.. KUNSTVVOORDENBOEK, OF VERKLARING VAN ALLERHANDE VREEMDE WOORDEN, BENAMINGEN, GEZEGDEN EN SPREEKWIJZEN, DIE, UIT VERSCHEIDENE rrALEN ONTLEEND, IN DE ZAMENLEVING EN IN GESCHRIFrrEN, BETREFFENDE ALLE VAKKEN VAN KUN sr rEN, WETENSCHAPPEN EN GELEERDHEID, VOORKOMEN; DOOR P. WEI L A ~ D. DERDE DRUK. VEEL VERMEERDERD EN VERBETERD. ROTTERDAM, D. BOLLE. KUNSTWOORDENBOEK, OP VERKLARING VAN ALLERHANDE VREEMDE WOORDEN, BENAMINGEN, GEZEGDEN EN SPREEKWIJZEN, DIE, UIT VERSCHEIDENE TALEN ONTLEEND, IN DE ZAMENLEVING, EN IN GESCHRIFTEN, BETREFFENDE ALLE VAKKEN VAN KUNSTEN, WETENSCHAPPEN EN GELEERDHEID, VOORKOMEN. A. A. A., de zesde toon in de muzijk, an- A. o. C., ab orbe condito, van de ders la genoemd. schepping der wereld af. A., Prijsaanduiding : àf 10. A. o. R., allno orbis redemti, in het A., Muntspecie-teeken. jaar na de verlossing der wereld; A., of A 0. Anno, in het jaar. hetzelfde als A. C., anno Chris!i. A., Avancer (op een horlog.). A. PR., anno ]ira:terito, in het afge- A., als getal, beteekent, in oude Ro- loopen jaar. meinsche opschriften, 500, en i\, I A. R. S., Anno I'estaumtae salutis, met eene streep er boven, 5000. in het jaar na de herstelling des A., aer. vuIg., Anno aerae vulgal'is, heils. in het jaar der gewone tijdrekening. A. s. s., acta sallctOl'll1n, handelingen A. A., op recepten, of voorschriften der heiligen. der Artsen, ana, van elk even veel. A. u. C., anno urbis conditae, of ab A. A. A. (scheik.), amalgama. urbe condita, na de boU\ving van A. n., aurea bulla, de gouden bul. Rome. A. C., anno Christ!, in het jaar van A. u. E., actum ut supra, op den bo- Christus. ven gemelden dag. A. C., anni currentis, van het loopen- AA., Op het Fransche geld, de muntde jaar. stempel van Metz. A. M., anno mundi, in het jaar der AASCIIAOUR, een voornaam feest bij wereld; ook a/·tium magister, an- de Perzen, ter eere van twee zonen ders A. L. M., al'tium libemliurn van ALl. magister, meester del' vrije kunsten. AA'!" rozenkleurig edelgesteente in A. M., amica manu. Op adressen, Japan, en daar zoo hoog geschat, met vriend. dat er de uitvoer van verboden is. A. et 0., Alp/wen Omega, het begin AATAS, opziener der nachtwacht in en het einde, een toenaam van den Perzië. Heiland. An, de 9" maand des joodsehen jaars, 1 ABAB. 2 ABAN. die 30 dagen heeft en in Julij en ABANGA, zoo noemen de inwoners Augustus invalt. van St. Thomas de naar citroenen ABAB, zoo heeten de Turksche ma- zweemende vrucht huns palmtrozen, welke de Sultan in zijn booms. rijk laat pressen, wanneer hem ABANNATIO, verbanning voor een daartoe slaven ontbreken. jaar, bij de Grieken. ABACA, eene soort van hennip, op ABAPTISTON (chirurg.), anders tre. de Manillische eilanden, uit eene paan, Fr. trépan, beenboor, scheplant, koffo, bereid wordende. delboor. ABACOT, een hoofdsiersel der oude I ABARCA, Spaansche schoen, om steile koningen van Engeland, van bo- bergen te beklimmen. ven als eene dubbele kroon za men- ABARCEREN, iemand uit zijne bezitgesteld. ting verdrijven. (Regtsgeleerdh.) A BACULO AD ANGULUM, van de zijde AB ARTICULATIE (ontleedk.), onteens driehoeks tot zijnen hoek be- wrichting. sluiten, d. i. eene ongerijmde ge- ABAS, een Perziwh gewigt, om volgtrekking maken. paarlen mede te wegen. ABACUS, Lat., abaque, Fr., eene zand- ABASTER (fabelk.), de naam van een tafel voor meetkundige fig.; - en der drie paarden, voor den wagen eenerekentafel bij de ouden. Voorts van Pluto gespannen. een plat stuk marmer, of iets der- ABATELEMENT, in de Levantsche gelijks, op het kapiteel eener zuil, koopsteden de geregtelijke uit. bij de Toskaansche en Dorische spraak eens consuls bij misstappen, orden volkomen vierkant, doch bij door kooplieden zijner natie bede overige aan alle zijden ingebo. gaan. gen. ABATI, de naam eener beruchte roo- ABACUS PYTHAGORICUS, Lat., aba. verbende in Italië, omtrent het que, ook la table de Pythagore, Fr., einde der veertiende eeuw. de tafel van Pythagoras; anders ABAT.JOUR, Fr., abajour, een keI. de tafel van vermenigvuldiging. dervenster ; ook een venster met ABADDON, in de Openbaring van schuinsche luiken, waarin het licht Johannes, de engel des afgronds. slechts van boven kan invallen, ABADIR, voornaamste godheid der zoo als in gevangenissen, bij ons Karthagers; de steen, dien SATUR· gemeenlijk koekoek genoemd. Ook NUS van RHEA ontving, en hem in dragen de zoogenoemdejalousiën, plaats van den pasgeboren JUPITER of zonneblinden, dezen naam. verslond. ABATTIS, afval van gevogelte enz.; ABALIENANDI JUS, het regt van ver· verhakking (in de krijgsk.). vreemding. Abalinatie, abalienatio, ABATTU, geabatteerd, krachteloos ge· heet, in het Romeinsche regt, eene maakt, vermoeid, afgemat, verval. wijs van vervreemding, waardoor len, nedergeslagen. zaken, welke men 1'es mancipi ABATUTA ~muzijk), volgens de maat, noemde, als: vee, slaven, lande· naauwkeurig afgemeten. rijen, enz., aan anderen werden ABAT.vENT, abavent, Fr. (bouwk.), overgedragen. Abalieneren, ont· een houten afschutsel voor openinvreemden, vervreemden. gen aan gebouwen, om regen en ABANDON, à l'abandon, iets à l'aban. wind af te keeren, waarvoor wij don geven, laten; iets laten varen, het woord windbord gebruiken. in den steek laten. Abandonneren, ABBA, Syr., zoo veel als vader. verlaten, prijs geven, van iets af. ABASSY, Perzische zilveren munt. stand doen. ABBÉ, een abt, hetzij het hoofd eener ABCE. abdij, of eener verzameling van canonici regulares. In Frankrijk gaf men dezen naam ook aan iemand, die een zwart of violetkleurig kleed droeg, en, zonder een geestelijke te zijn, een en witten kraag om den hals had. Ook, schertsenderwijze gesproken, een jonge opgeschikte geestelijke, wiens gedrag meer wereldlijk dan geestelijk is. ABcEs, absces, een ettergezwel. ABDALLA, abdala (in het Arabisch, een dienaar en aan bidder van God). Dezen naam dragen de Perzische monniken. ABDAR, een koninklijke bediende in Perzië, die uit eene verzegelde kruik den Koning water om te drinken toereikt. ABDAST, abdest, de plegtige wassching vóór het gebed bij de Turken. ABDERA, eene oude stad in Thracië, waar de inwoners zeer onnoozel waren; de hun gelijkende nakomelingen heeten van daar ABDERITEN. Abderitenstreken, belagchelijke, domme streken. Abderologiseren, ongerijmde, zotte dingen spreken. ABDICATIE, het vrijwillig nederleggen van een ambt, het afstaan van goederen; de uitsluiting van eenen ongehoorzamen zoon uit de familie, of erfenis. Ahdiceren, afslaan, afschaffen, ontzeggen, verwerpen. 3 ABDINGIJOF, hervormde benedictijner abdij van Cluni in Paderborn. ABDITAMENTU)\f, hetgeen van eene gevraagde som afgetrokken, of afgedongen is. ABDUCTIE, beenbreuk aan de gewrichten; ook bij de aanhangers van ARISTOTELES, overgang van een voorstel tot een ander, om door vergelijking van beiden de waarheid eener sluitrede in te zien. ABDUCTORS, zie ADDUCTORS. ABECEDARIUS, Lat., abécédaire, Fr., komt van A, B, C, D, en wordt van iemand gezegd, die nog het ABEL. abé leert, ook die het in de eene of andere wetenschap nog niet ver gebragt heeft. ABELADISEREN (schertsenderwijze), ontmannen. Abelard werd, op aandrang van Heloizes vader, ontmand. ABELLAGIUM, het regt van eigendom eens leenheers op de wilde bijen zijns leenmans. ABELONITEN, abeliers, sekte, die het huwelijk goedkeurde en zijne regten afkeurde. ABEONE (fabelk.), eene godin, welke de oude Romeinen zich plagten aan te bevelen, wanneer zij op reis gingen. ABERRATIE, afwijking, afdwaling, b. v., wanneer eene vaste ster van haren anders gewonen loop afwijkt, afdwaalt. De schijnbare beweging der sterren. ABm (tijdrekenk.), de eerste maand van het kerkejaar der Hebreëren, anders nisan genoemd, en overeenkomende met onze maand Maart. ABHlGIT, een offer, hetwelk een Indische Rajah, ter verzoening van eenen, zonder opzet, aan eenen priester beganen moord brengen kan. ABIDA, een God bij de Kalmnkken, die zijne woonplaats in den hemel tegen den opgang der zon heeft, en de zielen der menschen in het oogenblik, dat zij zich van het ligchaam scheiden, tot zich trekt. Zijn zij rein van zonden: zoo veroorlooft hij haar in de lncht rond te zweven, doch in het tegenovergestelde geval blaast hij ze weer van zich af, of laat ze weer in een levend schepsel overgaan. ABJECT, verworpen, la'lg, liederlijk. Abjiceren, abjiciëren, verwerpen, verachten. Abjectie, geringschatting, verachting. AB INTESTATO, zonder testament. Erfgenamen ab intestato, achtergelatene naaste erven, natuurlijke erven; naaste bloedverwanten. 1* ABIP. ABIPONES (geschiedk.), de naam van een Zuidamerikaansch volk in Paraguay. ABITURIENTEN, zoo heeten, in Duitschland, de studenten, welke, na afgelegd examen, de akademie verlaten. ABJUDICATIE, geregtelijke ontzegging, weigering. Het tegendeel is adjudicatie, geregtelijke toewijzing. Abjudiceren, geregtelijk ontzeggen. ABJURATIE, afzwering, openlijke herroeping. A bjureren , verloochenen, afzweren. ABLACTEREN, een kind spenen. ABLATIVUS (taalk.), de ablatief, de zesde naamval der naamwoorden in de Latijnsche taal. Ablativus absolutus, de volstrekte ablativus, of die door niets geregeerd wordt. ABLECTEN, Romeinschekeursoldaten. ABLEGAAT (in de Roomsche kanselarij), een geestelijke, die, in bijzondere omstandigheden, van den Paus last krijgt, om zekere werkzaamheden eens apostolischen legaats waar te nemen. (Het staat niet gelijk met vice-legaat.) ABLEGMINA, de deelen van een offerdier, die de Romeinen voor de Goden bewaarden. ABLEPSIE, blindheid, ook zinneloosheid, onbedachtzaamheid. ABLIGUREREN, op eene liederlijke wijs verdoen, verkwisten, verbrassen, door de keel jagen. ABLUENTIA, reinigende geneesmiddelen, dienende om op te lossen en af te drijven. ABLUTIE, het reinigen of afwasschen met geneesmiddelen; 2) de wijn, die den priester bij de misse op de vingers gegoten wordt. ABNEGATIE, ontzegging, verloochening. Abnegeren, ontzeggen, loochenen, verzaken. ABOLEREN, afschaffen, eene wet opheffen. Abolitie, geheele afschaffing van iets. Abolitie van straf, vrijspreking van eenige misdaad, 4 ABOL. en opheffing der straf; zoodat daaromtrent geen onderzoek meer mag gedaan, en de misdaad als niet gepleegd moet aangemerkt worden. ABOLLA, abolan, zekere kleeding der oude Grieken, bestaande in een' langen rok, zonder mouwen. ABOLLAGIUM, het regt van den leenheer op de bijenzwermen in de bosschen zijner vasallen. ABOMINABEL, abominable, Fr., verfoeijelijk, afschuwelijk; abominatie, verfoeijing, afschuw, afschuwelijke daad. Abomineren, verfoeijen, afschrik hebben. ABONDANCE, zie Abundant. ABONNEREN, zich in eens uitkoopen, en dus van gedurige betaling bevrijden, b. v., zich bij een en boekhandelaar, tot het lezen van maandwerken, enz., of in den schouwburg, ter bekoming van vrijen toegang, abonnrren. Abonnement, zulk eene uitkooping, of vrijmaking. Abonnement sus pendu, met opheffing van het abonnement, wanneer de geabonneerden in den schouwburg ook betalen moeten. ABORDAGE, Fr., het aanstooten der schepen; het enteren. Ook de landing; het aanspreken. Aborderen, aanlanden; ook aanspreken. Op het eerste abol'd, op het eerste oogenblik, in het begin. ABORIGINES, oorspronkelijke inwoners, de eerste volkeren eens lands, in tegenoverstelling der kolonisten. ABORTEltEN, ontijdig baren. Abortus, Lat., miskraam, misgeboorte. Abol'tief, ontijdig gebaard; dat ontijdig doet baren. ABOUCHEREN, aboucher, Fr., raadplegen, toespreken, ergens over spreken. Abouchement, raadpleging, zamenspraak, gesprek. ABRA, kamermeisje, ook bijslaapster bij de oude Grieken en Romeinen. ABRACADABRA, woorden of schriften, welke onverstandige, bijgeloovige lieden eene groote kracht toeschreven. Het woord abl'acadabra, op ABRA. eene bijzondere wijs, geschreven, en als amulet bij zich gedragen, moest tegen allerhande kwalen en ziekten dienen. ABRAHAMITEN, sekte der Oostersche Kerk in de ge eeuw, die de Godheid van Christus verloochende, en aldus genaamd is naar haren stichter ABRAHAM uit Antiochie; 2) Boheemsche deïsten, die in 1782 het geloof omhelsden, hetwelk ABRAHAM vóór zijne besnijdenis gehad had. ABRAKREES, openbare hoeren in Guinea. ABRAXAS, amulet, geheimzinnig woord. ABRÉGÉ, Fr., kort uittreksel uit een boek, of geschr~ft. Abrégeren, verkorten. ABREVIATOR, Lat., abréviateur, Fr., een verkorter. Abreviatores, abréviateurs (in de pauselijke kanselarij) die personen, welke de bullen, brevetten en andere geschriften stellen, waarbij men zich van vele verkortingen pleegt te bedienen. .dbreviatuur, abréviatie, verkorting der woorden, hetzij door uitlating van letteren, hetzij door het gebruiken van teekenen, of karakters, ter aanduiding van woorden. Abrevieren, verkorten, bij verkorting, of met enkele letters, of karakters, geheeIe woorden schrijven. AB RITES (geschiedk.), naam eener Indiaansche natie, ten tijde van Alexander den grooten. ABRIZAN, een feest bij de oude Perzen; waarvan bij de lateren het gebruik nog overgebleven is, om zich met welriekende wateren te besprengen. ABROGEREN, afschaffen, opheffen. Abrogatie, afschaffing eener door de wet ingevoerde gewoonte. AB RON, was een zeer weekelijke en wellustige Griek, weshalve men zijn' naam nog heden ten dage aan dergelijke personen geeft. 5 ABRU. ABRUPT, plotselijk, afgebroken. Ex abrupto, plotselijk, op eenmaal, onvoorziens, zonder vooraf iets te zeggen, of den aanvang van iets te verhalen. Abrupta, op staanden voet voortgebragte, of andere korte, geestige invallen. Abruptie, afbreking. ABRUTEREN, beestachtig, of tot vee maken. Geabruteerd, tot vee geworden, of beestachtig dom geworden. ABSCES, zie Abces. ABSCINDEREN, afsnijden, afrukken, afhouwen. Abscissie, zoo veel als amputatie, van het Lat. abscissio en amputatio. ABSENT, afwezend. Absens carens, die niet bij de hand of tegenwoordig is, gaat ledig henen. Absentes, de afwezenden, verscholenen. Curator absentis, voogd, opziener eens afwezenden. Absentie, absentia, absence, afwezendheid. Absentia Reipublicae causa, of laudabilis, afwezendheid om den wil van het gemeenebest. Absentia vituperalis, of malitiosa, afwezendheid uit schandelijke oorzaken. Absentia causa lis, eene toevallige, of onschuldige afwezendheid. Absenteren (zich) heengaan, zich verwijderen. ABSIDES (sterrek.), de twee punten van de loopbaan eens hemelligchaams, die het digtste bij- en het verste van elkander afstaan. ABSIS, gewelf, meestal kerk gewelf. ABSOLUMENT, Fr., volstrekt. Absoluut, absolut, absolutus noemt men datgene, hetwelk als bloot op zich zelf staande, en zonder betrekking op iets anders, beschouwd wordt; onbeperkt, onafhankelijk, vrij. Terminus absolutus, eene uitdrukking, die op niets betrekking heeft. Ook zonder beding, onvoorwaardelijk, als: ik wil het absoluut zoo en niet anders hebben; absolute kracht, die in een ligchaam onophoudelijkenaltijd even sterk werkt; ABSO. 6 ablativus absolutus; zie ablativus. Absolutie, absolutio, Lat., vrij. spreking, ontslag eener verant· woordelijkheid. Het meerv. absolutiones beteekent, bij de RoomschKatholijken, het besprengen met wijwater, en het bewierooken van gestorvene hooge personen, welke men zal begraven. Absolutorium, een vonnis, of geregtelijke uitspraak, waardoor iemand van eene verpligting, verantwoordelijkheid of schuld, vrijgesproken wordt. Absolveren, vrijspreken. ABSOLUTIEDAALDER, eene Fransche zilveren medailje ter grootte van een' daalder, welke HENDRIK IV. ten jare 1595 slaan liet. Op de voorzijde staat het borstbeeld van den Paus met het omschrift: CLEMENS VIII. Pont. max. (Pontife!1! maximus), op de keerzijde het borstbeeld des Konings van Frankrijk met het omschrift: HENRICUS IV. D. G. Franc. et Nav. Rex Christia. (Dei Gratia Franciae et N avarrae Rex Christianissimus). Deze gedenkpenning is zeer oud geworden en merkwaardig wegens zijne aanleidende oorzaak. HENDRIK IV. was wegens zijne onregtzinnigheid en het edict van N antes, dat aan de Hervormden vrije uitoefening van godsdienst toeston d, 1591 door den Paus in den ba n gedaan. Ofschoon de parlementen van Frankrijk dezen banvloek voor onregtvaardig en ongeldig verklaarden, werden toch de intrigues der geestelijkheid voor den Koning gevaarlijk, en het was den Jezuiten bijna gelukt; een en aan. slag tegen zijn leven uit te voeren. HENDRIK kwam er met verlies van een' tand af, en de Jezuiten werden weggejaagd. Intusschen kwam het toch kort daarop tot eene min. nelijke schikking tusschen hem en den Paus, die hem 1595 van den ban vrijsprak. Om 'Cleze verzoening bekend te maken, en om het ABSO. vertrouwen der ijverig katholijke onderdanen te verwerven, werd deze gedenkpenning geslagen. ABSORBENTIA, middelen, welke de zure dampen, of scherpten inzuigen. Absorbentia vasa (geneesk.), opslurpende vaten. Absorberen, in zich trekken, inslokken, fig. ver· teren, verdoen, verkwisten; ook verdringen, als: een sterkere reuk absorbeert eenen zwakkeren, eene grootere straft eene geringere. Ab. sorptie, absorptio, Lat., absorption, Fr., het inslokken, inzuigen der sappen; ook verzwelging, vertering, verkwisting. ABSQUE, zonder. Absque ulla conditione, zonder eenige voorwaarde, onvoorwaardelijk. Absque causae cognitione, zonder kennis van zaken, ongehoord, zonder onderzoek. ABSTEMIUS, Lat., abstéme, Fr., die zich van de eene of andere zaak, inzonderheid van wijn, onthoudt. ABSTENSIE, verklaring, dat men van eene erfenis, waartoe men bij tes· tament geregtigd is, vrijwillig afstand do6t. ABSTENTI, in de eerste kerk degenen, die in den kerkban leefden; gevolgelijk zich van de godsdienst. oefening moesten onthouden. ABSTERGENT (artsenijk.), zuiverend, afleidend. Abstergentia, afleiden. de, zuiverende geneesmiddelen. Abstersie, reiniging, zuivering. ABSTINEREN, zich onthouden. Abstinent, die zich onthoudt, die matig is. Abstinentie, onthouding van spijs, drank, enz. ABSTRACT, afgetrokken, in tegenoverstelling van concreet. Deugd, schoonheid, enz. zijn abstracte begrippen. Eene zaak in concreto beschouwen, is met alle hare eigenschappen en omstandigheden; in abstracto daarentegen, wanneer eene zaak alleen op zich zelve gedacht wordt, zonder hare eigenschappen en omstandigheden in aanmerking te nemen; b. v., ABST. regt vaardigheid , godsvrucht, geleerdheid, zijn abstracta, een regtvaardige, godvruchtige, geleerde, daarentegen, concreta. Ook noemt men iemand abstract, die in eene zaak zoodanig verdiept is, dat hij op het geen bij en nevens hem is, geen acht geeft, - dat hij niet hoort, wat gezegd wordt. Eene abstracte verhandeling is zoodanige, welke, door eene al te afgetrokkene redenering, duister en moeijelijk te verstaan is. Abstractie, het aftrekken der gedachten van eenig ding; ook zulk een afgetrokken denkbeeld; ook vel'strooijing, mangel aan opmerkzaamheid. Abstractum, Lat., het afgetrokkene, een afgetrokken denkbeeld. .Abstraheren, aftrekken, in gedachten afzonderen. ABSTRUEREN, verbergen, geheim houden. Abstrus, verborgen, duister, onverstaanbaar. ABSURD, ongerijmd, onverstandig, dom, ongeschikt, zot. Absurditeit, eene ongerijmde zaak. ABUDAD, de groote oorspronkelijke stier, welke, volgens de godsdienstleer der Parsen, ORMUZD schiep, en in hem de kiem aller toekomstige dingen leide, die zich naderhand uit hem ontwikkelden. ABUIS, al:us, vergissing, verzinning. misslag, ook misbruik. Abuseren, vergissen, verzinnen, zich abuseren. Iemand abuseren, misleiden, bedriegen, met valsche berig ten enz. Desabuseren, iemand de oogen openen ten aanzien van eene hem gedane valsche voorstelling, iemand uit de dwaling helpen. Abusief, abusive, par abus, Fr., bij vergissing, uit dwaling. ABU JAHIA, bij de Mahomedanen een doodsengel, die van God den last bekomen heeft. om de zielen van de ligchamen te scheiden. ABUKELB, zoo noemen de Egyptische kooplieden eenen Hollandschen rijksdaalder; dewijl zij den 7 AEUN. daarop geslagen leeuw voor een' hond (kelb) aanzien. ABUNA, de titel van den Metropolitaan van Abyssinië, welke zoo veel als onze vader beduidt. ABUNDANT, overvloedig; abundantie, abondance, Fr.. overvloed. Ex abundantia cordis os loquitur, waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. ABUSUS, Lat., misbruik. Abusus non tollit usus, het misbruik neemt het gebruik niet weg. ABUTTO, een Japansche God, die heeling en genezing, goeden wind en gelukkige reis geeft, en' in hetalgemeen tegen onheilen bescherming verleent. ABYME, Fr., afgrond, diepte. Fig. alles, waarin men zich verliest; verlegenheid, waaruit men zich niet weet te helpen. ABYSSUS, diepte, afgrond. Overdragtelijk, een onverzadelijk mensch, veelvraat. AB ZENDEGHIAN, de bron des levens of der jeugd, van welke eene Perzische overlevering zegt, dat zij oostwaarts in een duister land ligt, en haar water de onsterfelijkheid geeft. Ac. Academie. ACACECIUS, bijnaam van MERCURIUS, naar zijnen pleegvader ACACUS. ACACIA, een bundeltje, of zakje met aarde gevuld. De Konstantinopolitaansche keizers plagten het altoos in de linkerhand te dragen, ter herinnering, dat ook zij stof en asch zouden moeten worden. ACADEMIE. zie AKADEMIE. ACAENA, Grieksche lengtemaat van 10 geometrische voeten, welke ook dodecapode genoemd werd. ACAMATHOS, een Grieksch woord, hetwelk de beste, gunstigste hoedanigheid en den schoonsten omtrek des menschelijken ligchaams uitdrukt. ACAMPSIA, onbuigzaamheid (der ledematen). ACANGIS, acanges, zoo worden TurkAC AT. sche vrijwilligers genoemd, of soldaten, die zonder soldij dienen, en van den buit leven. ACATALECTISCH, AKATALEKTISCH, in de dichtkunst een vers, hetwelk ten aanzien der voeten en lettergrepen, de hoogste volkomenheid bezit. Cataleetisch is het tegendeel daarvan. ACATALEPSIS, Akatalepsis, onmogelijkheid om eene zaak te begrijpen; onbegrijpelijkheid. ACATHOLICI, akatholici, onroom· schen; dus worden de Protestanten door de Roomsch-Katholijken genoemd. ACATOPOSIS, onvermogen om te drinken, of in 't algemeen om te slik. ken. ACATHARSIA, onreinheid, onzuiver· heid. ACATHISTlSCH, smeekend. ACATIUM, boot, waarvan zich de Ouden tot oorIogsondernemingen bedienden. ACCABLEREN, overladen, bezwaren, belasten, nederdrukken. Met beo zigheden belast, bezwaard zijn. J emand met verwijten overladen. Geaccableerd, ter neder gebogen of gedrukt, door zware rampen en tegenspoeden. ACCALIA, Larentalia, een feest, hetwelk de Romeinen jaarlijks den 23 December ter eere van ACCALAREN· TlA, de vrouw van FAUSTULTTS en zoogster van ROMULUS en REM US, vierden. ACCAPAREUR, Fr., opkooper van waren, inzonderheid van levensmid. delen. Woekeraar. ACCELERANDO, ltal. (muz.), met toenemende snelheid. Acceleratie, bespoediging, snelle voortgang. Accelereren, bespoedigen. ACCENDONES, de opzigters over de kampvechters bij de Romeinen, die dezelve tot den strijd aanmoe· digden en aanwakkerden. ACCENSI, te Rome dienaren in den raad en uitroepers van de uren. 8 ACCE. ACCENT, toon der stem in het spreken; zekere uitspraak, als, wan· neer men zegt: hij heeft een slecht of goed accent,' toonteeken eener lettergreep; de nadruk des toons in de muzijk. Accentuatie, de regte plaatsing der accenten. Accentueren, met accenten teekenen ; behoorlijk uitspreken. Accentus ecclesiastici, Lat., de stembuiging bij het zingen der altaargezangen. ACCEPTA, wat men ontvangen heeft, de ontvangst; data et accepta, ontvangst en uitgaaf. Acceptabel, ac· ceptable, Fr., aannemelijk, wat aangenomen kan worden. Acceptant, degene, die eenen wissel. brief aanneemt, en met het woord geaccepteerd, en met zijnen naam onderteekent, en zich daardoor ver· bindt, om, op den vervaldag, te betalen. Acceptant per honor di littera, of del giro, is diegene, welke, zonder zelf de betrokkene te zijn, uit vriendschap of genegenheid, een en wissel aanneemt, en zich verbindt, om denzeh-en te voldoen. Acceptatie, aanneming, het aannemen, b. v., van een en wissel, om denzelven op den bepaalden tijd te voldoen. Accepteren, aannemen, ook onderteekenen, b. v., eenen op ons getrokken wissel. ACCEPTILATIE, kwijtschelding bij kwitantie, of schriftelijke verkla. ring van de ontvangst eener in der daad niet ontvangene zaak. ACCES, toegang tot iets - tot eenig gezelschap of collegie, de vt:ijheid, om bijeenkomsten en vergaderingen bij te wonen, zonder tot hare leden te behooren. Het beteekent ook de vrijheid, om over een meisje te verkeeren, als: hij heeft acces bij de dochter van mijnen vriend. Accessibel, accessible, Fr., genaakbaar, toegankelijk. Accessist, iemand, die zonder bezol. diging bij eenig collegie aangesteld is, en de toezegging heeft eener ACCE. werkelijke plaatsing. AccÈs, aanval. ACCESSIT, hetgeen bij eene andere zaak gevoegd wordt, of in rang op iets volgt. Het accessit bekomen wordt gezegd, wanneer eene verhandeling, over eene opgegeven prijsvraag, niet den uitgeloofden prijs, maar echter waardig gekeurd is, om bij de bekroonde verhandeling, of verhandelingen, gevoegd, en gedrukt te worden. ACCESSOIR, hetgeen bij iets komt, bijkomend. ACCIDENS, Lat., accident, F., toeval, voorval. Het wordt altoos in eenen kwaden zin genomen, tenzij eenig bijvoegsel eene andere beteekenis daaraan geve. In de redeneerkunde is een accidens iets, dat niet tot het wezen eener zaak behoort, doch zonder een wezen niet zijn kan; toevallige gesteldheid eens dings, die der zaak niet eigen is. In de schilderkunst, de afbreking der zonnestralen door eene daar voor drij vende wolk; ook datgene, hetwelk niet van het hoofdlicht, maar van een tegenover staand venster, of van eenen fakkel, enz. ontstaat. Per accidens, par accident, bij toeval. - Accidenteel, accidentel, F., toevallig, hetgeen niet aan zekere wetten onderworpen is. - Accidentellement, toevalligerwijze, bij toeval. ACCIDENTALEN, eene sekte, die tegen de substantientalen overstond. Deze hielden de erfzonde voor een zelfstandig boos wezen, voor eenen inden mensch tegenwoordigen duivel, die in den doop moest uitgedreven worden; gene daarentegen voor eene van ADAM overgeërfde toevallige gebrekkelijkheid. ACCIJs, accise, Fr., eene geregtelijke belasting op levensmiddelen en zulke waren, welke door het gebruik verslijten; ook de plaats, waar de accijsbedienden bijeenkomen, en waar de accijs betaald wordt. 9 ACCI. ACCISMUS, weigering, wanneer men bedieningen en eer, om zekere redenen, in schijn afslaat, ofschoon het blijkt, dat men dezelve begeert. ACCLAMATIE, acclamatio, Lat., acclamation, Fr., vreugdegeroep, blijde toeroep bij den intogt van personen; algemeene goedkeuring ook benoeming tot iets, zonder stemming. ACCLIMATISEREN, aan het klimaat gewennen. ACCOGLIENZA, accoglio, het met betaling vereeren van een' wissel. Vriendelijke ontvangst van een' aanbevolen persoon. ACCOLADE, omarming, omhelzing, waarmede in Engeland, de nieuwe ridders, van de zijde des Konings, vereerd worden. Ook in de kookkunst, twee gebraden konijnen, welke zoo opgedaan zijn, als of zij elkander omhelsden: ook eene streep, waarmede men meerdere woorden of regels vereenigt. ACCOMMODEREN, te regt maken, in orde brengen; herbergen, onthalen; elkander verstaan, overeenkomen, een geschil bijleggen; zich schikken; ook l,appen, opmaken, het haal' in orde brengen. Accommodement, Fr., de inrigting van een huis tot gemak; ook het treffen van een vergelijk. Accommodage, Fr., toebereiding eener zaak, in orde bren ging van een kapsel; het loon daarvoor. Accommodable, hetgeen in der minne bijgelegd of geschikt kan worden. Accommodant, buigzaam, toegevend, lllschikkelijk. ACCOMPAGNEREN, begeleiden, gezelschap houden, medegaan; met iemand zingen of spelen; hem, die zingt of speelt, met de stem of eenig speeltuig begeleiden. Accompagnement, Fr., yetzelling. geleide, gevolg; hetgeen men met een' ander speelt of zingt. Ook het uiterlijke sieraad om een wapenschild. AOOO. 10 AORO. ACCOMPLEREN, vervullen, voltooijen. ACCOORD, (Muz.) het zamenluiden van meerdere toon en, en deze toonen zelve; ook het zamenklinken van meerdere speeltuigen. Figuur!. een verdrag of vergelijk wegens het leveren van werk en waren; ook het verdrag eens schuldenaars met zijne schuldeischers, om iets voor het geheel te nemen. Accoordzijn, overeenstemmen. Accorderen, te zamen klinken, van toonen; ook overeenstemmen, zich schikken. Toestaan. bewilligen. De rekeningen accOl'deren, dezelve met elkander vergelijken, om te zien, of zij overeenkomen. In de schilderkun8t heet de kleuren accorderen, dezelve verzachten. ACCOUCHEMENT, Fr., bevalling eener kraamvrouw; de verloskunst. Accouchement par force, verlossingdoor middel van instrumenten. Accoucheur, vroedmeester ; accoucheuse, vroedvrouw. Accoucheren, eene vrouw in barensnood bijstaan, helpen, haar verlossen; ook in de kraam komen, baren, verlost worden. ACCREDITEREN, bewaarheden, getuigen, in crediet, in aanzien brengen, vertrouwen verschaffen; geaccrediteerd, aanzienlijk, geloofwaardig. Geaccrediteerde Ministers, met volmagt van hunne principalen voorziene Ministers, om aan een ander Hof iets te verrigten. of uit te werken. Een geaccrediteerd schrijver is een schrijver, die geloof verdient. ACCRESCEREN, aanwassen; aanbesterven, te beurt vallen. Jus ac· crescendi, het regt van aanwas, hetwelk plaats heeft tusschen medeërfgenamen en medelegatarissen, van te nemen of te houden het gedeelte van dengenen, die hetzelve weigert te ontvangen, of niet kan aanvaarden. ACCROCHEREN, (in den kooph.) aan iets stooten: hieraan accrocheert zich de koophandel. A CROCHET, Fr., waardoor men blijken van wellevendheid geeft. Vn compliment à crochet, eene beleefd· heid, eene vleijerij, of lof, betoond of toegezwaaid, met oogmerk, om dezelve insgelijks te ontvangen. ACCUEIL, Fr., onthaal, bejegening van eenen gast; ontvangst van eenen wissel, enz. AccueiUeren, aannemen, ontvangen, opnemen. ACCUMULEREN, ophoopen, opstapelen, vermeerderen. Accumulatie, ophooping, vermeerdering. ACCURAAT, zorgvuldig, bedachtzaam, stipt, naauwkeurig. Accuratesse, liefde tot orde, naauwkeurigheid. ACCUSATIE, klagt, aanklagt. Accuseren, klagen, aanklagen, beschuldigen, schelden. Melden, berigt geven: de ontvangst van een en brief accuseren. ACCUSATIEF, accusativus, Lat., de vierde naamval van iedere declinatie, of verbuiging der naamwoorden, in de spraakkunst. ACDAH, Azlam, zekere waarzeggingspijlen, van welke zich de Arabieren van MAHOMED bedienden, wanneer zij in gewigtige aangelegenheden de priesters wilden raadplegen. Drie derzelve bevonden zich in eenen zak, op den eenen stond niets, op den anderen mijn heer gebiedt, op den derden mijn heer verbiedt mij, en één daarvan werd door de priesters er uit getrokken, ACEIROCOMOS, bijnaam van APOLLO, als zonnegod. ACEPHALEN, eene sekte in de 6e eeuw, die geene overheid wilde erkennen. en beide naturen in Christus vermengde. ACEPHALISCH, akephalisch, zonder hoofd of kop, zoo als bij pilaren, zuilen, en ook bij zekere wormen. Ook wordt het figuurlijk van menschen gebezigd. ACER. 11 ACHG. ACERIDES, zalven of pleisters, die styx, voer de oude barsche schipgeen was bevatten.' per Charon de zielen der afgestor- ACERvEREN,ophoopen. venen, in eene oude boot naar de ACESCENTIA, zulke voedseis en art- plaats harer bestemming over; senijen, welke ligtelijk m zuren figuurl. de hel. Flectere si nequea overgaan. superas, acheron ta moveba, wan- ACESIA, of liever ACESIS, de gene- neer de hemel niet helpt, mag de zing enz. In de middeleeuwen be-I hel hulp verleenen. stempelde men ook met dien naam ACHGUA YAXERAX, d. i. behoeder aleene uit kinderharen bereide art- Ier dingen, is de naam van het senij. hoogste Wezen bij de oorspronke- ACHAEMENISWORTEL, een tooverwor- lijke bewoners van het eiland Tetel, welke de kracht zou bezitten, neriffe, aan hetwelk zij ook den om iemand vrees en schrik aan te naam van ACHUHURAHAN, de grootjagen, ja zelfs om eene gansche I ste en ACHUHUCHANAR, de hoogarmee op de vlugt te drijven. ste geven. ACHARISTIE, ondank, ondankbaar- ACHILLES, een der helden, die Troje heid. belegerd hebben; ook de groote ACHARYA, een priester, die de jonge pees aan de voetzolen, tendo Achil- Braminen onderwijst, en hen, na lis. In de redeneerkunde, de hen met den offergordel omgord te hoofdbewijsgrond. (argumentum hebben, met de heilige boeken be- achilleum). kend maakt. ACH ROl, bleeke, bleekkleurige men- ACHATES, togtgenoot van den Tro- schen. jaanschen Prins Aeneas; figuur!. ACHROMATISCH, verweloos, zonder getrouwe vriend en raadgever; ook kleuren. Een achromatische verwegwijzer. rekijker, waarin de afwijking, we- ACHEA, bijnaam van CERES, haar gens de breekbaarheid der lichtgegeven, om haar hartzeer over de stralen, voorgekomen en het beschakingharerdochterPRosERPINA schouwde voorwerp, zonder valuit te drukken. sche kleuren, vertoond wordt. ACHELOUS, halfgod bij de Grieken ACHRONISCH, hetgeen bij den nacht en Romeinen. Liefde tot de schoo- geschiedt; achronische punten aan ne DEJANIRA haalde hem een twee- den hemel, welke regt tegenover gevecht met HERCULES op den hals, de zon, of een gesternte, staan, als wanneer hij zich, om zijnen zoodat, wanneer het eene opgaat, meervermogenden tegenstander te het andere ondergaat. ontwijken, in eenen stier veran- ACHROSTICHON, gedicht, waarin de derde. HERCULEs brak hem eenen eerste letters der regels zekere nahoorn af, waaruit naderhand de men vormen. nimfen den hoorn des overvloeds ACHTARIEL, een van de 3 engelen, vervaardigden. Van schaamte die yolgens de Talmudisten de, in stortte zich de overwonnene in de hebreeuwsche taal verrigte, geeene rivier, die naar hem haren beden der Joden in kransen of naam ontving. kroonen winden en deze op het ACHERON, in de fabelleer, eene van hoofd van God zetten. De twee de vier voornaamste rivieren der overige engelen heeten MATATRON benedenwereld. De overige drie en SANDALFON. heeten: styx, cocytus en phlege- ACIDALlA, een bijnaam van VENUS, ton. Over den acheron, of, naar dien zij van Acidalius, eene bron het gevoelen van anderen, den in BlCötië ontving, alwaar zij ACID. 12 ACOS. door de gratiën bediend werd. ACIDALUS, eene bron in Campanië, wier water den naam had, van de oogziekten te genezen. ACIDUM, zie ALCALI. ACINESIE, onbewegelijkheid, die door eene beroerte, eene onmagt of flaauwte, in het gansche ligchaam, of in eenig deel van hetzelve, wordt te weeg gebragt. ACIURGIE, de operative heelkunde, voornamelijk in zoo verre zij zich met bloedige kunstbewerkingen bezig houdt. ACMANEN, nimfen, die door hare vrolijkheid en opgeruimdheid dezen naam bekwamen. ACMASTICUS, tot den hoogsten graad opklimmend; inzonderheid ten aanzien van zulke ziekten (b. v.febris acmastica) gebezigd, die op het hoogst klimmen en dan plot~eling met den dood of met de genezing eindigen. ACME, de 3" periode eener ziekte. ACNE, eene wen in het aangezigt. ACNESTIS, bij de vierv. dieren, de plaats, waar de schouderbladen elkander van boven aanraken. ACOENOI, monniken in de 5" eeuw, die zich gestadig met geestelijke oefeningen en lofzangen bezig hielden. ACOLAST, een liederlijk, onbeschaamd mensch. ACOLOGIE, de gehoorleer. ACOLUTHI, Acolytken, geestelijken in de Roomsche kerk, van de geringste klasse, welke den bisschop in de kerk bedienen; ook ondergeschikte medegenooten, helpers, spitsbroeders. A CONTO, op rekening. ACOPU~f, zalf, om de ledematen mede te smeren, tegen de vermoeid. heid; in het algemeen, ieder uit. wendig pijn stillend middel. ACORMOSUS, zonder steel, stam. ACOSENIE, ziekelijke toestand des ligchaams, met eene veranderde leelijke kleur gepaard gaande. A COSTI, heet bij de kooplieden de plaats, naar welke geschreven wordt, om dezelve niet zoo dikwijls te noemen. ACQUIESCEREN, iets toestemmen, goedkeuren, ergens in bewilligen, zich geruststellen, tevreden zijn. Acquiescens, geruststelling, bevrediging. ACQUIRENT, verkrijger. Acquireren, erlangen, verwerven, bekomen. Acquisitie, koop, aankoop, verkrijging, eigendom. ACQUIS, Fr., geschiktheid, vaardigheid, verkregene kunde. Dit mensch heeft acquis, bezit veel geschiktheid. ACQUIT, Fr., quitantie, kwitantie, of kwijtbrief; acquit à caution. kwitantie onder borgtogt, acquit de douane, tolcedel. Onder eene rekening beteekent pour acquit, of bon pour acquit, den inhoud ontvangen, of voldaan. Acquit, in het biljartspel. de eerste stoot, of de bal, die uitgezet is. Acquitteren (zich van iets), iets verrigten, tot stand brengen; b. v., hij heeft zich wel daarvan geacquitteerd, hij heeft het goed uitgevoerd. ACRADOPHORUS, bijnaam van BACCHUS. ACRJEA, ACRJEUS, een bijnaam van VENUS en JUPITER, gelijk ook andere Goden den bijnaam ACRJEIontvingen, wanneer zij in tempels, op bergen gebouwd, vereerd werden. ACRANIUS, die geenen schedel heeft, een zoogenoemde acephalus, wien alleenlijk de schedel ontbreekt, gelijk aan sommige eijerendeschalen. ACRASIA, slechte vermenging (eigenlijk in 't geheel geene vermenging) der sappen. ACRASIE, oningetogenheid, of on· matigheid in het eten, drinken en andere genietingen. ACRATIA, het onvermogen (b. v. om over zich zeI ven te heerschen of iets te verrigten), de zwakte, onmagt. ACRE. 13 ACRO. ACRES IR, onregelmatige loop eener ziekte. ACRETÉ, scherpte, bitterheid, wrangheid, stekeligheid. ACRETORIEN, kleine voetstukken aan de gevels, om er beelden op te plaatsen. ACRIBIA, term in de bouwkunde, naauwkeurigewaarneming des winkelhaaks, der lineaal, der loodlijn; ook stiptheid. ACRIDOPHAGI, Gr., volkeren in de Oostersche landen. die bijna alleen van sprinkhanen leefden. ACRIMONIE, scherpte, bitterheid. ACRISIA, akrisie, verwarde toestand eener ziekte, waaruit men niets zekers kan besluitp.n. ACROAMATISCH, geheim, terughoudend, van zulke dingen gebruikelijk, waarvan de oudste wijsgeeren hunnen vertrouwdsten leerlingen slechts iets openbaarden; ook: hetgeen zonder mondelijk onderrigt niet verstaan kan worden. A croamatisch bewijs, volgens Kant, een bewijs, hetwelk op begrippen steunt. ACROATERIUM, eene gehoorzaal. ACROATlSCH, dat gedeelte der wijsbegeerte van Aristoteles, hetwelk de fijnste en diepste onderzoekingen uit de leer der rede en der natuur bevat, in tegenoverstelling vun exoterisch. ACROBATEN, koordedansers, in de schouwspelen der ouden. ACROCHIR, het uiterste einde der hand, de vingertoppen; somwijlen ook de wortel der hand. ACROCHORDON, eene, inzonderheid aan de oogleden voorkomende, pijnlijke, aan een en als 't ware snaarachtigen steel hangende wrat, of dergelijk uitwas. ACROLITEN, bij de Ouden, standbeelden, aan welke slechts de uiterste deelen, zoo als het hoofd, de handen en voeten van marmer waren, maar het overige van hout. ACROMIALIS, tot den acromion, tot den schouder behoorende. ACROMONOGRAMMATICUM, een gedicht, welks verzen telkens met de laatste letter van het voorgaande vers beginnen. Acromonosyllabicum, wanneer de verzen met de laatste lettergreep van het voorgaande vers beginnen. ACRONYCTISCH, westelijk, schemerachtig, laat. ACROOMA, iets, waarnaar men aandachtig luistert, of ziet, om daaruit iets te leeren, of zich daarmede te vermaken. ACROOMATISCH BEWIJS, {in de wijsbeg.) een bewijs uitdebeschouwing van het algemeene in het afgetrokkene. ACROPATHOS, ziekte van een der bovenste deelen des ligchaams. - Bij HIPPOCRATES eene (niet nader bepaalde) ziekte van den mond der baarmoeder. ACROPSILON, een aan het eind ontbloot lid, b. v. de van de voorhuid ontbloote of besnedene mannelijke roede. ACROPSOLOS, iemand, die het mannelijk lid ontbloot heeft, die tot bijslaap hevig opgewekt is; een ontuchtig mensch, een besnedene, een Jood. ACROSTICHON, een gedicht, waarvan de beginletters der coupletten of regels eenen naam "ormen. ACROTERIA, de uiterste leden des ligchaams. ACROTERIASMOS, hetzelfde als amputatie. ACROTHINIëN, de dingen, welke de Grieken van den gemaakten buit plagten af te zonderen, om ze aan de Goden te offeren. ACRYDOPHAGEN, sprinkhanen-eters, ~en naam aan oude volken gegeYen, die zich voornamelijk met sprinkhanen voedden. ACRYOLOGIE, term in de muzijk, wanneer eene gedachte ongeschikt voorgedragen wordt. ACT, handeling; dat gedeelte van een schouwspel, waarin de hanACTA. 14 ACT!. deling onafgebroken voortgaat. ACTA APOSTOLORUM, de handelingen der Apostelen. ACTA DIURNA PUBLICA, waren in Rome eene soort van nieuwstijdingen, (couranten) of openbare berigten, waarin men inquisitie-processen, teregtstellingen, huwelijken en sterfgevallen bekend maakte. ACTAEON, naam eens jagers, die de godin der jagt, . Diana. naakt in het bad bespiedde, daarvoor door haar in eenen bok veranderd, en van zijne eigene honden verscheurd werd; ook een horendrager. Actaeoniseren, hoornen opzetten. ACTlEUS, bijnaam van APOLLO; de naam van eenen der Telchinen of der zes booze geesten der Grieken. ACTEN, schriftelijke( zamengevoegde) geregtelijke verhandelinl?;en, protocollen, enz. Acte, in Engeland, een door den Koning bekrachtigd parlementsbesluit, bill. Act of confirmity, eene bill in Grootbrittanje, welke alle diegenen van openbare ambten en staatsbedieningen uitsluit, welke tot de bisschoppelijke kerk behooren. Acte van indemniteit, van bevrijding, of schadeloosstelling, waarbij men aanneemt en belooft, een' ander te bevrijden of schadeloos te stellen voor de gevolgen eener zekere daad. ACTEUR, tooneelist, iemand die op het tooneel speelt. Actrice, tooneelspeelster. ACTIA, een feest ter eere van APOLLO, die ook den bijnaam ACTIUS had. ACT! LABORES JUCUNDI, Lat., na gedanen arbeid is het goed rusten. ACTIE, dat aandeel, hetwelk iemand in eene handelmaatschappij, of andere verbindtenis neemt, welke kapitalen tot hare ondernemingen gebruikt; alsmede de obligatie, welde iemand voor dit zijn aandeel bekomt, in zoo verre dezelve weder een voorwerp des handels is ; in het meerv. actiën; van daar de actiehandel. De Engelsche staatsactiën heetten stocks. De stocks, of actiën, zijn gedaald of gerezen. Actionist, iemand, die geld op actiën gegeven heeft; ook een actiehandelaar. Actioneren, aanklagen, iemand voor het geregt dagen. ACTIE, eene handeling; ook een gevecht, eene schermutseling. In de natuurkunde, de werking, actio en reactio, werking en tegenwerking. Ook, in de schoone kunsten en wetenschappen, de uitdrukking der gedachten, door stem en gebaren, die niet in den zin der woorden, maar in den toon, in de gebaren en in het gelaat des redenaare ligt. Ook gebruikt men dit woord in de schilderkunst, wanneer de figuren levendig, schoon, en met het onderwerp strookende, uitgedrukt zijn. ACTIEF, werkzaam. Activa, eigen vermogen van geld, koopwaren en vaste panden. Active schulden, uitstaande schulden, in tegenoverstelling van passive schulden, d. i. hetgeen men zelf schuldig is. Active handel, zegt men, wanneer een staat zijne eigene ontbeerlijke producten naar andere Landen uitvoert, en vreemde waren of baar geld daarvoor in de plaats bekomt, in tegenoverstelling van passive handel. ACTIVUM, in de spraakkunst, een werkwoord, hetwelk een doen of eene handeling uitdrukt, als slaan, geven, enz. ACTORIUM, eene volmagt, welke voogden, kerkbezorgers, syndici der gemeenten, of mondige vrouwen eenen anderen geven, om hunne zaken te verrigten. ACTUARIUS, iemand, die den regter in diens ambtsverrigtingen behulpzaam is, de acten en protocol. len te hourlen heeft, ook somwijlen in naam van den regter regtspreekt en dan geregtsvoerder heet. - Bij de Romeinen eene soort van proviandmeester, welke aan de soldaACTU. 15 ACUT. ten hunne levensbehoeften uitdeelde. ACTUATIE, heeft bij de artsenijmiddelen de aan den dag legging der werking op het ligchaam. ACTUEEL, werkelijk, tegènwoordig; ook werkzaam, dienstdoend; actuellement, Fr., dadelijk, tegenwoordig. ACTUS, Lat., handeling, bedrijf, het gebeurde, voorval, geschiedenis; actus continuus, in de regtsgeleerdheid, eene onafgebroken voortdurende handeling, b. v., het maken van een testament; actus proximus, zegt men, wanneer eene onderneming nog verre na niet uitgevDerd is; actum ut supra, gedaan als boven. Actus, op de scholen, eene oefening in de mondelijke voordragt. Actus ministeriales, ambtsverrigtingen, inzonderheid der geestelijken, als doopen, enz. ACUANITEN, werden de Manicheërs, naar ACUS, een hunner leermeesters, genaamd. ACUEREN, scherpen. ACUPUNCTUUR, die kunstverrigting bij rheumatische of jichtige pijnen, met eene gouden of andere naald in het pijnlijke deel te steken. ACUSMATIKEN, Acustiken, Exoteriken, heetten die leerlingen van PYTHAGORAS, welke eerst aanvingen, zijne leer uren te bezoeken. Achter eene gordijn droeg hij hun, ofliet hij hun ook door een' ander zijne leer voordragen, zonder dezelve met de noodige bewijzen te staven. De leerlingen moesten stil en zonder een woord te spreken toehooren en gelooven, en geraakten eerst, naar gelang hunner bekwaamheden, na verloop van 2. 3 of 5 jaren in de hoogere klasse der Exoteriken, als wanneer PYTHAGORAS voor hen zigtbaar werd, en het hun toegestaan werd, te vragen en over hetgeen zij gehoord hadden, hunne meening te zeggen. ACUTANGULUM, Oxygonium, een scherphoekig ligchaam of figuur. ACUTO, (in de toonk.) hoog. ACUTUS, het scherpe toonteeken ('). ACUUT, noemt men die gevaarlijke heete ziekten, waaraan vaak slechts binnen weinige dagen de lijder sterft, of weder daarvan opkomt. De gevaarlijke worden peracutus de gevaarlijkste perperacutus genaamd. ACYANOPLEPSIA, het onvermogen om blaauw te kennen. ACYESIS, de onvatbaarheid om (bevrucht te worden) te baren. ACYROLOGIE, (rhet.) wanneer men van de regte beteekenis afwijkt. A. D., ante diem, vóór den bepaalden dag, termijn. AD ABSURDUM, brengen, aantoonen, dat de bewering des tegenstanders belagchelijk of ongerijmd is. AD ACTA, bij of tot de acten of schriftelijke, geregtelijke verhandelingen. ADAD of ADOD, een God bij de Assyriërs, onder wiens beeld zij de zon goddelijke eer bewezen; gelijkerwijze zij onder den naam ADERGATIS, die zij hem ter vrouwe ga .. ven, de aarde aanbaden. ADAEQUAAT, volkomen, volledig; de volkomene overeenstemming eener zaak met eene andere. In de wijsbegeerte zijn adaequate denkbeelden enz. dezulke, welke de stof ten eenen maal uitputten, en den hoogsten graad van volkomenheid bereikt hebben; causa adaequata, volkomene oorzaak, welke ter voortbrenging eener zekere werking toereikend is. Adaequeren, gelijk, effen maken. ADAGIO, deze term in de muzijk duidt aan, dat het stuk, hetwelk dezen naam voert, langzaam gespeeld moet worden; echter niet zoo langzaam, als een Largo. Adagio assai, of de molto, zeer langzaam. Adagio-adagio, allerlangzaamst. ADAGIARIUS, iemand, die zich altoos ADAL. van spreekwoorden bedient; van adagium, spreekwoord. AD ALTIORA, tot gewigtiger zaken overgaan; tot eenen hoogeren trap opklimmen. ADAMISCHE AARDE, terra adamica, heet, in de natuurlijke historie, eene taaije, slijmerige en olieachtige stof, welke in de zee en in iederen vloed nederdaalt, en den grond, na het afloopen des waters, slibberig maakt. ADAMITEN, oude ketters, die, gelijk Adam voor den val, naakt gingen. Praeadamiten, menschen, die voor Adam zouden geleefd hebben. AD AMUSSlM, naar het rigtsnoer, naar de maat, stiptelijk. AD ANlMUM REVOCEREN, ter harte nemen. ADAR, bij de Hebreëren, de maand Februarij. ADAR VlADNE, eene maand in den almanak der Joden, die somwijlen tusschen den Schebet en Adar, onze Januarij en Februarij, ingelascht wordt, om het maanjaar aan het zonnejaar gelijk te maken. AD CORPUS, over 't geheel, door elkander. A DATO, van den dag. AD BENE PLAClTUM, naar welgevallen, zoo als iemand het heeft wil· len hebben. AD CALENDAS GRAECAS, heet zoo veel als nooit. AD CAPTUM VULGl, voor het algemeen verstaanbaar; naar de vatbaarheid "an den gemeenen man. ADDE, men doe er nog bij; in de voorschriften der geneesheeren; anders addatur. AD DELlBERANDUM, nemen, iets in beraad nemen, zich op iets bedenken. ADDEPHAGIA, de veelvraterij, werd in Sicilië als eene godin vereerd. Onmatige eetlust (voracitas) , als een gevolg van eene ziekelijke gesteldheid des ligchaams. ADDEPHAGUS, bijnaam van HERCU- 16 AD DE. LES, wijl hij eens bij een gastmaal eenen geheelen os opat. Addephaag, een menseh, die onmatig eet. ADDEREN, vermeerderen, bijdoen, bijeen rekenen. Additie, vermeerdering, bijvoeging. Addenda, bijvoegsels, of hetgeen in een geschrift vergeten is, en aan het einde daarbij gevoegd wordt. Additament, bijvoegsel, toegift. A dditioneel, hetgeen naderhand bijgevoegd is. ADDICEREN, toekennen, toeëigenen, in handen stellen, overgeven; addictio bonorum, toeëigening en overgaaf van goederen. ADDUCEREN, aanvoeren, bijbrengen, tot zich trekken. ADDUCTOREN, de spieren, door middel van welke een lid naar het ligchaam wordt toegetrokken; daartegen zijn abductoren zulke, door welke het daarvan afgetrokken wordt. ADDUPLICEREN, verdubbelen, dubbel maken. ADELlTTEN, waarzeggers bij de Spanjaarden, die uit de vlugt der vogels en de ingewanden der dieren de toekomst voorspelden. A DEMI, Fr., voor de helft, gelijke winst en verlies. ADELPHIA, verbroederd, noemt men onder de planten die klasse, welker meeldraadjes onderling zamengegroeid zijn. ADELPHIXlA, Adelphi:cis, de verbroedering; bij HIPPOCRATES: een enger verband (consensus arctior) tusschen verscheidene deelen des ligchaams. ADEMTIO, (regtsgeleerdh.) ontneming, onttrekking, herroeping. Ademtio civitatis, verbanning uit de stad; legatorum, onttrekking der nalatenschap; libertatis, berooving der vrijheid. ADENEMPHRAXIS, klierverstopping. ADENITIS, ontsteking (ook wel zwelling) eener klier. ADENOCHIRAPSOLOGIA, de leer van ADEP. 17 A DI. het (voorgewende) vermogen (der Koningen van Engeland), om de kropgezwellen door aanraking met de hand te genezen. ADEPT, iemand, die den steen der wijzen meent gevonden te hebben, goudmaker. AD ES, ook HADES, bij de Grieken hetzelfde, wat bij de Romeinen PLUTO was, de derde zoon van KRONOS (URANOS) en RHEA, JUPITERS broeder enz. AnEsPoTA, zoo wel goederen, die zonder bezitter zijn geraakt, als zulke, die nog geenen eigenaar ge· had hebben, of van welke hij onbekend is, b. v. een gevonden schat. A nESSEIN, Fr., opzettelijk, met oogmerk. ADESSO, Ital., terstond, dadelijk. AD EXCIPIENDUM, Lat., om tegenwerpingen bij te brengen. AD EXEMPLUM, Lat., ter navolging, ten voorbeeld. AD EXTREMA, I_at., op het uiterste. ADHAEREREN, aanhangen, aankleven, navolgen, gewennen, het met iemand houden; een gevoelen aankleven, zich daarvoor verklaren, hetzelve voor het zijne aannemen. Adhaerent, aanklever. Adhaesie, aanhanging. ADHIBEREN, gebruiken, toelaten, aanwenden; ook geven, verleenen, toevoegen. AD HOMINEM, zie bij argumentum. ADHORTEREN, aanmanen. Adhortatie, aanmaning. Adhortatoria, vermaningsbrief. ADIAPHORA, handelingen, die noch goed noch kwaad zijn, en die, zonder kwetsing van het geweten en der eerbaarheid, kunnen plaats hebben; b. v. dansen. ADIAPHORISTEN, zoo werden, kort na de kerkhervorming, die Lutheranen genoemd, welke het onverschillig achtten, eenige ceremoniën der Roomsche kerk te behouden, en verscheidene hunner leerstellingen, welke geene volstrekte geloofsartikels zijn, al of niet aan te nemen. - Tegenwoordig bedient men er zich nog somwijlen van, om eenen mensch aan te duiden, voor wien de godsdienst met hare leerstellingen onverschillig is. A DI, A nIE, A nY, van den dag, den dag der maand, bij wisselbrieven gebruikelijk. ADIAPNEUSTIE, belette uitwaseming. ADIASTASIE, de innigste, onmiddellijke tegenwoordigheid van God bij de schepselen, zoo wel naar zijn wezen, als naar zijne werking. ADICOS, bijnaam van VENUS, zoo veel als onregtvaardige beteekenende. AnIDI, volgens de Indische fabelleer de gemalin van KASYAPA, welke ook de moeder der goden genaamd wordt, en 2 zonen baarde, die ADITYAS of ADIDINANANA heetten, naar welke de Indiërs hunne maanden genoemd hebben. Als allegorie beduidt ADIDI de oorspronkelijke dag en KASYAPA het oneindige ruim. ADIEU, Fr., à dio, Ital., vaarwel! ook het afscheid zelf. AnJECTIE, (regtsgeleerdh.) vermeerdering van het aangebodene geld. ADJECTUS SOLUTIONI, degene, aan wien men, volgens den inhoud der obligatie, even zoo goed als aan den crediteur betaling doen kan, en voor zoo verre de crediteur het aan des schuldenaars eigene verkiezing heeft overgelaten, aan wien van beide hij betaling doen wil. ADJICEREN, bijvoegen, bijdoen. In een contract buiten de hoofdzaak nog andere zaken bedingen. ADILCHISCO of AnILCHlSKO, stoel der geregtigheid, een troon met 12 treden, op welken een sultan in den oorlog het doodvonnis uitspreekt. ADIMPLEREN, vervullen, volvoeren, voleinden. 2 AD IN. 18 ADJU. AD INFINITUM, Lat., tot in het on· eindige. ÁD INFORMANDUM, Lat., om te beo rigten. AD INSTANTlAM, op verlangen, aan· zoek, begeerte. AD INSTAR, eveneens, van dezelfde gedaante. AD INTERIM, Lat., voor eenen tijd lang, als: secretaris ad interim. ADIPSIE, mangel aan dorst in heete koortsen; een teeken van krank. zinnigheid. ADITHIPUGIA of ADITHPUDISJIA, een Indisch offer, waardoor zich twee gastvrienden tot wederzijdsche trouwen vriendschap verbinden. ADJECTIEF (term in de spraakkunst), bijvoegelijk naamwoord, hetwelk voor een zelfstandig naamwoord geplaatst wordt, b. v., een groot huis, de lange straat, het gehoorza. me kind. ADJOURNEREN, ajournel', Fr., ad· journ, Eng., uitstellen, verschui· ven, b. v., de vergadering is gead. journeerd. Adjournement, ver· schuiving eener zitting, b. v., des parlements, voor zekeren tijd. ADITTO, Ital., op denzelfden dag. ADJUDANT, aide.major, Fr., een on· dergeschikt officier bij een rege. ment of batailjon, die de dienstbe· stellingen over het geheel bezorgt. ADJUDICATIE, geregtelijke toeken. ning. Adjudicatiej, datgeen, waar· door iets toegekend wordt. Adju. diceren, toekennen, geregtelijk toezeggen. ADJUNCT, een ieder, die iemand, ter ondersteuning in zijne ambts. verrigtingen toegevoegd is, hetzij zulks voor altoos, of ter afdoening van zekere zaken plaats hebbe. Adjunctus sine spe, of cum spe, ad. junct, zonder, of met hoop van opvolging. .lfdjungeren, iemand eenen anderen tot huJp in zijne bediening toevoegen, gemeenlijk met de hoop van opvolging (cum spe). AD JUREREN, iemand beëedigen; beo zweren in iedere beteekenis van dit woord. Adjuratie. ADJUSTEREN, zie AJUSTEREN. ADJUTO, hulp, ondersteuning. Ad. juvant, iemand, die helpt. Adju. torium, hulp, bijstand. ADLECTI, diegenen bij de Romeinen, welke uit den ridderstand tot de waardigheid van Senator verheven werdell. Ook was het eene alge. meene benaming dergenen, welke men door kiezing in een collegie opnam. AD LIBITUM, Lat., (term in de muz.) beteekent, dat de plaats, waarbo. ven deze woorden staan, geheel naar willekeur des spelers kan voor· gedragen worden, zonder dat dezeI ve zich naar de maat behoeft te regelen. In het Italiaansch heet het: senza tempo, zonder maat. AD 1I1ANDATUM, Lat., op bevel. AD MANUS, Lat., vaardig, bij de hand; ook voorhanden. AD MARGINEM, Lat., noteren, op den kant aanteekenen. ADMINICULUM, hulpmiddel. Bijzaak, bij omstandigheid. Bijkomend hulp. middel tot het voeren vaneen onvolkomen bewijs. ADMINISTREREN, besturen, waarne· men. Van daar administratie, voor de waarneming van een ambt, eenen regeringspost, of eenig an· der be::;tuur, hetzij voor zich zeI. ven, of in naam van een' ander. Administrateur, hij, die den eenen of anderen post waarneemt, of ze· kere zaken bestuurt. ADMIRAAL, opperbevelhebber eener vloot: ook zijn schip. Admiraliteit, eene vergadering van deskundige mannen, die het opper. toezigt oyer het zeewezen hebben. ADMIRABEL, admirable, Fr., won· derbaar, wonder schoon, lofwaar. dig; admiratie, bewondering; admireren, bewonderen. ADMIRANTE, in Spanje, de opper. bevelhebber te water en te land. ADMI. 19 ADON. ADMISSIBEL, admissible, Fr., aannemelijk, hetgeen men kan toelaten. .Admissie, toelating tot, aanneming in eene dienst. Admitteren, toelaten, den toegang vergunnen, inwilligen. ADMITTATUR, de schriftelijke getuigenis van hiertoe gelaste personen, dat iemand, na voorafgegaan onderzoek naar hem, een ambt, of de opneming in een gezelschap waardig is. AD MODI EREN, leenen, uitleenen, verpachten. Admodiateul', Fr., pachter, iemand, die in pacht iets aanneemt, onder beding, om de daarvan komende voordeelen met den eigenaar te deelen. Admodiatie, zoodanige pachting. ADMoNEREN, vermanen, herinneren, waarschuwen, straffen. ddmonitie, herinnering, waarschuwing, straf. ADMONITEUR, in 't algemeen een waarschuwer.-In sommigekloosters een nieuweling (novice), wiens bezigheid daarin bestaat, om anderen aankomenden monniken hunnen pligt te herinneren. - Een aan den generaal der Jezuiten toegevoegd lid der orde, hetwelk in last heeft, om hem in het oog te houden en des noods te vermanen. ADMOVERRN, naartoe brengen, bijbrengen. AD NOTAM, Lat., eene zaak opmerken, in gedachten houden. Adnotalie, opteekening, opmerking, Adnoteren, opteekenen, opmerken. AD OCULUM, of ad oculos, Lat., demonstreren, klaar voor oogen stellen, duidelijk aantoonen. ADONAI, Hebreeuwsche naam van God. ADONIS, een Syrische prins van voortreffelijke schoonheid. Hij werd door een wild zwijn gedood, en zou in eene schoone bloem veranderd zijn. Hem ter eete werden er jaarlijks treurfeesten (adonia) door de Grieksch~ vrouwen ge· vierd. AnoNNAH, van de zeven aardbollen of werelden, welke de Talmudisten onderstellen, de 2e van onderen op, op welke ADAM, nadat hij het eerst uit het paradijs in de onderste wereld, Erez Hattachtona, was verdreven geworden, 130 jaren doorbragt, vervolgen~ echter drie werelden rondging, totdat hij op de Tebhol kwam, de 7e en hoogste van allen, die wij bewonen. ADONTAGRA, een door den En. gelschman RJCHARD REECR uit. gevonden instrument om de tanden te trekken. ADOPTIANEN, eene sekteindeSeeeuw, in Spanje, die naar den bisschop FELIX van Urgel, eenen harer voornaamste leeraars, ook Felicianen genoemd worden. Zij beweerden, dat Christus, volgens zijne goddelijke natuur, wel werkelijk de Zoon, maar, volgens zijne menschelijke natuur, slechts diens aangenomen Zoon zou zijn. ADOPTIE, adoptio, Lat., (Regtsgel.) eene met zekere plegtigheden gepaard gaande, geregtelijke hande· ling, waardoor iemand eenen anderen persoon in zijne familie als zijnen zoon aanneemt, en hem daardoor het erfregt verzekert. Staat de aan te nemen persoon niet meer onder de vaderlijke magt, dan heet de daad van aanneming adro. gatie. Van daar de woorden adop. teren en adrogeren, welke zich ge. makkelijk laten onderscheiden. Adopteren wordt echter ook omtrent gevoelens, grondstellingen en gezindheden gebezigd. ADOPTIELOGE, vrijmetselaarsloge, die door de eerste of moederloge als echt erkend wordt. ADORABEL, adorable, Fr., aanbid. denswaardig. Adoratie, aanbidding. Adoreren, aanbidden: een en nieuw verkoren Paus adoreren, wordt van de KardinaaIs gezegd, wanneer zij hem, terstond na de verkiezing, eerbied bewijzen, door 2* AD OR. 20 ADQU. hem driemalen de regterhand en den regtervoet te kussen. ADORAN, het heilige vuur, hetwelk in de tempels der Parzen in een metalen vat, Ateseh.Dan, bewaard werd. ADORNEREN, opschikken, opsieren. ADOS, Fr., tegen eenen muur schuins opgeworpen aarde, waarin de vruchten beter groeijen en eerder rijp worden. ADOUCEREN, verzachten, lenigen, verzoeten; ook bij de onderschei· dene werken der kunstenaars; het ruwe en ongelijke daarvan wegnemen. Adoueissement, Fr., ver· zachting, verzoeting, leniging; bij de schilders, het verzachten, of wegnemen der omtrekken. AD PALATUM, naar believen, zoo als men verkiest. AD PARTEM, met ieder gedeelte afzonderlijk (handelen). AD PATRES, gaan sterven. AD PERPETUAM REI MEMORIAM, Lat., ter eeuwige gedachtenis. AD PIAS CAUSAS, tot weldadige gestichten, zoo als kerken, scholen, gasthuizen enz. AD PlOS USUS, Lat., tot een godsdienstig gebruik. AD PODUS OMNIUM, Lat., op re· cepten, of voorschriften der Artsen, wil zeggen: dat de laatstgenoemde artsenij, in gewigt zoo veel als alle voorgaande bedragen moet. AD PRODUCENDUM E1' LIQUIDANDUM, Lat., ter opgaaf en vereffening der schulden. AD PROFITENDUM ET LIQUIDANDUM CREDITA, eene, in de geregtelijke dagingen der crediteuren, gewone formule, welke beteekent : tot opgaaf en vereffening hunner schuldvorderingen. AD PROPOSITUM, Lat., tot het voornemen, tot de zaak zelve. AD QUlESTUS, vermogen: als ad qucestus eonjugalis, vermogen der echtgenoote; ad quaestus eeele. siasticus, het vermogen, dat de bezitter eetler prebende door dezelve verworven heeft. ADQUIESCERBN, berusten, toestemmen, opvolgen. ADQUISITEN, verworvene goederen. ADRAMELECH, Godheid bij de Feniciërs; ond(!r welke zij de zon goddelijke eer bewezen. Kinderen werden, ten offer aan dezelve, verbrand. ADRASTÉA, bijnaam der heidensche godin NEMESIS, de godin der wraak; zie NEMESIS. AD RATIFICANDUM, Lat., ter goedkeuring, of wettiging. AD REFERENDUM, (in de regtsgel.) iets aanhooren, echter niet zoo aanstonds daarover beslissen, maar hetzelve vooraf wikken en wegen, of ad referendum nemen, tot berigt aan den bevoegden regter aannemen. AD REM, Lat., ter zaak; dat antwoord was ad rem, dat was een verstandig antwoord, hetwelk op de vraag paste. ADRES, bestelling, beschikking; opschrift eens briefs; adres aan iemand hebben; aan iemand aanbevolen zijn. Adresseren, het opschrift schrijven; aan iemand rigten; waren aan iemand zenden. Zich ad"esseren, zich aan iemand wenden. ADRET, adroit, Fr., geschikt; een adret mensch, een handelbaar, ge· schikt mensch. AD RHOMBUM NIHIL FACIT, Lat., het voegt hier niet, het dient niet ter zake. ADRIANISTEN, sekte der wederdoo. pers in de 10e eeuw. - Deze naam, naar haren stichter ADRIAAN HAMSTëDT, wordt ook aan de aanhangers van den toovenaar SIM ON, die in de tijden van den Apostel PETRUS leefde, gegeven. ADRITTURA, eigenlijk adritture, a· droiture; slechts onder kooplieden gebruikelijk, voor: regtuit, ADRO. 21 ADUL. zonder omwegen te gebruik~n. ADROGATIE, arrogatie, aannemmg tot kind. van eenen persoon, die onder geene vaderlijke magt meer staa(; zie adoptie. ADRONA, eene godin, welke de Romeinen bij het aanvaarden eener reis aanriepen. ADSCHAK-DIVAN, soort van raadsvergadering in Konstantinopel, tot welke, bij gewigtige aangelegenheden, alle Grooten, de geestelijkheid, de officieren en zelfs alle Janitsaren bijeen geroepen worden. Het woord drukt eenen staanden Divan uit, omdat in zulk eene vergadering niemand zitten mag. ADSCISCEREN. toeëigenen, verwerven, aannemen. Adscitum cognomen, Lat., een aangenomen naam. AD SPICIALIA, Lat., tot de bijzondere omstandigheden. ADSPECT, zie aspect. • ADSPERSORIUM, Lat., in de Roomsche kerk, een wijkwast, waarmede het wijwater gesprengd wordt; ook sprengkwast. ADSPIREREN, aanblazen, waaijen ; ook ingeven, inblazen; of aspireren, naar iets haken; zie dat woord. ADSTIPULEREN, bijvallen, toestemmen, overeenkomen, met iemand van een en hetzelfde gevoelen zijn; ook even zoo veel weder beloven. Adstipulator, Lat., die met iemand eensgezind is; die even zoo veel weder belooft. ADSTRINGEREN, zie astringeren. AD TEMPUS, Lat., voor eenen tijd lang. A DUE, Ital., (muz.) in tweeën; met twee stemmen. ADULEREN, vleijen, liefkozen. Adulatie, vleijerij, huichelarij. Adulateur, Fr., een lage vleijer. ADULTA, Adultus, bijnamen van JUNO en JUPITER, ondcr welke zij door personen, die in het huwelijk wenschten te treden, aangeroepen werden. ADULTEREREN, echtbreken; ook vervalschen, bederven, verdraaijen. AD ULTIMUM, Lat., voor het laatste, ten slot. ADUMBREREliI, beschaduwen,· schaduw maken,overschaduwen, schetsen, ontwerpen. Adumbratie, schaduwing, ontwerp, handteekening. Adumbratim, Lat., als eene schaduw, als eene schets. AnuRENs, Pyroticum, ieder heelkundig middel, dat op de huid brandt; zoo als trekpleisters enz. ADUSTIE, ontsteking des bloeds of der sappen in het menschelijke ligchaam, inzonderheid van het hersen gestel. AD VALVAS, Lat., aan de deuren, b. v. affigeren, aanplakken; ad valvas curiae, aan de deuren van het raadhuis, ecclesiae, van de kerk. ADVENANT, Fr., bekwaam, geschikt; naar advenant, in de apotheken, quid pro quo geven, de medicijnen verwisselen. ADVENT, adventus, Lat., de aan- of toekomst. De adventtijd, of de tijd van den advent, waarop, in de Roomsche kerk, de aankomst, of verschijning van Christus gevierd wordt, beginnende vier weken voor kersmis. AnvENTITIA BONA, Lat., zulke goederen, welke een zoon des huisgezins, die nog onder de magt des vaders staat, verkregen heeft, zonder dat die goederen eigenlijk van den vader kwamen, maar welke hij, of door eigen vlijt en arbeid verworven, of van zijne moeder, of van vrienden, of door eenen onverwacht gelukkigen toeval, belmmen heeft. ADVERBIUM, Lat., bijwoord, hetwelk slechts bij de werkwoorden gevoegd wordt, als: heden, zeer, fraai, naauwelijks, enz. ADVERSARIA, Lat., schrijftafel, of boek, waarin alles onder elkander, om het niet te vergeten, geschreADVE. ven wordt; een quodlibet. Adver. sarius, tegenpartij, vijand, aangeklaagde. ADVERSITOR, bij de Romeinen een slaaf, wiens verrigting daarin beo stond, zijnen heer, wanneer hij uitgegaan was, af te halen en te begeleiden. ADVERTANCE, oplettendheid, opmerkzaamheid. ADVERTEREN, averteren, berigten. ADVIJS, adviso, aviso, Ital., brief, berigt, schrijven van kooplieden; b. v., bij getrokkene wissels, opdat degene, op wien zij getrokken worden, aan dezelve des te eerder geloof moge geven. Advijs, raad, onderrigting, teregtwijzing, wel. ke een regtsgeleerde aan iemand geeft. Advijseren (adviseren, aviseren), berigt, raad geven, verwittigen. Advijsjagt, een klein zeeschip, met riemen en zeilen. ADVOCATUS DIABOLI, bij de heiligverklaringen door den Paus; een man, die daarbij als ware het, gelijk zulks de naam aanduidt, de zaak des duivels vervangt. Hem ligt namelijk de verpligting op, om uit het leven van den Kandidaat alle beweeggronden op te sporen, waarom hij de hem toegedachte eer niet waardig is. ADVOCA'rUS ECCLESIlE, beschermheer of aalmoezenier der Kerk, was een titel van den Roomschen Keizer, die in de kieskapitulatie belooven moest, de Kerk en de geestelijkheid te beschermen. ADVOKAAT, (advocaat) advocat, avocat, Fr., voorspraak, pleitbezorger; iemand, die voor het geregt een' ander vertegenwoordigt en zijne zaak verdedigt. Advoceren, tot zich roepen; ook in regten dienen, bijstand verleenen, voorspreken. AD VOCEM, Lat., bij dit woord. ADVOYER, in Zwitserland en bijzonder in het kanton Bern, een voornaam ambtenaar. 22 A DYN. ADYNAMIE, krachteloosheid, zwakte. ADYNATOCRASIE, noemt BARTELS (in zijne Pat!lologie) eene te losse, te weinig zamenhangendevermenging der organische deelen. ADYTON, Adytum, de heiligste plaats in den tempel, waar slechts de priesters mogten komen, en de orakels gegeven werden. JEDILES, bouwmeesters, Romeinsche overheidspersonen, welke hoofdzakelijk aaDgesteld waren, om over de openbare gebouwen het opzigt te houden. Zij volgden in rang onmiddellijk op de prretores, en hadden uitzigt, om de hoogste staatsambten te bekomen. JEDIOLUS, eene Godheid bij de Romeinen, die de huizen beschermde. JEDITUI, Romeinsche deurwachters, die te gelijk voor het huis moesten zorgen. Voorts bedienden der priesters, die de offerdieren voederden, en voor de veiligheid en zindelijkheid van den tempel zorg .. den. JEDOA, de schaamdeelen, pudenda. .&Jdoiodymia, pijn in de schaamdeelen . .J!,'docitis, gevoel en smart in de schaamdeelen. JEDON, de nachtegaal. bijnaam van MINERVA. JEDOPSOPHIE, zoodanig zeldzaam toeval, wanneer uit de teeldeelen winden met gedruisch ontstaan, AEGAGROPILAE, aegagropili. gemzenkogels. JEGER, in de Scandinavische fabelleer de God der zee, wiens gemalin RANA is. Zij baarde hem 9 dochters, de golvenmaagden, BLODUGHADDA, BYLGIA, DROBNA, DUFA, HIMMINGLAESSA, HESSRING, KOLGA, RAUMA en UDUR. Deze 9 gezusters gaan altijd gezamenlijk, hebben lichtkleurige kappen en witte sluijers. JEGERIA of EGERIA, nimf, welke de Romeinen groote eer bewezen, eensdeels wijl ROMULUS verzekerde, dat hij de wetten, door hem lEG!. 23 AELU. aan het volk gegeven, van haar I ontvangen had, anderdeels, wijl men geloofde, dat zij de vrouwen in het baren bijstond. lEGIA, lPgias, witte vlek (zweer of likteeken) op het hoornvlies. AEGIS, aegide, schild van MINERVA. lEGlLOPS, anchylops, oogziekte, een knobbeltje, hetwelk meestal met ontsteking gepaard gaat, uit eenen zitkelijk aangedanen traanzak voortspruit en den grooten oog. hoek beslaat. lEGINEA, naam van DIANA. lEGINETISCHE FEESTEN, werden ter eere van NEPTUNUS, in de stad Aegina 16 dagen lang gevierd. De heeren bedienden zich zelven, zoo lang zij duurden, en lieten hunne slaven aan de vermakelijkheden deelnemen. AEGIS, Aegidis, fabelachtig monster der oudheid, hetwelk vuur spuwde en groote verwoestingen aanrigtte. Het werd door MINERvAgedood, welke met de huid daarvan haar borstharnas en schild overtrok en daardoor onkwetsbaar werd. Zij ontvingen den naam van het gedroogde gedrogt. Somwijlen beteek ent ook aegide slechts een schild in 't algemeen. AEGIUCHUS (fabelk.), dezen bijnaam gaven de Romeinen aan JUPITER, ter gedachtenis van de geit, die hem gezoogd had. AEGIUS, naam van NEPTUNUS. AEGLETES, bijnaam van APOLLO. AEGOBOLUS, naam van BACCHUS. AEGOCEROS (fabelk.) ,een bijnaam van PAN, dewijl hij zich, toen de goden hem onder de sterren plaatsten, in eene geit veranderde. AEGOLETHRON, Aegalethros, geitendood, geitenpest. lEIPATIE, iedere langdurige ziekte. AELEM, eene soort van ordeteeken bij de Turken, een groote standaard, op welken zich eene, uit eene zilveren plaat vervaardigde, halve maan bevindt. Deze laat de bezitter door eenen Aelemdarius voor zich uit dragen, welken laatsten naam ook de vaan dragers bij de horden der Janitsaren hebben. AELURUS, de god der katten (op Egyptische antieken). AEMULEREN, nabootsen, naäpen; ook misgunnen, benijden. Aemulatie, nabootsing, naijver. lENAUTEN, menschen, die altijd op schepen leven. lENEAS, Trojaansch vorst, de zoon van ANCHISES en VENUS, die, na de verwoesting zijner vaderstad, door de brandende puinhoop en daarvan zijnen ouden verlamden vader droeg, voorts na verloop van eenigen tijd, verzeld van verscheidene zijner landslieden, naar Italië stevende, en aldaar het rijk der Latijnen stichtte. AENEIDE, gedicht van VIRGILIUS, ten onderwerp hebbende het noodlot Van den vlugtenden Trojaansehen vorst, AENEAS. lENEATORES, bij de Grieken en Romeinen, de bij een leger zich bevindende trompetters en hoornblazers. lENEIS, bijnaam van VENUS, naar haren zoon, AENEAS. AEOLUS, heette bij de Heidenen de god der winden. Aeolipilae, winden damp ballen ; deze worden met welriekende wateren gevuld en op gloeijende kolen gezet, daar zij dan uit hunnen engen hals eenen aangenamen geur verspreiden. Aeolusharp, eene harp, die door middel van den wind speelt; ook, schertsenderwijze gesproken, het huilen en piepen des winds. AEON, het wereldbestuur. AEON EN, onmetelijke tijden, eeuwigheden. AEQUATIE, zie Equatie. AERA, Lat., aere, ere, die tijd, van welken men bij een volk het jaar. tal begint te rekenen. Aera Chris. tiana, de Christelijke jaartelling J van Christus geboorte af. AERA. 24 AESC. AI!:RARIUM, de schat van een en staat, eener gemeente of kerk. AëuDATEN, de luchtgeesten van PARACELSUS en zijne aanhangers. AERETEN, buitengewone overheidspersonen, die in Athene door het gansche volk of wel door bijzondere stammen gekozen werden, om een zeker werk te verrigten. AëRETONON, schietwerktuig, hetwelk de pijlen door de kracht der lucht afschoot en door CTESIBIUS, eenen werktuigkundige te Alexandrië, werd uitgevonden. AERIA, naam van MINERVA. AëuOBAAT, luchtwandelaar, figuurl., iemand, die zich, om zijne spitsvindige, winderige haarkloverijen, wijzer acht dan andere menschen. AëRODUNAMICA, leer van de drukking en beweging der lucht. AëROGRAPHIE, luchtbeschrijving. AëuOLITHEN, luchtsteenen, diè uit de lucht, of uit de maan zouden gevallen zijn. AëuOLOGIE, luchtkunde. AëuOMANTIE, waarzegging uit de lucht en de daarin zigtbare verschijnselen. AëROMETRIE, luchtkunde ; de wiskunstige beschouwing van de eigenschappen der lucht, b. v., hare zwaarte, elasticiteit, temperatuur, vochtigheid, enz. Aërometer, een werktuig, om deze eigenschappen te onderzoeken; als: luchtpomp, barometer, hygrometer, enz. AëRONAUTICA, kunst, om in de lucht en door de lucht te varen. Aëronaut, een luchtvaarder. AëROPHOBIA, de luchtvrees. Aël\oPHORUS, luchtbevattend. AëROSIS, het verdunnen van vlugtige deelen. AëROSTAAT, aërostatische machine, montgolfière, luchtbal; een werktuig, hetwelk in de ons omgevende lucht, van zelf in de hoogte stijgt, en somwijlen menschen en aanmerkelijke lasten met zich opvoert; figuurl. windbuil. Aërostatica, leer vanhetevenwigtderlucht. AESCULAAN, aes, aeres, eene der drie muntgodheden der Romeinen, waarvan de beide overigen ARGENTINUS en AURINUS heetten, d. i. de godheden der koperen, zilveren en gouden munten. AESCULAAP, een beroemde Grieksche arts; van daar heeten bekwame artsen aesculapen. AESTHESIS, het gevoel, gevoelvermogen. AESTHETICA, wetenschap des gevoels en der gewaarwordingen; de wijsgeerige beoefening der schoone kunsten en wetenschappen, welke, zoo wel de algemeene theorie als de regelen der schoone kunsten, uit de natuur van den smaak afleidt. Aesthetisch, de eigenschap eener zaak, waardoor zij een voorwerp des gevoels wordt. Aesthetiek, transcendentale, de bovenzinnelijke zinnelijkheidsleer, het leerstelsel der begrippen van ruimte en tijd. AESTHETORIUM, de hoofdzetel der gewaarwording, het sensorium commune. AETHALITES, zoon van MERCUUIUS, wiens ziel gezegd wordt, het vermogen te hebben, om uit het eene ligchaam in het andereovertegaan, en zich alle dergelijke verhuizingen te kunnen herinneren. AETHER, de fijne boven- of hemellucht, in de chemie eene witte doorschijnende vochtigheid, naphtha, welke ongemeen ligt, vloeibaar en ontbrandbaar is, en uit den wijngeest, door middel der zuren, bereid wordt. AETHIOPS, bijnaam van JUPITER. AETHLETERES, de kampvechters, CASTOR en POLLUX. AETHNOPHRONEN, eene sekte van Christenen uit de 7" eeuw, die zich met waarzeggerij en tooverij ophielden. AETHON, de arend, welke aan het hart van PERSEUS knaagde, en door HEUCULES gedood werd. AETH. 25 AFFI. AETHUSA, de gemalin van APOLLO, eene dochter van NEPTUNUS. AETHYIA, bijnaam van MINERVA. AETIANEN, sekte onder de eerste Christenen, wier grondstelling was, dat de zoon niet alleen var, een geheel ander wezen dan de vader, maar hem in alles ongelijk was. AETIOPHIA, DIANA, als godin der maan. AETN..EUS, bijnaam van VULKAAN. AETOLA, DIANA. AETOLOGIE, aetiologie, aanvoering der gronden en oorzaken, waarom een ding zoo en niet anders geschied is. Het aetologische gedeelte in de geneeskunst bepaalt zich tot het navorschen van de hoofdoorzaken der ziekten. Zie pathologie. AFFABEL, affable, Fr., spraakzaam, minnelijk, vriendelijk. Affabiliteit, spraakzaamheid enz. AFFAIRE, zaak, verrigting, handeling; goed en kwaad voorval; gevecht. Affaire d' lwnneur, zaak van eer; tweegevecht. Affaire de coeur, liefdeshandel. AFFAMER, Fr., uithongeren. Affameur, hongersnoodstichter ; iemand, die, in eene stad, of een land, gebrek aan levensmiddelen tracht te veroorzaken. AFFECT, hooge graad eener gemoedsbeweging en hare uitbersting. AFFECTATIE, gemaaktheid. Affecteren, den schijn van iets vertoonen, zonder eene overeenstemmende gemoedsgesteldheid te nemen. Van daar geaffecteerd, gedwongen, gemaakt, vermomd. AFFECTIE, affection, Fr., genegenheid, welwillendheid; gunst, liefde. Affectionneren, gunstig toegedaan zijn. AFFECTIONIS PRETIUM, een liefdegeschenkje. -\FFETTUOSO, Ital., (muz.) teeder. Ten aanzien van de gezwindheid heeft het zijne plaats tusschen andante en adagio. AFFIDAVIT, in Engeland, de schriftelijk afgenomene beëediging eener daadzaak voor eenen persoon, bevoegd, om den eed af te nemen. AFFIGEREN, aanslaan, aanplakken. Affiche, een aangeslagen berigt of bevel. AFFILIATIE, bij de oude Galliërs, de aanneming tot kind, bij de Roomsche geestelijken, de opneming in de gemeenschap eener orde. Affilieren, iemand als kind aannemen; ook eenen wereldlijken persoon in de gemeenschap eener orde opnemen, hem dezelve deelachtig maken, waaraan het regt verhonden is, om in een klooster, waaruit een lid der orde is verplaatst geworden, weder terug te mogen keeren. Van hier geaffilieerden , aangenomene zonen en dochters van zulk een gesticht. AFFINEREN, fijn maken, louteren. Affinage, plaats, waar een ding, als suiker, metaal, enz., fijner gemaakt, gelouterd wordt. Affinerie, ijzerdraad in ringen; ook draadtrekkerij. AFFINITEIT, zwagerschap. verwantschap. Chemische affiniteit, bijzondere aantrekking, verwantschap der stoffen. Een tot nog toe onverklaarbaar verschijnsel, naar hetwelk de dingen zich meer of minder plegen te vereenigen. B. v., krijt wordt door azijn geheel opgelost; brengt men echter zuiver loogzout in de oplossing, dan zinkt het krijt, in eenen droogen toestand op den grond; de azijn verlaat het krijt en verbindt zich met het loogzout; en de verwantschap van den azijn met het loogzout is sterker, dan met het krijt. AFFION, opiat om den moed en de liefde op te wekken, ook opium. AFFIRMEREN, bevestigen, beamen, bekrachtigen. Affirmatie, bekrachtiging, bevestiging. AffirmaAFFI. 26 AGAP. tiq, bevestigend, bekrachtigend. AFFIXA, (in de regtsgel.) alle dingen van een onroerend goed, welke aard-, muur-, band-, spijker- en nagelvast zijn. AFFLICTIE, droefenis, ellende. Affligeren, bedroeven, krenken. AFFLIGE, (in de muzijk) smartelijk. AFFLUENZA, Ital., toeloop, groote verzameling; het toestroomen eener groote menigte van volk. AFFREUX, Fr., ontzettend, verschrikkelijk, ongehoord. AFRICA, Afrika, het zuidelijke gedeelte der oude wereld, dat zijnen naam van de apen zoude bekomen hebben. AFFRONT, schimp, beleediging, smaad. Affronteren, iemand stout onder de oogen treden, smadelijk bejegenen. AFFUNDE (op recepten), giet daarop. Affusie, opgieting. AFFUTAGE, affuitwerk ; onderstel van het geschut. AFTAKELEN, geschut, ankers, touwen en zeilen van een schip afnemen en in de magazijnen brengen; zoo als in vredestijd geschiedt met de oorlogsschepen. AFZIJGEREN, bij de bergwerkers, de diepte van eenen put met eene loodlijn meten. AGA, een aanvoerder van krijgsvolk, een officier, bij de Turken; inzonderheid een opperbevelhebber over de .Janitsaren. j{isler-aga, die het opzigt heeft over vrouwen. AGALACTIA, mangel aan melk in de borsten. AGALARIS, lijfwachten der Turksche Bassa's. AGALME, grafstandbeeld of grafpi. laar. AGANIPPE, bron aan den Helikon, die eenen iegelijk, welke van het water dronk, met de dichtkunst bezielde. Aganippiden, de negen Muzen. AGANOTHETA, oppertoeziener over de heilige spelen, bij de oude Grieken. AGAPETEN, veelgeliefden; een gezelschap vrome jonkvrouwen in de eerste Christelijke kerk; ook priesters en monniken, die met personen van het andere geslacht zamenleefden, doch, gelijk zij voorgaven, zonder de kuischheid te kwetsen. Agape, agapes, het liefdemaal bij de eerste Christenen. AGATHALYUS, PLUTO, als heerschappijvoerder over de dooden. AGATHODAEMONEN, calodaemonen, goede geesten. AGATHOLOGIE, dat gedeelte der praktische wijsbegeerte, hetwelk aantoont, waarin de gelukzaligheid bestaat, en welk het onderscheid is tusschen schijngoederen en wezenlijke goederen. AGATI BASCl, opperhofmeester aan het Perzische hof. AGATICHI, het 5e hemelsche huis der astrologen, uit hetwelke zij van lust, vreugde, liefde-geluk, spelen, kleedillgen en kinderen plegen waar te zeggen. AGEA, de lange gang nevens de roeibanken op de schepen der Ouden, op welken gang de bevelhebber der roeijers, ageator, op en neer ging. Bij de Grieken Pamdon. AGEBAREN, graangod der Tsch€femissers, dien zij voor en na den oogst vierden. AG EJ,Al:A, Ageleis, MIN ERV A als krijgsgodin. AGELASTUS, bijnaam van PLUTO, als een zeer gestrenge God. AGENDA, agende, een gedenkboek, dagboek; kerkboek, hetwelk de liturgie, gebeden of voorschriften bevat. Agende annuel, lijst, rol, gedrukte of geschrevene aankondiging van het merkwaardigste, dat er, op zekere dagen, in Parijs, te zien of te hooren is. AGENORIA, Agerona, eene godin, aan wie de Romeinen den moed tot eene ondernf.!ming toeschreven; de werkdadigheid. AGENS, in het meervoud Agentia, AGEN. 27 AGHI. iets dat in beweging brengt. AGENT, zaakbezorger. AGERASIE, wanneer men niet veroudert, maar er altoos frisch en jong uitziet. AGEREN, handelen, verrigten; ook klagen. AGEUSTIA, het vasten, nuchter blijven. AGGIUSTATAMENTA, !tal., (muz.) stipt, zeer naauwkeurig. AGGLOMEREREN, zich ophoopen, grooter worden, zoo als een sneeuwbal, die gerold wordt. Geagglomereerde huizen, die digt bij elkander gebouwd zijn. AGGLUTINANTIA, vereenigende middelen, welke de lippen der wonden zamenbrengen en de genezing der laatste bevorderen (agglutineren) . AGGRATIANDI JUS, het regt van begenadiging, volgens 't welk vorsten aan een' misdadiger de toegekende straf kunnèn kwijtschelden of verzachten. AGGRAVATIE, verhooging, verzwaring. Aggraveren, bezwaren, ophoopen, verzwaren, vergrooten, als zonde, straffen; ook verbannen, vervloeken: verdacht maken. AGGREëREN, zie AGREABEL. AGGREGAAT, verzameling, een hoop van zulke dingen, die geene natuurlijke verbinding onder elkander hebben. B. v. zandsteen is een aggregaat van korrels of zand. Ook de som van meerdere getallen. Wanneer echter de deelen in elkander loopen, elkander oplossen, en zich tot een geheel verbinden, dat andere eigenschappen heeft, dan te voren ieder deel afzonderlijk had, dan heet het een mengsel; gelijk, b. v., de zamengestel. de artsenijen of metalen enz. AGGREGATIE, opneming in de fa. milie. AGGRESSEREN, zie AGRESSEREN. AGHEUSTIE, het verlorene vermogen van den smaak. AGHIRLIK, de geschenken, welke een Bassa moet doen geworden aan de Sultana of keizerlijke Prinses, welke de Turksche Keizer hem in het huwelijk vereenigt. AGIEL, agile, Fr., agilis, Lat., behendig, vaardig, gezwind. Agiliteit, behendigheid enz. AGIo, opgeld. Agioteur, actiehandelaar, actionist, woekeraar. Agiotage, actiehandel. Agioteren, eenen woekerachtigen handel- agiotage - drijven. AGIOSIDERON, bij de Christenen, welke onder de Turksche heerschappij leven, een ijzer, waarop met een' hamer geslagen wordt, ten einde hen hierdoor (dewijl zij zich van geene klokken mogen bedienen,) tot de godsdienstoefening te roepen. AGITATO, Ital., (muz.) onrustig, hevig. AGITEREN, bewegen, heen en weder drijven, verontrusten, beangstigen, pijnigen, vervolgen; ook handelen, afhandelen. Agitatie, beweging, onrust des gemoeds; bemoeijing. AUAIA, eene van de drie bevalligheden. AGNATEN, bloedverwanten; mannelijke nakomelingen van eenen vader, maar bij onderscheidene kinderen. Agnatie, verwantschap der agnaten, bloedverwantschap van vaders zijde. Agnatisch, tot zulk eene verwantschap behoorende. AGNI, AGHNI, AGHINI, de God des vuurs bij de Indiërs of de genius, welke het vuur beheerscht en ook Pavak of Pavaka genaamd wordt, doch zijne gemalin AGHN A Y of SVAHA. Hij wordt afgebeeld met 4 armen op een' ram rijdende, het hoofd met vlammen omringd, en in 2 handen met dolken. AGNISCHTUT, hetzelfde met Abhigit. AGNOÏTEN, ketters van de 6e eeuw, die beweerden, dat Christus van den dag des laatsten AGNO. 28 AGON. oordeels niets geweten heeft. AGNOMINATIE, (rhetor.) anders paranomalie, wanneer men twee gelijkluidende woorden achter elkander plaatst, b. v., hij wist niet, wat dat voor waren waren. AGNOMINATlO, hetzelfde met paronomasia. AGNOSCEREN, erkennen, toestemmen. AGNUS DEI, Lat., een door den Paus gewijd stukje was, waarop een lam gedrukt is, hetwelk de Katholijken, uit godsvrucht, bij zich dragen. Ook een Latijnsch gebed, hetwelk bij de mis uitgesproken wordt, en met de woorden Agnus Dei begint. AGOMPHIASIS, het verwiggelen der tanden. AGON, (AGONIE, Fr.,) doodstrijd, het worstelen met den dood, zieltoging; ook strijd van verschillende gemoedsbewegingen, als: toorn en vrees, Yrees en hoop, hoop en droefheid. Agoniseren, agonizaren, zieltogen, op het uiterste liggen. AGONALEN, zekere feesten bij de oude Romeinen, welke altijd op het einde van Januarij gevierd werden, en met hevige li~chaamsbewegingen gepaard gingen. AGONARCHEN, agonstarchen, de opzieners der wedspelen bij de Grieken, welke zorg droegen, dat de wetten en gebruiken in acht genomen werden, de geschillen tusschen de kampvechters beslechtten, en de prijzen uitdeelden. AGONISTIKEN, sekte der Christenen in Afrika, welker belijders op de jaarmarkten rondreisden, en hare leer zochten uit te breiden. Zij ontvingen daarvan hunnen naam, dat zij "erzekerden, met den vorst der duisternis in gestadigen strijd te leven. AGONIUS, God bij de Romeinen, die het opzigt over de menschelijke handelingen had, en dien zij aanriepen, voor en aleer zij iets ondernamen. -Dezen naam gafmen ook aan JANUS en MERCURIUS. AGONOGRAPHIE, beschrijving der kampspelen bij de ouden. Agonostiek, dat gedeelte der ligchaamsoefeningen bij de Grieken, dat met kampeneenige overeenkomst heeft. Agonotheten, opzieners, regters bij de kampspelen der ouden. AGONOSTICA, dat gedeelte der gymnastica, hetwelk de wed spelen bevat. AGONOCLYTEN, sekte in de 7" eI! 8e eeuw, die daarvan haren naam ontving, dat zij bij de gebeden het knie buigen verwierpen. AGORA, zie Gerah. AGORlEA, bijnaam van MINERVA en DIANA. AGOREUS, werd JUPITER en bijzonderMERcuRIUS genaamd, dewijl hij, als God der kooplieden, de opziener over de markten was. AGORONOMEN, waren in Athene datgene, wat te Rome de Aediles waren. AGOTKON, bij de Irokezen de naam van de geesten der 2" orde. AGOTSINNACHEN, de waarzeggers der Irokezen, welke ook Arendiovannen en bij de Hurons Sajotkata genaamd worden. AGOYE, een God der bewon~r8 van het koningrijk Whoda in Afrika, voor wiens onbehouwen beeld 3 schalen met kleine kogels staan, door middel waarvan de priester aan degenen, die om raad vragen, orakels uitdeelt. AGRAFFE, is bij de beeldhouwers een sieraad, hetwelk zij aan het einde eens werks aanbrengen. AGREABEL, agréable, Fr., aangenaam, lief, waard; agreëren, aangenaam zijn, believen, gevallen, gunstig aannemen. Agrement, bevalligheid, vermaak, goedkeuring. In de muzijk zijn agrémens, agrementen, al die kleine bijgevoegde sieraden, als: voorslagen, trillers, enz., waardoor de muzijk AGRE. 29 AIDO. veraangenaamd wordt. Ook geeft men dezen naam aan zekere siera. den, welke men op de kleederen plaatst, om die te verfraaijen. A. greminist, iemand, die de agrémens voor de dames maakt. AGRESSEREN, agresser, Fr., aanval. len, aangrijpen; twist veroorzaken. Agresseul', rustverstoorder, aanvaller. Agressie, aanval, verwekking van twist. AGRICULTUUR, landbouw. AGRIOGINA, Bacchusfeest; de vrouwen zochten BACCHUS bij nacht, en kwamen eindelijk met de verze- I kering terug, dat hij zich bij de Zanggodinnen had verborgen gehouden. Hierdoor moest aangeduid worden, dat de ruwheid der oude volken, door liefde tot de wetenschappen is achten'olgd ge. worden. AGRIOPHAGUS, die van wilde dieren leeft. AGRIOTHYMIA, een woeste inborst; ook waanzinnigheid met moordlust. AGRIPPA, een kind, dat met de voeten het eerst geboren wordt. AGRIUS, PAN, als een der veldgoden. AGROTERA, DIANA, als godin der jagt. AGROUPEREN, agrouper, Fr., vele beelden, zaken, op één hoopen. AGRYPNIE, slapeloosheid; ook het te veel waken. AGUFFI, een door de Kulmukken als een God vereerde heilige, welke op eenen troon zittende met een boek in de hand afgebeeld wordt. AGYNrëRs, sekte in de 7e eeuw, welker aanhangers leerden, dat God den echt niet verordend had en zij daarom niet wilden trouwen. - Agynus, die noch vrouw, noch bijzit heeft. AGYRTE, kwakzalver, marktschreeu· wel', goochelaar. AHASTARA, bij de Indiërs een naam der als Godheid vereerde zon. AHRIMAN, zie Ormuzd. AIDE, hulp, bijstand, helper. Aide. de-camp, Generaal-Adjudant, Aide. Major, Adjudant. AIDoNEus, naam van PLUTO; wijl hij zijn rijk in de benedenwereld had. AIJUKAL, een der 4 hoofdgoden der Mongolen, welke met den Wisch. noe der Indiërs eenerlei schijnt te wezen. Een andere is AIJUSCHAL, welke met BRAMA overeenkomt. AILEKES, Ailekes- Olmaka, bij de Laplanders 3 Goden, welke zij als begeleiders der zon beschouwen; terwijl zij aan hen drie dagen in de week gewijd hebben, welke zij bijzonder gunstig ter verrigting van sommige bezigheden, daarentegen ongunstig tot verscheidene andere, houden. AIMABEL, aimable, Fr., beminnenswaardig. AIMAC TllS, huisgoden der Heidensche Tartaren. AIMO, bij de Laplanders de verblijfplaats der afgestorvenen. AIR, wijs van zich te gedragen. te handelen; ook het uiterlijke aan· zien, de uitdrukking der gewaar. wordingen; zich een groot air geven; ook, bij de schilders, de rigting van het hoofd, de wending' en houding daarvan. De schilderijen hebben ook een goed air, wanneer de kleuren der voorwerpen, naar de verschillende graden des afstands, verminderd of verzwakt zijn. ArsANcE, Fr., ligtheid, ongedwon. genheid in manieren; gemakkelijkheid, welgesteldheid; ook voorregten en heerlijkheden. AlBE, Fr., in de spreekw. il est à son aise, hij leeft zeer genoegelijk, gevoelt zich ten eenenmaal gelukkig; hij is in zijn aise. AIUS LOCUTIUS, Godheid bij de Ro. memen. AJ A, oppertoezigtster over de kinderen aan het Spaansche hof. A JOUR, doorschijnend, gebroken. AJOURNEREN, zie ADJOURNEREN. AJUS. 30 AKUT. AJUSTEREN, gelijk maken, b. V., een gewigt; ook aanpassen, als: een kleed aan het lijf; zich ajusteren, zijne kleeding, zijnen opschik in orde brengen; zich gereed ma· ken. AïTIOLOGlE, leer van de oorzaken der ziekten. AKADEMIE, (academie), hoogeschool, universiteit. Ook gezelschap van geleerden. Van daar heeft men teeken-, schilder. en ml1zijk-akade. mien; - akademie der beeldende kunsten; ook ridder· akademien. In het Fr. heeft men academie d' amour, voor hoerhuis. Ook worden bij de schilders de afteekeningen of modellen van een naakt mensch, in eene bijzondere houding, akade. mien genoemd. Akademist, aka· demicus, Lat., iemand, die aan eene akademie studeert; akade. misch, wat tot de hoogeschool beo hoort. AKATALEKTISCH (llltr.('r,H-rp('(J;); in de dichtkunst, een vers, hetwelk ten aanzien der voeten en letter· grepen, de hoogste volkomenheid bezit. Katalektisch, het tegendeel daarvan. AKEGI. of Atagis.Bassa, de opper. keukenmeester aan het hof des Turkschen keizers. AKGHI, de kok, die de Janitsaren moet spijzigen, op hun gedrag letten en hunne misdrijven straffen. AKKO en ALXHITO, twee vrouwelijke schrikbeelden, waarmede de oude Grieken hunne kinderen bang maakten. AKOND, soort van vrederegter in Perzië. AKTEUR, zie ACTEUR. AKUMAN. booze geest bij de Perzen. AKUSTIEK, gehoorleer; de leer van geluid en toon, welke tegelijk de gronden der muzijk in zich bevat. Akustisch werktuig, acusticon, eene gehoorbuis, een werktuig waarvan zich hardhoorende personen bedie· nen, om de werking des geluids op hun gehoor te versterken. Akustische artsenijmiddelen, voor de ooren. AKUTHOR, zie Thor. A LA, Fr., op, of naar; à la Grec· que, à la Fran'iaise, op de Griek· sche, Fransche manier; à la mode, naar den smaak; à la téte, aan de spits, vooraan, in het gezigt. ALAI BEGLER, een Turksche overste. ALAI-TSCHAUSCH, voornaam geregts. dienaar bij de Turken. ALALA, godin des oorlogs. ALAMBRADOS, Portug., illuminaten, verlichten; ingevingen voorwen· dende menschen; eene sekte in Portugal, den Engelschen kwakers gelijk. ALARM, oploop, oproer, vrees, zorg, opschudding. Alarmeren, op. schudding maken: zich alarmeren, ongerust worden. Alarmist, een, die opschudding veroorzaakt. ALAR'l', alert, alerte, Fr., vaardig, wakker, rustig. ALASTON, JUPITER, in zoo ver de ondeugd en misdaden door hem gestraft worden; - een geest, die, naar de meening der Ouden, de menschen plaagde. ALBANENZEN, eene sekte in de 8e eeuw, welke een oorspronkelijk goed en kwaad wezen aannam. ALBE, een wit linnen kleed, het. welk de Roomsche priesters, bij eenige ambtsverrigtingen, plegen aan te doen. ALBIGENZEN,eene sekte, welke van de 11 e tot de 13e eeuw vele aanhan· gers vond, die naar PETER WALDUS, een' harer voornaamste leeraars, ook den naam Waldenzen ontvin. gen. Zij werden door de Roomsche Kerk hevig vervolgd, en men zegt, dat zij het eerst aanleiding tot de inquisitie gegeven hebben. ALBINAGII JUS, Lat., droitd'aubaine, Fr., regt der voormalige koningen in Frankrijk, om de nalatenschap van vreemdelingen, die aldaar zonder zich in het rijk bevindende AL BI. 31 ALCA. kinderen sterven, te naasten en zich toe te eigenen. ALBINOS, wittelingen ; zeker menschenras, met eene witte huid en raode oogen (ook kakkerlakken en witte mooren genoemd). ALBION, naam van Engeland, ten tijde der Romeinen, thans alleen in den verhevenen stijl nog voor dat land gebruikt wordende. Albion is waarschijnlijk ontleend van Engelands witte rotsen. ALBOGALERUS, eene, uit het vel van een' geofferden stier vervaardigde, spits toeloopende muts der opperpriesters van JUPITER, aan welker bovensten top een olijftak was vastgemaakt, ten teeken, dat de priester overal, waar hij kwam, vrede medebragt. ALBORAK, het dier, waarop Mahomed naar Jeruzalem zoude gereden zijn, om aldaar ten hemel te varen. ALBORDI, Bordy, bij de Parzen, de naam van den oorspronkelijken berg, die de wortel en grondveste der geheele aarde is. ALBUM, stamboek, inschrijfboek ; album amicorum, vriendenrol. In albis, oningebonden (van boeken). Album graecum, witte hondsdrek; album nigrum, muizendrek. Albus, een witpenning, zilveren munt in Keur. Hessen. ALBUNEA, beroemde nimf, eene der Sibillen, welke de Romeinen bij eene grot in een woud aan de rivier Aniene, omstreeks Tibur, goddelijke eer bewezen. ALcADE, ALCAIDE, regter, gouverneur, bevelhebber eener vesting, burgemeester of /Schout van eene stad, of een dorp, in Spanje en Barbarije. ALCAHEST, algemeen oplossingsmiddel bij de Alchimisten. ALCALA, de Spaansche tollen, die de schepen van de koopwaren moeten betalen. ALCALI (alkali), loogzout, verkregen wordende door uitloogen uit de asch van planten. - Alcalisatie, de loogzoutbereiding. Alcalisch of alcalinisch, loogzoutig. Alcalisel'en, tot loogzout branden, met loogzout vermengen, of bezwangeren. ALCANTARA, Spaansche ridderorde, de ridders houden zich aan de reglementen der Cistercienzen, maar mogen trouwen. ALCESTE, dochter van PELlAS en gemalin van ADMETUS, koning van Thessalië. ALCHIMIE, de kunst, of wetenschap, om, door middel van geheime chemische bewerkingen, onedele metalen in edele te veranderen; van daar de zoogenoemde goudmakerij . Het is bekend, dat deze wetenschap ontelbare menschen heeft bezig gehouden, welke, onder den naam van Adepten, het geheim om goud te maken, door den stem der wijzen, wilden uitvinden. Alchimist, een (zoogenaamde) goudmaker. Alchimistisch, op de wijze der Alchimisten. De oorsprong der alchimie verliest zich in de dikste duisternis der vroegste fabeleeuwen. ALCHOLLEA, gewone vleeschspijs der Mooren, bestaande in schijfjes vleesch in de zon gedroogd, die twee jaren lang kunnen goed blijven. ALCIDES, naam van HERCULES. ALCIMACHE, Alcis, bijnaam van MINERVA, als krijgsgodin. ALCIONEUS, zoon der aarde, een der reuzen en wel de sterkste, na PORPHYRION. ALCMENE, dochter van ELECTRION en gemalin van AMPHITRUO. ALcoBAzA, klooster in Portugal, begraafplaats der oude Koningen. ALcoHoL (alkohol), een fijn chemisch poeder; de allervlugste geest. Alcohol vin'Î, overgehaalde wijngeest. Alcoholiseren, tot zeer fijn poeder maken, of den sterksten geest (spiritus) maken. Alcoholometer, ALCO. 32 ALEM. werktuig, om de eigenlijke zwaarte van geestrijke vochten te vinden. ALCORAN (alkoran) , de koran, het Turksch wet- en godsdienstboek. AL CORZO, volgens den wisselkoers. ALCOVE (alkoof), een, door eene deur of gordijn, van de gewone huishoudkamer afgezonderd slaapvertrekje. ALCYONE, dochter van ATLAS en PLEJONE. ALDADE, hetzelfde met Diopter. ALDEE, beteekent in Indië eene kleine stad of dorp, en wordt telkens vóór den naam van het landschap geplaatst. ALDERMAN, een voornaam magistraats- persoon in Engeland. De magistraat van Londen bestaat uit 26 Aldermans, wier hoofd de Lord mayor is, voorts bij de Angelsaksen de naam hunner Oudsten en Rigters. ALE, Eng., sterk bier in Engeland. Ar.EA, een teerling, dobbelsteen; jacta est alea, de teerling is geworpen, het is geschied. Aleae res, eene onzekere winst. ALEATORIUM, eene plaats bij de Romeinen, waar de spelers van hunne vermoeidheid wat uitrustten. ALECONER, ambtenaar in Engeland, die over de bakkers en brouwers gesteld is. ALECTO, dochter des Aethers en der Aarde. De Grieken en Romeinen vereerden, namelijk, den aether als een' God, hem beschouwende als een' zoon van den Chaos en der duisternis, en met den dag, die zijne zuster was, te hebben geteeld: den hemel, de aarde en de zee; voorts eene der drie wraakgodinnen. ALECTRYOMANTIE, Gr., haan waarzeggerij, voorzegging uit het hanengekraai. ALECTRYON, dienaar van MARS, door dezen in een' haan veranderd. ALEM, het vaandel van eenen Turkschen Spahi. Alemdar, een Turksche vaandrager. ALEMANNEN. Met deze benaming, zoo veel als alle mannen of allerlei mannen beteekenende, wordt een oorlogsverbond van verscheidene Duitsche stammen aangeduid, die in 't begin der 3e eeuw het Romeinsch gebied naderden. ALEMBICUS, distilleerhelm. ALElVIBROTH, het philosophische zout, de sleutel tot de hermetische kunst. ALEMSIN, de knop op den stok der paardenstaarten, die voor den Grooten Heer uitgedragen worden. ALENDOS, onbemiddelde studenten, die Irun onderhoud van de leeraren ontvangen. ALENTOURS, Fr., omstreken. ALEUROMANTIE, Gr., de meel waarzeggerij, waarzeggerij uit koomen meelhoopjes. ALEXANDRINUS, Grieksche gouden en zilveren munt van ALEXANDER den Grooten, van 1/2 tot 4 drachmen. ALEXANDRIJNSCHE VERZEN, berijmde verzen, die met twaalf en dertien lettergrepen afwisselen; de eerste eindigen op eene lange lettergreep, en heeten daarom mannelijke, de laatste, daarentegen, op eene korte lettergreep, en wordeu vrouwelijke genoemd. ALEXANDRIJNSCHE VERSIE, (codex) versio alexandrina, eene Grieksche overzetting van het oude testament, omstreeks twee honderd jaren vóór Christus geboorte, door zeventig vertalers vervaardigd. Zie Septuaginta. ALEXETERIUM, tegengift, eigenlijk een hulp- of redmiddel in 't algemeen. ALEXIACACON, bezinksel, dat het vergift weerstaat. ALEXIPHARMACA, alexiteria, tegengiften. Alexipharmacie, leer van de tegengiften. ALEXIPYRETUM, alexipijreticum, een middel tegen de koorts. ALFA. 33 ALlE. ALFADUR, d. i. Alvader, in de Scan. dinavische fabelleer, de hoogste en oudste aller goden. Alfen heet daarin ook een geslacht van halfgo. den, onderscheiden in Licht·· en Nacht·Alfen. De eerste wonen in A lfhoim , het hemelsche rijk van den God FREl; de laatste zijn booze geesten, wonende onder de aarde. ALFANDEGA, Portug., het tolhuis in Lissabon; ook de betaling van inen uitgaande regten. AL FRESCO, het schilderen op natte kalk, eene der oudste en duurzaamste manieren van schilderen. ALGADRANE, harsachtige stof, die de zee bij hoog water opgeeft; zij is hard als pek, en kan als zooda. nig gebruikt worden. ALGARADE, grove beschimping, beleediging. ALGARITHMUS, algorithmus, (wisJe.) de vier wijzen van rekenen, het adderen, substraheren, multipli. ceren en divideren. ALGEBRA, de stelkunst, vergelijkingsleer; rekening, waarbij men zich van letters in plaats van getallen bedient. Algebraische (steIkunstige) formulen, opgaven. Algebraist, een stel kunstenaar. ALGEDO, hevige pijn, (bijzonder in de testiculi). ALGEMA, algematodes, de gewaarwording van pijn en smart. ALGEROTH, een braak. en zuive. ,ringsmiddel van opgelosten regulo antimonii (spiesglanshonig en su· _ plimaat). ALGUAZlL, ALGUARIL, bij de Mooren, Arabieren en Spanjaarden een geregtsdienaar. ALl, de opperste schrijver in de Rus· sische kanselarij. ALIBI, Lat., elders. Het alibi, het elders zijn, bewijzen (bij beschuldigingen). ALl CA, soort van fijn tarwebrood, waaruit de Romeinen een' drank bereidden. Alicarire, liederlijke vrouwlieden. ALlEEN, vreemd; van iets niet alieen zijn, tot iets overhellen; in Engeland een vreemdeling, buitenlander. Alienabel, vervreemdbaar, verkoopbaar. Alienatie, vervreemding. Alieneren, vervreemden. Alieni juris, onder vreemde heerschappij. ALIGNEMENT, afmeting volgens eene regte lijn; afsteking eener vesting. Aligneren, volgens eene regte lijn afmeten, of steken. ALIMENTARIUS, wien de verzorging door eenen uitersten wil nagelaten is. Alimentatie, verzorging, onderhoud. Alimenten, levensmiddelen. Alimenteren, onderhouden, van levensmiddelen voorzien. ALIMESTAR-BASCHI, eerste opzigter over de tenten en paviljoens des Turksehen keizers. ALINDISIS, het voor de gymnastische spelen gebruikelijke zalven met olie, waarna men zich in het zand wentelde. A LINEA, van de linie af; een nieuwe regel. ALIPASMA, zeker poeder, dat, met olie gemengd en opgesmeerd, het uitbreken van het zweet belet. ALIPTA, Gr., een zalver. Alipterium, het zalfvertrek, de zalfkamer (bijzonder in de baden der ouden). Aleptica, de zalfkunst. ALIQUANT, een niet opgaand, aliquot, een opgaand deel van een geheel, b. v. 5 in 16, 5 in 20. ALlSES, winden, die 't gansche jaar door uit denzelfden hoek waaijen. ALITERATIE (redeneerk.), wanneer verscheidene woorden in eenen volzin eenerlei toepassing hebben. ALITUUR, de voeding tot ligchaams. onderhoud. ALKADE, zie Alcade. ALKALI, zout, dat uit het zeekruid kali geniculatum of Antylla, hetwelk aan de Spaansche kusten groeit, bereid wordt. ALKOOF, zie Alcove. ALLA, Halla, zeer sterk en scherp Engelsch bier. 3 ALLA. 34 ALLE. ALLA BREVE, I tal. , (muz.) nog eens zoo schielijk. Alla capella, kapelswijze, d. i. snel, in te ne gelijkmatige voortgezette beweging. Alla diretta, trapswijze, volgens den toonladder; alla minuta, in het klein handelen, winkelieren. Alla pezza, stukswijze ; alla polacca, op zijn Poolsch; alla zoppa, op eene hinkende, d. i. ongelijke wijze. ALLA-EKBER, gebed, waarmede de Perzen hunne openbare godsdienst aanvangen. ALLA!, veldtogt, bij de Turken. ALLARM, zie Alarm. ALLAT, Allala, een hemelsch vrouwelijk wezen, waaronder de Arabieren vóór den tijd van MAHOMED de maan aanbaden. ALLATRATIE, het aanblaffen, aankeffen. ALLAZOPPA, (in de toonk.) ongelijk, huppelend. ALLECHEMENT, schoonheid en ZuIverheid van gravuur. ALLÉE, boomrij, boomgang'. ALLEGAAT, het aangehaalde. Allegala, aangehaalde schriften, plaatsen, verwijzingen. Allegeren, aanhalen, verwijzen. ALLEGEMENT, zachte drukking dp.r hand bij het vormen der slagschaduwen in eene gravuur. ALLEGORIE, (redek.) vergelijking, beeld- of gelijkenisrede, zinnebeeldige voorstelling. Allegorisch, zinnebeeldig, oneigenlijk, toespelend, verborgen, verbloemd (dichtstukken, schilderijen, spreekwijzen). Allegorisel'en, zich zinnebeeldig, verbloemd uitdrukken. ALLEGRA, ligt schip, ligt vaartuig. ALLEGRAMENTE (muz.), haastig, vrolijk. Allegl'etto, een weinig haastig, of vrolijk, ook allegro assai of di molto, zeer, of allersnelst. Een allegl'o, snelzang, snelspe!, vrolijk, levendig, muzijkstuk. Allegro model'ato, matig snel; allegl'o non tanto, niet zeer gezwind. ALLELUJA, zie Halleluja. ALLEMANDE, een Duitsche (Zwabische) dans. ALLENTAMENDO, (in de toonk.) overgang uit de hoogte tot de laagte. ALLERCHRISTELIJKSTE, eene benaming des Konings van Frankrijk. ALLERGETROUWSTE (zoon der kerk), is de Koning van Portugal. ALLERHEII,IGSTE, een titel van den Paus. ALLIANCE, alliantie, verbindtenis, verbond, verdrag. Alliël'en, zich verbinden. Geallieerde, verbondene, bondgenoot. ALLIBERATI, die als burgers zijn opgeschreven. ALLICEREN, aanlokken, tot zich lokken. ALLIGATIE, aanhechting, verbinding, vermenging. Regel van alligatie (rekenk.). Alligeren, aanbinden; verpligten. - Zie voores Ligel'en. ALLIGATOR, Amerikaansche krokodil (kaiman) . ALLIGNEMENTEN, afteekeningen, afbakeningen bij vestingwerken. ALLIOTICUM, bloedzuiverend artsenijmiddel. ALLITERATIE (redek.), de letterrijm, gelijke klank van enkele letters. ALLOBROGEN, oud volk, thans de Savoijers; ook ruwe, onbeschaafde menschen. ALLODIAAL, allodial, eigen geërfd, niet leenpligtig. Allodiaal-goed (allodium) een vrij erfgoed, vervreemdbaar goed. Allodificatie, de verandering van leengoederen in eigene goederen. ALLOGIANEN, sekte in de 2" eeuw, die het Evangelie en de Openbaring van JOHANNES als ondergeschoven verwierp, en loochende, dat Christus het eenige woord Jes Vaders was. ALLOLALIA, het verkeerd spreken, eenc ziekelijke neiging, om zich te verspreken. ALLONGE, alonge, Fr., verlengingsteng; een aanhangsel aan eenen ALLO. 35 ALON. wissel. Allonge-pruik, eene lange pruik met krullen. Allongeren, verlengen. ALLoNs, Fr., laat ons gaan! voort! voorwaarts! welaan. ALLOPATHIA, de overdraging eener ziekte op een ander deel. ALLOTRIEN (allotria), bijzaken, welke de hoofdzaak niet betreffen. ALLOTRIOPHAGIA, ziekelijke begeerte, om oneetbare dingen te nuttigen. ALL'OTTAVA, Ital., (muz.) in den achtsten toon; octaafswijze, of acht toonen hooger. ALLOOI, toevoegsel in de munt, of het gehalt van deze. ALLUDEREN, toespelen, schertsen, spotten. Allusie, toespeling. ALL'UNISONO, ltal., (muz.) in gelijkluidendheid, eensluidend. ALLURE, gang, pas; het voet- of gangwerk; voetstel (van paarden). ALLuvIO, alluvion, alluvie, aanspoeling: regt van alluvie, het bezitregt op aangespoeld land. ALM, in Oostenrijk een privatief bosch. ALMADIE, vaartuig der Afrikanen. ALMAGEST, het oudste werk over de sterrekunde, uit de tweede eeuw, van PTOLOMEUS. ALMAGRA, Spaansch donkerrood. ALMANAcH, almanak, tijdwijzer, kalender. ALMANDIN, edele steen tusschen granaat en robijn. AL MARCO, Ital., naar het gewigt. ALMEDINE, verwoeste stad van Marokko. ALMENE, in Oost-Indië gewigt van 2 1'tJ. Ar,MuDA,eene Spaansche koornmaat. AL NUMERO, volgens het getal. AL OCCORRENZA, Hal., bij gelegenheid, naar omstandigheden. ALOGOTROPHIE, de ongelijke voeding der ligchaamsdeelen; miswas der ledematen, b. v. het eene been dikker dan het andere. ALOMANTIE, zie Halomantie. ALONGE, zie Allonge. ALOPECIE, het uitvallen der haren. AL' ORDINARlO, I tal. , à l'ordinaire, Fr, op de gewone wijze, ALo XE, soort van den fijnsten en duursten Bourgonjewijn. ALOZA, AL UZZA, godin der Arabieren vóór MAHOMED. ALf', nachtmerrie. AL PARI, Ital., au pair, Fr., in, of van gelijke waarde; gelijkwaardig, zoodat men geen opgeld geeft. AL PESO, zie Al marco. ALPEN, alle hooge bergen, inzonderheid die, welke Italië van Frankrijk en Duitschland scheiden. ALPHA en OMEGA, de a, of eerste, en 00, of laatste letter van het Grieksche alphabet. Fig. het begin en einde; de Almagtige. ALPHABET, het abé; en bij boekdrukkers drie en twintig of vier en twintig vellen gedrukt papier. ALPHIMANTIE, waarzeggerij en bewijs van onschuld, door middel van zekere meelspijzen. ALPlfITlDON, beenbreuk, waarbij het been in kleine stukken, als meel, gebroken is. ALPHONSINUM, chirurgisch instrument om kogels uit te halen. ALPHus, witte huid vlek. AL PIACÈRE, of al piacimento, I tal. , naar welgevallen, naar believen. ALPIEL, bescherm-engel der vruchtboomen, \'olgens den Talmud. ALPION (spel), het teeken of de vouw, die men aan eene kaart maakt, als men, na eene winning, hooger wil zetten. AL PUNTO, (muz.) naauwkeurig, op een haar. ALQUIFOU, eene soort van zware looderts, uit Engeland komende. ALRAUN, Albraun, waarzegster, wijze vrouw (priesteresse der oude Duitsehers). AL RIGORE DI TEMPO, of al tempo, (muz.) naauwkeurig in de juiste tijdmaat, in afgemetene beweging. Al segno, van het teeken af. 3* AL SE. 36 ALTI. AL SEGNO, (in de toonk.) herhaling van een stuk. ALT (Alto), de tweede stem; hooge middelstem; de hoogste en fijn5te stem na den discant. Altist, altzanger. ALT AAN, altan, opene, onbedekte en meerendeels met bloemen bezette, plaats, boven aan een huis, balkon. ALTAAR, offertafel, eene hoogte boven den grond, om vuur op te maken en der Godheid te offeren. Altarist, altaardienaar, misbediende. Altaragium, een aan het altaar gewijd goed, of ding. ALTA VIOLA, altviool, arm viool. ALTANGA'l'USUN, afgodsbeeld in de gedaante eener slang met 4 pooten, bij de Kalmukken. ALTELLUS, gemeente-kweekeling, vondeling, die op kosten een er gemeente moet verzorgd worden. ALTERABEL, veranderlijk. Alteratie, verandering; gemoedsbeweging, schrik, ontroering. Altereren, veranderen (meest nadeelig), ontroeren. Gealtereerd, veranderd, bedorven, ontroerd. ALTERCATIE, twist, oneenigheid. ALTER EGO, in Spanje, eene koninklijke volmagt, om alle zaken, zonder verder beroep (appel), te beslissen. ALTERNATIVE, alternativement, Fr.; alternativamente, ltaL, (muz.) bij afwis~eling. ALTERUM TANTUM, wanneer de relltesom gelijk is aan het kapitaal; - wanneer de winst eener koopwaar gelijk staat met den inkoopsprijs. ALTE SCHOCK, zekere rekenmunt, in Saksen. ALTESSE, Fr., hoogheid. ALTHÉA, witte maluwe, kaasjeskruid. ALTIMETRIE, de hoogtemeting, hoogtemeetkunde. ALTIN, Russische zilvermunt. ALTIORA, Lat., hoogere dingen, per hoc ad altiora, hierdoor tot hooger. Res altioris indaginis, zaak van dieper onderzoek. Altum silentium, diep stilzwijgen. ALTISSIMUS, bijnaam van JUPITER. ALTIST, zie Alt. ALUMNEUM, kweekschool, waarvan de leerlingen ook gevoed worden. Alumnus, een kweekeling, voedsterling, scholier en kostganger. Alumniaat, kweekelingschap, de vergunning om kweekeling te zijn. ALVEUS, bedding eener rivier. ALVIDUCA, laxerend middel. ALVLGORE DI TEMPO, (in de toonk.) in de strikte lengtemaat. AL YCE, zielangst. ALYPIAS, een geneesmiddel tegen de , zwartgalligheid. ALYSIUS, Bacchus, in zoo ver de wijn de droefheid verdrijft. ALYSSUM, middel tegen de dolheid of hondsdolheid. ALYTARCH, priester en opziener over de spelen ter eere der goden in Antiochië. ALY1.·EN,rustbewaarders bij de Olympische spelen. AMABILE, Ital., (muz.) liefelijk, beminnelijk, teeder. AMACDAR AGASI, de sleutelbewaarder der schatkist van den Turkschen keizer. AMALGAMA, kwikerts, kwikbrij ; de verbinding van kwikzilver met een ander metaal, inzonderheid met tin, zilver en goud. Amalgamalie, het bek wikken, de oplossing door of met kwikzilver; innerlijke verbinding, zamensmelting. Amalgameren, bek wikken, innerlijk verbinden, vermengen, zamensmelten. AMALTHEA, (fabelk.) de dochter van MELISSEUS, koning te Creta, door welke JUPITER gezegd wordt met de melk eener geit en met honig gevoed te zijn. A MANCO, (Ital., van het Latijnsche mancus, gebrekkig) hetgeen aan eene som ontbreekt, hetgeen daarvan afgaat; ook een voorschot. AMAN. 37 AMBE. AM ANI, het 3" heilige en tevens wet- I bassadrice, gemalin van eenen geboek der Turken. zant. AMANT en AMASIA, twee gelieven; AMBE en AMBO, tweetal; verbinding amant, amasius, de minnaar, aman- der dingen twee aan twee. In de te, amasia, de minnares. getalloterij (lotto) wanneer van vijf AMANUENSIS, handlanger; die eenen getrokkene nummers twee bezette ambtschrijver behulpzaam is. getroffen worden. AMARANTH, onverwelkelijk, altijd AMBER, barnsteen. groen; duizendschoon (bloem). AMBlëNT, aanzoeker en dinger naar AMASIA, geliefde, bijzit. een ambt. Ambiëren (een ambt) AMASSEREN, ophoopen. pogen te verkrijgen, naar iets staan. AMASSETTE, het verfmes der schil- AMBIGEREN, weifelen, wankelen, beders. sluiteloos zijn. AMA TERU OON GANII, de grootste al- AMBIGU, Fr., ambiguus, Lat., dub- Ier inheemsche godheden in Japan. belzinnig. Ambiguiteit, dubbelzin- AMATEUR, Fr., liefhebber, bemin- nigheid. Ambigu wordt ook genaar, kunstvriend. Amatrice, lief- zegd, wanneer men koude en warhebster, kunstvriendin. me geregten, fruit, gebak enz. te AMATHUSIA, bijnaam van VENUS. gelijk opdischt. Ook wordt het AMAUROSIS, de zwarte staar (eene gebruikt voor eene zamenvoeging oogziekte). van zaken, welke anders niet bij AMAZONE, eene van de strijdbare elkander behooren. vrouwen der oudheid in Sarmatië; AMBITIE, eerliefde, eerzucht, eergieeene heldin; amazonenkleed, man- righeid, eergevoel, trots. Ambinelijk vrouwenkleed, vrouwen rijd- tieus, eerlievend, eerzuchtig, eerkleed. gierig, opgeblazen. Ambitioneren, AMBABUS, met beide handen. met eerzucht trachten te verkrij- AMBACHT, handwtrk; ook een be- gen, de grootste eer ergens in diende, die de ambtsbezigheden stellen. van zijnen heer verrigt en daarvoor AMBLOMA, ontijdige bevalling, misbetaald wordt. kraam. AMBACRTS-LEEN, feudum ambactae of AMBLOTICA, afdrijvende middelen. gastaldiae, ieder leengoed, waar- AMBONOCLASTEN, ijveraars tegen de mede de verpligting gepaard gaat, kerkmuzijk. om een ambt waar te nemen, het- AMBOUTEREN, tusschen gestikte werwelk betrekking heeft op het staats- ken boom wol of watten leggen. bestuur. AMBROSIA, (fabelk.) godenspijs, am- AMBAGES, omwegen, wijdloopigheid; brozijn. Ambrosiaansch, van den per ambages, door omwegen. heiligen AMBROSIUS afkomstig, of AM BAR, (Russ.) pakhuis voor koop- door hem vervaardigd. (De lofwaren. zang: Te Deum laudamus, etc. AMBARDAR BASCl, een hofbediende in Heer, God! [J loven wij, enz.) Perzië, die de sleutels tot de voor- AMBUBALEN, ontuchtige meisjes uit raadkamer der levensmiddelen van Syrië. de koninklijke tafel heeft. AMBULANCE, een zwervend lazaret, AMBARV ALlA, veldoffer bij de Ro- anders h6pital ambulant, veld hosmeinen, om zegen voor hunne vel- pitaal, hetwelk de armee volgt. den af te smeeken. Ambulant, zwervend: eene ambu- AMBASSADE, Fr., gezantschap; post lante troep schouwspelers enz. In van gezant of afgezant. Ambassa- Frankrijk is ambulant ook een op_ deur, gezant, boodschapper. Am- I ziener bij het koni~klijke pachtAMBU. en tolwezen, dewijl zoodanig ie. mand veelal op de straat moet wezen, om op den in- en uitvoer een waakzaam oog te houden. Ook beteekent het, in sommige plaat. sen, eenen onbeëedigden makelaar, anders beunhaas. Ambulatorisch, rondtrekkend, afwisselend, veranderlijk; actio ambulatoria, regt. zaak, die van den een en persoon op den anderen overgaat. Ambuleren, wandelen, rondtrekken. AMBULATORES, geestelijken, thans exarchen genoemd, die het naast in rang zijn aan de bisschoppen. AMBUSTIE, om zenging, ombranding. AMELIORATIE, verbetering. Amelioreren, verbeteren (landgoederen, huizen, enz.). AMEN! het zij zoo! het geschiede! voorzeker! AMENORRHIEA, ziekte uit gemis aan stondenvloed. AMERDAD, bij de Parzen, de voortbrenger en beschermgeest aller gewassen. AMETA, rtal., ten halve. AMETHIST, (Lat., amethystus) een purperkleurig edelgesteente, hetwelk met den smaragd in waarde gelijk gesteld wordt. De OosterBche is de meest gezochte. AMETRIE, ongelijkheid, onevenredig. heid. AMEUBLEMENT, het huisraad, de ka· mertooi. AMI, vriend. Amie, vriendin. Pal' am i, p. ami, p. a, (op brieven) door eenen vriend; anders amica manu. Zie A. M, AMIANT, steen of hergvlas; draad. of vezelsteen, welke zich laat spinnen en door vuur niet verteert. Wanneer de steen zwaar is en harde, onbuigzame draden heeft, dan wordt die asbest genoemd. AMICAAL, amicabel, amiable, vrien· delijk, vriendschappelijk; à l' amiable, in het vricndelijke, in der minne. Amicabilis compositio, schik· 38 AMIC. king in der minne. Amicabiliter, amicabili-modo, vriendelijk. AMICISTEN, leden van de zoogenaamde amicisten- of vriendschaps-orde (op akademien). AMICITIA, Lat., amitié, Fr., vriendschap. Amicitiae causa, uit vriendschap. AMICTUS, de kleeding. Victus et amictus, voedsel en deksel. AMIDA, in Japan de bestuurder van de gewesten der zaligheid, die Gokumkf, d. i. eeuwige vreugde, genoemd worden. A~HDON, stijfsel; amidonfabrijkant, stijfselmaker . AMINDOZAE, advohat bij de Birmannen. AMKAs, pronk- en audientiezaal van den grooten Mogol. AMLYOPIE, kortzigtigheid, stikziendheid, bijziendheid. Amlyops, een kortzigtige, bijziende. AMMAN, schout. AM MEI STER, burgemeester te Straatsburg. AMMONIA, bijnaam van JUNO. AMMOCHOSIE, in delving van eenen zieke in warm zeezand, om diens sappen uit te droogen. AMMONITEN, ammonshorens, posthoorns; versteende slakken naar eenen ramshoorn gelijkende. AMMUNITIE, zie munitie. AMNESTIE, amnistie, het vergeten eener misdaad, schuldvergiffenis, vrijverklaring. Amnestiëren, vrijverklaren, genade schenken, bevredigen. Geamnestieerd, vrijverklaard. AMOENITEIT, lieftalligheid, bekoorlijkheid. AMOR, (fabeJk.) de god der liefde, minnegod, CUPIDO. AMOROSO, (muz.) teeder. AMORPHA, wanstaltige, onregelmatige vormsels, uitspruitsels. AMORTISATIE, amortissement, vernietiging, uitwissching. Amortisatiekas, 8chulddelvingskas. Amortiseren, voor niet geldig of nietig verklaren. AMOl'. 39 AMPH. AMOTAE RES, zaken, die eene echte vrouw haren man, en in 't algemeen de eene bloedverwant den anderen heimelijk ontvreemdt. Amotie, verwijdering, afzetting, ont. zetting (van een ambt). Amoveren, wegnemen, ontvreemden. Van een ambt geamoveerd (ontzet). AMOUREUX, verliefd. Amours maken, vrijen. AMPHIBIE, amphibium, een twee· slachtig dier, hetwelk in en buiten het water leeft. Ampltibiolith, am· phibiensteen, versteening van een tweeslachtig dier. Amphibisch, tweeslachtig, dat in en buiten het water leeft. AMPHIBOLIE, dubbelzinnigheid. Amphibologie, dubbelzinnige rede. Am. phibolisch en amphibologisch, dub. belzinnig. AMPHIBRACHYS, Gr., een drieletter. grepig woord, versvoet, waarvan de eerste en laatste lettergreep kort. en de middelste lang is, b. v. bezielde. AMPHICTYONEN, afgevaardigden tot de algemeene vergadering der Grieksche steden. Algemeene Staten der oude Griekenr. AMPHIDIARTHROSIS, Gr., dubbelvoeging, dubbele gewrichtsverbinding. AMPHIDROMIA, vreugdefeest, dat de Heidenen den vijfden dag na de ge. boorte eens kinds vierden, waarbij het zijnen naam bekwam. AMPHIGOURIEN, prachtig, hoogdra. vend gezwets, zonder zin. Amphigourist, een verward, hoogdravend redenaar. AMPHIMACER, (dichtk.) een drielettergrepig woord, waarvan de eerste en laatste lettergreep lang en de middelste kort is. b. v. lotgeval. AMPHIPNEUMA, het bezwaarlijk ademhalen. AMPHISCII. Lat.. amphiciens, Fr., bewoners der heete aardstreek, wier middagschaduw gedurende de eene helft des jaars noordwaarts, en gedurende de andere helft zuidwaarts valt. AMPHITAPA, kleed, dat van binnen en van buiten met hout is. AMPHITHEATER, halfronde schouwburg; schouwplaats in een halven kring. met trapswijze in de hoogte gaande banken. Amphitlteatmlisch, halfrond, amphitheatersgewijze. AMPHITRITE, godin der zee. AMPHITRITEN, geslacht van plantaardige wormen. AMPLECTEREN, omhelzen, omarmen; ook voor bekend aannemen, ver· staan, goedkeuren. AMPLIATIE, aanvulling (een er wet); uitstel, verschuiving, uitstel eener regtzaak ; ampliëren, aanvullen. AMPLIFICATIE, (welsprek.) de uitbreiding, uitvoerigheid; amplificel'en; uitbreiden. AMPLISSIMUS, eeretitel aan hoogescholen. AMPOULES, ampullae, pralerijen (van woorden zonder geest), van ampulla, eene fleseh. Style ampoulé, Fr., gezwollen, hoogdravende stijl. AMPUTATIE, het afsnijdeD, afzetten (van ledematen). Amputeren, af. snijden, afzetten; geamputeerd, af. gezet, afgehouwen. AMULET, zeker muntstukje, hetwelk men, vooral in Katholijke landen, als een behoedmiddel tegen gevaren, ziekten en onheilen, om den hals plagt te dragen. Men ziet daarop allerlei figuren, als die van heiligen, hemelteekenen, de namen van God en de aartsengelen, Hebreeuwsche en Arabische letteren, enz. AMUSABEL, vermakelijk, verlustigend . Amusant, onderhoudend, vermakelijk. Amusement, verlustiging, vermaak, tijdverdrijf, aangenaam onderhoud. Amusette, klein tijd. verdrijf; ook (krijgsk.) soort van lang schietgeweer, thans buiten gebruik. Amuseren, vermaken, verlustigen, aangenaam onderhouden; ook door ijdele beloften om den tuin leiden. AMYGDALITH, een amandelsteen. ANA. 40 ANAI. ANA, zie A. A. ANADAPTISMUS, wederdooping. Anabaptist, wederdooper. ANACAMPTICA, leer van de terugkaatsing der toonen. AN ACATHARSIS, zuivering des ligchaams, door braken, hoesten, enz. ANACEPHALEOSIS, (redele) korte zamenvatting, beknopte herhaling van de voornaamste punten eens onderwerps. ANACHOREET, kluizenaar, bosch- of spelonk bewoner. ANACHRONISMUS, tijddwaling, tijd. verwisseling; fout tegen de tijdrekening, wanneer zekere gebeurtenis in een verkeerd tijdvak geplaatst is. ANACLASIS, of anaclastica, straalbre. king. Anaclastische lijnen, krommingen, welke reg te lijnen, of ef. fen vlakten schijnen aan te nemen, door de straalbreking in verschillende vloeistoffen. ANACONOSIS, (welspr.) beroep op het eigen oordeel van dengenen, die men wil overreden. ANADEMA, hoofdtooi, hoofdsieraad. ANADIPLOSIS, (welspr. ) woordher. haling; wanneer men met hetzelfde woord, waarmede eene periode gesloten is, de volgende weder beo gint. ANADYOMENE, bijnaam van VENUS. ANA EDEÏA, de ~chaamteloosheid, go. din der Grieken. ANAESTHESIS, bewusteloosheid van zieken. ANAEl'IA, de godin der onschuld. ANAGLYPTICA, kunst van gedreven werk te maken in metaal, hout, enz. ANAGNOSTES, voorlezer (in de Grieksche kerk). AN AGOGE, Anagogie, (in de redekunst) wanneer met aardsche din· gen op hemelsche of geestelijke wordt gezinspeeld; ook in de ge· neesk. het bloedbraken. ANAGRAMMA, letterkeer, of verzet· ting der letteren, van een of meer woorden, op zulk eene wijs, dat daardoor een geheel andere zin ontstaat. Zoo wordt b. v. uit leven, nevel, uit dame, made, uit Berolinum, lumen orbi, enz. Anagrammatiseren, letterkeer maken. Anagrammatismus, vervaardiging, van anagrammen. Anagrammatist, letterkeermaker . ANAITIS, onder dezen naam werd VENUS door de Perzen vereerd. ANAKREONTISCHE GEDICHTEN, ligte, bevallige gedichten, naar den Griekschen dichter ANAI(REON. ANALECTA, analekten, Gr., overge. blevene brokken van den maalt!,jd; ook verzamelde plaatsen en uittrek. seIs van deze en gene schriften. ANALEMMA, teekendrager, de figuur, waardoor men op uurwerken den dierkring afbeeldt; ook eene soort van astrolabium, ANALEPSIS, de weder herstelling, her. krijging van krachten, versterking. Analeptisch, versterkend (van ge. neesmiddelen) . ANALOGIE, overeenstemming, even· redigheid. Analogisch, analogue, analoog, overeenstemmend, evenredig. Analogismus, bewijs uit de evenredigheid afgeleid. ANALPHABETUS, iemand, die zoo min lezen als schrijven kan. ANALYSE, analysis, de ontbinding, ontleding, ontwikkeling, van beo grippen en opgaven. Analyseren, oplossen, ontwikkelen, ontleden. Analytica, de ontbindingsleer der verstandswerkingen, leer van het ontstaan der zuivere verstandsbe. grippen. Analytisch, oplossend, ontwikkelend, ontledend; analyti. sche leerwijs, wanneer men uit de gevolgen de gronden afleidt. ANAMARTESIE, on zondigheid, reinheid van zonden, onschuld. ANAMNESIS, de herinnering van ver· ledene zaken. ANAMoRPHosEN, schijn. of drogbeel. den. ANAN. 41 ANAS. ANANDEN, (in de fabelleer der Hindoes) eene slang, die de wereld onderschraagt en VISCHNOE ten troon verstrekt. ANANTAPODOTON, eene redekunstige figuur, wanneer een woord, of geheele volzin weggelaten wordt, hetwelk de lezer zelf er bij denken moet. ANAPEST, een versvoet, uit twee korte en eene lange lettergreep bestaande, b. v. begeleid. AN APETIE, de uitzetting der vaten. ANAPHALANTIASIS, het uitvallen van de wenkbraauwen. ANAPHER, anaphora, de herhaling van gelijke aanvangswoorden in de leden der volzinnen; ook het aanzetten, aanwassen aan ledematen (geneesk.) . AN APLASIS, het weder hers tellen van gebrokene beenderen. ANAPLEROSIS, het wederaanvullen, of vergoeden van verlorene of beschadigde vleeschdeelen, of leden. Anaplerotische middelen, welke de ledige plaatsen weder aanvullen. ANARCHIE, regeringloosheid, wanorde. Anarchist, regeringsvijand, rustverstoorder. ANARRHOPIE, het naar boven drijven der sappen. ANASARCA, de waterzucht. ANASPASIS, de zamentrekking (der maag). ANASTAECHIOSIS, oplossing der dingen in hunne bestanddeelen. ANASTASIS, de afleiding, overleiding van sappen uit het eene deel des ligchaams in het andere, door anastasische, d. i. af- of overleidende middelen. ANASTOMOSIS, de zamenzetting of verbinding en uitstorting der aderen en andere pijpen in het ligchaam. Anastomoseren, het zamenvoegen der aderen enz. in het ligchaam. Anastomotische, ter opening van verstopte monden dienende, heelmiddelen. ANASTROPHE, (redek.) eene omgekeerde woordplaatsing. ANATHEMA, banvloek, kerkban, vervloeking. Anathematiseren, in den ban doen, vervloeken, verwenschen. Anathematismus, de banv loeksui tvaardiging , banbliksem. ANATOCISMUS, interestwoeker, interest van interest. :J.natocistisch, interestwoekerend. ANATOMIE, ontleedkunde; ook ontleed- of snijkamer. Anatomiseren, ontleden. Anatomist, ontleder. ANATRIPsns, de wrijving (derleden). ANCHARIA, beschermgodin der inwoners van Asculum in Latium. ANCHlLOPS, waterig gezwel in den hoek der oogen. ANCHYLOSIS, anchyle, de vergroeijing der gewrichten. ANCIENNETElT, ancienneté, Fr., de ouderdom in dienst, diénstopvolging naar de jaren; dienstjaren. ANCILIEN, heilige schilden (bij de Romeinen), welke uit den hemel gevallen zouden zijn. ANCORA, (muz.) zoo veel als da capo. ANDANTE, (muz.) niet te ras noch te langzaam, gematigd. Andantino, eenigzins langzaam. ANDRIA, tweeslachtig mensch, met duidelijke vrouwelijke schaamdeelen. ANDRIENNE, een lang Yrouwenkleed, een sleepkleed. ANDROCEFHALOID, een manskop, of enkel manslid gelijkende steen; manskop-, of manslidsteen. ANDROGYNOS, androgoon, manwijf, tweeslachtig mensch. Zie Hermaphrodiet. ANDROïDE, kunstig menschenbeeld, dat menschelijke handelingen verrigt, b. v. de bekende schaakspeler. ANDROLEPSIE, wanneer men, om zich regt te verschaffen, aanzienlijke personen in zijne magt krijgt. ANDROMACHE, gemalin van HECTOR. ANDROMEDA, Grieksche prinses, welANDR. 42 ANGL. ke aan eene rots gekluisterd en door PERSEUS verlost werd. ANDROTOMIE, man~- of menschontleding. in tegenoverstelling van zootomie. ANECDOTE, geheim. of bij zonderonbekend berigt; kortswijlig verhaal. ANEILEMA, het ophouden van winden in de darmen. ANEMOCHORD, een windsnaar-speeltuig. Anemographie, de windbeschrijving. Anemologie, de windleer, windkunde. Anemometer, windmeter. Anemometrie, windmeting, windmeetkunde. Anemone, anemoon, windbloem. Anemoscoop, een windwijzer, weerhaan. ANEPIGRAPHA, onbetitelde schriften. Anepigraphisch, titelloos, zonder opschrift. ANERIE, ezelsstreek, ongeschiktheid. ANETHISCH, pijnstillend. ANEURISMA, slagadergezwel. ANGARIEN, angariae, leendiensten tot aan de grenzen; parangariae, zoodanige diensten tot over de grenzen. ANGAS, Vedangas, 6 gewijde schriften der Hindoes. ANGEKOKEN, wijzen, geneesheeren, toovenaars, waarzeggers, bij de Groenlanders. ANGELICA, engelwortel. Angelogie, de engelenleer. Angelus, gebed bij de Roomschgezinden, dat met angelus domini begint. ANGEVILA, ordeskleeding der Grieksche St. Basilius-monniken. ANGELICI, Angeliken, Engel-aanbidders in de tijden der Apostelen. ANGIECTASIA, de uitzetting der vaten. ANGINA, keelontsteking. ANGLAISE, (bij de Engelschen country- danse, verkeerdelijk contre-danse) is een dans van een' levendigen aard. ANGIOGRAPHIE, beschrijving der vaten in het menschelijke ligchaam. Angiologie, leer van die vaten. Angiodydrographie, de zuigaderbeschrijving. Angiohydrotomie, de zuigaderontleding . Angiospermatisch, van planten, wier zaad in eenen van den bloemkelk onderscheiden hals zit. Angiotomie, de vaten ontleding . ANGLICANISCH, Engelsch (kerk). Anglicismus, eene eigenheid der Engelsche taal, verlch. GOUACHE, à la gouache, eene zekere manier, om met waterverw te schilderen. GOUARAOUNS, Indische volkstam in Cumana in Amerika, op kleine eilanden, tusschen Trinidad en de monden van den Orinoco, alwaar zij op de palmboomen leven. GOUFFRE, Fr .• de afgrond. GOULAM!!, een bijzonder korps onder de Perzische troepen, welke uit slaven of slaven zonen van allerlei natiën, bijzonder van Renegaten uit Georgië. bestaat. Hun bevelhebber heet 90ulam-Agasi. GOURMAND, Fr., een lekkerbek; gulzigaard. vraat. Gourmandise, de vraatzucht; lekkerbekkerij. GOURME, eene ziekte der veulens, welke in een droe!!gezwel en een uitvloei&el van onzuivere vochten door den neu! bestaat. GOÛT, Fr., de smaak. Gouteren, smaken, proeven; goedkeuren; van iematld houden, hem mogen lijden. GOUVERNAIL. de kruk of tong. waardoor de snorregisters van een orgel positief geetemd worden; ook het roer van een schip. GOUVERNANTE. Fr., landvoogdes; kinderopvoedster . Gouvernement, staatsbestUUT, regering. stadhou. derschap, Gouverneren, regeren, besturen, beheerschen. Gouverneur, landvoogd, beheerscher; kin· deropvoeder, leermeester. GOUVERNO of GOVERNO, I tal. , (kooph.) berigt, aanwijzing, regel, voorschrift; à gouverno, tot berigt (waarnaar men zich kan regelen). GRAAD, gradus, Lat, graad, schrede, trap, akademische waardigheid; het 400ste deel van eenen cirkel. Gradatie, gradatio, Lat., trapswijze opklimming. Graduaal, gradaal. in de Roomsche kerk, het boek. waarin de zoogenaamde versus gradales, dat is die gezangen, op zon· en feestdagen, vervat zijn, GRAA. 280 GRAG. op welke het koor, bij zekere afdeelingen, antwoordt. Graduaalschrift, graduaaldisputatie, de (geleerde) strijdverhandeling, ter bekomingeener akademische waardigheid. Graduatie of gradurring, het bekomen of schenken van eene akademische waardigheid. Graduël, trapswijze, allengs. Graduë. ren, volgens trappen of graden afdeelen; met eene akademische waardigheid bekleeden. GRAAUWE STEEN, benaming voor den gewonen hardsteen. GRil.CE, Fr., gratia, Lat., gunst, genegenheid, bevalligheid, bekoorlijkheid. Graciëus, grdcieux, Fr., liefelijk, bevallig, innemend, goedgunstig, genadig. GRACIOSO. op het Spaansche en Por. tugesche tooneel, die cornische persoon, welke op andere harlekijn genoemd wordt. GRADEREN, tot eenen hoogeren graad van fijnheid brengen; louteren, veredelen; het goud eene hoogere kleur geven; van hier gradeerwerk. Gradeerhuis, verdampingshuis, lekwerk. GRAECA, Grieksch, Grieksche schriften, boeken of werken. Graeciseren, op Grieksche wijze spreken of inrigten. Graecismus, Grieksch spraakgebruik, eigenaardigheid àer Grieksche taal. Graecomanie, zucht om de Grieken, of al wat Grieksch is, na te apen. GRAëN, drie dochters van den zeegod PHORKUS en CETO. Terstond na hare geboorte oud en mismaakt, hadden zij met haar drieën slechts één oog en één en tand, waarvan zij zich naar de rij bedienden. Deze drie mythi!'che gedrogten heetten: PEPHEEDO, ENGO en DINON. GRAFFITO, Ital., eene soort van schilderwerk, al fresco, grijs in grijs, grisaille; of alleen met zwarte en witte kleuren. GRAGINS, eene soort van anker, welke 4 armen heeft en gewoonlijk gebruikt wordt, om iets uit zee op te halen. GRAGRAM, eene soort van stof, voor zomerkleederen, half zijde en half wol, ligt en duurzaam, meest met strepen gevlamd. GRAHAMS HEMELSCH BED. een Schot GRAHAM legde, in 1580, in zijn huis te Londen, hetwelk hij tempel der gezondheid noemde, een kunstig bed aan, hetwelk hij bovengemelden naam gaf, en verzekerde, dat het, op de daarin liggenden, de kracht uitoefende, om het leven te verlengen, en het vermogen der voorttelling te versterken. GRAINES, pleegt men de eijeren der zij wormen te noemen. GRALLATOREN, bij de oude Romeinen schouwspclers. die op stelten liepen en kluchtige rollen vervulden. GRAMIA, taaije slijm op de oogen, oogboter. GRAMMAIRE, Fr., grammatica, Lat .• de spraakkunst, spraakleer. Grammaticaal, taalkundig, spraakkunstig. Grammaticus, grammatist. een taalkenner. spraakkunstenaar. GRAMMATEÜS, de naam van drie re· geringspersonen. te Athene. van welke twee door den raad. de derde door het volk gekozen werden. Een der eerste bewaarde het archief of de oorkonden, de anderen de wetten, welke door de laatsten aan het volk voorgelezen werden. GRAMMATOPHYLACIUM, bij de Grieken het archief of de plaats, alwaar openbare oorkonden bewaard werden. GRAMME, in het metriekstp.Isel. de eenheid voor het gewigt, een wigtje. het lOOOste gedeelte van een Nederlandsch pond. GRAMMITH, een steen. waarop zich letters voorstellen; schrift-agaat. GRAMMONIE, de aftrek van 3/4 piaster voor iedere baal zijde. welke in eenige Levantsche koopsteden. boven de gewone soorten van tarra, GRAN. 281 GRAP. gebruikelijk is. GRAN, eene rekenmunt, te Gallipoli in Oost-Indië, omtrent 11/ 2 cent waard. GRANAAT, een klein, donkerrood, veelhoekig edelgesteente; ook de vrucht des granaatbooms ; eindelijk een werp- of springkogel. GRANADIL KORRELS, zwarte, blinkende, harde en plat gedrukte korrels van de grootte eener erwt, een voortreffelijk geneesmiddel. GRANALIëN, de gekorrelde massa van eene munt, die tot onderzoek van het gehalte gebruikt wordt. GRANDAEVITEIT, lang leven, hooge ouderdom. Dit woord is van Longaeviteit daarin onderscheiden, dat men het eerste van 60 tot 90 jaar bezigt, het laatste van eenen ouderdom, die boven 90 jaar opklimt. GRANDEe, Spaansche grooten, voorname heeren van hoogen adel in Spanje. Grandezza,hoogheid, waardigheid, aanzien (titel in Spanje). GRANDlëus, grandieu:c, Fr., groot, bijzonder, groot geteekend, breed geschilderd. Grandiositeit, grootheid, breedheid, bijzonder in de schilderkunst. GRAND· SEIGNEUR, groot, trotsch heer; sultan. GRANIET, kern- of korrelsteen, gemengde en zeer harde, gevlekte steen, van onderscheidene kleuren, waaruit dikwijls geheele rotsen en rotsgebergten bestaan. GRANULATIE, het korrelen, bijzonder van metaal. Granuleren, korrelen. Granuleer. machine , een werktuig, door middel van hetwelk het metaal in water gekorreld wordt. GRAP, een Oostindisch vaartuig, met 2 of 3 masten, bij windstilte met een paar riemen voorzien. GRAPENGIETER, een gieter, die voornamelijk Grapen, dat is : metalen potten met voeten, vervaardigt. GRAPRICA, graphiek, schrijf., teekenof schilderkunst. Graphie, beschrijving in zamenstellingen, als: geographie, hydrographie, enz. Graphisch, schrijfkunstig, schilderachtig; sierlijk, meesterlijk; graphische figuren, schrijfteekens. GRAPHIET, potlooderts, zwart teekenkrijt. GRAPHOMETER, een hoogtemeter; werktuig tot het meten van hoeken en figuren. GRASSEREN, heerschen, zich versprei. den, woeden (van ziekten). GRATIAS! heb dank! ik dank u! de dankzegging, het danklied, of dankgebed. GRATIA JURISJURANDI, vrijspreking van den eed. GRATIE. genade, gunst, bevalligheid. Gratiën, de drie bevalligheden, in de fabelleer, als: EUPHROSINE, TRALIA en AGLAJA. GRATIFICATIE, gratijicatio, Lat., vereering, toelage, gunst geschenk. Gratificeren, genadeschenken, beloonen, vergoeden. GRATIS, Lat., om niet, kosteloos. GRATUIT, Fr., vrijwillig; don gratuit, eene vrijwillige gift of bijdrage. GRATULANT, gelukwenscher. Gratu. latie, gratutatio, Lat., geluk. of heilwenseh. Gratuleren, gelukwenschen. GRAVAMEN, Lat., bezwaar, zwarigheid, klagt. GRAVE, gravement, Fr., (muz.) sterk, ernstig, deftig. Graviteit, gravité, Fr., ernst, deftigheid. GRAVECYMBALUM, zeker muzijkinstrument. GRAVEREN, etsen, plaatsnijden; ook bezwaren. Graveur, plaatsnijder, etser. Gravure, eene plaat, prent; ook de graveer-, ets- of plaatsnijkunst. GRAVITATIE, de zwaartekracht, de werking van, de eigene zwaarte eens ligchaams. GRAVIMETER, een glazen werktuig, om het gewigt van vloeistoffen te wegen. GRAVURE, zie graveren. GRAW. 282 GREF. GRAWEN, de vlakke en met zand bedekte plaatsen, aan den oever der zee gelegen, en bijzonder tot het droogen van stokvisch dienende. GRAZIOSO, Ital., (muz.) bevallig, innemend, liefelijk. GRÉ, Fr., de wil; bongré, malgré, tegen wil en dank; de bon grl, vrijwillig, goedwillig, gaarne; de gré à gré, met onderling genoegen. GRÈCQUE, Fr., Grieksch; à la grècque, op zijn Griekseh; naar de Grieksche wijze en zeden. GREGORIAANSCHE TELESKOOP. Zie Spiegelteleskoop. GRELICHON, de heimelijk begunstigde lieveling eener vrouw, welke nog meer minnaars heeft, door wie zij hare gunsten laat betalen; terwijl hij daarentegen dezelve voor niet bekomt, of wel zelfs daarvoor beloond wordt. Grelichonnerie, de gunsten eener vrouw voor niet of voor belooning genieten. GRELOTS, 1!:ilveren en metalen schellen, welke eenen sterken handelstak naar de kust der Zwarten opleveren. GREMIO, een handelsgenootschap in Spanje, uit verscheidene kapitalisten bestaande, hetwelk gewigtige ondernemingen doet. GRENADIERS, Granadiers, keursoldaten van de infanterie, zwaar voetvolk, hetwelk eertijds kleine granaten met de hand werpen moest en daarvan den naam bekwam. GRENAIL, zilver of goud, dat in kleine korrels bestaat. GRENETIS, een gewoon sieraad aan den rand der munten, hetwelk er als aan elkander hangende korreltjes uitziet, en tot behoud van den stempel bijdraagt; ook het werktuig, waarmede zulk een sieraad gemaakt wordt. GRENIS, het 8ste deel van een Kux. Zie Kux. GREP, in de turfveen en in Oostvriesland een pyramidaal toeloopend graafwerk, tot het afgraven der bonkaarde, van bOl-en met een houten traliewerk voorzien, om des te grootere stukken aarde te kunnen vatten. GREFFE, de griffie, kanselarij, stadsgeregt. echrij!kamer. Gre.fJier. Fr., griffier, een geheimschrijver, geregts8chrijver. GREGORIAANSCHE ALMANAK, de almanak, welke door Paus GREGORI us XIII. in 158~ is verbeterd. GREMIALE, Lat., de schootdoek van een' bisschop, wanneer hij zittend de mis leest. GRETE DES GLACIS, het zamenstooten van de afhelling des bedekten wegs bij eene vesting. GRÈVE, place de Grève, in Parijs, eene openbare strafplaats voor misdadigers, aan den oever der Seine. GRIBANE, Gribare, een, op de kusten van Normandië gebruikelijke, ligter of klein schip, om andere daarmede te lossen. Zij hebben een en vlakken bodem, grooten mast, fokkemasteneen boegspriet,scheefliggende zeilen; houden 50 à 60 ton. GRIBOUILLAGE, kladschilder werk , geemeer, geknoei, gekrabbel. GRIEK5CHE NEUS, noemt men een en fraaijen neUI!!, zonder verhevenheid, welke van het voorhoofd regt afloopt, en bij welken zich niet, zoo als bij de meeste, tusschen het einde van het voorhoofd en het begin van den neus, eene soort van inham of inspringenden hoek bevindt. GRIEKSCH VUUR, eene soort van vuur, waarvan de Grieken zich in den oorlog bedienden, en hetwelk de eigem;chap had, van onder het water te branden. GRIEWEN, Griweniki, Griwna, Rus. sische zilveren munt, het IOde deel van eenen roebel. GRIFFONNAGE, Fr., hetzelfde als gribouillage. Griffonneren, smeren, krabbelen,knoeijen,kladschilderen. GRIF. 283 GRIS. GRIFFIE, zie greffe. GRILLAGE, Fr., rooster- of traliewerk. Grilleren, met traliën voorzien; ook roosten, op den rooster braden. Voorts ver8taat men nog door Grillage, in de fabrijken van sommige stoffen, als: manchester, tule, enz., den arbeid, om de ruwe stof, nadat de pluisdraden afgesneden zijn, over eene gloeijende rol of cilinder te trekken, om dezelve volkomen gelijk te maken. Grilleren, het bewerken van stoffen op die wijze. GRILLI, in Genua een genootschap van kooplieden, hetwelk eertijds den slavenhandel naar Spaansch Amerika uitsluitend dreef. GRILLISEREN, grillen maken; afgetrokken, zwaarmoedige, verdrietige gedachten koesteren; hethoofd laten hangen. GRIMACE, Fr., een kastje, tot het toilet der jufferschap behoorende, en waarop zich een haarkussen bebevindt. GRIMASSEN, grimaces, Fr., kuren, leelijke gebaren, fratsen. Grimasseren" leelijke gebaren maken, gezigten of bekken trel,ken grijnzen. GRIMELIN, eene Tripolitaansche zilveren munt, ter waarde van 3 stuivers. GRIND, uit kleine steenen bestaand zand in de rivieren. GRIP, een vaartuig, naar eene brigantijn gelijkende. GRIPPE, Fr., de griep, eene besmettelijke of epidemische zinkingkoorts. GRISAILLE, Fr., grijs; schilderwerk in het grijs, zie graffito. Grisailleren, in het grijs schilderen. GRISCIO, Abukebs, eene munt te Alexandrië in Egypte, welke om· trent a guld.15 stuiv. waarde heeft. GRISET, eene soort van wollen, ook met linnen, zijde, enz. vermengde, stof. GRISETTE, Fr., een net gekleed, co· quet naaistertje of dienstmeisje in Frankrijk, van geringe afkomst en betwijfelbare zeden. GRISON, Fr., grijshoofd, grijsbaard; ook een lakkei, wien mien men kleederen aandoet, om iets te bespieden. Grisons , Zwitsers, Graauwbunderlanders. GRISOU, Fr., ontvlambaar gas in de steenkolenmijnen. GROAT, eene Engelsche kleine munt, ter waarde van omtrent 4 stuivers. GROCH, heeten in Turkije de Spaansche realen of stukken van achten, die naar ons geld omtrent 6 stuivers bedragen. GROD.GERIGT, in Polen het gerigt van een Starost, die op het slot (Grod) zijnen zetel had. GROEP, groupe, Fr., (schilderk. en beeldhouwk.) de zamenstelling, verbinding of vereeniging van bij elkander behoorende voorwerpen tot een geheel; hoop, volksmenigte; (bouwk.) gekoppelde zuilen of beelden. Groeperen, verscheidene figuren tot een geheel verzamelen. GROEVE, elke opening in eenen berg gemaakt, tot het uitbrengen van ertsen. GROG, Eng., een drank van water, rum of jenever en suiker. GROMATICA, veldmeetkunst, kunst om eene legerplaats neêr te slaan en te versterken. GROOM, Eng., rijknecht, palfrenier, bediende. GROOT-ADMIRAAL, in sommige landen de eerste of hoofd.admiraal. GROOTE HEER, naam, welke aan den Sultan of Turksehen keizer gegeven wordt. • GRUOT.FA, zeker oud kerkmuzijk, in vierhoekige, ronde en witte noten. GROOT. HONDERD, heette in het algemeene leven een getal van 120; zoo als groot. duizend, een getal van 1200 beteeI{ende. GROOTKRUIS, bij ridderorden, de eerste en voornaamste ridder, die onmiddellijk op den grootmeester GROO. 284 GROS. volgt. GROOT-VIZIER, de eerste minister, voornaamste staatsdienaar in het Turksche Rijk en verscheidene Oostersche landen. GROOTVORST, de Russische troonserfgenaam, kroonprins. GROPPETTO, Group, een brief of pakje, met geld bezwaard. GROPPI, Ital., standbeelden, uit verscheidene zamengekoppelde figuren bestaande. GROPPO, Gruppo, (muz.), een stelsel van vier gezwinde gelijksoortige noten, waarvan de de lste en 3de noot op denzelfden trap, maar de 2de en 4de een en trap hooger en dieper staan. Klimt de 4de noot in de hoogte, zoo is het een grappo ascendente. GROS, Fr., een Fransch goud- en zilvergewigt, het 64ste deel van een mark; ook het grootste deel van iets. b. v., het gros van het leger, het hoofdgedeelte des legers. Gros, bij onderscheidene waren een getal van 12 dozijn; een gros of 144 pijpen. De Groshandel, handel in het groot. Grossier, grossist, een koopman in het groot, en gros. GROSSE, gros, (regtsg.) het eerste afschrift. dat van een oorspronkelijk stuk gemaakt wordt, grosse, genoemd, omdat men, iets afschrijvende, doorgaans groot schrijft, in tegenoverstelling van het woord minute, minuut, of eerste opstel, dat met kleinere letteren geschreven wordt. Grosseren, zoodanig afschrift of acte vervaardigen; ook vergrooten, grootspreken. GROSCHEN, die muntsoort in Duitschland, waarvan er 24 eenen Thaler uitmaken, en welke weder in 12 penningen verdeeld is. GROS DE NAPLES, Cros de Tours, enz. Fr., zware zijden stoffen, (naar de stad Napels, enz., alwaar zij vervaardigd worden, benoemd). GROSSETTI dl BANCO, eene Venetiaansche munt, ter waarde van omtrent 11/ 2 stuiver. GROSSO, meervoud Grossi, eene rekenmunt in Venetië, waarvan er 24 eenen ducato di banco doen. GROSSO-MODO, grof gesneden of gestampt (op recepten). GROT, grotte, Fr., hol, kunsthol, in lusthoven, met steenen, schulpen, koralen, enz. opgesierd, ter verkoeling in heete zomerdagen. Grotteren, grotmatig (met schulpen enz.) versieren. GROTESK, wonderlijk, grillig. avontuurlijk. Grotesken, wonderlijke, onnatuurlijke gedaanten; vreemdsoortig beeldwerk van menschenen dierengestalten, met loof- en bloemwerk schijnbaar regelloos verbonden. Zie arabesken. GROUPADE, de sprong van een paard, die hooger dan de courbette is. GRUMESCENCE, Fr., het klonteren, stallen, stremmen; wanneer vochten, zoo als: bloed of melk, in klonters zamenloopen. Grumeu:c, klonterig. GRYLUS, dierraadsel, gesnedene steenen, waar hanen, rammen, paarden, slangen, konijnen,enz. in eene enkele wonderlijke figuur zamengevoegd zijn. GRYPHITEN, soort van tweeschalige, versteende mosselen, welke meerendeels haren snavel naar de linkerhand keeren. GRYPHUS, Lat., griffioen, grijpvogel. G SLEUTEL, is die in de muzijk, welke aantoont, op welke lijn in het liniestelsel, de gestreepte G voorgesteld zal worden. GUAJAK-HARS, eene hars, uit de spleten en insnijdingen van een' boom vloeijende, zijnde bruin-, rood- of groênachtig van kleur en van eenen bitteren smaak. Zij komt uit de Antilles, en is een voortreffelijk middel tegen de jicht. GUANO, Huano, vogelmist, mestaarde van de vogelzwermen op de Zuid. GllAZ. 285 GUlD. zee-eilanden aan de Peruaansche kust. GUAZZO, Hal., gouache of gouage. Fr., schilderwerk à guazzo, soort van schilderijen met gegomde water verwen, die lang hare frissche kleur behouden, zonder vernis te behoeven. GUDOK, Guddock, eene lompe viool der Russen, met 3 snaren, waarvan alleen de eerste met de vingers aangeraakt wordt; terwijl de beide andere, welke met eenen kleinen strijkstok gestreken worden, even als bij eene lier, bestendig mede brommen. GUÉRIDON, Fr., eene gedraaide of gesneden pilaar met een voetstuk, om licht op te zetten; een lichtdrager, hooge kandelaar, knaap. GUERILLAS, guerrellas, Sp., het verkleinwoord van guerra, oorlog, strijd. Spaansche ligtgewapende, ongeregelde troepen, partijgangers. GUERLUCHON. Hetzelfde als Grelichon. GUESTE, eene lengtemaat in het Mogolsche, omtrent 8 NederIandsche palmen groot. GUEZE, eene lengtemaat in Perzië van tweederlei soort; de koninklijke is 2 voet 11 duim, de korte slechts 2/3 van de eerste. In Indië, alwaar men deze maat insgelijks gebruikt, is zij 1/2 duim korter. GUFUL, bij de Turken dat godsdienstige wasschen, hetwelk telken male, na den omgang met het vrouwelijke geslacht, verrigt moet worden. GUGOM-BASCHI, heet een der opzieners over de Turksche schatkamer. GUICHET, Fr., een klein deurtje of venstertje in eene groote deur; het schuifje aan de biechtstoeltraliën, ook een klein deurtje in de vensters om versche lucht in de kamer te laten. GUIDAGIÜM, heet in het geestelijke regt, het weg- of geleidegeld, dat men voor zijnen persoon betalen moet. GUlDE, Fr., gids, wegwijzer, geleider; rigtman bij het exerceren. Guides, lijfwachten der Fransche generaals. GUILLEMETS, Fr., aanhalingsteekens ( .. ) of ("). GUILLOCHIS, sieraden, door den beeldhouwer gesneden, en in kruisselings door elkander gevlochtene krullen bestaande. Guillocheren, met dooreengevlochten krullen of lijnen versieren. GUILLOTINE, Fr., eene valbijl, een onthoofdingswerktuig, door GUILLOTIN. in Frankrijk in zwang gebragt. maar door STAIRS, in Schotland, het eerst uitgevonden. Guillotineren, met de valbijl onthoofden. GUINGUETTE, eene kleine herberg buiten de stad. alwaar zich het gemeene volk op feestdagen verlustigt; ook een klein lusthuis buiten de stad. GUINJE, guinea, Eng., guineé. Fr., Engelsche gouden munt, ter waarde van ongeveer twaalf gulden. GUIRLANDE, Fr., bloemkrans, bloemslinger. GUITAR, guitarre, Ital., citer, een muzijkinstrument met 6 à 10 snaren. GUL A, in Hongarijë eene kudde hoornvee, welke den ganschen zomer op de weide doorbrengt, zonder dat de koeijen gemolken worden. De herders er van heeten Gulaschen. GULDEN, eene zeer gewone zilveren rekenmunt van onderscheidene waarde, en in onderscheidene landen. GULDEN DAALDER, een oude daalder van gering gehalte, ter waarde van omtrent 50 stuivers. GULDEN VLIES, fabelk., zeker vlies, hetwelk JASON gezegd wordt, als het hoofd der Argonauten, uit GULD. Colchis gehaald te hebben. GULDISTEEN, eene soort van speksteen in Wallis, welke veel hitte kan doorstaan. GUMMI, Lat., gom, plantenhars, slijmhars ; gummi arabicum, Arabische gom; gummi elasticum, elastieke, veêrkrachtige gom, caoutchouc. Gummi guttae, geelhars, guttegom. GUMMI VENEREÜM of Gallicum, een beengezwel, hetwelk van het venerisch gift, dat zich op de beenderen werpt, ontstaat, en somwijlen pijnlijk is. GUMMI- VLOED, eene ziekte van sommige ooftboomen, waarbij het sap in de watervaten treedt, dezelve verstopt en eindelijk als gom te voorschijn komt. De zoogenaamde Gomwas. GUNALGES, iemand, die aan de Gonagra lijdt of jichtpijnen in de knieën heeft. GUSLI, GusseZ, een muzijkinstrument der Russen, ten aanzien zijner inrigting. vorm en grootte, veel overeenkomst met een klavier zonder tangenten hebbende. GUSTATlE. Gustatio, bij de Romeinen die spijzen en dranken, welke bij de maaltijden voorgediend werden, om den eetlust aan te zetten en te vermeerderen. GUSTUS, Lat., goût, Fr., gusto, Ital.. de smaak; de gustibus non est disputandum, over den smaak valt niet te oordeelen. Gustuëus, smaakvol, met smaak. GUT, beteekende in de solmisatie van GUIOO de groote G. als de diepste toon van zijn uit 7 hexachorden bestaande toonstelsel. GUTTA PERCHA, veêrkrachtige gom uit een' Indischen boom, van welke thans velerlei voorwerpen vervaardigd worden. GUTTA ROSACEA, de roode bladeren of de raode uitslag in het gezigt, bijzonder op den neus. GUTTATIM, Lat., (geneesk.) bij drop- GUTT. pels, droppelswijze. Gu'rTuRALE LETTERS, keelletters, die door de keel uitgesproken worden. Gy, een touw, waarvan men zich op een schip somwijlen bedient. in plaats van de reep, om de raën er aan op te hij sc hen en neder te laten. Aan elke zijde bevindt zich zulk een touw. welke te zamen gijtouwen genoemd worden. GYGES, een koning van Lydië, van wien de oude fabelgeschiedenis verhaalt, dat hij zich, door middel van eenen ring, welke de eigenschap bezat. om iemand onzigtbaar te maken. zich van een' gemeen' herder tot den koningstroon verhief. GYMN ASIARCH, curator over een gymnasium, schoolopziener. Gymnastiek, leer der ligchaamsoefeningen. Gymnatisch. ligchaamsoefenend, krachtoefenend. Gymnasium, eene geleerde school, Latijnsche school. GYMNASTICON, een werktuig, hetwelk, door middel der handen en voeten, in werking gebragt wordt, en in het gansche ligchaam, door alle spieren en gewrichten, eene zeer doelmatige bewegiug voortbrengt. GYMNOPAEDIE, een schouwspel der Spartanen, ter eere van APOLLO, waarbij de jonge lieden van het mannelijk geslacht naakt op de markt dansten, en waarbij aan de goden, bijzonder aan APOLLO en BACCHUS, lo:fl.iederengezongen werden. GYMNOPTERA, naaktvleugeligen; gekorvene diertjes met vleugels zonder stof. GYMNOSOPHISTEN, hetwelk woordelijk, naaktgaande wijzen beteekent, noemden de Grieken die wijsgeeren, op de kusten van Indië, die ook onder den naam van Brachmanen bekend zijn. Zij gingen echter niet geheel naakt, maar waren toch slecht gekleed, even zoo als zij zich in het algemeen tot de onontbeerlijkste noodwendigheden 286 GYNA. 287 GYNA. bepaalden. en zeer eenvoudig leef. den. Zij waren de leer der ziels. verhuizing toegedaan. GYNAECEJA. Gynaecie. in het alge. meen elke vrouwelijke ziekte; bijzonder echter de maandelijksche zuivering en die na de verlossing. GYNAECEÜM. Gynaconitis. bij de Grieken en Romeinen de kamers, welke in het achtergebouw der huizen tot verblijf der vrouwen en hare dienstboden bestemd waren. GYNARCOCOSMI. in Athene en andere Grieksche steden eenige magi. straatspersonen. die zoo wel den op"chik als de zeden der vrouwen moesten gadeslaan. De Gynaeconomi bekleedden een dergelijk ambt. maar moesten bovendien nog de groote weelde bij de gastmalen tegengaan. GYNAECOCRATIE. vrouwenregering. GYNAECOCRATUMENOS. een man. die onder vrouwenheerschappij staat. GYNAECOLOGIE, Gynaeologie. leer of geleerde verhandeling over de vrouwen, beschrijving der vrou· wen. GYNAECOMANIE, eene. in woede of razernij ontaarde, liefde tot het vrouwelijke geslacht. Voornamelijk wordt het van de zinnelijke liefde gebezigd. GYNAECOMASTIS, eene bovenmatige, tegennatuurlijke groeijing der vrouwelijke borsten. Gynaecomas. tos, zulk een opzwellen der mannelijke borsten, dat zij in grootte aan de vrouwelijke gelijk worden. GYNAECOTHOEAS. een bijnaam van MARS, onder welke!> hem de vrouwen, te Tegoea, een beeld op de markt oprigtten, tot aandenken van eene overwinning. die zij haren mannen over de Lacedemoniërs hielpen bevechten. GYNANDRIA. die klasse van planten. bij welke de stuifdraden op den stengel zitten. GYNANDROS. een vrouwelijke man. GYNANTHROPOS, zulk een herma. phrodiet. die in de vorming meer naar eene vrouw dan naar eenen man gelijkt. GYNATRESIA. sluiting der moeder. scheede. GYN-GOERMES. de hoofden van die lieden. welke niet ver van Kon. stantinopel. aan gene zijde van Scutari. op het gebergte. de maan gadeslaan, en den aanvang der nieuwe maan naauwkeurig bepalen moeten; dewijl verscheidene Turksche feesten daarnaar bepaald worden. waarvoor men hen dan van de gewone belastingen vrijstelt. GYRATIE. die soort van duizeling, als zich alles in eenen kring schijnt rond te draaijen. GYRATUS. Gyrosus. gewonden. wrin· gend, een gewrongen zaadhuisje, gestrengeld loof. GYROMANTIE. Gr.. de cirkelwaarzeggerij ; het voorspellen uit ge· trokken kringen of cirkels. GYROVAGUS, een landlooper, bedel. monnik. H. H. als Romeinsche getalletter, betee. kent 200 H. In het nieuwe klankstelsel betee. kent H de zevende diatonische toonklimming. of de twaalfde en laatste snaar van den diatonisch. chromatischen klankladder, wier lengte 8/16 van de lengte der gan. sche snaar C bedraagt. Volgens de oude uitdrukkingdertoonen, pleegt men dezen toon b mi te noemen. Op Oostenrijksche munten beteekent H de muntplaats Günzberg, op Fransche munten de stad Ra. chelle. H. A., hujus anni, of hoc anno. van dit jaar. in dit jaar. H. E., hoc est. dat is. H. L., hujus loci, of hoc loco. van of aan deze plaats; a. h.l., ad kunc locum, ter dezer plaatse. H. L. 288 HAB!. H. L. Q. C., hora locoque consueto, ter I om de lippen eener wonde zamen gewone plaats en UUf. te trekken. H. M., hoc mense, of hujus mensis, in HABIEL, habile, Fr., habilis, Lat., deze maand. bekwaam, handig, vaardig, ge- H. T., hoc tempore, op dezen tijd. schikt. Habiliteit, bekwaamheid. H. R. R., het heilige Roomsche rijk. Habiliteren (zich), zich bekwamen, H. S" de heilige schrift. geschikt maken. HAAL-HOUTVLOTTEN, heeten in het HABILLERKN, habitler, Fr., kleeden, Limburgsehe die houtvlotten, wel- aankleeden (zich) ke naar het zoutwerk, te Schwae- HABIT, Fr., habiet, kleed, kleeding, bisch-Hall, verzonden worden. gewaad. HAANRIJKSDAALDER, eene Deensche HABITABEL, haMtabie, Fr., bewoonkrijgsmunt, in 1627, door den baar. graaf VAN SOLMS, kommandant HABITANT, een bewoner, inwoner; van de vesting Wolfenbuttel, ge- habitatie, woning, inwoning. slagen. HABITUDE, Fr., habitus, Lat., heb- HAAR-ALUIN, gelijk van beteekenis belijkheid, gewoonte. Habitu~, een met veder. aluin. Haar-amethyst, gewoon bezoeker, b. v. in een kofeen roodachtige amethyst, welke fijhuis. Habituel, Fr., habituéel, op eenen blaauwen grond haarfijne, hetgeen men zich eigen gemaakt bloedroode en doorschijnende stre- of aangewend heeft, vertrouwd. pen heeft. Haar. cirkel, een zeer HACHIS, hdché, Fr., klein gehakt naauwkeurige cirkel, die, eens ge. vleesch. Argent hdché, zie argent. steld zijnde, niet verwrikt, en HàcHURE, Fr., het artseren ; in de waarmede men den afstand van wapenkunde, het schrappen. twee punten zeer naauwkeurig af- HADSCH!, de bedevaart naar Mekka, meten kan. waartoe alle Muzelmannen, vol- HABEAS CORPUS-ACTE, eene beroem. gens den koran, verpligt waren, de Engelsche grondwet van het en welke ten minste éénmaal in jaar 1697, welke met de woorden hun leven moest plaats hebben; habeas corpus begint, en van daar ook diegene, welke zoodanige beharen naam ontleend heeft. V 01- devaart gedaan heeft. gens deze wet, moet een in hech- HAEM A , bloed. Haemalops, een, tenis genomen persoon, binnen door een' val, slag of stoot, met vier en twintig uren, voor zijnen bloed opgeloopen oog. Haemas, bevoegden regter staan, en dus bloedvat. Haematangionusos, ziekverhoord, van de reden zijner ge. te der bloedvaten. Haematemesis, vangenneming verwittigd, en on· bloedbraking. Haematencephalon, schuldig bevonden zijnde, terstond bloeding in den schedel. Haemaweder losgelaten worden. Op de- terus, bloeding, Haematica, haeze wet is de Brit trotseh, als zijn- matiek, de leer van het bloed, hetde dezelve een sterk bolwerk der zelfde als haematologie; ook de se- Engelsche vrijheid. In gevaarlijke miotiek en diagnose van het bloed, omstandigheden (b. v. 1795 en leer uit de kenteekenen van het 1798) heeft de koning nogtans de bloed. Haematidrosis, het bloedmagt, om verdachte personen, zweeten. Haematocatkartica, hae. zonder die wet in aanmerking te mocathartica, bloedzuiverende genemen, gevangen te houden. neesmiddelen. Haematochezia,bloe- HABE, Fr., een lang kleed bij de dige ontlasting. Haematocoelia, Arabieren. bloeduitgieting in de buikholte. HABENA, een heelkundig werktuig, Haematocystis,haematocystia,bloedHAEM. 289 HAER. blaas. Haematodes, bloedig. vol. bloedig; ook naar bloed gelijkende. Haematologia. bloed leer. Haema. toma, bloedgezwel. Haematome· tra, moederbloedvloeijing. Haematomma, kaemoplttkalmus, bloed. oog, Haematompkalus, een gezwel des navels, door uitgestort bloed veroorzaak t; bloednavel breuk. H ae· matophlebostasis, stilling van het onrustig bloed. Haematophobia. Zie Haemaphobie. Haematopoëti. cu.~, bloedrnakend. Haematorrkoea. Zie Haemorrhagie. Haematoscke. um, haematocele, eene, door uit. wendig geweld ontstane, tegenna. tuurlijke ophooping van naar buiten gedreven bloed in den balzak; bloed breuk. Hapmatosis, de bereiding van het bloed in het men· schelijk li j chaam. uit de voedende sappen; ook haematopoiesis ge· noemd. Haematostatica, de leer van de beweging des bloeds; bloed· stillende middelen. Haematos. teon, uit~ieting van het bloed in de beenderen, in de holten, en bij. zonder in het celachtig weefsel daarvan. Haematotkorax, inwen· dige longbloeding, b. v bij borst· wonden. Haematuria, haemature· sis, kaemuresis, het bloedwateren. Haemoptyica, Haemoptoica, ge· neesmiddel tegen het bloedspu. wen; ook lijders aan deze ziekte. Haemorrkoscopie, het beschouwen of onderzoeken van het bloed, b. v. na het aderlaten. Haemosta. sia, de stilstand van het bloed in de vaten; het stillen eener bloeding. HAEMODIE, eene soort van tandpijn, bijzonder het pijnlijke stomp z!jn der tanden, b. v. na het menig. vuldig gebruik van zeer zure of zoete dingen. HAEMOPHOBIE, hémophobie, Fr., bloedvrees, vrees voor bloed, b. v. bij het aderlaten. Haemoptysie, het bloedspuwen. Haemorrhagie, de bloedvloed, het neusbloeden. Haemorrkoïdes, aanbeijen. Hae. mostatjsck, bloedstillend. HAERESIARCH, haeresial'cha, htrèsi. arque, Fr., een aartsketter, ver· spreider van ketterij. Haeresie, ketterij, afwijking van de kerkleer. Haereticus, Lat., ketter, die eene ketterij omhelst en voorstaat. HAESEREN, bij het schilderen, de trekken, welke de schaduwen moe· ten uitdrukken, kruiselings ma· ken, artseren . HAESITATIE, stottering; twijfeling, besluiteloosheid. Haesiteren, hési. ter, Fr .. stotteren; in twijfel staan, aarzelen. HAFES, bij de Turken, de scholieren, die in de godsdienst onderrigt wClrden, of den Koran van buiten leeren. HAFICI, noemen de Turken degenen, die in den Koran goed bedreven zijn. HAFNE, bij de Turken, de bijzonde. re kas des keizers, ook chasna ge· heeten. HAGAN, chazan, een man, die in de J oodsche kerk of synagoge de open' bare gebeden luid uitspreekt, en bij het gezang voorzingt. HAGIOGRAPHA, de derde klasse der bijbelsche boeken, naar de verdee· ling der Joden, welke deze boeken van de wetten van MOZES en de Profeten onderscheiden, als het boek RUTH, HIOB, de Psalmen, de schriften van SALOMO, enz. HAGIOLOGIÜM. de kalender der Heiligen. Hagiologisch, wat van de Heiligen of heilige zaken han. delt. HAGIOSIDERE, een twee duim breed en acht duim lang plat stuk ijzer, waarop de Grieken, in het Turk· sche gebied, met een' hamer slaan, om het uur der openbare gods. dienstoefening aall te kondigen, dewijl zij geene klokken mogen hebben. HAHA, eene opening aan het einde van een en Engelschen tuin, waar· 19 HAID. 290 HALl. door men een vrij uitzigt heeft, maar door eene diepe gracht belet wordt verder te gaan. HAIDUTS, eene soort van bandieten bij de Turken, welke zich voorna· melijk met straatrooverij onledig houden, en zich ook tot sluip. moord laten omkoopen, waarvoor zij niet met den dood gestraft kunnen worden, als men hen niet op de daad betrapt. HAIE, eene heg of omheining; ook eene lange zandbank of keten van blinde klippen; eindelijk de stelling der soldaten in 2 of 3 gelederen. HAKIM, bij de Turken en Perzen, een arts; van hier Hakim-Baschi, een lijfarts. HAKKENEI, een telpaard, pasganger. HAKRY, in Indië gebruikelijke vrachtwagen, welke aan drie zijden open en van boven overdekt is, wordende door ossen getrokken, die zoo snel loopen als paarden. HAL, hardigheid der aarde, door de vorst. HALCHEMIA, de zoutscheiding, de leer van de bereiding, oplossing, enz. der zouten. HALF CENT, eene koperen munt in Noord-Amerika, waarvan er 200 in 1 dollar gaan. Halve cent, ko. peren munt in Nederland, '/zoo van 1 gulden. Half crown, eene Engel~che halve kroon, van 2'/2 schelling sterling. Half dollar, een halve dollar. Halve bolwerken, vestingwerken, welke uit eene gezigten zijlinie bestaan, en aan den hoek der hoorn- en kroonwerken voorkomen. Halve slangen, twee stukken geschut, het eene 26 à 32 kalibers lang en 20 centenaars zwaar, hetwelk 6 pond ijzer schoot; het andere schoot 9 pond ijzer met 8 pond fijn kruid, in de hoogste elevatie op 7140 schreden, was 32 à 36 kalibers lang en woog 70 centenaars. Halve cadans of onvolkomene toonsluiting, hieronder verstaat men in eene thema zulk eene toonformule, welke op de grondlaag des drieklanks der dominante eene afdeeling, of rust· punt uitmaakt, volgens hetwelk het oor nog iets navolgends wacht, en waarmede gewoonlijkerwijze geen toon stuk gesloten, maar al. leen een deel eener hoofd periode van de andere afgezonderd kan worden. Halfverheven werk, on· derscheidt zich van geheel verhe. ven werk daardoor, dat de figuren en versieringen van het eerste zich slechts weinig boven de grond. vlakte verheffen en de deelen gee· ne volkomene ronding bekomen; terwijl daarentegen bij het laatste verscheidene deelen, bijzonder han. den en voeten, bijna hunne geheele ronding hebben, en de figuren of sieraden slechts van achteren aan den wand eenigzins aangekleefd schijnen te zijn. Halfvlak, heeten in de schilderkunst de ronde par. tijen des ligchaams, die een weinig plat zijn. Bij den plaatsnijder (graveur) bestaat de half vlakke manier in eenigzins harde en ruwe insnijdingen, en men bedient zich daarvan ter versterking der schaduwen en tot bepaling van hare grenzen. Halfvlugtig, noemt men zulke zouten, bij wel. ke de grond der vaten, welke zij bevatten, moet gloeijen, eer zij gesublimeerd worden. Halve schaduwen, in de natuurkunde, de bleeke streep, welke de volkom ene schaduwen omgeeft; in de schilderkunst, de overgang der lichten tot de ~chaduwen. HALLAGE, was, vóór de omwente. ling in Frankrijk, eene belasting, die in eenige provinciën van de adellijken, alsmede van de koopwaren, op de kermissen of jaar. markten, geheven werd. HALLELUJ AH, Hebr., halleluja, loof den Heer! geloofd zij God! De Joden noemen den 113den tot 117den psalm het groote halleluja, HALh 291 HAMA. dewijl in deze psalmen de bijzondere weldaden van God aan het Joodsche volk geprezen worden. Zij zingen dezelve op het paaseh. en loofhuttenfeest. HALLENISCHLIK, Almichlek, Altmischlik, eene zilveren munt ter waarde van 11/ 2 piaster of paras. HALOGENIUM, de grondslag van het keukenzoutzuur,eigenlijk het zout verwekkende. HALOSKOOP, een werktuig, om de eigenaardige zwaarte van het water te bepalen, bestaande in eenen hollen ivoren bal, met eene pijp ter lengte van 5 à 6 duim, op welke afdeelingen gemaakt zijn, die de betrekkelijke zwaarte van het zuivere water, tot die van alle mogelijke mengselen daarvan met zoutdeelen doen kennen. HALSTER, eene korenmaat, vroeger in sommige streken van Nederland gebruikelij k. In Leuven bevatte een last 27 mud en een mud 8 halsters; in Gent deed het last tarw 50 en het last haver 38 halsters; ook een handleidsel' voor een paard. HALTER, een houten werktuig, waarmede onderscheidene heelkundige instrumenten bij het slijpen en polijsten vastgebonden worden. HALTU· HUMAJOR, een bevel des Turksehen keizers, hetwelk kracht van wet heeft. HALVAGI, de suikerbakkers des Turkschen keizers, wier getal doorgaans 4 à 600 is, en die onder een eigen opperhoofd, Halvagi.Baschi, staan. HALZEN, twee sterke touwen aan de groote zeilen van een schip, dienende met de schoten, tot het vastmaken der zeilen, bevindende zich de laatste aan het achterste en de eerste aan het voorste gedeelte van het schip. HAMA, Gr., beteekent, op voorschriften der artsen, dat de medicijnen op eenmaal moeten ingenomen worden. HAMADRYADEN, boomnimfen, boschgeesten. HAMALlëN, pak dragers, kruijers, karrelieden bij de Turken, wier naam, even als bij ons, gebruikt wordt om een ruw, onbeschaafd mensch aan te duiden. HAMANS, in Turkije en de Oostersche landen de openbare baden; van waar Hamangi-Baschi, de opziener over de baden van den Turkschen keizer. HAMAXOBITEN, een oud Sarmatisch volk, dat zijne tenten en woningen op karren en wagens met zich voerde. HAMMANTAN-TIJD, in Afrika's heete streken, bijzonder in Guinea, aan de Senegal en de Gambia, de tijd van December en Januarij, gedurende welken de lucht zoo dik is, dat men naauwelijks 100 schreden ver zien kan, zijnde daarbij ten uiterste droog en de hitte het grootste. HAMULUS, een stalen draad met eenen haak en een kort hecht. zijnde een ontleedkundig werktuig, waarmede de darmen uit een cadaver gehaald worden. HAN, in de Oostersche landtm een gebouw, bestemd tot het opnemen van reizigers, zijnde in het midden van eene bron en aan de zijden met kamers van gelijke grootte voorzien. Het is van Caravafj,;erai alleen daarin onderscheiden, dat het kleiner is. HANAKEN, eene bijzondere soort van land bewoners in Moravië, van Slavonische afkomst, n.tar wie een zekere dans, hanakische dans, benoemd is. HANENGEVECHT, een volksvermaak, bijzonder in Engeland, waarbij twee wel afgerigte en met metalen sporen gewapende hanen, in de tegenwoordigheid van vele aanschouwers, met elkander vechten, terwijl daarbij, op de overwinning van den eenen of den ande- 19* RANE. 292 RARA. ren haan, weddenschappen aangegaan worden. HANEPOOTJE, op de schepen aan de bezaansra, de bezaansmars en de bovenblindsten'g, een lang hout met vele gaten. waardoor kleine touwen gaan. HANSJE IN DEN KELDER, een wijnromer, waarmede zwangere vrouwen gezondheid (of het wel aHoopen van het scheepje) gewenscht wordt. Het is eene kleine bokaal, waaruit een kindje te voorschijn komt, wanneer men daarin wijn giet. HANSWORST. zie harlekijn. HANZESTEDEN, van het oude hanse, hllnsa, een handelsverbond. Men verstaat daardoor die steden, welke omtrent het jaar 12-! I, ten behoeve des koophandels. een verbond maakten, of eene handel .... maatschappij oprigtten. Zij rustten, voor gemeenschappelijke re. kening. schepen uit en stelden eene aanzienlijke landmagt aan. om daardoor de wegen voor straatroovers en de wateren voor zeeroovers te beveiligen. Wij kennen nog onder dien naam de steden Bremen. Lubeek en Hamburg, welke twee laatste daartoe den voornaamsten grond legden. Hanzeatisch, tot de hansa behoorende, verbonden. HAPANIEMI, keizerlijk kadettenschoul in het kerspel Radasalmi, in de provincie Savolar, in Finland. HAPANTISMUS. de geheele vergroei. jing van een deel in een ander, b. v. van den ductus venosus in de lever. HAPELOURDE, een valsche diamant, ook een nietswaardig ding. hetwelk echter een schoon aanzien heeft. HAPENNY, Iialf-penny, Eng., een Engelsche halve stuiver, 1/24 van een' Engelsehen schelling. HARADSCH, Harai, Charadsch, hoofd. geld in het Turksche rijk, voor ieder, die geen Maho'lledaan is, opdat hij zijne godsdienst vrij zoude mogen uitoefenen. Deze schatting is voor 3 millioen verpacht, en wordt door de Charadschies ingevorderd, die onder den Charadschi-Baschi, den algemeenen pachter en oppersten regter, in alle daartoe behoorende voorvallen staan. HARAM. de tempel te Mekka, werwaarts de Turken te bedevaart gaan. HARANGUE. Fr., eene plegtige rede. voering. aan- of toe~praak. Harangueren, eene plegtige redevoering doen, plegtig aan- of toespreken. Hara71gueur, hij. die dit doet. HARANNEN, in Hongarije de Croaten en andere grenssoldaten. aan wie het woord haran ontleend is, hetwelkeen wild en barbaars eh mensch beteekent. HARAS. stoeterij, beter paardenfokkerij. ook eene plaats daarin, welke men tot het oogmerk ingerigt heeft, om den hengst bij de merrie te laten. HARASSEREN, afmatten, vermoeijen. HARCELEREN, harceler. Fr., gestadig aanvallen, plagen. verontrusten. Iiarceleur, aanvaller, verontruster, plaaggeest. HARD, heet in de schilderkunst, als iets te sterk uitgedrukt is, b. v. : wanneer hcht en bruin niet genoeg in èen smelten. de omtrekken niet genoeg verdreven zijn. enz. HARDI. Fr .• koen. stout. Hardiesse, koenheid, stoutheid, vrijpostigheid. HARDWARE. is in Engeland hetzelfde wat bij ons Neurenhurger waren, en bij de Fransehen Quincaillerie heet. HAREM, hal'im, eene afgezonderde plaats in de aanzienlijke Turksche huizen, welke niet ieder betreden mag. als zijnde uitsluitend bestemd ter woning voor de vrouHARE. 293 HARM. wen, en wel meer bepaald de naam van het verblijf der vrouwen van den Grooten Heer. HAREM AI, inkomsten, welke bijzonder tot onderhoud van den harem bestemd zijn, en in onderscheidene landen en steden van het Turksche rijk geheven worden. HAREM.CHAUR, in Perzië deeigenlij. ke benaming van den harem. HARIG, heet elke delfstof, waarop zich haar of draadachtige vezels bevinden, als: harig zilver, koper, enz. HARING VAN EENEN NACHT is ha· ring, welke slechts een en nacht gelegen heeft zonder gezouten te worden. Haring van twee nach· ten, welke, uit hoofde van de goe. de vangst, niet eerder kan gezou· ten worden, en derhalve zoo goed niet is. HARK, een deel van den conductor eener electriseermachine, welke de gedaante een er gewone hark heeft en uit koper vervaardigd wordt Zijne punten zuigen de electrieke stof in en brengen ze naar den conductor, waardoor deze geladen wordt. Het wordt ook zuiger genoemd. HARLEKYN, arlequin, Fr., arlecch.ino, !tal., grappln. of potsenmaker. Harlekinade, lduchtig schouwspel, gedicht, enz. Bij ons draagt de harlekyn ook den naam van hans· worst, in sommige streken van Duitschland, dien van pekelharing; in Flankrijk wordt hij ook jean. potage, in Italië macaroni, en in Engeland jack·pudding genoemd; alle benamingen aan zekere spij. zen ontleend. HARMISCARA, Hariscada, bij de ou· de Duitschers eene straf, welke daarin bestond, dat de heeren eenen hond, de diemtpligtigen een zadel, de geringeren een rad een eind wegs dragen moesten, als zij trouweloos geworden waren of de wetten overtreden hadden. HARMONICA, een bekend handspeeltuig, muzijkinstrument. Harmonie. overeenstemming van kleuren, ineensmelting van toonen; bijzonder als kunstwoord bij schilders en toonkunstenaars in gebruik; fig., overeenstemming van wil, neigingen, enz. Harmoniëren, overeenstemmen, eendragtig leven. Harmonia prestabilita, (in de W 01- fiaamche wijsbegeerte) de door God vooraf bepaalde overeenstemming aller geschapene wezens on· der elkander. Harmoni~us, harmonieu: c, Fr., harmonisch, overeenstemmend, welluidend; eendragtig. HARMONOMETER, een werktuig, om de harmonische verhoudingen af te meten. HARMOS, de voeg; bij de oude ontleedkundigen, het tmschen de tan· den zittende tandvleesch. HARMOSTEN , waren bij de Lacede. moniërs overheidspersonen, die ge· deeltelijk te Sparta zelf. gedeelte. lijk in andere, aan hunne heerschappij onderworpene plaatsen de Gpperste magt in handen hadden. Een Harmost in de stad werd, even als de Romeinsche die. tator, slechts in buitengewone gevallen gekozen en met eene onbe. paalde magt bekleed; maar de Harmosten, die over eene andere plaats het bevel hadden, moesten aan de Ephoren te Sparta van hun bestuur rekenschap geven. HARMOSYNEN, overheidspersonen te Sparta, die over het gedrag en de kleeding van het vrouwelijk ge. slacht het opzigt hadden, en voor· namelijk bij de spelen, dansen en vermaken, al waar de meisjes, meest· al naakt, in tegenwoordigheid van man~per80nen en ook wel met de· zen zelven in de gymnastische spelen zich oefenden, tegenwoordig zijn moesten, opdat er bij deze ge· vaarlijke proeven van onthouding, niets onwelvoegehjks plaats zoude HARN. 294 grijpen. HARPOEN, een lange ijzeren werp. HARNAS, een pantser, strijdrElk, me· spies met weêrhaken, waarvan men talen borst- en rugbekleeding. zich bij de walvischvangst bedient. HARO, eertijds in Normandië eene Harpoeneren, zoodanig eene spies geldboete, welke de opperregters I in het ligchaam van den walvisch bevoegd waren van allen te vorde· werpen; harpoenier, hij, die dit ren, die zich, bij het vatten van doet. een' misdadiger, over wien Haro HARPIJEN, verdichte helsche roofvo· geroepen wa~, nalatig betoond had- gels met vrouwelijke aangezigten den. Dit Haro beteekent deels en schoone lange haren; zij hadden het roepen om hulp, deels het roe- nachtuilenvleugels, beerenooren en pen van wraak over een en misda. handen met verschrikkelijke klaau· dig-er. wen. Men telde er drie: Aelo, HARP, (muz.) een bekend snaarin- Ocyptfa en Celaeno. strument. HARPYS, een bijnaam van CUPIDO, HARPAGONEN, waren bij de Ouden, om te beteekenen dat de liefde het haken aan eene steng, welke door hart met geweld tot zich trekt; middel van zekere ketenen met de daar Harpys dezen zin heeft. mast of andere vooruitstekende HARSELA. een Egyptisch gewigt voor deelen van het schip vereenigd zijde, hetwelk iets meer dan 2 waren, en tegen vijandelijke sche. pond bedraagt. pen geworpen werden, om deze HARuM-BAscHA, een hoofdman of in den grond te boren, en ook wel overste onder de Pandoeren. te enteren. HARUSPEX, een Romeinsch priester, HARPAX, een gierigaard, schrok. die uit de ingewanden der geslagte HARPE, het korte zwaard van MER- dieren voorspellingen deed. Zie CURIUS. ook Aruspices. HARPEGEMENT, (muz.) eene zekere HASAGAIE, eene lans of werpspies, manier in het spelen, waarbij de bij verscheidene onbeschaafde Afri. een akkoord uitmakende maren kaansche volken in gebruik. niet tegelijk aangeslagen of gestre- HAS-BAGTSCHE, een afgezonderde ken, maar even als op eene harp tuin in den omvang van het Serail getikt worden. Zie ook Arpeggio. des Turkschen keizers. HARPENET, (muz.) eene kleine harp, HASCEN-BEBA, het, hoofd der orde of welke met de punt in de hoogte de opziener der Turksche Derwi. gaat, maar voor het overige in al. schen of Dervischen. les met eene harp overeenstemt. HASMolJTRACK, ook hasnokback, de HARPISTE, Fr., een harpspeler, eene keuken des Turksehen keizers. harpspeelttraf. IMPUTABEL, imputable, Fr., toerekenbaar. Imputatie, imputatio, Lat, toerekening, beschuldiging. Imputeren, toerekeuen, beschuldigen, te las t leggen. IMRAHOR-BASCHI, Imbrohor-Baschi, de opperstalmeester van den TurkSC hen keizer. IN ABRUPTO NECESSITATIS, in geval van uitersten nood. IN ABSTRACTO, zie abstract. INACCESSIBEL, inaccessible Fr., ontoegankelijk. INAccuRAAT,onnaauwkeurig, slordig. INAC. 330 INCA. INACTIEF, werkeloos, ledig, ambteloos. Inactiviteit, werkeloosheid, rust. Zie nonactiviteit. INADVERTENTIE, inadvertance, Fr., onachtzaamheid; par inadvertance, door onachtzaamheid, bij verzien. IN AETERNUM, Lat., eeuwig, voor altijd. IN AGONE, Lat., in de laatste oogenblikken, in den doodstrijd. INALIëN AB EL, inaliè'nable, Fr., onvervreemdbaar. INALTERABEL, inaltérable, Fr., onveranderlijk; onverderfelijk. IN ANNUM SEQUENTUM, Lat., tegen het volgende jaar. IN ANTECESSUM, Lat., als voorschot, vooruit. INAPPELLABEL, Fr., onbevoegd tot hooger beroep. INAPPLICABEL, inapplicable, Fr., niet toepasselijk, niet aanwendbaar. IN ARM IS, Lat., onder de wapenen, in het geweer. INATTENT, onoplettend. Inattentie, onoplettendheid, nalatigheid. INAUGURAAL, plegtig, ter inwijding dienende; inaugurale rede, inwijdingsrede (op hoogescholen). Inauguratie, inauguratio, Lat., inwijding, plegtige bevestiging (in een eerambt). Inaugureren, inwijden, plegtig bevestigen. IN BlANCO, in blanco, Lat., wit, oningevuld, onbeschreven. IN BONIS, Lat., gegoed, bij kas. IN CALCULO, Lat., in getal of in de berekening. INCAMERATlE, intrekking van een goed; de inlijving daarvan bij de pauselijke domeingoederen . Wordt zulk een goed weder vrijgegeven, zoo heet zulks desincameratie. INCANTATIE, incantatio, Lat., betoovering, bezwering. INCAPABEL, incapable, Fr., onbekwaam. Incapaciteit, onbekwaamheid. IN CAPITA, Lat., naar de hoofden, of personen. INCARCERATIE, incarceratio, Lat., in kerkering, opsluiting. Incarcereren, inkerkeren, opsluiten. INCARNAAT, Fr., hoog-rozerood, vleeschkleurig. Incarnatia, vleeschgevende middelen. Incarnatie, incarnatio, Lat., de vleesch- of menschwording van CHRISTUS. INCASSEREN, geld ontvangen of innen; omlijsten. IN CASU, incasum, Lat., ingeval. IN CAUSA, Lat., in zake, in de regtzaak. INCENDIAIRE, Fr., incendiariüs, een brandstichter; oproermaker. Incendiëren, in brand steken, brand stichten. INcEsTuërs, bloedschendig. Incestus, de bloedschande, ontucht onder bloedverwanten. INCH, eene Engelsche lengtemaat, een duim, waarvan er 36 een yard of Ellgelsche el uitmaken. INCIDENT,. iscidentie, toeval, voorval eene bijkomende zaak, (b. v. in een regtsgeding) . Incideren, invallen, tusschenbeiden komen. JNCINERATIE, de verbranding van vaste ligchamen tot asch, de in de asch legging. hrCIPlëNT, een aanvanger, leerling. INCISIE, incisuur, insnijding, snede. INCITABILITEIT. prikkelbaarheid. Incitamentum, LaL, een opwekkingsmiddel. Incitatie, aanzetting, oprUl] lng. Inciteren, aanzetten, opruijen, aandrijven. INCIVIL, Fr., incivilis, Lat., onbeleefd, onwellevend. Inciviliteit, incivilité, Fr., onbeleefdheid, onwellevendheid. INCLINATIE, neiging, helling; genegenheid, liefde. Inclineren, eene neiging tot iets hebben. INCLINATORIÜM, Lat., een werktuig, om de inclinatie of helling der magneetnaald te meten en te bepalen. IN CLOSA, Lat., ingesloten, nevensgaande. INCLUDEREN, in zich bevatten, insluiten. Inclusi, inclusio, Lat., IN CO 331 INCO. insluiting: inclusio uniüs non sta- dig. Incompetentie, incompetence, tim est exclusio alteriüs, van de in- Fr., onbevoegdheid (b. v. om over sluiting der eene zaak hangt de zaken te oordeelen). uitsluiting eener andere niet af. INCOMPLEET, onvolledig, onvoltallig. Inclusive, Lat., inclusief, inslui- INCOMPLEX, Lat., eenvoudig, niet tend, medegerekend. zamengesteld. Incomplexe groot- IN COENA DOMINI, (in het avondmaal heid, eenvoudige, niet zamengedes Heeren) zijn de eerste woorden !\telde grootheid. eener pauselijke bulle, welke den INCOMPRESSIBEL, incompressible, Fr., banvloek bevat over allen, die de onzamenpersbaar. Roomsch-Katholijke kerk niet aan. IN CONCERTO, Lat., in zamen- of kleven; wordende deze bulle vroe- overeenstemming. ger jaarlijks te Rome op Groenen I IN CONCRETO, Lat., in een bepaald Donderdág openlijk voorgelezen. geval, in werkelijkheid. INCOGNITO, onbekend, onder vreem- INCONFIDENTEN, zij, die bij de overden naam; het incognito, de onbe- heid des lands, wegens gevaarlijke kendheid, naam of standsverber. verstandhouding met den vijand, gmg. verdacht zijn. Inconjidentie-tribu- INCOHAERENT, Lat., niet zamenhan- naat, regtbank om zulke verdachte gend. Incohaerentie, gebrek aan personen te vonnissen. zamenhang. INCONFORM, niet overeenstemmend, INCOLAAT, Incalaat-regt, in Bohemen ongepast. en Silezië datgene, wat in andere INCONSEQUENT, tegensprekend, zich landen Indigenaat heet. zei ven ongelijk. Inconsequentie, te- INCOMBUSTIBEL, incombustible, Fr., genstrijdigheid, strijdigheid met onbrandbaar. eigene beginselen. INCOMMENSURABEL,incommensurable, IN CONSESSU TOTIÜS SENATUS, voor Fr., onderling onmeetbaar; wat de geheele raadsvergadering. niet door eene gemeene maat kan INCONSIDERABEL, inconsidtrable, Fr., gemeten worden. Incommensura- onbeduidend, onbelangrijk. biliteit, onderlinge onmeetbaarheid. INCONSIDERATIE, onbedachtzaam. INCOMMODEREN, lastig zijn of val- heid, onbezonnenheid. len, verontrusten, moeijelijk ma- INCONSISTENT, niet vast, onbestenken. dig. Inconsistentie, onstandvastig- IN COMMUNI, Lat., en commun, Fr., heid, onbestendigheid. in het gemeen, gemeenschappe- INCONSTITUTIONEEL, strijdig met de lijk. In communem usum, Lat., tot grondwet of staatsregeling, onalgemeen gebruik. grondwettig. INCOMMUTABEL, incommutable, Fr., INCONTESTABEL, incontestable, Fr., onstoorbaar. Incommutabiliteit, onbetwistbaar, ontegenzeggelijk, onstoorbaarheid. uitgemaakt. INCOMPAEABEL, incomparable, Fr., IN CONTINENTI, Lat.. op staand en onvergelijkelijk. voortreffelijk. voet, oogenblikkelijk. INCOMPATIBEL, in compatible, Fr.,on- IN CONTRARIÜM, Lat., in het tegenvereenbaar, dat met elka.nder niet deel. bestaan kan. Incompatibiliteit, on- INCONTRIBUABEL, ~ncontribuable, Fr., bestaanbaarheid, onvereenbaar. onbelastbaar, niet 8chatpli~tig. heid. INCONVENIëNT, inconveniëntie, onge- INCOMPENSABEL, incompensable, Fr., lijkheid, zwarigheid, ongemak. onvergoedbaar, niet te vergoeden. INCORPORATIE, inlijving of vereeni. INCOMPETENT, onbevoegd, niet gel- ging (van landen enz.), opneming INCO. 332 INCU. in een genootschap. In corpore, Lat., in een ligchaam, gezamen. lijk. Incorporeren, inlijven, opne· men. INCORRECT, Fr., onnaauwkeurig, ge. brekkig. Incorrectheid, onnaauw· keurigheid, gebrekkigheid. INCORRUPTIBEL, incorruptible, Fr., onverderfelijk; onomkoopbaar. INCOURANT, Fr., niet gangbaar, (munten en waren). J:NCR.\SSANTIA, Inviscantia, Lat., ver· dikkingsmiddelen; geneesmidde. len, welke het waterige bloed ver· dikken. Incl'assant, Fr., verdik· kendo INCREDIBEL, incddible, Fr., onge. looflijk. Increduliteit, ongelooflijk. heid, twijfelzucht. INCREMENTUM, Lat., aanwas. In. cressel'en, aanwassen, toenemen. INCRIMINEREN, van misdaad beo schuldigen. INCROIJABEL, incroyable, Fr., onge· looflijk; een incroyable, iemand, die zich, door aangenomene lomp. heid en in het oogloopende kleeding wil onderscheiden, een modegek. INCRUSTATIE, incrustering, de over· korsting, overdekking van een ligchaam met eene steenkorst. Incrusteren, overkorsten, met eene steen· of kalkachtige korst over· dekken. INCUBATIE, incubatio. Lat., voorzeg. gingsdroom, goddelijke slaap der Ouden, welke in de tempels der goden plagten te slapen, om hu.1fie hulp te verwachten en godspraken in den droom te vernemen; ook het broeden van het pluimge. dierte. INCUBE, Fr., incubus, Lat .. de nachtmerrie, alp, een gevoel van druk. king op de borst in den slaap. INCULPATIE, beschuldiging. aanklagt. Inculperen, beschuldigen, te last leggen. INCUNABELEN, incunabula, Lat.,wieg; ook eerste of vroegste drukken na de uitvinding der boekdrukkunst, b. V. de spiegel onzer behoudenisse van LAURENS KOSTER. Ab incunabilis, van de wieg af, van kindsbep. n af. INCURABEL, incurable, Fr., onheel· baar, ongeneeslijk. IN CURIA, Lat., op het raadhuis, voor het geregt. INCURSIE, incursion, Fr., incursio, Lat., vijandelijke inval, strooperij in het land. INCUSUS GESTEMPELD, noemt men die munten der Romeinen, waarop de hoofd. of keerzijde ontbreekt, en waarbij de verhevene stempel van de eene zijde op de andere zij. de verdiept staat. INDEBITUM, Lat., eene nietschuld. Indebite, niet verschuldigd, b. v. : iets indebite betalen, heet, hetgene men niet schuldig is, uit dwaling, betalen. Indebiti condictio, de terugvordering van eene, uit dwaling gedane, betaling. INDEcEN'r, onbetamelijk, oneerbaar. Indecentie, onwelvoegelijkheid, on· betamelijkheid. INDECLINABEL, indéclinable. Fr., dat niet verbogen kan worden (van woorden, in de spraakkunst). INDECORUM, zie indecentie. INDELEBILIS, onverdelgbaar. Indelebilis character, heet de Katholijke priesterwijding. INDELICAAT, ruw, onkiesch. INDEMNISATIE, schadeloosstelling. Indemniseren, schadeloos stellen. Indemniteit, schadevergoeding. INDEPENDENTEN, eene Protestant. sche sekte in Engeland (de Pres. byterianen, Puriteinen), onafhan. kelijken van de bisschoppelijk. kerkelijke heerschappij, Indepen. dentie, indlpendance, Fr., onafhan. kelijkheid. IN DEPOSITO, Lat., in bewaring. INDEl'ERMINATUM, Lat, in de wis· kunde, iets onbepaalds, b. v.: wan. neer men van ponden spreekt, zonder te zeggen, welke soort INDÉ. 333 IN DI. van ponden men bedoelt. INDÉTERMINÉ, Fr., onbepaald, besluiteloos, onbeslist. Indeterminismus, het gevoelen, dat wij iets kunnen willen, zonder door eenige reden daartoe bewogen te worden. Indeterminist, een aanhanger van dit gevoelen INDEVOOT, onëerbiedig, ongodsdienstig. Indevotie, onëerbiedigheid. INDEX, Lat., een register, bladwijzer. Index expurgatoriüs. de lijst der boeken, die door de RoomschKathohjke kerk verboden zijn. INDIAANSCRE BOMKOGELS, (in de lustvuurwerken ), komen met eene groote Indiaansche noot overeen, waaruit een kogel speelt, en welke onder op eene schijf staat. waarin een dozijn zwermers steken, die door den kogel. wanneer hij afgebrand is, aangestoken worden. INDICATIE, indicatio. Lat.. aanwijzing; vermoeden. Indicatief. indicativus (modus), de aantoonende wijs (in de spraakkunst). INDICTIE, indictio, Lat .• de aankondiging. uitschrijving of zamenroeping van eene kerkelijke vergadering; het Romeinsche kringtal (een tijdperk van 15 jaren.) INDIENNE. Fr., fijn gedrukt katoen of chits. INDIFFÉRENT, Fr., onverschillig. laauwgeloovig. Indifferentimus,onverschilligheid, laauwheid (bijzonder in het godsdienstige). Indiffe. rentist, een onverschillige, laau wgeloovige. INDIGENAAT, het burgerregt, het regt van eenen inboorling des lands en alle daaraan verknochte voordeelen; ook het verleenen daarvan aan eenen vreemdeling, waarbij hij al het regt en voordeel van eenen inboorling bekomt. INDIGENT, Fr., behoeftig, arm; een arme, noodlijdende. INDIGES. (in het meerv. Indigetes) in het land geboren goden, of vergode menschen, die in het land, alwaar zij vereerd werden, ook geboren waren. Ter eere van hen had men bijzondere hymnen, welke Indigitamenta heetten. INDIGESTIE, slechte spijsvertering, kwade maag, onverteerbaarheid. INDIGNATIE. indignatio. Lat., verontwaardiging, misnoegen. Indigniteit. onwaardigheid, beleediging. INDIGO, de bekende schoone stof, om blaauw te verwen. Indigotorie. een gebouw of fabrijk, waarin men de indigo bereidt. INDIRECT. niet regtstreeksch, middellijk; indirecte belastingen, zulke belastingen. die niet regtstreeks den personen zijn opgelegd, maar door middel van accijns. op zekere waren enz. gelegd, worden geheven. INDISCIPLINE. Fr .• gebrek aan tucht, teugelloosheid. INDISCREET, onbescheiden, niet geheim houdend. Indiscretie, onbe. scheidenheid, praatzucht. INDISPENSABEL. indispensable. Fr., volstrekt, noodzakelijk, onontbeerlijk. INDISPONEREN, boos maken, in kwa. de lnim brengen. INDISPONIBEL. indisponible, Fr., onbeschikbaar, waarover men niet beschikken kan. INDISSOLUBEL, indissoluble, Fr., on· oplosbaar. INDISTINCT. indistincte, Lat., ondui. delijk, on;epaald. INDIVIDU, individuüm, Lat., een on· deelbaar geheel, een afzonderlijk, op zich zelf beschouwd wezen of persoon, Individualiteit. persoonlijkheid, eigenaardigheid. Individuëel, afzonderlijk, aan een enkel voorwerp eigen, persoonlijk. INDIVISIBEL, indivi~ible. Fr., ondeel. baar. INDOLENT. onverschillig, traag. zor· geloos. IN DORrscheidt. KAERRET, eene kleint> Arabische munt, omtrent eenen halven penning waard. KAESAB-BASCHI, bij de Turksche legers de opperslagter en proviandcommissaris, die met zijn hoofd er voor in moet staan, om voor eenen vastgestelden prijs op zekere dagen, tot eene bepaalde hoeveelheid en deugdelijkheid, vleesch te leveren. KAFFA, zekere stof. KAFl'Al\, eene belasting, drukkende op de Christen-kooplieden in Turkije, bij het verzenden van koopwaren van Aleppo naar Syrië. KAFFICI, eene maat in Barbarije, waarvan er 7 een Arnsterdamsch last maken. KAFTAN, een lange, wijde overrok, een eerekleed bij de Turken. KAHIRINNEN, oorlogsschepen bij de Turksche vloot, 50 stukken geschut en 600 zeesoldaten voerende. Zij hebben hunnen naam van Kahira of Caïro, dat vroeger 24 zulke schepen moest leveren. KA HVERGl- BASCHI, een bediende aan het Perzische hof, die over de koffij en andere dranken het opzigt heeft. KA HT A, de secretaris van den Turkschen grootvizier. KAHYA-BEG, was een der hoogere officieren bij het vernietigde korps der Janitsaren. KAJAK, een klein Groenlandsch vaartuig, ter vischvangst en waterjagt geschikt. Het vaartuig, hetwelk de vrouwen tot dat einde gebruiken, heet umiak. KAJAPOETÖLlE, welriekende en kostbare olie, welke, in Oost-Indië, uit de bladeren van den kajapoetboom bereid wordt. KAJ ASSEN, groote vaartuigen met een lang boord, waarvan de Turken zich voorheen menigvuldig bedienden. KAlCKE, zekere op de Zwarte Zee en den Dnieper gebruikelijke kozakken schuiten, welke met vellen van dieren bedekt en met 50 à 60 koppen bemand zijn. KAlK, kleine ligte roeivaartuigen, welke lang en smal zijn, en waarvan men zich te Konstantinopel bedient. KAlK. 360 KAKS. KAlK SC HlS, de roeijers op de kaiken, die door de Grieken Peramedia, en door de Europeërs bij verbastering Permes genoemd worden. KAlSTEEN, een Ceylonsche kiezelsteen of diamant, die geslepen zijnde, den wezenlijken diamant in helderheid en doorschijnendheid zeer nabij komt. KAKATHODEMON, hetzelfde als Kakodaemon. KAKEN, het haringkaken, of het levend uitnemen der haringen, om ze dan in tonnen te leggen en met zout te bestrooijen. KAKITIOHI, bij de Astrologen het zesde hemelsche huis, waaruit zij van de ligchaamsgesteldheid van den mensch, zijne gebreken en ziekten voorspellingen doen. KAKKERLAKKEN, eene soort van kevers; ook melaatsche menschen in Afrika, Azië en Amerika. Witte mooren (homines troglodytes). Insgelijks langarmige apen zonder staarten. Zie Gibbon. KAKKETOE, een papegaai met eene groote kuif. Zie cacadou. KAKOCHOLIE, de slechte gesteldheid der gal. Kakochylie, het bederf van het melksap. Kakotrophie, slechte gesteldheid van de voedingswerktuigen des ligchaams. Kakopelie een dwaze blinde ijver. KAKOCRATlE, slechte landsregering, die de onderdanen ongelukkig maakt. KAKODAEMON, booze geest. KAKOGAMIE, slecht, onvoegelijk huwelijk. KAKOPATHIE, onpasselijkheid. KAKOPHONIE, onaangenaam geluid (muz.), wanneer verscheidene dissonanten op elkander volgen, wanklank. In de spraakk. is het de wanluidende zamenvoeging van twee of meer gelijkklinkende lettergrepen of woorden, b. v.: die waren waren zeel' duur enz. KAKRAVE, eene koperen munt in Guinea,omtrent drie centen waard. KAKS, als kaks, welstaanshalve. KALAE, kalaem, eene soort van lndiaansch tin, hetwelk zich door het vuur in eene soort van loodwit verandert. KALAMBACH-HOUT, een digt, zwaar en hard Indiaansch hout, van kleur grijsbruin of zwartachtig, dat bij het verkolen eenen aan gen amen reuk van zich geeft. KALAMELLA, eene fluitpijp, waarvan de Zwitsers zich bij hun krijgsvolk bedienden. KALAMITIS, eene soort van kunstige galmeis, naar zijne gedaante (zijnde die van eene penneschacht of pijpje) alzoo genoemd. KALANDER, een werktuig, dat gebruikt wordt, om wollen stoffen te bereiden. KALCEDONlëR, eene soort van glas, hetwelk ondoorschijnend is, onderscheidene kleuren heeft, en van onderscheidene metalen en andere stoffen vervaardigd wordt. KALEBAS, een drinkvat, hetwelk de Th100ren gebruiken. KALEBASSE, noemen de Europeanen groote glazen flesschen, welke in Perzië gebruikt worden en aldaar Karaba heeten. Zij worden met Indiaansch riet overvlochten, en dienen voornamelijk om den wijn van Schiras te verzenden. KALEFAS, een scheepsbediende, die het schip alle morgens en avonden naziet, of er ook eenig gebrek aan te herstellen valt. Van hier Kalefactor, een bemoeial, die alles wil verbeteren. KALEFATEREN, (zeev.) de gaten en reten van een schip digt maken; ook verhelpen, lappen. KALEIDasKooP, vertooner van schoone beelden, een door D- BREWSTER in Edenburg uitgevonden schoonheidskijker . KALEIII, is bij de Turken een riet, waarvan zij zich tot het schrijven, in plaats van pennen, bedienen; ook eene kanselarij of een kantoor. KALE. 361 KALL. KALENDAE, Lat., bij de Romeinen, de eerste dag van elke maand. KALENDE, in Pruis sen eene opbrengst van levensmiddelen. welke de landlieden den predikant en organist in den herfst te doen hebben. KALENDER, almanak, volglijst der dagen. KALEREN. Zie Kalo. KALES, calèche, Fr., ligt, open rijtuig. KALFACH, een officier bij de Turken, die met onzen kwartiermeester overeenkomt. KALFONEER-ERTS, is in Hongarije de gele blende. KALI. plantenloog zout, zoutkruid, potasch. KALIBER. calibl'e, Fr., de maatstaf of bepaalde maat van een voorwerp. b. v.: het maaksel, de wijdte en lengte van een stuk geschut; de grootte en zwaarte eens kogels; de vorm en inrigting van een schip. met het getal en de zwaarte der stukken geschut, welke hetzelve voert; fig. de gesteldheid en deugdelijkheid van handelswaren enz. KALIF, khalif. de benaming van den sultan als stedehouder van MAHOMED. KALIOL, een rond ijzer aan eenen steel, met welken het eenen hoek maakt, dienende om, voor het gieten van koperwerk, het schuim van het vloeijend metaal af te nemen. KALK, het overblijfsel van een ligchaam. hetwelk door lucht, vuur of andere bijvoegselen van zijne ?randbare zelfstandigheid beroofd IS. KALKA- SULTAN. de opperste veldheer der Tartaren. KALKOTHAR. eene soort van roode koperasch, welke tot het polijsten van spiegeltafelen gebruikt wordt; ook eene met vitrioolzuur verbonden ijzeraarde, welke men van ijzervitriool gedisteleerd heeft. KALLA. (Hebr.) eene bruid. KALLENKYN, Kelkin. een afgod der Indianen. zijnde een wit paard met een prachtig tuig, hetwelk in den hemel op drie pooten staat, en een der voorpooten opheft. Voor hetzelve staat eene prachtig gekleede koningin. De Indianen gelooven, dat de God Mahaden zich in dit paard veranderd heeft, hetwelk eens, als de maat van de zonden der menschen vol zijn zal. den opgehevenen poot op de aarde zetten, en daardoor haren ondergang bewerken zal. • KALLIGRAPHIE, Gr., de kunst van schoon en zuiver te schrijven. KALLIOPE. eene der negen zanggodinnen, en wel die des heldendichts. KALLISTO, eene nimf van DIANA, dochter van den Arkadischen koning LYKAON. JUPITER beminde haar, om welke reden zij door JUNO in eene beerin veranderd werd. JUPITER plaatste haar onder de sterren, als den grooten beer. KALLUGIER, eene vrome orde. de gewone benaming der Grieksche monniken. KALM. zacht. stil, gerust. Kalmte op zee, zeestilte. Kalmeren, zie calmeren. KALMUK, kalmukken, eene soort van Tartaren, onder de heerschappij van den keizer van Rusland, of China. Zij wonen aan de Kaspische Zee en de rivier de Wolga, in hutten op het veld, en volgen hun vee in de weiden. Zij bestaan van hun vee, de vogelvangst en visscherij, maar ook van den roof. Ook eene soort van grove wollen stof. KALO, de afval van ruw ijzer, in de ijzerhutten. Kaleren, het ijzer van het ruwe zuiveren. KALOKAGATHIE. zedelijke schoonheid. goedheid des harten. KALoMEL,de zevenmaal gesublimeerde zoete kwik. KALO. 362 KAME. KALaMETRIE, de aesthetische grootheidsleer • of de kennis der onderscheidene trappen en gradatiën van het schoone in kunsten en wetenschappen. KALPAK,Hong., huzarenmuts; Turksche pelsmuts. KALYPSO, halfgodin en bewoneres van een eiland, waarop ULYSSES door schipbreuk geworpen werd. KAM, eene rekenmunt in Bengalen, omtrent 13 stuivers waard. Ook binnenste crête der borswering. KAMACHIER-BASCHl, aan het Turksch~ hof de voornaamste in de 4de kamer der Pages of Ichoglans. KAMEA, bij de Joden, een perkament, hetwelk men met een toaverformulier in de Chaldeeuwsche taal beschrijft, en als amulet tegen schrik en ziekten om den hals hangt. KAMEEL, kemel, een bekend viervoetig, in Azië en Afrika te huis behoorend, zeer nuttig dier; insgelijks p,en dik touw, ankertouw, kabel (waarvoor het woord kemel. Luk. 18, vs. 25, moet genomen worden); ook een in Nederland gebruikelijk werktuig, om zware schepen op te ligten en over ondiepten te heffen. Het bestaat uit twee platte, met water gevulde vaartuigen, aan beide zijden van het schip vastgemaakt, en die, wanneer het water daaruitgepompt is, hetzelve in de hoogte opligten. KAMELEON, eene soort van kleine hagedis, zich op boomen ophoudende. Men geloofde eertijds, dat dit dier allerhande kkuren, naar mate der voorwerpen, waarop het lag, aannam, en dat het van de lucht leefde. Beide is door natuuronderzoekers valsch bevonden; het vangt, met zijne lange tong, gekorvene diertjes, die het tot voedsel verstrekken, en de verscheidenheid van kleuren ontstaat uit de onderscheidene gesteldheid zijner driften. Fig. wordt ook een mensch, die zich onder allerlei gedaanten vertoont, en die dan deze en dan gene partij of meening is toegedaan, al naar mate zijn belang het vordert, een kameleon genoemd. KAMELOT, (camelot) stof uit kameelsof geitenhaar geweven; ook uit wol gemaakt, dat het vorige nabij komt. KAMER, behalve de gewone beteekenis van dit woord, wordt kamer door de vleeschhouwers gebruikt, in den zin van de holle ruimte voor het nierbed; bij de artillerie wordt de achterste holte van een stuk geschut of mortier, waarin het kruid geladen wordt, kamer genoemd; ook draagt de holligheid in eenen zadel of een haam, om het paard niet te drukken, bij de zadelmakers, den na!lm van kamer; insgelijks wordt het gat of hol, waar de kabeltouwen op een schip rondgeschoten liggen, de kamer genoemd. Voorts wordt dit woord nog tot velerlei zamenstellingen gebruikt, als: kamer jager, iemand, die de rotten en muizen verdrijft; karnermuzijk, welke voor een klein getal instrumenten geschikt is, en in eene gewone kamer, doch niet in eene ruime concertzaal, uitgevoerd wordt; kamertoon, de stemming der instrumenten voor j ring om den hals van beesten, in de weide. KENTEREN, kantelen, op zijde leggen: eenen balk kenteren,. ook onzijd:, de mast kentert. KENTINGS, gebleekte, smalle Silezische sluijers. KEPAM of Kepatlt, een klein gewigt, bij de Arabieren_ KEPENEl{, het opperkleed der Hongaren. KER, verpersoonlijkt wezen, onder welke benaming de Ouden zich de naaste aanleiding tot den dood vooorstelden. Volgens hen betwisten de Keren, zonen der Nacht, elkander de gesneuvelden in den slag, en zuigen de stervenden het bloed uiL' Naar eene zachtere voorstelling, brengt eene del' Keren den ouderdom, eene andere den dood aan. KERATOPHYLE, eene zeeplant. KEREN, was bij de Joden een, uit den hoorn van een dier of uit eenige andere stof in den vorm van KERF. 371 KERR. eenen ossenhoorn gekromd, blaasinstrument. KERFSTOK, een dunne smalle reep hout, waarop elke kerf een gekocht stuk, dat nog te betalen staat, aanduidt. Het bestaat uit twee aan elkander pa~sende stuk. ken, waarin kerven gesneden worden, terwijl ieder der belanghebbenden een stuk daarvan voor zich behoudt, om te kunnen weten, de een wat hij geleverd, en de andere wat hij ontvangen heeft; eene zeer eenvoudige en schrander uitgedachte manier van berekenen, uit de eeuw, waarin men, inzonderheid op het platte land, noch lezen noch schrijven konde; terwijl zoodanige kerfstokken, in geval van verschil over levering' en ontvang, even zoo goed als koopmansboeken, ten bewijze dienden. KERMES, Alkermes, Kermeskon'els, uitwassen aan verscheidene wortels en planten in Zuid-Europa, door zekere insekten veroorzaakt, waar de onechte cochenille van voorkomt, welke even als de echte in het verwen en schilderen gebruikt wordt. De deifstoffelijke kermes is e(;lle scheikundige bereiding uit het spiesglans, zoo genoemd omdat zij aan de natuurlijke in kleur gelijk is. KERMIS, Oostindische zakdoeken. KERN, in het algemeen, de keur, het beste en fijnste eener zaak. KERNCNNOS, Cernunnos, een God der oude Celten of Kelten, wiens beeld in 1711 bij Parijs opgegraven werd. Hij stelt eenen ouden man voor, die aan het hoofd twee hoornen heeft, waaraan twee ringen hangen. KEROMANTIE, waarzeggerij, door middel van gesmolten was, hetwelk men op een bord laat druppelen. KEROPLASTIEK, de kunst van in was te boetseren. KERRENA, een trompet der Indianen, welke 15 voet lang is. KERRENGI, een koperen muzijkinstrument der Perzianen, naar eene schalmei gelijkende, en 4 el lang en van voren 1 el wijd. KERSEY, (Karsaai) Kirsey, Eng., grof gekeperd doek of wollen stof. KERYGMATA, in de Grieksche kerk, die predikatiën, welke zulke geloofsleeringen behelzen, die het volk zonder terughouding voorgedragen kunnen worden. Dogmata zijn daarentegen dezulke, welke geloofsgeheimen bevat, welke men niet ligtelijk algemeen openbaart. KERSPEL, eene kerkgemeente, een kerkdorp. KERSPENDOEK, floers, lamfer. KESCHITAH, Kesitah, Keshta, de oudste vermelding van eene munt bij de hraëliten (Genesis XXXIII vs. 19), een stuk metaal, hetwelk de waarde van een schaap had. Ook een Joodsch zilvergewigt. KESEPH, Hebreeuwsche benaming der goede vreemde zilveren munten. KESREVAN, heette de opperste vorst der Drusen. KESTUF, 'een Arabisch gewigt van omtrent 2 grein. KETEGE- CUR-ICHISE, de Perzische hof bediende, die den koning den sabel achterna draagt. KETTER, behalve de gewone beteekenis van afvallige, afwijkende van de eene of andere Christelijke leer, een zandsteen, welke nabij Pirna gevonden wordt en voor beeldhouwers bruikbaar is. KEUB, eene lengtemaat in Siam, van omtrent 3/4 voet. KEULSCHE AARDE, eene violetachtig zwarte verw, welke in bet roode uitbleekt, en de naastbijliggende verwen benadeelt. KEULSCH MARK, een gewigt, volgens betwelk in Duitschland het ruwe of onzuivere zilver onderzocht of gewogen wordt. Het houdt 16 lood, 1 lood 4 azerI, 1 aas 4 pen- 24* KHAH. 372 KICI. ningen en 1 penning 2 hellers. KHARADSCHI, in Turkije diegenen, welke bij de gezantschappen behooren, alsmede alle andere Christenen, die van het hoofdgeld bevrijd zijn. KHATOUAT, eene Arabische lengtemaat, welke één geometrischen voet nabijkomt. KHIRKAI. SCHRRIF, de mantel van MAHOMED wordt in de schatkamer des Turksehen keizersalshetgrootste heiligdom bewaard, en door indooping van eene slip daarvan jaarlijks, op den 16den dag des Ramassans, eene soort van wijwater gemaakt. hetwelk als een geschenk des keizers aan de voornaamsten des Rijks gezonden en met groote godsdienstigheid gedronken wordt. KI, is in sommige Oostersche talen een koning of keizer en wordt voor den naam des beheerschers geplaatst. KIAIA, opperhofmeester des Turkschen grootviziers. Kiaja.hey, generaal-luitenant der Janitsaren; ook minister van binnenlandsche zaken, bij de Turken. • KIARKUK-ODA-AGASI, aan het Turksche hof een gesnedene en opziener over een gedeelte der vrouwen. KLASTRE, heelkundig bindsel om eene gebrokene of verwrikte knieschijf. KIATIBI, in het algemeen. schrijvers; in het bijzonder, de schrijvers in den Divan te Konstantinopel. KIBITKE. een Russisch rijtuig met 4 wielen, eene soort van overdekten korfwagen. KIBLAH, Kihle, bij de Mahomedanen het voorwerp. waarnaar zij zich, bij het gehed, wenden. Meer bepaald een zwarte in zilver gevatte steen, hraktan genoemd. KreHER, eene soort van graauwe, eenigzins spitse kleine erwten in het Oosten en Zuid-Europa. KICIKZHI, de huishofmeester, maarschalk van het paleis in Perzië. KID, kidde, (ked, kedde), eene kleine soort van paarden. KIELEK. vierkante vlotten, met welke alleen de Tiger bevaren kan worden. KIELHALEN, eene scheepsstraf, volgens welke de misdadiger driemaal onder de kiel van het schip doorgehaald wordt. KIEN, een natuurlijk delfstoffelijk alkali, hetwelk in China in het koningrijk Henii gevonden wordt. KIENFAKKEL, een stuk kien of pijnboomhout, hetwelk, zeer harsachtig zijnde, tot verlichting gebruikt wordt. KIENTCHOU, eene Chinesche stof, welke van de zijde, door de wilde zij wormen gesponnen. vervaardigd en niet geverwd wordt. KIES, eene zeer harde, glasaardige en gewoonlijk kristalachtig aangezette steensoort; ook kwarts genoemd. Ook eene gele, witte of bruingele steensoort, welke uit eene ijzeraarde en een olieachtig bestanddeel, zwavel of rottenkruid of beiden te gelijk bestaat; somwijlen ook een of ander metaal. KIEZELAARDE, glasaarde, glasachtige of verglaasde aarde. (Silica) eene eigene aarde, welke door geen zuur buiten die van vloeispath opgelost wordt. KIKABDAR, een Turksche hofbediende, die voor den keizer den stijgbeugel houdt. KIKAR TALENT, eene Joodsche munt van driederlei soort. De gemeene bedroeg 1312, de koninklijke 1970 en die van het heiligdom 2625 gulden. Ook een gewigt, waarvan het gemeene omtrent 22, het koninklijke 35 en dat des heiligdoms 44 Nederlandsche ponden bedroeg. KIKOKOO, afgod der zwarten in Lovango. KIK RIK I, een keizerlijk slot bij St. PeKIL. 373 KIND. tersburg, hetwelk CATHARINA de KINDACK, eene katoenen stof in Rus- Tweede, ter gedachtenis van de land. in 1770 op de Turksche vloot be- KINOAR-BASCHI, aan het Perzische haalde zege bij Tschesme, in te- hof, degene, die het oppertoezigt genwoordigheid van JOZEF den over het paardentuig heeft. Tweeden, in 1780, Tschesme ge- KING'S-BENCH, Eng., een hooger genoemd werd. regtshof te Londen, hetwelk over KIL, eene diepte tusschen twee hoofdrnisdaden, en zaken de kroon droogten, ook het bed eener rivier. betreffende, uitspraak doet; ook KILA, eene Hongaarsche korenmaat. eene gevangenis voor schuldenaars KILAR, de keldermeester des Turk- aldaar. schen keizers; Kilar-Baschi, de KINK, een draai in eenig touwwerk. opziener daarover. KINKHOORN, een blaasinstrument, KILARE, 1000 ares of vierkante roe- hetwelk meer bekend is onder den den, 10 Nederl. bunders. Zie Ares. naam van ruike. Ook eene soort KILARKETODASI of Kilarheshudasi, van schelpen, welke gedraaid zijn de onderkeldermeester, onder wien en waarvan de eerste kronkeling ook de koks staan. eenen buik maakt. KILDERK, Kilderkin, eene Engelscbe KINKETEN, eene ketting, welke de maat, welke 18 gallons houdt. beide stangen van eenen paarden- KILDEVILL, Eng., rum, sterke bran- toom vereenigt. dewijn. KINNOR, bij de Joden, een muzijk- KILIMI, gemeene tapijten uit de U- instrument, met 32 snaren, in de kraine en andere Russische plaat- gedaante van een en driehoek. seo. KIN su, Kinsi, eene soort van vlas KILITSCH. een hoofdman over een uit eene Chinesche plant, welke eskadron Timariotten. zeer fijn garen geeft, dat naar geel KILLAG, een smakelijke drank van haar gelijkt en bijzonder voorde bewoners der Moluksche eilan- hemden gebruikt wordt. den, welke uit lnuiden, suiker en KIODAR-AGA, de manteldrager des water gemaakt wordt. Turksehen keizers. KILL-DEVIL, een drank uit rijst en KIOSK, eene soort van tempel of kokossap, welke door de Engel- prachtig gebouw; ook een Turksch schen, bij gebreke van brande- tuin- of zomerhuis, paviljoen. wijn, op het eiland Barbados, ge- KIRATH, een Arabisch gewigt van 4 maakt wordt, en den sterksten grein. brandewijn nabijkomt. KIRCHERS BRANDSPIEGEL of Malte. KILOGaaN, eene figuur met duizend ser brandspiegel, een brandspiegel, hoeken. door den Jezuit ATHANA8IUS KIR· KILOGRAMME , één Neder!. pond, CHER uitgevonden, die op 100 voet 1000 grammes of wigtjes. Zie afstand eene groote uitwerking Gramme. voortbragt. Den tweeden naam KILOLITRE, 1000 litres, kann. of draagt hij, dewijl de uitvinder de kopp., 10 Nederl. vaten of mud. eerste proef er mede op het eiland den. Zie Litre. Malta nam. KILOMÈTRE, 1000 mètres of Neder!. KIS, de naam der 400 blanke en ellen, 1 mijl. Zie Mètre. zwarte gesnedenen in den Harem KILOSTÈRE, 1000 wissen of cubieke des Turksehen keizers. Nederl. ellen. Zie Stère. KISIL-BASCHI, Kizil.Baschi, Kezil- KINA, koortsbast, van den kinaboom Ban, dezen spotnaam, welke roodin Zuid-Amerika. kop beteekent, gaven de Turken KISL. 374 KIWI. eertijds aan de Perzische soldaten, die roode mutsen droegen. KISLAR-AGA, Kisler-aga, Turk., het opperhoofd der zwarte gesnedenen aan het Turksche hof; ook die het opzigt heeft over den Harem des Sultans. KISLAR-AGASINUM-MUTHAKI,dekeuken voor de vrouwen des Turkschen keizers, die daaruit door gesnedenen bediend worden. KInAR-MuKATASI, de invorderaars der inkomsten uit verscheidene kleine landerijen, welke eerst voor de vermaken des Turksehen keizers, maar naderhand in de schatkist gestort werden. KISLOS, erne korenmaat, welke te Konstantinopel omstreeks 38 kop en in Negropont omtrent 32 kop bevat. KISMETH, het onveranderlijke en ouvermijdelijke noodlot der Turken. KISNA, KISTNA, KRISMA, KREXNO, een Afg'od der Indianen, of, volgens anderen, slechts eene bijzondere openbaring van den God MAHADEN. KITAI, Chineesch katoen. KITAIKA, Chinesche taf. KrJ's. KETCH, KETSCH, een vaartuig, bijzonder bij de EngeJschen, Zweden en RusFen in gehruik, met eenen grooten en eenen bezaanmast; een bombardeerschip. KITTELOORIG, haastig, oploopend. KITTESAN, in Oost- Indië een zonnescherm, hetwelk door eenen slaaf gedragen wordt. KnzE, Kize, bij de schatkist des Turlalt, en dat alzoo zamenlijke geestelijkheid. Het eene volkomene periode gemaakt openbaar ministerie, (verk. O. M.), wordt. . de openbare aanklager of eischer MINORENNITEIT,onmondigheid,minbij elke regtbank. Ministerialis- derjarigheid. mus, de verkleefdheid, verknocht- MINORIETEN, fratres minores, eene heid aan het ministerie; de voor- bijzondere Franciskanerorde, door ingenomenheid met de maatregelen FRANCISCUS VAN ASSISSI gesticht. der Ministers. Ministerieel, wat MINORITEIT, minderheid, b. v. van den persoon of de werkzaamheden stemmen. van eenen minister betreft. Mi- MlNOS (fabe1k ), een van de drie regnisterieïe partij, in Engeland, de' ters in de hel. aanhangers van de kroon en de MINOTAURUS, een verdicht gedrocht, ministers. in tegenoverstelling van half mensch en half stier. de oppositie-partij, welke het ge- MINSTRELS, Eng., ménétriers, Fr., voelen en de maatregelen van het menestreels, rondtrekkende zanhof en de ministers tegenspreekt, gers en harpspelers in de middelom hen niet te magtig te laten eeuwen; in Duitschland droegen worden. zij den naam van Fiedler; zij wa- MINISTRANTEN, zij, die den priester ren de dienaar:! en begeleiders van bij de mis ter dienst staan. Ook de troubadoers. de domheeren van' een stift, die MINUS, min, minder, het tegendeel de Epistels en het Evangelie le- van plus, meer; een minus, een te zen. Ministreren, zulk werk vp.r- kort; het minusteeken, in de stelrigten. kunst of algebra. uitgedrukt door MINNE (oudduitsch), liefde, vriend- een dwarsstreepje. Minu!irn, kleischap. Minnezanger; naam van nigheden. Minutiëus. op kleinigoude dichters of zangers, wier ge- heden gesteld; kleingeestig,onbedichten of liederen alleen de min duidend. of liefde ten onderwerp hadden. MINUTE, eerste schriftelijk opstel. De liederen der meesterzangers, klad. Zie Gros. Minuteren, outdaarentegen, waren ruw, en had- werpen,.ten papiere brengen. den niets van de schoonheden der MINUUT, het 60ste deel van een uur, eersten. graad; dit laatste echter volgens MIMNIN, een snareninstrument der de oude of nonagesimale verdee- Hebreërs. ling, daar hij de nieuwe of cente- MINOR, de jone;ere van twee broe- ~imale verdeeling de regte hoek in ders; }Jroposito minor, de tweede 100 graden, de graad in 100 miof mindere stelling eener sluit- nuten, de minuut in 100 seconrede. den enz. verdeeld is. MINORAAT, een regt van erfopvol- MlO CONTO, !tal., (verk. M. C.) in ging, naar hetwelk, onder vele koopmansstijl, voor mijne rekebloedverwanten in de zijdeling- ning. sche linie, altijd de jongste op- MIQUELETS, een roofzuchtig volk in volgt; in tegen~telling alzoo van het Pyrenesche gebergte. majoraat. MIQUELOT, een kleine knaap, die, MINORE, Mineur, in de muzijk, aan- als pelgrim gekleed, bedelt; een wijzing, dat na eene periode, die huichelaar. in den grondtoon sluit, de modu- MIRABELLEN, eene soort van kleine lat ie zonder eenen bijzonderen roodachtig bruine of gele pruimen. overgang uit eene harde in eene Mir-abe, watervorst, in Perzië de MIRA. 444 MISA. opziener over de rivieren en andere wateren, wien de landlieden voor de waterleidingen uit de rivieren, op hunne velden en weiden, iets betalen moetl:!n. MIRAKEL, een wonderwerk, iets ongemeen zeldzaams. Miraculeus, miraculeux, Fr., wondervol, wonderbaar. MIR-AKHOR-BASCHI, de opperstalmeester des konings van Perzië, die in groot aanzien staat; dewijl de koninklijke stallen eene vrijplaats voor misdadigers zijn. MIRADOCH, het hemelvaartsfeest van MAHOMED. MI RE, in de solmisatie die verandering, volgens welke op den toon a niet meer mi, maar re gezongen moet worden. MI RI, in Turkije de staatskas. In Egypte eene grondbelasting. MIRLITON, eene oud-Fransche gouden munt, omtrent 9 gulden waard. MIRMIDON, een neuswijs mensch, die anderen altoos onderrigten wil; ook een geldgierig mensch. Mirmidonen, een voormalig volk in Thessalië, van kleilledwergstatuur. MIRMILLONES, bij de oude Romeinen zekere kampvechters, die het beeld van eenen visch op den helm droegen. en wier wapenen in een zwaard en schild bestonden. MIRo, een Venetiaamch gewigt, omtrent 15 Nederlandsche ponden. MIROCELE, eene uit\\endige dijbreuk, in de buiging der dij, alwaar dezelve uit het onderlijf afdaalt. MIR-SCHEKAR-BASCHI, de opperjagermeester des konings van Perzië. MIRZAH, benaming der personen van vorstelijken stand, in Perzië. MIS, zoo werd, aanvankelijk, in de Latijmche kerk, de viering des avondmaals genoemd, welke men op de algeme6ne godsdienstoefening liet volgen. Om nu. na het eindigen daarvan, ieder, die aan het avondmaal geen deel zou nemen, dit aan te kondigen, riep een kerkedienaar, met luider stem; ite, missa est! (namelijk ecclesia of concio) gaat, de vergadering is geëindigd. Door een misverstand werd nu de daarop volgende avondmaalsviering zelve missa, en daarna de mis genoemd. Wi5ders dat deel van de godsdienst in de Roomsch.Katholijke kerk, waarbij de priester den ou wel, of het ligchaam van Christus, zelf geniet, terwijl daarentegen het genot van het avondmaal door anderen, in die kerk, de communie heet. De mis lezen is dat deel van de eeredienst, door voorlezing van het voorgeschreven formulier, waarnemen; terwijl daarentegen op hooge feestdagen zulk eene mis gezongen wordt, die kooge of groote mis genoemd wondt. lUisklok, eensdeels de klok, waarmede ter misse geluid wordt; anderdeels het kleine klokje, waarmede den toehoorders het teeken der plaats gehad hebbende verandering van den ouwel in het ligchaam van CHRISTUS door de mis, gegeven wordt. Misoffer, die soort van Godsvereering der Roomsch- Katholijken, bij welke een priester, na onderscheidene verrigte gebeden en plegtigheden, eene hostie wijdt, of in het ligchaam van CHRISTUS verandert, en daarna nuttigt. Missa, missaal, een misboek, waaruit deRoomschgezinde geestelijken de mis lezen. MISANDRIE, mannenhaat. MISANTHROOP, een menschenhater, menschenschuwend mensch, die niet gaarne anàere menschen ziet; een wonderlijk, ongezellig mensch, vijand van alle vrolijkheid. Misantkropie, menschenhaat, rnenschenschuwheid; ongezelligheid. Misant1zropisck, menschenhatend, menschenschuw. MISAUTIE, zelf haat, verachting van zichzelven. MISCELLANEëN, miscellanea, Lat., eene verzameling vafi gemengde ]\IIIse. 445 MISO. letterkundige opstellen en verhandelingen. MISCH.N het eerste en gewigtigste deel van den talmud, hetwelk de door mondelijke overlevering bewaarde Joodsche gewoonten en wetten bevat. MISCREDIET, gedaald vertrouwen, kwade naam. MISE, volgens de Orphikers, de moeder van BACCHUS, in welke de begrippen van maan, moeder, natuur en vruchthaarheid, vereenigd, verpersoonlijkt zijn. MISE, uitgaaf bij het rekenen; in. zet, inleg in eene loterij of een spel. MISERABEL, misérable, Fr., ellendig, jammerlijk. beklagenswaardig. Mi. sère, Fr., miseria, Lat.,::ellende; ook in het bostonspel, wanneer men ~peelt om niet eenen trek te maken. MISERATSIE, allerlei merkwaardigheden, welke door de Japannezen als reliquiën bewaard worden, zoo als beeldjes, vazen, enz. MISERERE, de darmjicht, bij welke de vuile stof door den mond uitworpen wordt; ook zeker Katholijk kerkgezang, lijkz:-tng. MISERICORDIA, de Godin der barmhartigheid, eene dochter van ERE· BUS en den Nacht, tot wier tempel te Athene de ongelukkigen eene toevlugt hadden. MISERICORDIAS DOMINI, de tweede Zondag na Paschen, volgens den 89 psalm: misericordias domini canlabo etc. MISKAL, Methkal, Meticallo, eene Maroccaansche gouden en zilveren munt. MISKRAAM, ontijdige bevalling. MISOCALUS, een verachter van het schoone en goede. MISOGAMUS een huwelijkshater, een oude vrijer. MISOGYN, een vrouwenhater. Misogynie, de vrouwenhaat. MISOLOGIE, de verstandshaat. Misoloog, een verstandshater, een hater der rede. MISOPSYCHIA, levenshaat, verdriet in het leven. MISOPTOCHOS , een armenhater ; schertswijle, de jicht, als de armen hatende, en hen alzoo weinig met haar bezoek vereerende. MISS, Eng., eene jufvrouw, mejufvrouw. MISSAAL, misboek. Ook bij de boekdrukkers eene soort van letters van de grootste soort. MrssILIëN, prijsgegevene zaken, b. v. geld, dat onder het volk geworpen wordt. MISSIE, zending, wettige last; zendelingschap, bekeeringswerk. Missionair, zendeling, heidenbekeer. der. MISSIVE, een brief, zendbrief, boodschap. MrsTAK, de lansen der Turksche Spahis. MISTATO, eene oliemaat op het eiland Candia. MISTlCIiANZA, Messanza, een muzijkaal quodlibet, waarbij men uit verscheidene liederen halve of hee. Ie regels neemt, en deze stukken wederom tot een geheel lied zamen voegt. MISTRANCE, de gezamenlijke onderofficieren en anderen, die over de matrozen eener galei gesteld zijn. MISTRESS, Eng., mevrouw, meesteres. MISUR, in de schermkunst, zekere beweging met den voet, door middel van welke men zijne partij beter aan het lijf komen kan. MISY, een goudkleurig mineraal, hetwelk op den chalcit, even als het Spaansch groen op het koper groeit. MITE, een Engelsch klein goud- en zilvergewigt, waarvan er :20 op een grein gaan. MITELLA, een band, waarin een gewonde arm gedragen wordt. MITH. 446 MOB!. MITHRA, Mithras, naam der Zon, als eene Godin, bij de oude Perzen; ook priester der zon; desgelijks mijter, bisschopshoed. Mithrax, zonnesteen (een edelgesteente). MITHRIDAAT, tegengif, geneesmiddel. MITIGATIE, mitigatio, Lat., verzach. ting. Mitigeren, verzachten. MITLEIN, eene korenmaat te Ulm. MITOS, Grieksche naam" der oudste muzijksnaren, welke uit eene soort van vlas vervaardigd werden. MITRA HIPPOCRATIS, muts van Hippocrates, eene heelkundige bandage om het hoofd. MITRAILLE, schroot, allerlei kleine stukken ijzer, spijkers, enz. waar· mede men somtijds de stukken geschut laadt. iJiitrailleren, met schroot schieten, geducht havenen. MIXOPYOS, met etter vermengd. MrxTIE , vermenging. Mixtuur. mengsel; ook poespas; een drankje van geneesmiddelen; een orgel. register. MNEME, het geheugen, de herinnering. Mnemoniek, mnemotechniek, de herinneringskunst. de weten· schap van het geheugen, of de leer der regelen, volgens welke het ge. heugen de willekeurige en ordelijke terugroeping der voormalige indrukken bewerkt. Deze reeds den Romeinen bekende kunst heeft echter nimmer iets belangrijks, in dit opzigt, aaugebragt; en alle die· genen, welke zich door een bui· tengewoon gelukkig geheugen hebben onderscheiden, hadden dit niet aan eene kunstmatige leerwijs, maar alleen aan de natuur en de oefening te danken. MNEMOSYNE, de Godin van het ge. heugen, en moeder der negen zanggodinnen. MNEVIS, een zwarte os. die, als het levend beeld des Nyls, te Helio. polis goddelijk vereerd werd. MOBIEL, bewegelijk, verplaatsbaar. marsch\'aardig; werkende kracht. Mobielmaking, een leger in staat stellen, om alle oogenblikken te kunnen marcheren. Mobile, het beweegbare: primum mobile, de eerste beweegkracht, de beweegreden, het drijfrad. Mobile per. petuum, eeuwigdurende beweging; een werktuig, dat zoo ingerigt en zamengesteld is, dat zijne beweging onophoudelijk voortduurt. Mobiliteit, bewegelijkheid. MOBILAIR, mobiliL:n, roerende goederen, bewegelijke zaken, huisraad, meubelen. MOCHLIA, Mochleusis, het werken door hevels; van waar het zetten van heenverrekkingen enz. door hevels. MocHTHos, moeijelijke arbeid, zwaar lijden. MODALITEIT (redeneerk.), de wijs van bestaan; beding, beperking. MODE, wijze, gebruik, gewoonte, ldeederdragt; à la mode, Fr., naar de mode, naar den nieuwsten smaak. Modekraam,;ter, die aller. hande nieuwerwetsche zaken voor de kleederdragt enz. verkoopt; modepop, eene naar de nieuwste mode aangekleede pop; ook eene belagchelijk opgeschikte vrouw, die zich met alle nieuwe modes opsiert. Modisch, naar de mode of het gebruik van den dag. MODEL, voorbeeld, voorschrift, eene voorstelling in het klein. Model. leren, in het klein maken. Modelleur, modelmeester. MODERAAT, billijkdenkend, bescheiden, gematigd. Moderantismus, moderantisme. het matigingsstelsel ; gematigd regering!!stelsel; gematigde weg, om iets te verkrijgen of te bewerkstelligen. Mo. deratie, gematigdheid, verzachting: bij moderatie, naar eene gernagtigde, billijke berekening. Moderato, 1 tal. , (muz.) matig. Modereren, matigen, verzachten; MODE. 447 MOER. beperken. MODERN, moderne, Fr., heden. daagsch, van onzen tijd, nieuw, nieuwerwetsch, in tegenstelling van antiek, A la moderne, naar den nieuwsten smaak of stijl, Moderniseren, naar den nieuwsten smaak of stijl inrigten. MODEST, modeste, Fr., zedig, beo scheiden. Modestie, bescheidenheid. zedigheid. MODIFICATIE, verandering, beper. kin~, wijziging eener zaak. j11o. diftceren, vorm of gedaante ge. ven; beperken, wijzigen. MODILLON, (bouwk.) het sparren· hoofd; een sieraad onder de kroon· lijst der Corinthische, Romeinsche en Duitsche kolom· orde. MODIMPERATOR, bij de Romeinsche gastmalen, die gast, welke, bij het lot gekozen, de reg'elen van ge· drag of het ceremoniëel, geduren. de den maaltijd, voorschreef. MODIOLAN, een hoofdsiersd, hetwelk de Grieksche vrouwen in Kon. stantinopel droegen, en hetwelk naar den modius, zeker drinkge. reedschap, geleek. MODIOLUS, dat gedeelte van een trepaan, waarmede geboord wordt. MODISTEN, vóór de uitvinding der boekdrukkunst, zij, die schoon schreven en deze kunst onderwezen. MODIÜS, eene oud.Romeinsche maat voor drooge waren, 16 nectariën houdende. MODO MEO, zoo ver het mij belieft. MODULATIE, het sip.rlijke zingen; verandering van toon, stembui· ging; sierlijke, welklinkende taal. Moduleren, op de maat zingen, de stem laten klimmen en dalen. MODus, de wijs of manier eener zaak; de vorm of wijze van een werkwoord, b. v. modus indicativus, de aantoonende wijs enz. MOEDA, eene korenmaat te Lissabon. MOEDOR, eene Portugesche gouden munt, omtrent 13 gulden waard. MORR, dik grond sap van sommige vloeistoff~n, als wijn, azijn, enz. MOERAE, Moeren, de Griekschenaam der Parken. J UPl'l'ER droeg, als haar beschermer, den naam van Moeragetes. MOFETTE, Moufette, vergiftige uitwaseming in de onderaardsche gangen der bergwerken. MOGGIo, Moggo, eene korenmaat in Italië, bijzonder te Ferrara, van '20 stari, omtrent 10 schepels. Te Mantua eene oliemaat. MOGILALOS, zwaartongige, die met moeite spreken kan. MOGOL, Mongool~ch opperheer in Hindostan. MOHAMMED, zie MAHOMED. MOHAR, Mo/tr of gouden ropij, eene Bataviasche gouden munt, omtrent 20 gulden waard. MOllATRA, een woekercontract, als men van een' koopman op crediet waren neemt, en hem, of een' ander, die terstond voor minder, maar gereed geld weder verkoopt, opdat het slechts geene verbodene leening zou heeten. MOINERIE, Fr., de monnikerij, het monnikenwezen, monnikskarakter, de monniksgeest. MOIRÉ, Moor, gewaterde, digte zijden stof, welke in Frankrijk en Engeland menigvuldig vervaardigd wordt. Moirette, eene van garen en zijde, even als moor, geweven stof. Moireren, aan de zijden en wollen stoffen een gevlamd moorachtig aanzien geven. MOITlÉ, de helft; moitié spelen, zamen doen met spelen, winst en verlies zamen deel en; ook mededanser, dischgenoot, enz. MOKISSON, eene soort van vergiftige slangen in Amerika. MOL, mollis, Lat., molle, Fr., zacht, week. In de toonkunst, beteekent mol den zachten toon, die van zijnen grondtoon door de kleine terts opwaarts klimt; de zachte, MOLA. 448 MOLO. klagende toon. MOLA, maankalf, maankind : wanstaltige klomp. MOLAE, 111olen, godinnen der molenaars: ook gezellinnen van MARS; dewijl hij de menschen even als koorn verbrijzelt. 1\1 OL R, eene soort van grafstede : dikke ronde toren, op welks koepel in eene lijkbus de asch van eenig beroemd man bewaard wordt, MOLECULEN, kogeltjes, bolletjes. MOLESTATIE, Molesten , overlast, kwellingen. Molesteren, bezwaren, ongelegenheid of moeite aandoen, kwellen. MOLE'I'TE, de looper of wrijver op den wrijfsteen der schilders. MOLINISMUS, de leer van MOLINA, een' Spaanschen jezuit, op het einde der zestiende eeuw, omtrent de genade en den vrijen wil, bewerende, dat de aanneming der goddelijke genade van des menschen wil afhangt. Molinist, een aanhanger dezer leer. MOLLA, Mollah, een Turksch opperregter, welke ook de kauis onder zich heeft, een wetverklaarder. MOLLAKEN, in West-Indië, de van een en Europeaan en eene negerin geteelde kinderen. MOLLETON, molton, eene zachte, dikke wollen stof. MOLLlëNTIA, weekmakende geneesmiddelen. MOLLIFICATIE, in eenen regterlijken zin verzachting. MOLLUSKEN, eene ten uiterste merkwaardige soort van wormen, met ledematen, weekdieren. MOLo, !tal., mÓle, Fr., een steenen hoofd; een dijk of wal, die van den grond op, uit groote vierkante steenen is gemaakt. MOLOCH, molech, Hebr., een afgodsbeeld, bij eenige Oostersche volken, die, door hetzelve, de zon vereerden, en daaraan kinderen offerden. Het was een metalen beeld van een' memch met eenen ossenkop. In eene opening onder hetzelve, werd een sterk vuur gestookt; de ten offer bestemde kinderen legde men in de gloeijende armen van den afgod, terwijl de priesters op allerhande geluidgevende werktuigen zoodanig een verschrikkelijk geraas maakten, dat de ouders het geschrei der kinderen niet konden hooren. (Levitic. 18, vs. 21.). MOLoPs, onderlooping van bloed. MoLOssus, (dichtk.) een vaet van drie lange lettergrepen, b. v. armhuiskind. MOLTO, ltal., veel, zeer; -molto alle. gro, (muz.) zeer gezwind; molto andante, zeer langzaam. MOLYBDA EN -ZUUR, waterlood-zuur, de kalk van waterlood. MOLYBDOÏT, eene zachte en zwarte loodërts, niet zoo zwaar, maar harder dan de gewone. MOLYNo, die (zich zelven) verontreinigt. MOMENT, Fr., momentum, Lat., een oogenblik, tijdpunt ; de waarde, het gewigt eener zaak; de hoofdomstandigheid. Momentaneel, momentané, Fr., oogenblikkelijk, wat slechts een oogenblik duurt, ras voorbijgaand. MOMUS, (fabelk.) de God der spotternij, der berisping; een bespotter, hekelaar. Momisch, spottend, hekelend, berispend. MON, een gewigt in Coromandel, omtrent 12 Nederl. ponden. MONACHA, de non. i11onachus, de monnik; iemand, die alleen woont en leeft. Monachiseren, den monnik uithangen; eenzaam leven. MONACO, eene Italiaamche zilveren munt van omtrent 1 gulden, te Monaco ge~lagen wordende. MONADEN, eenheden, geheel eenvoudige en ondeelbare bestanddeelen der ligchamen, waaruit, volgens LEIBNITZ, alle ligchamen zamengesteld zijn; desgelijks zeer kleine MONA. 449 MON!. in de vloeistoffen zich bevindende diertjes, die slechts door de sterkste vergrootglazen kunnen ontdekt worden. Monadologie, leer der monaden. MONADELPHIE, de klassen van planten met vergroeide stofdraden. Ook een broederschap. MONANDRIA, de klasse van planten met eenen stofdraad. MON ARCH, regeerder, alleen heerseher, bestuurder. Monarchaal, alleenheerschend, den monarch of der monarchale regering toegedaan. Monarchie, onbeperkte heerschappij, alleenheersching. Monarchomachiten, zij die beweren, dat de vorst ge ene eigendunkelijke magt heeft; majesteitsvijanden. MONARCHITEN, zij, die wel aan verscheidene goden gelaoven, maar deze gezamenlijk aan een hoogste Wezen onderworpen rekenen. MONARDE, een welriekend tuingewas, of eene plant met roode bloesems. MONAS, eigenlijk de eenheid. MONCHEMERIëN, in Rome openbare spelen, welke niet langer dan een en dag duurden. MONDAIN, Fr., een wereldling, mensch naar de wereld. Monda. niteit, wereldsgezindheid, ijdelheid. Monde, Fr., de wereld; al de voorhanden zijnde eindige dingen; ook de menschen, welke de aarde bewonen; de praktische ken. nis van hetgeen tot eene goede levenswijs behoort; beau monde, de groote wereld. MON DIEU, Fr., mijn God! goede hemel! MONEREN, herinneren, vermanen. Monitoriiim, Lat., geregtelijke waarschuwing. Monitoriales, her. inneringsbrieven. Monitum, herinnering, vermaning. Moniteur, vermaner, raadgever; een Fransch officiëel dag. of nieuwsblad. MONETA, bijnaam mn JUNO, als Go. din van goede raadsbesluiten. Moneta de Plata, in ~panje, de zilve· ren munten; moneta de Vellon, daarentegen, koperen munten. MONISTEN, de algemeene naam der Materialisten en Idealisten. MONOCEROS, ook monodan narwal, de narwal, zee· eenhoorn, een walvischsoortig zoogdier. MONOCHORDIÜM, muzijkinstrument met eene snaar. MONOCHROMEN , schilderijen van eenerlei kleur. MONOCELE, een verrekijker voor één oog. Voor beide oogen ingerigt, heet het Binocele. MONOCOTYLEDONES, planten, wier zaad slechts uit een stuk bestaat. MONOCRATIE, alleenheerschappij. Monocrate, monocraat, alleenheerscher. MONOCRYPHIE, verstopte maand· vloed. MONODIE, een eenstemmig gezang; ook een treur· of klaaglied, lijkzang. MONADRAMA of Duodrama, eene soort van tooneelspel, waarin de mondelijke voordragt door instru·· mentaal-muzijk ondersteund wordt. MONO DUS, iemand, die alleen zingt; ook hij, die slechts eene soort van verzen maakt. MONOECIA, die klasse van planten, wier geslachtsdeelen wel in onder. scheidene bloemen, maar toch op dezelfde plant te zamen zijn. MONOGAMIE, eenvoudig huwelijk, in tegenoverstelling der veelwijverij of veelmannerij; ook stand van hen, die maar eens gehu wd geweest zijn. Monogynus, eeuwijvig. MONOGRAMME. Zie Paraphe. MONOGRAPHIE, verhandeling over een enkel of bijzonder voorwerp. MONOGYNIA, Monogynie, onderafdee. ling voor de planten, met eenen griffel. MONOHEMERA, Monemera, alledaagsche koorts. MONOLEMMA, eene halve sluitrede, 29 MONO. 450 MONO. aan welke, namelijk, eene stelling lettergreep, b. v. ik of een der premissen ontbreekt. schrik, MONOLOOG, alleenspraak. en MONOMACHIE, de tweestrijd; het ben enz. tweegevecht. MONOSYLLAB E, een eenlettergrepig MONOMANIE, eene soort van waan- woord. zinnigheid, die zich slechts aan MONOTHEÏSMUS, het geloof aan en een enkel voorwerp houdt en daar. de vereering van een eenig God; in uit voedsel put. I tegenstelling der veelgoderij (po- MONOMIÜM, eene eenledige groot- lytheïsmus). heid. MONOTHELETEN, aanhangers eener MONONYCHA, Monycha, eenhoevige sekte uit de 7de eeuw, die aan dieren, zoo als paarden enz. CHRISTUS slechts eenen \\ il en wel MONOPAGIE, de eenzijdige hoofd- I den goddelijken toeschreven. pijn. I MONOTONIE, eentoonigheid, eenvor- MONOPETAAL, eenbladerig (van plan- migheid. Monotoon, eentoonig'. ten). MONOTRICOLYPH, enkele driegroef. MONOPHAGUS, die alleen eet, zon- MONOTROPH, een die voor zichzelven der anderen iets mede te rleeJen. kookt. MONOPHYSIET, hij die slechts eene MONOXILON, bij de Romeinen, eene natuur in CHRISTUS beweert. kleine schuit, waarvan zij zich bij MONOPHTHALMOS, Gr., een een- het vervaardigen van schipbruggen oogige; insgelijks een steen, die, bedienden. door zijne ringen en cirkels, de MONPAR, voorheen, in Frankfort aan gedaante van een oog heeft; oog- den Main, eene soort van curatosteen. ren of voogden, die anderen, zoo MONOPOLIE, Monopoliüm, Lat., al- in als buiten het gerigt vertegenleenhandel, uitsluitende handel, woordigden. - Hiermede kwam een toegekend voorregt, volgens overeen de Momber in Gelderland. hetwelk geen ander in eenen staat MONRATEKE, een gewigt in Bengamet zekere waren handelen, of ze- len, omtrent 35 Nederlandsche keI' bedrijf uitoefenen mag. Mono- ponden bedragende. polist, alleenhandelaar. MONSEIGNEUU, Fr., doorluchtige, MONOPTEUON, een tempel zonder mu- genadige heer, hoogedele. Zonder ren, welks dak op vrijstaande zui- eenige bijvoeging, beteekende het len rust. vroeger ook de Dauphin van MONORCHIs,llfon07'chiet, hij, die maar Frankrijk. éénen teelbal heeft. MONSIEUR, Fr., mijnheer; ook de MANORIME, een gedicht, welks ver- vroegere titel, welken de broeder zen allerlei eindrijm hebben. des konings van Frankrijk droeg. MONOS, een alleen. MONs PIETATIS, J'Jonte de pieta, lom- MONOSITIA, het eenmaal daags eten bard, de bank van leening in Italië (en wel tegen den avond, de hoofd- en Parijs. maaltijd der Ouden); het alleen MONSTER, monstre, Fr., momstrum, eten. Lat., gedrogt, wanschepsel, mis- MONO~PAST, eene soort van eenvou- geboorte. Monstruè"us, monstreus, dige rol, in eene fle5ch Tondloo- monstruellx, Fr., monsterachtig, gepende. drogtelijk. MONosPERMus, eenzadig, slechts met MONSTEU, staal, proef. Monstm'en, éénen zaadkorrel. toonen; wapenschouw houden. MONOSTICHON, een vers van eene Monstering, tooning, vergelijking; MONS. 451 MONT. wapenschouw. MONSTRANS, monstrantie, Lat., de naar eene zon gelijkende vaas, waarin, bij de Roomsch-gezinden, de hostie, of het venerabile, bewaard, en zoo aan het volk getoond wordt. MONTAFARACA, de lijfwacht des Turkschen keizers, uit 500 man ruiterij bestaande. MontafaracaBasclli, de overste daarvan. MONTAGNE, Fr., de berg. Ten tijde der Fransche omwenteling, de linkerzijde in de Nationale Conventie; dewijl zich hiel' de heethoofdi~ ste revolutionnairen bevonden. Montagnards, bergbewoners; ook in voormelde Conventie de uItrarepublikeinen, desgelijks montanisten genoemd. MONTANT, Fr., het bedrag, de waarde van iets; het beloop een er rekening. MONTENEGRIJNEN, de bewoners van het gebergte Monte negro (de zwarte berg) in Albanië. MONTEREN, stijgen, rijzen; bemannen, voltallig maken; kleeden, met (zilver of goud) beslag voorzien. Montering ,montuur ,militaire dienstkleeding; voltalligmaking; rijzing. MONTESA-ORDE, eene Spaansche geestelijke orde, dool' JACOBUS VII. in 1319, na de ontbinding der Tempelridders, ingesteld. MONTGOLFIÈRE, Fr., een luchtbal, van MONTGOLFIER'S uitvinding. Montgalfisatie, de kunst, om in eenen luchtbal op te stijgen . .Hfontgoljiseren, in eenen luchtbal dool' de lucht zweven. MONTINUS, een God der Romeinen, onder wiens bescherming de bergen stonden. MONTISTEN, in Italië die renteniers, welke hun geld alleen op hypotheek uitzetten. MONT PAGNOTTE, eene hoogte, buiten het bereik van een kanonschot uit eene belegerde stad, en van waar men de belegering zonder gevaar aanschouwen kan. MONTURE, Fr., een dier, waarop men rijdt. Monture d'un vaisseau, de bewapening van een schip. MONTUUR, zie Monteren. MONUMENT, openbaar gedenkteeken, gedenkstuk, gedenkzuil; afmdenken. MONZUR-AGA,bij de Turken, de kapitein der lansiers. MOOREN, de bewoners van NoordAfrika, van eene zwartbruine kleur, met schoone oogen en tanden. MOQUEREN, bespotten, uitlagchen. Moquerie,Fr ,bespotting.Moqueur, spotter, schertser. MORA, vertraging. Periculum in mara, Lat., er is gevaar bij uitstel; sine mora, zonder vertraging. MORAAL, de zedeleer, leer der gedragsregeling van den mensch. JHoralisatie, invoering van goede zeden. Moralisch, zedelijk, maatschappelijk, tot de maatschappelijke betrekkingen behoorende. Moraliseren, levenspligten voordragen en inprenten, zedeprekeri; zedelijke beschouwingen mal,en. Moralist. deugdleeraar, zedepreker. Moraliteit, zedelijkheid, de waarde del' daad of het zedelijk goede. MORABITEN, een eigene Arabische stam, die eene bijzondere klasse van het Moorsche volk uitmaakt. Zij alleen kunnen lezen en schrijven, en zijn uitleggers der wetten, priesters, geneesheeren en kooplieden. MORAnIA, eene soort van jaarwedde. welke de edellieden, die aan het Portugesche hof dienst doen, bekomen. MORASPEL, een spel, in de oudheid reeds bekend, en in het vlug uitsteken van sommige vingers der hand bestaande, welker aantal door een ander even vlug moet geraden worden. Het is in Italië zeer gewoon. MORBLEU, een Fransche vloek; zoo 29* MORB. 352 MORG. veel als drommels! verduiveld! MORBONA, bij de Romeinen, de Go'din der ziekten en ongesteldheden. MORCHELEN, eene soort van eetwaren, paddestoelen. MORCHION, eene oude kleine munt. MORDANT, Fr., bijtend, scherp, schamper (in de rede of uitdrukking); bijtend, verscheurend (van wilde dieren); wegvretend' (van sterk water); een halve tremulant (in de muzijk). MORDlO, moordgeschreeuw: moord! moord! MORES, Lat., de zeden; iemand mores leeren, iemand te regt zetten, hem leeren, hoe men zich gedragen moet. More majorum, naar oud gebruik. MORENDO, (muz.) stervend, verdwij. nend. MORESQUE, Fr., m01'eske, het schilderen met wanstaltige beelden; op de Moorsche wijze geschilderd; d'lt geene dieren of menschen regt gelijkt. MORETUS, een zeer zamengestelde drank, welke voor zwangere vrouwen zeer nuttig is. MARFIL, de draad of het ruwe, dat aan geslepene messen blijft en omlegt. Ook het onbewerkte ivoor. MORGANA, een verschijnsel, het meest in de straat van Messina plaats hebbende, daarin bestaande, dat, door middel eener bijzondere straalbreking op zee, in de lucht allerlei gedaanten, als: van steden, boomen, menschen, enz ontstaan, maar spoedig weder verdwijnen. MORGANATISCH HUWELIJK, mat rimoniüm ad morgana/ieam, Lat., een huwelijk met de linkerhand, b. v. van eenen vorst of adellijken persoon met eene minder aanzienlIJke vrouw, onder beding dat de kinderen in den stand der moeder blijven. MORGEN, eene oud-Nederlandsche vlaktemaat, 600 vierkante Rijnlandsche roeden groot. MORGUE, de plaats, waar de drenkelingen te Parijs voor de belanghebbenden ten toon gesteld wor· den. MORIBUNDUS, Lat., hij, die met den dood worstelt, wiens woorden door sommigen gehouden worden eene bijzondere kracht te hebben. MORILK, het lichten der zee des nachts. MORILLON, eene soort van kleine, ruwe smaragden. MORIO, eene soort van mismaakt gegroeide menschen; bij de Romeinen ook hofnarren. MORION, eigenlijk het (kleine) deel, de onderafdeeling; het teellid, bijzonder het mannelijke; eene verouderde militaire straf, bestaande in het slaan met de kolf van het geweer op het achterste. Insgelijks een zwart, glinsterend doorschijnend edelgesteente; ook pram. nion genoemd. MORISCAS, (ook blancos genoemd), eene oud.Portugesche zilveren munt van JOHANNES 1., 130 mara· vadis groot. MOROCHTUS, de melksteen, maanmelk, bergmelk, steen merg, zekere heldere, geelwitte kleiaarde. Morochti, zekere kittelster.nen van witte kleur en onderscheidene teekening. MOROCOMIiiM, krankzinnigenhuis , gekkenhuis. MOROEDJE, eene Spaansche zilveren munt van omtrent zeven stuivers. MOROSITEIT, knorrigheid, gemelijkheid, verdrietelijkheid. MOROSIS, Morositas, stompheid van zinnen, ongevoeligheid, dofheid. MORI'HE, gedaante, vorm. MORPHEUS, God van den slaap; de slaap zelf. MORPHO, de Godin der gedaanten, een bijnaam van VENUS, onder welken zij over den wasdom gesteld was. Morphographia,beochrijving van den uiterlIjken vorm. MORP. 453 MOSA. Morphologia, de leer van de vor- trent '/4 last groot. men der natuurlijke ligchamen en MOSAÏK, mosa'isch werk, ingelegd. hunne wording. Morphonomia, de werk; ook een uit gekleurde stee· leer van de wetten der gedaante- nen, glas, hout, enz. zamengesteld wording. Morphotomia, algemeene Echilderwerk, hetwelk zoo kunstig ontledingsleer van de gedaanten vervaardigd werd, dat men het, der natuurlijke ligchamen. op eenen kleinen afstand, voor MORPIONS, Fr., wand. of weeg. penseelwerk zou houden; zijnde luizen. deze manier van schilderen in de MORS, dochter van den Slaap en den dertiende eeuw uit Griekenland Nacht, de onverbiddelijkste der naar Italië gebragt geworden; in. Godinnen. tusschen verliest zich de uitvin. MORS, dood; morsdood, ontwijfel. ding dezer kunst in de grijze oud. baar of plotseling dood. heid. Eenigen schrijven dezelve MORSULI, Lat., geneesmiddelen in aan MOZES toe, dewijl de borst· de gedaante van lekkernijen, met lap des hoogepriesters een der. veel suiker vervaardigd, om die gelijk werk zou geweest zijn; en wel te doen smaken. van daar dan de naam mosa'isch. MURTADELLEN, smakelijke kleine Anderen schrijven musaïsch, ook worsten uit Italië en Frankrijk. musivisch, dewijl in verscheidene MORTALITEIT, sterfelijkheid, sterfte, tempelen der musen (muzen), zoo· Mortifiant, beschamend, verne- danige schilderstukken gevonden derd. M01'tificatie, dooding; kas. werden, tijding of tuchtiging van het lig. MOSCADIERE, eene bedgordijn van chaam, onderdrukking der begeer- dunne doorschijnende stof, tot af. ten; ook een vernederend verwijt wering der muggen. of eene andere grievende behande· MOSCHARDINE, een uit welriekende ling. Mortificeren, eigen!. doo- dingen bereid balletje, hetwelk, den, oneigenl. opheffen, vernieti- tot verberging van eenen stinken· gen, voor ongeldig of nietig ver- den adem, in den mond genomen klaren. Mortuariüm, manus mor- wordt. tua, Lat., de doode hand, het te MOSCREL, Mauscltel, bij de Turken, beurt vallen van zeker door den heer, beheerschel'. Moschule, heer. dood ontruimd goed aan de doode tje. hand, dat is, aan de kerk of een MOSCOVADE, ruwe, ongeraffineerde geestelijk gesticht. Mortuus, dood. suiker. MORTAUDES, zilveren eivormige bal. MOSKEE, Turksche tempel of bede. len of kogeltjes, welke, met kora. huis. len en amber vermengd, door de MOSKIRTEN, bijt- of steekvliegen in vrouwen op het Afrikaansche ei. Indië en andere landen, gelegen land Goeree, in hare halsketens, I in de verzengde luchtstreek. gedragen worden. MOSLEM, geloovige, regtgeloovige ; MORTIER, een vijzel; een stuk ge· bij de Turken, een aanhanger van schut, waaruit men vuurkogels MAHOMED. Hiervan het meervoud schiet. moslemim, en bij verbastering mu· MORUM, moedervlek, moerbeziege. selman, muzelman. zwel. MOSLIM, een geregtsdienaar, die de MORVE, een dikbloedig vocht, het· vonnissen der Mollahs ten uitvoer welk den paarden uit den neus brengt. loopt. MOSOFFEKE, Moskofske, eene Russi. MOSA, eene maat te Venetië, om· sche munt, waarvan er twee 1 ko. MOST. 454 MOUL. peke uitmaken. MosT, het uitgeperste sap der druiven, waarvan, als het gegist heeft, de wijn komt. lVfoSTACHI, eene maat voor natte waren te Venetië. MOTACILLEN, zangers, een talrijk vogelgeslacht, waartoe de nachtegaal enz. behoort. MOTE, eene veldmaat in Frankrijk, omtrent een akker. MOTETE, Mettette, Jlottetto. Ital., eene toonkunstige zamenstelling of compositie, welke over eene bijbelsche spreuk, gewoonlijk voor zangstemmen vervaardigd wordt. 1'.1 OTHAR, bij de Spartanen, een knecht, die met de zonen van zijnen heer opgevoed werd, en tot zekere burgerlijke waardigheden geraken kon. MOTHON, een dans en dansstuk bij de Grieken. MOTIE, molus, Lat., beweging, ligchaamsheweging; ook een voorstel, eene voord ragt ; eene malie doen, eene voord ragt doen. Motief, motivum, Lat., beweegreden, drijfveer. Motiveren, met gronden of beweegredenen voorzien, de be\\'eegredenen opgeven, iets stayen. MOTROPHAGIE, doodenoffer. MOTO PRECEDENTE, (muz.) m de voorgaande beweging. MOTTO, spreuk, zinspreuk tot opschrift yoor eene verhandeling of een boek enz, MOTU PROPRIO, Lat., uit eigene beweging, vrijwillig. MOTus PERlSTALTICUS, de wormvormige beweging der darmen, van de maag af tot aan het einde. lVlouCIfARD, Fr., een bespieder, aan· brenger, verklikker, politie- spion. MOUCHETTE, de keelhevel, stafhevel, !:cholen, merken is. Notabel, aanzienlijk, welke, volgens de schoolverorde- merkwaardig, voornaam. Notaning van 1774, in Oostenrijk aan beien, de voornaamste, aanzienlijkanderen tot rigtsnoer dienen. Nor- ste, geachtste burgers. Noteren, maliteit, regelmatige, behoorlijke aanmerken; opteekenen, boeken. gesteldheid. Notie, begrip; verstandsbegrip, dat NORNEN, vrouwelijke ondergodhEo- is het zuivere begrip, in zoo verre den der oude Celten en Noordsche het enkel van het verstand zijnen volken; zoo veel als schikgodin- oorsprong heeft. Notificatie, aannen. kondiging, bekendmakmg. Voor Nosc~; TE IPSUM, Lat., ken u zel- notificatie (kennisgeving) aanneven. men. Notificeren, kond doen, mel- NOBoB, ziekte, gebrek. Nosocomie, den, ter kennis brengen. Notitie, de oppassing der zieken. Nosa- kennis, aanteekening, opgaaf; nocomiüm, hospitaal, ziekenhuis. titie van iets nemen, iets zijner op- Nosographie, beschrijving der ziek- merking waardig keuren. ten. Nosologie, ziektekunde of NOTALGIE, ruggepijn. -leer. Nosonomina, de leer van NOTARIS. notarius, Lat., een opende wetten der natuur, volgens baar ambtenaar, na voorafgegaan welke de ziekten ontstaan. No- onderzoek naar zijne bekwaamsnpoeticus, nosopoeus, ziekte-ver- heid, door de hooge overheid aanwekkend. gesteld en beëedigd, om in ge- Nos PO MA NATAMUS, Lat., (spreek- I schrift te brengen, naar den vorm, woord) wij zijn meer dan ande- bij de wetten en ordonnantiën ren; zoo al" hoogmoedige. inge- voorgeschreven, alle acten, overbeelde en tevtlls, in den hoogsten eenkomsten en uiterste willen, die graad, onwetende lieden gewoon onder de burgers en inwoners zijn te spreken. eener plaats worden gepasseerd; Nos POLONI NON CURAMUS QUANTI- van daar de uitdrukking eene no- TATEM SYLLABARUM, wij Polen tariële acie of geloofwaardige oorgeven geen acht op de maat der konde van iets opmaken. Notalettergrepen, zegt men, schertsen- riaat, het ambt van notaris. derwijze, van diegenen, welke de NOTENPLAN, zie Gamme. Noten- Latijnsche woorden kort of lang zetter, zie Phantasiemachine. uitspreken, gelijk het hun in den NaTHIA, datgene, wat de Noihi of mond komt. natuurlijke kinderen uit de nala- NOSTALGIE, Nostomanie, heimwee, I tenschap des vaders bekomen. de met zwaarmoedigheid gepaarde NOTOOR, Notorisch, openbaar, algeNOTR. 475 NOVA. meen bekend. Notorieteit. notorieté. Fr.. openbaarheid. zekerheid. Acte van not01'ieteit is zoo· danig eene acte. waarbij men verklaart. met eenen bewusten persoon of eene bewuste zaak bekend te zijn. NOTRE.DAME. onze Lieve Vrouw. MARIA; de grootste kathedraalkerk te Parijs. NOTTURNO. ltal.. nachtmuzijk. NOTULEN. aanteekeningen; schriftelijk verslag van het behandelde in eene vergadering. NOTus. de Zuidenwind. NOUMENON. verstandswezen. dat is. een ding. dat bloot door het verstand voorgesteld wordt. of een voorwerp. waárvan het denkbeeld niet door zintuigelijke aanschou· wing verkregen wordt. NOUVEAUTÉ. Fr., nieuwheid; het nieuwe; ook iets nieuws en zeldzaams des nouveautés. mode-artikelen. Nouvelle, novelle, tijding, nieuwigheid; klein romantisch ver· haal. Nouvellist . novellist, dagbladschrijver ; scllrijver van kleine verhalen of vertellingen; nieuwtjeskramer. NOVALE LANDEN, dit woord gebruikt men, om te beteekenen • landen nieuwelijks bebouwd, en die, van onheugelijke tijden, onbebouwd gelegen hebben. NOVATIANEN, eene sekte uit de 3de eeuw, welke den 2den echt voor ongeöorloofd hield. en hunne Christelijke proselyten nog eens doopten. NOVATIE, novatio, Lat., vernieuwing, verandering. In de regtspraktijk verstaat men door dit woord de verandering eener vroe- I gere obligatie of verbindtenis in eene latere, en alzoo eene vernietiging van de oude, door de nieuwe. Novator, iemand die nieuwigheden, inzonderheid in de godsdienst, invoert. Novellen, Lat., I novellae, zijn de verordeningen, I die keizer JUSTINIANUS deed beo kend maken, naar mate dat er ge. schillen ontstonden, of dat het noodig was het misbruik te beteugelen. hetwelk men van sommige wetten maakte: die verordeningen. op onrlerscheidene tijden inge. steld. noemde men novellae, bij ons novellen, om die van de oude verordeningen te kunnen onder. scheiden. Genoemde verordeningen maken het vierde en laatste deel van het Romeimche wetboek uit. NOVA ZETWEET. in Rusland een departement. waaronder de kabakken of openbare herbergen, welke eene keizerlijke monopolie zijn, behooren, en waar hare inkomsten ingeleverd moeten worden. NOVEMBER, eigenlijk, de negende maand. wanneer men, gelijk de Romeinen, de maanden van Maart af begint te tellen. KAREL de Groote gaf daaraan den naam van windmaaad; bij ons is November slagtmaand. NOVEMOLE. Ital., (muz.) negen te zamengetrokkene noten. N OVENSILES DIl, de naam der godheden, welke TATIUS, als Sabynsche goden mede naar Rome bragt. NOVICE, een persoon van het mannelijke of vrouwelijke geslacht. die zich tot eene proef. in een klooster ophoudt. om den proeftijd door te staan. etr dezelve. door het aandoen der geestelijke kleederen. volkomen in de orde opgenomen wordt; ook een nieuw aangenomen scholier. hetzij jongen of meisje, een nieuweling. Noviciaat. proeftijd of -jaar in een klooster; figuur!.. het begin, dat men in het aanleeren eener kunst of wetenschap maal,t. Nox. de Nacht, een vergood wezen der Ouden. hetwelk de oudste dichters tot lste grond-oorzaak van alle dingen maken. NOXA. 476 NUGA. NOXA. in de regt~praktijk, alles wat een ander schade aangebragt heeft. Noxia, de schade of beschadiging zelve. NOYADE, het verdrinken van vele menschen tegelijk; een ten tijde van het schrikbewind, (1793) in Frankrijk dikwerf aangewend middel, om zich vele weldenkende menschen te gelijk van den hals te schuiven. Men plaatste die ongelukkigen, namelijk, in een vaartuig, en liet hen, door het openen van eene daarin gemaakte klep, in zee zinken! NUANCE, Fr., tint, schaduwing, schakering: zachte kleurmenging, onmerkbare ineemmelting der kleuren. Genuanceerd, geschakeerd, vermengd. Nuanceren, beschaduwen, schakeren, ineensmelten, zachte overgangen maken. NUBECULA, zie Nepllelion. NUBIEL, manbaar, in staat om te huwen. Nubiliteit, manbaarheid, de bekwame staat, om te huwen. NUDATA, de naakte waarheid; zulke zaken, welke in een helder daglicht staan. NUDI CHIROGRAPHARII, bloote handschrift- sch uldeischers. NUDIS VERBIS, met naakte, bloote of dorre woorden. NUDITEIT, naaktheid, ontblootheid. Nuditeiten, zwakheden, vergrijpen; in de schilderk., naakte bedden; insgelijks ontuchtige verhalen. Nudipedaliën waren, bij de Romeinen, plegtige omgangen, die blootsvoets geschiedden. Nudipedalen waren dweepers van de zestiende eeuw, welke voorgaven, dat de godsdienst bestond in barrevoets te gaan, dewijl God aan MOZES en JOZUA bevolen had, hunne schoenen uit te trekken. N UGACITEIT, praatzucht, beuzelachtigheid. Nugae, onnutte praat, beuzelpraat. Nugiparus , een men~ch, uit wiens mond geen wezenlijk woord komt. NUGATORIÜM. onnut gesnap, zinneloos gebabbel. NUL, figuur van een getal (0) ; fig. nietig, krachteloos, dat niet geldt. Hij is eene nul in het gezebchap, hij deugt tot niets. Nulliteit, nietigheid, ongeldigheid. NUMÉRAIR, Fr., naar het getal. De numeraire waarde eener munt is de waarde, welke men daaraan in den handel en in de wandeling toekent, waarvoor men dezelve uitgeeft en aanneemt; ook het bare geld, inzonderheid, datgene, hetwelk in omloop is. Numeratie, het tellen, uitspreken van tezamengevoegde getallen; het becijferen. Numereren, tellen; nummeren, met cijfers teekenen of merken, (numeroteren). Nume" iek, numerisch, wat door getallen kan uitgedrukt worden; numerieke waarde, getallenwaarde, waarde volgens getallen. Numero, onder het getal. Numerus, harmonie, overeenstemming; welluidendheid in eene geschikte afwi~seling der lange en korte lettergrepen, in de schrijfwijze. NUMERARIA, Numeria, eene Godin der Romeinen, welke over de getallen gesteld was. NUMERARlëN, Numeratoren, ten tijde der Grieksche keizers, zekere beam bten, die bij onderscheidene kassen de rekening moesten houden, boekhouders. N UJIIERI, het vierde boek van MOZES. NUMISMATIEK, penning- of muntkunde. Numismatographie, beschrijving en kennis van oude munten. Numismaticus, een kenner van munten. Numismatisch, penningkundig. NUMOPHYLACIÜM, muntkabinet , muntverzameling. NUNCIëREN, aanzeggen, aankondigen; aanklagen. Nunciatie, aanlümdiging, aanzegging; aanklagt. Nunciator, nuntiator, aankondiger, NUNC. 477 NYCT. aanzegger; aanklager. NUNCUPATIE, bepaalde benoeming tot erfgenaam. Nuncupata voluntas, bepaalde verklaring van den wil. Nuncupatief, mondeling, zonder schriftelijke verzekering. Nuncupatiej, in het Lat. noncupativum testamentum, een mondeling testament. Nuncuperen, bekend maken, in eenen geregtelijken vorm verklaren. NUNDINA, eene Godin der Romeinen, welke zij het opzigt over de reiniging van pasgeboreu lánderen toeschreven. NUNTIUS of NUNCIUS, een bode, pedel; ook een Pauselijke afgezant bij een vreemd hof. Wanneer hij geen kardinaal is, wordt hij Nuntius Apostolicus genoemd; anders heet hij Legatus a latere. NUPITAAL, wat tot de bruiloft of den bruiloftsdag betrekking heeft. NUR, hetwelk licht of glans beteekent, noemen de Turken de tempels, door de keizers gebouwd. NUR.MAHAL-ROPIJEN, zijn Indische gouden en zilveren ropijen, welke onder den 9den Mongolischen sultan, SELIM (1625), door zijne gemalin, NUR-MAHAL, geslagen werden. NUSUL, zekere belasting in het Turksche rijk. welke voor iederen daarmede belasten 200 as per bedraagt. NUTATIE, het zwenken of nikken, zekere gering zwenkende beweging del' aarde enz. NUTREREN, voeden, opkweeken. }o.'utriment, nutrimentum, Lat., voedsel. Nutritor, voeder, opkweeker. Nutritie, voeding. Nutritiej, voedend, voedzaam. NuIriJ/, voed~ter, minne. NUTRlCIÜS, bij de Romeinen, een knecht, gewoonlijk een gesnedene, die de kinderen van zijnen meester verzorgde en opvoedde. NYC'l'ALOPES, diegenen, welke bij nacht beter kunnen zien dan bij dag. Nyctalopie, onbekwaamheid, om bij dag te zien. NYCTELCIA, Nyctelia, het feest van BACCHUS; dewijl het 's nachts gevierd werd. BACCHUS heet van daar ook zelf Nycteliüs. NYCTEMERON, dag en nacht zamen, een tijd van 24 uren of etmaal. N YCTOBATESIS, het nachtwandelen. Zie Somnambulismus. N YTOPHYTEN, nachtplanten, nachtgewassen. NYMPAGOOG, een ongehuwd jongman, die bij de Romeinen, wanneer iemand een tweede huwelijk voltrok, de bruid uit des vaders huis in het huis des bruidegoms bragt. NYMPHEN. zie Nimfen. NYMPIl' EÜM, in het algemeen een badhuis, bijzonder voor de vrouwelijke kunne, en aan de nimfen geheilig'd; bij de Romeinen gewoonlijk prachtig ingerigt, om gastmalen te houden, als men daartoe in zijn eigen huis geene gelegenheid had. Ook een waterbekken, waarin de eerste Christenen vóór het gebed hunne handen wieschen. NYMPHOLEPTI8CH, woordelijk nimfzuchtig, waanzinnig, dewijl de Ouden meenden, dat menschen, die toevallig nimfen zagen, gewoonlijk krankzinnig werden, maar ook tevens de gaaf der voorzegging ontvingen. NYMPHOMANIE, liefdewoede, mansdolheid. De zelfbevlekking bij het vrouwelijk geslacht. NYMPHONCUS, ziekelijk gezwel der kleine schaamlippen, of klitoris. NYMPHOTOMIE, het wegsnijden der waterlippen, als zij al te groot zijn. NYSEÏDEN, de nimfen, welke BACCHUS opvoedden. Zie ook Hyaden. NYSTAGMOS, het knikken met het hoofd uit slaperigheid. Ook eene oogziekte, een krampachtig heen en weer bewegen van één of beide NYTU. 478 OBDU. oogappels. NYTUR, eene oude korenmaat te Va. lenciennes, omtrent :2 kan groot. o. 0, als Romeinsch getal, beduidt 11. 0, het ltaliaansehe voegwoord of, b. v., Nialino 0 Ftauto, viool of fluit. O. M. beteekent het Openbaar Ministerie. O. S. de verkorting van Oude Stijl. O. T. beduidt het Oude Testament. % percent (pCt.), procentum, Lat., ten honderd. OANES, Oannes, Oes, een fabelachtig gedrocht met twee hoofden, men· schelijke stem en voeten, maar voor het overige naar een visch gelijkende, en uit de Roode Zee naar Babylon gekomen, om de menschen in den landbouw, bouwen sterrekunde te onderwijzen. OARION, het eitje; ook de eijerstok (ovariüm). OARISTIS, in de Grieksche dichtkun. de, eene soort van vers, hetwelk als zamenspraak tusschen man en vrouw ingekleed is. OARS, kleine Engelsche vaartuigen, welke op de Theems bij Londen, tot overvaren gebruikt worden. OASE, vruchtbare streek te midden van de zandwoestijnen in Afrika en elders. OBANG, de grootste gouden munt in Japan, van eene eiroude gedaante, iets meer dan 14 dukaten waard; eigenlijk eeue medalje, waarvan zich de RiJksgrouten als eeregeschenken bedienen. OBARATOR, een der Latijnsche veldgoden, die over het omploegen der akkers gesteld was. OBAS, de tenten der Krimsche Tartaren. OBBA, eene soort van bekers bij de Romeinen, van hout of mandewerk. OBDUCENT, arts, wondarts, die een dood ligchaam of lijk onderzoekt. Obduceren, lijken openen en bezigtigen. Obductie, geregtelijke bezigtiging van een lijk, lijkschouwing. OBEDIëNTIE, obédience, Fr., obedientia, Lat., gehoorzaamheid, welke de ordesgeestelijken en mOllniken beloven; o')k het schriftelijke verlof, om uit het eene klooster in het andere te gaan; ook het ambt van eenen ordesgeestelijke, in de huishouding des kloosters. Obedi/ fren, gehoorzamen. OBEDIëNTIARIÜS, Obedië"ntier, een geestelijke, die eene kapel enz. in naam en ten voordeele van zijn klooster bedient. OBELICOLYCHNEÜM, bij de Ouden, een reisgereedschap der soldaten, naar eene braadspiets gelIjkende, aan welker boveneind eene lantaren vast was. OBELISK, obeliscus, Lat., eene "pitse, vierhoekige piramide, vol hieroglyphische figuren; gedenkzuil, pronknaald. o BENlGNA, 0 Gezegende! eerste woorden van den lofzang ter eere der Heilige Maagd. OBEX, al wat in den weg of hinderlijk is. OBIïT, (verkort OB.) hij of zij is gestorven. OBITER, Lat., in het \"Oorbijgaan, ter loops, vlugtig. OBITUM, eene zielmis, welke jaarlijks voor eenen overledene gele. zen of gezongen wordt. OBITUARIÜM, sterfregister, boek, waarin de namen der overledenen en hun begrafenisdag ingeschreven worden. OBITUARIÜS, een geestelijke, die eene, door den dood van een' auder va· kant gewordene, plaats verkrijgt. OBJEC'l', o bjectum , Lat., objet, Fr., het voorwerp, waarover men handelt, of waarmede men omgaat; eene zaak, welke onder de zinnen OBLA. 479 OBLI valt; het doel, het eindoogmerk spelen enz. Obligatie, obligatio, van eene zaak. Het tegengestelde Lat., verpligting; ook schuldbrief. van object is subject, zie dit woord. Obligatoor, verbindend, verplig- Objecteren, o bJiciè"ren , tegenwer- tend. Obligé, Fr., verpligt! ik pen. Objectie, tegenwerping, te- dank u! Obligeant, verpligtend, gempraak. ObJectie!, voorwerpe- beleefd, dienstvaardig. Obligeren, lijk, wat tot het voorwerp buiten verbinden, verpligtcn; ook noodons behoort. Eene zaak objectief zaken, dwingen. beschouwen heet: bij dezelve en- OBLIQUE, Fr., scheef, schuins; slinks. kei op het voorwerp zien; subJec- Obliquiteit, scheefheid; arglistigtief, daarentegen, dezelve in be- heid. trekking tot hare bepalingen, dat OBLITERATIE, obliteratio, Lat., dooris tot hare eigenschappen, beschou- strijking, doorhaling; ook verdelwen, ook buiten ons. ObJective ging, vernietiging, het uitwisschen waarheid, de natuur en aard der uit de gedachten. Oblitereren, zaak; subJective waarheid, de ken- doorhalen, uitwisschen. nis der zaak of reg te kennis van OBLONGUM, Lat., een lange vierhet wezen daarvan. Objectiviteit, hoek. voorwerpelijkheid; gesteldheid van OBODES, eene Godheid der Ouden, eene buiten ons liggende zaak. eenigzins met de VENUS der Ro- OBLAAT, Oblate, een dun gebak van meinen overeenkomende'. meel en water, dienende om brie- OB aLE, voorheen, in Frankrijk, een ven te verzegelen, ouwel; ook het halve denier. misbrood, bij het gebruiken van het OB OL us, Obool, oudtijds, bij de Grieheilige avondmaal, in de Roomsch- ken en eenige andere volkeren, Katholijke kerk. een gewigt van la grein. Ook OBLATEN, voor het kloosterleven be- eene Grieksche munt van 6 à la stemde personen; aan kerken en centen waarde. kloosters vermaakte offers; vrou- OBSCEEN, onëerbaar, ontuchtig, aanwen, welke hare goederen aan een stootelijk. Obsceniteit, morsigheid, klooster schenken, om levenslang onëerbaarheid, aanstootelijkheid in daarin te kunnen blijven. woorden en gezegden. OBLATIE, overreiking, aanbieding; OBSCURANTEN, verdonkeraars, vergeschenk; offerande, vrijwillige, duisteraars, schertsenderwijzedomgift, liefdegift. pers; nachtverspreiders, duister- OBLATIONARIÜS, een geestelijke, die lingen, in tegenoverstelling van de offers, aan de kerk gedaan, in lichtl'erspreiders, verlichters. Obsontvangst neemt; ook hij, die den I cUl'iteit, duisterheid; onverstaanbisschop, bij zijne bediening, brood baarheid. Obscuur, donker; ook en wijn aanbrengt. onbekend, onberoemd. Obscuratie, OBLIE, eene soort van dunne wafel. verdonkering, \'erduistering. Obswelke van bloem, kaneel en boter cureren, verduisteren, verdonkewordt gebakken. ren. OBLIGAAT, obligato, Ital., verbon- OBSECRATlES, bij de oude Romeiden, verpligt; in de muzijk, heet nen, openlijke gebeJen, om de het begeleidend; noodzakelijk. dat vertoornde goden te verzoenen, geen van de daarmede beteekende of een kwaad af te wenden; openstukken uit het concert mag weg- Iijke boetgebeden. blijven; ook in het algemeen, ie- OBSEDEREN, iemand niet van de zijdere hoofdstem, als: obligaatviool, de gaan, niet van hem wijken, op obligaatfluit, obligaatpartij, obligaat al zijne handelingen, redenen, OBSE 480 OBST. enz., naauwkeurig acht geven, soleta privilegia, oude voorregten, iemand met verzoeken bestormen, welke meer en meer buiten gebruik hem lastig vallen of kwellen; ook geraken. Obsoleren, verouderen, van den duivel bezeten zijn. buiten gebruik geraken, OBSEQUENS, bijnaam van FORTUNA, I OBSTAKEL, obstacle, Fr., obstaculum, waaronder men haar als het gun- Lat., hinderpaal, beletsel. Obstigste noodlot te Rome eerde. steren, tegenstaan, hinderlijk zijn. OBSEQUIÜM, Lat., toegeving, in- OBSTINAAT, obstiné, Fr., hardnekkig, wilJiging, eerbied; ook in de Room- halsstarrig, onverzettelijk; volhar- Bche kerk het officiüm, voor de doo. dend. Obstinatie, halsstarrigheid, den; lijkdienst; ook eene plegtige hardnekkigheid, koppigheid. lijkstatie. Obsequiüm amicos veri. OBSTIPITEIT, een kromme of scheve tas odiüm parit, toegevendheid hals. verwekt vrienden; maar waarheid OBSTITRISCH, verloskundig. baart haat. OBSTRIGILATOR, een onverstandige OBSERVABILlëN, alle dingen, welke berisper. door middel der zinnen ondervon- OBSTRUCTIE, verstopping, hardlij . den worden. vigheid; verhindering. Obstruc- OBSERV ANT, een naar den onveran- tief, verstoppend; belemmerend. derlijken regel van FRANCISCUS Obstruifren, verstoppen; belemme· levende ordesgeestelijke. Obser· ren; betimmeren, b. v. iemands vatie, opmerking, waarneming; licht betimmeren. Geäbstl'urerd, bespieding. Observatie-leger, waar· verstopt; belemmerd. door eene belegering gedekt, en OBSTUPEFACIENS, een verdoovend of ook de vijand in het oog gehouden slaapverwekkend middel. wordt, opdat hij niet zoude kun· OBTRECTATIE, schending (van eer), nen binnenrukken en der vesting lastering. Obtrectator, lasteraar. te hulp komen. Observateur, Fr., Obtrecteren, smalen, lasteren, eer observator, Lat., waarnemer; ster- rooven. rekijker. Observatoriüm, sterreto- OBTRUDEREN, iemand iets tegen zijren of sterrewacht. Observeren, nen wil opdringen. Benijiciüm opmerken, waarnemen, gade slaan. nemini obtruditur, niemand wordt Observantie, gebruik, gewoonte, eene weldaad opgedrongen. regel. OBlJ-KHIRKAI.SHERIF, het door den OBSERVANTIE. KLOOSTERVROUWEN, mantel van MAHOMED gewijde eene nonnenorde, in Frankrijk, water. Zie Khirkai.SheriJ. door AELOY, ten jare 630 inge- OBVOLUTIE, de omwikkeling met steld. heelkundige windsels. OBSESSIE, de toestand van een en OBvoLvENTIA,omwikkelende middemensch, van wien men gelooft, len, welke wonden met een genedat hij van den duivel bezeten is; zend vlies overdekken. ook figuurl. de toestand van ie- OCCASIE, occasion, Fr., gelegenheid, mand, die lastig' gevallen, ge· aanleiding. Par occasion, bij ge. kweld of bestorm wordt. Zie Ob- legenheid, te gelegener tijd. Ocsederen. casionalismus, of het systema cau· OBSIDIANISC:H GLAS of STEEN, eene sarum occasionaliüm, gevoelen van soort van steen, die voor een Vul. DESCARTES, volgens hetwelk God canisch glas gehouden, en van eene zelf tot de oorzaak van datgene zwarte, blaauwe en groene kleur gemaakt wordt, wat in het lig. gevonden wordt. chaam - en in de ziel overeenstem· OBSOLEET, oud, buiten gebruik. Ob· mend geschiedt. Occasioneel, occaOCCA. 481 OCEA. sionel, Fr., toevallig, bij gelegenheid. Occasioneren, gelegenheid geven; veroorzaken. OCCASIO, de verpersoonlijkte gelegenheid, welke de Romeinen zich als vrouwen de Grieken, die dezelve Kairos noemden, als man voorstelden. OCCATOR, een der Latijnsche veldgoden, die over het eggen gesteld was. OCCIDENS, Lat., het westen; de zonsondergang. Occidentaal, westelijk. OCCIPU'l', bet achterhoofd, achterste der hersenpan. Occipitaal, het achterhoofd betreffende. OCCOECATIE, verblinding, misleiding der zinnen, bedrog. OCCULT, heimelijk, verborgen. Occultatie, verschuiling, bedekking; wanneer het eene gestarnte voor het andere treedt en hetzelve bedekt. Occultator, hij, die eenen misdadiger verbergt. Occulteren, verbergen, geheim houden. Philosophia oceulta, geheime wijsbegeerte; verborgene kunst, aan weinigen bekende wetenschap. OCCUPATIE, bezitneming; bezitting, bezigheid. Geöccupeerd, bezig, met zaken of bezigheden overladen; bezet. Occuperen, bezetten, innemen; bezig houden. OCEAAN, wereldzee; ook een aan· merkelijk gedeelte der algemeene wereldzee, hetwelk meer dan een werelddeel bespoelt. De Zuidelijke Oceaan, de groote Stille Zuid· zee. De Noordelijke Oceaan. tusschen Amerika. Europa en Afr ka, tot aan de linie. De Etbiopische Oceaan, tusschen Afrika en Amerika, aan gene zijde der linie. De! Indische OCfoon, tusschen Azië en Afrika; figuurl., in den verheven schrijftrant, eene groote menigte van dingen, welke bij eene volle zee kunnen vergeleken worden, b. v.: een oceaan van gewaarwordingen. OCEAXIE, naam, door sommige Fransche aardrijkskundigen, aan Australië of het 5de werelddeel gegeven. OCEANUS, de God der wereldzee, een der oudste Goden van de Grieken en Romeinen, een zoon van URANUS en GEA of van Hemel en Aarde. Hij huwde zijne zuster TH ETYS en verwek te bij haar eene tallooze menigte kinderen. Oceaniden genoemd, de nimfen der overige wateren. OCHAVO (Calderilla) , eene kleine Spaansche munt van gering zilver, twee koperen Maravedis geldende. OCHEMA, een vocht, waarin zeer drooge of zeer sterke geneesmiddelen gemengd moeten worden, om dezelve gemakkelijk te kunnen innemen. OCHLOCRATIE, Gr., regeringsvorm, waar hij het gemeene volk den baas speelt, hetwelk zich daarbij meer door kwade begeerte, dan door verstand laat leiden; gepeupelheerschHppij. OcMocratiten., aanvoerder~ van het graau w. OCHROPYRA, de gele koorts. OCHTHODES, eene zweer met harde eeltachtige randen. OCOLNITSEN, waren in Rusland voorname ambtenaren. die het naast op de Bojaren volgden. OCTAAF, (koopmansterm) een achtste gedeelte; insgelijks eene kleine dwarsfluit; ook gelijkluiding. zamenbinding, tusschenruimte tusschen acht noten; achtste noot, Octavo (in), een boekformaat van acht bladen op zestien hladzijden per boekverkoopers vel. OCTACHOR, bij de Ouden een tempel, welks gewelf 8 afdeelingen had. o CT A ED RON, een gelij kzij dige ligchamelijke achthoek. OCTAETERIS, de maanzonnencirkel ; een kring, welke in acht jaren doorloopen wordt. OCTANDRIA, achtmannige planten 31 aCTA. ·182 OCTO. welke namelijk 8 stofdraden heb. ben. OCTANGULUM, eene vlakte, welke uit acht hoeken bestaat. Oc'rANT, hoogtemeter. een sterrekundig werktuig, hetwelk het achtste gedeelte van eenen cirkel. boog bevat. OCTAPLA, bijbel met acht kolommen, van achtderlei overzettingen. OCTAVIANA, Cctavine, bij de snareninstrumenten, welke meer dan één koor hebben, die snaarverhoudinl~, welke, ten aanzien van de andere, een octaaf hooger staat. OCTAVIARIÜM, een boek, hetwelk de gebeden en gezangen bevat, die door de Roomsche kerk, in eene octaaf (de eerstvolgende 8 dagen na eenen feest- of heiligen dag), voorgeschreven zijn. OCTIDI, de achtste dag in de nieuwFransche week. Octiduum, acht dagen. Intra octiduum, binnen acht dagen. OCTIEL, dat a~pect, wanneer 2 pla. neten 45 graden van elkander verwijderd zijn. OCTIPHONIÜM, eene muzijkale compositie, welke in 8 stemmen beo staat. OCTIREMA, bij de Ouden, een schip met 8 roeijen of roeibanken. OCTOBER, wijnmaand, de tiende maand bij ons, maar bij de Romeinen de achtste. Zie Novem. ber. OCTODECIMO (in), een boekformaat van 18 bladen of 36 bladzijden per boekverkoopersvel. OCTOGOON, een achthoek, een VO'Jr· werp, dat 8 gelijke zijden en hoeken heeft. OCTROOI, handelsvrijheid, vergun· ning,een door de overheid verleend uitsluitend regt tut het drijven van zekeren handel, tot het vervaardi. gen, het in- en uitvoeren van zekere handelswaren; ook de stads. of gemeente- belasting op de Ie· vensmiddelen. Octrooyeren, ie. mand zoodanige handelsvrijheid of regt verleenen. OCTOPIIORUM, bij de Romeinen, een draagstoel, welke door 8 man ge. dragen werd. OCTOSTYLON, eene rij van acht zui. len. OCTUNX, een gewigt van 8 oncen. OCULAIR, oogenschijnlijk. blijkbaar; het oog betreffende, b. v. oculaire getuige, ooggetuige, oculaire in. spectie, oogemchouw, bezigtiging. OCULEREN, griffelen, enten, b. v. van boornen. OCULI, de derde Zondag in de vas· ten. OCULIST, oogmeester, oogarts. OCULUS, in kloosters enz., de voorzanger; dewijl hij de oogen altijd op het boek, de medezangers en hun doen rigten moet. ODA, bij de Turken, eene kompag. nie soldaten, bijzonder, voorheen, Janitsaren. Oda-Baschi, de beo velhebber eener Oda. ODAGON, Syrische afgod, waarschijnlijk dezelfde als Dagon of Oanes. ODALISKEN, vrouwelijke dienstboden in den harem van den sultan, Circassische of Georgische schoonen. ODAXISMUS, het jeuken van het tandvleesch, wanneer de tanden op het punt van doorbreken zijn. ODE, een hooglied, eene soort van verheven lierdicht. ODEÜM, Odeon, eene plaats, waar de Ouden de muzijk beproefden, wel. ke openlijk moebt uitgevoerd wor· den; eene zang- of muzijkzaal; ook eene lierdichtverzameling. ODEUR, Fr., reuk, geur; odeurs, wel. riekende zaken. Odorificeren, wel. riekend maken. • ODIëus, odieux, Fr., hatelijk, erger. lijk, walgelijk. Odiosa, Lat., onaangename, hatelijke dingen. ODIN, beroemde held en afgod der oude Denen. ODITOLOGIE, Gr" kunst om te rei. ODlü. 483 OEDI. zen. watergezwel, hetwelk zich bijna ODIÜM THEOLOGICUM ODIÜM DIABO- hard vertoont. LICUM, de priesterhaat, of gods- OEDIPUS, was een Thebaansche prins diensthaat is een duivehche haat, en een gelukkige oplo~ser van (de gevaarlijkste van allen). vreemde raadsels; van daar zegt ODMALEA, sterk- of kwalijkriekende I men: Davus sum non Oedipus, zie din!!;en, bijzonder de afgang van Davus. Oedipo opus est, hier moet zieke vrouwen. Odme, stank. men naar alles raden. ODOMETER, ook Podometer, weg- of OEIL DE BOEUF, (meerv. Geils de schredenmeter, Echredenteller, om boeuj), Fr , ronddakven~ter; opeop reis te gebruiken. ning in een' schoorsteen. ODONDAR-BASCHI, een hof bediende OENELAEÜM, wijilOlie, een mengsel van den koning van Perzië, die uit wijn en olie; wijngeest. het opzigt over de koeriers heeft. OENEUS, koning van Kalydon, ge- ODONTALGIE, Gr., tandpijn. Gdon. maal van ALTHAEA, en vader van tica; tandmiddel, middel tegen de MllLEAGER, TYDEUS en DEJANItandpijn. Odontologie, verhande- RE, doodde het monster, door DIling over de tanden of kiezen. ANA gezonden, om zijn land te ODOR HIRCINUS, boksreuk, een zeer verwoesten, dewijl hij hare dienst kwalijkriekend zweet, dat bij som· verwaarloosde. mige personen cnder de armen OENOMAEUS, koning van Pisa en vavoorkomt. der van HYPODAMIA, werd door ODYSSEE, Grieksch gedicht van HO- PELOPS in een wedrennen overwon- MERUS, waarin hij de reizen van nen, en kwam ellendig om het ODYSSEUS of ULYSSES hezingt. leven. OEAGRUS, echtgenoot van CALLIOPE, OENOMANTIE, bij de Ouden, eene eene der Muzen en vader van OR- waarzeggerij uit den offerwijn. PHEUS. Oenomet, wijnhonig , honigwijn. OECOLAMPADIERS, ten tijde der her- Oenometer, wijnmeter, een werkvorming, de aanhangers van JOH. tuig, om den graad van gisting OEC()LAMPADIUS, die tegen LUTHER der most naauwkeurig te bepalen. en diens leer van het avondmaal Oenopolie, de wijnverkoop in het schreef. klein. Oenostagma , wijngeest. OECONOMIE, zie Economie. Oenus, wijn. OECOSOPIE, de waarzeggerij, uit OENONE, nimf van het gebergte Ida, ongewone huiselijke voorvallen, verkreeg van APOLLO, voor het b. v. een raaf op het huis enz. beantwoorden zijner liefde, de gaaf OECUMENISCH, algemeen. Oecume- der voorzegging, huwde daarna nicus, titel, welke zich de paus en met PARIS, en verhing zich aan de Grieksche patriarch toeëigenen. haren gordel, uit wanhoop over Oecumenische concilii/n, algemeene diens dood. kerkverzamelingen. Oecus, eigen- OESOPHAGITIS, slokdarmontsteking. lijk huis; ook eene groote eet· I Oesophagorrhagia, bloeding uit den zaal. I slokdarm. Oesophagorrhoea, af- OEDEMA, een koud, wit en week ge· I scheiding van bloed en andere sapzwel, door eene tegennatuurlijke pen uit den slokdarm. Oesophagoophooging van waterachtige stof- tomie, de heelkundige opening van fen, waarvan het ook watergezwel den 8lokdal m. Oesophagus, het genoemd wordt. Oedomateus, oe· keelgat, de slokdarm. dematodes, gezwollen, geZWelaar-! OESTROMANIE, eene onverzadelijke dig. Oedemosarca, eene soort van begeerte tot bevrediging van de 31* OESY. 484 OFFI. geslachtsdrift. Oestrus, hevige begeerte naar iets, bijzonder (bij het vee) tot bevrediging der geslachtsdrift. Ook hetzelfde al>, Clitoris, de vrouwelijke schaamroede. OESYP, Oesippus, de vettigheid. welke men van zeer vette wol. bijzon. der van schapen. afwascht, en al;; zalf voor gezwellen, verlammingen, enz. gebruikt. OEUVRE (CHEF D'), zie Chef. OFFENDEREN, beleedigen, krenken, aanstoot geven. Offensie, belee.· diging. Offensief, aanvallend, offensive alliantie, aanvallend ver .. bond, tegp.n defensive alliantie, ver· dedigend verbond, overstaande, zie Defendens. OFFEREREN, Offreren, aanbieden; of· feren. Offerte, aanbod, voorslag; ook misofferande, in de Roomsche kerk. Offertoriüm, Lat., offertoi. re, Fr., het offergeld, hetwelk den offerdienaren op het altaar pleegt geöfferd te worden; ook het ven, dat voor het offeren gezongen wordt, offergebed in de mis. OFFICE, Fr., Officiüm, Lat., ambt, hulp, dienst, ambtsverrigting, kerkdienst; ex officio, hetzelfde als het Fransche d'office, van ambtswege. Offices, in Frankrijk, van de keuken afgezonderde vertrekjes, waar al het dienstige voor de tafel gereed gemaakt, geplaatst en bewaard wordt. Officiant, een ondergeschikt bediende bij een ambt; ook in de kloosters, de priester, die de dienst doet. Officiante, koornon. 0fficiifel, tot de dienst behoorende , ambtelijk, ambtshalve; ook van een berigt sprekende, geloofwaardig, echt, waarop men zich verlaten kan, b. v. eene officii;le tijding. Officier, ambtenaar; bevelvoerend krijg~man. Officiëren, de ambtsdienst verrigten. Officiëus, dienstvaardig, hulpvaardig, gedienstig. OFFICIAAL, de vicarius eens bisschops in wereldlijke zaken, als bij huwelijken enz. ; waartegen de suffragaan of wijbisschop diens plaatsbekleeder in geestelijke en kerkelijke zaken is. Officia/aat, het ambt van een' officiaal. OFFICINA, de winkel, bijzonder ,'an apothekers. Officineel, wat in apotheken gebruikelijk of voorhanden is. OFFICIO DELL' ABONDANZA, de bank te Lucca, welke ook op pand uitleent, en kapitalen tot 5 percent aanneemt. OGRE, Fr., een in de tooversprookjes der Franschen meermalen voorkomend spook, een bullebak, menschenvreter, weerwolf. OGYGES, koning van Thebe, onder wiens regering de naar hem genoemde Ogygische zondvloed of overstrooming plaats had. o HE! JAM SATIS EST! (Latijnsch spreekwoord) Och! Och! het is nu al genoeg. OHM, Ahm, aam, eene maat voor natte waren, bijzonder wijn en olie, gewoonlijk twee emmers groot. OHM- BASCHI, een onderofficier in Perzië, die over 10 Gorschi het bevel voert. OK, Oeke, Okka, een gewigt in Turkije en de Levant, omtrent 11/ 2 Neder!. pond. Ook eene maat aldaar voor natte waren, omtrent 11/ 2 kan. OKER, eene zachte metaalaarde van gele of bruine kleur, in de schilderkunst gebruikt wordende. OKSHOOFD, Oxhoofd, eene maat volgens welke de wijnen verkocht w(Jrden, houdende nagenoeg 2 Neder!. vat. 33 kann. OKYGRAPHIE, zoo veel als Tachygraphie. Zie dit woord. OLAMPIHARS (gummi Olampi) , een lichtgeel, doorschijnend en hard hout, dat in kleine stukken uit Amerika kumt. OLAX (lignum foetidum), het stinkOLDA. 485 OLIV. hout, eene harde en vaste hout- OLIVRTANEN, Montolivetensers, Besoort uit Ceylon, welke echter nedictijner monniken, naar den eenen zeer onaangenamen geur bergOliveta bij Siëna, alwaar zij heeft. hunne voornaamste abdij hadden, OLDACHI, in Barbarije een gewoon benoemd. soldaat of Janitsaar. OLIVE'l''l'E, eene 800rt van dans, bij- OLECRANARTHROCACE, elleboogge- zonder in Provence, na den olijfwrichtsbederf. Olecranon, bet oogst, bij de boeren in gebruik. hoofd van het elleboogsbeen. Ole- Olivetten, eene soort van olijfvornel, elleboog. mige valsche paarlen. OLEOSA, geneesmiddelen, wier hoofd- OLLA POTRIDA, Sp., (bij verbastebestanddeel olie is. ring olipodrigo) , een zeker tafel- OLIETEITEN , allerlei welriekende geregt in Spanje gebruikelijk; fioliën. guur!., alles onder elkander, poes. OLIGAEMIE, bloedsgebrek, berooving pas, een mengelmoes, een pot van bloed. pourri. OLIEGARCHIE, regeringsvorm, die OLOGRAPHE, Gr., zie Holographum. uit eenige weinigen bestaat, welke OLOPIIYRMOS, bij de oude Grieken, zich van het bewind hebben mees- eene zekere soort van treurlied. ter gemaakt. OMAGUAREN, Omegaren, ook groot- OLIGOCHRONISCH, een en korten tijd en platkoppen genoemd, vrije Indidurende. anen, in het binnenland van Guya- OLIGOGRAPHIE, beschrijving der le- na, in Zuid-Amerika. vensmiddelen. Oligothropie, het OMARTHROCACE, scbouder-gewrichtsverminderd ,"oedsel gebruiken, het ziekte. vasten; ook geringe eetlust. OMBRAGEREN, beschaduwen, verdon- OLIGURESIA, ziekelijke verminder- keren; verkleinen. de pisafzondering. 10MBRES, Fr .. (schilderk.) schadu- OLIJFSTEEN, noemt men den Joden- wen, donkere partijen en trekken, steen, naar zijne gedaante. welke de natuurlijke schaduw na- OLIM, eertijds, voorheen, lang ge- bootsen, en dienen moeten, om de leden; in de tijden van olim, vóór lichte partijen beter te doen uitkovele jaren. men. Les ombres chinoises, Fr., OLIMP, Olympus, een berg in Thes- de Chinesche schimmen. salië, zetel der opperste goden, te OMBROMETER, werktuig, ter afmeweten: JUPITER, MARS, NEPTUNUS, ting van de massa vallend en regen. PLUTO, VULKAAN, APOLLO, JUNO, OMÉGA, de laatste letter van het VESTA, MINERVA, CERES, DIANA en Grieksche abé, waarvan alpha de VENUS; ook de hemel (in de eerste is; de alpha en oméga, het dichtkunst). Olympiade, tijdruim- begin en het einde, als zinnebeeld te van 4 jaren. Olympisch, he- der Godheid. melsch; olympische spelen, plegtige OMELET, Omelette, Fr., struif-, eijeropenbare volksspelen en strijdoefe- of pannekoek. ningen in het oude Griekenland, OMEN, Lat., voorteeken. Omineren, die elke 4 jaren werden gebouden. een voorgevoel hebben, vermoe- OLINDEN, eene soort van fijne de- den, voorzeggen. Omineus, met gen klingen, welke uit Brazilië aan- een voorteeken verbonden, onheil. gebragt worden. spellend. OLISTEMA, eene geheele uitvalling OMENTITIS, de ontsteking van het van een gewricht, of eene volko- net of netvlies. mene verrekking van een lid. OMISSIE, omissio, Lat., omission, Fr., OMLA. 486 OMPH. uitlating, verzuim. Peccatum omissionis, fout van verzuim of uitlating. Omitteren, uitlaten, verzuimen. Omissum, uitgelaten punt of plaats. OMLAMPE, een groote veldtrommel, die de Jalofers, een Afrikaansch negerl'olk, in den oorlog met zich voeren, en welks verlies zij voor smadelijk en het grootste ongeluk . houden. . OMMATEJOS, een bijnaam van CUPIDO, beteekenende dat de liefde door aamchouwing van het voorwerp opgewekt wordt. OMMATTOPHYLLON, een vlies over het oog. OMNE NIMIÜM NOCET, Lat., te veel is ongezond. Omne principiüm grave, alle begin is moeijelijk. Omne trinum perfectum. alle goede dingen bestaan in drieën. Omne lulit p~nctum, qui miscl/it utile dulei, hij heeft algemeene toejuiching, die bet nuttige met het aangename verbindt. OMNIBUS, een rijtuig voor Jan en alle man, een ruime snor- ofhuur. wagen. OMNIPOTENTIE, almagt, alvermogen. OMNIÜM, naam. in Engeland, voor het geheel der papieren, obligatiën. enz., hetwelk hij. geldschieter, vaa de regering bekomt. OMOGRA, die jichtpijn, welke zich il1 den schouder vastzet. OMOPHAGIE. het feest van BACCHUS. wegens het vreten van raauw vlee~ch enz., om den schijn te hebben van goddelijke ingevingen te ontvangen. OMOPHORIÜM. een gewaad der Grieksche vrouwen. welke het hoofd en de schouders bedekte. Bij èe Grieksche geestelijken, een schouderband, voor en achter afhangende. OMPHALE, koningin van Lyclië, zoodanig door HERC'LLES bemind. dat hij, in vrouwenkleederen, bij haar ging zitten spinnen. OMPHALOMANTIE, waarzeggerij der vroedvrouwen uit de knoopen der navelstreng. OMPHALOPTRUM, een linsvormig geslepen vergrootglas. OMPHALUS, de navel. Omphalocele, navelbreuk. Omphalotomia. navelsnede, afsnijding der navelstreng. Omphalotomus, een instrument ter af~nijding der navelstreng; ook hij, die dit doet. OMRAH, in Oost-Indië voorname officieren, die omtrent met onze generaals overeenkomen. De hoven hen staande veldheeren hebben den naam van Mirha. ONAGER, eigenlijk woudëzel; een knjgswerktuig bij de Romeinen, waarmede zij. bij belegeringen, groote steenen wierpen. ON ANIE, Onanismus. zelfbevlekking. Onanist, die zich daaraan E'chuldig maakt; een zelfbevlekker. ONCA, een Spaansch goud-. zilveren juweelgewigt, van 576 of 560 grano's. Naam van den zilveren dukaat op Malta, dewijl hij een once weegt. ON CIA, in Italië een once. waan'an er 12 een pond maken. Ook eene gouden munt in Sicilië van 60 Carlini, welke insgelijks onza heet. ONCLE. Fr., oom, vaders of moeders broeder. ONCOS, Oncus, Oncosis, de (harde, vaste) zweer. opzwelling. ONDA MARIS, in de orgels eene opene fluitstem, van acht voet toon, wier bevende klank het schommelen der zeegolven nabootst. ONnEGGIARE, Ondeggeren, heen en weer waggelen, als de baren, wordt van het maatgeven gezegd, wanneer de hand, na het nederlaten, niet regtop. maar zoo rondgevoerd wordt, dat de 2de en 3de tempo door de beweging merkbaar gemaakt wordt. ONDINEN, watergeesten (bij de Kabalisten). ONDOIJER, voorheen in Frankrijk de ONDU. 487 ONOM. lste doop der koninklijke kinde. ren; de werkelijke doop had eerst na eenige jaren plaats. ONDULATIE, zie Undulatie. ONEIRODYNIA, het ziekelijke, zware en angstige droomen. Oneiroqmus, levendige droom, bijzonder bevlekking in den droom. Oneiromantis, droom voorzegger. - Oneiroman. tie, zie Onirocritie. ON~;RA, de staats belastingen. One. rabel, contribuabel, belastbaar, beo lastingschuldig. ONEREREN, bezwaren, belasten, drukken. Onereus, onereux, Fr., lastig, bezwarend, drukkend. ONEWOGA, in Guinea de edelman, dien de koning van Benin, als hij zijnen dood voelt naderen, tot zich roept, om hem toe te vertrouwen, wie van zijne bloedverwanten hij tot zijnen opvolger bestemt; ter· wijl deze, na 's konings dood, zulks aan den Owe-AssiJ i of op. perbevelhebber des legers bekend maakt. ONIROCRITIE, Oniromantie, Onirosco. pie, droornuitleggerij. Onirocriticus, oniropole, onil'opoles, droom· uitlegger. Onirologie, de kunst of veeleer de beproeving, om het karakter en de geaardheid der menschen uit hunne droomen te ver· klaren. ONIX, Onyx, een half doorzigtig, glasachtig, edelgesteente, dat tot de agaatsoorten behoort. ONLIK, Olik, Onpara, eene Turksche zilveren munt, ter waarde van 10 para's of 1/4 piaster. ONOCENTAUR, een fabelachtig monster der Ouden, half mens eh en half ezel. ONOCHOIRITES, hersenschimmig we· zen van eene groote geaardheid, half ezel en half varken, hetwelk de Heidensche priesters als God der Christenen deden voorkomen, om de godsdienst van JEZUS belagchelijk te maken. ONOLASSAT, Onolashat, Onolossig, eene munt bij de Arabieren en Joden. met de obolus overeenkomende. ONOMA, naam. Onomantie, onomato· mantie, waarzeggerij uit de namen. Onomasticon, verklaring van na· men; naamwoordenboek. Onomatologie, beteekenis van namen. ONOMATOPKIE, Fr., vorming der woorden uit den klank der zeI ven, wanneer men b. v. het geschreeuw der vogels of andere dieren door daartoe gevormde woorden na· bootst; nabootsing der natuurklan. ken; klanknabootsend woord. Ol\ONYCHIET, iemand, die ezelsvoeten heeft. ONOSCELID, hij, die ezelsdijen heeft. ONTOLOGIE, Gr., leer der natuur; kennis van alle dingen in het alge. meen; grondwetenschap (een ge· deelte der bovennatuurkunde ). Ontolugisclt bewijs van het bestaan Gods is dat bewijs, hetwelk uit het begrip van het allervolkomen. ste wezen afgeleid wordt. Onlo· theologie, de boven natuurkundige godgeleerdheid, volgens welke men gelooft, zonder behulp der minste ervaring, het bestaan des Opperwezens te erkennen. ONTRAMPONEERD, alles wat sterk beschadigd of zeer gehavend is, b. v. een ontramponeerd schip enz. ONUPHIS, een heilige stier, bij de Egyptenaren, die, elk uur, van kleur zou veranderen. ONUS, last, bezwaar, belasting. Meerv. Onera. ONYCHOGRYPOSIS, Onychogryptosis, nagelkromming, het ombuigen der nagels. Onycltomantie, waarzeggerij uit de nagels. Onychopltyma, onycophyma, nagelgezwel. Onychoptosis, het afvallen der nagels. ONYX, Unguis, Ungula, oognagel, hoornvlieszweer, eene ophooping van etter, tusschen de vliezen van het doorschijnende hoorqvlies. OODEOCELE, breuk aan het eivormige gat. Oodes, eivormig. OOLITH, steen en uit kleine versteenOORL. 488 OPBI. de 8chelpen, welke naar vischeije.. kaal wordt. ren gelijken. OPHIET, eene soort van oude ketters, OORLAM. een bevaren matroos; 001. slangenbroeders genaamd; ook een ration jenever op het schip. slangensteen. Ophiogenes, noemde OORTJE, eene vroE'gere Nederland.. men in oude tijden zekere lieden, sche munt, ter waarde van III die voorgaven aan de slangen ontstuiver. komen te zijn, en wier speeksel OOSCOPIE, waarzegging uit eijeren. en zweet als tegengif werd aange- OOST-ANGELEN, een der koningrij. gemerkt. Ophiolatrie, aanbidding ken, wellERTAS. de verpersoonlijkte en schutsheer, hij, wien het toekomt, goddelijk vereerde armoede, docheene plaats te begeven; model, ter der weelde en luiheid, en moevoorbeeld, teekening; hoeveelheid der van de vlijt en nijverheid. kruid benoodigd tot een schot uit PA us, het opperhoofd van de Roomschgroot en klein geweer; een met Katholijke kerk, zie Papa. kruid gevulde koker van papier, PAUSANIAS, beroemd Spartaansch hout of blik. Patronaat, patronage, veldheer, wiens krijgsgeluk hem Fr., de collatuur, collatie, de kerk. euvelmoedig en tot een' verrader leen; het regt om eene kerkelijke maakte, ten gevolge waarvan hij plaats te begeven. den hongerdood stierf. P ATROPASSIANEN, Patripassianen , PA USE, het afbreken eener handeaanhangers eener sekte in de 3de ling, de verpoozing, de stilstand, eeuw, die in God slechts een' per- een rustpunt of -teeken. Pauseren, soon onder 3 namen erkenden, en rusten, ophouden, eene poos zwijdiensvolgens ook beweerden, dat, gen. onder den naam van CHRISTUS, PAUSIKAPE, eene ronde schijf, welke God de Vader geleden heeft. den slaven om den hals gelegd PATROUILLE, loop wacht, nachtwacht, wordt, opdat zij de hand niet aan rondgaande soldatenwacht, om de den mond zouden kunnen brenopenbare rust en veiligheid te ver- gen; (in scherts) een ronde prieszekeren. Patrouilleren, rondgaan, terkraag. de loopwacht doen. PAUVRE, Fr., arm, behoeftig; bekla- PAT, eene uitdrukking bij het schaak- genswaardig. PauvreM, armoede, spel, wanneer men den koning niet behoefte. Pauvre honteux, een arme meer verzetten kan. vol eergevoel, schamele arme. PATUARISTEN, in Hongarije, zij, die I PAVANA, Spaansch,pavane, Fr., (van zich bij een' advokaat in de regts. het Lat. pavo, een paauw), de paauPAVE. 524 PAZE wendans, een voormalige Spaansche dans, welke zich door stijve en ernstige bewegingen onderschridde, de heeren in mantels en met een' degen, de vrouwen in sakken met lange slepen. PAVEDETTEN, eene soort van tamme duiven, welke een groot vleezig gewas op den neus, rn daarbij roode oogen hebben; en welke men in het oosten tot het overbrengen van brieven gebruikt. P AVENTIA, Paventina, eene Romeinsche Godin, welke gehouden werd. de kinderen voor vrees te behoeden. PAVULON, Fr., pavilj'oen, eene ronJ of vierhoekig toeloopende tent: een lusthuis, tenthuis, met een tentdak; bijgebouw, hetwelk hooger is dan het hoofdgebouw; dak, hetwelk van alle vier de zijden tegen het midden spits toeloopt; ook wapen mantel, wapendeksel ; scheepsvlag ; het ruime deel aan eene trompet. P AVUISADE, Pavesade, het schild of schanskleed aan de zijden van een schip, dat hetzelve tot bedekki'ng dient. PAX, Lat., paix, Fr., vrede, eendragt, eensgezindheid. Pax vobiscum, vrede zij met u! Pax' intrantibus, pax exeuntibus, vrede zij hun, die inkomen, en die uitgaan! PAYABEL, payable, Fr., betaalbaar; bij wissels, vervallen. PA Y ANNE, de naam eener soort van ruwe en onbereide zijde uit Napels. PAYAS, eene soort van Levantsche zijde en katoenen garen uit Aleppo. PA YE, eene munt te Ormus, 20 besorchs doende. Ook een gewigt in Siam, 24 rijstkorrels doende. PA YS COUTUMIER, eertijds in Frankrijk die provinciën, in welke de regtspleging niet naar het landsregt, maar naar bijzondere gewoonten en verordeningen geschiedde. P AZEND, een van de heilige boeken der Oosterlingen, welke de leer van ZOROASTER volgel'l' en hetwelk over zedekunde en wijsbegeerte handelt. PECAJOS, de priesters der oorspronkelijke bewoners van Guyana. PECCADILLE, Fr., eene kleine of ligte zonde, eene ligt vergeeflijke fout. Peccatum, Lat.. zonde, misslag, vergrijp. Pecceren, peceare, Lat., zondigen, zich vergrijpen. feilen, eenen misstap begaan. PECHLIWAN, worstelaars of kampvechters, die de Turksche keizer onderhoudt. PECHTUMAL, een schort, dat van de borst tot op den grond afdaalt, waarmede de Mahomedanen zich bekleed en, als zij in het bad gaan, en hetwelk van zijde, lijnwaad of katoen is. PECHY AGRA, de jicht. P EeK. Pitany, eene Engelsche korenmaat, van 2 gallons. PECTINITEN, vp.l'steende kamschelpen, of hare gedaante in steenen. PECTIS, een muzijkinstrument der Perzianen, betwelk naar eene harp gelijkt en slechts 2 of 3 snaren heeft. PECTORALE, borstschild of borstlap van den Joodsehen hoogepriester; ook borstartsenij . PECULAAT, kasbesteling, het onderslaan van 's lands gelden. PECULIÜM, een bijzonder eigendom, waaraan zij, die andere zaken met ons te gelijk bezitten, geen deel hebben. PECUNIA, bepaaldelijk de oudste Romeinsche koperen munt, welke SERVIUS TULLIUS invoerde. PECUNIA, geld, vermogen; pecunia numerata, gereed of om contant geld. Pecuniair, pecuniëel, geldelijk. wat het geld betreft, baar; PEDA. 525 PEDE. amende p{cuniail'e, geldboete; pe- de apostelpaarden. cuniële omstandigheden, staat van PEDESTAL, piédestal, Fr., voetstuk vermogen. van eene zuil, een standbeeld, enz. PEDAAL, een voetklavier, voetregis. PÉDESTRE, Fr., te voet; statue péter aan een orgel, enz. destre, een standbeeld te voet, in PEDAGOOG, paedagoog, huisonder. tegenstelling van statue équestre, wijzer; opvoeder der jeugd. Pe. te paard. dagogiek, paedagogiek, opvoedings. PEDESTRIANISMUS, het te voet gaan, leer of -kunst, Pedagogisch, paeda. bijzonder dat, hetwelk in het over· gogisch, opvoedkundig, wat tot de urevene valt (zoo als van kapitein opvoeding der jeugd behoort. Pe- COCHEANE). dagogiüm, paedagogiüm, een op. PEDEDENTIM, Lat.. voetje voor voetvoedingsgesticht. I je, allengs, langzamerhand. PEDALIERS, prie~ters in Indië, die PEDILAVIÜM, de godsdienstige voet- God om niets anders bader. dan wassching. om geregtigheid. PEDIONALGIA, PedioneuraZgia, het PEDAL.MASCHI, een beambte van den zenu\\achtig voeteuvel, de voet· Turksehen keizer, welke diens zool zenuwpijn. regt van nalatenschap ten uitvoer PEDITIO, épilepsie, Fr., de vallende legt, hestaande in 1/10 van elke ziekte. nalatenschap, waarbij mannelijke PEDOMETER, schredenteller, wegmeerfgenamen zijn. ter. Zie Odometer. PEDANEl, Pedarii, bij de Romeinen, PEDOTHROPHA, kindervóedster, een regters, die zaken van weinig be- naam, dien men aan DIANA gaf; lang beslisten. dewijl zij over alle voedingsmidde- PEDANT, (van eenen Italiaansehen len voor de kinderen gesteld was. taal meester PEDANO), een ver· PEERER, eene Fransche korenmaat, waande geleerde; in het alge. 1/10 van eene ton. meen, elke persoon, die kleinighe. PEGASIDEN, een bijnaam der Muzen, den als ge\\igtige dingen aanziet naar de bron, die op den Parnassus, en verdedigt; een schoolvos, waan· door het gevleugeld paard Pegasus, wijze. Pedant, pedantisch, school. gemaakt was. vossig, smakeloos, bekrompen. PEGASUS, het fabelachtig gevleugel- Pedanterie, _schoolvosserij, letter- de paard der muzen en dichters; zifterij, pralerij met dingen, die van hier Pegasus bestijgen, dichten, men, bij uitsluiting van anderen, gedichten maken. voor gewigtig houdt. Pedantiseren, PEGEL, een schaal of peilstok, om schoolvosserij drijven, veel weten, de hoogte en diepte van het water dat geen waar nut heeft, en zich te meten; een merk of knopje boveel daarop inbeelden. ven in eene kan of andere vocht- PEDEL, een geregtsdienaar ; dienaar maat, om aan te wijzen, hoe vol of bode bij eenen akademischen dezelve moet zijn, om zekere hoeraad of senaat. veelheid vocht te bevatten. PEDERAsT,Paedemst, iemand die zich PEG MA, een houten toestel of tooneel, aan onnatuurlijke driften of man- waarop te Rome de Gladiatoren nentucht overgeeft. Pederastie, kampten, die daarnaar ook Pegmapaederastie, dat kwaad zelf. ten genoemd werden. PEDES, Lat., de voeten. Per pedes, PEIEPOIS, een ongehuwd mansperte voet. Per pedes Apostolorum, Boon, die bij bruiloftsoptogten der schertsenderwijze, te voet, gelijk Esthen en Letten vooraan rijdt. de apostelen plagten te reizen, op PEIKS, Peiky, aan het Turksche hof, de jonge edellieden (pages), die PEIN. 526 PELA. de lijfwacht des sultans uitmaken, wanneer hij uitrijdt. Peiky- Baschi, de bevelhebher er van. PEINE, Fr., moeite, angst, zorg, nLod; en peine zijn, in verlegenheid zijn; niet der peine waard, niet der moeite waard. PEIs,Peyses, Pessa, Pecha, eene Oostindische koperen munt, omtrent een' hal ven stuiver waard. PEISCHWA, bij de Mahratten, de lste minister, die den vorst dikwerf niets dan den enkelen schijn der heerschappij overlaat. PEJERATIE, meineed, eedschending. Pejereren, valsch zweren, eenen meineed doen. PEJORATIE, verslimrnering, verergering. Pejoreren, verergeren; zoo· wel slechter maken als slechter worden. PELADE, slechte wol, welke niet afgeschoren, maar van de huiden door bijting afgezonderd wordt. PELAGIANEN, aanhangers van PELAGIUS, die in het jaar 750 reeds leerde, dat ADAMS val slechts hemzei ven benadeeld heeft. Hij loochende dus het bederf der menschelijke natuur door de zonde van ADAM, en hield, daarentegen, den natuurlijken aanleg der menschen voor toereikend ter beöefening der Christelijke deugd. Hij verwierp echter het geloof aan de noodzakelijkheid des goddelijken bijstands ter verbetering niet, maar stelde, dat deze bijstand met 's menschen eigene werkzaamheid gepaard gaat, en alleen dan van eenigen invloed is, wanneer de mensch zelf zich op zijne verbetering toelegt. PELAGOSKOOP, zeebeschouwer, zeediepte- kijker; een, door COLLINS, een en Engelschman, uitgevonden werktuig, waarmede men in de diepte der zee kan zien. PELAMS, Pelangs, Pelings, zijden- of atlasachtige Chinesche en OostIndische stoffen. PELAMUS, eene soort van koeken, welke aan alle goden geofferd werd. PELARGICI NO MI of leges ciconariae, ooijevaarswetten, volgens welke de kinderen hunne oude, arme ouders moeten onderhouden, zoo als men van de ooijevaars voorgeeft, dat zij hunne ouders nooit verlaten. PELARGONIÜM, kraansnavel, een talrijk plantengeslacht. PELASGUS, zoon van ARCAS of van JUPITER, die CERES gastvrij onthaalde en van haar den akkerbouw leerde. PÊLE-MÊLE, Fr., een mengelmoes, huspot, een potpourri, alles onder elkander gemengd. PELERINE, Fr., vrouwelijke pelgrim, bedevaartgangster. Ook een pelgrimskraag, van daar een groote vrouwenkraag. Desgelijks de beroemde groote parel der koningin van Spanje. PELEUS, zoon van AEACUS en EGINA, echtgenoot van TRETIS, vader van ACHlLLES en koning der Myrmidonen; een my thologisch persoon, wiens kuischheid hem in zoo vele avonturen wikkelde, als anderen het tegendeel. PELGRIM, bedevaartreiziger. Pelgrimage, pelgrimaadje, bedevaart. PELlAS, zoon van NEPTUNUS en TYRO. Door eene merrie gezoogd, werd hij de wreedaardigste menseh, die door JASON en MEDEA voor zijne schandelijke daden gestraft werd; daar de laatste de dochters van PELIAS overreedde, om haren vader het oude bloed af te tappen, hetzelve door nieuw te doen vervangen, en alzoo door tooverij haren vader weder jeugdig te maken, hetwelk echter missen de, de dochters uit vaderliefde tot moordenaressen maakte. PELlDNOMA, Pelioma, eene loodkleurige, ook groene en gele gewonde huid. PELIDNUS, Peliüs, het loodkleurig PELI. 527 PELT. aanzien der huid, bijzonder die ziekte, bij welke de huid loodkleurig en blaaU\l\'achtig wordt. PELIDOR, een edelgesteente, naar den smaragd gelijkende, eenigzins groenachtig, zeer zuiver, en moeijelijk te bewerken. PELIKAAN, eene kropgans; in de scheikunde, een glazen vat met twee ooren ter overhaling; bij de wondheelers, een werktuig om de tanden uit te trekken, eene snaveltang. PELLONE, eene Godin der Romeinen, welke tot afwering der vijanden, bijzonder persoonlijke, aangeroepen werd. PELLUCIDITEIT, doorschijnendheid, eigenschap van zekere ligchamen, om het licht eenen doorgang te verschaffen. PELOLE, een bal, kussen, kloen. De kol of bles van een paard. Ook ruwe zijde uit Mes~ina. PELO NERO of CREMENSE, pelzijde, in den zijdehandel, de 6de soort van toebereide zijde. Peto d'oro en peto d'argento, de 3de soort daarvan. PELOPS, zoon van TANTALUS, werd nog kind, door dezen zijnen vader geslagt en om de goden te onthalen, hun voorgezet. CERES alleen at een schouder, maar JUPITER verzamelde de ledematen, om ze weder levend te maken, en vergoedde den ontbrekenden schouder met eenen elpenbeenen. De Peloponnesus ontving van hem zijnen naam. PELOTAGE, eene soort van VicunnaVigogno- wol uit Amerika. Ook eene soort van kemelshaar. PELOTON, een kluwen; een speldekussen ; een onovertrokken bal; een hoop van verscheidene op eene plaats verzamelde menschen; een rot of afdeeling van 20 à 50 soldaten. PELOTTE, een klein snelzeilend jagtschip. PELTA, een klein schild, in de gedaante van eene halve maan. PELusIoTEN,woordelijk,dedrekkigen; zoo werden in de eerste eeuwen, de Orthodoxen door verscheidene Heterodoxen genoemd; dewijl de eerste leerden dat de ligchamen weder op zouden staan. PELVIMETER, een heelkundig werktuig, om het vrouwelijk bekken te meten. PELVIT, de God des rijkdoms bij de oud. Pruissen. PELYX, een muzijkinstrument der Ouden. PEMPHIGODISCH, heet zulk eene koorts, waarbij eelI hooge graad van warmte blaren en builen uitdrijft. PEMPHINX, de netelzucht. PEMPTACOS, eene vijfdaagsche WISselkoorts. PENAAL, pénal, Fr., poenalis, Lat., de straf betreffende, lijfstraffelij k ; loi pénal, strafwet; code pénal, strafwetboek. Penaliteit, strafbepaling, straf. PEN of PENNINUS, een van de godheden der Galliërs, door eenigen voor JUPITEB, door anderen voor PAN gehouden. PENANT, eene tusschenmuur, muurstijl. PENATEN, de huisgoden; die goden, welke, volgens het gevoelen der Heidenen, den staat, eene stad of het huiswezen beschermden; fig. eigene woning. Zie voorts Laren. PENCHANT, Fr., de helling (van eenen berg) ; neiging, zucht tot iets. PENDANT, in de beeldende kunsten, en voornamelijk in de schilderkunst, een tegenstuk, tegenhanger; eene schilderij, die met eene andere, waarmede zij opgehangen wordt, in grootte en tran~ overeenkomt. PENDELOQUES, Fr., de onderste stukken, of edelgesteenten, welke aan de oorsiersels hangen; de sieraden aan muur- en kroonlichten hanPEND. 528 PENN. gen de ; (in scherts) afhangende lompen en vodden. PENDET, bij de Indiërs een geleerde, die de heilige taal verstaat. PENDULE, een slinger; in de werktuigkunde, een zwaar ligchaatn , dat. aan eenen draad opgehangen, of aan een en dunnen stalen stang bevestigd zijnde. heen en weder schommelt; eene hangklok; elk met eénen slinger voorzien uurwerk. PENELOPE, de dochter van ICARIUS, gemalin van ULYSSES en moeder van TELEMACHUS, was beroemd door hare schoonheid en huwelijkstrouw. PENETRAnEL, pénptrable, Fr" doordringbaar; vernuftig. Penetrabiliteit, doordringbaarheid; eigenschap der ligchamen, om door andere doordrongen te worden. Penetrant. doordringend; scherpzinnig. Penetratie, doorgTonding. inzigt, scherpzinnigheid; het indringen van een ligchaam in of door een ander ligchaam. Penetreren. doordringen. door alle deelen van een ligchaam indringen; doorgronden, inzien. uitvorschen. PENETRALE, het binnenste deel van eenen tempel, of ook van een huis, waar men de afgodsbeelden en kostbaarheden bewaarde. Ook bij vorstelijke begrafenissen, de plaats. waar men de lijken zet. PENIA, (fabelI.) de Godin der armoede. PENIBEL. pénible, Fr., moeijelijk. bezwaarlijk, lastig. PENICHE, eene soort van gewapende schepen. PENIS, het mannelijk lid. PENITENT. poenitent, boeteling. hij. die berouw heeft over zijne feilen of zonde; ook boetöefenend. Penitentie, pénitence. Fr., berouw. boete, opgelegde boetöefening; marteling, pijn. Penitentiariüs, penitencier, Fr., boetpriester, hij. die, te Rome, van bijzondere overtredingen vrijspreekt. Peni. teren. berouw hebben, boete doen PENNAAL. een pennekoker, penne. doos. PENNY (meerv. Pence), Eng .• een Engelsche stuiver. geldende 5 cents. PENORCON. een muzijkinstrument der Ouden. naar eene pandora gelijkende, maar langer en breeder. PENSÉE. Fr., gedachte. inval. Pensées, verstandige invallen. gedachten, overlegging. ontwerp. PENSELBLOEM. eene gevlamde drie. kleurige viool. PENSIEF, nadenkend, peinzend; ook zwaarmoedig. PENSIOEN, pension. Fr., jaargeld, genade wedde ; kostgeld; pacht; ook kost- of opvoedingshuis (Pen. sionaatJ. Pensionaris, voormaals eerste staatsraad van eene provin. cie in Nederland. Raadpensionaris. voorheen de eerste staatsminister der Algemeene t:ltaten of der zeven Vereenigde Provinciën; van 1S05 tot 1S06 het opperhoofd der Bataafsche republiek. Pensionaat. pensionnat. Fr., kostschool, gesticht, waarin jongelip.den. tegen een zeker kostgeld. onderwe. zen en opgevoed worden. Pensionnaire. Fr., kostganger; kostleerling. Pensionneren • iemand eene jaarwedde geven, bezoldigen. Gepensionneerd; met eene jaarwedde begiftigd. voorzien. PENSUM. Lat., eene taak, opgegeven werk. PENT. op de kust van Guinea een gewigt van 4 lood. PENTACHORD. eene rij van 5 snaren; van d aar de quint, ook pentaphonie genoemd. PENTACONTARCH, medelid van eene landsregering. welke uit vijf personen bestaat. PENTADE, een tijdvak van vijf jaren; ook eene verdeeling in vijf boeken. PENTAëDRON, PentaiJärum, een vijfPENT. 529 PE~T. hoekig ligchaam. vereenigen zoude. PENTAGLOTTll, PentapIa, de bijbel, PENTECONTACHORD, een met 50 onof eenig ander boek, in vijf talen. gelijke snaren voorzien muzljkin. PENTAGONODODEcAëoRoN. Doderuë- strument, door F. COLONNA te dron pentagonum, een twaalfvlakkig Napels uitgevonden. ligchaam, waarvan de zijden re-\ PllNTECONTARCH, een bevelhebber gel matige vijfhoeken zijn. over 50 soldaten. PENTAGOON, een vijfhoek, figuur of PENTECONTOROS, een lang ~chip der vlakte van vijf gelijke zijden en Grieken. hetwelk op beide zIjden hoeken. Pentagonaalgetal. vijfhoe. te zamen 50 roeijers had. kig getal. hetwelk uit de som van PENTECOSTARIÜM. een godsdienstig twee of meer getallen be~taat. die boek der Grieksche ehl istenen, in eene reken kunstige reeks voort- hetwelk de kerhlijke gebruiken gaan, waarvan het verschil der Ie· I van Paschen tot 8 dagen na Pmkden drie is. Pentagulair, vijf. steren bevat. hoekig. PENTHESILIlA. koningin der Amazo- PENTAGYNlëN, planten met 5 stuif. nen, welke, na onderscheidene wegen. proeven van dapperheid gegeven PENTAMERON, een tijdvak van vijf te hebben, bij Troje sneuvelde. dagen. PllNTHEUS. koning van Thebe, zoon PENTAMETER, een vijfvoetig vers. van ECHION en AGAVE, die de go- PENTAPHARMACUM, een uit 5 lekker· den zoo verachtte, dat hij BACnijen bestaande geregt der oude CHUS. die zIjne staten doortlok, Romeinen. Een geneesmiddel, dat aan handen en voeten gebonden, uit vijfderlei ingrediënten bestaat. in den kerker liet werpen, waaruit PllNTAPHONIll, zie Pentachord. die God echter ongezien ontsnflp- PENTAPHONIÜM, een muzijkstuk met te. en des konings eigene bloedvijf stemmen. verwanten zulk eene woede in. PEN~APLA, (biblia), zie Penlt1!Jlotte. boezemde, dat zij den vorst in PENTARCH, een bevelhebber over 5 stukken scheurden. man. PENTIÈRE, Pantera, eene soort van PENTARcHIE,noemde men de regering Italiaaam:ch vogeJnet. van het Directoire in Frankrijk PÉNULTIÈME, Fr., de voorlaatste let. (dewijl het uit 5 leden bestond) en tergreep van een woord. deze zelven pentarchen. PENUMBRA, Penombre, de haJfscha- PENTASTICHON, een uit 5 regels of duw, bijschaduw, of de helderdonverzen bestaand gedicht. kere streep, welke eene niet zeer PENTA~TILIl, een gebouw, hetwelk scherp afgesnedene schaduw omvan voren vijf rijen zuilen heeft, geeft, en zich onmerkbaar in het op vijf zuilen rust. Jicht verliest. PENTATEUCH us, de vijf boeken van PÉNURIE, Fr., gebrek aan de nood- MOZES. zakelIjkste dingen; een hooge graad PENTATHION, hetzelfde als Pancra- van behoefte. tiüm. PEO, het schadelijke of onzuivere ge. PENTATONON, een interval van 5 ge- deelte der \Yaren. In Oost. Indië heele toonen, of de bovenmatige worden de koopmansgoederen versexte. deeld in Cabeca of beste waren, in PENTAURA, een steen, die andere Bariga of middelsoort, en in Peo steenen, even als de zeilsteen het of de slechtste soort. ijzer aantrekt, en de krachten van PEON, een gen ers heer , die PLUTO alle andere edele steenen in zich van de wond genas, welke HERCU- 34 PEOR. 530 PERA. LES hem toegebragt had. Ande- een persoon, die de uitgeschrevene ren meenen, dat het blootelijk een belastingen over het vermogen der bijnaam van APOLLO was. belastingpligtigen omslaat. Pere- PEOR, Phegor, eell afgod der Moabi- queren, gelijkmaken, evenredig ten, die omtrent met PRIAPUS verdeelen. moet overeengestemd hebben. PERAGRATIE, de loop eener ster door PEOTTE, een klein Venetiaansch den dierenriem, tot dat die weder post- of jagt~chip. op hetzelfde punt terugkomt. PEPAN8IS, de verbetering van bedor- PER AMBAGES, door omwegen. ven bloed. PERAMBVLATOR, een pasganger, PEPASMUS, het verbeteren van ziekte· schredeteller, of werktuig, om in en andere onnatuurlijke dingen. het gaan groote afstanden en de PEPASTISCH, de spijsvertering bevor- lengte van den weg te meten. deren de. PER ASPERA AD ASTRA, door weder- PEPIlRO, Pepera, eene voormalige waardigheden tot de sterren. Door zilveren munt van het gemeene- doornige wegen geraakt men tot eer. best Ragu~a, 10 Turksclle para's PER CAPITA, naar de hoofden, hoofof omtrent 7 stuivers geldende. delijk, bij nalatenschappen, wan- PEPINIÈRE, Fr., boomkweekerij, neer de eene erfgenaam zoo veel plantentuin; kweekschool, alwaar bekomt als de andere. Per stilpes, jonge lieden tot toekomstige be- bij stammen daarentegen, wandieningen op~eleid worden. neer de eene stam zoo veel krijgt PEPITAS, een stuk gedegen goud, uit als de andere. de mijnen van Peru en Chili. PER CASSA, gereed of in gereed geld PEPLUS, een groot zeil, dat bij een betalen. feest van MINERVA te Athene, met PER CASUM OBLIQUUM, door slinkveie plegtig'heden op een schip sc he wegen (iets bekomen, b. v. gemaakt werd, door zuivere maag- een ambt). den moest gewerkt worden en de PERCEPTIBEL, perceptible, Fr., bedaden van MINERVA voorstelde. merkbaar, wat door de zinnen kan Ook eene gordijn voor de beeldte- worden waargenomen,b. v . alles wat nissen der goden. Eindelijk een zigtbaar, voelbaar, enz. is. Peropperkleed of mantel voor beider- ~ ceptibiliteit, bemerkbaarheid, waarlel kunne, ook peplum genoemd. neembaarheid. Perceptie, waarne- PEPOlYMENA, figuur in de redekun-' ming,eenevoorstellingmetbewustde, als er tusscllen den klank der zijn; ook de heffing, ontvangst van woorden en de daarmede uitge- belascingen, van hier Percepteur, drukte dingen eene merkbare o\'er- ontvanger der belastingen. Pereenknmst aangetroffen wordt, b. cipiëren, waarnemen, bemerken. v. de donder braakt en rolt enz. doorgrondtn ; ontvangen, innen. PEPROMENE. het lot, noodlot. PER CHARTAM, volgens een testament PEPSIS , spijsvertering. Peptisch, (bezitten). zoo veel als pepastisch. PERVHE, roede, eene Fransche land- PEQUIN, Pekings, eene soort van maat van 18 tot 22 voet; 100 Chinesche gestreepte stoffen. daarvan maakten eene acre uit. PERAEQUATIO, Lat., perequatie, ge- PER CONDOTTA, !taL, onder het gelijkheid, volkomene gelijkmaking; leide van den voerman. volkomene gelijke verdeeling der PER CONSENSUM, door medelijden, uit Opbl engsten, requisitiën en belas- mlêwalÎgheid. tingen van allerlei aard. Pel'equa- PER CONShQUENTIAM, als gevolg. tor, een scheidsman, vergelijker, i gevolgelijk. PER. 531 PERK PER CONTANT, tegen baar of gereed geld; per of a conto, op rekening. PERCONTATIE, Percunctatie, uitvoesehing, navorsching. Perconteren, navurschen, uitvragen. PERCUNO, Percunos, de voornaamste God der oude Duitschers; de krijgs- en dondergod, voor wien in een bosch bestendig een vuur onderhouden werd. Liet de priester, WAIDELOT. hetzelve uitgaan, zoo werd hij met den dood gestraft. PERCUSSIE, percussio, Lat., slag, stoot, schok; de indruk, welken twee tegen elkander stootende ligchamen voortbrengen. PERCUSSIE. GEWEER, zulk een geweer, dat niet door haan en pan, maar door eenen hamer, die op een busse of slaghoedje met knalpoeder staat, wordt afgeschoten. PERCUSSIE-MACHINE, stootwerktuig, een werktuig tot het nemen van proeven over de snelheid van beweegbare ligchamen, uit den stoot tegen elkander. PER DATIVUM, door den datif, dat is, door geschenken of omkooping (tot ambten geraken). PERDA YTUS, de zeegod der oude Pruissen, wiens priesters, Sigonotka. den visschers dag en plaats bepaalden voor eene goede vangst. PERDENDO, Perdendosi, Diminuendo, verliezend, zich verliezend, verdwijnend, verminderd. PER DIRECTUM, regt toe. PERDI:IE, verderf; eeuwige verdoemelliS. PERDOEN, (scheepsw.) een touw, om den mast te verzekeren. Pt>RDON, eene munt op de kust van Coromandel, omtrent 34 stuivers waard. PERDU, Fr., (in het spel) verloren; het tegendeel van gagné; sentinelle perdue, een verloren post, dat is, op eenen gevaarlijken post uitgestelde schildwacht; erifans perdus, die soldaten, welke bij het stormloop en den eersten aanval doen moeten. PEREAT, hij verga! hij sterve! (ver; wensching); het tegendeel van vivat! PEREGRINATIE, peregrinatio, Lat., omzwerving, eene reis of oponthoud in afgelegene landen. Pel'egrineren, reizen, omzwerven, in den vreemde. PEREI,LE, eene graauwe kalkachtige aarde uit Auvergne. PEREMPTIE, Peremtie, verval, opheffing van alle verder uitstel; de verjaring. Peremptorisch, peremtorisch, eens voor altijd, beslis. send. Peremtoria cautio, eene beslissende dagvaarding, welke niet herhaald wordt, en, in geval van nietverschijning, het verlies van regt ten gevolge heeft. Tel'minus peremtoriüs, de beslissende geregtsdag, na verloop van welken niets meer toegelaten wordt. PERENNEREN, overjaren, overblijven, voortduren, b. v. planten, die het geheele jaar door voortduren. PERETEREON, een groote en puntige trepaan. PERETTEN, eene soort van kleine, peervormige citroenen. PER EXPRESSUM (verk. p. expr.), Lat., door eenen afzonderlijken bode. PER FAS ET NEFAS, Lat., op half eer· lijke en half oneerlijke wegen. Zie Ne/as. PERFECT, volkomen, volmaakt, voltooid. Pelfectibel. volmaak baar. Peljectibiliteit, volmaak tbaarheid, bekwaamheid, om volmaakt of volkomen te worden. Perfectie, de volkomenheid, volmaaktheid; de voleinding; in de pprfec/ie, en perfection, Fr., in de vulmaaktheid, volkomen goed, onverbeterlijk. Perfectionneren, volkomener maken, volmaken, voltooiJén, de laatste hand aan iets leggen; zich perfectionneren , zich verbeteren, volkomener maken. Perfection- 34* PERF. 532 PERI. nering, de volmaking, verbetering. Perfectum, het volkomene, het voltooide; desgelijks in de ~praakkunst, de volmuaktverledene tijd, b. v. liij heeft geschreven. PERFEcTa MODO, de trippeltact beo komt dezen naam; dewijl het getal 3 in de muzij k niet gedeeld kan worelen, en deswege voor volkomeller gehouden wordt dan 2 enz. PERFER ET OBDURA., Lat., lijd en volhard. PERFIDE, Fr., valsch, trouweloos. p, rfidie, trouweloosheid, valschheid. verraderij. PERFORATIE, per/oratio, Lat., doorboring. Pel/oreren, daal boren, met gaten voorzien. PERGAMENT, Perkement, ~chrijfleder. PER GENlTIVUM, Lat., door den te· Ier, dat is, door den geluk steler, : of door een gelukkig toeval, b, v. eenen post bekomen, door een huwelijk zijn fortuin maken. PERGOLESE, de parel druif, eene bijzondere soort van druiven. PER GOVEItNO, a gouverno, tot narigt, tot rigtsnoer. PER GRADUS, Lat., bij trappen, trapswijze. PERGRUB, PergrubWs, bij de oude Lithauers, de beschermgod der veld nuchten. PERGULA, bij de Romeinen, een altan of pneël op het dak van een huis, alwaar de openbare en bezoldigde leeraars voorlezingen hielden. Ook openbare gebouwen tot hetzelfde doel. PERHORRESCENS, Lat., verwerping. Perhorresceren, eigenlijk schrikken, ontstellen; in de regtsgeleerdheid, verwerpen, b. v. eenen regter, of eenen getuige PERIAGOES, klein vaartuig met 12 roeljers, \\'uarvan de Spanjaarden zich in de Indische wuteren bedienen. PERIAMBUS, Pyrrhichiü8, een versvo~ t, welke uit twee korte letter-• grepen bestaat. PERLAMMA, zoo veel als amulet, bijgeloovig omhangsel. PERIANDER, vorst van Corinthe, een der 7 wijzen van Griekenland. PERIAUTOLOGIE, zwachtelleer. verbandleer, leer van de verbanden (bandages) . PERIBLEPSIS, het rondzien, bijzonder het angstige rondzien van ijlhoofdigen. PERIBOEA, dochter van ALCATHOUS, echtgenoote van TELAMON en moeder van AJAX. Eene andere PERIBOEA, dochter van den reus EURYMEnON, huwde NEPTUNUS, en baarde hem NAUSITHOUS, vader van ALCINOUS. PERIBOLE, zoo heet in de oude gegesdáedenis een met boomen of wijn~tokken bezette, en met muren ingeslotene plaats rondom eenen tempel; ook de verplaatsing der vochten. PERIBROSIS, eene zweer, meerendeels aan den binnensten, zelden aan den buitensten ooghoek. PERICARDITIS, hartzakontsteking ; van Pericardiüm. PERICA.RDIÜM, Lat., de h~rtzak, een vellige zak, waarin het hart besloten is. P ERICARPIÜM, Lat., de huid, door welke eene boomvrucht onmiddellijk omsloten wordt; ook een geneesmiddel, dat men uitwendig op de pols bindt. PERICHARACTER, een werktuig tot losmakmg van het tandvleesch enz. PERICHARIA, zeer groote vreugde, eene hevig aangrijpende doodelijke vreugde. PHRICHOLUS, een die bovenmatig veel geld heeft. PERICHONDRIÜM, L~t., het velletje, waardoor de knokkel onmiddellijk omgeven wordt. PERICLASIS, beenbreuk, fractuur. PIlRICLES, een door zijne be~cherming der kunsten en wetenschapPERI. 533 PERI. pen beroemde overheidspereoon te Athene, echtgenoot van de vermaarde A teltenis, storing. verwarring. PertW'beren, verontrusten, storen, in verwarring brengen. PERU, eene goud- en zilverrijke provincie in Zuid-Amerika: eene milde bron van winst. Peruviaansch, hetgeen van Peru afkom~tig is, of daartoe behoort: Peroviaansche balsem. eene zuivere. vloeibare, welriekende hars, welke in Peru, Brazilië, enz., deels door insnijding in zekere gewassen, deels door uitkoken van de takken des baJsembooms gewonnen wordt. Peruviaansche koortsbast (cortex peruvianus, ook quinquina, Lat.), de kinabast. Pdruvienne, zekere gebloemde stof. gros de Tours, die op beide kanten regt en 21/4 el breed is. PERUN, de vuur- en dondergod der oude Russen. PERUSCHIM, zekere commentariën der Rabbijnen, uit 5 afdeelingen bestaande, waarvan de lste eene inleiding is, de 2de zich alleen met den tekst onledig houdt, terwijl de 3de allegorisch, de 4de kabbalistisch en de 5de taalkundig is. PERVERSIE, verslimmering, verderf, verplaatsing uit eenen goeden staat in een en anderen. Perversiteit. verkeerdheid, verdorvenheid. slechtheid. PER VlAM, op den weg, door middel, b. v. per viam juris, door middel of door den weg van regten. PERVIGILIëN , nachtelijke godsdienstoefening. PERZISCHE oRnE, eene bouworde, waarbij, in plaats van zuilen, beelden, welke Perzische slaven voorstelden, aangebragt werden. Perzisch vuur, eene zeer boosaardige vurige ziekte. welke met den karbonkelovereenkomt. PESADE, beweging van het paard, als het de voorpooten opligt, zonder de achterpooten te bewegen, PESA. 538 PETA eer de voorste weder op den grond zijn. PESANS, dus noemt men in Frankrijk, eenige soorten van glas paarlen of kralen, welke in den handel op de Afrikaansche kusten gebruikt worden. PESANT, zwaar, wigtig, bezwaarlijk. PESEDA, eene zilveren munt, welke in Spanje omtrent 9 en in Mexico 12 stuivers waard is. PESO, zwaarte, last; ook een gewigt, 1/50 van eene mark goud. Bene Spaansche zilveren munt, peso duro, 21/ 2 gulden doende, en ook stuk van achten genoemd. Al peso. naar het gewigt. PESSARIÜM, Pessulus, Pessus, eene moederkrans. PESSIME, Lat., zeer slecht; res peso simi exempli, eene zaak, die een slecht voorbeeld geeft. Pessimist, voorstander van het Pessimismus, of de leer, dat de wereld door en door slecht is. PESTILENTI E, pestilentia, Lat., de }lest, eene aanstekende ziekte. Pestilentiè'el, pestilentiaal, aanstekend, besmettelijk, verpest. PETA. eene Godin tler Romeinen, van welke zij geloofden, dat zij de vervulling van de wen~chen en beden der menschen voorstond. PETACH, eene gouden munt in de middeleeuwen, welke gewoonlijk byzantine genoemd werd. PÉrALE, Fr., een bloemblad. PETALlSMUS, vroeger te Syracuse, eene verbanning van 5 jaren, waartoe zij, die te veel aanzien bekwamen, veroordeeld werden. Bij die gelegenheid schreef ieder burger aldaar zijne stem op het blad van eenen olijfboom. PÉTARADE, Fr., bespcltting, door het maken van zeker geraas met den mond; eigenlijk, het achtergeblaas der paarden en ezels, terwijl die daarbij achteruitslaan. PÉTARDE, Fr .. eene soort van kegelvormige spring- of klapbus, om poorten enz. te doen springen; Chinesche petarden, soort van luotvuurwerk, dat, even als de tafelzwermers, in de kamers afgestoken kan worden. PETASUS, een reishoed der Romeinen, welke zich van den Pileus daarin onderscheidde, dat hij eenen rand had. PETENUCHE, ook galette of galette de cocon, is in Frankrijk eene soort van zijde, geringer dan floszijde. PETER, doopheffer. PETRRE LICET, het verzoeken is geoorloofd; men mag daarom ook aanzoek doen. PETERMANNEKEN, eene Trier~che zilveren munt, omtrent 1/2 stuiver waard, naar den daarop voorkomenden Apostel PETRUS nenoemd. PETESCHEN, kleine roode of zwartroode vlekken, welke zich in zeer boosaardige heete koortsen op de huid vertoonen. PETILIANEN, aanhangers eener sekte uit de 5de eeuw, naar haren stichter PETILIA NUS genoemd. Zij leerden, dat goede menschen door het gezelschap van slechte bevlekt worden. PETILLEREN, pltiller, Fr., knappen, kraken, als van zekere dingen, wanneer zij in het vuur geworpen worden; schuimen, paarlen, als, van wijn, bij het inschenken. PETIT, Fr., klein, gering, onbeduidend; petitschl'~rt, kleine letters, bij de boekdrukkers. En petit, in het klein. Petit à petit, allengs, langzamerhand. PETITIE, pétition, Fr., bede, verzoekof smeehchrift, request. Petitionair, een verzoeker, verzoehchriftaanbieder, requestrant. Petitio principii. eene soort van drogrede, waarbij men iets op gronden bewijst, die zelve eer8t nog moeten bewezen worden, of veronderstelling van datgene, wat bewezen moet worden, b. V. : dat is z\1\art, dewijl het zwart is. Petitioneren. PET!. 539 PEXI. een verzoek- of smeekschrift indie- PRXIS, het stollen. nen, requestrerell. PEZA D'OTTO, eene rekenmunt in PETIT-MAÎTRE, Fr., een jong, ver- Portugal van 1'/2 crusado. waand, ingebeeld, opgeschikt PEZZESTA DA TINGERE, de gekleurde mensch, een windbuil, pronkertje. verwlapjes, die in Italië en het PETRARCHA, een Italiaan, in 1304 te Oosten tot het kleuren van afge- Arezzo geboren, bekend als een trokken brandewijnsoorten, alsvan de herstellers der wetenschap- mede door suikerbakkers gebruikt pen, en meer nog door zijne zui- worden. vere platonische liefde jegens LAU- PFENNIG, penning, eene kleine munt RA, die hij in voortreffelijke liede-I in Duitschland, makende in lanren bezong. den, alwaar de 20 guldenvoet in- PETREFACTA, Petrefacten, Petrifica- gevoerd is, 12 een groschen, maar tiën, versteeningen, steen gewas- in landen van de 24 guldenvoet, 4 sen. Petrificeren, versteenen, in een kreutzt:r. steen veranderen. Petrogrophie, PHACITIS, naam eener Grieksche steenbeschrijving. Petroleüm, Lat., godheid, dezelfde als VENUS steenolie. PUACODES, linzenvormig, linzenkleu- PETRINERS, heeten de wereldgeeste- rig, vol zomervlekken. Phacopsis, lijken, die in ge ene monniksorde een linzenvlekkige, een mensch leven, naar den apostel PETRUS. met zomervlekken of sproeten. PETRONIÜS, een bekende satyrieke Phacoptisana, eene afkoking van schrijver, wiens geschrift ons het linzen enz., als verzachtende drank, verval der zeden onder NERO voor- bij weekmakende stovingen. Pllastelt. cos, lins. zomervlek, sproet. Pha- PETTEIA, een gedeelte van de Melo- cotos, een linzenvormig heelkunpoeïe der Grieken, hetwelk den dig mes. toonzetter leerde, welke toonen PHACOSIS, een donkere vlek op het uitgelaten en welke gebruikt moes- oog. ten worden. PHAECASIÜM, eene soort van schoe- PETTO, de borst, boezem. In petto, nen, welke de Grieksche priesters in het hart, bij zich; in petto hou- en wijsgeeren droegen; de eersten den, bij zich houden, geheim hou- van wit lijnwaad, de laatsten van den. Zie In. dun zwart leder. PÉTULANT, Fr., moedwillig, dartel, PHAEDON, een lievelingsleerling van uitgelaten, brooddronken. Pétu- SOCRATES, stichter eener eigene lontie, moedwil, brooddronkenheid, school, naar wien PLATO een zijuitgelatenheid. ner zamenspraken genoemd heeft. PETUM, (van de Amerikaansche be- PIJAEDRA, dochter van MINOS en naming petun) , de tabahplant, PASIPHAë, door THESEUS ge~chaakt rooktabak. en gehuwd, verliefde op haren be- PENTUNTSE, eene stof, welke de ehi- huwdzoon HlPPOLYTUS, die, hare nezen ook tot hun porselein ge- liefde niet beantwoordende, het brui ken, en voor eene gipsspath voorwerp en slagtoffer van hare gehouden wordt, die den Bologne- wraak werd. sersteen zeer nabij komt. PHAëNE, eene der drie bevalligheden. PEU à PEU, Fr., allengs, langzamer- PHAENIGMUS, een opwekkingsmidhand. del, hetwelk slechts eenige rood- PEUl'EL, peuple. Fr., het gemeene heid op de huid te weeg brengt. volk, anders gepeupel. Peupleren, PHAENOMEEN, Phenomeen. phenomène, peupler, Fr., bevolken. Fr., een verschijnsel, luchtverPHAê. 5tO PHAL. schijnsel; zonderling voorval, vreemde gebeurtenis. Plwenomenolog ie, verschijnselenleer, leer van de verschijnselen (bij ziekten, in de lucht, enz.) PHAëTON, (fabelk.) een zoon van PHOEBUS of de zon, die eens van zijnen vader de vrijheid bekomen hebhende, om den zonnewagen te mennen, zoo onhandig daarmede te werk ging, dat hij de aarde in brand stak, en deswege door JUPITERS bliksem in de Po geworpen werd; desgelijks, eene soort van ligte wagen, welke geheel of gedeeltelijk open is; een open rijtuig met een zonnedak. PHAETONTIADEN, Phaetllsen, dp. zuster van PHAëTON. Zie Heliaden. PHAGAENA, de geeuwhonger, vraatzucht. PHAGEDAENA, eene om zich vretende boosaardige zweer. Phagedaenische geneesmiddelen, geneesmiddelen tegen zulke zweren. Phagedaenicus, vretend, bijtend. PHAJOFNEE, P/tarofnee, een ligt Japansch vaartuig, eene soort van pleizierjagt der Grooten. PHALACROSIS, het uitvallen"der haren. Phalacrotes, de kaalheid. PHALAECISCHE VERZEN, eene soort van verzen, welke naar den Grieksc hen dichter PHALAECUS genoemd zijn. Pentameter, die uit 1 spondeus, een dactylus en 3 trochaeën bestaat. PHALANGE, de voetzool straf, eene in het Oosten zeer gewone straf. PHALANGOSIS, het gebrek, dat aan het ooglid zich eene dubbele rij haren bevindt. Hetzelfde als Pto. sis. PHALANX, phalar/ge, Fr., de legerkern, keurbende; eene digt ge. slotene krijgsbende bij de Macedoniërs en Grieken, welke uit 8000 man bestond, die in een vierkant geplaatst werd, en, uit hoofde van hare bijzondere wapening, eene zamenhangende bedekking vorm· de, welke de aanvallen op haar meestal vruchteloos maakten. Phalan:r:orch, een bevelhebber over zulk eene phalanx. PHALANX, broeder van ARrADNE, voor wier beider opvoeding PAL· LAS bijzondere zorg droeg; maar vertoornd, dat zij dezelve zoo slecht beantwoordden, en eene misdadige liefde jegens elkander opgevat hadden, herschiep zij hen in adders. PHALARICA, een oorlogBwerktuig der Romeinen, bestaande in eenen lan. gen balk met eene ijzeren punt, welke, met brandstoffen om wonden, op de vijandelijke werken geslingerd werd, om die in brand te steken. PHALARIS, tiran van AGRIGENTUM, bekend door den hollen koperen stier, welken PERILLUS voor hem vervaardigde, en waarin hij tot eene proef den kunstenaar zei ven liet verbranden. wiens angstig ge. schreeuw uit den stier als een schrikkelijk gebulk voortkwam. PHALENE, eene 800rt van motten, nachtvlinders, die geheel ruwen harig zijn. PHALEREN, zekere sieraden, welke den Romeinschen ruiters, die zich in den oorlog bijzonderonderscheiden hadden, als eereteekens gege. ven werden. PHALLISCH, hetzelfde als Obsceen. PHALLOPHOROS, zij. die bij de feesten van PRIAPUS en OSlRIS. het schandelijke beeld van PHALLUS droegen. PHALLOSOPHIA, ontlasting van lucht door het mannelijke lid. Phallorrhagia, bloeding door het mannelijk lid. Phaltorrhoea, de zoogenaamde druipel' . PHALLUS, eene ontzettend groote afbeelding der mannelijke teeldeelen, welke bij de feesten van PRIAPUS en BACCHUS, Phallogogië"n of Pe. riphalliè"n genoemd, rondgedragen werd. PHAL. 541 PHAR. PH ALOë, dochter der rIVier Lyris, welke door CLAA'l'HES van een ge· vleugeld monster verlost werd, over wiens dood, vóór het huwe· lijk met haar, zij zoo veel tranen vergoot, dat de goden haar in eene I bron veranderden. PHANEROGAMEN, planten met duide. lijke geslacht8deelen. PHANTASRREN, met zijne gedachten rondzwerven, zich aan levendige voorstellingen ovtrgeven, in ge. dachten dweepen; ook in ziekten, ijlen, raaskallen. Phantasie, de verbeeldings. of inbeeldingskrncht, bijzonder het scheppend, dichterlijk of uitvindingsvermogen ; een droombeeld, hersenschim; gril, luim. PHANTASMA, Lat., gedrocht, schrikbeeld, luchtlSezigt, 8Jlook, even als phant6me. Phantasmagorie, zoogenaamde geestenbezwering of geestenzienerij, eene natuurkundige begoocheling, bijzonder door mid· del van een gezigtkundig bedrog. Phantast, een dweeper, grillig mensch. Phantastisch, dweepend, grillig. PHANTASUS, een zoon van den slaap of MORPHEUS. PHAON, een jonge Le~biër, die van VENUS eene vaas met parfum bekwam, waarmede hij zich in den schoonsten man veranderde en SAPPHO liefde inboezemde. PHARAO, Faro, eene soort van kaart spel; bekend hazardspel, waarbij een de bank houdt, en de overige spelers, op zelf gekozen kaarten, eene som gelds zetten. PHARICON, een zeer hevig enkelvoudig vergif. PHARIZEëR, eene beroemde Joodsche sekte, welker aanhangers, wegens hunne trotschheid en huichelarij, overal gehaat waren; een huichelaar, schijnheilige. Pharizeesch, huichelachtig, schijnheilig. PHARM ACEUTICA, Lat., pharmacie, Fr., de pharmaceutiek. de artsenijmengkunde, apothekerskunst. Phal'maceutisch, tot de apothekerskunst behoorende, artsenijkundig . PltarmacÎen. Fr., pharmaceut, apotheker. artsenij bereider, artsenijkundige. Pharmacochymie, de artsenijscheikunde. Phal'macologie. leer van de tot'bereiding der geneesmiddelen. Pharmacopoea, Lat .• pharmacopée, Fr., een apothekersboek, waarin de voorschriften ter bereiding van geneesmiddelen opgegeven worden. Pharmacopola, een artsenijverkooper. Plwrmacotheca, eene huis· of rei~apotheek. Pharmacotriba, pharmacotrips, de wrijver of stamper in de apotheek. PItarmaeon, een geneesmiddel. PHARMUTIE, de 8:óte maand des jaars bij de Egyptenaren, welke, volgens den J uliaan~chen almanak, den 27 Maart begint. PHARUS, een licht- of vuurtoren. vuurbaak, zeevuur, (naar het, door zulk eenen vuurtoren vermaarde eiland Pharos, nabij Alexandrië in Egypte gelegen, benoemd). PHARYNGEURYSMA, (ziekelijke) keel. verwijding. Pharyngeus, tot de keel behoorende. Pharyngitis, keelon tsteking. Pharyngocele ,zoogenaamde keelbreuk. Pharyngolysis, keelverlamming. Pharyngopolatinus, wat te gelijk de keel en het verhemelte betreft. Pltaryngoperistole, keelvernaauwing. Pha. ryngorrhagirl, keelbloeding. Pha- 1'yngaspasmus, keelkramp. Pharyngotomie, keelopening (van eene keelverzwering). door middel van den pharyngotomus of keellancet. Pharinx, phm'yx, phal'us, keel. PHASEOLEN, Fasolen, Turksche roodbloeijende hoornen. PHASES, phnsen, schijngestalten. lichtgestalten, bijzonder van de maan, als nieuwe maan, eerste kwartier. volle maan. laatste kwartier. PHASIANE, Godin der Colcbiërs. dezelfde als CYBELE. PHAT. 542 PHIL. PHATNE, tandholte. Rhatnorrhagia, een, op verschillende plaatsen, bebloeding uit de tandholte. staande genootschap, welks be- PHEBE, naam van DIANA, als zmter doeling liefde en weldadigheid is. van PHEBUS. Zij was de dochter PHILADYNAMOS, hetgene stellig vervan URANUS en GRA, en werd ver- zwakt, en de levenswerkzaamheid eerd als de maangodin. doet afnemen. PHEBUS, APOLLO, de zonnegod; ook PHILALETHES, Gr., een waarheidsfig., hoogdravcnde schrijfstijl. vriend. Philalethie, waarheids- PHEGEUS, koning van Arcadië, die liefde. ALCMEON, door de Furiën ge- PHILANTHRoop,een menschenvriend. plaagd, dewijl hij zijne moeder, Philanthrophie, de men8chenmin, EBIPHYLE, vermoord had, opnam, zachtmoedighcid. Philanthropimet de goden verzoende en daar- num, een menschlievend opvoedoor het ongeluk zijner dochter dingsgesticht, als in Duitschland, veroorzaakte. dat van BASEDOW en naderhand PHELLOPLASTIEK, zie Felloplastiek. van SALZMANN. Ook in Nederland, PHELOBLASTICA, kunstwerken der b. v. het instituut voor doofstombouwkunde met kurk, in het klein men te Groningen, dat voor blinvoor te stellen. de kinderen te Amsterdam, enz. PHEMONOE, de eerste priesteres, wel- Philanthropisch, menschlievend, ke te Delph0s de orakels uit8prak liefderijk. en de heroïsche verzen uitvond. PHILANTHROPYNEN, zeker godsdien- PHENGIT, doorschijnende en teerling- stig gezelschap te Parijs. vormige steen, die met sterk wa- PHILATERI, een geleerd gezelschap ter niet opbruist. te Ferrara en ook op andere plaat- PHENIX, een fabelachtige vogel, die sen. zich door zelfverbranding weder PHILAUTIE, eigenliefde, egoïsmus. verjongt; van daar fig. iets on- PHILEGETON, de naam van eene der vergankelijks, voortreffelijks, zeld- hel. rivieren bij de oude dichters, zaams. welker wateren uit louter vuur en PHEREA, sterke ophooping van het I brandende zwavel bestond; ook de oorsmeer. hel zelf. PHERECYDES, een der oud-beroemde PHILHARMONISCH, de toonkunst bewijsgeeren, leermeester van py- minnende. THAGORAS. PHILHELLENEN, vrienden der Grie- PHERRPHATTE, onder dezen naam ken. werd ter eere van PROSERPINE te PHILIATER, liefhebber der artsenij- Cyzicum een feest gevierd. kunde, practisch geneesheer. PHEUGIDRON, zoo veel als hydl'opho- PHILIPPICA, Lat., philippique, Fr., bia. Pheugydros, waterschuw. eene straf- of smaadrede, naaf de PHIALITEN, steenen, welke, in ge- hevige redevoeringen van DEMOSdaante, naar eene fiesch zweemen. THENES tegen PHILIPPUS van Ma- PHIDIAS, een zeer beroemde Griek- cedonië. sche beeldhouwer, die ten tijde PHILIPPICAE, Grieksche gouden en van PERICLES leefde. zilveren munten van PHILIPPUS PHIDITlëN. bij de Grieken, eene soort van Macedonië, met zijn beeld van smulmaaltijden of 8lemppar- aan de eene zijde en aan de antijen, waartoe ieder zijn geregt dere een staande paard, zin8pemedebragt. lende op zijn' naam Philippos, een PHILADELPHIE, broeder- of naasten- pltardenvriend, liefhebber van paarliefde. Philadelphisch gezelschap, den. PHIL. 543 PIUL. PHILIPPISTEN, leerlingen en aanhangers van PHILIPP. MELANCHTON, eenen beroemden godgeleerde der zestiende eeuw. PHILIPPONEN. eene sekte der Oostersche Christenen. PHILIPPUSDAALDER, eene Spaansche daalder. omstreeks drie gulden Hollandsch, zijude eene zilvermunt van PHILIP n., welke van 1560 tot 1595 voor de Nederlanden geslagen werd. PHILISTER, eigenlijk ieder niet-studt'nt ; een mensch van platburgerlijke denkwijs. PHILISTYNEN, oudtijds grensbewoners van het J oodsche land en vijanden der Joden. PHILIÜS, de God der vrienden, een bijnaam van JUPITER te Megalopolis. PHILOCHYMICUS, een liefhebber der scheikunde. PHILOCTETES, zoon van PAEäN en medgezel van HERCULES, in den oorlog der Grieken tegen de Trojanen beroemd. PHILODOXIE, eerzucht, roemzucht. PHILOENUS, drinkebroêr, hartstogtelijke wijndrinker. PHILOGYN, Philogynaikos, een vrouwenvriend, beminnaar der vrou· wen. Philogynie, vrouwenliefde, liefde tot de vrouwen. PHILOLOGIE, eigenlijk taalliefde, taal. geleerdheid, taal- en oudheidkunde. Philologisch, taalminnend , taalkundig. Philo!oog, een taalminnaar, taalgeleerde, taal- en oudheidkundige. PHILOMATHIE, leerzucht, leergierigheid. Philomatisrh, leergierig, leerzuchtig. PHILOMEEL, zie Filomeel. PHILOMUSUS, beminnaar der vrije kunsten en wetenschappen, bij. zonder der dichtkunst; vriend der zanggodinnen. PHILONEON, een lange lijfrok zonder mouwen, dien de Grieksche priesters droegen. PHILONIÜM, een pijnstillend geneesmiddel. PHILOPINACIÜM, een stamboek. PHILOPHYSICUS, een natuur minnaar, natuuronderzoeker. PHILOPOEMEN. de laatste groote veldheer der Grieken. PHILORISTIA, de bepalingszucht , woord vitterij. PHILOWOPH, een wijsgeer, een verstands. of wijsheidsonderzoeker en leerliar; ook een bijnaam, welken de goudmakers zich bijzonderlijk toeëigenden, van waar: goud der philosophen. Philosophaille, het wijsgeerig gemeene volk. Philosophema, eene waarheidllspreuk, eene wijsgeerige opmerking of gevoelen. Philosopheren, eene stof wijsgeerig behandelen; duidelijke begrippen van de gewigtigste voorwerpen trachten te bekomen; de oorzaken der dingen nasporen. Philosophie, wijsbegeerte, waarheidsliefde, de kennis van al wat de wijsheid en waarheid betreft; ook zekere va~theid en verhevenheid van geest, door middel van welke men zich boven alle onaangename gebeurtenissen en alle vooroordeelen verheft. Philosophisch, wijsgeerig, verstands-wetenschappelijk. Phi. losophismus, de leer en de grondstellingen der beroemdste philosophen. Philosophist, een schijnwijze, waanwijze. Philosophisteren, beuzelen, haarkloven, schijnwijze of schijngeleerde aanmerking~ n of na"poringen maken. PHILOSOPHISCHE TEKKENS noemden de Astrologen den steenbok en waterman; dewijl deze geacht werden den men.ch door hunnen invloed tot de philosophie geschikt te maken. PHIl OSTORGIE, neiging tot natuurlijke liefde. PHILOTECHNIE, kunstliefde, kunstmin. Philotechnisch, kunstlievend, kunstminnend. Philotechnus, een PHU.J. 544 PHLE. kunstvriend, kunstminnaar, kunst-I liefhebber. PHlLOTESIE, het wederkeerige ge-I zondheidsdrinken, een bewijs van goeHAGEN, luizenëters, somlJIige bewoners der Zuidzee-eilanden. PHTH. 547 PHYS. PIITIIISIPNEUMONIE. etterige longtering met ontsteking. PHTHORA, verderf. verwoesting. PHTHORICUM. een uit- of afdrijvend geneesmiddel. PHTHYSIOLOGIE. de teringleer, verhandeling over de longtering. Phthysicus, een teringachtige. Phthysis, de tering, longtering. Phthysisch, uitterend, teringachtig. PHTYAKOGRAAPH, hij, die eene ernstige geschiedenis in een en vrolijken en grappigen stijl voordraagt. Phtyakographie. eene vrolijke, snakerige voordragt van eelle ernstige en gewigtige zaak. PHYLACTERIÜM. eigenlijk, een bewaarmiddel; ook gedenkcedel. aan het kleed of op de borst bij de Joden. waarop de 10 geboden staan; verder eene reliquiënkas; ook een tooverachtig ver8ier3el. PaYLARcHRN. bij de Grieken, onderbevelhebbers der ruiterij. PHYLAX. eigenlijk, een hondennaam; figuur!. een wachter. beschutter, behoeder. PHYLLORODOMANTIE, waarzeggerij door middel van rozenbladeren. Wanneer namelijk een rozenblad. dat men zamengevouwen op de hand slaat, eenen slag van zich geeft, zoo beduidt zulks gelukkigen voortgang in de liefde. PHYMA, gezwel of verhooging der huid. naar een uitwas gelijkende. schurftachtig gezwel. Phymatodes, eene kleine, naar de phyma zweem ende, buil. PHYSA, Physeter, de adem, het blazen, eene blaas. PHYSAGOGUM, een geneesmiddel, hetwelk blaren verwekt. PHYSALIDEN, zeeblazen ; eene merkwaardige soort van zeedieren, zoo groot als een kokosnoot, zacht" van huid en fraai van kleur, welke, even als met lucht gevulde blazen, op de oppervlakte der zee zwemmen. PIIVSCON, dikbuik, dikbast. Physconia, opzwelling van het onderlijf. bijzonder door lucht. PHYSEMA, Phy.·esis, opblazing van het lijf, eene soort van trommelzucht. Somwijlen wordt het ook voor emphysema gebruikt. PanlcA, Physiek, de natuurleer , natuurkunde, kennis der natuur, welke zich tot de eigenschappen, krachten en werkingen der gezamenlijke ligchamen en voorwerpen in het groot heelal bepaalt, de eenvoudige natuurwetten opzoekt. en daaruit de verschijnselen in de lichamelijke wereld verklaart. Physico. theologie, de natuurkundige godgeleerdheid, de leer van God, uit eene ver~tanrlige natuurbeschou wing. Physicus. een natuurkundige. Physiek • physique, Fr., physisch, natuurlijk, natuurkundig, wat tot de natuur behoort. ligchamelijk, zinnelijk. PHYSIOCRATIE, de natuurkracht, natuurregering, het alvermogen der natuur. PHYSIJGENIE. Physiogonie, de natuurgeschiedenis, natuurwording, het ontstaan der natuur. Physiographie, de natuurbeschrijving. PHYSIOLOGIE, de natuurleer van dierlijke ligchamen, bijzonder echter VAn het menschelijke ligchaam. Physiologisch, de natuurleer betreffende. Physioloog, kenner van de rnenschelijk-dierlijke natuur; natuur- of ligchaams-onderzoeker. PHYSIONOMIE, Physiognomie. de gelaatkunde; de gezigtsvorm, gela,\ tsuitdrukking. Physiogncmist, gelaatkundig. Physionomist, Physiognomist, een gelaatkundige. PHYSIONOTRACE, Fr., een werktuig, in 17b8 te Parijs uitgevonden, waarmede men in 6 minuten, een afbeeldsel en profil, met alle naau w keurigheid in gelaatstrekken en eene sprekende gelijkheid, kan teekenen. 35* PHYS. 548 PIAR PHYSIS, schepping, voortbrenging, de natuur. PHYSOSCRLE, zie Pneumatocele. Physocephalus, een windgeweI aan het hoofd, hoofdwindzueht. Physodes, hetzelfde als emphysema of windgezwel ; in het algemeen wat veel wind heeft of maakt. Physometra, moedertering. Physomus, windgezwel. Physopsopltia, het (menigvuldig) lozen van winden. Pltysospasmus, kramp door wind in de darmen; windkoliek. PHYTOGNOMICA, d~ kennis van de eigenschappen en kracht der planten aan haar uiterlijk. Pltytograaph, een plant- of gewasbeschrijver. Pltytographie, de gewas of plantbeschrijving. Phytolithen, versteende planten, plantversteeningen. Pltytologie, de planten- en bloemenleer . PhytuZipolitllen, ver~teende afdruksels van de planten, die menigvuldig in den zwarten of graauwen leisteen aangetroffen worden. Phytonomie, de leer van den wasdom der planten. Phytotomie, de plantontleding. PHYTON, gewas, plant. PIA CAUSA, Lat., vroom, weldadig oogmerk. Ad pias causas, tot eene weldadige stichting (iets geven of maken); pia desideria, Lat., vrome wenschen, waarvan de vervulling onwaarschijnlijk is, PIACERE, Ital., eigenlijk, het believen. Wijders, een wissel op zigt, of binnen 2-l uren betaalbaar. Zie voorts al piacere. PIACULAIR, verzoenbaar, ter verzoening dienende. Piaculum, zoenoffer; misdaad, die door een off:;r verzoend moet worden. PIA FRAUS, Lat., een vroom bedrog, met eene goede meening, schoone misleiding. PIANIST, een pianospeler. Piano, ltal., (muz.) zacht Pianissimo, zeer zacht. Piano forte, zie Furte piano. PlANS, eene in Zuidwestelijk Afrika en op de Antilles mheemsche ziekte, met de venusziekte overeenkomende. Eene andere ziekte, Yaws, is daarvan meer onderscheiden. PIARISTRN, leer- of schoolmonniken, eene soort va'n monniken, patres piarum sclwlarum, vaders der vrome scholen genoemd. PIASATH, eene soort van afdak, hetwelk over veel, dat aan den koning der Birmannen toebehoort, zoo als paleizen, wagens, enz. gemaakt wordt. PIA~T, de eertitel van eenen Pool, die uit een oud-adellijk geslacht ·afstamt. PIA~TER, eene Spaansehe, Turk~che enz. zilvermunt van verschillende waarde. De Spaansche piaster geldt 2 gulden 35 cents, de Turksche slechts :25 cents. PIASTRINO, eene Toskaanschp. zilveren munt, 12 stuivers waard. PlATKOPEKE, eene Russische munt, welke omtrent 2 stuivers waard is. PlATTA, een middelmatig vr,lchtschip zonder masten, hetwelk in italië alleen op de reede gebruikt wordt. PIAZZA, I tal. , een marktplein in Italië. PIC, eene lengtemaat in de Turksche gewesten. PrcAcIsMUS, zoo veel als Dropacismus of DropaJJ. PICA, bedorvene, ongeregelde, onnatuurlijke eetlust; begeerte naar ongewoon voedsel, bijzonder van zwangere vrouwen. PICATAPHORA, het 8ste hemelsche huis, waaruit de Astrologen van dood en nalatenschap voorspellen. PICATIE, Pica/um, eene pekpleister. PICCADE, eene soort van ragout van patrijzen en ander wildbraad. Piccadille, kleinigheid, vodderij. PICCroLI, eene munt in Bassano, waarvan er 288 omtrent 30 stuivers uitmaken. Eene Napolitaansche rekenmunt, waarvan 600 omtrent 1 gulden 18 stuivers doen. PICC. 549 PlëR. PICCOLO, Baggatino, eene venetiaan-j Zie Pleno. Bche munt, omtrent 2 cents waard. PIëRIDEN, bijnaam van de negen Ook hlein, b. v. Flauto piccolo, vi. zanggodinnen; dewijl zij gezegd oline piccolo, eene kleine fluit, werden, haar verblijf ook op den viool. berg Piërus in ThesEalië gehad te PrcHNAMAZ, bij de Perzen, geestelij. hebben. ken, die met de Imams der Tur. PrësTRuM, een heelkundig werktuig, ken overeenkomen. om bij zware verlosEingen, de PICO, Ita!., piek, een spitse berg. hoofdbeenderen van eene doode de piek b. v. van Tenenffe. Pico- vrucht aan stuk te stooten. teren, steken; met vleijende woor- PIëTANCE, bij geestelijke gestichten den op iemand smalen. Picoterie, gedeeltelijk dat, wat een ieder van hekeling, stekelachtige rede. spijs enz. toekomt, gedl'eltelijk PICOL, Pikol, een gewigt in Chi- ook eene overvloediger en betere na, Siam, Malakka en Batavia, portie dan gewoonlijk. ruim 60 Neder!. ponden zwaar. PIëTAS, Lat .• piëteit, aandacht, Ook een gewigt in verecheidene vroomheid, ldnderlijke liefde; in streken van Amerika, van omtrent de taal der schilders, eene MARIA, 10 Neder!. punden. die het ligchaam van haren zoon PICOTIN, hetzelfde als pik. Ook eene in haren schoot houdt. In eenen Fran8che maat, welke zoo veel veracLteliiken zin, dweeperij. Piphaver bevat, als een paard op eens tismus, Piëtisttrij, kwezelarij, fijntet. vroomheid, wonderbekeeringsge- PICROCHOLOS, hij, die zulk een over- loof, op grond der beweerde noodvloed van gal heeft, dat zij hem z'ikelijkheid van bovennatuurlijke opriEt. Picros, bItter. Ptcro. werkingen, hij de bekeering der tes, bitterheid. menschen. P,ëtist, een fijnvro- PICTOGRAPHIE, schrijfschilderkunst, me. kwezelaar. Piëtistisch, kwede kuust om elk hand- of drUK- zelachtig. schIift, met nog grooter snelheid PIETERMAN, zekere soort van zeete vel menigvuldigen, dan zulks viEch, met eenen platten kop en eenen boekdrukker mogelijk is. ronden staart. PICTURA, Lat., I!chIldtrkunst; ook PIETON, Fr., een voetganger. schilderwerk. PIt~TOSO, hal., (muz)

'ERS, eene monniksorde, door ST. NORBERT, aartsbisschop van Maag'denburg, In 1129 gesticht. PRAEPOTENTIE, de overmagt. PRAEPUTIÜM, de voorhuid. PRAESCIBEL, hetgene mogelijk IS vooruit te weten. PRAESEPIëN, volhleerredenen, waarbij, in den tijd van den advent, de geboorte van CHRISTUS voorgesteld wordt. PRAESTIGIATOREN, bij de Romeinen, goochelaars, welke, in de tusschenbednjven op het tooneel, zulke verwonderlijke equilibristische kunststukken uitöefeuden, dat. zij van de meeste hunner tijdgenooten voor toovenaars gehouden werden. PRAESTITUëREN, voorschrijven, aanzetten. PRAESUL, de opperste onder de Saliërs of priesters van Mars. PRAETEXTA, eene met purper omzoomde toga der Romeinen. PRAETOR, een der voornaamste staatsbeambten der oude Romeinen, waarvan er in den beginne slechts twee te Rom(waren, die de regterlijke magt 'bezorgden, de een voor de burgers, de andere voor de vreemdelingen. In lateren tijd wer· den er ook in de wingewe~ten aan· gesteld, als wanneer hun getalon. bepaald was. De praetoriaansche soldaten maakten de lijfwacht der praetoren uit, en het praetoriaan. sche legioen was eenigermate de lijfwacht der keizers. PRAGMATISCH, Pragmatiek, aanwendbaar, toepasselijk, algemeen nuttig, leerrijk, over oorzaak en uitwerking onderrigtende en uitsluit. sel gevende (h. v. de pmgmatische geschiedschrijving); een pragma. tisch edict, eene verordening, welke niet uit het staatsregt als noodzakelijk, maar uit zorg voor het algemeen welzijn voortvloeit; eene bevestigde landsverordening. Zie Sanctie. PRAIRÉAL; Fr., grasmaand, in den Fransch-republikeinschen almanak. PRAKTIJK, zie Practica en Praxis. PRALZEN, zekere lengtemaat in Duitschlapd. PRANGEN, (zeeterm) beteekenende, zoo veel zeil voeren, als het schip kan, als men digt bij den wind zeilt, om eenen ~terkeren vijand te ontkomen. PRAT, trotsch, hoovaardig, opgeblazen. PRATER, een lustbo8ch bij Weenen, "an het Spaansche Prado. PRAXIDICE, eene Grieksche Godin, die de regtmatige aanslagen bevorderde; volgens sommigen, MINERv A onder een en anderen naam. PRAXIS, Gr., practica, Lat., prati. que, Fr.; de plaktijk, uit- of beo oefening, ervaring. In praxi, in de uitöefening of toepassing. PRÉADAMITEN, menschen, die, vol· gens sommigen, reeds voor ADAM zouden geleefd hebben. PREADVIES, een voorloopig uitge. sproken gevoelen of raad, betreffende de eene of andere zaak, door één of meer personen. Zoo plagten onder anderen de voormalige staten van Holland elkander schriftelijk preadvies mede te deelen. PREALABEL, prealable, Fr., voorlooPREA. 571 PREe. pig, voorafgaande. ven; vooruit nemen. PREAMBULEREN, eene inleiding ma- PRECIPITAAT, een neêrplofsel, een ken, eene voorafspraak houden; neêrslag; het bezinksel, de droes, omwegen maken. Préambule, Fr., bij scheikundige ontbindingen. preambulum, Lat., eene voorrede, Precipitatie, neêrstorting, neêrinleiding; ook wijdloopigheid. ploffing; de overijling, jagt ; pre- PREBENDARIÜS, Lat., een stift- of cipitato, Lat., met overhaasting. domheer, bezitter van eene pre- Precipiteren, (scheikunde), neêrbende. Prebende, stift, de inko m- slaan, bezinken, door oplossing sten, welke aan een canonicaat op den grond van de vaas brenverknocht zijn; kerkelijke verzor- geu; ook overijlen. ging; ook eene lijfrente. PRÉCIS, Fr., een kort begrip, de PRÉCAIR, Fr., twijfelachtig, onzeker, I hoofd. of zakelijke inhoud. Prewankelend. Precariüm, Lat., eene , cisie, bondige beknoptheid in uitvergunning; een verdrag, waarbij drukking. men iemand iets tot een onbepaald PRECISTEN, zij, die, krachtens het gebruik geeft, onder beding, het· regt van eerst aanzoek tot prebenzelve terug te geven, zoodra het den, aanbevolen werden. gevorderd wordt. PRECLUDEREN, uitsluiten; voor uit- PRECAUTIE, voorzigtigheid, voorzorg. gesloten of uitgevallen verklaren. Precautioneel, precautionel, Fr., Preclusie (regtsg.), de uitsluiting, voorzigtig, behoedzaam. Precave- afwijzing. Preclusief, uitslui· ren, verhoeden, voorzien, zich in tend, geheel afwijzend. acht nemen. PRÉCOCE, Fr., praecox, Lat" vroeg. PRECEDENTIE, voortrede, voorrang. rijp, van vruchten; ook van het Precederen, voorgaan, den voor- verstand; ontijdig, voor den tijd rang hebben. manbaar, van daar jitle précoce. PRECEPTOR, Lat., een leeraar, leer. Precociteit, précocite, Fr., vroegmeester. Preceptoraat, leeraars. of ontijdige rijpheid. ambt, onderwijzersplaats. Precep. PRECOGNITIE, voorkennis. tum,precept, Lat., leer, voorschrift, PRECONISATIE, eene lofprijzing, eene regel, hevel. overdrevene lof verheffing; ook PRECHNIT, Kaapsche chrysopas, eene eene pauselijke bevoegd-verklasteensoort van eene zacht groene ring voor een bisdom. Preconise· klenr, en zeer onregelmatige kris- ren, bovenmate loven, al te zeer tallisatie. De overste PRECK bragt verheffen. hem het eerst van de Kaap de PltECUM PRIMARIARUM JUS, Lat., Goede Hoop naar Europa. het regt der eerste bede; het regt PRECIES, précise, Fr., juist, stipt, I van eenen Roomschen keizer, om, naauwkeurig, bepaald. Precisie, na aanvaarde regering, de onver· précision, Fr., juistheid, stipt- vnlde kerkelijke ambten naar wil. heid. lekeur te begeven. PREClëus, précieux, Fr., kostbaar, PRECURSORISCH, voorloopig. duur; opgesierd, opgrsmukt (in PRÉDÉCESSEUR, Fr., predecessor, Lat., de uitdrukking). Bene précieuse, voorganger, b. v, in een ambt. eene vrouw, welke in haar geheele PREDELIBERATIE, voorloopige begedrag, maar bijzonder in hare raadslaging. spraak, gemaakt of gezocht is, PREDESTINATIE, prédestination, Fr., welke zich bloot van opgesmukte de voorbeschikking, voorverordi. uitdrukkingen bedient. 'I nering; in de taal der godgeleer- PRECIPlëREN, gebieden, voorschrij. den, de onvoorwaardelijke genaPRED. 572 PREë. dekeus: het door velen beweerde I PREëxISTENTlAAN, hij, die beweert. raadsbesluit van God, omtrent de dat God, bij de eerste schepping. zaligheid en verdoemenis der men· I de zielen van alle menschen reeds schen; ook praedeterminismus. geschapen had. Preëxistentie, de Predestineren, predetermineren, te vooraan wezigheid. Preifxisteren , voren of vooraf bepalen, voorbe. vooraf bestaan, eerder leven. schikken. PREFATIE, préJace, Fr., praefatio, PREDICABILJëN, onder dit woord Lat., voorrede, voorberigt, inleiworden al de gesteldheden ver· ding. staan, welke van de voorwerpen PREFECT, prefekt, stedehouder, land. kunnen gezegd worden. Men ver· voogd. Prefectuur, het stedehou. deelt deze gesteldheden in de vol. derschap, de landvoogdij; ook de gende klassen: 1) het geslacht (ge. plaats, waar de prefect zijne zit· nus); 2) de soort (species) ; 3) de ting houdt. vorm, (forma); 4) de ondeelbaar. PREFERABEL of PREFERENT, préfé. heid (individualiteit). rable, Fr., verkieslijk, de voorkeur PREDICAAT, Attribuut, naam, bena· verdienende, den voorrang toeko. ming; (redeneerk.) datgene, wat mende. Preferentie, préférence, van eene zaak gezegd wordt, of de Fr., de voorrang, voorkeur, vooreigenschappen, die aan een voor· trekking; (in het kaartspel) de werp toegekend worden; in het beste. of troefkleur. Prefereren. dagelijksche leven, de ambts. of hooger stellen of achten, voortrek· eernaam, titel, welken men iemand ken, verkiezen, den voorrang ge. geeft. ven. PREDICAMENT , toekenningsbegrip , PRAEFIXUM, Lat., het voorgeplaat. eigenschap, zoo veel als Kategorie. ste, de voorgezette lettergreep. het Zie dit woord. tegengestelde van suffixum. Prae. PREDICEREN, voorzeg~en, voorspel· fixus terminus, aangevoegde, beo len, waarzeggen. Predictie, voor· paalde termijn of dag. Prefix, zegging, voorspelling, waarzeg. prefisso, Ital., betaling, zonder ging. uitstel of respijtdagen. PREDIKANT, Protestantsch gods. PREFORMATIE. de voorvorming, voor· dienstleeraar ,evangelie.verkon. afgaande vorming; de toestand van diger. Predikatie, eene leerrede. bewerktuigde ligchamen voor hun. PREDILEcTIE,praedilectio, Lat, voor· ne ontwikkeling. Preformeren, liefde, vooringenomenheid, bijzon. voorvormen, vooraf vormen of dere zucht of neiging tot iets. scheppen. Gepreformeerd, te voo PREDISPONEREN, voorafschikken , ren gevormd of geschapen; gepre. voorbereiden, te voren gent'gen formeerde kiemen, het gevoelen, maken. Predispositie, de voor- dat alle diertn en planten reeds loopige toebereiding, de geschikt- vóór het begin der wereld gevormd heid of aanleg tot iets, b. v. tot en in hun zaad ingesloten geweest eene ziekte. zijn, en daaruit zich alle toekom. PREDOMINATIE, prédomination, Fr., stige geslachten blootelijk ontwik. overheersching, opperheerschappij. kelen. Predomineren, overheer8chen, de PREGADI, in Venetië, toen het nog overhand hebben, het hoogste ge. een' eigen' staat uitmaakte, de se· zag voeren. naat of groote raad, tot welke alle PREëMINENT, uitstekend, voortreffe- edellieden, boven de 25 jaar, beo lijk. Preè'minentie, voortreffelijk- hoorden. heid, voorrang. PREGNANT, Fr., zwanger, bezwan. PREJ. 573 PREM. gerd; oneig., veel beteekenend, veelomvattend, gewigtig. PREJUDICIABEL, préjlldiciable, Fr., te voren beöordeeld; nadeelig, schadelijk. Prejlldiciëel, in rEgten, datgene, waarvan iets anders afhangt, en hetwelk alzoo eerst bepaald of beslist moet worden. PreJudiciè·ren. vooraf oordeel en ; benadeelen, schaden. PraeJudicium, Lat., prijudice, Fr., een voorafgaand oordeel, yoorbeslissing; schade, nadeel. Sine praeJudicio, Lat., zonder nadee1ige gevolgen. PRÉJUGÉ, Fr., vooroordeel, een oordeel, dat zonder behoorlijk onderzoek geveld is; eene bloot opgevatte meen ing. PRELAAT, praelatus, Lat., prélat, Fr., een voorname geestelijke of kerkelijke persoon, een bi~schopstitel. Prelatie, voortrekking, voorrang, het regt van eenen zoon, om het ambt, door zijnen vader bekleed, na diens dood bij voorkeur te bekleeden. Prelatuur, de hoogwaardigheid, de waardigheid en woning van eenen prelaat. PRELEGAAT, vooruitmaking, voorerving, bij voorkeur boven anderen. Prelegeren.prelegateren. vooruit maken, eene erfgifte vooruit doen. PRELIMINAIR, voorloopig, inleidend. Preliminarièn, les préliminaij'es, Fr., praeliminaria, Lat., de inleidingen tot eenen te sluiten vrede, voorloopige verhandelingen of overeeukomstpunten.Prelimineren, voorbereiden, den weg banen tot iets. PRELUDEREN, voorspelen, een voorspel maken; inleiden, voorbereiden. Praeludiüm, Lat., prélude, Fr., een voorspel i een voorloop er, voorteeken . PRElI1A, eene Godin der Romeinen, welke de bruid den gordel losmaakte, en belette, dat het doel gemist werd. PREMATURITEIT, prématurité, Fr., ontijdigheid; vroeg-rijpheid (van vruchten en van het verstand). Prematuur, vervroegd, te vroeg rijp i ontijdig, voor den tijd. PREMEDITATIE,de voorafgaande overlegging, voorbedachtelijkheid. Premediteren, te voren overleggen of bedenken, voorbedachtelijk ondernemen i gepremediteerd, vooraf overlegd; voorbedachtelijk. PRÉMICES, Fr., primitiae, Lat., de eerstelingen, b. v. van de vruchten, welke onder anderen de Ouden aan verscheidene Goden, bijzonder aan APOLLO, offerden. PREMIE, praemiüm, Lat., belooning, prijs. eereloon i bij kooplieden, de verzekeringsprijs, dat is, de prijs, welke aan den verzekeraar voor de verzekering moet betaald worden; ook zekere bij prijzen, welke in de loterij aan enkele nommers toevallen. PREMIER, Fr., de of het eerste, de of het voornaamste, de opperste. Les premiers, les premières, de 5 eerste trekken in sommige kaartspelen. PREMISSEN, prémisses, Fr .• praemissae, Lat., voorafgaande voorstellen of stellingen eener sluitrede. waaruit het besluit of de gevolgtrekking (de conclusie) wordt afgeleid (in de redeneerkunde). P1laemissis praemittendis, (verk. P, P.) Lat., met vooruitzending van het vooruit te zendene ipraemisso titu- 10, Lat., met vooruitgezonden titel, de behoorlijke titel worde gezet. PREMNON, de uiterste spitsen van het wit in het oog. PREMUNIëREN, wel bewaren, verzekeren. verschansen, bemuren. PRENDRE, Fr., nemen. Aprendre, om te nemen, veil, b. v. dat huis is à prendre, men kan het krijg€U, als men wil. Sans prendre, (lomberspel), uitspelen zonder andere kaarten te nemen. Preneur, de nemer of afkooper van eenen wissel. PREN. 574 PRÉC. PRENOTIE, voorbegrip, voorloopig begrip; voorkennis. PRENUMERANDO, Lat., vooruitbetalend, met of door vooruitbetaling. Prenumerant, een vooruitbetaler . Prenumeratie, vooruitbetaling. Prenumereren, vooruitbetalen. PREOCCUPATIE, praeoccupatio, Lat., voorinneming , voorafbezetting , vooroordeel, vooringenomenheid. Preoccupel'en, voorinnemen ; vooraf bezetten. Gepreoccupeerd, préoccu pé, Fr., te voren bezet, vooringenomen; bevooroordeeld. PREOPINEREN, eerst stemmen, zijn gevoelen het eerst zeggen. PRE ORDINATIE , voorbeschikking. Preordineren, voorbeschikken. PREPARAAT, toebereidsel; preparaten, kunstmatig toebereide ligchaamsdeelen. Preparandus, hij, die zich voorbereidt, b. v. tot een examen. Preparatie, toe- of voorbereiding, aanstalte. Préparatoir, Fr., voorbereidend, bij voorraad. Prepareren, voor- of toebereiden, vervaardigen, gereed maken. PREPONDERANTIE, prlpondél'ance, Fr., overwigt; overmagt, meerderheid. PREPONEREN, preposeren, vooraanstellen, vooropplaatsen. Prepositie; vooropplaatsing ; (spraakk.) een voorzetsel of betrekkingswoord. Praepositus, Lat., een voorgestelde, voorgeplaatste, voorstander van een stift, proost. Preposituur, de proostdij, het ambt van een' proost. PREPOSTEREREN, het achterste voor zetten, alles onder elkander werpen. PREROGATIEF, prérogative, Fr., praerogativa. Lat., voorregt, voorrang. PRÉSAGE, Fr.,praesagiüm, Lat., voorteeken, voorbeduiding, voorspelling, voorgevoel. PRESBYOPIE, Presbytie, de vérzigtigheid, of dat gezigtsgebrek, als iemand in de verte wel goed, doch in de nabijheid maar slecht zien kan. PRÉSCIENCE, Fr., prescientie, de voorwetenschap, het voorafweten . PRESBYTER, een oud, eerwaardig man, oudste kerk- of gemeentevoorstander, priester. Presbyterianen, Protestanten in Engeland, die de bisschoppelijke waardigheid niet erkennen; maar de Kerk slechts door de oudsten of presbyters willen bestuurd hebben. PRESCRIBEREN, voorschrijven, gebie. den; in de regtsgel., verjaren, vervallen verklaren. Geprescribeerd, verjaard, vervallen verklaard. Prescriptie, voorschrift, verordening; verjaring, vervallenverklaring van een regt. PRÉSENCE, Fr., presentie, tegenwoordigheid, bijzijn, van daar présence d' esprit, tegenwoordigheid van geest, welberadenheid. Praesens, Lat., (spraakk.) de tegenwoordige tijd. Présent, tegenwoordig, aanwezig ; ook een geschenk. Presentabel, présentable, Fr., vertoonbaar, dat aangeboden kan worden. Presentant, de toonder en houder van een wissel; de voorsteller tot een en post enz. Presentatie, de inleiding; de vertooning van eenen wisöel; het regt, om iemand tot het een of ander ambt voor te dragen. Presenteren, voorstellen, vertoonen, aanbieden; het geweer voor zich houden. Pl'esentgelden, geschenk- of vrijwillige gelden, die de ridderschap en landstenden vroeger aan den landheer opbragten. Presentiegelden, aan wezigheidof daggelden, bijzonder in stiften. PRESERVATIE, bewaring, behoed ing. Preservatief, een behoedmiddel. Preserveren, bewaren, behoeden. PRESES, PRESIDENT, praeses, Lat., een voorzitter; oppertoezigter; voorstander. Presideren, voorzi tten, het woord voeren; voorstaan. Presidiaal, dat tot de waardigheid van voorzitter behoort. Praesidiüm, Lat., het voorzitterschap; het opPRES. 575 PRET. pertoezigt. PRESIS, presma, Lat., ontsteking; gezwel; ontstekend gezwel. Ontsteking met opzetting. PRESOMPTIE, zie Presumtie. PRESSANT, dringend, haastig, geen uitstel lijdende. Pressentiment,Fr., een voorgevoel, vermoeden. Presseren, noodzaken; drukken, dringen; haasten. Pressé, gepresseerd, die of dat haa~t heeft, geen uitstel kan lijden, die dringende zaken om handen heeft. Pressuur, druk, bezwaar. PRESSEN, schepen, wagens, enz., in beslag nemen. Matrozen pressen, matrozen met geweld tot de zeedienst dwingen. PRRSTABILEREN, voorafbepalen.Prestabilismus. het geloof of de leer der voorafbepaling. PRESTANT, een orgelregister. Prestanten, de grootste en schoonste tinnen orgelpijpen, die gewoonlijk vooraan of in het gezigt geplaatst worden. Prestatie, het doen, afleggen (van eenen eed); de kwijting, betaling (van eene schuld); vervulling (van eene belofte enz). Presteren, doen, afleggen; bewijzen; vervullen. PRESTIGlëN, prestiges, Fr., toovermiddelen, verblmdingen, begoochelingen. PRESTISSIMO, (muz.) ten uiterste snel, 2'00 gezwind als mogelijk is; presto, snel, gezwind. PRESUMABEL, présumable, Fr., vermoedelijk, waarschijnlijk. Presumeren, vooronderstellen, vermoeden, zich inbeelden. Presumtie, het vermoeden, de vooronderstelling; de argwaan; de inbeelding. Presumtief, presumtivelijk, vermoedelijk. PRESUPPOSITIE, de vooronderstelling. PRETENDENT, een vorderaar, eischer, aanspraak maker , bijzonder een aanspraak maker op de kroon van een rijk, een kroonvorderaar. Pretenderen, eischen, vorderen, verlangen, aanspraak maken op iets; voorgeven, beweren, staande houden. Pretensie, eisch, vordering, verlangen; aanmatiging; ook voorwendsel. PRETEREN, leenen, ter leen geven; zich preteren, zich tot iets verleenen, zich daarnaar schikken. Voorts beduidt preteren ook, rekken, medegeven. PRETEXT, pr{texte, Fr., voorwendsel, voorgeven, uitvlugt. Pretexteren, voorgeven, tot voorwendsel nemen. PRETINTAILLE, Fr., een getand, bol sieraad, eene soort van boordsel aan de kleederen der vrouwen. PREUVE, Fr., proef, bewijs. PREVALENT, den voorrang hebbende. Prevaleren, meer zijn of gelden, den voorrang hebben; in den koophandel, zich schadeloos stellen, zich doen betalen, PREVARICATIE, pligtverzuim, ambtsontrouw. PREVENIëREN, voork6men, beletten; iemand van iets verwittigen. Preventie, het voork6men, de voork6- ming, het beletten; vooroordeel, vooringenomenheid; waarschu wende kennisgeving. Preventief, voork6mend, verhinderend. PREVISIE, prévoyance, Fr., het vooruitzigt, het voorzien V'in toekomstige gebeurtenissen en de daarop gegronde voorzigtigheid. PRÉv6T, eertijrIs in Frankrijk de naam van onderscheidene hoofdbeambten of aan het hoofdgeplaatste personen, als prévót d'armée, kapitein-geweldiger enz. Zie dienbetreffende de woorden Proost en inzonderheid Provoost. PRIAAP, Priapus, Heidensche tuingod; ontuchtig voorgesteld afgods. beeld; ook het mannelijk lid. Priapismus, eene pijnlijke verstijving van dat lid. Priapolith, de lidsteen, versteening, welke met het mannelijk lid gelijkvormig is. PRIAMUS, koning van Troje, onder PRIC. 576 PRIM wien de vermaarde verwoesting! de p.erste zijn, zich boven anderen dezer stad plaats had. verheffen; van daar primus, Lat., PRICASEN, in Rusland, de tol. en ge· de eerste prijsbehalel' op eene regtsho'ltc.r., waartoe de handels- school. aangelegenheden behoorden. PRIMGETALLEN, (rekenk.) eerste of PRIJS, prise, Fr., buit; een veroverd ondeelbare getallen, b. v. 1, 3, 5, of met geweld genomen schip 7, 11 enz. enz., van daar: iets voor goeden PRIMlCERIÜS, Lat., de eerste dom. prijs, dat is, voor een' goeden buit heer. verklaren; eenen prijs opbrengen. PRIMIGENIA, een bijnaam, welke aan Zie verder Prix. verscheidene goden, als scheppers PRIJSCOURANT, eene lijst, waarop de der dingen, gegeven werd, Ook geldende waarde of marktprijs der FORTUNA had onder dezen naam gangbaarste handelsartikelen is eenen tempel te Rome. aangeteekend. PRIMITIEF, oorspronkelijk, eerst, al. PRIMA, de eerste, hoogste klasse, lereerst, aanvankelijk. Primitiva stem, soort, enz. Prima. wissel, ecclesia, de eerste kerk, de Chris. eerste wissel (van meer wissels, telijke kerk in de drie eerste eeu' die over eene en dezelfde som zijn wen na CHRISTUS; verba primitiva, opgesteld), en van daar ook se· stam· of grondwoorden. cunda., tertia.wissel, tweede, derde PRIMITIëN, zie Prémices. wissel. Prima· ballerina ,prima. PRIMO, pro primo, Lat., ten eerste, donna, prima parte, Ital., eerste vooreerst. Primo geniture, de danseres, zangeres, tooneelspeel. I eerstgeboorte. Zie jus primoge. ster. Prima. vista, ltal., op zigt niturae. Primogeonitus, de eerst. (van eenen wissel); ook iets op geborene. Primo.uomo, de eerste eerste gezigt, van het blad weg tenorzanger. Primula veris, de spelen. Prima· volta, I tal. , de eerstelingen der lente, de sleutel. eerste maal. bloem. Primum mobile, de eerste PRIMAAT, primas, Lat., eerste of op. beweeggrond, de hoofddrijfveer ; perste aartsbisschop van een rijk; de eerste beweging. Volgens het ook de waardigheid of het ambt stelsel van ARISTOTELES, was de van eenen primaat (het primaat- wereld uit negen holle kogels za· schap). Pl'imae viae, Lat., de mengesteld, waarvan er zeven voor eerste wegen, zoo noemen de artsen de zeven planeten, de achtste voor de maag en het gedarmte, dewijl de vaste sterren bepaald, maar de in beiden de afvoering der stof negende zonder sterren was. Thans begint. PI imair, Fr., eerste, is de ongegrondheid van dit stel. voornaam; oorspronkelijk, b. v. : sel bewezen; maar men heeft dit primair onderwijs, eerste of lager woord behouden, om de schijn. onderwijs; primaire scholen, lagere bare beweging des hemels in 24 scholen in Frankrijk; primaire ge· uren aan te duiden. bergten, oorspronkelijke of grond. PR.IMORDIAAL, eerst, oorspronkelijk, gebergten. Prime, de eerste stem, b. v. primordiale kracht, oonpron. eerste toon van elke klankladder; keJijke of grondkracht. (schermk.), de eerste positie na PRINCIPAAL, het of de voornaamste, het trekken van den degen (de eerste, hoofdzakelijkste, b. v.: de houw van boven naaf het hoofd); principale crediteur, de voornaam· ook de eerste drukzijde, schoon. ste of eerste schuldeischer; ook druk; het eerste biduur in de hoofdzaak, het hoofdwerk, de kloosters, enz. Primeren, hoofdpunt; de heer, meester, last. PRIN. 577 PRIS gever (aan een' makelaar enz.). 'zigtk ) een driezijdig geslepen glas Principale, het voorste en voor· (voor de straalbreking). Prisma. naamste pijpwerk aan orgels. tisch, kantzuilig; prismatische kien. Principaliteit, de heerschappij, op. I ren. grond. of regenboogsklellren. permagt, voortreffelijkheid. Prin.!PRISON, Fr., gevangenis, kerker; epe, Fr., principiüm, Lat., de hechtenis. Prisonnier, een ge. grond of bron, aanvang, grond. vangene. oorzaak; het grondbeginsel, begin. PRISTAF, in Rusland, een commissa. sel; grondstelling; grondstof. ris, die eenen gezant op de gren. PBINCIPIAAT, datgene, wat van iets zen ontvangt, hem vergezelt en anders, principe, voortkomt, b. v. vo~)r hem zorgt. Gewoonlijk ge· de werking van de oorzaak. I schiedt dit, van de eene plaats tot PRIOR, Lat., prieur, Fr., de eerste, de andere, door aanzienlijke edel. vroegere, voorgaande; ook de prioor, lieden. de eerste of opperste \'oorstander PRISTINUS, Lat., vorig. In pristinum van een klooster of stift, de naaste statum redigeren, in vorigen staat aan den abt. Denzelfden rang terug brengen. heeft, in de nonnenkloosters, de PRITANÉE, Fr., pritaneüm, Lat., het priores of priorin. Priora, Lat., raadhuis, in het oude Athene; ook vroegere dingen, gebeurtenissen; de geregtszaal; eene plaats alwaar het voorgaande. Prioraat, het zij, die zich tot het algemeene prioor. of voorzitterschap; de welzijn bij den staat verdienstelijk waardigheid, de zetel en het ge· gemaakt hadden, hun onderhoud bied van eenen prior of eene prio. bekwamen. res. A priol'i, zie bij A priori- PRIVAAT, niet openbaar, huiselijk, teit, de eerstheid, den voorrang of· I geheim, bijzonder, ingetugen; de voorkeur hebbende. ambteloos, van daar: Prit'aat.au. PRIPEGALA, een afgod, ann wien de diëntie, bijzondere gehoorgeving; \Venden, nog in het begin dt!r Privaat· biecht, oorbiecht; Privaat. 1 :2de eeuw, de Christenen, die in col/egie, eene vuorlezing niet vu or hunne handen vielen, onder de ieder, of in het openbaar, maar schrikkelijkste folteringen, offer. slechts voor eenigen; Privaat. den. zaak, de eigene, huiselijke annge. PRISCIANUS, een beroemd spraak.! legenheid. Als hoofdwoord wordt kunstenaar, in het lantste der 5de I het, even als Privé, voor het ge. en in het begin der 6de eeuw. i heim gemak gebezigd. PRISE, Fr., greep, vingergreep; een !PRIVAl'IE, berooving, onttrekking, snuifje,dat 18, zooveel snulf,als men I ontblooting, gebrek; afwezighCld tusschen den top van den duim eener eigenschap. Privatief, uit· en VOClrsten vinger nemen kan: I slUItend, afzondt!rlijk, eigen, b. v. eene prise; wijders, vangst, huit;, privativejagt, eigene, aflOnderlijke een genomen en opgebragt schip, 'I jagt. Privé, Fr., voor zich·zel. of de dnarop gevondene waren, ven, voor zijn' eigen persoon; zie PriJs. En prise, in gevaar ook het secreet, geHeim gemak. van weggenomen te worden. Hors I Priveren, berooven, uitsluiten, ont· de prise, buiten gevü.ar. I trekken. PRISEREN, !:lchatten, de waarde aan· iPRIVILEGIE, privilegiüm, Lat., een slaan. I riseur, de schatter of Ivoorregt; een vrij heids· , verlofs. waardeerder van de geldwnarde i of vergunningsbrief van de rege. van eenig voorwerp. I' ring. Privilegiëren, bevoorreg. PRISMA, (meetk.) eene kantzuil; (ge. ten, met een vuorregt beschenken. I 37 PRIX. 5ï8 PROB. PRIX, Fr., de prijs, waarde eener I heid, goede trouw. zaak. Prix jixe, vaste prijs. A PROBLEEM, problema, Lat., opgave, non prix, onder den pi ijs, met vraagstuk; twijfelachtige vraag, schade. Hors de prix, boven den welke nog te onderlOel~::iJ;'en; eene. !' godsdienstige sekte 111 Engeland, ! . welke tot de Presbyterianen be- I hoort. Deze Hervormde sekte I _verwerpt~-d~· nlsscnoppeJijken gé: \ heel en al, duldt de liturgie niet \.. en beweert, dat ~.ij het zuivere. woord Gods belijdt. . ... - .. '-.- --- PURPER, fijne katoenen stof van eene hoog donkerroode kleur, tot verkrijging van welke kleur men zich bediende van eene soort van zeeslakken, door de Hebreeuwen Argaman, door de Grieken Porphyra en door de Romeinen Purpura genoemd. PURPURA, Lat, de scharlakenkoorts. PURPURATEN. eertijds de voornaamste bectmbten aan het keizerlijke hof. thans de kardim\als; beiden wegens de kleur hunner Ideeding. PURPURINA, een uit koper vervaardigd metaal, waarvan men zich tot het onechte vergulden bedient. PURPURITEN, versteende slakken, welke kronkelig. en van knoppen, strepen, takken en eene ronde opening voorzien zijn. PURULENT, etterend. Purulentia, Lat., ettermakende geneesmiddelen. Purulelltie, ettering. PUSCOETUS, een God van verscheidene Wendische en Slavische volken, die geloofden, dat hij onder den jelleverboom in den grond woonde. hem alzoo onder dezen boom offerden en baden, dat hij hun de Barstuken , aardgeesten, zenden mogt, om hen in hunnen arbeid bij te staan. PUSDOGAN, Pustikan, een voorheen gebruikelijk geweer, bij de Hongaren en Polen; ook een stok boven met eenen knop voorzien, en naar eene strijuknods gelijkende. PUSILLANIEM,pusillanime, Fr., kleinmoedig, versaagd. Pusillanimiteit, pusillanimité, Fr., kleinmoedigheid, versaagdheid. PUSSA, eene Godin der Chinezen, die de zendelingen bij CYBELE vergelijken. Zij wordt op de kruin van eenen lotusboom met 16 armen afgebeeld, in ieder van welke zij iets houdt. PUSTRICH, Puster, een vuurgod der oude Duitschers. PUTSCHE, in Opper-Duitschland eene zoutmaat. PUSZTE, Puszta, in Hongarije, eene woestijn, ook eene uitgestrekte, vrije en algemeene veeweide. PUS'l'ONEN, priesters en toovenaars der oude· Pruissen, die door aan· raken en aanblazen ziekten wilden genezen. PUTA, eene Godin der oude Romeinen, die dver het snoeijen der boomen gesteld was. PUTREFACTIE, putréfaction. Fr., verrotting, ontbinding; ook bederf, vervuiling. Putreftceren, van gelijke beteekenis met digereren, doen verrotten, verteren, ontbinden. PUTTONEN, priesters der oude Pruissen, die uit het water waarzeiden. PUUR, pur, Fr., rein, zuiver, onvervalscht, echt; ook louter, enkel, bloot. PYANEPSlëN, een feest, hetwelk de Atheners den 7den dag der maand Pyanepsion vierden, ter gedachPYCN. 593 PYRE. tenis van den terugkeer van TBE- zich bevat. SEUS, nadat hij den Minotaurus PYRETICA, koortsmiddelen. gedood had. PYRETOLOGIE, beschrijving, verhan- PYCNOTICA, Lat., geneesmiddelen, deling over de koortsen. welke het waterige bloed verdik- PYRGoïDAAL-GETAL, torenvormig geken. Pycnotisch, verdikkend (van I tal, is, wanneer men een zuilgetal geneesmiddelen). en een pyramidaal getal van gelijk PYCTATIÜM, eene soort var. condui- I ' geslacht zamenneemt, maar zoo, telijst, welke men nazag, eer een dat de zijde of wortel van het pynieuwverkoren bisschop gewijd ramidaal getal 1 minder is dan bij werd. het zuilgetal. B. v. 18 is een PYGMEëN, dwergen; een verdicht driehoekig zuilgetal, waarvan de volkje, uit zeer kleine menschen zijde 3, daarentegen 4 een tri gobestaande. Pygmeïsch, dwerg- naaI pyramidaal getal, welks zijde achtig. 2 is. De som 18 + 4 is het tri- PYLADES, zie Orestes. gonaal pyrgoïdaal getal. PYLAEA, eene plaats bij Thermopyle, PYRJAMA, een van buiten verwaralwaarhet gel'egtshof der Amphyc- mend geneesmiddel. tionen gehouden werd. PYROBOLIE, de vuurwerkerskunst. PVLOCLASTRUM, een krijgswerktuig PYROBOLOGIE, beschrijving der vuurtot het doen openspringen der werken. poorten. PYROCAREN, vrouwen, die buiten het PYLORITEN, tweeschalige mosselen, klooster de gelofte van kuischheid wier beide schulpen niet regt op deden, en in de 13de eeuw ontelkander passen. stonden. PYOGENESIS, Pyogenia, ettervorming, PYROLOGIE, de leer van het vuur. ettermaking. Pyon, pus, etter. PYROMANTIE, de waarzegging uit de Pyophthalmia, etterige oogontste- vlammen van het offervuur. king. Pyophthalmus, etteroog. PYROMETER of PYROSKOOP, vuur- Pyoptysis, etteruitwerping, etter- meter, een werktuig tot meting hoest. Pyorrhagia, de plotselinge van de uitzetting der vaste ligchalozing van eene groote hoeveelheid men door het vuur. etter. Pyosis, ettering, verëtte- PYRONOMIE, kunst, om het vuur goed ring; in het algemeen, ophooping te besturen. van etter. PYROPBAAN, eene soort van opaal, PYRAMIDE, zie Piramide. welke door middel van verwar- PVRAMIS, een spits toeloopende hoed, ming doorschijnelld wordt. Het dien de Grieken onder hunne kei- is dezelfde soort van wereldöog, zerlijke reg'ering droegen. dat in het water doorschijl1endheid PYRAMUS, een jonge Assyriër, be- bekomt en van daar hydrophaan roemd door zijnen ongelukkigen heet. minnehandel met THISBE. PYROPBORUS, eene soort van kruid, PYRASMOLOGIE, beproevings- of ex- dat door de lucht aangestoken perimentaalleer. wordt. PYREcTICus,koortsachtig, met koorts PYROSIE, het kokende branden. behebt. PYROSIS, een brandende gloed in het PYREëN, de tempels der oude Per- gelaat. zen; dewijl daarin een altoosdu- PYROTECBI!i>iE, zie Pyrobolie. rend vuur brandde. PYROTELEGRAAPH, werktuig, om bij PYRETERON, het gedeelte van den den nacht den afstand van eenen chemischen oven, dat bet vuur in ontstanen brand te bepalen. 38 PYRO. 594 PYTH. PYROTHI~CH, bijtend, invretend. Zie I PYTHIÜ8, een bijnaam van APOLLO. Caustica. De Pythische spelen werden, APYRRHA, zie Deukalion. POLLO PYTHIÜS ter eere, alle vier PYRRHICHA, eene 800rt van dans, jaren, te Delphos gevierd. naar zijnen uitvinder PYRRHUS, PYTHON, (fabelk.) eene vreeselijke volgens anderen, Pyrrhichus, ge- slang of een geduchte draak, die Iloemd. De Grieken hadden twee LATONA, toen zij zwanger was, zeer soorten van dezen dans, dien zij vervolgde, en ook vele andere verden kinderen leerden. De eene woestingen aanrigtte, maar door een oorlogsdans ; de andere ter APOJ,LO, toen hij slechts vier daeere van BACCHUS, met stokken, gen oud was, gedood werd. Tot die vau klimop omstrengeld wa- aandenken dezer overwinning werren. den de Pythische spelen, bijzonder PYRRHUS, zoon van ACHILLES, on- te Delphos, maar ook op andere derscheidde zich bij de belegering plaatsen van Griekenland, gevierd. van Troje door zijnen moed en PYTHONISSA, eene waarzegster, prozijne wreedheid. HERMIONE, zij- fetes. ne gemalin, eenen minnehandel PYULCEUS, Pyulcon, Pyuliüs, een etmet ORESTES hebbende, liet door tertrekker, een werktuig tot het dezen PYRRHUS vermoorden. uithalen van etter uit groote en PYRRICHIÜS, in de dichtkunst, eene diepe abscessen. voetmaat van twee korte letter- PYURIA, het (dikwijls slechts vergrepen. meende) etter wateren, de ontlas- PYRRHONISMUS, wijsgeerige twijfel- ting van etter (of dergelijke stofzucht; neiging. om aan alles te fE'n) met de pis. twijfelen. Zie Scepticismus. PYXIS, eene vaas, waarin de gewijde PYTHAGORAS, was een wijsgeer, wiens hostie bewaard wordt. leerlingen hem vijf jaren zwijgend moesten aanhooren; van daar: een pythagorisch, stilzwijgen bewaren, zeer stilzwijgend zijn. PythagoQ rische stelling. het bewijs, dat het Q, als Romeinsch getal. beteekent quadraat der grootste zijde eens 500. regthoekigen driehoeks zoo groot Q. B. F. F. Q. S., quod bonum Jelix is, als de quadraten der twee ove- Jaustumque sit, of enkel: Q. F. F. Q. rige zijden te zamen genomen. S., quod jelix jaustumque sit, God Pythagorisclle tafel, de tafel van geve daartoe of over dit werk zijvermenigvuldiging. nen zegen! PYTHIA, de naam van de priesteres Q. D. B. v., quod Deils bene vertat, in den tempel van APOLLO te Del- God late het wel gelukken! phos; ook eene profetes, waar- Q. E. D., quod erat demonstmndum, zegster. hetgeen te bewijzen was. PYTHIAS, eene tijdrekening van 4 QUA ER., quaeritur, de vraag is. jaren, welke van de Pythische spe- QUA EST., quaestio, eene vraag; quaest, len ontleend was. quaestionis, waarover gesproken PYTHlëR~, bij de Romeinen, ten tijde wordt, of eene bewuste zaak. der koningen, 4 waarzeggers. van Q. E., quinta essentia, de quintwelke er altijd een zich bij den essens (op geneeskundige recepkoning bevond; terwijl de anderen ten). reizen naar het Delphische en an- Q. L., quantum libet, zoo veel als dere orakele deden. men belieft. Q. P. 595 QUAD. Q. P., quantum placet, zoo veel als men verkiest. Q. Q, qualitate qua, op eens anders last, in eens anders naam. Q. s., quantam satis of sufficit, zoo veel als toereikend is. Q. V., quantum vis, zoo veel als gij wilt. QUA, b. v. qua koning, als of in de hoedanigheid van koning. QUADRAAT, een volkomen vierhoek, vierkant; quadraat, vierhoekig, vierzijdig. Quadraat, (het) eene regtlijnige, vierkante, regelmatige figuur, welke enkel gelijke zijden en enkel regte hoeken heeft; ook het product van een met zich-zelf vermenigvuldigd getal. QUADRAGESIMA, de Zondag in de vasten, welke de vierdp. voor palmzondag is, en anders ook invocavit genaamd wordt, naar de gewoonlijke Antiphonie uit Psalm 98, 15 : invocavit me et ego exaudiam. Qua. dragesimale, de veertigdagige vasten voor Paschen. Quadrans , apothekersgewigt van 3 oncen; ook het vierde deel eener geheele erfenis. Quadrant. het vierde gedeelte van eenen cirkelboog. of een in 90 graden verdeeld astronomisch en mathematisch werktuig, om hoogten en andere zaken te meten. Quadratl'ix, eene door de oude wiskunstenaars uitgevondene kromme lijn, met behulp van welke zij, bij het maken van eenen cirkel tot een vierkant, den hoogsten graad van naauwkeurigheid poogden te bereiken. Quadratuur, uitvinding van een quadraat, zoo wel in lijnen als in getallen, hetwelk aan eene andere figuur gelijk is; het maken tot een vierkant. Quadratuur des cirkels, uitvinding van een quadraat, dat juist zoo groot is, als de inhoud eens cirkels; iets onuitvoerbaars. Qua. dratus homo, Lat., een groot, grof mensch, een vierkante vent. QUADRANTAAL,bij de Romeinen, eene maat, welke omtrent 20 kan beo vatte. QUADRATA, een vierhoekig gebouw voor den tempel van APOLLO, waarin het geld, tot vergrooting der stad bestemd, bewaard werd. QUADREREN, quadrare, Lat., vierkant maken, den inhoud van een vier. kant berekenen; een getal met zich zelf vermenigvuldigen; p'l8Sen, zich schikken, overeenkomen. Hoc quadrat, dat schikt zich. Hoc non quadrat, dat schikt zich niet. QUADRIENNIÜM, Lat., in het algemeen, een tijd van 4 jaren, bijzon. der de eerste jaren na bekomene moudigheid. QUADRIFRONS, een bijnaam, dien JANUS droeg, wanneer hij, waarschijnlijk om de 4 jaargetijden voor te stellen, met 4 aangezigten af· gebeeld \\ erd. QUADRIGA, een heelkundig bindsel met kruiselings loop ende slagen; het kruisborstverband. QUADRIGA, een wagen op twee wielen met vier naast elkander gespannen paarden, gelijk de oude Grieken en Romeinen, inzonderheid bij de wedstrijden, gebruikten; ook een span van vier paarden. Insgelijks enkel een viertal, b. V. quadriga liberorum , een viertal kinderen. QUADRILATERAAL, vierkantig, dat vier zijden heeft. QUADRILLE, lomberspel met 4 in plaats van 3 spelers; ook dans met 4 personen. QUADRILLIOEN, I millioen trillioenen of I millioen tot de vierde magt verheven, b. v. (1,000000,000000,000000,000000) . QUADRINOMIÜM, Lat., quadrinome. Fr., in de stelkunst eene vierledige grootheid, b. v. a + b + c + d. QUADRIPARTEREN, vierendeelen, in vier deel en verdeelen. Quadripartition, Fr., quadl'ipartitio, Lat., de verdeeling in vier deelen. Qua. drisyllabisch, vierlettergrepig. Qua· 38* QUAD. 596 QUAE. driviüm, een viersprong; ook de vier wiskundige wetenschappen, als: de muzijk. cijferkunst, landmeetkunde en sterrekunde; welke, nevens de spraakkunst, de redenleer en redekunst. de zeven vrije! kunsten uitmaken. . QUADRISECTIE, verdeeling in 4 ge- • lij ke deelen. QUADRO. vierstemmige muzijk. QUADRUMANEN, quadrumani, quadrimani, Lat., vierhandige schepsels; zoo wordt onder anderen het apengeslacht genoemd. Quadrupeden, quadrupèdes, Fr ,quadripedes, Lat .• viervoetige dieren. Quadl'upel, quadruplum, Lat., quadruple, Fr., viervoudig, viermaal zoo groot. Quadruple-alliance. Fr., quadrupel alliantie, een viervoudig verbond. Quadrupleren, verviervoudigen, viervoudig maken. QUADRUPI.ATOREN, openbare aanklagers bij de Romeinen, die hun' naam daarvan hadden, dat zij 1/ .. van het geld ontvingen, hetwelk de beschuldigden betalen moesten. QUADRUPLICEREN, het derde verantwoordingsgeschrift des aangeklaagden, hetwelk tegen het derde beklagschrift des klagers (tripliek) overstaat. (de quadrupliek), inleveren. Zie Dupliek. QUAERENTEN, eene sekte van dweepers in Engeland, van soortgelijke gevoelens als de Expectanten, van wie zij zich echter in zoo ver onderscheiden. dat zij wel eene ware kerk stellen maar ver borgen; moetende zij diensvolgens gezocht worden. Hiervan hebben zij hun' naam, zoo als ook de Engelschen hen Seekers. Zoekers noemen. QUAERITUR, de vraag is, of, er wordt gevraagd. QUAESITOREN. te Rome zekere ambtenaren. die over begane misdrijven, bijzonder dezulke, waarvoor geene uitdrukkelijke wetten bestonden, tot buitengewone regters aangesteld werden. QUAESITUM JUS, Lat., een wel verkregen regt. QUAESTIE, quaes/io, Lat., vraag, geschil. vraagstuk, strijdpunt; ook pijnbank. Quaestie moveren, quaestionem movere, Lat., eene vordering doen. De zaak in qvaestie, dat is, de zaak waarover gehandeld wordt. Daar is geen quaestie van, dat is, dat behoeft geene navraag. dat is hui ten kijf, dat spreekt van zelf; quaestioneren, ondervragen, uitvragen; ook pijnigen; iemand qaaesi'ione/' en, iemand velerhande vragen voorleggen, hem met vragen bestormen of lastig vallen. QUAESTIONARISSEN, questionnaires, Fr., SlImmisten, werden de Scholastiken in de 13de eeuw genoemd, toen zij in de godgeleerdheid, een en zwerm van philosophische kunstwoorden, bepalingen, onderscheidingen en spitsvindige vragen mengden. QUAESTOR, qllesteur, Fr., een Ra. meinsch ambtenaar. die met de staatsinkomsten en uitgaven te doen had; een questor. penningmeester. Quaestuur, het ambt eens questors. QUAKER, zie Kwaker. QUALIFICATIE, toekenning der noodige eigenschappen; betiteling, benoeming, deugdelijkheid, geschiktheid tot iets. Qualificatiif, nader bepalend. beschrijvend. Qualificeren. eene zaak nader bepalen, beschrijven, hare eigenschappen opgeven; ook een en persoon zekeren titel geven, hem tot eenen post benoemen; insgelijks zich qualificeren, zich ergenis toe bekwamen, geschikt maken; gequalificeerd, geschikt, vatbaar, geregti gd : een gequal~ficeerd persoon wordt gezegd van iemand, die geschikt en geregtigd is tot een ambt. QUALIFICATOREN, bij de inquisitie, die geestelijken, welke beslisten, of een aangeklaagde aan ketterij schuldig was of niet. Ook de bijQlJAL. 597 QUAR zitters of assessoren van de gene- van het hertogdom Parma en Piaraals en provincialen der geestelij- cenza, waarop MARIA met het kind lijke orden. afgebeeld is, en daaronder de QUALIS PERSONA, TALIS PERIZOMA, waarde met soldi XXXX, waarvan Lat., men geeft iemand schoenen de naam (veertiger). naar zijne voeten. Qualis rex, ta- QUARDERONNEREN, de scherpe hoelis grex, zoo als de heer is, zijn ken of kanten aan eene plank of zijne onderdanen. eenen balk afstooten en afronden. QUALITEIT, qualité, Fr., qualitas , QUARRÉ, Carré, een vierhoek, vier- Lat., de gesteldheid, de eigenschap kant; en quarré, in het vierkant, van een ding of van eenen per- b. v. van soldaten. soon, ook de stand in de burger. QUARRETTE, eene Italiaansche kolijke zamenleving ; de titel, de be- peren munt, omtrent 11/ 2 cent naming, die iemands waarde en waard. rang in de burgerlijke zamenleving I QUART, quartus, Lat., het vierde van beteekent. Qualiteit en quantiteit, een geheel. Een boek in quarto, hoedanigheid en hoeveelheid. wanneer een vel papier in vieren QUALITER, even als; ta liter, qualÎter, verdeeld is. Van hier quartijn, ook qua liter, qualiter, op wat wijze kwartijn. Zie Kwart. het ook zij. QUARTA, de vierde klasse in de QUAND.MêME, Fr., tot eIken prijs, school. hoe het ook ga. QUARTALITIüM,in Hongarije, de som, QUANINA, eene Godin der Chinezen, welke eene adellijke dame, die met welke gelofte van eeuwige kuisch- eenen ongeadelde of ongegoede , heid deed, en zich daardoor het quartalist genoemd, trouwt, uit de ongenoegen van haren vader op vaderlijke goederen bekomt. den hals haalde. Hij veroordeel- QlTARTAAN, vierdendaagseh, als quarde haar, op eene eenzame plaats, taflnkoorts, vierdendaagsche koorts. tot zwaren arbeid, waarin haar de welke op den 4den dag terugkomt. dieren en zelfs hoogere wezens QUARTANE, quartaanslang, verouderd hielpen. zwaar geschut, het eerste schoot QUANTITEIT, de hoeveelheid, me- 24 pond, het laatste 16 pond ijzer. nigte; ook de grootte, een ding QUARTANO, eene maat voor natte hetwelk vermeerderd of vermin. waren in Spanje en het zuiden van derd kan worden. In de spraak. Frankrijk. kunst, duur, dat is, de kortheid of QUARTARIO, eene maat in Venetië, lengte der lettergrepen. waarvan er 4 één staro uitmaken. QUANTUM, Lat., eene zekere som; de QUARTATIE, het scheiden der metagrootte, menigte, veelheid, getal, len, bijzonder van de edele, door de maat. Quantum est, quod nes- vocht of sterk water. rimus! hoe veel is er, dat wij niet QUARTA TONI, (muz.) de 4de trap weten! van eenen grondtoon, waarin zich QUARANTAINE, de proef- of legtijd de modulatie bevindt. Tegenwoorvoor schepen, scheepsvolk en rei. dig bedient men zich, in plaats zigers, die van plaatsen komen, van deze uitdrukking, meer van welke men van pest verdenkt, en het woord Subdominance. welke tijd vroeger op 40 dagen QUARTANT, eene maat voor vloeistofwas bepaald; ook de inrigting, fen, omtrent 11/ 2 emmer groot. waar deze proeftijd moet gehou- QUART D'ÉCU, Fr., eene rekenmunt den worden. te Genève, omstreeks één frank QUARANTANA, eene zilveren munt waard. QUAR. 598 QUAR. QUARTE, eene Genuesche korenmaat, stemde. waarvan el' 8 ééne mine doen. QUARTICENO, eene inhoudsmaat te Eene Fransche maat van omtrent Bologna. 2 pint of kan. Houten kisten QUARTIDI, de vierde dag eener De. van eene zekere grootte, waarin cade. de rozijnen van Provence verzon· QUARTIERMEESTER, Kwartiermeester, den worden. In de muzijk. een burgerlijke of militaire inlegeraar; interval van 4 trappen, welke 3 ook stuurmansmaat, opzigter over soorten onder zich heeft, namelijk de scheepswachten. de zuivere, verhoogde en vermjn- QUARTILLO, eene Spaansche munt, derde quarte. Ook de a snaar op het vierde gedeelte eens reaals ; de violine, viool en violoncel; de- ook een gewigt van ongeveer één wijl zij (lP de beide laatste instru- pond. menten de 4de snaar is. QUARTLEIN, in de Rijll8treken, eene QUARTER, Eng., een vierde gedeelte, inhoudsmaat, waarvan de 20 één eene korenmaat, welke 10 gallons I aam uitmaken. bedraagt of ruim 3 hectolitres Ql'ARTO, Lat., ten vierde; ook eene (Neder!. mudden). Spaansche koperen munt, welke QUARTERON, een door eenen blanken 4 maravadis of omtrent 3 cents en eene Mulatin, of door eenen doet. Mulat en eene blanke vrouw, QUARTS, zie Kwarts. voortgeteeld mensch, zoo wel van QUAS, een drank in Rusland, welke het mannelijke als vrouwelijke ge· daar de plaats van ons bier beslacht. kleedt. QUARTET, kwartet, een zangstuk voor QUASI, gelijk, als ware het, onge. vier stemmen. Zie Kwart. veer, in schijn van, even als of. QU.1RTETTINO, een quatuor, waarin Quasi-contract, eene handeling, de partijen beknopt en gemak- waardoor iemand op dezelfde wijze kelijk gemaakt zijn. verpJigt wordt, als of hij een con· QUARTEREN, goud en zilver, in reden tract gesloten hadde. Quasi-pos. van 3 tot 1 zamensmelten, om het sessio, wordt van ligchamelooze dan door de quart (zie quartatie) dingen gezegd, welke dus niet ei. te kunnen scheiden. genlijk kunnen bezeten worden, QUART-FAGOT, eene soort van fagot, als: het regt van te jagen, vee hoe· welke eene quarte dieper staat dan den en weiden, en andere regten. de gewone, in het orkest: ook ge· Quasi-delictum, eene door verzien woonlijk slechts bij zulke muzijk begane overtreding. Quasi modo gebruikt, die uit enkel blaasinstru- geT/iti, de eerste Zondag na Pa. menten bestaat, en wel in plaats schen. van de contraviolon. Quart-fluit, QUASI-SYNCOPE (muz.), voorheen de eene bijzondere soort van fluit, figuur, waarbij eene noot, die men waarvan de grootste 4 toon en die· in het opslaan van den takt om· per, de kleinste 4 toonen hooger geslagen heeft, in den onmiddel. dan de gewone dwarsfluiten staan. lijk daarop volgenden nederslag QUARTIANEN, voorheen in Polen sol. herhaald en op nieuw aangeslagen daten, die de grenzen tegen Rus. wordt. land verdedigen moesten, en hun. QUASSATIE, in het algemeen, kwet. nen naam daarvan bekwamen, dat sing, maar bijzonder die der wer· koning SIGISMUNDUS AUGUSTUS velbeenderen, wanneer deze wel in het vierde gedeelte van zijne ta· hunnen stand blijven, maar niet felgelden tot hun onderhoud beo meer vast aan elkander zijn. Ook QUAS. 599 QUAT. eene scheiding van het verband der vlechten en banden. QUASSlA, Quassie. zie Kwassiehout. QUATALIS, als zoodanig. QUATERNIOMEN. de verdeeling (door sommigen voorgewend, maar niet wezenlijk gegrond) in het voorma· lige Roomsche rijk. volgens welke tot elke orde er altijd 4 behoorden. als: 4 hertogen, Brunswijk, Beijeren, Lotharingen en Zwaben; 4 graven. Schwarzburg, Kleef, Grätz en Savoije; 4 burggraven, N euren berg,Maagden burg,Reineck en Stromberg; 4 abten. Fulda. Weissenhurg, Murbach en Kempten; 4 steden. Augsburg. Aken, Metz en Lubeck. enz. Van daar noemden zich de graven van Schwarzburg Vier-graven van het Roomsche rijk. QUATERNE, (in het lottospel of de getallenloterij) vier bezette en tegelijk uitkomende nommers. Zie verder katern. QUATERTEMPER, Quatemper, Quatuor tempora. Lat., in de RoomschKatholijke kerk. de vier strenge boet- en vastedagen, welke, op den eersten vrijdag van ieder vierendeeljaars , moeten gehouden worden. QUATRAIN, een klein gedicht, dat uit 4 verzen of dichtregels bestaat. QUATRE-COULEURS. eene soort van goud, waarin vierderlei kleuren zich voordoen. en tot zakuurwerken en dergelijke dingen gebruikt wordt. Quatre-mains, Fr., quatro mani. Lat.. een muzijkstuk voor 4 handen gezet. Quatre mendians, 4 soorten van vruchten, welke in Frankrijk gedurende de vasten gegeten, en gewoonlijk, onder elkander gemengd, verkocht worden, als: vijgen, rozijnen, amandelen en hazelnoten. Quatre-nations, een collegie, hetwelk door den kardinaal MAZARIN in 1661, bij de Universiteit te Parijs, gesticht werd, voor 60 jonge edellieden, uit de pas veroverde districten van Pignerol, den Elzas, de Nederlanden en Roussillon. Deze kweekelingen waren diensvolgens uit 4 natiën zamengesteld, te weten: de !taliaansche, Duitsche, Nederlandsche en Spaansche. QUATRICINIÜM, de naam van kleine vierstemmige muzijkstukken, voor 4 hoornen of trompetten, of 4 hoornen en 2 trompetten. QUATRICROMA, 1/64 noot of dergelijke pauze. QUATRINO, eene koperen munt in Italië, iets minder dan één cent waard, en waarvan er 1 saldo 3 tot 5 bevat, naar gelang deze in een land zwaarder of ligter is. QUATRO, (vierde) benoeming van onderscheidene I taliaansche kleine munten. De Romeinsche is eene zilveren munt, en geldt omtrent 71/ 2 cent; de -Genuesche is eene koperen munt en geldt 4 denaro. QUA'l'UOR, hetzelfde als Quartet. QUA'l'UORVIR, te Rome en elders, een ambtenaar, tot een uit 4 personen bestaand collegie behoorende. Men vond dezelve te Rome, alsmede in de voormalige rijksstad Nordhausen, alwaar zij de eerste waardigheid na de burgemeesters bekleedden. QUEBRAUTO, zie Mal de Ojo. QUEEN'S BENCH, de naam van het oppergeregtshof te Londen. QUEINOME'l'ER, een werktuig, om de snelheid der lucht te meten. QUEKKER, een palmwijn, die zeer vurig is. QUENTO, in Portugal, eene wijze van betalen bij de munt; eene som van 2675 dukaten, 8 realen en 26 maravadis. QUEREL, querelle, Fr., twist, gescbil, krakeel. Querellaat, een beklaagde; hij, tegen wien eene aanklagt bij de regt bank is ingediend, in tegenstelling van Querellant, een klager, eischer; hij, die zoodanige aanklagt bij het geregt indient. QUER 600 QUIL Querelleren, twisten, harrewarren. QUERQUERA, Lat., de koude koorts. QUERQUETULARIëN, nimfen, welke in een eiken bosch nabij Rome vereerd werden. QUEUE. Fr., de staart van een dier; de stee!, sleep; in het biljartspel, de stootstok; aan vrouwenkleede. ren, een lendestuk, zekere opvul. ling van achteren; ook bij optogten enz., het laatste gedeelte van de daaraan deelnemende volksmassa. QUIBUS, Lat., een zot, gek. QUID AD TE, Lat., wat gaat het u aan? quid ad me, wat gaat het mij aan? quid hoc siM vult, wat moet dat bed uiden? quid rei est, wat is het? quid novi, wat nieu ws is er? quidfaciëndum, wat moet er nu ge. daan worden? QUIDAM, zeker iemand; ook zooveel als Quibus. QUID PRO QUO of QUI PRO QUO, misslag, verzien, misverstand, ver· wisseling; artsenijmiddelen, die bijna eene gelijke kracht hebben, zoodat men het eene voor het an· dere nemen kan. Het eene voor het andere. Quid quid sit, het zij wat het wil. QUIës, de verpersoonlijkte rust, eene Godin der Romeinen, onder welke men zich, zoo als het schijnt, het eerst de rust in den dood denken moest. Hare priesters werden zwijgenden genoemd. QUIëSCENTIE, rust. Quiësceren, rus· ten, zich gerust stellen, stilzitten. Quiëstismus, gemoedsrust, volko. mene berusting des gemoeds in God. Quiè'stisten, eene bijzondere soort van Mystiken, die in zeke. ren toestand van rust en ongevoeligheid, zonderlinge verschijningen meenen te hebben. Deze toestand heet quiê'tismus. Quiëtisten werden ook, geuurende de Fransche omwenteling, diegenen genoemd, welke door een rustig gedrag geen onmiddelliJk aandeel aan de zaken namen, en bloote aanschouwers bleven. QUILADE, een geFigt in Spanje en Portugal, volgens hetwelk de edelgesteenten gewogen worden. QUILARODA, hetzelfde als Ki/ar. QUILLAGE, een kielregt of tol, welken buitenlandsche koopvaardijschepen, die voor de eerste maal in Fransche havens het anker werpen, betalen moeten. QUILLOT, Quilot, eene korenmaat in de Levant, welke 22 oka's bevat. QUILO, eene Florentijnsche zilveren munt, 12 soldi geldende. QUIMOS, een dwergachtig volkje op Madagascar (eene soort van cretins) . QUIN ARIÜS, eene oud- Romeinsche zilveren munt, welke 10 assen of omtrent 22 1/ 2 cent deed. QUINCAILLE, Fr., allerhande klein ijzer., staal- en koperwerk. Quincaillel'ie, Fr., handel in verscheidene dingen, die uit ijzer, staal, koper, enz. gemaakt worden, als: knoopen, gespen, horologiekettingen en sleutels, messen, scharen, brillen, scheermessen, enz; ijzerkramerij. QUINCUNX, het gevijfde of de gedaante eener Romeinsche V. B. v. boornen in quincuncem (als een vijf of in het kruis) planten. QUINDECAGOON, een vijftien hoek of eene figuur, die 15 zijden heeft. QUINDENEN, Quindeniüm, eene soort van annaten, welke door eenige gestichten aan het hof van Rome betaald moeten worden, en alle 15 jaren de helft der jaarlijksche inkomsten bedragen. QUINDEZE, de oude naam van een quintregister in het orgel, welks diepste pijp 11/ 2 voet lang is. QUINE, (in het lottospel of de getallenloterij) vijf op eene rij bezette en uitgetrokken nommers, ook quinterne genoemd. QUINQUAGESIMA, de zesde Zondag voor palmzondag, ook estomihi geQUIN. 601 QUIN. naamd; insgelijks de vijftig dagen landen een gewigt, hetwelk omtusschen Paschen en Pinksteren. trent met den centenaar overeen- QUINQUATRUS, een feest der Romei- stemt. nen, hetwelk den 16 Mei begon QUINTADENA, Quintaderna, een oren 5 dagen lang, ter eere van gelregister, welks pijpen twee ver- MINERVA, gevierd werd. schillende geluiden geven. QUINQUENNALIëN, zekere plegtige QUINTANA, in de legerplaatsen der spelen, welke naar de Olympische Romeinen, de plaats, alwaar aIJergeleken, en door de Romeinen alle I lei levensmiddelen en andere din- 5 jaren gehouden werden. gen verkocht werden. QUINQUENNALIS, een ambtenaar in I QUINTAS, een gewigt in Afrika, 147 de Romeinsche volkplantingen , azen of iets minder dan 1/2 lood wiens ambt 5 jaar duurde. In de zwaar. groote koloniën bevonden er zich QUINTATON, eene der meest gewone 4, maar in de kleinste slechts 2. en beste orgelstemmen. QUINQUENNELLUM, zekere patent- QUINTA TONI, zoo noemde men eerbrief, welke gewoonlijk slechts voor tijds den vijfden trap van dien 5 jaren verleend werd. klankladder, waarin de modulatie QUINQUENNIÜM, Lat., een tijdperk van een toonstuk zich bevindt, van 5 jaren; ook eene 5jarige waarvoor men zich thans gewoonstudie. lijk van het woord Dominante QUINQUEPRIMEN, de vijfmanllen, die bedient. in steden, welke het Romeinsche QUINT-BAS, eene quintfiuit in het peburgerregt hadden, de hoogste daal eens orgels van 6 voet toon. raadsbedieningen bekleedden. QUINT-CIRKEL, een cirkel, welke QUINQUERTIÜM, de oefening in de ontstaat, wanneer men, van c uit, vijfderlei soort van kampspelen, in opklimmende quinten voortgaat, als: het schijfwerpen, loopen, dan- tot dat men weder daarop terug sen, boogschieten en worstelen. komt. QUINQUESSIS, eene oud-Romeinsche QUINTE, de vijfde toon van den munt, van 5 a"sen of omtrent 121/ 2 grondtoon; de dunste en helderste cent. snaar op snaarinstrumenten; eene QUINQUET, eene Argandsche lamp vijfde in het kaartspel; ook een met dubbelen lichtstroom. zekere stoot (in het schermen). QUINQUEVIR, een ambtenaar, die tot Oneigenlijk ver~taat men door een collegie behoort, hetwelk uit 5 quinten, listige streken, zie kwint. personen bestaat. De Romeinen Quintuplicer'en , vervijfvoudigen. hadden er tot onderscheidene werk- Quintuplum, het vijfvoudige. zaamheden, als, om de landerijen QUlNTERNE, een muzijkinstrument, onder de soldaten te verdeelen enz. welks ligchaam naar eene viool Het, uit 5 personen bestaande, zweemt, en hetwelk met 4 tot 5 Fransche Directoire, droeg daar- rijen darmsnaren overtrokken is. van den naam van Quinquevirat Tot begeleiding van het gezang, (vijfmanschap). wordt het even als eene luit ge- QUINQUINA, anders ook China, kina, speeld. koortsbast, middel tegen de koorts. QUINTESCENS, quinta essentia, Lat., QUINTA, de 5de klasse eener Latijn- eigenlijk, de vijfmaal overgehaalde sche school. geest eener vloeistof; het fijnste. QUINTAL, een gewigt in Spanje, beste, edelste, krachtigste eener hetwelk omtrent 150 pond mark- zaak; figuurl. het voornaamste, gewigt houdt. In verscheidene beste, de kern van iets, van een QUIN. 602 QUIR. boek, enz. QUINTET, een vijfstemmig toon- of muzijkstuk. QUINTIDI, de vijfde dag eener Decade. QUINTILLE, het lomberspel voor vijf personen. QUINTINISTEN, eene soort van vrijgeesten, die ten tijde der hervorming ontstonden, en van eenen Franschen kleermaker QUINTIN hunnen naam ontvingen. Zij leerden, dat de evangelische vrijheid daarin bestond, dat ieder gelooven konde, wat hij wilde. QUINTOLE, zulk eene notenfiguur, welke ontstaat, wanneer eene hoofdnoot van den takt, b. v. een vierde, in 5 noten van gelijke duurzaamheid ontbonden wordt. QUINTUS, Lat., de vijfde; ook de 5de leermeester. QUINZE-VINGTS, Fr., eigenlijk, 15 maal 20 of 300; de naam eener zeer weldadige stichting in Parijs, ter verzorging van 300 blinden. QUIPos. Quippos. het knoopenschrift der Peruanen, waarvan zij zich, vóór de komst der Spanjaarden, bedienden, in plaats van schrift. Men rijgde namelijk verscheidene draden van venlchillende kleur aan eene snoer, en legde daarin veel of weinig knoopen, naar vereisch der bedoelde zaak. Iedere kleur had hare bijzondere beteekenis; en wanneer men door de plaatsing en mengeling der kleuren iets niet genoeg l\Onde aanduiden, dan bediende men zich van de knoopen. Op deze wijze hielden zij niet alleen hunne boeken, maar bewaarden ook, door daartoe aangestelde beambten, hunne geschienissen, wetten, openbare inrigtingen, aangegane verbonden, enz. QUI PRO QUo, zie Quid pro quo. QUIRAT, een gewigt in Egypte, het vierde deel van een engels. QUIRINAAL, kleine berg of heuvel binnen de muren van Rome, alwaar ROMULUS een en tempel had. QUIRITEN, bijnaam der oude Romeinen. QUISQUILIëN, quisquiliae, Lat., alles wat slecht is, niet deugt, en hetwelk men wegwerpt; fig. slechte voortbrengselen van den geest, smakelooze lettervruchten. QUI TACET, CONSENTIRE VIDETUR, Lat., die zwijgt, schijnt toe te stemmen; geen antwoord is ook een antwoord. QUITANTIE, quittanee, Fr., kwijting, kwijtbrief, bewijs van schuldvoldoening. Quitte, Fr., los, vrij, ledig, onbelast. Quitteren, eenen kwijtbrief geven, als voldaan onderteekenen; ook ontslaan, verlaten, laten varen. Quitte ou double, niets of dubbel. QUI-VA-Là? of Qui vive? Fr., wie daar? een gewone kreet der Fransche schildwachten, wanneer zij eenig gerucht gewaarworden, of iemand hooren aankomen. QUI VIVE, zie Qui.va-là? QUOD ERAT DEMONSTRANDUM, hetgeen te bewijzen was. QUODLIBET, (van Quod, wat, en Libet, belieft of behaagt, zamengesteld), een zamengesteld ding, een mengelmoes. Men verstaat daardoor eene schilderij, eene teekening, een geschrift, waarin vele zeer ongelijksoortige voorwerpen, zonder merkelijke betrekking op elkander, daargesteld wordeu; ook een muzijkaal stuk voor allerlei stemmen; ook laffe scherts der gemeene lieden. Quo MODO, manier van uitvoering, handelwijze. QUOTA, quotum, Lat., quote. Fr., het evenredigaandeel,hetwelkeen ieder heeft te betalen of bij te dragen. Quoteren, naar evenredigheid verdeelen; met getallen of teek enen voorzien, nommeren. Quotisatie, Quotatie, schatting, berekening of bèpaling van hetgeen ieder moet opbrengen of bijdragen. Quotiseren, schatten, het aandeel bepalen, QUOT. 603 RABA. hetwelk ieder in de belastingen dragen moet; ook iets evenredig verdeelen. QUOT CAPITA TOT SENSUS, Lat., veel hoofden, veel zinnen. QUOTIDIANUS, Lat., Febris quotidiana , koorts. dagelijkseh. alledaagsche QUOTIEN1', de uitkomst eener deeling of divisie, b. v.: het quotient is 4, wanneer men 12 door 3 deelt. QUOVELI, bij de Mahomedanen, kluizenaars, die voor de dorpen of steden in kleine kluizen leven, en in den reuk van groote heiligheid staan. QUOVIS MODO, op allerlei wijze, het koste wat het wil. R. R, als Romeinsch getal, beduidt 80. R, op recepten, recipe, men neme. R. of re8p., responde of respondeatur. antwoord,of er worde geantwoord; ook responsum, Lat., r/ponse, Fr., antwoord. R. I. S. A., Romanorum imperator semper Augustus, de Romeinsche keizer, altoos de vermeerderaar des rijks. R. tC, beteekent Roomsch-Katholijk of Roomsch-Katholijken. R. M., regia majestas of majestatis, de of der Koninklijke Majesteit. R. P., révérendpère, eerwaardige pater. REG., t'egula, regel; ook regiüs, koninklijk. RESP., respublica, de staat, de vrijstaat of republiek. RA, de zeilsteng, een lange ronde staak, welke aan den mast hangt, en waarop het zeil gerold wordt. RAADPENSION ARIS, zie Pensionaris. RAAR, rarllS, Lat., zeldzaam, kost. baar. Rm'iteit, zeldzaamheid, een zeldzaam,schoonding. Om ne rarum est carum, Lat., zeldzame dingen zijn duur. Rarum contingens, eene zaak, die zelden voorvalt. RABANNEN, eene soort van kleine trommels, op welke de Indische danseressen, voor hare bewegin. gen, de maat slaan. RABAT, rabatto, I tal. , rabot, Fr., aftrekking. korting van den bepaalden prijs een er waar; over-, op. of omslag van een kleed; bef of kraag voor geestelijken en regters ; ook een smal tuin- of bloembed. Rabat geven, van eene te betalene som van iedere honderd enkele percenten doen korten. Rabatte. ren, aftrekken, korten; (in de kolfbaan) den bal achter den paal, op het schot spelen. RABBANITEN, Rabbiniten, ook Talmudisten, zijn die Joden, die bij het Oude Testament ook nog den Talmud volgen, of de schriften der Rabbijnen aannemen, in tegenstel. ling van de Caraïten, die den Talmud geheel verwerpen. RABBI, Rabbijn, heet zoo veel als meester, en is de eertitel eens uitleggers der Joodsche wet. Rabbinismus, de leer, de grondstellingen der rabbijnen. RABETEREN. dom maken, verstompen; door kwade behandeling, alle gevoel van menschelijkheid, en alle verstandelijke vermogens verstikken. RABIDOQUIN, een verouderd geschut, hetwelk 11/ 2 pond ijzer schoot. RABINET, een geschut, hetwelk 8 pond ijzer schiet. RABULIST, een woordenrijke en daar. bij listige pleitbezorger, die het regt verdraait, een advokaat van kwade zaken. Rabulisterij, het gedrag van zulk eenen pleitbezorger; regtverdraaijing. RACCOMMODEREN, raccommoder, Fr., herstellen, weder in orde brengen, vernieuwen, verhelpen. RACCORDEREN, op nieuw stemmen, b. v. eene viool; weder verzoenen, vereenigen ; ook gelijk, effen aan elkander bouwen of voegen, gelijk RACi';;. 604 RAD!. twee deelen van een gehouw. Raccordement, het gelijk- of effenmaken j aan elkander bouwen, geschikte vereeniging van twee deelen; het op nieuw stemmen van een speeltuig; ook in de ~childerk., de overeenkomst der tinten en halve tinten, in eene verbeterde schilderij. RACE, zie Ras. RACKASIRA, een lndiaansche balsem, van eene geelbruine kleur en eenen bitterachtigen smaak; hij breekt ligtelijk in de koude, en geeft, aangestoken, eenen zeel' aangenamen geur van zich. RADEGAST, een God der oude Duitschers, welke bijzonder door de Obotriten (de tegenwoordige MeckIenburgers), vereerd werd. Op zijn hbofd zat een vogel met uitgebreide vleugelen; op de borst had hij eenen ossenkop, in de regterhand een schild en in de linkerhand eene speer. RADEREN, afschaven; uitkrabben, uitschrappen, ook met sterk water in koper etsen. RADIAAL, hetgeen stralen heeft. Radiaalkroon, eene stralenkroon: zie Auréole. Radiatie, het uitschrappen van eenen post in eene rekening enz.; ook het stralen schieten van een lichtgevend lig. chaam, straal werping. RADICAAL, ingeworteld; wat den oonprong, den grond, den wortel eener kracht of eigenschap uitmaakt; oorspronkelijk, aangeboren. Radicaal bedelf, grond bederf. Radicaal.kuur, eene volkomene genezing. Het radicale kwaad, de erfzonde. Radicaal-vocht, het levenssap. RADICALEN, eene politieke partij in Engeland p.n andere landen, die zich de geheele verandering of hervorming van de bestaande staatsregeling tot hoofddoel stelt. RADIOMETER, een graadboog, werk. tuig om de poolshoogte te me· ten. RADIÜS, Lat., een straal; ook half. meter, de halve middellijn van eenen cirkel j zoo zijn de speken in een rad zulke radii of halfmeters. RadiUs is ook de weg eens lichtstraais van het eene punt tot hetandere. Radiüsvector, (sterrek.) de regte lijn uit het brandpunt der elyptische baan, in het middel. punt der planeet getrokken; ook de lijn uit het middelpunt der krachten in het zwaartepunt des bewogen ligchaams. RADIX, Lat., een wortel; in de rekenkunst, een wortelgetal, ieder hoofdgetal, dat verkregen wordt, als men een getal met zich zelf vermenigvuldigt; in de spraak. kunst, het stam. of wortelwoord, waaruit andere woorden ontstaan zijn. RADOTEREN, zotte, onverstandige reden voeren, suffen. RADOUCEREN, zachter maken, verzachten, een metaal zijne hardheid benemen; fig. matigen, doen bedaren, ter neder zetten. RAEPS, Rappes, wijn, welke tot versterking op vroege druiven gegoten is, en daarmede nogmaals gegist heeft. RAFI, Rafiditen, onder de Perzianen, diegenen, welke, buiten den Ko. ran, geen ander gewijd boek er· kennen, en zich daardoor van de Sunniten onderscheiden. RAFFINADE, eene soort van suiker, welke door een· en andermaal koken en zuiveren, uit de melissuiker voort geb ragt en geraffineerde suiker genoemd wordt. Raffinaderij, raffinerie, Fr., de verfijning en loutering in het algemeen j ook de plaats, waar de suiker gekookt en gezuiverd wordt. Raffinadeur,raffineur, Fr., iemand, die salpeter, zwavel, maar inzonderheid suiker loutert j ook de werkman, die het zilver van het lood, dat het nog bij zich heeft, geheel en al zui vert. RAFF. 605 RAIT. Raffinage, de herhaalde loutering of zuivering des e.alpeters, der zwavel, der zouten, enz., maar inzonderheid der suiker. Raffineren, reinigen, louteren, verfijnen; ook fig. napluizen, iets trachten uit te vorschen. Een geraffineerd mensch, dat is,een listig, doortrapt mensch. RAFFINEMENT, Fr., haarkloverij, vitterij, het uitpluizen een er zaak; muggenzifterij; de nieuwsgierige of neuswijze bemoeijing, om de oorzaken en den zamenhang der dingen uit te vorschen ; ook spitsvindigheid. I RAFRAICHISSEREN, Rafl'aicheren, rafraichir, Fr., ververschen, verfrisschen, verkoelen. RAGE, Fr., woede, razernij; fig. verzotheid op iets. RAGGIO, Ragione, !tal., zoo veel als firma, de naam of teekening, onder welke een huis handel drijft; ook eene koopmansrekening. RAGOCZ, een veld niet ver van Pesth, waarop de Hongaren voorheen, onder voorzitting van den koning, hunne rijksdagen gehouden hebben. RAGOÛT, Fr., een vleeschg;eregt, bereid met gekruide saus, die den eetlust opwekt. Ragoût à la diable, een mengelmoes van allerhande spijzen. RAILLEREN, railier, Fr., spotten, schertsen, kortswijlen. Raillerie, Fr., scherts, kortswijl, boert. Par raillerie, uit scherts. Raillerie à, part, alle scherts ter zijde. Railleur, Fr., schertser, spotter, spotvogel. RAILS, Eng., de ijzeren scheenen der spoorwegen, over welke de raderen rollen. RAILWAY, Eng., een spoorweg. RAISON, Fr., rede; het vermogen, om duidelijke begrippen te vormen, om te oordeelen en te besluiten; ook verstand, dat is, het goede gebruik, dat de menseh van zijne rede maakt; ook een verstandig gedrag; al datgene, hetwelk met het verstand, de billijkheid, het regt en de opgelegde pligten overeenkomt; voorts grond, oorzaak, beweegreden; ook handelsnaam of firma. Un être de raison, Fr., ens ratjonis, Lat., eene hersenschim, een onding. Raison d'état, het voordeel van den staat. Raisonnabel, raisonnable, Fr., redelijk, billijk; grootmoeàig of mild. Raisonnement, Fr., oordeelskracht; beöordeeling, oordeelvelling; ook tegenspraak. Raisonneren, raisonner, Fr., redeneren, oordeelen, besluiten; ook tegenspreken, tegenwerpingen maken; den mond roeren. Raisonneur, Fr., een zwetser, babbelaar; ook een persoon, die er veel tegen inbrengt, wanneer hem iets bevolen wordt; een tegenspreker, dwarsdrijver. RAITZEN, Raetzen, een volk van Slavischen oorsprong, voorheen naar de rivier Rasca in Servië, Rasciërs genoemd. Naar de landen, welke zij thans bewonen, worden zij Serviërs en Ill!Jri~rs genoemd. RAJA'S, Rajahs, Redsjahs, in OostIndië, inlandsche vorsten, die gedeeltelijk vrij, gedeeltelijk schatpligtig zijn. Zij, die slechts kleine bezittingen hebben, heeten Pokigars; allen behooren tot de kaste der krijgslieden. Door Raja's worden voorts ook de schatpligtige onderdanen bij de Turken ver· staan. RAJIPONS, eene soort van Indische dappere soldaten, die echter slechts eene lans en eenen sabel voeren. RAJOCA, een harde witte steen, waarvan voorheen fraaije beeldwerken gemaakt werden. RAKET, rachetta, Ital., roquette, Fr., bij het balspelen, een klein net tusschen eenen ronden beugel, met eene handgreep, om den bal daarmede te slaan. RAKET, in de vuurwerkkunst, een RAKO. 606 RAMA. gedeelte van een lustvuurwerk, hetwelk uit eenen met lagen kruid gevulden cilinder bestaat, die, wanneer hij aangestoken wordt, in de hoogte schiet, en dan met een en sterken klap uitgaat. Congrevische raketten of brandmketten bestaan uit een' ijzeren, hollen kogel, waaraan eene blikken bus vol gaten is vastgemaakt; een lange, daaraan gehecht~ stok dient, om er de noodige rigting aan te geven. Het gestel om te werpen is een werktuig met twee, naar alle zijden beweegbare laden of goten. Zoodra de kogel daarin gelegd en aangestoken wordt, vlie/.;t hij, met een verschrikkelijk geweld, eenige duizend schreden voort, terwijl uit de gaten der bus een aanhoudende vuurstroom vloeit, welke p'ekaardig is, aan alle voorwerpen v~st blijft hangen, en niet kan gebluscht worden. Na omtrent tien minuten volgt het uiteen springen des kogels zelf. De werking dezer vreeselijke Engelsche uitvinding is genoegzaam bekend geworden. RAKOEUM, een klein viervoetig dier, de spion van den leeuw, die zich altijd een eind wegs vooruit begeeft, wanneer de leeuw op roof uitgaat. RAKY, de aangenaamste drank der IIIyriërs, van pruimen toebereid. RALENTEREN , langzamer maken, verminderen, belemmeren, verzwakken. RALLENTANDO. I tal. , (muz.) afnemend, langzamer. RALLIEMENT, Fr., het weder te zamentrekken der door den vijand verstrooide of uit elkander gedreven troepen. Ralliëren, de verstrooide troepen weder verzamelen, weder vereenigen. Gerallièerd, weder verzameld, weder te zamen gebragt. RAM, een God in Oost-Indië, wien de schepping der apen toegeschreven wordt, die door zijne verclerders voor verstandig gehouden worden; weshalve zij dezelve niet dooden, maar van hen gelooven, dat zij ook met de geloovigen in het paradijs zullen komen. RAMASAN, Ramadan, de negende maand van het Turksche jaar, merkwaardig wegens de den Turken daarin aanbevolen dagelijksche strenge vasten, van den opgang der zon tot aan haren ondergang .. Aan het einde der maand houdt deze vasten op; en dan volgt het groote vreugdefeest, genaamd de beiram, een offerfeest met plegtige ommegangen. RAMASSEREN, oprapen. Geramasseerd, eigenlijk, verzameld, dik, sterk: krachtig, stevig, b. v. een gem masseerde (stevige) kerel. RAMBERG, werden eertijds in Engeland de zwaarste oorlogsschepen genoemd; thans zijn het ligte en lange rivierschepen. Ook geeft men somwijlen dezen naam aan de Patachen. RAMENTA, Lat., de kleine splinters van geb rok ene beenderen; het draderige, hetwelk bij den loop afgaat; kleine stukjes van iets; het geschaafde. RAMIFICATIE, vertakking, verdeeling of uitbreiding in takken. RAMO, een van de voornaamste goden der Heidenen in Oost-Indië, wiens naam zij elkander als een' groet toeroepen. RAMPE, (bouwk.) eene schuins opgaande vlakte, of hellend vlak, dat in stede van eenen trap gebruikt wordt; ook de zijleuning eens traps. Desgelij ks de opril aan de bank voor de kanonnen; een zacht glooijende weg aan eenen wal (waarvoor de Franschen echter liever pente gebruiken). RAMPONEREN, beschadigen, bederven; ook bespotten, vernederen. RANA, Ranula, Ratrachus, die zweer aan de tong, welke men vorsch RANC. 607 RAPP. noemt. RANCUNE, Fr., wrok, diep gewortel. de haat, vijandschap. RANDGLOSSE, aanmerking op den rand van een geschrift, rand. of kantteekening. RANG, rij, orde; ook de waardig. heid, de stand, de plaats, welke iemand, met betrekking tot het aanzien, waarin hij staat, bekleedt; de trap van eer. Rangeren, in or· de stellen, zetten, brengen, leg. gen, enz.; ook, aan een' kant doen; iemand rangeren, hem teregt zetten, tot zijnen pligt brengen; zich rangeren, zich in eene rij, in zekere orde stellen. RANIMEREN, ranimer, Fr., weder levend maken, bezielen; figuur!. opvrolijken, opwekken; ook het gezigt eene betere kleur geven; zich ranimeren, verschen moed vatten. RANTSOEN. losgeld, losprijs; het geld, waarmede een slaaf of krijgs. gevangene losgekocht wordt; ook het geld, waarmede eene vijande. lijke plundering afgekocht wordt; op de schepen is het de maat en het gewigt van spijsendrank, welke aan het scheepsvolk dagelijks worden uitgedeeld, bij de landtroepen de portie genoemd. Bij de land. troepen daarentegen draagt slechts de maat van voeder, welke ten behoeve der paarden uitgedeeld wordt, den naam van rantsoen, in onderscheiding van portie. Rant· soeneren, los. of vrijkoopen; ook op rantsoen stellen: het scheeps. volk rantsoeneren. RANZ DES VACHES, zie Kuhreihen. RAPACITEIT, rapacité, Fr., roofzucht, roofgierigheid. RAPlDITEIT, rapidité, Fr., snelheid, gezwindheid. RA PA TEL,rapatelle,Fr .,een helder weef· sel van paardenhaar, waarvan in .' Normandië de fijne zeven enz. ge· maakt worden, en dat ook tot het stijfmaken van kleederen dient. RAPPÉ, rapé, Fr., grof geraspte snuiftabak. RAPPEL, terugroeping. Rappeleren, terugroepen; ook herinneren. RAPPIER, Rapier, een schermdegen. RAPPORT, Fr., het berigt, verslag, hetwelk men van eene 7.aak geeft; overeenkomst, gemeenschap met iets of iemand; ook het weder. zijdsch verband of de zamenhang "an zekere dingen met elkander. Rapport (magnetisch) heet de beo trekking of gemeenschap van den. genen. die gemagnetiseerd wordt, met den magnetiseur of diens toe· stel. Rapporteren, terugbrengen, terugvoeren; berigt of verslag geven; verklikken, aanbrengen; ook betrekking hebben of in verband staan tot iets of iemand. Rappor. teur, een berigtgever; verslaggever bij het geregt; een oorblazer, aanbrenger; ook hoekmeter. RAPPROCHEREN, rapprocher, Fr., nader brengen of voeren; ook verzoenen. RAPsoniE, zie Rhapsodie. RAPTIM, Lat., hals over kop; m grooten haast. RAQUE'l'TEN, zie Raket. RAREFACTIE, verdunning der lucht. des bloeds; verwijding der zweet· gaten; uitbreiding een er zaak, die te voren in een eng bestek besla· ten was. RARITEIT, zie Raar. RAS, eene ~oort van zijden of wollen stof, op welker oppervlakte men geen wol of haar ziet. RAS, in het ArabisC'h, eene kaap. RAS, race, Fr., een tuk, eene soort mn dieren. Zie verder Race. RASBUTTEN, Rasputen, een talrijke volksstam in Oost.Indië, welke tot de tweede klasse van de kaste der krijgslieden behoort. Woordelijk heet het vorstenkinderen ; dewijl de eersten van vorsten af. stamden. RASEREN, raser, Fr., scheren, af. scheren; ook ~stingwerken sleeh. HASI. 608 RATA. ten, sloopen. Rasuur, het afscheren der haren, bij de Room~chKatholijke geestelijken. RASIEL, noemen de Joden eenen engel, die aan ADAM een boek uit den hemel gebragt zoude hebben, waarin de hoogste wijsheid bevat was. ADAM had echter na zijnen val dit boek weder verloren. RASIERE, voorheen eene korenmaat in de Oostenrijksche en Fransche Nederlanden. RASO, eene lengtemaat in Italië. RASPATORIÜM, RatuIa, een heelkundig werktuig, waarmede men de beenhuid van de beenderen scheidt, de beenderen, welke van den beeneter aangetast zijn, af~chaaft, ook de tanden van wijnsteen enz. zuivert, alle welke verrigtingen raspatuur heeten. RASSURANT, Fr., geruststellend, vreesbenemend. RASTA, waren bij de oude Duitsehers rustplaatsen aan de wegen, \~elke, dewijl zij zich op eenen bepaalden afstand van elkander beo vonden, tevens dienden om den weg te meten. RASTEL, Rastello, (vestingb.), eene kleine uit~pringing, welke uit den bedekten weg, door het glacis gesneden, en met eene afhellende borstwering omringd is. RASTRAAL, een werktuig, waarmede men vijf lijnen in eens op papier trekt, om noten te schrijven. Rastreren, notenlijnen trekken. RATA, ratae partes, Lat., evenredige def!len, aandeelen, bijdragen. Pro rata, naar evenredigheid of verhouding. Pro rato et grato, voor krachtig en aangenaam houden. Rato temporis, ter behoorlijker tijd. De rato caveren, zorgen, dat het beslotene zijn beslag krijge. eautionem rati stellen, slechts voor zijn aandeel borg stellen. RATAFIA, eene soort van sterken drank, van aard beziën en andere vruchten en kruiden, op brandewijn getrokken. RATATOUILLE, Fr., dooreengestampt middagëten der soldaten, doorgaans Ratjetoe geheeten. RAT DE CAVE, kelderrot, spotnaam, aan de peilers of beambten der vereenigde regten droits réunis (mede spottend droits ruineux genoemd), onder de Fransche overheersching, gegeven. RA'l'EL, een Perzisch gewigt van omtrent een half pond NederJandsch. RATELWACHT , heet op sommige plaatsen, de nachtwacht, van den ratel, dien hij gebruikt; zoo als hij op de meeste andere plaatsen klapwacht of klepperman genoemd wordt, naar de klep of klap, waarmede hij voorzien is. RATIFICATIE, ratificatio, Lat., bel( rachtiging, goedkeuring; ook de oorkonde der bekrachtiging. Ratificeren, bekrachtigen, goedkeuren. RATIN, Ratyn, nopjesgoed, zekere wollen stof. Ratineren, laken en andere wollen stoffen van nopjes voorzien, friseren of fraise ren. RATIO, Lat., raison, Fr., reden, oorzaak, grond. Rationes decidendi, de redenen, waarom zoo en niet anders gesproken of geöordeeld wordt; ratio dubitandi, de reden, waarom men twijfelt; rationes dubitwldi et decidendi, redenen van twijfel en beslissing; ratio legis, de reden, waarom eene wet zoo ontworpen en zamengesteld is. RATIOCINATIE, het verstandig oordeelen en besluiten. Ratiocine, ·en., sluitredenen maken, besluiten. Ratiociniüm, Lat., besluit, sluitrede. RATION, in de beteekenis van voedsel of voeder, zooveel als Rantsoen. RATONIAAL, Rationeel, rationalis, Lat., redelijk, overeenkomstig met de rede; ook met verstand begaafd of daarop gegrond. Rationalist, iemand, die zijne godsdienstige grondstellingen alleen uit de RAT!. 609 HAVI. rede afleidt. Rationalismus , de godsdienst der rede, het redegeloof. Ratione, Lat., ten aanzien van, uit hoofde van: ratione conscientiae, gewetenshalve; ratione officii, ambtshalve. RATISSOIR, Fr., het krabijzer, schaafijzer (der schoorsteenvegers, salpeterzieders, bakkers, enz.) het afstrijkijzer voor eene deur of trap, om de schoenen of laarzen daaraan af te strijken. RATITI, heeten de Romeinsche koperen munten, op welker keerzijde scheepsnavels (ratesJ afgebeeld waren. RATJETOE, bedorven van Ratatouille, zie dat woord. RATO, de rato, (in den kanselarijstijl) wil zeggen, dat eene zaak voor goedgekeurd en besloten moet gehouden worden. RAUDE, eene ziekte bij menschen en dieren, waarbij de huid, door de daaronder verborgene scherpe vochten doorgevreten wordt, en op de doorgevretene plaatsen, eene ruwe korst bekomt. RAVAGE, Fr., verwoesting; in het algemeen, eene daardoor veroorzaakte groote schade; veel ravage in een huis maken, veel geweld maken, veel wanorde veroorzaken. Ravagel'en, verwoesten, vernielen, plunderen. RAVELIJN, ravelin, Fr., eene voor- ! schans, een bolwerk, dat eene halve maan of twee zijden van eenen driehoek vertoont, en op zich zelf, door de gracht van den wal eener vesting afgescheiden. gemeenlijk voor eene poort aaugelegd wordt, om dezelve te dekken. RAVIN, Ravyn, holle weg, eene diepte in den vlakken grond of in zeer zacht afloopende hellingen; ook eene bergkloof. RAVIR (à), Fr., bekoorlijk. verrukkelijk. Ravissement, vervoering, verrukking. RAVITAILLEREN, op nieuw provianderen of van levensmiddelen voor· Zlen. RA!.! EREN, Royeren, uitdoen, doorhalen, door:,chrappen, b. v. eenen post in eene rekening. RAIJONNANT, Fr., schitterend, prach. tig; ook stralend. RAZZIA, Razia, benaming van cenen strooptogt der Fransche troepen in Noord-Afrika. RE, de tweede noot van den toonladder, de D. REAAL, eene rekenmunt in Spanje. Mexico en andere landen. De Reaal de Plata, zih'ercn reaal, geldt in Spanje 24 1/ 2 cent; de Reaal de Vellon, koperen reaal, 12 1/ 2 cent. In Mexico heeft de zilveren reaal eene waarde van 321/ 2 cent. Vroeger had men ook de gouden reaal, ter waarde van nagenoe~ een en hal ven dukaat. H,EAAL, Reëel, zakelijk, wezenlijk, in tegenoverstelling van wOOl'delijk, als: reale en verbale injul'ii!ll; gene zijn dadelijkheden, deze zijn 8chimpwoorden; reale dpfinitie, zakelijke bepaling; ook werkelijk, innerlijk, b, v. de l'eèïe waarde, de gehalte waarde, de zakelijke of innerlijke waarde van geld, munten of effecten, in tegeno\'er5telling van de nominale waarde, de naamswaarde. ReaalsclIOol, eene school, in welke uiet enkel woorden en talen, maar (>01. de tot het het burgerlijke leven noodige kunsten en wetenschappen geleerd worden. Realia, gewigtige zaken, die iets van meer belang dan enkele woorden betreffen, wezenlijke dmgen. Realisatie, het in werking brengen, de bewerkstelliging, verwezeniijkir;g; ook de omzetting in klinkellde munt of specie. Realiseren. tot een werkelijk bestaan brengen, verwezenliJken; waren en andere zaken verkoopen, tot geld maken; ook in de redeneerkunde, heet realiseren, eene 39 REAC. 610 REAU. reeds erkende waarheid, uit de on- REA UMUR. een der vroegere grootste dervinding, verklaren of bewijzen, natuurkundigen, bijzonder bekend bij voorbeeld. de stelling: alle men· door zijnen thermometer. sclten zijn sterfelijk, wordt door de REBAB, een strijk~peeltuig der Turondeninding. ten aanzien van het ken met twee ~naren. sterven der memchen. gerealiseerd. REBATTEMRNS. Fr., in de wapendat is bevestig'd of bewezen. Rea. kunde, allerlei verzonnen figuren lismus , (het tegenge8telde van die in elkander schijnen te 100. idealismus) de leer, dat buiten on· pen; in de muzijk, de veelmalige ze voon,tellingen. en onafhankelijk herhaling van denzelfden toon, daarvan, werkelijke dingen voor- ook Repercussie genoemd. handen zijn. Realisten, de aan· REBEBE, eene korenmaat in Alexanhangers dezer leer. Realiteit, drië, van omtrent 42 Neder!. kop. het ware wezen van een ding, REBEL, rebelIe, Fr., oprOt'rling. opwerkelijkheid, wezenlijkheid; ook roermaker • muiter. Rebelleren, rf-gtschapenheid van karakter. reb&ller, Fr., opstand yeroorzaken, Su~ieclive realiteit. denkba"rheid. aan het muiten slaan. Rebellie, Ohjective realiteit, werkelijkheid. rébellion, Fr .• oproer, muiterij; de RBACTIE, l'eactio, Lat , réaction, geweldadige op;;talld tegen zijne Fr., tegen. of terugwerking, het wettige overheid. telllgdrijven van eene staatkundi. REBELLIONEN, de carunkels der ge rigting of beweging, en wel aangegroeide huid en van het bijzonder van de naar vrijheid hoornvlies, of kleine, weeke, roode strevende beweging van het Iibe· en vleezige uitwa8sen van een ralismu5. Reactiollairen, tegen. verdikt IYlllphatisch vocht voort· strevers. tegenstanders. be~trijders komende. van het liberalismus, vijanden van REBES, Hebr., eigenlijk, woeker; de naar \'fijheid strevende politie- ook over het geheel, voordeel, ge. ke partij in een land. Reagentia, win. Lat., terug- of tegenwerkende i REBRACHIATORIëN, kleine strikken, middelen, waardoor de Reactie I waaI mede de oude monniken, om wordt bewerkt. Reagel'en, terug. I bij den arbeid niet gehinderd te of tegenwerken. worden, hunne kleederen onder de REAR-ADMIRAL. Eng., bij de Engel- armen opbonden. ~chen de Schout. bij. nacht, dewijl REBUS. wourdenspel. figuurraadsel; hij de rear of achterhuede een er laffe grappen. dubbelzinnigheid. gloote vloot kommandeert. Rebus sic stantibus, Lat., de zaken RRA!:'SURANTIE, tegen verzekering , ZQO geschapen staande. wanneer een assuradeur, wegens RÉBU'l', Fr., afwijzing, weigerend eene door hem verzekerde som beo antwoord; ook uitl'chot, het weg. zorgd is, en dezelve door een' der. geworpene. Rebutant, terug!:'too. de wederom laat verzekeren. tend, moed benemend, verdrietig, REATUS, weerbarstigheid, moedwil.. onaangenaam. Rebuteren, afwijlig bestaan, vergrijp, waarover zen, voor het hoofd stooten; ook men aangeklaagd wordt. In rea· afschrIkken, den moed benemen. tu, beschuldigd, aangeklaagd. RECADENTIA, Lat., _ terugkeering. Ouk wordt reatus genomen voor Jus l't:cadentiae, Lat., de terugkeede ellendige gesteldheid en het ring of het vervallen van een regt erbarmelijke ,"oorkomen van eenen aan zijnen vorigen bezitter. in hechtenis zittenden misdadi. RECAMBIO, ricamNo, ltal., récllange, ger. Fr., tegen wissel, welken men, RECA. 611 RECE. wegens eenen niet betaalden wissel, met de kosten wederom trekt. RECANTATIE, herroeping van aangedane smaadredenen en beleedigingen; intrekking van hetgeen men gezegd of geschreven heeft. Recanteren, herroepen. RECAPITO, het adres gel'en. Aanneming van eenen wissel; ook wel de wissel zelf. RECAPITULATIE, korte herhaling of beknopte opsomming van den hoofdinhoud van iets. Recapituleren, iets kort of zakelijk herhalen, den inhoud kort zamenvatten. RECENSENT, beöordeelaar, bijzonder van boeken, tijdschriften, enz. Recenseren, iets onderzoekend doorloopen, een boek enz. beöordeelen. Recensie, heöordeeling, boekbeöordeeling. RÉCENT, Fr., versch, nieuw, onlangs voorgevallen. Recentiore, Lat., op heeter daad. RRCENTIORES, de nieuwere of jongere schrijvers. RECEPTATOR, Lat., in regten, de heIer, de verberger van het ontvreemde. RECEPIS, rédpisse, Fr., blijk of bewijs van ontvangst, b, v. van waren of geld. RECEPT, voorschrift, welke bestanddeelen men ter bereiding eener zaak (bij voorbeeld, artsenij, spijs, verw, enz.) nemen moet, bijzonder een artsenijvoor:,chrift. Recept eren , artsenij middelen voorschrijven; ook dezelve, volgens het voorschrift, gereed maken. Receptoriüm, Lat., het receptenboek d"r apothekers; ook de sakristie, plaats voor de heilige vaten. Receptuur, de kunst van artsenijmiddelen voor te schrijven. RECEPl'ACULUM, Lat.,réceptacle, Fr., de plaats, waar iets verzameld wordt, bergplaats; ook in de kruidkunde, dat gedeelte eener bloem, waar de bevruchtingdeelen tezamengewasssen zijn. RECEPTIE. de opname of ontvangst van een en persoon of eene zaak; ook de aanneming van eenen persoon als lid van een gezel~chap. RECEPTI1'IëN, bona receptitia, Lat., speldegeld ; ook dat vermogen eener vrouw, hetwelk zij zich ter harer eigene beschikking voorbehouden heeft. RECES, schriftelijk vergelijk; afscheid, wederkomst: op reces scheiden; ook achterstand, verzuimde betaling eener som, die men schuldig is, en deze som zelve. Recesseren, een eind\'ergehjk of verdrag maken. RECETTE, Fr., ontvangst; la recette et la dépense, ontvangst en uitgaaf. RECEVEUR, Fr., ontvanger, inzamelaar van bepaalde gelden. RÉCHANGR, Fr., tegenwissel, zie verder Ricambio. RECHERCHE, Fr., onderzoek, na· vraag; ook aanzoek. RECIJIMDAR, Rikoiabdar-Aga, een berliende van den Turkschen keizer, die zijnen stijgbeugel houdt, wanneer hij te paard stijgt. RECIDIVE, het wederinstorten van eenen zieke. 11Îeuwe aanval van eene reeds doorgestane ziekte; ook het op nieuw bedrijven van een kwaad. Recidiveren, wcderillstorten (van eenen z!eke); dezelfde fout op nieuw begaan. RECIEF of RESCIF, ricif, Fr., eene ontvangceêl of schnftelijke verklaring van eenen schipper, beo treffende de door hem geladene goederen. RECIPE, (verk. R.) Lat., neem of men neme; zoo beglllIlen de geneesheeren hunne recepten. RRCIPIANGULUM, Lat., hoekmeter, een werktuig. om de hoeken op het veld te meten. RÉCIPIëNDAIRE, Fr., recipiilndus, L'lt., iemand, die om een ambt aanhoudt, of in een gezeiscilap wenscht te worden opgenomen; 39* RECI. 612 RE CO. de optenemen kandidaat. ! RECIPIëNT, een ontvanger, opnemer; i in de scheikunde, een vat (ontvan- , ger) ter opname van het door dis- : tillatie voortgebragte; ook het; klokkenvormige glas op het bord! der luchtpomp. Recipiéi-en, aannemen, toelaten, opnemen, ontvangen. RECIPROCATIE, dciprocité, Fr., wederzijdsche betrekking, wederkee- ! righeid; ook eene vermeende beweging van het uurwerk, die men I zegt, dat daaraan door de bewe- : ging der aarde wordt medege-! dedd. Réciproque, Fr., wederzijdsch, wederkeerig, onderling. Reciproceren, reGÏ"roqueren, op: gelijke wijze behandelen, met ge- ' lijke munt betalen, vergelden. Reciprocum verbum, Lat., wederkeerig werkwoord, in de spraakkunst, bij voorbeeld: zich verdedigen. zich iets inbreiden, enz. RECITATIE, ddt, Fr., de mondelinge voord ragt van een gedicht of prozllstuk. Recitatief. een tus,chendillg tus.chen .preken en zin~en, in de zangspelen, dat tot vel binding der handeling dient; eene SOOrt van declamerend grzang, waarbij de maat niet naau" keurig in acht genomen wordt. Reciteren, réciter, Fr., opzeggen, mondeling voordragen. RECLAMATIE, r(clamation, Fr.. terugvo, dering; klagt, bezwaar in regten ; r/clame, geregtelijke terugvordering, of de aanspraak, welke de eigenaar maakt Ol' hetgeen hem ontnomen is. Reclame,' en, terugvordt ren of -eischen , aanspraak op iets maken; zijne bezwaren indienen. RECLINEREND, heet een zonnewijzer, welke onder een en grooteren of kleineren hoek dan de poolshoogte naar het noorden helt. RECLUSIE, het in verzekerde bewaring nemen, de opsluiting. RECOgNITIE, de navorsching eener zaak; ook een herhaald onderzoek, eene herhaalde bezigtiging; insgelijks dankbaarheid, vergelding voor ontvangene dien~ten, eene wederdienst: verder erkeutenis, bekentenis; de gereglelijke handeling. wanneer iemand eene oorkonde voorgelegd wordt, dat hij dezelve erkenne en voor geldig aanneme. Recognitiegelden zijn zoodanige gel. den, welke de erfpachter of bruiker aan den grondeigenaar betaalt, als een bltjk, dat hij diens regt van grondeigendom erkent. Recognosceren, erkennen, voor echt verklaren; iets navorschen; in de krijgsk, de positie en gesteldheid des vijandelijken legers bespieden en daarvan kennis geven, Recognoscering, bespieding of opneming der p(;sltie of ligging. RECOLHIM EN'fOS, kloosterachtige toevlugsplaatsen in Spanje, voor jonge vrouwen en weduwen, welke geene gelofte doen. RECOLLECTIE, verzameling der gedachten, RÉCOI,LETS, Fr., FranciskanermonIlikrn, welke op klompen met bloote voeten gaan, barrevoeter monniken. RECOMMANDABEL, récommandable, Fr., aanbevelingwaardig, lofwaardig, prijzenswaard. Recommandatie, aanbeveling, voorspraak, Recommanderen, irIs aanbevelen, aanp: ijzen; ook iemand aanbevelen, verzoeken, dat men dien bescherming verleene, vriend~chap of liefde betoone, R~COMPENSE, Fr .. belooning, dat is, de ter belooning gegevene zaak; ook fig. loon. vergelding, straf; en dcompense, daarvoor, in plaats daarvan. Recumpenseren, beloonen, fig. vergelden. RECOMPLETEREN, weder voltallig, weder geheel maken. RECUMPOSITIE, de wedervereeniging der deelen eens ligchaams, vooral ook in de scheikunde. RECO. 613 RE CT. RECONCILIATIE, réconcilialion, Fr.,' RECTANGULUM, Lat., een regthoek, verzoening, wederbevrediging; ook figuur, welker hoeken alle regt de wederinwijding eener ontwijde zijn. Rectangulaire, Fr., regthoekerk. Reconciliëren, réconcilier, kig. Fr., verzoenen, wederbevredigen. RECTASCENSIE, rectoscensio, Lat., RECONFRONTATIE, réé onjrontation 'I de regte klimming of regte op- Fr., tweede verhoor der getuigen ldimming (in de sterrekunde). en des aangeklaagden. Reconfron. RECTE, Lat., regt, juist, naauwkeuteren, nog eens tegen elkander rig, goed, zeker, genoegzaam; verhooren. eerlijk, opregt. Recte bene, Lat., RECONNAISSANCE, Fr" erkentelijk. zeer wel. heid, dankbaarheid; ook het we- RECTIFICATIE, rectijicatio, Lat., de der erkennen; insgelijks, eene teregtmaking, verhelpillg, teregtschriftelijke bekentenis van iets I brellging, het in orde brengen; ontvangen te hebben. Reconnais· herhaalde distillatie of overhaling. sallt, Fr., erkentelijk, dankbaar. Rectijiceren, verbeteren, teregtma- RECONVALESCENT, hij, die uit eene l,en, verhelpen, in orde brengen; ziekte herstelt, aan de beterhand ook zuiveren en versterken door is. ReconL'alescentie, de herstelling herhaald overhalen; gerectificeerde uit eene ziekte. Recont'alesceren, spiritus, meermalen overgehaalde herstellen, aan de beterhand zijn, wijngeest. Spiritus rectur, het arogenezen. mati.che gedeelte een er plant. RECONVENTIE, tegenklagt, tegen- RECTOR FOLIO, Lat., op de regter. ei~ch, b. v. in regten. zijde, dat is, op de eerete of voor· HECOURS, Fr., buitengewoon beroep ste bladzijde. op hooger geregtshof; regt op RECTOR, Lat., een opziener, bestuur· schadevergoeding; zijn recours aan der of eerste leeraar van eene La. iemand nemen, zich door hem. tijnsche school of een gymnasiüm. schadeloos laten houden. Re. Rector magnificus, de opperbe. cou/·s·wissel, tegcnwi8sel. sluurder van eenen akademi8chen RECREATIE, récréation, Fr., uitspan. raad of senaat. Rectoraat, de waarning, verluotiging, verfris,"chmg. digheid of het ambt van een en RECR"DITIEF. de teruproepingsbl ief rector. (vfin eenen gezant). waardoor het REçu, Fr., schriftelijk bewijs, dat creditiel vernietigd of teruggeno. men iets ontvangen of aangenomen men wordt. heeft. RÉCRÉMENS, Fr., zekere vochten, bij RECUEIL, Fr .• verzameling. verscheivoorbeele!, het ~peeksel, de ga!, delle zamenl!ebragte of verzamelde enz., welke van het bloed ufge. dingen Recueilleren, verzamelen, scheiden worden. vergaderen; zich ,'ecueiltel'en, zich RECRIMINATIE, rfcrimination, Fr., bekorten; tot zich zeI ven komen, tegentleschuldiging, tegenklagt, in zich zeI ven keerèn. terugeisch. RECULEREN . terug. of achteruitgaan, RECRUTEREN, werven. ligten, voltal. wijken, deinzen; terugstooten of lig maken, geheel maken ("an . springen. troepen). Recrutering, troepen. RECURRENT, hulpzoeker. gebruikma. ligting of. aanvulling. Recruut, ker van het Reeow's, zie dat woord. nieuw aangeworven soldaat, pas Recul'1'eren, hulp zoeken. zIjne toe· in dienst getredene. vlugt nemen tot iets of iemand. RECTA, (namelijk via), langs den R~:cnsABEL, rtcusable, Fr., verwerregten weg; regtuit. pelijl<, weigel baar. Recusatie, reRÉDA. 614 REDH. cusatio, Lat., weigering, nrwer- I REDHOSTJMENTtlM, Lat., de wederping, het afslaan, terugzenden; i vergelding van iets; loco redl/Ostirecusatiojudicis, het verwerpen van! menti, in plaats van eene wederden regter; recusatio juramenti, de· vergelding. weigering van den eed. Recuseren, RE DIësIS, aldus noemen de tegenwt'igeren, verwerpen, afslaan, te- waardige Solmisatorendentoondis. rugzendp.n. REDIGEREN, opstellen, op het papier RÉDACTEUR, Fr., een verzamelaar, brengen, voor de drukpers gereed d/Ukbezorger, rangochil,keren uit- maken. Zie Redactie. !rever, bijzonder van tijdschriften. REDINGOTE, Fr., (eigenlijk naar het Redactie, de ,·erzameling. druk be- ETJgel8ch riding. coat) een rijrok, zorging; ook de gezamenlijke rang- overrok, in den vorm van eenen schikkers en uitge\'ers van een priesterrok, wijd en lang tot op de tijdschrIft, dagblad, enz. voeten; redingote ajustie, Fr., mor- REDAN, glooijing van muren, welke gendragt der dames, lang overkleed van de hellmg eens bergs naar be- om uit te gaan. neden loopen. Vestingwerk, dat REDlTE, Fr., herhaling. 8lechts uit faces en courtines be- REDIVIVUS, Lat., weder levend, herstaat, en welks liniën in- en uit- nieuwd. 8pringende hoeken maken. REDOPPEREN, het wenden van het REDATEREN, de dagteekening van paard met cene halve volte. eenen brief veranderen, op nieuw REDOUBLEREN, verdubbelen, dat is, dateren. vroeger dateren. met meer sterkte of nadruk herha- REDDELOOS, wordt een schip ge- len; vermeerderen, versterken. noemd, hetwelk in een gevecht of REDOUTABEL, rédoutable, Fr., vreestorm zijne ma~ten, touwen en selijk, ontzaggelijk, geducht. zeilen verloren heeft. REDOUTE, Fr., eene veld- of schrik- REDDITIE, reddilia, Lat., teruggaaf, schans, kleine vierhoekige ver· wedergeving, o,'ergaaf (van eene schansing; ook eene maskerade, ve~ting). maskeradedans. Redoutes à machi- REDEKUNDE, de wetenschap, welke eaulis, gemuurde redouten van 2, den memch opleidt, om wel en 3, ook wel meer etages boven bondig te redekavelen, anders on- elkander, van welke de bovenste der den naam var. logica bekend. altijd omtrent één voet over de REDEMTIE, l'edemtio, Lat., terug- benedenste uitsteekt. In den grond koop, loskooping, verlossing, be- van dit uitstek worden openingen vrijding, gelaten, waardoor men den voet REDERIJKER, verbasterd van rhetori- der redoute ontdekt, en de aan nakeI', onder welken nanm er zich, derenden begroeten kan. weleer, door geheel Nederland, REDRES, l'edressement, Fr., herstel, een aantal lieden in gezelschappen goedmalchrijver j SECHSTINNE, Sestine, eene 800rt van 1 1 ook schrijver, afschrijver. Secreta. verzen, welke uit 6'/2 strophen en I'iaat, het ambt of de waardigheid elke strophe uit 6 regels bestaat, van geheimschrijver. en waan'an de kunst daarin gele- SIlCRETEREN, geheim houden. ver· gen is, dat het laatste rij mwoord bergen, \'erzwijgen. Secretisten, in de voorgaande strophe, het eer- afgezonderden, zonderlingen. ate in de volgende en het eerste SECRETIE, de afzondering, doorzij. hier het tweede enz. in de orde ging; afzondering van de vochten wordt. Zijn alle rijmwoorden zoo in het dierlijke ligchaam; het af. rond !!:eweest, dat het eerste het gezonderde. laat8te~ geworden is, zoo herhaalt SECT, zie Sec. men ze in elk halfvers, naar hunne SECTE, Fr., sekte, aanbang, geloofsvolgorde. partij, een genootschap \'an eener. SECHTER, in Frankenland en aan den lei leer en gevoelens, bijzonder in Nederrijn, eene maat voor drooge het godsdienstige. ' waren, wa,arvan er 2 op een meter SECTIE, de afdeeling in een boek; de en 4 op een sim mer gaan. helft van een peleton militairen; SECHZEIINER, in sommige streken de wijk eener stad; ook de chirur. van Duitschland, eene dubbelbat- gische insnede; lijkopening; steenzen. In Zwitserland eene maat snede. voor drooge waren, waarvan 16 SECTOR, (meetk.) èen gedeelte van een immi maken. een en cirkel, begrepen tuaschen SECLUDEREN, uitsluiten, b. v. van tw\'-e stralen en den tusschenstaaneene erfenis, troonsopvolging, enz. den boog. Seclusie, uitsluiting. SÉCULAIR, Fr., honderdjarig; ook SECOND, Fr., tweede, of andere; wereldlijk, niet geestelijk of ker. SECU. 664 SEDE ke1ijk. Brachiüm seculare, Lat., soort, welke uit een sedatiefzuur, de wereldlijke arm of magt. Secu- kalk- en bitteraarde bestaat. larisatie, de verwereldlijking, de SEDE, een klein vaartuig. waarvan verplaatsing uit den geestelijken bijzonder de visschers in Provence in den wereldlijken stand; de ont- zich bedienen. trekking van de geestelijke bezit- SEDECIMO, een boekformaat, waarbij tingen der kloostt'rs enz. Secula. het vel 16 bladen of 32 bladzijden riseren, verwerelàlijken, wereldlijk heeft. maken, een geestelijk goed in een SEDENTAIR, zittend; op dezelfde wereldlijk veranderen, kerkelijke plaats blijvend; eene sedentaire bezittingen intrekken. Seculum. levenswijs, eene zittende levens- Lat., eene eeuw, tijdvak van 100 manier; een sedentaire post, een jaar. ambt, waarbij men op dezelfde SECUNDA, Seconde, het zestigste deel plaats blijft, en niet nu hier en eener minuut; de tweede school- dan daar moet zijn. klasse; (muz.) de tweede toon na SEDES, Lat., zetel, woonplaats; ook den grondtoon; (schermk.) de stoelgang; sedes opostolica. de pautweede soort van stoot; (kooph) selijke stoel; sedes belti, het oorsecunda- wissel, tweede wisselbrief. I logstooneel; sedes fixa, eene vaste Wanneer kooplieden, voor groote woonplaats. sommen gelds, op afgelegene Plaat-I SEDETZ Il, een oude naam van een sen wissels geven, worden er ver- eenvoetig oetaafregister der orgels. scheidene af,chriften daarvan ge- I SEDIMENT, sedimentum, Lat., bemaakt, die echter door de namen I zinksel, droesem, grandsap, van prima. secunda, tertio, onderschei- vloeistoffen. den zijn, ten einde, bj verlies van SEDITIE, oproer, opstand, muiterij, een en daarvan. de andere moge rustverstoring. Seditiëus séditieux, dienen. Secunderen. seconderen, bij- Fr., seditiosus, Lat., oproerig, onstaan, helpen, onderstand verlee- rustig, muitend. nen; in de toonkunst, de tweede SEDUCTIE, sPduction, Fr., verleiding, stem (secondo) zingeu of spelen. verlokking of overhaling tot het SECUREREN, verzekeren, in zeker- kwade; ook bedrog, arglistigheid. heid stellen, te hulp komen. Secu- Seduisant, verleidelijk; arglistig. riteit. zekerheid, verzekering, vei- SE ER, Ser, Ceer, Ceir, een gewigt op ligheid, vertrouwen; ook zorge· het vaste land van Indië, 5 en ook loosheid, onbekommerdheid. Seca- 3 Nederl. once zwaar. rus, Lat .. secuur, zeker, vast ver- SEFERLI, bijzondere bedienden van trouwend; onbekommerd; animus den Turkschen keizer, die zich met securllS, een goed geweten. zijne wasschingen bezig houden. SECUNDICERIÜS, ten tijde der vroe- SEGESTA, Segetia, bij de Romeinen, gere Romeinsche keizers, omtrent de Godin van het opkiemend zaad. hetzelfde, wat men thans vice- SEGHBAN, Segban, in Turkije, de president noemt. huissoldaten der paelJa's, zoowel SECURITAS, de zekerheid, werd door te voet als te paard, dienende om de Romeinen verpersoonlijkt en de bagaadje te bewaken, en ingegorldelijk vEreerd. val van nood als reserve-korps. SEDANTIA, Lat., pijnstillende of be- SEGMENT, segmentum, Lat., afsnijdarende middelen. 8edantiej, stil- ding; gedeelte van eenen cirkel. lend, pijnstillend, bedarend, ge- SEGNO, Ital., (muz.) het teeken; dal ruststellend. segno, van het teeke'n weder af te SEDATIEF-Sl'ATH,Boracit, eeue steen- beginnen. SEGR. 665 SEKS. SEGREGATIE, afzondering. waarvan de gemeene sikkel, om- SEGREGATORIÜM, een glazen trechter trent 60 cents, de koninklijke 90 of zijgdoek, om de olie van de wa- cents, en de sikkel des heiligteren en geestrijke vochten af te doms 1 gulden 20 cents waard zonderen. was. In goud bedroeg hij om- SEIJlD, bij de Turken, een zalige of trent 4 dukaten. heilige, bijzonder echter een mar- SEKSE, se;cus, Lat., geslacht, kunne, telaar. natuurgeslacht, bijzonder der vrou- SEID, in het Arabisch Heer beteeke- wen. Zie verder Sexuaal. nende, is een eernaam, die bijzon-j SEKTE, zie Secte. der aan de afstammelingen van SELADON, zeegroen; ook een verliefd MAHOMED wordt gegeven. herder of smachtend minnaar. SEIGNEUR, Fr., sinjeur, een voornaam SELAH, Hebr., altijd, zonder einde, heer, gebieder. Seigneurie, eene onophoudelijk. heerlijkheid, het gebied van een' SELAM, in Turkije, een ruiker, waaraanzienlijk heer. van elke bloem eene bijzondere SEIKS, Sieks, een oorlogzuchtig volk, beteekenis heeft, en dienende, om hetwelk in de omstreken van den aan iemand zijne gedachten te mond van den Indus langs de ge- openbaren. bergten, die Perzië en Indië van SELATIN, eene dschami of moskee, elkander scheiden, zich ophoudt. welke door een' Sultan is gebouwd. SEITONEN, bij de oudePruissen, pries- SELECT, uitgezocht, uitgelezen, uitters, welke tot de laagste klasse verkoren. Selecta, Lat., het uitbehoorden en zich bijzonder onle- gelezene gedeelte, de keur; ook dig hielden, met het genezen van keurbende. ziekten door tooverij. SELEMNU!:i, een jongeling, die door SEJA, eene Godin der Romeinen, zijne schoonheid de nimf AltGYRA onder wier bescherming het zaad in liefde tot hem deed ontbranden, stond, zoo lang het nog niet was maar door haar werd vergeten, nagekiemd. dat zijne schoonheid met den tijd SÉJOUR, Fr., verblijf, verblijfplaats, was vervlogen. Hij verteerde van oponthoud, het verwijlen op eene verdriet hierover, en werd in eene andere plaats dan die zijner wo- rivier veranderd. die de kracht had, ning. Sejourneren, verblijven, dat zij, die zich daarin baadden, vertoeven. rustdag houden, eenen hunne liefde vergaten. tijdlang zich in eene plaats op- SELENE. Gr., de maan, maangodin. houden. SeLeniet, maanbewoner, maanbur- SEJUNCTIE, de afscheiding. afzonde- ger; ook maansteen; een uit kalkring. Ook noemt men zoo dit ge- aarde en vitrioolzuur bestaand deelte eener rede, waarin wordt zout. Selenographie, maanbeschrijgezegd, in welk opzigt men met ving. Selenographisch, maanbezijne tegenpartij overeengekomen, schrijvend, wat de maanbeschrijen wat nog verder uit te maken is. ving bevat of betreft. SEKKEL, Sikkel, bij de Joden, een SELllNIASIS, Selenogamia, het nacht. gewigt, hetwelk volgens som mi- wandelen, de maanzucht. gen, ten tijde van CHRISTUS, om- SELEUCIANERS, aanhangers eener trent met ons oud lood overeen- sekte uit de 4de eeuw, naar haren kwam; maar daarentegen ten tijde stichter SELEUCUS benoemd, die van MOZES, tot op de Babylonische God voor ligchamelijk en, met de gevangenschap. slechts 1/4 of 1/, stof, welke zij als eeuwig aannadaarvan bedroeg. Ook eene munt, men, voor de oorzaak van het SELI. 666 SEMI. kwaad hielden. SELICTAR.AGA, Silhadar.Aga, de voornaamste hofbeambte van den Turhchen keizer, die hem bij plegtige gelegenheden de sabel voordraagt, en tevens voorsnijder en hoogste opziener van het kei. zerlijk paleis is. Onder hem staan alle overige hofbedienden, heb. bende hij ook zitting in den Divan en behoorende hij tot de Koltuk Viziers, die den keizer mogen aan· raken. SELINU~I~CHE AARDE, eene kleiaarde, in Sicilië, glinsterend, week en zeer broos. Zij werd door de oude schilders en naderhand ook in de geneeskunde gebruikt. SEMAINIER, (qui est de semaine) een die de week heeft, die gedurende eene week zekere diemten heeft te verrigten , b. v. in kloostl'rs, bij schouwburgen, enz. SEMBEILA, eene munt bij de Romei. nen, van omtrent 2 penningen. SEMELE. de moeder van BACCHUS. SEMEL PRO SEMPER, Lat., eens voor altijd. SEMESTER, sémestre, Fr., semestris, Lat., halfjaar. Semestre aestivum, het zomerhalfjaar; semestre hibernum, het winterhalfjaar. Semestt'aal, halfjarig. SEMI, Lat. en Fr., half (in zamen· stellingen), bij yoorbeeld : semidia. meter, halve middellijn of straal. Zie Radiüs. Semicolon, semikolon, (~praakk.) de kommapunt (;). Semi d'm', zie Similor. Semitoniüm, Lat., (muz.) een halve toen, SEMIBREVIS, (muz.) de oud.Latijn. Bche benaming \'an de eensslaande noot of de gansche maatnoot. SEMICONGIÜS, eene maat voor natte waren, welke 2'/2 kan houdt. SEMICROMA, (meerv, semicrome) (muz.), de ltaliaansche naam voor '/'6 noot. SEMIDIAPASON , eene onvolkomene octaaf of zulk eene, welke eenen halven toon te weinig heeft. Semi. diapente, zulk eene quinte. Semi. diatessm'on, zulk eene quart. Se. miditonus, zulk eene ter", Semiditono con di a pente, zulk eene sep. time. SEMIMINIMA, een vierde gedeelte van eene noot, SEMIMODlÜS, Semodiüs, eene oudRomeinsche maat, welke 8 sextariën hield. SEMINARIE. seminariüm, Lat., eene kweekschool, voorbereidingsschool, bijzonder voor Roomseh. Katholijke priesters. Seminarist, een k\~ee~eling of leerling op een se· mmane. SEMIOLOGIE en SEMIOTICA, Gr., de teekenleer (geneesk.), de leer van de teckens der ziekten. Semiolo. gisch, hetgeen over deze teek enen handelt. SEMIORDINAAT, de helft eener regte lijn, welke binnen eene kromme lijn getrokken en door de middel. lijn in twee gelijke deelen wordt gedeeld. SEMIPITE, vroeger de kleinste rekenmunt in Fraukrijk, het '/s van een denier. SEMIRAMIS, de gemalin van NINUS, koning van Assyrië, die, na hem, den troon beklom, en zich, zoo wel door gelukkige oorlogen, als door persoonlijke dapperheid, doch meer nog door eene wijze regering en vele goede inrigtingen, in haar uitgestrekt rijk, beroemd maakte. SEMIS, bij de Romeinen, eene munt, alsmede een gewigt van 6 oncen. SEMlSPEcuLuM,een heelkundig werk· tuig, waarmede, bij de steensnij. ding. de wond in den hals der blaas wijder wordt gemaakt, ten einde er de tang gemakkelijker in te kunnen brengen. SEMÏTISCHE TALEN, de talen der Oostersche volken, die van SEM afstammen, bijzonder het Hebreeuwseh, Syrisch, Chaldeesch, Arabisch, enz: SEMNOTIS, hoog prachtig karakter SEMO. 667 SE~A. in den schrijMijl. SEMONEN, noemden de Romeinen die klasse der goden, waaraan zij niet de opperheerRchappij over de· wereld, maar alleen zekere kleine verrigtingen toeschreven. SEMPER, immer; semper idem, Lat., altijd, altijd dezelfde. Sempiterni. teit, eeuwigheid. bestendige duur. SEMPITERNE, (Perpftuelle, Perpe. tuane) , de naam van eene geke. perde wollen stof, van groote duur. za'lmheid. SEMPRONIUS en CAJUS, de namen van twee beroemde regtsgeleerden in Rome, welke somwijlen worden gebruikt, wanneer men eene regt· zaak tUEschen twee personen beo handelen en hunne namen niet noemen wil, terwijl dan de ce ne partij Sempronius en de andere Cajus wordt genoemd. SEMUNCIA, bij de Romeinen, eene munt, alsmede een gewigt van 1/2 on ce. SEN, Sex, eene lengtemaat in Siam, waarvan 4 een jod, 25 jods een roennug of eene mijl uitmaken. SENAAT, de raad der Ouden, staats· raad, stedelijke raad, hooge raadsvergadering. Senateur, senator, een raadsheer, medelid van een en raad. Senatoriaat, raadsheerlijk, eenen raadsheer toekomende of pa~sende. Senatus consultum,een raadsbesluit, het wettig genomen besluit van eenen hoogen raad. Senatus con· sultum Macedonianum, eene Ro· meinsche wet, volgens welke een vader de schulden, door zijne min. derjarige zonen, zonder zijne voor· kennis, gemaakt, niet gehouden is te betalen. Senatus consultum Tre· bellia~um, eene Romeinsche wet, volgens welke hij, die van eene nalatenschap weder afstand mott doen, gehouden is, om van het af. getrokkene het vierde gedeelte der schulden mede over te nemen. i Senatus consultum Vellejanum, eene I wet, volgens welke de vrouwen, wegens eenen gegeven borgtogt, niet aangetast kunnen worden, ten zij dat de leening tot haar eigen waar voordeel is aangewend geworden. SENACULUM, was in Rome de naam van onderscheidene gebouwen, in welke de raad vergaderde, om O\'er openbare aangelegenheden te beraadslagen. SENAGE, eertijds in Bretagne in Frankrijk, bijzonder te Nantes, het regt, om van alle schepen, die in den tijd van de vasten, verschen zeevisch derwaarts bragten, den besten en grootsten "oor den koning te nemen. SEND,in de middeleeuwen in Duitschland een geestelijk zedengerigt, of liever eene soort van kerkvisita. tie, welke zoo wel de hooge als lage geestelijken in hunne ker. spelen op bepaalde tijden moesten aanrigten. Zoo veel als Synode. SENDERBEGLI,bij de Turksche legers, eene wort van vrijwilligers, welke tot de eerste snelle aanvallen werden gebruikt. SIlNIOR, de oudere, oudste. Senio. riaat, het ambt en de waardigheid van oudste; opvolging naar ouder. dom; ook het voorregt d!:s oudsten bij erfenissen. Seniores, de oud. sten. SENSAAL, makelaar. Sensarie, ma· kelaarsloon. SENSATIE, sensation, Fr., zinnelijke gewaarwording, ge\'oel; opzien, indruk, beweging, gisting. Sensi. bel, sensible, Fr., gevoelig, ligtge. raakt; erkent~lijk, dankbaar, merk. baar, tastbaar, duidelijk, in het oog vallende. Sensibiliteit, sensibi. litas, Lat., prikkelbaarheid; gevoe· ligheid, ligtgeraaktheid ; erkente. lijkheid. SENSIFICEREN, voor zinnelijk hou. den of uitgeven, tot een en zinne. lijken oorsprong terug brengen; denkbeelden sensijiceren, uit de zin. nen afleiden. Sensitief, gevoelig, SENS. 668 SEPA. zinnelijk, voor gewaarwordingen 1 derd, bijzonder. vatbaar. Sensitiva, Lat., eene plant, SEPARABEL, srfparable, Fr., scheidhet kruidje roer mij niet. Senso- baar, afscheidelijk, ontbindbaar, riüm, Lat., het zin werktuig, de i oplosbaar. Separatie, sfparation, gevoel zetel. denkkracht: sensoriüm I Fr., scheiding. afzondering, oploscommune. de kleine hersenen, de i sing; ook echtscheiding; separatio oorsprong van alle hoofdzenuwen, . quoad thorum et mensam. de scheigemeenschappelijke zitplaat~ van! ding van tafel en bed. Separatie!. het gevoel. Sensualismus, de zin- I scheiding bewerkend. afzonderend. nelijkheid. wellustigheid. Sensua- i Separatismus. de kp.rkelijke afzonliteit, de zinnelijkheid. het Zinne-j dering. afscheiding van de kerk. lijk aanschouwingsvermogen. Sen- Separatisten, afgescheidenen, zon· suëel, zinnelijk, wellustig. derlingen; zij, die aan de openbare ~ENSUS, Lat., de zin, het verstand. I godsdienst, uit zekerebeweeggron Sensu latiori, in ruimeren zin; den. geen aandeel nemen; in Ensensu strictiori, in engere beteeke- geland degenen, die zich, in de nis. Sensus communis, Lat., het uiterlijke gebruiken, van de Engewone menschenverstand. gelsche kerk afscheiden. Voorts SENTENTIE, sententia, Lat., eene beteekent dit woord ook die meening; uitspraak, zin- en zede- schuldeischers, welke hun nog spreuk, korte gedachte; in het werkelijk voorhanden zijnde eigenbijzonder eene regtspraak, vonnis; dom uit eenen boedel terugvorsententia absolutoria. een vonnis van deren; ook zij, die blootelijk vervrijspreking; s. condemnatoria. een langen, dat hunne schuldvorde· veroordeelend vonnis; s. confirma- ring uit zeker dt!el van het vermotoria. een bekrachtigend vonnis; gen des schuldenaars worde bes. interlocutoria, tmschenvonnis; taald. Separeren, scheiden, afzons. dtfinitiva, een eindvonnis. Sen- deren, verdeelen. tentiè'us, sententieux, Fr., zinrijk, SEPARATORIÜM.bij de Chemisten,een leenijk, denhpreukig, kernspreu- scheiglas. Ook een heelkundig kig, vol schoone gedachten. Sen- mes voor het afzonderen of af. tentioneren, "beslechten. oordeel Echeiden. vellen. SEPEDON, de vuilnis; een vuile zweer. SENTIMENT, Fr., het gevoel. de ge- Sepedogenesis,het ontstaan van vui. waarwording, het bewustzijn van ligheid. Beplon, de zoogenaamde den indruk eens voorwerps ; ge- vuilstof. Zie ook Septica. voelen, denkwijs, meening, ge- SEPE-SALAR, in Perzië. de opperste dachte. Sentimentaliseren, over- veldheer in oorlogstijden, wiens dreven ofbelagchelijkgevoelig zijn, ambt met den oorlog eindigt. Sentimentaliteit, sentimenteelheid, SEPHIR. de 3de maand van het jaar gevoeligheid, overgevoeligheid. der Turken. Sentimenteel, overdreven en belag- SEPTAANKOORTS, de zevendaagsche chelijk gevoelig. koorts. SENTINUS, een God der Romeinen, SEPTEMBEU, als zijnde de 7de maand van wien zij geloofden, dat hij den der Romeinen, die hun jaar met kinderen in het moederlijk lig- Maart begonnen. Bij ons de 9de chaam de kracht van te gevoelen maaud. gaf. SEPTEMBRIsADE,Fr.,slagting.moord- SEN ZA, Ital., (muz.) zonder; senza tooneel te Pariis, in September vio/ini, zonder viool. 1792. Septembrisel'en, moorden, SEPARAAT, op zich-zeI ven, afgezon- willekeurig ter dood veroordeelen. SEPT. (}69 SEPT. Septembriseur, een septemberbeul ning van Egypte. 200 jaren v66r of moordenaar. Septembrist. een, CHRISTUS geboorte, vervaardigd; die aan de moordtooneelen in Sep- een Griek~ch Oud Testament van tember 1792 wel geen deel geno- de zeventig Alexandrijnsche overmen, maar die toch gebillijkt heeft. zetters. SEPTEMVIR. Lat., een zeven man , ze- SEPTUNX, 7 oncen ; ook :/12 van een venh.eerscher. Septemviraat, zeven· geheel. manschap, zevenheerschappij;eene SEPULTUUR, sepultura, Lat., begraregering, welke uit 7 leden he- fenis, ter aarde bestelling; se pulstaat. ! tW'a konesta, welvoegelijke 'of eer- SEPTEMVIRAAL TAFEL, vroeger het I volle begrafenis. hoogste rijksgerigt in Hongarije, SEQUELE, gevolg, stoet, tros. Sehetwelk zijnen naam daarvan quelen, de gevolgen, heeft, dat het voorheen uit 7 le- SEQUENS. sequentia. Lat.. het volden bestond. welk aantal echter gende. Sequentes, de volgenden. naderhand is vermeerderd. Sequentie, eene volgorde, reeks. SEPTENNI~M, een tijd van 7 jaren. Sequenza, eene soort van lofzang, SEPTENTRIO, Lat., de zeven heldere welke in de Roomsch- Katholijke sterren aan de noordpool (de kerk, op bepaalde tijden, deels groote beer genoemd; van daar met alle instrumenten, deels met het noorden. Septentrionaal, noor· begeleiding blootelijk van het ordelijk. gel wordt gezongen. SEPTERIÜM, een feest, hetwelk alle SEQUESTER, séquestre, Fr., het ge- 7 jaren te Pelphos werd gevierd, en regtelijk beslag of arrest op een waarbij men bijzonder den strijd 1 goed. Sequestratie en sequestrevan APOLLO met PYTHON voor- ring, de beslaglegging en beslagstelde. besturing. SequestratQr, beslag- SEPTET, ook septuor, een zevenstem- legger. Sequestreren, goederen mig muzijkstuk. geregtelijk in beslag nemen en SEPTICA, bijtende of doorvreten de aan een' derde ter bewaring of geneesmiddelen. Septiscl" bijtend, beheer opdragen. doornetend, vuiligheid veroorza- SEQUITUR, er volgt uit. kende, in tegenstelling van Anti- SEQUIN, de naam der Italiaansche septisch, dl' vuiligheid weêrstaan- zechinen in Turkije. Ook eelle de. Zie ook Sepedon. Egyptische gouden munt van om- S~;PTlDI. de zevende dag der Fransch- trent gelijke waarde. repuhlikeinsche week. SERAF, Seraph, Serafijn, eigenlijk SEPTlDUUM, een uitstel van 7 dagen. vlammen; figuur!. een vuur- of SEPUIME. (muz.) de zevende toon luchtengel, een hoogere geest. Yan eene octaaf. 'I Serafisch. serafijnsch, een seraf of SEPTIMESTRIS, zevenmaandseh, ze- serafijn eigen. De Franciskanen ven maanden oud. I noemen den stichter hunner orde: SEPTUAGESIMA, de derde Zondag onzen serafijnsehen vader, en hunvoor de vasten, zeventigste dag ne orde werd door hen de orde der voor Paoehen. Serafijnen genoemd. SEPTUAGINTA, zeventig. van daar de SERAI-AGASI, de opzigter over alle zeventig vertalers. of de Grieksehe kamers in het paleis van den Turkoverzetting van het Oude Testa-I schen keizer. Onder hem staat als ment, door zeventig geleerde Jo-, hulp de Serai-Ketodasi, wiens werk den te Alexandrië, op bevel van I bijzonder bestaat, in het beleggen PTOLOMEUS PHILADELPHUS, ko- van den vloer met tapijten. SERA. 670 SER!. SERAIDAR-AGASI, een persoon, die, I SERIPONS, in Indië. groote en wijde bij afwezigheid des Turksehen kei- schoenen, gewoonlijk van rood, zers, het opperbevel in diens resi- verguld leder, welke men bij het dentieslot heeft. ' uitgaan over een ander schoeisel SÉUAIL, het verblijf of paleis des aantrekt. Turkschen keizers; en daar dit SERMOEN. sermo, Lat., sermou, Fr., met vrouwen is opgevuld, verstaat eene rede, leerrede, redevoering, men onder sérail ook wel de plaats, predikatie of preek, eene langwijwaar zich de vrouwen van den lige en drooge voordragt ; ook eene Grooten Heer bevinden; schoon vermaning. deze anders den naam van harem SERON, een bij de Negers in gedraagt. bruik zijnde gewigt van 250 azen SERASKIER, een Turksch opper veld- of 12 Neder!. wigtjes. heer, welke, in de afwezigheid SERONS (serrons) bij de Portugezen, des grootviziers. het bevel voert. de lederen balen, waarin cochenil- SERENADE, een avond- of nachtmu- Ie, indigo, amandelen en andere zijk. drooge waren worden verzonden. SERENATA, ltal., in Italië, eene bij- SERPENT, eigenlijk eene slang. zondere soort van muziik, eene Voorts een slangvormig gekromd cantate, waarvan een too~eelmatig blaasinstrument van koper, bijonderwerp de grondslag is; bijna, zonder bij krijgsmuzijk in gebruik. wat in het kerkmuzijk het oratori- Serpentist, een slanghoornblazer. um wordt genoemd. SERPENTIN , Serpentyn. een verou- SERBDAR, een titel, dien, bij de Tul'. derd zwaar geschut, veldslang. ken en Perzianen, die officieren Ook eene soort van speksteen, hebben, welke omtrent met onze van groenachtig zwarte kleur, luitenant-generaals overeenstem- waaruit allerlei zaken worden vermen. vaardigd. SERENISSIMA, doorluchtigste, rege- SERPENTINE, de slangvormige kronrende vorlltin. Serenissimus, door. keling eener rivier. Serpenteren, luchtigste, titel van eenen rege- kronkelen, zich slangsgewijs berenden vorst. wegen. SERGEANT, eerste onderofficier bij SERPENTINISCHE VERZEN, eene soort het voetvolk; wachtmeester. Ser- van verzen, welke met hetzelfde geaut.majoor, eerste onderofficier woord eindigen, waarmede zij aaneener kompagnie; opperste wacht- vangen. meester in eene vesting. SERPIGO, zoutvloeijing; vreten de SERGIE, Sargie, serge, Fr., eene ligte vlecht; in het algemeen, een uitgekeperde wollen stof. slag met kleine huid blaart jes of SERI, in Ava en Pegu, de naam van kleine vlechten, welke uit bedordie ambtenaars, welke bij ons ge- vene sappen ontstaan. heimschrijvers (secretarissen) hee- SERRADSCHJY, Serrigios, bij de Turten. Seri-dogi, staatssecretaris. ken, eene ruiterij, die in oorlogs- SERIE, seriés, Lat., reeks, rij, orde, tijd door de gezamenlijke Pacha's 'getallenreeks; in una serië, in ééne I wordt geleverd, en dewijl zij, als reeks. ' ongeöefend, in het gevecht niet SERlëus, sérieux, sérieusement, Fr., bruikbaar is, bij de bagaadje komt. ernstig', plegtig, statig. SERRAKULI, in Turkije, grenssolda- SÉRINETTE, Fr., eene kleine lier of ten, uit kavallerie en infanterie draaiorgel, waarop men de vogels bestaande, die door de Paella's tot zingen afrigt. onderhouden en ingeval van nood werden gebruikt, om de JanitsaSERU. 671 SERV. ren voltallig te maken. SERUM, Lat., de waterige vochtigheid in het menschelijke ligchaam, welke aan het melksap en het bloed meer vloeibaarheid geeft. SERVANTE, Fr., eene meid of dienares; aanrigttafeltje, b. v. voor borden enz. Servanten , bedienden in het algemeen. SERVATITlÎiM, Lat., bergloon, of vergelding der moeite voo\' het bewaren van in schipbreuk verlorene goederen. SERVETlANEN , de aanhangers van MICH. SERVETUS, die in de 16de eeuw in Spanje leefde en, met betrekking tut de godsdienst, onderscheidene, van de gewone afwijkende, gevoelens koesterde; onder anderen, dat in de godheid niet meer dan één persoon bestond. SERVICE, Fr., dienst, bediening, dienstbetooning ; inlegeringsof verzorgingsgeld (der burgers voor soldaten). Zie verder Servies. SERVlëNTEN, servans. cótoypurs d'armes, Fr" bij de Malteser ridders. de leekebroeders, die hunnen adel niet bewijzen. SERVIES, service, Fr., opdissching, tafelgeregt ; het vaatwerk, waarvan men zich aan tafel bedient j van hier t!tee-servies, een servies voor dertig personen, enz. SERVIEL, Servilisclt, slaafsch, slaafachtig, laag, kruipend. Servile, Fr., (al te letterlijke) vertaling. Serviles , in Spanje, de hevige (ultra) koningsgezinden. SERVITEN, eene geestelijke orde van monniken en nonnen, in 1232 gesticht, tot de bedel-orde behoorende en den regel van AUGUSTINUS volgende. SERVITEUR, Fr., dienaar; bediende j ook eene buiging. SERVITIA, Lat., heerendiensten, leen- : diensten, leenen. . SERVITUUT, eene dwang- of leendienst, dienstbaarheid j bezwaar, regt, b. v. : de noodzakelijkheid, om een' ander op zijnen grond zekere vrijheden toe te staan j erfdien~ tbaarheid. SERVUS SERVORUM, Lat., de kr.echt aller knechten, eertitel der pausen. SESCUNX, een gewigt van 11/ 2 once. SESGAM.BASCHI, eene andere schrijf. wijze voor Segltdlln-Basclti. SESQUI, een woord, hetwelk, bij maten, gewigten, enz. geplaatst, 11/ 2 beteekent. SESQUIPEDAAL, anderhalfvoetigj tig .. hoogdravend van woorden, uitdrukkingen, stijl, enz. SESSIE, sessio, Lat., de zitting, ver· zameling van afgevaardigde personen, om over iets te beraadslagen j geregtszitting, SESTER, eene maat in Zwitserland en den Elzas voor drooge en natte waren, en 8 tot 11 kan groot. SESTERIE, voorheen in Frankrijk eene landmaat van 100 Fransche vierkante roeden, SESTERTIE, eene oud-Romeinsche kleine zilveren munt. SESTETTo,ltal., zesstemmig muzijk. stuk, gezang voor zes personen, anders .~extet, sextuor. SESTINO, eene voormalige kleine koperen munt in Milaan en Mantua, welke 1/6 van een saldo bedroeg. SETIER, Septier, mutsje, oude maat in Frankrijk voor natte waren. SETIS, eene bark bij de Turken en andere Oostersche vul ken. SETON, setaceüm, Lat., een haar. snoer, ter afleiding van al te veel ligchaamsvochten. SEV ARAMBlëN, onder dezen naam werd, in het begin der vorige eeuw, in eene soort van Robinson, een verdicht land beschreven, en in het boek tevens eene volmaakte staatsregeling voorgesteld. Nog bedient men zich van dat woord somtijds in denzelfden zin als Utopia en Platonische republiek. SÉVÈRE, Fr., ernstig; gestreng, hard; onverbiddelijk. Sevel'iteit, ernst; hardheid, gestrengheid. SEVI. 672 SFOR. SEVIE, platte riviervaartuigen in Frankrijk. SXVIGNÉ, een zilveren of gouden schuifje, dat door de dames als hal~sieraad, bij wijze van eene borstspeld, wordt gedragen. SEXAGENARIÜS, een zestigjarige. SEXAGESIMA, de 2de Zondag voor de vasten; dewijl daarvan tot op Woensdag in de paaschweek, bij de Katholijken mediüm paschae, 60 dagen zijn. SEXAGESIMAALREKENING , Sexagenaalrekening, eene rekenwijze, welke leert, de 60deelige breuken te berekenen. SEXENNIÜM, een jaarzestal of eene tijdruimte van 6 jaren. SEXTANT, een hoogtemeter, een wiskunstig en sterrekundig werktuig, bestaande uit een zesde van eenen cirkel of 60 graden. SEXTARIÜS, eene oud-Romeinsche maat voor natte waren, iets meer dan 1/2 kan. SEXTALA, 1/6 van eene ance af4 wimpels. SEXTE, de zesde toon in de klank. ladder. SEXTIDI, de zesde dag der Franschrepublikeinsche week of Decade. SEXTUOR, Sextet, zie Sestetto. SEXUAAL, se:cuel, Fr., het geslacht, of de geslachtsdrift (se:cus) betreffende. Sexuaal systema, (plantk.) indeeling der plantsoorten , volgens hare geslachtsdeelen, zoo als LINNAEUS heeft uitgevonden en in zwang gebragt. SEXYA, eene soort van Mahomedaansche bedelmonniken, die wel kloosters hebben. maar meerendeels in het land rondtrekken. en het overschot hunner bedelarij aan het klooster brengen. SEYMIKE, werden voorheen in Polen de kleine landdagen genoemd. SEYRAS, een goud. en zilvergewigt in Oost. Indiê, omtrent 6000 azen of 2881/ 2 Neder!. wigtje zwaar. SEYS, in Perzië, eene soort van lieden, die voor bt'ter en heiliger worden geacht dan anderen, niet !Suiten hun geslacht trouwen, geen' wijn drinken, geenen hond aanraken en op geene leugen mogen betrapt worden. SFORZANDO, Ita!., (muz.) versterkt, sterker. SGUARDIO, was het hoogste gerigt bij de Malteserridders. Eene vergadering van hen, die de geschillen tusschen de meerderen en mindt'ren, ook van de overige ridders onder elkander, besliste, en voor welke de grootmeester zelf kon aangeklaagd worden. SHABAT. de 5de maand in het jaar der Syriërs. 28 dagen houdende. SHAWAL, de lOde maand in het Arabische jaar van 29 dagen. SHAWL, Eng., een manteldoek • groote omslagdoek der vrouwen. SHEBATH. de 5de maand van den Joodschen almanak. SHERIF. Arab., eigenlijk, heilig, een afstammeling van lIIAHOlllED, vorst en heer; ook een landregter in Engeland, welke het vonnis der regters voltrekt, de gezworenen kiest, enz. SHILLING, eene Engelsche schelling, ter waarde van 60 cents, waarvan er 20 een pond sterling of 12 gulden Neder!. cour. doen. SHIRE. Eng., graafschap, heeten in Engeland de provinciën, waarin het land is verdeeld, b. v. Buckinghamshire enz. SHRAPNELL. SHELLS, eene soort van granaten, door den Engelschen overste SHRAPNELL uitgevonden, en na het springen eene menigte geweerkogels met groot geweld verspreidende, waardoor zij voor de kavallerie en infanterie zeer gevaarlijk worden. Men vervaardigt ze alleen te W 001 wich en hare inrigting is zelfs voor de Engelsche artilleristen tot nu toe een geheim. SI, deze syllabe wordt bij de oude SIAC. 673 SICH. solmisatie gevoegd, om ook voor I SICHIAN, een God der Chinezen, die den 7den hoofdtoon van het no- wordt gezegd het ongehuwde letenstelsel eene beteekenis te heb- ven der geestelijken van beide ge. ben. slachten ingevoerd te hebben. SIACHBANDAR, in Perzië de ontvan- SICILIAANSCHE VESPER, de beruchger der in- en uitgaande regten, te moord op paschen, 1282, op eene soort van generaal-pachter. het eiland Sicilië gepleegd, waar- SlAGON, de kinnebak, Maxilla. Sia- voor het luiden der klokken op den gonagm, de jicht in de kinnebak- vespertijd het tceken gaf, en meer ken. dan 8000 Fransehen werden ver- SIALAGOGA, speeksel verdrijvende moord. middelen. Sialagogisch, speeksel SICILICUS, Siciliquus, een oud-Roverdrijvend. Sialaloeäsis, speek- meinsch gewigt van 2 drachmen, selbederf, verandering van het van waar nog heden een apothespeeksel in zijne vermenging. kersgewigt van gelijke zwaarte. Sialismus, de speekselvloed. Sia- SIC ITUR AD ASTRA, Lat., zoo komt Ion, Sialos, Siëlon, het speeksel. men tot de sterren, dat is, tot de Ook eene taaije vette vochtigheid, eer. Sic transit gloria mundi, zoo taaije lympha, kleverig bloed wa- i verdwijnt de heerlijkheid dezer ter, ledewater, bijzonder in zieke-\ wereld. Sic volo, sic jubeo, stat lijke gewrichten. Sialorrhoea, het pro ratione voluntas, zoo wil ik het k-:vijlen, speekselvloeijen. Sialo- nu eenmaal hebben; in plaats van zemia, speekselverlies. alle gronden, zal mijn wil gelden. SIAMOlSE, eene stof uit zijde en ka- SICYONIA, sierlijke schoenen der toen, oorspronkelijk uit Siam af- Romeinsche vrouwen, van rood komstig. leder met goud geborduurd, en SIAMPAN. Gangpau. Pancang, een het eerst uit de stad Sicyon afklein Chineesch vaartuig. met één komstig. Ook een bijnaam van zeil en 2 tot 6 riemen, zeer snel VENUS, naar eenen tempel, ter hazeilende en tot 35 personen kun- rer eer in Sicyon gebouwd. nende opnemen. SIDERAAL, Siderisch, tot de sterren SIBYLLE, eene waarzegster, bij de behoorende, bij voorbeeld: sideoude Grieken en Romeinen. Si- raaljaar, sterrejaar (het tijdvak, byllijnsch, sibyllinisch, waarzeg- waarin de aarde op hetzelfde punt gend, voorspellend, b. v. de sibyl- harer loopbaan weder terugkomt). lijnsche boeken. Sibyllist. iemand, SIDERATIE, slag. Ook het geheele die aan zulke waarzeggerijen ge- afsterven van een lid of het koud loof slaat. 1 vuur. SIC, Lat., zoo! ei! zie eens! dus SIDERIT, eene uit kleiaarde en mestaat er woordelijk! taal ijzeraarde bestaande delfstof, SICCA, een naam der Mongolische ro- welke zeer bros is, en welker krispij, eene zilveren munt, omtrent tallen somwijlen in eenigzins plat- 1 gulden 20 cents waard. gedrukte driekante piramiden be- SICCANTIA, Lat., opdroogende mid- staan. delen. SIDEROGRAPHIE, de kunst van op SICCHOS, een onverdragelijk, gevoel- staal te graveren. loos menseh, die alles of ten min- SIDEROMANTIE, eene soort van waarste veel met verachting en zon- zeggerij, alsmede de vuurproef, der deelneming aanziet, en bij de door middel van gloeijend ijzer. treffendste dingen koud en onge- SIDEROTECHNIE, de ijzerhuttenkun. voelig blijft. de. 43 SI DI. 671! SIGN. SI DllS PLACET, Lat., wanneer het den goden behaagt; spottend, dat heeft nog tijd. SIEBENER, eene bekende, thans zeld. zame Oostenrijksche zilveren munt van 7 kreutzers of omtrent 30 cents. SIëRRA, Spaansch, een gebergte, een bergketen. SIësTA, Spaansch, een middagslaapje. (gedurende de sterke zonnehitte , in Spanje, Portugal en Italië) . SlEUR, heer; een eertitel, waarvan zich de meerderen dik wijls jegens de minderen bedienen; ook een grondeigenaar. SIEYIST, een aanhanger van SIEYES, een der vele partij namen, welke in de Fransche omwenteling ontstonden. SIFFLEREN, fluiten, uitfluiten, uit. jouwen. Sijfteur, een fluiter; ie. mand, die altijd fluit, of hij, die uitfluit, uitjouwt. SIGAINE, '/24 van een' Turkschen piaster. SIGALEON, hetzelfde als HARPOCRA· TES. SIGIAMI, eene godheid in Ava en Pegu; een booze geest, de voorstander der elementen, die donder en bliksem in zijne magt heeft. SIGILLARIëN, een feest der Romei. nen, op hetwelk vrienden elkan. der kleine beeldjes plagten toe te zenden. SIGILLATIM, Lat., bijzonder, in het bijzondere. SIGILLUM, Lat., het zegel. Loco sigelli (veTk. L. S.), in plaats van het zegel. Sub sigillo confessionis, onder het zegel der biecht of der geheimhouding. SIGMA, bij de Grieken en Romeinen, eene baak met kussens, in de gedaante van een sigma of hal ven cirkel, op welke zij aan tafel half liggend zaten, en waarop voor 7 of 8 personen plaats was. SIGNAAL, teeken, sein, leuze, wacht. woord, parool. Signa,ement, Fr .• de beteekening of beschrijving van een' persoon, b. v. in een pas enz. Signaleren, signaliseren, ie· mands signalement opgeven; door teekens berigten of aanduiden. Signatum, Lat., onderteekend en bezegeld. Signatuur, teekening of merking; onderteekening, hand. teekening; briefje aan de artsenij. fleschjes; ook bladbeteekening bij boekbinders. Signeren, teekenen, onderteekenen, bestempelen. SIGNET, een handzegel, cachet, brief. sluiter. SIGNIFICATIE, signification, Fr .. beo teekenis, zin; geregtelijke aan· zegging. Significatief. beduidend, vol beteekenis. Significeren, aan· duiden, te kennen geven; aanzeg. gen. SIGNORA, Ital., mejufvrouw, gebied. ster. Signol'e, heer, gebieder. Signoria, seigneurie, Fr., heerlijk. heid; heerschappij. Te Venetië, toen het nog eene republiek was, de doge met 6 raden, die het voornaamste regeringscollegie uit· maakten. SILCHlDZE, de lste maand in het jaar der Turken. SILEEN, Silenus, een zekere halfgod; een oude bosch god of sater; fig., een wolf in het schaapsvel. SILENTIARlëRS, eene soort van mono niken, die gelofte van een eeuwig stilzwijgen hadden gedaan, en waartoe de Trappisten behoorden. SIL ENTlëus, stilzwijgend, stil, karig in woorden of in het spreken. Si. lentiüm, het stilzwijgen; als uit. roep: stil! Altum silentiiim, diepe stilte, een diep stilzwijgen. SILHADARI, dat is, zwaarddragers, worden de oudste en eerste onder de Spahis genoemd. SILHOUETTE, Fr. eene schaduwtee· kening, schaduwomtrek, schaduw. beeld, afbeelding van een gezigt, volgens de schaduw. Silhouette. l'en, afteekenen, in een schaduw. SI Lr. 675 SIMO. beeld voorstellen. SILIGNOZEN, de geslachtsnaam der planten met lange schoten. SILLEN, Sil/i, hekeldichten vol parodiën, waarin de verzen van beroemde dichters in een en belagchelijken zin op vreemde onder. werpen werden toegepast. Alle waren in heroïsche verzen ge. schreven. Sillograaph, hekeldich. ter. SILLON, eene borstwering onder aan de gracht eener vesting, waaronder men dezelve kan bestrijken. SILVANUS, (fabelk.) een boschgod, en, zoo als alle boschgoden, voor de vrouwen zeer gevaarlijk. SILVESTRINERS, geestelijke ordeslie. den in Italië, door SILVESTER GERZOLANO in 1234 gesticht en door JULIUS INNOCENTlUS IV. in 1528 bevestigd. SIMANTRU, in de oud· Grieksche kerk, een lange staf van metaal of hout, waarvan men zich in de kloosters even als van eene klok bediende, daar men met eenen hamer er op sloeg, om de geestelijken zamen te roepen. SIMILARGENT, schijnzilver, een gemengd, naar zilver gelijkend me· taal, waaruit allerlei gereedschap, als lepels, vorken, enz. worden vervaardigd. SIMILE, gelijkheid, schijnbaarheid; simile claudicans, eene hinkende vergelijking. Similis semili gaudet, gelijk zoekt gelijk. SIMILOR, Semilor, Semi d'or, halfof schijngoud, spinsbek. SIMION, bij de Grieken, eene wegmaat van 1000 schreden. SIMMER of SIMMRI, eene maat voor drooge waren in sommige streken van Duitschland. SIMMICIÜM, een overoud muzijkinstrument met 35 snaren, hetwelk, kort na den tijd van HOM ERUS , door PYTHOCLIDES, of volgens an· deren, door SIMUS of SIMMICUS werd uitgevonden. SIMONIANERS, aanhangers van SIMON den toovenaar, die ten tijde der Apostelen zeer berucht was, van dezen, de gaaf van wonderen te verrigten wilde koopen (van waar de handel met geestelijke zaken den naam van Simonie verkreeg). en eene leer voordroeg, die zich door vele ongerijmdheden en zelfs afschuwelijke din. gen onderscheidde. Bijzonder leerde hij de gemeenschap der vrouwen, en loochende de opstanding. SIMONIE, in het kerkelijke regt, eene overtreding der wet, volgens welke men geene geestelijke ambten door gaven en geschenken mag trachten te verkrijgen; eene van SIM ON den toovenaar (Handelingen der Apostelen. achtste hoofdstuk) ontleende benaming, welke de gaven des geestes met geld wilde koopen. SIMONISTl!:N, St. Simonisten, voorstanders van het Simonismu!, eene nieuwe godsdienstige en staatkundige sekte, afstammende van den Franschen graaf ST. SIMON, en waarvan het leerstelsel onder anderen tot grondslag heeft: de afschaffing van al de voorregten der geboorte; de gelijkheid van regten der vrouwen met de mannen; de volkomene gemeenschap van goederen, enz. SIMPEL, simpie, Fr., eenvoudig, kunsteloos; onnoozel, dom. Simplex, Lat., een domkop, eenvoudige, onnoozele hals, bloed. Simplicia, Lat., eenvoudige geneesmiddelen. Simpliciteit, eenvoudigheid, ongekunsteldheid; onnoozelheid, domheid Simpl~ficatie , vereenvoudiging, Simplificeren, vereenvoudigen, verkorten, iets met korte woorden voordragen. Simplex sigillum veri, Lat., het eenvoudige is het teeken der waarheid. SIMULATIE, simulatio, Lat., naboot- 43* SIMU. 676 SINE. sing, geveinsdheid, huichelarij; de schijn. Simuleren, voorgeven, voorwenden, veinzen, huichelen. SIMULTAAN, simultané Fr., gelijktij .. dig; gemeenschappelijk. Simultanéïteit, gelijktijdigheid, het zamentreffen, overeenkomen der dingen, gevoelens,krachten te zelfden tijde. Simultaneüm, Lat., het gemeenschappelijke regt van verscheidene geloofsgenooten op eene kerk, ter verrigting hunner openlijke godsvereering. SIN-BOJAREN, de zonen der Bojaren, die voorheen in Rusland een eigen korps ruiterij uitmaakten. SINCEER, sincèl'e, Fr., opregt, ongeveinsd. Sincel'iteit, opregtheid, braafheid, openhartigheid. SINCHIR1N, eeiie werpspies bij de Jaloffers, eenen Negerstam , die dezelve, door middel van eenen in het midden vastgemaakten strik, met veel behendigheid weten te werpen. SINDAR· BASCHI, de hoogste opziener over de zadelkamers aan het Perzische hof. SINDON, bij de oude Grieken, Poen gewaad, uit kostbare, in Phenicië vervaardigde, linnen stoffen bestaande, slechts door voornamen gedragen. In vorige tijden een doek, waarop men bij het avondmaal de hostiën legde, en de overig gebleven inwikkelde. SINE, Lat., zonder. Sine cerere et Baccho Fl'iget Venus, zonder wijn en brood is de liefde dood. Sine die et Consule, zonder dag of datum (de oude Romeinen beteekenden nameltjk de jaren door de namen der Consuls van die jaren). Sine ira et studio, zonder haat of liefde, onpartijdig. Sine mom, zonder verwijl, zonder uitstel. Sine praejudicio, zonder nadeelige gevolgen. Sine qua non (te weten, conditio) eene onmisbare voorwaarde. SINECURE, Eng., eene werkelooze kerkelijke bediening; een ambt, waarbij men geene am btsbezigheid te verrigten en echter een goed inkomen heeft; zoodanige zijn er nog veel in Engeland, alwaar men niet zelden eene soort van handel daarmede drijft. SINE KEMAN, eene soort van viool d'amour, die in Turkije gebruikelijk is. SING, een titel van de krijgsbevelhebbers der Seiks of Sieks, welke leeuw beduidt en door hen achter hunnen naam wordt gezet. SINGERIN, een verouderd geschut. hetwelk 45 pond schoot. SINGULARISEREN, (zich) zich door iets zonderlings onderscheiden. Singulariteit, zonderlingheid, zeldzaamheid, eigenaardig'heid. Singulier, ongemeen, zeldzaam, wonderlijk. SINrs, Scinis, de pijnhoombuiger bijgenaamd, een vroegere beruchte straatroover, die de Corinthische zeeëngte door zijne rooverijen onveilig maakte. Hij bond de reizigers aan twee pijnboomen, die hij nedergebogen had, en liet ze dan in de hoogte springen, waardoor zij in stukken werden gescheurd. SINISCALCO, de huisopzigter; in het bijzonder, eertijds de Grootmeester der Johanniter ridders op het eiland Malta. SINISTER, ongelukkig. rampspoedig; verkeerd. SINJEUR, hetzelfde als Seigneul·. SINKESETIJD, in Guinea, die mousson of jaartijd, van Julij tot September, wanneer de anders heldere lucht droevig en nevelig is. SINKING FUND, Eng., een ter langzame amortisatie of vernietiging der Engelsche nationale schuld bestemd fonds. SIN ON, zoon van SISYPHUS, die voor den listigsten en verdorvensten van alle menschen doorging. Hij was, door zijne geveinsdheid. oorzaak, dat de Trujanen het GriekSINO. 677 SIRE. sche houten paard binnen de muren van Troje haalden, opende daarna aan de daarin verborgene Grieken den uitgang, en gaf alzoo gelegenheid tot de verovering van Troje. SINOPE, eene dochter van ASOPUS. J UPITUR beminde haar, en zij beloofde hem wederliefde, wanneer hij haar eene bede wilde toestaan. Zij bad hem daarop, haar haren maagdom te laten. Daarna schaakte APOLLO haar, en verwekte bij haar SYRUS, van wien de Syriërs hunnen naam hebben bekomen. SINUS, zeeboezem; zak of hol een er zweer; holte in een been, dat een en naauwen ingang heeft. Voorts eene hoofdlijn in de driehoeksmeting. door sommigen, onder anderen door de Nederlandsehe wiskundigen, de halve pees of halve boorden van eenen hoog genoemd; door andere hedendaagsehen, waaronder, ook de DuitBche wiskundige BÜRJA, de steun van den hoek of boog. Tot dit stelsel behoort ook de sinus versus, dwarssteun ; tangens, raaklijn; secans, snijlijn; alsmede de cosinus, zijsteun ; cosinus versus, zijdwarssteun ; cotangens, zijraaklijn ; cosecans, zijsnijlijn. De straal van den boog wordt de hoofdsteun, sinus totus, genoemd. SINusoïDE, eene eigenaardige kromme lijn, volgens welke eene vlakte wordt gemuurd, die men achter de ophaalbruggen aanbrengt, om een zeker evenwigt tusschen dezelve en de brug, als ZIj opgehaald is, daar te stellen. SINZENDORFIANEN, Zinzendorftanen, noemt men, naar hunnen stichter, de Hernhutters. SIOFNA, Siöena, de Godin der liefde, de 7de uit het Scandinavische goden geslacht Asen. Zie dit woord. SIPOYS, zie Sepoys. SIR, Eng., heer, mijnheer. SIRE, de titel van een gekroond hoofd, namelijk van eenen keizer of koning. SlRRNE, (fótbF'!lk.) Sireen, eene meermin of zeenimf, van welke de Ouden verhaalden, dat zij het bovenlijf van eene vrouwen het onderlijf van eenen visch had, zich in zee ophield, en op eene innemende wijze zong; wijders eene bekoorlijke verleidster; sil·enengezang, liefelijk, verleidelijk gezang, loktoonen. SIRIASIS, eene ontsteking der hersenen, bijzonder bij kleine kinderen. SIRIÜS, de hondster. SIRMA, eene zalf, waarmede de Turken de oogleden en wenkbraauwen bruin verwen. SIROCCO, Scirocco, de brand- of gloeiwind; een drooge, heete zuidoostewind in Italië. Deze wind is zoo nederdrukkend, dat men van een slecht geschreven werk zegt: ltet is geschreven, toen de Sirocco woei. SIRTEN, Syl'ten, ondiepten, zandbanken in zee. SISACHTIA, in de oude regten, over het algemeen bevrijding van de verpligting der wetten; bijzonder een aan den schuldenaar vErleende kwijtbrief. SISMOMETER, een aardbevingsmeter; werktuig, ter meting van de schokken der aardbevingen, en ter vooruitbepaling van hare aannadering dienstig, uitgevonden door DOMINICO SASSANO, uurwerkmaker te Napels. SISSONE, bij het dansen, een sprong op beide voeten te gelijk, waarbij zij kruiselings over elkander geslagen en weder uit elkander worden gehragt. SISTE REN, stellen, daar stellen ; zich laten vinden, verschijnen; ook tegenhouden. SISTRUM, een muzijkinstrument bij de oude Egyptenaars, in den vorm van eenen wijden, boven zamengeSISY. 678 SIVA. trokken gaffel, met metalen staafjes en ringen, die, bij de min!!!te beweging, een helderklinkend geluid geven; een werktuig, waarmede het volk tot de godsdienst, of ook, als de Nijl overstroomde, werd zamengeroepen. SISYPHUS, was, volgens de fabelleer, veroordeeld, om in de hel eenen grooten steen tegen eenen berg op te wentelen, die altijd weder naar beneden viel; fig. zegt men: Sisyplti saxum volvere, den arbeid van SISYPHUS, dat is, zwaar en vergeefsch werk verrigten. SITACRATIA, Lat., onvermogen, om spijzen behoorlijk bij zich te behouden en te verteren. Sitacraticus, de spijzen niet behoorlijk bij zich behoudende, wat daardoor ontstaan i~, enz. SITICINES, bij de oude Romeinen, die blaasinstrumenten, welke bij de begrafenissen werden gebruikt. SITOS, Sitio, het tarw, voedsel, spijs, brood, bijzonder kleine tarwebrooden. Sitiologia, sitiologice, sitologia, de kennis der levensmiddelen, leer der spijzen. Sitophylax, een politiebeambte te Athene, die zorgen moest, dat koom en meel op een en billijken prijs bleef. SITS of CHITS, fijn bont katoen, eigenlijk Oostindisch fijn katoen, welks bloemen en figuren niet, zoo als bij het ge-wone katoen, met vormen gedrukt, maar geschilderd zijn. SITUATIE, situatio, Lat., situation, Fr., gesteldheid, ligging, stelling, stand. Situëren, stellen, plaatsen, leggen; gesituê'erd, gelegen, in eenen zekeren toestand zich bevindende. SIT VENIA VERBO, Lat .. met \'erlof, het zij mij geöorloofd het woord of de uitdrukking te gebruiken. SIV À, Siwa, eene Godin der oudNoordsche Duitschers, door sommigen voor de Maan, door anderen voor dezelfde als de VENUS der Romeinen gehouden. SIV ADIARE, eene korenmaat te Marseille, iets meer dan 5 kan groot. SI VOLTI SUBITO of PRESTO, Ital., men keere het notenblad schielijk om. SIX-PENCE, eene Enge18che zilveren munt, een 6 stuiverstuk of 1/2 shil. ling, dat is 1/40 van een pond ster· ling. SIXTINISCHE KAPEL, heet het pauselijke geslotene genootschap van toonkunstenaars te Rome, dat bij. zonder uit een aanmerkelijk getal zangers bestaat. SJEUP, een lijfgordel, dienstgordel der officieren. SKALDEN, de volksdichters der oude Zweden, Noorwegers, Deenen en IJslanders. SKEIPERTOGAN, een met glaskoralen, pennen van stekelzwijnen en rob. benharen versierde zak, om pijpen, tabak en vuurtuig daarin te heb. ben, dien de Noord-Amerikaansche wilden dragen en de Europeanen ook wegens zIjne fraaiheid gebrui. ken en waarderen. SKELET, zie Scelet. SKILLING DANSK, eene Deensche kleine munt. SKISEREN, zich heimelijk of in stilte verwijderen. Een uit het tarokspel ontleend woord, alwaar het Ski afleggen is, hetwelk in den loop van het spel op eIken tijd, dat het den bezitter het beste toeschijnt, !T, een landvoogd, edelman, voornaam staatsbeambte in Polen, welke eertijds een koninklijk slot, met zijne dikwijls zeer aanzienlijke aanhoorigheden, beheerde en het regt daarin handhaafde enz. Starosty, stedehouderschap, landvoogdij, waardigheid of gebied van eenen sta rost (in Polen). STASE, Stasis, stilstand {van vochten). STASIMON, een godsdienstig nachtgezang der Grieken, hetwelk, na eenen met gezangen gepaarden dans rondom het altaar, stilstaande wordt gezongen. STATE MATER, bij de Romeinen, eene Godin, wier beeld op de markt stond, en verhoeden moest, dat de steenen door het vuur, hetwelk des nachts menigvuldig daarop werd gestookt, niet bedierven. STATANUS, Statilinus, een God, van wien de Romeinen geloofden, dat hij den kinderen leerde vast staan, en hen voor gevaarlijke vallen bewaarde. STATARISCH, staande, vertoevende, ophelderende, (lezing, b. v. der oude schrijvers), welke aan de cursorische is tegenovergesteld. STATER, eene munt bij de Romeinen, en daarna ook bij de Joden, welke met den sikkel en zilverling overeenkwam. STATIEF, voetstuk, strekkende tot steun voor de meettafel van landmeters enz. STATIEK, statica, Lat., statique, Fr., de weegkunst; de stand- of evenwigtsleer. STATIëus, statieux. Fr., pronkend, pralend, vol staatsie. STATION, Fr., een stand, oponthoud, stand- of ligtplaats ; aanleg, pleisterplaats, postrust , wisselplaats (voor postpaarden, schepen, enz.). Stationair, stilstaand; blijvend, voortdurend. Als hoofdwoord, bij de oude Romeinen, eene schildwacht; ook een wachtschip. Stationeren, op schildwacht plaatsen; een schip eene vaste ligplaats geven, als wachtschip ergens liggen. Gestationeerd, geplaatst, gelegen, als wachtschip. STATIONAIREN, godsdienstige dweepers, die in de vroegste Christelijke eeuwen leefden, en zich bijzonder onderscheidden, door in de opene lucht op eene zuil te staan, waarom zij ook styliten of pilaarheiligen heeten, en waartoe ST. SIMON behoorde. STA'l'lST, figurant, eene stomme rol op een tooneel. STATISTICUS, een statenkenner, staathuishoudkundige. STATISTIEK, statistica, Lat., de statenkunde , statenbeschrijving , staathuishoudkunde; eene wetenschap, die de gesteldheid der staten leert kennen. Statistisch, staathuishoudkundig. Statistische voorwerpen zijn voornamelijk: bevol. king, regeringsvorm. krijgsmagt, godsdienst, 's lands inkomsten, openlijke inrigtingen ter bevordering van kunsten en wetenschappen, eigene voortbrengselen, fabrijken, manufacturen, koophandel, enz. STATUE, Fr., gehouwen of gesneden beeld, standbeeld, beeldtenis, beeldzuil ; figuur!., een ongevoelig mensch. Statue équestre, een standbeeld te paard, ruiterbeeld i sta tue pédestre, een standbeeld te voet. 8tatuëren, oprigten i vaststellen, verordenen, bepalen i een exempel statuëren, een voorbeeld ter waarschuwing geven of stellen. STA'l'US, Lat., de staat, stand, toestand, gesteldheid van een ding; STAT 693 STEK. staatsgesteldheid ; ook pracht, notisch, zamentrekkend en verstop. praal, staatsie. In statu quo, in pend. denzelfden toestand. Status in STEKAN, eene voormalige maat voor statu, een staat (of afzonderlijke natte waren in Holland, welke 16 betrekking) in den staat. Status mengelen hield en waarvan 12 een activult en passivult, de stand van vat uitmaakten. het vermogen, de vorderingen STELA, Lat., bij de Romeinen, wegen de schulden, de bate en scha. zuilen, welke niet slechts dienden, de. Status causae, de toestand der om de afstanden van plaatsen te zaak. doen kennen, maar ook om de STATuuR,ligchaamsgestalte of .hoog- vredesverdragen met vreemde vol. te. keren en de besluiten er op te gra. STATUTEN, wetten, verordeningen, veren, om die spoediger bekend te regten , voorschriften van eene maken. stad, maatschappij of burgerlijk STELECHIET, een lange vingerdikke genootschap. steen, van eene grijze kleur, naar STAURACINUS, eene soort van mantel, een klein van takken beroofd met vele ingewevene kruisen, door boompje gelijkende. sommige ordeslieden gedragen. STELLINO, eene Toskaansche zilveren STAUROPHOREN, de kruisdragers bij munt van COSMUS lIl. (1680). de processièn der Roomsch· Kat- STELLION AAT, stellionatus, Lat., elk tholijken. Ook voorheen een arglistig bedrog in handel en wanvoornaam geestelijke aan de So. del, bijzonder die bedriegelijke phie-kerk te Konstantinopel, welke daad, dat men verkoopt, verzet en het regt had, op zijnen hoed een verpandt, wat niet van ons is, of kruis te dragen. een met schulden bezwaard goed STAUROPllYLAX, eertijds de patriarch voor onbezwaard uitgeeft. bij de kerk te Jeruzalem, die de STEMMA, stamboom, geslachtstafel. stukken van het kruis van CHRIS· Stemmatographie, de stambooms- TUS bewaarde. of geslachtskunde. Zie Genealogie. S'l'EALIET, speksteen. STEN AGMA, de zucht, het gesteun. STEAMBOAT, steamer, Eng., stoom- Stenagmus, stena:xis, het zuchten, boot, stoomer. steunen. STEARIEN· KAARSEN, gezuiverde talk. STENG, op schepen, een opgezette kaarsen. mast, welke, naar zijnen stand op STEEKIND, (stadskind), een mensch, de masten, onderscheidene namen die zijne eigene huishouding niet draagt. kan voorstaan en, wegens slecht STENOCARDIA, zoogena8mde borst. beheer, onder voogdijschap wordt zucht. gesteld. STENOCHORIA, Stenygrochoria, Steno. STEEN, een gewigt, dat gewoonlijk eh.orie, de vernaauwÎng (\'an eenige li5 van een centenaar, maar op ruimte). Bij de nieuwere gesommige plaatsen iets meer of neeskundigen, bijzonder de ver· minder weegt. naauwing of ten minste naauwe STEGANOGRAPHIE, geheim schrijf. toestand der moederscheede; zookunst, de kunst om met cijfers, of ! dat coïtus en cOllceptio onmogelijk geheime teekens, te schrijven. I worden. STEGNOSIS, het zamentrekken en STENOGRAAPH, Stenographist,iemand, verstoppen dt"l' zweetgaten en ope- die met vele verkortingen en wel ningen der aderen, door daartoe gekozen teekenen schrijft. een aan te wenden heelmiddelen. Steg. snelschrijver. Stenographie. de STEN. 694 STER. snelschrijfkunst, de kunst van snel Lutherschen Leeraar MÜLLER te en met vele verkortingen te schrij- Leyden, die in 1701 deze lmnst ven. heeft uitgevonden. Stéréotyporen, STENTATO, (muz.) met eenen toon, vaststaande drukvormen vervaardie smart uitdrukt. di gen en daarmede drukken. Ste- STENTOR, was de heraut der Grieken reotypie, plaatletterdruk ; ook giebij het beleg van Troje, die ster- terij van stéréotypen. ker konde schreeuwen dan vijftig STERIEL, stérite, Fr., onvruchtbaar, anderen; van waar nu nog over- schrdal, dun. Steriliteit,onvruchtdragtelijk van eenen geweldi- baarheid, dorheid, misgewas; fig. gen schreeuwer, die eene goede droogheid; ook gebrek aan goede keel of zwarte stem heeft, wordt gedachten. gezegd: hij heeft eene stentorstem. STERLING, (Pond of Livre), eene STEPHANITAE, bij de Grieken, de voorheen geslagen, doch nu slechts overwinnaars in den muzijkalen gefingeerde Engelsche rekenmunt, wedstrijd, wanneer de prijs in ter waarde van 20 Eng. schellin. een en krans bestond. gen of omtrent 12 gulden Nederl. STEPHANUS-ORDE, van dezen naam Bij verkorting wordt deze wettetelt men drie orden, onder welke lijke Engelsche muntvoet geschre- ?e Hongaarsche de voornaamste ven: L. St. of P. St. IS. STERNOTHRAX, hij, die eene enge en STEPPE, woest land van aanzienlijke korte borst en deswege aanleg tot uitgestrektheid in Aziatisch -Rus- longtering heeft. land en andere landen. STERNUM, het borstbeen, eigenlijk, STER-AMIANTH, Sterüsbest, eene ami- I het (voorste) vaste beenachtige anthsoort. wier draden even als I deel der borst. eene ster loopen. STERNUTATORIÜM, een niesmiddel. STERCORATIE, (landb.) de bemesting. STETHOSKOOP, stethoscopiüm, Lat., Stercereren, bemesten. borsthoortuig, eene hoorbuis door STÈRE, in het metriek stelsel, de LAENNEE, te Parijs, in 1816, uitnaam van de eenheid der ligchaams- gevonden, om de ziekten der maat, cubiekmeter. Nederlandsche borstholte te onderzoeken en des maat, de cubieke el; voor het te beter te leeren kennen. brandhout, de wisse. Stereographie, STEVEN, het verlengde gedeelte van de ligchaamsbeschrijl'ing, ligcha- de kiel eens schips naar voren en menteekening. Stereomantie, waar- achteren, wordende het eerste de zeggerij uit de vier elementen. voor- en het andere de achtersteven Stereometrie, de ligchaamsmeting. genoemd. Stereotornie, de ligchaamssnijding, STEWARD, Eng., opperrigter, opperof aanwijzing om digte, 'vaste lig- hofmeester; in de vrijmetselaarschamen te scheiden, of door te loges, eene waardigheid, zoo veel snijden. als bij groote plegtigheden, een STÉRÉOTYPE, vaststaande drukplaat, maarschalk. uit letterspecie bestaande, gegoten STHENIE, kracht, sterkte,ligchaamsin een' vorm, welke op de losse, kracht,verhoogde levenswerkzaamdaartoe te voren gezette druklet- heid; het tegendeel is asthenie. ters is vervaardigd. Ten onregte Sthenisch, krachtig, van kracht is de uitvinding der stéréotype overvloeijende. aan DmUT te Parijs toegeschreven, STIBILIA, Lat., uit spiesglans bereide daar de eer daarvan aan ons va- geneesmiddelen. derland toebehoort, en wel aan den STICCATO, de strooviool, een muzijkSTIC. 695 STIG. instrument, dat uit verscheidene vierkante staven van onderscheidene grootte bestaat, welke op twee draden gespannen, op dor stroo gelegd en met houten kloppers worden geslagen. STICHODOI, bij de oude Grieken, die zangers, welke bij het op zingen van hunne gedichten eenen lauriertak in de hand hielden. STICHOMANTIE, waarzeggerij door middel van daartoe gekozene verzen. STICTISCH, Styptisch, geneesmiddelen, welke droogen, versterken en zamenhechten. STIEFELETTEN, kamaschen, Duit., guétres, Fr., slopkousen. STIER, een der 12 teekens van den dierenriem. STIERENGEVECHT, een volksvermaak der Spanjaarden, (even als de hanrngevechten bij de Engelsehen), dat met veel plegtigheden en groote kosten wordt g·egeven. Sl'IGMA, een punt, stip, teek en, likteeken ; ook een merkteeken , brandmerk, hetwelk de Ouden den nieuw aangeworvenen soldaten en den slaven, die zich aan het een of ander schuldig hadden gemaakt, op het voorhoofd of op den linkerschouder plagten te branden, om hen daardoor kenbaar te maken. Stigmaten, bij de Roomschgezinden , de vijf wondteekens van CHRISTUS, welke, volgens de legen de, den H. Franciscus zijn ingedrukt geworden. In de natuurlijke geschiedenis, de openingen, welke men als kleine punten aan de zijden van eenige insekten ziet, door welke zij lucht scheppen. Stigmatiseren, brandmerken; schandvlekken; lasteren, kwaadspreken. Stigmatographie , de kunst om met punten of stippen te schrijven. STIGMEOLOGIE, leer van aan de lettergrepen den toon te geven, accentuatie. STIGMIET, een steen met zwarte stippen, welke boompjes, land. schappen,enz. vormen. STILET, een kleine dolk, stokdegen; ook eene peilnaald der wondheelers. STILLEVEN, (schilderk.) eene schil. derij, waarin geene dan levenlooze voorwerpen worden voorgesteld, aJs:een bloemstuk, fruitstuk, visehstuk, jagtstuk met dood gevogelte, hazen, enz. STIMATOSIS, bloeding uit het mannelijk lid. STIMULANS, Lat., een geneesmiddel ter opwekking. Stimulatie, prikkeling, opwekking, aansporing. Stimuleren, opwekken, aanzetten, aansporen. Stimulus, prikkel, drijfveêr, spoor, aandrijving. Sl'INKPOT. een holle ijzeren bol, die met stinkende brandstoffen opgevuld, uit een' mortier wordt geschoten, om daarmede brand te verwekken. STIPENDIÜM, Lat., eene stichting, waarvan de inkomsten bijzonder ter ondersteuning van onbemiddelde studenten strekken. Stipendiaat, stichtingsgeld, gestichtsgeld. STIPULATA MANU, Lat., dat is, met handslag iets beloven. STIPULATIE, overeenkomst, toezegging, bepaling, vaststelling, afspraak, verdrag. Stipulercn, afspreken, bedingen, vaststellen, beloven. Gestipuleerd, afgesproken, bedongen, vastgesteld, beloofd. STIRPS, Lat., de stam, eelle spruit. Per stirpes succederen, de nalatenschappen naar de stammen, en niet naar de hoofden verdeelen. STOA, de sekte en leer der Stoïcijnen; ook eene zuilenzaal te Athene. STOCCO E BERETTINO, degen en hoed, namelijk de gewijde, die de Pausen aan vorsten of veldheeren plagten te 7.enden, om daarmede de ketters te bestrijden. STOCHASTIEK, stochastica, Lat., de SToa. 696 STOï. gissingskunst, leer der waarschijnlijkheid. Stochastisch, vermoedelijk, waarschijnlijk. STOCK, Eng., het kapitaal in eenen handel, hetzij van eenen bijzonderen koopman of van eene maatschappij. Publick stocks, de Engelsche staatsschuld brieven, namelijk het kapitaal der Engelsche bank, der Oost. Indische en ZuidzeeCompagnie, hetwelk ieder op eene zekere som is bepaald, en waarvan de actiën aan rijzing en daling onderhevig zijn, en van den eenen op den anderen kunnen overgaan. Stock-brokers, makelaars in effecten. Stock-exchange, verzamelingsplaats der stock-geïntresseerden, nabij de bank en beurs te Londen, alwaar elk lid jaarlijks tien guinjes betaalt. Stock.jobbers, in Engeland, lieden, die zich door eenen windhandel met actiën op eene onbetamelijke wijze zoeken te verrijken. Stock.johbing, stockhubbling, Eng., is eene bloote weddingschap op het stijgen en dalen der fondsen. STOECHARIÜM, een koorrok, dien de oud. Christelijk. Grieksche geestelijken droegen, gewoonlijk wit, maar in de vasten purper. STOECHOLOGIE, leer of wetenschap van de elementen. STOECHIOMETRIA, het meten der grondstoffen en de leer daarvan; de chemische elementair leer. STOECHlON. de grondstof, het element; elke aanvang van iets. STOE'rERIJ, paardenfokkkerij. STOFFAADJE, Stoffage of Stoffering, de versierende voleinding; optooijing met sieraden (als van kamers, kleed eren , hoeden, enz.); het voorzien van eene schilderij met personen, dieren, figuren, enz. Stoffeerdn' , een kamerschilder , vergulder, aanstrijker. Stofferen, optooijen, versieren, bezetten (eene kamer, een kleed, enz.); figuren of groepen op eene schilderij aan. brengen. SToïcISMUS, de leer der oud· Grieksche Stoïcijnen,. ook standvastigheid; onverschilligheid omtrent zinnelijke indrukken, ongevoeligheid in smarten, enz. Stoïcijn, eene soort van oud.Grieksche wijsgeeren, die gestreng en eenvoudig leef tien , en het hoogste goed in de verIooching van alle geyoel stelden; figuur!., een standvastig, ongevoelig, onaandoenlijk man. Stoïcijnsch, stoïsch, standyastig, ongevoelig, streng, onverschillig. STOKBEWAARDER, cipier, de opziener over eene gevangenis, naar het vroegere gebruik, om de voeten der gevangenen in eenen stok te sluiten. STOKPAARD, een bekend speeltuig van de kinderen; figuur!., lievelingsonderwerp , waarmede men zich pleegt bezig te houden. STOLA, Lat., étole, Fr., stool, priesterkleeding, koorrok; een lange en breede, met drie kruisen voorziene en op beide zijden, van den hals tot op de voeten afhangende band, welken de Roomsch-Katholijke priesters over het koorhemd hebben, en, bij het lezen der mis, kruiselings over den buik binden, beduidende de gehoorzaamheid van CHRISTUS en zijne vrijwillige onderwerping. Jura stolae, geestelijkheidsregten. STOMA, de mond, monding, laatste opening van een vat, enz. Stomacace, mondbederf. Stomacita, geneesmiddelen, welke tegen de ziekten des monds worden aangewend. Stomatorrhagia, bloeding uit een of meer deelen der mondholte, mondbloedvloeijing. STOMACHALE, een maagmidde!. Stomachica, maagmiddelen. Stomachus, de maag. STONE, steen, een vleeschhouwersgewigt in Engeland van 8 pond. STOP! houd op ! halt! staak! stuit! STOO. 697 STRA. STOOP, eene maat voor natte waren in onderscheidene landen en van verschillenden inhoud of grootte. STOORJUNKARE, een God der Laplanders, dien zij voor THORS onderbestuurder houden, en onder het afbeeldsel van eenen steen vereeren, die een klein natuurlijk uitwas heeft, in de gedaante van een hoofd. STOOTER, eene oud-Hollandsche rekenmunt ter waarde van 12 1/ 2 cent. STOPPEN, (zeeterm), den afloop van den vloed, voor anker liggende, verwachten. STOPPINE, de uit katoen of vlasdraden zamengedraaide zunders, tot het afvuren van ernst- en kunstvuurwerken in gebruik. STOPWOORD, een aanvullingswoord, hetwelk eigenlijk overtollig is. STORAX, eene balsemachtige en wellÏekende gomhars, die van den storaxboom in het Oosten en zui. delijk Europa wordt verzameld. STORNEREN, in het boekhouden, een post, die bij vergissing verkeerd op eene rekening is gelJragt, zonder die uit te doen, weder op eene andere wijze in rekening brengen, namelijk door eenen tegenpost te maken; het af. en bijschrijven. Storno, de verbetering van eenen verkeerd geboekten post. STORTBAD, eene soort van bad, waarbij het water met geweld op het lijdende deel stort. STORTHING. de rijksdag of stendenvergadering in Noorwegen. STORTI, cornamuti torti, de Italiaan. sche naam van die verouderde muzijkinstrumenten, welke men kromhoornen noemt. STRAAL, lichtstraal. In de wiek .• eene regte lijn, die uit het midden van eenen cirkel naar zijnen om trek wordt getrokken. STRABJLISMUS, Strabismus. Strabosi. teit, het schelen, eene kramp der oogleden, waarbij de oogappel naar den neus, de slapen, het voorhoofd of de wangen wordt getrokken; zoodat de voorwerpen niet in eene regte lijn kunnen waargenomen worden. Strabo, een schele, scheel. ziende. STRACTIE, bij de boekdrukkers, het uitligten van eenige woorden of regels, welke met eene andere kleur moeten gedrukt worden. STRALITEN, tufsteenen. STRAMIEN, borduurgaas, borduur. papier. STRAND REGT , het regt van eenen bezitter van het strand, om de daarop geworpene dingen \'oor zich te behouden. STRANGULATIE, verworging, ophan. ging. Stranguleren, verworgen, ophangen. STRANGURIE, de koude pis. STRAPADE, Strapiclwrde, wipgalg, wip. STRATAGEEM, stratagème. Fr., krijgs. list, listige aanslag. Stratarithme. trie, de kunst, om een bataljon, naar zekere gegevene figuur, in slagorde te plaatsen, en de daartoe benoodigde manschap te berekenen. Strategie, strategetiek, de legerbesturing. krijgskunst; kunst om een leger, eene \'loot, de voor· deeligste stelling te doen innemen, en de geschiktste wendingen te doen maken. Strategisch. krijgskundig, wat het in slagorde plaatsen van een leger betreft. Strato' graphie, de leger. of oorlogsbe. schrijving. Stratocratie, de legerheerschappij , ~oldatenheerschappij; de luijgsregeringsyorm, vastgesteld voor iedere stad, welke in staat van beleg wordt verklaard. STRATIFICEREN, bij chemi~che werk· zaamheden, laagsgewijze op el. kander leggen. STREEK, kompasstreek, (zeevaartk.) een van de 32 winden, volgens welke het kompas is afgedeeld; de weg, dien een schip op zee neemt. S'fRE. 698 STRA. STRELITZEN, de voormalige Russi. sche soldaten der keizerlijke lijf. wacht. STREMMA, de verrekking, verdraai. jing, verwrikking van een lid. STRENIA, Stremia, eene Godin der Romeinen, die werd geacht de jonge krijgslieden dapper en moe· dig te maken, en ook het opzigt had over de geschenken op Nieu. wejaarsdag. op welken dag men haar feest vierde. STRIET, stretto, Ital., stricto, Lat., stipt, naaauwkeurig, scherp, streng. Strictissime, op het naauwkeurig. ste. Stricto jure, volgens streng regt; stricto sensu, in den streng. sten zin van het woord. STRICTUUR, vernaauwing,zamentrek. king. STRIGELIANEN, aanhangers van VIC· TORIN STRIGEL, een godgeleerde uit de 2de helft der 16de eeuw, die, in het stuk van bekeering en genadE, van de overige hervormers afweek. leerende dat de mensch daarbij zelf konde medewerken. STRINGENDO of STRIGNENDO, persend, even zoo veel als stretto. STRINGENT, scherp, gestreng, bon. dig. Stringeren, eng zamentrek. ken, zamensnoeren; strillgerende middelen, zamentrekkende midde. len. Non stringit, het hindert niet, het gaat deze zaak niets aan. STRIX, dat een nachtuil beteekent, noemden de Romeinen heksen of spoken, waarvan zij geloofden, dat zij zich in nachtuilen veranderden en den kinderen het bloed uitzo. gen, en ook wel volwassenen op. aten. STROMBITEN, versteende slakken, welke lang en smal zijn. STRONKELEN, tegen afgeknotte stron· ken aanloopen; strompelen, strui. kelen. STRONTIANIET, eene delfstof, welke van den granietberg, bij het Schot. sche dorp Strontian, alwaar zij wordt gevonden, haren naam heeft. STROP, een sterk touw, boven met eenen haak, tot het vastmaken van het want aan een schiD. STROPHE, Gr., eigenlijk, wending; in de toonkunst, de veranderde herhaling; in de dichtkunst, een vers of eene versafdeeling. STROPHOS, hevige pijn of kramp in de darmen bij het kolijk. STRUCTOREN, bij de Romeinen, die knechts, die de spijzen opdroegen en voorsneden. STRUCTUUR, de bouw, bouwtrant; gestalte, ligchaamsgestalte; za· menvoeging , zamenstelling, in. rigting, orde, zamenhang van eene rede, schrift, enz. STRUFERETARIÜS, bij de Romeinen, zij, die op plaatsen, alwaar eene misdaad gepleegd of de bliksem ingeslagen was, aan de goden gewijde koeken (strufes) offerden. STRUMA, het algemeen, onder den naam van kropgezwel bekende, ongemak aan de keel. STRUMSTRUM, een muzijkinstrument, dat naar eene citer gelijkt, en uit eene doorgesneden pompoen wordt vervaardigd, welke de Indianen bij godsdienstige verrigtingen gebrui. ken. STRUSSE, platte rivierschepen in Pruissen en Rusland, bijzonder op de Wolga. STÜBCHEN, eene maat voor natte waren in Duitschland, omtrent 4 kan groot. STliBER, stuiver, eene zilveren munt in de Rijnprovinciën. STUC, Fr., stucco, ltal., pleisterkalk, gips; stuccatuur,pleister., gipswerk. tot versiering van muren, zolde· ringen, enz., in verheven werk. Stuccatore, Ital., stucateur, Fr., een gipswerker, stukadoor. STUDENT, studiosus, Lat., een leer. ling, bijzonder op eene hooge. school. Studeren, onderzoeken, navorschen, beöefenen, zich op eene zaak vlijtig toeleggen, zich aan de wetenschappen wijden. STUI. 699 STYL. Studie, studiüm, Lat., oefening, vlijt, inspanning, navorsching, onderzoek, leerijver; kunstbeproeving ; voorbeeld ter nateekening, schets. STUIVER, het twintigste deel van eenen gulden, eene waarde van 5. cents. STUK VAN ACHTEN, eene Spaansche munt. STULTUS, Lat., een dwaas, onverstandig, onbezonnen mensch. Stultitia, de dwaasheid, onbezonnenheid. STUMPER, iemand, die zijn werk verbroddelt, omdat het hem aan de noodige bekwaamheid hapert; een hals, sukkelaar. STUPEFACTIE, eigenlijk, het inslapen; de verdooving van een deel des ligchaams; wijders verbazing, verstomming. Stupefactief, een narcotisch of verdoovend middel. STUPIDITEIT, botheid, domheid, gevoelloosheid. Stupied, stupide, Fr., dom, bot, stompzinnig. STUPRATA, Lat., eene verkrachte, bezwangerde, ontëerde. Stuprator, ontëerder, verkrachter. Stupreren, eene vrouw ontëeren, verkrachten. Stuprum, Lat., ontëering, schending, verkrachting; stuprum violentum, Lat., gewelddadige ontëering, verkrachting. STUURBOORD, heet, in de zeevaart, de regterzijde van het schip j wanneer men van den achter- naar den voorsteven ziet. STUWAADJE, al wat gebezigd wordt, om iets vast te stuwen. STYL, stylus, Lat., de voordragt, uitdrukking, daarstelling in geschrift en kunst; stylus curiae, kanselarijstijl; de tijd- of dagrekening, b. v.: de Oude en Nieuwe stijl, de eerste volgens den J uliaanschen, en de andere volgens den Gregoriaan. Bchen almanak, zijnde twaalf dagen van elkander onderscheiden; de eerste of de Oude stijl wordt nog in Rusland gebruikt. Stili. seren, door woorden uitdrukken, in woorden inkleeden. Stilist, een steller, schrijver (ten aanzien van zijne voordragt of uitdrukking). Stilistiek, de kunst van de schriftelijke voordragt. Stilistisch, doelmatige of schoone woorden betreffende, b. v. opgaven, oefeningen. STYLITEN, zie Stationairen. STYLOBANT, zuilstoel, voetstuk. STYLOMETRIE, de kunst om zuilen te meten. STYMA, eene sterke en aanhoudende el"ectio penis. Stymatosis, bloeding uit het mannelijk lid, met erectie daarvan. STYMPHALIDEN, fabelachtige vogels, welke zoo groot waren, dat ieder met zijne vleugels de zon konde bedekken. STYPTICA, Lat., in het algemeen, stoppend of opdroogend; bijzonder bloedstillende middelen. Styptisch, stoppend, bloedstelpend, zamentrekkend. STYX, volgens de fabelleer, een stroom der Onderwereld, de helrivier der oude Heidenen. SUADA, de welsprekendheid, overredingsgave ; ook eene aangename, vloeijende voordragt. SUASORIA, Lat .. overredingsmiddelen, overredingsgronden. Suasorisch, overredend, welsprekend, bewegelijk. SUA SPONTE, Lat., vrijwillig, uit zich zelven. SUASSA, een metaal in Oost. Indië, hetwelk men natuurlijk en kunstig heeft. Het eerste is een aan goud zeer rijke koperërts; het tweede een mengsel van koper, staal en goud, van vuriger en hooger kleur dan het zuivere goud. SUAVE, liefelijk, aangenaam. Suaviteit, (van den reuk, de muzijk, en van schilderijen) liefelijkheid, bevalligheid, zachtheid; in de mystische taal, zachte gemoedsaandoeningen. SUB. 700 SUB!. SUB, Lat., onder, bij, tegen, om. Sub speciè amiticiae, onder den schijn van vriendschap enz. SUBACTIE, de doorwerking, Yermenging. SUBALTERN, ondergeschikt, onderhoorig; ook een ondergeschikte, onderbeambte. Subaltern· officier, onderbevelhebber. Subalternitcit, de ondergeschiktheid, onderhoorigheid. SUBALTERNATlE, bij muzijkstukken, die gesteldheid, waarbij een algemeen stuk onder de bijzonderen wordt gezet. SUBARATEN, munten, welke alleen met zilveren platen ol'erdekt, maar daartusschen van erts zijn. Wordt, in plaats van het laatste, ijzer ge· nornen, zoo heeten zij subserraten. SUBASSEN, bij de Turken, een geregtsdienaar in de steden. 1 SUB CONDITIONE, Lat., onder voorwaarde. SUBDELEGAAT, subdélégué, Fr., een ondergevolmagtigde, bij. of hulpgezant. SUBDIVIDEREN ,onderafdeelen, onderafdeelingen maken. Subdivisie, onderafdeeling, indeeling, bijzon .. der in voordragten en redeneringen. SUBDUCTIE, afvoering, afleiding der onzuiverheden in het ligchaam; doorzijging. In de rekenkunst, hetzelfde als substractie. SUB ET OBREPTIO, Lat., bedrog, door het verzwijgen van ware en het opgeven van valsche omRtandigheden. SUBFEUDUM, Lat., achterleen. Sub· feudatie, achterbeleening. SUB RASTA, Lat., onder de piek, dat is, openlijk aan den meestbiedende, b. v. verkoopen, omdat bij de oude Romeinen, ter plaatse waar dit geschiedde, eene piek werd I uitgestoken. Subhastatie, open· I bare. bijzonder geregtelijke ver-. kooping. I SUBIET, subito, plotseling, eensklaps; in de muzijk, gezwind. SUBIGUS, een van de bruiloftsgoden der Romeinen, die de bruid geneigd maakte om zich over te geven. SUBINGRESSIE, intreding in eens anders plaats. SUBINTRANT, zulk eene koorts, welker aanvallen altijd eerder komen dan dat de andere voorbij zijn. SUBINTRODUCTA, noemde men, na het invoeren van het celibaat, die vrouwen, welke men den geestelijken veroorloofde, tot het waarnemen van hunne huishouding, bij zich te hebben. SUBJECT, sujet, Fr., subjectum, Lat., (taalk.) het onderwerp; de handelende persoon; de zaak of persoon, waarvan iets gezegd, bevestigd of ontkend wordt; het grondwezen, grondbegrip. Subjectie, onderwerping; ook zelfondervraging lin de redeIe ). Subjectief, onderwerpelijk, in tegenstelling van voorwerpelijk (objectief), wat in ons, in onze gedachten voorhanden is, (terwijl objectief wat buiten ons is voorstelt), innerlijk, persoonlijk. Subjective waarheid, welke enkel haren grond in ons zelve, in onze wijze van denken en voorstellen heeft. Subjectiviteit. persoonlijkheid; de gesteldheid van een onderwerp. SUB JUDICE LIS EST, Lat., de zaak is nog onbeslist. SUBJUNCTIEF, verbindend; bijgevoegd. Subjunctivus, zie Conjunctivus. SUBLAPSAR, in de leer der voorbeschikking, hij, die gelooft, dat God, den val van ADAM voorziende, heeft be~loten, eenigen voldoende genade tot zaligheid te 8chenken, maar anderen zulks te weigeren; daarentegen supralapsar, hij, die gelooft, dat God, zonder aanzien van goede of kwade daden, van eeuwigheid heeft besloten, sommigen te verdoemen en SUBL. 701 SUBO. anderen zalig te maken. SUBLIGACULUM, Lat., een breukband. SUBLIEM, sublime, Fr., verheven, hoog; sublime gedachten, verdien. sten. Het sublime, het groote, verhevene, voortreffelijke (in ge· dachten, uitdrukking, enz.) Sublimiteit, verhevenheid, voortreffelijkheid. SUBLIMEREN, (scheik.) naar boven drijven, vervlugtigen, de vaste dee· leu van een ligchaam (b. v. kwikzilver) door vuur in de hoogte drijven, om die dan in den helm weder op te vangen, en door koude te laten stollen. Sublimaat, hetgeen op zulk eene wijze naar boven is gedreven, bijzonder de mercurius sublimatus. Sublimatie, de naarbovendrijving. SUBLINGUAAL, zulk een geneesmiddel, hetwelk men onder de tong neemt. SUB LITTERA, Lat., onder de letter (b. v. N.) SUBLOCATIE, onderpacht, onderhuring. SUBLUNARISCH, ondermaansch , aardsch; figuurl., veranderlijk, vergankelijk. SUBLUXATIE, verdraaijing, verwringing, verstuiking. SUBMIS, soumis, Fr., onderdanig, onderworpen. Submissie, onderdanigheid, onderwerping, nederigheid. Submitteren (zich), zich onderwerpen, zwichten. SUBMISSE, (muz.) stil, zeer zacht. SUBNORMAAL, SubnormaalliJn, dat gedeelte van de as eener kromme lijn, hetwelk tusschen de halve ordinaat en de normaallijn ligt. SUB NUMERO, Lat., onder het nommer of getal. SUBORDINATIE, ondergeschiktheid, dienstgehoorzaamheid, bijzonder bij den soldatenstand ; afhankelijkheid. Subordineren, onderschikken, in rang en waardigheid beneden een' ander plaatsen. SUBORNATIE, heimelijke verleiding. omkooping. Suborneren, heimelijk aanzetten, verleiden. omkoopen. SCB POEN A, Lat., op straffe, op boete. SUB PRAETEXTU. Lat .• onder voorwendsel. SUB-PRINCIPAALBAS, een orgelregister, met een pedaal van 32 voet toon. SUBPRINCIPALIS MEDIAMON, de Latijnsche naam der 2de snaar van de tetrachorde Meson, welke met onze kleine j overeenstemt. SUBREPTIE. bekruiping. listige bemagtiging van eene zaak, door opgave van valsche omstandigheden. Obreptie, listige bemagtiging van eene zaak, door verzwijging van zekere noodzakelijk aan te voeren waarheden of omstandigheden. SUBROGATIE, onderschuiving, instelling in eens anders plaats, in eens anders regt; inplaatsstelling. Subrogeren, in eens anders plaats stellen, onderschuiven. SUB ROSA, Lat., onder de roos (als beeld der vertrouwelij kheid), dat is, in het vertrouwen. in het geheim. SUBRUNCINATOR, een veldgod der Romeinen. die over de aren was gesteld. SUBSCRIBENT, souscripteur. Fr .. een onderteekenaar. een inteekenaar; iemand. die zich, door ollderteekening, tot iets verbindt. Subscriberen, sousscrire, Fr., onderteekenen, onderschrijven; inteekenen. Subscriptie, souscription, Fr., onderteekening; inteekenillg. SUBSIDIAIR, hulpverleenend. ondersteunend; subsidiaire hypotheek, nadere of tweede pandsteJling bij ontoereikendheid der eerste. Subsidie. subsidiüm, Lat., hulp. bijstand, geldelijke ondersteuning; subsidie. tractaat. verdrag. waarbij men elkander hulp en bijstand belooft. Subsidiën, onderstandsgelSUBS. 702 SUBT. den, bijzonder tot het voeren van den oorlog of andere staatsdoeleinden enz. SUBSEMIFUSA, de Latijnsche naam van 1/16 noot. SUBSEMITJN, de groote ters der dominante, of de onderste halve toon, zoowel van den hoofdtoon, als in het algemeen van eIken, waarin wordt afgeweken. SUBSEQUENS, Lat., het navolgende, dat op iets, dat voorgaat, betrekking heeft. SUBSIGNATIE, sovssignation, Fr., onderteekening , onderschrijving. Subsigneren, soussigner, Fr., onderteekenen, onderschrijven. Sub signo, Lat., onder of met het teeken. SUBSISTENTIE, subsistance, Fr., onderhoud, bestaan, levensonderhoud; voortduring. Subsisteren, bestaan, voortduren; zijn onderhoud of te leven hebben. SUBSTANTIALITEIT, de wezenlijkheid, zelfstandigheid. Substantie, zelfstandigheid, wezenlijkheid, het wezenlijke, gewigtigste, de kern, hoofdinhoud, het hoofdbestanddeel. Substantiën, bestanddeelen, stoffen. Substantiëel, substantiel, Fr., wezenlijk, zelfstandig; ook voedzaam, krachtig. Substantief, substantivum , Lat., zelfstandig naamwoord. SUBSTI1'uëREN, in de plaats stellen, toevoegen; tot erfgenaam enz. in eens anders plaats benoemen. Substitutie, in plaatsstelling, plaatsvervanging; benoeming tot erfgenaam enz. in de plaats van een' ander. Substituut. een in de plaats gestelde, plaatsvervanger of -bekleeder, toegevoegde. SUBSTRATUM, Lat., het voorliggende, tegenwoordige; het tegenwoordige geval; in casu substrato, in het tegenwoordige of onderhavige geval. SUBSTYLAAR.LIJN, in de zonnewijzerkunst, die lijn, waarover de wijzersteng wordt opgerigt. SUBTIEL, subtil, Fr., teeder, fijn, dun; fig., listig, haarklovend, scherpzinnig, spitsvindig. Subtilisel'en, verfijnen, verdunnen; haarkloven, spitsvindig zijn. Subtiliteit, fijnheid, dunheid; scherpzinnigheid, haarkloverij, spitsvindigheid. SUBTRACTIE, aftrekking. Subtrahent, aftrekker. Subtraheren, aftrekken, afnemen (een klein getal van een grooter). Subtrahendum, Lat., getal, dat afgetrokken moet worden. SUB UNA SPECIë, Lat., onder eene gedaante. SUBURBANTJS, in eenige steden, een geestelijke, die de ambtsverrigtingen in de voorsteden of in nabij gelegene dorpen heeft uit te oefenen. SUB UTRAQUE (j'orma), eene uitdrukking, waarmede men het avondmaal onder tweederlei gedaanten aanduidt. SUBVENIëREN, te hulp komen, hel. pen, bijspringen, ondersteunen. Subventie, hulp, bijstand. SUBVERSIE, omverwerping; onder. gang, verval. Subversief, omver· werpend, omkeerend; alles, wat eene geheele omkeering in den staat der zaken voortbrengt. Subverteren, omverwerpen, omkeeren, overhoop werpen. SUCCADE, ingemaakte vrucht, wor· tels, enz., waarvan men natte en drooge heeft, die bijzonder uit Oost. Indië tot ons komen. SUCCEDEREN, opvolgen, bijzonder in een ambt of eene waardigheid; gelukkig van de hand gaan, wél sla. gen in iets. Succes, succès, Fr., de gunstige afloop, de goede uitslag, het gelukkig gevolg. Successie, opvolging, volgreeks; troons-, ambts- of erfopvolging; ook de nalatenschap of erfenis zelve; successio ab intestato, Lat., de na· tuurlijke of wettige erfopvolging (waartoe geen opzettelijk testa· ment wordt vereischt); successio SUCC. 703 SUFF. feudalis, de leensopvolging. Successief, opvolgend; allengs, langzamerhand. Successor, Lat., successeur, Fr., opvolger, erfgenaam. SUCCIE, het zuigen van tegennatuurlijkr. vochten uit het ligchaam door bloedzuigers enz. SUCCINCT, Fr., kort, beknopt, met weinig woorden. SUCCINCTORIÜM, Lat, bij de Roomsche priesters, eene soort van gordel, welke bij godsdienstige gelegenheden wordt omgedaan. SUCCULENT, krachtig, voedend, saprijk. SUCCUMBEREN, bezwijken, onderdoen; sterven. SUCCURSALE, eene bij- of hulpkerk. Succus, Lat., sap, bijzonder een uit sap bestaand geneesmiddel. In succum et sanguinem veranderen, in sap en bloed veranderen, zich iets eigen maken. Succus gastricus, het maagsap. Suco, eene zilveren munt in Aûë, bijzonder in Sumatra, Malaga, Peg u en Siam, van omtrent 60 cents. SUDARIÜM, Sudatoriüm, een zweetbad, zweetmiddel; in het Nieuwe Testament, de zweetdoek. SUDERS. die kaste der Hindo's, welke de handwerkslieden en boeren bevat. SUDORIFERUM, Lat., sudorifique, Fr., een zweetmiddel. SUEGLIATO (muz.), vrolijk, opgewekt. SUEVEN, algemeene naam van eenen oud-Duitschen volksstam. SUFFENUS, een dichter der Romeinen, die alleen zijne eigene middelmatige werken schoon, maar aan alle andere iets te laken vond; weshalve zijn naam nog dient om een berisper uit te drukken. SUFFETEN, de hoogste overheidspersonen der Karthagers, waarvan er twee waren, die jaarlijks werden gekozen, en in het bestuur der zaken om den anderen dag elkander afwisselden. SUFFIBULUM, een hoofdsluijer der Vestaalsche maagden, bij het offeren, van eene witte kleur met purper omzoomd. SUFFICIëNT, toereikend, genoegzaam. Sufficièntie, toereiker.dheid. Sufficit, Lat., het is genoeg, het is voldoende. Suffisance, Fr., laatdunkendheid, eigenwaan, trotsche zelf· genoegzaamheid. Suffisant, genoegzaam, voldoende, toereikend; ook ingebeeld, laatdunkend. SUFFOCATIE, stikking, verstikking. Suffoqueren, stikken, verstikken. SUFFRAGAAN-BISscHoP,een bisschop, die aan eenen aartsbisschop onder. geschikt is; een wijbisschop. SUFFRAGE, Fr., suffragiüm, Lat., stem, keus; eene goedkeuring. SUGGEREREN, aan de hand geven, verstrekken; iets kwaads inblazen. Suggestie, heimelijke ingeving, inblazing, verleiding. SUGGRUNDARIÜM, in Rome, de plaats, alwaar men kinderen, die nog geen 40 dagen oud waren, en niet wer· den verbrand, begroef. SUGILLATIO, Lat., bloedzweer, met bloed vermengd; blaauw teeken, van stooten, slaan; ook spotternij, laster. SUlCIDIÜM, Lat., suicide, Fr., de zelfmoord. SUl JURIS, Lat., uit zich zelven, uit zijn eigen regt, aan niemand on· derworpen. SUITE, Fr., het gevolg, de stoet, de gezamenlijke begeleiders; eene volgreeks van kamers; het vervolg, de voortzetting, bij voor· beeld, van een boek; de zamen· hang van woorden of gedachten; de suite, achtervolgens, onmiddel. lijk, terstond; en suite, vervolgens, daarna. Suiten, (muz.) verscheide. ne achter elkander volgende stuk. ken. SUJET, Fr., onderdaan; onderwerp; oorzaak, reden, aanleiding, gelegenheid j (muz.) het thema, de SULF. 704 SUMV. hoofdvoorstelling. Zie verder Subject. SULFER, sulpltur, zwavel. Suljuré, Fr., gesulfureerd, gezwaveld. Suljureren, zwavelen, met zwavel verzadigen. Sulfureus, sulfureu:c, Fr., zwavelig, zwavel bevattende. SULFlCAR, noemen de Turken, de voor heilig gehouden sabel van ALl, waarmede hij de vijanden, als maaijers het koorn, nedervelde en zoogenaamd zelfs bergen deed splijten. SULlNE, een wit blanketsel der Turksche vrouwen. SULTAN, de Groote Heer, de titel van den Turksehen keizer en van eenige Tartaarsehe en Oostindisehe vorsten. Sultane, de titel van de bevoorregte gemalin, alsmede van de dochters, des Turksehen keizers; Sultane validé, sultanemoeder, de moeder van den regerenden sultan of keizer. SULTANA, Turksche oorlogsschepen van den 2den rang, gewoonlijk 60 à 70 stukken voerende. SUMACH, (rhus coriaria), de looijersboom in Zuid-Europa. SUMATER, tus5caen de keerkringen, eene soort van stormwind van korten duur. SUMMA, Lat., de som, het beloop, bedrag, geheel. Summa summarum, het gezamenlijk bedrag, alles bijeengenomen. Summair, summarisch, beknopt zaamgevat. Summariüm, Lat., korte inhoud; ook een priester-overhemd. Summatie, summering, de bijeenrekening, zamenvoeging. Summeren, sommer, Fr., de som opmaken, optellen, zamenrekenen. SUMPTUM, in de Pauselijke kanselarij, eene 2de afgifte, als de lste verloren is geraakt. SUMTlE, bij de mit. het gebruiken van het, door den priester gewijde, brooct SUMTUëus, sumtueu:c, Fr., kostbaar, kostelijk, prachtig. Sumtuositeit, kostbaarheid, pracht, praalvertoon. SUMTORlÜM, een lepeltje, waarmede, in de Grieksche kerk, de gewijde wijn uit den kelk wordt genomen. SUNNA, bij de oud-Noordsche voll, en, de Godin der zon; haar broeder heette MANl, de God der maan. Suo CONTO, ltal., (kooph.) voor zijne of eigene rekening. SUOVETAURILIA, oud - Romeinsch feest van MARS, waarbij drie dieren, namelijk sus, een varken, ovis, een schaap, en taurus, een stiel', rondom het gansche in slagorde geplaatste leger tot ontzondiging gevoerd, en dan ter eere van MARS geöfferd werden. SUPANEN, noemden de oude Pruissen hunne edellieden, en nog later was dit woord in Lithauen gebruikelijk. SUPER, Lat., over, zeer, buitengewoon, b. v. superfijn, zeer fijn. SUPERATIE, overtreffing, voorrang; (Sterrek.) het meerdere, dat eene dwaalster zich sneller beweegt dan eene andere. SUPERBE, superbe, Fr., heerlijk, voortreffelijk, majestuëus; ook trotseh, hoovaardig. SUPERCARGO, de eerste ladings- of warenopzigter op koopvaardijschepen, die aan den eigenaar rekening doet van den verkoop. SUPEREROGEREN, ten overvloede doen, meer doen dan men verpligt is, zoo als, b. v.: de overtollige goede werken bij de Roomseh-Katholijken (opera supererogationis). SUPERFlcrëEL, oppervlakkig, niet grondig. SUPERFLUX, Lat., overtollige dingen; superflua non nocent . beter te veel, dan te weinig. Superfluüm, Lat., het overtollige. SUPERFOETATIE ,overbevruchting, overbezwangering ; nawas. SUPERGENIALE, een kleed der Grieksche geestelijken in de gedaante van eenen kelk_ SUPE. 705 SUPP. SUPERIëuR, supérieur, Fr., voornaam, popaedion, een heelend, brijachtig uitstekend; meerder, hooger, mag- omslag aan de voeten. tiger. Superiëuren, meerderen, SUPPLANTEREN, den voet ligten, on· boven ons geplaatste en over ons derkruipen. magt uitöefenende personen. Su- SUPPLEANT, suppléant, Fr., een perior, Lat., supérieur, Fr., de plaatsvervanger; een persoon, die, opperste, voorstander, eerste, b. v. bij afwezigheid van een' anderen, van een klooster. Superioriteit, diens plaats vervangt, diens ambtsde meerderheid, overmagt, voor- bezigheden waarneemt, b. v. suprang. het overwigt. pleant-vrederegter. Supplement, SUPERINTENDENT, een oppertoezie- aanvulling, toevoegsel, toelaag , ner, b. v. over kerken en scholen, bijvoegsel. Supplementair, aanvuldie over de andere opzieners het lend, tot volmaking dienende. toezigt heeft. Zie verder Surin- Suppleren, voltallig maken, aanvultendance. len, het ontbrekende er bijvoegen. SUPERINVENTARIÜM, datgene, wat SUPPLIANT, Supplicant, een aanzoeeen pachter aan huishoudelijke ker, verzoeker, requestrant. Supzaken verbeterd en vermeerderd plicatie, nederig verzoek, smeeheeft. king; ook, even als Suppliek, een SUPERLATIEF, superlativus, Lat., verzoek- of smeekschrift, ootmoe- (spraakk.) de hoogste trap of dige bede. Supplicatiën, in de graad in vergelijkingen, de over- Roomsche kerk, zekere buitengetreffende trap. In superlativo , wone openbare gebeden. Suppliif- (namelijk g1'adu), in den hoogsten ren, Supplieeren, supplier, Fr., negraad. derig verzoeken, smeeken, een SUPERNATANTIE, overvloed van sap- verzoekschrift indienen. pen. SUPPONEREN, vooronderstellen, ver- SUPERNATURALISMUS, de boven na- moeden, gissen, als mogelijk, als tuurleer, het geloof aan de open- waar aannemen; onderschuiven, baring. Supernaturalist, iemand, ondersteken. Suppositie, eene die aan de openbaring gelooft. vooronderstelling, gissing, aanne- SUPERNUMERAIR, surnumel'air, Fr., ming; onder steking, onderschuiiemand, die boven het bepaalde of ving. gewone getal van beambten is aan- SUPPORT, Fr., steun, ondersteuning, gesteld. hulp, bijstand, bescherming. Sup- SUPERPOOTEN, schilderij of versie- portabel,supportable, Fr., dragelijk, ringen boven eene deur; een deur- lijdelijk, verdragelijk. Supportestuk. ren, verdragen, lijden; ondersteu- SUPERPOSITIE, de op elkander plaat- nen. helpen. sing of passing, bijzonder in de I SUPPORTO, de interest, dien een meetkunde. koopman aan een' ander op wissel SUPERPROTEST, zie Sopraprotesto. voor de maand en bij grootere SUPERRATIONALISMUS, het stelsel te- sommen zelfs per dag berekent, gen het redegeloof overstaande, en waarbij gewoonlijk een jaarlijkop wonderen gegrond zijnde. sche interest van 6 ten 100 wordt SUPERREVISIE, het nogmaals naauw- aangenomen. keurig nazien van een reeds ge- SUPPOSITA, Lat., ondergeschoven daan onderzoek. dingen. SUPERSTITIE, bijgeloof. Superstitiëus, SUPPOSITIE, zie Supponeren. superstitieu:c, Fr., bijgeloovig. SUPFOSITORIÜM, een uit onderschei- SUPPEDANEÜM, Supplantaneüm, Hy- dene bestanddeelen bereid of ook 45 SUPP. 7üf) SURD. uit vele stoffen zamengesteld heelmiddel, hetwelk kegelachtig gevormd en tot bevordering van den stoelgang in het achterste wordt gestoken; een steek- of zetpilletje. SUPPRESSIE, onderdrukking; verheling, verberging; afschaffing, opheffing, intrekking. Supprimeren, onderdrukken, weglaten; yerhelen, verbergen; afschaffen, opheffen, intrekken. SUPPUTEREN, ettering, zwering. Suppurant, etterend. Suppuratief, ettermakend. Suppureren, etter geven, zweren. SUPPUTATIE, berekening, raming, overslag. Supputeren, berekenen, een overslag maken, ramen. SUPRA, Lat., boven; ut supra, als boven. SUPRALAPSAR, zie Sub/apsar. SUl'REMA'rIE, Supremaat, suprematus, Lat" de opperheerschappij, opperrnagt (van den paus), dat is, zijn voorrang en oppertoezigt over de Katholijke bisschoppen en kerken; ook de opperste magt des konings van Engeland in kerke. lijke zaken; opperhoofd der kerk. (Eng. supremacy). SURA, een geestrijke drank, welke uit het sap der kokosnoten wordt bereid SURADSCHJY, in Turkije, de artilleristen, welke in de laatste tijden op den Europeschen voet zijn ge. organiseerd. SURCHARGEREN, surchurger, Fr., overladen. SURCOUP, Fr., in het kaartspel, wanneer eene getroefde kaart wordt overtroefd. Surcoupé, Fr., overgetroefd. Surcouperen, overtroeven, iemand, door eene hoogere troef, den trek afnemen. SURDASTRUM, eene soort van trommeI, welke met houten kloppers boven en beneden geslagen en voorheen, met accompagnement van eene herderspijp, als geneesmiddel tegen den steek der tarantula werd aangewend. SURDELINE, eene soort van Italiaansche zakpijp. SURDlTEI'r, doofheid. SUREN, naam der afdeelingen of hoofdstukken in den koran. SUREN AS, bij de Parthers, de voornaamste staatsbeambte van den koning, die groote ruagt en eenen aanzienlijken hofstaat , benevens eene eigene hofhouding, had. SURFACE, Fr., oppervlakte, buitenzijde. SURINTENDANCE, Fr., superintendentie, het oppertoezigt. Surintendent, oppertoeziener. Zie Superintendent. SURMA, eene zalf, waarmede de bewoners van Ava en Pegu de tanden, oogleden en wenkbraauwen zwart verwen. SURNASSEN, bij de Turken, lieden, die op eene soort van schalmei blazen. SURNUMERAIR, zie Supernumerair. SURON, een!) uit Zuid-Amerika komende, in eene ruwe ossenhuid gepakte baal. SURPLOMB, niet loodregt, op zijde hangend, overhangend. SURPLUS, Fr., het overschot, meerdere, wat er overig is, rest. SURPOIDS, Fr., overwigt, uitslag. SURPRENANT, Fr., verrassend, wonderlijk, zeldzaam, buitgengewoon, bewonderenswaardig. Surpreneren, verrassen, overrompelen; ontstellen, verbazen. Surprise, Fr., overval, verrassing, overrompeling; bevreemding, verbazing, ontsteltenis. SURRA, een stempel met den naamtrek des Turkschen keizers. welke onder de uitgevaardigde stukken wordt gedrukt. SURRE,chepen om berigten over te brengen, in gebruik waren. TENDEREN, spannen; bedoelen, trachten. TENDO, de pees, snaar, gespannen luit. TENEDlON, noemden de Grieken de zilveren en koperen munten van het eiland Tenedos. TENESMODES, stoelgangpersend, tot den stoelgang betrekking heb. bende. TENESMUS, Lat., tenesme, Fr., persing, gedurige neiging tot stoelgang, zonder gevolg. TENEZ! Fr., daar, zie daar! neem aan! TENaNTAGRA, jichtig of rhumatisch lijden aan groote spieren en vlechten, bijzonder van de halsspieren. TENOR, Lat., en Ital., teneUl', Fr., inhoud, b. v. van eenen brief; ook manier, vorm, wijs. Tenor, tenore. (muz,), de diepe middelstem tusschen alt en bas. Ten01'ist, een tenorzanger. TENSIO, de spanning, uitrekking. TENTAMEN, Lat., voorloopige beproeving, welke de eigenlijke beproeving of het wezenlijke onderzoek voorafgaat. Tentatie, verzoeking, aanvechting, beproeving. 1èntative, poging. proef. TentatOl' , Lat., beproever, Tenteren, vooraf beproeven; ook verzoeken of in verzoeking brengen, vervoeren. TENTIGO, zooveel als Priapismus. TENUTO, Ital., {muz.) gerekt, uitgehouden. TEPHILLIM, Hebr.. zwarte, smalle en met knoopen voorziene lederen riemen, welke de Joden, wanneer zij bidden, om het hoofd, de handen en de armen wikkelen. TEPHRAMANTIE, voorspelling uit de asch der offerdieren. TEPIDARIÜM, in de Romcinsche baden dat vertrek, waarin laauw water en eene matige warmte was. Het diende tot overgang uit het heete bad (caldariün1J in het koele (frigidariüm) . TERAMBUS, een zoon van CUSTRUS en OTHREIS, speelde fraai op de lier en herderspijp, werd, nadat zijn vee doodgevroren was, in eenen kever veranderd. TERAS, een huiveringwekkend wonder; eene zeer in het oog loopende misgeboorte. TERATOLOGIE, Gr., de leer der wonderen of wonderlijke dingen, als: bloed regens, teekens aan den hemel, enz. ; het verhaal daarvan, en de neiging, om zoodanige wonderverhalen te verspreiden. TERCERON, Sp., de afstammeling van een' Europeaan en eene Mulattin. TERDSCHUMAEN, eene andere schrijfwijze voor DrogTrJan. TEREBRATI!'), het uithoren van eenen boom enz., om de sap daaruit te bekomen; het aftappen. V-an het Lat., terebra, eene boor. TEREBRATULI'l'EN, noemt men de Ammonshoornen. TERE us, een zoon van MARS en BISTON IS, koning van Daulis en gemaal van PROCNE. TERMERUS, een beruchte roover in Thessalië, die de reizigers met 'I'ERG. 725 'fERM. zijn hoofd, waarmede hij op hen losrende, doodstootte, maar door THESEUS, die harder hoofd had, werd gedood. TERGIVERSATIE, uitvlugt; draling. Tergiversator, iemand, die uitvlugten zoekt; ook die van eene Idagt geheel en al afziet. Tergiversel'en, uitvlugten zoeken j eene zaak vertragen, dralen. TERM, bewoording, kunstbenaming. TERMEN, terminus, Lat., een grensbeeld, grenszuil, in de gestalte eener omgekeerde piramide, waarop eene menschelijke figuur is geplaatst, zoo als de Romeinen, weleer, op de grenzen plaatsten, en, onder zulk een beeld, eene godheid, den Deus terminus, den grp.nsgod, vereerden. In de bouwk., worden dezelve in plaats van zuilen of pilaren gebruikt, om de balken te onderschragen, en in de tuinen. als btandbeelden, in de opene lucht geplaatst; figuur!., hij staat als een termen of termi. nus, waarvoor wij zeggen; hij staat zoo stijf en onbewegelijk als een paal of beeld. TERMIETEN, buitenlandsche witte mieren. TERMINTHUS, hondsbladerenj zwartblaau we bloedzweren, welke zich in eenige boosaardige ziekten aan het ligchaam, bijzonder aan de been en, vertoonen. TERMIJN, terminus, Lat., een bepaald tijdpunt, een tot eene zekere zaak, inzonderheid tot eene geregtelijke handeling, vastgestelde dag. In terminis blijven, bij de woorden, bij de zaak stil staan. Casus in terminis, juist hetzelfde geval. Contradictio in terminis, tegenstrijdigheid in de uitdrukking. Ante terminum, vóór den termijn. TERMINARIiis, een bedelmonnik, die zijnen va~ten omtrek heeft, waarin hij mag bedelen en prediken. TERMINATA, Lat., afgemaakte of afgedane zaken. TERMINATIE, begrenzing; voleindiging, beslag, einde; de terminatie van een woord, dat is de uitgang daarvan. Termineren, begrenzen, in grenzen insluiten. tot grenspaal dienen; ook eindigen, ten einde brengen, voleinden, besluiten; insgelijks bij de bedelmonniken, eenen zekeren omtrek bereizen om aalmoezen op te zamelen. TERMINISMUS, de leer van den tijd der genade, volgens welke God ieder mensch eenen zekeren termijn tot bekeering zoude hebben gesteld; terwijl, wanneer deze termijn werd verzuimd, er noch vergeving der zonde, noch zaligheid was te wachten. Terminist, een aanhanger dezer leer. TERMINOLOGIE, leer der gebruikelijke kunstwoorden; ook een kunstwoordenboek. TERMINUS, (in de redeneerk.) een gedeelte eener sluitrede. Terminus ad quo. de tijd en de plaats, van waar of waarvan; terminus ad quem, tot hoe ver men iets moet rekenen. Terminus technicus, eene kunstuitdrukking. Zie Technisch. TERNA VICE, Lat., ten derden male. TERNE, Tern, drie, drietal; in de getalloterij, of zoogenaamde Fransche loterij, drie bezette en uitgekomen nommers. TERPSICHORE, eene der negen zanggodinnen, en wel die der danskunst en der muzijk. TERRA, de aarde, land. Terra firma, vast land, in tegenstelling van een eiland; terra incognita. onbekend land. Terrestris, Lat., tot de aarde behoorende, daaruit ontstaande, enz.; figuurl., aardseh, tijdelijk, enz. Globus terrestris, de aardbol. TERRA SIGILLATA, Lat., zegelaarde, fijne klei- of potaarde. TERRAS, een aard wal of . heuvel; eene met zoden bedekte, verhevene, van aarde gemaakte plaats; ook de TERR. 726 TERS. voorgrond van landschappen, bij de schilders. Terrasseren, met eenen wal van aarde omgeven; met aarde beschutten: ook op den grond werpen, nederwerpen ; fig., ter nederslaan, dat is, demoedigen, den moed benemen; iemand tot stilzwijgen brengen. Terrasseerder, een walmaker, dijkgraver, schansgraver, terrassenmaker. TERREIN, eene plaats, en, met betrekking tot den graad harer uitgestrektheid, eene streek; ook bodem, grond; figuur!. het terrein kennen, eene zaak verstaan, met hare omstandigheden naauwkeurig bekend zijn; ook zijne lieden kennen. Terrein winnen, immer veld of grond winnen, verder komen, meer en meer voorwaarts rukken. Het terrein betwisten, zich dapper verweren. TERREUR, Fr., schrik, ontsteltenis. Terribel, terribilis, Lat., terrible, Fr., vreeselijk , ijselijk, verschrikkelijk, ontzettend. Terrar panicus, Lat., ten'eur panique, Fr., een plotselijk ontstane, maar ook even schielijk overgaan de schrik; ongegronde vrees. TeITorismus, de heerschappij des schriks, het~chrikbewind, in dien voor Frankrijk zoo ongelukkigen tijd (1793 en l794), toen alle staatsburgers, onder MURAT'S en liOBESPIERRE'S bloeddorstige regering, in gedurige vrees werden gehouden, om, onder I'oorwendsel van het welzijn des staats, vermogen, vrijheid en leven te verliezen. De aanhangers van dat bewind heeten terroristen. TERRINE, Fr., een soepschotel of -scbaa!. TERRITOOR, territoriiim, Lat., territoire, Fr., de grond of bodem, het grondgebied, een regtsgebied. Territm ·iaal. regten, de landsheerlijke regten ; ook die aan den grond of bodem verbonden zijn. Territoriaal- systeem, het stelsel, volgens hetwelk de Kerk, als een deel in het gebied des Staats, geheel en al aan dezen is onderworpen. TERSHAUNA, het admiraliteitshuis en de scheepstimmerwerf te Konstantinopel. Tershaupa-Emini, de tuigmeester van den Kapudan-Baschi, die het opzigt daarover heeft. Onder h m staat de Terskauna- Kiahihasi . .. TERTIA, de derde schoolklasse. Tertia wissel, (in den handel) het derde gelijlduidende afschrift eens wissels. Zie Prima. Tertiüm comparationis, Lat., het punt yan vergelijking; datgene, waarin twee met elkander vergeleken dingen, bij hunne overige yerscheidenheid, overeenkomen. Tertiüm non datur, er is geen derde; of het een, of het ander. TERTIAAN, een orgelregister, welks grootste pijp van 2 voet eene groote ters, de kleinste eene quint geeft. TERTIAAN KOORTS , derdendaagsche koorts; eene afwisselende koorts, welke den derden dag, of omtrent ua verloop van 48 uren, wederkomt. TERTIANERINNEN, eene 'wereldlijke zusterschap bij de Katholijken, waarvan de leden, ter bewaring harer kuischheid, den FRANCISCUSgordel dragen. TERTIARIERS, Franciskaner monniken van de 3de klasse. TERTS, (muz.) de groote terts, eene uit twee geheele toonen bestaande terts; de kleine bestaat uit eenen heelen en eenen halven toon. In het piketspel, eene rij van drie op elkander yolgende kaarten; in de schermkunst, de derde soort van stoot, in de aangenomene reeks van kunstige stooten; in de wisk., het zestigste gedeelte eener sekonde. TERTS DECIME, iseen interval van 13 trappen, of de sexte van de octaaf des grondtoons. TER UNCA, (driemaal gekromd) is een oude naam van 1/8~ eener noot. TERZ. 727 TEST. TERZEROL, een zak pistool, klein pi-, doen. stool. dat men zeer gemakkelijk I TESTIFICATIE, betuiging, bekrachtiin den zak kan dragen. ging. Testificeren, betuigen, iets TERZET, een zang- of toon stuk voor met getuigen bewijzen. Testimo- 3 stemmen; de driezang, het drie- niüm, Lat., een getuigschrift, eene spel. getuigenis. TESBUCH, een bij de Turken gebrui- TESTON, eene zilveren munt, welke kelijke rozenkrans van 99 korrels. in Portugal 100 reis of 25 cents, TESCHINEN, Tesehinken, eene soort en in Florence en in den Kerkelijvan schoone, getrokkene buhen, ken Staat 2 livres 3 paoli of omnaar de stad Teschen, alwaar zij trent 75 cents geldt. worden vervaardigd. TESTUDO, voorheen een schild boven TESKJEREDSCHI- of TESCHERAGI-BA- de stormrammen, waaronder de SCHI, eene hulp van den Reis-ef- belegeraars stonden, wanneer zij fen di, die veel aandeel aan de werk- met de muurbrekers werkten: ook zaamheden neemt, en den eerstge- een muzijkinstrument, teven!! chemelde gewoonlijk volgt. lys genoemd. Tegenwoordi~, eene TEST, TESTACTE. proef, proefëed, een bandage, bij het verrekken der in 1763 door het parlement voor- knieschijf gebruikelijk. Eindelijk geschrevene religie-eed, dien ieder een breed en week gezwel aan het Engelschman. bij het aanvaarden hoofd. van een openbaar ambt. moest af- TETANUS, doodkramp; de hevigste leggen, ten einde daardoor te be- soort van kramp. waarbij alle ontuigen, dat hij geen geheime Ka- der het hoofd zich bevindende deetholijk was, maar de leer van het len zoo stijf worden, dat zij noch geestelijk oppergezag van den paus voor- noch achterwaarts kunnen verwierp. gebogen worden. TESTACEA, wormen met schalen, TETARTAEA. (febris) tetartaeus, de schaaldieren. vierdaagsche koorts. TESTAMENT, testamentum, Lat., dui- TÊTE, Fr., hoofd; de beeld- of keerdelijke verklaring van datgene, wat zijde eener munt; ook bij een iemand wil. dat, na zijnen dood, leger, de spits. het voorste. Tétezal geschieden, laatste wil, uiterste à.téte, een gesprek onder vier wil; ook het geschrift, hetwelk den oogen, eene geheime zamenkomst. uitersten wil inhoudt of bevat. Tes- TETHYS. eene dochter van URANUS tamentum ad pias causas, laatste en GEA, gemalin van den Oceaan, wil tot godvruchtige oogmerken, en bij hem moeder van 3000 dochtot het stichten van kerken, scho- ters. de Oceaniden. len, enz.; testamentum hologra- TETRACHORDlÜM, een muzijkinstruphum, een testament, hetwelk men ment met vier snaren. zelf gesteld, geschreven en getee- TETRACOMOS, een no mos der oude kend heeft. Voorts beteekent tes- Grieken, die ter eere van HERCUtament ook, bijbel, de Christelijke LES werd gezongen. godsdienst oorkonden. Testamen- TEDRADIAPASON, de Grieksche naam tair, tot een testament behooren- der viervoudige octaaf. de. Testateu)', testatrice, Fr., tes- TETRADRACHMA. gewigt van vier tator, testatrix, Lat., hij. of zij, drachmen of één lood. Ook eene die een testament maakt; erfma- munt van 4 drachmen of ruim 1 ker of -maakster. Testeren, den gulden. laatsten wil laten opstellen, een TETRAëDRON, Tetraëdrum, Tetraëder, testament maken, eene erfmaking eene dliehoekige piramide, of een TETR. 728 TEUT, ligchaam, dat tusschen 4 driehoeken is besloten. TETRAGRAMMATON, Gr., de naam van vier letters, eigenlijk de naam van Jehovah, die in het Hebreeuwsch uit vier letters bestaat. TETRAGOON, een vierhoek. TETRAGONAAL.GE'rAL, hetzelfde als quadraat- of vierkant getaL Tetragonometrie, de wetenschap om door middel van quadraat-getallen te rekenen. TETRALOGIE, zoo noemde men, bij de Grieken, vier dramatische stukken van eenen dichter, waarvan drie treurspelen waren, maar het vierde een boertig gedicht was, en welke met oogmerk werden opgesteld, om bij de geleerde wedstrijden den prijs te behalen. TETRAoRcHID, hij, die vier teelballen heeft en deswege voor onvermogend wordt gehouden. TETRAPETAL us, planten met vier bloembladen. TETRAPHARMACUM, een uit vierderlei bestanddeelen zamengesteld geneesmiddel. TETRAPLA, de bijbel in vier nevens elkander geplaatste talen. 'l'ETRAPODOLOGIE, natuurlijke geschiedenis der viervoetige dieren. fETRARCH, een viervorst, lid van een bestuur van vieren. Tetrarehaat, regering van vIer personen, viervorstendom. TETRASTICHON, een gedicht van 4 verzen. TETRATONON, de Grieksche naam der overmatige quint of kleine terts. TEvcER, een zoon van den riviergod SCAMANDER, en eer~te koning van Troje, naar wien de Trojanen ook Teucri werden genoemd. Ook een zoon van TELAMON en HESIONE, die een voortreffelijk boogschutter was, en met zijn' broeder AJAX naar Troje optrok. TEUT, de naam van eenen goddelijk vereerden krijgsheld der oude Duitschers. Teutonen, eene volkstam der oude Duitschers; af~tammelingen van Teut. Teutonisch, Duitsch, oud-Duitsch. TEUTATES, eene Gallische godheid, aan welke menschen werden geofferd. TEXT, zie Tekst. TEXTUUR, weefsel, verbinding; de wijze van aaneenvoeging der moleculen of zamenstellende deeltjes van een ligchaam. THAERET, een godsdienstig wasschen der Turken, na het verrigten van natuurlijke behoeften. THAIS, de boelin van ALEXANDER DEN GROOTEN, en later de gemalin van den Egyptischen koning PTOLOMEÜS. THALAc, eene verbindtenis huiten of benevens het huwelijk, bij de nieuwere Grieken THALASSAMETER, een werktuig, om de eb en vloed te meten. THALER, een daalder, eene Duitsche zih'eren rekenmunt van verschillende waarde; de Pruissische thaIer, welke in 30 zilver-groschen is verdeeld, geldt onder anderen 1 gulden 80 cents. THALES, een der zeven wijzen van Griekenland. THALIA, eene der negen zanggodinnen, en wel de zanggodin des blijspeIs; ook eene der drie bevalligheden; insgelijks eene der Nereïden. THALLOPHOREN, jonge lieden van beiderlei kunne, die bij de Panathomeën den olijftak voor de godin MINERVA uitdroegen. THALPSIS, het vochtig en warm houden; stoven. Thalpus, vochtige, bevruchtende warmte. THALYSIA, een feest, dat de Grieken, na inzameling der veldvruchten, ter eere van BACCHUS en CERES vierden. THAMIMASADES, naam van NEPTUNUS, bij de Scythen. THAMMUZ, de vierde maand in het THAM. 729 THEB. jaar, bij de Joden, met onze maand J unij overeenstemmende. THAMYRIS, kleinzoon van APOLLO, die zoo verwaand wa!!, dat hij een' wedstrijd, in het zingen, met de Muzen aanging, die, na de zege op hem behaald te hebben, hem met blindheid en vergetelheid straf· ten. THANATOLOGIE, leer van de oorzaken en de natuur des doods. THASIANI, in de fabelleer der Bir· mannen, een man, die met een boek en eene pen wordt voorge. steld, en de goede en kwade daden der menschen opschrijft. THAUMATOLOGIE, van gelijke beteekenis met Teratologie, leer der wonderen. ThaumatomacMe, woordenstrijd over de wonderen. Thaumaturg, een wonderdoener, wonderman. Tlwumaturgie, de wonderdadigheid, het doen van wonderen. THEA, de dochter van URANUS en GEA, aan welke de oorsprong van het licht werd toegeschreven, wegens haren gemaal, HYPERION, moeder VRn GELlOS, SELENE en AURORA. Ook bij de Astrologen, het 3de hemelsche huis, waaruit zij van vrienden en bloedverwanten, kleine reizen, gastvrijheid, enz. waarzeggen. THEANDRISCH, goddelijk en men· schelijk tevens. Theantropos, Godmensch. THEATER, de schouwplaats, schouwburg; het schouwtooneel. Anatomisch theater, theatrum anatornicum, Lat., eene zaal of groote tent, waarin het zamenstel of al de deelen van het menschelijke ligchaam, vervaardig'd in was enz., vertoond en verklaard worden. Un coup de théatre, Fr., een theaterstreek, tooneellist; een buitengewoon en on,- erwacht voorval, of eene omstandigheid, waarin iemand plotseling wordt gebragt. 'Pheatraal, too· neelmatig; bedriegelijk. THEATYNERS, Tkeatiners, geestelijken eener orde, door CARAFFA, bisschop van Theati, gesticht, welke noch liggende gronden, noch vaste inkomsten mogten bezitten, maar van vrijwillige milddadigheid moesten leven. THEBAANSCHE HARP, een muzijkin. strument, dat, met betrekking tot den ouderdom der kunsten in Egypte, merkwaardig is. THECA, een ding tot bewaring. eene bus, artsenij doos, vanwaar apo. theek, eene instrumentkast voor wondheelers, vroedmeesters, enz. THÉ.DANSANT, Fr., eene danspartij, waarbij aan de genoodigden thee wordt toegediend. THEÏST, een godsbelijder, het geloof aan een en God. Zie De'ismus. THELE, de vrouwelijke borst, moederlijke borst; ook de borsttepel. Thelisis, ontsteking des tepels. Thelogonia, zoo veel als nympho. mania. Theloncus, (gezonde of ziekelijke)zwelJing der vrouwelijke borst. THELEMATOLOGIE, het eerste deel der praktische wijsbegeerte; dezelve veridaart de natuur van den menschelij ken wil. en handelt over de begeerten, hartstogten en drif. ten, de eigenliefde, gemoedsge. steldheden, enz. THELEMEGE, een groot schip, hetwelk, ten tijde der Ptolemeërs, in Egypte gebruikelijk was, en eene menigte met de grootste pracht versierde kamers had. THELONICUS, Theleticus, Thelyca, het zwakkere (vrouwelijke) grondprincipe, als tegenstelling' van Andro· nia. Thelycus, vrouwelijk, van thelys. Thelygonia, vrouwelijke rondbrenging, het vrouwelijk aandeel aan de daad van voortplan ting. Tltelys, vrouwelijk, vruchtbaar, schoon bloeijend. THEMA, Gr., de grond. of hoofdstelling, de stof, waarover geschreven of gesproken wordt; het onderwerp eener rede of verhande. THEM. 730 THEO. ling; ook eene schoolöefening, schen liefheeft; de naam van een taak, opgegeven stuk, om uit te (1796) in Parijs ontstaan, de verwerken; (muz.) de hoofdgedachte. breiding van de natuurlijke gods- TUEMATOGRAPHlE, de wetenschap dienst ten oogmerk hebbend gevan de vervaardiging en het ge- nootschap van verstandige, brave bruik der sterrekundige tafelen. mannen. THEMIS,1:Jij de Grieken en Romeinen. THEOMANIA, theomantie, waarzeggede Godin der geregtigheid, aan rij. door gewaande onmiddellijke welke men de eerste mededeeling goddelijke ingeving. Theopneustie, van de uitspraken der goden, en zoogenaaIpde goddelijke ingeving; de eerste invoering der offers in eene hoogere, goddelijke geestver- Griekenland toeschreef; ook de voering. wet. welke de God der wereld en THEODOLIET, een landmeetkundig der natuur heeft voorgeschreven. werktuig, om vlakten en hoogten THEMISTIADEN, voorspellende nim- te meten. fen. naar de vermaarde waarzeg- . THEOGONIE, leer van de afstamming ster THEMIS alzoo genoemd. I en het geslacht der Heidensche THEMISTOCLES. beroemd _Grieksch godheden; de godenleer. veldheer, en redder van zijn vader- THEOPHANE. een meisje, door NEPland. door den slag bij Salamis,enz. TUNUS gehuwd. en in een schaap THEMONATICUM, disselgeld ; eene veranderd, waarna zij moeder soort van belasting. werd van den ram met het gqlden THEocRATIE. woordelijk,eeneonmid- vlies. dellijke gudsregering. zoo als bij THEOPLEGIA. Theoplexia. zooveel als de Israëliten in het Oude Testa- apoplexie foudroyante, eene zeer ment: werkelijk echter. meestal snel dood ende beroerte. de priesterheerschappij. THEORBE, ltal.. eene groote luit met THEODICëA, de leer en verdediging zestien snaren. van Gods goedheid. ten aanzien THEOREMA, eene bespiegelende leervan de vrijheid des menschelijken stelling. bespiegeling. Theoreticus. wils. en den oorsprong van het Lat., een bespiegelaar ; diegene, kwaad in de wereld. 1'heognosie. welke grondige kennis van eene kennis van God; god wetenschap. kunst of wetenschap, en van hare Theologie.godgeleerdheid.Theoloog, regels heeft, zonder dezelve uit te godgeleerde. Theologisch, godge- oefenen. Theoretisch. bespiegelend. leerd, tot de godgeleerdheid behoo- beschouwend; tot de grondkenrende. Theologiseren, over godge- nis eener wetenschap behoorende. leerde zaken spreken of handelen. Theo1'Îe, grondkennis eener kunst Theologumenoll, Gr.. eene opgave of wetemchap. bestaande in beuit de godgeleerdheid. Theophanie, spiegeling zonder uitöefening of goddelijke verschijning of opeuba- praktijk daarvan. ring. Theophant, die voorgeeft. THEOREN, te Athene. eene soort van dergelijke verschijningen of god- priesters, die naar buiten 's lands delijke openbaringen te hebben. gezonden werden. om voor het Theophilanthropie, de l~er aangaan- 1 1 welzijn der republiek te offeren, de de liefde tot God en de men- orakels te raadplegen en openbare schen, eene soort van natuurlijke' feesten in andere steden bij te wogodsdienst. Theophilanthropist of nen. theophilantropijn, een aanhanger TH EOS. bij de sterrekijkers, het 9de dezer leer, een Gods- en men- hemelsche huis, waaruit zij van schenvriend, die God en de men- verre reizen, als ook van de wijsTHEO. 731 THER. heid en godsdienst eens menschen voorspellen. THEOSOPBIE, gewaande godswijsheid, geestenzienerij en dweeperij, waarvan de voorstanders theosophen worden genoemd. Theosooph, eene voormalige soort van zoogenaamde wijsgeeren of dweepers, die aan hun verstand en doorzigt in het geheel niets, maar alles aan eene gewaande bovennatuurlijke goddelijke ingeving toeschreven, waardoor zij voorgaven, tot de geheimste en verborgenste kennis van God en de natuur te geraken. THERAPENTEN, bij de oude Joden, eene soort van kluizenaars of anachoreten, die zich enkel aan het beschouwelijke leven toewijdden. THERAPHIM, beeldjes, door de oude sterrekijkers gebruikt, om toekomstige dingen te voorspellen. THERAPEUT, een geneeskundige, doctor in de medicijnen. Therapeutisch, geneeskunstig, genezend. Therapie, therapeutiek, de leer van de genezing der ziekten, geneeskunst. THERESlëN-ORDI1,eene militaire orde, door MARIA THERESIA, in 1757, ter gedachtenis aan de bij Collin op de Pruissen bevochten overwinning, ingesteld. THERJAK, een zamenstel van onder. scheidene tegengif ti ge geneesmiddelen, die met honig tot een conserf worden gemaakt. THERIAKE, opiumëters in ht't Oosten. THERIODES, wild, boosaardig, zeer hevig; thans alleen van hevige en gevaarlijke ziekten gebruikelijk. THERIODEXIS, de beet van een wild, vergiftig. woedend dier, bijzonder die der slangen. THERIOMA, eene boosaardige, wegvretende zweer, met veel pijn, ontsteking, enz., bijzonder in de longen; niet zom'eel als telephiüm. hetwelk slechts eene ongeneeslijke I zweer, bijzonder aan de beenen beteekent. THERMANTICA, verwarmende middelen, THERMASTRIS, thermanstris, de vuurtang; ook eene tandtang. THERMEN, (thermae) , bij de oude Romeinen, groote gebouwen, welke tot allerlei oefeningen van den geest en het lischaam. inzonderheid ook tot het gebruik van warme baden of bronnen (thermaalbronnen) bestemd waren, Men vond daarin zalen voor wijsgeeren en redenaars, vertrekken voor boekverzamelingen, afgezonderde vrije plaatsen om te spelen, enz. THERMIDOR, Fr., de elfde maand, de hittemaand in den nieuw -Franschen almanak, van 19 Julij tot 17 Augustus. THERMIDORISTEN, zoo heetten de afgevaardigden, die tot den val van ROBESPIERRE het hunne toegebrágt hebben. THERMOLAMPE, eigenlijk, een warmverlichter, eene door LEBON in Parijs uitgevonden spaarlamp, of spaaroven, waardoor tegelijkertijd de spijs gekookt, en de kamers verwarmd en verlicht worden. THERMOMETER, eigenaardiger thel'moskoop, warmtemeter; een werktuig, waardoor men de verschillende graden van warmte der lucht naauwkeurig kan bepalen. Gewoonlijk gebruikt men daartoe vloeibare ligchameu, bij voorbeeld, kwikzilver, wijngeest, enz., die, in eenen glazen bol met eene naauwe buis, zoo worden ingesloten, dat hunne oppervlakte in de buis stijgt, wanneer zij zich uitbreiden, en valt, wanneer zij zich te za men trekken. De hoogere stand toont alsdan eene grootere warmte, de lagere eene mindere warmte aan. De meest in gebruik zijnde thermometers zijn die van REAUMER, FAHRENHEI'l' en CELSIUS. De thermometer. schaal van den eerstgeTHER 732 THES. noemde is in 80, van den tweede ~ THESIS, Gr., tltèse, Fr., eene hoofdin 212 en van den laatste in 100 of grondstelling; eene uitdrukking, graden verdeeld, en welk cijfer bij een door woorden uitgedrukt 001'- alle drie de hitte van kokend wa- deel, hetwelk of eene toestemming ter aanduidt. Bij REAUMER en of ontkenning bevat, en waarvan CELSIUS duidt voorts 0 graden en' de juistheid nog eerst moet bewebij FAHRENHEIT 32 graden het! zen worden; ook een openbaar gevrie8punt van water aan; terwijl: schilpunt. In thesi, naar den bij de beide laatstgenoemden door, regel; ook in het algemeen, in de 40 graden onder 0 en bij den eer- i muzijk, de volle aanslag, waarmede ste door 32 graden onder 0 het! een stuk begint. vriespunt van kwik wordt aange- I THESMOPHORIëN, feesten der godin duid. CERES, de graangodin; het oogst- THERMOGENIÜM, Thermon, de warm- feest. testof, warmtevorming. : THESMOTHETEN, waren te Athene THERMOPHAGIE, het heet eten. Ther· I die 6 Archonten, welke geene bijmophagicus, een heetëter. 'zondere namen hadden. rHERMOPOLIÜM, eene plaats, alwaar THESPIADEN, een bijnaam der Muheete of verhittende dranken wor- zen, naar de stad Thespia, in Beoden verkocht. tië, alwaar hare dienst het eerst in THERMOPOSIA, het (al te) heet drin· i zwang kwam. De 50 dochters van ken. THE8PIUS, waarvan iedere in éénen THERMUTHIS, eene Egyptische Go- nacht moeder van eenen zoon werd. din, die de booze menschen straf- THESTIUS, een zoon van ANTENOR, te, en wier zinnebeeld eene soort en vader van IPHICLUS, ALTHAEA van slangen was, die haren naam en LEDA. droegen, goddelijk vereerd werden, 1'HETIEK, thetica, Lat., eene verzaen zoo vergiftig waren, dat ie- meling van dogmatil$che stellinmand, door dezelve gebeten, in gen, bijzonder het geloof betrefvier uren stierf. fen de. In de aardrijkskunde, de THERSITES, was een mismaakte leer van- het binnenste der aard- Griek, onder diegenen, welke korst, spleten, kloven, lagen, bed- Troje belegerden; van daar, dat dingen, enz. Thetisch, laagsgeieder wanschapen mensch, som- wijze. tijds, zoo wordt genoemd. THETIS, eene der Nereïden of zee- THESAURIER, schat- of penning- godinnen, gemalin van PELEUS, en meester. Thesaurisatie, het schat. moeder van ACHILLES. ten verzamelen. Thesaurus, Lat., THEURG, een geestenziener, geestrésor, Fr .. schat, rijkdom; schat- tenbezweerder ; iemand, die zich kamer. Thesaurus ecclesiae, de beroemt, omgang met geesten te kerkscbat; daardoor verstaan de hebben, en, met hunne hulp, bo- Roomsch.Katholijken de overtollige vennatuurlijke dingen te kunnen goede werken, zoo van de maagd verrigten. Theurgie, de voorge- MARIA, als van de Heiligen en alle wende geestenzienerij. Theurgisch, andere vrome zielen, welke den wat hiertoe behoort, of hierop ge. leeken dan te stade moeten komen. grond is. Zie voorts Trésor. THIASARCH, voorstander een er gods- 1'HESEUS, een der beroemdste helden dienstige broederschap. der oudheid, wiens geschiedenis THING, vergadering, bijeenkomst, b. echter met allerlei fabelen is om- v. van de stenden enz. Zie Storkleed. thing. THIR 733 THOR THIRS, thyrsus, Lat., eene stoof, die met wijngaardranken en loof was omslingerd, en door d~ priesters van BACCHUS werd gedragen. THLADIAS, Thlasias, Thlibias, eigenlijk, een gewonde, van daar een gesnedene, een klophengst. Tltlasis, het wonden, verdrukken, vanwaar eene hoofdverwonding', waarbij de beenderen eenen indruk, met of zonder breuk, hebben bekomen. Thlasma, tltlirnma, de kwetsing, eigenlijk, het gekwetste deel. THLIPSIS, zamendrukking der vaten van het menschelijk ligchaam, door eene uitwendige oorzaak, welke den omloop der daarin zich hevindende vochten verhindert. THOAS, zoon van ANDRAEMON, vorst in Calydon, en een der dapperste G,ieksche helden, die zich ook in het houten paard bevond. THOGHRA, afbeeldsel van de keizerlijke waardigheden, gewoonlijk ook met invlechting van den naam des Sultans, op de Turksche munten. THOLUS, het middelpunt van een koepelgewelf of de sluitsteen daarvan; ook de geheeIe koepel. THOMAS-CHRISTENEN, eene Christelijke sekte der Nestorianen in het Oosten, bijzonder in Malabar, Cochin en Coromandel. THOMIS'l'EN, eene, door THOMAS AQUINAS, in de 13de eeuw, gestichte partij, leerende, dat de maagd MARIA in zonden ontvangen en geboren is, en eene volstrekt werkende genade stellende. THOON, een der reuzen, dien de pB.rken, in den strijd tegen de goden, met eene knods dood sloegen. THOPTSCHJY, Topdsclly, de artilleristen bij de Turken, en, in bepaalder beteekenis, de kanonniers en konstapels, die, even als vroeger de Janitsaren, in odo's en horda's zijn afgedeeld. THOR, ook Asather of Aukuthnr genoemd (zoon van ODIN), een God der oude Duitschers, en de 2de uit het Scandinavisch godengeslacht ASEN, de sterkste onder alle goden en Illenschen; zoo omtrent de JUPITER der N oordsche volken. THORA, Tora, het Joodsehe wetboek; namelijk de vijf boeken van MOZES, waaruit de voorzanger in de synagoge, op den sabbat, een stuk zingt. TnoRAcIcA, Lat., borstmiddelen. Thoracicus, tot de borst behoorende, daarvoor dienende. Thoracocystis, zakwaterzucht der borst, eene hydatide in de borst. Thoracodyne , thoracodynia, borstpijn. Tlwl'acopathia, borstlijden, borstpijn. THORACICl, visschen, met buikvinnen onder de borstvinnen, aan de borst. THORAX, borst. een heelkundige band, welke, bij borstverwondingen aangewend, ook cataphracta, kuras- of harnasband wordt genoemd. l'HOT, THAUT, 'l'HEUT, dikwijls met HERMES of den Egyptischen MERCURIUS verwisseld, is eigenlijk niets meer dan eene zuil, waarop de Egyptenaren hunne kennis in hieroglyphen schreven. TH REE PENCE, Eng., eene zilveren munt, het eerst onder de koningin ELIZABETH, in 1560, geslagen, ter waarde van 15 cents. THRENI, Gr. en Lat., klaagliederen, bijzonder die van den profeet JEREMIAS. Threnicurn, threnodie, een treur- of klaaglied. THRICHIASIS, Gr., eene oogziekte, wanneer de haren der oogleden achterwaarts groeijen. TH ROMBUS , een klomp geronnen bloed, dat bij verwondingen ontstaat, en het yerdere voortbloeden stuit. Ook een klein bloedgezwel, hetwelk zich voordoet, war.neer, bij eene aderlating, de opening te groot of te klein wordt gemaakt. THRYM, een reus, in de Noordsche mythologie beroemd, die den god THRY. 734 TIBl. THOR zijnen grooten hamer ontnam, maar, met zijn gansche geslacht, door dezen werd gedood. THRYPSIS, het verbreken, vermolmen, fijn wrijven, week of weekelijk maken. _ THUCYDIDES, een beroemd Grieksch geschiedschrijver, de eerste na HERODOTUS. THULE, (fabelk.) een wonderland in het verste Noorden. THYADEN, priesteressen van BAC' CHUS. THYESTES, de zoon van PELOPS, die van zijnen broeder ATREUS menschenvleesch te eten bekwam. THYÏTES, een harde, groenachtige, naar Jaspis gelijkende steen, welke, gewreven wordende, een naar melk zweem end sap geeft, en wordt geacht in oogziekten goed te 'lijn. THYMA, Thymion, Thymus, tijmwrat, eene kleine wrat, welke somtijds aan de oogleden ontstaat. THYMUS, het (begeerende) gemoed, de ziel, de hartstogt, toorn. Ook eene vurige blaar, die jeukte en branding veroorzaakt, De borstslijm. THYRSUS, zie Thirs. TI, boven de tempels der Birmannen een scherm van ijlerwerk. TIARA, Tiaras, het hoofdtooisel der voormalige Perzische en Armenische vorsten en offerpriesters; ook de drievoudige pauselijke kroon, eene soort van muts, om welke drie gouden, met edelgesteenten omzette kroonen, de eene boven de andere, zijn vastgemaakt. TIBERO, eene korenmaat in Tripoli, omtrent 3 Neder!. kop groot. TXBETAANSCHE KOESTAARTEN, zijn in Perzië, Indië en overige oostelijke landen zeer duur en gezocht. Zij zijn dik, en ~ebben lange vliegende haren, zoo als onze paarden, maar veel fijner en blinkender, en worden tot vliegenverjagers , en door de Tartaren ook tot sieraad gebruik. TIBIA, eene soort van pijpen, welke, _ aanvankelijk, uit de scher.nbeenen van dieren gemaakt, en vandaar alzoo benoemd werden. Tibiae pares, een blaasinstrument der Grieken en Romeinen, dat uit 2 gelijke, van boven en beneden, met elkander verbondene instrumenten bestond, met een gemeenschappelijk mondstuk. Tibia multisonans, de sterkklinkeude fluit, een blaasinstrument der oude Egyptenaars. Tibia siticinum, eene treurfluit der Ouden, bij de begrafenissen, door Siticines, de lijkblazers of muzikanten bespeeld. Tibia utricularis, de zakpijp. TIBOSE, een, in de voormalige Mongolische landen, gangbare ropij, omtrent 1 gulden 20 cents waard. TIC, dus noemen de Franschen het kribbenbijten der paarden; ook eene zekere trekking der leden, bij de menschen, bijzonder echter eene trillende beweging in sommige gedeelten van het aangezigt, welke men zich dikwerf dwaaselijk aanwent; insgelijks eene eigene manier, eene luim: c'est son tic, dat is zoo zijne luim. TICAL, eene munt, in Siam, in goud 1 gulden 85 cents, in zilver 30 cents waard. Ook een gewigt van de zwaarte dezer munt; dus omtrent één aas. TICKET, Eng., een stembriefje; ook een toegangskaartje. TIëNsu, een God der Tunkinezen, dien zij als den beschermer der kunsten "ereeren, en wien zij offers brengen, opdat hij aan hunne kinderen vernuft en kunstaanleg moge geven. TIERCELLOTEN, noemt men de mannetjes der valken. TIERCERAN, in de Gothische bouworde, de boog, die uit de hoeken der schoring zijnen oorsprong neemt. TIERCEREN, tiereer, Fr., tot op een TIER. 735 TIMO. derde verminderen. Tiereering , de vermindering tot op een derde; het betalen van slechts een derde gedeelte der renten van de staatsschuldbrieven . Tiers.ttat , ia Frankrijk, de derde stand, of de burger- en boerenstand. TIERCON, eene Fransche maat, welke 1/3 van eene andere is, als een mud enz. Ook kisten van dennenhout, waarin de witte en gemarmerde zeep wordt verzonden. TIERETEIN, een halflinnen en halfwollen weefsel. TILBURY, eene ligte cabriolet met twee wielen en één paard. TILLET, eene leveringsceêl, dat is eene lijst der boeken, welke de eene boekhandelaar van den anderen begeert. TILMA, Tilton, iets geplukts, pluksel of wonddraden. Verscheuring van enkele spierdraden, b. v. in de beenspieren. Tilmos , tilsis , het plukken of rukken, het uitplukken der vederen, enz. Tilos, de vezels, een uitgerukte draad, het haar, bijzonder een ooghaartje. TIMAR, leengoederen in Turkije, welke door de leenheeren (timario. ten), gedurende hun leven, worden bezeten. Timariot, de bezit. ter van een Turksch leengoed, die daarvoor met een bepaald aantal uitgeruste manschap, zoo dikwijls er eene algemeene oproeping der onderdanen plaats heeft, op eigene kosten, moet te veld trekken. TIMBA NG, in Batavia, eene maat voor drooge waren, van 5 pikol; desgelijks voor natte waren, van 7 kulak, of omtrent 1/2 emmer. TIMEKEEPER, Engelsche benaming van den chronometer. TIMIDE, Fr., timidus, Lat., beschroomd, bloode , vreesachtig, versaagd. Timiditeit, beschroomdheid, versaagdheid, vreesachtigheid, bloodheid. TIMMIOS, Teonius, in Turkije,·eene oud·Fransche zilveren munt, van 5 sous, ook timmin genoemd. TIMOCRATIE, die regeringsvorm, volgens welken de burgers. grondeigenaars in de openbare landsvergaderingen verschijnen, en alzoo aan de regering deel hebben. TIMON, de naam van eenen mensch. hatenden Athener, die zelfs in zijn grafschrift, den lezer daarvan nog allerlei ongeluk toewenschte; fi· guurl., een vijand del' menschen, een menschenhater. TIMOROSO, (muz.) vol eerbied, en tevens trillend. TIMPAAN, timpan, Fr., tympanum, Lat., zeker perkement, dat de boekdrukkers aan de pers gebruiken. TINCTUUR, teinture, Fr., toebereid water om te verwen; verw; fig., aanvang in eene wetenschap of kunst, geringe kennis, eerste indruk op het gemoed; eerste grond, dien men tot iets legt, in het leven en den wandel; ook het aftreksel van kruiden; tinctuur der chemisten, apothekers, enz. TINE, een gebouw, dat zich in elk Chineesch dorp bevindt, en waarin de twisten der boeren, door hunne opzieners of oudsten, worden beslecht. TINEA, het hevigste hoofdzeer, erfzeer genoemd, wanneer dat in eene familie erfelijk is. TINGEREN , aan geringe metalen de kleur en deugd van het goud mededeelen. TINKAL, de ruwe, ongezuiverde bo. rax, die in olifantenhuiden en groote blazen uit Oost. Indië komt. TINKEL, eene graauwe of grijswitte delfstof, in gedaante van kristal, welke half doorschijnend, week en broos is, waarschijnlijk van dergelij ke stof als tinkal. TINT, zie Teint. TINTENACK, tintenague, Fr., eene soort van koper in China, waaruit, naar het gevoelen van eenigen, de echte tombak of dom bak wordt TIRA. 736 TIRO. gemaakt. TIRADE, Fr., iets dat zamenhangt of op elkander volgt, eene reeks van op elkander volgende woorden, gedachten of plaatsen, in een I boek, over hetzelfde onderwerp; ook eene lang uitgehouden streek met den strijkstok, waarbij meer op elkander volgende toonen, of noten, ge~leept en met elkander worden verbonden. Tout d'une tirade, met eene streek, zonder ophouden. TIRAILLEREN, timiller, Fr., heen en weder trekken, omtrekken, omreizen; ook vele schoten achter elkander doen; met de scherpschutters aantasten; wijders het trekken en weder trekken der wissels, slechts om geld te maken, en eigenaardig wisselruiterij genoemd. Tirailleur, Fr., een scherpschutter; wanneer, bij eenen aanval, telkens weder een man voortreedt en op den vijand schiet. TIRAN, Tijran, een dwingeland, wreedaard; heerscher, willekeurig gebieder. Tiranniek, tiranniseh, wreedaardig, gewelddadig, willekeurig. Tiranniseren, hard, wreed of willekeurig behandelen. Tiranny, dwingelandij, wreedheid. TIRAS, timsse, Fr., een strik net, vogelnet , om kwartels, snippen, leeuwrikken, enz. te vangen. Ti- 1'asseren, tirassc1', Fr" vogels met zulk een net vangen. TIRE, Fr., de trek; in de wapenkunde, de streep van hermelijn. Tire-ligne, etne trekpen. Tirelire, het zingen der leeuwrikken ; alsmede eene spaarpot. Tiré (L quatre épingles, gesnuerd, gedrongen, opgeschikt. TIRESIAS, een Thebaan, zoon van EVERRES en de nimf CHARICLO, die eens 2 parende slang~n met een en stok sloeg, en tot straf in eene vrou \V werd veranderd; maar weer in eenen man veranderde, toen hij die daad herhaalde. TIRO, heette een jonge Romein, die, met zijn zeventiende jaar, voor bekwaam tot de krijgsdienst was verklaard; ook elke beginner in zaken, kunsten, wetmschappen en handwerken; scholier, leerling. Tironische noten, verkortingen in het schrijven, waarvan zich TIRO, de vrijgelalen slaaf van CICERO, het eerst heeft bediend. TIROIR, Fr., eene lade, schuiflade, of, eigenaardiger, treklade , van tirer. Pièces à tiroir, tooneelstukken, waarvan enkele tooneelen geenen zamenhang onder elkander hebben; stl.lkken zonder zamenhang. TISANE, Fr., gekookt gerstewater. TrsIPHoNE. eene van de drie helsche furiën der oude Heidenen; figuurl., een boos wijf. TITAN, (fabelk.) bijnaam van APOLLO, (dichter!.) de zon. TITANEN, een reusachtig godengeslacht, dat, volgens de fabelleer der Ouden. eenmaal vruchteloos den hemel bestormde. Titans-arbeid, een hoogstmoeijelijk werk. TITANIET, Titaankalk, eene delfstof, waarin de hedendaagschen eene eigene metaalstof hebben ontdekt. TITEL, titre, Fr., titulus, Lat., opschrift, boven schrift ; ook het titelblad; insgelijks de benoeming der eertitels van eenen openbaren persoon. Voorts een regtsgrond, voorwendsel, b. v.: quo titulo, Lat., à quel titre, Fr., met welk regt, onder welk voorwendsel? Titulair, titularius, Lat., titulaire, Fr., volgens den titel; hij, die slechts den titel eener waardigheid voert, zonder die waardigheid werkelijk te bezitten. Titulaluur, betiteling, eerbenoeming. Tituleren, betitelen, benoemen; iemand eenen titel geven. Titulomanie, de titelzucht; de zucht of het verlangen, om zich met bijzondere eer titels te laten aanspreken. TIl'HON, Tithonius, Tithoneüs, een TITI. 737 TOBI zoon van den Trojaansehen koning LAOMEDON en broeder van PRIAM, werd door AURORA bemind, die hem naar Ethiopië wegvoerde, en bij hem MEMNON baarde. TITILLATIE. het kittelen. TITTHE, Titthos, Titthion, TittMs, borsttepel, tepel, voedster. TITYUS, een zoon van JUTIPER en ELARA, een vreeselijke reus, die LATONA geweld wilde aandoen, maar door APOLLO en DIANA met pijlen werd doorschoten. JUPITER liet hem in de onderwereld, tot straf, door gieren de altijd aangroeijende ingewanden afknagen. TJALK, een lang en smal vaartuig, met één mast, dat men op de Zuiderzee en de Wadden veel ziet. TLEPOLEMUS, een zoon van HERCULES en ASTYOCHE, werd in den Trojaanschen oorlog door SARPE· DON gedood, en daarna door de Kariërs goddelijk vereerd. TMESIS, eene spraakkunstige figuur, wanneer men een zamengesteld woord deelt en iets daartusschen plaatst. TMETICA, Lat., geneesmiddelen, welke de afgelegene rhumatische stof verdeelen. TMOLUS, een zoon van MARS en THEOGENE, koning in Lycië, kende, bij den wedstrijd van PAN met APOLLO, aan den laatste den prijs toe. Hij ontëerde ARIVE, nimf van DIANA, in den tempel der Godin, die eenen wilden stier op hem afzond, waardoor hij op eene ellendige wijze om het leven kwam. TOAST, Eng., een vriendschappelijke dronk op gastmalen, met eenige bijgevoegde aanmerkingen en betuigingen, ten aanzien van den persoon, wiens gezondheid gedronken, of ten opzigte van de zaak, waaraan, bij die gelegen. heid, wordt gedacht; ook het drin· ken op de gezondheid van eenen afwezenden persoon. TOBIASVISCH, bij LINN., amodytes tobianus, een zandäal of smelt. TocETos, zooveel als toeos, het baren, de verlossing, bevalling. Toeologia, de verloskunde. TOF, Joodsch, goed. ToJetk, goede daad. TOGA, in navolging der oude Romeinen, eene soort "an mansovermantel ; de ambtsdragt van overheidspersonen enz. TOILET, toilette, Fr., eigenlijk, een doek, dien men over eene tafel uitspreidt, om er datgene op te leggen, hetwelk de dames, bij hare aan· en ontkleeding, tot sieraad en opschik dient; ook de kaptafel zelve. Zijn toilet maken, zich aankleeden, zich opschikken. TOISE, Fr., vadem, roede; eene Fransche lengtemaat van 6 voet. TOISON D'OR, Fr., het guldenvlies ; ook de ridderorde van het guldenvlies. TOL, het kleinste gewigt op Coromandel, waarvan er 24 een seer doen. TOLENTINBROOD, (waarschijnlijk van de stad Tolentino), zeker gebak, dat weleer de Augustinermonniken als een toovermiddel verkochten, en waarmede zij eenen aanm~ rkelijken handel dreven. TOKKELEN, gedurig aanraken: de snaren tokkelen. TOLERABEL, tolérable, Fr., verdragelijk, lijdelijk; fig., middelmatig. TOLERANT, tolérant, Fr., verdraagzaam, geneigd, om een' iegelijk, die niet van ons gevoelen is, te dulden, bijzonder in godsdiell/!t zaken. Tolerantie, tolérance, Fr., verdraagzaamheid, toegevendheid, vooral in het stuk van godsdienst. Tolereren, tolérer, Fr., verdragen, dulden, met toegevendheid behandelen; ook niet verhinderen, laten geschieden. TOMAHA WK, eene soort van knods 47 TOMA. 738 TONO. of strijdbijl bij de wilden. I TONOLOGIE, de toonleer. TOMAN, Tomani, eene Perzische re- TONSUUR, geschoren kale plek op ken munt van 50 abas8i of omtrent het hoofd, waardoor de Roomsch- 40 gulden. Ook een gewigt, om Katholijke geestelijken tot het die som in klinkende munt af te priesterambt worden gewijd; de wegen. geschoren kruin der prie8ters. TOMBAK, geelkoper, eene kunstig TONTINE, eene soort van toenemende zamengesteld, naar goud gelijkend lijfrente, naar LORENZO TONTI, metaal; spinsbek. den uitvinder (in het jaar 1653) TOMBE, Fr., grafsteen; grafkelder. aldus genoemd, volgens welke de Tombeau, Fr., graf; fig., de dood, langstlevende deelnemers de renhet einde, de ondergang. Lit en ten der eerst stervenden erven, en tombeau. eene soort van ledekant. gevolgelijk altoos hoogere renten TOME, Fr. tomus, Lat., een deel, trekken. boekdeel. TONus, de spankracht der dierlijke TOMIN, Tomine, een goudgewigt der deelen, bijzonder der dierlijke ve- Spanjaarden, waarvan er 2 eene zelen. once maken. TOG SENI, munt van geel metaal, in TOMoTocIA, zooveel als hystoroto- China en Japan, 2 seni waard. mia, eigenlijk, verlossing door de TOPAAS, een bleekgeel doorzigtig snede. edelgesteente. TON, een vat; ook een scheepsterm, TOPARCH, burgheer, eigenaar eener een half last, houdende ongeveer burg, gebieder over een klein stuk 2000 oude ponden of 988 kilo- lands. Toparchie, zulk eene heergrammen. schappij. TONADILLA, een klein schouwspel TOPH, een oud-Hebreeuwsch muzijkder Spanjaarden, een comisch instrument, naar eene tambourine verhaal met muzijk, hetwelk door gelijkende, en door vrouwen bedanseressen wordt gezongen, en speeld wordende. waarmede het stuk sluit. TOPHUS, zandsteen, steengewas ; TONCA, Tonka, Spaansche snuif, met eene van de verheffing eeniger fijne toncaboonen vermengd. beenderen uitwendig bemerkbare TONELLADE, in Portugal hetzelfde opzwelling van een been. als bij ons last. Bij natte waren TOPIEK, topique, Fr., eene plaatsbevat het 52 almuda's, bij drooge aanwijzing; ook een uitwendig 54 aroben. geneesmiddel. Topisch, plaatse- TONISCH, versterkend; tonische mid- lijk, de plaats of ligging betrefdelen, remedia tonica, Lat., ver- fende; ook uiterlijk, uitwendig, b. sterkende geneesmiddelen. v. van een geneesmiddel. TONJE, eene kleine Indiaansche boot, TOPOGRAAPH, een plaatsbeschrijver ; met of zonder zeil. Somwijlen landschapsschilder. Topographie, worden er 2 zamengebonden, en bcs('hrijving van een bijzonder zulk een vaartuig heet dan kata- land of oord. Topographisch, panel. plaatsbeschrijvend. TONN AGE, Fr., de geheele scheepsla- TOPOLOGIE, ars topica, Lat., geschiktding ; ook het tonnegeld, eene be- I heid, om zich de eigenschappen lasting, welke" van de handelssche- eener zaak, naar zekere orde der pen, naar hunnen tonnen· inhoud, begrippen, die daarmede gepaard moet betaald worden. gaan, in het geheugen te prenten. TONNE GOUDS, eene som van honderd Top. SCHAXE, in Konstantinopel, het duizend gulden. arsenaal en de daarbij zich beTOPU. 739 TORQ. vindende geschutgieterij, waarvan I TORQUETUM, een verouderd wiskunden vreemdelingen de toegang is dig werktuig, om de beweging ontzegd. van den aequator boven den ge- Topus, knodsen, die de Turksche en zÎgteinder voor te stellen. Arabische rijders dragen. TORRAKAN, eene soort van insekten, TOQUE, Tacque, in de landen, alwaar mot, boekworm. men naar caurin rekent 40 daar· TORREUTOMATOGRAPHlE, beschrijvan. In China een woord, bij het ving van halfverhevene (basrelief) gehalte van het zilver in gebruik. werken, van hout of elpenbeen. Het fijnste houdt 100, het gering. TORRICELLrSCHE BUIS, de tegenwoorste 80 en het Fransche zilver 93 dige barometer, van TORICELLI, tot 95 toques. eenen leerling van GALILEI, we· TOQUEREN, met weinig vette en stou- gens de eerste daarmede gedane te trekken of strepen schilderen, proefnemingen, aldus genoemd. op de wijze een er schets, waarbij TORROPIL, een bromijzer , mond· echter deze vrije streken dezelfde trommel; een, bij de Esthlandsche werking doen als vele zorgvuldig landlieden, zeer geliefkoosd en bebehandelde. kend toollwerktuig. TORA, de opgerolde wet, bij de Jo· TORso, !tal., een romp, een uit de den. Zie Thora. oudheid overgebleven, maar ver- TORAILLE, eene soort van ruwe on· minkt standbeeld, zonder hoofd, bewerkte koralen. armen en voeten. TORCADORES, naam der ridders, TORT, Fr., omegt, beleediging, na· welke in Spanje, bij de aldaar deel, ongelijk; iemand t01·t aangewone stierengevechten, aan den doen; à tort, ten onregte; à tort strijd deelnemen. et sans cause, tegen regt en billijk. TORcuLAAR, tornaculum, Lat., tour· heid; à tort et à travers, in het niquet, Fr., draaistok, aderpers ; wild, in het honderd. een verbandstuk , hetwelk eene TORTuëus, tortueu.:c, Fr., verwron· soort van kleine pers is, door mid· gen; vol bogten of krommingen. del waarvan men de polsader ne· TORTUUR, torture, Fr., foltering; derdrukt, om alzoo bloedingen te die pijnigingen of smarten, welke stillen of voort te brengen. men eenen misdadiger aandoet, TORMENTATIE, kwelling, foltering. om hen tot bekentenis te bren- Tormenteren, plagen, kwellen, fol. gen; de pijnbank; figuurl., een teren. hooge graad van ligchamelijke TORNADO, in de keerkringslanden, smarten; ook de grootste inspan. een hevige wervelwind of orkaan, ning van den geest. gepaard met zwaren donder en TORUS, de sterkste steun aan den bliksem, gedurende het regensai. voet eener zuil. Ook elk rond zoen aldaar. lid, dat eenen hal ven cirkel uit. TORNISTER, Hoogd., lederen reiszak, maakt, of hooger dan de staf is. randsel. bijzonder in het veld. TORY, (meerv. tories) in Engeland, rORNO, Hal., kring, omloop; in de naam der hofpartij, der aristo" vondelingshuizen, de bak, waarin craten of koningsgezinden, welke de kinderen worden gelegd. der regering zijn toegedaan. TORPEDO, de beefäal, donderäal. TOSKAANSCHE ZUILEN, zie Zuilen. TORQUEREN, martelen, folteren; ook orde. eenen schuldenaar met geweld TOST, zie Toast. aantasten en voor het geregt bren· TOSTON, Tostum, zie Teston. gen. TOTAAL, total, Fr., totaliter, Lat., 47* TOTE. 740 TOUR. geheel, ten volle. Totaliteit, het geheel de gezamenlijkheid. In totum, Lat., gansch, geheel en al. TOTEBEL, een bekend vischnet; ook een slordig en haveloos vrouwspersoon. TOU-CANI, eene Oostindische koperen munt, waarvan 16 eenen fanon doen. TOUCHANT, Fr., treffend, aandoenlijk, zielroerend. Toucheren, aanraken; treffen, roeren, aandoen; ook beleedigen. TOUCHE, Fr., aanraking; proef, toets; orgelteeken ; ook in de schilderkunst, eene penseelstreek enz. TOULOUSISCHKRUIS, in de wapenkunde, een kruis, dat ruitenvormig doorgebroken, en aan de einden met lwgels of paarlen is ver. sierd. TOUPET, Fr., eene kuif, 10k, opgezet voorhoofdhaar . TOUQUET, bij de trompetterskoren, de vierde trompetstem, die dikwijls, bij gebreken der pauken, de grondstem moet maken. TOUR, Fr., omvang, omtrek; een reisje, uitstapje; beurt; eene wandeling, rondgang; ook een streek, pots; een tour de bdton, een bui. tenkansje, een ongeöorloofd ge· win, een voordeel, dat men hei. melijk geniet, door, op eene beo hendige wijze, van het een of an· der partij te trekken. Tour de force, eene inspanning, die veel kracht vordert. Het wordt figuurlijk in het zedelijke gebruikt, om eene stoute en moedige daad uit te drukken; insgelijks betee· kent het valsohe haarlokken; ook de afdeeling van eenen dans. Le grand tour, de groote reis, die jonge lieden uit den hoogen stand veelal plegen te doen, ter voltooi. jing hunner opvoeding. Tour. àtour, beurtelings, bij beurten. TOURBASTIONE, een toren op een bolwerk, met schietgaten voorzien. TOURIST, een, voor zijn genoegen, rondreizend persoon. Tournée, Fr., eene rondreis. TOURMENTATLE , Tourmenteren , zie Tormentatie enz. TOURNEBOUT, een, met riet omwonden, blaasinstrument, hetwelk met vele gaten voorzien, en aan het beneden einde is omgebogen. TOURNEREN, tourner, Fr., draaijen, wenden of eene wending geven. A conto tourneren, (in het krijgswezen) in den rug vallen, omsingelen. Tournez! keer het blad om. Tournure, Fr., de wending, welke men aan eene zaak geeft, of die eene zaak aanneemt; ook gestalte, houding, gesteldheid van ligchaam of geest; bevalligheid. TOURNIQUET, Fr., een draaiboom, draaibord; wervel; ook een heelmeesters werktuig, om het bloed te stelpen. TOURNOOI, tournois, Fr., een krijgsof steekspel der oude ridders; ook een spiegelgevecht. TOURNOIS, eene kleine munt, die voorheen in Tours is geslagen; ook eene benaming, waarvan men zich in Frankrijk slechts daarom bedient, omdat men niet voor een gewigt zoude houden hetgeen eene munt is, namelijk !f10 livres tournois zijn 100 Fransche livres in geld, maar geene ponden in gewigt. TOUT, Fr., alles, het geheel; tout·àfait, geheel en al; tout de méme, juist zoo; eveneens; tout de suite, zoo dadelijk, oogenblikkelijk; tout au plus, uiterlijk, ten hoogste; tout beau, zacht wat! zachtjes! enz. TOUT ANNONCÉ, ook Todos, in het lomberen, de alsteek, doorgang, alles gewonnen. TOWARSIS, Towarzysz, eigenlijk, edellieden, was oorspronkelijk de naam van het lste lid der Pool. sche kavallerie, hetwelk met lansen was gewapend. Dit lste lid bestond uit edellieden, maar het TOWE. 741 TRAC. 2de uit ruiters Szeregowy, en was met karabijnen gewapend. TOWER, Eng., toren; een groot ver. sterkt kasteel in Londen, hetwelk zoo wel tot eene staatsgevangenis, als tot eene bewaarplaats voor de kroonsieraden, tot een tuighuis, enz. dient. TOXIKOLOGIE, leer der vergiften en tegengiften. TRABEA , een koninklijk purper kleed; een eerrok ; een prachtig kleed der oude Romeinen, niet ongelijk aan de toga; ook een triumfkleed der oud-Romeinsche veldheeren. TRACAS, Fr., eene met getrommel en gewoel gepaard gaande bewe. ging; verwarring, onrust. Tracasseren, tracasser, Fr., heen en weder loopen; zich om eene beu· zeling kwellen; ook kibbelen, har· re warren , plagen. Tracasserie , Fr., onnutte hindernissen, zwarig· heden, tegenwerpingen; leelijke trek; kibbelpartij. TRACE, Fr., spoor, indruk, kenmerk, teeken ; ruwe schets; op den grond gemaakt voor eene tee· kening, b. v. van eenen tuin, enz.; het plan van een gebouw. Het wordt ook gezegd van de eerste steken, welke men met de naald doet, om de omtrekken der figuren van een tapijtwerk te maken. Traceren, tracer, afteekenen, af. schetsen, ontwerpen; ook voor· I teekenen , den omtrek van iets maken, uitsteken. Getraceerd, af· afgeschetst, afgeteekend. TRACHEA, de luchtpijp. Tracheïtis, luchtpijp ontsteking . Trachelagra, de jicht, als zij zich in den nek heeft vastgezet. Trachelopanus, hal~droesgezwel. Trachelophyma, opzwelling van het achterste gedeelte van den hals in het algemeen. Trachelus, de nek, achterste gedeelte van den hals. Tracheoblennorrhoea , luchtpijpslijmzucht. Tracheocele, de luchtpijpbreuk. Tracheopyosis, luchtpijp. verëttering. Tt'acheorrhagia, lucht· pijpbloedvloeijing. Tracheotomie, luchtpijpsnede. Trachielcus, de luchtpijp verzwering. TRACHOMA, de ooglidsschurft, zekere uitslag der oogen, ook Datymma genoemd. Van hier trachomaticum, een middel (oogzalf) tegen de Trachoma. Volgens sommigen, een geringe graad van Psorophthalmie. TRACTAAT, zie Traktaat. TRACTABEL, Traitabel, tractable, trai· tabie, Fr., toegevend, handelbaar; ook gedwee, zachtzinnig. Tractabiliteit, handelbaarheid, toegevendheid. Tractant, traktant, iemand, die een' ander onthaalt. Tractatie, een heerlijk onthaal; eene smul. partij. Tmctement, traktement, trai· tement, Fr., onthaal; de behandeling, manier van behandelen, bejegening in het bewijzen van achting en beleefdheid; ook bezoldiging. Tracteren, traiter. Fr., heerlijk ont· halen; verhandelen; bejegenen, behandelen. TRADITIE, de overlevering eener zaak in eens anders handen; ook de overlevering of overbrieving, b. v. van een oud verhaal, een oud gevoelen, enz.; het overgeleverde of het verhaal zelf. Traditioneel, tra· ditionnel, Fr.. op de overlevering gegrond, b. v. traditionele wetten, meeningen, dat is, wetten, meeningen, die op de overlevering zijn gegrond. TRADITOREN, in de eerste tijden der Christelijke kerk, zij, die, om ver· volgingen te ontgaan, hunne heilige boeken aan de overheid ter verbranding overleverden. TRADUCTEREN, Traductie, zie Translatie enz. TRAFIJK, Trafiek, trájic, Fr , traffico, 1 tal. , nering, handel; de handel, welke door koop en verkoop, of ook door verruiling der waren, wordt gedreven. Trafikant, trafiTRAG. 742 TRAI. quant, handelaar, koopman in zelf vervaardigde voorwerpen. Trajikeren, t/'ajiquer, Fr., handelen, koopmanschap drijven. TRAGANT, Tragacant, gummi tragacanthae, gomme d'adragant, een geel of roodachtig taai sap, uit den tragantstruik, hetwelk de suikerbakkers, apothekers, schilders, verwers, boekbinders, enz. gebruiken. TRAGEA, Tragema, hetzelfde als Trisenet. TRAGÉDIE, Fr., treurspel; fig., een droevig voorval. Tragi-comédie, Fr., een tooneelstuk, waarin men eene ernstige handeling tusschen aanzienlijke personen voorstelt, en waarin voorvallen en personen voorkomen, die ook tot het blijspel kunnen behooren, en waarvan de ontknooping niet treurig is. Tragi- comisch, treurig, vrolijk, hetgeen betrekking daarop heeft. Tragicus, een treurspelspeler; ook een treurspeldichter. Tragisch, hetgeen tot het treurspel behoort; over het algemeen, medelijden en droefheid verwekkend; treurig, droevig. TRAGOPOGON, boksbaard, haverwortel. TRAHIT SUA QUEMQUE VOLUPTAS, Lat., ieder heeft zijn stokpaardje. TRAIN, Fr., de trein, het gevolg, b. v. van een en persoon; de gang of loop der zaken; de reeks van wagens op eenen spoorweg; het gezamenlijke geschut eens legers. Mettre en train, Fr., in trein brengen, in beweging brenger!. Train d' artillerie, Fr., artillerie-trein, alles, wat tot de toerusting van het grove geschut behoort. Tout d'un train, Fr., op eenmaal. Traineren, traIner, Fr., trekken, slepen; slepende blijven; dralen, slepende houden of op de lange baan schuiven. Trafneur, Fr., een soldaat, die, uit hoofde van vermoeidheid of ziekte, achterblijft; ook een landlooper, strooper. TRAITABEL, zie Tractabel. TRAITE, zie Tratta. Traiteur, een tafelhouder, gaarkok. TRAJANEëN, feesten der Romeinen, door keizer ADRIANUS, ter eere van TRAJANUS ingesteld, en waarbij muzikale wedspelen werden gehouden. TRAJECT, trajet, Fr., overvaart, overtogt, veer. TRAJECTIE, zamenvoeging der woorden van een geschrift, welke de woord voeging wel niet vereischt, maar gebezigd wordt, gedeeltelijk tot bevordering der sierlijkheid, gedeeltelijk om een en anderen zin voort te brengen. TRAJECTORIA, eene kromme lijn, den weg beschrijvende, dien een zwaar ligchaam doorloopt. TRAJO, eene kleine zilveren munt in Venetië, 5 soldi of 1/4 lira doende. TRAKTAAT, Tractaat, verdrag, overeenkomst, vergelijk. Traktaatje, tractaatje, eene kleine verhandeling, kort opstel, bijzonder ter versprijding van bijbelkennis. TRAMONTANE,tramontano,Ital. ,eigenlijk, aan gene zijde van het gebergte; ook een hinderlijke noordewind, in Italië en in de Middellandsche Zee; vervolgens de noord· ster, de noordpool, naar welke de zeevarenden hunnen koers rigten ; van daar, figuurl., de tramontane verliezen, in verwarring komen, van zijn stuk geraken, niet meer weten, wat men doen zal. TRANCHANT, Fr., scherp, bijtend, bits. TRANCHÉëN, tranchées, Fr., grachten, greppels, om het water af te leiden en eenen grond te leggen, enz.; ook in het krijgswezen, de loopgraven. TRANCHEREN, trancher, Fr., snijden, in stukken snijden, doorsnijden; ook voorsnijden, van daar trancheermes, een voorsnijmes, en trancheur. een voorsnijder. TRAN. 743 TRAN. TRANQUILLE, Fr., stil, rustig, bedaard, gelaten. Tranquilliseren, tranquilliser, Fr., geruststellen, bevredigen. TRANS, over, aan gene zijde. bijzonder in zamenstellingen met namen van bergen, wateren, enz. TRANSACTIE, transactio, Lat., transaction, Fr., vergelijk, vereffening, minnelijke schikking. Transigeren, transiger, Fr., in der minne schikken, een vergelijk treffen; bij de administratie over 's lands belastingen, eene gepleegde smokkelarij tegen eene bepaalde som gelds afmaken. TRANSCENDENT, Transcendentaal, transcendant, transcendantal, Fr., in eene zedelijke beteekenis, verheven, zeer uitmuntend, eenen hoogeren graad van volkomenheid bezittende dan andere dingen. In de wijsbegeerte, datgene, hetwelk enkel in de beschouwing bestaat, en niet onder de zinnen valt; hetgeen de grenzen der gewone ondervinding te buiten gaat; iets boven7.Ïnnelijks. Transcendentie, transcendance, Fr., blijkbare meerderheid , voortreffelij kheid , een hoogere graad van magt of andere voorregten boven die van andere menschen. TRANSCORPORATIE, transcorporation, Fr., verandering van een ligchaam in een ander. TRANSCRIBEREN, transcrire, Fr., overof afschrijven. Transcriptie, transcription, Fr., overschrijving. TRANSFEREREN, transférer, Fr., overbrengen, naar eene andere plaats vervoeren; ook op een' ander over· dragen, b. v. den eigendom, de bezitting, enz. TRANSFIGURATIE, transfiguration, Fr., verandering van gedaante; de verheerlijking van JEZUS op den berg Tabor; ook het bekende schildermeesterstuk van RAPHAëL, hetwelk die verheerlijking voorstelt. Transfigureren, van gedaante veranderen. TRANSFORMATIE, transformation, Fr., herschepping, gedaanteverandering. Transformeren, transformer, Fr., veranderen, herscheppen, eene andere gedaante of vorm geven. TRANSFUSIE, transfusio, Lat., transfusion, Fr., het overgieten, doorzijgen, filtreren; ook het overtappen des bloeds van het eene dier in het ligchaam van het andere. TRANSGRESSIE, transgression, Fr., overtreding, overschrijding. TRANSIGEREN, zie Transactie. TRANSITEREN, doorgaan, doorvoeren van handelswaren. Transito, doorgang, doorvoer van dergelijke wa· ren. Transito-goederen, doorgaande goederen. Transito. tol, de doorgangtol. Transito-handel, de doorvoerhandel, of de handel met waren, die van elders ingevoerd, en weder naar andere oorden uitgevoerd en verzonden worden. TRANSITIE, transition, Fr., de overgang in eene rede, van de eene zaak tot de andere; ook de overgang in de muzijk, van den eenen toon tot den anderen. TRANSITIEF, transitoir, transitif, Fr., overgaaude; (in de spraakk.), wordt zulks van die werkwoorden gezegd, wier werking of handeling van het eene voorwerp op het andere overgaat, b. v.: slaan bepaalt zich niet alleen bij dengenen, die slaat, maar gaat ook over tot den persoon, die geslagen wordt enz. TRANSLATIE, Traductie, overbrenging; vertaling. l'ranslateren, traduceren, overbrengen; overzetten, vertalen. Translateur, traducteur, iemand, die iets op een' ander overbrengt; ook een overzetter, vertaler, vertolker. TRANSLOCATIE, translocation, Fr., plaatsverandering, overbrenging. TRANSMIGRA'rIE, transmigration, Fr., het wegtrekken, de verhuizing; volksverhuizing; ook de gewaande overgang van de ziel in een ander TRAN. 744 TRAN. ligchaam; zielsverhuizing. Trans. migreren, van de eene plaats naar de andere verhuizen. TRANSMISSIBEL, transmissible, Fr., overzendbaar . Transmissie, trans· missio, Lat., transmission, Fr., over· zending, overlevering; overërving. Transmissio hereditatis, Lat., de overdraging der erfenis; ovérbren. ging, ter hand stelling. Transmitteren, transmettre, Fr., overbrengen, ter hand stellen, overdoen, overzen den. TRANSPARANT, transparent , Fr., doorzigtig, door8chijnend; ook een gelijnd papier om regt te schrij. ven; een doorschijn beeld. TRANSPIRABEL, transpirable, Fr .. wat voor uitdamping, uitwaseming, vat· baar is. Transpireren, transpirer, Fr., uitwasemen, uitdampen; fig., uitlekken, bekend worden. Transpiratie, uitwaseming. TRANSPLANTATIE, transplantation, Fr., verplanting, overplanting. Transplanteren, transplanter, Fr., overplanten, verplanten. TRANSPONEREN, Transposeren, tmnsposer, Fr., verzetten, anders zetten, dan het de natuurlijke orde der dingen vereischt, b. v. woor· den, letters. In de muzijk, een stuk hooger of dieper in toon stel· len, zingen, spelen. Tmnspositie, transposition, Fr., verplaatsing, verzetting, b. v. van een muzijkstuk in een' anderen toon. TRANSPORT, Fr., overbrenging, overvoering, overzending van de eene plaats naar de andere; ook de overdraging eener opgetelde som van de eene op de andere bladzijde; de vracht van hetgeen verzonden is; het verzondene zelf; fig., hevige drift, vervoering, verrukking. Een transportschip, een schip tot overbrenging of vervoer van troepen enz. Transportabel, transportable, Fr., vervoerbaar; overdraagbaar, b. v. van schulden, verbindtenis· sen, enz. Transportatie, transpor. tation, Fr., hetzelfde als Deportatie. Transporteren, transporter, Fr., overbrengen, vervoeren; overdragen, b. v. de som eener rekenpost; ook geregtelijk afstaan; insgelijks in den oorlog, onder een geleide van krijgsvolk, overvoeren; fig., in vervoering of verrukking brengen. Transporteur, Fr., een werktuig, om hoeken te meten, en op eene andere vlakte over te brengen; een hoek. of graadmeter. TRANSSUBSANTIATIE, iranssubstan. tiation, Fr., de verzelfstandiging; ook de verandering van het brood en den wijn, bij het avondmaal, in het ligchaam en bloed van JEZUS CHRISTUS, volgens de leer der Roomsch-Katholijken. TRANSVECTIE, leendienst. Ook ze· ker feest bij de Romeinen, ter gedachtenis aan de overwinning bij RegiIlo op de Latijnen behaald. TRANSVERSAAL, transversal, Fr., dwars door, overdwars; scheef. Transversalen, of collatéralen, ver· wanten van zijdelingsche linie, als broeder en zuster, en hunne kin. deren; zoo ook kleinkinderen. TRAP, Drep, Dorzucht, eene ziekte der schapen, waarbij het voeder hen doet uitteren, en zij, na eenige weken, sterven. TRAl'EZIÜM, Lat., trapéze, Fr., onge· lijkzijdig vierkant. TRAPPE, (LA) eene zeer strenge kloosterorde, in de zeventiende eeuw gesticht, welker medeleden een wollen hemd dragen, volstrekt geen vleesch eten, op stroo slapen en nimmer spreken. Trappist, trap piste, Fr., broeder dier orde. TRASSAAT, de betrokkene, in tegenstelling van den trassant, de trek. ker (eens wissels). Trasseren, eenen wissel afgeven, trekken. TRASSEL, een gewigt in Aribië van omtrent 14 kilogrammen. TRATTA, Ital., een getrokken wissel, waarvan het bedrag op eenen beo paalden tijd en eene aangewezen TRAT. 745 TREM. plaats betaalbaar is. TRATTO, de corda, di corda, eene vroegere straf der misdadigers in Italië, waarbij hun de ledematen met touwen uit elkander getrokken en gerekt werden. TRAUMATICA, Lat., heelende of wondmiddelen. TRAVAIL, Fr., werk, arbeid; moeite, afmatting, vermoeijenis; ook noodof hoefstal. Travailjeren, travailZer, Fr., werken, arbeiden; kwellen, afmatten. TRAVERS, traverse, Fr., een dwarsweg of -pad; een dwarshout, dwarsbalk; ongelukkig toeval, onverwachte verhindering. A travers, dwars door. De travers, van ter zijde. Traverseren, dwars doorof overgaan, doorreizen; figuurl. , in den weg staan, belemmeren, hinderen; in de rijkunst, schuins of ter zijde loopen. TRAVERSIÈRE, eene visschersboot te Rochelle, met één mast en twee zeilen. TRAVESTEREN, travestir, Fr., verkleeden, vermommen; ook het v. erk eens schrijvers in eenen kluchtigen of belagchelijken stijl inkleeden. Getravesteerd, verkleed; ingekleed. TRA w AYT, trabante, I tal., een begeleider, lijfwacht;ook eene bijplaneet. TRÈFLE, Fr., klaver; in het kaartspel, het klaverblad. TREILLAGE, Treillis, Fr., latwerk, staketsel; in tuinen, een houten traliewerk, rondom hetwelk natuurlijk loof wordt geleid. TREIN, zie Train. TREKVOGEL, een vogel, die jaarlijks af- en aantrekt, zoo als de ooijevaar enz. TREMA, een deel- of scheidilJgteeken, twee punten, die somwijlen boven zekere klinkletters geplaatst worden, ten teeken, dat die niet met de daarnevens staande tot twee klanken zamengetrokken, maar op zich zei ven moeten uitgesproken worden, b. v. confeniëren. Ook bedient men zich soms, duidelijkshalve, van dit teeken, wanneer 2 of 3 klinkletters naast elkander staan, niet tot aanwijzing dat de geteekende klinkletter dan afzonderlijk of alleen moet uitge-' sproken worden, maar dat daar eene scheiding in de uitspraak plaats heeft, b. v. beöe!enen, toeëigenen, enz. TREMISSIS, het derde deel een er Romeinsche gouden munt, solidus genoemd; een derde. TREMOIS, driederlei gemengd koren, gemengd voeder. Ook zomergraan, dat slechts drie maanden op het veld staat. TREMOLANTE, bij glasmakers, het klaterkoper, dat, gecalcineerd, aan het glas eene schoone blaauwe kleur geeft. TREMOLIET, eene delfstof, die met den groven asbest veel gelijkheid heeft. TREMPLIN, Fr., springplank voor koorddansers; eene schuinsliggende plank, waarop deze kunstenaars den aanloop nemen, om eenen grooten sprong te doen. TREMULANT, tl'emblant, Fr., een bevende toon, langzame triller; ook een orgelregister. Tremulatie, de beweging der deelen eens ligchaams, zonder merkelijke beweging des geheels. Tremuleren, (in de muzijk en zangkunst) bij eene heele noot, met eene trillende beweging, den toon lang uithouden. TRENGA DEÏ, de Godsvrede: eene verordening des keizers, in de tijden van het vuisregt, dat, bij de toenmalige zoo gewone oorlogen, de kerken en liefdadige gestichten moesten verschoond worden. TRENTE-UN, Trente-et·un, Fr., een en dertig; zeker bekend kaartspel. TREPAAN, Trepaneerboor, trépan, Fr., schedelboor; eene heelkundige boor, om de hersenpan mede te doorboren; van hier trepaneren, TREP. 746 TRIP. trépaner, Fr., de hersenpan of den schedel doorboren. TREPIDATIE, tripidation, Fr., siddering, beving; ook (in de sterrek.) de schijn baar zwenkende beweging des sterrenhemels. TRÉSOR, Fr., trezoor, schat, een voorraad van kostbare dingen, in. zonderheid goud en zilver, geld, enz.; ook schatkamer. Trésorie, Fr., trézorie, de schatkamer, de plaats, waar de gelden des staats worden bewaard. Trésorier, Fr., trezorier, schatmeester, rentmeester, betaalmeester. TRES SE, Fr., een uit goud. of zilverdraden, zijde, garen, enz., geweven boordsel op de kleederen ; ook eene haarvlecht, haarsnoer. Tresseren, vlechten, het haar vlechten. TRIALIST, iemand die beweert, dat de mensch uit drie deelen bestaat, namelijk: uit ligchaam, ziel en geest. TRIANDRIëN, planten, welker bloesems 3 stuifdraden hebben. TRIANGEL, triangle, Fr., triangulus, Lat., een driehoek. Triangulaire, Fr., driehoekig. Trianguleren, eene meting door driehoeken verrigten. Trias harmonica. Lat., de muzikale drieklank; het accoord. TRIANGELKRUIS (wapenk.). zulk een kruis. aan welks 4 einden zich driehoeken bevinden. TRIANGULAIR. of Trigonaalgetal, een driehoekig getal, zulk een veelhoe. kig getal, dat in een' driehoek kan uitgelegd worden, zoo als: I, 3, 6, 10, 15, 21 enz., ontstaande uit de som der rekenkunstige reeks I, 2, 3 enz., b. v. 1 = 1, 1 + 2 = 3, 1+ 2 + 3 = 6, 1 + 2 + 3 + 4 = 10, enz. TRIARCHIE, driemanschap, heerschappij van drie personen in een land. TRIAS, de driel.eid, het drietal. Ook in de godgeleerdheid, de Drieëenheid. TBIBOME'fER, wrijvingmeter ; een werktuig, om de graden der wrijving te bepalen. TBIBOULET, een werktuig, in de gedaante van eenen afgeknotten kegel, waarop iets ronds wordt uitgedreven. TRIBULATIE, tribulation, Fr., tegenspoed, wederwaardigheid; ook beangstiging, kwelling. Tl'ibuleren, beangstigen, kwellen, verontrusten, pijnigen. TBIBULCON, een drievoudige kogeltrekker, tot het uittrekken van kogels uit wonden. TRIBUNAAL, tribunal, Fr., regtbank, regterstoel. TRIBUNAAT, tribunat, Fr., het ambt van eenen gemeens man ; desgelijks de tijd der waarneming van zoodanig ambt. TRIBUUN, tribun, Fr., tribunus, Lat., een gemeensman, volksvoorstander. TRIBUNE, Fr., bij de Romeinen, eene verhevene plaats, van waar men tot htt volk sprak, of de schouwspelen bezag; bij de Fransehen, en ook bij ons, eene afgezonderde verheven plaats, in de hooge landsvergaderingen, voor het volk geschikt; in de bouwkunst, de lantaarn op eenen koepel. TRIBUS, de 3 afdeelingen, waarin ROMULUS de inwoners van Rome verdeelde,en welke ieder een' voorstander of tribuun had. TRIBUUT, tribut, Fr., de aan een volk opgelegde schatting, welke het van tijd tot tijd, ten teeken zijner onderwerping, moet betalen; ook elke andere schatting aan den landheer, deels van landerijen, deels van personen; impost, belasting; fig., hetgene men meent, van anderen, als eene verpligting, te mogen vorderen. Tributair, tributaire, Fr., schatpligtig, cijnsbaar. TRICENNIÜM, eene tijdruimte van 30 jaren. Tricesimatie, het straffen van den 30sten man (b. v. bij een TRIO. 747 TRIë vergrijp, waaraan velen deel hebben). TRICHIASIS, ziekte der oogleden, wanneer hunne haren naar binnen groeijen, en het oog kwetsen. TRICHISMUS, die soort van beenbreuk, wanneer het been slechts eene haarkleine spleet bekomt. TRICHITIS, haarontsteking. Trichoma. de beharing, het behaard zijn. TricltOnosis, haarziekte. Trichopltyca, tricltophytica, haarmiddelen, die den groei van het haar bevorderen. Tricltorrhaea, trichorrhysis, het uitvallen der haren. Trichosis, het harig worden. Trichotomia, het haarsnijden, haarkloven, het splitsen in drieën. Trichotomus, driedeelig; haarsnijdend, haarklovend. Trichoton, het behaarde deel des hoofds. Trichotus, behaard. Trichuris, een haarschaartje. TRICHRUS, een bloedsteen van zwarte kleur, welke, gewreven, rood - of geelachtig wordt. TRICINIÜM, een driestemmig muzijkstuk; een klein muzij kstuk voor 3 blaasinstrumenten. TRICK (whistspel), iedere steek boven de vereischte 6 steken. TRICOLON, een gedicht van driederlei verssoorten. TRICOLOR, tricolore, Fr., driekleurig, b. v. : de Fransche nationale kleur, uit wit, rood en blaauw bestaande; ook de driekleurige amaranth. TRICOT, Fr., gebreid werk. Tricotage, Fr., breiwerk, het breijen. Tricoteren, tricoter, Fr., breijen. TRICTRAC, Fr., toccatogli, Ital., tiktakspel ; eene soort van spel, waarbij iu een bord de dobbelsteenen uit eenen beker geworpen worden, bij de Latijnen lusus latrunculorum genoemd. Ook het bord waarop dat spel wordt gesj>eeld. TRIDENT, Fr., eene drietand, een vork met drie tanden, waarmede de zeegod, NEPTUNUS, bij de Ouden wordt afgebeeld. TRIëNNAAL, triennal, Fr., driejarig. TRIëNNIiiM, Lat., tijd van drie jaren. TRIFOLIÜM, Lat., een drieblad, klaverblad; fig., gezelschap van drie personen. TRIGLOTISMUS, Lat., de zamenstelling uit drie talen. TRIGLYPHE, Fr., eene driespleet ; een sieraad aan eene Dorische zuil. TRIGONAAL, zie Triangulair. Trigonometrie, driehoeksleer; de kunst of wetenschap, om uit drie gegevene deelen van eenen driehoek, de overige drie door berekening te vinden; driehoeksmeting. TRIGONUM, Trigoon, een driehoek. TRIEMITONIÜM, Tricltemitoniüm, de Grieksche naam der kleine terts. TRIERARCH, bij de Romeinen, de bevelhebber van een schip met 3 roeibanken. Bij de Atheners, de naam van die burgers, welke de oorlogsschepen moesten onderhouden. TRIETERICA, een feest, hetwelk ter eere van BACCHUS alle drie jaren werd gevierd, tot aandenken aan zijnen togt naar Indië, welke 3 jaren duurde. TRIGAMIE, een drievoudig huwelijk. TRIGLA, TRIGLOF, TRIPLAT , een Wendische afgod, met 3 koppen; een driehoofd, driekop. TRIGONON, een snaarinstrument der oude Grieken, van driehoekige gedaante, met eenen zan~bodem. TRILLER, zie Trillo en Trémulant. TRILLIOEN, duizendmaal duizend billioenen. TRILLO, de triller; het scherp en duidelijk slaan van twee bij elkander gelegene, en op het haastigstverwisselende toonen. TRILOBIET, eene soort van versteende mosselen. TRILOGIE de deeling in drieën, eene drieheid. TRIMESTER, een vierendeel jaars, drie maanden. TRIMETER, een driemeter, driematig TRIM. 748 TRIP. of zesledig Jambisch vers; ook Senal'iüs, zesvoet. TRIMOURTl, benaming van de Drieeenheid der Indiërs. TRINITARIS, trinitarius, Lat., een drieëenheidsbelijder ; ook eene Roomsche monniksorde, die zich hoofdzakelijk onledig houdt met Christenen uit de Turksche slavernij te bevrij den. Triniteit , Lat., trinitus, Fr., trinité, Drieëenheid. TRINOMISCH drienamig; hetgeen uit drie deel en of leden bestaat. Trinomiüm, drienamige grootheid, in de stelkunde. TRINQU ART, een klein schip van 12 of 15 ton, waarvan de Franschen zich ter haringvangst in het Kanaal bedienen. TRIO, Ital., een driespel, driestemmig muzijkstuk; fig., een klaverblad van vrienden, gezelschap van drie personen. Triole, (muz.) een drieslag, verbinding van drie toonen of noten. TRIOBOLON, een gewigt van 11/ 2 drachma. TRIOBOLUS , eene oud-Grieksche munt, omtrent 15 cents waard. TRIODUM, een kerkboek der Grieken, hetwelk voorschrijft, hoe de godsdienst, gedurende de vasten, moet gehouden worden. TRIOECIA, Trioecie, Trioikie, in het stelsel van LINNEÜS, eene onderafdeeling voor de planten, welke deels in gescheidene geslachten, deels als hermaphroditen bloeijen, en al zoo te gelijker tijd eene drievoudige huishouding hebben. TRIOMF, zie Triumph. TRIORCHID, Triorchis, hij, die drie teelballen heeft; zeer geil. TRIPEL, triple, Fr., drievoud, drieledig. Tripel-alliantie, triple-alliance, Fr., een drievoudig verbond. Tripleren, verdrievoudi. gen, verdriedubbelen. TRIPLICAAT, een derde afschrift. Tripliceren, het derde aanklag. schrift inleveren. Tripliciteit, drie· voudigheid. Tripliek, het tweede verantwoordingsgeschrift, beant. woording van de in het dupliek gemaakte tegenwerpingen. In triplo, in drieën, onder drievoudig afschrift. Triplum, Lat., het drievoudige. TRIPOLI, eene witgraauwe aarde, tot gladmaken of polijsten gebruikt wordende. TRIPSIS , eene kneuzing of kwet. sing. TRIPTOLEMUS, een kweekeling van CERES, die hem eenen met draken bespannen wagen gaf, om het l.o. ren in de geheele wereld uit te strooijen. TRIPus, de gouden drievoet, waarop de Pythia van Delphos zat; ex tripode dictam, magtspreuk. TRIQUEBALLE, Fr., sleep- of ge. schutwagen ; ook malle Jan ge· noemd, bij de artillerie in ge· bruik. TRIREGNUM, Lat., de drievoudige kroon van den paus. TRIREME, een roeischip of galei der Ouden, met 3 rijen roeibanken. Oneigenlijk, bekwamen ook de schepen van nog meer rijen roei. banken dezen naam. TRISENET, grof gestooten poeder; met grof gestooten specerijen beo strooid, in wijn geweekt, witte· brood. TRISET, (tre-sept, trois-sept, drie ze· vens) zeker kaartspel. TRISMEGISTUS, de driemaal groote en verhevene, de bijnaam van HER· MES of den Egyptischen MERCURIUS. TRISlIIUS, de kinnebakskramp, mond. klem. TRISTE, Triest, Triestig, treurig, droefgeestig, bedroefd. TRISTICHON, een drieregelig gedicht. TRISYLLABUM, Lat., een drieletter. grepig woord. TRITAEOPHYA, eigenlijk, driedaag. TRIT. 749. TRoe. sche koorts. Ookfebrisremittens, len der Chinezen. die iederen derden dag eene exa· TROCHAEUS, (dichtk.) voet van eene eerbatie heeft. lange en eene korte lettergreep, TRITE, de 2de snaar in de drie hoog- als: leerde. ste tetrachorden van het Grieksche TROCHANTI!:R, een rolheuvel aan het toonstelsel. dij been. TRITHEÏSMUS, driegoderij, het geloof TROCHILUS, keelholte. aan drie goden, ketterij van hen, TROCHISCATIE, bij de Apothekers, die stellen, dat de Drieëenheid in als zij de geneesmiddelen tot een drie onderscheidene Goden be- deeg bewerken, en daaruit troehis. staat. Trithèïst, een driegoden- ei, troehesques, of kleine koekjes belijder. maken. TRITOGENIA, bijnaam van MINERVA. TROCHITEN, versteende zeesterren, TRITON, (fabelk.) de naam van eenen in gedaante naar kleine molenrazeegod, die de zoon en begeleider deren gelijkende. van NEPTUNUS was; ook in de TROCHLIET, versteende, kronkelende muzijk, een drieklank of drie- slak, kronkelslak. toon. De Tritons, de onderzeego- TROCHODES, Trochoïdes, eene geden. wrichtsverbiuding, waarbij de TRITON IA., somwijlen de naam van beenderen in of op elkander als in MINERV A. eene rol bewegen, zoo als de beide TRITS, een drietal. halswervelen. TRITURATIE, trituration, Fr., de ver- TROGLODIETEN, holbewoners; bij de maling, verbrijzeling, het poe. Romeinen en Grieken, eene soort der wrijven, bijzonder ook van de van menschen, die in holen en on· spijzen tusschen de tanden of in der de aarde leefde; wijders Jo. de maag. den, die eertijds dien naam droe· TRIUMPH, Triomf, de zege, overwin. gen, en worden gezegd, in ver· ning, zegepraal; ook het over- borgene holen, afgoderij gepleegd winningsfeest. Triumpheren, ze- te hebben; figuurL, zij, die zich gepralen, juichen; ook eenen ze· ergens schuil houden; ook mijn. gepralenden intogt houden. Tri. werkers. umphant, zegepralend, juichend. TROILUS, een zoon van PRIAMUS en TRIUMVIR, Lat., een drieman. Tri. HECUBA, nog zeer jong door umviraat, het driemanschap. ACHILLES, in den tempel van APOL· TRIVIA, een bijnaam van DIANA. LO, gedood. TRIVIAAL, trivial, Fr., eigenlijk, het. TROJAANSCHE OORLOG, een der begeen men allerwegen vindt, ge· roemdste oorlogen der Oudheid, meen, laag, plat, aUedaagsch van bijzonder door HOMERUS in zijne het Lat., triviüm, zijnde eene lliade bezongen. Van de einde. plaats, waarvan drie wegen onder- lijk listige bemagtiging der stad scheidene rigtingen hebben, een Troje of Iliüm door de Grieken, driesprong, kruisweg. Triviaal. en wel na een vruchteloos beleg scholen, burger. en volksscholen, van 10 jaren, is het gezegde af. waar slechts de noodzakelijkste en komstig : het Trojaanselte paard nuttigste, maar geene geleerde we- inhalen, zelf zijnen vijand of zijn tenschappen worden verkregen. verderf binnenvoeren, tegemoet Trivialiteit, trivialité, Fr., gemeen- rennen. heid, platheid, onbeduidendheid, TROJAK, eene Poolsche munt van b. v. in uitdrukkingen. I omtrent 10 cents en waarvan er TRo, eene aoort van driesnarige vio- 2 een sehostak doen. TROK. 750 TROP. TROKAR, Trokaar, een wondheelers werktuig, tot het aftappen van het water, zijnde een driehoekige naald in een kokertje. TROMBE, waterhoos, zeekolom, groo. te zwarte wolk, welke zich, in de gedaante van eenen trechter, met eenen wervelwind op de aarde of op de zee nederstort, en het wa· ter enz. met onstuimigheid in de hoogte trekt. TROMBOSIS, het stollen van het bloed of andere vochten in het menschelijke ligchaam. TROMPETTE MARIN, Fr., zeetrompet ; een muzijkinstrument met eene enkele dikke snaar. TRoNa, de natuurlijke natron of tripoli. TRONC, een klein vaartuig; met één dek en één vierkant zeil. Zie voorts Truncus. TRONQUEREN, besnoeijen, afstompen, verminken. TROOISCHGEWIGT, Trooischmark(naar de stad Troyes) , een goud. en zilvergewigt, waarvan men zich voorheen in Frankrijk, Engeland en Nederland bediende. TROPE, tropus, Lat., (redek.) woord. wending, woordenkeer, woordver. wisseling, verandering der betee· kenis van een woord, figuurlijke uitdrukking, b. v.: de lente des levens, voor de jeugd. Tropisch, verbloemd, oneigenlijk. Tropolo. gie, de leer der tropen, dat is van de oneigenlijke of verbloemde uit· drukkingen en spreekwijzen. TROPHEëN, zegeteekenen; de vanen, standaards en de overige buit, welke in eenen slag zijn veroverd. TROPHON, Trophoniüs, een zoon van ERGINUS en beroemd bouwmeester van zijnen tijd. Hij bouwde met zijnen broeder AGAMEDES verscheidene tempels, onder anderen ook den tempel te Delphos. TROPICUS, Lat .. trope, keerkring; de plaats, alwaar de zon, in den zo· mer of winter, weder terug schijnt te keeren. Er zijn er twee, te weten: de keerkring van de kreeft tropicus cancri, en die van den steenbok, tropicus capricorni. De tijd, gedurende welken de zon van een dezer punten tot het andere, en weder terug tot het eerste schijnt te loopen, heet een tropisch zonnejaar. Tropisch, de keerkringen betrefferlde. TROPOLOGIE, zie Trope. TROPPO, haL, (muz) al te zeer, wordt tot nadere bepaling der woorden gebruikt, welke de tijd. maat aantoonen, b. v. Allegro non· troppo, niet al te vrolijk. TROQUEREN, troquer, Fr., ruilen, ruilhandel drijven. TROS, een zoon van ERICHTHONIUS, vader van GANYMEDES en koning van Troje, dat van hem zijnen naam ontleende. TROS, de zware bagaadje van een leger en de daartoe behoorende personen, pak. en rijknechts, mar· ketenters, zoetela'trs, enz. Tros. sen, hooi en stroo op de paarden pakken. Troswagen, bagaadjewa. gen. TROTS, trotschheid, hoogmoed. Trotseren, tarten, tergen, braveren, b. v. een gevaar. TROTTEREN, het draven eens paards enz. TROTTOIR, Fr., een opgehoopte steenweg of voetpad van steenen naast den grooten weg. TROUBADOUR, eene soort van beo roemde oude dichters, in Provence, in Frankrijk, uit de middeleeuwen; zij maakten op allerlei voorkomende gelegenheden en ge· beurtenissen verzen, werden hooggeschat, en vonden onder de Duit· sche minnedichters de ijverigste navolgers. TROUBAHOUACHE, eene maat van 3 kilogrammen, welke men op Madagascar voor de rijst gebruikt. TROUBLE, Fr., wanorde, onrust, verwarring; volksopstand. TroubleTROU. 751 TSCH. ren, verontrusten, storen, verwarren; troebel maken. TROU-MADAME, zeker spel met ivo. ren balletjes, op eene soort van biljarttafel, aan welker einde een klein portaal met vijftien openingen is, waarin men deze balletjes zoekt te stooten. TROUPE, Fr., een hoop, troep, menigte ; een rondreizend gezelschap, muzikanten, tooneelspelers, enz. Troupes, Fr., krijgsbenden, troepen. TROUSSEAU, een bundel, b. v. sleutels, pijlen, enz. Ook hetgene eene bruid tot uitzet wordt medegegeven. TROUVÈRE, trouveur, Fr., de benaming van de oudste Noord-Fransche dichters. TRUCHMENEN, TURKOMANNEN, een groote Tartaarsche volkstam in Azië, rondom den Kaukasus. TRUMEAU, Fr., het stuk van een en muur tusschen twee vensters, een vensterkolom ; ook een penantspiegel; een groote spiegel ter bekleeding der kolom tusschen twee vensters of ramen. TRUNCUS, Lat., tronc, Fr., de enkele romp eens ligchaams. De stam van eenen boom. De hoofdstam eener familie. TRUSTEES, in Engeland, eene soort van fideÏcommissarissen of personen, die, krachtens eene wettige volmagt, een hun toevertrouwd goed bezitten of besturen. TRUSTER, eene maat, met welke in de omstreken van Nantes het zout wordt verkocht. Daarvan maken 25 een mud. TRUTINA HERMETIS. een door HERMES TRISM EGISTUS gevonden engel, volgens welken, de sterrewigchelaars uit de geboorte het oogenblik der ontvangenis willen berekenen. TSALO, bij de Birmannen, eene gouden keten, welke op de borst wordt gedragen en den adel aanwijst. TSCHAIKE, naam van een klein schip of eene boot, waarvan zich de Hongaren op den Donau, en de Kozakken op den Nieper bedienen, om daarmede van den eenen oever naar den anderen te varen. TSCHAKO, zie Schako. TSCHAMPUTREN, eene gewoonte der Hindos en andere Oostersche volken, om zich, bijzonder bij het baden, door anderen met de handen te laten drukken, hetwelk het gansche ligchaam verligt. TSCHAUS, TSCHIAUS, CHIAUS, bij de Turken, eene soort van geregtsdienaars, die de verzoekschriften aannemen, staatsboden. TSCHEKI, hij de Birmannen, de voornaamste ambtenaar na den Maiwun. TSCHENGIWUN, bij de Birmannen, de hoofdopziener over de elefanten. TSCHERTACKEN, Cerdaken, in Croatië en de streken aan de Turksche grenzen, kleine, op palen staande wachthuizen, waar men met eene ladder opklimt, om op de strooptogten der Turken te passen. TSCHERWONEZ, eene oud. Russische goudmunt, welke (1660) onder PETER den Grooten, naar het model der Duitsche dukaten werd geslagen. Op de voorzijde stond de beeldtenis des keizers, en op de keerzijde de rijksadelaar; des. tij ds bedroeg zij 21/4 roe bel. TSCHOBMAN, bij de Birmannen, een schatpligtig vorst. TSCHOCKEL, een groot mes, waarmede bergwerkers de spanen splijten, waarvan zij de bergkorven vlechten. TSCHOEMOR, eene plaatselijke ziekte in Hongarije. welke uit eene met walging gepaarde koorts be:otaat, en een gevolg is van het eten van vele vette spijzen. TSCHOKEI, bij de Birmannen, een voor de wacht opgerigt vast ge. bouw. TSE-TANG, dat is, zaal der voorvaTSII. 752 TUCO. deren, is in China een gebouw, zoo als er elke familie een heeft, en in welke het beeld van den man wordt gevonden, die zich onder de voorouders des stams door verdiensten boven anderen onderscheidde. TSIIAMBEK, een bergvet in Perzië, hetwelk een en geur heeft, die naar amber zweemt, en viermaal hooger dan zilver wordt geschat. TUAC, een drank der Indianen, van het sap, dat uit de afgesnedene takken van den sago boom loopt en wit als melk, versch gedronken, zoet, maar, na het koken of gisten, zuurachtig is. TUBA, de trompet. In de ontleedkunde heeft men de tuba Eustachiana, een trompetachtig deel van den gehoorgang, door BARTH. EUSTACHIUS het eerst waargenomen, en de Tubae fallopianae, of moedertrompet. TUBERCULEUS, gezwollen, knobbelig. TUBILUSTRIÜM, het feest der trompetters, bij de oude Romeinen, hetwelk jaarlijks den 13den J unij werd gevierd. TUBIPOREN, pijpkoralen. Tubiporiten, versteende pijpkoralen, wormsteenen. Tubus, Lat., eene pijp, buis; een verrekijker. Zie Teleskoop. TUBTJLITEN, CANOLITEN, versteende slakken, welke smal, lang, ongekronkeld, en als een gebogen hoorn zijn gevormd. TUCCIA, eene Vestaalsche maagd, die hare beschuldigers beschaamde, door het dragen van water in eene zeef naar den tempel van Vesta. TUCHTFELDIANEN, aanhangers van TUCHTFELD, die, in het begin der vorige eeuw, te Halle in Duitschland, alle uiterlijke godsdienst en de symbolische boeken verwierp, en biecht en avondmaal voor kunstgrepen hield, waarmede de zielen werden gevangen Tuco, een gewigt op Coromandel van 11/4 bis of 50 paloins, dat is 3 pond 21 1/ 2 lood Leipziger handelsgewigt. TUCONEREN, in de hooge geestelijke stiften, het zamenkomen der domheeren, om de inkomsten onder elkander te verdeelen, waarvan een nieuwe, die voor de eersternaai er bij is, niets bekomt. TUDOR, de stamnaam van het koninklijk geslacht in Engeland, dat met HENDRIK VIII. begon. TUGRA, de naam des Turkschen keizers, zoo als die op de munten en eenige poorten van het binnenste des serails is te zien. TUI, (scheepsw.) een der touwen, waarmede men de schepen vertuit of vastlegt. TUILERIE, tegel- of pannebakkerij, panne- of tegelschuur. Tuileriën, beroemd keizerlijk paleis en publieke tuin te Parijs, aldus genoemd naar de tegelbakkerijen, welke zich te voren op die plaats bevonden. TUINKRAKOL, eene bijzondere soort van huisjesslakken. TUISKO, Tuiskon, een God der oude Duitschers, naar wier gevoelen hij uit de aarde was voortgekomen. TUIT, TULT, eene Turksche zilveren munt, omtrent 60 cents waard. TUK, geslepen, afgerigt: tuk op ,·oof. TULBAND, hoofdtooisel, hoofddeksel der Turken; ook een bekend gebak. TULE, Tulle, een netvormig gazen werfsel. TULIPOMANIE, de tulpenzucht, tulpenwoede ; eene hartstogtelijke tulpenliefhebberij, daar men weleer voor eenen enkelen tulpbol duizend en meer guldens besteedde; van hier tulpenhandel, evenveel welke handel in tulpen; inzonderheid die windhandel, welke, in 1637, van staatswege werd vernietigd. TULL. 753 TURL. TULLA, de vertrouwde en dienares van FRIGGA, de 5de Godin uit het geslacht Asen. TUMAN, de straalkrans rondom het hoofd der heiligen. TUMEFACTIE, gezwel, het zwellen. TUMULI, oude grafsteden of graven. TUMULT, opschudding, gIOraas, oploop, oproer. Tumultuant, een rustverstoorder, oproermaker. Tumultuëren, opschudding verwekken, oproerig worden. Tumultuëus, tumultueux, Fr., oproerig, onordelijk. TUN of TON, een Engelsch handelsgewigt van 20 centenaars. De centenaar (Ilundredweigllt) heeft aldaar 112 pond, of 4 quarters, of 8 steen (stones). Gevolgelijk heeft de tun 2240 Engelsche ponden of ruim 1015 kilogrammen. TUNc ET NUNC, Lat., voorheen en nu. TUNICA, Lat., tunique, Fr., eene witte wollen onderrok, zonuer mouwen, bij de oude Romeinen; ook een onderkleed df:r Roomsch.Katholijke geestelijken. TUNNEL, Eng., een onderaardsche gang of weg, bijzonder die onder den Theems te Londen. TUPPA, in de landen, alwaar de Lamaische godsdienst heerscht, de jonge lieden, die zich tot den geestelijken stand wijden. TURAK, eene Hongaarsche kleine munt, van omtrent 2 cents. TURALO, MUSTAPHUR, eene Turksche gouden munt, welke 105 para's, of omtrent 2 gulden 25 cents geldt. TURBATIE, turbation, Fr., verwarring, stoornis. Turbel'en, verontrusten, de rust verstoren. Turbulent, onrustig, woelig. Turbulentie, turbulenee, Fr., onstuimig·heid, onrustigheid. TURBIMITEN, versteende slakken, welke smal, lang en zeer gekronkeld zijn, en eene kleine opening hebben. TURBITH, een afdrijvend middel, bijzonder van den hal'sachtigen wortel des Indischen Turbithstruiks, van het geslacht der Jalappe. TURLUPINADE, Fr., eene laffe grap, eene zoutelooze en platte zin- of woordspeling. TURMA, bij de Romeinen, eene afdeeling ruiterij, gewoonlijk uit 30 man bestaande, en in 3 decuriën verdeeld. TURMACHE, een scheepsbevelhebber bij de Turken. TURMALIN, TURNAMAL, trip, Ceylonselte magneet, een harde, half doorschijnende, meest donkerbruine in wendig blinkende steen, welke door verwarming en verkouding, volgens zekere eigene wetten, zeer electriek wordt. TURMEN, in China en Siam, een bij ·het zilver gebruikelijk gewigt, hetwelk te gelijk als rekenmunt wordt gebruikt, 12 dukaten waard is en ook Siltras heet. TURNAMAI" zie Turmalin. TURNOSE, eelle zeer oude munt, welke het eerst te Tours in Frankrijk werd geslagen, 1 aas woog en omtrent 30 cents waard was. TURNUS, een zoon van DAUNUS en VENILIA en vorst der Rutuiers, die, door LATINUS beleedigd, eenen oorlog begon, waarin hij door ENEAS overwonnen en gedood werd. TURPITH, mineraal turpitlt, een zwavel- geel poeder, hetwelk door het kwikzilver- vitriool, wanneer men het geheel droog in heet water werpt, worelt neêrgeploft. TURR, een muzijkinstrument der Birmannen, naar eene violine gelijkende, hetwelk met eenen strijkstok wordt gestreker., maar slechts drie snaren heeft. TURTE, '['orte, een ligchaam, dat boven breed is, maar beneden spits toeloopt, eene omgekeerde piramide. TUSCULANUM, de naam van het vroegere landgoed van den redenaar CICERO; ook elk aan de zanggodin- 48 TUTA. 754 TYMP. nen gewijd landgoed. TUTANEGO, Tutania, een zinkërts, uit 6 à 9 tiende deelen zink, en voor het overige uit ijzer en klei bestaande; ook eene metaalvermenging, uit 2.5 on ce koper, 1 kilogramme spiesglans en 2.2 once tin bestaande. TUTANUS, een God, dien de Romeinen in gevaren, om hulp plagten aan te roepen. TUTÉLAIR, Fr., beschermend; in de hoedanigheid als voogd, tot de voogdij behoorende. Ange tutéZaïre, Fr., beschermengel. Tuteur, Fr .• tutor, Lat., voogd, bescher-I mer. TUTIA, eene soort van zinkkalk ; een grijs en digt product, hetwelk bij het smelten der zink opstijgt en zich aanzet; ook tu tie en tutzi genoemd. TUTTI, !tal., geheel; (muz.) spel of gezang van allen; dat alle stemmen of muzijkinstrumenten invallen. TWIST, eigenlijk, een geschil; Engelsch katoenen garen; ook een zekere drank. TYBELIN, Tybilen, een God der oude Saksers, dien zij voor het booze grondwezen hielden. TYBURN, eene plaats, even buiten Londen gelegen, al waar vroeger alle tèr dood veroordeelden werden geëxecuteerd. TYCHE, Grieksche godin van het gelukkige en ongelukkige toeval. TYDEUS, een zoon van OCULUS en PERIBEA, gemaal van DEIPHILE, dochter van ADRASTUS, koning van Argos, die uit Calydon vlugtte, dewijl hij zijnen broeder MELANIPpus op de jagt gedood had. Tot aandenken der Calydonische jagt, droeg hij eene wilde-zwijnshuid. TYLOSIS, hetzelfde als Scleriasis. TYMPANISCHlRA, de naam der Trompette- marine. perkement. Zie Timpaan. TYMPH, Tumph. eene Poolsche zilveren noodmunt, in 1665, onder JO, , HANNES CASIMIR, geslagen. I YNDARIDEN, naam van CASTOR en POLLUX, naar hunnen vader TYNDARUS, koning van Laconië •. TyPE, typus, Lat., (boekdrukk.) eene gegoten drukletter; een afdruk; voorbeeld, ontwerp, gietvorm; afbeeldsel, eveubeeld. Antitypus, een tegenbeeld. Typisch, afbeeldend, voorbeeldelijk; wat in de toekomst werkelijk geschieden of zich herhalen moet; typische theologie, die godgeleerdheid, welke in de gebeurtenissen van het Oude Testament voorbeelden van en toespelingen op de geschiedenissen van het Nieuwe Testament vindt. Typologie, leer of kennis van de voorbeelden. TYPHLOSIS, Typhlotes, de blindheid. Typltloticus, door blindheid ontstaan of daartoe behoorende. TYPHOMANIE, slaapziekte, met koorts en razernij of waanzinnigheid verbonden. TYPHON, Typhoon, een heete, verderfelijke zuidewind, een orkaanachtige wervelwind, welke dikwerf in de Chinesche Zee plaats heeft, en hoogst gevaarlijk voor de zeeschepen is. TYPHus, eene soort van aanstekende koorts, gepaard met verdooving, bijzonder eene zenuwzinkingkoorts ; ook gevoelloosheid, zinneloosheid. TYPISCH, zie Type. TYPOGRAAPH, een boekdrukker. Typographie, de boekdrukkunst. Typographisch, druk kunstig, de hoekdrukkunst betreffende. Typographist, hij, die over de boekdrukkunst iets heeft geschreven. TYPOLITEN, afdruksels; steenen, waarin andere ligchamen zich hebben afgedrukt, alvorens die verhard zijn. TYMPANITIS, windzucht, trommelzucht. Tympanum, Lat., het trommelvlies in de ooren; ook zeker TYPOMETRIE, landkaarten druk, de TYR. 755 u. kunst om landkaarten als boeken te zetten en te drukken. TYR, de 6de god uit het geslacht ASEN, het lot van den oorlog beslissende. Zie dat woord. TYRAN, zie Tiran. TYREMESIS INFANTUM, Lat., het kaasachtige overgeven del' kinderen, vulgo, het kazen. TYRIASIS, de slangen uitslag ; eene soort van Elephantiasis, waarbij de huid, door het daaronder liggend slechte vleesch, gemakkelijk kan afgetrokken worden. TYROCINIÜM, oorspronkelijk, de dag, waarop de jonge Romeinen (Tyrones) met de mannelijke toga werden bekleed. Van daar bekwam dit woord de algemeene beteekenis van leertijd of leerjaren. TYROSIS, het stollen der melk, als zij in de maag tot kaas wordt. TYRRHENIA, een oude naam voor Hetrurië en zijne oudste bewoners, die uit Lydië overgekomen, en als geöefende zeevaarders en kooplieden, ook wel als vrijbuiters werden vermeld. TYRRHENISCHE FLUIT, een krijgsinstrument der oude Grieken, van eenen sterken toon, behoorende waarschijnlijk onder de trompetsoorten, en is vermoedelijk dezelfde als de Tyrrhenische trompet, van welke verscheidene oude schrijvers spreken. TYRTAEÜS, een veldheer der Lacedemoniërs, die den moed der krijgslieden, door zijne vurige, wegslepende gezangen, wist te verlevendigen of op te waHeren. TZABER- MEKTER-BASCHI, een officier, die bij de Turken het opzigt over de tenten heeft. TZUNET, bij de Turken, de besnijdenis, die, wel is waar, in den koran niet wordt geboden, maar toch gewoonlijk in het 13de jaar plaats heeft, dewijl ISMAëL in dat jaar werd besneden. TZUTRI, in Perzië, de Georgische Christenen. u. U. J. D. beteekent utriusque Juris Doctor, Lat., doctor der beide regten. ULT., ultimo, op den laatsten dag (der maand). U. S., ut supra, als boven. UBBONITEN, een tak der Mennoniten, naar hunnen stichter UBBO PHILIPPI aldus genoemd. U BERTEIT, volheid, overvloed, vrucht. baarheid, rijkdom. UBI BENE, IBI PATRIA, Lat., waar het iemand wel gaat, daar is zijn vaderland. U BI, in de logica, een bijzonder praedicament, waarbij men eene zaak beschou wt ten aanzien van de plaats, waar zij zich bevindt. Deze eigenschap, van op eene plaats te zijn, heel ubiteit of ubitatie; ter. wijl ubicatie de uitbreiding in eene plaats, welke actief is, dat is, van de plaats, die de zaak in zich bevat, of passief, dat is, van de zaak, welke in de plaats is besloten. UBIQUE, Lat., overal. Ubiquiteit in de bedorven schooltaal der middeleeuwen ubiquitas, de overalomte. genwoordigheid, het overal zijn. Ubiquitisten, ubiquitarissen, worden, in de kerkelijke geschiedenis, diege. nen genoemd, die de alomtegenwoordigheid van het ligchaam van CHRISTUS in het brood des avond. maals, uit kracht van de persoon. lijke vereeniging van zijne godde. lijke en menschelijke natuur, beweren. U CHEN, de naam van die schriftsoort, waarmede de Thibetanen hunne heilige boeken schrijven, ook, op de wijze der Chinezen, met onbewegelijke typen drukken. Het gewone schrift. dat bij brieven en andere aangelegenheden wordt ge. bruikt, heet Umin. U FFER, eene soort van Engelsche 48* UGAB. 756 ULEM. rivierschepen. UGABH, een muzijkinstrument der oude Joden, naar onze orgels zweemende. UIRTEN, in Graauwbullderland, onder den ouden regeringsvorm, volksvergaderingen tot het kiezen van zijne gevolmagtigden en bestuurders, waar zij ook brasten en dansten. UITEREN, hetgeen van binnen is genaaid, van buiten overnaaijen. UITLEGGER, een wachtschip, dat tot bescherming van den koophandel op de kusten kruist. UITSPANSEL, eigenlijk, al wat wordt uitgespannen; verder de hemel, in navolging van de Hebreeuwen, die dezen naam aan den hemel gaven, omdat zij hem als een gewelf beschouwden, dat over den aardbodem was uitgespannen. U KASE, een besluit, bevel, verordening of kabinetsorder van den Russischen keizer of Czaar. UKIL, een rentmeester der dorp- en landbezitters in Egypte, die met het opzigt over de inzameling van den oogst voor hen is belast. UKLUR, dapper strijder, de 12de god uit het Scandinavisch godengeslacht Asen. Zie dat woord. UKOWALLISTEN, eene bijzondere sekte van doopsgezinden, naar hunnen stichter UKO \VALLES, zoo genoemd, en in sommige leerstellingen van de overigen doopsgezinden afwijkende. ULANEN, oorspronkelijk, Tartaren" die naar Polen kwamen, en zich in . Litthauwen vestigden, aldaar eene goede ligte kavallerie (lansiers) uit· makende, welke vervolgens bij andere Europische legers is nagevolgd. ULCERATIE, verëttering, zwering; ook verbittering. Ulcereren, veretteren, zweren. ULCUS, Lat., ulcère, Fr., eene zweer, etterbuil, onderscheidt zich van een abces en eene etterende wond daardoor, dat zij geen goeden etter, maal' slechten en onzuiveren bevat, waarvan zij moet gezuiverd worden, eer zij kan genezen worden. Ulcus anthriticum, jichtzweer. Ulcus artificiale, kunstzweer, zooals de fontenelle enz. Ulcus venej'iüm, chancre, venusbuil, venerische zweer. U LEMA, de vergadering der Turksche regtsgeleerden en geestelijken. U LITI~, ontsteking van het tandvleeseh, ontsteking van een likteeken, b. v. het likteeken van reeds genezene dollehondsbeten. Ulon, het tandvleesch. Uloneus, tandvleeschgezwel. Opzwelling of wanstaltigheid eens likteekens. Ulorrhagia, bloeding uit het tandvleesch. U LOTICA, heelmiddelen, welke likteekens veroorzaken. Uloticus, likteekens voortbrengende, ofschoon niet door wonden veroorzaakt. ULNA, het elleboogsbeen ; ook el. U LPIANUS, beroemd regtsgeleerde uit Tyrus, in Syrië, gedurende de regering van keizer ALEXANDER SE· VERUS. Zijne regtsverklaringen, in pandecten opgenomen, zijn ten deele nu nog geldij\'. ULTÉRIEUR, Fr., aan gene zijde gelegen; verder, dat volgt. ULTIMA, Lat., de laatste (lettergreep. Ultimatum, de laatste verklaring, de laatste voorslag, b. v. bij eene onderhandeling; het eindbescheid. Pltimo, zie Ult. Vltimum, het laatste, uiterste. Ultimus, de laatste, benedenste. ULTRA, Lat., aan gene zijde, ginds, over, verder. Plus ultra, altijd verder. Non plus ultra, niet verder, de hoogste trap of graad. Voorts beteekent dit woord ook, overdreven, overspannen in zijne staatkundige gevoelens, van daar: ultra- liberalen, ultra- roijalisten, ultra- revolutionairen. ULTR. 757 UNGU. ULTRACREPIDAMIE, de dwaze neiging, om zonder kennis te willen bedillen. Ultracrepidiseren, zonder kennis, alles beördeelen; van het Latijnsche gezegde: ne sutor ultm crepidam, schoenmaker, houd u bij uwe leest'. U LTRAMARYN, cotor ultramarinus, Lat., eene overzeesche kleur, bergblaauw, hemelsblaauw. ULTRAMON'l'AAN, ultramontain, Fr., eigenlijk, aan gene zijde van het gebergte, bijzonder over Alpisch; van daar overeenkomstig met den geest en de grondstellingen van het pausdom. Ultramontanen, verdedigers van de onbeperkte kerkelijke magt en de onfeilbaarheid van den paus. ULYSSES, zoon van LAëRTES, koning van Ithaca, echtgenoot van PENELOPE, vader van TELEMACHUS, een der deelnemers aan den Trojaanschen oorlog, en door zijne dapperheid en slimheid beroemd. UMBER, Umber-aarde, bergbruin , eene soort van donkerbruine verwaarde. U MBILICIET, eene soort van versteende slak, navelslak. UMBRELLA, Lat., een zonnescherm der dames. UNA HIRUNDO NON FACIT VER, Lat., ééne zwaluw maakt nog geen' zomer. UNANIEM, unanime, Fr., unanimis, uno animo, Lat., eenstemmig, eensgezind, van eenerlei gevoelen. Unanimiteit, eenparigheid, overeen~ temming in gevoelens en gezindheden. UNCIA, Lat., eene once. UNCIAALLETTERS, groote of kapitale beginletters (in druk). UNDECAGONE, een elfhoek. UNDULATIE, eene golving, golfsgewijze beweging, het !.'chommelen. Unduleren, eene golvende beweging hebben, zich golfsgewijze bewe~en, goh'en, schommelen. Undulismus, de golfslag, golving. UNGUENTUM, eene zalf, of een, met vet toebereid, geneesmiddel, hetwelk de dikte van gewonen honig heeft, dus dunner dan ceraat en dikker dan een liniment. UNIATEN , in Polen, die Grieken, welke wel de gebruiken hunner kerk volgen, maar evenwel den paus als het opperhoofd der gezamenlijke kerken erkennen. U NICHORDUM, van gelijke beteekenis als Tympanischira. UNICl (namelijk nummi) , die Romeinsche en Grieksche munten, welke slechts eene enkele maal III muntverzamelingen voorkomen. UNIE, union, Fr., vereeniging, eenheid, eendragt. b. v. in geloof enz. In de schilderkunst, de gescbikte verbinding en zamenstelling der kleuren, zoodat zij, als eene enkele onafscheidbare massa, in het oog vallen, en geene enkele plaats daarin bijzonder uitsteekt. Unionisten, degenen, die in godsdienstige gezindheden met elkander overeenstemmen. UNIEK, unique, Fr., unicus, Lat., enkel, alleen, eenig in zijne soort; ook wonderlijk, zonderling, UNIFORM, een- of gelijkvormig; als hoofd woord, gelijke dragt of am btskleeding , dienstkleeding (der krijgslieden). Uniformeren, gelijkkleeden ; eenparig, gelijkvormig, overeenstemmend maken. Uniformiteit, de eenparigheid, ge. lijk- of eenvormigheid, overeenstemming. U NIGENITUS, de eeniggeborene (zoon Gods); de bulle l'nigenitus, eene bul door CLEMENS XI. in 1713 tegen de Jansenisten uitge. vaardigd. UNILATERAAL, unilateralis, Lat., eenzijdig. b. v. : zoodanig contract, waarbij slechls de eene partij wordt verbonden. UNISONO, Ital., eentoonig, eenstemmig, gelijklujdend. Unisonus, de UNIT. 758 UNO. zamenstemmlng. ht!t vermengen van twee gelijke toonen, waarvan geen hooger of dieper dan de andere is. UNITARIÜS, een eenheidsbelijder; hij, die slechts éénen persoon in de Godheid aanneemt; ook een eenheidsvriend, aanhanger der eenhoofdige regering. UNITEIT, de eendragt, gelijkvormigheid; de eenheid, elk ding op zich-zelf beschouwd. Unitifif. vereenigd, zamengevoegd. Unitis viribus, Lat., met vereenigde krachten. UNIVERSAAL-INSTRUMENT, een sterrekundig werktuig, om de declinatie en regte klimming der vaste sterren ten allen tijde, ook bij dag, te vinden. UNIVERSAAL-MENSTRUUM, noemden de oude scheikundigen een (denkbeeldig) vocht, dat alle ligcharnen konde ontbinden, zonder dezelve aan te tasten, of zich-zelf te veranderen. UNIVERSALE, Lat., algemeen; ook eene algemeene uitschrijving, vorstelijke brief en manifest, (bij zonder) in het voormalige Polen. Universalia, algemeene voorwerpen; gemeene middelen. Universaliteit, de algemeenheid; die eigenschap eener zaak, krachtens welke zij aan alle, of ten minste aan het grootste gedeelte van de dingen eener 8oort, eigen is, of ook de onderscheidene soort van een geslacht in zich bevat, de algegemeene inhoud. Universeel, universel, Fr., algemeen, allesomvattend; universele erfgenaam, algemeene, eenige of uitsluitende erfgenaam. UNIVERSALIST, hij, die de algemeenheid van Gods genade gelooft. UNIVERSITEIT, hoogeschool, akademie, leerschool voor vele wetenschappen; ook gezamenlijkheid. UNIVERSUM, het heelal, wereldgebouw. UNO ANIMO, Lat., eensgezind, met dezelfde gemoedsgesteldheid. Uno contextu, in eenzn zamenhang, on· afgebroken. Uno are, uit eenen mond, eenparig. Uno tenare, in eens voort; in eenen trant. UN poco, Hal., (muz.) een weinig, bij voorbeeld un poco allegro, een weinig of eenigzins gaauw. URACHUS, urethra, Lat., de pisbuis. Umcratia, ontmenging of slechte vermenging der pis, als de pis zigtbaar vette en dergelijke deelen bevat. Urane, het pisvat, pisglas. Urecchysis, pisuitstorting, bijzonder in het celweefsel. Urema, eigenlijk, het gepiste. Uresis, het pissen. Ureter, ureteris, m'eteres, de pislater, pisgang, pisleider, tusschen nier en blaas. Ureteralgia, pijn in de pisgangen. Ureterodialysis, kwetsing of verscheuring van een of van beide pisgangen. Ureterolithiasis, urolithiasis, verwekking van steenen in de pisgangen. Ureterorrhagia, uretltrorhagia, bloeding uit de pisgangen, bloedvloeijing uit de pisbuis. Urethralgia, pisbuispijn. Urethritis, pisbuisontsteking. Ul'ethrophyma, pisbuisgezwel, opzwelling (van enkele plaatsen) in de pisbuis. Urethrospasmus, pisbuisluamp. Urethrotomia, pisbuissnijding. Urethrotomus, een heelkundig mes voor de steensnijding. Uricum, de pisstof. Urina, de pis. Urinosis , pisachtig. Urocele, urocoelia, pisbreuk, uitstorting van pis in het onderlijf, balzakzwelling door uitstorting van pis. Urochezia, ontlasting van pis met den stoelgang. Urocrisia, urocrisis, het kennen eener ziekte uit de pis. UroliUiüs, pissteen. Uromphalus, opzwelling des navels door (werkelijke of vermeende) pis, navelpiszwelling ; ontlasting van pis door den navel; eigenlijk, pisnavel. Uroplania, het uittreden en verURAN. 759 URW. spreiden van pis in andere deelen. Urorrhagia, sterke pisvloeijing. Vrorrhaea, pisvloeijing, pislozing, U RANIA, de hemelsche, eene van de negen zanggodinnen, die bijzonder als de uitvindster der sterrekunde wordt voorgesteld; naam van VENUS. URANIKON, een muzijkinstrument, hetwelk uit twee harpen bestaat, zes octaven heeft en door claviatuur wordt gespeeld; uitgevonden door F. VAN HOLBEIN. URANIÜM, URANIET, een nieuw ontdekt metaal, door KLAPROTH op het einde der vorige eeuw uit de pikblende en den groenen glimmer gescheiden. URANOGRAPIIIE, de hemelbeschrijving. Uranologie, hemelkunde. Uranometrie, hemelmeting. Uranoskoop, een hemelkijker, hemelwaarnemer. Uranoskopie, hemelbeschouwing of -waarneming. Uranoskopus, de sterreziener; de _ naam van eenen visch, die beide oogen op het hoofd heeft. URANUS, (fabelk.) de oudste der Goden en vader van SATURNUS; ook eene, door HERSCHEL in 1781 te Londen ontdekte, dwaalster, welke nog verder dan SATURNUS van de zon is verwijderd. URBAAN, steedsch, wellevend, welgemanierd, bevallig. Urbaniteit, de steedsche wellevendheid, welgemanierdheid. U RBANISSEN, eene soort van Clarissemonnen, welke onroerende goederen mogen bezitten. URD, het verledene; eene der Nornen, de 3 oud-Noordsche godin. nen : URD, WERANDA en SKULD, het verledene, tegenwoordige en toekomstige. URENTIA, Lat., scherpe of bijtende middelen. U RGENT, dringend, noodzakelijk, dat geen uitstel lijdt. Urgentie, drang der omstandigheden, nooddrang. URIAS.BRIEF, een brief, met oogmerk geschreven, om den overbrenger nadeel te doen, en waardoor deze zelf zijn ongeluk moet bewerken; zie de Bijbelsche geschiedenis 2 Samuel 11, vs. 14-17. U RICOLACAS, bij de hedendaagsche Grieken, een in den ban gestorvene, van wien zij gelooven, dat zijn ligchaam niet verrot en zijn geest om het graf rondwaart, ten einde de voorbijgangers om te brengen, dewijl hij zich met menschenbloed zou voeden. UBIM en THUMMIM, de borétlap des hoogepriesters, in het Oude Tes· tament, en de daardoor bekomene godspraken. URINE, Fr., pis. Urinaal, UI'inal, Fr., een pisglas; zie voorts UrocriterÏüm. Urineren, wateren, zijn water lozen. U RNE, Fr., eene lijkbus, waarin de Ouden de asch van een en overledene bewaarden; eene waterkruik, welke door de schilders den rio vier. of watergoden onder de armen wordt gegeven; eene vaas, tot sieraad op iets geplaatst; ook eene bus, waarin oudtijds de stemmen werden verzameld. U ROCRITERIÜM, pisteeken ; pisbeöordeeling. Uromant, een piswaarzegger, of waarzegger uit dè pis. Uromantie, piswaarzeggerij. Uroskoop, een piskijker, pisbeschou. wer. Uroskopie, de piskijkerij, pisbeschouwing . U RPHEDA, een eed, dien een vrijge. laten gevangene moest afleggen, dat hij zich, wegens de verduurde gevangenschap, niet zoude wreken. URSELINIlN, Urseliner-nonnen, eene in de 16de eeuw, ter eere der heilige URSULA, gestichte nonnen orde, welke zich onledig houdt met jonge meisjes op te voeden en zieken te verplegen. URTICATIE, de netelgeeseling (tegen gevoelloosheid of verlamming der USAL. 760 USUR. ledematen), het geeselen met brandnetels, om in de verslapte ledematen weder leven en warmte te brengen. USALTON, eene Georgische munt, omtrent 30 cents waard. USANTIE, usage, usance, Fr., gebruik, gewoonte, handelsgebruik. USBEKEN, oorspronkelijk, een volk. hetwelk zich later in Groot. Bucharije heeft neêrgezet, doch daar, des zomers, nog veelal eene nomadische leefwijze leidt. Dit volk belijdt de Mahomedaansche godsdienst. U SCIAM, eene zalf, waarmede de Arabieren van beiderlei kunne zich armen, lippen en andere zigtbare deelen des ligchaams violet kleu· ren. USCUFI, eene soort van gouden of vergulde helmen, welke de voorname Janitsaren, alsmede de 1.00. pers des Turkschen keizers, vroe· ger droegen. U SKOCHEN, een volkstam in Illyrië en Dalmatië; die voorheen ge. vreesde zeeroovers op de Adriatische Zee waren. Uso, Lat., usance, Fr., gewone beo talingstermijn, wisselgebruik, ééne maand zigt. Uso· wissel, een wis. sel, welh vervaltijd a uso is beo paald. Uso doppio, dubbele beta. lingstermijn. USQUEBAC, safraanbrandewijn. USTlON, de branding, het branden, wordt somwijlen ook voor Cauterisatie gebruikt. USACAPEREN , door verjaring beko· men; door lang bezit en gebruik den eigendom van iets verkrijgen. Usacaptie , gebruikneming , eigening door gebruik. Zie T/erjaring. USUëEL, usuel, Fr., gebruikelijk, in gebruik, naar de gewoonte. USUFRUCTUS, Lat., usufruit , Fr., lijftogt, vruchtgebruik. Usufrue. tuariüs, Lat" vruchtgebruiker, vruchttrekker. USUM, een Turksch woord, hetwelk voor een en legernaam geplaatst, een en grooten heer of vorst beteekent. USURE, Fr., woeker, woekergeld of -winst. USURPATEUR, Fr., usurpator, Lat., onwettige of onregtmatige bezitnemer of bezitter van iets; overweldiger, regerings- of troonsroover. USUl"]Jatie, wederregtelijke aanmatiging; bezitneming, overweldiging; daad, waardoor iemand eene zaak, die hem niet toekomt, üch toeëigent; het onwettige bezit zelf. Usurperen, aan zich trekken, zich aanmatigen, overweldigen, gewelddadig of onregtmatig zich toeëigenen. Usus, Lat., gebruik. Ex usu, door oefening, volgens gebruik. In usu, gebruikelijk, Ad usum, ten gebruike. UT, de naam der eerste noot, in de klankladder, anders de C. UT DIEsrs, of diese, bij de hedendaagsche Solmisatoren, de toon cis. UTENSILIA (meerv. utensiliën), Lat., utensi/es, Fr., gereedschap, bruikbaar huis. en keukengereedschap. UTERINI, zusters en broeders van dezelfde moeder. UTERUS, Lat., de baarmoeder. UT FA, in de E>olmisatie die mutatie, volgens welke op den toon c of f, in plaats van de lettergreep ut, de fa moet gezongen worden. UTIEL, utile, Lat. en Fr., nuttig, voordeelig, heilzaam; miscere utile dulei, het nuttige aan het aangename paren. Utilisatie, de aan· wending ten nutte of ten beste. Utiliseren, ten nutte maken of aanwenden, gebruiken. Utiliteit, het nut, de nuttigheid, bruikbaarheid. UTOPIA, utopie, Fr., de naam van een verdicht land, welks inwoners hun leven in wellustige en vad!ige ledigheid doorbrengen; het zoo· genaamde Luilekkerland. Utopisch, UTRA. 761 v. V. utopiaanseh, nergenshuizig; inge- V. v., vice versa, heen en weder; beeld, verdicht. Utopist, een Lui- omgekeerd. lekkerlander, nergensthuis. VERT., vertatur, men keere (het UTRAQUISTEN, bijnaam, welke voor- blad) om. heen aan eene partij der Hussieten VID., videatur, zie of men zie. werd gegeven, welke het Avond. I VIZ. vide licet, namelijk, te weten. maal (sub utraque, namelijk spe. Voc., voce, op het woord, of artikel, cië) onder beiderlei gedaante wil. als men iets uit een woordenboek de uitgedeeld hebben. aanhaalt, b. v. : videatul', Fabri th, RE, MI, FA, SOL, LA, de 6 toon· thesaurus, voce Galathus. syllaben (naar GUIDO ARETIN, in VOL., volumen, de band of het deel de llde eeuw), naar welke men van een werk. eertijds de klankladder plagt af te V. S., volti subito, !tal., (muz.) keer zingen; van daar Utremifasolla. schielijk om. rièrs, zij, die zich van deze 6 syl. VT., vidit, hij heeft het gezien of laben bedienen; vergelijk ook Sol· doorgezien. feggieren en Solmiseren. VA! Fr., het ga! het gelde! het zij UT RETRO, Lat., zoo als op de voor· zoo! (in het kaartspelen) va ban· gaande bladzijde, als achter. que, het gelde de bank; va· tout, UT SUPRA, zie U. S. om alles te gelijk. UVEA, (namelijk membrana) Lat., V A, eene veldmaat der Chinezen, uvée, Fr., het druivenvliesje in het welke 4 van hunne ellen bedraagt. oog. VAARSCHROEF, het tegenoverstaande UXORIÜM, Lat., bij de Romeinen, van moerschroif, of enkel moer, eene schatting, welke alle oude waarin de vaarschroef gaat. vrijers, of zij die ongehuwd bIe. VAAS, vase, Fr., in het algemeen, een ven, aan de openbare kas moesten vat, pot, groote pul, kunstige betalen. bloempot; ook een leemen vat of UyCU, een op de Antilles gebruike. pot van eene schoone antieke ge· lijke drank, welke uit aardappelen, daante, welke ook in de beeldende siroop of suikerriet bestaat, en in kunsten als sieraad wordt ge. aarden vaten, door water, tot bruikt. Vasa sacra, Lat., het gisting wordt gebragt. vaatwerk, dat in de kerken wordt UZAINE, kleine rivierschepen, welke gebruikt. op de Loire, bijzonder tot vervoer VACANT, Fr., vacerend, ledig, open. van zout, worden gebezigd. staand, onbezet. Vacantie, de tijd, gedurende welke eene plaats on- V bezet is; opschorting van ambts. • werkzaamheden, rusttijd voor lee· raren en leerlingen; ook voor de V., als Romeinsch cijtergetal, beo leden van hooge geregtshoven, re· teekent 5. geringsleden, enz. Va cat, Lat., V. A., votre altesse, Fr., Uwe Hoog. het ontbreekt, is open of onbezet heid. . Vacatuur, vacature, Fr., de open .. V. A. R., votre altesse royale, Fr., I valling, het openstaan of onvervuld U we Koninklijke Hoogheid. zijn van een ambt of post. Vace- V. D, volente Deo, Lat., zoo God wil. ren, openstaan, onvervuld zijn. V. D. M., verbi divini minister, die. VACCINATIE, de koepokïnenting. naar van het goddelijk woord. I Vaccine, de koepokken, koepokïn- V. T., vetus testamentum, het Oude I enting. Vaccineren, de koepokken Testament. I inenten. De merkwaardige en VACI. 762 VADE. gelukkige verbreider der zoo weldadige koepokïnenting was EDUARD JENNER, een Engelsche geneesheer, op het einde der vorige eeuw. VACILLATIE, de wankelende, waggelende, of ook trillende beweging eens ligchaams; het wankelen of waggelen; onbestendigheid, besluiteloosheid, wankelmoedigheid. Vacilleren, waggelen, wankelen; besluiteloos of wankelmoedig zijn. VACKMIAT-VEZIER, deuitdeeler der aalmoezen, een der voornaamste ambtenaren aan het Perzische hof. V AcuëREN, ledig maken, ontledigen. Vacuiteit, ledig'heid, ijlheid. Va. cuum, Lat., ledig, ijl; de ledige ruim te. Volgens het gevoelen van eenige geleerden, 'Wude daar, waar de wereld met alle ligchamelijke en stoffelijke dingen ophoudt, eene ruimte zijn, die ledig van alle, ook nog zoo fijne stof is. Zie Spatie, Spatiüm. V ACUF, bij de Turken, vrome gestichten; ook geschenken aan geestelijke gestichten, onder voorwaarde, dat de gever of zijne erven daarvan zekere jaarlijksche renten bekomen, maar dat het kapitaal, na het overlijden van die allen, aan het gesticht vervalt. V ADE-MECUM, Lat., eigenlijk, ga met mij, begeleid mij; iets, dat men altijd bij zich draagt, als een zak boek , eene verzameling van luimige verhalen, snedige gezegden, enz. VADER, in plaats van het meer gewone pater, in de kloosters der bedelmonniken, degene, die de wereldlijke zaken daarvan bezorgt. VADERS, kerkvaders, degenen, die. van de tijden der Apostelen af tot op AUGUSTINUS, over de geschiedenis en de leer der Christelijke godsdienst schreven. VADERS dER VERLOSSING, zie Mathuriners. V ADERS VAN AUVERGNE, voorheen zeker landelijk genootschap, in het departement Puy de-Dtlme , hetwelk men eerst voor een geheim genootschap hield, maar dat, onder den naam van PINONS, PERrouP en GUESLE, landlieden vereenigde, die de bevordering van deugd en eenvoudigheid van zederi ten doel hadden. V ADIMONIÜM, eigenlijk, de belofte, om voor het ge regt te verschijnen; de borgtogt. VAGEBOND, vagabond, Fr., vagabundus, Lat., een rondzwerver, landlooper. Vagabonderen, vageren , rondzwerven, het land afloonen, als ledigganger of landlooper r~ndtrekken. VAGE, vague, Fr., vagus, Lat., onbepaald, wijdloopig; onduidelijk, weifelenä, b. v. in uitdrukki!lg; couleur vague, bij de schilders, eene lichte kleur, of zeker licht, b. v. op de wolken. In vago, onbepaald, in het wild. VAGEVUUR, eigenlijk, een veegvuur, schuijervuur; een voorgewende middelstand van smartelijke zuivering, waarin de zielen der menschen, bij hun verscheiden, geraken. om voor eene eeuwige gelukzaligheid vatbaar of rijp te worden; (volgens de leer der RoomschKatholijke kerk). V AHANVIEZ, de opperste geheimschrijver des konings van Perzië, die hem de ingekomene schriften voorleest, en de antwoorden daarop uitvaardigt. VAKIE, een Perzisch gewigt, 1 once zwaar. V AL, een goud- en zilvergewigt in Oost. Indië, 7 à 9 azen zwaar. Ook een scheep stouw, dienende om de ra's en vlaggen op- en neêr te laten. VALABEL, valable, Fr., geldig, regtsgeldig; aannemelijk; ook de waarde hebbende, van goed allooi zijn VALE. 763 VALU. (van munten). VALE! Lat., (bij het afscheid nemen) vaarwel! leef gezond! Valediceren, afscheid nemen, vaarwel zeggen; ook afdanken. V ALEN CIA, bij de oude Romeinen, de Godin der gezondheid, welke met de Grieksche llYGEA overeenstemde. V ALET, Fr., de boer in het kaart. spel; valet de chambre, kamerdienaar. V ALETUDINARIÜS, Lat, valétudinai. re, Fr., een ziekelijk mensch, sukkdende zieke, die bestendig krukt, of van eene zwakke ge· steldheid is. VALEUR, Fr., valor, Lat., de waarde, munt waarde , geldigheid eener muntspecie. Valeur reçue, de waarde genoten of ontvangen; eene uitdrukking, waarvan men zich op wissels bedient. Valeur reçue comptant, in gereed geld genoten. Valeur en compte, waarde in rekening. Valeur en marchandises, waarde in koopwaren. Valuatie, waardering, ~chatting, bijzonder der munten. Valuëren, schatten, waarderen; de waarde der mun· ten bepalen. VALIDATIE, de geldigverklaring, goedkeuring (op wissels). Vali. de, geldig, regtmatig , wettig. Valideren, geldig maken of verkla. ren; geldig zijn, voor goede beta. ling gelden. Validiteit, de geldigheid, regtsgeldigheid een er zaak. V ALHALLA of WALHALLA, volgens de oud.Noordsche fabelleer, het verblijf der gesneuvelden in den hemel, de woning der helden aan gene zijde van het graf. VALIES, valise, Fr., valigia, Ital., een mantelzak, een langwerpige lederen reiszak. VALREEP, op schepen, touwen met knoopen, welke van het boord naar beneden, bijzonder achter bij de boot hangen, om daartegen op te klimmen. VALUTA, Ita1., het bedrag, de waar· de (van wissels). V AMPYR, vampire, Fr., bloedzuiger; eene soort van groote vledermui. zen in Amerika, welke den slä· penden het bloed uitzuigen; terwijl zij hen met de beweging harer vleugelen verkoelen. VANDALISMUS of Vv· ANDALISMUS, de dolzinnige ijver of woede, om werken van kunst en genie te vernie· len, ontleend aan de Vandalen of Wandalen, waarschijnlijk een Slavische volkstam, die, in de 5de eeuw, Italië overstroomde, en zich aan vele verwoestingen van kunstgewrochten te Rome schuldig maakte. In het algemeen, woest· en barbaarschheid. VANILLE, een gewas in Oost- en West· Indië, welks specerijachtige, peulvormige hulsels tot de choco. lade worden gehruikt. V ANITElT, vanité, Fr., vanitas, Lat., ijdelheid, vergankelijkheid. Vanitas vanitatum, et ornnia vanitas, ijdelheid der ijdelheden, het is al. les ijdel. VANTEREN, roemen, pralen, snoe· ven. V APEUR, Fr., damp, welke uit vloei. stoffen opstijgt; een dampbad. Vapeurs, dampen, maagopstijgin. gen, spanningen in het onderlijf; en daaruit ontstaande grillen en kwade luimen, bijzonder bij vrouwen; ook ingebeelde ziekte der dames, om de gebreken van het hart en de opvoeding te bemantelen. Vaporeren, dampen, ver· vliegen. Vaporisatie, de uitdam· ping, uitwaseming. V ARA, eene soort van harpoen, waar· mede de Spanjaarden op de Westindische eilanden de schildpadden dooden. Ook eene Spaansche lengtemaat. VARDING, Vierding, Fierding, eene kleine munt in Riga, waarvan 60 eenen zilveren dukaat doen. VAR!. 764 VART. V ARIA, Lat., gemengde zaken; velerlei, allerlei. Variabel, variable, Fr., veranderlijk, onbestendig. Varianten, (variate leeteones), de verschillende lezingen (van den tekst der band. en drukscbriften). welke meestal door de afschrijvers zijn veroorzaakt. Vat'iatie, varia. tion, Fr., verscheidenheid, verandering. bijzonder in de muzijktoonen. Val'iëren, veranderen. af· wisselen, onderscheiden zijn, ont· aarden. Vari~teit, variëtas, Lat., afwisseling. verscheidenheid; af· wijking, onderscheid, b. v. in soort en hoedanigheid van waren enz.; varièïas deleetat, verscheidenheid behaagt. Variorum, Lat., de Nederlandsche uitgaven der klassieke schrijvers, met de ver· schillende lezingen en aanmerkin· gen van onderscheidene schrij. vers. VARICELLEN, de windpokken, val. sche pokken. V ARICOcELE,krampaderbreuk, bloed· adergezwel. Varieompkalus. een krampadergezwel of bloedaderknoop aan den navel. VARINAS, een bekende rooktabak, naar de Amerikaansche stad Vari. nas zoo geheeten. VARIOLEN, variolae, Lat., de pokken, kinderpokken; kinderziekte. Varioliden, gewijzigde pokken. VARIOLIET, een steen van donkergroene kleur, met ronde, graauw. achtige vlekken. VARIX, aderbreuk, bloedaderlmoop, aderkrop, krampader ; een gezwel dat, door tegennatuurlijke uitzet. ting een er bloedader, op een of meer plaatsen ontstaat. Varix anevrismatieus, pols. bloedadergezwel, kramp-slagadergezwel. V ARRONIAANSCHE ÉPOQUE, de tijd. rekening van de bouwing van Rome, naar VARRO, die dezelve in het 3de jaar der 6de Olympiade, of 753 jaren vóór CHRISTUS bepaalde. VARTABETS, eene soort van Armenische monniken, welke plaatsvervangers der bisschoppen of zelfs bisschoppen en leeraars der gods. dienst zijn. VARUS, Tontkus, Venusbloem, puistjes in het gezigt of kleine harde knobbeltjes, door scherpe stoffen of belette uitwas~ming ontstaande. V ASAL of VASSAAL, eigenlijk. al wie iemands brood eet en tot zijn gezin behoort; bijzonder een lid van het gezin van eenen koning of vorst, aan wien meN, in het middeleeuwsch Latijn, den naam van vassus, zoo als naderhand dien van familiaris, gaf; en daar zulke lieden doorgaans met leen en werden beschonken, een leenman; voorts ook, in het algemeen, een onder· daan, afhangeling. V ATICANUS, een Romeinsche god, die bij de kinderen het begin der menschelijke stem bestuurde. V ATICINIA, Lat., waarzeggerijen, voorzegging'en, voorspellingen. V ATIKAAN, vatieanus, Lat., vatiean, Fr., eigenlijk, een der zeven bergen van Rome; het pauselijk paleis en hof op dien berg gelegen; ook de pauselijl,e stoel en troon. VAUDEVILLE, Fr., een volkslied; straatlied. Ook een klein tooneelstuk, waarin liedjes, naar beo kende zangwijzen, worden gezongen. VA UXHALL, Eng., een prachtige lusttuin, eene verzamelplaats tot publieke vermakelijkheden in warme zomernachten, welke ook,om reden van de fraaije verlichting, heerlijke muzijk, veelal druk wordt bezocht. VEADOREN, de opzieners in de rentkamer in Portugal, van wie ieder een' zekeren tak der inkomsten 0nder zich heeft. V ECTIS, hevel, hefijzer, zeker heelkundig werktuig, bij het trepaneren in gehruik. VECTOR, (Radiüs) Lat., in de meetVEDA. 765 VEGE. kunde, de regte lijn, die, uit het brandpunt eener ellips, tot den omtrek wordt getrokken. V EDAS, eene verzameling van de vier oudste gewijde boeken der Hindo's, welke hunne godsdienstige gevoelens over God, de ziel en de wereld behelzen. V EDETTE, Fr., eene ruiterwacht, een voorpost te paard; ook een schilderhuisje op den vestingwal. VEEM, een onderling verhonden gezelschap; een der twee bijzondere rotten van Amsterdamsche waagdragers, die zich, door de bijnamen van klapmutsen en bontehoeden, onderscheiden. Veemgerigt, heimelijk gerigt, de bloedban, (bijzonder in de middeleeuwen) waardoor men de destijds plaats hebbende gebrekkige regtsöefening verbeteren, en inzonderheid geweld, onderdrukking en moord straffen wilde. De veemregters vergaderden meestal in afgelegene bosschen en onderaardsche gewelven, en hadden overal hunne bespieders. Hij, die voor hunne vergadering werd geroepen, moest daar verschijnen, of anders duchten door sluipmoord te vallen. Verscheidene gruweldaden, en de verkorting eindelijk van de regten der wettige overheid, veroorzaakten, in het begin der zestiende eeuw, hunne uitroeijing. V EERLING (quadrans) , een zilveren muntje, waarop 3 torens, met eene poort in het midden, door de stad Hamburg, sedert 1336, geslagen, en van welke er 4 eene waarde van 30 cents hebben. VEETE, f/ eede, haat, wrok, vijandschap. VEGASCHE KOGELS, gewone Duitsche 30 ponds bommen, welke, uit een' door VEGA verbeterden. mortier geschoten, 1600 vademen ver dragen. V EGETABILIëN, planten, gewassen; ook plantenspijzen. Regnum vegetabi/ e, Lat., het plantenrijk. Vegetatie, de wasdom, groeijing, het plantenleven. Vegetatief, groeijend, wassend. Vegeteren, wassen, groeijen, de levenskracht uit de aarde trekken; ook een plantenleven leiden, lt;)ven zonder eenige werkzaamheid te verrigten. V EGETOMINERALE ZEEP, eene, uit mineraal alcali en zuivere olijfolie vervaardigde, zeep. VEHEMENT, hevig, onstuimig, hartstogtelijk. Vehementie, véhémence, Fr., hevigheid, drift, onstuimigheid. VEHIKEL, vehiculum, Lat., een voertuig, vervoermiddel, bezorgingsof gelegenheidsmiddel , hetwelk primitief door keizer NERVA in Italië is daargesteld, en waartoe de voerlieden. met paarden of muil· dieren, bestendig gereed moesten staan. VEINE, Fr., vena, Lat., ader; en veine zijn, tot eenig werk gunstig gestemd of opgewekt zijn. F ena poëtica, Lat., de dichtader, ge. schiktheid tot het verzen maken. Veineus, veineux, Fr., tot de aderen behoorende. VEITS- of ST. VITUS·DANS, eene zeer zonderlinge ziekte, welke echter vroeger meer gewoon was dan thans, en in eene soort van stuipen krampachtige trekkingen in de uiterste ledematen bestaat, in de krampachtige beweging der vin. gers, en in de voeten een on wille. keurig springen of dansen Yeroorzaakt. Zie dienbetreffende Tarantula. VEJOVIS, volgens sommigen PLUTO, volgens anderen een bijzondere God der Romeinen, het booze grond wezen, waaraan zij offerden, opdat het hun geen nadeel zuude berokkenen. V EKA, eene korenmaat in Hongarije, omtrent een half Neder!. mud of hectoliter. VELDTREIN, de gezamenlijke nasleep VELD. 76R VEND van een leger in het veld, als geschut, voertuig voor krijgsbehoeften, en verdere noodwendigheden, met de daartoe behoorende paarden en manschappen. VELDTROS. veld- of krijgspakkaadje, en de daarbij behoorende perso· nen. VELEDA, Velleda, eene, in de eerste eeuw levende. maagd en waarzegster, welke door sommige Duitsc he volken goddelijk werd vereerd. V ELG, de buitenste omtrek van een rad. VELINISCHE GODIN, eene Godin, wier beeld zich op eenige oude munten bevindt. Zij wordt door velen voor MINERVA gehouden, welke van de stad Velia dien naam zou bekomen hebben. VELLON, Pelon, de koperen munt in Spanje, waarvan twee stuks realen met één reaal in zilver of de plata in waarde gelijk staan. V ELoeE, (muz) snel. gezwind, zooveel als presto. relocissimo, zeer snel. VELOCIPÈDE of DRAISINE, Fr., een snellooper, loopwielen; een werktuig, hetwelk men, daarop zittende als op een paard, met de voeten in beweging brengt, om alzoo spoedig voort te gaan. VELOCITEIT, vélocité, Fr., snelheid, gezwindheid. VELTE. eene oud-Fransche maat voor natte waren, 6 kan houdende. VELYN, perkement-papier; fijn en glad papier, hetwelk van het vel van zeer jonge kalveren,lammeren en geiten wordt vervaardigd. VENAAL, v{nal, Fr., veil, te koop; omkoopbaar. renaliteit, de veilheid, omkoopbaarheid. V ENDÉMIAIRE, de wijn- of eerste herfstmaand, in den Fransch-republikeinschen almanak. VENDITA, Penta, in Spanje, eene eenzaam liggende herberg; eene verkoopplaats ; voddemarkt; ook eene vergaderplaats. VENDU, rente, Fr., verkoop, verkooping; bijzondere op veiling bij enkele stukken of deelen en tegen contante betaling. VENEFICIÜM, Lat., de giftmenging. vergiftiging; betoovering door een' liefdedrank. Veneftcus, een giftmenger; veneftca, eene giftmengster. Venenum, vergift, venijn; ook boosheid. VENERABEL, vénérable, Fr., eerbiedwaardig, vereeringswaardig. f/ enerabile, het hoogwaardige, de gewijde ouwel of hostie (in de Roomsch-Katholijke kerk). reneratie, de vereering, eerbiediging. f/ enereren, vereeren, eerbiedigen, eerbied betoonen. VENERISCH, eigenlijk, hetgene VENUS betreft, maar gewoonlijk, in eenen slechten zin; veneriek, met de Venusziekte besmet, dezelve betreffende of daartoe behoorende. VENETIAANSCH GLAS, een voortreffelijk wit glas, dat niet ver van Ve· netië, op een klein eiland, bij de stad Murano, van bergkristal en andere zuivere steenen, en de beste alcali van Alexandrië wordt vervaardigd. V ENIA, Lat., verlof; venia aetatis, afslag van eenige jaren der minderjarigheid; mondigverklaring. Het veniam aetatis bekomen, v66r den tijd meerdeljarig worden verklaard. VENTA, zie Vendita. V ENNOOT, een dedgenoot, compagnon, medehandelaar. Vennootschap, handelsgemeenBchap, handelsge. zelschap ; een vennootschap met iemand sluiten, een handelsgemeenschap of compagnieschap met iemand aangaan. VENTIEL, ventil, Fr., in de orgels, de lucht. of windklep, welke belet, dat de wind, die door de blaasbalken in de pijpen wordt gedreven, niet weder terug kan gaan; ook, om den wind uit te laten; bij de VENT. 767 VERB. pompen, de klep, welke de terugvalling van het water verhindert. Ventilatie. luchting, zuivering; een naauwkeurig onderzoek, eene zifting, breedvoerige uiteenzetting, b. v. van eene zaak en hare omstandigheden enz. Pentilator, een windvang, luchttrekker; luchtreiniger; een toestel, om versche lucht in een vertrek te brengen. Ventileren, luchten; iets rijpelijk onderzoeken, eene zaak van alle kanten beschouwen; schiften. VENTJAGERS, wind- of haringjagers, de ligte schepen, welke het eerst van de haringvangst terug komen. VENTOSE, Fr., de windmaalld, in den Fransch-republikeinschen almanak, van 19 Februarij tot 20 Maart. VENTRJLOGuïsT, Ventriloque, Fr., een buikspreker. Zie Gastriloog. VENUS, fabelk.) de Godin der liefde; geslachtsliefde, wellust; (sterrek. ) eene dwaalster, ook de morgen- en avondster genoemd. VENUSBAL, zandbal, een, bijzonder venerisch, teelbalgezwel. P enusberg, in de chiromantie, de vleezige verhevenheid in de hand, onder den duim. VERABUSEREN (zich), zich vergissen. V ERACCIJNSEN, pacht of belasting opleggen; den accijns betalen. V ERACITEIT, véracité, Fr., geloofwaardigheid, waarheidsliefde. VERADONISEREN, verfraaijen, op" smukken, zoo schoon als ADONIS maken. VERA'S HYDRAULISCHE MACHINE,jUniculair · machine, een werktuig, door VERA uitgevonden, om water, door middel ,'an een touw zonder eind, in groote hoeveelheid en met geringe kosten tot eene aanmerkelijke hoogte op te voeren. VERBAAL, verbalis, Lat., woordelijk, mondeling. Proces-verbaal, zie Proces. Verbale injuriën, woordelijke beleedigingen, lasteringen. Verbaliseren, eene zaak mondeling behandelen. daarover spreken; ook veel onnutte woorden gebruiken. VERBENA, bij de Romeinen, elk kruid of loof, waaruit kransen rondom de altaren werden gemaakt. Ook de krans, die de 001'logsboden (daarnaar verbenariüs genoemd) droegen, welke een verbond sluiten of oorlog aankondigen moesten. V ERBERATIE DER LUCHT, de trillende beweging der lucht, door welke het geluid wordt voortgebragt. VERBEUS, verbeux, Fr., woordenrijk, wijdloopig. Verbositeit, woordenrijkheid, wijdloopigheid. Perbum, (meerv. verba) Lat., een woord, werkwoord. V ERBOUWEREREN, ontstellen, onthutsen. VERDE ANTICO, Ital., groen marmer, van uitnemende schoonheid (uit Griekenland) . VERDEDIGINGSLIJN, eene lijn, welke men uit den hoek der flank, alwaar zij zich met de courtine vereenigt, naar de bolwerkspunten trekt. VERDICT, Eng., de uitspraak, beslissing van gezworenen (de jury). VERDING (Ferdonum, Ferto), in de 14de eeuw eene Duitsche munt, welke 1/4 mark of 4 lood zilver. munt deed. VERDRIJVEN, in de schilderkunst, de kleuren of verwen met een borstelpenseel onder elkander brengen, of in elkander werken. VERDIJEN, iets verzweren, om het niet te doen. VERGALOPPEREN (zich), zich voorbijloopen, zich overijlen; eenen misslag begaan uit onbezonnenheid of door te groote drift. V ERG EETBOEK ,een denk beeldig boek, waarin men datgeen, als het ware, opschrijft, hetwelk men zal vergeten: in het vergeetboek geraken. VERHAKKING, eene verschansing, uit gevelde hoomen bestaande, die VERH. 768 VERL. dwars over en in elkander worden! met iets in zijn' schik. gelegd, met de takken in en door i VERLAAT, een met deuren en schut. elkander gevlochten, om den vij. tingen voorzien zijl of sluis, om and (b. v. door een bosch) den i het al te hooge water af te laten doorgang te beletten. of af te keeren. VERHARDDRAVEN, door harddraven VERLOREN HOOP, enfants perdus, Fr., laten winnen, aan hem, die het een kommando vrijwilligers.dat tot hardste draaft, ten geschenke ge. den eersten aanval bij een en storm ven. of andere gevaarlijke ondernemin- V ER HOUDING, zie Proportie. gen wordt gebruikt. - Ferloren VERILLON, een verouderd muzijkin- post, de uiterste post tegen den strument van 8 à 10 glazen, die vijand. naar den klank uitgezocht, of door VERMALEDIJEN, vervloeken, verwenmiddel van daarin gegoten water schen. Zie r erdijen. gestemd werden. VERMICELLI, Italiaansche draadvor- VERHYPOTHEKEREN, iets aiR onder- mige meelknoedels. pand doen inschrijven. Zie Hypo- VERMILLIOEN, de met wijngeest of theek. urine bereide cinaber. VERJARING, prescriptie, het verkrij- VERNAAL, tot de lente behoorende, gen van een voordeel, uit hoofde hetgeen in de lente plaats heeft. dat een ander zijn regt binnen VERNAGELEN, met geweld eenen naeenen bepaalden tijd niet doet gel of grooten spijker in het zundgelden, en hetzelve al zoo heeft gat van ecn stuk geschut slaan, verloren. ten einde het op deze of dergelijke VÉRIFICATEUR, Fr., onderzoeker en wijze onbruikbaar te maken. Bij verklaarder van de waarheid, een paard, eenen nagel, onder het deugdelijkheid en echtheid van beslaan, door den hoef tot in het een geschrift, oorkonde of zaak. vleesch drijven. Verificatie, de bekrachtiging, sta- V ERONISCHE AARDE, een tot stof ge. ving van de waarheid eener zaak, worden berggroen, hetwelk bij enz., ten gevolge van een vooraf Verona wordt gevonden. ingesteld onderzoek naar hare VERPLANTING DER ZIEKTEN, transdeugdelijkheid of echtheid. Veri- plantatio morborum, in de oudere jiëren, verijiceren, de deugdelijk- heelkunde (ook thans in het Dierheid van eene zaak bewijzen, sta- lijk Magnetismus), waarbij men, ven, bekracht.igen. door magische en magnetische V ERINTERESTEN, de renten van het kracht of door sympathetische midkapitaal laten oploopen; ook den delen, de ziekten in een ander interest van een kapitaal of pand ligchaam tracht af te leiden en te verliezen, namelijk door het onge- verplaatsen. bruikt te laten. VERPONDING, een grondlast, welke VERITABEL, véritable, Fr., waar, in Nederland van alle onroerende echt, onvervalscht, onvermengd, goederen moet betaald worden. zuiver; waarlijk, met de waarheid VERROTERIëN, verroteries, Fr., allerovereenstemmend , waarachtig. lei kleine glaswaren, glaskoralen Vérité, Fr., de waarheid. En véri- en glasparels, tot verzending naar té, in waarheid. A la vérité, het is de Afrikaansche kust, alwaar dewaar, ik beken het; ik kan het zelve zeer gewild zijn. niet loochenen. VERS, eene kleine afdeeling in de VERKUISCHT, eigenlijk, zuiver, zin- heilige schrift; een regel van een delijk; figuur!., ergens op gesteld, gedicht; ook een geheel gedicht. VERS. 769 VERS. VERSAAL-LETTERS, Versaliê'n, groote beginletters. VER SACRUM, een offer, dat de Romeinen in den dringendsten nood, b. v. in den 2den Punischen oorlog, aan de goden offerden, en uit al het vee bestond, dat van den Isten Maart tot den lsten Mei was geboren. VERBATIEL, versatil, Fr., veranderlijk, wuft, wankelmoedig, onbestendig. Versatile, ingeniüm, Lat., een onbestendig, wuft, veranderlijk menBch. Versatiliteit, versatilité, Fr., veranderlijkheid, onbestendigheid, wankelmoedigheid, wuftheid, het weifelen, in gevoelens en meeningen. VERSCHANSING, de verzekering of versterking van een leger, kamp, post, enz. Ook draagt de beschutting op het bovendek eens schips den naam van Verschansing. VERSEREN, met eenig werk bezig zijn, ~rgens mede omgaan; in gevaar verseren, in gevaar verkeeren of zijn. In eene zaak geverseerd zijn, in eene zaak ervaren, geöefend zijn, daarin tehuis zijn. VERSIE, omkeering, wending; ook overzetting, vertaling. VERSIFICATEUR, Fr., een verzenmaker, rijmer; iemand, die alleen de theorie van het verzen maken verstaat, zonder zelf dichterlij k talent te bezitten. Versificatie, de versbouw, verzenvorming ; de aard en wijze, hoe een vers is gemaakt of ingerigt. Versificeren, verzen maken, berijmen. V ERSINO, eene korenmaat in Savoije, houdende 20.75 kilogramme. VERSIO IN REM, Lat., aanwending tot zijn eigen voordeel of waartoe eene zaak of geld is bestemd. VERSLIJ KING, Opslijking,Aanslijking, de verhooging van den oever door slijk, die door het water wordt aangevoerd. VERSO, de andere zijde; folio verso, de ommezijde van een blad, in tegenstelling van: folio recto, de eerste zijde. VERSTANDSWEZEN, zie Noumenon. VERSTERKEN, in de schilderkunst, eene schilderij meer kracht in de teekening of in het koloriet geven. VERSUS ECHOïcus, Lat., een gedicht, welks laatste lettergrepen, door de echo herhaald, eenen zin opleveren. VERTE, keer om (het blad). VERTEBRAAL-SYSTEM A, is van het geheele zenuwstelsel dat gedeelte, hetwelk het naast van het ruggemerg uitgaat of zich daarmede vereenigt. V ERTEX, schedel, top, VERTICAAL, loodregt. Verticaalcirkel, een groote cirkel aan den hemelbol, welke door het zenith en nadir gaat, de topcirkel. Verticaallijn, de toplijn, loodregte lijn. V ERTUGADIN, in Antwerpen, vroeger de schildlouïzen, welke aldaar 12 gulden 70 cents deden. V ERTUMNUS, (fabelk.) de God der tuin vruchten, die over de jaargetijden was gesteld. V ERTU-ORDE, Ordre pOU1' la vertu militaire, eene door den landgraaf van Hessen-Kassei in 1769 gestichte orde. V ERTUYEN, bij de zeelieden, een schip zoo voor twee ankers leggen, dat het aan geene al te groote slingeringen bij het op- en afgaan van het water is blootgesteld. V ERVE, Fr., dichtvuur ; geestdrift, verbeeldingsgloed , VERZAKKING, in den waterbouw enz., het zakken, zinken of lager worden van eenig bouwwerk, hetzij van rijs, hout- of steenwerk. VESICATORIÜM, Lat., vésicatoire. Fr., eene trekpleister, spaanschevliegpleister . V ESICA UTIA, blarentrekkende heelmiddelen. V ESICULAIR-SYS1.'EMA, het stelsel, dat het opstijgen der dampen in de lucht of het blijven daarvan in de 49 VESP. 770 VETR. gedaante van nevel en wolken uit het verwekken van holle blaasjes verklaart. V ESPER, de late namiddag of avondtijd; ook de namiddagsgodsdienst, avolldmis. Vespertinel', een geestelijke, die de vespers houdt; namiddag~ prediker . VESTA, (fabelk.) de Godin des vuurs, der zedigheid en kuischheid; ook eene planeet. VESTALEN, priesteressen der Godin VESTA, en bewaarsters van het heilige vuur, dat op het altaar dier Godin altijd brandend moest gehouden worden. Zij moesten eene altijddurende kuischheid bewaren; waarvan nu nog eene zeer kuische vrouweene vestale wordt genoemd. Vestaalsch, dat tot de Godin VESTA behoort, alles wat kuisch, ingetogen, eerbaar is; vestaalsche maagd enz. V ESTIARIÜS, een kerkdienaar, die het opzigt over het kerk gereedschap, misgewaad en andere versierselen heeft. VESTIBULE. Fr., vestibulum, Lat., een voorhof, eene voorzaal, de ingang van een gebouw; de plaats voor een gebouw, welke eene op zuilen rustende overdekking heeft. VESTIGIE, vestige, Fr., vestigiüm, Lat., de stap, voetstap, het kenteeken. Vestigia me terrent, de voet~tappen schrikken mij af (het antwoord in de fabel van den vos aan den zieken leeuw, die hem in zijn hol noodigde). VETERAAN, een oud soldaat, een bejaard en uitgediend krijgsman; ook een ervaren en in zijn vak grijs geworden ambtenaar enz. VÉTÉRINAIR, Fr., veterinariüs, Lat., een veearts, paarden doctor. Eene veterinaire school, école vétérinaire, Fr., eene veeartsenijschool. VETO, Lat., ik verbied, geef mijne toestemming niet, verwerp; de afkeuring, verwerping. Het absolute veto, het onvoorwaardelijke, volstrekte verbods- of verwerpingsregt van eenen vorst enz.; het suspensive veto, diens uitstellende verbodsregt. VETROK, een celachtig weefsel, dat het binnenste bekleedsel van het vleesch van dierlijke ligchamen uitmaakt, in welks holligheden zich hun vet verzamelt. VETTURINO, Ital., een voerman of huurkoetsier, die de reizigers, met zijn rijtuig en paarden, van de eene plaats naar de andere brengt. VEXATIE, kwelling, verontrusting, knevelarij, afpersing, verdrukking. Vexatorisch, drukkend, kwellend, plagend, afpersend, verontrustend. Vexeren, kwellen, plagen, verdrukken, omegt aandoen. VEZIER, (minder goed Vizier) Turk., eigenlijk, een lastdrager, iemand, die een' ander te hulp komt; wijders, een staatsdienaar of minister in het Ottomannische rijk. Grootvezier , de eerste staatsdienaar of minister van dat rijk. VIA, Lat., weg; middel; viafacti, gewelddadig, eigendunkelijk. Op brieven, passen, enz. beteekent dit woord, ter aanduiding van den genomen of te nemen weg: over; via Parijs, over Parijs. VIADUCT, eene boogbrug, over eenen weg, eene rivier, enz. aangelegd, ter dienste van eenen spoorweg. V IATICUM, Lat., reis- of teergeld, reispenning ; in de Roomsch-Katholijke kerk, het heilige avondmaal of laatste oliesel, hetwelk eenen stervenden wordt toegediend. VIATOREN, de naam der kamerheeren in Portugal. V IBILIA, (fabelk.) de Godin der reizigers. V IBRATIE, slingering, boogvormige beweging een er beweegbare lijn, rondom een punt; draaijing; beving; trilling, trillende beweging eener getokkelde snaar op een muVICA. 771 VICT. zijkinstrument, of van de pees eens hoogs, wanneer de pijl is afgeschoten. De vibratieleer, leer van de trillingen. Vibreren, trillen, trillingen maken, wordende hoofdzakelijk slechts van de trillende beweging eener getokkelde en klinkende snaar van een muzijkinstrument gezegd. VICAREAAT, het ambt van eenen vicaris; de plaatsbekleeding, het plaatsbekleedend bestuur. Vicariè'ren, iemands plaats bekleed en, diens ambt waarnemen. Vicaris, vicaire, Fr., vicariüs, Lat., een hulpgeestelijke, kerkelijk plaatsbekleeder ; een ambts- of plaatsvervanger. VICE, Lat" in plaats. In zamenstellingen beteekent vice zooveel als: onder, tweede waarnemend, b, v. vice-admiraal, onder-vlootvoogd; vice-president, tweede of VI aarnemend voorzitter enz. Vices, de beurt wisselende am btsverrigtingen, beurtvervullingen. Vice-ver. sa, omgekeerd, heen en weder, naar eene plaats heen en van daar terug. Alia vice, een andermaal; hac vice, voor dit maal. VICESIMATlE, eene gewoonte bij de Romeinsche soldaten om, bij over· tredingen door velen, den 20sten man te straffen. VICIëus, zie Vitiëus. VICOMTE, Fr., viscount, Eng., (oor.spronkelijk Vice.Gomes) , ondergraaf, onderregter , is, sedert ver· scheidene eeuwen, een bloote eertitel van adellijke huizen, wier goederen vicomté heeten, en die daardoor den rang onmiddellijk na de graven bekomen. VICOMTE·GEWIGT, een, ten minste voorheen, te Rouaan gebruikelijk gewigt, zwaarder dan het mark gewigt, makende 100 van die pon. den 104 en bij wol 108 gewone ponden. VICTA, bij de Romeinen, eene Go. din, welke over spijs en drank of voedsel was gesteld. VICTIEM, victime, Fr., een offer, slag toffer ; ook een offerdier. VICTORIA, (fabelk.) de Godin der overwinning of zegepraal. Vic. torie, victoire, Fr., de zege, overwinning. Victoriëus, victorieux, Fr., overwinnend, zegevierend. VICTORIATUS, eene oud-Romeinsche munt van 5 en naderhand van 8 assen, naar eene daarop gestempelde Victoria benoemd. VICTUALIëN, Victalië'n, levensmiddelen, eetwaren. Victus et amictus, Lat., kost en kleederen. VIDAME, heetten vroeger in Frankrijk zekere ambtenaren, die het wereldlijk regtsgebied der aartsbisschoppen en bisschoppen bestuurden. Naderhand werd dit am bt een leen, zoo als: de Vidame van Rheims, de leenhouder van Rheims. VIDE, videatur, Lat., men zie er op na! sla op! zie! Videtur, het schijnt, dunkt; zijn videtur geven, zijn gevoelen zeggen; vidi, ik heb het gezien, gelezen. Visum est, me~ heeft het zoo voor goed aangezIen. VIDE-BOUTEILLE, Fr., zoo noemt men den eenen of anderen lusttuin nabij de stad, al waar men met goede vrienden vertrouwelijk eene flesch gaat drinken. VIDIMATIE, de bekrachtiging, schriftelijke goedverklaring van de echtheid van eene kopij. Vidimeren, verijiifren, bewaarheden, in regten, eene kopij met de oorkonde of het origineel vergelijken, en daarbij betuigen, dat dezelve daarmede volkomen overeenstemt. Zulk een bewijsschrift of visa wordt vidimu$ genoemd. VIDUALITIÜM, het weduwloon, of dat met den stand overeenkomende onderhoud, hetwelk aan eene weduwe wordt gegeven. V IDUUS, een God, van wien- de Romeinen geloofden, dat hij het was, 49* VIEF. 772 VIGN. die het menschelijke ligchaam van de ziel beroofde. V lEF, viJ, Fr., levendig, vlug, waklier, fikseh; ook hevig, tot sterke gemoedsbeweging en hartstogten overhellende. VIERDEVAT, eene Hollandsche korenmaat, houdende 1/4 schepel of 695 Nederl. kop; 12 vierdevat maakten één zak of 83.44 Neder!. kop. VIERDING, in Bremen 1/4 mark of 8 groot, dat is 2 groschen 8 penningen. Een bisschopsvierding, eene oud-Silezische munt, 4 zilveren groschen of 25 cents doende. VIEREN, lange dunne houten banden, welke bij schepeu tusschen deelen worden ingelegd, om de tusschenruimten aan te vullen. V IEZEVAAS, gril, grillige kuur. V IGESIMO, bij de boekdrukkers, dat formaat, waarbij een vel 20 bladen of 40 zijden verkrijgt. Vigesimo quarto, als het uit 24 bladen 48 zijden bestaat. VIGILANT, waakzaam, bij de hand. Vigilantie, waakzaamheid, zorgvuldigheid. Vigileren, waakzaam zijn, vlijtig acht op iets geven, scherp toezien. V HHLIARIÜS, in de kloosters, die geestelijke, welke de overigen tot het morgengebed moet wekken. VIGILIE, vigilia, Lilt., eigenlijk, het waken. Ook de heilige avond vóór een hoog feest bij de Roomschen. Vigiliën, vigiliae, Lat., bij de Romeinen, de nachtwachten der soldaten; voorts bij de Roomsch-Katholijken, de nachtelijke gebeden voor de zielerust van eenen afgestorvene. VIGINTI-VIRAAT, bij de oude Romeinen, een, uit 20 personen bestaande , lager magistraats-collegie, waaruit de voorname magistraatspersonen werden gekozen. VIGNE, eene rank, wijnstok; ook een wijnberg, wijnhof. De vignes, zoo noemt men de met wijnber. gen omgeven lusthuizen, rondom Rome en eenige andere steden van Italië. VIGNET, vignette, Fr., een plaatje of beeldje tot sieraad op den titel, of ook aan het einde van eeu boek, hetwelk voorheen uit een wijngaardblaadje bestond. en van daar vignette : insgelijks een boekdrukkers blokje tot versiering. V IGO, op vele Engelsche gouden en zilveren munten van koningin ANNE, van 1703, vindt men dit woord onder het borstbeeld, als een zegeteeken, of tot aandenken, dat deze munten uit het goud en zilver werden geslagen, hetwelk op de Spaansche zilvervloot (in de haven van Vigo) buit was gemaakt. VIGOGNE, Fr., wol van het Peruaansche schaap, hetwelk de fijnste en schoonste wol, de zoogenoemde vigogne-wol, levert. De natuurlij ke kleur dezer wol is als die van roode gedroogde rozen, en wordt gebruikt ter vervaardiging van de fijnste doeken en de schoonste hoeden. VIGOROSO, Ital., (muz.) krachtig, met nadruk, nadrukkelijk. VIGOUREUS, vigoureux, Fr., krachtig, sterk, wakker. Vigueul', Fr., kracht, sterkte, nadruk, levendigheid. VIKIL, bij de Perzen, zekere factoren of makelaars, die zij, tot bevordering van hunnen handel, in andere landen houden. VILA IN, Fr., laag, gemeen, schandelijk, onzedelijk, ontuchtig. V ILIPENDEREN, gering achten of schatten, verachtelijk behandelen. VILLA, een landhuis, landgoed, bijzonder naar de oud- Romeinsche bouworde. De prachtigste woonhuizen, met eetzalen, zuilengangen, badkamers, in verband met de schoonste en heerlijkste tuinen, waren weleer de landhuizen der rijke Romeinen. In Italië, inzonderheid bij Rome, worden nog VIM. 773 VINO. dergelijke fraaije landhuizen ge. vonden. VIM, een honderdtal; eene vim tak. kebossen is honderd bossen. VINAIGRE DE QUATRE VOLEURS, roo· versazijn, pe~tazijn; een uit ver· scheidene kruiden toebereide wijn. azijn, welke, bij aanstekende ziek. ten, een zeer goed behoedmiddel is, en waarmede vier roovers zich, gedurende eene pest, geheel frisch en gezond zouden gehouden hebben. VINALlA, twee jaarlijksche feesten der Romeinen, waarop zij aan JU· PITER en VENUS de eerstelingen van den wijn offerden. VINANELLA, Hal., een boerenlied, welks verzen altijd op eenerlei wijze eindigen. V lNCTUUR, bindsel, band, bandage. Vinculum, Lat., het band, noemen de wondheelers de, bij hunne ver· banden benoodigde, smallÇ. banden. Vinculum jugale, de huwelijksband. VINDICATIE, vindicatio, Lat., eigenlijk, wraak; ook redding, verdedi. ging; bijzonder, geregtelijke terug. vordering zijns eigendoms. Vindicatief, wrekend, straffend, wraakzuchtig. Vindiceren, eigenlijk, wreken, straffen; ook redden, bevrijden: insgelijks zich geregtelijk toeëigenen, als eigendom terug. vorderen. VINDICTA, wraak, bestraffing; ook klagten wegens toegebragte schade of omegt. Ook bij de Romeinen de staf, waarmede zij de slaven, die zij vrij lieten, aanraakten; vandaar in de Pandecten het hoofdstuk vindicta de manumissis. VINEA, bij de oude Romeinen, een ligt houten gebouw, omtrent 8 voet hoog, 7 breed en 16 lang, hetwelk op raderen werd voortgerold, en waarin de belegeraars de stadsmuren naderden. VINGT-UN, Fr., een en twintig, (een bekend kansspel met kaarten). VINOMETER, een wijnmeter. VINTIN, eene Portugesehe, bijzonder in Oost. Indië gebruikelijke munt, van omtrent 7.ij cent waarde. VIOCUREN, bij de Romeinen, zekere overheidspersonen, die het opzigt over de wegen en straten hadden. VIOLATIE, violation, Fr., schending, overtreding; ontëering, verkrach. tiging. Violeren, viaier, Fr., schen. den, overtreden; ontëeren, ver· krachten (met geweld). VIOLENT, Fr., violenter, Lat., geweldig, gewelddadig, onstuimig. Violentie, violence, Fr., gewelddadigheid, hevigheid, onstuimigheid. VIOOL, Viooltje, viola, Lat., violette, Fr., een bekend en algemeen ge. liefd paarsch bloempje, het zinnebeeld der nederigheid en beschei. denheid. Violet, viool- of paarschkleurig. VIOOL, viola, ltal., viole, Fr., het bekende strijkiustrument van dien naam; viole d'amour, Fr., eene viool, met vier metalen snaren en eene darmsnaar; viola di gamba, ltal., viole de jambe, Fr., de knie. viool, e(m bas, die, wegens zijne grootte, met de knieën wordt genouden. Violine, vialino, Ital., violon, Fr., de discantviool, de ge· wone viool, met vier snaren. Via. linist, violist, een vioolspeler. Vi. oloncel, violoncello, Ital., de kleine bas. of knieviool; violoncellist, een bas. of lmievioolspeler. VlOOLSTEEN, een leiachtige grijze of bruine steen, welke, gewreven, eenen vioolachtigen geur bekomt. V IRAGO, een groot en sterk vrouws· persoon, manwijf, eene helleveeg. V IRANDO, met dit Portugesche woord benoemt men in Oost. Indië een balkon. VIREMENT, virement de parties, het afrekenen en overbrengen van pos· ten der kooplieden, bijzonder op de missen te Lyon. VIRGINAL, eigenlijk maagdelijk, on· bevlekt, kuisch; ook de Engelsche VIRG. 774 VIS. naam voor de spinet of klavecimbel. Virginiteit, de maagdom, maagdelijkheid, onbevlektheid, kuischheid. VIRGINENSIS, Virginiana, eene Godin, van welke de Romeinen geloofden, dat zij de bruid den gordel losmaakte, om welke reden zij door den bruidegom en de bruid werd aangeroepen. Zie ook Prema. VIRGULA DEVINATORIA of MERCURIALIS, baguette devinatoire, Fr., "de wigchel- of tooverroede, eene roede, door middel van welke bijgeloovige menschen vroeger onder de aarde verborgene schatten trachtten te ontdekken. VIRIEL, viril, Fr., virilis, Lat., mannelijk, tot den man behoorende. Viriliteit, virilité, Fr., mannelijk. heid. Virile stemmen, mansstem. men. Viritim, Lat., man voor man. V IRIPLACA, eene Godin der Romeinen, in wier tempel oneenige echtelieden zich weder verzoenden. VIRTUALITEIT, de aan eene zaak eigene kracht, om eene werking voort te brengen; de vermogende kracht, in tegenstelling van de werkende. V IRTUALITER, volgens de kracht, uit kracht, krachtens. VIRTUOOS, virtuoso, I tal. , een groot kunstenaar, meester in eene kunst, bijzonder in de muzijk. Virtuositeit, groote kunstvaardigheid, kunstvolkomenheid. VIRULENT, venijnig, etterend. Virulentie, etterachtigheid, etterach tige toestand van eene wonde. VIRTUS, de deugd, welke door de Romeinen verpersoonlijkt en tot eene dochter des Hemels en der Waarheid werd gemaakt. VIS, Lat., kracht, geweld. Vis legis, kracht van wet; vis probandi, bewijskracht. Vires, krachten; conjunctis viribus, met vereenigde krachten. VISA, Ital., een bewijs van bekrachtiging; eene getuigenis, waaruit blijkt, dat een bevoegde persoon een geschrift gezien en goedgekeurd heeft. VIS. à-VIS, Fr., tegenover. De Franschen bezigen dit woord ook als zelfstandig; un vis. à. vis (een tegenover), bedoelende daarmede eene soort van rijtuig (berline), slechts voor twee tegen elkander overzittende personen ingerigt. VISCERA, Lat., de ingewanden. Visceraal, de ingewanden betreffende; visceraal elixir, maag-elixer, een geneesmiddel, hetwelk bijzonder voor de ingewanden dienstig is. VISCERATIE, bij de Romeinen, gemeenschappelijk gebruik van het offervleesch, hetwelk door de priesters, onder zingen en dansen, plaats had. Ook de verdeeling van ongekookt vleesch onder het volk, hetwelk, bij plegtige gelegenheden, te Rome in gebruik was. V ISCOSITEIT, kleverigheid, taaiheid; slijmachtig vocht, slijm. VISÉ, Fr., gezien. Visé et certijié, gezien en bevestigd, of deugdelijk bevonden. Viseerder, een onderzoeker van passen enz.; een ijkmeester, rooijer. Viseren, onderzoeken, meten, b. v. den inhoud van een vat enz.; voor gezien teekenen; mikken, op iets doelen. VISIBEL, visible, Fr., zigtbaar, blijkbaar, klaarblijkelijk. Visibiliteit, zigtbaarheid. Visie, visioen, verschijning, droombeeld, nachtgezigt, hersenschim; ook inzage, b. v. ter visie liggen, ter inzage liggen. Visionair, visionnaire, Fr., een ziener, geestenziener, àroomer, dweeper; hij, die voorgeeft, verschijningen of openbaringen te hebben; iemand vol dwaze inbeeldingen. VISIEIt, zie Vezier en Vizier. VISITATIE, bezigtiging, onderzoeking; huiszoeking; ook tuchtiging. Visite, Fr., bezoek, opwachting, bijzonder het bezoek van VIST. 775 VITR. eenen arts; een visite. kaartje, een zig. Vitrificatie, verglazing, ver· bezoekkaartje. Visiteren, bezigti. andering in glas. Vitrificeren, ver· gen, doorzoeken, bezoeken. Visi. glazen, in glas veranderen, tot teur, Fr., visitator, Lat., bezoeker, glas maken. onderzoeker, peiler; zeker ambte. V ITROMETER, een werktuig, dienen. naar bij de convooijen en licenten, de, om de kracht der straalbreking die de schepen enz. doorzoekt of en lichtverspreiding van elke soort naziet. van glas te bepalen, en deswege VISTA, ltal., zigt; a vista, op zigt of bij de vervaardiging van achroma. vertoon (van eenen wissel), ter· tische kijkers zeer nuttig is. stond te betalen. V ITULA, bij de Romeinen, de Godin VISUM REPERTUlIi, Lat., een bezigti. der uitgelatene vrolijkheid; van gings- of onderzoeksberigt, een vitulus, een kalf, dewijl zij maakte, schouwverslag, (bijzonder van ge- dat men als jonge kalveren rond. neesheeren en wondheelers), om- sprong. trent gevondene lijken. V ITlJMNUS, een God, van wien de VITA, Lat., het leven. Vita ante Romeinen geloofden, dat hij den acta, te voren geleid leven, vorige kinderen in de baarmoeder het Ie· levenswandel. Jus vitae et necis, ven schonk. zie/us. Terminus vitae, levensein. VITUS.DANS (St.), zie Veits.dans. de. Praesumtio vitae, vermoeden, VITZDOM (uit vice dominus), een stad· dat iemand nog in leven is. Vita houder of plaatsbekleeder van een' brevis. ars tonga, het leven is kort, regerendheer; bijzonder in de mid· de kunst is lang. Vitaal, vitalis , deleeuwen degene, die in gees. Lat., tot het leven behoorend, Ie. telijke gestichten het wereldlijk vendbevorderend, dat levenskracht regtsgebied uitoefende. In som· heeft. Vitaliteit, levenskracht. Ie· mige streken van Opper.Duitschvensvermogen. Vitalitiüm, Lat., land en aan den Rijn komt de titel ligchaamsbehoefte, levensonder. van Vitzdom thans nog werkelijk houd; het schenken van zijn ver· voor, en beteekent een stede. mogen aan iemand. om een' ander houder over eenig district. levenslang te onderhouden. V ITZLIPUTZLI, een God, onder wel. VITE, Fr., spoedig. snel. gezwind. ken de Mexicanen het booze grond. V ITIëus, vitieux, Fr .• gebrekkig, ver· wezen vereerden, en hem, als een keerd; ondeugend; bedorven, man van ontzaggelijke grootte, in slecht. Vitiositeit, boosheid, ver- zittende houding afbeeldden. dorvenheid (van het menschelijke V IV A ! Vivat! Vive! hij, zij of het hart). Vitiüm, Lat., vice, Fr., ge· leve! Een Vivat, een heilwenbrek, bederf, ondeugd. Vitiüm schend vreugdegeroep. Viva va ce, canonicum, een ligchamelijk ge- Lat., met levende, luide, hoorbare brek, dat tot den geestelijken stem, mondeling. stand (in de Roomsche kerk) on· VIVACE, Ital., (muz.) levendig, vu· bekwaam maakt. rig. Vivacissimo, zeer levendig, VITRESCIBEL, vitrescible, Fr., ver· zeer vurig. Vivaciteit, vivacité, glaasbaar. Vitrescibiliteit, ver- I Fr., levendigheid, vrolijkheid, wakglaasbaarheid; de eigenschap van kerheid. eenige ligchamen, om door middel V IVIFICATIE, bezieling, levend· of van vuur gesmolten en in glas ver- levendigmaking. anderd te worden. Vitresceren, VIVIPAREN, zoogdieren, dieren. wel. verglazen, tot glas worden. Vi. ke levende jongen ter wereld bren· treus, vitreux, Fr., glasachtig, gla- gen. VIVI. 776 VOCE. VIVISECTIO, ontleding van levende \ dieren. VIVRES, Fr., levensmiddelen, mond. voorraad. V IZIllR, Visier, een mikijzer aan schietgeweren; de opening of schuif van eenen helm voor de oogen. Iemand iets in het vizier zeggen, hem iets ronduit zeggen of in het gezigt verwijten. ! VLAAMSCH, van Vlaanderen; een pond i vlaamseh, eene gefingeerde reken. munt van 6 gulden. VLEET, een, ter walvi~chvangst uit. gerust, van 7 sloepen begeleid, groot schip. Ook eene geheele uitrusting te dier zake; ook, een drijfnet tot de haringvangst; bij de vleet, als met een haringnet op· gevischt, in menigte. V LIES, wollenvacht, schapenvacht. Het gulden vlies, eene fabelachtige schapenvacht (zie Argonauten ). Ridders van het Gulden Plies, wier ordeteeken eene gouden schapen. vacht is. V LOOT, een kleiner of grooter aantal gezamenlijk zeilende schepen, al of niet onder een gemcemchar,pe. lijk bevel staande. VLOTSCHUIT, Vletscl/Uit, eene soort van ligter, welke te Amsterdam tot het in· en uitladen van schepen wordt gebruikt. V LOUW, een net, hetwelk bijzonder. lijk dient, om snippen te vangen. V OCAAL, Vokaal, zelfklinker, klink. letter, in de spraakkunst; ook wat met de stem geschied t, b. v.: "Jo· wIe muzijk, zRngmuzijk, in onder. scheiding van instrumentale mu· zijk. Vocabulaire, Fr, vocabula· 1'iüm, Lat., woordenboek, woor· denlijst, alphabetische lijst van de woorden eener taal. Vocabulist, de vervaardiger van een woorden· boek. Vocatie, de roeping, beroe· ping tot een ambt; ook neiging, aanleg; dagvaarding; vocatie}; noo· diging. Vocativus, de vijfde naam· val of roeper in de spraakkunst; fig., een schalk, looze vogel. Voceren, roepen, noodigen; voor de regtbank roepen. VOCE, de stem, bijzonder de menschenstem ; bij onderscheidene uitdrukkingen in gebruik, b. v.: portamento di voce, het dragen der stem; a mezza voce, met halve stem, enz. Men vindt het ook in de partituren der zangstukken, aan het begin eener aria, tot aandui. ding der zangstem. VOCES ARETINAE. Zie Solmiseren. Voces Belgicae, Nederlandsche syllaben, of de 7 syllaben, bo, ce, di, ga, lo, ma, ni, die men, toen de oude solmisatiE: van GUIDO niet meer aanwendbaar was, in de Nederlanden aannam. Voces Hammerianae, de 6 Aretinische syllaben ut, re, mi, fa, sol, la, in verband met de zevende si, door KILIAAN HAMMER er bijgevoegd, om de zoogenaamde lInitatie te vermijden. V OER, voeder, eelle wagenvracht; een voe1' hooi; ook een wijnvat van verschillende grootte. VOETEREN, te voet gaan. VOETLAAN, een aanhanger van den bekenden VOETIUS. Ook wel, schertsenderwijze, een voeteerder. VOETKUS, een bewijs van den grootsten eerbied, hetwelk de pausen van elk, die hen naderde, plagten te vorderen. VOGELVRIJ, evenzeer aan alle beleedigingen blootgesteld, als een vogel in de lucht, welken men ongehinderd kan dooden. VOGUE, Fr., gebruik, zwang; aanzien, naam; in vogue zijn, gezocht worden, toeloop hebben, in zwang zijn. VOICl, Fr., ziehier; voilà, ziedaar. VOILE, Fr., sluijer. V oLATIEL,volatile,Fr.,vlugtig,spoedig vervliegend of verdampend. Volatiliseren, (scheik.) vlugtig maken, doen vervliegen of verdampen. Volatiliteit, vlugtigheid, vervliegVOL. 777 VOLS. baarheid; eigenschap van een ligchaam, om, aan het vuur blootgesteld zijnde, spoedig in damp te veranderen; ook veranderlijkheid, on bestendigheid, wankelmoedigheid in zijne ontwerpen. VOL BOLWERK, waarbij de walgangen der tus!5chen wallen zamenkomen, zoodat er in het midden van het bolwerk geene plaats ledig blijft. V OLE, het halen vnn al de slagen in het kaartspel. VOLEÉ. Fr., vlugt, menigte. A la voleé, in de vlugt, in der ijl. Des gens de la première voleé, lieden van den e,ersten rang. VOLIÈRE, eene groote vogelkooi, waarin zich vele vogels te zamen of afgezonderd bevinden; eene vogelvlugt, een duivenslag. VOLKAAN, zie Vulkaan. VOLKSVERHUIZING, die gebeurtenis, wanneer een talrijk volk zijne woonplaats verlaat, om voor zich eene andere op te zoeken, of ook om eene andere te veroveren. In het bijzonder verstaat men daaronder de togten van g'eheele volkeren, die in de eerste eeuwen, na Christus geboorte, uit het Noorden naar het Zuiden plaats hadden, en aan geheel Europa, alsmede aan het noordelijk gedeelte van Azië, eene andere gedaante gaven. VOLONES, noemden de Romeinen die slaven, welke zich, in tijden van nood, vrijwillig tot de krijgsdienst aanmeldden. Zij genoten gelijke regten met de overige soldaten, en bekwamen, als zij zich goed hielden, het burgerregt. VOLON1'AIR, volontaire, Fr., een vrij. williger, vrijwillig soldaat. VOLONTÉ, Fr., de wil, het believen, welbehagen. A la volonté, naar believen, naar welgevallen. Billet, payable à volonté, een wissel betaalhaar, zoodra de houder het verkiest. Polente Deo, Lat., indien God wil. V OLSELLA, vulselIa, korentang; een heelkundig werktuig van zilver of staal, tot menigerlei gebruik. VOLTAÏSMUS, voltaïsche batterij, de toestel, door den hoogleeraar VOLTA, in Pavia, uitgevonden, tot versterking van het galvanismus. VOLTE, Fr., de volkomene kringloop met het paard, in de rijbaan; ook kaartslag , kaartkeering of -verruiling; zoo is de volte slaan, eene kaart behendig eene andere plaats geven, de middelste, bij voorbeeld, boven, en de bovenste in het midden brengen. VOLTEREN; in de schermkunst, eene beweging, welke tegen het traverseren der tegenpartij (somtijds ook zonder dit) wordt gemaakt, en daarin bestaat, dat men, om weder met hem in eene regte lijn te komen, den linkervoet, naar zijne regterzijde heen, achter den regtervoet zet. VOLTI, Ital., (muz,) keer om! omgekeerd! P olti subito, keer schielijk om ! VOLTIG EREN. springen, kunstsprongen maken, bijzonder van en op een paard. P oltigeur, Fr., een springer, kunst- of lucht8pringer. P oltigeurs, eene soort van ligt voetvolk, bestemd tot het tirailleren op den vleugel eener armee. V OLTURN A, Vulturna, eene, bijzonder door de Hetruriërs vereerde, Godheid, in wier tempel zij staatszaken verhandelden. VOLUBEL, volubilis, Lat., buigzaam, lenig, bewegelijk. rolubiliteit, volubilitas, Lat., bewegelijkheid, buigzaamheid, radheid, bijzonder die der tong (volubilitas linguae). F olubilitas fortunae, de onbestendigheid der fortuin. VOLUMEN, (verk. rol.) volume, Fr., eigenlijk alles, wat opgerold kan worden, bijzonder eene rol papieren of schriften, gelijk bij de ouden; van daar een pak, bundel schriften enz. ; insgelijks de grootVOLU. 7;8 VOTI. te, dikte, ligchamelijke inhoud en omvang van iets, bijzonder van een boek; een band, een deel. F olumuneus, volumuneux, Fr., veel plaats beslaande, dik, diklijvig ; ook veeideelig, uit vele deelen of banden bestaande (van boeken). V OLUMNUS, een God, van wien de Romeinen geloofden, dat hij de neigingen der menschen beheerschte, en hen tot het goede leidde. Men had ook eene dergelijke godin 17 olumna, en beiden werden door echtelieden aangeroepen, om een wederkeerig goed vertrouwen te onderhouden. VOLUPIA, de Godin der welvaart. In haren tempel stond ook een beeld van de Godin der ongelukkigen, Angeronia, met omzwachtelden mond. VOLUPTUëus, voluptueux, Fr., wellustig, genot-ademend. VOLUSJA, F olutina, eene Godin der Romemen, welke voor het uiterste der korenaren zorg droeg. V OL UTE, de krullen of sieraden in de kapiteelen der zuilen van de hooge orden. V OL UTITEN, versteende slakken, welke gekronkeld en schroefswijze zijn gevormd. VOMEREN, braken, overgeven. 170- mitief, vomitoriüm, Lat., een braakmiddel. VOMICA, zweer, etterbuil. JTomiceus, wat de etterbuilen betreft, daar- II toe behoorende. V OORGEBERGTE, een gebergte" dat I voor de overige kust in zee uitsteekt, anders kaap genoemd. VOORLOOP, de sterkste wijngeest, die bij het disteleren het eerst afloopt. VOORNOEN, voormiddag. VORACITEIT, voracité, Fr., de vraatzucht, gulzigheid. VOTA, Lat., de stemmen, kiesstemmen ; ook geloften. P ota majora, de meeste stemmen. meerderheid van stemmen. JI otant, een stemuitbrenger, stemgever. rotatie, v?tering, de stemming, stemgevmg; stemzameling. Foteren, stemmen, zijne stem geven. F otivist, een arme Katholijke wereldgeestelijke, die zich, alleen door het lezen van missen, onderhoud verschaft. F otum, Lat., gelofte, zegenwensch; stem bij eene keus, kiesstem ; ook goedkeuring; votum castitatis, de (klooster) gelofte van kuischheid en eenen ongehuwden staat; votum obediëntiae, gelofte van (onvoorwaardelij ke) gehoorzaamheid; votum paupertatis, de (klooster) gelofte der armoede. roveren, geloften doen; wenschen. VOTIEF, een geschenk, hetwelk aan eene I,erk, uit hoofde eener gelofte, wordt gemaakt. Naast dezelve worden somtijds votiq-tafelen opgehangen, welke opgeven, waarin de gelofte bestond. J7otief-gelden, op sommige plaatsen, de geregtskosten enz. V OUA, eene Siamesche lengtemaat, van omtrent 6 voet. VOULE, eene maat van omtrent 2.5 Nederl. once, waarmede op Madagascar de rijst wordt gemeten. V ox, Lat., de stem. De toonkunstenaars hebben vier voces of stemmen, als: bas, tenor, alt of discant. Fox humana, de menschelijke, of menschem:tem (benaming van een orgelregister). P ox clamentis in deserto, de stem des roependen in de woestijn. P ox populi, vox Dei', de stem des volks is de stem Gods. VOYAGEUR, Fr., een reiziger; zwerver. Guide des voyageurs, wegwijzer. V RIJLEEN, een leengoed, welks bezitter tot geene diensten is verpligt. VROED, wijs, voorzigtig, loos, geslepen. V u, Fr .• gezien; eene goedkeuringsformule op sommige stukken; in Frankrijk, op wissels, wanneer VUE. 779 VULP. men wel de juistheid van den daarin uitgedrukten vervaltijd erkent, maar zich nog niet tot betaling verbindt. VUE, Fr., gezigt, uitzigt, aanblik, aanschouwing, voorstelling, oogmerk, doel. Op wissels, à vue, op zigt, in het oogenblik, dat de wissel hem, op wien hij getrokken is, wordt vertoond; en de vue, na zigt, van het tijdstip af gerekend, dat de wissel is aangeboden. VULGAIR, vlllgaris, Lat., alledaagseh, gering, gemeen, laag. Plllgariteit, gemeenheid, onbeschaafdheid. Pulgata, de eerste en gewone Latijnsche bijbelvertaling, waarvan men zich uitsluitend in de Roomsche kerk bedient. Fulgeren, vulgeniseren, verspreiden, onder het volk brengen. Pulgo, Lat., gewoonlijk, in het gemeene leven, naar het gewone gebruik. Fulgus, Lat.. het gemeene volk, de gemeene man, de groote hoop. VULKAAN of VULCANUS, (fabell.). de God des vuurs en der smeden: zijne knechts waren de reusachtige Cyclopen, en zijne werkplaats de vuurspuwende berg Etna, waar de bliksems voor JUPITER werden gesmeed; en van daar noemt men alle vuurspuwende bergen vulkanen. Aan Pulkaan offeren, in het vuur werpen, verbranden. flulkanisten, zie NEPTUNUS. VULKANISCHE PRODUCTEN, zulke natuurlijke ligchamen, welke dool' het onderaardsche vuur ontstaan, of ten minste aanmerkelijk zijn veranderd, en door de vulkanen worden uitgeworpen. VULNERABEL, vlllnerable, Fr., kwetsbaar, wondbaar. Fulneraria, (medicamento) , Lat., wondmiddelen, wondartsenijen . fI ulneratie, de verwonding, kwetsing. fI ulnereren, wonden, kwetsen. Vulnlls, Lat., de wond. Vulnus letale, eene doodelijke wond. VULPIBUS (CUM) VULPINANDO, Lat., vossen moet men met vossen vangen. VULPINALlA, eene gewoonte der oude Romeinen, volgens welke zij jaarlijks, in April, als zij hunne equiriliën of rosspelen vierden, eenen vos met eenen brandenden fakkel verbrandden. VULTISPEX, een gelaatsbeschouwer, gelaatskijker (zooveel als physionomist). VULTURNUS, de oostzuidoostenwind. een van de sterkste en hevigste winden, waarschijnlijk dezelfde als Eurus. VULTUS SANCTUS, volta santo, eene zilveren munt del' republiek Lucca, van de grootte eens halven guldens, en 21/ 2 lire waard, in de 17de en 18de eeuw eenige malen 'geslagen. Op de keerzijde is Christus aan het kruis. met het omschrift VllltUS sanctus. VUURPIJLEN (CONGREVISCHE), zie Raket. w. HET W AALSCH, W ALLONSCH, de taal der Walen of Wallonen, of van de oorspronkelijke Fransclle bewoners van die landstreek in België, welke tusschen de Schelde en de Maas is gelegen. Deze taal is een bedorven oud.Fransch dialect, met vele Hollandsche en Spaansche woorden vermengd. Waalsche kerken, de naam van zulke kerken in Nederland, waar de dienst in de Fransche taal wordt verrigt. WAANZINNIGHEID, tijdelijke berooving van verstand, of aanhoudend verlies der vrijheid van bewustzijn over de geestelijke verstandswerkzaamheid van den mensch in den wakenden toestand. Het is de andere hoofdklasse van verstandsverbijstering. en staat tegen over de koortsachtige verstandsdwaling (deliriüm, phantaseren in WAAR. 780 WALE. de koorts). WAARDEREN, schatten. Waflrdijn, iemand, die aangesteld is, om den aard en de waarde der metalen, vooral van goud en zilver, te onderzoeken of te toetsen, zoo als in de munt. WAARDGELDERS, soldaten, die aangenomen worden en geld trekken, om de stad, hare omstreken, en, des noods, de kusten te hewaken. WAARDIJN, zie TtVaarderen. WAARDGEEST, zie Waren. W AARHEIDSDAALDER,eene der hekelmunten van hertog HEINR. JUL. VAN BRUNSWIJK-LUNEBURG (1598). Op de keerzijde staat de naakte waarheid, welke den laster en de leugen met voeten treedt, waarbij het omschrift: Veritas omnia vincit enz. WADDEN, ondiepten nabij de kusten, bijzonder in de Noordzee. Waddenvaarders, zulke platbodemde schepen, welke over die ondiepten heenvaren. WAGGON, Eng., een wagen, bijzonder een spoorwegwagen voor passagiers. W AIDALOTTEN, priesters der oude Pruis sen , die den Sigonoten ondergeschikt waren. WAK, eene opening in het ijs; zekere uitgestrektheid van water, dat niet is toegevroren. WAL, eene regelmatige verhooging van aarde, welke rondom de vestingwerken wordt aangevoerd, en naar beide zijden heen eene glooijing of allengsche helling bekomt. WALDENZERS, eene godsdienstige partij, welke in de 12de eeuw in Frankrijk ontstond, en van PETRUS WALDUS, den stichter der sekte, wordt afgeleid. Volgens anderen beteekent hunne naam dallieden of dalbewoners, dewijl zij bijzonder in sommige dalen om Frankrijk zich uitbreidden. W ALDRAPPE, een dek van wollen stof, of uit eene dierenhuid, dat men een paard onder den zadel legt. W ALE, Wille, de bekwame boogschutter, de 11 de god uit het geslaoht Asen. Zie dat woord. WALEN of WALLONEN, zie Waa/sch. WALHALLA, zie Valhalla. v,r ALKEN, bij de hoedenmakers, het haar of vilt, door eene stootende en douwende beweging in het rond, vast in elkander werken. WALKYON. Walkyriërs, eigenlijk Valkyriërs, strijdgodinnen uit het geslacht Asen (zie dat woord), boodschapsters van ODIN, die de gesneuvelde helden, in Walhalla, den drank der goden toereiken. WALLISMUNTEN, onderscheidene Engelsche munten, welke, ten tijde van JACOBUS Il., sedert 1688 werden geslagen, na de poging van den koning, om eenen valschen prins van Wallis onder te schuiven, om de Katholijke erfopvolging voort te planten. W ALNIKA, Walynka, een, in Rusland gebruikelijke, eenvoudige doedelzak. WALPURGIS, eene almanaksheilige en de aan haar gewijde Iste Mei. Van daar Walpurgisavond en Walpurgisnacltt, even als St. Nicolaasavond enz. WäLSCHLAND, Hoogd., Italië. WANDALEN of VANDALEN, zie Vandalismus. WANGEN, sterke houten, waarmede een mast aan de kanten wordt belegd, om dien te versterken. WALSCHOT, het zaad van den walviseh. W AR, Wam, de 9de godin uit het geslacht Asen, die over de bruiloft, het huwelijk en de geheime beloften en eeden der gelieven was gesteld. Zie dat woord. WARANDE, eene gaard, diergaarde, bekoorlijke dreef. W ARDISCH SPEL, een gymnastisch WARE. 781 WEB. spel der Perzen, in bijzonder daar- WEB of WEBBE, eene lengtemaat bij toe ingerigte gebouwen. War- den linnenhandel in Duitschland, dischkltane genoemd. waardoor men doorgaans een stuk WAREN, verschijnen, spoken. Waar- linnen verstaat van 60 à 70 Oude geest, een spook, en wel de geest ellen of 41 à 48 Nederl. ellen van eenen afgestorvene, welke, (mètres). gelijk men oudtijds beuzelde, des W EDA, een oorlogsgod der oude nachts kwam waren, of rusteloos Vriezen, als MARS, maar met vleuzich heen en weder bewegen. gels afgebeeld wordende. W ARN ASARIE, eene bloemlezing; de WED AM, zie Vedam. veelkleurigheid van bloemen. WEDERDRUK, hetgeen aan de weder- WARRANT, eene geregtelijke volmagt zijde van een vel, tegen over den of bevel tot in hechtenisneming in I schoondruk, wordt gedrukt. Engeland. WEDGEWOOD, eene soort van En- WASA-ORDE, eene ridderorde, welke gelsch aardewerk. door GUSTAAF lIl., koning van W EDRO, eene Russische maat van Zweden, in 1772, werd ingesteld, omtrent 13 kan. bijzonder voor hen, die nuttige W EEKLAGT, noemde het bijgeloof uitvindingen doen. weleer een spook, dat door zijn W ASCH·AMBER, barnsteen, aan de geschreeuw voor gevaarlijke plaatnoordelijke kust van Engeland, sen waarschuwen, en somtijds ook oorspronkelijk met eene schors vooruit zoude aantoonen, dat er overtrokken,waarvandezelveworJt in een huis iemand zal sterven. gezuiverd. WEERWOLF, een, in eenen wolf ver- WATERBOUWKUNDE, de kunst, om anderd, mensch; een bijgeloof uit aan of in het water te bouwen, en vroegeren tijd, waarbij men het allerlei werken aan te leggen. daarvoor hield, dat zulke verande- WATERKAARS, zeker vuurwerk, dat ringen of voor altijd, of slechts op het water drijft en voortbrandt. voor zekere tijden plaats vonden, WATERPROEF, bestand tegen het wa- in welk geval een mensch nu dit, ter. en dan weder wolf was. WATERSCHEPEN, Waterschuiten, vaar- WEESE, de fijne slib, welke de stroom tuigen, waarmede men de stad aan de Boven·Elbe, in de lente en Amsterdam en ook zeeschepen zoet zomer, met zich voert, en op het water toevoert. Ook bedient men lage voorland laat vallen. zich van zoodanige vaartuigen, om WEGGE, een wittebrood van eene de hier en elders bestaande zout- bijzondere gedaante. keeten van zeewater te voorzien. WEIGELlANEN, de aanhangers van WATERTWIST, sterk en digt ineen- VAL. WEIGELS, die in de laatste gewerkt wit katoen, vervaardigd helft der 16de eeuw predikant te op watermolens. Zschopau was, en in verscheidene WATKENISCHE CONDUCTOR, een werk- opzigten van LUTHER'S leerstelsel tuig, naar zijnen uitvinder aldus afweek. genoemd, dienende, om, bij been- \VEIGEREN, bij een schip, wanneer breuken, de beenderen in den be- het bij eene wending den wind hoorlijken stand te behouden. niet behoorlijk vat, en gevolge- WATTA, Watten, het eerste spinsel lijk geene streek houdt. Bij een rondom de huisjes der zijwormen, geweer, wanneer hetzelve, na het of de vloszijde, waar die huisjes aftrekken, niet afgaat. Bij het in gewikkeld zijn. Watteren, op- bouwen, wanneer de palen, bij het vullep. met watten. inheijen, niet verder in den grond WEK!. 782 WERP. gaan, en het heiblok zoo geheel! WERPGESCHUT, de houwitsers en weêrstaan, dat men zich genood- mortieren, alzoo genoemd uit zaakt ziet, om de koppen der pa- hoofde van den grooten boog of len af te nemen. worp, welken de geschotene voor- WEKIL, bij de Turken een plaats- werpen beschrijven. vervanger. WERS1', eene Russische mijl, waar- WEKIL-CHARES, een proviandmees- van er 7 in 1 Duitsche mijl (1963 ter bij de Turken. Rijn!. roeden of 11/a uur gaans) WEKKER, in de uurwerken een ha- zijn bevat. mer, welke, op eenen willekeurig WESPENDAALDER of MUGGENDAALbepaalden tijd, snelle geraasmaken- DER, eene hekel munt van hertog de slagen aan eene klok maakt. HENDRIK JULIUS VAN BRUNSWIJK· WENDEN, een tak der Slaven of Sla. LUNEBURG, in 159~, waarop een vanen in Noord. en Oost-Duitsch- Leeuw een nest met 10 wespen land. verstoort, doelende op 10 vijande- WERANDA, het tegenwoordige, eene lijk gezinde vasallen des hertogs, der 3 nornen. Zie Urd. die door den keizer waren ge. WERELD-AS, eene lijn, welke men straft. zich door het middelpunt des WESTFAALSCHE GERIGTEN, in de aardbols getrokken, en tot in het middeleeuwen, eene bijzondere oneindige verlengd denkt, en op soort van lijfstraffelijke ·regtbanwelke het heelal rondom de aarde ken, die, in het geheim en zonder schijnt te draaijen. Hare uiterste aanklager, op de faam af straften, punten geven de polen der wereld en ook onder den naam van hei. of wereld polen. melijke gerigten in fVesifalen, vrij- W ERELDÖOG, eene soort van opaal, gerigten en veemgerigten of faamwelke hare doorschijnendheid door gerigten bekend zijn. verwedering heeft verloren, maar WEY, in Engeland, de grootste maat dezelve in het water weder be- voor drooge waren, omtrent 13 komt. schepels of 361.53 Nederl. kop WERELDSTELSEL, alle hemelsche lig. groot. chamen te zamengenomen, en als WHAABYS, Wahebis, Wehabis, geéén kunstig zamenhangend ge- woonlijk, maar verkeerd, Wecha. bouw beschouwd. Men onder. biten genoemd, eene sekte van scheidt bijzonder drie wereldstel- godsdienstige dweepers in Arabië, seis, te weten: het Ptolemeïsche, welke, sedert eenige jaren, daar· dat van COPERNICUS en dat van door veel opzien hebben gebaard, TYCHO BRA HÉ, waarvan het 2de dat zij het Islamismus wilden herthans algemeen als het ware we· vormen, en der Turksche opperreldstelsel is aangenomen. heerschappij, door de verovering WERELDSTREKEN, de 32 gelijke dee- van Mekka en Medina, gevaarlijk len, waarin men den gezigteinder schenen te zullen worden. pleegt in te deelen, en welke, aan- WHIGS, in Engeland, de volkspar. gezien de schippers naar deze ver- tij of de vrijheidsvrienden in's rijks deeling de rigting der winden op- parlement. Zie Tory. geven, ook de 32 winden worden WHlM, Eng., eene gril, dwaze ingenoemd. beelding, poets. WERF, de plaats, alwaar schepen WHISKY, een Engelsch open rijtuig gebouwd en hersteld worden. voor één paard, met zeer hooge WERP, eene korenmaat, welke te kap; ook de naam voor koren- Emden 7 mètres houdt. brandewijn, jenever, in Schotland WHIS. 783 WIND. en Ierland. WHIST, een oorspronkelijk Engelsch kaartspel, hetwelk onder 4 personen met 52 kaarten wordt gespeeld, van welke twee altoos de tegenspelers der twee overige zijn; een vooral door de Engelschen zeer geliefd spel, waarbij groote opmerkzaamheid wordt gevorderd. W HITE-BOYS (witte jongens), onrust· stichters in Ierland, sedert meer dan 50 jaren, die hunnen naam van de witte hemden ontleenden, die zij over hunne Ideeding droegen. WIADER, eene Poolsche maat van 20 kan. WICLEFITEN, de aanhangers van J. WICLEF, eenen beroemden godgeleerde, die in de tweede helft der 14de eeu IV in Engeland tegen de ingeslopene kerkelijke gebruiken ijverde, op eene verbetering der leer aandrong, en in vele leerstellingen van de Katholijke leer afweek. WIDAR, volgens de oud.Noordsche fabelleer, de God der sterkte en der stilzwijgendheid, bijna geheel de Grieksche HERCULES, de lOde god uit het geslacht Asen. Zie dat woord. WIDDTJM, Widem, Widmut, in de oud.Duitsche taal, de goederen, welke aan de kerk of aan vrome gestichten zijn gewijd. WIEL, Wieling, waal, kolk, die door eene dijkbreuk ontstaat; draaikolk, afgrond. WIEDEMAAND, de maand Junij. WIEMOUWEN , zich heen en weder bewegen, drentelen. WILDMANSDUKATEN , eene gouden munt van hertog BRUNSWIJK·LUNEBURG. WIMPEL, eene lange, smalle scheeps. vaan, welker gedaante haar van eene vlag en eenen vleugel onderscheidt. WIND, hiervan komen, in de zee· vaart, onder anderen de volgen. de uitdrukkingen voor: frissche wind, die sterk genoeg waait; halve wind, als die van terzijde inkomt; harde of sterke wind, die met he. vigheid waait; slappe wind, die op· houdt, of geene kracht meer heeft. Den wind winnen, heet alzoo naar een ander schip toekomen, dat men het onder den wind hebbe, en de wind van ons naar het andere schip waait. Bij den wind liggen, het zeil zoodanig aantrekken, dat het den wind niet kan vatten, en men in staat is, in volle zee stil te houden. Bij den wind zeilen, den wind van voren langs het zeil doen schrampen. Boven den wind zijn, is, wanneer men, in opzigt tot een ander schip, zoodanig zeilt, dat men tusschen hetzelve en den wind is. Onder den wind zijn, is, wan· neer de wind van het andere schip naar het onze waait, en ons derhalve ongunstig is. WINDZAK, een orgellVerk, wanneer de con cellen te breed zijn, of er zulk eene inrigting is getroffen, dat zich de wind in de windlade al te zeer voor de ventile legt, of in het algemeen, wanneer het pijpwerk niet spoedig spreekt. WINGEWEST, eigenlijk, een overwonnen gewest: de wingewesten der Romeinen. In het Lat. heet het provincia, doch dit is geheel iets anders, dan ons provincie en het Fr. province, dat slechts een gewest aanduidt. WINGOLF, volgens de Noordsche fabelleer, het paleis der vriendschap en liefde, dat zich in de Argard of woning der goden bevond. KLoPSTOCK heeft daarnaar aan 8 zangen, waarin hij zijne vrienden beft zingt, die hij in dit paleis laat verschijnen, den naam Wingolf gegeven. W ISCH, Stroowisch, een bundel stroo. W ISSCHER, een borstel van varkensborstels aan eene stang, waarmede het zwaar geschut, na het losbranden, wordt uitgewischt. WISC. 784 WITH. WISCHNU, Wishnu, TTiscnnu, eene der drie voornaamste godheden der Hindo's. In de vroegste tijden geloofden zij slechts aan éénen god, die de drie eigenschappen, van te scheppen, te onderhouden en te vernielen, in zich vereenigde. In vervolg van tijd werden deze eigenschappen verpersoonlijkt, en zoo ontstonden er drie bij7.0ndere godheden, namelijk: ORMURD, de schepper van alle dingen; WISCHNU, de onderhouder of onderhoudende voorzienigheid, en AHRIMAN of SCHIWEN, de verwoester. W ISCHNU is alzoo eene weldadige godheid; zijne gemalin is LACKSCHMI, de Godin der wijsheid en liefde. WISPEL, eene korenmaat, in het noorden van Duitschland in gebruik, en meestal 24 schepels of 667,44 Nederl. kop, maar op sommige plaatsen ook minder doende. WISSELREGT, het regt, volgens hetwelk er over geschillen, ter zake van wissels, wordt beslist. WISSELRUITERIJ, een voortgezet misbruik van het wisselcrediet; eene in den handel zeer slechte en allernadeeligste kunstgreep van eenen bijna bankbreukigen koopman, die zich, door het geld van anderen, nog eenigen tijd tracht staande te houden; hij trekt, bij voorbeeld, eenen wissel op een buitenlandsch huis van koophandel, twee maanden na dato betaalbaar, en verkoopt dien, hetwelk slechts met verlies kan plaats heb. ben. Op den vervaltijd moet hij echter de volle som voldoen, waarbij nog wisselkosten enz. komen; en wanneer hij zulks niet kan doen, moet hij hetzelfde spel weder op nieuw beginnen. Zulk een wissel heet ook een ruiterwissel. WISMUTH, Bismuth, een zeer stroef halfrnetaal, van eene witgele, in het roodachtige spelende, kleur, hetwelk, gebroken zijnde, een uit kleine blaadjes bestaand weefsel toont. WITHERIT, koolzure soort van zwaar· aarde, of baryt, een vergift, uiterlijk naar aluin gelijkende. WITTEKIND, een beroemd vorst der oude Saksers, en een hunner voortreffelijkste aanvoerders in den oorlog tegen KAREL den Grooten. W ITTINE, Poolsche rivierschepen met één mast en zonder verdek, welke bij stil weder worden getrokken. 'VLADIMIR' S-ORDE, eene Russische orde, door CATHARINA 11., in 1782, ter gedachtenis aan den eersten Christelijken grootvorst, WLADIMIR den Grooten, zoowel voor militaire als civiele personen ingesteld. WODAN of ODIN, de oppergod der oude Scandinaviërs of oud. Europesche N oordsche volken, naar wien de Woensdag (Wodansdag) is benoemd. WODKA, FVudki, de benaming voor den brandewijn bij de Russen in Polen. WOELING, sterke touwen, welke om de boegspriet en schraag worden gewonden, ten einde beiden zamen te houden. W OERA, WOl', volgens de oudNoordsche fabelleer, de Godin der wijsheid, die alle geheimen doorgrondt, en voor wie niets verborgen blijft. De lOde Godin uit het geslacht Asen. Zie dat woord. WOERHAAN, een fazant; het wijfje wordt woerlten genoemd. WOlLACH , het dek, dat over een' Hongaarsch zadel wordt gelegd. WOlLOK (Russisch), vilt- of haardekken van allerlei grootte, tot vloertapijten in kamers, waarvan de meeste uit Archangel, per echip, worden verzonden. WOlMODE, een krijgsoverste of heirvoerder in Walachijë en Moldavië; insgelijks een stadhouder in Polen; van daar woiwodschap, stadhouderschap; ook een landschap, WOLD. 785 WORP. district. I WOLDRIG, Woldrager, laniger, Lat., een schaap. WOLFSIJZER, eene soort van angel, alsmede een sterk vangijzer, met 2 veeren, om wolven daarmede te vangen. WOLK-KOLOM, in de oudere geschie· denis der Joden, eene donkere wolk, welke op hunnen weg, door de Arabische woestijn, bij dag, voor hen henen trok, en hun tot wegwijzer diende. Des nachts leidde hen, in plaats van deze, eene vuurzuil. WOLKSNEDE, (wapenk.) eene lijn, welke de gedaante eener wolk heeft. WOORDGRONDING of W OORDAFLEI· DING, de ontleding van een woord tot in zijnen oorsprong. WOORDVOEGING, de onderlinge zamenvoeging en verbinding van de onderscheidene taaldeelen, naar den eisch eener taal. WOOTZ, eene zeer geachte staalsoort in Indië, welke eene grootere hardheid aanneemt, dan eenige andere soort in die streken. W ONDEREN DER WERELD, waren bij de Ouden 7 kunstgewrochten, als: 1) de tempel van DIANA te Ephe. ze; 2) het Mausoleüm of de graf. stede des konings van Carië ; 3) de Kolossus of het reuzenbeeld te Rhodes; 4) de Egyptische piramiden; 5) het standbeeld van JUPI' TER te Olympia; 6) de muren en hangende tuinen van Semiramis te Babylon, en 7) de vuurbaak van Alexandrië. WOR, zie Woera. WORM, eene ziekte der boom en , wanneer hunne schors door de Jwvers zoo zeer wordt aangetast. dat het voedingsap er uitvloeit, en de boom en daarvan sterven. TVorm, dolworm , bij de paarden eene scherpte der sappen, welke zich, door kleine bruinroode builen, op onderscheidene plaatsen doet ken. nen, en een voorbode van het rot is. Vrefende worm, eene, rondom zich vretende, zweer in de buitenste huid. WORP, de schoot met eenen houwit. ser of mortier, uit hoofde van den hoogen boog, welken het gescho .. tene beschrijft. WORTEL, het getal, dat met zich zeI ve een of meermalen vermenigvuldigd, een ander getal geeft, dat men de magt noemt, zoo is b. v. van 4-16, 64, 256 enz. de 2de, 3de, 4de magtswortel enz. WOUTERMAN, bij de timmerlieden, een latje, dat men waterpas aan eenen muur of een beschot vastspijkert, om er het einde van eene plank op te leggen. WRAK, de romp van een gestrand schip. WRONG, een zamengewrongen doek, dien de Oosterlingen om het hoofd _ dragen. WRONGEL, gestremde melk, die gewrongen en geperst wordt, om er kaas van te maken. WUIVEN, met den hoed zwaaijen. WUN, bij de Birmannen, een \·oor· naam hofbeambte, wiens werk door het voorgeplaatste woord wordt bepaald, zoo als Asse-wun, opperbetaalmeester ; Dai-wun, koninklijke wapendrager; Mai-wun, ste· dehouder eener provincie, in de hoofdstad eene soort van burge. meester; Rai-wun, kommandant eener stad; Tschengi-wun, de voornaamste opziener der olifanten. W UNGI, bij de Birmannen, staatsministers, waarvan er vier zijn. Op hen volgen vier Wundok, die mede in de Lotu zitten en tot uitvoering der gewigtigste staatszaken worden gebruikt. Vier Alla-wun of ministers van binnenlandsche zaken ge,,:en op Wungi acht, en hebben altijd vrijen toegang tot den monarch, hetwelk niet het ge· val is met de eerstgenoemden. WIJNVERLATEN, wijn uit het eene 50 x. 786 XE NI. vat in het andere laten loopen. Wijnverlater, iemand, die dit doet; ook die wijnhandel drijft. x. X, als Romeinsch cijfer, beteekent 10. X, op de Fransche munten, het tee· ken der muntstad Ville Franche of Amiens. XR. is in het Hoogduitsch eene aan· genomene verkorting voor Kreu. zer, kreutzer, eene koperen munt. XAENORPHICA, (muz.) snaarinstru· ment, door c. L. nÖLLIG te Wee· nen uitgedacht, en uit eene soort van tafel bestaande, ter breedte van 2 voet 3 duim en ter lengte van 2 voet 7 duim. Welluidend· heid van toonen, kracht, volstem. migheid en menigvuldige afwisse· ling zijn daarvan de hoofdeigen~ schappen. XANOIKA, een feest, hetwelk de Ma· cedoniërs den 8sten dag der maand Xanthius jaarlijks vierden, waar· bij men de soldaten monsterde en den goden offerde. XANTHO, eene nimf, dochter van den OCEAAN en TETHYS. XANTIPPE, de heerschzuchtige en kijfachtige vrouw van den beroem. den Grieksehen wijsgeer SOCRATES. Overdragtelijk wordt de naam van XANTIPPE nu aan elk kwaad, listig, boosaardig en twistziek wijf of helleveeg gegeven. XARAPFEN, in onderscheidene Oos. tersche landen, eene soort van wisselaars, die eene bijzondere beo kwaamheid hebben in het onder. kennen van de valschheid der munten door gezigt en gevoel. XATAGUE, een gewigt in Bengalen, hetwelk 1/16 van een seira beo draagt. XENELASIS, wet bij de Spartanen, volgens welke geen vreemdeling in de stad mogt blijven. XENIëN, zoo heetten, bij de Romei. nen, en bijzonder bij de Grieken, die geschenken, welke de eene gastvriend aan den anderen tot aandenken achterliet of medegaf. De Romeinsche dichter MARTIALIS gaf aan vele van zijne kleine he. keldichten dien naam. XENOCRATIE, de heerschappij van vreemdelingen. XENODOCHIÜM, een gasthuis, hospi. taal, ziekenhuis. XENOGRAAPH, een ervarene in het lezen van het schrift van vreemde talen. Xenographie, de kennis van de geschreven vreemde talen. XENOMANIE, overdreven zucht voor alles wat vreemd is. XENOPHILIE, de voorliefde voor het vreemde. XENOPHON, beroemd Atheensch ge. schiedschrijver en veldheer, omtrent 450 jaren vóór CHRISTUS ge. boren. XENOTAPHIÜM, eene grafstede voor vreemdelingen. XERANTHEMUM, bloem, van papier of stroo gemaakt. XERAPHIÜM, een geneesmiddel tegen den uitslag. XERASIE, eene uitdrooging der ha. ren, waarbij zij aan wol gelijkende worden en gepoederd schijnen. XERIF, zie Sherif. XERODES, in de geneeskunst, een droog gezwel. XEROMIRUM, een geneesmiddel, het· welk uit eene opdroogende zalf, of ook uit bestanddeelen tot beroo. king dienende, bestaat. XEROPHAGIE, uitsluitend gebruik van drooge spijzen; vruchten, enz., ge· durende de vasten. XEROPHTHALMIE, drooge ontsteking der oogen. XESTIZ, eene maat der oude Joden, omtrent 1/4 kan groot. XILORGANO, Xilorganum, de Itali. aansche naam der stroofiedel, eene soort van muzijkinstrument met eene claviatuur. XISU. 787 YAM. XISUTHRUS, door 8ATURNUS van de overstrooming , welke de geheele aarde zoude bedekken, onderrigt, liet hij zich een groot schip bou. wen, waardoor hij en zijn huisge. zin werd gered. Toen hij uit het schip kwam, verdween hij en werd onder de goden geplaatst. XOCOATI, een uit gekookte maïs bestaande drank der Mexikanen. XUTHUS, zoon van HELENUS, huwde eene dochter van ERECHTHEUS, bij welke hij ION en ACHAEUS ver· wekte. XYLINON, de boomwol. Xylon, de katoenboom. XYLOGLYPTIEK, de houtsnijkunst. XYLOGRAPHIE, de houtdrukkunst , het drukken met houten letters of platen; ook houtsneê. X YLOLATRIE, de houtaanbidding , aanbidding of vereering van houten beelden. XYLOLOGIE, de beschrijving of leer der houtsoorten. XYLORGANUM, zie Xilorgano. X YSTICUS, een kampvechter in den Xystus. Xystarch, een opziener over den Xystus en de kampvech. ters daarin. XYSTlJS, bij de Ouden, een bedekte gang, eene kamp- of strijdplaats, om zich te oefenen; ook eene laan; in kerken, eene zijde, een vleugel. Y. Y, op de Fransche munten, het teeken der munlstad Bourges. Y ACHT, Jagt, een snelzeilend scheepje. Y ACHT-CLUB, eene vereeniging tot oefening in het snel zeilen en roeijen. Y ALT AS , in Turkije, eene openbare afkondiging, welke de UIemma pleegt te doen, als zij op de regering ontevreden is, en daardoor het volk oproept, om zich tot het wegnemen der bezwaren te vereenigen. YAM, Yamswortel, de broodwortel, een Oost- en Westindisch knolgewas, dat als een gewoon voedsel aldaar menigvuldig wordt aangekweekt. In Suriname wordt die wortel dikwijls een half centenaar zwaar. YANKEE, een spotnaam der Noordamerikaansche Engelschen. YARD, eene Engelsche el van 3 Eng. voeten, gelijk aan 0,917 Nederl. el. YATAGAN, zie Jatagan. YAZ-BACHI, een Perzisch officier, die honderd ruiters onder zijn bevel heeft. Y E- KING, een aldus getiteld beroemd boek, van den Chineschen keizer FOHL YEOlllAN, Eng .. een rijk, doch nietadellijk landeigenaar; ook eene lijfwacht, koninklijk trawant in Engeland. Yeomanry, de Engelsche burgerlijke militie. YNCA, Inca, weleer de naam der koningen of vorsten van Peru. De . ynca' s of inca's, waren niet alleen wereldlijke regenten, maar ook priesters, en werden, bij hun leven, als kinderen der zon, en na hunnen dood, als goden vereerd. YOLATOLE, een drank der Amerikanen, uit gebrande aren van Turksch koren bereid. YaNK, eigenlijk, een Chineesch koopvaardijschip, hetwelk echter ook tegen den vijand als oorlogsschip wordt gebruikt. Zie ook Jonk. YONSALTUM, eene verouderde rekenmunt in Perzië, welke ongeveer 30 cents gold, en waarvan er 10 één minaltoun maakten. Y sop, zie Isop. YTTERIET of GADOLINIET, een zwarte, ondoorschijnende, schitterende steen, zeer naar de lava gelijkende, en sterk op den magneet werkende. De mineralist GADOLIN trof denzelven in de steengroeven van Ytterby in Zweden aan, en ontdekte, dat hij uit eene eigene 50* YT.TS. 788 ZAMA. grondaarde, Ytteraarde, bestond, welke in bijtende vaste loogzouten onoplosbaar is. YUS-BASCHI, zie Yaz.Bachi. YUSDROM-CHEKY, een Turksch gouden zilvergewigt van 100 drachmen, 'elk van 16 /rara of taim, ieder 4 grein bedragende. z. Z, als Romeinsch cijfergetal, beteekent 2000. ZABBARA, in Perzië, Spanje en Sici. -lië, de aloëplant,:waaruit een draad wordt bereid, die tot allerlei weefsels kan gebruikt worden, als tot paardendekken, doeken, mutsen en kanten. Het ge weefde is echter niet zeer st\!rk. ZABRA, Sraansche schepen van 60 tot 70 ton en 8 5tukken geschut. ZACKEL, Zaden, Hongaarsche en Wallachische schapen (ovis trepsiceros) , met eene grove wol als geitenhaar. In Hongarije en Bohemen draagt men pelzen van zulke vellen, die men Guba noemt. ZAGAAI, eene, bij de Negers in gebruik zijnde, werpspies. ZAGNEUS, de geheimzinnige naam van BACCHUS, onder welken in de Mysteriën werd voorgesteld, hoe JUPITER, in de gedaante eener slang, hem, bij zijne dochter PERSEPHONE, verwekte. ZALENCUS, een discipel van PYTHAGORAS, wetgever der republiek Locris, eene Grieksche volkplanting in Groot- Griekenland, omtrent 500 jaar vóór CHRIS'l'US. ZALIZI-MERKTER- BASCHI, de bevelhebber over de trompetters en andere veldmuzikal'lten van den Turkschen keizer. ZALM, een Turksche ruiter, onder de landmilitie; ook het stuk land, hetwelk hem, als leengoed, tot zijn onderhoud is toegewezen. ZALOT, eene Turksche munt, ter waarde van omtrent 4 cents. ZAMARIF, de titel van den voormaligen beheerscher van Calcutta. ZAMBO, de naam, die in Amerika aan de afstammelingen van Ame. rikanen en Negers wordt gegeven. ZAMBRUCK, kleine schepen, van welke men zich in den Archipel bedient, om niet verder dan van het eene eiland tot het andere te varen. ZANGLEY, de naam van de Chinesche kooplieden, welke zich op de Philippijnsche eilanden hebben gevestigd. ZARPHANA-EMINI, een Turksche beambte, welke het oppertoezigt over het muntwezen heeft. ZATOU, eene maat, waarmede men op Madagascar de rijst, welke nog in de doppen is, meet, en die ruim 24 1/ 2 kilogram me houdt. ZATTORE, een klein schip, hetwelk men in Italië op de rivieren ge. bruikt. ZAUNO, eene comische karakterrol op het Italiaansch tooneel; een boer uit Bergamo, die het eigene zijner landslieden in taal, gebaren en spotachtige invallen heeft. ZAV AN AS, eene Syrische godheid. ZEBAOTH of SABAOTH, Hebr., heer der heirscharen; van daal': Heer God zebaoth, Heer aller heirscha. ren, God aller werelden. ZECHINE, zecchino, Ital., séquin, Fr., eene Italiaansche goudmunt, van de grootte en zwaarte van eenen dukaat. ZÈLE, Fr., ijver. Zeloot, ijveraar, vooral met betrekking tot de godsdienst en de wetten. Zeloten waren weleer, bij de Joden, overdrevene ijveraars voor Gods eer en hunne godsdienst, en dikwerf steenigden zij dezen of genen, of ruimden dien, op eene andere wijze, uit den weg, welken zij voor eenen onge. loovige of verachter van hunne godsdienst hielden. Zelotismus , de gezindheden en grondbeginseZELO. 789 ZEUG. len van eenen geloofsijveraar. Ze- ZEUGMA, in de taalkunde, een verlotypia, jaloerschheid; argwaan, bindingsmiddel, de verbinding en die in waanzin ontaardt. vereeniging van twee voorstellen of ZELOS, de verpersoonlijkte ijver, een zelfstandige naamwoorden door één zoon van PALLAS en den STYX. werkwoord, dat eigenlijk slechts ZEMA, het gezodene, afgekookte, af- aan één daarvan toekomt. kooksel. ZEUS, (fabelk.) de Grieksche naam ZEMINDAR, op het vaste land van van JUPITER. Oost-Indië, een kleine vassaal, ZEUXIS, een beroemd Grieksch schilpachter of landeigenaar. der, die omtrent 400 jaar vóór ZEND-AVESTA, Perz., de verzameling CHRISTUS leefde, en de schilderder heilige wetten van ZOROASTER; kunst tot een en hoogeren trap een godsdienstboek van de oude van volmaaktheid bragt dan voor- Perzen en hunne nakomelingen de heen. Parsen. ZHE-HOL, de zomerresidentie van ZENITH, Arab., het punt aan den den Chineschen keizer, eene daghemel, juist boven ons hoofd; reis ten noorden van den grooten kruin-, top- of schedelpunt, het muur_ tegenovergestelde van Nadir. ZIABARISTEN, eene Mahomedaan- ZENKON-COURICH-ISI, een Perzisch sche godsdienstige sekte, welke hofbeambte, die voor den koning, I beweert, dat alles in de wereld bij het te paard stijgen, den stijg- door voorbeschikking plaats heeft, beugel vasthoudt. en den mensch volstrekt geen vrije ZENONISMUS, het stelsel van den wil overblijft. wijsgeer ZENO, het hoofd der StoÏ- ZIAN, eene Algerijnsche zilveren cijnsche school. Zenonist, een StoÏ- munt, welke 103 aspers of omtrent cijn, aanhanger van de leer van 80 cents geldt. ZENO. ZIANGi, in sommige streken van ZENT, in Frankenland en in eenige Oost-Indië, de naam van de ropij. Opper-Duitsche streken, zoowel ZIELESLAAP, de toestand der ziel, het regtsgebied als regtsdistrict. waardoor zij zich, volgens het ZEOLIET, een edelgesteente, gewoon- gevoelen van sommigen, na hare lijk van heldere en geelachtig wit- scheiding van het ligchaam, tot te kleur. de wedervereeniging daarmede, in ZEPHYR of ZEFlR, een koele. zachte een en staat van donkere en onduiwestewind, een aangenaam koeltje; delijke gewaarwordingen bevindt. (fabelk.) een kleine windgod. Ze- ZIELSVERHUIZING, zie Metempsychophyrisch, suizend, zachtwaaijend. sis. ZÉRO, Fr., de nul, niets. ZIGEUNERS, de Duitsche naam van ZERYNTHE, een befaamd aan HECA- het rondzwervend volk, dat wij TE gewijd hol in Thracië, waar Heidenen noemen. men heenging om te offeren, ten ZIGZAG, ZIGEZAAG, het heen en weêr; einde gevreesde gevaren afte wen- slangswijzevormig ; zigzagvormige den. lijnen, lijnen, gelijk aan die, welke ZESIS, het afkoken. de loopgraven maken. Voorts ZESTOLUSIA, een heet bad; ook heet wordt de naam van Zigzag ook aan water in het algemeen. Zestos, zeker garneersel voor vrouwenkleegekookt, kokend heet. deren gegeven. ZETAE, ZESTAE, dampbaden , met ZIGITEN, in de oud-Grieksche en inbegrip van meer andere gerijfe- Romeinsche schepen, die roeijers, lijkheden. welke in het achterste gedeelte ZIME. 790 ZOïC. daarvan onbedekt zaten, beschermende wapenen droegen en konden strijden. ZIMENT-AMBT, in vVeenen, de inrigting. waar alle gewigten en maten onderzocht, en met een teeken geijkt worden. ZINDIKEN, de vrijgeesten en atheïsten onder de Mahomedanen. ZINGIBER, eene Arabische of Indische specerij. waarschijnlijk de gember. ZINGIBERIET, gembersteen, eene soort van tweekleurige steenen, die naar gember gelijken. ZINGOLIN, de naam van eene violette, in het roodachtige vallende, kleur. ZINIBI, SIMBOS. naam der cauris in sommige streken van Afrika. ZINK, Spiauter, een blaauwachtig wit metaal, hetwelk tusschen het stugge en lenige het juiste midden houdt, en deswege vroeger onder de half· metalen werd gerekend. ZIRKOoN-AARnE, eene eigene in de Zirkonen (eene soort van gele edelgesteenten) aanwezige aarde, in de zuren oplosbaar, maar met het koolzuur niet verwant. ZLOTA, ZLOTUS, eene Poolsche zilveren munt; een Poolsche gulden, ter waarde van omtrent 28 cents. ZOAGRIA, de redding en behouding des levens of der levensgeesten. Ook de belooning daarvoor of voor de redding van een mensch uit het water enz. ZOANTHROPIA, eene melancolieke krankzinnigheid, met het vaste denkbeeld van in een dier verandenl te zijn. De meer algemeene vorm voor Cynanthropia, Syccanthropia. ZODIAK, Zodiacus, (sterrek.) de dierenriem; de streep of gordel aan den hemel, bevattende de twaalf hemelteekens, die de zon jaarlijks schijnbaar doorloopt. Zodiakaal, tot den dierenriem behoorende. Zoë, het leven; ook het levensvermogen. ZOÏCKE, eene ~oort van vlot of vaartuig in Rusland, waarmede tot 25 man kunnen overgezet worden. ZOÏLUS, een ten tijde van koning PTOLOMEUS PHILADELPHUS te Amphipolis in Thracië geboortige Critricus of bediller der oudheid, die ten uiterste hekelachtig was, en alles laakte, wat niet van hem of uit zijne school afkomstig was. Overdragtelijk wordt Zoïlus nu gebruikt voor een en scherpen, wangunstigen bediller. ZOMOS, eene krachtige of voedzame soep; heet vleeschnat, bouillon, enz. Z6NE, Fr., de lucht-, hemel- ofaardstreek, aardgordel. Men heeft er vijf, te weten: twee'koude of bevrozene, (zonae frigidae), twee gematigde (zonae temperate) , en eene heete of verzengde (zona torrida). ZONIseHE GODHEDEN, bij de Chaldeërs, de lagere goden, aan wien zij slechts de heerschappij over eene kleine bepaalde aard- of hemelstreek toeschreven. ZONNAR, een lederen gordel, dien de Christenen en Joden in Azië plegen te dragen, ten einde zich "an de Mahomedanen te onderscheiden. ZONNEPAARDEN, in de fabelleer, de paarden, die den zonnewagen trokken. ZOÖCHEMIE, dierlijke scheikunde. Chemische ontbinding van dierlijke zelfstandigheden. ZOÖGONES, godheden, die het levensbehoud van alle dieren voorstonden; ook bijnaam van JUPITER. ZOÖGRAAPH, een dierbeschrijver. Zoägmphie, de dierbeschrijving • beschrijving van de natuur en eigenschappen der dieren; ook de dierafbeelding. ZOÖLATRIE. de dieraanbidding. diervergoding. ZOÖLIET, de diersteen. versteend dierlijk ligchaam, eene dierlijke verZOaL. 791 ZUMA. steening. ZOÖLOGIE, de dierkunde, dierenleer, natuurlijke geschiedenis van het dierenrijk. Zoölogisch, de dieren betreffende; dierkundig, dier beschrijvend; zoölogische tuin, dierentuin. Zoölogist, zoölogicus, een dierkenner. ZOÖNOMIE, de levenskrachtleer, kennis van de wetten des dierlijken levens. ZOÖNOSOLOGIE,Zoöpathologie, verhandeling over de ziekten der dieren. ZOÖPHAAG, een dierenvleesch-eter. ZOÖPHARMACOLOGIE, de kennis der dierlijke geneesmiddelen; leer der geneesmiddelen voor het dierenrijk in het algemeen. ZOÖPHORISCH, waarop zich een dier bevindt; zoöphorische kolom, eene zuil waarop een dier staat. ZOÖPHYTEN, dierplanten of plantdieren. ZOÖPLASTIEK, de nabootsing, navorming van dierengestalten. ZOÖTOMIE, de ontleedkunde der dieren, de dierenontleding. ZOÜTOMIST, een ontleder van dieren, dierenontleder. ZOÖTYPOLIET, een steen, waarin het afdruksel eens diers is. ZOPISSE, het oude pik, hetwelk bij het op nieuw kalfateren van schepen wordt afgekrabt, en uit het zeewater ziltige deelen aan zich heeft getrokken. ZOROASTER,ZERDUSCHT, die in Perzië, 5 1/ 2 eeu w vóór CHRISTUS, de stichter was van de afgodendienst, onder den naam van SABAïsMUS bekend. ZOTICA, de dierlijke levenskracht. Zotisch, het leven betreffende. ZUILEN. ORDE , kolommen. orde ; de verhouding der gezamenlijke deelen eener zuil, zoo onderling, als met betrekking tot de geheele zuil. Men neemt gemeenlijk in de bouwkunst vijf soorten van zuilen aan, namelijk: de Toskaansche, zijnde de eenvoudigste; op deze volgt, bij opklimming, de Dorische, dan de Jonische, vervolgens de Romeinsche, en eindelijk de Corinthische, als de schoonste en sierlijkste. ZUMASIEL-ACHIR, de 7de maand in het jaar der Turken. ZURIITH, bij de Joden, eene Cabalistische wijze van de schrift uit te leggen, wanneer zij of zekere letters naar de waarde, welke zij als getallen hebben, verklaren, of in de opgegevene woorden eene rekenkunstige evenredigheid zoeken, en uit de letters, welke dezelve uitdrukken, eenen geheimen zin willen trekken. ZURNA, een instrument bij de Turksche krijgsmuzijk , hetwelk, ten aanzien van de gedaante en klank, naar de hobo gelijkt. ZWAARDMAAG, ZWAARDZIJDE , zie Spi/maag, Spilzijde .. ZWABBER, eene scheepsdweil. ZWADDER,slangenspog; fig. ,lastering. ZWADE of ZWAD, een regel afgemaaid gras, hetwelk aan de linkerhand van den maaijer blijft liggen. ZWARTE KUNST, ets- ofschrapkunst, ter vervaardiging van prentwerk. Zie verder Necrocautie. ZWÖLFER of Dreibätzner, de sedert 1500 in Oostenrijk, Beijeren en den Palts geslagene 10 conv. kreutzerstukken, waarvan er 5 één Rijnschen gulden doen. ZYGIA, de bruiloftsgodin, een bijnaam van JUNO, dien zij als bevorderaarster van het huwelijk bekomt. ZYMOLOGIE, verhandeling over de gisting of verzuring, gistingleer. Zymoma, een gistingmiddel, gist. Zymosimeter, gistingmeter ; een werktuig, om den trap van gisting en verzuring, ook den graad van de warmte des bloeds, te meten. Zymotechnie, dat gedeelte der scheikunde, hetwelk over de gisting of verzuring handelt. Zymotisch, gis. tend, dat is, doende gisten, gisting bevorderend. L IJ S T VAN DE INGESLOPEN MEEST ZINSTORENDE DRUKFEILEN. :Blaaz.: 2 Kol. 1 Reg. 13 v. O. staat: Abalinatie, lees: Abaliënatie. - 15 2" 8 en 9 v. B. pe- lees: per- . 23 ".2 " .4;1-' 2" 19 2 17 24 ... 47 " 1 .,' 49 2 • ; c 5S' :n 66. ;,_ 70 ,,7t " 1 " 2 " 1 " 1 " 2' 1 76 1 ,l 157 " 1 22 18 18 15 8 " 21 " 23 17 ';, 2QQ ,,2 " 21 .,.206· '" 2 2 13 19 13 15 22 . ,; ~29 " 2 .... 231 ,j 1 " 242 ." ·1 ,,~.,2tW.,·, . 1 •• 256 ." 2 ', .. 330 " 2 .. 39'1 " 1 ,',406 ,,- 1 . " 481 " 1 ',,495 2 " 496 " 2 ,,583 " 2 " 698 " 1 ",744 ,j 2 - "." -", " 2 " " " " 23 17 19 23 17 19 15 13 13 5 V. O. v. O. v. O. v. B . v. O. v. B. v. B. v. B. v. O. v. B. v. O. v. O. v. O. v. O. v. O. v. O. v. B. v. B. v. O . v. B. v. O. v. B. v. O. v. B. v. O. v. O. v. B. v. B. v. O. " " " racutus, acutus . Aleptica, lees: Aliptica. Antholpgie, lees: Anthologie. Antiphraagh, lees: Antigraaph. Ant.aphrydisiaca, lees: AntiphrydisJaca . Achimie, lees: Archymie. worstel kust, lees: worstelkunst. Autogpaphe, lees: Autograaph. Ayantureren, lees: Avantureren. auoué, lees; avoué. Backonijnerwond, lees: Backonijnerwoud. hoefijers, lees: hoefijzers. hoeken, lees: boeken: Dupe Hebren, lees: Dupe Herren. baart jes, lees: blaartjes . Etablissememt, lees: ~tablissement . gest, lees: geest. niets, lees: iets. raddraaljers, lees: raddraaijers. FOlmula Comcordïae, lees: Formula Concordiae. iscidentie, lees: incidentie. Lare, lees: La Re. Lacus communis, lees: Locus communis . bezitting, lees: bezetting. OscIleren, lees: Oscilleren. strument, lees: instrument. Pbo Praesenti, lees: Pro Praesenti. Striet, lees: Strict. Transsubsantiatie, lees: Transsubstantiatie. Aribië, lees: Arabië. L IJ S T VAN DE INGESLOPEN ;\IEEST ZINSTORE:>nE DRUKFEILEN. Bladz. 2 Kol. 1 Reg. 13 v. O. staat: Abalinatie, lees: Ahaliënatie. 15 pe- lees: per- " 2 33 " 2 44 " 2 " 47 " 1 " 49 " 2 " 55 " 1 66 " 2 70 " 1 71 " 1 " " 2 74 " 1 76 " 1 " 157 " 1 " 200 " 2 " 206 " 2 " 229 " 2 .. 231 " 1 " 242 " 1 ,,246 " 1 .. 256 " 2 .. 330 " 2 " 391 " 1 " 406 " 1 .. 481 " 1 " 495 " 2 " 496 .. 2 .. 583 .. 2 .. 698 .. 1 744 " 2 .. 2 ,,8en9v.B. " 19 v. O. 2 v. O. 17 v. O. 24 \'. B. 22 v. O. " 18 v. B. 18 v. B. 15 v. B. 8 v. O. 21 v. B. " 23 v. O. 17 v. O. " 21 v. O. 2 v. O. 1 ;3 v. O. 19 v. O . 13 v. B. 15 v. B. 22 v. O . " 23 v. B, 17 v. O. 19 v. B. " 23 v. O . 17 v. B. " 19 v. O. 15 v. O . 13 v. B . 13 v. B. .. 5 v. O. raeutus, aeutus. Aleptiea, lees: Aliptiea. Antholpgie, lees: Anthologie. Alltiphraugh, lees: Antigraaph. Ant,aphrydisiaca, lees: AntiphrydisIRca. Aehimie, lees: Arehymie. worstelkust, lees: worstelkunst. Autogpaphe, lees: Autograaph. Ayantureren, lees: Avantureren. auoué. lees; avoué. Baekonijnerwond, lees: Baekonijnerwoud. hoefijers, lees: hoefijzers. hoeken, lees: boeken. Dupe Hebren, lees: Dupe Herren. baart jes, lees: blaartjes. Etablissememt, lees: ~tablissement. gest, lees: geest. niets, lees: iets. raddraaljers, lees: raddraaijers. FOlmula Comcordïae, lees: Formula Coneordiae. iscidentie, lees: incidentie. Lare, lees: La Re. Laeus communis, lees: Locus eommums. bezitting, lees: bezetting. O~elleren, lees: Oscilleren. strllment, lees: instrument. Pbo Praesenti, lees: Pro Praesenti. Striet, lees: Strict. Transsubsuntiatie, lees: Transsubstantiatie. Aribië, lees: Arabië.