , wegens de fijnere i, een kleiner, fijner geluid , liet laatste een grover en sterker geluid uitdrukt. Van groote klokken zegt inert liever: zij hebben eenen goeden klank, dan: zij klinken. Het lat. clangor, gr. y; komt met dit woord overeen.. KLAP , rn. , meerv. klappen. Weder een woord, dat het natnnurlijke geluid nabootst, hetwelk, door het zamenslaan van twee breede, harde, of' van een hard en een week ligchaam, veroorzaakt wordt. Van. hier iemand eenen klap geven, dat - is, eenen slag toebrengen , die klapt. Oneig. ,_ bbeuzelarij , - gesnap: dat gq wijn clu aezen klap gelooft. VOND. En voerden vuilen klap. HOOFT. Voorts Dd 5 Vvor^ KLA. 422 orden sommige dingen , die eenen klap Boven , met dieft flBarn benoemd 3 die evr:nwe1 liefst vrouwelijk willen gebruikt ^vol•dc n.. ti (de nachtwacht) loopt met de, klap. Met de klap (1azarusklap) loopeg , bedelen. Oj> de klap loopera is eerre andere spreekwijs , die aanduidt, dat men ongenoodigcl bij iemand zijnen honger wil stillen , en luist bet oogenblik waarneemt,, wanneer men . zal eten. Zou cde klap van eersen kelder, van Benen wagen, van eene schuit, enz. Ook dragen sommige dingen den naace vara klap , die, alhoewel zij geen geluid geven , in onze ver beçttiing echter dit schijnen te doen. Zoo hebben Benige vrou eer zetsen hare klappen. Dus kent neen cl# klap , andeirs de, klep , eet-;er broek ,- van eenen hoed, enz. Zamenst. klapbeentje , klapgeld eld , loon der na44f -. wacht; klapleek , klapfivut, kuipershonts fig.: klaphout verkooperá , snap en, Klaplooper, die op de klap voorhet achterste gedeelte van lc^u^^t , ^lapmu! , os ok v r g sorrmmige trekschu:iteu. .Klapnoot , klappernoot , klapoor, een gczw d , klaproos , klapperroos , klapspaan , houten vte van Bene molentreem , overdr. een inan , of eene vrouw , (die niets gebeitn houdt, --- klapstok , boeren tij^1wijzt. r• , kla psiu, , liap ozus' , klapwaker ; klapwieken, onz. Lv. , ik klapwiekte, heb geklapwiekt, niet de wielen klappen. K L A PP. I , zie klappen. KIJAPPEEJEN , zie klappen. KLAPPEN, o. en b. w. , ik klapte, heb geklapt. Onz., een klappend geluid maken : de vensters klappen. Met (ook in) de handen klappen. Geluid geven : de tiktciksc'lzijven klappen. OUD. Snappen , praten : klappende vogels. Bedr.: uit de school klappen. r)e b^evang (ne heeft alles geklapt. Van hier klapachtig, snapachtig ; klapper, snapper : desen grooterg klapper. GLsCH. Klappertje , een met buskruid gevuld gevouwen papier,, dat, aangestoken, eenen klap geeft: een klap-" . pertj e afsteken; — klapperrij: groot voedsel vonden deze klap perrtijen. HooFT. Van hier het voortil. w., klapperen, kla ppe-rir4g. Zamenst. klapperboom, klal:m per maa , klapperolie, k•lappertanden , (wanneer de tan- den op mnalkauder klappen) : daar zitze en klapperton.t alleen. Vo N t^. Van dit klappen heeft uien het zelfst. klapel, k1kipperje Sevornmd, met eenen bas(erdu ,tgan , in - K. L A. 42N in ede beteekenis van . praatster , snapster : en hiervan het werkw. klappijen. Dit woord klappen is in het eng. to clap, zw. en ijs]. klappa. Hierheen behoort het ital. col. po , het fr. coup , het gr. Yo^a^-aw het lat. colaphus. KLAPWIEKEN , zie klap. KLAREN , b. w. ik klaarde , heb geklaard. Schoonmaken , reinigen : win klaren. Om de vloer van puin ,e belemmerin; tot gaaljkheit dor preke te klaa. ren, HOOFT. .bene pleitzaak klaren , bid slotvonnis afdoen. Van hier noemde men , voorheen , de vergadering der overijsselsche staten , te Deventer , , de klaring-, omdat daar de zaken bij slotvonnis werden afgedaan. Voorts be. teekent het iets behendig doen , beschikken , in den lagen. stijl: ik zal dat wel klaren. M. L. rIlJJD`V. zegt ergens die volvaarcii,ç weet te klasren de schikking, die zin vrijen wil bekoort. KLAROEN , v. , meerv. klaroenen. Een blaasspeeItuig, dat een schel geluid geeft ; uit het fr. clairon. En hemelsche klaroen naer onze maght te zetten . VOND. Zamenst. kinkklaroen, bloedklaroen, krijgsklaroen.: weis 't hoort de krjgeklaroenen steken. HOOGVL. KLASSEN , zie kletsen. KLATER , v. , meerv. klaters. Een ratel , een woord van het hellere geluid gevormd. KLALTEREN , o. w. , ik klatercde , heb geklaterd. Een geklater maken : de donder klatert. Een klaterend geluid. En 't buldrende geluk vrij klatre met zijn zuweep. IHOOFT. Van' hier klatergoud , eigenlijk ; overdr. voor schijngoed. KLATS , een tnssohenwwerpsel , om het geluid van weeke ligchamen uit te drukken, als men dezelve tègen andere ligchamen werpt, klits , klats. VOND. KLAUTEREN, o. w., ik klauterde, heb geklauterd. Klimmen, zoo (lat men zich met handen en voeten vasthoudt : zij klauterden als katten. HOOFT. Hiervoor bezigde men voorheen ook klaveren: tot dat een jong schipper, aan de andere zijde boven geklavert. HooFT. Van hier klauteraar, klautering. Het stamt af vau klr. aucv. KLAVAATSHA IER , m., meerv. klavaatshamers. Brees w-^ hamer. Het woord baauwt het geklop der herhaalde sla. gen des breeuwers na. D d 4 KL4 424h KLA, XL.E. :KLAVECii\J (klaPecimbaal, klcwecirnbel) , v.', eerv, , •lae„ simmen , klavecimbels. Een snaai-werktu ig , waarop îrn de vingers muzijk gespeeld ,wordt ; om de klccvesim te roeren. HOOFT. Ital. clan cerr2?salo , fr. c/avecin. Zie cimbaal. KLAVER , v. Een bekend kruid , ecu goed voedsel voor paarden en vee. in verscue klaver. HOOGVL. Van hier ^€•dczverzg. Om }naar klaauwvormig blad schijnt het, met kla,au en k/ even , eenen oorsprong te hebben. Van hier klaveren , een teeleen op kaarten : klaveren gras — klaverer korling. Zaewwenst. klaverblacl, klaperdoek, kaneuas , klaPef jas ssen , een kaartspel ; klavereed , klcrver weide, klczwer•zode. 5- Steen, laver , enz. KLAVE[1F N , zie klauteren en klaver. J(LEED , o, , meerv. kÉeederen , in eenig;e gevallen ook kleeden. Dat aan het rnenschelijke libehaacri tot deksel of ook tevens tot sieraad strekt. Een nieuwv kleed. Een kind in' de kleecleren -. ,Meeren steker. Fig.: iemand in de kleereis stelen , kiem bedotten. Alles, waarmede iets omI'angen , of bç dekt wordt : sij sullen daerover eenkleet van purper iiijt pretden. BTJBEr.V. In dien zin zegt naeis , in het nneerv. , kleeden , niet / leede,en. Hier. heen behooren de zaniensteil. altaarkleed , bedde,kleed, Éie • leed , kabelkleed , paardekleed , regen 'leed , .'cltariskleed , schoorsleenkieed , stoelkleed , tajélkkleed, /oerkleed , `vrg end leed , r, iep. ekleecl , enz. Voorts zisiii ede l zatnel]st, kleerbezem , kleerborstel, kleerkamer, kleerkas , kleerkast, , kleerkooper , Weerverkooper) kleer? naker , kleer,nancl, kleerschaft , kieersnijder y kleerslok , kleerlob , kleerwinkel, kleerworm , kleerzolder, enz. Kleed , eng. cloath , ook cloth. Het eng. cloud , eene wolk, is hetzelfde woord, zijnde eigenlijk eene bedekking van den hemel door wolken. KLEEDEN , b.w. , ik kleedde, heli gekleed. Kleederen . aantrekken: zich kleedera. In den rouw kleeclen ; lig. kleedt die toorien in den rou. HUIGEN.. Bedekken , : verbergen :^. legren , in bode l?oo^sers kleeden, HOoFT. j Van hier kleedaadje. , kleedij, kleeding. Zamenst. kleedkamer, enz. I. 1!:MSG 1-1, bijv. n. en bijw. , kleernscher,, meest, zeerk eemw4. Kleverig, pappig het brood is kleemecli liet is niet ;aa gebakken. In het veders. is kleienen, kleh^ KLE. 425 Xclekmen , eng. to cloom, doen kleven. E. v. BOLHUIG - heeft het werkw. kleemen aangeteekend. Nog is in Vriesland kleemen, kliemen , gebruikelijk voor smeren , mor.. sen , alsmede in den zin van talmen ; waarvan kliemscla smerig , en klzemster eene tabster. Het heeft meet leem eene bron. KLEEN , zie klein. KLEI,, klai, v. Vette, vaste aarde. Ook kleiland : hv woont op de klei. Kleiakker : 't vet der klai met gout belaén. ]POOT. Kleiweg : de klei rijden , ook fig. voor in gevaar era ongeval geraken : hij heeft bedroefd de klei gereden. In den verhevenen stijl heet ons Iigchaarn , ten opzigte van zijne broosheid , uit klei - gevormd : onze ziel , uit de gehuurde wooning van geboetzeerd klaaij ontslagen. J. FRANTZ. Het verschaft ook een beeld van ongevoeligheid ,, logheid : ongelukkig de ziel van klei. FEIT -r. Van hier kleiachtig. Zanienst. kleiacti'de , kleiboer , kleigrond , kleiland , kleispoor , kleiweg, Het begrip van kleven , van taaije vettigheid , is het meest heerschende in dit woord , waarom men het , met kleven, klis , - leem , eenen oorsprong schijnt te moeten geven. KLEIDE , v. , meerv. klei, en. Het meerv. .is meest in gebruik. .. Door . kleien verstaat neen , in Geiderl. , de ' ze. ielen van boekweit. Bq Kit,. is kleije , klije JurI'tor , acces , palea. _ ADELUNG -leidt^' het af van klieven , inzoover liet eertijds verbrijzelen beduidde. In de Monseeis. Glos. beet het^ eliuva. KLEIN , (kleen) bijv. n. en biw. , kleiner,. kleinst. Het. tegendeel van groot. In het algemeen , dat eene geringeremaat van uitgebreidheid heeft, dan andere dingen : Europa is kleiner dan .Bzia. De meinsch heet de kleine wereld. plein geld , in het gemeene leven , het tegen-deel van grof geld. Ook als een zelfst. naamw.: in het klein handelen. Dat in de lengte korter is : - kleine scic ereden. Ten opzigte der hoogte: een kleine boom. Klein van persoon. Dun: klein bier. Oneigenlijk, onvolwassen : h' heeft nog kleine kinderen. Kleinstewordt, in de BIJBELVERT. , voor jongste, gelijk grootste voor . oudste, gebezigd. Hierheen behoort -het verkleinw. klejidje : hoe vaart- uur kleintje ? Kleintje is ook, dat klein van waarde is: ik zal m?j met een kleintje, vergeiw, oege-n. Van hier kleintjes: dat huis walt wat kleinlid 5 tjes. 42 6 K L E. t1 es. Voorts , ten opzigte der disring : noch eenen kléy_ tien t j t ben ik bij 71. BIJBELV. Ten opzigte der me_ nigte : eene kleine som. In het gemeene leven zegt men : eerre kleine honderd boonren-, Als een bijwoord: een klein- weinig geduld. Ten opzigte der inwendige gesteldheid : eene kleine winst. Die zin zalïfflz lot, hoe kleen. PooT. Ten aanzien van moed : 't hart werdt hm kleener. HooFT. Weinig waard : hij is klein in zone eigene oogen. Met verachting vergezeld : acht uwen vlancl niet klein. Onvermogend : zone kracht is klein. Ten aanzien der wi ti beid : een klein begin. g gEen klein verstand. Ten opzigte van aanzien: hij is onder grooten en kleinen zeer gezien. Van hier het werk w. kleinen , dat, bij HOOFT, bedr. en onz. voorkomt. Bedr. , kleinmoedig maken : door uwe leughenen 't hart te kleinen. Minder maken : zin leedt kleinen. Onz. , verminderen : als de hoop der genaade kleinde. Kleiner worden voor het. oog : als ghj de danken ziet kleereen. Ook het bedr. w. , met Benen basterduitgang, kleineren , iemands achting benemen. Voorts kleinheid , kleinigheid , kleinte , kleinachtig. Zamenst. kleiwachter, kleinachting, kleingeloovig, kleinhgrtig , kleinhartigheicd , kleinhartigl jk , kleinmoedig, kleinsmid, kleinvercver, kleinzeerig, ook voor ligt geraakt , kleinzeerigheid. De spreekwijs : iemand kleiniglleid doen , of aandoen , voor iemand smaad aandoen , hem met verachting bejegenen , vinden wij bij HOOFT : hoe de Pauzen den rake ondrageljke klei -r n !gheden gedaan hebben. De k is hier slechts het keelgeluid, en behoort niet tot den wortel. Het stamwoord is nog in het veders. leen , mager (bij de Gron. boeren kleen , klein) angels. laene , hlnene , eng. lean. Onze verouderde verkleinende uitgang Zin, en de hoogti. Jein behooren hierheen ook. KLEINOOD, o., meerv, kleinooden. Allerlei kostelijk edelgesteente, en uit kostelijke metalen gemaakte dingen, welke men tot sieraad heeft; ook kleinoodie genaamd: haar maakte hij zijn' kleinood jen. HoorT. Alles, wat ons dierbaar is, draagt dien zelfden naam: dat boek is een dierbaar kleinood der oudheid. De spelling met eene Ti , kleinood, is de echte, als zijnde het woord zamengesteki uit klein en ood. Bij de Ouden„ diende ood-, of ode, KLE. 427 ode, om naamwoorden, die bij ons in heil uitgaan ,- te vormen. Bij NoTK. is bettelode , bedelara , als zeiden men bedelhead. Ondertusschen is oocl een zeer ou(L woord , dat in alle europesche talen voorkomt, en , irz het gemeen , een goed , eene bezitting te kennen geeft. Heriotum , hereatum is , in , de middeleeuwen , heet. goed , dat is , de noodige wapens en toerusting voor een krijgsheer. In de dagelgksehe taal kennen wij nog allodi— nle goederen - allodium was, in de middeleeuwen , een eigen aangeërfd goed. In het oude zweedsch is od ,. ode dikwijls een schat, in het ijst. audur , rijkdom, overvloed. Kleinood beduidt dan eigenlijk kleine dingen , welke eenen schat, of rijkdom in zich besatten. Wanneer klein, in kleinood , tot het angels. eieen , d. i. zuiver , behoorde, zou het eenen zuiveren schat beteekenen . HUYDEC. brengt het tot het oude elene, dat niet alleen klein , maar ook weinig , en dus raar , zeldzaam beteekende, zoo dat kleinood eenen zeidzanten schat zou aanduiden. KLEUN S , kleinzen , zie klens , klenzen. KLE 'I , v. , meere, klommen. Eigenlijk nijping, waardoor iets geklemd wordt ; hier liggen voetangels en klemmen. Ook neemt HUIGENS het voor eenen naauweri doortogt : dat in de kiese klerz 'c.'z d'oo,re niet en gaat. Hq heeft de klem ira aken mond, als de mond zich . niet kan openen. Overdr. , verlegenheid : in de klem geraken , zitten. Benadeeling, verdrukking : mijn goude erjheit in de klem. VOND. Nadruk in woorden en daden : met klem van woorden. VOND. Kracht en sterkte , om iets te verrigten : zin navol,; er laad cie klein der • heerschapp.ije nauw aangegrepen. BÓOAERT, f)e klem der regering. Het woord wordt, in alle ge slachten , gevonden ; het vrouwel, is echter het gebruike 1ijks,te. KLE' ^IiEN , b. en o. w., ik klemde, heb geklemd. Bedr., nijpen.: zijnen voet klemmen. HOOFT heeft een treffelijk geklemde strijd, voor een strijd, waarin beide partijen vast en lang aan elkander zijn geweest. Onz., met hebben: de deur klem. Benaauwen: om het hart klemmen. IIOOGVI.. Sterken indruk achterlaten: zoo uu.^ gelukslaat klem# op uw verlichte Reden: M. L. TINDW. Van hier iie zamengest. klemgrond, (waarop de schepen hechten) klem/zaak, waartusschen de timmermaan de plan- ken' 4.2V K.E. ken , welke hij aan de schaaf bank schaven zal , klemt , ,..., klemrede , klemspreuk, klenavog el, (lij KIL. ook klamp_ vogel) eene soort van havik , omdat hij zijne prooi tusschen de pooteis vasthoudt , -+— klemwoord. Voorts klemmerkruid , ?'lemmmrmmerhlad , eiloof, welks bladen, door fijne vezeltjes, aan hooiden , of miitirwerk, zich vasthech-. ten. Van hier klemring. Vergelfik klam. KLEINS , (kleins) v. , Lnieerv. klenzen. Een werktuig , om iets te laten doorzijgen , eeni tee:mmsdoek , ten einde het nat zuiver en helder worde , anders ook klenzer genaamd; van het werkes. klenzen , kceinzen , van klein , angels. claen , zuiver , claensun , zuiveren , als alleen het kleine en fijne doen doorzijgen , derhalve zuiveren , reinigen melk klenzen. Hiervan klencing, kleinZing, in het angels. clarnsung, voor zuivering : f or 1hinre claensunge , d. i. voor uwe reiniging. In het eng. is clean , zuiver s Maar, helder. Ons oude woord kleinster is eerre vonk, anders gleinster, waarvan gleinsteren , glinsteren. KLEP , v. , meerv. kleppen. Een woord , dat, in sommige gevallen , met klap verwisseld wordt, in andere verkiest het gebruik klep. VOND. gebruikt liet als een onveranderlijk tusschenwoortl, om eenen klank van hamers na te baanwen : klep , klep liet aenbeeld ging. Voor eenen opslag op de tasch van een kleed , welken men eene klep noemt. Zoo ook de klep van eene pomp , broek , enz. Zie voorts klap. KLEPEL , m. , meerv. klepels. Het ijzeren werktuig, dat in Bene klok hangt , en , door zijne aanraking aan den binnenkant der klok , het g*luid veroorzaakt. Voor de klok zelve : als jij den_ dooden giet den klepel beluidt. VOND. Voor den bek eens ooijevaars; omdat hij , met den— zelven , een kleppend . geluid slaat : de ooi/er-'aar klepi met zonen klepel. VOND. Schertsend, voor de tong: zij heeft eenen lustigere klepel. Eertijds noemde men eenen klopper aan de deur, deurklepel. Van kleppen. KLEPPEL, in., meerv. kleppels. Klapspaan aan de treem eens molens. KLEPPEN, o. en b. w., ik klepte , heb geklept. Onz. , niet de klep slaan : de nachtwacht. klepte. De klok, in liet aantrekken, zoo dekringen , dat de klepel slechts den - enen biuncur;) d. ` rake , heet kleppen. Het slaan der coijevuren : /iet szeic verbl jf der kleppend' oojevaaren. K. L E. "'tN. PSALMR£R. Bcrlr; , d~ klok klepp~n. Van hler blepper , blepperman , (klappcemnn) .. nachtwaehr, III den dichtcrlijken sujl , heet een dr.ivend paard , dat met: ziine hoeven tegen den grond klept , een blepper i men siet den klepper zich in 't oeffenperb verhitten, VONO. Van hier het voortdur, w, klepperen I de ooqeoaar Eleppert-Iemand , wiens tanden ~ door koude, op el-, kander slnan , word t gezegrl te blepperen, Oit heet anders tlalJperlanden, hij YOND. IcLip/Jertaflden. KIJ~~RK, m, , meerv, Elerken: Een onduitsch woord, 'vall het, lat. cle ricue ; nit het gr. Y..A~pG~, dat eigenlijk eeu Jot heteekent , van "~;.;p6(,J, d. i., bij het lot verkiezen, KA11"pCS zegt dan zooveel als door het Jot gekozen , gelijk wij in het N. 'fESTA1\I. van [\'latthias lezen ; waardoor dan verder de gp-estelqkheid den naam van clerici , en daarvan elergie , gekregen heeft,.in tegcnstcUing van de leeken, Oewijl nu, in de middeleeuwen , de wetenschappen en kundigheden , hij de' gcestelijkcn aileen bijna gevonden werden j dezcn oak het lezen en schriiven best verstonrlen , bediendemen zich rneest van zoodanigen tot openbarevschrqvers.: ,Van hier heeft bet woord .elerb , bij ons , den naam. van hulpschrqver behouden, L. TRIP. noemt den kundigen:geschiedschrijver, L. OFFIiRHAUS 0; der eeusoen trousoen su-»: Van 'hier liet klerkachap , herambreens kJerks. KLESSEN, zie bleteen, KLETS, v. , meerv, bletsen, Een woerd dateen snerpend geluid ':laboo~st: ,hi]' gaf Item t:ene kle~8 met de ziPe~p~. Ook alB tusschenwoord e klets l klete ! zoo' sloegltij !t(FR7,'~. op de wang. Schuld, in het gemeene 'le,'en: iemand eene kleta aaneetten, lets borgen heet '! {eta VI} de blet» Iuilen, Zarnenst. bleteoor , eene lange' zweep.. KLE'fSEN, (klassen, klessen) o. en h. w...: if kletsle, neb ge"kletst. Onz., eenen klctsendeu iklank veroorza-, ken': met eene sweep bletsen , waarvoor YOND. blassen .bezigt: J:qOn. geeeseleweep doet lcla~8en. De goot'8n .bleteen op 't~gest:ent. S._ V.CR. -Bed·r., werpen', 'slnij ten: eenen steen In de {(Zazen bleteen, ' K~LE"r1'EREN , zie blateren, Kl,E,U'MEN ~ o, w;, ik bleurnde ,.. heb gekleumd.: Stijfv~n koude zijn. Van hierl:leumer.· Iemand ,'die niet'Veel koude verdragen kan, en daarom .digt bij her.vuue kruipt , noemt men kteumsot», AJs men het neders, perk/amen, 'an 00 K L Ë. 1 van koude stijf worden , bij ons verkleumen , versel k f mag, m veilig van klem klemmen afleiden .5 men het v g , n. KLEUNEjs , b. w. , ik kleunde, heb gekleund. K1op . en - slaan : au kleunt men heat, met stokken. VOND, Ii et woord schijnt klanknabootsend te zijn. Hetr. x^.owt^„ heet ggeraas maken en ook slaan^n , kloppen , dat eveneens g van den klank schijnt gevormd te zijn. !.LEUR , v. , meerv. kleuren. Het uitwendige gelaat der dingen , zoo als het , door de verschillende wijziging van de . lichtstralen ,- aan ons oog zich vertoont. De blos op. het aangezigt : eene kleur kragen. Eene frissche , ge.zonde kleur hebben. Schijnrede : hij wist de Zaal' ee ze schoone kleur te geven. Uit verachting , zegt men van iemand , die zich bij eene partij voegt , bij welke men teekens of leuzen draagt : hij is van de kleur. Het b. en o. werkes, kleuren, voor eene kleur geven , en eene kleur krijgen , is ook in gebruik. Het deelw. heeft HOOFT : uw' kin deren minnelijk gekleurt. Van het fr. couleur , lat. color. KLEUTER , v. , meerv. kleuters. Een klein meisje : eene stoute leuter. HOOFT zegt : dat liet diisschen kleuter «'as. Zamenst. kleutergeld, bij Kir.. klotergeld , klein geld : hij deder mijn zoo geul kleutergeus bilangen. HOOFT. KIL. heeft ook ktoterboek, adverearia. Het schijnt, met klotteren , klonteren , uit eene bron te zijn. Eene kleuter is dus een kort ineen ;erfrongen meisje. * 1 leutergeld kan men nu ook gemakkelijk uit die bron.. afleiden. • KLEVEN, o. en b. w., ik kleefde , heb , ekleijd. Onz., met Zin erg hebben : door eene. taaije vochtigheid aan iets blijven hangen : pek kleeft aan de . vingeren. In den vertrouwehijken spreektrant zegt men : dat kleeft aan de ribben , voor, dat voedt wel. Zijn hart aan iets hangen :. blijf ' altijd aan het hemelscli kleeven. A. K. Doch meest in eenen verachtelijken zin: aan 't ak'lig zondere-e-. ven berouw- en schaamdoos kleeven. F. S. , in M. L. Tunes'. Zoo. zeide reeds OTFRID.: halo, ther uns kli-. bit , de 'boosheid , die ons aankleeft. Bed r.: twee bladen papier aan elkander kleven. Maar kient' aan uwefz disdl voor eeuwig onze lippen. DumL. Van hier kin-., ving , kleverig , kleverigheid, klevig , kleefachtig. HOOFT. -Kleefkruid, eene plantensoort. In het gr. is soc , Ite , ,.Dit kern is.. miss^hiei 4e wwrtel4 .. Dot t qh , de KLr. de L- stechtr eert voorvoegsel is , blijkt uit het wende-lepin, kleven. KLIBBER , o. Bij Krt.. klebber, glibber , klubber ; die het door b^U11( viscos(t ex urboribus de, fluens , taaije , kleverige gorn , die uit de reten der boomschors druipt, vertaalt. VOND. gebruikt het eenigzins anders , als hij spreekt van eerre ga:eie , geverwt met i:libber• , breijas en bloed , verstaande daardoor de verscheurde ingewanden , die aan de zijdeli der galei kleefden, Van kleven. KLIEF, v. meerv. klieven. Kloof , spleet. Het woord is bijna geheel verouderd. In Gron. gebruikt men het nog, schoon men het daar niet eene zachtere keelletter uitspreekt, glieve : door de glieve van de deur, dat is, door de reet , de spleet derzelve. KLIEK , v. , meerv. klieken. Overgeschoten brok van den maaltijd. Ook wordt het in den zin van uitgespogen slijm gebezigd. In het negers. is eira klicke een weinigje, dat overgeschoten is. Het kont dan zonder twijfel van klieken, dat , in het hoogd. , van den klank gevormd is, en aan-duidt een taai hgchaam in kleine stukken smijten. KLIEKEN , o. w. , ik k.'iekte , heb gekliekt. Stukken en brokken van hetgeen alen eet overlaten. Ook- spugen, rogchelen, slijm uitwerpen. Het woord schijnt klanknabootsend te zijn. - Vann hier klieker , klieksler.. Zamenst. kliekpotje, kwispedoor , kliekschuld. -van kliek. KL!Elt , v. , meerv. klieren. Sponsachtig deel in het lig.. chaam van rnensch en dier , om deszel(s vochten. af te scheiden : hier zijn de klieren , wier ampt liet is hetdoorgerende vocht te kleinzen. OYEAZ. V. HERV. Do kraag van een hemd, heet , in Gelderland , eene klier. Van hier k ierackktig, vol klieren : de klierachtige,/ s dL hei v^ hetnn g. d n zet brein.t . anienst. kee:'klcer,, pij" n, .1^peZ a eiklier, traanklier, --- kliergezwel, enz. XLIEVEN , b. w. , ik k'ieJdle , heb gekliefd, (ondt. kloó gekloven). Kloven : hout klieven. In den dichterlijken sti;t : de zee, de lucht kieve'n. Na zo veel zee te,klie. ven• BÓGAERT. [let woord schijnt den ldank ' vair ligoha••, men, welke men. doo.iklieft , na t.e bOQtsetH,. Zie klo en., KLIF, o. Eigenlijk, de steile buitenkant van het Zand, waar-tegen cie zee in den vinter aanslaat; ook de afgang eenex. steilte: aan de . de van 't klij. Hoor.. liet heelt, met khip, wisselden denzelfden oorsprong. KLtJF,^ 4 2 1 Lt. KLIJF' ,- o.. Klemnrerkrnid , klimop : gedoog; dcït d t ró^:^, ne kijf zich magli kring/den om uw hooft. Vo&n. Van kdtwen , dat is kleven: . : ,LIK , m, meerv. klikker. Het onderste koperen , of ook gieren , stuk eener kolf : de klik raakt den paal. s V., CHAND. bezigt het voor eene kolf zelve. Het woord is klanknabootsend. Een lomperd heet , in de dagelijksche taal, een houten klik. KLIKKEN , b. w. , ik klikte , heb geklikt. Eigenlijk , een klein en fijn. geluid., klik, geven. Voorts in het geheim klappen , anders verklikken. Van hier klikker, klikster: Zamenst. klikspaan. Ook wordt dit woord onzijd. ge... bezigd , in de beteekenis van genoeg zijn : o ! honderd gulden klikken. er niet aan. Zoo zegt meis ook in het hoogd..es kleoke z keine hundert Thaler. (LIKKLAKKEN , o. w• , ik klikklakte 5 heb geklikklakt. Het geluid van verdubbelde slagen : 't gedruis vervult de - lach , en klikklakt in oa ,e ooien. 3. DE ,MARR. De wapens klickklacke.n. VOND.. Zie geklikklak,. KLIKSPIL LEN o. w., ik kuikspilde , heb geklikspilda In sb nitniige. oorden gebruikelijk , voor lanterfanten. KLIM , o. Kliunop : de boorcm omhelst van 't klim. DE DEeK.R. KLIMAAT, o: , nteerv. klif talen. Een onduitsch woord, uit het gr. en lat. clima. in eenen zuiveren stijl bezigt -bima da .rvoor laelitgestel ,. lacht streek. IiLIM.MEN , o. w. , ik klom , heb en ben geklommen. Eigënlijk , zich vasthoudende opstijgen : op eene ladder klimmen. * Met moeite opstijgen : op eenen berg klim men. Wij hebben reeds , drie uren geklommen;. mrt wij - zijn: op den berg geklommen. Opstijen , langzaam iaarx boven gaan : de zon is aan het klimmen. Klim men zegt men ook van galgestraf: hij moet klimmen. Van eenen hengst: hij heeft nog nooit geklomme1. Ilizen , in het zingen: zij klimt met hare stem. Fig. , denkbeeldig klimmen: zijn gebed klom door lucht en wolken heen. In geluk toenemen: hij is aan het k)i;nmen.. In het klimmen der jaren, in _het aannaderen des .- ouderdoms. Van hier klimmer. Het woord vloeit. uit dezelfde bron, waaruit klam, klamp, klemmen, enz. , .ontstaan zijn. Zamenst.' klimboon, die langs een' staakopgroeit , -- klimtag, touw onder aan den boegspriet , tot ku. 45 ot behuij dei matrozeii , die aan liet blind- of brrni;eil iets te doch hebben. i(LLMDP. , o. Eiloof z mij, kTinoi noemcl' ik die. HOOPT. KLENGr, Y» ,9 meerv. kliizgen. Hèt blanke lemmer vaneencri degen iemand voor d o, deren I10OFr Jlq leert de pen, en iiet de kling aen. VOLLENli. De bezeill'ncr over de kling jagen. 1-let wottz1 wordt naar het klinkende geluid zoo genaamd. ()ok beteekent, naar A KLUITS aanteekening, kling een klif, ei1v,."Dorre dtiinen noemt men da;il'OTI k/Mgen : vergast het gansche dorp, en zet zic4 op d k/i,ire,z. J. pa MAÉR. In het hoogd. heet ei Kfiige , een heuvel. Zeker hebben sommige p1aaten daarvan nög haré benaming,'als: Kiingenbèrg , KIiizgenouv , ënz. heL svoorcl , in dezen 1 zin „ schijnt éencn klomp vrböndene deeien te beteeke nen. Het eng. to kling , vast vereeiigen , en ons klongel, klongeleiz schijnèu vr denzeilden oorsprong to kLLNGEI\ , zie KLINK, m., rneerv. klZnken. Eén klap, óf slag, die klinkt: dat d.ez' met eenea k/Ink eenschip kan sloope. riHOOFT. Dch vrotwelijk is het voor een werktuig , dat do *r zijn nedervallen , dé deur asthôiidt : de dèii is op de L/znk .Lene klink is ook een omgektqnkçn spijker. Aan eene ko;is vinc1 men oôk eene klink. • Dezelfde naam wordt, even als in het neders., aan eene cheur gegeven, wanneer het woord ook vronwel. is. In den dagelijkschen omgang zegt men insgelijks van klinfe, voor van belang ., van gewigt : Clat-was een bewijs vvz, klink. Zamenst. klinkdeur, Idinket kliflkdi(iz.t , klia1- 1ctar zûiver, onvervaischt: kl,nld'laar goud, water, enz, ook Voor' enkel: op '1 klinkklaar rcanmelen. J. DE DE' CK. Voorts: klinkletter, kuizk(vérk., houtwerk, dat zamengeklon ken wordt. Ht woord schijnt, wat zijne eerste helft aangaat, tôt glins, guinsteren te behooren. KLINKEN, (òu]. klirigen) o. en b. w., ik klonk, heb geklonken. Onz., met hehien klank geven: gespannene Snaren klokken, dunne stukken van zekere metalen, glas, schellen, enz., klinkeh, als zij geslagen worden. Mt de glazen klinken. Klinkende munt, gereed geld. Door het gehoor vernemen: die daad, zal eik 'ree7nd in de Ooren klinkèn., Veel geiucht maken: thande klonk die E kreet KLI. krent .uit d lesten win JeT`rt atíem. r. RÀXTz Bedr. , o. nL tinken : eenera nati el klinken. Eenera 'klink toebrengen: cle bloetraat klinkt hein in ,zijn aangezich" t. TOLLENLT. Met eenen luiden slag iets bewerken kolossen , door de kunt geklonken. ANTONID. Met i ets op ets slaan : Sisyplis keizelsteen , met Pluloos staf geklonken. HOOFT. Vastmaken: in ketenen klinken, 2ndromeda was aan eene rots geklonken. Fig., zijn vol beslag krijgen , dat van eene zaak gezegd "wordt, welke men in stilte zoekt te volbrengen : en 't waar geL- lonken , laadde Zeker oude vrouw geen warpen ge-roepen. HOOFT. Van hier klinker, eene klinkletter ; ook eene soort van harden baksteen. In Geld, heet eene ze • kere soep klinkerti. In het hoogd. is Klinkerkost, een brij , waarin stukjes vleescli en klonterig meel gekookt zijn, anders das Xlunk"ermusz ; van klunker , eene klont. Klinken , bij SCHILTER clan; en , hoogd. en neders. klingen , zw. klinga, eng. to clink en slank, boh. klinkati, lat. saam; ere , gr. xo.ayyw en Kling, klang zijn de nabootsingen van het geluid zelf, waar de i tenen fijnen , hoogen , de a eenen graven toon , en de n -, door den neus uitgesproken , een aanhoudend geluid uitdrukt. KLINKET, o., meerv. klinketten. Een woord met eenen basterduitgang , uit het middeleeuw. ciiquetus, fr. cliquet, eene klink. Wij verstaan , daardoor, eerre kleine deur in in eene stadspoort, of in eene andere, groote poort : 't verdoen rade poortklincket. VOND. Door 't klinket de zuiderhofpoor'te in. AN'roNlD. KLIP , v. , meere. klippen. Eene val, om vogels te vangen. In Gi'oning. zetten de Jongens zulke klippen voor mussclit n. liet woord is van tien klank gevormd , welken die val, bij het nedervallen , geeft. KLIP, v., meerv. klippen. Eene steile, harde rots, bijzonder als hare kruin vele gespletene en ve.9deelde spitsen heeft; hetzij men haar op liet vaste land , of in de zee, aantreffe. Men gebruikt liet woord wel naeest van klippen in zee: dan, daar het woord rots de -zelfstandigheid, klip eigenlijk de gedaante uitdrukt, mag men liet ook van steenklippen, op het vaste land, bezigen. Men zegt, in goed nederduitsch : de steenbok beklimt de hoogste klippen der .. 4/pen. In de Overzett. van ' den B jbel leest hen, K L [i 11> icn zin , va i een . che rp e vat eens steen lr'l, pe. Het zamen;. k/ipgeit bevestigt dit ook. Het gezag van. HOOFT komt hier ligij : ghq cleeclt tipeken door de kip... pen ruzs• fis d' vlieten. Ondertusschen is hit van sctl,rpe bergachtige spitsen in zee meest in gebruik : eelie klippe op 't lijf t zeiki. #-JOoFT. Op eene klip blj^en -- vervallen --- stooterf enz. Eens bijade klip, welker kruin onder water staat. 1lr1 ;al die klip niet te loven zÈilen g ook oneigenlijk , voor : hij zal dat ge4vaar niet te biven -koYneri. Oneigenlijk wordt datgeen, Jetwelk telen met moeite erg gevaar bekomt, of dat ons een inderpaal en aanstoot is i Pene klip genaam c1. Van hier klipachtig. Zanienst. klipg èil , 8teenhlip , zeeklip, en z. J1et is , naar alle gedachten , uit eene bron , met klis-' even ,. angels. clypan , zw. klippa. Zoo komt het lat r•upes van rumpere a en ons rots , denkelgk , van rijten. Cie gedaante eener ei ereli kke klip bevestigt deze afleiding, als zijnde eene afgerukte q i ts eener rots. I(LIPPERTANDEN, zie kleppen. KLLS, v. meervr klissen. De stekeiige knop tien klisse- kraid , die , op wollige stof geworpen , daaraan vastkl ;eft. ,-Iet woord sohijnt , ,om die klevende eigenschap., dis. getioe. m,d. Zie klei. Het ptantgewas zelf: o-vert roeit reet .Iissë. Vo,NO. Een verwardde knoop , haar vol klissen. iig.,.. die ita.nliangt Pene klis van zcuririghetIn. ROOFT. Zamenst. kliskruid , kli sek r,i d , •kIJSSEN , o: w. , ik elisie 4 ben geklist. In eene ,irerwvarde klis zitten. Het d%. liv. is meest in gebruik. . Het welk Vincit. zegt e con.cretos taitgu Gize crineis, vertaalt VOND.: zijn pair gek list van bloed. — Uw iiair te -zetmm , ekl ist met bloedt . leest men bij HHOOFt. . 1(LISTEER v. , meerv. klisteren. Darmspoeling. Een woord, in de dagelijksche taal alleen voorkomende, met het werkw. klisteren. Eerre klisteer zetten. Van het fat. laster, tilt het gr. van r>,v^ety , wasseiien. KLIT,, v., meerv. klitten. Hetzelfde als klis. Rij gooide snij niet i litten. Het garen is in de klit. HQOFT ,zegt : een klit , 4. i. een ligt opeengepakte hoop, {pan drie lignderd man. JCLITS , zie kie t.. VONDEi. zegt 4 als een t n sscben werpset : /liU 1 sla#s : -Van hier reet bedr. w. klit en ! aritlers E e .2 klei 476 KLI, kletsen: zuix /4 zijnen hoedt /eeens de iloer k 8te. HOOFT. Eride klitsea '1 den kop te p?ettre HOOFT. KLITS , Va„ mecrv. klit&en. Eene teef, het wijfje vn eenei hond. In Gron. gebruikt men het oneigenlijk alleen, als men een jong vrouwmensch hare onkuischheid verwijt: zij 18 eene /?it8. KLOEKK hij'. ri, en bijw. , kloeker, kloekst. Gaanw,, ver . standig, schrander: eene kioecke huijwrouwe is eene croone liares heererz. ihjiuv. Kloek van vernuft. HooFT. KJoeL'e toppen, sehra,zciere chi'ijei':. OUD. Als brjw. : kloeck 'eI8taac1ig. BTJEELV. In Gron. is een kloe' kind, een zoet, onderdanig kind, In den dagelijksehen stijl zegt men: ik kan uit hem niet kloek (anders iziet wijs) worden, ik kan, uit zijn verhaal, den zamenhang der zaken niet vatten. Vaardigheid bezittend: door het kloek bekleden van eenigh nieuw gebruik. DOOFT. in het bijzonder, vaardig tot den strijd, dapper: en kloek soldaat. 11-Vont alle dese waren kloecke Itelden. BTJBLLV. Dewiji nu , met het denkbeeld ran dap perheid, dat van dikte en grootte ligtelijk verbonden wordt, heet kloek, zoo veel als groot, lang : een kloek karel. Ter lengte van eenen kloeken duim. B'GAERT. Rare jongen worden L'ioeck. B!JBELV. Van hier kloekeljk , kloekheid. • Zamerist. klokaard, kloekhartig, onversaagd, ' kloekhartigheid, kloekliartz,'hjk , kloekmoedig , dapper, kloekmoedirlieid , kloekmoedigljk, kloekzinnig , schrander , kloekzinnigheid, kloebzirzniglijke liet woord beduidde voorheen, eigenlijk, ziende , en bepaalder , scherp ziende ; dan , in dien, zin,- is het geheel vejonci. , en uit de voorbeelden blijkt, . dat het zich bepaald heeft tot het zien met de oogen des verstands. Het oude glau beduidde eigenlijk helder. Helder weêr, heldere oogen zijn, in het tieders. glctues ï'T'ettet', glauc 4ugerz. De keelkiank, die, in de verwante talen, dan zachter dan harder is, behoort zekerlijk niet tot den oor. sprong. Het schijnt af te stammen van het in Opperd. nog gebruikelijke werkw. ltgen, dat is zien, gr. eng. 1e look. KLOEKEN, b. w., ik kloekte, heb gékioekt. Versteveh; moed geven: morgens quam hij 'tpeerdt4eioeekGa KLO• 4 7 ken , en met soetà twoQrden cldécken• GESCHIER. Buiten zamenstelling is het niet meer in gebruik. Van bier verkloeken. KLOEN , o. , nneerv. kloenen. Hetzelfde als kluwen. Een kloen garen. KLOET , m. , meerv. kloeten. Een schepboom. Ook neemt men het voor eenen kalkklopper , kalkstuk. Van hier kloeten , niet eenen kloet een vaartuig voortdouwen. KLOK , v. , meerv, klokken. Eene hen , die te broeijets zit ; ook, die hare kiekens dekt. Naar het geluid zoo gevormd. Anders klokhen. KLOK , m. , meerv. klokken. Eigenlijk , een zeker geluid, dat men met de keel maakt, onder het doorzwelgen van eenig vocht. Van hier een teug zelf: een klok bier. Do o is hier zacht-kort. KLOK , v. , meerv. klokken. Dit woord wordt met eene scherp-korte o uitgesproken. Een stuk metaal, als een rond en omgekeerd vat , waarin een klepel hangt , die, door beweging, aan beide binnenranden raakt en geluid slaat. 0]) zeker leeken van de klokke. HOOFT. De klok slaat. Voor bekend , ruchtbaar .worden , zegt men aan de klokreep raken. OUD. Eene zaak ruchtbaar maken_ noemt enen haar aan de klok hangen. Eene klok .opsteken , luid schreeuwen. Met een opge.steken klok. HOOFT. plan de, klok, -aan den tijd, niet gebonden zijn. Eenige dingen , die naar eene klok gels;ken. Eene glazen klok. De klok , liet deksel van eenen helen. Oul. droeg een mantel,, of knik, ook dezen naam: de mans droeghen een klocke , ofte mantel. REIJERSB. Yron-. weklocken. GEscH. Hierbij komt het eng. a cloak , lat. palliurn , ongetwijfeld in aanmerking. Het verkleinw. klokje, een .bloesr klokje. Zamenst. boomklok , brandklok ! poortklok , enz. Klokgieter, klokgieterij, klokhuis, klokkenmaker, klokkenspel , liet klokspelen, klokspe- Ier , axrders klokkenist, niet eenen basterduitgang. Klok lepel, klokiuider•, klokreep, klokslag, klokspijs, me taal,, waarvan men klokken giet; ook kost, welken men graag eet . --kloktoren, kloktouw. liet woord schijnt tot lok, loeh, eene opeising, te behooren. KLOKER, in., meerv, klokers. Zo.o noemt men, in Noord}, oll. , Benen pi penyroeter., ons het klokhuis uit de pijpen Ee 3 KLQK J KLOKKEN, c. w. , ik .klokte 1 4eb 'geklôkt, Met eehen klok , drinken. Het geluid van eene broeihen slaan: klokken der /ieizrseti. Dat nav zulk geluid zweemt: de eigene iriboorlingen (1i •Kaape werden Pan d8 H014 lander8 om /uinpw klokkeicle taaie kJttenioÉten ge-. lLeetelZ. B6GAE Pl, T. i KLOKKENIST klokspeler, zie klok* KLOM\IER , rn. , meerv. /dornmer$. Lengen , uitvkgt. Misschien met liet lat. ckun , heiae1ijk , het g'. %fl44 eene heimelijke daad , uit eene bron f iCLO'1P , in. , meerv. Lloinpen. Een zamenhangend , 0fl-. gefatsoeneerd stuk van cciie tamelijke grootte: een klomp koper. Een hoop van v3rscheidene dingen zamen veree-. xigd , in wanvoegeljke orde: zij smolt drie werelden tot eeneri klomp. VOND. Hierheen behoort mengeiLlomp. OverI. : mijn ziel iS zat dien klomp der ijdeMeit! IIOOGVL. Om de lompe en plompe gedaoite, noemt men Jateii schoenen klonipea. Met de *lomen op /zet 1)8 komen „ onvooizigtig iets aanvaarden ; in de gemeen zame verkeering. Van hier klompachtig . kiompig. Zanienst. aa'dk/omp , h/oinpnzaLer , , klompzak , slaag, ij) den boertenden siijl : iemand lutig klompzak geven , in \Tijesl gcbruikelLjk. Het komt met lomp, uit eene bron. Misschen vindt men dezelve in leem om liet C1C13 ^13,)ectil van kievende verbinding - KLONGEE , kiungel , V., meerv. kiongels. Eene cracltelijke benaming waarmele het denkbeeld van hoeaçh . tigheid vercerigd is: zij is eene klongel, eene how. Hçt çLijut, niet het eng. to ciiig, (lat vast aanhangen be( 11dt, uit rene bron gevloeid. Fierheen behoort het zw. Muis , massa conglornerata , ons verouderde kim ge, door KIL. glomus vertaald . Zoo dat klorzgel eigenlijk 'ceh vrouwmensçli is, dat zich ligt aan iemand verbindt en erIingeiL. Van h'lorigl is het onz. werkw. klorigelen dat zooveel is als zinnen tijd met nietige bezigheden slijten. Ook wordt het gebezigd voor zijn goed, op eene losse wijze , te zoek maken. Deze denkbeelden kunnen voor-. gevloeid zijn uit eeuw handelwijg van onttehtige vr9uwlie den. Van hier kione1ster. LONGELEN, zie klonei. LON1' v* meerv. klonten. Zeer dekelijk heeft dit oç4 çlend!Uen oorsprong, als kiçrnp, (in het zeden. Z L C., orde , Iump en klimt met elkander verwisseld)., geli het, in betee enis , met hetzelve naauw verwantschapt is aeen gebruikt men klont van ongefatsoeneerdi.e sttikken van kleinere hoegrootheid. Van hier klontig Vovn. KL,ONTER,, m. , meerv. klonters. Dit woord heeft dezelfde beteekenis, als het vorige ; schoon bet gebruikt wordt van een hard en taai Iigcbaarn in iets , dat vloeijend moet zijn : er zyn klonters in de melk. Klonters U de melkvaten. Van hier klonterig.. Ook het onze w. klonteren , tot klonters verdikken , als een klonter zich zetten. KLOOF, v. , meerva kloven. Eene spleet, die door eenig ,geweld gemaakt is : om een ente in de , kloof te Zetten. VOND. De kloof van een vakuur •erk. Een gat, door scheuring , in eene rots veroorzaakt : opdat se woonera souden in de kloven der dalen. BIJBELV. Naardien' nu met eene kloof in rotsen het denkbeek! van schuilen en veilig zijn naanw vereenigd is , gebruikt M. L. het ook voor beveiliging : Vader! berg ncw' seho,otzoons koop in uwe eeuwige 4lrnagts klove. Het woord is gevormd van (lel onvolm. verf. tijd der aanvoegende wijs van klieven , eertijds, oo,geltjkvl. kloof. Za(nenst. kloof— bijl , kloo f luwmer , kloofhout , kloof kin. I(LOOSTE4R 9' Q,, ;neerv.. kloosters. Eene vaste, met mtiren ingeslotene plaats, waarin monniken en nonnen , van liet gewone verkeer met de wereld afgezonderd , le-. ven. Een mannen . -- eest vrou^venkloo gier. Men noemt ook een klooster eenen langen , bollen balk , waarin een aantal celletjes is, geschikt om rotten op korenzolders te vapgpn. Wijders , eene afgezonderde Plaats: verscholen, irz de kloosters van een afgezonderd prieel. OVERZ. sr. H Rit Y'.. Van hier kloosterachtig, kloosterling. Zamenst. kloosterbroer, kloosterduvang, klooste. rgare s , kloo..teraelofte, kloostergoed, kloosterjuf fer, kloosterkerk, kloosterlatijn, kloosterleven, kloos-^ terlieden , kloostermoeder, kloosterregel, kloostPr$ uclit, kloostervader, kloostervolk, ,kloostervoogd voagdi , kloostervrouw, Zloosterwet , kloosterzuster, enz. Het woord komt af van het lat. claustrum , eene i slotene pl ais. KLQ(, `V913x i'1. , b. , w ik kloosterde, heb gekloosterd. In. c kloster .. , tc . Van hier kloostermg. IE e 4 KLOOT.^ 1410 J( I1 a. LOOT,. rk. t nieerv. klooterl. Een hotten baI; met .kr o., ten, 8 e1`en. lee £ioot rolt o ,gig. .de _zaait ^s nok : niet a,gedaan. ;e kogel.: eert kloot uit liet ^,^eschlit ijzaîiz 7^ein zijn been weg. let woord , in dien ss'orddi tij HOOFT gevönden. Er ronde hoop: clie ziik aan een' kloot v^r.^> loot, ,wei eedkloot , enz.; Llvó boo , kloolje.woik , janhagel , (hk OUD•), kloot— e1, k' loot3 ornwiL , k oolz z , enz. ADELUNc' brengt liet, met klomp , tot een wortel woo1 d. LOP , in. , meere. kloppen. Een klap , die een dof ge 1u t1 makt ; geen vat , clat klank geeft op teen klop,. D D7eK I P. Slaag : iemand klop ,gepen ---- klop k'rij— g n ; zonder rï-leerv. De slag des bioets in de aderén: d r; lo o teer ad're weet von geen' ger jmde maat. 1'.00FT. Een 'eido pt , of gesk gen teeleen op zekere munt,; 11et woord is , niet l-la f)pen , in oorsprong naauw veree` MMMed. Z men.'st z klopra ir er , iopselzeen , een schoen ma^.: FS gereeJschrnp, ook een zakvedIeltje, klopsteen, boèk3ndèrss ee , klopzee , liet zeewater, dat tegen het schip - stampt. KLOP, v. , rneerv. kloppen. Eeii geestelijke dochter;, clie , als zij zich in 1 dien staat begeeft , i getoete aangaande -de. oi^tlhouding van den echt doet ; -ook 'klopje , klopzuster ;enaarnd. Kii. gist, Fiat het oorspronkelijk een schimpwoord gezvecst is., dat namei jk eerre klop zoo -veel zij , als eerre maagd, die gesneden is, virgo eaet rata , quae se proppfer regnuni coelorum castravit, die zich, om de godsdienst, als. orntva•ouwd heeft. Althans, een klophengst. equ*Eus castrgtus , droeg wel eens den naam van m.vnr]ik , heiijk wij ee ne gesnedeng-big nog e.ene non noemen. EI,OPU ANGST (ook klaph ngst), m. meere, klopheng. eten. ]den gelubde hengst, wien men ,• met eerren : 10 3b- mer , de zaadlasten verplettert. Klappen is, f-b KLO .Kit. , ctitrare Naardien de , op die wze otrAaricb hengsten niet altijd de drift om te klimmen verliezen noemt men ook niet behoorlijk gesnedene hengsten klop. hJngSlefl. \?Tarineei een der ballen , of die beide nier in: den balzak hangen , ivaar in het ligchaarn opgetrokken zijn , als ware het dier gelubd, draagt het insgelijks dien naam* KLOPPEN , b. en o. w. , ik klopte , heb geklopt. Bedr., slaan dat het eenen Hop geve. /lenaip kloppen. Eqe. . ren kloppen. Iemand op cle vingers kloppen , figo lL herii zacht hestrafIn , van ter zijde doorstrijken. Onz. met hebben ; sla;n , zich bewegen : het hart klopt. Een beschuldigend geweten noemen wij een klappendgeue-. ten , omdat daarmede een snellere omloop des bloeds, en bij gevolg eene klopping des harten natuurlijk vergeeld gaat. Van hie' noemen wj het geweten ook welden klop. per, en , met een verkldnw. , het kloppertje. Ee1' kloppçr is ook een deurklopper. Voorts is van hier klopping. . , KLOS , m. meerv. klossen. Een garenklos. Ook een bal van 'de lilosbaan : zqn lumt zou spelen met uw, hooft,. ;e/ijk de 'lepel met den klos Von. Een knwppd, Nwparmede nien speldenwerkt , 'wordt ook dus geiiand. Zarn enst. k/o86ar , kiosbeitel , lepel of schépper, waar (i mede mn in de 'klosbaan speelt, klo9béugei, kl(ukooi'4 k1o8poort klosring, enz. Het verktcinw. kioeje (klds - ken) : de oa6tor rijn kloakeris afbytende , zijne zaad~ balletjes. BRUNE. KLOSSEN , b. en o. w. , ik kloste , heb geklosf. Bedr.: hord kiosseri, door middel van klossen dezelve tweer , ren. Ook beet k1osen op eenen klos winden. Onz., in de kIsbaan spelenó ulossen heet ook , in de clagelijk._ sdie laal,, een lonip geraas in het loopn makent mischien uit kloise,z verbasterd. Men vindt het bij HOOFT: dié kiosle op stomp. of steil. Van hier klos, als een Iijw. gbezigd zij kwam daar zoo klos klos aanloopen. en k/os.sen hebben denzeifden oorsprong als kloot. KLOTSEN, o. w., ik klotste, heb geklotst. Dit woord drukt een (lof geluid uit, hij voorb., van water, dat met pe^veld tegen iets aanslaat: aan 't schuimend zout, dat k/öiende op, een hup. H00GVL. Van hier klotsing. KLOUW, v., uieerv. klouwen. Een ;uinznansgereedschap, EoS cciie KLO, KL lJ. eene LIJ'~, waarlnede men de tuinaarde njll en '.C~9k D18akt. K.LOUWEN, zie blusoen, , ~LOUWEN, b, w;, ik kioltwde, lJ,eh geklouwd. ILrken: den lain blouwen, Breeuwen , kalefaten , scheep~w. Van bier bloua/er , kalcfaatbamer. Men gebruikt voorta bet woord blouwer , om, op eene boertige Wtj~c, jets groots ,uit te drukken s das is een bioucoer van eenen os l V001'ts zegt men ziJn 1l,oojd biouwent ook fig. ~ vo 0 1" in verlegcnheid zitten , zich niet weten te redden, KI~O\/EN, h. w•., ik kloofde, heb gel/oojd. Door mid-, del van eene kloof le ..maken , doorhouweu r hout 1'loopen. HOOFT. Door de droogte i3het aardrijb gekloofd, Eene gel-loofcle klaeuw. BIJBELV. Van hier blooer ; klouiag, Zanlenst. doorkiooen ; haarkloven , opkloven, Kloof .is van kL/etJen, dal voorheen ongelqkvl, was, en if Lioof had. Het zelfst. kloo]' vormde e~n gelijkvl. werkw, klooen , bloofde , gekloofd. Dan, wat 011derscheid is er tusschen l:/ieve'n en klooen ? De Overzetters van den bijbel gebruiken beide door elkander: die de see klieft, -die de see blooft: Het fijne cudcr-scheid word t menigrnaal, door het gebruik , ook nu nog, versuimd. Klieoen is, in orde, ecrder dan kloven, ' Door J:liefJen ontstaat we), maar niet altijd, eene hlijvende kloof. Dus k/ieft men de zee , de baren , de lucht; en de vaneengescbeidene deelen vereenigen zich weldre, Men mag dus , oordeelkundig , niet zeggen: de luclit , de see ; de baren bloven, Waar, derhalve , geene kloof achterhlqft , magmen het \voordklof,Jpn niet bezigen, Dan, waarmen, door klieven , eene kloof krijgt, en in dIe kloof weder van nieuws houwt , daar 1.;100fl men. Zoo bloof« men hout, Eigenlijk is dus bloven in de kloof houwen , door de kloof gt'ooter ie maken , doen spJijten, en voorts, in bet algemcen , eene kloof veroorzaken, Klieoen is een algemee... J1Cr woord , en geeft te kennen .iets met geweld vaneenschei- Ien 41 helzii eene kloof achterhlqve of niet, KLOVENIER, sie koloeriier, ~J~UCI-rr, v., meerv. .blucliten, Eene zaak , die 18g~hea verwekt , ·eene poets, eene boert: eene bluclst (l~r,teilpn. Een spel op het tooneel, om te doen lagchen: Plautu« nutte ,klucht.: VONDe. ~7Hn !lier klucntlg,. tluc4tig4l.id. ~ame~s~.~rgg8klllc/LJlglteLd. HflO,FT. Voorts ~Itq,~"",.. , m~ K L TJ. *r, kluchtspel , kluchispelex•. Iflucht schijnt , met lagchen , uit eene bron Voortge. vloeid te zijn , zijnde de k slechts een behulp der uitspraak, KLUFT , v. , meervr kluften. Dit woord , van klieven afkomstig , zal eigenlijk aanduiden iets , dat als een kloof ge. spotxwen en vaneengerukt is. bi dien zin is het in Opperd. i og gebruikelijk. Ook wordt het genomen voor eene afgedeelde wijk in eene stad. In (ron.. heeft het die be-' teekenis , waar de toeziener over zulk eerre wijk klujtheer ti eet. \Wijders , dat door klieven van iets anders ai'erakt is, een klomp. Zoo vertaalt VONDEL de uitdrukking van VIRGILIUS , lentis rnnssis : van taeie kluft hij kluft. Eene afhellende schuinte heet in Gron. ook kluft. In de OV RZETT. V. I1IRVEY leest reen : de iJssel jke klef den of sehuintens pan ijs. In dezen zin schijnt riet tot klif te behooren , en voor klift geschreven en uitgesproken te zijn. Zatnenst. L•lut predikant , predikant over eene wijk in de stad , enz. -KLUIF , v. , rneerv. kluiven. Eene klaauw, vooral van vo.. gels. Het meerv. is naeest ' iu gebruik : geen duif heeft vreesselijcke kluiven. VOND. Handen van menschhen met het denkbeeld van verachtelijk geweld : uit mijne ,luwen onttrekken. VOND. In de gemeenzame verkeering wordt het ook . van een veel en zot babbelend wijf gebezigd : zij is eene ' regie kluif. Het verkleinw. is kliiiJje, een beentje , waarvan 'men liet vleesch afkluift. Zamrnst. kluijhout. Het woord is , in oorsprong , met klaart gelijk. KLU[FFOK , v. rneerv. klas fokken. De voorfok op een schip. Misschien van klieven. . KLUIS, v. , nmeerv. kluizen. Eigenlijk eeiie naauwe, i esIotene plaats. In het bijzonder de grot van eenen lkluizenaar. Voorts -het verwulfsel van eenen kelder. Eindelijk zijn de kluicen van een schip twee gaten voor aan . den boeg, waardoor de ankertouwen gevierd worden. Zamenst. kluisgat, kluisbout, de balk waarin de kluizen zijn; hok het stopsel der kluisgaten. Hct schijnt van het lat clan sus, gesloten, af te stammen ; of liet lat. claudere: moet met kluis tenen algemeenen oorsprong -hebben. KLUISTER, v., nieerv. klui.ters. Eene boei, waarin iets gesloten _ wordt ^: buiten dwang .van ijere kluister. VOND. KLUISTEREN, b. w., ik kluisterde, bob gekluisterd. in 444 K•LU r In kluisters slnniten. Ook vastbinden, sterk' . gehecht rx^&k e èhn: ziel 'áatt 't 8toJ gekluisterd. PSALMBEK. Vau hier , bii8tPrirag. Kluister. klooster, kluis , elaudere , ,...,. allen uit eene bron. . KLUIT , v. , meerv. kluiten. Een droog, ongefatsoeneerd, xa menhangend stuk , van eene geringe grootte; doch slechts in eeni ,e gevallen. .bene kluit. aarde , waarvoor mere nok kluit alleen zegt : spruit niet liet golvend graan uit een veras; te kluit ? r L L. rFÏJDW. Hierheen beboort de spreekwijs : uit de kluiten gegroeid. zijn, eene tamelijke lengte hebben. hij komt op de kluiten, zijn goedje begint te verrneerd eren. Een brok turf : hij stookt den oven met kluiten heet. Bij Kit, is kluit ook Bene klucht. Bij NOOPT is het in die beteekenis voorhanden : den lachert speeleis , als 't de zotte kluit vereisch te. Een brokje turf : clie een kluitje heeft, heeft er graag een turfje bij , elk zoekt zijn weinigje te vermeerderen. Van hier kluilac1itig, kinili e . Zamenst. t. kluilboog , een boog om kluiten of keijen mede te schietent [let behoort , met kloot , tot eenen wortel. KLU[V EN , . (oul. knuiven) . b. v w. , ik kloof, heb gekloen. Eigenlijk iets , met den duim en voorsten vinger wegnenien , pluizen. Voorts I7)et, kleine beetjes vara iets af'kuagen : een beentje kluiven. Gij zult daaraan wat te kluiven hebben , die zaak zal n moeite kosten. . Verteren: de minne k•l ri f t ruin vleeseh. HOOFT. Het wordt ook onr. , reet hebben , gebruikt , voor , door veel en laf te praten , zich gekkekijk aanstellen : wat zit zij weer te kluiven ! Van •hier kluiver , die kluifjes pleegt af te knagen, ov°ercdragt. , een gierigaard. Voorts kluiving. Naar de eerste beteekenis van - het woord , komt tiet van klaaut af... Zie kluif. KLUIZEN , o. w , ik kluisde, heb gekluiscd. Op de wijze van eenen kluizenaar. «Tonen , zich alleen , zonder vrouw, behelpen... Kluizen is ook een scheepswoord , beteekenenne tegen de kluisgaten eens schips aanslaan. KLUf7ENA' R , m., n .eerv. kluizenaars, Iemand, die, uit een zwak , het gezellige leven haat, en eeni n zaan) n eerre grot. eene kluis, woont. Voorts iemand, die zich, in zijne woning,, armelijk behelpt, zonder behulp van eerre ivederhellt, of van dienstboden. Eindelijk een t die aweinig .uitgaat... Het vro.uwel. is k/ullenaaa•ster, KLUN. KLU. tLUNDEREN, o. 'w. , i& Utinderde i heb geZlunrcj 1(it. verklaart dit woord door puIare. In de volkstaal te Gron. , wordt het nog gebruikt, gelijk. ook, het naamw, geklundei' , een geraas , een luid gestommel. Indien het i -net onmiddellijk eene nabootsing van een aanhoudend geraaS Zij , WO mag men het als een VOOFtdUr. werkw van k/e,inen , gr. , beschouwen. Zie kleunen. KLUPPEL , (knuppel, kneppel) m. , metrv. klippeleiz, Uuppel8. Ven werktuig om te kloppen: de . kluppel 'an eerzen vlegel, Van bier het bede. werkv. kluppelen, niet kluppelen slaan , doodslaan. Zamerist. kluppelkoek, kluppelf'ers , een regel van een vers , die op het einde eveneens luidt als de vorige regel. KLUTS, zie klutsen. KLUTS, v. de daad van klutsen, zijnde een hlanknaboot send woord, ontleend van het geluil , hetwelk door het kloppen van eijeren in eene kom veroorzaakt wordt De kluts kwijt z/rz , ongelijk !dutsen , (je maat hij het klutsen niet houden , waardoor (le struif uit de kom spat; lig., Tnèt zijne gedachten en woorden in (Je war zijn. ]KLUTSEN, b. w. . ik k11:t$le , heb geklut$.t. Door eI.. Icander slaan: eijereri klutsen. iIles door elkander klutsen. V0ND..bezigt, hij overtr. , eeize hut, __ pen klutBen , voor in haast bouwen. Zarnenst.. klutsei. :KLUUN- (kluin, kleun., kloen) , v. en o. Vronwel. ge nomen, is het zekere gebiggrde turf, in Geld. ; ..zijd. is het cene soort van lekkér .bier,. in Groningen. KLUWEIJ , (kloen, klouwen) , o. , nieerv. kluwens. Een rond ligehaam , dat uit draden, die op elkander gewon. den worden , bestaat: een kluwen garen. Van eene zaak, die zich zelve ontwikkelt, zegt men: hoe zal dat kluwen ajlooperi ? Spieekw. : die den draad heeft, vindt het kluwen ligt, die het beloop eener zaak be. gint te kennen, zal haar weldra tot in den grond doôr zien. bus zegt HOOFT: om, bij vervolgli van den draadt, aan 't kluwen te raken. Oneigenlijk wordthet genomen voor een hulpmiddel, om uit eetie netelige om standigheid gered te worden: zonder het kluwen, hètu welk ons het geloof aan de Voorzienigittici aan cle hand geeft, vertoont ons de geschiedenis van Ut mense/idom niets anders dan eenendoolhof. Van bier het, w. klu4venen, tot een kluwen opwinden. .L, 't klam kluwen'en van stof (glomerare pulverem). VoxD. }f boogd. Kloben -, het lat. globus , gleba , Ons klasaug, , kleven , het wallis. clwm , schijnen alle tot Bene bron te behooren. KNAAP , .m. , meerv. knapen. In het gemeen beduidt - dit woord eenen jongen ; eenen jongeling : verschoon diers ongebaerden knaep. VoNn. Naardien nu jongere personen , gewoonlijk , den ouden dienen , heeft het woord de beteekenis van eenen jongen knecht, eenen bediende, ook eenen slaaf, aangenomen : dus nam .,1 bimelech scati. pen , ossen , knapen enz. BIJB. 1477. Vooral in zanienst. Izerder-skn(tap g lgfknaap, altaarknaap y met liet vr. knapin. Zoo gebruikt VOND. lijf knapin, schildknapin. Van hier is knaapschap , dienstbaarheid. Het is ook eene soort van waardigheid onder den adel ; te we" ten , een jonker, die nog geen ridder was,. maar het werk eens ridders nog leeren moest, deszelfs wapens droeg, ert hem in een gevecht bijstand bood , droeg den naam van knaap ; schildknaap. Oul. werden de Vroedschappen somwijlen ook knapen genoemd : buien den tcvintich goede knapen. KEUR. D. ST. HooRN. Ook is het woord tot andere zaken overgegaan , inzoover zij de plaats eens dienenden knaaps vervangen. Zoo noemen wij eenen licht' stander, waarop eene kaars of lamp staat, eenen knaap, In het middeleeuw. heet clinapina . eene maagd, en in het -spaan. , is gangpa een lasttiragen. KNAUWEN, b. w., ik knaazuuvde heb gëknaauwd. Knagend kaauwen; kaanwen om uit te zuigen : knaauwen= de 't vulsel van zin bedde. HOOFT. Van hier knaaam wang . knaauwsel. Gr. ^VaWa. 'KNABBELEN , oe W. , ik knabbelde , heb geknabbeld. Waarschijnlijk een voortd. w. van knappen. Met de tan= den aan iets knagen, op iets, dat hard is, bijten, zoodat het een zeker geluid maakt: die op 't gáu.uden ïttondsiuk bijt en knabbeltHOOGVL. Voorts, in het gemeen knai . gen , met kleine brokjes afbijten: de 7 suizen hebberí aan het brood -- aan de kaas geknabbeld. VONDEL :gem bruikt het bedr.: het gebit knabbelen. Van hier knabbelaar, knabbelact-rster, knabbeling. . %NAQEN , b. en e. w., ik knaagde, lteb.g t 'c . Met de .tanden langs een ghard ligchaarn scherp vijlen, hbe. Het *oord schijnt klankniibQoticnd. De houd kisatigt - liet 1NP. 4? . . :hèt béin , -of n biet been. Fig.: 't geen zoo veele jam-éh langfz den St'acz"t gekrzaa ht heeft.t. ' lo -r. Langzaam invreten , onzijd.: de kanker knaagt tol in 't gebeente. HoOGVL. Voorts wroegen , beschuldigen: .gén knagend geweten. Verlrietig lijden veroorzaken , het knaagen van min smarten. HOOFT. Van hier knaging, knabbelin:; , wroeging, uitterende droefheid. KNAK, in. , rneerv. knakken. .Eigenlak , een onverander.. lijk tussehenwoord , (lat den klank nabootst , welken een hard Iigchaam veroorzaakt, wanneer liet onverwacht breekt, of breken wil : knak ! en liet brak in stukken. Voorts is het een zelfst. naames. geworden , voor eene breuk : die steel heeft eenen knak. Fig. , een nadeel , dat niet ligt overwonnen kan worden : zijne gezondheid kreeg eenen knak. ITlunne vriendschap kreeg eenen knak , eene verwijdering , eene koelheid. Men gebruikt het ook voor gestoord : hij is knak. Knak om, of .over iets zijn. ICN A KKEN , o en h. W. , ik knakte , f eet en heb ge-^ knakt. Onz. , met zin; eene break" krijgen : de steel is geknakt. Bedr. , met eenen knak breken : en knakt, tot splinters toe , den kooker. looFT. Overdr. , nadeel aan iets toebrengen : om 't spaansche juk te knaken. HOOFT. Iemands lof knakken. OUD. .Zamenst. knakhamer. .Knakken, hoogti. en neders. knacken, eng. to knac,^^. deen. knecke , zw. knaéka , knaka , knaecka, gr. ixwa Kr44P, v. , nzeerv. knappen. Geluid door knappen veroorzaakt : het gaf eene knap. Knap , zonder meerv. , in de dagelijksche taal , voor spijs : lzq houdt veel .va,z de knap. KNAP, bgv. n. en bijeu., knapper, knapst. Vast sluitend e net: dat kleed staat kr4ap. Bekwaam, handig, vaardig lijk, weldra: Machtelt staakt' haar naaldwerk krap. HOOFT. Knap ter' pen, die fraai en vlug schrijft. Eene knappe , meid. Knapjes. Zamenst. knaphandig, vaar. dig, k°naphandigheid , knaphandigljk. -voor dit knap, xeiÈie men ook gnap ; waarbij men bet lat. gna'as , mag verg(lgken. KNAPPEN, o. en b. w., ik knapte, ben en heb geknapt,R Onz. , eenere knap geven met hebben r met den daim, ` ten ., i er t ,nc pee . Wet • aeeneu kfla Men - met KN Ai KNE. roet • s de stok i9. aan staleken geknapt. 8edr. eten : 'k heb zoo meen'gen mug geknapt. HOOFT. a . Inenst. knapbzcs , knapkoek , knapzak. 1NARL , knarrel, zie knor. KNARSEN , (kner$en) o. w. , ik knarste , heb geknarst. Eene soort van krassend geluid maken : in 't ijzer knarssen. HOOFT. Met , op de tanden knarsen. Een val. sche knarsende toon. FEITH. Van hier knarsing. Za^ menst. knarsbeen , kraakbeen , --r knarsetanden , werkw. , ik knarsetandde , heb geknarsetand. Een voorti#. w. , van knarren , (KIL. knerren) dat , in het hoogd. en neders. , gevonden wordt , angels. g nijrran , deen. knar. re, zw. knarra, eng. to gaar. KNECHT', m., uieerv. knechts, kneclifen. Eigenlijk, een jong manspersoon , een jong gezel. In die verouderde beteekenis noemt OTFRID. Christus jongeren knehts. - In TATIAN: draagt het kind Jezus den naam van kneh.t, en de mannelijke kinderen te Betlilehern tlii kneltta. Heat verkleinw. knéclttje ('•neclLtken) wordt, in dien zin, nog in de Overz. van den BjJa. gevonden : wanneer .eene orouwe een knechtken g ebaert zal hebben, In de dagelijksche taal is het nog een vleiwoord der ouderen: kom , mijn kneclit ! Daar jongere lieden gemeenlijk on-deren ten dienste staan , heeft dit woord de beteekenis van eenen dienaar gehad. Bij Ismnon. ctznehi , hij WIL- ' LEB. gneclit. Zoo noemde men personen van, hoogei adel knechten des rijks. Jonkers, die den Ridders dienden , droegen den naam van knechten. Hierheen hoort het eng. knzglit. In dien eerwaartdigen zin komt het woord menigmaal in de Overz. van den -BUS. voor, waarvoor wij thans het woord dienaar gebruiken. Voorts, in bepaalderen zin , een soldaat :r. doende, - eenen goeden hoop der knecliten, ongewapent, , doorslippen. HOOFT. Hiervan de zamengest... krjgskne„cht, voetknecht. Verscheidene handwerkslieden noemen hunne dienaars met dien naam: als bakker knecht brornwersknecht, enz.; Men gebruikt dan liefst het meerv. kneclits. Voórts : een dienstbode-: knechts en meiden. Zamenst. Ttuisknecht i kelderknecht, lj f knecht , stalkneclht , enz.. Oneig. iets coat de plaats van eenen dienstbode vervangt. Zoo noemt men eene kleine tafel., welke- men., onder het eten ,_. naast . -zet , ont er iets op, te plaatsen y eeryen - *t0,wnen knecht. NE. 41 k?eeh1. Van Bier knecl ielhk , kneclitséh, knecht.. '^yctiiip. m'elist. ií°zechtsloon , knechtsivijze. Iet veraehtelijke denkbeeld , hetwelk men thans ihet dit woord verbindt , is aan hetzelve niet wezenlijk , maar órítstaat Slechts daaruit , dat merk het zoo vaak van dienstdoende lieden van de minste soort bezigde. WACHTER vindt vele overeeiikonnst tnsséhen dit woord en liet hebr.gr. xoveav ; . , gr. dienen. Als men het aller', eerste denkbeeld over weègt , (daar het eigenlijk éenen jongen knaap- lbeteekeint) zoude enen het , met het lat. ijrza.. . lus , een zoon , uit eene bron kunnen afleiden, ^ NE 1)EN , b, . , ïk kneedde , ireb ge&nee.d. Èen voditi; ligcbbaain met handen of voeten goed ddorwe'rken , orn al deszeifs deden íiaauw aan elkander te verbinden. Deeg in dein bct rr'og kneden. In der' dichterlijken en ver-ibeveneri stijl wordt liet op antiere zaken oneigenlijk ovèrgebï• agi. Vermar ,..^en , week malen : met zijne tong, die damanten LLneet. VOND. Dat steenig hartjen kne'e= denHOOFT. Ineendringen , tot eenen kleinen hoop niaken : . i naar d'eeuwen in zijpa vuist lot oogen1ili ker4 kneedt. " IHooGvL. Van lier kneder , knecling , kneed- ster. KNEEP , v. , mee 'v. knepen. Eene neep : iemand eens kneep geven. s'en , overblijvend indruksel , door knijpen. veroorzaakt : daal-in staan nog de knepen van liet louw. Inval van achteren in een kleed : eene korte 4 eene lange kneep. Eerre plooi , die in iets geknepen is de k^aëpen vczn eene bej Oíieig. , bedwvinging :., linclrl' dien Billij , niet cie kneep der 1 urghen niet in c1 vaa g gehouden. HOOFT. Drukkend onheil : dat de ltóo fttui-den de kneep der Oorloog e zwaarlijk uitstaan zna= den. HOOFT. Looze streek : dat zin maai' knejetl. Zamens-t. kneeprok. KNEKEL, zie knel kel. KNEL, v., meerv. knellen. Klemmin, knijping aan alio kanten: den d ucim , die knel van j,,)en en z&aar•t. HOOFT, Eene val, waarmede men vossen knelt: de vos is in de, knel. Fig.: hij is in de knel, hij, is in verlegenheid. KNELLEN, b. `v. , ik knelde, heb gekneld. Aan alle. _kanten drkikken : zijne Band knellen. Knellende ban^den. SCUUTTTE. Drukken, benaantiven: als ti' angst hen knelt. I'^ ï.. _ . hij liep cie lieerschappijmet ineer^Ef dr, 450 XNE. der $trenglieit geL'ieZt. HOOFT. KNEPPEL , (knepel) M. , rneerv. knej,pels. Hetzelfde aI kluppel. Mei CIC/i kneppel cloocleri. HOOFT. Overdr. zegt M. L. TIJOW. : den gctlgenknepel Bari'abas. llet werkw. krieppeten gebruikt HOOFT : andere werden pcti de omgeu-'orpe boomea gekneppelt. KNERSEN zie knarsen. , KNETTEREN , zie knitteren. KNEU , v., meerv. kneiten. Een zekere zangvogel , een lasvink. Naar het geluid , hetwelk hij maakt , dus gehee. ten. Anders kneuter. Zamenst. kneunest , oneig. , een spaarpot ; van hier kneubeurs , spaarbeurs , kneupen ning , spaarpenning. KNEUKEL , (knekel /cnokel knokkel) , m, 9 meerv. kneukels. Het uitstekende been , in de gewrichten der gebogene vingeren: staagiL i-vert de kneukel stram. [100FF. Jëmancl op cle k,zeuke/s slaan; ook fig. voor tegengaan, bedwingen. [enianci in de kneukels (in. handen) krijgen; in het gerneene leven. Ook voor allerlei beenderen en van hier knee1huis , kneukel/2uis , voor beenderhuis. Zarnenst. knide/sop , voor slagen ; bij GESCH. Van knook, kaak , eii den uitgang ei. KNEUTER , (knoter) v., rneerv. kneuters. Eene kneu. Van hier kneateren , (knoteren bij KIL.) zingen als eene kneu: muscit en krioter tjilpt en kneutert. VOND. Men gebruikt het ook voor stamelen, insgelijks voor mompelen uit verdriet. Van hier kneisteririg , kneuterig: kneuterighe ei: g7iernelicke ouderdom. BRUNE. Het geld. woord kneute,' en kneuterig, voor kronkel, kronkelig,, is uit cciiie anlere bron. Zie knuiclelen. KNEUZEN ., (7noeen bij KIL.) b. w., ik kneusde, heb gekneusd. Door drukking kwetsen, blutsen: de appel is, door dn val, gekneusd. Mijn been was zwaar gekneusd. Naaktarmde reuzen zouden dit zwaarcit met geen' ioge mookers lLneuzen. HOOFT. Overdr., het gezag - cLiz moed kneuzen. VOND. 't Woest geu'elclt - het recht kneuzen. HOOFT. Van hier /neuzirig, In het angels. is cnocian, cnucian, slaan, stooten. Het lat. noceo schijnt uit dezelfde bron te zijn. KNEVEL, m., meerv, knevels. liet schijnt hetzelfde woord als ktepel, kneppel te ijn, hoo!, .Knebei. Althans, Kne KNE, KNL 451 Kaebel is, in het hoogl. , een korte dikke knuppel, wel- Jen men sommigen dieren dwars in den bek doet. Van Lier , zegt MARTINIUS, is knevel, wegens eenige gelijk. Leid, 1e gespletetie en gespitste baard, onder den neus, die aan beide tijden van den mofl([ uitsteekt, even als liadde iemand CCfl dwarsstokje in den mond. ADELUNG keurt die vergIqking ook goed. In dien zin dan zegt VOND. : de lange knevel slonk van 't zengen. De borstelige haren aan den bek van honden, katten, muizeil enz. heeten ook knevels. Fig. : dat is een knevel, dat is een drollige, ook sterke, vent. Zamenst. knevelbaard, kne'e1ijzer,, om de knevels te zetten. Voorts is ?r1e9el een band. Het hoogd. Knebel is ook een korte kneppel , waarmede uien de twijgbanden om de garven toetrekt. Van hier is het bedr. w. knevelen , de armen net töriwcn , digt aan het lijf bifl(lCfl , gelijk men kwaad-. doeners doet - in boeijen slaan. Voorts gebruikt men liet voor plunderen , nitztiipen : liet L'rijgsolk knevelt den boer; ook voor zware, onbillijke lasten opleggen, het uiterste afpersen : hen knevelt, en de huid zoekt van liet lijf te stroopen. J DE MART. Van hier kne-. velaar, knë-'eler,, krieeIarj , kne-'e1erzj , krzeeling. Zamenst. knee/baad. KNIBBELEN, o. w. , ik kni' bbelcie , heb geknibbeld. Kleine stukjes van, iets afbreken: aan het - van liet brood knibbelen. Van den prijs, door naanw dingen, iets aftrekken is ook knibbe/en. Eindelijk gebruikt men het voor haarkloven, om beuzelingen , waarin men niets toegeven wil, taaten : knibbelen met woorden. FIOOFTe Hiervan knibbelaar, knibb1arij , kniblielig, krzibbeiia ! knibbeister. Zamenst. knibbelziek , knibbeizuc/it, knibbelzuc4tig. Volgens de eerste beteekenis schijnt liet een yoortdur. we van knijpen te zijn. KNIE, v., meerv. knien. Het uitstekende been aan menschen en vele dieren, waar het gewricht, (lat het dijen scheenbeen vereenigt, eene buiging voorwaarts maakt. De knien buigen. L1 heb mijne knien nog niet gebo gen, in het gerneene leven, voor: ik heb liet, tot dus ver, druk gehad. Op de knien liggen. Op de knie ('allen, zegt DE HAiS, is fraaijer, of liever poetischer, gezegd, dan op de knien c.'a/lerz. Ik zonde zeggen, het is natuurlijker. Op de knien vallen geeft eer te kennen, Ff door Kxr, K. N J1, '(lOOI' ongelnkkige struikeling , op de beide knien 11C~d{o" b '-d-. b-d men e maar hij , ie , utt eer ie ,vaor eenen mensch dit doet , buigt ge\voonlijk maar eene knie , en valt du» »» de. Fnie-floo~T gebruikt de spr~e~,vijs: aan iCln.and te bnie val/en. FIg.: de ach.tbttarh.eit der reseeringe op de knie helpen, I-IooF r, Lets onder de bnie heb-. hen, lJrijgen, iets meester zijn , worden, Yo/ken onder de knie brengen , bedwingen, Dat nan!' eene knie geJijkt: de knie op (len boegspriet, Een kromhout , dat de deelen del' schepen aan elkander houdt , draagt ook dien naam, BOGAERT bezigt , in dien zin , bet meervoudige knies t de ball-en liier en daar met bnies oersterbt, Zanlenst. 'bnieband , kniebankje, bnieboog ; kniebui» ging, bniediclu , (knie"ers, dat men op de knie, en dus in haast , vcrvaarIigde ~ zoo als de nedcrijkers dikwerf deden), bniegesp , bnielap , kniesc1LiJJ, bniestuk , knielap van een Iijfwapen , en een schilderstuk j waarin het I heeld tot san de knien uitgeschilderd is, enz, Knie, hoogd. Knie, eng. knee" -lat. genu , gr. no~t', ~.'allU, ')Ittl", fi~. (~enou, ita). ginocchio. l\:lARTINIUS meent , q]nt het, door vcrwisseling van lipletters, nit het hehr, li':J, l-:romlnen, alstamt, Het is onzeker, KNIELEN, o. \v., ib bnielde , heb en hen <~eknield.. De' knie of knien uit eerbied buigen : poor God bnielen, Wanneer men, in den tegenwoordigen tijd, den stand "an eenen knielende wil uitdrukken ~ zegt men: lLq is geknield , hijligt op de knien, Van hier bnieling, Het hijw. kniell~lr is ook in gebruik geweest : bnielig te poet vallen, J. 'f. Jos. DROEF. KNIEZEN, zie lnijzen. KNljl~, 0., meerv, l~nijpelt. Volgens I-IuYDEc. is het ei.. genlijk een lang puntig ~CS, of ponjaard, Wii bezigen bet thans voor een knipmes, In z!in borst dit kniJ.f tot an h.et liecht te drucken, BREDERD. QuI. werd het oak voor eene soort van degen gebezigd, en was een wapentuig, dat men op zijde droeg, Men trok te veld met zwaarrlen en bnijoen, Zamenst. kniifnzes. Fr, canif.'Ian knijpen, inzoover het eertijds snijden heduidde, KNIJP, v. Engte, kniiping : hi} is in de lnli"ZJ, zegt men, in het gemeene leven , anders in de verknij ping. . KNIJPEN, b. en o. w, , il: bneep ; heb gebnepen, Aan twee kanten drukken , nijpcn: ltij In'3ep z'J'rzen flinger tu«sclten KN II, K NI K~ .45; eelier: de deur, Met den duim en vinger , of met eene tang , stei..k rlrukken : iemand in den arm "tnjjpe,!_ Afpcrsen : de boeren kni/pen. In de zeevaart geb.rulkt men dit woord onzijd, t als men scherp bij den wind zeilt : langa den wat knijpen. Ook in het gcnlcenc leven , warmeer jets ter naauwernood geschiedt, of als eene zaak niet gemakkelijk gant: liet zal er lentjpen, ook nijZJen. SPIBGlf. zegt op het lcniJ/Jen bomen ; wnarvoor wij thans bezigen: als !Let op den nijpert bomt , als de nood-dringt. Zie nijpen, Van hier kf.Lljper .. iemand, die knijpt ~ voorts een vrek, gierigaard, even als het £1'. "yt~'r4~; eindelijk ioes, waarrnede men knijpt , waaroru men de scharcn der kreeften knijpers noernt, Zanlenst. knijproli:, Ln(iptang, enz, Knijpen , hoogd, krzeipen , zw, krlr1l](t't gr. Y..YI7rClIJ, het-c welk HESYCHIUS verklaart door ~tJeH" schaven , schrapen , schrabhen, KNIJZEN " (kniezell) o. 'v., ik knijstle , !Leo gekniJ'sd. Zich van hartzeer kwellen , een knagend verdriet hebben . over iets knijzen. Van hier knqzer, knijzing. Hiermede komt eenigzins overeen het gr. "VleEt), iemand an< ell, kommer. verwekken , in eenen overdragt, zin, :J(NIK, m., meerv. knikken. Eene halve breuk s Ben steel,.. die eenen kniJ; heeft, Overdr., tegenspoed, afhreuk, in deee knik oan 'tgelt.tk der nassauechen, Hoer-r. ~cn wcnk , door het knihken "an hot. hoofd aangeduid :. lziJ gaf hen], eenen knik, dat hiJo het doen eoude, Overdr, zegt 1100FT: Iiet heir, 't well: dezen Eni]: der ;a!cen poor. geenen aanpang van overhand f4?ist aan-« tenemen, KNIKKEBEENEN, zje A~nikkell. ~KNIKKEBOLLEN, zie knik1:en. ~NIKKEN , o. en h. \v., ik k~ilte, hen en Iieb ge~'l;i/;l'. Onz•., met zzj'fJ, eene halve brenk kr.ijgcn-: deetoelss geknikt. ]:;jg.: de trouw aan '6 knikken gebragh.t. I~ooFT~ Eenen wenk geven; met h.ebben r ~!j knikt I en wraab u'jjkt ooor berouso, 1\f. L. 'PJJD\V. TeD val neigen , beginnen in te stortcn e dat liunne cooonplaaes door gee.n aardtbeepinglh geknikt had», I-100FT. Bedr. ,. eene halve hreuk maken.s iI;. lieb. h8t ei ,lfekniJ:t.. Van hier kni1ckinl!. Voorts. zija "an hier de zalneng€st. knil:~ cb~enen, hij ,rOND., en lrtillcebollen, met het; hcoofd ~nikk~n, clt?OI~ s]~pcrjghcid., of zwakh~id: ~iJ tnic&ehollef~ ~j'J~ ~, 4oJ).r 45 KNIK, KNIP, KNIE, KNIT. door hun operivighligheit. VOND. Wijders knikstag, Bene gebogene sta , die geknikt sch9nt. KNIKKER , zie knikkeren. ]KNIKKEREN , o. en b. w. , ik knikkerde , heb geknik kerd. Van knikker , een gebakken aardk!oo tje. Onz. , met knikkers spelen. Bedr. , in de spreekwijs : iemand vara de baan knikkeren , hem den voet ligten , boven iemand uitmunten. Van hier de zarnengest. woorden : knikkeruaan , knikkei jongen , knikkerspel , knikker~ tijd , enz. Het woord is klanknabootsend. KMP , m. , meerv. knippen. Een knipslag : een knip tegen den neus. Een hak met Bene schaai' : een knip in liet linnen. Verkleinw. knipje , ook ivoor een knipreu geltje , zoo genoen d van liet geluid , hetwelk bij liet open- en toedoen gehoord wordt. Voorts een vogelknip; fig. in den knip , gevangen , zijn. ook een bordeel. Zamenst. krzipbengel, •— knipluis, knipmes , en het onz. w. knipogen , -- knips-chaar , knipslag , knip. slot. KM1 DELE N ,, zie knipperen. KNIPPEN , b. w. , ik knipte , heb geknipt. Eeno'n knip> geven : iemand tegen liet voorhoofd- knippen. Baar' lipjes moog helijk injn' lippen met lodderl/ke ïoghjens knippen. HOOFT. Met eenen knip vangen : de vog els zijn geknipt. Met list vangen : de dief werd , hij nacht, geknipt. Met eenen knip dooden : bijzen knippen. Met eene puntsehaar snijden : hij heeft dat kunstilt geknipt. Van hier knipsel. Alles is van den klank gevormd. Kr iPPEREN, (knippelen) o. w., ik knipperde, heb gekni pperd. Met het knipperspel spelen. Zamenst. knipper$ pel. KINISPEN , b. w. , ik knispte, heb geknispt. Een klank. nabootsend woord, bijna van dezelfde kracht als knippen:. lijf duwde en 'knispie hem het gloe jende gezicht en d oo,r en uit Tiet hooft. VOND. KINITTEREN ,(knetteren) o. w., ik knitterde , heb geknillerd. Dit woord , onz. genomen , drukt het fijne, kiakeude geluid uit, door uit liet vuur springende vonken veroorzaakt. Gemeenlijk bezigt men het bedr. , voor drukken , blutsen , beschadigen , van vruchten : gij zult de 1 r•r:iiiner knnet ter°e,i. hetzelfde als kwetteren. KNO. 45 • KNOBBEL , m. , meerv. knobbels. Eene bultachtige boagte : knobbels op de handen hebben. Het is een verklein uoord van knots , waarvoor knop (eng. knob) in gebruik is. Van hier knobbelachtig , knobbelig. KlNOCHTEN , zie verknochten. KNO D , (knodde) v. , meerv. knocdden. Een rondachtig ligchaam , een knoop , knobbel : eene knod, ook een. knodje, garen , enz. Het zarnengestelde knoddestok , een stok met eenen dikken knoop van onderen , is nog bij de Gelderschen in gebruik. Kh O DS , v. , neerv. knolsen. Een stok , die van onderen in eenen dikken knoop eindigt : hij grapt de zwaere knods; --- met zone harde knods. VoND. De oorsprong is in knol. Zamenst. knodsdrager , knoclssiag. KT! O EI JEN , b. en o. w. , ik knoeide , heb geknoeid. Bedr. , slordig arbeiden : jij heeft zijn werk geknoeid. Onz.:, hij doet niets, dan knoeijen. Van hier knoeier, knoeijeri , knoeister. Zamenst. knoeiwerk. KINOEST, m. , ineerv. knoesten. Een kort, dik ineengedrongen ligcliaam. In het bijzonder, een kwast in liet hout : die planken zijn vol knoesten. Tot eenen har-. denknoest moet een scherpe beitel zin , fig. , hard-r nekkigheid moet riet kracht gekeerd worden. Het woord schijnt uit eene bron , met knods , te korven. Van hier knoestig. KINOET , ni. , meerv. knoeten. Een lomp , plomp mensch, een mof. Van hier knoetachtig , knoetig. KNOFFELEN (knuf'elen) , b. w. , ik kno f elde , heb ge- Anoffeld. Drukken : ick setje soo knoj^len , en vleien en vrijen. NosEM. Met de vuist onzacht stooten : zij inoffe/de hem lustig. Het schijnt het hoogd. knobeln te zijn, van Knobel, dat in het meerv. de vuist te kennen geeft; eigenlijk de middelste kneukels der vier vinge-ren, wanneer men daarmede eene vuist vormt. Ons knóbbel komt hiermede overeen. Voorts, ruw behandelen wie niet ontrennen kan, wort van de buffels doodt'. geknuffelt. VOND. Van hier kriofelig , als de vingers , door strammigheid , of koude, niet regtuit staan kunnen, maar de knojfels , dat is de kneukels, uitwaarts gebogen zijn: mijne handen zin knoffthig. KNOFLOOK , (knooplook, knoplook) , o. Eene soort van, Ff 4 ujez tijen, bekend wegens den sterken , v -ervvelel den rein:. dat voorts de vuist eenigzins zw eemt naar ceiien b eo knoflook , zegt men schertsend : hij gaf herra knoflook ^vuistslagen. KNOK , m. , meerv. knokken. Eene benoeming van de ayte deelep des ligchaanns , --- de beenderen : zwaarr +par knokken. Zie knook. E OKKEL , zie kneukel, SNOL , in. , meerv. knol/erg,. Eigenlijk een rondachtig, vast ligclbaain. In het bijzonder, eerre raap. Iemand knollen voor' citi'c.enen verf-oop,n , hem bedricren. Iets dat slecht en ongezien is ; als een slecht paard : lij zat op eenen knol. Van hier knolcL..chtig, Zanerust. knolakLei°., knolland, knolradijs , wolrond, enz. Knold• Qncl is een woord door de Aardrijksbeschri,vers ingevoerd NEWTON beweerde , dat de czt ;°cUoct eene L i alronde cedaarite had, (:KOOK,' m., nnee ^y. /no1 erx. Hetzelfde als. knok, bij KIL, /7.7o.ke. In diep zijn is i•iet ijl het hoogd. gebi:uikelijk. 410OFT geb inkt liet o tAig.: maar de stemjte knook der vestiage was een rac velgn. KNOOP , ni. , nieerv. knoo en -Hei beduidt, in het ge-mec! 1, een lkfeill , rond !igellaanu :. de I noop aan een BIUI& geschut , •tee dr ;if. De jager plagli zijn roof te /Lanen aei2 den knoop , den slotknooj) van 't geIPe . VON 1L Dat 4 vaarwede neen eenen rok toeknoopt,, is clu k1-rloopl. Voor zoo ver hiermede een beeld van vereeniging verbonden is , gebuikt men . het voor verband , za--; nenba»g.: &ra cie k:rio.appen (ier ngtiturlijke oorzaaken, DOOFT. Hierheen behoort opk de spreel1wijs : de knoop des huwelijks. Van den kroop der onclertroiiwe,. VOND. Een.. knaap iu eenera dre ad. Bet g ren is in denknoop. , i ;. , eene verwarde zaak, een geschil, Gene twistvraa„ : hier ligt de knoop. Van lier knoping. Zarnenst. knoopsgat, knoop., rast , knoopm tcke,r, knoota.tvinkel, knoopzijc e , enz. KNOQPEN , b. w. , ik l rio pte, heb gek noopt. Toekrioopen. Fig. , vastmaken: cvee.tende , dat, hij aar bittere woorden felle werken knoopte. HOOFT. Van hicr.4nelopin . .. YOOPLOOK , zip knoflook, _ KNOP.$ KNO. N1P , m. , rnecrv. knoppen. Dit woörct genst, i teckenis , zeer na aar knoop, als gevende, in het gemeen, cen rond 1igchaaa te kennen, en wei dikwijls aan het ho. ' VtflStC einde van jCLSQ De knop van eenen stoel, eerien rctting ,van eene spelde. enz. In het bijzonder ictcekcnt dit woord, in het plantenrijk, de botten, waar iii (le jonge bladeren en bloesems gesloten en ingewikkeld liggen : de boonwn zijn ('01 kizappei. De lente geeft den knop, en dan de roes. VOND. Zarnenst. knopspel. çJ , enz, KiNOPLOOK,. zie knoflook. KOPPEN, 0. w., ik knopte, heb en ben geknopt. I(nop.9 pen krijgen : de boomen knoppen i'ec1. Fig. : reeda knopt de straf. FIAIflELSV. KNOR , ni. , rneerv. knorre,;. Eigenlijk is het oene bena~ iuit1g van een vast, rondaclitig, uitstekend Iigchaain , en komt overeen met het hoogd. Knorren, bij ons ook kno,'rel, knarrel. HALMA geeft er de bcteekeiis van d hardste en meest kraakbeenachtige deelçn der beenderen aan. Van hier het zamengest. knorbeen , k,wrrelbee,z, . pOIs krugr,'eibeen , krakbeei ; knorleesc1i t zerniwachtig veesch, KNORBEEN, zie kno". JÇNOBF, m., meerv. kriorpen. OQk knu:f, een bonk , als: een krzoif, ook een knorfje , of kizurfje -'/eese/s. Hoop' bezigt l-i( voor knoop: die t'cwi gecicic4ten is, dat wij krior'en i, 1ieze4 zoeken. -KNORUAAN , m.., nieerv. knorhanen., Een zekere eetbat> zeçyisch , anders zeehaan gçnQemd. 4NORREN , o. w., ik knorde , heb geknord. Het natuurlijke geluid , hetwelk varkens maken , of boiideu , die geergd worden. In het gemeene leven gebruikt men liet oneigenlijk . voor morren , preutelen , gemelijk zijn : 'k laat haar buld'ren, knorren, razen. RODENB. Knorrende çp Tibez'ius.. HOOFT. Knorren en kruilen bezigt VOND. van de, duiven, voor korren: duif en doJJr trekkebekt, knort en kruilt. Van hier kriorçtc/ztig, knorrig„ Zameest. kriarrepot , grijnsaard NOT, v.. rneerv. knotten. Bijna hctzcifde als knoci, als zilude een rondaclitig ligehaani. in het bijzonder heet een hard , inecngedraid I)OSjC gehekeld vlas eene knot, ook knttl. Oek de vhthnoppen , de huisjes, waain het via:F f zaad, 45g KNU, KOP. zaad , of lijnzaad , besloten zit , noemt men knotten. Van hier het bedr. W. knotten , dat niet alleen te kennen geeft het vlas in bundeltjes draaijen .en tot eene knot binden, Eiaar ook de rijpe zaadhuisjes , de knoppen , van het vlas plukken. En , overgebragt tot boomen : de boomen knot- ten , beteekent het derzelver kroon af houwen. Fig. , de kracht en werking van iets hinderen : rebellen knotten. M. L. Tl jow. Van hier kn ntting. Zamenst. knotwilg. KNUFFELEN, zie knoffelen. KN UIDELEN , (in (ron. knoedelen) b. w. , ik knuidelde , heb g eknuidelcd. Iets in kronkelige en wanstaltige vonweil maken. In Gron. gebruikt men dit woord. %Iet is cen voortdur. w. van het , i og in het hoogti. gebruikelijke , k niWllen. Misschien behooren hierheen het geidersche knetLie.;• en kneuterig, voor kronkel en kronkelig. KNUIS'1. , nni , meerv. knuisten. Hetzelfde als knoest. Gemeenlijk wordt dit woord voor vuist , of hand , gebe2igd , in den lagen spreektrant : ik zul hem mijne knuisten doen gevoelen. BITUNE neemt het oneigenlijk , voor een kort • incengedrongen mensch : het zijn cle kortste kniiijsten , clie cde beste u]sten hebben. Zie knoest. ]KNUPPEL , zie kluppel. In Gron. noemt men de kleine klosjes , waarop het kloostergaren zit , welke men tot het speldemverk gebruikt, knuppels. K URE , o. W. , ik knuurcle , heb geknuurd. In de volkstaal te Gron. gebruikt neen dit woord voor talmen lotseten , niet zijn handwerk niet voortschieten. K.NU1 , zie knot. IÇINUTSELEN, b. w. , ik knutselde , heb geknutseld. leinigheden van hout en andere dingen maken , om den tijd door te brengen. Van hier knutselaar (knutseler) , knutselar j, knutseling. KODDE , v. , meerv. kodden. Snakerij , aardigheid. Het woord begint geheel uit liet gebruik te raken. Ondertusschsen is het nog overig in koddenaar, de benaming van gene kneu, een sijsfr. Voorts in koddig, snaaksch, koddigheid, koddiglijk. Eertijds beteekende dit woord (bij KIL.) coleus , testiculus , angels. vodde , inarsupium testiculor•um. Bier- van is waarschijnlijk ons kodde, fácetiae , jocus , ontleend , als ziiislpelenzde op boerterijen over het teelvermaak; doch tegenwoordig is de zin van koddig op alle geestig heid K0D, KOE. beid en aardigheid betrekkelijk geworden. KODDEBEIJER , m. , meerv. kocddebeijers. HALMA verklaart dit woord door duinmaaijer. Doorgaans noemt mere landsdienaars , die op het jagen en visschen , in den verbo-» denen tijd , acht geven , en hetzelve beletten moeten , met den verachtelijken naam van koddebeiers. Doordien zul-. ke personen , gemeenlijk , met eene dikke knods gewapend zijn , schijnt het eerste deel dezes woords uit kodde ontstaan te zijn , dat is eene knods, bij KIL. kodcde, kudse, kuis , kuise. Iemand dus , die met zijne knods heen en weder slingert. KODSEiN , o. Wv, , ik kodste, heb gekodst. Braken , overgeven ; klanknabootsend woord : hij begon - te kodsen. KIL. en PLANT. hebben kidsen. KOE , v. meerv. koe jen. Het wijfje van een rund, wanneer zij hare volle jaren , en vooral , als zij reeds gekalfd heeft. HOOFT heeft koei , koeij : en huift met goudt de koeij. Eene verdronkene koe uit de sloot halen , het oude leed weder ophalen. Wanneer men het zwaarste eener zaak te boven is , en alles zoo goed als in zijne magt heeft, zegt men : men heeft de koe bij de horens. Hij , wien de koe toebehoort , vat ze hij de horens , wien de zaak aangaat, zet er zich voor in de weer. Die koetjès loo- pen iia mijne weide , die zaak geldt mij. Zijne koetjes op het drooge hebben , wel en onbezorgd kunnen leven. In de dagelijksche taal , wordt een onbeleefd mensch eene 4-oe geheeten. Een. schip , dat traag zeilt , noemt men ook eene koe. Zamenst. kc ftoe , zeekoe; -- koebrug, eene brui, , om koeijen in en uit een vaartuig te doen gaan ; ook een ondiep verdek op een schip , waaronder iets verborgen wordt , --- koedief , koedille , stinkende kamille, koedrek , koedrijver, koegras, koehaar, koeherder, koehoren , koeijenkuas , koe jenvleesch , koeijenuier , koekamp, koemelk, koemelker, koemest, koepok, koepokstof, koeslede, boerenslede, koestaart, koestal, koestront, koevlieg, koevoet, eigeul jk; voorts eene ijzeren handspaak, koeweide, enz. Bij COLUMELL A , komt ceva voor: 4ltinae vaccae , quas ejus regionis incolae cevus appellant. Daar het eerste onderscheidende kenteeken , hetwelk ons in dit dier liet meest treft, deszelfs geloei is is het zeer waarschijnlijk, dat hetzelve van dit geluid den naam heeft. MART!.. NI US 460 KOE. ]KIUs beroept zich op liet arab. , luid roepen. zo o ontstaat liet gr. I3 vs van aow, loeder , luid roepen. NOT}. neemt daarom cftuoe , voor ossen i gelijk een os , in h1et alban. ka , in het pers. gao heet. •v loeken. KOEK , m. , tneei Een smak "k ba an meetkelijk gebak van , boter, boni; , eijeren , enz. , gemeenlijk vlak en rond van gedaante , alhoewel ook anders langwerpig-: gij moet u ?net dezen koek genoegen. VOND. Dat naar eenen koek gelijkt, als gesmolten metaal , in de gedaante van eenen koek gehard , bij KIL. koek , lirood van metaal. Een koek is ook een zilveren klomp van honderd en vijftig mark. Van hier draagt , in den genieenen spreektrant , grof geld , en zelfs allerlei geld , dezen naaal : ik heb geene koeken.. Bij de vroedkundigen hoort men van den moederkoek. Zamenst. asclikoek , ILonigkoe k , yzerkoek , enz. - . kenbakker , (koekbakker) ,hoekdeeg , koekkraanz, koeketer, koekenpan , enz. Denkelijk komt het woord van koken , zoover het eertgds ook bakken beduidde. ]KOEKELOEREN , o. w. , ik koekeloerde , hebb gekoi ke-loerd. Een eenzaan leven leiden, te huis. blijven,_ en, voorts, werkeloos zijn : een min t die 't Buys , met eert, wwarrnen tnbbert, aen den heijrt zit en koeckelo=,rte BRUNE. KIL. verklaart kokerol, kokeloer,, Glooi• eene slak in haar huisje ; en van hier een mensch , die als een slakkenleven leidt. Eene zoodanige slak heet , in loet, sp. cacarol. Zie verder kokkelen. KOEKOEK , m. , meerv. koekoeken.. Ecu bekende vogel, naar zijn geroep dus genoemd : geld,;. do luwick deur koekoeck bespot^tede. VOND. Eene soort van uitstekend venster , waardoor (Ie dag valt , heeft (lenzelfden naam ;. als ook iemand , welke men anders eenen h.orendragec. noemt. Zarcnlst. koekoeksbloem , Qene soort van water. plant , koe; oeksz ang , enz. KOEL , bgjv. nn. en biw. , koeler , koelst_. Eed weinig koud , den middelstand tussehen warm en kout! aanduidende: een koel huis. Koele drank. Een koele aveizd-stond. Oneigenlijk , tot liefde , genegenheid ,, betrekf ing enz.. over•gebragt , beteekent koel zooveel als onverschillig: iemand - koel ontvaangen. --' Koel in 't leerera. HoQF'r. Tot driften betrekkelijk gemaakt, is, liet bedaard : k oel var.. zinnen. In koelen bloede. Bijw. koeitje . Van hier oeilieid ; zoo., ook-kotje, awena- estp lcb .er•%oe !jev 1.1^•^ K`0E. 46i let is , met koud (kold)^ van een geslacht. Zarnenst. / oelbak , koeldrank , koelkelder , koe ketel , Loèlkuip , koeloven , koelmoedig , koelvat , koelzinnig , enz, CAMPH. heeft koelliefcdigheid. KOELEN , b. en o. w. , ik koelde , heb en ben gekoeld. Bedr , koud maken , koel maken : ijzer koelen. .gin in zin bloet liet moordmeskoelt. VOND. Fibuurl. gebruikt men het van driften en gemoedsbewegingen , die niet eerre 'hitte vergeleken worden ; en dan beteekent koelen dezelve bevredigen , voldoen , doen ophouden : zijne lusten --.• zijnen moed koelen. Onz. , koel woorden ; met zijn ; liet we;r begint wat te koelen. HOOFT gebruikt het als een zelfst. naamv.: een labber koelen. Fig. : ucv moed moet koelen. SPIEG. Van hier koeling; ook koelnis, bij VOND.: koelnis van dien gloet. KOELTE, 'v. Een koele wind : eene frissehe koelte: Koe le plaats : in de koelte van de lommer. KOEN , bijv. n. en brw. , koener , loenst. Die geen ge. vaar schuwt , stout , ondernemend , onversaagd ; en dat in die vaardigheid gegrond is : eene koene daad. Gewoont' en noodt maeckt koen. G &x. PH. Van hier koenheid, •koenl k4 Daar het i bij de oude schrijvers , zeer dikwijls voor dap ,. per gebruikt wordt , schijnt het , met kunnen eenen geteenen oorsprong te hebben. KOEPEL , m. , meerv. koepels. Eene ronde 'kap van eene kerk ; of van een ander gebouw , in de gedaante ven eenen halven kogel. Ook een tuinhuis , waarop zoocdanige kapv gezet is. Uit liet ital. cupola , fr-. coupole , coupe , mid -. ddeeniv. cuppula. KO E[t, ni. , meerv. koeren. Torenwachter , stadstrompet.. ter. Zamenst. koerliuis , koenoren. Koer is eigenlijk eene hoogte om te koeren , dat is naauwkeurig te beschouwen , te verspieden ; uit eerre bron niet kuren, dat in de volkstaal overig is. Zie dit woord. KOEREN., (korren bij KIL. koerien) o. w., ik koerde, heb gekoerd. Een klanknabootsend woord, om het ge~ lulid van duiven uit te drukken : de ringelduif zal bezi h zijn met korren, VOND. KOERS, m. Loop, vaart: koer3 nemen, van koers veranderen. Wending: wat koers zullen de zaken rzemen P Eene vaste. orde, een regel op iets: de .koer. 'C Th 462 Kot. van regering. De koers der wisselbrieven , enz. Vat, hier koersen , berekenen , besturen. Van liet fr. cours, KOESEN , (koetsen) wederk. w. , ik koeste mij , heb rn j gekoest. Zich koesen gebruikt men , in de volkstaal, van honden , die met den buik op de aarde kruipen : koes U. Misschien het fr. couche-toi. KOESTEREN , b. w., ik koesterde , heb gekoesterd. Door eene aangename warmte troetelen , verkwikken , zacht behandelen : de moeder koesterde haar kind in den schoot. Opkweeken , voeden : zij wenschte , dat vroom zogh het kleentje koester'. PoOT. Fig. , aankweeken, veel met iets ophebben : hij koesterde die streelende hoop. Deeze of zoortge/ ke gedachten in den boe-• zem koesteren. FRANTZEN. Van hier koesteraar• , koes tering. Misschien is koesteren afkomstig van koeste , bij KIL. .,nuptiae , nuptiale eonvivium , en. dit dan bij omzet-. tingo voor koetse, sponcda , leetus. KOE 'I' , v. , meerv. koeten. Eene kleine zwarte eend : wan- nee • de koeten in het zant dobberen. VoNn. Zanzenste meerkoet, enz. KOETEREN, o. w. , ik koeterde, heb gekoeterd. Krom.. tongen , gebrekkig praten als de kinderen. Van hier koeleraar. Zamenst. koeterwci'en , gebroken nedercluitsclh spreken, van eënen waal, of franschcnan. Van hier koetercvaal , koeterwaalseh , onverstaanbare taal. KOETEBLWÂALSCH , zie koeteren. KOETS , v. , meerv. koetsen. Eene soort van zeer gemakkelijk rijtuig, dat overdekt is , en op riemen , of veren hangt. Foor de koets te spannen. VOND. Eene zachte bedstede, als het praalbed van Vorsten, hetzij om in te slapen , hetzij om aan tafel te liggen y naar de wijs der Oosterlingen , hetzij om in gedragen te worden : uit koningklijke koets opstaande. HOOFT.. Die dezer lig^ gen, en weeldich zijn op naere koetsen. BIJBELV. Voorts, een huwelijksbed, in den dichterlijken stijl: naer dees gewenschte koets. VOND. Hierheen belhooren de zameng. bruiloftkoets , echtkoets , rouwkoets, trouwkoets y enz. De Dichters, die, naar hunne verbeelding, de zon als bedgenoot van Tethis verzieren, schrijven aan dezen vermoeiden voerman van den dag ook eene koets toe, waarop .hij des: avonds uitrust: van 's gulden daageraads KOE, KOF. 46 , aads roosdrag ende prieelen , tot 's laten avond koets. HOOFT. Eindelijk eene gemeene slaapplaats. Z oo noemt men de bedsteden der boerenknechts, in Noord_ holl. , koetsen. Van hier het onduitsche woord koetsier. Zamenst. koetsenmaker, koetshuis, kóetspaard, koets— poort , stalpoort, koeisslede , koetstvagen , enz. In de eerste beteekenis het fr. coclie , in de andere het fr. couche. KOETSEN , o. W. , ikkoetste , heb gekoetst. Als we-& derk. zich koetsen i iis het hetzelfde als koesen. Dit werkw. wordt ondertusschen in eenen bijzonderen zin, ir& Gelderf. , gebruikt, alwaar, in de papiermakerijen. , koet-= sen beteekent de geschepte vellen van den vorm op de vilten doeken leggen; die dit doet is de koetser, en de plaats, waar hij de vellen legt, heet koetsstoel. KOEVER , bijv. n. KIL. vertaalt het door abundnns , co~ piosus , overvloedig , talrijk. BRUNE zegt : dezer vat .ih'kadien koeeer placht te wezen ; en R. VISSER : soo de win koeeer en overvloedigh was. Misschien uit het fr. couvert , dat ook de beteekenis van eene volheid heeft; eigenlijk bedekt. Althans koeverddak , dat bij KI-• LIAAN voorkorst, is zeker het fr. couvert. Een huis met leijen dekken heet toch , in het fr. couvrir une maison: Van dit koeeer is , bij KIL., een werkes. koeveren , ` koe." vereren, verkrijgen , S. TH. RODENBURGIÏ zingt S op de bruiloft van . J. SOMME t : nu Sommet koevert all'. En R. Viss. zegt : als sy wat koevereren , met sparen , of deur goede neeringe. In de gemeenzame verkeering wordt het nog gebruikt, schoon men dan ook keuvereren bezigt. In Groningen zegt men keuveren ó zij ketwerea aardig aan. KOEVOET, m., meerv. koevoeten. Eene ijzeren hand. spaak, om zware ligcharnen op te tillen. KOF , v. , meerv. koffen. Een kofschip met twee masten,. bijna als eene snak, zijnde iets grooter, en den bezaans. mast niet op het achterhek hebbende. Bij HESYCHIUs is rvw;i eene soort van schip. KOF zie kuf. KOFFER, m., meere. koffers. Eene soort van kist. HOOFT verkiest het vr. geslacht: en ondertusschen eighe kof. ƒer te vullen. VONDEL gebruikt het onz.: in 't koffer, van Darius. Wij verkiezen, niet anderen het mannel. ge_ l OF, KOG. geslacliL; gelijk in vele naamwoorden die in er iíit gat en een werkttiig beteekeiaen ; schoon het wa rscl!rjnljk is, dat wij het uit het fr. cofre ontleend hebben ; vau l iet jat. coópeJ-ire , misschien , afstammende , dat bedékke u beteekent. Men zoude het ook van con ferré , dat is comporiare , medevoeren , mededragen , kunnen afleiden. Verklein«. koffertje , ook een stilletje. Zarnenst. koffer.. deksel, o ei•mnker, ko érslot, enz. KOFFEREN , b. w. , ik kof éiácle , heb gekofer•cl. IL! eenen koffer pakken. Het decltiv. gekofferd vindt men hij VONDEL: gekoffert, als een kostel/ken scliat. KOFFEIITORIE , o. , meerv. kojfej-toriern. Men vindt big KIL. dit onduitsche woord , die het door omsla,. verklaart. Gereénlijk wordt dit woord voor eenen omlag van een boek gebruiikt, en zeen spreekt het kafféforie kappetorie , in lNoordholl. kappetoi•is , Uit. Het is uit het middeleeuw. coopertorium , een deksel. KOFFIJ, v. De gele of blaauwwe bonnen -van den kofjboom : koffij malen. De drank zelf : ko/j drinken. Zacnenst. kofij baal , kof j bakje , kèf j boon , kofijgelcl, köffijhrzis, koJ`kamer , ko fijkan , kofjketel , kof jkleur ; ko jcjikopje , ko/ijmelk , k a J Jnnolen , ko jpot , ko/ijrviceter ; enz. De boon heet , bij de Arabieren , kain-'e, hij de Turken caouhe , calwveh. 13 SGAFRT zegt , dat de Arabieren de boon ook ban heeten , den drank kaovn , bij de Pers. kawee ; en van hier ons ko j , hoogd. r ` eIL. De drank werd , in niet jaar 1652 , door eersen koopman dit S mirna , OAN1Ej, EDWARDS , in dit wei'eiddeel bekend , en begon , eenige jaren naderhand , gebruikt te voorden ; nadat men denzelven , wel acht honderd laat vroeger , in Arabiëgedronken had. KOG, v. , meerv. koggen. Een zeker oud koopvaardij" schip, ook wel met krijgsvolk bemand , van Voren en van achteren iets rond. Men kan haren vorm in het ouds amsterdamsche wapen zien. Vijf en twintig kog lier werden in zee gebra ht. HOOFT. Fr. cocué , ital. coecizio , ondzw. kogg , hoogd. . 'o r.e , ijsl. kugg7•., middeleeuw. cogo en co qua. KOGCHEL , m., meerv. kogclzels. Hoerenwaard. Zatnens . kogchelliuis , enz. .OGEL , m., meerv. kogels, kogelen. Men schreef weleer Qgk koegel: anderen gekipt Ivan den koegltel. HOOFT. Een k.©G, KOK. 4C t n volmaakt rond , of bijna rond ligehaam , hetwelk men uit stukken geschut , geweren en pistolen werpt. Ee ien kogel krijgen , door eenen kogel getroffen worden. ,henen kogel wisselen , met pistolen elkander te keer gaan. Ook tot iets anders dienende : met eenes kogel mosterd malen. Kogel is ook een geheel ander woord , beteekenende eene bijenkap , ijmkogei in Gelden. genoemd , hoogd. Kogel, lat. cucull us. Zamenst. der eerste beteekenis , draadkogel, kettingkogel, enz. Kogelbak, kogel' orm• Middeleeuw. cog ilum , ital. cogula. Misschien komt het woord uit eene bron , niet het hoogd. kollern, welk werkw. liet geluid van een voortrollend rond ligchaam uitdrukt. Hiermede mag men dan vergelijken het gr. rvxeo en het hebr. tj a , wentelen. Van kogel is het werkw. kogelen : ik kogelde , heb gekogeld. Met kogelen beschieten ; ook , met steenen naar het hoofd gooijen. KOK. , m. , meerv. koks. Iemand , die de kunst om spijzen te bereiden verstaat en oefent. Trekt een kok door langzaam kookera uit zijn randvleeseh 't- beste sap. M. L. Ti Dw. Het zijn allen geene koks , die lange messen dragen , allen zijn niet, zoo als zij schij. sen. De Honger is de bes-te kok , honger vindt den besten snaak in spijzen. Zamensti, manskok , sclieepskok,- =--- koksjongen, kokskruauuvel , koksmaat, enz. KOKEN , o. en b. w. , ik kookte , heb gekookt. Onz., zieden : liet water kookt. Oneig. zegt men ook de ketel, •-•- de pot kookt al. I ig, is het, wanneer„ door toorn en gramschap , het bloed in eene buiten-' gewone beweging komt: liet Moed kookte hein in cie aderen. liet onstuimig opborrelen van water : dezer d'. lve kookt , enz. VPN `z. Voor walging gevoelen , eene neiging tot braken hebben , beiigt men ook koken : A begon te koken. Bedr, : visch kok-én. Fig. t de maag kookt de spijs, als zij -dezelve verteert. In verdere figuur: hij kookt in 't hart de wrokkèn , zegt een va+ devlandsch Dichter. Met oordeel en 'verstand iets heb delen: dat z met alles te leren, niets behoorlijk kom ken. OVERz. VAN IJERVEY. Van hier kokaetdje , k& '(zoutkoker, zoutmaker) koker j, koking. ~Zamenst. kook= boek, ookforuis , kookhuis i kookkunst , kookpan , eriz. Daar onze onbeschaafde Voorouders raauwe spijzen aten is het denkelijk, dat de kunst en -het noord, uit het t g vroe 466 KOK, KOL vroeger 1)eSchaafde Italie, tot ons overgekorner zijn. Mid deleetiw. cocinare , lat. cO(Juere , ital. cuocere. KOKER,> , meerv. kokers. In het genieen, een lan g hol Iigchaarn , om er iets in te bewaren, of in te steke 4 itt het bijzonder is het een pijikoker : en knakt den koo ker en de schichten. 1100FT. Vele pqlert op z. nen koker hebben, vele treffende reden gereed hebbeii 'k ilad 7neer pijlen op mijn koker voor Gods eer, enz. M. L. 'rflD\7r Dat komt uit eens anders ko ker , , een ander heeft het hein ingegeven. De plaats, Waarin men korte geweren steekt: toen rukten (zij) liet zinkroer uit den koker. HOOFT. Voorts, de koker van een mes - van eenen mast øan een scheepsroer. Zarnenst.breikoker, inkikoker, pijlkoker, zandkoker, enz; Kokermaker, kokermof, enz. Middeleeuw. cocura , cocurra , cucisrurn , nieuwgr6 ,.v*ÔvPoy , itak coccaro , fr. carquois. KOKEREN , b. w.. ik kokerde , heb gekoleerci.. In eenert koker steken: de brieven in lood gekookert. HOOFT. In de gerneenzatne verkeering bezigt men het ook voor bedriegen: ik laat mij zoo ligt niet kokeren! K0KEI1IUILEN, o. w., ik kokerinuilcie, heb gekokermuiki. Den mond in plooijen trekken, in den vorm van eerien geopenden koker; grtmlagchen. Het komt bij OUD. voor , en is ook nog in gebruik. KOKET, o. Al, Wat gekookt is: het bitter koket. FIOOFT. KOKHALZEN, zie kikhalzen, onder kikken. KOKINJE, v., meerv. kokinjes. Zekere gedraaide suiker . in lNoordh. taai genaamd; misschien, met konkel, ui eene bron. Zie dit woord. KOKKELEN, o. w., ik kokkelde, heb gekokkeld. Ge-luid maken als een haan, van het oude koek, kocke , fr. coq, eng. cocke, een haan. Van dit kokkelen is ook kokkeloeren, hij KIL. canere instar gctiinacei, waar-voor men, bij verbastering, ook koekeke,'en zegt* KOKKELOEREN, zie kokkelen. K0KOSBOO\1, m., mecrv. kokosbaamen. Zekere indiaan--sehe vruchtboom, wiens vrucht kokosnoot beet. I(OiOSNQOT, zie kokosbooin. &QL, v., meerv. kller. Witte plek voor het hoofd van te» ard. HoovL. neemt het ook voor de plek op bet vQorkoof4 van fl b;orenbst; daar men den geu rn ofJ rwijnn ( i roer witten kwl voor 't -lft CIrte '()Of /ooft , pleng 1. Een zoodanig get-eckend paard dr Lagt denzeifden daarom Toorts , alzoo men zich de tooveressert verbeeldde, ui) zulle paarden te rijden, of liever op eexlen. Lezejns^v , iii plaats van een paard , hebber zulke We zins d ;zeli naam ook ontvangeïs : drzekoppig' .[Jekate q na(14 Liloop 91e>°, lriistervrn/ , Peer/nnnactk$ter, gi•oole, kol. IIOO T. ^ i gel(or^ f' ik dat de °ol/e, rvs en wa-^ r en iflet de nzaaî u r,^ den hemel rif doen /lollen. 1Oo T® ®.p kol rijden , tooveren ; en zwerve.o , hollen. Van hier kolaclz.tz . IIOOFT. Zamenst. kolbijl, kof'r•j. der , kolrijdèter, b+j Ouu; ---- toovér•kol. KOLDER 6R , ni. • nnieerv. kolders. Een harnas van Ieder , dat slechts de borst en den rug bedekte , en aait den lial:o vereenigd was ; voorts , een borstharnas in liet gemeen ook een -ok zonder rnotáwen. Uit liet middeieetiw. rot'- iai•e. Dus spreekt It j , schiet den dubblen kolder zit. \T®ND. Zarnennsts fnalienkolder : ende doodt mij, ''not deze mcuie, koker heeft mij opgehouden. $1J :EJ.v. '.ingkolder : oen te tasten, of hj met ring •okier mo t gehardt wee ,en. HOOFT. Kolder is ook eeocj ;sekte onder de dieren 9 bijzonder onder de paarden , dier., derzelver dierlijke verstand Nriéen'ité. izq heeft den kro!-^ der ik den kop. ; waarvan het o. w. kolderen , den koldeir hebbetx. Eindelijk draagt een kleine papieren vlieger den nàam van kolder , misschien om de veilde draaiinngen, welke dezelve maakt, even als dieren, die denr kolder hebben. Zamenst. kolder•gnt , opening , wvaaritL dé spil van den lielmstok steekt, -- kolderstok, waarmede de roerpenbewogen wórdt. X0LEl^, zie kool, kc leiz. KOLEUR,zie kleur. kOLF ; v. , meerv. kolven. Een stok, dier van onderen dik en rondachtig is: met een ruwe kolf in de vuist. VONT è. Gelijk een , erkules naa knolzen en naa kolven, zoo grijpt la j , enz. HOOFT. Het onderste van een roer: de3 kolf van het geweer. Een stok met eene koperen klik van onderen, waarmede men den kolf bal slaat: kolf aan ek , voor aan het stuk, als iemand met de kolf stegert der paal slaat. De kolf naar den bal werpen, om een klein ongeluk den moed opgeven. In de scheikunde , wordeiz g!a en , met eengin ronden buik en eenti engen bals, G g 2 kol. 468 KOL. leolven genoemd , wegens de gedaante. Verkleinvrr. golf `e het is een .k oi7e naar zijne hand , hij is daarvoor regt geschikt; die zaak komt met zijne neigingen en wenselien wonder wel overeen. Zamenst. koà fbaan , ko bal , kolf-. hout , een dikzak , bot mensch , ko Poog, een visch. WACHT. acht dit kolf, lat. clava (per metathesis) afkomstig van kloppen. KOLIBRIETJE, (kolobrietje) , ro. , meerv. kolibrietjes. Een bont arnerikaansch vogeltje , tot de spechtsoort be. hoorende , (Ie kleinste onder alle bekende vogelen. I(OLI K , o. Ondcuitsch woord , in zuiver nederduitsch , darm`,>ce, of darmpijn. Van het gr. z ov, de kronkeldarm , omdat dezelve het meest daardoor aangedaan wordt. KOLK , v. , meerv. kolken. In het gemeen een kuil , de diepte onbepaald zijnde. Zoo neemt men het voor de plaats op den haard, waarin de asch valt : het zij men 't laet cle kolk des Naerts bevolen. VOND. Zamenst. (tsclikolk , hnnrdkolL. In het bijzonder, eene draaikolk: dier d' Elve kookt door 't glojen harer kolck. VoND. Voorts Bene grondelooze diepte, waarom men het duistere sehin-in-menrrik dus noemt. Oneig.: de grondelooze kolkder eeuu-',heid. Zamenst. clraaikolk , slinclkolk, stinkkolk , vut. rL,o/k , en z. - KOLKEN , o. W. , ik kolkte , heb gekolkt. Met Bene draaijende beweging om hoog rijzen : en 't kolcken van den rook den open hemel sluit. VOND. In de gemeene taal is liet ook klanknabootsend.: liet kolkt mij zoo in 't lq f. let kolkend liertjen- klapt 't geen schaemt de spraeck belet. S. COST. KOLLEBLOE 1, vi meerv. kollebloemen. Anders korenroos genaamd. KOLLEN, b. w., ik kolde, heb gekold. Voor de kol van ried kop slaan, bollen. Kolen is ook onz. , met /i.4b1,o n , op kol rijden, tooveren : zij heeft van nacht gekold. Ou:l. werd kollen ook voor betooveren gebezigd : clie niet het loncken van u kollende gesiclit. S. COST. KOLOKWI ' , m,, meerv. kolokwinten. Anders kwintcie pel, eene uitlandsche , zeer bittere vrucht: ende las daervcin lijn kleet vol wilde coloquinten. BUBELV. In het lat. cotocijnthis , itaL coloquintida. KOLOM p v.-, meerv. kolommen. Van het fr. colonne, lat! KOL, KOM. 169 I-at. eolumria. Zuil , pilaar : tegens eene vreeaselgken kolom. VOND. Dat naar eene zuil gelijkt : terwijl d'41_ maghtige de lichtkolom bewoog. HooGvL. Zoo ook vuurkolom , wolkkolom. De Boekdrukkers noemen de halve zijde van een gedrukt blad eene kolom. Denkbeeldig spreekt men van eene kolom van lucht. KOLONEL, m., meerv. kolonels. Een officier van hoo-gen rang in de krijgsdienst. Zanienst. luitenantkolonel , enz. KOLORIET , o. Onduitsch woord , beteekenende de kunst, om de verven wel te mengen , om de juiste kleuren aan een schilderstuk te geven ; vooral , als men naakte beelden schildert : het koloriet alleen maakt nog een punt van eenig gewigt. FFITH. `Eerre schilderij van puin/ ioopen , met liet schoone koloriet van een groot meester. OvERZ, VAN HERVEY. Omdat de dichtkunst in haren aard , eene soort van schildering is, wordt het woord ook daarop toegepast : een heerlik koloriet in een gedicht verspreiden. Uit liet fr. coloris. KOLOS , m. , meerv. kolossen. Een woord , uit liet grieksch ontleend , dat eigenlijk de naam van een reusachtig koperen standbeeld , op het eiland Rhodus, was. Men gebruikt het nog , van eenig kunstwerk , dat de natuurlijke grootte overtreft : kolossen , niet van erts gevormt , noch door de bant geklonken. ANTON. KOLSTERSTOK, zie kolder. KOLVEN, o. W., ik kolfcle , heb ge koi f d. In de kolk'- baan spelen. Van hier kolver. KOLVER° IER , m. , meerv. kolveniers. Schutter. Van kof, zeker geweer , roer , of bus , anders k o?f bus , kof_ roer. Zij , die dit geweer gebruikten , werden kolveniers genoemd , waarvan de kolveniers cdoele , te Amsterdam, zijnen naam ontleend heeft, alwaar de schutters gewoon waren , zich in de behandeling van dit geweer te oefenen. Anderen schrijven kloveniers , naar de colevrines, waarmede de schutters oud t. schoten , zijnde een fransch woord , en beteekenende zoo veel als bus, of roer. Doch FR. BURM. beweert, dat het fransche woord van ons kof afkomstig is. KOM , v. , meerv. kommen. Een holle bak, hetzij grooter of kleiner van omtrek. .Eene kom met soep. Ook eene haven, waar schepen veilig liggen: tsr komme in. VOND. g Klei", 470 KOM. KIeii 1)flJafldSÇl1e zeeën dïagu ook diei irn. za luenst. baarskoin , melkkom, pctpkorn, &epLoin , SPO r' koni, (Jschkorn , waterkom , enz. Hood. Kurnpj: Reeds bij de Grieken was 'oqç een diep vat, KOMBARS , v. , nieerv. konzbczapen. Scheepsdeken ,wierpen liet lijk , in eene kombaars genacid , buit< „r boord. KOMBOF iy. , rneerv. kombaJ , kombofftn. Zoo npcnu men , i n, elders eene hoed genaamd n Geld. , eene hut 1, waarin men stookten kookt en allerlei ruig keukenwerk doct K()MBUIS , V. , rnecrv. kombuizen. Shevpskcuken. Het laatste gedeelte schijnt uit huis ontstaan te zijn. KOMEDIE , zie sc/zouburg. KOMEET, v. , mcerv. korneten. Eene staartster. Van het lat. en gr. çomet. Q1EN , 0. W. , ik kwam , (van het. oide kweinen , IJLPkIIL. quiinan) ben gekomen. Men vervoegt dit woord (his : ik kom ,gij komt, hij komt, ik kwam, gij kwaamt ; gebiedende wijs : kom komt. Het woord drukt , in liet gemeen , uit tegenwoordig worden , zonder cnderscheid van aard en wijs. Men gebruikt het , in eene naau%vere en , misschien , de eigenlijkste. beteekenis , van Je, ende schepselen , di( , uit eigene kracht , aan eene plaats 1cL1 tegenwoordig stellen. Eigenlijk: daar komt de ko iig. Ik korn u iets zeggçn. Tiz (te wereld komen cnz. Die spade komt , komt ook. Oneigenlijk : aaiz (C/Z ambt komen. In erzoeking , in gevaar koinen op cie gedachten '7t de c7zulden komen. Tot ni- Jersters komen. Oz het leven komen. Hier drukt het voorzetsel het verlies van iets uit. Zoo zegt HooFT nc/'inge , we/4;'a(7!'t , en rijheeden te kamen. Zoo ok elders : zij komt om iqf of Zich. Van levenlooze dingen wordt dit woord ook gebruikt: ‹Ie brief is met de $c uit gekomen. De tijd komtq .Er zal dierte komen. Te pas komen. Te stcule komen. Aan den dag komen. In geene bedenkirg. komen. Dat woord komt van het liebreeuw.sch. 4e74 komt clii geschenk. J. CATS. Men gebruikt ook achter dit werkw. eene onbepaalde vijs met te: komen te trouwen. Men moet ondertus chcn zich hier wachten, 01fl dc rrauscheu na te volgen Izij kwam dit t doen, hij kwam le ichi'ij'ea is niet Kr 0 NL 47 goed •; men zegge hij deed. schreef' &t. Ir eige weinige gevallen alleen is dit te dulden. Het deciw. niericte : op komenden wege. HOOFT. De gaande en )o,neide man. Voor het verled. dcdw. gekomen, werd otd. , veelal ,. komen gebezigd: daer 't was so verre co uien. L. v, VELTFT. Het schijnt . met het hebr. DIP , dat , in onze bijbei overz. , meer clan eens door opkomen vertaald wordt, , gaan , is van het rwautschapt te zijti. Het gr. OUde x31EtV. JÇOMELNIJ, v. Kramerij , kruidenierswinkel : eene kornenij (ben. Zamenst. komenipraat , hij VONDEL ; kornenij8 winkel. meerv. komforen. Ecii werktuig , waarii KOMI?OOR , o. , men kolen vuur doet. ZameBst. tabakskornfoor, taJe1 komfoo.r. Men beschouwt het als afkomstig van het fr. citailfoir. Kit. heeft Lctffoor,, kauffir , joccilus. }t)LIJN , m. Zekere plant , of derzelver zaa(L Zamenst. kornijnL'ctas , anders koinijncie kus., komijnzaad. In (Ie ovcrz. van den bijbel wordt het onz. gebruikt: ende het comijn slcet mcyz zqjt met den stock*. Van het lat. uminum , gr, zoog hebr. P?? XOMKOMdER , rn. , meerv. komkommers ,. ,tomkomme' ren. E'cne bekende vrucht. Zamenst. kornkommerhof, komkommerzaad , enz.. Uit het lat. cunsmCr. m. , meerv. kommeen. Beslag op tilbare of, KOMMER , ontilbare goederen drukkende woeker: ghe/d op kommer: nemen. K1LIAAN. Renten en kornineren op deze/ge goe deren. HooFT. ADELUNG ICi(It het af van kam. dat,, in de salische wetten , 4 de hand heteekent. Fliervan schijnt CCII veroud werkw. kamen, nemen , ontstaan te zijn,_ welks voo.rtd. werkw. kornmeret is. KOMMER, tii. Eigenlijk een luid gesteen, gezucht, gejam.. iner, van het onde kuimen, zuchten, dat hij KIL. nog te vinden is. Voorts heteekent het mangel. aan 1e noodwemlighedn des levens: kommer en gebrek 4ïden.. Sij stillen het brood met kommer elen. BIJaELV. Een hooe graad van angst er bartzeer over rampen in 't dulden van korten kommer. HOOFT. Kommer is ook een jage rswoord, voor drek, of afga ng, van hazen. Van hiçr konimeil'k, konvnerloos, kamn.ernij bij POOT G 4 kain 472 KOM, KON. kommernis , bij CAMPHH. Za^nenst. kommerr"jp , welk woord van vruchten gebruikt wordt , die geenen tijd ge_ blad hebben , om volkomen rijp te worden. Het is van ons verouderde werkw. kuinzen, oud lioogd. innen , neders. quimen , lat. gemere, zuchten. OMPANJE , hetzelfiie als kampanje. let fvas daar sobere koinpanje , liet was daar armelijk. Van hier kom~ yanjeineester , c>pzigtev over een landspakhuis. Men zie voorts de afleiding inn kampanje. Anders zoude men het van het oude fr. co^npagner , dat is het lat. compiagere, kunnen afleiden ; zijnde het woord dan zoove-el als een opboeisel. KOMPAS , o. , mc:c rv. kompassen. Een streekwijzer op .zee , waarop de twee en dertig winden geteel;end staan en 't w-vczlen van de naald aan 't luisternauw kompas. IjOOFT. Zijn ko npas is verdraaid , het hoofd staak leem niet sve:l. Zamenst. peilkompas , zeekompas. --- Konmpasrncker , ko npasnacald. Van het hal. compas_ 80 , dat eigenlijk een cirkel is. If O MM POSI' , v. Mergelspijs , mengeldrank. KILIA &N ver-. taalt liet (door m'aria , conditus , conditrura_; salgama. De bitt're kom; ik vér, oete. VOND. Van het lat. coinpostruin , voor cninpositunz. KOMST , v. Aankomst. Van hier konzstig, in toekom-. KONCLIE , concilie , o. , meerv. koncilien. Een woord, waardoor men de oude kerkelijke vergaderingen der Christenleeraren verstaat : 't Koncilie van Trenten. HOOFT, Van het lat. conciiiucm. KOND , bijw. , van kennen. In het gemeene leven -gebruikt men het voor bekend , en voegt het bij doen , of maken het weteke de ieere ons heeft kont gedaen. Bis- BELVERT. In den deftiger stijl is het buiten gebruik geraakt. Bij BAB. l\'IAUB. chund tuon , bij JNOTK. en OTFRID. kund dry rin. In openbare bevelen is het ook somtijds nog in den smaak: elk z j kond, dat enz. Van hier kondschap, (,endschap) v., xneerv. konclschuppen ; berigt , bescheid: op kondschap uitgaan. Deze kundschap heb ik uit eenen persoon. HOOFT. Van hier liet bedr. werkw. kondschappen, en het naames. kornd. vcliapper. KON DSCEIAP , kundschap , zie kond, ON" KON. 47$ KON!IJT , v. Ond. woord , voor suikerooft. Van bier konfijten , in suiker inleggen. .H j is in die zaak gekonfijt , in het gemeene leven , voor: h9 verstaat het stuip zeer wel. Van het fr. conit. KONFILJE , v. Melisse , een zeker kruid. KONFOOR , zie komfoor. KONGERAAL , m. , meerv. kongeralen. Zekere soort van aal. Lat. tonder , fr. congre. KOMIJN , (knijn) o. , meerv. konijnen. Een bekend viervoetig wild. Van het lat. cuni culus. slet mannetje heet ram , het wijfje voedster. Misschien draagt het den naam van Canalis , omdat het kanalen , dat is gangen en holen, onder de aarde maakt. Zamenst. kon nenbosch , konijnenhok , konijnenhol , konijnenja t , konijnenkooi, konijnenkruid , konijnenpastei, koninshaar, enz. KONING , m. , meerv. koningen. In het algemeen iemand, die de hoogste magt over meerderen heeft , de hoogste overheid , zoover zij door eenen wordt voorgesteld. Zoo noemt de Schrift liet Opperwezen , op eene uitstekende wijze , Koning. In veel flaauweren zin , dragen , in andere werelddeelen , buiten Europa , alle onafhankelijke vorsten , al gebieden zij slechts over eenige weinige steden, zelfs over eene stad , dien naam. In dien zin .lezen wij, in de OvEnz. van den BIJBEL , menigmaal van koningen. ' Ook , wanneer deze kleine vorsten den, grooteren onderworpen zijn , behouden zij dien naam. In de middeleeuwen benoemde, men dus de stadhouders zelfs. In eenen naanweren zin , die thans , in Europa , de gewoonlijkste is , beteekent dit woord eenen beheerscher van een koningrijk , volgende , in rang , op eenen keizer : de koning der Nederlanden. Deszelfs gemalin heet koningin. In den dichterlijken stijl heet de maan de koningin des hemels , ven den nacht. Iets, dat in zijne soort boven anderen uitsteekt: de koning in het kegelspel, de middelste kegel. In het schaakspel is het voornaamste stuk de koning; dat daaraan volgt heet koningin, welke naam, op eene zonderlinge wijze, in Europa gevormd is. Het schaakspel is een oud krijgsspel van oostersche vinding. Het stuk naast den koning heet, in het pers. en arab. pliarz , of pherzan , dat is veldheer, wiens ambt dit stuk, in het spel, ook wezenlijk vervangt. Het spel in Europa bekend wordende , hield dit stuk eerst den naam G -5 van 4 KON* van frcia ,zoo als tiet, in de twaalfde eeuw reeds , dien naam voorkomt, in het Ot1(1fi. fierce, fierge. tj onkunde van het woord smeedde men daaruit i-'ierge, maagd , dat eindelijk in het lat. door #irgo , domi,za, rcgincL vertaald is. Van hier , dat dit stuk koningin ge-. 1i0ernd is. Zie verder schaak. Voorts noemt men , 01 der de dieren, sommige met dezen naam. De arend i. cie koning onder de yogelenz de leeuw onder hun vier 'voetige edierte ; de haring onder de visschen. De bij, die den geheelen korf bevrucht , anders moei' genaamd,, heet ook, schoon zeer oneigenlijk , koning. Koning. is, ook een woord der scheikust, als het metaal van alle andere deden gezuiverd is. Halfmetalen dragen ook. dier narn : pietsg1askoriing , enz. Van hier koningciont, koninklijk, liet k.oning8chap. VOND. Zamenst. koningrijk , koaingslv'oocl, koningsgezind koningshuis, ko.. Pingsaars , eene bloem,. koningskinci , /eoriingskleui',. koningsmoord, kon ingsinöorcler , koningssiaj, koîiing&-' zeer, koningszoon, enz. Koning, KEn. chuning , WILLER. kuning , hoogd. König , angels. cijning , eng. king, zw. konung. WACII-. TER en anderen brengen den oorsprong tot kunne , een. geslacht, omdat, in de eerste tijden, de oudste van eenig geslacht tevens deszetfs koning was. Waarschijnlijker is de, gedachte van FRIsCH en anderen, die het woord van kunnen afleiden , omdat toch cie 7flc.tgt het uitstekendste ken uerk eens koiiirgs is. Waarvan het ook herkorne , men, a1 vele overeenkomst vinden tussehen dit woord en het tatarische efian , en misschien ook het .hebr. een. priester, een vorst. KONKEL , 7. , meerv. konkels. Dit woord heeft zijne oorspronkelijke beteckenis geheel verloren , en wordt nict dan, oneigenlijk gebruikt. Bij Kii. is .konckel eene draaikolk, lconckelwroncket zarnengedraaid , k.onckelen Otfl(fraatjel1. Wijders, om de draaijhg ' rondheid is het hij hem,, ook een spinrokken, even als het epperd. Kunkel. Het behoort dan, zeer waarschijnlijk, tot kink, een draai. Van hier is konkelen eertijds voor spinnen gebruikt. Gelijk iii nog, op het platte land, het jonge vrouwvolk lot spinnen, bijeenkomt, (welke bijeenkomst eene .spinniiig heet) zoo was zulks, van oude tijden af, reeds liet gebruik. Van daar heeft het wood onL'e1en, spinnen, wegens de praat KoNe 47 ier L ,rti1c Jt .au de b ;1 jke spinsters , eene oneigenlijke beteee 4is 4kregenn ; deels van praten , babbelen ; deëls vat c,rouweij , .sneden , overleggen , in het geheim bewerken ; deels vati kooi j drinken, onder het vrouwvolk, op Benen luipi d. Van hier konkelster. Dit is voorts de reden, dat /onkel een lui , ledig , slordig vrouwmensch beteekent .gij is eene regie konkel; ja zelfs eene vod , eene slet liet Zijra maar konkels ; -- gij laat uwe konkels overal liggen. Zarnenst. konkelpot , koffijketel , kof.. fij poto !((i)r 1E , Zie kunne. }TANEN', zie l.unnern. .Oir'. M' ' , zie ku pst. K N $f-PA13E L , (konstapoo) in. , naeea•v. 1 ollsfabels. Eert bediende .oza(iCt' het krijgsvolk , die den kanonniers te lenst staat , ook zelf wel cie stukken afsteekt ; een bus. schieter. Zarnenst. konstabelskarner , eene plaats op het schip , ouder de kajuit , konstabelsmccat. Het woord is uit tiet niuh1ele:e .w. constabularius , van stabulum een stal. Bene ligplaats. In de middeleeuwen noemde neen st-abulnrii soldaten , die ééne woning betrokken,, wier opziener constabularius heette. Hiervan is ong woord 1 onstctbzel. Voorts was konstabel ook de eerste der booge ambtenaren van de fransche kroon ; opper— veldoverste : het slot van Ve.zo.0 door. den constaliel ,:r.fl rasti jen weder. ingenomen. h OOFT. Uit het fr„ connétable , veebasterd uit conzes stabuli , opperstaf-o n oester. ]KONT , v. , meerv. konten. Het chtersle , de aars. Iti veter ooren is edit een zeer vuil woord. De onschuld op liet platte land , die in de woorden zelve geene Q,nkuisc, heid kent, schaamt zich no.^;tans niet, in de dagelykseh taal , dit woord, vooral het verkleinw. kopte , te ne-0 biniken. In Gelderf. hoort men liet dikmaals. Misschien Is' liet, om liet onderscheidende teeken der geslaehtep, aan flat deel des dierlijken ligchaams , met kunne , uit Bene bron. KONTERFEITEN, b. w., U • Zonterfeitte , heb gekonterfeit. Uitschilderen , afbeelden. Van hier konie.rfeitoel. Een woord weinig meer in gebruik ; althans in eeneif, deltigeri stijl onvoegel jk. Van liet fr. deelF'w. contrijait , X76 KON, KOO. KONZE 'ILJE , (cochenille) v. Eigenlijk een gekorven diertje, dat in Mexiko gevonden wordt aan eene plant, nopal -geheeten , eene soort van indiaansche vijg. Van zuIke gedroogde diertjes komt de kostelijke karmezijn en scharlaken verw,, behoudende dienzelfden naam. Het woord ontstaat van het sp. cochinillas , een verkleinw. van cochino , cochin , in Spanje de naam van eene pissebed, een zeker bloedeloos diertje. KOOI, v. meerv. kooijen. Dit woord drukt , in het gemeen , eene plaats uit , waar men zich ter ruste nedertegt. Zoo noemt men, in het gemeene leven, met eene soort van verachting , elke slaapplaats: hij is al te kooi. De slaapplaats des schippers, ook andere slaapplaatsen voor reizigers, op een vaartuig, ook eene hangnat, waarin het scheepsvolk slaapt, noemt men met dien naam. Eene plaats , waar schapen opgesloten worden , en veilig rusten kunnen : de wok kwam k am tot de koz1. VOND. Eene kouw voor vogelen , vo gelnooi. Eene plaats waar men eenden vangt , eendenkooi. Die daar woont en eenden vangt, heet kooirnan. Een bijenkorf: de bijen , in de kooi te zeer bevollikt , enz. HOOFT. Bij de drukkers noemt men de wiggen , of korte sluithouten , om den vorm vast te zetten , kooijen. Zamenst. konijnenkooi , ligtekooi, mest kooi , ramskooi , -schaapskooi , enz. In het deen. is koij eene hangmat , in het zw. koite. Dit komt overeen met het gr. 'co, een bed. KOOIJEN , b. w. , ik kooicle , heb gekooid. In eene kooi zetten : eenen 'o(, el kooijen. Men gebruikt het ook onz. , met hebben , voor bijslapen (lat. coire) ; doch meest in eenen kwaden zin , voor in ontucht leven : zij kooijen met elkander. KOOK , v. De toestand van eene zaak, als dezelve dadelijk kookt: liet water is aan de kook. De ketel is van de kook. KOOL, v. s meere, kolen. Een doorgebrand, droog en brokkelig ligchaam. In het bijzonder doorgebrand hout of turf. houtskool, turfkool. Gloeijende , cloove kool. .Eèn huis in kolen leggen, hetzelve in den brand steken. Ik zit, of sta, op hee te kolen , ik heb groote haast. Net eene zwarte kool teekenen , -- malen, een kwaad in zijre afzigtigheid, vertoonen : wanneer hij d'ondeugt niet een zwarte kole maalt. H000VL, Overdr. , KOO. Overdr. , voor minnevuur , zoo als zich dat in het stralende oog vertoont : als de gebluste kool weer, in h aar oogh , geglommen. HOOFT. Zeer geestig zegt dezelfde schrijver , deswege , van een blind oog eener zekere boel: dekkende de doove kool met een plaasterken van zijde. HIet vurige gezwel eener pestbuil heet men ins–. gelijks kool. Van dit kool is ook het werkw. kolen ge– vormd , in Gelden. gebruikelijk , alwaar men klompen kolen zegt , voor holsblokken , in den winter , met gloei– jende asch warm maken. Zamenst. smidskool, steenkool. — Koolaarde , koolbak , kooldrager, koolhater, een schip , of schipper , die kolen haalt , koolkrabber, koolmees, ook voor eenen koopman in kolen, lat. car bonarius , --- koolschip , koolvloot , koolzak , enz. Dit kool stamt af van het verouderde duitsche Kol vuur , en behoort tot eenen wortel met het late calere en calor, en het gr. :a;. KOOL, v. , meerv. kooien. Een bekend gewas in onze moestuinen. Sluitkool, buiskool, boerenkool. Oul. ver stond men onder kool allerlei groenten : of amant den anderen schade dede an tuine (orntuining) , an willigen en koel enz. STADR. v. DEVENT. Kool verkoopen is , in de d agelijksche verkeerin g , door zotte vertellingen misleiden , -- iemand kool verkoopen , anders knollen voor citroenen verkoopen. Het sop is de kool niet waard , spreekw. Verkleinw. kooltje. Iemand een kooltje sloven , in den gemeennamen omgang , voor eene poets spelen. Zamenst. bloemkool, winterkool. -- Koolblad, koolhaas, koolbof, koolluis, koolmoes, koolplant , koolstronk , kooltuin , koolworm , koolzaad, enz. Kool, fr. choux, lat. caulis, waarvan het misschien afstamt; schoon anderen, den oorsprong in olus', Bolus, moeskruid, meenen te ontdekken. KOON , v., meerv. koonen. Wang: de suikere koon van een dochter te kussen. VOND. Zamenst. koonslag. KOOP, m. De handeling, om eenen eigendom aan iets, voor eenes bedongenen prijs, te krijgen. Op -den koop. maken. Iets te koop hebben. Zijne eer te koop dragen, zich oneerlijk gedragen. Het koopverdrag zelf eenen koop sluiten, maken, opzeggen, breken. Iets op den koop toekrjgen. Op dien Joop, kon ie^nant lioli 1(00. 1iehteZ`/j aan den titel vara ni roosvlege ,1 eraeeker i ets VOND. Het geld, dat voor ets betaald wordt selio()1j in zarnerrst. alleen, r°ou^ v koop ,pijnkoop• De prijs , wan._ n-eer lét als ecu bije. woord gebruikt wordt : r g, oeclkoo e waren. Dierkoop. Als eèn bijwoord : i heb da f goedkoop gekocht. Verkleinw. koopje: aan dat boekheb ik een koo Tje , liet kost mij weis ig. Ik hef er een koopje aan , ik ben er wakker mede aangehaald. Za-^ nnenst. aank,00/), inkoop, verkoop ; koolgal, in. en erft koopbrief, koopdeel, koopdag , koopg ierig, koopgoed. koophandel, kooplieden , ko®piust , koopiiaan , koop' manschap , en liet werkes. koopmaiisc/Lappen , koop-peniin - en , koopstacd , koopvaarder , koopvaardq , koop3aardschip , kkoopvroau' , koopra' aar , koopuzi.. enz. k00p^EN 9 b. w. , onregelm. , ik kocht , heli gekocht. Idi ' het algemeen, nemen : koopt zonder „ec1 Yijzcrèn ring, in eenen strop geklonken, om het touw goor doorlijg te bewaren, dein naam van koris. Kous is € dk datgeen , waardoor men een kruitlw^jn laat zijgen. Voor ' ce ne soort van drinkre saaitje , gelijk ook voor de vromvel;jkheid , komt liet insgelijks voor. Zamenst. kounbanc1, kousenbre er, breister , kousenlapper --tapster stopster , L'ouseneerikooper,, liet kousenu'epen, k'o.ltsenzvever,, kousenu'e 'er j kousentvinke1 a enne Kous 492 KOU, KOV, KOZ, KRA. .Kous , fr. chauffe , ital. calze , nieuwgr. %xxrCg , sp. ealca. Men brengt dit alles tot het lat, ealceus. schien echter is het lat, caliga , alam. kaliza , kalza , volgens onzen tongval al in ou veranderd zijnde , de grond van ons kous. KOU11 , m. Gemeenzame praat , gesprek : staeckt onnutten korst. VoN». Zamenst. herderskout. KOUTEN , b. w• , ik koutte , heb gekout. Zoetelijk praten : eenen kout kouten. Onz.: met elkander kouten. In 't koutent hardersdicht. P. ScHnI. Verhalen: zoon, uvaeraf Homerus kout. DE DECK. Van hier kouter, koutster. Het heeft misschien, met kallen, eenen oorsprong. Het gr. rwT'.' . is fabulor , loquor, garrio. KOUTER , (in Gelden. kolter) o. , meerv. kouters. Ploegeer , dat door de klont snijdt : daer 't bezigh kouter den klaigront rcheurde. PooT. Het schijnt , met het lat. cutter , uit eene bron te vloeijeu. Althans er is een oud woord kutten , eng. to cut, neders. katten , kadden , dat snijden beteekent ; de 1 behoort slechts tot den tongval. Zamenst. ploegkouter, enz. KOUW , v. , meerv. trouwera. Eene kooi , kevi: in d' ysre trouw. VOND. KOVEL, zie keuvel. KOZIJN , zie kazjn. KRAAG, m. , meerv. kragen. Eene geplooide lob , die, in vorige tijden , met vele vouwen om den hals , in de gedaante van een rad , gedragen werd. Hieruit zijn ' ontstaan de kragen der mantels , rokken , hemden. De kraag .aan eene wapenrusting : zonder ysren kraegh. VOND. Voor hals , in het geweene leven : iemand naar, of hij, den kraag vatten. Het zal hem zijnen besten kraag kosten, het leven. Zamenst. halskraag, liemdakraag , mantelkraag, ringkraag. -- Kraagmnan , een zilveren dukaton , waarop een borstbeeld met eenen kraag gestempeld staat. Daar het denkbeeld van vooruitsteking hier het meest heerschende is , mag men den oorsprong in het hoogd. ragen, vooruitsteken, stellen* KRAAL, v., meerv. ,ras en. Een bekende vogel. De kraaijen nee haren aert. BIJBELV. Zamenst. bontekraai: eene bon Ick,'aai maakt geerien winter. Hout kraai., KRAS 4(9 kenai , randkraai. Kraaijenneat , kraaijenvoeg , een kruid , kraaipeer, kraaipen. De vogel draagt den naau naar zqn geluid. x17 komt hiermede overeen. IKRAAIJEN , o, en b. w. , ik kraaide , heb gekraaicd. Onz. , met hebben ; geluid maken als eene kraai. Van hanen zegt neen het ook : eer de have gekrcteyt aal hebben. BIJBni.v. Geen haan zal er naar kraaije w, niemand zal er iets van hooren. Schreeuwen,: h9, kan wakker kraaijen. Verklikken : wie heeft daarvan gekraaid ? Bedr.: de haan kraait onr. eer. Oproer kraaijen. Van hier kraai/er , anders verklikker , verachtelijk gezegd van iemand, die aangesteld is om op smok•: kelargen te passen. Het woord heeft vele - overeenkomst met het gr. xpat , xpxEiv , en liet hebr. KRAAK, zie baraak. Van hier kraakporselein, fijn porselein , dat met spaansche karaken , of kraken , overgevoerd werd. KRAAK , v. , meerv. kraken: In Noordholland en Vriesland noemt men dus eenen zolder , eenen beun , of een beentje , in eene kerk , wegens het kraken der trappen en zoldering. VONDEL gebruikt het , boertend , voor een schip. .RAAK , m. Eene krak, eene kraking. Zamenst. kraak-zindelijk. KRAAL , zie koraal. KRAAL , v. , meerv. kralen. Zoo noemt men , in beschrijvingen van de Kaap , de afgeperkte plaats , waar de woningen der Hottentotten staan : eene kraal van vier hut- ten ; ook eene groote opene plaats , met staketwerk omgeven , waarin men vee drijft. Zoo leest men ook in eene beschrijving van de olifantenjagt op Ceilon , van eene groote en sterke houten kraai, of bijkans rond palissadenwerk , waarin zij de olifanten dreven. Men vindt het woord ook bij den naauwkeurigen B6G4ERT : mitsgaders zes kraaien ten dienste van 't genoemde vee. Het schijnt een uitheemsch woord te zijn. KRAAM, v., meerv. kramen. Koopwaren, waarmede men in het klein handelt ; zonder meerv.: de kraam inpakken. Zijn voddekraam heelt hij dan voor den dagh , en steltze toe. DE DECK. - Dat dient niet in Zijne kraam, fig., dat smaakt hem niet. De opgeslagene winkel , met een meere.: kramen opzetten. Zamenst, zel 594 1A. zelkrc m, bóékenk,'aam , r , koekkkrcxn,7. poppenkraam , wafeikraam-, enz. Het woord schq,, klanknabootsend te zijn. -KRAAI v. Bevalling van een , kind. In de kraam k o. men. Daar .Agrippiizca iii haar jongizste kraam va.0 Julia gelagliHOOFT, .Ene k, alle kraam , anders . miskraam. Zamenst. kraarnbecl , kraambevalling , het ,kraambeivaren , kraanzbewatzrster, k.raam.been , c n, gemak aan liet beer , (door de bevalling veroorzaakt, kraambier , kraam/teer , kraamkamer , kraamkinc kraammaal, L'raàmstoe1, kractnwrouw, kraa mwa ren uit kraamu>aren gaart , enz. TUINMAN gist, dat het woord , door letterverzetting , Van érmeri afstamt. Zo.lide het niet gegronder zijli , aan hetzelve eenen gemeenei `oorsprong , met kra'n, kramp , krimpen , toe te schrr1--z ven ? Hoe zigtbaar is , hij die gèiegenbeid niet de wringing en zamentrekking van uit en inwendige ligchaacus-deelen 1 KRAAN , v. , aneerv. krcinen. ten kraanvogel : een sStrymonseke kraen ter neer le werpen. VOND. Deze vogel heet , in de oude Beijersélie wetten , crano , lloogd Kranich , Kralin , armgels. eren , craen , eng. crane , injddeleeuw. grua, , lat. g ras , gr. yepavo S. Daar deze vege! gel een allerdoordringendst geluid slaat , is het wwaarschijn« lijk , dat hij, in al die talen , daarnaar den naam draagt$ Ondertusschen draagt een groot houten gevaarte , oni zware lasten uit schei^èn te hijschen , denzelfdeü naam. Me.t denkt , dat Glit ; ons, de gelijkheid niet den ha1S eng langéri^ bek dezes vogels, dus genoemd is. ADELUG gist , dat die gelijkheid enkel toevallig, en }iet denkbeeld van t • lek- ken hier liet meest heerschende is. Althans, in de Ta r nsclie statuten van fl6o , biij CARPENTIER , konit crancire, in den zin van trekken, optrekken voor. Eindelijk is kraan een tap met eenen sleutel: bier, raap ,' kof jkraan , wijnkraan , enz. Fig. , dloor een; gerekte kraan van eeuwen. MQONEí ï Zamenstd kr•aciribalk , waaraan het anker voor den boeg hangt, kraan. =ir d , eeil arbeider aan de kraan , kraanmeester, kraanoog, be-= trend wegens zijne loodende ., kracht voor vele dieren, kraanoogen , onz. w., met half beschotene poog n slapen , kraanrad, kraansleutel, kraanvogel, kraanxaag y krat nzomer ; heet begin der winterige dagen ., enz;. KRAUW KRA. 49 RA.AUW , vb , meerv. kraanwen. Kra1 klaauw : cle kat gaf Item éerie kraauw. KRAAUWAADJE , v. Jeukerige zweren , schurft, omdat men dezelve vaak kraauwen moet. KRAAUWEL, m. , meerv. kraauwels, kraauwelen. Krom-me gaffel : al wat de krauwel optrock. BYBEL.v. Kromme nagel der dieren : zJ • besmetten met hare vuile kraeuu'els. VOND. KRAMUWEN y (krouu'ert) , b. w. , ik kraauwde , Iieb gekraauwd. Hetzelfde als klaauwen , klouwen. — Krab. ben : zin hobfc 1 kraauuwen , krouwen 4 ook overdragt. in verlegenheid zitten, Iemand kraauwen , hem doorstrijken. ,Xraauwen is ook schrapen , naar zich nemen; van hier kraaucver, pachter , kraccuwerq ; knevelarg ; --kraauwsel: ende met droogeselturfte g ende met krauwsei. BYBELY. Het woord drukt voorts uit de kromte der vingeren in het krabben , en behoort, met krabben , tot het geslacht- van krom. KRAB , v. , meerv. krabben. Een bekende schulpvisch. Het koerit, :net kreeft, uit eene bron ; van krabben , a vasthouden niet de nagels. KRAB , v. , meere_. krabben. De daad van krabben , zon-= dér meerva • .bene kraauw , kxlabbel , met een . meerv. KRABBEL.. ; zie krabbelen. KRABBELEN , o. en b. w. , ik krabbelde , heb geL'rabbelcl. Voortd. w. , van krabbén. Overdragt. beteekent het slor-: (lig schrijven , of teekenen. Van hier krabbelaar, krab beaarter , krabbeling. , Het naamw. krabbel is ook ira gebruik , waarvan krabbelig. Zamenst. krabbélsc/irr, ft krabbe/vuisten , met vuisten vechten. KRABBEN , b. w. , ik krabde , heb gekrabde Met dei nagels kraauwen : het hoofd krabben. Van hier krtzbher een, die gewoor:dijk krabt; een werktuig, oen te krabben; ook eene schuit, om krabben te vangen. Voort:, krabbing , krabsel, k rclbster. ItaL. grappai'e , gra a-^ peggiarei .RACHT , v. , meerv. krachtens Voorheen ook krot. In eenen neer bepaalden en eigeznlijkcn zin is liet iets, dtt eene •.beweging veroorzaken of ophouden kan .en daaromtrent dadelijk werkzaam is. K7aar 't aan de kracht hapert. HooGVVL. Zijne krachten inspannen. .: ouern sijne kracht arbeidend Ook zegt men het van keven~; 49 KKA. :de nacht des wijn:. Ook van antere dingen: de kracht der verleiding, .... der vooroordeelen. Men heeft het woord ook gebruikt voor een krijgsheer : Corbulo verdeelt zqn' krachten. HOOPT. Van hier voor de nadeelen en verwoestingen , door- een leger veroorzaakt : terwijl gij , in den droom der Fran-é ssche heerachappije zijnde , alle uwe kraften op ons zocht te baaren. HOOFT. Vermogen, sterkte: den vgand met kracht aantasten. Een groot aantal: een' ontalljke kraft van menschen. HOOFT. Een opgetaste hoop : zoo groot een' kraft van goudt. HOOFT. Zoo zegt ANTONID.: een kraft van nat , als gij in uwe walde omvat. Uit kracht, uit hoofde: uit kracht van uitersten wil. Van hier krachtel9k , krachtig, kraehtigljk , en het verouderde bijv. n. , krachtel. HOOFT heeft het daarvan gevormde naames. krachtelheid : die d'allergoedigst' is der krachtelheden schoon. Zamenst. verbeeldingskracht , zeggens- of zeggings-kracht. M~ Kraclitdadig, krachtdadigheid, kracht~ dadigljk , krachteloos , krachteloosheid. WACHTER brengt het, pér epenthesin , tot het gr. xpc t's. KRAK , m. , meerv. krakken. Dit woord is eigenlijk een tusschenwerpsel , dat den klank nabootst , welken men hoort, wanneer een ligchaam van eenige grootte breekt: boze zaken :' ' krak ! daar lag de mast ! En d' oostecvint allengs te st ven krak op krak. VOND. Dit krak op krak, zegt HUYDEC. schijnt gezeid te worden van het stijven van den wind ; doch het moet verstaan worden van het kraken van masten en kielen , veroorzaakt door het stij. ven , of opsteken van den wind. Van daar vormt men het als een naamwoord, dat dit geleid uitdrukt: de mast gaf' eenen grootera. krak. De mast kreeg krak op krak. Verzwakking, vermindering: de pats aldus eenen krack kr jgende. VOND. Zoo ook noemt men iets, dat oud, vervallen is, en dreigt te kraken, of te breken, eenen krak: dat huis is een oude krak. KRAKEEL, (krakkeel) o., meerv. krakeelen. Een hei' ge twist: in liet krakkeel. HOOFT. Het meerv. is in de OVERZ. van den BYB.: hae.t verwekt krackeelen. En bij POOT: in beroerte en krakkeelen. Het woord is zeker klanknabootsend. Van . hier krakeelachtig, krakee. KR A. 497. keelig. Zamenst. krakeelltuut, krakeelwiëk , k,•cnkeel-d ziekte , ki-akeelzucht, krakeelwuchtig : kt•^zkke'et,.r`ch-. tige genei , dhederl. OVERZ. V. HERV. KRAK.EELE N' , o. lij. , ik krat eelde , heb gekrakeèldo Krakeel hebben. Van hier krakeelei-, krczkeeling, krakeelster. KRAKELING , in. , mecrv. krakelingen. Eer zeker hard gebak , dat, ouder het opeten , kraakt. KRAKEN, b. en o. w. , ik kraakte, heb gek raakt. Eedr. , met gekraak breken : noten kraken. Kwade noten kraken , fig. , onheil voorspellen. Dat i, eene harde noot, om te kraken , fig. , dat ig eene rnoeijelijke zaak, orn uit te voeren. Ledigen ; eene fles, c1t wijn kraken. Verslinden : des árencls kromme bek, die 't alles dacht te kranken. IJ OOFT. Krenken , rzwakken : en ziektens , die hem nog niet kreuken. A. EIARTS. Onz., met hebben ; gekraak maken : de t i•ap kraakt. Fan goutdraut kraekte 't kleedt dÈ r r- ikkëré ho'elingén. PooT. In den. dagelijkschen stijl, zegt men van eèrio vrouw , die op het uiterste gaat , en zal baten : zij be,;'int te kraken. Oul. zeidé men ook niet het kraken (thans krieken) van den dagti. SCIIRIECK. Het deélw ig krakend: krakende wagens duren wel het langt, fig. , zwakken overleven vaak sterkeren HooFP gebruikt -krakende tijden, voor benaauwde .tijden.. Van hier kraker, notenkraker, /eraking. Zamenst. kraakamandel, kraakbeen, kraakbeentje, kraakbes, kraakbezie , kraaksteen , enz. Gr. vpsxeiv. KRAKKEN , o. w. , ik krakte , ben gekrakt. ténen. krak (voor vermindering genomen) krijgen : de liefde schielyk krack ie door het quaet vermoeden. RODENB. FESTUS haalt uit ENNIUS aan cracentes, vai crczceo , ik ben klein, dun ., waarvan de latere Latijnen hun gt-c&-^ eilis, dun, gewraakt hebben. KRAM, v, meerv. krammen. Een zamengebogen ijzerniet twee spitse punten : daar kram nócji gl•enciel ierri besluit. POOT. Een duim, waaraan iets vastgemaakt, of gehangen wordt: hoe hij de werelt uit heer krammen en netven rukt. POOT. De sloten aan eèn boek: een. kerkboek met zilveren krammen. Het woord béhobrt tot het geslacht van. krom. KRA E , o. w., ik kraamde, heb geki'aanicl In de 1 i ltraaru KRA. kraam kotnen. Van hier k'aineiij , het kanen. KRMjER , in. , meeiv. kramers. Een, die bij het stak uit eene kraam , of uit eenen openen winkel , verkoopt, Van hier krame,ij , krarnerswaren. Zainenst. •beuzel/crct. mer, nzarktkramer, .inctrskramer, enz. Kramerskans , kramerslatja. KRA[V1EN, b. w. , ik kramde, heb gekramd. Met cciie kram vastmaken. 1(RA1P, v. Eene snelle en geweldige zanentLekking van eene of meer spieren in het dierlijke ligehaam: de kramp ja het been, in de maag, in de ingewanden hebben. Fig. : zonder nieuwe kramp der kerken. HOOFT. Het komt van krimpen, en behoort tot krom. KRNG , bijv, ii. eis bijw. Geklersch woord, beteekenende veekeerd : de krange zij ovan eene ko-us. Iets kraag er opzetten; Zan3enSt, Lrangkant. Het komt af van krengen„ en behoort, met kronkelen, krom, misschien, tot eene bron. Zie krengen. KRANK 7, bijv. D. en-hijw. , kranker , kranket. De eerste beteekenis van dit woord is dun , slank. Dezelve is thans geheel verouderd. Bij GRAAF KBAFT VON LOG.. (ENBUT(G vindt' men het woord in dien zin: sitea kraak, dat is, slanke zijden. Eene figuur van die beteekeriis vindt men jfl kraak bier, bij KIL. , dat is, don, slecht bier. In het gemeene leven hoort men ook: een kranke draad, die door dunheid ligt breekt. Voorts gebruiken wij het oneigenlijk, voor zwak, sleclt , gering: omdat zij kranken i,'oost braghteri. Hooi"r. Kranke steun. HooFT. Een kraak schip, - gebouw. De Grieken hebben /iet te kraack , delven het onderspit. K. VAN MAND. Oul. werd het ook voorweinig , gering , gebezigd : dat si hadden cranke .9poede. L. v. \TELTII. In den oneigenlijken zin gebruiken wij het, incest van dierlijke ligcha men en derzelver deden , om dien toestand te beteeke iien, waarin zij voer hunne verrigtingen ongeschikt zijn het tegendeel van gezond: het gantsclie /ioojd is kraack. BIJBELV. Krarick aen de poeten. BIJBELY. Wanneer de ongesteldheid zich over liet gehecie: Jigehaam verspreidt, zegt men: hij is kraak. Doodkrank zijn. Als zelfst. ii.: de kranke. Kranken bezoeken. Van hier krankachlig, krankheid, kraakte, ziekte. Zarnenst. Icrankbed, krankenbe'ca,'ster, krankeabezoeker, k ankhoqfll, , (een K R Aé 49 (ten onzinnige, hij HOOFT.) krardzitinig, krcznkzinnig heid, krar2kzir2nig4/k. ME-L. ST. bezigt het becir. w. panLrerz voor krenken: om dat roomscite ri'&e te. crariken. Uit hoofde der eerste beteekenis mag men het tot den wortel van rank , dan, slank, brengen. Men zonder anders krenken als de bron liefst opgeven, ware dit woord niet zijne afleiding en beteekenis aan krcwik ver schuldigd. 1(RAJNKTE , zie krank. KRANS, m., meerv. kransen. In het algemeen, een kringvormig , rondachtig ding: een pek/crans , een ring van touwwerk , in hars en pek gedoopt, om licht te geven; ook on brand te stichten. Een rozenkrans , koralen, tot eenen kring geregen. liet darmscheidsel in koeijen heet de krans , wegens zijne ronde gedaante. Oneigenlijk noemt men eenen krans, eene vertrouwelijke vriendenrij , die op gezette tijden zamenkomt ; ook het verkleinw. kransje. In eiigere beteekenis een kringvormig sieraad om den bovenrand eens dings,: ende gij sult eenen goudenen krans rondom de lyste derzel'er maken BIJBELY. Eene gevlochtene kroon van bloemen om het hoofd: Dus 9loclzt nzijn kunst Enianuël een' krant van lieldepalm. POOT* In het gemeen een van groene bladen gemaakte krans: goede wijn behoeft geenei krans. Luister, grootheid : ' 9 geen mij mijn krttnse gaf, dat oordeel' van mijn kransi HOOFT. Zamenstd. bloemkrans , eikenkrans, eiioofkran& , heiclenkraas-, taue,-krans , laurierkrans, lofkrans , letterkrans enz. -Kranskruid, kranswerk , kranstvijze. Het behoort tot het geslacht der woorden rand en rond. KRANSEN b. w., ik kranste, heb gekranst. Met krans versieren t den schedel kransen. POOT. De gekranste mctaghdt. HOOFT. Tot luister verstrekken: hoe kranst ghij mijne glorj. RODENB. KRANT, v., meerv. kranten. In de dagelijksche taal, voor gedrukte nieuwstijding, nieuwspapier; loopinaar hij Hoorra- Van het fr. courant, loopende. KRAP, v., meerv. krappen. Meekrap, eene plant, Waat mede mcii rood verwt. KRAP, v., meerv. krappen. Kram aan een boek. Met li 500 K R A* krab uit eerre bron. KRAP, v• , meerv. krappen. Een varkensrib , waarvan h at vet. afgesneden) is. Bij Kit i ,. is krappe frustuin cdecerp.. tum , en krappen abscindere. Hiermede komt het lat, carpere overeen. Zamenst. varkenskrap. KRAP, bijw., naauwehjks, pas : krap meten. hij komt krap toe. Verkleinw. krapjes. Het schijnt, door verwisseling van tongletters, het hoogel. kaap te zijn. Zier knap. KRAS , een tnnsschenwoord , dat een raauw geluid nabootst. Dan roepen de raven kras , kras. VOND, Bij HOOFT - komt het als een zelfst. naamw. van het mannel. geslacht voor : mits dat de grendel gaf een' kras. KRAS , bijv. n. en bi°w. , krasser, meest, zeer kras. In de dagelijksche taal , voor sterk :ï lig is een krasse ka— rel. Dat is een kras wijf. KRAS , v. , i:-neerv, krassen. Schrap, door iets scherps , veroorzaakt : krassen in cier. rand van de tafel. Zamenst. krasijzer , e nz. KI^.ASGAT , o. , meerv. kr•asgaien. Iet zakgat in eenen vrouwerok. Uit scherts dus genaamd , van krassen, kraauwen , krouwen. KRASSEN, b. en o. w. , ik kraste, heb gekrast. Bedr., eerre kras toebrengen : zich met eerre speld krassen. Voorts, door afschrabben schoonmaken : een roer van binnen krassen. Onz.- , met hebben ; een raatxw geluid slaan, als sommniie vogels : i& zal de krassende ra-'e op wekken. VOND. Flet treden (les haans , omdat bij dan gewoonlijk den eenen vleugel over den grond schuift, noemt men, wegens dat geluid, krassen. £ene pen krast, als zij door gebrek van effene punten, in het schrijven spat. Ook krassen de schaatsrijders, wanneer zij hunne vaart stuiten, en ophouden. Zoo ook de paarden, wanneer zij met (Ie hoeven over den grond strijken, krabben: een ros beklimmen, dat briescht en schuimbekt, krabt en krast. 0. Snwrs., Van hier krasser, krassing. Iet woord is klanknabootsend. KEIAT , (ki-ét)„ o-., ameerv. kratten. Het achterstuk van eenen wagen. In Noordpoli. noemt men ook dus do voorbank op eerren boerenwagen. Zoo gebruikt het ook HOOFT:: Geen 1(rE. Gr'rn good/je bleef ei-, J'iet /ieer, Op het kra,t Van 8c/ioone Doris wagen, zat. KnE'FtJuR , v., meerv. kreaturen. Onduitsch woord uit het lat. creafura. In de Overzo van den Bijbel komt het voor, in (lefl zin van alles, dat geschapen is ; in het bijzonder voor menschen. In den deftigçn stijl zegt men 8cIiepseI. Ook bezigt men het van lieden die on der het gezag van anderen staan, en zoo doen willen en moeten, als die hun voorschrijven : hij gebruikt er zqne kreaturen toe. De Italianen noemen zoo de kardinalen, die, door den Paus in hunne waardigheid gesteld, ziel gemeenlijk naar deze1fs wil moeten schikken. KREB , zie krib. KREEFT , OL meerv. kreeften. Zekere bekende schaalvisch : mij clunckt , gij slacht den kreeft en kruipt al achterwaert. VOND. IJlj gaat den kreeftengang , hij leert tertig ; ook , hij gaat verkeerde wegen. Fig. een boze kreeft , een doortrapt vronsvmensch. Van hier heeft men een onz. werkw, gevormd , kreeften, terng gaan : liet luck zeer $c111e4/ck rugwaerts kreeft. Ro DENB. Oneig. , in de sterrekunde , een teeken van den dierenriem„ tnsschen de tweelingen en den leeuw: de zon in den kreeft. Dat land ligt onder deiz kreeft. Dichters gebruiken het voor de brandende zonnestralen , dewijl de zon , in dat teeken , op haar hoogste is : en oord gebraden van den kreeft, zegt VOND., door POOT nagevolgd: en claei- de kreeft liet zuiden braet. Zarnenst. rivierkreeft. -- .Kreeftsoog, kreefischareri, enz. 'Men kan het woord afleiden van kruipen , lat. repere, of, niet krab, tot eenen oorsprong brengen. KREEK, v., meerv. kreken. Eene kromme grift, een smalle vliet, die met eenen elleboog loopt: door beek, dooi- kreek geflociciert. PAFFENR. Zamenst. mosselkreek, enz. Het denkbeeld van kromte is hier het meest heerschende. To crook heet , bij de Engelschen, omkrommcn. Het behoort dan zeker tot het geslacht der woorden , kruk, kronkel, krom. KREEL, (kriel) v., meerv. kree/en. Smal boordsel: een hoed met eeize gouden kreet. Ven bier liet werkw. ree/en met cciie, kreel boorden,. Ii 5 KREET KRlbo KREET , ni. , rneerv. kreten. Een groot geschreeuw , meestal uit moed ' en blijdschap voortkomende : cie kreet der over_ winning. HooFT. Zamenst. moordkreet , noodkreet, oorlogskreet , wapenkreet , weekreet. Het komt van krj ten. J(REEUWEN , o. W. , ik kreeuu'c1e , heb gekr•eeuwci. Schreeuwen. Ook wordt het, in de dagelijksche verkee.. ring , voor kibbelen , twisten , onder de kinderen , genomen. ](REGEL , zie krjgel. .EREETS , m. , meerv. kreitsen. Een kring : men vond in 't midden een kreis , en daarbinnen dit veirs geschreeven. HOOFT. Een zekere omtrek , eene ruimte , welke men zich als eenen kring voorstelt : binnen den kreits der stedevesten te vinden. POOT. Eerre , in hare grenzen ingeslotene , afdeeling van een land , zonder opzigt op de gedaante , of uitgestrektheid : Duitsehland werd eertijds in kreitsen verdeeld, In de sterrekunde noemt yen de -loopbaan der hemelligchamen derzelver kreits : de maan , cl ie om de maent haren kreits voltrekt. VOND, Rtvccrn Laurens Koster eens uit 's hemels kreitsen hier. POOT. Voor de ronde hernelligcliamen neemt men bet ook : die uw' troon op starrekreitsen bouuwt. POOT. .Zamenst. kreztsbrzeven , enz. In zoover liet een denkbeeld van kromte in zich sluit, schijnt het uit eene bron , met krom. , te komen. Het gr. ^ivpo en lat. gyrus komen biermede overeen. .REKEL , in. , meerv. krekels. Eene soort van kleinen, springbaan ; dc. heesclie krekels wernschen om dan. POOT. Het woord is van liet geluid , rietwelk dit diertie. maalkt, gevormd. Wij hebben een oud woord kreken, dat is kraken , eng. to creak , treek. Van hier kreke_ Zen , een geluid als een krekel slaan ; fig. : den dag -'er-spillen met ijdel niets beteekenend krekelen. OVERZ. V. H B-V. Voorts krekelig , knorrig , gemelijk. KRENG, o.. meerv. krengen. Prij , dood aas : op dit k •eng li. Szx VAN CITANDEL. Dat is een vuil kreng, fig., een vuilaardig nienselb. Van hier kreng achtig : een bleeke krengagtiá e pestib e ziekte. OVLPZ. v. HvRV. Van_ het verb1etene krengen, angels. gecringan , d• i. sterven ; en dus is het met liet fr. ehciro gne , hij ons karosje , uit ce: e bron , namelk van krre n4,re , de tegenes. tijd, ttjd en kronge , de verledene tijd der aAnvoegende wijs van het boven genoemde krengen. KRENGEN , b. en o. W. , j/ krengde , heb gekrengd. Bedr. , in het i'ijdeii eenen draai maken: eener.1 wagen kreizgen. Een schip op zijde leggen , orn een lekgat te stoppen , heet een ecliip krengen. Voorts, onz. , met hebben ; op eene zijde zeilen : het 8chip kreeg eeïZCYL kogel onder water, en moest krengen. Van hier krenging. Het woord behoort tot den stamwortel krom. Zie Icrang. KRENKE , b. w. k krenkte, 1ie1 gekrenkt. Beschadigen , verzwakken, nadeel toebrengen-. a18 die cle 8ChOOfl krenkt. [lOOFT. Dit krenkt de eer m/ner onderen. POOT. SPIEGTI. bezigt het onzijd. : maer 't 1i , chaem krenkt, Het woord is afgeleid van krank. Van hier krenking , krenkte, krankheid. KRENSELEN , b. w.,- ik krenseicle , heb gekrenseld. Een geldersch woord , de korenwan links en regts schudden, om het graan te zuiveren. Zie /erinsen. KRENT, krint , v. , meerv. 'krènten. Eene soort van kleine, ronde razijnen , genaamd naar de stad Karintlius, uit welke plaats alleen zij, in den aanvang, aangebragt werden. Het woord zon derhalve eigenlijk koririt moeten zijn; doch krent heeft het burgerregt reeds verkregen, even als kleur voor koleur. Van hier krenta.chtig. Zarnenst. kren tenbrood , brood met krenten; krentenkakker , gierigaard, al spottend, even als of hij , uit gierigheid , zijn gevoeg niet durft doen. KB PEL , bijv. n. en bijw. , krepeler,, krepelet. Hetzelfde als kreitpel. Out. werd liet ook zelfst. gebezigd: de-sen ouden erepel van de deur wech smyten. CONSTTH. Juw. Zie kreupel. KREPPEIN, b. w., ik krepte, heb gekrept. Met eenei kam het haar in eene klit maken: liet haar kreppen.* Van het fr. c7per; en dat van het lat. crispus, kroes. - KflET, zie krat. KFEUK, v., meerv. kreuken. Kronkelige, verkeerde vouw: een rok vol kreuken. Frons: indien liet oorhooft zet een wijze kreuk. VOND. Oneig., verkeerde handclwijs, vlek : grootdaacligheit krijgizi een' mi staan cle kreuk. HOOFT. KREUKEN, b Cli o. w., ik kreukte, heb gekreukt ii 4 Sol KRIL edr. , fotnwe1ii , vol krenken maken ; i^wwe rtnuts is ge„ heel gekreukt. Rimpels veroorzaken : cie kreukte toen de kaaken• HOOFT, Buigen : als ik in uw klaarlieicl$ ,die , anders , dan gekreukter knie. HOOFT. Oneig. liet recht te kreuken. HOOFT. Onz. , met hebben; alen moed opgeven : dit versloeg die van Oie.st niet zoo zeer , dat zij te(z eersten opeisch k,•eukten. HOOFT. Voor kreuken is , ouddij, kro.ken gebezigd : liet ge-kro/ te eiel.• BJJBELY. V! k cILkeri is een voortil. w. kreukelen , waarvan kreukelig. Het behoort , met kruk, kronkel, tot den wortel krom. KREUNENY , (KiL, kronen) P. w. , i kreuncde , heb gekreund. Een slepend , zacht , droevig geluid , door den neus , maken ; van den klank gevormd. ,gin zijn kermen en zijn kreunen. HOOFT. Bij KIL. ook groonen , eng. to groon , zuchten. Het lat. grunnire grenst hieraan. Voorts wordt het ook wederk. gebruikt voor zich iets aan-" trekken : ik kreun 'mij weinig aan die leigems. HOOFT gebruikt hier ' eenen tweeden naamval : en zoo de staaten zich, niet kreunen onzer zaak. Zoo ook D. SMITS kreunen zich der wereld niet. Men zegt ook nog: ik kreun mij des weinig. B" HOOFT vindt men voorts een vérkle'ïnw.: aan zijn gesnikte kleuntjes. KREIJPEL , kregel, (KIS.. kropel) , bijv. p. en bijw. , k'reupeler , kreupelst. Gebrekkelijk in den gang , van natuur, of 'door toeval , mank , verminkt aalt de voeten : kreupel ,gaan. Ook van zaken , in welke eene rmerkelyke gebrek 1 kelijkheid plaats heeft: kreupel schrift. Een kreupel dichter. liet schijnt , dat uuve inagt wat kr•eupei gttat. A. HARTs. Als zelfsi.; naamw.: de kreupele , die gesont gemaeckt tas. BIJBELY. De kreupele wil den blinde leiden , .hij , die zelf gebrekkelijk en onverniogend is, wil anderen - te zegt helpen. Van hee kreupel-' achtig, kreupelheid. Zanienst. kreupelbowl;, kreu elgrcc , kreupelstraat , enz. Van kruipen. KRIEUS , v, , meerv. kre'uzen. Fletzelfde als Bergel; eene inker^-ing aan liet ondereinde van duigen. Een kuipers-^„ woord, in Overijssel en Qelderl. gebruikelijk. Het werktuig , waarmede de krees gemaakt wordt, heeft deinzel.fden. tipaam. Misschien, uit eene bron , met het fr. creux ,; diep, uitgegraven. Anders kroos genaamd. XREUTE , v., mecrv. krenten. _Een woord , dat zelden, en KRE, KRÏ. 5® n in de vertrouwelijke taal alleen , in soni tige streken des vaderlands , gebruikt wordt. Moeders zeggen wel aan kinderen , wanneer dezelve iets gedaan hebben , dat te be_ rispen is : o ! kleine kreute . Er is een hoogduitscit woord Króte , dat een pad beteekent. Bij KIL. krodde. in het gemeene leven noemt de Duitscher een klein , boos-& achtig manneken , eine Kröle. Misschien is het hetzelfde woord. KREVEL , (kriewel) v. Eigenlijk eene wemelende bewe.. ging , en voorts jeukte , door dat gewemel veroorzaakt: Drevel hebben. VOND. gebruikt het als een tusschen-woord : liet keelgat kreet gans krevel. Van hier het werkw. krevelen , jeukte door krevel veroorzaken liet krevelt mij aan den hals. Van hier kreveling. Zamenst. krevelkruid , krevelzgad. Paardekr.evel , een kruid. KRIB , (kreb) v. , meerv. kribben. Een voederbak der beesten : de kribbe van Christus. Van hier noemt men nog eene slaapplaats voor kinderen eene krib , in de gedaante van eenen voederbak. Het meerv. kribben gebruikt men van gevlochten werk , aan de oevers van rivieren , achter hetwelk men aarde of steenen werpt , om den stroom af te leiden , en de dijken te beveiligen. Zamenst. kribbebyter , een paard , dat gedurig in de krib bijt ; ook fig. , een netelig , bits menscb, vrouwel. krib-hebijtster. Het woord , in wat beteekenis ook , schijnt, in het gemeen , eene holle ruimte aan te duiden , en met krop tot eenen wortel te behooren. KRIB , v. , ameerv. kribben. Eerre tegenstreefster , eene kribbige vrouw : heb niet olie krib niet te doen. fiooFT zegt : de koorts is een hardnekkige krib. Van hier kribbig , gemelijk , tegenstrevend , vuiíaardig , kribbig heid.. KRIBBELEN , b. en o. w. Bedr. , slordig met de pen schrijven , krabbelen. Onz. , aanhoudend kribben, waarvan kribbeling , bij RoDENB. voorkomende. KRIBBEN, o. w., ik kribde, heb gekribd. Tegenstreven. Van, krakeelige kinderen zegt men: zij kribben met elkander. Zoo als RODENB. van de Fortuin zegt, dat zij- Bene krib is, zegt HOOFT ergens van het Lot: doch kribt noch al, maar 't kribt om 't joks ; zoo de kans kribde. Van bier kribberij , bij RODENB. , en het zamciigest. kribbe kat, voor een vuïla^irdig meisje, Lij iioorr. l i 5 Het 5o6 KRI. Iet woord schiiiit rozet krabben , nut de nagels wondei, gelijk kribbige kinderen doen , verwant te zijn. Van kribben is , Voorts , een voortd. w. kribbelen. KRIEBELEN, zie krieipelen. KRIEGEL , zie ki'ig el. KRIEK, v. , meerv. krieken. Eene soort van krekel. Met krekel, waarschijnlijk , uit eene bron. KRIEK , v. , meerv. krieken. Zekere kleine kers reet eenen langen steel. Een zeker gewas heet men krieken over zee. Zamenst. kriekenboom (kriekelaar hij VOND.) liet schijnt met krakke , en het hoogti. krieclien , kruipen , overeenkomst te hebben. KRIEKEN , o. w. , ik kriekte , heb gekriekt. Kraken, schoon een fijner geluid uitdrukkende. Bij Kir. krieken. Krieken is ook piepen , krekelen als eene kriek. KRIEKEN , o. W. , ik kriekte , heb gekriekt. Dit woord, dat , meest in de onbepaalde wijs , als een zelfsi. naames. gebruikt wordt, Aft krieken , (in 't krieken van den allerschoonsten dag /t. PoOT.) beteekent het doorbreken der eerste stralen van het morgenlicht , aan den gezigteinder. Men vindt het ook somtijds vervoegd : zoo lang de dag zal kriekern. PaoT. Fan daar de dagen krieken. Pool. 00e daagraad kriekt. S. v. CITANTD. ]Het deeles . gehinikt dezelfde DDichter: het l riekende oosten pront 7net koele roozekransen. KiL. zet kriecken , krieckelen over door rutilare , schijnen , flikkeren als goudglans. In het ne'lers. is krik , schijn , glans, en krieken schij nen. Het krieken van den dag is derhalve het aanbreken des dags, Dit aanbreken is , even daarom , ook van de eerste aanlichting der zonnestralen gebruikelijk. Oul. zeide zeen ook liet kraken van den dag, zie kra-ken. Dit en het vorige krieken zou dan een en hetzelfde woord zijn. J(RIEL , zie kreel. RlEL , o. Eigenlijk iets , dat grimmelt en zich gestgdig beweegt. Voorts klein goed , uitschot: kriel van appelen. Zelfst.: een knel, een kort mensch. `Terkleinw. krheltje , een kruipljaantje , kruiphennetjo. Zamenst. knelhaan, krielhen. KRIEL, - (kril} bijv. n. en bijw. , krieler, krielst. Dartel, wellustig: daar kniele saters schuilen. J. v, 13ROEKt . Die KRI. 507 Die met een liehteko J zijn riele tochten bluseht. loNKT• Van hier krielheid , wellustigheid. TEN KAT9 houdt het voor eene zamentrekking van kregel , kriegel, facile instig atus. Het schijnt eigenlijk eene jeuking veroorzakende beweging te beduiden , en met het werkw. krielen verwant te zijn. KRIELEN , o. w. , ik krielcde , heb gekrield. Dit woord wordt eigenlijk van kleine levende diertjes gebruikt , wanneer zij, in eene ontelbare menigte , door elkander wiemelen : die kaas krielt van mikten. Voorts , van een aantal andere voorwerpen , wanneer er eene beweging bij bespeurd wordt : het krielt van schepen op het IJ. HOOFT. Eindelijk wordt zoo zeer niet op het denkbeeld van beweging , maar op dat van eene veelheid van kleine voor. werpen gezien : dat boek krielt van drukfouten. Het woord komt zeer na aan kriewelen. KRIEINIELEN , o. W. , ik kriemelde , heb gekriemeld. Talmen , marren , schoorvoeten. Voortd. werkw. van het verond. kriemera , dat bij KIL. , door klagtig vallen wordt verklaard. Het zoude , in dien zin „ met kermen , uit eenen wortel ontsproten zijn. Dan , ook schijnt het, met een , als een voortd. werkw.. van kribben, kribbelen beschouwd te moeten worden ; althans , kriemelig heet zoowel klein in malkander geschreven , kribbelig, als talmachtig. Zamenst. kriemelschrift, heel klein schrift, dat gekribbeld is. KRIEPE , (ook krippe) v. , meerv. kniepen. Een kruiphennetje : andere koopen de krippe , en deze etenze. DE BRUNE. Van kriepen , dat is kruipen. KRIEWEL , v. Hetzelfde als krevel. Zarnenst. kriesvelkruid , enz. KRIEWELEN , (kriebelen , krevelen ,) o. w. , ik kriewed^ de , heb gekrieweld. Zich gedurig bewegen , krielen: op de tinnen oft spitsen kriewelt de kruipende worm. IIEIW. OVERZETT. Jeukte door krieweling veroorzaken:: het kriewelt mg zoo aan . den arm. Vare, hier krieweling. Bij HooFT vindt men liet naamw, gekriewel. In het hoogti. kriebelen , neders. kribbelen. Het is een voortd. werkw. van kniepen , dat is kruipen. KWEZEL, v. , meerv. l: eiezel.. Een klein al escheuard; stuk; van r• fen , met Gene voorgevoegde4 l•. Het ver-. kleinw. krie: elt je' is meest in gebruik , voor het kleinste, $o3 K Ik IJ. geringste : gij z _alt er geen kriezeli j van hebben, KR IJ D , zie krijt. KRIJG , m•, nieerv. kragen. Eigennik een kreet, een ge_ schreeuw , hetzelfde als het verouderde krije , dat bij KIL. nog voorkout, het oude hoogd. Chr•ej, Chri , liet fr. cri. Van hier zijn kr jsclien , sclir•eiien. In den zin van geschreeuw vindt men het nog bij MELTS STOKT mar si leiden haren crych. Thans gebruikt men het voor twist , strijd , hevige oneenigheid : van wccer komen krijgen en vechterven onder zc ? BIJBELV. Meest ech . ter voor Benen openbaren oorlog : door den krijg in ltalie. HOOFT. Fig.: begeerljklieden , die krijg voeren tegen de ziele. BIJBELV. .l y kan den krijg niet volgen , fig. , hij kan niet mede doen. In den krib gaan , dienst nemen. Van hier krijgsch : krijgsche moor•trumoeren , bij CAMPH. , en krijgslijk bij HOOFT. De oorlog , de krijg heeft, in meer talen. , den naam van geschreeuw ; immers , . de oudste volkeren vingen denzelven gewoonlijk met eenen wapenkreet aan. Zoo heet het gr. rpc v'^' , - plat niet krijg na verwant is , zoo wel krijg, als een geschreeuw. Voorts so , en misschien ook het lat. bellurn , van het geluid gevormd ; daar wij nog bellen kennen. Inmiddels zijn van dit woord vele zaniengestelde naani~ woorden : krijgsbedrijf, krijgsbende krijgsbode, kr jgsdaad , k r jtgsdeugden ,r, jgsgebruik , k i- jgsgevangen , kr gsgereed'schap , kr• jgsgeweer• , krj( gs ehel, krjgsgezind, krijgsgod, krijgsgodin, krj^yshaf tig, kr jg sAaftigheid , kr•ijgslicendel, krijgsheer, ^rjgsheld , krijgsheldin , krib tslioc fd , krijgskans, krijgsknecht , krijgskunst, krijgsleger , krjgslieclen , kr gslist , krijgslocm , kr• gslot , k rijgemngt , krijgsman , krjgsmantel , kr jgsorde , k rjg soverste , krijgsraad , kr, gsregt , kr jgsrustinb , krjgstogt , krijgstrompet, kr jgstucht , kr jgsverbond , krijgsvolk, krjgstvapen , krjg srvet , kr jgswoord , krijgzucht.ig , en nog meer dergelijke. KRIJGEL, (kregel, kriegel) , bijv. n. en bijtig•. , kry.geler, krjgelst. Die zich niet ligt iets uit de hand laat nemen., onbuigzaam, hardnekkig. gramstorig: hij valt te krjgel. VOND. De kriegele en ontrouwe pais. HOOFT, die ook kriegel4raad heeft voor Benen draad. , die Bist Wart. biet INRIJ. 5 ^r9 tiet zaniengest. eerkrieg elheid heeft HooFT, Zen zegt ook i'regel; en dit is thans zelfs meest in gebruik : A is een kregel mensch. In Gron. gebruikt men liet ook als een zelfst. naames.: wat is die kregel er nog in! HooFT gebruikt het onz. w. kriegelen , voor graauwen;, norsch spreken. Van hier kr jgelheid , krijgelig, (kriegelig , kregelig) krijgeligheid. Het schijnt van krijg (bij KIL. ook kriegh) en den uitgang el te zijn. Zie' kriel, kril. KRIJGEN , b. en o. w. , ik kr jgcde , heb geler jgd. Bedr. , krijg voeren : om onze krijgen te krijgen. BIJBELY. Meest wordt het onz. gebruikt : , tegen iemand krijgen. Het woord begint reeds te verouderen. Van hier kryger, thans krijgsman : opraal van alle krijgers. J: Vos. - KRIJGEN , b. w. , ik kreeg , heb gekregen. Met de hand aantasten , grijpen : appelen uit eene mand krijgen. Vangen , in zijne magt krijgen : snoek aan der lio'ek ^-ry* 'gen, De dief is gekregen. Ontvangen , bekomen, in de nitgestrektste beteekenis van dit woord. Men kan bierva) ontelbare voorbeelden bijbrengen. Zie hier eeni. ge proeven : eene ziekte , eene koorts , de pokken„ geld, brieven, eene bediening krijgen. Wij krijgen vrede -- oorlog. Kinderen , eene vrouw krijgen. Tanden , kiezen krijgen. Eenen schrik krijgen. Sla- - gen krijgen. Verstand krijgen. Zijne jaren kr j-. gen. `Deze Apostaet heeft trek na 't .Roomsch fat-. zoen gekregen. DE DECKER. Eenen kogel krijgen door eenen kogel getroffen worden. De gade krijgt hem aen heser snoer. Poo'r. Iemand lief krijgen. ,Het te kwaad krijgen. De leeuw krjght de muis van doen„ HoOFT. Van hier kr jgelijk , waarvoor thans verkrijgeli* k : na dit leven krijgelijk . LODENSTE-IN . Daar de eerste beteekenis eigenlijk is met de hand aan. tasten, wil ADrLUNG, dat het met grijpen naauw ver.want zij. FRIsCU heeft vele voorbeelden aangehaald, waar grijpen, (in het oude boogti. kriepfen) en- krjgera (ho-o'gd. kriegen) hetzelfde beteekenen. Í(RIJSCU , m., meerv. kr jschen. Krijsching. Men gebruikt dit woord zelden meer; het gekrjsch is- het meest in zwang. KRIJSCHEN , o. w., ik krijscltte , heb geler jseht. Ook ongelijk%l.: ik. kreesch, heb gekresehen. .Een woord, van 510 KItIL vaii deii klank gevormd , dat een itijd geschreeu w ntt m bootst, door menschen of dieren aangeheven. Van nie sehen: di d'hercler deerlijk kreesch. VOND. Va dieren: wanneer men liet van ezels vooral zegt: de ezel kreeSC ' uit ongeduld. VOND. \T11 hier krijsching. Xrjschen , hoogd. kreischen , middeleeuw. cruscire oudfr. croisür , gr. KRIJT, 0. Een woord, dat, met kreits, eenen oorsprong en dezelfde beteekenis heeft, als zijnde een kring*, doch thans weinig in gebruik is. . In 't midden van dit krijt.- VOND. In het bijzonder, eene afgeperkte plaats, geschikt voor allerlei wedspelen ; de circus en 'v der Ouden: toen liet Neptunus een' appel in het krijt en renperk .'allen. VOND, iNog heden ten dage beteekent naar de aanteekening van F. DE HAES , krjte , in Vriesland , een perk. Uit hoofde nu , dat onze levensloop door vele tegenheden leidt, wordt dit iuoeijelijke leven met dien naani benoemd : kom, aerzgename dooI ! en help ons uit dit krijt. VOND. Gedurende dat ik in 's weereits krijt (itt het strijdperk dezer wereld) mijn broosclze leven s4jt. VOND. KRIJT , (kt, '*d) o. Eene witte , kalkachtige, ligte aarde, ook tot schrijven gebruikt wordende. Fig. , bij iemand in het krijt staan , iemand schuldig zijn. Andere aardstoffen voeren ook dien naam : rood , zwart krijt. Van hier krijtachtig. Zarnenst. krjtberg, krjtgebergte. -. lloerenkrjt : met hoerenkrgt rekenen, iets hooger aanschrijven , dan verteerd is. KILIAAN spelt krjd, krjclachtig, en het werkw. ki'i. den , met krijt aanschrijven. In het hoogd. is het naafnw. ook ISTreide , en het werkw. kreideri. Dan, naardien hij ons het, werkw. al lang verouderd is , en de uitspraak de zachte letter verhard heeft, is kryd geheel buiten gebruik geraakt. Ondertusschen is het woord van het lat. erela afkom-' stig. Deze krijtaarde zoude, naar het zeggen van ISIDOR., van het eiland Kreta haren naam hebben. ADELUNG wil, dat dit eiland , integendeel, van deze krijtaarde benoemd is, en dat deze stof van het schrijven (liet oude hoogdé gratten, griten, gr. haren naam ontleend heeft. 1uurrJN, o,5 w., ik kreet, heb gekreten. Een klank-' uft1QOSefl4 woord, uit eenen oorsprong met krjschen, fle KRIJ,. KRIK, KRIL, IER LM. ari ieders. kril en. Men verstaat er door klagelijk weenen , als kinderen doen : hoe zit gij .00 te krijten? En 'k hoor den naklccrik weer van .labels deerlijk krjten. PooT. Liet waait, dat het krijt , het waait geweldig. .Krijtende cdivarrelwinden. OUD. De krytende tienden zijn" tienden van blatende lammeren. Dat is de krijtendste onregtvaardig beid , anders schreeuwendste geniaamd , eene onregtvaardiglieid in den hoogsten graad. Van hier krijter , kr jtertje , een zakvedeitje. In het perzis. ghiristen , en in het goth. greitan , schreijen , grets , geschrei , cambr. cri. Een schreijend kind is in tiet ijs]. graetingr. KRIJZELEN , (krj/selen) o. w. , ik kr jzelde , heb gekrijzeld. Knarsen. Van hier krjzeltanden . knarsetanden. KRIK , tusschenwerpsel , dat een fijner geluid dan krak is de mast ging krik ! krak ! Van hier het onz. w. krikken , en het zamengest. krikkrakken , waarvan het ge.• krikkrak van den mast, bij VOND. Voorts krikkerrnik, een we:'ktuig , om steenen , balken enz. op te tillen ; van mik en krikken. -- Kril man is , in kleine kroegen, brandewijn. KRIL , zie kriel. KRIMP , v. Eigenlijk krimping. Oneig. , nood , gebrek: daar is nog geene krimp. Van hier krimpig, huive-r rig. - Zanenst. krimpdarm , krinzpkabe ctauw , krimpkous , iemand , die kleumsch is , krimpvisch , krimpzalm , enz. KRIMPEN, b. en o. w. , ik kromp , heb en ben gekr•om pen. Bedr. , de uitgebreidheid van iets intrekken , de doelen van een ligchaarn nader bij elkander brengen : la- ken krimpen. O verdr.: om de senaat te krimpen, enz. HOOFT. Onz. met zin : liet doek krimpt. Smal-.- Ier worden : daar Hullandt krimpt voor 't stuiven van de duinen. HOOFT. Korter worden: in 't krimpen van de dagen. VOND. Ingetrokken worden: bezie eens , hoe zijn ingewanden krimpen van pijn. VOND. Terug gedreven worden : de wind krimpt, het tegendeel van uitschieten. Onz. met hebben; zich intrekken : hij krimpt van de koucde. Toegeven, zich schikken : die willen , dat. ik krimp', en rouw op rouwe klamp'. HOOFT. De schipper krimpt, hij knijpt bij den wind op. Van hier zijn krimperd , een, die k leumsch is, ook voor krimp_ K R IN, K. RIO. krirnpviscb , l:rinlping, Lrimpster, Het behoort tot het geslacht der woorden , l:rant? kramp, l:ronkel, I'rom. KRING, m., meerv, kringen, Een ronde omtrek : in, eenen ·kring om 't outer staan, HOOG!L. Voor de loopbaan tier hemelligchamen: Hi} stiertde toentelende kringe» der eens geschapen' dingen. F~ S., in ~I. L~ Trmw. Een omloop van het begin tot het begin: het jaar slul:t zijnen kring: Iemands stand, beroep , hezigheid ; b~drijf van zaken, in wier midden hij als verkeert , noemt men , in den vertrouwelijken stijl, kring: dat past l~eni niet in zijnen kring. In den kring der hltisselijke vrienden , enz, Van· hier kringacltt(l(, kringwijee; Zatnenst. dierkririg ; (dierenJ\.t"ing) , gezigtkrtng ,jaarkring, maankrlng , omkring , topkring, eonnekring; Bet denkbeeld van afwijl\ing van eene regte lijn, en dat van eene rondte bespeurt men in dit woord; bet behoort . dus deels tot krom .. deels tot ring. KRINGELEN, zie krinkelen, KRINKEI.J, In.·; meerv, krinl:els~ Eene krinkelige hogt, Het zarnengest. brinkeloloed hecft POOT. KRINKELEN, o. w., i1c brinbelde , heb.gekrinbeld, Zich kronkelig buigen e gekrinkefd lutar; Eenen brans van krink/~nd blimop winnen. POOT. Men bezigt het ook wederkv ; dat het veil eicli om lew hoo]: trinkelt. VONDEL, die ook lcringelen gebruikt, KRINSEN, b. ''V., if krinste, heb gebrinst: Zuiveren 4 schoon maken, Bij KILIAAN kornt het voor , die lu-t floor zuiveren van granen verklaart, iVien vindt het b:j DE BRUNE, die krynsen, spelt: ten tijde (Jan den oegst, ea] hij 't kaf krijris·en, en zuioer graen seer eoel onderscheqden, Het voortd, werkw, ereneeleri is in Gelderl. nog in zwang, Als men den keelklank weg-:laat It heeft men den wortel rein. Men mag hierrnede vcr-gelijken het gr. "P'V:lV en het lat. cernere , welke woorden , oorspronkelijk, ziften, afscheiden, reinigen heduiden, ' KRIOE[J, o, Gewemel , geloop door elkander : het toacltt-« hui» pol-bryoel«. HOOFT. Thans bezigt men meest ge~ brioel, l(RIOELEN, o. w., ik brioelde , lteh gekrideld. Door elkander wernelen , zweven e niet anders , dan weoaeb de bijen eien krioelen. F. DE IIAEs~ VOOl"llamel,k *ei~staat .RI. Si, ktaat meil er een vrolijk -woelen en wemelen van menschen ondereen door : al 't hof krioelt. VOND. Zoo -tvoelcle en krioelde het door straatera en steegen, HOOFT. Van hier krioelinq . [let woord is zoo gevormd , d at zijn klank een vrolijk gewoel uitdrukt, en meteen Bene wemelende beweging , uit verwantschap met krielen , te kennen geeft. 'KRIP , -o . Zekere wollen stof, gekronkeld floers. Van hier het onverb. krippen : eer- krippen sluijer. Fr. crépoa, uit het lat. eri8ijus. Ons krimpen kan ook in aantnerking ko^ï en. KRIPPELTJE o. , meerv. kri,ipeltjea. Kruimeltje. liet schijnt, voor knibbeltje, van knijpen af te stammen. KRIS , éen' woord gebruikelijk in de spreekwijs : hij zweert - dij kris en kras. Misschien uit den naam Kristus (Christus) verminkt. KRISSEN , o. %V. , ik kr•istc , heb ekritt. Een klankna-. bootsend woord , knitteren , gchihk eene brandende lamp somtijds doet. Zoo ve3-taalt VOND. de woorden van HE. no aan LEANTDER , bij Ovioius : sterruit et lumen, mijn licht krist ook. KRISTAL : o. , meere: kristallen. Een zekere doorschi nen( le of half doorschijnende steen , uit eene voorheen vloeibare stof ontstaande , van meer dan tienerlei gedaante., voornamelijk van eene zeshoekige. Een steen - van dien aard en (die gedaante heeft een meervr getal , en sehijn t. van het manrel. geslacht , dir de stof zonder meerv. en onzijdig is. Ook noemt men het fijnste glas kristal. E)ischters . nemen het voor iets , dat doorschijnend is. In le scheikunde zegt :men Men van zouten , die in eene hoekige gedaante als kristal voorkomen : zij schieten in kristal. Van hier kristallid; , en iet onverb. kristallen : aan uw kristalle vliet. R. BOILET. Zamenst. bergkristal. -- Kristalschieting. KRISTALIJN, o. Kristal: de langcluurige -koud m.aaZtijs tot krastalgn. HOOFT. Dit woord - wordt anders door Dichters meest gebruikt van doorschijnende ligcbamen , als voor de zigtbare lucht: het blaarurve kr•rstalijri, VOND. Voor liet water van rivieren: langs 't k rlsmnllrj^; der Schie. POOT. Zoo noemt iemand de zee een clo berencl kristalai. Van hier het onverb. krïstaljnen , dat uit kristal g maakt is: £ristalyneiz glazen. I:jatKk hel siï KRI, KRO. beider is als kjist1 : ' t krjsta/iJ'n 1rr'e1J Da DECKER. Eene krista4,TnCrl beek. liet kristal4inerz vocht ILCI oog. Krisuti, krita1ijn , van het lat. crystallus , gr. xpv Ç&o. KRISTEN , zie christen. KLUTS , in. , meerv. ki'iis'n. Kring, hetzelfde als lireitR. De pais in haren L'rits 9oitogerz. VOND. De weelci' is in hqctr' krits. HOOFT-Men gebruikt ook de spreekwijs,, in vollen krits slaan, dat is, alles hebben, zoo als het behoort, KIIODDE , v. Eene soort van onkruid , dat veel tusscben haver groeit. KROEG, v., mecrv. kroegen. Egenljk een drinkvat, hoogd. Krug , bij OTFRID. L'ruag , ijsle kroo ; waar schijnlijk. fit eene bron met kruik. In dien zin gebrui , ken wij het niet, maar wel voor eene slechte herberg, waar men drinkgelagen maakt: La eene kroeg zitten. Badtsjoo'en en kroeçrfLen. 'lOOFT. Men brengt hetook tot het otde croft, crocht, eene spelonk. Zarnenst. bierkroeg jeivwerk'roeg, smokkelkroe. Kroeghou-. der , kreg1ocper , kroeglieg , dririkehroer, kroegwaard, enz. KROEGEN, o. w. , ik kroegcle , heb gekroegd. Een met-. selaars- en tirnmersmanswoorcl. Teren in eene kroeg, als een huis onder dak is. Ook beteekent het in eene kroeg dikmaals loopen. Van hier kroeger, zoowel een, die eene kroeg houdt, als die in eene kroeg verkeert. KROES , m., meerv. kroezen. Beker: .sc1ien ons elk een' grooien kroes vol mei. POOT. Elders eene maat van cenige natte waren, eene kan, of twee mengelen: twee kroes me1i(. Een kroes bier, jerie-'er, brandewijn. Een aarden vat, om metalen te smelten: zilver in eenen kroes smelten. Om de gedaante van eenen kroes geeft men ook dien naam aan den vuurmond van eenen brandenden berg, in hedcndaagsche schriften krater (liet lat, ere/er, een groote beker, welk woord PLINIUS van den mond des Etna's bezigt, gelijk Droo. LAERTJUS het grieksehe p?ep) geheeten. Zoo zingt rrnJP: de lava pan Ve8u'ius, ontsproten uit zijn' geborsten kroes, enz. Zamenst. smeltkroes, enz. Kroes, fr. eruche, eng. cruse middeleeuw. erus.-. lioq KRO. Zîzr,i , crü8olium , wairrnede het gr. r-purc%g , eene anr den kruik , zeer vele overeenkomst heeft, Het schijnt van denzeifden stam als krom , kruk, kroeg, kruik te zijn. 1-jet denkbeeld van kromte is reeds in het bebr. D1. 1 KROES , bijv. naainw. cii bijw. , kroezer, meest , zeer kroes ; kroest gebruikt HOOFT. Digt gekruld : kroes haar. Vele rimpels 1-1-ebbene: een kroes -'oorhoofd. Fig.„ verwilderd : i}iars , dien zij zijn' kroeze zinnen czlzoo t' ontiaateri weet. IIOOFF. Zijn hoofd staat kroes. Wreed barsch , stimrscb : rnatroozen kroes van opzicht. Kroeze en blaatiwe oogeri. HOOFT. Fel , wrevelinoedig: ktoe8ch van lange droefteici. HOOFT. Zamenst. kroeskop. Het schijnt tot het geslacht van krom en rond te behooren. KROEZEN , . w., kroesde, 1»°n gekroesd. Sterk ge kronkeld , kroes zijn : gekroest haijr. BIJB. VAN Doo.. RESLAEfl. KR0FT, (krocht) , v. meerv. kroften. KILTAAN heeft krofte , krujie , kruchte , en hij verklaart het door eenen bedekten gang onder den grond , eene spelonk. Omdat lul spelonken veel in rotsachtige oorden zijn, wordt het genomen voor enen steenachtigen heuvel : een bron r-'ars 1e'erv'ogt brengt ll uit drooge krogt. LODENSTEIN. HOOPT gebruikt het een en andermaal voor eene iiitste.' kende hoopte: met doorgrarwen van heuvelen, hoften ëa velden. En elders : 't vlak lag meest ow.'erstroomt; en weenigh kroften , die uitkeeken. Krocht en leelkrocht zijn nog gebruikelijk voor eenen hoogen zandgrond. In den eersten zin komt het met het lat. crypta , gr. xpt', Overeen. In den anderen schijnt het naar kluft te gelijken. ROK ROK , r. Eene soort van wilde wikken , een onkruid cii-. der rog en gerst. liet woord scbij:it te zien op het krui pen dezer plant, hoogd. Kriecken. IUIOKEIN, een woord nog in Braband gebruikelijk, zie kreu-. ken. 1SiOKODL, m., meerv. krokodillen. Een haifsiachtig dier 5 dat zich veel in den Nijl ophoudt. Bij heeft den krokodil de eeinskunst aJrekeeken.' POOT- Het mengest. is krokodilst'raneri, geveinsde tranen. Trou-i wens, men versiert, dat dit booze dier, wanneer liet menschen zoekt tot zich te lokken, tranen als ecu kind zonde weenen. Het woord, inmiddels, is uit het gr. xfox.etAs0 EJSTATUIU.S zegt: de kuzd!roLodi/ is Kk 2 bang .^6 KRO. bangNOOP saffraan; en leidt daarom liet woord af -van xpo oy saffraan . ea i?t1, vreesachtig zijn. KROL , o. , nteerv. krollen. Een klein huisje. Van hier kro/lig , met kleine vertrekken voorzien : een krollig huis. KROLLEN, zie krullen. KROLLEN , o. w. , ik krolde , heb gekrold. Grollen, lollen als eene kat. Van hier k.rolsch. Zamenst. krolziek, krolziekte, enz. U.O,1, bijv. naamw. en bijw. , krommer, kromst. Dat van eene regte lijn afwijkt , het tegendeel van regt. Bene kromme lijn. De Seine krom van loop. HooFT. Een kromme hals , ook voor een werktuig ,- waarmede mea iets overhaalt. Kromme sprongen~ maken , van de hazen ontleend , beteekent iemand door listige uitvlugten ophou~ den. Zijne handen staan krom , hij is diefachtig. In naauweren zin : is het een gebrek , krom , dat eigenlijk regt zijn moest: een kromme rug, -- kromme beenen. Oneigenlijk , ongeoorloofd , kwaad , dat van waarheid, deugd en wetten afwijkt : ook zie 'k den kromsten twist niet orlbemiddelbuar. POOT. .-let kromme regt ma- ken. Van hier kropachtig , kromheid, krommelijik, kromte , (oudt. kromme). Zatnenst. krombeen , krom-. bogtig.. bij HOOFT, .-kromg evingerd : kromgevingerde handen , die naar het stelen staan, manos furtijicap, , bij PLAUT. --Kromhals , die eersen krommen hals heeft, kromharen , kromhout , kromhouwer, eene sabel , kromkrau. welliaak , hij Uuil.: de vingeren hebben ze zoo klef en zoo met kromkraur'elhaL'en bezet. Krommes, kromneus , kromsteven , een zeker schip , kromtaal, kromtalen , werkw., kromtong, kromtongen , werkw., kromtongig , kromvoet, kromweg, kromwulf ? een gewelf, dat krom is. Krom, hij IsIDOR. cramb , OTFIxn. krunzb , hoogd. krumm, eng. crump, fint. kijmaerae, lat. carnurus en cur•vus. Het behoort tot het geslacht van kram, kramp, krimpen, kruk, enz. KR.O \1 IEN , b. en o. w. , ik kromde, heb en ben gekromd. Bedr., krom maken, buigen : dat hij szjn hoof t kromme , g elijck een biese. BIJBFLY. Wederk.: zich krommen. Zich- in alle bogten krommen, ook fig. Oneig. ; biet rept. krommen. Onz., met z in; krom wo r l( o.-.i worden : het moét vroegfa krommen , dat een goede haeck zal wezen. DE BRUNEI Dit spreekw. beduidt ,.dat men zich , van jongs af, aan de deugd moet gewennen. Van hier de deelwoorden krommende, gekromd , voor-. overgaande : de krommende knien. BIJBELV. Gekromde ouderdoom. HOOFT. Van hier krommeer , zeker hout: zware krommers tot scheepshout f -- kromming. KE OMSTA.AR'r , (kromsteert) , m. , meerv. - kromstaarten. Eigenlijk iemand , die eenen kronnmen . staart heeft. Bij KIL. is het ook nog eene soort van gemunt geld van zeer weinige waarde. Het woord is nog overig in het - zamengest. kromstaartsbier , dat in Gron. kromsterbier wordt uitgesproken. Het is het slechtste bier , dat oud.tijds eenen kromstaart , bij de kan , kostte. Het bier , dat daarop volgt en zes duiten geldt, noemt men . daarom blanken bier. Misschien was een kromstaart een .halve stuiver. KROMIJK , v. , meere. kron ken. Dit woord is uit het Iat. en grieksche chronicon , beteekenende een jaarboek, waarin de geschiedenissen , van jaar tot jaar , achtervolgd w.orden. De boeken der kroniken , twee geschiedboeken des -ouden 'festaments. 16?ogt het u beuren de kron k van onze ztvarigheid aan te /iooren. HooFT. Los verhaal van suffende kronijken. PooT. In den. deftigere stijl , zegt men thans jaarboek. KRONKEL , m. , meexv. kronkels. Kreuk, plooi , die kort en krom loopt : liet papier zit vol kronkels. Zamenst. kronkeldarm , kronkelkoord. HOOFT. 1.ronkeldrom gebruikt POOT : een kronkelrlroni van zwarte Razernijen. Het behoort tot krom, krinkel, kring, kreuk, kruk. KRONKELEN, b. en o. w. , ik kronkelde , heb en ben gekronkeld. Krenken, in kronkels maken : eene zijden stof kronkelen. Onzijd.: het papier kronkelt. Kronkelende wolken. J. Vos. Kronkelende golven. OVERZ. v. HRVFY. s KROON, v., meerv. kroonen. Een kreits, kring. In het bijzonder de bovenste uitstaande rand van een ding; ge lijk blijkt uit de zamenst. kroonlist, kroonwerk. Voor-. namelijk heeft eene soort van hoofdsieraad , reeds van -ou de tijden , den naam van kroon gedragen , zijnde een band of krans, tot een teeleen van voortreffelykheid, eer en . waardigheid. De £oden , der ouden werden met kroo-- Kk 3 nero KPO. nen Van allerlei bef vertoond. Priesters hadden eene kroon , onder het offeren. in de oude wedspeten dong men paar de kroon , als eenen prijs. Van hier heet, de OVCrZ. van den BIJB. , de loon van den geestelijken strijd eene kroon der .regsaardigheic1. Fig. beteekent liet daarom eer, roem. luister: zeergewen8chte broeders, rnijae blijdtschap ende croone t BIJBELV. Hierheen behooren de spreekwijzen: de kroon spannen, -ven anderen uitsteken. Iemand eene kroon opzetten„ hem tot eer verstrekken, bern luister.' bijzetten, hem prijzen iemand de kroon 9t2 het hoofd stelen , hein chandv1ekken. Dat uitmunt onder meerderen van zijne soort: hij is de kroon van ziji geslacht. In den allerbe' paaldsten zin is het woord eene benoeming van het hoofdsieraad van vorsten , als van keizers , koningen , pausen. Oneig. , de vaardigbeid van zulk eenen vorst, met d daarmede gepaard gaande magt en heerschappij : gij zul$ de kroon beènierz. HOOGVL. Hierheen behoort de spreei wijs: naar de kroon steken, des konings heerschappij lagen leggen. Wijders,' in het algemeen , naar iewa'nd eer staan hem den roem betwisten: wie Elakkus liet wil sleecken naar de kroon. VON'). H(--,t ligchaam van den staat het koningrijk: die goederen zijn aan de kroon van Engeland vervallen. Eene zilveren en den munt: eene Jransche kroon ; zonder twijfel, om het gekroonde borstbeeld , dat daarop gestempeld staat. \r00t5 worden vele dingen , om de gelijkheid , krooneis genoemd. De uitgebreide takken van eenen boom : geerrj kicerie stam kan een groote kroon dragen. HOOFT. De schanddoornen, om des Heilands hoofd gevlochten: zoo geel wonden als prickels aan die kroon. DE DEC K F. -R ï Een koperen bol met • uitstekende armen, waarop kaarsen branden; ook van kristal enz. gemaakt de kroonn in eene kerk. Een werktuig, om garen op te win- den: het garen van de kroon nemen. De horens van een beest, hert enz.: het hert heeft zijne kroon afge8Ioot'n. Verkleinw. kroontje: het kroontje van het oog, het wit. Zainenst. gloriekroon, ker/eroors, lauwerkroon, martelkroon, muurkroon, die oudtijds ge geven werd aan hem, die den muur eener belegerde stad, voor anderen, beklom; rjkekroon. Kroonengod, go:idsoort; kroonlist, kroonprins, i.. KRO. zeker rad in een uurwerk ; kroonras , eene soort van fijn saai; krooritjeskruid , kroonwerk, enz. Het is zeer waarschijnlijk , dat wij dit woord uit het lat. corona , fr. courorine , ontleend hebben , schoon de har. de oo , in kroon , kroorieri , volgens KIL. en de maas.. landsche uitspraak , met het gr, xopv'ç summitas , apex aiicu)t8 T€i overeenkomt. Behalve dit , behoort het tot de woorden krans en rond , en drukt eenizins liet denkbeeld van rondheid uit. KROONEN , b. w. , ik kroonde, heb gekroond. Met een hoofdsieraad omwinden; men kroonde eertijds de dich. ier8 met laurier. Den prijs toekeuren : eene gekroon' de , anders bekroonde, verhandeling over eenig onderwerp. Sieren , optooijen : gij kroont liet jaer uwer goet/zeqdt. Bij aELV. Luister en eer verschaffen: kroont verdiende lof. POOT* In de eigenhjkste beteke— nis des woords , iemand, onder de piegtige opzetting van eene kroon , de koninklijke waardigheid en magt opdragen , of dezelve daardoor bevestigen : eenen koning Xuoo. nen. Van hier heeten vorsten gekroonde hoofden, dat zijn pausen , keizers en koningen. Het naamw. krooning is de plegtige handelwijs zelve , de inhuldiging van eenen vorst. KROOS , zie kreu8. KROOS, (kroost, bij KIL. ook kroes, kroesi) o. Do kronkelige ingewanden , hoogd. Gekröse , denkelijk Van kroes„ sterk gekronkeld. Een krassende rage, die op hel kroos en darmen van g/Le'e1de lyken «est. Di BRUN<. KROOSJE , 0. , meerv. kroosjes. Kleine pruimpjes. KRO O ST , (kroos) o. Waterkroost , eendengroen. KROOST, . Afval van cendvogelen en ganzen dus zegt men aji-'ai voor 't kroost van ganzen. OulmoF. Kroöst, zegt HUYDEC. , is, in het gelaat der metlschQn, datgeen, hetwelk ieder in het bijzonder heeft, en waardoor elk wensch te kennen is. VOND. zegt, dat Kalisto den knaap Ai-kas aan hei kroost, d. i. aan de trekken, aan de zweeming van het gelaat, kende, namelijk voor haren zoon En 't .'aderljcke kroost straalt legende uit uw wezen. VOND. Overeenkomstig met dezen zin, dien men weleer algemeen aan het woord kroost hechtte, daar men hetzelve met gelaat en gebAtzweemiDS versvisselde, Kk 1 spreekt 520 KRO. spreekt S. YAN ilO()GSTtAT1N V11 Je kroo8tkunde , ,gelaatkunde , of aanzïtskinde. Nog wordt het wo r t ,kroost , voor gelaat , in til)DtI en onder Breda, gebe zigd. En daar de kinderen genieenlijk iets van hunner ouderen kroost voeren, gelik S. VAN iIOOGSTR. zegt, of omdat in de kinderen het beeld der ouderen als [ierleeft , zoo worden de kinderen zeer gemeen liet kroost der ouderen genoemd : ons manneij( kroost. POOT. Ook wordt het van dieren gezegt , alhoewel met bttrekkina op iricnschen , die eigenlijk door dezeke bedoeld worden gij ac1derew','oost 1 IIAMELSY. Zamenst. nctkroo6t. KROOT , zie karoot. KROP , in., rneerv. kroppen. De voormaag van graan etende vogelen , waar de korrels. eer zij in de maag ko. men , geweekt worden : de haan heeft zijnen krop o!. Een verhard gezwel onder de kin ; eenca krop /zeb&en. Borst: hij• .stak den krop voorttit. De boezeni der, vrouwen : Bloemert wierp , met roozeblaadeti , in iLaar aanzicht , nek, en krop. HoUF'r. Schreijen met een vollen krop. VOND. Dat steekt hun in den krop, zij zijn daarover gebelgd. VOND. [)e hals van deblaas s de krop derzelve. Van hier kroppig , droog , dat ligt stopt ; ook hoofdig , kwaadaardig. Zmenst. kropaas, kropader, kropbeen, kropgan$ , kropgezwel, kroplap, rpi, kropzu-'eer., eriz. KROP , v. rneerv. kroppen. Salade, ook kropsalade. KROPPEN, b. en o. w. , ik kropte , heb en ben gekropt. Bedr. , den krol) vullen : jonge iog/s kroppen. Ook overdr. : de gemeente met wrok tegen de Spanjaards kroppen. FIOOFT. Ook wordt het van andere dingen gebezigcl : de Viissinger8 hadden, met eenighe scheepen J()l pUilZC, de Schelde gekropt. HOOFT. Leed krop pr , anders opkroppen. Onz. , met hebben ; van krop, v., tot eene krop schieten: de salade begint te kroppen. Van hier krapper, kropsalade; ook, die een kropgezwel heeft; insgelijks eene duif met eenen dikkeu l rop: k roppe/'sCh: kroppersche dui'en. KRO PPÏER, v, meerv. kroppieren. Bij KIL. kroppier, achierkroppier. Het is een ond. woord, beteekenende het verhevene deel van een paard, bij den staart; anders lif!t.gat: die in de zale niet kan, moet te vrede zn op de krcippier te zien. DE BBuNE.. Uit hetfr. cran- Viel Kilo, JU. pière , croupê , ital. groppa. KROT , o. , meerv. krotten. Een kot , een klein huisje. Verkleinw. krotje. Ook voor een bordeel , of hoerhuis. En van hier het onz. w. krotten , met Hebben , voor nachtbraken , en wel in krotten , of slechte huizen , bordeelen. KROT , (krotle) v. , meerv. krotten. Een vlaamsch woord, beteekenende kladdig slijk, dat op de kleederen spat-. telde opdroogt. Van het fr. crote , cr- ofte , slijk, moJ der ; misschien uit het lat. crusta, eene korst. DE BR,UNF, gebruikt }het verkleinw. krotje : neuskrotje , voor snottebel. KY ,1AAN heeft krotte, en het w. krotten , slijk van de kleederen af borstelen. Wij vinden het woord krot ook voor nadeel , verlies , gebezigd : daer ghij hun grooie krot ende hinder mede doet. VEL. Giro. v. HOORN. KRUGCLIEN , o. xv. , ik kruchte , heb gekrucht. Klagen, stenen. Van hier krugcherd. Van den klank gevormd. KR UIC[FIX , (kriic7,*lix) o. , meerv. kruienfixen. Ond. woord in de dagelgksehe taal alleen gebruikelijk , bedui-; dende een afbeeldsel van Christus , hangende aan een kruis. Uit het lat. cruci aciji'xus , aan het kruis gehecht. KRUID , o. , meerv. kruiden. Een gewas , eene plant , die niet onder heesters - of booroen geteld kan worden. In Benen 'eer uitgebreiden zin bevat dit woord alle soorten, van zulke gewassen. Men gebruikt dan de zamengest. kruidkenner , kruidkunde. LUBL. DE JQNGE stelt voor, Mn , in cie plaats van kruidkunde , voor botanie, een algeme_ener woord te nemen , en wel plantkunde (en dus ook plantkenner) , voor zoo ver ook boonren , heesters en andere gewassen binnen het bereik dier wetenschap liggen. Bepaalder, met uitzondering van gras en halm. schietende granen: dat de aercde uitschiete grasscheutkens , kruyt zaet zae jende na synen aert. BIJBELY. Nog bepaalder, eetbare kruiden : kruiden voor de keuen. Specerijen, waarvan kruiddoos. Hierheen behooren de zamengest. kruidkoek , kruidnagel, kruidnagelboom, kruidnagelhout , kruadnoot , kruadwznkel. Heelkruiden.: kruiden op.. jenever zetten. Verkleinw. kruidje. Kruidje roer int niet , een zeker kruid ; ook, fig.,, een netelig menscbb. Van hier kruidachtig, krui"d ig ., in het r gerneene . levert kru ig. - Voor net, kostelijk, K k 5 zwie $2 2 ]L R Ti. zwicrib : eene kruidige (kr4ige) vr•yster , waarvoor men ook kruider-iq zegt ; b. v. kruidei•ig gekle ed. Zarenst. adderkruid , bloedkruid, boonenkruid , ei troenkruici, duizendkruid , enz. Kwaadkruid , voor onkruid , is in vele oorden van ons vaderland in gebruik, en komt reeds bij HOOFT voor : 't geknotte, quaadkruidt met wortel en al uitrooijen. Kr•uidbed , kruidboek , I ruidhaler , krccicdliof,, kruzrllezer , kruidcvorm , enz. Kricid , OTFRID. ciirut , hoog{. Krant. Het stamt, zonder twijfel, van liet angels. growan , zw. gro , ons gr•oe en , af. :KRUID, o. Buspoeder, schietkruitl : L'raid en lood. H9 heeft al zijn kruicl verschoten , ook fig. , hij heeft al zijne klachten verspild. Zamenst. kritidbus, kruidflesch , á•ruicliior'erl , kruid/Luis , kruidkamer , kruidkoker , lkrccidkooper , kriticllepel, l'ruidrnnat , kruidmaker , kruiclmolerr , kr•uidstoof, kruidion , kruidlor•en. ADE LUNG leidt liet j oord af Van een verouderd werkw. kr•uten , ons gruizen , verbrui :en. ]KRUIDEN , b. SV.. ik kruidde . heb gekruid. Met specerij bestrooijen , vermengen : die worst is sterk gekr•ruid. Gekruide kaas, anders kruiderkaas, kruijerkaas. - Gekruide wijn , anders kruiderwwijn , kruijerwijn. Van bier kruidenier , kruicleniersu'inkel , kruiderij , enz. KRUID14BEN , b, w. , ik krccider•de , heb gekruider{. Iloefsrnidswoord ; een stuk nieswortel op de borst van een paard leggen , om het van eenig ongemak te genezen. K.I. 1IJ ' N , b. en o. sv. , ik krooi , heb gekroo en (ik krood , heb gekroden). Men gebruikt het ook gelijkvl. : ik kruide , heb gekruid. Op eenen kruiwagen vervoeren. Fig.: iemand tot een ambt kritijen , hem , tegen zijne verdiensten , aan een ambt helpen. Hij zal mijn' koffer niet 'kru en , ik zal mijne zaak hem niet toevertrouwen, --- ik zal hem niet te werk stellen. Onz., met hebben: met kru jen den kost winnen. Van het ijs , ,wanneer dcszelfs schotsen, door den stroom, voortgedreven worden en o1 elkander schuiven , zegt men: liet ijs kruit. Van hier kruijerr. Zamenst. kruijersgild , krui-er. c erk , kruiwngen, kruizeel. In Vriesl. zegt men piog L rv ien. Z ie kru-iwagën. KIUJIK, v., meerv. kruiken. Eene aarden flesch, met t-ennrwlw buik:. eenti kruik met bier, t n. Ook uit andere K l( TJ. 5.2 date stof gemaakt : eene grieksche kruik. VOND. Eens lederen waterflesch : ende s" hordde liaer kruijke op hare schouder. BI JBELV. In het genneene leven , do kruik gaat zoo lang te water , dat z j breekt , de kwaaddoener wordt eindelijk eens gestraft. Ergens de kruiken bestellen , in het gerneene leven , het bestel van eene zaak hebben. Eene kruik noemt neen ook de urne der oude Romeinen , waarin ' zij de asch der verbrande lijken bewaarden. Daar eindelijk de grieksche en latijnsche dichters stroomgoden versierden, van welke ieder over eene bijzondere hoofdrivier het opzigt had , zoo hebben ook onze vaderlandsche dichters deze beeldtenis behouden , en stellen zich dezelve voor , als goten zij den stroom uit eene kruik : die den -stroom uit zijne kruik giet. VOND. Van hier, dat de dichters dit woord -voor den oorsprong, de bronwel des rivierwaters, nemen : de &harp' gemuilband en in zijne kruik gedompeld. ANTON i o. Voor Oen uitgang eener rivier , waar zij zich niet een ander water vermengt : daar 1Mlincius zijn kruik ára Padus boezem stort. VOND. Daer de Schie hoert kruik giet in de Maes. PooT. Zamenst. ascltkruik , bierkruik , inktkruik , oliekruik , enz. Kruik , OTFRID. kruag , hoogd. Krug, fr. cruche, eng. crook , angels. crocca , middeleeuw. cruga , eorcha , dat , door letterverzetting , met het lat. orca , urceus overeenkomt. Het behoort tot het geslacht van kroeg ,, kruk, krom, enz. KRUIL , v. -Men gebruikt het in de spreekwijs : om de kruil , om de kool, om te lagchen. KR UILEN , o. w. , ik kruilde , heb gekruild. Een woord, vat een zeker geluid van duiven nabootst ; eng. to cr•oo. Drcif en doffer trekkebekt, knort en krujtt. VOND. KRUILING, m. , meerv. kruilings , kruilingen. Eene soort van kleine appelen. KRUI^I , v. I-let binnenste van brood enz., het tegendeel van korst: en sluit' de kruim in eene korst. VOND. Overdr., voor verstand: in dat boek steekt kruim. Verkleinw. kruimpje. Van hier kruimachtig, kruimig. KRUIMEL, v., meerv. kruimels, kruimelen. Verkleinw. krotwieltje. In stukken gewrevene kruim , broodkruimel: de hen pikt de kruimels op. - De broodkruimelen ste.ken hem, hij is heel dartel. In het gemeene leven ge. breikt 52 4 K ik u* breikt neen het ook voor een weinigje : hij krijgt gêne kruimel van dat alles. Van hier kruimelachtig , krrtj.. melig , ook voor karig, gierig. KRLjv1ELEN , b. en o. w, , ik kruimelde , heb en ben gekruimeld. Iiedr., aan kruimelen wrijven : brood kruimelen. Onz. , nleí, zijn ; met kruimelen uitvallen : dat brood kruimelt zeer. Van hier kruimeling, welks meerv. krrsimelin,gen de fijne brokjes van scheepsbesehuit te kennen geeft. Al deze woorden hebben hunnen oorsprong van het angels. cruman , vergruizen , dat met het gr. xpq v v 9 eene kruimel , en het hebt. D1 f verbrijzelen , verwant is. KRUIN, v., meerv. kruinen. De eerste beteekenis dezes woords schijnt die van eenen ronden kring te wezen, overeenkomende met het wallis. crwnn, cren, ijst. cruin, rond , en uit eene bron , met kroon , lat. corona , voort-. gevloeid te zijn. Die eerste beteekenis kan men nog vinden in de kruin van sommige roomsche geestelijken , wier hoofd zoo geschoren wordt, dat er een kring, door de blijvende_ haarstrook , gevormd wordt. Men noemt (lat daarom in het f'. ook la couronne , de kroon. Van hier is het woord overgegaan , orn den hoofdschedel uit te drukken : geen hczir gaat van ucv kruin verloren. RAESFELD. De kruin laten schieren. Het hoofd in het gemeen : daer paste here der dichtren lauwerkroon op zgrne kruin. VOLLENFr. Het schort Item in de kruin, het loopt met hem door. Voorts bedienen dichters zich van Glit woord , om het uitstekende toppunt, liet bovenste deel van iets aan te duiden. Zie hier eenige voorbeelden : op de kruin van 't ravelijn. 1100FF. De kruin des westertorens. VOND. De kruin des bergs. Voor stadsgebouwen: van Nisaes hooge kruin. VOND. Voor wonden op den top der bergen : de bergen van hunn' kruin berooven. HOOFT. Voor de op pervlakte der zee: den zeeman, die te trots mijn b/cr,euwe kruijn bezeyldt. RvoENB. Voor de kim der rn1orgenwolken : scherp uchtens goude kruin in 't oostent .s e 1f i t te t t• HOOFT. En meer andere voorbeelden; Eindelr;k «ordt liet voor den ganschen persoon genomen: verac% ten de berden, . en pr jsen geschoten kruinen. RoiLcNn. ; _ ij welken ook eeii bijv. n. gelruind vo+ rkomt04 klant ; rond gek/uincde bomen. Z nnenst. kruippunt, (kruipstip bij HOOFT) het zenith bij de& hen1elloopkun. digen genaamd. KRUIPEN , o. W. , ik kroop , heb en ben gekropen. Eigenlijk zich , door middel van de voeten , hwgzaarn op: den grond voort bewegen ; wanneer liet vooral van gekorvene dieren en wormen gebruikt wordt : 't krui/pende gedierte , dat op der cterdk kruijpt. IBi L ELV. Insgelijks van zulke viervoetige slieren , die op Ihoiirie korte beenen langzaam -voortgaan : dit sal u on-/er /tet kruijpende gedierte onrein zijn ; het cveselken , de schilt. padde , de swlinegel , enz. BIJBEEN. Van menschen, wanneer zij op handen en voeten , of knien , voortgaan het kind kruipt , eer het loopt. Op handen en vaeten kruipen. Voorts gebruikt men het woord in eenes tingeren zin , met liet bijbegi'ip-van ne vernederende bukking ; wanneer - het gezegd wordt van schepselen , die anders niet kruipen. Zoo kruipt de hond ; die gedreigd wordt. De vos kroop in zijn hol. Oncig. , zegt men het van gewassen , die hunne ranken laag l ngs den grond schieten: de aardbezien kruipen over het pad. Een` vingert , die langs d'aerde kruipt en slingert. POOT. Van eene vlam : om de kruipende vlam tot blaakren op te stonken. HOOFT. Van den wind , wanneer hij ongemerkt verandert : de wind kruipt naar liet westen. Van de langzame vordering eenex zaak : dat werk Iaat kruipend. Oneig. wordt het ook van menschen gebruikt, wanneer zij , b. v. , iets steelswijze doen : te beulde kruipen. Wanneer zij zich slaafsch vernederen : IJq kroop Noor mij , toen hij in nood was. Wanneer zij trage_ lijk voortgaan ik kom den weg schier gekropen. In zijne schulp kruipen, zijn woord niet durven houden. Iemand in het gat kruipen , hem laag vleijen. - Deekw. kruipend: het kuipende gedierte. Voorts kruipelings indringen. DE BRUNE. Kruiper, kruiping. Za eenst. kruiphen, kleine hen, fig. klein vrouwmensch , kruip. hol. Kruipen, hoogd. kriechen , angels. creopan, eng. to ereeg, fr. croupir, gr. ip7r ' , waaruuit het lat. werpere en repere. Ons nederd. r j p . en a rup* zijn - uit dezelfde bron. Het woord .schijnt eene nabootsing v'an het geritsel eens kruipenden - diers te zijn, en tevens op het = vasthoji_ deii den met de kromme nagelen , in het voortgaan , te zien zoodat de -wortel krom mede in aanmerking kan komen A. MYL, vraagt : heerscht er niet zekere overeenkomst tussehen liet gr. XP^ r?F6y , manibus extremis niti , het fr. griper, en ons kruipen ? KRUIS , o. , meerv. kruisen. In den eigenlijksten zin een regt ligchaam , op welks boveneinde een ander ligchaarn overdwars zich uitstrekt , in de gedaante van eene lat. T, welke gedaante anders het .dntoniuskruis heet. In deze oorspronkelijke en eerste beteekenis komt het nog somtijds voor. Zoo noemen de papiermakers hun houten werktuig , waarmede zij , in de hangschuren , de vellen op de geschorene touwen hangen , om te droogen , een kruis. In verderen zin , ieder 'ligchaam, dat een ander ligchaam i op eene zekere wijze , doorsnijdt, of de gedaante en figuur van hetzelve. Zoo noemt men liet St. 4ndries, of het bourgondische kruis, dat de form van eeiie groote X heeft. Een gaffelkruis is als eene Y. Meest wordt iets een kruis genoemd, wanneer twee ligchamen elkatider, in cenen regten hoek , doorsnijden. Hiervan zegt men: iets in het kruis leggen , het zoo plaatsen , dat het die gedaante lebbe. Men gebruikt hier ook het bijw. kruiselingss : met de beenen kruiselings zitten. Van hief wordt de naam kruis aan vele dingen geeigend. .Het kruis van den rug. Het kruis in een venster. .den kruis in eene broek. En in menige andere gevallen. In Bene naauwere beteekenis , is een kruis een werktuig, waarop men eertijds slaven , voornamelijk , eene smadelijke eu smertelijke doodstraf aandeed. Zoo erkennen alle christenen , dat JEZUS aan een krlais gehecht en zoo gestorven is. Toorts het teeleen des kruises : een kruis ma- ken , of slaan. Een halssieraad : een diamanten kruis. Het lijden van CHRISTUS : roemen in het kruyce onzes Hee•en. BIJBELV. De leer van den gekruisigde: de ergernisse des kruices. BISsELV. Het lijden der christenen: zijn kruis op zich nemen. Onder het kruis prediken, dat is onder vervolging. Allerlei wederwaar.' digheden in het gemeen: veel kruis in de wereld heblben. Ieder huis heeft zijn kruis, ook ieder huisje heeft zijn kruisje, elk mensch heeft zijn lijden. De voornaamste zijde van gemunt geld., wegens liet Bestem p lde kruis op verscheidene. muntstukken.. Hierh~de spreek-. KRU, 627 bpreekwi .3 ; gruis noe i munt heiben , geen geld hebben.. £ruis of munt ? eene vraag in een zeker spel. Voorts heeft VOND. het kruisdonz, voor het verdrukte christendom. Zarnenst. iiuiskruis , hu .sseiijke ramp. -- Kruisbeeld, kruisbeeldtverker, kruisbetin, ^kruis 'j hout) kruisberg, kruisbezie, k•ruïsbezienbo,om, kruisbloempje , kruisboek , kasboek, kruisboog, kruisboom, een kruis , kruisbroeder , eene soort van geestelijken , kruisdagen . drie plegti` e gebededagen voor hemelvaartsdag , kruisdistel , kruisdood , kruisgalg , kruisgetui - ge , bij 11 . D.DUI.F„ kruisgezant , kruisgulden , tien guldens , kruisltaring, die gevangen en getond is , na den dag der kruisviradirlg, die op den derden van bloeimaand - invalt , kl'uishoek , eene plaats , waar het goed is met schepen te kruisen, kruishout, het hout van het kruis, dwarshout , --- kruisbetitlg — en een tuig, ons krassen in hout te maken, kruiskla'np , kruiskerk , kruiskazijn , kruiskool, houtskool , kruiskritg van den he-, melkloot', kruisleer, kruisnet , totebel , kruispaal, kruispad , kruisraam , kruissteng , kru,isst uk : liet kruisstuk van een lain ; kruisstraat , kruistogt, — de zoogenaamde heilige oorlog tegen de ongeloovigen en ketters , dus geheeten naar het kruis , hetwelk zij , - die denzelven mede ondernamen , op hunne kleederen lieten naaijen , kruisvaarder , soldaat in den h. oorlog , kruisvaart , kruisverheffing, de veertiende* dag van heiistmaand , ,1r uisvincling , kruisweg , kruiswerk , kruis-. wijze, kruiswoord , kruist-'or-tel , kruiszeil. Kruis , bij ISIDOR. OTFRID. en WILLFR. cruce , in het gedicht op den heil. ANNO creiz, bij de zwab... dichters kruice , hoogd. Kreun , angels. cruee , eng. cross„ Omdat dit woord , zeer vroeg , in eene duitsehe gedaante - voorkomt, verkiest APEI.. hetzelve niet zoo zeer Ivan het lat. crux af te leiden , als wel aan het lat. een dai tscite woord éénen oorsprong toe te wijzen ; te weten iel wow-:. telwoord kruk. KRUISEN , b. en o. w., ik kru ste, heb gekruist. Bedr. wordt het van gewapende schepen gezegd , die .op eens zekere hoogte heen en weder varen : liet schip kruist de -engte. , HOOFT. De rappe zeeliën kruissen de zoute zee. POOT. Heen en weder loopen , in den kop als dt orsai ,en ; TILV weef g- t -den' weg. wel driemaal_ krui3t, kruist. It het kruis leggen. Bij Pooi vindt men het deeles.: terwjl (.Pij stil en zacht , dus met ge-krui8te kuiten , hier zitled. Aan een kruis hechten : .^lexcin_ der liet vele duizenden kruisen. Het vleesch krui; sen , eene bijbelsche spreekwijs. Het teeken van het kruis maken , wederk.: zich voor het eten kruisen. Leed, hartzeer verwekken : denk , hoe 't mij kruist. VOND. liet leven is met rle vagebonderj niet meer ghe. kruijst. RODENB. Onz. , met hebben : op zee kruisen. pp de vijandelijke schepen kruisen. Van hier krui~ ser , een schip , dat op zee kruist, meere. kruisers , het volk , dat op dien bodem ingescheept is. Ï.RUISIGEN , b, w., ik kruisigde , heb gekruiii,gd. Aan een kruis klinken. Oneig.: der wereld gekruisigd zijn, Bene bijbeisclhe uitdrukking. Het is eigenlijk eén voortdur: werkw. van kruisen. Van hier kruisiging. KRUINEN , b. w. , ik kruifde , heb gekruijd. Dit woord is thans geheel uit liet gebruik , en de^zelfs beteekenis bijna vergeten , omdat de zaak , daardoor gemeend in onze tijden , geheel in onbruik is. Bij schrijvers van vorige eeuwen komt het woord meer dan eens voor , en beteekent het haar met glinsterend goudstof bestrooijen: goede hebt gij dan blonde kuiven met poeetsche schaft te kruiven , dat ze 64/dei' blinken schier. HOOFT. Van hier de deelw. kruivend, gekruifd : al flonkert kruzoend g oudt , zoo zwaddr•i^;h , om uw hoofdt. [lOOFT. Brengt uw' broeder der gekruifden llfin. HnoPT. Dezelve zet het lat. van TACITUS rutilatum crinem door gekruif-t huur over ; voor welk gekruif d ook kruifd gevonden wordt : om de kruifde plek van rle lokjesHOOFT. Het blonde en krui f de pruik. VoNr . , . p Voorts kruleik: 't blonde hagp kruivielt togen op met glinsterend ge^teent'. RODENB. De oorsprong des woords is onzeker. KRUIWAGEN , m., meerv. kruiu>agens. Een bekend - voertuig, zijnde een wagen met een wiel, die met de handen voortgestuwd wordt. Oneigenl., veel vermógencdé voorspraak tot het verkrijgent van ambten , of andere voor -deelen : hij heeft eenen goedent kruiCvagen , --- hij zit op den kruiwagen. KIL, heeft krodewagen, van liet oude kroden , nu kruif en. LRUIZEN1UNT , v. Munte , lat. mentha eerre . planti Zij draagt KKflU. , draagt haren iiaam , omdat haar blad kruis , dat is kroes, .is ; derhalve niet kruis en munt. 1RUK , v. ; meerv. krukken. Een sterke stok , met eert gaffelvormig dwarshout aan zijn boveneinde , waarvan zich lamme of kreupele nienschen bedienen : op krukken gaan. Een stok met een dwarsbout : eenen vogel op de kruk hebben. Overdr. noemt men eenen knoeijer, broddelaar, met dezen naam: hij is maar een kruk. Naar de aanmerking , reeds door J. LrPsivs gemaakt , is dit woord. met het lat. crux, ons kruis, en krom van eenen oorsprong. Het begrip van kromte heerscht er ook , wanneer wij eene soort van deurknop , waarmede men liet slot ' open draait, kruk noemen. KRUKKEN , o. W. , ik krukte , heb gekrukt. Met kruk= ken gaan ; ook na eene ziekte sukkelen. Van hier kruk-^ kig, voor ziekelijk , sukkelende , in de dagelijksiihe ver- keering. .RUL , v. , meerv. krullen. 1-let woord aeteekent ; in liet algemeen , eene rigting , die van eene regte lijn afwijkt. Zoo gebruikt HooFT het voor de fronselende orukromrning van den neus : en zie , naar dat mij dunt , de krul in iemandts neuze. Datgeen hetwelk door de, schaaf van het hout wordt afgezonderd , en , om zijne dunheid en veerkracht , zich omkromt: krullen branden. Voornamelijk wordt het genomen voor de haarlokken, die, of van natuur , of door kunst , omgebogen worden : in de krul , uit de krul. Overdr.: 'krullen der rede& , heerkunde." Tnip. Bij moet altijd cëne krul meer hebben , clan een ander. Kuur , gril : wonderljke krullen in het hoofd hebben. Van hier krullig , wonderlijk , verward -- koddig. Zamenst. krullebol, krulijzer, krulkool, krullenjongen, de jongste op eeneui timmermanswinkel, die de krullen moet opzamelen. Krul-lenmaakster,, krulpriem, krulsalaad , krultabak, ook enkel krul genoemd, goudsche krul, krultang. Zonder twijfel behoort het woord tot kronkel, krom. KRULLEN, b. en o. w. , ik kruide, heb gekruld. Bedr. , in krullen leggen: het haar ^krullen. Kruiswijze buigen: een weelig lachje krulde de vaen. VOND. Onz. , met hebben: mijn haar krult niet. Zich krulswijze buigen: de baren krullen boven 't vak, en geesselen de rotsen. HooGvL. Van hier krulling. t 1 KUB, 5:o KUB, Kucli., KUD, KUF, KUG, Ktfl1 KUB, zie kib, 2bie. KUCH , . [let woord is van den klank gevormd , bete kenende eenen droogen , stootenden en korten lioest Eene longziekte van koebeesten heet om diezelfde redel i IucIz. KUDDE. v.. meer r. kudden. Een hoop klein vee, van schapen , geiten , enz. D' Aartsac1er komt zijn grage kudde wezen, HOOCYL. Oncig. , naar den bijbe1chea stijl : de kudde van Chrstns de kerk. Zamenst kucl. debbier , varkensreuzel , kaddelioecter. .Kudde wordt zeer wel gebruikt van tamme , maar niet van wilde dieren. VOND. spreekt derhalve kwalijk van eene kudde vreede wo1'erz. M. MARTINIUS leidt het woord van het laté coetus een . verzamelde hoop , af: dit schijnt slechts, gevallig, in den klank der letteren overeen te komen. Misschien is het uit eene bron met het eng. kid , een geitje , hebr Anders grenst het aan het hcbr. en , een troep , hoop. t. KUDS , kucise , zie Znoc1,. KUF , v. meerv. kuffen. Kit, vuile kroeg: een deel ge spuis , dat men uit kuffen en kroegen OpstOmmelde. HOOFT. In iNeders. heet 1iifJ'e een slecht, gering huis een kot. In zoover dit woord ene holle ruimte beteekent, behoort het tot koffer, het hoogd. Kufe , ons knip. Een kuil, hol, heet in het chald. . KUGGUEN , o. w., ik kuchte, heb gehucht. De kuch hebben : ik begon te kugcheiz. Van hier kugcher, kachster , kugching. KUIF, v. ,.. meerv. kuiven. Een 'vederton , op het hoofi van sommige vogelen. Een zeker vrouwenhulset bekôor door deze kuif: VOND. In het fr. coift. Inzoover het eene bedekking van het bovenste deel des hoofds aan duidt, schijnt het met kap, /zuif, uit eene bron te komen. Van hier kui-'ig, hij VAN MNDER: hajf;'kuijige Grieken. Zamenst. kuij7zen, kulfmut8. KULJER. m. Wandeling: eenen kuijer doen. KUIJEREN, oe w., ik kuijerde, heb gekuijerd. K1LTAAt verklaart het door omwandelen , om zich te verkwikken. Bij HOOFT Vindt men het zatn. omkuijeren. In Gelden. gebruikt men het ook voor kouten, welke beteekenis bt fte ok vçokqm%. Jn dieD zin et BO)FT 2 fl:G ree tlen aan 6lnat gekuiiert~ Van iller l'ug'ering. In dCl~ eersten zin schijnt bet cen voortd. w, "an keeren, in den , laatsten van bouten, l\JJIKEf'"1; zie k£e.ten. KUIL, til.. ~ rneerv, kuilen. Odor dit wo ord wordt , in het genleetl., eene diepte verstaan , een gat in de aarde, eene holte. l\Ienigvuldig zijn de vo or valien , waar dit wo ord te pas komt e eenen Eui! ,graven, de/veri. dern.pen; Eeu graf, met verachting: zij arorpen het /ijk in tleri kuil. IJe bui! van een oisscliers net, d,eszclfs achterste gedeelte. De kuil. oan (len hals, Verklei nw, kuiltje: eelb *uiltje in'. de kin, -in, de wan..!{. \7an hier buiiacli-« »e-kuilig. Zarnenst. luilhactr, ook fuil/nos genaamdHet woord behoort tot den wortel, \vaarop het gr. Y..o:}.fJi, : het lat. coelum, en ons woord kit gegroeid.zqn. KUILEN, b. w. , ik builde t Iieb gel:u!~/d. Eigen!ijk ,. eenen kuil maken, Verder ; in eenen kuil Jeggen, zetten e 'aarda pp eie , boomen enz, !cuilen. Begravcn, in eenen verachtelqken zin: JciJ:oD werdt , als veru-a.ten , aad , de oeste gek1iilt. H~OFT. , ~ KUI~I. (hij KJL. kilijm, kume) hijw, NaauweJijks; clime. hij M. STOKE. 0 P sornmige plaatsen der VChHV, gebruif , heid , en bij de Gr. ttce,ftHV ~ ziek ziju, KU,IlVIEN" o, w., if buimde , /leb gekuirntl. Zuchtan6 . Zie bommer en het vorige buim. 1{UIN, hij\v., dat geheel verouderd is. Als men d.e voor-. beelden van IioOFT en VONDRL, die hetzelve gehruikcn j naleest, schijnt het de heteekenis van hloot , naakt , VOOLhet oog zigtbaar, g~ns~h alleen , 'te hebbeu : uw laeter-: stlll:l:en staan nu kuin ifl top gesteigett.. VO:\1D •. ...41$ G!inzes 't ooll: van den Zeeuwsc!J,en Aillniraal zoo ku£n op ltet boevenet zagli staan, Hoor-r.. Sen hoedt • ••• die sat, Item. prij wat l:uijn, auit echeefjes en coiit 8c!Lujjn. BREDER. Ais men het tot boen brengt , schijnt het een dcnkbee!d te iijn, dat als een gevolg vall koenbeid kan heschouwd worden, KUIP, v., meerv. l'ui/Jen.' Een wijd houten vat, d;tt van hoven 0llcn is 1 OiU aUeJ.,lei vocht in te doen. In de brol1Ll~ ~~ 532 KIJf. wo4ea hee; een groot vat eene ku;p. De 'verLkup, 01kui73. In de blaauwverwerijen kent men de spreek.. wijs: eene kuip zetten, haar toebereiden. Eerze kuip, in de stLJfseItnakerLJen. Kuip der leertouwers. Op de kuipen werken. Zarnenst. badkuip, doopkuip , spekkuip, ischkuip , vleeschkuip, waschkuip , enz. Kuip , hoogd. Kufe , neders. kope , kupe , fr. cue, middeleeuw. cupa , cu'ct , caupu. Het behoort, met koffer, tot het geslacht der woorden , die eene inwendige ruimte beteekenen. KUIPEN , b. en o. w., ik kuipte, heb gekuipt. Vaten of tonnen binden: een vat kuipen. Onz. , met hebben; 'het ambacht van eenen kuiper waarnemen ; figuur!. i'ondloopen , om iets te krijgen: om een ambt kuipen. De spreekwijs kan ontleend zijn van het gedurig omloopen des kuipers om een vat, gelijk het lat. ambire, Van hier kuiper. kuiperj , ook voor bedeling om een ambt. Zamenst. bekuipen, kuiphout, kuiphuis , kuiploon. KUIS , (bij KIL. kuij$e , kuse) , V. , mcerv. kuisen. Hetzelfde als kies. In Gron. gebruikt men dit woord. Deze bijzondere tougval schijnt aan te duiden , dat het met kuis , eene knods, tot eenen wortel behoort,. dewijl baktanden de gedaante eenei knods , die dik toeloopt, eenigzins vertoonen. KUS , (bij KIL. kuqe , kuijse , kucise) , v. meerv. kuisen. Gelderseli woord, hetzelfde als knocis. Van hier het werkw. kuiscr : eenen os kuisen, met eene huis doodslaan. KUISCHIP bijve n. en bijw. , kuisc1er,, kuisclzt zeer kuisch. De eerste beteekenis van dit woord is rein, zie kuisclzen. liet is in dat huis heel knisch , dat is, puntig, zindelijk. Meest wordt het gebruikt voor eene- bepaalde reinheid van iemand, die in staat is, om alle onregtinatig gebruik van de dierlijke drift tot bijslaap te vermijden: eene kuische dochter. Kuische ooren; kuische woorden, gedachten, liefde. Bij KERO is urichuseicla, onreinheid. Van hier kuischelijk, kuischlzeid. Misschien stamt het, met het lat. castus, van eenen wortel af. KUISCHEN, b. w., ik kuieclzte, heb gekuisc/it. Zuiveren, reinigen: het huis kuiseken. Zeemleder kulschen, op den kuischmolen zacht en schoon maken. He n LUI, KUK, KUL, KUN. Jiennip kuischen. GESCHTER heeft kinders besorghen en ku schen. lei kuiselzen ons gedicht met lout re heiligheit. H. DULL. Zij zal, die mi dit kuiscine, (veroorzaakte) mijn wraek gevoelen. VoNDD. Voor nabootsen , nappen , bezigt HOOFT nakuisehen. Zamenst. kuischboom, zeker heestergewas, 1 uischka f kuischmolen. KUIT , v., meerv. kuiten. Het vleeschachtige deel van liet been : een koegel, die de kuit quetst e. HooFT. Met gekruiste kuiten. PooT. KUIT, v., het tueerv. kuiten is niet veel in gebruik. Zaad van de n3oedervisschen : kuit schieten. 1h zal er baring noch kuit r'can hebben , ik krijg er niets van.. Daar wil ik haring of kuit van hebben , daarvan wil ik het een of ander vernemen , ondervinden , genieten. £ene kuiter, een wijfje van visschen , dat kuit schiet. Zamenst. hardkuit , in de dagelijksche taal , liet wijfje van eenei haring , weekkuit het mannetje. .Kuitbaars, kuitbot, kuitvisch , enz. KUITJEBUITEN , o. w. , ik kultjebuitte , heb gékuitjebuit. In sommige oorden van Nederland , voor ruile-buiten. In het neders. k %tjebuten , op eene woekerachtige wijze ruilen. KU K.HALZEN , zie kikken. KUL , v. , meerv. kullen. De mannelijke roede. Het woord beteekent eigenlijk lang en rond. tul. beteekenden de kullen ook de teelballen , gelijk Kit. heeft. Van hier beverskullen. Zoo ' ook bij PLANT. Iet behoort, tot het geslacht der woorden kogel, liet hoogd. Kaul , een kogel. In het neders. is kule , een ronde dikke stok, eene knods ; in het boh. is kul een paal. Kulbaars (KIL. kulbars, hoogd. Kaulbars) is eëii kleine baars, met eenen ronden kop. KULLEKENSKRUID , o. Zeker gewas. KULLEN, b. w., ik kulde, heb gekuld. Gemeen straatwoord , voor foppen, bedriegen. KUS), zie kond. Van hier kundbaar. RODENB. KUNDE, v. Bedrevene kennis: mits de kunde der plaat-sen. HooFT. Van hier kundig, met eenen tweeden naamval: der zaken kundig; des onkundig, daarvan onkundig. F. DE HAAS. --- Ook komt kundig voor bekend voor, bij HooFT; en nog zeggen wij wereldkundig, voor algemeen bckkcnd : iets wereldkundig maken. Li 5 Xug- 1(un{1(/~4,hei;:(l. I-JoOFT heeft Lundelaos , voor geene kt'Ul~ de of keuuis drageude, onbekend s dit ooll: onderlin!! lunde/oos'!' llroe(2./L ceeber t eeeen , wahrbij elk mer-. len nzoghte, coie uarz de zqnen waare, Zarllcnst~ bouU'k'llndc , 'gcneeskuncle, oordeelkunde , enz, \'all l.ennen, Je uxDiG, zje k'uncZe. KUi'[)SC(-lAI">. zle A:oT/(l. KUi\NE. v. t:igenIijk gesfHcht~ voortbrenging ; van het onde linnen, lennen, (ll~)g in ons bebennen overig) VOOl't... hrengen.. tt~t;n. Zie lintl. De zcoak]:« l.unne , het vrouwclijke gesLteht. ./1lien mans Eunne ((.liri/is 6eXlJ.~)~ ELn~. 1 i-77. ~OOT gebl'uikt ergcns het n}(x~~'v.: ll' eerrheit (Jan twee jon/:;e It:unnen; waar hij hct niet als ceo ;lfgetrokk~n dcnkhceld , maar bcpaald voor menscheri nccmt, Het lat. cunnus , tcellid del' vrouwen , behoort $ ~J',onJei" tV\'ljfeI, tot dez~lfde hrcn, t~ l}~NEN, (/.;Qrinen) o. "'., il~ kan, gij J:un#t, hii ban il: l~oflile,' Iicb gekoT!flen. Voor 'konde zegt men ook I.::o'?, doch slcchts in den eersten en derden persoon va~ llet enkclv, getal. 11.: koride KOOlt, regelrnatig ~ van den 'l'eroude.rdcn tcgcIHV. lijd i1 Fon ,; en ~k ion, '~OOl' i~ konde ~ scuijnt cone ongelijkvlocijende vervoeging van den t.f{~elHv. tiid i,1.! lan te wez en, l\Ien vervoegde eertqds den ouvolmaakrvcrl, tijd ook ik kost. Het woord heduidt , in IH;t s)geo1cen, ~oo~, gecBe hinderpalen helet worrlen , dat icts zij, of gedvrql wcrdc, Wanneer het hulpwo ord h.ebben ["ldt;end u.oet wo rdcn , 001 den volm. verled, en meer dan" ,·01n1. vcrlcd, t:jd te ~,·ornlen., }))aatst men ku:'~;' nen in de oubepaulrle wqs : ilc heb niet Lunnen Lomen. jl<,-)odra ,JH~t wcrkw. YCfl.\Vegen worrlt , heeft 'men , regel} llat;g, hct declwv : i0 heb niet geA:OrlflPn. "In cene naauwere heteckenis hednidt het nlogt~Jjjk zijn: de z.iel;e kO,nfle iJ1 dien tuseclien uui g('8(ort/ert zi/n. Ineenen ruimeren zin e men lan over die brug niet ri/den. Da.t. kan lni} niet Izelj.JPtl; siof ban niet denketi, 'God ~'a!l alles doen, lvu A:ullt gij u coreben, j\lu Fan ik Qlltvi7l;!. ten_~ liij Ian 1nii nafleel doen. Ho:e zour{et gii (rtf; lttnnen aallkltl/;en? Gij kunl (gg rnoogt) h,enz ~~rzele'rel1, flat ik hel~ tlJeet. lk A~an (ik wil) dat ~lJo.ltefl, "iet /an!Ier ~llllden~ Ifij i~art $(:7toon schrijfen Cheef; ecn~ £9.ed~ seschikthc~d d~arluc)~ l:!i.i ~~,1!. l:lln~ K U N. les , onderscheiden van hij kent z4e les. Het eerste is; hij heeft haar in het hoofd, hij weet haar van buiten op te zeggen ; het laatste : hij weet , wat hij van Luiten leeren moet. Men gebruikt , bij dit woord, ook uitlatingen-. er kan maar eenepii'zt in dat fteschje namelijk ingaan. Dit werkw. heeft geene bevelende wijs. Kunnen , bij NOTKI churirien Cii quunnen , weten, WILLER. kunnori , hoogd. können , neders. könen , zw. kuniut , deen. kunne , angels. connan , enge to can. Het is in oorsprong, met kennen verwant. U[NST , (konst) v. , meerv. kunsten. Door den uitgang st stanitw liet van kunnen af, en heeft, naarmate dat wcikw verscbeidenhjk gebruikt vordt , ook verscheidene beteekenissen. De natuurlijke ligchan]eliJke kracht van iets, de mogelijkheid om eene beweging of verandering buiten zich daar te stellen. Ik zal mijne kunst eens bonen toonen , wat ik doen kan. Eeize kunst uitvinden. J3erien hond kunsten leeren. flat is geene kunst, dat kan elk. Drukkunst, draaikunst. eiskunst. De c'rje kuasien , eene benaming van die kunsten , die door Vrije personen geoefndwerden ; tiaar (gelijk onder Grie ken en Romeinen) slaven of onvrijen de bloot werktuige.o jijke kunsten behandelden: spraakkunst, rekenkunst , dichtkunst , zangkunst , enz. Derzelver plaats is thans door de $ChOOfle kunsten vervangen , als : toon kunst, bouwkunst, reclekun.st , dichtkunst, enz. Beeldende kunsten zijn de beeldhozisvkuut , graveerkunst, schil derkunst , teelekust , en ze Zij worden ook slechts 4unsten genaamd : een liefhebber der kunst. De zwarte kunst, cciie wijs van graveren, of etsen op koppr, waar de plaat op glas afgetrokken kan worden. Zwarte kunst is ook-oo veel als tooverij , zijnde eene kwalijk begrepene overzeuirg van FzigrornanhicL , dat uit reecromaritia verdorven is , beteckenende bewering van dooden, doodcnwaarzeggerij. Een kunststuk; zonder jneerv.: hij heeft frctaije kunst hij zich. Van hier kun .steljk, kunsteloos, kun.,teaaaz', kzinsienarij, kunstig , kunstiglj.. Zamenst. kunst genoot , kunstgenootschap , kunstgevoel, kunstgreep, Luns/kamer, kwzstkooper, L'unstiie9end. Luns/redenaar, kunst-. regel, kunststuk, kunstvuur, Lunsterk, kunstwerk-. kwuitvoord.,kunst zweer (fint4nel, hij Je LUBL.), bie KUS.,, KUS. LUBL.) , euz. KUREN , o. w. , ik kuurde, heb gekuurd. Gluren , pink-, oogen , in het kijken de oogleden toehalen. KURK , (kork) o. en v. , ,meerv. kurken. De zwamachtige schors des kurkbooms. De stof is onz, : geknoopt om 't ruige korck. VOND. Dat van de stof gemaakt is, v. : doe de kurk op de flesch. Eene kurk aan een snoer , al is zij van hout , behoudt den naam. De kurken van een net. Uit het lat, cortex , schors. Zamenst. kurkbuis , zwembuis. KURKU.Y1A , (kurkema) v. Geelzuchtwortel , een wortel van een oostindisch gewas , waarmede men geel verwt, en die in de heelkunde gebruikt wordt. Bij LINK. curcuma. Men wil , dat het arab. crucum , waarvan het lat. croeus , saffraan , afstamt , eene benaming van vele gele wortelen is. KUS , m. , meerv. ,bussen. De drukking van den mond op een ligchaam , vooral ten teeken van eerbied , liefde en teederheid : een kus op de hand -- op den voet. Meest wordt het voor eenen kus op den mond gebezigd , tot een teeken vans liefde , vriendschap en teederheid : off gij hem schijnt den kus te geven. VOND. Iemand eenen ,kus toewerpen , dat is , met buiging van het ligchaam naar een ander toe, zijne eigene hand kussen , en dezelve voorts naar het voorwerp als toewerpen. Den kus afvegen , waarvoor , weleer , den kus uitspuwen gebezigd werd. -- Ten kusse en keur gaan , bij eenen ruimen voorraad , eene vrije verkiezing hebben. Zie kust. Zamenst. handkus . voetkus. -- Kushandje : kushand jes biên aan L'enus ster. IBM. L. TJJDW. KUSSEN , b. w., , ik kuste , heb geUist. Eenen kus geven : uit het schip gestapt z nde , kuste hij den vaderlandschen grond. Hij kuste de tranen van hare wangen. Orpha kuste haer zwegher. B:JB. 14.77. Dichters bedienen zich, in hunne beeldrijke taal, van dit woord, en passen het op le-venlooze zaken toe , wanneer dezelve elkander op eene zachte wijze raken : daer Hermus met zijn vióet en zilvre wielingen de groene zoomen kust. PooT. Wanneer de dageraat de blozende oostkim kuste. IloOGVL. Bij letterspeling, zegt VOND. de kust kussen. •(neig.: de roede kussen, met eerbiedige onderwerping de nuttige kastijding verdragen. Vara KUS, KUT. Van hier kussel' , I ussing. Kussen , eng. to kiss , hoogd. kussen , zw. en deer. kyssa , wallis, cusann , gr. ' v -en xvesy. Het woof{d schijnt het geluid uit te drukken , dat door den kus ver oorzaakt wordt. KUSSEN , o. , meerv. kussens. Een , met een week lig.. chaam opgevulde , buidel : beddekussen , hoofdkussen, naaikussen , oorkussen , speldekussen , stoel,'ussea enz. Op liet kussen raken,, in de regering komen. Op het kussen zitten , in de regering zijn. Een goed geweien is een zacht kussen , spreekw. , bij een goed geweten i iis ons alles wel. Zamenst. kussenleeuw : op 'S lants kussenleeu gezeten. MooN. Men _kan met dit woord vergelijken het hebr. ND. 2 en D>Z. ' In het fr, cous— sin , eng. cushion , ital. cossino. KUST , v. , meerv. kusten. Het deel eens lands aan zee gelegen , de zeeoever met liet , voor een groot gedeelte, daarachter ligbende land. De engelsche kust aandoen. Langs de kust varen. Alle kusten bezoeken, lig,, met allerhande slecht volk verkeeren. Zamenst. kustre. waarder , kustvaarder , kustwachter , enz. Van het fr. coste , c ©te , uit het lat. costa , eene rib , zijde. KUST , v. Ilet woord is gebruikelijk in de spreekwijs : te - kust en te keur , naar verkiezing. Mooghje niet gaan , iet te kust' en te keur ? HOOFT. Ik kan het te kust en te keur kwijt worden. Het is zooveel als verkiezing , van kiezen , koos , gekozen. Zie kus. KUSTING , v. Een geregtigd aandeel aan een verkocht huis , of ander pand , waarvan :reen renten trekt : de helft der kooppenningen op kusting houden. Zameust. kustingbrief: met potgeit , renten , kustingbrieven. VOND. KIL, verklaart kusting door eenen eed , van we— duw, of wediiwenaar gedaan , dat de goederen van de overledene wederhelft zuiver op de boedellijst aangetee kend zijn. KUT, v., meerv. kuiten. Eigenlijk eene snede, van het verouderde kuilen, snijden , eng. to cut, snijden. Bij het onbeschaafdste graauw gebruikt men dit woord , on liet vrouwelijke schaamdeel daardoor uit te drukken. J. Lirsius brengt het, in den laatstgenoemden zin , tot liet lat. einis , het vel. 4iideren: leiden het van het er. xi d, , LI 5 zaad , XUU, KW, KWA. zaad , af. KUUN , v. Een toekruid, hetwelk men hij tiiiiib.00nezk gebruikt , anders keule. KUUR , neerv. kuren. Gril, poets: zo1e kuren aanreg.. trt. Kititi' , van het lat. cura , beteekent ook de gne-. zing van eene wonde , of ziekte, welke men niet vooraf gezien had ; eene onverwachte herstelling. K\V , een zamengeteld letterteeken , waarvoor, in de sc1uîf ten van vroegere tijden , zelfs ji die van onze eerste let terhelden , qu gevonden wordt. Men heeft er over ge twist , of ' men die ingewortelde gewoonte moeste later oeijen , of uitrukken. In onze tijden is die twist uitge. wezen , en men gebruikt, niet algemeene toestemming, kw en dat te regt , naardien (itt letterteeken veel juister tien kl,-,i;-.,k uitdrukt , dan qu. De Latijnen , die k noch w hadden, drukten die heide letteren , naast elkander komende , uit dooi' qu ; schoon zij ook niet altijd de q gehad hebben. De q is zeker een overblijfsel van de feni-. eische of hebr. , kof, Onze voorvaders , het lat. abe overnemende, behielden de q mede. Zij is du vreemd , en wij kunnen haar te regt missen. Dit letterteeken l'u' , voorts , staat alleen in het begin van een voord , of eene lettergreep; en , wanneer men dcii oor~ sprong der woorden nagaat, zal men meest bevinden , dat ene der beide letteren wegvalt ; schoon somtijds beide onontbeerlijk zijn , om de naauwkeurige iitdrukking van het geluid. In vele gevallen moet k of tv weggeworpen worden. Bij voorb. , schrijf het lat. quartus (de, vierde), met nederd. letters kwartus , en gij vindt de k slechts een keelgeluid ; zijnde nu hetzelfde woord als ons 'ier. Zoo is het lat. qualis ons welke , quad ons wat. Kwik komt van wegen , beegei,z Bij ULPUIL. is quivan,. leven , het lat. viere , ons weven , dat is zweven. BIJ ons is kwairn en walm in gebruik. Ons komen heeft in de verv9egiflg kwam. KWAAD, bijv. n. en bijw.,, kwacler, erger, kwaadst, ergst. Het tegendeel van goed. Het wordt in meer dan eene beteekenis gebruikt. Voor leelijk, niet schoon: zij , ziet er zoo kwaad niet uit. Boos, ondeugend: een kwaad wijf. Verderfelijk: kwade raad. Ongemakkelijk; nog twee kwade weken, dan zijn wij het ie boveii. Dat weinig winst, reu, en oQrdec1 awbrçngt kwaad K WAo 539 :waad jaar. Slcc ht : een hvaad vermoeden. Moeije. 1ijkk : eert kwade weg. Toornig, gestoord : kwaad zin , wworderi. Iemand kwaad maken. I3eleedigend: het zj niet kwaad i, uwe ooggin, bijbensche spreekwijs. Onheil en ramp aaiibbr•engenci : kwade tijden. Ook als een zelist. naamw. , voor ondeugd : kwaad doen m4d liet kwade. De kwade , de duivel. met te kwaad krij. gen , in het onderspit geraken. Vraag den waard , wat ww:q te kwaad hebben , hoe veel wij moeten betalen. Ten `wade : Bare gedachten zp,z legen mij ten {wade. BITB; LV. Hei kwaad hebben , ongelukkig zijn , in nooddruft leven. Ter kt adcl• uur, ongelukkiglijk. T#r kwader trouw , bedriegelijk. Van bier , kwaad," Beid , bopsheid , toornigbeid. Zarrn nst, kwaadaardig, ,waaiaardi, -Beid , kwaudaardigl jk, kwaaddoener, kwaadgelal ig , kwaadgezind , bij CA 1Pt3. ; kwaad— g rrnetig, kwaaciscliik , bij OUD.: zich quaedschik umistellende ; zoo zegt men ook nog : goedschiks , of bb -vaadscliïk$ ; kwaadsprekend , kiyaadsprekendheid,, A,waud.spr-eker . kwaadspreking , kwaad spreekster; kwaadtalif, bij VOND. , kr aadwillig, kwaadwillig-. Beid , kwctadwi/ligljk , kwaadzeer. . Kwadertieren zs pul. in gebruik gewe;est, voor het tegendeel van goederlieren : Ner wi en willen u niet yt adertieren (ma.", lesti) rvese7i. BIJBEL 1477. KWAAD, O. , zie kwaad, bijv. n. .W4 ,1)KRUID , zie kruid. ' KWAAL , v. , reerv. kwalen. Aanhoudende smert - en ziekte : in een ongeneeslijke quaal te verkeeren. HooFT. Ook hevige gemoedssmert: zoo lang die jongeling mq Lijnen mout zal weigeren , ziet Sempsar hulp noclL troost voor haar' bedroe, f cle quael. VOND. Het stamt af van kiuplten. \%NAART , v., meerv. kwaarten. Eene maat, in Grom. ,, voor karnemelk. Misschien van liet lat. quartus , als eert vierdedeel van eeue grootere maat zijnde. Als men, op de schepen , een nieuw kwartier volks op de wacht roept, schireeuwt men : kwaart! kwaart ! Van liet ir. quart. v o. , meerv. ku.'abben. Eene soort van sl-ijmigen viseh , op strand aangetroffen wordende. Zamenst. kwab-aal. KWAB, (kwabbe^ v, u eerv kwahb.en a ene lel, een 540 KW4• klomp , die, door zijn inwendig vocht, of' zijn inwendig vet , ligt bewogene wordt en trilt : daar zitten kwabben vet op de ribben. De kwab van eenera os, de kossem. Dit %%?oord komt , waarschijnlijk , van u4bbelen , voortdurend w. van weven , dat is bewegen , zweven. KWAK , m. , meerv. kwakken. Een zeker geraas , dat door iets , in het vallen , of nederwerpen op den grond , gehoord wordt ; zonder nieerv.: dat gaf eeteen hardent kwak ! Voor de zaak zelve ; met een meerv. Zoo neemt men het , in Groninger]. , voor speeksel , hetwelk men op den grond spuwt : de vloer ligt vol kwakken. Het weinigje , dat , na liet drinken , in een glas overblijft, heet, op sommige plaatsen , kwak; omdat men zulks , in herbergen , op den vloer werpt. Van hier wordt het dikwerf gebezigd , om eenen kleinen overgeschotenen hoop aan te duiden : er ligt nog een kwak turf, hout , enz. in de schuur. .,kwak is ook een bijnaam van eenen la tijnschen schooljongen , elders ook big genoemd. Endeze bijnaam is waarschijnlijk klanknabootsend , van het kwaken , kwakken ontleend , hetwelk dikwerf bij eerstbeginnenden , onder het opzeggen van hunne lessen, ge~ -boord wordt. KIL. echter heeft quack , res frivola ; en van hier bezigt CATS het voor eenen beuzelaar. Voor eenen kwinkslag , eene vertelling. wordt het ook genomen ; wanneer AALMA het vrouwel. geslacht verkiest. Het verkleinw. kwakje , ook voor een vertelseltje , sprookje. KWAKEN , o. W. , ik kwaakte , heb gekwaakt. Ook gebruikt men kwakken. Het woord drukt het geluid van eene eend , eene gans uit: cle gans quaeckte vast. VOND. Van hier is het tot de menschen overgebragt , voor veel , en op denzelfden toon , praten , babbelen ; waartoor men echter meest kweken bezigt. Van eenen kikvorsch zegt,' men liefst kwakken: terwijl quakkende vorschen onder het digte kroos zwermen. OVERZ. VAN HERV. .wakken is ook een geluid slaan , als kwakkels. KWAKER, in., meerv. kwakers. Iemand die tot de gezindte der kwakers behoort. Dezelve werd , in Engeland, door Jogt. Fox gesticht. Flare leden beroemden zich over goddelijke ingevingen, onderwijzen zij in sterke zenuwtrekkingen en allerlei onnatuurlijke bewegingen van het ligchaam vervielen. In het eng. quaker, van to gzuake , trillen, bewegen, beven. Om die reilen noemen de ,Engelschen here KWA. 54t hen ook tremblers , trillers , bevers. Voorts nemen wij kwaker , in het algemeen , voor geestdrijver , en kwakerq voor geestdrijverij. KWAKKEL, m. , nieerve kwakkels, kwakkelen. Kwartel, wachtel, zekere vogel : s j baden , ende hij dedè quacíl; elen komen. BIJSEIN. Dus genoemd , denkelijk, naar het geluid , hetwelk hij slaat. Zamenst. kwakkelbeentje, een fluitje , om de kwakkelen te lokken ; ktvakkelnet , enz. KWAKKELEN, o. w., ik kwakkelde , heb gekwaL1 eld. Van kwakkel, geluid slaan , als de kwakkels. KWAKKELEN, o. w. , ik ki'akkelde , heb gekwakkeld. In Groningerl, gebruikt men een woord wakkelen , in den zin van bewogen worden , dat met wiggelen , van wegen , bewegen , afstamt. Zonder twijfel is kuczkkelén , in zijnen oorsprong , van eene gelijksoortige beteekenis, overeenkomende met het hoogd. quackelen , zw. hveka, eng. to quake. Van hier kan men de volgende figuur. lijke beteekenissen afleiden ; als van niet gestadig zijn in, het vriezen , wanneer de vorst zich , bij poozen , hervat: het kwakkelt zoo wat met vriezen ; waarvan kcvakkelwinter, slappe , ongestadige winter. Kwakkelen gebruikt men ook van eene ongestadige gezondheid : hij is aars het kwakkelen. In dien toestand verkeerende , zegt men ook , in het dagelijksche leven : met den geneesheer kwakkelen. Van hier kwakkelziekte. Kwakkelen is ook langzaam en op denzelfden toon spreken, veel snappen , waarvan kwakkelaar : gh j zijt een quak. kelaar , en bleef hier geirne met deze vrouwen koztten. HOOFT. Kwakkelen gebruikt KILIAAN ook bedr., in den zin van ligtzinnig , onnut verdoen; ver ;wakkelera anders. Van hier kwakkelgeld , kleingeld, hetwelk reen ligt verdoet, en onnut uitgeeft. KWAKKEN, o. en b. w., ik kwakte i heb gekwakt. Onz. ; een zeker geraas, eenen kwak , in het vallen , ma- ken: hij viel op den grond, dat hij kwakte. Speeksel (kwak in Groningen. genaamd) op den grond spugen : kwak niet op den vloer. Bedr. ; iets met geweld goorjen , zoodat het een kwak geeft: hij kwakte hem tegen den muur -- tegen den grond, enz. Zie verder op kwaken. KWAKZALVEN, o. w., ik kwakzalfde , heb gekwakza fd. IK AO a1fc1. Kwakzalversgôed verkoopen: hij wi/2t ?7ze kwakzctlpe,z den kost. Men gebruikt het ook voor lapzalven , zich zelven, door huisniiddeltjes , zoeken te- gene zen. Van hier kwakzalver, in den engsten en misschiert cigenlijksten zing iemand , die, schoon in de wond heel. kunst onervaren, met veel geschreeuw , op markten en straten , zalven en andere heelmiddelen aan anderen aan prijst ; voorts ieder, die, des onkundig , zich uitgeeft om Uit-en inwendige kwalen te genezen. Men gebruikt dit woord ineeneri verachtelijken zin. Wijders køakza/j-ster , kwakzal'erj. Het is onzeker. wat eigenlijk de eerste helft des woords beteekene. Of men denken moete op kwakken, dat is schreeuwen , zwetsen, pogchen , of op kwakkelen zijn geld verspi1en , of op kwctkkeIii, in den zin van bij tusschenpoozen gezond en ongezond zijn, is niet wel to bepalen: schooii dit laatste wel een gen schijn heeft, omdat men ook zegt met den geneesheer kwakkelen. 1(WALIEN , 0. W. kwalied , heli geZ'walied. Di WOOC(I schijnt van den klank gevormd, beteekenende keti zelen, talmachtig met kinderen praten en omgaan ; ook, in het gemeen , laf en langzaam spreken ce hetze!fcki telkens herhalen. KWALIJK, bijw. , kwaljker , kwaljkst. Uêt woord is hit ,'adelijk zamengetrokken. Men gebruikt tetzelve op verscheidene Wijzen. Ka.'a4/k doen ; iets kwalijk nenien. Iets kaIjk begrijpen ij iets kwalijk kanne'i lezen. Kaljk varen is ziekelijk zijn, ook tegenspoed hebben , ongemak lijden ; waarvan het ztm. kuiaujk- Paart , en kwa1tki-'aren : gij zult daarvan geen kwcilijkt-' aren krijgen. Kwa/qk , flaanw,, worden. Valt hier kwalijkheid, flaauwte. Ergens kwalijk, pas, zjr of, enz. ITAL1, m. Een dikke damp: de kivai'z ciër icnip In Gron. gebruikt men dit woord. De k behoort zeket niet tot den wortel. Het is, met walm, wal,nte, uit eene bron. Zie die woorden. Van kwalni is ok liet onzo W. kwalinen, in Gron. gebruikelijk. KWALSTER, ru., meerv. kuictisters. Rogchel, fluim, taaije slijm. Een woord, in de onbeschaafde taal gebruikelijk. In het angels. heet goelster, etter. Misschicti $tarnt het even als gat, van geel af, zoedat de w, iil K W A. 51../ de a€leic1ing , wegvalle. Misschiert is het klankha .bdctsend _, als ontleend van het geluid , hetwelk , bij het opbrengen van fluimen , gehoord wordt. De haveresch , of Irjsterbessenboom draagt insgelijks dezen naam , misschien , orn den slijmerigen aard der bezien dezes boonas. Van hiel kwalsteren , kwalsters opbrengen en uitspugen. KWANSUIS , kwanswijs , zie kwant. KWANT , m. , meerv. kwanten. Snaak , schalk , gast : hl vraegt den quant met grooten ernst. DE DECK. Van hier is }.et bijes. kzvarztsw js , als een kwant ; op de wijze plan een' kwant , dat is geveinsdelijk , naar den schijn : h," hield zich k 9ant$w js , als wilde hij gaan. Men speldt het gemeenlijk i ktvanswis , kwansuis : want om de sleur quansuis. DE DECK. Het woord kwant is zeker van wenden : liet hoogd. gewandsu-'eise bevestigt zulks. Quanten is, in het hoogd., heen en weder bewegen , en Quant is, in die taal , een schijn eené geveinsde handelwi)s. Uit die beteekenis van heen en weder bewegen is ook ,avant, bij KIL. een ruilebuiter,^ Waarvan het we.rkw. , dat nog in gebruik is , ku)aatselen , ruilebuiten , ku'antselaar, kwaníselig, krvant" reling , kwantselster. K.WAN TSE LEN , zie kwant. KWANTSWIJS , zie kwaal. KWAPS; bijv. nn. en bijw., kampeer, kwaptt. In de ge'-& meenzatne verkeering gebruikelijk , voor ongesteld , zieke-s lijk, koortsig : Sij is geweldig quaps en moet gedut -& rich braken. J. CATss KWARREL t m. , rneerv. kis t,•rels. Een klein , ineePge-a drongen , bultig ding , inzonderheid onder de vruchten = onder die appelen , of peren , zijn oele kwarrels. Vaal hier kwarrelachtig, .kwarrelig. Met cwairren, warre len, dwarrelen, uit eene bron. KWART, o. s meerv. Zwarten. Het tierde deel van eert geheel; uit het lat. quartus. In de dagelijksehe taal al leen is liet gebruikelijk: twee kwarten in de loterj.i \erkleinw. kwartje: een kwartje jenever , enz. Zamenst^ kwartanker, kwartboek , ook kwattijn genaamd, een boek, welks blad het vierde van een vel beslaat. KWARTEEL , o., meerv. kwarteelen. Zekere maat van natte waren: een kcarteel traan. Uit het fr. guaelaad , uartanté 1.WAR K VAB KWARThi y rn , meerv. k,vartels. Kwakkel , wachtel. KWARTIER , o. , meerv. kwartierera. Een vierdedeel. la het gemeene leven bedient men zich van dit woord. Een vierde gedeelte van een uur : kwartier over vieren. Het -vierde gedeelte van eenen daim : vijf ktvartier dik. Eene vierde verdeeling van den maneschijn : eerste kwartier,, -- laatste kwartier. Een bout van een schaap heet ook een kwartier b• van hier lainskivartier. Het vierde gedeelte van een wapenschild is een kwartier'. Voorts, in het gemeen , een bewijs van adeldom, een wapenschild: die willen dan gebult en geiiuJst zijn met adelicke stukken en geleende quartieren. D.F. BRUNE. tiet vierde gedeelte eener stad , eens oords , eens o mtreks t de me jerj van 's Hertogenbosch wordt in vier ktvc&r= tieren verdeeld. Dit woord blijft , schoon ook een oord, eene stad in meer wijken verdeeld zij : in coat kr-vartier van de stad woont gij ? Wijders, een oord , eens streek , onbepaald : liet kwartier van Nijmegen. Zanienst. aclLterkwartier , voorkwartier. -- Kwartier --schout, een schout over een der kwartieren van de mei. jerij , kwartierdag, vergadering der afgezondenen eens kwartiers, kwartiersvergadering. Het is uit het ii', quartier, lat. quartus. Oul. bezigde men het hier van gevormde bedr. w. kwartieren , voor in vier deden scheiden , bij KAL, in quatuor partes dividere. Den rock zonder naet die en wouden sy ,niet quaertie ren. LEv. J. C. Nog wordt dit woord gebruikt voor Bene plaats, waar` men zich eene wijl ophoudt. Bijzonder gebruikt men het van soldaten , beteekenende eene woning , waar zij eenti wijl hun verblijf hebben , in tegenstelling van het verblijf onder tenten , in het leger : de winterkwartieren betrekken. Somtijds wordt het ook voor eene of meer ten. ten- genomen: het kwartier van den veldmaarschalk. In het gemeene leven noemt een soldaat zijnen intrek bij burgerlieden zin kwartier. Fig. neemt men, in den krijg, kwartier voor lijfsgenade: geen kwartier geven, alles over de kling jagen. Zamenst. hoofdkwartier, winterkwarlier, kwartiermaker, kwartiermeester, een beambte onder land- en zeevolk. Van hier het b., w., inkwartieren, waarvan inkwartiering. Schoon dit woord uit liet fr. quartier oorspronkelijk is, moet men cch .L1 W A . 54 echter dit fr. woord niet uit het lat. quartus, maar uit eene andere bron afleiden. De Franschen zetten vaak Bene keelletter in plaats van onze blazende lipletter .p , als guerre voor ons war , (welk woord de Eng. nog voor oorlog gebruiken), . guespe , guepe voor wesp , gué voor wad ,Bant voor want , en z. Het is dus zeer denkelijk, dat dit quartier . uit eene bron , reet het hoogd. war ten , wachten , voortvloeit ; of dat het van waren , ave.. ren , . dat is -blijven , duren , ontstaan is. Bi OTFRID. is gifuare een huis. KWARTS , o. Een woord in de bergstofkunde voorkomende , zijnde Bene glasachtige , zeer harde , halfdoorzigtige steensoort , gewoonlijk met kristalschietingen op de bovenzijde; .waarom men Jhet , wegens die oneffene punten , afleidt van waart (wart bij KILIAAN) , dat is eene wrat. Van hier kwartsachtig. KWASSIE;IlOU T, o. Eene soort van bitter hout , in Amerika , door de inwoners , tegen venijnige slangenbeten eerst gebruikt. In onze apothekén overgenomen , bevindt men het een heilzaam koortsmiddel. Het hout zou zijnen naaug van Benen slaaf :, in Suriname , QUASJE genaamd , die de eerste., ontdekker er van was , ontleend hebben. 1(WAST gr ;_ xn. , . meerv. kwasten. Knoest , weer : in dat hout . zijn vele kwasten. Fig.: Pieter Pieterszoon en .d lbert ,,M4rku8 , twee harde quasten. HooFr. Op één/ groen k a. -Poegt een scherpe bijl , spreekcc: ruwe menschen willen niet . {zacht - behandeld zijn. Dat zs. een kwast va z een mer sch een koppige vent. In Grpn. zegt ragn oest , ook bij KTL. , die tevens ast heeft, voorkomende. De ; kw schijnt hetzelfde denkbeeld niet meer sterkte uit te drukken. Van hier kwastig , knoes•. tig., koppig , ku'a8tigkeicl , onverzettelijke hardigheid onder ancl're gedenkenissen zij=ner quastigheit. HOOFT. kwAST, ..m..,..meerv. kwasten. Zanxengehondene borstels: ik, zal er den kwast, nog, eens opzetten, liet nog eens verwen. Franjen.,, .tot een bundeltje gebonden , tot sieraad en gebruik: P gordijnen met kwasten. -- Dat hebt gij aan uwen kwast, fig. , die schade hebt gij. Van hier kwastig; : , Borgoenséhe vaanen met quastigïz kruis r^an bloedt. HOOFT. Eez kwastige vent, een eigenzin x1ige zot. VOND, heeft quasteloos (kwasteloos). Zanzeust• veru.'kwast, wijkwast, witkwast, enz. M til sis KWE. ADEL. vergelijkt het lat. fiaircia i een bindsel , en brengt het , liefst , tot vatten , omvatten , verbinden. 1.WE., v. , mecrv. kween. Zekere vrucht. Zatnenst. kweapped : ik vnl u graeuwe queappels plakken.. VOND. Kweappelboom , kwedoorn , een doornboompje, dat lange en ronde bezien draagt , k'emoes -, kwepeer , kwe-. perenboom , kr'evleescii, ingesuikerde kween„ kwew n, enz. .K ve (kwede) , hoogd. Quitte , Quette, neder. ue, bob. kc tna , fr. coin , coing , ital. cotagna. Alles uit het lat. nzcilunn clrlonitim of cotoneum , gr. x Owvt^, omdat men deze vrucht uit Cydon , eene stad op het eiland Kreta, eerst ontving. KWEEK,, v. Pt.ingras. Eene grassoort , die in Geld. kwek heet , en zich , door welig wortels te schieten , ongemeen sterk vermenigvuldigt. Van kwik. Zie dit woord. M1 KWEEKEN , b. W. , ik kweekte , heb gekwreekt. Bezorgen , dat iets in zijnen stand blijve , wasse , groege en zich vermenignildige : boomen kweekera. Koest-eren , opvoeden : kinderen zorgvuldiglgk kreeken. Fig. , tien bloei van iets bevorderen : ge,eerdheid en wetenschappen ku'eeken. Deze gemeente zaehtrneedelgk queeken met een rechtvaardige regeeringe. Hot wT. Voedsel aan iets geven , in eenen oneigenlijken zin : zyne trotsch- Itei d ku'eeken. Hoope queeken. HooF?. Begunstigen: terr.,vijl Vitellius zijnen nacri/eeraar queekt. HOT. Van hier ktveekerl , een enthof, met de -zamenst. boom-kweekerj , entkweekerv , telgkweeker j , enz. , kweeking, kweeksel, teelset , kweekster. Zamenst. kweekhof, kweekschool , kweektuin , enz. De 'oorsprong is in kwik. Zie dit woord. KWEELTJE , o. , meerv. kweeltjes. Zoet gezang van eenen vogel : zij antivoord met een kweeltjerl. RoDENB. Verkleinw. van kweel, dat is gekweel; van kavelen. Er is nog een ander woord kr'eeltje, in de beteekenis van den geringsten graad van bederf van vlakje, smetje : er is geen kweel/je aan. Van kwelen, ivoor kwijnen, verweIkcn. XWEE: , , v., nieerv. kwenen. Dit woord beieekend-e , hij onze taalverwanten, oudtijds, eene vrouw, huis noeder. De oude Duitsclhers noemden trouwens eene vronW uen , of quersc& , zw. q inna. Eerste staatsvrouwen droegen,, bi ? W E. 547 bij de Gilde Gothen , Kimbren en Denen , dienzelfden naam. Nog heden heet a queen eene koningin , bij de Engelschen. De Engelschen hebben nog een woord quean, dat uit deze bron is , en een oneerlijk vrouwmensch beteekent. Bij KAL. is quene vacca Laura , vaeca sterilis , en ook muller vara , meretrix. Het gr. yvyn , Bene vrouw , komt hiermede overeen , gelijk ook het hoh. zenct , het pool. zona ; misschien alles uit yevvav , telen , waarmede ons kennen (bekennen) en kunne overeenkomen. Ondertusschen beduidt kween , bij ons , een wi;fje van het rundvee, en wel eene koe , die onvruchtbaar is: de vale , leelijke , doch wel gegelde queen. DE DEc- KEx. Met verachting noemen wij eene onvruchtbare vrouw eene kween. JONCTUS neemt het voor eene afgebruikte hoer : nzennigh jongrelingh omarmt een ha f rotte queen. KWEER , bijv. n. en bijw. , kweerder , ku«eer,st. WaIgelijk zoet ; in Gro n. gebruikelijk. Het is onzeker , wat de eerste beteekenis van dit woord zij. K.WEERN , (kwern , bij Kit. querne) vs , meerv. kcveer-nen. Een handmolen. Van hier kweernen , kwern-en , niet eenen handmolen malen. Moesog. quairnu.s , angels. cwearn, cweorn , crwyrn, deen. qucrn, eng, quearn , quern. KWEESTEN , oe w. , ik kweestte , heb gekweest. Op het eiland Tessel en Vlieland gebruikt men dit woord van eerre zeldzame manier van, vrijen , bij welke de deuren, of vensters , open staan , en de vrijer op het bedde vrijt, liggende , of zittende , op de deken , waaronder de vrijster zich bevindt. Van hier kweester. KWEKEN, o. w., ik kweekte, heb gekweekt. Hetzelfde als kwaken. KWEKKEN, o, w., ik kwekte , heb gekwekt. Kakelen, kwaken. KWEL, v. Kwelling: door nioeie4jke quel van lang vertoef. HOOFT. Het woord is weinig meer in gebruik. Van hier kwelachtig, kwell jk : zoo quelltjk (zorgelijk) een krjgsdienst. HOOFT. Kwel wordt ook voor wel, gebezigd. Van hier kwelwater, voor welwater. Zie wel. KWELDER, v. Buitendijkseh, land: de scha pen loopera op de kwelder. Zamenst. kweldergras: en 't k;=oi L Mm 2 der , 548 KWE. dergras , £n ogte reefen , ie meer gedeegen, flerell tiert. NL L. TJJI)W. VaaIs(IIjn1ijk , van kwel, dat i eene wel , wegens het kwellende water, dat is, dat ge stadig uit den grond opwelt. KWELEN , 0. w., ik kweelde, heb gekweeld. Zoetelijk zingen; van vogelen sprekende : daar nimmer Phi10 meel haar vreugd en liefde kweelde. LANNOY. Van rnenschen zegt men het ook; wanneer IIUYDEC. en F. DE LEAES willen, dat men het nimmer in eenen vrolijken zin zal gebruiken. Het is waar, dat men dit. doorgaans, zoo gebezigd vindt. Zoo zegt POOT in een treurdicht op den dood van FIOOGSTRATE : schoon ik naar de kunst niet queel. En VONDEL: waeroin en qiieelc1j niet en spijst mijn droegen geest met eengh klaeglyck lied? En KOORENHPT : zijt getroost, voedster, wil niet meer kwelen. Evenwel wijkt men ook wel eens van dien regel af. Althans, HOOFT zegt ergens: maar meeremini2en zang (dat is loftuiterj) belas injn' ooren niet, al queiden z haar best, Lat Ipollo comen spelen, en met Pan een iitjen que/en. GESCHTER. De genoemde stelling van IIUYI)EC. en DE HAES schijnt op eene verwarring van kwelen, ziien , niet kwelen kwijnen, te berusten ; daar toch die twee werkwoorden oorpronke1ik verscliiflcn. Kwelen , zingen , is een voortd. wcrkw. , anders kweclekn, kwetelen , van het oude que— dan, quaden , spreken, queclen , quecieren , garrire Mi WACHT. Zie verder kwettereri. Over kwelen, kwijnen, zie het volgende. Voorts is van hier kwelirig. KWELEN, (bij KIL. wielen, quenen , guifrien) o. w., ik kweelde. heb gekweeld. Kwijnert , viwe1ken : Ba$ an en Carinel quelen : oock queelt de bloeine Liliafons. BIJBLLV. Van menschen wordt het ook gezegd, eigenlijk : Z!ja lijf queeld en sterft. VAN MANDER. Oneig. , bezwijken : de hoochste van liet Qoick des lants queien. BIJBELV. Van hier kweluig. Wat de afliding van dit woord aangaat: er is geen twijfel aan , of de k is slechts een kedidank, voor het worteLs'oord gevoegd. fit worelwoorti is het oude welk , waarvan rwe/ken nog overig is, door sappeloosheid slap hangcn Door letter veretting is het een met het lat. ftaleceo, flaccidus. KWELLEN, b. w., ik kwelde, heb gekweld. Plagen, woeijd9k vallen: den vijand osophoude1i/k met bom' men KWE. sij men kwel/en. Schertsen : zij kwelden die juffer met haren neef. Eene groote sniert gevoelen: 'rza, de jicht gekweld worden. Onlust des geinoeds veroorzaken : die zaak kwelt mij dag aan dag. Wetlerk. : zich over iets kwel/en. Van hier L'.'e11aad'je , beangstiging , verdriet : die quellaaclje uit liet hoojd te slaen. VOND. Voorts ku'eilirig, moeijelijkheid , kwelcier, enz. Zamenst. kwelbast , plaagbast , we1duiel ,plaagduivel, kwel-: geest, booze geest, schet'tser. Het is niet onwaarschijnlijk, dat • het tot het zw. 'âlfr, beangstigen, kwellen, behoort. Het oude bal, kwaad, angels. balo , bij SCHILT. wa?a , mag men ook in aan meiking nemen ; te meer, daar KIL. het vlaanische quciele door kwaadheid , boosheid verklaart. KWENDEL , v. Eene welriekende plant, wilde tijm. Den keltjk van het lat. cunila , curijicigo. KWENGELEN , 0. W. ik kwerigelde , heb gek wengeld. In Gron. gebruikt men dit woord : met water kweage-. len , dat is, door beweging van het watervat , gedurig storten en kleine plassen maken. Het woord zal , met zwengel, uit ëene bron afstawwen. Wegen, wagen, waggelen, wankelen, zwanken, zwenken, zwingen, zwehgel hebben cene bron.. KWE!N , zie kiveerrz. KWETELEN „zie ka.'etteren. KWETER , zie kwetteren. KWETS , v., meerv. kwetsen. Eene bekende prtikn., die aan den boom hangende, door regen en wind op den grond stortende, door den val ligt gekwet8t wordt en berst. KWETS, v. Kwetsing, nadeel : daar hun marren MM- der quets doen mog/Lie HOOFT, KWETSEN, b. w., ik ;-wets,te, heb gekwetst. Het woord wordt van harde ligchamen gezegd, wanneer zij wekere Iigchamen drukken, en daardoor kneuzen of blutsen, Van hier wordt het voor wonden , bezeerçn gebruikt: een koegel, die de kuit quetstc. Hpoi'. Straffen, kastijden: Gods kwetsen is genezr. M!, L. Oneig., schenden: iemand in zijne eer kwetsen. Ergeren, beleedigen: stoffen, die ik hoope dat niemants ooren quelsen. POOT. Dat dit immer kuischeooren kwetste. FEITH.. Van hier kwetsing, kwetsuur: een Miu 3 mont fl 1(W E. moet der gaepende quetzuure. VoND. Met de min.. quetsr. ur. POOT. Het woord is klanknabootsend , en een voortil. w, van liet , nog in het neders. gebruikelijke , quedcleri , quet• ten ,drukken. Het lat. quatere, quassare, cutere, en liet wend. kweczczu , slaan, drukken , behooren hierheen ook. KWETTEREN , b. w. , ik k.a'et terde , heb gekwetterd. „ Voortd. w. van kwettert, drukken , blutsen ; anders knetteren , knitteren. Van hier kwetterig , geblutst , kwetterigheicl, kweltering. KWETTEREN , o. w. , ik kwetterde , heb gekwetterd. Kakelen , praten : of als twee of drije , -die daar quetteren. VAN MANnEn. Hierheen behoort liet vrouwel. naanxw. -k vete,' , waardoor men , in sommige streken van Gelderland , den tongriem verstaat , inzoover dezelve , bij sommige kinderen , het spreken belet , en daarom dient gesneden te worden. Het woord schijnt ontleend van helt Snijden van den tongriem , hetwelk noren sommigen voseleu doet , die daardoor het kwetteren leergin. Trouwens, kwetteren noemt men , in Grron. , kwetelen , en nLeri gebruikt het van ' vogelen : eene kwetelencle zwalun. Ondertusschen is kweten , kwetteren, kwetelen , bij KIL. quedelern , van liet oude quedan , dat bij OTFRID. gevonden wordt en spreken beduidt , zw. queda. De En-. gelschen gebruiken nog quoth i, gruot/L.lie , voor , zeg ik , '-zëgt hij. De oude Latijnen , ten tijde van ENNIUS en PACUVIuS , zeiden codere , hetwelk zij iedere uitspraken. Voor dit kwetteren hoort tnei , in de dagelijksche verkoering , ook kawetteren : -wal staat hij daar weer te kaiveltereri. KWEZEL , v. , meerv. kwezels. Dit woord , dat misschien 'met vezel en beuzel naauw verwant is , beteekent eigenlijk eene kleinigheid, een wisjewasje. Van hier is het overgegaan tot de benaming van eene geestelijke dochter. Klopje3 , zegt S. VAN ENDRE, 1.ronden in Brabant Quezels genaamd. Misschien , omdat zij veel gewigt leggen op dingen , die in de godsdienst van weinig belang zijn, ware beuzelingen. En, omdat schijnheiligheid zich juist daar. kenschetst, is eene kwezel bij ons ook voor eene schijnheilige gebruikelijk. Van hier kwezelen, futselen , beu4elen ,-kwezelaar ,-futselaar , kwewelar, ;1 schijnheiligheid , K WIJ. 551 held , kweielachtig. KWIJL , v. Zeever , slijmachtig speeksel , dat , bg sommige gelegenheden , van zelf uit den mond loopt. Om deze reden mag men het woord misschien met kwel , dat is ,vel , tot eene bron brengen. Zarnenst. kw jlbab , kwijlebab , een kwgldoek , oneigenlijk , babbelaar of babbelaarster, . die zoo druk zit te' babbelen , dat de kwijl uit den mond loopt : 't is een quijlbab. HOOFT. Voorts, kwijlband , kwijldoek , kwiilap , kw lslab, enz. KWIJLEN , o. w. , ik kwijlde , heb gekwijld. De kwijl laten loopen , zeeveren. Van hier kwj/laard , kwiler,, k wijling. KWIJN , m. Kwgning , uittering , getreur : 't blode gejuig in de oogst slaat nu aan den kwijn. Loi)ENST. KWIJNEN, o. w. , ik kwijnde , heb gekwijndSlap han . gen , verwelken : de boom omhelst van 't klim gaijnt zonder jet^gd en blaren. DE DECK. Dof, flaauw . bleek van kleur zijn : kwijnende luister. OVERz. Y. HERvwy. Langzaam uitteren : aan eene ziekte kwijnen. De Joocdsche mogentheit gunde aan eene oorlogskoorts. POOT. Door droefheid lusteloos zijn : de liefde doet hem deerlijk quynenHOOFT. Van lier kwijning , uittering. Het . woord grenst naauw aan kwelen , bij KIL. ook quenen, qu nen. Men mag dwijnen , zwijnen , dat bid KIL. nog overig is , mede in aanmerking nemen. KWIJT, bijw. Vrij , los, ledig , weg , verloren ; in eenen natuurlijken en zedelijken zin. Men gebruikt het bij de volgende werkwoorden ; als : kwijt zijn , verliezen : zijn geld kwijt zin ; oul. ook met den tweeden naamval : dat ick mijns mans qujt bin. LEVEN JEZ. CHR. Zich van iemand kwijt maken, hem verlaten. Want hij heeft ons los en vrij quit gemaeckt van slavernij. H. DE GR. Kwijt .schelden, worden , enz. Kwijt gaan, voor kwijt raken, verliezen: hiermeé ga ick min' man, naest Godt min toevlught qu]t. HOOFT. Ook is kwijt gaan voor t'rij raken, ontkomen, gebezigd geworden: die sal met vier ponsden tournojs quijt gaan. ALDEGOND. Zamenst. kwjjtbrief, kwijtschelding, kwijtschrift, kwij twording , enz. Er is een oud stamwoord wit, beduidende afgezonderd, Jos, vrij. Hierheen behoort dit woord , gelijk ook het lat. viduus , vidua , ons wecduw; gtisschien ook ons voor zn ^ zet 52 KWIJ, KWI@ zetsel uit , ons *ijCI , wieden , enz. IWIJTEN, (zich) wederk. w., ik kweet mij , heb mq gekwe/eri. Dit woord wordt bij KIL. bedr. gevonden, en bcteekent eigenlijk vrij maken , los maken, ontdoen: ende ic quite alle die eers!ghe&oren van mineii îo-. 776fl. BJJB. 1477-Zoo zejdé men oudtijds ook : ik kweet wiijne beloften , ik ontdeed mij , door dezelve te volbrengen , van derzxlver vet'bindtenis. Hoe quijtge bie,' uu.' plichten? MOON. Iemand den eed kwijten, hem er i7an ontslaan. Thans gebruikt men het wederk. : zich van zijnen pligt kwgten. Ook: zich dapper ku'ien. Van bier kwijting. KWIK, bijv, n. en bijw. , kwikker,, kwiksi. Dit woord heduidt eigenlijk bewegelijk, dat zich beweegt ; voorts vlug, aardig, levendig, vrolijk, tierig. In dien figuur!. zin indt ITflCT) het bij VOND. : ia 't quickste van den maij - van de lent. In het quikste van zijn dagen. MOON, Als zclLstand. naarnw. , meerv. kwikken, komt bet hij HOOFT voor: zendende nog drie Italiaarz8che kwikken. INog zegt men , in de gemeenzame verkeering: liet is maar kwik-, het is niets, het is maar eene aardig— Leid. \T8 het onz. geslacht , zonder meerv. , beteekende het oulings levend gedierte, zoo als het bij KIL. voorkomt. Thans is het kwik gebruikelijk voor kwikzilver , dus genoemd wegens deszelfs vlugheid en vloeibaarheid ; waarom het, in het lat. , ook argentum vi'im heet. Van hier kwikachtig , kwikch : de quixe rqerschap. T. ROEMER. Verkleirtw. kwikje , een aardig Strikje: met strikjes en kwikjes; ook een pronkstertje. Zatnenst. : kwikhaag , eene van zelve opschietende haag, kwikkebil, eene vrouw of vrijster , die niet veel van zit- ten houdt , eene loopster , kwikkebillen , kwikpil, kwikstaart , een vogeltje , wegens de beweging van den staart dus genaamd, kwiL-staarien, kwikzctnd, welzaud, dat onder de voeten uitwijkt, kwikzilver. Van hier ook verkwikken, d. i. verlevendigen, hetwelk eigenlijk van zieken gezegd wordt, die door een geneesmiddel oer— kwikt, verlevendigd worden. Dit woord is een der oudste in onze en aanverwante talen. In de achtste eeuw rteds vindt men kecpritnno, in het geldersche kwi/eborn, M* WILLE n. qukkon wassera, levend water, eene we+. Bij IsiDOR. is het werkw. ch•iqzü h/zan , bij NOTK. c4ichei2, en KWI. en bij Otintit. liet bijv. n. quek en queqkae. In liet angels. is cuce , cwic , cn'icu , levend , levendig, vlug, eng. en hoogd. quich , zw. qc'ick. Het stamt af van wegen, bewegen, wakker. KWIKSTAART , m., meerv. kwikstaarien. Zie kwik. KWINKELEREN, zie kinken. KWINKEN , o. w. , ik kwirikle , heb gekwinkt. Een verouderd werkwoord , met vinken wenken , uit eene bron , en beteekenende bewegen , trillen. Vin hier het basterdstaartige geljkvl. w. kwinkeleren , (latvan het iingen der vogelen , met eenen trillenden gorgel , gebruikt wordt: 't geogel1e qainkeleert én zingt. POOT. Voorts beduidt het, in het gemeen , zingen , vrolijk zijn. Van hier kwinkelering , kwiakeleerster. Hierheen behoort kwinkslag, een onverwacht kluchtig gezegde. KWINKERD , IT1. meerv. kwirikercis. Een die scheel ziet; dns wegens de beweging van de oogen genaamd. KWINKSLAG, m. , meerv. kwinkslaren. Zrie kwinken. KWINT, v., meerv. kwinten. Eene loosheid, streek: aardige kwinten. Kuur, gril: zijne kwinten zijn on- r'erdrageljk. Voor kwinkt; van kwinken. Fr quinte, neders. quinte. Van hier kvin1ig. KWINT , v. , meerv. kwinten. î)c fijnste snaar van eene viool, enz. Ook een woord in de zangkunst. Van het lat. quirzius, vijfde. KWIINTAPPEL , zie kolokwint. KWIPSCUI, bijv. n. en bijw. Ziekelijk , niet wel-, zij ziet er zoo M'ip$eh uit. Misschien uit eenen oorsprong niet wepscit , weepsch , sinakeloos , laf. KWISPEDOOR , v. , meerv. kwispedoren. Spuugpot. Bq veri)steri tig van het spaansche e$czipedoi , of ecupi clero. KWISPEL , in. , meerv. kwispels. Het harige uiteinde van den staart, hij KIL. caucla. Het woord schijnt klanknabootsend te zijn, en meteen het denkbeeld van beweging in te sluiten ; met vispelen uit eene bron. Voorts beteehent het eenen wijkwast, poeijerkwast, witkwast. Zamenst. kwispelbies. KWISPELEN, b. en o. w., ik kwispelde, heb gei-, wis.peld. l3edr., met eenen kwispel strijken. -iemand kwispelen, hem met eene snerpende roede slaan. Onz., met den staart slaan, of strijken: gelijk een tgger, die al $si K YT I. al 1wisplend met den staart , zijn tuchtheer '1.eit. J. DE MARE. KWISPELSTAARTEN, o. w. , ik hs'ispelstaartte , heb gekwispelstaart. Met den staart de beide zijden des 'gchaams slaan, met den staart spelen, aan eenige beesten, en voornamelijk aan de honden eigen, tot bewijs van vriendschap. Fig. vleijen. Daar kwispel een staart is, zoo heeft in kwispelstaarten , eigenlijk, eene overtolligheid plaats i en kwispelen alleen drukt hetzelfde denkbeeld uit. KIL. heeft ook wis; pelstaarten, en PLANTIJN wipstaarten. KWISTEN , b. w., ik kwistte , heb gekwist. Verkwisten ; welk zamengestelde • meest gebruikelijk is : en s y quis ten hunnen 'tijdt. GESCH. Van hier kwistig, verkwistend. Zamenst. kwistgeld, doorbrenger, ook kcvistpenning geheeten. Dit kwisten , bij OTFRID. even eens quisten 4 behoort tot het geslacht van woest, verwoesten, lat. vastare. Het oudfransche guaster., nu gdter, is hetzelfde woord.